. A. J. VAN DER AA, BIOGRAPHISOII WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN , BEVATTENDE Levensbesehrijvingen van zoodanige Personen, die zich op eenigerlei wijze in one Vaderland hebben vermaard gemaakt, VOORTGEZET DOOR van arderwijk Lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde to Leiden. Onder medewerking van de Heeren: F. J. B. C . ROBIDE VAN DER AA , Prof. P. O. VAN DER CHIN , W . EEKROFF , A. P. VAN GRONINGEN , Dr. J. J. DE HOLLANDER, S . F. KLYNSMA, Kapitein P. A. LEUPE , H. C. ROGOE, T. A. ROMEIN Dr. G. J. D. SCHOTEL, Jhr. J. W. VAN SYPESTEYN en Dr. J. J. VIOTTA . NEGENDE DUEL. HA.ARLEM, J. J. VAN BREDERODE. 1860. BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. I. IDDEKINGHE (PIETER REMBT VAN) werd in 1683 geboren te Groningen en was de zoon van R e m b t Iddekinghe, burgemeester aldaar, en Maria V e r u c i u s. Na in 1719 tot raad zijner geboorteplaats verkozen te zijn, werd hij in 1739 burgemeester, bleef vervolgens in de aanzienlijkste ambten en werd in de meeste commissien in den Haag benoemd. Hij had een groot deel aan de omwenteling van 1747, en stond als een warm voorstander van den pries van Oranje bekend. In de onlusten te Groningen, in Maart 1748, ondervond hij dan ook deswege de genegenheid van bet yolk. Toen bet oproer op het hevigst was zich naar huis begevende, werd hij door eene groote menigte gevolgd of liever gedragen. Een gedeelte van het yolk drong mede binnen en wilde hem dwingen een geschrift te teekenen, dat hij voor het erfstadhouderschap zoude stamen. Dit weigerde van Iddekinghe on verschrokken, zeggende : dat doe ik nooit ; schiet mij liever voor de kop ; gij moet mij op mijn burgemeesterlijk woord gelooven ;" waarop het yolk terstond antwoordde : als gij het daarop aanneemt, om het uwe toe te brengen, vader, zoo willen wij het gaarne doers.'' Met een onbeschrijfelijk gejuich en geroep van : vivat Oranje, vivat Iddekingbe, vader der stad, zonder wien ze reeds Lang verzonken was," werd de burgemeester vervolgens naar het raadhuis teruggebragt. Men wild& niet dat hij te voet ging , en droeg hem als in zegenpraal op eenen stoel naar de ver­gadering, terwijl zij, die hem vooruitgingen, onophoudelijk riepen : sta ! ruim voor dezen waardigen burgervader." Nog op andere wijzen ondervond hij 's yolks genegenheid gedurende den duur des oproers, hetwelk eindelijk ook door zijn toedoen gestild werd. De gemoederen bleven evenwel on­rustig, en toen in 1749 de aangestelde volmagten nit den burger- en boerenstand zich voor de licentiatie verklaarden (zoo noemde men de begeerde afzetting van de meeste regenten in het gew est) deed hij ter staatsvergadering het merkwaardige voorstel om de ambten neder te leggen en ter beschikking van Glen stadhouder te stellen. Hij werd echter later weder her­kozen, en bleef in zijne bediening tot aan zijnen dood, die den Eden Julij 1758 plaats had. Bij de instelling van het jagtgerigt werd hij luitenant houtvester en in 1749 curator der Groningsehe hoogeschool. Hij was gehuwd met B a r t ha Johanna Ge rl. acius, bij wie hij , onder andere kinderen , een zoon verwekte,. die volgt. Zie. Boekz. der gel.. lrereld, 1758-, b. bl. 108; Het beroerd Nederl. D. II. bl. 109, 120, 122, D. III. bl. 155; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 313; S c h e 1 t e m a , Staatk. Nederl. D.I.bl. 529, D. II. bl. 569; Gron. Yolks-Alm. 1849. bl. 58, 59, 69, 141. IDDEKINGHE (ANToN ADRIAAN- VAN), zoon. van den voor­gaande, werd te Groningen in 1711 geboren en, na veelvul­dige ambten bij opvolging waargenomen te hebben, tot bur­gemeester zijner geboorteplaats aangesteld, Als zoodanig nam hij belangrijke commissien in den Haag waar, en was zeer gezien hij den stadhouder Willem IV en later bij diens weduwe. Beiden bezigden hem tot het uitvoeren van aanzien• lijke bezendingen en ambten , terwij1 de prinses-gouvernante hem, benevens anderen, verkoos tot opvoeding van haren min­derjarigen zoon. Willem V. Na in 1755 tot lid der Staten-Generaal aangesteld te zijn, bekleedde hij in 1782 het voorzitterschap en overleed den 28sten Februarij 1789. Hij werd in 1758 curator der Groningsche hoogeschool. Men wil dat hij in de vermaarde zaak van den-hoogleeraar van der M a r o k (zie aldaar) misbruik maakte van zijn gezag. Hij was gehuwd met Q u i ri na Jacoba van . Persijn. Zie Bruch erns Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 313; Stuart, Fader& Hist. D. 1.1)1. 524; Scheltema, Staatk. Nederl. ' D. I. bl. 528, D. II. bl. 596. IDDEKINGHE (ARNoLD HENDRIK VAN) behoorde tot hetzelfde geslacht van de voorgaanden; hij nam als late luitenant deel aan den veldtogt onder Na p o l e o n naar Rusland in 1812 en sneuvelde, nalatende een zoon en eene dochter uit zijn huwelijk net Wilhelmina Catharina Adriana Piccardt. Zie Gron. Yolks-Alman. 1840. bl. 173. IDEMA (EvtRHAnDus), zoon van P et r u s Idema, laat­stelijk predikant te Opwierda, werd eerst in 1728 beroepen te-Thesinge en van daar in 1750 naar Godlinse.. Hij werd er in 1782 emeritus, overleed er den 27sten Maart 1783 oud ruim 84 jaren, en schreef Het aanvallig en glansig Cierbeeld der egte Zioniten , of ver-Iclaring van den XV Psalm, in predicatien, enz. Gron. 1740. 8°.. Zie Boekz. der gel. wereld, 1728. a bl. 255, b. 126, 251, 1750,, h. bl. 264, 515; van A bkou de, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; Brucherus,.. Gedenkb. van &tad en Lande, bl. 70, 91, 105. 3 IDEMA (BERNHARD), geneesheer te Leeuwarden, maakte zich, in 1739 en 1740, bekend door zijn twist met andere geneeskundigen, in bet bijzonder met den chirurgijn Roelof R o u k e m a , over de vraag of de longenproef inderdaad be­wees dat het kind na de geboorte had geleefd. Hij gaf tot lien twist aanleiding door zijne : Gedachten over het drijven en zinken der longen van een nieuw geboren kind, Leeuw. 1739. 4°. Voorts schreef hij de volgende werken Bijzondere gedachten over de geneeskonst en redenen waarom het best is dat een geneesheer de medicamenten zelfs uitkiest en prepareert, Leeuw. 1744. 8°.Heelkundige proef van den Winddoorn, Leeuw. 1750. 8°. Over de Beengezwellen en Spina Ventosa, Amst. 1750. 8°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I . III ; A r- r e n b e r g , Naamreg. van Ned. Bock.; Haeser Leerb. der geneesk., vent. door Dr. Israels, bl. 888, noot 10; de Vrije Fries, D. VIII. bi. 36. IDEMA (PETRus) geneesheer te Sneek, was een tegenstander van zijn bloedverwant in den twist over de longenproef. Hij schreef : Korte en bescheidene aanmerkingen tegens en over de ge­ dachten en den vervolg der gedagten van B. Idem a , Leeuw. 1740. 4°.Ontleedt- en Natuurkundige verhandeling van het oog, Leeuw. 1741, 4°. Hij vervaardigde een grafschrift op Ds. I b e r t u s Fenn e­rn a, emeritus predikant van Leeuwarden in 1750 overleden. Z i e Boekz. der gel. Wereld, 1750. b. W. 504; Ha'eser, Leerb . der geneesk., vert. door Dr. Israels, bl. 888, noot10. IDES (EvERT YSBRANDSZOON), ofschoon te Gliickstadt gebo­ren, willen wij van hem, als uit Hollandsche ouders gesproten, melding maken. Hij was, waarschijnlijk hier te lande verblijf houdende, in dienst geraakt van den Russischen czaar Peter I , en was in 1691 staatsraad in Russische dienst, toen hij namens zijnen meester als eersten ambassadeur naar Peking gezonden werd. Hij ondernam de groote reis op het geleide van de kaart van Noordelijk Rusland door N i c o 1 a a s W i t s e n vervaardigd, van wier naauwkeurigheid hij openlijk dankbaar melding maakte. Hij trok door Siberien en Mongolye naar China en bleef tot 1695 aldaar. Toen in Rusland teruggekeerd, wordt zijn naam niet meer genoemd, dan alleen dat hij het opper­bevel en oppertoezigt over het aanbouwen van schepen had. Of hij later naar Holland gekomen is , is niet bekend. Het verhaal zijner reize naar China zag op kosten van zijn vriend en be­ gunstiger Witsen het licht onder den titel van : Driejarige Reize naar China, te lande, door den Moskovi- schen Afgezant E. Ysbrandt Ides , Amst. 1710. 4°. ook 1* in het Engelsch vertaald en in uittreksel opgenomen in de Hist. Geller. des Voyages, T. VII. p. 297-311. Zie Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; Scheltema, Peter de Groote in Hall. en te Zaand. D. I. bl. 53, 78 ; Dezelfde, Rusl. en de Nederl. D. II. bl. 90 —93 ; van K a m p e n , Geschied. der Nederl. letter. en wetensch. D. II, bl 79; Dezelfde, Geschied. der Nederl buiten Europa, D. II. bl. 405-407. MINAU (DoNAEs), of deze een Belg of Noord-Nederlander was, is ons niet gebleken. Hij is evenwel door den heer W i 1- le m s , in zijne Verhandeling over de Nederduitsche Tad- en Letterkunde opzigtelijk de Zuydelyke Provintien, niet opgenomen. Van hem ziet het licht : Lai van wiisheid ende goed geluck: Op drye hondert ghe- meyne spreekwoorden in rijme gestelt, door Dona es Idin au , Lie fhebber der dichten die stichten , Antw. 1606, langw. 16°. Over den inhoud van dit werkje is uitvoerig gehandeld door onzen voorganger. Zie van der A a , Nieuw Woordenb van Ned , Dicht. IDSERTS (PIETER) of Por tier , leefde te Franeker in het midden der achttiende eeuw, waar hij het beroep van tegel- schilder uitoefende. Hij was een vaardig teekenaar van schepen en watergezigten, meest naar de natuur in Friesland geteekend. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Scheltema, Mengelwerk, D. III. St. III. bl. 225; K r a m m , Lev- en Werk. der Kunstsch. IDSING A (VAN), kapitein ter zee, wiens voornaam ons onbekend is, had, bij het eskader van den schout bij nacht N. B o u d a a n, het bevel over de Phoenix van 40 stukken, en bragt het zijne toe ter beveiliging der Nederlandsche koop­ vaarders. Deze expeditie was in 1755. In 1777 kommandeerde van Id sin g a de Eendragt van 24 stukken, bij het smaldeel van den schout bij nacht P. H. R e ij n a t, naar de Midde­ landsche zee gezonden ter beteugeling der Maroccanen, van wie men eene nieuwe vredebreuk wachtte. In 1780 was hij kapitein op de Princes Frederica Sophia Wilhelmina van 5.4 st ukken, onder den vice•admiraal A. H a r t s in c k, bestemd naar de Noordzee. Zijn verder bedrijf is ons niet bekend. Lie de J o n ge, Geschied. van het Ned. Zeewez., D. V. bl. 299, 398, 672. I DSINGA. (A. VAN) schreef : V ertoog ter aanwijzing van het zekere middel, waardoor de zeeman in ieder nacht riffle ware lengte kan te weten komen, Franek. 1793. 8°. 3 stukk. Zie de Jong, Naomi. van Boek. IDSINGA (Sim) HARMEN VAN) zag den 10deil Februarij 1714 het levenslicht te Harlingen, alwaar zijn vader, A r n a1 d, secretaris was ; zijne moeder heette Sjoerdje van 11 a ers m a. Reeds op zeventienjarigen leeftijd begaf hij zich aan de hooge­ school van Franeker tot de studie der regten, en genoot aldaar voornamelijk het onderwijs der hoogleeraren Dominicus B al c k en Abraham Wieling, onder welken laatsten hij in 1736 eene dissertatie over het pandregt openlijk verdedigde, nadat hij reeds in het vorige jaar den graad van kandidaat in de regten had verkregen. Het is ons onbekend, waarom hij niet promoveerde ; want dat het hem daartoe niet aan de noodige kundigheden ontbrak , getuigen zoowel zijne voortreffelijke geschriften over het oude Romeinsche en Nederlandsche regt, als de omstandigheid, dat de academische Senaat hem in 1741 aan de curatoren der Friesche hoogeschool aanbeval, om hem in de plants van den te vroeg aan de wetenschappen ontrukten George d' Arnaud tot hoogleeraar in de regten aan te stellen. De keus der cura­ toren viel echter niet op hem , evenmin als later te Harder­ wijk, toen hij in 1744 voor dezelfde betrekking bij de Gel­ dersche hoogeschool in aanmerking kwam. I d s i n g a bekleedde inmiddels een post bij het venduhuis to Harlingen, en deze betrekking noopte hem tot de uitgave van zijn geschrift : Kort vertoog over de Friesche Havenpach- ten, waarin wordt aangetoond, dat eene gedrukte negotie moet afnemen en dat integendeel de aanmoediging van dezelve een land doet bloeijen. (Harl. 1744. 4°.) Daar hij zich in dit werk krachtig tegen deze bij het yolk zoo gehate pacht verzette, viel de keus der Harlinger burgerij in de eerste plaats op hem, toen zij tijdens de onlusten van het jaar 1748 acht en vijftig gecommitteerden naar Leeuwarden afvaardigde, om van de Staten van Friesland het erfelijk stad­ houderschap, de afschaffing der pachten en het herstel der oude wetten te eischen. Deze deputatie werd door de Leeu­ warder burgerij in triomf ingehaald en zeven hunner voor de Gedeputeerde Staten toegelaten, bij welke gelegenheid I d s i n ga namens de anderen het woord voerde. De redevoering, die hij toen uitsprak, wordt, even als de schriftelijke memorie die hij ter zelfden tijd overlegde, gevonden in het verward Friesland, bl. 13 en volg. Eveneens behoorde hij in de maand Septem­ ber van hetzelfde jaar tot degenen, die de afgevaardigden van prins Willem 1V verzochten, om h an de grieven van het yolk bloot te leggen: Het was waarschijnlijk ten gevolge van het aandeel dat I d­ singa in deze onlusten had, en van zijnen daarbij betoonden ijver voor het huis van Oranje, dat hij, nadat dezelfde om­ wenteling in de provincie Groningen haar beslag had gekregen, in 1749 tot raadsheer in het hooge Geregtshof aldaar werd aangesteld. In deze betrekking schreef hij verschillende wer­ ken over het Nederlandsche staatsregt en werd daardoor in 6 een pennenstrijd gewikkeld met den Leeuwarder regtsgeleerde B. van G r e v e n , waarin hij zich door zijne buitengewone heftigheid, even als later in een geschil met de Staten van Friesland, ongunstig voordeed. Idsinga had voor zijn zoon een beurs uit het St. Christoforia leen verzocht, waarop hij meende aanspraak te hebben, en toen hem dat door de Gedeputeerde Staten geweigerd was, diende hij een smeekschrift aan den stadliouder in, waarbij hij de regtspraak van Gedeputeerden met die der inquisitie vergeleek. De Staten van Friesland verzochten bij brief van den 11 den Maart 1774 die van Groningen, Idsinga voor deze beleedi­ ging in regten te vervolgen, en dreigden, zoo aan dit verzoek geen gehoor gegeN en werd, hem, zoo hij in Friesland kwam, gevangen te nemen en zich op zijne goederen in die provincie te verhalen. De Groninger Staten veroordeelden den 18den Julij 1776 Id s i nga tot de verklaring, dat indien hij de Friesche Staten beleedigd had , zulks zijne bedoeling niet ge­ weest was. Deze laatsten waren zeer ontevreden over dit von­ nis, waarbij de waarheid der beleediging in twijfel getrokken werd ; de zaak schijnt echter geen verder gevolg to hebben gehad, misschien wel daar Id sin g a kort daarna in 1779 overleed. Hij was in 1750 gehuwd met Jo h a n n a C at h a- r i n a Knock , die hem vijf kinderen schonk. Behalve het reeds genoemde werk zagen van hem het licht de volgende geschriften, waarvan de Latijnsche ook in Duitsch­ land naar verdienste werden geschat. Disputationis Juridicae de Mutuo et veteri Lit:rarum obli­ gation.e pars prima, Fran . 1736. 4°. Variorum Juris Civilis liber singularis, quo leges quaedarn Regiae et Decemvirales, turn Pandectarum et Codicis, illus­ trantur, explicantur, Hari. 1738. 4°. Het Staatsregt der vereenigde Nederlanden, vertoond volgens de Geschiedenissen der stall Groningen, onder de Bissclwppen van Utrecht en volgende Princen van 't midden der XI tot het einde der XVI Eeuw, eerste deel, Leeuw. 1758, 2de deel ald. 1765. fol. Antwoord aan den WelEdelen Gestrengen Heer B. v an G r e v en , J. U. Dr. en Ammunitiemeester in Frieslandt, op zijn WelEd. Gestr. tweede Brief rakende de weerdigheid van het volrnagtschap ten Landsdage, en de Bevrijding der kin- deren uit de Vaderlilke Magt in Frieslandt; Leeuw. 1759. 8°. Bedenkingen over de leering, het verstand en den zin van 't Selwerder Landreght, II Boek, Artikel XXIX. In de Wer- ken van het Genootschap : Pro Excolendo Jure patrio, D. I. W. 159-318. Gron. 1773. 8°. Zedig en vrijmoedig onderzoek of de Volmagten ten Lantds- dctge in Frieslandt, volgens de fundamentele wetten van die Provincie en de procuratien, welke jaarlijks aan de volmagten gegeven worden, tot het exerceren van eriminele Jurisdictie gs- regtigd en bevoegd; en de tegens hem genomene Decreten met de regels van Justitie overeen, te brengen zyn met enige reflexien, over de algemeene pligten der overheden en rigters enz. Gron. en Amst 1777. fol. Voorts eene Verhandeling over de anvoering van het Justini­ aansche refit in Friesland, die reeds in 1766 het licht zag. Ook bestaat van hem in handschrift : Korte inhoud van een Discours over de Regeering der Ver- eenigde Nederlanden en van de Hooge Collegien in dezelve, in ' t breede ingesteld door den Heer Simon van Sling el a n d. Met eenige bijvoegingen, ophelderingen en aanmerkingen vermeer- derd. Zijne eigene levensbeschrijving komt voor in de Voorrede van het zedig en vrijmoedig onderzoek. D. I. St. III; W a ge na a r, Vaderl. list., 1). XX, bl. 198 en volgg. Zie, behalve deze, van A b k o n d e, Naamreg. van Ned. Boek,. Saxe, Onom. Liter. T. VI. p. 562 ; S c h e 1 t e m a, de uitrust e bl. 300; va n Kampen, Bekn.en ondergang der onoverw. vloot, geschied. der Ned. lett. en wetensch. D. III. bl. 149, 150 ; d e W a 1, Orat. de clar. Eris. Jurecons, p. 60, iinnot. 317, 449 ; B o in an , Geschied. der Geld. Hoogensch. D. II. bl. 161, 162 ; van der C h ij s , de Munten van Friesl., Gron. en Drenthe, bl. 475,643s IDSING A (BALTHAZAR DANIEL VAN), zoon van Mein e r t Johan van I d s inga, gouverneur van Amboiva, werd te Batavia in 1745 geboren. Van 1767 tot 1795 was hij in en van wege Groningen in vele gewigtige betrekkingen geplaatst, zoo als in die van geldregts-heer, van ontvanger der executo­riale verkoopingen, `consignatie- en sequestratie-penningen bij de justitie-kamer van Stad en Lande, van gezworen raadsheer der stad Groningen. Hij werd van wege die stad en provincie afgevaardigd ter vergadering van de Staten-Generaal, was lid van het provinciaal bestuur der provincie, in 1803 van het departementaal bestuur van Stad en Lande, en in 1815 burge­meester van Groningen. Hij was als staatsman, geleerde en christen algemeen bemind en geacht, en maakte zich jegens het lager onderwijs zeer verdienstelijk. Zijne woning is nog bekend onder den naam van Id s i n g a 's Hof. Zie \Kobus en de Riveco ur t, Beknopt Biogr Woordenb door ons hier gevolgd. IDSING A (WILHELMINA GEERTRUIDA VAN), dochter van J o• han van Idsinga, griffier der Staten, en Tjebje Heymans, geboren teLeeuwarden den 10den November 1788, beoefende op eene verdienstelijke wijze de teeken- en schilderkunst, eerst on. der de leiding van den heer B a a r van S l a n g e n b u r g h, en vervolgens onder die van den portretschilder W. B. v an der K o o i. Zij vervaardigde keurige teekeningen naar schilde­ rijen en portretten naar het leven, en zou waarschijnlijk, in- 8 dien haar langer leven vergund ware geweest, tot eene zeer volkomene trap in de kunst gestegen zijn. Zij overleed te Leeu­ warden den 3den Mei 1819, en voegde bij haar kunsttalent eene edele en deugdzame gemoedsgesteldheid, welke haar aller achting deed verwerven. Verscheidene van hare kunstwerken zijn door haren vader gelegateerd aan het Old-burger-weeshuis to Leeuwarden. Zie Algenz. Konst. en Letterb. 1819. D. I. bl. 338; I mme r- z e e 1 , Lev. en ;Perk. der Kunstsch.IDSKEN (H.) schreef : Krctgtige en tvekneenende roving Gods, Amst. 1723. 8°. 2 deelen . Zie van Abkoude, Naamr. van Both.; Arrenberg , Naaml. van Boek. IDZAERDA (BAERTE VAN) was de zoon van H a i ck o Meinis en Imck Rommarts, en werd, in 1528, waar­ schijnlijk in het dorp Ter Idzert, waarvan hij zijn naam had, geboren. Voor regtsgeleerde opgeleid, verkreeg hij den doe­ toralen graad, teekende het verbond der edelen , en zag zich bij de oprigting van het collegie van Gedeputeerde Staten van Friesland, in 1572, tot een van deszelfs leden aangesteld. Als zoodanig was hij de zijde van den prins van Oranje toe­ gedaan, en een der eersten in Friesland, die den grondslag der vrijheid aldaar gelegd hebben. Hij stond tevens in zoo groot aanzien, dat in den twist tusschen J o o s t v an S c h o u w e n­ bu rg, stadhouder van Friesland, en Di rk van Br onk hors t, heer van Nedermormter, hij mede tot scheidsman nerd aange­ steld. Eerstgenoemden bleef hij een voornaam raadsman, die hem in het nieuw opgerigte Hof van Friesland tot raadsheer aanstelde, in welke waardigheid hij in 1578 hersteld werd. Hij werd in dat jaar met D o u we Six ma wegens Friesland afge­ zonden om de Unie van Utrecht te sluiten , en teekende de­ zel ve ook op den 23sten Maart van dat jaar. Hij kreeg in 1580 last om het kasteel van Staveren te doen slechten, kantte zich zonder schroom tegen de verraderlijke poglngen van den graaf v an R e n n en berg, en werd in 1589 tot raad in het Hof van Friesland benoemd. Zijne bekwaamheden als zoodanig werden niet miskend, daar hij in 16O2 met Gel 1 i u s van Il illema benoemd werd tot het zamenstellen van de eerste lands-ordonnantie. Hij stierf den 14den Mei 1603 en werd in de kerk van het dorp Ter Idzert, in welks nabijheid hij woonde, begraven en zijn grafzerk met een opschrift voorzien. Hij was gehuwd met Magdalena Rom m art s , weduwe van J a- k o b Fran s z en, die den 9den Mei 1584 overleed, na hem te hebben geschonken een zoon , die volgt , en drie dochters , waarvan Imck gehuwd was met den vermaarden Johan van de Sande, en Tintje met Hessel Bootsma, grietman van Idaarderadeel. Zie Win se mi us, Chron. van Fried. bl. 622, 624, 629, 632; Bor , Nederl. Oorl. B. VI. bl. 279, (384) B. XIII. bl. 81 (21) 87 (30); Te Water, Hist. van het verbond der Edel. D. III. bl. 395-397; Sehel­ te ma, Staatk. Nederl. D. I. bl. 530, 531, D. II. bl. 596; d e Wa I , Oral de clar. Fria. Jurecons. p. 11, Ann. p. 19; Diest Lorgion, Geschied. van de Kerkkerv. in Friesl. bl. 120, 122 IDZAERDA (ME1NTJE), zoon van den voorgaande, studeerde te Cambridge in de regtsgeleerdheid, was reeds in 1592 vol­ magt ten landsdage en werd den 14den Maart 1600 tot griet­ man van Weststellingwerf aangesteld. Hij was tijdens het handelen over het bestand met Spanje in 1607 lid der Staten- Generaal en in 1615 mede lid van Gedeputeerde Staten van Friesland. Hij overleed te Dordrecht in 1618, woonde te Ter Idzert en was gehuwd met His, dochter van Homme van H a r i n x m a en D o e d M o c k e m a, waarbij hij vijf kinderen verwekte, onder anderen een soon, LI o m m e geuaamd, die den 23sten September 1619 grietman werd in de plaats van zijnen vader, in 1620 lid was van provinciale Staten en als zoodanig de lijkstatie van graaf L o de wijk bijwoonde. Mein tj e Id z a e r d a ligt vermoedelijk in de kerk te Ter Idzert begraven; althans vindt men er ter zijde van den pre­ dikstoel een steen in den muur gemetseld, waarop men leest : Meinardus a b Idsard a, bis Frisiae Novemvir annos XIX mensis II Stellingwerfus occident. praesuit ad Synodum Nationa­ lem Dordac deligatus ibidem morbo corruptus a°. 1618, dat is : Me i n t j e I d z a e r d a, tot tweemalen toe negenman voor Friesland, is 19 jaren en 11 maanden grietman van Stelling­ werf geweest, en naar de Synode Nationaal te Dordrecht af­ gevaardigd, aldaar gestorven. Zie te W a te r, list. van het verb. der Edelen, D. III, IA. 397; v an S mini a, Nieuwe Naiad. van Grietm. bl. 402, 403: de vrije Fries, D. VIII, bl. 126-133, alwaar het door hem aangelegde album besehreven is. IEDEMA (P. L.) was in de achttiende eeuw boekverkooper te Leeuwarden, en onderscheidde zich evenzeer door groote boekenkennis als door de dwaasheid der volgende geschriften, welke hij uifgaf : Guldenspiegel der Friesche Regten : ofte ene algemene klene Corpus Ali& openleggende fele publike criminele, en ciwile de- li .Leeuw. 1791. 40. Achteraan is geplaatst: Toegewelike Toneelproewe. ofte een uittrekkeliik algemeen sedesporend, en oordeellcundig A. B. C: sinnebeeldig op histo rische orders beraamt, en met een Foorberigt tot aanleidinge der Nederduitsche Maatstiil, ofte klankredekunde pralende is, Leeuw. z. j. (1791) 4°. Zie Cat. van de Bibl. der Maaisch. van Ned. Letterk . le Leid 1). 1. b. bl. 119. D. H. bl. 156; van der Aa, Nieuw Woordenb van Ned, Dicht • IEKERNIAN (ADRIANus) schreef een tienregelig Latijnsch eervers voor Ampzing's Beschrijv. ende Lof der skidHaerlem. (1628). Zie dat werk. 'EN (CoNRADus), geboren te Bremen in 1689, was de zoon van een raadslid aldaar. Hij studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid en verkreeg er de doctorale waardigheid, waarna hij in 1714 als predikant beroepen werd te Lopik en Kabauw en in 1716 te Zutphen. Naauwelijks drie jaren aldaar het Evangelie verkondigd hebbende, werd hij in October 1719 in zijne geboorteplaats be­roepen in de St. Stephens-kerk en tevens in 1723 tot hoog­leeraar in de godgeleerdheid en Oostersche talen aangesteld. Hij bedankte in hetzelfde jaar voor eene beroeping naar 's Gra­venhage, in 1734 voor den professoralen leerstoel te Utrecht en bleef te Bremen met roem zijn ambt waarnemen tot aan zijnen dood, die den 30sten Junij 1753 plaats had. Als god­geleerde en Oostersch taalkundige verwierf hij zich naam door de volgende werken : Thesaurus novus theologico-philologicus, seu sylloge disserta- tionum exegeticarum ad selectiora atque insigniera Veteris et Novi Testamenti loca a theologis praestantibus relictarum, ex museo Th. Hasaei et Conr. Ikenii, Lugd. Bat. 1732. fol. 2 vol. Antiquitates hebraicae, secundum triplicem Judaeorum statum, ecclesiasticuni, politicum et aeconomicum, breviter delineatae, Bremae, 1732. 80. ibid. 1735. 1741, 1752. Tractatus Talmudicus de cultu quotidiano templi, version latina donates est notes illustratus, Bremae, 1736. 4°. Dissertationes Philologico-Theologicae in diversa sacri Codicis utriusque Testamenti loca maximam partem nunc primum in lucem editae, Lugd. Bat. 1749. 4°. 2 volum. Harmonia Historiae perpessionum etc. ; dat is Harmonie of te overeenstemming der lijdens-geschiedenis des Heeren Jesus Christus ; andermaal uitgegeven, met eene Earmonie der ge- schiedenis van 's Heilands opstanding en derzelver gevolgen, zaamgestelt door Johannes Hermannus Schacht, predi­ kant te Ter Aa, Utr. 1758. 40. Zie Boekz. der gel. Wereld, 1716. a. bl. 581, 1719. b. 487,1720 a. M. 237, 359, 1723. a. bl. 502. b. bl. ill, 237, 1734. b. bl. 371, 495, 1753. b. bl. 658, 659, 1759. a. bl. 446; de Jongh, Naaml. der pred. van Gelderl. bl. 336 ; Saxe, Onom. Liter. T. VI. p. 372, 719, 720; Ferwerda Catal. Univers, D. I. St. III. bl. ' 91, 92; Biograph. Univers. T. X. p. 71. IKES (A.) schreef eene Lijkklacht over Lucas Schermer. Zie van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. ILBERI (ALEGUNDA) was gehuwd met Albertus A 1 b e 11 t h o m a , predikant te Leeuwarden (zie aldaar) en beoefende met haren echtgenoot de dichtkunst. Zij gaf in het licht : Verademingen eener vermoeide ziele in de woeskjne dezer wereld, Leeuw. 1736. 8°. De gouden keten der Goddelijke Waarheden, in rijm, Gron. 1738. 8°. De Catechismus berymd, Gron. 1739. 8°. Zie van Abkoude, Naarnr. van Ned. Both. D. I. St. I; Ar­ renberg, Naamreg . van Ned. Boek.; van L e e u w e n, Cat. der provint. Bibl. van Fried. 2de gedeelte, bl. 257 ; Witsen Geijs­ b eek, Woordena van Ned. Diehl. artik. Alberthoma. ILPENDAM (JAcos VAN) of, zoo als hij zijnen naam plagt te schrijven, J a e c q u e s de Mpendam, werd geboren te Heemstede. Omtrent zijn gesla -cht zijn geene bijzonderheden bekend. Niet onwaarschijnlijk is de gissing, dat hij een bas­taard was uit den huize van E g m o n d , aan welke de heer­lijkheid Ilpendam in de zestiende eeuw toebehoorde, en dat hij daaraan zijnen naam ontleend had. Hoe dit zij, zeker is het dat hij geheimschrijver van H e n-d r i k van Br e der o d e was en behoorde tot het verbond der edelen , welks belangen hij met uitstekenden ijver behartigde. Dit kostte hem echter het leven. Namens de verbondene ede­len mar Friesland gezonden, om aldaar de belangen van het verbond voor te staan, werd hij , op last van den graaf v an A rember g, ten huize van Sjoerd Beyma gevangen geno­men, en, tegen het verleende vrijgeleide, in de gevangenis geworpen. Nadat Beyma, G a 1 a m a en de gebroeders B a • tenburg den vijand mede in handen gevallen waren, werd van Ilpendam eerst naar Harlingen gevoerd en jammerlijk gepijnigd; vervolgens overgebragt naar Vilvoorden, werd hij door Alva op den 28sten Mei 1568 ter dood verwezen , waarna hij den 1sten Junij daaraanvolgende te Brussel ont­hoofd werd. In de sententie over hem uitgesproken wordthij beschuldigd niet alleen het verfoeijelijke en gruwelijke verbond en eedgenootschap der edelen geteekend te hebben, maar ook dat bij met geloofsbi ieven van graaf Lode w ij k van Nassau en des heeren v an Br e d e r o d e rich vervoegd had bij de verbondene edelen van Friesland, en aldaar op last van van B r e d erode gekomen was om die edelen, volgens den raad des prinsen van Oranje, te bewegen, dat zij , ter naaste staatsvergadering, in welke hij ook zelf met zijnen last-brief verscheen, zouden voorslaan en verzoeken het gebruik der Augsburgsche belijdenis. Dit laatste lijdt, zegt de heer t e Water , eenige bedenking, indien men de tijdsomstandigheden van 1567 in aanmerking neemt. Zie Bor, Ned. Oorl., B. III. II. 120 (170); Win semius, Chron. van Fried. bl. 536, 538; Sent. van den Heil. van Alva, bl. 72, 73; Wagenaar, Vaderl. Hid. D. VI. bl. 126, 128, -422, 271; T e Water, Hist. van het verb. der Edel. D. I. bl. 95, D. bl. 3ts7-400, D. IV. bl. 459. ILPENDAM (JACOB CLAESZ VAN). Zie CLAESZ (JACoB). 1LST (MARTINus) of van Yls t, in Friesland geboren, was waarschijnlijk monnik in het Karmelieter klooster te Est in Friesland en leefde omstreeks het jaar 1500. Hij schreef : Elogia et Encomia Nobilium in Frisia. Historia factionum sub Anarchia. Deze werken zijn niet uitgegeven; maar het tweede genoemde zal de krona zijn, waarvan Schotanus zegt het handschrift gebruikt te hebben voor de zamenstelling zijner Geschiedenissen van Friesland. Zie dat werk, Poorrede, bl. 2; S u f t r i d u s Petrus, de Scriptor. Fris. p. 127, 128. I MBIZE (JAN en WILLEM VAN). Zie HEMBYZE (JAN en WILLEM VAN) IMHOFF (GUSTAAF WILLEM , baron VAN) werd in 1705 te Leer aan de Eems in Oost-Friesland geboren. Hij was de zoon van vVillem Hendrik, baron van Imhoff, geheimraad van den vorst van Oost-Friesland, drossaard van Leer en Leeroord, en van Isabella Sophia Bore el. Op twintig­jarigen leeftijd vertrok hij met het schip Cocleenge als tweede kommies der Oost-Indische Compagnie naar Batavia, alwaar hij in 1725 aankwam en, in 1730, tot waterfiscaal werd be­noemd. Uit hoofde zijner ongemeene bek waamheden zag hij zich reeds in 1733 tot extra ordinair rand van Indi6 en in 1736 als gouverneur van Ceilon aangesteld . Ter laatstgemelde plaatse rigtte hij eene boekdrukkerij op, en deed daar, ten behoeve der eilanders den Bijbel in de Cingalesche taal ver­schijnen. Hij deed ook het Gebed des Heeren in de Mala­baarsche taal drukken, deelde onder de Malabaren en Cingale­zen een aantal gebedenboeken uit, en vermaande hen om als goede Christenen te leven. Door vriendschap aan te knoopen met den keizer van Candy, liet hij bij zijn vertrek naar Ne­derland in 1737 de zaken op Ceilon in beter staat achter, dan hij ze gevonden had. In het vaderland teruggekeerd , deelde hij aan de bewind­hebbers der maatschappij verscheidene ontwerpen ten haren beste mede, en zoo zeer stelde deze zijne diensten op prijs, dat zij hem als gewoon rand weldra weder naar Batavia terug zonden. Aldaar aangekomen haalde van Imhoff zich den haat van den gouverneur-generaal Valk e n i e r op den hals, ten gevolge van verschillende veranderingen die, tegen diens belangen, door hem gemaakt waren. V a 1 k e n ie r zocht zulks op van Imhoff te wreken, en meende daartoe goede gele­genheid te hebben, bij den geweldigen moord der weerlooze Chinezen te Batavia. Hij beschuldigde hem, en nog twee 13 andere raden, dat hij in bet oogenblik des dringenden gevaarff van binnen eenen uitval gedaan had en de Buiten-Chinezen zonder noodzakelijkheid had vervolgd, van het hem toever­ trouwde gezag misbruik had gemaakt en een plan had beraamd om den gouverneur of te zetten en naar het vaderland terug te zenden. Ten gevolge van die beschuldiging werd v a n Imhoff in hechtenis genomen en naar Holland opgezonden. De bewindhebbers der maatschappij hadden evenwel geheel andere gedachten over hem. Hij werd in zegepraal ontvangen, en nadat zijne zaak onderzocht was en hij zonder eenige schuld was bevonden, aarzelden zij niet, om, toen V a 1 k e n ie r op zijn verzoek was ontslagen, Ira h o f f in zijne plaats naar Ba. tavia te zenden. Deze had aan bewindhebberen zijne Beschou­ wingen over den tegenwoordigen staat der Maatschappij ter hand gesteld, die aantoonden, hoe volstrekt noodzakelijk her­ vormingen in het bestuur waren. Met een opzettelijk daartoe gebouwd groot oorlogschip de Hersteller genaamd, een wenk van hetgeen men van den nieu­ wen landvoogd verwachtte, vertrok v a n Imhoff den 29sten October 1742 uit Texel naar Batavia, waar hij den 22sten Mei 1743 aankwam en dadelijk maatregelen nam om de ver­ vallene zaken te herstellen en allerwege verbeteringen in te voeren. Daartoe ontzag hij geerre moeiten, en bezocht in per- soon de plaatsen waar dezelve moesten tot stand komen. Het spreekt van zelf dat wij in een klein • bestek geen naauwkeurig overzigt kunnen geven van hetgeen er gedurende zijne zeven­ jarige regering plaats had, of van het goede dat door hem werd tot stand gebragt. • Volgen wij hier de woorden van den heer v an Kam p e n, dan speelde va n I mh o ff overal de schoone rol van hevrediger. Aan de ingezetenen werd eene meerdere vrijheid van handel toegestaan, zoover dit met het nog altijd strenge monopolie bestaanbaar was; de Chinezen werden weder toegelaten en hervatteden, onder het minzaam en regtvaardig bestuur van van Imhoff, hun vorig bedrijf; met de rijke Amerikaansche bezittingen van Spanje, bepaaldelijk met Mexico, trachtte hij handels-betrekkingen te openen, welke voor het va­ derland eene onuitputtelijke bron van welvaart zouden geweest zijn, doch die door de waakzaamheid en klagten van Spanje te niet liepen. Hij wist voorts het gezag der maatschappij bij de inlandsche vorsten zeer goed te handhaven, blijkens het smoren van den opstand van een vorst van Madoera, ten gevolge waarvan dit geheele eiland in het bezit der O. I. Compagnie kwam (1747); wier grondgebied op Java gedurende zijn bestuur ook nog aanmerkelij k vermeerderd werd door de toevoeging van het groote rijk van Mataram, hetwelk door den soesoehoenan 0 0 (keizer) P a k o e B o e w a n a II bij testament aan naar vermaakt werd (1749) en waaruit later de rijken van Soerakarta en 14 1)jokjokarta zijn ontstaan (1755). Het was van Imhoff einde­ lijk aan wien de hervormde kerk in Indie groote verpligtingen had, en aan wien men de belangrij ke aanleg van Buitenzorg te danken had, waar hij eene woning stichtte en een kanaal begon aan te leggen, om die gezonde en vruchtbare streek te ontginnen. Na nog door prins W ill e m IV, bij zijne verkiezing tot hoofd der Oost-Indische Maatschappij, in het algemeen bewind bevestigd en tevens in 1748 tot generaal der infanterie aan­ gesteld te zijn, overleed van Imhoff op den isten Novem­ ber 1751, te Batavia, waar hij in de Hollandsche kerk met vorstelijke statie werd ter aarde besteld, en waar zijn naam nog lang in zegening bleef als van een der beste hoofdbestuur­ ders van onze overzeesche bezittingen, De of beelding van van Im ho ff ziet op meer dan eene wijze het licht. Hij was gehuwd met C a t h a r i n a Ma g d a­ lena Hu ij s m a n, vrouwe van den Hill. Zijne nagedachtenis wordt bewaard - door eenen prachtigen gedenkpenning, op zijn vertrek uit Texel vervaardigd, en door eene kleine medaille, bij gelegenheid van zijne inhuldiging te Batavia geslagen. Op de laatste wordt zulks op den 26sten Januarij 1743 gesteld. Zie (d u Bois) Vies des Gouvern. p. 248-257 , achter welk werk veelal zijne Beschouwingen vertaald zijn medegedeeld ; K o k ,Vaderl. IPoordenb. D. XXI. bl. 226-229; v an Kampen, Desch. der Nederl. buiten Europa. D. III. bl. 31-34 , 42-79 , 173; van K amp e n, Vaderl. Karakterk. D. H. bl. 674-649; Y p e ij en Dermout, Geschied. der Herv. Kerk in Nederl. D. III. bl. 395-397; Nieuwenhuis, Woordenb. dankangs. ; En­gelberts Gerrits, Bioqr. Ilandwoordenb. ; Teenstra,Bekn. beschr. van de Ned. Overz. bezitt. bl. 79, 269, 271, 324, 1611, 641 ; Vervoly op van Loon beschrip. der Nederl. Hist. Penn . N0. 169, 178; Muller, Cat. van Portrett. Dezelfde , Cat. van Boek.tver de Ned. bezitt. enz. bl. 34, alwaar een fraai handschrift in folio vermeld worth, getiteld : Dapelyksche aanteykeninge van het voor- pevallene gedurende de reyse van den Gouverneur Generaal G , W. van h off naar lava's Oost-Cust in het voorjaar 1746 ; Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned. Lndi , Nieuwe Volgreeks, D. II. bl. 861-371; uit medegedeelde berigten aangevuld. IMHOFF (GusTAAF WILLEM baron VAN), kleinzoon van den voorgaande en noon van den kolonel Jan Willem, baron van Imhoff, en van Christina Emerence Le we, dochter van B e r e n d L e w e v an Aduard, generaal en gouverneur van Sluis in Vlaanderen, werd te Groningen op den 20sten November 1767 geboren. Voor de staatkundige loopbaan bestemd, werd hij in December 1781 student aan de hoogeschool in zijne geboorteplaats, op Welke hij, na vol­ bragte studien, in Junij 1788 den graad van meester in de beide regten verwierf. Bij de eerste kornst der Franschen bier te lande, tijdens de omwenteling van 1795, bekleedde van Imhoff den post van ordinaris gedeputeerde ter vergadering van de Staten-Ge- 15 nerad van wege Stad en Lande. Daar hij zich echter met het toenrnalig stelsel der regering niet kon vereenigen, leefde hij van 1795 tot 1802 als ambteloos burger; doch toen in het laatstgemelde jaar de regering tot gematigder stelsel terug­ gekeerd was, nam hij de betrekking van seeretaris van den toenmaligen Itaad van Finantien in de provincie Groningen aan en bleef als zoodanig werkzaam tot in 1807. Ongeveer een jaar daarna werd van Imhoff door koning L o d e w ij k tot lid van den Staatsraad benoemd, en na de inlijving in het Fransche keizerrijk zag hij zich door N a p o­ leon tot lid van het Wetgevend Ligchaam te Parijs aange­ steld, na vooraf van het Wetgevend Ligchaam van Holland een blijk van vertrouwen te hebben ondervonden, doordien hetzelve hem benoemde in de bekende commissie van vijftien personen, welke, op aanschiljving van den Franschen keizer, naar Parijs gezonden werd, om de organisatie der Hollandsche departementen te helpen regelen. Zijn als zoodanig gehouden gedrag verwierf hem de goedkeuring van zijne vorsten, en zag zich eerst door koning L o d e w ij k met de orde van de Unie en, bij het vertrek van dezen, door Napoleon met die van de Rennie begiftigd. Na de omwenteling van 1813 was van Imhoff lid der staatscommissie aan welke de taak was opgedragen van het vervaardigen en zamenstellen der Grondwet, en bij besluit van, den 6den April 1814 werd hij benoemd tot gouverneur van de- provincie Groningen, welke waardigheid hij den 28sten daar- aanvolgende aanvaardde. Het was vooral in laatstgenoemde betrekking dat van I m- h o ff niet alleen het gewest, aan welks hoofd ethij stood, maar ook, het geheele vaderland duurzaam aan zich verpiigtte. Niet mogelijk is het in weinige regels hier een overzigt te geven van al het goede door hem tot stand gebragt. Gedurende de­ zestien jaren, tot op den laatsten dag van zijn leven, waren= hem 's yolks belangen dierbaar, en waar hij slechts kon, eth voor wie het ook was, altijd was hij er op nit rondom zich welvaart en voorspoed to verspreiden. En dit was niet alleen­ zijn streven in kalme dagen, maar ook dan wanneer het gevaar nabij was. Stormvloeden en heerschende ziekten waren niet staat zijnen vurigen ijver voor het algemeen welzijn te doen verflaauwen, ook dan niet, wanneer hij zelf door de laatsten op het ziekbed geworpen werd. En bij zoovele zeldzame en voor­ treffelijke eigenschappen als regent, bezat hij er nog veel meer als mensch. Hij was godsdienstig in den volsten zin van het woord ; voor ongelukkigen was hij een deelnemend vriend en voor zooveel hij kon een krachtig helper. paarde aan eene goedheid en beminnelijkheid van karakter, die hem leder& hart deed winnen, eene welsprekende vredelievendsgezindheid, wzaraan niemand, weerstand kon. bieden. Voorts bezat hij eene- ongeveinsde nederigheid, ongehuichelde dienstvaardigheid en voorkomend e vriendelijk heid. In een aantal andere betrekkingen was van Imhoff mede met verdiensten werkzaam. Hij was directeur van de Maat­ schappij van Landeigenaren en vast beklemde Meijers in de provincie Groningen , voorzitter van het collegie van curatoren der hoogeschool, van het Bijbelgenootschap, van het collegie van Toezigt op de Kerkelijke Administratie der Bervormden in de provincie Groningen, van de Commissie van het onder­ wijs aldaar, administrateur der Ommelander-kas en bescherm­ heer van het Groninger Genootschap ter bevordering van schil­ der-, graveer- en beeldhouwkunst. Van Imhoff overleed te Groningen op den 13den Februarij 1830, en o• den 18dell daaraanvolgende werd zijn stoffelijk overschot ter ruste gelegd. De hoogleeraar van S winder en deed daarbij eene aanspraak, waarin hij den wensch uitte, dat het dankbaar gewest een welverdiend gedenkteeken voor den ontslapenen zou stichten, om aan zijne opvolgers te leeren, wat men doen moet, om z66 beweend en zOo gezegend door alien, in het graf te dalen als hij. Aan dien wensch is voldaan, daar op zijn graf, op de zuider begraafplaats te Groningen, omringd door een ijzeren hek of omheining, een wit marmeren piramide op een dito vierkant voetstuk is opgerigt, waarop men in vergulden letters leest : aan de Oostzijde » G. W. Baron a n Im h off," aan de Westzijde n geboren den 20 N ovember 1767, Gouverneur dezer Provincie den 6 April 1814, overleden den 13 February 1830", aan de zuidzijde D uit erkentenis op­ gerigt", aan de Noordzijde * door zijne dankbare medeburgers." De verdiensten van van Imhoff werden bij zijn leven reeds erkend, achtereenvolgens door zijne benoeming tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, tot commandeur Bier orde, en eindelijk door zijne vereering met den titel van staatsraad, bij besluit van den 5den November 1827. Van Imhoff was den 24sten April 1792 gehuwd met Anna Judith, baronnesse Sloet tot Tweenyenhuizen, dochter van Arend baron Sloe t en van Johanna Ph i­ lippina baronnesse van Dedem tot den Gelder. Hij liet haar na met een zoon en zes dochters. Zie Almanak der A.kademie van Groningen, 1831. bl. 83-94, door ons voornamelijk bier gevolgd ; Algem. Konst -en Letterb . 1830. D. I. bl. 130-132. IMME (WILLEm), geboren in 1762, was eon geruimen tijd Roomsch Katholijk priester en pastoor te Loosduinen, waar hij in den ouderdom van 61 jaren, op den 28sten April 1823, na twintigjarige dienst, overleed. Hij maakte zich door het schrijven van de volgende werkjes als oorspronkelijk genie en geestig schrijver bekend : 1 7 Martin of de herstelling der verdrukte onschuld, Zalt-Bommel, 1790. 80.De dankbare; eene Fransche geschiedenis, Zalt-Bommel, 1792. So, Pauline of de schoone boetvaardige, 's Hage, 1794. 8°. Geschenk voor de Jeugd op den dag van hare eerste Corn- munie, Amst. 1802. 8°. m. pl. Hij beoefende ook de dichtkunst blijkens een paar dichtstuk-jes, die voorkomen in de kleine Dichterlijke Handschriften, en blijkens zijne tooneelstukken, die hij met de zinspreuk Otia delectent admoneantque mei uitgaf onder de volgende titels : Lucas en Lucinde, tooneelspel, Amst. 1782. 8°. Irene, treurspel naar het Fransch, Amst. 1784. 8°. Delia en Adelaide, tooneelspel, Amst. 1786. 8°. De Weldadige, tooneelspel, Amst. 1788. 8°. De verstandige Echtgenoote, tooneelspel, Amst. 1790. 8°. De Jonge Walburg, of de gevolgen van het Sentimenteele tooneel- spel, Amst. 1792. 8°. De of beelding van I m m e ziet het licht naar A , W a r m o e s (1788) door A. Karcher. Zie 411gem. Kona- en Letterb. 1823. D. I. bl. 289; d e J'o n g, Naomi. van Boek.; van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Diehl.; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Lvtterk. te Leid. D. I. b. bl. 119, 120. IMMENS (RoBERTus) werd eerst beroepen te Schijndel in 1648, te Oirschot en Best in 1659, en overleed den 9 den junii 1680. Van hem komen dichtstukken voor in P. van S or genDichtkundige Ziele-Zangen. Hij voerde tot zinspreuk : SatChristo dives amico en de vertaling daarvan : Die Christus mar ten vriende heeft, is rijk genoeg zoo tang hij leeft. Zijn zoon volgt. Zie d e J o n g h, Naaml. der Pred. van Gelderl. bl. 336; v an der Aa Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht., die hem verkeerdelijk als predikant te 's Hertogenbosch en te Goes vernield. IMMENS (PETRus), zoon van den voorgaande, werd eerst beroepen te Oirschot en Best in 1688, te West-Souburg in 1691, te Zalt-Bommel in 1695, te Middelburg in 1697, waar hij tot hoogleeraar der godgeleerdheid werd aangesteld en den 18den November 1720 overleed. Hij schreef : De godvruchtige Avondmaalganger, tot een Heylig en Heuchelijk Genot van het hoog waardig Avondtnaal des Heeren bestuurt en aangemoedigt, door een schriftmatig berigt, aangaande het geloof, het Verbond der genade, ens. waarbij een Voorreden over Spreuk. X. vs. 7 ter aanprij zing door ja co b u s W it-tem s en, Middelb. 1752. 8°. 2de druk aldaar 1753. 8°, 3de 2 druk ald. 1754. 8". 9de druk Amst. 1784 80• 10de druk en te 's Hage, 8°. 1 lde druk Rott. 1838. 8°. .De Zaligheid der dooden, in een Lijkrede over P. v an E o u te n, uit openbaringe XIV . vs. 13. Dordr. 8°. Eenige uitmuntende Oeffeningen en Predicatien, Utr. 1749. 80. 3de druk; herdrukt ald . 1753. 8°. Zie Boekz. der gel. Wereld, 1720: b. bl. 618, 729, 1721. a. bl. 246; van A b k o u d e, Naarnreg. van Ned. Boek,. D. I. St. I-VI; de Jongh, Naaml. der Pred. van Geld. bl. 336; Arrenberg, Naam­ reg. van Ned. Both.; de Jong, Naaml. van Bock.; Brinkma n, Naaml. van Boek. IMMERZEEL (JoHANNEs) Jr. geboren te Dordrecht den 2den Julij 1776, genoot eene beschaafde opvoeding in zijne geboorteplaats en bekleedde in 1805 eenen post bij het Minis­ terie van Binnenlandsche zaken te 's Gravenhage. Hij wijdde zich vervolgens aan den boek. en kunsthandel, eerst te Rotter­ dam, daarna te 's Gravenhage en vervolgens te Amsterdam, waar hij den 9den Junij 1841 overleed. Zijne of beelding ziet het licht. Bij eene buitengewone kennis der beeldende kunsten bezat Im me r z ee 1 eene groote waarde a.ls dichter en letterkundige Als dichter deed hij zich kennen door oorspronkelijkheid en luimigheid, die hij niet zelden paarde aan diep gevoel; terwijl hij zich als letterkundige kenmerkte door eenen uitmuutenden kunde en smaak. Behalve een aantal verspreide stukjes zagen van hem het licht de volgende werken en vertalingen : .De goedertierendheid van Titus, tooneelspel, 's Hage, 1801. 8°. (Met B. Nieuwenhuijzen) Bonaparte en de algemeene vrede, twee dichtstukken. 's Hage 1802. 8°. met het portret en plaat. .De onsterfelijkheid der ziel; dithyrambe; naar het Fransch van J. D el i l 1 e, en togt over den St. Gothard; naar het Engelsch van de Hertogin van De v o n s hire, 's Hage 1803. 8°. Het mededoogen, in vier zangen, naar het Fransch van J. D elille, 's Hage, 1804. 8°. m. pl. Socrates in den tempel van Aglaura; naar het Fransch van Renouard, 's Hage, 1804. 8°. flollands watersnood van den rare 1809; dichtstuk, 's Hage, 1809. 8°. De blindeman, 's Hage, 1816. 8°. m. pl. 2de druk. Koenraad Rozendal, of de gewaande geestverschijning, Rott. 1813. 8°. met eene pl. Balthazar Knoopius; een roman, Rott. 1813. 8°. met pl. 2de verb. druk, Amst. 1842. -8°. m. pl. Voor opgeruiniden van geest, 's Hage, 1813. 8°. Hugo van 't aloud, in vier zangen, 's Hage, 1813. 8°. met pl. 2de druk Amst. 1838. 8°. met pl. Lierzang op de overwinning, door het leger der bonclgenooten te Blammont, op Napoleon Bonaparte behaald, op den 18den van Zomermaand 1815. 's Hage, 1815. 8°. De moederliefde, in vier zangen, 's Hage, 1819. 8°. Zevental leerredenen van J. A. Massillo n, nit het Fransch vertaald, Rott. 1823. 8°. Gedichten, 's Hage, 1824. 8°. 2 deelen. Ilollands leeuw ontwaakt. ,Tafereelen en herinneringen nit de dagen van den Belgischen opstand in 1830. 's Hage, 1830. 8°. De lof der Belgische vrijheid, aan Naar toegezongen, Amst. 1831. 8°. Geschiedenis der belegering en kapitulatie van het kasteel van Antwerpen, in 1832, Amst. 1833. 8°. Gedachten van ill a t t h i as Cla u d i u s, verzameld nit zijne werken, Amst. 1836. 8°. Gedichten , bijzonder voor de declamatie, verzameld nit heden­ daagsche dichters en ten deele vervaardigd door J. I mm e r z e e 1 Jr. Amst. 1838. 8°. met pl. Stalen van geestigen schriffstijl van P a u l-L ouis Courier verzameld door J. Immerze e 1, Jr. Amst. 1839. 8°. Lofrede op R e m b r a n d t, Amst. 1841. 8°. Met zilver bekroond bij de Holl. Maatsch. van fraaije Kunsten en Wetensch. en ook in hare werken opgenomen. De Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche kunst­ schilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters van het begin der viiltiende tot op de helft der negentiende eeuw. Uitgegeven door (zijne zonen) Mr C. H. Immer z eel en C. Immer­ z ee 1, Amst. 1842, 1843, 8°. 3 deelen met portr. I m me r z e el was lid van de Maatschappij der Nederland­ ache Letterkunde te Leiden en van een aantal binnen en buiten­ landsche genootschappen. Hij maakte zich vooral jegens de Nederlandsche dichtkunst verdienstelijk, door de uitgave van den Muzen-Almanak, waarvan hij, van de oprigting of tot aan het jaar 1840, verzamelaar en redacteur was, en tot wiens za­ menstelling hij zeif altijd veel en zeker niet de minste stukken leverde. Behalve de reeds genoemde bekrooning, viel hem nog in 1802 eene buitengewone zilveren medallic ten deel , bij de Maatschappij vafi taal- en dichtkunde voor zijn prijs. vers Godsdienst de steun der Burgermaatschappij, en eene gouden voor zijne Lofrede op P. P. Rub en s, bij de Letterkundige Maatschappij de %flak te Antwerpen. Hij was gehuwd met Adelaide Louise Franco ise Char­ lotte C e r a, die bij met zes kinderen naliet, waaronder de reeds genoemde bezorgers van zijn laatste werk en eene doch­ ter, Anna Mar i a, die zich als hoogst verdienstelijke schilde­ res onderscheidt. Zie dlgem. Konst- en Letterb. 1841, D. I. bl. 417, 418 ; Hand. 2* der Jaarl. 'erg. van de Maaisch. der Nederd. Letterk. to Leid. 1842, bl. 52 ; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Intense& D. bl. 466, D. III. bl. 207, 208; de Jong, Naaml. van Boek en Supplem.; van der Aa, Nieuto Woordenb. van Ned. Diehl ; Brinkman, Naaml. van Boek.; Catal. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 282, 3'7, 321, 322, 329, b. bl. 120, D. II. bl. t, 7, 88, 187, 223, 547; Muller, (at. van Portr.; I m m e r z e el, Lev. en IPerk. der Kunstsch. en de aldaar op bladz. XIV aangehaalde bronnen ; Kr a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. IMMERZEEL (JAN VAN), geboren te Leiden, werd eerst predikant in 1779 op den Hoek, in 1785 te Domburg, en in 1789 te 's Heerenhoek, waar hij in 1796 wegens wangedrag werd afgezet. Hij schreef: Dat alle menschen regt op de beloften hebben, als onbestan- Mar voorgesteld, Middelb. 1791. 8°. Zie de Jong, Naaml. van Boek., nit medegedeelde berigten aan­ gevuld. IMMINK (B. F.) was een verdienstelijk kunst-graveur, die omstreeks 1744 ,bloeide en platen vervaardigde voor de Be-schrijving pan Breda, door Thomas Ernst v a n G o o r, 's H age, 1 t 44. fol. Zie Kr amm, Lev. en Work. der Kunstsch. IMMINK (JACOBUS), geboren te Eibergen in 1698, waar zijn vader W a r n e r u s predikant was. Hij werd in 1723 al­daar adjunct predikant, in 1727 vast aangesteld en in 1763 emeritus. Hij overleed den 30sten Junij 1767, nalatende eene weduwe en twee zonen, van welke de oudste, W ar neru s, den vader opgevolgd is. Hij schreef : Theologische, ontledende, oordeelkundige tegenbernerkingen overhet boek van W. Schortinghuis, Devent. 1746. 40. Zie Boekz. der Gel. Ifereld, 1767. b. bl. 125 ; A. Moonen, Naamk. der Pied. in Ocerijss. bl. 18 ; van A b k o u d e , Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. IV; Glasius, Godgel. Nederl. D. bi 203. INCHY (BAUDUIN DE GATRE , baron VAN). Zie GAVRE (BAUDIIIN DE). INGEN (Sam) was een bevallig dichter, blijkens een door hem uitgegeven bundeltje gedichten, onder den titel van: De Getrouwe Herderin, Lantspel, door S. I. met eenige Gedichten van dezelve, Amst. 1658. 8°. Tilt de korte voorrede , geteekend Vreelandt, den 15 van Herfstmaand 1658, blijkt slat de dichter daar destijds zijn ver­blijf hield. Verder is er van hem niets bekend. Zie Kantelaar en Siegenbeek, Euterpe, St. I. M. 112-125.; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned.Dieht.; Siegenbeek, Bekn. Geschied..der Ned. Letterk. bl. 147, die hem Samuel noemt Cat. van de Bibl. der Ned, Letterk. te Leid. D. I. b. M. 120. INGEN (JAN VAN) schreef een Chronykje van Amersfoortee Geachiedenissen. Waar en wanneer het uitkwam is ons niet bekend. Zie van Bemmel, Beschrijv. der stad Amersfoort, D.I.bl. 131. INGEN (MARcHaus VAN), waarschijnlijk alzoo genaamd naar het dorp Ingen, in Gelderland, waar hij geboren werd, verkreeg te Parijs den graad van doctor in de godgeleerdheid, werd eerst kanonik en schatmeester. van de St. Andrieskerk te Keulen , en daarna stichter en hoogleeraar der hoogeschool te Heidelberg. Hij stierf aldaar den 20sten Augustus 1394 of 1396, en maakte zich , behalve door zijn boetvaardig leven , ook bekend als geleerde door zijn werk , getiteld Commentaria in quatuor libros sententiarum, Argentor. 1501. Zie M a r s i 1 i i a b Inghen, Memoria, oratione atque epigram­ matibus quam plurimis celebrata, (Heidelb. 1499. 4 0 .); F opp ens , Bibl. Belg. p. 846; Hoogstraten, Woordenb. D. VII. bl. 120; (van Heassen en van R h ij n) Hist. van 't Utr. Bisdom , 1). I. bl. 568. INGEN (PIETER VAN) was een schilder , die in het begin der zestiende eeuw bloeide. Misschien was hij de vader van den volgende. Zie K r a m m , Lev. en Iferk. der Kunstsch. INGEN (WILLEM VAN), welligt een noon van den voorgaande, werd te Utrecht omstreeks 1651 geboren. Van zijne vroege jeugd of aan lust tot de kunst hebbende, genoot hij het onder­ wijs van den vermaarden A n t h o n i e de Grebber, en deed ter verdere volmaking eene reis naar Rome. Aldaar kwam hij in kennis met den schilder Garet Maratti, en bragt het onder diens leiding zoo ver , dat zijne stukken waardig geoordeeld werden om in kerken en elders ten toon te worden gehangen, Vervolgens zich naar Venetia begeven hebbende, genoot hij aldaar nog het onderwijs van Le F e b r e , en na ook Napels bezocht te hebben, keerde hij in zijn vaderland weder en overleed te Amsterdam. Zie K o k, Vaderl. Woordenb., Immerzeel, Lev. en Trerk. der Kunstsch. INGENHOUSZ (JAN), noon van Arnoldus Ingenhousz, werd te Breda den 8sten December 1730 geboren. Het is niet bekend waar hij den doctoralen graad in de geneeskunde ver­ wierf, maar wel , dat hij, den 3lsten December 1754 als student te Leiden is ingeschreven, waar hij vooral G a u b i u s en de A lbinussen gehoord heeft. Na eenigen tijd de praktijk te hebben uitgeoefend, stak hij in 1767 naar Engeland over, om aldaar de wijze van inenting van Sutton te leeren. Op aanbeveling van den geleerden P r i n g 1 e, destijds voor­ sitter van de Koninklijke Maatschappij te Louden , werd hij in 1768 naar Weenen geroepen, om de kinderen van keizerin 22 Ma r i a T h e r e s ia in te enters, van welke er reeds twee aan de pokken bezweken waren. Hij verkreeg voor het welsla­ gen van deze kunstbewerking de titels van keizerlijk hofraad en van lijfarts der keizerlijke familie, benevens eene jaarwedde van ruim zeven. duizend gulden, die hij tot zijnen dood toe genoten heeft. De keizerin beschonk hem bovendien met twee gouden en dertig zilveren medailles, bij die gelegenheid gesla­ gen , ten einde die onder zijne vrienden uit te deelen; terwijl de prins van Wurtsberg hem een zilveren toilet , dat uit vijf en twintig stukken bestond, vereerde. Bovendien lieten zich de voornaamste personen mode door hem inenten , en werd hij zelfs in 1772 naar Italie ontboden, om den aartshertog Frans J o z e f Karel, erfprins van Toscanen en zijne zuster Maria Anna dezelfde kunstbewerking te doen ondergaan, bij welke gelegenheid hij tevens Venetie en Napels bezocht. Te Weenen teruggekeerd, hield hij zich onophoudelijk met weten­ schappelijke nasporingen bezig. Hij was bij keizer Joseph II in hooge achting , werd door onderscheidene doorluchtige vreem. delingen bezocht, en in 1781 in zijne woning vereerd met een bezoek van den grootvorst en de grootvorstin van Rusland met den keizer van Oostenrijk. Eenige jaren na zijn vertrek naar „Weenen , waar hij met A g at ha M aria J a c q u in , eene zuster van den beroemden kruidkundige Nicol aas Jo seph Jacquin, in den echt ge­ treden was , begaf hij zich naar Nederland , doch verliet het weder spoedig om Frankrijk te bezoeken , van waar hij weder naar Duitschland terugkeerde. In 1797 zijne gezondheid voe­ lende afnemen, stak hij naar Engeland over, om de genees­ heeren aldaar te raadplegen, doch hij overleed te Bowoodpark, cen buitenverblijf van den markies L an s d o w n , twee urea van Londen gelegen , op den 7den September 1799, niet zon­ der vermoeden, dat zijne buitengewone beangstheid over den afloop der staatkundige geheurtenissen zijnen toestand zou verergerd hebben. Genoemde markies liet eene eenvoudige, maar sierlijke tombe op zijn graf plaatsen. Zijne of beelding ziet op onderscheidene wijzen het licht. In genhousz maakte zich jegens de genees- en natuurkun­ dige wetenschap hoogst verdienstelijk. Behalve een groot aantal werken en verhandelingen zijn wij aan hem belangrijke ontdek­ kingen verschuldigd. Niet alleen toch wordt aan hem de uit­ vinding van den nieuwen Eudio-of luchtmeter toegeschreven, maar men schrijft hem ook toe de eerste aanwending van Platte glasschijven in de plants van cilinders voor proeven met (le electriseer machine. Geen wonder dan ook, dat de Ko­ ninklijke Maatsehappij te Londen, en andere geleerde genoot­ schappen, zoo hier to lande als elders, hem tot haar medelid verkozen, En keizerin Maria Theresia hen met den titel van baron in den adelstand verhief. Zijn imam leeft voort in genhousia. Zijne geschriften zijn , voor zoo ver ons bekend ge­ worden: Lettre a M. Ch ais, (over de inenting) Amst. 1768, 8°. Brief aan John Pr i n g l e, behelzende eenige proeven over de torpedo gedaan te Livorno, den 1 Jan. 1773, (na ken­ nis gehad te hebben van de proeven van Mr . Wats h). In de Hedend. Vaderl. Letteroef. 1775. D. VI. St. 2. bl. 531. Anatomy of the electric Ray or Crampfish. In de Phi­ losophical Transactions. 1775. D. LXV. Easy Methods of measuring the diminution of balk, taking place on the mixture of common and nitrious Air, with. Ex­ periments on Plantina. In hetzelfde tijdschrift 1776. D. LXVI. A ready way of lighting Candle by a very small electric spark. In hetzelfde tijdschrift 1778. D, Electrical Experiments to explain how far the Phaenomene of the Electrophorus may be accounted for by Dr. Fr ankli n' s theory of positive and negative Electricity In hetzelfde tijd­ schrift 1778. D. LXVIII. Nova, tuts facilisque methodus curandi calculum , scorbu­ tum, podagram etc. etc. propos. a N. Ilulm e. M. D. - etc. Lat. sermone donata ab J. Ingenhousz, Lugd. Bat. 1778. 8°. In bet Hoogd. vert. door X. J o s. L i p p e r t, Weenen 1781. 8.. Account of a new kind of inflamable air or Gas ; some new methods of suspending Magnetical neadles. In hetzelfde tijdschrift 1779. D. LXIX. Improvements on Electricity. In hetzelfde tijdschrift 1779. D. LXIX. Uitslag der proefnemingen op de planten, ttrekkende ter ont- dekking van derzelver zonderlingen eigenschap, om de gemeene lugt te zuiveren op plaatsen ivaar de zon schijnt, en dezelve te bederven in de schaduwe en gedurende den nagt. In de Algem. Vaderl. Letteroef. 1780. D. II. St. 2. bl. 247. Experiment upon Vegetables discovering their great Power of purifying the common air in sunshine and of injuring it in the shade and at night. 1779. 8°. In het Fransch vert. door den schrijver zelven. Parijs 1780. 8°. 2de druk ald. 1787 en 1789. 8°. 2 deelen. In het Hoogd. vert. door Unge n. Leipz. 1786. 8°. en door S. A. Sch ere r, Weenen 1786. 8°. In het Holl. door J. van Breda, met aanmer­ kingen en brieven tussphen den schrijver en vertaler gewisseld. Delft 1788. 8°. Proeve over de Electrophorus, vertaald door J. van Br e- da , Amst. 1780. 8°. Verhandeling over de gedephlogisticeerde lucht en de manier, hot men dezelve kan bekomen en tot de ademhacding doen die- nen. UR het Fransch door J. van Br ed a. Met of beeldin- gen. In de Verh. van het Bat. gen. der proefonderv. wysb. te Rott. 1781. D. VI. bl. 107. On the degree of salubrity of the common air at Sea, com- pared with that of the Seashore and that of places removed from Sea. In de Philosophical Transactions, 1782. D. LXX. Some farther considerations on the influence of the vegetable kingdom on the animal Creation. In hetzelfde Tijdschrift. 1782, D. LXXII. Verzameling van Verhandelingen over verschillende natcur- kundige onderwerpen, nit het Engelsch vertaald door J. v an Breda , 's Hage 1785. 8°. 2 deelen, met pl. Ook in het Latijn, Fransch en_.Hoogduitsch vertaald. Brief aan N. C. Moli t o r , over de bijzondere uitwerking welke de verschillende soorten van lugt, de onderscheide graaden van licht, warmte en electriciteit hebben op het doen uitsprui- ten van zaaden en den groei van reeds gevormde planten. In de Nieuwe algemeene Vaderl. Letteroef. 1786. D. I. St. 2. bl. 334, 379. Aqua mephitica alcalina, o f loogzoutig ltichtzunr-water, een nieuw ontdekt en uitmuntendgeneesmiddel .het graveel en den steen. In de Scheikundige Bibliotheek, 1792. D. I. St. I. bl. 41, St. 2. bl. 95, St. 3. bl. 175. Brief aan.F. Ingenhousz, over een nieuwe manier om kanker en verouderde verzweeringen te geneezen. In de Scheikundige Bibliotheek, 1794. D. II. St. 2. bl. 201. Brief aan J. van Br e d a , behelzende eenige proeven, met worm-doodende vogten genomen. In de Scheikundige Bibliotheek, 1794. D. II. St. 2, bl. 153. Proeve over het voedsel der planten en de vruchtbaarmaaking van landerijen. tilt het Engelsch vertaald door J. v an Breda, Delft, 1797. 8°. ook in het Fransch. Het door den Abt R o z i e r uitgegeven Journal de Physique bevat een aantal Memoires van de hand van Inge n h o u s z. Eenige zijner werken zijn in het Hoogduitsch uitgegeven door den hoogleeraar Moli t o r, onder den titel van Ingenh o us z, Verrnischte schriften, Weenen, 1784. Zie Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boelc. ; Nieuwe Algem. Xonst- en Letterb., 1800. D. XIV. bl. 139, 140 ; Thomson, An­ nals of philosophy, Sept. 1817. Vol. X. p. 161; Biograph. univers, T. X. p. 76 ; van Kampen, Geschied. der Ned. Letter. en We- Jensen. D. II. bl. 615, D. III. bl. 261; Kesteloot, Discours sur le progres des sciences, 1809. p. 50, 289; Cat. libror. Bibl. pu­ blic. Univers. Lugd. Batay. p. 173; Holtrop, Bibl. Medico­ chirurg. p. 160; van der A a , Herinneringen, D. I. bl. 265-272; Dr. W a p, in Noord-Brab Volks-Alm. 1843, bl. 35-45; Muller, Cat. van Portrett. INSMA (ANNA), dochter van Tie be Jell es I n s m a en van Jeltien Auckos en huisvrouw van Ysbrant Bruyn, maakte zich als dichteres bekend door eenige rijmregels in het Stamboek van Johanna Ko er ten. Zie van der A a, Nieulo Woordenbe van Ned. Diehl. INTES (PIETER) was een kunstig bouwmeeester, die in de eerste helft der zeventiende eeuw leefde. Hij schijnt ook te­ vens graveur geweest te zijn, dewijl zijn naam voorkomt op de af beelding van den steenen non, in sommige exemplaren van Winsemius, Chronique van Vriesland, bl. 589. Hij schijnt in die provincie te huis behoort te hebben. Zie Kramm, Lev . en Werk . der Kanstsch • INTHIEMA (FREDERIK VAN), geboren te Koudum in Fries- land, omstreeks het midden der zestiende eeuw, was de zoon van Regnerus van Inthiema en Sibylla van Hanc­ ka ma. Van zijne jeugd af aan toonde hij eene groote zucht naar de beoefening der wetenschappen, doch zijn vader had hem tot landbouwer bestemd. Het standvastig geduld van den zoon overwon evenwel den onwil en de slagen zijns vaders, en na te Leuven den graad van doctor in de regtsge­ leerdheid verkregen te hebben, zette hij zich te Workum als ad vokaat neder, waar hem weldra de burgemeesterlijke waar­ digheid werd opgedragen. Van hier zich te Leeuwarden als advokaat gevestigd hebbende, huwde hij er met M a r g a r e t h a H e sli ng a, bij wie hij zes kinderen verwekte, waarvan een zoon volgt. De bangheid der tijden noodzaakte hem Friesland te verlaten en, door Alva gebannen en zijne goederen ver­ beard verklaard, eene schuilplaats in Holland te zoeken- Hij vond . die bij den graaf v an Lu m ey , wien hij met zijne be­ kwaamheden ten dienste stond, met wien hij moeite en geva­ ren deelde en dien hij tegen zijne beschuldigers verdedigde. Hij werd in 1572 fiscaal van den provincialen Raad, door graaf J o o s t v an Schouwenburg te Franeker opgerigt en vertrok later naar Leer in Oost-Friesland, waar hij tot 1592 raad was van Jo h an , graaf van Emden, wiens belangen hij met ijver behartigde. De tijd van zijn overlijden is niet be­ kend. Hij woonde in 1606 evenwel weder te Leeuwarden, waar hij zijne verbeurd verklaarde goederen terugeischte, of schadevergoeding voor het uitgeschoten geld vorderde. Frederik van I nth ie m a wordt geroemd als een der voor­ treffelijkste vernuften van zijnen tijd, tot alle wetenschappen en beoefening der letteren geschikt; als regtsgeleerde, historie­ schrijver en dichter deed hij zich kennen door de volgende werken : Querela Hollandiae ad illustrem ac fortissimum herans G u i l ie 1 tn u m, comitem de Marca, Baronem de Lumei etc, elegiaco carmine conscripta, cum commentaries, 1576. 26 Carmen de nativitate, sepultura, et resurrectione Christi. .De arcis Lynganae deditionis causa, ejusdemque in posterum evitandae cautela, et de consequentia probabili, elegia una, cui plura diversorumque generum carmina annectuntur , Cron. 1610. 4°. Hij liet behalve eene geschiedenis van de gebeurtenissen one der den prins van Oranje, een handschrift na : De malorum Regum gubernatione, libri tres Consilia Junie. Zie B o r, Nederl. Oorl. B. VI. bl. 384 (270); S w eertiu:s, Ath. Belg. p. 261 ; Suffridus Petrus, de Seriptor. Eris. p..454-456; Fop- pens, Bibl. Belg. p. 320 ; V r i e m o e t, Ath. Ens. p. 883, 884; te Water, list. van het Verb. der Edel. D. IV. bl. 374, 375; Paquot, Memoir. T. I. p. 614; Ferwerda, Cat. Univ. D. 1. St. 3. bl. 101; de Wal, Oral. de Clan Ells. Jurecons. p. 23 ; An- not. p. 76; van Groningen, Gesehied. der Watergeuz. bl. 255-251, 459. INTHIEMA (HERo VAN), noon van den voorgaande, werd omstreeks 1576 in Oost-Friesland geboren, studeerde in de regten aan de Franeker hoogeschool, verwierf er den graad van meester 'en begaf zich naar zijn geboorteland terug, dat hij weldra weder verliet, om als krijgsraad bij de troepen van den graaf van Nassau, stadhouder van Friesland te dienen. Hij verkreeg in 1618 het ambt van bibliothecaris en secreta­ ris der hoogeschool te Franeker, welke posten hij waarnam tot aan het jaar 1621, toen hij door J o h a n nes Co umans werd opgevolgd. Hij leefde nog in 1623 en schreef : Responsum juridicum secundum, pro maturanda Phrisiorum supremae Curiae sententiae executions, adversus frivolas Cam­ steranorum exceptiones, Leov. 1618. 4°. Responsum breve tertium et postremum in executionis causa Liaucamana, Leov. 1618. 4°. Hij voegde hierbij : Carmen ad honestae voluptatis amatores en Epigrammata. Circa gentilitias familiarum domos, earumque appendentes praerogativas masculas et defunctorum extremas super iisdem voluntates , malaeque fidei posessorum machinationes, Disquisi- tio juridica, pro D. G e o r gio a Ly a n ckem a, Chiliarcho Brabantiae Archiducis, contra nobiles Camsteranos, Leov. 1619. 40. met portret. .Disceptatio Juridica super lite inter Comitem Frisiae Orien- tails En n o n e m, et Fri der ic u m, liberum baron in Schwart­ zenborch, etc. Leov. 1619. 4°. Censura, Judicium, sive Opinio, super Comitem Frisiae Orientalis En n o n e m, et contra atrocissimos Evangelii impla cabiles , insatiabiles hostes belligerandi fide, quam Er nes t u s, Princeps et Comes Mansveldiae et Chris t i anus Brunswicen­ sis , praestiterunt etc. 1621. 4°. Opgedragen aan de regering van Amsterdam. — waar gedrukt onbekend. Elegia, in qua ex causis probabilibus , per inconsideratam Berg-op-Zomae factam obsidionem, regni Ilispanici periodus praedicitur, 1621. 4°. Zie Foppens, Bal. Belg. p. 479 ; Vriemoet, 4th. Frisiae. p. 883-885, 891; Paquot, Memoir. T. I. p. 614, 615; de WO, Ora. de clar. Eris. Jurecons. p. 41, Annot 158, 427. IORK (RoELAND). Zie YORK (ROELAND. IPEREN (JosuA vAN) werd te Middelburg den 23sten Fe­bruarij 1726 geboren. De naam van zijne ouders is niet be­kend. Hij stamde of uit een deftig Vlaamsch geslacht, hetwelk reeds in de twaalfde eeuw ender de hertogen van Brabant aanzienlijke krijgsambten bekleedde. Reeds in zijne jeugd, bij de eerste ontwikkeling zijner zielvermogens, bespeurde men bij hem eenen levendigen en werkzamen geest, een sterk geheugen en eene edele zucht om anderen in het verkrijgen van kennis voorbij te streven. Op de Latijn.sche school verwierf hij meestal de eerste prijzen, en toen hij naar de hoogeschool werd be­vorderd, verliet hij dezelve, met het doen van eene door hem zelf opgestelde lofrede op den grooten B ij n k e r s h o ek , die ook, door hem ; uit bet Latijn in Nederduitsche verzen over­gebragt zijnde, door den druk is bekend gemaakt. (Middelb. 1744. 80.) A an de Groningsche en Leidsche hoogescholen door de be­roemdste mannen van zijnen tijd, als Alb e r t us S c h u 1­tens, Tiberius Hemsterhuis, Johan van den Ho-n er t en J o h a nn es A lb e rt i, onderwezen in alles wat tot de voyming van een kundig godgeleerde noodig is, werd hij op den 26sten Augustus 1748 door de klassis van Leiden tot proponent bevorderd, en den 18den December van het volgende jaar tot predikant te Lillo beroepen. Zestien jaren verkondigde hij daar het evangelie, en was er om zijn minzaam en ver­draagzaam karakter bij iedereen bemind. Zijne verdiensten waren intusschen zoo zeer bekend geworden, dat de hooge­school te Groningen hem in 1752 tot meester in de vrije kunsten en doctor in de wijsbegeerte verklaarde, na verdediging eener dissertatie : de Mundi Mechanismo. Na op den 20sten November 1765 te Veere beroepen te zijn, werd hij er den 23sten Febraarij 1766 bevestigd. De Hal­landsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen, en de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, verkozen v a n Ip er en tot hun medelid, welk voorbeeld door de Haagsche en Leidsche dichtgenootschappen gevolgd werd. Zijne verdien­sten als letterkundige en dichter verwierven hem in 1772 eene eervolle roeping. Hij werd namelijk wegens de provincie Zeeland afgevaardigd tot de commissie aan wie de zamen­stelling eener nieuwe Psalmberijming was opgedragen. Be­langrijk was het aandeel dat hij in hare werkzaamheden had, eh dij bewees ten voile hoezeer hij voor die moeijelijke taak berekend was. Alzoo .van velen in den lande geeerd, was bet te denken, dat aan een man met zoo veel talent spoedig eene meer aan zijne bekwaamheden geevenredigde werkkring zou worden aan. gewezen. Maar ofschoon in 1765 bij de vervulling van den openstaanden leerstoel te Harderwijk in aanmerking gekomen, werd hij evenwel niet gekozen. Onaangenaamheden van ver­ schillenden aard, hem in zijne standplaats overgekomen, de tal­ rijkheid van zijn nog vermeerderend huisgezin en de gering­ heid zijner bezoldiging, die het onmogelijk maakte zijne vier zonen eene opleiding overeenkomstig zijnen stand te doen ge­ yen, deden hem besluiten elders te zoeken, wat hij bier niet verkrijgen kon. Op zijn aanzoek deswege werd hij den 7den April 1777 tot predikant te Batavia aangesteld, doch kon eerst den 14den Julij van het volgende jaar met het schip Europa de reize derwaarts aannemen, tengevolge waarvan hij eerst in Maart 1779 te Batavia aankwam. Hij werd er met warme bewijzen van toegenegenheid en achting ontvangen, en men was er op uit, door aanzienlijke geschenken in geld, hem vergoeding te schenken voor hetgeen hem in Nederland ont­ houden was. Den 7den van laatstgenoemde maand deed hij te Batavia in de Hollandsche kerk zijne intree-rede, en den 29sten Mei daaraanvolgende zijne inleidings-redevoering in de binnen Portugeesche kerk. Beide redevoeringen zijn door den druk bekend gemaakt. Niet lang mogt de gerneente zich in zijn bezit verheugen. Het klimaat werkte nadeelig op zijn gestel, de mishandelingen van den Bataviaschen kerkeraud, door de pen van M. V e r m e er hem aangedaan, drukten hem neder, en op den 1 lden Februarij 1780 maakte een hevige koorts een einde aan zijn nuttig leven. Hij was den 23sten Mei 1756 te Middelburg gehuvvd met Maria C at harina de Waal, bij wie hij dertien kinderen verwekte. Van Iperen was een der geleerdste mannen van zijnen tijd, van wien de hoogleeraar B o u m a n getuigt niet te we- ten, in welk vak van wetenschap of letteren hij het meest uitmuntte. Als verdienstelijk Hollandsch en Latijnsch dichter deed hij zich kennen door eenige hier en daar verspreide gedichten. Hij was niet alleen godgeleerde en wijsgeer, maar ook een uitmuntend leeraar, wiens leerredenen voor zoo­ ver die zijn uitgegeven, zich nog met genoegen laten lezen, al is het dat er ruim tachtig jaren na derzelver uitgave ver­ loopen zijn. Als geschiedschrijver had hij niet minder verdien­ sten dan als natuurkundige. Zoo muntte van I p e r e n door vele kundigheden uit ; maar ook als mensch was hij voor­ zien met de edelste gaven. Blanke godsvrucht, edele opregt­ heid, beminnelijke nederigheid en werkdadige menschenliefde maakten de hoofdtrekken uit van zijn karakter, en nit die rijke en reine bronnen vloeiden weder andere deugden voort, welke hem tot een der nuttigste menschen maakten. Wij zouden deze lofspraak door vele bewijzen kunnen sta­yen. Een trek van 's mans uitmuntend karakter moge hier eene plaats vinden. Toen van I p e r e n door de Staten van Zeeland benoemd was, om met de mede afgevaardigden uit andere provincien eene nieuwe Psalmberijming te helpen daar­stellen, hoorde hij, dat sommigen in Zeeland hadden aange­merkt, dat welligt die aanstelling onaangenaam zou zijn aan den eerwaarden Jacobus W i 1 re msen, die er, zoo door zijne jaren als geleerdheid, meerder aanspraak op had dan hij. Eer en voordeel waren aan die commissie verbonden, docb van Iperen's ziel was te groot om zich door die banden te laten binden. Hij vertrekt op het oogenblik naar vader W i I­lem sen en bied hem de commissie aan. De godvruchtige grijsaard staat verwonderd , dankbare tranen vloeijen lange zijne wangen, hij drukt van Ipere n's hand en zegt : neen, mijn broeder, die eer is voor u, ik ken uwe bekwaamheden, ik bewonder nw edel hart, God zal met u zijn." • Wij hebben getracht eene, zoo volledig mogelijke, lijst van de vele werken en verhandelingen van van I p e r e n zamen te stellen. Zie hier dezelve : Doris Visschers-zang . Bruiloftsgedicht op het huwelyk van den Majoor Jan Lucas Trip, Gron. 1747. Proeve van Taalkunde air eene wetenschap behandeld, Amst. 1755. 8°. 2de druk ald. 1773. 8°. 3de druk Leid. 1786. 8°.Introductio in Cornmentatio suam Obad. Visions's, Medical. 1759. 80. Twee voorvallen eener zeldzame genezinge van stommigheid. In de Verh. van de Holl. Maatsch. der Wetensch. te Haarl. 1758. bl. 3 van de Berichten. Redekundige Bedenkingen over de Cometen, Middelb. 1758. 8°. Brief over den invloed der inenting op het wegnemen van inwendige onzuiverheden des ligchaams, behalve de aangeboren bes?netteljkheid voor de kinderziekte. In de Verh. van de Hall. Maatschappij der Wetensch. le Haarl. 1761. bl. 367. De beste huisvrouw, volgens Spreuken XXXI vs. 10-31. Middelb, 1761. 8°. Brief des Konings van Pruissen aan de Gravinne van Camas, uit het Fransch vertaald, Middelb. 1761. 8°. Naauwkeurig en beknopt onderzoek van het leerstuk der H. Drieeenheid, Middelb. 1762. 8°. Inhuldiging van Z. D. H. W ill e m V te Vere den 28Mei 1766, Middelb. 1767. fol. met pl. E. Y o ung, Klaagzangen of Nagtgedachten in het Neder- duitsch nagezongen, Middelb. 1767. 8°. Bericht over de kinderpokjes voor de geboorte. In de Verh. van de Hall. Maatsch. der fretensch. te Haarl. 1768. bl. 440. 30 Historia Critica Edotnaeorum et Amalekitarum, Leov. 1768. 80. Waarneminge van eenen zeldzaamen zeevisch, (vinvisch, wit­ visch) omtrent den keerkring van den kreeft. In de Verh. van de Holl. Maatsch. der Wetensch, te Haarlem. 1770. bl. 3 van de Berichten. Bericht aangaande de kinderziekte voor de geboorte. In de­ zelfde Verh. 1770. bl. 6 van de Berichten. Opvoeding der meisjes en Ch a lo tais onderwijs voor eene Princes, Amst. 1771. 8°. Tweehonderdjarig Jubel-feest der Nederlandsche vryheid, of plegtige Redenvoeringe ter gedagtenisse der afwerping van het Spaansche juk, uitgesproken in de groote kerk te Veere op den III van Bloeimaand MDCCLXXII. Met eenige Bijlagen, Middelb. 1772. 8°. Geboorte-zang op den jongen Erfprins, Middelb. 1772. 4°. Historische Redevoering by het ontdekken der Gedenknaalde, opgericht ter eere van J o a n n e s v an Miggr o d e, den eer­ sten en voornaamsten Kerkhervormer van Zeeland. Uitgespro­ ken te Vere, den 1 December 1773, met Bijlagen, Amst. 1774. 8°. Met of b. en portr. Aan het noorderhoofd der stad Veere lag sedert een aantal jaren een F.tuk van de zerk, waarmede in vroegere dagen het graf van Zeelands eersten hervormer, J o a nn es van Miggrod e, bedekt was geweest. Op die zerk was zijn naam en wapen uitgehouwen. Van I p e r en maakte er zijne gemeente op­ merkzaam op, en de regering nam dien wenk ter harte Zij deed dien steen terstond wegnemen, en daarna eene grafnaald ter 's mans gedachtenis in de kerk oprigten, in vvier voet die steen kunstig werd ingewerkt. In December 1773 werd dit gedenkstuk ontbloot en door de genoemde redevoering, op verzoek der regering door van Iperen gedaan, aan de ge­ meente belangrijk gemaakt. Verhandeling over den verbeterden Landbouw der Braban• ders en Vlamingen. In de Verh. van de Holl. Maatsch. der Wetensch. to Haarl. D. XII. bl. 45-120. 0 b a dj e, dichtkundig opgehelderd, Middelb. 1776. 8°. Brieven over het Hooglied, waar in de nadruk der betuigingen, de afwisselingen der samenspraken, en het fraaiie der poesy, uit de zegswijzen en gebruiken der Oosterlingen, op eene nieuwe wijze, worden opgehelderd, 's Hage 1776. 8°. 2 deelen. Kerkelijke Historie van het Psalmgezang der Christenen van de dagen der Apostelen af tot op onzen tegenwoordigen tijd toe ; en inzonderheid van onze verbeterde Nederduitsche psalm­ berijminge, Amst. 1777. 4°. 2 deelen met pl. en portr. Vertaling van eene schets eener nieuwe verklaring van Sa- lo mons Hooglied door T h om as Ha r mer, als een vervolg op de Brieven, enz. Utr. 1778. 8°. Verhandelinge over eene Goddelijke verbeteringe van het zin- twig des gezigts . In de Verh. van het Zeeuwsch Genootsch. der Wetensch. D. I. bl. 461-509. Verhandelinge over de Prophetische Historie. In dezelfde Verh. D. IL bl. 361-412. Verhandeling over de getvijde beurtgezangen. In dezelfde Verh. D. III. bl. 358-434. Antwoord op de Vrage : Illag een Natuuronderzoeker, uit de reeds gemaakte waarnemingen en proefondervindingen, ver dere gevolgen, trekken ter uitvorschinge van de nog onbekende oorzaken der verschijnselen? Zoo ja, hoe verre mag hij daarin voortgaan, en welke regelen moet liij daaromtrent in acht ne- men ? In dezelfde Verh. D. IV. bl. 3-117. Bericht wegens eene schildpadde, aan de trust van Zeeland. In dezelfde Verb. D. VI. bl. 620. .4fscheid van de Classis van Waleiheren en de gemeente van ter Vere, beneveus de eerste Leerrede op het Oost-Indisch Compagnie-schip Europa, Amst. 1779. 8°. Beschrijvinge van eenen witte neger van het eiland Bali. In de I' erh. van het Bat. Gen. der Kunst en Wetensch. 1779. D. I. bl. 307. Intrede te Batavia; nevens eeneinleidings-redevoering tot de open­ baarelessen, over de wijsbegeerte en fraaiokunsten, Amst. 1780. 8°. Beg in van eene Javaansche historie : .S'adjara, Radja Dj a­ wa . Met aanmerk. In dezelfde Verh. 1781. Nuttigheid van het verbeteren onzer Hollandsche zeekaarten naar de Engelsche en Fransche. In dezelfde Verh. 1781. Verhandeling over de historiekennis. In dezelfde Verh. 1784. De belemmeringen, treurzang , met een toezang aan het Bataviaasch Genootschap. In dezelfde Verb. 1784. Beschrijving van eene blanke negerin uit de Papoesche eilanden. In dezelfde Verh. 1784. Proeven van hoog , gemeen en berg-Javaans. In dezelfde-Verh. 1784. Bescbrijving van de wouwouwen. In dezelfde Verh. 1784. In de Maandelijksche Bijdragen tot opbouw van Neerl ands Ural en di chtkunde , zegt Dr. S c h o t e 1 , komt zijne URnoodi- ginge der lief hebbers en kenners van onze moedertale tot het helpen opstellen van een oordeelkundig Nederduitsch Woorden- boek voor. Wij weten niet of daaiaan gevolg gegeven is, of dat iets daarvan door v an I p e r en is uitgegeven. Alleen dit nog kunnen wij melden, dat in de Bibliotheek van de Maat- schappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden voorkomt een handschrift, getiteld : J. v an Iper en , Verbeterde en aangevoerde Woordenlijs- (van Pederduitsche en Bastaardwoorden), van A tot E, ein digende bij E rg e r e n , met Tusschenspraken over de letters B, 0, .D en E. Afschrift, in 148 kolommen of folio bladen met 3 bladzijden Voorberigt. Zie Boekz. der gel. Wereld, 1749. a. bl. 121, 122, 1750. a. bl. 473, 474, b. 648, 1752, b. bl. 648'; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; F erw er da, Cat. Univ. D. I. St. 8. bl. 239; H. Wachter, Lijk en Lofrede op Josua van Iperen, (Amst 1781. 80.); Handel. van de Jaarl, Perg. der Maatsch. van Ned. Letterk., 1782. bl. 4; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Diehl.; de Jong. Naaml. van Boek., bl. 664.-666, 680, 681; Stuart, Faded, D II. bl. 389, noot; Reinier, Nieuwe verbeterde 1Vaamlijst der Fred. in de Herv. Gemeente van Pere, bl. 74-80; Se ho tel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 375, 789; B o um an, Gesehied. der Geld. Hoogeseh., D. II. bl. 315; Glasius, Godgel, Nederl. Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. I. bl. 61, 98, 165, D. II. bl. 140, 427; Muller, Cat; van Portrett.; Dezelfde, Cat. van Godgel. Werk., bl. 155; Dezelfde, Cat. van Werk over Nederland's Indie, bl. 36 ; Holtrop, Bibl. Medico-chirurg. p. 161; van Leeuwen, Cat. van de Prov. Bibl. van Priest. bl. 261; de Gids, 1857, bl. 227. IPERUS (NicoLAus), burgermeester van Amersfeort, werd wegens die stad la 1457 met G e r a r d u s N o 1 t w i u s, schepen aldaar, naar bisschop David v a n Bourgond ie afgezonden, om de magt te verzoeken van eenige schattingen op de geestelijke goederen te kggen. Zij werden in het dorp de Bildt bij Utrecht, door W al r aven, bastaard v an B r e d e r o d e, vermoord. Zie (van Heussen en van Rhijn), Bist, van het Utrechtsche Bisdom, D. II. bl. 92. IPPIUS (EPEo) kleinzoon van E p p o I p p i u s, eerst pre­ dikant te Niebert, daarna rector en predikant te Appingedam en aldaar in 1697 overleden, was advokaat fiscaal der provincie Groningen, en schreef in de Verhandelingen van het Genootschap Pro Excolendo Jure Patrio (D. I. 1773) een : Vertoog ter inleiding van 'de verklaring van het Omlander landrecht, en uitlegging van het eerste artikel des eersten boeks. Zie B ruch e r us, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 53, 190; de Jong, Naaml. van Both. bl. 672. IRHOVEN (WILLEM VAN), geboren den 2den November 1698 te Kessel in Noord-Brabant, ontving zijne eerste opleiding te 's Hertogenbosch, niet alleen op de Latijnsche, maar ook aan de toenmaals aldaar bestaande doorluchtige school, Hij begaf zich vervolgens naar Leiden, waar hij zich eerst op de oude en Oostersche talen en op de wijsbegerte toelegde, en ook met vrucht de scheikunde beoefende. Zoo zeer legde hij zich op de wijs­ begeerte toe, dat hij reeds in 1720 eene verhandeling de intel­ lectu facultate vere activa verdedigde en in het volgende jaar tot meester in de vrije kunsten en doctor in de wijsbegeerte bevorderd werd, na verdediging eener Dissertatio de spatio vacuo. Voor de predikdienst bestemd, legde hij zich vervolgens met zooveel ijver op de godgeleerdheid en aanverwante weten­ schappen toe, dat hij in 1722 te Leiden tot proponent werd bevorderd. In hetzelfde jaar te Ede bij Arnhem beroepen, pre. dikte hij dear het Evangelic niet alleen, maar vond steeds fn de beoefening der wetenschappen zijn grootste lust en genoegen. Dit bleek niet alleen uit de werken door hem achtereenvolgens in het licht gegeven, maar ook uit den roep die van hem weldra als geleerde uitging. Nadat hij van een beroep naar Sluis in Vlaanderen en in 1724 voor den leerstoel der wijsbegeerte to Lingen bedankt had, boden Curatoren der Utrechtsche Hooge­ school hem den leerstoel der godgeleerdlieid aan. Hij aanvaardde die betrekking den 16den September 1737 met eene redevoe­ ring de sapientiae Christianae impedimentis, terwij1 hem ook in 1740 het onderwijs in de kerkelijke geschiedenis werd opgedra­ gen. Hij vervulde beide waardigheden met veel lof, gedurende drie en twintig jaren, behoorde onder de Voetiaansche bijbel­ uitleggers en onderscheidde zich door geleerdheid niet alleen, maar ook door braaf heid en godsvrucht. Hij overleed to Utrecht den 18den November 1760, en F r anci setts Burman hield op hem eene lijkrede. Hij was gehuwd eerst met Catharina Al tius en na haren dood met Debora Seheerings. Zijne afbeeldidg ziet het licht. Zijn e zinsprcuk was : Mijne liefde is gekruisigd. Hij schreef de volgende werken : Conjectanea philologico- critico- theologica in psalmorum tilulos, Lugd. Bat. 1728. 8°. Gronden van het verzekert Christendom, 's Hage 1729. 8°. 3de druk ald. 1744. 8°. De Palingenesia veterum, seu Metempsychosi sic dicta Pyt­ hagorica, A.mst. 1733. 4°. Canones Synodi Nationals Dordracenae, of Oordeel des Synode Nationaal der Gereformeerde kerken van de vereenigde . Nederlanden, gehouden binnen Dordrecht Anno 1618 en 1619 over de bekende vig hoofdstukken der Leere, Utr. 1752. 4°. Herdrukt aldaar 1787. 8°. Zie Boekz. der gel. wereld, ,1722. b. bl. 544, 803, 1724. b. bl. 650, 1737, a . bl. 725, b bl. 86, 344, 352, 1760 b . bl. 633, 653, 654; F. B u r m a n n i d ratio funebris in obitum G u i l el m i 1rhovii, Traj. ad. Rh. 1760; Sax e, Nom, Lit. T. VI. p. 732; v an A b­ koude, Naamreg . van Ned. Both.; Arrenberg, Naamreg . van Ned. Both.; de Jong, Naaml. van Boek.; Glasius, Godyel. Nederl.; M u 1 1 e r, Cat . van Portr .; Dezelfde, Cat . van Godgel. werk. bl. 155. IRHOVEN (H. VAN) was een vermaard teekenaar en kunstig papiersnijder, die omstreeks 1787 leefde. Zie Kr amm, Lev. en Werk . der Kunstsch ISAAK, bijgenaamd de Hollander, of I sa a k Hollander, was eon beroemd scheikundige, waarschijnlijk van Vlaamsche oorsprong en geboren in het dorp Stolkwijk. Met zijn zoon J o h a n, die mede aldaar het levenslicht zag, deed hij een aantal ontdekkingen. Zoo schrijft men aan den vader de uit­ vinding toe van gekleurde brandverwen uit metalen bestand- 34 deelen te bereiden; iets waaraan de uitmuntende werken der Nederlandsche glasschilderkuust, voor zooveel de schoone kleu­ ren betreft, hunnen toenemenden roem in dien tijd to danken hebben gehad. Zoo worden beiden genoemd als de uitvinders van den voor de bewerking der metalen zoo nuttigen reverbe­ reer-oven; terwijl eindelijk verschillende belangrijke scheikundige praeparaten door hen zijn zamengesteld, wier uitmuntende genpes­ kracht nog heden ten dage erkend wordt door het veelvuldig gebruik dat men er van maakt. Vroeger heeft men getwijfeld of zij inderdaad twee onder­ scheidene personen waren of, wel slechts een man, die door de twee vermelde namen bedoeld werd. Het opschrift van een hunner werken maakt het echter waarschijnlijk, dat men aan vader en zoon te denken heeft. Volgens het aangehaalde werk van de Groot leefde Johan I s a a c 160 jaren voor den tijd, waarop hij (d e G r o o t) schreef, dus omstreeks 1440, en als deze de zoon was, mag men daaruit afleiden, dat Isaac in de eerste helft der vijftiende eeuw gebloeid heeft. Het blijkt hieruit dat het berigt van den Heer Kamm in de Navorscher (D. IV. Bijbl. XXIII), als zou Is a ac de vader, in 1601 te Antwerpen gevestigd zijn geweest, onjust is. Met dat al is er van de lotgevallen van beiden zeer weinig bekend, • doordien zij de aandacht hunner eigene tijdgenooten en van hen, die hen onmiddelijk opvolgden, weinig tot zich getrokken hebben; zelfs ten tijde van P ar a c e 1 s u s schuiiden zij nog in het duister, ofschoon deze zeer goed met hunne geschriften bekend scheen, daar hij, even als de groote Boyl e, van plagiaat ten hunnen opzigte beschuldigd wordt. Er worden tien chemische , alchemistische en botanische werken opgenoemd, die door hen geschreven zijn, waarvan negen aan den vader en een aan den zoon worden toegeschre­ ven ; het bestaan van vijf dezer geschriften werd in lateren tijd in twijfel getrokken, omdat men niet geloofde dat al de verschillende titels even zoo vele verschillende werken aanduiden. Zeker is het dat van hen zijn uitgegeven de volgende werken: (Van den vader.) De triplici ordine Elixiris et Lapidis theoria, Bern. 1608. 8°. Opera vegetabilia, ad ejus alia opera intelligenda necessaria ubi de Quintis essentiis vinoque agitur ut de Elixire vitae, inel- lis essentia, rore soils, Panacea, Saccharo cet. Opera mineralia et vegetabilia, sive de Lapide Philosophorum quae reperire potuerunt omnia, Mediob. 1600, 8°. herdrukt Amst. 16 1 6. 8°. Libellus rarissimus, dictus Secreta revelatio verae operationis manualis, pro universali opere et lapide sapientium sicut filio suo AI, Johanni I saaco Holland° e Flandria, paterno animo fidelissimo, manu tradidit. (Van den zoon) Fragmenta quaedam Chimiea, a G omb achio edits, Geis­ mariae 1647. 120. Zie Sweertius, 41h. Belg. p. 441, 496; Foppens, Bibl. Belg. p. 670; M e e r m a n, rergelijking der Gemeehebesten, door H. de Ur oo f, enz. D. ID. bl. 3, 150-160 der Aaxmerkingen; van Kam­ p en, Gesehied. der Ned. Lett. en Welensch D. 1. bl. 94, 95; C o hen, Oude en Middel-geschied. vanlide Geneesk verl. door Dr. A l i Cohen, bi. 354-356, 372; Cat. libr. biblioth, Thysianae, p. 33; llaeser, Leerb. van de geschied. der geneesk veil. door Dr. I sr a e Is, M. 397-399; de Navorscher, D. IV. Bijbl. bl. XXIII, 1). Vi bl. 205. ISAAKS (PIETER), wiens naam ook wel I s a c k s z, I s a e c s, Isaac, Isac, Izaaksz, Izaacsz en Izaks geschreven wordt, was een bloedverwant van de voorgaanden. Hij was de .zoon van eenen te Haarlem gevestigden Is a a c, die zich voor zaken naar Elseneur in Denemarken voor eenigen tijd be­ geven had. Hij werd aldaar in 1569 geboren, en toen zijn vader in Nederland was teruggekeerd, ontving hij te Amster­ dam het onderwijs in de kunst van Co r n e l i s K e t e 1. Later kwam hij onder de leiding van den Duitschen schilder Jan van Ache n, met wien hij Duitschland en Itali6 bezocht. Hij yes­ tigde zich later te Amsterdam, en hoewel hij ook historie schil­ derde, verwierf hij zich echter meer naam als portretschilder. Als zoodanig, zegt de heer Immerz eel, zijn zijne hoofden vol leven en karakter, en de handen vooral uitmuntend goed getee­ kend. Ilij stierf waarschijnlijk in 1618. Zijn broeder was de vermaarde geschiedschrijver J oh annes Isaac Po nt a n u s. Zijne of beelding, door J. S a e n re d am gegraveerd, ziet het licht. Zijne beide zonen volgen. Zie Immerzeel, Lev. en Werk der Kunsesch. D.II. bl. 74; de Navorscher, D. IV. Bijbl. bl. XXIII; Kramm, Lev. en !Perk. der Knnstsch. D. III. bi. 786, 787. ISAACSZ (ISAAC), ook wel I sack I s a c k s e n genaamd, was de zoon van den voorgaande en mede een zeer bekwaam portret­ schilder, zoo als blijkt uit een afbeelsel, door hem van zijn oom Johannes Isaac Pont anus, in 1630, vervaardigd. Hij maakte ook naam als graveur. Volgens den beer Kr amm heeft hij ook historische onderwerpen behandeld, zoo als eene allegorie op het hawelijk van prins Willem II met prinses M ari a van Engeland in 1640, die door R e n i e r van P e r s ij n in plaat is gebragt, in piano formaat. Zie Nijh o ff, Bijdr. voor de vaderl. geschied. en oudheidk. D. II. bl. 105; de Navorscher, D. IV. Bijbl. bi. XXIV; Kr amm, Lev. els Werk. der Kunsisch. D. III. bl. 785. ISAACS (JASPAR) of I s a c, broeder van den voorgaande, was een graveur, van ,wien de heer K r a m m getuigt dat hij de behandeling der burin tot eene aanmerkelijke hoogte opvoerde, &eh, het geheel heeft iets stijfs en duidt geen verheven kunst- 3* gevoel aan. Beter te huis was hij in zijn graveerwerk, welk vak hij te Parijs uitoefende. Hij vervaardigde bijna alle platen van het werk Les Images, ou Tableaux de platte Peinture des deux Philostrates- sophistes grecs etc. par A r t u s T ho ma s, sieur d' Embry, Paris, 1615. fol. Zie de Navorscher, D. IV. .13,0b1 . XXIV; Kram m, Lev. en *Perk. der Kunstsch. D. III. bl. 785. ISAA A KSZ (R.) schreef : Strijdt tussen de Oude en Nieuwe Lutherschen, Amst. 1651. 8°. Zie Cat. van de Bibl. van Jan S c h o ut e n, (Amst. 1853) bl. 51. ISABELLA. Zie de personen van dien naam op IZABELLA. ISA KS (FRA.Ns) of I s a a c, was mede een kunstenaar en tee-kenaar van landschappen. Hij beoefende echter de kunst nit lief hebberij. Wanneer hij leefde is niet bekend. In den Ca.talogus van J. B o sc h, Arnst. 1785, komt van hem: Een land- en watergezicht met hoop gebergte voor. Zie de Nacoricher, Bijbl. D. IV. bI. XXIV; Kr amm, Lev . en Week der Kunstsch. D. III, bl. 785. ISBRANDS. Zie de personen van dien naam op YSBRANDS. ISEBRANTSEN (JAN). Zie YSBRANDSZ, (JAN). ISENBURG (AREND of ARNOLD VAN) was in 1196 proost van Deventer, toen hij, na den dood van B a 1 d u i n us, bis­schop van Utrecht, door invloed van graaf Otto van G el d e r op den Utrechtschen stoel verheven werd . De II ollandsche graaf Dirk VII poogde evenwel die waardigheid aan den domproost Dirk, broeder van den overledenen bisschop op te dragen. Beide graven vervoegden zich met een deel krijgs­yolk te Utrecht, om hunne pogingen kracht bij te zetten ; hetgeen te weeg bragt dat een deel der geestelijkheid zich voor Dirk en het and ere gedeelte zich voor Arend ver­klaarde. Keizer H e n d r i k , dit geschil vernemende, beval, om verdere onheilen voor te komen, dat beide partijen naar Rome zouden vertrekken, om de beslissing van den pans in te roepen. Verschillend is het berigt van den afloop dezer zaak. Schotanus zegt dat Arend van Isenburg het bisdom behield, doch, in 1198 gewijd en geconsacreert zijnde, kort daarna overleed en te Rome werd begrav-en ; terwijl Sj o e r d s berigt dat van Isenb u r g stierf, eer hij nog zijnen mededin­ger in het bezit van den Utrechtschen zetel zag ; dat de domproost Dirk daarop verkozen werd, maar op zijne rein te Pavia overleed. Zie Schotanus, Friesche list. bl. 103; Sjoerd , Jaarb., D. IL IA. 442. ISENDOORN (GISBERT VAN), zoon van Willem van Isendoorn en Margaret-ha Barners, dochter van Gis. 37 b e r t Bar n e r s, burgemeester to Zutphen, werd te Eede, in Gelderland, den 3den December 1601 geboren. Na den dood van zijnen vader, die in 1603 plaats had, vertrok hij in Mei 1607 met zijne moeder naar Harderwijk, waar hij zich op de beginselen der talen toelegde. Hij studeerde vervolgens aan de kwartierschool aldaar, bezocht ook de hoogescholen van Franeker en Leiden, en vertrok in 1616 naar die van Sedan. Na een verblijf aldaar van anderhalf jaar bezocht hij de zuidelijke Nederlanden en een deel van Frankrijk, hield zich eenigen tijd te Saumur op, en legde zich gedurende twee jaren te Parijs op de wetenschappen toe. Na ook nog andere Fransche academien bezocht te hebben, scheepte hij zich te Marseille naar Carthago en Alicanta in, en aldaar terugge­ keerd, trok hij naar Italie en zag Rome, Napels en andere voorname plaatsen. Andermaal te Parijs gekomen, beoefende hij er de geneeskunde en werd er licentiaat in die wetenschap. Hij keerde in 1629 in Holland weder, en bood zich aan voor den onvervulden leerstoel der wijsbegeerte aan het athe- neum te Deventer, dien hem geweigerd werd. Men bood hem dien. in 1631 aan, maar hij bedankte er toen voor. Toen echter deze andermaal openstond, aanvaardde hij denzelven den 2lstcn Maart 1634. Hij bekleedde zijne waardigheid tot den 2den September 1647, daar hij den 20steu Julij van dat jaar tot professor primarius der wijsbegeerte te Harderwijk was beroepen, aan welke roepstem hij, na langdurig beraad en vele onderhandelingen gehoor had gegeven. De stichting, die zijne jeugdige talenten had zien ontluiken, was nu getuige en deel­ genoot van zijnen roem, en mogt zich gedurende acht jaren in zijn licht verheugen, totdat hij, na langdurig lijden, den 30sten April 1657 overleed. Zijn ambtgenoot Alexander Tollius bragt in eene plegtige lijkrede hulde aan zijne wijdstrekkende geleerdheid. De of beelding van van I se n d o or n ziet bet licht. Hij was gehuwd met Susanna Bayard, die hij met kinderen in bekrompene omstandigheden achterliet. Curatoren der hoo­ geschool kwamen haar echter op verschillende wijzen te hulp. Een van zijne dochters huwde aan A e g i d i us Luyk, predi­ kant te Blokzijl, wiens zoon Gisbert L u y k van Ise n- d o o r n in 1737 als predikant van Waverveen overleden, de naam van zijnen beroemden grootvader herleven deed. Van I sendoorn was een geleerde, die meest alle deelen der wijsgeerige wetenschap door zijne schriften had opgehel­ derd. Als voorstander der wijsbegeerte van A r is t o t e 1 e s was hij zoo diep in diens werken doorgedrongen, dat hij den naam had, dat hij al de werken van dien wijsgeer, als men zegt, had opgegeten. Met talent en standvastigheid handhaafde hij het Peripatetische stelsel tegen den invloed van het Carte- us sische, en heeft zich daardoor, volgens den hoogleeraar B o m a n , in de geschiedenis der wijsbegeerte eene blijvende en eervolle plaats verworven. Zijne werken zijn getiteld :Efatorum Philosophicorum Centuriae duae, Day. 1633. 12°. It. 1642. 12°. Collegii Philosophici Daventriensis Pars I, in qua Exercita-tiones, fere Logicae, XXIV, Day. 1636. 12°. Pars II, inqua Exercitationes Ethicae XVIII, Day. 1638. 8°. Dit tweede gedeelte is herdrukt onder den titel van Breviarium Ethicum. Compendium Logicae Peripateticae, Day. 1640. 12°.Physiologia Peripatetica, Day. 1642. 4°. Herdrukt vele-meerderd aid. 1643. 4°. en 1653. 4°. Effatoruin Philosophicorum, quibus praesertim explicantur Praedicabilia et Praedicamenta, Centuriae quinque, Day. 1643. 4°. Meermalen met vermeerderingen herdrukt.Logica Peripatetica, Day. 1645. 40. Herdrukt aid. 1652. 40. Logica Peripatetica, per theoremata et quaestiones controver- sas, scholastics tractatas, Hard. 1649. 4°. Serino Acadeinicus de Noctis, Amoris et Vini usu atqueabusu, Hard. 1652. fol. Medulla P hysicae generalis et specialis, 1658. 12°. Ethica Peripatetica, in duos libros tributa, per succinctastabulas, et quaestiones plus 200, ex variorum auctorurn monu-mentis collecta et digesta, Hard. 1659. 4°. Dit werk is na den dood des schrijvers door ziju zoon Nicolaas uitgegeven. Zie Revius, Daventr. Mush. p. 695-697 ; F o p p e n s, Bibl. Belg p. 369; Hoogstraten, Woordenb . op Yzendoorn, Kok, Vaderl. Woordenb. I). XXXIII, bl. 290 volgg. met portret; Paquot, Memoir, T. I. p. 346-347; van Eck en Bosscha, Bet tweede eeuwieest van het Ath. Illustr. te Devent., b1, 90, 91; B o um a n, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. I. bl. 43, 118, 162, 327, 332, D. II. bl. 603, 649; M ulle r, Cat. van Portrett. bl. 131. ISENDOORN (JonAN 17 AN) begiftigde in 1630 het St. Hiob's gasthuis to Utrecht, met eene door hem vervaardigde schilderij, Job door den booze geplaagd voorstellende. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Kunstsch. ISERMAN (JOHANNES GODSCHALCUS), geboren te Delft, schreef : Itinerarium terrae Sanctae 1561 die hij zelf gedaan had. Of dit werk is uitgegeven weten wij niet. Zie B1ei s w ij c k, Beschrijv. van Delft, bl. 769; F o p p e n s, Bibl. Belg, p. 648. ISINCK (ADAM MENso) , van moederszijde nit het ver-maarde geslacht der A 1 ti n g's gesproten, werd in 1699, in de plaats van J o h a n n e s M e n s i n g a, tot hoogleeraar in de welsprekendheid en geschiedenis aan de Groningsche hooge- school benoemd. Hij overleed den 28sten September 1727 en gaf nit : Menso ni s Alt ingii, Pastoris Emd 2mi, Vita, descripta per Ub bon en Emmi um , nunc pritnum editum, et Litterae. Acc. H. .A1 tingii Historia de Ecclessiis Palatinis ; nee non A. M. Isinck, brevis historia de Reformatione in urbe Groninga et Omlandia, item Ubbonis E mm i i Vita, per N. M ul er i um, cura A. M. Is inc k. Gron. 1728. 40. Zie Boekz • der gel. Wereld. 1727 b. 483. 606, B r u c h e r u s, Gedenkb . van Stad en Londe, bL 337 ; Cat. van de bibl. der Maatsch. van Ned . Letterk to Leid. D. II. bl. 161. ISRAeL (MENAssEH BEN) werd omstreeks 1604 in Spanje geboren en was de zoon van Joseph Ben I s r a el, een rijk koopman, en van Rachel S o e i r o. Zijn vader zette zich, om de inquisitie te ontgaan, met zijne vrouw en beide zonen te Amsterdam neder, waar M en as se h het onderwijs in het Hebreeuwsch van den kundigen rabbijn Isaac U z z iel ontving. Hij maakte daarin in weinige jaren zulke groote vorderingen, dat hij reeds op zijn achttiende jaar verkozen werd om zijn leermeester als rabbijn op te volgen. Met veel ijver kweet hij zich van dezen post, doch zijne inkomsten waren zoo gering, dat hij er op bedacht was, om, door handel te drijven, zijn fortuin te verbeteren. Daartoe zond hij zijn schoonbroeder E p hr aim S o e i r o naar Brazilie, en hij zelf begon zijne werken met eene eigene drukkerij te drukken. Tijdens het protectoraat van Cromwel over Engeland werd hem de eervolle maar moeijelijke taak opgedragen, om als gezant derwaarts te gaan, ten einde voor de Israeliten aldaar een nieuw toevlugtsoord te verwerven. Ofschoon hij in zijne zending voor het oogenblik niet slaagde, mag men toch zeggen dat door dezelve de toelating der Joden in Engeland, die later plaats had, krachtdadig was voorbereid. Hij overleed op zijne terugreize te Middelhurg omstreeks 1657, en werd te Amster­ dam begraven. Hij was gehuwd met R a c h e 1, behoorende tot de familie der A b a rd an el s, die volgens de meening der Joden nit het geslacht van koning David zou of kom­ stig -zijn, en verwekte bij haar een zoon, S amuel geheeten, die, na zich aan de universiteiten te Oxfort en te Cambridge te hebben opgehouden, met veel lof den doctoralen graad in de geneeskunde verwierf. De of beelding van Men as se h B e n Israel ziet het licht. -Zijne zinspreuk was Peregrinando quaerimus, (Voortreizende zoeken wij). Slechts weinige zijner geloofsgenooten hebben zulk eenen roem door hunne geleerdheid behaald als hij. Behalve het Portugeesch, het Spaansch en het Hebreeuwsch, kende hij de Latijnsche taal, jets dat toen weinig bij de Joden gevonden. werd. De Heilige Schrift was zijne geliefkoosde studie, maar hij las ook alle an­ dere soorten van boeken, en was niet minder ervaren in de wijsbegeerte en de geneeskunde, onder weiks beroemdste be­oefenaars hij geteld werd, dan in den Talmud en in de Joodsche literatuur. Met de beroemdste mannen van zijnen tijd, als Episcopius, Vossius, van Beverwijck en bovenal met B arlaeus was hij bevriend, en vele anderen stelden zijnen omgang op hoogen prijs. Hij schreef een aantal wer­ken in verschillende talen, waarvan wij de titels der voor­naamsten hier zullen laten volgen : El Conciliador. . La primera parte nel pentateucho : la se- cunda, in los Prophetas primeros : la tercera, in los Prophetasposteriores : la quarta , in los libros Hagiographos, y resto dela Biblia. Francf. 1632. 40. In het Latijn vertaald door D y o - nisius Vossius onder dezen titel : Conciliator, sive de convenientia locorum Sacrae Scripturae, quae pugnare inter se videntur ; opus ex vetustis et recentiori- bus omnibus Rabbinis magna industri a ac fide congestum, Ainst.• 1633. 40, C12771 Problemata XXX de .Creations, surnmariis singulorum Problematum, et indice locorum scripturae, Amst. 1635. 8°. Lzbri tres de Resurrectione Mortuorum ; quibus animae im- mortalitas, et corporis resurrectio contra Zaducaeos comproba- tur,, deque judicio extremo , et mundi instauratione agitur, Amst. 1636. 80- Orden de las Oraciones del Mes, Amst. 1637. 8°. Fasciculus vitae, sive libri tres, de termino vitae, quibus veterum Rabbinorum, ac recentium Doctorum de hac contro versia sententia explicatur , etc. Hebreeuwsch en Latijn. Amst. 1639. 12°. Vertaald in het Engelsch door Th om as Pocock, Lond. 1699. 12°. De Fragilitate humana ex lapsu Adami, deque Divino in bono opere auxilio, ex sacris scripturis et veterum Hebraeo-rum libris, Amst. 1642. 12°. Ook in het Spaansch onder den titel van : De la fragilidad humana, a inclinacion de l' ombre al pec-cato, Amst. 1642. 4°. Thesouro dos Dinim que o povo de Israel he obrigado saber e observar, Amst. 1645. 8°. ald. 1647. 8°. Las Oraciones del anno, con todo to obligatorio de las ora-ciones, etc., Amst. 1650. 120. 2 vol. Esperanca de Israel, Amst. 1650. 12°. Dit werk kwam ook in het Latijn, Engelsch en in het liollandsch uit. In de laatste taal onder den titel van : De Hoop van Israel , door Menasseh B en Isra el;met de Reysen van R. Benjamin Jonas z. van T u de-len... Overgezet door J. Barn, Amst. 1666. 4°. La Piedra pretiosa, o de la Estatua de Nebucadnezar; con de se expone to tnas essential del libro de Daniel, Amst. 1654. 12°. In liet jaar 1858 kwam van dit zeldzame boekie een exemplaar voor op eene verkooping van boeken te 's Hage gehouden. In het berigt deswege wordt de titel van hetzelve eenigzints anders vermeld. Ook werd er bijgevoegd , dat Rembrandt, naar aanleiding van dit boek, vier bekende gravures vervaardigd heeft, die in dit werkje meestal voorko-men. (Zie Nieuw Arnsterd. Handels- en Efectenblad, 1858. No. 58, 61). Vindiciae Judaeorum, or a Letter in answer to certain questions on the Nation of the Jews, Lond. 1656. 4°. Behalve deze werken, en nog anderen waarvan ons de juiste titels, tijd en plaats van uitgave onbekend zijn, bezorgde M e­nasseh Ben Israel de Bijbel en enkele boeken van den­zelven in de 11 ebreeuwsche, Chaldeeuwsche en Spaansche talen, en liet bovendien een aantal handschriften na, die van zijne groote geleerdheid getuigen kunnen. Zie Mordri, Diction. historique, art. Han a s se B en Israel; Paquot, Mem , T. I. p. 99-102 ; Koenen, Geschied. der Joden in .Nederl., het regist. op Manasse; Muller, Cat. van Portrett., bl. 169. ISSELMUDEN (JoHAN VAN) tot den Rollecate, geboren in 1604, werd in 1644 drost van Vollenhove en erlangde ver­volgens veel invloed in de beheering der provincie Overijssel. Hij was een bijzonder vriend van Johan de Witt , en alzoo tegenstander van hen die Willem III wenschten te verhef­fen. Hij deelde dientengevolge in de twisten, die daarvan het gevolg waren. Hij overleed in 1674 en was gehuwd met A g n e s van Essen. Hij schreef in het Album van Erne s-t u s Brinck. Zie Scheltetaa, Staatk. Nederl. ; van R a p p a r d, Oeerz. eener verz. Alba Amicorum, bl. 59. ISSELMUDEN (HENDRIK VAN) tot het Hoogehuis, werd op het laatst der zeventiende eeuw geboren en beschreven in de Ridderschap van Overijssel. Weldra steeg hij tot verschillende eerambten. In 1727 lid der Staten-Generaal zijnde, werd hij in ambassade naar de Duitsche hoven gezonden. In het vol­gende jaar trok hij naar Beijeren, om over de aflossing der schulden te handelen, doch slaagde niet. Hij was ridder van de Duitsche orde, en drost van Vollenhove, en verwierf veel l of door zijne bekwaamheid. Zijn ijver tegen de verheffing van. illem IV tot stadhouder wikkelde hem in moeijelijke om­standigheden. Hij stierf ongehuwd den 28sten Mei 1751 in hoogen ouderdom. Zie Scheltema, Staatk. Nederl. ISSELMUYDEN (GERoLF), welligt behoorende tot het ge­slacht van de voorgaanden, was kapitein der mariniers, aan boord van het whip van kapitein Eland du Bois, en 42 gaf in 1672 blijken van zijnen uitstekenden moed, toen de Engelschen eenen aanval op de rijkgeladene Smyrnasche vloot beproefden. Toen aan du Bois de linkerhand werd afge­ schoten , aanvaardde I s s e 1 m u y d e n het bevel over het schip, en hielp alzoo de koopvaarders veilig in het vaderland brengen. Hij nam, na het uitbreken van den oorlog met Engeland en Frankrijk, deel aan den roemrijken zeeslag bij Solebay onder de R u i t e r in laatstgenoemd jaar, en werd daarbij gekwetst. Meerdere bijzonderheden zijn ons van hem niet bekend. Zie de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeetvez. D. DI. St. I. bl.. 60, 139. ISSELT (MICHAEL VAN) werd volgens sommigen te Dok- kum, volgens anderen te Amersfoort geboren. Hoewel de laat­ ste bewering veel waarschijnlijks heeft, is echter de eerste nog niet •geheel te verwerpen. Zeker is het, dat hij te Amers­ foort, waar zijn vader de geneeskunde uitoefende, en onder de vermaardste geneeskundigen van zijnen tijd genoemd werd, het eerste onderwijs ontving. Na te Utrecht in de letteren onderwezen te zijn, legde hij zich to Leuven op de wijsbe­ geerte en godgeleerdheid toe, en keerde toen naar Amersfoort terug, waar hij in 1579 als Roomsch geestelijke gebannen werd. Hetzelfde lot trof hem ten volgende jare te Zwolle, als ook te Nijmegen, waar hij in 1590 pastoor was geworden. Toen deze stad in handen van den prins van Oranje viel, vestigde hij zich te Keulen, alwaar hij eenigen tijd gewoond en schriften uitgegeven heeft. Naderhand te Hamburg pastoor geworden zijnde, is hij aldaar den 17den October 1597 over­ leden, en in het Oude klooster nabij die stad begraven. Als geschiedschrijver maakte zich van I s s e 1 t verdienstelijk door de volgende werken : Historia belli Coloniensis libris quatuor, , ab electione G er- h a r di Truchessii, usque ad recuperatam ab Ernesto, Duce Bavariae Westphalian, Colon. 1584 en 1620. 8°. Historia sui temporis, in qua res in toto orbe terrarum g es- tae , turn praecipue rnotuum Belgicorum, sub Philipp o II, Hispaniarum Rege, etc. concitatorum, origo et successus, risque ad annum 1586 perspicue et accurate describuntur, , Colon. 1602. 8°. Van Is selt was ook schrijver van de drie eerste deelen van de Mercurius Gallo- Belgicus etc., Colon, 1588, 1599. 4 deelen in 80. Hij schreef ook nog : Condones Evangeliorum Dominicaliwn et Festorum, Colon, 1594, 8°. De overige godsdienstige geschriften, door den heer G 1 a s i u s van hem genoemd, zijn vertalingen uit het Italiaansch en Spaansch. Zie Suffridus Petrus, de Scriptor. Fris . 431; Sweertius, ,4th. Belg. p. 567; F o p p e n s, Bibl. Belg. p. 894; (van Heussen en v an Rhijn) Mat. van '1 Bisd. D. II. b1. 59; Bu r man, Trajettum Erudit. p. 162-166; van B e m m e 1, Beschrijv. van Amen­ foort, bl. 435, 442; te Water, Hist. van het Verbond. der Edel. D. IV. bl. 375, 376; A, R u t g e r s, tweede eeuwgetijde van Amersf. hervorrn. bl. 21; Saxe, Onom. lit. T. IV. p. 619; de Wind, Bibl. van Nederl. geschiedschrijv. bl 213-216, 557; G1 a sin s, God- gel. Nederl.; Muller, Cat. van both. over Ned. gesehied. en plaats­ beschrijv. bl. 139. ISSENDORP (HENDRIK) werd te Amsterdam geboren en, na zijne bevordering tot proponent, in 1723 tot predikant bij de Luthersche gemeente te Purmerend beroepen. Wegens lig­chaamszwakte verkreeg hij in 1737 een helper en in 1743 zijn emeritaat. De tijd van zijn overlijden is ons niet bekcnd. Omtrent de bevordering van het godsdienstig gezang bij die van zijn kerkgenootschap maakte hij zich verdienstelijk, door van de 856 liederen, die het Leipziger gezangboek van 1730 be-vat, er 335 in onze taal over te brengen en die, met anderen, voor eigene rekening uit te geven onder den titel van : Geestelijke Zielenlust van het Evangelische Zion, bestaande in eene verzameling van 350 geestrijke en stigtelijke liederen, uit verscheiden Hoogduitsche Gezangboeken der Luthersche Kerk in het Nederduitsch overgezet, Amst. 1742. 80. Hij plaatste ook gedichten in .Parnassus Kunstkabinet of Verzameling van weergadelooze Dichtstofen. (Amst. 1735). Zie A r r e n b e r g, Naamreg. van Ned. Boek.;Schuliz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de geschiedenis der Evang Luth. Kerk, St. IV. bl. 103. 104, St. V. bl. 77; G1 asi u s, Godgl. Nederl.; Hering a, in den Algem. Konst- en Letterb . 1848. D.I. bl. 168. ITA (PitTER ADRIAENSEN), te Vlissingen geboren, was een verdienstelijk zeeman, wiens levensbijzonderheden weinig of niet bekend zijn. Hij werd in 1628 voor de Westindische Maat­schappij als bevelhebber over eene vloot van twaalf schepen naar de Westindien gezonden. In de golf van Mexico ontmoette hij omstreeks de maand Augustus eene Spaansche vloot, die op de Honduras (waarschijnlijk om Campeche-hout) voer. De Span­jaarden waren veel sterker dan de onzen, doch I t a gaf bevel tot den aanval. De Spaansche vice-Admiraal werd. door het schip de Leeuwin kloekmoedig aan boord gelegd; beiden vuurden ze dapper, maar de Leeuwin dreef of en de vice-admiraal, dus los zijnde, legde het roer aan boord gelijk ook de Leeuwin. De Spaansche admiraal onderwij1 ook genaderd zijnde, bleefde Leeuwin tusschen beiden liggen en werd dus door het vijandelijk geschut zeer afgemat. In het eerst kon I t a daar niet bijkomen, doch des namiddags legde hij den vice-admiraal aan boord, en na een hardnekkig gevecht werd het schip veroverd. Van de 300 man, die aan boord waren, bleef de helft dood op het schip, en de overigen zochten met zwemmen zich ,te redden, hetwelk slechts aan weinigen gelukte. Inmiddels was 44 ook het schip des vijandelijken admiraals aangevallen, doch deze het lot van zijnen vice-admiraal ziende, verdedigde zich niet eens. Zijn Yolk sprang over board, en alzoo was dit schip ook spoedig genomen. Sommige sehrij vers nu melden dat, gedurende den strijd, het vice-admiraalschip in brand geraakte, en dat die zoo hevig toenam, dat het bootsvolk den reeds veroverden prijs began te verlaten. I t a dit ziende zou met "den degen in de vuist toegeschoten zijn, en de vlugtenden weder naar boord van den Spanjaard hebben gejaagd, de boot doen afsteken en met de woorden s blussehen of vergaan" het scheepsvolk genoodzaakt hebben den brand to bedwingen om het schip to redden. De waarheid van dit verhaal is niet bewezen. Integendeel blijkt het, dat het vice-admiraalschip, nadat men er de lading had uitgehaald, nog vast zat en vol water liep, waarom men er toen den brand in stak. Ook het admiraalschip werd om deszelfs ontredderden toestand mede verbrand. Eene kostbare lading van indigo, huiden, salsaparilla wortel, balsem, gember en ongemunt zilver viel den onzen in handen. Het zwaar geteisterde schip de Leeuwin werd behouden, on hierop zetten de onzen koers naar het vaderland. Vooraf hield men den 16den Augustus eenen dankdag over de gansche vloot wegens de behaalde overwinning, en in het begin van October kwam men behouden op vaderlandsehen bodem aan. In het jaar 1629 was I t a admiraal der vloot die de West­ indische Maatschappij naar Brazilie zond, ander H e n d r i k Lone q. Op dozen togt werd Olinda of Fernambucq, en nog moor sterkten daar te lande, veroverd. In het volgende jaar diende hij de Maatschappij -in Westindie, deed nog andere tog - ten, van waar hij op het laatst van 1630 met eenige schepen terug kwam. Na dien tijd word zijn naam in de gesehied­ boeken niet moor vermeld. Zijne dochter, Johanna, was de tweede vrouw van Cornelis Evertsen, de oude, luitenant-admiraal van Zeeland. Zie de la R u e, Staatk. en heldh. Zeeland, bl. 187-190; (v a n den Bo s) Lev. en daden der Zeeheld. D. II , bl 72; Nedrl. hel­ dendad. ter zee, D. I. bl. 297; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. 1I. bl. 140; van der A a, Herinner. D. I. bl, 250 ; de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. I. bl. 316, 379; S,w a 1 u e, de daden der Zeeuwen ens. bl. 201, 271, 288, 290, 296. ITSMA (WYBRAND VAN) eon Fries van geboorte, zag in 1694 het eerste levenslicht. Hij was van 1739 tot 1747 lid van de stadsregering van Dokkum, in welk laatste jaar hij burgemeester van Harlingen werd. Als vriend van Willem IV was hij onafgebroken in de voornaamste staatsambten en commission werkzaam. In 1748 had hij deel in het ontwerpen van het Reglement Reformatoir en in de veranderingen in Groningen voorgevallen ; derwaarts was hij gecommitteerd na- mens den stadhouder. Later afgevaardigd ter vergadering der Staten-Generaal, had hij insgelijks een aanmerkelijk deel in het algemeen bestuur. Zijne belwaambeid en wijsheid gaven hem veel invloed. Har­lingen vooral bloeide onder zijn bestuur. Hij was ook tot kwartierschout van Kempenland in de Meijerij van 's Herto­genbosch benoemd, en insgelijks tot historieschrijver van Fries-land , in welke laatste betrekking hij, voor zoo ver bekend is, geene proeven van zijne geleerdheid gegeven heeft. E p o Sj u_ek van Burma n i a was zijn boezeilivriend. Met hem schreef hij de volgende werkjes, zonder hunne namen uitgekomen, die ten doel hadden de verdiensten van het huis van Oranje in het- licht te stellen en de verheffing van den prins te bevorderen. Jagtpraetje ofte discours tusschen een Groeninger, een Doc­ kurner en twee Zeeuwse Heeren, over de verhandeling van de vrijheid in den burgerstaat, Leeuw. 1737. 8°. Jagt-praetje ofte samenspraak tusschen een Leyenaar, een Groeninger en een Franeker, — over de oude en hedendaegse gesteltheit van de Nederlandsche Republiek, Tweede stuk , Leeuw. 1738. 8°. Jagt-praetje ofte discours gehouden tusschen een Groeninger, Amsterdammer en Harlinger, over de hedendaagsche levens­ beschrijvingen der Princen van Oranjen, Hollandsche Keur dichten, de vryheit in den burgerstaat, enz. Derde stuk, Leeuw. 1738. 8°. Schuite-praatje ofte samenspraak tusschen drip Heeren, met de schuit reisende van Amsterdam na den Haag, welke aan malkander haar geboorteplaats, sentimenten en lief hebberij ont- dek,ken ens. z. pl. en j. 8°. Schuite-praatje ofte samenspraak tusschen vier Heeren, met de schuit reisende van Leeuwarden na Groningen, over men­ schen, saaken en boeken van deese tijt, z. pl. en j. 8°. Wegens hunnen voortreffelijken inhoud en duurzame waarde zijn ze in 1757 te Harlingen bijeengevoegd herdrukt. V an It sm a overleed te Harlingen in 1756. Hij was ge­huwd met M a r ia Bo e f , bij wie hij geene kinderen verwekte. Zijne zinspreuk was : Virtute ac patientia. (Door deugd en4r,eduld). Zie Seheltema, Staatk. Nederl ., door ons voornamelijk ge­ volgd; dit Woordenb ., D. II. bl. 1623; van L eeu w en, Cat. der Prov. Bibl., bl. 254. ITTERSUM (JoHAN VAN) was vermoedelijk een zoon van Roe' of v an It ter sum , burgemeester van Zwolle. Hij was een zeer ervaren en verstandig man, een vermaard regtsgeleerde, lieentiaat in die wetenschap, en ook burgemeester van Zwolle. Voor het grootste gedeelte heeft hij het Stadsboek te Zwolle bijeengebragt. Hij was zeer rijk, fundeerde in 1438 de kapel van den H. L a u r e n t i u s tegen het klooster Belhem, en een 46 weinig later nam ook het gasthuis in die stad door zijne groote weldadigheid een aanvang. Hij stichtte mede het hof te Zwolle op de nieuwe markt, het huis te Werkeren en het tweede kasteel te Voorst. Tijdens de bisschoppen F r e d er i k van Blankenheim en Rudolph van Diepholt was hij bis­ schoppelijke raad, en overleed in 1464, nalatencle een zoon, W o l f van I t t e r sum , en eene dochter, gehuwd aan W o 1­ t er van Keppe 1. De verdeeling zijner nalatenschap gaf aanleiding tat eene gebeurtenis, die ten bewijze verstrekken kan van het groot gewigt, door onze voorouderen gehecht aan be­ 'often of eeden, zelfs gedwongen, aan hunne vijanden gedaan. Genoemde zoon had namelijk met zijnen zwager een hevige twist gekregen over een tiende bij Dalfsen, welke door v a n I t t e r s u m als leengoed beschouwd werd. Door tusschenkomst hunner naastbestaanden werd er besloten de zaak aan de uit­ spraak van afgezanten der drie groote Overijsselsche steden over te laten. W o l t er van K e pp e 1 had van de stad De- venter brieven van vrijgeleide voor v an It te r s u m verworven, doch hem op den weg derwaarts gewapenderhand overvallen en gevangen naar zijn slot gevoerd. Niet dan na langen tijd kon men zijne slaking verwerven. War zijn ontslag moest hij onder eede beloven, bij het eerste opontbod van Wolter van K e p p e 1 zich weder in hechtenis te begeven. Poch toen hij werkelijk opontboden werd, hield de Zwolsche regering, om den afgepersten eed krachteloos te maken, hem jaren lang met zijn gezin in eene gemakkelijke gevairenis op de Sassen­ poort opgesloten. Verscheidene jaren heti' van I t t e r s u m , op deze poort met zijn huisgezin doorgebragt, en ofschoon hij bij herhaling door zijn zwager werd opgeeischt, moest hij hem steeds antwoorden, volkomen bereid te zijn, om zijn woord gestand te .doen, indien de Zwollenaren hem slechts wilden loslaten. Na den dood v an Keppel verliet hij waarschijnlijk in 1483 de Sassenpoort, toen hij door Zwolle met zes paarden in dienst werd genomen. Zie Bevius, DaVentria Illustr. p. 115-118; van Hattuin, Beschrijv. van Zwolle, D. II. Hoofdst. 17; Arend, Algem. geschied. des Vaderl., D. II. St. III. bl. 101; Overips. Alm. voor oudh. en letter., 1836, bl. 161-164, 1846, bl. 127; van der Chijs, de Munlen der Heeren en Steden van Overrijssel, bl. 93, 94. ITTERSUM (JoHAN VAN) behoorde tot hen die bij de ver­ overing van de schans Goor, in het begin van Augustus 1581, in handen van M a a r ten S c h e n c k vielen, en gedurende drie jaren op diem kasteel Blijenbeek, bij Gennep aan de Maas, werden gevangen gehouden. Zie Overijss. Alm. voor oudh. en lett., 1847, bl , 184-200. ITTERSUM (ERNST HENDRIK baron VAN) was een bekwaam regtsgeleerde en kantonregter te Wijk bij Duurstede, waar hij in het begin van Januarij des jaars 1853 overleed. Hij was een man, die om zijn christelijken zin, zijne beminnelijke hoedanigheden en vriendelijke hulpvaardigheid, door ieder die hem kende, werd geeerd en bemind. Als ijverig beoefenaar der geschiedenis en oudheden deed van I tt e r s um zich kennen, door eene door hem opgemaakte lnventaris van zoodanige arcliieven en oude stukken als vaneenige consideratie ter secretarie der stad Wijk bij Duurstedeberustende zijn. Deze inventaris is opgenomen in de Kronijkvan het Historisch Genootschap te Utrecht, D. V. bl. 283 — 287, terwijl in D. III van genoemde Kronijk, (bl. 74-79) eene opgave voorkomt van de belangrijke archieven die in zijn bezit waren. Zie behalve genoemde Kronijk, de Boekz. der gel. Wereld, 1853, a. bl. 105. IZAAKS (PIETER). Zie ISAACS (PIETER). IZABELLA VAN PORTUGAL, in 1395 geboren, was in 1428 gehuwd met Filip s, hertog van Bourgondie, bijge- naamd de Goede. Bij afwezigheid van haren gemaal was aan haar door dezen de algemeene landvoogdij opgedragen, waar- onder de stadhouders der bijzondere gewesten stonden. In een stuk van den 14den Maart 1441 komt zij reeds als zoodanig voor. Niet veel berigten zijn ons van hare handelingen bekend geworden. Namens haren echtgenoot sloot zij in 1443 een tractaat van bestand met H e n d r ik VI, koning van Enge­ land. Om het op nieuw uitbreken der Hoeksche en Kabel­ jaauwsche twisten te Haarlem in 1444, werd zij door haren gemaal derwaarts gezonden, doch ofschoon hij ook naar de zijde der Kabeljaauwschen overhelde, zab zij zich echter door dezen smadelijk behandeld. In hetzelfde jaar liet zij die van Dordrecht voor hag dagvaarden, over eenige verschillen aan­ gaande het stapelregt, en zij veroordeelde verscheidene regerings­ leden der stad, blijkens sententie van den 20sten December 1444, omdat deze verscheidene munters van de opgehevene munt te Dordrecht, die te Zevenhuizen waren gaan werken, veroordeeld hadden tot de boete om eenige roeden muurs der stad op hnnne kosten te laten vervaardigen. Van haar verder bedrijf vinden wij niets aangeteekend, dan alleen dat zij, in de huisselijke twisten tusschen haren echtge­ noot en zoon Karel de S t o ut e , den laatsten volgde en, deszelfs belangen behartigde. Zij overleed te Brugge in 1471 en haar lijk werd in 1473 met dat van haren gemaal naar Dyon gevoerd, waar zij in de Karthuizer kerk werden ter aarde besteld. Eene afbeelding van haar, vooral opmerkelijk om de kleeding, is ons door van W ij n bezorgd. 48 Zie Wagenaar, Vaderl. Hist , D, IV. bl. 7, 8; van Wijn, 1?jv. en Aanmerk., D. IV. bl. 2-5, 25, 26, 33, 98 ; Sehelte- m a Staatk. Nederl. D. I. bl 545, 546; dit Woordenb ., D. VI. bl, 83; van der Chijs, de .ilfunten van Holl. en Zeel , bl. 381, 390, 449. IZABELLA. CLARA EUGENIA, dochter van F i 1 ip s II, koning van Spanje, werd geboren te Segovia, op den 12den September 1566. Op het artikel van haren gemaal A 1 b e r t u s, aartshertog van Oostenrijk, hebben wij reeds vermeld dat zij in 1598 met dezen huwde, en hij als souverein vorst der Ka­ tholijke Nederlanden in 1599 met veel plegtigheid te Brussel gehuldigd werd. Na den dood van Albertus, den 1 2den Julij 1621 to Brussel voorgevallen, hield zij nog twaalf jaren de teugels van het bestuur in handen, zoodanig, dat men bijkans geene verandering in de regering bespeurde, totdat zij in den nacht tusschen den lsten en 2den December 1633 te Brussel overleed. I z a b el la had, zoo zegt de heer van K amp en, niets van de norsche, kleingeestige geaardheid haars vaders, maar was integendeel , gelijk hare overgrootmoeder , de beroemde I z a b e l l a van Kastilie, minzaam, gul van aard, mild en grootmoedig, doch kwam ook met deze in brandenden ijver voor haar kerkgenootschap overeen. Zij was mannelijk en verheven van aard, en scheen meer dan haat man tot gezag over hare onderdanen geschapen. Wanbetaling had het krijgs­ yolk tot muiterij doen overslaan. Izabella begeeft zich te midden der muiters, wijst op hare oorsieraden, en betuigt, dat zij liever die zou willen ontbeeren, dan de verdedigers van de godsdienst, vorst en vaderland onbetaald zien. De tij. ding van den voor Albert us zoo noodlottigen slag bij Nieuwpoort werd aan zijne getrouwe gade verbazend vergroot overgebragt, en met mannenmoed verdroeg zij dit berigt; niet uit gebrek aan liefde, want haar huwelijk was een voorbeeld van trouw,, onderlinge genegenheid en inschikkelijkheid. Hoezeer zij gevoelde, boven Al b e r t u s , verheven te zijn, deed zij hem dit nimmer bespeuren, maar liet heni geheel met de regering begaan ; slechts in enkele gevallen, waar het land op het spel stond , kwam zij door haren invloed tusschen beiden. Van dggr, dat zij veel meer bemind werd dan den aartshertog, wien zij ook in lieftalligheid en spraakzaamheid met ieder een van hare onderdanen ver overtrof ; ook raadpleegde hij haar in alles, en bediende zich van haar treffelij k vernuft en diepe ervarenheid. Izabella werd bij haar echtgenoot in de hoofdkerk te Brussel begraven, en op haar graf eene tombe met een weidsch opschrift geplaatst. Zij liet geene kinderen na. Hare of beelding ziet op meer dan eene wijze bet licht. Zie Bor, Nader?. Oorl. B. XXXV. bl. 461, (32) 463, (35) 471. 49 (40), B. XXXVI. bl. 577 (50) 578 (51); Lev. van Fred. Hendr, D. I. bl. 529; Wagenaar, Vaderl. Hist., het regist. op Iza­ bella; LuIscius, Woordenb. op Isabella; de Feller', Diction. Histor. T. V. p. 35, 36 ; K o k, Vaderl. Woordenb . op Isabella; van Kampen, 7aderl. karakt., D. II. bl. 177 —181 ; dit Woordenb., 1). I. bl. 154, 155; Groen van Prinste­ rer, Archly., T. II. p. 264, IV. p. 146, V. p. 82; Borgnet, de Nederl. onder Filips II, door van V 1 o t en vertaald, bl. 241 —243; Muller, Cat. van Portrett. bl. 131. 4 BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. J. JAAPIX (JAN), een onbekend graveur, door den heer K r a m m voor bet eerst vermeld, als vervaardiger van eene gravu­ ren, voorstellende bet portret van den Frieschen dichter G y s­ bert Jacobs of Japiks, naar de schilderij van M. H a a- rings. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunsisch. JAAPSZ (ADRIAAN), schilder in den Briel, schreef een spel van sinnen van den ghepredestineerden blinde, 1552. 40. in handschrift voorhanden. Zie van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Diehl. JACCHA.EUS (GILBERTus) of Gilbert J a c c h e y, werd te Aberdeen, in Schotland, omstreeks 1585, geboren. Hij ver­ loor zijn vader op jeugdigen leeftijd, en kreeg op last zijner moeder onderwijs in de Latijnsche en Grieksche talen. Na zich vervolgens te Helmstad en te Herborn op de fraaije letteren en wijsbegeerte toegelegd te hebben, kwam hij te Leiden, waar hij, reeds in de jaren 1603 en 1604, zoodanige proeven van zijne geschiktheid tot het onderwijs der wijsbegeerte gat dat curatoren hem niet alleen daarvoor, bij herhaling, eene veree­ ring toelegden, maar hem ook in 1605 tot buitengewoon hoog­ leeraar in de redeneerkunde aanstelden, en twee jaren later, hem mede het onderwijs der zedekunde opdroegen. Intusschen zette hij zijne studien in de geneeskunde voort, en verwierf zich in 1611 den titel van doctor in die wetenschap. In het volgende jaar werd hij tot gewoon hoogleeraar be­ vorderd, en verwisselde, hetzij toen, hetzij later, het hem aan. bevolen onderwijs met dat in de natuurkunde. Bij de zuive­ ring der hoogeschool, ten gevolge der godsdienstige geschillen in 1618. en 1619, behoorde hij mede onder die hoogleeraren, die het misnoegen der geestelijkheid in hooge mate tegen zich opgewekt hadden, en daarom in de waarneming van hunnen post geschorst en uit den academischen Senaat geweerd werden. Eerst legen het laatst van 1620, werd hij, op zijn ernstig verzoek, voor drie maanden, weder tot het opcnbaar leeraars­ ambt der natuurkunde toegelaten, en niet voor Februarij 1623 werd hij in zijne vroegere waardigheid van gewoon hoogleeraar in die wetenschap volkomen hersteld; hij bekleedde die verder met lof, tot aan zijn overlijden , hetwelk in 1628 plaats had. De Latijnsche dichter Janus Bodecherus Banningius vereerde hem met een Latijnsch grafschrift. Zijne afbeelding ziet het licht. Zijne zinspreuk was : Summum nec metuas diem, nec optes. (Vrees niet den laatsten dag, noch wensch hem). J a c c h a e us schreef de volgende werken : Primae Philosophiae institutiones, Lugd. Bat. 1616. 16°. ibid. 1628. 16°. Institutiones Physicae , Lugd. Bat. 16 .. 160. Laatste uit­ gave, vermeerderd, Amst. 1644. 16°. Institutiones Medicae, Lugd. Bat. 1624. 16°. ibid. 1631 en 1654. 16°. Zie Meursius .41h. Batay. p. 294, 295, met portret ; Ban. ningii, Poemata, (Lugd. Bat. 1637.) p. 166; Paquot, T. II. p. 266 ; S i e g e n b e e k, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. I. bi. 117, 127, 128, 222, Toev. en Bijl. bl, 92, 93, 267 ; Mull er, Cat. van Portrett. JACOB, getiteld bisschop van Zuden, was een Utrechtenaar van geboorte, en gesproten uit een oud adelijk geslacht. Hij werd bisschop van Zuden in Candia genaamd, ofschoon dat bisdom, gelijk al de overigen, in het Oosten niet meer be­ stond. De pans had namelijk de gewoonte ingevoerd, dat alle bisdommen en andere aanzienlijke kerkambten bij derzelver naam in wezen bleven, nadat zij door de ongeloovigen overweldigd waren. Jacob was bovendien bekleed met de waardigheid van kommandeur van Sinte Katharina der St. Jans-orde te Utrecht, van welke ridderschap hij in 1313 eene kommanderij te Haarlem had opgerigt. Hij hield zich meest op aan het hof van graaf Willem I, wiens achting hij genoot, en in wiens naam hij verscheidene stukken teekende. Na het overlijden van Frederik II of van Zyr ik , bis­ schop van Utrecht, in 1322, begaf zich graaf W i 1 le m naar Utrecht, ten einde de verkiezing van den nieuwen bisschop naar zijnen zin te doen uitvallen. Hij verzocht de kapittel­ heeren om J a c o b, bisschop van Zuden, als zoodanig te ver­ kiezen ; doch dit mislukte, daar Jacob va n O u d s h o o r n, die volgt, verkozen werd. Gedurende de korte regering van dezen schijnt Jacob de waardigheid van wij-bisschop be­ kleed en steeds op den bisschoppelijken mijter gevlamd te hebben ; aithans toen er voor Jacob van O u d s h o o r n geen lang leven meer te hopen was, wendde hij nogmaals pa­ gingen aan om bij diens overlijden verkozen te worden. Bij diens dood werd hij echter anderznaal in zijne . hoop te1eurge-4* steld. De tijd van zijn overlijden is niet bekend. Hij wordt genoemd een rijk en milddadig man, die bij de naburige vor­ sten wel gezien was. Zie Tegenw. staat van Utr., D. I. bl. 67, H o o g s t r a t e n Woordenb., D. VI. St. I. bl. 55 ; Sjo e r d s , Frieseke jaarb., D. III. bl. 287, 288 A rend, Algem. Geschied. des Paderl. D. II St. II bl. 62, 63. van der Ch ij s, de Munten der Bissch. van Utr. bl. 98. JACOB VAN OUDSHOORN, vier en veertigste bisschop van Utrecht, was domdeken aldaar en gesproten uit een ade­ lijk Hollandsch geslacht. Hij volgde Frederik II of v a n Z y r i k als bisschop op in 1322, werd door Hendrik II, aartsbisschop van Keulen, gewijd, doch kon zijne bevestiging van den paus niet bekomen, dan door kracht van geld, waar­ door hij zich zelven en zijne familie ten onder bragt. Niet lang had hij van zijne waardigheid genot, daar hij reeds den 18den September, of den 22sten October, 1322 overleed, niet zonder vermoeden vergiftigd te zijn geworden. Hij wordt genoemd een braaf, geleerd en godsdienstig man. Zie de schrijvers aan den voet van bet voorgaande artikel aange­ haald. JACOBA VAN BEIJEREN was de eenige dochter van w ill em VI, graaf van Holland, Zeeland, Friesland en He­ negouwen, en van Margaretha van Bourgondie. Op den 2 asten Julij 1401 geboren, werd zij reeds op haar zesde jar door haren vader, volgens de toenmalige gewoonte, uitge­ h uwelijkt aan J a n , tweede zoon van Karel VI, koning van Frankrijk, met wien zij op haar veertiende jaar, in 1415, door het huwelijk werd vereenigd. Haar gemaal werd kort daarna, door het overlijden zijns oudsten broeders, de naaste erfgenaam der Fransche kroon, en Jac o b a dien ten gevolge toen reeds dochter van Frankrijk genoemd. Twee jaren lang beleefden de jonggehuwden, zich meestal in Henegouwen, soms ook in Holland ophoudende, de genoe­ gelijkste dagen buns levens, totdat de dood van den dauphin daaraan een einde maakte. Op den 4den April 1417 had die te Compiegne plaats ten gevolge van vergift, hetwelk men hem had toegediend. Alzoo reeds op zestienjarigen. leeftijd wednwe geworden, en teleurgesteld in de hoop van eenmaal als koningin van Frank­ rijk ap te treden, trof haar kort daarop een ander onheil, door het overlijden van haren vader. Als wettige erfgename van dezen terstond daarop als gravin van Henegouwen gehul­ digd zijnde, nam zij spoedig de reize naar Holland aan, daar zij in alle steden, uitgezonderd Dordrecht, werd verwelkomd en, even als door geheel Zeeland , als wettige landsvrouw werd erkend. De dood van graaf Willem VI had echter bier te lande de sluimerende burgertwisten opgewekt en de vijandelijkheden tusschen de Hoekschen, die de partij van Ja co ba trokken, en de Kabeljaauwschen op nieuw doen ontstaan. Laatstge­ noemden kozen den oom van Jac o b a, Jan v an Beije ren, bijgenaamd zonder genade, tot hunnen heer, die eene vergeef­ sche" poging gedaan had om 'de hand van zijne schoone en rijke nicht te verIverven. Intusschen verklaarde Jacob a, dat zij de begeerte haars vaders zoude volgen, en hare hand schenken aan haren neef Jan IV, hertog van Brabant, in wien zij, en ook hare ge­ trouw geblevene edelen en steden een grooten steun hoopte te erlangen tegen hare vijanden. De echtverbindtenis geschiedde te 's Gravenhage in de lente van 1418, na vooraf daartoe ver­ lof te hebben bekomen van den paus, uit hoofde der bloed­ verwantschap tusschen de beide echtelingen. Jan van Be ij e r e n alzoo in zijne verwachting teleurge­ steld, en vlammende op het bezit, ten minste op de voogdij dezer landen, wist van den Duitschen keizer S ig ismund de leenhuldiging van de landen zijner nicht to verkrijgen, en ligtte daarna geheel het masker af,. achter hetwelk hij eenigen tjd zijne Dlannen bedekt had gehouden. Hier te lande gekomen, werd hij te Dordrecht als voogd van J a c o b a en ruwaard dozer landen aangenornen, doch natuurlijk als zoodanig door laatstgenoemde niet erkend. Een binnenlandsche oorlog was alzoo onvermijdelijk.geworden. Jacob a begon dezelve door de belegeriiig van Dordrecht in t' 1418, welk beleg zij na verloop van twee maanden, met aan­ merkelijk verlies weder moest opbreken ; ook Rotterdam werd kort daarna door Jan van Beij e r en bemagtigd. Een en ander bewoog J a c o b a , uit vrees voor verder verloop harer zaken, het oor te leenen aan bevrediging met baron oom ; men trof dezelve te Woudrichem in Februarij 1419. Veel moest de gravin daarbij opofferen, doch de meeste Holiandsche steden bleven Naar getrouw. Onmiddellijk na het sluiten van het verdrag begaf Jacoba zich met baron gemaal naar Henegouwen, om den eed van hulde on trouw to ontvangen. Beider afzijn verschafte aan J a n van Beijeren gelegenheid zijne heerschzuchtige plannen te voltooijen. In weerwil van het door hem plegtig bezworen verdrag to Woudrichem, maakte hij zich van Leiden en Geer­ truidenberg meester en liet ook het oog vallen op Brabant, het hertogdom van Jacoba's echtgenoot. Het is ons .voor­ nemen niet, hier een verhaal to geven van den voortgang der wapenen van Jan van Beij ere n, die weldra in Holland en Zeeland al de regten uitoefende van het oppergezag. Wij wen- den alzoo weder het oog naar Jacob a, die, in plaats van in haren gemaal een krachtig voorstander harer regten to vinden, met hem in onderlingen twist en tweedragt leefde. Het slechte gedrag van Jan van Brabant was daarvan de oorzaak. De verwijdering tusschen de beide echtgenooten werd hoe langer hoe grooter, totdat J a c o b a er ernstig op bedacht werd haren echt te doen ontbinden. Zij wendde zich daartoe tot het hof van Rome, en trok naar Engeland over, liet het oog vallen op El u mp hrey, hertog van Glochester, broeder van H e n dr i k V, koning van Engeland, en, na het pauselijk verlof tot echtscheiding ontvangen te hebben, huwde zij hem in 1422 en kwam in bet volgende jaar met haren nieuwen echtgenoot, aan het hoofd van een leger, in Henegouwen terug. Na eenige steden bezocht te hebben begaven zij zich naar Bergen. Op het berigt van hunne komst had Jan van Brabant zich in de armen geworpen van Jan van B e ij e r en, en bij dezen, gelijk ook bij F i 1 ip s van B ourg ondi 6, hulp ge­ zocht. Ondertusschen was Jan van Beijeren in 1425 over­ leden, en had hij bij uitersten wil zijne regten op de drie graafschappen aan Filips van B o u r g o n d i e opgedragen. Hertog Jan van Brabant werd inmiddels door alle steden van Holland en Zeeland, Zierikzee uitgezonderd, als wettig heer en voogd zijner gemalin ontvangen en gehuldigd ; doch terwijl dit plaats vond maakte de hertog van Glochester van de afwezigheid van Jan van Brabant gebruik, om Brabant te verwoesten, terwijl Jacob a, bij wie zich eenige Hoeksche edelen begeven hadden, F 1 o r i s van K ij f h o e k met gew-a­ penden naar Holland zond, om aldaar hare belangen te behar­ tigen. Deze maakte zich meester van Schoonhoven en van het slot, waarop Al b r e c h t B e i 1 i n g mede het bevel voerde. Met voorkennis van J a c o b a , zoo niet op last van haar, werd de edele B e i l i n g levend begraven. De hertog van Glochester was inmiddels in openbaren twist geraakt met F i 1 ip s van Bourgondi e, en deze door hem tot een tweegevecht uitgedaagd. De vijandelijkheden wend en op de aanneming daarvan gestaakt, waardoor G 1 o c b ester gelegenheid kreeg om naar Engeland terug te trekken. Hij liet J a c o b a te Bergen in Henegouwen achter, welke stad vervolgens door F i 1 i p s van Bourgondid belegerd en inge­ nomen werd. Jacob a, ofschoon volgens haar rang en staat onderhouden, geraakte hierdoor in hechtenis en werd gevanke­ kelijk naar Gent gevoerd, terwijl geheel Henegouwen zich aan hertog J an van Brabant onderwierp. Na drie maanden gevangen gezeten te hebben, ontsnapte Jacoba aan hare bewakers te Gent. Onder geleide van J a n van V i a n e n kwam zij te Schoonhoven, vervolgens te Gouda en te Oudewater, waar zij onmiddellijk voor gravin werd erkend, terwijl de afgevaardigden van de stad Utrecht en het Neder- Sticht met haar een verbond van vrede en vriendschap sloten. Inmiddels was Filips van Bo urgondie in verschillende 55 Hollandsche steden als ruwaard en voogd aangenomen, en voerde hij als zoodanig over Holland en Zeeland het bewind. Na de terugkomst van J a co b a kozen deze plaatsen hare partij, terwijl de andere de zijde van F ilip s v an Bo ur­ gondie hielden. De hieruit gevolgde vijandelijkheden, waar­ aan ook de Engelsche vloot deel nam, die door den hertog van Glochester tot bijstand van J a c o b a was afgezonden, gaan wij stilzwijgend voorbij. Dan eens was het geluk aan den kant der gravin, dan wed er aan dien van hertog F i l i p s , totdat eindelijk het krijgsgeluk zich geheel ten voordeele van laatst­ genoemde verklaarde en Jac o ba, nu ook door G 1 o c h ester verlaten, met wien haar huwelijk voor onwettig verklaard was, genoodzaakt werd, op den 29sten Junij 1428, op zeer onvoor­ deelige voorwaarden zich met F i l i p s van Bourg ondid te verzoenen. Na het sluiten van een verdrag voor haar, waarbij aan J a c o b a slechts den titel van gravin werd verleend en zij zich verbond buiten bewilliging van Filips geen ander huwelijk aan te gaan, werd Filips van Bourgondie als ruwaard en erfgenaam gehuldigd, terwijl Jac oba zich met der woon naar den Haag begaf, doch veelal te Goes zich ophield. Drie of vier jaren bragt zij nu in rust door, en van het haar wettig toekomend bestuur over hare staten beroofd, had zij er ook de lasten niet van te dragen. Bij het vernederende van haren toestand kwelde haar menigmaal geldgebrek, daar haar jaargeld slecht werd betaald, en zij, die haar vroeger bijstonden, niet meer waren of de handen gesloten hielden. De eenige onder de edelen, bij wien zij in zulke moeijelijke om­ standigheden hulp en troost zocht en vond, was F r a n k van B o r s s el e. Op diens artikel is in het breede verhaald hoe zij op hem verliefde en heimelijk met hem trouwde ; doch ook, hoe zij, ten koste van hare waardigheid en den titel van gra­ vin, het leven redde van haren echtgenoot. Met hem was de ongelukkige vorstin thans gelukkig, en het slot Teilingen, bij het dorp Sassenheim, was getuige van dat geluk : maar ook daar maakte de dood op den 2den October 1436 een einde aan haar leven. Haar lijk werd overeenkom­ stig haren rang en hooge geboorte naar 's Hage gevoerd, en in de hof kapel, in het graf van hertog Al b r e c h t van Beijer en bijgezet. Men rigtte haar daar ter plaatse eene statue op en plaatste een Latijnsch opschrift op haren grafzerk, die beiden sinds lang reeds verloren gegaan zijn. De of beel­ ding van Jac oba van Beij er en ziet op verschillende wijzen het licht. Het wordt evenwel op goede gronden betwijfeld, of een van dezen naar eene oorspronkelijk schilderij gemaakt is, terwijl ook de oorspronkelijkheid der van haar bestaande ge­ schilderde portretten ontkend wordt. Bij de beoordeeling van het karakter van Jac o b a van 56 Beijeren moeten wij voornamelijk het oog slaan op de ge­ beurtenissen die zij beleefde, en die haar voor het grootste gedeelte aangingen. En dan zien wij de wettige gravin van Holland, Zeeland, Friesland en Henegouwen, door eene zamen­ loop van ongelukkige omstandigheden, tot eene nietsbeduidende houtvesterin van Holland gedaald. Waar zooveel rampspoed aan eene vrouw ten deel viel , is het niet onverklaarbaar, dat zij bij het sterkere geslacht pulp en ondersteuning zocht. Had Jacoba van Beijeren die in Jan van Brabant gevon­ den, voorzeker zouden haar lot en gedragingen anders geweest zijn. Nu heeft het verbreken van baar huwelijk met dezen, en het spoedig daarop aangaan van een ander huwelijk, dat even ongelukkig was als het vorige, aanleiding gegeven, dat men haar van taken beschuldigd heeft, die nogtans nimmer bewezen zijn. Doch wij achten het onnoodig hier verder de eer van Jacoba v an Beijeren, voor zoo ver dat mogelijk is, op te houden. Na door Bilderd ij k van wulpschheid en verslaafdheid aan den drank beschuldigd te zijn, is hare eer door Siegenbeek waardiglijk verdedigd. Daarnaar ver­ wijzende, zeggen wij met den heer Arend : D Erkennen wij hare gebreken, maar vergeten wij niet hare goede hoedanig­ heden, betreuren wij hare zwakheden, maar miskennen wij niet in haar die begaafdheden, door welke zij, onder gunstiger omstandigheden zich gewisselijk eene eervolle plaats zou hebben verworven in de rij der vorstinnen, wier namen in de geschie­ denis met lof vermeld staan." Zie, behalve de meeste gesehiedschrijvers, in het bijzonder B a 1 en, Beschrfiv. van Dord., het Regist. op Jacob a; Levensbeschrijv. van voorname mann. en vrouw., D. V. bl, 294-358; Kok, Vaderl. Woordenb. op Jakoba; van H e m e r t , Levensbeschriiv. der Roll. gray., bl. 2 9-318; (Loosjes) Charakterkunde der Vaderl. Geschied. D. II. bl. 45.-78; van Wijn, Aanm. en Bijv. op Wagenaar, het Regist. op Jakoba; Scheltema, Staatk. Nederl., 1). I. bl. 517-521; van hampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 173-179; Coll o t d'Escury, Roll. roem, het Regist. op Jakoba; de Wind, Verb. over de vraag : Kan Jacoba v an B e ij e r en nit de Holl. gravenrij uitgemonstercl en:era n van Beijeren in hare plaats gesteld worden ; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., het Regist. op Jacoba, Siegenbeek, de Ber van Ja co b a van Be ij eren verdeligd; Rö mer, Geschiedk. Overz. van de kloost. en abdijen van !foil. en Zed., het Regist. op Beyeren; Lauts, in N y h off's Bijdr. voor vaderl. geschiecl. en oudheidk., D. II, bl. 110-118; Engelberts Gerrits, Biogr. liandwoordenb , op Jacoba; Arend, illgem. geschied. des vaderl., D. II. St. H. bl. 451-525; Overijss. voor oudh. en letteren, 1844, bl. 13, 14; Dit Woordenb., D. II. bl. 953--957; Muller, Cat. van Portrett. bl. 1; de Navorscher, D. III. bl. 1, 2, Bijblad, bl, XXXIV, XLIV—XLVI; van Til, de belangrijkste Nederl. Yrouw., bl. 7-16; van der Chijs, de Munten van Brabant en Limburg, bl. 129 ; de M,'nten der Heeren en Steden van Gelderl. bl. 152; de Munten der Heeren en Steden van Overijssel. bl. 81; de Munten van Frifsl., Gron. en Drenthe, bl. 396, 617, 623; de Munten van Holt. en Zed., bl. 60, 319-327; de Munten der Bissch., de heerlijkh. en de stad Utr., 131. 143, 146, 171, 302. JACOBI (H.) schreef : Ghemeyne Zeyndt-brieven, profytelyck voor de Ouders, mees­ ters en de kinderen enz. Hoorn. 1645, 4°, met schrijfletters gedrukt. Zie Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Lelterk. te Leiden, D. II. 131. 189. JACOBY (C. G.) schreef : Kort en beknopt Chronijkjen van Vriesland, zedert't jaar der Werelt 3070 tot op het jaar 1567, ale wanneer de Refor- made in deze Provintie is begonnen. Wordende kortbondig ver- haald de merkwaardigste Zaken, die in de tijd van 2496 jaren in Vriesland zijn voorgevallen, -Leeuw. . 1755. 8°. Hij vervaardigde ook een groote Stamboom van het Huis van Oranje en Nassau, welke fraai in het koper gegraveerd en met een lofvers van L. P a 1 u d a n u s het licht zag. Op een voorhanden zijnde exemplaar is geschreven dat Jacoby toen, omstreeks 1750, oud kapitein en ingenieur was. Zie van A b k o u d e, Naamreg. van Ned. both., D. I. St. VI. JACOBI (F. J. DE), geboren te Maastricht in 1772, om­ helsde reeds vroeg den krijgsmansstand en trad in 1782 als kadet-volontair in dienst bij het regiment infanterie van Some rs­ d ij k. In 1791 tot luitenant bij het regiment dragonders van Hessen-Kassel benoemd, woonde hij in 1793 de belegering van Maastricht , aismede in dat jaar en het daarop volgende de veldtogten in Vlaanderen en Brabant tegen Frankrijk bij. In Augustus 1793 werd hij te Fourcoing, bij het doen eener charge, zwaar gewond door een geweerschot in de borst, en in 1794 was hij wederom bij de belegering van Maastricht. In 1795 nam hij bij de zamenstelling van het Bataafsche leger zijn ont­ slag en vervoegde zich in Duitschland bij de vereeniging van troepen, onder het kommando van den prins van Oranje. In 1799 werd hij bij het korps Hollandsche troepen in Engel. sche dienst overgeplaatst, en in 1802 als kapitein daarbij be­ vorderd , keerde hij, na het ontslaan van dit korps, naar het vaderland terug. In 1814 woonde hij als ritmeester bij het regiment huzaren, onder bevel van den luitenant-kolonel Bore e 1, de belegering van Bergen op Zoom bij, en als majoor bij dat zelfde regiment nam hij deel aan den veldtogt van 1815 in Frankrijk, en ontving in het voor onze wapenen zoo roemrijk gevecht bij Quatre-Bras eene zware wonde door eenen sabelhouw over het linker oog en neus, alsmede een lanssteek in den regter arm. Daarvoor verkreeg hij het ridderkruis der Militaire Wil­ lemsorde 4de klasse en werd hij tot luitenant-kolonel der huzaren bevorderd, in welke betrekking ihij gebleven is tot 1824, als wanneer hij tot kolonel bij het regiment ligte dragonders werd aangesteld. In 1830 beyond hij zich met zijn regiment te Maas­ tricht, tijdens het uitbreken van den opstand in Belgie, en aan het einde van dat jaar werd hij tot generaal-majoor bevorderd, met het pensioen aan dies rang verbonden. Hij sleet de laatste jaren zijns levens binnen de stad Utrecht, waar hij de alge­ meene achting, van alien die hem kenden, in ruime mate mogt genieten, tot aan zijn dood, die aldaar in het begin van F e­ bruarij 1852 plaats had. Zie Algemeen Amst. Handelsbl. 9 Febr. 1852, door ons hier ge­ volgd; Bossch a, Neerl. held. to land, D. III. bi . 471 noot. JACOBS (BAETHOLOMEUS) was luitenant van den vice-admi­ raal de Li efd e, en een der eersten die bij den roemrijken aanval op de Britsche vloot in 1667 op de rivier van Ro­ chester, met den Kapitein Thomas T o b y a s, een aanval deed op de Royal Charles, en dit admiraalschip vermeesterde. Zie de Jong e, Geschied. van het Ned. Zeewez. 1). II. St. II. bl. 440. JACOBS (Colon's) wordt onder de verdienstelijkste leerlin­ gen van Cornelis Cornelissen van Haarlem geteld, en kan alzoo op het laatst der zestiende eeuw hebben gebloeid. Men .meent dat hij van Delft was, en aldaar in 1638 is overleden. Zie K r am m , Lev. en 1Perk. der Kunstsch. JACOBS (FRANs) of Francisc us Jacob i, geboren te Maastricht, schreef : De modo visitandi et corrigendi subditos, et de modo inqui- rendi contra defectus eorum. 4°. Zie Sweertius, 4th. Belg. p. 245; Fopp e n s, Bibl. Belg. p. 296 JACOBS (GERARD) of G e r a r d u s Jacob i, werd geboren te Asten in de meijerij van 's Hertogenbosch, en leefde in het Iaatste gedeelte der zestiende en in het begin der zeventiende eeuw. Na zijne eerste letteroefeningen volbragt te hebben, stu­ deerde hij waarschijnlijk te Leuven en verkreeg den rang van baccalaureus in de godgeleerdheid. Hij werd daarop pastoor te Someren en vervolgens ook aartspriester van het dekenschap van Helmond. Hij was een groot voorstander van zoogenaamde tijdverzen, overleed te Someren omstreeks 1634 en schreef : Diva Virgo Ommelensis, ejusque miracula, Loy. 1607. 40. Exercitium plum in vitam et gloriam B. Virginis .Mariae, per sexaginta capita, seu meditationes, Sylvaed. 1608. 4°. .Pium Exercitium de creatione, lapsu, et redemptione genet* humani per Christum, Antv. 1611. 12°. Martyred Gorcontienses , a Guilielmo Estio prosy editi, nuns carmine descripti, Antv. 12°. Zie Foppens. Bibl. Belg, pi 351; Paquot, Memoir. T. II. p 369; (van Gils) Kath. Meijer. Illemorieb. bl. 222; Glasius, God- gel. .Zvrederl. JACOBS (GERARD) was een kunstschilder, die in 1766 te Veere bloeide, gelijk blijkt uit eene schilderij welke hij voor de regering dier stad vervaardigde, zijnde de afbeelding van het Stadhuis aldaar. Zie Kr amm, Lev. en Werk. der Kunstsch. JACOBS (isuAbL) leefde in de zestiende eeuw te Hoorn, en schreef onderscheidene verzen voor de werken zijner tijdge­ nooten, onder anderen voor van M a n d e r 's Schilderboek en Velius Chronyk van Hoorn. Zie van der Aa, Nieuw Woordenb. van Nederl. Dicht. JACOBS (J.) of Jacobs z, was een Amsterdamsch boek­ verkooper, die meer zaakkennis, dan wel dichttalent aan den dag legde. Hij schreef : De Saenlans wassende Roos, waer bij vertoont werden de rarigheden van scheeps timmeren, molens en huyse bouwen, als- mede de koopmanschap van 't Bout, met noch veelerhande kon­ stige kantwerken. (op rijm) Amst. (1693). 4°. Zie (B o d e I N ij e n h u i s) Opgave der beschrijv. van gewest. ste­ den enz. in den Friend des Faderl. D. V. St. 3. bl. 217; Muller, Cat. van boek. en kaart. over Neerl. waterst. bl. 22. JACOBS (JAN) was lid der kamer in liefde bloeijende to Amsterdam; van hem bestaat in handschrift een spel van Sinne van Naboth, 1553 4°. Zie van der A a, Nieuw Woordeub. van Ned. Dicht. JACOBS (JoANNEs), neef van Ger a r d boven genoemd, werd omstreeks 1577 te Asten, in de meijerij vnn 's Hertogenbosch geboren. Hij volbragt zijne wijsgeerige en godgeleerde studien, te Leuven, en gaf daar later onderwijs in de wijsbegeerte. Na dit arabt eenige jaren te hebben uitgeoefend, verkreeg hij in 1605 eene kanoniksplaats in de hoofdkerk to Brugge, waar hij zich nu met der woon vestigde. Na verloop van twee en dertig jaren werd hij, in 1637, opgenomen in de congregatie van het Oratorium. Hij was bijzonder ervaren in de kennis der kerkelijke plegtigheden of liturgic, alsmede in de kerkelijke geschiedenis, en overleed te Brugge den listen Februarij 1647. Van hem ziet het licht Compendium caeremoniarum, quibus hodie in Divinis officiis Romana Ecclesia utitur, Antv. 1622. 120. Festa propria Ecclesiae Cathedralis S. D o n atiani Bru- gensis. Item de vita et miraculis ejusdem Sancti. Brug. 1638. 4°. ZieFoppens, Bibl. B-19. p. 666; P a q u o t, Memoir. T. II.p. 369, 370 ; (van G i 1 s) Kathol. Meijgr. Memorieb. bl. 222; G1a­ sius, Godgel. Nederl. JACOBS (K.) schreef : Verhandelingh van de le Predicatie, door Do. P. Sc h a a k. Gedaen in de Oude Kerk op den 30 Sept. Tot een grondslagh op de Wederlegginge van de Betoverde Wereld , Amst. 1691. Verhandelingh van de 2e Predicatie, door Do. P. Sc h a a k. Gedaen in de Nieuwe Kerk, d. 7 Oct. 1691, tot wederleggingevan de Betoverde Wereld, Amst. 1691, Zie Catal. van de bibl. der stall Angst. isle gedeelte, bl. 109. JACOBS (RuKAART) schreef :Vier en veertig meditation over den name Gods, Amst. 1626. 12°. Zie van A bk ou de, Naamreq. van Ned. Boek. D. I. St. III. JACOBS (F.) schreef : Zee Spiegel, .A.mst. 1657. fol. Zie v an Abkou de, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. III. JACOBS (WILLEM) of Gulielmus Jacobi, was Bene­dictijner monnik in de abdij van Edmond, beoefende de Latijn­ache dichtkunst blijkens zijne : Historia Alexandri Magni, en Chronica Martiniana. welke werken echter niet schijnen uitgegeven te zijn. Zie Sweertius, Ath. Belg. p. 310; Foppens, Bibl. Belg. p. 408. JACOBSE (JELLE) was schepen er. daarna raad van Leeu­ . warden in 1566. Hij teekende het verbond der edelen en werd daarom door Al v a gedagvaard, gebannen en dat vonnis te Leeuwarden aangeplakt. Zie te Water, Hist. van het Verb. der Edel. D. II. bl. 483, D. III. bl. 545. JACOBSE (JURIAAN) of J ur iaan Jac obs z, ook Juli an en G e o r g Ja cobs genoemd, was een schilder van vele historien , waaronder die van Venus en Adonis zeer word t geroemd. Hij was een leerling van F r. S n ij d e r s te Ant-werpen en woonde te Amsterdam, waar hij, benevens zijn gezin, door de pest in 1663 in den ouderdom van 53 jaren stierf. Hij is dus omstreeks 1610 geboren. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. op J a c o b s e; K ram m, Lev. en Werk. der Kunstsch. D. III. bl. 788, 790. JACOBSON (JACOBUS ISODORUS LODEWIJK LEVIED') werd op den 13den Maart 1799 te Rotterdam geboren. Zijn vader al-daar een der voornaamste theekoopers zijnde, begaf bij zich ook in dit yak, en werd weldra benoemd tot expert-theeproe-ver voor de Nederlandsche Handelmaatschappij. In 1827 naar - Java vertrokken, begaf hij zich kort daarop naar Canton, en ontzag geene gevaren om in China alle mogelijke berigten, wegens de cultuur en fabrikatie van de thee in te winnen. Tien jaren zijns levens besteedde hij aan keen- en weder reizen van China naar Java, waar het hem gelukte een duizendtal theepitten en heesters in te voeren en, een vrij groot getal Chinezen met zich te nemen. Hij werd nu tot den rang van inspecteur der thee-cultuur benoemd en keerde later in Nederland terug, waar hij, te 's Gravenhage op den 27sten December 1848, bezweek, aan eene ziekte, welks kiem hij in Indie had opgedaan. Van hem ziet het Licht: Handboek over de Cultuur en Fabrikatie van Thee, Batay. 1843. 80. 3 deelen. Zie T e e n s t r a, Bekn. beschrijv. van de Ned. Overz. bezillingenbl. 12, 758. 759; Cat. libror. Bibl. publ. Univers. Lugduno Batay. p. 175; Algemeen liandelsbl. van 29 Jan. 1849 aangehaald door Engelberts Gerrits, Biogr. handwoordenb. JACOBSON (HEN DREO, geboren in 1785, was een ervaren regtsgeleerde, die zich tijdens de Fransche overheersching als maire van Wierden deed kennen door zijne onafhankelijke en menschlievende inborst, waarvoor hij zich te Parijs zou moeten verantwoorden, als de omwentelinc, van 1813 de kroon niet op zijne denkwijze gezet had. Sedert 1816 tot 1838 als regter in de regtbank van eersten aanleg te Almelo, later in de arrondissements•regtbank, en eindelijk, sedert 1840, als president derzelve werkzaam, onderscheidde hij zich steeds door uitnemende regtskennis, scherpzinnig oordeel, werkzaamheid en een beminnelijken omgang. Hij overleed te Almelo den 17den Januarij 1856. Zie Algona Handelsbl. van 21 Jan. 1856. JACOBSON (G. J.) maakte in 1801 met H. A en e a e en H. van R oy en den raad van Marine uit, aan wien de zorg voor het zeewezen was opgedragen. Hij was ook lid der com• missie, die met het Fransche bewind eene overeenkomst sloot, omtrent de gewapende vloot door de Bataafsche Republiek naar Frankrijk te zenden, tot eene landing in Engeland in 1803. Later werd hij benoemd tot voorzitter eener staatscom­ missie onder koning Lodewijk , ingesteld tot het ontwerpen van een strafwetboek voor 's lands zeemagt. Hij was waar­ schijnlijk niet dezelfde met dien Jacobson, die in den on­ gelukkigen zeeslag onder den admiraal de W i n t e r , in Oc- tober 1797, als kapitein-luitenant het bevel voerde over deCerberus van 68 stukken, en beschuldigd werd van, na een zeer kort gevecht met een vijandelijk schip, de linie verlaten, en verder niets gedaan te hebben om den door de vijanden. benaauwden admiraal te hulp te komen. Zie de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. VI. St. II. bl, 162, 184, 186, 466, 475, 585. JACOBSZ (A.), boekhandelaar te Amsterdam, schreef : Zee-Atlas, van 93 kaarten, Amst. (omstr. 1620) fol. 't Nieuw groot Straaisboeck, inhoudende de Middellandsche Zee enz. Amst. 1648 fol.; ald. 1663. Het zijn deels iu het koper gesneden, deels houtsneden kaarten). kNieuwe Leeskaart of Lootsmans wegwyzer, Amst. 1655, 4°. Zie van A bkoude, Z%aamreg. van Ned Boek. D. I. St. I. JACOBSZ (ANTHomE) schreef : Babel, dat is Verwerringe der Einderdooperen onder ?nal­ canderen, over het Artyckel des doopsels, .. tot eenen Spiegel voor Hermanno Faukelio, (Hoorn) 1626. kl. 80. Zie Frederik Muller, Cat. van godgeleerde werk. Sappiern. bl. 82; ( at. van de biblioth. der vereenigde Doopsgez. gemeente te Arne 2de afd. bl. 53; dit Woordenb D . VI. bl 47. JACOBSZ (BARTEL) of, zoo als men hem noemde, beer B a r t, pastoor te Oostzaandam, verliet in 1565 de dienst van Rome, en werd een der eerste Hervormde predikers in de Zaanlanden. De eerste predikatie hield hij op de groote sluis te Zaandam, onder eenen verbazenden toevloed van menschen, zoo uit die streek, als van Amsterdam * en elders. Bij Al v a 's komst word hij gedwongen het vaderland te verlaten en naar Engeland de wijk te nemen. Toen echter Spanje's magt in het Noorder­ kwartier begon of te nemen, keerde hij naar zijn geboorteland terug, op nieuw op vole plaatsen zijne roeping volgende, tot­ dat hij in 1578, tot predikant der banne Oostzaan aangenomen werd. Of hij als zoodanig overleed is evenmin als het jaar waarin dat geschied zou zijn bekend. Het berigt toch dat hij naar Beverwijk zou beroepen zijn, en aldaar in 1638 overleed, is reeds gedeeltelijk aangetoond onjuist te zijn, daar op de lijst der predikanten van laatstgemelde gemeente zijn naam niet voortkomt. Hij liet na twee zonen, Samuel Barth ol d u s, dien wij vroeger behandelden, en H e n d r i k B a r t h o id u s, mad en burgermeester te Monnikkendam, ) een man van g roote voorzigtigheid." Zie J. H onig Jsz. J r. Geschied. der Zaanl. bL 88-96; met portret; dit Woordenb. D. II. bl 144. JACOBSZ (C. PHILIPS) was een verdienstelijk graveur, die omstreeks 1760 leefde. Van hem bestaan er onder anderen twee seer fraaije gezigten van de Herstelde Luthersehe kerk te Beverwijk, en eene gravure voorstellende het huis te Loeve­ stein , met het ontsnappen van Hugo de G r o o t, naar J. Verstegen. Zie Both:. der gel. wereld, 1779. b. W. 66; Geschiedk. aanteek. betrekk. het slot Loevestein, Bijl. bl. 56. JACOBSZ (DIRK) . Zie over _ hem het artikel van zijnen vader, Jacob Cornelis z, in dit Woordenboek, en Kramin, Lev. en werk der Kunstsch. JACOBSZ (GYsBERT), ook wel G y s b e r t J a p i k s genoemd, was afkomstig uit het eertijds rijke en magtige geslacht der H o 1 k a m a's. Zijn vader was, ofschoon van amb;cht schrijnwer­ ker, bekleed met voorname eerepdsten, zoo als die van gezworen gemeensman en burgemeester van Bolsward. Zijne moeder heette A.ncke Willem s. Hij was waarschijnlijk het eerste kind zijner ouders, en kwam in 1603 ter wereld. Omtrent zijne opvoeding is niets bekend. Iloogstwaarschijnlijk doorliep hij de Latijnsche scholen in zijne geboorteplaats onder den toen­ maligen rector Henricus An tonid e s, en zeer aannemelijk is de veronderstelling, dat de lust ter beoefening van de Friesche taal in hem als jongeling is opgewekt, door den toenmaligen geheimschrijver van Bolsward S i b re n Tj e e r d s S i c c am a, die zulk een grondig kenner zijner moedertaal was, dat in zijne verklaring der oudste Friesche wetten het eerste licht omtrent de Friesche taalkennis opging. Zeker is het, dat J a c o b s z tot op het jaar 1624 in het ouderlijke huis verbleef, doch na dien tijd tot 1637 ligt zijn leven geheel in het duister. In laatst­ genoemd jaar werd hij tot onderwijzer der Nederduitsche school en tot voorzanger der Hervormde gemeente te Bolsward aange­ steld. Hij was toen reeds gehuwd met S ij k e Salve s, die hem zes kinderen schonk , welke alien v6Or hunne ouders ten grave daalden. Verdere levensbijzonderheden zijn er van Frieslands grooten dichter niet bekend. Hij overleed aan de pest in den loop van September 1666 ; zijne vrouw had hij reeds kort te voren, aan dezelfde ziekte verloren. Hij werd in de groote kerk te Bolsward begraven. Zijne afbeelding ziet het licht. Zijne zin­ spreuk was : Sljuecht in rjaecht. (Slecht en regt). Indien wij G y s b e r t J ac o b s z Frieslands groote dichter of hem de Friesche V on d el of Cats noemen, dan hebben wij niet te veel van zijne verdiensten gezegd, maar dan zijn. wij ook ontslagen om alhier breeder in zijnen lof uit te wij­ den. Doch terwijl wij den weetgierigen lezer verwijzen naar de redevoering over J. a c o b s z, door Ds. Halbertsma ge­ houden bij de ontblooting van het hem gewijd gedenkstuk, wil­ len wij hier nogtans overnemen wat de heer Eekhoff van hem getuigt, dus luidende G y sb ert Jac obsz, na eerst in het Nederduitsch zwakke­ proeven, nog in den trant van- Sp i e g h el , te hebben gege. ven, verhief zich in het Friesch tot eene hoogte, welke hem tot een voorwerp der bewondering zijner nakomelingen heeft gemaakt. In hem toch zien wij scheppend vernuft en kieschen. 64 smaak vereenigd met eene groote mate van gezond verstand, dat zijne dichterlijke verrukking leidde en ten teugel diende. In elk zijner meesterstukken schittert zijn talent en verlicht oordeel, als hij met bevallige losheid tafereelen uit het Friesche volksleven schildert, en, altoos wisselende naar den eisch des onderwerps , tusschen allerlei onderwerpen heerlijke lessen van levenswijsheid strooit ; terwijl hij in alles een meesterschap over de taal betoont, zoo als nog niemand hare kracht en schoonheid had aan den dag gebragt. Dggrom vereeren de Friezen hunnen G y s b e r t, als bun dichter bij uitnemendheid." Dat bewees hij te zijn door zijne gedichten, welke eerst na zijn dood werden uitgegeven onder den titel van : Friesche Rymlerye ; yn trye delen forschaet : d' eerste binne Ljeafd in Bortlycke Mingel•deuntjes 't oorde sinte Gemiene aef Huwzmanne Petear, in ore Katerye : 't efterste iz Hym melsch Harp-lewd ; dat is to sizzen, ytlijcke fen Davids Peal- men, Bolsw. 1668. 4°. Bit is de eerste, de beste en zeldzaamste uitgave van zijne gedichten. Van dezelve verscheen eene tweede te Leeu­ warden in 1681. 4°. door Simon Abbes Gabbema be­ zorgd. De zoogenaamde Franeker druk van 1684 is dezelfde uitgave als de Leeuwarder, waarvoor men slechts een anderen titel heeft gevoegd. De derde druk, door E. Epkema be­ zorgd, verscheen te Leeuwarden 1821. 4°: met een Woorden­ boek, door dezen op de gedichten en verdere geschriften van Gysbert J a cobsz zamengesteld. Voorts zagen nog het licht : Eenige Gedichten van G y s b e r t J ap i k s, net korte aan­ teekeningen van P. L e ender t z W z., Sneek 1853. 8°. Frysee Rymlerye, yn de spelling fen Dr. J. H. H alb e r is- In a oerbrocht fen Waling D yk str a, Fran. 1853. kl. 4°. De verdiensten van Gysbert J a c o b s z werden reeds bij diens leven erkend door zijne veelvuldige letterkundige vrienden, waaronder een Gabbema en een Fr anciscus Junius, welke laatste het onderwijs in het Friesch van hem genoten heeft. Maar waardiger eerbetooning nog viel hem te beurt, toen op den 7den Julij 1823 met groote plegtigheid in de Hervormde kerk te Bolsward het gedenkteeken werd ontbloot, dat door zijne vereerders te Bolsward werd opgerigt. Dat gedenk­ teeken vertoont een kolossaal borstbeeld van den dichter, uit Statuari-Carrarisch marmer, met het onderschrift : Gysbert Japiks, vervaardigd naar het oorspronkelijk portret, het­ welk de hoogleeraar Rinse Koopmans, tot gemeld oogmerk, goedgunstig had laten dienen. Het borstbeeld, besloten in eene ronde nis, rust op een voetstuk van hetzelfde marmer en dit weder op een pedestal van fijnen granietsteen, waarop de volgende inscriptie : Loyt- ser ! Nim it for leaf : it is sljuecht in rjuecht as dy fen ]3oalsert, en daaronder het jaar der oprigting 1823. Deze ge-heele partij staat in een tempelboog, basreliefsgewijze aangebragt, bestaande in een fronton met zijne twee pilasters en kapitelen, voorzien van het noodige lofwerk. Alles is wijders omgeven en afgesloten door een ijzeren leek van elf tot twaalf voeten lengte. Het borstbeeld is van de beitelkunst, en het overige van de vinding en ordonnantie van den vermaarden kunste­naar Paul Joseph Gabriel, Zie Pars, Naamrol, bl. 350, 351, Sjoerds, Beschrijv. van oud en miens° Friesl. D. I. bl. 445 ; van Kampen, Geschied. der Ned. letter . en wetensch. D . I. bl. 431-434 en de aldaar aange­ haalde geschriften van de Heeren Was s en b e r g h Koopmans , en Y p e y ; Konst- en Letterb. 1813. D. II. bi . 138, 140, 154, 280, 292, alwaar de heer A, te a Br o e c k e H o e k,s t r a eene proeve ter inteekening op eenc (niet verschenen) nitgave van G y s- b e r t Ja p i x Friesche Bymler,y geeft; Alyem. Konst- en Letterb. 1823. 1). II. bl. 1, 50, 227, 229; S i e g e n b e e k, Gesehied. der Ned. Letterk. bi. 150, 151; N i e u w e n h u i s, iVoordenb . van kunst. en wetensch. op Jacobsz; Hal bertsma, Hulde aan Gysbert lap i ks bewezen in de Sint Martini kerk te Bolsward, op den 7 Julij 1823 (Bolsw. 1824-1827, 2 deelen) met portret; Col 1 ot d' E sc u r y, Holl . Roein 1). IV. St. II. bl. 167-170, 420; iroordenb . der Zamnenlev op Jacobs; E e k h o f f, Be%nopte Geschied. van Fries!. bl. 403; M u ! 1 e r, Cat . van Portrett. 1A 131; v a n Le euwen, Cat. der Provine. Bibl. van Friesl. bl. 255, 256. JACOBSZ (HERMAN) was een beeldhouwer te Utrecht, die aldaar in het midden der zestiende eeuw bloeide. Zie Kr am m, Leo . en ;Perk. der Kunstsch. JACOBSZ (HUBRECHT). Zie GRIM ANI (HuBERTus). JACOBSZ (HuiGH), ook wel Hug o J a cob s z o on doch verkeerdelijk Lu ca s D a m m e t z genaamd, was de vader van den beroemden L u c as v an Ley d e n. Hij bloeide op het I aatst der vijftiende eeuw en was een voortreffelijk schilder, van wien zijn zoon bet eerste onderwijs kreeg. Zijne of bedding is voorhanden . Lie Kram m, Leo en !Perk . der Kunstsch. JACOBSZ (JAN), leenman, wonende te Delft, behoorde tot hen die in 1567 voor commissarissen van den Hove zijn ge­dagvaard en gecompareerd tot aflegging van den gevorderden eed van trouw aan den koning. Als hij dezelfde is met Mr. J an Jac o b s z, die in 1573 raad was van den prins van Oranje en in 1575 tot lid van den landraad werd aangesteld, dan heeft hij dien eed later geschonden. Zie B o r, Ned. Oorl. B. VI. bl. 330; A r en d, Algot?. Geschied. D. II. St. V. bl. 224, 418; d'Y voy v an M yd r echt,des Vaderl ' Verb . en Sineekschr . der Ned. Edel., bl. 60. JACOBSZ (JAN) van Harlingen, alwaar hij Doopsgezind oudste was. Hij stond aan het hoofd der zoogenaamde Oude of harde Friezen, en zijn aanhang werd daarom Jan Jacobs-volk genoemd. Hij werd in 1600 op twaalf punten heschnt­digd en ondervraagd, van welke hij het sterk drijven van ban en mijding, en het beletten van den kinderdoop door allerlei middelen, beleed, terwiji hij betuigde dat hij dit ook in het vervolg niet zou nalaten te doen. Hij werd hierop door de Staten ten eeuwigen dage uit Friesland gebannen bij sententie van den 13den April 1600, welke sententie hij persoonlijk met ongedekten hoofde aanhoorde. Zie B o r , Ned. Oorl. B. XXXVI. bl. 16, 17; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsyez. in Friesl. hi. 111, 143. JACOBSZ (LAMBERT) was DoOpsgezind predikant te Leeuwarden in de eerste -helft der zestiende eeuw, en beoefende de schilderkunst. Hij was de eerste leermeester van den beroemden Gov e r t F l i n k. Sommigen willen dat hij van den grooten, Rubens onderwijs in de kunst ontvangen heeft. Ofschoon hij bekwaamheid als historieschilder bezeten heeft, is deze meening nogtans twijfelachtig. Hij was een tijdgenoot van V o n d e 1, die in 1620 een vers op zijn huwelijk met A echtj e A nt o n i s maak te. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Dit Woor­ clenb. artik. Flink; K r a m m , Lev. en perk. der Kunstsch. JACOBSZ (LucA.$). Zie LEYDEN (Lucas VAN) JACOBSZ (PIETER). Zie BOLSWARD (PIETER VAN) JACOBSZ (PETRUS) was de in het artikel van A b r a h a Doreslaar genoemde Petrus Jacobus Austro-Sylvius. Hij trad eerst in dienst te Hoogkarspel in 1601, vertrok van daar naar Wijdenes en Oosterleek in 1617 en in 1623 naar Venhuizen, waar hij emeritus werd in 1642 en in 1647 gestorven is. Omtrent het door hem en A. Doreslaar zamengestelde lezen wij: In ditjaar (1637) hebben PetrusJ a­cobsz en AbrahamDoreslaar,predikantteEnkhuizen, in het licht gegeven een boek, behelzende alle de verschillen, welke de Doopsgezinden van de andere Protestanten hebben afgezon­derd. Eenige jaren te voren was op de Noord-Hollandsche -Synode te Enkhuizen vastgesteld, dat zoo cen werk zou op­gesteld worden, en daartoe lastgegeven aan twee voorname predikanten, welker een niet Ian& daarna gestorven zijnde, werd dit werk volvoerd en uitgegeven door de twee bovenge-melden leeraren. Men zeide, dat het voornemen was, om alzoo uit de schriften der Doopsgezinden hunne gevoelens bij malkander te hebben, opdat dezelve des te gemakkelijker zou­den kunnen wederlegd worden." Zie de Paauw, Vernieuwt kerkel. Alphab. bl. 11; C e n t e n, Very. der hist. van Enkhuizen. door G. Brandt, bl. 85, 86; dit Woordenboek, D. IV. bl. 276. JACOBSZ (SIMON) werd in 1520 te Gouda geboren en was­leerling van Karel van Yperen, onder wiens leiding hid een uitmuntend portretschilder werd. Volgens den heer I m­ mer z eel is zijn koloriet zuiver en schitterend, zijne penseels­ behandeling los en ferm, en zijne teekening naauwkeurig. Bij gelegenheid van de belegering van Haarlem in 1572 mede uitgetrokken om de stad te ontzetten, verloor hij het leven. Zie Walvis, Besehrijv. van Gouda, bl. 332 ; I m m e r z e e 1, Lev. en lierk. der Kunstsch. JACOBSZ (WILLEM) was een beeldhouwer, die te Utrecht i 1475 zich nederzette. Zie Kra rn , Lev. en /Perk. der Kunstsch. JACOBSZOON (GERRIT) was een matroos, behoorende tot bet eskader van den schout bij nacht van N e s , onder d e Rui te r. Als zoodanig nam hij deel aan den togt van laatst­ genoemde in 1665, en was de eerste die de Nederlandsche vlag plantte bij de herovering van het kasteel Takorary of Witsen op de Engelschen. Hij verkreeg daarvoor eene vereering van vijf en twintig gulden.Zie Brandt, Lev. van de Buiter, IA. 327. JACOBSZOON (LAMBERT), oud burgemeester van Haarlem, werd in 1572 met Quiryn Dirk sz o o n uit weerwraak door de Haarlemmers opgehangen, aan een galg, op den wal ge­ plant. Zie Arend, Algeni. gesehied, des Paderl., D. II. St. IV. bi. 262. COBSZEN (JACOB) was in 1605 burgemeester van Bergen op Zoom en redde in dat jaar den 2] sten Augustus en 20sten September deze gewigtige vesting uit de handen des vijands, door dezen, die beide reizen reeds op de wallen bad postgevat, aan het hoofd der dappere burgerij te verdrijven. Zie Bosscha, Nail. held. te land, D. I. bl. 395. JACOBUS (MAGDALENUS), die ook wel Jacobus de Go u- d a , Go udanus, Gaudensis of Madelenet Jacobs genoemd wordt, werd in de tweede helft der vijftiende eeuw te Gouda geboren. De 22ste Julij , de naamdag van M ar i a Magdalena, was in verband van zijnen voornaam, de du, zijner geboorte. Zijne voorbereidende studien geeindigd het: bende, nam bij het Dominikaner kleed te Haarlem of te Kea­ len aan. Na eenigen tijd in Holland gewoond te hebben, zette hij zich omstreeks 1490 in laatstgemelde plaats neder, waar hij waarschijnlijk biechtvader geweest is en ook de god­ geleerdheid onderwezen heeft , en, op gevorderden leeftijd, omstreeks 1520 overleden is. Jac o b u s, zegt de heer G 1 a s i us, verdient onder de theologanten van zijn tijdperk genoemd te worden; want, hoe­ zeer hij der Roomsche kerk getrouw blijvende, niet het heldere5* licht voigde dat de hervorming op het gebied der godgeleerde wetenschappen ontstoken had, 'behoorde hij cchter tot hen, die geene moeite ontzagen om de H. Schrift te leeren kennen. Niet onervaren in de oude letterkunde, leerde hij het Hebreeuwsch­van twee Israeliten, die het christelijk geloof hadden aange­nomen. Met deze kennis toegerust, zette hij zich tot een ijve­ -rig, zelfs eenigermate critisch onderzoek des Bijbels en raad­pleegde daarbij onderscheiden uitleggers, van welke hij onder anderen St. Hieronymus, Nicolaus de Lyra, Reuch­lin en Faber Stapulensis noemt. Hij gaf uit: Legenda seu vita et mtracula B. Alberti Ma g n i. Doctrinale altum, seu liber Parabolarum A lani metrice con- scriptunz ; cum sententiis et metrorum expositionibus, utilis valde ad bonorunz morum instructionem. Dit work en het voorgaande worden gevonden achter het leven van Albert de Groote door Radulphus de Noviomago, Col. 1490. 12°. Passio D. N. J. C. per F. J ac o b um — Gaudensem, gevoegd achter de Leerredenen van ill ic hiel van Hong a-'rye , Col. 1505. 8°. ; meermalen he•druktAerarium Poeticum, seu Elucidativurn, Colon. 1506. 4°. Correctorium Biblia ; cum difficiliurn quarundarra dictionum. luculenta inter pretatione ; tegelijk uitgekomen met zijn : Compendium Biblii, in quo continentur 257 versus, quibus totus fere Biblii textus comprehenditur, Colon. 1508. 4°. Passio magistralis D. N. J. C. ex diversis S. S. ecclesiae. doctor= sententiis postillata cum glossa interlineari B. A l b e r tiMagni, Colon. 1508 ; gevolgd door : Potylogus compassionis virginis Mariae. Fla vii Jo sep hi liber de imperatrice Ratione, e Graeco Latine versus, Col. 1517. 4°. Vita Sa l o m es , matris S. S. illartyrum Machabaeorum , Colon. 1517. Neumachia Ecciesiastica. Zie Walvis, Beschrijv. van Gouda, bl. 228 ; 8 weertius, Ath. Belg. p. 523; Paquot Memoir., T . II. p. 162-164; Glasius, Godgel. Nederl , D. bl. 549, 550. JACOBZ (ABRAHAMUS) of Jacob i, was een graveur, die als zoodanig door den heer Kr am m voor het eerst vermeld is, en zulks naar aanleiding van eene plaat naar de schilderij van Pina s, voorstellende een Goudzoeker. Zie K r a m m , Lev. en Work . der Kunstsch, JACOBZ (DANIEL), geboren. te 's Hage en leerling van Willem D o e d y n s hij bereisde Frankrijk en Italie, en keerde in 1685 in zijne geboorteplaats weder als een schilder van historien, alleen uit liefhebberij. Hij overleed in de kracht van zijn leven in 1691. Zie K r am m, Lev. en Week. der Kunstsch: helft der zestiende eeuw te Dordrecht gevestigd was. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunsisek. JOZEPE1 JACQUIN (NicoLAAs baron), geboren te Leiden den 16den Februarij 1727. Zijn vader, eigenaar van eene groote laken- en fluweel-fabriek, door veranderde handelsomstandig­ heden het grootste gedeelte van zijn vermogen verloren -heb­ bende, was de, jonge Jacqu in daardoor, als ook door zijns waders vroegen dood, genoodzaakt de wetenschappelijke loopbaan, welke hij, volgens het opvoedingsplan van zijnen vader, als lief hebberij was ingetreden, tot zijne beroepsbezigheid te kiezen. Na het gymnasium der Jezuiten to Antwerpen bezocht te beb­ ben, studeerde hij te Leuven en vervolgens te Parijs. Door den keizerlij ken lijfarts Gera rd v an S w i e t e n, die een vriend was van het vaderlijk huis, kwam hij te Weenen, welke reize van Parijs hij, fangs omwegen, ten voordeele der kruidkunde volbragt. Om den keizerlij ken tuin en diergaarde met planten en dieren te verrij ken, werd Jacquin door keizer Frans I naar de West-Indien en Spaansch Amerika gezonden. Na zijne terugkomst maakte hij de lijst der planten die hij ontdekt had bekend en, dank zij zijnen arbeid, de keizerlijke tuinen van Weenen en Schonbrunn werden de schoonste van Europa. Tot belooning van het door hem verrigtte word hij hoogleeraar aan de universiteit te Weenen in de kruid- en scheikunde, tot baron verheven en vereerd met de ridderorde van den El . Stephanus. In 1763 werd hij door Maria Th eresia benoemd tot bergraad en raad der keizerlijke cunt, en over­ leed te Weenen den 20sten November 1817. De lust voor zijne botanische studien was zoo groot, dat, nadat hij in de maand Augustus eenige dagen ziek en geheel bewusteloos gele­ gen had, in een helder oogenblik zijne eerste vraag was: Bloeit er dan nog geene Stapelia ? Zijnde zijn laatste arbeid eene beschrijving der Asclepiaden. Zijne of beelding ziet het licht. Zijne nagedachtenis leeft voort in de door Linnaeus naar hem genoemde heestergewassen uit de Antilles, met den naam van Jacquinia. Zijn noon, J o z of Fran s, werd in 1792 zijn opvolger als hoogleeraar en regeringsraad, en overleed te Weenen in 1835. Onder zijne werken munten uit : Enumeratio systematica plantaru7n quas in insulis Caribaeis vicinaque Americae continente detexit novas aut jam cognitas emendavit, Lugd. Bat. 1760. 8°. Selectarum stirpium Americanarum historia, Vindob. 1763. in fol. cum fig. Observationes botanicae, Vindob. 1 764-1771 . in fol . 4 vol. cum fig. Index regni vegetabilis etc. Vindob. 1770. 4°. Hortus botanicus Vindobonensis Vindob. 1770-1776. in fol. 3 vol. cum fig. Miscellanea Austriaca, ad botanicam, chemiam historiamet naturalem spectantia, Vindob. 1778-1781 4°. 2 vol. Icones plantarum rariorum, Vindob. 1781-1795. fol. 3 vol. cum figurib. Plantarum rariorum horti caesarei Schonbrunnensis descriptioet icones, Vindob. 1797-1804. fol. 4 vol. cum fig. Lie Algem. Konst- en Letterb . 1817. 1). II. bl. 401, 402; van Kampen, Geschied. der lett . en wetensch. 348; Collot d'Es c u r y, Boll. poem, 1) . VII. bl. 323, 324; Nieuwenhuis, Woordenb Aanh.; Biograph univers. T. X. p. 119; Engel berts G e r r i t s, Biograph. handwoordenb.; Maller, Cat. van Portrett. JAEGER (HERBERT), geneesheer en natuurkundig reiziger, was in Indostan in Hollandsche dienst, toen hij in 1666 naar Batavia vertrok, om aldaar de praktijk uit te oefenen. Hij was bijzonder ervaren in de Oostersche talen en het gelukte hem daardoor in 1684 een geschil met den schach van Perzie bij te leggen. Zijn verder levenslot is onbekend. Hij schreef Brie verhandelingen, over de Indigo, over het zaaijen en over de cachou, die in de Mengelingen der Akadernie Van 1!" atuurkun-digen, 1683 en 1684, zijn opgenomen. Ook bestaan er van hem eenige brieven aan den beroemden Rump h, die door V a 1 en tij n in zijn India litterata bewaard zijn. Lie Woordenb. der Zamenlev.; van Kampen, Geschied. der Nederl. buiten Europa, D. II. bl. 268. JAERSMA (Uico), een Fries en secretaris van den edelman Eelco L i a u c k am a, wien hij op den eersten kruistogt naar het Heilige land vergezelde, schreef: Res gestae domini sui pluriumque Nobilium sub Balduino Bege Ierosolymitano, Comite Edessano, qui (rater fuit G o de­ f r i d i B u ill o n i i Ducis Lotharingiae, qui decessit anno MCXVIII. Zie Suffridus P e t r u s, de Script. Frisiae, p.. 62; Sweer­ tin s, Alta. Belg. p. 665. JAERSMA (ALEF) , nit hetzelfde edele geslacht als de voorgaande gesproten, behoorde tot de bondgenooten, welke Alva te Antwerpen ontbood om zich te komen verantwoorden. Zie te W a t Cr, list. van 'I verb. der Edel. ll. II. bl. 484. JAERSVELT (C.) was een zeekapitein, die onder Tromp zich in verschillende zeegevechten beroemd maakte, en in den zeeslag bij Duins in 1639, met de kapiteins B a s t i a a n s en V r e e r k s, twee Spaansche schepen, ieder van 36 stukken, de Engel en de groote Alexander, veroverde. Zie Commelijn, Lev. van Fred. Hendr. D. II. bl. 63; de Jongc, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. I. bl. 499. JAGEN (CoRNEus VAN) was een plaatsnijder te Amsterdam, en een tijdgenoot van G. de L a i r e s s e, die in zijn schil- tlerboek hem lof toezwaait wegens zijne dienstvaardigheid tot het uitvoeren van eenige platen voor gemeld werk. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk der Kunstsch. JAGEN (J. VAN), waarschiinlijk verwant aan en tijdgenoot van den voorgaande geboren te Amsterdam in 1710, was ook graveur, en vervaardigde in 1771 eene kaart van den Zuid-Hollandschen waard, in 1772 kaarten voor Bach i e n e's Algem. Historie, in 1778 de door le Francq van Berk­ h e y in het licht gegevene nieuwe uitgave van Jan J a n s s e n's kaart van Noord-Holland en in 1785 eene kaart van Groot- Brittanje. Tot in 1792 graveerde hij kaarten. Zie S m i t s en S c h o t e 1, Besehrifv. van Dordr. D. I. bl. LXXXV; K r a m m, Lev. en perk. der Kunvtsch. JAGER (ALEwIJN) was een bediende van Lancelot van B r e d e r o d e, tijdens de belegering van Haarlem in 1572; hem werd eene vereering van vier pond munte toegelegd ui€ zaeke dat hij in 't periculeuste van belegge met een schuyt ge­ weest es tusschen Sparendam en Amsterdam omme te vernemen hoe de zaeken al gingen. Zie van de Capelle, Belangr. stukk. voor geschied. en Oudheidk. bl. 14. JAGER (CLAAS) was kapitein van de Alliantie, een fregat van 36 stukken, waarmede hij in 1795 werd afgezonden met de Argo en de Vlugheid naar Bergen in Henegouwen, om de Oost-Indische retourschepen naar het vaderland te geleiden. her werd dit smaldeel door een overmagt van vier Britsche schepen aangetast en Jager gedwongen de vlag te strijken. Later, in 1801, lag hij met de kanonneerbrik the Ruby bij Helvoetsluis. In 1803 werd hij met de brik de Arend naar Oostindid gezonden. In 1804 voerde hij aldaar bevel over de Maria Reigersbergen van 40 stukken. Hier werd hij ter reede van het eiland Onrust door den Engelschen kapitein Rainier aangegrepen. J age r verdedigde zich kloekmoedig, met de weinige magt die hij bezat en bij gebrek aan goed en gezond yolk en ammunitie, doch moest, daar zijn yolk het geschut verliet, en kapitein Feteris hem niet te hulp kwam, na een korten tijd zijn schip aan den vijand overgeven.Zie de Jong e, Geschied. van het Ned. Zeezoex. D. VI. bl. 35 470, 592, 600, 602, 686 . JAG ER (R.), een weinig bekend graveur, die, volgens den heer Kr am m, door vreemde schrijvers voor een Nederlander gehouden wordt. . Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. JAGER (ADoLF DE). Zie VENATOR (ADounus) EAGER (GERARD DE), geboren te Dordrecht, trad aldaar in 1646 in het St. Lucas gild, en schilderde binnenwaters en zeegezigten. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunsisch JAGER (H DE) was een' zeer bekwaam portretschilder, die in de tweede helft der zeventiende eeuw, waarschijnlijk te Utrecht bloeide, en door den heer Kr am m voor bet eerst vermeld wordt. Zie K r a ni m, Lev. en Werk. der Kunsisch. JAGER (J. DE) mede een portretschilder die in 1671 bloeide, en waarschijnlijk aan den voorgaande verwant was. Zie K ram m, Lev. en Werk. der Kanstsch. JAGER (M. DE) was een Nederlandsch kunstgraveur, en als zoodanic, door den beer K r a m m voor het eerst vermeld. Hij was welligt een noon van den Doi dtschen schilder van dien naam, boven genoemd. Zie K r a m m, Lev . en Werk. der Kunstsch. JAGT (MARTINUS VAN DER), te Haarlem den aden November 1747 geboren, ontving het onderwijs in de teekenkunst van F. H. Je 1 g e r s m a en J. Punt te Amsterdam. Hij zelf werd een bekwaam meester en muntte vooral uit in het ver­ vaardigen van teekeningen naar schilderijen van beroemde mees­ ters, ofschoon hij ook eenige ordonnanties en watergezigten met schepen en schuiten teekende. Hij overleed te Zeist den 3den September 1805. Zie Immerzeel, Lev. IVer. der Kunstsch ; Verwoert, Ilandwoordenb. der vad. gesehied. JAGT (WILLEm. VAN DER) geboren te Maassluis den 30sten Januarij 1727, was koopman, reeder en contrarolleur der con­ vooijen en licenten te Maassluis en beoefende de dichtkunst. Hij was lid van het Haagsche Dichtgenootschap, Kunstliefde spaart geen vlijt, dat zijn dichtstuk: De ware vereischte in een dichter, met een tweeden zilveren eerepenning bekroonde, dien hij bij loting verkreeg. Van hem zag het licht: Bijschriften op ' sHeilands Geboorte, Lijden, Dood, enz. Maassluis, 1774. 8°. Rouwklagt en Reden Troost over het afsterven van den Door­ luehtigen Vorst en Heere W. C H. Fr is o enz. Maassluis, 1752. 4 . Tijdens de oproerigheden te Maasluis in 1775, ontstaan over het invoeren eener kortere zangwijze in de Hervormde kerk, hield men van der J a g t en de predikant Daniel van Sprang voor de uitvinders en doordrijvers. Om de gemoederen eenigzints te bedaren had hij opgcsteld en uitge­ geven een dichtstukje getiteld: Vredebazuin, of Aansporingen tot eendragti g Psalmgezang aan de Gemeente van Maassluis, hetwelk echter niets kon baten, of verhinderen dat ook v an der J a g t de woede van het gemeen op eene gevoelige wijze ondervinden moest. Hij stierf te Maassluis den 19dep April 1805. Zie van Abkoude, Liist. van Aeadem. Redenvoer. ens. op het overt. van IF. C. H. Eris°, bl. 38; v an Iperen, Kerk. Hist. van het Psalm-gezang, I) It. bl. 475-486; Algem. Woordenb. der Zamenlev.; Verwoert, Handwoordenb. der Paderl. Gesch. JAGT (GERRIT VAN DER), zoon van den voorgaande, ge-boren te Maassluis, den 30sten April 1750, was notaris eerst te Zaandijk en later in zijne geboorteplaats, overleed te Moordrecht bij Gouda den 13den April 1834. Hij schreef: Annotation over het Notaris Ampt A mst. 1780. 8°. Refit en praktijk, in brieven, Haul. 1794. 8°. Akten en aanteek,eningen ten dienste van notarissen, Leid. 1810. 8°. Zonder zijn naam gaf hij uit :Het Vaderland, met k. en afb. Amst. 1791. Nederland in 't Miniatuur, Haarl. 1805. Zie Arrenberg, Naamreg van Ned. Both.; de Jong, Naomi. van Boek JAGT (GIJSBRECHT VAN DER), geboren te Zierikzee in 1800, was directeur van de koninklijke academie van Beeldende Kun. sten, in het vak der bouwkunde, lector bij het Departement Natuurkunde der Maatschappij Felix Illeritis en medebestuurder en lector van het volksonderwijs in de wis- en werktuigkunde, opgerigt door de Amsterdamsche Departementen der Maat­schappij Tot Nut van 't Algemeen. Hij overleed in den jeug­digen ouderdom van nog geen voile negen en twintig jaren te Amsterdam den 5den Augustus 1829. Hij schreef Grondbeginsels der Meetkunst -voor den Ambachtsman en voor den Handwerksman, A.mst. 1827-1830. 8°. 5 stukk. m. pl . Hij vertaaide uit het Fransch van C h. Dupin: Overzigt der ambachten, der handwerken en der kunsten,aan welke de meetkunde tot nut verstrekt, A.mst. 1826. 8°. Zie de Jong, Naaml. van Both. en Supplern. ; Algent. Kunst en Letterb., 1829. I), II. bl. 100. JAMBEL (FREDERIK). Zie GIANIBELLI (FREDERIco). JAN I, graaf van Holland en Zeeland, werd waarschijnlijk in 1282 geboren alt graaf Floris V en Beatr ix van V 1 a a n d e r e n. Twee jaren na zijne geboorte werden er door zijnen vader reeds onderhandelingen aangeknoopt, omtrent een huwelijk met de dochter van den Engelschen koning Eduard I, Elizabeth geheeten. Tot op zijn veertiende jaar schijnt de jonge graaf zich in Engeland te hebben opgehouden. Hij was toen naar het leen­regt huwbaar en ter regering bevoegd. Zijn huwelijk we'd dan ook in Januarij 1297 te Gipwich in Engeland gesloten en kort daarna verliet het jonggehuwde paar den Engelschen bo- 7 ,14 dem en kwam, vergezeld van een aanzienlijken stoet van En­ gelschen en Nederlanders, met prachtig getooide schepen te Veere in Zeeland aan, waar het door Wolfer t van B o r s­ sele , heer van Veere, ontvangen werd, die zich weldra geheel van den vorst meester maakte, het bewind, na het vertrek van Jan van A v e n n e s , in handen kreeg en alles naar zijn wil regelde. Jan I opende zijn kortstondig bestuur met het bed wingen van eenen opstand der West-Friezen, die geweigerd had den hem voor graaf te erkennen. Zijne overwinning, met weinig verlies van 's graven zijde behaald, was beslissend. De West- Friezen werden geheel onderworpen, en sinds dien tijd zijn de Hollandsche graven nooit weder genoodzaakt geweest de wapenen tegen hen op te vatten. Intusschen was de graaf, hoewel hij meester heette, volko­ men in den magt van Wolfert van Borssele, wiens daden wij vroeger vermeld hebben, en waarnaar wij kortheids­ halve verwijzen. Hij was het die den graaf in eenen krijg van Vlaanderen tegen Frankrijk wikkelde; hij was het die tijdens 's graven afwezigheid de Hollandsche wapenen tegen den. Utrechtschen bisschop keerde ; hij was het die den graaf nood­ zaakte de wapens op te vatten tegen de Dordtenaren. Maar hiermede was ook de maat vol gemeten. De hardnekkige ver­ dediging van Dordrecht deed den overmoedigen vorstenbeheer­ scher het besluit nemen zieh met den graaf naar Zeeland te begeven en aldaar heirvaart tegen de oproerige inwoners te beschrijven. Het medevoeren van den graaf bewerkte zijnen val. 's Graven gemalin in het hoist van den nacht bemerkende dat Naar echtgenoot niet tegenwoordig was, maakte het eerst gerucht en weldra had men dezen met van B or s s el e ach­ terhaald, Het ongelukkig einde van den laatsten is bekend, en graaf J a n , die zich verder one hem niet bekommerde, begaf zich naar 's Gravenhage. De graaf toonde evenwel niet geleerd te hebben op eigen voeten te staan. Hij behoorde, zegt de heer Arend , onder die vorsten, welke nimmer mondig worden. Jan v an A v e n­ u e s , dien wij weldra nader zullen leeren kennen, maakte daarvan gebruik. Hij kwam in Holland , werd door den graaf, zijnen neef, verwelkomd , en deze stelde zich voor (ten tijd van vier jaren onder zijne voogdij. A v e n n e s regelde nu de binnenlandsche zaken, en alles scheen een rustigen tijd voor den graaf te voorspellen, toen hij te Haarlem door eene koorts werd aangetast, welke spoedig in roode loop ontaardde en op den 10den November 1299 een einde maakte aan zijn leven. Ofschoon Hollandsch oudste geschiedschrij ver, M e 1 i s Stoke, A v en n e s hiervan vrij pleit, rust op dezen maar al te zeer het vermoeden, dat de graaf door zijn toedoen ver­ geven is. Het EA van graaf Jan 1 werd in bet klooster te Rijnsburg, naast dat van zijn vader, F 1 o r i s V, bijgezet. De gravin Elizabeth, bij wie hij Beene kinderen verwekte, bleef nog ruim twee jaren in Holland, om het weduwengoed, over­ eenkomstig hare huwelijksvoorwaarde, te verkrijgen, doch vruch­ teloos. Zij keerde in 1302 naar Engeland terug en hertrouwde daar met Humfried, graaf van Herford, dien ze vele kin­ deren schonk. De af beelding van Jan I ziet in de bekende verzamelingen der graven het lick L. Door zijn kinderloos overlijden eindigde het doorluchtig stamhuis der graven van Holland. Zie Melis Stoke, Rijm-Kronijk, 1) . II. bl. 402-547; Scho­ tanus, Friesche Hist . het Regist op Jan; B a 1 e n, Beschrijv . van Dordr. het Regist. op Jan; Wagenaar, Vaderl hist. en van Wijn, Bijv. en Jam . de Registers op Jan; S j o e r d s, Jaarb. van Friesl. 1). III. het Regist . op Jan; K ok, Vaderl Toordenb (Loosjes), Charakterk . 1). I. bl. 316; van Hemert, Levensbeschr. der Boll. gray . , bl. 191-200; Westendorp, Jaarb . D. II. bl 373-376; Arch d, Algem. geschied. des vaderl. 1). II. St. I. bl. 383-404 ; dit lVoordenb. D. II. bl. 945, 946; Kron. van het Hist . genootsch. D. 11. bI. 58, D. IV. bl. 96 ; van der Ch ip, de Munten van Boll., Zeel , enz. bl. 121, 140 —145; de Munten van Friesl., Gron. en Drenthe, bl. 283 ; de Man- ten der Bissch . van Utrecht, bl. 90. JAN II, of Jan v an Avennes, ook Jan van Hene­g o u wen genaamd, was de oudste der zes zonen van J a n van A v e n n e s, graaf van Henegouwen, en van Adel­heid , dochter van graaf F 1 o r i s IV. De tijd van zijne geboorte is ons niet bekend. Hij volgde zijn vader als graaf van Henegouwen op, en verkreeg in 1276 van keizer R u d o if III het regt van opvolging in het graafschap van Holland, terwijl hem ook in 1281 dat op Zeeland bewester Schelde ge­schonken werd. Hij kwam na den moord van graaf F lo r i s V in 1296 hier to lande, en werd, zoo wel te Geertruidenberg, te Dordrecht als te Delft, met gejuich begroet. Hij maakte zich in den eersten tijd van zijn verblijf hier te lande hoogst­verdienstelijk, door de aanslagen der vijanden af te slaan, en orde en rust te bewaren ; maar het bleek daaruit niet te min, hoezeer het zijn streven was om meester van het gebied to worden. Weldra echter was zijn bestuur ten einde, en met de komst van Jan I nit Engeland verliet hij het land en kwam, ondanks de lagers hem door Wolfer t van Bo rssel e, tot loon zijner diensten, gelegd, behouden in Henegouwen te­rug. War zijn vertrek verzocht hij den graaf in Dordrecht te komen, waar hij hem de regering overgeven, doch bij hem blijven zoude, indien zijn raad den graaf nog langer van dienst konde zijn. Het antwoord hierop was dat zoo A v enn es den graaf van Holland wilde spreken, hij te Bridorp in Schouwen, doch met niet meer dan honderd man, moest ver-schijnen, en dat men hem te dien einde goed geleide zoude geven." Hierop ontvonkte A v en n e s in woede. Ik heb het geleide van mijnen neef niet noodig," riep hij uit, en toen hij met den heer v an A r k el uit Dordrecht vertrok, zeide hij : Er zal een tijd komen dat de graaf van Holland blijde zal zijn mij te zien en te spreken. Die voorspellin,g- werd letterlijk vervuld. Na den geweldadi­gen dood van Wolfert van Borssele, werd Jan van A v en n e s naar Holland ontboden en verzocht graaf Jan I in het bewind met raad en daad te ondersteunen. A v e n n e s kwam, en de graaf van Holland, blijde zijnde hem te zien, stelde zich voor den tijd van vier jaren onder zijne voogdij of toezigt. Op het artikel van J a n I hebben wij gezien dat de binnen­landsche aangelegenheden nu spoedig door A v e n n e s gere­geld werden, doch dat de graaf van Holland daarvan weinig genoegen beleefde, omdat hij kort daarop, in 1299, overleed, en wel, naar men vermoedde, vergeven te zijn door A v e n-n e s . Tijdens 's graven kortstondige ziekte verliet hij het land, -en deze ontijdige reis wettigt maar al te zeer de hem ten laste gelegde beschuldiging. Op bet berigt van 's graven dood in Holland teruggekomen, werd hij door de edelen en gemeenten als wettig erfgenaam en opvolger verkozen en in de voornaamste steden gehuldigd. Bijna vijf jaren duurde zijn bewind, hetwelk vooral geken­merkt werd door het bedwingen van den opstand der Zeeu ­wen, door J a n v an Ben e s s e verwekt, waarover wij op diens artikel nader kunnen uitweiden, en door de redding van Holland door Wit te van Ha a m s t e d e, waarvan wij ter zijner plaatse verhaal deden. J a n v an A v e n n es overleed in Henegouwen, den 22sten Augustus 1304, en werd in het koor der Dominikaner kerk te Valenciennes bijgezet, alwaar op eene marmeren tom be zijn. grafschrift gelezen wordt, dus luidende : Chy gist le gentil Jan de PHs; Jadis eust dessous luy compris Quatre Pais de grand noblesse, C'est Hainau come bien apris Zeelande et Frise que moult pris Et Hollande plain de richesse. En son temps fut Chief de proesse Fleur d'honneur, surfon de largesse. Mil trois cens et quatre fut prit De la Mort, qui bien scait l'adresse. r prions Dieu que l'ame addresse, Comment que le corps ait mespris. Avennes lietbijzijnegemalin Filippe van Luxem­burg, dochter van H e n d r ik, graaf van Luxemburg, behalve W ill e m, zijn opvolger, nog twee zonen na ; J a n v an H e n e g o u w en , heer van Beaumont enz., die wij vroeger vermeld hebben, en , H end r i k, domheer te K ame- rijk, benevens vier gehuwde dochters, en eene, welke de kloostergelofte had afgelegd. Ook het oordeel over dezen vorst is verschillend. Men prijst, zegt de heer A r en d , zijne godsvrucht, zijne wijsheid in den raad, zijne opregtheid, ootmoed en goedhartigheid, doch laakt zoowel zijne zucht voor bet spel, als zijne te groote zachtheid. Zie M el i s S-t o k e, Rijna-Kronijk, 0. II. bl. 398, 400, 402-409, 535 —542, 546, 547, D. III. 1)1. 1-405 ; S e h o tan u s, Friesche Hist . het Regist. op Jan; P o n t u s Heuterus, Genealog p. 93; B a lie n,Beschr. van Dordr. , het Regist. op Jan; Wagenaar, Vad. Hist. en van Wijn,danm. E n Bijv ., de Regist. opJan;Sjoerds,Jaarb.van Friesl.1), III . het Reg. op Jan; Hoogstraten, Iroordenb . op Johannes; Kok, Faded. Woordenb ; (Loosjes), Characterk.1). I. bl. 343-359; van Hemert, Levensbeschr. der Roll. gray. hi. 201-211; A r en d, Algem. geschied. des vaderl. D. II. St. I. bl. 386-390, 402-404, St. II. bl. 1-33: de Navorscher, D. J. bl. 315, D. II. bl. 146: va-n der Chijs, de Munten der Heeren en stet/en van Overijss . bl. 54 : de Munten van Holl. en Zeel. bl. 146-151 : de Illunten van Utrecht, bl. 93. JAN, hertog van Gelre, graaf van Blois, was de tweede zoon van Lod ew ij k van C h a ti 1 1 o n, graaf van Blois en Soissons, die ten jare 1347 in een veldslag sneuvelde, en van Johanna eenige dochter van Jan van Henegouwen, beer van Beaumont, Tholen, Gouda en Schoonhoven. Door deze uitgestrekte bezittingen in Holland, Zeeland en Hene­ gouwen was Jan van Blois een der aanzienlijkste en rijkste heeren van zijnen tijd. Na den dood van R e i n o u d III, hertog van Gelre, was, door zijn kinderloos overlijden, bet bestuur in handen gekomen van zijne oudste zuster M a c h t e 1 d, de kinderlooze weduwe van den graaf van Kleef, hetwelk deze echter betwist werd door hare zuster Mari a, aan den hertog van Gulik gehuwd, wien zij een zoon had geschonken. Het was door dien twist over het regt van opvolging, dat in Gelderland de pas beteu , gelde oneenigheden tusschen de He e c k e r e n 's en B r o n k­ horsten op nieuw met hevigheid ontbrandden. De H e e c k e r e n 's nu verklaarden zich voor Machteld en de Br o n k h o r s t e n voor den hertog van Gulik. Om nu de aanhang van eerstgenoemde te sterken was men er op bedacht, om Jan van Blois een huwelijk met 111 achteld te doers aangaan. Zijne vergevorderde jaren enI zijne weinige bekwaamheden in zaken van staat en oorlog maakten hem evenwel minder geschikt om tegen eene magtige wederpartij krachtig op te treden, dan wel zijn aanzien en rijkdom. Hoe dit zij, en ofschoon hertog Albrecht er zeer tegen was, het huwelijk werd den 14den Februarij 1372 te Arnhem met veel plegtigheid gesloten, waarna de nieuw gehuwden terstond. de namen, titels en wapens van hertog en hertogin van Gelre en van graaf en gravin van Zutphen aannamen, hoedanig 78 door de aanzienlijksten van hunne partij erkend en den 24sten Februarij te Arnhem gehuldigd werden. Over de krijgsbedrijven van J an hertog van Gelre, tegen de Br o n k h or s t e n zullen wij niet uitwijden, te meer daar hij weldra bewees niet berekend te zijn om de wederwaardigheden van den oorlog het hoofd te bieden, en, na het beleid van den krijg aan zijne gemalin, den bisschop van Utrecht en den heer van Gennep te hebben opgedragen, naar Schoonhoven vertrok. Op den 2den Junij 1373 kwa'n tusschen de beide strijdende partijen eene verzoening tot stand, die den 6den Januarij 1377 door een verbond of landvrede gevolgd werd. Hertog J a n werd daarna door verschillende omstandigheden gedrongen zich geheel van het krijgs- en staatstooneel op Geldersclien bodem te verwijderen. Hij schonk alzoo zijne gemalin een levenslangen lijftogt N an veertien honderd franken jaarlijks, en vertrok naar Frankrijk. Naar Schoonhoven teruggekeerd, herbouwde hij aldaar het Karmeliter-klooster, vergrootte zijn slot even als dat te Gouda, en overleed op den burg to Schoonhoven, volgens den een in Mei 1380, of volgens den ander in Julij 1381. Hij wordt geprezen om zijne godsvrucht, minzaamheid en vredelievendheid, maar teregt gelaakt om zijne spilzucht. Hij bezat noch krijgs- noch staatkundige bekwaamheden. Zijne gemalin, verlaten van haren echtgenoot en veelvermogende be­ schermers, ging daarenboven onder eenen zwaren schuldenlast gebukt. Nog door enkelen ondersteund, verdedigde zij in 1378 het haar trouw gebleven grondgebied tegen nieuwe aanvallen der Br onk 11 or s t e n, dock weldra zag zij zich genoodzaakt, om niet alles te verliezen, volkomen afstand te doen van haar regt op- Gelre en het graafschap Zutphen, waartoe zij den 24sten Maart 1379 bij verdrag overging en waardoor aan den bin.- nenlandschen krijg, welke dertig jaren lang Gelderland geteis­ terd had, een einde kwam. Zij overleefde hare afstand niet lang, daar zij to Huussen in bet laatst van 1382 overleed. Jan van Blois had bij zijne gemalin geene kinderen verwekt, maar bij Sophia van D a a 1 h e m twee bastaarden : Jan v an Blois , heer van Treslong, van wien het geslacht van Blois afstamt. (Zie D. II. bl. 684), en Guido van Blois, die met zijne gemalin Clara van Bathland in de kerk van Tholen begraven is. Zie Pontus Heuterus, Genealog. p. 29, 30; N ij h o ff, Gedenkto. — uit de geschied. van Gelderl. D. III. bl. IVXXXVII; Arend, "Egon. Gem/lied. des vaderl. D. II. St. II. bl. 354-371; v an der A a, Aardr. Woordenb. der Nederl. D. XL bl. 130; van der C hijs, de Munt. van Gelderl. bl. 44-46. JAN VAN BEIJEREN was de jongste zoon van A 1 b r ec h t van Be ij e r e n, graaf van Holland en Henegouwen, en van zijne eerste vrouw Margaretha van Lic hnitz. De tijd van zijne geboorte is evenzeer onbekend als zijne levensbijzon derheden voor zijne verkiezing tot bisschop van Luik in 1389'.Aileen weten wij, dat hij, na den dood zijns vaders, in 1388,de' heerschappij over een gedeelte van diens staten verkreeg,waarover hij bij zijne verkiezing tot bisschop het bestuur aananderen moest overlaten. Na den dood van zijnen oudstenbroeder W i 11 e m VI, graaf van Holland, Zeeland en Hene-gouwen, waardoor J a c o b a v an Be ij e r e n, zoo als wij reeds­zagen, als diens wettige erfgename optrad , werd hij zoo begeerig om deze onder zijn beheer to krijgen, dat hij, tot groot ge­noegen der Luikenaren, die zijne onrustige regering reeds land moede waren, van zijne waardigheid afstand deed in handen van paus Mar tinus V, en van dezen verlof kreeg een wettig huwelijk aan te gaan met E l i z a b e t van G o r 1 it z, hertogin van Luxemburg, weduwe van An t h o nie v an B o u r g o n d i hertog van Brabant, en nicht van keizer S i g i s m u n d. Op het artikel van J a c o b a van Be ij e r en is door ons het verdere van zijn gedrag tegen die ongelukkige vorstin ver­ haald, en wij kunnen alzoo bier volstaan met daarnaar te verwijzen. Na door den keizer verleid te zijn geworden met de graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen, nam hij den titel van graaf van Henegouwen, Holland, Zeeland en heer van Friesland aan, en het is als zoodanig dat de geschie­ denis hem ons als de bitterste en gevaarlijkste vijand van J a c o b a heeft leeren kennen. Onder de belangrijkste ondernemingen gedurende zijn bestuur hier te lande door hem ondernomen, moeten genoemd worden de bemagtiging van Rotterdam in 1418 en die van Leiden en Geertruidenberg in 1420. In het volgende jaar kwam bij -de Schieringers in Friesland te hulp, en dezen kozen hem tot hunnen heer. Ook sloot hij met de Vetkoopers in Groningen eens verdrag, en ook dezen verklaarden zich hem voor hunnen heer te blijven erkennen. Jan v an B e ij e r en overleed te 's Gravenhage den 6den, anuarij 1425, ten gevolge van een langzaan werkend vergift, hetwelk hem vijf maanden te voren was toegediend. Het is­ nimmer gebleken op wiens last en door wien hem zulks is­ ingegeven. Wel is Jan v an W o e r d e n, beer van Vliet, daarvan beschuldigd geworden, en zou naar diens eigene be­ kentenis het vergif, uit de blaas eens giftigen. adders, op het getijdeboek des hertogs gestreken zijn, maar dit is niet bewe­ zen, ofschoon genoemde van W o e r den in den Haag is onthalsd, zijn hoofd op een der torens van de hofpoorten ea een stuk van het gevierendeeld ligchaam op een toren van elke der vier hoofdsteden van Holland is ten toon gesteld. J an van B e ij e r e n, kinderloos overlijdende, had zijn regt op deze landen, bij uitersten wil, aan F i 1 i p s, hertog van Bourgondie, afgestaan, Hij liet een bastaard, J a n genaamd, na, die in 1422 en 1423 door zijn vader met de heerlijk- heid van Purmerend werd beschonken, en die, gehuwd zijnde met Hadewich de Vos van Steenwij k, in 1442 reeds overleden was. Ons oordeel over Jan v an Beijeren kan niet dan ongun­ stig zijn. De heer Arend zegt teregt, dat men zijne wreed­ heid, gierigheid, heerschzucht en trouweloosheid gegispt heeft ; dat hij was noch geestelijke, noch veldheer, noch staatsman, noch bezitter van hoedanigheden welke hem bij de Hol­ landers begeerlijk konden waken. Even als J a c o b a van B e i j e r e n zijn slagtOffer was, evenzeer waar is het vat een tijdgenoot van hem getuigde dat hij den landen menich verdriet gedaen had." Te ontkennen is het evenwel niet, dat hij in zijne bewindvoering zich door standvastigheid, beleid en waardigheid onderscheiden en met weinig middelen veel verrigt heeft. Zie Schotanus, Friesche Hist. het Regist. op Jan; B a l e n, Besehrijv. van Dordr. het Regist. op Jan; W a g e n a a r , Vaderl. Hist. en van W ij n , Bifv. en Aanm. de Regist. op Jan; Sjoerds, Jtzarb. van Friesl., D. IV het Regist. op Hertog ; K o k, Vaderl. Woordenb. ; (L o osjes), Characterk. D. II. bl. 51-62; West en­ dorp, Jaarb. D. 11. bl. 357, 371, 381, 389, 402 ; (van Gil s) Kathol. illeijerijseh Memorieb , bl. 32, 33 ; S e h el t e m a, Staatk. Nederl., D. I bl 521, 522, D II. bl. 595: Dit Woordenb. I). I. bl. 15; Arend, Algem. gesehied. des vaderl. D. II. St. I I. bl. 460-483; van d er Chijs, de Morten van Hell. en Zeel. bl. 319-365, 381, 567; de Munten van Friesl. Gron. en Drenthe, bl. 396, 602, 603, 617: de Navorscher, D. IX. bl. 265, 266. JAN IV, hertog van Brabant, geboren in 1403, was de zoon van A n t o n i e v an B o u r g o n d i6, hertog van Brabant, en van Johanna van Luxemburg. Op het artikel van Ja­ coba van Beijeren hebben wij vermeld, dat het de bege6rte van Jacoba's vader was dat zij met Jan IV in het huwelijk zou treden. Deze echtverbindtenis, ofschoon tegen den zin van Jacob a, had _te 's Gravenhage in de lente van 1418 plaats, en het is als echtgenoot van de wettige gravin van Holland, dat hij als graaf van dat gewest eene plaats in onze gesehie­ denis inneemt. Onder de belangrijkste gebeurtenissen tijdens zijn bestuur voorgevallen, moet genoemd worden zijne mislukte belegering van Dordrecht in 1418, en zijne daarop gevolgde verzoening of vredehandeling met ja n v an Beijer e n. De geschiedenis heeft echter niet veel en allerminst iets goeds van hem te mel­ den. Zwak van ligchaam, bekrompen van verstand en traag van aard, was hij evenmin in staat zijne eigene onderdanen in Brabant te regeren, als pal te staan voor de belangen van zijne ongelukkige gemalin, die hem hare hand had geschonken, om sterk te zijn tegen hare vijanden. En niet alleen daardoor scheen hij voor haar ongeschikt te zijn, maar hij legde het er ook op toe haar op alle mogelijke wijzen te kwellen. Zijn 81 schandelijk gedrag had dan ook groote itivloed op haw levens­ lot, en wettigde alzoo eenigzints den onvoorzigtigen stap dien zij beging, door Lich in de armen van den hertog van Glo­ chester te werpen. Na alzoo van zijne gemalin ontslagen te zijn, zocht hij troost bij Filips , hertog van Bourgondie. Deze was slim genoeg om niet voor zijne plannen openlijk uit te komen, maar ver­ genoegde zich met den titel van ruwaard, aan htm door hertog J an opgedragen. Laatstgenoemde zette nu, geholpen door Filips van Bourgondie, den strijd tegen Jacoba voort, totdat hij den 17den April 1427 te Brussel overleed. Hij stichtte in 1425 de Leuvensche hoogeschool. Zie Balen, Beschrifr. van Dordr., het Regist. op Jan; Hoog­ straten, Woordenb. D. II. St. II. bl. 358; Wagenaar, Vaderl. Rst. en van W ij n , ilanm. en Bijv. de Regist. op Jan; Schel­ tema, Staatk. Nederl. D I. bl. 522; Collot d'Escury, Holt. Roem, D. II. bl. 35, 37 ; Arend, Algem. geschied. des vaderl. D. II. St. II. bl, 460-575; Kron. van he Mist. Genooisch., het Regist. op Braband ; v an der Ohijs, de Muizten van Brab. en Limburg, bl. 129-138; de Munten der Heeren en Steden van Gelderl. bl. 134; de Munten van Holl. en Zeel., bl. 227-331. JAN VAN EGMOND. Zie EGMOND (JAN VAN) JAN I of JAN VAN NASSAU, negen en dertigste bisschop van Utrecht, was afkomstig uit het geslacht der graven van. Nassau, en verwant aan die van Gelre en 'tied. Als opvol- ger van Hendrik van Vianden werd hij, in 1267, met algemeene stemmen - der kapittelheeren tot bisschop verkozen. Niet tot den geestelijken stand behoorende, en volstrekt geene bekwaamheden bezittende voor de waardigheid waartoe hij ge­ roepen werd, weigerde de pans hem daarin te bevestigen. Ook de aartsbisschop van Keulen weigerde zulks, waardoor bisschop Jan , .om zich te wreken, aanstonds den graaf van. Gelre in eenen krijg tegen den Kesulschen kerkvoogd onder­ steunde. In het jaar 1268 vielen de Kennemers, aangevoerd door Gijsbrecht van Amstel, in het bisschoppelijk gebied ; en ofschoon de bisschop zich niet te vergeefs om hulp tot den graaf van Gelre gewend had, vermogt hij echter niets tot be­ teugeling van dien vijand ondernemen. Nadat alzoo Utrecht twee jaren in de magt der vijanden en oproerige burgers ge- Weest was, onasingelde bisschop J a n , met behulp van den graaf van Gelre, de stad, doch was geno.odzaakt haar, na een beleg van vier dagen, weder te verlaten. Amersfoort gaf zich then over en werd uitgeplunderd, waarop bisschop J a n zijnen zetel te Deventer vestigde, totdat het Z w e d e r van B o e s c h e m , in 1270, gelukte zich bij verrassing van Utrecht mees­ ter te maken. Een opstand andermaal ondern omen werd even- web op nieuw tiedwongen. 6 De inkomsten van den bisschop waren niet alleen aanmer­ kelijk door deze onlusten verniinderd, maar de geldmiddelen van ' het sticht waren er zeer mede ten achteren gegaan, en de schuldenlast werd, door het sleclit beheer, meer en meer zwaarder. Bisschop J an nam tot het verpanden der sloten Vreeland en Montfoort, aan G ij sbrecht van A m s t e 1, zijnen toevlugt, en met deze daad vermeerderde hij de haat, die hem reeds toegedragen werd. Nog erger misslag beging hij, toen hij de hand sloeg aan den tienden penning der gees­ telijke inkomsten, die de kerkvergadering van Lions in den jare 1274 ter hulpe van het Heilige Land overal had doen heffen. Hij haalde zich door deze laatste handelwijze de ker­ kelijke ban op den bale, waarvan hij zich door openlijk ver­ giffenis te vragen moist te ontslaan. Zijne handelingen, gevoegd bij zijne bedorven zeden, volslagen onkunde tot regeren, zijne vadzigheid en traagheid verwierven hem echter algemeene haat, en men was er op uit hem zoo spoedig mogelijk te ontslaan, hetwelk op eene algemeene bijeenkomst der kapittels, hetzij vrijwillig of gedwongen, plaats had. Omtrent den tijd wanneer zulks geschiedde bestaat verschil ; algemeen noemt men daar­ voor het jaar 1288, ofschoon een brief van zijn opvolger, als zoodanig in 1286 reeds geteekend, ons zou doen aannemen, dat die afzetting reeds in 1285 of 1286 zal hebben plaats gehad. Door gunstige beschikking werd hem een jaargeld van duizend ponden aangewezen. De tijd van zijn overlijden is niet bekend. Zie Schotanus, Friesche Hist., het Regist. op Jan; Sj o e r d s, Jaarb. van Friesl. 1). III. bi, 85, 145 ; Tegentv. Staat van Utr. D. I. bl. 55, 56; Wagenaar, Vaderl. Hist. en van Wijn, BO. en Aanm. de , Regist. op Jan; Kok, 1aderl. lroordenb.; (van Gils), Kath. Meijerijsch Memorieb., bl. 71; Arend, Aly. yeschied. des vaderl.. D II. St. I. hi. 341, 407-408; Nijhoff, Bijdr. voor vaderl. gesehied. en oudh. D. IX. bl. 14 ; S chin kel, Geschied- en letterk. Bijdr., bl. 56; van der Chijs, de Munten van Overijss., bi. 50, 51, 332; de Munten van Holl. en Zeel., bl. 119; de Munten van Utr., bl. 85-87. JAN II of JAN VAN ZYRIK, gesproten uit het Lotha­ ringsche geslacht van dien naam, was de veertigste bissehop van Utrecht. Indien zijn voorganger, Jan van Na s s a u , werkelijk in 1285 zijn ontslag kreeg, dan heeft hij zeker reeds in het begin van 1286 den bisschoppelijken zetel be­ klommen, seboon daarvoor meestal het jaar 1288 gesteld wordt. Terstond na zijne verheffing deed hij bij G ij s b r e c h t van A m s t el aanzoek, om het slot Vreeland, door zijn voorganger verpand, te lossen. Op de weigering daarvan besloot hij, ondersteund door hulp van graaf F 1 or i s V, het slot te be­ legeren. Arnoud van Amsted, Gijsbrecht's broeder, verdedigde het. G ij sbrecht zelf, opgetrokken tot ontzet, werd bij Loenen geslagen en gevangen genomen, waarop het slot moest worden overgegeven. Beide broeders werden ge-vankelijk naar Zeeland gevoerd, en Herman van Woe I.-d en , die G ij s b r e c h t geholpen had, decide in hun lot. De volgende jaren van zijn bestuur werden door rust ge­kenmerkt, en door hem gebruikt tot verbetering der diep be­dorven geestelijkheid. Drie lastbrieven, door hem tot dat einde uitgevaardigd, getuigen dat hij zijne roeping ook als geestelijk vorst wel begreep. Het bisdom zou voorzeker in bloei en aanzien zijn toegenomen, indien hij langer aan het hoofd er van had gestaan, maar in het jaar 1296 aanvaardde hij, op last van den paus, het bisdom van Toul, waar hij in 1305 o verleed. Zie Sehotanus, Friesche Hist. het Regist. op Jan; Sjoerds, Jaarb. van Friest. D. III. bl. 145, 169; Tegenw. staat. van Utr. I). I. bl. 57-59; K o k, Vaderl. Woordenb.; (v an Gi I s) Kath. Meijerijsch Me2norieb. bl. 71; A r e n d, Algem. Geschied. des Vaderl. D. 11. St. I. bI. 409-411; S c h i n k e I, Geschied. en Letterk. bijdr. bl, 57; van der C h ij s, de Munten van Utr. bl. 88. JAN VAN BRONKHORST, bisschop van Utrecht. Zie BRONKHORST (JAN VAN). JAN III of VAN DIEST, vijf en veertigste bisschop van Utrecht. Nadat J an van B r o n k h o r s t met cenparige stem-men in 1322 tot bisschop van Utrecht verkozen was, word Jan van Di es t, proost van het kapittel te Kamerrijk, door invloed van den hertog van Brabant, den graaf van Holland en dien van Gelder, door pans J o h a n n e s XXI tot bisschop van Utrecht gewijd, waarna deze te Utrecht komende, den bisschoppelijken stoel in bezit nam. Vruchteloos trachtte Jan van D i e s t zich de gunst van het yolk te verwerven, daar hij geheel afhankelijk was van den Hollandschen graaf, en hiervoor ook openlijk-uitkwam. Zijne regering was geheel in handen van graaf Willem III, fonder wien hij niets ondernam, en die zijne magt over het sticht al meer en meer uitbreidde, naarmate de bisschop dieper en dieper in schulden kwam. Nadat reeds het huis ter Horst voor vier duizend ponden taurnoois aan Z w e d e r van A be o u de verpand was, werd, in 1327, aan den graaf zelf het slot Vreeland voor eene aan­zienlijke som, en kort daarna het geregt van Vreeswijk en Meeawervaart aan Willem van D u v e n v o o r d e afgestaan. Eindelijk was de schuldenlast zoo groot geworden, dat hij al de inkomsten des bisdoms ten behoeve van den graaf van Holland, van bisschop J a c o b van Z u d e n en van andere schuldeischers moest afstaan, en slechts een jaarlijks inkomen van twee dui­zend ponden voor zich behield. En hierbij bleef het niet. Zoo groot werd allengs bet geldgebrek, dat bisschop J a n niet alleen onderscheidene sloten, maar zelfs eenige der aanzienlijk­ste ambten van het sticht moest verpanden. 6* 81 Nadat de burgers van Utrecht hunnen spijt fang verkropt hadden en het gekrenkte gevoel van eer bij den bisschop zelf ontwaakte, namen eerstgenoemden, in 1332, zelf de wapenen op tegen de aanmatigingen van den graaf van Holland, en weldra zou het tot een bloedig treffen gekomen zijn, indien de graaf van Gelder, die van den bisschop aanzienlijke sommen ontvangen had, niet tusschenbeiden getreden ware en den vrede hersteld had. Kort hierna stelde bisschop J a n (le stad Utrecht onder het bestuur van den graaf van Holland, en eenigen tijd daarna . Overijssel onder bescherming van den graaf van Gelder. Of.. schoon bisschop in het schijnbezit van zijne wereldlijke magt bleef, was het er evenwel verre van af, daar hij niets meer te zeggen had. Nog nooit was het magtige bisdom tot zulk eene nietigheid gezonken dan onder het bestuur van J a n van Dies t, die, na gedurende achttien jaren roemloos den bisschopsstaf te hebben gevoerd, den isten Junij 1340 overleed en in de Domkerk werd begraven. Als geestelijk vorst had hij mede weinig verdiensten ; alleen had hij een Collegie van twaalf kanoniken te Amersfoort gesticht. Het eenige goede dat hij voor het sticht deed was de aankoop van het kasteel Diepenheim, het slot te Duurstede en eenige andere goederen van den graaf van Benthem, waardoor hij zich echter in groote schulden gestoken had. Zie S c h o t a n u s, Friesche Hist. bet Regist. op Jan; Sjoerds, Jaarb. van Friesl. D. III. bl. 289, 326-329; Tegenw. Staat van Utr. 1). I. bl. 68, 69; W a g en a a r, Vaderl. Rist. D. III. 221, 222, 255; Kok, Vaderl. Woordenb.; (van Gils,) Kathol. Meije­ rijsch Memorieb. bl. 72; W e s t e n d o r p, Jaarb. D. II. bl. 116, 117; A r e n d, 41g. geschied. des vaderl. D. II. St. H. bl. 64-72; Kronijk van het Utr. Genootsch. D. V. bi. 193, 366, 367, D. VII. bl. 92, D. XIII. bl. 18-22; Dit Woordenb. D. II. bl. 1394; Over. ijss. Alm. voor oudh. en letteren,1845,. bl. 5.5, 56; v an der C h ij s, de Munten van Gelderl. bl. 22; de Munten van Overidss. bl. 56; de Munten van Hall. en Zeel. W. 171; de Munten van Utr. bl. 90. JAN IV of VAN ARKEL, zeven en veertigste bisschop. van Utrecht, was de zoon van J a n XII, beer van Arkel, en van Ermgard, dochter van 0 t t o, graaf van Kleef. Hij was kanonik te Utrecht, en werd te Avignon, alwaar hij zich Coen ophield, door pans C 1 emens VI tot bisschop van Utrecht be­ noemd, en den 208ten November 1342 door den kardinaal G an c el inu s, bisschop van Albano, plegtig ingewijd. Niet v66r April 1343 kwam hij te Utrecht, waar hij met vreugde ontvangen werd en de stad bevestigde in hare aloude regten. I-1 ij vond de zaken van het sticht in zeer vervallen toestand, doch wist, geholpen door zijne uitstekende bekwaamheden, stand­ vastigheid en moed, binnen een tijdsverlc op van twee jaren aanmerkelijke verbeteringen tot stand te bre 'Igen. Om kosten. te besparen had hij zijne hofhouding opgeb] oken, en zieh n.aar 85 Grenoble begeven, het bestuur des bisdoms aan zijnen broeder Rob e r t v an A r k e 1, [leer van Asperen, overlatende. Dit was echter zeer tegen den zin van den graaf van Holland, die na den dood van bisschop Jan van Dies t, tot regent van het sticht was aangesteld en door den keizer als zoodanig be­ vestigd was. Deze deed (lien ten gevolge het sticht den oorlog aan, en kwam op den I 1 den Julij 1345 het beleg voor Utrecht slaan. Deze belegering duurde vijf weken, in welken tijd de bis­ schop herwaarts kwam en door bemiddeling van Jan van Hen e­ gouw en, heer van Beaumont, met den Hollandschen graaf een bestand trof, waarna het beleg werd opgebroken. Na den kort daarop gevolgden dood van graaf Willem IV sloot zijne zuster, vrouw Margareth a, die met keizer Lode w ij k gehuwd was, een nader verbond met bisschop J a n voor den tijd van twee jaren. Na het eindigen van hetzelve vatte laatstgenoemde, in 1847, andermaal de wapens tegen de Hollanders op, bemag­ tigde Eemnes en Oudewater en behaalde bij Schoonhoven eene overwinning. Andermaal sloot men een bestand, hetwelk tot 1350 moest Buren. Intusschen was de schatkist ten eenemale uitgeput en bisschop J a n besloot zich, zuinigheidshalve, naar Frankrijk te begeven. De voogden, die hij over het sticht had aangesteld, maakten echter den schuldenlast nog grooter dan die was, zoodat de terugkomst des bisschops dringend gevorderd werd. Hij kwam dan ook in 1351 terug, en bragt toen in drie jaren tijds niet alleen de geldmiddelen van het sticht op eenen veel beteren voet, maar stelde ook zijne schuld­ eischers tevreden, bragt de sloten, welke verpand of bemag­ tigd waren, onder zijn gebied terug en had zijne meeste vij­ anden overwonnen, beteugeld of vrede met hen gemaakt. Nieuwe oorlogen ontstonden echter. In 1360 ondernam hij een krijgstogt tegen de Stelling- en Schoterwerver Friezen, die hij in 1361 tuchtigde en tot onderwerping bragt. In laatst­ genoemd jaar ontstonden ook de vijandelijkheden met Sweder van V o ors t, waarover wij op diens artikel nader kunnen uitwijden, en die in 1363 eindigden. Alles bragt Jan van A r k e 1 echter tot een goed einde, en de belangen van zijn bisdom vonden dan ook in hem een onvermoeid strijder. Zoo zeer stond hij in de gunst van keizer Karel IV, dat deze al de oude voorregten der Utrechtsche bisschoppen bevestigde, en hem niet alleen vergunde in Salland en Twenthe eenen vrijstoel of regtbank van vrijgraaf en vrijschepenen op te rigten, maar hem en zijne opvolgers ook vrijheid gaf, om, zelfs buiten toestemming der kapittels, in alle steden en plaatsen van het sticht gouden en zilveren munten te slaan, van dezelfde waarde als de Roomsch- keizerlijke munten. Van dit keizerlijk gunst­ bewijs smaakte de idappere kerkvoogd niet de vruchten, daar hij op den 14den April 1364 door paus U r b a n u s V tot bisschop van Luik werd verheven. Hier voerde hij nog veertien jaren met kracht den herderstaf, dien hij echter niet zelden met het zwaard verwisselde. Hij overleed te Luik den lsten Julij 1378 en werd, volgens zijne begeerte, te Utrecht in de Dom­ kerk begraven. Tijdgenoot en nakomeling wijden overvloedig uit in den lof van dezen kerkvoogd, die als held en staatsman niet alleen, maar ook als geestelijk opperheer en beminnaar en voorstander der wetenschappen en fraaije letteren uitmuntte. Hij schreef onderscheidene werken, waarvan thans niets meer voorhanden is. Onder zijn bestuur gingen, ondanks herhaalde oorlogen, de zaken van het sticht meer en meer vooruit, en zijne onderdanen vonden in hem eenen edelmoedigen beschermer hunner regten, tegen buitenlandsch geweld en binnenlandsch oproer. Zie S c h o t a nits, Friesche Hist. het Regist. op J a n; Sjoerd s, .Taarb. van Friesl. D. III. het Regist. op A r k el; Wagenaa r, Faded. Hist. en van Mr ij n, Bijv. en Aanm, de Regist. op Jan; Tegenw. staat van Mr. D. 1. bl. 70-74; .Tegenw. staat van Overijss. D. I. St, I. bl. 89-99; o k, Vaderl. Woordenb.• (L o osj es) Cha­ raelerk. D. II. bl. 10-12; (v an G i 1 s) Kath.ijerijsch Memorieb. bl. 73; W esten dor p, Jaarb. D, II. bl. 171, 174, 175, 178, 185, 193, 197, 198, 205; Arend, Algem. Gesch. des Vaderl. D. II. St. II. M. 195-204, 258-263; v an der C hij s, de Munten ran Holl. en Zeel. bl. 171, 175. JAN V of VAN VERNENBURG, acht en veertigste bisschop van Utrecht, was gesproten uit het Triersche gravengeslacht van dien naam, en zat sedert een jaar op den Munsterschen bisschops­ stoel, toen hij in 1364, op bevel van pans U r b a n u s V, tot den Utrechtschen zetel verheven werd. Op den 8sten September van dat jaar werd hij met groote plegtigheid ontvangen,en hij bevestigde kort daarop al de voorregten aan Utrecht vroeger geschonken. Reeds in het eerste jaar van zijn bestuur was hij genoodzaakt de wapenen op te vatten, tegen eenige Westfaalsche edelen uit het geslacht der Veelens en Broekbuizen s. Hij noodzaakte hen tot onderwerping, even als, in 1366, de Amersfoorders, die hem niet voor beer wilden erkennen, en hem de verschul­ digde lasten weigerden te betalen. Ruim twee jaren later, op den 26sten October 1368, werd hij met zijn hofstoet te Goor in Overijssel, door eenige hem vijandige edelen, gevan­ gen genomen en verkreeg zijne vrijheid niet, dan tegen betaling van zestien duizend schilden, die heat door verscheidene sticht­ sche edelen werden voorgeschoten, waarvoor hij al de sloten en inkomsten van het nedersticht aan dezen moest afstaan. In 1370 ontstond er tusschen Jan van V e r n e n b u r g en her- tog Albrecht van Be ij e r e n op nieuw geschil over de heerlijkheid Vreeland, die weder in het bezit van de Utrecht­ sche bisschoppen was geraakt, doch waarvan de hertog thans de door zijne voorgangers op die heerlijkheid voorgescho­ ten gelden terugeischte. De beslissing van deze zaak werd aan Eduar d, hertog van Gelder, opgedragen, die den bisschop tot Jan van Verne nburg overleed plotseling op den 23sten Junij 1371, niet zonder vermoeden van vergiftigd te zijn, en werd zonder eenige praal in de Domkerk te Utrecht begraven. Indien het waar is, dat er van zijnen opvolger A a r n o u t van H o o r n, als bisschop van Utrecht, een brief voorhanden was van November 1370, dan zou dat overlijden een jaar vroeger, en dus in 1370 moeten gesteld worden. Bisschop Jan van Vernenbur g wordt genoemd het slagt­ offer zijner eigene zwakheid en der omstandigheden in welke hij verkeerde. Hij stichtte het kapittel van St. Pancras te Leiden, het H. Geest gasthuis te -Utrecht en maakte den aan­ yang zijner regering vermaard, door de vaststelling van ver­ scheidene wetten, welke voornamelijk de regten en regtsple­ gingen in Twente betroffen, en in het vervolg gedeeltelijk ten grondslag strekten, waarop men het landregt dezer provin­ cie bouwde. Zie Tegenza. staat van Utr. j). I. bl. 74, 75; Tegento staat van Overijss. D. I. bl. 100, 112; W e s t e n d o r p, Jaarb. D. II. bl. 205, 213-215; Arend, Algem. Gesch. des Yaderl. D. II. St.' II. bi. 263-265; Schinkel, Bijdr. bl. 57. JAN IV, graaf van Nassau, Vianden, Dietz enz. , was de oudste zoon van Engelbert of Engelbrec10 I, die wij in het 5de deel (bl. 144, 145) vermeld hebben, en van J o ha n n a van der Leck, erfdochter van Jan van Polanen. Hij volgde zijn vader in al deszelfs landen en beerlijkheden op, en werd op den laatsten Julij 1446 te Breda als zoodanig gehuldigd. Hij stond bij Filips van B o u r g o n d i e in groot aanzien, wien hij met zijnen raad bijstond, voor wien hij krijgsvolk wierf en met wien hij meermalen, onder anderen in 1451 tegen de Gentenaars, ten strijde trok. Onder de rege­ ring van Karel de S t o u t e was hij gouverneur van Brabant. Jan van Nassau overleed te Dillenburg op den 3den Fe­ bruarij 1475 en zijn lijk werd den 13den van die maand te Breda, in het graf van zijn vader, bijgezet. Zijne gemalin, Mari a, Gravin van Loon en Heinsberg, leefde nog 25 haren na hem, en werd in 1500 in hetzelfde graf bijgezet. Zij was eene vrouw, uitmuntende door groote godvruchtigheid, die, gedurende haren weduwestaat verscheidene godsdienstige stich­ tingen gedaan heeft. In 1476 stichtte zij . het klooster van Vredenburg te Bavel, en in 1486 begiftigde zij rijkelijk de St. Wendelins kapel te Breda. Zoo groot waren hare deugden, dat pans Nicolaas V in eene bijzondere bulk, in 1448, daarvan melding maakte en daarbij aan haar verscheidene reg- ten en gunsten verleende. De kinderen van Jan van Nassau en Maria van Loon waren : 1. Engelber t, die wij in het 5de deel (bi. 145— 147) vermeld hebben; 2, J a n V, die zijn vader in het graaf- schap Nassau opvolgde en door godsdienstgheid uitmuntte ; 3. Mari a, eerst gehuwd aan F i 1 i p s, graaf van Katzeneln­ bogen, daarna aan 0 t t o, hertog van Brunswijk en Lunenburg; 4. 4d ri an a, gehuwd met F i l i p s, graaf van Hanau; 5. Johann a, huisvrouw van den graaf van Waldeck, en 6. Odili a, welke de eerste priorin is geweest van het klooster Vredenburg. Zie 0 r 1 e r s, Geslacht-boom der graven van Nassau, bl. 28, 29 van Leeuwen, Batay. Illustr. bl. 811; Hoogstraten, Woor- denh. D. VII. gt. II. bl. 18; (de Beaufort) Lev . van Willem I D. I. W. 8; van Go o r, Besehr . van Breda, bl. 30, 31; W age­ naar, Vaderl . Hist. D. IV. bl. 12, 37. JAN, graaf van Nassau- Katzenelnbogen, de Otede, was de tweede zoon van Willem de Ryke , graaf van Nassau- Katzenelnbogen, Vianden, Dietz, Dillenburg, Siegen en Ha­ damar, en van diens tweede vroaw Jul i an a, gravin van Stolberg. Hij werd te Dillenburg den 2lsten Novem­ ber 1535 geboren, twee jaren later dan zijn oudste broe­ der Wille m, de bekende grondlegger der Nederlandsche onafhankelijkheid. Omtrent zijne jeugd en jongelingsjaren is niets bekend. Door voortreffelijke ouders opgevoed, is het to veronderstellen, dat hij zijne wetenschappelijke opleiding aan de hoogescholen te Straatsburg en te Wittenberg zal ont­ vangen hebben, ofschoon daaromtrent niets met zekerheid te bepalen is. Door den dood van zijnen vader, in 1559, kwam hij in bezit van deszelfs Duitsche goederen, en bragt alzoo dan eens op het kasteel Dillenburg, dan eens op dat van Siegen de eerste belft van zijn leven. door. De gebeurtenissen in de Nederlanden, die wij Kier niet uiteen kunnen zetten, riepen Jan van Nassau tot een weer bedrijvig leven. Voorstander als hij was van de hervorming, die reeds bij zijns vaders leven in zijne staters hare koeste­ rende stralen deed schijnen, kon hij geen werkeloos aanschou­ wer blijven in den grooten kampstrijd, waarin zijn broeder, aan het hoofd van een handvol Nederlanders, tegen den mag­ tigsten vorst der wereld gewikkeld was. Van den aanvang der beroerten in de Nederlanden af, zien wij hem met ruste­ loozen ijver zich gelled en al wijden aan de zaak der vrijheid, en werken voor de belangen der verbondene edelen. Wij zien hem op eigene kosten krijgsvolk aanwerven voor zijnen broeder en bekwame predikanten voor de nieuwe gemeenten; toevlugtsplaatsen openen voor de vervolgde Protestanten; ont­ werpen berm:nen om af breuk te doen aan den vijand; onder­ handelingen aanknoopen ten behoeve der Nederlanders, met Frankrijk, met Polen, en met de Bijksvorsten; de eendragt herstellen of bevestigen, waar die gevallen wits of wankelde; de twijfelmoedigen opbeuren; de dwalenden teregt brengen; overal en voor alles waken; eindelijk de Utrechtsche vereeni­gmg tot stand brengen en ea van de belangrijkste Neder­landsche gewesten van Spanjaarden en Spaanschen invloed zuiveren. In deze regels, die wij van een geacht schrijver onzer dagen overnamen, is in korte bewoording.en, maar naar waarheid, ge-schetst hetgeen Jan v an Nassau toebragt tot het bereiken van het groote doel, dat zijn broeder, Will em van Oranj e, zich had voorgesteld. Ons bestek laat niet toe over zijne han­ delingen, die zoo zeer in verband staan met de geschiedenis des lands, breeder uit te wijden. Elders is dit reeds door eene bevoegde hand geschied. Alleen voegen wij er naar aanleiding van dien zelfden schrijver nog bij, dat hij in Mei 1577 berekende, dat het bedrag der schulden, tot welke hij zich ten behoeve der Nederlanden verbonden had, tot zesmaal­ honderd duizend gulden geklommen was, en dat zijn nood daardoor zoo hoog was geklommen,. dat hij, om de kosten te ontgaan, zijnen zoon niet naar de hoogeschool te Geneve kon zenden, en dat hij niet alleen zijn land en zijne inkomsten, maar ook zijn zilverwerk, ja ook de halssieraden en kleinooden zijner moeder, vrouw en kinderen had moeten verpanden. De Staten van Gelderland droegen Jan v an Nassau het stadhouderschap van bun gewest op, en hij aanvaardde zulks in Junij 1578. Wat hij als zoodanig in die verwarde dagen, goeds en nuttigs gedaan heeft kunnen wij ook hier niet op. , sommen, maar het wordt zamengevat door de woorden van den meergenoemden schrijver, D Gelderland ware voor de Unie ver- loren, ja de Unie zelve ligt een herschenschim geweest, bij aldien hier niet in dit tijdstip een schrander hoofd, die, ge­lijk Willem van 0 ra nj e in Holland en Zeeland, met moed en beleid den tijdgeest wilt te leiden, met vaste hand het roer had gegrepen." Plotseling zien wij Jan van Nassau in den zomer des jaars 1580 zijn stadhouderschap en de Nederlanden verlaten, en terugkeeren naar zijne Duitsche bezittingen. Daargelaten het meer of minder waarschijnlijke van sommige gisssingen over deze zijne handelwijze, komt het ons voor, dat het berigt van 's vorsten vertrouweling, den geschiedschrijver van Rey d, als zou hij de noodlottige gevolgen der Staten onderhandelin­gen met den hertog van Anjou reeds toen voorzien hebben, en daardoor te meer gedrongen zijn geworden afstand te doen zijner waardigheid, veel waarschijnlijks heeft. Ook in zijne eigen staten ging hij voort, door een wijs bestuur, overal rust en welvaart te verspreiden. Hij stichtte de hoogeschool te Herborn, en verleende zijnen raad en bijstand tot het stichten der stad Hanau en de daar tot heden gevestigde hervormde gerneente, Niet te ontkennen is het 90 evenwel, dat hem , bij die zijne voortreffelijke eigenscbappen, dene loffelijke zijde ontbrak; namenlijk zijn ijver voor het her­ vormd geloof was mateloos, ging tot onbillijkheid, hardheid, en oogenschijnlijke onregtvaardigheid over. Jan v an Nassau overleed te Dillenburg den 8sten October 1606 en werd aldaar begraven. Zijue of beelding ziet op verschillende wijzen het licht, ofscboon er ook portretten met zijnen naam voorkomen, die evenwel zijne beeldtenis niet dragen. Hij was gehuwd 1 met Elisabet h, dochter van George Landgraaf van Leuchtenberg, die in 1579 overleed; 2 met Cunigonda Jacob a, dochter van den keurvorst Fred e- r i k III of de Vrome, die hij in 1586 verloor; 3 met J o- ha n n a, dochter van Lodew ij k, graaf van Witgenstein. Hij verwekte, behalve andere kinderen jong overleden, zeven zonen en vijf dochters; namenlijk, bij zijne eerste vrouw, 1 Willem L o dew ij k, die later volgt; 2 Johan, die zijn varier in de regering opvolgde en wiens zonen later volgen ; 3 F it i p s, wiens leven in het 6de deel (bl. 93, 94) beschreven is; 4 Er n s t Casimir, die in het 5de deel (bl. 204-207) voor­ komt; 5 Lodew ij k G un t h e r, die later volgt; 6 George, graaf van Dillenburg ; 7 Isabella, gehuwd aan F i 1 ip s, graaf van Nassau-Sarbruck ; 8 Juliana, gehuwd met den. Rijngraaf Adolph ; 9 Maria , gehuwd met Jan Lod e- w ij k, graaf van . Nassau-Wiesbaden en Idstein ; 10 M a c h­ tildi s, gehuwd met Willem graaf van Mansfeld ; bij zijne tweede vrouw, 11 A emilia , gehuwd aan Willem graaf van Solms ; bij zijne derde vrouw, 12 Jan L o dew ij k, af­ gevaardigde op den vredehandel te Munster. Zle B o r, Ned. Oorl. B. XIII. bi. 37 (92); 0 r l ers, Geslachts. boom der graven van Nassau, bl. 40, 41 met gelijkend portret; (d e Beaufort) Lev. van Willem I. D. bl. 201, 210, 219,252; Vaderl. Hist. en van W ij n; Beschrijv. 253, 753, 757; W a g e n a a r, en Aanm. de Registers op Jan; van L e e u we n, Bat. Illustr bl. 813; Hoogstraten, Woordenb. op Nassau; van de Spiegel, Vertoog over de betrekking van .T ohan Graaf van Nassau tot de. Unie van Utrecht, v66r het 2de deel van den Bundel van onziitgegevene stukk.; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I bl. 532; 533; van Kam­ pen, Vaderl. Karakterlc. D. I. b1.329-331;Collot d'Escury, Hon. roem, D. I. bl. 33 _dant. bl 83, 84; .danhangs. op het Woordenb. van Nieuwenhuis op Jan; Groen van Prinsterer, Table des Natalia etc. op J e an; N ij h o f f, B(ydrag. D. I. bl. 140-144, 1). II. bi 49-69, 161-191; Wiersbitzky, de tachtigi. oorl. het Regist. op Jan; B o s s ch a, Neerl. held. te Land, D. I. bl. 148, 149, 193; Mr. J. T. B o del Ni,j enhuis, Ben standbeeld, voor Graaf era n van N as s au I, in den Algem. Konst- en Letterb 1849. D. II. bl. 100-105; Visscher, Voorlez. over de geschied. der R. O. Kerk, 4de Voorlez. bl. 15, 16; B o r g n e t, de Nederl. onder Filipe II, vert . door Dr . van V lot e n, bl. 153; Geldersche Volks- Alman. voor 1850, bl. 1-32 met onecht portret en facsimilg; A r en d, Algem. Geschied. des Vaderl. D. I. St. V. bl. 24, St. VI bl. 276 287, 289, 295, 325, 400 met onecht portret; Mull e r, Cat. van Portr. bl. 19. 21sten October 1582, was de kleinzoon van den voorgaande en oudste zoon van J o h a n, graaf van Nassau-Siegen, en van diens eerste vrouw, Magdalen a, dochter van S a m u e 1, graaf van Waldeck, en weduwe van Philip s, graaf van Hanau. Op het voetspoor van zoo velen van zijn geslacht begaf hij zich Jong in de dienst der Staten, en gedroeg zich, onder IVI a u ri ts strijdende, zoo dapper, dat hem -het bevel over het regiment Oude Walen of zoogenaamde Nieuwe Geuzen werd opgedragen, en hij als tweede bevelhebber over het leger van den staat in den Gulikschen oorlog werd aangesteld. Het sluiten van het twaalfjarig bestand, en het bijleggen der twisten over Gulik, benamen hem de gelegenheid zich verder te onderscheiden; weshalve hij besloot het vaderland ook buiten of nuttig te zijn. Welkom was hem alzoo de oorlog die de republiek van Venetie voerde tegen den aartshertog van Oostenrijk. Hij diende zich bij den resident Sur i a n o aan, om, met goedvinden der Staten, aan het hoofd van een regiment de republiek te dienen, en alzoo ook in verwijderde oorden tegen den gemeenschappelijken vijand nuttig te zijn. Op den 2den Maart 1617 verliet hij, aan het hoofd zijner soldaten, de reede van Texel en kwam, na een voorspoedigen togt, den 4den April voor Venetie, waar hij met •blijdschap en onderscheiding ontvangen werd. De doge van Venetie had hem te voren reeds den rang en titel van Generaal der Hollanders of van het Hollandsch Krijgsvolk verleend, en thans werd hem reeds eenen gouden ketting geschonken. Wat J o ha n Ern st v an Nassau in VenetiO verrigtte behoort niet tot onze geschiedenis. Hij kwam met zijne troepen voor Gradisca, eene kleine doch sterke Oostenrijksche stad in het graafschap Gortz , aan de rivier de Lisonzo, die reeds een geruime tijd te vergeefs door de Venetianen was ingesloten. Aanvankelijk was hij in zijne ondernemingen zeer gelukkig; twee vijandelijke schansen werden door de Hollanders genomen; maar toen graaf Jan Ernst besloot zich den schrik des vij­ ands ten nutte te ma-ken, werd hij daarin door den Bevelhebber der Venetiaansche krijgsmagt verhinderd. Hij bleef nu met zijne troepen voor Gradisca, en ongetwijfeld ware de stad bezweken, indien niet kort te voren de vrede geteekend was. Hij naogt het sluiten van dezen evenwel niet beleven, want hij werd door den rooden loop aangetast en overleed te Udine, werwaarts hij zich tot zijn herstel begeven had, in de laatste dagen van Augustus des jaars 1617. Het vaderland verloor in hem een dapper krijgsheld. Hij was i een heere met vele loffelijke deugden begaafd, als voorzig-' tigheid, lankmoedigheid, kloekmoedigheid, wakkerheid, sober­ heid , in krijgshandel wel ervaren, die niet alleen zijne soldaten wist te eommanderen, maar tegen den vijand zelf voorging; waarom zijn dood niet alleen bij de Nederlanders zeer is tr­ schreid, maar ook van de Signorie beklaagd, alzoo betoonende de groote affectie die ze hem toedroegen." Het lijk van Jan Ernst werd gebalsemd, in eene koets naar Venetic gebragt, en van daar herwaarts gevoerd. Zijne of beel­ ding ziet het licht. Zie Orler s, Geslizeht-boom der graven van Nassau, bl. 58 met portr.; van Leeuwen, Batay. Must,. bl. 814; Wagenaar, Fader:. Hist. D. X. bl. 110; de Jon g e, Nederl. en Veneta, bl. 61-76, 412, door ons hier gevolgd; Mull er, Cat. van Portr. bl. 19. JAN VAN OOSTENRIJK. Zie OOSTENRIJK (Don JAN VAN). JAN ERNEST, vorst van Anhalt, stamde of uit een der oudste vorstengeslachten van geheel Europa, was een zoon van J o a c b i m Ernes t, vorst van Anhalt, en werd in 1578 geboren. Door zijne oudere broeders van de regerinc , uitge- sloten, hield hij zich meestal buiten zijn geboorteland op. Tijdens de belegering van Groningen, door Prins Maur its in 1594, kwam hij met groote praclit en luister in M a ur i ts legerplaats, en was bij den zegevierenden intogt van dezen in de veroverde vesting tegenwoordig. Hij bleef vervolgens in dienst van ons land, was bij de belangrijkste krijgs-ondernemingen, ook bij Nieuwpoort, als bevelhebber over een gedeelte der troepen, tegenwoordig, doch overleed reeds in 1601 of volgens een ander berigt den 12den December 1602. Zie H u b n e r , Geneal. Tafel. bl. 235 ; Geschiedk. aanteek. om­ trent het beleq van Gron. bl. 62, 63, door ons hier gevolgd. JANIcON (FRANcois MicHIEL) was de oudste zoon van Francois Janico n, vermaard regtsgeleerde en advokaat voor het parlement van Bourdeaux, en van Ma r i a Br u n i e r. Hij werd te Parijs den 24sten December 1674 geboren, en reeds op zijn negende jaar naar Nederland gevoerd, om te Maastricht aan de school van den heer Du Rondel het eerste onder­ wijs in de letteren te ontvangen. Nadat hij aldaar eenigen tijd geweest was, werd hij door zijn oom, Michiel Jan i- c o n, predikant bij de Waalsche gemeente te Utrecht, herwaarts ontboden, en ontving daar gedurende vier jaren niet alleen van, dezen onderwijs in de wetenschappen, maar ook aan de hoo­ geschool, waar hij met ij ver de lessen van de hoogleeraren Baudri, de Vries, Luitz en Graevius bijwoonde. Gedurende de beoefening der wetenschappen ontwaakte bij den jongen J a n i c o n zulk eene groote zucht naar krijgsroem, dat hij met goedvinden van zijnen oom zich liet inschrijven bij het regiment van la Melonnier e, waarmede hij eenige veldtogten maakie en waarbij hij tot adjudant werd bevorderd. Na den Rijkswijkschen vrede keerde hij tot zijne studien 93 terug, en vertrok naar de academie te Dublin, om er eenen graad to behalen. Hier knoopte hij vriendschapsbetrekkingen aan met den vermaarden Doctor S wift, en werd als onder­ wijzer aangesteld over twee zonen van een man van groot aan­ zien, wiens naam echter niet genoemd wordt. Niet lang was hij als zoodavig werkzaam, daar zijn oom, inmiddels overleden, hem tot zijnen erfgenaam had aangesteld. Hij keerde alzoo naar Nederland terug, en werd door de Gel­ dersche familie van R an d w ij k aangezocht om eenige van deszelfs jeugdige telgen te onderwijzen. Hij zette zich hierop op bet door °hem gekochte landgoed Overhagen bij Arnhem neder, en buwde er met Margaretha Anna Maria de Ville, bij wie hij twee dochters verwekt heeft. Na zijn huwelijk bragt hij acht jaren in genoemde betrek­ king bij de familie van Rand w ij k door, en vertrok daarop naar Amsterdam, alwaar hij den vermaarden courantier d u Br e u i 1 in het opstellen van zijne nieuwstijdingen, behulpzaam was. Hij zette zich vervolgens te Rotterdam neder, schreef er gedurende eenigen tijd met lof eene Fransche courant, en werd daarop door de regering van Utrecht aangezocht om zich in die provincie neder te zetten, en zich aldaar met het schrijven van een dergelijk nieuwsblad bezig te houden. Hij voldeed aan dien wensch, doch geraakte in ongunst bij de regering der stad, dear hij zijne drukkerij geleend had tot het drukken van een werk, weiks inhoud de regering zeer mishaagde. De onaangenaamheden, die hij zich daardoor op den hals had gehaald, gevoegd bij de gunstbewijzen van pries Willem van Hessen-Cassel, deden hem besluiten zich te 's Hage neder te zetten, alwaar hij korten tijd daarna met de waardigheid van acrent van den Iandgraaf van Hessen-Cassel vereerd werd, welke bediening, die hij met ijver waarnam, door den koning van Zweden bevestigd werd. Hij was alzoo werkzaam tot aan zijnen dood, die den 19den Augustus 1730 plaats had, ten gevolge eener beroerte, die hem een dag te voren overvie Jan i ç o n was een man van veelzijdige geleerdheid. Hij kende het Latijn, het Engelsch en het Hoogduitsoh, uit welke laatste talen wij aan hem eenige in het Hollandsch goed overgezette werken verschuldigd zijn. Als oorspronkelijk schrijver deed hij zich kennen door zijne onvoltooid geblevene Etat present de la Republique des Provinces-unies et des pays qui en dependent, la Haye 1729, 1730. 12°. 2 volum. 4de druk ald. 1755. 12°. 2 volum. In het Hollandsch ver­ taald en uitgegeven onder den titel van : De Republiek der Vereenigde Nederlanden, 's Hage 1732, 8 . 4 deelen. Zie Luiscias, Itoordenb . in voce; Arrenberg, Naamreg . van Ned. Boek. D. I. St. I; Sax e, Onom. Liter. T. VI. p.321; van Kampen, Geschied. der Nederl. letter. en wetenec4. D. hi. 358, die hem verkeerdelijk een Fransehen vluchteling noernt; Rio-graph. universelle, T. X. p. 126; Catal. der BibZ. van Prof. L. G. risseher (1859) bl. 4. JANISCH (RuDoLeii) was van 1789 tot 1796 Luthersch predi­ kant te Amsterdam, waar hij van Alten-Gam bij Hamburg den 17den Augustus van eerstgenoemd jaar beroepen werd. Er is een fraai portret van hem in folio. Hij schreef een werkft in het Hoogduitsch, waarvan ons de titel onbekend is, dock dat in het Hollandsch vertaald werd uitgegeven, onder den tiel van : R. Jet n i s c h, ontwerp -tot een eerst onderwijs in de godsdienst voor kinderen, nit het Hoogduitsch vertaald door G. H. Reiche, Amst. 1797, 8°. Zie de Jong, Naana. van Ned. Boek.; DomeIa Nieuwen- h u i s, Gesehied. der Amst. Luth. qemeente, bl. 205. JANKNEGT (WILLEM) vervaardigde ten vers op het over­ lijden van Jacobus de G r o o t, predikant te Utrecht in 1750 overleden. Zie hetzelve in de Boaz. der Gel. Wereld, 1750. h bl. 259. JANNING (CoENRA.Dus), zoon van Arnold Janning en Balduina Tinga, werd te Groningen den 16den November 1650 geboren. Iiij ontving het eerste onderwijs van zijnen oom van moederszijde, den pastoor J. Ting a, en werd ver­ volgens door zijne ouders naar een Jezuiten collegie in West­ phalen en daarna naar Antwerpen gezonden. Hij aanvaardde in 1670 het novitiaat bij de Jezuiten te Mechelen, waar men hem, nadat hij zich nog te Antwerpen in de wijsbegeerte geoefend had, het grammaticaal onderwijs opdroeg. Grooten lof verwierf hij zich in 1678, toen hij zich naar Antwerpen had begeven, om de vele ]ijders aan eerie besmettelijke ziekte ten dienste te staan. Belangrijker werkkring wachtte hem. In 1679 begon hij deel te nemen aan den arbeid der Bollandisten, bestaande in het vervaardigen van levensbeschrijvingen der heiligen, door Herbertus Rosweidius, Johannes Bollandus en anderen voortgezet. Ten behoeve dier onderneming trok hij in 1681 naar Rome, volbragt er zijne godgeleerde stuclien, ont­ ving er de priesterwijding, en keerde in 1686 met een door hem voor de uit te gevene Acta Sanctorum verzamelden schat naar Antwerpen weder. Hij bewees vervolgens nog vele belang­ rijke diensten aan de Bollandisten, door voortzetting van zijn onderzoek in Duitschland, Bohemen en Spanje, door te voor komen dat de Acta Sanctorum niet op de lijst der verbodene boeken geplaatst werden, door zijne pogingen om de Bollandis­ ten met de Carmeliten te bevredigen, tegen welke laatsten hij tevens. zijne Opuscula apologetics (te vinden in het 1ste deel der .Acta) in het licht gaf. To midden van zijnen ijver voor eenen arbeid, waarmede de Jezniten eerie hoogst belangrijke dienst aan, de beoefening der kerkgeschiedenis gedaan hebben, werd J a nn in g door eenen aanval van beroerte getroffen, die hem tot verdere medewerking aan dien arbeid ongeschikt maakte, en aan welks gevolgen hij den 13den Augustus 1723 te Antwerpen overleed. Zie G la s i u s, Godgel. Nederl. door ons bier gevolgd. JANS (GEERTGEN VAN ST.) Zie HAARLEM (GEERAART VAN). JANS (HARMEN) was een orgelmaker te Berlikum, die in 1665 in de kerk te Sexbierum een orgel vervaardigde, dat echter nimmer is goedgekeurd, en, na herhaalde verbetering, in 1719 vervangen is door een ten deele nieuw vervaardigd orgel, door zijnen zoon Jan Harm en s , hetwelk tot in 1807 gehruikt is.-Zie S t e e n s t r a, Oudheidk. Aant. van Baradeel, bl. 21. JANSE (ZAcRARIAs) werd te Middelburg omstreeks 1580 geboren en was nog knaap zijnde, in 1590, de toevallige uit­ vinder van den verrekijker. Dat hij op tienjarigen leeftijd reeds brillenmaker in zijne geboorteplaats zou geweest zijn, kunnen wij niet aannemen, wel dat hij als leerling bij zijn vader, Han s genaamd en maker van zigtglazen," werkzaam was. Hoe dit zij, zijne nieuwsgierigheid, om door twee in eene Buis gevatte glazen, waarvan het eene eene bolle en het andere eene holle gedaante had, te zien, hoe toch wel de voorwerpen zich aan zijn oog zouden vertoonen, maakte hem tot de uitvinder der verrekijkers. Even als men aan Laurens Cost er de eer van de uitvin­ ding der boekdrukkunst betwist heeft, even zoo heeft men zuiks aan Z a c h a r i as Janse ten aanzien zijner uitvinding gedaan. Was het echter bij den een een vreemdeling, bij den laatsten waren het vooral landgenooten die, ten koste van den -waren uitvinder, zich eenen roem toeeigenden, welken hen niet toe­ kw am. Bekend toch is het, dat en J a co b us M e t i u s en Hans L i p p e r b e y, van Wezel, die echter te Middelburg woonde en aldaar in 1619 overleed, zich de eer van de uit­ vinding der verrekijkers toeeigenden. Doch beiden ten onregte; en wat er tot dus verre over deze zaak geschreven is, de eer der uitvinding van den verrekijker is nog niet op goeden grond aan Zacharias Janse betwist. Het is bier de plaats niet om alles wat over zijne uitvinding, hetzij ter zijner of ter anderer eer, werd medegedeeld in bet breede over te nemen of te bespreken , en wij vergenoegen ons alzoo slechts met de opsomming der bronnen, die daarover licht verspreiden. Vatten wij echter alles te zamen wat ons die bronnen leeren, dan blijft Zacharias Janse voor als nog uitvinder der verrekijkers, dan is J ac o b u s M e t i u s de 96 dervaardiger van den eersten langeren, Hans Lipp e r h e y die van den eersten korteren kij ker, en dan is Z a c h a r i as Janse met zijn zoon, Jan Zachariasz, door Galilaei's verbeteringen daartoe in staat gesteld, in 1618 de eerste ver­ vaardiger der zoogenaamde sterrekundige kijkers. Bet blijkt bier alzoo uit, dat men, bij de beoordeeling van bet verschil, letten moet op den aard der uitvinding, dat men bij het erkennen van den eersten uitvin(ler, ook eere geeft aan hen die die uitvinding verbeterden, en de waarheid alzoo betrachtende, aan alien geeft wat hun toekomt. In 1846 werd door heeren kerkvoogden der Nederduitsche Hervormde gemeente te Middelburg, bij gelegenheid eener herstelling van de zoogenaamde nieuwe kerk, de toestemming van de regering verzocht tot of braak van het huisje dat door Z a ch ar i a s Janse in 1590 werd bewoond. Deze toestemming is niet verleend dan onder voorwaarde, dat op eenen blaauwen steen of zark, aldaar in den noord-oostelijken zijgevel der kerk te plaatsen, de gedachtenis zoude worden bewaard van dit huisje en zijnen bewoner. Dien ten gevolge is op genoemde plaats een escausijnsche steen geplaatst, met het volgende opschrift : TEGEN DEZEN MUUR STOND HET HMS VAN ZACHAR IAS JANSE, UITTINDER DER VERREKLIKERS in den fare MDXC. Ziie P. Borrellus, de vero Telescopii inventore, cum brevi orn­ nium conspiciliorum etc. (Hag. corn. 1655) p 25-37, met of beeld­ sels van Jan se en L i p p e r h e y; de la R u e, Geletierd Zeel. (2de druk) bl. 483-489; van Wij u, Bijv. en Aanm. D. X. bl. 35, 36; van Zutphen, Nederl. uitvind en ontdekk. bl. 38 —40; van Kampen, Geschied. der Ned. letter. en wetensch. D. I. bl. 322, 323; Moll, Geschiedk. onderz. naar de eerste uitvinders der Verre• kijkers, uit de Aanteek. van wijlen den Hoogl. v an S w in de n, (Amst. 1831); de Kanter en Ab. Utrecht Dresselhuis, de pro­ vincie Zeeland, bl. 79-98 van de Bijlagen, en de door die schrijvers later uitgegevene Oorspronkelijke stukken betreffende de uitvinding der verrekijkers binnen de stad Middelburg, als eene lalere bydrage tot net werk de provincie Zeeland in 1828 uitgegeven, (Middel-b. 1835); Cohen, Oude- en Middel. geschied. van de Geneesk. bl. 408; Co 110 t d' E se u r y, Holt. .Roern., D. VI. St, I. bl. 76 —80; de Navorscher, D. 11. bl, 293, 294, D. III. bl. 31, Bijbl. bl. XII. CXLIII. D. VI. Bijbl . bl. XLII. XC —XCII; Kron. van het Hist. Gen: te Utr. D. VII. bl. 194-198; Prof. Ha r t i n g, de twee gewigtigste Ned. uitv. op natuurie. gebied, in het Album der Natuur 1859, bl. 355-369, met de portretten vau Janse en L i p­ perhe y. JANSEN ( ANTHONY) , wiens naam wij ook A nt hon Jansz. van der Goes, Anthony Janssen, of Jans­se n s gespeld vinden, werd te Goes omstreeks 1621 geboren. Welke betrekking hij bekleed heeft wordt niet gemeld. Hij zette zich in 1651 met zijne vrouw, Magdalena Steenaerts, en zoon, den bekenden dichter Johannes A n t onid es van der G o e s, te Amsterdam neder, waar hij zich met de dichtkunst onle­dig hield. Op eene ongelukkige wijze kwam hij aan zijn einde, dear hij, zich bevindende op eene buitenplaats te Bloemendaal bij Haarletn., het ongeluk had in eene sloot to vallen en, zich zelven daaruit reddende, zijn been aan een stuk hout bezeerde, welke wonde door het koudvuur werd aangetast, waaraan hij den gden Junij 1696 overleed. IIij werd te Bloemendaal begraven. Behalve zijne hier en daar verspreide gedichten, ook in hetStamboek van Johanna Ko erten, zijn van hem in druk de volgende dichtwerkjes : Christelityck Vermaeck, bestaande in verscheyden stichtelijcbs .Rijmen en Gesangen, Haarl, 1645. Langw. 12., Zederymen, bestaande in Zangen en Gedichten, op nieuwe musiek door S. L efe v r e , A.mst. 1656. 12°. met plat. .13igecligten op de Beschryving van het doolhof te Versailles, Amst. z. j. 4°. Gedicliten en Keurdichlen, Amst. 1679. 3 deelen. Gedigten op de Zinnebeelden van Ho r a t i u s Fla c c u s, Amst. 1683. 4°. Gedigten op Otto Veen Zinnebeelden, Amst. 1684. 8°. met pl. De menschelijke Bezigheden, bestaande in Regeering, Konsten en Ambagten, in 100 figuren uitgebeeld, met Verzen daar op pass ende, Haarl. 1695. 4°. De Weerloosheit verdedigt, in tegenstelling van oorlog en wraakgierigheid, Amst. 1700. 4°. Het of beeldsel van Anthony J a n s e n werd door N i c o-laas Verkolje geschilderd, en bij Johanna Koerten'sStamboek in gravure gevoegd, met deze regels van den dichter Abraham Bogaert: Daar zweeft in van d e r G o es een geest van poezij. Hij queelt wat K o e r ten 's schaar al wondren weet te knippen. Zijn hoogverlichte zoon zong godlijk aan het Y, Die langer als de stroom zal vloeijen van elks lippen. Zie de la Rue, Gelett Zeel. (2de druk) bl. 406 —408 v a n Abk o ude, Naanzreg. van Ned. Book , D. 1. St. I, HI; Witsen Geijsbee k , Woordenb. van Ned. nicht , D. IV. 131 • 20, 21 ; van r A a , Nieuzo Woordenb. van Ned. Dicht ., D. II. bl. 178, 292 ; Cat. van de Bibl. der Maatsch • van Ned . Letterk . te Leid., D. I. bl . 240; Cat. der Bibl. van J. Schou le n, (1853) bl. 34; Cat. van Boek. van van Dam van Brakel, (1859) bl. 32. JANSEN (HENDRIK), of komstig uit het geslacht van C o r-n c 1 i u s J a n s e n i u s, bisschop van Yperen, die hier mede 7 volgt, werd te 's Hage in 1741 geboren. Hij zette zich1770 als boekverkooper neder, verwierf zich aldaar door zijne bekwaamheden onderscheidene eervolle betrekkingen. Eerst als vertaler aan het Ministerie van buitenlandsche zaken aangesteld, werd hij later keizerlijk boekenkeurder en bibliothecarit van T all e y r an d, prins van Benevento. Hij overleed te Parijs in Mei 1812 en de predikant M a r r on hield bij zijn graf eene rede, waarin hij hulde deed aan zijn eerlijk en deugd­zaam gemoed, aan zijne verdiensten in het beoefenen van kunsten en wetenschappen en aan zijnen ijver ter handhaving van de eer der Nederlandsehe letterkunde. In dit laatste opzigt deed hij zich kennen door eenige ver­talingen uit het Nederduitsch in het Fransch, terwijl hij ook uit het Hoogduitsch, Engelsoh en Italiaansch vertaalde. ZieeKonst- en Letterb. 1812. D. I. bl. 373 , Nieuwe n- h u i s, IVoordenb , het Aanh. op J an s e n ; Biograph. univers, T. X. p. 128 ; Biograph. general. par Dr. Hoefer, T. XXVI. p. 343. JANSEN (JOHANNES MAuRrrs) werd in 1812, waarschijnlijk te Amsterdam, geboren, waar hij zijne opleiding in de kunst ontving. Hij was een niet onverdienstelijk landschapschilder, en overleed den 25sten Maart 1857 te -Utrecht, waar hij ge huwd was en zich gevestigd had. Lie K r a m m, Lev. en Weak.. der Kunstsch. JANSEN (NicoLAEs), van Rosendael, schreef : Een nieu devoot geestelijck Liedt Boa—. Inhoudende Leys• liedekens, Nieuwe Jaren, gheestelijcke Liedekens, enz., Antw. 1618. 80 . Reeds vroeger had dit boekje het licht gezien en is ook later, onder anderen te Antwerpen 1618 in 80., herdrukt. Zie M u 11 e r Cat. van godgel. Werk. Suppl. bl. 22. JANSEN (PIETER). Zie over hem het artikel van J a n Faessen. JANSEN (PIETER) was de noon van een leeraar bij de Friesche Doopsgezinden te Hoorn, waarschijnlijk Jan W i 1- 1emsz oon geheeten. Hij droeg den toenaam van V a e 1, of ook, waarschijnlijk naar het opschrift van zijn huis In Livorne (d. i, in Livorno) meestal kortaf L iv or n. Waarschijnlijk was hij een aanzienlijk koopman, die tot schepen, lid der Admiraliteit en in 1614 tot 1618 als burgemeester van Hoorn werd aangesteld, maar bij de verandering der regering door prins Maurits in laatstgenoemd jaar afgezet werd. maakte van zijnen invloed vooral gebruik ten behoeve der Remonstranten, en deed zich vooral kennen door het naar zijne aanwijzing doers bouwen van schepen. als de ark van N o a c h, 120 voet lang, 20 voet breed en 12 voet deep. Terwiji die tuigen op de belling stonden, werd de man dapper van ieder 99 bespot en uitgelagchen, maar naderhand beyond men tot eene algetneefie verwondering dat zulk een schip niet alleen een derde Meer lading kon Bergen dan een ander, maar ook niet meet yolk behoefde one te besturen en sneller zeilde dan andere schepen. Zij werden in de wandeling gaings of fluiten genoemd de taehtig eerste werden gebouwd van 1595 tot 1603. Zie de Navorgeher, D. VII bl 128, door ons hier gevolgd. JANSEN (RuTGAERT) schreef : Troost-spel, waer in de genade Christi den Gheloovigen toe - gheseydt, speels-ghewyse voor ooghen ghesteldt wort ; wtwysend de Historie : Vant Vrouken by den put, Siet wat 't geloof vermach : 't Wordt tot veel menschen nut Ghegeven aen den dach, Amst. 1602. kl. 8°. Zie Cat. van de Bal. der Maatsch. van Ned. Letterk , to Leid., D. I. b. bl. 120. JANSEN {WIDER) schreef: De geestelijcke Goudschale, of verzameling van Liedekens en Psalmen, om var en na de predicatie gebruikt te worden, 3de druk. Leeuw. 1683. 8°. herdrukt ald. 1751. ki. 8°. Zie Cat van de Bibl der Doopsgez gem. te Amst 2de afd., LA. 58. JANSENIIJS (CoRNELIus) werd volgens zijn grafschrift in 1510, te Hulst, geboren en begaf zich, na zijne taalkundige studien in 1529 aan de hoogeschool te Leuven voltooid te hebben, aldaar ook tot de beoefening der godgeleerdheid. Na minstens twaalf jaren onderwijs gegeven to hebben in de abdij van Tongerloo, werd hij, in 1550, priester van de St. Maar­tenskerk to Kortrijk, en in 1562, na het verkrijgen van den doctoralen graad in de godgeleerdheid, voorzitter van het th-eo­logisch collegie te Leuven en deken van St. Jacobus aldaar. De roep zijner bekwaamheden drong door tot aan het hof van Filips H, koning van Spanje, en het was op diens last dat hij de kerkvergadering van-Trente bijwoonde, waar hij zoowel door zijne zedigheid en geleerdheid, als door zijne welspre­kendheid uitmuntte. In 1568 te Leuven teruggekeerd werd hij tot bisschop van Gent gekozen, door pans Pius IV bevestigdett door F r a n c i s c u s Sonnius op den 8sten September van genoemd jaar ingehuldigd. Hij bekleedde die waardigheid gedurende acht jaren, en kwam in de onrustige dagen die hij beleefde meermalen met de regering eaanraking. Onver- andtrlijk was zijne genegenheid voor °den koning van Spanje en zijn ijver voor de Roomsche kerk, maar hij vergat daarbij echter zijne landgenooten niet. Want toen in 1572 de ingezetenen gebukt gingen wider den ijzeren scepter van. A 1 v a , leverde hij tad RemigiusDriutius, bisschop van Brugge, aan dezen een vertoog in, oru te bewijzen dat het uitgemergelde yolk niet 7* in staat was de zware lasten, door den- hertog opgelegd., te­ torschen, tevens klagende over de handelwijs van den land­ voogd, die kort te voren zijn procureur-generaal in Vlaande­ ren had gezonden om den eed van getrouwheid af te nemen. van de personen, aangesteld om die lasten met alle strengheid in te vorderen. Of hij gedwongen werd het vonnis over de Hieronymianen te Gent uit te spreken, of zulks uit eigene beweging deed, is ons niet bekend maar wel dat van dien tijd af dagteekent het gansche verval der letteren aldaar. .T an senius overleed te Gent den 10den April 1576, werd in- het koor van de St. Bavo-kerk aldaar begraven en met een grafschrift vereerd. Zijne afbeelding ziet het licht. Zijne zin­ spreuk was : State et Deum redama (Staat in uw geloof en bemint God, die u lief heeft). De onderstaande geschriften zien van hem het licht : Concordantia Evangelica et ejusdem Concordantiae ratio IV Evangelistarum, Lovan. 1549. fol. Commentarii in Concordiam ac totam Historiatn Evangelicam, Lovan. 1572, 1577, 1617. fol. Lyon 1597, 1606, fol. Brevis confessio fidei, Lov. 1567. 8°. Synodus Dioecesana habita Gandavi 1570, Lov. 1571.. Herdr. Gent 1640. 8°. Paraphrasis et Annotationes in omnes Psalmos Davidicos, Lov. 1569. 4°. Paraphrases in ea veteris Testamenti Cantica, quae per­ ferias singulas totius anni uses Ecclesiasticus observat, Lov. 1569. ibid. 1575. Commentarii in Proverbia Salomonis et Ecclesiasticum, Antv. 1589-. 4°. Annotationes in librum Sapientiae Salornonis. Antv. 1589. 4°. Zie Sweertius, Ath. Belg., p. 188; Foppens, Bibl. Belg., p. 203, 204 met portr. ; W a gen a a r, Vad Hist. I). VI bi. 64, 110; Glasius, Godgel. Nederl., 1. I. bl. 161, 162. D. III. bl. 665; Delprat, Vern. over de broedersch. van G. Groote, bL 176; De Navorseher, I). IV. Bijbl. bl. XLVIII ; Muller,. Oat. van Port?. , transsen, de Kerkherv. te Brugge, 1). II. bl. 248, 249. JANSENIUS (CoRNELIUs), bisschop van Yperen, werd te. Acquoi bij Leerdam, op den 28sten October 1585, geboren. Zijn vader, een timmerman, was Jan O t t e s of 0 t tj e en zijne moeder Liintj e G ij s b e r t s genaamd. Niet onbemid­ deld zijnde en tot de Roomsche kerk behoorende, wenschten dezen hunnen zoom eene wetenschappelijke opleiding te geven, zonden hem daarom naar Utrecht tot het aanleeren der talen en in 1602 naar Leuven, om zich aan de hoogesehool verder te oefenen. Hij verwierf zich daar niet alleen den graad van meester der vrije kunsten, maar legde zich ook met zooveel jiver en inspanning op de godgeleerdheid toe, dat zijne zondheid er onder leed, en er zich beginselen van tering bij hem openbaarden. In de hoop dat luchtsverandering hem nut­ - tig zou zijn, vertrok hij op raad van zijnen geneesheer naar Parijs, en verkreeg daar, bij eene aanzienlijke familie, den post van leermeester. Na als zoodanig eenigen tijd werkzaam te zijn geweest, vertrok hij naar Bayonne, zette daar zijne studien voort, en werd door den bisschop aan het hoofd van een collegie geplaatst. Na alzoo vijf of zes jaren te Bayonne gesleten te hebben, keerde hij naar Leuven weder, en zag zich eerlang tot overste van bet collegie van St. Pulcheria aange­ steld. Hij bedankte evenwel spoedig voor dezen post, gelijk ook voor het hem aangeborlen hoogleeraarsambt in de wijshe­ geerte, omdat hij zich door beiden in zijne verdere studien belemmerd zag. In 1617 tot doctor in de godgeleerdheid verheven, droeg men hem weldra het professoraat in die svetenschap op, en hij verwierf zich door zijn voortreffelijk onderwijs zoo veel roem en zoo groote achting, dat hij, namens de academische senaat, tweemalen naar Spanje werd afgezonden, om aldaar de belangen der hoogeschool voor te staan, die de Jezuiten van hare leerstoelen wenschte te weren Zoozeer voldaan was de koning van Spanje over zijne verrigtingen, dat hij hem in 1630 tot koninklijk hoogleeraar in de gewijde schriften te Leuven benoemde, en hem vijf jaren daarna tot bisschop van Yperen verkoos. Op zijnen geboortedag, in 1635, werd hij door den aartsbisschop van Mechelen als zoodanig gewijd. Hij had zijne bevordering tot die hooge waardigheid voornamelijk ook te danken aan zijn Mars Gallicus, een door hem geschreven werk tegen den koning van Frankrijk, waarin hij dezen vorst beschuldigde en veroordeelde wegens het verleenen van bij­ stand aan de Protestanten in Duitschland en de Nederlanden. Met ijver nam Jansenius zijne pligten waar, totdat hij den Eden Mei 1638 te Yperen aan de pest overleed. Hij werd aldaar in de hoofdkerk begraven en zijne grafstede met een Latijnsch lofschrift voorzien. Zijne of beelding ziet het Iicht. Zijne zinspreuk was : In veritate et charitate (In waar­ heid en in liefde), en bet staat tot zijnen lof aangeteekend, dat hij in het behartigen van die spreuk zijn hoogste streven gezocht had. Jan senius schreef de volgende werken Oratio de interiori hominis reforrnatione, habita anno 1627, in monasterio Affligemiensi, Lovan. 1627. Alexipharmacum pro civibus Silvaeducensibus, adversus Mi­ nistrorum suorurn fascinum. Lovan. 1630. 4°. In het Hollandsch vertaald, 's Hertogenb. en te Brussel, 1630. 4°. Spongia Notarum, quibus Alexipharmacum aspersit G i s­ bertus Voetius; Lovan. 1631. 8°. ibid. 1641. 120. Deze beide werken waren het gevolg van eene uitdaging der 102 Hervortnde predikanten van 's Hertogenbosch, aan de Roomsch­ gezinden in 1630, om met hen in tegenwoordigheid der rege­ ring, over de waarheid en den ouderdom der Roomsche kerk­ leer, te redetwisten, waarvan echter niets kwam en waarom Jans en i us goed vond het eerste werk in het licht te zenden, dat hij, nadat het door Vo e ti u s beantwoord was, door zijne Spongia Notarum deed volgen. Alexandri Pa t rici 1, Amachani, Theologi, Mars Gal- licus , seu de justitia armoruna et foederum Regis Galliae libri duo, Lov. 1635. Tetrateuchus, sive cornmentarius in quator .Fvangelia, Lovan. 1639. 4°. Bruxel. 1737. 4°. Pentateuchus sive coinmentarius in quinque libro9 Moysis, Lov. 1641. 4°. Analecta in Proverbia, Ecclesiasten, Sapientiam, Habacuc et Sophoniam, Lov. 1644, 1685, 1705, 4°. Behalve deze werken bestaan er van zijne hand twee verhan­ delingen, de eene de vi obligandi conscientias quam habent edicts regia super re monetaria (1633) en de andere de juramento, guod publica auctoritate magistratui designato imponi solet (1626), benevens eene Epistola Corn. Jansenii ad Jo- a n n em du Very e r d e Ha ura nn e, Abbatem S. Sigiranni, welke in diens werken is opgenomen. Een grout gedeelte van zijn leven besteedde Jan se n i n s aan de zamenstelling van een werk, dat eerst na zijnen dood het licht zag. Wij bedoelen zijnen Augustinus, die in 1640, in folio, werd uitgegeven. In dit boek, hetwelk de Jezuiten zelven, tegen welke het inzonderheid gerigt was, erkenden voor het werk van een geleerd en godvruchtig man, wordt de leer van den kerkvader A u g u s t in u s, wegens 's menschelijke ver­ dorvenheid, alsmede wegens de natuur en kracht der Godde­ lijke genade, welke alleen in staat is om dit gebrek te genezen, ontvouwd, en meest met de eigene woorden van A u g us t in us zelven voorgedragen. Ofschoon de Leuvensche hoogeschool ten tijde van J an s en i u s, eene aanhangster was van de innige, gemoedelijke, Augustiniaansche wijze van het Christendom op te vatten, en Jana en i u s zich zelf reeds een verklaard tegen­ stander der Jezuiten had betoond, was hij echter een te getrouw aanhanger van Rome, om zijnen arbeid zonder pausselijke•toe­ stemming het licht te doen zien. Op zijn sterf bed had hij 4an ook maatregelen genomen om hiertegen te voorzien, doch de uitvoerders van zijnen nitersten wil dachten eT anders over, en kwam zijn boek reeds in 1640 in het licht en, werd, of- ZOO schoon kerkelijk en wereldlijk goedgekeurd, in het volgeude jaar door de Congregatie van het JJeilig Officie veroordeeld, Het is onze teak niet verder over deze zaak uit te wijden. Genoeg zij Kier de vermelding, dat Jan s en i u s, zonder het te willen, er een strijd mede in het leven riep, die eene groote len ten gevolge had. Op last van pans Alex ander VII werd het lofvermel­ dende grafschrift op de graftombe van Ja -n s e n iu s wegge­ nomen en door een ander vervangen, hetwelk evenwel later, in den nacht van den 23sten op den 24sten April 1673 op last van de koningin.regentes Mar i a vernietigd geworden is, zoodat er alleen de cijfers van zijn sterfjaar (1638) op over­ bleven. Zie F o p p e n s , Bibl. Belg. p. 204-209 met portr. ; Ho o g­ straten, Woordenb., L uiseius, Wocrdenb , Levensb. van vertn. mann en vrouwen. D. III. bl. 190-197; Tegenzo. staat der Nederl. D I. bl. 53 —55 ; Y p e y , Kerk. Geschied. van de 18de eeuw. D. XII. bl. 334-340; van Kampen, Geschied . der Nederl. letterk. en wetensch. I). I. bl. 303, 304, D. II. bl. 21, 22; G 1 a s i u s , Geschied. der Christ. Kerk in Nederl. D. II. bl. 58— 64; Kist en Ite.yaards Ned Arch. voor Kerk. Geschied. D. II. bl. 134-140, D. III, bl. 483-487; G lasi u s , Godgel. Nederl, en de aldaar aangehaalde schrijvers ; bl u 11 e r , Bibi. van Pamflett. bl. 208 JANSENIUS (JAcosus), ook Janson iu s en Janssoo n genaamd, neef van den voorgaande, werd te Amsterdam in het begin van September 1547 geboren. Zijn vader vroeg ver­ loren hebbende, werd hij door zijne moeder naar Leuven ge­ ,zonden, waar hij zich eerst op de wijsbegeerte, daarna op de godgeleerdheid toelegde. Tijdens zijne studien kreeg hij lust om zich in de orde der Jezuiten te begeven, doch hij werd daar van door Adriaan Adriaansen teruggehouden. Na in Mei 1575 den graad van licentiaat in de godgeleerdheid verkregen te hebben, werd hij voorzitter van het Collegie van St. Geertruida. In 1580 werd hij gewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid te Leuven en kanonik van den tweeden rang in de hoofdkerk van St. Pieter aldaar. Hij zag zich, tot doctor bevorderd zijnde, in 1589 tot voorzitter van het paus­ selijk Collegie te Leuven aangesteld, werd tevens rector der hoogeschool en volgde den 29sten November 1598 Thomas Stapleton als koninklijk hoogleeraar der gewijde schriften .en als kanonik van den eersten rang van St. Pieter op. Eindelijk werd hij den 17den October 1614 tot deken van St. Pieter verkozen. Twee jaren daarna noodzaakte hem zijne .zwakke gezondheid van al zijne bedieningen afstand te doen, en hij overleed den 30sten Julij 1625. Hij werd in de kapel van het pausselijk Collegie begraven. J an s e n i u s werd om zijne vroomheid en geleerdheid ge­ prezen. Even als zijn bloedverwant, voornoemd, was ook hij een groot bewonderaar van Augustinus. Hij schreef de volgende werken Catholici Ecclesiastae instructio, Lovan. 1585. 12°. her- ,drukt aid. 1594. 12°. In sacrum Missae Canonem, quo Romana utitur Ecclesia,expositio, Lovan. 1586. 12°. herdrukt ald. 1604. 12°. Oratio funebris in obitum eximii D. H e n r i c i Gray i i, Lov. 1591. 4°.In Canticum Canticorum Salomonis Commentarius, Lov. 1596. 12°. herdrukt ald. 1603. 12°. Ingolstad 1605. 12°. In Psalterium, et Cantica , quibus per horas Canonicas Romana utitur Ecelesia expositio, Lov. 1597. 4°. Vitta coccinea, sive enarratio Dominicae Passionis, ex verbis utriusque Testamenti, aliisque contexta, Lov. 1600. 12°. Liturgica, sive de sacrificiis materiati altaris, libri quatuor, etc. Lovan. 1604. 12°. 't Proces van M e lc hisedech, bij aenspraecke, ant­ woorde, replycke, ende duplycke, gheinstrueert, ghefurnieert, ende in staet ghestelt, by Jacobus Ja n s s o n i u s , in 't licht ghebracht door F. v. C. Lov. 1618. 16°. Oratie funebris in obitum D. Ma t t h i a e H o v i i, etc. Lov. 1620. 4°.In Propheticum librum J o b enarratio, Lov. 1623. fol. Offencium decem Evangelicarum virtutum, seu beneplacitorum B. Maria e, ad form= Romani Breviarii accommodatum, Any. 1626. 8°. In Evangelium S. Jo an n i s expositio. Lov. 1630. 12°. Behalve deze werken liet Jansenius nog eenige andere in handschriften achter, die echter niet zijn uitgegeven. Zie Sweertius, 4th. Belg. p. 364; Foppens, Bibl. Belg. p. 518, 519; Paquo t, Memoir. T. I. p. 493-496; Kis t on R o y a a r d s, Nederl. Archief. voor Kerk. geschied. D. II. bl. 139. JANSENIUS. Zie de personen van dien naam op BOY. JANSON (CoRNELis), Zie JANSSENS (CoRNELis). JANSON (JoHANNEs), zoo als door den heer Kramm is uitgemaakt, veikeerdelijk Jacobus genoemd, werd te Ambon in Oost-Indien, in het jaar 1729 geboren en op achtjarigen ouderdom naar Nederland gezonden, om aldaar zijne opvoeding te ontvangen. Neiging tot de krijgsdienst hebbende, ontving hij ook onderwijs in de vestingbouwkunde, trad in Holland­sche dienst en klom op tot den rang van officier. Als zoodanig diende hij het land verscheidene jaren, doch zijne lust tot de schilderkunst, waarin hij toen reeds belangrijke vorderingen gemaakt had, deed hem zijn ontslag verzoeken. Hij leefde vervolgens geheel voor de kunst en vestigde zich te Leiden, waar hij in 1784 overleed, nalatende twee zonen, die volgen. Janson was een verdienstelijk schilder van vlakke land-en weigezigten, meerendeels naar de natuur vervaardigd. Hij schilderde ook watergezigten. Op 's Rijks Museum te Amster-dam is van hem eene schilderij, voorstellende het slot te Heem-stede. Volgens den heer I m m e r z e el is liet koloriet bij Janson wel eens monotoon en zwak, en de penseelsbehan­deling wat schroomvallig. Zijne landschappen zijn veelal met koeijen, schapen en ander veldgedierte gestoffeerd, naauwkeurig geteekend en met zorg, even als het geboomte en de gronden, net en uitvoerig bewerkt. Er bestaan van Janson ook geetste prentjes met landschappen en vee, waaronder voorname­lijk als de meest bekende voorkomen de twaalf maanden. Zijne afbeelding is in klein 4°. door Louis Bernard Coders zeer fraai geRst. Zie Immerzeel, Lev . en Werk. der Kunstsch., K r a m m, Lev. en Werk . der Kunstsch.; Duboureq, Beschrijv. der Schild. op 's Rijks Museum te Amst. bl. 73. JANSON (JOHANNES CHRISTIANUS), oudste zoon van den voor-gaande, werd in 1763 geboren en door zijnen vader in de kunst onderwezen, die hij aanvankelijk slechts tot uitspanning beoefende, daar ook hij in de krijgsdienst trad, in 1795 luite­nant bij de ruiterij werd, en als zoodanig verscheidene veldtogten in Duitschland mede maakte. Bij de Fransche overheersching nam hij zijn ontslag als ritmeester, werd weder in dien rang, na 1813, bij het Nederlandsche leger aangesteld, en vier jaren daarna gepensioneerd. Hij woonde vervolgens te 's Hage, waar hij met goed gevolg de kunst beoefende. Hij vervaardigde landschappen met vee, en fraaije binnen- en buitenhuisjes. Er bestaan ook van hem fraaije teekeningen en uitmuntend etswerk. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; K r a m m, Lev . en Werk. der Kunstsch. JANSON (PIETER), broeder van den voorgaande, werd in 1768 geboren en genoot het onderwijs van zijnen vader. Ook hij bragt eenige jaren in de krijgsdienst door, klom op tot majoor, doch om eene zware wond, die hij in een der door hem bijgewoonde gevechten bekwam, werd hij gepensioneerd. Hij vestigde zich te Arnhem en beoefende niet onverdienstelijk de kunst. Er bestaan van hem landschappen met vee, die zeer bevallig zijn, krachtig van kleur en kloek van behandeling. Hij etste ook koeijen-, schapen- en geitenkoppen. De tijd van zijn overlijden wordt niet vermeld. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.: K r a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. JANSON VAN KEULEN. Zie JANSENS (Commas). JANSONIUS (CASPARUS) schreef: Gods weg in het Heiligdom, zoo met zijne kerke in het gemeen als met een ijder uitverkoren zondaar in het bijzonder, Haar}. 1771. 8°. Zie Arrenberg, Naamreg . van Ned. Both . JANSONIUS (JA.coBus). Zie JANSENIUS (JACOBUS). JANSOON (CLAAs) schreef : Belijdenisse des gheloofs dat door de liefde werckt. z. pl. 1726. kl. 80. Zie Cat. van de Bibl. der vereenigd. Doopsgez. gem. te Amst. afdeel. II. bl. 11. JANSSEN (BARENT), een Zeeuw van geboorte, was een dapper zeeman. Hij leverde in Julij 1689 een hevig gevecht, met zijn schip de Faam, aan een Duinkerkschen kaper, in de Noordzee, en werd daarvoor door de Admiraliteit van Zeeland met eene gouden medaille vereerd. Welligt was hij dezelfde met dien kapitein J a n s s e n, die in 1706 met kapitein B r a k-m a n, twee Spaansche kapers te Lissabon opbragt. Zie d e Jo n g e, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. IV. St. I. bl. 183, D. V. bl. 474. JANSSEN (BAuDEwuN), geboren te Brielle, teekende het verbond der edelen, droeg de onderscheidene teekens van het­zelve, en werd daarvoor door Alva den 20sten October 1568 gebannen. Zie t e W at e r, Ilist.van het verb. der Edelen, D. II. bl. 484, 485. JANSSEN (FRANs), welligt een bloedverwant van den voor­gaande, was mede een verdienstelijk zeeman, die in Julij 1691 met P. v an H a t t en in Vlissingen zes veroverde prijzen binnen bragt. Zie de Jonge, Gesehied. van het Ned. Zeewez. D. IV. St. I. bl. 299. JANSSEN (JAN) was in het begin der zeventiende eeuw lid van de Rederijkers-kamer te 's Gravenhage, en leverde als zoodanig eenige stukken in Vlissings Redens-Lusilaof. Zijne zinspreuk was Houdt altijd goe moet. Zie v a n der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicke. JANSSEN (JoHANNEs) werd, na zijne bevordering tot propo­ nent, beroepen te Loenen en aldaar den 2den October 1726 bevestigd. In 1745 gekozen zijnde tot tijdelijk predikant bij het Bollandsche leger, was hij in 1746 te Bergen, in Henegouwen, toen die vesting aan de Franschen overging. Hij keerde naar zijne gemeente weder, en werd den 2isten Februarij 1747 te Bergen op Zoom beroepen, waar hij den Udell Junij bevestigd werd, nadat hij den 28sten Mei van zijne gemeente te Loenen al­scheid had genomen, Naauwelijks met zijne nieuwe gemeente bekend zijnde, werd de stad door de Franschen belegerd, en het is gedurende die belegering, dat Janssen zich met zijnen ambtgenoot F o 1 k e r s zeer verdienstelijk maakte. Tot het laatste toe hield hij vol net prediken en de soldaten in de gelederen aan te moedigen; en toen hij op den laatsten avond de preek in de gracht deed, omdat de kerk reeds geheel door het bombardement was verwoest, vielen er twee karkassen te midden zijner toehoorders, zonder echter iemand te kwetsen. Niet zonder levensgevaar ontkwam hij aan de vervolging der vijanden, na de overgave der stad; maar naauwelijks was deze weder door de Franschen verlaten, of hij keerde er weder, en deed er den 25sten December 1748 de eerste leerrede. Hij werd den Eden November 1776 emeritus, doch overleed reeds den 13den van diezelfde maand. Hij schreef: kerk van Bergen op den Zoom herstelt en ingewyd, ter navolginge der inwjinge van Jerusalems ijverig volbragten tempelbouw met vreugde en met oferhande , ofte Leerrede, gedaan ter inwijinge der kerk van Bergen op den Zoom, op den 15den October 1752. Over Esra VI: 14-17. Door J o ha n n e s J an s s e n, .Predikant te Bergen op den Zoom, waar agter bijgevoegt is , een Dort verhaal van de over- rompelinge der stad Bergen op den Zoom, door de Franschen op den 16 September 1747. Neffens de detaille van 't guar- nizoen, en de dispositie daags voor de overrompelinge der stad gemaakt. Alsmede des autheurs wedervaren, en de ontmoetinge op diem day en de volgende dagen. Bergen op den Zoom en Rott. 1752. 4°. 2de druk ald. in hetzelfde jaar en formaat. Het verhaal is afzonderlijk uitgegeven te Rott. 1777. 4°. en vroeger gedeeltelijk overgenomen in Fa u r e's Hist. abregee de la vile de Bergen-op-Zoom, la Haye 1761. 12°. ZieeBoekz. der gel. Wereld, 1726, b.bl. 516, 1745, a. bl. 720 1747, a. IA. 343, 713, 724, 1749, a. bl. 131; v an Wijn Bijv. en "lawn. 1). XX. bl. 61, 69 ; H e r m a n s, Mengeltverk over Noord- Brab. D. II. bl. 13, 14, 39, 40; Bosseha, Negri. held. to land, D. II. bl. 637, noot. JANSSEN (JoH. T.) schreef : Zee-Politie der vereenigde Nederlanden, 's Hage, 1652. 4°, Zie van Abkortcle, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. III. JANSSEN (PETRus) was lector te Wezel en schreef: Betoog vjt Prophetische en onlochenbaare historische kundig- heden, opgenzaakt in 't groot verschilstuk, rakende de toekomstige tiiden, beslissende in de tijdrekeningen van J. E. Ju n g iu s opgegeven, en teens de vrijmoedige dock zeedige aanmerkingen van J. v an Her w e rd e n over die tildrekeningen enz. beoordeelt en opgestelt, lste deel, Amst. 1753: 4°. 2de deel, waarin eene Voorreden, behelzende eene grondige en naauwkeurige vedediging des betoog enz. opgemaakt tegen het wikkend oor- deel van J. v an Her w er de n, Amst. 1754. 4°. Betragtingen over de groote dingen, die op het einde der wereld staan te gebeuren, Amst. 1756. 4o. Zia Boekz. der gel. Wereld, 1776, b. N. 4; van AblEonde, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III. V. VI; .A.rrenber g, Naamreg. van Ned. boek. JANSSEN (PETRus) werd geboren te Loenen in Gelderland, waar zijn vader, Matthias Janssen, won van Johannes Janssen bovengenoemd, toen predikant was. In 1773 tot proponent hevorderd werd hij , als adjunct van Abdias Vel in g iu s, te Bergen op Zoom bevestigd den 18den Januarij 1774 en in 1777 tot vast predikant verkozen. Hij werd in 1814 emeritus verklaard, en overleed te Bergen op Zoom den 4 den Julij 1818, in den ouderdom van 69 jaren. Hij be­hoorde tot de commissie voor de vervaardiging van een Evan -gelisch Gezangboek, ten behoeve der Nederlandsche Hervormde Kerk. Zie de Navorscher, 9, V. bl. 270, 1). VI. 131. 144 . JANSSEN (PIETER) vas een kunstig glasschilder, die in1612 te Amsterdam geboren werd en een leerling was van Jan van B o e k h o r s t. Hij overleed in 1672. De heer K r a m m vermeldt van hem , dat hij alle ordonnantien voor zijne glastafereelen met goeden smack zelf ontwierp, en dat hij ook een uitmuntend teekenaar was. Er moot ook etswerk van hem bestaan. W a g e n a a r meldt alleen van hem dat hij een goed teekenaar op papier was. Zie Wagenaar, Beschrijv , van Arne., D. XI. bl. 414 ; 1 m me r- z e e 1 , Leven en Werken der Kunsisch., K r a m m , Lev. en perk. der Kunstsch. JANSSEN (PIETER), een burger van Vlissingen, had te voren onder de Spanjaarden gediend, en, zijn paspoort verkregen hebbende , was hij te Vlissingen met Cornelia L a e v a n gehuwd en verdiende hij den kost met als kleedermakersknecht te werken. Toen nu in 1629, ten gevolge van het langdurig beleg van 's Hertogenbosch, bij tromslag vrijwilligers werden opgeroepen, om aan die belegering deel te nemen, trok J a n s-s e n ook derwaarts en werd, als oud gediende, door prins Frederik H e n d r i k tot vaandrig eener bende vrijwilligers aangesteld. Als zoodanig bragt hij door zijne stoutmoedigheid veel tot de overgave der stad bij, want toen op den 1 lden September de groote bres was geschoten en door de belegerden een tamboer was afgezonden, om vooreerst eenen wapenstilstand te vragen, nam Janssen dat oogenblik waar om zijn stout opzet te wagen. Hij rukt zijn vaandel van den stok af, windt het zich om het lijf, klimt door de bres in de stad, ijlt naar de groote kerk en, de deur tot den torentrap vindende open staan, klimt hij dien op en bereikt gelukkig het kruis, waaraan hij zijn vaan­del vast maakt en daarna weder behouden bij de zijnen komt. De belegerden, dit gewaar wordende, verbeeldden zich dat de stad reeds overgegaan was, en de belegeraars, door dit gezigt aangevuurd, drongen door de bres in de stad, waar zij geen tegenstand ontmoetten, dewijl de bezetting de wapenen nederlegde, waarop de overgave spoedig volgde. De prins , van de daad van Janssen verwittigd , bood hem, zoo hij lust had om te blijven dienen, eene aanzienlijkv rangverhooging aan, dock hier voor bedankte Janssen en gaf den wensch te kennen om, nu het beleg gebindigd was, weder huiswaarts te keeren. De prins stond hem zijn verzoek toe, gaf hem zijn afscheid in een allerloffelijkst getuigschrift, benevens eene beurs met 500 dukaten en eenen kleinen zilveren toren , die nog heden, met andere stukken, op het stadhuis te Vlis­ singen bewaard wordt. Janssen vertrok weder derwaarts, en liet voor zich in de St. Jacobsstraat een huisje bouwen, in welks gavel hij eene steenen afbeelding liet houwen van dien zilveren toren, met een bijschrift, benevens vier vergulde letters, wederzijds van den toren geplaatst, dus luidende : Per Bossche torenbov Die heb ick hier doe stelle, Ter eeren van Nassov, Tot spit al syn rebelle. T. II. V. D. De beteekenis dezer vier letters is niet bekend. Tijdens de Fransche overheersching was de spekslager E i n t w a c h t e r bewoner van bet huffs, en liet bij de komst der Franschen te- Vlissingen, den steen, waarop de toren en het opschrift gevon­ den worden, uit den gevel nemen, en na de omwenteling van 1813 weder op zijde vorige plaats stellen, waar hij thans nog gevonden wordt. Zie Winekelman, Geschiedk. Bericht, in de Ferh., uitgegeven door het Zeeuwsche Gen. te D XI. Foorr. bl. xxvi; te Water, luhuld. van Willem F, bl. 52, die den naam van den dapperen Janssen ontdekte ; van der A a , Herinneringen all de Ned. Gawk. D. II. bl. 321-324 ; Geschiedk. aant. omtr. Frederik He ndrik , en: . bl. 149, 150; de Navorscher, D. III. bl. 164. JANSSEN (STEVEN), een Zeeuw van geboorte, nam in 159& deel aan den togt van den admiraal Gerard S t r i b o naar of bij de kust van Guinea. De vijf schepen, voor dezen togt bestemd, waren uitgerust door Balthazar Mouchero n-, niet alleen om bij genoemde kust eenig punt in te nemen, om to dienen voor eene aanlegplaats en toevlugtsoord voor alle Nederlandsche schepen, maar ook om er eene kolonie te stichten -, en daardoor het land, waarop hij het oog had, voor het moe­ derland dubbel belangrijk te waken. Dat land was het eiland Del Principe, later het Prinsen-eiland genoemd, hetwelk bijzonder voor de suikerteelt geschikt was. Na eene reis van vijf maanden zetten de schepelingen voet aan land, en kwamen den tegenstand, van de zijde der Portu­ gezen ondervonden, te boven. Zij rigtten verschansingen op; bouwden er huizen en bezaaiden het land met tarwe en gerst. Doch weldra werden zij door de Portugezen in hunne verschan ningen gedreven en moesten zij besluiten, na velen hunner door ziekte verloren te hebben, naar het vaderland terug te keeren. Van Janssen wordt verder niets gemeld. Zie Swalue, De daden der Zeeuwen, b1. 249, 250. JANSSEN (WILLEM). Zie BLAEU (WILLEM JANSZOON). JANSSEN (WILLEM). Zie JANSZ. (WHALEN). JANSSEN (ZAcHARIAs). Zie JANSE (ZAcHARLAs). JANSSENBOY. Zie de personen van dien naam op BOY. JANSSENS (ABRAHAM), de beroemde historieschilder, volgeis vroegere schrijvers te Amsterdam geboren. Door den heer K r a m m is het uitgemaakt dat hij to Antwerpen geborenis. Hij behoort dus tot de Belgische school. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. JANSSENS (CoRNELls) de oude, is dezelfde als de door Immerzeel genoemden Janson van Keulen; hij word to Antwerpen in 1590 geboren en vertrok, na zich reeds hier te lande een grooten naam verworven to hebben, in 1618 naar Engeland, waar hij niet alleen de portretten van vele aanzienlijke personen schilderde, maar ook aan het hof van koning K a r el I in grout aanzien stond. Kort voor den dood van dien vorst moest hij, ten gevolge der staatkundige gebeurtenissen in En. geland, dit land verlaten , gelijk hij zulks dan ook den 10den October 1648 deed en naar Holland terugkeerde. Hij bezocht verscheidene hovers, maakte zich door zijne kunst vermaard en .zette zich vervolgens to Utrecht neder, waar hij v66r 1664 overleed. In dat jaar ten minste komt zijne vrouw, als weduwe te Utrecht wonende, voor. Haar naam is niet bekend. Zijn zoon volgt. Zijne afbeelding, door hem geschilderd en door C. W o u w m a n s in 4° gesneden, ziet het licht. Janssens was een hoogst verdienstelijk portretschilder. Zijn koloriet is zeer helder en natuurlijk, zijn toets ligt, zijn penseelstreek fijn, zijne vleeschkleur zacht en aangenaam, ter­wijl zijne stukken met veel zorg zijn afgewerkt. Hij evenaarde in vele opzigten van D ij c k en schilderde meestal op paneel. Zijne draperies waren bijkans altijd zacht, waarschijnlijk ors zijne vleeschkleuren helderder te doen uitkomen. Hij schilderde dikwijls miniaturen in olieverw, en niet zelden copieerde hij zijn eigen werk op die manier. Zijne schilderstukken behouden nog hunnen oorspronkelijken luister, betgeen men toeschrijft aan het gebruik van ultramarijn, zoowel in zijne donkere partijen als in zijne vleeschkleuren. Zie Immerzeel, Lev . en Werk. der iwnstifeh. D. II. IA; 78, 79; Kramm, Lev. en Werk . der Kunstach .; M u 11 a r, Oat. van Porir. JANSSENS (CottNnts) de jonge, zoon van den voorgaande, van wien hij onderrigt in de schilderkunst ontving en met wien hij in 1648 naar Holland wederkeerde. Hij leefde nog in 1698 te Utrecht en overleed aldaar in armoede, dewiji zijne huis­ vrouw zijn vermogen had doorgebragt. Hij schilderde onder anderen een zeer belangrijk portret van den hertog v an M o n- mouth, vervaardigd toen deze zich voor zijne ongelukkige expeditie naar Engeland toerustte. Zie K r am m, Lev. en Werk. der Knnsisch. JANSSENS (FRANCISCUS XAVERIUS) werd te Oosterhout geboren, alwaar zijn vader een geacht geneesheer was. Hij volbragt zijne studien aan de Latijnsche school te Turnhout, studeerde te Leuven in de wijsbegeerte en geneeskunde, en kwam, na de opheffing dier hoogeschool, in 1795 te Leiden, waar hij den Men Junij van dat jaar tot doctor in de geneeskunde bevorderd werd, na verdediging zijner dissertatie : De phthisi sive tabe universim sumpta, et speciatim de phthisi pulmonari. (Lugd. Bat. 1795, 4o.) Hij zette zich vervolgens te Oosterhout als geneesheer neder, en wedijverde met zijn vader in het uitoefenen der genees­ kundige praktijk. Onder bet Fransche bestuur tot burgemeester van Oosterhout verkozen, maakte hij zich zeer verdienstelijk bij de Katholijken, met het klooster der Norbertinessen aldaar onder zijne bescherming te nemen en te vrijwaren tegen de schraapzucht der Franschen, die deze stichting opheffen en derzelver bezitting voor goeden buit wilden verklaren. Sedert 1813 was hij lid van den raad der stad en curator der Latijnsche scholen aldaar, welke hij op allerlei wijzen trachtte te bevorderen. Als weldoener van het R. K. kerkgebouw to Oosterhout staat zijn naam op , een marmeren sehild in hetzelve gemeld. Janssens overleed eenige weken nadat zijn zoon, J o a n­ nes Josephus Bartholomaeus, diedoor hemonder­ wezen was, den isten Junij 1836 to Leiden tot doctor in de. geneeskunde was bevorderd, en zich naast zijnen vader te Oos­ terhout had nedergezet. De eerwaardige J. H. van Mierlo, R. K. priester en rector der Latijnsche school te Oosterhout, hield den 25sten. Augustus 1836 op hem eene lijkrede, die door den druk is bekend gemaakt. Hij schreef: Explicatio primi Hippocratis aphoristni in laudem experien- tiae medicorum, Bredae 1825, 80. Descriptio Cholerae, in qua definitio, causa proxima, et re- mota, divisio , diagnosis, prognosis, autopsia cadaverum, curatio et regimen prophylacticum therapeutice exarata occurrunt, Bredae 1833, 80. Zie de J o n g , Naana. van boeken; Hermann,. Bijdrage* over Noord.Braband, D. I. M. 248, 351-533, door ons hier gevolgd. JANSSENS (Jonkheer JAN WILLEM), den 12dert October ­ 1162 to Nijmegen geboren, was de zoon van Johanne s 112 jacobus Janssen s, Older in het regiment van A y 1 v a, en van A d r i a n a Ree s. Op twaalfjarigen leeftijd trad hij als kadet in dat regiment in dienst, werd den 5den Februarij 1777 vaandrig, en den 3lsten Augustus 1787 eerste luitenant, in welk jaar hij met de verdediging van Harlingen belast was. Hij verkreeg den 12den December 1788 den rang van kapitein en maakte als zoodanig in 1793 den veldtogt tegen de Fran­ schen mede. Hij was in dat jaar tegenwoordig bij de belegering van Landrecies, niettegenstaande hij nog lijdende was aan eene wonde, bij Werwick ontvangen, en nam ook deal aan den veldslag bij Fleurus. Ten gevolge zijner slecht genezene wonden werd hij den Isten Januarij 1796 gepensioneerd. In 1797 werd Janssens commissaris van de Fransche troepen, welke in soldij waren van de Bataafsche Republiek, en zag zich in die hoedanigheid , gelijk in 1800 als secretaris­ generaal van het ministerie van oorlog en kort daarop als eerste commissaris voor de administratie der Fransche troepen, meer­ malen naar Parijs afgevaardigd, om de drukkende en onteerende veranderingen tegen te gaan, welke het Fransche gouvernement voornemens was te brengen in de vastgestelde bepalingen, tus­ schen ons land en Frankrijk, over het onderhouden der troepen. Hij kweet zich van deze zendingen met evenveel ijver als eer­ lijkheid ; want de belangrijke sommen , die men ter zijner beschikking gesteld had en waarvan hij Beene verantwoording behoefde te doen, werden bij zijne terugkomst door hem terug gegeven, zonder iets terug te louden dan de reiskosten, die met de meeste zuinigheid gemaakt waren. Den 18den Februarij 1802 werd hij, na de opheffing van zijne administratie, met den rang van luitenant generaal tot gouverneur-generaal van de Kaap de Goede Hoop aangesteld, alwaar hij bleef tot 1806, na de overgaaf der kolonie aan de Engelschen. Hij leverde in de vlakte van den Blaauw enberg een slag tegen eene veel sterkere magt dan waarover hij konde beschikken, en de noodlottige uitslag daarvan was oorzaak dat de kolonie verloren ging. Hij bedong daarbij echter eene eervolle capitulatie, woonde, onder het genot van algemeene achting , nog eenige weken aan de Kaap en vertrok toen naar het vaderland. Daar teruggekeerd, werd hij op de meest vleijende wijze door zijnen nieuwen vorst, Lodew ij k Napoleon, ont­ vangen en benoemd tot staatsraad en buitengewoon secretaris­ generaal van het ministerie van oorlog, nog datzelfde jaar tot intendant-generaal van de Rijn-armee, en vervolgens tot directeur­ generaal van de administratie van oorlog. Niet lang bekleedde hij echter die waardigheden, maar behield toch zijnen rang van luitenant-generaal en den titel van staatsraad met een pensioen van 8000 gulden. Na eene reis door Zwitserland en Italie keerde hij aan het hof van koning Lodew ij k terug , die hem het gouvernement over de Indian zou hebben opgedragen, 113 indien zijn afstand van den troon dit plan niet verhinderd had. Nu werd Janssens door liet tijdelijk bestuur naar Parijs gezonden, om daarvan den keizer kennis te geven en diens plannen te vernemen ten opzigte van ons vaderland. Tijdens de veree­ niging met het Fransche keizerrijk hield Napoleon niet op Janssens dezelfde achting toe te dragen, als deze van zijnen broeder genoten had; hij benoemde hem ten laatste tot gouverneur-generaal van Indic, in de plaats van Daendel s. Ook als zoodanig was hij genoodzaakt voor de overmagt der Engelschen te bezwijken, en aan dezen, na eenen hardnekkigen tegenstand, met eenige weinige hem trouw geblevene Europeaiien geboden te hebben, de Nedcrlandsche bezittingen over te geven. Hij werd eerst als krijgsgevangece naar Engeland gevoerd, en in 1812 verkreeg hij de vergunning zich naar Frankrijk terug te begeven, onder belofte van niet meer tegen de Engelschen te strijden, indien hij niet uitgewisseld werd. fie Parijs terug­ gekomen, verlangde hij dat zijn gedrag door eenen krijgsraad zou onderzocht worden, maar Napoleon antwoordde hem, dat hij zelf zijne zaak onderzocht en hem volkomen geregtvaardigd bevonden had. Hij werd vervolgens benoemd tot kommandant der 31ste militaire _divisie, waarvan Groningen het hoofdkwartier was ; voor zijne geledene verliezen werd hij schadeloos gesteld en tot rijksbaron verheven. In genoemde betrekking onderscheidde hij zich door zijne wijsheid, waarmede hij een opstand in Oost- Friesland, zonder bloedstorting, moist te bedwingen. Op het berigt dat Engelsche fregatten voor Hamburg verschenen waren, voorzag hij de mogelijkheid, dat hij order zou krijgen tegen deze te moeten handelen, en herinnerde dus het Fransche gou­ vernement, dat hij nog niet was uitgewisseld en dat bijgevolg de eer hem verbood iets tegen hen te ondernemen. Nap o 1 e on gevoelde de waarheid van zijne bewering, en verplaatste hem als kommandant der 2de militaire divisie te Mezieres. Daar verkreeg _hij in Februarij 1813 zijn bewijs van uitwisseling. In Maart van het volgende jaar liet hij, op verkregen bevel, een derde van zijne troepen in de vestingen van zijne divisie en voegde zich, aan het hoofd van 6000 man, bij Napoleon te Rheims. De keizer Wilde hem toen het bevel over eene divisie infanterie, onder den maarschalk Ney, geven, maar Janssens bedankte daarvoor; even als later voor eene andere aanbieding , om met meerder magt naar Mezieres terug te keeren, omdat hij in het laatste geval vreesde tegen zijne eigene landgenooten te moeten strijden. Napoleon beval hem toen naar Parijs terug te keeren en den loop der gebeurtenissen aldaar of te wachten. Daar verbleef hij tot den intogt der geallieerden, nam Coen zijn ontslag, keerde in April 1814 in Nederland terug en good zijne diensten koning Willem I aan. Deze bevestigde hem in zijnen rang van luitenant-generaal en droeg hem de zamenstelling van het Ne­ derlandsche leger op. Hij werd vervolgens belast met het per- 8 soneel der armee bij het departement van oorlog, met den titel van commissaris-generaal en den rang van secretaris van staat, maar weinige maanden daarna werd hij, op zijn verzoek, nit (lie betrekking ontslagen en tot kanselier der militaire Willems­orde benoemd. Hij overleed als zoodanig te 's Gravenhage, op den 23sten Mei 1838. Door koning Lod ew ij k was Janssens achtereenvol • Bens benoemd tot ridder, kommandeur en grootkruis der orde van de Unie, door Napoleon tot ridder, grootkruis der orde van de Rennie en tot ridder, officier, kommandeur en groot-officier van het Legioen van Eer, en door Willem 1 tot grootkruis der Militaire Willemsorde. Laatstgenoemde ver­hief hem en zijne wettige nakomelingen in den Nederlandschen adelstand, met den titel van jonkheer. Janssens was tweemalen gehuwd ; eerst met Anna Balneavis, daarna met ....... Hartsen. Bij beiden liet hij een zoon na. Zie v an Kampen , Geschied. der Ned. buiten Europa, D. III. St. II. bl. 419-439, 495-498; Bosseha, Neerl. held. te land,1). St. II. bl. 644; Biograph. universelle. T. X. p. 130-­132, door ons voornamelijk gevolgd en nit medegedeelde oorspron­kelijke bescheiden verbeterd ; M tiller, Cat. van Portrett. JANSSONIUS (JAcoBus). Zie JANSENIUS (JAcoBus). 3ANSSONIUS (JoaANNEs), wiens naam ook Jan sonius en J a n z o n i u s gespeld word t, was de zoon van E g b e r t Janso niu s r predikant te Ouderkerk en Krimpen aan den IJssel, en van Magdalena v an Ha k end oeve r; -hij werd den 2 igen Maart 1658 te Ouderkerk geboren, en ver­trok in 1675, alzoo op zeventienjarigen leeftijd, naar de Leidsche Hoogeschool, werd in 1681 proponent , in 1682 predikant te VV illige Langerak, en nog in dat zelfde jaar te Moordreeht. Hij verkreeg in 1736 zijn emeritaat, nam den 30sten Julij van het volgende jaar afscheid van zijne gemeente, en overleed te Ouderkerk den 18den December 1745. Hij was den 30sten September 1687 gehuwd met Is a b ella van der Keessel, dochter vanD ionysius van der Kees se 1, koopman in lakens te Dordrecht, en van diens derde vrouw Jo b an n a C r o c i u s. Hij verwekte bij Naar twee zonen; D io n y s i u s, die in 1720 als predikant te Nieuw-Beijerland overleed, en Egbertu s, die in 1724 als predikant te Hel­ levoetsluis stierf. Zij overleed den 22sten September 1721. Johannes J a n s s o n i u s schreef de volgende werken: De geloofsbelijdenisse van onzeHervormde Lere, Rott. 1717. 80. De vriend zonder Bruiloftskleed of Predikatie over Matth. XXII . vs. 21. Rott. 1717. 8°. Dee leerrede hield hij op synodale order te Vianen, bij -gelegenheid• dat er in die gemeente zware-onlusten en verwar­ring ontstaan waren, en waarvoor hij dootden graaf van der gouden medailles beschonken werd. Heiligen uitspanningen om den geest te verlustigen, Rott. en Amst. 1720, 1725, 1731, 4°. 3 deelen. Korte beschrijving van de Ambachts-heerlijkheid Moordrecht, Gouda, 1729. 4°. Ebenhaeser of gedenksteen der hulpe, Gouda, 1732. 4°. He leven van Jezus Christus , alleen uit het Evangeliurn van Mattheus, Gouda, 1735. 8°. Fasciculus Myrrhae of Bondelke van welriekende Myrrhe om den geest te verlustigen, enz. Amst. 1739. 4°. Halcyonia of beschrijvinge van het Nieuwe Jerusalem, als ook leertneester der verborgentheden, zijnde een twaalftal ver­ maarde en duijstere plaatsen, die in helder daglicht gesteld werden, Roth 1740. 4°. Zie Boekz . der gel. Wereld, 1736, b. bl. 368, 1737, a . bl. 621, b . bl. 97, 1745, b. W. 724, 1746, a. bl. 341-352; van A b k o u d e, IVaamreg . van Ned. Boek . I. St. I. III IV; A r r e nb e r g, Naamreg. van Ned Boek ; S c h o tel, Kerk Dord. D. II. bl. 40, 388, 589, 599: (B odelNijenhuis) Opgay. van beschrijv. der gewest., steden enz. in de friend des Fader' 1). IV. St. IV. bl. 290. JANSSONIUS (JOHANNES HENRIcus). Het is ons niet ge­ bleken of hij een bloedverwant van den voorgaande was. Hij was afkomstig van een geslacht uit de Paltz, hetwelk om de geloofsvervolging gevlugt was, en dat gedurende ruim twee eeuwen tot op onzen tijd een schier onafgebroken reeks van predikanten aan de Nederlandsche Hervormde kerk geschonken heeft. Zijn grootvader was He n r i c us Johannes Jan s­ soniu s, predikant te Noordbroek, en zijn vader Jo ha nn e s, laatstelijk predikant te Veendam. Zijne moeder heette T i t i a Mein ts, en hij werd op zijns vaders eerste standplaats, Sid­ deburen, den 13den September 1701 geboren. Zijn vader op zevenjarigen leeftijd verloren hebbende, schijnt zijne moeder zich naar Groningen met der woon begeven te hebben, althans de jonge Janssonius ontving daar het onderwijs in de talen, en kwam, na het volbrengen zijner voorbereidende studien, aan de Groningsche hoogeschool. Reeds tot proponent bevor­ derd, woonde hij, aan de Utrechtsche academie nog eenigen tijd de lessen van den beroemden L a m p e bij, tot dat hij in 1723 tot predikant te Dirksland werd beroepen. Tijdens hij daar stond huwde hij den 3den October 1730 met An na Helena Emmius, dochter van Wessel Emmius, lui­ tenant en ritmeester in Nederlandsche dienst, en afstammelinge uit het geslacht van den beroemden U b b o 1 mm i u s. Hij vertrok in 1731 naar Emden in Oost Friesland, in 1745 naar Finsterwolde, in 1748 naar Veendam, en eindelijk in 1752 naar Groningen, waar hij den 1sten Maart 1780 overleed. De dichteres A nn a van der H o r s t vervaardigde op zijnen 6* dood een dichtstuk, waarin zij op eene roerende wijze hulde bragt aan 's mans reinen wandel en liefdevol gemoed. Zijne echtgenoot, bij wie hij geene kinderen verwekte, overleed merle in 1780, in den ouderdom van 84 jaren. Hij schreef : De algetneene Brief van den Apostel Jacobus verklaard en kortlijk toegepast, Gron. 1742. 4°. De algemeene Brief van den Apostel Judas verklaart en toegepast, Cron. 1750. 4°. Het heuchelijk gezigt van den Profeet Zacharias in zijn derde Capittel geopent -en toegepast, Gron. 1751. 4°. Ter nagedachtenis van S. Tj a s s e n s, Gron. 1753. Lijd- en leerschool van een christen, zijnde eene korte ver- *handeling van het lyden eens christens in eenige bijzondere stukken voorgedragen, tot nut en troost van Jesus strijdende leerlingen, Gron. 1756. 8°.Enerlel en verscheiden op den wegh naar den hemel, Gron, 1760. 8°.Israels minnenijt voorgedragen nit Ezechiel XVI: 6, 8, Gron. 1760. 8°. De natuur en kracht van 't ongeloof en deszelfs verborgene werkirgen in 't hart als de bron van alle kwaad, in eenige by- zondere stukken geopent, naar aanleiding van Hebr. . III: 12, 13, Gron. 1763. 8°. Het begin van de reizen • der kinderen Israels geestlijk over- gebragt, Gron. 1767, 8°.Verlossing der kinderen Israels uit Egijpte, Amst. 1768. 8°. J a n s s onius, heft ook de dichtkunst beoefend, blijkens een Treurdicht op het afsterven van He r ma n n u s W e r u- m e u s, Gildregts heer en gezwooren der stad Groningen enz. Zie Boekz. der gel. Wereld, 1725, a. bl. 123, 1731, b. hi. 633, 1745 b . bl. 127, 252, 1749, b . bl. 246, 247, 1753, a. bl. 619, 620, 1780, a. bl. 326-332, 441-449; Arrenberg, Naamreg. van Ned.Boek .; van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht .; Glasius, Godgel Nederl. J.A.NSSONIUS (HILLEBRANDUS), neef van den voorgaande en zoon van Hillebrand us Janssonius, laatstelijk pre­dikant te Zandeweer ; zijne moeder heette Elisabeth Kr ij ns. Op den 20sten April 1718 te Zandeweer geboren, werd hij door zijnen kundigen vader voor de academie opgeleid en volbragt bij zijne godgeleerde studien aan de Groningsche hoogeschool. Naauwelijks tot proponent bevorderd, werd hij in 1741 beroe­pen te Noordhorn. Hij vertrok van daar in 1750 naar Krops­wolde, en in 1753 naar Veendam, waar hij den 12den October 1789 overleed. In den strijd over het Avondmaal, waarin voornamelijk optraden Johannes C o n r a d u s Appelius en E g b e r t u s v a n Ear d e, die wij vroeger behandelden, streed J an s s o n i u s met bekwaamheid en moed, en maakte hij zich door zijne werken bekend als een vrijmoedig helder- denkend godgeleerde, wiens verdiensten thans nog gehuldigd worden, J. Me n s in ga, predikant te Meden, hield op hem eene lijkrede, welke het licht ziet onder den titel van: De goedenstrijd des geloofs en der bediening van het Evangelie gestreden. Van hem gaat in druk uit : e_ De waare aart der sacramenten zoo in het gemeen, als van het N. T. in het bijzonder, wie dezelve moeten, moogen, regt tot zegen konnen gebruiken en wie van dezelve moeten geweerd worden. Aangewezen en tot praktijk van godzaligheid aange- drongen in eene verklaring en toepassing van den 25 Zondag, de 81 en 82 vragen van den Heidelbergschen Catechismus en de Formulieren van Doop en Avondmaal ; waarbij gevoegt is eene leerrede over Hand. II. 39, Gron. 1764. 8°. 2 deelen ; 2de druk Gron. 1768. 8°.Brief aan W. Pfeiffers, Gron. 1768. 8°. Samenspraak over den waaren aart der Sacrarnenten. En wie dezelve moeten, moogen en recht tot zegen kunnen gebruiken. (Een uittreksel van de vorige verhandeling) Gron. 1770. 8°. Historisch verhaal nopens der Labadisten scheuring en velerley dwalingen met derzelver wederlegging door Jacobus K o el- man, Gron. 1770. 8°. Een vifftal leerredenen, Gron. 1772. 8°. De twee eerste leerredenen in dezen bundel zijn van H e n- r i k u s Herman n i u s, eerste leeraar te Veendam, ter inwijding van de Veendammer kerk en predikstoel aldaar. De drie taatste zijn van J a n s s o n i u s, en vervatten Veendarnmer Jubeljaar 1772, Veendammer kerk vergroot en Wildervank in roues bij't sterven van Karen Ds. S1 u i t e r. Janssonius voegde bij deze leerredenen een zeer belangrijk voorberigt, waarin hij over den aard en oorsprong der veenen handelt, en schoone proeven van _ natuur- en oudheidkennis geeft, welke nog heden ten dage door deskundigen met lof vermeld worden. Allereerste waarheden van den Christelliken godsdienst ge­ trokken uit de boeken des O. en IV. Verbonds, Gron. 1773. 8°. 3de druk ald. 1781. 8°.Noodigste waarheden van de Christelijke godsdienst, Gron. 1781. 8°. Zie Boekz.- der gel. Wereld, 1743, b..134, 1750, a. bl. 368, 1753, a. bl. 597; Ypey, Geschied. der ICrist. kerk in de 18de eeuw, 1). VII. bl. 401-411; A r r e n b e r g, Naamreg. van Ned. Boek.; Y p e y en Dermout, Gesehied. der Ned. Ilerv. kerk. D. III bl. 614; Beni t, Redev. over het 200 jarig bestaan der kolonie Wildervank, hi 38, 39, 75-78: Dit Woordenb. D. I. bl. 337, 1). V. bl. 27; Glasius, Godgel. Nederl. JANSSOON (JAcoBus). Zie JANSENIUS (JACOBUS). JANSZ (A.NToNis) was een glasschilder, die in het middender zeventiende eeuw te Utrecht leefde. Zie Kramm, Lev. en Week. der Kunstach. JANSZ (BR0ER) is de schrijver van Journael ofte Dagh -register van 't principaelste in Vlaende­ ren geschiet, sedert den 25 April tot den 15 Augusti 1604. So vant innemen der schansen, schermutselingen, als ook van 't ghe- weldich belegh ende overgaen van Sluys enz. Alles soo ick het selve gesien ende van gheloofweerdighe personen ghehoort hebbe. Amsterdam 1604. V. De schrijver was boekhandelaar te Amsterdam en is als uit­gever genoegzaam bekend. Hij noemde zich in 1619 op een vliegencl blaadje over Oldenbarnevelt: oud courantier in het legher v. S. Princ. Ex. Men moet dit echter zoo ver­staan, dat hij wel, even als te Sluis, bij de meeste onderne­mingen van den prins tegenwoordig was, maar dat zijne berigten of vliegende blaadjes, die als het begin der couranten hier to lande kunnen aangemerkt worden, te Amsterdam gedrukt werden. Genoemd Journael is met een kaartje van het oorlogstooneel op den titel voorzien, waar boven de verklaring met cijfer­aanwijzing. Het eigenlijke Journael loopt tot aan de overgang van Sluts (20 Aug ), maar daarachter vindt men eenige be rigten omtrent het vijandelijke leger. Daarom is op eene andere oplage van denzelfden druk van dit Journael, op den titel 15 Augusti in 15 September veranderd. Lie Tiel a, Bill. van Pamflet. bl. 70, 71. JANSZ (CLAEs) was een bekwaam glasschilder, die omstreeks 1600 te Rotterdam bloeide. Op last der regering aldaar ver­vaardigde hij een glas voor de Groote kerk te Gouda, voor-stellende de Overspelige Vrouw voor Christus. Zie K r am in, Lev. en irtrk. der Kunstsch. JANSZ (Comma's) schreef : Bewijs voor het ghebruyken en bedienen van eenig doopsel of Sacramentlyck teecken, tenzy iemant daartoe vercoren en verordineert is. Z. pl. 1604. kl. 8°. Zie Cat. van de Bib!. der Vereen. Doopsgez. gem. te Amst. 2de aid. bl. 30. JANSZ (DJRcK) was een schilder te Utrecht, die aldaar in het begin der zestiende eeuw leefde. Zie Kr am m, Lev. en 1Verk. der Kunstsch. JANSZ (Douwi) werd, waarschijnlijk te Harlingen, in 1584 geboren en huwde te Leiden in 1609 met Ma r ij tje Jans dr. Hij was de vader van den beroemden schilder Gerard Do u. en oefende zelf de glasschilderkunst te Leiden uit. Zia sterf­jaar is niet bekend; hij leefde inn 641 nog. Van zijne wer­icon is niets meer voorhanden. Zie Kra m m, Lev. en lrerk. der Kunstsch. D. II. bl. 363, 364 47. JANSZ (FRANs) was een beeldhouwer, die in het midden der zestiende eeuw voor -rekening der stad Utrecht werkzawn was. Zie Kr am m, Lev. en Werk. der Kunstsch JANSZ (FRANs) van Vlissingen afkomstig, was een dapper zeekapitein, die een belangrijk deel nam aan de overwinning van 11 ollar e bij het Slaak in 1631. Zie S w a lu e, de daden drr Zeeuwen gedurende den opstand tegen Spanje, bl. 191. JANSZ ( E1ENRIK) was goudsmid en muntmeester te Kam-pen, in welke laatste stad hij, ten behoeve zijner regering, ten jare 1470, klein geld muntte. Zie van der Ch ij s, de Munten der Heeren en Steden van Over­ ijss. bl. 319. JANSZ (HENRIK) was een schilder, die in de zestiende eeuw te Utrecht bloeide en voor de Buurtkerk aldaar werk­zaam was. Zie Kram m, Leo. en Werk. der Kunstsch. JANSZ (HENRICK) was een beeldhouwer, die in de eerste helft der zestiende eeuw te Utrecht bloeide. Zie K ram m, Lev. en Werk. der Kunstseh. JANSZ (HERMAN) wordt als historieschilder vermeld, die in het begin der zestiende eeuw te Utrecht bloeide. Zie K r a mm, Lev. en Werk. der Kunstsch. JANSZ (JACoB). Zie CAIVIPEN (JACOB VAN). JANSZ (JoosT) die zijn naam ook J a n s o o n schreef. De Heer K r a m m meent, dat, daar hij voor monogram een Hg­ genden hamer op een stuk steen gebruikte, en de steel van dien hamer altijd de twee woorden J o o s t en J a n s z van een scheidt, hij zich J o o s t B i 1 h a m e r J a n s z genoemd heeft. Hoe dit zij, zeker is bet, dat hij, gelijk sommigen hem noemen, niet Beeldsn ij d e r heette. Hij was land­ meeter van Amsterlandt, geadmitteert bij de Hooven van Holland" en werd in 1541 te Amsterdam geboren. Als beeld­ houwer, kaartteekenaar en ook als uurwerkmaker maakte hij zich beroemd. W a g e n a a r meldt dat het vermaarde Straats­ burger uurwerk door hem is vervaardigd; ook was er, volgens dien schrijver, eertijds in het Minderbroedersklooster te Am­ sterdam veel beeldwerk van hem te zien, onder anderen een Christus met zijne discipelen in den Hof Gethsemane, waarvan de kunst zeer geroemd werd, doch dat bij de beeldstormerij geheel verloren ging. Als teekenaar en kaartmaker deed hij zich onder anderen kennen door: Eene kaart van Noord-Holland in 1575. Het was vooral door deze kaart dat Jansz zich eene groote 120 vermaardheid verwierf. Hij maakte dezelve op last van den Hertog van Alva en kreeg er eene belooning van 1000 gul­ den van dezen voor. Dezelve was in hout gegraveerd en werd omstreeks 1610 nagesneden en herdrukt te Amsterdam bij Harmen Al 1 ertszo o_n van Warmenhuijzen. Naderhand is ze in het koper gebragt door le F r a n c q van Berk hey en in het jaar 1778 bij Y n te m a en Tieboel te Amsterdam uitgegeven. Kaart van 't beleg van Leyden. Grondteekenzngen van 't Minderbroeders-klooster en van 't St. Jorishof te Amsterdam. Eene teekening van de Spits van den tooren der Oude Kerke in houtsnede. Jansz was gehuwd met Katharina Klaasse Gaef, dochter van Claes Gaef en Margaretha Banjaert, weduwe van Lambert Korneliszoon Opsij, en verwekte geene kinderen. Hij overleed te Amsterdam den 8sten No- vember 1590. Zie le Long, Beschr. van Amt. bl. 531, 540, 556; W a g e n a a r Beschr.. van Amu. D. I. bl. 84. 106, D. XI. bl. 232, 233; J. Ko• Ding, Dist. berigt wegens Joo8 t Jan s z Be el ds n ij de r en de door hem vervaardigde stakken, in de Fern. van de 2de klasse van het Son. Inst . D. V. bl. 1-54 (1$ 31); Kron. van het fist. gen. te Utr.. D. VII. bl. 310, 311; K ram m, Lev . en perk. der Kunstsch. JANSZ (JoRis) van Zaandijk, vervaardigde een: Rijmgedigt wegens de aanmerkekke swaare besoekinge Gods over Nederlant. Wij weten niet of dit gedicht in druk is uitgegaan. De vervaardiger leefde in 1717, en vond voornamelijk in den hoogen watervloed van den 25sten December in genoemd jaar, aanleiding tot het zamenstellen van zijn vers. Zie H o n i g, Gesehied. der Zaanl , D. II. Aant bl. 23. JANSZ (IC), een leeraar der Doopsgezinden, hield eerie lijkpredikatie op Jan G e r r i t s z Buyse r, leeraar der Doops­ gezinde gemeente aan den Uithoorn, welke geplaatst is achter diens XXXII Predicatien, Amst. 1697. 4°. Zie Arrenberg, Naamreg . van Ned. Boek . D . I. St. III. bl. 39, 106, JANSZ (PIETER), van Wormerveer, schreef: Korte Chronysche beschrijvinge van die vrijheyt der religien, Hoorn 1609. 4°. De Belijdenisse des Christelyke geloof der Mennonieten, door Hans de R i e s, op nieuw met aanteekeningen en bijvoegingen van seer vele schriftuurplaatsen opgehelderd en bekrachtigd, Krommenie 1654, 2de druk ald. 1660. Zie Zaanl. Jaarb. 1853, bl. 39; Cat. van de Bibl. der Rem. gem. is Amst. bl. 74. JA NSZ (SYMEN) w as een schilder die in het midden der vijftiende eeuw te Leiden bloeide. Zie K r am m, Lev. en Werk. der Kunstsch. JANSZ (TYBAUT) komt als beeldsnijder voor in de Thesau­ riers-rekeningen der stad Haarlem, van het jaar 1468. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. JANSZ (WILLEM) of Jan s s e n, van Amsterdam was in 1605 of in 1606 de ontdekker van Australia. Zie Prof. L a u t s, in den Algem. Komi- en Letterb. 1835, D. II. bl. 262-264, 1841, I). II. bl. 276-279; Dezelfde, in de Bijdr. voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned. India, Nieuwe Reeks, D. II. bl. 303; de Navorscher, D. V. bl. 296, D. IX. bl. 277, 278. JANSZE (PIETER) schreef : Samenspraeken tusschen twee Boeren ap i c G. en Hui g B. met een Advocaat in compagnie, waarbij een Predikant, over de wonderkke gevallen enz. Dordr. 1751. 8°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boeic. D. I. St. V . JANSZEN (JACoB) van Haarlem afkomstig, waar hij op het laatst der vijftiende en in het begin der zestiende eeuw als schilder werkzaam was. Hij was de leermeester van J a n M o s ter t , en schilderde in 1474, onder anderen, het Outer van de koorndragers voor de groote kerk, welk stuk welligt ten tijde van de beeldstorming is overgebragt naar de gilde­ kamer van deze lieden, waar bet in 1764 nog te zien was. Hetzelve stelde voor Christus aan 't kruis tusschen de twee moordenaars. Zie K r am m , Lev. en Werk der Kunstscla. D. III. bl. 788. JANSZEN (PIETER). Zie JANSSEN (PIETF,R). JANSZOON (CoRNEms) bijgenaamd de Haan of h e t H a a n tj e , werd te Amsterdain geboren en gaf reeds vroeg blijken van zijnen moed , zoo dikwijls als de gelegenheid zich daartoe aanbood. Van Inatroos tot kapitein opgeklommen, deed hij met zijn schip verscheidene togten tegen de Duinkerksche kapers, die steeds in hem een onvermoeid en dapper bestrij­ der vonden. Ook was hij in de Middellandsche zee nu en dan met Spaansche en Moorsche kapers slaags. Bijzonderheden omtrent die gevechten ontbreken ten eenenmale. Aileen van bet laatste door hem geleverde gevecht is iets meer bekend. In 1633 wederom door de directeuren te Amsterdam tegen de Duinkerksche kapers uitgezonden, ontmoette hij twee vijande­ lijke schepen, die hem van weerszijden aantasten. De overmagt doet Janszoo as niet verzagen. Hij werpt zich te midden der vijanden, en had het geluk het eene schip in den grond te schieten en het andere op de vlugt te jagen . Hij zelf sneu­ velde echter in dit gevecht. Zijn lijk werd naar Amsterdam gevoerd en aldaar met groote static begraven. De directeuren aldaar deden hem ter eere, ten zuiden van het koor in ge­ noemde kerk, eene zwart marmeren graftombe oprigtcn. Boven in de lijst pronkt zijn wapen, zijnde een kraaijende haan, en 'onder staat het zeegevecht met de beide schepen, waarin hij omkwam, afgebeeld. Daartusschen staat een Latijnsch op­ schrift van Caspar Barlaeus, hetwelk door Wagenaar vermeld is, terwiji onder de of beelding van het zeegevecht de volgende regels van L a u r en s R e a al geplaatst zijn : Hier rust de held, die van zijn vijands schepen In zcvenmaal kwam zeven vlaggen sleepen, En gaf voor 't laatst op twee zoo dapper vonk Dat d' eene vlood, en d' ander hij hem zonk. De of beelding van C o r n el i s J a n s z o on ziet het licht. Zie Wagenaar, Besehrijv. van .hltnst . D . VII. bl. bl. 345 — 347, D. XI. bl. 241; de J o n g e , Geschied. van het Nederl. Zeewez. D. I. bl. 367 ; Muller, Cat. van Portrett. bl. 104. JANSZOON (HENDRIK) bijgenaamd lange H en d r i k van Amsterdam , was een hopman in staatsche dienst, die in 1606 onder Jakob v an Hee msk er k dienende, in den slag bij Gibraltar, door een kogel doodelijk getroffen werd. Zie Wiersbitsky, de Tuchtigj. Oorl. D. V. bl. 315. JANUS SECUNDUS , eigenlijk Joannes Nic o 1 a i ge­ heeten, was waarschijnlijk de jongste zoon van Nicol a us E v e r a r di , wiens levensberigt wij in het 5de deel (bl. 244— 246) gegeven bebben, en van Elisabeth van B 1 y ou 1. Hij werd te 's Gravenhage op den 14den November 1511 geboren, en ontving daar zijne eerste opvoeding, tot dat hij met zijn vader in 1528 naar Mechelen vertrok. Hij werd S e c u n d us genoemd , waarschijnlijk omdat hij de tweede der zonen van Nicolaus Everardi was, die Joannes werd geheeten, zijnde de eerste jong overleden. Reeds vroeg ont­ wi kkelde bij hem, even als bij zijne broeders N ic o 1 au s G r u d i u s en H a d r i a n u s Marius, eene buitengewone zueht tot de Latijnsche dichtkunst, maar weldra overtrof hij die beiden in vaardigheid, en zijn dichtvuur werd niet weinig aangeblazen door zijne leermeesters te 's 1-1 age, J a cob V ol­ car d en Rumoldus Stenemola (van de Steenemeu­ 1 e n) , wier verdiensten met dankhaarheid door hem in schoone verzen herdacht zijn. Te Mechelen zette hij ten huize zijns vaders zijne studien voort, en legde zich ook op de schilder­ en graveerkunst toe, in welke eerstgenoemde kunst hij door den vermaarden J o a n v an S c ho or 1 onderwezen is. In 1532 vertrok hij naar de hoogeschool te Bourges, om de voortref­ felijke lessen van den hoogleeraar in de regten, A ndreas A 1 c i a t u s , bij te woven, en het was daar dat hij ook met de beroemdste mannen van zijnen tijd banden van vriendschap 123 aanknoopte. Hij keerde in Maart 1533 naar Mechelen weder, alwaar zijn vader kort na zijn vertrek overleden was. Deze geene aanzienlijke bezittingen nagelaten hebbende, moesten zijne kinderen voor hun eigen bestaan zorgen. Daartoe, en door zijne liefde voor de kunst aangespoord, besloot hij naar Italie te vertrekken, van waar hij zich naar het hof van keizer Karel V te Arragon begaf, met oogmerk om zich in diens gunst aan te bevelen. Hij had het geluk te Mown als secre­ taris van den bisschop van. Toledo, J o a n n e s T a v e r a , ge­ plaatst te worden. lntusschen de vriendschap en achting van verscheidene aanzienlijke personen verworven hebbende, waren ook zijne bekwaamheden aan den keizer niet verborgcn geble­ yen, en toen deze zich gereed maakte de Turken in Afrika te gaan bestrijden, wenschte hij dat Janus S e c u n d u s hem op zijne reis naar Tunis zou vergezellen, om, gelijk sommigen willen, een waardig zanger van dien togt met zich te hebben. Hij woonde dien kloekmoedig bij ; maar zijne zwakke gezond­ heid noodzaakte hem weldra naar Spanje terug te keeren. Hij bleef echter kwijnen, en door de hoop gestreeld dat de vader- Iandsche lucht zijne krachten zou doen herstellen, verliet hij Spanje en keerde naar Nederland weder. Naauwelijks hier aangeland, werd hij aangesteld tot secretaris van Georgius van E g m o n d , bisschop van Utrecht en abt van St. Amand, en ontving kort hierop eene benoeming in diezelfde betrekking bij den keizer. Maar deze laatste waardigheid mogt hij niet aanvaarden. Hij begaf zich naar Doornik bij den bisschop, en werd er door eene hevige koorts aangetast, die hem op den 24sten September 1536 uit het leven rukte. Niet te Doornik maar te St. Amand, in Henegouwen, in de kerk der Bene­ dictijnen, werd zijn stoffelijk overschot ter ruste gelegd. Zijne bloedverwanten en vrienden deden hem ter eeie eene marmeren graftombe vervaardigen, die in 1566 bij den beeldenstorm ver­ nield, doch later op last van C a r el de Pa r, abt van die plaats, hersteld is. Niet alleen hebben zijne broeders en de geleerdste manners van zijnen eeuw zijne nagedachtenis bezongen, maar zijn naam is ook door de grootste geleerden van lateren tijd verheerlijkt ; en zulks te regt ; want welke starren er onder onze Latijnsche dichters ook heerlijk prijkten, hij voorzeker overtrof die alien, en gedurende meer dan drie eeuwen is hij als de voortreffe­ lijkste hunner door landgenoot en vreemdeling begroet. Evenmin als wij het wagen zullen uit te wijden in den lof zijner gedichten, evenmin achten wij het onnoodig hier eene lijst van dezelven te doen volgen. Zijne Elegien, Puntdichten, Oden, DichterlgIce Brieven, Lijlezangen, Mengelingen en Kusjens zijn door zijn broeder Ha d r i a n u s Marius te Leuven in 1536 voor het eerst uitgegeven. Deze eerste uitgave werd in 1541 te Utrecht herdrukt, en in 1561 door eenen tweeden 124 druk, te Parijs in 12°. verschenen, gevolgd. Ook van deze uitgave zag in 1582 eene herdruk het licht, en na dien tiid is dezelve in verschillende talen uitgegeven. In 1619 heeft Pe tru s Seri verius te Leiden alle de werken van Janus S e cu n d u s , volgens de eerste uitgave en echte handschriften, vermeerderd met zijne reisbeschrijvingen in ongebonden stijl, en de op hem gemaakte lijkzangen, uitgegeven, tervvijl de hoogleeraar P. Bosse ha in lateren tijd de Opera Omnia Joannis Nicolaii Secundi, voorafgegaan door zijne uit- muntende Dissertatio de Joanne Nic olaio Secundo dequi gente ejus (Lugd. Bat. 1821. 8°. 2 volum.), het licht deed zien. Vooral waren het de Basia of Kusjens van Janu s Sec undu s, van welke de achtbare en ernsti- ge Hadrianus Junius getuigde , dat zij zoo lang in waarde sullen gehouden worden, ale de mond der minnen- den tot kussen geneigd zal zijn, Basia (Joann is Secund i) vivent dum basiis amantium ora patebunt") die in verschillende talen overgezet, schier ontelbare herdrukken beleefden, en die, ook door Nederlandsche dichters gedeeltelijk overgezet, door Mr. A. W Engel en vertaald, benevens het oorspronkelijke te Groningen in 1830 zijn uitgegeven, van welken bundel al­ daar in 1839 een tweeden druk verscheen. Als beoefenaar der schilderkunst deed Janus S e c u n d u s zich kennen, door een in den jare 1532 vervaardigd portret van den reeds genoemden bisschop van Palermo, welke schil­ derij hij aan zijnen leermeester van Sc hoorl te Utrecht zond. In de graveerkunst was hij ook seer ervaren, en in het stem­ pelsnijden beroemd. Zijns bekwaamheid in deze kunsten is op te maken nit den afdruk eener door hem vervaardigde penningplaat, voorstellende het gelaat zijner beminde J uli a , een meisje, waarvan niets anders bekend is dan dat zij tot eene aanzienlijke Mechelsche familie behoorde, de liefde van Janus S e c u n d us met weermin beloonde, doch op bevel harer ouders met een ander huwen moest. S e c u n d us stem­ pelde ook een penning ter eere van Karel V, aan wien hij den-zelven met een bevallig gedicht aanbood De of beelding van J a n u s Se c u n d us ziet op verschil­ lende wijzen het licht. Er bestaan bier te lande drie geschil - derde portretten van hem ; een to 's Gravenhage op het Raad­ huis ; een te Leiden op de Bibliotheek der hoogeschool en an in de groote gehoorzaal van het Athenaeum te Amsterdam. De hoogleeraar Boss c h a plaatste, voor zijn reeds genoemd werk, een portret van Janus Secundus, geheel verschil - lend van al de bekende, zoo in gelaat als kostuum, hetwelk naar eene oorspronkelijke schilderij van Joan van Sc hoorl gegraveerd is, doch welks identiteit betwist, en ondanks eene latere verdediging van hetzelve, door genoemden hoogleeraar, tot heden nog betwist won't. Zie F o p p en s Bibl. Belg . p. 726-728, met een zeer slecht portr.; Saxe, dnom. Lit. T. III. p. 149; Peerlkamp, de Podia. Latin. Natl. p. 36-47; Hoeufft, Parnas. Latino Belg p. 25-28; Collot d'Escury, Holl. Roem, D. I. bl. 39; Aanteek. bl. 95-97, D. IV. bl. 16, 17, dant. bl. 126-135; v an de r Chijs, Tijdsch. voor Alg.Munt- en Penningk. D. I. bl. 307-321; Algent. Konst . en Letterb 1839. D, I. bl. 349, 381; Mr. W J. C.van Hasselt, Het geslacht der Nicolai en de portrett. van Joanne s Secundus, in de Gids 1839, N. IX. Mengelin­ gen bl. 356 en volt. met portrett. en de aldaar aangehaalde wer­ ken;Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsph.; K r a m m , Lev. en perk. der Kunstsch.; Muller, Cat. van Portrett. JANSZ (J.) vervaardigde niet zeer stichtelijke liedjes in de Caliope of vermakelyke gang godin van J. T. D u is b u r g, Amst. 1655. 'Lie van der Aa, Nieuzc Woordenb . van Ned. Dicht . JANZOEN (JAc0P) was in 1400 goudsmit te Haarlem en vervaardigde de zilveren schotelen welke door de regering van die stad aan J ac o ba van Be ij e r en werden vereerd, bij gelegenheid van hare komst binnen die stad. Zie K r a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. JANZONIUS (A.) sebreef een paar versjes in het stamboek van Johanna Koerten. Zie van der A a, Nieto? Woordenb. van Ned. Diehl. JANZONIUS (J.) Zie JANSSONIUS (JoHANNEs). JANZONIUS (S.) schreef:Van het voontelen en kinderbaren. 1681. 8°. Venus plagen, Rott. 1736. 8°. Zie Arrenberg, Naamreg van Ned. Boek . JAPIKS (GrsBERT), Zie JACOBSZ (GYSBERT). JAPIN (JAQuEs of JEAN), maakte zich als tooneeldichter bekend door de volgende niet onverdienstelijke vertalingen, die alien op den Amsterdamschen schouwburg vertoond zijn De lastigheid der Rijkdommen ; blijspel naar het Fransch, Amst. 1739. 8°. De Woekeraar Edelman ; kluchtspel naar het Fransch, Amst. 1740. 80, Arlekijn Huila ; kluchtspel naar het Fransch, 1747. 8°. Zie van (l e r Marek, Naemr. van Nederd. Tooneelspel. bl. 70; Witsen Geijsbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. D. IV. bl. 21; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk te Leid. D. I. b. bl. 121. JARDIN (GuiLLAumE Du) was raad en generaal-meester van de munt onder Filips de Goede, graaf van Holland. Zie van der Chijs, de Munten van Hollgnd en Zeeland, bl. 436. JARDIN (JULIAN DU) of de Gar d y n , was een historie­schilder, die in het begin der zeventiende eeuw te Amsterdam bloeide en van Keulen overkwam. 126 Zie Kramm, Lev. en Werk e der Kunstsch, JARDIN (KAREL Du) boogstwaarschijnlijk een bloedverwant, welligt wel een zoon, van den voorgaande, werd te Amsterdam omstreeks 1635 geboren. Hij genoot het onderwijs van den vermaarden N i c o 1 a a s van B e r c h e m , wiens verkiezing hij volgde in het schilderen van landschappen met beelden en dieren. Zich reeds vroeg naar Italie begeven hebbende, be­ haalde hij veel roem door zijnen arbeid ; maar ofschoon hij altijd won, kwam hij ook altijd te kort door zijn ligt­ zinnig en verkwistend leven. Naar zijn vaderland terug­ keerende, vertoefde hij eenigen tijd te Lyon, waar men wil dat hij huwde met eene bemiddelde doch reeds in jaren ge­ vorderde vrouw, in wier logement hij zich diep in schulden gestoken had. Met deze vrouw kwam hij te Amsterdam, doch hij liet haar spoedig zitten, begaf zich op nieuw naar Italie, verbleef eenigen tijd in Rome, trok toen naar Veneti6, brag er eenen geruimen tijd door, en stierf er in 1678. Ofschoon der Hervormde leer toegedaan, werd hij, zoo hoog achtte men zijn talent, op zeer eervolle manier ter aarde besteld, en wel, gelijk verzekerd wordt, op Roomsche manier, in het gewaad van eenen kapucijn. Volgens den heer Immerzeel bezat du Jardin als schilder, zoo wel in de teekening der figuren als in het kolo- een geheel oorspronkelijk karakter. Zijne kleuren zijn levendig, zijne piquant door de eon gedaagde gronden, warm van toon, zijne schaduwen hider en in alle zijne kunstwerken is het duidelijk te zien, dat hij de schilderachtige streken, die hij bezocht, met opmerkzaamheid gade geslagen had en ook zijn voordeel met de hooge kunstverdiensten der Italiaan­ sche meesters heeft weten te doen. Hij heeft ook zeer geestig geRste prentjes geleverd, die meesterstukken genoemd worden. De in openbare verzamelingen voorkomende stukken van du Jardin zijn: In het Museum te Parijs : De Kwakzalver. De berg Calvarie. In het Museum B o y m a n s te Rotterdam : Een Daliaansch landschap. In het koninklijk Kabinet te 's Hage : Gezigt van een waterval in Italien. Een landschap met een os, zich tegen een paal wrijvende, In het Museum te Amsterdam : Portret van K. du Jar di n. Portret van G. Reyns t. De Regenten van het spinhuis Een Trotnpetter te paard. . De Muilezeldriivers. _De Landman op zijne hoeve. Zie C ollot d'Escury, goll. roem, D. III. bl. 204; Notitie der schild. van het kon. Kabin. te 's Hoge, b1. 14 ; Cat. der schild. van het Museum Boy m an s, bl. 20 ; Du b ourcq, Beschrijv. der schild. op 'a Rifts Museum te Amst., bl. 73-76 ; Immerzeel, Lev, en Werk. der Kunstsch- ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunst- univers., T. VI. p. 305 ; de J o n g e , Nederl. schild. ; . en Pend., bl. 325. JARDINS (MARTIN DES) . Zie VERHOF (MEERTEN). JARGES (COPPEN), zoon van Jarges Cop p en , burge- meester van Groningen, deelde met zijnen vader het burge­ meesterschap en stond met hem aaii het hoofd der Schieringers, ten tijde dat deze met de Vetkoopers in bloedige twisten ver­ keerden. Hij was een oproerig, behendig, stout, moedig en stand vastig man, die de steun was van de zijnen. Door ver­ scheidene aanzienlijken des lands bijgestaan, deed hij de Vet­ koopers veel afbreuk. In 1413 overweldigde hij het raadhuis, en men zegt dat hij den burgemeester Johan 'tenger s met eigen hand doorstak en de andere Vetkoopers, die het leven behielden, moesten de stad verlaten. Ook rondom Groningen zette J a r g e s zijne overwinningen voort, ligtte uit verscheidene kerken de gouden en zilveren kostbaarheden, van welke hij te Kampen arends-guldens liet slaan, die men naderhand C o p- p en s -guldens noemde. De oorlog tusschen de beide partijen duurde steeds voort. Nu eens overwonnen de Schieringers, dan weder de Vetkoo­ pers. Coppen Jarges, door Keno ten Broecke nit Gro­ ningen verdreven, had zich inmiddels te Stavoren gevestigd, en daar was als het ware de hoofdzetel der Schieringers. Eindelijk werd in 1420 een verdrag gesloten, maar niettegen­ staande dat ontvlamde het twistvuur met vernieuwde kracht spoedig daarop. Op den 26sten September van laatstgenoemd aar vverd Stavoren door eenen nachtelijken aanval der Vet­ koopers vermeesterd, waarbij Jar g e s met velen der zijnen sneuvelde. Zijne vrouw heette O e d e k y n . . . . bij wie hij twee zonen verwekte. Zie Schotanus, Friesche Hist., bl. 239.-241, 255; Sjoerds, Friesche Jaarb., D. IV. bl. 320 — 322 ; W e s t e n d o r p, Jaarb. van Gron., D. II. bl. 318, 341-346, 350, 374; Sch enema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 526; Groningeryolks-Allman , 1839, bl. 37, 1840, bl. 62, 63 ; A rend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. II. bl. 571-583; van der C h ij s , de Munten van .Friesl., Gron. en Drenthe, bl. 392, 394, 395, 657. J ARLES (Eno) of, zoo als hij zich teekende, Jarghes, behoorde tot het geslacht van den voorgaande, en was de zoon van Copp e.ns Jar ges en Eve From a. Reeds vroeg deed hij zich als een ijverig voorstander van de zaakder vrijheid en van de Hervormde godsdienst kennen, en hij was, dien ten gevolge, in het begin der Spaansche onlusten genoodzaakt 128 het vaderland voor eenigen tijd te verlaten. Teruggekeerd, werd hij, toen de Ommelanden zich aan het bewind van den Raad van State en der Algemeene Staten onderworpen hadden, naar Brussel afgevaardigd, en hij teekende, als zoodanig de Unie van Brussel in 1577. Hij was in 1578 raad in den Hove van Friesland, en nam vervolgens een groot deel in de twisten welke kort daarop tusschen ,Groningen en de Omme­ landen ontstonden. Later was hij een der voornaamste bewer­ kers van het toetreden van die der Ommelanden tot de Unie van Utrecht, en hij werd, vanwege zijn gewest, naar de vergadering der bondgenooten gezonden, om dezelve te teeke­ nen. Na dien tijd wordt zijn naam niet meer genoemd. Hij woonde gewoonlijk op Heerema en stierf in 1584 te Oterdum. Hij was gehuwd met Luicke Entens van Mentheda, waarschijnlijk eene zuster van Ba r t h o l d En tens, vroeger genoemd. Zie Charterboek van Fries?. 1). III. M. 1221, 1222, 1227 ; Sehel­ tema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 527, 528; de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 161, 162. JARGES (Smarm), bloedverwant van de voorgaanden, was in 1581 bevelhebber van Aduarderzijl, en verdedigde die ves­ ting met roem tegen de Spanjaarden. Bij de derde bestorming bezweek de bezetting on werd met J a r g e s over de kling gejaagd. Lie B o r , Nederl. Oorl., B. XV1. bl. 272, (32) ; Arend, Al- gem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. VI. bl. 429. JARGES (ALBERT), bloedverwant van de voorgaanden, was in 1594 tweede burgemeester van Groningen, toen die vesting door prins Maurits belegerd werd. Bijgestaan door de Jezuiten en het gemeen, hetwelk niets to verliezen had, be­ werkte hij een oproer in de stad, waardoor de plannen der aanzienlijken, die tot de overgaaf geneigd waren, vooreerst schipbreuk leden. J a r g e s , nu tevens tot kolonel der burgerij benoemd, deed, door zijne meermalen aan den dag gelegde onverschrokkenheid, den prins meermalen aan den gelukkigen uitslag zijner pogingen twijfelen. In de verdere geschiedenis van het beleg wordt zijn naam evenwel niet meer genoemd. Zie B o r, Ned. Oorl. B. XXXI. bl. 808 (25); II o f s te de de G r o o t Geschied. der Broederen Kerk te Groningen , bl. 53 ; Gron. Yolks-Al aan. 1848, b!. 62 ; Geschiedk. Aanteek, omtrent het beleg van Cron bl. 13. JARICH of JATtICHUS, door Su f fr idus Petrus met den naam van heilig vereerd, werd in Friesland tegen het laatst der twaalfde eeuw geboren. Na het voleindigen zijner studien, werd hij tot priester geordend on benoemd tot abt van Wartna. Eenigen tijd aan het hoofd van dit kerspel ge­ staan hebbende, trad hij in de Praemonstratenser orde in de 129 abdij Mari€ngaarde, en kort daarna werd hij pastoor te Hallam en vervolgens deken van Gryn of Grind. In 1230 koos men hem tot abt van Mariengaarde, welke waardigheid hij, ge­ durende tien jaren, met lof bediende, doch bij den naderenden ouderdom nederlegde in het begin des jaars 1240. Kort daarna eene lastgeving van den H. Stoel zullende voibrengen te Jelsum, overleed hij onderweg tusschen Dokkum en Hallum den 22sten Junij van genoemd jaar. Hij werd begraven in de kerk van de abdij aan welks hoofd hij gestaan had. Ja rich was in de letteren zeer ervaren en beoefende met goed gevolg de Latijnsche dichtkunst. Van zijne schriften is niets tot ons gekomen, maar hij liet in handschrift na : Mulia zn Genesin commentaria. Comrnentarii in Cantica Canticorum. Zie Suf frid us Petrus, de Script. Fris. p. 62; Pa quo t, Memoir. T. II. p. 397, 398. JARIC HS (WYBE). ook J e 1 k e ma genoemd, zoon van arich Jukicema of Jelkema en Sjouk Wiarda, woonde op het huis Metslawier te Akkrum, en bezat behalve deze nog twee stinsen, een te Hemelum en een te Woudsend. Hij leefde omstreeks 1481 en was, volgens G a b b e m a, een man van grooten moed, bloedgierig en snakkende naar weer­ wraak, gelijk hij in verscheidene voorvallen bewees, door het bespringen van weerloozen, ombrengen der gewonden in koelen bloede en het bestoken der in rust zittenden. Hij maakte de wegen onveilig en stroopte tot aan de poorten van Leeuwar­ den. Eens maakte hij zich in het gezigt der stad van veer­ tig koebeesten meester, en dreef ze weg. Zooveel geweld kon niet ongestraft blijven. De Leeuwarders namen de wapenen op en trokken in October van genoemd jaar naar zijnen stins te Akkrum, waar zijn vrouwsbroeder, Homme Lieu we s, het bevel voerde. Na een beleg van zeven dagen gaf de be­ zetting zich over en de stins werd ten gronde toe geslecht. Een aanslag op de stad, door W y be J a r i c h s uit weer­ wraak spoedig daarop ondernomen, mislukte. Zijn aanhang, uit Schieringers bestaande, trof met de Leeuwarders een ver­ gelijk. W y be Jarichs, en eenige der zijnen waren in den gesloten zoen niet begrepen. Hij ging in 1482 met zijne geweldenarijen voort en overrompelde de Heslinga-stins te Poppingawier, die evenwel weldra weder heroverd werd. Geen kans ziende vooreerst eenen gunstigen aanslag op zijne vijan­ den te kunnen volbrencren, sloot hij in hetzelfde jaar een verbond met den nit Hoorn verdreven schout Willem Klaaszoon en andere Hoeksche bannelingen uit die stad, ' K zich in Friesland ophielden. Na eenig yolk aangenomen te hebben, toog W y be J a r i c h s met de zijnen over zee naar de stad, en veroverde dezelve na een bloedig gevecht tegen den Kabeljaauwschen bevelhebber Marten Veela ar, 9 die daarbij omkwam. De fortuin was evenwel Jar i c h s niet lang gunstig, want weldra werd de stad door den stadhouder L a la i n g hernomen, en Jar i c h s te Egmond op den Hoef in hechtenis gezet. Hij verkreeg voor duizend goudguldens zijne vrijheid, nam vervolgens als hoofd der Schieringers nog eenige jaren deel aan de bloedige onlusten die Friesland teis- terden, en werd op het laatst van 1497 te Grouw op het kerkhof door de Leeuwarders doodgeslagen. Zie Sehotanus, Friesche Hist. bi. 365, 366; Gabbema, van Fried. bi. 98-100, 119, 120, 134, 135, 202; Arend , Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. HI. bl. 243-246, 459 ; Jancko Douw am a's Geschriften, Inleid. bl. 40. JARICHS (SYBE) was waarschijnlijk een Groninger, die in de eerste helft der zestiende eeuw leefde. In de Analecta tnedii aevi van Brouerius van Nidek komt, bl. 435 tot 470, van hem voor eene niet geheel onbelangrijke Corte Chronyck uyt vele Chronycken te samen met groote neersticheyt ende arbeyt gebracht, tracteerende van de hercom- ste der Vreesen, ende oer Vryheyt. Deze kronijk eindigt met 1535. Zie de wind, Bill. der Ned. -Geschledschr. D. I. bl. 135; 136; van L eeuwe n, Cat. van de Prov. Bibl. van Fried. bl. 364. JARICHS VAN DER LEY (JAN HENRICH). Zie LEY (JAN HENRICH JARICHS VAN DER). JARRIGIUS (PETRUs) of Pierre J a r r i g e, in Frankrijk geboren, behoorde vroeger tot het Collegie. der Jezulten te Rochelle, doch was tot de Hervormde kerk overgegaan en had in Nederland de wijk genomen. Hij schijnt zich te Lei- den te hebben nedergezet, en verkreeg in 1649 van curatoren der hoogeschool aldaar verlof, om, bij voorraad en op eene proeve, tweemalen in de week, openbare lessen over de wel- sprekendheid te houden. Volgens den trtel van het hieronder genoemde geschrift was hij ook predikant, maar hij komt ale zoodanig niet op de lijst der Waalsche Gemeente te Leiden voor, tenzij hij dezelfde is met Pie r r e C o r di e r, die van '8 Hertogenbosch in 1643 beroepen, tot aan zijnen dood, die in 1652 voorviel, leeraar bij die gemeente was. Het be- doelde geschrift is getiteld: Verklaringe van den Heer Pieter Jar r ig e, voor dean Jesuyt van de vierde belofte, en Prediker, uytgesproocken in de Fransche kercke tot Leyden, den 25 ilfaart 1648. Ende nu in Nederduyts vertaelt door J. V. S. Leid. 1648. Zie Siegenbe e k, Geschied. der Leidsche Hoogeschool. D. Ira Toev. en Bijl., bl. 270 ; Tiele, Bibl, van Pamjett. bl. 406; Naamlijst van de Pred. der hvalsche Gem. te Leiden, achter de Orde der feat- en lijdensteksten aid. bl. 138. JARRY (Nicolas) was een kaperkapitein te Nantes gebo. ren, die zich, door zijne meermalen betoonde onverschrokken­ heid, eenen naam verwierf in den oorlog van onzen staat tegen Engeland, in 1782 en 1783. Ter belooning van de door hem, als luitenant, betoonde dapperheid, was hem het bevel over het schip de Vlissinger opgedragen. Den 9den April 1782 liep hij voor het eerst met hetzelve uit, en keerde, na ruim eene maand in me geweest te zijn, terug, hebbende gedurende dien tijd niet minder dan elf prijzen gemaakt. Ver­ schillende vijandelij ke koopvaarders werden vervolgens nog door hem vermeesterd, en het was alleen aan zijne beradenheid en de snelheid van zijnen bodem te danken, dat hij dikwijls aan de vervolgingen des vijands ontsnapte. In de herfst van ge­ noemd jaar wederom uitgegaan, veroverde hij den 14den Oc­ tober eene Engelsche barkentijn, en bragt die behouden te Cherburg binnen. Hij liep vervolgens de baai van Torbay in, vermeesterde eenen anderen koopvaarder in het gezigt van twee aldaar liggende oorlogschepen, zeilde onverschrokken met zijnen bait door een vijandelijk eskader van twaalf oorlog­ schepen, stevende, nadat hem die koopvader door een konings­ fregat ontnomen was, op nieuiy naar de Engelsche kust, viel op twee sloepen aan, die het op strand zetten, bragt de ge­ heele kust in rep en roer, en veroverde eene brik, die hij te Havre binnen bragt. In Januarij 1783 andermaal uitgeloopen, veroverde Jarry vijf prijzen, waarvan vier door hem opgezonden werden en in behouden haven kwamen, doch de vijfde geraakte vast op de kust. Zich veel moeite gevende het schip te redden, ontdekt hem een koningskotter, die hem achterhaalt en met wien hij in een hevig gevecht geraakt. Reeds neigde de overwinning, na eenen hardnekkigen strijd, naar de zijde van den vijand, then bovendien een Engelsch fregat tot bijstand van den kot­ ter kwam opdagen. Nu hegreep J a r r y dat het, wilde hij zijn yolk niet aan eenen gewissen dood blootstellen, tijd was de vlag te strijken. Reeds was het teeken van overgave ge­ daan, toen de kotter nog eene laag met schroot gaf, waarbij •arry eene wonde kreeg, die, na twee smartelijke dagen, een einde aan zijn leven maakte. Meer dan vijftig prijzen had J a r r y op den vijand veroverd en altijd blijken van onverschrokken dapperheid gegeven. Diep betreurd werd hij door zijne reeders en manschappen. De eersten gaven hem van hunne hoogachting een bewijs, door aan hem eenen eeresabel, versierd met het wapen der stad Vlissingen, te schenken. Zijne afbeelding ziet het licht. De dichter Bellamy vereeuwigde, in zijne Vaderlandsche Zan­ gen, den man, die voor zijne stadgenooten zoo dikwerf het leven gewaagd had.Zie Very. op de Vaderl. Hist. van Wag en aar, D. IV. bl. 347, 348, D. VI. 138--140; de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeetvez. 9* D. VI. St. I. bl. 157-160, door ons hier gevolgd; M u 11 a r, Cat vats Portr. JAS (FRANcois) was te Amsterdam, heelmeester der stad, van het gerecht en van het Kweekschool voor de Zeevaart, alsmede examinateur bij de Oost-Indische Compagnie. Niet alleen als zoodanig, maar ook door het schrijven van de na te noemen werken, verwierf hij zich een grooten naam in zijn yak: Verhandeling over de uitwendige hulpmiddelen, die, van de vroegste iijden af, , ter genezing en voorkoming der breuken zijn in het werk gesteld. Bekroond met den prijs van het Legaat van J. Monnikhoff en, behalve in het tweede deel van deszelfs Verhandelingen, uitgegeven te Amst. 1798. 80. Verzameling van Waarnemingen, getrokken uit de werken der beste oorspronglijk Nederlandsche Heelkundigen, betrefende de Aangezichts- en Halswonden. Met zilver bekroond door het Genootschap ter bevordering der lieelkunde te Amsterdam, en in deszelfs V6rhandelingen, (1799. D. V. bl. 60) opge­ nomen. Waarneminq eener builengewone opstopping der pis, en af- tapping derzelve, in eene niet zivangere vrouw, met eene daaruit afgeleide bedenking, betrekkel?jk het buikwater. In dezelfde Verhandel. (1802. D. VH. bl. 197) opgenomen. J a s was lid van het Genootschap ter bevordering der heel­ kunde te Amsterdam, en van het Genootschap der beschouwende en werkdadige Wiskunde te Leiden. Zie Algem. Komi- en Letterb . D. IX. IA. 90; Nieuwe Algem. Konst­ en Letterb. D. IV. bl. 138, D. VI I I. bl. 90, D. IX. bl. 70; Holtrop, Bibl . Medico-Chirurg p. 163. JASSAUD (PIERRE). Zie JATJSSAND (PIERRE). JAUREGUI (JAN), in Biscaye geboren, was kantoorbediende bij den koopman Gaspard d'A n a s t r o, door wien hij zich liet overhalen om den prins van Oranje te vermoorden. Ge­ noemde d'A nastro was, door tusschenkomst van zekeren J o­ h a n d'I sunch a, namens F i 1 i p s II, koning van Spanje, eene som van tachtig duizend dukaten aangeboden, indien hij den prins het leven benam. d'A nastro daartoe geen moed be­ zittende en tocli vlammende op buit, zag naar een ander om, ten einde het gruwelstuk te volvoeren. Hij vond dien in Jauregui, die op geld gesteld en een ijvrig Roomschgezinde was. Zondag den 18den Maart 1582 was bestemd -ter nit­ vocring van den aanslag. Na de middag-godsdienst had de prins in de groote zaal der voormalige citadel met een talrijk gezelschap het middagmaal gebruikt, en na den afloop daarvan wilde hij met de Fransche edellieden ,xich in zijne kamer be­ geven, om hun een tapijtwerk te toonen. Bij het uitgaan der eetzaal naderde hem Jauregu i, die, den schijn aannemende als of hij den prins een verzoekschrift wilde overhandigen, 133 een pistool op hem loste, waarvan de kogel onder het regter­ oor drong, door bet verhemelte ging en onder bet linker oor weder uitkwam. De wond was zeker doodelijk geweest, zoo de hitte van den kogel en het vuur van het kruid de keel­ ader, die geraakt was, niet oogenblikkelijk had toegeschroeid. Na 'sprinsen herstelling verklaarde deze meermalen dat hij bij het ontvangen van het schot door zijne bedwelming zich ver­ beeldde, dat een gedeelte van het gebouw ingestort en hem op het hoofd was gevallen. Op het oogenblik van den aanslag waren eenigen van 's prin­ sen bedienden toegeschoten, die in onbezonnen ij ver den moor­ denaar met verscheidene steken afmaakten. Zijn ligchaam, door graaf Maurits onderzocht, werd op eon houten stel­ laadje op de markt ten toon gesteld en weldra herkend. Even als Antonio de Vener o, die mede bij d'A nastro als boek­ houder werkzaam was, en pater An t h o n is Timmerman s, die beiden van J a u r e g u i's plannen of wisten, werd ook hij gevierendeeld. De hoofden en vierde deelen der Brie misda­ digers werden op de bolwerken des kasteels gesteld, en eerst ten jare 1586 door de Jezuiten als relikien met groote eerbe­ wijzen of gekomen. d'A n a st r o had zich voor het volbrengen van den moordaanslag uit de voeten gemaakt. Zia B o r, Ned. Oorl. B, XVII. bl. 15-17; van Meteren, Ned. Hist D. IV. bl. 17-19; (d e Beaufort) Lev. van Wil- lem I, 1). III bl. 515-524; Nij h o f, Bijdr. 1). VI. bl. 46-50 benevens alle Istederlandsche gesehiedsehrrijvers. JAUSSAND (PIERRE), wiens naam ook J a u s s a u d en J a s­ sieu gespeld wordt, word den 29sten September 1696 tot extra-ordinair ingenieur en den lsten December 1702 tot in­ genieur aangesteld. Onder de leiding van den grooten vestingbouwkundige M e o van C o e h o o r n, verrigtte hij veel ten dienste van het land. In 1700 was hij belast met het opzigt over de wer­ ken te Groningen en daarna te Nijmegen. In 1710 bevorderd zijnde tot directeur der approches, bestuurde hij, met den in­ genieur Hendrik van den Bossch e, de belegering van Aire in dat jaar. In 1714 werd hij directeur der fortification. Zie B o s s e h a, Neer!. Held. te Land, D. II. bl. 507 en noot, uit medegedeelde berigten aangevuld. JEA.NNIN of Jennin was een Fransch kapitein, die aan het hoofd van 150 man, Fransche Hervormden, in het voor­ jaar van 1568 den prins van Oranje was te hulp gekomen. In 1570 treffen wij hem te Dillenburg bij graaf Jan v a n. Nassau aan. In 1572 lag hij met zijne soldaten te Vlis­ singen, doch kwam met veertig der zijnen, op verzoek van die van Veere, den 3den Mei aldaar aan, werd door de bur- gers goed ontvangen en in de kerk gehuisvest, waarin hem de baljuw Hier ony m us de Rolle deed opsluiten. Ter­ wijl deze naar Middelburg zond om hulp, vroegen dit de inwoners bij die van Vlissingen ; d e R, ij k kwam terstond te Veere, versloeg de inmiddels van Middelburg gekomen hulp, verloste J e a n n in en deed den baljuw trouw zweren aan den prins van Oianje als 's konings stadhouder. Het verder le­ venslot van J eannin is niet bekend. Waarschijnlijk was hij de broeder van den beroemden staatsman Pierre J e an n in. Zie 's Gravezande, tweede Bewailed. der Middelb. Vrijheid, bl. 195-196; Groen van Prinsterer, "frail). T. III. p. 227, 228, 231, 248. JELGERHUIS (PIER) was een aanzienlijk inwoner van Leeuwarden, ten jare 1567. Zijn naam staat in de geschie­ denis van die stad met een zwarten kool aangeteekend, we- gens zijne spaanschgezindheid. Hij was het, en de syndicus M at t h ij s Rom marts , door wier heimelijke hulp de graaf v a n A r e m b e r g de zaken in Friesland zoodanig kon rege­ len, dat de geheele provincie weldra door hem beheerscht werd. Beiden moesten dan ook het ongenoegen van het yolk ondervinden. J e l g e r h u i s werd door het gemeen op de straat aangevallen, en zou het voorzeker met den dood heb­ ben moeten bekoopen, indien hij niet bij tijds gevlugt was.zie Sehotanus, Friesche .Dist., bl. 741; Gabbema, Ver­ haal van Leeuwarden, b!. 492 ; E e k h o f f , Geschiedk. Beschrijv. van Leeuw., D. I. bl 184. JELGERHUIS (Rom() werd den 13den April 1729 bij Leeuwarden geboren, en overleed te Amsterdam, waar hij op het laatst van zijn leveii verblijf hield, den 17den April 1806. Levensbijzonderheden zijn er niet vele van hem te melden. Onbekend is het ook waar hij als kunstenaar zijne opleiding kreeg. De gaaf bezittende een welgelijkend portret in zeer korten tijd te maken, had hij daarmede veel te doen, dock was genoodzaakt om gedurende een groot gedeelte zijns levens, van de eene plaats naar de andere te reizen, ter uitoefening van deze zijne kunst. Hij teekende zijne portretten met craijon, hetwelk in dien tijd veel in praktijk was. Dit deed hij goed en vaardig. Volg,ens zijne nagelatene aanteekeningen, bedraagt het getal der door hem geportretteerde personen niet minder dan 7763. Bij zooveel arbeid bleef hem nog tijd over om geregeld te spijzigen en eene avondwandeling te maken. Om zijn talrijk gezin te onderhouden, was echter zijne kunst niet voldoende, maar zijn ijver raaakte hem op het verkrijgen van nieuwe middelen van bestaan bedacht. Nog te Leeuwarden wonende, rigtte hij aldaar eene fabriek van rood katoenen­ garen op, die echter, geene aanmoediging vindende, te niet ging. Tijdens zijn verblijf in laatstgenoemde stad beantwoordde hij eene prijsvraag over de verbeteringen otntrent vaten, for- nuizen enz. ter heetmaking of koking van vochien in onder- 135 scheidene trafijken, die door het Bataafsch genootschap te Rotterdam was uitgeschreven. Zijne verhandeling werd met goud bekroond en in het 2de deel der werken van genoemd genootschap opgenomen. Bijzonder legde zich J e 1 g e r h u i s ook op de wis- en doorzigtkunde toe, en was daarin zeer ervaren. Toen C. P h i• lips zijn werk getiteld : Uitvoerig onderwijs in de Perspectiva (Amst. 1765) had uitgegeven, gaf hij daartegen een stukje uit, getiteld : Aanmerkingen op de Perspectiva van CasparPhilips el z. (Leeuw. 1769. 4°.). Groote genegenheid had J e 1 g e r h u i s ook voor de graveer- en etskunst. In 1765 etste hij reeds twaalf onderscheiden Wintertooneelen , voor den tweeden druk (in de Honigbije) van Al v aarsma's dichtstuk, de Winter getiteld. Er bestaan verscheidene por­tretten door hem gegraveerd. Hij schilderde ook met olie­verw , en er zijn stukken van hem voorhanden , die niet onverdienstelijk zijn. Ongemeen nataurlijk kon hij onderschei­dene voorwerpen, als violen en andere muzijkinstrumenten, schilderen, zoodat zij uitgesneden en aan den wand gehangen zijnde, op eene zeer bedriegelijke wijze de wezenlijkheid voor­stelden. Zag hij sours in eene herberg, alwaar hij, reizende, zijn verblijf hield, eenen ledigen spijker in den witten muur, dan teekende hij met craijon dikwijls een sleutel of eenig ander voorwerp, dat men dikwijls noodig had, daaraan, en lachtte, wanneer men, door zijne kunst misleid, hetzelve er van wilde afnemen. J e 1 g e r h u i s was een man van veel talent en bezat vele kundigheden en groote belezenheid. Bij voorkeur lashij in wijsgeerige werken, en wanneer hem daartoe de tijd ontbrak, dan wist hij dien te vinden, door, zelfs in den win-. ter, eenige urea vroeger dan anderen op te staan. In het laatst van zijn leven een bril behoevende, vond hij een dub­belde bril uit, door welks bovenglazen hij het model zag en door de ondersten zijn werk wanneer hij portretteerde. Zijne of beelding, hem vertoonende met dien bril, schilderde en gra­veerde hij zelf. De dichter A. Jelt e ma maakte daarop het volgende bijschrift : Hier ziet gij 't beeld, maar geenszins 't spits vernuft Van Jelg er lin is, die onvermoeid, bij trappen, Beklimt een reeks van nutte wetensehappen, En nimmer wordt door zwarigheen verbluft; Die 't ijvervuur zoo vaak in anderen verdooven, Maar streeft die langs den weg van taai geduld te boven. J e 1 g e r h u i s muntte uit door een braaf leven. De namen zijner beide vrouwen zijn ons niet bekend. Zijn zoon volgt. Zie Algem. Konst -en Letterb. 1806, D. I. bl. 355-359; v a n Eynden en van der Willigen, Gesekied. der vaderl. schilder , D. II. bl. 204-210, Janhangs., bl. 179; Immerzee 1, Lev. en Werk. der Kunstsch.; E e k h o f f , he leven van Else Bisinga, bl. 5; lirarnm, Lev. en IVerk. der Kunstsch. JELGERHUIS (JOHANNES RIENKSZ.), geboren te Leeuwar- den den 24sten September 1770, ontving van zijnen vader bet eerste onderrigt in het teekenen,. maar later geregeld onder­ wijs, ook in het schilderen, gedurende eenige jaren van den bekwamen P. Bar bier s, B z. Hij zette zich te Amsterdam neder, waar hij op twee verschillende wijzen zich beroemd maakte , namelijk als tooneelspeler en schilder. De eerste kunst schijnt zijn hoofdvak geweest te zijn. Na eerst te Delft en te Rotterdam op een lief hebberijtooneel gespeeld te hebben, werd hij aan het Amsterdamsche tooneel de opvolger van den vermaarden IV a r d Bingley, in het treurspel. In 1805 vervulde hij reeds de rol van Her c u. 1 e s , in het treurspel : Hercules en Dejanira, door K a t harina L e s- c a ilj e uit bet Fransch vertaald. Nooit bedierf hij eene rol, al speelde hij ook niet alle rollen in de grootste volkomenheid. In sommige rollen schitterde hij als eene ster van de eerste grootte : als Mat h a n , in : Athalia, als Z e p i r , in : Naito­ met, en als Simeon, in : Omasis. Nadat hij de laatstge­ melde rol voor het eerst vervuld had, voegde A. n d r i e s S n o e k iemand , die hem wegens de uitvoering van den Omasis prijzen wilde, met geestdrift toe : niet mij, maar J e I- g e r h u i s moet gij uwen lof toebrengen ; hij alleen heeft uitgeblonken. Zoo iemand dan was hij vertrouwd bekend met de diepste geheimen der kunst en de nabootsing van alle hartstogten en aandoeningen van gemoed en geest, en wilt die niet alleen getrouw en naar elk karakter gewijzigd voor te stellen, maar hij toonde ook dat praktijk en theorie bij hem hand aan hand gingen, door zijn werk : Theoretische lessen over de Gesticulatie en Mimiek, gegeven aan de kweekelingen van het fonds ter opleiding en onderrig- ting van Tooneel-kumstenaars aan den Stads Schouwburg te Am­ sterdam. Met platen, geteekend door den Auteur, Amst. 1827. breed 4°. Op den 3den Maart 1831 vierde J e 1 g e r h u i s zijne vijf en twintigjarige dienst als acteur aan den Amsterdamschen schouwburg, met eene voorstelling van V o 1 t a i r e's treur­ spel, het Weeskind van China, waarin hij de rol van den M a n d a r i n vervulde, en na hetzelve de Husaar van Fels­ helm, een blijspel, waarin hij den grooten Fr e der i k voor­ stelde. Veelvuldig waren de blijken van achting, die men den grijzen kunstenaar bij die gelegenheid toebragt. Hij vervaar­ digde om dezen tijd zijn of beeldsel in steendruk, naar een door hem vroeger gemaakt portret in olieverw. Als schilder had J e 1 g-e r h u i s mede groote verdiensten. Hij beoefende niet alleen zijns meesters yak, maar schilderde ook binnen- .1:37 huisjes en portretten, en voornamelijk gezigten in kerken, die hij helder en zonachtig wrist voor te stellen. Op 's Rijks Museum te Amsterdam was een gezigt op de oude kerk te Deft, een burger buurtje te Delft en een gezigt op de Leid- sche poort te Amsterdam, uit eene der kleedkamers van den schouwburg te zien. Jelgerhuis beoefende ook de graveer- en etskunst. Proeven van hem in de laatste kunst zijn : Afbeelding van de Reude binnen Utrecht, zoo als dezelve zich vertoonde big' de verlating, 's nachts tusschen XV en XVI September 1787. Afbee/ding van de Aankomst der Fransche troepen binnen Delft, ingehaald door de leden der Municipaliteit, op den 22 January 1795; opgedragen aan de Burgerij dezer Stad en derzelver Representanten, door hunnen Medeburger J. J el - gerhuis Es. Afbeelding der vreugde-bedrifven bij het planten der vrij- heidsboom binnen Delft. Omstreeks 1810 gaf hij nog te Amsterdam in het licht : Tooneelcostumes van den Koninklijken Hollandschen Schouw­ burg te Amsterdam. Geteekend en in het koper geetst, door hem als Acteur van bovengenoemd Tooneel, bestaande in 12 gekleurde platen in 4°., waarin hij zelf als R h a m n e s is afgebeeld. Twee jaren voor zijnen dood. overviel Jelgerhuis eene beroerte, die hem tot verder arbeiden ongeschikt maakte, en aan wier gevolgen hij te Amsterdam den 6den October 1836 over­ leed. Zijn afsterven was een groot en dubbel verlies voor de kunsten, maar nog grooter voor zijne bloedverwanten, die in hem eenen zorgenden vader verloren, en voor zijne vrienden, die hem om zijne vlijt, kennis, bescheidenheid, nederigheid en een onbesproken levenswandel vereerden en beminden. Op het stads kerkhof te Haarlem werd, volgens zijn ver­ langen, zijn lijk ter ruste gelegd en een eenvoudige lijksteen, met zijn naam er op, dekt zijne rustplaats. Hij was tweemaal gehuwd. De namen zijner vrouwen worden echter niet vermeld. Bij de eerste verwekte hij vijf kinderen en bij de tweede ea. Onder de eersten beyond zich slechts een zoon, welk kind, door zijne ongemeene vlugheid en vaardigheid, ook in het teekenen, den aanleg had, om eenmaal ale schilder nit to munten, dock in den ouderdom van elf jaren overleed. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der vaderl. schilderk., D. III. bl. 156-158, Aanhangs., M. 55, 56; Algem. Konst- en Letterb. 1805, D. II. 131. 175, 1831, 1). I. b1. 174, 175, 1836, 1). II. bl. 241, 242 ; van Halmael, Bijdr. tot de geschied. van het Tooneel, bl. 68, 69 ; Aanwijzing der schild. op 's Rijks Museum te Amst., bl. 34 ; Immerzeel, Lev . en Werk. der Kunstsch. ; K r a m m , Lev. en !Perk. der Knnstsch.; v an Leetiwen, Cat. der Prov. Bibl. van Friesl, bl, 257. JELGERS (LIEssEL) was in 1479 grietman van Leeuwar­ deradeel. In 1481 had bij deel genomen aan den mislukten aanslag op Leeawarden, door de Schieringers, onder bevel van W y be J a r i c h s J e l k a m a , ondernomen, waarvan wij op het artikel van den laatstgenoemde hebben melding gemaakt. Zie van S m i n i a , Nieuwe Naaml van Grietmann., bl. 19. JELGERSMA (LIEUwE) was van 1549 tot 1574 grietmaw van Achtkarspelen, en deed als zoodanig, namens zijne grietenij, in 1555 den eed van hulde en trouw aan Filips II bij den afstand van diens vader. Na 1574 was hij, de Spaansche zijde houdende, voortvlugtig, en werd dien ten gevolge door het hof in 1580 ingedaagd om in de kanselarij te Leeuwarden te verschijnen, ten einde zich te zuiveren, op straffe van ver­ banning en verbeurdverklaring van goederen. Hij schijnt niet verschenen te zijn, maar als balling het volgende jaar te Groningen gestorven en aldaar in de Minderbroeders-kerk be- graven te zijn. Hij woonde als grietman te Augustinusga en was gehuwd met N. Jens m a, die in Friesland overleed. Hun zoon volgt. Zie van S m i n i a , Nieuwe Naaml. van Grietmann , bl. 106, 107, door ons hier gevolgd. JELGERSMA (HECTOR), zoon van den voorgaande, werd te Augustinusga geboren, en schijnt tusschen 1574 en 1580 in de plaats zijns vaders het grietmans-ambt bekleed te hebben. Met dezen was hij vervolgens voortvlugtig. Van zijne jeugd of zorgvuldig opgevoed en onderwezen, werd hij reeds als jongeling naar Leuven gezonden, waar hij zich met ijver op de mathematische en sterrekundige wetenschappen toelegde en groote vorderingen daarin maakte, zoodat hij bij vele aan­ zienlijke mannen, en vooral bij V i g 1 i u s van A y t t a, die een bloedverwant van hem was, in groote achting stond. Hij hield zich buitenslands met zijne geliefkoosde studWn bezig, tijdens hij met zijn vader het vaderland verlaten had. Zijn verder lot is niet bekend. Zie Suffridus Petrus, de Scriptorib . Frisiae p. 480; van S m i n i a, Nieuwe Naaml. van Griettnann. bl. 107, door ons hier gevolgd.JELGERSMA (TACO HAJO), waarschijnlijk een afstammeling van de voorgaanden, werd te Harlingen den 24sten October 1702 geboren en genoot het onderwijs in de schilderkunst bij zijnen landgenoot W. V i t r i n g a. Aanvankelijk legde hij zich op het teekenen van schepen en zeegezigtentoe, en maakte daarin goede vorderingen. Naderhand legde hij zich, ter ver­ betering van zijn bestaan, op het portretschilderen toe, en vestigde zich te Haarlem, waar hij in hoogen ouderdom den 18den Maart 1795 ongehuwd overleed, en om zijnen zedigen of beelding, door hem zelven geschilderd, ziet bet licht. J e 1 g e rs m a was een kuudig en belezen man, die voorna­ melijk in het vervaardigen van portretten, zoo geschilderd als geteekend, uitmuntte. Onder anderen schilderde hij verschei­ dene regenten van liefdadige gestichten te Haarlem, en teekende vele portretten van zijne kunstbroeders naar schilderij of naar bet leven. Onder zijne teekeningen van zee- en stroomgezig­ ten met schepen of schuiten, veelal met bruinen inkt gewas­ schen, zijn er die inderdaad fraai zijn te noemen, als zijn de goed geteekend en natuurlijk behandeld . Hij was de leermeester van Cornelis van N o o rd e, dien hij later met G. W. van 0 o s ten de B r u y n en anderen onder zijne hem hoogachtende vrienden mogt tellen. Zie van Eynden en van der Willi gen, Geschied. der Tad. Schilderk. D. II. bl. 117-119; K o n i n g, Tafereel der stad Haarl. 1). IV. bl. 196, 197; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Muller, Catal. van Por­ tretten. JELGERSIVIA (WILTETus BERNA.RDUS) werd omstreeks het jaar 1756 geboren, en was waarschijnlijk een bloedverwant van de voorgaanden. Hij verwierf zich den graad van doctor in de wijsbegeerte en meester in de vrije kunsten, en werd na zijne bevordering tot proponent beroepen te Weidum, van waar hij vervolgens naar Boxum en Blessum vertrok. Hij was lid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem en in 1796 Secretaris der Friesche representanten. Hij overleed als zoodanig te Amsterdam den 22sten Februarij van genoemd jaar, nalatende zijne weduwe Maria a Mein s- m a en twee zonen. Als godgeleerde en oordeelkundig schrijver maakte bij zich door de volgende verhandelingen bekend: ,Verhandeling, in welke het onderzoek der Lleilige Schrift den Christenen, zoo voor zich zelven, als met hunne huisge- nooten, aangeprezen en tevens aangetoond wordt, hoe hetzelve, op de meest mogelijke wijze, tot regt verstand en troostvolle bevestiging der waarheid kan worden in het werk gesteld. In 1789 met goud bekroond door het Haagsche Genootschap ter verdediging van de Christelijke Godsdienst, en in dat jaar onder deszelfs Verhandelingen uitgegeven. erhandeling over de vraag: Hoe zal men den Grondregel der Protestanten, dat ieder Christen, zijnes verstands magtig, geregtigd en naar zijne bekwaamheid, verpligt is, om in taken van den Godsdienst voor zig zelven te oordeelen, duidelijkst verklaren, en deszelfs aannemelijkheid ten bondigste bewifzen? Deze verhandeling werd bij Teyl er 's Godgeleerd Genoot­ schap in 1790 met zilver bekroond en in het 1 lde deel van deszelfs Verhandelingen opgenomen. Verhandeling over de vraag: Zyn er goede gronden om Go- de Hartstogten (of aandoeningen) toe te schrijven? zoo ja; het dan mogelijk de werking dier Hartstogten of Aandoeningen2.8 — in dier voege te verklaren, dat deze werking Been invloed hebbe op Gods Gelukzaligheid? Met goud bekroond door Teyler's Godgeleerd Genootschap in 1794 en in het 14de deel van deszelfs Verhandelingen op-genomen. Verhandeling over de vraag: Welken invloed heeft de naar­ stigheid, zoo op den voorspoed en het waar geluk van ieder mensch in het bijzonder, als op het welzijn der Maatschappij in 't algemeen? En welke zijn de meest geschikte middelen, om dezen pligt, door lieden van allerlei rang, meer en meer te doen betrachten? In 1795 met goud bekroond door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en in het 4de deel van deszelfs Verhandelin­gen uitgegeven. Zie Boekz. der gel. Wereld, 1796 a bl. 326; Algem. Konst- en Letterb. (1788) D. I. bl. 180 (1790), D. IV. bl. 116, 155; Nieuwe Algem. Konst- en Letterb. (1794), D. II. bl. 106 (1795), D. III. bl. 179 (1795), D. IV, bl. 75 (1796) D. V. bl. 75; Gedenkschr. der Maatsch. tot Nut van 't Algem. 1809-1834, bl 274; Ro y an r d s, het Haagsche Gen. geschiedk. gesehetst, bl. 140; de Jon g, Naaml. van Ned. Boek. bl. 635. JELKEMA (WYBE JARICHS). Zie JARICHS (WYBE). JELLEMA (JoHANNEs), geboren te Midlum, nam, na zijne bevordering tot proponent, eenigen tijd de dienst waar te Haar­ lem, en werd in 1737 predikant te Makkinga. Als beoefe­ naar der Latijnsche dichtkunst deed hij zich kennen onder anderen door een grafschrift op Tiberius Arnoldi, predi­ kant te Dordrecht. Zie Engel s m a, Polglijst van Predik. in de Classis van Zeven­ wouden, bl. 245; S chotel, Kerk Dordr. D. II. bl. 319, 320. JELLEN (M.) schreef: Rekenkundige Bijzonderheden, Amst. 1779. 8°. Zie A r r e n b e r g, Naamreg. van Ned. Boek. JELLES (FoPPE). Zie GELLIUS (FoPFo). JELLES (JARIG) schreef: Belijdenisse des algemeenen en christelijken Geloofs, vervat­ tet in een brief aan N. N. Amst. 1684. 12°. Zie Muller, Cat. van Godgel. Werk Suppl. bl. 82. JELLINGA (LusuwE). Zie over hem het artikel van W o p k e Baukes Juwsma. JELTEMA (ANNE), in 1727 geboren te Oudega in Fries- land, was te Leeuwarden knecht op de drukkerij van den. beroemden J . A. de Chalmo t, en sedert 1767 zelf boek­ drukker aldaar. Hij had de gave van bij velerlei gelegenhe- 141 den en voor iedereen verzen te maken, welke veel bijval von- den, waarom hij in 1779 een eerste en in 1789 een tweede stukje zijner Mengeldichten uitgaf (Leeuw. 8°.), waarvan in het jaar van zijn overlijden, 1803, een tweede druk verscheen (aid. 8°.), terwijl daarvan later, in 1825, een derde druk is uitgegeven, bezorgd door J. v an Leeuw en (ald. 8°.). Ook gaf hij in het Vermaak der Slagterij, waarvan de 4de druk te Leeuwarden, 1823, in 8°. het licht zag, eene proeve van den plat Leeuwarder tongval. Het ontbrak hem niet aan geest, en zijne, soms vrij platte, aardigheden werden zeer ge­ zocht. Zie Cat. van de Bibl. van Mr. .R °bide van der A a. (1851) bl. 139; Cat. van de Bibl. van Jan Schouten (1853) bl. 126; Letterk. Nalatensch. van J. van L e e u wen (1857) bl. 68; v a n L e e u w e n, Cat van de Prov. Bibl. van Friesl. bl. 257, nit mede­ gedeelde berigten aangevuld. JEMANS (DIRK), boekhandelaar te Amsterdam, schreef en gaf uit: Het Leven der Hedendaagsche Aansprekers, of de Caesars op hun troop, klugtspel, Amst. 1735, 8°. vermeerderd herdr. ald. 1738, 8°. Achillis, of de Spreek•An op zijn Praatstoel, pleitende van zijn Hoog-Illustre Bediening. Gedrukt in '1 Vergaarhuis der Spreek-Annen, z. pl. en j. 8°. De verliefde Maagd, en bedrooge Grijsaarcl, blijspel, Amst. 1735. 8°. Zie Cat van de Bill. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 120. JENAAR (A.) schreef: Vaarwel op het afscheid van D°. van Asper e n, Middelb. 1631. 4°. Zie van Abkoud e, Raamreg. van Ned. Both. D. I. St. III. JENIVELLI (FREDERIK). Zie GIANIBELLI (FREDERIco). JENLIS (DE). Zie GENIIS (DE). JENS (PETRus) was welligt de vader van Johannes J e n s i u s die volgt, en als dat zoo is dan was hij geneesheer, waarschijnlijk te Leiden. Hij werd geboren in 1643, leefde nog in 1719 en schreef: Enchiridion philosophicurn, sive Aphorismi quibus Philosophiae Rena t. Des car t e s idea proponitur, Lugd. Bat. 1690. 8°. Examen Philosophicum VI Defin P. I. Ethicae Spinosae, Dordr. 1697. 4°. Er komt van zekeren P. Jens ook voor: De klagende Mayors of twist tusschen de Oorlogs God en Vree Goddin, 's Hage 1697. Zie F erw er d a, Oat. Univ. D. I. St. III. bl. 90; Cat. lib. Bibt. Universit. Lugd. Batav p. 177. I 42 JENS (JoRANNEs) of Jensiu s, werd in 1671 te 's Hage geboren. Zijn vader was geneesheer, woonde welligt in laatst­ gemelde plaats en was misschien de in het voorgaande artikel genoemde P e t r us J e n s. Aan de Leidsche Hoogeschooj legde hij zich op de regtsgeleerdheid, geschiedenis, letter- en oudheidkunde toe, en naauwelijks achttien jaren oud, ontving hij van curatoren een gouden ruedaille, voor de openlijke voor• dragt van een Poema op de voorgevallene omkeering van taken in Engeland, hetwelk naderhand het licht zag. De roem, dien hij zich then reeds verworven had, be woog curatoren der Il­ lustre school te Dordrecht hem in 1694 tot conrector aan te stellen, welke betrekking hij op den tweeden kersdag van dat jaar met eene redevoering in dichtmaat aanvaardde. In 1697 vertrok hij als praeceptor naar 's Gravenhage, doch keerde van daar in 1700 naar Dordrecht terug, toen hem het rectoraat aldaar met den door hem bedonaen eeretitel van hoogleeraar b der Grieksche en Latijnsche oudheden werd opgedragen. Als zoodanig voldeed hij volkomen aan de verwachting. De reeds vervallen school rigtte hij wederom op, en van heinde en ver kwamen er leerlingen. Als hoogleeraar hield hij openbare lessen over de oudheid- en tijdrekenkunde, en sprak van tijd tot tijd latijnsche redevoeringen uit, die, meestal in dichtmaat en van godsdienstigen aard, onder de levendigste toejuiching werden aangehoord. Als rector bestuurde hij de school met wijsheid en regtvaardigheid, verbeterde de leerwijze, voerde andere schoolboeken in en vervaardigde zelfs voor de hoogere klassen een uittreksel van Li v i u s. Hij was, in stale van een gestreng tuchtmeester, de vaderlijke vriend van zijne leer­ lingen, waarvan er later een groot aantal tot de beroemdste mannen van ons vaderland behoorde. Een groote ramp was het voor de school, toen J e n s i us in 1715 zijn ontslag ver­ zocht, om te 's Hage in stilte te gaan leven en zijne studien voort te zetten. Nadat hij zich in laatstgenoemde plaats had nedergezet, werd hij beroepen als hoogleeraar in de letteren en rector der Erasmiaansche school te Rotterdam, welke waardig­ heid hij in Maart 1720 aanvaardde. Tot 1753 stood hij aan het hoofd dier inrigting, toen hij, op verzoek, met behoud zijner wedde, van zijn ambt werd ontslagen. Niet Tang duurde evenwel zijne rust, daar hij den 14den Maart 1755 aan eene beroerte en verval van krachten overleed. Hij werd op zijn verlangen eenvoudig begraven, en had ook gewenscht dat na zijn overlijden geene lijkgedichten door den druk zouden be­ kend gemaakt, noch iets tot lof of tot de kennisse van zijn leven zou vermeld worden. J e n s i u s werd door zijne beroemde tijdgenooten een groot literator, een diepdenkend taalgeleerde en een scherpzinnig cri­ ticus genoemd. Men gaf hem een eersten rang onder de phi­ lologen van zijnen tijd. En waarlijk hij verdiende die eerna- men. Als beoefenaar en kenner de Grieksche en Latijnsche dassici deed hij zich door een aantal werken kennen. Reeds op jeugdigen leeftijd was de Latijnsche dichtkunst hem dierbaar, en bij elke gepaste gelegenheid gaf hij daarvan blijken. Len tal van lof- geboorte- huwelijks- en lijkzangen, in piano gedrukt, zag van hem het licht, terwijl bijschriften van hem in en v6Or de werken en onder de portretten zijner tijdgenooten in menigte gevonden worden. Min gunstig worden die verzen door latere bebordeelaars beoordeeld, en teregt is het opge­merkt dat Jensius Beter taalkundige was dan dichter. Als taalkundige toch heeft hij zich door zijne werken vooral gunstig bekend gemaakt. Minder deed hij dat door zijne Nederduit-Bebe gedichten, die middelmatig in den genootschappelijken geest dier tijden vervaardigd zijn, doch hem niet to min aan beschimping blootstelden. De werken door J en s i u s geschreven en uitgegeven, en waardoor hij zich een blijvenden naam onder de grootste ge­leerden van ons land verworven heeft, zijn : Laetitiae publicae in expeditione Britannica, peracta a Guil­ j el m o He n r i c o M. .Britanniae rege, specimen, Lugd. Bat. 1689. 4°. Panegyric Inaugurationi Augustissimi Britanniarum Regis With e l m i et Serenissimae Reginae M aria e consecrata, Lugd. Bat. 1689. 5°. Lilii Gregorii Gyraldi Ferrariensis Opera omnia, duobus tomis distincta, complecfentia historiam de Deis pentium, Mu- sic et Hercule; Rem nauticam, sepulcralia et varios sepeliendi ritus; Historian poetarum Graecorum et Latinorum; Kalen- darium Romanum et Graecum cum libello de. Annie, Mensibus ac insuper alia. Quae omnia partim tabulis aeneis et nummis, partim commentario J°. Faes, et animadversionibus hactenus ineditis P. Colo m esii, nec non indicibus locupletioribus il- lustrata; exhibet J°. Jensius, Lugd. Bat. 1696. fol. 2 vol. Querela de injuriosa prorsus ratione qua secum egit P. Fr an c itt 5, et Cartninis sui Graeci dejensio, Dordr. 1696. 4°. De intolerabili Francii impudentia expostulatio, et ad ejus- dem miscellas vindicias Respon3io, Dordr. 1696. 4°. Bagae-Comitis Civitatium beatissimae Celebratio, Hag. Co-ma. 1697. 4°. Lectiones L u c i a n e a e. Accedit ad J. G r a e v i u m super aliquot Dio dor i Sic uli libr is Epistola, Hag. Com. 1699. 8°. Waarschijnlijk zijn deze Lectiones in de uitgave van L acia-nus, door Tiberius Hemsterhuis in het licht ge-geven (Graeca et Latina .ac notis J 0. J e n s i i, Amst. 1743. 4°. 4 vol.), opgenomen. Plichten der Godsdienst, Dordr. 1701. 8°. Lacrymae Castaliae in obitum G u ilel rn i III Regis Con. jugs. Dissertatio de Sibyllinis Romanorum carminibus caeterisquevetustarum gentium oraculis, disputata publics Dordraci, dieXXVIII Jan. 1702, Dordr. 1702. 8°. Ook in het Neder-duitsch vertaald onder den titel van : Vertoog over de Romeijnen en Godspraken der oude volken, Dordr. 1702. 8°. De passione et Triumpho J. C. 4°. Tit ii Livai, Pat avini, Hist. corpus concin. Dordr. 1711. 8°.Lauda tio adolescentis Diderici Hoe uff t, Dordr. 1712. 4°. J. H. Huy s sen Oratio de Scipione Africani A e­ mili o et Jo h. J ens ii Epimetrum ad earn, Dordr. 1713. 4°.Ferriculton Literarium, Lugd. Bat. 1717. 8°. Ampliala purae et impurae Latinitatis collectanea, Roterod. 1720. 8°. herdr. ald . 1741. Lips. 1728. 8°.De pura et impura Latinitate, Lips. 1728. 8°. Lucubrationes Hesychiana. Observata de Stylo Homeri; Vetera Epigrammata Graeca pro anecdotis prc'deuntia, Rot. 1742. 8°. Nederduitsche gedichten schijnen er van J e n s i us niet af­zonderlijk te zijn uitgegeven. Twee Latijnsche brieven, door hem aan A d r i a a n Pars geschreven, komen in diens aan te halen werk over. Zie Pars, Index Batay. of Naamrol, bl. 166, 330, 331, 371 —379, 424, 478; Boekz. der gel. 1Vereld, 1726 a. bl. 358, 1755 a. bl. 323; S a x c, Onomast. Liter. 'P V. p. 476, 477, die zijne geboorte­ plants Leiden noemt; Ferwer d a, Cat. Univ. D. I. St. 3. bl. 90, 91. St. 8. bl . 216, 217; van Abkoud e, Naarnr. van Ned. Both. D, I. St. I.; Ho e u f ft, Parnas. Latino-Belg. p. 207; S ie• g e n b e e k, Gesch. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 238; Cat van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Leiterk. te Leid. D. II bl. 265; van der A a, Nieuto Woorden4. van Ned. Dicht ; van Lee u- wen, Cat. van de Prov. Bibl. van Friesl. bl. 4; S c h o t e 1, Kerk. Dordr. 1). II. bl 138•142, 781 ; Dezelfde, de Illustr. school to Dordr. bl . 138 -- 145, beide werken door ons voornamelijk ge­ volgd. JENS (PETRus LEONARD), zoon van den voorgaande, werd te Dordrecht geboren en den 26sten December 1730 te Lei-den tot doctor in de beide regten bevorderd, na pper apho-rismos" geredetwist te hebben de Legatis (Lugd. Bat. 1730. 4°.) Hij was later regerend schepen en schepen-commissaris to Rotterdam en schreef: Slricturae Juris Romani redintegratae, Rot. 1737, 1740. 4°. Strictura ad Cod. et Pand. cum Epist. auct. ad V. C l. W. 0. Reitz ium, Rot. 1749. 4°. Zie Schot e 1 , Kerk. Dordr. D. II. bl . 142 ; Dezelfde, de Illustr. school te Dordr, bl. 145. JENTJES (MEYNDERT), een Fries van geboorte, had in 1667 het bevel op de brander de Princes van 4 stukken, en nam als zoodanig deel aan den roemrijken togt van d e Ruiter naar Chattam. Hij was de tweede brander die, onder eene hagelbui van kogels, den vijand moedig te gemoet zeilde, den Royal Oak aan boord legde en eene prooi der vlammen deed worden. Hij werd des wege met een getuig­ schrift en eene daartoe gestelde belooning in geld vereerd. Zie Brandt, Lev. van de R u i t e r, bl. 573 583; de J o n g e, Gesch. van hat Ned. Zeewez. D. II. St. II. bl. 446. JEPES (JuRuEN). Zie EPESZOON (JURRIAAN). JEROEN was afkomstig uit Schotland en uit adelijk bloed gesproten. Zijn deugdzaam gemoed dreef hem het christendom te verkondigen. Tot priester gevormd, begaf hij zich naar Friesland en bekeerde er velen. Onder de plaatsen die hij in Holland bezocht . was ook Noordwijk. Daar viel hem den martelkroon ten deel. Toen omstreeks het jaar 837, of vol­ gens anderen in 847 of 856, de Noormannen op onze kusten geland waren en allerlei verwoestingen werden aangerigt, maak­ ten zij zich ook van den priester Jero en meester en trachtten zij te vergeefs hem door allerlei pijnigingen tot het hulde doen aan de afgoden over te halen. Hij bleef aan het chris­ tendom getrouw en ging den marteldood getroost te gemoet. In de Chronyk van Johannes a L e y d i s, waar het verhaal van z ijnen dood voorkomt, worden verscheidene Bijbelplaatsen opgenoemd, die hij, in bet midden van het soort van ver­ hoor dat hij onderging, zijnen regters voorzeide. Ten tijde van graaf Dirk II is het gebeente van J e r o en op eene toevallige wijze teruggevonden. Zijne overblijf­ selen werden daarop, op last van gemelden graaf, in overleg met den Utrechtscben bisschop, . na het houden eener drie­ daagsche vaste, door de tot dat einde bestemde geestelijken, onder het zingen van psalmen en liederen, op eene statige wijze van Noordwijk langs het strand naar de abdij te Eg­ mond gevoerd, en daarna op nieuw begraven. Het hoofd, zegt men, zou te Noordwijk gebleven zijn en een gedeelte van den voorarm, die thans in de R. K. Kerk aldaar, welke aan St. Jeroen gewijd is, in zilver gevat, nog bewaard wordt. 's Mans gedachtenis wordt bij de Katholieken den 11 den Augustus gevierd. Ook de tegenwoordige Hervormde kerk te Noordwijk was v6Or de hervorming aan St. J e r o e n gewijd. In vroegeren tijd vond men aan deszelfs verhemelte nog eenige overblijfselen van schilderwerk, waarin de martel­ dood van Jeroen werd afgebeeld, welk schilderwerk door Jacob Corneliszoon vervaardigd was. Zie J. a L e y d i s, Chron. Lib. V. Cap. 34, Lib. VII Cap. 2, 22; van Loon, Aloude Holt. Hist. D. II. bl. 64, 161; Wa- 10 genaa r, Vaderl. Hist. D. II. bl. 55; (van Hens s en en van R hij n), Batay. sacra D. I.; 1)ezelfden, Oudh. van Rhijnl. bI. 596, 597, 617-627: Pars, Katwijksche Oudh. bl. 124, 125; d e Groot, Vergel. der Gemeeneb. door Mee r m an vertaald, D. III. bl. 544, 545; van der C h ij s, de Nunten van Holt. en Zeel. bl. 11, nit medegedeelde berigten aangevuld. JESSE (H.) schreef: Heerlykheid en Heyl van Israel en Juda, Amst. 1654. 8°. Uytnemende Rijkdom der Genade, 12°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. III. JEUDE (ARENT DE), Zie JODE (ARENT DE). JEUDE (VAN LIDT DE). Zie LIDT DE JEUDE (vAN). JEUNE (CLAUDE LE), gewoonlijk Claudin genaamd, werd omstreeks 1528 te Valenciennes geboren. Hij bestudeerde de muziek en verkreeg daarin weldra eene groote bekwaam­ heid. Het schijnt dat hij een gedeelte van zijn leven in Holland heeft doorgebragt, aldaar tot de Hervormde gods­ dienst overging, en de Nederlandsche psalmen vierstemmig op muziek bragt, ten dienste van de kerken in ons land. Later begaf hij zich naar Frankrijk, waar hij bij H e n d r i k III en H e n d r i k IV in groote gunst stond. Aldaar kom­ poneerde hij, in 1581, een gedeelte van de muziek voor het ballet dat Balthazar de Bea u-J oyeux had zamengesteld voor de bruiloft van den hertog van Joy e u s e, gunsteling van H e n d r i k III. Er bestaan van hem verscheidene deelen met Melanges, Chansons en Psalmen, door zijne erfgenamen uitgegeven. Zie Cat. van muziekwerken van de 31aatsch. ter bevorder . van Toonk., nit medegedeelde berigten aangevuld. JOACHIMI (ALBERT) werd in 1560 te Goes geboren. Wie zijne ouders waren is onbekend, en zijne jeugd en opvoeding liggen in het duister. Het is echter buiten twijfel dat hij eene uitmuntende opleiding ontving, waardoor hij, aangespoord door zucht naar kennis en wetenschap, reeds vroeg eene groote ervarenheid in 's lands zaken verkreeg, die hem reeds in jeug­ digen leeftijd het ambt van secretaris zijner geboorteplaats deed verwerven, welke betrekking hij spoedig voor die van pensio­ naris van Goes verwisselde. Met ijver, bekwaam- en naauw­ gezetheid nam hij dit aanzienlijk ambt, gedurende eenigen tijd, waar, zoodat de Staten van Zeeland niet aarzelden, .om hem ter algemeene staatsvergadering of te zenden, in welke hoe­ danigheid wij hem het eerst aantreffen, Loan hij, in 1601, benevens anderen, over den doop van den tweeden zoon des prinsen van Portugal stond. Een man met zooveel kundigheden voorzien kon niet lang aan de aandacht der Alg,emeene Staten ontsnappen, vooral niet in een tijd, toen de jeugdige republiek mannen noodig had, om hare belangen, waar het noodig was, 147 • ook buiten 's lands te behartigen ; en daar J o a chi mreeds vele blijken van zijue bekwaamheid gegeven had, bevreemdt het ons niet, dat hij tot bnitenlandsche bezendingen gebruikt waarin wij hem in 1610 het eerst aantreffen. Er waren namelijk, in genoemd jaar, eenige geschillen met Engeland over den koophandel en de visscherij ontstaan. Laatstgenoemd rijk betwistte den Nederlande6 de vrije vaart en visscherij lands deszelfs kusten, en hoeveel dit voor ons van helang was, blijkt duidelijk, wanneer men de sommen gouds nagaat , die toen ter tijd vooral de haringvisscherij opleverde. Ter vereffening dezer geschillen nu besloten 's lands Staten, in 1610, een plegtig gezantschap naar Engeland te zenden, waartoe, behalve J o a c himi , benoemd werden Johan van D u v e n vo or d e, die kort voor het vertrek des gezantschaps overleed, Johan Berk, Albert de Veer en Elias van Oldenbarnevelt. Het is ons plan niet in het breede na te gaan, de onder­ handelingen van der Staten gezanten, ook over andere belang­ rijke zaken, met den Engelschen koning Jacobus I gevoerd Genoeg, zij slaagden naar wensch. Het reeds uitgevaardigde verbod omtrent de vrije vaart en visscherij werd opgeheven, en J o a c h i m i behaalde de eerste laauweren van zijnen roem. Hij wist zich tevens bij genoemden vorst zoo bemind te maken, dat deze, een kapittel houdende van de Kouse­ band-orde hem, benevens de andere gezanten, op het feest noodigde, hem tot ridder sloeg en hem nog andere blijken zijner koninklijke gunst betoonde. Het volgende gezantschap, waaraan Jo aeh i m i deel nam, getuigt niet minder, hoeveel vertrouwen de Algemeene Staten in zijue bekwaamheden stelden. Hetzelve had plaats in 1615, en bad ten doel om den vrede te bewerkstelligen tusschen den Zweedsehen koning, G ust a of Adolf, en den keizer van Rusland, M i c h a 81 F e o d o row i tz, die om verschillende redenen oorlog voerden, en waardoor onze handel op de Oostzee geweldig belemmerd werd. gezanten, tot hetzelve benoemd , waren, behalve J o a­ chimi, Reinoud van Brederode, ridder, beer van Veenhuizen , en Dirk B a s , doctor in de regten en burgemeester van Amsterdam, terwijl A n t h o n i s Go et e- r s hun tot penningmeester diende. Deze hield gedurende de reis en daaropgevolgde handeling een naauwkeurig journaal, al het was naar aankiding daarvan dat de hoogleeraar Mr. Hugo B e i j e r m a n zijne bijzonderheden rakende dat ge• zantschap mededeelde. Derwaarts den lezer verwijzende, vermelden wij Kier alleen, dat de uitslag van der gezanten hoogst moeijelijke reis, eerst naar Narva en van daar naarRusland, niet anders was, dan dat zij, na zeven weken on 10* 148 derhandelens, het eindelijk den 4den Maart 1616 zoo ver bragten, dat er eenen wapenstilstand van drie maanden werd aangegaan, waarna de Nederlandsche gezanten besloten het barre Noorden to verlaten. In Zweden werden zij op hunne terugreis op het eervolst door den koning ontvangen en bedankt voor de pogingen tot herstel des vredes aangewend. Joachimi werd in den adelstand verheven, en verkreeg met de andere gezanten, ter belooning hunner moeite , eene vereering van tien duizend gulden. Had dit gezantschap niet geheel aan de oogmerken der Staten voldaan, beter slaagde Joachimi, toen hij, na het eindigen van het twaalfjarig bestand, in 1621, met Arnold van R a n d w ij k , naar de Duitsche hoven werd gezonden, om de verdragen van vriendschap en eensgezindheid, die ten einde liepen, te vernieuwen, of toen hij in 1624 met F r a n­ cois van Aerssen, beer van Sommelsdijk, naar Enge­ land werd afgevaardigd , eensdeels, om de verdragen van onderlingen bijstand met dit rijk te vernieuwen, en anderdeels om den uit zijne staten verdreven keurvorst Frederik in zijne waardigheden te herstellen. De beide gezanten hadden, in vereeniging met Noel de Caron, der Staten gewone gezant aan bet Engelscbe hof, het genoegen op- den 5den Mei van genoemd jaar een verbond met koning Jacobus I te sluiten, voor den tijd van twee jaren, strekkende tot wederzijdsche hulp, terwijl zij met genoemden vorst overeen­ kwamen, zoodanigen bijstand aan den keurvorst te verleenen, die hem in zijne waardigheden en goederen kon herstellen. Uit bet aangevoerde blijkt, dat Joachimi een man was , die buitengewone bekwaamheden in zich vereenigde. Geen wonder dan ook, dat hij, na het overlijden van den reeds genoemden Noel de Caron, in diens plaats door de Staten tot hunnen gewonen afgezant te Londen benoemd werd. Hij Loch had zich door zijne gezantschappen eenen grooten naam gemaakt, en in eer en aanzien behoefde hij, door zijne verhefting tot den adeistand en door het bezitten van de heerlijkheden Oostende en Hoedekenskerke, voor nie­ mand achter te staan. Eenstemmig waren de tijdgenooten in zijnen lof ; en hoe gunstig vreemde staatslieden over hem dachten, kan blijken uit de de'peches d' Hollande van den Franschen ambassadeur te 's Hage, den heer d'Esp e s s e s, dle den 19den October 1624 van hem schreef : Monsieur Jo a chimi nous est revenu, qui est un esprit qui passe l'or­ dinaire de ce pays," en de magtige mededinging, waarmede hij, naar genoemde betrekking, to kampen had, getuigt tevens van het vertrouwen, dat men in hem stelde, en welke mede­ dinging blijkt uit een schrijven van d'Espesses aan den staats-secretaris d'Ocquerre, minister van Lode w ij k XIII, waarin, als mede naar die betrekking staande, genoemd en Fr ancois v an A erss en , alle beroemde staatkun­ digen van dien tijd. Op eene jaarwedde van negen duizend gulden, benevens vier duizend gulden tot zijne uitrusting, toot J o a c h i m i naar Londen. Het zou ons to ver voeren hier alle• zaken te vermel­ den of uiteen te zetten, waarin hij ten nutte des lands w erk­ zaam was. Elders is zulks met meerdere uitvoerigheid door ons geschied, waar naar wij alsnu kunnen verwijzen. Onbe­ twistbaar groot zijn de diensten door J o a c h i m i aan ons vaderland bewezen, en wel verdiend was de eere die men hem in 1646 door het slaan van eenen gedenkpenning bewees, waarop aan de voorzijde zijne afbeelding op 86jarigen leeftijd, en aan de andere zijde een toepasselijk opschrift te vinden zijn. Gedurende een tijdvak van 22 jaren was Jo ac himi als gewo on gezant der republiek aan het Engelsche Hof werk­ zaam, totdat hij, ten gevolge der staatsgebeurtenissen, in de herfst van 1650 Engeland moest verlaten. Later wilde men hem andermaal die betrekking opdragen, dock hij bedankte daarvoor, nit hoofde van zijne hooge jaren. Hij leefde ver­ volgens in rust in het vaderland, tot dat hij den 17den Mei 1654, in den ouderdom van 94 jaren, ontsliep en te Goes werd begraven. De of beelding van Joachimi ziet het licht. Een portret door M i e r e v e l t geschilderd en door T. Math a m ge­ graveerd (Aetatis 77. A. 1638) zonder naam, met omschrift : Nocuit Jerre paratis, wordt ten minste algemeen voor zijne of beelding gehouden. Hij was gehuwd met A d r i a n a Hu y 13- e n, die in 1636 overleed en te 's Hage begraven werd. Hij verwekte bij haar twee dochters ; Mar tin a, gehuwd met Jacob Muys van Holy, en Isabella, gehuwd met Francois van der Burgh Janszoon, bur­ gemeester van Dordrecht. Zie Aitz ems, Saken van Staat en Oorl., D. I. bl. 671, 1187, D. III. St. I. bl. 463, St. III. bl. 537, 538, D. IV. St. I. bl. 278, St. II. bl. 218, 221, 222, 223, D. V. bl. '245, 252, 331, 475, 607, 718-741, D. VI. bl. 66-77, 620-624, 683, 688, D. VII. bl. 154; van Loon, Besehrijv. der Ned. Ristoriep. D. II. bl. 165, 233, 281, 296, 297, 337; B al en .Beschrijv. van Dordr., bl. 1137; Hoogstraten, Woordenb.D.' II. bl. 436; de la R n e, Staatk . en Heldhaft. Zeel. bl. 59-65 ; W a g e n a a r, raderl. Hist. D. X. bl. 427, 493, D. XI. bl. 21, 261 299, 374­ 378, D. XII. bl. 33, 37, 206, 210 ; van W ij n, Bijv. en Aanm., D. X. M. 25. D. XI. bl. 13, 31, 32; Kok, Vaderl Woordenb. ; Seheltema, Rusl. en de Nederl. D. I. bl. 82-93; Dezelfde, Peter de Groote, D. II, bl. 131; Seheltema, Staatk. Nederl.; N ij h o f f, BO*. D. III, 3• Vreede, Nederl. en Zweden, bl. 154 ; Beijerman, in de Faded. Letteroef.' 1844. No. 10; van H a r d e r w ij k in den Zeeutesehe Yolks-Alm. 1846, bl. 20-38 ; 150 Gro en van Prinsterer, dreniv.. Serie II. 7. III op ver­ schillende plaatsen. JOAN CASIMIR, paltsgraaf aan den Rijn, was de zoon van den keurvorst F r e de r i k III en van Mari a, dochter van den markgraaf Johannes Casimir van Anspaeh, en werd in het jaar 1543 geboren. In de Hervormde gods­ dienst opgevoed, bragt hij zijne jeugd in Frankrijk door, en ondersteunde later de Hugenooten aldaar met troepen, aan welks hoofd hij zich gesteld had. Nadat de vrede tusschen dezen en koning Karel IX in 1568 gesloten was, had hij Frankrijk verlaten, en bood nu, te Duisburg zijnde, zijne troe­ pen den prins van Oranje aan. Deze moest echter die hulp, wegens gebrek aan geld, van de hand wijzen. Hij onttrok zijne hulp aan de goede zaak echter niet; want toen in 1573 de hertog van Alva eene belangrijke hoeveelheid buskruid uit Duitschland ontboden had, werd dit transport door hem en zijn broeder Chris t o f fel op de heide bij Spiers opge­ ligt en verbrand . Hij trachtte zich deswege in een sohrijven aan den Duitschen keizer te verontschuldigen. In 1575 raadde de prins van Oranje de Staten aan om Joan Casimir te bewegen hem krijgsvolk toe te schikken, en daarvoor honderd twintig duizend gulden voor de wervingskosten te storten. De paltsgraaf had dit aangenomen, maar de Staten hadden toen nog weinig lust om vreemd en in te roepen. In 1577 schre­ ven de Staten echter om hulp aan hem, en maakten hem deel­ genoot van hunne geschillen met don Jan van O o s t e n- r ij k. Joan Casimir antwoordde hierop allerminzaamst, en raadde aan dat men den prins van Oranje aan diet hoofd der regering zou stellen, daar deze in Holland en Zeeland zijne bekwaamheid tot het vervullen van zulk een post vol­ dingend bewezen had. Hij zat echter niet stil, en toonde zich daadwerkelijk tot helpen geneigd. In 1578 kwam hij met een leger in de Nederlanden, en legerde zich in het graafschap Zutfen, nadat hij een zeer wijdloopig geschrift of manifest door den druk had bekend gemaakt, waarin hij de redenen uiteenzette, welke hem bewogen de Nederlanden bij te staan. Men twijfelde echter aan de waarheid zijner be­ weringen, en vreesde dat eigenbelang bier in het spel kwam. De prins van Oranje vreesde bovendien dat de tegenwoordig­ heid van dien vorst in de Nederlanden nieuwe aanleiding zou geven tot oneenigheid. Inmiddels had hij, na bet ontvangen der langgewenschte soldij , zich in Augustus van genoemd jaar met het leger onder den graaf van B o s s u vereenigd, welke zijne versterkte leger­ plaats bij Mechelen bezet hield. Laatstgenoemde werd echter als opperbevelhebber van de troepen gesteld, en, dit was aan Joan Casimir evenmin aangenaam, als der Stated hande­ ling met A nj o u. Dit, gevoegd bij bet gebrek aan gelden 151 om zijne troepen te betalen, deed hem den voorslag van die van Gent, om hun met eenige ruiterij te hulp te komen, gretig aannemen. Met 500 ruiters begaf hij zich op weg, en trok den 10den October 1578 Gent binnen, alwaar hij luisterrijk werd ontvangen. Zijn gedrag werd ,evenwel dooi koningin El izabeth zeer afgekeurd. Hij vertrok hierop in persoon naar Londen, om zich bij de vorstin te verontschuldigen. Daarin moet hij volkomen geslaagd zijn, daar deze hem den 7den Februarij 1579 tot ridder van den Kouseband verhief, en hem met geschenken overlaadde. Zijne troepen, overal in den lande als vijanden aangezien, waren naar Duitschland terug­gekeerd, en toen Joan Casimir den 14den Februarij te Vlissingen aankwam, en dat vertrek vernam, begaf ook hij zich naar Duitschland, zonder van den prins van Oranje en de Staten afscheid te nemen. Bekend is het dat Jan van Hembyze en Petrus Da thenus aan zijn hof eene vei­lige schuilplaats vonden, en door hem met aanzienlijke jaar­wedden beschonken werden. Zijne verdere lotgevallen liggen buiten ons bestek. Hij overleed den 6den Januarij 1592, Beene mannelijke nakomelingen nalatende bij zijne gemalin Elisabeth, dochter van den keurvorst August v an S a k se n. Zijne afbeelding ziet het licht. Zijne zinspreuk was Verbum Domini mane in aeternum. (Het Woord des Heeren blijft in eeuwigheid.) Zie W a g e n a a r, Vaderl. Hist. het Regis!. op Joan K mir; Hoogstraten, Woordenb. D VI. St. I. bl. 135; (de . Beaufort) Lev. van Willem I, D. III. bl. 130, 131, 196; Wiers b i t z k y, de Tachtigj. oorl. het Regist. op Joan Kasi­ mir. JOANNES VAN AMSTERDAM. Zie A.MSTERDAM (JoHA.Ni.Es VAN). JOANNES (ALBERTUS). Zie JOHANNES (ALBERTUS).JOANNIS (ADRLANUS), geboren te Rotterdam, was predikant to IJsselmonde, waar hij in 1619, om zijne Remonstrantsche gevoelens, ontzet werd. Hij schreef : Spieghel ende sonderlinghe Exempel van Christekke ver- draecheaemheydt, tusschen .... Johan Calvin, ende Phil ip Mel an t h (o n) overbreekelijck onderhouden . . . hoe- wel zij over de hedensdaechsche verschilpoincten van contrarieghevoelen gheweest zijn, Rott. 1618. 40 . Zie Soermans, Kerk. Reg. van Zuid-Holl. bl. 86; Tiele, Bibl. van Pamfletten, No. 1572. JOANNIS (Focco). Zie FOCCO (JoHANNEs). JADE (A.RENT DE) of de J e u d e, zoon van Jan de Jo de en Anna v an der D u s s e n, geboren in 1510, was sinds 1545 heer van Hardinxvelt en burgvoogd van Loevestein. Bij de verrassing van dat slot, in 1570 door Herman de Ruite r, sneuvelde hij en werd te Hardinxvelt begraven. Hij was tweemaal gehuwd; eerst met Magteld v ander Coul­ s t e r, daarna met Maria B o y s o t. Bij de eerste vrouw verwekte hij eene dochter, en bij de tweede een zoon en drie dochters. Hij behoorde tot die personen, welke in 1567 voor commissarissen van den hove zijn gedagvaard tot aflegging van den gerequireerden eed van trouw aan den koning. Zie van L e e u w e n, Batay. .bl. 993; d'Yvoy v art Mijdrecht, Verb. en Smeeksch. der Ned. Ede,. bl. 80. JODF (PETRUS DE) of J o d e, de oude bijgenaamd, door sommigen Gera rd genaamd, werd te Nijmegen in 1511 ge­ boren. Hij genoot eene beschaafde opvoeding, oeffende zich in verscheidene takken van wetenschappen, vooral ook in de wiskunde, en besteedde, met zeer veel nut, zijne snipperuren aan het plaatsnijden. Hij diende eenigen tijd onder de legers van K a r el V, doch keerde later tot zijn studievak weder, en overleed te Antwerpen in 1591, waar hij zich in vroe­ gere jaren had nedergezet. Zijne afstammelingen, tot de Bel­ gische kunstenaars behoorende, maakten zich in de kunst­ wereld door hunne werken beroemd. Men heeft van hem : Speculum orbis terrarum fol. cum tabul. Microcosmum, cum fig. Apologia Creaturarum. Thesaurus Historiarum veteris et novi Testamenti. Tijd en plaats van uitgave dezer plaatwerken met beschrij­ ving, die denkelijk niet van de J o d e is, worden niet ver­ meld. Zie Sweertias A/k. Belg. p. 281; Foppens, Bibl. Belg. p. 353; K,r a m m, Lev . en /Perk. der Kunstsck. JOHAN MA.URITS, graaf van Nassau-Siegen, bijgenaamd de Braziliaan of Amerikaan, was de zoon van Johan VIII de Jonge, graaf van Nassau-Dillenburg, en van diens tweede gemalin M a r g a r e ta, gravin van Holstein en Sleeswijk. Hij was alzoo de kleinzoon van graaf Jan v an Nassau de oude, werd te Dillenburg in 1604 geboren en verkreeg eene naar zijnen stand geevenredigde opvoeding. Reeds vroeg legde hij zich op de wis- en vestingbouwkunde toe, daartoe gedreven door die onwederstaanbare neiging van de meeste leden zijns geslachts, om het oorlogsveld tot het tooneel hunner handelingen te kie­ zen. Hij trad dan ook na het eindigen des bestands in 1621 in dienst, en nam deel aan de meeste belangrijke ondernemin­ gen van Fr e d e ri k H e n d r i k. Zoo ontmoeten wij hem bij de belegering van Grol in 1627, bij die van 's Hertogenbosch in 1629, bij die van Venlo en van Maasstricht in 1632, van Rijnberk in 1633 en van Schenkenschans in 1637. Bij weer dan eene gelegenheid had hij getoond dat het Nas­ sausche bloed door zijne aderen stroomde, en dat hij niet 53 vrcesde het leven te verliezen, wanneer het belang van het va­ derland zulks vorderde. Niet te verwonderen was het alzoo, dat de bewindhebbers der West-Indische Maatschappij, die een bekwamen krijgsman noodig hadden om hunne veroveringen te beschermen en uit te breiden, hem, op voorslag van prins Frederik H en d r i k, den 4den Augustus 1636 tot gouver­ neur, kapitein en admiraal generaal over de toen reeds vero­ verde en verder te veroveren bezittingen der Maatschappij in :Brazilie aanstelden. Den 25sten October van genoemd jaar ging hij met het schip Zutphen naar de nieuwe wereld onder zeil, begroet door zijne talrijke vrienden, die hem met smart zagen vertrekken, maar ook begroet door het geheele vaderland, dat van zijne zending derwaarts de schoonste verwachtingen koes­ terde . En die verwachting werd door hem niet te leur gesteld. Naauwelijks op den 23sten Januarij 1637 voet aan wal gezet hebbende, aarzelde hij niet, om dadelijk aan den vijand de kracht van zijnen arm te doen gevoelen, en den 17den Fe bruarij daaraanvolgende moest deze die kracht in al deszelfs omvang bij Porto Calvo gevoelen. Het kasteel van dien naam viel spoedig in zijne handen, en hij zette van daar zijne over• winningen voort. De Portugesche vesting St. George del Mina werd genomen, Seregrippe en Maranham onderworpen en ons gebied tot aan de rivier St. Francisco uitgebreid. Het was hem echter niet genoeg die plaatsen veroverd te hebben, maar hij trachtte ook door wijze maatregelen de belangen der onbeschaafde bewoners voor te staan, hnnnen toestand beter te maken, mis­ bruiken of te schaffen, godsdienst en zeden te bevorderen, in een woord datgene in te voeren, wat menschelijkheid, regt­ vaardigheid en staatkunde gebiedend vorderden. Het is ons plan niet om alles mede te deelen wat door Johan Maurits van Nassau in Brazilie verrigt is, of in het breede uit te wijden over hetgeen onder zijn bestuur aldaar belangrijks voorviel. Mislukte hem al de onderneming van St. Salvador, door een zamenloop van omstandigheden, aan de andere zijde zag hij zijne wapenen bij menige gelegenheid met eene glansrijke uitkomst bekroond. Wel is waar was somtijds on- dank, zelfs van de zijde zijner meesters, zijn loon, maar op een anderen tijd bragt men, door het slaan van eenen gedenk­ penning, waarop zijne beeldtenis stond, hulde aan zijne ver­ diensten. En die hulde was wel verdiend. Veel, ontzagchelijk veel had de Maatschappij aan hem te danken, en zijne daden werden toen het meest gewaardeerd, toen na zijn vertrek weldra eene onzer schoonste bezittingen voor ons verloren ging. Maar Johan Maurits was niet alleen krijgsman of kun­ dig regent. Hij was meer, Hij betoonde zich ook een ijverig voorstander der fraaije kunsten. Door den bouwmeester Piet er Post van Haarlem liet hij op het recif, of de vooruitstekende klip van Olinda, bij Fernambuck, eene nieuwe stad stichten, die men naar hem Mauritius-stad noemde, en waar hij een heerlij ken tuin deed aanleggen van 700 kokosboomen en fijne Zuid-Europesche vruchten. In den laatsten tijd van zijne re­gering in Brazilie strekte hij ook zijne zorgen tot het herbou­wen van Olinda uit, zoodat deze stad zich toen insgelijks begon te herstellen. Jammer maar dat Johan Maurits aan dat alles, en nog zoo veel meer dat wij hier niet kunnen opsommen, aanzienlijke sommen ten koste moest leggen, hetwelk de be­windhebbers der Maatschappij niet onbillijk klagten deed uit­brengen over de kostbaarheid van zijn bestuur. In het voorjaar van 1644 besloot Johan Maurits zijne waardigheid als landvoogd neder te leggen. Rahn zeven jaren had hij het gezag over Nederlandsch Brazilie met roem uit­geoefend, en ofschoon hij noode scheiden ging van hetgeen zijn scheppend genie daar had te voorschijn geroepen, stond zijn besluit daartoe weldra vast. Met eene vloot uit elf sche­pen bestaande , wier inhoudswaarde zes en twintig tonnen gouds bedroeg , keerde hij van uit de nieuwe wereld naar het vaderland weder. Die wereld, zoo voegde hem eenmaal een tijdgenoot toe, had hem een ruim veld voor zijnen heldenmoed geopend, op hetwelk hij voorzigtig was te velde getrokken, gelukkig slag had geleverd, omzigtig steden en sterkten belcgerd had, zeeg­haftig tot hare poorten was ingegaan, kunstige en bezienswaar­dige gebouwen getimmerd had, en waar hij geleefd had zaeht­moedig onder wreeden, beleefd onder woesten, goedertierend onder boosaardigen en godzalig onder goddeloozen. In Julij 1644 kwam hij, ofschoon krank, behouden in het vaderland aan. Na eenigen tijd aan den Helder vertoefd te hebben, snelde hij naar 's Gravenhage, en deed daar aan den prins, de Algemeene Staten en de bewindhebbers der West-Indische Maatschappij mondeling verslag van hetgeen door hem in Brazilie verrigt was. Zij alien haastten zich om in de sterk­ste bewoordingen den teruggekeerden landvoogd, voor het wije beleid, waarmede hij Brazilie bestuurd had, dank te zeggen. Een grbot deel der bevolking stemde in die hulde. De geleerde Ca s p a r Barlaeus wenschte in een uitvoerig Latijnsch ge­dicht het vaderland geluk met de behoude terugkeering van Johan Maurits, en de hoogleeraar Antonius Thysius hield eene Latijnsche redevoering ter zijner eere. Kort na zijne terugkomst gaf Joh an Maurits te kennen, dat hij zijne arm weder in 's lands dienst gebruiken wilde. Op aanbeveling van den prins werd hij, bij het overlijden van den grijzen Stakenbroek , in diens plaats tot luitenant­generaal der kavalerie aangesteld. Hij legde als zoodanig, den 27ste21 October 1644, den gevorderden eed in handen der Staten•Generaal af, en werd nog in hetzelfde jaar met het opengevallen bevelhebberschap over Wezel toevertrouwd. Aan de veldtogten van 1645 en 1646 nam hij een werkzaam deel, ofschoon hem daarbij de gelegenheid niet werd gegeven om zijnen oorlogsroem te vermeerderen. Na het eindigen van den oorlog ontving Johan Maurits twee vereerende voorslagen. Het weder aanvaarden der land­voogdij van Nederlandsch BrazilW, en het stedehouderschap van de Kleefsche landen, die aan den keurvorst van Branden­burg behoorden. Voor het eerste aanbod bedankte hij, het laatste nam hij aan. Op den 15den November 1647 gaf hij de Algemeene Staten kennis, dat hij het stedehouderschap van Kleef, Mark en Ravensberg had aangenomen, waarbij later nog dat van het vorstendom Minden werd gevoegd. De stad Kleef was nu voortaan het gewone verblijf van den Nassauschen graaf, ofschoon hij zich ook van tijd tot tijd te Wezel ophield. Meermalen echter was hij van beide plaatsen afwezig, wanneer belangrijke zendingen hem naar elders riepen. Hij beschouwde zich ook nog steeds aan. de Nederlandsche republiek verbonden, en toen in 1650 de jeugdige Willem Ii overleden was, hood hij zijn persoon op nieuw den Staten aan. Bij den doop van Willem III was hij een der eer­sten in rang, en weinige weken later volgde hij het lijk van diens vader, dat toen naar het graf te Delft werd overgebragt. Na nog in verschillende onderhandelingen te zijn gebruikt, werd Johan Maurits in 1651 tot hoofd der Malthezer-orde in noordelijk Duitschland verkozen. Als zoodanig den 19den December 1652 te Sonnenburg gehuldigd, voerde hij het beheer der Johanniter-orde met bijval van de geheele wereld. Hij had die verheffing te danken aan de uitstekende wijze, waarop hij de Kleefsche landen bestuurde. Dit land beleefde onder zijn stadhouderschap deszelfs gouden tijd, en wij zouden voorzeker ons bestek verre overschrijden, indien wij daarover naar ver­dienste wilden uitwijden. Hij had Kleef als eene door den oorlog geteisterde, half verwoeste stad gevonden; hij liet haar na zijn dood achter als een bekoorlijk oord, door de aanlok­kelijkste wandeldreven omringd, en met meer dan een pracht­gebouw prijkende. En moge de tand des tijds reeds reel hebben vernield van hetgeen door hem werd daargesteld; moge al menige belangrijke stichting, daar door hem tot stand ge­bragt, door den loop der gebeurtenissen zijn te niet gegaan, thans, na een tijdsverloop van ruim twee honderd jaren, korai er geen vreemdeling te Kleef, zonder dat men hem een bee ­vaartstogt doet afleggen naar het praalgraf dat Johan Ma u-r its zich daar gesticht heeft, en zonder dat men er den lof hoort verkondigen van den man, door wiens ondernemings-geest zooveel schoons tot stand kwam. Meer en meer rees Johan Maurits in Duitschland in 156 aanzien. Een schitterend bewijs ontvina hij daarvan op het einde van 1652, then hij tot den DUitschen vorstenstand verheven werd, en in 1657 namens den keurvorst van Branden­ burg gezonden werd op den Rijksdag te Frankfort, waar een nieuwe keizer in de plaats van den overledenen Ferdinand III moest verkozen worden. Hij bekleedde namens denzelfden keurvorst in Januarij 1661 eene zending aan het hof van koning Karel II van Engeland, en hield zich na het volvoeren daarvan eenige rustige jaren te Kleef of elders in Duitsch­ land op. Doch op het einde van 1664 riep de dood van den Frieschen stadhouder Willem Frederik hem naar Fries- land. Een vreesselijk ongeluk wachtte hem daar. Met zijn gevolg te paard door Franeker rijdende, viel de houten brug, tusschen de eerste en tweede Dijkstraat, door den zwaren last in, en hij stortte met vijf der ruiters in het water. Onbeschrijfelijk was 's vorsten toestand , en te midden der spartelende paarden gezonken zijnde, meende men niet anders of hij was omgekomen. Ein­ delijk had een van zijne edellieden, Ben tinck geheeten, het geluk om het paard, dat op den vorst lag, met inspanning van alle krachten weg te trekkers en zoo hem te redden. Hij leefde nog, maar hij had veel geleden. Hij was aan hoofd en hand gekwetst, en had van zijn paard een slag op de borst bekomen, die hem groote pijn veroorzaakte. Een der deftig­ ste bewoners der stad, Sophia van V e r v o u , weduwe van den ridder Joachim Andreae, bood hem hare hulp en bur huis aan, dat thans nog als een gedenkteeken van den hechten bouwtrant onzer vaderen als Martena-huis te Franeker bekend is. Hier vond de vorst eene liefderijke verpleging, en weinige dagen na het ongeval was hij reeds in staat om, in eenen brief aan zijne zuster, niet alleen zijne toenemende beterschap te melden, maar om ook zijn dankbaar gemoed lucht te geven en God te danken voor zijne hulp hem in het bange oogenblik toegezonden. Die brief is gelukkig bewaard gebleven, en is ons een dierbaar gedenkstuk van zijne reine en ongeveinsde godsvrucht. De brug te Franeker, waar het ongeval plaats had, hersteld zijnde, wordt nog heden ten dage de Mauritsbrug genaamd. Een steen, op welken eene voor­ stelling van het _ongeval was uitgehouwen, werd in den gevel van het nabij de brug gelegen weeshuis geplaatst, en de graveer­ kunst beijverde zich, om deze gebeurtenis te vereeuwigen. Er bestaan daarvan vier platen, die men aan de graveerstift van Jan Visscher en Pieter Nolpe te danken heeft, en die met Latijnsche en Nederlandsche puntdichten van Fran.ciu s en V ondel prijken. Wij gaan tot de vermelding van 's vorsten laatste krijgsbedrij­ ven over. Wel bleef het verzoek van Johan Maurit s, om tot veldmaarschalk, in de plaats van den graaf van Bred e ro de, verkozen te worden, onvervuld, maar hij bleef nogtans voort- gaan om door allerlei middelen het welzijn der republiek te bevorderen, ook daar waar hij met leedwezen zag, dat ver­zwakking van het leger, dat hij vroeger in zulk eenen geduch­ten toestand gekend had, het gevolg was van eene staatkunde, die hij niet deelen kon. Eindelijk gebood de hagchelijke toe-stand des lands dat er een man aan het hoofd van het bewind werd geplaatst, om den geduchten en door Engelsch goad on­dersteunden bisschop van Munster, Christoffel B e rn h a rd van Gale n, het hoofd te bieden. Niet dan slechts tijdelijk werd Johan Maurits daartoe gekozen, en nu ontwikkelde hij weder eene werkzaamheid, die bewees dat het vuur van zijnen krijgsmansgeest, mogten al zijne jaren geklommen zijn, nog niet was uitgedoofd. Ofschoon door allerlei bepalingen in de vrije besturing van alles wat door hem noodig geacht werd belemmerd, bewaarde hij door zijne wijze voorzigtigheid de eer van den staat ; en zoozeer waren de tijden veranderd, die voorzigtigheid werd hem door d e Witt ten kwade geduid. Het meerendeel der Staten stelde evenwel zijne verdiensten beter op prijs dan deze, ten gevolge waarvan J o h a n Ma u-r its in 1666 andermaal, en nu onder eenigzins betere be­palingen, tot opperbevelhebber van het leger verkozen werd. Het in April van dat jaar te Kleef gesloten vredesverdrag met den bisschop van Munster maakte een einde aan den oorlog, en veroorloofde aan den vorst eenigen rust. Maar toen in het merkwaardige jaar 1672 de magtige L o d e w ij k XIV onze vrijheid bedreigde, rangschikte hij zich gewillig onder het op­perbevel des prinsen van Oranje. Aanvankelijk liep het krijgs. geluk tegen, en Nederland was zijn ondergang nabij. Maar de redding daagde op en terwij1 schier het geheele vaderland in de magt des overweldigers was, hield de provincie Holland die magt tegen. Joh an Ma ur i t s had bij Muiden post ge­vat; tot driemaal toe verdreef hij den vijand, en werkte hij alzoo krachtdadig mede tot het behoud van Amsterdam. In het voorjaar van 1673 werd hij door den prins tot opperbe­velhebber van Friesland en Groningen aangesteld, en het was ook als zoodanig dat hij den vijand, door het aanleggen van doelmatige verdedigingswerken, in toom wist te houden. Hij handhaafde zijnen onbezwalkten krijgsmansroem door de neder­laag der Munsterschen bij Rooveen en Staphorst; maar toen ook dwong hem zijne reeds verzwakte en door vermoeijenissen zoo zeer geleden hebbende gezondheid eenige rust te nen3en. Te 's Hage teruggekeerd, bleef hij niet alleen kwijnen, maar was er zelfs in den loop des winters een tijdlang gevaarlijk ziek. Nog geenszins volkomen hersteld, trok hij in 1674 wederom ten strijde, en behaalde in den bloedigen slag bij Senef zijne laatste lauweren. In October van dat jaar te 's Hage wedergekeerd, beyond hij zich weder in eenen zeer ziekelijken toestand, waar­uit hij echter in zooverre herstelde, dat hij in 1675, terwij1 158 de prins eenen nieuwen veldtogt in de Spaansche Nederlanden deed, het oppergezag over bet krijgswezen in de republiek kon bekleeden. Met het einde van dat jaar kreeg hij, op zijn ver­ zoek, hoewel ongaarne, zijn eervol ontslag uit 's lands dienst, en keerde hij nu naar het bij hem geliefkoosde Kleef terug, om aldaar zijne laatste dagen in rust te slijten. Die rust was eene werkzame rust: want nog altijd bewees hij aan het krijgswezen hier te laude goede diensten, en beijverde hij zich, om de door den oorlog in de Kleefsche landen geslagene won- den te heelen, Zoo leefde hij nog eene wijle voort op zijne kleine woning, die hij op het bekoorlijke Bergendaal had laten. bouwen , totdat hij met een kalm gemoed op den 20sten December 1679 deze aarde verliet, die zoozeer het tooneel was geweest, waarop hij door zijne groote talenten geschit­ terd had. Ongehuwd daalde Johan Maurits ten grave. Zijn stoffe­ lijk overschot werd op zijne uitdrukkelijke begeerte op Ber­ gendaal in stifle bijgezet, doch later naar Siegen overgevoerd, OM daar bij het gebeente zijner doorluchtige voorouders den dag der opstanding to verbeiden. Het vaderland verloor hem een groote schat, maar het was dankbaar voor alles watin door hem gedurende zijne lange loopbaan was tot stand gebragt. En moge dan ook geen standbeeld ter zijner eer zijn verrezen, het nageslacht weet nog altijd zijne groote verdiensten op prijs te stellen ; en als de bewoners der stad Kleef, die hij een lustoord herschiep, bun jaarlijksch schuttersfeest vieren, in clan klinkt nog altijd een hartig lied ter zijner eere en wordt een beker aan zijne doorluchtige schim gewijd. De afbeelding van Johan Ma u r i t s ziet op meer dan eene wijze het licht. Hij had in de kracht zijner jaren eene vaste, mannelijke houding en een fraai innemend gelaat, waarop achtbaarheid, door goedhartigheid en vriendelijkheid getemperd, te lezen stond. Zijne zinspreuk was: Qua patet orbis (waar ook de aarde zich uitstrekt). Het huis te 's Hage gebouVvd, naar hem het Mauritshuis genoemd, is sedert lang afgestaan en tot het bewaren van het Koninklijk kabinet van historische merkwaardigheden en eene onschatbare verzameling van de beste voortbreugselen der Nederlandsche schilderschool. De Leidsche hoogesehool eindelijk , of liever het Museum van Natuur­ lijke Historic, bezit veel zeldzaams en opmerkelijks, dat door werd. Jo h an Maurits gedurende zijn verblijf in Brazilie toegezonden. Zic Caspar Barlaeus, Rerum per octennium in Brasilia el alibi gestarum sum Preefectura illustrissimi Comitis J. M a u r i t i i Nass a- via e etc. comitie Hietoria cum fig . (Amst 1647. fol.) Herdrukt te itulein. in 1691 en nog eens Editio secunda, cui accesserunt G u i- lelmi Pi son i$ Medici ilmstelaedamensis Tractatus de Aeribue, agriis et Theis in Brasilia etc. Clivis 1660. 120. In het Hoogd. vertaald onder den titel van: Brasilianische Geschichte by Regieruny Jo h . Moritz, Cleve 1659, 80.; II oogstrate n, Woordenb. D. VII. St. 2. bl. 19; Nederl. Reiz. D. XIV. bl. 70-85; Wag en a a r, Vaderl. Hist. het lieu. op Joan Maurits; van Wijn, Nalez. op Wagenaar, D. II. bl. 80, 248; Dezelfde, Oratio de Joanni Ma uri tio, Nassaviae Principe in de Ann. Acad. Gron. 1846. 4o. Col lot d'Escury, Holt. Roem, D. II. bl. 113; Aant. bl 294— 304; de Cr an e, Bijz. de familie He ems terhu is betrefende, bl. 29; v an Kampen, Vad. Karakterk. D. II. St. I. bl. 145, 149— 154; Dezelfde, Geschied. der Ned. buiten Europa, D. I. bl. 405, 406, 456, D. II. bl. 49; Dezelfde en V e e g e n s, Lev . van beroemde Nederl. I). II. bl. 133-444; S i e g e n b e e k, Gesch . der Leidsc he Hoogesch. I). II. bl. 89; B o s s c h a, Neerl. Held. te Land, het Reg . op J o an Mau­ r i ts; S w al u e, de Daden der Zeeuwen, bl, 318-330; de vrije Fries, D. I. bl. 13A. D. II. bl. 342-346; M u 11 er, Cat. van Portrett. bl. 19, 20; N e t s c h e r, Les HO. an Bresil, p. 83 en volg; Dries­ sen, Leben des Fiirsten Johan Moritz von Nassau (Berlin­ 1849. 80.) Kron. van het Hist. Gen. te Utr. D. XIII, bl. 61, 62. JOHAN WILLEM FRISO, prins van Oranje en Nassau, was de tweede zoon, maar de eenigst overgeblevene, van H e n­drik Casimir II, prins van Nassau, stadhouder van Fries-land, Groningen en Drenthe, en van prinses Am a 1 i a van Anhalt-D es s a u. Hij werd geboren te Dessau, de hoofdstad van het vorstendom Anhalt, op den 14den Augustus 1687, en al dadelijk door de Algemeene Staten, door die van Fries-land en Groningen tot gevaders verzocht, met een lijfrentebrief van drie duizend gulden 's jaars vereerd. Zijne ouders, eerlang te Leeuwarden wederkeerende, verschaften hunnen soon eene opvoeding overeenkomstig zijnen rang. Naauwelijks had hij den ouderdom van zeven jaren bereikt, of hij kreeg als leer­meester Joannes Lemonon, predikant en hoogleeraar te Franeker, wiens buitengewone bekwaamheden niet alleen den prins ten rijken zegen waren, maar die in het jeugdige gemoed van den vorst de zaden van godsvrucht en deugd nederlegde, welke naderhand zoo welig opgroeiden en de heilzaamste ge­volgen badden. Doch toen de hoop, die men van zijne be­kwaamheid had opgevat, met de jaren begon to vermeerderen, verloor hij, zijnen varier, voor dat hij den ouderdom van negen jaren bereikt had. Bij den dood van dien vorst werden aan den jeugdigen Fr i so al de waardigheden zijns vaders door de Friesche Sta­ten toegelegd, terwij1 het bewind intusschen door zijne voor­treffelijke moeder als voogdes werd waargenomen. Van haar ontving hij vervolgens eene uitmuntende opvoeding, die hem, geholpen door zijnen gunstigen aanleg, in staat stelde om reeds op zijn dertiende jaar de hoogeschool te Franeker te bezoeken. Hier genoot hij gedurende anderhalf jaar het on­derwijs in de wiskunst van den hoogleeraar B ern a r d us F linen i u s, en vertrok vervolgens naar de hoogeschool te Utrecht. Saar in en Graevius waren hier zijne leermeesters, de eerste in de wiskunst, de laatste in de oude aardrijkskunde 160 en geschiedenis. Hij was op verzoek van prins W ill e m III derwaarts gegaan, en deze vorst, zelf geene kinderen hebbende, wilde F r i s o als zoon aannemen, en verklaarde hem tot zijn vollen erfgenaam. Doch spoedig moest hij ook dezen tweeden vader verliezen, en ondervinden dat de Staten van Holland niet alleen niet voornemens waren om aan den wil des overleden konings gehoor te geven, maar dat zij ook geen paal en perk stelden aan de aanmatigingen des konings van Pruissen, die zich van een gedeelte der erfenis van Oranje meester maakte. Na den dood van W illem III waren de zorgen der ver­ dere opvoeding van den jeugdigen Friso, die nu ook den titel van prins van Oranje had aangenomen, aan zijne moeder overgelaten. Zij gaf hem tot gouverneur den baron van H ee m- s t r a, met wien hij in 1702 den veldtogt der bondgenooten tegen Frankrijk wilde bijwonen. Een val van zijn paard nood­ zaakte hem daarvan voor dit jaar of te zien; maar in het volgende jaar trok hij naar het leger. Het was hem echter niet toegestaan in de eerste jaren, dat hij den successie-oorlog aan de zijde van den heer van O u w e r k e r k bijwoonde, bijzondere blijken te geven van zijne dapperheid ; maar toen hij den ouderdom van twintig jaren bereikt had, en hij niet alleen tot stadhouder en kapitein-generaal van Friesland ge­ huldigd, maar ook als generaal der infanterie van den staat was aangesteld, toonde hij in den slag bij Oudenaarden, in 1708, wat het vaderland van hem verwachten kon. Op deze overwinning volgde bet beleg van Rijssel, hetwelk voorname­ lijk aan F r is o, onder het opperbevel van prins E u genius, was opgedragen. Het was bij die gelegenheid dat de jeugdige held nieuwe blijken gaf van zijne dapperheid, maar ook van zijn uitmuntend karakter. Meer dan eens had namelijk een kogel 's prinsen kwartier getroffen, doch toen hij op zekeren morgen zich aankleedde met behulp van zijnen kamerdienaar, kwam een kanonskogel door het venster, snorde op een afstand van vijf of zes vingers breed over 's prinsen schouder, maar nam een gedeelte van het hoofd weg van zijnen eersten ka­ merdienaar C er c e a u. Terstond viel deze dood ter aarde, terwij1 het bloed en brein het gewaad van den vorst bemorste. Deze uitroepende : mijn arme C er c e a u is dood, boog zich over het lijk van zijn dienaar, en was minder op het drei­ gende gevaar bedacht, dan wel op het verlies van den ouden getrouwen medgezel, welke hem sedert zijne kindsheid had opgepast. Rijssel viel, en de prins keerde met roem overladen te Leeuwarden weder. Nog in hetzelfde jaar verkreeg hij ook het stadhouderschap van Groningen en Drenthe, en sloot in 1709 een huwelijk met prinses Maria Lou is e van Hessen- Kassel. Naauwelijks waren de troepen van den staat te velde, of de prins verliet zijne jonge gemalin te Kassel. In het leger 161 aangekomen, werd hem de bemagtiging van St. Amand en Montagne opgedragen, waarvan hij zich voortreffelijk kweet, en alzoo den val van Doornik voorbereidde. In den daarop gevolgden veldslag bij Malplaquet vocrde hij het bevel over den regtervleugel en onderscheidde zich door eene dapper - heid, die aan roekeloosheid grensde. In weerwil van een al­ lerhevigst vuur, drong hij door tot in de eerste en tweede verschansing des vijands, en stond hij op het punt om de derde te bemagtigen, toen zijne soldaten voor de overmagt van versche troepen begonnen te wijken. Naauwelijks had de prins dit bemerkt, of hij grijpt den standaard van het_ regiment van. M ey , en met eene verwonderlijke kloekmoedigheid en bedaard­ heid zijne benden op nieuw ten strijde voerende, plaatste hij met eigen hand den standaard op 's vijands verschansing, waar­ door weldra de zege bevochten was. Na in het laatst van October met prins E u g e n i u s Bergen in Henegouwen te hebben ingenomen, verliet hij het leger, doch was in 1710 weder tijdig in het veld, en mogt hij Douai en St. Venant, na hevige belegeringen, helpen veroveren. In het begin van 1711 was hij wederom naar het leger vertrok­ ken, hetwelk hij voor het laatst in Julij verliet, toen hij naar 's Rage werd geroepen, om de geschillen met den koning van Pruissen, over de erfenis van koning Wi 1 le m III , te ver­ effenen. Met de heeren Hilken, Verschuur, Pletten­ b e r g en eenige anderen trok hij derwaarts. Op den 14den Julij kwamen zij tegen den middag aan den Moerdijk, van waar zij zich naar het Strijensche Sas moesten laten overzetten. Na bier eerst in eene schuit getreden to zijn, stapte de prins vervolgens over in de pont, waar zijn koets in stond, om zich alzoo voor de opkomende wind en regen te be­ veiligen. Toen zij nu digt bij land waren, en de schipper' wilde wenden om het haventje te hereiken, wierp een rukwind het vaartuig op zijde, waardoor de prins, en alien die bij hem waren, in het water vielen. Een tijdlang hield de vorst zich aan den heer du Tour vast , doch een geweldige golf spoelde hem van daar en sleepte hem naar den growl. In doodsanast ° riep hij nog nit : Heer ontferm u mijner, wij vergaan ! en de held van Malplaquet vond, met zijnen getrouwen Hilke n, den flood in de golven, dien hij te midden van honderden kogels op het slagtveld ontgaan was. Zoo was het treurig einde van den vier en twintigjarigen. vorst, van wien het vaderland zulke goede verwachtingen koes­ terde. 's Prinsen lij k « erd door een schipper, van de Klundert komende, acht dagen later, digt bij de plaats des ongevals, opgevischt. Men bragt het naar Dordrecht, van waar het, gebalsemd, naar Leeuwarden gevoerd werd, waar het op den 2 Februarij 1712 met groote statie, in bet graf zijner vo5te osrvnaderen, werd bijgezet. 11 162 Het vaderland was in rouw gedompeld, maar het meest 's prinsen jeugdige gemalin. Met christelijke gelatenheid droeg zij echter haar treurig lot, en vond in de godsdienst de kracht om zich staande te houden, ook ter vervulling barer moeder­ pligten jegens eene dochter, den 13den October 1710 geboren en A nna Ch arlotta Emilia genaamd, en jegens een noon, waarvan zij den lsten September 1712, juist zes weken na het ongeval haren gemaal overkomen, beviel, dien wij later als Willem Karel Hendrik Friso zullen ontmoeten, en die bestemd was om de grootvader te worden van NeOrlands eer- sten koning. De afbeelding van Johan Willem Fr is o ziet op weer dan eene wijze het licht ook is het treurig ongeval, hem overkomen, meermalen in plaat gebragt. Zie Hat ma, Lev. van Johan Willem Friso naar het Fransch van J. La migue (Leeuw. 1716. 80. 2 deelen); Wa-' genaar, Vaderl. list., het Regist. op Joan; v an W ij n , Bijv. en Aanni. het Regist. op Friso en Joan; Charterb. van Friesl., D. VI. bl. 256; H o'o g s t r a t e n , Woordenb. D. V. St. I. bl. 208, 209, D. VII. St. II. bl. 20; K o k . Vaderl. Woordenb. D. XVI. bl. 675-689; van Effen, de Misanthrope D. II. bl. 21 ; Levensbesehr. van Ned. Mann. en Yrouw. D. VIII. ht . 260— 288 ; Tegenw. acted der Nederl. I). I. VII. de Regist. op J a n ; Vriemoet, Athen. Frisiac. p. XXIV. XXV; van K a m p e n, Vaderl. Karakterk. D. II. St. II. bl. 528-535; Gron. Yolks-Alm. 1841,bl. 45-48 ; Bosseha, Negri. Reid. te Land., het Regist. op Jan; Eekhoff, Gesohied. van Friesl. bl. 300-306, 497; Muller, Cat. van Portrett bl. 17, 18. JOHANNES . (Focco). Zie FOCCO (JoHANNEs). JOHANN IS (ALBER,Tus) of Albrecht Jantze n, werd te Haarlem in de eerste helft der vijftiende eeuw geboren. Hij was een geleerde monnik, doctor in de godgeleerdheid en later hoog­ leeraar te Leuven. Hij overleed te Mechelen in 1496. Eenige godgeleerde geschriften werden door hem vervaardigd, maar niet uitgegeven. Zie Sweertius, Ath. Belg. p. 114; Fop p ens, Bibl. Belg p. 41; Amp zing, Beschrijv. van Ilaarl. bl. 100. JOIN (CmursTuAN), kapitein bij de Zwitsers in staatsche dienst, maakte zich door zijne dapperheid beroemd. Hij streed onder anderen bij Nieuwpoort in 1600, en wilde, hoe zwaar ook gewond, niet wij ken van de plaats, die hem eenmaal als zijnen post was aangewezen. Hij werd in 1602 luitenant-kolonel van het regiment van graaf Ern s t van Nassau in Oostende, en sneuvelde als zoodanig in April van bet volgende jaar. Zie (Schuller tot Peursem), Verzam. berigt. omtrent de krOga­ bevelh bij Nieuwpoort, bl. 46, 47. JOL (KoRNELB KORNELISZOON) bijgenaamd Houtebeen, werd te Scheveningen geboren in het begin der zeventiende eeuw, en trad als scheepsjongen in 's lands zeedienst. Door zijne dap­perheid kiom hij tot kapitein op, hoedanig wij hem, als bevel­hebbende op het schip de Otter, het eerst ontmoeten onder de twaalf schepen, die in 1628, door de West-Indische Maatschappij, onder bevel van Dirk Simonzoon van Uytgeest, in zee werden gezonden. Reeds toen droeg hij den bijnaam van Houte­been, omdat hij in een gevecht zijn eene been verloren heb­bende, vervolgens een houten been droeg, waarmede hij zoo vlug liep dat hij voor den snelst loopende niet behoefde onder te doen. Op genoemden togt, in het belang der West-Indische Maat­schappij ondernomen, handhaafde J o 1 den reeds door hem ver­kregen roem. Hij veroverde al dadelijk een rijk geladen Portu­geesch vaartuig, en werd met nog andere veroverde schepen naar het vaderland gezonden, waar hij in October 1628 weder terug kwam. Spoedig op nieuw in zee gestoken, geraakte hij door een zwaren storm van de vloot of en kwam te St. Vincent aan, waar hij den generaal Hendrik Loncq vond, door wien hij met nog een kapitein naar de kust van Brazilie werd gezonden. Hij. was vervolgens tegenwoordig bij den aanval op de stad Olinda, en had een groot deel aan de verdere overwinningen op de Portugezen behaald. In 1631 deed J o 1 zijn derde togt met het jagt de Otter naar de West-Indian. Hij veroverde verscheidene vijandelijke schepen, met welker rijke ladingen hij in 1632 behouden in het vaderland kwam. Op een vierden togt, nog in laatstgenoemd jaar aangevangen en in 1633 voortgezet, hielp hij de stad Truxillo op de Span­jaarden veroveren, alsmede later eenige rijk geladene Spaansche vaartuigen, waarmede hij in 1634 in Texel binnen liep. Nog in dat zelfde jaar werd hij op nieuw door de bewind­hebbers der maatschappij uitgezonden. Ook nu begunstigde hem in verschillende gevechten en op verschillende ondernemingen de fortuin ; maar wederom met een rijken bait naar het vader­land stevenende, werd hij door zeven kapers, onder den be­ruchten Cola r t, aangevallen en genoodzaakt, na dapperen tegenstand, zich over te geven. Hij werd te Duinkerken in hechtenis gezet, doch na verloop van eenige maanden uitge­wisseld. Het ongeluk hem overkomen had onzen moedigen zeeheld het vertrouwen en de guest der bewindhebbers van de West-Indische Maatschappij niet doen verliezen. Terstond na zijn ontslag werd hij op nieuw in dienst gesteld, en hem thans bet bevel op een grooter schip, Zwolle genaamd, met 13 stukken, opgedragen. Onder hem diende zijn broeder S i b e r t, bevel-hebber op het jagt de Kat. Met dezen en nog een jagt liephij in 1636 in zee, hield verschillende gevechten met Spaansche 11* weder. Maar nu wachtte hem belangrijker taak. De West-Indische Maatschappij had namelijk een smaldeel van 14 oorlogsschepen uitgerust, om daarmede de Spaansche zilvervloot in de golf van Mexico aan te tasten. J o 1, een man, scherp en hard als zijn degen, en wiens naam reeds den vijand sidderen deed, werd aan bet hoofd van die onderneming gesteld. In het mid­ den van April des jaars 1638 liep hij daarmede uit Texel in zee, en bereikte voorspoedig de kust van Brazilie, waar J o­ han Maurits van. Nassau destijds bevel voerde, met wien hij in last had in gemeen overleg werkzaam te zijn. Den 22sten Julij van genoemd jaar ging J o 1 van Phernambuco onder zeil, en ontmoette den 31 sten Augustus daaraanvolgende, op twee dagen zeilens , van Cuba, de vloot, die het goud en zilver, en andere rijke voortbrengselen van Spaansch A.merika, volgens jaarlijksehe gewoonte, naar bet moederland moest overbrengen. Ofschoon de magt des vijands dien van de onzen verre over­ trof, draalde J o I geen oogenblik met op den vijand los te gaan. Vreesselijk was de strijd. Hij zelf klampte den Spaan­ schen admiraal aan boord, en vocht met ongelooflijke onver­ zaagdheid. Tot vijfmalen toe ontstaken de onzen den brand in het zware vijandelijke schip, maar de Spanjaarden bluschten telkens de vlammen. Reeds was een rappe matroos naar boven geklouterd, om de vijandelijke vlag af te halen, toen J o 1, twee andere schepen op zich ziende afkomen, genoodzaakt was af te houden. Tot zijn bitter iced ontwaarde de held dat de meeste scheepsbevelhebbers lafhartig den strijd ontweken, en daardoor oorzaak waren dat een anders zekeren buit hun ont­ viel. En welke pogingen J o 1 ook aanwendde om, door nog driemalen den altijd door hem vervolgden vijand in den loop v an September aan te tasten, hem den rijken buit, door soma migen op negen, door anderen op twintig millioenen gouds gerchat, af handig te maken, de meeste zijner kapiteinen bleven even laf hartig, niettegenstaande hij hen bij cede had laten be­ loven van hunnen pligt te zullen doen. Eindelijk niet meer in staat de Spaansche vloot bij te houden, ontsnapte deze voor goed aan de onzen. De vloot van J o 1 ging uiteen, Hij zelf kwam met een deel zijner schepen in November 1638 in het vaderland terug en zag zich door 's lands Staten met eenen gouden keten en gouden eerepenning beloond, terwijl sommige lafhartige kapiteinen, die nog in het eerst moeite hadden gedaan om de eer des vlootvoogds te bezwalken en hem van verre­ gaande roekeloosheid hadden beschuldigd, ter naauwernood aan de verdiende straf ontsnapten. In 1639 had J o 1 het bevel over het vijfde smaldeel der Nederlandsche vloot onder Tromp, en hij had als zoodanig een groot deel aan de belangrijke over winning bij Duins op 165 den 2lsten October door de onzen op de Spanjaarden behaald. Na den afloop daarvan werd Jo1 andermaal, benevens den admiraal Jan C or n el i s z o o n L i g th a r t, met eene magtige vloot naar West-Indi8 gezonden. Hij beyond zich daarmede in September 1640 bij het eiland Cuba, in de meening dat de Spaansche zilvervloot eerlang van daar zou uitloopen. In die verwachting werd hij echter teleurgesteld, daar de Span­ jaarden, door vroegere verliezen geleerd, een zoo groote schat aan den onzekeren kans van een zeegevecht niet meer bloot gaven. De Nederlandsche vloot werd door een zwaren storm overloopen en J o 1 genoodzaakt naar Phernambuco den steven te wenden. In Mei van het volgende jaar 1641 werd J o 1 door Johan Maurits, graaf van Nassau, met eene vloot van 20 schepen naar Afrika gezonden, en het gelukte hem de stad Loanda di St. Paulo op de Portugezen te bemagtigen. Een gelijken zegen vergezelde hem in zijnen aanslag op het eiland St. Thomas. Doch dit bedrijf was het laatste zijns levens. Veertig jaren te voren was de dappere P i e t e r v an der Do e s voor het moorddadige klimaat aldaar bezweken, en ook de niet minder dappere J o 1 werd nu door de doodelijke ziekte aangetast en ten grave gevoerd. Hij overleed den 3lsten October 1641. De hoofdkerk der stad Pavaosa, toen reeds verlaten, ontving, met zooveel statelijkheid als de gelegenheid toeliet, zijn stof­ felijk overschot; en daar, verre van het vaderland verwijderd, rustte de man, die eens de getrouwste dienaar der maatschap­ pij was. Ruw en forsch in zijn voorkomen was zijne levenswijze een­ voudig en van alle weelde geheel of keerig. Hij gloeide van haat tegen Spanje. In het tarten der gevaren ging hij zijne matrozen moedig voor. Daarom door hen gevreesd, werd hij tevens door hen bemind, omdat hij hun bevelhebber en vriend tevens was, die niet anders dan de gewone scheepskost ge­ bruikte en met hen leefde en ten strijde ging. Zfe Brandt, het leven van de Buller, b1.362; Commelijn, Lev. van Fred. Hendrik, D. I. bl. 95, 180 183, D. II. bl. 25, 26, 60, 125; Wage naar, Vaderl. Hist. D. XI. bl. 285, 315; van W ijn, Nalea. D. II. bl. 61; Nederl. Reiz. D. XIV. bl. 42 —69; van Ka mp e n, Geschied. der Ned. buiten Europa, D. I. bl. 422, 438, 439; de J on ge, Geschied. van het Nederl. Zemez. D. I. bl. 323, 379. 520, waar J o 1 slechts ter loops genoemd wordt; van Kampen en Veegens, Lev. van beroemde Nederl. D. II. bl. 227, 264. JOLLE (PIERRE LE), een Franschman van geboorte, die zich waarschijnlijk te Amsterdam met der woon had nedergezet, doch van wien geene levensbijzonderheden bekend zij schreef een thans hoogst zeldzaam boek, getiteld : n, Description de la vile d'Amsterdam en vers burlesque, selon la visite de six fours d'une semaine. Amst. 1666. 12°. Zie de Navorscher, D. VI. bl. 139. JOLLESZ (Jnix) , welligt een kleinzoon van K o r n e 1 i s Korneliszoon J o l bovengenoemd, voerde in 1708 het bevel op de Gouda van 74 stukken, behoorende tot de scheeps magt van den staat in de Middellandsche Zee, odder Johan G e r r i t, baron van W a s s e n a a r, en bestemd om de krijgs­ operatien der bondgenooten tegen de Franschen ter zee te ondersteunen. Nadat de vloot te Barcelona was aangekomen, kreeg Jollesz in last om, met vijf Britscbe en twee Nederlandsche linieschepen, op de kusten van Katalonie te kruisen, zoo tot bescherming van dezelven als tot vermeestering van al zulken toevoer, als de vijand zou ondernemen derwaarts te zenden, terwij1 het overige deel der vereenigde Nederlandsche en Engelsche vlooten verder zou gaan. Dit smaldeel nu moest voornamelijk medewerken aan de inneming van Port•Mahon, waarna het zich naar Livorno begaf, aldaar eenen geruimen tijd bleef, vervolgens naar Barcelona trok en eindelijk naar Lissabon, om de schepen te herstellen en van het noodige te voorzien. Meerdere bijzonderheden zijn ons omtrent Jollesz niet bekend. Hij was den 9den Mei 1699 te Amsterdam gehuwd met C a t h a r in a Maria Ab o, zijnde hij toen reeds weduwe­naar van Elizabeth Meijers. Zie de J o n g e , Geschied. van het Ned. Zeewez. D. IV St. II. IA. 444, 485, 486 ; de Navorscher, D. VII. bl. 197. JOLLIN (PHILIP) was in 1657 rector te Weesp en schreef La grande voix de jugement et de grace, ou les pieuses pen- sees de Ph. J o l l i n, sur les quatre fins de l'homme, la mort, le jugement , renter et la gloire de Paradis, joints au grandmystere de noire predestination. Amst., 1687. 4°. Zie Pa qu o t, Mgmoires, T. I. p. 636. JOLLY (HENRI JEAN BAPTISTE) werd den 21 step Julij 1812 te Antwerpen geboren en vorm de zich, zonder bepaald onderwijs in de kunst ontvangen te hebben , tot een bekwaam kunstenaar, zoo door vlijtig de natuur te bestuderen, als naar de voortreffelijke voortbrengselen der oude meesters te rade te gaan. Hij had zich te 's Hage met der woon nedergezet en schilderde meestal huisselijke tafereelen. In 1830 werd eene zijner schilderijen, op de 's Gravenhaagscbe tentoonstelling aanwezig, voorstellende een Binnenhuis met drie figuren, waarin een gekwetst soldaatdoor een jong rneisje verbonden wordt, door bet gouvernement aangekocht, en berust thans in de verzameling in het Paviljoen bij Haarlem. Hij deed in 1840 eene kunstreis door Duitsch-land en Belgie, doch overleed reeds, tot groot verlies voor de kunst, den 9den Januarij 1853 te Amsterdam. Hij schilderde ook portretten in olieverw en teekende die ook op step, waarvan inzonderheid de gelukkige voorstelling en sprekende gelijkenis geroemd worden. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm Lev. en Werk. der Kunstsch. JON (FRANcois DU). Zie JUNIUS (FRANciscus). JON (II. C. Du). Zie JUNIUS (Jon. CAS.). JONCHEERE (MATTHYS), wiens naam ook Jonck-Heere gespeld wordt, leverde in 1662 eenige rijmen in Vlissings Redens-Lusthof. Zijne zinspreuk was : Tracht nae beter. Hij schreef ook :Lacht niet te vroegh ' T is tijdts genoech. Spotrijm op de Gentenaars over de verovering van 't Sas van Gent, Middelb. t644, een blad in fol. Zie van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dial. D.ebl. 295; Tiele, Bibl. van Pam/lett. bl. 364. JONCKER (Q. A.) schreef : Mennoniste vrageboeck van de Doopsgezinde, genoemt de Huys- kopers. Steenwijk 1708 , kl. 8°. Zie Catal. van de Bibl. der Vereen. Doopsgez. Gem. te Amst. 2de afd. bl. 23. JONCKHEER (J.), wiens naam ook Jonc-Heer geschre­yen wordt, was een bekwaam etser, die ook, waarschijnlijk uit liefhebberij, zeer goed het penseel hanteerde. Hij leefde ver­moedelijk in de tweede helft der zeventiende eeuw. Volgens sommigen was hij van Vlaamsche afkomst. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; K r a m m, Lev. en 1Verk. der Kunstsch. JO1kCKHERTEN (JoDocus) , geboren te 's Hertogenbosch , bloeide in het begin der zestiende eeuw en was een zeer kunstig beeldsnijder. Zie van Ondenhoven, Beschryv. van 's Hertogenbosch, bl. 40; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. JONCKMAN (WILLEM) of Jonkma n, was een Hollandsch teekenaar en graveur, die op het einde der zeventiende eeuw leefde. Hij sneed onder anderen de platen voor de Histoire des ordres militaires etc. Amst. 1721. 8°. 4 deelen. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. op Jonkman K r a m m , Lev. en iVerk. der Kunstsch. JONCKMAN (Dux). Zie JONGMAN (DIRK). JONCKTIJS (DANIEL). Zie JONCTYS (DANIEL). JONCOURT (PIERRE DE) was predikant te Clermont in Beauvoisis, toen hij, nog voor de herroeping van het edict van Nantes , naar Nederland de wijk nam. In October 1677 168 beriep de Waalsche gemeente te Middelburg hem tot haren leeraar. Na aldaar gedurende twintig jaren gearbeid te hebben, zag hij zich in 1699 naar 's Gravenhage beroepen , waar hij tot aan zijn dood in 1725 werkzaam bleef. Hij was een der beste kanselredenaars in de Waalsche kerk, en paarde aan eene groote scherpzinnigheid eene levendige verbeelding en vastheid van karakter. Als schrijver trad de Jo n c o u r t eerst op gedurende zijn verblijf te 's Gravenhage, en wel in de Coccejaansche twisten. Zijn eerste werk verscheen onder den titel : Entretiens sur les diferentes methodes d'expliquer l'Ecriture, et de pricher, de ceux qu'on appele Coccdiens et Voetiens dans les provinces-unies. Amst. 1707. 12°. • In dit werk, hetwelk hij zonder naam had uitgegeven, (loch waarvan hij spoedig als de schrijver bekend stond, tastte hij C o c c e j us en zijne aanhangers heftig aan, ofschoon hij ver­ klaarde geene personen te willen beleedigen, maar alleen ter verzoening der twistende partijen de pen te hebben opgevat. Evenwel, het boek van de Joncourt verwekte algemeen on­ genoegen, zelfs bij de Voetianen, en Salomon van T i 1 en Johannes d' Out r e in traden met scherpe tegenwerpingen tegen hem in het strijdperk. De laatste wederlegde de Jo n- court in een Brief aan een Vriend enz., en het Antidotum viperinis morsibus D. J. oppositum (Lugd. Bat. 1707), van den eerste werd door den Moordrechtschen predikant Ja n s s onius vertaald in het licht gegeven. De J o n c o u r t verdedigde zich weder in zijne Nouveaux entretiens sur lee differentes mdthodes etc. (Amst. 1708. 120.) Bahalve enkele naamlooze geschriften verscheen tegen hem ook een Advertissernen t necessaire van Braunius, dat door de Joncourt niet afzonderlijk werd wederlegd. De uitgave van zijn eerste geschrift had echter voor de Jo n- c o u r t nog andere gevolgen. De Waalsche Synode, die in Mei 1707 te Goes vergaderde, riep hem ter verantwoording over de wijze , waarop hij Coccej us gelasterd had. Zelfs werd hij in zijne bediening geschorst doch na alles herroepen te hebben, waaraan men zich geerYerd had, werd hij hersteld. Naar aanleiding van dat vonnis der Waalsche kerk schreef hij zijne Lettre aux Oglises Wallonnes des Pays-Bas, (La Haye 1708, 120.) Na deze twisten gaf de J o n c o u rt nog de volgende ge­ schriften in het licht : Brief waarin hij verslag doet van het gepasseerde in 't synode te Utrecht, over 't Bock genaamt samenspreking over de verscheyde wyzen van de schriftuur uyt te leggen, van die welke men noemt Cocceanen en Voetianen, 's Hage, 1708. 8.. Pensees utiles aux Chrdtiens de tous les etats, la Haye, 1710. 8°. Lettres sur les jeux de hasard, La Haye 1713. 8°. 1714. 12°. In deze tweede uitgave zijn de vier brieven met een vijfde vermeerderd. Nouvelle lettre sur les jeux de hasard pour seri* de re­ plique a la defense de M. de la Place t te , La Haye, 1713. 8°. aid. 1714. 12°. Lettres critiques sur divers sujets importans de l'Ecriture Sainte, Amst. 1715. 12°. Considerations sur l'origine de J o b et la virile de son histoire, etc. La Haye, 1720. 8°. Eniretiens sur l'etat present de la religion en France, etc, La Haye. 1725. 12°. Ook hebben wij nog van hem eene uitgave der Psalmen, Amst. 1716. 12°. Zie van A b k o u d e, Naamr. van Ned. Boa.; Y p e y en Der­ mo ut, Geschied. der Nederl. Merv. Kerk, D. III. bl. 178, 179; Yp ey, Geschied. der Christ. Kerk in de 18de eeuw, D. VIII. bl. 233; Bio­ graph. universelle, T. X. p. 191; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 53, 147; ab Utrecht D r e s s e l h a i s, de Waalsche gemeente in Zeel. bl. 48; H a a g, La France protestante, T. VI. p. 83-84; Glasiu s, Geschied. der Christelijke Kerk en Godsdienst in Nederl. D. H. bl. 168, 169; Dezelfde, Godgel. Nederl.; Mulle r, Cat. van Godgel. Werk. bl. 153. JONCOURT (ELIAS DE), zoon van den voorgaande, werd omstreeks 1700 te 's Hage geboren. Aan welke hoogeschool hij den graad van doctor in de wijsbegeerte en meester in de vrije kunsten verkreeg, is ons onbekend. Hij werd in 1722 Fransch predikant te 's Hertogenbosch, en beoefende met milk een liver de wis- en natuurkundige wetenschappen, dat hij zich bekwaam gevoelde om daarin onderwijs to geven.. Op zijn belangeloos aanbod werd hij den 10den Julij 1730 door de regering der stad tot hoogleeraar in de wiskunde, zon.der belooning, aan de illustre school aldaar aangesteld. Als zooda• nig aanvaardde hij zijn ambt den 2den Augustus 1731 met eene Oratio in laudem matheseos universae et singularum ejuspartium. Na den- dood van Lucas van Eybergen, in1738 voorgevallen, werd hij met eene rijks jaarwedde van 250 gulden begunstigd. De vermaarde M ar t i n e t en P a 1 i e r, die de natuurlijke historie met vrucht beoefend hebben, waren zijne leerlingen. Den 20sten Mei 1748 emeritus verklaard - zijnde, nam hij den 2lsteu Julij van dat jaar van zijne ge-meente afscheid, en vestigde zich met der woon te 's Graven- .. hage, waar hij in 1770 overleed. De Joncourt heeft zich als godgeleerde, wis- en natuur­kundige, en als Nederduitsch dichter, door het uitgeven van verschillende werken en vertalingen, bij zijne tijdgenooten be­kend gemaakt. Zij zijn getiteld : Verhandeling over de voorzienigheid Gods, uit het Engelsch van G. Sherloch, 's Hage, 1721. 8°. Behoedmiddel tegen het pausdom, uit het Engelsch van G. Sher loch, 's Hage 1721. 8°. Sermonen over eenige belangriike texten der Schrift, uit het Engelsch van G. Sh e r l o c h , 's Hage, 1723. 8°. Sermonen over den dood en het oordeel, uit het Engelsch van 1. Lucas, 's Hage 1725 en Utr. 1734. 80. An ciphr on of de kleine wijsgeer, nit het Engelsch van Berkley , 's Hage 1734. 12°. 2 deelen. Elemens de physique desmontres mathematiquement et con- limes par des experiences, traduits du latin, Leid. 1746. 40. 2 vol. Elemens de philosophie Newtonienne, traduit de l'Anglais de Pemberton, Amst. 1755. 8°. Elemens de philosophie morale, traduits de l'Anglais de Fordyce, la Haye. 1756. 8°. Elemens d' Algebre de S a und e r so n, traduits de l'Anglais, et augmentis de quelques remarques, Amst. 1756. 4°. 2 vol. Nouvelle bibliotheque Anglaise, la Haye, 1756. 8°. 3 vol. Le septieme et huitieme volumes du Spectateur Anglais, Amst. 1750 et 1754. 12°. Dialogues des worts, traduits de l'Anglais de Ly ttle ton, la Faye, 1760. 8°. Het algemeen gebed en de stervende Christen tot zijne ziel, (nit het Engelsch van Pope in Nederduitsche dichtmaat over­gebragt), 's Hage, 1760. 4°. Seurdichten, vermeerderd met de stad Godes, in drie zan-gen, 's Hage, 1762, Aard en gebruik der eenvoudigste driehoekige getallen, 'sHage, 1762. 8°. Oeuvres diverses, la Haye, 1764. kl. 12°. 2 vol. e Joncourt is de uitgever en de gedeeltelijke vertaler van de Oeuvres diverses de P o p e, (Amst. 1754. 120. 7 deelen). Sedert 1729 werkte hij mede aan het Journal Lit­teraire door 's Grave sand e, Marchand en anderen op nieuw ondernomen. Ook hielp hij in 1742 de AlgemeeneHistorie nit het Engelsch in het Fransch vertalen. Hij had ook aandeel in de vertaling van het Boa Job in het Latijn door Schultens. Zie Boekz. der gel. Nereid, 1722. b. bl. 94, 1730. b. bl. 231, 1731. b. bl. 228, 1748. a. bl. 731. b. bl. 222; Velingius, Redev. over de Illustre school van '8 Hertogenb. bl. 85, 86; Wits en G eys­ be ek, Woordenb. van Ned. Diehl. die hem verkeerdelijk een Fransch­man noemt; Biographie universelle, T. X. p. 191; Herman s, Ge­ +Paled. der Illustre en Lat. Scholen te 's Hertogenb. bl. 24-27, door ons voornamelijk gevoigd. JONCTYS (DANAL), wiens naam ook Jongty s, doch ver- keerdelijk Jonckt ij s gespeld wordt, was de soon van E w o u t Jonctys en werd te Dordrecht in 1600 geboren. Tot ge- neesheer bevorderd, oefende hij de praktijk in zijne geboorte­plaats nit, en vertrok, om redenen die wij verder zullen mededeelen, in 1643 naar Rotterdam, waar hij tot schepen gekozen werd en in 1654, rijk in eere en middelen, overleed. Zijne zinspreuk was Sijt Jonck. Als bevallig minnedichter bekleedt J o n c t y s eene aanzienlij ke plaats onder zijne beroemde Mad- en tijdgenooten. Als zielkundig geneesheer en als vriend der menschheid deed hij zich door zijne verbandeling: over detooverziekten en door zijn werk: de Pijnbanlc wedersproken, ken-nen. Bij een warm gevoel voor het goede en schoone, bezat hij tevens eenen vluggen en hoogvliegenden geest, en zijn stand­vastigen wil, om al de gaven van hart en verstand tot nut en genoegen van anderen aan te wenden, verdient de dankbare erkentenis der nakomelingschap. Behalve eenige verzen voor de werken zijner tijdgenooten, schreef en dichtte hij de volgende werken: Verhandeling der Toover-ziekte. Geschil van de Schoot- en Steekvrije. Geschil van de Wapen-zalve. Paracelsi Vrije konst.... uyt verscheyde Latijnze boeken D anieli s Senn e r ti vertaald, en by een geschikt, Dordr. 1638. 120. ; herdrukt, Amst. 1646. 120.Roselyns Ooghies ontleed, Dordr. z. J. (1620-23) 80 4 herdr. aid. 1639. 4°. Amst. 1712. 12°. 1723. 8°. Hedendaagse Venus en Minerva; of Twistgesprek tussen die zelfde, Dordr. 1641. 4°. Het was door dit werk dat J o n c t y s in moeijelijkheden geraakte met de predikanten der Hervormde gemeente, waartoe hij behoorde. Voor den kerkeraad geroepen werd hem zijn vonnis voorgelezen, waarbij hij verklaard werd voor een bitter satyrist en een pasquil-schrijver, wiens schendig boek niet alleen, maar zijn persoon zelf zoo bij den politieken als ker­kelijken regter behoorde gestraft te worden. Hem werd deswege het H. Avondmaal ontzegd, zoo lang hij, door leedwezen over den feilen, in bet schrijven van dit zijn boek begaan, te toonen, den kerkeraad verder zou komen te voldoen. Van dit vonnis vroeg J on c t y s of schrift, maar het werd hem geweigerd; toen opgaaf der feiten, doch daartoe hield men zich ongehouden. Hij wilde zich verdedigen, maar men deed hem opmerken, dat hij aldaar gekomen was om te hoo­ren. Toen, heengaande, zeide hij eenvoudig dat hij schrijven zou. Dit deed hij. Op eene uitmuntende wijze verdedigde hij zich door zijne: Apologie of gedrongen onschuld roerende zijn misduijde ha- dendaagse Venus en Minerva, twistgesprek. Dezelve kwam uit zonder naam of woonplaats van den drukker, alleen met het jaartal 1642. De letter en het formaat zijn gelijk aan het twistgesprek. Hiermede eindigde deze zaak, en J o n c ty s vertrok naar Rotterdam, waar hij, ten gevolge van het gebeurde, in niet minder achting was. Der Mannen Opper•waardigheyd, beweert tegen de Vrouwe­ lyke Lof-redenen van Doctor Jo h an v a n Bever wyk, . Rott. 1646. 4°.De lijnbank wedersproken en bemagtigd, Rott. 1651. 12°.; herdr. Amst. 1736. 8°. ald. 1740. 120. ald. 1742. 8°. Minne-Dichten gepast op de bevalligheeden van de schoone Roselyn, Dordr. 1660. 4°. Tooneel der Jalouzyen, waarop vertoont weerden veel tree- ripe gevallen, wonderlyke geschiedenissen, schrickkelyke en wrede uytwerkselen der Jaloursheid, Rott. 1666. 120. 2 deelen, 2e druk. Amst. 1699. 12°. 2 deelen. Zie Foppens, Bibl. Belg. p. 228; Bal e n, Beschr. van Dordr. bl. 221; P a q u o t, ltlenzoir. T. I. p. 594; Seheltema, Geschied­ en Letterk. lifengeltv. D. III, St. I hi. 41-92, St. III. bl. 96, 1). IV. St. I. hi. 183; S i e g e n b e e k, Gesch. der Ned. Letterk. bl. 155; van K ampen, Geschied. der Ned. lett. en Wetensch. D. I. bl. 189, 190; Witsen Geijsbeek, Woordenb. van Ned. Dick'. C ollo t d'Es cur y, Holl. Rom, D. IV. St. I bl. 78, 79, _dant. bl. 309. 315, 332-334, St. II. dent. bl. 491, D. V. bl. 293, D. VII. bl. 386; Muller, Cat. van Regisget. Werk, bl 74. JONG (ANNA MARIA). In de Dichtkundige lauwerbladen, (D. IV. bl. 95-102), komt van haar voor een Lijkgedichtop Willem IV. Zie He rings, in den Algem. Kona-en Letterb • 1848. D. I. bl. 168. JONG (AALTJE DE) schreef: Stigtelijke en opwekkende Gezangen en Gedichten, op by- zondere tijden en gelegenheden, Rott. 1749. 8°. ald. 1750. 80 . Zie van Abkoude, Naamr. van Ned. Diehl. D. I. St. IV; Witsen G e y s b e e k, Woordenb. van Ned. Dicht. JONG (ADRIAAN DE). Zie JUNIUS (HADRIANus). JONG (ADRIAAN DE) was een bakker e Breukelen, die de dichtkunst beoefende; doch die, blijkens de daarvan door onzen voorganger aangehaalde regels, beter gedaan had zich tot zijne bakkerij alleen to bepalen. Hij gaf in druk, behalve eenige afzonderlijke gedichten: De Aartsvader Jakob, en het regentschap van Josef in Egypte,in rijm, Utr. 1823. 8°.Nagelatene dichtlievende uitspanningen, Utr. 1826. 8 . lste stuk.e' Zie de Jong, Naaml, van Boek.; van der A a, Nieuw Woor­ denb. van Ned. Diehl JONG (BouDEwuN DE), Zie JONGE (BouDEwurt DE). JONG (C. DE) wordt genoemd een der lijkdichters op J. H. Kr o m. Zie van der An, Nieuto Woordenb. van Ned. Dicht. JONG (CLAUDE DE) werd in 1627 lid van het Schilders-Collegie te Utrecht, en schonk in 1638 een Bergachtig land-schap aan het St. Hiobs gasthuis aldaar. Zie Tmmerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. JONG (DIRK DE) was een verdienstelijk graveur, die op het laatst der achttiende en in het midden der negentiende eeuw leefde. Hij vervaardigde: Atlas van alle de Zee-Havens der Bataafsche Republiek. Geteekend door D. de Jong en gegraveerd door M. S a l-lieth Amst. 1802. fol. Ook in verscheidene boek- en plaatwerken komen prenten van hem voor. Hij was volgens den Heer K r a m m ook tee• kenaar en etser. Zie Cat. van de Prey. Bibt. van Priest, bl. 260; K r a m m, Lev. ex Werk. der Kunstsch. JONG (G. DE) schreef: Handleyding voor de Jeugt tot de kennisse der Bijbelsche Geschiedenissen, Amst. 1739. 80. Tweemaal twee en vyftig Beschryvingen en bewyzen van eenige voorname waarheden uyt den woorden Godts, dienstig voor die zig willen oeffenen in de gronden der waare GereformeerdeChristelyke Godsdienst, enz. Amst. 1744. 8°. Zie van Abkoude, Naamr. van Ned. Boek. D. I. St. I. III. JONG (GERARD DE). Van hem komt een lofgedicht voor ve•Or de Kundschappen van Parnas, Amst. 1670. Zie Hering a, in den Algem. Konst• en Letterb. 1848. I. bl. 178. JONG (GERRIT DE), ook de J o n g e genaamd, was een dapper krijgsoverste in den vrijheidskamp tegen Spanje. Bij de belegering. van Haarlem, in welke stad hij schijnt geboren te zijn, deed hij belangrijke diensten, en voerde ook het bevel op eene galei, waarmede hij eene zware schermutseling had op het Haarlemmermeer, den 26sten Februarij 1573. Na de over-gave der stad schijnt hij het ontkomen te zijn, althans hij was in 1582 gouverneur van Lochem, welke stad hij manmoedig tegen Verdu go verdedigde, tot zip door Hohenlo ontzet werd. In 1591 was hij bevelhebber van het fort Knodsenburg, en ook pier betoonde hij zich een onverschrokken verdediger van den hem toevertrouwden post, toen het fort door Parma 174 belegerd werd. Nadat deze eenige honderde soldaten en vele offi.cieren bij zijne pogingen om de sterkte meester te werden verloren had werd die door Maurits _ontzet. Na dien tijd werd de Jong gouverneur van Schenkenschans, waar hij den 27sten September 1595 overleed. Zijne afbeelding, door G o 1 t­ zius gesneden, ziet het licht. Hij had twee zonen, Dirk en Jakob geheeten ; beiden waren kapitein bij het vaandel van hunnen vader en sneuvelden in de verdediging van Oostende. Aan de weezen van laatstgenoemde werden door de regering van de stad Haarlem twee honderd gulden geschonken, ter belooning van de diensten door hunnen vader mede gedurende het beleg der stad in 1572-1573 betoond . Er was nog een andere Gerrit de Jong, geen bloedverwant van den ge­ noemde, die om zijne p trou voor 't land en vromicheijd" door pries Willem I tot zijn luitenant verkozen werd. Zie A mpzi n g, Beschrijv. van Haarl. b!. 332, 333; Korte Hist. .4anteek. toegens het voorgevallene in de Spaansche Beleger. der stad Haarl. bi. 44; van de Capellen Belangrijke Stukken voor geschied- en oudheidla bl. 16 ; Bossell a, .Neirl. field. te land. D. I. bl 297. JONG (JAcoBus DE). Zie JONGE (JAcoBus DE). JONG (JAN DE). Met een enkel woord is reeds over dezen gesproken in het artikel van J e 11e C o r v i n u s. 1) e J on g predikte van dorp tot dorp in schuren, zelf hier en daar, tegen den wil der kerkeraden, in de openbare bedehuizen. Groot was de wanorde door dezen man gesticht, totdat ire 1802 door het Departementaal bestuur van Friesland een be­ sluit werd uitgevaardigd, waardoor de afgescheidene gemeente te niet liep, omdat daarbij bepaald werd dat niemand in het openbaar mogt prediken, tenzij daartoe bevoegd zijnde. Nu bleef er aan eenige ijveraars der nieuwe gemeente niets over dan hunnen jongsten leeraar te laten studeren. De gelden hiertoe benoodigd werden bijeengebragt, en de Jong begon, door het aanleeren van talen, zich voor te bereiden tot het beoefenen der godgeleerde wetenschappen. Na eenige jaren aan de akademie te Franeker vertoefd te hebben, werd hij proponent, in 1808 beroepen te Gaasmeer , in 1811 te Zuiderhuis­ terveen en in 1818 te St. Jansga, waar hij den 16den Februarij 1821, in den ouderdom van 48 jaren, overleed. Zie dit Woordenb. D. III. W. 756 en de aldaar aangehaalde sehrijvers. JONG (JoAclard DE) of Junius, werd in het laatst der zestiende eenw te Dordrecht uit eene niet onaanzienlijke familie geboren. Hij studeerde te Leuven in de godgeleerdheid en verwierf er den graad van baccalaureus. Hij werd in 1610 kapellaan van de St. Pieters-kerk te Leuven en verkreeg om­ streeks 1614 eene kanoniksplaats te Messine in Vlaanderen. Hij overleed den 7den of 8sten Augustus 1630 te Leuven en werd begraven in de St. Pieters-kerk aldaar, die hij gedurende twintig jaren bediend had. Hij schreef : Aquarum Spadanarum Gryphi, sive Aenigmata, eorundemque explicatio, proficiscentibus ad aquas Spadanas, non minus utilis quam jucunda, Lov. 1 1314. 120. Malo de re ; sive Virtutis eruditionisque apparatus et prae- mium, Lov. 1614. 40. Den Henzelschen Heraut, dat is een heerlycke ende loffelycke groetenisse ter eeren van die alderheylichtste Naghet ends Moe- der Gods Maria ; met noch seer schoone gebeden tot haer, Leuv. 1629. 12°. Zie B a 1 e n , Beschrijv van Dord. M. 212 ; Paquot, Minoires T . 1I . p. 333. JONG (J. M. DE). Zie JONGE (J, M. DE). JONG (LEENDERT DE) werd den 30sten December 1810 te Gouda geboren, en was de zoon van Cornelis de Jo n g en Pe tronella Wou t. Eerst laat ontwaakte in hem de begeerte zich aan den geestelijken stand toe te wijden. Reeds had hij den leeftijd van ongeveer twintig jaren hereikt, toen hij nog met het leeren der oude talen moest aanvangen ; maar eenmaal tot een besluit gekomen, onderscheidde hij zich door zulk eenen ijver, dat hij in anderhalf jaar. in staat was zijn admissie-examen of te leggen bij het seminarium der Remon. strantsche Broederschap. Diezelfde ijver kenmerktc hem zijn geheele leven door. In 1837 tot proponent bevorderd zijnde, werd hij nog in dat jaar te Boskoop beroepen, en aldaar den 29sten October hevestigd. Drie jaren later beriep de gemeente van Conde Wetering hem, waar hij den 14den Junij 1840 bevestigd werd. Weinig heeft d e Jon g in bet licht gegeven. De naauw­ gezetheid waarmede hij zijne beroepsbezigheden waarnam, en de bijzondere zorg die hij aan zijn gezin wijdde, lieten hem weinig tijd over voor de pers te arbeiden. Wij bezitten van bem een zestal leerredenen in 1849 te Gouda, in 8°. ver- schenen en aan zijnen leermeester, Abraham des Amorie van der Hoev en , opgedragen. Wat die proeven zijner kanselwelsprekendheid aan juistheid, helderheid en eenvoudig­ heid missen, wordt door zekere warmte vergoed. Bovendien verscheen te Amsterdam in 1855 van zijne hand eene leerrede over II Cor. VI vs. 2b, gehouden na het afsterven van den hoogleeraar A. des Amorie van der Hoeven. Verschillende oorzaken werkten zamen tot d e Jong's vroeg­tijdigen dood. Na lang aan- eene zekere melancholie geleden te hebben, ontsliep hij den 8sten Augustus 1858, zijne we­duwe, Jeanne Jacqueline Grootendorst, achterla­tende met drie zonen en twee dochters. Zie Tideman, de Remonstr Broedersch. bl. 131, 164, 377, uit familieberigten aangevuld. JONG (Lucks DE) schreef : Vertoog over de veragting des Doods, Amst: 1737. 8°. Zie van Abkoude, .Naamreg. van Ned. Both. I). I. St. 1. JONG (LUDOLF DE), wiens naam ook wel eens de Jo n g h en ook wel de Jon ge gespeld, en wiens voornaam ook wet eens in Lie v e n veranderd wordt, werd te Overschie geboren en bad tot vader een leeriooijer en schoenmaker, die zijn zoon tot die vakken wilde opleiden. De jonge L u d of f wilde echter schilder worden, en Eijn vader, eerlang naar Rotterdam ver­ huisd, moest, na lang tegenstand geboden te hebben, daartoe wel zijne toestemming geven. Hij kreeg dan het eerste onder­ wijs van Cornelis Saftleven, vervolgens bij Anthonie Palamadesz Stevens, to Delft, en eindelijk bij Jan B y 1 e r t te Utrecht. Na zich alreeds zeer bekwaam te hebben gemaakt, vertrok hij naar Frankrijk, vond er veel aanmoedi­ ging., en keerde, na een verblijf aldaar van seven jaren, to Rotterdam weder. Zijne kunst werd daar hoog gewaardeerd. Hij schilderde portretten, schuttersstukken en fraaije kabinet­ stukjes met veldslagen, jagten, weiden met vee, enz. , warm en aangenaam van koloriet en doorgaans vet in verw. Na zijn huwelijk met eene dochter van fatsoenlijken huize, werd hij majoor der stad, welke waardigheid hij bekleedde tot 1664 toen hij schout van Hillegersberg werd, waar hij in 1697 overleed. In het laatst van zijn leven, hoewel steeds met ijver werkende, schilderde hij voor zijn vermaak. Het museum B o y m a n s te Rotterdam bezit van hem eene schilderij voorstellende Hoofdofficieren der schutterij te Rot- terdam voor het oude stadhuis aldaar; in het verschiet de to- ren van de Fransche kerk Op het 's rijks museum te Amsterdam vind men van hem : Portret van den vice•admiraal Jan van Ne s. Portret van Al e tta R a u ens burg , echtgenoot van den vice-admiraal Jan van Ne s. Zie Immerzeel, Lev . en Werk. der Kunstsch. ; Cat . der Sehild. in het Museum Boyman I te Rotterdam, bl. 21 ; Kramm, Lev . en Werk. der Kunstsch. ; Duboureq, Beschrifv. der Schild. op '8 Rigs Museum te Amst. bl. 76, 77. JONG (IVIkimmakkri DE) was in 1662 fiscaal en van 1667 tot 1669 landvoogd der Moluccos. Zie V alentijn, Dud en Nieuw Ooat-Indie, D. 1. bl. 492, 540, 543, D. II. bl, 625, 627, D. III. bl. 143. JONG (PIETER DE) was Doopsgezind leeraar te Kromme- nie en schreef : 1 77 Kort begrip van den Christelijken godsdienst, Amst 1742. fit'. Godyruchtig leverasgedrag van Trqn tje Ki a a a s. H eyrie a, Amst. 1743. 8°. Zie Zaanl. Jaarb. 1853. bl. 39; Cat. van de Bib,. der Doopagez. gemeente to Anat. 2de afd. bl. 13. JONG (WILLEM DE), mathematicus te Rotterdam, schreef Aanleijding tot verbeetering der Buigerlijke Bouwkunde, waar in aangetoont werd, dat dezelve niet een historische maar leerstellige wetenschap is, op natuur- en wiskundige grondbe- ginselen steunende, enz. Rott. 1752. 8°. met platen. Verhandeling over de zoogenaamde gedurige of agtervolgende beweging (Perpetuum Mobile), Rott. 1756. 80 . Zie Boekz. der gel. Wereld, 1756. b. bl. 65; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Both. D. I. St. V. JONG VAN RODENBURGH (CoRNELis DE) werd op den 7den Junij 1762 te Oudewater, waar zijn vader, Domi ni­ens de Jon g, het ambt van secretaris bekleedde, geboren. Zijne moeder,, Johanna Clasina de Rode van Ro­denburgh , gesproten uit het oude geslacht van Z ij 11 en R o d e n b u r g h, stelde hem door haar overlijden in het bezit der heerlijkheid Rodenburgh, waarvan bij den naam bij dien van zijn geslacht voegde. Ofschoon zijne ouders hem liever aan de beoefening der letteren hadden overgegeven, blaakte in hem reeds vroeg eene sterke zucht voor de zeedienst, ten ge-volge waarvan hij, in 1777, als adelborst op 's lands" fregatThetis zijnen eersten zeetogt naar de Middellandsche zee deed. Eerlang tot luitenant bevorderd, vergezelde hij, in 1780 en 1781, den schout bij nacht Crull op zijnen togt naar de Ka­raibische eilanden. Hoe ongelukkig het einde van die onder­neming was, hebben wij op diens artikel verhaald. Als krijgs­gevangene naar St. Eustatius gevoerd, had hij, met zijne medegevangenen, vele harde bejegeningen van de Engelschen te verduren, tot hij in 1781 ontslagen werd en in het vaderland terugkeerde. In 1783 tot eerste luitenant benoemd, deed hij op de Prins Willem I, onder bevel van den kapitein C. v a n G e n n ep, andermaal een togt naar de Middellandsche zee, waarvan hij eerst in April 1785 wederkwam en waarop hij met hevige stormen te kampen had. Zijn bedaard en kloek­moedig gedrag in dezen storm verwierf hem, nog in dat jaar, het bevel over den oorlogsbrik de Beschutter, waarmede hij zijne vierde reize in en door het kanaal deed. In 1786 teruggekomen, werd hij tot kapitein bevorderd, deed als zoo­danig, op den kotter de Brak, wederom een zeetogt naar de Middellandsche zee, van waken togt hij in 1787 terugkeerde. Vier jaren later werd hem het bevel over 's lands fregat Scipio 12 178 opgedragen, waarmede hij eenen langdurigen zeetogt naar de Kaap de Goede Hoop, Ierland en Noorwegen deed en waarbij hij grooten lof van kunde, moed en beleid verwierf, door het behouden binnenbrengen te Noorwegen van een groot aantal rijkgeladene Oost-Indische schepen, niettegenstaande de zee vol was van kruisers der ons vijandige Engelschen. In 1798 werd hem het bevel over 's lands schip de Doggersbank opgedragen, doch moest dit bevel in 1799 verwisselen met dat van den voor Texel liggenden Cerberus. Dit schip, behoorende tot het smaldeel van den schout bij nacht St or y, deelde alzoo in het lot van dat smaldeel, toel het nog in hetzelfde jaar voor de overmagt der Engelschen bez week. Eerst naar Engeland gevoerd, keerde hij vervolgens in het vaderland weder, en onderwierp zijn gedrag aan een geregtelijk onderzoek. Dan de uitslag daarvan was geheel tegen zijne verwachting. Over- tuigd van naar zijn beste weten ingestemd te hebben met de beraadslagingen van alle officieren tot het smaldeel behoorende, zag ook d e Jong zich met hen veroordeeld, om in verze- kerde bewaring te blijven, tot het sluiten van den vrede, en daarna als balling het land te ruimen, als onbekwaam om betzelve meer te dienen. Als een gunst werd hem toegestaan den tijd voor zijne ballingschap te Voorschoten, te midden der zijnen, door te brengen, tot dat hij na het sluiten van den vrede van Amiens, volgens den inhoud van zijn vonnis, den vaderlandschen bodem met de zijnen verliet en zich eerst te Kleef en vervolgens te Vucht in de nabijheid van 's Herto- genboich vestigde. Hier leefde hij in stifle, doch werkzame rust, zich bezig houdende met het zamenstellen van onder- scheidene geschriften, tot dat, na de omwenteling van 1813, bij de herstelling van ons volksbestaan, het tegen hem gesla- gen vonnis vernietigd werd, en hij zich, bij de nieuwe in- rigting van het zeewezen, met de waardigheid van schout bij nacht of contre-admiraal bekleed werd. Ofschoon hij zich bereid verklaarde, om het vaderland, wanneer zulks verlangd werd, te alien tijde te dienen, verkoos hij niet in dadelijke dienst te treden, en werd hem bet pensioen, tot zijne waar- digheid behoorende, toegelegd. Hij ontving vervolgens nog een bewijs van 's konings achting in zijne benoeming tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij bragt zijn ver- der leven te 's Gravenhage door, waar hij sedert 1816 zijn verblijf vestigde, en als raad der stad en in andere betrek- kingen nuttig was, totdat hij op den 11 den Februarij 1838 overleed. Zijne of beelding ziet v66r eene zijner reisbeschrij- vingen het licht. Hij was in 1795 gehuwd met Maria Ma g- d al ena le S ueu r, dochter van den raadsheer 1 e Sueu r, die hem verscheidene kinderen schonk, en in 1836 door den flood ontviel. Behalve een door hem in handschrift nagelaten berigt van zijn leven, schreef hij de volgende werken : Reizen naar de Kaap de Goede Hoop, lerland en Noor- wegen, in 1791-1797, Haarl. 1802. 8°. 3 deelen, met platen.Reize naar de Middellandsche zee, in 1777, 1778 en 1779, Haarl. 1806. 80. met platen. Verantwoording en verdediging, als kapitein ter zee, Haarl. 1806. 8°. 3 stukken. Reize naar de Caraibische eilanden, in 1780 en 1781, Haarl. 1807. 8°. met platen. Reize in en door het Kanaal, in 1785 en 1786, Haarl. 1808. 8°. met platen. Tweede reize naar de Middellandsche zee, in 1783, 1784 en 17.85 ; Haarl. 1808. 8°. met platen. Derde reize naar de Middellandsche zee, in 1786, 1787 en 1788, Haarl. 1812. 8°. 2 deelen, met platen. Behalve deze werken gaf hij in den Vriend des Vaderlands (D. IV. No. 7.), Brieven over zijne reize van de Kaap de Goede Hoop naar het vaderland in 1798, in gezelschap zijner Bade. Het oordeel over deze werken, door wijlen den hoogleer­aar S i e g e n b e e k uitgesproken, is hoogst vereerend voor den. schrijver. a Zij doers hem, zegt deze, als een man van lette­ren van eene zeer gunstige zijde kennen. Allen toch leverden zij door zuiverheid, losheid, vloeibaarheid en levendigheid van stijl, door treflende schilderingen, nu van bekoorlijke, dan van ontzettende natuurverschijnselen en tooneelen, door juiste en scherpzinnige opmerkingen, door rijkdom van vele wetenswaar­dige bijzonderheden, voor iedere klasse van lezers, een even aangenaam en belangwekkend, als leerrijk en nuttig onder­houd. Zij werden met zoo ongemeene gretigheid ontvangen, dat zij reeds voor vele jaren geheel uitverkocht waren, en daarvan in 1833 eene nieuwe, door den heer J. Olivier verkorte, en ten behoeve van jonge lieden bearbeide uitgave, te voorschijn kwam. Ook mogt het eerst door hem uitgegeven werk de niet zeer gemeene eer ten deel vallen van in het Hoogduitsch te worden overgebragt." Als mensch deed de Jong zich ook in zijne werken ken­nen als een man van een nederig, bescheiden, vrede- en menschlievend karakter, een vurig hoogschatter van al het ware en goede, een ijverig voorstander van zedelijkheid en gods­vrucht, een opregt beminnaar van zijn vaderland, een hartelijk vriend, en bovenal als een verlicht en geloovig christen." Zie C. v an der A a, Gesek. van den Oorlog, D. VII. bl. 477, 478, 480, 481. 500, 507; K r ay e n h o f, Geschiedk. Beschouto. vats den Oorl. bl. 59, 93, 95; Bijlagen, bl. 39, 46, 48; d e J o ng, Naafis,. van Boa ; V o n k, Gesch. van de landing der Engelsch. D. H. Bijl. bl. 39; Siegenbeek, in de Hand. der Jaarl. Terq. van de kaaisch. der Ned. Ldierk. te Leid. 1838. bl. 35-49, door ons 1 2* bier gevolgd; de Jo n g e, Gesch. van het Ned. Zeewez. D. VI. St. 1. bl. 268, 368, 395; Cat. van de Bibl.. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. II. bl. 15, 16; Mulle r, Cat. van Portr. bl . 134, 398; Dit IPoordenb. D . III. bl. 898. JONGE (BoNIFAcius DE), heer van Oosterland, en Heer•Jans­land, was uit een aanzienlijk geslacht te Zierikzee, in 1567, gebo­ren en de oudste zoon van Jan de J o n g e van Oosterland, bur­gemeester van Zierikzee, en Cornelia Bo en z e. Pensionaris van Zierikzee zijnde, werd hij den 24sten Maart 1599 tot secretaris der Staten van Zeeland gekozen, welk ambt hij in 1615 met dat van raadpensionaris van Zeeland verwisselde. Hij overleed als zoodanig in Junij 1625. -Mt drie huwelijken, 1 met Maria Stavenisse, 2 met Dina de Huybert en 3 met Ca t h a ri n a Winckelma n, liet hij vele kinderen na. Hij is naar de schilderij van M. J. M i e r e v el t door W. J. Delft gegraveerd. Een zoon van hem volgt. Zie Tegenzo. Staat van Zeel. bl . 58; Scheltem a, Staatk. Nedert. JONGE (JoH.A.N DE), heer van Oosterland, geboren te Mid­delburg in 1614, was de zoon van den voorgaande en van diens derde vrouw C a t h a r i n a, dochter van Melchior Winckelman en Anne de Chautraine de Broug­saul t. Hij was in 1645, 1648, 1650 en 1653 burgemees­ter van Middelburg en sedert 1645 gecommitteerde ter Staten van Zeeland. In 1646 was hij gecommiteerd ter Staten-Ge­neraal, waar hij een werkzaam deel had aan de vele belangrijke punten van behandeling in dien tijd, zoo als de vrede van Munster, de religie en de groote vergadering, waarvan hij ook eenigen tijd voorzitter was, in welke hoedanigheid hij deAmnestie onderteekende. In 1647 was bij raadsheer in het Hof van Vlaanderen en werd den 3den April 1654 gecom­mitteerd in den Raad van State. Na slechts een maand zit­ting als zoodanig gehad to hebben, overleed hij to Middelburg den 10den Mei 1654. Hij was gehuwd met Lev in a, doch­ter van Cornelis Stavenisse, raadpensionaris van Zeeland, ambassadeur in Zweden en Brandenburg. Een zoon uit dat huwelijk, C o r n elis genaamd, geboren in 1645 en overleden in 1694, was burgemeester van Middelburg en gecommitteerde ter Staten Generaal. De of beelding van Johan de Jong e, door T. M a t h a m, ziet bet licht. In de Poemata Ca sp a-ris Kinscho t i i (bl. 204) komt een Epithalamium ter eere van hem en zijne gade voor. Uit familie-berigten bijeengebragt; Mulle r, Cat. ran Portr. bl. 134, alwaar zijn naam verkcerdelijk de Jo nghe gespeld is. JONGE (ANTHONY DE) was heer van Bruinisse en halve broeder van Boni fa c i u s de J o n g e voornoemd. Te Zierikzee geboren maakte hij zich de gelegenheid ten nutte, welke hem werd aangeboden, tot beoefening der regtsgeleerdheid, waarvoor hij reeds vroeg eene bijzondere zucht bad aan den dag gelegd. Eerst tot burgemeester zijner geboorteplaats aangesteld, verkreeg hij ver­volgens zitting in de Rekenkamer van Zeeland, die bem tot haren geheimschrijver verkoos. Als zoodanig in een uitgebrei­den kring zich bewegende, werden zijne bekwaamheden ook meer bekend. Van bier dat de wethouderschap van Middel­burg bij hem aanzoek deed, om als pensionaris der stad in hare dienst te treden. Dit had in 1644 plaats. De Reken­kamer, hoewel ongaarne, verleende hem een hoogst vereerend ontslag. 's Mans geboorte- en sterfjaar is niet bekend. Hij bezat groote naarstigheid en kunde, en hoewel zelf niets in druk gevende, vervaardigde hij een schat van belangrijke aan­teekeningen , de provincie Zeeland betreftende. Onder anderen schreef hij eene Staatkundige beschrijving van Zeeland, waaruit de kronijkschrijver Mattheus S mallegange het VIIde hoofdstuk des Vden boeks over de Domeinen en Leenen van Zeeland ontleende. De bibliotheek van de Maatschappij der Ne­derlandsche letterkunde te Leiden bezit van hem in handschrift een: Register van de copulaten , berustende ter rekenkamer van Zeeland, een deel van 400 a 500 bladz. fol. Zie Smallegange, Chron. van Zeel. D. I. bl. 507, 526— 528, 641; de 1 a Rue, Gelett. Zeel. (2de druk) bl. 310; Neha­ lennia 1849 bl. 65; Cat. der Bibl. van de Maatach. van Ned. Let­ terk. te Leiden, 2de Bijv. bl. 5. JONGE (JAKos DE) behoorde tot het geslacht van de voor­gaanden en werd, benevens anderen, in 1747, door de Staten van Zeeland gemagtigd, om den prins van Oranje, te Leeu­warden, het stadhouderschap van het gewest optedragen. Zie Wagenaar, Vaderl. Hitt. D. XX. bl. 78. JONGE (Box-mews DE), heer van Campens-Nieuwland, behoorde mede tot het geslacht van de voorgaanden en werd in 1747, schepen en raad van Zierikzee zijnde, namens die stad afgezonden om den prins zijne aanstelling als stadhouder van Zeeland bekend te maken. Zie wagenaar, Fader?. Hist. D. XX. bl. 78, 79. JONGE (CoRNELis FRANgois DE) was, zoo wij ons niet ver­gissen, uit het geslacht van de voorgaanden gesproten, en to Zierikzee geboren. Hij trad in 1773 als kadet bij de kavalle­rie in dienst, verwierf zich in 1777 den rang van luitenant en in 1781 dien van ritmeester. Bij de omwenteling in 1795 verliet hij het land, en nam ale majoor deel aan de Holland-stile brigade in Engeland. Bij de herstelling van ons volksbe­staan, in 1813, keerde hij in het vaderland terug, en zag zich al ras met den rang van generaal-majoor bekleed. Als zooda nig kreeg hij last om Woerden te bemagtigen, waarvan hij zich spoedig meester maakte, doch welke plaats hij even spoe­ dig weder aan de Franschen moest overgeven ; kart daarop werd hij belast met het bevel over de troepen die de stelling aan den Helder opeischten. De Jonge werd den 28sten Julij 1814 lid van het Hoog militair Geregtshof, en den 7den Mei 1822 gepensioneerd. De tijd van zijn overlijden is one niet bekend. Hij was ridder van de orde van den Nederland­ schen Leeuw. Zie H. Bosscha, Gesehied. der Ned. Staab-ovm:tel. D. I. bl. 155, 189, D. II. bl. 94, uit medegedeelde berigten aangevuld. JONGE VAN CAMPENSNIEUWLAND (JHR. MAR1NOS WILLEM DE), afkomstig uit hetzelfde geslacht van de voor gaanden, was de oudste zoon van Willem A d r i a a n de Jonge en Cornelia Petronella Mogge Pous, en werd den 29sten Maart 1786 te Zierikzee geboren. Na zijne eerste opvoeding in zijne geboortestad genoten te hebben, stu­ deerde hij aan de Leidsche hoogeschool in de regtsgeleerdheid, woonde inzonderheid de lessen van den hoogleeraar van der K e e ss el onafgebroken bij, verkreeg den 26sten September 1807 den doctoralen graad, na verdediging eener dissertatie de testamento nullo et rupto ex jure Romano et Hollandico, en zette zich te 's Gravenhage als advokaat neder, waar hij zich weldra in eene bloeijende en eervolle praktijk mogt ver­ heugen, welke hij tot 1833 bleef uitoefenen, toen hij tot raadsheer in het Hooggeregtsliof te 's Hage benoemd werd. Als zoodanig was hij president van de assises in Friesland, Gelderland en twee malen in Zeeland, terwijl hij in 1838, bij de nieuwe organisatie van het regtswezen, aangesteld werd tot vice-president van het Provinciaal Geregtshof van Holland, waarop aan hem het voorzitterschap van de tweede kamer van dat Hof werd opgedragen. Inmiddels was de Jonge ook op het staatkundig gebiel getreden. Sedert den 8sten Julij 1829 vertegenwoordigde hij de provincie Holland in de vergadering der tweede kamer van de Staten-Generaal, was veelal president of vice-president van eene der afdeelingen van de kamer, en nam gedurende de zitting van 1838-1839 het praesidium der kamer waar. Aan de discussien in de dubbele kamer van 1840 nam hij een levendig deel, en dubbel wekte de toenmalige grondwetsherzie- Ding zijne belangstelling, omdat hij reeds in 1831 lid was geweest van eene geheime staatscommissie van vijf leden, tot herziening der grondwet voor Noord-Nederland. In 1841, hetzelfde jaar waarin hij voor de laatste maal in 's lands ver­ gaderzaal zitting had en stem uitbragt, trad hij in die verga­ dering op als Zijner Majesteits commissaris, om bij ziekte van din minister van justitie eenige wetsvoordragten te verde­digen. Nadat hij in 1839 den praesidialen zetel had ontruimd, was hij tot lid van den Itaad van State benoemd. In • die waar­digheid werd hij opgeroepen om tegenwoordig te zijn bij de abdicatie van koning Willem I op het Loo, en was hij aldaar op den 7den October 1841 een der med eonderteeke• naars van de acte van afstand ten behoeve van den prins van Oranje, sedert koning Wil 1 em II. Deze vorst belastte hem op den 7den Maart 1844 tijdelijk met de functien van minister van justitie, doch op den 'sten Augustus van dat jaar werd hij definitief tot hoofd van dat departement benoemd, welke waardigheid hij tot 1848 bekleedde, Coen hij op zijn verzoek den 19den Maart daarvan ontslagen werd. De Jonge leefde vervolgens als ambteloos burger, tot dat hij den 1 lden September 1858 op zijn buitengoed Rozenrust bij den Leidschen dam overleed, aan de gevolgen eerier be­ roerte, die hem in 1852 reeds getroffen had. Hij was in 1812 in den echt getreden met Magdalena Maria Evertsen, de laatste afstammelinge van het Zeeuwsche heldengeslacht van dien naam, bij wie hij een zoon verwekte. Hij was rid­ der en later Commandeur der orde van den Nederlandschea Leeuw. De Jon g e was niet alleen een grondig regtsgeleerde, maar inzonderheid ook een indrukwekkend redenaar, in pleit- en raadzaal beroemd. Zijne pleitredenen en redevoeringen dragen zoowel door norm als inhoud de onmiskenbare sporen der beoefening van de oudheid. Onder de vele belangrijke regtsge­ dingen, waarin hij optrad, behoort de bekende zaak tusschen koning L ode w ij k, graaf van St. Leu, en koning W ill em I over het paviljoen te Haarlem. Jo n as Daniel Meijer, voor den eischer, en de Jon g e , voor den verweerder, stone den daar tegen over elkander. Laatstgenoemde verliet als overwinnaar de pleitzaal en zijne pleitrede zag het licht onder den titel van : Pleitredenen in de mak van den Of (icier van Justitie te Haarlem, ale Procureur des Konings, gedaagde, tegen L ode wijk B o n ap a r t e, Graaf van St. Leu, eischer; uitgesproken voor de Regtbank te Haarlem 25 en 26 April en 29 Mei 1820, 's Hage, 1820. 8°. Maar niet alleen voor de balie en op 'den regterstoel ver­ wierf zich d e Jo n g e een beroemde naam, ook als wetgever waren zijne verdiensten niet gering. Hij had een gewigtig aandeel in de zamenstelling van ons nationaal regt. Meer dan twaalf jaren was hij lid der commissie van redactie en tot herziening der nationale wetgeving (24 Februarij 1831-4 April 1843) en hij werd in 1841 door den koning benoemd om 184 voorzitter to zijn eener staatscommissie, zamengesteld nit regts­ geleerden en hoofd- officieren der land- en zeemagt, tot herzie­ ning der Nederlandsche militaire wetgeving. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden benoemde de Jonge in 1820 tot haar medelid. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1858. bl. 305; Weekblad van het Regt van 16 Sept. 1858; Jhr. Mr. J. S J de Jong e, in de Handel. der Jaarl. Algen Verg. van de Maatschappij der Ned. Let­ terk. le Leid. 1859. bl. 94-100 van de Leveusberigten; Cat. van de Bibl. der Maatsch van Nederl. Letterk. te Leid. D. 11. bl. 136; Rotterd. en Mori. Couranten van den 16den Sept. 1858. JONG E (Jhr. JOHANNES CORNELIS DE), broeder van den voor­ gaande, werd op den 9den Mei 1793 te Zierikzee geboren. Reeds vroeg schepte hij een groot behagen in alles wat tot de geschiedenis, vooral die des vaderlands, betrekking had. Van zijne liefde voor het behoud van vaderlandsche oorkonden gaf hij een uitnemend blijk, then onder het Fransch bewind, in de stad zijner geboorte, de belangrijkste charters en andere gedenkstukken aldaar aanwezig verkocht zouden worden, trachtte hij zooveel mogelijk van dien kostbaren schat te redden, en mogt daarin zeer gelukkig slagen. Deze omstandigheid yen wierf hem, eerlang naar de Leidsche hoogeschool vertrokken, de vriendschap van den toen reeds grijzen van W ij n, die hem niet alleen aanspoorde om bij de studie der regtsgeleerd­ held ook eene vlijtige beoefening der Nederlandsche geschiedenis en letterkunde to voegen, maar hem ook, uit eigene beweging, tot substituut archivaris des rijks voordroeg, tot welke betrek­ king hij kort daarop, den 21sten Maart 1814, werd benoemd. Bij het dreigend gevaar, waarin het vaderland destijds ver­ keerde, nam ook hij de wapenen op, maakte den geheelen veldtogt mede, en voleindde, in het vaderland teruggekeerd, den 27sten Julij 1816 zijne studien aan de Leidsche hooge­ school, na verdediging van een geschied-regtskundig proefschrift, bevattende eenige deels onuitgegeven, deels door hem verbeterde Hollandsche en Zeeuwsche charters, en zag zich ook in laatst­ genoemd jaar het opzigt over het koninklijk kabinet van pen­ ningen en gesneden steepen opgedragen. Nadat hij deze verza­ meling, welke eene der rijkste van Europa is, geordend had, gaf hij daarvan eene beschrijving in de Fransche taal, die wij bij de lijst zijner werken zullen vermelden. De Jonge ging inmiddels voort om uit de schatten, mede onder zijn beheer gesteld, een aantal hoogst belangrijke ge­ schriften zamen te stellen, die hem den dank der nakomeling­ schap dubbel waardig maakten. Wel verdiend was alzoo zijne aanstelling, in 1831, als archivaris des rijks, ter vervulling der opengevallen plaats, door den dood van den man, aan wien de Jong e-dankbaar erkende zijne vorming verschuldigd_ te zijn. In die betrekking bewees de Jonge hoogst belangrijke diensten. Zijne uitgegevene werken zijn daar om te getuigen, welk gebruik hij van die betrekking gemaakt heeft, ten nutte der historische wetenschap, en het risks-archief zelf staat daarals een koitbaar gedenkteeken van hetgeen hij voor de verrik• king dezer onschatbare verzameling gedaan heeft; terwiil een tal van geleerden, zoo buiten als binnen 's lands, getuigen kan van de voorkomenheid en heuschheid, die hen, het archief bezoekende, in alle opzigten van hem te beurt viel. Maar maakte zich de Jonge als geleerde verdienstelijk, niet minder deed hij dat in verschillende eervolle en gewigtige betrekkingen, waartoe hij geroepen werd. Na in 1826 be­noemd te zijn tot raad der stad 's Gravenhage, werd hem in het volgende jaar de hoofdleiding van het stedelijk Dagblad opgedragen, waarmede hij gedurende achttien jaren belast bleef, totdat hij op het laatst van 1844 tot wethouder werd verko­zen. Hij was bovendien van 1840 tot 1851 lid der Provin­ciale Staten van Zuid-Holland, en legde in al deze betrekkingen eene groote bezadigdheid, onvermoeiden ijver, groote kennis en helder doorzigt aan den chg. Hij was voorts curator der Latijnsche scholen, waartoe hij in 1835 gekozen werd, terwijl hij reeds in 1828 aan het hoofd geplaatst was der commissie van toezigt over de , ook door hem opgerigte, school "van middelbaar onderwijs te 's Hage. Bij zoo. vele beslommeringen wilt de Jonge nog den tijd te vinden tot het zamenstellen zijner hoogstbelangrijke werken en geschriften, wier titels wij hier laten volgen : Diplomata quaedam Hollandica et Zelandica, partim inedita, partim emendata et illustrata, Lugd. Bat. 1816. 8°. Verhandeling over den oorsprong der Hoeksche en Kabel­ jaauwsche twisten, Leid. 1817. 8°. Levensschets van Flor is, Voogd van Holland, in de Verh. van de MaatIch. der Ned. letterk. te Leiden, (1819) D. III. St. I. Levensbeschrijving van Johan en Cornelis Ever t s e 71 Luitenant Admiralen van, Zeeland, 's Hage 1820. 8°. met platen. (Met anderen) Beschrijving van de Nederlandsche .storie- penningen , ten vervolge op het werk van Mr. G e r a r d v an Loon, uitgegeven door de Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, enz. Amst. 1821-1848. fol. 5 dee-len, met of b. Over den Vice-Admiraal W itte Kornelis z. de Witte; in Verslag van de Openb. Vergad. der Tweede Kiasse van het Kon. Ned. Instit. 1822. bl. 14. Notice sur le Cabinet des midailles et des pierres gravies de S. M. le Roi des Pays-Bas, La Haye (1823) 8°. met een Premier Supplement (ald. 1824) vermeerderd. Verhandeling over den oorsprong, den voortgang en de hoe- danigheid van den invloed des derden Staats in de Staatsver- gaderingen, gedurende het Hertogelijk en Grafelijk bewind in Braband, Vlaanderen, Holland en Zeeland. Met goud be. kroond door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en in hare Nieuwe Werken, D. I. St. I. (1824) opgen OM en. De Unie van Brussel des jaars 1577, 's Hage 1825. 8°. met Bijvoegselen tot dezelve en facsimile, Delft 1827. 8°. In het Fransch vertaald door den beer Laurent B e 1 e v ille- Bausse rt (Rott. 1829. 8°.) Verhandelingen en onuitgegeven stukken, betrefende de Ge- schiedenis der Nederlanden, Delft 1825 en 's Hage 1827. 8°. 2 deelen met facsimile's. Verslag omtrent de verzameling van handschrif ten, toebehoord hebbende aan Jhr. C. A, van Sype8teyn ; in de Mnemosyne van H. W. en B. F. Tyd em an , Nieuwe very. D. VII. (1827). Besluiten van de Staten-Generaal der Nederlanden, van het jaar 1576 en de maanden Januarij—Junij 1577, 's Hage 1828-1831. 4°. 2 deelen. (Met Jeronimo de Vries) Verklaring van Nederland- ache gedenkpenuingen, enz. Amst. 1829-1837. 4°. 2 deelen met of b. Onderzoek over den oorsprong der Nederlandsche Vlag, 's Hage en Amst. 1831. 8°. In het Fransch vertaald en te vinden in l' Histoire du drapeau, des couleurs et des insignes de la Monarchie Francalse par M. R e y, Paris 1837. T. II. Hen d r i k van W ij n , als geleerde en staalsman geschetst, 's Hage en Amst. 1832. 8°. met portr. Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, 's Hage 1833 —1848. 8°. 6 deelen in 10 stukken, met platen en kaarten ; 2de uitgave bewerkt door zijn zoon, Jhr. Mr. J. K. J. d e Jonge, en vermeerderd met de nagelaten aanteekeningen van den overladen schrijver. Haarl. 1858-18 . . 8°. met pl. en portr. Nederland en Venetia, 's Hage, 1852. 8°. Catalogue d'empreintes du Cabinet des pierres gravdes de S. M. le Roi des Pays-Bas, La Haye (1837). 8°. Levensschets van Phil ip van Alm o n d e , Luitenant- Admiraal van Holland en West-Friesland ; in den Zuid- Hollandsche Almanak (1838). • Over den zeeslag van Bevezier in 1690; in het Verslag van de Tweede Masse van het Eon. Nederl. Instil. over 1840. bl. 25. Redevoering over de staatkunde hier te lande na den Utrecht- schen vrede ; een waarschuwend voorbeeld voor onzen tijd ; in hetzelfde Verslag, bl. 45. lets over H e n r i k Ruse, Hear van Sawert in het Tijd- schrift van het Kon. Ned. Instiluut (1843), en Nog lets over denzelfden, in den jaargang van 1845. Over de politieke uitzettingen ; in de Jaarb. van het Hon. Ned. Instituut voor 1851. bl. 39. De Jonge behoorde ook tot die Nederlandsche geschied­ en letterkundigen, die in 1826 aan 's konings uitnoodiging beantwoordden, om hunne denkbeelden mede te deelen over de beste bewerking van eene algemeene Nederlandsche Geschiedenis. Voor zijne bijdrage over dat gewigtig onderwerp werd hij met eenen gouden medaille van wege den koning vereerd. Over de verdiensten van de Jonge als geschiedschrijver zullen wij verder niet uitwijden. Door zijne werken heeft hij zich als zoodanig een eerzuil gesticht, even onvergankelijk als de roem van hen wier daden in hem een warm lofredenaar vonden. Te verwonderen is het daarom niet, dat aan d e Jonge meermalen eervolle onderscheidingen te beurt vielen. Zoo was hij niet alleen lid van alle inlandsche genootschappen en maatschappijen, maar ook van buitenlandsche geleerde instel­ lingen. In 1829 met het ridderkruis der orde van den Neder­ landschen Leeuw begiftigd, werd hij, in 1831, benoemd tot lid der commissie belast met het voordragen van maatregelen om roemrijke daden te beloonen, en in 1849 schonk de keizer van Rusland hem de versierselen van ridder der orde van St. Anna, tweede klasse. In de kracht van zijn leven werd de Jonge aan het vader­ land en de hem zoo dierbare wetenschap ontrukt. In den loop des winters door eene ziekte overvallen, herstelde hij daarvan evenwel ; doch op zijn buitenverblijf, , den Huize Zuidhoorn, nabij Rijswijk, door eene hevige beroerte aangetast, overleed hij na weinige dagen aan de gevolgen daarvan op den 12den Junij 1853. Hij was gehuwd met Henrietta Philippina Jacoba van Kretschmar,, bij wie hij ver­ scheidene kinderen verwekte. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1853. D. II. bl 2 ; Algem. Han­ delsbl. 24 Junij 1853 ; J. W. Holt r op, Eferinner. aan Jhr. Mr. J. C. de J o n y e , in het .bagblad van Zuid-Hol.. en 'sGravenh., 27 Junij 1 853 ; Dezelfde, Levensberigt van denzelfden, in de Perk. der Jaarl. Algem. Vergad. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1853. W. 157-170. JONGE (MARINIIS JAN DE), geboren te Zierikzee in den jare 1757, broeder van Frans Clement de Jonge, • wiens staatkundige verdiensten door J. H. van der Palm in zijnGedenkschrift van 1813 herdacht worden, en oom van M. W. de Jonge van Campensnieuwland en van J. C.d c Jonge bovengenoemd , studeerde in de regten te Utrecht en g s f voor zijn academisch proefschrift, in 1778, eenige onuit- gegevene documenten, de regten zijner geboortestad betreffende, in het Licht. Hij was v6Or 1795 rekenmeester in de rekenka­ mer van Zeeland ; daarna was hij meest uitlandig, waardoor zijn dichterlijke geest eene eenigzins ongewone rigting verkreeg. Na 1813 teruggekeerd, werd hij lid der gedeputeerde Staten van zijn gewest ; ten laatste gepensioneerd, stierf hij ongehuwd in zijne geboorteplaats in 1837. Hij was een hoogst achtens­ waardig, maar zeer afgetrokken levend man, die ook de dicht­ kunst beoefende. Hij bewerkte in het Nederduitsch, in rijm­ looze hexameters, op het voetspoor van van de Kasteele en Meerma n, onder anderen, het dichtstuk getiteld : Jezus Messias, of de Euangelien en Apostel-Geschiedenis, in Gezangen van J. C. Lava te r, zoo na doenlyk in 't Nederduitsch gevolgd, Amst. 1807, 1808, 4°. 4 deelen. Later gaf hij in dezelfde versmaat eigen gedichten van zon­ derlingen , doch godsdienstigen, aard uit onder den titel van : Een eerste zang en eenige kleine Gedichten, Middelburg 1819. 40., op nieuw uitgegeven met zes zangen vermeerderd onder den titel van : Myne uitreis naar het Land der verwachting en eenige kleine gedichten, Middelburg 1835. 4°. Dit werk is zeer zeldzaam, als zijnde na zijnen dood door de familie ingekocht. Zijne dissertatie was getiteld : Specimen Juridicum sistens Diplomata qaaedam Zelandica hucusque inedita, et animaversionibus illustrata, Traj. ad Rhen. 1778. 4°. Zie Cat. van de Bibl. van Mr. Robid e v an d e r A a, bl. 89 ; Cal. van de Bibl. der .Maatschappij van Ned. Letterk. is Leid. D. I. bl. 283, D. II. bl. 141; nif bijzondere berigten aangevuid. JONGE (Komori's DE) behoorde niet tot het geslacht van de voorgaanden, maar tot eene familie, die sedert het begin der vijftiende eeuw aan de stad Dordrecht een groot aantal verdienstelijke magistraatspersonen geschonken heeft. Hij was de derde zoon van Re y n e r de Jong e, burgemeester van Dordrecht, en van J e a n n e auek el s. Na in 1474 tot pen­ sionaris van zijne geboorteplaats, Dordrecht, benoemd te zijn, werd hij, in 1477, door hertogin Maria van Bourgondid tot een der acht gewone raden van Holland gekozen. Nader­ hand werd hij rekenmeester van dat gewest, en overleed als zoodanig in 1504. Hij was gehuwd met M ag teld van der M e rw e d e , vrouwe van Baardwijk, die in 1507 stierf. Beiden liggen begraven te 's Gravenhage en hadden acht kin­ deren verwekt. Zie Balen, Beschrijv. van Dordr. bl. 1097, 1098 ; Arend, Algem. Geachied. des Fader'. D. I. St. 3. M. 65. JONGE (Bouommi DE) of Balduinus Junius, be­ hoorde tot het geslacht van den voorgaande, werd te Dor- drecht in de tweede heift der zestiende eeuw geboren, en was de oudste zoon van Mr. Corn el is de Jong e, Heer van Baardwijk, raad van Holland en Utrecht, en van C a s par ina van Drenk w a a r t. Hij studeerde in de godgeleerdheid to Leuven , en was eerst de leerling, later de vriend van den vermaarden Justus L i p s i u s. Na de voltooijing zijner stu­dien trad hij in het begin der zeventiende eeuw in de Min­derbroeders-orde, en zijne geleerdheid en welsprekendheid deden hem weldra het ambt van prediker bij die orde verwerven. Naderhand klom hij op tot de waardigheid van gardiaan der Minderbroeders, eerst te 's Hertogenbosch, daarna te Leuven. Hij was een uitstekend godgeleerde, zoo als uit zijne menig­vuldige werken is op te maken. Hij overleed te Brussel den 12den April 1634. Met zijn naam gaf hij uit : Demonstrationes Fidei Orthodoxae, ex Bob e r t i Bell a r mini Controversiis, Antv. 1611. 4°. Het huis der wysheid en het Paradija der geluksaligheid, Antw. 1613.Manuale Theologicum, Colon. 1614. Condones super Euangelia Dominicana ac Festorum anni to- tius, Colon. 1616. 4°.Chronicon Morale, Colon. 1619. 4°. ald. 1622. 4°. Libri tres de Romano Pontifice ; in de Bibliotheca Maxima Pontificia P. Rocaber ti, T. V. Romae 1698. Onder den naam van Constantius Peregrinus schreef en gaf hij uit : Der quadrimestre Comitis B u q u o y, progressusque, quo Austria est conservata, Bohemia subjugata, Viennae 1621. 80. Tuba Concionatorum, sive collationum ignearum Centuriae XIX, Lovan., Bruxellae, et Duaci, 1629-1631, 8°.Fasciculus Myrrhae dilectus, Antv. 1631. Lilium inter spinas, sive de beatissima Virgins Maria, Christi matre, Antv. 1631. Canticum Canticorum ecclesiae Dei etc. Antv. 1631. Caput Sponsae, sive Speculum Praelatorum, Duaci 1631. 80. Pharetra quadruplex divini Amoris, Antv. 1632. 80. Scutum Catholica fidei, Antv. 1632. Theatrum S. S. Principum veteris et novi Testamentis, Antv. 1632. 80. Threni, sive Lamentationes Jeremiae Frophetae tripici sense expositae, Anvt. 1632, Principes Hollandiae et Zelandiae etc. Antv. 1632. 80. Schola divini Amoris, Antv. 1633. Speculum animae, de cognitions suo, Antv. 1633. Morns Spiritualis Confessariorum, Antv. 1633. 8°. Van de volgende werken door hem uitgegeven is de pleats 3n tijd van uitgave niet bekend. Sanctorum Angelorum arnica laudatio. Via Salulls aeternae. .Horologium diurnum et nocturnum et XII praedestinationis signet. Praxis quotidiana audiendi Missam, etc. Progenies et vitae S. S. Francisci, Ludovici IX, Galliae regis, et Isabellae reginae Portugalliae. Tuba novissima de judicia. Viridarium ecclesiasticum. Hortus conclusus, sive instructio status religiosi. Zie Balen Beschrifv. van Dordr. bl. 212 214, 1100 Fo p- — pens, Bibl. Belg.' p. 117-119; Glasius, Godgel. Nederl., D. II. bl. 186. JONGE (JoHAN waarschijnlijk behoorende tot het ge- DE), slacht van de voorgaanden, komt voor onder de teekenaars der herroeping van het Eeuwig Edict te Dordrecht in 1672.Zie de Jonge, Verhand. en onuitgegev. Stukk. D. II. bl. 481. JONGE (ANDRIES JAKOBSZOON DE) was burgemeester van Middelburg en werd, in 1575, met andere gemagtigden, naar den prins van Oranje gezonden, ten einde met dezen over de wijze te beraadslagen, waarop vreemde hulp het gevoege­ lijkst kon worden ingeroepen. In het volgende jaar werd hij namens den prins en de Staten van Holland en Zeeland, met anderen, afgevaardigd, tot het sluiten van het Gentsche vredes• verdrag. Zie Boy, Ned. Oorl. B. VIII. bl. 641 (118); W iersbitzk p de Tachtigj. Oorl. D. II. bl. 547, 635. JONGE (CLEMENT DE) was een beroemd uitgever van pren- ten, in het midden der zeventiende eeuw. Zijne of beelding ziet het licht, geast door 11 e m b r a n d t , wiens vriend hij genoemd wordt. Zie M u l le r, Cat. van Portrett. bl. 134. JONGE (D. DE) was in de eerste helft der zeventiende eeuw een kundig advokaat te 's Gravenhage, van wien onder­ scheidene adviezen voorkomen in het werk, getiteld : Consul- tatien, advysen ende advertissementen, gegeven ende geschreven by verscheyden treffelycke Rechtsgeleerden in Holland en elders. Zie Mr. H. Vollenhoven, Broeders gevangenisse, bl. 99. JONGE (DIDERui DE), hopman in staatsche dienst, streed onder anderen bij Nieuwpoort in 1600 en overleed den 27sten Mei 1602 te Oostende, gedurende de belegering. Zie (Schtiller tot Peursum), Terz. berigt. onztrent de krfigsbevelh. bij Nieuwpoort, bl. 61. JONGE (GERRIT DE). Zie JONG (GERRIT DE). JONGE (JACOBUS DE), waarschijnlijk geboren te Middeiburg, vrerd in 1680 predikant op St. Kruie, en in 1684 op Nieuw- vliet. Uit zijne dienst ontzet zijnde, wegens door hem gege. verse ergernis, vertrok hij naar Leiden, waar hij zich bezig hield met onderwijs aan de studenten te geven. Hij schreef onder den naam van Jacobus Junius: Korte en bondige verklaaring over de woorden Joh. IV 20 —34, in welke geopend werden veele plaatsen van de H. Schrift ; en te gelyk aangetveesen, waarin bestaat de godsdienst der Samaritaanen en de godsdienst der Jooden, enz., Leid. 1696. 8°. Zie de la Rue, Geletterd Zeel. (2de druk) bl. 547 . JONGE (J. M. DE) ook wel, doch verkeerdelijk, de Jong genaamd, was een bekwaam etser, die in de eerste helft der zeventiende eeuw leefde. Men verwarre hem niet met denbataljeschilder Jan Marssen of Jan Martsen de Jonge. Zie Immerzeel, Lev. en 'Perk. der Kunsisch. D. II. bl. 87, verbeterd door Kr a m m , Lev. en Week. der Kunasch. op Jonge. JONGE (JAN MARTSEN DE). Zie MARTSEN (JAN). JONGE (JoAN DE). Zie JUNIUS (JoAN). JONGE (JOHAN DE), geboren te Goes, was regtsgeleerde en schreef, ter gelegenheid van eenige ontstane twisten onder de Goesche regenten, het volgende werkje : Beweeghelyke middelen en considerabele redenen, dienende tot weghneminghe van alle die droevige onheylen ende misver- standen, ontstaan tusschen regenten binnen der stede Goes, Middelb. 1657. 4°. Van hem komen ook verzen voor in het Belgium Gloriosum of Verheerlickt Nederland door Jacobus L y d i u s in 1668 uitgegeven. Zie de la Rue, Gelett. Zeel. (2de druk) bl. 574, 575; S e h o- t el, Kerk. Dordr. D. I. bl. 414. JONGE (JoosT DE) werd in 1573 predikant te Leerdam en verkondigde daar het Evangelie, toen die stad in 1574 door de Spanjaarden werd belegerd en ingenomen. Hij was, om zich te redden, tusschen twee muren bij de Waterpoort ingeloopen, doch werd door een der inwoners verraden, waarop een Spaansche krijgsknecht hem een roer op bet hoofd wierp, waardoor hij zoo zeer gekwetst werd, dat hem het bloed langs het aangezicht liep. Met zijn ambtgenoot Q u i ryn de Pal me en den schoolmeester Rogier Jo o s t e n werd hij vervolgens voor den Spaanschen krijgsoverste C h i a p i n V it e 11 i gebragt, die hem met de beide genoemden veroordeelde om gehangen te worden. De gade van de Jonge liep met hare kleine kinderen, schreijende, naar den Spaanschen veldheer, viel hem te voet en bad hem om het leven van haren echtgenoot. Maar te vergeefs; de wreedaard liet haar van zich stooten ; en toen zij zag dat haar bidden en smeeken bij niemand hielp, riep zij in wanhopende vertwijfeling dat zij dan te gelijk met hem sterven wilde. De J o n g e ter strafplaats gevoerd, was op haar gekerm zeer ontsteld, zich omkeerende zeide hij tot haar : • Mijne lieve huisvrouw en kinderkens, troost u in den Heere uwen God, die een vader en beschermer is van weduwen en weezen ; en mag het nu anders niet met mij wezen, het is aldus des Heeren wille." Toen grepen de soldaten de vrouw en hare kinderen aan, en slooten haar in een huis op, totdat het vonnis buiten de stad was uitgevoerd. Zie Bor, Nederl. Oorl. B. VII. bl. 531 (41); Soermans Kerk. Reg. der Predik. bl. 149. JONGE (M. W. DE) leverde onderscheidene stukjes in de Ainsterdanische Vreugde•stroom (Amst. 1655 langw. 2 deelen), waaruit men zou kunnen leeren, hoe men niet dichten moet. Zie v an der A a, Nieuto Woordenb. van Ned. Diehl. JONGE (P. M. DE) vervaardigde, met een onbekende, eene niet geheel onverdienstelijke vertaling van : Manlius, treurspel naar het Fransch van de la Fosse, .Amst. 1711. 8°. Zie Heringa, in den Alger's. Konst- en Letterb. 1848. D. I. bl. 178. JONGEMA (HEssEL AEDES) was, even als al de volgenden, gesproten uit een voornaam en edel Friesch geslacht, waarvan onderscheidene personen eene belangrijke rol gespeeld hebben. De bier genoemde leefde op het laatst der tiende eeuw te Bozum en was, door Haitse En c k e m a en diens neef S o l c k e, bij de regters des lands aangeklaagd, dat hij, voor eene aanzienlijke som en andere voordeelen, aangenomen had Friesland aan den graaf van Holland te leveren. In regte geroepen, verdedigde Jongema zich zoo goed, dat hij onschuldig verklaard werd. Op zijn aanzoekom zijne aanklagers to kennen, zocht men hunne namen geheim te houden. Zip werden evenwel ontdekt en bekenden, dat hunne aantijging alleen uit eenen ouden, ingewortelden haat tegen Jongema was voortgevloeid. Deze, hierover in billijken toorn ontstoken, zou zijne lasteraars, die onder zijne regters eene plaats bekleedden, terstond doorstoken hebben, indien men zulks niet verhinderd had. Op .1 o n ge­ m a's verzoek werd hem echter, ter verdediging zijner eer, een tweegevecht tegen zijne beide beschuldigers vergund. On - dersteund door den moed, welken de onschuld inboezemt, over- won Jo ngema in dien ongelijken strijd. Haitse E n c k e m a werd het hoofd bijna geheel gekloofd en Solck e derwijze ge-wond, dat beiden kort daarna overleden. Mr. A. van Ha 1-ma el Jr. heeft dit voorval in eene schoone dichterlijke ro-mance gekleed, welke gedrukt is in den Friesche Yolks-Alma­ nak voor 1837. Zie Win semius, Chron. van Vries'. bl. 120; Sjoe rds, list. Jaarb. D. II. bl. 162, 163; Arend, Algem. Gesch. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 51, 52. JONGEMA (Juw) of Juwinga, van Bolsward, had als krijgsman op buitenlandsche togten vele proeven van dapper­heid gegeven en rijke ervaring verworven , en werd in 1396, bij den grooten zeetogt van A 1 b r e c h t van Beijeren tegen Friesland, tot der Friezen elfden potestaat en veldoverste ver­kozen. Hij wist door zijne regtschapenheid en door andere deugden de Schieringers en Vetkoopers te bevredigen, die zich, benevens de Stellingwervers en Schoterlanders, bij den alge­meenen nood des. lands, onder zijne bevelen geschaard hadden. Hoewel de Friezen, in vergelijking van 's hertogs benders, gerino. in getal, slecht gewapend en weinig geoefend waren, b wenschten zij echter den vijand moedig te keer te gaan en sloegen den raad van Jong e m a, om zich liever in de steden en dorpen te verschansen, ten einde het leger of te matten en door gebrek aan leeftogt tot terugkeer te noodzaken, in den wind. Het gevolg hiervan was, dat, in den daarop gevolgden strijd, de Friezen geslagen werden, en J o n g e m a , die, om den schijn van lafhartigheid to ontgaan, een dapper aandeel aan den slag in de vlakte bij Schoterzijl had genomen, sneu­velde. Lie Sehotanu s, Friesche Hist bl. 216; Vossius,,Taarb. bl. 500; Bosseha, Nedrl. Held. te land, D. I. bl. 29, 30; Arend, Algem. Gesch. des Fad. I). 1I. St. II. bl. 307, 308; E ekh off, Gesch. van Friesl • bl. 113, 491; van der Chij s, de 3funten van Friesl , Gron. en Drenthe, bl. 612; Knoop, in den Alm. voor de lion . Akadem. te Breda, 1857. JONGEMA (TaAARD), heerschap te Bolsward, zoon van Goslich Jongema en kleinzoon van den voorgaande. Zijn naam komt voor in de twisten tusschen de Schieringers en Vetkoopers. Tot de eerst genoemden behoorende, had hij met de zijnen zich in 1410 van G o s 1 i c k H i d d e m a, een Vet­kooper, meester gemaakt, en hem op Jongema-huis te Bolsward gevangen gezet. Hij werd evenwel spoedig daarop door de burgers van die stad ontslagen. J o n g e m a, die zich voort­durend in het bewind over Bolsward bevestigd zag, ondernam in 1412 een aanslag op de stins van J o o s t Hiddema te Nieuwland, welke echter mislukte en waarbij de Schieringers 13 bekend. Hij overleed te Bolsward den 19den Julij 1479 en was gehuwd met W y t s Juwsm a; een zoon van hen, G o s­ lick genaamd, volgt, Zie Sehotanus, Friesche Hist. bl. 235; Arend, 41gem. Gesch. des. Vaderl. D. II. St. II. bl. 568; Friesche 1841. bl. 10. JONGEMA (Gomm), zoon van den voorgaande, was nog minderjarig toen zijn vader, dien hij moest opvolgen in de regering der stad, overleed. Op het artikel van zijn bloed­ verwant J u w J o n g e m a zullen wij zien welke gebeurtenissen het gevolg waren van de aanstelling van een voogd over hem. In 1491 of 1492 werd hij door B o ck o van II a ri n x m a, heerschap te Sneek, met hulp van eenige aanzienlijke ingeze­ tenen van Bolsward, uit wraak tegen J u w Jongem a, die, zoo als wij zullen verhalen, eenen aanslag tegen Sneek gewaagd had, in de regering van Bolsward en op Jongema-huis gesteld, zoodanig evenwel, dat J u w in de stad mogt blij ven, Pn dus inderdaad regeerde, terwij1 Goslick den naam had . Laatgt­ genoemde zocht en vond daarom in 1494 gelegenheid om zijnen bloedverwant tot het verlaten van Bolsward te noodzaken, die toen, de wijk nam naar Leeuwarden, en eene bende Geldersche soldaten aan' zich verbond. Wat hij met deze, aan wier hoofd Bokke E n n es, tegen G o s 1 i c k en Bolsward ondernam, hebben wij op het artikel van eerstgenoemde verhaald. Nadat J u w meester van de stad was geworden, wierp G o slick zich in de armen van hertog Albert van S a k s e n, die, hoe begeerig ook op het bezit van Friesland, hem echter voor als nog weigerde te helpen. Hij keerde dus naar Friesland weder, voegde zich bij eene bende vreemde krijgsknechten, onder bevel van N i t t a r d Fox (zie aldaar) en D a a m van Ti e 1, die nog kort te voren zijne vijanden waren. Met dezen on­ dernam hij verscheidene aanslagen tegen zijnen vijand en diens aanhangers, en was ook tegenwoordig bij de groote overwin­ ning op de Zevenwouders, bij Sloten, op den 13den Januarij 1496. De krijgsknechten van F o x geene betaling van soldij krijgende, sloegen aan bet muiten en dreigden hunne bevel­ hebbers. Goslick J o n g e ma ontkwam met list, en wendde zich op nieuw tot hertog Alber t, door wiens hulp hij W eldra Bolsward vermeesterde, waar J u w J o n g e m a nog altijd bevel voerde. Niettegenstaande deze zeshonderd goud­ guldens losgeld gegeven had, werd hij door Gosli ck met eigen handers on3gebragt. Op aandrijven van G o sl i c k werd hertog Albert nu weldra tot beschermheer van Friesland verkozen, en Wonseradeel, waarvan G o s 1 i c k in 1504 griet­ man werd, was dan ook de eerste grietenij, die, in het open veld bij Bolsward, de zonen van bertog A. lbert, G e o rg e en e n huldigde, hetwelk op den 30sten Junij 1504 geschiedde. Toen in 1513 Bolsward door de Gelderschen was ingenomen, voegde zich G o s l i c k bij den zoogenaamden Zwarte hoop, die in 1514 Bolsward innam, plunderde en in den arch legde. Goslic k, daarbij tegenwoordig, was evenwel niet in staat zijn eigen huis te beschermen. In 1515, bij de overdragt van Friesland, door de Saksers aan de Bourgondischen, deed hij terstond den eed van huldiging aan de laatsten en werd hij dadelijk in zijn ambt van raad in het Hof, betwelk hij sedert 1512 bij de Saksische regering bekleedde, bevestigd. In 1516 werd hij met anderen gernag­ tigd om de random Bolsward liggende dorpen den eed aan den keizer te doen afnemen. Voor zijne trouwe diensten als zoodanig werd hij met een jaarlijksch pensioen van honderd pon­ den van veertis grooten vereerd. Hij overleed den 20sten April 1538, en was gehuwd met I is k e of J i s c k, dochter van Sytze van Harinxma thoe YI st en Tet Bannin­ g a, en was de laatste mannelijke afstammeling van zijn ge­ slacht. Lie Charterb. van Friesl. het Begist. op J o n g a m a; Tegenw Staat van Friesl. D. III. St. I. bl 209; Friesche Volks-Alman. 1841, bl. 10-16; van S m i n i a, Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 261-267; Ar end, Algem. Gesch des Vaderl D. II. St. III. bl. 239, 441, 462, 569; de Vrijc Fries, D. VII. bl. 20, 21; Dit Woor­ denb. D. V. IA. 161. JONGEMA (Juw), neef van den voorgaande, doch de partij der Vetkoopers toegedaan. Ook zijn naam komt meermalen voor in de burgertwisten die Friesland teisterden. Toen. in 1494 eene paging werd aangewend om een einde aan den burgerkrijg te maken, was het voornamelijk aan hem te wijten, dat die pogingen schipbreuk leden. Toen Tj a a r d Jo n­ gema in 1479 overleed en G o s l i c k, zijn zoon, nog min­ derjarig was, werd Juw Jongema door de ingezetenen van Bolsward tot voogd begeerd, en aan hem de heerschappij der , stadopgedragen, hetwelk niet aangenaam was aan de moeder van G o sl ic k, en waardoor nieuwe twisten ontstonden. J u bled echter, door de ingezetenen der stad ondersteund, hetAV vier der regering over Bolsward in handen houden. Zijn aan slag op Sneek, die evenwel mislukte, bezorgde hem andere vijanden, ten gevolge waarvan hij wel in de stad mogt blijven, niaar zoowel van de regering als uit Jongema-huis gezet werd. Zijn vender bedrijf en treurig lot hebben wij in het voorgaande artikel vermeld. Zie Sabo ta nits, Friesche fist. het Regist. op J u w; A rend, Algem. Gesch. des Vaderl 1). II. St. III. bl. 450 en de schrijvers aan den voet van bet' voorgaande artikel aangehaald. 13* JONGEMA (EDO of ABM HUMS) nam, even als zijne bloedverwanten, een belangrijk deel aan de onlusten in Fries- land voorgevallen, en was om zijne wijsheid en bekwaamheid zeer gezien. Het was zijn streven om de rampen, die zijn vaderland troffen, zooveel hij kon te leenigen en weg te nemen. Hij ontzag zich ook niet om de wapens op te nemen om ge­ pleegd geweld te gaan straffen. Zoo zien wij hem in 1482 tegen W y b e J a r i c h s J e l k am a optrekken, om de door hem veroverde Heslinga-stins weder meester te worden. Toen de hertog van Saksen in 1498 door de Schieringers als heer van Friesland was aangenomen, stelde hij, op aanzoek van die van Sneek, nog pogingen in het werk om diens naderende magt tegen te houden, doch te vergeefs. Na de huldiging van dien vorst, handelde hij met den hertog van Bourgondie; deze handel liep evenwel te niet en hij keerde naar Friesland te­ rug, waar wij hem op verschillende landsdagen aantreffen. Hertog Georg e van S.a k s e n, in 1504, het leenstelsel in Friesland willende invoeren, was Jo n g e m a de man, door wiens stoute tegenstand die invoering geen plaats had. Aan de handelingen daarover maakte hij voor goed een einde door zijn merkwaardig gezegde : wij Friesen witte fen nin lien to sizzen. Hij stierf in 1536 na tweemaal gehuwd te zijn, eerst aan Saeck Eminga en daarna aan Ael Heemstra, bij w ie hij twee dochters naliet. Hij was een geleerd man, uit wiens aanteekeningen de geschiedschrijver W i n s e m i u s geput heeft voor de vermelding der gebeurtenissen van J o n- g e m a's tijd, die hij in het oud Friesch beschreven had. Zie Suffridus Petrus, de Script. Frisiae, p. 113-115; Gab­ bema, Verhaal van Leeuwaarden, bl. 120, 207, 209, 210; S j o e r d s, Beschr. van Friesl. D. I. bl. 28; Paquot, Memoires, T. I. p. 407; Seheltema, Staatk. Nederl.; Friesche Folks-Alm. 1836. M. 76; de Vrije Fries, D, VII. bl. 26-29; Mr. A. van Halmael J r., in zijne verhandeling: Aedo 21edes Jonghama, geplaatst in Sehu11 en van der Hoop, Bijdragen tot de boeken en men­ schenkennis, 1). IV. St. III. bl. 151. JONGEMA (KEIMPE), noon van Hessel Keimp es Jo n- gema en J el Harinxma, was de partij van den hertog van Gelderland toegedaan. Niet voornemens zijnde zich aan het bewind van den hertog van Saksen te onderwerpen, ver- trok hij naar Brabant, vertoefde er eenigen tijd en trok ver­ volgens, in 1500, met zijne medeballingen aan het hoofd van eenen troep vreemde krijgsknechten naar Drenthe, waar deze door de Groningers in dierist werden genomen, om Appinga­ dam, toen in handen van Graaf Edzard van Oostfriesland, te bemagtigen; deze aanslag mislukte echter. In 1516 werd hij en zijne partijgenooten door de radon. van keizer Karel vermaand om de Geldersche zijde te verlaten en tot die van 197 hunnen meester over te gaan, doch hij weigerde dit. In 1522 grietman van Wymbritseradeel zijnde, kreeg hij het binnen Sneek met de tegeiistanders der Gelderschen te k waad, en moest hij zijn leven redden door in de kerk te vlugten. In 1523 verdedigde hij als hoofdman der Geldersche bezetting de stad Slooten, doch moest die plaats na een kort beleg overgeven. Zijn verder bedrijf is niet bekend. Zie van Smini a, Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 289-290, door one hier gevolgd. JONGEMA (LAAS), wiens eigenlijke naam W al t a was, doch wiens grootvader en vader den naam van Jongema hadden aangenomen, werd in het midden der zestiende eeuw geboren en was in zijnen jeugdigen leeftijd een ijverig voor­stander van de vrijheid. Hij was, ten gevolge zijner deel­neming aan het verbond der edelen, genoodzaakt te vlugten en zich buiten 's lands op te houden, totdat de zaken eenen gunstigen keer hadden genomen. Maar ook toen stood hij de goede zaak met ijver voor, werkte om Friesland voor den prins te winnen, was een wakker tegenstander van de slinksche bedoelingen van den graaf van Rennen berg en bevorderde tevens het sluiten der Utrechtsche Unie. In 1585 was hij een der gezanten, welke naar Engeland vertrokken, om aan koningin Elizabeth de opperheerschappij dezer landen op te dragen. Hij had vervolgens zitting in het collegie van Gedeputeerde Staten van Friesland, en werd in 1607 naar den Haag afgevaardigd ter vereffening van geschillen in dat collegie ontstaan, waarmede de algemeene Staten zich bemoeid hadden. De tijd van zijn overlijden is niet bekend. Hij leefde nog in 1620 en was toen ontvanger-generaal van Fries. land. Zijne vrouw, L u t s A ylv a, schonk hem tien kinderen. Later hertrouwde hij met Babel H ere m a. Een van zijne zonen volgt; een ander, Frans genaamd, was raadsheer in het Hof van Friesland. Zie Bor, Ned. Oorl. B XX. bl. 63; Wagenitar, raderl. Hid. D. VIII. bl. 90; t e Wate r, Hid. van het Verb. der Edel. 1). II. bl. 487-489, D. III. bl. 546; S ch e 1 tem a, Staalk. Nederl. JONGEMA (Theo), zoon van den voorgaande, geboren in 1580, werd, den 26sten Maart 1620, grietman van Franeke­radeel en den 22sten Maart 1629 van Hennaarderadeel. Hij woonde op de state Geyns te Wommels. Bij de begrafenis van graaf Willem Lodewijk van Nassau droeg hij den standaard. In 1622 was hij volmagt ten landsdage, eerst wegens Franekeradeel en naderhand wegens Hennaarderadeel, en bleef zulks tot aan zijn dood; hij was tevens dijkgraaf van de Vijf deelen en overfeed den 25sten December 1638. De kerk te Wommels bevat zijn stoffelijk overschot. Hij was gebuwd, eerst met Li sk Ey s i ng a, daarna met S ij d s Ca m­ m ing h a, en liet geene kinderen na. Zie to Water, Hist. van het Perb. der Edel. D. II St. II. bl. 488, noot; van S min i a, Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 195. JONGENEEL (JACOB), te Rotterdam, verkreeg in 1767 octrooi voor een door hem uitgedagte watermolen, van welke men eene meerdere werking dan van de gewone schepradmolens mogt verwachten. Hij schreef deswege een: Bericht wegens een water-machine, welke de scheprad-molens meer dan het dubbeld overtreft, Rott. 1767. 80. Zie Faded. Hist. ten onmiddel. very. op Wag e n a ar, D. XXIV. bl. 93; Muller, Cat. van Boek. en Kaart. over Neerl. Waterst. bl. 22. JONGERING (H. F.) of Jongening, was een discipel van S. Goble en een goed landschapteekenaar; hij werd ge- boren te Amsterdam den 16den October 1778 en overleed er reeds den 9den Maart 1808. Zie van Eynden en van der Willigen, Gesch. der Vad. Schilderk. D. bl. 476; I m m e r z eel, Lev . en Werk . der Kunstsch.; K r a mm, Lev. en Werk. der Kanstsch. JONGESTALL (ALLART PIETER) werd te Stavoren den 12den Augustus 1612 geboren, en was de zoon van Wy brand Jong e­ st a 11, hewindhebber van de admiraliteit en burgemeester al­ daar. Na te Leeuwarden het eerste onderwijs ontvangen te hebben, studeerde hij van 1631 tot 1634 te Franeker in de letteren en regtsgeleerdheid, vertrok in laatstgenoemd jaar naar Leiden en vervolgens naar Frankrijk, waar hij met de waar­ digheid van doctor vereerd werd. In 1635 in het vaderland teruggekeerd , zette hij zich te Leeuwarden als ad vokaat neder en werd door zijn oom, G e 1- lius Jong e s tall, tot zoon aangenomen. Hij kwam in 1637 niet alleen in diens plants als raad in den Hove van Friesland, maar erfde ook diens aanzienlijk vermogen. Spoedig werd hij nu in belangrijke bezendingen gebruikt. Eerst verseheen .hij in de Groote Vergadering te 's Hage in 1651 gehouden, en in 1653 en 1654 was hij met 11 le r o­ ny m u s van Be verningh en Willem Nieupoort in gezantschap naar C r om w e11. Bijzonder de belangen van het huis van Oranje toegedaan zijnde, en bekend staande als eerlijk en opregt, decide hij niet in de geheimen van zijne ambtgenooten, en had hij dan ook geen deel aan de beruchte Aka van Uitsluiting. Overtuigd van niets meer in Engeland to kunnen verrigten, verzocht hij zijn ontslag en keerde in 199 October 1654 in het vaderland weder. Men verhaalt, dat Cromw e 11 hem bij zekere gelegenheid zou gerraagd hebben, hoe hij toch aan dien scheldnaam. van J o n g e st al 1 kwam; immers: die Jong s t al 1, was oud een dief; waarop hij zou geantwoord hebben: die zegt, dat,K. r om wel is, gelooft niet, dat er hemel of hel i Tijdens zijn verblijf in Engeland werd hij door den koning van Frankrijk tot ridder geslagen. Meer eer en genoegen erlangde J o n g e s t 1 in zijne waar­digheid als gevolmagtigde tot den vredehandel te Breda in 1667, werwaarts hij met Hieronymus van Beverningh en Pi et e r de H u y b e r t door 's lands Staten gezonden werd, Iloewel hem, zoowel als zijne ambtgenooten, de naam van Oranjegezind ten Franschen hove naging, bleek echter de vrees ongegrond te zijn, welke aldaar gevoerd werd, alsof zij te veel werks zouden waken, om de belanger. van het huis van Oranje op de vredehandeling te bevorderen. Sedert dien tijd schijnt J o ng est a 11 in geene bezendingen weer gebruikt te zijn. Hij was sedert 1649 curator der Fra­neker hoogeschool. Zoowel als zoodanig als in andere be­trekkingen maakte hij zich hoogst verdienstelijk, en het was eene getuigenis waardig aan zijne bekwaamheid, toen hij den 9den November 1676 ontslapen was, dat zijn beroemde zwager, de ambassadeur Willem van Hare n, aan prinses Alb e r- tin a A g n e s van Oranje schreef . Je ne doute pas, Madame, ou Votre Altesse aura desja sceu la mort du bon Monsieur Jon g e s t a l (sic). Ceux qui lui appartiennent perdent en luy un considerable apply; me ie troy encore de pouvoir dire avec verite, que c'est une perte generale pour toute la Frise. La province, la tour de justice, l'academie et 1* eglise y ont tous leur part, etc. Jo ngestall woonde gewoonlijk, wanneer hij in Friesland was, op Ondersma-state onder Hallum. Hij was in 1639 ge­huwd met Margaret a v an Hare n, de zuster van W il-1 e m van Hare n. Hij liet Naar na met vier kinderen, van de tien overig, die zij verwekten, die zich van Jon g e s t all schreven, en wier voornamen zijn Gelli us W i b r a n d u s, Sibill a, die beiden volgen, Wille m, kapitein in staatsche dienst, die in 1691 overleed, en eene dochter die zich M. van Jongstall schreef. De hoogleeraar Michael Bus­s chius hield den 30sten November eene lijkrede op J o n g e­stal I, en Ern estus Bader s vereerde zijne nagedach­tenis met een lijkvers. Zie Naatnrol der Raden 's Hoffs van Friesland, bl. 34, 37; V r i e. m o e t, Ath. Fris p. LXIV—LXVI; Wagenaar, Faded. Hist. D. XII. bl. 258, 264, 279, 307, 314, 316, 320, 368, D. XIII. bl. 245, 246; Kok, Vaderl. Woordenb ; . S c h el te m a, &mak. Ned. de W al, Orat. de Claris Fris. Jurecons, p. 37, Anna. p. 126, Add. p. 434; Halbertsma, het geslacht der van Bar e n s bl. , 51-59; van Kampen, Paderl. Karakterk. D. II. bl. 251; Priesche Volks•Alm. 1852. bl. 22 -25; Groen van Prinsterer, Archly. Serie II. T. V. p. 107, 125, 131. JONGESTALL (Gums WIBRANDII8 vAh), zoon van den voorgaande, geboren in 1653, trok reeds vroeg met zijn oom, Willem van H a r en , naar Aken, en werd in 1673 griet­ man van Hemelnmer Oldephaert. Hij was in 1680 lid van gedeputeerde Staten van Friesland , en overleed den 23sten Maart 1688 te Hallam. Hij was gehuwd met Ida L e z ae n van Wissem a, en verwekte bij haar vijf kinderen, onder welke een zoon, D u c o Sabinu s, die kornet was van eene compagnie ruiters in staatsche dienst en later naar Oost-Indie vertrok, waar hij zich een groot fortuin verwierf. Zie Halbertsma, Het geslacht der van Ha r en's, bl. 5; van S m i n i a , Nieuwe Naaml. van Grietmann., bl. 310. JONGESTALL (SIBILLA vAN), zuster van den voorgaande, werd geboren in April 1641. Handig van aanleg en bovendien onderwezen in al de geest- en ligchaamsoefeningen, die de dochter eens ambassadeurs betaamden, blonk zij boven al hare speel­ genooten nit. Haar schrift was vast en meesterlijk ; van haar paardrijden was G a b b e m a zoo getroffen, dat hij haarthet brallend lofvers zond , hetwelk in het 2de deel van Klioos Kraam (bl. 21) te vinden is. Zij antwoordde hem met eenige nederige en eenvoudige regelen op rijm, in hetzelfde deel bI. 193 voorkomende. Ook in de werken van Johan van der N ij en bur c h komen verzen van haar voor. Zij was in 1659 gehuwd aan A rn o 1 t van Vie r s s en, grietman van Haskerland, die bij haar vier kinderen verwekte. Zie Halbertsma, Het geslacht der van Karen's, bl. 54, 55. •ONGEWAARD (SnioN) Jr. schreef : Lets over de Constitutie en het Bestuur van den Banne en Ambachtsheerlijkheid West•Zaanen , voor 1795 , Westzaan , 1796. 8°. Beschrijving van het nieuwe Raadhuis to Westzanen, met kistorische berigten, (Westzaan 179 ?) , 8°. Zie (Bodel N ij e n h u i s) Opgave van Beschrijv. der gewest. enz. in het Koningrijk der Nederl. in den Friend des Fad., D. IV. St. IV. bl. 295, D. V. St. IIk. bl. 217. JONGH (ARNOLD DE), commandeur ter zee, voerde in 1706 het bevel, voor rekening van het Amsterdamsch collegie, op het fregat de Jager, met 24 stukken gewapend. Vergezeld van de fregatten de Arend en de Post, waarop de commandeurs Valckenryck en van Rossem het bevel voerden, was hij, met het Hamburgsche konvooi, op de hoogte van Vlieland gekomen, toen hij, op den 30sten Julij van genoemd jaar, door drie Fransche kapers aangetast, en , na eenigen tegenstand geboden to hebben, genomen werd. Hij zelf sneu­ velde daarbij. Zie de Jonge, Cackled. van het Ned. Zeewez. D. IV. St. II. bl. 405. JONGH (HE/4mm DE) werd te Waalre geboden, waar zijn va.der, Andreas de Jong h, toen predikant was. Hij werd tot adjunct-predikant bevestigd te Leende den 20sten Junij 1727, vertrok van daar naar Oirle, Zeelst en Wintelree, in 1729 en naar Oirschot en Best in Januarij 1751. Hij over-feed aldaar den Eden Maart 1770, oud ruim 68 jaren. Hij schreef : Naamlyst der predikanten, die in de Gemeenten, behoorende onder de IX Classen van het Geldersche Synode, zedert de Hervorming der Kerken tot den Jaare 1750 het H. Euange- lium bediend hebben ; TV aaragter in plaatse van een Register van bloote Naamen gevoegd is. Een breedvoerige Alphabetische Naamlijst van bovengemelde Fredikanten. Met aanwijsing van alle hunne byzondere standplaatsen, zo daar ale elders ; be- nevens de Jaaren hunner Bedieninge tot aan derzelver dood toe, enz. Leid. 1750. kl. 8°. Zie Boekz. der gel. wereld, op de getnelde jaren ; Cat. van de Bibl. der lifaatsch. van Nederl. Letterk to Leid. 2de Bijv. bl. 76. JONGH (IzAx DE) boekhandelaar te Amsterdam, schreef of vertaalde de volgende tooneelspelen : Felix en Antje, of gelyk by gelyk maakt het bests huwelyk ; blyspel naar het Hoogduitsch, Amst. 1792. 8°. Natuur en liefde in stryd; tooneelspel naar het Fransch, Amst. z. j. 8°. Esther en Morclechai, of het Purim der I sraliten, freurspel, Amst. 1817. 8°. Zie Cat. van de Bibl. der friaatsch. van Nederl. Letterk. te Leid. 1) I. b. bl. 121, 2de Bijv. W. 49. JONGH (J. DE) was volgens den heer K r a m m een ver­dienstelijk kunstgraveur, van wien, zonderlina genoeg, geen zonderling ander werk bekend is dan een portret in van J o -hannes de Mey, predikant te Middelburg, , naar de schilderij van Z. B 1 y h o of t, en de portretten van de pre­dikanten H. van Born en W. M o m m a. Zie Muller, Cat. van Portrett. bl. 370; Kr amm. Lev. en ;Perk . der Kunshoh. JONGH (JAcoB DE) beoefende de Nederduitsche dichtkunst blijkens eene door hem bezorgde verbeterde uitgave van K. if a n Man der 's Schilderboek , in 1764. De Latijnsche verzen van L a m p z o n i u s en anderen, die in gemeld work voorkomen, zijn door hem in vloeijende Nederduitsche over­gezet. Verder bezorgde hij : Beredenetrde beschouwing der Schilderkunde, door den Heer de Pi le s, en Zamenspraak over de Schilderkunde, door L u- dovicus Dolc e, waarin over de voortreffelijkheden dier konst, en de noodige vereystens van een schilder breedvoerig behandelt werdt, in 't Nederduyts vertaald door faco bus de Jon gh„Amst. 1756. 8°. met platen. Van Jacob de Jongh, de Jonge (welligt dezelfde) kwam nit : Postcotnptoir van Cupido en Mercurius, uytleverende veeler- ley voorschrif ten van Brieven uyt beroemde Schryveren, in verscheyde Taalen getrokken, en tot algemeen nut in alle voor- vallen .en gelegentheden byeen verzarneld, enz. Amst. 1750. 8°. 5de druk, aid. 1775. 8°. Zie V an Abk ou d e, Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. V. A a, Nieuw• Woordeno. van Ned. Dial. VI. bl. 3; Arrenberg, Naamreq. van Ned. Both. ; van der ,JONG1­ 1 (JACOB: DE) werd in 1699 door koning W i 11 e m III van kapitein tot de waardigheid van schout-bij-nacht van het Noorderkwartier benoemd, terwiji de Staten van Holland hem den llaen April 1709 bevorderden tot vice-admiraal. Meerdere bijzonderheden omtrent hem schijnen niet bekend te zijn. Zie d e Jon g e , Geschied. van het Ned. Zeew. D. IV. St. II. bl. 355, 489. JONGH (JAN DE) was een dapper zeekapitein, die, in den vermaarden zeeslag bij Kijkduin, den 2lsten Augustus 1673, het bevel voerde op de Utrecht, en in dien slag gekwetst werd. Zie de Jonge, Geschied. van he 1Ved. Zeew. D.M. St. I. b1. 313, 315. JONGH. (JAN DE) de Jonge, geboren te Enkhuizen den 12den Maart 1745, was lid van het kunstgenootschap Magna Moli- mem parvi te Hoorn. Hij deed zich als weinig beduidend dichter kennen door een bundeltje Gedichten (Amst. 1776. 8°.) :Zie A r r e Ii b e r g, Naamr. van Ned. Boek.; v a n der A a, Nieuto Iroordenb. van Ned. Diehl. JONGH. (JOHANNES DE), laatstelijk predikant te Leeuwarden, maakte zich mede als beoefenaar der dichtkunst bekend door: Gedichten over godsdienstige onderwerpen, Leeuw. 1806. 8°. Dagelijksche herinneringen om gelukkig te leven, Amst. 1806. piano. Zie de Jon g, Neutral. van Ned. Boek. ,JONOH (MARTINUS ADRIANUS DE), zoon van den voor- gaande, was geboren te Zalt-Bommel den 10den October 1774, studeerde te Utrecht, werd proponent in 1796, in 1797 pre­ dikant te Roordhuizen, in 1802 to Sneek, in 1807. te Nij­ megen en in 1810 te Rotterdam. Hij werd aldaar in 1843 emeritus en overleed er den 30sten December 1847. Van hem ziet het licht: Redevoering over de werkzaamheid van het Zendelinggendot- schap, beschoutod als een der meest gepaste middelen, die men. schen kunnen aanwenden, om ha uitzigt op den ondergang van het rijk der duisternis langzamerhand te verwezenlijken, en gebed gedaan in de vergadering van het Nederlandsche Zen delinggenootschap te Rotterdam, 21 Junij 1836, Rott. 1836. 8°. Zie Brinkman, Naaml. van Both.; van Harderwtk, Naaml. der Pred. van Rotterd. bl. 112. JONGH (J0BAN DE), student in de letteren te Maastricht, beoefende de Latijnsche dichtkunst, blijkens een Latijnsch ge­ dicht op den dood van Johan Fred erik van G o or pre­ dikant te Maastricht, overleden in 1759; door een op de bevestiging van Willem Albert B a c hi en e als predikant aldaar, erg een op het vertrek van C a r ol us S e g a a r als predikant van Groningen naar Utrecht. Deze verzen zijn in den Boekzaal ter aangehaalde plaatsen te vinden. Zie Boekz. der gel. Wereld, 1759. a. bl. 83, 785, 786, b. LI. 828, 829. JONGH (J. C. DE) schreef: Beschrijving van een werktuig, geschikt, om in geval van nood een mensch boven water te houden; in den Nieuwe Alg. Konst- en Letterb. 1796. D. II. bl. 102. Beschrijving van een verbeterd Boerhaviaansch destilleer-stoolje in hetzelfde weekblad, 1798. D. II. bl. 34. Bijdrage tot het redden van drenkelingen, in hetzelfde week­ blad, 1798. D. II. bl. 50. Over den indruk, dien de musiek zelfs op de dieren maakt; in hetzelfde weekblad, 1798. D. II. bl. 130. Berigt wegens de gelukkige redding van een drenkeling; in hetzelfde weekblad, 1799. D. II. bl. 82. Beschrijving eenes werktuigs, geschikt om, in het groot, den invloed der zonnestralen en van 't licht op de planter te on­ derzoeken; in hetzelfde Weekblad, 1799. D. II. bl. 108. Zie Holtrop, Bibl. Medico-Chirurgica, bl. 165. JONGH (LUDOLF DE). Zie JONG (LuDou DE).JONGH (WOLLEBRANDT GELEYNSZ DE), wiens naam ook d e Jonghe en de Jonge gespeld wordt. G el ey nsz zal even- 204 wel zijn eigenlijke naam geweest zijn en hij de Jonge genoemd ter onderscheiding van zijn vader, die mede W o 11 e bran t G el ey n s z geheeten was. Hij werd te Alkmaar in 1594 gebo-ren, waar hij in 1674 overleed. Door den roman van mevrouw Bosboom-Toussaint, getiteld de Alkmaarsche wees, is in lateren tijd de aandacht meer op hem gevestigd, doch de po­gingen om nader met zijne levensbijzonderheden en verrigtingen bekend te worden zijn tot nog toe met geenen goeden uitslag bekroond. De berigten zijn bovendien zeer verward. Dat van den beer Elsevier , inhoudende dat Sr. Woll ebr an d t Gele y n s z. in 1624 als hoofd van het kantoor te Broochi werd afgezonden, kan wel op zijn vader toe to passen zijn. Volgens de laatste mededeelingen van den heer C. W. Br u i n.-v is in de Navorscher, droeg G el e y n s z den 28sten Februarij 1643 zijne zaken als directeur van den handel in Perzie aan zijnen opvolger K a r el Con st a n t over, en vertrok hij met het jagt de Paeuw, dat te Goa werd opgehouden. Volgens een ander berigt in hetzelfde tijdschrift, vroeger medegedeeld, en uit V al e n tij n 's Oud en Nieuw Oost-Indian ontleend, werd Constant als directeur van den handel in Perzie weder in 1645 door G e 1 e y n s z en deze wederom door N i c o 1 a a s V e r bur g h in 1647 als zoodanig vervangen. Hij was ook raad van India en keerde, met eene retourvloot van 12 sche­pen en den rang van kommandeur, in 1648 in het vaderland weder, vestigde zich met der woon te Alkmaar, waar hij in hoogen ouderdom stierf. Zie de Navorscher, D. II. bl. 215, D. III. bl. 6, 212, 213, D. IX. bl. 389 ; Kron. van net Hist. Genootsch. 1). IX. bl. 251, 400 D. X. bl. 102. JONGH (ZEGER, DE), omstreeks 1774 te Tiel geboren, werd in 1796 tot de predikdienst toegelaten en in 1797 bevestigd te Haaf­ten. In 1802 vertrok hij naar Almkerk en Emmikhoven, en in 1805 naar 's Hertogenbosch. In 1809 werd hem daar door koning Lode w ij k den titel van professor geschonken. In 1835 emeritus geworden, bragt hij zijne overige levensdagen te Tiel door en overleed er den 8sten Mei 1850. Zie Boekz, der gel. Wereld, 1850. bl. 630 ; H e r m a n s , Gesch. der Ill. en Lat. scholen to 's Hertogenb. bl. 37. JONGHART (J. G.) Van hem komen rijmen voor in Par-nasus Kunstkabinet enz. (Amst. 1735). Zie Heringa in den _dig Konst- en Letterb. 1848. D. I. bl. 179. JONGHE (ELLERT DE) schreef : Waerachtigh verhaal van de machtighe Scheeps Armade, toe- gherust by de.... Staten-Generaal.... tot de afbreuke des Eon. van Spaengien, onder het ghebiet en gheleyde van Joacker P i e- ter van der Does als Generaal derselve. Wat bij den selv. bestaen ende uytghevoert is enz... van den 28 ilfey 1599 tot den 6 Meert 1600. Alles ghetrouw beschreven door Ell e rt de Jo ng he , Capiteijn van d' Artillerie van de voorghern .Artnade, Amst. z. j. 4°. Zie Tiele, Bibl. van Paniflett. No. 463. JONGFIE (VLACK DE) gaf uit : Twee tractaten, beschreven door den heylighen Oudt-Vader A u g us tinu m. Het eene handelende van de Goddelijke Prae- destinatie. Het ander van het goedt der Volhardinghe, wt het Latyn in Nederd. over geset door D. V lac k de J on g h e, Amst. 1621. 4°. Zie Ti e 1 e , Bibl. van Pamflett. No 1898. JONGHELEIJN (ADAM) schreef: Lofbasuin uitgeblazen over het sluiten van de seer Lang ge- wenschte Vreede. Leid. 1697. 4°. Zie Heringa in deneKonst- en Letterb. 1848. D. I. bl. 179. JONGHEMA (Juw). Zie JONGEMA (Juw). JONGHEN (JOHAN GHIJSBERT DEN) was muntmeester van F i 1 i p s van O o s t e n r ij k, in diens munt te Nijmegen, en vervaardigde in die hoedanigheid gouden en zilveren munt­ stukken. Zie van der C h ij a , de 2llunten der Gray. en Hert. van Gel.. derl. W. 371, 372. JONGKNECHT (CoRNELls) was kapitein ter zee en voerde in 1697 het bevel over het oorlogschip Hondslaardijk, behoo­rende tot de vijf oorlogsschepen onder den kapitein R u d olph S w aan, in genoemd naar naar Biscay e gezonden om van daar de koopvaardij vloot of te halen en naar het vaderland te geleiden. Allertreurigst was het lot dat deze schepen te beurt viel. Eerst overviel hen een hevige storm, waardoor twee schepen verbrijzeld werden, en de anderen, waaronder dat van Jongknecht, aanmerkelij k beschadigd werden ; en toen deze drie bodems met de koopvaarders uit Bilbao, ten getale van zeventien, de terugreis naar het vaderland ondernomen hadden, werden zij, ten noordoosten van Heysant gekomen, door vijf Fransche oorlogsschepen, onder 1) u g u a y t r o u i n aangetast en genomen. De dapperheid van J o n g k n e c h t bij deze gelegenheid ten toon gespreid wordt zeer geroemd. Hij werd als gevangene medegevoerd en zijn naam komt in de geschiedenis niet meer voor. Zie de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeesyez. D. IV. St. II. bl. 118, 119, 123-131; de Navorscher, D. VIII. bl. 198, JONGMAN (DIRK) of Jon ckma n, was een voornaam en verdienstelijk plaatsnijder, van wien weik voorkomt onder H o e t's Bijbelplaten, en in S u i k e r s en V e rburg 's Kerkelijke enWereldlijke Geschiedenis. Hij vervaardigde ook portretten. Zie Immerzee1, Lev. en Werk der Kunstsch. ; Mu1 1 e r Cat van Periretl. bl. 370; Kramm, Leo. en Werk. der Kunstsch. , JONGMAN (WI­ um). Zie JONCKMAN (WILLEm). .JONGSMA (ERNEsTus), apotheker en lid van de vroedschap te Leeuwarden, schreef : Artzeni7kundig Vertoog ofte Beschrijving over het Liquor Anodynus- Mineralis Hoffmanni, Leeuw. 1764. 8°. Zie Boekz. der gel. toereld, 1764. a. bl. 475. JONK (JAKOB), geboren den 15den Julij 1766, nam dienst als soldaat bij het regiment van Plettenberg, den 11den Maart 1790, en woonde als korporaal met dat regiment den veldtogt in 1793 en 1794 in Brabant bij. Den 7den Julij 1796 tot sergeant bij het 3de bataillon lste halve brigade bevorderd, ging hij in denzelfden rang bij de grenadiers der garde van den raadpensionaris S c h i m m e l p e n n i n c k, later bij die van den koning van Holland over, en verliet, den 22sten Julij 1811, dit korps met pensioen. Na de om­wenteling in 1813 weder aangesteld als 2de luitenant bij het 12de bataillon Iandmilitie, werd hij daarvan, den 16den Fe­bruarij 1815, bij de 6de garnizoens•kompagnie overgeplaatst, hoedanig hij den 26sten Junij 1829 met pensioen ontslagen werd. De tijd van zijn overlijden is ons niet bekend. De naam van J o n k staat om zijne stoutmoedigheid met eere in 's lands geschiedboeken vermeld. Bij de -landing der Eiigelschen in Noord•Holland, in 1799, was ook hij onder de verdedigers van den Nederlandschen grond. Te midden van het moorddadig gevecht bij de Groote Keet, werd de luitenant­kolonel van Til, een zees zwaarlijvig man, door de Engel­sche troepen omsingeld. Naauwelijks wordt dit door den ser­geant J o n k bespeurd, of deze vliegt onverschrokken op den vijand in, en grijpt den kolonel aan, om hem aan het drei-gend gevaar, van gevangen genomen te worden, te ontrukken. De Engelschen over deze stoutmoedigheid versteld, laten den sergeant eerst ongestoord met den kolonel terugtrekken, maar zenden hem later T eeni,re geweerkogels na ; desniettegenstaande dad onk het geluli' den kolonel in veiligheid te brengen. 'Poor deze-daad` werd hij door Koning Lode w ij k in latere jaren belbond met een gouden medaille, en een jaargeld van diiehonderd' tien gulden en vijf stuivers. De medaille, die hij aan een gouden kettingje moest dragen, had de grootte van eenen daalder en had tot opschrift aan de eene zijde : Lo d e-w ij k N a p ol e o n Koning van Holland, aan J ak o b Jo nk Setigeant; bij het Regt; Garde'Greitadlers, en atm. de andere zijde : lielootting van uittnuntende dapperheid. Catnpagne van Noord Holland, 27 Augustus 1799. Zie van der Aa, Nieuwe Herinner uit het gebied der Geschied. bl. 43-46. JONKER (JAK0B) was een dichter die op het laatst der zeventiende eeuw leefde en uitgaf : Amsterdamsche Prognostication van Cupidoos Ambayt, Amst. 1690. 8°. De vrolijke Bruidlofs Gast, in Bruidlofs Levertjes en Minne Dig ten, Amst. 1796. 8°. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb . van Ned. Dicht . ; Eek­ hoff, Letterk . Nalatensch. van J. van Leeuwe n, bl. 41; Cat. van de Nalatensch. van Jan Schouten (1853) bl. 102. JONKER (C. DE), te Gorkum doofstom geboren, was aldaar op het laatst der achttiende eeuw schilder en teekenmeester. Er is van hem geen ander werk bekend clan teekeningen van de bekende glasramen, vroeger in Daetselae r's huffs te Gorkum aanwezig, ter gedachtenis van de ontsnapping van II. de Groot uit Loevenstein. Zij dragen het jaarmerk 1791. Zie Immerzeel, Lev. en perk. der Kunstsch.; Geschiedk aant. betrekkel. het Slot Loevenstein, Bijl. bl. 50. JONKHEER (JoHAN DE) was als wagemeester-generaal te, genwoordig bij den slag bij Senef in 1 6 7 4 . Hij schreef een uitvoerig verslag van hetgeen er met de bagaadje gedurende dien slag is voorgevallen, hetwelk is opgenomen in Brandt's Tweejariye Geschiedenissen bl. 808. Zie B o s s c h a , Neerl. field. te Land. D. II. bl. 170, Noot 3. JONKMAN (WILLE3t). Zie -JONCKMAN. (WILLEM).JONQUIERES (JEAN FRANWIS DE DOMPIERRE DE) werd . ge­ boren te 's Gravenhage den 27sten-November 1775 en was de oudste der drie zonen van den raadsheer mr. H. P. d e D om pi err e de Jo nquieres, afstammeling van een se­ dert de herroeping van het edikt van Nantes in de Nederlan­ den gevestigd geslacht, en van Cecile de Conine k. Hij studeerde te Leiden in de regten. onder de' hoogleeraren_P es­ t e 1 , Kluyt en van der. Keessel, en. werd er tot ad- vokaat bevorderd na verdediging eener dissertatio de Emphy­ teusi. Bij de omwenteling van 1795 verliet hij dit land, en begaf zich naar Koppenhagen. ails lid van den kerkeraad' der Fransche liervormde gemeente aldaar, werd hij benoemd tot lid van het armenbestuur, en niet lang daarna totieen derdrie leden van het Koninklijk Arlen-Kollegie; zijnde hem) mede in laatstgemelde betrekking het .oezigt over eene der Azmenscholen. opgedragen en, voor zooveel zijn vak betrof, over het alge- meen hospitaal. In dit gesticht deed hij eene kwaadaardige koorts op, waaraan hij tot groot verlies der armen den 27sten Mei 1820 overleed. Van hem komt in het 2de deel van het Magazijn voor het Armenwezen voor een Verslag, natnens de Koninklijke Commissie van Administratie van het Armenbestuur te Koppenhagen, met zijne daarbij gevoegde berigten wegens twee belangrijke gestichten ; terwijl in het vierde deel van dat Ma- gazijn van hem gevonden wordt eene Proeve over de inrigting en de werkzaamheden van een publiek Armenbestuur.Zie Algern. Ronst-en Letterb. 1820. D. II. bl. 115, 116. JONXIS (LorawYK) schreef : Klare en beknopte uillegging der Latijnsche Syntaxis en Pro­ sodia, Utr. 1768. 8°. Meesterboek, bestaande uit 128 iliddekn voor allerhande kwalen der paarden, Vliss. 1786. 8°. Zie A r r e n b erg, Naaml. van Boek. JONXIS (PIETER HENDRIK), welligt een zoon van den voor­ gaande, werd in 1757 te Utrecht geboren en was een kwee­ keling van de Renswoudsche stichting aldaar, in welke hij de eerste gronden der teeken- en graveerkunst legde, waarin hij zich vervolgens te Parijs oefende onder de leiding van den kundigen plaatsnijder Nicolaas Delauna y. Onder verschei­ dene platen, die hij te Parijs gegraveerd heeft, is er een naar Luca Geordano, voorstellende een Venus et l' amour, welke hij aan regenten der Fundatie van Renswoude te Utrecht in 1783 opdroeg. Door hem is onder anderen ook gegraveerd het portret van den hoogleeraar C h r is t o p h o r u s Sax e, naar de schilderij van C. van Geele n. In lateren tijd eenen post bij de gemeene middelen verkregen hebbende, beoefende hij weinig meer de kunst en overleed te Utrecht den 3lsten Mei 1843. Zijne zonen, Pierre Etienne Lambert en Jan L o d e w ij k, beiden hoogst verdienstelijke kunstenaars, zijn nog in leven. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der 7aderl. Schilder. D. III. b!. 91, 92 ; I m m e r z e e 1 , Lev. en Werk. der Kunstsch. Kr a mm , Lev. en Werk. der Kunstsch. JONXIS (PIETER HENDRIK LODEWIJK), ZOOD van J a n Lo- d e w ij k J o n x i s en kleinzoon va'n den voorgaande. Te Utrecht in 1816 geboren, werd hij spoedig, onder de leiding van zijn verdienstelijken vader, een bekwaam teekenaar en schil­ der van landschappen bij zomer en winter, en ook bij maan­ licht voorgesteld, waarvan, volgens den heer IC r a m m , fraaije proeven voorhanden zijn. J o n i s beoefende ook met zeer veel verdiensten de toonkunst. In 1847 vestigde hij zich te Brus­ sel, waar hij den 17den Junij 1852 overleed. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunsiseh. JOOST (Salige), te Gouda in 1530 geboren, was een priester van de orde der Karthuizers buiten Delft, die op last van L u m e i den lsten Augustus 1571 (sic) in den Briel opge­hangen werd, en ten gevolge van dien marteldood onder de R. K. heiligen is opgenomen. Zijne of beelding, hem voorstel. lende met den stralenkrans om het hoofd en met den kelk in de hand, dien hij niet wilde drinken, maar de lijdenskelk verkoos, komt, hoewel hoogst zeldzaam, voor in de Beschrij­vinge der stad Delft door D. van Bleyswijck. Zie aldaar bl. 357, 358. JOUST (P.) van Wormerveer, een Doopsgezinde, schreef : Belijdenisse des geloofs van H. de Rijs, uytgebreyd door P. J oo st van Wormerveer, Amst. 1686. 8°. Zie Cat. van de Bibl. der Doopsgez. gem. te Anat. 2de aided. bl. 9. JOOSTEN (Dim). Zie DIRK JOOSTEN. JOOSTEN (E.) schreef: Over onderscheidene soorten hakhout en meest voordeelige in- zameling, Amst. 1821. 80. Zie de Jong, Yaainl. van Bock . JOOSTEN (H.) schreef : Beschryving der noodlottige zeereize met het schip Drenthe in 1804, Amst. 1806. 8°. Zie de Jong, Naaml. van Both. JOOSTEN (J.) schreef: De groote wonderlycke wereldt.... met myn groote prycke- loose Reysen, namentlyck Turkeyen, Hungaryen, Poolen, Rus landt enz. , het nieuwe Jerusalem, Bresilien ens. Beschrevenen doorreyst door J. Jo ost en, Tolck. Amst. 1659. 4°. Het laatste hoofdstuk van dit werk is getiteld: Een kort waer-achtigh verhael van de geheele kust van Bresil, alwaar ickseven Jaren geweest ben in de tijden van Prins Alauris. Zie N ij h o ff, Deuxieme Catal. de livres anciens et modernes, bl. 92. JOOSTEN (JAN) was een der watergeuzen, van wien evenwel niets bekend is. Onder Filips II was hij reeds scheepsbevel­hebber, en liep waarschijnlijk tot de geuzen over. Hij maakte zich naam in de zee-oorlogen en had in 1580, bij Oostma­hoorn, het bevel over een oorlogsschip, waarmede hij de zeerooverijen van E n t e n s en J e 1 d e r t W y g e r s belette. Zie van Groningen, Gem/J. der Watergeuz. bl. 257. JOOSTEN (JoosT) was een Doopsgezinde te Veere, der Latijnsche taal magtig, en zoo ervaren in de zangkunst, dat koning F ilips II vroeger hegeerd had hem mede naar Spanje 14 210 te nemen. Hij werd om zijn geloof verschrikkelijk gepijnigd en in 1560 verbrand. Lie B l a n p o t ten Cate, Gesch. der Doopsgez. in Holl. enz. D. I. bi. 73. JOOSTEN (RoGIER), Zie van hem het artikel van JOOST DE JONGE. JOOSTENS (L.) schreef: Verdediging van de wesentheyd en werking der Engelen Gods, 1696. 8°. Zie v a n A b k o ad e, Naamr. van Ned. Both. D. I. St. I. JOOSTZ (HENDRIK) schreef: Veertig Stichtelyke Predikatien, Amst. 1652. 40. Lie F e r w erd a, Naami. van Boek. D. I. St. I. bl. 190. JORDAAN (JAcoBus) was een uitmuntend komiek aan den Amsterdamschen schouwburg, omstreeks bet midden der acht­tiende eeuw. Hij was gehuwd met de verdienstelijke actrice . . . . van Tongere n. Ofschoon wij niet geloven dat hij dezelfde persoon is als de volgende, vermeenen wij toch dat hij de vervaardiger kan zijn van: Fillis en Damon, Harders-spel, vercierd met zany, daps,, konst en vliegwerken, Amst. 1743. 8°. Zle van Ha I m a e 1, Bijdr. tot de gesch. van het tooneel, bi. 36, 40 ; Cat. van de Bibl. der Maatseh. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. I21. JORDAAN (JAcoBus) schreef : Aanmerkingen op Nieuwentij d's Waereldbeschouwing, Leid. 1737. 8°. 2 stukjes. De lijdende en verheerlijkte Heiland, in VI boelcen, Amst. 1762. 8°. Zie Arrenberg, Naamr. van Ned. Boek.; Witsen Geysbeek, lVoordenb. van Ned. Dicht. JORDAAN (LAURENS) leverde in den Bloemkrans van ver­scheiden Gedichten, (Amst. 1659) vijftien zoo korte als lange dichtstukken, die weinig waarde hebben. Zie van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. JORDAENS (HANS of JAN) de Oude, werd in 1539 te .Antwerpen geboren en door Marten van C 1 e e f in de kunst onderwezen. Hij schilderde historiele ordonnanties, landschap­pen, dorpsfeesten, branden en maanlichten, die wel verdiensten hebben. Hij kwam in 1579 te Antwerpen in het St. Lucas gild, en woonde in 1604 te Delft. Hij kan dus niet in 159a overleden zijn. Hij huwde de weduwe van den, in 1580, overleden schilder Frans Pourbus. Jan J or d a ens, die in 1601 to Antwerpen als meester schilder voorkomt, was, welligt een zoon van hem, en Hans J o r d a e n s, die volg t welligt een kleinzoon. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. JORDAENS (HANS of JAN) de Jonge, welligt een kleinzoon van den voorgaande, werd te Delft in 1616 of in 1626 ge­ boren en bezocht reeds zeer jong Napels, Venetie en Rome, in welke laatste plaats hij de bentnaam van Potlepel verkreeg, dewij1 hij, als bet ware, zijne figuren met den lepel uit den pot schepte, Hij vestigde zich na zijne terugkomst te 'sGra­ venbage en overleed te Voorburg in 1669. Hij was een zeer verdienstelijk schilder van landschappen en andere onderwerpen. In hoeverre of het waar is dat L u c a s J o r d a en s, die, ter onderscheiding van den vermaarden Antwerpschen schilder Jacobus Jordaens, de Napelsche Jordaens, waar hij geboren werd, genoemd werd, een zoon van onzen Hans J or d a e n s geweest is, laten wij onbeslist. Zie Immerzee1, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. ex Werk. der Kunstsch. JORDANAEUS (Jo1NNEs) geboren te Nijmegen, was een Presbyteriaan en kapellaan van B ern a rd van G a 1 e n, bis­ schop van Munster. :Hij schreef : Motuum Monasteriensiurn, novissimique belli et pacis enar­ ratio, Monast. 1661. 4°. Zie Foppens, Bibl. Belg. p. 669. JORDENS (GEoRcaus) was de zoon van H er man Jo r- e n s, secretaris van de Staten van Overijssel en afkomstig nit het oude en aanzienlijke geslacht van dien naam. Te De-venter in het begin der achttiende eeuw geboren, studeerde hij aldaar in de regtsgeleerdheid onder Scheltinga, Houc k, B o u w e r, Ten Ca t e en Offer ha us en vervolgens te Utrecht,waar hij onder W i el i n g in 1742 het eerste stuk zijner verhande­ling de legitimatione verdedigde, en vervolgens met de verdediging van het tweede gedeelte in 1743 den graad van doctor in debeide regten verwierf. Beide stukken heeft D a n i el F ell en-b e r g doen herdrukken in het tweede deel van zijne Juris­ prudentia antiqua (Bern 1761. 4°. 2 deelen). Te Deventer teruggekeerd, werd J o r den s in 1743 tot ge­ meensman gekozen, en oefende er de praktijk met goed gevolguit. Niet lang duurde het of hij werd tot opvolger van zijnenriaar Utrecht vertrekkenden leermeester Ho u c k benoemd, welke waardigheid hij in 1746 aanvaardde met het houden eener Oratio de intima legum civilium obligatione, etiam przn­cipem, qua civern, tenente. Driemaal was hij rector magni. ficus, en Meld de volgende redevoeringen: in 1752 de advo-catis Romanorum; in 1764 de finibus Jurisprudentiae Romanae 14* in Transisalania regundis, en in 1773 de politicis nonnullorum juris Romani, turn publici, turn privati rationibus. Zij zijn. door den druk bekend gemaakt. In laatstgenoemd jaar be­ dankte hij voor eene beroeping naar Groningen, tot groot ge noegen van de bezorgers van het athenaeum illustre, welke stichting er roem op mogt dragen door zijn onderwijs een, aanzienlijk getal kundige regtsgeleerden opgeleverd te hebben. J or dens stierf den 16den Februarij 1776, zonder kinderen na te laten. Met S. E. ten Brink gaf hij nog in druk uit : Consideration overgegeeven aan Ridderschap en Sleden der Staaten van Overijssel, op het Request voor Adolf Philip Zeiger, Graave van Rechteren enz. gepraesenteerd aan Z. D. H. Will em C. H. Fr is o enz., mitsgaders op de De- ductie in druk uitgegeven wegens de Jurisdictie Crimineel of het Hooge Gerichte in en over de Heerlijkheid Almelo; enz. Dev. 1751. 4°. Zie van Eck en B o s s c h a, het tweede Beuwfeest van het 4th. Illustr. te Deventer, bl. 27, 111; Biograph. Univers. T. X. p. 196, 197; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. II. bI. 157. JORDENS (GERRIT DAVID) werd to Deventer den l9den Februarij 1734 geboren, en was de zoon van Har men Joan Jor den s, burgemeester der stad, en van Rudolphina J o h an na D a e n d el s. In 1750 als student in de regtsge­ leerdheid aan het athenaeum illustre in zijne geboorteplaats ingeschreven, toonde hij zich al spoedig een waardig leerling van de Rh o er, Heineken en zij nen bloedvdwant G. J o r- dens , onder Wiens voorzitting hij in 1753 eene regtsgeleerde verhandeling verdedigde : de differentis actionem bonae fidei, stricti Juris et arbitrarium (Daventr. 1753. 40.) Te Leiden zijne studien voortzettende, erlangde hij aldaar in 1756 met roem de doctorale waardigheid, met het verdedigen zijner ver­ handeling : Ad legem unicam codicis de Nili aggeribus non rum­ pendis (Lugd. Bat. 1756. 40.) Zich als advokaat te Deventer nedergezet hebbende, en als zoodanig reeds met lof bekend, werd hij in 1771 tot bur­ gemeester van zijne geboorteplaats verkozen, hoedanig hij deze de gewigtigste diensten, ook in het vervullen van moeijelijke oommissien, betoonde. Tot deze laatsten behoorde vooral de benoeniing tot gecommitteerde namens de stad bij de commissie nit de hooge bondgenooten, ingevolge de Unie van Utrecht, in 1784 te Kampen zamengekomen, ter vereffening van het hoog geloopen verschil tusschen de ridderschap en de steden der provincie Overijssel, ontstaan over het punt van over- stemming ; alsmede bij de commissie tot de beschikking van het verdedigingswezen van den staat, ook de commissie tot het defensiewezen genoemd , to Gravenhage in 1786 bijeengeko, 213 men, in welke hij namens Overijssel zitting had. Voorts was hij herhaalde malen afgevaardigde ter Staten-Generaal, onder­ scheidde zich vooral ook door zijne ijverige pogingen tot her­ stel van Jr. Johan Derk• van der Capellen tot den P o I , wiens gemeenzame vriend hij was, terwijl hij zich ein­ delijk kennen deed als een gematigd en standvastig medewer­ ker dergenen, die de gebreken, destijds in. onze regering in­ geslopen, op eene wettige wijze zochten hersteld te zien. De staatsgebeurtenissen van 1787 bragten in de bedrijven van J or dens eene groote verandering. Met vele andere re­ genten van Deventer werd hij van zijne posters ontzet en hij bleef ambteloos tot de omwenteling van 1795, toen bij op nieuw vanwege Overijssel benoemd werd tot lid der hooge staatsvergadering, door welke hij al spoedig aan het hoofd ge­ steld werd eener commissie tot de zaken van Bataafsch Bra­ bant, welke zending hij met zijne medeambtgenooten naar ge­ noegen volbragt. In 1795 tot voorzitter der Staten-Generaal benoemd, maakte hij in het begin van het volgende jaar het merkwaardige besluit op tot het bijeenroepen eener nationale vergadering. Tot lid van dezelve verkozen, was hij voorzitter bij het overgeven van het ontwerp der staatsregeling en beant­ woordde toen de redevoeringen van S t ij 1 en Lubl in k. Bij de tweede vergadering werd hij lid van de commissie tot de buitenlandsche zaken, en deelde in den haat, dien men deszelfs leden toedroeg. In den nacht, die den 22sten Januarij 1798 voorafging, werd zijne mooning in den Haag door soldaten be­ zet, en hij, te gelijk met zijne vijf ambtgenooten, in v-erze­ kerde bewaring genomen en weinige dagen daarna naar het huis te Hondsholredijk gevoerd, waar hij in heehtenis bleef tot den 14den Julij van hetzelfde jaar, toen hij door eon ander bewind zijne vrijheid terugkreeg. Dit bewind had gaarne zijne en zijner lotgenooten onschuld naar waarde erkend, maar door toevallige omstandigheden bleef de reeds daartoe gedrukte procla­ matie achter ; dit merkwaardige stuk is echter voor de nako­ melingschap bewaard in de Authentieke biyagen tot de omwenteling van den 22sten Januarij 1793, No. 83, bl. 169. Na de herkrijging zijner vrijheid werd hij spoedig benoemd tot lid der commissie tot de finantien van Overijssel, en in 1801 tot lid van het nieuw opgerigte Nationale Geregtshof te 's Hage, welke hij bekleedde tot aan zijnen dood, die den Eden Februarij 1803 onverwacht voorviel. Hij was tweemaal gehuwd ; eerst met jonkvrouw Mari a Elisabeth v an H e­ mert, daarna met Elisabeth Machteld Louis. Als Latijnsch dichter heeft J o r dens zich niet minder naam gemaakt dan als staatsman. Groot is de lof die hem door be­ voegde kunstregters als zootlanig is toegezwaaid. Te midden van lief en leed was de Latijnsche dichtkunst zijne lievelings­ oefening, en de Latijnsche dichtregels door hem op den mum 214 zijner gevangenis geschreven; en die ons in het aan te halen werk van de heeren v an Eck en B o s s c h a woordelijk en juist zijn medegedeeld, getuigen dat hij in Naar niet minder troost vond, dan in de bewustheid zijner onschuld. Onder de volksvertegenwoordigers van C. R o g g e is zijne afbeelding in silhouette, 1796. Hij gaf als proeve zijner Latijnsche mute in druk : Gellia, lusus poeticus. Accedunt eclogae et epigrammata, Lugd. Bat. 1763. 8°. J osephus, carmine heroico celebratus, Day. 1795. 8°. In den OverUsselsche Almanak voor oudheid en letteren (1837. bl. 202) is medegedeeld een Latijnsch gedicht van Jordens op W. J. G. baron Ben tinck. Zie Vaderl. Mist. ten very. op IF ag en a ar , D. XXI. bl. 249 D. XXXIV. bl. 152, D. XXXVII. bl. 104, 183, D. XXXVIII. bl. 23, 1). XXX1X. bi. 178; van der A a, Gesehied. van den Oorl. D. IV. bl. 374, 375, 377, D. V. bl. 280; Saxe, Onomast. Literar. T. VIII. p. 256-258, 444 ; de Jong, Naaml. van Ned. Both.; van Kampen, Geschied. der Nederl. lett. en Wetensch. D. III. bl. 242; Sehe I t ema, Staatk. Ned. D. II. bl. 553— 556; Hoeufft, Parnas. Latin. Belg. p 229, 230; van Eeken B o s s e h a, Het tweede eeuwfeest van het AM. Illustre te Dev. bl. 24, 66, 79-84; Biograph. univers. T. X. p. 196, 197; P eerl­ kamp, de Poetis. Latin. Nederl. p. 547, uit medegedeelde berig­ ten aangevuld. JORDENS (JAN) behoorde niet tot den tak der familie J o r d ens, waaruit de beide voorgaanden gesproten waren. Hij was waarschijnlijk een afstammeling van P e ter Jo r d en s en te Amsterdam geboren. Als dichter muntte hij niet uit door hooge dichterlijke vlugt, maar zijne gedichten, meest ver­ spreid in de clichtbundels van het Leidsche dichtgenootschap, alsmede van 1 et genootschap onder de zinspreuk : Hier na volmaakter, ie Amsterdam, en van het letteroefenend genootschap aldaar, zijn alien van stichtelijken en zedelijken inhoud. Bij het laatstgenoemd genootschap behaalde hij in 1785 den twee= den zilveren eerepenning voor zijn dichtstuk de Waare Chris ten, hetwelk in het lste deel bl. 37 van de werken van dat genootschap is opgenomen. Hij leverde ook een bundel Ge­ dichtjes voor kinderen, waarvan de eerste druk in 1782 te Amsterdam in 8°. verscheen, en de derde druk te Amster­ dam in 1802 uitkwam. Volgens W its en G e y s beck zijn deze gedichtjes zeer geschikt voor derzelver bestemming. J o r- d e n s was ook de vervaardiger van de 170ste der Evange­ lische Gezangen. Zie Arrenberg, Naamreg. van Ned Both. ; d e Jong, Naaml. van Boek.; Witsen G e y s b e e k , Woordenb. van Ned. Dicht.; de Navorscher, D. I. bl. 378, D. II. bl. 275, D. III. Bijbl. bi. JORDIS (HENDRIK) schreef : Stochohns Parnas ofte Inwijdingh van de konincklijcke Schou. burg, Amst. 1667. 40. Zie van der Marek, baatnreg. der Nederl. Tooneelsp. bl. 17; Witsen Geyabeek, iiroordenb. van Ned. Dicht. JORIAAN of JURRIAAN, volgens een ander berigt J o - r i a an Prij s geheeten, was een Hollandsch vuurwerkmaker, die zich bij de verdediging van Oostende in 1601 en vervol­ gens grooten lof verwierf, maar ongelukkig door het in brand vliegen van eenig buskruid bet leyen verloor. Aan hem is men de uitvinding van de thans verbeterde blikken doozen verschuldigd. Hij voerde het ge,bruiken van brandpijlen ook weder in. Hij was in het voorjaar van 1592 constabel binnen Elborch en in 1590 in 's lands dienst getreden. Zie Boss eh a, Neerl. Held. te Land. D. I. bl. 375 ; Kroniik van het Hitt. Genootsch. te Utrecht, D II. bl. 41. JORIS, hertog van Saksen. Zie GEORG , hertog van Saksen. JORISSE (JACOB.) Zie BARSELIS (JACOB JORISSEN.) JORISSEN (MATTHIAS) werd te Wezel den 26sten October 1739 geboren. Wie zijne ouders waren is niet bekend. Moge­ lijk was de predikant Matthias Jorissen zijn vader ; maar deze werd eerst in 1744 te Wezel beroepen, na te vo­ ren te Rumpt en te Geldermalsem het Evangelie verkondigd te hebben. Na in zijne geboorteplaats de voorbereidende op­ leiding ontvangen te hebben, studeerde hij eerst te Duisburg, en daarna te Utrecht in de godgeleerdheid. Tot proponent bevorderd, vertrok hij naar Pruissen, welk land hij , ten ge­ volge' eene door hem uitgegevene wederlegging van een voor het christendom schandelij k schotschrift, weldra weder moest verlaten. In Holland teruggekeerd, predikte hij, onderscheidene malen te Aalten, en verkreeg in 1769 eene beroeping naar de beide Havezathen bij Tiel, van waar hij in 1779 naar Hasselt en in 1782 als Hoogduitsch predikant naar 's Gravenhage vertrok. In . 1819 emeritus geworden, overleed hij er den 13den Januarij 1823. Door den heer G l a s i u s is op eene waardige wijze hulde gebragt aan Jorissen 's vele verdiensten, onmiskenbare ta­ lenten en voortreffelijke eigenschappen, en aangetoond hoeveel goeds door hem is tot stand gebragt, waarvoor de nakome­ lingschap hem dank schuldig is. Wij hebben daaruit niets an­ ders te berigten dan dat Jorissen een der ijsbrekers was van eene echte evangelische predikmethode ; dat de viering van den Goeden Vrijdag door hem, onder vele moeijelijkheden is ingevoerd, en dat het Nederlandsche Zendeling-genootschap em onder zijne oprigters telt. Hij was als catecheet beroemd, s prediker welsprekend, als christen leefde hij door het ge­ 1 of. Onder de buitenlandsche geleerden was L a v a t e r zijn vriend, en hier to lande stond hij bij mannen als N i e u w- 216 land, van Alphen, van de K asteele en Cla­ risse hoog aageschreven. Zijne of beelding ziet het licht. Hij was gehuwd met Johanna Sophia Helena Bird , die hem acht kinderen schonk. Van zijne hand ziet het licht : Het gewigi der beloften Gods aangaande de zaligheid der Heidenen, Rott, 1809. 8°. Erinnerungen an Hieronymus van Alp hen, 's Hage 1804. 4°. Psalmen und Gesdngen far die Reformirten Teutschen Ge- meinten in 's Gravenhage and Amsterdam, Wesel, 1798. 80. ; 3de Auflage, Amst. 1818. 12°. Der Christenen goede vrijdag, of kort overzigt van het ge- heele Wen en sterven van Jezus Christus, 3de druk, Delft 1820 80., 4de druk, Amst. 1834. 8°. De Evangelische wijsheid onzer vaderen in het formulier des Heiligen Doops, Delft, 1821. 8°. De Evangelische wijsheid onzer vaderen an het formulier des Reiligen Avondmaals, Delft, 1821. 8°. ; 2de druk, Am.st. 1834. 8°. De onderwijzing der christelijke feesten, Amst. 1821 80. J o r i s s e n maakte zich ook verdienstelijk als lid van de corn­ missie tot het bijeenzamelen der Evangelische Gezangen, bovenal door de zorg voor de melodien., waartoe hij als beminnaar der toonkunst veel vermogt. Zie de Jongh, Naaml. der pred. van Gelderl. bl. 338 ; Alg. Konst- en Letterb. l823, D. I. bl. 49 ; J. A Mom, M. Jo r i s- s e n in den gelukk. ivond zijns levens ens. Delft 1825. 80. 2 dee- len,Ypey en De:emout, Geschied. der Ned. Herv.Kerk.' D.IV. bl. 320 ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. II. bl. 318; de Navorscher, D. II. W. 310; Muller. Cat. van Portrett., G1 asius, Godgel. Nederl. JORISZ (DAVID) was de zoon van Georgius Joris de Komen, ook Joris van Amersfoordt, een rederijker, en van Mar ytj e, Jan de Corte r's dochter. In 1501 of 1502 werd hij geboren, waarschijnlijk te Brugge. Zijn doop­ naam Was J a n, doch toen hij, tot jongeling opgegroeid, zijn vader overal vergezelde en bij de uitvoering van diens zinne­ spelen meestal den rol van koning David vervulde, zoo werd hij voortaan bijna alleen D a v i d geheeten. Als middel van bestaan koos hij het glasschrijven, en ter uitoefening dezer kunst ging hij in 1524 te Delft wonen, waar hij met D irkj e Willem s huwde. Hij was in de Roomsche leer opgevoed, doch trok aanstonds voor de hervorming partij, zoodra ook deze in ons vaderland was doorgedrongen ; zelfs waagde hij het openlijk tegen de misbruiken der Roomsche kerk te velde te trekken, hetgeen ten gevolge had dat hij voor zes jaren uit Holland werd verbannen. Vermoedelijk vertrok hij naar Friesland, althans in dezen tijd leerde hij de wederdoopers kennen, aan wie hij zich aansloot, na in 1533 den doop ont­vangen te hebben. Hij trachtte de twistende partijen dezer sekte te verzoenen, terwijl hij inmiddels weder naar Holland vpitrok. Zoowel door zijne eigene dweepzucht verblind, als door anderen gevleid en aangemoedigd, wierp hij zich tot -profeet op. Het gelukte hem velen diets te maken, dat hij met eene goddelijke zending was verwaardigd, weshalve hem eene goddelijke magt en bovennatuurlijke krachten wareh ver­leend. Spoedig wist hij een grooten aanhang te verkrijgen, maar even spoedig ving men tegen hem en zijne partij eene strenge vervolging. aan. Echter wist hij de handen zijner vijanden te ontkomen, waarbij het hem niet aan stoutheid en moed ontbrak. Zoo schreef hij zelfs aan het hof van Hol­land en aan Philip van Hesse n, en geheel overtuigd van zijne hooge beteekenis stelde hij zich in betrekking tot de groote mannen van zijnen tijd, als Johannes a Lasco en Men n o Simons z. Aanvankelijk hield hij zich heime­lijk te Delft op, doch eerlang achtte hij het toch raadzaam de wijk te nemen. Eerst ging hij naar Oost-Friesland, doch in 1544 vestigde hij zich te Bazel, waar hij onder den naam van Jan van Brugge een aanzienlij k slot betrok. Daar niemand hem kende, zoo leefde hij daar geacht en in vrede tot aan zijn dood, die den 25sten Augustus 1556 plaats had. Eerst na zijne begrafenis, die op eene prachtige wijze plaats had, werd men met de vroegere geschiedenis van zijn leven bekend. Voorspeld hebbende dat hij binnen drie jaren zou opstaan werd zijn lijk binnen dien tijd opgegraven, en, op last der regering, met zijne boeken en beeldtenis, op de ge­wone regtsplaats, door beulshanden verbrand. Zijn of beeldsel gaat in plaat uit. Wij meenen met dit kort overzigt van het leven van D a-v i d J o r i s z te kunnen volstaan, sedert Ds. A. M. Cramer eene volledige levensbeschrijving van hem geleverd heeft. Aan dezen danken wij ook eene juiste uiteenzetting zijner leer, en eene opgave zijner veelvuldige geschriften, welke opgave later door wijlen Ds. I s a k van Harderwij k aanzienlijk vermeerderd en ook met eene lijst van de werken van D a-v i d J or i s, die in handschrift bestaan, verrijkt is ge­worden. Zie, behalve de door beide' genoemde schrijvers omtrent D avi d J o r is z en zijne werken medegedeelde berigten, voorkomende in het 5e, 6e, 7e en 8e deel van het Ned. Arch. voor Kerk. Geschied. van Kist en lioyaards en de aldaar aangehaalde bronnen, v an Mieris Hist. der Ned.vorst. D. II. bl. 451, 452, 474— ' 476, D. III. IA. 400; Immerze el, Lev. en IVerk. der Kunstsch.; K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch.; Herzog, Real-Encyklope­ die, B. I. s. 401-403; M ax. Goebel, Gesch. des Christi. Leb. in der Rhein-Westph. Evang. Kirche, B. I. s. 177, 194, 208, 237; G 1 a s i us, Godgel. Nederl. D. I. bl. 345-352; Nijh off, Bijdr. D. XI. bl. 246-255. JORMAN (Kolonel) was een dapper krijgsman, die, bij de belegering van Groningen, door den bisschop van Munster in 1672, uit Holland naar die vesting gezonden werd met een nieuw geworven regiment, waarmede hij belangrijke diensten deed en in hevige gevechten den vijand groote verliezen ver­ oorzaakte. Nog voor het opbreken des belegs werd hij weder naar Holland ontboden, waar hij op de meer en meer indrin­ gende Franschen belangrijke voordeelen behaalde en nog in genoemd jaar eene bende des vijands hielp verslaan. Zie Bosscha, Negri. Held. to Land, D. II. bl. 98, 99, 138. JORNA (MATTHAEUS) werd, proponent zijnde, beroepen te Menaldum in 1679 en in 1682 te Makkum, waar bij in 1691 overleed. Hij schreef: Klare spiegel der Zaligen en Rampzaligen, of Leerre de over Matth. V vers 3-12 ingesloten, Leeuw. 80. Christelijke Wonderspreuken over Matth. V vers. 1-12, Gorkum, 1737. 8°. Zie van Abkoude, Naamr. van Ned. Boek. D. I. St. I. III.; Grevestein, Naaml. der Pred uit de Class. van Bolswerd en Workutn, bl. 47; Lau r m a n, Naaml. der Pred. uit de Class. van Leeuw. bl. 67. JORRITSMA (ANAsTAsIus ANTONIUS) weld in 1747 gebo­ ren en promoveerde in 1779 tot doctor in de geneeskunde. Hij zette zich te Sneek als geneesheer neder, en was er om zijne kunde algemeen geacht en bemind. Bovenal was hij beroemd als verloskundige. Op den 30sten April 1829 vierde hij feestelijk zijn vijftigjarig doctoraat en oefende daarna nog tien jaren de praktijk uit. Op 85jarigen ouderdom verleende hij zijne laatste verloskundige hulp en besloot ook daar mede zijne geneeskundige loopbaan. Hij leefde vervolgens in rust, onder het genot van eene aanlioudende gezondheid, totdat hij op den lsten Mei 1846 in den hoogen ouderdom van 93 jaren overleed. J o r r i t s m a, wiens drukke praktijk hem geen tijd overliet om voor de pers te werken, was bij zijn overlijden de oudste inwoner van Sneek, en vele jaren de oudste geneeskundige van Friesland . Tijdens het Fransche bewind was hij maire en later lid van den raad der stad Sneek ; vijftig jaren lang be­ kleedde hij de betrekking van algemeenen ontvanger der fib­ reenen , en was stadsdoctor en lid van onderscheidene genoot­ schappen. Zie .Algern. Konst. en Letterb. 1 846. D. I. bl. 321, 322. JORYS was een beeldhouwer, die in 1440 gelast werd om de reeks standbeelden der graven en gravinnen van Holland, die de hofkapel te 's Gravenhage versierden, met dat van jacoba van Be ij e r e n te vermeerderen. Zie K r am m, Lev. en Werk. der Kunstsch JOSEPHE (HENDRIK), te Batavia, deed zich als dichter kennen door zijne: Dichtlievende Eerstelingen van Mengelpoezg, Batavia, 1777. 80. Zie Boekz. der gel. Wereld, 178(1. a. bl . 636; Witsen G cps­ beek, Woordenb. van Ned. Diehl. JOSI (C.) werd, onzeker wanneer, doch zeker vOar 1765, geboren te Utrecht , aldaar in de Renswoudsche stichting opgenomen en tot de graveerkunst opgeleid. Om hem ven­ der te bekwamen werd hij naar Londen gezonden , waar hij onderwijs ontving van den beroemden Bart o 1 o z z i. Na met eene dochter van den te Londen gevestigden Neder­ landschen graveur Jan Ch all on gehuwd te zijn, keerde hij naar Nederland weder en zette zich te Amsterdam neder, waar hij zich bezig hield met het graveren en onder zijn opzigt doen graveren van verschillende prenten, waaronder ook voor boektitels enz. Vervolgens zette hij een prenten­ magazijn op en dreef tevens handel in schilderijen van oude meesters. Als zoodanig was hij om zijne uitgebreide kunst­ kennis de vraagbaak van velen , totdat hij in 1818 zijn kunstmagazijn in het openbaar verkocht en naar Londen ver­ trok, waar hij, na zich nog eenige jaren met den kunsthandel bezig gehouden te hebben, omstreeks 1833 overleed. Hij maakte zich als verdienstelijk graveur bekend door zijne: Collection d'imitations de Dessins d'apres les principaux Maitres Hollandais ou Flamands, commende par C . Pl o o s_ v a n Am s t e 1, continude et portde aux nombre de cent mor- ceaux avec des renseignemens historiques et ddtaillds sur ces Maitres et sur les ouvrages. Precedde d'un Discours sur l'dtat ancien et moderne des Arts dans les .Pays-Bas, Londres, 1821. fol. (Slechts 100 exemplaren van gedrukt). Van zijne hand was ook: Beredeneerde Catalogus der werken van R e rah r an d t v R hij n, en van zijne leerlingen en navolgeren, herkomstig uit het kabinet van den Heere C. Ploos v a n A m s te 1 .1 Cz.; welke in het openbaar zullen verkocht worden (1810), ten huize en onder directie van C. Jo s i Graveur en Kunsthandelaar , te Amsterdam, Amt. 1810. 80. met portret van Rembrand t, door hem geetst. Er bestaan eenige portretten door J o s i geetst, als van den generaal D a e n d e l s en den luitenant-kolonel Krayenhoff. Ook zijn er van hem platen, voorstellende: de IJsgang en Doorbraak te Vuren, bij Gorinchem, te Bommel, bij Nij­ megen enz. Zie Immerz eel , Lev en Werk. der Kunstsek.; Kramm, Lev. en Werk . der liunsIsch. JOSSELIN (PETRUS GODEFRIDUS) of J o ss e 1 ij n, te 's Her- togenbosch geboren, word, tot proponent bevorderd, in 1716 predikant te Lemmel, in 1721 te Asten enOmmel en in 1731 te Veghel en Erp. Hij werd in 1744 benoemd tot legerpredi­ker bij de staatsche troepen ten dienste van den koning van Engeland afgezonden, doch keerde in dat zelfde jaar bij zijne gemeente terug, hield in 1748 eene dankpredikatie na zijne herstelling uit eene zeer zware ziekte, en vierde in dat jaar het eerste eeuwgetijde der invoering van de gezuiverde leer in de Meijerij van 's Hertogenbosch. Hij werd in 1765 emeritus verklaard en overleed te . Schiedam den 2den Mei 1776, oud ruim 84 jaren. Hij schreef de volgende werken : Het ongerijmd zevental der Sacramenten, Leid. 1730. 80. De vernederde en verhoogde Messias, over Jesaia, L. III. Amst. 1733. 4o ; herdr. ald. 1737. 4°. Dagon en Arke Gods, of nietigheit der Paapsche Misse, Dordr. 1737. 80. Handleiding tot de Leere der Waarheit, 's Hertogenbosch, 1738. 8°. Wegwyzer naar Gods Heiligdom, met eene Voorrede van Joan van den Honert, Leid. 1739. 8°. Taxae Cancellariae Apostolicae et Taxae Sacrae Poenitentia­ riae Apostolicae, dat is schattingen van den Apostolische can- cellarie en der Heylige Apostolische Poenitentie kamer, door Leo den X, Paus van Romen, in trein gebragt, ter verkrij- ging van aflaaten en absolutie, als ook dispensatie van de onderhouding der geboden Gods, en dus onthef voor geld van strafe, in twee Boeken , in Latijn en Nederduyts, Leid. 1743. 80. Gedenk- en Dank-Altaar wegens de geslootene Vrede te Aken, na het voorbeeld van Gideon, uyt Richteren VI: 24. Op den algemeene Dank en Bededag, den 11 Junij 1749 uytgesproken, Gork. 1750., 4°. Kerkelyke Redenvoering uyt Rigteren V: 12, in het midden, om te vieren de 100 Jaarige Eeuw-feest der Bediening van het Heylige Evangelium, zedert de Munsterse Vreede, Gork. 1751. 40. Het Christelijk Jubel- feest, tegen het Antichristendom over en tegen gesteld uyt Lucas XXIV: 46 tot 48, Gork. 1751. 4.De Waarheid over de leugen zegepralende, in eene Samen­ spraak tussen Christus en den Paus van Romen, Amsterd. 1753. 4°. De kruis Schoole van de Christus geopent, ofte de laatste Redenen. van den Eeuwigen Hogen Priester na de ordeninge van Melchizedek, vervat in die VII Woorden, welke de Heere Jezus ,aan 't kruys gesproken heeft, enz. Waarbij nog drie Predicatien, de 1 0 over Handeling. XX: 35 in 't midden, de 2° over Lucas XXIII: 46, de 3° over Job XIV: 1 en 2, tot een Lajkreden over het afsterven van een Jong Leeraar, Amst. 1755. 40. Eer en leer van wylen Cornelis de W i t, verdedigd te- gen den Schrifver der eenvoudige samenspraken, voorgevallert bij gelegenheit van het Sacrament van Mirakel, Amst. 1774. 8°. Geusinna criminatio recriininata of aanwijzing van al het vuilaarstige en lasterlzjke dat onder den bijnaarn van Geuzen den Gereformeerden sedert twee eeuwen is aangewreven, 80 (Amt.?) Zie Boekz. der gel. IVereld, 1716. a. bl. 579, 1721 a. bl. 621, 1731 a. bl. 105, 1744 a. bl. 599, b. bl. 95, 1749, a. bl. 232; d e Jon gh, Naaml. der Fred. in de Class. van Oelderl. bl. 338; v a n, A b k o u d e, Naamr. van Ned. Boek. D. I. St. III—VI; F erwer­ d a, Naaml. van Boek. D. I. St. I. bl. 211; A rrenberg, Naamr. van Ned. Boek. JOSSET (JosEPH-Oravou). Een uitstekend mensch, edel van hart, fielder van hoofd, rijk in kennis. Was hij persoonlijk ge­ durende zijn leven in minder ruimen kring bekend, dan hij verdiende, zijn nederige, van alle roemzucht afkeerige zin, zijn stil huiselijk leven waren veelzins daarvan oorzaak. Onbekend is hij toch door zijnen arbeid velen ten zegenrijk licht geweest, en daarmede was hij voldaan. `Vie hem kende en onbeneveld in zijne waarde wist te schatten, moest hem hoogachten en lief hebben; partijvooroordeel haatte, maar vreesde en ontzag hem. Joseph-Olivier Josset werd geboren te 's Hage den 7den October 1792. Zijne voorvaderen waren uit Frankrijk afkomstig. Zijne ouders behoorden tot den fatsoenlijken bur­ gerstand, en hadden nevens hem nog andere zonen en dochte­ ren. Zijn vader, J a c q u es Josset , tapissier de la Cour ten tijde van koning Lod e w ij k Napoleon, en zijne moeder, Maria Antoinetta Wensinck, waren beiden leden van de R. K. kerkgemeenschap Het was vooral de eenvoudig bar. telijk vrome zin der moeder die haar den wensch deed uiten en aandringen, dat haar meer stille en letterlievende Joseph voor den geestelijken stand zou worden bestemd. Daaraan werd gevolg gegeven, zeker, zoo als in vele gevallen, zonder ver­ standige en naauwkeurige waarneming van den aanleg, de nei­ gingen, het karakter van den zoon; en, ook zoo als 't dikwijlsf gaat, vader, geheel in zijne beroepsbezigheden, gaf aan moe­ der ligt toe. Het lager onderwijs genoot de knaap te 's Rage aan huis„ later op het instituut van zekeren Rousseau, te Amsterdam op de Joden Heerengracht, waar een kerkelijke geest heerschte.. Ten jare 1808 echter kwam- hij aan het gymnasium te Utrecht,. waar onder anderen D ar n s e if fen onderwijs gaf, en deknaap vrijen omgang had met knapen ook van andere gezindten, zoo als met Royaards, den T e x., enz. Bij hoogst loffelij 222 getuigschrift van den rector Nij h off, dd. 27 Januarij 1811, kreeg hij zijn vormelijk ontslag van het gymnasium. Hij was dus niet, als andere candidates voor den geestelijken stand, in een zoogenaamd klein seminarie voorloopig gevormd, en moest grootelijks het verschil gevoelen tusschen het vrije ver­ keer aan het Utrechtsche gymnasium en de tot in de kleinste kleinigheden gebondene en gereglementeerde leefwijze aan het Warmondsche seminarium, in 'twelk hij nu werd opgenomcn. Zeker, zijn edel karakter duldde geen verzet tegen wie over hem gesteld waren ; toch schijnt het, dat hij menige hem knel­ lende verordening, vooral omtrent de voorgeschreven kleeder• dragt, een tijdlang wist to ontwijken, en de toenmalige directeur, goedgezind jegens den jongeling, die zich overigens betamelijk gedroeg en vlijtig studeerde, die kleine afwijking welwillend door de vingeren zag. IJverigst onderzoeklievend, legde hij ook hier zich met de borst toe op de philosophische en theologi­ eche wetenschappen, zoo als zij daar werden onderwezen. Of hij het aan de lessen op het seminarie, clan wel meer aan la­ tere eigene vrije studie had te danken, zeker is het, dat hij voor den beste niet onder deed in de juiste kennis der kerk­ leer tot in hare fijnste bijzonderheden, en zoo goed wist te schiften wat ongeijkte bijhangselen voor munt van echt gehalte werden uitgevent. Doch zijn geest bleef onbevredigd; hij voelde een dringend verlangen om ook nit andere bronnen te putten. Hij wenschte eene universiteit te kunnen bezoeken en een nieu­ wen lettercursus aan to vangen ; maar de wenschen zijner ouders en de familie-betrekkingen verzetten zich daartegen. Na vier jaren op het seminarie aan philosophic en theologie ge­ wijd, keerde hij zich weder tot de letteren, maar zonder leids­ man; nam dus, zoo als gewoonlijk, alles ter hand: dichters, redenaars, philosophen, mathematici, wat hem voorkwam, zoo als hij zelf zich uitdrukte, wel tot groot genoegen, maar met zeer weinig vrucht nog, en wel geenszins tot voldoening. De zucht om eene akademie to bezoeken, nooit gedoofd, schoon onderdrukt, herleefde met nieuwe kracht, then zijne moeder was overleden (22 Aug. 1816 ; zijn vader was reeds voorge­ gaan 9 Julij 1813) ; maar ook nu nog werd het hem, door de omstandigheden niet veroorloofd. Hij word in de dienst der kerk aangesteld eerst als kapel­ laan to Noordwijk, bij Leiden, vervolgens in dezelfde hoeda­ nigheid to 's Gravenhage, in eene der hoofdkerken, eindelijk als pastor missionarius te In 't Veld, eene parochie in Noord- Holland. Onder de bedrijvigheid zijner ambtsverpligtingen ver­ loochende hij de studies geenszins ; zijn geest ontwikkelde zich meer on meer, de omvang zijner kennis werd ruimer en ruimer. Dat het heldere hoofd daarbij dikwerf stuitte op bezwaren, op denkbeelden niet in harmonic met de gewone meeningen, is ligt te denken ; dat zulks hem pijnlijke gewaarwordingen en 223 Arijd moest veroorzaken, is even zeer te begrijpen, vooral na• dat hij, met zijne bezwaren tot de wettelijke bron van teregt­ wijzing en troost getreden, dggr voor zich geene bevrediging kon vinden. Wars van ergernis te geven; bovendien, bij eene onder dat alles en door 't verblijf in een min gezond oord zeer geschokte gezondheid, zocht hij op dien grond ontslag uit zijne betrekking, 't welk hem eervol werd verleend bij vormelijk re. script van den aartspriester van Holland en Zeeland J. v a n Banning , gegeven te Soeterwoude, dd. 18 April 1825. Inderdaad was zijn gestel dermate aangedaan, dat hij zich gedurende eenigen tijd van bepaalde inspannende studie moest onthouden en eene mildere lucht zoeken. Hij begaf zich naar Emmerik, geldelijk door eenige vrienden gesteund. Daar ver­ bleef hij van 1825 tot 1829, zooveel zijne krachten toelieten, zich bezig houdende met jongelieden in het Fransch en Latijn te onderwijzen. Bij allengs verbeterde gezondheid, kon hij nu eindelijk aan' het door de zucht naar wetenschap ingegeven verlangen voldoen : hij bezocht van 1830-1833 de universi­ teiten van Bonn (2 1/2 jaar) en Giessen ( 1/2 jaar). Daar wijdde hij zich voornamelijk aan de hoogere wiskunde, natuur-, werk­ tuig-, en scheikunde, terwijl hij ook de lessen over logica en psychologia waarnam, en die over de oude letteren zoo min verzuimde als die over de nieuwere, Engelsche, Duitsche, Ita­ liaansche, Spaansche en Portugesche letterkunde; toowel als die over de theorie der schoone kunsten en over de stelsels van Kant en F i ch te. Hij vond welligt hier ook de gelegenheid om zich te oefenen in de Russische taal; althans was hij daarmede niet onbekend. Na afgelegd doctoraal examen werd hij den 25sten Februarij 1833 bevorderd tot doctor philosophiae. Alsnu keerde hij naar het vaderland terug en vestigde zich eerst eenigen tijd to Arnhem. Later woonde hij te Amsterdam, waar hij, na acte van toelating te hebben verkregen, lee gaf in de Hol- landsche, Fransche, Duitsche en Engelsche talen, rekenkunde, algebra, meetkunde, enz. Ten jare 1840 trad hij in het hu­ welijk, waaruit vier kinderen werden geboren. In stile huisse­ lijkheid leidde hij een onvermoeid werkzaam leven, steeds tevreden en opgeruimd, hoezeer ook bij weinig ruime om­ standigheden ; tot dat zijne erfelijke kwaal hem op den 4 April 1855 in de eeuwigheid deed overgaan. Zoo als wij reeds zeiden, velen is J o s s e t door zijn arbeid ten zegenrijk Relit geweest : vele zijn zijne geschriften, zoo oorspronkelijke, als uit den vreemde overgebragt en voor zijne landgenooten bewerkt. Slechts enkele daarvan dragen zijn naam op den titel. Van deze moeten wij het eerst noemen zijne Gewijde Overwegingen voor vereerders van Rede en Open- baring, (Amst. 1839.) Naar zijne eigene uitdrukking in een particulieren brief, gaf hij dit werk met zijnen naam uit, toen de laatste twijfeling was verdwenen, hij, bij de innigste be- 224 langstelling voor het vaderlijk kerkgenootschap, zich iu zijn hart protestant gevoelde, en hiervan openlijk wilde doen blij­ ken ; gelijk hij kort daarna, in 1840, eerst vijftien jaren na het verlaten zijner geestelijke betrekking, de onherroepelijkheid zijner gevoelens bewees door het aangaan van een, met de R. K. kerk onbestaanbaar, huwelijk. Rij is echter nooit lid geworden van eenig Protestantsch kerkgenootschap, om voor zich zelven en voor anderen het verwijt te ontgaan, dat hij daarmee menschelijke oogmerken hebben kon. Die Overwegingen getui­ gen van den weer-ernstigen zin, van den diepsten eerbied voor de zuivere godsdienst van den Christus, van den helder­ sten blik ; de toon van het geschrift is geheel overeenkomstig het verheven onderwerp, niet zelden met patischen gloed. Verder _ verscheen met zijnen naam : Gedachten over onsterfe- lijkheid en wederzien in beter leven. Naar 't Hoogd. van Dr. Heinichen, (Amst. 1843. kl. 8°.) Hoe weinig dit voor­ treffelijk boekje eene gewone vertaling was, bleek steller dezes toen hij, na J o s s e t's overlijden, een herdruk er van (1857) bezorgde, en daarbij het origineel vergeleek. Daarna eene nieuwe Nederduitsche bewerking van Alamontade, de galei­ slaaf," van den beroemden Zs c h okk e (Amst. 1845): Later verschenen herdrukken hiervan, zoo wij meenen de laatste in 1857 te Schiedam. Nog : eene i Bloemlezing nit de parabelen van F. A. Kr u m m a c h e r, naar de jongste oorspronkelijke uitgave, (Amst. 1848); dit werkje werd ingeleid met eene voorrede van Ds B. ter Haar ; en i de Vlieger," van Jean Paul (F. Richter) Amst. 1846. Meer in aantal zijn de geschriften zonder zijnen naam ver­ schenen: het is ons echter geoorloofd nu dat anonyme op to heffen. Meest alien zijn bij J. C. van Kest er en versche- nen. Of de A Verhandeling over de kleederdragt der Geeste. lijken op de Hollandsche Zending" (1823) daaronder behoort, is ons niet gebleken. Zeker vloeide uit zijne pen het boekje, dat meer dan gewone sensatie maakte, en weldra een tweeden druk vereischte: s De R. K. Kerk in Oud-Nederland, gelijk zij is, zijn kon en zijn moest," (1833); waarop (1835) volgde: De R. K. Kerk, zoo als zij is, en zoo als zij niet is: eene Bijdrage van een R. K. Nederlander, ter veredeling der Gods- dienstbegrippen bij zijne geloofs- en landgenooten. In drie stukken (de Kerk, Eeredienst, Zedeleer)". Zijne veelzijdige en grondige kennis straalt in deze geschriften door; ernstig en gemoedelijk is de toon, getuigende van innige liefde voor de vaderlijke kerk; hier en daar zeker niet zonder scherpte, waar edele verontwaardiging de pen moest besturen. Zulks was vooral het geval met a De Mirakuleuze Medaille. Een woord, dat geschied is, aan alle R. Katholyken, die in Rot- terdam en in de andere Vorstensteden van Holland wonen, tot een profetenkind." (1835) Treffend is in dit geschrift humor 225 en ironie gepaard aan den hooasten ernst. Humoristisch en satiriek ma men ook noemen den D Brief van het mirakuleuze mag ° Beeld van Kevelaar aan • den Ed. Achtb. Heer J. J. L. v an der Brugg h e n, President van de Arrond. Regtb. van Nij­ megen. In antwoord op ZEd. Achtb. berigt aan de Keve­ laar-gangers. (1843) Ten zelfden jare schreef hij: I Het Pro­ testantsch Katholicisrnus, de eenige ware kerk Gods. Een bescheiden onderzoek naar de gronden van het R. Katholicismus en van het Protestantismus." In 1849 verscheen hiervan een 2e druk. Dit geschrift, betrekkelijk klein van omvang, stelt menig zich voor hoop wetenschappelijk uitgevend werk diep in de schaduw. In 1844 kreeg hij aanleiding tot D Een woord van waarschuwing en opwekking over de verloochening Gods enz." In 1852 gaf hij in het licht: i Het Christendom, zijn geest en aard, zijne lerbastering en uitzigten op herstel. Een boek voor alien die aan God, deugd en onsterfelijkheid• gelooven." Intusschen heeft hij , op aanzoek van uitgevers, mede vele werken van onderscheidenen aard vertaald, wier opsomming noodeloos is. Daaronder behoorde het zeker geenszins g,emak­ kelijke van Athanase Coquerel, Le Christianisme experi­ mental. Vele grondige recensien in den Rec. o. d. R. ware.. van zijne hand. In 1841 werd hij door den hoogleeraar A. des Amorie van der H oeven in aanraking gebragt met de redactie van de » Evangelische Kerkbode." Meermalen diende hij die met het licht zijner kennis van de kerk en hare leer, en zeer vele van de bescheidenste, tevens kernigste artikelen werden op Naar verzoek door hem gesteld; terwijl hij, toen de oprigters ontmoedigd het werk nederlegden, met 1849 de task alleen aanvaardde; slechts van een enkelen bekende wilde hij daarbij eenige medewerking toelaten, opdat de eenheid van geest en strekking ongekrenkt bleve; hij volhardde daarin tot dat, letterlijk, de dood hem de pen uit de hand nam. Z66 woekerde hij met elke, tot zelfs met de laatste ure. Edel was zijn streven, smetteloos de wijze waarop hij te werk ging. Van personaliteiten was hij volstrekt afkeerig; pamphletten heeft hij nooit geschreven. Wij zeggen dit opzettelijk, en hebben ook daarom zijne werken zoo uitvoerig opgegeven, omdat wel eens de kwaadwilligheid een en ander min voegelijk schrift hem toedichtte, dat onmogelijk van hem kon. zijn. Eenige bepaalde vaste betrekking heeft hij nooit bekleed. Hoezeer de behoeften van zijn gezin dit hoogst wenschelijk mogten doen achten, zocht hij die niet, in de overtuiging, dat vooroordeel eenerzijds, zwakke terugdeinzing daarvoor . ter an­ dere zijde, hem daartoe den weg versperden. Slechts eene en­ kele maal, en alleen om vriendelijken drang niet onbescheiden te weerstaan, dong hij naar de betrekking van onderwijzer aan eene inrigting van middelbaar onderwijs, juist voor die vakken waarin hij bepaald was gedoctoreerd (de mathematische), en I 5 waarvoor men zeide ook bepaald een als doctor gegraduderd persoon te verlangen. Ongelukkig bleek toen dat zijne over­ tuiging wel gegrond was: het werd hem onverholen, in zooverre eerlijk, te kennen gegeven, dat zijn vroegere stand, ofschoon reeds sedert zoo vele jaren en eervol verlaten, ten deze een onverwijderbaren hinderpaal stelde ; dat men het vooroordeel moest ontzien, enz. J o s s e t werd afgewezen, en de begun­ stigde had den doctoralen graad niet. Men zou molten zeggen dat er op den zedelijken vooruitgang onzer eeuw nog wel wat te veel wordt geroemd! Wij sluiten dit artikel met het woord kort na zijnen dood openlijk over J os s e t gesproken door iemand die hem wel doorschouwd had, en op een standpunt was geplaatst waarop geenerlei vooroordeel kon verblinden : »Josset was een man met schitterende talenten toegerust, doorgedrongen in de diepste verborgenheden der wetenschap­ pen en godsdienstbegrippen van tijdgenoot en oudheid; moe­ dig verdediger van licht en waarheid; bescheiden beoordeelaar van zwakbeid en dwaling. Zijne uitgebreide kennis van talen ontsloot hem den toegang tot oude en nieuwe werken; on­ vermoeid in het onderzoek, deelde hij de vruchten daarvan in levendige gesprekken en boeijende geschriften met bescheiden­ heid mede, en kweekte daardoor in vele harten de zucht voor opregtheid en deugd met liefde aan. Hij was als vriend ge­ trouw, gedienstig en welwillend; als huisvader zachtmoedig, werkzaam en zorgvuldig; bemind door alien die zijn handel en wandel kenden, gevreesd door hen die waarheid en licht aan zelfzucht en eigenbaat opofferen." Naar particuliere berigten medegedeeld. JOULSMA (WATsE) was een dapper krijgsman, die onder de Friezen uitmuntte, welke in 1276 onder den Duitschen keizer Rudolph streden en hij wien hij in hooge achting stond. Hij was waarschijnlijk een zoon van Br itse Joul s- m a, die in 1274 van Jetso IC a m g a doodgeslagen werd. De zoon liet deze moord niet ongestraft, doordien hij niet alleen den moordenaar met zijne zonen om het leven liet brengen, maar ook hunne vrouwen in de haven van het kas- teel Britsenburg, nabij Britsum staande, deed verdrinken. Toen de fundamenten van dat kasteel,- hetwelk opgerigt was om de aanvallen der zeeschuimende Noordsche volken te wetrstaan, in lateren tijd werden opgegraven, vond men, ter plaatse, waar de kapel gestaan bad, vier grafzerken, waaronder vijf leden van het geslacht J o u 1 s ma begraven waren. Blijkens de opschriften waren het B r i t s a n us Joulsm a, verdediger van Friesland, in 992 overleden; de broeders Ilste en Brits a- nus Joulsm a, die gezegd werden Friesland menig jaar be- schermd te hebben, en waarvan de eerste in 993 overleed; 227 J e t s e Jonism a, een dapper bestrijder der Noormannen, in 998 overleden, en H o t z e Joulsm a, om wien Uytgong door de Noormannen vernield werd, omdat de bewoners dier plaats aan hem hule hadden verleend. Indien hij, zoo als op de grafzerk staat, de laatste van zijn geslacht was, dan kan Watse Joul s m a niet van hem afkomstig zijn. Zie Schotanus, Friesche Hist. b1. 148; Tegenw. staat van Friesl. St. I. bl. 12-14. JOVING (R.) schreef: Lot der Geduldigheid, Amst. 1655. 120 . Zie van Abkoude, Naamr. van Ned. Boek. D. I. St. III. JOVIS (DENYS) was een Hollander, die het eerst de koper­ mijnen van Olonets ontgon. Zie Scheltema, Peter Ile Groote,1). II. bl. 167. JUCHEM (MARTIN VAN), geboren in den aanvano. der zeventiende eeuw, was een oud, stout en kundig soldaat, die jaren lang met roem gestreden had onder M a ur i t s en Frederik Hendrik , bij de belegering der meeste steden onder den laatsten was tegenwoordig geweest en in 1629 zeer veel tot de verovering van Wezel had toegebragt. Hij had sedert dien tijd met den rang van kolonel daar ter p]aatse het bevel gehad, doch was in 1672 naar den Haag ontboden om, bij de verdeeldheid van gevoelens, den Staten van zijnen raad to dienen. Noodlottig was zulks voor den staat; want toen in genoemd jaar, bij den in val der Franschen, die vesting door den prins van Co nde belegerd werd, gaf de kolonel v. an Santen, aan wien het opperbevel was toever­trouwd , haar schandelijk over. Zijne of beelding , kniestuk , gaat in plaat uit naar A. Soho uman, door F. Bar tolozzi , in folio. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XIV. bl. 28; lilasnage, ainnales T. II. p. 212; Valkenier, Verward Europa, bl. 39Q; van W ij n , Bijv. en .danm. D. XIV. W. 26, 27. JUCHEN (ABRAHAM ARENTZ VAN) maakte zich als rijme­lur bekend door zi n werkje getiteld j De Op- en Ondergang der eerste Wereld, ofte Uytbrydingover de Schepping en Sondvloed, Amst. 1684. 40. Zie Witsen Geysbeek, Woordenh. van Ned. Diehl.; Cat. de la Bibliotheque van Voorst (1859) T. III. p. 68. JUCHY (Baron VAN). Zie GAVRE (BA,upuiN DE). JUCKEMA (WoRP), ook Worp Lie u w es Juckeniagenoemd , was afkomstig uit een aanzienlijk Friesch geslacht, waartoe ook behoorde W y be J a r i c h s , dien wij vroeger be-handelden. Deze was de zwager van Homme L i e u w esJ n oke m a, die in, het artikel van Jarichs genoemd is, at 15* 228 ook van W o r p J u c k e m a. Hij nam een belangrijk deel aan de strooptogten van Jar i c h s, en bet was met hem dat hij in 1481 een aanslag op Leeuwarden ondernam, die, zoo als wij zagen, mislukte. Niet ontmoedigd door hunne gele­ dene nederlaag, maakten zij zich gereed om haar bloedig te wreken, en wilde W o r p ook niet begrepen zijn in den door den abt van Foswerd getroffen zoen. W o r p Jucke ma had de stoutheid om, ' met eenige ruiters, in vijf huizen te Leeuwarden in te breken, te plunderen en alles te vernielen, terwiji hij met handbussen zoodanig nit deuren en vensters schoot, dat niemand tot ontzet der huizen en der jammerlijk bedreigden durfde naderen. De regering der stad eischte hierop van Worp, dat hij de veroorzaakte schade zou herstellen of het ergste moest vreezen, maar hij gaf om die bedreiging niet. Hierop namen de Leeuwarders zijn sterk huis Boxum stormenderhand in en vernielden bet. Duur k wam dit de stad te staan. J u ck e m a vestigde zich met der woon te Woudsend, op de stins van H a r i n x ma, nam eene bende soldaten in dienst en beroolde van daar, op bet Slootermeer, de Leeuwarder schepen, c waardoor de handel van Leeuwarden geheel gestremd werd en de stad eindelijk genoodzaakt was aan Worp, voor de schade aan zijn huis te Boxum geleden, eene aanzienlijke som uit te betalen, waarna de vrede gesloten werd. Nieuwe onlusten ontstonden er echter. De immer voortdu­ rende haat tusschen de Schieringers van Oostergoo en Wester- goo en de Vetkoopersgezinde Leeuwardenaars barstte bij elke gelegenheid uit. Aan het hoofd van ruim acht duizend man trok W o r p J u ck e m a op den 25sten Julij 1487 tegen de stad op, en nam haar bij een tweeden aanval in, waarna aan moord en plundering schier geen einde kwam. Na deze over- winning werd J u c ke m a tot gouverneur der stad aangesteld, en is ons zijn verder bedrijf onbekend. Hij overleed in 1510 en werd in de kerk te Hallum begraven, waar zijn uit geel grijzen of Bentheimer steen vervaardigde grafzerk nog voor­ handen is en in lompe gothische er in uitgehouwen letters het volgende te lezen geeft : In 't jaer ons Heeren 15 en tien op sinte Eufemie daech staerf selijghe Woerp Juckama de Got ghenadich sie biddet voor de sile ein pater. Zie Sehotanus, Friesche Hist. bl. 373 ; Gabbema, Perhaal van Leeuwarden, N. 101 ; Friesche Yolks-Altnan. 1852. bl , 5-9, door ons voornamelijk gevolgd. JUCKEM A (EPo) , afstammeling van den voorgaande , maakte zich als lid der gedeputeerde Staten van Friesland zeer verdiensteliik, door het wader zijn toezigt aanleggen van nieuwe verdedigingswerken of door het verbeteren der bestaande. Zoo werd hij in 1592 gecommitteerd om de Zoltkamp te versterken, en in 1593 Bellingwolderzijl en de Bourtange te verbeteren. Terwiji hij in 1594 bezig was om zijn eigen huis, te Sexbierum staande, in staat van tegenweer te brengen, werd hij door de Staten van zijn gewest dringend uitgenoodigd, om de Bellingwolder­ schans en de Bourtange ten spoedigste te doen voltooijen, waaraan hij ook dadelijk gehoor gaf. Hij was burgemeester van Franeker, alwaar onder zijn hestuur en door zijne zorg . het stadhuis gebouwd is. Nadat hij wegens de provincie vele, zoo binnen- als buitenlandsche, bezendingen en hooge ambten bekleed had, is hij te Franeker in 1619 overleden, waar hij met- zijne vrouw, Lolk van Feddinga, in de groote kerk begraven is. Zijn schoonzoon , Andreas van Roor ct a , rentmeester der domeinen in Friesland, deed een door hem zamengesteld Latijnsch opschrift op zijne grafzerk plaatsen. Lie Hoogstraten, Woordenb. D. VI. bl. 215; Timareten, Collect. Monument. Bely. faed T. I. p. 427. JUCKEMA (JAKOB) , of I p o Jacobs z. achterklein­ soon van den voorgaande, wordt genoemd een wel zingende dichter , die in het begin der achttiende eeuw te Sexbierum leefde. Ons is van hem niets anders bekend dan zijn bijschrift op het Heerenveen en zijne dichterlijke vertaling van het bo­ vengenoemde Latijnsch opschrift op den grafzerk van zijn voorvader. Beiden doen ons naar de kennis van meerdere zijner dichtproeven verlangen. Zie Hoogstraten, Woordenb. D. VI. bl. 215; Tegenz000rd. stoat van Friesl. D. I. bl. 525; van der Aa, Nieuzo 'Poor­ denb. van Ned. Diehl. JUGE (JOHANNES A NTONIUS LE) werd in 1686 uit Castres' eene plaats in Languedoc, als Fransch predikant te 's Herto ­ genbosch beroepen, alwaar hij den 19den Januarij 1697 tot hoogleeraar in de Grieksche taal werd aangesteld, waarbij la­ ter, tegen eene afzonderlijke bezoldiging, ook nog het onder­ wijs in de wijsbegeerte -gevoegd werd. Hij was om zijne bekwaamheden, zoo wel voor den kansel als voor het onder- wijs, algemeen geacht, en bleef dat tot aan zijn overlijden in het jaar 1701. Zie Velingius, Itedenv. over de Illustre Schoole van '8 Herto­ genb . bl. 65 ; H e r in a n s , Geschied. der Illustre en Latijnsche Scholen to 's Herlogenb. bl. 21. JUINBOL. Zie de personen van dien naam op JUYNBOL.JULS1NG (BERNARDUS) werd te Groningen in 1583 gebo­ ren. Zijn vader, Jo h a n n e s Jul sing , was er secretaris en Eijne moeder heette Geer truid van Coeverden. Aan het onderwijs van Ubbo Emmius en Adrianus Metius toevertrouwd, verwierf hij zich spoedig een grooten naam op het gebied der letteren en vermeerderde dien door buitenland­ sche reizen en het bezoeken van vreemde hoogescholen. Zoo groot was zijn roem, dat de bestuurders van de nieuw op te 230 rigtte academie te Groningen hem in 1614 naar Marsburg zonden om Antonius Matthaeus en Johannes Hartman- n u s over te halen, de eerste om den regtsgeleerden, de laatate om den geneeskundigen leerstoel te komen bekleeden. Vruchtelooa teruggekeerd bood men hem zelf de eerste aan, loch hij be­ dankte er voor en koos de staatkundige loopbaan. Langs de gewone ambten steeg hij tot de burgemeesterlijke waardigheid en bekleedde vervolgens vele staatsambten, zoo in zijne vader­ stad als te 's Hage. Bovenal had hij veel deel aan het bin­ nenlandsch bestuur en aan dat der West-Indian. Verscheidene jaren was hij bewindhebber en later voorzitter van den Raad van Brazilie. In 1640 ijverde hij zeer om Frederik H e n d r i k in Groningen tot stadhouder te doen kiezen. Ook als curator der Groningsche hoogeschool maakte hij zich zeer verdienstelijk. Hij overleed op den 1 sten Januarij 1647 , drie kinderen nalatende bij A n n a Fr i c x. Zie S c h e 1 t em a, &mak. Nederl. door ons bier gevolgd ; Groen van Prinsterer, Archie. Serie II. T. III. p. 294, 298. JUNGIUS (JOHAN HUIBERT), of komstig uit een aanzienlijk geslacht uit den Palts, was de kleinzoon van Johan H u i b e r t Jungius , en zoon van S ix t us J u n g i u s, beiden predikan­ ten te Middelbert in Groningen. Zijne moeder heette Sofia Wilman en was de dochter van Johannes Wilman predikant te Nieuwkerk en Vliedorp, in de Marne. Te Middelbert , den 22sten October 1692 geboren, kwam hij met zijne moeder en eenigste zuster na zijns vaders dood, in 1698 voorgeval­ len, te Groningen, waar hij het onderwijs in de voorbereidende wetenschappen ontving en van waar hij naar Leiden vertrok, waar hij de lessen van de hoogleeraren F a b r i c i u s en v a n den Honert, den vader, in de godgeleerdheid bij woonde. Tot proponent bevorderd, werd hij in 1716 waarnemend predikant te Voorschoten en in 1717 te Vianen. Hij werd vervolgens nog in dat jaar predikant te Simonshaven, in 1720 te Hulst en in 1728 te Vlissingen, waar hem ten zelfden jare ook het rectoraat der Latijnsche school werd opgedragen, welke betrekking hij den 30sten December 1728 aanvaardde met een e Oratio de vicissitudinibus linguae latinae. Hij nam zijne dub- bele bediening met lof waar, tot dat hij den 19den September 1743 te Amsterdam overleed, werwaarts hij tot het ondergaan van eene gevaarlijke kunstbewerking was hecngereisd. Hij was den 9den Augustus 1718 gehuwd met Con s t an tin a, van Duuren, dochter van Johannes van Duuren, pre­ dikant te Zoeterwoude, en zuster van Zacharias van Du ure n­ predikant te Nieuw Hellevoet, die met de zuster van J u n- g i u s, Johann a, gehuwd was. Hij verwekte bij deze vrouw verscheidene kinderen, waarvan slechts twee zonen, Stev en 231 en H u i b e r t Con st a n t ij n, bij zijn overlijden nog overig waren. Beiden zijn in Oost-India in de krijgsdienst overleden. J u n g i u s was een geleerd man en een niet ongeacht dich­ ter bij zijne tijdgenooten. Als zoodanig deed hij zich kennen door de volgende geschriften: Het einde van den strijdt de kroon der regtvaardigheid, voor- gestelt in eene Lijkrede over H Tim. IV: 7 en 8, ter ge- dachtenisse van den Heere Joachim van Anima, Generaal- Majoor der Voetknechten — en Kommandeur van Hulst, overladen op den derden van Hooirnaant 1720, Rott. 1720. 4°. De wonderen van Jehova onder Neerlandts Israel, uit ker.. kelffice en wereltlijke historian aangewezen, en ter gedachtenisse van de verlossinge der stad Hulst uit de maght van Spanje. Dankrede, Leid. 1722. 4°. en Vervolg van Jehovaes Wonde­ ren, aid. 1724. 4°. Fr anciscus Fa b r ic i u s Heilige Redevoerder, uit het Latijn vertaald, Leid. 1722. 4°. Als dichter deed bij zich kennen door een groot aantal gelegenbeids-verzen, afzonderlijk verspreid. Hiertoe behooren: Zeeuwsche Vreugdegalm op 't Jubilee van Fr a n c is cu s Fa b r icius, gevierd 24 Nov. 1737, geplaatst achter diens werk over Ps. 34: 12, 19. Een gedicht v66r het 2e deel van G a rg on 's Walchersche Arcadia. Vers op zijn VOlgste Verjaardag, 1742, in V r ol ik- h e r is Vliss. Kerkhemel, bl. 373-390. .Zie Boekz. der gel. wereld, op de genoemde jaren; Vrolikher t, Vlin. Eerkh. bl, 238-244, 345; Bruch eru s dedenkb. van Stad en Lande, bl. 24, 32; Wits en G eysbeek, /Foordenb. van Ned. Diehl.; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Letterk. te Leiden, 26 bijv. bl. JUNGIUS (JottAxNEs ERNESTUS) werd te Rottheim in het Hanausche, omstreeks 1714 geboren, en behoorde waarschijn­ lijk tot het geslacht van den voorgaande. Hij studeerde te Leiden in de godgeleerdheid en verdedigde den 29sten Junij en den 2den Julij 1735, onder den hoogleeraar Jo ha n van den Honert, zijne Disputatio de vestigiis oeconomiae patriar- chalis, in vetustissima vetustissimorum populorum, maxime vero Graecorum, oeconomia. Daarna tot proponent bevorderd, werd hij in 1740 predikant te Dalfzen, in 1741 te Oudewater en in 1744 te Zutphen. Tijdens zijne dienst aldaar schreef hij het volgende werk : De Verborgentheid der laatste tijden, die aanstaande zijn, geopent in eene volgens den betoogtrant des wiskundigen inge- richte Verklaringe van de twee eerste verzen van het XIVde Hoofdstuk van den Profeet Zacharias, en eene daarbij ge- vo egde oplossing van de drie grootste Raadselen der Heilige Schrift, eerst van het Gesigt van Avond en Morgen, Daniel VIII V8. 5 en 12. De derde van het getal des Beestes, Openb. XIII vs. 18. Zutph. 1749. 4°. 1ste deel ; herdrukt aldaar 1750. 3°, Dit werk, waarin Jungius den ondergang van de Roomsche kerk omstreeks 1808 voorspelde, gaf aanleiding tot het ver­ schijnen van een aantal geschriften voor en tegen hetzelve. Gerrit van der Kaay, Pieter Jansze, Adrianus Hardy en eenige ongenoemden mengden zich met verschei­ dene geschriften in den strijd. Inmiddels had Jungius het tweede deel van zijn werk doen drukken en het voor de uit­ gave aan de theologische fakulteit te Harderwijk gezonden, met verzoek hetzelve te lezen en goed te keuren. Deze vond echter in het werk zoo vele paradoxe gevoelens, dat zij niet s]echts aarzelde, orn aan 's mans verzoek te voldoen, maar zelfs de regering van Zutphen in bedenking gaf, of het der Her­ vormde gemeente van hare stad niet wel nuttig zoude zijn, dat alle de gedrukte exemplaren werden opgehaald en uit de wereld geholpen ? Dit is ook zoo veel mocrelijk geschied. Het gedrukte exemplaar, door Jungius aan de theologische fa­ kulteit te Harderwijk toegezonden, is vervolgens door dezelve in den vollen academischen senaat verzegeld geworden, om on­ der de archieven van hetzelve bewaard te warden. J u n g i u s ondervond intusschen al de onaangenaamheden van zijnen arbeid. Men hield hem, te regt of ten onregte, voor krankzinnig, en hij zou voorzeker in zijne dienst geschorst zijn geworden, indien hij zelf zijn ontslag niet verzocht had. Dit werd hem in Junij 1753 gesehonken, waarop de onge­ lukkige geleerde zich met den woon naar Duitsehland begaf. Hij keerde later in Nederland terug en overleed den 20sten November 1775 te Schellingwoude. Dat Jungius ook de Latijnsche dichtkunst beoefende bleek ons uit zijne Elegia in Augustus Natales Serenissimi ac Cel­ sissim i Belgarum Principis Gulielmi Quinti, Gulielmi Caroli Henrici Frisonis et Anvae filii , 0c. Zutph. 1748. 4°. Zie Boekz. der gel. wereld, 1740. b. bl. 560, 1742, a. bl. 720, 1744. a. bl. 342, 345, 473, 597, 1748. a. bl. 68, 1753. a bl. 675, 676, 1776. a hi. 89 ; Vrolikhert, Vliss. Kerkhemel, bl 241;de Jongh, Naaml. der Pred. van Gelderl. bl. 339; van A b k o u d e , Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. IV. bl 81, 82, St. V. bl. 80 ; Y p e y , Kerk. Geschied. van de 18de eeitw, IL X. hi. 294--296. JUNGIUS (JoANNEs), waarschijnlijk mede een bloedverwant van de voorgaanden, werd, tot proponent bevorderd, in 1722 rector te Venlo. Aldaar in 1730 tot predikant beroepen, be­ dankte hij daarvoor en nam kort daarop de aanstelling van rector te Kampen aan, alwaar de Latijnsche scholen onder zijn zeer bestuur in bloei waren en hij vele kostleerlingen had. In Mei 1736 als rector te 's Hertogenbosch verkozen, aan­ vaardde hij die waardigheid den Eden September daaraanvol­ gende met eene plegtige redevoering : De diverso in diversis Gymnasiis praeceptoram scholarumque nwnero, ejusque usu vel impedimenta die hij in de gehoorzaal der Illustre school, zijnde de kapel van de St. Janskerk, uitsprak. Den 29sten October 1746 werd hij hoogleeraar in de welsprekendheid en fraaije letteren, en hield den 19den December daaraanvol­ gende zijne in wijdingsrede : De .Rectore Sylva-Ducensi, simul eloquentiae et litterarum humaniorum professors vel de amico et utili in urbe Sylva-Ducis muneris utriusque vinculo. Met roem nam J u n g i u s deze betrekking waar. De school bloeide door zijn voortreffelijk onderwijs, en een groot aantal zijner leerlingen bekleedde later aanzienlijke betrekkingen en toonden (Eat de voorbereidende studien , onder zijne leiding voleindigd, eenen belangrij ken invloed uitoefenden op hun volgend leven. Jungius overleed den 23sten Mei 1764. In de boekerij van bet stedelijk gymnasium te 's Hertogenbosch berust een handschrift van hem, getiteld : Synopsis Oratoriae, id est, regulae oratoriae cujuscumque sit generis ex optimis oratoribus tam veteribus quam recen­ tioribus collectae cet. 4°. groot 208 bladz. Zie Boekz. der gel. wereld, 1730. b. bl. 728, 1731, a. bl. 37, 483, 1736, a. W. 603, b. bl. 467, 1747, a. bl. 333, 1764, b, bl. 100 ; Velingius, Bedenv. over de Ill. Schoole van 's Ilertogenb. bl. 94 ; H e r m a n s , Geschied. der Illustrc en Lalijnsche Scholen te '8 Hertogenbosch, bl. 45-48. JUNGIUS (JOHANNES HENR1CUs), eigenlijk J oh a n H e i n- r ich Jung geheeten, zag in 1715 te Osnabruck het levens­ 1 icht. Hij studeerde eerst te Jena, later te Leiden, onder Westenberg, Vitriarius en Burman, eindelijk te Gottingen, waar hij in 1746 tot secretaris der hoogeschool werd aangesteld en de Gottingsche Gelehrte Zeitung bezorgde. Na in het volgende jaar met de opvoeding van den prins van Wales, te Londen, tijdelijk te zijn belast geweest, begat hij zich in 1751 weder naar Holland. Spoedig werd hij te Rot­ terdam met een gedeelte van het onderwijs aan de Latijnsche school belast, terwij1 G e r a r d Meer m an hem gebruikte bij de rangschikking zijner voortreffelijke boekerij. Als regts­ geleerde en geschiedvorscher muntte hij evenzeer- uit. Na twaalf jaren hier te Lande te hebben doorgehragt, werd hij tot bibliothecaris te Hanover en historiograaf van het Brunswijk- Lunenburgsche huis aangesteld. Hij overleed den 14den April 1799. Van zijne hand zijn de volgende schriften bekend : Tabula academica, exhibens urbes Academiarum suarion celebritate ac nomine inclytae, Lugd. Bat. 1736. fol. Eene tweede druk verscheen Gott. 1741, een derde Lond . 234 1749, een vierde (zonder voorkennis des schrijvers) 1749.De conditione medicorutn apud veteres Romanos, Osnabr, 1739. De jure Salinarum turn veteri turn hodierni liber singularis, Gott. 1743. J. O. We t t e n b er g i i Opera Juridica, Hannov. 1746.— 1747. 4°. 2 vol. Het zoogenaamde derde deel (1758) is niet door hem bezorgd. G. H. Ay r e r i Opuscula varii argumenti, T. I. Gott. 1746. J. L. W al theri Lexici Diplomatici p. 1II. GOtt. 1747. fol. Ulm. 1756. fol. Hiervoor plaatste hij zijne Verhande. ling : de notis et siglis veterum Graecorum et Rornanorum. P. Virgilii Maronis Opera. etc. Roterod. (1756). Dissertatio de sanctitate judicorum ab Imp. Romanis par• tim restituta, partitn labefactata, Traj. ad Rh. 1759. 4°. Dissertatio de lutela feminarum iisque tutrici bus apud Ro- manos et Batavos. Harderov. 1760. 4°. Verconius Thurinus, sive de poena fumi apud veteres. Ro-terod. 1761. 4°. (Door Saxe bijzonder geprezen). Historiae antiquissimae Comitatus Renthemiensis, liber III. Hann. et. Osnabr. 1773. 4°.Origanum Guelphicarum. T. V. Hannov. 1780. fol. Dissertatio antiquaria de reliquis et profanis et sacris co- rumque cultu, Hannov. 1783. 4°. Ook in het Hoogduitsch vertaald. Nog wordt hij vermeld als schrijver van sommige met lof bekende akademische proefschriften, die aan de Nederlandsche akademi6n zijn verdedigd. Zie Weidlich, Geschichle der Jetztlebender Rechtsgelehrten, Th. I. s. 438-440 ; Biogr. Nachr. von Jetztleb. Bechtsgel. Th. I. s. einer 386; Saxe, Onom. Liter. T. VIII.p.18, 19; Putter, Fers. and gel. Geschichte der Univ. zu GOtt. Th. I. 106.11. 88; Ersch Graber, Enycl. der Mind u. Wissensch. B. XXVIII (1851.) s. 431. JUNIUS (PETaus), wiens eigenlijke naam Pieter de Jonge was, was gesproten uit een oud Hollandsch geslacht en to Hoorn in de tweede helft der vijftiende eeuw geboren. Eerst diende hij zijne geboortestad als secretaris en bekleedde aldaar vervolgens, tot vijf malen toe, in 1525, 1526, 1527, 1532 en 1533, het burgemeesterschap. In deze betrekkingen toonde hij zooveel kunde en bekwaamheid, dat hij later tot pensionaris der stad werd aangesteld en namens de Staten in verschillende gezantschappen werd afgevaardigd. Tweemaal, in 1509 en 1511, trok hij als zoodanig naar Denemarken, eens naar Zweden en vervolgens naar andere landen, waar hij den last, hem opgedragen, steeds ten nutte van den staat en ter eere van zich zelven ten uitvoer bragt. Junius overleed te Hoorn den 18den November 1537 en was gehuwd met Mar i a Dirk s, eene vrouw van godsdien­ stigen zin en van een bijzonder sterk geheugen. Hun won volgt. Deze stelde zijn vader ter eere het volgende grafschrift in de groote kerk te Hoorn, hetwelk wij bier mededeelen, omdat het bij den brand in 1838 verloren ging. D. 0. M. Petro Junio Viro Consulari, civitatique Hornanae a secretis , eximia in rebus agundis prudentia, multiplici historiarum cog- nitione, admiranda facundia, inexhausta memoria, nulli secundo, post frequentes Reipubl. nornine obitas Legationes, actosque honores, sub hoc marmot's condito, Hadrianus Junius Patri optume de se merit° pietatis ergo. P. C. Obiit a Christo nato. M. D. XXXVII. Id. Novembris. De lof hem daarin als kenner der geschiedenis gegeven was niet overdreven. Junius bezat bij zijne verdiensten als r e-gent en staatsman, voor den tijd, waarin hij leefde, eene uit­gebreide geleerdheid. Vella s, die de geschiedenis van Hoorn beschreef, zegt van hem een Latijnsch geschrift te hebben gezien, waarin de geschiedenis dier stad wel kort, doch ech­ter keurig was beschreven, en waarvan hij zich bij de zamen­stelling van zijne Chronyk meermalen bediende. Zie V elin s, Chronijk van Hoorn (1740) bl. 178, 182, 636, 637 en bi. 12, 13, 14 en 84 der regerings.lijsten achter zijn werk te vinden ; A b b in g, Bekn. Gerich. der stad Hoorn enz. bl. 23, 94; Schelte ma, Oud en Nina° nit de vaderl. Cinch. en Letterk. D. I. bl. 140, 141. JUNIUS (HADRIANUs), zoon van den voorgaande; ofschoon vroeger zijn geboortejaar verschillend werd opgegeven, mogen wij thans aannemen dat hij te Hoorn op den 'sten Julij 1511 het levenslicht aanschouwde. Zijne ouders, die in hem groote aanleg voor de beoefening der wetenschappen bespeurden, zon­den hem reeds vroeg naar de Latijnsche school te Haarlem, alwaar hij van den bekwamen rector M e y s t e r u s eene uit­muntende opvoeding genoot, hetwelk later door Junius met warme dankzegging erkend en gewaardeerd werd. Hij woonde ook de lessen van den geneesheer Jo h a n n us Gal i u s bij, en wel met zoo veel vrucht, dat hij spoedig boven zijne me­deleerlingen uitmuntte en door zijne leermeesters het licht en de feniks der Haarlemsche school genoemd werd. Na te Haarlem genoegzaam tot de beoefening der weten­schappen voorbereid te zijn, vertrok Ju n i u s naar de hooge ? OM zich op de geneeskunde en wijsbegeerteschool to Leuven, toe te leggen. Twee jaren bragt hij bier door en besloot then door buitenlandsche reizen zijne kennis te vermeerderen. Hij bezocht een gedeelte van Duitschland en Italie, knoopte met beroemde geleerden vriendschapsbetrekkingen aan en hield zich eenigzints langer te Bologne op, waar hij op den 3den Maart 1540 tot doctor in de geneeskunde en wijsbegeerte bevorderd werd. Van daar begaf hij zich naar Parijs, om de lessen in de geneeskunde der vermaarde hoogleeraren J a c o b us H o 1­ lerius en Johannes Fernelius bij te wonen. In 1542 noodigde de bisschop EdmundeB oner us J u n i us uit, Parijs te verlaten en zich met der woon naar Londen te begeven. Daar gekomen was deze bij den Engel­ schen koning in ongenade gevallen en alzoo niet meer in staat zijne beloften na te komen, Hoogst welkom was derhalve aan Juni us de voorslag van T h om as H a v a r du s, hertog van Norfolk, om als lijfarts in zijne dienst te treden en tevens de opvoeding van zijnen zoon op zich te nemen. Zes jaren was hij als zoodanig rustig werkzaam, toen zijn kweekeling, na het overlijden zijns vaders, eerst zijne goederen en daarna zijn leven verloor, waarbij ook Junius aan geld en boeken groote schade ondervond. Zijne pogingen om het geroofde terug te erlangen mislukten en hij begaf zich kort na dit onheil naar zijn vaderland. Zijn vader was inmiddels overleden, zonder eenig vermogen na te laten. J un iu s beyond zich derhalve in dringenden nood. Zijne aanzoeken om bijstand bleven bij zijne vermogende land­ genooten onverhoord, en alzoo in volslagen armoede gedom­ peld, oordeelde hij het raadzaam naar Londen terug te keeren, waar hij weldra als lijfarts bij eene vermogende vrouw in dienst trad. Hoe lang hij zich verder in Engeland heeft opgehouden is niet met zekerheid te bepalen. Dit weten wij, dat hij zich in 1551 te Haarlem beyond, welke stad hij weldra weder verliet om zich te Hoorn als geneesheer te vestigen. De zeer onheusche ontvangst aldaar en de nood der armoede deden Junius nogmaals besluiten zich te Londen te vestigen, en door een gedicht, Philippeis getiteld, op het huwelijk van F ilip s II en Mari a, Koningin van Engeland, zijnen toestand te verbeteren. Doch ook hierin was teleurstelling zijn deel, daar hij, in plaats van eene vorstelijke belooning te ontvangen, slechts eene kleine som gelds ontving, naauwelijks toereikend om de helft der onkosten, op de reize naar Engeland gemaakt, te betalen. De armoede dreef hem ten derde male uit Lon- den, dock nu, zich te Haarlem gevestigd hebbende, ging de zon van voorspoed eindelijk voor hem op, daar hij in het hu­ welijk trad met Maria Wilhelmina Keizers , eene vrouw, die bij eene uitstekende schoonheid een aanzienlijk vermogen bezat. Nadat hij met Naar slechts weinige jaren in hartelijke liefde had doorgebragt, ontviel zij hem, en hij ging met Hadriana Hasselaer, de zuster van de be-roemde Ken a u , een tweede huwclijk aan, hetwelk van lam­ger duur was, daar deze hem overleefde. Geenen bepaalden werkkring te Haarlem bezittende, trachtteJunius in het bezit te komen van eenig ambt in eene an­dere stad van Holland. Men Wilde hem stads geneesheer te Delft maken, mar de voorwaarden waarop hij deze bediening erlangen kon waren zoodanig, dat hij besloot zich liever te Amsterdam als geneesheer neder te zetten. Nog was dit plan niet uitgevoerd, toen de afgezant van Fre d e rik If, koning van Denemarken, hem, uit naam van zijnen vorst, verzocht, bet onderwijs van den kroonprins op zich te nemen. Ofschoon hem door den gezant van Zweden te gelijker tijdeen voordeeliger aanbod gedaan werd, om hem naar dat rijkte lokken, gaf hij aan de eerstgenoemde aanbieding gehoor envertrok omstreeks het jaar 1562 naar Koppenhagen. Ook hierwas teleurstelling zijn deel, en de onvriendelijke ontvangst aanhet Deensche hof, gevoegd bij de min aangename zeden enlevenswijze der Denen, deden J u n i u s reeds in 1563 beslui­ten de terugreis naar het vaderland aan te nemen. Te Haarlem teruggekeerd, werd hij niet lang daarna tot stads-geneesheer en rector der Latijnsche school benoemd, welke beide bedieningengedurende een geruimen tijd met lof door hem werden waar­genomen. De roem zijner geleerdheid nam intusschen dermatetoe, dat de aanzienlijkste eereposten hem werden aangeboden.De hoogeschool te Rostock verlangde hem tot hoogleeraar inde geneeskunde, terwijl de koningen van Polen enHongarijehem, op voordeelige voorwaarden, tot hunnen lijfarts be­ geerden. In 1564 door de Staten van Holland tot hunnen geschied-schrijver aangesteld zijnde, legde J u niu s in 1569 zijne be- trekking van rector neder, om zich geheel aan de zamenstelling van zijne werken, inzonderheid van zijne Batavia, toe te wij- den. Dan weldra werd zijne woonplaats door de Spanjaarden belegerd. Naauwelijks waren twee maanden van het beleg ver­streken, toen hij door prins Will e m I naar Delft geroepen werd, om hem bij te staan in eene ernstige ziekte, waardoor hij was aangetast. Niet dan met groote gevaren gelukte het hem de naauw bezette veste te verlaten, door de vijandelijke posten heen te dringen en tot den kranken vorst te komen, door wrens herstelling hij z ijne zorg en moeite weldra rijkelijk beloond zag. Junius beyond zich nog te Delft toen Haarlem overging. Ofschoon gezegd wordt, dat de Spanjaarden het v000rnemen hadden om, na het bemagtigen der stad , zijn leven te sparen, werd echter zijne aanzienlijke boekerij door hen geplunderd, waarbij ook zijne eigene geschriften verloren gingen. Alle po­gingen om bet verlorene terug te bekomen waren vruch- die hij, bij de nadering der Spanjaarden, naar Alkmaar aan zijnen vriend P e t r us M e e r h °titan us ter bewaring ge­ zonden had. A an Junius wensch, om, na de overgave van Middelburg aan den prins, aldaar tot stads-geneesheer te worden aangesteld, werd in 1574 voldaan en hem, benevens eene ruime jaarwedde, eene vrije woning in de abtdij toegestaan. Bij de kort daarop gevolgde oprigting der Leidsche hoogeschool schijnt men in overweging genomen te hebben, om aan hem een hoogleeraars­ ambt op te dragon, maar hiervan is niets gekomen. Niet lang was hij te Middelburg in zijne nieuwe betrekking werkzaam, toen hij te Arnemuiden door eene hevige ziekte werd aange­ tast, die, gevoegd bij het verdriet over het verlies van zijne geschriften, op den 16den Junij 1575 aldaar aan zijn nuttig, doch veel bewogen leven een einde maakte. Zijn lijk werd eerst in het jaar 1579 naar Middelburg vervoerd, waar hij in de Choorkerk eene begrafenis, overeenkomstig met zijne ver­ diensten, erlangd heeft. Jun i u s verwekte bij zijne eerste gade een zoon en eene dochter. De eerste volgt, de laatste, C 1 ar a genaamd, was gehuwd met Mein ar d us V er 1 aniu s, burgemeester van Hoorn. Zijn tweede huwelijk werd met acht kinderen gezegend. Zijne of beelding ziet op meer dan eene wijze het licht. Na den dood van Junius heeft het niet ontbroken aan pogingen om zijne nagedachteni s in vereerend aandenken te houden. Zijne beeldtenis in een zwaar eikenhouten blok, dat wit geverwd bet voorkomen van steen had, krachtig uitgebei­ teld, werd in den gevel van het huis geplaatst, waar hij het eerste levenslicht aanschouwde. Door toedoen van H e n r i c u s Brun o , conrector der Latijnsche school te Hoorn, werd, omtrent het midden der zeventiende eeuw, tusschen de eerste en tweede verdieping van dat huis een opschrift geplaatst, het­ welk aldus luidde : Hier lag eons Junius, nog taelloos als een kind,Wiens wedergae men niet in seven taelen vint. Bij eene latere verbouwing van dat huis, hetwelk aan de westzijde van de kerkstraat stond, is het beeld overgebragt naar een vertrek, gelegen boven de oude sacristie in den zuid­ oostelijken achterhoek der Groote kerk to Hoorn, en deelde in de ramp, welke de kerk in 1838 trof. Ofschoon zijne grafzerk slechts het eenvoudige opschrift: Hier leet begraven Doctor Adrianus Jun iu s. Starf den 16 Junij 1575, droeg, werd in dezelfde kerk door zijn zoon een gedenk- teeken opgerigt, met het volgende opschrift : D. 0. M. S. Ha driano J unio liornano. Philosopho, Medico, et Poetae celeberrimo, Bataviae Histo- ric° fidelissimo ; cujus in omni disciptinaruna genere exquisite eruditio, singularis industria, infinitae lectionis praestantia, multiplex linguarum scientia, pari conjuncts comitate, virorurn omnium doctoruna admirationem laudemque meruit, post varia incomparabilis ingenii monumenta, quibus aeternam sibi memo- riam comparavit, sub hoc marmore condita, pratri optime de se merito P etr u s Juni us moestissimus P. C. Vixit anno: LXIII. (Alit die XVI mensis sibi cognominis, Anno Salutis Christianae MDLXXV. Daar dit gedenkteeken sedert lang niet meer bestond, besloot het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen in 1842 een nieuw gedenkteeken ter eere van Junius in de Choorkerk te Middelburg op te rigten. Hetzelve werd gesteld aan den noor­delijken muur der kerk, juist bij de plaats, waar thans nog de grafzerk van Junius ligt, en bestaat in eene witte mar­meren plaat, hoog 1,46 en breed 1,17, gevat in een sierlijk lijstwerk van graniet-marmer met wit marmeren ornamenten en consoles. Het opschrift, vervat in vergulde Romeinsche letters, luidt aldus : TER GEDACHTENIS VAN HADRIANUS JUNIUS door zijne geleerdheid EEN SIERAAD DER XVI EEUW, geboren te Hoorn en in dit •Kerkgebouw begraven, het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. MDCCCXLII. En al deze eerbewijzingen was de man dubbel waard, die door den beroemden Justus L i p s i u s voor den geleerdsten Nederlander na Erasmus gehouden werd; die door anderenhet lickt van Holland en het sieraad zijner eeuw is genoemd, en wiens lof door een Dousa, een H o g e r be tius, een Velius en anderen bezongen is. Doch ons bestek laat niet toe in het breede uit te wijden over de verdiensten van J u­nius als genees-, geschied-, taal- en letterkundige, en als Latijusch dichter, zoo als hij zich kennen deed door zijne muntende geschriften, waarvan wij de lange lijst hier volgen laten : Cassii Jatrosophistae Medicae Quaestiones, Paris. 1541. 4°. Q. Curtius curante Junio, Antv. 1546. 8°. Plutarchi Syrnposiaca Problemata, Lugd. 1547. 8°. Lexicon Graeco-latinurn, Basil. 1548. fol. ibid. 1557. Junius droeg dit woordenboek op aan Ed u a r d VI, koning van Engeland, met den titel van beschermer des geloofs en opperhoofd der Engelsche kerk. Pit bragt hem zoo zeer in haat bij paus Paul us III, dat deze hem stelde onder de schrijvers van verboden boeken, hetwelk later, in 1554, door pans Pius IV bekrachtigd werd. Junius, hierover zeer getroffen, wendde zich tot den paus zelven, om zich te zuiveren van de op hem rustende verdenking en de verzekering te geven van zijne voortdurende trouw aan het Roomsche geloof. Deze poging bleef niet zonder gunstig gevolg; want in het aanhangsel der lijst van vcrbodene boeken, op last van Filips II en den hertog van Al v a, in September 1569, vervaardigd, wordt betreffende de werken van Junius aangeteekend, dat zij, als bevattende niets strijdigs met de zuivere leer der kerk, mogen gelezen worden, uitgenomen het titelblad van het Grieksch Latijnsch Woordenboek. Ofschoon het bij deze gelegenbeid bleek hoezeer Junius de Roomsche kerkleer was toegedaan, en hoezeer zijn afkeer van de hervorming uit vele plaatsen zijner geschriften is op te maken, is het ecliter twijfelachtig, of hij wel tot het elude zijns levens aan de Roomsche kerk is getrouw gebleven. Philippeis sive Epithalamium in Philippi et Mariae nuptial, Lond. 1554. 4°. Animadversorum libri VI, Basil. 1556. 8°. Commentarius de Coma, Basil. 1556. 8°. ; herdrukt door de zorg van C. van Arckel, Rott. 1708, klein 8°., ook in het Hollandsch vertaald onder den titel van: Ouden Trou­ teen Raad tegen het lang hair, Middelb: 8°. Aanleiding tot het schrijven van dit werkje vond Junius toen hij zich te Hoorn gevestigd had, waar men zich ergerde, dat hij tegen het gebruik, hetwelk destijds aldaar bestond, om het hoofdhaar tot eene aanmerkelijke lengte te laten groeijen, de kruin geschoren droeg, volgens de wijze der Italianen. Commentarius de anno et mensibus; Fastorum liber sive He­ rnerologion, Basil. 1556. 8°. Er schijnt eene oudere uitgave van 1553 te bestaan. Ook herdrukt in het 8ste deel van den Thesaurus van Graevius. Scholia in L. Annaei Senecae Ludum de morte Claudii Caesaris, Antv. 1557. fol. CUM Adagiorum ab Erasmo omissorum centuriae octo dimi­ dia, Basil. 1558. 8°. Cornu copiae sive Eustathii in Homerum commentariorum compendium, Basil. 1558. fol. Phallus ex fungorum genere, Delph. 1564. 4°. L. B. 1601. 4°. Nonius Marcellus de propritate Sermonutn, Antv. 1565. 8°. Fulgentius Placiada, de Frisco sermone, Antv. 1565. 8° . Emblemata ad Arnoldum Cobelium. Libellus aenigmatum, Antv. 1565, 8°. et 16°.; ald. 1566, 1575 en 1585; Lugd. Bat. 1596, 16°. Eene Fransche vertaling, door J a q. G r euin, verscheen onder den titel van Les Emblesmes du S. Adrian le Jeune, midecin et histories des Estats de Hollande. Faicts Francoys et sommairernent expliquez, Anvers, 1570. 16°. Eene Nederduitsche verscheen onder den titel van: Emblemata Adriani Junii medici, overgheset in Nederlant- sche tale door M. A. C., Antw. 1575. 12°. Anastaurosis Christi, Antv. 1565. Se. Scholia in Juvenalem, Antv. 1565. 8°. Commentarius in Horatii Carmina, Basil. 1566. Commentarius in Librum III Aeneidos Virgilii, (Bas. 1566.) Nomenclator omnium rerum propria nomina variis linguis explicata indicans, Antv. 1567. 8°. ; ibid 1577. 8° ; ibid 1583. 8°. ; Lond. 1585 ; Francof. 1590, 1596, 1602 ; ver- meerderd door H e r m. G e r m berg , Par. 1606. fol. Fran- cof. 1619. fol. Aan dit werk is de herinnering verbonden van eene anecdote uit het leven van J u n i u s, ons mede door den Heer P. Scheltema medegedeeld. Johannes Sambucus, een letterkundige, door de uitgave van vele handschriften met lof bekend, ondernam eene reis naar Holland, alleen met het doel om Junius te zien en met hem in kennis te geraken; toen hij deswege te Haarlem gekomen zich aan het huis van Jun i u s vervoegde, en op zijne vraag naar dezen ten antwoord ontving, dat hij niet te huis was, maar zich op eene plants beyond, waar de handwerkslieden des avonds plegen bij een te komen, werd zijne verontwaardiging daarover zoo zeer opge- wekt, dat hij besloot den volgenden dag, zonder J unius zelfs gezien to hebben, de terugreis weder aan te nemen. En waarom bezocht deze nu die bijeenkomsten der werklieden? Omdat hij geene moeite spaarde voor de zamenstelling van zijne Nomenclator, zoo zelfs, dat hij zich niet schaamde met kunstenaars en handwerkslieden een gesprek aan te knoopen, ten einde de ware namen van zaken en werktuigen, in hun bedrijf gebruikelijk, te leeren kennen. Eunapius Sardianus, Antv. 1568. 8°. Martialis, Antv. 1568. 16°. ; Argent. 1596. 160. Observationes in Plauti Comoedias, Antv. 1572. 8°. liesychius Milesius Illustrius, Antv. 1572. 8°. Lugduni Batavorum ab obsidione liberatio, Fastus Ibericus. Augurum in Academiam L. Bat. (1675). Varia Carmina, in poematibus Jani Douzae. 16 De volgende werken zijn na Junius dood van hem uit­gegeven : Batavia. In qua praeter Gentis et Insulae Antiquitatem Originem, Decora, Nores, aliaque ad earn Historian perti-nentia, declaratur, quae fuerit vetus Batavia, quae Plinio,Tacito, Plolomaeo cognita, quae etiam genuina inclytae Fran-corum nationis fuerit sedes, Lugd. Bat. 1588. 4°.; 2e druk, Dordr. 1652. 120.; Eene Hollandsche vertaling, door G. Boot van een gedeelte der Batavia verscheen onder den titel van: Een seer cort loch dare Beschrijvinge van de voornaemste Ghemuyrde en ingernu,yrde steden en vlecken van Holland en TVest- Yriesland, Delft, 1609. 4°. Bekend is het, hoe Junius in dit zijn werk de aanspraak van Haarlem op de eer der uitvinding van de boekdrukkunst met kracht gehandhaafd heeft, hoe als zoodanig zijne geloof­waardigheid door de tegenstanders van Haarlem in verdenking is gebragt, maar door Jacobus Scheltema krachtig ver-dedigd is. Epistola Lucani, Lipsiae, 1589. 8°. Joh. Ravisii Textoris Epithetorum Epitome, Lugd, Bat. 1590. 12°.Adagiorum Compendium, Genev. 1593. 80. Poematum Liber Primus, Lugd. Bat. 1598. 8°. Observationes in Petronium, Francof. 1629. 4°. Epistolae, quibus accedit ejusdem vita et °ratio de artium liberalium dignitate, Dordr. 1652. 12°. Epistolae Selectae nunc primum editae Petr. Scheltema, Amst. 1839. 8°. Van de volgende geschriften van Junius zijn tijd en plaats van uitgave onbekend: Epicedia in mortem Caroli V, Ferdinandi Imperatoris et Erasmi. Satyrae, inter quas Douzae norninantur Braccatus, Gerulus et Manicatus. Annotationes in Pliniurn. Isocratis Paraenesis ad Demonicum. Theophylacti Symocatae Medicae Quaestiones. Commentarius in utrumque Senecam. Behalve deze werken zijn door Junius een aantal schrij­ver4 bewerkt en met aanteekeningen voorzien, die echter nim­mer het licht hebben gezien. Zie Meleh. Adam. Vitae Muer. . Medic. p. 227; Nieero Memoir. T. VII.; Rob. Watt, Bibl. Britian. T. II. p. 559; V elius, Chron . van Hoorn , (1740) bl. 181, 187, 637-641 ;. Sweertius, with. Belg p. 98, :99; Foppeas, Bibl. Belg . p. 14-16; Pars, Naamrol, p. 56-58; Ampzing, Baehr. van llaarl. 117-121; van Oosien 4e Bruyn, Vita Hadriani Junii, in His­ eellaneis Observed rrii. nov. T. X. p. 390, T. XIII. p. 434 S axe, Onom. Liter. T. III. p. 234, 235, 628; Hoogst Woordenb. artik. Junius, van A b k o u d e, Naamreg. van Ned Both. D. I. St. III.; de Groot, Vergel. der Gemeeneb. door Meer man vert. D. III. bl. 67, Aanm. bi. 74, 391-398; Kok, Paoli Woordenb.; Levensbelchr , van vertu. mannen en vrouw. D . IV. bl. 328-334; Hoe u fft, Parntzs. Latino-Belg. p. 24, 25; Peerlkamp, de Poet. Latin. Nederl. p. 112, 113; Koning, Tafereel der stad Rawl. D. III. bl 8-10: Algem. Konst- en Let­ terb. 1817. D. II bl. 196, 197, 1836. D. II. bl. 146,184,1840. D. I. bl. 180-185, 1842. D. I. bl. 237; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoogesch. Toev. en Bijl. bl. 407, 408; 8 c h e 1 t em a, Geschied- en Letterk. Mengelw. St. VI. a. bl. 1-149, van Kam- pen Gesch. der Letter. en Wetensch. in Ned. D. I. bl. 76, 98; , Holl. roern, 123 C o 11 o t d'E s c u r y, D. IV. St. I. Aant. bl. —125, St. II. Aant. bl. 169; P. Scheltem a, Diatribe in Hadriani Junii vitam, ingenium, familiatn, merita literaria (Amst. 1836. 80.) met portr.; Dezelfde, Eel Leven van Hadrianus Junius, in zijn Oud en Nieuw nit de Faded. Gesch. en Letterk. D. I. bl. 155-173; eat, van de Bibl. der Maalsch. van Ned Lett. te Leid. D. I. bl. 112, D. II bl. 37, 38, 117; Abbing, Bekn. Gesch. der stad Hoorn, bi. 23 —26; Mull er, Cat. van Portr. bl. 135, 398; N ij h off. Livr. any. et mod. 1858. p. 89; A. G. Hoffman, Adrian Junius, in Ersch and Grubers Encycl Sect. II. T. XXIX. s. 86-115. JUNIUS (PETRUS), zoon van den voorgaande en van diens eerste vrouw Maria Wilhelmina Keizers, was een ijverig en kundig man, van wien ons niet vele berigten be­kend zijn. flij had het voornemen om de onuitgegevene schriften van zijnen vader, nadat deze overleden was, in het licht te geven; doch hij volvoerde dit voornemen slechts ten deele, wegens zijnen vroegtijdigen dood in 1594. Welke be-trekking hij bekleea heeft, wordt niet vermeld ; alleen weten wij, dat ook hij in den dringenden nood des vaderlands de wapenen ter verdediging van hetzelve opgevat had, en daar­door niet tegenwoordig was bij het sterven zijns vaders, voor wien hij later het gemelde gedenkteeken .deed. oprigten. Zie V e 1 iu s, Chron. van Hoorn (1740) bl, 638; Scheltem Diatribe in Hadriani Junii vitam, ingenium, familiam, merita literaria p. 42, 43; Dezelfde, Oud en Nieuw, hi. 151 163, JUNIUS (ADRIA.AN) behoorde waarschijnlijk tot het geslacht van de voorgaanden en werd te Dordrecht geboren in de tweede helft der zestiende eeuw. Van zijne opvoeding is nets bekend. Zeker is het, dat hij, reeds candidaat in de regten zijnde, buitenlandsche hoogeseholen bezocht, zich te Geneve eenigen tijd ophield, van waar hij, in 1586, met J a cob u s A r min i u s naar Itdlie trok. In hoeverre dit berigt overeen te brengen is met een ander, waarin gemeld wordt dat hij reeds in 1572 pehoorde tot het aanzienlijke gezantschap door de Staten naar Engeland gezonden, om de koningin bekend te maken met de redenen, waarom men de wapenen tegen de Spanjaarden had opgevat, durven wij niet beslissen, en ofschoon daar ook wel wat tegen is, zoaden wij toch ge- 1 6 neigd zijn om, in tegenspraak met den heer P. Scheltem a, dit berigt op den reeds genoemden H a d r i a n u s J u n i u s toe te passers. Hoe dit zij, zeker is het, dat J u n i u s, in het vaderland teruggekeerd, door zijne bekwaamheden spoedig tot verschillende eereambten gekozen werd, en zich in 1597 tot de aanzienlijke betrekking van raadsbeer in den Hove van Holland benoemd zag. Als zoodanig behoorde hij in 1618 tot de vier en twintig regters, gesteld over J o h an v an Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en Rombout Ho- gerbeet s. Hij wilde zich aan dezen last ontrekken, dan zag zich, door de bedreiging van zijn ambt te verliezen en van zware geldboeten, gedwongen, om zich tot dit werk te laten gebruiken, niettegenstaande hij later verklaarde er berouw van te hebben. Hij toonde zich daarbij zeer gematigd en wordt gezegd tegen het uitspreken van het doodvonnis ge- werkt te hebben. In 1600 was hij mede afgezonden ter demping der geschillen te Groningen. Aldaar maakte hij zich weinig bemind, blijkens het bekend rijmpje : Toen J u nius kwam voor M. eij, Was te Groningen groot geschreij. Hij overleed in 1620, en was gehuwd geweest eerst aan Johanna Lozen, dochter van Sebastiaan Lozen, en daarna aan Marthina Snouckaart. Zie Brandt, Hist. der Rechtspleg. bl. 53, 196; Wagenaar, Paderl. Hist. D. VI. bl. 466, D. X. bl. 340i B e g en b o o g, Hist. der Remonstr. D. I. bl. 58-60 's G r a v e z a n d e, Tweede eeuwged. der midden'''. vrijheid, bl. 288 289; S e h el te m a, Staatk. Nederl.D. I. bl. 543, D II. bl. 596, 597 ; P. S c h el t e ma, Oud en Nieuw, D. I. bl. 156. JUNIUS (ADRIANus) wordt door Ho o g s t r a t en ver- meld als predikant te Amsterdam en als zoodanig den 10den Maart 1650 in den ouderdom van 41 jaren overleden. Wij vinden hem evenwel op de naamlijst der predikanten te Amsterdam niet vermeld. Hij schreef : Opera analytico-practica. Luci expos. S. van Til, Dordr. 1685. 4°. Verfroostinge der geschriften, Amst. 1693. 4°. Verklaringe der gelijklugdende texten , Delft. 1720. 8°. Seven Sinrijke Predicatitn 1683. 80. Godsdienst der Samaritaanen enz. Zie van A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Both. D. I. Hoog­ str aten, Woordenb.; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 44; M u 11 e r, Cat. van godgel. werk. IA. 156. JUNIUS (BALDuINUS) Zie JONGE (BouDEviliN DR). JUNIUS (BoNIPAczus). Zie JONGE (BoNincrus DE). JUNIUS (GIDEON), geboren te Dordrecht en regtsgeleerde, schreef een Latijnsch vers voor P. M e rula Vita Des. ErasmiRoterod. (Lugd. Bat. 1607. 4o). Zie dat werk. JUNIUS (HENRIcus). te Gouda geboren, was omstreeks hetjaar 1554 leermeester in de Latijnsche taal te Delft en alzoo tijdgenoot van Corn e 1 i s Musiu s, met wien hij in vriendschap leefde. Hij was de schoonzoon van Jo a n n e s Sartoriu s, die de Adagia van E r a sm us in Nederduit- sche verzen had overgebragt. Hij gaf dit werk, van dertigja- rigen arbeid , in het Hat onder den titel van : Adagiorum Chiliades tres, quae Joannes S a r t orius in Batavium serinonern proprie ac eleganter convertit, et brevi . ac perspicua interpretatione illustravit, Antv. 1561. Dit werk is voorzien met verzen van Co r n e l i u s Val e. rius en Junius zelven. • Zie Walvis, Beschr. van Gouda, D. I. bi. 227, 278. JUNIUS (JAcoEus), Zie JONGE (JACOBUS DE). JUNIUS (JoAcHim). Zie JONG (JoAcan& DE). JUNIUS (JoHAN), ook genaamd Johan d e Jonge en meermalen voorkomende onder den naam van Jonker of doctor Junius, en ook onder dien van Johan Junius de Jonge. Hij was geboren te Antwerpen, behoorde waarschijnlijk tot het verbond der edelen, waarir_ hij als ridder en heer van Roer- heym en Cormaillon werd opgenomen. De zaak des vaderlands toegedaan, werd hij den 18den Mei 1573 door prins W i I- I e m I aangesteld tot gouverneur van Veere. Als zoodanig maakte hij zich verdienstelijk door de vermeestering van Ram- mekens in Augustus daaraanvolgende. Hij bekleedde die be- trekking tot den 24sten Mei 1575, hebbende zich, naar de geteigenis der regering van gemelde stad, D zoo vroom, eerlijk en ridderlijk gedragen en gequeten, zoo wel in den Crijgshan- del als der politic aangaende, ende om het welvaren dezer stede ende der gemeene zake te versorgen, dat hij zijn eygen leven daer over niet gespaert en heeft." Bij zijn afscheidnemen werd zijne vrouw, Helena Cormaill on , met een vergul- den kop vereerd. J un i u s schijnt spoedig daarop de staatkundige loopbaan te zijn. ingetreden ; althans hij was onder anderen in 1575 ge- magtigd zoo tot de Bredasche vredehandeling, ale om in Frankrijk te handelen over eenigen onderstand. Hij schijnt zich vervol- gene naar Engeland te hebben begeven, daar hij behoorde tot hen, die in genoemd jaar door koningin Elisabeth aange, zegd werden haar rijk te verlaten, wegens deelneming aan den opstand tegen de koning van Spanje. Weinig jaren later, in 1581, werd hij naar Engeland gezonden, om de overkomst van den hertog van Anjou te verhaasten. Na dien tijd was hij burgemeester van Antwerpen en in Augustus 1581 de voor- naamste aanlegger van een nieuwen aanslag op 's Hertogen bosch, die echter mislukte. Na dien tijd wordt zijn naam in de geschiedenis niet meer vermeld en schijnt hij zich met der woon naar Duitschland begeven te hebben. In het 3de deel bl. 718 van dit woordenboek is een berigt gegeven omtrent Jean de Bonnot (niet Bonna t) beer van Cormaillon, tot op het jaar 1568. Eene vergelijking van dit artikel met dat van J o h an Jun i u s, hier gegeven, levert zoo veel punten van overeenkomst op, dat wij haast voor ze­ ker zouden durven stellen, dat Jean de B o n n o t edn per- soon is geweest met hem, die bij de onderstaande gesohied­ schrijvers onder den naam van Johan Juni us voorkomt. Beide toch droegen dezelfden voornaam, beide bezaten de­ zelfde heerlijkheid, beide waren ijverige Calvinisten en voor vechters van Nederlands onafhankelijkheid, beide stonden in betrekking met den keurvorst van den Palts, en beider vrouw was Helena genaamd. Op grond van dit alles gelooven wij dat er aan de identiteit van Johan Junius en Jean de Bonnot niet meer kan getwijfeld worden. ZieHooft, Ned. Hist. B. X. bl. 443; Wagenaar, Vaderl. Bid. D. VII. bl. 29, 82, 423; van Hearn, Hist. van 's Berto- genb . D. II. bl. 137; te Water, Hist. van het verb. der edel. D. I. bl. 267, 268, D. III. hi. 422-244; 's Gray e z ande, Tweede eeuwgedachi. der Middelb. vrijh. bl. 324, 408 ; Wiers­ bitzky, de Tachligjar. Oorl. D. II. bl. 140, 141, 440, 446,512; Janssen, de Kerkherv. te B, ugge, D. II, b1. 38, 40, 20 7; G r o e n van Prinsterer, Archly., de Table des .Matieres in vote Junius; Vree de, Ned. Diplomatie, D. II. St. bl. 125. JUNIUS VOIIA.NNE8 PETRI) werd, na zijne bevordering tot proponent, predikant to Assendelft in October 1612 en te 's Hertogenbosch den 22sten Februarij 1631, na dat die stad in de magt der Staten was overgegaan. Niet lang vervulde hij die betrekking, daar hij op mannelijken leeftijd, den 25sten December 1635, overleed. Hij beoefende de Latijnsche dicht- kunst blijkens een eervers op A mpzing's Beschrijving van Haarlem, en deed zich als bestrijder der Socianen kennen door de volgende werken : Examen responsionis Fausti socini ad librum Jacobi Wieki de divinitate filli et Spiritus sancti, Amst. 1628. 12°.' Refutatio praelectionum theologicarum Fausti Socini Senensis Amst. 1633. 12°. Na zijn dood werd van hem in het licht gegeven een bun­ del leerredenen onder den titel van : Predikatien van Jo an ne s Junius, Haarl. 1636. Lie AMpzing, Beschrijv . van Haarl., Eerdiehten, bl. 12 en M. 144, 145 ; de J o n g h , Naaml. der Pred. uit de Class. van Gelder:. hi. 339 ; P a q u o t, Memoir. T. II. p. 193. damsche predikant van dien naam de schrij ver is van de vol­ gende geschriften: Verklaring over Joh. 4 vs. 20 tot 24. De Godsdienst der Sawaritanen, en Joden, en Christenen, Leiden, 1690 of 1696, 8°. Aanmerkingen over den Broedertwist van vier Doopsgezinde Leeraren, Amst. 1717, 80. Zie Cro es e, Kerk. Reg. der Pred. le iimsterd. bl. 162, 163, v a a Abko ad e, Naarnreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III; Catal. van de Bibl. der vereen. Doopsgez. gern. te Amt. 2° afd. M. 46. UNIUS (ROBERTUS), ofschoon door geene geschriften be­ roemd , maakte hij zich echter door zijnen ijver vermaard, en verdient daarom eene plaats in dit woordenboek. Hij werd te Rotterdam in 16013 geboren en voor de predikdienst opgeleid. Tot proponent bevorderd, vertrok hij als predikant naar Oost- Indie en verkondigde het Evangelic van het jaar 1629 tot 1643 op het eiland Formosa. In het vaderland teruggekeerd, werd hij beroepen te Delft en aldaar den 15den Januarij 1645 bevestigd. Hij vertrok van daar, doch niet dan na een her­ haald beroep, naar Amsterdam, waar hij den 9den Februarij 1653 werd bevestigd. Kort daarna was Mar t en Harper t s­ zoon Tromp met 's lands vloot in zee gestoken tegen de Engelschen, en terwiji iedereen zich beijverde om offers aan het vaderland te brengen, ten einde den gehaten en overmoe­ digen vij and te verdrijven en te overwinnen, wilde J u n i u s ook daartoe het zijne toebrengen. Niet zoo als Br andt meldt op last der Staten, waar integendeel geheel vrijwillig bood Junius zich aan om zich naar 's lands vloot te begeven, ten einde" zoo als hij zich uitdrukte, ii de officieren, matrozen en soldaten tot hunnen pligt nevens God, en tot hun beroep to vermanen, en hen in voorvallende zwarigbeden te ver­ troosten. Het blijkt nict hoe lang Junius op 's lands vloot vertoefde en of hij tegenwoordig geweest is bij het spoedig daarop ge­ volgde zeegevecht, waarin Tromp het leven liet voor het vaderland. Niet lang had intusschen de Amsterdamsche ge­ meente genot van zijne prediking, daar hij reeds den 28sten Augustus 1655 overleed. Hij liet een noon na, Sam uel genaamd, die predikant is geweest te Haringhuizen buiten Alkmaar, te Overschie en in 1684 door den prins van Oranje te Breda is beroepen, om te prediken en de geneeskunde te oefenen, zijnde daarna door dien vorst ook aangesteld tot zijn lijfmedicus. De of beelding van Junius ziet op meer dan eene wijze het licht. Zijne zinspreuk was : Ora et Labora (Bid en werk.) Zie van Bleyswijek, Baehr. van Delft, bl. 451;13randt, Lev. van de Railer, bl. 53; C r o e s o, Naamr. der Fred. van ilmst. bl. 75, 76, Ferbeter. bl. 4; de Jo ng e, Gewh. van het Ned. Zeno., D. II. St. I. bl. 173; Muller, Cat. van Portr.; Buddingh, Naaml. der Pred. in Need. 0°31•India. bl. 30. JUNIUS (FRANciscus) of F rancois du Jo n, vier dub­ bel edelman," gelijk Brandt hem noemt, door afkomst, door verstand , door wetenschap en deugd," was uit een oud aanzienlijk Fransch geslacht gesproten. Zijne ouders waren Denis du Jon en Jacqueline Hugauld, Op den Isten Mei 1545 werd hij te Bourges geboren. Zwak en ziekelijk van ligchaamsgestel zijnde, kostte zijne opleidino. groote moeite. r3 Na het eerste onderwijs van zijn vader en eeuhuisonderwijzer genoten te hebben, ging de twaalfjarige F r a n c i s c u s naar de openbare school, die echter weinig geschikt was om den zachtaardigen jongeling te vormen. Gedurende twee jaren legde hij zich vervolgens onder Donellus op de studie der regten toe, waarna hij besloot met eene ambassade naar Kon­ stantinopel te vertrekken. Te Lyon aangekomen, was de Fran­ sche gezant echter reeds vertrokken. Hij bleef nu aldaar en knoopte er vriendschap aan met zekeren Bart h6lemi A n- c a u. Eene gewigtige verandering in zijne overtuiging, voor­ namelijk ten gevolge van het lezen van C i c e r o's werk : de Natura Deorum, deed zijn vader besluiten hem naar Bourges terug te roepen. Deze bragt hem, door het lezen van den bijbel, van alle twijfelingen terug, weshalve F rancis• c us zelf besloot zich aan de godgeleerdheid toe te wijden. Dien ten gevolge vertrok hij naar Geneve, waar hij den, 17den Maart 1562 aankwam. De burgeroorlogen verhinder­ den intusschen zijn vader om genoegzaam in zijn onder- houd te voorzien, zoodat F ra nc i sc us zelf zich allerlei ontberingen, ja zelfs gebrek getroosten moest. Weldra verloor hij ook dien vader, die het slagtoffer werd van den haat der Roomschen. Thans moest hij Leven door het geven van on­ derwijs aan jonge kinderen, en hij hield dit vol tot hij in 1565 op zich nam om als predikant den Hervormden te Ant­ werpen te dienen. Met P r e g r i n la Grange vertrok hij derwaarts, en met ijver, volharding en bezadigdheid zing hij daar zijn arbeid aan. Wij zullen den onversehrokken prediker niet volgen op al zijne togten door, de Zuidelijke Nederlanden, om alzoo de leer der Hervorming uit te breiden. Nu eens was hij in de ver­ gadering der verbondene edelen, ten huize van den graaf van Culenborg, dan weder trad hij voor eene schare op, terwijl het vuur van den brandstapel door de ramen zigtbaar was. Niettegenstaande er een aanzienlijke prijs op zijn hoofd werd gesteld, en allerlei listen werden uitgedacht om hem in . handen te krijgen, bleef hij wonderbaar bewaard, en ging hij 24V onverschrokken met zijnen arbeid voort. Hij bepaalde zijne werkzaamheid niet enkel tot Antwerpen, maar begaf zich ook naar Brussel, Brugge, Gent, Breda en andere plaatsen. Van October 1566 tot April 1567 ontmoeten wij hem te Limburg, doch toen zag hij zich voor zijne veiligheid gedrongen de wijk naar Duitschland te nemen. De beeldstorm, die gedurende zijn verblijf in de Zuidelijke Nederlanden was uitgebroken, had hij ten sterkste afgekeurd en tegengegaan. Frederik III, keurvorst van den Nits, heette Junius te Heidelberg welkom en stelde hem als predikant te SchOnau aan, waar zich vele voortvlugtige Nederlanders be-. vonden. In 1568 zijne moeder te Bourges bezocht hebben­ de, zond de keurvorst J u n iu s naar het leger van den prins van Oranje, wiens togt over de Maas hij als veldprediker bijwoonde. Over Metz, waar hij gedurende eenige maanden de plaats van den president Taff in vervulde, naar Schonatt teruggekeerd, werd hij in 1573 door den keurvorst naar Hei­ delberg ontboden, om met T r e m e 11 i u s aan de vertaling van het oude testament te arbeiden. Johan C a s i m i r, die eene hoogeschool te Neustadt had gevestigd, ruimde in 1578 voor Junius een leerstoel in, welke hij gedurende 14 maanden bekleed had, toen dezelfde hem naar Otterburg zond, ten einde aldaar eene gemeente te vestigen. Naar Neustadt teruggekeerd, beriep Johan C a s i m i r hem als hoogleeraar te Heidelberg, doch ook hier was zijn verblijf slechts van korten duur. Na­ mens H e n d r i k IV noodigde de hertog van Bouillon hem naar Frankrijk te komen. De koning van Frankrijk vereerde den godgeleerde met eene diplomatieke zending naar Duitschland Over Nederland terugkeerende, werd een dringend aanzoek van voor tien jaren herhaald, namelijk, dat hij mogt kunnen besluiten te Leiden het hoogleeraar-ambt te aanvaarden. Junius nam dit aan met toestemming van den keurvorst. In 1592 trad hij als professor primarius op en gaf gedurende tien jaren lessen over alle deelen der godgeleerde wetenschap, totdat hij den 23sten October 1602, op 57jarigen leeftijd, aan de pest bezweek. Niet alle tijdgenooten en nakomelingen hebben Junius op dezelfde wijze beoordeeld. Sommigen spreken over hem met minachting of blijken althans hem niet zeer hoog te stellen, anderen zijn wederom veel te mild in het schatten zijner ver­ diensten. Zeker is het, dat aan Junius onder de godgeleer­ den van zijnen tijd eene eereplaats toekomt, al wordt hij door anderen overschaduwd. Hij was een goed taalkundige en vooral een ijverig beoefenaar der Oostersche letteren. exegeet en dogmaticus zijn hem wezentlijke verdiensten niet te ontzeggen. Bedenken wij hoe weinig tijd hem tot rustigen­ arbeid resten kon bij zulk een woelig leven, dan staan wij verbaasd over het groot aantal zijner geschriften en over de 250 zorg aan hunne opstelling besteed. Zoo die schriften zich bewegen op het terrein van den godgeleerden strijd zijner dagen, dan waait ons daaruit een geest van zachtmoedigheid en verdraagzaamheid teen, die toen niet overal gevonden werd. In menig verschil, gelijk bij voorbeeld te Utrecht en te Amsterdam, trad hij als vredestichter op, en de Groot en Rivet verheffen hem gelijkelijk. Doch wij kunnen hier niet in uitvoerige beschouwingen treden. In alle opzigten ver­ dient Juniu s beter gekend te worden, dan tot heden het geval is, en is het te wenschen dat iemand zich met naauw­ gezetheid aan de studio van zijn leven en een onderzoek naar zijne verdiensten als godgeleerde wijde, vooral daar er nog vele schriftelijke bronnen te raadplegen zijn, waarvan weinig of niet gebruik is gemaakt. Junius is viermalen gehuwd geweest. Zijne eerste vrouw, Agnes Champio n, uit Luik, stierf in haar eerste kraam­ bed , zonder hem kinderen na te laten. Elisa be t h v an d e n C o r p u t, dochter van den Bredaschen burgemeester J a n van den C o r p u t, zijne tweede gade, schonk hem twee dochters, Ma r i a, geboren in 1583, gehuwd eerst aan Isaac Diamantiu s, predikant te Scherpenisse, te Breda en daarna te Delft, vervolgens aan den bekenden Samuel N a e r a n u s. Zij overfeed in 1641; E 1 i s a b e t h, geboren in 1585, gehuwd aan Gerard us Johannes Vossius , en een zoon Johan Casimi r, die volgt. Uit zijn derde huwelijk met Johanna 1'H e r m i t e, dochter van S i m o n, beer van Betinsart en schepen te Antwerpen, had bij behalve een zoon, die mede volgt, eene dochter, Johanna genaamd, die met J. B r u­ naeus huwde. Uit zijn vierde huwelijk met Maria G1 a s e r, dochter van Hans Glase r, waarschijnlijk te 's Hage in 1593 gesloten, sproten geene kinderen voort. De of beelding van Junius ziet op verschillende wijzen het licht. Van hem verschenen de volgende geschriften: Bibliorum pars 1, id est quinque libri Moschis latini recens ex Hebraeo facti, brevibusque scholiis illustrati ab Imm. Tre- tnellio et Fr. Junio, Francof. 1575. folio. Pars II. 1576. Pars III, IV en de Libri apocryphi, 1579. Junius be­ zorgde na Tr e m ell i u s dood , en ingevolge de aanmerkingen van D r u s i u 5, in 1581, eene tweede uitgave te Londen in 8°. Deze vertaling beleefde in 20 jaren ook 20 verschillende uitgaven. Zij werd onder anderen herdrukt in 1617 te Geneve, in 1622 te Hanau, in 1643 te Herborn en het laatst in 1703 te Zurich. Acta apostolorum et epist. duae Pauli ad Corinthios ex Arab. translatione Lat. reddita, 1578. 8°. ; herdr. Francof. 1596. 8°. J. Tilii commentariorum et disquisitionum libr. II. Francof. 1579. fol. Ecclesiastici libr. III, Francof. 1581. 8°. 1596. 8°. Ook in 1581 in het Fransch uitgegeven. J. Bodini de magorum daemonomania libr. IV, Basil. 1581. 40.; Francof. 1590. 8°. ; Argent. 1638. 8°. In epist. Judae apostoli notae, Antv. 1584. 80., 1598. 8°. ireostathiVa luoc ad vet. testamenti interpretationem, Hei- delb. 1585. 4°. Index expurgatorius, 1586. 16°. Academia, Heidelb. 1587. 4°. Sapientissimi Georgii Codini curopalatae de officialibus palatii Constantinopolitani, Lugd. Bat. 1588. 80.; Heidelb. 1596.8°. Sacrorum parallelorum libr. III, Heidelb., 1588. 4°.; 1610. 4°. newroxttatec, Heidelb. 1589. 4°. Defensio catholicae doctrinae de trinitate personarum in uni- tate essentiae Dei, Heidelb. 1590. 4°.; 1592. 4°. Dejensio secunda et tertia, Heidelb. 1591. 4°. Grammatica linguae hebreae, Genev. 1590. 8°. Manilii astronomicon lib. V., Heidelb. 1590. 8°. Apocalypsis methodica analysi illustrata, Heidelb. 1591. 80.; Basil. 1599. 80.; meermalen in het Fransch en Engelsch overgezet. Psalms CI seu principis christani institutio , Heidelb. 1592. 8°. Catholicae doctrinae collatio cum doctrina libelli recens editi cet. Lugd. Bat. 1592. 8°. Prophetae Danielis expositio, Heidelb. 1593. 4°.; Lugd. Bat. 1594. 4°. .De Observatione politiae Moysis, Lugd. Bat. 1593. 8°.; Genev. 1600. 8°. .E) tut/ tgov sive de pace eccl. catholicae inter Christianos, Lugd. Bat. 1593. 8°. Gelijktijdig deed J u n i us eene Fran- sche uitgave verschijnen. Tertulliani vita et notae in opera ejus, Heidelb. 1593. fol. Franeq. 1597. fol. Pentateuchi explicationes analyticae, 1594. 5 vol. 4°.; 1604. 4°. Methodica quatuor Psalmorum I-IV explicatio, Heidelb. 1594. 4°. Lectiones in Jonam, Heidelb. 1594. 4°. Libellus de theologa vera, Lugd. Bat. 1594. 8°. Vita Francisci Junii Bituriensis, ab ipso nuper conscripta et edita a Paulo Merula, Lugd. Bat. 1594. 8°. De peccato primo Adami, Lugd. Bat. 1595. 8°. A. Arnaldi actio pro acad. Parisiensi contra Jesuitas reos Paris. 1595. 8 0 . Examen enunciationuin quas Gratianus Prosper adversus doc- trinam de Deo baptismo cet. adduxit, Lugd. Bat. 1596. 8°. Expositio Exodi, Lugd. Bat. 1597. 4°. De sanctorum invocations, Lugd. Bat. 1597. 4°. 252 .De statu animae post mortem, Lugd. Bat. 1598. 4°. Mdthode des lieux commons de la sainte ,Ecrit, Leide, 1599. fol. Amiable confrontation de la simple virile de Dieu, Leide, 1599. 4°. De ecclesia liber singularis, Genev. 1600. 8°. Disputationum theol. repetitarum 55, de ministerio ecclesias- tic°, Lugd. Bat. 1600. 4°. Oratio panegyrica de ratione academiarum, Lugd. Bat. 1600, 4°. Animadversiones ad controversiam I christianae fidei, quam Bellarminus exaravit adv. hujus temporis haereticos, 1600- 1608. 8°. De sacramentis in genere, Lugd. Bat. 1601 et 1602. 4°. De resipiscentia, Lugd. Bat. 1602. 4°. Animadversiones ad Bellarminum de translatione imperil Romani ad Francos, 1602. 8°. Two letters to the english church at Amsterdam, Lond. 1602. 4°. De aeterna Dei praedestinatione, Lugd. Bat. 1602. 4°: De Justificatione hominis coma Deo, Lugd. Bat. 1602. 4°. Opera theologica exegetica et elenctica, edita curis Francis- ci filii, cum praefixa authoris vita et narratione obitus. Genev. 1607. fol. 2 tom.; 1613. fol. 2 tom. Commentarius in Ezechielem prophetam, Genev. 1609. fol. 1610. 8°. Verclaringhe van twee vraghen, door D. Franciscus Junius. De eerste van de over-een•cominghe ende het onderscheyt der Politycke ende Kerckelycke bedieninghe. De tweede, van het Becht des Magistraets in de sichtbare kercke. Vertaelt ende ghestelt teghen het wel-sprekent, doch verwardt Tractaet van Joh. WtenBogaerdt, Amst, 1610. Den vreedsamen christen of van de vrede der catholycke kercke..... overgezet, verkort, ende met aanteeckeningen ver- ryckt door Joh. de la Haye, Delft, 1612. 4°. Disquisitio ad Petri Baronis Su m m a m, Hard. 1613. 8°. De conciliis, synodis et synodalibus judiciis , Franeq. 1614. 8°. Zie F. Gomari, Oratio in Obitum F. Junii, Lugd. Bat. 1602 ; Meursius, Alma acad. Leid. p. 36; V ossius, de hist. Latin. in de Praefat.; B or, Ned. Oorl. bet reg. op Franciseus, Bayle, Diction. hist. el crit. T. III. p. 510-515; Sax e, Onom. Literal. T. III. p. 555; Niceron, Memoir. T. XVI. p. 171; Brandt, Hist, der Reform. het reg. op Franeiseus; Soer man s, Acad. Regist. bl. 34, 72; Regenbogen, Hist. der Remonstr. D. I. bl, 63; Hoogstraten, Woordenb.; Kok, Paderl. Woordenb.; Levens­ hesehr. van Ned. Mann. en Frouw. D. VI. bl. 136, van Kampen, Oesch. der lett. en wetensch. D. I. bl. 293; Y p e y en Dermout, Oesch- der Ned. Her v. Kerk, D. I. bl. 173, 179, 305, Aant. bl. 106; Si eg enbeek, Gesch. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 54, 68, 72, 202, D. II. Toev. en Bijl. bl. 75; de Crane, Oratio de Vossiorum Juniorumque familia (Cron. 1821. 40.) p. 8, 47, 48; Gla­ sins, Godgel. Nederl. D. II. bl. 196-211; Haag, la France Pro-. lestante, T. IV. p. 382-390; Herzog, .Real-encyclop. T. VII. s. 176; J. G. Miiller, Bekentnisse merkwurdiger Miinner, B. II. a. 179-256; Muller, Cal. van Portr.; J an ssen, de kerkherv. te Brugge, D. I. bl. 59, 253, 257-259, 263, D If. bl. 142, 207, 252-255; Cat. van de Bibl. der Rem. Kerk to Amst. bl. 16, 36, 42, 63, 64, 66, 83; Tie I e, Bibl. van Pam fl. No, 876; de 21Tavor...:cher, D. IX. bl. 130, 259, 272, 349. JUNIUS (JonAN CASIMIR), zoon van den voorgaande en van diens tweede vrouw Elisabeth van den C o r p u t , verkreeg zijne voornamen naar Johan Casimir, keurvorst van den Patty, in het artikel van zijn vader reeds door ons genoemd. Ilij was het oudste kind van Franciscus Junius en werd door zijn vader tot den geestelijken stand bestemd. Nadat hij te Dordrecht de gronden zijner studien gelegd had, studeerde hij aan de Schotsche hoogeschool te Andrews, waar wij hem in 1596 reeds aantreffen. Het blijkt echter dat hij zijne studien niet heeft voortgezet, maar aangespoord door het voorbeeld van zijnen dapperen oom, den beroemden J a n van den Corp u t , zich in de krijgsdienst begeven heeft. Als zoodanig vernemen wij niets van zijne handelingen. Bij overleed op zijn doortogt naar het belegerde Breda, te Geer­ truidenberg, den 22sten October 1624, en was gehuwd met Maria D i s o n, die hem een zoon schonk, die mede later volgt. Onder den naam van H. C. Du Jon schreef hij : Wederlegginge van de Weeg Schaal onlangs uytgegeven tegen d' oratie des ed. h. Dudley Carletons Atnbassadeurs Jacobi 1, gedaen 6 October 1617, dienende tot verantwoording van de voorsz. oratie ende om te sien, hoe valsch ende incorrect die voorn. We eg s ch a a i is. Gedruckt anno 1618. 4°. Zie Balen, Beschrijv. van Dordr. b1.1018;KistenRoyaards, Arch. voor Kerk. geschied. D. VI. bl. 274; de Crane, Oratio de Voasiorum Juniorumque familia p. 55, 56; Cat. van de Bibl. der Remonstr. gem. le Inst. bl. 37; Glasias, Godgel. Nederl. D. II._ 203; Tiele, Bibl. van PamIlett. No. 1357; Muller , Cat. van boa. over Ned. gesehied. enz. bl. 43. JUNIUS (FRANciscus), zoon van Francis cu s Juniu s, voornoemd en van diens derde vrouw Johanna 1' Hermit e, werd in het jaar 1589, of 1591, to Heidelberg geboren, waar zijn vader toen hoogleeraar in de godgeleerdheid was. Na eerst het onderwijs van zijnen vader genoten te hebben, werd hij op der­ tienjarigen leeftijd ten huize van G e r a r d u s Joann es V o s­ sius, destijds rector to Dordrecht, besteld, aan welken voor­ treffelijken leermeester onze Fr a n c i s c u s zich geheel hechtte, then hij zijn vader in 1602 door den dood verloren had. Ter voortzetting zijner studien begaf Franciscus zich naar 254 Leiden, waar hij zich, te midden van andere wetenschappe- lijke en letterkundige oefeningen, bijzonder op de Hebreeuw­ sche taal en de wiskunde toelegde. De laatste beoefende hij bij voorkeur om zich tot de krijgskunst bekwaam te maken, daar hij weer lust gevoelde om de vrijheid van zijn tweede vaderland met de wapenen te helpen verdedigen, dan zich der- Evangeliedienst toe te wijden. Doch het sluiten van het twaalfjarig bestand in 1609 brak zijne uitzigten op die loopbaan des rooms geheel en al af, en nu besloot Junius zijn voornemen voor altijd te laten varen en zich aan de beoefening der godgeleerdheid te wijden. Na zichgedurende twee jaren bij den Middelburgschen pre- dikant Willem Teeling voor de dienst der kerk voorbe­ reid te hebben, werd hij op aanbeveling van de Grobt, toen pensionaris van Rotterdam, beroepen te Hillegersberg en het was in de lente van 1617, dat hij dezen post aanvaardde. Zijne remonstrantsche gevoelens wikkelden hem, na een rus­ tig verblijf van twee jaren op zijne eerste standplaats, in al­ lerlei moeijelijkheden, en nog staande de Dordsche Synode, werd hij in Februarij 1619 voor eene Synode te Delft ge­ daagd, waar men verscheidene bezwaren tegen hem aanvoerde en bijzonder de wettigheid van zijne beroeping te Hillegersberg betwistte. Zich met bescheidenheid en zachtmoedigheid verant­ woordende, werd hij met bitse hardheid bejegend. Zijn beroep werd onwettig en hij zelf als gewoon leeraar vervallen ver­ klaard, terwijl men hem als buitengewoon leeraar nog zou toe­ laten, rafts hij zich zuiverde. Junius, zijner onschuld be­ wust, en zijne waarde gevoelende, beklaagde zich over dat vonnis, en dit beklag deed men voor weigering doorgaan, die hem van zelve ontzette. Hij berustte daarin, teekende de akte van stilstand en hield zich voor altijd van alle kerkelijke be- trekking ontslagen. Na eenigen tijd te Leiden vertoefd te hebben, besloot hij, teen de Groot was gekerkerd en V o s s i u s van zijn ambt als regent van het Theologisch Collegie te Leiden was ontzet, zijn geluk buitenslands te zoeken en met zijne ku.ndigheden elders een beter lot te vinden. • Hij vertrok eerst naar Frank­ rijk, doch dat land scheen minder aan zijne verwachting te voldoen, vervolgens stak hij naar Engeland over en begaf zich naar Oxford, waar de toen nog niet lang opgerigte Bodleyaan­ sche boekerij vooral zijnen weetlust ruime gelegenheid tot on­ derzoek aanbood, terwijl zijne eigene bekwaamheden hem weldra de kennis en den omgang van aanzienlijke geleerden bezorgden. Door de bisschoppen Lanc el o t A nd. r e w s en William Laud aanbevolen, werd Junius opziener en verzorger der uitgestrekte boekerij van Thomas Howard, graaf van Arundel en Surry, hertog van Norfolk, lord maarschalk van Engeland en .de bijzondere gunsteling van koning Jacobus I. Tot 1639 of 1640 was J u n i u s in diens dienst, hoedanig hij wel met bezigheden en moeijelijkheden overladen was, maar waardoor hem toch. veelvuldige gunstiffe gelegenheden geopend waren om zijne kundigheden uit te breiden, veel to zien, en zijne bekendheid met geleerden te onderhouden en te vermeer­deren. Zijne betrekking was hem zoo zeer tot genoegen, dat, Coen de G r oot, Zweedsch gezant aan. het Fransche hof geworden, hem tot zijnen geheimschrij ver verlangde, hij dat vriendelijk van de hand wees. Na 1640, toen zijn maecenas zijn ontslag wegens zwakheid verkregen had, verbond J u n i u s zich aan het grafelijk huis de V e r e van Oxford, tot besturing der letteroefeningen van den jongen graaf, A 1 b e r i c us genaamd, die voor de krijgs­dienst bestemd was. Gedurende diens verblijf hier te lande vergezelde J u n i u s zijnen kweekeling, en het blijkt dat hij van 1642 tot in 1646 zich te 's Hage ophield, nu en dan de zijnen bezoekende en van tijd tot tijd naar Engeland met den graaf terugkeerende. Na alzoo bijna 30 jaren in Engeland gesleten te hebben, bewoog de dood van zijnen zwager V o s s i u s hem dat land te verlaten en zich tot diens weduwe te Amsterdam te bege-ven, en zijn verblijf daar te vestigen. Het was omstreeks dezen tijd dat Junius , in het belang zijner taalkundige studien, gedurende een tweetal jaren in Fries-land vertoefde. In welke jaren dit plaats had is, na al het daarover in het werk gestelde onderzoek, niet met juistheid to bepalen. Wij zullen de vele gissingen over dat verblijf in Friesland bier niet overnemen. Genoeg is het ons, dat het berigt van zijn verblijf aldaar aan geene tegenspraak onderhe­vig is en wij ook daarom den man hulde kunnen brengen, wien geene moeite to groot was om steeds dieper in te dringen in de geheimen der bij hem geliefkoosde taalwetenschap. In 1655 verliet J u n i u s met zijne zuster en neef, Is sac V o s s i u s , Amsterdam, zich naar 's Gravenhage ter woon begevende, waar hij verder in stille afzondering zijne gewone letteroefeningen voortzette. Op 85jarigen leeftijd werd Junius door eene zware ziekte aangetast. Hij herstelde wel weder, maar zijne krachten waren blijkbaar verminderd. Bit deed zijne vrienden Heinsius en G r a e v i u s vreezen dat de rijke schat van zijne menig­vuldige geleerde geschriften, woordenboeken en verzamelingen, welligt kande verloren gaan. Zij poogden hem tot het uitgeven te bewegen, en om daartoe naar Utrecht, waar G r a e v i us hem konde helpen, te komen wonen. Deze had in 1675 reeds voor een geschikt verblijf gezorgd, toen Junius, gedrongen door eene vurige begeerte naar zijn geliefd Oxford, onverwachts het besluit nam naar Engeland over te steken, werwaarts hij in October van genoemdjaar met al het zijne heentrok en alzoo zijne rijke verzameling handschriften voor ons vaderland verloren ging. Ruim anderhalf jaar mogt Junius in hooge eere en ach­ting doorbrengen , toen een gevoel van toenemende ver­zwakking hem eindelijk te Windsor, bij Isaac Voss a s , zijn verblijf deed nemen, ten wiens huize hij eenige maanden later, den 19den November 1677, in bijna 89jarige ouderdom ongehuwd ontsliep. Hij vermaakte zijne handschriften aan de Bodleyaansche bibliotheek der academie van Oxford, waar de­zelven nog bewaard worden. Junius was, om de woorden van den hoogleeraar d e Crane hier over te nemen, een man van een zachten aard, met zijnen toestand ligt te vreden, rijkdom, eer en aanzien, noch zoekende, noch versmadende, van een opgeruimd en vro­lijk gelaat, vriendelijk en van aangenaam onderhoud, anders niet veel sprekend, en omtrent zijne bijzondere zaken zich zel­den uitlatende ; maar met niemand ooit in geschil. En dit laatste, even vereerend voor zijn edel hart als het een hoogst zeldzaam geluk onder de geleerden is, wordt hem, nevens an­deren lof, uitdrukkelijk toegekend in het opschrift des marme­ren gedenkteekens, door de universiteit van Oxford dankbaa r voor hem opgerigt." De of beelding van Junius ziet op versehillende wijzen het licht. De schilders van der W e r f f en v a n Dijk heb­ben ons zijn gelaat en gedaante voor de nakomelingschap be­waard. Wenceslaus Hollar en P. vanGunst heb­ben daarnaar hunne platen gegraveerd. Het portret door v a D ij k geschilderd wordt nog te Oxford bewaard, en eene plaat er naar, op kosten van den graaf van Northampton gesneden, wordt voor het Etyinologicum Anglicanum gevonden. Als kundig taalgeleerde en letterkundige deed Junius zich kennen door de volgende in druk uitgegevene werken :De pictura veterum libri III : accedit Catalogus, adhuc ineditus, architectorum, mechanicorum, sed praecipue pictorum, statuariorum, coelatorum, tornatorum, aliorumque artificum et operum quae fecerunt, secundum seriem literariam digestus in- cipiendo ab Aarone, Amst. 1637. fol. ; Roierd. 1694. fol. (ed. J. Graevius.) Nadat de eerste uitgave, die J u n i u s aan koning K a r el I opdroeg, het licht zag, gaf hij er in het volgende jaar zeif eene Engelsche vertaling van, welke hij aan de gemalin van zijnen begunstiger, de gravin Al a t he a T a 1 b o t, opdroeg. Daarop bewerkte hij het nog eens in de Nederduitsche taal, en zond het ter uitgave naar Middelburg, aan den zoon van zijne zuster Johanna , den geestigen Jan de Brune deJonge, die het, aan prins Frederik H e n d r i k opdragende, uitgaf onder den titel van : De Schilder-Konst der Ouden, begrepen in drie boecken, Mid- delb. 1641. 4°. ; herdrukt aid. 1675. 4°. Observationes in Willerami A5batis Francicum Paraphrasin Cantici Canticorum, Amst. 1655. 8°. Annotationes in Harmoniam, latino-francicam IV evangelis- tarum latine et Tatiano corfectam, Amst. 1655. 40. Caedmonis Paraphrasis Poetica Geneseos ac praecipuarum Veteris Testamenti Historiarum, editia a Fr. Junin, Amst. 1655. 4°. Quatuor D. N. Jesu Christi Euangeliorum Versiones peran- tique duae, Gothica scilicet et Anglosaxonica quarum illam ex celeberrimo Codice Argenteo nunc primum depromsit F. Ju- nius F. F. hanc autem ex codd. MSS. collatis emendatius recudi curavit Thomas Mareschallus, Anglus. Accessit Gothi- cum Glossarium, quo pleraque Argentei codicis vocabula ex- plicantur, atque ex Linguis cognatis illustrantur, etc. Dordr. 1665. 4°. : Amst. 1684. 4°. Elymologicum Anglicanum; ex autograph° descripsit et accessio- nibus permultis auctum edidit Edwardus Lye A. M. Ecclesiae Parochialis de Yardley-Hastings in agro Northamptoniensi Rector. Praemittatur vita auctoris et Gramrnatica Anglo-Saxo­ nka, Oxon. 1743. fol. De handschriften door Junius nagelaten en thans nog to Oxford in de Bodleyaansche bibliotheeCbewaard, komen onder No. 5189, 5220, 5222 en 5226 op de Catalogus dier boe­ kerij voor en zijn getiteld : Leges Frisiorum. Achteraan vindt men eon gedicht, in de Friesche taal, groot 4 bladzijden, en getiteld : Hoe dae Frie- sen Roem wonnen, welk gedicht is medegedeeld met de ver- taling in de Vrije Fries, D. I. bl. 263-276. Liber legum et consuetudinum frisicaruni, frisice. Impressus cui adduntur in margine Notae Ms. et praemittuntur unum et altAm excerptum ex ubbone Emmio a syllabus capitum per el. Junius. 8°. Leges Frisionum antiquae edita per &brand Siccamarn. .Fra- nekerae 1617 inter quas sent leges Conventus Opstalbomicae, quas Junius contulit cum M88. et variances lectiones in margine apposuit. 4°. Dictionarium Frisico-latinum. 4°. , waar achter volgt : Car- mina Frisica cum notis Junii ex chartis laceris. Zie 7ila Francisci F. F. auctore Johanne Georgio Graevio, geplaatst voor het bovengemelde Etymologieum dnglicanum en voor de Libri tres de Picture veterum, Rott. 1694 ; Bay 1 e , Diction • hist . et antiq. T. III. p. 515 ; Chauffepie, Nouveau dtction. hist. et crit. T. III. p. 56; Foppens, Bibl. Belg . p. 296-298; Pars, Naamrol. bl. 350 ; Saxe, Onom. literar . T. V. p. 25, 26 ; van A b c o u d e , Naamreg . van Ned. Both. D. I. St. I.; Charterb van Friesl. .D. II. voorrede, hi. 3? ; van Kampen, Geschied. der lett. en wetenscil. in Ned. D. II. bl. 192,D. III. bl. 95-97; Halbertsma,Hulde aan Gysbert Japiks, D. II. M. 398; de Crane, ()ratio de rossiorum Juniorumque familia, p. 27-34, 17 57, 77 ; Dozelfde, Poorlez, over Franoiscus Ju n i is a, Work. 1836. 4o.; Perslagen van het Friesch. Genootschap, 1821-1841, bl. 64-68; Escher, in Er s c h and Gru be r' s Encyclop de Haan H e t t e m a , in den Nieuwe Friesche Folks-Alm. 1854, bl. 41-37; Glasins, Godgel. Nederl. D. I. bl. 211, 212; van Leeuwen, Nieuwe Cat. der prov. biblioth. van Friesl. bl. 263; Mull e r, Cat. van Portrett. bl 135, 398; Cat. van de Bibl. van Prof. L. G. Visacher (1859) bl. 118. JUNIUS (IsAAcus), volgens sommigen mede een zoon van den hoogleeraar Francis c u s Junius, werd in 1607 pre­ dikant te Warmont, in 1612 te Haarlem, in 1619 te Katwijk Binnen, in 1625 to Delft, waar hij den 10den September 1636 overleed. Hij schreef : Nootwendicla vertooch van de onnoselheyt ende oprechtigheyt des E. Kereken Raets van Haerlem ende de grove, tasteliike abuysen, van sekere uit de Gemeente, die den dienst van den voorz. Kercken-Raedt in twyffel trecken... Tsamenghestelt tot onderechttinge... en de wederlegginge van.... (de) R e q u e s t e van de dolerende kercke tot Haerlem etc. Haarl. 1617. Op aanzoek van de Synode stelde Junius eene Refutatie der Remonstrantsche Apologie op, die na zijn dood op last en door de zorg der Synode het licht zag onder den titel van : Antapologia sive animadversiones in XVI priora cap. Apo­ logiae Remonstrantium opus poslumum, Deiph. 1640, 40, Lie S oermans, Kerk. Regist, van Zuid. Boll. bl. 37, 54, 61; v an Bleyswijck, Beschryv. van Delft, bl. 451; Kist en R o y a a r d s, Arch. voor kerk. geschied. D. VII, bl. 248, 250.252; Muller, Cat. van Godgel, werk. bl. 156 ; Tiele, Bibl. van Pamfl. No. 1275. JUNIUS (FRANCISCUS), zoon van Johan Casimir Ju- nius voornoemd en van Maria Dison, werd te Emden den 2lsten September 1624 geboren. Zijne moeder had zich na zijn vaders dood te Groningen met der woon nedergezet, waar de jonge Fr a n c i s c u s, eerst ten haren huize en vervol­ gens door Joachim B o r g e s i u s, in de wetenschappen onderwezen werd. Hij legde zich vervolgens te Groningen, on­ der Johan Steinberg, en te Utrecht onder de leiding van A n t o n i u s Mat t h e u s, op de regtsgeleerdheid toe en bezocht ook de Leidsche hoogeschool. Te Groningen terugge­ keerd, verkreeg hij aldaar den doctoralen graad in de regten, waarna hij zich, naar de gewoonte dier dagen, gedurende eenigen tijd in het buitcnland ophield. Hij vertoefde te Pa­ rijs, te Geneve en te Bazel, en zag zich, na zijne terugkomst te Groningen, tot verschillende posten geroepen. Na in 1651 aldaar tot buitengewoon hoogleeraar in de regten beroepen te zijn, werd hij in dat jaar secretaris van den senaat, in 1652 stads syndicus en in 1654 gewoon hoogleeraar, welke waar­ digheid hij bekleedde tot in 1666, toen hij tot raadsheer en afgevaardigde ter Staten-Generaal namens zijn gewest bevorderd werd. Zijn sterfjaar is onbekend. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij was gehuwd met Debora van H e e c k en ver- wekte bij haar een noon, Dionysius genaamd , en eene dochter, Maria. lie de Crane, Oratio de Vossiorum Juniorumque familia, p. 26, 32, 36, 56, 57; Vitae Prof . Gron., p. 224; Brucherus, Gedenkb.van Stad en Lunde, bl. 326 ; M u 11 er, Cat . van Portrett.; Cat. van de Bibl der Rein. gem. te Amst. bi. 17, 37. JUNIUS VAN HEMERT (WILLEM JOANNE* Zie HEMERT (WILLEM JOANNES JUNIUS VAN). JURIEU (PIERRE) behoorde tot een oud geslacht waarin vele protestantsche geestelijken voorkomen. Zijn grootvader was Simeon Jurie u, in 1614 predikant te Chatillon-sur•Loing. Zijn vader, Daniel J u r i e u, was predikant te Mer en gehuwd met eene dochter van Pierre du M o u 1 i n. Hij werd den 24sten December 1637 geboren. en genoot, mede tot de evan­ gelie-dienst bestemd, zijne eerste opleiding aan de hoogescholen te Saumur en te Sedan. Hij bezocht vervolgens Nederland en Engeland, waar hij tot de predikdienst werd gewijd, ofschoon hij op nieuw in Frankrijk moest geordend worden, toen hij kort hierop tot opvolger zijns vaders werd beroepen. Niettegenstaande eene dringende uitnoodiging der Waalsche ge­ meente te Rotterdam, in 1666, bleef J u r i e u te Mer, totdat hem in 1674 een leerstoel te Sedan werd aangeboden. Kort hierna werd hem ook het predikambt aldaar opgedragen. Of­ schoon zwak van gezondheid, zoo vervulde hij toch zijne veel­ vuldige werkzaamheden met ijver en volharding. En dat zijn naam als geleerde algemeen bekend werd en gederd was, bleek in 1680 nit eene roeping als hoogleeraar naar Groningen, aan welke universiteit hem echter noch de academie noch het con­ sistorie te Sedan wilde afsiaan. Intusschen zag hij zich eerlang wel gedwongen zijne betrekking, zelfs zijn vaderland vaarwel te zeggen. De toestand toch der Fransche protestanten werd van dag tot dag gevaarlijker. Den 9den Julij 1681 werd de hoogeschool van Sedan opgeheven. Jurieu nam hierop eene roeping naar Rouaan aan, loch van verschillende kanten werd hem geraden Frankrijk te verlaten, ten einde aan de harden der Roomsche geestelijkheid te ontkomen, welke hij door een aantal polemische geschriften zeer tegen zich verbitterd had. Hij week nu naar ons vaderland, en aanstonds werd hem aan de doorluchtige school te Rotterdam, met den titel van hoog­ leeraar, een werkkring aangewezen, terwijl de Waalsche gemeente aldaar hem tevens tot opvolger van Rochefort benoemde. .Heide betrekkingen nam hij aan, en vervulde die met ijver tot aan zijnen dood, die den 11den Januarij 1713 plaats had. Hij was gehuwd met el en e, de dochter van Cyrus du M o u 1 i n. Zijne zinspreuk was : Spe fall melioris alor. (Ik word met de hoop op een beter lot gevoed.) In de Beschrij- ving der Nederlandsche Historiepenningen van G. van L o on wordt, D. III. bl. 352, een gedenkpenning ter zijner eere, maar ook bl. 353 van hetzelfde deel, een ter zijner bespotting ge­ vonden. Op beiden is 's mans afbeelding te vinden, die ook in prent is uitgegaan. Jurieu was een geleerd en scherpzinnig man, maar tevens heftig en van een ligt ontvlambaar karakter, Als zoodanig heeft hij zich doen kennen in den strijd tegen de Roomsche kerk, waaraan hij een groot aandeel nam. Bijna ontelbaar zijn de geschriften, die hij in het licht gaf, zoodat men zonder over­ drijvine zeggen kan, dat hij minder tijd noodig gehad scheen te hebben voor de zamenstelling, als de Hervormden behoefden om ze te lezen. Zij waren in de eerste plants gerigt tegen de godgeleerden der Gallikaansche kerk, en Jurieu schroomde niet zich tegen Bossue t, A rnaul d, N v ol e en zoo vele­ anderen in het strijdperk te wagers. De hartstogtelijkheid waarmede hij deelde in het lot der protestantsche kerk van. Frankrijk, en de belangstelling waarmede hij den loop der ge­ beurtenissen volgde, deden hem in de profeti6n der oude verbonden en de openbaringen van J o a n n e s analogien vinden, die hij met zeker welgevallen op zijnen tijd toepaste. Zoo waagde hij het als profeet de aanstaande val van de Roomsche kerk en een d.uizendjarig rijk te voorspellen, waardoor hij hier te lande nog in rnoeijelijkheden geraakte. De Noord Hol­ 1andsche Synode, vermoedende dat Jurieu van de leer der kerk of week, vestigde de aandacht der Waalsche Synode in 1686 op zijne denkwijze. Jurieu wist zich echter van alle onregtzinnigheid te zuiveren. Het kon wel niet anders of een man als Jurieu moest zich vele vijanden maken. Hevig was de twist waarin hij ge­ raakte met zijn vroegeren vriend B a y 1 e. De onverstandige ijver waarmede hij tegen dezen te velde trok, en de haat waar­ mede hij hem vervolgde, waren oorzaak dat Jurieu door ve­ len later in een kwaad daglicht werd gesteld. Zoo schreef onder anderen Voltaire: Par le fongeux Ju r i e u B ay le persecute, Sera des bons esprits 4 jamais respecte, Et le nom de J u r i e u, son rival fanatique, N'est audjourd'hui connu que par Phonneur publique. Niet minder heftig betoonde hij zich in geschriften tegen S a u ri n, B a s n a g e en anderen. En van zijne weinige toe­ gevendheid kan ook dit getuigen, dat, toen in 1700 sprake was van de invoering der psalmberijming van V a l e n t in C o n r a d, dit plan zoo krachtig door hem werd tegenge­ werkt, dat eerst na zijn dood die invoering plants hebben kon. Doeh wij mogen ook niet vergeten dat Jurieu, inderdaad vele en gewigtige diensten aan de protestantsche kerk bewezen heeft. In hare verdediging was hij onverschrokken, ofschoon hij bijna alleen stond. En zoo krachtig viel hij zijne tegen­partij aan, dat de Fransche regering in 1687 pogingen deed om hem op te ligten. Zoo aanhoudend en met zooveel warmte moist hij de belangen der protestantsche refugies te bepleiten bij den prins van Oranje en de Hollandsche regering, dat W ill e m III, toen koning van Engeland, en de Staten-Gene­raal, bij het sluiten van den vrede te Rijswijk, aan de Ne­derlandsche gevolmagtigden in last gaven, inzonderheid de regten dezer refugies in hunne bescherming te nemen. Zijn portret gaat op meer dan eene wijze in prent uit; ook werd er een penning op hem geslagen. Wij deelen thans ten slotte eene lijst mede van J u r i e u's geschriften, gevolgd naar de opgave van H a a g. Examen du livre de la reunion du Christianisme (Orleans.) 1671. 12°. Sermons sur Matthieu IV: 19. Bionne, 1671, 89. Sermons sur 1 Tim. III: 16, Bionne, 1671. 8°. Traitd de la devotion, Rouen, 1674. 12°. De 22e uitgave verscheen 1726.Lettre sur le bapteme, Sedan, 1675. Apologie pour la morale des rdforme's, Quevilly, 1675. 8°. Traite de la puissance de l'eglise, Quevilly, 1677. 8°. Preservatif contre le changement de religion, Rouen, 1680. 12°., 1681; la Haye, 1682; Amst. 1717.La politique du clerge de France, Amst. 1680. 12°.; la Haye, 1682. 2 vol.Les derniers efforts de l'innocence affligee, la Haye, 1682. 120., Villefranche, 1682.Examen de l'eucharistie de l'eglise romaine, Rott. 1682. 8°. 1683. 12°., 1713. 8°.Abrege de l'histoire du concile de Trente, Genev. 1682: 2 vol. 8°., Amst. 1683. 12°. Histoire du calvinisme et celle du papisme en parallele, Rott. 1683, 2 vol. 4°. et 4 vol. 12°.Suite du preservatif etc., Amst. 1682. 12Q., la Haye. 1685. Histoire veritable du calvinisme, Amst. 1683. 12°. Le Jansiniste convaincu de sophistiquerie, Amst. 1683. 12°. L' esprit de M. Arnauld, Dev. (Rott.) 1684; 2 vol. 12°. Pre:juges legitimes contre le papisme, Amst. 1685. 2 part. 4°. Justifications de la morale des reformes, la Haye. 1685. 2 vol. 8°, Refiexions sur la cruelle persecution, que soufre eglise re- formee en France, 1685. 12°.; 1686. Refkxions sur deux ecrits publids sous le nom de Charles II, 1685; Lond. 1686. 12°. Apologie d'un tour nouveau pour les quaires dialogues des abbes Dangeau et de Choisy, Cologne. 1685. 12°. Lettres de quelques protestants pacifiques, 1685. Ouverture de re'pitre aux Romains, 1685. 12°. Eclaircissements stir les scandales pris de rouverture, etc. Lond. 1687. 12°. Le vrai systeme de l' eglise et la veritable analyse de la foy, Dordr. 1688. 8°. Traitez de l'unite de P eglise, Rott. 1688. 8°. Jugement sur les methodes rigides et relachees d' expliquer to providence et la grace, Rott. 1686. 12°. Lettres pastorales addressees aux fideles de France, Rott. 1686. 12°.; 1687. 4°.; 1688, 3 vol. 12°. L' accomplissement des propheties ou la delivrance prochaine de realise, Rott. 1688. 2 vol. 12°. ; 1686 -1687. 3 vol. 12°. ook in het Hollandsch vertaald, Utr. 1688. 4°. Apologie pour raccomplissement des propheties, Rotterd. 1687. 12°. Suite de Paccomplissement des prophesies, Rott. 1687. 12°. Suite et amplification des preuves historiques qui font voir que le papisme est r anti christianisme, 1687. Des droits des deux souverains en matiere de religion, Rott. 1687. 12°. Factum pour demander Justice aux puissances contre le nommd Noel Aubert, 1687. L'andantissement de rhomme pecheur. Sermon sur Ps. CXXX la Haye, 1687. 8°. Traite de la nature et de la grace, Utr. 1688. 12°. De pace inter protestantes ineunda consultatio, Ultraj, 1688. 8°. Presages de la decadence des empires, Middelb. 1688. 12°. La religion des Jesuites, la Elaye. 1689. 12°. Le devoirs et lee avantages du veritable chretien, la Haye, 1689. 12°. Apologie pour ll. ss. mm . Brittanniques contre un infante libelle, la Haye 1689. 4°. Les soupirs de la France esclave, 1689-1690. 4°. Lettre aux bourguemestres de Soleure, 1690 . Le tableau du socinianisme, la Haye 1691. 12°. r excellence de la grace sur la vie, Rott. 1691. 12°. Apologie adressee aux pasteurs u;allons, la Haye, 1691. 4°. Examen d'un libelle contre la religion, la Haye, 1691. 12°. Nouvelles convictions contre l'auteur de VA v i s aux r efu­ gide. (1692) 4°. Factum selon les formes ou disposition d'epreuves contre l'auteur de P Avis, 1692. 12°. Seconde apologie pour M. Jurieu, Rott. 1692. 4°. A pastoral lettre on the death of queen Mary, Lond. 1695. 4°.Defense de la doctrine universelle de l'e'glise, Rott. 1695. 120 . Suite de la re'ponse de M. Jurieu, 1696. La religion du latitudinaire , Rott. 1696. 8°. ; Utrecht 1697, 12°.Apologie de l'amour divin, Amst. 1698. 8°. Relation de tout ce qui s' est fait dans lee a, 'sires de la re- ligion reformee, Rott. 1698. 4°. Trade historique contenant le jugement d'un protestant sur la theologie mystique, 1699. 12°. 1700. 8°. La pratique de la devotion, Rott. 1700. 2 vol. 8°. Amst. 1701. Histoire critique des dogmes et des cultes bons et tnauvais depuis Adam jusqu'a J. C. Amst. 1704. 4°., 1705. Le philosophe de Rotterdam accuse, Amst. 1706. 12°. Sermons, Gen. 1720. 8°. Moyens honndtes et surs pour la conversion de tous les here. tiques, Cologn. 12°. Behalve dat Jurieu nog vele andere politieke pamfletten en anonieme brochures in het licht zond, maakt H a a g, op gezag van anderen, nog gewag van Pensees sur la mort, Pen: sees chretiennes, Sermon sur Rom. VIII. 18, waarvan de tweede uitgave in 1686 te 's Hage het licht zag onder den titel van : La balance du sanctuaire. Van enkele andere ge schriften kende Haag de titels der Engelsche vertalingen. Vele van Jurieu's geschriften werden toch in het Engelsch overgebragt, enkele in het Hoogduitsch en Hollandsch. Zie Chaufepid, Noun. dict. hist. et critiq. T. III. p. 57-82; Saxe, Onom. Liter. T. V. p. 196, 616; Haag, la France pro­ test T. VI. p. 104-113; Ypey, Geschied. der Chr. Kerk in de 18de easy, D. VII. bl. 54-56; Ypey en Dermout, Gesch. der Nederl. Hero. Kerk. D. III. Aant. bl. 160-162, 192, 193; H. J. K o en e n:, Geschied. van de vestiging en den invloed der Fransche vlugtel. in Nederl. bl. 91, 101, 139, 214, 342, 395, 403, 822; Ch. Weiss, list. des refugies protestants, T. II. p. 42 suiv. 42-85 ; Koenen, Geschied. der Joden in Nederl. bl. 265 ; Gla­ sins, Godgel. Nederl. D. II. bl. 213-2i6; v an Harderwijk, Ifaamlijst der Pred. te Rotterd. bl. 125-127; Peyrat, Biel. des pasteurs du desert, p. 166, 167; Muller, Cat. van Portrett. JTJRJENS (YEDE) schreef of dichtte : Den Trotsen Edelman, of verstoorden Minnaar, treurspel, 1740. 8°. achteraan is gedrukt : Klugt van '1 Verken. Zie Naamrol der Tooneelsp. van J. van der Marck bl. 71; Wits en Geysb e e k, woordenb. van Ned. Dicht. JURRIAAN. zie JORIAAN. JUSTINUS VAN NASSAU. Zie NASSAU (Jusmus VAN). JUTFAES (FLORIS VAN) behoorde tot het Utrechtsche ge- slacht van dien naam, dat waarschijnlijk van graaf F 1 o r i s IV afstamde, ofschoon reeds een Dirk van Jut fa e s onder de regering van graaf Floris IJI voorkomt. Hij behoorde tot de verbondene edelen in 1565, en ook tot hen die in 1567 voor commissarissen van den hove zijn gedagvaard en gecom­ pareerd tot aflegging van den verlangden eed van trouw aan den koning. Hij bekende toen ook zijn deelgenootschap aan bet verbond ; doch verklaarde tevens den koning van Spanje als een goed onderdaan te willen dienen. In hoeverre hij deze belofte gehouden heeft is ons evenmin bekend, als dat wij zouden durven verzekeren dat hij dezelfde is als die F loris v a n Ju t f a e;s, die als luitenant van de kompagnie van Ica­ pitein W e l d e n b arc h, waarschijnlijk omstreeks 1621 ver­ klaarde den lande zes en twintig jaren gediend te hebben en nu bij eene kompagnie geplaatst wenschte te worden. Zie Wagenaar, Faded. list. D. II. bl. 247; d' Yvoy van M ij d r e c h t, Verb. en Smeekschr. der Ned. Edel. bl, 16, 17, 74; Kron. van het Hist. Gen. te Utr. D. IX. bl. 166; de Navorscher, D. I. bl. 160, 237, D. II. bl. 159.JUWEEL (NrcoLAAs) was een Rotterdamsche miniatuurschil­ der in het laatst der zeventiende eeuw. Hij vervaardigde ook schilderijen en stadsgezigten. Zie Immerzeel, Lev. Werk. der Kunstsch. JUWINGA. Zie de personen van dien naam op JONGEMA. JUWKEMA (EP° vAN). Zie JUCKEMA (EPo vAN). JUWSMA (W0PKE BAUKES) was een Friescb edelrnan, die tot de partij der Vetkoopers behoorde en wiens stins te Rin­ sumageest zeer nabij stond van dien van zijnen doodvijand Wo rp Tjaard a, die een der voornaamste hoofden der Schieringsche partij was. Op last van den laatsten verschool zich L i e u w e Jellinga met eenig yolk in de schuur der pastorie, welke mede in de nabij heid was, en overviel J u w s m a, toen deze op den Eden Augustus 1466 zich zonder geleide op weg had begeven. Te vergeefs waren de pogingen van J u w s m a om het gevaar te ontkomen. In de gracht van ' T j a a r d a 's slot gesprongen, klemde hij zich aan den pilaar van de valbrug, digt aan het huis, vast, en verbeidde aldus weerloos den dood. Jelling a, die hem op de hielen gevolgd was, gaf aan zijn yolk last om hem om te brengen, en naauwelijk was dit bevel aan zijnen mond ontglipt, of dadelijk werd het ten uitvoer gebragt. De booswichten schoten hunne pijlen op bun ongelukkig slagtoffer af en maakten hem ver­ der af met hunne spiesen. J u w s m a liet een zoon en een dochter na ; F o k k e en Wyts geheeten. De eerste werd in het jaar na zijns vaders dood mede door de krijgsknechten van W o r p Tjaarda ver­ moord, en de laatste huwde met J u w Harinzma t h o e Sneek. dlman. 1842' H. 24-35; Arend, Algem Gesch. des Vaderl. 1). II. st. 3. bl. 222, 223. JUWSMA. (Juw), waarschijnlijk behoorende tot het geslacht van den voorgaande, leefde op het laatst der vijftiende en in bet begin der zestiende eeuw. Tijdens het bestuur van den hertog van Saksen over Friesland werd hij gebannen, en was hij in 1501 met anderen overcengekomen om eenig krijgsvolk te werven en een inval in Friesland te beproeven. Deze onder­ neming had evenwel geene gevolgen. Later, in 1512, werd hij in de kerk te Ferwerd opgeligt en naar het blokhuis te Leeu­ warden gevoerd, als besch uldigd van deelgenootschap aan eene zamenzwering ten voordeele van den graaf van Oost- Friesland. Zwaar gepijnigd, bekende hij alles, doch trok na­ derhand zijne bekentenis weder in. Niettegenstaande dat, werd hij nogtans op last van hertog George op den 16den Novem­ ber van genoemd jaar onthoofd. Hij werd met zijn lotgenoot G e r brand M o c kam a in de Gal ileerkerk te Leeuwarden begraven. Zie Schotanus, Friesche Hist. bl. 536; Gabb ema, Verh. van Leezay. bl. 280; Tegento. Siegal van F,iesl. D. II. st. I. bl. 159; (van H e u s s e n en van R ij n) Oudhed. van Friesl. D. II. bl. 521-527; Aren d, dlgem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. 3 IA. 512, 543. JUYNBOL (NicoLAAs Of KLAAS KLAASZOON), ook J u i n- b o 1, behoorde tot een geslacht dat verscheidene bekwame zeelieden heeft opgeleverd, doch waaromtrent de berigten schraal en verward zijn. De hier genoemde was kapitein in 's lands zeedienst, en behoorde in 1628 tot de vloot van Piet Hey n, waarmede deze de Spaansche zilvervloot be­ magtigde. Volgens eene overlevering, bij een der afstammelin­ gen van J u y n b o 1, zou hij het bij die gelegenheid zoo verre gebragt hebben, dat het Spaansche admiraalschip op het punt was om zich aan hem over te geven, toen Piet Heyn hem den last gaf om voor zijn schip plaats te maken, die daarop zelf dat schip innam. De vijandelijke admiraal echter wilde zich eerst niet aan P i e t H ey n overgeven, maar wel aan hem, die hem het eerst bestreden had. Doch eindelijk voor de overmagt bukkende, vereerde de Spaansche vloot­ voogd aan Nicolaas J u y n b o 1, als een blijk van achtino., den zilveren beker, waaruit hij dagelijks dronk , welke beker nog in de familie bewaard wordt, en die langen tijd op den verjaardag der overwinning van hand tot hand road ging, ter gedaehtenis aan J u y n b o 1 's kloekmoedigheid. In 1634 gaf hij andermaal eene proeve van zijne dapper­ heid, door het aantasten en bemagtigen van een Spaansche schip op de Vlaamsche kust. Twaalf jaren later, in 1646,. onder Nederlandsche vlag een aanzienlijk getal Fransche koop­ vaarders geleidende, werd bij, den 2den Februarij, op de 266 hoogte van de Maas door zeven Duinkerksche kapers overval­ len. Zeer hevig en bloedig was het gevecht. Zijn schip werd door meer clan yijfhonderd kogels doorboord. Hij zelf werd in den strijd gekwetst, doch hij .achtte zijne wonde niet. Met verlies van slechts vier koopvaarders ontkwam hij het. In het vaderland teruggekeerd, werd hem een gouden gedenkpenning vereerd, vertoonende aan de eene zijde het gevecht en aan den anderen kant bet wapen van de admiraliteit van de Maas. Na dien tijd ging hij niet meer naar zee, en hield hij zijn verblijf to Rotterdam, waar hij den 5den Januarij 1647 over­ leed, volgens den een aan zijne bekomene wonden, volgens den ander aan een verraderlijk schot, hem op zekeren avond te Rotterdam, over zijne deur liggende, zoo het schijnt door een vreemdeling toegebragt. Zijne afbeelding ziet het licht. Er komt nog een andere kapitein J u y nbol in de geschiede­ nis voor, die door d e Jo n g e bier M a r i n u s en elders D i r c k genoemd wordt. Hij behoorde tot de vloot van Tromp, en nam deel aan den zeeslag tegen Blake in 1652. Kort voor het einde van den strijd geraakte zijn schip bij toeval in brand en vloog in de lucht, of ging met deszelfs bevelhebber en een gedeelte der bemanning te gronde. Hierover zijn de berigten niet eensluidend. Zie Brandt, Het leven van de Railer, bl. 36; Wagenaar, Tad. Hist. D. XI. bl. 191, 430, D. XII. bl. 223; de Jo n g e, Geschied. van het Ned. Zeewev. D. I. bl. 498, 499, D. II. St. I. bl. 73 ; Mulle r, Cat. van Portrett. bl. 145; Krvnijk van het His Genootschap. D. V. bl. 255, D. IX. bl. 344. EINDE VAN HET NEGENDE DEEL. AANWIJZING DER PERSONEN IN DIT REEL VERMELD. blz. Iddekinghe (Pieter Rembt van) e 1 -----(Anton Adriaan van) •e•e•e-e•e• 2 ---- (Arnold Hen-drik van) . . . •¦¦• .¦•••¦¦ Idema (Everhard us) . -- (Bernhard) . 3 (Petrus)e. . . Ides (Evert Ysbrandsz.) •¦••••,. Idinau (Donaes) . • 4 Idserts (Idserts) . Idsinga (van) .e. . --- (A. van) • • --- (Saco Harm. van). — (Balthazar Daniel van . • • •e• • 7 (Wilhelmina G eer-truida van). ¦•¦••¦ blz. Imbize (Jan en Willem van). Zie Hembyze. Imhoff (Gustaaf Willem baron van) . . . . 12 (Gustaaf Willem baron van)de kleinzoon. 14 Imme (Willem) . . 16 Immens (Robertus) . 17 -(Petrus) . . . Immerzeel (Johannes) Jr. 18 —e(Jan van) . 20 Immink (B. F.) . . . -- (Jacobus) . . Inchy (Bauduin de Gavre, baron de). Zie Gavre. Ingen (Simon) . . -- (Jan van) • • (Marcilius van) 21 r. -- (Pieter van) . ¦•••¦•¦¦ Idsken (H.) . . .e8 -- (Willem van) . Idzaerda (Baerte van) . Ingenhousz (Jan). . (Meintje) .e9 Insma (Anna). . 24 Iedema (P. L.) . . Intes (Pieter) . . . . 25 Iekerman (Adrianus).e10 Inthiema (Frederik van). Iken (Conradus) . . -- (Hero van) . . 26 Ikes (A.) . .e .e.eIork (Roeland) Zie York. 1...1111 Ilberi (Alegunda) . . Iperen (Josua van) 27 Ilpendam (Jacob van)e11 Iperus (Nicolaus). 32 -- (Jacob Claesz. Ippius (Eppo). . . ¦¦••••¦• van). Zie Claesz. Irhoven (Willem van) . Est (Martinus) • • . 12 --- (H. van) . 33 • blz. Isaak . ..• ... 33 Isaaks ( Pieter) ... 3J Isaacsz (Isaac) Isaacsz (Jaspar) Isaaksz (R.) . . ..36 Isabella. Zie Izabella. Isaks (Frans) . . ..— Isbrands. Zie Ysbrands. Isebrantsen (Jan) . Zie Ys­ brandsz. Isenburg (Arend). . Isendoorn (Gisbert van . — -— — (Johan van) . 38 Iserman (Johannes God­ schalcus)...... Isinck (Adam Menso) . Israel (Menasseh Ben) 39 Isselmuden (Johan van) . 41 --- — (Hendrik van) . Isselmuyden (Gerolf) — Isselt (Michael van) ..42 Issendorp (Hendrik) ..43 Ita (Pieter Adriaensen) . . Itsma (Wybrand van) 44 Ittersum (Johan van) (1438) . . . ..45 ------- (Johan van) (1581) . . . . . 46 ------ (Ernst Hen-drik baron van) . Izaaks (Pieter), Zie Isaacs. . Izabella van Portugal 47 -- — Clara Eugenia . 48 Jaapik (Jan) . ..50 Jaapsz (Adriaan) . Jacchaeus (Gilbertus) Jacob . . . . ...51 -- van Oudshoorn 52 Jacoba van Beijeren . Jacobi (H.) . . ..57 .Jacoby (C, G.) ..— Jacobi (F. G. de) . . Jacobs (Barthololneus) 58 .Jacobs (Cornelis), . -(Frans) . . ---- (Gerard) (1634) . -(Gerard) (1766). 59 ---,--(Israel) . . b1z. Jacobs (J.) ... 59 (Jan) . . (Joannes) ... — (K.) . ... 60 (Rij kaart) . (S.).... -­ - (Willem) . - Jacobue (Jelle) . . - --- (Juriaan). . . — Jacobson (Jacobus Isodo-rus Lodewijk Levien). -- (ilendrik) . . 61 --- (G. J.) . . . Jacohsz (A.) . . ..62 — — (Anthonie).. --------(Bartel) ... ----•---(C. Philips) . . — (Dirk) . 63 ------ (Gysbert). . . ­--- (Herman) . . 65 ----- (Hubrecht). Zie Grimani . ----- (Huigh) . — --- (Jan) (1567) ---- (Jan) (1600) . -­--(Lambert) . . 66 ---(Lucas). Zie Ley-den. ----- (Pieter). Zie Bols- ward. --- (Petrus) . ----(Simon) ..— ------- (Willem). ..67 Jacobszoon (Gerrit) . . ­-- (Lambert) --Jacobszen (Jacob) . . — Jacobus (Magdalenus) Jacobz (Abrahamus) . . 68 ------ (Daniel) , . . — ---- (Dirt) . . Jacquin (Nicolaas Jozeph baron) . . . . , — Jaeger (Herbert) ... 70 Jaersma (Ulco) ..-------(Alef) . . . ---Jaersvelt (C.) . . . . ---Jagen (Cornelis van)..---- (J. van). . ..--- •¦•¦•¦¦••• --(J.) --(M. de). . . . — Jagt (Martinus van der). ­ -- (Willem van der). — ---- (Gerrit van der) . 73 (Gijsbrecht van der — Jambel (Frederik). Zie G ianibelli Jan I e __ e• . • 75 Bertog van Gelre. 77 -- van Beij eren 78 -- IV hertog van Bra- bant . . . • . . 80 -- van Egmond . . 81 Jan I bisschop van Utrecht . •• • Jan II bisschop van Utrecht e82 Jan van Bronkhorst. Zie 269 blz. Jager (Alewijn) . . . 70 Jans (Geertgen van St.) — (Claas) . . Zie Haarlem. -- (R.) . (Harmen) .e95, Jager (Adolf de). Zie Ve-Janse (Zacharias) . nator. Jansen (Anthony) • . 97 -- (Gerard de) . . 71 H endrik) • • -- (H. de) .e72 — — (Johannes Mau- Bronkhorst .e.e••¦••¦••• Jansens Jan III bisschop van Jansonius (Casparus)e. Utrecht . . . . . 83 ( Jaco bus). Zie Jan IV bisschop van Jansenius. Utrecht . e84 Jansoon (Claas) . . chiel) • . . .e . --- (Willem). Zie Janisch (Rudolph) .e94 Jansz. Janknecht (Willem) . --- (Zacharias). Zie Janning (Coenradus). e94 Janse. Jan V bisschop van Utrecht e86 Jan IV Graaf van Nas- sau • • • • • . 87 Jan graaf van Nassau, de otide8.8. . 88 Jan Ernst van Nassau . 91 Jan van Oostenrijk. Zie Oostenrijk. Jan Ernst, vorst van Anhalt . . . . . 92 Janicon (Francois Mi- rits) .e•e• 98 (Nicolaes) • --- (Pieter) . . . --- (Pieter) genaamd Vael (Rutgaert) .e99 (Wiger) . . Jansenius (Cornelius) . --- (Cornelius) bisschop van Ype- ren e100 -- (Jacobus) e 103 Zie Boy. Janson (Cornelis). Zie Janssens, --- (Johannes) . . 104 --- (Johannes Chris- tianus . 10 Janson (Pieter) . . . -- van Keulen. Zie Janssen (Barent) . . . 106 4••¦•• (Baudewijn). -- (Frans) • • VIWNOSO ---- (Jan). • --- (Johannes) . -------- (Joh. T.) • • 107 (Petrus) . • • --- (Pieter) Schilder 108 --- (Pieter) . --- (Steven • •• 109 . . ----- (Willem). Zie Blaeu. Janssenboy. Zie Boy. bh. Janssens (Abraham) . . 110 -- (Cornelis) . . ••¦•¦¦¦¦ — (Corn ) de Jonge (Franciscus Xa- verius . .e. . e111 (Jonkheer Jan 11.•¦•¦¦••••• Willem e Janssonius (Jacobus). Zie Jansenius. -- (Johannes . 114 ---- (Joh. Henric. 115 (Hillebrandus) 116 Janssoon (Jacobus). Zie Jansenius. Jansz (Antonis) . . . 117 — (Broer) .e. 118 ¦•••¦ — (Claes) • -- (Cornelis) . — (Dirck) . • • -(Douwe) --e(Frans) . • • 119 — (Henrik) goudsm, -- (Hendrik) schilder. — (Hendrik)beeldhou­ wer e — (Herman) e — (Jacob). Zie Cam- pen. -(Joost) -(Joris) .e. 120 (K.) • • -- (Pieter) .e, -(Symen)e. 121 --e(Tibaut).e. • ¦¦•¦¦¦¦..... — (Willem)e . Jansze (Pieter) • • • — 1 ..¦¦•••1 Janszen (Jacob) . . --- (Pieter). Zie Jans sen. •¦•¦¦¦¦•¦•¦• Janszoon (Cornelis) . . — (Hendrik) . 122 •¦•••••¦¦••••••¦• Janus Secundus . . 170 • biz. Janzonius (S.) . . . 125 Japiks (Gijsbert). Zie Ja­ cobsz. Japin (Jaques) . . . • Jardin (Guillaume du) . — •••••¦•¦¦¦• -- (Julian du) — (Karel du) . 126 Jardins (Martin des). Zie Verhof. Jarges (Coppen) . . 127 (Eiso) • •e• — (Schelte) .e. 128 — (Albert). . Jarich of Jarichus Jarichs (Wybe) . . . 129 (Sybe). • . • 130 -- van der Ley (Jan Henrich). Zie Ley. Jarrigius (Petrus), . Jarry (Nicolas) , . . Jas (Francois). . 132 Jassaud. (Pierre). Zie Jaussand. Jauregui (Jan) .e Jaussand (Pierre) e . 133 Jeannin e Jelgerhuis (Pier) e . 134 •¦¦¦¦¦¦•• (Rienk) ---- (Johannes Rienksz.) • • . 136 Jelgers (Hessel) . . . 138 Jelgersma (Lieuwe) . (Recto). . ---- (Taco Hai) (Wiltetus Ber­ nardus) . . . . Jelkema (Wybe Jarichs). Zie Jarichs. Jelleman (Johannes) . . 140 ••••¦•¦•¦••¦• Jellen (M.) . . Jelles (Foppe). Zie Gellius. J—iuw e) el— (jlinga(aLrige) . •. Janz (J.) .e. .e125 Jeltema (Anne) ••••¦¦•••¦ Janzoen (Jacop) . Jemans (Dirk). . . . 141 Janzonius (A.) • Jenaar (A.) • . ---- (J.) Zie Jans-Jenivelli (Frederik). Ziesonius, Gianibelli. Jenlis (de). Zie Geniis. Jens (Petrus) . . . . 141 -- (Johannes) . . . 142 -(Petrus Leonard) . 144 Jentjes ('_VIeyndert) . . 145 Jepes (Juriaan). Zie Epes • zoon. Jeroen Jesse (H.) 146 Jeude (Arent de). Zie Jode. -- (van Lidt de). Zie Lid t. — — (Claude le) . ••••••¦¦•• Joachimi ( Albert). Joan Casimir . . 150 Joannes van Amsterdam. Zie Amsterdam. Joannes (Albertus). Zie Johannes. Joannis (Adrianus)e. 151 — (Focco). Zie Tocco. Jode (Arent de) . . . -(Petrus de) . . 152 Johan Maurits. • • • -- Willem Friso . . 159 Johannes Focco.eZie Focco. Johannis (Albertus) . . 162 ¦•••¦ •••••¦¦¦¦ Join (Christiaan) • . Jol(KornelisKorneliszoon) — Jolle (Pierre le) . . . 165 Jollesz (Jolle). . . . 166 .11¦11.. Jollin (Philip). . Jolly (Henri Jean Baptiste) — Jon (Francois du). Zie Junius. — (H. C. du). Zie Junius. Joncheere (Matthya) . . 167 Joncker (Q. A.). Jonckheer (J.) . . Jonckherten (Jodocus) Jonck man (Willem) . ---- (Dirk). Zie Jongman. Joncktijs (Daniel). Zie Jonctys. blz. Joncourt (Pierre de). . 167 — (Elias de) . . 169 Jonctys (Daniel) . . . 170 Jong (Anna Maria) . . 172 — (Aaltje de) . . . — Jong (Adriaan de). Zie Junius. -(Boudewijn de). Zie Jonge. — (C. de) . . . . 173 • •••¦••••• — (Dirk de) . . — (G. de)e. • -(Gerard de) . . . — (Gerrit de) . . . - (Jacobus de). Zie Joncre — (Jan de) . . . . 174 — (Joachim de) . — (J. M. de) . . . 175 -(Leendert de) . — (Lucas de) . . . 176 •¦•¦•••.....1 -(Ludolf de) . -(1V1aximiliaan de) . — (Pieter de) . . . -- (Willem de) . . 177 -- van Rodenburgt (Cornelis de) . . . --Jonge (Bonifacius de) . 180 Jonge (Johan de) . . — (Anthony de) . . — (Jakob de) . . . 181 -Bonifacius de . . -- (Cornelis Francois de) — van Campens-nieuw-land . (Jhr. Marinus Willem de). . .e182 — (Jhr. Johannes Cor­ nelis de) • • • • 184 -(M.arinus Jan de). 187 -(Kornelis de) . . 188 — (Boudewijn de). . —— (Johan de) . • • 190 — (Andr. Jacobsz. de) — (Clement de) . . -(D. de) • • -(Diderik de) . . — (Gerrit de). Zie Jong. biz. Jonge (Jacobus de)e. 191 — (J. M. de) -- (Jan Martsen d e). Zie Martsen. — Joan de). Zie Ju­nius. -- (Johan de) . . . (Joost de)e. . -- (M. W. de) . . 192 -- (P. M. de) . . — Jongema (Helsel Aedes). • 193 , (Goslick). . 194 (Juw) . 195 --- (Edo of Aede Hessels) . . . . . 196 (Keimpe) — (Tjaard) . — (Laas) •• . 197 „ (Duco)e. Jongeneel (Jacob). . . 198 Jongering (H. F.) . . Jongestall (Allart Pieter) --­ ..-------(Genius Wi-brandus van) . . . 200 (Sibilla van). --Jongewaard (Simon) Jr. — Jongh (Arnold de) . . (Henricus de). . 201 (Izak de) . . . ---- a ....I.... (J. de) .e.e• -- (Jacob de . . . (Jacob de) Schout bij nacht . . . . 202 -- (Jan de)e. -- (Jan de) de Jonge ­------ (Johannes de) . (Martinus Adria- nus de)e. -- (Johan de) . . -(J . C. de) . . -(Ludolph de). Zie Jong. — (Wollebrandt Ge-leynsz. de) .e. .e. (Zegher de) • . 204 Jonghart (J. G.) . . . --Jonghe (Ellert de) 272 •e• Jonghe (Vlack de) . . 205 Jongheleyn (Adam) , — Jonghema (Jaw). Zie Jongema. Jonghen (Johan Gijsbert den) .e.e. — Jongknecht (Cornelis) . Jongman (Dirk) . .e206 — (Willem) Jongsma (Ernestus) •• • Jonk (Jakob) •eJonker (Jakob) . 207 de) . • • — Jonkheer (Johan de). . Jonkman (Willem). Zie Jonckman. Jonquieres (Jean Fran-cois de Dompierre de) — Jonxis (Lodewijk) . . 208 — (Pieter Hendrik). -(Pieter Hendrik • _ Lodewijk) .eJoost (Salige).e209 (p,)e, Joosten (Dirk) -(E.) _,— (H.) • --(J ) — (Jan) . -(Joost). -(Rogier) Joostens (L.) . Joostz (Hendrik) . . Jordaan I (Jacobin) . — II (Jacobus) •— -- (Laurens) Jordaens (Hans of Jan) de oudee210 — (Hans of Jan) de jonge . • • . 211 Jordanaeus (Joannes). . Jordens (Georgius) . . (Gerrit David) . 212 — (Jan). . . . 214 Joriaan of Jurriaan .e215 Joris, hertog van Saksen. Zie Georg. Jorisse (Jacob). Zie Barselis. • blz. Jorissen (Matthias) . . 215 Jorisz (David). . . . 216 Jorman (Kolonel). Jorna (Matthaeus) . • 218 Jorritsma (Anastasius An­ tonius) e Jorys . .e. e Josephe (Hendrik) . 219 Josi (C ) Josselin (Petrus Godefri- dus) .e.e.e•e. Josset (Joseph-Olivier) • 221 Joulsma (Watse) . • . 226 Joving (R.) . . . 227 Jovis (Denys) . . . Juchem (Martin van). . Juchen (Abraham Arentz van) . . . • •.• Juchy (Baron van). Zie G avre. Juckema (Worp) . (Epo) .e. 228 — (Jakob) . . . 229 Juge (Johannes Anto. nius le) . .e•e• Juinbol. Zie Juynbol. Julsing (Bernardus) Jungius (Johan Huibert) . 230 -- (Johannes Ernes­ tus) • .e.e.e. . 231 (Joannes)e. 232 — (Johannes Henri. cus) • e233 Junius (Petrus) . . e234 — (Hadrianus) . e 235 (Petrus Hadrianus-zoon) . • . . . 243 blz. Junius (Adriaan) . . . 243 (Balduinus) Zie Jonge -(Bonifacius). Zie Jonge -- (Gideon)e. 244 — (Henricus) .. 24.5 — (Jacobus). Zie Jonge. — (Joachim). Zie Jonge. -- (Johan) . . — (Johannes Petri) . 246 -- Johannes) . . . 247 -(Robertus). . -tFranciscus)e. 248 — (Johan Casimir) . 253 — (Franciscus) ••¦¦¦¦••••¦ de Zoon. . . . Junius (Isaiicus) . .e258 -(Franciscus) . . -van Hemert (Wil­ lem Joannes). Zie He­ mert. Jurieu (Pieter) . . . 259 Jurjens (Yede) . . . 263 Jurriaan. Zie Joriaan. Justinus van Nassau. Zie Nassau. Jutfais (Florin van)e. Juweel (Nicolaas) . . 264 Juwinga. Zie Jongema. Juwkema (Epo van). Zie Juckema. Juwsma (Wopke Baukes) (J u.w) . • • 265 Juynbol (Nicol. of Klaas Klaaszoon.