A. J. VAN DER AA, BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN-, BEVATTENDE Levensbeschrijvingen van zoodanige Personen, die zich op eenigerlei wijze in one Vaderland hebben vermaard gemaakt, VOORTGEZET DOOR 1C. van arderwijk EN DR. G. D. J. SCHOMMI.J. Onder medewerking van de Heeren: P. J . B. C. ROBIDE VAN DER AA Prof. P. 0. VAN DER CHIME , W . EEKROFP , A. P. VAN GRONINGEN , Dr. J. J. DE HOLLANDER, S . F. KLYNSMA, Kapitein P. A. LEUPE , H. C. ROGGE, T. A. RomEiN,Jhr. J. W. VAN SYPESTEYN en Dr. J. J. VIOTTA. T1ENDE DEEL. H A.ARLEM, J. J. VAN BREDERODE. 1862. BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. K. (1) KAAKEBEEN (D a n i e 1 Ma t t h ij s), zoon van Chris­tiaan K a a ke be e n en Helena Paulina Ellinc­huyzen, werd te Haarlem den 11den Maart 1788 geboren. Op de Latijnsche school aldaar voor de hoogere studien voor. bereid, vertrok hij in 1804 naar Utrecht, om zich in de god­geleerdheid te oefenen. Zijn ijver, aangevuurd door de hoog­leeraren G. van Oordt en H. Roy aar d s, was zoo groot, dat hij reeds op den en twintig jarigen leeftijd tot de pre­dikdienst werd toegelaten. Naauwelijks tot proponent be­vorderd, werd hij in 1809 beroepen te Zeist. Na in 1815 voor een beroep naar Rijswijk bedankt to hebben, vertrok hij nog in dat jaar naar 's Hertogenbosch. In 1816 bedankte hij voor een beroep naar Haarlem, doch nam in 1818 een beroep naar Middelburg aan. Van daar in 1820 naar Am­sterdam beroepen, werd hij er den 13den September beves­tigd. Ruim dertien jaren was hij daar velen ten rijken zegen door zijn voortreffelijk onderwijs, tot hem, op den 24sten Februarij 1834, op den predikstoel eene hevige bloedspuwing overviel, aan welks gevolgen hij den 30sten November 1835, op zijne buitenplaats Amerika boven Weesp, overleed. Hij was gehuwd met J . M. F. de H a a s, die hem in 1832 door den dood ontviel. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij was lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Als verstandig, evangelisch, ernstig, gemoedelijk, duidelijk en eenvoudig welsprekend prediker deed K a a k e b e e n zich door zijne xverken kennen, die getiteld zijn : Clzristelyk dagboek, Amst. 1828. 80. Leerrede over Joh. XVI : 31. Amst. 1834. 8°. Lessen der tvijsheid, getrokken en zamengevoegd uit de Spreuken van Salerno, Amst. 1835. kl. 80. (1) Om gednrige verwijzing te vermijden, verzoeken wij den ge­brniker van dit woordenboek de personen, wier namen op deze letter niet voorkomen, te zoeken op letter C. 1 Feestboekje, of bijdrage tot de godsdienstige viering van den goeden Vrijdag, stillen Zaturdag en Paasch-Zondag ; in drie feestredenen, Amst. 1835. 8°. Nagelaten leerredenen over grootere en kleinere afdeelingen tat het boek van Job, Amst 1835, 1836. 8°. 2 deelen. Godsdienstige mengelingen ; uitgegeven door en voor reke­ ning van het Nederl. Godsd. traktaatgenootschap, Amst. 1837.8°. Voorts leverde Kaakebeen menige belangrijke bijdrage tot het Christelijk, maandschrift voor den beschaafden stand en verscheiciene stukjes aan het Nederlandsch traktaatgenootschap, terwijI hij ook de Bybelsche Almanak -bewerkte, waarin van zijne hand veel voorkomt, onder anderen de brief aan Erastus in dien van 1836, hetwelk, met zijne overige schriften, ons het bewijs oplevert van zijnen Christelijken zin en ernstige zucht om waar hij slechts kon het rijk van Christus op te bouwen en uit te breiden. Zie .41gem. Konsf- en Letterb. 1835. D. II. bl. 401, 402 ; Gla­siu s, Godgel. Nederl. Brinkman, Naarnl. van both. ; Muller, Cat. van portrait. KAAN . ) is deszelfde als F. C a e n e n vroeger vermeld. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunisch. KAARS (PIETER) was een oud en ervaren krijgsman, die van zijne vroegste jeugd of in Itali6, Frankrijk en Duitsch­land onder keizer Karel V gediend had. Later werd hij te Amsterdam kapitein der nachtwagt, en genoot hij als zoo­&nig alley achting. Bij de onlusten te Amsterdam in 1566 en 1567, ter oorzake van de invoering der hervorming ont­staan, kreeg hij van de regering bevel om het yolk, dat het Minderbroeders klooster bedreigde, tot bedaren te brengen. De belijders der nieuwe leer scheen hij wel genegen, ten gevolge waarvan hij in 1568 door de Spaanschgezinde regering van ketterij beschuldigd en gevangen gehouden werd. Op zeventig­jarigen leeftijd werd hij tweemaal gepijnigd en den 14 ,1en Julij van genoemd jaar voor nog 50 jaren op eene der Spaansche galeijen verwezen. Later is voor waarheid gemeld, dat men bestellingen had gemaakt om hem in de Spaansche zee over boord te werpen. Hoe dit zij, zeker is het dat hij Spanje, waarheen de galei moest, nimmer gezien heeft. Zie Brandt, Hist. der Ref. D. I. bl. 486; Wagenaar, Be­schrijving van Amst. D. III. bl. 189, 227, 282. KAARSEMAKER (LIEVEN JANSSON). Zie KEERSEMA- KEIt (LrEVEN JANSSON) KAARSGIETER (F. DE) was in het laatst der zeventiende eeuw lid van het kunstgenootschap : Constantia et labore. Zijne verzen, welke hier en daar voorkomen, zijn minder dan middelmatig. Hij vertaalde ook uit het Fransch le Brun's Afbeelding der Hartstogien, Amst. 1703. 8°. Zie van der Aa, Nina° Woordenb. van Ned. Diehl.; Cat. vats de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. I. bl. 71. KAAS (THoMAs), van Rotterdam en lid van het Dicht­en Letterlievend genootschap: Studium Scientarurn Genitrix al­daar, werd, in 1798, door dat genootschap met good be­kroond voor zijn dichtstuk op de prijsvraag : De Maatschappij tot redding an drenkelingen ingezonden. Zie Konst- en Letterb. 1793. D, XI. bl 74. BOEREIAA.VE (ABRAHAM) was een neef en leer-ling van den grooten Hermannus Boerhaave, en werd den 5den Januarij 1715 te 's Gravenhage geboren ; in 1740 werd hij als eerste geneesheer van den Russischen keizer naar Petersburg geroepen. Hij was lid van de keizerlijke academie van wetenschappen aldaar en overleed er den 14dell Julij 1758. Behalve verscheidene verhandelingen, in de werken van ge­noemde academie voorkomende, maakte hij zich beroemd door de volgende werken : Perspiratio Hippocrati dicta anatomice illustrata, Lugd. Bat. 1738. 8°. Impetum faciens dictum Hippocrati per corpus consentiens cet. Lugd. Bat. 1745. 8°. Zie Ferwerda, Cat. Univ. D. I. St. VIII. bl. 265; Woordenb. der zamenl.; van der Boon, Geschied. van de ontleedk. van den mensch, bl. 83; Cohen, Oude en middel-geschied. van de geneesk bl. 105. KAAY (GERRIT VAN DER) schreef een : • Brief aan den H eer Pi e te r Ja n s z. Al, waar in zijn uytgegeven Lort Begrip getrokken uyt het Bode van den Eerw. Veer J. E. J u n gius, de verborgentheid der laatste tijden, die aanstaande zijn, overwogen, de rekeningen daar in opge. maakt, aan de Heylige Schrift getoetst, en voorts klaar en schriftmatig getoond en bewezen werd dat de beide gemelde Heeren, Jungius en Al , zig in hunne rekeningen vergissen, Amst. 1752. 4 o . Als gelegenheids(lichter deed hij zich kennen door drie ge­dichten, voorkomende in de Dichtkundige Lauwerbladen. Zie van Abkoade, Arawmreg. van Ned. Boek, D. I. St. V. bl: 2; ; Heringa, in Big. Konst- en Letterb. 1848. D. I. bi. 179. KABEL (A.DRLIAN VAN DER), wiens naam eigenlijk v a n der Cabel m'et geschrevea worbn, zo ) als hij dien zelf op zijae etsen heeft geplaatst, werd te Rijswijk nabij 's Gra­venhage, in 1631, geboren en genoot het onderwijs in de kunst van Jan van Goo ij en. Hij was een verdienstelijk 1* schilder van landschappen en kustgezigten, waarin de stij1 van Italiaansche meesters duidelijk te ontdekken is, en die daarom het bewijs leveren dat van der K a b e 1 Italie bezocht heeft. Volgens Immerzeel was hij een goed teekenaar van beel­den en dieren en bezat hij een levendig en geestig penseel. Zijn koloriet helt echter to veel naar het bruine over, hetwelk men aan de slechte verwen, die hij gebruikte, meent te moe­ten toeschrijven. Hij heeft ook een groot aantal landschappen en voorstellingen uit de gewijde geschiedenis geetst, en is te Lyon in 1695 overleden. Zijne afbeelding ziet het licht. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en IVerk. der Kunstsch. op K a b e 1 Kramm, Leo. en Werk. der Kanstsch. op C a b e 1 en K a b e 1. KAEMPFER (ENGELBERT). Zie KAMPFER (ENGELBERT). KAERIUS (PETRus). Zie KEERE (PIETER VAN DEN). KAERS (PIETER). Zie KAARS (PIETER). KAETJES (PIETER), commandeer bij de admiraliteit van Amsterdam, in 1710 bevelvoerende op het schip de Kraal van 34 stukken, was, met de Moscovievaarders uit Archan­gel terugkeerende, nev ens zeven koopvaarders door storm van de vloot afgedwaald. Op den 2den December van genoemd jaar werd hij, op de kust van Noorwegen, door twee Fransche kapers, ieder van 28 stukken, aangevallen en zijn schip zooda­nig van alle kanten beschoten, dat het ten eenenmale redde­loos werd en hij niet in staat was om het nemen van vier der koopvaarders te verhinderen. Lie de Jong e, Geschied. van het Ned, Zeew. D. IV. St. bl. 531 532. KAISER (JOHAN WILHELM), geboren in het Nassausche, was Hoogduitsch taalmeester te Amsterdam in het begin der negentiende eeuw. Hij maakte zich als een hekwaam onder­wijzer bekend door de volgende werkjes : Verzameling van aardige opstellen om in het Hoogduitsch te vertalen, Amst. 1804. 8°. .Hoog• en Nederduitsche zamenspraken en leesoefeningen, Amst. 1808. gr. 12°. Beknopt Hoog- en Nederduitsch Woordenboekje, Amst. 1808. gr. 12°. Handleiding om in korten tijd de Hoogduitsche taal te leeren verstaan, zuiver te spreken en regelmatig te schryven, Amst. 1811. 8°. Hij overleed in 1816 of 1817 te Nassau-Dietz, op eene reis tot herstel zijner gezondheid ondernomen. Hij was ge­huwd met mejufvrouw Anna L i e r n u r, en bij haar, vader van den Leidschen hoogleeraar in de sterrekunde Fred e r i k Kaiser, en van den mede nog levenden verdienstelijken gra­year Johan Wilhelm Kaiser. Zie de Jong, Nam'. van Both. Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstseh., uit bijzondere berigten aangevuld. KALBERGEN (DIRK) schreef een treurspel getiteld : Muliassus de Turk, Amst. 1652, 4°. Lie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht.; Cat. van Foorst, (1860) T. III. bl. 72. KALDEN (PETRus) was predikant te Thamen aan den Uit­hoorn en werd in 1720 beroepen naar Oost-Indie. Hij ver­kondigde van 1723 tot 1726 het Evangelie op Punto Gale en schreef tijdens hij nog te Thamen stond : Af geperste verwering en noodige verantwoording tegen, twee faamroovende laster-sehriften, Amst. 1713. 4°. Zie Boekz. der gel. wereld, bl. 20. a. bl. 631 b. bl. 498; v an A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I.; Buddingh, Naaml. der Pred. in Neerl. Oost-Indig, bl. 26. KALDENBACH (ARNoLDus) werd to Franeker omstreeks het midden der zeventiende eeuw geboren, en was waarschijn­lijk een zoon van Mr. Gerhard Kaldenbach, se­cretaris van Franeker en aldaar den 13den Maart 1679 overleden, en van Ida V erhel, dochter van den hoogleer­aar Arent V e r h e I. Hij kwam in 1667 als student in de wijsbegeerte aan de hoogeschool in zijne geboorteplaats, en werd den 29sten September 1670, na verdediging zijner disputatio de universa Philosophia tot doctor in de wijsbegeerte en meester der vrije kunsten bevorderd. Het • duurde waarschijnlijk niet lang dat hij tot lector in de wijsbegeerte te Franeker werd aangesteld, hoedanig hij in 1675 voorkomt. In 1678 stond hij op het drietal voor het professoraat in die wetenschap, waaruit toen Johannes S c h o tan us gekozen i8, Meerdere bijzonderheden zijn er van hem niet bekend. Een andere zoon van Gerhard Kalden ba c h, Jan geheeten, was meester in de red en en werd in 1658 verkozen tot bibliothecaris der Franeker aca-demie. Een zoon van dezen en van H e 1 e n a C at h a r i n a van Esse n, mede J a n genaamd, bekleedde die betrekking in 1679. Zie V riem o et, iith. Fris. p. 542 , 543, 892, S93; uit mele­gedeelde berigten aangevuld. KALDENBACH (J. A.) behoorde waarschijnlijk tot het ge­slacht van den voorgaande, ofsehoon zijn naam ook K a 1 d e n­bagh gespeld wordt. Hij beoefende met goed gevolg het portretschilderen, zoowel met olieverw als in teekening. Hij teekende ook landschappen, waarvan er, even als van zijne portretten, gegraveerd zijn. Zie Immerzeel. Lev. en lrerk . der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstseh. KALDENBACH (ADAM LEONARD) werd in of omstreeks 1767 geboren, was eerst conrector te Hoorn en daarna rector te Breda. Als zoodanig overleed hij in laatstgemelde plaats, den 25sten November 1830, nadat hij gedurende veertig jaren zijne krachten gewijd had aan de opleiding van jongelieden voor de hoogescholen. 11 ij beoefende, ofschoon zelden boven bet middelmatige, de latijnsche en nederduitsche dichtkunst, blijkens het volgende door hem uitgegeven: Het hougste goed, Amst. 1791. 80. De vruchten mijner eenzaamheid, Hoorn, 1798. 8°. Godsdienstige gezangen, romance, Amst. 1800. 8°. De peinzende Christen van P. Broes, in eene verzameling van Godsdienstige Bespiegelingen, gevolgd, Amst. 1801. 8°. 2 deelen met platen. Carmina, Amst. 1806. 8°. Oratio de linguae Latinae eognitione, omni disciplinarum generi necessaria, Bredae, 1815. 8°. Lierzang den vorst en het vaderland toegewyd, Breda, 1814. 8°. Ook in de kleine dichtertyke Handschriften van P. J. Uy­ 1en b r o e k (D. III. N. 246-281) en in diens Dichtvruchten van kunst door vriendschup volmaakter vindt men eenige stuk­ ken van hem. Zie Algem. Konst- en Letterb . 1830. D. II. bl. 353; de Jong, Naaml. van Both.; H e r m a n s, Bijdrag. over Noord-Brab . D. I. bl. 238, 330, 331; van der A a, Nieto,' lroordenb. van Ned. Diehl.; Cat. van Voorst (1860) T. III. p. 156. KALDENBROEK (ADou VAN GOOR, beer van). Zie GOOR (ADOLF vAN). KALENBERG (J. G.), apotheker in bet aalmoeseniers weeshuis te Amsterdam in de tweedc helft der vorige eeuw, leverde in de Hedendaagsche Vaderlandsche Letteroefeningen, tusschen de jaren 1776 en 1778, de volgende stukken : Het verschil tusschen de Oost-Indische en Moscovische rha­barber onderzogt, (D. V. St. 2. bl. 223.) De onechte eiken-maren, in de geneeskunde gebruikelijk (D. VI. St. 2. bl. 53.) Aanmerkingen nopens de niet genoeg bekende Chineesche rhabarber•plant, en het Tartaarsche gewas (D. VI. St. 2. bl. 93.) Kruidmengkundig onderzoek, betrefende de bittere amandel­boomen en derzelver vrugten, (F). ATI. St. 2. bl. 146.) Het verschil tusschen de basten van Peru, kina genaamd, (D. VI. St. 2. bl. 357.) Aanmerkingen over de schadelijkheid van het koper voor gezondheid, (D. VII. St. 2. bl. 401.) Berigt wegens de Chineesche rhabarber-plant , (D. VII. St. 2. bl. 491.) Door deze geschriften verwierf hij zich het lidmaatschap van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap. Zie Holt rop, Bibl. Medico-Chirurgica, etc. p. 167. K ALF (WILLEY! MAARTENSZOON), baljuw van Waterland en Zeesang, behoorde tot de leden der in 1575 door Sonoy in­gestelde regtbank, met regt de bloedraad genoemd. Hij was later onderschout en sedert 1578 schout van Amsterdam. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VII. bL 55, 209. KA LF (WILLEM) werd omstreeks 1630 te Amsterdam ge­boren en was een leerling van H e n d r i k Po t. Als schilder van stillevens bereikte hij zulk een hoogen trap, dat hij tot heden toe daarin onze grootste kunstenaar mag genocmd wor­den. Hij overleed den 30sten Junij 1693. Het Rijks-Mu­scum te Amsterdam en het Museum Boymans te Rotterdam bezitten ieder eene schilderij van hem. Zijne of beelding ziet het licht. Zie I mm e rze el, Lev. en 'Perk. der Kunstsch.; K r a m m, Lev. en perk. der Kun.stsch.; Cat. van Schad. in het 111uvum Boymans te Boit. bl. 21; Duboureq, Besehr. der Sehild. op '8 Rijks Museum te 117718i bl. 77; Biograph. univers. T. X. p. 255. KALF (KoRNELIA) was missehien eene dochter van den voorgaande. Zij wordt door Huygens en A n t o n i d es wegens hare gedichten geroemd, die echter niet schijnen uit­gegeven te zijn. Zie Witsen Geysbeek, Noordenb. van Ned. Dieht,; de Navor­ocher, D. IX. bl. 2. KALF (GAsPAR VAN). Zie WITTEL (CASPAR vAN). KALKER (HENDRIK VAN) was een Doopsgezind leeraar, die eene Voorrede bij d e Belijdenisse des G eloofs van J a n van Koomen schreef (Gron. 1744. 8°.) Zie B I a u p o t ten Cate, Gesch. der Doopsgez. in Gron. enz. D. I. bl. 209. KALKER (IzAK VAN) was langen tijd Doopsgezind predi­kant te Sappemeer en later te Oostzaandam. Hij vervaardigde! Belydenis en Lot gezangen, Zaand. 1737 1739. 8°. 2 - deelen. Zie Zaanl. iaarb. 1835, bl. 39; Blaupot ten Cate, Gesekied. der Doopsgez. in Gron. enz. D. I. 208. KALKOEN (JoHANNEs), geboren te Amsterdam den Wen Januarij 1709, werd eerst predikant te Garderen in 1733, te Voorthuisen in 1735, te Franeker in 1740 en te Amsterdam in 1752, waar hij den 'Aden Maart 1778 overleed. Hij was in 1734 gehuwd met Jac oba van Beek, bij wie hij twee zonen en twee dochters verwekte. Een zoon van hem, W ille J a b e s Ka 1k o e n genaamd, was later predikant te Amsterdam. De zoon van dezen was de bekende hoogleeraar der sterre­kunde te Utrecht, Jan Frederik van Beeck Calcoen; waarom deze zijn naam met een C schreef, is ons niet ge­bleken. Hij hertrouwde in 1751 met Anna V erschu y 1. Van hem ziet het licht: Treur- en Troost-gezangen gemaakt en herinnerd bij het af­sterven en begraven worden van Jew, Jacoba van Beek, huis­vrouw van Ds. Johannes Kalkoen, Fran. 1745. 4°. Zie Greyd anus, Miami. der pred. in de Class. van Franek. bl. 37, 38; Cr o es e, Kerk. Reg, der pred. van ilmst. bl. 297, 367. KALL (JAcQuEs vAN) wordt genoemd » de beroemde stads­bouwmeester. Hij was waarschijnlijk vermaagschapt aan de kunstenaars van Ca 11 vroeger genoemd. Met L u d o 1 f van B a k h u ij z e n vervaardigde hij in 1702, op last van Ni c o-I a a s Wit se n, voor czaar Pet e r de Groote, tijdens zijn ver­blijf in Holland: .men Panorama der stad Amsterdam, in drie bladen. Deze teekeningen, in 1847 uit de beroemde verzameling van den baron V e r s t o l k van So e 1 e n verkocht, bragten de aan­zienlijke som van f 2206 op. Zie K ram m, Lev. en !Perk der Kunstsch. KALM (HEimucii CONRAD VAN) geboren in 1712, trad reeds vroeg in Nederlandsche dienst en komt in 1742 voor als ka­pitein van eene compagnie in het regiment infanterie van W a 1­deck. Daarbij werd hij den 18den November 1749 kolonel en den 24sten Augustus 1772 generaal-majoor. Sedert 1748 was hij lid van den hoogen krijgsraad. Hij overleed te 's Gra­venhage den 29sten September 1778 en werd den 7den October met militaire eerbewijzen in de nieuwe Luthersche kerk aldaar begraven, bij welke gelegenheid het kanon op de groote markt gelost werd. Lie Timareten, Vera. van Gedenkil. D. II. bi. 353; uit medc­gedeelde berigten aangevuld. KALMAN (J.) schreef: Jacobs Worstelingen, Amst. 1657. 12°. Zie v an Abkou d e, Naamr. van Ned. Boek. D. I. St. III. KALRAAT (ABRAHAM VAN), te Dordrecht den 7den October 1643 geboren, was een beelden- en fruitschilder, die de tee­kenkunst geleerd had bij A e milius en S a mu el Hu p of Hupp e, die beroemde beeldhouwers in steen waren. Toen zijn vader, die een beeldhouwer in bout was, op jaren kwam, was Abraham hem in de uitoefening van zijn vak behulp­zaam. Hij overleed in 1699. Zie Immerzeei, Lev. en 'Klerk. der Kunstsch.; K r a m m, Lev. en 'Veil.. der If-anew/is KALRAAT (BAREND VAN), broeder van den voorgaande, werd te Dordrecht den 28sten Augustus 1650 geboren, Hij leerde het teekenen van zijn broeder en het schilderen van Albert C u y p. Ofschoon in den beginne zich even als deze op het schilde­ren van Hollandsche streken toeleggende, volgde hij later den stijl van Herman S a ft 1 e v e n in het schilderen van Rijn­gezigten. Hij schilderde ook portretten en landschappen en overleed waarschijnlijk in 1721. Zie I m m e r z e el, Lev. en Werk. der Kunslsch ; K r a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. KALS (JOHANNES GULIELMUS) werd, na zijne bevordering tot proponent, beroepen tot predikant te Cottica en Perica in West Indict, ten jare 1731, en wijdde aldaar den 17den Maart 1732 de nieuw gebouwde kerk in. Na zijne terugkomst in het vaderland werd hij, in 1737, beroepen en bevestigd tot predikant te Stevensweerd, doch in 1741 in zijne dienst ge­schorst. Hij schreef: De verkragte en herstelde waarheid bevestigt, Leid. 1747. 8°. Korte schets van de onderwijsinge der gronde in de He­ breeuwsche Letterkunst, waardoor de weg gebaand werd, om derzelver regelmatigheid to herstellen en te verwerken, getrok­ ken uyt het werk van de Hooggeleerde Heer Al b. S chul­ t en s, Prof. met ontledings tafelen van 't gantsche werk en van ijder of deeling in 't bijzonder enz. Leid. 1750. 8°. Neerlands hooft en wortel zonde, het verzuim van de be­keering der Heidenen, aangewezen en ten toon gesteld, door drie voornaamste kerk-voogden in Engeland, enz. Leeuw. 1755. 4°. Zie Boelcz. der gel. wereld, 1731. a. bl 503, 722, 1732, a. bI. 751, 1737. a. 131. 726, 688, 1742. a. bl. 83; v an Ab k ou de, Naamr. van Ned Both. 1). I. St IV. VI; de Jong, Naaml. der Pred. in de Class. van Geld. bl. 340. KALSLAGEN (MA.RGARETHA VAN). Zie COPIER (MARGA­RETHA). KALSLAGEN (JAKOB COPIER, beer van). Zie COPIER (JAKoB). KAM (J.), in of omstreeks 1768 geboren, was een man die zich in getrouwe pligtsbetrachting en rusteloozen ijver in zijne betrekking loffelijk onderscheidde. Reeds in gevorderden leeftijd in Indict gekomen, werd hij in 1815 als waarnemend predikant dadelijk op Amboina geplaatst, en legde zich on­verwijld en met de grootste inspanning op de kennis van het hoog Alaleisch toe, waardoor hij spoedig in staat was de talrijke inlandsche gemeente in die taal te kunnen bedienen. Van dat oogenblik of leefde hij geheel voor zijne betrekking, en door onvermoeiden arbeid heeft hij Bingen kunnen daar­stellen, die men anders voor de krachten van een mensch, vooral in dit klimaat, te zwaar zoude achten. Niet alleen voorzag hij, meestal zonder bijstand, in de godsdienstige be­hoefte der Nederduitsche gemeente ter hoofdplaats Amboina, maar bediende ook de talrijke inlandsche gemeenten van dat en de omliggende eilanden, waarvan men do christelijke be­volking op niter dan 30,000 zielen kan bepalen. Hij was daar­enboven gewoon 's jaarlijks een verren togt to ondernemen en de eilanden Ternate, Banda, Sangier, Aroe, Menado, en al de nabij Amhon gelegen eilanden to bezoeken, de staat der kerken en scholen na te gaan, en, zoo veel zijn tijd en mid­delen toelieten, aan de vestiging en uitbreiding van de christe­lijke godsdienst onder die nog onbeschaafde volken te arbeiden. Hij was door zijn edel streven dan ook bij alle weldenkenden hartelijk bemind, ja werd bijna afgodisch geeerd. Eel] groot aantal jaren mogt hij alzoo velen ten zegen werkzaam zijn, tot aan zijnen dood ; want toen hij op zijnen laatsten togt naar Aroe en de zuidwester eilanden, ten gevolge van doorgestane vermoeijenissen en ontberingen, bedenkelijk ziek werd, had hij nog maar even den tijd naar Amboina terug to keeren, waar hij den 18den Julij 1833 in den schoot van zijn huisgezin overleed. •Zie Woordenb. der Zamenlev. door ons voornamelijk gevolgd; Teenstr a, Beschrijv. van de Ned. Overz. bezitt. b1. 558 660, 574, 594, Bud dingh, Naaml. der Pred. in Nall. Oost-Indict, bl. 21; Mededeel. van het Ned. Zendeling-Genootsch. D. IV. (1860) bl. KAM (SAMUEL), geboren te 's Hertogenbosch den 2Osten Januarij 1768, uit ouders tot den burgerstand behoorende, be­zocht aldaar de Latijnsche scholen, werd in 1788 student in de godgeleerdheid to Utrecht, en in 1791 proponent. Hij trad in dienst to Woudenberg in Maart 1793, ging van daar naar Berkel in 1798, waar hij den 27sten April 1828 overleed. Hij is gehuwd geweest met Geertruida Vroom van Amsterdam , die hij naliet met vier zonen en twee docbters. K a m, ofschoon niet tot de eigenlijk gezegde godgeleerden hehoorende, maakte zich in meer dan een opzigt jegens de Hervormde godsdienst verdienstelijk. Hij werd in 1801 en en 1804 bij het Haagsche genootschap ter verdediging van den christelijken godsdienst tegen deszelfs hedendaagsehe be­bestrijders met zilver bekroond, voor de beantvvoording van twee prijsvragen door hetzelve uitgesch reven en in hare wer­ • ken van genoemde jaren opgenomen. Zij zijn getiteld : J7erhandeling over de beste inrigting van den huisselijken godsdienst. Verhandeling over den invloed des geloofs op de waarneming van ons beroep. Sedert 1808 vormde hij onderscheidene jongelingen tot het academisch 'onderwijs, en in 1817 en eenige volgende jaren had hij het zendeling-instituut ten zijnen huize ; ook was hem in de laatste jaren de correctie van den Maleischen bijbel op­gedragen, waaraan hij veel tijd heeft besteed ; jaren lang was hij lid van het classikaal bestuur en der commissie voor In­dische taken. Zie Boekz. der gel. wereld; 1828. a. bl. 616-619; de Jo n g, Naaml van Ned. Boek. bl. 630, 631. A.M (ADRIAAN VAN DER) was na den vrede van 1718 comman­deer bij de admiraliteit van Zeeland, doch voer later ter koopvaar­dij . In 1755 was hij, onbekend met de vredebreuk tussehen ons en Algiers onstaan, met een fregat van Venetie naar Vigos onder zeil gegaan. Op de hoogte van Yvica werd hij op den 14den April door drie vijandelijke xebecquen genomen. Zijn schip werd naar Algiers opgezonden en hij met zijne manschappen op de Algerijnsche bodems verdeeld, aan allerlei mishandeling ter prooi. Eene misrekening van derzelver onbedreven stuurlie. den, van niet minder dan twintig mijlen, deed de vaartuigen de baai van Alicante naderen, alwaar ze door vijf Spaansche xebecquen aangevallen en reddeloos geschoten werden. Het gevecht duurde nogtans van half zeven in den morgenstond tot 's nachts ten elf ure. Gedurende al dien tijd was van der K a m met zijne officieren in den hoek der zeilkooi opgesloten gehouden en door gewapende Turken bewaard. Sehier bezweken van angst, nu voor het te gronde gaan van het vaartuig, dan voor de nieuwe barbaars.chbeid van vermetele overwinnaars of ook voor de bloeddorstige wraak van overmeesterde roovers, waren het diezelfde grondschoten, waarvoor zij sidderden, welke eensklaps hunne boeijen slaakten. De Turksche bevelhebber riep hen boven, gaf zich over, en verzocht hunne voorspraak voor hem en de zijnen, daar de Algerijnen thans de slaven waren der Spanjaarden. Van der K am kreeg en aanvaardde het bevel, deed de vlag strijken, zorgde om het grootste lek te stoppen, en riep de Spanjaarden toe dat zij met schieten zouden ophouden. Men wantrouwde echter de roovers, naderde met barkassen, en hield niet op vijandig te werden, tot dat van der Kam het lek weder hebbende doen openen, met de zijnen in zee sprong en naar de barkassen zwom, smee­kende voor christenslaven om bijstand. Hierdoor ontkwam hij met de overige manschappen eene zekere slavernij en welligt den dood. De Spanjaarden verpleegden hem en de zijnen in het lazareth te Carthagena. Na zijne terugkomst in het va­derland gaf hij uit : Merkwaardig relaas van de commandeer A. van der am , wegens het nemen van zyn schip de Maria Louisa door de Algereinen, en zijne verlossing uit de magt deter Barbaren, door de Spaansche lebecquere met aanmerkingen, 's Haze, 1755. 8°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. VI; Stuart, Vaderl. lii6t. 1). I: bl. 180, 181; Nederl. Jaarb. 1755,bl. 1099-1111. KAM (F. VAN DER) was een Hollandsch graveur, die om­streeks 1750 bloeide. Zijne prenten in zwarten kunst stellen bijbelsche onderwerpen voor. Zie Immerzeel, Lev. en IPerk. der Kunstsch. KAMER (PIETER VAN DE), burgemeester van Haarlem, in 1666 geboren. Op 81 jarigen leeftijd begaf hij zich den lsten Mei 1747, met andere gedeputeerden naar 's Hage, waar hij door eene toespraak tot de menigte, bij 's prinsen verheffing, het rustelooze yolk tot bedaren wist to brengen. In 1693 was hij vroedschap van Haarlem geworden, en in 1743 liet hij ter herinnering zijner vijftigjarige bediening een gedenk­ penning slaan. Hij overleed den 7den Maart 1751. Zie Nederl. Jaarb. 1747. bl. 334, 1751. bl. 162. KAMERLING (JOHANNES CATO). Zie MAGGARIS (ABRA­ HAM). KAMMERS (KLAAS). Zie MARCK (KLAES COMMERS VAN). KAMP (WAGE) werd in 1758 geboren en was een zeer verdienstelijk letterkundige, die zich zelf gevormd had en zijnen tijd, althans in de laatste jaren van zijn !even, tusschen het onderwijs van een jongeling van deftigen huize, en het werken. voor de drukpers verdeelde. Zijne vroegere lotgevallen zijn niet bekend. Hij was bekend als een man, die aan een rij­ken schat van kennis en ondervinding eene groote minzaam­heid in den omgang paarde. Hij overleed to Leiden, waar hij woonde, den lsten April 1828 en was lid van de Maat­schappij der Nederlandsche Letterkunde aldaar gevestigd. Hij schreef de volgende werken : Uitspanninge in de eenzaamheid, Amst. 1792. kl. 8° met platen. (Zonder naam) Pltriotsche Catechismus der Zedenleere, voor de burgeren van het Bataafsch Getneenebest. Amst. 1795. kl. 8°. Prometheus; verzameling van mengelstukken, over godsdienst, philosophie en zedekunde enz. Amst. 1796. 8°. Verhandeling over 's menschen oorspronkelyken aanleg voor zedelijkheid en godsdienst, en het daaruit kenbaar verheven doeleinde van zijn aanwezen, in de M. nemocyná, Nieuwe verz. D. IV. bl, 219 en voig. K a m p, die ook een ijverig medearbeider was aan het tijdschrift de Recensent ook der Recensenten, was huitenge­woon lid van het dichtgenootschap: kunstliefde spaart geen vkt, en leverde voortbrengselen zijner muze in de Poetische Men. gelstoffen door dat genootschap uitgeven. Zijn dichtstuk De Krijg, levert ons het bewijs dat hij ook krachtige verzen kon maken, die afsteken bij den zoetsappigen toon van vele zijner kunstgenooten. Zie Algem. Konst- en Letlerb. 1828. D. I. bl 244 ; de J o n g, Naaml. van Both.; Handel. van de jaarl. Verged. van de MaaIsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1828. 131 47, 48; van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dichlk Gat. van de gaatsch. der Ned. Letterk. te Leid • D. II. bl. 80. KAMP (HERMANUS TER) vervaardigde eene : Rouivklagt op het droevig en ontydi g afsterven van Z. H. W . C. H. Fr is o, Prince van Ora* op den 22sten van ff'ijnmaand 1751, enz. Nieuwkoop 1751 in piano. Wij durven niet beslissen of hij dezelfde is met H. T. t e r Kamp die schreef: Uitgezochte tabelen of verdigtzelen der dieren van Aesopus en Phaedrus, in verzen met aanteekeningen, lste deel, Ba­ tavia 1773. 8°. B a r a's klagt over het afzijn van Karen minnaar As s e-din, Ootsersch minnedich.t in patisch prosa enz. Batay. 1774, go. Proeve van minnedichten, in rymloose vaarsen, in navolging der Lat. en Gr. versmaten, Batay. 1778. 80. Zie van A b k o u d e , Life van Redenv. enz. op de huld. en het overl. van 117. C. H. Priso, bl. 3 ; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; Cat. van de Bibl. van life. Robida van der Aa (1851) bl. 114; Cat. van de Bibl. der 31aalseh. van Ned. Lelterk. te Leid. D. I. bl. 264, H. 539. Eerste Bijv. bl. 25. KAMP (JAN R,UTGER VAN DER) was luitenant in staatsche dienst en tegenwoordig bij de bestorming van Koeverden in 1652, waarbij hij de voorboede aanvoerde en voor zijn daarbij gebouden gedrag geroemd wordt. Zie Seheltema, Gesehied- en Letterk. Mengelw. D. II. St. I/. bl. 109; Bosseha, Ndrl. Held. le Land, D. II. bl. 132, KAMPEN (CHRISTOFFEL VAN) is reeds op v an Campen vermeld, hoewel zijn naam van Kampen was. Zijne Col­lectanea Therapeutcia kwam in 1692 in 80 uit ; ook schreef hij : De clysterium, purgantium, vomitoriorum, diureticomm, su­doriferorum, venaesectionum, cucurbitularium cel. usu et abuse. Subjicitur ejusdem Exercitationum Medicinalium decas I etc., Bredae 1692. 8°. Zie de Boekz. van Europa, 1692. b. bl. 395. KAMPEN (CORNELIS VAN) was de schilder van eene in 1800, bij C. P lo os van Amstel, verkochte schilderij, voorstellende : Een Landschap met twee levensgroote beelden, zijnde Venus die Adonis lief koost. De beer K r a m m durft niet beslissen of hij welligt dezelfde is met Cornelis v a n Ca mp en of Kampen, die te Amsterdam, in 1635, op hoo­gen ouderdom nog leefde, aldaar lid van de Rederijkerskamer was en die met kunst 't gemeen beloop der dingen, Het nut der deugt en 't quaet der ondeught weet te zingers Deze, door W a g e n a a r vermeld, was welligt de vader van N i c o l a a s van Kampen, die mede bier volgt, en een broeder van den vermaarden Jacob van Cam p e n, vroeger vermeld. Zie W a g e n a a r , Beschrijo. van Amst. D. VIII. bl. 729, 731; Kramm, Lev. en /Perk. der Kunstsch. D. I. bl. 206, 214, I). III. bl. 834. KAMPEN (JACOB VAN) van Haarlem. Het is door den beer Kramm teregt opgemerkt dat Jacob van Kampen, te Haarlem geboren, niet dezelfde is met den bekenden bouw­meester van denzelfden naam, en dat eerstgenoemde veel vroeger dan de Iaatste geleefd heeft. Na op eene duidelijke wijze zijne ontdekking en de oorzaken der verwarring te hebben medegedeeld, komt de beer Kr a min tot het resul­taat, dat alles wat over Jacob v an Kampen, den bouw­meester, als schilder is medegedeeld, niet op hem, maar op zijn Haarlemschen naamgenoot moet worden toegepast. Wij merken bier op, mede naar bet berigt van den beer K r a m m, dat alsnu ook de niet gegronde twijfel vervalt omtrent de geboorteplaats van den bouwmeester, die mede uit de boven­genoemde verwarring dier twee personen ontstaan is. Zie Kramm, Lev. en 'Perk. der Kunstsch,. 1). I. bl. 207-209. KAMPEN (JAN VAN) was een dapper zeekapitein, van wiens afkomst en vroegere lotgevallen niets bekend schijnt. Reeds in 1656 had hij het bevel op het schip Jaarsveld, waarmede hij, en zeker reeds vroeger, deel nam aan den togt van de Ruiter naar de Oostzee in genoemd jaar, ter hulpe der- Denen afezonden. De vloot, op de terugreis door een zwaren storm beloopen wordende, geraakte van K a m p e n's schip in groot gevaar en verloor hij zijn fokkemast en boeg­ spriet. Hij behoorde vervolgens tot de vloot, onder bevel van den luitenant-admiraal v an Wassenaar, in 1653 ander­ maal ter hulpe van de koning van Denemarken afgezonden. Zijne dapperheil, daarbij ten toon gespreid, wordt zeer ge­ roemd, Hij klampte een schip van 42 stukken aan en deed het na een hardnekkig gevecht de vlag voor zich strijken. Zijn schip werd daarbij zwaar geteisterd. Zijn groote mast viel over boord. Zijn paveljoen, wand en boord en werden weggesehoten, en hij had de brand meer dan twee uren in zijn schip. In 1661 voerde hij het bevel op de Muiltromp van 42 stukken, en vergezelde de Ruiter naar de Middeland­ sche zee. Drie jaren later kreeg hij het bevel over een eska­ der van twaalf schepen, bestemd naar de kust van Guinea; doch deze onderneming had door de tijdsomstandigheden geen voortgang. Zijn verder bedrijf is ons onbekend. Zie Brandt, Lev, van de Ruiter, bl. 103, 154, 221, 225; de J on g e , Ge8chied. van het Ned. Zeewez. D. IL St. I. bl. 250, 260, 321-724. K AMPEN (NrcoLAAs VAN) of van C amp e n, was waar schijnlijk een neef van den vermaarden bouwmeester vroeger genoemd , en een zoon van Cornelis boven vermeld. In 1634 tot raad. der stad Amsterdam benoemd, was hij ook regent van het weeshuis aldaar, en nict onbedreven zijnde in de bouwkunde, werd hem, bij de verbouwing van Cost e r's academie tot een schouwburg, het toezigt daarover opgedra­gen. I:Iij kweet zich zoo goed van de hem opgedragen taak, dat hij, om de woorden van den dichter Pe 1 s te gebruiken, Schoon klein van omtrek, groot, en wijd gelijk een kerk, het werk, Dee sebijnen; en 't gemak zo met de welstand paarde, Dat dit gebouw versierd met zulk een praeht en waarde, Gelijk zo braaf een' kunst, en groot een stad betaamt, Een meesterstuk verstrekte, en Sehouwburg wierd genaamd. Zie W ag e naar, Beschrijv. van Amst. D. VIII. bl, 742, 751; Kra m m, Lev en lferk. der Kunstseh. D. I. bl. 234. KAMPEN (NIc0LAAs GODFRIED VAN) werd den 15(1en Mei 1776 even buiten Haarlem geboren. Zijn vader was W ill e m van K ampe n, die met eenen anderen broeder, onder de firma Nicol a a s van Kampen en zonen de bloemisterii uitoefende, en zijne moeder heette Maria Stetius, welke van Crefeld geboortig was. Hij had het ongeluk zijn vader, die een kundige en liefderijke leidsman zijner jeugd was, op den leeftijd van zeven en een ball jaar, door een noodlottig toeval te verliezen, doch had bet geluk van onder het bestuur van waardige voogden te komen, die den veel belovenden en van zijne vroegste jeugd uiterst leergierigen jongeling op een gymnasium te Crefeld bestelden, nadat hij te Haarlem aan de destijds bloeijende school van zekeren de Barr i e-r e s reeds het eerste onderwijs ontvangen had. Dit ge­beurde in 1785, en hij verliet den 12den October 1788 dit instituut, waar hij reeds groote vorderingen gemaakt had, om naar eene andere school te Muhlheim aan den Rijn te vertrekken, waar hij vier jaren bleef om zich voor den koopmansstand te bekwamen. In 1792 te Haarlem terug­ge,keerd, nam hij terstond een ijverig deel aan de bloemis­terij , die onder toezigt van zijn voogd, den beer F r an go is Huurkamp, was voortgezet. Deze in 1794 overleden en de handel niet vooruitgegaan zijnde, besloten de overige voogden de zaken op te breken en te verkoopen. Van Kampen, ofschoon geenszins met dit plan instemniende, onderwieip er zich aan en hielp bedaard mede alle beschikkingen maken, die de verkoop moesten vooraf gaan. Na afloop daarvan besloot hij zich op den boekhandel toe te leggen ; de taal en letterkennis te Crefeld verworven, en te Muhlheim voor zijne uitspanning aangekweekt, zouden hem daarin te pas komen, terwijl zijne onverzaadbare leerlust daarin ruime voldoening zou vinden. Weldra werd zijn plan ten uit­voer gebragt, en reeds in 1795 vertrok hij naar Leiden, om aldaar bij de gebroeders M u r r a y , die zich voornamelijk op den Franschen boekhandel toelegden, te worden opgeleid. Reeds vroeger de gronden van de kennis der oude talen gelegd heb• bende, stelde hij zich door eigene oefening in staat om de meesterstukken der Grieksche en Romeinsche oudheid in het oorspronkelijke to lezen, en maakte hij zich mede, grooten­deels door eigene oefening, met de meeste nieuwere talen van Europa bekend. Als leerling woonde hij vier jaren bij de gebroeders M u g­ray in huis, en na dien tijd, en wel in 1801, kwam hij in betrekking tot de redactie van de Leidsche Courant. Als zoo­danig voor eene schrale belooning onafgebroken werkzaam, was nogtans zijne betrekking tot de zaken van zijnen patroon niet veranderd ; ja, hij kwam in 1802 zelfs tot het besluit om diens compagnon te worden. De zaken gingen evenwel zoo slecht, dat hij reeds in 1805, loon hij met mejufvrouw Jacoba van D u u r e n to Leiden hu W de, het geraden vond doze betrek king of te breken, die hem met verlies van zijn geheel vermogen bedreigde. Alzoo ontviel aan van K a m p e n andermaai het vooruit­zigt om zich eon bestaan to verschaffen, en als man van 29 jaren oud stond hij in de wereld, zonder now eon bepaald uitzigt to hebben om tot eenen gevestigden. stand te geraken. Hij was ecbter moor en meer tot de kennis zijner bekwaam­heden gekomen, en tot bet bescf om deze dienstbaar to ma-ken tot onderhoud van zich en de zijnen. Weldra deed hij de eerste stap op letterkundig gebied, en in bet onderwijs der nieuwe talen vond hij eon middel tot verbetering van zijn bestaan. Terwijl hij zich aldus bezig hield, word hem in 1810 het voorstel gedaan om de redactie op zich to nemen van eon staatkundig nieuwsblad, dat te Alphen zou worden uitgege­ven. Door allerlei schoone voorstellingen en blinkende belof­ten aangedrongen, gaf hij aan dit voorstel gehoor, en begaf bij zich met zijn gezin naar Alphen. Weldra ontdekte hij dat hij schandelijk misleid was, en gedurende de vijf maanden van zijn verblijf aldaar moest hij door allerlei letterarbeid in zijne behoefte voorzien ; ja, zoo donker worden zijne uitzigten, dat hij in beraad stond om eene hem aangebodene plaats van onderwijzer der kinderen in eene familie, op een dorp in Zuid-Holland, aan to nemen, on dezelve ook zou hebben aan­vaard, indien daaraan geene bepalingen verbonden waren ge­weest die op de verstoring van zijn huisselijk gcluk eenen grooten invloed zouden hebben uitgeoefend. Hij keerde alzoo in April 1811 to Leiden terug, aanvaardde, daartoe aangezocht , zijne vorige betrekking aan de Leidsche Courant en legde zich toe op het onderwijs geven in de Hoog­ duitsehe en Engelsche talen. Op voorspraak van zijne vrien­den verkreeg hij den post van bibliothecaris in de Bibliotheca Thysiana ; doch, ofschoon hij daardoor in bet genot van vrije woning geraakte, waren zijne verdiensten z66 gering, dat hij zich zelfs gedrongen gevoelde, om naar eenen post van on­derwijzer op eene school van het Haagsche departement der Maatschappij: tot Nut van 't Algemeen to staan, welke betrek­king hij waarschijnlijk zou gekregen en aangenomen hebben, indien hem dit niet ter goeder ure was afgeraden. Gelukkig volgde hij dien raad, want, terwijl men meer en meer zijne verdiensten op prijs begon te stellen, toonde men zich meer genegen om hem eindelijk in eene bepaalde letterkundige be-trekking te plaatsen, en zag hij zich, bij de nieuwe inrigting van het hooger onderwijs in 1815, tot lector in de Hoogduit­sche taal aan de Leidsche hoogeschool aangesteld. Bij de waarneming van deze betrekking voegde hij die van eene andere, en wel die aan het beroemde instituut van op­voeding voor jonge lieden van den beer P. de Raadt to Noortheij bij Leiden. Deze betrekking duurde zes jaren, van October 1823 tot October 1829. Wekelijks begaf hij zich op gezette dagen derwaarts, om de verst gevorderde kweekelingen onderwijs te geven in vaderlandsche geschiedenis en letterkunde, en het staat tot zijne eer aangeteekend, dat, de dag van zijn laatste bezoek voor den directeur zoowel als voor de leerlingen een dag van rouw was. Maar zij was het niet voor v a n K a m p e n , want zijn afscheid &gad- was het gevolg eener be­noeming, die beter paste aan zijne verdiensten. Toen namelijk de voortreffelijke J. P. van Capp ell e in 1829 aan de we­tensehappen en aan de doorlachtige school te Amsterdam door den dood was ontrukt, viel de keus op v an K a m p en , om het onderwijs in het yak der Nederduitsche letterkunde en vaderlandsche geschiedenis in zijne plaats aldaar voort te zet­ten. Schoon toen reeds den leeftijd van 52 jaren bereikt heb­bende, was zijne gezondheid nog ongekrenkt, zijne kracht nog onverzwakt, zijn moed nog jeugdig. Weldra schikte hij zich zijne taak aan te vangen, en op den 3Osten November 1829 aanvaardde hij die, door het houden van eene redevoering over den geest der Nederlandsche letterkunde, waardoor hij zich den weg tot de harten zijner aanstaande hoorders opende, en bewees dat geheel zijn letterkundig leven eene voorbereiding was geweest tot den post, dien hem nu was opgedragen. ij bekleedde dezen met grooten lof, ofschoon het niet kan ont­kend worden dat hij in ea opzigt aan zijne roeping niet voldeed, en dat hij te weinig of liever geen werk maakte van eigentlijke taalstudie en weldra verviel tot eene geheele nais ­kenning van deze. Op den 15den Maart 1839 werd van Kampen onver­wacht door den dood aan de wetenschap en de zijnen out 2 rukt. Door het geheele vaderiand werd dat verlies gevoeld. Alle geleerde genootschappen en maatschappijen, waarvan hij lid was, en weinige waren er waarvan hij het niet was, wa­ren, benevens de studerende jongelingen, in diepen rouw over zijn verscheiden gedompeld. Zijne leerlingen misten in hem een leidsman op de baan der wetenschappen, die hen niet minder met zijn voorbeeld voorging, dan hij hun door zijne wijze lessen voorlichtte. Maar het gevoel van droefheid ging gepaard met eene zucht om de nagedachtenis van hunnen leer­meester te vereeren, door zijn stoftelijk overschot naar de nieuwe begraafplaats te Haarlem te vergezellen. Ruim een honderdtal studenten, waarbij de beide hoogleeraren van het Doopsge­zinde seminarium, benevens de predikanten dier gemeente, waartoe v an K am pen behoorde, vergezelden den 20sten Maart in plegtigen optogt het lijk naar deszelfs laatste rust­plaats, terwijl twee hunner den hoogleeraar Samuel Mul­ler als sprekers vervingen, op eene wijze die hen evenzeer vereerde, als zij hunnen leermeester waardig was. Het is ons niet mogelijk in een kort bestek of met een en­kel woord aan te wijzen, wat van K a m p e n, door zijne tal­rijke geschriften voor de Nederlandsche letterkunde en geschie­denis gedaan heeft, of na te gaan wat er in die schriften te prijzen of of te keuren valt. Door verdienstelijke mannen is op eene breede schaal hulde gedaan aan zijne veel omvattende kennis, vooral in het yak der aardrijkskunde, oudere en then-were geschiedenis van alle volken, aan zijne ongewone gemeen­zaamheid met de beste voorthrengselen der oudere en nieuwere letterkunde, aan zijn levendig vernuft en geoefenden smaak, en aan zijn doorgaans zuiveren, keurigen en sierlijken stij1 maar het is ook door hen niet ontkend, dat hij, door te veel te willen schrijven, in sommige zijner geschriften eene mindere mate van kennis en vernuft heeft ten toon gespreid, dan hem eigen‘ was, en dat hij, door de levendigheid en sterkte van zijn gevoel, somwijlen in een verkeerd oordeel vervallen is omtrent personen en zaken, waarmede anderen niet kunnen stemmen. Hoe dit ook zij, zeker is het, dat hij door zijne werken, waarvan wij de heist aan het slot van dit artikel laten volgen, zich eene onvergankelijke eerzuil gesticht heeft, waarop zijn naam steeds met gulden letteren prijken zal. De afbeelding van v an Kampen ziet het licht. Zij toont ons zijn gelaat zoo als velen onzer het gekend hebben. Maar hoe getrouw ook het oorspronkelijke teruggevende, zij, nosh het oorspronkelijke, doet ons den man kennen, zoo als hij in wendig was. Zeker zullen er weinigen gevonden worden, wier uiterlijk zoo weinig overeenstemde met het innerlijke, zoo als zulks bij van K ampen het geval was. Dat breed en gerimpeld voorhoofd, dat under een zwaren gekrulden grijzen haarbos ten deele wegschoof, die zware oogkassen, waarin de heldere gramme oogen diep verborgen lagen, die sterk voor­uitspringende jukbeenderen; 'die breede neus en die grooto mond, zij gaven geen adel van geest, geen scherpte van oor• deel, geen gevoel te kennen; en toch bezat van Kampen dat alles in ruime mate. Hij was in den volsten zin een opregt, waarheidlievend, edeldenkend en gevoelio. mensch, een christen van den echten stempel. Men moest hem echter van nabij kennen om hem om zijne buitengewone eigenschappen te vereeren en lief te hebben; want even weinig als zijn ge­laat te leven gaf wat er in zijn edelen ziel omging, evenmin was zijn uiterlijk, zijne houding en zijn doer geschikt om ons een gunstigen indruk van hem te geven. Bij eene zekere on­beschaafdheid van manieren voegde zich eene verstrooidheid van gedachten, waardoor hij onw etend dikwijls aanstoot gat en waaraan een aantal verdichte verhalen hunnen oorsprong to danken hebben, die hem vaak in een bespottelijk daglicht stellen. Neen, wel verre van ruw en onbeschaafd was hij niet slechts een zeer gemakkelijke en zachte huisvader voor de zijnen, maar ook een hartelijk vriend voor alien die hem kenden en aan wien hij altijd een aangename en welkome gast was. Zijne ongeschiktheid om zich naar de vormen van het maatschappelijk leven te voegen, zijne onhandigheid en zijne vreemde manieren mogen velen ten aanstoot geweest zijn, dit is zeker, dat honderde van landgenooten, bij het vernemen van zijnen dood, diep bewogen waren en erkenden dat een man de oogen gesloten had die zij vereerden en liefhadden om de uitstekende gaven van geest en hart." De oorspronkelijke werken door van Kampen geleverd, en de zoodanigen uit den vreemde overgezet die door hare omwerking als oorspronkelijk kunnen beschouwd worden, zijn getiteld : Zeclekundige Schoonheden der Ouden, of keur van spreuken gezegden en verhalen, getrokken uit Latijnsche Schryvers, Leid. 1807-1810. 8°. 4 deelen. Geschichte der schônen Redekanste der Hollander; geplaatst in de 2e afdeeling van den lsten band van Eichhorn's Li­terar•Geschichte (1809.) Geschichte der Niederlandische Literatur ; geplaatst in de 2e afdeeling van den 3den band van Eichhor n's Literar•Ge­schichte (1812.) Dictionnaire de poche frangois et hollandois, principalement ca l'usage des employds civils et militaires, Dordr. 1813. 8°. Galerg van vermaarde vrouwen, naar het Hoogduitsch vrij bewerkt, Dordr. 1813. 8°. Beknopt Geschiedkundig overzigt der groote gebeurtenissen in Europa van den vrede van Amiens tot op de verovering van Parijs, Leid. 1814. 8°. 2 stukk. 2* Geschiedenis der Fransche lleerschappij in Europa, Delft, 1815-1823. 8°. 8 deelen. • Mnemosyne, Illengelingen voor Wetenschapnen en Fraaije letteren; verzameld door Mr. H. W. Ty de m an en N. G. van Kampen, Dordr. 1815-1821. 8°. 10 deelen. Siaat- en aardrykskundige beschrijving van het koningrijk der Nederlanden, benevens het Groot Hertogdom Luxemburg, Haarl. 1816. 8°, met eene kaart; 2e druk Haarl. 1827. 8°. Verkorte Gewhiedenis der Nederlanden, of der XVII Ne­derlandsche gewesten, Haarl. 1819, 1820. 8°. 2 deelen, met plat.; 2e druk, ald. 1827. 8°; 3e druk ald. 1838-1839. 8°. Verdediging van het goede der negentiende eeuw, tegen de bezwaren van Mr. I. da Costa, Haarl. 1823. 8°. 2e druk. De aarde beschouwd in haren natuurlijken toestand en ver­deeling door zeedn, rivieren, meeren, bergen en woestijnen, Haarl. 2 deelen met kaarten; 2e druk ald. 1824. 80.; 3e druk ald. 1841. 8°. De aarde bescliouwd in haven natuurlijken toestand enz., naar de vatbaarheid der jeugd ingerigt, Haarl. 1825. kl. 8°. met kaarten; 2e druk ald. 1841. kl. 8°. Handboek der Hoogduitsche letterkunde, bevattende eene Bloemlezing uit de beste Hoogduitsch,e Dichters, van de vroegste tyden af, iydrekenkundig gerangschikt, met levensberigten en ophelderende aanteekeningen, Haarl. 1825-1829. 8°. 4 stukk. Beknopte Geschiedenis der letteren en wetenschappen in de Nederlanden van de vroegste tijden af, tot op het begin der XIX eeuw, 's Hage, 1821-1826. 8°. 3 deelen. Proeve eener geschiedenis der kruistogten naar het Oosten, tot het jaar 1291, Haarl. 1826. 8°. 4 deelen met eene ge­kleurde kaart. Vaderlandsche karakterkunde of karakterschetsen van tijd­perken en personen uit de Nederlandsche geschiedenis, Haarl. 1826-1828. 8°. 2 deelen in 3 stukk. (zonder naam) Guide ou description historique et typogra­phique de la vile de Leide, aoec urn plan, Leide, 1826. 8°. Aan de Nederlanders bij den kampstrijd der Grieken, 's Hage, 1827. 8°. Geschiedenis van Griekenland, uit oude en latere schrijvers zamengesteld, Delft, 1827-1835. 8°. 7 deelen. Afrika en deszelfs bewoners volgens de nieuwste ontdek­kingen, Haarl. 1829. 8°. 3 deelen met platen. Handbook der dichtkunde en welsprekendheid uit het Hoogduitsch vertaald van J. J. Es c h en b u r g, ten aanzien der Neder­landsche letterkunde vermeerderd, tot eene handleiding bij voor­lezingen op middelbare en hoogere scholen, Rott. 1829. 8°. 2 deelen. Handboek van de geschiedenis der letterkundige beschaving, uit het Hoogduitsch van L. W a c hl e r, Haarl. 1830. gr. 8°. 2 deelen. (Ook onder den titel : Handboek van de ge­schiedenis der oude letterkunde. en die der middel-eeuwen.) Handboek der Hoogduitsche proza-schrifvers, Haarl. 1830. 80. 2 stukken. Redevoering over den geest der Nederlandsche letterkunde, vergeleken met die van andere volken, Haarl. 1830. 80. Bloemlezing uit de Fransche letterkunde, enz, Zutph. 1831 —1836. 8°. 2 deelen. Geschichte der Niederlande, uitmakende een gedeelte van de Geschichte der europdische Staaten van He e r en en Uk e r t Hamb. 1831 1833. 8°. 2 deelen. - Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa, enz. Haarl. 1831 1833. 80, 3 deelen in 4 stukken met platen. - Maga* voor welenschappen, kunsten en letteren, Amst. 1831. 8°. 10 deelen. (Met J. d e V ri e s) Hollands magazijn van letteren, weten­schappen en kunsten, Amst. 1832. 3 stukken. Geschiedenis van den viyftienjarigen vrede in Europa, van - 1815 1830, Haarl. 1832. 8°. De invloed van Nederland op het overige Europa; in twee voorlezingen, Haarl. 1833. 8°. Gedenkboelc van Neerlands moed en trouw, gedurende den Belgischen opstand, Haarl. 1834. 8°. met platen en eene kaart. Bloenzlezing uit Nederlanische proza-schryvers van de 16e — 19e eeuw, Amst, 1835. 8°. 3 stukk. Handboek van de geschiedenis der letterkunde by de voor­naamste Europische volken in nieuwe tijden, Haarl. 1835 — 1837. 8°. 4 deelen. De Levant of Mohammedaansch Azle, volgens de nieuwste ontdekkingen. Een werk ter bevordering der kennis van landen en volken en van derzelver voortbrengselen en handel, Haarl. 1836, 80. 3 deelen met platen. Zwitserland en de Alpen van Savoye, in tafereelen. Naar afbeeldingen op de plaats zelve geteekend, door W. H. Bartlett, Amst. 1836 1838. 8°. 28 aflev. met platen. - Verhandeling over den invloed der Engelsche Letterkunde op de Nederlandsche, uitgesproken in The English Literary Society, op Woensdag 8 Februarij 1832, benevens de verta­ling in het Engelsch door B. S. Nay l e r, net aanteekeningen uitgegeven op verz9ek van de ledèn, Amst. 1836. 8°. Geziglen in Holland en Belgie, naar teekeningen op de plaats zelve vervaardigd door W. H. Bar tiet t. Met historische en plaatselijke beschrijving van N. G. v an Ka mpen, Amst. 1838. royal 8°, 21 aflev. Griekenland en Europisch Turkye, volgens de nieuwste ontdekkingen. Een werk ter bevordering der kennis van tandem en volken en van derzelver voortbrengselen en handel, Haarl. 1838. 8°. met pl. Europisch Rusland en deszelfs bewoners (Met Wallachije en Noldavié), volgens de nieuwste ontdekkingen. Een work ter bevordering van landen en volken en van derzelver voortbreng­selen en handel, Haarl. 1838. 8°. met pl. Lessen van levenswijsheid, of Bloemlezing uit v an Ef e n's Hollandschen Spectator, Haarl. 1838. 8°. De valleijen der Waldenzen, geschied- en aardrijkskundig geschilderd. (Vervolgd door K. S y b r and 1) Amst. 1838--­1841. gr. 4°. 18 aflev. Levens van beroemde Nederlanders, sedert het midden der 16de eeuw, uit echte stukken opgemaakt, Haarl. 1838-1840. 80. 2 deelen. Geschiedenis der Christeliike kerk in de vroegste eeuwen tot op den tijd der kruistogten, Haarl. 1839. kl. 8°. m. pl. (Met D. V e e g e n s) Drietal levensbeschrijvingen van be­ roemde mannen, Haarl. 1840. 8°. Uitgelezene verhandelingen en redevoeringen, Leid. 1841. 8°. Na de opsomming van de oorspronkelijke afzonderlijk nit­gegevene werken, moeten wij nu verder gewagen van de in andere verzamelingen voorkomende verhandelingen door hem zamengesteld. Deze zijn getiteld : Geschiedkundig onderzoek omtrent de lolgevallen der dicht­kunst onder de meest bekende zoo oude ale hedendaagsche be­schaafde volkeren. Met goud bekroond door T e y 1 e r 's Tweede Genootschap en in het 15de stuk van deszelfs Verhandelingen opgenomen. (Haarl. 1807. 4°.) Verhandeling over de schijnbaar nog zoo onvolkomene uitbrei­ding der Evangelieleer onder het menschdom, vergeleken met hetgeen daaromtrent in oude tijden voorspeld is. Met zilver bekroond door T ey-le r' s Godgeleerd Genootschap en in het 23ste deel van deszelfs Verhandelingen opgenomen. (Haarl. 1807. 4°.) Verhandeling over de deugd en het geluk der oude meest beschaafde nation, vergeleken met die der volken van den te­genwoordigen tijd. Met goud bekroond door T e y ler 's God­geleerd. Genootschap en in het 24ste deel van deszelfs Ver­handelingen opgenomen. (Haarl. 1811. 4°.) Over de nuttigheid der vertalingen van de geschriften der oude Griek,en en Romeinen in het Nederduitsch, en over de wijze waarop die vertalingdn, behooren vervaardigd to zijn. Met goud bekroond door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen to Haarlem en in het lste deel harer Verhan­lingen opgenomen. (Haarl. 1815. 8°.) Verhandeling over de vijf beroemdste heldendichten van la­teren aid. Met goud bekroond door de Hollandsche Maat­schappij van fraaije kunsten en wetenschappen en in het 3de deel harer werken opgenomen. Hage 1817. 8°.) Verhandeling over de vraag : welke is het onderscheidend versehil tussehen de klassische Poezij der Ouden, en de roman­tische Poezy der Nieuweren. Met goud bekroond door de­zelfde maatschappij en in het 6de deel harer werken opgeno­men. (Leid. 1823. 80.) Verhandeling over de vraag : welke zijn de hoofdvereischten van den historischen stiji ? en welke der schrijvers, zoo van vroegeren als lateren tijd, hebben, bij vergelijking, de meeste derzelve in hunne geschriften vereenigd ? Met goud bekroond door dezelfde maatschappij en in het 8ste deel van hare wer­ken opgenomen. (Leid. 1830. 80.) Proeve van Nederduitsche vertaling van het 5e en 6e Boek van Herodotus. Met zilver bekroond door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap en in het 2de deel van deszelfs Nieuwe Verhandelingen opgenomen. (Utr. 1823. 8°.) Kort begrip der Algemeene Geschiedenis loopende van den ,dare 1795-1820; zijnde een vervolg op Cu r a s en Schrock. Met goud bekroond door de Maatschappij : tot Nut van 't Algemeen, en in den 11den bundel barer Verhandelingen het schoolwezen betreffende uitgegeven. (1821). Verhandeling over het kenmerkend onderscheid der welspre­kendheid van den Kansel , van de Pleitzaal, van de Raads­vergadering en van de Gehoorzaal . Met goad bekroond door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, en in het 3de deel, 1ste stuk harer Nieuwe Werken uitge­geven. (Leid. 1831. 80.) Bij de vermeldin0. van bovenstaande bekrooningen mag niet b onvermeld blij ven, dat, Coen er in 1830 onder de geheele Nederlaudsche natie een edele naijver ontwaakte, om het be­ narde vaderland te hulp te komen, en een ieder naar zijn vermogen daartoe offers bragt, van Kampen ook niet achter­ bleef en vier van zijne verkregene medailles, ter waarde van vijf honderd gulden als een offer nederlegde op het altaar van het door hem zoo vurig beminde vaderland. De voornaamste vertalingen door v a n Kampen geleverd, waarvan vele met ophelderende aanteekeningen door hem voor­zien zijn, zijn : Atala, of de gelieven in de woestijn ; uit het .Fransch van F. A. de Chateaubriand, 's Hage 1801. 80. Landreis door Griekenland in 1798 --1801; naar het Fransch van F. C. H. L. Po u q u e v ill e, Amst. 1808. 8°. 3 deelen, Corinna, of tafereel van Italie ; uit het Fransch van de Raronnesse van Stan Holstein, Haarl. 1809. 8°. met platen. Schoonheden des Christendoms, naar het Fransch van F. A. de Chaleaubriand, Leeuw. 1810. .8°. 2 deelen mot platen. Medea, treurspel, naar het Grieksch van Euripides, in Jam­ bische verzen gevolgd, Haarl. 1811. 8°. Reize van Parys naar .1 eruzalem en terug ; uit het Fransch vertaald van F. A. de Chate au br ia n d, Dordr. 1812. 8°. 2 deelen. Reizen in de Binnendeelen van Brazilig, benevens eene reis naar Rio de la Plata uit het Engelsch van .1. Ma we , Haarl. L818. 8°. 1ste deel (niet verder gevolgd.) Reize naar de bronnen van den Missouri, en door het vaste land van Amerika naar de Zuidzee, in de jaren 1804, 1805 en 1806; uit het Engelsch van L e w e en Clarke , Dordr. 1818. 8°. 3 deelen met eene kaart. Dagverhaal eener reize in de Vereenigde Staten van Noord. Amerika en neder-Canada in 1817; naar het Engelsch van J. Palmer , Haarl. 1820. 8°, met eene kaart. Algemeene geschiedenis, in 24 boeken uit het Hoogduitsch van .7. v o n M u l 1 e r vertaald, met bijvoegselen en aantee­kenzngen, Haarl. 1822. 8°. 3 deelen. Mathi/da, of gedenkschrzften nit de tijden der kruistog­ten , uit het Fransch van Mevrouw Co t tin , Amst. 1822. 8°. 2 deelen, Reize naar Brazing, in de jaren 1,815-1817, ?lit het Hoogduitsch van Max i m i l i a a n , Prins van Wied-Neuwied, Gron. 1823. 8°. 2 deelen met platen. Gedenkschriften der omwenteiing in het rijk van Mexico, met het portret van den generaal Mina, uit het Engelsch van W. Robinson, Haarl. 1823. 8°. Geschiedenis des Heidendonzs in Europa, buiten Griekenland en Rome, naar het Hoogduitsch van M o r i e en M u n t e r, Haarl. 1824. 8°. lste deel (niet verder gevolgd.) Mexico in 1823 , of be3chrijving eener reis door Nieuw Spanje, uit het Engelsch van M. B eull o c h, Delft, 1825. 8°. 2 deelen. Geschiedenis der aardrkskundige ontdekkingen zoo to land als ter zee, van de vroegste tijden tot op heden ; uit het En­gelsch van W. Coo l e y , met aanteekeningen , Haarl. 1835— 1838. 8°. 4 deelen. De wereldgeschiedenis, beknopt voorgesteld in tijdrekenkundige la!erelen tot onderwijs en ezgen oef ening . Naar het Hoog­duitsch, van H. A. G all , vrij vertaald, zeer vermeerderd en lot op onzen hid voortgezet, Amst. 1837. gr. 40. 2de druk. Bij den letterkundigen arbeid van van Kampen moet ook nog genoemd worden zijne medewerking aan het Uitlegkundig Woordenboek op de werken van Pie ter Korn el iszoon Hooft, dat door de zorg van het Kouinklijk Nederlandsch Instituut werd uitgegeven. Zijn aandeel aan dien arbeid bepaalt zich echter sleehts tot de letter W. Voorts was de werkzame man jaren lang een hoogst verdienstelijk medewerker aan de Vaderlandsche Letteroefeningen, de Boekzaal en de Vriend des Vaderlands, in welke Diet alleen honderden van beoordeelin. gen van zijne hand, maar ook een aantal belangrijke verhan­ delingen en opstellen van hem gevonden worden. Als bewijs 1aarvan noemen wij slechts de laatste vrucht van zijne werk­ zaamheid, welke hij zelf het publiek -aanbood, zijne Verhan. deling over de echtheid der Gedichten van Ossian, in No. 2, 3, en 4 van de Vaderlandsche Letteroefeningen van 1839 geplaatst. Zie Conversat. Lexik. Leipz. 1833. Band. II. s. 619-621 ; Alg. Konst.- en Letterb. 1839. D. I. bl. 178-182, 195, 210-213, 274-279; Siegenbeck, in de Hand. der Jaarl. Verg . van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1839, bl. 33-40 ; S. M ul­ler, Levens- en karakterschets van Nicolaas Go df r i e d van Kampen, (Haarl. 1840. 80. met portr.); D. W. v an den Brink, Nicolaas and fried van Kampen, geschetst als Mensch en Geleerde , (Leid. 1839. 80.) M u 11 e r, Cat. van Portrett. de Jong, Naaml, van Both.; Brinkman, Naaml. van Boek. ; Diverse Boeken-Catalogi. KAMPEN (D1EDERIK en JAN STAETS VAN). Zie STAETS VAN CAMPEN (DIERICK en JAN). KAMPER (G.), volgens sommigen te Leiden geboren, leef­de in het begin der achttiende eeuw en was een schilder van landschappen, dikwijls door de maan verlicht, hetwelk aan dezelve eenen zweem gaf van bet werk van A a r t van der N e e r. Zijne schilderijen zijn echter meer zwartachtig, kouder van toon en minder transparant dat die van zijnen beroemden voorganger. Zie van E y n d e n en van der Willigen, Geschied. der Fad. Schilderk. D. I, bl. 96; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. KAMPFER (ENGELBERT) was een beroemd reiziger nit de zeventiende eeuw, die den 16den September 1651, in de Westfaalsche stad Lemgo, in het graafschap Lippe, geboren werd, alwaar zijn vader, Johann Kampf er , predikant was, die hem tot geneesheer wilde opleiden. De kennis der natuur en die van den mensch in onderscheidene oorden behoorden tot zijne meest geliefkoosde oefening, en de zucht om daaraan in ruime mate zich te kunnen overgeven deed hem, na het verkrijgen der noodige kundigheden voor de uitoefening van zijn vak, besluiten te gaan reizen. Op „ieugdigen leeftijd bezocht hij het noorden van Duitschland , Pruissen, Polen en Zweden, en ging van daar als gezantschapssecretaris in Zweedsche dienst naar Rusland en Perzie. Te Ispahan, de hoofdstad van laatst­genoemd rijk, vertoefde het gezantschap twee jaren, en in dien tijd verzamelde Kam p f e r de belangrijkste bouwstoffen voor zijne besehrijving van Perzie, die hij later uitgaf. Zijne begeerte om het Oosten te bezoeken deed hem de voordeeligste aanbie­dingen, om naar Europa terug te komen, van de hand wijzen, en door aanbeveling van eenen Franschen geestelijke te Ispahan kreeg hij eene plaats als heelmeester aan boord van een Hol­landsch schip, waarmede hij naar de Nederlanden voer, en waar hij in dezelfde hoedanigheid' in dienst trad van de Oost-Indische Compagnie. Met de door haar uitgeruste vloot be­zocht hij Ceilon, Koromandel en Bengalen. In 1689 te Ba. tavia terug gekomen, maakte hij zich eerst met Java bek end , en vertrok in 1690 over Siam naar Japan. Tweemalen deed hij van uit Nangasaki eene reis naar Jedo, de hoofdstad des rijks, en keerde in 1692 te Batavia weder. Van daar in Europa teruggekomen, werd hij in zijne geboortestad tot lijf­arts van den graaf yan der Lippe aangesteld en overleed er den 2den November 1716. Ongetwijfeld bezat Kampfer veel kennis en bekwaam. heden, daar hij in zijn hoofdwerk omtrent de plaatselijke ge­steldheid en de natuurlijke geschiedenis van Japan de beste berigten geeft, die tot dusverre gedaan waren. Ter eere van onzen landgenoot, den vermaarden Jo h a n n es C a m p h u y s, moeten wij bier herinneren wat te voren op diens artikel ver­meld is, omtrent hetgeen K ampfer aan laatstgenoemde ver­schuldigd is. Er is daaromtrent nog rneer te zeggen. Toen Kampfer namelijk naar Europa vertrok had Camph u y s hem alles ter hand gesteld wat hij zelf, tot eene beschrijvincr van Japan betrekkelijk, in twintig jaren tijds verzameld had.°Deze bouwstoffen zijn door Kamp f e r in zijn hieronder ge­noemd werk gebruikt, doch hij heeft vergeten dankbaar te erkennen, wat hij in dezen aan C a m p h u y s verschuldigd is. Beider arbeid treffen wij aan in het op K amp fe r's naam uitgegeven werk over Japan. Hetzelve werd oorspronkelijk in het Hoogduitsch geschreven, doch door den ridder H. Sloane in handschrift gekocht, die het door Dr. J., G. Sche u. chzer in bet Engelsch liet vertalen. Eerst later verscheen het weric in het oorspronkelijk Hoogduitsch. Er bestaan van hetzelve de volgende uitgaven en vertalingen: The history of Japan, with an account of the ancient and present state and governm. of that Empire etc. TViht a deser. 'of the Kingdom of Siam. Transl. from the high-dutch Ms. of the author by J. J. Scheuchzer , Lond. 1727. fol. 2 vol e with pl. and maps. De Fransche uitgaven zijn getiteld Histoire naturelle, civile et ecclesiastique du Japon, traduit sur l'anglais de J. G. Schen chzer , la Haye 1729. fol.. 2 vol. avec pl. et cartes. Histoire de l' empire du Japon, traduit sur la vers. cingl. tie J. G. ,Scheuc/izer (par N a u cl 6) Anist. 1732,. 3 tow. pet. 8 . Avec pl. et cart. De Hollandsche uitgavei waren getiteld : Beschrijving van Japan, behandelende deszelfs geschiedenis en koophandel met de Nederlanders en Chinezen, tilt het En­gelsch vertaald van J. G. Scheu ch z er, 's line, 1729. fol. net pl. en kaart. De zoogenaamde tweede druk, Amst. 1733. fol., is dezelfde druk met anderen titel. Fen uittreksel ver­scheen, als deel van de Hi storische Beschrijving der Reizen, te Amst. 1758. 4°. met pl. en kaart. Eene door P h. K o r-b e r naar den Hoogduitschen druk voor de jeugd bewerkte uit­gave verscheen te Gouda 1851. in 16°. met edne plaat. G eschichte und Beschreibung von Japan. Aus den Original handschr. des Verfassers herausgeg . von W. D ohm, Lemgo 1777. 8°. 2 th. met Kupf. und Kart. Het andere werk door Kamp fe r zamengesteld is getiteld : Amoenitatum exoticarum politico-physico-medicarurn, quibus continentur variae relationes etc. rerum Persicarurn et ulterio­ris Asiae, fasciculi Tr, Lemgo 1712. 4°. cum fig. Eindelijk zagen het licht : Icones selectae plantarum, quas in Japonia collegit et de­lineavit, E. K. Lond. 1791. fol. De teekeningen van planten en overige natuurvoortbrengselen door K amp f e r bijeengebragt, zijn, benevens zijne overige rijke verzamelingen, overgegaan in de verzameling van den be r oemden Engelschen natuurkundige Hans Si oan e. Zie K a m p f e es Leven with. zijne Beschrijving van Japan; v an Kampen, Geschied. der Nederl. buiten Europa, D. II. 295-­304; C o 1 lot d'Escury, Boll. Roem, D. II Aanm, b1.298,noot b, D. VII. bl. 312, 313; Muller, Cat. van Boek. enz. over de Nederl. bezitlingen, bl. 37, 38; dit Woordenb. D. III. hi. 83. SA.MPHUIZEN (GERRIT) was te Groningen geboren en werd in 1762 ingeschreven als lid van de Earner van Pictura te 's Gravenhage. Na eenigen tijd aldaar gewoond te hebben is hij weder naar zijne geboorteplaats teruggekeerd. Hij sehil­derde portretten, landschappen en gezigten in miniatuur. Zie Kr a m m, Lev. en Ilierk . der Kunstsch. liAMPHUMZEN (TAN) werd in het jaar 1760 te Amster dam geboren, en aanvankelijk tot de steenhouwerij opgeleid. Hij betoonde echter meer lust tot de schilderkunst en genoot alzoo het onderwijs eerst van J. van Dregt, daarna van P. Bar biers de oude. In het jaar 1781 vertrok hij naar Frankzijk en behaalde in 1786 op de stads•academie te Bourdaux den prigs, op eerie­teekening naar het naakt model. In zijne geboorteplaats te­ruggekeerd, behaalde hij in 1791 op de stads teeken-academie den gouden eerepening. In 1792 naar Italic vertrokken zijade, was hij, door de staatsomwenteling die aldaar uitbrak, genoodzaakt Rome te verlaten. Hij kwam alzoo in 1793 te Amsterdam terug en vestigde er zich voor goed, zich bezig houdende met schilderen van portretten, zinnebeeldige en historische ordonnantièn, land­schappen, stadsgezigten en decoratiewerken. In 1802 be­haalde hij den hoogsten prijs bij de maatschappij Felix Merl­(is op eene historische teekening, voorstellende : Debutade, haars minnaars profiel afteelcenende. De -tijd van zijn over­lijden is ons niet bekend. Hij leefde nog in 1840 en was lid der koninklijke academie van beeldende kunsten te Am­sterdam. Zijne afbeelding ziet het licht in het bekende werk van J. E. Marcus, door H. W. Caspar i. Gedurende geruimen tijd tot aan 1840, toen zijn gezigt hem niet meer toeliet te schilderen, vond men op verscheidene tentoonstellingen van 's mans verdienstelijk werk, terwij1 het­zelve ook in sommige kabinetten wordt aangetroffen . Van zijne kunstwerken zijn eenige in plaat gebragt, waaronder de portretten van den voortreffelijken acteur A. S n o e k en diens zuster de verdienstelijke actrice, toen gehuwd met K a m p-h uyzen's broeder, die volgt ; zinnebeeldige voorstellingen op de godsdienst en de rede ; de terugkomst van prins Wil­1 e m te Scheveningen in 1813 en vier stuks uit den veldslag van Waterloo. Lie van Eyn den en van der Willigen, Geschied. der vaderl. Schilderk. D. III. bl 101-103, Aanhangs. bl. 196; I in­mer zee I, Lev. en Werk. der Kunstsch. K.AMPHUIREN (DIRK), broeder van den voorgaande, werd te Amsterdam geboren en was een zeer verdienstelijk tooneelkunstenaar, die, met zijne gade, Anna Ma r i a S n o e k, met wie hij in 1797 huwde, eene reeks van jaren de veree­rendste onderscheiding deelde, waardoor aan beider talent, in het vervullen der berangrijkste rollen, eene welverdiende hulde werd toegebragt. Hij mgt zich in de toejuichingen van het Amsterdamsche publiek, en elderS, verheugen tot aan zijnen dood, die in 1829 plaats had. Zijne of beelding , hem voor­stellende in bet karakter van Flodoardo, in het tooneelspel Aballino, door zijn breeder geschilderd, ziet het licht. Zie van Eynden, en van der Willigen, Geschied. der vaderl. Schilderk I). III bl. 103 noot i; van Halmael, Bijdr. tot de geschied. van het Tooneel enz. bd. 611 Muller, Cat. van Portret. waar zijn voornaam verkeerdelijk wordt opgegeven; uit medegedeeide berigten aangevuld. KAMPHUYZEN (G. VAN) schreef een : Choorzang, op het overlijden van Zijne Doorluchtige Hoog­held 147. C. H. Fits° , Prince van Oran. je enz. 's Hage 1751. Zie van Abkoude, Lijst van Akademische Redev. enz. op het overt. van 117„ C. H. Fri so, bl. 35. KANN (ANTHoNius), wiens geboortejaar en plaats even on­beke nd zijn als zijne overige lotgevallen. Alleen weten wij, dat hij, na 20 jaren lang advokaat te zijn geweest, in 1659 procureur-generaal bij het hof van Friesland was tot aan zijn dood, die in 1678 of 1679 voorviel. Hij was gehuwd met Rinski a, eenige dochter van T i m a e u s Faber, hoog­leeraar in de regtsgeleerdheid te Franeker, die weduwe was van den advokaat E i s o n i u s Sole am a. Hij maakte zich verdienstelijk door : De Decisien van het Hof van Frieslandt, vergadert ende bij ge­schrift nagelaten van de Heer G a ij us Na u t a, vermeerdert ende met een register verrijkt door de Heer A n t h o n iu s K an n , Procureur Generaal van Vriesland, Leeuw. 1779. In de stedelijke bibliotheek van Leeuwarden is eel,' folio handschrift in drie banden, waarin Kann van 1662 tot 1669 uittreksels of schetsen heeft geschreven van al de door hem gehoorde leerredenen der Leeuwarder predikanten, D tot eygen onderwiesinge en verbeteringe bij geschrifte gestelt." Zie Vriemoet, Ath. Fris. p. 137 ; ,Naamregist. der Proc. Gen. (Amst. 1748. 40.) bl, 8; de W al , Oral. de clar. Fris. Jure-consult. p. 38, 125, 130; uit medegedeelde berigten aangevuld. KANNENBURCH (HENDRIK VAN) was een rederijker die to Middelburg in de eerste helft der zeventiende eeuw leefde, en onder zijne zinspreuk, Godt is mijn Burght, in het licht gaf : Protest ofte scherp dreyghement, 't welck den Coninck van Spagnen is doende d' Heeren Staten Generael, den Prince van Oragnen enz.... Ter occasie van 't veroveren van de Silver. Pole. Met de antwoorde op het selve Protest. Als oock een Liedt, daer op passende, Middelb. 1629. Lof dicht, ofte Dancksegginghe, over de twee heerlijcice vic­ torijen, ons onlancx corts naer malcander van Go* de Heere verleent, namentlijck de Stadt Wesel ende 's Hertoghen-bosch, Middelb. 1629. Achteraan nog een Danck•liedt. 1-lij vervaardigde ook een gedicht in de Lof- Dichten, ter eeren den Doorl. Vorst Frederic Henric enz. Amst. 1629. Zie Ti el e , Bibl. van Pamflett. No. 2260, 2291, 2292. KANNGIESSER (D.) was Luthersch predikant te Parama­ribo sedert April 1824, waar hij op den 28sten Junij 1826 overleed, in den ouderdom van 45 jaren. Van hem zict het licht eene verhandeling : de pugna Officiorum, waarvoor hem door curatoren van het Stolpiaansch Legaat het accessit werd toegewezen, en welke verhandeling in de werken van dat Le­gaat in 1818 (Leid. 4°.) is opgenomen. Spoedig na zijne komst te Paramaribo vatte hij het voornemen op tot de uit­gave van een West-Indisch Tijdschrift ter bevordering van verstandelyke en zedelijke beschaving, doch door zijn spoedig daarop gevolgden dood is het bij het prospectus daarvan ge­bleven. Zfe Algem. Konsta en Letterb. 1826. 1), II bl. 193; de J ong Naaml. van Boek. KANTELAAR (JAcosus) werd te Amsterdam den 22sten Augustus 1759 geboren. Zijne ouders,- N i c o 1 a a s Rant e-la a r en E v a E y sbag, behoorden tot den gegoeden bur­gerstand en waren alzoo wel instaat om hunnen zoon, in wien zich reeds vroeg een uitstekende aanleg vertoonde eene ge­leerde opvoeding te geven. Op de Latijnsche school in zijne vaderstad ontving hij de noodige voorbereiding voor de lessen aan de Leidsche hoogeschool, werwaarts hij zich op zeven­tienjarigen leeftijd begaf, na gedurende twee jaar te voren aan de doorluchtige school te Amsterdam het onderwijs van den beroeinden Sc h u 1 t e n s in de Oostersche taal genoten te hebben. Te Leiden, waar hij de lessen van zijnen genoemden leer­meester, in dien tusschentijd derwaarts beroepen, mede volgde, hoorde hij Val e k e n a e r en Ruhnkeniu s, aan wier bij­zondere leiding hij zich overgaf, tevens zich toeleggende op die wetenschapen, die weer regtstreeks op de godgeleerdheid betrekking hadden. Van zijne vorderingen en ook van,zijn aanleg voor de kritiek gaf hij in 1781 een schitterend blijk in zijn Specimen observationem criticaruin ad quaedam Veteris Testamenti loco, na welks verdediging hij tot proponent werd aangenomen. Na eenigen tijd in zijne geboorteplaats, voor een der oudste leeraren, het Evangelic verkondigd te hebben, werd hij in 1782 beroepen te Westwoud, in Noord-Holland, en van daar in 1783 naar Almelo. Hier omhelsde hij, in 1786, met vuur de zaak der toenmalige patriotten, waarvoor hij openlijk uit­ kwam in eene aanspraak door hem aan de uittrekkende man­ schappen gedaan, die tevens als eene proeve van zijne wel­ sprekendheid dienen kan ook deed hij zich als een ijverig verdediger van de burgers dier stad kennen, toen zij zich aankantten tegen de heerlijke regten. Niet te verwonderen is het, dat hij zich daardoor het on­ genoegen van de Oranjegezinden, waaronder de ambachtsvrouw van Almelo, op den hall haalde. Hij achtte zich na het ge­ beurde ook niet veilig in die stad, waarom hij, toen door Pruissische tusschenkomst in 1787 de oude orde van zaken hersteld was, van zijne bediening afstand deed en zich te Amsterdam nederzette, waar hij als ambteloos burger leefde en zich geheel aan de beoefening der fraaije letteren overgaf. Later naar Kampen verhuisd, had de omwenteling van 1795 op zijn lot eenen aanmerkelijken invloed. De man, die zoozeer tegen de toen afgeschafte heerlijke regten geijverd had, kon niet lang buiten bediening blijven. Reeds tot het stadsbestuur zijner woonplaats geroepen, zag hij zich weldra, namens de provincie Overijssel, tot de eerste Nationale Vergadering afge­ yaardigd. Dear was hij een tijd lang, ook als voorzitter der vergadering, op zijne plaats, en toonde hij, dat standvastigheid in het verdedigen der beginselen van regtvaardigheid met ge. matigdheid konden gepaard gam. Zijn roem als welsprekend, kundig, ijverig en onvermoeid volksvertegenwoordiger was zoo groot, dat hem, bij het bijeenroepen der Tweede Nationale Vergadering de eer te beurt viel van, door niet minder dan veertien kiesgenootschappen, zich de waardigheid van volksver­tegenwoordiger te zien opgedragen. Hoedanig hij zich van dien last kweet heeft de geschiedenis van dien woeligen tijd vermeld. Zij leert ons hem kennen als den moedigen, den welsprekenden bestrijder van de al te snellen vooruitgang, en als den vijand van scheuring en vervolging want terwijl wij hem dan eens de regten der Joden met kracht van redenen hooren verdedigen , bewonderen wij hem bij eene andere ge. legenheid, waar hij in eene voortreffelijke redevoering de be-paling bestreed, naar luid van Welke eene staatkundige ge­loofsbelijdenis door alle ainbtenaren moest worden afgelegd, en hij zoowel het wederregtelijke, als het schadelijke van die gewetensdwang betoogde, willende dat de verkiesbaarheid tot ambten niet van gevoelens, maar van gedragingen zoude af­hangen. En toen een der vurigste uriitarissen hierop, in drift ontstoken, verlangde dat de vergadering zorg moest dragen, dat zij bij do natie niet werd miskend, en zij alzoo Kant e­laar 's rede openlijk mogt of keuren en wraken, antwoordde deze : » Ik sta er alleen voor, burger ! bij de geheele natie." De ondankbaarheid, waaraan meermalen groot e mannen in gemeenebestgezinde staten ten prooi staan , moest ook Kantelaar in ruime mate ondervinden. Altijd behoord heb­bende tot de gematigde partij , eigen eer en voordeel verza­kende, waar die van het vaderland moesten behartigd worden, werd hij, bij de omwenteling van den 22sten Januarij 1798, met vele anderen gevat en gevangen gehouden, tot de omwen­ding van zaken op den 12den Junij daaraanvolgende. Aistoen ontslagen, worden hem vele, even vereerende als voordeelige ambten opgedragen; doch zich eens voorgenomen hebbende tot bet ambteloos leven terug te keeren, bleef hij volstandig weigeren en niets was in staat hem van dat besluit of te brengen. Daar intusschen de behoeften van zijn vermeerderd huisgezin waren toegenomen, besloot hij op de eene of andere wijze hierin te voorzien en rigtte hij ten dien einde te 's Gra­venhage een bankiers-kantoor op, waarin hij, gedurende twaalf jaren, werkzaam was, doch dat hij sluiten moest, toen eene beroerte en daaruit ontstane zwakheden hem van alle werk­zaamheden moest doen afzien. Hij leefde vervolgens nog eenige jaren , te midden der zijnen, in zijne geboorteplaats in stile afzondering, geacht, zoo om zijne veelzijdige talenten als one zijn beminnelijk karakter, totdat hij op zijn buitenverblijf Landwijk , niet verre van Zwolle gelegen, den 7den Julij 1821 ontsliep. Ilij was twee malen gehuwd, eerst in 1783 met J o h a n n a d u S a r t, die reeds in 1790 overleed, daarna met Anna G e s i n a R e i s i g. Bij de eerste vrouw verwekte hij een kind en bij de tweede twee dochters. Zijne of beelding ziet het licht. In de school der klassieke oudheid gevormd, muntte K a n-t elaar als wijsgeer, staatsman, welsprekend redenaar, als lof­redenaar in bet bijzonder, als dichter, uitlegkundige en bijbel­verklaarder er. als verdienstelijk letterkundige uit. Maar de man, die S c h u 1 t e n s letterroem zoo welsprekend handhaafde mist nog altijd een hem waardig lofredenaar. Wij kunnen hem hier als zoodanig niet naar waarde schetsen„ En in de hoop dat een onzer geleerde maatschappijen, die zich liaastten om K an telaar haar lidmaatschap aan te bieden, nog een­maal den wenk zal geven tot bet zamenstellen van een hem passend gedenkteeken, eindigen wij dit artikel met de opgavo van hetgeen door hem in druk is uitgegeven. De invloed der ware verlichting op bet lot der Vrouwen, en het huwelijksgeluk. Deze redevoering, door Kantelaar in 1793 als voorzitter van de maatschappij tot Nut van 't Algemeen gehouden, is in het derde deel van de Redevoeringen en A znspraken, door ge­noemde maatschappij uitgegeven, te vinden, (Amst. 1793. 8°.) (Met B. F e it h) BOragen tot bevordering der Schoone Kunsten en Wetenschappen, Amst. 1793-1796. 8°. 3 deelen. Lofreden op H. A. S c hult e n s , openlijk uitgesproken te Leyden, Amst. 1794. 8°. (Met R.. Feith) Ode aan R. J. Schimmelpenninck, in Mei 1805. Amst. 1805. 8°. (Met M. S i e g e n b e e k) Euterpe, een Tijdsclzritt ter bevor­dering van fraaije Kunsten en Wetenschappen, Amst. 1810. 8°. 2 stukk. Verhandeling over het herdersdicht, 's Hage 1813. 8°. In 1791 met goud bekroond door het Leidsche taal- en dicht­ genootschap : Kun8t vtordt door arbeid verkregen, doch eerst in 1813 door de Hollandsche maatschappij van fraaije letteren, kunsten en wetenschappen, in het 2de deel barer werken nit. gegeven. In 1789 ging de Nederlandsche Bibliotheek van Petrus Hofs t e d e, onder den naam van Vaderlandsche Bibliotheek, aan bet bestuur van Kantel as r over, doch reeds in 1790 deed hij als zoodanig vrrj willig afstand, met een berigt aan het publiek, opgenomen in den Algenzeene Konst- en Letterbode (1790, 4de deel bl. 144), waarin hij tevens verklaart de schrijver te zijn van de recensien van de Biddagsreden en van de Apologie tegen de Schrjvers der Vaderlandsche Bibliotheeic, uitgegeven door P. H of s t e d e. 's Mans vrije, milde en tot verdraagzaamheid opwekkende denkwijze is bovenal te ontdek­ ken in het door hem ook daarin geleverde betoog, getiteld: Onkunde eene bron van onverdraagzaamheid, terwijl hij zich door zijne hermeneutische lessen, mede in de Vaderlandsche Bi­ bliotheek gegeven, als uitlegkundige en bijbelverklaarder ken­ nen deed. ' Van K an t e 1 a a r bezitten wij eene vertaling van F. v a n d e n T r e n c k, Bydragen tot deszelf4 levensgeschiedenis , uit het Hoogduitsch, Amst. 1794. 80. 4 deelen, en erne over­ zetting van den Latijnschen Lijkzang van H. de Bosch , op het afsterven van Nieuwlands Bade. Lie Vaderl, HiAt. ten vervolge op Wage na a r , 1). XIII. bl. 80-86, D. XXXV. bl. 99, 141, 345, 348, D. XXXVIII. bi . 177, 192, 1). XXXIX. bl. 93; A g. Konst- en Letter!). 1) IV. bI. 144, D. VII hi. 2; Nieuwe dig. Konst- en Letterb. D. I. bi. 195, 1821. 1). II. bl. 33, 65-72; van der A a, Geschied. van den Oorl. I). V. hi. 417, 418, 419, D. VI. bi. 137-444, 452, 453 ; Siegenbeeek, in de Handel. van de Naatsch. der Ned. Letterk. te Leid., 1822, hi. 2; van ICampen, Gesehied. der lett. en wetensch. in Nederl. bl. 503, 504, 505, 506, 519, I). bl. 217, 218, 232; Witsen Geysbeek, -Woordenb. van Ned. Dicht; Y p e y en Derinout, Geschied. der Ned. Here. Kerk. D. III. hi. 664-671, Aant. 282; Siegen beck, Geschied. der Ned. Letterk. bl. 281, 305, 314, 339, C oil ot d' Escury, Holl. Roem. D. IV. St. I. bl. 92, St. II. bl. 339, 456, 457, 459, 4 63 ; Boekz. der gel. wereld , 1850, b. bl , 185-198; M u 11 e r, Catal. van Portrett., V r e e d e , Bijdr. tot de Gesehied. der om• wenteling van 1795-1798, bl. 16, 21, 70; G I asi us, Godgel. Nederl. ; verschillende boeken-catalogi. KANTER (JoHAN DE) P h i 1. z. werd geboren te Wissekerke in Noordbeveland, den 21sten Julij 1762, waar zijn vader, Philippu s, toen predikaut was. Zijne ouders op jeugdigen leeftijd verloren hebbende, trok zijn oom en voogd, Willem H o u w e r, notaris te Zierikzee, zich zijne belangen meer bij ­zonder aan. Hij nam hem bij zich in huis en deed hem onderwijs geven op de Latijnsche school, van welke hij op zijn achttiende jaar met lof tot de academische lessen bevor­derd werd. Hij bezocht de hoogescliool echter niet, maar legde zich, onder de leiding van zijnen oom, op het notaris­ambt toe, en werd in 1784 tot notaris te Zierikzee aangesteld. Bijzondere omstandigheden deden de praktijk verminderen en noodzaakten hem een ander middel van bestaan te zoeken. Reeds van zijne jeugd of aan beheerschte hem eene onverza­delijke zucht tot de natuur- en wiskundige studien. Meer en trifler van zijne kunde daarin bewijs gevende, werd hij in 1799 benoernd tot lector physicus aan het museum te Middelburg. Hij vertrok" derwaarts en legde zich ook op het privaat onderwijs in geometric, algebra, sterrekunst, stuurmaiis­kunst enz. toe, zich tevens met het schrijven en vertalen van werken, betreffende zijn vak, bezig houdende. Op den 19den December 1799 hield hij in de nieuwe kerk te Middelburg 3 eene redevoering, bij gelegenheid van het feest over de' ont­miming van den vaderlandt'schen grond door de Engelsche en Russische krijgsmagt, welke feestrede in dat jaar aldaar in het licht verscheen, en waarvoor de regering hem het stads­burg,erregt schonk. De raad der Amerikaansche kolonia stelde de Kanter in 1802 tot scheepsrneter aan, en bijna te gelijk werd hij be­noemd tot onderwijzer bij het instituut voor dijken en water­weringen in het departement Zeeland. Na reeds in 1789 tot lid van het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen te zijn verkozen, werd hij in 1806 tot deszelfs secretaris benoenid, welke betrekking hij, even als het lectoraat in het physiseh genootschap, tot zijnen dood, met lust en ij ver waarnam. Hij had zich intusschen zulk een naam gemaakt, dat de regering der stad Middelburg in 1807 niet aarzelde om hem tot lector in de wis-, natuur- en sterrekunde bij de illustre school aan te stellen. Tijdens de inlijving in het keizerrijk was hij be­noemd tot commies-griffier bij het Tribunal de premiere instance te Middelburg, welken post hij waarnam tot aan de bevrijdina des vaderlands, waarna hij zich tot commies ter provincial; griffie van Zeeland verkozen zag. Een en twintig jaren was hij in die betrekking werkzaam, totdat hij den lsten Januarij 1835, om zijne hooge jaren, zijn eervol ontslag verkreeg. Van de hem geschonkene rust had hij nog ruim zes jaren genot, tot hij op den 23sten September 1841 overleed. Hij was tweemaal gehuwd geweest. Eerst in 1785 met zijne nicht Adrian a de K an t e r, welke in het jaar 1787 overleed, na hem een zoon te hebben geschonken, daarna in 1789, met JGhanna Apollonia Bas ter, met welke hij 52 jaren in eenen gelukkigen echt sleet, en welke hem slecbts weinige weken voor zijnen dood werd ontrukt. Hij verwekte bij haar 4 kinderen. De Kanter was een man van buitengewone en veelzijdige kennis, die zich door onderscheidene wetenschappelijke geschrif­ten, van natuur- en geschiedkundigen aard, op eene vereerende wijze heeft doen kennen, en tot aan zijn dood toe steeds nut­tig werkzaam is geweest. Ms mensch was hij, zoowel om zijn godsdierfstig en zedelijk karakter, als om zijne verlichte denk­wijze geacht en bemind. Zijne verdiensten werden erkend door het Bataafsch genootschap te Rotterdam, door de maat­schappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden, door het provinciaal Utrechtsch genootschap en door het koninklijk Ne­derlandsch instituut, die hem tot lid aannamen, en die zijn heengaan als een groot verlies voor de wetenschappen aan­merkten. Behalve een aantal opmerkingen en mededeelingen, in de -Middelburgsche Courant van 1799 tot 1841 en elders voor­komende, en die hij gewoonlijk met den eersten letter van 35. zijnen naam teekende, zagen van hem de volgende geschriften bet licht, wier lijst, door wijlen den geleerden de Wind opgesteld, wij hier met eenige kleine verbeteringen en aan­vullingen overnemen. a. Natuurkundige geschriften: illloosdurende Almanak of Tijdwijzer, Zierikzee, 1793. 8°. Kennis en gebruik der Barometers en Contrarolleurs, zee, 1791. 1 vel in piano (Louder naam). Vergelijkende tafelen van voet- en vochtmaten en pondge­ wigten, Zierikzee, 1798, 8°. De Meekrap-teler en bereider; of volledige beschryving van het planten, reeden en bereiden der Meekrap , Dordr. 1802. 8", (Is tevens een stuk van de Volledige beschrijving van alle konsten, ambachten enz. Dordr. 1788. 8°.) Nieuwe Ecl;ptische Tafelen met derzelver toepassing 6p het tneetkunstig ontwerpen der Zon- en Maan .Eclipsen en der toor­ bijgangen van ill ercurius en Venus over de zon, Middelb. 1803. 2 deelen. Wiskundi ge verhandeling over de berekening van 't verma. gen der Uitwaterende Sluizen. In het lste deel der Nieuwe Verhandelingen van het Zeeuwsch G enootschap, Middelb. 1807. bl. 223 -352. Nieuwe Tafelen ter berekening van den tijc1 der Water-ge­tijden. (Nederduitsch en Fransch) Middelb. 1807. 80. Natuur- en geschiedkundige beschrijving van den Watervloed tusschen den 14 en 15 Januarij 1808, Middelb. 1808. 8°. Koordentafel oin hoeken op het papier to maken en to meters, Middelb. 1809. 8°. Gerneenzarne gesprekken over de nieuwe Maten en Gewigten, Middelb. 1812. 8°. Handboekje voor de ingezetenen van Zeeland, inhoudende eene vergettjking der aldaar in gebruik geweest zijnde Maten en Gewigten, met het Metrieke stelsel, Middelb. 1812. 8°.; 2de druk aid. 1813. 8°4 3de druk, 1829. klein 8°. 2 stukjes. Uitrek,ening der waarde van onderscheidene soorten van geldspecien, Middelb. 1812. kl. 8°. Beschrijving van den Watervloed, voorgevallen den 4 Febru. arij 1825, zoa veel betreft de provincie Zeeland, Middelb. 1825. 80. Gezigtkundige misvorming en herstel van figuren, beelden en teekeningen, Middelb. 1834. 8°. Aanhangsel daarop, Mid­delb. 1839. 2 stukjes met platen. Algerneene afstands wiper voor de provincie Zeeland, en herleidingstafel enz., Middelb. 1833. 8°. De navolgende opstellen komen van hem voor: Over den toren van Zierikzee en over dien van Wester. schouwen (met eene af beelding van laatstgemelde), voorname­3* lijk in betrekking tot bliksem-afteiders, in den Konst- en Let­ terb. 1792. in 40. bl. 17 en very. Eenvoudige verklarinq der waterweegkundige proef van Boyle; in de Iledend. Vaderl. Bibl. van Wetensch. Kunst en Sinaak, 1811. No. 3, Mengelw. bl. 112-120. Waarneminien wegens de Komeet van 1811, in den Konst. en Letterb. 1841. D. II. bl. 270-272. Eenige berigten over de uittverksels van den Bliksem; in het­zelfde ,,weekblad, 1812, D. I. bl. 403 -406. Nieuwe Orgelmakers Windwege• ; in hetzelfde weekblad 1821. D. II. bl. 115, 1824. D. II. bl. 319. Zodiakslicht, waargenoinen te Illiddelburg; in hetzelfde week­blad 1827. D. I. bl. 221. _lets over den Barometer; in hetzelfde weekblad, 1827. D. I bl. 355, 373. Over den Thermometer; in hetzelfde weekblad, 1829. D. I. bl. 310. • lets over de Bliksem-afleiders; in den Zeeuwsche Alman. 1839 bl. 85-94. Over de zoogenaamde verschillende of vallende Sterren; in den Zeeuwsche Volks-Alman. bl. XLIV Bet Ifs; in denzelflen Almanak, 1842. bl. 38-50. b. Geschiedkundige geschriften. Chronijk van Zierikzee, Zierikz. 1794. 8°.; 2de vermeerderde druk ald. 1795. 8°.; vervolgd door 0. G r o en eyk, aid. 1821. 80. .De Franschen in Walcheren. Middelb. 1814. 8°. Redevoering bij de ontblooting van het Praalgraf der Luit. Admiralen Jan en Cornelis Evertsen, Middelb. 1818. ; met afbeeld. Lofrede op Jhr. Jacob H e n d r i k Scherer, oud Gou­verneur der provincie Zeeland, Middelb. 1822. 8°. (Is tevens het 4e deel le stuk van de .Nieuwe Verh. van hat Zeeuwsch Genootsch.) (Met J. ab Utrecht Dresselhuis) De Provincie Zee­land, Middelb, 1824. 8°. met kaart en gegraveerde tabellen. (Met denzelfden) Oorspronkelijk,e swig:en betreffende de uit­vindin .der Ve•rekykers der stall Middelb. 1835. 8°. (Eene latere bijdrage op het vorige werk). Levensschets van Job B a s t e r; in den Vriend des Vader­lands, 1831. No. 2. Behalve eenige andere kleinere stukjes, ook dichtstukjes, aankondigingen van Zon- en Maan-eclipsen, eene populaire be­schrijving van het werktuigelijke der stoombooten, schreef hid ook een stukje getiteld Pligten omtrent stervenden en gestor­venen of raadgeving tot het behandelen van stervenden, en over den schijndood, het gevaar van levend begraven te worden, en _de middelen om zulks voor te komen, in 1819 door de Maat­ echappij : tot Nut van 't Algemeen, te Amst. in 8°. uitgege­yen, en in 1822, in het Fransch vertaald, te Namen in het licht verschenen. Het Zeeuwsch genootschap, aan welks be­moeijingen, in vereeniging met die van gemelde maatschappij, men dat boekje te danken heeft, bood hem, ter vereering daar­voor, een fraai exemplaar van B u ffo n en D a u b e n t o n 's Histoire Naturelle, generale et particuliere etc. , en de gemelde maatschappij een volledig exemplaar harer werken aan. De door de Kanter in handschrift nagelatene werken zijn, ingevolge zijne uiterste wilsbeschikking, na zijnen dood, ver­brand. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1841, D. II. bl. 241, 242 ; Hand. der jaarl. vergad. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leid M. 15; Programma van het Prov. Utr. Gen. 1842. bl. 2; Collot d'Es eury, Iloll. roem, D. VII. bl. 127, 128; Mr. S. de Wind, Johan de Kanter Phil. z. enz. in Nehalennia, 1850. bl. 199-210, door ons voornamelijk gevolgd; de Navorscher, D. IV. bl. 283, D. V. Bijbl. bl. XLIX; de Jong, Naaml. van Boek.; Brink. m a n , Nuanil. van Both. KANTER (Scum DE), een broader van den voorgaande, werd in 1764, te Wissekerke in Zeeland, geboren, studeer­de sedert September 1784 te ilarderwijk in de genees­kunde , en werd er den 5den Julij 1788 tot doctor in dat vak bevorderd, na verdediging eener dissertatio inauguralis de intempestivae medicationis, potiss. internae, inutilitate et noxis. Prom. Zich te Zaltbommel als geneesheer nedergezet hebbende, erlangde hij eene drukke praktijk en werd er ook tot lid der provisionele municipaliteit aangesteld. Na de omwenteling van 1795 werd hij door de representanten van Gelderland tot curator der Harderwijksche hoogeschool benoemd. Ondanks zijne vele bezigheden als geneesheer kweet hij zich van de hem opgelegde taak zoo gelukkig en getrouw, dat zijn vroeg­tijdige dood, den 16den Junij 1808 voorgevallen, een treffend en groot verlies voor die inrigting genoemd werd. Zie B o u m a n , Geschied. der Geld. Iloogesch. D. II. bl. 447, 469, 485, 534. KAPPELLE (JAN VAN DE) of, volgens den beer Kr a m m , aan wiens spelling wij ditmaal twijfelen, van der Cappell e, was een beroemd Hollandsch schilder van zee- en riviergezig­ten, die watt: schijnlij k omstreeks 1635 geboren was. Onzeker is het waar hij zijne kunst geleerd heeft, want zoowel de manier van Willem van de Veld e, als die van d e Vlieger en D u b b el s is in zijne stukken op te merken. Hij was volgens het oordeel van deskundigen een groot kolo­rist, en mag onder de eerste Nederlandsehe zeeschilders ge­rangschikt worden. Hij schilderde ook landschappen, gewoon­lijk bij wintergetijde, met een aantal schaatsenrijders. Zijne meeste schilderijen zijn naar Engeland vervoerd. Het museum B o y m a n s bezit van hem: Een stil water ; bij eene zandplaat liggen eenige vissehersschuiten. Zie `van Eynden en van der Willigen, Geschied. der va­derl . schilderk . D. I. bl. 163, 164, Allah bl. 117; Immerzeel, Lev . en Werk de. Kunstsch. op Rap e l l e; Kramm, Lev. en Werk . der Kunstsch . op Gap e I le; Cat. van schilder.. in het Museum B oymans te Roll. bl. 21. KAPPEYNE VAN DE COPPELLO (JoHANNEs). Zie COP­PELLO (JOHANNES KAPPEYNE VAN DE). KAREL I of de Groote (CHARLEMAGNE), Wij zouden van dezen magtigen, beheerscher in een woordenboek van Neder­landers geen melding maken, indien ook ons land niet een gedeelte had helpen uitmaken van zijn onmetelijk gebied, dat Frankrijk, met al wat oudtijds in den uitgestrekten zin tot Gallia behoorde, Duitschland, Spanje tot aan den Ebro, Italie tot in het Napelsche, met Sardinie, Corsica en de Balearische eilanden, omvatte. Zoon van P e p ij n, de korte, koning van Frankrijk, en van koningin Bert r a d a, werd hij te Ak en of volgens anderen op het kasteel van Salzburg in Opper-Beijeren, den 2den April 742 geboren. Na den dood zijns vaders in 768 als koning van een gedeelte van Frankrijk gekroond, terwijl zijn broeder K a r 1 o m a n den scepter over het andere gedeelte voerde, wept hij, na den dood van dezen, in 771 tot alleenheerscher van dat rijk gekozen. Het is geenszins ons plan om dezen waarlijk gtooten vorst in zijn roemvol leven van stap tot stap te volgen. Indien dit al tot onze taak behoorde, dan noch zou onze beschikbare ruimte zulks in geenen deele toelaten, Terwijl wij alzoo, ter regte kennis van hetgeen onder zijn bewind is voorgevallen, moeten verwijzen naar de bronnen aan den voet van dit arti­ kel vermeld, dienen wij toch met een enkel woord te gewagen, waarom wij hies zijn naam mede vermeld hebben. Onder de veelvuldige oorlogen en overwinningen, waardoor Karel de Groote zijn gebied van de Pyreneen tot aan de Oostzee en van den Atlantischen oceaan tot aan bet Karpati­ sche gebergte uitbreidde, behoort zijn langdurige krijg tegen de Saksers, wier landgrenzen zich tot aan den Rijn uitstrekten. in welken krijg de Nederlandsche gewesten, decls regtstreeks, kleels van ter zijde, gewikkeld werden. De Friezen, destijds nog onder het bestuur van hunnen heidenschen koning R a d- b o u d II, reeds gedeeltelijk tot de aanneming van het Chris, tendom gekornen , waren toen nog den Frankischen vorst vijandig ; maar weldra veranderde dit. Be moord aan B o n fa c i u s, zoo men wil op aanstoken van Rad bond gepleegd, deed vele reeds bekeerde Friezen zich met de Franken ver­ eenigen, om dien moord te wreken. Radboud, om zich staande te houden, riep de hulp van Wit ik ind, der Saksers opperhoofd, in, en deze rukte met eene groote magt Friesland binnen. Weldra werden nu. de Christenen door de Saksers verschrikkelijk vervolgd en tot omhelzing der oude godsd i ens t gedwongen. De Friezen, hierop af keerig van hunnen koning geworden, riepen, in 775, de bescherming van Ka r e 1 de Groote in, die tot beperking der geweldenarijen eenige be nd en naar Friesland afzond, op wiens komst R a d b o u d naar De­nemarken vlugtte en de Saksers naar hun land terugtrokken. Bij verdrag ging Friesland nu onder het bestuur van Karel de Groote over. Er is veel geschreven over den aard van de door de Friezen thans verkregene vrijheid: Terwijl sommigen die als geheel af hankelijk van den magtigen vorst gesteld hebben, hebben anderen beweerd dat van toen af aan de be-naming van vrije Friezen ontstaan is, en dezen den koning slechts als beschermheer hadden aangenomen. Wij achten deze zaak thans voldingend beslist. Het eigenlijke Friesland, door Karel vervolgens in een aantal landsehappen, waarover hij graven en schouten aanstelde, verdeeld, was, in den waren zin van het woord, vrij ; terwijl de andere volken van Europa destijds in dienstbaarheid en halide onderwerping verkeerden ; maar de Oost:Friezen; die met de Saksers gemeene zaak had-den gemaakt, werden eerst in 804 na hevigen tegenstand overwonnen en aan het gezag van Karel onderworpen. Gedurende den dikwijls hervatten strijd tegen de Saksers vertoefde Karel de Groote meermalen hier te lande. De stad Nijmegen scheen een van de door hem gelief koosdste verblij­yen te wezen. In Julij des jaars 777 zich er onthoudende, teekende hij er een giftbrief ten behoeve van de St. 1Iaartens­of Domkerk te Utrecht. Aan de oevers van de Waal had hij, in een bekoorlijk oord, een prachtig hof doen bou wen, waar hij ook meermalen een groot gedeelte van het jaar door­bragt en zijne plannen overwoog, om zijne vijanden te ver­slaan, zijn gezag te vestigen en zijn gebied uit te breiden. Wij zullen hem op zijne overwinnende togten, waaraan ook de Friezen een belangrijk en dapper deel namen, niet verder volgen ; ofschoon ook daarvan ons land, bepaaldelijk de oevers van den Rijn, getuigen waren. Na het onderbrengen van zijne ergste vijanden, die hij, om hen te bedwingen, dood en ver­derf gebragt had, was het zijn streven om de geslagene won-den, door de invoering van het Christendom, te doen heelen, en om, door de bevordering van kunsten en wetenschappen, een nieuw leven voor de onbeschaafde volkeren te doen aan­breken. Onder de wijze wetten, door hem gegeven, ontwik­kelde zich allerwege bloei en welvaart, en toen in 810 Fries-land door de Denen werd aangevallen, kon hij niet verhoeden dat een deel van het land verwoest werd, maar wilt hij toch door gepaste maatregelen verdere onheilen af te weeren. Niet lang meer daarna zou .K a rel den scepter voeren; gemat door jaren, ziekte en zorgen, overleed hij te Aken, den 26sten Januarij 814, en werd er in de St. Maria-kerk, door hem gesticht, ter aarde besteld. D Onder de vorsten, die ooit der menschheid ten zegen waren," zegt de heer A r e n d, bekleedt K a r e 1 de Groote eenen zeer uitstekenden rang ; en de karakterschets van dezen merkwaardigen man kan weinig anders dan eene lofrede zijn, bovenal wanneer men hem, gelijk de onpartijdigheid vordert, uit het standpunt van zynen tijd beschouwt, en zich door geene staatkundige of godsdien­etige vooroordeelen laat wegslcpen. Al vat den vorst groot maakt en den mensch veredelt, was in hem vereenigd. Een helder, veel bevattend en veel omvattend verstand, een groote, geoefende en krachtig werkende geest, openbaren zich in al zijne handelingen als regent, als veldheer, als wetgever, als bevorderaar der wetenschappen, en als mensch." En verder : ) Men heeft getracht de beginselen der daden van dezen groo­ten en weldoenden geest op te sporen. Laat edele roem- of eerzucht, laat menschenliefde, laten beide, gelukkig met elkan­der vereenigd, de drijfveeren geweest zijn, zij zullen de zede­lijke waarde van Karel verhoogen doch indien zij ook uit eene minder zuivere bron ontsproten, kunnen zij hem den naam van den grootsten vorst der middeleeuwen niet betwisten, wien de oudheid onder de half-goden zou geplaatst hebben, gelijk de kerk van Rome hem onder hare heiligen heeft opgenomen." Zie, behalve de geschiedschrijvers, in bet bijzonder Eginhar d, Vila el gesla Caroli 31agni, Colon. 1521, 40 Ultr. 1711. 40. G a i 1­I a r d, ilistoire de Charlemagne, Paris 1785. 4 vol. 120.; C a p e f igu e, Histoire de Charlemagne ; Biograph. univers. T. IV. p 247, 248; van Loon, 4loude Doll. .Hist. D. II. het regist. op K arel; lioogstraten, Iroordenb. op Karel; Collot d'Eseury, .Moll. roem, bet regist. op Karel; van Kampen, Karakterk. der va­derl. geschied. D. I. bl. 53, 58, 63 ; A r en d , Algem. Geschied. des vaderl. D. I. bl. 346 —379; de vrije Fries, D. V. bl. 193— 225 ; Eekh off, Beknopte geschied. van Friesl. bl. 33-41, 85, 456, 490; van der Chijs, de Afunten van Gelderl. bl. 3; de Munten van Overijssel, bl. 10, 21, 22, 229 ; de Munten van Friesl. Gron. en Drenth. hi. 5, 7, 11, 559, 561 ; de Munten van Iloll. en Zeel. bl. 4, 12, 126 ; de Munten van Utrecht, bl. 9. KAREL I, hertog van Bourgondi6, graaf van Holland, bij­genaamd de Stoute, de zoon van F i 1 i p s , hertog van Boar­gondie, bijgenaamd de Goede, en van diens derde vrouw Isabella van Portugal, werd den 10den November 1433 geboren. Reeds vroeg bespeurde men in hem eene groote neiging tot oorlog voeren, die zijn vader te vergeefs zocht te matigen. Niet eer dan in 1451 komt de jeugdige vorst, die den titel van graaf van Charolois voerde, in de geschiedboeken voor. In dat jaar toch werd hij door zijn vader tot P stad hoa • der generaal zijner landen van herwaarts over" aangesteld en naar Zeeland gezonden, waar hij gezag uitoefende en ten be­hoeve des hertogs eene bede hief. Hij nam vervolgens deel aan zijns vaders togt tegen de oproerige Gentenaars. F i 1 i p s had getracht hem, onder het voorwendsel dat men nog geene wapenrusting voor hem gereed bad, te Brussel op te houden, dock hij verklaarde Bever in zijn wambuis ten stride te willen trekken, dan zijnen vader de weerspannige Gentenaars niet helpen bed wingen." Hij woonde de gevaarlijkstc gevech­ten bij en keerde, na het eindigen van den krijg, met roem overladen, in Zeeland weder. Gestreng handhaafde hij te Zie­rikzee refit en geregtigheid, tuchtigde de geweldenarijen der heeren van Haemstede en hield alles in rust. Pit verrigt hebbende trok hij wederom naar Vlaanderen, om in 1454 zich in het huwelijk te begeven met I s a bell a van Bo u Thou , zijnde K a t h ar n a , dochter van koning Ka r el VII van Frankrijk, met wie hij in 1439 reeds als kind verbonden was, op den 28sten Julij 1446 overleden. Heerschzuchtig, woelziek en onbuigzaam van aard, bekleed met de opperlandvoogdij over Holland en Zeeland, had K a-r e 1 in die gewesten niet alleen de aanzienlijkste leenen aan zich getrokken, maar ook door miidel van indijkingen nieuwe heerlijkheden en uitgebreide bezitiingen verworven, waardoor zijn aanzien en zijn gezag zeer vermeerderd was. Was deze inagtsvermeerdering aan zijn vader niet aangenaam, hem hin­derden verscheiciene zaken in zijns vaders regering. Bovenal verwekte het zijn misnoegen, dat de oude vorst te veel het oor leende aan de raadgevingen van Jan v a n Cr o y , een zijner voornaamste staatsdienaren. Een en ander zette tusschen vader en zoon kwaad bloed ; de verwijdering nam meer en meer toe en klom eerlang tot zulk eene hoogte, dat F i 1 i p s last gaf om zijn zoon in hechtenis te nemen. Deze, bij tijds gewaarschuwd, ontkwam het hem dreigende gcvaar door de vlugt, begaf zich naar Holland en oefende aldaar veel gezag uit, want in 1462 veranderde hij te Dordrecht buiten tijds de regering en bragt te 's Gravenhage het geregtshof op een anderen voet. Omstreeks dezen tijd geraakte K a r el in twist met L o d e-w ij k XI koning van Frankrijk, en smeedde hij met de vijan­den van laatstgenoemde aanslagen tot diens verderf. Meer en meer wakkerde de haat tusschen beide vorsten aan, vooral toen K a r el , die zich toen met zijne gemalin te Gorinchem beyond, in laatstgenoemd jaar eene zamenzwering tegen zijn persoon ontdekt had, die op last zijns vaders, doch op aan­stoken van Frankrijk, ondernomen zou worden. Na de misluk ­king er van gaf hertog F i I i p s bevel, om zijn zoon en eenige van diens aanhangers gevangen te nemen ; maar K a r e 1, steeds van gewapenden vergezeld, wist dit bevel te verijdelen, en liet twee personen onthoofden, die getracht hadden hem door ver gif te doen omkomen. De pogingen door K a r el aangewend, om zich met zijn va­der te verzoeneu, warden, in 1464, met eenen gewenschten nit-slag bekroond. Kort daarop ondernam de Koning van Frank­rijk andermaal een aanslag, om Karel, dien hij als zijn ergsten vijand vreesde, te doen opligten en gevankelijk naar Frankrijk te voeren. Deze onderneming, en alzoo ook die om den ouden hertog weg te voeren, waarvan bet gerucht ging, mislukte, en ofschoon de Fransche vorst poginger_ aanwendde om zich te verontschuldigen, en zelfs een gezantschap naar F ilip s afzond om, zich van de hem aangetijgde misdaad te vrijwaren, niets mogt hem paten. De teerling was geworpen, en met de hood­schap die Karel den Franschen gezanten aan hunnen vorst medegaf : n Beveel mij nederig aan in des konings gunst. Zeg hem, dat hij mij door zijnen kanselier goed het hoofd heeft gewasschen, maar voeg er bij dat het hem berouwen zal eer een jaar verloopen is" was het lot van de volgende tijden beslist. K a re 1 hield woord. Reeds v6Or het overlijden van zijnen vader met alle magt bekleed, rukte hij nog in datzelfde jaar (1465) met een aanzienlijk leger naar Frankrijk, en op den 16den Julij had te Montlheri een bloedig treffen plaats, waarbij Karel het veld behield, en dat door bet sluiten van den vrede op den 5den October gevolgd werd. De Luikenaars, die zich met koning Lode w ij k tegen K a r el verbonden hadden, on­der vonden daarna des graven wraak op eene gevoelige wijze. Na alzoo zijn vijand getuchtigd te hebben, was hij er op bedacht zijne magt te versterken door een verbond van we­derzijdsche bescherming met Engeland. Zulks kwam den 23sten October 1466 tot stand, en de vriendschapsband , toen door Karel met Eduard IV, koning van Engeland, gesloten, werd ongeveer twee jaren later nog sterker aangehaald, toen K a r el, wiens gemalin I s a b el la van Bourbon in 1465 overleden was, met M a r g a r e t h a van York, 's konings zuster, in het huwelijk trad. Inmiddels was hertog F i l i p s in 1467 overleden en Karel daarop in Vlaanderen en Brabant als beer gehuldigd. De vernieuwde aanval der Luikenaars, die hij andermaal in een zwaren veldslag bij St. Truijen overwon, en zijn huvvelijk waren oorzaak dat hij eerst in 1468 in Holland en Zeeland gehuldigd werd. Na afloop daarvan keerde Ka r el naar Brussel terug, en zag zich weldra op nieuw in oorlog met de Luikenaars gewikkeld, die andermaal in opstand gekomen waren, daartoe door den Franschen monarch opgezet. Vreesselijk was des hertogs wraak, die slechts door het vernielen van de stad Luik en omliggende streken kon bekoeld worden. Van daar teruggekeerd, wijdde Karel zijne zorgen aan zijne on tlerdanen en hield op verschillende plaatsen van zijn land de grafelijke vierschaar, tevens onderzoek doende naar de regts­-oefening in zijne staten. Zonder onderscheid van stand of rang beslistte hij, en vele grooten vonden in Item een gestreng regter, vele armen en geringen vaak een liefderijk helper. Zoo groot was 's vorsten regtvaardigheid, dat daarvan allerlei verbalen tot ons gekomen zijn, sommige waarvan de waarheid echter door velen in twijfel getrokken worden. De naauwel:jks geschorste krijg met Frankrijk, brak weldra met vernieuwde woede uit. Terwijl de Hollandsche vloot de Fransche noodzaakte naar eigene havens te wijken, was K a-r e 1, omstreeks 1472, met een magtig leger op nieuw in Frankrijk gedrongen, zwerende alles te vuur en te zwaard te zullen verwoesten. De stad Nesle werd door zijne soldaten uitgemoord, en Karel verheugde zich in het gezigt van de talrijke slagtoffers daar gevallen. Roye, Beauvais en andere plaatsen in het rijke land van Caux troffen hetzelfde lot, Eindelijk werd een verdrag op den 14de11 Januarij 1473 ge­sloten, dat, nog eens verlengd, voor eenigen tijd een einde maakte aan den strijd met Frankrijk. Zulks was aan K ar e 1 niet minder welgevallig dan aan den koning van Frankrijk. Altijd bedacht op vermeerdering van zijnen magt, was hij naar zijne noordelijke staten geko­men, om bezit van Gelre te nemen. Daartoe had aanleiding gegeven de overeenkomst van K a r el met hertog A r n o u d van G e 1 r e, wanrbij laatstgenoemde aan den eersten zijn her­togdom en het graafschap Zutphen verpandde, indien Karel hem met geld tegen zijn zoon en de weerspannige Gelderschen te hulp kwam. Twee maanden na het tot stand kornen van deze zaak was hertog A r no u d overladen, ten gevolge waar­van Karel nog voor het einde van 1473 zijne heerschappij met twee Nederlandsche gewesten vermeerderd zag. Zooveel magtsvermeerdering deed Ka rel naar een hoogeren titel, en wel dien van koning van Bourgondie streven. Hij had daarover reeds met den Duitschen keizer Fred rik III onderhandeld, die daartoe wel ooren had, doch voor zijn zoon, den aartsbertog Ma ximil ia a n, Karel 's dochter Maria ten huwelijk eischte. De hooge eischen door Karel gedaan, kon evenwel de keizer niet inwilligen, en op den avond voor den dag tot de kroning bepaald was deze in stilte afgereisd, zon­der den hertog vaarwel te zeggen. Deze, ofschoon woedend over de geledene teleurstelling, moest echter voor alsnog den keizer en de rijksgrooten ont­zien, totdat hij zijne uitgebreide staten aaneen gehecht had. Daartoe moest hij zich van al de plaatsen aan den linker Rijnoever tot aan het graafschap Ferette, hetwelk hij van Si­gismund , hertog van Oostenrijk, gepand had , meester maken. Over dat graafschap had hij , zekeren Pieter H. o­genbosch tot landvoogd aangesteld, die, door zijn ge­weldig beheer, zich de haat der bevolking en ook van den hertog Sigiamund en de Zwitsersche bondgenooten, wier. regten hij evenmin eerbiedigde, dermate op den hats haalde, dat hij gevangen, onthalsd en de Bourgondische krijgsmagt het land uitgejaagd werd. Dit kon K a r e 1 niet straffeloos aanzien. Aan het hoofd van een talrijk leger trok hij op en belegerde de stad Nuis, die hij te vergeefs trachtte te bemagtigen. De Zwitsers sloten hierop een verbond met K a r e 1 's ouden vijand, den koning van Frankrijk, en weldra verklaarden K a r e 1 den oorlog. In een bloedig gevecht bij Hericourt werden de Bour­ gondiers geslagen, ofschoon zulks den hertog van Nuis niet aftrekken kon. Nieuwe krijgshenden rukken aan, waartoe zoo­ wel Holland en Zeeland als Gelre belangrijke soinmen moesten opbrengen. In weerwil van het naderen van keizer F r e­ derik III werd de belegering der stad krachtig voortgezet. De koning van Frankrijk wist hierop ook den hertog van Lotharingen in Luxernburg te doen vallen, de Zwitsers tot nieuwe aanval tegen den hertog van Bow gondiii op te wekken, en den keizer te bewegen met zijn leger tot ontzet van Nuis op te rukken. K a r e 1 was door dit alles niet van zijn plan af te' brengen, en bevorderde daarmede zijne eigene ondergang. In weerwil van zijnen trots moest hij tocli voor de overmagt buk­ ken, en het oor leenen aan vredesvoorstellen. Maar nog eene laatste poving wilde hij beproeven. Geweldig tastte hij voor ' Nuis het keizerlijk leger aan, en slechts de nacht kon aan zijne overwinning in den ongelijken strijd een elude maken. De keizer was alzoo wel geneigd om vrede te maken, waar­door dan ook weldra een bestand gesloten werd, waarin de koning van Frankrijk noch de overige zaamverbondenen be­grepen waren. De strijd met dezen werd alzoo na Karel 's aftogt van Nuis voortgezet, doch weldra werd er tusschen den hertog en den koning van Frankrijk een bestand voor den tijd van negen jaren op den 13den September 1175 gesloten. K a r e 1 weudde hierop zijne strijdkrachten tegen den hertog Rene van Lotharingen, (lien hij weldra noodzaakte naar Frankrijk te vlugten, daar, door de overgave van Nancy, ge­heel Lotharingen in zijnen matt was. Nu maakte de overwin ­nende vorst zich gereed om in het begin des volgenden jaars de Zwitsers te tuchtigen, die voortgingen om op Bourgondisch grondgebied hunne verwoestende strooptogten voort to zetten. Alle pogingen door koning L o d e w ij k van Frankrijk en anderen aangewend, om Karel van dit voornemen af te bren­gen en tusschen hem en de Zwitsers een verdrag op billijke voorwaarden te sluiten, waren vruchteloos. In het begin van 1476 stelde hij zich te Nancy aan het hoofd van een magtig leger en beyond zich binnen weinige dagen te Besancon. Wel­dra raakten de beide legers handgemeen, en op den 2den Maart werd K a r e 1 in een hevig gevecht nabij Granson ten eenemale geslagen en op de vlugt gejaagd, met verlies van al zijne kost. baarheden. Diep ter nedergeslagen over dit , verlies, was hij slechts op wraak bedacht. In allerijl bragt hij een nieuw leger van 25000 man te veld en sloeg het beleg voor Marten of Morat, aan het meer van dien naam, nabij Bern. De Zwit­sers, ruim 34000 man sterk, onder het opperbevel van Rend hertog van Lotharingen, tastten welds zijne verschansingen aan en Karel werd voor de tweede maal, op den 22steu Junij, geslagen en op de vlugt gejaagd. Ongeveer 10000 zijner strijders waren gesneuveld en meer dan de helft werd na den slag in koelen bloede door de Zwitsers vermoord . Nog eens besloot Karel ecn nieuw leger op de been te brengen, of­schoon de meeste zijner staten hem daarin weigerden te hulp te komen. Vreesselijk was zijn toestand. Bijna twee maanden bragt hij besluiteloos door, welken tijd door den hertog van Lotharingen benuttigd werd om zijn verloren getiied terug te winncn. Nancy keerde onder deszelfs wettigen bezitter weder en weldra was geheel Lothalingen, dat de Nederlanden aan Bourgondie verbond, bedreigd. Om dit te beschermen trekt Karel met slechts 6000 man ten strijde en slaat het beleg voor Nancy. Rene van Lotharingen daagt met een leger van omstreeks 20000 man op en biedt den hertog den strijd aan, welke dien, ondanks het belangrijk verschil in magt en niettegenstaande zijne troepen tot op de helft door koude en ongemak verminderd waren, aanneemt. De uitslag was niet twijfelachtig. Niettegenstaande het verrigten van wonderen van dapperheid werd Karel 's lege r op den 5den Januarij 1477 geheel verslagen, en hij zell sneuvelde daarbij. Twee dagen later werd zijn lijk gevonden, met het gelaat in eenen poel vast gevroren en naauwelijks kenbaar, daar het hoofd van het oor tot aan den mond gekloofd en het ligchaam op twee plaatsen met eerie laps doorboord was. Dus was het einde van den magtigsten vorst uit het Boar­gondische huis. Met hem verdween deszelfs luister, die gedu­rende honderd twintig jaren gebloeid had. Zijn dood werd met vreugde in de Nederlanden vernomen, omdat men onder het bestuur van zijne eenige dochter , Maria van Bou r­gond i e , die wij later zullen behandelen, betere en min­der drukkende tijden meende te gemoet te zien. Men rigtte hem ter eere in de Lieve-Vrou'wen-kerk te Brugge een praal­graf op, maar geen burger woonde de lijkdienst van den overledenen vorst bib en geen traan werd er over zijn treurig lot door iemand gestort. Zoo ooit een vorst den naam van de stoute verdiende dan was het K a r el van B o u r g o n d i e. Aan een sterk en ge­zond ligchaam, waarvan zijne of beeldingen getuigen kunnen, paarde hij een onverschroKken gemoed en een vasten wil. Jammer maar, dat die niet getemperd werden door oordeel en verstand, waardoor hij tot trotschheid en roekeloosheid gebragt werd, ten koste van het goad en blood zijner onderdanen, en vaardoor hij ten laatste zijn eigen val bewerkte. Hij was on­danks dat niet van goede eigenschappen onthloot. Zijne regt­vaardigheid wordt geroemd. Hij was een voorstander van let­teren en kunsten, en ofschoon zelf eenvoudig in kleeding en matig in het gebruik van spijs en drank, beminde hij in zijne hof howling uiterlijke pracht en praalvertooning, waardoor hij zelf wel een gevaarlijk voorbeeld aan anderen gaf, maar waar­door toch ook weder belangrijke sommen in de handen zijner onderdanen terug gevoerd werden. Dit neemt eehter niet weg dat hij onder die vorsten behoort, die bij hun leven de stem der vervloeking, door ontzag en vrees, deden zwijgen; eene stem welke zich na hunnen dood des te sterker hooren deed. Zijn portret gaat meermalen in plaat uit, onder anderen onder de Graven van Holland enz. door C. V i s s c h e r, fol. Zie Wagenaar, raderl. Hist. het register bi. 153, 154 ; v a n Wijn, 'lawn. en Bijv. het register bl. 80; Kok, Vaderi. Woor­denb D. XXI bl. 277-281; Ilocq,, straten, Woordenb. in voce, Balen, Beschrijv. van Dordr. 779 —784 ; C h a 1 m o t, Biogr. Woordenb D. IV. bl. 106-115; van Ilemert, Leyensbeschrijy. der Gray. van Hal. bi. 339-356; (L oosjes) Karakierk. D. II. bi 130-156; S c h el t e in a, Shwa. Nederl ; Dezelfde, Geschied­en Letterk Mengelw, 1). II. St. II. bl. 1-34; van Kampen, Karakterk D. I. bl. 199-211; Levensb. van Ned. Mann. en Prouty. D. V. bl. 167-193; C o 1 1 o t d'Es cu r y, hell. Roem, het regist. op K a r e 1 ; Arend, Algein. Geschied. des raderl. D. II. St.III. bl. 24-61 ; N ij h o f f , Gedenkw. nit de Geschied. van Gelderl. D. V. bl. I—XXX; Oorkonden bi. 1-73 ; Janssen, de Kerkherv. is .Bragge , I. bl. 226. KAREL, hertog van Gelre, ook Karel van E g m o n d genoemd, werd den 9den November 1467 te Arnhem, D op ten huyss to Grave, Nora nona ante prandium" zegt van Ha s­selt, geboren uit Adolf, hertog van Gel re, en Ca t h a-r ilia van B o u r b o n. Als knaap van nog geen zes jaren beyond hij zich, met zijne zuster Filipp e, onder de be­scherming van Reynier van Broekhuyzen, bevelhebber van Nijmegen, die tijdens de belegering dier stad, door K arel de Stoute, den jeugdigen vorstentelg op een klein paard ge­plaatst, en met een boog en pijlkoker om zijne schouders, langs de wallen der stad deed rondvoeren, om de inwoners door het gezigt van hunnen toekomenden vorst tot moed en vol­"larding op te wekken. Na het bemagtigen der stad deed. Karel de beide kinderen van Adolf ter opvoeding en bewa­ring naar Gent voeren, en de aanstaande beheerscher van Gel­derland ontving aizoo zijne opvoeding aan het hof van den beroemdsten held zijner eeuw. Niettegenstaande de vertoogen der Gelderschen, was Karel met zijne zuster, na hun's vaders ontslag, steeds te Gent, ell met zachte, maar toch hechte banden, van hunne betrekkingen, hun vaderland en hun erfdeel verwijderd gehouden. Als eene bijzonderheid vindt men aangeteekend, dat de jonker van Gel­derland en zijne zuster, bij gelegenheid van het huwelijk van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bour­gon di e, Karel 's dochter, de wash aarsen droegen. De nieuwe heheerschers van Bourgondie waren, Da A d o 1 f 's dood, ondanks de dringende vertoogen van Ka thar in a van Gelder, mede ongenegen om de kinderen haars broeders in vrijheid te stel­len. K a r el bleef alzoo onder toezigt van Maximiliaa n, door win hij vervolgens in de kunst van oorlogen werd op­geleid. Kloek van ligchaamsbouw en vlug van geest, had hij zich bij voorkomende gelegcnheden reeds moedig onderscheiden. In 1484, toen Maximiliaa n, om de Gentenaren te bedwin­gen, de stad Oudenaarde door krijgslist bemagtigde, had de zestienjarige Karel daaraan een werkzaam deel. Twee jaren later volgde hij M a xi m i 1 i a a n naar Frankfort, waar deze, tot Roomsch koning werd verkozen, en vervolgens naar het kroo­ningsfeest te .A.ken, waar hij, zonderling genoeg, hertog van Gelre genoemd, tot ridder geslagen werd. In 1487 nam hij deel aan den oorlog van M a ximiliaan tegen Frankrijk, was in Julij van dat jaar tegenwoordig bij den ongelukkigen slag van Bethune, en beyond zich onder de gevangen rudders, die toen den Franschen in harden vielen, Hij werd met de overigen naar Abbeville, eene van de grenzen verwijderde plaats, gevoerd. Vijf jaren lang verkeerde Karel aan het hof van den koning van Frankrijk, naar het schijnt evenwel, in eene eervolle ge­vangenschap. Maximilia an bleef echter in het bezit van Gelre, maar was weldra niet meer in staat den loop der gebeurtenissen te keeren. De Gelderschen hadden hunnen jeugdigen vorst niet vergeten. Het verlangen, om zich van den vreemden beheerscher te ontslaan, werd, ondanks drei­gingen en vermaningen des hertogs, al grooter en grooter, en eindelijk gelukte het ben den Franschen koning te bewegen, zijnen gevangene tegen een hood losgeld, waarvoor de zoon van den graaf van M e u r s in gevangenschap zou blijven, los te laten. En toen het berigt van Ka re l's in vrijheid­stelling in Gelderland kwam, was de vreugde algemeen, en werd hij in het begin van 1492 schier overal als heer ge­huldigd. En die buldiging was de oorsprong van dien vernielenden oorlog, met het magtige huis van Oostenrijk, welke, door vredesverdrag en wapenstilstanden slechts voor een oogenblik geschorst, bijna vijftig jaren geduurd heeft, en waarin Karel van G e 1 r e en de zijnen, met onbezweken moed en met standvastigheid strijdende, zich wel eenen onverwelkelij ken laan­werkrans verworven hebben, maar welke jaren beter hadden kunnen besteed worden aan het bevorderen van meer edeler doel, aan mensehengeluk en volksbeschaving. Ofschoon Maximiliaan van Oostenrijk de handen vol had, door zijnen oorlog met Frankrijk, werd echter hertog K a r e 1 door de strooptogten van zijn bloedverwant Fr e d e r i k van E gm on d, in Gelre, genoodzaakt bet zwaard te trekken. VVeldra vielen Wageningen, het slot Lichtenburg, de stad Buren en het slot te Beest in de Betuwe in zijnen magt; maar de verovering van dit laatste veroorzaakte dat hij bet nu ook met hertog A 1 brecht v an Sa k s en te kwaad kreeg, en deze in Gelre viel en vele dorpen in brand stak en plunderde. Inmiddels was Ma x i m i 1 i a a n -tot de keizerlijke waardig­heid verheven, en bad bet bewind over de Nederlanden aan den aartshertog F i 1 i ps of gestaan. Daarom wilde hij, althans vooreerst, een oorlog met den moedigen K a r el vermijden, ten gevolge waar van in 1494 een bestand te Grave gesloten werd. Men kwam daarbij overeen dat het geschil over het regt op het hertogdom Gelre, waarop K arel aanspraak maakte, aan de beslissing der keurvorsten zou onderworpen worden. Zeer ongunstig viel het oordeel van deze voor laatstgenoemde uit. Zij ontzegden aan K a r e 1 niet alleen alle regt, maar verklaarden tevens dat de landen van Gelre en Zutphen, reeds in 1423, met het overlijden van hertog R e i n o u d IV, aan het keizerrijk vervallen waren. Nu brak het vuur des oorlogs op nieuw uit. De meeste Gelder­sche steden waren op K are l's hand en dreven de Oostenrijksche bezettino-ter poorten uit. Ofschoon de keizer in den beginne Roer­ monde bij verdrag innam, stootte hij evenwel voor Nijmegen het hoofd, en moest hij het beleg voor deze stad slaan, het­welk hij echter spoedig weder moest opbreken. K a r e 1, daar­entegen, maakte zich stormenderhand meester van Nijkerk op de Veluwe. Ofschoon tegen den zin van den keizer sloot hij in 1495 een verdrag met den aartsbertog; dock daar de keizer zijn regt op Gelre bleef vasthouden en verklaarde het, zelfs met behulp van bet Duitsche rijk, aan zijne overige staten te zullen hechten, bleef er voor K arel al wederom niets dan geweld over, en werd de oorlog van weerskanten met kracht voortgezet, waaraan slechts de togt van M a xi mil i a a n naar Italie en van Filips van Oos tenr ij k naar Spanje, en het in 1497 tusschen K a r el en F i 1 i p s gesloten verdrag, voor eenigen tijd een einde maakte. Maximilia a n, K are bitterste vijand, smeedde intus­schen nieuwe plannen om zich van Gelre meester te maken. Ilij sloot daartoe een verbond met de hertogen van Gulik en Kleef, en rukte weldra met een aanzienlijk leger op Geldersch grondgebied. K a r el had niet verzuimd zich in staat van tegenweer te stellen, en zag zich, nog voor bet einde van 1498, door koning Lod e w ij k XII van Frankrijk, met vijf honderd ruiters te hulp gekomen. Nu was er aan het moorden en branden schier geen einde. Terwijl de keizerlijken dan hier ' en dan daar eene overwinning behaalden, viel Karel in het land van Kleef en hield er vreesselijk huis. Het gelukte eerlang den Fransehen vorst, op den 15den Junij 1499, tus­ schen de strijdende partijen een bestand voor een jaar te slui­ ten, hetwelk weinige maanden daarna door een verbond tusschen Karel en den aartshertog Filips gevolgd werd. K a r el, thans tot rust gekomen, deed eene reize naar Frankrijk, en keerde in 1500 met den jongen graaf van Meurs, die voor hem, tot de betaling van het losgeld, in gevangenschap geweest was, in zijne staten terug. De geslotene wapenstilstand werd, zoowel met Kleef als met den aartshertog Filip s, ver­nieuwd, en voorzeker zou Gelderland thans tot rust zijn ge­komen, indien niet spoedig daarop de vijandelijkheden met Kleef hervat waren. - Kar el delfde pier het onderspit, en naauwelijks was, na zware verliezen, door de bemildeling des konings van Frankrijk, eene wapenstilstand gesloten, of Fi lip van O o s t e n r ij k verbrak in 1503 het vredesverdrag en weldra ontbrandde de oorlog met vernieuwde kracht. Nu was het krijgsgeluk den Gelderschen vorst minder gelukkig, en weldra zou F i 1 i p s meester van al zijne staten geworden zijn, indien hij, daar hij naar Spanje moest, niet vurig naar een bestand gehaakt had. Dit kwam dan ook, op dringende bede van K a r e 1, ofschoon op voor hem hoogst ongunstige voorwaarden, tot stand. Daarbij had Karel zich verbonden om F i 1 i p s naar Spanje te vergezellen, waarvoor hem een reisgeld van 3000 goudgul­den zou verstrekt worden. Naauwelijks waren hem die te Antwerpen ter hand gesteld, of hij stak zich in een ander gewaad en verliet heimelijk de stad, met verhaasten marsch den weg naar Gelre inslaande. Hij het gemaakte verdrag verbrekende, viel nu de eene stad na de andere in zijne handen. Gebrek aan geld om zijne soldaten te betalen, deed hem een inval in Brabant en Holland doen. Bodegrave, Muiden en Weesp werden door de plunderzuchtigen ingenomen, en niet eerder, dan na tweemalen eene vergeefsche poging te hebben gedaan om Amsterdam te bemagtigen, keerde hij naar Gelderland terug . Na zijnen aftogt uit Holland bleef Karel nog meester van Weesp en het slot Maiden. Hij ontruimde beiden na het sluiten van den vrede te Kamerijk in 1508, tot welken hij met weerzin was toegetreden. Het schatten der Oostenrij­kers van den Bommelerwaard greep hij gretig aan tot het doen van eene oorlogsverklaring, en weldra begonnen de vij • andelijkheden op nieuvv. Ook een nieuwen vijand kreeg hij te dier tijd in den bisschop van Utrecht, ter take van de sloten te Renoi en in de Kuindert. Wij kunnen, ten einde niet al te uitvocrig te worden, den loop der krijgsbedrijven, waaraan K a r el niet altijd persoon­ 4 lijk deel nam, niet verder hier uit een zetten. Somtijds werd de bloedige strijd door eene wapenstilstand voor een wiji geschorst, en dan werd na het eindigen er van den oorloo. weder met wisselende kansen hei'vat maar dikwijls gebeurde het dat een gesloten verdrag eerlang door K a r el openlijk geschonden werd. Het krijgsgeluk liep dezen gewoonlijk mede. Zoo werden eenige plaatsen in Overijssel, door de Deensche krijgsknechten, thans in dienst van Karel , ingenomen. De stad lJtrecht, met haren bisschop overhoop leggende, koos hem tot beschcrmheer en opende hem hare poorten. In eigen persoon trok hij op het laatst van 1512 over Utrecht naar Amsterdam, stak den brand in de voorstad buiten de St. An­ tonispoort, en vernielde een aanzienlijk getal schepen, in de Waal liggende om ie overwinteren. Van daar naar Utrecht teruggekeerd, sloot hij in Augustus 1513 met de landvoog­ ciesse M arg a r e t h a een bestand voor vier jaren, nadat hij kort te voren, door de wederberaagtiging van Arnhem, zich in het grootste bezit van Gelderland gesteld had. 'Mans binnen 's lands niets te doen hebbende, zoeht zijn rusteloos en oorlogzuchtig gemoed elders laauweren te behalen. Zijn verbond met Frankrijk kwam hem hiertoe goed te stade. In genoemd jaar trok hij, ter hulpe van L o d e w ij k XII, koning van dat rijk, met zes duizend man naar Italie, om tegen den paus, den keizer van Duitschland en de Zwitsers op te trekken. Onder zeker voorwendsel het Fransche leger weder spoedig verlaten hebbende, maakte hij er geen gewetens. zaak van, om het gesloten bestand weder te schenden. An­dermaal waagde hij eene poging om zijn gebied te vergrooten of het verlorene weder terug te winnen. Ditmaal keerde de oorlogskans hem den rug, en het scheen dat nu Karel van O o s t e n r ij k het bewind over de Bourgondische heerschappij had aanvaard, de zon van zijnen voorspoed voor altijd zou on- d ergaan . Inmiddels was er tussehen E d z a r d , graaf van Oostfries­land, en George, hertog van Saksen over het gebied van Groningen een hevige twist ontstaan, waarvan wij op het ar. tikel van den laatsten hebben melding gemaakt. E d z a r d , niet in staat om de Saksers weerstand te bieden, wendde zich tot Karel om hulp, die hem door dezen beloofd werd. Maar onder die hulpbetooning lag een listig plan van den hertog verscholen, namelijk, om niet alleen over Groningen maar ook over Friesland het gebied te verkrijgen. Zijn list gelukte. De Groningers, nu door graaf E d z a r d verlaten, en door de Sak. sers belegerd, wierpen zich in de armen van K a r el en hul­digden hem eerlang (1514) in den persoon eens afgevaardigde. Karel , tevens uitgelokt door eenige misnoegde Friezen, die naar het oogenblik haakten om zich van de Saksische heerschappij te ontslaan, zond eenige troepen af, en bemagtigde Sneek, Bois­ ward, Sloten en eenige andere plaatsen. Ondertusschen was de oorlog met K ar e 1 v an O o s ten r ij k met kleine tusschen­pozen voortgezet. Wij gaan de bijzonderheden daarvan met stilzwijgen voorbij. Omstreeks het einde van het jaar 1518 sloot Ka r el, onder toestemming en door tusschenkomst des konings van Frankrijk, een huwelijk met E l i z a b eth, dochter van H endrik, hertog van Brunswijk-Lunenburg, en andermaal werd er in 1524 over een bestand gehandeld, dat weldra tot stand kwam, nu tot groote vreugde van den Gelderschen hertog, die door zijnen twist met de stad Nijmegen in zijn eigen land genoeg te doen had. In 1527 was echter het gesloten bestand weder ten einde, en weldra nam K arel de wapenen weder op, zich nu ook in de Stichtsche zaken mengende, waardoor hij den bisschop en de Oostenrijkers tegelijk te bestrijden had. Zoo als wij zeiden, keerde de oorlogskans hertog K a r el den rug. Tot aan 1528 duurden de vijandelijkheden voort, en meestal werden de Gelderschen overwonnen. Hoedanig de toestand was waarin de hertog zich beyond, is op te maken uit de yoorwaarden waarop, op den 3den October, to Gorinchern de vrede tusschen hem en K a r el van 0 o s t e n r ij k, nu ook keizer van het Duitsche rijk, gesloten werd. Zoo scheen er dan eindelijk een einde gekomen te zijn aan eenen langdurigen strijd, die zoo wel Gelderland als Holland hevig geteisterd had. Maar neen ; de onrustige K a r el rustte niet voor dat wederom de oorlogstrompet werd geblazen, en er op nieuw naar hartenlust kon gemoord en geplunderd wor­den. Zijn onverzettelijke haat tegen het huis van Oostenrijk, aangeblazen nu hij zich, ten gevolge van den gesloten vrede, in zijn gebied aanmerkelijk verkort zag, bragt hem er nogmaals toe de geslotene overeenkomst schandelijk to verbreken. Hij deed dat met eenen voor hem ongunstigen uitslag ; want bij het op den 10den October 1536 gesloten vredesverdrag kon hij niet dan voor hem zeer schadelijke en vernederende voor­waarden bedingen, en werd hij meer en meer cijnsbaar aan den magtigen vorst, die weldra over geheel Nederland den scepter zou zwaaijen. Nog eennaaai stak K a r el zijnen strijdlustigen arm naar het zwaard nit , om zijn ingekankerde haat tegen den keizer te bevredigen. In Junij 1537 wierf hij, onder zeker voorwend­sel, krijgsvolk in Westfalen, om een inval in Groningerland of Overijssel te beproeven. Zijne aanslag op Harderwijk mis­lukte, en daarmede was alle hoop om zich to wreken voor hem vervlogeu. Greene wettige kinderen nalatende, was het hem een onverdragelijk denkbeeld, dat zijne staten aan het imis van Oostenrijkversterven zouden. Om dat to voorkomen, stelde hij, op eon landdag to Arnhem gehouden, de edelen en steden voor den Franschen monarch tot hunnen heer aan to 4 tiemen. Dit plan vond allerwege af keuring, en weinigen waren tot de aanneming er van te bewegen. K a r e 1 hield echter vol, en nu ontstond er een binnenlandsche oorlog. Alleen de stad Arnhem bleef hem getrouw, doch de overige steden vielen hem af. Eindelijk inziende dat zijne pogingen geen gevolg zouden hebben, was hij genoodzaakt liet hoofd in den schoot te leggen, en daar men hem nu wantrouwde, werd hij gedwongen aan den hertog van Kleef en Gulik de verdediging des lands op te dragen, en diens zoon W i 11 e m, dien de staten tot zijnen opvolger gekozen hadden, onder den titel van bescherm­heer te erkennen. Slechts van twee getrouwe dienaars vergezeld, trok de man, voor wien keizers en koningen gebogen hadden, naar de Ve­luwe. Nog bij de huldiging van Willem liet hij zich woor­den ontvallen, die de hoop op voor hem betere tijden te ken­nen gaven. Spijt en verdriet over zijnen toestand verbitterden echter derwijze zijn leven, dat hij op den 30iten Junij 1538 te Arnhem bezweek. Op den 15den Julij daaraanvolgende werd zijn lijk in de St. Eusebius-kerk aldaar met plegtigheid ter aarde besteld, en een praalgraf voor hem opgerigt. Hetzelve is omstreeks vijf voeten boven den grond verheven en gedekt met eenen zwart marmeren steen, op welke het geharnaste beeld van den hertog levensgroot ligt uitgehouwen. In de rondte liggen acht leeuwen, die even zoo veel wapenschilden houden, die waarsehijnlijk de acht kwartieren van den vorst moeten. voorstellen. Ter zijde zijn zes nissen in do lengte en twee in de breedte, waarin beelden van apostelen en heiligen. De beelden, nissen enz. zijn van fraai wit marmer met zwart mar­meren lijsten en voetstuk. Tegen een der koorpilaren hangt de tweede geharnaste beeldtenis van den vorst, knielende voor­gesteld, met zijn helm voor zich, onder een verhemelte met vier gedraaide Corinthische kolommen met wijnranken omslin­gerd. Dit is van hout, en even als het marmeren gedenkteeken fraai bewerkt en goed bewaard. Tegen den koormuur leest men het volgende opschrift CAROLUS EGREGIUS Dux ILLUSTRISQUE SEPULTUS IN TUMULO HOCCE JACET, GELDRIACI IMPERII QUI POST MILLENOS CENTENOS QUATUOR ANNOS SEPTUAGINTA FUIT NATUS IN ORBS PUER ET POST MILLENOS CENTENOS QUINQUE RECESSIT OCTO TRIGINTA, ANNOS SEPTUAGINTA TENENS. Het hart van K a r e 1 werd in het Minderbroederen- of Ob­servanten klooster te Arnhem, ter plaatse waar later de Broederen-kerk stond, begraven in een zilver kistje omgeven door een van lood en een van hout. Op het looden kistje stond 's Hertog's wapen en dit opschrift : Cots illustrissimi 1iaroli ducis Gelriae Anno 1538 Mc sepultum est. Toen in 1805 genoemde kerk om hare bouwvalligheid moest worden afgebroken, werden die kistjes, met het hart daarin, door de zorg der regering, in den hertoglijken kelder, op het koor der Groote Kerk geborgen. Het ingewand van Karel werd in het klooster Monnikhuizen bijgezet. Ons oordeel over den merkwaardigen vorst kan niet dan ongunstig zijn. Mogen al de omstandigheden hem er toe gebragt hebben zijn geheele leven in strijd door te brengen, niet to ontkennen is het evenwel dat hij daartoe zelf door zijnen onrustigen aard veel aanleiding gegeven heeft. En terwijl wij hem met eerbied begroeten, omdat hij, met weinig magi, zijne hem wettig toekomende landen van de Bourgondisch- Oostenrijksche heerschappij door het zwaard heeft verlost, keuren wij in hem ten sterkste of zijn onverzoenlijken haat jegens zijne vijanden, waardoor hij niet rusten kon of niet te vreden kon zijn met de laauwerkroon die hem als bevrijder zijns vaderlands dubbel toekwam, maar waardoor hij er toe­gebragt werd om ook naar zijns vijands vernedering te streven. Met dat al was zijn krijgsroem, die hij zich met weinig mid­delen verwierf, ontzagcbelijk groot, en gedurende bijna een halve eeuw vervulde hij geheel Nederland met vrees voor zijne wapenen, en was hij de schrik zijner naburen. De afbeelding van hertog Karel ziet op verschillende wijzen het licht. Zij vertoont ons zijn mannelijk gelaat, of­schoon zonder baard, daar hij die gewoon was met een nijp­ijzertje uit te trekken. Hij droeo. meestal eenen hoed met edelgesteenten bezet, en had het hoofd door een gouden huif of treknet gedekt, terwijl over een geborduurd onderkleed de hermelijnen mantel hing. De geschiedschrijver Johannes Isacus Pontanus vereerde zijne of beelding met een La­tijnsch bijschrift, hetwelk door den beer B. El. Lulofs vrij vertaald, dus luidde: Noem K a rel, nit aloud Sicambrisch bloed getogen, (Wiens bceldt'nis gij bier ziet) d'Alcides van zijn tijd! Voor hem, der Heiden Held, is dag aan dag vervlogen, Van at de weg ten grave, in onrust, zorg en strijd. Krijg, boei, noel' 's lands verderf kon ooit zijn' moed verdooven; Die moed trotseerde 't al, ja, ging dat al to boven! Karel van G elder liet, zoo als wij reeds zeiden, geene wettige kinderen na. Vier bastaarden droegen zijn naam. Een daarvan, zijn naamgenoot, hebben wij op Gelder vermeld. Zie Slichtenhorst, Geld. Gesch. B. IX. bl. 270, 271, B. X. bl. 291-294, 302-435; W a g en a a r, Vaderl. Hist. het rt­gist. op K a r el; Tegento. Staat der Nederl. D. XIII. bl. 449, 450; Tegentv. Staat van Gron. D. I. het regist. op Karel; (van asselt) Kron. van Arnhem, bl. 46, 93, 272, 273, 475, 479; v a Mieris, Hist. der Ned. vorst., D. II. 1II. de regist.; Kok, Va­derl. Ikoordenb. D. XVII. bl 156, D. X.XI. bl. 281-289; Bijv. D. III. bl. 103-105; Hoogstraten, Woordenb. op Gelderl. en Karel; va n W ijn, Bijv. en Aanm. het regist op Kar el; van Kampen, Faded. Karakterk. D. I. bl. 233-235; G. van Has-s e I t, Het oorspronglijk Sehilderij van Karel van Egmond enz., uitge­legd. (Haarl. 1804); Schelte m a, Staatk. Nederl. 1). I. bl. 551-­553; Boss cha, Need. Held. te lands 1). I. bl. 119-121; NU.. ho ff, Bijdr. voor vaderl. geschied. en oudh. 1). II. bl. 280-28J; D. VIII. bl. 66-.72; Dezelf'de, Gedenkw WI de Gesch. van Gelderl. D. V. VI. de regist. op G elr e; Geld. Volks-Alman. 1836. bl. 60-63 met portr ; A r en d, Algem. Gesch. des Vaderl. D. 11. St. III. bl. 180, 183, 280, 369-427, 634, 651-664 met portr.; de Navorscher, D. III. bl. 69, D. V. bl. 277, 329, D. VI. bl. 57, 123; Kron. van het Hist. Genootsch. te Utr. op Gelderl.; van de r Chijs, de Munten der Gray. en Hert. ran Gelderl. bl. 95, 110­ 165. 418 enz.; de Munten der Heeren en Steden van Gelderl. bl. 37, 47, 53, 54, 55, 75, 78, 85, 90 enz.; de Munten der Heeren en Steden van Overijss. bl. 95, 103, 105, 106, 108, 109, 110, 111; de Munten van Friesl., Gron. en Drenthe, bl. 98, 144, 156, 438, 545, 582; de Munten van Hall. en Zeel, bl. 322; de Munten der Bisschopp. van Utr. bl. 224-226. KAREL V, keizer van Duitschland, koning van Spanje, graaf van Holland, de He van dien naam, werd te Gent den 24sten Februarij 1500 geboren. Hij was de oudste zoon van F Hips I, koning van Spanje en graaf van Holland, en van Johann a, tweede dochter van F e r d i n a n d, koning van Arragon, en van I s a b e 11 a, koningin van Kastilie en Leon. In de Nederlanden opgevoed, werd hij toevertrouwd aan de leiding van Willem van Cro y, heer van Chiëvres, en ge­noot hij het onderwijs van A d r is an F l o r i s z o o n, later pans A d r i a a n VI. De zorg, door beide mannen aan hem besteed, was eene vergoeding voor het gemis der ouderlijke hulp, daar hem zijn vader reeds in 1506 ontviel, en zijne moeder, door den onverwachten dood van haren echtgenoot, krankzinnig was geworden. Zijn grootvader van moeders zijde, in 1516 overlijdende, erfde K a r el de kroonen van Arragon en Kastilie met hare uitgebreide bezittingen in de Nieuwe wereld , als ook de koningrijken van Napels en Sicilie, en bet eiland Sardinie. Hij nam toen den titel van koning van Spanje aan , waar de vermaarde Xime n e s tijdelijk het bewind voerde en door zijn voortreffelijk bestuur, ofschoon met ondank beloond , zooveel tot de welvaart van dat land en de glorie van Karel toebragt. Met den dood van keizer M a ximiliaa n, in 1519, werd Karel tot keizer van het Duitsche rijk verkozen, en verliet hij Spanje, werwaarts hij twee jaren te voren vertrokken was, om bezit te nemen van eene kroon, die hem door Frans I, koning van Frankrijk, betwist was. Waar wij • geroepen zijn bet levensberigt van eenen vorst als Karel V zamen te stellen, staan wij verlegen, hoe ons van die taak op eene geschikte wijze te kwijten. In het eng bestek toch van eenige bladzijden, ons daartoe afgestaan , is het onmogelijk een juist overzigt te geven van zijn leven, om­dat de gebeurtenissen des tijds, waarover wij bier in bet breede niet kunnen uitwijden, daarmede in bet naauwste verband staan. Zonder daarom van al die gebeurtenissen te gewagen, die wel onder Karel 's bestuur en door zijn toedoen voor­vielen, doch waaraan hij niet altijd een werkzaam deel had, zullen wij trachten een zoo beknopt en naauwkeurig mogelijk berigt over hem daar te stellen. Het was wel niet te verwonderen dat er weldra een oorlog tusschen Karel en Frans I, de beide mededingers naar de Duitsche keizerskroon, uitbrak . In 1521 werden de vijan­delijkheden begonnen, die meestal ongelukkig voor de Fran­sche wapenen afliepeu. Een congres to Calais gehouden, diende slechts om de gemoederen nog meer te verhitten, en gaf aan H e n d r i k VIII, koning van Engeland, een voorwendsel om zich voor K are l te verklaren, die eerst door pans Leo X en daarna door zijnen leermeester, paus A d r i a a n, die zijne verkiezing aan hem to danken had, krachtig ondersteund werd. In den slag bij Passau, in 1525 tusschen de beide legers voorgevallen, verklaarde zich de overwinning voor Kar e I. De Fransche vorst werd gevangen genomen en, omdat hij de hem gestelde vernederende voorwaarden, tot terugverkrijging zijner vrijheid, verwierp, naar Spanje gevoerd, werwaarts hij niet wederkeerde, dan na afstand van zijne kroon, ten behoove van zijnen zoon, to hebben gedaan, waarvan het verdrag den 14den Januarij 1526 geteekend werd. De uitgebreide magt van Karel was thans aan vele vor­sten van Europa eon doom in het oog. Clemens VII, thans paus van Rome, stelde zich aan het hoofd van een verbond tusschen de voornaamste staten van Italie, en daarom bet Heilig Verbond genaamd. Weldra had Karel nu de handen in Italie vol, en ook daar werden zijne wapenen met eene glansrijke uitkomst bekroond. Rome werd in 1527 ingeno­men en de paus gevangen genomen; doch bier vertoonde zich Karel in al zijne grootheid een huichelaar. Hij ontveinsde zijne blijdschap over de behaalde overwinning, en, om de ver­ontwaardiging van geheel Europa te ontgaan, verklaarde bij openlijk dat Rome bestormd was tegen zijn bevel, en nam hij met geheel zijn hof de rouw aan, over het Teed den heiligen vader overkomen. De verwijdering tusschen den magtigsten vorst van zijnen tijd en het hoofd van het Catholicisme, had voor de, door Luther daargestelde, bervorming belangrijke gevolgen. Geheel ingenomen met de zorgen om zich tegen het Heilig Verbond te verdedigen, had het K a r el aan tijd en lust- ontbroken, om zijne aandacht te wijden aan de vooruitgang eener zaak, waar­ tegen hij later zich te vergeefs verzette en te vergeefs zijn roem bezwalkte, met het op zijnen last, om der godsdienst­ wil, vergoten bloed van duizenden zijner onderdanen. Geheel Europa, schier met verontwaardiging vervuld over de behandeling den stedehouder van Christus aangedaan, en bevreesd voor de steeds toenemende magt van Ka r e 1, was er op uit om dien hoon te wrek en en die magt te fnuiken. De koningen van Frankrijk en Engeland spanden tegen hem zamen, en weldra kwam het tot eene vredebreuk. Het krijgsgeluk diende K a r e 1 op nieuw, en de vijandelijkheden, in Italie begonnen, liepen ten zijnen gunste af. Dit bewoog den Fran­schen vorst om vrede te maken. K a r el sloot die eerst met den paus, en vervolgens kwam die in 1529 te Kamerijk tot stand, voornamelijk door bemiddeling van twee vrouwen, Mar g a r e tha van 0 o s t e n r ij k, hertogin-weduwe van Sa­voye en landvoogdes der Nederlanden, en L o u i s a v a n S a-V y e, moeder van den Franschen koning. De voorwaarden, door K a r e 1 daarbij bedongen, waren boor hem niet minder voordeelig, dan zij voor zijnen tegenstander vernederend waren. Weinig tijd daarna verliet hij Spanje en deed zich te Bologne kroonen als koning van Lombardije en keizer der Romeinen. Niet onopgemerkt mogen wij het laten, dat hij, bij de pleg­tigheid daarbij plaats hebbende, de voeten kuste van denzelfden paus, dien hij zoo lang had gevangen gehouden, en slechts tegen een groot losgeld ontslagen. De vervolgingen door K ar e 1 tegen de Protestanten in zijne staten begonnen, werden, nu hij de handen wat ruimer had, weder met kracht voortgezet. In 1530 liet hij een besluit tegen hen afkondigen, hetwelk het beroemde Smalkaldisch verbond ten gevolge had. Ondanks zijnen ijver voor de Room­sche godsdienst, matigde K ar e 1 zijne vervolgingen, wanneer andere zijner belangen daarbij in strijd waren. Bijzonder was dit op te merken toen hij, nadat Europa in rust was gekomen, het plan vormde om de Turken te gaan bestrijden. Daarom kwam hij met de protestantsche vorsten, in 1 5 3 2 , te Neuron-berg vergaderd, overeen, dat niemand in Duitschland om der godsdienstwille zou vervolgd worden, waar tegen de protestan­ten beloofden hem in zijnen krijg tegen S o 1 im a n bij te staan. Weldra zag men hem nu in het bezit van een leger van 90,000 krijgsknechten en 30,000 ruiters, en gereed om in eigen persoon tegen de ongelovigen op te rukken. Hij vond echter geene gelegenheid om zijnen vijand, die reeds in Hon­garije gevallen was, te verslaan; want de Turksche keizer, been kans ziende om zich met K a r e 1 te kunnen meten, was op diens nadering naar Konstantinopel terug getrokken. Terwiji om dezen tijd 's Keizers wapenen, zoo als wij op het artikel van K are 1 v an Gelder zagen, met herhaalde overwinningen tegen dien vorst bekroond werden, opende zich de gelegenheid om, verre van daar, in Afrika roem te behalen. De beroemde Frederik B a r b a r o s s a, na den wettigen koning van Tunis. Mule y H a s s a n, van den voorvaderlijken troon beroofd te hebben, maakte de middellandsche zee onveilig en deed menigen inval in Spanje en Italie. En toen nu de verdreven koning van Tunis bij K a r el aanzoek deed, om hem in zijne staten te herstellen, greep K a r el deze gelegenheid gretig aan, om den overweldiger te tuchtigen. In het kort, Bar bar o s s a werd verslagen, 30,000 Muzelmannen kwamen om. Maley H a s s an werd op den troon hersteld, onder voorwaarde dat hij Ka r e 1 als leenheer erkennen zou. Deze keerde in zegepraal naar Italie terug, een getal van 20,000 verloste christen-slaven met zich voerende. Inmiddels was de hertog van Milaan overleden, na Karel tot erfgenaam zijner staten te hebben aangesteld. Hierdoor ontstond weder een oorlog met Frankrijk, wiens koning ver­meende een vroeger regt op het Milanesche te hebben. Wij gaan de bijzonderheden van dien krijg stilzwijgend voorbij. Nadat K a r el 's leger door ziekte aanmerkelijk gedund was, werd er in het volgende jaar, 1537, niet veel uitgevoerd, terwijl vervolgens gebrek aan geld de beide kampioenen naar den vrede deed haken, die dan ook in 1538, door bemidde­ling van den paus, tot stand kwam. Het einde van dit jaar zag eene groote vloot in gereedheid brengen om de Turken te tuchtigen, doch die onderneming, door den paus bewerkt, had geen gevolg en K a r el sloot daarna een bestand met den sultan. In 1539 deed hij eene reize naar de Nederlanden en dempte eene geweldige beroerte te Gent, over de belastingen ontstaan. Deze zebeurtenis staat met bloe­dige letteren in 's lands historiebladen opgeteekend, en zeker is er nog geen tweede voorbeeld aan te wijzen, van het straffen van onderdanen, -die tegen hunnen vorst in verzet waren ge­komen. Ka r el vertoefde vervolgens nog eenigen tijd bier te lande, en ging voort zijne plakkaten tegen de ketters uit te vaardi­gen, maar ook om de steden met nieuwe voorregten te begif­tigen en de oude te bekrachtigen. Tegen den raad van zijnen ouden admiraal D or i a ondernam hij in 1541 eenen krijgs­togt tegen Algiers, die hem wel nieuwe lauweren opleverde, maar waardoor hij aan krijgsvolk en bagaadje zeer veel schade leed, daar zijne troepen voor een groot deel door ziekte om­kwamen en zijne vloot bovendien door een geduchten storm verstrooid geraakte. De vrede met Frankrijk in 1538 gesloten kon niet beletten dat de Fransche koning andermaal ongenoegen tegen Karel opvatte, omdat deze geweigerd had hem het hertogdom Milaan voor zijnen zoon, den hertog van Orleans, op te dragen, niet­tegenstaande hij zulks vroeger beloofd had. De verwijdering tusschen de beide vorsten werd nog grooter, toen K a r el te. gen zijne belofte, het hertogdom aan zijn zoon F i 1 i p s op­droeg. De oorlog brak in 1542 uit, aanvankelijk ten voordeele van Frankrijk, doch vervolgens in dat van Karel, hetgeen evenwel niet belette dat de Fransche vorst in 1543 den strijd op nieuw begon en in 1544 voortzette. Het krijgsgeluk was ook nu weder op Karel's zijde ; nogtans haakte hij er even zoo hard als zijn vijand naar om vrede te sluiten, die dan ook op den 16den September van genoemd jaar te Crespi tot stand kwam. Karel werd te dezer tijd zoodanig door de jicht gekweld, dat hij bijna niet in staat was voor het verdrag zijn hand te teekenen. Toen de Fransche gemagtigden zich daartoe bij hem aanmeldden, voegde hij hun toe A de Koning, uw meester behoeft niet te vreezen, dat dit verdrag door mij zal verbroken worden ; dewijl de hand, die naauwelijks eene pen kan vasthouden, althans buiten staat is eene lans te zwaaijen. Als nu met Frankrijk in vrede, ligtte Karel het masker af, waardoor hij tot nu toe de 1)uitsche vorsten aan zich ver­bonden had. Naauwelijks eenigzints van zijne pijnlijke kwaal hersteld, besloot hij weer opentlijk te handelen en den Prote­stanten de oorlog aan te doen. Op den rijksdag te Regens­burg in 1546 gehouden, werd hij door de Roomsche leden aangespoord om de magt hem door de Voorzienigheid geschon­ken tot handhaving van het Katholijke geloof aan te wenden. En nu was K a r el 's besluit om de Protestanten uit te roeijen onherroepelijk genomen, en kondigde hij den rijksban af tegen den landgraaf van Hessen en den keurvorst van Saksen, als hoofden van het Protestantsche bondgenootschap. Weidra be­gonnen nu de vijandelijklieden, doch tot een hoofdtreffen kwam het niet, en spoedig ging door gebrek aan eenheid het bond. genootschap uiteen, en waren er vele leden van hetzelve die sick op nieuw aan Karel verbonden en hem vergiffenis vroegen. De dood van den koning van Frankrijk, in 1547 voorge­vallen, verlostte Karel van eenen ouden beproefden vijand; en alzoo geene vrees hebbende van dien kant, besloot hij in dat jaar de wapenen tegen den keurvorst van Saksen te kee­ren. Na een vermaarden togt over de rivier de Elve, waaraan Karel even als de geringste soldaat, deel nam, geraakte zijn leger met de Saksers in strijd, en had .hij het gelak niet al­leen dezen te overwinnen, maar zelfs den keurvorst gevangen te nemen. In 1548 kwam Kar el wederom hier te lande, met het voornaamste doel om zijn zoon Filips, als toekomstig beer te doen huldigen. De plakkaten werden vernieuwd en het kettervervolgen nam een aanvang. Ook in Duitschland, waar vrijheid van godsdienst was toegestaan, werden den leeraars belemmerende voorsehriften gegeven. Intusschen had de van het protestantisme afvallige keurvorst Maurits van Saksen reeds lang van plannen zwanger gegaan, om zijn misdrijf goed te maken. Na Karel geruimen tijd om den tuin geleid te hebben, stelde hij zich aan het hoofd eener talrijke legermagt, en verklaarde openlijk de wapenen voor het protestantisme te hebben opgevat. Dit viel den keizer onverwacht op het lijf en noodzaakte hem tot gematigdheid. Door tussohenkomst van den Roomschen koning Ferdinand werd er eene bijeenkomst bepaald, doch de eischen van den keurvorst konden niet wor­den ingewilIigd. Men kwam echter overeen om op den 26sten Mei 1552 de onderhandelingen te Passau te hervatten. M a u- r its, de tusschentijd nuttig willende besteden, rukte naar In­spruck, waar Ka r e 1 verblijf hield, op, en zou waarschijnlijk zich van den keizer hebben miester gemaakt, indien deze zich niet door eene overhaaste vlugt gered had. De vredehandel werd op den bestemden dag ter bestemder plaatse hervat, en op den 2den Augustus van genoemd jaar werd al­daar de Passausche vrede gesloten, volgens welke den Prote­stanten in Duitschland vrijheid van godsdienst en geweten ver­gund werd. Op nieuw brak vervolgens de oorlog met Frankrijk uit. Karel belegerde in 1553 de stad Metz, doch hij moest het beleg met schande en verlies opbreken. Toen hij, op het smeken zijner officieren, daartoe bevel gaf, kon hij de aan­merking niet achterwege houden dat n de fortuin als de vrou­wen is ; zij schenkt hare gunsten aan de jeugd, en heeft weinig voor de grijze haren over". Het geluk scheen hem nu ook den rug te keeren, en de laatste nederlaag die hij leed was in 1554, then de keizerschen hij Renti te kort schoten en het onderspit delfden, ofschoon ook het Fransche leger aan­merkelijke verliezen iced. De laatste teleurstellingen, gevoegd bij het meer en meer toenemen van 's keizers kwaal, deden hem verlangen naar rust, en bragten hem er toe om afstand te doen van zijne nit­gebreide heerschappij, en in stilie afzondering zijne dagen in Spanje te eindigen. Tot dat einde ontbood hij zijn zoon F lips uit Engeland, waar deze zich een jaar had opgehouden. Den 25sten October 1555 was voor de plegtigheid bepaald, en de groote zaal van het paleis te Brussel daartoe bestemd. In tegenwoordigheid van de landvoogdes der Nederlanden, van een tal van vorsten en vorstinnen, rijks grooten, ridders van het Gulden Vlies en afgevaardigden uit de staten van al de Nederlanden, behalve Overrijssel, werden door Filib er t d e Bruxelles, lid van den Raad van. State en van den Ge­heimen raad, de redenen bekend gemaakt, die den keizer tot den afstand • zijner staten gedrongen hadden. Daarna reel deze zelf op, en, etettnende op den schouder van prins Willem van Oran j e , las hij uit een zakboekje, in de Fransche tad, eene aanspraak voor, waarin hij met waardigheid verslag gaf van hetgeen door hem was verrigt, hoe de bescherming der godsdienst zijn streven geweest was, en hoe groote liefde hij voor zijne volkeren gekoesterd had. Nadat de staten bij monde van J a k o b M a e s , pensionaris van Antwerpen, hun leedwe­zen betuigd hadden over het verlies van eenen vorst, die de Nederlanden steeds bijzondere bewijzen van achting gegeven en daarom de landzaten zeer aan zich verknocht had, naderde F ilips zijn vader en aanvaardde deze het gebied over de Nederlanden, den kardinaal G r a n v elle uitnoodigende om zijne gevoelens kenbaar te maken. Hierop sprak de landvoog­des om de afstand des keizers te billijken en tot lof van F i­1 s uit te wijden. Eindelijk bedankte genoemde Jakob M a e s haar, in naam der staten, voor haar uitmuntend be ­stuur, en hiermede nam de plegtigheid een einde. Kort na de overgave der Nederlanden stond K a r e 1 ook de kroon van Spanje, met de landen die daartoe behoorden, aan F i 1 i p s af, slechts een jaarlijksch inkomen van honderd duizend kroonen, of volgens anderen van tweemaal honderd duizend dukaten, voor zich behoudende. Hij wilde ook zijn zoon het bewind van het keizerrijk opdragen, maar then hem dit niet gelukte, werd de prins van Oranje naar Frankfort gezondon, om aan koning Fe r d i n a n d de rijkskroon en scepter over te brengen. Nu haakte K a r e 1 naar Spanje, en met de eerste gelegen­beid wendde de vloot, die hem derwaarts zou overbrengen, de steven. Binnen weinige dagen landde hij voorspoedig te La-redo in Biscaye, waar K a r e 1 aan wal stapte, op den grond viel, de aarde kustte en zeide : D Naakt kwam ik uit den schoot mijner moeder, en naakt keer ik nu tot u terug, gij algemeene moeder der menschen." Van hier trok hij naar Burgos, waar men zegt dat hij reeds berouw had over zijn afstand, omdat de Spaansche grooten hem niet genoeg eer be­wezen, en hij naar de gelden moest wachten om in zijne be­hoeften te voorzien. Eindelijk te Valladolid gekomen, beval hij dat zijne reisge­nooten hem verlaten zouden en begaf hij zich naar het kloos­ter van St. Justus nabij Piacenza in Estramadura, waar hij eene kleine woning betrok, welke men er naar zijne verorde­fling voor hem had ingerigt. Bier leefde de weleer magtige vorst, wiens naam en wapenen gedurende een halve eeuw, Europa met schrik hadden vervuld, zich met paardrijden, wandelen, het kweeken van boomen en planten, het lezen van stichtelijke boeken, en met devote oefeningen bezig hou­dende, maar ook nog geheel vervuld van hetgeen er op het wereldtooneel voorviel. Weldra nam zijne kwaal in hevigheid toe, en eene koorts maakte op den 2lsten September 1558 een einde aan zijn roemrijk levee. Het verhaal dat hij, kort voor zijn sterven, zijne lijkdienst bij zijn leven heeft laten vieren, is in onze dagen onderzocht en voor onwaar ver­klaard. Over Karel 's verdiensten als regent, als veldheer en als monarch is veel geschreven, en de beste pennen hebben ge­tracht in eene uitvoerige karakterschets van den grooten man zijner eeuw te voorzien. Wij zullen het, na alles wat daarovcr gezegd is, niet wagen in verdere beschouwingen daarover to treden. Verwijzende alzoo naar wat door anderen, R o b e r t-s on, H ooft, St ij 1, van Kampen enz. over hem geschre­ven is, willen wij bier ten besluite overnemen de kernachtige karakterschets, die de heer Arend, in zijn meermalen aange­haald werk, van hem geeft, en die, naar ons oordeel, den grooten man volkomen waardig is. D Karel V was ontegenstrijdig de grootste vorst van zijnen tijd. De natuur had hem met uitstekende geestvermogens be­giftigd, die zich echter eerst last ontwikkelden. Bij een helder oordeel, groot verstand en sterk geheugen, paarde hij de ge­lukkige gave, zoo onontbeerlijk in eenen regent, miskende of sluimerende verdiensten in anderen te ontdekken, aan te kwee­ken en voor zich dienstbaar te maken. Grootmoedig, regt­vaardig en openhartig, wanneer zijne belangen hem niet tot geveinsdheid, willekeur en trouweloosheid verleidden , weldadig spaarzaam, vriendelijk, toegankelijk voor elk, gemeenzaam zelfs, zonder echter zijn verheven stand ooit uit het oog to verliezen, boeide hij de harten ; terwijl de vlugheid , met welke hij zich in het Fransch, Spaansch, Italiaansch, Hoog- en Nederduitsch uitdrukte, hem te gemakkelijker de genegenheid der verschil­lende volken verschafte, welke aan zijnen scepter onderworpen waren, en naar wier zeden hij zich met bewonderenswaardige bekwaamheid voegde. a Zoo veel talen een man kent," plagt hij te zeggen, D zooveel malen is hij een mensch." De schran­derheid, het geduld, de omzigtigheid, de buigzaamheid en bedaardheid van geest, het bedachtzaam wikken en wegen van alles, en de zelfbeheersching van den staatsman, vereenigde hij met de standvastigheid, bet beleid, de voorzigtigheid on den onverschrokken moed van den veldheer. Geen vorst over. trof hem in onverpoosde werkzaamheid, in rusteloos streven naar het voorgestelde doel, bij hem het stichten eener wereld­heerschappij. Hij was overal, waar zijne tegenwoordigheid ge­vorderd werd ; nu in Rome, om bij de kardinalen, zich over de onverzoenlijkheid van Frans I to beklagen, on dan weder in Parijs, om de gunst van 's konings minnares d' Es tamp e s to verwerven, nu in Duitschland de rijksdagen leidende, de godsdienstgeschillen bij to leggen, dan in de Nederlanden, de staten-vergaderingen bijwonende, om de beden door to drij­ven, of in Spanje, om de Cortes naar zijnen wil to laten stemmen. Italid, Frankrijk, de Nederlanden, Duitschland, Hon. garije, de kusten van Afrika zelfs, waren getuigen van zijne oorlogsdaden, de Middellandsche zee en de Oceaan van zijne veelvuldige scheepstogten. Als heerscher moeten ongetwijfeld zeldzame begaafdheden den man gekenmerkt hebben, die in eenen hoogst woeligen tijd van overgang tot nieuwe gods­dienstige en staatkundige begrippen, in zijne erflanden, hoe onmetelijk ook en van elkander gescheiden, geweldige botsin­gen voorkwam, rust en vrede handhaafde, en de volkswelvaart bovenal in de Nederlanden, onder zijne magtige bescherming, tot eene vroeger ongekende hoogte opvoerde. Doch niet alleen als regent en krijgsman, ook als vriend en bevorderaar der letteren, onderscheidde zich Karel V. Openlijk erkende hij menigmalen de voordeelen, welke de omgang met kundige mannen hem verschafte. De groote Heeren vleijen mij," was zijn gewoon gezegde," de Geleerden onderrigten mij, en de Kooplieden verrijken mij." Hij was met de taal der geleerden vertrouwd, men beweert zelfs, dat hij een roman, de Kloeke Bidder getiteld, geschreven, of in het Spaansch overgezet heeft. Het nageslacht zou gewis hem den eervollen naam van n Va­der zijner volken" niet betwisten, indien onbegrensde heersch­zucht, en overdrevene gehechtheid aan de Roomsche Kerk, deels uit overtuiging, deels uit staatkunde, hem niet tot veler geesel gemaakt hadden. Indien hij aan het Nondum ('t is nog niet bereikt) de zinspreuk zijner jeugd, en aan het Plus Ultra (Verder !) de spreuk van zijnen rijperen leeftijd, niet eigen rust en die van Europa had opgeofferd, zou hij, bij het ne­derleggen van het gezag, welligt niet betuigd hebben, a dat zelfs de grootste voorspoed hem nooit eenig waar genot had opgeleverd." K a r el V was slechts eenmaal gehuwd, en wel, in 1526, met Isabella, dochter van Emanuel, koning van Portugal. Zij stierf den isten Mei 1539 in het kraambed van een zoon, Ferdinand genaamd, die kort daarna overleed. Slechts drie harmer kinderen bereikten eenen volwassenen leeftijd. Deze waren Filips, die zijn vader opvolgde onder den naam van Filips II; Maria, gemalin van keizer Maximiliaan II, en Johanna, gehuwd met J o h a nn es , infant van Spanje. Voorts heeft Karel nog twee natuurlijke kinderen nagelaten, M a r g ar e t h a, hertogin van Parma, landvoogdes der Neder­landen, geteeld bij M arg a re tha van Geest , en Johan van Oost ear ij k, landvoogd der Nederlanden, verwekt bij Barbara Blumberg, die beiden later behandeld zullen worden. De of beelding van Karel V ziet op zeer verschil. lende wijzen het licht, en zijn leven is op een groot aantal gedenk- en legpenningen door de stempelkunst vereeuwigd. De munten in de Nederlanden onder zijn bestuur geslagen, zijn in het meermalen aangehaald werk van den hoogleeraar v an der Ch i, s afgebeeld. Zie , behalve de binnen- en bnitenlandsche geschiedschrijvers, W. Robertson , Hist . of Charles V. Lond. 1769, 40. 3 vol., her­haalde malen in het Fransch vertaald; H o o g s t r a t e n, lVoordenb.; K o k, Vaderl. Woordenb,; Levensbeschrijv. van vermaarde Mann. en Tromp. D. 'VII. bl. 1-119; Biograph. universelle, T. IV. p. 271-275; v an Kampen, raderl. .Karakterk. D. I- bl. 236-249; Ar en d, Algem. Geschied. des raderl. D. II. St. IV. bl. 1-48; M i g n e t , Charles-Quint, son abdication, sa retraite, on sejour et sa mort au monast?re hieronymite de Taste, in bet Journal des Sa­vants 1852-1854 ; M u 11 or, Cat. van Poi-17-dt. bl. 2; Lothrop Motley, de Opkomst der Ned. Republiek door B a k h u i z e n van den Brink,1). I. bl. 34-36. KARELS VAN GERMEZ (ADAM). Zie ZJERMEZ (ADAM KARELS VAN). KARSTEN (W. J. G.) schreef : Theorie der schuinsliggende rosenkrans-molens of schepwerken. (Haarl. 1773) 8°. met kaart. Grondbeginselen der scheikunde ; uit het Hoogduitsch, Zutph. 1803. gr. 8°. Zie de Jong, Naaml. van Boek.; Muller, Cat. van Boeken en Kaart. over Neerlands Waterst. bl. 23. KARSTEN (JAN WIEDEMANN) werd den 2den November 1775 te Leeuwarden, uit onbemiddelde ouders geboren, te Sas van Gent door een oom opgevoed, en vormde voorts zich zelven door eigen oefening, totdat hij lands vele trappen, ook onder de leiding van den generaal Krayenhoff, dien hij tot zijne driehoekmetingen behulpzaam was, in 1807 opklom tot lands architect van Friesland, en in 1811 tot hoofd-ingenieur van den waterstaat in Groningen en Drenthe, waarna hij als hoofd­ingenieur van de eerste klasse bij de algemeene dienst van 's rijks waterstaat, overleed, den 30sten Januarij 1825, te 's Hage, in den ouderdom van 49 jaren. Hij was een verdienstelijk man, wiens afsterven een groot verlies voor den waterstaat was, en die zich door de volgende werken gunstig bekend maakte : Handleiding tot de kennis der Meetkunde, Leiden, 1797. kl. 8°. met pl. , Met goud bekroond bij het wis-, bouw-en natuurkundig genootschap te Leiden. Voorlezing over het ouden planken voetpad, tusschen ter Apel en Valthe in 1818 ontdekt ; in den Algem. Konst- en Letterb. 1819. D. 1. bl. 136, 150. Volks-Meetkunde, of ondertvijs tot nuttig gebruik. In 1822 met goud bekroond door de Maatschappij : tot Nut van 't Al. gemeen en door haar uitgegeven, te Amst. 1822. 8°. met pl. Dit werk verscheen in het Fransch vertaald onder den titel van : Geometric pratique ca l'usage du people, Brux. 1826. gr. 12°. Zie Jellgem. Konst- en Letterb. 1825. D. I. bl. 82; de Jong, Naaml. van Boek., aangevnld uit eene eigenhandige levensschets, door hem nagelaten, en bij zijne familie te Leeuwarden berustende. KARSTEN (JAN -ANTONY), zoon van den voorgaande, ge­boren te 's Gravenhage den 6den April 1802, was doctor in de godgeleerdheid en predikant te Sas van Gent. In den Gron. Volks•Altnanak voor 1838 zijn, door zijn schoonbroeder en vriend M. A. A m s h of f, uit zijne nagelatene papieren twee fraaije dichtstukjes medegedeeld, die getiteld zijn : Aan H. 1t1 u n tin g he , Hoogleeraar te Groningen. Over­laden den 24 April 1824. De toelcomst. Zie Gron. Folks-Alm. 1838. bl. 103-108. KA.SKE (JoHANNEs) kwam als proponent in dienst te Rui­nen in Drenthe in 1680 , te Zalt-Bommel in 1682, te Breda in 1693. Aldaar werd hij in November 1730 emeritus en overleed er den 12den Mei 1737. In den Catalogus der bi­bliotheek van Mr. J. H. Hoeu ff t (Amst. 1844. bl. 231) komt voor een door hem zamengesteld handschrift, groot 63 bladzijden en getiteld : Gedenlcwaardige en historische aanmerkingen betrej'ende Bre­da, 1723. Lie de J o n g h , &canal. der red. van Gelded. bl. 340; II e r-mans, Bijdr. over Noord-Brab. 1). I. bl. 346. KASTEELE (PIETER LEONARD VAN DE) werd den 13den Augustus 1748 te 's Hage uit een deftig geslacht geboren. Zijn vader, Jacob van de K as teel e, was raad in de vroedschap aldaar. Door geschikte onderwijzers voorbereid, studeerde hij onder de hoogleeraren Houck en T yd e man aan de -Utrechtsche hoogeschool in de regtsnleerdheid, zich ook op de taal-, gescliied- en oudheidkunde toeleggende en de godgeleerde lessen van den vermaarden Bonnet waarne­mende. Welke vorderingen hij in meer dan een vak der weten­ schappen gemaakt had, kan genoegzaam blijken nit zijne ver­ handeling, ter verkrijging van het meesterschap in de regten, in het jaar 1771 uitgegeven, in het opei:baar verdedigd en opgedragen aan prins Willem V, mien hij toen roemde en beschreef als een steunpilaar van de godsdienst, van de hand- having des regts en van de wetenschappen. deze verhan­ deling, bevattende sommige regtsgeleerde mengelingen, gaf hij doorslaande blijken van meer dan gewone bedrevenheid in het natuurlijk regt en de redekunde, in de vroegere en latere reg- ten en gewoonten van ons vaderland, en in de Romeinsche regtsgeleerdheid. Zich te Hage als advokaat nedergezet hebbende, behaalde hij, toen ook reeds als verdienstelijk dichter bekend, veal roem met de praktijk, en werd hij daardoor tot het volvoeren van onderscheidene politieke commissien geroepen, zoo als tot den post van fiskaal bij den hoogen zeekrijgsraad in de zaak van den sehout-bij-nacht B i n k e s. In 1773 werd hij, door 's lands staten, tot amanuensis benoemd der commissie, belast met de zamenstelling eener nieuwe Psalmberijming. Floe hij zich van dezen belangrijken post gekweten heeft, blijkt ten duidelijkste uit de dankbetuiging door den voorzitter der kerkelijke afge­vaardigden tot het werk der Psalmberijming in de laatste bij­eenkomst gedaan. D Eindelijk mag ik," zoo sprak de voorzitter, DU niet ongegroet laten, die met uwe net gesnedene pen den Edel Mogenden Staatsgemagtigden ten dienste stond. Wij waardeeren ook uwe uitstekende diensten, in dit werk bewezen ; wij zeggen u dank voor uwen minzamen omgang en vriend­sehapsblijken : uwen naam, uwe ongemeene kennis van dicht­en taalkunde en allerlei geleerdheid, zullen wij blijven hoog­schatten en met roem gedenken." Van de Kaste el e bleef tot 1782 te 's Rage wonen, toen hij door de stad Haarlem tot raad en pensionaris verkozen werd. Hij nam beide betrekkingen met lof waar, en zag zich ook meermalen naar de vergaderingen der staten van Holland afgevaardigd, aiwaar hij een voornaam spreker was en door zijne aanspraken zich van alle partijen de hoogachting, bewon­dering, ja de eerbied verwierf. Als ijverig patriot werd hij in 1787 uit zijne posten ontslagen, en keerde hij tot het ambteloos leven terug. Zijn naam komt voor op de lijst der personen door de prinses Wilhelmina van Ora nj e be­schuldigd, als medepligtig of handdadig aan den aanslag op haar persoon in laatstgenoemd jaar ondernomen. Na de groote staatsomwenteling van 1795 geraakte v an de Kasteele andermaal in het bewind van zaken, en be­kleedde vervolgens verscheidene posten. Eerst werd hij voor­zitter van het stadsbestuur te Haarlem, daarna afgevaardigde tot de vergadering der provisionele representanten van Hol­land , waarin hij, bepaaldelijk als lid van de financiele com­missie, ook medewerkte tot de vaststelling der Nationale Ver­gadering, van welke hij zelf, door een aantal verkiezingen van onderscheidene plaatsen, lid geworden, en na den dood van Pieter Paulus, tot voorzitter verkozen is. Bij de verande­ring van zaken op den 22sten Januarij 1798 verkoos hij niet in eenig openbaar bewind te blijven, doch keerde kort daarna tot hetzelve weder, sedert de omkeering den 12den Junij des­zelfden jaars. Toen werd hij eerst lid van het intermediair wetgevend ligchaam, naderhand lid van de eerste, en vervol­gens van de tweede kamer van het vertegenwoordigend lig­chaam. Bij de oprigting van het kollegie van thesaurier ge­neraal en raden van financien werd hij verkozen tot raad, en hij volhardde in de waarneming van dit ambt tot de aanstelling van den raadpensionaris Schimmelpenninck, wanneer hij dezen post met dien van staatsraad verwisselde. Tijdens bet bestuur van koning L o d e w ij k werd hij benoemd tot staats. 5 6. 6" raad in gewone dienst, en president eerst der afdeeling van wetgeving, naderhand van die der financien bij denzelfden. , raad. Bij het verplaatsen van den zetel des gouvernements naar Utrecht en Amsterdam kon hij niet besluiten den Haag te verlaten, verzocht daarom zijn ontslag als staatsraad in gewone dienst en bleef staatsraad in buitengewone dienst, tevens aan­gesteld tot voorzitter der commissie van vereffening en betaling van den achterstand. Midderwijl was hij met onderscheidene andere gewigtige, ook geheime, commission belast geworden. Onder al de verdere posten, van tijd tot tijd door hem be­kleed, behoort ook die van curator der koninklijke universiteit van Holland, binnen Leiden, waartoe hij in 1796 aangesteld was. Hij bekleedde dien tot aan zijnen dood, die den 7den April 1810 te 's Gravenhage plaats had. Van de K a s t e el e, met regt genoemd een treffend voor­beeld van vereeniging der revolutionaire begrippen met chris­telijk geloof" moge als staatsman in zijnen yea bewogen tijd geschitterd hebben, niet minder deed hij dat op den Neder. duitschen zangberg. De vriendschap met den voortreffelijken Hier on y m u s v an Alp h e n, reeds op jeugdigen leeftijd aangeknoopt, doch later, ten gevolge der tijdsornstandigheden, onbestendig, ontwikkelde bij hem eene zucht voor de fraaije­letteren, die hij vervolgens zorgvuldig aankweekte. Met hem gaf hij gemeenschappelijk nit: Proeven van Stigtelijke Men­gelpoezy (Utrecht 1772. 80.), die later vijf malen herdrukt werden, en waarin het fraaije dichtstuk: De Zee, benevens, verscheidene voortreffelijke kerkliederen voorkomen, die ook gedeeltelij k onder de Evangelische Gezangen der Hervormde kerk zijn opgenomen, zoo als Jezus Grootheid, Jezus Ge­boorte enz. Zijn trant van dichten komt daarin veel met dien van van A 1 p h e n overeen; dezelve is voor elk verstaanbaar en toch kiesch en echt dichterlijk. Na de omwenteling van 1787 nam hij de her weder ter hand, en gaf een bundel Ge­sangen (Utr. 1790. 8°.) in het licht, gelled van godsdienstigen en stichtelijken inhoud. Deze verzameling bestaat wel nit weinige, maar inderdaad uitmuntende stukken, die zich in alle opzigten voordeelig onderscheiden boven zoo vele anderen in dit yak. In 1 793 gaf hij het eerste deel eener voortref. felijke metrische vertaling der Gedichten van Ossi an in het licht (Amst. 8°.); eene gewaagde onderneming, maar die hem toch, naar het oordeel van kenners, uitmuntend gelukt is. Jammer dat het werk niet voltooid is. In later jaren zijns levens vertaalde hij nog de : Oden van Klop s to ck en W i e­land (Haarl. 1798 8°.), en de verdienstelijkheid van deze welgeslaagde onderneming kan slechts door hen gewaardeerd worden, die de ongemeene moeijelijklieid en duisterheid van Klopstock's leerdichten kennel'. In de Mnemosyne van de Ineren Tydema n, D. II. bl. 101, komt van hem nog voor een dichtstuk: Hulde aan de Zon getiteld; terwijl zijn: Henoch, een ontworpen heldendicht, onvoltooid en ongedrukt bleef. Eene volledige verzameling van al zijne gedichten, zag met een levensberigt, door zijnen kleinzoon Mr. J. C. van de 'Cas­t eele bewerkt, verrijkt, te 's flage het licht, 1844 en 1845, 2 deelen post 8°. met portr. Van de Kasteele wasgehuwd, metGeertruidaCraey- V ange r, welke in 1780 overleden is, kort na de geboorte van een zoon J a c o b Ca re 1, die volgt. Vier jaren daarna hertrouwde hij met Maria Bernard in a Galle, toen we­ duwe van N i c o l a a s van L e y d e n, bij wie hij geene kin­ deren verwekte, en die hem met eene dochter uit haar eerste huwelijk overleefde. Eerst tot ridder van de orde der lithe benoemd, werd hij er later kommandeur van. Bij de oprig­ ting van bet Koninklijk Nederlandsch Instituut, werd hij kor­ respondent, terwiji zoowel de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden als andere genootschappen, door de aanbieding van het lidmaatschap, hulde deden aan zijne vele verdiensten. Zijne of beelding ziet het licht. Zie raderl. Hist. ter very. op TV a g en a ar, D. V. bi– 67, met portret, 1). XXXVII. bl. 120, 121, 164, D. XXXVIII. bl. 110­115 alwaar v an de K a s t e e 1 e's afscheidsrede der eerste Nationale Vergadering te vinden is, bl. 171-173, D. XL. bl. 83, 94, 99 (zijne aanspraak bij het openers der Algemeene Vergadering in 1798 bevattende), 1). XLI. bl. 48; v an de r A a, Gesch. van den Oorl. het regist. op zijn naam; van I p e r e n, Kerk. Hist. van het Psalm-Gezang, D. I. bl. 344, D. II. bl 417; Het beroerd Nederl, D. XII. M. 225; illgent. Konst- en Letterb. 1810. 1). I. bl. 229, D. II. bl. 196-201, nit te Water's levensberigt van van de Kasteele voorkomende in de Handel. der Jaarl. Vergader. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1810. bl. 3 en vervolg.; van Kampen, rade& Karakterk. I). II. bl. 707; Dezelfde, Gesch. der Nederl. Letter. D. II. bl. 480-482; Gedenkschr. van de Kon, Orde der Unie, bl 44, 60; Witsen G e y s b e e k, Woordenb. van Ned. Diehl.; Prucht, ingezam. door de aloude Bederijkerskam. de Ifijngaardrank. D. II. bl. 180-186; Collot d'Eseury, Hon. Iloem, D. IV. St. II. bl. 345-347, 431; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoogesch. Toev. en Bijl. bl. 32-34; Vreede, Bijdr. tot de ge­schied der omwentel. van 1795 tot 1798. St. I. bl. 21, St. II. 131. 35, 46; Cat. .1. van Lee ;men, (1857) bl. 41; Mull er, Cat. van Portr. KASTEELE (JACOB CAREL VAN DE), zoon van den voor­gaande en van diens eerste vrouw G e e r t r u i d a C r a e y v a a-g e r, werd te 's Gravenhage den 26sten Maart 1780 geboren. Hij volbragt zijne studien aan de Leidsche hoogeschool, waar hij in 1796 als student werd ingeschreven en, na openlijke verdediging zijner dis$ertatio de ultimis volunfatibus rite inter­pretandis (Lugd. Bat. 1801. 80.), in 1801 tot doctor in de beide regten bevorderd werd Zich te 's Hage als advokaat nedergezet hebbende, werd hij spoedig met de betrekking van advokaat-fiscaai bij het lloog-Geregtshof der provincie Holland bekleed. Hij vervulde dat ambt gedurende geruimen tijd, tot hij onder de Fransche regering benoemd werd tot advokaat­generaal bij het Hoog-Geregtshof der Hollandsche departe­menten, en na de herstelling van ons land tot rijks-advokaat. Sedert 1824 droegen de staten van Holland hem het lid­maatschap in de tweede karner der staten-generaal op, welke­roeping hij zoowel als het wethouderschap van 's Gravenhage en het curatorschap der Latijnsche school aldaar met getrouw­heid en onvermoeiden vlijt waarnam, waardoor hij zich do­algemeene achting, en door zijne overige voortreffelijke eigen­schappen als menseh, de algemeene liefde verwierf. Hij overleed te 's Hage den lsten Julij 1835 en was gehuwd met M. van Bosve 1 t, die hem vijftien kinderen selionk, waarvan er dertien bij zijn overlijden nog in leven waren. De Maat­schappij der Nederlandsehe Letterkunde verkoos van d e Ka s teele in 1815 tot haar lid, en koning W i 11 e m I sehonk hem de orde van den Nederlandsehen Leeuw. Ofschoon met zijnen beroemden vader niet te vergelijken, was hij nogtans een niet onverdienstelijk dichter, en vele van zijne verzen, die vloeijend waren, mogten de algemeene goed­keuring wegdragen. Reeds in 1822 verscheen van hem to 's Gravenhage, in gr. 8°. het 's (Jravenlzaagsche Bosch; dicht­stuk, hetwelk door andere verzen, hier en daar verspreid, gevolgd werd, die na zijnen dood, onder den titel van Na­gelatene Gedichten, door Mr. P. L. van de K a s te el e,-te Gravenhage 1836. in 8°. zijn uitgegeven. Zijn portret ziet het licht voor dien bundel, naar de teekening van zijn zoon P. L. van de Kasteele, door J. C. Elink Sterk in 80. op steen gebragt. Zie Algeria. Konst- en Lellerb. 1801. D. II. bl. 59, 1835. D. II. bl. 17, 18; Handel. van de Jaarl. digem. Fergad. van de Jfaalsch. der Ned . Lellerk . le Leid. 1836. bl. 6-9; B ax, Memoria Kasleelii; flank. op het Woordenb. van Ni e a w e n h u i s, op het woord; v a n d e r A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht.; Schu11 en van der Ho op, Bijdr. to Both- en Mensehenkenn. D. V. bl. 158-163. KASTEELE (REINIER PIETER VAN DE) was de zoon van Gera rd van de K a steel e, predikant te Brielle, die zich in 1787 bekend maakte door zijnen ijver voor het huis van Oranje. Hij werd te Meliskerke, waar zijn vader toen pre­dikant was, den 12den Julij 1767 geboren en studeerde, voor de predikdienst bestemd, eerst te Halle, daarna te Leiden. In 1789, op 22jarigen leeftijd, werd hij predikant te Rozen­daal, bij Arnhem, vertrok in 1792 naar het niet ver van daar gelegen Lent, in 1793 naar Maastricht, in 1796 naar Breda en in 1801 naar 's Gravenhage. Twee en dertig jaren predikte hij in deze gemeente het Evangelic , en was hij harm leden tot herder en vriend toen eene aandoening der gezigtszenuwen hem verpligtte tot het nederleggen van het leeraarambt. Hoe hij hetzelve dien tijd waarnam, getuigt de graagte met welke zijne leerredenen werden gehoord, ook van hen die tot zijne gemeente, of zelfs tot het christendom niet behoorden. Zijne levendigheid van voordragt, zijne sier­lijkheid van stijI en poetische denkbeelden maakten hem ge­zocht en bemind. Bij de getrouwe waarneming van zijn herderlijk ambt, vervulde hij een aantal andere betrekkingen; zoo was hij directeur van 's konings kabinet van zeldzaamheden, president der plaatselijke schoolcommissie, scriba van het klassikaal kerkbestuur, corresponderend lid der Maatschappij van kunsten en wetenschappen te Batavia, lid der commissie voor de Oust- en West-Indische kerken en directeur of lid van vele andere geleerde genootschappen, waaronder ook de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Als directeur van 's konings kabinet was hij 25 jaren werkzaam, en had in 1840 het genoegen zich door zijn zoon, Abraham A n n a, in deze betrekking opgevolgd te zien, die reeds als adsistent-directeur bij dat kabinet werkzaam was. Zoo was hij onvermoeid werkzaam en genoot hij alley hoogachting als Ieeraar en christen, als geletterd en ij verig lid der 'mat­schappij, als edel mensch en getrouw vriend, totdat de dood op den 25stea November 1845, een einde maakte aan zijn nuttig maar ook veal beproefd leven. Hij was driemalen ge­huwd en verwekte een twintigtal kinderen, van welke hij er twaalf meerendeels in volwassen leeftijd verloor. Hij droeg echter alles wat hem overkwam met mannelijken moed en christelijke onderwerping, troost zoekende en vindende in zijnen bijbel, dien hij eigenaardig zijn alles noemde. Zijn portret in zwarte kunst, naar en door C. H. Hodge s, ziet het licht in 4°. Van de Kaste el e maakte vrij vloeijende verzen, die zich echter geenszins door verheffing of vinding, onderscheiden. Be-halve eenige gelegenheidsstukjes, gaf hij in het licht: Liederen en woorden tot opwekking bij het godsdienstig pinksterfeest, 's Hage, 1802. 8°. Ode aan God en het Vaderland, s Hage, 1814. 8°. Verder verscheen van hem : Verhandeling over de beste middelen , om onze jonge­lingschap waren smaak te doen krijgen in de christelijke godsdienst, 's Hage, 1812. 8°. Verslag van den staat des bijbelgenootschaps op den 29sten April 1819, 's Hage, 1819. 8°. Handleiding tot de bezigtiging van het koninklijke kabinet van Zeldzaamheden op Mauritshuis in s Gravenhage, 's Hage, 1824 of 1825; ook in het Fransch, ald. 1825. 8°. Zie Vaderl. Hilt. ten very. op Tea q enaar, D. XVI. bl. 248, bl. 249; Brans, Kerk. Reg. bl. 145, 171; Boekz. der gel. toereld, 1845. h. bl. 813-816; dlgem. Konst- en Letterb. 1840. D. I. bl. 400, 1846. D. I. bl. 49—M; Hand. van de Jaarl. Algem. Very. van de Maai­sehappij der Ned. Letterk. te Leid. 1846. bl. 15-17; de Jong, Naaml. van Boek.; v. an der A a, Nieuw Noordenb. van Ned. Dien.; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. II. bl. 590. KASTELEIN (ABRAHAM) die vroeger op Ca s t el e y n ver­meld is. VVij maken van doze gelegenheid gebruik om hem de eere te geven, die hem toekomt. Gewoon zijnde voor zijne courant, uit alle oorden der wereld, met groote kosten berig­ten in te winnen, was hij het ook, die, in 1672, den staten het eerst de belangrijke mededeeling deed van het ongeluk der Engelsche vloot door storm overkomen. Welken invloed die tijding had op het besluit der staten en op het vertrek van de Hollandsche vloot naar zee, leert de geschiedenis. Uit het hoogst belangrijk akademisch proefschrift van den heer D. E v e r w ij n, getiteld : Abraham van Wicquefort en zijn proces (Leid. 1851. 8°.) bl. 118-124, blijkt het hoe K as t e l e y n met dezen in betrekking gestaan heeft, deswege voor het Hof van Holland gedagvaard werd, maar, zich be­roepende op zijn regt als burger van Haarlem, steeds weigerde daarvoor te verschijnen. Door die weigering, gegrond op de vrees dat zoo K a s t e 1 e y n door het Hof van Holland ver­hoord werd, dit tot ruins van hem en zijne familie streleken zoude, dewyl niemand daarna met hem correspondentie zoude houden" , blijven verscheidene belangrijke punten in de zaak van v an W i c q u e f or t nog in het duister, waaromtrent de heer E v e r w ij n teregt zegt, dat het te betreuren is, dat geen voldoend berigt kan gegeven worden. Zie Brandt, Lev. van de Reiter, bl. 710, 711. KASTELEYN (PETRUS JOHANNES) werd den 2den April 1746 te Breukelen geboren. Zijn vader vroeg verloren heb­bende, bestelde hem zijne moeder, op twaalfjarigen leeftijd, te Utrecht als leerling in eene apotheek, en in 1760 begon hij zijne oefeningen in de schei- en artsenijbereidkunde te Am­ . sterdam. Na den dood zijner moeder besloot hij, op raad van zijne voogden, en met de beste vooruitzigten, om zijn geluk in de West-Indic te gaan beproeven. Hij vertrok daartoe in 1765 naar Suriname, alwaar hij weldra op de plantaadje La Vi­ contre naar zijn genoegen geplaatst werd. Een ontzettend voorval deed weldra zijne plannen verijde­ len. Op den 23sten Januarij 1766 had Ka s teleyn het on­ geluk een zijner vrienden, Jan W illem Are nds, die op dezelfde plantaadje met hem werkzaam was, dood te schieten. Een streng geregtelijk onderzoek verklaarde hem onschuldig maar zijne gemoedsrust was te zeer geschokt, om langer to vertoeven op de plaats, waar hij elk oogenblik de akeligste indrukken van het gebeurde ontving. Dien ten gevolge vertrok kij van daar, en kwam in Julij te Amsterdam weder terug, waar hij zich in 1772 als apotheker vestigde en in hetzelfde jaar huwde met Adria n a B arr e , die hij echter in 1778 door den dood weder verloor, hem nalatende twee dochters, waarvan de oudste in 1797 verdronk. Ook in andere opzigten was K a s t e l e yn zeer ongelukkig. Eene aanhoudende en hevige ziekte, kort na den dood zijner vrouw overkomen, kostte hem de helft van het gezigt en deed zijn middel van bestaan verloopen. Na elf jaren in ramp-en tegenspoed doorgebragt te hebben, hertrouwde hij den 26stenNovember 1789 met Johanna Christina de Grimo, welke hem op zijn verder levenspad, onder allerlei lotswisse­lingen, getrouw ter zijde stond, en in wier amen hij den 18den April 1794 ontsliep. Zijne of beelding ziet het licht. K a s t e 1 e yn was een in vele opzigten zeer verdienstelijk man. In de scheikunde en aanverwante wetenschappen was hij bijzonder ervaren. In het nemen van proeven, tot verrij­ king zijner kennis in het bij hem geliefkoosde vak onderno­ men, was hij onvermoeid. Tijdgenooten van hem roemen niet alleen zijne leerzame en onderrigtende omgang, maar ook zijne innemende zedigheid. Wij bezitten van zijne hand de volgende werken en verhandelingen : Nadere beproeving van des Heeren Bindheim's opmerking by de bereiding van de violen-syroop ; in Algem. Vaderl. Let­ teroef. 1782. D. IV. St. 2. bl. 269. Chemische en Physische oefeningen, voor de beminnaars der Scheikunst in het algemeen, de ,Apolhekers in '1 bijzonder, .Amst. 1783-1788. 80. 5 stukk. Na zijn dood vervolgd door B on d t en J. R. I) eima n aldaar 1791--1797. 80. 3 deelen. Beschouwende -en werkende pharmaecutische, oeconomische en natuurkundige chemie, Amst. 1786-1794. 8°. 3 deelen in 4 stukk. Scheikundige oritleding der Amsterdamsche Dordsche Cement­ poeders, Amst. 1792. 80. Merkwaardig bericht, betrefende het tegenwoordige Scheikun­ dig gevoelen van de Heeren G r e n, We s tr u m b en Ti' o m s- d o rf, in den Nieuwe Konst- en Letterb. 1794. D. I. bl. 81. (Met M e ij e r) Scheikundige proeven en natuurkundige ver­ handelingen, Amst. 8°. 2 deelen. Behalve deze geschriften leverde hij ook een aantal bijdragen tot het belangrijk werk, dat in zijnen tijd het licht zag on­ der den titel van : Volledige beschryving van alle Kunsten, Ambachten. enz. Niet minder lof verwierf K a s te 1 e y n zich als dichter. Wij kunnen hem als zoodanig niet in bijzonderheden schetsen, doch eijne verdiensten waren zoo groot, dat kundige beoordeelaars etuigen, dat hij, indien hem langer leven gegund ware ge, weest, een nitmuntend sieraad van den Nederlandsehen zang berg zou geworden zijn. De volgende gedichten zijn, behalve een aantal elders verspreid, van hem uitgegeven : Dichtlievende verlustigingen, Amst. 1779. 8°. Proeve over de kunst om altyd vrolijk to zijn, naar net Hoogduitsch van U z , Amst. 1780. 8°. De Vaderlandsche Zanger, Amst. 1781. 8°. (bij losse blaad­jes in bet licht gegeven, bij gelegenheid van den oorlog met Engeland.) Oorspronkelijke Dichtwerken, Amst 1783. 8°. 2 deelen. Bemoediging, den — Heer N i c. Bas ter t, Kanonik tot het Kapittel van St. Pieter, enz. toegezongen, Amst. 1784 8°. Nieuwste Poezij, Amst. 1792. 8°. 2 deelen. Met warmte, zegt W i t s e n G e y s b e e k, heeft K a s t e l e y n's godsdienstig gevoel zich uitgedrukt in liederen, die hij leverde tot de verzameling van Christelijke Gezangen, bij de Doops­gezinden sedert 1796 in gebruik, en bekend onder den naarn van grooten bundel. Zij zijn gezang 17, 37, 61, 74, 76, 89, 97, 103, 115, 116, 125, 128, 138, 143 en 163. Hij be­haalde bij het Leidsche Dichtgenootschap: Kunst wordt door arbeid verkregen, verscheidene der uitgeloofde medailles, voor de beantwoording der navolgende onderwerpen : De Invloed van een vast Geloof aan de Voorzienigheid ; in de Tael- en Dichtl. Oef. van voornoemd genootsch. D. VII. bl. 1. De Onschuld. De Inenting der Kinderziekte. Lierzang op Franklin. De drie laatstgenoemden zijn niet gedrukt. Bij dat zelfde genootschap werd hij bekroond voor zijne verhandeling : Over de vereischten en kenmerken van den stijl der poözij, die in het 4de deel der Prijsverhandelingen van dat genootschap is opgenomen. De tooneelarbeid van K a s t e 1 e y n bestaat meestal nit ver­talingen der beste Hoogduitsche stukken, benevens twee stuk­jes van eigen vinding. Zijne tooneelstukken zijn getiteld : De Graaf van Olsbach, of de belooning der deugd, tooneel­spel naar het Iloogduitsch, Amst. 1778. 8°. Behalve door een schimpvers, dat bij de eerste vertooning van dat stuk op het tooneel geworpen werd, werd hetzelve aangevallen door een uitgegeven Brief van een Amsterdamsch Heer enz. K as t el e y u vatte de pen daartegen op en schreef : Brief aan den Heere Al. P. D. bedordeelaar van den Grave van Olsbach enz. Amst. (1780). 8°. De Graaf van Olsbach, Tooneelspel, en zeker Grafschrift tegen den schrijver der vrtje Aanmerkingen dicht- en tooneel­kundig verdedigd, Amst. 1780. 8°. Dormont en Julia, of de beloonde Huwelijksliefde, tooneel­apel naar net Hoogduitsch, Amst. 1779. 8°. De Schouwburg of loon naar werk, Amst. 1780. 8°. Moliere, blijspel, naar het Hoogduitsch, Amst. 1781. 8°. De Marquis de Bouille, of de hervorming van St. Eustatius. Heldenspel, naar het Hoogduitsch, Amst. 1782. 8°. De Jvilerlijke Kamerdienaar, blijspel naar het Hoogduitsch, Amst. 1783. 8°. Elfride, treurspel naar het Hoogduitsch, Amst. 1783. 8°. ; 2de druk ald. 1787. 8°. Codrus, treurspel naar het Eoogduitsch, Amst. 1784. 8°. Olintes, treurspel naar het Hoogduitsch, Amst. 1786. 80. Erasfes en Lucinde, tooneelspel naar het Hoogduitsch, Amst. 1786. 8°. Eduard de Derde. treurspel naar het Hoogduitsch, Amst. 1786. 8°. Carolina van Eerburg, of de Rampen der Lie fde, tooneel­spel, naar het Hoogduitsch, Amst. 1788. 8°. De Tooneelsluiting met Choorzangen en dansen, Amsterd. 1788. 8°. Hierbij moeten nog genoemd worden, zijn : Lierzang na het tooneele voeren van het Treurspel Elfride, de uitmuntende Actrice, Mei J o h. Corn. Wa t tie r toege­zongen, Amst. 1788. 8°. Aanspraak van het Tooneelminnend Genootschap, ter spreuke voerende : Utile et Amusant, by de opening van deszelfs Too. neel in 1786. (Amst. 8°.) Aanmerkingen op de beoordeeling van den Recensent, betref­fende het Tooneelspel Carolina van Eerburg, Amst. 1790. 8°. Behalve de vertaling der Mengelwerken van Fredr ik , Vrijheer v an der Trenck , Dordr. 1789. 8°. 4 deelen, bestaan er van zijne hand nog vertalingen van eenige andere tooneelstukken in proza. Lie Algem. Konst- en Letterb. 1792. D. VIII. bl. 177; Nieuwe Algem. Konst- en Letterb. 1794. D. I. bl. 130, 144; G. Br en­der a, Brandis, Proeven van GeseAied- en Letterk. Oefeningen, bl. 249 ; W i t s e n Geysbeek, Woordenb. van Ned. Diehl. ; van Kampen, Geschied. der Ned. Letter. en Wetensch. D. II. bl. 173; Collot d' Escury, Boll. Roem. D. VII. bl. 154; ver­schillende boekenlijsten. KASTRICUM (CoRNELis) vervaardigde een blijspel, getiteld: .De schadelijke soon of de Joodsche lichtmis, Amst. 1732. 8°. Zie Witsen G e y s b e e k, Woordenb. van Nederl, Die/it.; Oa­k'. van de Bull. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. I. b. bl. 123. KAT (HERMAN HENDRICKSZ) was een scheepsbevelhebber in dienst der stad Medemblik. In het archief dezer stad komt van hem een eigenhandige brief voor, gedateerd 31 Julij 1603, waarin hij kennis geeft dat hij voor Grevelinge lag, eene ont­moeting met drie Duinkerkers had gehad, clod zich beklaagde te weinig geschut aan boord te hebben. Zie Kron. van he Hist. Gen. te Vir. D. VI. bl. 185, D. X. IA. 475-477. KAT (HDYDE DIRKS), omstreeks 1748 waarschijnlijk op het eiland Ameland geboren, was een ervaren zeeman, en klom op tot den rang van kommandeur. Hij leefde in 1818 nog. Hij schreef : Dagboek eener reize ter Walviscli- en Robben-vangst, gedaan in de jaren 1777 en 1778, door den Kommandeur Hidde Dirks K a t. Met eene kaart van Groenland, Haarl, 1818. 8°. De toenmalige schoolopziener van het 3de distrikt in Fries-land gaf 's mans dagboek onder gemelden titel nit, en voegde er een voorberigt aan toe. K a t s 's of beelding versiert dit merkwaardig verhaal van zijne ongelukken en zeldzame lot­gevallen op die reize ondervonden Teregt schreef een dick­ter daar tegen over : Wat zeeman, die de kiel naar 't barre Noorden stuurde, Bestond er ooit op aard' die zooveel ramps verduurde Als K a t , de Here K a t, die 's lijdens beker heeft Tot aan den boom geleegd........ Zie genoetnd werkje, tot dusverre in ons bezit, thane gedeponeerd in de Bibliotheek van de Maatsehappij der Nederlandsche Letter­kunde to Leiden. KAT (JACOB JANSZOON) leverde in de Geur van geestelyke specerijen, uytgebreyt in eenige stichtelidke Rym-werken enz. (te Haarlem, waarschijnlijk in 1701, uitgegeven) zes stichte4jke rijmen, in een mystieken trant. Zie van d er A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. KATE (JACOB TEN) was een mystiek die, in 1718, in een boek, getiteld : Vaderlijk Geschenk enz., de dwalingen van Antoinette Bourignon weder verlevendigde, maar ern­stige wederspraak ontving van den kerkeraad der Hervormde gemeente te Groningen, waar hij woonachtig was, in een ge­schrift hetwelk in 1723 het licht zag en te vinden is in de 2de uitgave van Brake 1's werk tegen de Pietisten en auib­tisten. Zie Yp e y , Kerk. Geschied. der I8de Enna D. X. bl. 560. KATE (LAMBERT TEN) werd te Amsterdam den 23sten Ja nuarij 1674 geboren. Zijne ouders waren Herman ten Kate en Sara B l a u p o t. Reeds in zijue vroegste jeugd was de beoefening der wijsbegeerte en van zijne moedertaal zijne geliefkoosde bezigheid, en het is daardoor dat hij zich. later een grooten naam en bijkans eene Europesche vermaard­held verwierf. Bijzonderheden van zijne levensloop zijn er niet bekend. Bij een ongehuwd leven, slechts alleen na 's waders flood met zijne, moeder wanende, vond hij eon toereikend be­staan niet alleen, met het geven van lessen aan de huizen der aanzienlijkste familien in het schrijven, rekenen, • boekhou­den en bijzonder in de mathesis en algebra, maar ook nog de noodige fondsen om eene belangrijke en kostbare verzameling van kunst- en boekwerken zich aan te schaffen. Flij overleed te Amsterdam den 14den December 1731, en werd den 20sten in de Noorder-kerk ter aarde besteld. Zijne afbeelding, door H o u b r a k e n gegraveerd, ziet het licht. Verscheidene dichters vereerden zijne nagedachtenis door lijkdichten, die in eenen bundel in 40. te Amsterdam, kort na zijn sterven, zijn uitgegeven. Daarin vied men ook het volgende hem passende grafschrift : T en K ate, een flonkerstar, die Nederland verlichte, Die scheidsman in de kunst, dice iedereen verplichte ; Die groute Bcuwheer, tot sieraad en nut van 't land, Wiens letterkennis blinkt gelijk een diamant; The elk den weg tot kunst, tot deutd en hell kon baanen : Die zon is hier gedaald in eene zee van traanen . Ten Kate was een man van veel kennis en smaak. In alle vakken, die tot het gebied der beeldende kunsten behooren, bezat hij eenen schat van theoretische kundigheden. Buitengewoon groot was zijne taalkennis. Het Engelsch, Fransch en Italiaansch ver­stond hij, en in de oude talen was hij bedreven. Mogen er na zijn verscheiden andere taalgeleerden zijn opgestaan, nie­mand hunner heeft aan ten Kate den naam van hoofdgrond­legger der Nederlandsche taalkunde betwist. In de wiskundige wetenschappen was hij zeer ervaren. Als teekenaar en beeld­houwer had hij ongemeene verdiensten. Ten bewijze daarvan deelen wij hier mede twee voorvallen, door geloofwaardige personen medegedeeld. Onder het tal van beroemde manned die zijne vriendschap zochten, behoorde ook de vermaarde bloem- en fruitschilder J an van H u i s u m. Deze schilderde zijne bloem- en fruitstukken lang op donkere gronden, op welke hij meende dat dezelve beter uitkwamen en spraken. leder roemde deze stukken als voortreffelijk, als onverbeterlijk, behalve ten kat e. Openhartig kwam hij voor zijn gevoelen uit en ried de achtergronden helder te houden, om het be­oogde doel te bereiken. De schilder gaf daaraan gehoor, moest zich gewonnen geven en veranderde van toen of geheel zijne manier, waardoor zijne stukken aanmerkelijk in waarde stegen. Met den beroemden beeldhouder X a v ery was ten Kate ook bijzonder bevriend. Hij trof dezen eens bezig met het ver­vaardigen van eenen Jupiter fulgurator ; maar verdrietig kla­gende dat hij denzelven niet naar zijnen zin kon treffen, meende ten Kate dat milks toch zoo moeijelijk niet zijn kon. Welaan, mijnheer !" hervatte Xa v e r y, I oordeelt gij het zoo gemakkelijk, ziedaar bijtel en hamer ; ik vertrouw u het werk wel toe ; zie of gij hem beter treffen kunt dan ik." Na lang tegenstreven, en onder betuiging van nooit een hamer of beitel in handen gehad te hebben, liet zich ten Kate toch eindelijk bewegen, en had maar weinig tijds gearbeid, toen xavery hem in verrukking toeriep : s Hou op ! gij hebt hem volmaakt getroffen." Ten Kate, zegt de beer G 1 a s i u s, heeft ook eenige gods­dienstige werkjes bet licht doen zien, waarin zich zijn vrome geest evenzeer afspiegelt, als zijne rijk ontwikkelde smaak voor het schoonc en goede. Wij zullen deze ten slotte van dit artikel met zijne overige geschriften opgeven : (Zonder naam). Genzeenschap tusschen de Gottische Spraeke en de Nederduytsche, Amst. 1710. 4°. Den Schemer en Zijn Bestier te kennen in Zijne schepse­len, volgens het Licht der Reden en ffiskonst, enz Naar het Engelsch van M ey n e. Amst. 1716. 8°. ; ald. 1739. 8°. Aanleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Neder­duitsche sprake ; waerin hare zekerste grondslag, edelste kragt, nuttelykste onderscheiding en geregeldste Afieiding overwogen en naegespoort, en tegen het allervoornaemste der verouderde en nog levende Taelverwanten, als 't Oude Moeso- G otthisch, Frank-Duitsch, en Angel- Saxiseh, benevens het Iiedendaegsche Hoog­duitsch en Yslandsch, vergeleken wordt , Amst. 1723. 4°. 2 deelen. Drie gewigtige Bedenkingen des gemoeds over de ootrnoedig­heid, talentbeschouwing en wandeling met God ; benevens den weg ten heil, als mede eenige zededichten, door H(er ma it T (en K(ate, Jr., Amst. 1728. 8°. Verhaal van het Leven en Sterven van Ph. de Mornay, Heere van Plessis Al a r ly, uit het Fransch in t Nederduitsch vertaelt, waerachter Pl e t h o van de vier Hoofddeugden, uit het Grieksch, Amst. 1728. 8°. met pl. Het Leven van Jezus- Christus, in een getrokken uit eene nieuwlijk onderzochte schikking en overeenstemming der vier Euangelisten, Amst. (1732.) 4°. met platen. Aanmerkingen op de Nederduitsche Spraakkunst van A r n o l d Moonen; in M. Schagen' s Vermaaklijkheden, D. I. bl. 151, D. II. bl. 717, 740. P. C. Ho oft, Waarnemingen op de Hollandsche Taal, uitgegeven met eenige aanmerkingen door L. ten Kate, Amst. 8°. Op de bibliotheek der illustre school te Amsterdam berusten van ten Kate vier zeer fraai geschrevene deelen in folio, bevattende zijne onuitgegevene schriften. De daarin voorko­mende verhandelingen zijn getiteld : Verhandeling over de klankkunde in twee deelen. Oeffenschets over het vereisch der dichtkunst, benevens eenige van hare bijzondere deelen. Wiskundig ontwerp der schrift' kunst. Briefwisseling over de proportie der menschekke leden en van de harmonie der vermenging in dag en schaduw, gehouden tusschen den voornoemden kunstminnaar en 11 endrik van Limborch. Verhandeling over het denkbeeldige schoon der schilders, beeldhouwers en dichters. Deze verhandeling zag het licht in de Fransche taal order den titel van Discours preliminaire sur le beau Ideal des Peintres, Sculpteurs et Poetes, geplaatst voor de Traitd de la Peinture et de la Sculpture van Richard­son , Amst. 1728, 8°. Uitbreiding en beschrijving van eenige der fraaiste teekenin­gen (in zijne kunstverzameling voorhanden). De maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden bezit : Kilianus auctus, seu Dictionariunz Teutonico Latinogallicum etc. Amst. 1642. 8°, met wit papier in folio doorschoten en eigenhandige aanteekeningen, ook op losse bladen, van L. ten Kate. 2 deelen. f: Zie 'V a g e n a a r , Beschrijv, der dad ilmst. D. XI. bl. 350— 352; Saxe, Oaom, Liter. T. VI. p. 368, 369, 719; Tollius, over Lam b e r t t en K a t e Herma n s z. den voortrefelijken Hoordgrondlegger der Nederduitsche letterkunst, in het Museum van Siegenbeek, D. I. bl. 1-37, en over eenige weinig bekende handschriften van L. le n K a t e Herm a n s z in hetzelfde Mu­seum, D. IV. bl 201-219; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Iretensch. D. II, bl 189-195; Siegenbeek, Geschied. der Nederl. Letterk. bl. 322-324; Collot d'Escury, Holl. roem, 1) I. bl. 32, Aant. 131. 82, D. III. bl. 41, Aant. bl. 263— 265, D. IV. St. I. bl. 85, 86, Aant, bl. 334, 335; van E.ynden en van der Willigen, Geschied. der Pad. Schilderk. D. I. bl. 299-321; B 1 a u p o t ten Cate, Geschied. der Doopsgezinden in Holl. enz. D. II. bl. 158-160; Itnmerze el, Lev. en perk. der Kunstsch.; Nieuwenhuis, .dank. op het Woordenb. van Kunst. en Wetensch.; Glasius, Godgel Nederl., Muller, Cat. van Por-Oat.; verschillende boeken-catalogi. KATE (HEamA.N TEN), neef van den voorgaande, van wien hij teeder bemind en tot de wetenschappen werd opgeleid, doch die kort v66r 1728, op jeugdigen leeftijd, overleden is. Bij de Drie gewigtige bedenkingen des gemoeds van zijnen oom voegde hij zijn: Weg des Hells, alsmede eenige Zededichten. Zie Wagena a r, Beschr. der stad Amst. D. XI. bl. 352; v a a der A a, Nieuto. Woordenb. van Ned. Dicht. KATE (DIRK. TEN) vervaardigde in het Iaatst der achttiende eeuw eenige gezangen, die opgenomen zijn in de. Christelijke gezangen voor de openbare godsdienstoefening, of zoogenaam. den Groote Bundel der Doopsgezinden.. Zie van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dial, KATE VAN LOO (D. H. TEN), geboren in 1793 te Ba. tavia , en overleden aldaar den 3lsten Mei 1828. Door de uitgave der volgende gedichten maakte hij zich eenigen naam: De Gardes d'honneur, in 4 zangen, 's Hage, 1815. 80. met pl. L'itboezeming bij de oprigting der Maxtschapptj van "Wel­dadigheid, 's Hage, 1818. 8°. Gedichten, Amst. 1818. 8°. De dood van Jan van Schaffelaar, vaderlandsch treurspel, Amst. 1820. 8°. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1828. D. II. bl. 241; d e Jong, Naaml. van Boek.; van der A a, Nieuw Woorden6. van Ned. Dieht. KATER (JoHANNEs DE) of C at e r u s, werd te Alkmaar uit een burgemeesterlijk geslacht gehoren. Meester in de kunsten en licentiaat in de godgeleerdheid zijnde, werd hij in zijne geboortestad tot pastoor aangesteld. Hij was oak landsdeken en lid van het Haarlemsche kapittel. Als wijsgeer deed hij zich door zijne aanmerkingen op de gevoelens van D e s-C a r-t e s kennen, en als voorstander en strijder van zijne kerk toonde hij zich in twee brieven, die in het 2de deel van de Batavia Sacra zijn opgenomen. Zie (van H e u s s e n en van Rijn), Oudh. van Amatell. D. II. bl. 19. KATER (R. DE) gaf uit onder zijne initialen R. d e Vlaardings Visschers Lied-boek; Voorzien met veel schoone Vissers, Bruylofts en andere Stigtelijke Gezangen, A mst. z. j. (1661). Langw. 8°. 2 deelen. - Zie Cat. van Voorst, (1859) T. III. 2 part. p. 66. RATS (HENDRIK VAN), parochipaap van Westbaarland en priester in den Briel, waar hij uit eigen middelen in 1293 het gasthuis stichtte. Zie A 1 k e m a d e en van der Schelling, Besehr. van de stad Brielle, bl. 22, 23, 70, 72. KAULERY (JoRIs DE) was bevelhebber op het schip Utrecht van 30 stukken, en diende geruirnen tijd onder d e R uite r. Hij trok in 1658 met de vloot onder den luitenant-admiraal v an W ass en a e r ter hulpe der Denen, en wordt genoemd onder die bevelliebbers, die zich, tegen de Zweden strijdende, dapper gekweten hebben. Zie Brandt, Lev. van de Buiter, bl. 99, 155. KAUWENBURG VAN BELOIS (PIETER). Zie COUWEN­BURGH VAN BELOIS (PIETER). KAWENBERG (CnRisTIAAN), door anderen verkeerdelijk van K o u w en b e rgh genoemd, werd in 1604 te Delft ge­boren en had J oh an van N e s tot leermeester in de kunst. Na Italid bezocht en zich met vrucht naar de groote voor­beelden geoefend te hebben, keerde hij in zijne geboorteplaats weder, en vervaardigde er vele groote kunstwerken. In het sebilderen van bet naakt muntte hij bijzonder ult. Op ,ge­vorderden leeftijd naar Keulen verhuisd zijnde, is hij aldaar in 1667 overleden. Van hem zijn geene werken bekend, evenmin als van zijn zoon, Aegid ius genaamd, die een leerling en navolger was in zijns vaders kunstvak, doch het niet tot die boogte gebragt heeft, In 1667 werd hij te Keu­len in het scliilders-gild als meester aangenomen, en was daar in 1691 nog werkzaam. Hij huwde in 1670 met Ma rg a­re tha Pick. Zie Immerzeel, Lev. en Werke der Kunshch.; Kramm, Lev. en perk. der Kunstsch. KAYSER (NANNING), bij anderen ook K e i s er genoemd, werd op het laatst der zestiende eeuw geboren. Iiij werd meester in de regten en wij treffen hem reeds voor 1649 als pensionaris van lioorn aan. Als zoodanig verscheen hij ook in de algemeene staatsvergadering, waar hij, ingevolge zijn last, met nog vijf andere heeren gestemd had tegen het op de been houden van het krijgsvolk, gevoegd bij 's prinsen onge­noegen over bet niet naar behooren ontvangen der door hem naar Hoorn afgevaardigden, was oorzaak van hetgeen hem den 30sten Julij 1650 overkwam. Op dien dag, des morgens ten acht ure, zond de prins aan K ay se r en de vijf andere heeren eene boodschap, inhoudende 's vorsten begeerte, om, voor hij ter vergadering van de staten van Holland ging, hem te spreken. Deze hieraan voldoende, werd op het hof gevangen gehouden en den volgenden dag naar Loevenstein vervoerd. Hier werd hij in een afzonderlijk vertrek geplaatst, doch had zijn zoontje­bij zich mogen nemen. Den 15den Augustus daaraanvolgende werden hij en zijne lotgenooten weder ontslagen, ander belofte zich van alle be-wind to onthouden. Niet land bleef K a y s e r zonder bediening. Reeds voor 's prinsen overlijden verkoos hem de admiraliteit in het Noorderkwartier tat Karen raad en advokaat-fiskaal, en na 's vorsten dood was hij door de regering van Hoorn we­der in zijne waardigheid van pensionaris en in zijne eer her­steld. Sedert in 1652 en 1653 tot de burgemeesterlijke waar. digheid verheven, werd hij in laatstgenoemd jaar als buiten­gewoon afgezant met v an Be un ingen naar Denemarken gezonden, ten einde, indien de oorlog tussohen Engeland en onzen staat mogt uitbreken, dezen staat te bewegen eenige schepen tot biistand to zenden en de Sond voor de Engelschen te sluiten. Hij sloot op den 8stcn Februarij 1653 een nieuw verbond met den koning en vernietigde het verdrag, van uit­koop over den Sondschen tol. Zooveel invloecl had hij in Denemarken door zijne kunde en bekwaamheid verworven, dat Christina koningin van Zweden met zinspeling op zijn naam zou gezegd hebben In Denemarken regeert nu geen koning, een keizer doet alles af." Tot in October 1653 bleef Kayser in Koppenhagen en deed, in het vaderland teruggekeerd, op den 18den Maart van het volgende jaar verslag aan de staten-generaal, wier goedkeuring over het door hem verrigtte hij verwierf. Hij stierf op den 24sten Maart 1655. Op de zerk boven zijn graf plaatste men het volgende opschrift : Een Stut van Stad en Raad, Een Raad van alien Raad, Een AL in eens gezegt, Legt daar waar Kaiser legt. Zie W ag en a a r, Paderi. thst. D XII. bl 90, 92, 109, 127, 194, 271-276; V el i u s , Chron. van Hoorn, achteraan in de Naam­lijsten der Regerinq.cper.conen, bl. 41, 41, 85; Lev. van Prins IF e in II, bl. 6!6, 633, 695; Scheltema, Staatk. Neder/.; Gr o en van Prinsterer, Archives, Serie II. T. IV. p. 385, 387, 402, 403 • KAYSER (C.) was een Zeeuw, die zich met teekenen van stads- en andere gezigten, tot versiering en toelichting van boeken, in den geest en stiji van R a d e m a k e r en Pr on k, onledig heeft gehouden. Hij zal wel dezelfde zijn met C. K a y-s e r van wien voorhanden is een : Antwoord op de vraag betrefende het stichten van een hos­pitaal voor onvermogende en oude zeelicden. Met af beeldingen. Bekroond door het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen en in het 13de deel der Verhandelingen in 1786 uitgegeven. Zie Holtrop, Bibl. Iffedico-Chirurg p. 168 ; K r a m in , Lev. en Werk . der Kunstsch KEENENBURG (de beer VAN). Zie EGMOND (OTTo VAN). KEER (OTTo), geboren te Arnhem, in het jaar 1801, was to Amsterdam assuradeur, doch tevens een ijverig beoefenaar van kunsten en wetenschappen, in het bijzonder der munt­en penningkunde. Zijne verzameling, die in Junij 1858 te Amsterdam in het openbaar verkocht is geworden, bragt eene zeer aanzienlijke som op. Hij overleed aldaar den 9den Au­gustus 1857. Van zijne hand is niets anders gedrukt dan een klein opstel over een Sede-vacante muntje van Utrecht, medegedeeld in het TOschrift voor geschied- en oudheidkunde en statistiek van Utrecht, door Dr. P. J. Vermeu len. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. KEERBERGER (DE) is een beeldhouwer geweest, die in 1772 te Rotterdam bloeide. Hij beitelde onder anderen het beeldhouwwerk aan de Delftsche poort aldaar. Zie Immerzeel, Lev. en !Perk. der Kunstsch. KEERDEKOE (JAN CORNELISZ) was een der meest werk­zame zeekapiteinen in de dagen van Frederik H end r i k. In 1628 was hij wegens de West-Indische compagnie, voor de kamer van het Noorderkwartier, tegenwoordig bij het veroveren der zilveren vloot, bevel hebbende op de Griffloen van 32 stuk­ken. In 1629 was hij onder de groote vloot onder den adnai­raal H e n d r ik Lone q, naar Brazili6 gezonden, op het schip Matanzas, en behoorde tot de kapiteinen die het krijgsvolk aan wal moesten brengen, ten gevolge waarvan de stad Olinda word veroverd. In 1639 behoorde hij tot de vloot van Tromp, en was tegenwoordig bij den bloedigen zeeslag voor Duinker­ken, waarin laatstgenoemde de Duinkerkers versloeg. Evenzoo was hij bij den slag bij Duins, onder Witte Corneliszoon de With. Verder is er van hem niets bekend. Zie C ommelijn, Lev. van Fred. Hendr. D. I. bl. 38, 95, D. II. bi. 33, 59. KEERE (PIETER VAN DEN) of Petrus Kaerius, nit Vlaanderen afkomstig, was een teekenaar, graveur en boek­ handelaar, die op het einde der zestiende en het begin der zeventiende eeuw te Amsterdam in de Kalverstraat, in den onseeckeren woonde, en tusschen 1622 en 1624 schijnt overleden to zijn. Zijne teekeningen, of beeldingen van steden, komen voor in verschillende van de latere uitgaven van het bekende werk van G u i c c i a r d i n. Op die te Arnhem in 1613 uitgegeven wordt ook zijn naam vermeld. Voor de bezorging van het volgende werk verkreeg hij, bij resolutie der staten-generaal van 24 Januarij 1618, eene ver­eering van honderd vijftig guldens : Petri Bertii germania inferior id est XVII provinciarum novae est exactae tabulae geographicae cum luculentis singula­rium descriptionibus additis a Petro Montano, Amstelod. im­pensis Petri Kaerii, 1617. fol; ibid. 1622, fol., in welk laat­ste jaar ook eene Fransehe overzetting, mede in folio, verscheen. Behalve dit werk bezorgde hij ook een atlas van kaarten van de Vereenigde Nederlanden (Foederatarum Provinciarum Infer. Germ. descriptio anno 1615) 4°. obi. 1617. 12°. Kaart van Marquis Spinola's togien aan den 1?ijnstroom, 1620. folio. Gezigt van de stad Utrecht, in 5 bladen, folio. Zie Foppens, Bibl. Belg. p. 986; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. D. III. bl 841, 842; nit bijzondere berigten aangevuld. KEERSEMAKER (LIEVEN JANSSON) of Kaarsemake r; welke de eigentlij ke geslachtsnaam van dien vaderlandschen held geweest is, is niet met zekerheid te bepalen, daar zelfs zijne handteekening niet altijd dezelfde is, en hij zich van verschillende toe- en geslaehtsnamen schijnt bediend te hebben. Dan eens teekende hij zich eenvoudig Lie v e n Janssoo n, ook mr. Lieven Janson, dan weder Lieven Jansz. Boheym, alias Kaersemakere, L. Lieven Jansson Boom, of ook wel Levin Jansson Lychnites. 6 Hij werd te Zierikzee den 19den April 1528 geboren. Zijn vader was Lie v en J a n s z o o n, of, gelijk hij zich noemde, Liev en Jan Gillisso n, schepen en burgemeester ter laatst­gemelde plaats. Zijne moeder heette Bale g h e, en was eene dochter van B e t s in a n Jacob s, toegenaamd Rengerse, uit een niet onaanzienlijk geslacht gesproten. Na in zijne geboortestad het voorbereidend onderwijs geno­ten te hebben, vertrok hij naar de hoogeschool te Leuven, waar hij zich op de regtsgeleerdheid toelegde en den doctoralen graad bekw am. Van daar ondernam hij, naar de gewoonte van, die dagen, eene reis naar Italie, van waar hij in zijne geboorte­plaats teruggekeerd, aldaar met verschillende ambten bekleed is geworden, als zijnde niet alleen weesmeester en opzigter der scholen, maar ook schepen, raad en burgermeester. Laatstge­noemd ambt bekleedde hij voor het eerst in 1 565 en voor het laatst in 1570. In April van 1572 werd hij op begeerte der burgerij aan­gesteld tot gouverneur der stad. Toen de hertog van Al v a, na het verlies van den Briel, bezetting in Zierikzee wilde leggen, en hierover in de raadsvergadering beraadslaagd werd, ondernam hij het met kracht van taal en redenen den raad te bewegen zulks of te slaan, bewerende dat de burgerij genoeg in staat was om de stad tegen alle aanslagen te verdedigen. Te vergeefs was zijne poging. De meerderheid der regeerders bleef kleinmoedig en zond om bezetting. Naauwelijks was dit besluit aan het yolk kenbaar geworden, of er ontstond een oproer, hetwelk niet eerder gestild werd of de regering moest met eenige volkshoofden in onderhandeling treden, hit had weldra plaats, en nu bleek het dat het 's yolks wil was het krijgsvolk v an Alva buiten te houden, waartoe besloten en Se e r s e m a k er met algemeene stemmen in bovengenoemde waardigheid gekozen werd. Als zoodanig stelde hij op alles orde, doch had niet te min met kracht te worstelen tegen de voortdurende Spaansch­gezindheid van een deel der inwoners, en tegen listige pogingen door den vijand ondernomen om zich van de stad meester te maken. Hij wist echter door zijne standvastige houding in den beginne de stad voor den prins van Ora* te behouden, doch was later genoodzaakt voor den wil van het meerendeel der bevolking te bukken. Deze had drie vaandels Waalsche soldaten binnen de stad ontboden, ten gevolge waarvan K e e r s em aker de vlugt moest nemen, met achterlating van zijne goederen, die verbeurd werden verklaard. Hij begaf zich tot den prins, rigtte met diens voorkennis een vendel soldaten op, en ver­gezelde daarmede graaf W i 11 em van den B e r g, wien hij in het veroveren van Kampen, Zwolle, Genemuiden, Vollenhoven, Hasselt en Amersfoort behulpzaarn was, Na de vetovering van Zierikzee, door de Watergeuzen Augustus van, het jaar 1572, werd K e e rs e ma k er den 12den November daaraanvolgende, door den prins tot gouverneur der stad en van Zeeland beoosten de Schelde aangesteld. Met blijdschap door het meerendeel zijner stadgenooten ontvangen, sehijnt hij echter niet dadelijk in zijne waardigheden getreden te zijn, althans in December van hetzelfde jaar werd hij met vier andere voorname personen naar Engeland afgevaardigd, om koningin Elisabeth tot het verleenen van onderstand in yolk en goed over te halen. Van daar in 1573 terug gekeerd, aanvaardde hij zijne betrekking, en liet vervolgens niets onbe­proefd om den vijand of breuk te doen. Op den 22sten Januarij 1573 maakte hij zich, van slechts weinigen vergezeld, mees­ter van het geschut, waarmede het hoofd te Bergen op Zoom voorzien was. Eenige dagen later vermeesterde en verbrandde hij zeventien Spaansche schepen, in het gezigt der bij Ram­mekens liggende vijandelijke vloot. Eene poging om Tholen te verrassen mislukte; later slaagde hij er in om den voortgang van eene vloot des vijands, uit Antwerpen gezeild om een aan­val op de Zeeuwsche en Hollandsche steden te doen en krijgs­behoeften naar Holland te voeren, te beletten. Nog later had hij een groot deel aan het zeegevecht op den 2lsten April 1573 door de onzen tegen S a n c i o d' A v i 1 a, op het slaak, geleverd. Zooveel vaderlandsliefde, gepaard aan doorzigt, dapperheid en beleid, noopte den prins van Oranje Keersemaker nader aan zich te verbinden. Bij de instelling van een raad, om den prins ter zijde te staan, werd hij als lid van denzelven aangesteld. In de maand Julij 1573 schijnt hij zijne betrekking te Zierikzee te hebben verlaten, doch, nog lid van de vroed­schap blijvende, niet eerder dan in 1580 zich naar Delft met der woon te hebben begeven. her werd hij weldra tot de belangrijkste verrigtingen. gebruikt ; onder anderen was hij raad ter addiiraliteit en ter finantien van Holland. Tot nog toe was hij, voor alles wat door hem voor het land gegaan was, onbeloond gebleven, terwijl zijne eigene bezittingen daarbij verloren waren gegaan. Daarom vroeg hij, waarschijnlijk in 1596, bij een rekwest aan gecommitteerde raden van Zeeland ingediend, om eenige tegemoetkoming en herstelling. Wat hierop gevolgd is, is niet bekend. Hij bleef vervolgens in Delft woven en stierf er op den 2Isten October 1613. Zijn lijk werd naar Zierikzee gevoerd en aldaar in de St. Lievens Monsterkerk op den 3lsten van genoemde maand, ter plaatse waar nu de predikstoel staat, ter aarde besteld. Denkelijk bleef hij ongehuwd. Hij werd door L i p s i u s wegens zijn verstand en geleerdheid geprezen, en bij van Reyd wegens zijne schranderheid geroemd. Hij bood namelijk den staten in 1585 aan Parma 's beroemde schipbrug op eigen kosten te vernielen, mits dat alles wat hij zou veroveren zijn eigendom zou blijven. De staten wilden 6* weten op welk eene wijze hij dit plan meende ten uitvoer te brengen, doch hij weigerde dit mede te deelen, daar de ge­heele zaak op niets zou uitloopen, indien niet de stipste ge­heimhouding in acht werd genomen. Van de zaak is echter, zoo als bekend is, verder niets gekomen. K e e r s e m a k e r moet later aan vertrouwde vrienden hebben medegedeeld, dat zijn voornemen zou geweest zijn, om als het ware de brag door aanvoer van water weg te persen. Is dit zoo, dan mag men met reden aan den goeden uitslag daarvan blijven twij. felen. Zie van Reyd, Ned. Hist. bl. 998; Wagenaar, Paderl. Hist. D. VI. bl. 399. 4 66 ; Redevoer. van A. Camp h u y s e n , over Lieven Janssoon Keersemaker, uit het Latijn vert. door door C. van der Grijp , met Bewijz. en Bijl. uitgegev. door Mr. Adr. J. de Rue v er (Middelb. 1778. 80,) ; de la Rue", Gelett. Zeel. 2de druk, bl, 548 ; d.e K an t er Chron. van Zierikzee, bl. 92-127, 462-469; 'sGravezande, 'Tweede Eeuw-gedachten. der Middelb. vrijh. bl. 185, 215, 217. 224, 288, 292, 293, 305, 308; van Wijn, Aanm. en Bijv. op Wagenaar, D. VI. bl. 107; Seheltem a, Staatk. Ned. D. I. IA. 555-558, D. II. bl. 597; Siegenbeek, Geschied. der burgerwap. in Nederl. bl. 35-40; Collot d'Escury, Holl. Roem, 1) II. bi. 47, Aant. bl. 131 --133; S w al ue, de .Daden der Zeeuwen, bl. 34-36, 44, 48, 87. KEES (HENDRIK OoM-), steeds genaamd Oom. Kees, was een bekwaam Nederlandsch ingenieur. Wij treffen hem onder anderen aan in 1622 bij de belegering van Bergen op Zoom, met den rang van kapitein, waar hij den 24sten September gewond werd, en in 1626 bij de belegering van Oldenzaal door graaf Ernst C a s i m i r, waarbij hij zich zeer onderscheidde. Bij de belegering van 's Hertogenbosch in 1629 werd hij dood geschoten, zoo als blijkt uit eenen brief van de gedeputeerden te velde in het leper v66r die stad aan E r n s t C a s i m i r van den 25sten Junij 1629, welke brief in bet huis-archief van Z. M. den koning voorhanden is. Zie Bergen op Zoom belegert en ontlegert, W. 249 ; Leven van Fredrik B endrik, D. I. bl. 122; Bosscha, Neerl. Held. te Land, D. I. IA. 418. KEES (Jonge) was de naam van een stuurman op een via­schersvaartuig nit Vlieland afkomstig, dat, tijdens den eersten Engelschen oorlog, op den 9den Augustus 1652 tusschen het Schagerrif en Doggerszand in een woedend gevecht geraakte met een Engelschen visscher. Jonge Kee s, pas even in zee, en nog geen visch gevangen hebbende, verzocht van de Engel­schen eene node visch. Deze, meenende dat hij met hen spotte, begonnen hem uit te schelden en zochten hem aan boord te klampen. Bij gebrek van andere wapenen begonnen de Britten met steenen te werpen, hetwelk door jonge c)K e e en de zijnen, met brandhouten en al wat zij konden los krij­gen, beantwoord werd. Weldra enteren de beide strijders el­kander. Met het mes in den mond springers de wakkere Vlielanders op het Engelsche vaartuig over, met dat gevolg dat de Engelschen in het ruim werden gejaagd, waarop de manhafte jonge Kees de luiken digt spijkerde, hen alzoo in het gezigt van een Engelsch konvooijer, die daar op de wacht lag, bemeesterde, en hen vervolgens naar Amsterdam bragt. Hier werden de Engelschen in vrijheid gesteld, maar hun scheepje bleef tot buit van de moedige Vlielanders, die, om hun kordaat gedrag, door de gecommitteerde raden ter admi­raliteit, ieder met eene gouden rosenobel werden vereerd, en, bij voorvallende gelegenheid, eene goede conditie beloofd ; ter­wijl men den dapperen jonge Kees een gouden medaille aan een blaauw snoer on den hals hing, op welks eene zijde het wapen van de admiraliteit stond, en op de andere twee scheepjes, daar men nit het eene met steenen, en uit het andere met brandhont wierp. De of beelding van jonge Kees ziet bet licht. Zie Ontstelde Zee-, oft Zeedaden, enz, bl. 40 ; van der Aa, Nieuwe Herinneringen. bl. 233, 234 ; de J o n g e , Gesehied. van het Ned. Zeewez. D. II. St. I. bl. 82 ; Mulle r, Cat. van Portr. KEESSEL (DioNrsrus VAN DER) werd. den 16den Junij - 1700 te Dordrecht geboren. Zijn vader, G o v t of G o d e­frid us van der Keessel, was geneesheer aidaar, en zijne moeder • heette A d r i a n a M o 1. Tot de predikdienst bestemd, studeerde hij te Leiden in de godgeleerdheid, en aanvaardde het predikambt in 1725 te Brandwijk. Van daar vertrok hij in 1726 naar Katwijk aan den Rijn en in 1729 naar Deven­ter, waar hij den 12den Februarij 1755 overleed. Hij was gehuwd te Rotterdam, den 19den September 1730, met J o­h anna Wilhelmina Cabeljauw, dochter van Samuel C a belj au w, geneesheer te 's Hage, en van Anna Ru yl, die den 23sten Maart 1775 te 's Hage overleed. Hij verwekte bij Naar drie zonen, waaraan de oudste dood ter wereld kwam, de middelste in 1799 te Dordrecht als predikant overleed, en de jongste volgt, en eene dochter A d r i a n a Johann a, die huwde met Johannes C u p e r u s, in 1790 te Amster­dam als predikant overleden. Van der K e e s s el wordt genoemd een man van uitste­kende verdiensten en grondige theologische kennis. Hij maakte zich vooral bekend door zijn aandeel in den twist met Wilh elm u s Soh or t in gb uis, waaraan de meeste der bier volgende werken, van hem geschreven, hunnen oorsprong te danken hebben : Oorsprong en voortgang der dweperij enr., uitgegeven met een vermeerdert Historisch berigt wegens de Mystiken, Enthu siasten, David Joristen, Familisten, Wiegelianen, Biihmisten, Quakers, Quietisten, Labadisten, Pietisten, ens. Nevens een vertoog van het wezentlijk onderscheit tusschen de waare Godsvrucht en Dweperije, Dev. 1744. 8°. Nodig Bericht van hetgeen voorgevallen is, in den jaare 1740 tot 1745, omtrent het Boek van D. W. Sc h or ti n g­huys , Innig Christendom, met een nader Vertoog tot wegneming van de voorgekome bedenkingen enz. wegens de Groningsche en Overijsselsche handelingen over hetzelve, nevens een korte afbeelding van het zelve, en oolc zijne verklaring omtrent de regeering, Dev. 1746, 8°. De Belijdenis van D. W. S c h o r t i n g h u y s, getoetst nevens de Overijsselsche Synodale Deductie der redenen tot veroordeeling van zyn Ed. Boek, door de Gecommitteerdens opgesteld, en ttyt naam van de Synodus van Overijssel uitge­ven, Dev. 1747. 8°. De vastgestelde leer en praktijk van Neerlands kerk, omtrent den roem van Gods bijzondere, algenoegzame en kragtdadige Genade in Christus, gezuivert van het misbruyk derselve, door Entliusiasten, Quietisten en Separatisten, Dev. 1749. 8°. De vastgestelde leer en practyk van Neerlands kerk, enz., waarbij gevoegt is een verdere overweging omtrent het belang dat het openbaar Gebed der Gemeente voor Naar zelve in de Eerste Persoon worde ingerigt, nevens eene beantwoording van de voornaamste zwarigheden daartegen ingebragt, 2de deel, 1ste stuk, Dev. 1749. 8°. De vastgestelde leer en praktijk van Neerlands kerk enz., zijnde een Vervolg van 't vorige vertoog, wegens de letterkennis des Bijbels, het Verbonds-Geloof, en het wettig Eygen van 't redelijk schepsel. Alles ingerigt in tegenstelling van de dwaal­gronden der Mystiken, Hattemisten, Hernhutters enz. , 2de stuk, Dev. 1750. 8°. De vastgestelde leer en praktijk van Neerlands kerk enz., dienende tot een nader ontdekking van het onbestaanbare en gevaarlyke Boek van Do. Schortinghuys, genaamt het In n i g C hr istendo m. Waarbij gevoegt zij een berigt wegens de dwaalgronden der Mystiken, P. van Hat t e en J. B r i l , nevens een verder vertoog over 't openbaare ge­bed der gemeente en andere vertoogen, die onder vorige verhan. delingen hare betrekking hebben, 2de deel, Dev. 1750. 8° Verhandeling over de .Regtveerdigmaking, betrekkekk tot deszelfs gegrond begrip, groot gewigt en invloed op de voor­naamste Leerstukken des Geloofs, voorgesteld en van deszelfs misbruik gezuiverd ; met eenige bijlagen daartoe behorenden, dienende tot eene aanvullinge alsmede tot den sleutel van vo­rige vertogen, uitgegeven onder den tijtel Leer en Practijk van Nederlands kerk, omtrent Gods bijzondere algenoegzaamen en kragtdadige genade in Christus, Devent. 1755. 8°. Zie Boekz. der gel. teereld, 1725. b. 238, 1726. a. 508, 509, 1729. a. 493, 505, 337. 6. 121, 1755. a, 214, 216; van Ab­k o u d e , Naatnreg . van Ned. Boek. D. I. St. III. V. VI. ; Y p e y , Geschied. der Christ . kerk in de 18de mac . D. VII. bl. 335; Y p e y en Derin.out, Gesehied. der Ned. Herv. kerk, D. III. bl. 328 ; S c h otel, Kerk. Dordr. D II. bl. 590-595 ; Glasius, Godgel. Nederl. KEESSEL (DioNYsits GODEFRIDU S VAN DER), zoon van den voorgaande, werd te Deventer den 22sten September 1738 geboren. Den 2lsten Augustus 1753 als student aan het athe­naeum illustre ingeschreven, legde hij, onder de leiding van Jacobus de Rhoer, George Jordens en Nicolaas He ineken, niet alleen den grond zijner regtsgeleerde stu­dien, die hij nog vijf jaren te Leiden onder de hoogleeraren Scheltinga, Rucker en Weiss voortzette, maar ook tot die kennis welke hem naderhand zulk een roemrijke naam bezorgde. Tot doctor in de regten bevorderd, op eene clisser­tatio de usucapione partus et foetus rei furtivae (Lugd. Bat. 1761), zette hij zich te 's Hage neder, en verwierf zich door zijne be­kwaamheid als pleitbezorger zooveel lof, dat hem, in 1762, nog geen 24 jaren oud, den post van hoogleeraar in de regten aan de hoogeschool te Groningen werd opgedragen, Op den igen October van genoemd jaar aanvaardde hij die betrekking met eene Oratio qua disquiritur: an capita ilia Juris Romani, quae in usu hodie non esse dicuntur, in Academiis doceri ex­pediat (Gron. 1762. 40.), en bekleedde haar meer dan zeven jaren met den meesten ijver, totdat bij in 1770 naar Leiden beroepen werd. aanvaardde den 12den Maart van dat jaar aldaar het hem opgedragen ambt van hoogleeraar in bet Ro­meinsche burgerlijke refit, met eene redevoering de Legislatorum Belgarum, in recipiendo jure Romano, prudentia. Driemalen bekleedde hij de hoogste akademische waardigheid. Eens sprak hij de redevoering uit bij eene promotie met de kap. Van den akademischen raad was hij lid, en het was ook door zijn invloed dat de akademische vierschaar behouden werd. Zoo was hij een steun en een sieraad der hoogeschool ; want niet alleen dat hij door zijne lessen een aantal der kundigste regts­geleerden vormde, maar hij vereeuwigde ook zijn naam door uitmuntende geschriften. Acht en dertig jaren was hij te Lei-den met grooten roem werkzaam, totdat hem in 1808 op zeventigjarigen leeftijd eene eervolle rust werd geschonken. Acht jaren had hij daarvan genot gehad, toen hij op den 7den Augustus 1816 zacht ontsliep, den roem nalatende van een voortreffelijk onderwijzer, bondig geleerde en van een regtschapen mensch en christen. Hij was den 27sten Julij 1772 gehuwd met Catharina A dr iana Bodel, die hij, na eenen voorbeeldeloozen doch kinderloozen echt, in 1811 verloor. Koning Willem I, die van hem onderwijs ontving, benoemde hem tot ridder van den Nederlandschen Leeuw. Zijne of beelding ziet het licht. Van hem is in druk uitgegeven : Orationes variae, Lugd. Bat. 1770-1792. 4°. 6 vol. Narratio de rebus a se et a lacultate juridica gestis circa nuper evulgatam dissertationem J. J. Th. Duval, Lugd. Bat. 1789. 4°. Theses selectae Juris Hollandici et Zelandici ; ad supplen­dam H. G r o t i i introductionem ad jurisprudentiam hollandicam et definiendas celebriores Juris Hollandici controversicts, in usum auditorum evulgatae, Lugd. Bat. 1800. 4°. Van dit werk verscheen in 1855 te Louden eene Engelsche vertaling, onder den titel van Select Theses on the laws of Holland and Zee­land, en titans (1860) wordt er een Latijnsche herdruk van gereed gemaakt. Zie Boekz der gel. wereld, 1762. b bl. 502, 763, 1763. a. 432-443; te Water, Oral. de reb. Acad. Lugd. Bat. etc. p. 30; Gratarna, Begtsgel. Nagaz. I. St. II. bl. 328-330; Algem. Konst- en Letterb. 1816. D. II. bl. 99; 100; van V o o r s t , Oral. de Consensu Principum Europaeorum in profitenda Ileligione Christiana, p. 30-33; van Eck en B o s s c h a , het Tweede Eeuwfeest van het Ath. Illustre to Devent. bl. 23, 27, 73, 74; Siegenbeek, Geschied. der Leidsclie Hoogesch. B. I. bl. 285, 325, 326, 385, 428, D. II. !They. en Bijl. bl, 217, 218, 416; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. D. II. bl, 598, 599; deJong, Naami. van Boek.; Schotel, Kerk. Dordr. 1). H. bl. 595 ; Iraordenb. der Zament; Algem. Konst- en Letterb. 1855. bl. 333 ; MuIler, Cat. van Portrett. KEETELAAR (J. F.). Zie KETELAAR (J. F.) KEETELHOET (WILLEM) werd te Amsterdam, in 1746, geboren, en was een leerling van George van der M y n aldaar. Hij vervaardigde moderne stukjes, boerenstalletjes en portretten, zoowel in olieverf als gecrayonneerd. Hij was in 1778 lid van de kamer van Pictura te 's Gravenhage. Zie K r a m m , Lev. en Week. der Kunstsch. KEETLAER, (DiGNus), zoon van Francois K eetlaer, raad in den hove van Holland, Zeeland en West-Friesland en van Maria E v e r s d ij k , werd, na zijne promotie tot mees­ter in de regten, schepen van Goes, en als zoodanig den 4den December 1719 beeedigd. Hij verwierf ook in dat jaar het secretariaat der staten van Zeeland, welk ambt hij den 2den November 1734 verwisselde met dat van raadpensionaris van dat gewest. Meerdere bijzonderheden zijn er niet van hem 'bekend. Hij stierf op den 23sten Maart 1750. Lien broeder van hem was N i col a as, raadsheer in den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland, en was gehuwd met Maria Hoeufft. Zie Timareten, Verz. van Gedenkst. D. II. bl. 113, Lijst der Ed. Mog. Meer. gecomm. 1?aaden van Zeeland enz. bl, 33; Schel­t e m a , Staatk. Nederl. ; nit medegedeelde berigten aangevuld. KEGHELING (GERRIT FRANSZ) was een aanzienlijk burger der stad Gouda, die namens de vroedschap, in 1572, met C o r n e l i s van Reynegom afgevaardigd werd aan den slotvoogd Cornelis van der M ij 1 e , ten einde hem, nu de stad aan 's prinsen zijde was overgegaan, te bewegen ook het kasteel over te geven. In dat jaar had hij ook aandeel in het doers omslaan van Woerden. In 1573 komt hij voor op de regeringslijsten van Gouda, en meermalen bekleedde hij daar de burgemeesterlijke waardigheid. Als zoodanig had hij zeker een belangrijk deel aan de gebeurtenissen des tijds, waarin de stad Gouda zulk eene belangrijke rol speelde. Vele bijzonderheden zijn er niet van hem bekend. Hij moet in 1609 Gouda verlaten hebben. Wertvaarts is niet bekend. Dat hij echter nog deel nam aan de beraadslagingen in het belang des vaderlands gevoerd, blijkt daaruit, dat hij toege­laten werd tot de geheimste bijeenkomsten ten huize van Johan van Oldenbarnevelt. Zie B or, Ned. Oorl. B. VI. bl. 379 (275); Walvis, Be­sehrijv . van Gouda , bl. 81-85; van Wijn, Nalez. op de Va­derl. Fist. D. I. bl. 322 ; Scheltema, Staatk. Nederl. KEHRER (ALBERTINE) werd te Gorinchem in 1826 gebo­ren, en overleed in 1852. Zij was eene veel belovende dich­teres, die door onderscheidene stukjes in verschillende jaarboekjes en door hare overige gedichten, die na haren dood het licht zagen, toonde dat zij, zoo haar een langer leven vergund ware, eene aanzienlijke plaats onder ooze dichteressen zou bekleed hebben. Van haar zag het licht Gedichten, bijeenverzameld door haren broeder J. K. W. Kehr er. Met een voorberigt van N. Beets, Amst. 1853. post 8°. met portret en facsimile. Zie Kobus en de Rivecourt, Biogr. Handt000rdenb.; Brink-man, Alph. Naaml. van Boek. enz. 1835. KEITS (JOANNES) was een Nederlandsch reiziger nit- de tweede helft der zeventiende eeuw. Met twee schepen, de Rog en de Spiering, deed hij in 1678 een togt naar Nieuw Guinea. Ongelukkig liep die af, daar van de Rog slechts vier van de zes en twintig man terugkeerden. De berigten van die onderneming zijn evenwel zoo duister, dat men er niets uit besluiten kan. Keits zou uit Banda vertrokken zijn en de Rijklof van Goens-baai, benevens de Speelmans-baai ontdek t hebben. Lie Val en tij n, Oud en Nieuw Oost-Ind. D. III. St. II. bl. 58-67; Nicol. Witsen, .Noord en Oost Tartarije, bl. 251;Mo1l, Zeetogten der Nederl. bl. 193-195; van Kampen, Geschied der Ned. buiten Europa, D. II. bl. 380, 381. KEISER (JAN WILLEM) president der regtbank te Groningen, bragt eene belangrijke verzaineling gedenkpenningen en munten bijeen, die aldaar in Junij 1860 openlijk is verkocht gewor­den. Hij liet in handschrift na eene Verhandeling over Gro­ninger zegels en wapens. Zie van d e r Ch ij s, de Munten van Fried. Gron. en Drenthe, bl. 457, 639. KEIZER (NANNING). Zie KAYSER (NANNING). KEIZER (PIETER DIRKSZOON) was opvolger van Jan Di g­nums z, vroeger genoemd, op het schip Holland. Ook hij bezweek op de reize, tot groote schade der onderneming, waarvan de schepen zich destijds te Bantam bevonden. De juiste tijd van zijn overlijden is niet bekend, denkelijk zal dit in September van het jaar 1596 hebben plaats zehad. Zie V a 1 e n t ij n , Oud en Nieuw Oost-Ind. (nieuwe uitgay.) D. I bl. 79 Nederl. Reiz. 1). I. bl. 141, 221. KEIZER (JACOB DE). Zie van hem het artikel van P i e ter de Goyer. KEIZER (SIMON DIRK DE) werd den 14den Junij 1784 te Amsterdam geboren en aldaar opgevoed door zijne moeder, welke vier maanden v66r zijne geboorte weduwe werd. Op het gymnasium ,zijner geboortestad werd hij voor de hooge­school voorbereid, en hij vormde zich onder de leiding van den hoogleeraar J. H e r i n g a Ez. te Utrecht voor de be­diening des Evangelies. Die aanvaarde hij in 1803 te Zegveld, in 1806 te Egmond binnen, in 1809 te Schagen, in 1817 te Haarlem en in 1818 te Amsterdam. waar hij den 6den November 1847 overleed Zijne of beelding gaat in silhouette door P. Barbiers nit. Niet alleen als evangeliedienaar, in het bijzonder als catecheet, verwierf de K e iz e r zich eenen onvergankelijken roem, maar ook als werkzaam, kundig en scherpzinnig godgeleerde. Als zoodanig deed hij zich vooral kennen, door zijne bij het Haagsche genootschap tot verdediging van de christelijke godsdienst be ­kroonde verhandelingen, die getiteld zijn : .Kort begrip der christelijken Geloofs- en Zedeleer, zoo ver die uit de Brieven van den Apostel Johannes kan worden op­gemaakt. (1813) Beantwoording der vraag : Komt het met de leer van den Bijbel overeen, dat het hoofddoel van het lyden en sterven van Jezus Christus geweest is, verbetering van het menschdom te weeg brengen, en, in zooverre alleen ook vergeving der zonden to verwerven, als deze een gevolg is van onze verbetering (1815). Opgave van de Geloofs- en Zedeleer van _Paulus, getrokken uit zijne Redevoeringen in de Handelingen der Apostelen, en uit zijne Brieven aan den Romeinen en Galatiers. (1817) Beknopte en met uitlegkundige gronden gestaafde opgave van de christelijke geloofs- en zedeleer, volgens het evangelic van Johannes (1822). De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen bekroonde, in 1817, zijn Onderzoek naar de gegrondheid of ongegrondheid der klagten over het toenemend zedebederf. Voorts gaf hij nog afzonderlijk uit : Christelifice geloofs- en zedeleer, afgeleid uit de brieven van Paulus aan de Korintiers, Amst. 1827. 8°. Behalve deze werken zag van hem menig belangrijk stuk het licht in de Bijdragen tot de beoefening en geschiedenis der god­geleerde welenschappen, in den Recensent oole, der Recensenten, in het Christelijk Maandschrift, uitgegeven door den Ring van Amsterdam, het door J. E. V o e t van Ca m p e n uitgegeven Dagboek, bij den Bijbelschen Almanak en in het Bijbeisch Illagazijn. Zie Royaards, het Genootseh. tot verdedig. van de Christelijke godsd. geschiak. gesehetst, bl. 54, 149, 150. 152; Boekz, der gel. wereld, 18t7, b. bl. 625 en volgg.; Glasins, Godgel. Nederl.; Hand. der jaari. Ferg. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. 1848, bl. 35 en 36. KELDER (C.) was, volgens den heer K r a m m, een por­tretschilder, die op het laatst der zeventiende eeuw bloeide. Hij vervaardigde een portret van den toen te Deventer levenden predikant Arnold Moonen. Zie K r a m m, Lev. en perk. der Kunstsch. KELDERMAN (JAN) werd te Dordrecht den Ssten Augus­tus 1741 geboren. Zijn vader, die aldaar bet ambt van on­derschout bekleedde, spaarde geene zorg noch kosten aan de opvoeding van zijnen zoon. Reeds vroeg op eene kostschool, waar ook de wiskunde onderwezen werd, besteed, verkreeg hij vervolgens onderwijs in de teekenkunst, waarin hij goede vorderingen maakte. De dood zijns vaders verijdelde het plan om hem tot ingenieur op te leiden. Hij vroeg om in de plaats zijns vaders gesteld te worden, waaraan gereedelijk voldaan werd. Inmiddels liet hij de kunst niet varen, maar zette, in de uren die hem van zijne ambtsbezigheden overbleven, zijne studien ijverig voort, daartoe ook aangemoedigd door de ver­keering met de schilders Pons e, Verstee g, van Str ij en van Lee n, die de Dordtsche kunstschool destijds tot sieraad verstrekten. Daar hij echter de kunst niet als middel van be­staan beoefende, komt zijn werk niet veel voor. Zijne rijk geordonneerde bloem- en fruitstukken, hier en daar bij de lief hebbers voorhanden, dragen duidelijke blijken van zijnen goeden smaak in zamenstelling en behandeling. Hij overleed, door zijne vrienden hartelijk betreurd, den 22sten Julij 1820. Zie van Eynden en van der Willigen, Gesch. der Fader'. Schilderk. D. III. bl. 51, „dant. bl. 91; Immerzeel, rev. en hverk. der .Kunstsch. KELDERMAN (JOHANNES REGNERVS), geboren te Neuspitz, werd in 1700 predikant te Zwijndrecht, in 1703 te Oud-Beijerland, te Zwolle in 1711, te Utrecht in 1714, waar hij den 4den Mei 1743 overleed. Hij schreef: Ontwerp der Grondleere van de Gereformeerde kerk, Dordr. 1715. 8°. Van den Doop, Utr. 1720. 8°. Melk der Zuygelingen, Dordr. 1721. 8°. Zie Boekz. der gel. tvereld, 1743. a. bl. 603; van Abkoud e, Naatnr. van Ned. Boek. D. I. St. I.; B r a ns, Kerk. Reg. bl. 12, 33. ITRLFIKEN (JAN ARNOLD) een burger van Utrecht, die rich jegens bet vaderland zeer verdienstelijk maakte, door zijnen betoonden ijver in het afschudden van het Fransche juk. Reeds in den aanvang van November 1813 had hij, niet zonder levensgevaar, de voorposten van het naderende Russische leger opgezocht, zich in handen der Kozakken gesteld en , met hunne taal bekend, aangeboden hen op hunne togten te vergezellen. Zich mondeling met den majoor Mark la y verstaan hebbende, verwierf hij weldra diens voile vertrouwen, zag hij zich eerlang tot officier bevorderd, en deelde hij als zoodanig in menigerlei schermutseling in de Geldersche kwartieren, waaraan eene voorhoede van ten hoogste 400 man, in verschillende kleine afdeelingen verspreid, als het ware elk oogenblik was blootgesteld. Zie Konijnen burg, Nationaal Gedenkb. bl. 464, 465, Nadere Bijy. en Verb. bl. 9. KELLEN (DAVID VAN DER) werd den 22sten September 1764 te Velzen bij Haarlem geboren, en, daar hij zijne ouders vroeg verloor, in bet Luthersche Weeshuis te Haarlem opge­voed. Het goudsmeden tot zijn beroep gekozen hebbende, oefende hij zich tevens in de teekenkunst, en beproefde daarna met goed gevolg zich ook de graveerkunst eigen te makers. Zich te Amsterdam met der woon gevestigd hebbende, geraakte hij in kennis met den vermaarden medailleur H o 1 t z h e y, die, zijnen aanleg voor de stempelkunst bespeurende, hem in zijne werkplaats nam en tot bet vervaardigen van eenige pen­ningen gebruikte, zooals onder anderen de kleine prijs-medaille der Nederlandsche huishoudelijke maatschappij, en die op het 50jarig bestaan der Renswoudsche stichting. Onder de regering van koning Lodew ij k tot stempelsnij­der aan de Munt to Utrecht benoemd, mogt hij die betrekking slechts kort vervullen, daar bij de inlijving van ons land bij Frankrijk de muntstempels uit Parijs werden gezonden en zijne betrekking alzoo opgeheven werd. Kort na de omwenteling van 1813 werd hij echter. in zijne vorige betrekking hersteld , welke hij met veel lof tot aan zijnen dood vervulde. Hij over­leed den 16den December 1825. Toen koning Willem I in 1814, toen nog als souverein­vorst, de munt te Utrecht bezocht, had van der Kellen eene kleine medaille gegraveerd, welke in het bijzijn van den vorst geschroefd en hem aangeboden werd. In 1816 vervaar­digde hij den stempel voor den in dat jaar geslagen Neder­landschen rijksdaalder. Van der K e 11 e n liet een zoon na, mede David gehee­ten, die met roem het vak zijns vaders beoefent en wiens zoon weder, insgelijks David genaamd, waardiglijk de voet­stappen drukt van zijnen vader en grootvader. Algern. Konst- en Letterb. 1826. D. I. bl. 19 ; Aanh. op het Woordenb. van Nieuwenhui s; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Kramtu, Lev en Werk. der Kunstsch. KELLER (JoHAN HENDRIK), ofschoon buitenslands geboren, verdient hij door zijn langdurig verblijf hier te lande eene plaats. Hij zag te Bazel in 1692 het eerste levenslicht, en ontving het onderwijs in de kunst van zijnen vader, die beeldhouwer was. Een toeval, bet uitschieten van een beitel namelijk, waar­door hij eenig fraai beeldwerk aan eene lijst, die hij onder­handen had, bedierf, deed hem besluiten zich liever op de schilderkunst toe te leggen. Eerst hielp hij de Duitsche schilders S t r u b e r bijstaan in het volvoeren van groote schil­derwerken tot zolderstukken, theaterschermen en decoraties. Later bezocht hij Parijs en vervolgens 's Gravenhage, waar hij zich in 1726 voor goed nederzette en in 1765 overleed. In laatstgemelde plaats had hij veel werk van het schilderen van behangsels en het versieren van zalen en kamers, zoo in het ronde, als aan de zolderingen en boven deuren en schoor­steenen. In sommige van zijne stukken toonde hij zich een niet onverdienstelijk meester, in andere was zijn driftige aard bepaald op te merken. In alle heerschte een aangename toon en een bevallig koloriet, waaraan de waarheid echter wel ems werd opgeofferd. Zijne of beelding ziet het licht. Dirk van der A a was een leerling van hem. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der raderl. Schilderk. D. II. bl. 53, Aanhangs. bl. 165, 166 ; Immer­z eel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en 'Perk. der Kunstsch. KELLER (CAW. PHILIP WILHELM) diende reeds als kapi­tein onder den vice-admiraal V e r H u el 1, en verwierf zich bijzonder lof bij den gevaarvollen togt van dezen van Duin­kerken naar Ambleteuse in 1805 ondernomen. In 1813 toonde hij zich bereid het vaderland te dienen. Bestemd tot de kleine kanonneer-vloot op de Zuid-Hollandsche rivieren, bepaaldelijk voor Dordrecht, ontving hij terstond het bevel over 4 booten, en gaf doorslaande blijken van zijn beleid en zijnen moed, bij de overrompeling der batterij van het Papendrechtsche veer op den 30sten November van laatstgenoemd jaar. Van dezen tijd of was hij onvermoeid werkzaam, zoo tot verdediging van Dor­drecht, als tot het veilig overvoeren der troepen voor Werkendam, en tot het nemen van een groot aantal vijandelijke vaartuigen, wier ladingen zoo juist te pas kwamen voor het pas gevormde zeewezen, bij gebrek van noodige krijgsbehoeften. Daarna met bet opperbevel over de gansche flotille op de Maas en Merwe tot boven Gorinchem belast, kweet hij zich uitnemend van zijne pligt in de hoogste zorg voor 's lands belang en tot afbreuk des vijands, totdat hij, in bet laatst van Maart 1814, het kom­mandement ontving over de flotille van de Elve, bestaande uit 15 kanonneerbooten, alwaar hij, zoo voor Amsterdam, als voor Naarden en verder in de Zuiderzee, almede de eer van het Ilollandsche zeewezen met alien lof bleef handhaven, tot op bet laatst van Augustus 1814, als wanneer de dienst der flotille ingetrokken werd. Bij was ridder der orde van de Unie. Zie K o n ij nenb u r g, Nationaal gedenkboek, Bijv. en verb. bl. 34; Gedenksehr. van de Koninkl. orde der Unie, bl . 44; de Jong e, Ge­schied. van het Ned. Zeewez. D. VI. St. II. bl. 516-519 KELLER (LAuRENs) was eerst luitenant en vervolgens ka­pitein in dienst van Arnold de V 1 a m i n g, gouverneur der Moluksche eilanden, In de door dezen tegen de inlanders ge­voerde oorlogen, in het jaar 1650 en vervolgens, stond hij hem getrouw ter zijde, en zijn naam wordt bij verschillende gelegen­heid vermeld. Wij kunnen deswege, zonder in te groote uit­voerigheid te vervallen, bier niet uitwijden. Alleen vordert de waarheid, dat wij bier niet verzwijgen hoe verachtelijk Keller zich maakte door zijne trouweloosheid. Bij de belegering namelijk van de vesting Lali, op Amboina, was een troep Amboinezen, te voren met een wit vaandel, ten teeken van overgave, gekomen, hetwelk werd aangenomen. De luitenant Kell er liet echter alien om het leven brengen, zoo het heette om den vijand te leeren, dat men met de zoo dikwerf aange­boden genade niet spotten moest. Zie Val e n t ij n, Oud- en Nieuw Oost-Indie (Nieuwe uitgave) D. II. bl. 577, 583, 584, 604, 613, 617, D. III. bl. 106; van Kamp en, Geschied. der Ned. buiten Europa, D. 1I. bl. 34. KELLER (JOHAN WILLEM. baron vAN) was domheer te Utrecht, en stond als opperhofmeester, met den naam van maarschalk van het gezantschap, aan het hoofd van het gevolg van den beer K o e n r a a d van K1 e n c k, die in 167 11 als afgezant van omen staat naar het Russische hof vertrok. Gedurende de re­gering van czaar P e o d o r werd hij zelf als resident van wegen den staat naar Moscow gezonden, alwaar hij eenigen tijd ge­bleven is. Zie S ehel te ma, Peter de Groote in Moll. en Zaand. D. TI. bl. 173, 181. KEMNER (JoHA.N), advokaat te Gronincren, maakte in 1747 in het Latijn en Nederduitseh een Rouw-gedicht op het afsterven van P. L am a n, Burgemeester te Groningen. Van hem wordt ook vermeld een boekje getiteld : Monstreuze Zeeworm, Gron. 4°. Zie van Abkoude, NaamrAy. van Ned. Boek.; van der A a, Nieuto Iroordenb. van Ned. Dichters. KEMP (ABRAHAM), te Gorinchem uit een ridderlijk geslacht geboren, bloeide in de zeventiende eeuw en was lid van de rederijkkamer in zijne geboorteplaats. Als zoodanig deed hij zich kennen door de volgende stukken : Droef-eyndich spel van de Moort van Sultan Osman, Gork. 1623. 4°. herdr. Must. 1639. 4°. Uit een taalkundig oogpunt beschouwd is dit spel, volgens Hu ydecope r, zeer merkwaardig, omdat de geslachten der naamwoorden overal zeer net en naauwkeurig zijn in acht genomen. Bly-eynd spel van de Gorcumsche Lamer: Vernieuwt uijt Lief de, Gork. 1643. 4a. Meer lof verwierf hij zich door zijn werk, getiteld: Leven der Doorlugtige Heren van Arkel, ende Jaarbeschrijving der stad Goranchem, Heerlijkheid en de lande van Arkel, onder desselvs Heren , ook onder de Graven van Holland, tot den jare 1500, enz. uitgegeven door zijn zoon H e n r i k K e m p, Gorinch. 1(56. 40. Zijne zinspreuk was: Elk mensch moet kempen. Zie P a r s, Naamrol , bl. 170; (van Heassen en van Rijn) Hist. van 't Utr. Bisd. D. II. bl. 645, 646; Huy de c o p e r, Proeve van Taal- en Dichtk. D. III. bl. 126; Witsen Geysbeek, Woor­denboelc van Ned. Dicke.; Oat. van de Bal. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 225, b. bl. 123, D. II. bl. 129. KEMP (CoRNELis) werd te Dokkum uit een niet onaanzien­lijk geslacht geboren, omstreeks 1516, en vertrok op jeugdigen leeftijd naar Keulen, waar hij zich op de letteren, de wijs­begeerte en de regtsgeleerdheid toelegde en den graad van meester in de kunsten en bacelier in de beide regten verwierf. Hij keerde in 1540 te Dokkum weder, woonde er eenigen tijd, en verhuisde naar Groningen, waar hij zich in de bur­gerlijke geschillen mengde en omstreeks 1587 overleed. Hi$ was gehuwd met G e z i n a van F a k e m a, bij welke hij twee zonen verwekte, die zich beiden op de studie toelegden. Hij schreef : De Origine, Situ, Qualitate et Quantitate Frisiae, et Rebus a Frisiis olim praeclare gestis, libri tres , Colon. 1588. 80. cum fig. Volgens mr. S. d e W in d bevatten de twee eerste boeken van dit werk, bij veel onbeduidends, echter hier en daar nog al eenige niet onbelangrijke omstandigheden; dock het derde is fabelaehtig en van weinig waarde. De sehrijver deelt vele mirakelen mede, en wet op zoodanige wijze, dat Roomsch­gezinde schrijvers zelven hem van ligtgeloovigheid en gebrek aan oordeel beschuldigen. Zie Suffr id us P etr us, de Scriptor. Fris. p. 423-425; Paquot, Netnoires, T. III, p. 263, 264; de Win d, Bibl. van Ned. geschied­achrijv. D. I. bl. 208, 209. KEMP (JACOB) werd te Gorinchem geboren, waar hij later schout was. Als kundig ingenieur genoot hij het voile ver­trouwen van de prinsen VI i 1 1 em I en M a u r i t s. In 1579 was bij met A d r i a an A n t h o n i sz belast om de ontwerpen tot bevestiging van Gorinchem te maken, even als in 1581 die van Heusden. In andere commission hem opgearagen was hij mede werkzaam en betoonde hij veel ij ver. Den 3den Maart 1590 verkreeo. hij van den Raad van State ° eene aanstelling tot ingenieur of fortificatiemeester. Als zoo­danig was hij tegenwoordig bij de belegering van Steenwijk in 1592, bij welke gelegenheid aan hem en aan J o o s t Ma t­ heus lof wordt toegekend, als oorzaak geweest zijnde van de spoedige inneming. Bij de belegering van Grol in 1595 sneuvelde hij den 24sten Julij. Voor zijne trouwe diensten werd zijne weduwe, J o s i n a van der Ulf t, een half jaar bezoldiging van hem toegelegd, bij resolutie van de staten van Holland van den 25sten Janu­arij 1596. Uit een brief van prins Ma u r i t s, waarbij hij zijn zoon Johan aanbeveelt bij de staten van Utrecht, in dato 2 No­ vember 1593, blijkt hoezeer hij in gunst bij dien vorst stond. Zie Bosse h a, Negri. Held. te land. D. I. bl. 306; D o d t van Flensburg, in Tijdsehr. voor geschied. , oudh. en statist. van Ulr. . VIII. bl. 236-243. KEMP (JAcoBus), vervaardigde: Medea, of wraek van ver­laete min, uit het Latijn van Seneca, Gork. 1665. 4°. Kindt van de bedrogen Smith, Amst. 1661. 8°. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterls. D. I. b. bl. 124. KEMP (JoHANNEs), geboren te Gorinchem, leefde in het midden der zeventiende eeuw, en plaatste een lofvers voor het genoemde werk van Abraham K e m p, die waarschijnlijk een bloedverwant van hem was. Zijne zinspreuk was : Virtus sibi prstium. (De deugd beloont zich zelve). Zie van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. KEMP (NIc0LAAS). Het blijkt niet of hij een zoon van Jacob K e m p, voornoemd, is geweest. In dienst der staten van Utrecht zijnde, was hij met Adra an Anthoni sz, als ingenieur werkzaam tot bevestiging van Utrecht, en werd door den Raad van State den 30sten Julij 1593 aangesteld tot inge­nieur en fortificatieraeester. Hij schijnt daarop van het jaar 1600 tijdelijk in dienst geweest te zijn van den markgraaf van Brandenburg, terwijl hem den 29sten April 1603 vergund werd nog e6n jaar bij dien vorst te blijven. Zio Dedt van Flensburg, in rijdschr. voor geschied., oudh. en statist. van Utr. D. VIII. bl. 236-243. KEMP (PIETER), heer van Bommenede, Moermont en Zuid­land, werd door de staten, met anderen, als afgevaardigde gezonden naar den LTtrechtschen vredehandel in 1712. Lie W a genaa r, Vaderl. list. D. XVII. bl. 427. KEMP (NicoLAEs nu) werd geboren te Haarlem en wordt vermeld als een zeeschilder, in den smaak van zijn stadgenoot H e n d r i k Corneliszen, bij wien hij, en vervolgens bij Karel van M a n d e r , onderwijs in de kunst ontving. Hij leefde nog in 1653. Zijn werk wordt thans niet of hoogst zeldzaam aangetroffen. Zie S r a m m , Lev. en werk, der Kunstsch. KEMP (JOHANNES VAN DER) werd, proponent zijnde, in 1691 predikant te Dirksland, waar hij den 17den November 1718 overleed, nadat hij predikende bijna levenloos in den predikstoel was neergezegen. Zijn zoon volgt. Hij maakte zich een blijvenden naam door zijne werken, die getiteld zijn : Gods verbonden in 't klein, Rott. 1694. 8°. Verborgentheid van de Verbonden Gods, zoo der Werken, opgerigt met Adam voor den val, en der verlossinge met den verloren zondaar enz. Rott. 1710. 8°. 2de druk ald, 1743. 8°., 3de druk ald. 1751. 8°. , 4de druk Amst. 1764. 80, Brief over de Regtveerdigmaking, Rott. 1711. 8°. De Christen geheel en al het eygendom van Christus in leven en in sterven, vertoont in 53 predikatidn over de Hei­delbergsche Catechismus, waarin de Hervormde Geloofs-leer werd bevestigt, tegen de voornaamste dwaalgeesten verdedigt en ter betrachting der Evangelise Godsaligheid aangedrongen, Rot­terdam 1717. 4°. De 19de druk verscheen te Rotterdam in 1779. 4°. Drie ondervindelijke brieven, A msterd. 1731. 8°. Leid. 1736. 8°. Schets en gebouw der voorbeelden, Rott. 8°. Eerste beginselen der Woorden Gods, Rott. 1735. 8°. Schets der Voorbeelden, Rott. 8°. De Heidelbergsche Catechis7nus, kortelijk geopend en ver­klaard bij wjze van vragen en antwoorden, Rott, 1756. go. 2de Druk, Zie Boekz. der gel. wereld, 1718. b. bl. 613; Soermans, Kerk. Beg. van Zuidh. bl. 122; Brans, Karl. Reg. bl. 136; 7 van Abkoude, Naamreg. ran Ned. Both. Boers, Beschriiv. van het eiland Goedereede, bl. 155, 354 ; Sehotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 461, 462; Glasins, Godgel. Nederl. KEMP (Commis VAN DER), zoon van den voorgaande, in 1702 te Dirksland geboren, werd in 1724 doctor in de god.. geleerdheid en proponent, en nog in dat jaar beroepen te Bent­huizen, in 1726 te Oostzaan, in 1 728 te Zierikzee, in 1729 te Rotterdam. In 1743 werd hij door de regering aldaar aan­gesteld tot hoogleeraar in de beoefenende godgeleerdheicl, welke waardigheid hij den I7den April van dat jaar aanvaardde met eene Latijnsche redevoering Over de wondervrouw in de Open-baring van Johannes vermeld, vertoonende de kerk uitmuntend in leer en zeden, welke rede onder dien titel door Jacobus Ma nn ekes vertaald, met den Latijnschen tekst het Licht zag. (Rott. 1743. 4°.) Hij werd in 1760 curator der Erasmiaan sche scholen te Rotterdam, en overleed den 3den Julij 1772, zoo men wil van hartzeer over bet gedrag van zijnen zoon Johannes Theodorus. Hij was gehuwd met Anna Ma­ria van Teylingen, en bij haar , vader van twee zonen, die volgen. Van hem ging ook in druk uit : De zalige rust der Vrienden Gods, aangetoond en toegepast uit Jo/i. XI : vrs. 11 ; of Lijkrede op Ger ardus Scho r renb er g, Rott. 1732. 4°. Leerrede over het opschrift van fliskia' s danklied of her­stelling van een beenbreuk, Rott. 1750. 4°. Lfjkrede op H. K. H. Ann a Kroonprinses van Groot-Brittanje en Gouvernante der Vereenigde Nederlanden, Rott. 1759. 4°. De bepaalde kortheid van 's rnenschen leven, Rott. 4°. Zie Boekz. der gel. wereld, op de genoemde jaren; v an A b­koude, Naamreg. van Ned. Both.; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; Sehotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 461 , van H a r d e r w ij k , Naaml. en Levensb. der Pied. te Roll. bl. 75, Glasius, Gaga . Nederl.; (Sprenger van E ij k) _De kan­sel-ontleist. in de Ned. .Herv. Kerk. bl. 86-88. KEIVIP (DIDERICUS VAN DER), zoon van den voorgaande, werd den 14den December 1731 te Rotterdam geboren, en van zijne jeugd of voor de predikdienst bestemd. Hij verliet in 1748 de Erasmiaansche school in zijne geboorteplaats, om de lessen van de beroemdste mannen van zijnen tijd aan de Utrechtsche hoogeschool te gaan volgen. Weldra maakte hij zulke vorderingen , zoo in de voorbereidende wetenschappen als in de godgeleerdheid zelve, dat hij, van de baste ge­tuigschriften zijner leermeesters voorzien, tot proponent en voor het verlaten van de hoogeschool tot licentiaat in de godgeleerdheid bevorderd werd. bNiet lang daarna werd hij te Streefkerk beroepen, waar hij den 14den November 1756 zijn dienstwerk aanvaardde. Hij vertrok in het volgende jaar naar Zwijndrecht, in 1759 naar Purmerend, in 1760 naar Dordrecht en 1764 naar Leiden, waar hij in 1766 werd aangesteld tot hoogleeraar der kerkelijke historic, welken post hij op den 29sten September aanvaardde met eene Oratio de bona spe, quae etiam nunc ecclesiae Batavae supersit, ac praecipuis nonnullis ejus ex historic potissimum ecclesiastica argumentis, welke redevoering, ook in het hollandsch vertaald, to Leiden in 1767 in 4°. het licht zap;, en aan v a n der Kemp vele onaangenaamheden berokkende, en aanleiding gaf tot het schrij­yen en uitgeven van onderseheidene vlugsehriften, welke door Ds. Sc hotel in zijn aangehaald work vermeld worden, waar­over wij bier niet kunnen uitwijdeli, doch waartegen v an der K emp 's geschrift gerigt was, dat hij uitgaf onder den titel van : De grnnden der goede hope voor Neerlands Hervormde kerke verdedigd ; ter beantwoording van den Deere M. Goo d­ricke, Leid, 1770. In 1779 werd van der Kemp tot hoogleeraar in de god­ geleerdheid aangesteld, welke waardigheid hij op den 15den. Junij van dat jaar aanvaardde met eene Oratio de Gregorio Nazianzeno imitabili theologis naitris exemplo maxime Niet lang was hij als zoodanig meer werkzaam, daar eene borstziekte hem den 4den Augustus 1780, aan zijne gade, Margaretha Elisabeth van de Wall, en aan de hoo­ge school ontrukte. Hij liet een zoon na, Jo han n e s C o r n e­1 i us genaamd, die mede volgt. Zijne of beelding, door P i e­ter de Mare in plaat gebragt, ziet het licht ; teregt plaatste A d r i a a n van Assendelft daaronder het volgende bij ­schrift : Ernsthafte deftigheid, aan vriendlijkheid gepaard, Verspreidt haar blijden glans op dit genoeglijk wezen, En teekent van der Kemp, die orn zijn gullen aert, Geleerdheid, Wijsheid, l)eugd en IJvor wordt geprezen ; Maar Kerk en Hoogeschool, beklernd orn 't vroeg geniis, Zien met een zuchtend hart 's mans waerde beeldtenis. Zijne of beelding in olieverw versiert de senaatkamer der Leidsche hoogeschool ; ook is hij door L. S p r i n g e r in steen­druk afgebeeld. Van der Kemp, zegt de heer Schotel, was een der beste kanselredenaars van zijnen tijd en streed met Bonnet om de kroon. De voornaamste gemeenten begeerden zijnen dienst, en verbazend was steeds de menigte die hem hoorde." Als geleerde deed hij zich door weinige geschriften kennen. Hij moet, behalve de genoemde geschriften, een Systema Theo­logicum in 5 deelen in 4°. vertaald of met aanteekeningen verrijkt, en een Catechisatie-boeleje uitgegeven hebben. Overigens bestown er nog van hem : 7* Oratio de eo, quod res Christiana a Juliani in ipsam odio maxime lucrata fuit. Oratiuncula de justissimis doloris caussis , quas habet Pal­las Batava, quod sibi publicos et defunctis Rectoribus haberi solitos honores suo Frederico Bernardo Albino persolvere non licuerit. Het is ons niet gebleken dat deze redevoeringen in het licht zijn gegeven. Van der Kemp beoefende ook de Latijnsche en Neder­dnitsche pogzij. Proeven daarvan vinden wij achter de phi­losophische dissertation van J o h. Bieruma (1753) en Pe trus van Kempen (1755). Zie Boekz. der gel. wereld, op genoemde jaren; Ypey, Kerk. Gesch. der 18. eeuw, D. VII. bl. 394-401; Y pey en D e rm ou t, Gaels. der Ned. Herz, . Kerk, D. III. bl. 535; S i e g e n b e e k, Ge­schied. der Leidsehe Hoogeseh. D. I. bl. 315, 317; Toev. en Bijl. bl. 216; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 461-480; GI as ius, Godgel. Nederl. KEMP (JOHANNES THEODORU S VAN DER) broeder van den voorgaande, werd te Rotterdam in 1748 geboren. Door zijnen ve_der opgevoed en in de voorbereidende wetenschappen onder­wezen, maakte hij zulke vorderingen, dat hij reeds op vijf. tienjarigen leeftijd bekwaam was om naar de Leidsche hooge­school to vertrekken, waar hij zich weldra met grooten ijver op de geneeskunde toelegde. Niet alleen in die wetenschap, maar ook in de wijsbegeerte, godgeleerdheid en letterkunde had hij zich zoodanig geoefend, dat zijne vorderingen de stoutste verwachtingen overtroffen. Doch toen hij bijna het einde van zijne akademiche loopbaan bereikt had deed de ontwaakte zucht om zich in de krijgrsdienst te begeven hem in eens van plannen veranderen, en schaarde hij zich in de gelederen van het regiment garde dragonders, waarbij hij in 1768 be­vorderd werd tot vaandrig, en in 1771 tot eerste luitenant met den rang van kapitein. Met het uiterlijke leven had ook zijne innerlijke gesteldheid eene belangrijke verandering ondergaan. Niet alleen toch dat hij een losbol in den volsten zin van het woord was geworden, maar hetgeen nog erger was, hij werd, met verzaking van alle goede beginselen, hem reeds als kind ingeprent, een on­geloovige, een vijand van het christendom. Te Leiden in garnizoen leggende, was zijn oor gestreeld en zijn oog bekoord door het gezang en het uiterlijke eener jeugdige spinster, Christina Helena Frank geheeten. Weinig moeite kostte het hem een huwelijk met deze vrouw aan te gaan, tot groot verdriet zijner betrekkingen. In 1780 verzocht en verkreeg hij zijn ontslag uit de dienst, vertrok naar Edim­burg, legde zich daar op de geneeskunde toe en verwierf er den 24sten Junij 1782 den doctoralen graad in die wetenschap. In het vaderland teruggekeerd, vestigde hij zich te Middel­burg als arts, en werd er vereerd met de betrekking van ko­lone! der stedelijke schutterij. Toen echter in 1787, bij de plaats grijpende gebeurtenissen, zijne staatkundige gevoelens in een verkeerd daglicht geplaatst waren, en zijne woning door het graauw met plundering was bedreigd, verhuisde hij naar Zwijndrecht, waar weldra eene noodlottige gebeurtenis eene geheele omkeering in zijne denkwijze en bestaan brengen zou. Zich den 27sten Junij 1791 met zijne vrouw en dochter, in de nabijheid van Dordrecht, op de Maas met zeilen in eene boeijer vermakende, werd het vaartuig onverwachts door een windhoos omvergeworpen, en zag hij zijne gade en kind in de golven omkomen. Hij zelf, na langen tijd met den dood te hebben geworsteld, werd eindelijk aan eenen gewissen dood ontrukt, en met zijne redding was ook zijne ziel ontslagen uit de kluisters, waarin het ongeloof haar gekneld had. In het oogenblik van gevaar was er voor van der Kemp een lieht opgegaan, en was hij, te midden der golven en met het gapende graf voor oogen, er toe gekomen om God te bidden; hij kon na zijne redding danken en het besluit nemen zich voortaan aan Zijne dienst toe to wijden. Alsnu een nieuw leven ingetreden zijnde, besloot hij zich naar Engeland te begeven, om te Londen tot zendeling te worden aangenomen. Behoorlijk geexamineerd en tot predikant bij de Presbyteriaansche kerk plegtig ingezegend zijnde, kwam hij te Rotterdam, waar hij op bet laatst van 1797 met anderen den grondslag legde van het Nederlandsclie Zendelinggenootschap. Een jaar later vertrok hij, den 19den December 1798, met een oorlogsschip naar Zuid-Afrika. I)it schip had 240 misda­ digers aan boord, die naar de strafkolonie Botany-Bay moesten worden overgevoerd. Een woedende storm beloopt het schip hetwelk daardoor in zinkenden staat verkeert, doch nog ge­ lukkig behouden wordt. Van der Kemp had door zijn standvastig gedrag veel tot de redding bijgebragt ; want toen men hem vroeg hoe hij zich in het aangezigt des doods gestemd gevoelde, antwoordde hij : ) Het schip mode zinken, maar de rots waarop ik bouw wankelt niet." Gelukkig te Kaapstad aangekomen, rigtte hij aldaar het Zuid-Afrikaansch genootschap ter uitbreiding van het koningrijk van Christus op, en ondernam hij eene zendingsreize naar de Kaffers. Ofschoon door talrijke gevaren omgeven, verflaauwde hij in zijnen ijver niet, doch ontving weinig geluk op zijnen arbeid. Hoewel bij den koning in hooge gunst, waren hem nogtans de hovelingen vijandig, welk een en ander hem deed besluiten weldra de terugreis naar de Kaapstad aan te nemen, waar hij voortging een aantal Hottentotten bij een te brengen en er in slaagde eene zendingsplaats op te rigten, die hij den naam van Bethels- dorp gat: Zijne werking bepaalde zich even­ wel niet alleen tot dat d6rp, maar onvermoeid werkte hij om de zendingsposten te' vermeerderen, scholen op te rigten en overal het rijk van Christus te doen uitbreiden. Wij kunnen hem verder niet in bijzonderheden volgen, of uittreksels geven uit zijn dagboek, in de Gedenkschriften van de maatschappij van Zendelingschap tot voortplanting van het Evangelic in Heidensche landen, opgenomen, maar genoeg zij hier de vermelding, dat de man, die zich een tweeden Paulus kon noemen, die even vurig arbeidde voor het koningrijk der Hemelen als hij er vroeger sterk tegen geijverd had, niets ontzag om te beant­woorden aan het groote doel, dat hij zich had voorgesteld. Niets kon hem daarvan aftrekken, en het was dan ook ten gevolge van de vele vermoeijenissen, ter bereiking van zijn edel streven doorgestaan, dat hij op den 7den December 1811 bezweek. Zijn gelaat gaat in silhouette uit, gesneden door J. W. Evans (1798) en nog eens door Ridley in 1799, waarnaar het portret in zijn hier onder aangehaald leven, door zijn neef vervaardigd, gevolgd is. De volgende geschriften zijn door van der K e m p in het licht gegeven Parmenides, sive de stabiliendis per adplicationem principio­rum dunatoscopicorum ad res sense et experientia cognoscen­das scientiae Cosmologicae fundamentis. Edinb. 1781. 8°; Dordr. 1798. 8°. Tentamen theologiae dunatoscopicae, dei existentiam et adtri­buta, nec non generaliorem universi naturam ex consideratione ejus, quod possibile est, deducendi, methodum tradentis, et materiam ordine Geometrico dispositam, Lugd. Bat. 1798. 8°. Theoclicee van Paulus, of de reclitvaardiglteid Gods door het Buangelium uit het Geloof aangetoond tot geloof, in eenige Aanmerkingen op deszelfs Brief aan de Romeinen, met eene nieuwe vertaling, paraphrase en de noodige sleutels voorzien, uitgegeven door H. J. K r o m, Dordr. 1802. 8°. 3 deelen. Lie Vad. Hist. ten very. op Wa gen a a r, D. XVIII. bl. 342, 343; Yp e y, Gesch. van de Krisl. Kerk in de 18° eeuw, 1. St. II bl. 453-455; II. J. Kro m, Zegepraat der waarheid over het ongeloof, blifkbaar in de bekeeritag van den ,deer J. T. v a n der Ke m p. Ziptde een eittreksel uit zijn eigen dagregister, Dordr. 1801; D. C. van der Kemp, Joh. Theod. van der Kemp als aan de hand der voorzienigheid opgevoed en bekwaam gemaakt als zendeling, enz‘; Y p e ij en Dermout, Gesch. der Ned. Ilerv. kerk, D. IV. bl. '236; de Jong, Naaml. van .Boek ; van Kampen, Gesch. der Ned. buil en Europa, D. III. bl. 415-426; Sehot e 1, Kerk. Dordr. D. II. bl. 462, 795; Biogr. univers. X. p. 273; GI asiu s, Godgel. Nederl. KEMP (JOHANNES CORNELIS VAN DER), zoon, van Did er i e u s van der Kemp voornoemd, en van Mar g aretha Elisa. beth van de W al 1, werd den 11den Februarij 1768 te Leiden geboren, en ontving het eerste voorbereidend onderwijs van den Delftschen rector Henricus Hoogevee n. Zijn vader op jeugdigen leeftijd verloren hebbende; zag hij dat verlies vergoed door de zorg zijner waardige moeder, ondersteund door den raad en de vriendschap van de ambtgenooten van Karen overledenen echtgenoot. Zeven jaren lang, eerst in de beoefening der letteren, oudheid-, geschiedkunde en wijsbegeerte, daarna meer bepaald in die der regtsgeleerdheid, bragt hij aan de Leidsche hoogeschool door, en genoot in 1790 de zeldzame eer van op den 23sten April, bij gelegenheid van het verblijf van den toenmaligen erfprins van Oranje aan de hoogeschool, met de kap gepromoveerd to worden tot doctor in de regten. Hij verdedigde bij die gelegenheid eene doorwrochte regtsge­leerde dissertatie, ten onderwerp hebbende : de eo, qui deli­quentis est socius, en droeg op den dag zijner plegtige bevor­dering eene redevoering voor, handelende: de cerebrina Judicum aequitate, sive quantum intersit Reipublicae, arbitraria justitia non regi. Onder zoo roemvolle teekenen zette hij zich te 's Gravenhage als advokaat neder, en huwde er met Carolina A d r i a na 1 e L i 1 1 e. Na eenige jaren de praktijk uitgeoefend to heb­ben, aanvaardde hij, in 1793, den hem opgedragen post van commies bij den Raad van State, en bekleedde deze be-trekking of eene dergelijke, die na de omwenteling van 1795 deszelfs plaats verving, met grooten lof, tot in de eerste helft des jaars 1798, toen hij , ten gevolge zijner weigering van den beruchten eed, die toen van alle ambtenaren gevorderd werd, zich daarvan verlaten zag. Nu bragt hij eenige jaren als ambteloos burger door, tot hij, in 1803, zich de benoeming van secretaris van den raad der Amerikaansche kolonien liet welgevallen. Na de oprigting van het koningrijk Holland, keerde hij andermaal tot het ambteloos leven terug, en zou dat onder de Fransche overheersching zeker niet verlaten heb­ben, indien huisselijke omstandigheden hem niet genoopt hadden den post van tweede voorzitter der regtbank to 's Gravenhage te aanvaarden. Na de herstelling van ons volksbestaan werd van der Kemp met belangrijke betrekkingen bekleed, en wel die van advokaat-generaal bij het hooge geregtshof in den Haag en van lid van den raad van koophandel en kolonien. In de laatste hoedanigheid vervulde hij, in 1815, eene zeer gewigtige zending naar Engeland, om namelijk met deszelfs bestuurders over de voorwaarden te onderhandelen, waarop eenige Amerikaansche kolonien, met onze verdere overzeesche bezittingen, gedurende den oorlog, in de magt der Engelschen vervallen, aan dezelve zouden worden afgestaan, en daarbij de belangen der Nederlanders zoo veel mogelijk te behartigen. Deze onderhandelingen bragt hij, met ongemeenen lof, tot aller genoegen ten einde, en verwierf inzonderheid daardoor zoozeer de goedkeuring van zijn koninklijken tender, dat deze hem, na zijne terugkomst, de ridderorde van den Nederland­ schen Leeuw, ter belooning schonk. Vier jaren later werd hij tot lid der tweede kamer van de staten-generaal verkozen, en toonde zich in die betrekking het vertrouwen zijner mede­ burgers ten voile waardig; weshalve hij ook, na verloop van drie jaren, daarmede op nieuw vereerd werd, WeNom was hem, door den last van drie zoo gewigtige bedieningen be­ zwaard, de verligting, welke hem bij de afschaffing van den bovengenoemden raad in den jare 1820, op eene eervolle wijze ten deel viel. De beide overige behield hij tot aan zijnen dood, die den 23sten November 1823 plaats had. Ruim dertig jaren was van der Kemp in onderscheidene gewigtige betrekkingen ten nutte der maatschappij werkzaam, waarmede hij grooten lof van eerlijkheid, opregtheid, kunde, wijs beleid en onvermoeide werkzaamheid verwierfr Te midden der staatsverwisselingen die hij beleefde, kenmerkte zijn gedrag zich door vaderlandsliefde, wijsheid, gematigdheid en stand­ vastigheid. Buiten zijne openbare betrekkingen was hij een niet minder nuttig mensch en mogt hij zich daarom in veler liefde en achting verheugen. Van zijne studien is niets in druk uitgegeven, ofschoon de regtsgeleerde, staat- en geschied­ kundige wetenschappen voortdurend door hem beoefend wen. den; daaraan had hij zijne zoo algemeene als bijzondere kun­ digheden te danken, waardoor zijn sterven op nog krachtigen leeftijd een wezenlijk verlies mogt genoemd worden. Zie _engem. Konst- en Letterb . 1790. D. IV. bl. 338; J. Kapp eyn e van d e Copp e l l o. Memoria J. O. van der Kemp, (Hagae 1824); Siegenb e e k, Gesch. der Leidache Hoogesch. D. I. bl. 325, 326; Dezelfde in de Band. der Jaarl. Algem. Vergad. van de illaatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1824. bl. 16 —23, door ons hier gevolgd; Schote 1, Kerk. Dordr. D. II. bl. 476, 795. KEMP (FRANc0IS ADRIAAN VAN DER), door anderen F r e­derik A d r ia a n genoemd, werd in 1752 te Kampen geboren, en was leeraar der Doopsgezinden en geneesheer te Leiden. De zaak der patriotten uit innige overtuiging toegedaan, gaf hij reeds in 1780, door de zamenstelling van zijnen hier na te noemen Lierzang, een openlijk bewijs van zijne gevoelens, waarvoor hij nader uitkwam, bij de daarop volgende gebeur­tenissen. Hij was een der oprigters en ij verigste voorstanders van het genootschap des wapenhandels, waarvoor hij evenwel in 1785 bedankte, omdat hij zich in sommige gunstige ver­wachtingen, ten opzigte van het algemeene welzijn, bedrogen zag. Merkwaardig zijn de woorden waarmede hij dat bedanken vergezeld deed gaan. A Nimmer had hij zich tegen den stad­houder verzet, alleen om hem te vernederen, nocii minder om, door het vernietigen der stadhouderlijke magt, een broozen zetel op te rigten voor weinige zwakke aristocraten; in alles 's yolks heil op eenen meer zekeren voet te vestigen, en des­ zeifs verlorene of vervreemde regten, met medewerking der regenten, overeenkomstig de constitutie, aan hetzelve terug te schenken. Utrecht, Holland, ja Leiden zelf, had hem ge­ leerd, dat hij zich te vergeefs gevleid had en hij zich alzoo in zijne gunstige verwachtingen bedrogen zag. Hij zeide verder nutteloos te zijn geworden en als man en vader zich genood­ zaakt gevoelde om zich voortaan aan alles te onttrekken, en den kring zij ner werkzaamheden tot die van huisgezin en vrienden te bepalen, ten ware de zaken des vaderlands onver­ wagt een gunstiger keer mogten nemen." In het volgende jaar trad hij weder werkzaam op. Bij de gebeurtenissen te Wijk bij Duurstede, in de provincie Utrecht, trok bij partij tegen de staats-vergadering, stond hij de Wijke­ naars met zijn raad ten dienste en was niet alleen een der oprigters van het corps groene jagers, maar ontzag zich niet om den post van kapitein bij hetzelve te aanvaarden. Terwijl hij alzoo des zondags met mantel en bef ter predikstoel very scheen, stond hij gedurende de overige dagen van de week aan het hoofd van zijn korps, zijne onderhoorigen in den wapen­ handel oefenende. In 1787 was het de stad Heusden, waar hij de rol van voorstander der vrijheid speelde. Hij was niet alleen lid van het wapenhandelend genootschap aldaar, maar hij zette de reeds voorlang ontwaakte volksgeest door eene aanspraak, gloeijende van vrijheidsmin, in ligte laaijen vlam, en kwam er openlijk voor uit, dat hij zich de zaak der Heusdenaren met warmte had aangetrokken. Bij de omwentelino. van 1787 beyond hij zich nog te Wijk bij Duurstede, toen de stad door de Pruissen ingenomen werd. Gevangen genomen, werd hij op den 10den Julij eerst naar Amersfoort gevoerd en vervolgens naar Utrecht, waar hij ruim vijf maanden in gevangenschap op den Hazenberg bleef. Men bood hem zijne vrijheid aan tegen het stellen van eenen borgtogt van f 49.000, die hij echter niet magtig was te betalen, doch die door zij nen vriend en lotgenoot mr. A d r i a an de Nij s, voor hem gestort werd. De stad en provincie Utrecht werd hem evenwel bij zijne loslating ontzegd, -en daar hij goed­schiks niet te Leiden kon terugkeeren, besloot hij met zijn buisgezin het vaderland te verlaten en zich naar Noord-Ame­rika in te schepen. Hij vestigde zich in Oldenbarneveld, hield zich daar met den landbouw bezig en overleed er den 8sten September 1829, door alien die hem kenden hoog geacht en hartelijk betreurd. Als dichter, prediker en staatkundig schrijver deed hij zich door de volgende geschriften kenden : b Lierzang aan, de Heeren F. J. .1. Eysing a, S. H. R o o r-d a van Eysinga, H. Buena, F. B. Aebinga van Humalda, L. van Andringa de Kempenaer, J. Wie­lin ga, C. L. van B ey ma, protesteerende Leden in den Raad van Friesland tegen de Resolutie van den 1 Sept. 1779, voor de bepaalde convoijen door E. H. J. Leid. 1780. 8°. Va n der K e mp gaf die Lierzang onder laatstgenoemde letters bij den boekhandelaar L. H e r d i n gh in het licht, die deswege in eene geldboete geslagen werd. Hierop maakte hij zich als den vervaardiger bekend, hetgeen ten gevolge had een merkwaardig pleitgeding, hetwelk door van der K e m p gewonnen werd. Aenmerkingen op de verklaering der Unie van Utrecht, door Mr. P. P aulu s, in vijf Brieven, aan een Heer van Re­geering, Leid. 1781. 8°. 3 stuks. Elftal kerkelyke Redevoeringen, Leid. 1782. 8°. Bet gedrag van Israel en Rehabeam, ten spiegel van Yolk en Vorst, in eene Leerrede over I Hon. XII: 3-10, Leid. 1783. 8°. Veal Leerredenen op Bedestonden, Leid. 1783. 8°. Magazijn van Stukken tot de llilitaire Jurisdictie betrekke­lijk van 1781-1783, Utr. 1783. 8°. 8 deelen. Nalezing van Stukken tot de Militaire Jurisdictie betrek­kelyk, Utr. 1785. 8°. 2 deelen. Over dit werk ontving van der Kemp van de staten van Friesland, Groningen en Ommelanden, alsmede van de rege­ring te Leiden, schriftelijke en mondelinge blijken van goed­keuring. Ilistorie der adinissie in de Ridderschap van Overijssel, van Jhr. J. D. van der Capellen, Leid. 1785. 8°. Redevoering ter gedachtenis der roemrijke gebeurtenis van de verlossing der Nederlanden van de Fransche dwingelandij, Amst. 1816. 8°. Deze redevoering werd door den schrijver te Utica in de Presbyteriaansche kerk gehouden en vertaald onder genoemden titel uitgegeven. Lofrede op George Washington, te Oldenbarneveld, den 22 van Sprokkelmaand, in Oneida district, staat van New-York, in de Engetsche taal uitgesproken, (door J. Lublink de jonge vertaald) Amst. 1800. 8°. Men houdt van der Kemp ook voor den schrijver van den beruchten Brief aan het yolk van Nederland, in 1781 uitgegeven. Zie Procedures in de zaak van Mr . P. Markus Hoofdofficier der stall Leijden en Promotor van 's lands Universiteit aldaar, op en tegen Fr. Adr. van der Ke m p, geimmatriculeerd lidmaat van de zelfde Universiteit, over het doen of laaten drukken der Lierzang, Leid. 1782; Paderl. Hist. ten very. op J. Wagenaar, D. II. bl. 114, D. VII. bl. 33, D. X. bl. 150-152, 1). XII. 434, 438, D. XVI. bl. 7, 35, D. XVII. 131. 412-414; v an de r A a, Geschied. van den Oorlog, D. I. bl. 62, Noot; Algem. Konst- en Letterb. 1829, D. II. 131. 289, 290, 1848. D. 1. bl. 179, 180; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boa.; v a n K a m p en, Vaderl. Karakterk. D. II. St. II, bl. 709, 710; 131aupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez . in Holt. eta. D. IL bl. 12, 13; Cat. van de Bibl. der Maalsek. van Nederl. Letterk. te Leid. D. II. bl. 158; Cat . van de Prov Bibl. van Fries!. bl. 268; G1 as i u s, Godgel. Nederl.; de Navorscher, D. VI. bl. 269, D. VII. bl. 57, 58. 1). IX. bl. 41. KEMPE (A.) schreef: Jezus Christus in Zyn hoogpriesterlijk gebed, Medembl. 1740. kl. 8°. Wij weten niet of hij dezelfde is met A d r i a an Kemp e, die schreef: Verhandeling over Lucas XXXIII 34, benevens nog VI Leerredenen over gewigtige plaatsen der H. Schrift, Purm. 1781. 8°. Zie A r r e n b e r g, Naamr. van Ned. Boek.; Cat. van de Bibl. der Doopssrez. gemeente te "brut. 20 afd. Li. 18. KEMPE (WOIJTER DE) vervaardigde een Lijkdicht op Dirk Smits. Zie van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. KEMPEN (JOHANNES en THOMAS VAN). Zie KEMPIS (Jo. HANNES en THOMAS KEMPENAER (PAuwELs DE). De familie de Kempen ae r is oorspronkelijk uit Brabant en Vlaanderen; de naam vindt men verschillend gespeld, nu eens de K e m p e n a e r , dan weder de Kempener, de Kempenere en de Kam­ pener. P a u w e l s de K e m p e n a e r werd volgens sommigen den 23sten Januarij 1552, of volgens anderen den 14den Februarij 1555 geboren. Zijn wader heette Pa uwels de K e m p e n a e r en zijne moeder Clara Br uynseels Pie ters dochter. Hij werd den 9den Junij 1582 secretaris extraordinair van den raad van Brabant, bij commissie van den hertog van Anjou. Hij was in dat jaar binnen Gent in de St. Janskerk aldaar, na de reformatie, gehuwd met J a q u e l i n e d' Arbaut, dochter van Antonis d'Arbaut en Elisabeth Caillet. Hij vertrok later met der woon naar Leiden. De tijd van zijn overlijden is niet bekend. Hij verwekte 12 kinderen, waarvan een noon volgt. Hij vertaalde uit het Latijn Afbeeldingen van sommige in Gods woort ervarene mannen, die bestreden hebben den Roomschen Antichrist, waar bij ghevoecht zijn de Lofspreuken en registers barer boecken, eerst in 't latijn uijt gegeven door Jacobus Yerheiden, 's Hage 1603. 4°. Deze lofspreuken zijn in rijm overgebragt, waardoor wij den vertaler leeren kennen, als de Nederduitsche her hanteerende, gelijk ook blijkt uit een sonnet achter de voorredenen geplaatst, geheel in den trant der rearijkers en onderteekend met dt Kempenaar's zinspreuk Sampen-eere. Hij liet ook een en ander handschrift na van godsdienstigen aard, waarin fraaije met de pen geteekende beeldjes. Zie Ferwerda, Adel. en Aanzienel. Wapenb. in de Genealogie van d e Kemp en a e r; van der A a, Nieaw Woordenb. van Ned, Diehl.; nit bijzondere berigten aangevuld. KEMPENAER (DANIEL DE), zoon van den voorgaande, werd den 4den October 1593 geboren, en gedoopt in de Her­vormde kerk te 's Gravenhage. In zijne jeugd was hij secre­taris van den admiraal W i 11em van Nassau, dien hij op zijne togten vergezelde. Later heeft hij het land te veld ge­diend, en was tot zijn dood stadhouder van de leenen van den heer van Bever w a e r t. Uit eenige stukken blijkt het, dat hij een man van studie en bekwaamheid geweest is, en vriendschap onderhouden heeft met U y t e n b o g a e r t en andere Remonstranten. Zie Ferwerda, Adel. en Aanzienel. Wapenb, in de Genealogie van de Kempenaer. KEMPENAER (DANKER DE), zoon van H en d r i k de Kemp en a er , koopman te Amsterdam, en van G e er tr u id van der W a e y e n, zuster van den hoogleeraar Jan van der W a e y e n. Den 15den November 1668 te Amsterdam geboren, werd hij op twintigjarigen leeftijd reeds secretaris van het collegie ter admiraliteit van Friesland. Achtereenvolgens werd hij benoemd, in 1705 tot raad ordinaris in den hove van Friesland, in 1711 tot raad in de vroedschap van Harlingen en later meermalen tot burgemeester aldaar. Als zoodanig bekleedde hij namens de stad de meeste en aanzienlijkste ge­westelijke generaliteits-commissien, die hij met roem vervulde en waardoor hij, en door zijne zeldzame bekwaamheden, veel invloed erlangde. Hij overleed te Leeuwarden den 25sten Junij 1746, en was den 13den Mei 1694 gehuwd met R o­melia van Andringa, oudste dochter van Tinco van A n d r i n g a, grietman over Lemsterland, en van E r i t i a van Sc helting a. Zij overleed den 20sten April 1743, na haar echtgenoot dertien kinderen te hebben geschonken. Daaronder komen voor : Sara Johanna , geboren den 27sten December 1700 en gehuwd aan Johan V ul tej us, resident van het hof van Zweden te 's Gravenhage en van den landgraaf van Hessen, raadsheer in den domein-raad van prins W ill e m IV enz. ; Tinco R egner us, geboren den 17den September 1707, ontvanger-generaal van de beden en contributien van de drie landen van Overmaas ; Hendrik, geboren den 14den No­vember 1709, rentmeester van de geestelijke goederen van. Peelland en de Meijerij van 's Hertogenbosch, en schepen al­daar (zijn zoon volgt bier mede); J a n, die volgt ; Daniel Li vi u s , geboren den 28sten April 1713, kapitein van eene kompagnie te voet in 1741, en ritmeester in 1745, hoedanig hij in Duitschland, Vlaanderen en Brabant in de legers van den staat gediend heeft. Hij werd in 1752 grietman van Lemsterland en huwde in 1754 C at h a r i n a E m a n t s, weduwe van Elias de Haze. Zie Naamrol der Baden 's Hoes van Friesland, bl. 51; Ferwerda, Wapenboek, in de genealogie van de Ke m p e n a e r; Sch e1tema, Staatk. Nederl., v a n S m i n i a, Nieuwe Neutrals van Grielm., bl. 374. KEMPENAER (JAN DE), zoon van den voorgaande, werd te Leeuwarden den 4den October 1711 geboren. Op zestien­jarigen leeftijd vertrok hij, te gelijk met zijn broeder H e n­dr i k , naar de Franeker hoogeschool, waar hij echter niet lang bleef, daar hij, te Leeuwarden terugkeerende, zijne oplei­ding tot regtsgeleerde aan den vermaarden G e or gins Hi d­dema aldaar te danken had. Den 15deu Maart 1727 werd hij reeds aangesteld tot commies van 's lands ammunitie van oorlog te velde, welke betrekking hij verliet, toen hij op den 1sten Maart 1730 tot ordinaris raad in het hof van Friesland werd aangesteld; eene waardigheid, welke aan niemand to voren op zulk een jeugdigen leeftijd was opgedragen, en nog veel minder aan iemarid, die nog geen graad als regtsgeleerde ver­worven had. Gedurende ruim 60 jaren was hij met lof en roem als zoodanig werkzaam, toen hem in 1780 het voorzit­terschap werd opgedragen. Hij bekleedde die waardigheid tot aan zijnen dood , die den 12den Januarij 1789 plaats had. Waaraan de K e m p e n a e r zijne zoo buitengewone ver­heffing te danken had, is ons niet bekend ; te meer verwon.­dering moet die wekken, daar hij zich door geene geschriften heeft bekend gemaakt. Hij was echter een man niet van ver­diensten ontbloot. Behalve de regtsgeleerdheid, beoefende hij de godgeleerdheid en kerkelijke geschiedenis, en was hij een voorstander en begunstiger der wetenschappen en geleerden. Hij was gehuwd te Haarlem den 5den Februarij 1737 met Jacoba Fagel, dochter van Francois Fagel, lid van, de vroedschap aldaar, en van Hester de Kok e r. Zij ver­wekten drie kinderen : Francois, geboren den 19den No­vember 1737, doctor in de beide regten, advokaat voor het hof van Friesland en volmagt ten landsdage ; R o m e 1 i a Geer tr uid, geboren den 16den Maart 1739, op jeugdigen leeftijd overleden ; en Hester, geboren den 2den December 1740 en gehuwd met Johan van W ij c k e 1, raadsheer in den hove van Friesland. Zie Naamrol der Raden 's Iles van Friesl. bl. 56; Ferwerda, Wapenb . in de genealogie van de K e mp e n a e r; de W a 1, Ora,. de clar Frisiae Jarecons. p. 60, 311. KEMPENAER (REGNERts 'AVMS VAN ANDRINGA DE), zoon van H e n d r i k de K e m p e n a e r, rentmeester van de gees­telijke goederen in Peelland, en van deszelfs tweede vrouw Q u i r i n a J a c o b a Scott, werd te 's Hertogenbosch den 24sten Maart 1752 geboren. Op twintigjarigen leeftijd tot grietman van Lemsterland benoemd, vinden wij zijn naam in 1779 vermeld, met die van andere Friezen, die tegen het besluit der staten om een onbepaald convooi te verleenen, met kracht hunne stemmen verhieven. In 1783 werd hij door zijn gewest benoemd tot het onderzoek des mislukten togt naar Brest, en in hetzelfde jaar ontmoeten wij hem op de zamen­komst te Amsterdam, waar 's lands belangen door een tal van aanzienlijken uit alle oorden des lands besproken werden, en behoorde hij tot het gezantschap uit Friesland naar 's Hage afgevaardigd, om, ware het mogelijk, bij de bondgenooten eene vermindering in Frieslands aandeel tot de algemeene lasten des bondgenootschaps te weeg te brengen. In 1792 behoorde hij tot de onderteekenaars van het merkwaardige stuk ter kamer van Zevenwouden voorgedragen, bij gelegenheid van een geschil in Friesland over de stemming en des stadhouders magt in deze. Gelijk overal, toonde hij zich ook bier de belangen van het huffs van Ora* toegedaan. Die gezindheid deed hem in 1795 zijne betrekking als grietman verliezen. In 1804 werd hij lid van het Wetgevend Ligchaam der Bataafsche republiek, onder koning L o d e w ij k landdrost van het departement Friesland en kommandeur van de orde der Unie, en onder keizer Napoleon prefekt van den Boven-IJssel. Als zoo­danig deed hij zich nog kennen door zijne, hoewel vruchte, looze, pogingen tot instandhouding der Harderwijksche aka­demie. Hij overleed te Arnhem gedurende het beleg door de Pruissen in 1813. Hij was tweemalen gehuwd ; eerst met Elisabeth Judith d' Arnaud, daarna met Tjal­linga Aurelia Wilhelmi na Camstra, dochter vanWilcoHoldingaTjallingCamstra, baron thoe Schwartzenherg en Hohenlansberg. Bij de eerste vrouw verwckte hij een zoon, die volgt; bij de tweede, onder anderen, tweezonen, Wilco van Andringa de Kempenaer, vroeger grietman van Lemsterland, in 1830 tweede luitenant bij de mobiele schutterij van Friesland, en sedert 1837 ad-junct•houtvester in het derde jagtdistrict, tot aan de opheffing dierbetrekking, en Julius Burmania van Andringa de Kempenaer, van 1840 tot 1847 grietman van Do­niawarstal, en toen op zijn verzoek eervol ontslagen. Zie Vaderl. Elist. ten very. op Wag enaar, D. II, bl. -114, D. VI. bl. 176, 374, 1). VII. bl. 101, D. XXV. bl. 259 van S in iin i a. Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 374, 375, en Vervolq op die Naaml 36, 40; Bouillon, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. II. bl. 477, 479. KEMPENAER (ANTOON ANNE VAN ANDRINGA. DE), zoon van den voorgaande, en van diem eerste vrouw Elisabeth Judith d' Ax n a u d, werd geboren den 3don December 1777. Hij was drost van Utingeradeel, Haskerland, Doniawarstal, Sloten en Lemsterland in 1803, baljuw aldaar in 1804, al­gemeene raad van het departement Friesland in 1812, vrede­regter te Lemmer in dat zelfd e jaar, president van de kanton­nale vergaderingen in het arrondissement Sneek in 1813, en lid van de staten in 1815. In 1816 werd hij grietman van Lemsterland. Door koning Willem I tot den adelstand verheven, overleed hij, als lid van de tweede kamer der staten-generaal, te 's Gravenhage den 13den Junij 1825. Hij was in October 1798 gehuwd met Anna Maria C a t h a­rina, dochter van Onno Reint Alberda van Eken­stein en Maria Albertina van Berchuijs, bij wie hij verwekte, onder anderen, Onno Reint van A n­dringa de Kempenaer, lid van de ridderschap en ridder der orde van den Neder]andsehen Leeuw, lid van gedeputeer­de staten, eerst grietman van Lemsterland, daarna van Rauwer­derhem, en Tjaerd Anne Marius Albert van An­drin g a de Kempenaer, lid van de ridderschap, van de provinciale staten, grietman van het Bildt, thans lid van de eerste kamer der staten-generaal enz. Zie van Smini a, Per'. op de Hama. van Grid?? z. bl. 21, 32, 39. KEMPER (JoHAN MELCHIOR) werd te Amsterdam den 26sten April 1776 geboren. Zijn vader was Joan Hendrik Kemper, commissionair en zeehandelaar, en zijne moeder Elizabeth Be c k e r. Op den ouderdom van acht jaren moest hij deze verzorgers zijner jeugd reeds missen, en werd hij, met eenen jongeren broeder en zuster, opgevoed te Haar­lem door eene grootmoeder van moederszijde, aan wier zorg­vuldigheid en liefde de jeugdige knaap met hartelijke weder­liefde en gehoorzaamheid beantwoordde. Gedurende eon jaar woonde hij te Haarlem, en ontving daar het eerste onderwijs in de Latijnsche taal. Welhaast te Amsterdam teruggekeerd, bezocht hij de scho­len aldaar, streefde al zijne medeleerlingen voorbij, en werd ea der meest beminde kweekelingen van den beroemden v a n 0 mmere n. In het najaar van 1791 tot de akademische les­sen bevorderd, genoot hij, aan het athenaeum in zijne geboor­testad, het onderwijs van mannen als C r a s, van S w i n d e m en W ij ttenbach, en knoopte met een tal van later beroemde mannen, met de gebroeders de Vries, met Siegenbeek, ten Brink, Arntzenius, van Lennep, Falck en anderen, vriendschapshetrekkingen aan, welken een hoogst gun­stigen invloed op zijne smaak, geestdrift voor het schoone eta goede en braaf karakter uitoefenden. De regtsgeleerdheid tot het bijzonder yak zijner studien ver­kozen hebbende, verdedigde hij, onder voorzitting van zijnen leermeester C r a s , op den 10den October 1796 , eene Dis­putatio de Jurisconsultorurn Romanorum principio : quod contra bonos mores fiat, id jure ?yawn esse non oportere, en weinig tijds daarna werd hij aan de Leidsche hoogeschool tot doctor in de regtsgeleerdheid bevorderd. Als advokaat zich in zijne geboortestad nedergezet hebbende, kreeg hij spoedig eenige praktijk, en behartigde geene zaken met meer ij ver, dan van hen, die hij gratis moest bedienen. De staatkundige gebeurtenissen noodzaakten hem partij te kie­zen. Schoon toen reeds zich betoonende een voorstander van vrijzinnige denkbeelden en van eene welbegrepen en verstan ­dige vrijheid, voer hij echter met bevigheid uit tegen de willekeurige nieuwigheden der volksleiders, en haalde zich daardoor, zoowel als door zijne betrekking van secretaris van een genootschap, tot een tegenwigt der pogingen van de revo­lutionaire partij opgerigt, dermate den haat der laatste op den hals, dat de regtsgeleerde leerstoel te Harderwijk hem ontgaan zou zijn, bijaldien de omwending van zaken, den 1 2den Junij 1798 voorgevallen,. gematigde partij niet had doen zege­ , vieren. Nu werd h weldra, uit een door curatoren vastge­steld viertal, door den agent van nationale opvoeding den 13den daaraanvolgende tot gewoon hoogleeraar van het bur­gerlijk e en het natuurregt verkozen, opende den lsten No­vember van genoemd jaar zijne lessen, en hield op den 16den Junij van het volgende eene schoone inwijdings-rede, C i ce r o's gezegde ten grondslag hebbende en handelende : de jure na­ . turae immutabili et aeterno (Hard. 1799.) Met den besten uitslag onderwees Kemper gedurende bijna acht jaren de takken van wetenschap aan zijn beleid en kennis toevertrouwd. In 1801 droeg hij het hem opgedragen en met lof gevoerd rectoraat der akademie aan zijn ambtgenoot Y p e ij over, met eene voortreffelijke redevoering : de prudentia civili in promovenda eruditione (Hard. 1801. 4°.) die zddzeer vol­ deed, dat curatoren, tegen hunne gewoonte, aanboden de uit­gave er van op hunne kosten te doen plaats hebben. Om denzelfden tijd werd hij bijzonder tot hoogleeraar van het vol­ken- en staatsregt, niet lang daarna tot eersten regtsleeraar aangesteld. Toonden alzoo curatoren dat zij zijne verdiensten op clhoogen prijs wisten te stellen, Kemper wist dat te waar­deeren; want toen in 1802 de Groningsche hoogeschool, en in 1805 de Friesche akademie hem hare leerstoelen aanboden, de laatste zelfs onder telkens voordeeliger aanbiedingen, bleef hij volstandig weigeren de door hem geliefde Geldersche hoogeschool te verlaten, voor welk blijk van verkleefdheid curatoren dier stichting zoo getroffen waren, dat zij hem een vereerend bewijs van erkentenis, bestaande in zilverwerk, met het wapen der provincie prijkende, aanboden. Had Kemper voor Groningen en Franeker bedankt, dat kon hij niet Coen zijne geboortestad hem riep, om zijnen on­vergetelijken leermeester Cras ter hulpe te zijn. In 1806 werd hem den leerstoel te Amsterdam aangeboden, en op den 15den Junij van dat jaar nam hij van de Harderwijksche stich­ting plegtig afscheid met eene : Oratio de litterarum studio calamitosis Reipublicae temporibus optimo solatio et perfugio, en aanvaardde nog in den loop van hetzelfde jaar zijn hoog­leeraarambt te Amsterdam met eene Oratio de populorum legibus optimis increscentis humanitatis indiciis (Lugd. Bat. 1806. 4°.) Terwijl de hoogleeraar Cras in bet natuur- en volkenregt onderwijs bleef geven, werd Kemper met dat in het burgerlijk regt belast. Slechts drie jaren mogt zich zijn leermeester in zulk een uitstekenden en krachtdadigen medehelper, en het athenaeum in zulk een kundigen en algemeen beminden onderwijzer verheu­gen. In 1809 werd Kemper aan de koninklijke Hollandsche universiteit te Leiden, in de plaats van den overleden Pest e 1, als hoogleeraar in het natuur-, staats- en volkenregt en van de staatkundige geschiedenis van Europa, sedert Maxim it i-a a n I, verkozen, welke waardigheid hij op den 13den Mei van dat jaar aanvaardde met eene redevoering: de disciplinarum moralium dignitate ad caeteras disciplinas comparata, (Lugd. Bat. 1809. 4°.) Was Kemper steeds een uitmuntend onderwijzer, waarvan de vele beroemde kweekelingen door hem gevormd het sprekendst getuigenis afleggen, hij was ook in andere opzigten een sieraad der Leidsche hoogeschool. Op den Ven November 1815 vierde hij, als rector magnificus, hare luisterijke herstelling, door koning Willem I, met eene Nederduitsche redevoering, die te Amsterdam in 1816 in 8°. werd uitgegeven, en ook in het 1ste deel der Annales Academiae Lugduno Batavae is opgenomen. Op den 8sten Februarij 1816 legde hij zijne zoo even genoemde waardigheid neder met eene redevoering : de aetatis nostrae fatis, exemplo, gentibus ac praesertim Bel­gis, numquam negligendo, die mede in genoemd deel der An­nales gedrukt is, en in het Hollandsch vertaald, het licht zag. Onder de Fransche overheersching, met het onderwijs der lijf­straffelijke regtsgeleerdheid en van het wetboek van koophandel belast, werd hem, bij de herstelling der hoogeschool, nevens het eerstgenoemde, ook wederom dat van het natuur- en volkenregt opgedragen, door de Fransche staatkunde, als scha­delijk, van het academisch onderrigt uitgemonsterd. Bij de openbare en plegtige bevordering van den heer de G a if fier tot doctor in de regten, hield hij, den 20sten Junij 1820, eene redevoering : de gravissimis, quae ex praesenti publicarum rerum conditione Jurisconsultis praecipue nata sunt, officiis. Te midden van zijnen arbeid als hoogleeraar waren aan 8 K e m p e r nog andere werkzaamheden opgedragen. Toen in 1811 de heeren Cuv i e r en Noel de Hollandsche departe­menten bezocbten, om wegens de inrigtingen van openbaar nderwijs aan bet Fransche gouvernement verslag te doen, was oij lid van de commissie om bun wegens den toestand van heiden's hoogesehool in te lichten, aan welke hij, ook in die betrekking, groote diensten bewees. Na de gezegende her­stelling van ons volksbestaan, waaraan K e m p e r, met het edele driemanschap, het zijne had toegebragt, door handelingen die wij bier niet uiteen kunnen zetten, doeh waarvoor hem, . al had hij niets anders gedaan, de ruimste dank van elk regtgeaard Nederlander zou moeten worden toegebragt, werd hij door den koning , te gelijk met zijne verheffing in den adelstand en tot kommandeur der orde van den Ne­derlandsehen Leeuw, tot staatsraad in buitengewone dienst be­noemd, en voorzeker zou men hem tot gewigtige en werkzame betrekkingen geroepen hebben, ware bet niet dat hij verlangd had tot het academisch onderwijs terug te keeren. De koning vertrouwde hem toen bet onderwijs van zijnen tweeden zoon toe, koos hem in de commissie tot organisatie van bet hooger onderwijs, terwijl hij later ook tot die geroepen werd, aan welke, op last van het gouvernement, de zamenstelling van nieuwe wetboeken was opgedragen. He was hem echter niet vergund de staatkundige loopbaan geheel te verlaten, want in 1817 werd hij voor de provincie Holland tot lid der tweede kamer van de staten-generaal verkozen, welke waardig­heid hij met veel lof bleef waarnemen tot aan zijnen dood, en waarin hij toonde door het uitbrengen van vele adviezen over de gewigtigste zaken, dat hij zoowel voor de raadzaal, als voor het publiek onderwijs en de balie berekend was. Algemeen bekend zijn die over het jagtregt, over de wet van 4 Mei 1814, betrekkelijk de conversie der Hollandsche staats­schuld, en over de haringvisscherij. Op den 20sten Julij 1824 werd K e m p e r, op het alleronver wachts, in krachtvollen leeftijd, aan de wetenschap, de hoogeschooL can zijne betrekkingen en vrienden door den dood ontrukt. Geheel het vaderiand was in diepen rouw over dat afsterven gedompeld. Onmogelijk is het den diepen indruk te beschrijven, . die dit groote verlies alom te weeg hragt. Iedereen ijverde om het zeerst om der nagedachtenis van den beroemden man hulde te brengen en uit te wijden over zijne voortreffelijke' gaven. Dichters en redenaars, onder deze van der P al m , en H. H. en B. K1 ij n, Siegenbeek en anderen, traden als tolken van bet algemeen gevoel op, om in krachtige poezij en welsprekend proza hulde te brengen aan Kemper's ver­diensten, aan zijne deugd en adel der ziel, in 6en woord aan al de groote en beminnelijke eigenschappen, waaarmede hij begaafd was. En die hulde vergaat niet. Zij blijft eeuwig, al is het dat zij, welke die hulde bragten, ook reeds in de ruste des grafs zijn ingegaan. wij onthouden ons na het medegedeelde nog nader uit to wijden over den lof eens mans, wiens naam tot aan het verste nageslacht met eerbied zal warden genoemd, zelfs alware het niet dat een eenvoudig gedenkteeken in het koor der St. Pieters­kerk te Leiden, in de nabijheid van het graf opgerigt, dien naam te alien tijden zal te lezen geven. Aan de heeren J. M. d e Kempenaer en J. T. H. Nedermeijer vanRozenthal komt de eer toe bet eerste tot de oprigting van dit waardige gedenkteeken aanleiding te hebben gegeven, dat op den 30iten Mei 1835 plegtig ontbloot werd, waarbij door genoemden beer de K e mp enaer een woord van dankbare herinnering aan den geliefden leermeester, den wijden en moedigen staatsman, den diepdenkenden en schranderen regtsgeleerde en aan den mederedder des vaderlands gebragt werd. Dat gedenkteeken is geheel en in al zijne deelen uit zware wit marmeren platen zamengesteld, en is een zoogenaamde cippus, bestaande uit een voetstuk, met den daarop rustenderi grafsteen of groote plaat, waarop de inscriptie : KEMPERO GRATI DISCIPULL te lezen staat, en verder zonder versiersel, dan eene eenvoudige kroonlijst en daarop rustend frontespies. Het heeft van den beganen grond af, eene hoogte van ruim vier Nederlandsche ellen, en een evenredigen voorsprong van drie a vier palmen van uit een blaauw marmer vlak, hetwelk den achtergrond van het gedenkteeken uitmaakt; het geheel wordt door een brons gemaakt ijzercn hek beveiligd. Het ontwerp en de uitvoering van dit voortreffelijk gedenkstuk, dat ook in plaat gebragt werd, is men aan den geleerden D. P. G. Humbert de Super-v ill e verschuldigd. Kemper had zich den 18den Maart 1798 te Amsterdam in den echt verbonden met mejufvrouw Ch ris t i n a de Vries, welke echt met vijf kinderen gezegend werd, een van welke, Jhr. Mr. J e r onim o de Bosch Kemper, hoogleeraar in de regtsgeleerd heid te Amsterdam werd. Zijne afbeelding ziet het licht. Behalve de genoemde redevoeringen gingen van hem de onderstaande geschriften in druk uit : Hier on y m o Bossc hi o ejusque Bibliotheca, geplaatst voor den Catalogus librorum, qui studiis inservierunt viii celeberrimi Hier o ny mi de Bosch, Academiae Lugdunensis Curatoris etc. Amst. 1812. Verhandeling over de noodzakelijkheid van godsdienstige be­grippen en praktijken. Met zilver bekroond door Teyler 's 8 godgeleerd genootschap en in het 20ste deel van deszelfs Ver. handelingen uitgegeven Verhandeling over de gevolgen der omwenteling, door de vestiging van den Christelijken Godsdienst, onder de regering van Consta n t ij n den grooten, in den Romeinschen Staat veroorzaakt; geplaatst • in het Vaderlandsch Iliagazijn van We­tensrhap, kunst en smaak, D. III. Over de staatkunde der oude Wijsgeeren. Schels van het staatkundig leerstelsel van Pl a t o, in drie afdeelingen; in hetzelfde Magazijn, D. II. 2de stuk en D. III. lste stuk. Ver/iandeling ter inleiding tot de staatkundige schriften van A ri s to teles, in hetzelfde Magazijn, D. V. St I. Brieven over de tegenwoordig in omloop zynde geruchten onz­trent eene nadere vereen: ging van de Bataafsehe Republiek met Frankrijk, Amsterd. 1806. 8°. (zonder naam.) Redevoering van M. T. Ci c e r o, ter verdediging van F. A. Mal o, naar het Latijn, in het lste deel van de Bibliotheek van oude Letterkunde, Crimineel wetboek voor het koningrijk Holland, vergeleken met het tot nu toe in acht genomen Romeinsch en Nederlandsch reyt, lste deel, Amst. 1809. 8°. niet verder vervolgd. Jaarboeken van het Fransche Regt en de Fransche Regtsge­leerdheid, Amst. 1812, 1813. 8°. 4 stukk. Verzameling van Wetten en Decreten, betrekking hebbende tot de inlijving en organisatie der Hollandsche Departementen, 's Rage 1813. 8°. J?edevoeringen over den invloed van een onaf hankelijk yolks­ bestaan op de letteren en schoone kunsten, en over den invloed van den geest des tyds op de beoefening der letteren en weten­ schappen, Amst. 1814. 8°. Drietal Brieven over de wet van 14 Mei 1814, betrekkelijk het herstel van Hollands Finantien, Amst. 1814. Over de lotgevallen van onzen leeftijd een voorbeeld opleverende hetwelk de volken en inzonderheid de Nederlanders, nimmer moeten verwaarloozen. Naar hel latijn, door Mr. C. J. van Ass en. 's Rage 1816. 8°. Adrijs over de Haringvisscherij bij de overweging der wet van 18 Allaart 1818 over dit onderwerp, Amst. 1818. 8°. Proeve over den invloed der Staatkundige gebeurtenissen en, der Godsdienstige en Wijsgeerige begrippen, sedert ruim en twintig jaren, op de ware verlichting in het godsdienstige en zedelijke van de volken van Europa. Met goud bekroond door Teyler's godgeleerd genootsehap en in het 28ste deel van deszelfs werken (Haarl. 1818. 4°.) opgenomen. 2de druk ald. 1819. 40. Geschiedenis der deliberation over het ontwerp van het Bur­gerlijk Wetboek voor het koningrijk der Nederlanden, lste deel en 2de deel 1, 2 en 3 stuk, 'sHage, 1820, 1821. Lijkrede op Mr. H. C. Cr as, visor diens Nagelatene Ver­h andelingen en Redevoeringen. Amst. 1822. 8°. 2 deelen, door Kemper bezorgd. Memoria H. C. Cr a ssii rite celebrata. Opgenomen in de erken van het Instituut, en overgedrukt Amst. 1825. 4°. Kemper was ook een ijverig medewerker aan den Alge­meene Konst- en Letterbode, en vooral aan den Recensent ook der Recensenten. Dat hij bij zijne overige bekwaamheden, ofschoon zeldzaam, maar dan ook gespierd en krachtig, de Nederlandsche Her bespeelde, is op te maken uit enkelestukjes bij bijzondere gelegenheden verschenen : daarvan noemen wij : Op het afsterven van P. Ni euwlan d, 1794, Vrede-zang , 1802. .dan P. J. van Ma anen bij het afsterven zyner Echt­genoote. Op de overgave der sleutels van Vlissingen aan Bu ona­par t e op den 12 Julij 1803. Lierzang ter gelegenheid der Aanspraak van Zijne .Exellentie den Raadpensionaris R. J. Sc him m elp en ninck, bij het aanvaarden zijner waardigheid den 15 Mei 1805. Brij het begin van het jaar 1814. Dichtstulc ter 81ste verjaring van het Vrijdags gezelschap Libertate ac Concordia te Amsterdam. (1815). Eindelijk zijn nog verschenen in lateren tijd zijne: erhandelingen , Redevoeringen en Staatkundige Geschriften, verzameld door J. de Bosch Kemper, Amst, 1835. 80. 3 deelen. Kemper liet bij zijn sterven eene fraaije collectie schil.­derijen, prenten en prentwerken, en eene uitmuntende bibliotheek na, welke laatste met de prenten beschreven is in een Hjvig boekdeel onder den titel van Bibliotheca Kemperiana (Lugd. Bat. 1825. 8°.) en te Leiden in October 1825 verkocht is. Zie B o s s e h a , Geschied. der Ned. Slaats-onzwentel., D. I. bl. 115, 116, 150, 154, 160, 200,202, D. II. bl. 162;2//genz. Konst- en Letterb. 1824. D. II. bl. 52, 66-71, 84-88, 225-227, 393, 1825. D. II. bl. 204-208, 1826. D. I. bl. 180-185, 1827. 1). I. bl. 129-132, 1835. D. I. W. 386-388; M. Si egenbeek, Memoria .Joannis Melchioris Kemperi B. 1824. 80. ); H. H. K 1 ij n, J. H. van der Palm en B. Klijn, Bz., de Nagedacht. van J. 31. Kemper, plegtig gevierd enz. (Amst. 1825. 80.); Siegenbeek, in de Band. der Jaarl algem. Perg. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1825. b1. 32-42; van Lennep, Ill. Amst. AM. Memorabil. p. 212, 261, 274. seqq.; van E yn den en van der Willigen Gesch. der ;laded. Schilderk. 1) III. bl. 488; van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. en Wetensch. D. II. bl. 601, 602, D. III. bl. 252, 253; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hove-school het register op Kemper; C o 1 lo t d'E s c u r y, Holt. Roem, D. IV. bl. 411, D. V. bl. 372, 373; Bo uman, Gesch. der Geld. Hoogesch. D I. bl. 342, 352, D. II. bl. 525, 526, 544, 579, 629; van der An, Nieuzo Woordenb. van Ned. Dicht.; Muller, Cat. van Portrett.; Verkchillende boeken-catalogi. KEMPERS (H.) schreef: Afgedwongen en waarachtig verhaal, wegens de onlusten voor. gevallen in de Luthersche gemeente te Hoorn, Hoorn 1761. 4°. Zie Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek. KEMPHER (ENGELBERT). Zie KAMPFER (ENGELBERT). KEMPHER (G'ERARDos), in de eerste helft der achttiende eeuw conrector te Alkmaar, waar hij den 19den October 1737 overleed. Hij was een niet onverdienstelijk dichter en beoefenaar der geschiedenis. Als zoodanig deed hij zich kennen door: Aurelius Prudentius Klemens, Lofzangen, Leid. 1712. 8°. Ju 1 its s Firm ik u s M at e r n u s van de dwaelinge der Hei­densche Afijoderyen, aan de Keizeren Konstantinus en Konstans, met aantekeningen verrijkt, Alkm. 1718. 8°. 2 stuk. Gestrafte Cupido, naar het Latijn van D. M. Ausonius, Amst. 1724. 8°. Eeuwtriomf ter vierde inwydingsfeest van Leidens Hooge Schole, Leid. 1725. 8°. Anakreons gezangen, Alkm. 1726. 8°. Herderszangen, naar he Latijn van Titus C al p u r n i u s en M arius Aurelius Olympius Nemesianus, Leid. 1732. 4°. met pl. Kronijk van Egmond of Jaerboeken der vorstelijke Abten van Egmondt: in 't Latijn beschreven door Jan van Lei de n, vertaelt door Co r n e l i s van Her k, overzien en vervolgt en met de vertalingen der grafschriften verrykt door G e r a rd K e mph e r, vermeerdert met een lyst van de Donatien, en de namen dergenen, die in de Abdye begraven zijn, Alkm. 1732. 8°. met pl. Zegepraal des geloofs, 8°. Helena in Egipte; of de gewaande ontrouwe, getrouw bevonden, uit het Grieksch van E u rip ides, Alkm. 1737. 8°. F. Po m ey, Pantheum Mythicum, of verdigte Historie der Heijdensche Goden en (iodinnen, vertaalt door G. K e m p h e r, Amst. 8°. met plat. Men schrijft gewoonlijk aan K empB e r toe do bezorging van de Poetae latini rei venaticae scriptores et bucolici antiqui, die te Leiden en te 's Hage in 1728, in 4°. verschenen zijn. Dit is echter niet zoo, daar hij alleen tot deze uitgave geleverd heeft eenige aanmerkingen over de drie eerste herderkzangen van Calp u rni u s. Zie Boekz der gel. wereld. 1737. b. bl. 477; S a x e, Onomastic. Literar. T. VI, p. 431; van A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III. V; Arren berg, Naamreg. van Ned. Boek. Biograph. univers. T. X. p. 274;Witsen U e y s b e e k, Woordenb. van Ned. Dial.; Cat. van de Bibl. der Maatech, van Ned. Leiterk. is Leid. D. I. bl. 199, b. 124. KEMPIS (JOHANNES it) wiens naam, even als van zijnen broeder, die volgt, eigenlijk Hamer of H a m e r k en (M al-I e o lu s) was, doch die a K e m pis genaamd werd, omdat hij te Kempen, een in de Rijnvlakte, nabij Keulen gelegen stadje, geboren was. Hij zag aldaar in 1355 het eerste levenslicht, -en hoewel hij minder naam gemaakt heeft dan zijn broeder willen wij toch met een enkel woord van hem gewagen. Hij was een van de eersten die zich aan de broederschap van G e e r t Gr o o te aansloten, en deel namen aan de eerste ontwerpen van G roo te's deelgenoot F 1 or en tiu s R a d e-w ij n s. Zijn naam wordt door ijverig bedrijf in dienst der broederschap, als werkman en onderwijzer tevens, met eere vermeld. Hij vestigde zich in 1388 in het pas opgerigte klooster Marienborn bij Arnhem, en was later prior van een Windesheimer-klooster te Haarlem, alwaar hij in 1422 overleed. Een fragment uit een zijner godsdienstige toespraken is bewaard in het Chronicon Windesemense bl. 410. Zie Delp r a t, Verh. over de broederseh. van G. Groote, 2de druks, bl. 34, 46, 218. KEMPIS (THOMAS a), broeder van den voorgaande, werci te Kempen in het jaar 1380 geboren. Zijne ouders behoorden tot den geringen burgerstand, maar lieten geene middelen on­beproefd. om hun zoon, in wien zich reeds vroeg een gunstige . aanleg openbaarde, in de wetenschappen te doen onderwijzen. Op dertienjarigen leeftikl begaf hij zich naar Deventer, om daar verder onderrigt te ontvangen. Aldaar eenigen tijd vertoefd hebbende, geraakte hij met F 1 o rent i u s Ra dew ij n s, de opziener der broederschap des gemeenen levens, in kennis, en verwierf de vriendschap van dezen. Het gevolg hiervan was dat hij weldra eene plaats in het fraterhuis verkreeg, waar hij one cel bewoonde net A r n o l d van Sc h o o n h o v e n. Daar ontving hij niet alleen het onderrigt van de broeders maar ook heiliging van zijn hart. Toen hij zeven jaren te Deventer gewoond had, liet F 1 o r e n­tius hem op een feestdag bij zich roepen, om eens met hem over zijne verdere levensbestemming te raadplegen. Hij raadde T ho m a s aan orn zich in een klooster te begeven, en deze raad werd gaarne opgevolgd. In 1399 vertrok hij naar het St. Agnieten klooster buiten Zwolle. Hier deed hij de kloos­tergelofte, hield zich bezig met het afschrijven van boeken en het opstellen van godsdienstige geschriften, woonde er tot in hoogen leeftijd en overleed er den 25sten Julij 1471. Zijn ge­beente werd in 1672 naar de St. Michielskerk te Zwolle, overgebragt. Zijne of beelding ziet het licht. Hij gebruikte tot zinspreuk: Ama nesciri (Wees gaarne onbekend) en plagt menigmaal te zeggen: In omnibus requiem quaesivi, sed non nveni, nisi in angello cum libello (In alles heb ik rust gezocht, maar nergens gevonden, dan in een hoekje met een boekje.) Men heeft te voren gemeld dat Thomas a K e m p i s tij dens zijn verblijf te Zwolle in bet fraterhuis aldaar zou verkeerd hebben, dit is echter niet zoo, en de geleerde Delprat merkt teregt aan, dat hij dan ook de leermeester van Rudolf Lang e, Alexander Hegius en Rudolf Agricola niet geweest is. Hij bra!2t er echter zijnen tijd hoogst nuttig door; want niet alleen hebben wij aan hem een aantal geschriften te danken, maar hij maakte zich ook als afschrijver hoogst verdienstelijk. Getuige daarvan zijn afschrift van den gansehen bijbel in folio, dat eertijds het Sint Agnieten kicoster bezat, waaraan hij vijftien jaren besteed heeft, ofschoon van die jaren moeten worden getrokken die, welke hij als vlugteling met zijne rnedeklooster­lingen doorbragt, ten gevolge van het verschil over het bisdom van Utrecht met den pans, waarin zij tegen dezen partij ge­trokken hadden. Thom as a Kempis deed zich door dat af­schrijven als een keurig beoefenaar der schoonschrijf kunst kennen. 's Mans werken zijn vele in getal. Over derzelver aard en rigting zullen wij hier niet uitwijden, nadat de heer Glasius zulks op eene uitgebreide schaal gedaan heeft, waarnaar wij den weetgierigen lezer verwijzen, te meer omdat dergelijk over­zigt onze beperkte ruimte te verre overschrijden zou. Die wer­ken zijn op onderscheidene tijden en plaatsen gedrukt en herdrukt. De eerste uitgave daarvan zag onder den titel van Opera omnia in 1497 te Neurenberg in fol. bet licht, daarna te Parijs in 1520, te Veneti6 in 1565 en 1569, te Antwerpen in 1574 en 1580 in 8°. en vervolgens in 1601 aldaar in 8°. door de zorg van H e nr icus Somma I i u s, terwijl een tweede druk van dezelfde uitgave aldaar in 1607 door denzelfden verscheen. Andere uitgaven zagen te Keulen in 1680 in 8°. en aldaar nog eens in 1759. 2 deelen in 4°. bet licht. Onder de werken van Thomas a K e m p i s moet ge­ noemd worden zijn door R o s w e y d i u s uitgegeven : Chronicon Monasteril S. .Agnetis, Antv. 1622. 8°. loopende van 1385 tot aan het begin van 1472; maar bovenal maakte hij zich door zijn werk getiteld : Imitatio\ Christi bekend, ver­ wierf hij zich door dit gulden boekje eenen onvergankelijken roem, en verdient hij daarom den eernaam van voorbereider der hervorming in Nederland. Bekend is de letterkundige strijd over den schrijver van dit werkje, sedert lang gevoerd, en men weet ook dat, terwijl sommigen den abt Jean Ge r- s e n van Vercelli als den schrijver noemen, anderen daar­ voor den kanselier der universiteit van Parijs, Jean G e r- o n , houden. Maar bekend is het ook, dat in de laatste jaren zoovele deugdelijke bewijzen gegeven zijn, dat a K. e m-p i s er de schrijver van was, dat wij, zonder belangrijker tegen­spraak dan tot heden daartegen is opgekomen, hem als zooda­nig blijven begroeten. Over den inhoud van dit werkje zullen wij niet uitwijden, als niet tot onze taak behoorende. Teregt wordt gezegd dat, behalve den bijbel, wel Been boek zoo veel lezers gevonden heeft als K e m pis werkje. In het latijn is hetzelve meer dan twee duizend malen uitgegeven, en in schier alle bekende talen is bet overgebragt. Hollandsche uitgaven bestaan er vele. De ver­maarde Elzevier 's hebben er mede hunne kunst aan te koste gelegd. De laatste Hollandsche uitgave verscheen te 's Hertogen­bosch in 1855, in 24°., door P. L. van K e s s e 1 geheel op nieuw uit den Latijnschen tekst vertaald ; terwijl in 1858 een tweede druk verscheen der uitmuntende overzetting van J. P. Has ebroek , predikant te Amsterdam. De eerste druk verscheen aldaar in 1844, en wordt voorafgegaan door eene letterkundige geschiedenis van het werkje zelve. Zie Bevius, Daventria Illustr., p. 60-64; Brandt, Hist. der Ref. D. I. bl. 49; Foppens, Biblioth. Belg p. 1135-1138, met portret ; S axe, Onomast. Literar , T. II. p. 396, 574 en de aldaar aangehaaldo schrijvers; Collot d'Escury, Boll. Roem, D. IV. St. I. bl. 76-79; de Win d, .Bibl. van Ned. Geschiedschr ., D. I. M. 76 ; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Geschied. D. I. bl. 397; D. II. bl. 248, 259, D. VI. bl. 279, 291, 1). VIII. bl. 356, 364, 367 ; D el p r a t, Vtrh. over de broedersch. van Geer t Groot e (nieuwe uitgave) bl. 88, 97, 220, 221, 283; Di est Lorgion, De Voorhereid. der Kerkherv.. in J.Yederl. St. III; G1 as i u s , Godgel. Nederl. en de aldaar aangehaalde sehrijvers ; Mulle r, Cat. van Portrett.; Algem. Konst- en Letterb . 1 855. bl. 146,174; de Navorscher, D. V. bl. 38, 179 ; o11, Johannes Brugman, het register op Kempis; S c h o t e 1, Iets over de Navolging van J. C. (Breda 1844); J. B. Malou, Recherch. Hist . et crit. sur le veritable auteur du livre de ?Imitation de J. C. (Loy . 1848); Giasius, Geschied. der Nation. Synod. in 1618 en 1619 gehouden to Dordrecht, bl. 27. KEMPIUS (CORNELIUS). Zie KEMP (CORNELIS VAN DER). KENNEDY (HUGH) werd in Schotland, omstreeks het jaar 1698, geboren. Tot de predikdienst opgeleid, verkondigde hij in twee gemeenten van zijn vaderland, laatstelijk te Careers, gedurende achttien jaren het Evangelie, totdat hij in 1737 te Rotterdam werd" beroepen, als leeraar bij de Schotsche ge­meente, waar hij den 18den Augustus van dat jaar werd be­vestigd. Nadat hij er vijf jaren gestaan had, beriep hem de Schotsche gemeente te Dunfermline, voor welk beroep hij echter op aandrang der regering en gemeente bedankte, en waarvoor zijn tractement aanmerkelijk verhoogd werd. Hij sloeg in 1746 ook een beroep naar Dalkieth af. Hij was doctor in de godge­leerdheid en overleed te Rotterdam den 3den December 1764, oud ruim 66 jaren, waarvan hij er 27 te Rotterdam had doorgebragt. De volgende werken zien van hem het licht : Geloofweerdigheid en kort verhaal van het Beerlijk uitmun­tende werk Gods in verscheide plaatzen binnen &holland, Rott. 1742. 8°. Nader en uytvoerig verhaal van het Heerlijk uitmuntende werk Gods, naar het Engelsch van J. R o b e, Rott. 1743. 8°. .De Leere en Leiding des Euangeliums tot zaligheid van Zondaaren, zijnde den inhoudt van verscheyde Leerredenen over de allergewigtigste stoffen, nit het Engelsch door W i 11 e m Hovy en Jacob de Koning, Rott. (1761) 4°. Het Leven en de Bekeeringe, de merkwaardige Gevallen en het singulier afsterven van T. .11 a ly b u r t o n, met een voorrede over dit nuttig werk aangetoont, Rott. 8°. 2 deelen. Nederige verdediging van het werk des Heiligen Geestes, in de Overtvyging en Bekeering van veele Zielen, eenige jaa­ ren geleden in Schotland, en nu onlangs te Nieukerk en op &dere plaatzen in Gelderland, tegens de misduidingen en te­ genwerpingen van een naamlons schrijver in zijne Aannzerkin­ gen op het verhaal en de verdediging van Do. G e r. Ku y- p e r s, uyt het Engels vertaalt door W. Ho vy en Jacob (1 e Koning, Rott. 1751. 4°. ; meermalen herdrukt. Aanmerkingen dienende tot opheldering van de sterkte en genoegzaambeid der blijkbaarheid, voor een groot werk der ge­ nade te Nieukeric enz. waarin de beuzelachtige berispingen van den Prof. Joan v an den Hon ert, T. H. Z. op eenige woorden of regelen van de nederige verdediging enz. onderzogt en wederlegt worden, nit het Engels vertaalt door W. Ho v y en Jacob de Koning, Rott. 1752. 4°., God die den Godloozen Regtvaardigt, de Reg tvaardiger van alien die in Jesus Christus gelooven ; ofte een schriftrnatige verklaring van de Regtvaardiging der uitverkoornen door het geloof ; in het Engelsch beschreven en in het Nederduitsch vertaald door W. Ho v y en J. de Koning: waarbij ge­voegt is een Praktikale verhandeling van denzelven Autheur over 2 Cor. V : 21. Vertaald door C. Brem, Rott. 1761. 8('. Zie Boekz. der gel. wereld, 1788, b. bl, 365, 1742, b. bl. 627, 1743, a. bl. 93, 204, 1746, a. bl 728, 1761, a. bl. 98, 99, 353, 1764, b. bl. 737 — 739 ; van A b k o u d e , Naamreg. van Ned. Boelc., D. 1. St. III, V; Arrenberg, Naamre,q. van Ned . Both.; Brans, Kerk. Reg. bl. 87. KENNIPHOVIUS (ENGELBERTUS) werd te 's Gravenhag e geboren en verkreeg den graad van licentiaat in de godgeleerd­heid, waarna hij zich eenigen tijd in de abdij van Averbod ophield, doch toen door den aartsbisschop Sas bout tot pas­toor te 's Hage werd aangesteld. Hij bragt zijne laatste levens­ j te Diest in Noord.Brabant door. Hij schreef, voor zoo ver ons bekend is, niet gedrukt Refutatio Catechismi Heidelbergensis. Tractatus de Purgatorio et Indulgentiis. Zie Foppens, Bibtiotk. Belg. p 263. KEPPEL (hopman). Bij de belegering van Wezel, in 1672, rukten in den nacht van den 3den Junij 400 Franschen, ge­volgd van 600 anderen, op een onvoltooid bolwerk van de Lippersehans aan. Onbemerkt beklimmen zij den wal en overvallen de hoofdwaclit, waar de manschap, even als hopman Wanroy die aldaar het bevel voerde, om lijfsgenade bad. K e p p e 1, aan wien de verdediging van een ander bolwerk was toevertrouwd, gelast zi.in sergeant het yolk bijeen te bren­gen, ten einde zij gelijkerhand op den vijand mogten losgaan; maar alien waren reeds over den wal door de drooge gracht naar de stad gevlugt. Ke p p el, aldus verlaten, hield stand met de voetknechten, welke hij bij zich vond. Zoodra echter de handgranaten over de borstwering geworpen werden, ver­stoven ook dezen. Slechts de onderhopman, de sergeant en de korporaal bleven, door Keppel aangemoedigd, manhaftig staan. Twee voorloopers boden lijfsgenade, dock deze worden ander den voet geschoten. De vijand, dit vernemende, vliegt van alle kanten toe, en neemt de verweerders na, zulk eenen heldhaftigen tegenweer gevangen. Zie A. M on tan us, Leven, Bedrijf en Oorlogsdaden van W illem III. D. I. bi. 157 ; Van der Aa, Herinneringen, 1). I. bl. 244. KEPPEL (BEamimmus), geboren den 12den November 1685 te Utrecht, was de zoon van A n t o n i u s K e p p e l, advokaat aldaar, beer van Oostbroek en den Bildt, en van Maria van Keulen, dochter van Johan van Keulen, predikant te Lillo en te Brielle , en kleinzoon van Bern ha r­ dus K e p p el , predikant te Beest en later te Amerongen. Hij studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid, werd er pro­ ponent en in 1712 beroepen te Vleuten. Van daar vertrok hij in 1727 naar Monnikendam, waar hij tot in het jaar 1743 het Evangelie verkondigde en toen afgezet werd. De reden daarvan lag daarin dat K e p p e 1 zich in gemoede verpligt vond de bediening van den kinderdoop to weigeren, tenzij de d rie vraagstukken door een lidmaat met ja beant­woord werden. De vreemdheid dezer vordering en de onbe­reidvaardigheid van sommige ouders, geene lidmaten zijnde, baarden geene geringe onlusten. De magistraat der stad, die trachtende weg te nemen, maande K e p p e 1 eerst een en an­dermaal vriendelijk aan, om aan dit zijn hegrip, om des vre­des wil, niet al te zeer vast te houden, maar zich aan de al­gemeene kerkinrigting te houden. Deze, hieraan geen gehoor gevende, werd toen ontzet, met verlies zijner jaarlijksche be­zoldiging. De Noord-Hollandsche synode deed wel Naar best om hem weder in zijne bediening te herstellen, maar zulks had geen gewenscht gevoig. Zij bleef hem echter niet alleen als lid der klassis van Edam, maar ook als wettig leeraar te Monnikendam erkennen. Er verscheen midderwiji in 1744 een werk over deze, zaak in het licht, door K e p p e 1 zelf ge • schreven en getiteld : De waarheid vervolgd en verdrukt, en het regt der kerk verraden en verkracht in den persoon van B. K ep p e 1, predikant te Monnikendam, Utr. 1744 8°. Hoedanig de inhoud van dit geschrift was, laat zich nit des­zelfs titel genoegzaam opmaken, De klassis van Edam repro­beerde dit werk n als bevattende vele onwaarheden en zijnde niet conform met de regtzinnigheid van de gereformeerde leer!" Tegen hetzelve gaf Abiaham Arnold van Toll, ten jare 1745, uit eene Verhandeling over den Kinderdoop, en verdedigde daarin het gedrag van den magistraat te Monni­kendam, die, naar zijn oordeel, in het gemelde geval zich wet en loffelijk gekweten en voorbeeldig gedragen had. Petrus N a h uy s, Predikant te Monnikendam, verdedigde zijn ambt­genoot en schoonbroeder K e p p el tegen den magistraat, als die den grond had gelegd om het regt der kerk van alle kracht te berooven en schertste op eene bitsche wijze met het doel van v an Tol 1. N a h uys deed dat in de voorrede van het tweede deel van zijn Kort begrip der christelijke religie, ten jare 174 5 uitgekomen. K e pp el had zich inmiddels na zijne afzetting te Utrecht nedergezet, waar hij zich met het schrijven en vertalen van werken uit het Latijn en Hoogduitsch bezig hield, een ijverig medewerker aan de Republiek en aan de Boekzaal der geleerde wereld was, en zich kennel' deed als een man van geleerdheid, groote belezenheid, van een schrander, welonderscheidend en doordringend oordeel. Hij was de vriend van de meeste ge­leerden van zijnen tijd, vooral van de hoogleeraren Al b e r t u s V o g e t en Da v id Mill te Utrecht. Hij overleed aldaar den 21 sten Mei 1756, en was gehuwd in 1715 met Maria El i­sa beth Nahuys, dochter van Henricus Nahuys, pre­dikant te Delfshaven, Hij liet een noon na, H e n r i c u s Hub ertu s genaamd, die volgt. K e p p el deed zich in de geleerde wereld gunstig kennen door zijn werk getiteld : Bijbels en Zakelijk Woordenboek, waarin men alles kan vinden wat in de Heilige Schriftuur geriield word, en kortelijk alles wat tot opheldering van donkere en zware schriftuurplaat. sen des Oude en Nieuwe Testaments eenigzins dienen kan ; met eene Voorreden van Prof. A l b. V o g e t, Amst. 1755, en vervolgens 4°. 21 deelen. De letter A van dit werk is nog door hem zelf voor de uitgave gereed gemaakt, en het geheel was bijna afgewerkt, toen de dood hem overviel. Jacobus Gerardus Staringh, predikant te Gouderak, bezorgde de verdere uitgave, doch mag niet, zoo als de Neer G1 a s i u s doet, die van K e p p e 1 ge­heel zwijgt, als den schrijver van hetzelve genoemd worden. K epp el schreef nog : Vuurige Tongen der Apostelen, Amst. 1738. 8°. Alphabetische Naamrol der nog in leven zijnde Predikanten der .Hervormde Kerke, aanwijzende wanneer hunne eerwaarde .Proponenten zijn geworden en op welke plaatsen zij gestaan hebben en nog tegentcoordig staan, Utr. 1747. 8°. .Gelukzaligheid van 't geweten en Rechtgebruyk maken van Christus, Utr. 12°. Keursteen des Geloofs, Utr. 12°. Zeedige Verdediging tegen de ongegronde beschuldiging, die in de Republicq der Geleerden voor de Maanden Julij en Augustus 1751 gestelt zyn, van den Hoog Eerw. Heer D a­n lel G e r des , .Prof. to Groningen, Utr. 1751. 8°. Zie Boekz. der geleerde wereld, 1727 a. bl. 119, 242, 370, 497, 1745. b. bl. 492, 1727 b. bl. 76-82, 1757. b. bl. 556 ; v a n A b ko u d e, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III. bl. 19, V. VI; Y p ey, Kerk. Gesehied. der 18de Eeuw, D. VII. bl. 454; Y p e y en Dermaut, Geschied. der Ned, Hero. Kerk, D. III. bl. 264, Aanl. bl. 129; G lasius, Godgel. Nederl. D. III. bl. 388. KEPPEL (HENRIcts HUBERTUS), zoon van den voorgaande, vervaardigde een vrij vloeijend grafschrift op zijn vader, en leverde, onder anderen, bijdragen tot het Aanhangsel der Cypressenbladen, die van minder allooi zijn, even als die van Margaretha Petronella Keppel, geboren Keijenberg, vermoedelijk zijne huisvrouw, in hetzelfde werk voorkomende. Zie Boekz. der gel. wereld, 1757. b. bl. 82; van der Aa, Memo Woordenb. der Ned. Died. KEPPEL (CaRrsTIAAN) werd te Gotha, in Saksen, den 26sten October 1803 geboren uit Heinrich Friederich Keppel en Frederika Ernestina Darr. Hij trad in 1826 als vrij williger - te H arderwij k in Nederlandsche dienst, werd reeds in het volgende jaar korporaal en fourier, en ver­trok den 27sten September van hetzelve met het schip Mary naar Batavia , waar hij den 10den Februarij 1828 aankwam, en na bet doorloopen der mindere rangen in 1839 tot lste luitenant benoemd werd. Als zoodanig vond hij den dood ge­durende den opstand in de Padangsche bovenlanden, op den 28sten Februarij 1841, nabij Goegoe Malintang, zijnde zijn lijk onthoofd gevonden den 5den Maart daaraanvolgende. Uit particuliere berigten medegedeeld. KEPPEL (WOLTER, heer van). De heeren van K e p p e I behoorden tot een aanzienlijk en oud Geldersch geslacht, dat de heerlijkheid Keppel sedert de dertiende eeuw, voor zoo ver bekend is, in eigendom bezat. W o ut e r , heer van Keppel, is de oudst bekende. Hij wordt vermeld op het jaar 1200. Wolt e r , waarschijnlijk naar hem genoemd, was eat moon van Dirk , heer van Keppel en van Be at r ix . Hij was raad van gin' Reinald I, gelijk later van diens zoon R e i n a 1 d II, stond als getuige over verschillende hunner handelingen en heehtte op hun verzoek zijn zegel aan sommige van hunne verbindtenissen en beloften. Hij vernieuwde in 1307 den leeneed aan den graaf van Kleef, en werd, in 1323, beleend met de novale tienden onder Hummen en Dremth, terwijl de heerlijkheid Keppel onderscheidene voorregten ont­ving. Hij stierf in 1330 en stichtte onderscheidene altaren en vikarien. Zijne vrouw Jutta schonk hem geen zoon, maar wel acht dochters. De heerlijkheid Keppel ging toen aan de heeren van V o o r s t over. Zie N ij h o ff, Bijdragen i D. IX. bl. 67, 68. KEPPEL (JOHANNES VAN) afkomstig uit het bovengenoernde geslaebt der heeren van Keppel, was prior te Bajum en werd in 1518 tot aht van Lidlum gekozen. Hij beleefde als zoo­danig onrustige tijden, zoo door inlandsche twisten, als bui­tenlandsche verschillen. Na bet vertrek der Geldersehen uit Friesland, namen de Friesche benden eenige kloosters in, die de Geldersehen bezet hadden. Ook de abdij van Lidlurn moest hunnen wraak ondervinden. Zij werd geheel uitgeplunderd en in brand gestoken, doch het steenen gewelf hield den brand van het kerkgebouw tegen. Een troep miters gebruikte de kerk van het klooster te Bajum tot een paardenstal. Nadat Friesland onder het bestuur van Karel V tot rust gekomen was, ontbood de abt Keppel al de kloosterlingen, die ge­vlugt waren, weder te huis en beijverde zich om alles wat vernield was te herstellen en weder in bruikbaren staat te brengen. Hij bragt zulke verbeteringen tot stand, dat hij als het ware voor den tweeden stichter der abdij mag gehouden worden. Hij werd voorts om zijne uitmuntende eigenschappen geroemd. Matigheid, zedigheid en deugdzaamheid waren zijne hoofddeugden Zich minder op geleerdheid toeleggende, was hij er op uit door orde en spaarzaamheid de inkomsten der abdij te vermeerderen, oude schulden te betalen en te zorgen dat er voor zijn opvolger nog iets overig bleef. Als bestuur­der van de aan hem toevertrouwde instelling, aan welks hoofd hij vijf en twintig jaren gestaan had, toen hij in 1543 over­leed, was hij ontzien en geeerd en werd hij door de aanzien­lijksten van Friesland met hooge achting behandeld. Zie (van H e u s s e n en van R ij n), Oudh. van Friesl. D. II. hi. 200-203; Teenstra, Oudheidk. aanteek. van de grietenij Barradeel, hi. 90-92. KEPPEL, (A RNOLD JOOST VAN), graaf van Albemarle, mark­graaf van Burry, zoon van Oswald van Keppel en Anna Geertruid van Lint elo, werd in 1669 geboren. Van zijne eerste opleiding weten wij niets, Hij was de eerste kolonel-generaal der Zwitsers in Nederlandsche dienst. Tot Iuitenant-generaal der kavallerie opgeklommen, kreeg hij in no het bevel over de pas veroverde vesting Doornik en had hij in hetzelfde jaar deel aan den roernrijken veldslag bij Malplaquet, waar hij gekwest werd. In den veldslag van 1710 tegen de Fransehen in den Spaanschen successie-oorlog, verrneesterde hij den post van Mortagne, dien hij weder verloor, doch weldra op nieuw nam. In Maart 1712 ondernam hij een stouten togt naar Atrecht, waar hij de aanzienlijke magazijnen der Franschen ver­ nielde. In de laatste dagen van Mei van genoemd jaar werd hij door prins E u g e n i us met eene aanzienlijke krijgmagt naar Denain, aan de Schelde, gezonden, ten einde, door bet bezetten en versterken van dien post, de gemeenschap tusschen Marchienne en het leger der bondgenooten te beveiligen. Daar zijnde werd hij door het geheele Fransche leger aangetast en met de zijnen gevangen genomen. Allerlei onbillijke redeneringen werden daarover tegen hem uitgesproken; doch de getuigenis van prins Eugenius zelven, die van v an Keppel getuigde dat hij alien gedaan had wat een dapper, voorzigtig en wakker generaal doen kon, is ons genoeg am hem van alle verzuim of achteloosheid vrij te spreken. Naar Valenciennes gevoerd, werd hij evenwel spoedig ontslagen en gaf ter generaliteit een mondeling en schriftelijk berigt van bet voorgevallene bij Denain, waarmede men zich schijnt vergenoegd te hebben. Wij lezen niet dat K e ppel aan verdere krijgsbewep...ingen deel nam. Hij had zich de vriendschap van koning III verworven, die hem in 1697, ten koste van den graaf van Portland, reeds tot graaf van Albemarle verheven, en hem zitting in bet Engelsche parlement verleend had. Het was daarom dat men in 1715 er op bedacht was, om hem geene zitting in de ridderschap van Holland te verleenen, waartoe echter zijn bezit van de heerlijkheden Acquoi en Zevender hem volkomen aanspraak gaven. Na 's konings overiijden veriiet hem de fortuin niet en zag hij zich tot belangrijke bezendingen geroepen, Toen George I de reis over Holland nam, om bezit van de Engelsche kroon te nemen, onthaalde hij dezen op de Voorst, en genoot hij de eer dat de koning met zijne koets den Haag binnen reed; terwijl hij voor die van den Engelschen ambassadeur bedankt had. Hem viel de eer te beurt, toen czaar Pet er de Groote ten tweedemaal in Holland kwam, aan het hoofd der bezending te staan, door de staten van Holland bestemd, om den vorst te verwelkomen; hij deed bij die gelegenheid eene deftige en sierlijke aanspraak, waarop de vorst echter antwoordde: Ik danke U, doch ik heb U niet begrepen; mijn Hollandsch leerde ik te Zaandam bij den seheeps­bouw, maar deze taal versta ik niet." Meerdere levensbijzonderheden zijn ons van K e p p e l niet bekend. Wij stemmen niet geheel in met het ongunstige oordeel door v an Kampen geveld. W i 11 e m II.I toch xvist ware van schijnverdiensten te onderscheiden. Behalve zijne genoemde titels was hij ridder der orde van den kouseband en luitenant­houtvester van Holland. Hij overleed te Gravenhage den 30sten Mei1718 en was in 1701 gehuwd met Geertr u id J o h an-n a CI u i r in a van d er Duyn, waarbij hij eene dochter en e4n zoon verwekte, Will e m Anne genaamd, welke generaal in Engelsche dienst geweest is. Deze was gehuwd met Anna Lenox dochter van K a r e 1, hertog van Richemont, na­tuurlijke zoon van Karel II. Zie Wagcnaar, Vaderl. Hist. op Albemarle; van Wijn, Bijv. en Aanm. D. XVII bl. I. 105, 109, D. XVIII. bl. 37 — 39 S chelt ema, Peter de Groote, D. II bl. 8, 9; Coll of d' E scury, Holt. roem, 1). II. Aant. bi. 349, 350; va n K a mpe n, Vad, Karakterk D. II bl. 380 — 382; B o s s c h a , Neerl. Held. le Land, D. II. bi. 457, 467 499, 522, 524 540, Bijl. bl. 20; uit particulieren berigten aangevuld. KEPPEL (JOHAN RABO VAN) behoorde misschien tot het geslacht van de voorgaanden, was in 1697 eigenaar der havezathe Peckendam in Overijssel, luitenant•generaal in dienst van onzen staat, gouverneur van Luxemburg, hoofdschout van 's Hertogenbosch, postmeester-generaal van Gelderland. In 1727 vertrok hij als buitengewoon gezant naar het Pruissische hof, keerde van daar terug en trok er in het begin van het vol­gende jaar nogmaals been, beide de keeren met het doel om den koning van Pruissen van eene verbindtenis met den keizer of te trekken. Ook klaagde hij aldaar over de aanwerving van Nederlandsch krijgsvolk door de Pruissische beambten en over het schenden van Nederlandsch grondgebied door dezer . Zie v an W ij n, Bijv. en Aanm. D. XVIII. bl. 79, 113-115, D. XIX. bl. 7; Overijsselsche Alm. voor °meth. en Letter. 1846. bl. 110, 131. KERATINUS (JOHANNES MICHAeLIUS). Zie MICHIELS (JAN VAN). KERBERT (CoENRAAD) was op het laatst der achttiende en het begin der negentiende eeuw heel- en vroedmeester to Koog aan de Zaan, en deed zich als een kundig man kennen door de volgende geschriften Verslag van de redding eenes drenkelings ; in den Algem. Konst- en Letterb. 1792. D. II. bl. 180. Verhandeling over de aanwjzing big' de behandeling der breuken, Met goud bekroond bij het Legaat van J. Mo n­nik h of f en in deszelfs Verhandelingen opgenomen. (1800) D. HI. St. I. Over de voor- en nadeelen der aderlating bij zwangere en barende vrouwen ; in de Verhandeling van het genootsch, ter bevordering der Heelk. te Amst. (1804) D. IV. Waarneming eener pisopstopping en genezing door den blaas­steek boven het schaambeen, aan eenen man oud 62 jaren ; in de Nieuwe Verh. van hetzelfde genootsch. (1808). D. bl. 160. Berigt van eerie verlossing door de zoogenaamde keizerlijke snede ; in de Nieuwe Verh, van hetzelfde genootsch. (1808). D. I. bl. 228. Zie Ronst- en Letterb. 1800, 1). XIV. bl. 87; Holtro Bill. Medico-Chirurg. p. 168, 169. KERBERT (JACOBUS JOHANNES) was genees-, heel- en ver­loskundige te Koog aan de Zaan, waar hij, den 19den April 1842, door alien betreurd ; overleed. Hij was lid van het heelkundig genootschap te Amsterdam, en van het genoot­schap Vie Unitas Fortior te Hoorn. Niet alleen als arts, maar ook als mensch was hij hoog gewaardeerd. Zijn zoon volgt. Van hem ging in druk uit : Over de aderlating, Amst. 1790. 80. Verhandeling over de algemeene aanwijzing bij de behandea ling der breuken. Amst. 1801. 80. Waarnemingen over de croup; in de Algem. Vaderl. Let­teroef . 1821. bl. 104. Waarnemingen van J. War drop over de nuttigheid der outlasting van het waterachtig vocht bij oogontstelcingen enz., in den Alg. Konst- en Letterb. 1820. D. IL bl. 226. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1842. D. 1. bl. 291, 292; de Jon g, Naomi. van Boek.; H o 1 t r o p, Bibl. Med. Chirurg. p. 169. KERBERT (COENRAAD), zoon van den voorgaande, werd in 1816 te Koog aan de Zaan geboren, en door zijn vade• voor de geneeskunde opgeleid, in wiens praktijk hij na zijn dood gesteld werd. Hij deed zich niet alleen als een k undig arts, maar ook als geleerde en vooral ook als plan tkundige kennen door de volgende verhandelingen en werken : Commentatio ad quaestionenz chernicanz : Tradatur acidi Carbonici nativi historia naturalis et chemica, ejusque fontes praecipui indicentur et explicentur. Met gonad bekroond door de Leidsche hoogeschool en in deszelfs Annales, 1836-­1837 opgenomen. Specimen Chemico-pathologicum de urina albuminosa et albu­minoriae dignitate diagnostica, Lugd. Bat. 1839. 8°. (Met Dr. J. H. Molkenboe r) Flora Leidensis. Sive elenchus plantaruna spontanearum phanerogamicarum, quae hucusque prope Lugd. Batavorum repertae sunt, secundum ordines naturales digestus, Lugd. Bat. 1840. 12°. Mededeeling over B e c h e r's Min era Arenaria, in den Algem. Konst- en Letterb. 1854. bl. 104. Kerber t overleed te Zaandijk den 14den September 1857. Zie Algem, Konst-en Letterb. 1857. bl. 305; Brinkman, van Both. 9 KERCHEM (Co IINELIS VAN), Z0011 van Frans van Ker. chem en Clara Margareth a Repel aer, diende het land ter zee, en werd in 1776 luitenant, in 1789 kapitein bij de admiraliteit van de Maze. Als zoodanig voerde hij in 1791 het bevel over het fregat het Zeepaard, waarmede hij door den vice-admiraal van B r a a m naar Tripoli werd gezonden, om den verdreven consul W a rn sman in zijnen post te herstellen en andere geschillen uit den weg te ruimen, hetgeen hem volkomen gelukte. Later tot vice-admiraal bevorderd, zijn zijne verdere bedrij­ven ons onbekend, als ook de tijd van zijn overlijden. Hij was ridder van de orde der Unie en gehuw d met jonkvrouw Wilhelmina Lucretia Bloys van Treslong. Zie Gedenkschr. van de Kon. orde der Unie, bl. 45;de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. VI. St. I. bl. 425 ; nit mode­gedeelde berigten aangevuld. KERCKHOFF (EVERHARD). Zie KERKHOFF (Ev ER­ HA.RDUS) KERCHOVEN (SYMON VAN DEN), geboortig van Middelburg, was krankbezoeker in dienst der Oost-Indische Compagnie. Hij gaf een verhaal van eene zijner reizen, dat bijzonder merkwaardig was wegens zeldzame ontmoetingen en lotgeval­len. De eerste druk is getiteld Historisch Verhael der wonderlike voorvallen dengene beje­gent the met Retourschip Aernhenz, van Batavia na het yader­land verreist zijn den 23sten Dec. 1661. Middelb. 1663. 4°. Op den titel wordt de schrijver J o- h a n n e s genoemd. De tweede druk verscheen onder den titel van: TVytloopig, breede en waerachtige Beschrijvinge van de on. geluckige voyage van 't schip Aernhem van Batavia vertrocken. den 23 December 1661 in Compagnie van noch ses andere schepen, onder 't commando van de Heer A e r n o u t de V la­mingh van Outshoorn, haer komst op het Eylandt Mauritius, met de beschrijvinge van 't selve Eylandt enz. ale-wade het vertreck van de boot na het eylandt Zylon voor Ma­dagascar, Amst. 1664. 4°. Zie de la Rue, Gelett. Zeel., 2de druk bl. 78; Muller, Cat. van Boek, enz, over de Ned. Bezitt. bl. 38; de Navorscher, D. IV. M. 127, D. V. bl. 14. KERCHOVEN (JoHIN POLYANDER VAN DEN). Zie POLYAN­ DER (JoHAN). KERCKHOVEN (MELatioR VAN DEN) was admiraal in Nederlandsche dienst, en word in 1618 op bevel van de algemeene staten naar de Adriatische zee gezonden, ten einde, de vrijheid van de republiek van Venetie, die door de Na­ politanen, ondersteund door de Spanjaarden, bedreigd werd, to beveiligen. De vloot, waarop van den Kerckho yen het -bevel voerde, werd op den 24sten Junij van genoemd jaar tusschen Tariffe en Gibraltar, door acht Spaansche schepen en een zwaar galjoen aangetast. Hevig en bloedig was het ge­ vecht, dat geeindigd werd door de vlugt der Spanjaarden, die een aanmerkelijk verlies hadden geleden. Na den Venetianen nog vele belangrijke diensten bewezen te hebben, is hij met velen der zijnen, door langdurig ongemak en bijkomende ziekte bezweken. Hij zal waarschijnlijk behoort hebben tot het ge­ slacht van Quir ij n van den K e r c h o v e, kapitein ter zee, die in 1665 onder d e It u i ter tegen de Engelschen streed. Zie Lev. en daden der Boort. Zeeheld. D. II. bl. 154, 155; B ran dt, Lev. van de R a i l e r, hi. 418 ; Wagenaar, Vaderl. D. X. bl. 308 ; de Jonge, Gesch. van het zeewez. 1). I. bl. 337, D. II. St. II. bl. 182, 183; Englelberts Gerrits, Natl. Heldend. ter zee. D. I. bl. 247, 248; de J on ge , Ned. en Venet. bl. 86, 87. KERCKKRING (THEoDoRus) was een vermaard geneesheer in de tweede helft der zeventiende eeuw, en werd of te Ham­burg of te Amsterdam geboren. Zeker is het, dat hij in laatst­gemelde plaats gedurende verscheidene jaren met roem zijn yak uitoefende, en aldaar zijne voornaamste werken schreef. De Roomsch-Katholieke godsdienst omhelsd hebbende, ver­trok hij, in 1678, naar Hamburg, met den titel van resident van den groothertog van Toskanen, en werd benoemd tot lid van de koninklijke maatschappij te Londen. Hij overleed te Hamburg den 2den November 1693, nalatende eene uit­muntende verzameling ontleedkundige voorwerpen, en maakte zich beroemd door vele hoogst belangrijke ontdekkingen aan­gaande de been- en vruchtvorming en over de vloeibaarmaking der barnsteen, zonder dat hij zijne doorschijnendheid verliest. De valvulae conniventes, welke hij den mensch gevonden wor­ len, werden door hem het eerst naauwkeurig beschreven en zijn daarom naar hem genoemd. Hij schreef : Specilegiurn anatomicum continens observationum anatomica­rum rariorum centuriam unam, nec non osteogenium foetum, Amst. 1670 4°. Anthropogenia ichnographica, etc. Amst. 1671. 4°. ; Paris. 1672. 4°. Ook vertaalde hij van B a s i l i u s V a l e n t i n u s Cur­rus triumphalis antimonii, Amst. 1661. 12°. Zie de Feller, Diet. histor. T. V. p. 245; Biogr.. univ. T. X. p. 279; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wet. D.II. bl. 59, 60; van der Boon, Geschied. der ontdekk. in de ontleedk van den mensch, enz. bl. 27, 59, 72, 104, 235. KERCKWIJK (CIIRISTOPHORUS COCK VAN). Zie COCK VAN KERCKWIJK (CaRisrorHoRus). KERIUS (PETER). Zie KEERE (PIETER VAN DEN). 9* KERKHOF (ABRAHAM) schreef eene Verhandeling over de regte betrachting des doods, uitgegeven in 1806, in de werken van het Haagsche genootschap. Zie R o y a a r d s, He Haagsche genootsch geschiedk geschetst,bl. 148. KERKHOFF (D.) werd te Amsterdam in 1766 geboren en ontving het onderwijs in de kunst van den schilder P. B a r b i e r s P i e t e r s z. Hij woonde in zijne geboorteplaats en overleed er in Maart 1821. Als verdienstelijk landschaps­ schilder, ook van stadsgezigten of buurtjes muntte hij uit. Hij gaf ook onderwijs in de teekenkunst en vervaardigde zelf op zijne uitstapjes langs den Rijn uitmuntende teekeningen met sapverw en ook met Oost•Indischen inkt, die zeer gezocht en duur be­ taald werden. Zijne of beelding komt voor, met hoed en bril, door H. W. C a s p a r i geteekend, in het bekende prentwerk van J. E. Marcus. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der vad. schild. D. III. hi. 128, 129, D. IV. bl. 3 ; Immerz eel, Lev. en 'Perk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en 'Perk. der Kunstsch. KERKHOFF (EvBRHARD), geboren te Wezel den 21steu November 1718, werd in 1745 predikant te Elden en Driel, en overleed er den 4den December 1776. Hij deed zich als beoefenaar der Latijnsche dichtkunst kennen door ver­scheidene verzen, die in de Boekzaal voorkomen. Wij von-den daarin van hem Latijnsche ged ichten op Henri c u s W ij c k n i e t, predikant te Randwijk, aldaar in 1751 overladen ; op Samuel Hendrik Manger, predikant te Hemmen, toen deze in 1755 tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd was ; op P e t r u s W ij nstok, predikant te Harderwijk, in 1765. Zie Boekz. der gel. wereld, 1745, b. 370, 720, 1751. b. 597, 1755, b. 628, 1765. b. 524, 525. KERKHOVEN (JAN WILLEM) maakte zich, behalve door eenige losse dichtstukken, in andere verzamelingen voorkomende, volgens W i t s e n G e y s b e e k, bekend onder de nette ver­zenmakers der achttiende eeuw, door twee treurspelen die ge­titeld zijn : Hadewig, Amst. 1755. 8°. Acontius, Amt. 1758. 8°. Van hem bestaat ook : Rouwklagt over het swaar verlies, de Nederlanden °verge­komen den 22 October 1751 door het onverwagt sterfval van Z. D. H. W. C. H. Pris o, Erf-Stadhouder, enz. Amst. 1751 in piano. Zie van A b k o u d e, Lijse van die Academische lledenv. Oratien enz. eitgek. op het overl. van IV. C. H. Fri so, bl. 33; Wits e n Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht., Cat. van de Bibl. der Maatsch, van Ned. Letterk. te Leid. D. I. b. bl. 124. KERKWIJK (CHR1STOPHORUS COCK VAN). Zie COCK VAN KERCKWIJK (CmusToPaoRtis). KERSSEBOOM (WILLEM), geboren tegen het einde der zeventiende eeuw, was een zeer verdienstelijk wiskundige en praktizijn te 's Gravenhage, van wien ons geene levensberigten bekend zijn. Hij schreef : Verhandelingen tot een proeve om te weeten de probable menigte des yolks in Hollandt en W. Vrieslandt. Benevens tafelen van de waardije van liffrenten en proportien van de losrente, 's Hage 1738-1742. 4°. 3 stukk. Kort bewijs dat op de afstervingen, voorgevallen in een klein getal personen van zekeren ouderdom, geentsints een generale regel van levenskragt voor andere te funderen is, waar bij gevoegd is een tafel of rigtsnoer, naar welke, in proportie van den ordinaris Intrest der Obligatien, in gereed geld te vinden is de juiste koopprids, welke meet betaald worden eens om den trooper, gedurende zijn leven in proveniershuizen of diergelijke, zonder schade of voordeel de kost te kunnen geven, Hage 1738. 40. Eenige aanmerkingen op de gissingen over den staat van het menschelijk geslacht van Nice S t r u y c k, enz. 's Hage 1740. 40. Observatien, waar in voornaamlijk getoond word wat is ge­lyktydigheit, dewelke vereischt word in alle calculatien, die tot voorwerp hebben probable levenskragt van personen van eenigen voorgestelden ouderdom, enz. 's Hage 1740. 4°. Politielce Rekenkunde vervat in drie verhandelingen over de menigte des yolks in de provincie van Holland en Westfries­land, de probable leeftyd der weduwen, de duurzaamheit der huwelyken, 's Hage 1742. 4°. 3 stukjes ; herdr. aid. 1748. Vijftien portefeuilles uit de verzarneling van dezen beroem­den financier en ijverigen berekenaar" afkomstig, zijn op het Itijks-archief te 's Gravenhage aanwezig. Daarin zijn vele handschriften en brieven van hem zeiven, adviezen over ne­gotiatien, plannen van loterijen, berekeningen van lijf- en losrenten, adviezen over het redres der verponding, over de finantien van Zeeland, het postwezen, vergelijkingen van en aanteekeningen over buitenlandsche leeningen, alien gedurende vijftig jaren door hem bijeengebragt. Zie van A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I.; A r r e n b e r g, Naamreg. van Ned. Boek.; van Kampen, Ge­schied. der Ned. Lett. en Wetensch. D. III. W. 274; B a k h u i z e n van den Brink, Overzigt van het Rijks.Archief, 1854. bl. 125; Muller, Cat. van Regtsgel. Werk. bl. 78. KERSTEMA (LIEvENS) schreef : Project gepresenteerd aan zijne Doorlugtige Hoogheid denHeere Prince Erfstadhouder enz. enz. tot het invoeren van een Regiment of contra Auditeur in de Nationale troupen van den staat door den Vendrig Li evens K e r stem a, 's Hage 1751. 4°. Zie an Abkoude, Naamr. van Ned. Boek. D. I. St. V.b1.16. KERSTEMAN (FRANCISCUS LIEVENS) was in de tweede helft der achttiende eeuw een voornaam regtsgeleerde te Heus­den, die aldaar de praktijk uitoefende en, met de titels van professor honorarius en lector juris voorzien, les gaf in de regtsgeleerdheid. Hij werd in 1774, ter zake van het ver­vaardigen van een valschen wissel, te Schoonhoven gepakt, te Rotterdam gevangen gezet en tot 30 jaren tuchthuisstraf te Rotterdam veroordeeld. Hij werd echter den igden April 1786 op zijn verzoek ontslagen, nada hij in de kerk van het werkhuis eene Redevoering van afscheid gedaan had. Er bestaat van hem een door hem zelven beschreven Leven van Kersteman , te Amsterdam in 1792 in 2 deelen uit­ gegeven. Van hem zagen de volgende werken het licht : De Academie der Jonge Practizijns, of Beredeneerde Con­sideration over de theorie en de praktijk in zaaken van regts­pleging, opgestelt ten dienste van .Aankornelingen, welke zig in de eerste gronden der refits-oefening zoeken te belcwaamen, 's Hage, 1763-1766. 8°. 6 stukken. Nieuwe Oejenschoole der Notarissen, of de Notariele Prac­tijk in hare grondregelen en exercitie gemakkelijker gemaakt, bevattende allerhande formulieren van notable acten en instru­?neaten; mitsgaders zeer notable observation, rakende het ampt en de onderscheidene pligten van eenen notaris, alias bevestigt door voorbeelden en regtspassagien, in een belcnopte zamenhang beschreven, Dordr. 1766. 8°. Hollandsch Rechtsgeleerd Woordenboek, met Aanhangsel, Amst. 1768-1773. fol. 3 deelen. Begtsgelee•d kweekschool of Sleutel der Crirnineele Pracqjk, Amst. 1782. 8°. 2 deelen. Handleiding tot het erlele schaakspel, 's liage, 1787. 8°. met pl. Elizabeth en Carolina, Rott. 1787. 8°. 2 deelen. Regtsgeleerde katechisnius, of verkortende papegaai, Amst. 1790. 8°. Secretarij der Hollandsche voogdijen ontsloten, of aanwijzing van het bedriff en de pligten der voogden, executeurs, admi­ nistrateurs, curateurs enz. Amst. 1791. 8°. Praeceptor der Jonge notarissen of de wiskunst der no­ tariele praktijk, Amst. 1791. 8°. Regtsgeleerde katechismus, verdedigd tegen de aanmerkingen van Mr. J. C. S chraidt, Amst. 1792. 8°. De proce,szieke burger, vragende aan een praktisijn, hoe­ danig hij zich in regtsgedingen behoort te gedragen,. Amt. 1792. 8°. De pleitende praktisijn, of manier van procederen, in de steden en ten Platte lande in de provincie Holland en West. Vriesland, Amst. 1792. 8°. Zie Boekz. der gel. wereld, 1763. b. 334, 1764. a. 471, 1765. a. 708, 765; Arrenberg, Naamr. van Ned. Boek.; de J on g, Naanal. van Both.; de Navorscher, D. IV. bl. 6, 309-311; Muller, Cat. van Regtsgel. Werk. bl. 78. KERSTEMAN (PIETER LIEVENS) zond, den 21sten Novem­ber 1751, van het kasteel Haanwijk bij den Bosch eenige bijdragen ter plaatsing in het Aanhangzel der Cypressenbladen. Hij is waarschijnlijk dezelfde met P. L. K e r s t ema n, schrij­ver van : De verschoppeling of het schilderend Tafereel der zegepra­lende kinderliefde, Rott. 1783. 8°. Zie van A b k o u d e, Naamr. van Ned. Both.; van der A a, Nieuw JVoordenb. van Ned. Diehl. KERVEL (GERARD VAN) deed zich als dichter kennen door de volgende werkjes : Lofkrans der ,Stall Rotterdam, Rott., 1700. 4°. Opkomst, magt en heerlijkheyt van het Oost-indische Buys der stadt Rotterdam, Rott., 1701. 4°. Endimion en Diana, Minnebrieven, 's Hage, 1704. 4°. Zie van A b k o a d e, Naamr. van Ned. Both. D I. St. I. III van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht.; Muller. Cat. van Boek. over de Ned. Bezitt. bl. 38. KERYNCK (JoHA.N) , ook genaamd Johan K r e i n c k en K r e ij n c k, was lid van den raad.en burgemeester der stud Zut­phen, en een van hare afgevaardigden bij de algemeene staten. Hij teekende mede in 1577 de Unie van Brussel, werd verder in vele gewigtige aangelegenheden gebruikt, en schijnt een man van kunde, vervuld met liefde tot zijn vaderland, ge­weest to zijn, Zie de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 65. KESSEL (ThEopoRus VAN) was een Hollandsch graveur en etser, die omstreeks het jaar 1620 geboren werd en waarschijn­lijk verwant was aan den volgende. Hij heeft veel gegraveerd, en zijne werken zijn meestal met eene vaste en vrije naald geetst, ofschoon, volgens den heer Immerzee 1, de naauwkeu­righeid van het menschbeeld wel jets te wenschen overlaat. Hij gaf te Utrecht uit een werkje in klein folio, met vazen en -ornementen, gegraveerd naar de teekeningen van A. dam van V i an e n. Hij graveerde ook verscheidene schilderijen van de eerste meesters. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kram m, Les. en Werk. der Kusatach. KESSEL (JAN vAN), misschien een zoon van den voorgaande, werd in 1648 te Amsterdam geboren en was een bekwaam schilder van binnenlandsche gezigten met hofsteden, kasteelen, hutten, steenovens, stroomende en stilstaande waters, die hij, volgens den heer I m me rzee 1, gewoon was met naauwkeurig­heid naar de natuur of te teekenen, en met een aangenaam penseel uit te voeren. Hij overleed in zijne geboorteplaats in 1698. Bet Museum Boymans te Rotterdam, bezit van hem : Een der sluizen van de stad Amsterdam. Een boomrijk landschap. Zie Immerze el, Lev. en Werk. der Kunstsch., Cal. van schild. het Museum Boymans te Roll. bl. 21. KESSEL (GosurNus VAN), zoon van P e t r u s van K e s s e 1, predikant te Engelen, en aldaar den 3den September 1703 ge­boren. Hij studeerde te Leiden, werd den 17den September 1726 proponent en in 1728 predikant te Grosthuizen en Aven­boom. Hij vertrok van daar in 1729 naar de Koog, in 1732 naar Naarden, in 1734 naar Hoorn en in 1735 naar 's Graven­hage, waar hij den 8sten Maart 1756, in den ouderdom van ruim 52 jaren, overleed en in de groote kerk begraven werd. Hij schreef de volgende werkjes ; Leerrede over Amos II, vs. 16, 's Hage 1744. 4°. Nederlands Gedenkdag oft Historische Predikatie, betreffende de honderdjaarige Gedagtenisse van de iI/unstersche Vrede, op den Jaarlijkschen Dank- Vast- en Beclendag den 13 Maart des jaars 1748; vermeerdert met eenige Bijvoegselen, rakende het Historische, en met een opdrayt aan zijne hoogheid den Heere Prince Erf-Stadhouder enz. 's Hage 1748. 4°. Korte onderwijsinge aangaande de Heilige geschiedenissen des Ouden en 1Vieuwen Testaments ten dienste voor de jeugd, bij tvijze van vragen en antwoorden, 's Hage 1750. 8°. 2de druk Rott. 1853. kl. 8°. Gidions doodt en begravenisse, toegepast op 't sntertelijk sterf­ geval van Zijne Doorluchtige Hoogheid den Heere W. C. H. Fr i s o , Prince van Oranje en .Nassauw, 's Rage 1751. 4°. ; 4de druk ald. 1752. 4°. Gidions Roepinge tot Richter Israels, op de gewenste ver­ heffing van Zyne Doorluchtige Hoogheid den Heere W. C. H. Fr is o, Prince van Oranje Nassau, 's Hage 1752. 4°. Plegtige verbondsmakinge van koning Josia met Godt, of Boet-en Bededags predicatie over 2 Koning. XXIII vs. 1 tot 3, 's Hage 1753. 4°. Het zwijgen der verstandigen in eenen boozen tijd, ofte Boet- en Bedendaags-Predicatie uijt Amos V vs. 13, 's Hage 1754. 4°. De ontzaggelijkheid van Gods komst in het koningrifte van Zijne magt en heerschappij door verschrikkelyke aardbevingen, voorgesteld bij gelegenheid van de 2de bede op Zondag den 30 Nov. 1755, 's Hage 1755, 4°. 2de druk ald . 1756. 4°. Zie Boekz. der gel. wereld, 1756. a. bl. 389-391 ; van A b­koude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I, III—IV; Arren­b e r g , Naamreg. van Ned. Both.; Brinkman, Naaml. van Ned. Bock. 1853. bl 53. KESSEL (C. L. G. J. baron VAN KEVERBERG VAN). Zie KEVERBERG VAN KESSEL (C. L. G. J. baron VAN). KESSELS (MATTHEus) werd te Maastricht den 20sten Mei 1784 geboren en was de zoon van Joachim K e s s e 1 s, schrijnwerker aldaar, en van M arg uerit a C a n i el s. Het ongeluk hebbende zijne ouders reeds op jeugdigen leeftijd te verliezen, werd hij door zijn oom eerst te Venlo bij eenen goudsmid geplaatst, en vervolgens naar Parijs gezonden, waar hij zich op het goudsmeden verder toelegde ; doch tevens ook de lessen op de teeken-academie bijwoonde. Na eerst nog Hamburg bezocht te hebben, ondernam hij in 1806 eene reis naar St. Petersburg, in welke stad hij zich, bij den aldaar gev estigd en Ant werpschen beeldhouwer J o z e f Cam b e r 1 a i n, de behandeling van den beitel eigen maakte. Hier vertoefde hij omstreeks acht jaren, kwam in 1817 te Maastricht en be­gaf zich vervolgens naar Rome, waar bij zich verder in het atelier van Thor w a 1 d se n en naar de modellen van dezen Deenschen beeldhouwer volmaakte en belangrijke werken ten einde bragt. Hij was in 1820 te Rome gehuwd met de acht­tienjarige dochter van een oud directeur der administratie van het Italiaansche leger, wiens naam Diet bekend schijnt. Bij de academie van St. Lucas to Rome werd een zijner werken be­kroond en zij benoemde hem in 1829 tot haren voorzitter. Achtereenvolgens werd hem het lidmaatschap van het konink­lijk Nederlandsch instituut, en der koninklijke academie van beeldende kunsten te Antwerpen en to Amsterdam opgedragen en hij tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw be­noemd. Kort voor zijn dood had het Belgische gouvernement hem tot professor in de beeldhouwkunst aan de academie te Brussel benoemd. Hij overleed te Rome den 3den Maart 1836 en werd er met veel plegtigheid in de Belgische kerk van St. Juliaan begraven. De vermaarde beeldhouwer J . A. v a n der V en , in wiens armen hij stierf, vervaardigde een mo­nument dat zijn graf versiert. Zijne weduwe ontving, behalve eene aanzienlijke som voor de terugreis naar Belgie, eene jaarwedde voor hare kinderen. Onder zijne werken door de heeren I m m e r z e el en Kr am m opgenoemd, komen voor Eene allegorie, de echtverbindtenis van den kroonprins met de prinses Anna Paulowna van Rusland voorstellende. Twee basrelieven, den dag en den nacht voorstellende. Eene groep uit den zondvloed. Een borstbeeld van den vermaarden vlootvoogd Tr omp. Ben St. Sebastiaan met pijlen doorschoten. Een kleine slapende schiffwerper. Een Mars in rust. Een levensgroote schilfwerper. Eene weenende vroutv bij eene urn. Christus aan de kolom. Een treurende genius. Een Amor, die zijne pill wet. Zie 111fiera. Konst- en Letterb. 1824. D. I. bl 195, 1826. D. I. bl. 77, 78, 1836. D. I. b1. 209; Immerz eel, Lev. en Werk . der Krinstseh.; Kr alum, Lev, en iVerk. der Kunstsch. KESSLER (JOHANNES JAcoBus) of Kesler, werd te Bre­men den 7den Junij 1716 geboren. Zijn vader , Carel K e s s-I er , was aldaar sedert 1732 buitengewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte en praeceptor der Latijnsche scholen. Zijne moe­ der heette T i b e t h a Br oy e 1. Hij studeerde eerst in zijne geboortestad in de godgeleerdheid, daarna te Utrecht. Op den 9den Febi uarij 1739 werd hij hofprediker van Johanna Char 1 o t t a , markgravin van Brandenburg. Als zoodanig te Bremen bevestigd, deed hij den 17den Mei daaraanvolgende te Herford zijne intrede. Van daar ward hij beroepen tot predikant te Steinfort. In 1744 werd hij aldaar ook tot hoog­leeraar in de godgeleerdheid en Oostersche talen benoemd en promoveerde in 1747 te Groningen tot doctor in de godge­leerdheid, handelende daarbij in zijne disputatio Over den zegen en den vloek van de bergen Gerizum en Ebal uitge­sproken. In 1749 beriep hem de Iloogduitsche gemeente te Amsterdam, en hij deed als zoodanig den 25sten September zijne intrede. In 1771 werd hij door de regering van Am­sterdam aangesteld tot het teekenen der Bijbels. Hij was gehuwd eerst met Magdalena Adriana Bucksulber, die in 1769 overleed, daarna met Z a n d r en a Freer s. Uit zijn eerste huwelijk liet hij zes kinderen na, waaronder een zoon, C a s p a r Maurits, die predikant was te Altona bij Hamburg, en een ander, Maurits Car o 1 u s, die advokaat en notaris was. De volgende werken van K e s sl e r zij n door den druk bekend gemaakt : Aanmerkingen over het vijfde Hoofddeel des achttiende hocks over de Joodsche Oudheden van Flavius Josephus, .A.mst. ? Aanmerlcing over Joh. 3 vs. 13 ter wederlegging der Soda­nen, Amst.? Afwering der beschuldiginge, waarmede H. Jansso niu s de eer en leer der Leeraren in Neerlandsch Kerk bezwaard heeft, in het geschil over den waren cart der sacramenten, Amst. 1769. 8°. Zie Boekz. der gel. wereld, op genoemde jaren Croese, Kerk. Reg. van Amsterd. bl. 285-288 ; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Both. KESTELOOT (JACOB LODEWIJK) werd den 9den October 1778, te Nieupoort, in Vlaanderen, geboren. Zijn vader vroeg verloren hebbende, werd hij door zijne brave moeder opge­voed, die, door een tamelijk vermogen daartoe in staat ge­steld, haren veel belovenden oudsten zoon, uitmuntend deed onderwijzen. Op zijn veertiende jaar kwam hij met zekeren David , uit Dendermonde, in kennis, die eenige goede Hol­landsche werken bezat, waarvan de lezing eenen onmiskenba­ren invloed op zijnen ganschen levensloop uitgeoefend heeft. Vlug van geest en leergierig van aard zijnde, kwam hij vervolgens ten huize van den eerwaarden van d en Bussch e, priester en geestelijk koster te Nieupoort bij wien hij de eerste beginselen der toonkunst en der Latijnsche taal magtig werd, en die hem als koorknaap bezigde, waartoe zijne uit­muntende stem hem bijzonder geschikt maakte. Zijn leermeester naar Gent volgende, werwaarts deze, ter leiding der muziek in de St. Michaelskerk geroepen was, zette hij daar zijne studien voort onder de paters Augustijnen, dock keerde, na de Fransche omwenteling van 1793 en de daaropvolgende sluiting der kerken, naar zijne geboortestad terug, waar hij eerst bij den priester Tr en saert zich verder volmaakte, en daarna bij den apotheker de Roo het eerste onderwijs in de voorbereidende vakken der geneeskunde ver­kreeg. Om de Fransche conscriptie te ontgaan begaf zich K e s-t el o o t naar Leiden, waar hij zich verder op de geneeskunde toelegde en den 3 isteh October 1800, na verdediging zijner Dissertatio de Dysenteria (L. B. 1800. 80 ), tot doctor in de genees-, heel- en vroedkunde bevorderd werd. Voorzien van diploma en aanbevelingsbrieven, begaf zich de jonge doctor naar Parijs, om er onder de beroemdste profes­soren het hospitaal-onderwijs te volgen. Van daar teruggekeerd, vestigde hij zich als geneesheer eerst te Vlaardingen, en ein­delijk te 's Hage, waar koning Lode w ij k hem gunstige voorstellen deed, die door staatkundige voorvallen verijdeld zijn. De koning verbond hem echter aan zijn kabinet en belastte hem met het nagaan der weldadigheidsgestichten in het algemeen, alsmede de godshuizen en scholen der Katho­lieken in het bijzonder. Hij was tevens doctor der gerechts-, der krankzinnigen- en burgergodshuizen. Tijdens zijn verblijf te Rotterdam werkte hij krachtig mede om de koepok-inenting to verapreiden, en stichtte hij gezamentlijk met doctor David aldaar eene maatschappij voor kostelooze iantingen. Na de vereeniging van Holland en Belgiè werd K est eloo t, bij de oprigting der hoogeschool te Gent, in 1817, op voordragt van A. R. F a lck , aldaar tot hoogleeraar in de geneeskunde benoemd zijnde bij tevens door het staatsbestuur aangezocht, gezamentlijk met den hoogleeraar van B r e d a , deze nieuwe instelling te regelen. Hij bekleedde dien post met den mees­ten lof tot kort na de gebeurtenisen van 1830, toen hij zijn emeritaat verzocht en verkreeg. Hij besteedde de hem ge­schonkene rust aan de uitoefening van zijne praktijk en aan zijne lievelingsstudien, de taal- en letterkunde van zijn vader­land, totdat hij den 5dea Julij 1852 te Gent overleed. Hij werd den 7den daaraanvolgende op het kerkhof buiten de Brugsche port p]egtig begraven, dock had niet gewild dat er iets tot zijn lof daarbij zou gesproken worden. Er bestaat van hem een fraai levensgroot portret door M o r i t s geschil­derd, dat hij stervende aan de hibliotheek te Nieupoort schonk, en eene uitmuntend schooiie lithographie naar het origineel van zijnen schoonzoon, den vermaarden kunstschilder van Ys e n-d y c k. De beeldhouvver Du v igne vervaardigde zijn horst­beeld en de stempelsnijder D' H o n d t eene fraaije medaille, ter herinnering aan 's mans 50jarig jubil6 als geneesheer. Hij was in 1802 te Schiedam gehuwd met J a c o b a Nole t, dochter van den toenmaligen burgemeester deer stad, die hem vijf dochters schonk, en die hij in 1844 door den dood plotseling van zijne zijde zag wegrukken. Wat K e s t e 1 o o t voor de geneeskunde, de letterkunde en andere wetenschappen gedaan heeft getuigt de lijst zijner wer­ken en geschriften, die wij hier laten volgen. Zijne verdiensten als geneesheer en letterkundige zijn door twee zijner vrienden, de heeren Pr adens van Duyse en Nolet de Brauwere v. an St eel a n d , in de hier aangehaalde bronnen uiteen ge­zet. Wij bepalen ons naar dezen te verwijzen. Zijne bekwaam­heden werden door vele geleerde instellingen erkend en ge ­waardeerd, terwijl hij niet alleen een der oprigters was van de maatschappij van Nederlandsche taal- en letterkunde, Re-gat prudentia vires, binnen Gent, mar hij was er ook eeni­gen tijd ondervoorzitter van. En toen de staatsomwenteling van 1830 een einde stelde aan de vergaderingen van dit ge­uootschap hield hij de handvesten in trouwe bewaring, tot dat hij ze, in 1849, na alvorens het Nederlandsch congres te hebben geraadpleegd, aan de archieven der stad Gent over­maakte, D verlangende," — zoo sprak hij D bij deze hande­ling beschouwd te worcfen als een oud soldaat die het vaan­del in het hoofdkwartier overbrengt." Van K est eloot is in druk uitgegeven : Verhandeling over de Geele-koorts, door Dr. Miller , uit het Engelsch vertaald met aanmerkingen, 's Gravenhage , 1806. 80. Discours sur lee progrds des sciences, lettres et arts, depuis 1789 jusqu' a ce jour, ou compte--rendu par l' Institut de 141. France a s M. l' Empereur et Roi, avec des notes sur les savants cites dans les rapports, etc. en liollande, Amst. 1809. 8°. De Koepokinenting getoetst aan he gezond verstand enz. naar het Fransch van Dr. M arc, 's Hage, 1812. 8°. Conspectus Materiae Medicae in usum Auditorum, Ganday. 1817. 8°. Josep hi L. B. d e Q u a r i n, animadversiones practicae in diversos 7norbos Editio Viennensi auctior ac emendatior. curavit, memoriam Q u a r i n i, praefationem notasque adjecit J. L. Kesteloot. etc. Gand. 1818 1820. 8°. 2 tom. - Lofrede op H e r m a r. u s Boerhaave, met den uitgeloof. dcn ecrepenning bekroond door de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenscnappen, Leid. 1819. 8°. 2de druk, Gent, 1825. 8°. • Elementa pathogeniae, in usum auditorum congesta, cum ta­ bula analytica, Gand. 1825. 8°. Fragmenta aetiologica, Gand. 1826. 8 . Hulde aan Gerardus van Swieten, Gend, 1826. 8°. Bedevoering , uitgesproken bij de plegtige intvijding van het azmdemisch paleis der Hoogeschool to Gend, ald. 1826. 8°. Fragmenta symptomatologiae, Gand. 1826. 8°. Levensberigt van Prof. P. S. K o k , enz Gend, 1840. 80. Descriptio du Gibber (Vinvisch, Balena Ply salus, Lin.) par feu D. M onto r t, publied par J. L. Kesteloot, Bruges, 1841. 8°. Notice biographique sur P. E. Wauters, Brux. 1841. 8°. Briefwisseling van Mr. W. B ild e r dij k met Prof. K e 8.• teloot, Rott. en Gend, 1842. 8°. Hulde aan de nagedachtenis van Mr. A. B. Falck, vrij gevolgd naar het Fransch van den Heer A. Quetele t, met naschrift en bijlagen voorzien, 's Hage, 1844. 8°. met portr. 0 1 d e n b a r n eveld's heerlijk held Rodenrijs, onuitgegeven opschriften van Vond el , enz. Gend, 1852. 8°. Voorts eenige verhandelingen, boekbeoordeelingen, mededee­lingen en wat dies meer zij in de volgende tijdschriften : De Schouwburg van in en uitlandsche letter-en huishoudkunde, - 's Hage 1805 en volgende jaren ; Verhandelingen van het Rotterdamsch genootschap ter bevordering der vaccine, Rott. 1805 ; Biographie universelle de Paris, dite la grande bio-• graphie de Mich au d, 1811--1846, de artikels van D el­m a n, I n g e n h o u s z en de Gelder; Annales de littera­lure medicale nationale et dtrangere de feu le professeur Kluysk ens, Gand et la Haye, 1815 ; De Werken der Ko­ninklijke Academie der Kunsten en Lctteren to Brussel, onder anderen Toxicographie de quelques poissons et crustaeds de la mer du Nord, 1841. 8°.; Description d'une peinture cienne decouverte a Nieuport, en Flandre, 1843, 4°. ; Anna.­ les Belgiques , 1818 ; de Eendragt, 1850-1851, Levensschets van den historieschilder Ludov ic us Al orit s. Onuitgegeven bleven van hem: Over den krachtigen invloed, welken de Nederlanders gedu­rende de achitiende eeuw op den vorderenden gang der na­tuurlijke wetenschappen hebben uitgeoefend. Over den bloeijenden staat der Toonkunst, voornamelijk op het einde der achttiende eeuw. Over de waardigheid der vaderlandsche geschiedenis . Zie van Kampen, Bekn. geschied. der Ned. lett en wetensch. D. III. bl. 259, 260; Holtro p, Biblioth. Medico•Chirurgica, p. 172; P r u d e n s van D u y s e, Levensschets van J. L. K est el o o t, Gent 1852. 80.; Dr. J. Nolet de Brauwere van Stee­land, Levensb, van J. L. Kesteloot, in de Band. van de jaarl. ver­gad. van de lilaatsch. der Ned. Letterk. to Leid. 1853. bl. 3-9. KETEL (BAREND), een onderbevelhebber in dienst der Oost-Indische maatschappij, gaf in 1718 aanleiding tot het uitbre­ken van eenen oorlog in Malabaar. Hij had namelijk , bui­ten last der maatschappij, en tegen den inhoud der verdragen, de houten factorij, die men in de stad Calicoet had, met een steenen gebouw verwisseld. De keizer van Calicoet ver­langde van de Nederlanders dat zij die zouden afbreken. Op de weigering van K et el trok de vorst met een leger naar de nieuwe vesting, die spoedig overging, waarbij de Neder­landers een groot verlies leden, en ook het houten fort ver­loren. K e t el werd hierop naar Batavia ontboden, doch 's lands eer gedoogde niet te wijken. Eene aanzienlijke magt trok naar Calicoet, die, daar den keizer naar geene vredesvoorwaarden wilde hooren, genoodzaakt was hem daartoe te dwingen. Hij werd op de vlugt gedreven, en in 1718 de vrede gesloten. Zie V a1 en t ij n , Oud en Nieuw Oost-Ind. D. V. St. 2. 42 ; van Kampen, Geschied. der Ned. buiten Europa, D. II. bl. 350, 351. KETEL (CoRNELis) werd te Gouda in 1548, op passiezon­dag, geboren. Na eerst het weinig beduidend onderwijs van een oom ontvangen te hebben, vond hij op zijn achttiende jaar in den Delfschen schilder A n t o n i e van B 1 o k 1 an d eenen beteren leidsman, bij wien hij ongeveer een jaar ver­toefde, waarna hij zich in 1566 naar Frankrijk begaf en eenigen tijd scbilderde te Fontainebleau en te Parijs. Ter zake van de godsdienstberoeringen weder te Gouda terugge­keerd zijnde, vertrok hij in .1573 near Engeland, zette zich te Londen neder, waar hij de eer genoot het portret van koningin Elisab et h te vervaardigen en veel werk vond. Ilij verliet in 1581 dat rijk en vestigde zich met der woon te Amsterdam, waar hij stierf. De tijd van zijn overlijden is niet bekend ; hij leefde nog in 1609, Zijne afbeelding ziet het licht op versehillende wijzen, met een Latijnsch bijschrift. van Lampsoni us , waarvan de ver taling dus luidt De Goudsche Meester door wien Holland word vermaard, Sint men naar 't duister graf zag L ui k van Leiden dalen, Toont elk, hoe schilderkunst met dichtkunst gnat gepaard; 't Geen hij als dichter vond, kon hij als schilder malen. Deze twee laatste regels zinspelen op de gewoonte van K e t e 1 om zijne schuttersstukken, waarvan hij er vele ver­vaardigde, met door hem zelven vervaardigde versjes te be­sehrijven. Zonderling was het denkbeeld van Ketel, om, in plaats van met penseelen, met duim en vinger en ook met zijne teenen te schilderen, op welke vreemde manier hij verscheiden portretten vervaardigde, die sprekend van gelijkenis waren. Hij verwierf zich als kunstenaar, vooral door zijne portretten, grooten roem en stond zeer in achting bij priesMaurit s. De op het paleis to Amsterdam berustende schut-, terstukken van K e t e 1 zijn door J, van D ij k , in zijne Be­schrijving van he stadhuis te Amsterdam, beschreven. Een zijner verdienstelijkste leerlingen was Wouter C r a b e t h. Lie Walvis, Beschrijvinq van Gouda, 1). I. bl. 333-334 ; de G r o o t , rergelijk. der gemeeneb door Me erm an vent. III. bl. 296, 297; Immerzeel, Lev. en perk. der Kunstsch.; K r a m m, Lev. en perk. der Kunstsch.; Muller, Cat. van Portrett. KETEL (GEORGE of Jaws) werd te Deventer uit eene aan­zienlijke familie, omstreeks 1511, geboren. Van zijne jeugd af aan de haven van verschillende vorsten vertoevende, had hij, bij het bekend worden der gevoelens van David Jori 8, diens zijne gekozen. Door dezen werd hij tot belangrijke on­dernemingen gebruikt. In 1539 zond hij hem tot Philip landgraaf van Hessen, en in 1541 naar de Regensburgsche conferentie, door K a r e 1 V bijeengeroepen. Om zijne gods­dienstige gevoelens gevat en in hechtenis genomen, legde hij eene bewonderenswaardige onverschrokkenheid, vroomheid en blijmoedigheid aan den dag, die hij behield tot hij den 9den Augustus 1544, op de markt te Deventer onthoofd moest worden. Bij het voorlezen van zijn vonnis, nam hij zijne muts af, en zeide : I de Heer moet eeuwig geloofd en geprezen zijn." Met vreugde ging hij den dood te gemoet, God dan­kende, dat hij waardig geacht werd, om voor zijnen naam te lijden. Meerdere bijzonderheden zijn er van hem niet bekend, dan dat hij de eerste uitgave van het Wonderboek van David Jor is bezorgde. Uit nog voorhandene stukken, betrekkelijk zijne procedure blijkt het, dat hij ook Jorien Lackey of Z ij d e n l a k e nk ooper genoemd werd, en in dienst was ge­weest bij de gravin van Buren, waaruit het te verklaren is, dat hij aan de haven der vorsten verkeerd heeft. Twee zijner vrouwen, mede de gevoelens der wederdoopers toegedaan, waren te Utrecht door het water geèxecuteerd, terwijl zijne derde vrouw en dienstmaagd nog eenigen tijd te Deventer ge­vangen gehoud en werd. Zie Revius, Daventria Illustr. p. 265-267; (Molhuijsen), Leerrede op den 250 verj. van de sticht. der Dev. Herv. gem. bl. 33; Blaupot ten Cate, Gesch. der Doopsgez. in Groningen enz. D. II. bl. 13, 84; Overijs.s. Alm. voor Oudh. en Letter, 1842. bl. 39—(o2; Kis t en Royaards, Ned. Arch. voor Kerk. Gesch. D. V. bl. 100, 101, D. VI. bl. 304, D. VII. IA. 397. KETEL (MATTHIJS), uit Overijssel afkomstig, maaakte zich met J an Wi s s i n k, in 1527, vermaard door de verrassing der stad flasselt, voor den hertog van Gelre, door middel van een met hout en sparren beladen schip, waarin krijgs­knechten verborgen waren. Zie Arend, Algem. Gesch. des Vaderl. D. II. St. 3. bl. 350, 351. KETEL (PIETER CHRISTIAANSZ.) was een rederijker, wiens zinspreuk was : Deught verwint. H ij vervaardigde verscheidene lofdichten geplaatst v66r C. van Mande r's Schilderboek. Zie W i t s e n G e y s b e e k, Woordenb. van Ned. Dicht. KETEL (RicHARD) werd omstreeks 1670 in Holland gebo­ren en was in 1701 rector der Latijnsche scholen te Gouda. Zijne Latijnsche en Grieksche taalkennis wordt zeer geroemd. lij gaf in druk uit : De elegantiori latinitate comparanda scriptores selecti, Amst. 1713. 4°. Pit is de derde druk van dit werk. Wanneer de beide vorigen het licht zagen is niet bekend. Hetzelve werd ter zelfder plaatse en in gemeld jaar nog eens gedrukt onder den zelfden titel met bijvoeging van : accedit index in hos scripto­res universalis opera et studio R i c h. K et elii. Jo a n n e s V e r w ey, Gaudani, Nova via docendi graeca cum indite vocum Graecarurn R. K et el i i , Amst. en Utr. 1737. 80 . Zie Saxe, Onom. liter. T. VI. p. 614; Catal. des livr. de P. L. B olonga r o-C revenn a. No. 2997, 3087; Bibl. Hulthetniana, No. 10388, 10389; Biogr. univers. T. X. p. 283. KETEL (RoELoF), van Groningen of komstig, haalde in 1585 graaf Willem Lodewijk van Nassau over, om eenen aanslag op die stad te beproeven. Meenende dat de Spanjaarden die stad aan de poorten slecht bewaakten, besloot men op dezelve eenen aanval te doen, die evenwel mislukte. K et e 1, wanende dat niemand zijne verstandhouding met de staatsche troepen ontdekt had, was daarna weder de stad ingegaan. De volgende morgen werd hij van zijn bed op . geligt, gepijnigd, tot bekentenis gebragt, onthalsd en gevie­rendeeld. Zie Wagenaa r, Vaderl. gist. D. VIII. bl. 76, 77; Groning. rolks-Alm. voor 1848, bl. 57. KETELAAR VAN COOLSCAMP (P. C.) was een tijdge­noot van Carel van M a n d e r v6Or wiens Schilderboele men iets van hem aantreft. Zie van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. KETELAER (DIGNUs). Zie KEETLAAR (DIGNus). KETELAER (J. F.) schreef: Kabinet der !hog- en Nederduitsche Talen, Amst. 1769. 86. Nieuw geopend kabinet van Hoog- en Nederduitsche koop­mans brieven, Amst. 1737. 8°. 2de druk ald 1756. 8°. Zamenspraak tussen een Protestants Burger van Neuren­berg en een verdreven Zalsburger Emigrant, Amst. 1732. 8°. Geloofsbelydenis van zijne koningklyke Majesteyt van Pruys­sen , 't welk dezelve aan alle Protestantsche Ministers te Re­gensburg heeft doen insinudren laten ; om daardoor het Direc­torium over de Evangelische Standen te verkrijgen. Waarachter een Inhuldigings-Predicatie, gedaan aan bovengemelde Z. P r. M. .. dies exactelyk na de orig. Hoogd. Copye vertaald door C. F. Trampe en J. F. Ketelaer, Amst. 1741. 4°. Lie Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; van Abkoude Naomi. van Boek D. I. St. III. V.; Cal. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letlerk. to Leiden, D. II. bl. 368. KETELAER (JoHA.NNEs) of Keterlaer, wordt van bui­tenlandsehe schrijvers voor een Nederlandsch kunstgraveur ge­houden. Er wordt eene prent van hem beschreven, voorstellende een Wereldbol met verseheiden gedierten, die door het figuur des doods in de lucht wordt gedragen. Zie Kramm, Lev. en 1Perk. der Kunstsch. KETELAER (NicoL.A.As) was, in vereeniging met Ge rrit van L e e m p t , de eerste boekdrukker in ons vaderland. Hij leefde te Utrecht op het laatst der vijftiende eeuw. Aan bete den hebben wij onder anderen de eerste uitgave der Scho­lastica historia super Novum Testamentum, Utr. 1475. fol. te danken. Andere werken kwamen mede van hunne drukkerij, waarschijnlijk reeds van voor 1473 af, doch dragen hunne na­men niet, zoodat daarover niets met zekerheid to zeggen is. Zie Bioyraph. univ. T. X. p. 283; I I oltrop, Monumens ty­pour. des Pays-Ras, 7e livr. KETELAER (ViricENTIus), to Vlissingen geboren, werd omstreeks 1666 of 1670 rector to Zierikzee, waar hij ook met 10 of de geneeskundige praktijk uitoefende. Hij was tevens een niet onverdienstelijk Latijnsch dichter en schreef : Commentarius de Aphthis, nostratibus Sprouwe, Mediob. 1669. 120.; Lugd. Bat. 1672. 12°. Amst. 1715. 8°. Door David van Hoogst rat en in het Hollandsch vertaald en uitgegeven onder den titel van : Geneeskonstig Verhaal van de Sprouw onzer Landgenooten, Dordr. 1681. 8°. Zie de la IN e, Gelett. Zeel. (2,de druk) bl. 223; Vrolihert, Pliss. Kerkh. W. 353; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. III. KETELANUS (HERMANUS FRANCOIS) noon van Fran co i Ketelanus en Aletta van S teen bergen, was een erva­ren regtsgeleerde en ijverig beminnaar der vaderlandsche geschie­denis. Op het archief der stad Dordrecht zijn zes portefeuilles met papieren, betreffende het stapelregt der stad, beginnende van de oudste tijden, die door hem zijn opgemaakt, bijeen­verzameld en met een register voorzien. Oat hij met goed ge­volg de Latijnsche dichtkunst beoefende is op te maken uit zijn : Carmen in centesimum Athenaei Amstelaedamensis nata­tern, hetwelk in het aan to halen werk van van Le nnep gevonden wordt. Hij overleed te Dordrecht den 3den Octo. ber 1761 en was gehuwd, eerst in 1735 met Elizabeth Mina de B r u y n , die in 1747 overleed, daarna, in 1746. met vrouwe Elizabeth Nanninsha yen, weduwe den heer van d e Wall. 'Lie v an Lennep, Ill. Amstelod. Aiken. metnorab. p. 68-70 S m i t s en Soho tel , Beschrijv. van Dordr. D. I. bl. XII. KETELER (kapitein) had in 1579 het bevel op een oori logschip van Zierikzee en ontdekte op den 25sten .2­de kusten van Vlaanderen, een Duinkerksche vrijbuiter, die hij tot voor Cales vervolgde, waarbij het ongeluk wilde dat zijn schip aan den grond geraakte en hij, het water vallende, op het drooge bleef zitten. Het garnizoen van Cales dit be­merkende trok uit en ofschoon K et eler zich dapper ver­dedigde en daarbij met vele der zijnen omkwam, werd toch het schip door den vijand genomen. Zie van Meteren, Ned. Hist. D. VI. bl. 413, 414. KETELHOET (J.) was een vriend van Cat h arina Que s-tier s, on vervaardigde in de zeventiende eeuw verzen op de werken zijner tijdgenooten. Zie van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Boek. KETELHOET (WILLEM). Zie KEETELHOET (WILLEm). KETELTAS (B. EVEaTSZ) schreef Ghebruyck der Naeld.wiisinge, Amst. 1609. 4°. Zie Cat libr. Bell. pull. univers, Lugd. Batav p. 187. KETERLAER (JoHANNEs). Zie KETELAER (JoRANNE8). KETHULLE (FRANcors VAN DE), heer van Rijhove en Kroiveld, was de zoon van Philips van de Kethull e, heer van Assche, Haverie, Volkeghem enz, en van Fran co is e de De u r n a g e 1 e. Ofschoon alzoo tot de Belgische edellieden behoorende speelde hij echter in de belangrijke gebeurtenissen van zijnen tijd, somtijds als dienaar van Oranje, eenen to grooten rol, dan dat wij hem hier niet zouden vermelden, zonder daarom in het breede uit een te zetten de voorvallen in welke hij gewikkeld was. Na den dood van Ferdinand de la Barre, heer van Mouscron was bet ambt van groot-baljuw te Gent vakant geworden. Van de Kethulle, die meestal bij de geschied schrijvers onder den naam van R ij hove voorkomt, stond naar dien post, en deed zich in de plaats van den overledene verkiezen, zonder dat zijne verkiezing eenige wettige vorm had. De gebeurtenissen , daar ter plaatse voorgevallen tijdens Jan van Hembyze en Rijhove er het gezag in han­den hadden, hebben wij met een enkel woord op het artikel van den eerstgenoemde vermeld. Wij kunnen die alzoo hier als bekend veronderstellen, Was Hembyze meer de op zich zelven staande man, It ij h o v e, ofschoon nog opbrui­zender dan deze, liet zich echter bij vele aangelegenheden door den prins van Oranje leiden. Het was daardoor dat hij zich, v6Or den aanslag tegen den hertog van Aarschot, naar Antwerpen had begeven, om aan den prins het plan tot een yolks opstand te Gent mede te deelen en er diens goedkeuring over te verwerven. Hij mogt er echter niet inslagen die to verkrijgen, ofschoon de vorst den voorgenomen aanslag nood­zakelijk beschouwde, doch de omstandigheden hem verboden zijne officidele inwilliging daartoe to geven. Die aanslag had, zoo als wij zagen, in October 1577 plaats. Nadat R ij hove zich van den hertog van Aarschot had meester gemaakt, ver­zekerde hij zich ook van deszelfs voornaamste aanhangers, waaronder Jakob H e s sels, raad van Vlaanderen , en Jan V i s c h , baljuw van Ingelmonster. Zij werden naar R ij h o v e's woning, de Serbraemsteen geheeten, in de rue basse te Gent staande, gebragt en daar voorloopig gevangen gehouden, niettegenstaande de hertog eerlang weder op vrije voeten gesteld werd. R ij hove en II e m b y z e deelden nu onderling het beheer der openbare aangelegenheden te Gent, en namen maatregelen om zich, zelfs met kracht van wapenen, staande te houden. Hunne onderhoorigen maakten zich aan vele wandaden schuldig, zoodat de prins van Oranje meerma­len over hunne moedwillige handelingen klagten inbragt, en verklaarde niet te Gent te willen komen, tenzij daaraan een einde werd gemaakt. Oranje scheen in R ij h o v e echter vertrouwen to stellen 10* en zond hem in 1578 als zijn afgezant naar Yperen. Dat hij dat vertrouwen waardig was, toont ons zijn gedrag in hetzelfde jaar, toen hij den aanslag der Spanjaarden op Brugge deed mislukken, en deze stad alzoo voor de staten en de vrijheids­zaak behouden bleef. Deed hij daardoor den prins goede diensten, niet te ontkennen is het evenw el dat hij met H e m-b y z e , door het plunderen van kerken en kloosters en de vervolging der eeestelijken, oorzaak was van het verval der hervorming en van den afval der dusgenaamde Malcontenten van de goede zaak. Als bevelhebber van Dendermonde matigde hij zich eene geheel alleenheerschende magt aan. Hij toonde die in den op zijnen last volvoerden moord aan de raadsheeren H es s els en V i s c h bovengenoemd. Die moord geschiedde onder zulke wreede omstandigheden, als waarvan men slechts in de eeuwen van barbaarschheid voorbeelden vindt. Naar willekeur besliate hij over het leven der inwoners, en een eenvoudig vermoeden was genoegzaam om hen in de diepste jammeren te storten. Ofschoon vroeger met Hem by z e op goeden voet en geza­melijk gestreefd hebbende om de oppermagt, sloop, nu de zaken veranderd waren, de nijd hunne harten binnen. Van dat oogenblik of arbeidden zij aan elkanders ondergang met eene heftigheid, die de haat alleen kan doen geboren cv orden. - R ij hove zocht zich in 1579 van H em by z e meester to maken, dock de aanslag mislukte, en H e m by z e word door het yolk verlost. In datzelfde jaar ontving hij nog last van Or a nj e zijne troepen tegen de Malcontenten ter bescherming van Vlaanderen aan to voeren en vergezelde hij den prins met zijne benden, bij diens komst te Gent in Augustus 1580, ter­wijl die vorst hem nog raadpleegde over de verlossing, van den gevangen la Nou e. Ook werd hij nog in 1582 naar den bertog van An j o u gezonden, om hem te kennen te geven hoezeer de Vlamingen hem begeerden. R ij hove Meld inmid­dels het bevel binnen Dendermonde, toen H e m b y z e nieuwe plannen tegen hem smeedde. De magt doorR ij hove op de troepen uitgeoefend wilde hij onschadelijk maken. De muiterij over het uitblijven der soldij was hem daartoe bijzonder gunstig. Terwijl R ij ho v e naar Gent was om geld, begaven zich drie gemagtigden van Hem b y z e , die zich geruirnen tijd aan het hof van den paltsgraaf J an K as imi r to Frankendaal hadden opgehouden, naar Dendermonde, met last om de troepen to vreden te stellen en R ij hove te ontzetten. Deze vernam echter spoedig den toeleg, keerde terug en kwam nog juist in tijds om de gemagtigden in de gevangenis te werpen en het gevaar to keeren. Dit geschiedde in 1583. Tot in het volgende jaar voerde hij het bevel binnen de stad, nog altijd in naam van den prins van Oranje. Toen in dat jaar de ves­ting door P a r m a belegerd werd, begaf R ij h o v e zich naar Holland om geld, en liet bet opperbevel aan den heer van Mort a i g n e in handen, die, geen kans ziende de stad te behouden, haar bij verdrag overgaf. Van dat oogenblik hield de betrekking van Rijhove jegens den prins op, en ligt zijn verder bedrijf buiten ons bestek. Hij stierf in ballingschap, van zijn verstand beroofd en ten proof aan de verwijtingen van zijn geweten. Zie, behalve de meeste geschiedschrijvers, in het bijzonder, B o r, Ned. Oorl. het regist. op Rijhov en; van Met e r e n, Ned. Hist. D. III. bl. 46, 50, 184, I:. IV. bl 161; Wagenaar, Vaderl. Hist. D VII. bl. 176, 178, 179, 197, 233, 289, 290, D VIII. bl. 17; van Kampen, Paderl. Karakterk. D. I. bl. 391; Wiers­bi tz k y, de Tachligj. oorl, het register op It ijh o v e; Bo rgn c t, de Nederl. onder Filips II, vertaald door Dr. J. van V tot en, bl 146, 307; Janssen, de kerkherv. te Brugge, het register op Rij­hove; Groon van Prinsterer, P serie, de table des tnatieres op Rijhove; Kervijn de Volkaersbeke et Die-g e r i c k, Documents Hist. T. I. en II. de registers op K z t ha Ile. KETHULLE (WILLEM VAN DE), heer van Assche, Ever-stein enz. brocder van den voorgaande, was in 1570 en 1572 schepen te Gent, Hij nam later als kolonel deel aan de ver. rigtingen van zijnen broeder en behoorde tevens tot de vrienden van den hertog van Anjou, die bij zijne komst hier te lande ten zijnen huize een poos verblijf hield. Meerdere bijzonderheden zijn bij ons van hem niet bekend. Zie P. de K e m p e n a r e, Plaamsche Kron. op K e t h a I l e; Kervijn de V olka ersb eke et I)i egerick, Docum. Hist. T.I. p. 401, T . II, p. 52; Jan ss e n, de Kerkherv. te Brugge. D. I. bl. 172. KETHULLE (LODEWIJK VAN DE), beer van Rijhove, behoorde tot het geslacht van de voorgaanden, en diende bet land onder prins Ma u r it s. Wij ontmoeten hem in 1591 bij de belege­ring van Deventer door den prins, waar hij toonde dat het hem aan geen persoonlijken moed ontbrak. Een tot de bezetting behoorende albaneesch ruiter vertoonde zich voor de legerplaats der Nederlanders, en daagde den dapperste uit met hem eon lans te breken. V an de K ethul 1 e, het pogchen dozes krijgs­mans moede, verzocht den prins zoo dringend om verlof, deze uitdaging te mogen aannemen, dat de bede hem word toegestaan. Toen beide kampioenen elkander met de spoor geen nadeel konden toebrengen, trok v an de Keth ul le zijn zwaard, doch de Albanees zijn pistool. Alvorens doze editor den tijd had te vuren, hieuw de ander hem de vuist bij het gewricht af, en de pistool viel op den grond. De Albanees verklaarde zich verwonnen, hing zelf den verwinnaar zijne gouden keten om den hals en gaf zich gevangen in zijne handen. Prins Maurits gaf echter bevel, dat men hem ongedeerd naar de stad zou laten terugkeeren. Tot aan het jaar 1622 vinden wij zijn naam niet vermeld; maar 4n dat jaar was hij gouverneur der stad en forten van Bergen-op-Zoom, toen die vesting door de Spanjaarden bele. gerd werd, kolonel over drie regimenten kavallerie en ritmeester over eene kompagnie kurassiers. Manhaftig verdedigde hij die stad tegen S p i n o 1 a, en zijn naam staat daarom met eere in 's lands historie vermeld. Hij was in 1621 gehuwd met Emerentia van Ravenswaai, weduwe van jonkheer Abraham van M al e, drossaard van de stad en lande van Ze­venhergen en van den lande van Cruyskerken, en daarna met Margaretha van Panhuyzen. Zie Bergen op den Zoom beleghert en ontleghert, bl. 23, 24, 40, 122, 192; Wiersbitzky, de Tachtigj. Oorl. D. IV. bl. 410; N ij h o ff, Bijdr. voor de raderl. Gesch . en Oudheidk. D. IV. bl. 147, 148. KETJEN (Rupous) werd den 3den October 1741 te Doe­ tichem geboren en studeerde te Franeker in de regtsgeleerdheid onder Cannegieter en Voord a, en werd er °den 17dcn Junij 1763, na verdediging van zijn specimen de Instills, tot doctor bevorderd. Lich als advokaat bij het Hof van Gelder­ land en daaronder behoorende geregten nedergezet hebbende, stelde men weldra zoo veel vertrouwen in zijne kunde en ervaring, dat hij tot adviseur bij de geregten van onderschei­ dene Geldersche heerlijkheden verkozen werd, en zich ver­ volgens tot auditeur-militair en commies van 's lands magazijnen te Doesburg zag aangesteld. Beide posten nam hij, gedurende veertig jaren, tot genoegen der regering waar, totdat hij ze, in 1810 nederlegde. Bij derzelver waarneming was hij ook in vrij uitgestrekten kring de regtspraktijk blijven uitoefenen, waarmede hij niet minder lof verwierf, als dat hij geacht en bemind was om zijn uitmuntend karakter en edele hoeda­ nigheden. Als gecommitteerde nit den landdag tot de zaken der Gel­ dersche academie en daarna als curator dezer instelling, maakte hij zich zeer verdienstelijk, en wel mag het vermeld worden, dat hij het was die, de buitengewone bekwaamheden van eenen Kemp er kennende en waarderende, dezen aan de hoogeschool voor eenigen tijd wist te verbinden. Hij stierf in April 1824. Zie B o um an, Gesch. der Geld. Hoogesch. D. II. bl. 186, 187. KETTENIS (JOANNES SMETIUS Zie SMETIUS (JO­ANNES.) KEUCHENIUS (RoBERTus) werd in 1636 te Arnhem ge­boren, en was de zoon van Samuel Keuchenius en kleinzoon van R o b e r t u s K e u c h e n i u s, schepen te Wezel en archiater van den keurvorst van Brandenburg. Hij studeerde te Leiden in de regtsgeleerdheid, verkreeg al. daar den doctoralen graad, zette zich te Arnhem als advo­kaat neder, en deed zich door zijne geschriften zoo gunstig kennen, dat hij, in 1661, tot hoogleeraar in de ge­schiedenis en welsprekendheid aan de doorluchtige school te Amsterdam beroepen werd, welke waardigheid hij den 30sten November van dat jaar aanvaardde met eene : Oratio de fat° Eloquentiae Romanae. Het niet voldoen aan zijn herhaald verzoek om verhooging zijner jaarwedde, was oorzaak dat hij in 1668 zijnen post nederlegde. Zich eerst naar Frankrijk en daarna naar den Paltz begeven hebbende, met oogmerk om door vleijende gedichten de gunst des konings van Frankrijk, en, toen dit niet gelukte, van den keurvorst van den Paltz te verwerven, slaagde hij niet en keerde hij in 1670 in het va­derland weder. Hij zette zich vervolgens te Arnhem neder, en overleed er den 19den September 1673. Hij woonde de drie laatste jaren van zijn leven op het landgoed van Joha n­nes F o n t a n u s, bij Arnhem gelegen, vroeger bekend onder den naam van Fontanus Spijker, hetwelk hem bij erfenis was toebedeeld. Zijne afbeelding ziet het licht. Zijne zin­spreuk was : Praestant modo summa quieten). (Alleen de hoo­gere dingen verschaffen rust.) Als geleerde en Latijnsch dichter deed K e a c h e n i u s zich kennen door de volgende werken : Co r n e liu s Nep o s cum notis variorum curante R. K e u­chenio, Lugd. Bat. 1658. 8°. Sex ti Julii Fr on tin i quae extant, notis et ernendatio­nibus illustravit R o b. K e u c h e n i u s, Amst. 1661. 8°. Musae Juveniles, ad excellentissimum virum S i mo n e m van Hoorn, Amst. 1662. 12°. Quinti Sereni Samonici de Medicina praeceptx saluberrima Bob. K e u c h en iu s restituit, ernendavit, illustravit, (in La­tijnsche verzen) Amst. 1662. 8°.; ibid. 1706. 8°. .4 ntoninus Pius, sive in vitam A ntoni ni Pii, excursus politici; accedit Comparatio Cardinaliurn Rich e l i i et M a­zarini, Amst. 1667. 12°.; ibid. 1705. 8°. Gallia triumphans, sive P06112atUnt heroicorum, libri duo fed Ludovicum XIV, Amst. 1663. 8°.; ibid. Paris. 1670. 4°. ; ibid. Arnhem. 1670. 4°, Voorts liet hij in handschrift na : Gelria illustrata, sive Rerum in Gelria memorabiliurn e Ro­manis, Francis, Saxonicis, Germanicis, Begicis, aliisque his­toricis depromptarum compendiosa descriptio poetics, historic° comtnentario illustrata. Arenacum, sive Rerun') in civitate Arnhem° mernorabilium e Romanis, Francicis, Saxonicis, Germanicis, Belgicis, aliisque historicis erutarum, et a primis Gelricarum regionum initiis urbeque condita ad pacem usque Gallo- Belgicam deductarum, liber singularis. Zie Saxe, Onom. Liter. T. V. p. 89; van Lennep, Amt. Atha memorab. p. 52, 122, 153-157; (van Hasson) Eron. van Arnh. bl. 295, 295; Hoeufft, Parn, Lat. Belg. p. 188, 189; Feerlkamp, de Palls Latin. Negri. p, 400-402; Nijhoff, Bijdr. voor vad. geschied. en oudh. D. II. bl. 125, 126; Catal. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 75; Mul­ler, Cat. ran Portr. KEUCHENIUS (Primus), fe 's Hertogenbosch in 1654 ge­boren, werd in 1679 predikant te Alem en Marem, in 1686 te Tiel, in 1689 te Arnhem, waar hij in 1691 overleed. Als godgeleerde deed hij zich gunstig kennen door : Annotatorum pars prior in IV Euangelia et acta Apostolo­ rum, Amst, 1689. 4°.; herdrukt aid . 1709. 4°. Annotata in omnes .Novi Testamenti libros. Editio nova et altera parte, nunquam edita, etc. Lugd. Bat. 1755. 8°. De uitgave van dit werk geschiedde door de zorg van C 1 e­mens Keueheniu s, die mede volgt. De hoogleeraar J. A I b er t i plaatste er eene voorrede voor. Zie de Jongb, &tenni. der Pred. van Geld. bl. 342; Ferwer­d a, Catal. univers. D. I. St. 3, bl. 122 St. 8, bl. 2'18; G I a­s i u s, Godgel. Nederl. KEUCHENIUS (C.) schreef : Berigt en verantwoording, waar in uyt een brief van de Eerw. Theologische Faculteit te Franeker getoont wordt, waarom en op wat grond, agter het titelblad van zijn werkje genaamt Ken of onia Velingian a, heeft laten drukken, zoo als daar te zien is, Breda, 1749. 8°. Het ijdel roepen van Do. A b di a s V el ingi us, wederlegt in een tvertoog, waar in duydelyk aangetoond werd, dat zeer ongegrond zijn alle de bezwaarnissen, dewelke zijn Ed. hee ft ingebragt tegen het Boekje van den Beer de With over de clandestine Verlooving bondig wederlegt, 's Hertogenbosch, 1749. 8°. Wij gisso dat de schrijver van deze beide werkjes tegen den predikant A bdi as Velingiu s, zie aldaar, zal geweest zijn Clemens Keuchenius, noon van Wilhelmus Keu­chenius en kleinzoon van -Petrus Keuchenus, bovenge. noemd, te Alem, waar zijn vader toen predikant was, den 16den Januarij 1707 geboren. Hij werd eerst in 1732 adjunct­predikant te Vugt, daarna in 1743 met de voile dienst als vast predikant belast ; hij werd emeritus in 1782 en overleed te Schiedam den 14den Januarij 1788. Zie Boekz. der gel. wereld, op genoemde jaren; v an A b k o ade, Naamr. van Ned. Boeken, D. I. St. IV. V. KEUCHENIUS DRIESSEN (RoBERTus). Zie DRIESSEN (ROBERTUS KEUCHENIUS), KEULEN (BAREND KORNELISSE TAN) was een vrijbuiter in dienst van den staat, die zich bij de belegering van Leiden in 1574 zeer verdienstelijk maakte. Onder zijne aanvoering werden er, op den Rijn bij Heimansbrug, twee Spaanselie schepen met oorlogs- en levensmiddelen op den vijand veroverd en behouden binnen de stad gebragt. Ter belooning zijner diensten gedurende het beleg aan de stad bewezen, werd hij met eene schippersplaats van Leiden op Utrecht begunstigd, en met een geschilderd glas in zijne woning vereerd op het­welk hij zelf, zijne vrouw en negen kinderen waren afge­beeld. Zie Ar end, Alg. geschied. des Vaderl. D. II. St. V. bI. 384, 404. KEULEN (BARTHOLOMAEUS VAN). Zie COLONIENSIS (BARTOLOMAEUS). KEULEN (DANIEL VAN). Zie COLONIUS (DANIEL). KEULEN (GERARD VAN) vervaardigde in 1728 een Zee­atlas, die in 4 gedeelten het licht zag. Zie Biograph. univ. T. X. p. 284. KEULEN (JAN VAN) was een beroemd Hollandsch aard­rijks- en waterbouwkundige, die in 1705 overleed en zich bekend maakte door zijnen grooten en prachtigen Zee-atlas, dien hij te Amsterdam ten jare 1687, 5 deelen in folio, het licht deed zien. Zie Biograph. univ. T. X. p. 284; Collot d'Eseury, Holm lands Roem, D. VI. St. I. bl. 378. KEULEN (JANSON VAN). Zie JANSSENS (CoRNELB) de oude. KEULEN (JoHAN VAN) was een voornaam bouwmeester die op het midden der veertiende eeuw in Nederland biocide en misschien er ook geboren werd. I-lij was in 1369 de bouw­heer van de beide kerken te Kampen, aan St. N i c o I a es en 0. L. Vrouwe toegewijd. ZieKramm, Lev. en werk. der Kunstsch. KEULEN (JOHANNES VAN) was een uitstekend schilder en goudsmid, die, omstreeks 1400, zijn verblijf hield in het fraterhuis te Zwolle, en die ook om zijne deugd en geleerd­heid geroemd werd. Zie Kramm, Lev. en werk. der Kunstsch. KEULEN (P. VAN) schreef: De Nieuwe gevonde en geaprobeerde Disteleerkonst, Amst. 1696. 8°., meermalen herdrukt. Zie van A b k o n d e , Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I, III; Ferwerda, Naaml. van Boek. 1). 1. St. II. bl. 196; A rrenberg, Naamreg. van Ned. Boek. KEULEN (THOMAS VAN), een kunstenaar die in de tweede helft der zestiende eeuw bloeide, onder de bekwame schilders genoemd wordt en een leerling was van Frans F 1 o r is. Zie Kramm, Lev. en werk. der Kunstsch. KEUN (HENDRIK) werd te Haarlem den 14den Augustus 1738 geboren, en was een verdienstelijk schilder van stads­gezigten. Zijn werk muntte uit als goed van teekening en fraai van penseelsbehandeling, Vele zijner stukken zijn in den trant van B e r k h e y d e n. Hij was ook als graveur bekend en werkte, volgens den beer K r a m m , vrij goed met de bu­rin en etsnaald. De volgende prenten zijn door hem gegra­veerd : Afbeelding van de Muiderpoort, te Amsterdam, zooals die zich vertoonde, nadat dezelve den 29 en 30 January 1769 bij de 16 voeten in de grond gezakt was. Dezelfde poort, zoo als die ingezakt zynde, van buiten af te zien, zich vertoonde. Gezigten op de Oude en Nieuwe vischmarkt te Haarlem. Kenn overleed in zijne geboorteplaats omstreeks 1788. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der vaderl. Schilderk. 1) II. bl. 272, D. IV. bl. 182 ; I m m e r z e e 1, Lev, en werk. der Kunstsch ; Kramm, Lev. en werk. der Kunstseh. KEUR (JAKOB) was, in het midden der zeventiende eeuw, een beroemd drukker van den Nederduitschen bijbel, en daarom naar hem de bijbel bij Keur genoemd. Hij was gehuwd met Elisabeth van Duivelandt, afkomstig nit het aanzien­lijke geslacht van dien naam, en verwekte bij haar vier kin­deren, waaronder een zoon, Andreas, die in 1710 als predikant te Stolkwijk overleed. Zie H o o g s t r a ten, Woordenb., D. IV. bl. 210 ; Brans, Kerk. Regist. bl 80. KEUR (WILHELM) wordt door G u i c c i a r d ij n als een groot bouwmeester en een uitnemend beeldsnijder vermeld. 14 was te Gouda geboren. Zie Walvis, Beschrijv van Gouda, D. I bl. 338; Kra mm, Lev. en werk. der Kunstsch. KEUZER (M.) leverde vijftien stukjes in het 2de deel van de Vermeerderde Amsterdamsche Vreughdestroom, meest alien an vrolijken en dartelen aard. Zie van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. KEVERBERG VAN KESSEL (C. L. G. J. baron VAN), werd op den 13den Maart 1768 in Belgiö geboren, en ge­noot, van zijne jeugd af, met het beste gevolg de voordee­len eerier beschaafde en geletterde opvoeding, bijzonder inge­rigt om hem met zulke kundigheden te voorzien, als hem tie staatkundige loopbaan met lof konden doen intreden. Na zijne bevordering tot doctor in de regten, werd hij tot ver­schillende aanzienlijke betrekkingen . geroepen. In 1809, ten tijde van het Fransche keizerrijk, bekleedde hij de waardigheid van onder•prefect te Kleef, en verwierf zich, door zijnen ijver tot leeniging der rampen, door eene toen plaats gehad heb­bende overstrooming veroorzaakt, grooten lof. Keizer N a p o­leon erkende zijne verdiensten, door hem tot ridder van het legioen van eer te benoemen. Na de vestiging van het koning­rijk der Nederlanden, heeft hij achtereenvolgens, als gouver­near tan Antwerpen en Oost-Vlaanderen, het vaderland en den koning trouw gediend. De laatste waardigheid, door hem bekleed, was die van gewoon lid van den Raad van State, in welke betrekking hij, zoolang zijne krachten zulks gedoogden, met ijver en kunde is werkzaam geweest. Hij overfeed te 's Gravenhage den 30sten November 1841. Koning WillemI verhief hem tot kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw ; de maatschappij der Nederlandsche letterkunde bood hem in 1820 het lidmaatschap aan. Hij schreef Ursula, princesse Britannique, d' apres la legende et les peintures d' Herding , Gand. 1818. 8°. avec. fig. De la Colonie Frederiks-Oord et des moyens de subvenir aux besoins de l'indigence par le defrichement des terres va­ gues et incultes ; Traduction d'un manuscrit du Gen.-Major van den Bosch, par le Baron de Keverberg, avec une preface du traducteur, Gand. 1821. 80. .Du Royaume des Pays .Bas, sous le rapport de son origine, de son de'veloppernent a de sa crise actuelle, suivi de pieces justificatives, la Haye 1834. 1835. 8°. 3 vol. Zie Alg. Handelsbl. 3 Dec. 1841; Alum. Konst- en Letterb. 1841. D. II. bi . 386; Handel. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1842. bl. 19-21, door ons geheel gevolgd ; Cat, van de Bibl. der Iflaalsen, van Ned, letterk. to Leid. D. H. bl. 88, 97. KEY (WouTEa) of K e y n was een schilder te Breda gebo­ren, en vader van Will e m, die volgt. Iiij komt in 1542 als medelid der broedersch ap van St. Lucas te Antwerpen. voor. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Irunstsch. KEY (WILLEM) of K e y e n , zoon van den voorgaande, werd te Breda in 1520 geboren en genoot het onderwijs in de kunst van Lambert Lombardus, te gelijk met Frans F,1 or is. Ofschoon zijne stukken niet zoo schitterend zij n, als van den laatstgenoemde, munten zij toch uit door getrouwe navolging der natuur. Hij zette zich te Antwerpen neder, waar hij in 1546 in het schildersgild werd opgenomen, en waar hij veel opgang maakte door zijne kunst. De regering aldaar bestelde hem eene schilderij, voorstellende al de rege­ringspersonen levensgroot, terwij1 Christus met de engelen en ander bijwerk in de hoogte verbeeld werd. Deze schilderij werd verwoest bij den brand van het stadhuis in 1576. Als portretschilder muntte hij voornamelijk uit. De kardinaal van G r a n v ell e liet hem zijn portret schilderen. Ook de hertog van Al v a. Terwij1 hij met laatstgenoemde bezig was hoorde hij hem aan een lid van den bloedraad, in het Spaansch, verhalen, dat het doodvonnis over de graven van E gm o n d en Hoorne besloten was. Dit berigt schokte hem zoozeer, dat hij, te huis gekomen, ziek werd, en op den dag der ont­halzing van de beide graven, den 5den Julij 1568, overleed. Onder zijne werken wordt genoemd eene afneming Ilan het kruis en eene begrafenis van Christus. Zijn neef A d r i a a n Thomas z. K ey, behoort tot de Belgische kunstenaars. Zie van G o o r, Beschr. der Stadt Breda, bl. 306; I m m e r z eel, Lev. en Werk . der Kanstsc4.; K ram m, Lev. en ;Perk. der Kunst­*child. KEYE (Ono) schreef: Beschrijvinge van — Guajana, waar inne gelegen is de seer voorname Lant-strelce genaemt Serrenamme, jegenwoordigh beseten by den Staat van de Vereenichde Nederlantsche Provintien, mitsgaders aenwijsinge van de groote vermaeckelijck­heden, voordeelen ende rijckdommen die aldaar, ten reguarde van andere Landen, te verkrijgen en te genieten zijn, 's Gra­venh. z. j. 4°. iste deel. Er zijn ons van den schrij ver dezes boeks Beene levensbij­zonderheden bekend. Een Otto Keye wordt vermeld in den Hollandsche Mercurius van Mei 1660. Daar ter plaatse vindt men het verhaal van eenen monrdaanslag, door zekeren O. Keye, N. Stockram en A. Rhenanus, ondernomen tegen Balt h e z a r G e r b i e r, die het voornemen had om in Guajana eene nieuwe volkplanting te stichten. Key e wordt daar genoemd als hebbende eertijds het bevel over eene pagnie voetknechten in Braziliè gevoerd. De moordenaars werden door den kommandeur L a n g e n d ij c k gevat, in boei­jen geklonken en naar het vaderland gevoerd om gestraft te worden. Er bestaat van deze gebeurtenis eene plaat in 4°. Zie de Navorscher, D. II. bl. 187, D. III. bl. 186; Calal. van de Bibl. der Maatach. van Ned. Letterk. to Leiden, D. II. bl. 174. KEYERT (R.) was een verdienstelijk schilder en teekenaar, die in het midden der achttiende eeuw, waarschijnlijk in Fries-land bloeide. Van zijn werk, meestal uit portretten bestaande, wordt vermeld. : Een schilderstuk, met het jaartal 1743, voorstellende Hobbe Baerdt, Aldus en Arent Johannes, de drie zonen van Jetse van Sminia en Wiskje van Haersma, wonende te Oostermeer in Friesland. Bet portret van den dichter en schilder Johannes Buma gegraveerd). Het portret van Hendrik Casimir, Graaf van Nassau (ge­ teekend). Het portret van Menno, Baron van Coehoorn (geteekend.) Nadat de schilders A c c a ma en J e l g e r h u i s de levens­ groote afbeeldsels van al de Friesche Stadhouders, in de be­timmerde vakken van de, in 1760, nieuw gebouwde raadzaal te Leeuwarden geschilderd hadden, werd hem de uitvoering van de daarboven geplaatste zinnebeeldige voorstellingen op­gedragen, welke nog bestaan. Zie de Navorseher, D. V. bl. 158, 230; K ram m, Lev. en Werk. der Kunstsch. KEYMPEM A (JOHANNES HENR1C US) was een Fries van geboorte, die de Latijnsche dichtkunst beoefende en uitgaf. Specimen carininum, Lyricorurn aliorumque, Leovard. 1786. Zie Peer lk am p, de PoOtis Latin. Nederl. p. 522. KEYN (ADRIAEN VAN) was een kunstschilder, volgens den beer K r a m m in Nederland geboren, doch te Venetic, in de manier van P a 1 m a , de jonge, zijne kunst uitoefende. Wan­neer hij leefde is niet bekend. Zie Kra m m, Lev . en Werk. der Kunstsch. KEYSER (JAcoms) was een plaatsnijder, die in de eerste helft der achttiende eeuw in Holland bloeide. Hij bragt in bet koper: Nieuwe kaarte vertoonende den geheelen .Alblasserwaardt met de vigi Heeren Lander', sawn groot 33110 Mergen, door Abel de VT i e s, Landmeter te Dordrecht, enz. Zie Kr am in, Lev. en Werk. der Kanstsch, KEYSER (JAN FREDERIK) werd te Dietz, in het Nassausche, in 1766, van min .gegoede ouders geboren. Hij trad nog jong in dienst bij een der Nassausche regimenten, verkreeg door zijn goed gedrag en bekwaamheid weldra den rang van sergeant, doch kon, volgens de instellingen van dien tijd, niet tot officier opklimmen. Hij verliet daarom in 1795 de krijgs­dienst, vestigde zich te Amsterdam, en trachtte daar, door les te geven in de reken- en wiskunde, benevens in het Ita­liaansch boekhouden, in zijn onderhoud te voorzien. De wis• kunde toch was een zijner geliefkoosde studien, en al den ledigen tijd, die hem van de dienst overbleef, besteedde hij om er zich in te oefenen. Maar het was inzonderheid de sterrekunde die zijne meeste aandacht trok. Hij legde zich op dezelve met een geestdrift toe, die alle hinderpalen te boven kon komen. Door niemand, behalve H en n er t te Utrecht, deze wetenschap hier te lande beoefende, moest hij, zonder onderwijs, zijne kennis uit boeken opzamelen. Op eigene kosten voorzag hij zich van de hoogst noodige werktuigen, en was daardoor in staat om belangrijke waarnemingen te doen, die in verscheidene nummers van den Algemeene Konst- en Letterbode en elders geplaatst zijn. En die waarnemingen werden, door vreemde sterrekundigen onderzocht, volkomen juist bevonden Zij leerden van tijd tot tijd de buitengewone kunde van den zich zelf gevormd hebbende geleerde kennen. Het was diens onophoudelijk stre­ven am de praktische sterrekunde hier te lande het hoofd te doen opbeuren, terwijl hij met de grootste hulpvaardigheid anderen met zijne kennis ten dienste stand. Voortgaande met zijn onderwijs, verkreeg hij ook den post van verificateur bij de stedelijke middelen, terwijl het konink­ lijk Nederlandsch Instituut hem in 1818 als lid aannam, en dit was het eenige eerbewijs dat den in ons land toen eenigen man te beurt viel. Op den 27sten Maart 1823 overleed K e y s e r te Amster­dam, gehuwd geweest zijnde, doch zonder kinderen na te laten. Hij was de broeder van Johan Wilhelm Kaiser, vroeger genoemd, doch schreef zijn naam anders dan dezen. De zoon van dien Johan Wilhel m, Frederik genaamd, was dus zijn neef, en deze, thans te Leiden hoogleeraar in de sterrekunde, had aan hem deszelfs eerste opleiding te danken. In het 6de deel der Verhandelingen van de eerste klasse van het Nederlandsch Instituut komen van K e y s e r voor : Sterrekundige waarnemingen te Amsterdam, en over de lengte van Amsterdam, terwijl in het 7e deel zijne Resultaten uit de waarnemingen der zon-eclips van den 7den September 1820 te vinden zijn. Zie G. Moll in Algem. Konst- en Letterb. 1823. D. I. bl. 211, 1824. 1). I. 354-358 371-375; de Jong, Naarnl. van Bock. bi. 643, 644; Collot d'Escury, Hell. Roem, 1). VI. St. I. bl. 257-260; Jaarb. van het Koninkl. Ned. Instzt. 1848. bl. XXXI. KEYSER (NANNING), Zie KAYSER (NANNING). KEYSER (LuIDEwiJK DE) was geneesheer aan de Kaap de Goede Hoop en beoefende de Nederduitsche dichtkunst, blij­kens een versje voor het werkje van Johan Blasius ge­titeld: Fidamants kusjes, Minne-wijsen en Bij-rymen, 1663. Zijne zinspreuk was: F'us Oultre (Nog verder.) Zie van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Diehl. KEYSER (HENDRIK DE), te Utrecht den 15den Mei 1565 geboren, was de zoon van Cor nelis d e K e y s e r, schrijn­werker en kistenmaker aldaar, en van Cornelia van N ij• k e r k e n, Veel neigino. tot de beoefening der schoone kunsten t'aan den dag leggende, leerde hij de beginselen bij Cornelis Blo e ma a r t, destijds stads-bouwmeester te Amsterdam, terwijl hij van diens zoon, den vermaarden schilder Abraham Bloe m a a r t, ook les in de teeken- en schilderkunst erlangde. Weldra leverde hij zulke uitmuntende proeven in bou,w-en beeldhouwkunde, dat de regering van Amsterdam hem in 1594 tot haren bouw- en beeldhouwer aanstelde, in welke betrekking hij vele blijken van zijne bekwaamheden gegeven heeft, en welke hij bekleed heeft tot aan zijnen dood, die te Amster­ dam, op den 15den Mei, zijnen verjaardag, 1621 plaats had. De hier volgende lijst zijner voornaamste werken strekke om aan te toonen wat hij door zijne kunst heeft daargesteld. Te Amsterdam: De beurs. De Ilaarlemmerpoort. De Zuider- Noorder- en Westerkerken. De Beguilers-toren. De Jan Rooden-poorts-toren. Te Delft: Het Stadhuis. Het praalgraf van Prins Willem I in de Nieuwe Kerk. Te Rotterdam : Het standbeeeld van Desiderius Erasmus. Als teekenaar deed d e K e y s e r zich kennen door de carton­ teekening voor het 27ste glas in de St. Janskerk te Gouda, door de stad Amsterdam, in 1591, gesehonken. Het blijkt ook dat hij de schilderkunst beoefend heeft; doch men is ten aanzien van hem toegeschrevene stukken in het onzekere of die wel door hem zijn vervaardigd. De afbeelding van de Keyser ziet op verschillende wijzen het Licht, De dichters van zijnen tijd beijverden zich zijnen lof te verkondigen. Joost van den Vondel maakte dit bijsch rift op zijne afbeelding: Hier leeft, die leven gaf aen mariner, nen metael, Yvoor, albast, en klay; dies laet zich Utrecht hooren: Is Roome op Kaysers prat en keyserlijcke prael, De Kayser van de kunst is uyt myn schoot gebooren. De Keyzer was gehuwd met Rayke van Wildert, die den 19den November 1621 overleed. Zij verwekten, be-halve twee dochters, drie zonen, die alien volgen. Zie W a g e n a a r, Besehrijv.. van Amst. D. VII. bl. 173, XI. bl. 41,8; Hoogstraten, Woordenb.; Kok, 7aderl. Woordenb. D. XXI bl. 298; van Eynden en van der Willigen, Ge­schied. der Fad. Schilderk. D. I. bl. 21; Scheltema, Geschied­en Letterk. Mengelm. D. I. bl. 105; Collot d'E scury, Holt. Roam, D. I. bl. 77, 78; K ramm en J. H. van Bolhuis, in Tijdschr. voor Gesch. Oadh. enz. van Utr. 1836. bl. 305, 1837. bl. 200, 207; Im m e r z e e 1, Lev. en /Perk. der Kunstsch.; De Navorscher, D. VI. bl. 196; K ramm, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Muller, Cat. van Portrett.; Dabourcq, Beschr. der Schad. op 's Rijks Museum to bl. 78. KEYSER (PIETER DE), oudste noon van den voorgaande, volgde zijn vader als bouwmeester en beeldhouwer der stad Amsterdam op Ook hij was een zeer verdienstelijk kunste­naar, blijkens de volgende door hem vervaardigde werken, zoo ontworpen als uitgevoerd : De graftombe van Graaf Willem Lodewijk van Nassau, weleer in de Groote kerk te Leeuwarden. De marmeren sieraden aan de graftombe van den admiraal Tromp, in de Oude kerk te Delft. Praalgraf van den Zweedschen krijgsheld Erik Stoop in de Domkerk te Skara, in West- Gothland. Men meldt dat de beroemde Engelsche beeldhouwer N cholas S ton e, en de Vlaamsche bouwmeester B e r nar d Jansse n, bij zijn vader en bij hem gewerkt en hunne sta. dien voortgezet hebben. Eerstgenoemde huwde met de dochter van P i e t e r de K ey s e r, en vertrok met haar naar En­geland, Zie van Eynden en van der Willigen, Gesehia. der Vaderl. Schilderk. D I. bl. 24, 1). IV. bl. 94; Immerzeel, Leo. en Werk. der Kunstsch.; K r a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. KEYSER (THOMAS DE), broeder van den voorgaande, was mede een verdienstelijk bouwkundige, maar meer nog een uitmuntend portretschilder, Hij leefde te Amsterdam in de eerste helft der zeventiende eeuw en vervaardigde: Het portret van Air. Laurens Read. Het portret van Susanna de Moor. Het portret vun Hendrik de Keyser. Lie K r am m, Lev. en Werk. der Kunstsch. KEYSER (WILLEM DE), broeder van do voorgaanden, werd te Amsterdam in 1603 geboren, doch hield zich doorgaans in Engeland op. Hij was een niet onverdienstelijk landschap­en bloemschilder en overleed te Londen omstreeks 1670. Men verwarre hem niet met den Antwerpschen schilder van dien naam. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Sekilderk. I). I. bl. 24; I m m e r z e c 1, Lee . en Werk. der Kunstsch,; Kr amm, Lev. en Werk. dtr Kunstsch. KEYSER (THEODORUS of DIRK DE), vroeger voor een vierde zoon van Hendrik de Keyser, thans met meerder waar­schijnlijkheid voor een neef van dezen, en zoon van Jacob de Keyser gehouden. Er zijn van dezen verdienstelijken portretschilder geene le­vensberigten voorhanden. Naar de jaarmerken, die men op zijn werk aantreft, wordt zijnen lecftijd tusschen 1595 en 1660 gesteld. De heer I m me rzeel getuigt van hem dat zijne portretten hem grooten roem verwierven, door sprekende gelijkenis, krachtig en natuurlijk koloriet en meestelijk pen-see'. Volgens denzelfden treft men van de Key s e r ook en­kele tafereelen aan, die van geschiedkundigen of zinnebeeldi­ gene, aard zijn ; terwij1 zijne uitvoerige kabinetstu.kjes, die in kunstige behandeling overeenkomst hebben met het schilder­ werk van Ter bur g, zeer gezocht zijn, Op de desolate boedelskamer te Amsterdam plaatste d e K e y s e r een door hem in 1657 vervaardigd schoorsteenstuk, een zinnebeeldig onderwerp voorstellende, waarschijnlijk ver­beeldende de geschiedenis van Ariadne, die door Theseus ver­laten, van .Backus beschermd en .geholpen wordt. Op 's Rijks Museum to Amsterdam komen van hem voor de portretten van Rombout Hoogerbeets, zijne vrouw en hunne leinderen, en het portret van Pieter Cornelisz. Hoofs. Beiden zijn echter op naam van Hendrik de Keyser, zijn oom, gesteld ; even als de beide stukken door T h e o d o r u s de K e y s e r vervaar­digd, voorkomende in het koninklijk kabinet te 's Hage en voorstellende : het portret van een magistraatspersoon ten voe­ten uit en eene vergadering van de burgemeesters van Am­ster dam , bij de aankornst van Maria de Medicis, naar welke laatste schilderij Jonas Suyderhoef die fraaije en bekende prent gegraveerd heeft. In het voormalig stadhuis te Amster­dam was een tafereel door hem in 1633 geschilderd, voor­stellende : de afbeeldselen van zestien personen uit de Amster. damsche schutterzj. Buiten 's lands kwen ook eenige stukken van hem voor, die door den Neer Kr amm worden opgcnoemd en beschreven. Zie Wagenaar Beschrijv. van delmsterd. D. VII. bl. 66; van ' Eynd en en van der Geschied. der vaderl. schilderk. D. I. bl. 48, 49 ; .Nutitie der schild. van het kon. kabin. te 's Hage bl. 14 ; zianwijz. der schild. op 's Rijks Museum te Amt. bl. 35 Immerzeel, Lev. en werk. der Kunstsch. Kr amm, Lev, es werk. der Kunstsch. KEYSER (HIJIBERT DE), zoon van Gerrit d e Keyser, kistenmaker of schrijnwerker, die een broeder was van H e n d r i k de Keyser voornoemd. Hij was te Amsterdam geboren en beeldsnijder van beroep. Werken zijn er niet van hem bekend. Zie K r a m m , Lev. en werk. der Kunstsch. KEYSERS (JoAcant) was te 's Hertogenbosch den 16den April 1604 geboren. Tot de Roomsche kerk behoorende, werd hij voor den geestelijken stand hestemd, en klom hij op tot de waardigheid van prior. In 1657 tot medehelper van den grijzen abt van Berne, Leonardus Bosch, benoemd, volgde hij dezen. in 1668 in zijne waardigheid op en vervulde die tot aan zijnen dood, die op den 3den November 1676 plaats had. Hij wordt als Latijnsch dichter geprezen, en heeft de levens der heiligen in het latijn bezongen. Zie G 1 asin s, Godgel. Nederl. door ons hier gevolgd. KEYZER (DANIEL DE), in 1739 te Middelburg geboren, was een zeer verdienstelijk onderwijzer in de teekenkunst, en 11. mede-oprigter en bestuurder van het teeken-kollegie aldaar. Hij overleed in zijne geboorteplaats in 1806. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. II. bl. 284. KEYZER (G. J. BE) was een door den heer K r a m m voor het eerst vermeld schilder van land- en watergezigten, van wien werken voorkwamen in den Catalogus van J. C. Hu sly, te Amsterdam 1798. Zie Kramm, Lev. en werk. der Kunstsch. KEYZER (SIMoN DIRK DE). Zie KEIZER (Sim/it DIRK DE). KEZELIUS (ADAM) of van d er K e z e 1, werd te Breda geboren en maakte in zijnen tijd veel opgang door zijne la­tijnsche gedichten. Hij was een boezemvriend van den vermaar­den Gilbertus Cognatius. Van hem kwamen uit: Potimata, edita a Joanne Paraeo, Basil. 1556. 8°. Zie van Goor, Beschrifv. van Breda, bl. 305 ; Poppens Bibl. Belg. p. 5. KICHERER (JACOBUS JOHANNES) werd omstreeks 1775 te 'sHa­ge geboren en studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid. Kort na de oprigting van het zendelinggenootschap te Rotterdam, bood hij zich aan om als zendeling naar A frika gezonden te worden. Daarop den 30sten Mei 1798 te Meppel voor de kiassis ge­examineerd, werd hij er door G. M a s m an , predikant te Utrecht, plegtig tot de evangelie-bediening onder de Heidenen ingezeo.end. Met Jakob van der Pou w, en den reeds ge­noemden Johannes Theodorus van der Kemp, vertrok hij eerlang naar de Kaap de Goede Hoop, waar hij in 1799 aankwam en vervolgens m It heiligen ijver en rijken zegen on­der de Bosjesmannen en 1 affers werkzaam was. Bijzonderheden omtrent zijn verder leven ..ot zijn ons niet bekend. Zijn por­tret verscheen, geteekend door G. J. van d en Berg, ge­sneden door S. W. Evan s. Van hem ziet het licht : Jezus Christus als den volkomen Zaligmaker aan de geloo­vigen geschonken. Leerrede over 1 Cor. 1: 30, Zwolle, 1849. 8°. Ook gaf hij eene nieuwe uitgave van C. A. van L i e r 's Dagboek, brieven en overdenkingen, Amst. (1849) 8°. Zie Y p e ij , Kerk. Geschied, van de 18de eeuw, D. I. b. bl. 483, 484; Ypeij en Dermout, Geschied. der Ned. Herv, Kerk. D. IV. bl. 238; Brinkman, Naaml. van both. bl. 353, 401. KICHERER (GEORGE CAROLUS EGIDrus) werd te 's Hage in 1806 geboren en voltooide zijne voorbereidings-studien aan het Luthersch seminarie te Amsterdam. Na eerst eenigen tijd als vast proponent werkzaam geweest te zijn, werd hij in 1830 predikant bij de Luthersche gemeente te Monnikendam, van waar hij in 1834 naar Utrecht beroepen werd, waar hij den 25sten Mei zijne intrede deed. In Augustus van hetzelfde jaar koos hem zijne geboortestad tot Karen leeraar, voor welg beroep hij evenwel bedankte. Slechts kort mogt de Utrechtsche gemeente zich in zijn be- zit verheugen. Reeds in December 1835 ongesteld geworden, stierf hij den 17dell September 1836. Van zijne hand zag het licht : Afscheids- en gedachtenisrede over Hand. XX. vs. 21 32, gehouden te Monnikendam, Utr. 1834. 8°. ­Lets ter gedachtenis aan L. W. G. B r e s e m a n, Utr. 1835. 8°. Zie Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de geschied. der Boang. Luthersche kerk in de Nederl. St. I. bl. 143, St. V. bl. 60. KICK (CoRNELis). Zie KIK (CoRNELis). KIEFT (P.) Van hem komt een Landzigt voor in den Catalogus van J. de Bosch, Amst. 1785, onder No. 254. Zie K r a m m , Lev. en werk. der Kunstsch. KIELA (DIRK JACOBSE) was een Zeeuwsch kapitein, die deel nam aan meest al de zware zeeslagen onder de R u i t e r. In 1667 met den kapitein Willem Hend r i c se op een kruistogt in het Kanaal zijnde, ontdekten zij, op den 15dell Februarij ten zuiden van den Teems, een kloek, nieuw En­gelsch koningschip, de Patrick genaamd, van 48 stukken. Ter­stond wendden zij met hunne beide fregatten, de Deft van 34 en de Schakerloo van 28 stukken, naar hetzelve toe, ach­terhaalden het, legden hetzelve aan boord, veroverden het na een hard en scherp gevecht en bragten hetzelve in zegepraal te Vlissingen binnen. Na bet land nog verscheidene jaren gediend te hebben, sneu­velde hij in den vermaarden zeeslag bij Kijkduin in 1673. Zie Br a ndt, Lev. van de Ruder bl. 470, 509, 520, 7S6, 813; de Jon g e , Geschied. van het Ned. Zeezcez. D. II. St. II. bl. 389, D. III. St. I. bl. 244, 315. KIEN (NicoLA.As), zoon van N i c a s i u s K i e n en van A. n n a Corn el ia Swanke, werd te Ostende, den 16den Mei 1600, geboren, en zag zich, even als zijn grootvader en vader dit waren geweest, tot commissaris-generaal van de vi­vres der vereenigde Nederlanden, den 5den April 1624, aan­gesteld. In 1636 werd hij door den Franschen koning verheven tot Fransch edelman en tot ridder van de orde van St. Michiel, doch hij bedankte voor het aanbod hem gedaan, om in den­zelfden rang in Fransche dienst over te gaan, op eene jaarwedde van vijf en twintig duizend gulden. De prins van Oranje schonk hem eene kompagnie van 200 soldaten. 1* Hij overleed te 's Gravenhage den 12den November 1648 en werd aldaar op den 20sten November in de Groote Kerk aldaar begraven, onder eene zerk, waarop zijn wapen, omhangen met de orde van St. Michiel. Hij was gehuwd met Cat h a. Tina van d en H on er t, dochter van den raadsheer in den Hoogen Raad, R o c h us van d en H o n e r t. Zij verwekten elf kinderen, w aaronder 1, T h o m a s, geboren. 1630, overleden ongehuwd te 's Ilage den 9den October 1679, als commissaris­ generaal van de vivres ; 2. Rochus, geboren den 16den Augustus 1636, door J acob us, koning van Engeland, tot ridder verheven, gezant aan diens hof en vervolgens burge­ meester van Zutphen. Hij huwde met Mar i a v a n B e a u- m on t en verwekte 6 kinderen ; 3. J oh an , die volgt ; 4. Ni c a s i us, geboren in 1644 en gesneu veld den 11dea April 1677 in den slag bij St. Omer als kapitein ten dienste dezer landen. Hij was gehuwd met Margaretha van der Does. Uit partikaliere berigten bijeengebragt. KIEN (JoHAN), zoon van den voorgaande, werd geboren den 16den Augustus 1638 en tract in 1656 als soldaat in 's lands dienst bij de kompagnie van den kapitein B e a u m o n t. Hij kium op tot kolonel en verliet als zoodanig in 1675 de dienst. Tot 1G82 ambteloos geleefd hebbende, werd hij mad in de vroedschap te Alkmaar, in 1690 lid van de staten•generaal, in 1696 burgemeester van Alkmaar en in 1700 lid van den Raad van State. Hij was gehuwd : 1 met S u z a n n a van L a n s c h o t , waarbij onder anderen een zoon, die volgt; 2, in 1683 met Helena van Veen. Ut partikuliere berigten bijeengebragt. KIEN (NrcorAA.·), oudste zoon van den voorgaande en van diens eerste vrouw S z a nna van L ans ch o t , werd den 19den November 1661 geboren en den 3den Maart 1692 aan­gesteld tot raad en pensionaris van Alkmaar, waarbij den 1sten October 1699 nog gevoegd werd bet rentmeesterschap van de Egmonden, Zijpe en Vroonlanden. Hij stond in hooge guest bij Will em III, na wiens dood, in 1702, hij van zijn ambt verlaten werd en tot schepen van Alkmaar werd aangesteld. Daar liij deze aanstelling beschouwde als eene openlijke ver­klaring dat men op zijn gehouden gedrag als pensionaris niets moist aan te merken, heeft hij zich weinig met het ambt van schepen bemoeid. In 1711 werd hij vroedschap en in 1713 tot president schepen gekozen. Hij overleed den 9den October 1722 en was den 10den September 1691 gehuwd met M a r-gar et h a Tromp, geboren in Julij 1668 en dochter van H e r p e rt Trom p, M a a r t e n s z burgemeester en raad van Delft, gecommitteerde raad van de staten van Holland en West Friesland in het collegie ter admiraliteit op de Maas, oudste zoon van den luitenant.admiraal Maar ten Her perts z. Tromp. Haremoeder heette Magdalena van Adrichem. Hun zoon volgt. Zie S ch elt em a, Staalk. Nederl ; nit partikuliere berigten aran­gevuld. KIEN (JonAN), zoon van den voorgaande, werd den 1 idea Junij 1697 geboren, trad in 1714 als volontair bij de kaval­lerie in dienst, werd in 1717 cornet, in 1728 ritmeester bij de garde, in 1735 majoor, in 1743 kolonel.kommandant van het regiment Schaick, en den 1 6den Mei 1747 generaal­majoor. Hij huwde in 1723 met Maria Jacoba Bloys van Treslon g, waarbij 8 kinderen. Zie van Lee uw e n, Batavia Illustr. bl 1823; uit partikuliere berigten aangevuld. KIEN (JoHANNEs), omstreeks 1670 of 1675 to Middelburg geboren, werd in 1704 Doopsgezind leeraar aldaar eu ver­vulde dat ambt tot 1710, toen hij tot het Hervormde kerk­genootschap overging. Weinig tijd daarna stelden de bewind­hebbers der Oost-Indische Compagnie, ter kamer Zeeland, hem tot ziekentrooster aan, in welke hoedanigheid hij naar de Kaap de Goede Hoop vertrok , aldaar eenige jaren bleef, en vervol gens in het vaderland terugkeerde, waar hij in 1716 nog leefde. Hij gaf in druk uit De Honigraad der Godgeleerdheyd, van de Mennisten byeen vergaderd en tzamengesteld. Middeib. 1704 8°. De Op- en Ondergang van Moses Wet met de Eeuwigduu­rendheyd van de Wet der Zeeden, zoals dezelve door Christus is volmaakt, vertoond in Naar voornaamste pligten, Vlissing. 1704. 8°. Forte Redenen, waarom ik ondergeschreve mij zelven van de Mennoniste tot de Gereformeerde Kerk heb overgegeven, Middelb. 1711. 8°. Kort Ontwerp der Godgeleerdheid nevens desselfs nader Verklaring en Uitbreiding, Itott. 1716. 8°. Zie de la Rue, Gelett. Zeel. (2de druk) bl. 78, 79 ; G1 as i u s, Godgel. Nederl. waar hij verkeerdelijk Kier genaamd wordt, KIEN (JoHANNEs) was een batalje-schilder, die omstreeks 1770 geboren is. Zie Kramm, Leven. en Werk. der Kunstsch. KIENEMANS (D.) vervaardigde : Herders zangen, Tooneels-wyze op verscheyde Zangvooyze gesteld, vercierd met Duns en Balletten, Amst. 1722. 8°. Hij leverde ook iets voor de Doorluchtige voorbeelden der Ouden enz. door R. v an Leuven, Amst. 1725. Zie Witsen Geys beck, Woordenb. van Ned. Dicht. aldaar verkeerdelijk J a n genoemd ; Cat van de Bibl. der Maatsch. van Nederl. Leilerk . 1). I. b. bl. 124; He ri ng a, in den Alg. Konit­en Letterb. 1848 D. bl. 180. KIERDORFF (J. M.) een van de eerste en oudste litho­grafen van ons vaderland. Hij was in zijne jeugd de vriend en leerling van den bekenden Senefelde r, den uitvinder der lithographie, en legde reeds in 1828 de grondslag van het topographisch bureau eerst te Gent en later te 's Gravenhage gevestigd. Hij was, met zijne beide zonen, tot in het laatst van zijn levee werkzaam aan deze inrigting, welke reeds een aan­tal belangrijke resultaten heeft opgeleverd, en deze voor een deel ook aan hem te danken had. Hij overleed te 's Hage in Februarij 1855 in 78jarigen ouderdom. Zie „engem. Konst- en Letterb. 1855. bl. 55. KIERINGS (JAcoB). Omtrent den naam van dezen kunste­naar zijn de schrijvers het niet eens, daar hij bij anderen ook Al e x a n d e r K e e r i n e k x genoemd wordt. Het verschil in deze namen is zoo groot, dat wij de gissing haast zouden opwerpen of het niet twee verschillende personen zouden zijn. Wat hiervan zij, zeker is het dat Kierings of K e e r i n c k x een bekwaam schilder van landschappen was, die hij met de grootste naauwkeurigheid uitvoerig naar de natuur volgde, met inachtneming van het verschil in de takken en bladeren der onderscheidene boomsoorten. In meest al zijne landschappen, zegt de heer Immerze el , is de stoffaadje van Poel en burg 's penseel. Hij bezocht, onder de regering van Karel I, En­geland, en schilderde voor dezen monarch gezigten van de koninklijke gebouweri in Schotland. Volgens I m m e r z e e l is hij in 1590 te Utrecht geboren en te Amsterdam in 1646 over­leden. Alexander Keerinckx wordt, volgens den heer K r a m m , op 1619 als meester schilder in het Gildeboek van St. Lucas te Antwerpen vermeld. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kanstsch.; op Kierings; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstseh. op Keerinekx KIERS (ELISABETH ALIDA). Zie HAANEN (ELISABETH ALIDA). KIES (SIMON JANSZOON), te Amsterdam geboren, was een leerling van den vermaarden historieschilder Frans Flori s. Hij leefde omstreeks het midden der zestiende eeuw en maakte zich bekend door de afteekening van zeventien stuks zaalschil­derijen, door zijnen meester te Antwerpen geschilderd en waarnaar de plaatsnijder Cornelis Cor t, in 1562, de platen vervaardigd heeft. Zie van E y n d e n en van derWilligen, Geschied der vaderl. Schilderk. D. I. bl. 203, 204. KIES (PIETER JANSZooN), waarschijnlijk een broeder van den voorgaande, en even als dezen te Amsterdam geboren, deed zich reeds in 1566 aldaar kennen, toen hij bij de plundering van het Minderbroedersklooster zorg droeg dat de boeken geborgen werden. In het volgende jaar gevangen ge­raakt zijnde, werd hij beschuldigd de hand te hebben gehad in bet plunderen van voornoemd klooster, alsook dat hij de predikant Jan A r e n d s z o on ter stad in en uitgeleid had, en dat hij de wapenen tegen de wethouderschap gedragen had. Op den 6den Junij 1567 ondervraagd wordende, beriep hij zich op zijn burgerregt, volgens hetwelk hij verstond dat de schout tegen hem bewijzen moest, en hij ongehouden was op ondervragingen te antwoorden. Naar de gevangenis terug gevoerd, wist hij den stokbewaardcr en onderschout, Dirk van Br e e m en, om te koopen en te ontsnappen, ten gevolge waarvan hij op den 20sten September, op halsstraffe van terug keeren, gebannen werd. Hij hield zich tot 1572 buiten 's lands op en keerde toen bij de verandering zaken, met andere bal­lingen weder, zich geheel aan de zaak der vrijheid toewijdende. Zoo was hij tegenwoordig bij bet omslaan van Enkhuizen en werd hij, met Johan Colterman en Gerrit van Ber­k e r o d e, door den prins van Oranje gemagtigd om Haarlem op zijne zijne te brengen. Merin op den 3den Julij 1572 wel slagende, werd hij dadelijk tot burgemeester der stad gekozen en woonde hij als zoodanig de belegering door de Spanjaarden bij. Na den val der stad werd hij gevangen genomen en ontving in den kerker het berigt van Boss u's nederlaag en ge­vangenneming op de Zuiderzee. Kies werd daarop op zijn woord ontslagen om met Verdugo to Amsterdam te han­delen over de uitwisseling der gevangenen. Na het mislukken daarvan keerde hij terug en werd hij door A 1 v a, met andere gevangenen, ter galge gewezen en daarvoor naar Amsterdam gevoerd. V e r d u g o en de overige Spaansche bevelhebbers, vreezende dat de Nederlanders weerwraak zouden nemen en de in hunnen magt zich bevindende Spanjaarden een gelijk lot zouden doen ondergaan, kantten zich hier tegen ten gevolge waarvan Kies zijne vrijheid verkreeg door uitwisseling tegen Jonker L i e v e van W el d a m. In 1577 op nieu.w tot bur. gemeester van Haarlem aangesteld, bekleedde hij die betrekking vervolgens nog tienmaal. Bij het oproer to Haarlem in 1578 wist hij de ongeregeldheden door zijne achtbaarheid, zelfs met levensgevaar voor te komen. In 1594 is zijn . naam voor het laatst op de lijst der regering van Haarlem vermeld; raisschien is hij toen overleden. Zijne afbeelding ziet het licht. Zijne zinspreuk was: Kies het beste. Hij was gehuwd met Brecht Engberts Proostenof Ramp, wier heldenmoed beleid en huwelijksliefde wij op haar artikel vermelden zullen. Zie Bran dt, Rust. der Reform. D. I. bi. 381, 488; Ho o ft, Ned. Hist. D. I. bl. 245, 255, 325, 337, 338; Wagenaar, Faded. Hist. D. VI. bl. 368, 412, 432. D. VII. bl. 210; Dezellde, Beschrifv. van Amt. D. III. bl. 190, 268, 297, 333,343 346; K o k, Taderl. Woordenb; Scheltema Staatk. Nederl. D. 1. b1.561 — 563, D. II. bl. 597; van Kampen, Fader?. Karakterk. D. I. bl. 361, 362; Muller, Cat. van Portrett. KIES (JAN CLEMENTSZ.) behoorde waarschijnlijk tot het geslacht van de voorgaanden en was secretaris der stad Boom. Zijn naam, zegt de hoogleeraar Moll met regt, verdient aan de vergetelheid ontrukt to worden, daar hij het was die, met P i e t e r Cl e m e n s z, oud-burgemeester van Hoorn, J a n Jansz.MoIenweg, schepen, Cornelisz Segertsz, burger, op eigen kosten de beide schepen uitrusste, wearmede J a k o b le Maire en Willem Cornel isz. Schouten, in 1616, eenen nieuwen doortogt naar de Zuidzee ontdekten. Bij de staatkundige en godsdienstige woelingen in 1618 werd hij van zijn ambt ontzet, en zijn naam wordt alzoo vender niet meer genoemd. Zie Ve li us, Chron. van Hoorn (1740) bl. 568; Moll, Perk. over eenige vroegere zeetogten der Nederland. bl. 138. KIEVIT (AARNouT) werd te Rotterdam nit eene aanzienlijke familie geboren en was leeraar der beide regten. Onder den naam van T u r a n o Vehiti, een anagram van Arnout K i e v it , schreef hij een Catholijk ernorieboek, , hetwelk met bijvoegselen van B ernar d us M a s i u s, te Leuven voor de vijfde maal in 1648 herdrukt is. Pe tr us 'Ca belj au w (zie aldaar) schreef er in 1661 zijn Catholijck emorieboek der Geref onneerden tegen. Kiev it overleed in 1648. Zie (van Il e u s s e n en van R ij n) , Oudheden van Schieland, bl. 479; Foppens, Bibl. Belg. p. 97. KIEVIT (JOHAN), waarschijnlijk behoorende tot het geslacht van den voorgaande, was de zoon van N i c o 1 a a s K i e v i t en D i e u w er tj e P a u w. In 1666 namens de stad Rotterdam in het collegie van gecommitteerde raden zittende, werd hij verdacht gehouden van deelgenootschap aan den handel van den ritmeeker Bu at , voornamelijk ondernomen om den prins van, Oranje tot de voorvaderlijke waardigheden te verhef­fen. B u a t bekende ook niets gedaan te hebben dan met voor­kennis van K i e v i t , waarvoor deze bij de staten verdacht werd. Terzelfder tijd kwam er nog iets anders ten zijnen laste. Na den ongelukkigen zeeslag tegen de Engelechen in genoemd jaar, waarbij het gedrag van Tromp zeer gelaakt werd, ver­scheen in druk getiteld Verslag van den heer van So m m e l s. dijk , waarin T r o m p 's dapperheid zeer geroem.d en daaren­tegen die van d e Ruiter in twijfel getrokken wordt. K i e-v i t , die met T r om p's zuster , A lid a , gehuwd was, werd voor den schrijver van dit geschrift gehouden en de staten van Holland, gebelgd over de behandeling hunnen hoogge­schatten admiraal aangedaan, zonden bevel aan het hof van Holland, om deswegen onderzoek te doen, ten gevolge waar­van K i e v it bekende het verslag te hebben ontworpen. Deze bekentenis was voor de staten genoeg om Kievit te gelasten niet ter staatsvergadering te verschijnen, die, bevreesd voor vervolging, hierop het land uitweek, eerst naar Brabant en vervolgens zich naar Engeland begevende. Intusschen werd hij in Holland, bij verstek, van al zijne ambten ontzet, ter dood verwezen en zijne goederen verbeurd verklaard. Na het slui­ten van den vrede, in 1667, deed koning Karel II te zijnen behoeve aanzoek bij de staten van Holland om herstel­ling in zijne bezittingen en waardigheden. Doch men wees dit bij herhaling met verontwaardiging van de hand ; ook mogten de staten van Holland niet slagen om zijne goederen terug te erlangen. Kievit vertoefde intusschen aan het Enaelsche hof, waar hij minzaam behandeld en tot ridder benoemd werd, en waar hij de Nederlandsche zaken niet uit het oog verloor en er steeds op uit was de belangen van den prins van Oranje te behartigen. Van een hevig oproer, in 1672 te Rotterdam voor gevallen , en blij kbaar ten voordeele van den prins verwekt, was hij de voorname bewerker, daar hij onder de burgers en hoplieden verscheidene aanhangers had. Deze toeleg mislukte echter, en om dien gelukkiger te doen slagen, _toen de zaken van het huis van Oranje eenen gunstiger keer hadden geno­men, stak hij naar Zeeland over Van de goede gezindheid der staten van dat gewest was hij overtuigd, en onder hunne hoede verspreidde hij eerlang eenen brief, in derzelver jagt, voor Delftshaven liggende, geschreven, en gedrukt te Rotter­dam. In dien brief klaagde Kievit over hetgeen hij voor den prins, voor het vaderland en om zijne pogingen tot be­vordering van den vrede geleden had, en beval zich voorts in de gunst der Rotterdamsche burgerij. Eene gewenschte uit­werking deed dit schrijven. Na het bekomen van een gunstig antwoord van den krijgsraad werd hij straks als in zegepraal te Rotterdam binnen gehaald. Na den moord aan de gebroeders d e Witt gepleegd, wel­ken Kievit, met zijn schoonbroeder Tromp, aanschouwd had, werd zijn vroeger uitgesproken vonnis door den prins vernietigd hij, bij c'de verandering der regering, weder tot raad in de vroedschap verkozen. In de plaats van den uitge­wekenen Pieter de G r o o t werd hij kort daarop pensionaris van Rotterdam, welken post hij niet lang bekleedde, daar hij eerlang tot raad en advokaat-fiskaal in het collegie ter admi­raliteit op de Maas werd benoemd. Onder het waarnemen van dit ambt geraakte hij, door zijn slecht gedrag, in ongelegenheid. Wegens pligtverzuim, en om­dat hij zich had laten omkoopen, gevangen genomen, zat hij b geruimen tijd op de gevangenpoort te 's Hage, eer men hem verhoorde. Door zijne mede-raden en andere personen van oneerlijke handelingen te beschuldigen, trachtte hij zich zelven te vrijwaren. Dit gelukte echter niet ; en na een belangrijk proces werd hij in Maart 1689 eerloos en meineedig ver­klaard, tot vierdubbele voldoening verwezen van hetgeen hij zich op eene onwettige wijze had toegeeigend en eindelijk ten eeuwigen dage uit het land gebannen. Hij werd in Augus­tus van genoemd jaar ontslagen, nadat door zijne dochter een losgeld van twintig duizend gulden betaald was. Waar hij zich verder ophield en wanneer hij overleed is niet bekend. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. het regist. op Kievit; K o k, raderl. Woordenb., Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 563, 564, D. I. bl. 597. KIEVITS (JOHANNES), te 's Hertogenbosch geboren, was pastoor aldaar sedert 1601 tot 1607; misschien is hij toen overleden. Hij was bekend om zijne welsprekendheid, en sm.­migen zijner leerredenen, in de Latijnsche taal, zijn in druk uitgegeven. Zie (v a n Gil s) Kath. Meijerijsch Memorieb. bl. 198. KIK (CoRNELis) of Kick , werd te Amsterdan in 1635 geboren en leerde de kunst bij zijn vader, die een goed beeld­schilder was. Hij muntte daarin, ook als portretschilder bijzon­der uit, doch legde zich voornamelijk op het schilderen van fruiten en bloemen toe, waartoe de tuin van zijn schoonvader, buiten de St. Anthonis-poort, hem bijzonder te stade kwam. Bij de uitlegging der stad deze gelege,nheid moetende mis­sen, verhuisde hij naar de Diemermeer, van daar in 1667 naar Loenen, en eindelijk weder naar Amsterdam, waar hij in 1675 overleed. J a co b Walt sk ap elle is een leerling van hem geweest. Zie W a g e n a a r , Beschrijv. van Anat. D. XI. bl. 420; I m­merzeel, Lev. en werk. der Kunstsch. KIKKERT (ALBERT) werd den 27sten November 1762 op het eiland Vlieland geboren en trad als kadet in zeedienst in 1776. In 1779 werd hij luitenant en was als zoodanig op het linieschip de Bataaf, kapitein Ben tin ck, tegenwoordig bij den slag bij Doggersbank, waarin hij door zijne koelbloe­digheid en onverschrokkenheid uitmuntte, en met eene zilveren medaille vereerd werd. In 1782 werd hij le luitenant en in 1786 kapitein. Hij maakte, bevelvoerende op de Ceres van 36 stukken, verschillende kruistogten in de Middellandsche zee, bezocht de Azorische eilanden en ontscheepte in de maand December 1795 op het eiland Curacao, vergezeld door den kapitein Wier t s. Aran beide verdienstelijke officieren komt de eer toe, door beleid en standvastigheid de rust te hebben hersteld en daardoor medegewerkt te hebben tot behoud der kolonie en de beide aan hun bevel toevertrouwde bodems. Toen evenwel in 1800 de nood aldaar, door afscheiding van het verkeer met het moederland, en door de staatkundige ge­heurtenissen elders voorgevallen, met elken dag klom, besloot de kapitein K i k k e r t, die na het overlijden van W ie r t s het bevel voerde, en op zijn herhaald schrijven naar Nederland geen antwoord kreeg, noch ondersteuning erlangde van het be­stuur der kolonie, de overgeblevene manschappen af to dan­ken, met zijne voornaamste officieren het eiland en de schepen te verlaten en naar het moederland weder te keeren. Zijn gedrag, als nit nooddwang geschied, werd in Januarij 1801 door den agent van marine goedgekeurd, ofschoon hij echter nog met vele, vooral geldelijke bezwaren te worstelen had. In . 1802 tot schout-bij-nacht benoemd, verkreeg hij in 1803 het kommando over de oorlogschepen op het IJ gestationeerd, als hoedanig hij in April 1807 door den vice-admiraal d e Wi nter vervangen werd . Na nog gedurende een jaar onder diens orders gediend te hebben, werd hij in 1808 benoemd tot vice-admiraal en belast met het kommando over de zeemagt gestationeerd van de Zuiderzee tot Hamburg. Bij de omwen­teling in 1813 beyond hij zich in Holland, en reeds op den 26sten November zwoer hij in eene proclamatie uit Rotterdam de Fransche dienst af en omhelsde met vuur de zaak der on­afhankelijkheid. Door het algemeen bestuur het opperbevel van de verdediging der Maas opgedragen, aanvaardde hij deze waardigheid door eene openlijke afkondiging, welke zoowel ten aanzien van taal, als van gevoelens, in den geest onzer aloude zeehelden was gesteld, en den Nederlander den roem, door zijne voorvaderen behaald, op het levendigste herrinnerde. Hij dwong de Franschen Dordrecht te verlaten, en begunstigde de pogingen om den Briel en Hellevoetsluis meester te worden, ten einde de invoer van oorlogsmateriaal uit Engeland onge­hinderd te doen plaats hebben. Ter belooning van zijn gedrag werd hij benoemd tot kommandeur der Militaire Willemsorde en gouverneur van Curacao. Hij overleed den 16den December 1819. Koning L ode w ij k verhief hem tot ridder en later tot kommandeur der orde van de Unie, en keizer Na poleon verhief hem tot officier van het Legioen van eer. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar,D XXXVI. bl.„308; H. B o s s c ha, Gesch. der Ned. Staatsomwentel. D. I. bl. 209-211; Gedenksehr. van de Kon. Orde der Unie, bl. 45, 60; de Jong e, Gesch. van het Ned. Zeewez. D. VI. St. II. bl. 54, 434, 478, nit medegedeelde berigten aangevuld. KIKKERT (PIETER) was in 1798 teekenmeester te Leiden en woonde later te Schiedam. Als beoefenaar der geschiedenis en theorie van de kunst, zoowel als kunstenaar, deed hij zich kennen door zijne beide werken, die getiteld zijn: Proeve van Ets-kundiye Uitspanningen, of Verzameling van plaatjens, door de ets-naald in 't koper gebracht, met bijge­voegde verhandelingen, de Teken- en Ets-kunde betreffende. Vermeerderd met Gedichtijens op elk der plaatjens, door lief hebberen der Nederduitsche Dichtk,unde, Amst. 1798. 80. en gr. 4°. Verhandeling over de vraag: Wat is de reden, dat de We­derlandsche School, zoowel voorheen, ten tijde van harem grootsten bloei, als hedendaags, zoo weinig meesters in het historiele vak opgeleverd heeft. Deze verhandeling werd door T e y 1 e r's tweede genootschap met goud bekroond, en ten jare 1809 te Haarlem in 4o. uitgegeven, tegelijk met de antwoorden van de heeren A. van der W i 11igen te Haarlem, die het eerste accessit, en J. van M an en Adriaansz., te Rhenen, het tweede accessit verwierf. Zie van Eynden en van der Willigen, Gesch. der Vad. Sehilderk. D. III. bl. 357; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; K r a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. KILIAN (JACoB), een Duitscher van geboorte, was in dienst der staten en werd gepensionneerd. Om zijn bestaan te ver­beteren schilderde en teekende hij portretten, en woonde in 1762 te 's Gravenhage. Van daar is hij naar Voorburg ver­trokken en later tot plaatsnijder der stad Schoonhoven aangesteld, waar hij in 1776 nog werkzaam was. Zie K r a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. KILLEGREY (HENDRIK), Engelschman van geboorte, ridder, behoorde tot hen die met den graaf van L e i c e s t e r in de Nederlanden gekomen waren. Door dezen werd hij in 1586 tot lid van de kamer van geldmiddelen aangesteld, terwijl hij in 1588 als lid van den raad van State van wege de koningin van Engeland voorkomt. Hij leverde in genoemd jaar de akte van Leicester's afstand over, en gaf namens zijne vorstin den staten de noodige ophelderingen omtrent den vredehandel met den koning. van Spanje. In hetzelfde jaar stilde hij met den baron Willughby de muiterij van het Engelsche garnizoen te Veere. Zie B o r, Ned. Oorl. B. XXIV. bl. 202 (40) 224 (55) 295 (106); Wagena a r, Vad. Hist. 1). VIII. bl. 156, 157, 270; de Navorscher, D. III. bl. 55. KILLIGREW (WILLIAM), riiisschien een bloedverwant van den voorgaande; zijn naam vinden wij verschillend geschreven; zoo als Killegreeuw, Cyligry, Kilgere, Killegre Killegru w. Van Engelsche afkomst zijnde, schijnt hij in dienst der staten te zijn overgegaan. Als zoodanig werd hij den Viten October 1642 gekommitteerd tot luitenant•kolonel bij: het regiment van den kolonel Goring h, en den 26sten Maart 1647 tot kolonel van dat regiment, na de demissie van laatstgenoemde. Hij had in 1659 het bevel over het krijgsvolk door de staten ter hulpe van den koning van De­nemarken afgezonden, voerde die troepen in persoon bij de inneming van Kartemunde aan, en was ook tegenwoordig bij den slag bij Nyborg. Hij verwierf zich daarbij grooten lof door zijne dapperheid. Voor zoover ons bekend is wordt zijn riaam verder in onze geschiedenis niet genoemd. Een kapitein K i 1 g e re werd in 1622 bij de verdediging van Bergen op Zoom gek wetst. Zie Bergen op den Zoom Beleghert ende Ontleghert, bl. 62; Brandt, Lev. van de Ruiter, bl. 163, 196; Brieven van en (tan Johan de Witt, D. VI. bl. 295, 296, 379, 384; Wagenaa r, Vzd. D XII. bl. 476; de Jon g e, Gesch . van het Ned. Zeewez. D. II St. I. bi. 271, 478; Bosseha, Held. te Land, D. II. bl. 14, 16; Kron. van he list . Gen. te Utr. D. V. bl. 409, D. VII. bl. 248, 265; de Navorscher, D. II. bi. 59, D. III. bl. 55, Bijbl. bl, XLVII, LIX. KILPATRICK (Jows) ook Chilperi e u s genoemd, was een schotsch kapitein, die, in dienst der staten, bij Nieuwpoort, in 1600, sneuvelde. Zie (Schuller tot Peursem) Verz. berigt. omtrent de krijgsbev. bij Nieuwpoort, bl. 72. KIMMEDONTIUS (JAcoBus). Aldus teekende hij zelf zijn naam, volgens Vrolikher t, op do Haagsche Synode van 1586, waaraan wij ons houden, ofschoon anderen dien ook K i m e- d o n c i u s en K im e d o n c k spelden. Hij was niet te Kampen, maar te Brugge in Vlaanderen gehoren. Opziener van het collegie der wijsheid te Heidelberg zijnde, werd hij den 7den October 1577, met zijn ambtgenoot Zacharias U rs i n u s, door den Lutherschen keurvorst L o d ew ij k van zijn ambt ontslagen en weggezonden. Hij begaf zich naar Gent, waar hij reeds in 1578 als predikant verineld wordt, ook lessen in de godgeleerdheid gegeven heeft en, om zijne Geneefsche rigting, den naam van professor der leeringen van Calvyn verwerf. Zijn hoogleeraarambt in de godgeleerdheid aanvaardde hij den Eden October 1578, des morgens ten 8 ure, met eene rede," uitgesproken in den grooten Refter der Carmeliten, tot lof van de Theologie, nu en dan iets bijbrengende tegen het Pausdom, en de Roomschkatholijke Leeraars." Hij nam zijne dubbele bediening te Gent waar, totdat de stad aan Parma over­ ging, hebbende hij kort te voren, den 4den Augustus 1584, toen zijnde minister van St. Baefs-kerke, op het schavot ge­ weest, toen Jonker Jan van H em b y z e onthoofd werd. Afscheid genomen hebbende van de gemeente op den 16den September van genoemd jaar, vertrok hij over Sluis naar Vlissingen, waar hij in 1585 zijnde tot predikant te Middel­ burg beroepen werd. Daar was hij gedurende drie jaren met lof werkzaam en stond er in hooge achting, hetwelk men daaruit besluiten mag, dat hij in 1586 op de synode, te 's Gravenhage gebouden, tot voorzitter dier vergadering gekozen is en in 1587 met andere geleerden benoemd werd tot de overzetting des bijbels uit de oorspronkelijke taal in het Ne• derduitsch. In 1589 van Middelburg weder naar Heidelberg geroepen zijnde, bediende hij daar eerst zijn vorig ambt van opziener van het collegie der wijsheid, totdat hij in 1590 te dier stede tot hoogleeraar der godgeleerdheid werd aangesteld, en waar hij aan de pest in 1596 overleed. Kimmed onti us was ongetwijfeld een zeer geleerd man, aan wien de Hervormde kerk belangrijke diensten te danken heeft. Omtrent zijne geschriften zijn, coat de tijd en plaats van uitgave aangaat, geene volledige berigten tot ons gekomen. Wij vinden als van zijne hand afkomstig vermeld : Van der doope onzes Heeren Jesu Christi, Bekentenis door D i e r i c k Philip s. Mitgaders een beantwoordinghe der­selver bekentenisse, Middelb, 1589. 4°. De Redemptione, praedestinatione, etc. Ltyk-Oratie tot lof van den .Waltz-graaf Jan Ca sinair us. Theophylacti Simocatae Opuscula omnia. Dissertatio theologica de duabus hoc tempore controversus de reconciliations per mortem Christi impetrata pro omnibus et singulis hominibus, de electione ex fide praevi8a, sermone mum inchoafa, postea scripto continuata inter Amesium et Grevinchovium. Synopsis adversus Samuelum Huberum. De verbo Dei scripto et non scripto. Het laatste werk droeg hij in 1595 aan de regeringen van Vlissingen en Middelburg op. De Biographie universelle schrijft cle uitgave van Theophylactus aan een anderen K i m e d o n­ee us toe, die in 1597 op achttienjarigen leeftijd overleed. Zie W. te Water, Hist. der .Herv. Kerk. te Gent, bl. 130 -­133, )43; J. W. te Water, Kort. Verh. der Ref. van Zeel. bl. 188-189; Vrolikhert, rliss. Kerkhemel, bl. 25-27; Hinlo­p en, Hist. van de Nederl. overzett des Bijbels, bl. 18 ; Ki s t en Royaards, Ned. Arch. voor Kerk. gesehied. D. IV. bl. 191; Glasius, Godgel. Nederl. ; Biograph. univers, T X. p. 295; G r oen van Prinsterer, Archiv. le serie T. VIII. p. 172,392; J an s s e n, de Kerkherv. te Brugge . D. II. hi. 231, 232. rri KIMI.TZER (Mums), geboren to Dordrecht den 17den Augustus 1732, studeerde te Leiden, werd eerst in 1756 pre­dikant to Eethen en Drongelen en vertrok van daar in 1768 naar Vlissingen, waar hij in 1804 emeritus werd. Hij overleed to Dordrecht den 21sten Julij 1811. Hij vierde er den 27sten Junij 1781 de gedachtenis van zijne 25jarige evangeliedienst, met eene rede, die spoedig daarop te Vlissingen het licht zag, uit 143 octavo bladzijden bestaat en onder de curiositeiten van dien tijd mag gesteld worden. Een uittreksel van dezelve vinden wij in van E y k's Kanselontluistering bl. 172, 185. K i m ij z e r was ook, hoewel zeer middelmatig, Nederduitsch en Latijnsch dichter. Als zoodanig leeren wij hem kennen door een vers op J. J. Bra he's Vlissingens Eeuwvreugd en eenige Latijnsche dichtregelen aan den Dordtschen predikant H. G. van B r e n g e l, ons door Dr. S c h o t e l medegedeeld. Bovendien gaf hij nog uit : Redevoering over Jes. Godspraak XLIX : 23a, ten grond­slage der inwijdinge van den vernieuuden Banjaard in het gasthuis te Vlissingen, Vliss. 1793. Zie Boekz. der gel. wereld, op genoemde jaren ; S c h o t el , Seth. Dordr. D. II. bl. 452, 796; van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. KINCKEL (HENDRIK AUGUST baron VAN). In Duitschland, omstreeks 1750, geboren, werd hij den 17den November 1777 kapitein ter zee in Nederlandsche dienst. In 1778 ging hij naar Engeland en diende onder den admiraal K e p p e 1 tegen de Franschen. In 1779 voerde hij bevel op een eskader op de Schelde en werd in 1782 adjudant­generaal van W i 11em V over de marine. Van 1785 of hield hij zich in Zeeland op, om dat gewest in zijne trouw aan den stadhouder te houden. Hij begaf zich in 1787 naar Holland, om het doel der reis naar den Haag van de prinses te bevorderen, doch slaagde niet en keerde naar Zeeland terug. In 1788 was hij met den stadhouder op het Loo, bij het sluiten van het tractaat tusschen Engeland, Pruissen en onzen staat. In 1792 was hij bij den koning van Pruissen van wege de stater-generaal werkzaam en legde zijne staatkundige en militaire posten neder. Bij de omwenteling van 1795 begaf hij zich naar Engeland en ging van daar naar de legers der bondgenooten. De omwentelingen in Duitschland hadden hem van al zijne goederen beroofd en welkom was hem derhalve een pensioen van 500 p. St. In 1798 vergezelde hij lord Grenville naar Holland, en keerde toen weder naar het leger, waar hij bleef tot den vrede van Amiens in 1802. Na dien tijd hield hij zich te Manheim in een droevigen toe-stand op, door spionnen en Franschen agenten achtervolgd. Na den slag bij Leipzig begaf hij zich naar het hoofdkwartier der bondgenooten, en na de omwenteling van 1813 trad hij in dienst van den prins Oranje, die hem in 1814 tot buitenge­woon gezant bij den groothertog van Baden benoemde, en in 1815 in dezelde waardigheid bij den koning van Wurtemberg. Hij werd in 1821, wegens gevorderden ouderdom, met eere van al zijne ambten ontslagen. Hij wordt als een man van uitnemende bekwaamheden genoemd. De tijd van zijn ovcrlij ­den wordt niet vermeld. Hij was kommandeur der militaire Willemsorde en wordt genoemd de eerste te zijn geweest die hier te lande het denkbeeld opperde om een vast corps mari­niers op te rigten. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Iragenaar, D. XXVII. bl. 28, 127 ; de Jonge, Geschied. van hot Ned. Zee•ez. D. VI St I. bl. 306; Mr. J. K. J. de Jonge, Introduction aux Memoires du Baron de Kinckel, in: Het Nederl. Rijks archief, uitgegeven door Dr. Bakhuizen van den Brink, Mr. van den Bergh en Jhr. Mr. de Jonge, D. I. bl. 47-80; uit medegedeelde be­rigten aangevuld. KINCKHUYSEN (GERARD) was een Nederlandsch wiskun­dige, die omstreeks het midden der zeventiende eeuw, waar­schijnlijk te Haarlem, waar zijne werken werdeu uitgegeven, woonde. Hij wordt genoemd een der medewerkers van v a n Schooten, ter uitbreiding der wiskundige wetenschappen, en was de ontdekker eener algemeene manier om de biqua­draats equatien op te lossen, waarvan de eer verkeerdelijk aan den met roem bekenden S i m p s o n gegeven wordt. Verdere levensbijzonderheden zijn er van hem niet bekend. Hij sehreef de volgende werken : Bet gebruyck des quadrants, Haarl. 1643. 4°. met of b. Verklaringe ende ghebruyck van den altijdt-duerenden 21Iaen­ wyzer (Haarl.) 1645. 4°. met of b. Verklaringe der Kegelsneden, Haarl. 1660. 4°. Algebra of Stelkonst, Haarl. 1661. 4°. Dit week werd zoo zeer g( icht hij Ne w ton, dat hij het niet, alleen vlijtig bestudeerdc, maar ook vele vraagstukken met de woorden des schrii fen en geheel op diens wijze, in zijne Arithmetica Universalis zijn opgelost ja, zoozeer was hij met K in c k h uy z en ingenomen, dat hij diens Algebra in het Engelsch heeft vertaald, welke vertaling zeker het licht zou hebben gezien, ware het handschrift, met vele van N e w- to n's. papieren, niet eene prooi der vlammen geworden. Geometria of Meetkonst, Haarl. 1663. 4°. Zie A r r en b er g, Yaamreg. van Ned. Bock., die hem verkeer­delijk Kirckhuisen noemt; Collot d'Escury, Holl. Roetn. D. VI. St. I. bl. 91-93; Navorscher, D. IV. bl. 127. D. V. bl. 74; M a r t. N ijh off, Deuxieme Catal. de livr. anc. et mo­dern. p. 25. - KINDERT (P. VAN) schreef onder de initialen P. v. K. Brief, dat niemant in een ander behoort te bestraffen wat hij aan hem zelven poogt te verschoonen, Haarl. 1634. kl. 8°. Zie Cat. van de Bibl. der Doopsgez. gemeente te Amstêrd. 2de afd. bl. 32. KINDT ( . . . ) was een Nederlandsch zeekapitein, door d e Jon g e , zonder voornaam, vermeld. Hij was het die in 1675 door drie Duinkerkers werd aangevallen, doch zich zoo moedig verdedigde, dat zij genoodzaakt waren hem te verlaten. Twee jaren later, met den Amsterdamschen kapitein Tomas To by as , van Cad ix met eenige straatvaarders en andere koopvaardijschepen naar het vaderland terugkeerende, ontmoet­ten zij op den 1 iden Julij, bij het inkomen van het Kanaal, zeven Fransche kloeke oorlogschepen, die hun best deden om bij hen te komen, en die hen den volgenden dag aanvielen. Na een scherp gevecht, waarvan het uitvoerig en belangrijk verhaal bij de Jonge te vinden is, en waarin de Nederlan­ders zich met roem overlaadden, hielden de Franschen af, en de onzen bragten met gering verlies de schepen behouden binnen. Bij B r an d t, in zijn Leven van de Buiter, wordt een M i c h iel K i n d t vermeld, in 1672 het bevel voerende op de Dolphijn van 84 stukken. Zie Brand t, Lev. van de Railer, bl. 713, 895 ; d e J o n g e, Geschied. van het Ned . Zeewez. D., III. St. II. bl. 254, 280 —287. KINKEL (HENDRIK AUGUST baron vAN). Zie KINCKEL (HENDRIK AUGUST baron VAN). KINKER (JoHANNEs) werd op den lsten Januarij 1764 op Meilust, onder Nieuwer-Amstel, alwaar zijn vader fabriekant was, geboren. Hij genoot het onderwijs in de oude talen to Weesp op het gymnasium aldaar, onder het bestuur van den kundigen rector v an A ch te r. In 1781, en dus weinig meer dan zeventien jaren oud, voor de akademische studien genoeg­zaam voorbereid, veiliet hij betzelve, na het uitspreken eener rede over de jeugd van Alexander de groote, in Latijnsche verzen, door hem zelven vervaardigd, en vertrok naar de 'Utrechtsche hoogeschool, waar hij zich aanvankelijk op de geneeskunde, doch later op verzoek zijner bloedverwanten hiervan afziende, op de regtsgeleerdheid toelegde. Op den 18den Junij 1787, na verdediging van eenige stellingen uit het burgerlijk regt, tot doctor in de beide reg-ten bevorderd, vestigde hij zich in het volgende jaar als prak­tiserend advokaat te 's Gravenhage, waar hij tot 1793 woonde, doch zich met de behandeling der regtszaken minder bezig hield, dan met het schrijven van datgene, wat in dien tusschentijd door hem in het licht werd gegeven. In het laatst van 1793 verlik t hij 's Gravenhage en zette zich to Amsterdam als ad­vokaat neder, waar hij nu en dan wel eens als pleiter optrad, doch blijken liet, hoewel geen belangrijk vermogen bezittende, dat hij de vruchten der regtsgeleerde praktijk niet behoefde: In de letteroefeningen vond hij de eenigste uitspanning, en zijn meeste tijd werd aan het zamenstellen van dichtstukken en wijsgeerige geschriften, bestemd. Eene hem meer passende werkkring opende zich voor K i 12 11 e r, toen hij in 1814 door koning Wille in i tot hoogleeraar in de Nederduitsche taal- en letterkunde te Luik werd benoemd. Ofschoon met tegenzin daar ontvangen, wist hij zich toch onder de Luikenaars vele vrienden te maken, waaronder hij de studenten mogt tellen, die hij door zijn onderwijs wist te boeijen, en waarvan hij er velen vormde tot mannen, die later hetzij als letterkundigen, hetzij als staatsmannen, hebben uit­ gemunt. Na den Belgischen opstand in 1830, en de daar door ge• volgde afscheiding der zuidelijke van de noordelijke provincien des rijks, verliet K i n k e r de stad Luik en keerde naar Am­ sterdam terug, waar hij den overigen tijd zijns levens in ge­ letterden rust doorbragt en waar hij den 16den September 1845 overleed, en den .2Osten daaraanvolgende in de Oude­ zijds-kapel begraven werd. Ilij was gehuwd met Maria Eva Theodora Bain en verwekte bij haar verscheidene kinderen. Zijne of beelding ziet het licht. Under een derzelven plaatste de dichter M. W est e r b a an dit bijschrift : Wat de Oudheid schittrend vormde en later° eeuwen baarden; \Vat ooit verbeelding seidep en de aandacht hield geboeid; Wat de eedle geestkraeht wrocht, de Schoone Kunsten gaarden, is weeldrig in het brain van Kin k er zaamgevloeid. Heeft wijheid regt op lof, vcrnuft op lauwerbiaden, Dan wordt dit schrander hoofd met kransen overladen. K ink e r was in den vollen zin van het woord een genie. Met buitengewone begaafdheden en uitstekende talenten bedeeld, was hij een verstandig en een standvastig vriend van zijn vaderland en zijn koning, een edel staatsburger en eon goed­hartig menschenvriend. Wat hij als wijsgeer, taal- en letter­kundige, als dichter en beoefenaar van maat- en toonkunst geweest is en gedaan heeft, kunnen wij hier niet uiteenzetten en achten wij ook onnoodig, nadat de man die meer dan zestig jaren, eukele tijdvakken uitgezonderd, meerendeels vriendschap­pelijk met hem verkeerd heeft en hem in zijne loopbaan tot op zijnen dood gevolgd is, de thans ook ten grave gedaalde Maurits C o r n e l i s van Hall, die taak ten algemeene genoegen volvoerd beeft, en anderen, in de hieronder aange­haalde bronnen, getracht hebben ons het beeld van K i n k e r in al deszelfs voortreffelijk heid en oorspronkelijkheid voor oogen to stellen, en hem te doen kennen in zijne geleerdheid, gron­dige kennis, nuttige wetenschap, diepdenkende letteroefeningen en oorspronkelijke doordringende bespiegeling, juist en scherp oordeel, in regt en waarheidsliefde niet alleen, maar ook aIs mensch, geacht om zijne ronde opregtheid, leerrijken en gees­tigen omgang, goedwilligheid en zeldzame bereidvaardigheid, en als christen, die, hoewel geene stellige godsdienstbegrippen gplhelzende, geheel vervuld was voor be Hoogste Wezen en hem verheerlijkte waar hij slechts kon. De sehriften door ICinker in druk uitgegeven zijn : Academie-Zangen, Utr. 1781. 4°. .De eigenbuat, Parodie, ("tr. 1785. 8°. Mijne minderjarige Zangster, Utr. 1785. 8°. Janus, 1787. 4°. 35 Nummers. Orosman de kleine, of de dood van Zaire, moorddadiq treurspel, Utr, 1787. 8°. Post van den Helicon, Utr. 1788. 8°. Het Eeuufeest bij den aanvang der Negentiende Eeuw, zinnebeeldige voorstelling, Utr. 1801. go. De Menschheid in het Lazarushuis, bij den aanvang der ne­gentiende eeuw ; zinnebeeldige voorstelling. Parodie, Utr. 1801. 80. Essai d'une Exposition succinte de la Critique de la Rai­son pure par Mr. J. Kink e r , traduit du Hollandais par J. le Fevre, Amst. 1801. 8°. Tafereel der jongste lotgevctllen van Eurora, geeindigd door den vrede, zinnebeeldige voorstelling, Utr. 1802. De Schepping, geestelijk Muzykstuk van J. Haydn , de woorden naar het oorspronkelijk Engelsch en het Itoogduitsch gevolgd, Amst. 1803. 8°, Almazor en Zehra, Treurspel, Mr. 1804. 8°. De Tempelheeren, Treurspel, naar het Fransch van Re­nouard, Utr. 1805. 8°. De Vereeniging van het Verhevene met het Schoone, zinne­beeldige Voorstelling, ter Feestviering van de 25ste verjaring van J. C. Wattier, als tooneelkonstenaresse van den Amster­damschen Schouwburg, Utr. 1805.. 8°. Edipus to Kolonne, zangspel, Utr. 1807. 8°. Celia, treurspel, Utr. 1792. 8°. Gabrielle van Fayel, Parodie, Amst. 1798. 8°. Ericia, Parodie, Utr. 1799. 8°. Treurzang bij het vieren der nagedachtenis van Washington, in de maatschappij : Felix Meritis, den 2lsten Maart 1800, Amst. 1800. 8°. met eene plaat. Eerstelingen, Utr, 1788. 8°. Van Rots, Episodisch Drama, Amst. 1789. 8°. De M. van Orleans, Treurspel, naar Schiller, Amt. 1807. 8°. Maria Stuart, Treurspel, naar Schiller, Amst. 1807. 80. Brieven van Sophie aan Mr. R. Feith, Amst. 1807. 8°. Froeve eener Hollandsche Prosodia, toegepast op het metrum der Ouden ; in de Werken der Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, lste deel, Amst. 1810. 8°. De nagedachtenis van Joseph Haydn, Amst. 1810. 8°. De Herkaauwer, A.mst. 181 5-1817. 8°. 3 deelen. Inleiding eener wijsgeerige algemeene Theorie der talen ; in 12* de Werken van het Kon. Ned. Inst. 3de klasse, lste deel, Amst. 1817. 4°. Gedichten, Amst. 1819-1821. 8°. 3 deelen. Over de hoorhare voordragt van den redenaar ; in de Werk. van het Kon. Instituut, 3de Klasse, 2de deel, Amst. 1820. 8°. Brieven over het Natuurregt aan P. van H e m e r t , naar aanleiding van Mr. B i lde rdij k's Ontwikkeling der Gronden van het Natuurrecht, en daarbij gevoegde Zielkundige Verhan­delingen, Amst. 1823. 8°. lets over het S, hoone ; in de Werk, van het Kon. Ned. Inst., 3de klasse, 3de deel, Amst. 1826. 4°. Beoordeeling van Mr. W. Bilderdijks Nederlandsche spraak­leer ; gevolgd van eenen Brief des Hoogleeraars 111, Siegenbeek aan den Schrijver, Amst. 1829. 8°. De Heldenclood van J. C. J. van Speijk, Toonkunstig Ta­fereel, Mug*, van J. B. van Bree, Amst. 1831; 4°. Helmina en Eliza, Zang van twee vaderlandsche Neisjes in Muzijk gebragt door J. W. Wilms, Amst. 1832. 4°. Oud-Nederland in Oogstmaand, Toonkunstig Tafereel, Mu­zfjk van J. B. van Bree, Amst, 1832. 4". lets over .de meest kenschetsende teekenen des tijds, uit den tegenwoordigen toestand van Europa opgemaakt ; in den Rec. ook der Rec. 1832. No, 6. 8°. lets over het Ronzantische ; geplaatst in het Mengelwerk van den Recensent, ook der Recensenten van 1833. In hoe verve is de Geschiedenis eene leerschool voor Vorsten en Volken ? eene Voorlezing ; in het Mengelw. van den Rec. ook der Rec. 1833. No. 5 8°. Toespraak aan het letteroefenend Genootschap : Tot Nut en Beschaving te Amsterdam, by gelegenlieid der Feestviering van deszelfs 25jarig bestaan ; in het Menyelw. van den Rec. ook der Rec., 1833. 8°. Proeve eener beantwoording van de vraag : Wat nut kan de empirische algemeene taalkennis win de hoogere wysbegeerte toebrengen; in de Werken van het Kon. lnstituut, 3de Masse, 4de deel, Amst. 1833. 4°. Frankrijk tegenover Europa ; geplaatst in hetzelfde Mengel­werk van 1834. No. 5. 8°. Le Dualisme de la raison hurnaine ou le criticisme de Em. Kant, wrieliore sous le rapport de in raison pure, et rendu cornplet sous celui de la raison pratique. Publid par les soins et sons auspices, et avec des notes de J. D. Cocheret de la Amst. 1850. 8°. 2 vol. Voorts plaatste K i n k e r eenige stukken in den Janus ver­rezen (1795), in de Arke Noachs (1799), in Sem, Chum en Japhet (1800), in van 1-lemert's Magazzjn voor de kritische Wijsbegeerte, en vervaardigde hij eenige liederen in het Ge­zangboek der Vrijmetselaren te vinden. Behalve deze werken schreef K i n k e r er nog meerdere, die evenwel niet zijn uitgekomen, doch die hij in handschrift naliet en die door van Hall in zijn aan te halen werk mede worden opgeteld. K i n k e r was lid van vele binnen- en buitenlandsche ge­leerde genootschappen en bekleedde op 80jarigen leeftijd nog het voorzitterschap bij de derde klasse van het koninklijk Ne­derlandsch instituut, Koning Willem I schonk hem de orde van den Nederlandschen Leeuw. Zie Algem. Komi- en Letierb. 1845. D. II, bl. 225-227, 1850 D. I. bl. 84-86 ; Algem. Handelsbl. 17 Sept. 1845; Mtezen-Almanak voor 1846, bl. 161 en volgg. ; Handel. van de Jaarl. l7erg. der Maatsch. van Yed. Letterk. le Leid. 1846. bl. 7-11 ; M. C. v a n Hall, Mr Johannes Kinker, Bijdragen tot zijn leven, karakter en schripen, Am , t 1850. 60. met portr. ; Onze Tijd, D. I. bl. 203— 206; van Kampen, Geschted. der Letter. en Weiensch. in Nederl. D. II. bl. 446-448 ; Col 1 o t Escury, Hall. Roen2, D. 111. „dant. bl. 244, D. VI. bl. 421, 422 ; M u 11 e r , Cat. Van Portrait. KINSBERGEN (Jonkheer JAN HENDRIK vAN) werd op den lsten Mei 1735 te Docsburg aan den IJssel geboren en op den 4den daaraanvolgende in de Flervoimde kerk gedoopt. Zijne ouders waren Jan II enrich Kinsbergen, be vel­hebber van eene bende voetknechten, en Petronella Ten N u y 1. Voor de krijgsdienst te lande bestemd, deed hem zijn vader, pas negen jaren oud , naar de gewoonte dier tij­den, als kweekeling in de rolle van zijne bende voetvolk in­schrij ven, en bet was als zoodanig dat de dappere knaap in de veldtogten van 1744 tot 1747 deel nam aan den strijd tegen de Franschen, en, zooverre zijne jeugdige krachten zulks toelieten, zich steeds betoonde een onvermoeid en altijd in het vijandelijk vuur onversaagd soldaat. Na het eindigen van den veldtogt en het sluiten van den Akenschen vrede, in 1748, keerde de omtrent dertienjarige van Kinsbergen , trotsch op de eer, dat hij ook voor het vaderland gestreden had, naar Elburg terug, waar hem op de volksscholen een oppervlakkig onderwijs ten deel viel, maar waar bij hem, door bet lezen van de Ruite r' s leven door Brand t, die zucht naar de zeedienst ontwaakte, die hem later een der grootste mannen van Nederland zou doen worden. Het mogt zijn vader, uit zuinig bespaarde penningen, ge­lukken zijnen oadsten en veel belovenden zoon, te Groningen, het onderwijs te doen genieten in de talen, de zeevaart- en stuurmanskunst, en in de stel- en wiskunde, onder anderen dat van den hoogleeraar N i c o l a a s Engel h a r d, aan wien van Kinsber g e n, zelfs op lateren leeftijd, ver­klaarde een ;root deel zijner vorming te danken te hebben. Op vijitienjarigen leeftijd werd hij, voornamelijk op aanbe­ veling van zijnen besohermer, den baron van B u r m a u i a, generaal over het voetvolk van onzen staat, op een van 's lands schepen van oorlog als adelborst geplaatst. Hij doorliep vervol­gens de mindere rangen en werd in 1762 tot den rang van kommandeur bevorderd. Na ruim drie jaren met dien rang, maar meestal werkeloos te hebben doorgebragt, verzocht en verkreeg hij vergunning om voor vier jaren zich naar Oost-Inditi te begeven, welk plan onuitgevoerd bleef, door dat hij, op aanzoek van Cat h a r i n a II, en na bekomen ontslag uit de Nederlandsche dienst, in 1770, in dienst trad van het Russische rijk, toen de oorlog tussehen d at land en Turkije was uitgebroken. Met uitmuntende aanbevelingsbrieven voorzien nam hij de reize naar Rusland aan, werd op den 29sten September 1771 tot kapitein-luitenant ter zee in Russische dienst benoemd, en ontving drie dagen daarna eene aanstelling als kapitein ter zee van den tweeden rang. 1-lij bekleedde vervolgens, zoo te land als ter zee, onderscheidene betrekkingen gedurende den oorlog met Turkije, gaf daarin meermalen blijken van zijne kunde en moed, vooral in den slag, dien hij aan de Turken op den 2den September 1773, in de Zwarte Zee leverde, waarin hij met vijf schepen van 40 stukken, tegen dertien twee-deks schepen streed, en ofschoon zijne bodems deerlijk geteisterd waren, 's vijands linie doorboorde, hem volkomen sloeg, ja zelfs het admiraalschip der Turken deed zinken. Door dit wapenfeit, en door nog meer andere daarop gevolgd, werd hij door geheel Europa bewonderd, met de orde van St. George beschonken, en verwierf hij den eernaam van Held der Zwarte Zee. Een derde van een eeuw later was het door hem verrigtte bij den grootmoedigen Alexander nog zoo versch in het geheugen, dat van K i n s b e r g e n in zij­nen naam, uit handen van Lodew ij k Napoleo n, mogt ontvangen de benoeming van grootkruis van de Russische orders St. Andries, Alexander Newsky en St. Anna. Bij die overwinning bediende van K i n s b e r g e n zich van de manoeuvres, die hij in zijne Grondbeginselen der Zee­tactiek uitvoerig ontwikkeld en beschreven heeft, van eene nieuwe orde van slaglevering, welke naderhand ook van de Engelschen is nagevolgd, en bragt hij het eerst in werking de door hem uitgevonden beweegbare seinen, welke beide proe­yen volkomen gelukten. Ofschoon van K i n s b er g e n in 1776, lang na zijn vertrek uit Rusland, tot kapitein ter zee van den eersten rang verheven werd, ontving hij echter geene andere onder• scheiding dan de genoemden, en deze miskenning zijner ver­diensten, gevoegd bij andere redenen , deden hem besluiten zijn ontslag te verzoeken en naar zijn vaderland terug te keeren. Ofschoon hij dit ontslag eerst tijdelijk verkreeg en het telkens verlengd werd,. gelukte het hem toch zulks voor goed in December 1775 te verkrijgen. Op zijne reize herwaarts werd. hij zoo to St. Petersburg, door Cat h a r i n a II en grootvorst Paul, den opperbeveihebber der Russische vloot, als te Berlijn, door koning Frederik II, met veel onderscheiding ontvangen. In het vaderland teruggekeerd gaf hij daarvan in Mei 1775 aan den prins van Oranje kennis, bedankte voor het aan hem verleende verlof, en bood hem op nieuw zijne dienst, zijn bloed en leven en zijne kundigheden aan. Het duurde niet lang of hij ontving de last om met den keizer van Marokko, die met onze republiek in oorlog was, den vrede te sluiten. Zoowel zijn gevreesde naam als zijne ten toon gespreide dap­perheid en zijn beleid in bet bedwingen der Marokkaansche roofschepen, deed die zending volkomen gelukken, en v a ft Kinsbergen mogt daarvoor niet alleen alter dank ontvan­gen, maar hij zag zich ook dien ten gevolge, in het volgende jaar, met eene nadere zending aan den Afrikaanschen vorst vereerd, om het door de staten- generaal goedgekeurde en ge­teekende vredesverdrag over to brengen. Het spreekt wel van zelf dat wij niet alle voorvallen kun­nen opnoemen, waarbij van Kinsbergen tegenwoordig was en waarbij door hem steeds de ecr van het land en de aloude roem van het zeewezen krachtig gehandhaafd werden. Maar waar hij dat ook deed, nergens blonk zijne dapperheid meer uit, clan toen, in den zeeslag bij Doggersbank, op den - 5den Augustus 1781, Zoutman de eer der Nederlandsche vlag tegen de overmagt der Engelsche vloot zoo roemrijk handhaafde. V a n K in s her gen, toen reeds tot schout bij nacht bevorderd, had daarbij het bevel op het linieschip van 74 stukken, de AdmiraalGeneraal genaamd, en bragt veel - tot de overwinning bij. Moge de naam van den edelen Z o u m a n, als hoofd der vloot, op aller lippen gezweefd hebben, die van van Kinsbergen werd, vooral door deskundigen, niet minder geroemd. Niet onbekend toch was het, dat onze oorlogsschepen toen reeds naar zijne voorschriften meestal waren ingerigt, en dat hij en D e d e 1 de eenige officieren op de vloot waren, die in een geregelden strijd ooit het bevel ter zee gevoerd hadden. Even als de overige bevelhebbers kreeg van K i n s b e r g e n den gouden eerepenning, ter belooning van de diensten aan den lande bij Doggersbank bewezen, uitgereikt ; maar hij ontving nog een ander bewijs hoezeer zijne verdiensten op prijs gesteld werden, door de benoeming tot adjudant-generaal van den prins van Oranje. Wat van Kinsbergen voor het vaderland in bet alge­meen en het Nederlandsche zeewezen in het bijzonder gedaan heeft, na de overwinning bij Doggersbank tot aan de vennees­tering van het gemeenebest in 1795, is niet in weinige regels mede te deelen. Wij stippen dan ook slechts aan, dat hem in November 1781 het bezigtigen der kusten en stranden van het gewest Holland werd opgedragen, in de volvoering van welken last hij zijne kunde, ervarenheid en ijver op nieuw aan den dag legde ; dat hij in dat jaar twee zijner sedert land gekoesterde wenschen aanvankelijk vervuld zag, het maken na­melijk van eene haven in het zoogenaatnde Nieuwe Diep bij de Helder, die hij tot aan 1795 verbeterde, en het oprigten van eene bende krijgsvolk onder de benaming van rnariniers, en van eene andere, onder die van zeeartilleristen, over welke - hij, bij besluit van den 10den Maart 1782, tot majoor-effec­tief werd aangesteld, en dat hij in laatstgenoemd jaar, toen de Nederlandsche vloot uit Texel gezeild zijnde, door een gewel­digen storm beloopen werd, door zijne kunde, bedaardheid en beleid het schip den AdmiraalGeneraal uit het grootste ge­ - vaar redde. Zooveel diensten den lande bewezen, en nog zoo­ veel andere die bier niet vermeld kunnen worden, konden den edelen held het lot niet doen ontgaan van alle groote mannen namelijk talentnijd, verdenkingen van allerlei aard en wat dies meer zij ; want toen de zeekrijgsraad in Julij 1782 op goeden grond besloot de Nederlandsche zeemagt des­ tijds niet in zee to zenden, toen werd ook hij, evenmin als den prins en andere bevelhebbers gespaard, en stond ook hij ten doel aan schandelijken laster en onverdienden hoon, dagelijks in openbare geschriften overvloedig uitgestrooid, Hij ging echter, ondanks dit alles, voort het welzijn en de eer des lands to behartigen. Meermalen deed hij een kruistogt naar zee, om de naar het vaderland verve acht wordende schepen te begeleiden, of om andere van 's prinsen oogmerken te be­vorderen. De zaken, het zeewezen betreffende, vonden in hem steeds een waakzaam verzorger, terwijl hij bij dit alles door het ontwerpen en zamenstellen van door hem uitgegeven wer­ken, de zeedienst betreffende, ook veel nut verspreidde. Bij den inval der Pruissen, nadat zijne woning to Amsterdam door het toenmalig defensie wezen doorzocht was, verzocht en - erlangde van K i n s b e r g e n voor een onbepaalden tijd yen. lof uit 's lands dienst en begaf zich met zijne echtgenoote en aangenuwde dochters buiten 's lands, een geruimen tijd in de Oostenrijksche staten, inzonderheid to Weenen zich ophoudende. Ter laatstgemelde plaats werd hij door kcizer Joseph II met seer veel onderscheiding ontvangen en van wege Ruslands keizerin op het dringendst aangezocht, om zich op nieuw aan hare dienst to verbinden. Doch welke schitterende en aanzien­lijke aanbiedingen hem ook herhaaldelijk werden gedaan, hij besloot toch het hem gedane aanzoek van de hand to wijzen, en alzoo eer en goud aan zijn vaderland en betrekkingen op te offeren. Dezeifde edele drijfveren, die hem alz66 en niet angers deden handelen, waren het, die hem ook in 1789 deden bedanken voor de aanbieding van den koning van Den.emar­ken, om, op voorwaarden geheel door van K i n s be r gen te bepalen, in Deensehe dienst te treden. Het was waarschijnlijk ten gevolge van het afslaan van zoo vele schitterende aanbie­dingen, dat v an K i n s b erg en op den 16den December van laatstgenoemd jaar, na het eindigen van den exercitie-togt in de Noordzee, bevorderd werd tot den rang van buitengewoon vice•admiraal. Als zoodanig had hij in 1790 het bevel over eene vloot van twaalf oorlogschepen, bestemd tot hulp-eskader bij de Engelsche vloot, om, indien een oorlog met Spanje mogt uitbreken, de voorhoede van deze alzoo vereenigde zeemagt, onder het opperbevel van den admiraal Howe, nit te maken. Intusschen naderde de voor Nederland rampvolle jaren. Frank­rijk's zoogenaamde republiek verklaarde ons den oorlog, en weldra rukten Fransche legers ons vaderland binnen. Aan v a n K i n s b e r g e n werd in die hagchelijke oogenblikken het op­perbevel over de geheele Nederlandsche zeemagt opgedragen, en als zoodanig maakte hij zich niet minder verdienstelijk je­gens het vaderland dan weleer. Binnen een maand tijds toch bragt hij de geheele waterverdediging van Holland in zulk eenen geduchten staat, dat de Fransche generaal Du m ourier zich genoodzaakt zag zijn opzet, om de landing, die hij voor­genomen en gereed gestaan had op het eiland van Dordrecht te volvoeren, te laten varen. Na nog veel te hebben gedaan tot afwering van den naderenden ondergang des vaderlands, moest ook van K i n s b erg en voor de omstandigheden bukken. Hij had zijn vorst den Neder­landschen bodem zien verlaten en zijne laatste beschikking was geweest over bet gewapende geleide dat dozen vergezellen zou, doch dat door latere bevelen geen plaats had. Met bet ver­trek van den prins admiraal-generaal was bet opperbevel daad­werkelijk in zijne handen, en het was daarvan dat hij op den 29sten Januarij 1795 bij de algemeene staten ontslagen verzocht te worden, welk verzoek hij den 9den Februarij daar­aanvolgende, ofschoon even vruchteloos, herhaalde. Weldra werd het verder aandringen op dit ontslag onnoodig, daar hij, op den 14den van laatstgenoemde maand op last van de pro­visionele representanten van Holland, in zijne woning te Am­sterdam gevat en naar de gevangenis gevoerd werd, waaruit hij echter, zonder dat men hem lets kon ten laste leggen, weder werd ontslagen. Drie dagen na dit gebeurde werd hij, met al de officieren van de Nederlandsche zeemagt, van zijne krijgsbe­diening ontzet en de gehecle marine van den staat ontbonden. V an K insb ergen bleef in het land. 1-let leed hem aan­gedaan werd nog verhoogd, door het op den 16den April 1795 plaatsgrijpende overlijden van zijne hem dierbare gade, Hester Hoof t, weduwe van George Clifford, schepen van Amsterdam, met wie hij den -23sten Julij 1786 in den echt was getreden en bij wie hij geene kinderen verwekte. Naauwelijks was de smart over dit verlies eenigzins gelenigd, of hij werd nit naam van bet Deensche bewind op nieuw aangezocht om zich aan het hoof! van deszelfs zeemagt te plaatsen. Hij liet zich daartoe overhalen, ten gevolge waar­van hij werd benoemd tot eerste vice-admiraal, met eene jaarwedde van 4000 daalders. vervulde die betrekking tot bet jaar 1806, toen verschillende redenen hem deden besluiten om zijn ontslag te verzoeken, hetwelk hem op de vereerendste wijze gegeven werd. In het vaderland terugge­keerd, zette hij zich weder te Elburg neder, waar hij zich sedert 1796 gevestigd had, en waar hij zijn plan om eene kadettenschool voor jonge zeeofficieren te helpen oprigten volvoerd had, doch welke school door de tijdsomstandigheden was te niet gegaan. Van zijne inwoning aldaar af, was hij er onophoudelijk werkzaam, met het vestigen eener inrigting van opvoeding en opleiding voor jongelieden uit den be­schaafden stand, waarvan de eerste grondslag in 1798 werd gelegd, welke inrigting, naar van Kinsbergen genoemd en nog bestaande, een groot deel van Naar bestaan en Karen bloei aan hem te danken heeft, en die steeds zijn edelen naam , als van een voorstander van nuttig onderwijs, in zegening zal doen blijven. Na de troonsbeklimming van Lode w ij k Napoleon, op den 27sten Julij 1806, werd van K i n s b e r g e n reeds op den 16den der volgende maand tot zijnen staatsraad en eerste kamerheer honorair benoemd. Den 16den December daaraan­volgende verkozen tot lid van de koninklijke orde der Unie, en den Vim Februarij 1807 tot grootkruis dier orde, werd bij den 15den Mei 1808 tot buitengewoon maarschalk der Bollandsche zeemagt aangesteld. Nog voor koning Lode w ij k afstand moest doen van zijnen troon, gaf hij aan v a n K ins b e r g e n een dubbel bewijs van zijne hooge achting voor zijne deugden en verdiensten, door hem in den adel­stand te verheffen, en hem den titel van graaf van Doggersbank te schenken. Ook keizer Napoleon wist zijne bekwaamheden te waar­deren, In 1811 benoemde hij van Kinsbergen tot sena­teur, na hem kort to voren tot graaf van het keizerrijk te hebben verklaard; ook schonk hij hem in het volgende jaar het groot­kruis van de keizerlijke ridderorde der Rennie. De aan zijnen titel van senateur verbondene jaarwedde verzocht van K i n s b e r-g e n dat mogt worden besteed tot een weldadig oogmerk, ten behoeve van de marine van zijn vaderland; en het antwoord dat N a p oleo n, over dat verzoek gebelgd, daarop gaf, hield de vraag in s of die trotsche Hollandsche zeeman hem tot uitdeeler zijner aalmoezen dacht te maken." Kon van Kinsberg en, na de verlossing van ons va­ derland zijn arm niet meer beschikbaar stellen aan den her­stelden vorst, hij liet nogtans Beene pogingen onbeproefd om die verlossing tot stand te brengen. Willem I beijverde zich om den waardigen grijsaard met eerbeu ijzingen te over­laden. Zoo zien wij hem in 1814 niede opgeroepen om zijne stem uit te brengen over de destijds ontworpene staatsregeiing, waaraan hij beantwoordde ; zoo werd hem den titel van lui­tenant-admiraal van 's lands zeemagt opzedragen en hij benoemd tot grootkruis der Militaire Willemsorde; zoo eindelijk werd hij erkend en toegelaten als lid van de ridderschap van Gel.. derland, in welke betrekking hij later werd gerekend te be­hooren tot den adelstaiid van het rijk, waarvan hem, aan het einde van 1816, de opene op perkament geschrevene adelbrief toekwam, en waarbij hem onder anderen het predikaat van j onkheer verleend werd. De laatste jaren zijns 'evens bragt van K in s b e r g e n , met eer en roem overladen, te Apeldoorn , in Gelderland, op eene buitenplaats Welgelegen genaamd, in werkzame rust door. Welk edelmoedig gebruik hij van de aanzienlijke middelen, waarmede hij bedeeld was, gemaakt heeft, kunnen onderscheidene gestichten en maatschappijen in ons vaderland getuigen, die van zijne zucht tot bevordering van al wat schoon, goed en edel is, treffende hlijken ontvingen. Die alien bier op te noemen achten wij onnoodig. Ook bij openbare rampen, zoo als die van Leiden in 1807, was het zijn grootste genoegen belangrijke sommen ter beschikking te stellen van ongelukkigen, en teat hij goeds heeft gedaan aan ontelbare armen en andere behoeftigen, dit is alleen Hem bekend, die hem op den 22sten. Mei 1819 door den dood aan een leven ontrukte, uitnemend voor de menschheid en steeds aan het vaderland, den vorst en bet yolk gewijd. Genoot van K in sbergen reeds bij zijn leven talrijke blijkeri van goedkeuring en waardering zijner daden en ver­diensten, ook door de benoeming van schier alle binnen- en vele buitenlandsche geleerde genootschappen en nuttige instel­lingen, na zijn dood heeft het niet aan pogingen ontbroken om zijn naam en deugden te vereeuwigen. De beste schrij. vers, redenaars en diehters, die hem reeds bij zijn leven be­wierookt hadden, ijverden om het zeerst om ook na zijn verscheiden hulde te brengen aan zijne onmiskenbare talenten. Zijn lijk werd op den 27sten Mei 1819, plegtig, maar volgens zijne begeerte, zonder praal, in de kerk tier Hervormde ge­meente te Apeldoorn ter aarde besteld. Het graf dat aldaar zijn gebeente bewaart, wordt aangewezen door een fraai maar eenvoudig gedenkteeken, met zijn borstbeeld in marmer ver­sierd . Het is vervaardigd door den kunstenaar Gabriel, aan wien des admiraals erfgenamen insgelijks opdroegen het ver­ceuwigen van deszelfs naam en gedachtenis door een nog voor­ treffelijker gedenkteeken, hetwelk in Junij 1821 in de Nieuwe kerk te Amsterdam werd opgerigt. Hetzelve vertoont de wel­gelijkende afbeelding van den beroemden man, levensgrootte, rustende op een sarcophage van fraai bastaard statuari-marmer, geplaatst in eene nis, bij wijze van grafkelder. Een opschrift in de Latijnsche taal vermeldt, behalve zijnen naam; de waars digheid en eenige eeretitels, door hem bekleed, en met welke hij begiftigd werd, aismede den dag van zijn overlijden en de plaats van zijn begraven. Maar duurzamer gedenkteeken dan van marmer en metaal werd aan v an K i n sbergen opgerigt door zijn vriend, wijlen den beroemden Maurits C or nelis van H all, toen deze, aan den avond van zijn leven, het ondernam, om v an Kin s-b erg e n's leven te beschrijven. Het is uit dat werk dat wij de hier vorenstaande levensschets van den grooten en edelen man getrokken hebben, en waarnaar wij verder verwijzen om v an K i n s b e r g e n in al zijne grootheid, goedheid en adel van ziel te leeren kennen. De afbeelding van v an Kin s-b erg e n ziet het licht op meer dan eene wijze. Ook het gedenkteeken in de Nieuwe kerk te Amsterdam hestaat in plaat. Onder zijne of beelding plaatste de dichter Mr. J. H inlOp en (overleden 1808) het volgende bijschrift : Aanschouw een ziel vol kracht, een' heldengee.t, Een arends-oog, dat in de toekomst leest! Aanschouw den man, als Ruyter wijs en groot, K in sberge n, vaak Gods arm in Neerlands flood, Mijn vaderland! uw' zoon, uw' roem weleer!. . . Aanschouw en bloos 1.. Gij zijt geen Neerlaud. meer! Ten slotte voegen wij hierbij eene opgave van de werken door van Kinsbergen zamengesteld en uitgegeven Orders en korte instruction voor den krijgsdienst ter Zee, Amst. (1761.) 8°. De Algeineene Scheepsdienst, zoowel op een Fregat als op een Schip van Linie, uitgegeven door C. A. Ver Huell, Amst• 1782. 8°. Zeemans Handboek, Amst. 1782. 8°. 2 deelen; 3de druk ald. 1809. 8°. Grondbeyinselen van de Zeetactiek, uitgegeven door C. A. V er Hu ell, Amst. 1784. 8°. met platen en plans; herdr. ald. 1797. 4°. Exercitie met het geschut, op het onder- en bovendek, als­ rnede met het handgeweer, Amst. 1781. 8° Consideration van importantie op de gewigtige Propositie, door de Heeren Gedeputeerden van de stad Leiden ter ver­gadering van Hun Ed. Gr. Mogenden op den 3lsten Julij 1782, Amst. 1782. 8°. Zeemans-Droomen over de noodzakelijkheid van een vast korps matrozen in dienst te houden, Amst. 1782. 8°. Vervolg op de Grondbeginselen der Zee-tactiek, Amst. (1791) 8°. De Beschrijving van den Archipel, tot nut van den krijo­man, den zeevarende en handeldrijvende, met eene nieuwe kaart van den Archipel, de Zee van Marmora en het kanaal van de Zwarte Zee, Amst. 1794. 8°. De praktikale Scheeps-Al Amst. 1797. 8°. Het groote generale dag- en nacht-seinboelc, Amst. 1797. gr. folio; laatste druk ald. 1808. "Welding voor den oorlog ter zee, uitgegeven door a 4. Mackay, 2de druk, Zutph. 1798. gr. 8°. Zie het reeds genoemde werk van Mr. M. C. van H a 1 1, het Leven en Karakter vav den Adrniraal Jhr. Jan Hendrik van Kins.. bergen (Amst. 1841. 8°.) met portret, waarin al de bronnen, tot de zamenstelling gebruikt, zijn opgenoemd, en Bijv.. tot den eersten druk van dit werk, met afbeelding van het gedenkteeken i n de Nieuwe Kerk te Amsterdam; van Kamp e n, Vaderl. Karakterk 1). II. bl. 732-736; de Jong, Naanit. van Boek ; Mu 1 le r, Cat . van Portr.; de Jong e, Gesch. van het Ned. Zenvez. D. V. bi 387­ 398, 440. 508, 555-5•2, D VI. St. I. hl. 4, 25, 51, 139-141, 308, 318, 330-351, 387, 453, 457-467, 472-503, D. VI. St. 2. bl. 583. KINSCHOT (Ammosius vAN). Het geslacht van Ki n-s c h of heeft deszelfs oorsprong uit H end r i k, Heer van Breda, Schoten, Bergen op Zoom enz., die in 1098 en 1100 vermeld wordt. Jan Van S c h o t e n, zoon van J a n, beer van Schoten, die omstreeks 1251 leefde, werd toegenaamd het /ant van Schoten, waarvan de naam van van K insc hot afkomstig is. De hiergenoemde A m b r o s i u s van Kinschot, zoon van Hendrik van Kinschot en van Barbara Waldauw, gezegd. Meldau w, was ridder en bekleedde de belangrijke betrekking van thesaurier van Mari a, koningin van Hon­ garije en gouvernante der Nederlanden, van het jaar 1553 tot 1563. Hij was gehuwd met Anna G e v aert s, dochter van H ubert Gevaerts en Margaretha de Cock van 0 p ij n e n, uit welk huwelijk negen kinderen gesproten zijn, waarvan er een volgt. Zie F e r w e r d a, Adelijk Wapenb. D. II. in de Genealogie van van Kinschot. KINSCHOT (HENDRIK VAN), zoon van den voorgaande, werd te Turnhout dtn 3lsten October 1541, geboren. Na zijne voorbereidende studien vertrok hij naar de akademie te Leuven, OM in de wijsbegeerte en regtsgeleerdheid te stu­deren. Ten einde zich in laatst.enoemde wetenschappen meer en meer te bekwamen, en te gelijker tijd zich ook de Fransche taal eigen te maken, vertoefde hij eenigen tijd te Parijs. Te Leuven teruggekeerd, werd hij den 30sten Augustus 1566 licentiaat in de regtsgeleerdheid, waarna hij zich onder de eiding van zijnen moederlijken oom, den beroemden Joha nes Gevartiu s, advokaat te Brussel, voor de praktijk be-k waam maakte. Hij oefende die vervolgens gedurende 40 jaren met roem uit, en werd als een orakel, door personen heinde en ver gekomen, geraadpleegd. Hij legde zich te­yens op de vorming van jongelieden tot de regtsgeleerdheid toe en bedankte herhaaldelijk, om redenen van gezondheid, voor de benoeming van raadsheer. Hij overleed te Brussel in September 1608 en werd in de St. Gudule kerk aldaar begraven. Hij was gehuwd met M a r g a re t ha Douglas, gezegd Sc o t t, dochter van Fran c o is D o u g 1 a s, heer van Bautershem enz. en van A n n a Bo s s c h a e r t, en verwekte bij haar vier kinderen; le F r a ago i s, die volgt; 2e A. m­br o s i u s en H end r ik, beiden geestelijken; 4e A n n a, ge­huwd met J e r Om e d e G a u 1 e, ricider, kanselier van Gelder­land, lid van den grooten mad te Mechelen, en gebeimraad des konings. V an K i n s c h o t was een bekwaam regtsgeleerde, die ver­scheidene tractaten over regtsgeleerde onderwerpen heat nagelaten, die het licht zien onder den titel van : Responsa, sive Consilia Juris. Item de Rescriptis gratiae, a supremo Senatu Brabantiae nomine Ducis concedi solitis, tractatus septern, etc. Lov.. 1633. fol. (Met eene opdragt van den bezorger Valerius Andreas.) Zie Foppens, Bibl. Belg. p. 452; F e r w e r d a, Adel. lrapenb. D. II. in de genealogic van van K i n a e hot ; P a q u o t, Memoir. T. I. p. 400. KINSCHOT (FRANcom VAN), door sommigen F r a n c o i s 11 en r i genaamd, was de zoon van den voorgaande, ridder, heer van Rivere, Wikette, enz., werd te Brussel den 1sten Mei 1579 of 1580 geboren. Lich op de regtsgeleerdheid toegelegd hebbende, werd hij raadsheer in den koninklijken raad en griffier van de domeinen en financièn van den koning. In 1649 werd hij kanselier en zegelbewaarder van Brabant, en overleed den 3den Mei 1654, wordende in de St. G udule kerk te Brussel begraven. Hij was gehuwd met M a r g a-r e t h a Bo o t e , vrouwe van Clercamp en verwekte bij haar 4 kinderen. Hij vermeerderde het werk van zijnen vader en gaf het uit onder den titel van : Henrici Kinschoti J. C. Responsa, sive Consilia Anis. Ad Ordcern adjiciuntur ejusden Tractatus septem de Rescriptis gratiae in supremo Brabantiae senate nomine Duds concedi *otitis. Otnnia iterata hac editions emendatiora et auctiora: Responsis Patris filiique separatis etc. Brux. 1653. fol. Zijne afbeelding, door P ieter de Jode in folio gesneden, ziet het licht. Zie F o p p e n s Bibl. Belg. p. 295; Ferwerda, Wapenb. D. II. in de genealogic , van v an Kin* c il o Faq u o t, Mimoires, T. I, p 401. KINSCHOT (CASPAR VAN), zoon van Zeger van K i o t en van diens eerste vrouw J o s i n a Ro el o fs, werd geboren den 15den October 1552. In zijne jeugd voor de regtswetenschap opgeleid, begaf hij zich naar eene hoogeschool in Duitschland. De komst .van Alva hier te lande, en de last dat jongelingen, in den vreemde studerende, binnen een zeker tijdsverl oop naar het vaderl and rnoesten terugkeeren op straffe van verbeurte van goed, waren oorzaak dat hij zijne buitenlands aangevangen studidn moest opgeven. Zijne ouders vertrouwden toen zijne verdere opleiding aan zijnen neef, den reeds genoemden H e n d r i k van Kinschot toe. Hij was later raadsheer in het Hof van Brabant, rand en the­saurier-generaal van prins M a u r i t s. Hij overleed in 1620, huwde in 1578 met J u s tin a P 01, en in 1603 met Maria de Chantraines, gezegd van Broucqsaulx. De vermaarde Hugo de Groot vereerde dit laatste huwelijk met een uitvoerig Latijnsch bruiloftsdicht. Bij de eerste vrouw verwekte hij drie zonen : 1 Nicolaas die volgt; 2 C a s pa r, raad in het Hof van Holland, Zeeland en West. friesland, gehuwd met Cath arina S w eerts de Weert, van wien een zoon mede volgt ; 3 Louis of Lode w ij k van Kinschot, auditeur van de rekenkamer van Holland, gehuwd, eerst met Maria de Jong e, daarna met C a t h a­rina Hesselt van Dinter, (1) wiens zoon Caspar mede volgt, benevens 4 dochters, Mari a, Amelia, Justina en Maria. Zie Grotii Pamata, (Lugd. Bat. 1617. so.) p. 135-144; v an Leeuwen, Bat. Illastr, p. 1477; Ferwerda, Adelijk Wapenb. in de genealogic van v a n K i n s c hot, 1 6e generatie; Kron. van het Hist. gen. te Utr. D. VI. bl. 4, D. VIII. bl. 42; uit familie-berigten aangevuld. KINSCHOT (NicoLAAs VAN), zoon van den voorgaande en van diens eerste vrouw J u s ti n e P ij 11, werd geboren te Delft den 29sten Maart 1584. Naauwelijks zestien jaren oud, deed hij te Leiden in het openbaar eene Latijnsche redevoering over de heldendaden van prins Maurits. Dezelve zag het licht onder den titel van : Oratio Panegyrica qua generatim fortissimi principis Ma u­riti, principis auriaci, comitis Nassavii etc. Marchionis Verge et Vlissingae etc. laudes speciatim vero conflictus prope Neck­porturn pertractatur. Recitata publice in iithenaeo Lugdunensis (1)Caspar B aria ens vervaardigde eenen latijusch en lijkzang op den dood van Mar i a de J o n g e en eenen bruiloftszang op het tweede hnwelijk van van Kinseho t. Zie zijne Poemata (Amst. 1655. kJ. 8°• p. 479, 487. Er komt van eenen Ludo vievs It K i sehot e'en Latijnsch godicht voor voor het werk getiteld Bergen op den Zoo). belegkeri. . . en ontlegheri, meermalen door ons aan­ g ehaald. Batavo a Nikolao Kinscho to , Delphio 9 Septetnbris Anno 1600, Hagae-Comitis 1600. 4°. Voor de opdragt van deze oratie werd hem, bij resolutie van de staten, in dato 25 Maart 1600, vereerd eene medaille ter waarde van 36 gul,:ens. Vooral is die oratie belangrijk om de uitvoerige lijst van bevelhebbers in de beide legers, die in den slag bij Nieuwpoort tegenwoordig waren. H u g o de G r o o t vereerde van Kinschot 's arbeid met een Latijnsch epigramma en schonk den schrij ver zijne vriendschap. Van Kin s c h o t volgde de G r o o t als fiscaal van Holland op en deed als zoodanig den 13den Februarij 1614 den eed. Hij verwierf den lof van gematigdheid door eene bescheidene behandeling van de gevangene Remonstrantsche predikanten, welke hij in last had naar Loevestein to geleiden. Hij was de laatste procureur-generaal, die de civiele zaken der grafe­lijkheid bij de crimineele bediende. In 1638 deed hij afstand van zijn ambt. In de Hollandsche Consultation vind. men, D. IV. bl. 569 en D. VI. hi. 388 en 633, adviezen van hem. In laatstgenoemd jaar tot pensionaris van zijne geboorteplaats gekozen, verscheen hij vervolgens ter dagvaart, nam hij afwe­zigheid van den raadpensionaris Cats dit gewigtig ambt waar, en hield zijn roem staande tot aan zijn dood, die in October 1660 plaats had. Van Kinschot was gehuwd eerst aan Clara Hesselt van Dinter, dochter van Andreas Hesselt v an Din­t e r , raad in het hof van Brabant, bij wie hij drie kinderen verwekte, daarna aan A g a t h a de Jonge, dochter van Bo­nifaci us de J o n g e, beer van Oosterland , en van M a g­dalena S ta venisse, die hem zes kinderen schonk. Zie S w e e r t i u s, Ath. Belg. p. 578; G r o tii , Poemata (Lugd. Bat 1617. 80.) p. 321, 323; v a n Bleyswijek, Be:s.chrijv. van .Delft, bl. 836; Brandt, list. der Reform. D. IV. hi. 1093-1095; F e r w e r d a, didet. ifapenb. in de Genealogie van van Kinse hot 17de genera,tie ; van NV ij a , Bijv. op de Fader/. Hist. van W a g e­n aar , D. XII. bl. 54, 55, Seheitema, Staatk. Nederl.; Vreede, de Hooge Raad van Boil enz. in Jaarb voor de Regterl, Magi in Ne­derl. 1839. bl. 49; nit familie-berigten aangevuld. KINSCHOT (ROELAND VAN), zoon van Caspar van Ki n-s c h o t, raad in het Hof van Holland, Zeeland en West Fries-land, en van Catharina Sweerts de Weert, kleinzoon van Caspar van Kin se hot, raad en thesaurier-generaal van prins Ma urit s, en neef van den voorgaande, werd den 16den November 1621 geboren, was eerst lid van den raad en leen­hove van Brabant en sedert den 3 isten Maart 1673 raadsheer in den hoogen raad van Holland , Zeeland en West-Friesland. In 1691 stond hij de eerste op het drietal voor de keute tot president in den hoogen raad. Hij overleed den 20stel Fe­ bruarij -1701 en werd in de groote kerk te Hage begraven. Hij was gehuwd met Catharina van der Hoolck en ver­ wekte 5 kinderen, waaronder Caspar van Kinschot, raads­ heer in het Hof van Brabant en daarna in dat van Holland, Zeeland en Westfriesland, en gehuwd met Theodora C a t h a­ rina van Leyden van Leeuwen, bij welke hij verwekte een zoon, R o elan d, die mede volgt ; 2 G ij s b e r t van K i n s c h o t, burgemeester van 's Gravenhage ; 3 Jan Louis van Kin sch ot, schepen te Alkmaar. In de Deliciae Poeticae van L. van S ant en komen van Roel and van Kinschot twee Latijnsche gedichten voor : het eene met het jaartal 1667, het andere met dat van 1672. Of de vervaardiger dezelfde is als bovcngenoemde, durven wij niet beslissen. Zie Casp Kinschotii, Panzata, p. 59; Ferwerda, Adelijk Wapenb. in do Genealogie van v an Ki nseho t, 18de generatie;T i m a r e t e n, 7erz. van Gedenkstukk D. II. bl 108 ; V r e e d e, Perk. over den Hoogen Raad van Soil enz. in Jaarb. voor de Regterl. Magi, • 839. bl. 47 ; Kron. van het Hist. gen. le Ult.., D. II. bl. 366, D. IV. bl. 212, D. V. bi. 56 ; Biograph. univers. T. X. p. 299. KINSCHOT (CASPAR VAN), zoon van Louis of Lodew ij k van Kinsch o t, en van diens eerste vrou w Maria d e Jonge, kleinzoon van Caspar van Kin s c h o t voornoemd, en neef van den voorgaande, werd te 's line den 29sten No­vember 1622 geboren. Hij legde zich vroegtijdig met goed gevolg op de beoefening der fraaije letteren toe, voornamelijk op de Latijnsche dichtkunde, waarin hij weldra buitengewone vorderingen maakte. Zich op de regtsgeleerdheid toeleggende, Meld hij zich voornamelijk te Utrecht, en wel in 1638 en 1639, op. In 1640 beyond hij zich te Leiden, hield er zich ook een gedeelte van het volgende jaar op, en bezocht ook Zeeland, van waar hij in 1642 op het einde van den zomer, te 's Gravenhage terugkeerde, In 1643 was hij nog eens te Leiden en den 20sten September to 's Gravenhage. Van daar vertrok hij naar Zwitserland (1644) en vervolgens naar Frank­rijk (1645) waar hij waarschijnlijk te Orleans, den doctoralen graad in de regten verwierf. In 1646 werd hij gekozen tot het gevolg van het Neder­landsche gezantschap, dat naar Munster werd afgezonden om over den vrede te handelen. Uit eene toen door hem gevoerde briefwisseling met sommige zijner bloedverwanten, die ten deele nog onder de familie-papieren bewaard wordt, blijkt dat, then de hertogin de L o n g u e v i l e met groote statie hare in trede deed binnen Munster, aan den jeugdigen van Ki u­schot de eervolle onderscheiding was opgedragen om de echt­genoote van den Franschen gezant, namens den Nederlandschen ambassadeur, to begroeten, en deze omstandigheid versterkt het vermoeden van den schrijver van Hollands Roem, dat v a n 13 Kinschot bij de onderhandelingen niet geheel werkeloos zal gebleven zijn. Gedurende zijn verblijf te Munster had hij zich de gene­genheid van vele aanzienlijke lieden verworven, zoo als onder anderen van den vermaarden kardinaal F a b i o C big i , na­derhand pans Alexand er VII , die hem, niettegenstande het verschil in godsdienst en leeftijd, zijne vriendschap schonk, hetgeen, naar de bekrompen denkwijze van die tijden, den kardinaal door zijne geloofsgenooten zeer euvel werd geduid. Te 's Hage in het begin van 1649 teruggekeerd, zette hij zijne studien voort en bleef met de geleerden van zijnen tijd gemeenzamen omgang houden doch hij mogt de vruchten van den vrede, welke hij had zien sluiten, en zoo heerlijk in weer dan e6n gedicht bezongen had, niet zien plukken. De teering overviel hem en sleepte hem in het laatst van De­cember 1649, of in het begin van Januarij 1650 ten grave. Dat hij niet in Januarij 1649 kan gestorven zijn, zooals men zou opmaken uit hetgeen op bladz. 14 voor zijne Poemata staat geschreven, bewijst de dagteekening van zijn uitersten wit in het laatst der maand December 1649. Hij stierf on­gehuwd. Zijne of beelding, fraai gegraveerd, is voor zijne Poêmata geplaatst, met dit bijschrift : Talis erat raptus viridi Kin scho tins aevo Pectore qui Musas, Charites circumtulit ore. Het geschilderd portret, waarnaar die gravure gemaakt is, is door ter Borch vervaardigd, en wordt bij de familie be­waard. Er bestaat nog eene andere gravure door Holla r. De gedichten van v an K in schot zijn door Jacobus G r o-no v i u s uitgegeven onder den titel : Casparis Kinschotii Podmata in Libros IV digestaguorum Primus Sacra et Pia; secundus Elegias et Eclogas; tertius lies fiestas; quartus Miscellanea continet. Omnia ex chiro­graph° auctoris diligenter inspecto examinatoque edita, Hagae-Comitis, 1685. kl. 8°. Eenstemmig is de lof door bevoegde kunstregters aan v an K i n s c h o t's Latijnsche muze toegezwaaid. Mannen als N colaas Heinsius, Janus Secundus, J acobus Gro, novius, en van later tijd, Hoeufft, Peerlk amp, Col­1 o t d'E s c u r y, roemen als om strijd de voortreffelijkheid zijner gedichten. De nederigheid van den dichter was zoo groot, dat hij zijne gedichten wenschte to verbranden; daar er echter reeds te velen in omloop waren, zoo gaf hij het aan G r o n o v i u s over, om daaruit eene keuze te doen. Deze heeft zich van de hem opgelegde taak voortreffelijk ge­kweten, en wij danken hem voor den bundel gedichten van den edelen, veel belovenden van Kinscho t, van wien naar bestaan hebben, die onder anderen in 1603 eenige triunif­bogen en eerepoorten in het koper gesneden heeft. Ook de kaarten van Camden 's Britania, 1607, zijn door hem ge­graveerd. Hij wordt daarop William genoemd. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsek.; Kramm, Leo. en Werk. der Kunstseh. KISPENNINGIUS (HENRIcus) geboren te Venlo, was kanonik en pastoor in Kleef. Hij schreef : De meditatione mortis et variis, eos qui mor tem lentam, su. bitam, vel violentam obeunt, consolandi modis, libri V I , Colon. 1573 ; Antv. 1584. Frecationes Christianae et admonitiones ad pie vivendum, ex Sacra Scriptura, et sanct. patribus, Colon. 1581. Libellus, cui titulus , Aquae vitae de fontibus Salvatoris , hoc est, Doctrina Euangelica de meditatione mortis, Antv. 1584. Zie Sweertias, Ath. Belg. p. 332. KISSELIUS (RACHEL) plaatste een lofgedicht voor de Ge­dichten van It. A rends J r. Amst. 1757. Zie H e r i n g a, in den „engem. Konst- en Letterb. 1848. D. I. bi. 180. KISSELIUS (ANToNius), zoon van Johannes Hen ri c u s Kisselius, geneesheer, en Helena van der Steng, werd in 1690 te Zaandam geboren en tot het predikambt opgeleid. Hij studeerde vier jaren te Leiden, inwonende en dogmatisch onderwijs ontvangende bij Jasper den H a r tog, Luthersch predikant aldaar, en werd in 1716 tot de predikdienst toege­laten. Na nog eenigen tijd de beroemde Duitsche hoogeschool te Giessen bezocht te hebben, keerde hij in het vaderland terug, bedankte voor een beroep bij de Luthersche gemeente te Delft, in 1720, doch werd nog in hetzelfde jaar bij die gemeente te Purmerende beroepen, van waar hij in 1723 naar Dordrecht vertrok, waar hij in Julij beroepen was. Hier verkondigde hij gedurende 35 jaren het Evangelie, en bedankte voor aan­zoeken van de gemeenten te Haarlem en te Amsterdam om op het beroep aldaar te komen prediken. Hij overleed te Dordrecht den 1 9den December 1758, en was gehuwd in 1723 met Anna Debora Akeshoog, welke hij met drie zonen en drie dochters naliet. K is selius was een geleerd man, die in het Latijn en in het Nederduitsch over belangrijke onderwerpen geschreven heeft. Volgens den heer Glasius beijverde hij zich om in zijne godsdienstige schriften en aan zijn onderwijs eene praktikale rigting te geven. Zijne prediking was eenvoudig, maar daarom van den wansmaak dier tijden, om ongepaste beeldspraak te gebruiken en te vergeestelijken, niet vrij. Daarvan kan getui • gen zijne rede gehouden bij de inwijding van bet kerkorgel te Dordrecht, waarvan in het tweede alhier aangehaalde werk eene proeve te vinden is. Hij schreef en gaf uit de volgende werken : De aandachtige en biddende Christen, dagelijks met Godt bezig , door aandachtige en geestrijke bedenkingen : Als ook gemoedopwekkende zielszuchten op iederen dag der weeke. In het Nederduitsch aan het licht gebracht, Dordr. 1734. 8°. Heilig gebruik der Orgelen, Dordr. 8°. Lof en dankrede over Ps. 147 vs. 12, ter inwijding van het orgel, Dordr. 1734. 4°. Kort begrip der zuijvere waarheid tot ongeveinsde godzalig­heid, of de kleine Catechismus van Lutherus, door vragen en antwoorden opgehelderd en ter heilzaam gebruik en dierbaar vertroosting in leven en sterven toegepast, Amst. 1747. 8°. Korte en beknopte verhandeling over de werkingen des Sa­thans, Dordr. 1751. 8°. Behalve doze werken liet hij nog eenige, deals in de La­tijnsche taal gestelde geschriften na, die door Ds. Schotel worden opgegeven. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. 1). I. St. I, IV; Schotel, Kerk. Dordr. 1). II. bl. 225 —229 ; Schultz Ja­cobi en Domela N i e u w e n h u i s, Bijdr. tot de geschied. der Kath. kerk in de Nederl. St. II. bl. 29, St. V. bl. 77, St. VII. bl, 70; Glasius, Godgel. Nederl. KISSELIUS (JoHANNEs), kleinzoon van den voorgaande, geboren in 1778 te Dordrecht en aldaar in 1850 overleden. Als verdienstelijk dichter deed hij zich kennen, behalve door eenige bier en daar verspreide gedichten, door zijne Treurzangen, Haarl. 1806. 8°. Lijkhulde aan Ewaldus Ki s t, in de Hulde aan de na­gedachtenis van E. K i s t, toegewijd in het genootschap Di­versa sed una, Dordr. 1823. 8°. .De dood van Socrates, naar Lamar tine, Leeuw. 1828. 12°. Feestzang bij de Feestviering van het 25jarig bestaan des Genootschaps Diversa sed una, Dordr. 1841. 8°. Hij leverde de volgende tooneelspelen : De Blanke en Zwarte, tooneelspel ?mar het Fransch, Amst. 1798. 8°. Eleonora van Bosalba, of de Puinhopen van Paluzzi, too­ neelspel naar het Fransch, Amst. 1799. 8°. Selicour, treurspel, Amst. 1799. 8°. Candor of de Graf kelder in het Bosch, tooneelspel, Dordr. 1801. 8°. Zie d e Jon g , Nam& van Boek.; Cat. van de Bibl. der Meat­schappij van Ned. Letterk. lc Leid. D. I. b. bl. 125, D. II, bl- 212) 229, 2de Bijvoegs. bl 30. Door juiste maatregelen wist hij zich in die positie krachtig te handhaven, zoodat de Franschen aanstalten maakten om eene loopgraaf tegen het dorp te openen, dat zij middelerwijl hevig beschoten en waartegen de bezetting trachtte niets schuldig te blijven. Gebrek aan krijgsvoorraad noodzaakte eindelijk v a n Kinschot bedacht te zijn op middelen tot ontruiming der plaats, waaruit hij zich in den avond van den 10den Julij in stilte en met orde terugtrok langs de Scheldedijk naar Bergen op Zoom, met zich voerende het geschut en de bagaadje. Te Bergen op Zoom betuigde hem de prins van Oranje, die zich toen daar beyond, hoogstdeszelfs tevredenheid over de beschik­kingen, die hij tot de uitvoering van zijnen terugtogt geno­men had. Na de overgave van Bergen op Zoom, werd van K i n s c h o t gevangen genomen, en deelde alzoo in het lot van velen die na de overompeling der vesting de hun toevertrouwde post niet hadden willen verlaten. Door de vermoeijenissen die hij had doorgestaan en de inspanning die hij bij de krijgsgebeurte­nissen had aan den dag gelegd, was zijne gezondheid zeer geschokt. In October had de maarschalk Löwenthall hem veroorloofd om naar 's Gravenhage te gaan, van waar hij naar Brussel terugkeerde bij zijn broeder Jan Ant honi voomoemd, die destijds resident van het Nederlandsch gou­vernement te Brussel was. Hij hekwam echter zijne vorige •gezondheid niet terug, maar overleed te Brussel den 10den November 1747. Zijn lijk is te Delft in het familiegraf bij­gezet. Hij huwde den 23sten Junij 1737 met Wilhelmine Lo u ise H es selt van Dinter, geboren den Eden October 1716, dochter van mr. Mathias A n d r e a s, burgemeester van Maastricht, en van Ja q ueline H enriëtt e Mar tin i. Zij verwekten 6 kinderen. Zie F e r w e r d a, ..eldeNk lPapenb. in de Genealogie van van Sinseho t, 20ste generatie; B o ssc ha, Neerl. Held. le land, D. II. bl. 614, Bijv. en Verb. bl. 31 32; uit familieberigten aan­gevuld. KINSCHOT (GUNTHER JAN VAN), kleinzoon van den voor­gaande, werd omstreeks het jaar 1784 geboren. Mede tot de krijgsdienst opgeleid, klom hij op tot den rang van majoor en voerde in 1831 het bevel over het 2de battaillon der 3de afdeeling mobiele schutterij van Zuid- Holland, in garnizoen te Bergen op Zoom. Met dit bataillon was hij ingedeeld bij de marschkolonae die onder de bevelen van den majoor de Bosson eene demonstratie deed tegen de Belgen, die zich nabij Capellen hadden vereenigd, doch welke door gebrek aan waak­zaamheid ongunstig uitviel. Van K in schot werd bij die gelegenheid zwaar gewond door een geweerkogel in de regter dij, en door den vijand gevangen genomen. Ilij genoot echter de voldoening dat de koning hem voor betoonde cooed be­giftigde met het ridderkruis der Militaire Willems-orde 4de klasse. Later werd hij luitenant-kolonel en militie-commissa­ris te Groningen, waar hij den 7den Februarij 1844 overleed. Zie Boss ch a Negri. held. te land, D. III. bl. 695, nit familie­berigten aangevuld. KINT (DIRK), geboren te 's Gravenhage den 6dell December 1676 of 1678, was boterkooper en schilder uit liefhebberij. Hij kreeg onderwijs in de kunst eerst van Daniel H a a r i n g, daarna van Constant ij n Net s c h er en vervaardigde histo­rische onderwerpen en beelden, vooral in zijn huis door hem in het Achterom in zijne geboorteplaats bewoond. Jaren lang was hij deken en hoofdman der schilderkamer en bestuurder der academie en overleed den isten September 1756. Zijne afbeelding ziet het licht. Zie van Eynden en van der Willigen, Gesehied. der Va­dent. Sehilderk., D. IL bl. 11; I m m e r z e e 1, Lev. en ?Perk. der Kunstsch, Kramm, Lev. en Werk. der Kunst8eh.; Muller, Cat. van Portreit. KINT (JAN DIRKSZOON), misschien een zoon van den voor­gaande, zich noemende lidmaat der gereformeerde kerk, schreef : De Leer der Dordsche Kerkvaderen, Beleden en verdedigd tegen de zaken van half- en heel- Pelagiaansch gezinde Chris­tenen, dichtkundig voorgesteld, 's Hage 1772. 4°. Zie van der A a, Nieuto Woordenb. van Ned, Diehl.; Cat. van de Bib. der Maatsch. van Nederl. Leterk. le Leid. D. I. bl. 264. KINTS (PIETER) , was een houtgraveur, die van 1610 tot 1620 bloeide. Hij vervaardigde onderscheiden houtsneden in de manier van lugtige schetsen met de pen. Ook heeft men onder ander van hem het Bezoek van de H. Maagd bij Elisabeth, waarvan de hoofden vol uitdrukkig en de figuren goed geteekend zijn. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunsligeh. KIP (JAN) was een Hollandsch plaatsnijder, omstreeks 1652 geboren en in 1722 overleden in Engeland, waar hij na 1685 gevestigd was. Hij heeft een groot aantal gezigten van steden, paleizen en buitenplaatsen gegraveerd, en ook prenten geteekend voor boekwerken hier te lande uitgegeven. Verder wordt er van hem vermeld : Gezigt van het inwendige eener Deensche kerk in Engeland. Gezigt op de clad Amsterdam. Dit laatste, 6 bladen druks groot, in 1685 opgedragen aan de burgemeesters der stad Amsterdam. Nova delineatio Hagae comitis, met lofverzen van P. V e r­hoek, 5 heele en 7 halve bladen in folio, 1686. Er moet, volgens Immerzeel ook een Willem Kip waarheid getuigd wordt dat hij de muzen in het harte droeg, en dat de liefde hem op de lippen zweefde." Van van K ins c h o t kwam ook nog afzonderlijk uit : Panegyris in laudem celeberrimae Roterodamensiun urbis, Rott. 1638. Zie N i c. H eins i i, Pawed. p 7, 54, 88, 166; Fop pens, Bibl. Belg. p. 329; P a q u o t, 2116moires, T. I. p. 401-403; Ferwe r d a, Adelijk Wapenb. in de genealogie van v a n Ki nscho t, 18e gene­ratie; van Kamp e n, Geschied. der Ned. Letter. en Wetensch. D. III. bl. 97-99; Ho euff t, Parma. Latin. Belg. p. 181-183; Peerlkamp, de Poetic. Lai, Yederl. p. 351-356; C o 11 o t d'Es­c u r y, Holt. Rom D. II. bl. 85, 86, Janis bl. 221, 226, 236; Mull e r, Cat. van Portr.; uit familie-berigten aangevuld. KINSCHOT (ROELAND VAN), beer van Nieuwerkerk, zoon van C as per van Kinschot, raadsheer in het Hof van Holland, Zeeland en Westfriesland, en van T h e o d or a C a­tharina van Leyden van Leeuwen, was geboren den 20sten Januarij 1687. Voor de krijgsdienst bestemd, werd hij, na het doorloopen der minders rangen, achtereenvolgens den 24sten Julij 1711 kapitein bij de infanterie van den staat, den 15den April 1714 kommandeur der stad Heusden, den 11den Julij 1727 majoor, den 16den September 1729 luitenant­kolonel, den 18den September 1733 kolonel der garde, den isten Januarij 1742 generaal-majoor en den 16den Mei 1747 luitenant•generaal. De tijd van zijn overlijden is ons niet be­kend. Hij was gehuwd met Elisabeth van Kinschot en verwekte bij haar vijf kinderen. Zie O u d e n h o v en, Besehrijv. der stad Heusden, bl. 213; F e r­werda, Adelijk Wapenboek, in de Genealogie van v an Kinscho t, 2Oste generatie ; uit medegedeelde berigten aangevuld. KINSCHOT (GASPAR RUDOLPH VAN), zoon van G as par v a n K ins ch o t, gecommitteerde in de staten van Holland en West­friesland en burgemeester van Delft, en van Cat h a r i n a Cornelia van Kinscho t, werd geboren te Delft, den 26stea October 1704, was secretaris van zijne geboorteplaats, benevens baljuw, dijkgraaf en schout der stad Oudewater, hoofd-ingeland van Delfland, en directeur van de West-Indische Compagnie ter kamer van de Maze. Hij overleed te Delft den 7den Mei 1748, werd in de Oude kerk aldaar begraven, en huwde den 20sten Mei 1725 met C a th a r ina Maria D e-d e 1, geboren den nden Junij 1705, dochter van Ph ilip s D e d el , raad en schepen van Delft en van . Cat h a r i n a Me e r ma n. Zij overleed, zonder kinderen, den 7den April 1772. Als beoefenaar der Nederlandsche geschiedenis, oudheden en plaatsbeschrijving deed hij zich kennen door zijn werk : Beschrijving der stad Oudewater : waarin aangetoont word der telver herkomst uit het Utrechtsche Bisdom, overgang toS 3* de graaflijkheid van Holland en haare gemaakte onafscheid;. baarheid van dezelve, enz. Delft 1747. 40. met platen. Eene opdracht van dit werk in verzen doet ons geene hooge gedachten van van K i n s c h o t's muze koesteren. De uitgever van J. van 0 u d e n h o v e n's Beschrijvinge der stadt Heusden, droeg in 1743 aan van Kinschot dit werk op, uit welke opdragt blijkt dat door dezen belangrijke bouwstoffen daarvoor geleverd zijn. Lie Timareten, Verz. van Gedenkst., D.I.b1.54; Ferwerda, .ddelijk lFapenb. in de Genealogie van van Kin s c h o t , 20ste genera. tie ; van der A a , Nieuw hvoordenb. van Red. Dicht. KINSCHOT (JAN ANTHONI VAN), broeder van den voor­gaande, geboren den 11 den Julij 1708, was commissaris-gene­raal der convoyen en licenten van de admiraliteit van de Maas, van den 2lsten October 1733 tot den 31st9 December 1740, vervolgens resident van de staten aan het hof te Brus­sel en ontvanger-generaal in Vlaanderen, daarna in 1751 resi­dent bij den bisschop en prins van Luik, eindelijk ontvanger der convoyen en licenten te Rotterdam. In P o o t's Gedichten (Delft 1747. D. III. bl. 167) vindt men van hem een lijk­dicht op dezen, dat niet van verdiensten ontbloot is. Zie F e r w e r d a, Adelijk Wapenb., in de Genealogie van v an Kin sch ot , 20ste generatie ; van W ij n , Bijv, en .deem. op W a-g e n a a r, D. XX. bl. 114 ; tl e r in ga, in den Algem. Konst-en Letterb. 1841. D. I. bl. 180. KINSCHOT (ROELAND VAN), broeder van de voorgaanden, werd te Delft den 27sten Junij 1712 geboren. Op jeugdigen leeftijd in de krijgsdienst gegaan, doorliep hij met veel lof de mindere rangen, en werd reeds den 14den September 1742 tot kolonel bevorderd over het regiment van wijlen den kolonel D o y s. In den spoedig daarop gevolgden oorlog der republiek tegen Frankrijk, waarvan bet beleg en de overrompeling van Bergen op Zoom in 1747 eene der voornaamste krijgsgebeurtenissen was, werd aan den jeugdigen kolonel van K in s c h o t de gelegen­ heid geschonken om zich waardiglijk te onderscheiden. In de maand Julij 1747 vertrok hij met een detachement infanterie, sterk 500 man en zamengetrokken uit verschillende regimenten in Zuid-Beveland. Op den 8sten Julij 1747 ontscheepte hij zijne troepen in de nabijheid van bet dorp Zandvliet, op het tijpstip dat de voorhoede van een Fransch leger onder de maarschalk Löwent hall die plants was genaderd. Al het gewigt bevroedende om den vijand den toegang tot Bergen op Zoom te betwisten of ten minste hem in den op­ marsch derwaarts zoolang mogelijk op to houden, aarzelde hij niet om zich met zijne betrekkelijk geringe krijgsmagt in het versterkte Zandvliet te werpen. Te midden van vele andere betrekkingen, zoo als die van lid van het klassikaal bestuur, van het provinciaal kerkbestuur, somtijds van de synode, als mede -directeur van het Haagsche Genootschap ter verdediging van de , christelijke godsdienst, als lid van de letterkundige genootschappen Prodesse conamur te Arnhem, Diversa sed una te Dordrecht en van de maat­schappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden, wist K i s t nog de tijd te vinden tot de zamenstelling van talrijke ge­schriften, waardoor hij niet alleen voor zijne tijdgenooten tot uitgebreid nut en zegen was, maar waardoor zijn naam en zijne verdiensten tot aan het verste nageslacht steeds met eerbied zullen worden herdacht. Van die geschriften laten wij bier de lijst volgen : Redevoering over het belang, dat wij bij de bescliaving van ons verstand hebben, ter inwijding van het genootschap Prodesse Conamur, Arnh. 1792. Aanmerkingen over de stelling van den Heidelbergschen Ka­techismus: Wij zijn van nature geneigd God en onzen naasten te haten, Amst. 1796. gr. 8°. 2 stukk, meermalen herdrukt. Brieven aan Aristus over de Eeuw der Rede, Dordr. 1798. gr. 8°. Leerredenen over Gods deugden, Dordr. 1798. gr. 8°, 2 deelen; herdr. Amst. 1803. 8°. 2 deelen. De hoofd-inhoud van de zedeleer des christendoms, in leer­redenen, Dordr. 1800. gr. 8°. 2 deelen. Leerredenen over mrschillende onderwerpen, Dordr. 1811­1819. gr. 8°. 5 deelen. Beoefeningsleer, of de kennis der middelen, (ma getroost en heilig to !even, Dordr. 1809. gr. 8°. 2 deelen, 4 stukken. Vfyf leerredenen over het geweten, Dordr. 1810. gr. 8°. Ruth, in vier leerredenen, Dordr. 1811. gr. 8°. Het veranderd gelaat des aardrijks, of de lente van het jaar 1814, in twee leerredenen, Dordr. 1814. gr. 8°. .Het ongunstig onthaal des Heilands in de wereld, van des­zelfs aandoenelijke zijde beschouwd, in leerredenen, Dordr. 1815. 80. Beknopte beoefeningsleer ten dienste van minvermogenden, Dordr. 1815. gr. en kl. 8°. Verhandelingen en redevoeringen over verschillende onder­werpen uit het vak der fraaije letteren en der zedekunde, Dordr. 1816. gr. 80. Leerredenen van E. Kist en anderen, Dordr. 1817. gr. 8°. Lofrede op P. van Brawn, Dordr. 1818. gr. 80. Redevoering over de invoering van het christendom in ons vaderland, enz. Dordr. 1819. gr. 8°. (Met A. van B e m m e l e n) Kerkelijke redevoeringen, tot opening en sluiting van het algemeen synode der Hervormde kerk in het koningrijk der Nederlanden, den 4den Julij 1821„, D ordr. 1821. gr. 8°. Laatsie leerredenen over verschillende onderwerpen, met eenige bijzonderheden van deszelfs leven en overlijden, Dordr. 1822. gr. 8°. met portret. Voorts zien nog van Kist de volgende aanspraken, rede­ voeringen en verhandelingen het licht : In de Verhandelingen van het Haagsch Genootschap Over den invloed van de nederigheid des harten op de er­kentenis der waarheid, (1818). Over het wonderbare en buitengewone in de geschiedenis van Jezus, beschouwd als een nitgestrekt, zamenhangend, en voor de zedelyke behoeften des menschdoms juist gepast geheel, het­welk dus noch kan, noch moet nit die geschiedenis worden wegverklaard; maar integendeel het Christendom nog des te weer aanspraak does maken op ons eerbiedig en belangnemend geloof. In de Mnemosyne: Verhandeling over Gellert en zijne schriften, D. VI. bl. 37. Over het gevoelvolle der ziel (Nieuwe Verh. D. I. bl. 75.) Zie Algem. Konst- en Letterb. 1822, D. I. bl. 193, D. II. bi 338; Ty deman, Kis seliu s en Schouten, Hulde aan de nage­dacht. van E. Kist, Dordr, 1823. 80. met portn; Royaards, het Haagsche Genootsch, geschiedk. geschetst, bl. 138, 179-184 en de aldaar aangehaalde schrijvers; Handel. van de Jaarl. verg. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. 1822. bl. 10; Scho te 1, Kerk. Dordr. D. II. bl. 627-698, 797 en de aldaar aangehaalde schrijvers; G1 a si us, Godgel. Nederl. en de aldaar aangehaalde schrijvers; Mu 11 e r, Cat. van Portr. KIST (NICOLAAS CHRISTIAAN), zoon van J o o s t Gerard Kist, voornoemd, en van Syburgh Henrika Royaards, werd te Zalt-Bommel op den 1 lden April 1793 geboren. Na aldaar de lagere scholen doorloopen te hebben, werd hij voor de academische studien opgeleid , door den verdienstelijken rector Mr. W i 11 e m Te r p s t r a, en koos hij, op aansporing van zijnen oom, den Utrechtschen godgeleerde Hermanus Roy aards, de godgeleerdheid tot het vak zijner studien. In 1811 te Utrecht als student ingeschreven, genoot hij aldaar het onderwijs van de hoogleeraren Pareau, d e Rhoer en Royaards, maar vooral dat van Heringa en van H e u s d e. De liefde voor de geschiedenis door laatstge­noemde in hem ontvonkt, deed hem nog in hetzelfde jaar, waarin hij student geworden was, met anderen een gezelschap oprigten, dat zich hoofdzakelijk de beoefening der historie ten doel stelde en zijne ijverige onderzoekingen konden slechts afgebroken worden, toen hij, gelijk velen, na de bevrijding des vaderlands, in 1815, de wapens opnam en met een corps vrijwillige jagers naar de grenzen trok, dat geruimen tijd te Bruay bij Valenciennes kantonneerde. Te Utrecht wedergekeerd, zette hij zijne studien met vernieuwden ijNer voort, en verde­digde op den 13den Maart 1818 zijne dissertatie De corn­ Stronk, op eene reis door Holland, Zeeland, Braband en Vlaanderen, Amst. 1814. 8°. 2 deelen met platen. Constantijn van Falkemade, of de ouderkke woning, Amst. 1814. 8°. met eene plaat. Albertina van Wilgenhorst, of de rampen der vooroordeelen, Leid. 1815. 8°. met eene plaat. Leonore van Atrecht, of de belooning der standvastigheid en liefde, Amst. 1815. 8°. Ferdinand van Waldonk, of het gemis van wereldkennis, eene bron van teleurstellingen en rampen, Amst. 1816. 8°. Karakterschetsen, zeden en gewoonten van Nederlandsche mannen en vrouwen, bjeenverzameld op eene reis door het ko­ ningrijk der Nederlanden, Amst. 1816. 8°. met een kaartje en platen. De Egyptische Tooverstaf of karakterschetsen en tafereelen des menschelijken levens, Rott. 1823. 8°. met platen. Herman van Giessen en zijne lotgenooten, of de gevolgen des oorlogs en der staatsomwentelingen, Delft 1825. 8°, 2 dee­ len met platen. De ongehuwde en gehuwde Nederlandsche vrouwen, of ka­ rakterschetsen en voorbeelden tot voorbereiding en bevordering van het ware huwelijksgeluk, Delft 1826. 8°. 2 deelen, met platen. De Nederlandsche Jongelingen, Rott. 1829. 8°. Lodewijk, van Landen, of de twee bronnen, Rott. 1832. 8°. 2 deelen. De Belgen vdOr , gedurende en no den opstand, Rott. 1832. 8°. De speer van Ithuriel, of tafereelen en schetsen, op eene reis door Noord-Nederland en naburige gewesten, bijeen ver­zameld, Arnh. 1835. 8°. 2 deelen. Zie Algem. Konsi- en Letierb. 1841. D. I. bl. 49, 50; Handel. van de Jaarl. verg. van de Maatsch. van de Nederl. Letierk. is Leid. 1841. bl. 21-25, door ons voornamelijk gevolgd ; de J o ng. .Naaml. van Both. en supplem.; Brinkman, Naaml. van Boek. KIST (EwALDus), jongste broeder van de beide voorgaanden, werd te Woerden den 9den Maart 1762 geboren. Met de nit­stekendste vermogens en gaven voorzien, vereenigde zich alles om hem op de gelukkigste wijze te doen ontwikkelen. Zijn vrome varier, zijne beide kundige broeders, zijne tante, de geestige schrijfster Elisabeth Wolff, zijn geleerde behuwd­broeder Cornelis Swaying, predikant te Naarden, en einde­lijk zijn oom, mar wien hij zijnen voornaam ontvangen had, de beroemde Ewaldus Hol le b e e k , die alien waren zulke uitmuntende voorbeelden, en de beide laatsten zulke voortref­felijke leidsmannen en onderwijzers op het pad dat hij zich gekozen had, dat het niet te verwonderen was dat Kis t reeds vroeg de schoonste verwachtingen als toekomend godsdienstleeraar en kanselredenaar inboezemde. Aan Leiden's hoogeschool hoorde hij niet alleen de beroemdste mannen van zijnen tijd, als daar zijn V a 1 c k e n a e r, S c h u 1­tens, van de Wijnpersse en Pestel, maar hem viel een zeldzaam geluk te beurt, dat van een onafscheidelijk vriend te vinden in zijnen medestudent J an Hendrik v an der P a 1 m , die zulks gebleven is, totdat de dood daaraan een einde maakte. Na in 1784 met grooten lof tot de predikdienst te zijn toegelaten, werd hij nog dat jaar beroepen te Gellicum en Rhenoy, waar hij gedurende twee jaren het evangelie ver­kondigde. Hij verwisselde deze zijne eerste standplaats twee jaren later met die te Thamen aan den Uithoorn, vertrok van daar in 1790 naar Arnhem, en eindelijk in 1797 naar Dor­drecht. Bijna vijf en twintig jaren was Kist de wellust dier gemeente, die hij niet kon besluiten te verlaten, ook toen niet, toen hij in 1800 tot hoogleeraar in de godge­leerdheid, bijzonder in de christelijke zedekunde, te Leiden beroepen werd, en later tot predikant te Utrecht met uitzigt op een gelijktijdig professoraat. Geacht en bemind om zijne gaven en zijn karakter, overleed K i s t op den 20sten Maart 1822. Er is na zijn verscheiden zooveel tot zijnen lof door beroemde schrijvers uitgesproken en in geschriften, zoowel in proza als in poezij, ter neder­gesteld, dat wij het onnoodig achten, nog nader in dien lof uit te wijden. Door mannen als Ty d e m a n, t e W ate r, Ypeij, Dermout, van der Palm, Royaards, Schotel, G 1 a s i u s en anderen in proza, en door Kissel i u s, S c h o u-t e n en v an d en Brand e 1 e r in poezij, is ons in breede trekken het beeld geschetst van K i s t, beminnelij k als mensch, ijverig en voorbeeldig als evangelie-dienaar, weinig geeve­naard als kanselredenaar, onvermoeid als herder zijner ge­meente, beroemd als uitlegkundige en godgeleerde en geloovig als christen. K ist was in 1785 op zijne eerste standplaats gebuwd met Cornelia Bo s, die hij in 1802 door den dood verloor. Hij hertrouwde in 1805 te Amsterdam met Christina Notema n, die in 1811 stierf. Voor de derde maal trad hij in het huwelijk, in 1812, met Theodora C ornel ia W o u ter a Br o u w e r, die hem overleefde. Zijne of beelding ziet op verschillende wijzen het licht. Een derzelven is voor­zien met dit bijschrift : Zie in dit sehaduwbeeld, in welks aanminnig wezen, De schranderheid met Leugd en Godsvrucht is te lezen; Hem, die met niond en pen staaft Jezus reine leer, 't Is Kis t vol ijver voor de glorie van zijn Heer. KIST (JoosT GERARD), geboren te Woerden, was de oudste zoon van Ant honie Kis t, predikant te Woerden, en van Johann a Wolf. Tot de predikdienst aan de Leidsche hoogeschool opgeleid, trad hij het eerst in dienst in 1780 te Puplijk en Leeuwen, vertrok van daar in 1785 naar Zalt-Bommel, vierde er in 1810 zijne 25jarige Evangeliedienst aldaar en deed bij die gelegenheid eene voortreffelijke leerrede, die in 1811 te Dordrecht is uitgegeven. Ofschoon meermalen naar elders beroepen, bleef hij te Zalt•Bommel en overleed er den 26st en Januarij 1815, oud ruim 58 jaren. Hij was ge­huwd met Syburgh Henrica Royaards Zijn zoon Ni­colaas Christ i a a n volgt verder. Nog kwam er van hem in druk uit : De Justificatione peccatoris, Lugd. Bat. 1799. 4°. 2 partes. Lie Biblioth. roor Theol. Letterk. 1811. St. II. hi. 648, 649 ; fluids can de Nagedacht. van E. Kist (Dordr. 18423. 80.) bi. 14 ; Sch o t e 1, Kerk. Dordr. D. II. bl. 629; Cala!. van de Bibl. der Doopsgez. ge• meente te lgte afd. bl. 71. KIST (WILLEM), broeder van den voorgaande, werd te Woer­den op den 1sten September 1758 geboren. Na de Latijnsche scholen te hebben bezocht, zette hij zijne letteroefeningen aan de Leidsche hoogeschool voort en betoonde zich een waar­dig kweekeling van de hoogleeraren L. C. V a 1 c k e n a e r, D. Ruhnkenius, D. vandeWijnpersse enB. Voorda, in wier genegenheid hij mogt deelen. Na tot meester in de beide regten bevorderd te zijn, werd hij in 1779 tot correc­tor der Latijnsche scholen te Breda aangesteld, van waar hij, in 1784, tot rector dier scholen te Middelburg geroepen werd. Hij aanvaardde dezen post met eene redevoering : De calami­tatibus, quae ex neglecta subolis educatione oriuntur et Patriae ruinam minantur. (Mediob. 1784. 4o.) Zoozeer droeg zijne ambtsvervulling hier de goedkeuring der regering weg, dat zij hem, drie jaren later, bij het athenaeum van hare stad tot lector der algemeene geschiedenis benoemde, bij welke gelegen­heid hij eene redevoering uitsprak : De barbariae tenebris, per Graecos Romanosque scriptores feliciter depulsis (Mediob. 1787. 4°.) In 1789 werd hem het hoogleeraarsambt in de letteren aan de hoogeschool te Franeker opgedragen, doch zijn verblijf te Middelburg leverde hem zoo vele genoegens op, dat hij besloot daarvoor te bedanken. De regering zijner woonplaats gaf hem hiervoor een bewijs van hare erkentelijkheid, door hem tot hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid bij haar athenaeum te bevorderen, welken post hij aanvaardde met eene redevoering : De voluptate animi ex deligenti veterum scriptorum lectione capienda. (Mediob. 1790. 4°. Ook aldus in het Hollandsch vertaald uitgegeven 1790. gr. 8°.) In 1797 tot lid van het Committe van den Oost-Indischen handel be­noemd, werd hij bij deszelfs ontbinding, in 1800, lid van den eersten en vier jaren later van den tweeden Aziatischen Raad. In 1807, met zijne ambtgenooten, uit de dienst der Oost-Indische maatschappij eervol ontslagen, werd hij, eenige jaren later, tot directeur van de Gazette Nationale te Brussel en, in 1816, tot directeur der Nederlandsche Staatscourant benoemd. In 1828 werd hij op pensioen gesteld ; en, daar hij zijnen rusttijd niet in ledigheid wilde doorbrengen, zette hij zijnen reeds vele jaren vroeger aangevangen arbeid ter za­menstelling van mensch- en karakterkundige romans voort, tot weinige jaren voor zijn dood, die op den 5den Januarij 1841 te Arnhem, werwaarts hij zich met der woon had neder­gezet, plaats had. Hij was gehuwd eerst met, He n d r i k a Francina Ribbers, daarna met Clara Louise Stavori­n u s , eindelijk met M. F. V o gel i egs a ng , en liet hij zijn afsterven vier kinderen en zestien kleinkinderen na. Het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen bragt in 1789, en de maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden in 1805, hulde aan zijne kunde en verdiensten, door hem het lidmaatschap te vereeren. En deze onderscheiding was K is t ten voile waardig. Hij kenmerkte zich in onderscheidene maat­schappelijke betrekkingen als een man van groote talenten en uitgebreide geleerdheid. a Netheid en levendigheid van stijl," zegt de hoogleeraar Si e g e n b e e k , D uitgebreide wereld- en menschenkennis, een schrandere geest van opmerking, geluk­kige vinding, geestigheid van vernuft, aandachtboeijende gave van schildering, gepaard aan edeiheid van gevoelens en eerbied voor godsdienst en zeden blonken over 't geheel in zijne wer­ken uit en verzekeren hem eene eervolle plaats onder de beste romanschrijvers in Nederland. Ware hij niet door den loop der tijden uit den kring gerukt, waarin hij het eerst met lof, werkzaam was, hij zou zich waarschijnlijk onder de beoefenaars der oude letteren eene aanzienlijke plaats verworven hebben." Behalve de drie genoemde Laiijnsche redevoeringen gaf hij in druk nit: Verhandeling over Lukas II: 2; Middelb. 1791. 8°. Het leven, gevoelens en zonderlinge refs van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk, Amst. 1824. 8°. 2 deelen. 2de druk. Ring van Gyges wedergevonden, of verzameling van Neder­landsche karakters, Haarl. 1805, 4 deelen; 2de druk. Amst. 1823. 8°. 4 deelen met pl. 2de druk. Eduard van Eikenhorst, zijne huisgenooten en vrienden, Amst. 1811.. 8°. 4 deelen met platen. De Wonderbril, Amst. 1812. 8°. 2 deelen met platen. Louise van Walburg, Amst. 1813. 8°. 2 deelen, met platen. Zonderlinge lotgevallen van Barend van Poederen, weleer geheimschrijver van den landjonker van Blankenheim tot den tnutatione, quam Constantino M. auctore societal sublit Chris­tiana, Traj. ad Rhen. 1818. 8°. ter verkrijging van den, doctoralen graad in de godgeleerdheid, Op den 13den Mei daaraanvolgende kandidaat tot de heilige dienst geworden, koos hem kort daarop de hervormde gemeen­te Zoelen tot haren leeraar, en deed hij aldaar op den l3den September 1818 zijne intrede, na door zijn beroemden oom, Ewaldus K i s t, bevestigd te zijn. Vijf jaren mogt hij aldaar in de getrouwe vervulling van zijn ambt en in de ijverige voortzetting zijner geliefkoosde studie doorbrengen, toen cura­toren der Leidsche hoogeschool hem den ncren April 1823 tot buitengewoon hoogleeraar der kerkelijke geschiedenis en historie der Christelijke leerstellingen beriepen. Op den 11 den October van dat jaar hield hij zijne inwijdingsrede : De proyressione ingenii humani in doymaturn htstoria Christianorum animadver• tenda, welke in de Annales 4cademicae voor het jaar 1823 — 1824 gedrukt is. Alzoo op ruim dertigjarigen leeftijd tot het hoogleeraar-ambt geroepen, mogt hij in die betrekking ruim zes en dertig jaren, in het genot eener krachtvolle gezondheid, werkzaam zijn. Voorzien met een helder verstand, scherpen blik, getrouw ge­heugen, geoefend oordeel en meer andere edele geestvermogens was hij der hoogeschool een steun, der wetenschap een sieraad, den studerenden jongelingschap een uitmuntend leidsman op de baan der wetenschappen. Maar bij dat alles was hij ook door zijne vele en velerlei geschriften in meer ruimeren kring nuttig;. en had hij roem als docent, niet minder verwierf hij zich dien all schrijver. Zijne werken, meestal tot het gebied der kerkelijke ge­schiedenis betrekkelijk, doen ons Kist kennen als een ijverig onvermoeid en gelukkig beoefenaar der bij hem geliefk000sde studien. D Door zijn echt historisch- wijsgeerigen takt geleid"' zegt de hoogleeraar P r i n s, s maakte hij zijne vlijtige bron-­nenstudie vruchtbaar voor de wetenschap, en aan gelukkige combinatie-gave ontbrak het hem niet. Hij ontzag dan ook geene inspanning of moeite, om zijn eenmaal gekozen order. werp zooveel mogelijk magtig te worden. Vaak gingen er jaren voorbij, eer hij de stof, die hij bearbeidde, rijp achtte voor de openbare behandeling. En dan nog bekleedde hij aan den vorm, waarin hij haar mededeelde, niet geringe zorg. Zoo­alleen heeft hij zijne wetenschap op historisch gebied, z66vele jaren achtereen, waardig weten ten handhaven en zd6veel voor­treffelijks van duurzame waardij opgeleverd." Ons bestek gedoogt niet verder uit te wijden over de vele en on­miskenbare verdiensten van den man, wiens onverwachte dood op den 2lsten December 1859 voorgevallen, met regt genoemd werd een zwaar en schier onherstelbaar verlies voor de kerk en de hoogeschool. Reeds hebben mannen als Prins en Kuenen, zijne beide ambtgenooten, en mr, H. J. K o e n e n hulde toegebragt aan het vele goede en voortreffelijke dat in hem was, en waardoor hij zich als herder en leeraar, als hoog­leeraar, als geleerde en als mensch aan zoo velen dierbaar gemaakt had; en weldra zal zijn leven en zijne verdiensten door eene kundige hand in breede trekker geschetst, en zijne werken be­scbouwd worden in het ware licht, zoo als zij dat verdienen. Op den 24sten December had op de begraafplaats aan den Groenesteeg te Leiden de plegtige ter aardbestelling van den geliefden en hoogeschatten man plaats. Gedragen door een zestiental van zijne jongste leerlingen, alien studenten der Leidsche hoogeschool, werd de baar naar het graf geleid, door de zonen des overledene, de hoogleeraren der theologische faculteit en door een tal van belangstellende vrienden gevolgd. De hoogleeraren S c h o 1 t en en Prins, en de kandidaat in de godgeleerdheid, S. F. W. Roorda van Ey singa, de eerste in naam zijner ambtgenooten, de tweede in dien zijner leerlingen van vroegeren en lateren tijd, de derde namens zijne mede•studenten, hielden treffende toespraken, waarvan de beide cerste sedert door den druk zijn bekend gemaakt; terwijl eindelijk de schoonzoon van den ontslapen hoogleeraar, Ds. F. • C. A. H o o g v 1 ie t, van Spaarndam, in naam der zijnen, dank zeide voor de eer aan de nagedachtenis van den beweenden doode bewezen. Tot verschillende betrekkingen buiten zijnen werkkring ge­legen, betoonde zich Kist een hoogst nuttig en werkzaam mensch. Hij was een der wakkerste bestuurders van de Maat­schappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, welke hij tot driemalen toe als voorzitter met eene toespraak opende, en wier Handelingen hij herhaaldelijk met welbewerkte levens­berigten verrijkte. Van het bijbelgenootschap, van dat tot verdediging der Christelijke Godsdienst, en van de Maat­schappij van Welstand, was hij mede een der ijverigste mede­arbeiders en medebestuurders. Eindelijk was hij lid van de derde klasse van het voormalig koninklijk Nederlandsch In­stituut, daarna van de letterkundige afdeeling der koninklijke Akademie van Wetenschappen, en ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Zijne welgelijkende of beelding ziet op onderscheiden leeftijd het licht. De werken en geschriften waardoor Kist het best gekend wordt, en waardoor hij zich een onvergankelijke eerzuil gesticht heeft, zijn getiteld : _lets over het zielelijden van Jezus, ontleend aan het Oppo­sitionsschrift van SchrOter and Klein, B. III. Heft. 2, 4. In bet Nieuw Christelijk Magazijn van H. J. Krom, 1823. bl. 371-412 (zonder naam). .Proeve ter verklaring van Matth. XI: 7-15. In hetzelfde Magazijn, bi. 471-489, (zonder naam). (Met Prof. H. J. Roy a a r d s) Archief voor Kerkelijke Geschiedenis, inzonderheid van Nederland, Leid . 1829-1840. 8°. 11 deelen, met platen. (Met denzelfden) Nederlandsch Archie' voor Kerkelijke Ge­schiedenis, Leid. 1841-- 1849. 8°. 9 deelen, met platen. (Met denzelfden) Nieuw Archief voor Kerkelijke Geschiedenis, inzonderheid van Nederland, Leid. 1852, 1854. 8°. 2 deelen. (Met Prof. W. M o 1 1) Kerkhistorisch Archief, Amst. 1857, 1859. 8°. 2 deelen. De stukken door .Kis t in deze vier laatstgenoemde werken geleverd, worden aangewezen op de bij het register gevoegde Naamlijst der Schrijvers. Aanspraak aan de leden van den Eery,, kerkeraad der Hervormde Gemeente to Zaltbornmel, na het ter aarde bestellen mijner dierbare moeder, Syburgh Henrika Royaards, wed. J. G. Kist, op den 5 Nov. 1829. Verhandeling over de Christelijke Kerk op aarde, volgens het onderivijs van Jezus en de Apostelen, en de geschiedenis. Met goad bekroond door Teyler 's Godgeleerd Genootschap en in het 30ste deel van deszelfs Verhandelingen uitgegeven (1830, 4°.) ; 2de verrneerderde druk, Leid. 1832. 8°. 2 dee­len. Van deze Verhandeling bestaat ook eene vertaling In het Hoogduitsch. Over de verwisseling van zedelyke en zinnelijke hoedanigheden in sommige Betuwsche Idiotismen. In het 3de deel, 2de stuk van de Nieuwe Werk. van do Maatsch. der Ned. Lett. to Leiden, Dordr. 1834. 8°. Lets over Janus Secundus, als Stempelsnyder, en over zip Penningplaat : Vatis anzatoris Julia sculpta manu. In P. 0. van der C h ij s, Tijdschr. voor Alg • Munt- en Penningk. D. I. (Leid. 1834.) 8°. met eene pl. Ewaldus Kist ( Levensschets, 's Gravenh. 1836.) 8°. Uit de Werken van het Haagsche Gen. tot nerd. van de Chr. Godsd. Memoria Nicolai Smallenburg. Uit de Annales Acad. Lugd. Bat. 1836-1837. Lugd. Bat. 1837. 8°. Oratio de inchoata, necdum perfectia, Sacrorum emendatione, (Lugd. Bat. 1837.) 4°. Memoria Heusdii. Cum discipulis recoluit, lectiones auspi­cans historico- et philosopho-theologicas, A. 1839 -1840 haben­das, Lugd. Bat. 1839. 8°. .Het terugkeeren der Waldenzen in hunne valleijen in 1689 en 1690, Leid. 1846, 80. Het Nederlandsch Bijbelgenootschap in 1846. Toespraak enz. gehouden den 29 October 1846, Leid. 1846. 8°. (zonder naam) Het Placet en de regering, Leid. 1847. 8°. Neerland's Bededagen en Biddagsbrieven. Eene bijdrage tot opbouwing der geschiedenis van Staat en Kerk in Nederland, Leid. 1848, 1849, 8°. 2 deelen. 14 Levensberigt van Ds. van der Willigen, voorafgaande diens. Nagelatene Leerredenen, Devi 1849. 8°. Bijdragen tot de vroegste geschiedenis en den toelcomstigen bloei der Hoogeschool te Leiden. Eene feestgave bij de vie-ring van &tar 275jarig bestaan, Leid. 1850. 8°. met fac­simil. Letterkundi9 en beoordeelend overzigt der geschiedenis van het beleg en ont:et der stad Leiden. In de Nieuwe Reeks van Werk. van de Maatsch. der Ned. Letterk. D. V. (Leid. 1850). 8°. .De allereerste Series Lectionum der Leidsche Hoogeschool, medegedeeld door Dr. G. H. M. Delprat, met bijvoegselen, benevens eene volledige llyst der Rectores Magnifici en van het getal der jaarlijks ingeschreven studenten door Prof. N. C. . Kist. In dezelfde Nieuwe Reeks, D. VII. St. I. (Leid. 1852. 8°.). Levensberigt van J. E. Voet van Campen, met portret voor van Camp ens Bijbeloefeningen, 's Hertogenbosch 1852. 8°. Oratio de religionis Christianae indole practica, uti antea semper ; sic omnino hodie, multum neglecta, Lugd. Bat. 1853. 80. Over J. H. van der Palm (uit de Kerk. Cour. ?) kl. 8°. Woorden bij het graf van J. F. van Oordt, jWz., Leid. 1852. 8°. Orationes, quae Ecclesiae reique Christianae spectant histo. riam, quatuor, Lugd. Bat. 1853. De daarin voorkomende oratie : de Ecclesia Graeca, divinae Providentiae teste, werd in het Russisch en Grieksch vertaald. Herman Johan Royaards in zijne betrekking tot de Neder­landsche Hervormde kerk, geplaatat in het kerkelijk Weekblad, 1854. No. 3, en daaruit afzonderlijk uitgegeven te 's Herto-. genbosch 1854. Over de Geschiedenis van het Presbyteriaal-stelsel ; in tie Godgeleerde Bijdragen voor 1855, bl. 196-220. De vrije wil of de mensch een redelijk vrijwerkend wezen. Ter inleiding op een gedrukt wordend werk getiteld : de Christelijke Wetenschap der Zedeleer, Leid. 1859. 8°. In de Tafereelen nit de Geschiedenis der Christelijke Gods­dienst en kerk leverde Kist het zesde tafereel : De vervolging der kerk (D. I. bl. 89), het negende : De Ariaansche stryd (D. II. bl. 133), het tiende : De Waldensen (D. III. bl. 337), het een en twintigste : De invloed der Hervorming op de Roomsche kerk D. IV. bl. 422), en bet zeventiende : De Hervormde kerken in onzen tijd (D. V. bl. 361). Ook is an zijne hand : De inwendige toestand der Nederlandsche Hervormde kerk, voorkomende in het Overzigt van den staat der Ned. Herv, kerk (Handelingen der Spode van 1858, Bijlage IV). . De volgende leerredenen, door Kist gehouden, zijn uitge­geven: De nagedachtenis yam Ew. Kist, plegtig gevierd in de ge­ meente van Zoelen, den 24sten Maart 1822, met eene leerrede over Openb. XIV: 13. Tiel, 1822. 8°. Godsdienstige gronden tegen angstige vrees, in den tegen­ woordigen nood des Vaderlands, Leerrede, uitgesproken te Leiden, d. 27sten Octob. 1830, Leid. 1830. 80. Het goede der verdrukking. Leerrede over Ps CXIX: 17, uitgesproken te Leiden d. 12den December 1830, en opgeno­ men onder de Akademische Leerredenen, Utrecht, 1831. 80. De terugkomst der vrtjwillige Jagers, godsdienstig gevierd op den Gedenkdag van Leidens ontzet. Ter opening der Aka­ demische lessen, d. 3den October 1831, Leid. 1831. 8°. Die gelooft behoeft niet te vreezen. Leerrede over Mark. V: 36b. gehouden te Leiden, d. 12den Aug. 1832, na het ontstaan der heerschende ziekte binnen deze dad, Leiden, 1832. 8°. Hervormings-leerrede, uitgesproken te Leiden, d. 30sten Oct. 1836. Leid. 1836. 8°. Leerrede ter viering van het Elfde Eeuwfeest der invoering van het Christendom in Nederland en van den 322sten Jaar­dag der kerkhervorming, uitgesproken te Leiden d. 3 .Nov. 1839. Met een Naschrift over Willebrord, Leid. 1839. 8°. De verdeeldheid onder de Christenen. Leerrede over Filipp. I: 18, 20a het laatst gehouden voor de Remonstrantsche Ge­meente te Amsterdam, Leid. 1847. 8°. Leerrede over Exod. IV : 20b, opgenomen in den Jaargang 1847 der Leerredenen, uitgegeven ter bevordering van Evan­gelische kennis en Christelijk leven, No. XI. Leerrede over Pred. XII: 12, ald. Jaargang 1853. No. X. Leerrede over 2 Chron. XXV: 9b, gehouden te Leiden, d. 22sten April 1855, na het afsterven van den Hoogleeraar A. Niermeijer, Leid. 1855. S°. Leerrede over 1 Cor. I: 21, aid. Jaargang 1856. No. IV. Leerrede over Matth. V: 48, aid. Jaarg. 1858. No. 1. Zout in ons zelven en vrede onder elkander. Leerrede, ge­ houden te Leiden. daags na den tachtigsten verjaardag van den Hoogleeraar W. A. van Hengel, Amst. 1859. 8°. Zie Algem. Komi- en Letterb. 1860. bl. 5-7, 10, 11; J. J. Prins, Hulde aan de nagedachtenis van den Boogleeraar Dr. N. C. Kist. (Leid. 1860) 8°.; A. K uenen, Leerrede over Lukas XII: 42-44. atgerproken to Leiden, 15 Januarif 1860, in de eerste akademische godsdienst-oefening na het overlijden van den Hoogleeraar Dr. Nicolaas Christiaan Kist (Leid. 1860). 8°.; Mr . H. J. Koene n, Levensbe­richt van Nicolaas Christiaan Kist, in het Jaarb. 1859 der koninkliike Akademie van Tretensch. KITSEN (G.) was een Rotterdamsch graveur, die in het laatst der achttiende en in het begin der negentiende eeuw bloeide. Ilij pointeerde meestal. De heer K r am m noemt van hem de volgende werken op : 4* Nachtgezigt op de rivier bij Lillo en Liefkenshoek, met schepen, enz. naar de teekening van E. Hoogerheyden, (1793). Portret van N. van der Hulse (1805). R. K. Monument. Portret van den generaal Toussaint Louverture. Portret van Prof. G. Bonnet. Nog is er van hem : Portret van J. J. Schrijver, Bailluw van Rotterdam. Zie de Navorscher, D. V. bl. 336; Kr am m, Lev. en Werk. der runstsche KITTENSTEYN (CORNELIS WILLEMSZ. VAN) wordt, door Immerzeel, Cornelis Kittenstein en een Vlaamsch graveur genoemd. Beide verkeerdelijk. Hij was te Delft den 25sten October 1597 geboren en overleed te Haarlem, waar hij zich als plaatsnijder en teekenaar had nedergezet, in 1652. Aldus is het berigt van van Bleys w ij ek. Volgens denzelfden was hij een leerling van Jacob Ma t-h a m. De volgende prenten, door hem vervaardigd, worden door den heer Kr a m m aldus vermeld : De vijf zinnen, naar Dirk Hats, 5 stuks, kl. folio. Kleederdragten van onderscheidene volken, naar denzelfden, 6 bladen in 8°. Mannen en vrouwen aan een welbereiden disch gezeten, naar denzelfden, gr. folio. De zegenrijke Intogt van Prins Willem van Oranje en Nassau, naar W. Buytenweg, 1622. 5 groote platen om aan, elkander te hechten. Eene vrouw, die een man op den grond werpt, langw. fol. De gestrande Walvisch, met eene menigte figuren, naar P. Molyn, 1629. gr. folio. Daar onder De visch van achte­ren. Nog is er van hem : Prospect van 't beleg van Haarlem naar eene teekening van, P. Saenredam, 1626. fol. Portret van Dr. Augustinus van Teylingen te Haarlem. Van Kit ten steyn was lid van de oude Rederijkerska­mer te Haarlem, en komt als zoodanig voor in Vlissings Redens-Lusthof. Hij schreef ook lofdichten voor de werken van zijne tijdgenooten. Zijne zinspreuk was : Arbeyt om rust. Zie A m p z i n g, Besehrijv. van _Haar?. bl. 373; van B 1 e y s­wijek, Besehiijv. van Delft, bl. S52; I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Kunstseh.; v an der Aa, Nieuw nordenb. van Ned. -pica ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstseh. KLAARBOUT (CmusTIAAN), geboren te Amsterdam den 3den Junij 1728, werd den 20sten November 1757 tot predi­kant te Graft bevestigd, verkreeg zijn emeritaat in 1782 en. overleed te Rotterdam den Eden December 1806. Hij schreef en gaf nit : Inweidings leerreden over I Petr. II: 5, bij gelegenheid van de geldelijke opbouwinge en vernieuwinge der kerke van Graft, Amst. 1768. 40, Door Witsen Geysbeek wordt een Christiaan Klaar­bout als dichter opgegeven van : Mozes Aloude Schaduwleer, vertonende de voortrejelijkheid van Vorst Messias, in 4 boeken, Amst. 1774. 4°. met pl. Het is zeer wel mogelijk dat de predikant te Graft die dichter is ; maar onmogelij k is hij dezelfde met Chris tiaan Kl aarbou t, van wien uitkwam : luister der Hervormde kerk, uitblinkende in het kort begrip der H. Godtgeleertheit van den Heidelbergschen Cate­chismus, met deszelfs vragen en antwoorden in dichtmaat ge­steld, Amst. 1725. 8.. 2de druk, ald. 1742. 8°. Lijkrede op Ds. Sibersma, Amst. 1728. 4°. met portret. Zie Boekz. der gel. wergild, op genoemde jaron; van Abkoude, Naamreg . van Ned. Boek. D. I. St. I. bl. 189; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek; Witsen G e y s b e e k, Woordenb. van Ned. Dicht.; Cat. van de Bill. der Illaatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. 1. bl. 264; Kron. van het Ilust. Gen. te Vtr. D. III. bl. 133. KLAAR,ENBEEK (PIETER HERIVIANUS) werd omstreeks 1755 te Haarlem geboren, bekleedde er verscheidene eereamblen en geraakte er na de omwenteling van 1795, ondanks zich zelven, in het stadsbestuur. In zijnen veel bewogen tijd deed hij zich als een waar voorstander zijns vaderlands kennen. Daarvan kan under anderen getuigen het voorstel dat hij, in 1797 met J. van Heukelom senior, aan de Nationale Vergadering deed, om de invoer en de verkoop van Engelsche artikelen hier te lande te weren. Het tooneel waarop hij zich bewoog was echter niet geschikt voor hem , en geschokt door velerlei inspanning, besloot hij tot het ambteloos leven terug te kee­ren. Dit doende, woonde hij eerst eenigen tijd te Emmerik, later te Utrecht, waar hij in 1830 stierf. Zijne of beelding ziet het licht. Hij gaf, bij uitersten wil, zijne begeerte te kennen dat eenige bevoegde kunstregters de verzameling zijner nage­laten gedichten zouden doorzien, en daaruit eene keuze doen der zoodanigen, die zij meest geschikt zouden oordeelen, om, in eenen bundel verzameld en gedrukt, aan zijne vrienden, daartoe bij name door hem bestemd, ten geschenke te worden rondgedeeld. Aan deze begeerte werd voldaan en alzoo ont­vingen 's mans vrienden eenen bundel Nagelaten Gedichten, (Amst. 1831. 8°.), waarbij zijn portret gevoegd is. Hij is ook de dichter van het dichtstukje Jan Barendse of Jan de Lap- per getiteld, medegedeeld door wijlen onzen voorganger in diens Nieuwe Herinneringen nit het gebied der Geschiedenis. Hoewel K 1 a a r e n b e e k geen zeer voornamen rang op den Nederlandschen zangberg bekleedde, was hij echter geen on­gelukkig heoefenaar der dichtkunst. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. XXXVIII. bl. 317; van der Aa, Nieuto Woordenb. van Nederl. Diehl.; Catal. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 270; Muller, Cat. van Portrett. KLAAS (Roode) was een kaperkapitein, welke kaperbrieven had ontvangen van Christi aa n , koning van Denemarken, omstreeks 1526. Hij was afkomstig van Amsterdam en liep op zijne togten dikwijls Goedereede binnen. Aldaar ontdekte hij eene plaat die naderhand, van tijd tot tijd, is aangewassen, zoodat hij ten laatste is bedijkt geworden, en den naam van 1?ooklaas-plaat verkreeg. Rookl a as werd door de Hambur­gers op zee genomen en binnen Hamburg als zeeroover ter dood gebragt. Zie Boers, Beschrijv. van Goedereede, bi. 23, 24. KLAAS dochter (HAASJE) in het Paradys genaamd, was eene rijke vrouw te Amsterdam, die omstreeks 1520 de stichteres was van het burger-weeshuis aldaar. Eigenaresse zijnde van eenige huisjes in of aan de Kalverstraat, werd zij te rade dezelve te doen dienen ter huisvesting van zeven of acht arme weeskinderen. Bij den afstand van den eigendom dier wonin­,gen voegde zij eene som gelds, uit welke aan die kinderen onderhoud en eene bekwame opvoeding gegeven werd. Zij schijnt in 1550 overleden te zijn althans in dat jaar waren de regenten van het Oude mannen-huis to Amsterdam in staat gesteld dit gesticht te vergrooten, door eene som, die door haar bij uitersten wille besproken was tot het stich­ten van een vrouwen-huis tot opneming van elf vrouwen. Hare of beelding ziet het licht. Zie W a g e n a ar , Beschrifr. van Anist. D. VIII. bl. 320, 410; Muller, Cat. van Portrett. KLAASZ. (JAN). Zie CLA.ESSENS (JAN.) KLAASZE (VoLKERT). Zie CLAESZ (VoLKERT). KLAASZEN (ALLARD), een Nederlandsch graveur, reeds met een enkel woord op C 1 a a s vermeld. Hij was meester van Piet e r A a r t z en , anders Lange Pier genaamd, en sneed in bet koper in de Gothische smaak, doch heel net. Hij was te Amsterdam en later te Utrecht gevestigd. Zie K • a mm, Lev. en Werk. der Kunstsch. KLAASZEN VAN WIERINGEN (CoRNELis)• Zie WIE­RINGENT (CORNELIS VAN). KLAASZOON (AART). Zie CLAESZOON (AERT). KLAASZOON (JAKOB). Zie CLAESZ. (JACOB). KLAASZOON (Rubino). Zie CLAESZEN (REYN0R). KLAIX (F. FRANSZOON) leverde mede bijdragen tot de Vermeerderde Amsterdamsche Vreughde-stroom, waaruit blijkt dat hij een lief hebber was van bierdrinken, naar Oost-Indie vertrok en in 1650 zich beyond op het eiland Sangai. Zie van der Aa, Lev. en IVerk. der Kunstsch. KLAPMUTS (S.) was eon Nederlandsch etser, door den heer Kramm het eerst vermeld. Van hem kwamen voor Veertien stubs landschapjes, gezigtjes, borststukjes enz. Wan­neer hij leefde wordt niet gemeld. Zie Kramm, Leo. en 'Perk. der Kunstsch. KLAUDIUS CIVILIS. Zie CIVILIS (CLAumus). KLAUTZ (J. P.) taal- en schoolmeester te Amsterdam, schreef : Livre de la conjugation frangoise, avec ses variations a l'usage des aprentifs de cette belle langue: of Fransch Conju­gatie-Boeh, Amst. 1779. 8°. Zie Boekz. der gel. wereld, 1719. a. 114; A r r e n b e r g , Naam­reg. van Ned. Boek. KLAVEREN (ABRAHAMUS \TAN), reeds op v an Clay e r en vermeld, schreef zich ook v a n K l a v e r e n. Van hem ziet het licht • Christelijke 0e,ff'enschoole opgeregt ter belijdenisse van het Gereformeerde .Geloove, Nijmegen 1752. 8°. Zie van A..koude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. V. KLAVERWEIDE (KLAAS), wonende te Wassenaar, ver­zocht in 1754 met zijn dor psgenoot F. Op dam en A. v a n. Mar 1 e, van 's Gravenhage, octrooi bij -de Staten van Hol­land voor de uitvinding of verbetering van den vijzel- of ton­molen. Op het allezins gunstig berigt van den hoogleeraar Lulo fs , werd hun in genoemd jaar dat octrooi voor den tijd van 20 jaren verleend en tevens eene belooning van 1000 zilveren dukatons ter goed making der kosten toegelegd , om hunne proef in het groot te doen. De lof der uitvinding kwam voornamclijk aan F. Co p d a m toe. Zie Yederl. Jaarb. 1756. bl. 568, 671; Vero. op de Paderl. Hist. van Wagenaar, D. I. bl. 289; Stuart, Faded. Hist. D. I. W. 288; Collot d' Eseury, Holl. Roem, D. VI. St. II. bl. 636. KLEES (JAN KLAASZOON), bijgenaamd de dikke man, was te 's Gravenhage in 1550 geboren en overleed in December 1612 als kastelein te Edam. 's Mans ligchaam, wegende op 4 2jarigen ouderdom 455 oude Nederlandsche ponden, had een eer buitengewone omvang gekregen, zoodat hij met de gewone lijkbaar niet behoorlijk grafwaarts kon worden gedragen, waarom, volgens bestaande aanteekening, Pieter P z. T r o m , te Edam, eene bijzondere baar moest maken, die nog te zien is , om den zwaarwigtigen kastelein naar zijne laatste rustplaats te kunnen brengen. Zijne of beelding, ten voete uit geschilderd, berust nog te Edam. Zie Allan, De skid Edam en hare geschiedenis, bl. 41. KLEIDIJK (JAKoB), Zie CLEYDIJCK (JAcoB). KLEIN. Zie de personen van dien naam op KLEYN. KLEINE (DAVID) werd te Bergen op Zoom in 1754 ge­ boren. Zijne hoofdzaak was het teekenen van schepen, en hij heeft een door hem geetst werkje, met dergelijke onderwerpen, uitgegeven. Hij schilderde ook, en overleed in 1805 te Middelburg. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Fader% Schilderk. 1), II. bl. 405, "lank. bl. 187. KLEMAN (DAVID), omstreeks 1726 geboren, werd in 1749 predikant te Renswoude, vertrok van daar in 1758 naar Voor­burg, waar hij den 20sten September 1776 emeritus werd, en den 6de1 Februarij 1780, oud ruim f*,4 jaren overfeed. Hij schreei ae volgende werken: Eerste waarheden der Ondervindelijke en Redelyke Geest­kunde, waar in al het gene door de ondervinding in onze ziele kenbaar is, nagespoort, de wetten onzer zielswerkingen aangewezen worden en daaruit de aart, het weezen, en eigen­schappen der zelve besloten word. Waarbij komt een afzon­derlijk betoog van de onstoffelijkheid en onsterfelijkheid der side, op eene vatbare wijze, ten nutte van minervarenen oat­worpen, 's Hage 1765. 8°.; 2de druk, door P. Nieuwland bezorgd, aid. 1781. 8°. Vfjftal van Verhandelingen over eenige gewigtige waarheden van den Christelijken Godsdienst, 's Hage, 1773. 8°. De Orde des Bells, volgens welke God aan bezondere men­schen zijne zaligmakende genade schenkt; of het verband tusschen Genade en Plicht, 's Hage, 1774. 8°. Deden deze werken den schrijver reeds kennen als een ge­leerd theologant, niet minder onrust verwekte het laatstgenoemde gesehrift in de vaderlandsche kerk. Door de klassis van 's Gravenhage goedgekeurd, was hetzelve naauwelijks in het Licht, of de klassen van Amsterdam en Schieland kwamen met be­zwaren er tegen voor den dag en de hoogleeraar B e r n a r d u s d e Moor trad, ten jare 1775, in een gedrukt werk, open­lijk tegen Kleman op, terwij1 de schrijvers van de Nederlandsche Bibliotheek er hevig tegen uitvaarden. Weldra nam de zaak voor K 1 e m a n eenen ongunstigen keer. Hetgeen inzonderheid het vuur des verschils deed toenemen was, dat velen zijne denkwijze beschouwden als dezelfde met die van den hoogleeraar van der Marc k. Van Pelagia­ nismus en Arminianismus beschuldigd , leverde K 1 e m an in Mei 1775 eene verdediging bij de Haagsche klassis in, waardoor zijne zaak niet beter werd. Over het verdere beloop van deze, reeds elders uitvoerig behandelde zaak, zullen wij evenmin uitwijden als over het stelsel door K 1 e m a n in zijn werk ten toon gespreid. Genoeg zij hier de vermelding dat hij, weigerende zich nader te verdedigen, in 1776 zich tot de staten van Holland en West-Friesland wendde, waarin hij verzocht dat het hun behagen mogen de klassis van 's Hage te gelasten, hem geene verdere moeijelijk­ heden aan te doen, over een werk, hetwelk zij eerst met hare kerkelijke goedkeuring bekrachtigd had. Dit smeekschrift, ondersteund door een ander van zes leden der klassis zelve, wad met eenen gewenschten uitslag bekroond. De staten verleenden aan de klassis vrijheid om hare verleende goedkeuring aan K 1 e m a n's geschrift in te trekken, maar gelastten haar tevens om zich verder met het beoordeelen van dat geschrift niet in te laten. Hiermede nam de zaak een einde. Zie Boekz. der gel. wereld, 1749. b. bl. 122, 1758 a. bl. 470, 1766. a. bl. 137-154, 1780. a, bl. 189; Yp e y, Kerk. Gesehied. van de 18e eeuw, D. VII. bl. 420-426; Yp eij en Dermou t, Geschied. der Ned. Hero. kerk, 1). III. bl. 560 en volg. met de aanteek.; A r r e n berg, Naamr. van Ned, Both.; G 1 a s i u s, Godgel. Arederl.; M u 11 e r, Cat. van Godgel. perk. bl. 162. KLENCK (JOHANNES) werd den 24sten Mei 1644, door curatoren der Leidsche hoogeschool, gemagtigd, om, bij voorraad, bij openbare disputen over onderwerpen de zedekunde be­treffende, het toezigt te voeren en openbare lessen zelve daarin te geven. In 1648 tot hoogleeraar in de wijsbegeerte aan de doorluchtige school te Amsterdam aangesteld, aanvaardde hij in Junij van dat jaar zijnen post. Hij verliet in 1669 plot­seling Amsterdam en overleed te Batavia als notaris. Van hem worden de volgende geschriften genoemd. Dissertatio de civitatum mutationibus. 1662. Institutiones Juris Naturalis, Gentium et Publici ex Hug. Grotii libris, Amst. 1665. 12°. Oratio funebris in obitum A. Senguerdii, Amst. 1667. Zie Soermans, ifeadenz. -Regist. bl. 100; Siegenbeek, Ge­sehied. der Leidsche Hoogesch. D. I, bl. 155, Toev. en Bijl. bl. 270; van Lennep, Illustr. Amst. AM. memorab. p. 41, 120, 121; van der H o e v e n, Tweede Bezaof. van het Seminarium der Remonstr. bl. 121. KLENCK (KOENRAAD VAN) stood aan het hoofd van he t aanzienlijke gezantschap dat de staten, in 1675, naar Rusland zonden , voornamelijk om den Russischen keizer Alex is te bewegen, door een aanval op Zweden, eene afleiding te maken, ten behoeve der benarde republiek. Het verhaal van dat gezantschap, door Balthazar Coyet zamengesteld, ziet het licht. Klenck zelf schreef een journaal van zijne reize naar Moscovien, hetwelk vroeger berustte op het huis te Ilpendam, doch later schijnt verloren gegaan te zijn. K 1 e n c k was in 1672 tot de regering van Amsterdam gekozen en vervolgens lid van de staten van Holland geworden. Hij had, door ver­scheidene belangrijke commission met lof waar te nemen, zijne bekwaamheid doen kennen. Ervaren in de Russische taal stond hij bij den czaar in hooge achting; hij kende de voornaamste ministers in persoon, en daar hij den koopman met den staatsman vereenigde, bleek het weldra dat men bij (le gunstige opvat­tingen zich niet had misrekend. In 1676 in het vaderland teruggekeerd, verwierf hij de goedkeuring der hooge regering voor hetgeen door hem in het belang des lands en van den handel verrigt was. Zij die in het breede verslag verlangen van 's mans handelingen verwijzen wij naar het tweede hier genoemde werk van Scheltema, die zijne mededeelingen uit het oorspronkelijke verhaal van den ambassadeur putten mogt. Of dit verhaal hetzelfde is als waarvan wij, als verlo­ren gegaan, gewaagden, is ons niet gebleken. Zie S c h el t e m a, Peter de Groote, D. I. bl. 12, 18; Dezelfde, Rusl. en de Nederl. D. I. bl. 307-327, 332-347 ; K on i n g, Het Huis te Ilpendam, bl. 57 ; dit Woordenb. Artik. Balth. Coyet. KLEPPERBEIN (WILHELM AUGUST) werd den 5den Augus­tus 1738 te Amsterdam als Luthersch predikant beroepen van Oldorp in Jeverland, alwaar hij slechts weinige maanden had gestaan, na vier jaren te Westrum het Evangelie bediend te hebben. In 1779 emeritus geworden zijnde, overleed hij in 1786, in den ouderdom van 82 jaren. Zijne of beelding ziet het licht. Hij maakte zich jegens zijn kerkgenootschap verdien­stelijk door de vervaardiging van een nieuw Psalm- en Gezang­boek, hetwelk het licht zag onder dezen titel : Die hundert und funtzig Psalmen und die Gesange, welcke bey den ofentlichen Gottesdienst der mehrersten Gemeinen, die in den vereinigten Niederlanden dem unverdnderten Augsburg­sischen Glaubens-Bekentnis zugethan sind, auch in Niederdeut­scher Sprache gesungen werdert ; nebst etc., herausgegeben, und mite; zum zweytenmahl 4bergesehen, und hauftig verbessert, Amst. 1762. Eene vertaling er van in het Nederduitsch werd mede te Amsterdam in 8°. uitgegeven. Zie Paatry, Europa's Lutherdom, bl. 388; van Abkoude, .Naamr. van Ned. Both. D. I St. V. bl. 82; Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de geschied. der Lath. kerk in de Nederl. St. IV. bl. 81, 82; Domela Nieuwenhuis, Geschied. der Amst. Lath, gemeente, bl. 151; Muller, Cat. van Fora. bl. 141, 398. KLERCK (HENBIcUs DE), te Middelburg geboren, werd proponent bij de kiassis van Waicheren en overleed ve•Or 1699. Hij schreef : Onses Heeren Jesu Christi Priesterlijk Koningrijk onder 't Nieuwe Testament, voorgestelt in eenige Predicatien op den Psalm Davids CX enz. Middelb. 1687. 80. Annotatien over 't Nieuwe Testament. 4°. Tydtresoor van kerkkelyke en weereldlyke Historien van den beginne des Weerelds of met een nette aanteekeninge der ty­ den, uit het Latyn van H. Guthberleth overgeset en geconti­ nueert tot het jaer 1689, Middelb. 1689. 4°. Inleidinge tot de beschryvinge des H. Landts, aanwyzende de zitplaatsen der oude Isralitische kerke in 't oude Palaes­tina na den uitlogt uit Aegypten met de beschrijvinge van Jerusalem enz. vertaaldt uit het Latyn van Prof. F. Span­hemius, Middelb. 1699. 8°. Dit laatste werk werd door de K 1 er c k 's broeder A d r ia a n uitgegeven, die volgens de la Rue ook eenige rijmen heeft laten drukken bij verschillende gelegenheden gemaakt. Het bleek ons niet of H e n r i c u s of Ad r i a a n daarvan de ver­vaardiger is. Zij zagen het licht ander dezen titel ; Heroica Clerquiana, dat is Helden-lov, gezongen ter onsterf­felijker gedagtenisse der heerlijke overwinningen te water en te lande door de magten der hooge gealligerden, onder de Prins Lugenius van Savoyen, de Prins en Hertog van Marlbourough, d' Hr. veldmarschal van Ouwerkerk en andere krijgs-helden heldhaftig bevogten op den Koning van .Frankrijk en Hertog van Anjou, Middelb. 1708. 4°. Zie de la Ru 6, Gelett. Zeel., 2de druk, bl. 79, 80; van A b-k o u de, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. KLERK (ADRIAAN DE). Zie het voorgaande artikel. KLERK (ZEGErt DE) was een Dordsch dichter en rederijker, van wien nog zinne-spelen zouden bestaan. Zijne zinspreuk was : Een Klerk tnoet leeren. Zie S c h el t m a , Geschied. en Letterk. Mengelw. D. III. St. III. bl. 53, 54. KLERCK (Mr. RIJNHOLT ANTONY), zoon van Dirk K 1 e r c k en van Wilhelmina Johanna Menthem, werdden 28ste n April 1774 te Rhenen geboren. Den 10den April 1785 trad hij als kadet bij het regiment van van E ffer e n in dienst. Reeds den 2den Februarij 1789 werd hij verheven tot vaan­drig bij het regiment van von Monte r. Ten gevolge van den loop der staatkundige gebeurtenissen emigreerde hij in 1795, en diende sedert dien tijd in denzelfden rang bij het rassemblement, onder de bevelen van prins Fr e d e ri k, in Duitschland en Engeland. Den 25sten December 1799 werd hij daarbij tot luitenant benoemd en den 11den Mei 1802 tot kapitein. In September 1802 keerde hij met het korps Hol­landsche troepen naar het vaderland terug. Daar werd hij spoedig weder in werkelijke dienst geplaatst, en reeds in het begin van 1814 tot kapitein bij het lste bataljon jagers aan­gesteld. Korten tijd daarna, den 3den Maart 1814 werd hij bevorderd tot majoor bij het 7de bataljon landmilitie. Den 2den Mei 1815 werd hij benoemd tot luitenant-kolonel bij het bataljon infanterie van linie n°, 14. Met den aanvang van 1819 werd hij als zoodanig geplaatst aan het hoofd van bet 3de bataljon 11de afdeeling infanterie. In Augustus 1829 werd hij door koning Willem I aangesteld tot kolonel-kom­mandant der afdeeling grenadiers. Met die betrekking bleef hij belast tot den 17den December 1836, toen hij benoemd werd tot kommandant ad interim van de 1ste brigade der 1ste divisie infanterie. Den 19den Februarij 1838 werd hij be­vorderd tot generaal-majoor, kommandant van de lste divisie 2de brigade infanterie. Koning Willem II benoemde hem den Eden December 1840 tot zijnen buitengewoon adjudant. Met het begin van 1841 werd hij aan den toenmaligen prins van Oranje toegevoegd en in November 1843 in zijne militaire betrekking gepensioneerd. Ten blijke van de koninklijke goed­keuring werd hem in Maart 1845 de rang van luitenant•ge­neraal verleend. Koning W i 1 le m III benoemde hem na zijne troonsbestijging tot chef van Z. M. militair huis. Gedurende zijne militaire loopbaan nam K 1 e r c k aan belang­rijke gebeurtenissen deel. Achtereenvolgens woonde hij de krijgsbewegingen en veldtogten van 1794 en 1795 bij ter bescherming van het vaderland. In 1799 was hij tegenwoor­dig bij de krijgsverrigtingen in Noord-Holland, in 1814 bij de blokkade van Bergen op Zoom, in 1815 bij den krijg in Frankrijk. In 1830 maakte hij deel uit van het mobile le­ger tijdens den opstand in Belgic en in 1831 woonde hij den tiendaagschen veldtogt in dat rijk bij, terwijl hij in 1832 tot 1834 tot het mobiele leger bleef behooren. Hij overleed to 's Gravenhage den 2den Junij 1854. Tot belooning voor de diensten door K 1 e r c k bewezen, werd hij vereerd met de Militaire Willemsorde, met het groot­ kruis der orde van den Nederlandschen Leeuw en met dat der orde van de Eikenkroon. Vreemde vorsten huldigden zijne verdiensten door de schenking der St. Anna-orde, 2de klasse, in brillanten, het grootkruis der orde van St. Stanislaus, beiden van Rusland, het ridderkruis der Fredriksorde van Wurtemberg, bet kommandeurs grootkruis der orde van het Zwaard van Zweden en Noorwegen. Zie Algem, Handelsblad, 5 Junij 1854; uit medegedeelde berigten aangevuld. KLERK (C. DE) schreef : Vreugde43azuyn op de verkiesing van zijn hoogvorstelijke doorluchtigheid tot stadhouder enz. Utrecht 1747 in piano. Zie Lijst van alle tractaten, gedichten enz, ter gelegentheid van het huwelijk en de verheffing van W. C. H. Friso, bl. 26. KLERK (JoHAN DE). Zie CLERICUS (JoHANNEs). KLERK (REINIER DE) werd te Middelburg in 1710 geba­ren en vertrok, op zijn zestiende jaar, voor het eerst, en na­derhand nog tweemaal, als gemeen matroos naar Indie, waar hij spoedig tot eerste stuurman bevorderd werd, en zeven rei­zen naar Padang deed, waar hij de vorsten van Baros en Sorkam, die door den sultan van Atjin werden aangevallen, bijstand verleende, lien in hun gezag handhaafde en door zijne dapperheid veel lof verwierf. De ongezondheid der lucht kwam hem op zware ziekten en bijna op verlamming te staan. In 1737 de zeedienst verlaten hebbende, werd hij aange­steld tot opperkoopman op de Westkust van Sumatra. Hier was hij scheidsman tusschen de koningen van Bantam en van. Palembang. Hij plaatste zich met een Hollandsch vaartuig tus­schen de vloten van kleine vaartuigen der beide koningen in, en beproefde te vergeefs eene minnelijke schikking. Veertien maanden duurden de onderhandelingen, gedurende welke men hem naauwelijks het bouwen van een bamboezen huis wilde toestaan. Doch toen het eenmaal gesticht was, bragt d e K 1 e r k kanon aan wal, en maakte vuur op de beide twis. tende partijen, zoodat zij zich nu aan zijne beslissinc, onder­wierpen. Ter plaatse waar het bamboezen huis stond bouwde hij later de vesting Valkenoog, genoemd naar den gouverneur Valkenier. In 1741 naar Batavia teruggekeerd, werd hij als secretaris bij het Hollandsehe leger geplaatst, dat bestemd was om de Chinezen te tuchtigen, die, afkeerig van de Hollanders, na den bekenden moord aan hen op Batavia gepleegd, een ver­bond met den door de opstandelingen uitgeroepen soesoehoe* nan, die zich te Samarang ophield, of ,liever met diens neef, den pangeran en bevelhebber van het leger, gesloten haddem Ilij toonde bij die onderneming hoeveel beleid en schrander­heid hij bezat. Met voorkennis van den commissaris te velde V e r ij ssel, bood hij zijne dienst tot een waagstuk aan, hem het leven kon kosten. Met eenige geschenken voorzien begeeft hij zich tot den pangeran, en weet dezen te bepraten zich naar Samarang tot de commissarissen te begeven. Naau­welijks was deze, van geen verraad beducht, voor de tweeds raaal daar aangekomen, . of hij werd er gevangen gehouden, en naar Batavia en vervolgens naar Ceilon gevoerd, waar hij zijn leven geeindigd heeft. De soesoehoenan zelf werd te Sa­marang gevangen genomen en mede naar Ceilon verbannen.. De K 1 e r k , vervolgens tot opperhoofd van Soerabaja aan­gesteld, werd door den regent van Madura aangezocht om den geheelen oosthoek van Java aan hem of te staan. Toen dit niet gelukte hood de vorst hem geld daarvoor aan ; doch d e Klerk weigerde dit en trachtte door allerlei middelen zijne bedoelingen te verijdelen. Er ontstond hierover een oorlog tusschen den regent en den weitigen soesoehoenan van Mata­ram, waarin de O. I. Compagnie laatstgenoemde bijstond, en voor dien bijstand Madera en de Noordkust van Java van den soesoehoenan verkreeg. In 1747 tot tweede bestuurder van Java's Noordoostkusl benoemd, werd hij, nadat E l z o S te r r e n b e r g in ongenade gevallen was, den 30sten December 1748, in diens plaats, tot landvoogd van Banda verkozen. Derwaarts was St e r renberg door den gouverneur-zeneraal van Imh off gebannen, die, wetende dat de K1 er k vroeger, tijdens hun beider verblijf op Samarang, met hem op eenen zeer onaangenamen voet ge­leefd had, daardoor een bitter lot aan S ter r e n b erg meende bereid te hebben. De K 1 e r k koesterde echter te edele ge­voelens om zich op eenen banneling te wreken en overlaadde hem daarentegen met vriendelijkheden. Hij beperkte op de Banda-eilanden de schandelijkste winzucht der ambtenaren, deed de rijst en andere levensbehoeften voor den gemeenen man voor geringere prijzen verkrijgbaar stellen en moedigde tevens de kweeking der notenmuskaatboomen aan, zoodat hij de welvaart der ingezetenen en den bloei der kolonie, in het belang der maatschappij, gelijkelijk bevorderde, en in 1753 onder zegewenschen en tranen der bevolking van Banda vertrok. In 1755 tot raad, vervolgens tot directeur•generaal en in 1777 tot gouverneur•generaal van Nehlands Indi6 benoemd, liet hij niets onbeproefd om de belangen van het moederland te behartigen, maar ook om het welzijn der kolonien te be­vorderen. Ons bestek laat niet toe in het breede uit te wij­den over het vele goede dat de Klerk vooral in laatstgenoemde betrekking heeft tot stand gebragt. Wij bepalen ons slechts tot de korte herinnering, dat hij zoowel op Borneo als op Celebes en de Molukken het aangevallen gezag met kracht moist te handhaven ; dat de handel gedurende zijn bestuur in bloei toenam ; dat de toestand der godsdienst in Indie, tot nu toe zeer treurig, door zijne wijze bepalingen en voorzie­ningen beter werd ; dat in 1778 door zijn toedoen het ge­leerde genootsehap te Batavia werd opgerigt, waarvan hij de eerste opper-directeur was, en dat sedert zoo vele schoone vruchten ter behoeve der kennis van den Indischen Archipel .vooral van Java gedragen heeft ; eindelijk, want wij kunnen niet alles opnoemen, dat hij de landbouw op Java aanmoe­digde, onbebouwde landerijen deed verkoopen, en de voordee­len daarvan, tot nu toe door de inlandsche regenten genoten, in de kas der maatschappij deed storten, waardoor derhalve een dubbeld nut bereikt werd. Zoo was de kundige man schier tot aan zijn dood toe ijverig in de weer om rondom zich welvaart te verspreiden en de vruchten daarvan jaarlijks naar het vaderland over te zenden. Nog zou hij voortgegaan zijn vele diensten aan Neerlandsch Indid te bewijzen, dock een 70jarigen ouderdom, van zijne jeugd of in Indio, bereikt hebbende, werd hij door eene zware ziekte overvallen en zag hij te vergeefs naar middelen uit om zijne gekrenkte gezond­heid te herstellen. Hij verzocht daarom zijn ontslag, hetwelk hem den 16den Maart 1780 werd toegestaan. Weinig genot had hij van de aan hem verleende rust, daar hij reeds den lsten September van genoemd jaar op zijn landgoed te Grogoe, twee urea van Batavia overieed. Zijn. geschilderd portret is voorhanden op het gouvernementshuis in Weltevreden, nabij Batavia, in de vergaderzaal der hooge regering. Zie A. H u i s e r s , Het leven van R. de Klerk, Gouverneur-Gene­raal van Neerl. IndiOn. met eene kaart (Amst. 1787. 80.), v a n K amp e n , Geschied. der Neclerl. buiten Europa, D. III. bl. 22, 23, 35-37, 44, 45, 67-69, 210, 217-224; Teen stra, Beschrijv. van de Nederl. Overz. beziit. bl. 267, 269, 343, 611 ; de Navorscher, D.. I.V. bl. 295, D. V. bl. 336. KLEYN (GERARous), te Groningen in 1696 geboren, werd, - na volbragte studie aan de hoogeschool aldaar, in 1718 predi­ kant te Bierum, in 1728 te Zunderdorp, in 1730 te Huissen,_ in 1740 te Appingadam, waar hij tevens rector was, en 1741 te Schiedam. Hij overleed aldaar den 4den Maart 1762. Van hem ziet het licht De wens gestorven en hitter betreurd, of Lijkreden op het voor Nederlands Kerke en Burgerstaat zeer smertelfjk en on­verwagt overlyden van Zijne D. 11. den Heere W. C. H. Fr is o, Prince van Oranje en Nassauw enz. enz. uitgesproken. den 21sten October 1751 over Prediker XII vs. 5, Amst, 1752. 40. Jakobs belaste en tvederkering vertoond in een .Afscheid­reden te Huysen, over Genesis XXXI vs. 3, Amst. 1740. 4°. Inwijings Reden over Timotheus, den Zoon van den Apos­tel Paulus, bij het aanvaarden van het Rectoraat der Latijn­sche Schoole, Amst. 1740. 4°. De biddende Nehemia in zijne groote onderneemingen, ver­toond in een Intree-Reden to Appingadam over Nehemia 1 vs. 11, Amst. 1740. 4°. Uytlegging of verklarende ontleding van den Propheet Hozear naar het Latijn van J. a Marcie overgezet door G. Kleyn, Amst. 1748. 40-. 2 deelen. Zie Boekz. der gel. wereld, op de genoemde jaren ; B ru eh e r u Gedenkb. van Slad en Lande, bl. 54 , v an Abk ()tide, Naamreg. van ;Ved. Boek. D. I. St. I. III. IV. bl. 100, V; G I as i u s , Godgel. Nederl. D. II. bl. 270, D. III. bl. 666. KLEYN (ANTOINETTA). Zie OCKERSE (ANTOINETTA). KLEYN (C. G.) was een der zamerstellers van het Nieuw Hoornse Speel-werk, bestaande uyt ernstige en vrolycke gezan­gen en gedichten. De bouwstoffen daartoe door hem geleverd zijn van weinig waarde. Zie van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. KLEYN (JOANNES PETRUS) was de zoon van Pieter K 1 e y n, rentmeester der domeinen van den prins van Oranje, op de Hooge en Lage Zwaluwe, klein Waspik en Twintighoeven, en van G e e r t r u i d A s h e e k; hij werd ter eerstgemelde plants geboren den 4den Junij 1760. Zijn wader, door een noodlottig toeval omgekomen zijnde, hertrouwde zijne moeder met Willem van G e n d t, predikant bij de gemeente de beide Zwaluwen, en het was van dezen, dat hij in de La­tijnsche en Grieksche talen het eerste onderwijs kreeg. Onder de leiding van den kundigen rector van D o r p volmaakte hij to Dordrecht zijne kennis, en beoefende daar mede de Latijnsche dichtkunst, waardoor zijne smaak gevormd en hij zich die vaste gronden eigen maakte van de prosodic en versificatie, die hij naderhand met zooveel keurigheid in zijne gedichten in acht nam. Voor de predikdienst bestemd, onderwees hem zijn stiefvader, na het verlaten der Latijnsche school, in de gronden van het Hebreeuwsch, waarna hij in 1'777 naar Utrecht vertrok, om zich in de godgeleerdheid te oefenen. Wegens zwakheid van borst besloot hij, na verloop van twee jaren, die studie te verlaten, en zich op de regten toe to leggen. In 1782, na het verdedigen eener dissertatie over de echtscheiding, werd hij doctor in de beide regten, Kort na het voleindigen zijner studien verloor hij zijne moeder, van wie hij als eenig kind erfgenaam was van aan­zienlijke landgoederen. Hij besloot zich nu geheel aan het landleven over to geven, huwde in 1784 met Antoinetta Ockerse, de zuster van zijnen vriend, den predikant W. A. 0 c k e r s e , en werd door den toenmaligen stadhouder tot het medebestuur der beide Zwaluwen geroepen. Deze betrekking besliste over de rust en het genoegen van zijn en. Want niet alleen dat hij ten gevolge van eenen twist tusschen de inwoners der beide dorpen, die door hem ten voordeele van die van het eene dorp beslist werd, in groote onaangenaamheden kwam, maar ook, terwijl hij gedu­rende het verblijf der Fransche troepen in 1793 aan de Zwa­luwen door zijne tusschenspraak en voorzigtig beleid vele bezwaren voor de ingezetenen had weggeruimd, was hij na het vertrek dier troepen ten proof aan de Hollandsche solda­ ten, die naar de Zwaluwen werden gezonden, en van eenen troep plunderzuchtigen, waarvan hij er vele ondersteund en geholpen had, tijdens het verblijf der Franschen hier te lande. Men wilde ziju huis plunderen, maar daar het meeste goed reeds in een vaartuig gepakt was om te vertrekken, boorden de kwaadwilligen eenige gaten in den bodem, waardoor zijne meubels en kostbare bibliotheek door het water beschadigd werden. Hij koos in 1794 Wageningen tot zijne woonplaats, en moest met leedwezen zien dat eenige gecantonneerde mi• litairen, op aanhitsing zijner vijanden, niet alleen belangrijke schade toebragten aan hem behoorende bosschen, maar ook dat zijn huis eerst tot eene soldaten caserne en vervolgens tot eon militair magazijn gebruikt, bij den tweeden inval der Fran­ schen, in de brand gestoken en geheel in de asch werd gelegd. Na de omwenteling van 1795 werd K 1 e y n als lid der regering van Wageningen ter vergadering van hunne hoogmo­genden afgevaardigd, en kort daarna benoemd in het provin­ciaal committe van politie, finantie en algemeen welzijn in Gelderland, residerende te Arnhem, In het volgende jaar werd hij met eenparige stemmen verkozen tot raadsbeer in het pro­vinciaal geregtshof van Gelderland, welken post hij tot ziju overlijden, hetwelk den 20sten Februarij 1805 binnen Arnhem plaats had, met waardigheid, voorbeeldigen ijver, getrouwheid, regtvaardigheid en menschelijkheid heeft bekleed. Hoedanig hij over het ambt en den pligt eens regters dacht, is op to maken uit een werkje, door hem in 1798 te Arnhem, in 8°. uitge­geven, onder den titel van : Vrijmoedige Gedachten over den plicht eens Rechters in criminele zaaken. Van de zeven kinde­ren, die hij bij zijne weduwe achterliet, volgt de oudste zoon. K 1 e y n was lid van de Maatschappij der Nederlandsche Let­terkunde te Leiden. De muzijk en de dichtkunst waren de beide uitspanningen waaraan K 1 eyn zich, reeds van zijn akademisch leven af, overgaf. Bellamy, Hinlopen, Ockerse, Rau, Cheak vallier, Carp en van Alphen waren zijne tijdgenooten. Zijn dichterlijk genie werd door hunnen omgang ontwikkeld, en zijn verstand, smaak, oordeel en gevoel gevormd. Door zijn huwelijk met eene rijk begaafde vrouw, die wij later zul­len leeren kennen, bleef bij hem, te midden van de rampspoe­den van het 'even, de zucht voor de dichtkunst en fraaije letteren levendig, en wat hij als beoefenaar van beiden gele­verd heeft zal zijn naam steeds met eere onder zijne be­roemde tijdgenooten doen schitteren. Getrouw aan ons plan, wijden wij over zijne dichterlijke verdiensten niet in het breede uit. Inzonderheid als lierdichter maakte hij zich gun. stig bekend en als zoodanig was hij het sterkst. Zijne oden, hymnen, elegien en liederen, naar het oordeel van Witsen 15 G e y s b e e k , volgens eene zuivere prosodic doorgaans in het metrum der ouden opgesteld, ademen volgens denzelfden niets dan deugd, liefde, vriendschap en godsvrucht. Zijne gedichten kwamen nit onder de volgende titels : Ode en gedichten, Utr. 1782. 8°. 3 stukjes. Feestzan .voor het derde jubel-feest van rItrechts Hooge­school, Utr. 1786. 8°. (Met zijne gade) Gedicliten, Utr. 1792. 8°. Ode ter nagedachtenis van zijnen vriend H. van Alphen, Arnb. (1805) 40. Nagelaten gedichten, oden en elegien (door vrouwe A. K 1 e y n, geb. Ockerse uitgegeven) Utr, 1809. 8°. Kleine prozaische en poetische bijdragen, Arnh. 1818. 12°. Als beoefenaar der fraaije letteren deed K 1 e y n zich even gunstig kennen door zijne fragmenten van eene volledige Theorie der schoone Kunsten en Wetenschappen, die in de Mnemosyne van de heeren van Kampen en T y d e m a n gevonden worden, en getiteld zijn : Verhandeling over de fraaije Kunsten en Wetenschappen in het algemeen, en over de Dichtkunst en Dichtkunde in het bijzonder ; in de Mnemosyne, lste deel, bl. 1. Verhandeling over het Epigramma , aid. 2de de-el, bl. 1. Verhandeling over het Herdersdicht ; aid. 4de deel, bl. 1. Voorts zijn F,enige losse theoretische en aesthetische Gedach­ ten over het Lyrisch Gedicht uit zijne papieren bijeen verza­meld door zijn schoonbroeder W. A. 0 c k e r s e, en geplaatst voor de Nieuwe Dichtk. Mengelingen van vrouwe A. K le y n, bl. XI. A an de pen van K l e y n hebben wij ook eenige nette ver­ talingen te danken, zoo als Sympathien, uit het Hoogduitsch van Wieland, Utr. 1787. 8°. Koozerijen, uit het Hoogduitsch van Gerstenberg, Utr. 1795. 8°. Huisselijk leven, nit het Hoogduitsch van Stilling, Utr. 1801. 80. Theodore van der Linden, uit het Hoogduitsch van Stilling, Utr. 1803. 8°. 2 deel en. Zie W i t s e n Geysbeek, Leven van J. P. Klejn, in den Re­censent ook der Recensenten voor 1807, No. 2, bl. 85 en volgg.;, Hand. der Jaarl. Algetn. Vergad. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1805, bl 11; en daarnaar in den Konst- en Letlerb. 1806. D. I. bl. 147; van Kampen, Geschied, der Lett. en Wetensch. in Ned. D. IL bl. 395, 396, D. III. bl 231 ; 'W its en Geysbee k, Woordenb. van Ned. Dicht.; door ons voornamelijk gevolgd ; ver­schillende boeken-eatalogi. KLEYN (PIETER RUDoLPH), oudste zoon van den voorgaande, werd geboren op de Hooge Zwalue den 17den Mei 1785, Te Arnhem voor de studie opgeleid wordende, doorliep hij al de klassen 'der Latijnsche school en besteedde zijne uren van uitspanning aan het beoefenen der teekenkunst, waarin hij van den teekenmeester J. N ij h off onderwijs kreeg. Eene meer en meer toenemende hardhoorendheid noodzaakte hem van de studie of te zien en een ander vak te kiezen. Weldra bepaalde hij zich tot dat van landschapschilder, en ofscboon zijn vader hiervan de bezwaren wel inzag, gaf er eindelijk zijne toestemming toe en K 1 e y n vertrok naar Dordrecht, waar hij drie jaren de lessen van de gebroeders Jacob en Abraham van Str ij genoot. Doze betuigden daarna dat zij hem niet verder konden brengen en raadden hem aan eene buitenlandsche reize te doen. Zijn vader was inmiddels overleden, en zijne moeder raadpleegde den heer Hultman, destijds directeur .van kunsten en wetenschappen, die het spoedig zoo ver bragt, dat K 1 e yn in 1808 als kweekeling van den toenmaligen koning van Holland naar Parijs vertrok. Hij bleef daar ruim twee en een half jaar, en genoot er onder anderen de lessen van den grooten histo­rieschilder Da vi d. Hij vertrok vervolgens naar Italie, doorgaans zijn verblijf houdende te Rome, en zette er zijne studi& nog ruim twee jaren voort, naar de schilderachtige tafereelen, die bet land oplevert. In het vaderland teruggekeerd, had ook het uur van vrijheid voor Nederland geslagen. K l e y n vroeger ook neiging tot de krijgsdienst hebbende, bood zijnen arm den koning aan, en werd tot 2de luitenant bij het vijfde bataillon nationale militie aangesteld. Als zoodanig trok hij den vijand bij auatre-Bras moedig te gemoet; daar werd hij vreesselijk gewond en eerst na zeventien urea op het slagveld zonder hulp gelegen to hebben ontdekt. Zijne wonden genazen niet, en op den 15den Februarij 1816 eindigde hij zijn jeugdig en veel belovend leven in de amen zijner diep bedroefde moeder. Nog voor zijn dood had de koning hem de Militaire Willemsorde ge­schonken. Van den kunst-arbeid van K 1 e y n is niet veel bekend. op de Amsterdamsche tentoonstelling van 1810 was van hem een Gezigt op Aqua-Cetosa by Rome; op de verkooping van, schilderijen aldaar in 1817, ten huize van C. R. Roos ge­houden, waren twee schilderijtjes, het eene voorstellende een Landschap, bevallig en schoon van uitwerking, bet andere een Gezigt aan de Seine, bij Parijs, niet minder fraai van behandeling dan bet voorgaande. Van hem zijn ook nog fraaije teekeningen voorhanden. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. II . bl. 492-496, door ons voornamelijk ge­volgd; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunsisch. KLEYNE (DAviD). Zie KLEINE (DAVID). KLEYNE (F. C.) was in 1792 een vermaard ledezetter, 15* die aan de Geestbrug bij 's Gravenhage woonde, doch van wien geene levensbijzonderheden bekend zijn. Zie de Navoracher, D. I. bl. 187. KLEYNHERS (J.) was volgens eene teekening naar zijn portret, door hem zelven geschilderd, een bloem- en fruitschilder, te Haarlem in 1634 geboren en in 1701 overleden. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. I . bl. 81; Kramm, Lev. en Werk. der Kenstsch. KLEYNHOFF VAN ENSPIJK (CHRISTIAAN FREDERIK), te Batavia den 19den Maart 1761 geboren, werd hier te lande voor geneesheer opgeleid en zette zich als zoodanig na zijne promotie te Amsterdam neder. Op den 10den Mei 1817 aanvaardde hij te Leiden den hem opgedragen post van hoog­ leeraar in de landhuishoudkunde, met eene Nederduitsche re­devoering over de waarde van het hedendaagsch leerstellig onderwijs der landhuishoudkunde, als wetenschap beschouwd, die in de Annales der akademie voor het jaar 1817-1818 is opgenomen. Niet lang genot had de hoogeschool van zijn onderwijs, daar hij reeds den 5deu April 1819 overleed. Als natuurkundige deed hij zich kennen door zijne: Bedenkingen over het einde, waartoe de insekten vermoedelijk geschapen zijn, Amst, 1805. 8°. en door zijne beantwoording van de vraag: Wat zijn mos. planten ? in het Nieuw Algemeen Magazijn van Wetenschapt Kunst en Smaak, Amst. 1797. D. IV. St. II. bl. 517. Hij was ook Latijnsch dichter blijkens zijne:. Ode ad J. Kinkerurn, Amst. 1800. 8°. Napoleonti paciflcatori feliciter I etc. Amst. 1811. 4°. Gulielmo Frederico Ludovico feliciter t Amst. 1816. 4°. Zie de Jong, Naaml. van Ned. Both. bI. 155, 309; Si egen.. b eek, Geschied. der Leidsche Roogesch. D. I. hi. 429, 431, Toev. en Bijl. bI. 258; Holtro p, Bibl. Medico-Chirurg. p. 176. KLEYNO \TEN (QuiRiNus) behoorde tot de dichters, die W i 11 e m III bij zijne terugkomst in Holland bezongen. Hij gaf een brommend lofdicht in het licht onder den titel van : Aan de doorluchtigste, grootmagtigste Majesteit Willem den III, door Gods genade koning van Engeland, &holland, Vrankryk en Yrland, beschermer des geloofs, Delft, 1691. 4.. Zie Kron. van het Hist. Gen. le Ulr. D. III. bl. 133. KLEYNSORG (JoAciant) kan misschien dezelfde zijn als den vroeger genoemden Cleynsorg h. In den vrijheids­kamp tegen Spanje deed hij zich als een vurig beminnaar zijns vaderlands kennen, en betoonde hij groote ervarendheid. Hij was eerst kapitein over een vaandel soldaten, en was naauwkeurig op te nemen en middelen te beramen om den verderen aanwas tegen te gaan, ten gevolge waaraan hij met zijne mede-gemagtigde B. G o u d r i a a n uitgaf : Memorie en bijzondere Consideratien over de middelen tot voorkoming van den aanwas en ter beteugeling van 't wordend vermogen van de Haarlenamer en Legdsche Meir. 31 Jan. 1769. fol. Met 2 kaarten. Toen men bij het Bataafsch genootschap van proefondervin­delijke wijsbegeerte te Rotterdam op het denkbeeld kwam om eene reeks van rivierkundige stellingen algemeen te maken, ten einde zoo de aandacht van deskundigen bij een voor ons zoo belangrijk onderwerp te bepalen, was Klinkenberg daarmede onvermoeid werkzaam, en ofschoon men in lateren tijd eenige gegronde bedenkingen op die stellingen gemaakt heeft, was het Loch te betreuren dat men daarmede niet was voortgegaan. Klinkenberg werd in 1755 tot gewoon klerk ter se. cretarie van Holland aangesteld en bekleedde die betrekking gedurende ruim 40 jaren. Bij de vele werkzaamheden aan dezen post verbonden, bleef hij niet alleen de wiskundige wetenschappen beoefenen, maar legde zich ook meer en meer op de bij hem geliefkoosde sterrekunde toe, tot welks beoe­fening hij vroeger te Haarlem een •gezelschap had opgerigt, waarin hij verscheidene proeven van geene geringe bedreven­heid in het yak, door meer dan eene gewigtige waarneming, gaf, en waardoor zijn naam zoo binnen als buiten 's lands met roem bekend werd. Die roem was voornamelijk gevestigd toen hij de overgang van Mercurius over de zon had waargenomen, waaraan het volgende werk, door hem geschreven, zijnen oorsprong te dan. ken had: Beschrijving hoe de afstand der tonne van de aarde kan gevonden warden door den schijnbaren weg van Venus en Mer­curius over de zon, sevens de afbeelding van drie zulke ver­schijningen, de isle in November 1742, de 2de in 1753, de 3de in 1761. Waar agter de oplossing eener meetkundige Voorstelling, Haarl. 1743. 8G. Klinkenberg geraakte hierdoor in briefwisseling met vele van onze kundigste mannen en lief hebbers van de ster­rekunde, als met Lulofs, Hennert, Struyck, de Munk, S ch i m en meer anderen, en niet minder met vele der be­roemdste buitenlandsche sterrekundigen, als in Frankrijk met Delisle, de Thury, of Cassini III, en la Lande, en in Engeland met James Bradley. Zoozeer steeg zijn roem, dat hij in 1753 tot korrespondent bij de koninklijke akade­mie van wetenschappen te Parijs werd aangesteld, eene be­noeming welke niet dan can de grootste geleerden te beurt viel. llij ging intussehen met het doen zijner waarnemingen later tot kommandeur over de vrijbuiters benoemd. Als zoo­danig nam bij in 1576 deel aan den mislukten togt van Sonny naar Maiden. Zie Konin g, Geschied. van het slot te 3fuiden, bl. 111; II g, Geschied. der Zaanl. 1). I. bl. 113, 170, 204 en volg; dit Woordenb. artik.Cleynsorgh. KLIEFOOT (Fa.) schreef : Over de instandhouding der Gilden, Amst. 1796. 80. Zie M uller, Cat. van Regtsgel. Werk. bl. 79. KLINCKERT (G.), van Gouda geboortig, schreef : Balju van Suydt-Hollandt ofte ghetoornde vermetelheyt, droef­begin, bly-einde spel, Gouda, 1630. Zie van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. KLINCKHAEMER (L.) schreef : Vryheydt van spreecken in de Gemeynte der Geloovigen. Beweesen met geboden, exempelen, enz. Leid. 1655. 12°. 2de druk vermeerdert met eenige Byvoeghzels enz. Leeuwarden, 1679. 12°. Verdediging van de vryheyt van spreken in de Gemeente der Geloovigen, of een antwoordt... aan Is. Pontanus, Amst. 1662. 4°. Losse en quaade Gronden, van de Scheur-Keck eeniger so • genaamde collegianten tot Rhijnsburg gelegt Ao. 1686, Amst. 1686. 4°. Een Tractaat van de Echtscheydinge. 12°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Both. D. I. St. III. Muller, Cat. van Godgel. werk. Supplem. bl. 84.; Cat. van Voorst, (1859) T. I. p. 149. KLINGE (N.) leverde in Klio's Kraam een Troostrijm aan Upke Witsema en Sebilla van Griethuysen op het afsterven harer dochtertje. Zie van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. KLINKENBERG (DIRK) werd in het jaar 1709 geboren en legde zich reeds vroeg op de beoefening der wiskundige wetenschappen toe, waarin bij door eigen genie en onver­znoeide vlijt zeer belangrijke vorderingen maakte. In het eerst hield hij zich met landmeten en het geven van onderwijs in de wiskunde te Haarlem bezig, doch vervolgens aan den kun­digen Melchior Bolstra toegevoegd, werkte hij, onder den hoogleeraar Lulofs , met dezen mede bij de rivierwerken en bij alles wat tot den waterstaat behoort, in welk yak hij vele jaren den lande groote diensten bewezen heeft. Zoo werd hij met andere deskundigen, in 1767, door gekommitteerde raden, dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland aangesteld om de oevers van het nu droog gemaakte Haarlemmer-meer voort, waartoe hem den toegang tot de sterrewacht van den prins erfstadhouder, te 's Gravenhage, en het gebruik der daarbij behoorende werktuigen. in staat stelde. Deze gunst had hij reeds onder Willem IV genoten, op aanbeveling van den vermaarden Franeker hoogleeraar Samuel K o e n i g, doch weldra stond hij aan tegenwerkingen bloot, en werd hem den toegang tot de sterrewacht bemoeijelijkt. Hierop benoemde prins W'illem V hem tot zijnen astronomist, en hij zette als toen ongestoord zijne waarnemingen voort, en verwierf zoo de eer, om door Bailly, met Hennert en van Zwinden, onder onze goede waarnemers gerangschikt te worden. In 1743 had Klink en be r g het geluk eene komeet te ontdekken, door niemand dan door hem waargenomen, welke ontdekking in hetzelfde jaar van eene tweede, en in 1748 door eene derde gevolgd werd. Zijne ontdekkingen deelde hij mede aan de Maatschappij van Wetenschappen te • Haarlem, die zijne berigten deswege in hare verbandelingen opnam. Ook zijn eenige zijner waarnemingen en herekeningen in de Mdmoires de 1' Academie te Parijs voor den jare 1760, en in de werken van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam op­genomen. In 1757 ontdekte hij eene kleine komeet en kon­digde de groote staartster aan, welke in 1759 verwacht werd. Te regt zegt de schrijver van Hollands Roem dat men zon­der grootspraak van K 1 i n k e n b e r g verzekeren mag, dat hij vernuft en wiskundige kennis in eene groote mate bezat, en dat, terwij1 anderen hun geheele leven aan de beoefenende of waarnemende sterrekunde wijdden, hij deze slechts als bij­zaak kon beschouwen. Ten slotte vermelden wij, dat toen de planeet Uranus ontdekt werd, Klink e n b e r g die ook waar­nam en zich daarbij ongeloofelijke moeite gaf, met dat gevolg dat men in Parijs, in 1784, nog desaangaande in het oxize­kere verkeerde, hij zich beroemen kon van een jaar te voren reeds te hebben uitgemaakt , dat Uranus geene komeet maar eene planeet was. Klink e n b e r g overfeed te 's Gravenhage op negentigj ari­gen leeftijd op het laatst van 1799. Zijne nagelaten geschrif­ten en brieven geraakten toevallig in handen van den heer Jacob Flor ij n , die dezelve aan het Koninklijk Nederlandsch Instituut ten geschenke gaf en in 1816 in eene vergadering van hetzelve over Klink e n b erg eene voorlezing deed en hulde bragt aan zijne verdiensten. Zie van A b k oud e , Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. IV. bl. 86; Nieuwe Alegm. Konst- en Letlerb. 1799. D. XI. bl. 147; Stuart, Vaderl Dist. D. II. bl. 353, 356; Woordenb. der Za­menlev.; Collot d'Eseury, Holl. Roem. D. VI. St. I. bl. 246-255; u 11 e r, Cat. van Boek. en Kaart. over Neerl. Wa­terstaat, bl. 23. KLINKENBERG (JACOB VAN Nu s, noon van H en r i c us Jansen Klink en berg, pi edikant te West-Graftdijk, en van M a g d a 1 e n a van Nuys, werd den 20sten Februarij 1744 ter laatstgemelde plaatse geboren. Naar ligchaam en geest uitmuntend ontwikkeld, werd hij voor den handel be­stemd, doch weldra bleek het dat hij meer lust voor de studie had. Hierop naar Haarlem gezonden, maakte hij aan de La­tijnsehe school uitmuntende vorderingen, en verliet haar den 10den December 1760, om in het volgend jaar zijne voorbe­reidende studien aan de Harderwijksche hoogeschool voort te zetten. Zich vervolgens naar Leiden begeven hebbende, genoot hij er het onderwijs in de wijsbegeerte van den hoogleeraar Lulo fs , en in de godgeleerdheid van de professoren d e Moor, Sch ultens, Hollebeek en du Bois, en zag zich den 2den November 1764, na het verdedigen eener Dis­sertatio physico•hilosophica de aere ejusque proprietatzbus et vsu (Lugd. Bat. 1764) tot meester der vrije kunsten en doc­tor der wijsbegeerte bevorderd. Zijne godgeleerde studien ijverig voortzettende, werd hij den 23sten Junij 1765 tot proponent bevorderd, en reeds in het volgend jaar tot predikant te Eemnes Buiten bevestigd. Zeven jaren was hij hier met trouw en ijver werkzaam, toen de gemeente te Overschie hem in 1773 tot haren leeraar be­geerde. Reeds in 1775 verwisselde hij deze gemeente met die te Oudewater, en deze weder in 1777 met die van Deventer. In 1778 te Amsterdam beroepen, werd hij er den 14den Junij van dat jaar bevestigd, en zoozeer was toen zijn roem reeds gestegen, dat curatoren der Leidsche hoogeschool hem in November 1783 tot gewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid benoemden. Op aandrang zijner hem lief hebbende gemeente be­dankte hij voor die betrekking, en werd vervolgens aangesteld tot hoogleeraar in de godgeleerdheid en kerkelijke geschiedenis aan het athenaeum illustre te Amsterdam. Den lOden Maart 1784 door de Leidsche akademie tot doctor in de godgeleerd­heid bevorderd zijnde, aanvaardde hij het professoraat te Am­sterdam op den 29sten Maart van dat jaar met eene ()ratio de machinationibus incredulorum reipublicae valde perniciosis (Amst. 1784). Na den dood van Cur t enius werd hem het geheele onderwijs in de godgeleerdheid opgedragen, en bleef hij tevens zijne dienst als predikant behouden. Zoo was hij voor de kerk en het athenaeum met ijver werkzaam, tot de omwenteling van 1795 hem eenigen tijd in zijne betrekkingen schorste, omdat hij den destijds gevorderden eed, als in strijd met zijn geweten, weigerde of te leggen, Tot 1804 bleef hij ambteloos, zijnen tijd met het zamen­stellen en uitgeven van godsdienstige geschriften bestedende, tot dat eene betere orde van zaken hem weder in zijnen vroe­geren werkkring herstelde, waarin hij werkzaam bleef tot aan zijnen dood, die den 14den September 1814 plaats had. Hij was te Eemnes Buitendijk gehuwd met Maria Merk ma n, die hem verscheidene kinderen schonk. Zijne of beelding ziet het licht. Hij was lid van verscheidene geleerde genootschappen. Groot is de roem die Klink e n b e r g zich als godgeleerde, in de Coccejaansche rigting, als bijbeluitlegger, als dogmaticus als evangeliedienaar en hoogleeraar verwierf. Mannen als v a n Heno-el, van Lennep, Rooijens en Clarissen en nu b laatstelijk zijn kleinzoon Glasius, hebben met het volste refit zijne verdiensten geroemd. Wij achten het dus onnoodig daarover verder uit te wijden, en bepalen ons ten slotte met eene opgave zijner werken te geven : De voordeelen van den godsdienst in tegenstelling van de dwaasheid, onvoorzichtigheid, gevaarlijkheid en schadelykheid van 't hedendaags ongeloov, Utr. 1767-1776. 8°. 2 deelen, 4 stukken. (Zonder naam) De Christen, Utr. 1772-1778. 8°. 7 deelen. Onderwijs in de godsdienst, Amst. 1780-1794. 8°. 11 deelen. De Bijbel, door uitbreidingen en aanmerkingen verklaard, Amst. 1780-1795. 8°. 27 deelen. (Tot en met het derde deel werkte hieraan mede G. J. Na h u y s). Oratio funebris in obitum P. Curtenii, Amst. 1790. 4°. In het .Hollandsch vertaald door M. J o n g e n e e 1 onder den titel van : Lijk en Lofreden, ter gedachtenis van wijlen Petrus Curie­nius, enz. 1790. 8°. De geschiedenis van 's Heilands lyden, Amst. 1791. 8°. Kort begrip der geschiedenis van 's Heilands Wen, Amst. 179 ? 8°. Verhandeling op de vraag : Welke zijn de beste middelen, om de waaren en zuiveren leer in de Colonign van den staat meer le bevestigen en voort te planten ? Bekroond door de Maatsch. van Wetensch. te Haarlem en in het 17de deel lste stuk barer Verhandelingen opgenomen. Proeve eener verklaring van Johannes Openbaring, Amst. 1796, 8°. 2 deelen. (Dit waren de 2 laatste deelen van de Verklaring des Bijbels, die ook afzonderlijk het licht zagen.) Waer8chouwing in de allerbelangrijkste zaak, Amst. 1798. 8°. Dissertatio hermeneutico.theologica de peccato in spiritum sanctum, Amst. 1815. 4°. 2 partes. Gedurende de schorsing in zijne ambten hield K. link e n-berg zich onledig met de zamenstelling en uitgave van het Zondagsblad, Hoe lang dit door hem is volgehouden, wordt niet gemeld. Ds. Glasius is in het bezit van handschriften van eenige door Klink en berg voor de pers bestemde wer­ken, die niet zijn uitgegeven, maar, volgens den bezitter, het onomstootelijk bewijs opleveren van zijne veel omvattende en grondige geleerdheid, en van zijn duurzaam raadplegen der jongste geschriften over de kritiek en de uitlegging des Nieu­wen verbonds. Zie K r o e s e , Kerk. Regist. der Fred. te Amt. bl. 376-380; Bouman, Geschied. der Harderzoijksche Hoogesch., D. II. bl. 412, 413; Glasius, Godgel. Nederl., en de aldaar aangehaaldeschrtivers; Mu] le r , Cat. van Portrett. KLINKERT (BAsTIAAN) werd te Amsterdam den 13den December 1794 uit bemiddelde ouders geboren. Zijn vader was cargadoor aldaar, en hij telde de beroemde Pieter N i e u w land onder zijne bloed verwanten. T)iens dichtwerken werden door Klink e r t op hoogen prijs geschat en hebben hem welligt de eerste aanleiding verschaft, om zich op de kennis en studie van de Nederlandsche dichters toe te leggen. Bestemd om in het vak zijns vaders opgeleid te worden, deed de vrees voor de frausche conscriptie dien vader besluiten zijn mon op 14jarig,fen leeftijd naar Engeland te zenden, waar hij in het huisgezin van den beer Bake r, met wiens dochter hij naderhand huwde, als noon werd opgenomen. Na de bevrijding des vaderlands naar Amsterdam teruggekeerd , en in het bezit van een niet onaanzienlijk vermogen geraakt, legde hij zich niet alleen op de buitenlandsche ]iteratuur met ijver toe, maar waren het vooral de Nederduitsche dichters die hem aantrokken. Eerst van N i e u w l a n d's dicht - en prozastukken eene verzameling aanleggende, kwam hij er toe om zulks ook van Toll ens werken en eindelijk van die van B i l d e r d ij k te doen, en het is aan zijne zucht voor bibli­ographie en kunstverzameling, die hem, benevens eene aange­name bezigheid, tevens eene meer en meer belangwekkende inspanning verschafte, dat die keurige en uit onbekrompen beurs bijeengebragte verzameling van al de werken (gedrukte en manuscripten, teekeningen , of beeldingen enz .) van Mr. Willem B i 1 d e rd ij k door hem tot stand kwam, die in­derdaad &nig mogt genoemd worden en wier inhoud gekend wordt uit de, als bijvoegsel tot de Navorscher gevoegde en door K 1 i n k e r t zelven bewerkte : , Lijst der Werken van Mr. W. Bilderdijk en vrouwe K. W. Bilderdijk, geboren Schweickardt, opgemaakt, alphabetisch ge­rangschikt, en met drie Bijlagen voorzien, Amst. 1853. kl. fol. Het was door dezen arbeid dat Klink ert zich bet lid­maatschap van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden verwierf, voor welke onderscheiding hij zeer ge­voelig was ; maar waarvan hij, noel' die maatschappij , weinige vruchten zou plukken, daar hij in de kracht des tevens, op den 1 2den November 1854, plotseling door den dood werd ontrukt aan zijne gade, talrijke vrienden en de Nederlandsche letterkunde, die in hem een voorstander vond, z66 vurig als er niet velen onder ons worden aangetroffen. Zie Ulreehische provinc. en scads-cour. 20 Nov. 1854; Mr. H. J. Koenen, Levensb. van B. Klinkerl, in de Handel. der Jaarl. verg. van de Maaisch. der Ned. Lelterk. le Leid. 1855. KLINKHAMER (GovERT) wend to Amsterdam den 31sten Augustus 1702 geboren en overleed er den 11 den Augustus 1774. H ij was zijdehandelaar van beroep, en beoefende de Nederduitsche dichtkunst, echter op eene wijze die, wat som­mige zijner voortbrengselen betreft, beneden alle beoordeeling is. Zijne of beelding ziet het licht. Van hem ging in dicht uit: XXV Leerzame Zinnebeelden en Bybel-sto,ffen, bestaande in het leven van de Propheet Elias, Mosis aanspraai aan Is­rael en de verheugde Zacharias, Amst, 1740. 8°. met pl. XL Stichtelyke Zinnebeelden en Bybelstofen, bestaande in Jacobs sterfbedde, nit Job XXXIII, Amst. 1739. 80. 2de druk 1740. 8°. met pl. Hendrik de IV, naar het Fransch van de Voltaire gevolgd, Amst. 1744. 8°. Gedenkzuil, opgerigt ter gedagtenisse van den jare MDCCXL Amst. 1741. 8°. Zaire, of de koninglijlce Navin, treurspel, gevolgd naar het Fransch van de Voltaire, Amst. 1734. 8°. De Kruisgezant, Amst. 1725. 4°. Keeten der Bijbelsche geschiedenissen des Ouden en Nieuwen Testaments, Amst. 1747. 8°. met platen en portret. Meer verdienstelijk maakte hij zich door zijne, in navolging van Gerard Brandt zamengestelde : Dagwijzer der Geschiedenissen, kortelijk behelzende verschei­dene Gedenkwaardige zaaken, op elken dag van 't jaar, door de geheele waereld voorgevallen. Benevens de geboorte-en sterfdagen van veele hooge en lage standspersonen, zoo geeste­lijke als waereldlijke beroemde helden, geleerde en vermaarde mannen en kunstenaren, Amst. 1755. 4°. 2 deelen. (Na zijn dood uitgekomen, zijnde bet eerste deel nog onder zijn opzigt gedrukt. Zie Very. op de Beschrijv. van Amt. door Wagenaar, D. XXI. bl. 97, 98; Wits en Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht.; Muller, Cat. van Portr.; Versehillende boekenliisten. KLINKHAMER (J.), regtsgeleerde, schreef: Het leven van Hugo de Groot, getrokken nit de voornaamste Historieschrijvers en Dichters, enz. Amst. 1785. 8°. met platen. Zie Cat. van de Bibl. der Jiaatsch. van Ned. Letterk. to Laid. D. II. bl. 609. KLINKHAMER (J.) schreef: De kerk van Jesus gebouwd op het fundement der apostelen, zamenspraken, Amst. 1793. 8°. 2 deelen. Zie de Jong, Naaml. van Bock. KLINKIIAMER (SIBOUT CORNELIS) werd te Amsterdam den 13den Julij 1804 uit ouders van den deftigen stand geboren, en gaf reeds van zijne vroegste jeugd blijken van helder door­zigt, scherpzinnig oordeel, vast geheugen en levendige ver­beelding. Na zich eenige jaren aan het athenaeum zijner geboorte­plaats geoefend te hebben, schreef hij zijne Commentatio his­torico juridica de furls civilis Romani loco, qui est de Do­nationibus ex fragmentis Vaticanis nuper illustrato (Amst. 1826. 8°.) en verdedigde die openlijk onder voorzitting van zijnen leermeester Jacobus van Hal 1. Dit geschrift was opgesteld tot beantwoording eener regtsgeleerde prijsvraag door de Luiksche hoogeschool uitgeschreven, maar door bijzondere omstandigheden te laat ingezonden, om naar den prijs te mo­gen dingen. Zijne leermeesters raadden hem aan zijn werk in het licht te geven, en deze dissertatie van Klink h a m e r is met regt ook buiten 's lands als blijk van grondige beoe­fening van het Romeinsche regt en van een scherpzinnig oordeel op prijs gesteld. In het daaraanvolgende jaar was hij gelukkiger, daar hij bij de Leuvensche hoogeschool de gouden medaille verwierf, met de beantwoording eener letterkundige prijsvraag over het leven en de daden van Iphicrates. Inmiddels met zijne regts­geleerde en letterkundige studièn voortgegaan zijnde, verwierf hij in 1829 aan de Utrechtsche akademie den doctoralen graad in de regten, na verdediging zijner Dissertatio histo­rico-Politica de Bello propter successionem Regni Hispanici gest°, Pace Rheno-Trajectina conzposito (Amst. 1829. 8°.) en daarna dien in de letteren met het schrijven van den Querolus sive Aulularia, incerti auctoris Comoedia togata (Amst. 1829. 8°.) Als nu zich als advokaat nedergezet hebbende, was zijn zwak ligchaamsgestel de oorzaak dat hij de praktijk wenschte te laten varen, en zich liever in de eene of andere letterkun­dige of regterlijke betrekking geplaatst zag. Zijne pogingen daartoe werden, ondanks zijne jeugdige jaren, spoedig vervuld, daar het den koning behaagde hem tot regter plaatsvervanger aan de regtbank zijner vaderstad aan te stellen. Vroeger zou hem de benoeming van leeraar aan de school te Medemblik te beurt zijn gevallen, zoo niet de afscheuring van Belgib zulks verhinderd had. Ook hadden de bezorgers der illustre school van Amsterdam den jeugdigen geleerde de bewijzen van ach­ting en toegenegenheid aan ware verdiensten verschuldigd, openlijk gegeven, door hem nevens van Kampen op de naamlijst te plaatsen, ter vervulliug van den leerstoel in de Nederlandsche taal- en letterkunde, door den dood van v a n Cappelle openstaande. Niet lang echter zou Kll n k h a m e r de wetenschap meer nuttig zijn. Eene slepende ziekte, die hem reeds lang onder­mijnd had, was de oorzaak van zijnen vroegen dood. Hij stierf op den 17den April 1834, gelijk hij geleefd had als een christen van ongekunstelde vroomheid, en op den 23sten daar­aanvolgende werd zijn lijk in stilte in de oude kerk ter ruste gebragt, bij welke gelegenheid de hoogleeraar F. J. Domela Nieu wen huis hulde bragt aan de vele talenten van zijnen te vroeg gestorven vriend. K 1 i n k h a m e r beoefende de Nederduitsche dichtkunst. Toen zijne ligchaamszwakte hem in 1830 te huis deed blijven, waar anderen het zwaard aangordden, tot handhaving van 's konings regten en 's volkseer, gaf hij zijn hart lucht in een fraai dicht­ stuk, Aan mijn vaderland getiteld , hetwelk, ofschoon zonder naam, in de Noordstar van den 9den Junij 1831 opgenomen, in den hier onder aangehaalden bron mede te vinden is. Hij zette ook Th. K o r n e r L1& en Zwaard, uit het Hoogduitsch over (Amst. 1833. kl. 80), en muntte vooral uit in de yen. vaardiging van huisselijke stukjes, in ledige oogenblikken ter viering van vriendenfeesten aan hart en pen ontvloeid. Volgens bet oordeel van den heer N i e u wLe uhuis zou bet eenvoudige naive, dat sommige kenmerkt, en het hartroerende waarin zij die van T o 1 len s op zijde streven, derzelver openlijke mede­ deeling wettigen. Eene proeve door genoemden heer ter aan­ gehaalde plaatse, medegedeeld en getiteld : By de geboorte mijner zuster Justina, wettigt dat oordeel. In het Ode deel bl. 302 en volg. van de Regtsgeleerde Bij­ dragen, door de hoogleeraren den T e x en van H all uitge geven, komt van K l i n k h a m e r eene beoordeeling van L e r-, m in i e r, Introduction genórale a Phistoire du Drat voor, en in het 7de deel bl. 84 is een opstel van hem geplaatst over de toepassing der Wetsbepalingen wegens Valschheid, in een merkwaardig geval onderzorht. Voorts bewerkte hij voor­ namelijk de drie eerste stukken van de Menschenvriend ; Tijd­ schrqt voor algemeene weldadigheid en volksbeschaving, in 1830 en 1831 in het Hat verschenen en leverde, op uitnoodiging van de derde klasse van het Koninklijk Nederlandsch Lista­ tuut een naauwkeurig onderzoek aangaande Zit singh 's hand­ schriften over Japan. Zie F. C. Domela Nieuwenbuis, ilerinnering van Mr. S. C. Klink hatner, (Amst. 1834. 80.) door ons bier gevolgd. KLINKHAMER (Aims), geboren den 8sten Maart 1808, was de derde zoon van Mr. J. F. Klink h a m e r notaris te Amsterdam, en vrouwe S. Bollar d. Reeds van zijne vroeg­ste jeugd of toonde hij moed en opregtheid, vlugheid van geest en begrip te bezitten. Bij het lezen van de wapenfeiten onzer zeehelden, gaf hij als zijn vurigste wensch te kennen., om in hunne voetstappen te mogen treden. Aan dien wensell werd voldaan, toen hij den 11den Mei 1822, naauwelijks 14 jaren oud, als buitengewoon adelborst op 's lands korvet Hekla, bestemd naar de Middellandsche Zee, aan boord kwam. Den 10den Augustus 1825 teruggekomen zijnde met een onbedor. ven hart en eene belangrijke schat van kennis, werd hij den. 10den November 1826, na eenige dienst op 's rijks wachtsche­pen verrigt to hebben, als adelborst der lste klasse geplaatst op 's lands schip van oorlog de Zeeuw, bestemd naar Oost-Indid. Den 3den November van het volgende jaar teruggeko­men, bragt hij zijnen tijd deels bij zijne betrekkingen, deels op een der wachtschepen door, en zag zich den isten October 1828, alzoo op 20jarigen leeftijd, tot luitenant ter zee 2de klasse bevorderd, en tevens in die betrekking geplaatst op 's lands korvet de Komeet, insgelijks naar Oost-Indid bestemd. Van de op dezen zeetogt bezochte specerij-eilanden heeft hij, even als van de plaatsen welke hij op vroegere reizen had aangedaan, de belangrijkste beschrijvingen en berigten in eigen geschrevene journalen, met de keurigste teekeningen voorzien, nagelaten. Ofschoon om zijn minzaam en edel karakter bij zijne togtgenooten zeer bemind, werd hunne bijzondere ver­kleefdheid aan hem nog zeer vergroot, door het redden, met groot levensgevaar, van eenen bij storm weder in zee geval­len matroos. Na eene reize vol van wederwaardigheden en rampen, kwam Klink h a m e r den 18den September 1830 in het vaderland terug, wanneer de Komeet, ten gevolge van de onlusten met Belgid, met andere schepen de Schelde werd opgezonden, om Antwerpen te beveiligen. De vlam des oproers vloog ook weldra tot die stad over. Op den 27sten October werd het Nederlandsche eskader uit vermomde batterijen beschoten, welke onze schcpen vrij wat schade aanbragten, doch welke aanval uitmuntend beantwoord werd. De zege was weldra aan onze zijde en een wapenstilstand, door de muitelingen verzocht, werd gesloten. Na het sluiten daarvan lost nog een der half gedemonteerde batterijen een verradelijk schot, en Klink h a­m e r , die zich gedurende deze actie met moed en bedaardheid gedragen heeft, stort, met zeven wonden bedekt, ter neder, waaraan hij den volgenden morgen bezwijkt. Zijn lijk werd te Vlissingen ter aarde besteld ; het vaderland verloor in hem een jeugdigen held, zijne ouders een deugdzamen zoon, zijne spitsbroeders een getrouw vriend en uitmuntend voorbeeld. Zie J. Koning, Lev. van J. C. J. van Speyk, bl. 81; Aanteek. en Big.. W. 29-39, door ons hier gevolgd. KLOB (JAN), van Dordrecht of kornstig., behaalde in 1796 den uitgeloofden prijs van twintig gouden ducaten, bij de Leidsche maatschappij van wis-, bouw-, natuur- en teeken­kunde, onder de zinspreuk Wiskunde is de moeder der we­ ,tenschappen, voor zijne : Verhandeling over de voor- of nadeelen van de paalwerken voor de Oostekike en Westelijke lialfweeg­sche sluizen aan het IJe. Zie Nieuwe Algem. Konst- en Letterb. 1796. D. V. bl. 161. KLOECK (Iz4AK KLAASZ.) was een verdienstelijk schilder en teekenaar te Leiden, die de kunst bij F r a n s F 1 o r i s heeft geleerd. Misschien was hij een bloedverwant van K 1 a as Cl oec vroeger genoemd. Zie K r am m, Lev, en Werk. der Kunstsch.; dit Woordenb. art. Cloeck. KLOECK (PIETER), geboren den 7den Januarij 1589, werd in 1649 schepen en raad te Amsterdam. In 1650 zag hij zich met anderen afgevaardigd om met prins W i 11 e m II te onderhandelen. Hij was tweemaal gam wd , I met Mar gar e-t h a Ooij e ns en II met J ann etj e Hoo ft, jongste zuster van den drost van Muiden. Zie W a g e n a ar, Vaderl. Hist. D. XII. bl. 104 ; uit medege­deelde berigten aangevuld. KLOEKHOFF (BALTHASAR), of komstig uit een aanzienlijk geslacht, was advokaat geworden te Utrecht den 20sten Augus­tus 1725, na verdediging zijner Dissertatio de arrhis sponsa­lads. Hij was later burgemeester te Culenborg en kwam in 1744 in aanmerking voor den openstaanden leerstoel der regts­geleerdheid te Harderwijk. Zijne zonen volgen. Zie Schultz Jacobi, Bijdr. tot de Geschied. der Luth. Kerk in, de Nederl. St. II, bl. 160; B o u m a n, Geschied. der Geld. Boogesch, D. IL bl. 161, 162. KLOEKHOFF (Biu,THAzAR) zoon van den voorgaande werd geboren te Culenborg. Hij studeerde te Utrecht en te-Jena, waar hij zich voor het leeraarsambt bij de Lutherschen. bekwaam maakte. Na bij na drie jaren proponent geweest te zijn, werd hij beroepen te Amersfoort in 1731, en vertrok in 1734 eerst als adjunct en later als gewoon leeraar naar de Evangelisch Luthersche gemeente te Gouda. In 1740 te Utrecht beroepen, maakte hij zich daar zeer verdienstelijk omtrent den opbouw der nieuwe, nog in gebruik zijnde Lu­thersche kerk, welke hij dan oak den 28sten November 1745 des namiddags inwijdde, en welke rede, gelijk die van den Duitschen predikant J. A. Velt gen, in druk is uitgegeven. Bij het klimmen zijner jaren deed hij afstand van een ge­deelte van zijn traktement, ten einde de gemeente in de ge­legenheid te stellen om een jeugdigen leeraar te beroepen. Hij overleed den 25sten Januarij 1763. Als verdienstelijk prediker deed hij zich kennen door : Lijkrede op Caspar Hoesper, Predikant te Gouda, Amst. 1736. 4°. Voorstelling van den zegen der woningen van het geesteijke Israel, of predikatie ter inulding van de nieuwe gebouwde Luthersche kerk binnen Uytrecht, Utr. 1746. 4°. Zie van A b k o u d e, Yaamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. bl. 190, St, IV. bl. 157; Schultz Jacobi en Domela Nieuwen­hnis, Bijdr. tot de gesehie-d. der Luth. kerk in de Nederl. St. I. bi. 116-120, St. II. bl. 104, St VII. bl 73 ; G 1 as ius , Godgel. Ne­derl., de Navorscher, D. X. bl. 149. KLOEKHOFF (JonANNEs). broeder van den voorgaande, werd te 's Hage geboren en stadeerde te Jena. Na drie jaren als proponent to hebben doorgebragt, werd hij in 1731 pre­dikant bij de Luthersehe gemeente te Zutphen en in 1634 te Culenborg, waar hij den lsten April 1757 overleed. Hij vervaardigde eene Lijkrede op G. F. Mitzen, Rott. 1736. 4°. en beoefende de Nederduitsche dichtkunst blijkens zijne dichterlijke : Verklaring van de Medaille ofte den Gedenkpenning, opge­dragen aan Syne D. H. Willem C arel Hendrik Friso, ter gelegenheid dat S. H. was ingehuldigt als Grave van Culen­borgh, 1748. Dit afzonderlijk gedrukte dichtstukje werd later opgenomen door Voet van Oudheusden, in zijne Histo­rische Beschrijving van Culenborg, D. I. bl. 412-415. Zie Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de geschied. der Luth. kerk in de Nederl. St. II. bl. 160, 161 ; van der A a, Nieuto Woordenb. van Ned. Diehl. KLOEKHOFF (CoRNEus ALBERTUS), waarschijnlijk een zoon van den voorgaande, ofschoon zijn naam ook wel K 1 o e c k-h o f gespeld wordt, was burgemeester te Culenborg en kwam in 1755 in aanmerking voor den leerstoel der geneeskunde aan de Harderwijksche hoogeschool. Als schrijver behaalde hij veel roem door de volgende geschriften: Opuscula Medica, Traj. ad Rhen. 1747. 8°. Dissertatio de Morbis animi, Traj. ad Rhen. 1753. 8°. Berigt wegens eene zonderlinge verbastering der ovaria; in de Verh. van de Holl. Maatsch. van Wetensch. te Haarl., 1761. bl. 436. Aanmerkingen rakende het verschil der wei in de waterzugt en der genezingswgze, daaruit voortvloeijende; in dezelfde Verb., D. IV. 1762. bl. 451. Uitwerkingen van het arsenicum album crystallinum ; in de­zelfde Verb. 1765. bl. 394. Bericht van eerie zonderlinge darm-verslopping ; in dezelfde Verb. 1770. bl. 37 van de berichten. Aanmerkingen over de gevolgen eener darm-ontsteeking ; in dezelfde Verb. 1770. bl. 41 van de berichten. Proeve over 's menschen leven en deszelfs duuring ; in de­zelfde Verb. 1774. bi. 109. Proeve over dma aart en de wettigheid van de in-mating der kinder-pokjes ; in dezelfde Verh. 1779. bl. • 373 ; 1782. bl. 265. In de Dichtkundige Cypressenbladen komt van hem eene niet onverdienstelijke Treurzang voor op het overlijden van prins Willem IV. Zie F erwerd a , Cat. univ., D. I. St. VIII. bl. 288; HOitrOp, Bibl. Med. Chirurg., p. 176, 177; B o um a n, Geschied. der Gelder­sche Magna. D. II. bl. 268; van der Aa, ;View Woordenb. van Ned. Dicht. KLOETING (S.) was een kunsthandelaar, die in de zeven­tiende eeuw te Delft bloeide en die gezegd wordt ook gegra­veerd te hebben. ZieSramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. KLOETINGEN (JOHANNES VAN), te Middelburg geboren, heeft volgens Boxhoorn verscheidene brieven in het Latijn geschreven, die in het klooster Hem, bij Schoonhoven, in 1508 gedrukt zijn. Zie de la Ruë, Gelett. Zeel. (2de druk) ki. 80. KLOK (KLAAs), omstreeks 1576 te Leiden geboren, was sehilder en plaatsnijder. Hij wordt gezegd te zijn geweest een leerling van F r a n s F 1 o r i s. Zijne manier van graveren had overeenkomst met die van Cornelis K o r t , dien hij echter, volgens den heer Immerzeel , niet heeft kunnen evenaren. Van zijn werk zijn slechts de volgende prenten bekend : De vier Elementen, 1597. Het oordeel van Midas, naar van Mander, 1589. Zie Immerzeel, Lev. en ;Perk. der Kunstsch. KLOMP (AELBERT) is reeds op Clomp vermeld, hoewel zijn naam K 1 o m p was. Het is niet waarschijnlijk, zegt de heer Kramm , dat hij een leerling van Paulus Potter geweest is, dewijl twee zijner stukken in 1602 en 1603 reeds vervaardigd waren. en Potter eerst in 1625 geboren werd. Daaruit zou men kunnen afleiden dat hij omstreeks 1580 ge­boren was. Het museum Boy mans bezit van hem : Een landsclaap met rundvee. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Va­derl. Schilderk., Aank. bl. 109 ; Cat. van Schilder. in het Museum Boymans, bl. 21; Sramm, Lev. en Werk. der Kunstseh. KLOPPER (J.) was een niet onverdienstelijk graveur, die waarschijnlijk te Amsterdam omstreeks het jaar 1700 bloeide. Hij sneed onder anderen een portret van Justus Mode r­sohn (1693) en een van Samuel Petiscus (1707). Zie Muller, Cat. an Portrett., bl. 370. 16 KLOPPER (REuma) was eerst Doopsgezind leeraar te Ilp in Noord-Holland, van waar hij in 1746 als zoodanig naar Almelo vertrok. Hij schreef : De zondaar door Christus gezocht en gezaligd, voorgesteld in 17 Redevoeringen, (Almelo ?) 1750. 80. Zie Blaupot ten C ate, Geschied. der Doopsgez. in Gros. enz. D. I. bl. 221, D. II. bl. 75-79. KLOTZ (VALENTIJN) is reeds op C l o t z vermeld, doch wordt ook Klotz genoemd. Hij bloeide in het midden der tweede helft van de zeventiende eeuw en was ingenieur. Van hem is bekend eene teekening voorstellende : Eene ruine van eene kerk, 1667. De of bedding der toren en bet kasteel to Heusden, voorko• mende in de Beschryving der stad Heusden, door J. v a n O u d e nh oven , is naar zijne teekening. Zie Kramin, Lev, en Werke der Kunstsch. op Clot s. KLOVER (RoELor DE), geboren te Culenborg den 2den Februarij 1792, werd op 21jarigen leeftijd aan de universiteit te Straatsburg met den titel van bacelier in de letteren ver• eerd. Hij aanvaardde in 1815 het predikambt bij de Lu­thersche gemeente te Bergen op Zoom en in Augustus 1816 bij die to Breda, waar hij den 15den Julij 1834 overleed, en om zijn edel hart en voortreffelijke hoedanigheden alge­meen bemind en betreurd werd. Twee leerredenen zien van horn het licht en zijn getiteld : Vaderlandsche Opwekkingsrede, Breda, 1830. 8°. .Leerrede ter Gedachtenisviering der grootmoedige zelfopoje­ring van J. C. J. van Speyk, Breda, 1831. 8°. Beide zijn getuigen hoezeer hij voor vorst en vaderland gloeide en hoe' hem 's lands heil ter harte ging. De K lover beoefende ook niet onverdienstelijk de Neder­duitsche dichtkunst. Slechts weinige zijner voortbrengselen zijn door den druk bekend gemaakt. Eene proeve van zijn dicht­talent gaf hij in het keurig overbrengen van Ho e u f ft 's La­tijnsche lijkhulde op P. H. Marron getiteld Lijkzang op den WelEerwaarden Zeer Geleerden Heere Paulus Henricus Marron, door Mr. J. W. Ho euff t het Latijn vrij gevolgd door R. de Kl over en J a n J. F. Wap, Breda, 1832. 8°. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1834. D. II. bl. 65, 117-120; van der Aa, Nisuto Woordenb. van Ned. Diehl. KLUGKIST (CoNRADus), geboren te Eexta, in de provincie Groningen, in 1670, waar zijn vader, Si w e r t Klugk is t achoolonderwijzer was, werd in 1693 predikant to Wirdum, , in 1701 to Zuidbroek, waar hij den ssten Junij 1740 over_ feed. Een zoon van hem, Johann genaamd, werd in 1729 predikant te Engelbert en in 1734 te Oost-Wolda. Conrad us Klugkist was een zeer geleerd man, waar ­van de twee door hem geschreven werken blijken geven. Zijne leerredenen zijn evenwel, in vergelijking met die van onzen tijd, vreemd en wonderlijk en zijn, volgens den heer G 1 a s i u s die daarvan eene proeve mededeeld, opgevuld en zelfs over­laden met Hebreeuwsche, Grieksche en Latijnsche aanha­lingen, en bevatten uitdrukkingen die voor het meer be­schaafde gevoel zelfs ergelijk mogen heeten. Zijne geschriften zijn getiteld : Godts beloften, Hem tot heerlijk,heid door ons, Ja en Amen in Jesus Christus, vertoont in Feest-Leerredenen over des Hei­landts geboorte te Bethlehem, met eenige gevolgen, opstandinge en hemelvaart, mitsgaders zendinge des Heiligen Geese, met nog vier kericredenen over zulke woorden nit de rolle der Pro­feten, die deze dingen te voren verkondigd hebben, Gron. 1736 40. 2de druk aid. 1743. 4°. De waarheid in Jezus, Gron. 1737. 4°. 2 deelen. Zie Boekz. der gel. wereld, 1736. a. M. 257-263, 1740. 6. bi. 683; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Londe , bl. 24, 107,240, v an Abkoude, Naomreg. van Ned. Both , D. I. St. I. bl. 190, St. III. bl. 113; Glasius, Godgel. Nederl. D. II. bl. 279, D. III. bl. 666. KLUIT (LuDovtcus), zoon van Willem Kluit en C o r­ nelia Louisa de la Coste, dochter van den Dordschen predikant L u d o v i c u s de la Coste, gehoren te Dordrecht den 8sten Augustus 1723, werd, proponent zijnde, beroepen op den Hitzert in 1749. Zeer onverwacht overleed hij to 's Gravenhage, bij gelegenheid van een bezoek aldaar, den gsten Julij 1782. Bij was in 1755 gehuwd met A biga el van Driel, te Oud-Beijerland, die hij naliet met drie zonen. Wj beoefende de Nederduitsche dichtkunst, blijkende onder anderen uit een Vaarwel a,an Woerden, wanneer aldaar in 1761 de synode gehouden was, en uit een klinkdicht voor de Gedichten van J. Badon en K. Ghyben, 1756. Verder ziet het Relit : Juvenilia, of zevental van Leerredenen, Leid. 1766. 40. Zie Boekz. der gel. wereld, 1761, b. bl, 211; Brans, Kerk. Regiate bl. 16; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 414, 415; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Lelterk. te Leid., 2de Bijv. bl. 152; Heringa, in den Algem. Konst- en Letterb. 1848. D. 1. bl. 180. KLUIT (ADRIAAN), broeder van den voorgaande, werd to Dordrecht den 9den Februarij 1735 geboren, en vertoonde reeds vroeg eene ongemeene vatbaarheid en leergierigheid, waarom zijne ouders hem voor de geneeskunde bestemden. De jonge Kluit toonde echter meer lust tot de beoefening der 16* Grieksche en Latijnsche talen, de oudheden en geschiedenis te bezitten, aan welker onderzoek hij zich vervolgens, met goed­vinden zijner ouders, overgaf. Te Dordrecht behoorlijk voor­bereid, vertrok hij naar de Utrechtsche hoogeschool, waar hij het onderwijs van de beroemde hoogleeraren W e s s e li n g en Sa x e genoot, die beiden in lateren tijd hulde bragten aan de verdiensten van hunnen voormaligen leerling. De zucht tot de beoefening der Nederduitsehe dichtkunst, welke hem reeds vroeg bezielde, blijkens eenige door hem zonder naam uitgege­vene gedichten, leidde hem tot eene grondige beoefening der Nederduitsche taal, waarvan hij nog bij zijn verblijf aan de hoogeschool loffelijke blijken gaf. De roem van zijne kundig­heden was Ilan ook z6.6 groot, dat hij, nog student te Utrecht zijnde, in Maart 1760 tot praeceptor der Latijnsche school to Rotterdam werd aangesteld, van waar hij, nog binnen het jaar, ter bekleeding van denzelfden post naar 's Gravenhage vertrok. Hier was hij niet alleen met grooten lof werkzaam, maar hij legde zich ook weer bepaald toe op de beoefening der vader­landsche geschiedenis en oudheden, daartoe gebragt door den omgang met den geleerden Meer man, zoo als nit latere door hem uitgegevene geschriften is op to maken. Te Alkmaar in 1764 tot rector der Latijnsche scholen ge­roepen zijnde, had hij die betrekking naauwelijks aangenomen, then hem bet rectoraat in zijne geboorteplaats werd aangeboden, waarvoor hij toen evenwel bedanken moest. Vijf jaren was hij te Alkmaar met roem werkzaam, toen hij in 1769, ter waar­neming van denzelfden post, naar Middelburg geroepen werd. Daar zijnde poogde men hem te vergeefs naar Haarlem te lokken, of hem het onderwijs in de talen en oudheden aan de hoogeschool te. Harderwijk op te dragen. Hij bleef te Mid-. delburg, waar hij eerst tot lector en vervolgens in 1776 tot hoogleeraar in de welsprekendheid en Grieksche taal aan het athenaeum illustre werd aangesteld, en waar hij van tijd tot tijd voorlezingen in de Latijnsche taal deed over verschil­lende onderwerpen, waarvan wij onder anderen zijne later uitgegevene verklaring van de duistere Godspraak met Daniel, onder den naam der 70 jaarweken bekend, te dan­ken hebben. Ook to Middelburg ging hij voort met het onderzoek der gescbiedenis en oudheden. Hij kreeg daartoe niet alleen uit die plaats zelve eon aantal belangrijke papieren, ter rekenka­mer van Zeeland en het raadhuis voorhanden, ter inzage, maar hij gaf zich ook de moeite om Brabant en Vlaanderen te gaan bezoeken en in die gewesten eene menigte charters op te sporen. Hoe aangenaam hem ook zijn verblijf in Zeeland was en hoeveel blijken van hoogachting en vriendschap hij in Mid­ delburg ontving, hij was niet to bewegen om de heroeping naar Leiden, ter vervulling van den nieuw opgerigten leerstoel der oudheden en historie, vooral diplomatische, der vereenigde Nederlanden van de hand te wijzen, dien hem in 1778 werd aangeboden. Hij aanvaardde op den 18den Januarij des jaars 1779 zijne betrekking met eene oratie : de Jure, quo Belgae legitimo suo Principi ac Domino Philipp° imperium abrogaverint (Leidae, 1779. 40.), en hij legde in 1783 het door hem be­kleedde rectoraat der hoogeschool neder met eene rede : De eo, quod nimium est in studio furls publici universalis, sive de damnis, ex abuse furls publici universalis in omnem societatern redundantibus. Als bekend voorstander der stadhouderlijke en aristocratische regering, werd hij, kort na de omwenteling van 1795, nevens anderen, van zijn post ontzet: Op zijn verzoek werd in 1797 door het provinciaal bestuur van Holland een besluit geno­men, waarbij hem een pensioen van f 1600 werd toegelegd, in te gaan met den dag, waarop zijne jaarwedde, als acade­misch onderwijzer, had opgehouden. Ambteloos levende, bleef hij even onvermoeid en met genoegen vverkzaam, zoo door het geven van afzonderlijke lessen, aan sommige aanzienlijke jon­gelingen, die hunnen leermeester niet gaarne verlaten wilden, als met de voltooijing van sommige werken, waar aan hij te voren begonnen was en gearbeid had. In het begin des jaars 1802 werd K1 u i t , met zijne afge­zette ambtgenooten, op eene eervolle wijze aan de hoogeschool teruggegeven en zag hij zich ook later tot hoogleeraar in de statistiek van het loningrijk van Holland benoemd. Ilij bleef als zoodanig met veel roem werkzaam, tot hij op den 12den Januarij 1807 het deerlijk slagtoffer werd van de vreeselijke ramp, welke de stad Leiden op dien dag getroffen heeft, wor­dende hij onder het puin zijner ingestorte woning met zijne tweede echtgenoote J o h a n n a v an Our s e 1, die in de na­bijheid der ramp was, verpletterd. Bij de verwoesting werden ook verre de meeste zijner belangrijke papieren vernield, en onder deze een keurig bewerkte proeve van een algemeen om­schrijvend woordenboek der Nederduitsche taal, ten dienste van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, van welke hij, sedert hare oprigting in 1766, een der werkzaam­ste leden was, door hem vervaardigd. Zijne afbeelding ziet het licht. Als taal-, geschied- en oudheidkundige, als kenner van het Hollandsche staatsregt, als Nederduitsch dichter, en ook in vele andere opzigten was S 1 u it om zijne uitgebreide geleerd­heid beroemd. Het is pier de plaats niet zulks breeder uit een te zetten. Als onderwijzer der studerende jongelingschap was hij met voorbeeldeloozen ijver werkzaam, en vormde een aantal kundige mannen, die later tot de eerste ambten van den staat geroepen werden. De lijst zijner geschriften, die wij Bier laten volgen, toont genoegzaam aan wat door hem op wetenschappelijk gebied is gearbeid. Lyst der gebruikelijke Zelfstandige Naamwoorden, beteekenci door hunne geslagten, door D. v an Ho o g s tr a t en . . . aan­yevuld nit de Byvoegselen van G. 0 u t h of, doorgaans ver­meerdert en opgeheldert door A d r i a a n K l u i t , Amst. 1759. 8°. Wederlegging der ontzwagtelde en gezuiverde aldervroegste Vaderlandze Oudheden van J. Ben t , benevens eene korte Bijlage over het Westfriese Jagtregt van denzelven, 's Hage, 1761. 8°. Oratie pro Mythica, Alcmar. 1764. 4°. Vindiciae Articuli d tj, TO in Novo Testament°, ofte Ver­handeling over Lucas II: 2, Traj. ad. Rh. 1768-1769. 4 tom. 2 vol. 8°. Di8sertatio de genuinos anno natali D. N. Jesu Christi ex his vindiciis dijudicando, Alcm. 1768-1769. 8°. Oratie pro Imperatore Juliano Apostata„ Mediob. 1769. 4°. in het Hollandsch vertaald onder den titel van : Inwijings redevoering tot lof van den keizer Juliaan den Middelb. 1772. 8°. Conspectus historiae criticae Comitatus Hollandiae et Zelan­diae. Accedit epistola ad P. H. v an de Wall , de nonnul­lis, quae in nup. editiones chron. vernaculi rhytmici Aem. Stoke occurrant, Traj. 1773. 4°. Vaticinium de Messia Duce primarium, sive explicatio LXX Hebdomadum Danielis etc. Mediob. 1774. 8°. Addenda ad Vaticinium Danielis de LXX Hebdomadibus, nec non Commonitio ad virum docturn J. D. V. H. (Jo­hannem Danielem van Hoven) Mediob. 1775. 8°. De zeventig werken van Daniel, Middeib. 1775. 8°. Oratio de superstitio juxta atque perniciosissimo in templis et urbibus sepeliundi rite, Mediob. 1776. 4°. ; in het Hol­landsch vertaald onder den titel van : Inwijins-reden over den bijgeloovigen oorsprong en schadelijke gevolgen van het begraven in kerken en steden, Middelburg, 1777. 8°. Historia critics Comitatus Hollandiae et Zelandiae, sistens Chronicon .Hollandiae vetustissimi anonymi monachi Egmondani, cum notis Matthaei, Douzae aliorumque nec non perpetuo edi­toris comment. illustratum. Accedit Codex diplomaticus et probationes, Mediob. 1777-1784. 4°. 2 tom. 4 vol. cum fig. (onvoltooid gebleven). Vertoog over de tegenwoordige spelling der Nederduitsche Taal, vergeleken met de spelling der Ouden, en uit dezelve eene soort van evenredigheid opgemaakt, in het 3de deel (1777) van de Werken van de Maatsch. der Ned. Letterk. to Leid. Verklaring der reden, waarom hfi zich op den Heer Prof. van den Hoven, om alle deszelfs woelingen tegen zijn verkla­ring over Lucas II: 2 niet verstoort, Middeib. 1777. 8°. Inwijingsrede over 't recht 't welk de Nederlanders gehad hebben om hunnen wettigen vorst en Heer Philips, koninU van Spanje, of te zweren, uit het Latyn, Leid. 1179. 8°. Brievén van A. Kluit over deszelfs Inwijings-Reden, Leid. 1779. 8°. Primae lineae collegii diplomatico.historico-politici sistentes vetus jus publicum Belgicum, historice enarratum et ex antiquis monumentis et veteris nevi diplomatibus illustratum, Lugd. Bat. 1780. 8°. De Souvereiniteit der Staten van Holland verdedigd tegen de hedendaagsche Ther der volksregering, voornamelijk tegen het geschrift : Grondwettige herstelling van Nederlands Staats­wezen, Leid. 1785. 8°. ; 2de vermeerderde druk, aldaar 1788. 8°. Redevoering over het misbruik van het algemeen staatsrecht, Leid. 1787. 8°. Historiae foederum Belgii Foederati primae lineae, Lugd. Bat. 1790-1791. 8°. 3 volum. Index chronologicus sive Prodomus ad primas lineas historiae federum Belga Federati, Lugd. Bat. 1790. 8°. De Rechten van den mensch in Frankryk geen gewaande Rechten in Nederland, Amst. 1793. 8°. Brevis conspectus novi systematic de prisco jure venandi per Hollandiam stricte di cram ad verba V. III. H. Grotii Holl. Rechtsgeleerdheid, in de werken van het provinciaal Utrechtsch Genootsch. (1793) D. I. St. I. bl. 266-298. lets over den laatsten Engelschen Oorlog met de Republiek, en over Neerlands Koophandel, Amst. 1794. 8°. Proeve van 't woord Boom, in den Algem. Konst- en Let­terbode, 1801. D. II. Historie der Hollandsche Staatsregeling tot aan het jaar 1795, met Bijlagen, Amst. 1802-1805. 8°. 5 deelen. Antwoord op : Iets ter wederlegging van de voorgewende on­ .ezondheid der stad Amsterdam, in den Algem. Konst- en Letterb., 1804. D. I. bl. 179. Brief aan van Swinden ten antwoord op zyne aanmerkingen over de bevolking, sterfte en ongezondheid van Amsterdam, in hetzelfde weekblad, 1804. D. II. bl. 3. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden bezit van hem in handschrift : Ben groote bundel Taalkundige Excerpten uit onderscheidene der oudete Schrijvers, tusschen beide ook met aanmerkingen, :97 bladen fol. ­ Extract uit ECII Inventaris van een IJzerwinkel, dienends om de Duitsche taal hare in dien tak gebruikelijke woorden to doen hennen, 4 bladz. fol. In de maand Maart 1846 las de hoogleeraar J. A. S c h r a n t in de vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Let­terkunde te Leiden een uitvoerig, tot dusver onuitgegeven, op­stel over de letterkundige verdiensten van Mr. Adriaan Kluit. Zie Boekz. der gel. wereld, 1764. b. bl. 354, 1769. b., bl. 745, 1776. a, IA. 508, 707 ; Vaderl. Hist. ten Peru. op Fa g en a a r, D. XXXIII. bl. 242 ; Nieuwe Algem. Konst- en Letterb. 1795. D. III . bl. 62 ; Levensbeschrifv. van A. Kluit, in Bilderdiik en Sie­genbeek, Leiden's ramp; Saxe, Onom. Litterar. T. VIII. p.320-324; van der A a, Geschied. van den Oorl. het register opK 1 u i t ; te Water, in de Hand. der Maatsch. van Ned. Laiterk. Leid. 1807. bl. 2; Algem. Konst- en Letterb. 1807. D. I. bl 50, D. Il. bl. 210-215; Meerman, Jaarb. der Wetensch, en Kunst. in het Koningrijk Hon, D. II. St. I. bl. 13, 16 ; A r r e n b e r g, Naam­reg. van Ned. Boek. ; van Kampen, Geschied. der Lett. en We­tensch. in Ned. D. II. bl. 528-530, D. III. hi. 180; Siege n-b e e k , Geschied. der Leidsche Hoogesch. Let register op K 1 u i t;Dezelfde, Geschied. der Ned. Letterk. bl. 289, 321, 327, 331; Sehotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 375, 383; Gro en an Prin­sterer, Archiv. 1. Serie, de Table des matieres op K l u i t,van der A a , Nieuw Woovdenb. van Ned. Dicke.; Muller; Cat. van Portrett.; Diverse Boeken-Catalogi. KLUIT (HENDRIK), broeder van den voorgaande, was heer van Rhijnzaterwoude en voegde den naam dier heerlijkheid bij zijnen naam. Hij word te Dordrecht den 12den September 1740 geboren, verkreeg eene letterkundige opvoeding en vex.­trok naar Leiden, omstreeks 1757, om zich in de regtsge­leerdheid te .oefenen. ITO& het voltooijen zijner studien ver­kreeg hij den vereerenden en voordeeligen post van ontvan­ger to Lillo. her zou geene gelegenheid geweest zijn voor de beschaving van zijn verstand en hart, ware hij niet in vriendschapsbetrekking gekomen met den kundigen Jo s u a van I p e r e n , toen predikant aldaar. Doze bespeurde schielijk den gunstigen aanleg in den jongeling en ontvonkte in hem den lust tot verdere beschaving zijner geestvermogens, en zette hem met ernst aan om zijne oefeningen in de talon, geschie­denis en regtsgeleerdheid voort te zetten, ten gevolge waarvan K 1 u i t dan ook spoedig den graad van doctor in de regten te Leiden behalen kon. ­ De post van ontvanger to Lillo heeft Kluit niet alleen eene lange reeks van jaren met den meesten ijver, regtvaar­digheid en trouw bekleed, maar hij beyond zich ook in dat oord aan het hoofd van bijna alle Hollandsche betrekkingen. in de moeijelijke omstandigheden, die den afstand der posten en den twist over de Schelde voorafgingen, gedroeg hij zich met veel wijsheid en voorzigtigheid. Menigvuldige besluiten der algemeene staten en van den raad van state geven blijken van een groot vertrouwen, toen in hem gesteld, en doen hem geene geringe eer aan. Bij de ontruiming van Lillo en nabij­gelegene plaatsen, behield hij zijnen post, werd ontslagen van de verpligting om in het onherbergzame Bath te moeten woven en kreeg, terwijl hij zich met der woon te Vlissingen neder­zette, verlof, om zijn ambt door een ander te doen waarne­men tot in het jaar 1 793, wanneer hij zich te Utrecht ne­derzette. Aldaar werd hij in 1795 schepen, naderhand raad in het hof, vervolgens procureur-generaal bij dat hof, van welke waar­digheid hij in 1800 vrijwillig afstand deed, ten gevolge van eenige verdrietelijkheden hem door eenige van zijne ambtge­nooten aangedaan. Hij begaf zich hierna op reis, bezocht Frankrijk, Engeland en Duitschland, en zette zich, na zijne wederkomst in het vaderland, te Leiden met der woon neder, waar hij den 30sten Augustus 1812 overleed. Hij was gehuwd, in 1771, met Elisabeth P r o v 6, en na haren dood met de weduwe van Mr. J o h a n van S t e e 1 an t, fiscaal van Brabant. Uit het eerste huwelijk waren twee zonen, W i Ile m en P i e-t e r , waarvan de laatste bier mede volgt. K 1 u i t was lid van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden, en van het Zeeuwsch genootschap der Wetenschappen. Van hem verschenen de volgende geschriften : De souvereiniteit, Leid. 1788. 8°. Ha onwedersprekelijk regt der Ambachtsheeren en Vrouwen op hunne Schouts- en Secretaris-ambten betoogd, Leid. 1802. 8°. Forte Verhandelinge over de regeringswijze op het platte land van Holland, Leid. 1808. 8°. Bijdrage tot de geschiedenis van het huishoudelijke der Ge­reformeerde kerken in Zuid-Holland, begrepen in authentique stukken, rakende het gebruik van Consulenten bij de beroepin­gen van Predikanten te Rhijnsaterwoude, Leid 1810. 8°. Opmerking over een vereischte in schrijvers, dichters en schil­ders, in den Algem. Konst- en Letterb. 1812. N. 13, 14. Bij de academie te Chalons-sur-Marne werd Kluit bekroond voor eene door hem ingezondene verhandeling op eene uit­geschrevene prijsvraag : over het wezen der bedelarij. Zie te Water, in de Band, van de Jaarl. Verg. vas de Haase& der Ned. Letterk. te Leid. 1813. bl. 5 en daarnaar de Algem. Konst­en Letterb. 1813. bl. 163-166; de Jong. Naaml. van Boek. Suppl. KLTJIT (WILLER PIETER), eenige zoon van A d r i a a,n K lui t voornoemd, werd te Alkmaar den 9den Januarij 1769 geboren. Op zijn tiende jaar volgde hij zijne ouders van Mid­delburg naar Leiden, en ofschoon geene neiging tot den ge­leerden stand gevoelende, maakte hij zich nogtans de hem, aangebodene gelegenheid en wetenschappelijke beschaving uit­nemend ten nutte, en werd hij tot doctor in de beide regten bevorderd. Na een korten tijd als secretaris van Leiderdorp werkzaam te zijn geweest, werd hij reeds in 1789 tot direc­teur van 's lands postkantoor te Leiden aangesteld, en bekleedde deze betrekking tot aan zijnen dood met ongemeenen lof van kunde, orde en naau.wgezetheid. Maar ook in andere be­trekkingen was hij rusteloos werkzaam, hetzij als lid van het bestuur van de stad zijner inwoning, of als penningmeester en secretaris voor de briefwisseling bij de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, of als secretaris van de Leidsche afdeeling van de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kun­sten en Wretenschappen en in meer andere opzigten, overal toonde hij zich een man van bedrijf, die, schoon geen eigent­lijk gezegd geleerde, nogtans aan aile geleerden zijne zeldzame bereidvaardigheid toonde in het bevorderen van datgene wat tot uitbreiding van wetenschap en letteren dienen kon. Bovenal toonde hij in het rampjaar 1807, hoe diep ook neArgedrukt door het verlies van twee waardige ouders, eene wonderbare kloekheid en bedaardheid van geest, om alles ten uitvoer te brengen wat tot handhaving der goede orde en aanvankelijke verligting van den algemeenen nood kon dienen. Ook als voor­zitter der commissie tot vergoeding der geledene schade, maakte hij zich door billijkheid, schrander beleid, onvermoeide werk• zaamheid en bewonderenswaardige naauwkeurigheid bij zijne medeburgers hoogst verdienstelijk ; waarvan de : Algemeene rekening wegens de ramp aan de Stad Leyden overkomen op den 12 Januarij 1807, ontwikkeld in 74 Staten en voorafgegaan van eene memoirie van toelichting vergezeld van 23 bylagen, 's Gravenh. 1833. fol. een meesterstuk van orde, volledigheid en juistheid, door hem in vereeniging met zijnen vriend, den beer C. J. W e ii c k e-b a c h , in deszelfs hoedanigheid van secretaris van het Mi­nisterie van Binnenlandsche Zaken, opgemaakt, tot een duur­zaam gedenkteeken verstrekt. K 1 u i t overleed op den 3den Maart 1837 en was gehuwd met A 1 ei da Agatha Jord en s , bij wie hij verscheidene kinderen verwekte. Het Provinciaal Utrechtsche Genootschap bragt in 1834 • ook hulde aan zijne verdiensten door de be­noeming tot lid, en even als de reeds genoemde onderscheidin­gen was hij die ten voile waardig, al ware het alleen door de zorgvuldigheid, met welke hij de verstrooide en gehavende overblijfselen van zijn vaders onwaardeerbare handschriften van onder de puinhoopen zijner ingestorte woning bijeenverzamelde, en de vlijt, naauwkeurigheid en onvermoeide inspanning, waar­nude hij later diep schat in een bruikbaren staat zocht te brengen en behoorlijk te rangschikken. In Junij 1837 is door prof. T ij deman in het Jaarlijksch Verslag van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, bl. 54 van dezen schat nogmaals melding gemaakt. Hij is sedert, over weinige jaren, in eene zeer belangrijke par­ticuliere boekerij te Leiden aangeland, alwaar hij zorgvuldig bewaard wordt. Zie Siegeubeek, in de Rand. der laarl. Verg. van de Haatsch. der Ned. Letterk. 1837. bl. 31-36, door ons Kier gevolgd. KLUIT (PIETER WILLEM PRov6), noon van H en d r i k Kluit voornoemd, werd te Lillo den 16den October 1773 geboren, vergezelde in 1786 zijne ouders naar Vlissingen, en werd daar op de Latijnsche school een der verdienstelijkste leerlingen van den beroemden H. van R oy en , aan wien hij zijnen smaak voor de klassieke letterkunde en de Latijnsche poezij reeds vroeg te danken had. Niet lang na 1791 vertrok hij als student in de regtsgeleerdheid naar Utrecht, waar hij ook den doctoralen graad verwierf. Even als zijn vader, tot de patriotsche partij behoorende, vertrok hij met mr. Jan Valckena er als diens geheimschrijver naar Spanje, en werd door diens invloed, na zijne terugkomst in het land , den 9den November 1796 beedigd als tweede griffier bij bet hof van Utrecht. Daarmede was zijne loopbaan als regterlij k magistraatspersoon geopend r eene loopbaan die hij meer dan vijftig jaren lang, als procureur-generaal bij het keizerlijk hof te 's Gravenhage, als procureur-crimineel in het departement der Zuiderzee, vervolgens als president, eerst der criminele regtbank, daarna van het provinciaai hof van Noord-Holland, steeds met grooten lof van grondige regtskennis, on kreukbare regtvaardigheid en krachtvolle welsprekendheid heeft waargenomen. Hij vierde op den 9deii November 1850 zijne vijftigjarige regterlijke loopbaan en werd bij die gelegenheid door Maurits Co r n e l i s van Hall met eenige kernachtige en keurige dichtregelen begroet. Algemeen vereerd en hoog geschat overleed Pro vO K 1 u i t op eene landhoeve in de nabijlieid van Naarden den 28sten Julij 1850. Zijn lijk werd overeenkomstig zijn uitdrukkelijk verlangen, eRnvoudig maar plegtig aan de Bilt ter aarde be­ steid, ,waar ook zijne gade, Cath ar ina Wend el ina J a­ coba van Goo r, sedert 1819 rustic, bij wie hij drie kinde­ ren verwekte, onder dezen mr. H. P r o v 6 K 1 u i t , vroeger directeur van politie te Amsterdam, later lid van de Tweede Kamer der Staten•Generaal. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden benoemde Kink in 1804 tot haar medelid, en die onder­scheiding was hij ten voile waardig. Beroemd als regtsgeleerde, boezemden andere wetenschappelij ke oefeningen hem steeds le­vendige belangstelling in. Als penningkundige muntte zijne verzameling, alhoewel niet door uitgebreidheid, toch door be­langrijkheid nit. Hij bragt eene kleine maar keurige verzame­ling autogrdphen bijeen, waarin geschriften van de merkwaar­digste personen voorkwamen. Voor de beoefening der Neder­duitsche poezij toonde hij veel hart te bezitten, ofschoon hij zelf zeer wel wilt dat hij in dat vak den roem niet kon ver­werven, dien hij zoo teregt in zijne loopbaan als uitstekend regtsgeleerde had ingeoogst. Slechts zeer weinig is er dan ook van zijne muze uitgegeven en dit is getiteld: .De Ruiter ?mar Chattam, dichtstuk, Utr. 1792. 8°. Lierzang op den Vrede, Utr. 1802. 8°. Dichterlijke uitboezeming op den ramp der stad Leyden, Leid. 1807. 8°. Lierzang uitgesproken ter eerste zamenkomste der Leden van het Utrechtsch department der Maatschappip Tot Nut van 't Algemeen, 30 November 1808. Utr. 1809. 8°. Bij het graf van mijne vrienden ; dichtstukje medegedeeld door Mr. J. C. W. le Jeune, in den Algem. Konst- enLetterb. 1852. D. II. bl, 369-373. in den Muzen-Almanak zijn ook eenige stukjes van hem opgenomen. Voorts zag nog het licht van zijne hand : Lets ter nagedachtenis van Steven Jan van Geuns, Hoog­leeraar in de Geneeskunde te Utrecht, door P. W, Pr o v Kluit en Dr. A, J. Troulja, Utr. 1795. 8°. De nagedachtenis van W. Scheidius verlevendigd Utr. 1804. 8°. Zie Mr. H. J. Koenen, in de Hand. der Jaarl. Verg. van de_ Maatsch. der ilged. Letterk te Leid. 1852. bl. 1-8 der Levensberig­ten, bier door ons gevolgd ; de Jong, Naaml. van Boek. bl. 312 . KLUYT (WILHELMUS a BRAKEL VAN DER), zoon van Franco van der K l u y t, predikant te Alblasserdam, en Sulamitb Brakel, dochter van Wilhelmus b, Brakel, predikant te Rotterdam , werd te Alblasserdam den 14den November 1694 geboren. Hij genoot het; onderwijs aan de Latijnsche school te Rotterdam en tevens bij zijnen schoon­vader aldaar. Naar Leiden vertrokken, studeerde hij aldaar onder W o 1 ph erdus Sengu er dius in de wijsbegeerte en in de godgeleerdheid onder Johannes a. M a r c k en J o h a W e s s e 1 i u s. In 1716 tot proponent bevorderd, werd hij in 1717 beroepen te Schellinkhout en van daar in 1723 te Sommelsdijk. In 1748 door eene herssenziekte aangetast, verkreeg hij zijn emeritaat, doch herstelde na een jaar lijdens met behulp van Johannes Euseb iu s Voe t, vermaard ge­neesheer te Dordrecht. Hij leefde vervolgens in rust, en over­leed te Sommelsdijk den 18den Februarij 1762. Hij was den 25sten October 1718 gehuwd met Magtilda Bur g w al, dochter van Jan Burg w a 1, schepen te Schiedam, bij wie bij zes zonen en drie dochters verwekte. Hij schreef: Kort ontwerp der Godlike Waarheden, Amst. 17 P. 8°. meermalen kerdrukt. Keten der Goddelijke TVaarheden, Rott. 1769. 2e druk 8, Zie Boekz. der gel. wereld, 1762. b. bl. 606; Arren berg, Naaml. van Ned. Boek. bl. 83. KLIJN (PIETER), wonende op de Hooge Zwaluwe, was een kundig landmeter, die in 1756, op orde van president-raden en rekenmeesters der domeinen van den prins van Oranje, met den landmeter Jan van d e r L i n den G o ve r s z. van Dor­drecht, den loop der Oude Maas, op het Bergsche Veld, heeft opgespoord. Hunne waarnemingen hebben zij op eene kaart gebragt, waarvan zij vier eensluidende exemplaren vervaardigd en onderteekend hebben den 19den Februarij 1757. Naar een dezer originelen heeft G o v e r d t van d e r L i n d e n, landmeter in 1761 eene copij gemaakt, welke berust op het grafelijkheidskantoor te Dordrecht. Zie S mit s en S c h o te 1, Beschr. van Dordr. D. I. bl. LXXXIX. KLIJN (HENDRIK HARMEN) werd geboren te Amsterdam den 5den Maart 1773. Zijn vader Bar end K 1 ij n was ge­huwd met Johanna Antonetta Elizabeth Scholte. Ofschoon niet voor de wetenschappen bestemd, genoot hij nog­tans eene beschaafde opvoeding en werd opgeleid tot het vader­lijk beroep van suikerraffinadeur, hetwelk hij van 1797 af, met zijnen broeder Bar end uitoefende op de Lauriergracht bij de Baangracht, in de fabriek de Pellikaan, tot aan het jaar 1829, toen het overlijden van zijnen broeder hem het besluit deed nemen zijne verdere levensdagen buiten beroep door te brengen. Hij overleed te Amsterdam op den 24sten Februarij 1856 en was in 1795 gehuwd met Christina Maria Schenk huiz e n, die hij den 9den Februarij 1825 door den dood verloor, welk huwelijk slechts met eene dochter gezegend werd. Hij was ridder der orde van den Nederland­schen Leeuw en lid van bijna alle letterkundige genootschappen in ons vaderland. Zijne afbeelding, door V e 1 ij n gesneden, versiert den .Muzen-Almanak van den jare 1825. K 1 ij n behoorde tot de voornaamste Nederlandsche dichters van zijnen tijd. Zijne talrijke gedichten munten vooral uit door meesterschap over den vorm.In dezelven, zegt zijne levensbeschrijver, heeft hij met eerlijke opregtheid terugge­geven die indrukken, die hem in onderscheidene tijden van zijn leven bezielden. Zijne gedichten waren niet enkel eene verpozing bij beroepswerkzaamheden; zij waren de dichterlijke inkleeding van hetgeen hij ondervond, van hetgeen hij dacht, van hetgeen hij hoopte, van hetgeen hij bedoelde; zij waren de uitdrukking van een hoOgst gevoelig man, die een geopend hart had voor het goede, een geopend oog voor het schoone, een geopend oor voor hetgeen welluidt en daarbij een prik­kelbare levenszenuw, die hem tot spreken en handelen opwekte." In die woorden is zoowel den dichter als zijne gedichten. gekenschetst. Wij behoeven er dus niets meer bij te voegen, en vergenoegen ons te verwijzen naar de hulde aan K 1 ij n toegebragt door Mr. J. de Bosch Kemper in den hier­onder aangehaalden bron. Daaraan ontleenen wij ook voor­namelijk de hier volgende lijst van K 1 ij n's gedrukte ge. schriften, waarvan sommige hem tevens als redenaar en wijs­g eer doen kennen: Adolf en Clara, of de twee gevangenen; Blyspel met zang, vrzygevolgd naar het Fransch van B. J. Marsolier, Amst. 1802. kl. 8°. De mensch een volmaalcbaar wezen, Amst. 1805. Zielenleer naar de beginselen der Critische Wijsbegeerte, Amst. 1805. Johan van Oldenbarneveld. Lierzang. Amst. 1806. Mijne eerste gedachten bij mijne intrede in de achtbare Loge La Charitd le Amsterdam. (1806. Niet in den handel.) Op Cornelis Loots. Dichtstuk. Amst. 1806. 8°. De Mensch. Dichtstuk. Amst. 1808. 8°. De Starrekunde. Dichtstuk. Amst. 1809. 8°. De Verlichting, in 2 Zangen, bekroond door de Bataafsche Alaatschappij van Taal- en Di chtkunde, en in het 5de deel van hare werken op,2,enomen. (1810). De drzften, in zes zangen, Amst. 1812. Jan Frederik Helmersgeschetst in eene redevoering, Amst. 1814. Cantate gewijd aan Harmonica by de feestviering van haar 25jarig bestaan. 1814. Lof der kunsten. Cantate. 1815. Gedichten. Haarl. 1815, 1819. 8°. 2 deelen. In 1827 verscheen te Amsterdam eene tweede druk in klein formaat, buiten medewerking des dichters. Willem Frederik George .Lodetvijk, Prins van Oranje. Zegezang, Haarl. 1816. Uitboezeming - op de feestvierinq, ter gelegenheid van de terug­ keering der Nederlandsche schilderstukken. 1816. Zangen by het 3e eeuwfeest der Hervorming. 1817. Ter gelegenheid van een vriendenmaal door den Luit.-Ad­ miraal van Kinsbergen aan verscheidene kunstvrienden in Am­ sterdam gegeven, 11 Jan. 1817. Aan mijnen vriend Jeronimo de Vries. 1818. Montigny. Treurspel. A mst. 1820. 8°.; 2de druk ald. 1821. 8°.; 3de druk aid. 1322. 8°. Zangen by het 81)0jarig bestaan van he Burgerweeshuis te Amsterdam. Amst. 1820. Aan mijne medebestuurderen • der • Stads-armen Scholen, Amst. 1821. Nieuwe Gedichten, Amst. 1822, 1825. 8°. 2 deelen. Gezangen bij het 50-jarig bestaan van het Luthersche dia­ conie Weeshuis te Amsterdam, Amst. 1822. De Heldendood van de Ruiter, Amst. 1822. 8°. ; 2de druk ald. 1824. 8°. (Met D. J. v an L e n n e p) Hulde aan de nagedachtenis van den Hoogleeraar J. H. van Swinden, Amst. 1824. 8°. (Met J. H. van der Palm en B. Klijn Bz.) De Nage­ dachtenis van J. M . Kemper gevierd, Amst. 1824. 8°. (Met B. K 1 ij n Bz.) Gezelschapsliederen, Amst. 1825. 8°. Filips van Egmond. Treurspel. Amst. 1826. 8°. Zwitserland in drie zangen, Amst. 1828. 8°. Gedichten aan het Vaderland gewijd, Amst. 1830. 8°. Verslag van den staat der Stads-armen scholen te Amster­ dam. Amst. 1831. 8°. De heldendood van J. C. J. van Speyk, Amst. 1831. 8'. De vaderlandsliefde. Dichtstuk. Amst. 1832. 8°. (herdr. in de Herfstbloemen.) Uulde aan Amsterdam, op het tweede eeuwfeest van Naar Doorluchtige school, Amst. 1832. 8°. Schets van den invloed der Volksberoerlen op de kunsten, voorgedragen in de vierde klasse van het koninklijk Nederlandsch Instituut, Amst. 1832. 4°. Agathocles. Treurspel, Amst. 1832. 8°. Uitboeeeming by het graf van den hoog eerwaarden heer George Hendrik Lagers, ridder der orde van den Nederland­schen Leeuw enz. Amst. 1833. 8°. (Met anderen) Nagedachtenis van Cornelis Loots, Amst. 1835. 8°. Dichterliike Herfstbloemen, Amst. 1835. 8°. Cantate bij het Jubile in de Vriymetselaars-Loge. (Niet in den handel ) 1835. Verslag van den staat der Stads-armen Scholen te Amsterdam. Amst. 1840. 8°. Schets van den echten Kunstenaar, (Amst. 1842). 40, Feestlied bij het vijftigjarig bestaan van de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen; in de werken dier Maatschappij 1850. Nagelatene en verspreide Gedichten en Redevoeringen. (Niet in den handel). Amst. 1856. 8°. Zie J. de Bosch Kemper, Levensberigt van H. H. Klijn in de-Hand. der Jaarl. Verg. van de Maatseh. der Ned. Letterk. te Leid. 1856. bl. 109-137 van de Levensber.; Algem. Konst- en Letterb. 1856. bl. 65; de Jong, Naomi. van Red. Boek.; Brinkman, Wawa. van Ned. Boa.; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. 28 Biivoegs. bl. 30. KLIJN (BAREND) Bz., broeder van den voorgaande, werd te Amsterdam den 2lsten December 1774 geboren. Na even las zijn broeder eene beschaafde opvoeding te hebben genoten, kwam bij in den handel van zijn vader, zette dien met zijn. broeder­ voort tot aan zijnen dood, die den 13den Januarij 1829 plaats had. K1 ij n was een niet minder verdienstelijk mensch en dichter clan zijnen oudsten broeder. Even als deze lid zijnde van vele binnenlandsche letterkundige vereenigingen en genoot­schappen, droeg ook hij niet minder bij tot derzelver bloei en instandhouding. Reeds vroeg lid zijnde van de Maatschappij: Felix Aieritis, was hij daarin een zoo ijverig lid, dat men hem alras in het bestuur en tot voorzitter verkoos, in welke hoedanigheid hij in 1827 het feest van het vijftigjarig bestaan dier maatschappij bestuurde. Ook zijne verdiensten werden door den koning erkend door de schenking van de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw. Hij was gehuwd den 15den Mei 1800, met Joanna Eva Ka yz er, en verwekte bij haar drie zonen en twee dochters, waarvan slechts eene dochter overbleef. Zijne of beelding prijkt voor den Nederlandsche Muzen-Almanak, van 1826. 1 ij n was een gelukkig beoefenaar der Nederduitsche dicht­ku.nde, die, hoewel zich door Beene stoute vlugt onderschei­dende, van wege vele zoetvloeijende en leerzame uitvloeisels van zijn dichttalent onder de bevallige zededichters op den Nederlandschen zangberg met regt altijd zal geteld warden. Zijne gedichten ademen gevoelens van menscbelijkheid, deugd en godsvrucht, van kinder-, ouder- en huwelijksliefde, en van .vurige geestdrift voor de eer en welvaart des vaderlands. Zij verschenen onder de volgende titels : Eerstelingen der vrijheid, Utr. 1814. 8°. Ter nagedachtenis van den schoolleeraar C. Wertz. Dicht­stuk. Amst. 1816. 8°. Gedichten, Amst. 1821. 3 deelen. Welkomstgroet aan Z. M. en het vorstelyk huffs in Felix Meritis, den 13 November 1825. Amst. 1825. Krijgsliederen, Amst. 1815. 8°. (Met D. J. van Lennep en H. H. Klijn) Hulde aan de nagedachtenis van den Hoogleeraar J. H. van Swinden, Amst. 1824. 8°. Aanmoediging, Amst. 1815. 8°. Het Maatschappekk leven. Dichtstuk; in het 7e deel der Redenv. en Aanspr. van de Maatschappij Tot Nut van het Algemeen, 1823. 8°. Zangen gewijd aan de nagedachtenis van Jonkh. Mr. J. M. Kemper, Amst. 1825. De Godsdienst, Amst. 1832. 8°. Zie van K am pe n, Geschied. der Lett. en Vetensch. D. II. 131 452; Komi- en Letterb. 1829. D. I. bl. 52, 67; S i e gen b e e k, in de Hand. der Jaarl. 41g. Very. van de illaatsch a der Ned. Letterk. to Leid. 1829. bl. 42-47; van d er Aa, Nieuw JVoordenb. can Ned. Dicht.; d e J on g, Naaml. van Boek.• eat. van de Maatsch. der Ned. ' Letterk. to Laid. D. I. bl. 281, 292; Muller, Cat. van Fortr. KLLJNPENNINK (JAooBus REINIER), treneeshoex te Nij­megen, werd in 1791 met goud bekroond door het Amster­damsch geneeskundig genootschap: Servandis Civibus voor zijn antwoord op de vraag: Hoedanig is het juiste denkbeeld der Paraphrenitis ? Ver­deeld zij zich ook in soorten, naar den onderscheiden aart der aangedane deem, als het Middenrif, Hartzakje, Mediastinum, enz. Welke zijn de teekenen, die haar van alle andere ziekten onderscheiden ? En eindelijk : Zijn er, onder de ziekten, daar zij uiterlyk de meeste overeenkomst mede heeft, ook zulke die een geheel tegenstrijdige behandeling, namelijk voor eene Para­phrenitis volstrekt doodekk, vereischen ? Heeft dit laatste ook bijzonder zijn opzigt tot zommige Epidemische ziekten ? tot welke dan meest ? Het antwoord op deze vraag vindt men in de Verhandelin­gen van genoemd genootschap , Amst. 1792. 8°. In de Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen van 1791. p. I, bl. 330, komt ook van K 1 ij npennink voor eene mededeeling over het krampstillend vermogen van het magiste. rium Bismuthi. Zie Konst- en Letterb. 1791. D. VII. bl. 43 Holtrop, Bibl. Med. Chirurg. p. 178. KNAAP (JAN), ook bekend onder den naam van Joha n-n e s Servilius, werd volgens den een te Weert, eene kleine stad in de provincie Luik, volgens anderen, waaronder P o n­tanus en Slichtenhorst, te Gelder geboren. Hij bragt een groot deel van zijn leven te Antwerpen door, waar hij onder bescherming van den burgemeester L a d i s 1 a u s U r s u s , tneschen 1536 en 1545, verschillende werken uitgaf die getiteld zijn: Explanationes in Bucolica Cornelii Graphaei , Antv. 1536. 12°. De mirandis Antiquorum operibus, opibus, et veteris aevi rebus, pace belloque magnifice gestis. Libri tres ad Ladis­laum Ursulum, Equitern auratum, Antv. 1541. 12°. ; herdrukt ald. 1569. 12°., te Lubek. 1600. 4°. Gratulatio Ladislao Ursulo, Consuli electo, Antv. 1542. 120. Geldro-Gallica conjuratio in totius Belgicae clarissitnam ci­vitatem Antverpiam duce Martino Rosheymio, Antv. 1542. 12°. herdrukt aid. 1544. 12°. ook in het 3de deel der Scrip­tores rerum Germanicarum van M a r qua rdus Freherus , (Hannov: 1611. fol.) bl. 263-295 en in Struvius Rerutn Germanicarum scriptores, (Argent. 1717. fol.) D. III. bl. 315 —346. Eene Italiaansche vertaling van dit werk, door F r. S t r o z z i bezorgd, verscheen in 1543. Naar het oordeel van de Wind is dit werk belangrijk voor onze geschiedenis, daar de schrijver omtrent het verhaal 17 van den vruchteloozen aanval der Gelderschen en Franseben, onder Maarten van Ross em , op Antwerpen, in 1542, vele merkwaardigheden mededeelt, die hij als ooggetuige naauw­keurig vermelden kon. Het werk munt bovendien door eenen goeden Latijnschen stiji uit en WO* besloten door eene elegie getiteld : Gelro-Gallorum grassatio in Lovanienses, per Mar­tinum a Roshem etc., die van des schrijvers ervarenheid in de Latijnsche dichtkunst getuigt. °ratio gratulatoria Carole V. ex Ilispania in Brabantiam reduci, S. P. Q. Antverpiensis nomine, Antv. 1545-. 12°. Dictionarium triglotton, hoc est, tribes linguis, Latina, Graeca, et ea qua tota haec Inferior Germania utitur. Antv . 1545. 12°. ; Amst. 1600. 12°. Zie Sweertius, .nth. Belg . p. 469, 470; Foppens, Bill. Belg . p. 728, Paquot, Memoir. T. I. p. 76; Vonek, Voorr. tot de Beschrijv. van Doesburg, door A. 11 uygen, bl. LI—LIII; de Wind, Bibl. van Ned. Geschiedschrijv. D. I. bL 143, 144, 538; Kron. van het gist. gen. te Utr. D. III. bl. 64. KNEBEL (FRJEDRIcH) werd geboren in Duitschland en was de zoon van behoeftige ouders, die nogtans alles inspanden om hun zoon het horologiemaken te doen leeren. Als meester­knecht bragt hij het door eigen vlijt en zuinigheid zoo ver, dat hij te Amsterdam eenen horologiemakerswinkel kon oprig­ten. Het toeval bragt hem in kennis met den vermaarden wis- en sterrekundige Jan Frederik Keyser, die, zijne buitengewone bekwaamheid ai& uurwerkmaker opmerkende, hem, de behulpzame band hood, om zich verder in zijn yak te volmaken. Keyser stelde hem in de gelegenheid zoogenaamde timekeepers en andere sterrekundige uurwerken naauwkeurig te beschouwen, en weldra ondernam K n e b e 1 deze werktuigen zelf te vervaardigen. Hij bragt bet in dit vak ten laatste zoo ver, dat zijne werken met de beste van die, welke elders rervaardigd worden, konden wedijveren, en zijn dood in 1825 te Amsterdam voorgevallen, was alzoo een groot verlies voor de sterre- en zeevaartkunde. Zie Woordenb der Zamenlev ., door ons hies gevolgd. KNECHTJENS (PIETER WILLEMSZ.) was schipper op het schip Castricum, hetwelk in 1643 net de Breskens, onder bevel van Hendrik Cornelisz. Schaap, op last der Oost-Indische Kompagnie werd uitgerust, om onder bevel van. Marten Gerrit z. de Vries de ligging der Ianden, ten noorden van Japan gelegen, op te nemen. Men had eenige onnaauwkeurige berigten van het bestaan van een daargelegen land, van Jesso of Eso, doch de ware Jigging van hetzelve was onbekend. Terwijl de Breskens, na op de Japansche kust gestrand en de bemanning door de Japanezen gedurende eenigen tijd ge. Yangen gehouden geweest zijnde, terugkeerde, zette de Casiri4 eurn, waarop de Vries zich beyond, onkundio. van het lot c9 zijner reisgenooten, zijne rein voort. verhaal hetgeen door de Vries word ontdekt,_ behoort hier niet vermeld te worden, daar wij er toch later op moeten terugkomen. Eene opmerking, door den hoer G. Moll gedaan, mogen wij niet terughouden. De hoogleeraar zegt namelijk, dat de Vries voor het doen dezer reize welligt te veel vermaardheid verwierf die hem niet geheel toekomt, en dat wel ten koste van Knee h tjens, van wien het zeer mogelijk is, dat men alle die waarnemingen, welke zoo zeer geprezen worden, verschuldigd is, en alzoo de Vries te veel lofs is , toegezwaaid; Zie Bennet en van Wijk, Perk. over de Ned. ontdekk. ens. bl. 188 en volg. ; M o 1 I , Perk. over eenige Zeetogten der Nederl. hi. 202-214; van Kampen, Geschied. der Ned. buiten Europa, D. I. bl. 384-390. KNEPPELHOUT (JOHANNES). hit eene Schiedamsche fa­milie gesproten van welke Yerscheidene leden de waardigheid van vroedschap en burgemeester bekleedden, was hij de z061). van Cornelis Kneppelhout en Alida Klinckhamer, en werd den 14den April 1745 te Rotterdam geboren. Nt zijne studien aan de Erasmiaansche school aldaar te hebben voltooid, vertrok hij naar de Utrechtsche hoogeschool, alwaar hij den lsten Junij 1768, ander het voorzitterschap van deli hoogleeraar S. R au , zijne dissertatio de re Cibaria Veterum Hebraeorutn verdedigde en den 9den Mei van het volgende jaar, ander het voorzitterschap van den hoogleeraar M. Ty d e­m a n, eene dissertatio Juridico-noralis de violente defensione alterius. Proponent gewarden in 1770, aanvaardde hij de pre­dikdienst to Doom in 1770, to Barendrecht in 1772, te Naarden in 1775 en eitidelijk te Gorinchem in 1782. Wegens ligchaamsongesteldheid zag hij zich genoodzaakt in 1794 zijn emeritaat te verzoeken. In • 1789 was hij voorzitter van de synode te Gouda gehouo den, en tijdens zijne predikdienst te Gorinchem hield hij, den Igen Junij 1794 eene dankzeggin,,o- wegens de vijftigjarige be-Waring voor overstroomingen in den lande van Arkel en der Alblasserwaard. Van 1791 tot 1795 was hij curator van. de Latijnsche school aldaar. Het provinciaal Utrechtsch Genoot­schap van Kunsten en Wetenschappen benoemde hem in 1778 tot lid, en het kunstlievende genootschap : Studium otientiarum genetrix te Rotterdam in 1784 tot honorair lid. Vooral echter moet Knepp el bout vermeid worden als mede.oprigter van het Genootschap ter verdediging van de Christelijke godsdienst te 's Gravenhage, welks ontstaan inton­derheid aan zijnen ijver te danken is in aan hetwelk hij bij zijn overlijden eene gift van f 6000 vermaakte. Tot 1795 *tat hij directeur deze installing, dock moest teen, wegens it'n 17* ziekelijken toestand, voor die betrekking bedanken, maar be­hield took den titel van oud dirigerend en corresponderend lid. Hij was in 1777 gehuwd met Jo h ann a v an R ij c k e-IT or s el , welke vrouw hem reeds in 1780 ontviel, na hem een soon, die volgt, en eene doehter geschonken te hebben. Hij overleed te Leiden, alwaar hij zich in 1800 had neder­gezet, op den 3 'sten Augustus 1803. Zie H. J. Royaards, Bet Ilaagsche Genootsch. gesehiedk. !e­scheat, bl. 17, 74, 92, 157 ; Y p e ij , Geschied. van de Christ. kerk in de 18de Belay, D. VI. bl. 682 ; Glasius, Godgel. Nederl.; uit familie-berigten aangevuld. KNEPPELHOUT (CORNELIUS JOHANNES), zoon van den voorgaande, werd geboren te Naarden den 31sten Augustus 1778, bezocht reeds op zijn zesde jaar de Latijnsche school to Gorinchem en werd, naauwelijks dertien jaren oud, te Utrecht all student ingeschreven. in 1793 werd hij raad in de vroedschap en een jaar later schepen te Gorinchem, in 1794 kapitein der burgerij aldaar, na den 9den Julij van dat jaar te Leiden tot doctor in de regten te zijn bevorderd. Als jongeling van slechts zestien jaren zag hij zich dus reeds verschillende gewigtige betrekkingen opgedragen, maar slechts voor korten tijd, daar hij door de kort daarop ge­volgde omwenteling, wier beginselen hij geenszins was toege­daan, den 20sten Januarij 1795 als raad, schepen en kapitein der burgerij werd afgezet. Uit afkeer van de verpligting om deel te nemen aan de gedwongen burgerwapening in die omstandigheden, liet hij zich, daar de kweekelingen der hoogescholen van de krijgs­ dienst waren vrijgesteld, in Julij 1799 als student in de ge­ neeskunde aan de Leidsche hoogesehool inschrijven naar welke stad hij zich kort daarna met zijnen vader ter woon begaf. Met voorbeeldelooze leergierigheid hoorde hij de genees­ kundige lessen, en vooral die in de natuurlijke historie, en bekwam met roem den 19den Julij 1805 den titel van doctor in de geneeskunde, na het verdedigen zijner dissertatio sistens sectiones cadaverum pathological. Hij vestigde zich te Leiden, maar begaf zich niet in de praktijk, hoewel bij, in geval van nood en bij afwezigheid van geneesheeren nooit weigerde om hulp t e verleenen. Gedurende de jaren 1804 tot 1810 deed hij bij tusschen­ pozen buitenlandsche reizen, eerst van Julij 1804 tot Maart 1805 in gezelschap van Jhr. Mr. H. M. A. J. v an As c h v an W ij c k (later burgemeester van Utrecht) naar Parijs en Bordeaux, daarna van Augustus 1805 tot Maart 1806 met mr. A. A. St r a t e nu s door Itali6, en deed nog in den loop van dat laatstgenoemde jaar van Junij tot October eene tweede seize door Frankrijk en Zwitserland, in gezelschap van E. R. van Nes van Meerkerk , na afloop van welke hij eenigen tijd te Parijs doorbragt. In 1814 behoorde hij ook tot de notabelen, die naar sterdam werden opgeroepen, om, zonder motieven te mogen aanvoeren, over de constitutie te komen stemmen, van welke eer hij echter geen gebruik gemaakt heeft, het gevoelen van zijnen schoonvader, mr. C. d e G ij s e 1 a a r, deelende, dat een stemmen met Ja of Neen, eene loutere formaliteit was, waar­door geene gebreken zouden worden weggenomen. Zijne verdiensten werden door verschillende genootsehappen erkend. In 1804 werd hij lid van het Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Wetenschappen ; in 1810 benoemde hem de academie de Medicine te Parijs tot membre consultant ; in 1812 was hem de betrekking van briefschrijver (later secre­talis) bij de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden opgedragen ; in 1813 werd hij direkteur van de Leid­ache schilder- en teeken-akademie ; in 1814 directeur van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Middelburg, in dat zelfde jaar nog honorair lid van het Natuur- en Scheikun­ dig Genootschap te Groningen en in 1815 lid van de Hol­landsch Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem. In 1816 stelde de hoogleeraar B e n n e t hem voor hem in zijne waardigheid als hoogleeraar in de Iandhuishoudkunde op te volgen, hebbende reeds van wege curatoren de to estemming daarvoor verkregen, doch daar hij aan een ambteloos leven de voorkeur gaf, wees hij dit eerbewijs van de hand. Bij zijn overlijden, dat op den lsten November 1818 plaats had, vermaakte hij aan bet Anatomisch Kabinet een was prae­paraat, zijnde de anatomic van de deelen des hoofds, door Succini te Florence ; aan het Kabinet van Natuurlijke His­torie een slangenkop in was, mede door S u c c i n i vervaardigd, alsmede eene fossile schildpad uit de St. Pietersberg bij Maas­tricht afkomstig, en aan het Natuur- en Scheikundig Genoot­schap te Groningen al zijne praeparaten in liquor, te zamen omstreeks 200 voorwerpen. In December 1812 was hij te Leiden in het huwelijk ge­treden met Johanna Maria de Gijsela.ar, dochter van den gewezen pensionaris van Dordrecht, mr. C. d e G ij s e­laar , en liet bij zijn overlijden drie kinderen achter. In druk is er van Kneppelhout niets uitgegaan dan eene Beschrijving van den Acrochordus Javanicus, geplaatst in het 8ste deel van de Natuurkundige Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Zie J. W. t e Water, Levenabeschrijv. van Mr. C. Knepielhout in de Verli. van de Jaart. Verged. van de Maatuh. der Ned. Let-jerk. te Leid. 1819. bl. 3, en later breedvoeriger afzonderiijk ge­drukt, dock niet in den bandel gebragt. KNIBBE (PAuLus) werd in Junij 1578 als een der pen­sionarissen te Gent aangesteld, voor welk ambt hij beleefcle­lijk bedankte, omdat hij voor had als raadsheer bij den Prins van Oranje te blijven. Hij was geboren te Rousselaere en wordt genoemd een seer ervaren man, ook als hoogleeraar in de regten, waar is ons niet gebleken. Zie P h. de Kempenaere, Plaenzsche Kron. M. 202. KNIBBE (D.A.viD) werd den 13deil Julij 1639 te Midde1. burg geboren en was de zoon van David K n i b be en Pe­tronella Rad er mac h e r. In 1663 proponent geworden, werd hij in dat jaar predikant te Barsingerhorn, in 1667 te Purmerend, en in 1668 te Leiden. • Hij bedankte in 1671 voor een beroep naar Amsterdam, en overfeed te Leiden den 8sten November 1701, nadat hij des morgens nog gepreekt had en des niiddags in de kerk door eene beroerte overval­len was. Zijne al beelding ziet het licht. Hij was gehuwd net Magdalena Vergenst. 'Ziju soon volgt. K n i b b e was een der uitmuntendste predikers van zijnen tijd en mogt zich verheugen in de voortdurende achting liefde zijner gemeente. Ofschoon geen openbaar onderwijs ge­vencle, gaf hij, tijdens zijn verblijf te Leiden, - ten zijnen huize homiletische lessen aan aanstaande evangeliedienaars. Die lessen, in zijne aan te halen Manuductio later uitgegeven, ver­dienen, zijnen tijd in aanmerking genomen, volgens den heer Glasiu s, grooten lof. Ook door andere schriften maakte hij zich bekend. Deze zijn getiteld : Kentekenen der Genade Gods in XVI Predikatiiin, 1678. 8°.; ald. 1684. 8°. De hand Gods, uytgestrekt in het oordeelen en bewaaren van zijn kerk, aangewezen in de uytbreydinge van I Petri Kap- IV: 17, 18, 19, Jesaia leap. IV, Psalm XLVI, nevens eenige Mengelstojen over verscheyde texten der H. Schriftuure. Hier is ook bijgedaan de Wederlegging van de dwalinge der Soho­risten of soo genaamde .Hebreen, Leid. 1682. 4°; 1699. 4°. aid. 1704. 4°. Leere der Genade Gods in Jezus Christus over Colossensol I vs. 12, 13, Leid. 1687. 8°.; aid. 1694. Katechisatie of kort begrt'p der Christelyke Religie, getrok­ken uyt den Heydelbergsohen katechismus , dienstig tot dage­lyksohe Huisoefening, onderwys voor de jeugd, en alle die haar ten Avondmaal willen begeven, Leid. 1689. 8°. De zevende druk aid. 1731. 8°.; 22ste druk aid. 1751. Clarissimi ac Doctissimi D. Johannes Hoornbekii, S. S. Theologise Doctoris, in Ecclesia et Academia Lugduizo-Bateva Frofessoris, Soeinianimai confutati compendium, ipsissimis Cl. Autoris verbis concinnatum in -mum S. S. Theologiae studio­ sorum, Lugd. Bat. 1690. 120. Onderwij8 hoe een gelovige in 't Nieuwe Testament wet bidden, Leid. 1690. 8°. .De Leer der Gereformeerde kerk, volgens de order van de Heydelbergsche katechismus verklaard, bevestigt en tot oefening der Godsaligheyd toegepast, vermeerderd, verbeeterd en voor yder Sonday met een ontleedende tafel verrykt, alsmede een Kort Onderwys oni een predikatie met order te hooren en te her­ haalen, Leid. 1731. 80. zesde druk. De eerste druk ver­ scheen ald. 1692, 1694 in 8°. De 8ste in 1751 in 4°. Over den Brief aan de Colossensen, Leid. 1694. 4°. 2 deelen, 2de druk. Over den Brief aan de Ephesen,, Leid. 1694. 4°. 2 deelen. Heydelbergsche Catechismus verklaard, Leid. 1691. 8°. Onderwijs van de Predik Order,. Leid. 1696, 8°. Manuductio ad Oratoriam Sacram, doctorum praeceptis, exemplis perpetuis et concionibus quibusdam paradigmaticis, con­ cinnata et illustrata, editio sept. Lugd. Bat. 1697, 8°. Manuductionum ad Oratoriam Sacram, Pars altera, condo­ nes paradigmaticas continens, in Prophetae Jesaiae cap. 26 et 40, in usum S. S. Theologiae studiosorum, Lugd. Bat. 1697. 8.. Verdediging omtrent de vergeving der zonden, Leid. 1699. 80. Zie Boekz. der gel. wereld, 1748. a. bl. 453-456; V eeri s, Kerk. Reg. der Fred. van Noord•Roll. bl. 56; d e la R u e, Gelelt. Zeel. (2e druk) bl. 80-83; van Ab koud e, Naamreg. van Ned. Boa. I. St. I, III; Par s, Naamr. bl 250; Sehotel, Kerk. Dordr, D. I bl. 511, 512; G I asiu s, Godgel. Ned. D. IL bl. 281, 282, D. III. bl. 667; Mulle r, Cat. van Porir. KNIBBE (DAvID), zoon van den voorgaande, werd te Lei-den den ilden Maart 1671 geboren, studeerde, behalve, bij zijnen beroemden vader, aan de Leidsche Hoogeschool en werd den 10den November 169 2 proponent. In het volgende jaar werd hij beroepen te Leiderdorp, vertrok van daar in 1699 naar Breda en in 1702 naar Leiden. Aldaar werd hij den 5den Junij 1720 als onderregent van het Staten-collegie ge­kozen, welke waardigheid hij tot aan zijnen dood behield. Hij overleed den 4den April 1748 en was in 1704 gehuwd met Antonia van den Berg, dochter van Cornelis van den B erg, schepen te Rotterdam, en Petrone 11 a Ursinus. Zij overleed den 6den April 1725. Hij schreef de volgende werken : Historic der Propheten, Leid. 1708. 4°. De wonderwerken van Moses, verklaert en beweert tegen het Heidensche ongeloof: zijnde eene beschrijving der voornaemste van Gods wonderen. door de dienst van Mozes gewrocht by Israels leiding uit Egypte en deszelfs omvoering in de woes­tyne tot zynen ingang in Kanadn, enz. Rott. 1719. 4°. De Republyk der Hebrein of de Joodsche Oudheden, be­ helsende at het voornaanale 't geen haar kerkelyke, burger­lyke en huyslyke gewoonte, plegtigheden en levenswyze betreft, Leid. 1743. 4°. Zie S o e r m an s, Kerk. Reg. van bl. 57; Boekz. der gel. wergild, 1748. a. bl. 453-456; van A b k o u d e, Naamr. van Ned. Boek. D. I. St. I. III; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoo­yeach. Toev. en Bijl. bl. 298; Glasi us, Godgel. Ned. D. II. bl. 282, D. III. bl. 667. KNIBBERCH (Famicors DE) de jonge, door anderen ver­keerdelijk K n i b e r g e n genoemd , was een landschapschilder, die in de eerste helft der zeventiende eeuwleefde en die in . de manier van Pa u 1 Br it werkte. Hij werd, wees zijnde, in de leer besteld bij een schilder te Utrecht, M i c h i e 1 van den Z a n d e, doch door dezen alleen tot knecht gebruikt. Bij wien hij verder de kunst leerde wordt niet gemeld. Zijn werk wordt zeldzaam gevonden, en stelde meestal natuur-tafe­reelen nit Zwitserland en Duitschland voor. Ofschoon zijne stukken met zorg voltooid schijnen, moet hij echter eene ver­wonderlijke vlugheid van behandeling gehad hebben. Er heerscht echter weinig smaak in de keuze zijner onderwerpen en in de vormen en houding zijner figuren. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Kunstsch.; K r a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. KNIBBERGEN (CATHARINA) was eene schilderes van land­schappen , die als zoodani,,c, in 1656 in de Confreriekamer van Pictura te 's Hage werd ingeschreven. Waarschijnlijk is zij verwant aan den voorgaande en is welligt eene dochter van hem geweest. Zie Kr am in, Lev. en Werk. der Kunstsch. KNIBERGEN. Zie KNIBBERCH (FRANcois DE). KNIP (NicoLAAs FREDERIK) werd te Nijmegen den 12den Februarij 1742 geboren, en leidde tot op' zijn een en dertigste jaar een reizend leven, zich hoofdzakelijk bezig houdende met het schilderen van behangsels voor kasteelen en lusthuizen. Omstreeks 1773 zette hij zicb te Tilburg neder, trad in den echt en vervaardigde bloem- en vruchtstukken, en landschap ­pen, naar het leven geschilderd, die schoon mogten genoemd worden. Hij zou het voorzeker in dat genre ver gebragt heb­ben, indien hij het ongeluk niet had gehad in de kracht zijns levens het gezigt te verliezen. Na gedurende veertien jaren bijna geheel blind geweest te zijn, overleed hij te 's Hertogen­bosch in het jaar 1809, werwaarts hij zich in 1787 met der woon had nedergezet. Drie zonen en eene dochter beoefenden de kunst en volgen hier. Zie Imm e r z e e 1, Lev. en Werk. der Kunstsch. KNIP (JOSEPHUS AUGITSTINUS), noon van den voorgaande, werd den 3den Augustus 1777 te Tilburg geboren en aan­vankelijk door zijn vader in de kunst onderwezen. Op tien­jarigen leeftijd vertrok hij met zijne ouders naar 's Hertogen.­bosch en koos het landschapschilderen tot zijn vak, bijna uit­sluitend kamerbehangsels schilderende. In 1801 naar Parijs vertrokken, vervaardigde hij aldaar, en op eerie reize door een gedeelte van Frankrijk, landschapsteekeningen met dekverw, voor welker bewerking hij eene eigenaardige manier bezat, en die duur werden betaald. In 1808, onder de regering van. koning L o dew ij k Napoleon, kweekeling in de kunst ge­worden zijnde, op kosten van het Hollandsche gouvernement, begon hij zich op het schilderen met olieverw toe te leggen, en vertrok in het volgende jaar naar Rome, ook Napels en. Calabriö bezoekende, en overal de schilderachtigste en belang­rijkste streken opzoekende, waarnaar hij een aanzienlijk getal schetsen maakte , waarmede hij in 1813 in het vaderland terugkeerde, en waar hij zich verder met ijver op de uitbrei­ding zijner verkregene talenten toelegde. Intusschen waren de tijdsomstandigheden niet gunstig voor de kunst, en zag K nip zich genoodzaakt zijn bestaan in het vervaardigen van teekeningen to zoeken, die evenwel aan alle liefhebbers niet voldeden, als te veel afwijkende, naar hun oordeel, van den toon der oude Hollandsche meesters. Zich eenigen tijd te Amsterdam opgehouden hebbende, beyond hij dat de lucht aldaar nadeelig was voor zijn gestel, en begaf bij zich omstreeks 1819 naar Beek . bij Nijmegen, doch verliet in 1821 weder het vaderland om een zwervend leven te leiden. In 1823 bezocht hij andermaal Parijs, waar hij bij zijne aan­zienlijke begunstigers een goed onthaal vond en zich ook op bet schilderen van beesten toelegde. Na een aanzienlijk getal schilderijen vervaardigd te hebben , die goeden aftrek vonden, gunstig beoordeeld werden en hem den naam van een groot en uitstekend schilder verwierven, overkwam hem in 1827 de ramp, dat hij in een oogenblik, zonder de minste pijn, het gezigt van het regteroog verloor. Naar het vaderland terug­gekeerd, werd hij in 1832 geheel blind en overleed den 'sten October 1847 te Berlicum bij 's Hertogenbosch. Zijn zoon A ug u s t en zijne dochter H en r iett e, thans mevrouw R o n-n e r, beoefenen beide op eene waardige wijze de kunst. Kn ip was lid van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten to Amsterdam en heeft ook de eer gehad verscheidene prinsessen, onder anderen prinses Marianne der Nederlanden, les in de teekenkunst to geven. Op vele tentoonstellingen kwamen zijne stukken voor , en in de portefeuilles der lief­hebbers worden zijne fraaije teekeningen aangetroffen. Hij werd ook door den heer Oor tm an to Parijs in het etsen on­derwezen, en legde zich mede toe op het boetseren van run­ deren en ander vee. Op het Paviljoen te Haarlem zijn vier Italiaansche landsehappen van hem. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Va. derl. &Add. D. III. bl. 215-218, Aank. bl. 221-223; Imme r-z eel , Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kr am m , Len. en Werk. der Lunstach. KNIP (HENRIETTE GEERTRUIDA), zuster van den voorgaan­de, werd den 19den Julij 1783 te Tilburg geboren, en oefen­de zich aanvankelijk onder de leiding van haren vader op het bloemsehilderen; naderhand op haar negentiende jaar naar Pa­rijs vertrokken, genoot zij het onderwijs van den beroemden bloemschilder G. van Spiand one k, van wiens onderrigt zij een uitmuntend gebruik maakte, en zich vervolgens ij verig oefende in het teekenen en schilderen in .olieverw van bloemen en vruchten naar het leven. Na verloop van eenige jaren in het vaderland teruggekeerd, vestigde zij zich in 1805 te Am­sterdam en hield zich onledig met het geven van lessen aan eenige dames uit den aanzienlijken stand aldaar, terwiji zij ge­durende het schoone jaargetijde haar verblijf hield te Haarlem, waar zij, bijzonder door eenige voorname bloemisten, in de ge­legenheid werd gesteld om de fraaiste planters en bloemen naar het leven te teekenen. In 1819 verwierf zij te Parijs eene zilveren medaille op eene teekening in sapverw, en in 1822 eene dergelijke met een diploma van de Koninklijke Akademie te Amsterdam. Voor hare teekeningen maakte zij belangrijke sommen , zoowel in het buiten- als binnenland. In 1822 begon zij in olieverw te schilderen; en in 1824 nogmaals naar Parijs vertrokken, ontving zij daar nog lessen van den ver­ maarden bloemschilder van Da e 1. Na op versoheidene ten­toonstellingen, zoo hier te lande als elders, proeven van hare kunst geplaatst te hebben, die de algemeene goedkeuring ver­wierven, overleed zij to Haarlem den 29sten Mei 1842. Zie v an Ey a d en en v an der Willigen, Geschied. der Va­derl. schild. D. III, bl. 250-252, dank. bl. 238, 239; Im merze el, Lev. en Werk. der Kunstsch. KINP (MARTEN DERK), broeder van de voorgaanden, werd to Tilburg den 30sten December 1785 geboren. Na zes jaren to Parijs doorgebragt te hebben, waar hij even als zijn broe­der zich op het schilderen van laudschapsteekeningen in dek­verw had toegelegd, vestigde hij zich to 's Hertogenbosch en overleed te Vucht in het jaar 1845. Ook hij was eon ver­dienstelijk kunstenaar. - Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. KNLP (NicoLAA3 FREDgaix), jongste broeder van de drie voorgaanden, heeft mede de scbilderkunst beoefend, doch is reeds in 1821 overladen. Zie K r a ni W , £eV. en Wash. der Kansas:a. KNIPHAUSEN (DODO VAN IN-- EN), heer van Lutsburg, Bergun enz., den 22sten Junij 1582 geboren en in 1638 als generaal.veldmaarschalk in Zweedsche dienst gesneuveld, wordt hier vermeld, omdat hij eenigen tijd in staatsche dienst heeft doorgebragt. Na eenige akademiön in Duitschland en Frank­rijk bezocht te hebben, kreeg bij lust in de krijgsdienst en vervoegde zich bij prins M a u r i t s, onder wien hij anderhalf jaar gediend had, toen de staten hem als kapitein over eene compagnie van 300 man aanstelden. Daarmede lag hij in Ostende, toen de stad door de Spanjaarden belegerd werd, gedurende welke belegering hij zich vijftien maanden dapper kweet en gekwetst werd. Na de overgave der vesting, in 1604, begat hij zich naar Holland out zijne wonden te laten genezen en zijn ontslag te verzoeken, hetwelk hem verleend werd. Zijne verdere krijgsbedrijven in dienst van andere vorsten lig­gen buiten ons bestek. nisi was gehuwd met A n n a , dochter van Adam van Schaden, waarbij hij vijf zonen en twee dochters verwekte. Zie Luis ei us, Woordenb. D. VI. bl. 34, 35. KNIPHAUSEN (GEORGE WILLENI, graaf VAN), heer van Nienoort en Vredewold, in de provincie Groningen, was de vriend van prins Willem III en schreef: De Heilige Alleenspraaken, opgesteld ten dienste van alle die lust hebben met God te wandelen, en each in den gebeden te begevqn, of het God behagen mogten de gedreigde gevaren van dit land of te keeren. Uit het Franck vertaald, Alkm. 1746. 8°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boa., ; M u 1 ler, Cat. van Tortrett. KNIPPENBERG (JOAN), priester te Heiden, in bet Over­kwaxtier, schreef : His‘oria Redesiastica Ducatus Geldriae, Brux. 1799. Zie V o n e k , Voorrede lot de Beschrijv. van Doesbarg door 41. Rayon, bl. 'QV. KNIPPINGA (JOHANNES AVRELIIIS), geboren te Groningen, iymstreeks het midden der zeventiende eeuw, behoorde tot de orde der Augustijner-Heremieten en sprak zijne gelofte te Den­dermonde uit. Hij was in 1672 priester te Antwerpen en keerde later naar Dendermonde terug, wear hij prior werd in het kloostcr zijner orde. Hij diende vervolgens in de 'Hol­landsehe missie en -is waarschijnlijk als zoodanig aldaar over­leden. Hij beoefende middelmatig de Latijnsche diohtkunst, blijkens de volgende werken door hem in het Iicht gegeven £phemeris Sanctorum Ord. Erem. S. P. Augustini, ex authenticis scriptoribus collecta, et vario metri cultu exornata, Antv. 1672. 24°. achteraan volgt : Musa Miscellanea. Facetiarum Epigrammaticarum centuriae sex, variis argutiis, jocis, wise, sapienter, et pie dictis respersae, Antv. 1672. 24°. Zie Paquot, Memoir. T. III. p. 415, 416; Hoeufft, Par-saw. Lat. Belg. p. 195; Peerlkamp, de Poet. Latin. Nederk p. 419. KNOBBERT (ABRAHAM) schreef : Jems en Hollands klacht. Zie van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. KNOCK (NicoLAA.s ARNOLD* geboren to Leeuwarden in 1759, was doctor in de regten en sedert 1780 grietman van Ooststellingwerf. Hij was tevens lid van de staten en gehuwd met Rins k e Ypkj e van B oelen s. Hij woonde te Mak­kinga , was een groot lief hebber en kenner van de muzijk en schreef : Dispositien der merkwaardige Kerk-Orgelen, welke in de Provincie Friesland, Groningen en elders aangetrofen worden. Kunnende dit werk verstrekken tot een vervolg van let werk van den peer J. Hess, Gron. 1788. 4°. Hij overleed in 1794. Zie van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 398 ; Cat. van de Prov. Bibl. van Priest. bl. 271. KNODSENBURGII (J. C. VAN) schreef Eenige Extracten uyt verscheyden Mennoniste Autheuren, Martelaren en lielijdenissen over hun geloof in de rechtvaer­digmakinghe enz, Amst. 1663. 4°. Zie Cat. van de Bibl. der Doopsgez. gemeente te Amt. 2de afdeel. bl. 39. KNOGH (PAuLus), te Dordrecht, omstreeks 1737, geboren, werd bij eene beschaafde opvoeding ook in de wis- en natuur­ kunde, alsmede in de teekenknnst onderwezen. In den hout­ handel vond hij zijn bestaan, en zijne voorname uitspanning was het aanleggen en uitbreiden van een aanzienlijk kabinet voorwerpen, behoorende tot de nataurlijke historie, waaronder eene uitmuntende verzameling van in- en uitlandsche gekorvene diertjes behoorde. Deze, veelal schitterend schoone voorwerpen, wekten bij hem den lust op, om dezelve met waterverw op perkament naauwkeurig of te beelden, en hij slaagde daarin bij uitnemendheid ; gelijk zulks uit verscheidene teekeningen, onder zijne familie berustende, blijkt. . Tot hoofd-officier der stad Dordrecht verkozen zijnde, na de staatsomwenteling van 1795, werd hij, door de werkzaamheden aan dien post verbonden, belet in het voortzetten der teeken­ kunst, waardoor men dan ook minder van zijn werk vindt, dan men zoude verlangen. In Maart 1802 bezweek hij ioor eene smartelijke ziekte. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der vad. Sehilderk. D. III. bl. 111, 112, door ons hier gevolgd. KNOKS (R.) schreef: Beschrijving van het eiland Ceylon, Utr. 1692. 4°. met platen. Zie Ferwerda, Naeml. van Boek. D. I. St. I. bl. 219. KNOL (GovERT) was in 1702 en in 1706 tot 1708 op­perhoofd van Samarang en te gelijk veldheer van de krijgs­magt der Oost-Indische compagnie. Als zoodanig bewees hij de maatschappij belangrijke diensten. Hij bragt de vijanden, inzonderheid de pangeran D e p a t i Anom, ten onder, en wish door wijze maatregelen de dreigende gevaren of te wenden. Zie Valentij n , Oud en Nieuw Oost-Indict (Nieuwe uitgave) D. III. bl. 278, 433, 473, 475 en volgg. van Kampen, Geschied. der Ned. buiten Europa, D. IL bl. 320. KNOLL (FRANcois CORNELIS) waarschijnlijk te Rotterdam geboren en te Utrecht , in 1838 , op middelbaren leeftijd overleden. Hij was handelaar en beoefende de kunst tot uit­spanning, waarin hij het met een onvermoeiden ijver en zeld­zaam geduld tot eene buitengewone hoogte heeft gebragt. Voorwerpen, zoowel doode vogels, als ander wild, welke hij in zijne schilderijen en teekeningen aanbragt, werden getrouw naar de natuur gevolgd. Zijne stillevens waren natuurlijk, malsch en zuiver van kleur. Zijne stukken, die weinig op ten­toonstellingen voorkwamen, werden duur betaald. Hij was een ijverig werkzaam lid van het teeken.genootschap Kunstliefde te Utrecht, welk lidmaatschap hij reeds sedert 1807 bekleedde. Zie Kra min, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; door one hier ge­volgd. KNOLL (PIETER YsAAc), van Yerseke, zoon van Ma r i u s Anthonius Diederichus Knoll en van Johanna Eli­sabeth B r uck, werd geboren te Dokkum den 23stcn Janu­nuarij 1782. Na als kadet bij een der infanterieregimenten te zijn geplaatst, werd hij in 1798 'bevorderd tot tweede luite­nant, ging als zoodanig over in 1806 bij de garde grenadiers des konings en bij de inlijving bij de oude keizerlijke garde. In 1812 tot kapitein bevorderd, verkreeg hij in Junij 1814 zijn ontslag met den rang van luitenant-kolonel. In 1806 had hij medegemaakt den veldtogt in Duitsehland, in 1809 dien in Zeeland, in 1812 in Rusland, in 1813 in Saksen en in 1814 in Frankrijk. Bij Krasnoi werd hij den 17den November 1812 door een geweerkogel in den regter­wang gewond. Reeds ridder van het legioen van eer zijnde, werd hij den 28sten November 1813 door Napoleon tot dicier van die orde bevorderd, tot belooning van zijn uitstekend gedrag in den slag bij Leipzig gehouden. In Nederlandsche dienst getreden werd hij als majoor bij de infanterie ingedeeld en in 1829 tot kolonel en bevelhebber van de 18de afdeeling infanterie benoemd. Tijdens den Belgi­schen opstand voerde hij bevel binnen Namen, nam deel aan den iiendaagschen veldtogt, en bleef tot December 1837 bij het leger te velde, toen hij benoemd werd tot provinciaal­kommandant van Zeeland. In het volgende jaar werd hij ge­neraal-majoor en als zoodanig in 1843 gepensioneerd. Ilij overleed te Goes den 16den November 1858 en was ridder der beide Nederlandsehe orden. Uit medegedeeide berigten bijeengebragt; Nieuwe Boit. Cour., 19 Nov. 1858. KNOLDES (THomAs), een Engelschman van geboorte, was reeds in 1588 in der staten dienst en werd, bij gelegenheid van het ontzet van Bergen op Zoom, door Lord Willoughby tot ridder geslagen. In 1599 bragt hij een transport van twee duizend nieuw gewOrven Engelsche soldaten naar Holland over, hopende bij deze geleaenheid. derzelver opperbevel te zullen verkrijgen. Hij kreeg echter slechts eene compagnie. Ontevre­denheid hierover is welligt de reden, waarom hij niet bij den slag bij Nieuwpoort tegenwoordig was, waar zijne compagnie door den luitenant Pietfield werd aangevoerd. Hij verge­zelde in den winter van 1589 zijnen kolonel Mo r g a n op diens, romanesken togt naar Dordrecht, toen zij het dochteren­paar van den baron van M e r o d e ontvoerden en elk met eene derzelve in het huwelijk trad, Zie B o r , Ned. Oorl. B. XXV. bl. 381 (51) (S c huller tot P e u r s e m) 1'erzam. berigten omtrent de krijgsbev. bij Nieuwpoort, bl. 32, 33. KNOOP (JoHANN HEItMANN) was hortulanus van prinses Maria Lou i s a to Leeuwarden en gaf aldaar geruimen tijd onderwijs in de wiskunde. Hij maakte zieh door het schrifrevi van een aantaI goede werken in verschillende vakken als een hmdig man bekend. Zij zijn getiteld Werkdadige Meetkunst van J. Morgenster, veroteerdert en kopere platen garage, Leeuw. 1744. 8°. De beknopte huishoudelijke hovenier, of verhandeling en vreerntefnigen lysten van alle soorten, van °o ft-of-vim, en van alle Boon- en Heesteragtige Plctntagien Gewassen, alsnreede van atle ktuken gezoassen, enz. Leeuw. 1752, 1770. 8°. 2 deelen. Beschoutvende en werkdadige Hovenier-konst, of inleiding tot de waare oeffening der planten, Leeuw. 1753. 40. met platen. Beschrijving van de geheele wereld, Leeuw. 17 2 80. 5, deelen. Jongmans OnderwtYzer, Leeuw. 1756. 8°. 2 deelen met platen. Sleutel der Latijnsche Konstwoorden, Leeuw. 1758. 8°. Pijlaar der algemeene Mathesis of Arithmetica, Leeuw. 1758. 8°. met platen. Onderwijs om Couranten to leezen, Leeuw. 1758. 8°. Pomologia, dat is beschrijvingen en afbeeldingen van de beste soorten van Appels en Peeren, welke in Neder- en Hoog- Duitsland, Frankrijk, Engeland en elders geagt zijn, en ten dien einde gecultiveert worden; beschreven, naar het leven ge. teekent, en met de natuurlijke koleuren afgezet, Leeuw. 1758. fol. Nieuwe druk met eene voorrede van J. F. Martinet, Amst. 1790. fol. Konstmatige verhandeling van de Sphaerische of Klootse Sonnewijsers, enz. Leeuw. 1761. 8°. met 21 groot 4°. pl. Fructologia, of heschryving der Vrugtbomen en Vrugten, die men in de Hoven plant en onderhoud, Leeuw. 1763. fol. met platen. Dendrologia of beschryving der Piantagie-Gewassen, Leeuw. 1763. fol. Beschrijving van de Moes- en Keuken.tuin; van alle Vrug­ten, Planten en Kruiden, Leeuw. 1763. fol. Tegenwoordige Staat of historische beschrijvinge van Friesland, Leeuw. 1763. 8°. met kaart. en tab. Vermaaklijk Wapenkundig, Geographisch, Historisch Spel, Leeuw. 1758. 8°. Verscheidene dezer werken ziju meermalen herdrukt. Knoop maakte zich mede verdienstelijk door de ijverige voortplanting van de aardappelen in Friesland, welke vrucht hit voor het eerst op de tafel van prinses Maria L o u i s a heeft bezorgd op den 13den December 1742. Zie S c h e lt e m a, Geschiecl- en Letterk. Mengelw. D. IV. St. IL bl. 269, 270 ; E e k hoff, Het Leven van Else Eisinga, enz. IA. 5; nit verschillende boeken-catalogi sangevuld. KNOOP (JAN %mu%) was advocaat en nant in 1784 een belangrijk deel aan het destijds in Overijssel gevoerde geschil over het regt van overstemming ter staatsvergadering. Aan zijne bekwame pen vertrouwde de ridderschap de opstelling van verscheidene gescbxiften toe, om deszelfs regten to verde­digen. Onder anderen : Verhandeling van de zijde der Heeren van de Bidderschap over he regt van Overstemming ter Staatsvergaderinge der Provincie van Overijssel; uitgegeven naar inhoud der Besolutie Hunner Edelynogendeny de Heeren van de Riddersdap van voorgemelde Provincie. 1784. Hij schreef ook eene verhandeling over de 7 en 8 artikels van het landregt van Overijssel, 2 deelen, tit, 21, geplaatst in het 3de deel, 2de stuk van de Verhandelingen van het Genootschap : Pro Excolendo Jure Patrio (1791). Zie Tegenw. Staat van Overijss. D. I. St. II. bl, 333, 33 .; de Jonge, Wawa van Boek., bl. 672. KNOOP (G.) was conrector aan de Latijnsche school te Harderwijk en stierf aldaar ongehuwd in hoogen ouderdom. Hij was de leermeester van den dichter R h ij n v is F e i t h , die hem steeds zeer hoog schatte. Zoo half; K n o o p reizen kon, kwam hij op Boschwijk den vacantie-tijd doorbrengen. Hij was een zeer bekwaam man in zijn vak, maar als dichter beteekende hij niet veel. Hij gaf uit : De Val van den Toren te Harderwijck op 28 Jan. 1797, in twee Gezangen, Hard. 1797. 8°. Zie van der Aa, Nieuw IP'oordenb. van Ned. Diehl.; Cat. van de Bibl. der Maalseh. van Aed. Letterk. le Leid. D. I. IA. 281. KNOOP (J. H.) werd den 4den Augustus 1769 te Am­sterdam geboren en in 1785 als leerling besteld bij Bart ho­ tne u s , en vervolgens bij diens broeder Pieter Barbiers P z. Hij was een niet onverdienstelijk schilder van sthdsge­zigten, terwijl hij ook fraaije en natuurlijke teekeningen met sapverwen vervaardigde. De tijd van zijn overlijden is ons net bekend. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der vaderl. Schilderk., D. III. bl. 119 ; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; K r am m, Lev. en Werk. der Kunstsch. KNOTZER (FREDERIK), zoon van St e p ha n u s Knot ze r en van Wilhelmina Margaretha Ahlerin, werd te 's Hage den 10den Augustus 1782 geboren. Hij trad in Hollandsche dienst als kadet bij de infanterie in 1801, en doorliep alle rangen. Na in 1805 tot tweede luitenant te zijn bevorderd, maakte hij mede den veldtogt in Oostenrijk, in 1806, en in Pruissen, in 1807 en 1808. Bij de inlijving werd hij als kapitein geplaatst bij het 123ste infanterie­regiment , doch spoedig daarna aangesteld tot adjudant van den generaal Janssens, Coen gouverneur-generaal van In-die, dien hij daarhenen vergezelde. Hij werd daar luitenant­kolonel van een der infanterie-bataillons en werd bij de over­gaaf der bezittingen den 11den September 1811 gevangen ge­nomen. Na Neerlands herstelling als luitenant-kolonel van het 11de bataillon jagers geplaatst, streed hij bij Waterloo, maakte mede den veldtogt in Frankrijk, in 1815, en vertrok voorts naar Curacao, alwaar hij twee jaren dienst deed. In 1818 weder als luitenant-kolonel bij het leger te velde ,geplaatst, bekwam hij in 1825 het bevel als kolonel over de 17de afdeeling infanterie, hetwelk hij behield tijdens den opstand in Belgic. Als opperbevelhebber naar Ath gezonden, was zijne komst aldaar het sein tot een beslissend oproer. Alle pogingen om de orde te bewaren waren vruchteloos. K n o t z e r werd gevangen genomen en Ath ging aan de Belgen over. In 1831 werd hij generaal-majoor en bevelhebber van de iste brigade der reserve-divisie, en in 1838 van de divisie zelve. Later was hij provinciaal-kommandant van Friesland en in 1842, met den rang van luitenant-generaal, lid van het Hoog Militair Geregtshof. Hij overleed te Amerongen den 26sten November 1853, zijnde in 1810 vereerd met het le­gioen van eer en later met de beide Nederlandsche orden. Hij was gehuwd met J. Scheffer s. Zie B o ss eh a, Negri. Held. te land., D. III. bl. 650, 692, 701 Bijl. bl. 35, uit bijzondere berigten aangevuld. KNUPFER (NicoLAEs) werd te Leipzig in 1603 geboren en als het ware voor schilder in de wieg gelegd. Niet eerder dan in 1630, toen hij te Utrecht in kennis kwam met A b ra h am B1 o e in a a r t, genoot hij behoorlijk onderwijs in de, kunst. Deze zijn grooten aanleg en aanvankelijke vorderingen ziende, nam hem in zijn huis op, en het was onder zijne leiding dat zijn talent zich schitterend ontwikkelde. Zoo groot werd zijnen roem, dat de koning van Denemarken hem de vervaardiging van drie schilderstukken opdroeg, van historischen aard. Daarin muntte hij voornamelijk uit. Hij woonde gedurende jaren te 's Hage en overleed in 1660. Zijne afbeelding, door hem zelven geschilderd en door P. de J o d e gegraveerd, komt voor in het Gulden Cabinet van de B i e. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. op Knufter Kr amm, Lev. en Werk. der Kunslsch. op Knupfe r. KNUYT (FRANcoYs DE) sch reef : Onder verbeteringhe. Een corte bekentenisse onzes gheloofs, van Vader, Sone ende Heyligen Geest, den Heyligen Doop, het ambt der Overheyt, ende het Eedtzweeren. Met eenige christelycke gebeden, alles by een gestelt door Francoys de Knvyt. 2de druk, Amst. 1623. 120. Zic dat werk KNUYT (FRANcois DE) was Doopsgezind leeraar te Zie­rikzee in den aanvang der zeventiende eeuw, en behoorde tot hen die, om hunne meerdere zachtheid, vooral op het stuk van den ban, den naam van Stilstaanders verkregen. Hij was een ijverig man in zijne bediening, hetwelk onder anderen is op te maken uit zijne herhaalde deelneming aan twistge­sprekken met de leeraars der Hervormden. Zoo disputeerde hij ook in 1617 te Sommelsdijk met den predikant A b r a­1 ham S t a m p e r i u s over den wederdoop en den kinderdoop. Toen deze een : Waerachtigh Verhael van 't gespreck ghehou. den te Somelsdyck uitgaf, schreef de K n u y t eene Verant. woordinghe, 1617. Voorts ging in druk van hem uit: Onder verbeteringhe, een kort bekentenisse onzes gheloofs van Vader, Sone ende Heylighen Gheest, den Heylighen Doop, he ampt der Overheydt, ende het eed•zweeren; met eenighe Christelyke ghebeden, Amst. 1623; Haarl. 1635; Amst. 1642; Haarl. 1648, 1684; Gron. 1709. De Zierikzeesche predikant Godefri du s Udemans nam tegen dit werkje de pen op, en noemde den schrijver bisschop der Mennisten. De Knuyt schreef er een antwoord tegen. Zie van Abko u d e, Naamr. van Ned. Both. D. I. St. III; P a­4u o t. Mem. T. III. p. 478; Blaup o t t en Cate, Gaels. der Doopsgez. in Roll. enz, 1). I. bl. 125, 194, 216, D. II. 10. 212, 218; Glasius, Godgel. Nederl. KNUYT DE) werd te Middelburg op den 6den Maart 1587 geboren, alwaar zijn vader Laurens de K n u y t met den post van licentmeester door prins W i 11em I be­schonken was. Zijne moeder heette M a r g u er it e Lenaerts of Rut saer ts, vrouwe van Reimerswal. Na eerst tot raad en vervolgens tot schepen benoemd te zijn, werd hij in 1612 burgemeester zijner geboorteplaats. Niet lang daarna, in 1616, werd hij gecommitteerd in de gene­raliteitsrekenkamer te 's Hage, welk ambt de staten van Zee­land hem vergunden te blijven bekleeden, toen hij door prins F r e d e r ik H e n d r i k tot zijn raad werd aangesteld. Hij maakte zich jegens dien vorst bijzonder verdienstelijk door de schrandere wijze, waarop hij, in 1 63 0 , diens prinsdom Oranje redde uit den magt van den verraderlijken gouverneur V al. kenbur g, die voorhad het den prins wettig toekomende land den koning van Frankrijk in handen te spelen. Het verhaal van hetgeen door de K n u y t daarvoor gedaan is, is hoogst lezenswaardig, doch de opname daarvan, daar het elders te lezen is, komt ons hier minder geschikt voor. Na afloop dezer zaak in het vaderland teruggekeerd, erkende de prins de goede diensten aan hem en zijn huis bewezen, door hem niet alleen eene jaarlijksche rente van 2000 gul­den, zijn leven lang, toe te leggen, maar ook door hem to benoemen tot zijnen vertegenwoordiger als eerste edele van Zeeland, in welke hoedanigheid hij den 19den Februarij 1631 voor het eerst ter vergadering verscheen. Terwijl hij daardoor veel gezag verkreeg, werd hij ook tot vele belangrijke commission, zoo binnen als buiten 's lands geroepen, welke meestal door eene gelukkige uitkomst bekroond werden, en zag hij zich ook tot gewoon afgevaardigde ter vergadering der staten-generaal ge­kozen. In 1634 werd hij met den raadpensionaris A d r i a a n P a u w naar Frankrijk gezonden, om, ware het mogelijk, den ko­ning te bewegen, met Spanje te breken. Hierin gelukkig ge­slaagd zijnde, werd hij in 1638 wegens de staten andermaal derwaarts gecommitteerd, om den koning met deszelfs moeder Maria de M e d i c is te verzoenen. Te vergeefs waren zijne pogingen daartoe, maar zijn verblijf aan het Fransche hof had evenwel de vernieuwing van het verdrag der staten met den Franschen vorst ten gevolge, hetwelk na zijn vertrek uit Frankrijk geteekend werd. In 1646 werd de K n u y t benoemd tot een der gemagtigden bij den Munsterschen vredehandel. Hier verviel hij in kwaad ver­moeden bij de Fransche gezanten, even als had hij een heimelijk oogmerk omtrent het sluiten van een afzonderlijk verdrag met Spanje, door hetwelk aan hem alsmede aan den beer P a u w, insgelij ks een der gevolmagtigden, ieder honderd duizend kroonen zou beloofd zijn, indien zij daartoe de hand wilden. leenen. Het misnoegen van Frankrijk tegen beide staatsman­nen nam toe, sints zij. hunne gezindheid tot afzonderlijken handel met Spanje meer openlijk vertoonden, en zich door aangebodene geschenken niet wilden laten overhalen, om van zienswijze to veranderen. Onder het waarnemen van de algemeene belangen des vaderlands, verzuimde de K n u y t geenszins die van den prim van Oranje en hij belong voor dien vorst aanzienlijke voordeelen van de Spanjaarden. Na het overlijden van prins F r e d e r i k H e n d ri k behield. de Knuyt zijne betrekking als vertegenwoordiger van den eerste edele van Zeeland, voor prins W i 11 e m II, hoezeer hij met dezen niet zoo zeer als met diens vader overeenstemde. Toen echter deze vorst stierf, waren de staten van Zeeland niet genegen om de K n u y t als zoodanig verder toe te laten, en in 1654 kreeg hij zijn ontslag, hoewel men met de verantwoor­ding van zijn gehouden gedrag op den vredehandel te Munster genoegen nam. Niet lang na zijne afzetting overleed d e Knuyt te Middelburg, en wel op den 17den December 1654; hij werd in de Nieuwe kerk te Middelburg begraven. In zijn testament vermaakte hij een legaat van duizend ponden vlaamsch aan de diaconie-armen to Middelburg. Zijne afbeela ding ziet op meer dan eene wijze het licht. Hij was den 2Ssten April 1610 gehuwd met Carolina Teny s, vrouwe, voor een zesde gedeelte, van Oud- en Nieuw Vosmeer. Hier. door verkreeg hij den titel van beer van de beide Vosmeeren, terwijl hij de beerlijkheid van Weelde met Ravels door koop van den huize van Oranje bekwam. De ridderorde van St. Michiel word hem door Lodew ij k XIII van Frankrijk ge­schonken. Hij verwekte bij zijne vrouw slechts eene dochter, Margarita, die gehuwd geweest is met Jo ha n H uyss en, ridder, peer van Cattendijke enz. 18* 'Johan de Knuy t, was een van die mannen," zegt een geacht schrijver onzer dagen, welke bij erkende groote vet­diensten, niet vrij te spreken zijn van zekere dubbelzinnigheid in sommige handelingen, waaruit men ligt geneigd zoude we­zen, gevolgtrekkingen te maken, die hunne eerlijkheid en trouw verdacht doen schijnen. Het is hier niet de plaats, om in eene ontwikkeling te treden van hetgeen men heni ten laste beeft gelegd, of om de redenen bloot te leggen, die hem den haat van velen in den lande hebben op den hals gehaald. Zijn gedrag bij den Munstersehen vredehandel is niet vatbaar voor eene oppervlakkige beschouwing, zijne verwikkeling met de Staten van Zeeland vordert een dieperen blik in de staats­geschiedenis van dien tijd. Het gansche belangrijke leven van den edelen Zeeuw is en blijft un livre a faire." Wij ver. eenigen ons volkomen met deze uitspraak en kunnen den wensch niet onderdrukken, dat het eenmaal een onzer geleerden beha­gen mogt zulk een werk daar te stellen. Het zou onder an­deren eene schoone bladzijde te lezen geven uit onze geschie­denis, het tijdstip waarop de gezanten van het kleine maar magtige Nederland den vrede sluiten zoud en met een van des.! zelfs grootste vijanden, na een langen en bangen strijd. Intusschen mogen wij hier de aanmerking niet terughouden, dat toen de raadpensionaris de Witt het berigt van het over­lijden van de K n u y t ontving, hij kort daarna aan den am­bassadeur Willem N i e u p o o r t schreef : Ick oordeele het overlyden van den Heere de K n u y t voor de gemeene saeke niet nadeeligh te sullen wesen, gemerckt deselve alle syne actien was aanleggende omrne de Provincie van Zeelandt te disponeren, tot het nemen van een resolutie, strekkende tot designatie van den. Jongen Heere tot 't kapteynschap-Generaal van de Unie enz." Teregt is het opgemerkt D dat dit schrijven voor de K n uy t ten gunstigste pleit en hem doet kennen als een man, die bij het hevigste woeden der partijschappen zich zelven gelijK gebleven is en, zelfs met opoffering van eigen voordeel, de zaak van het huis van Oranje, waaraan hij zoo veel verschuldigd was, nooit heeft verloochend." De bekende ambassadeur de Wicquefort moge zich er­gens, welligt te sterk, ongunstig hebben uitgelaten over de manieren van de Knuyt als zoude hij er uitgezien hebben om hem een cent te geven," hij bekende echter dat d e Knuyt tot de gewigtigste handelingen gebruikt is, en dat hij van een stoutmoedigen, ondernemenden, geslepen en onver­moeibaren geest was. Zie P. de la Pi se, Tableau de l'Hist. des princ. d' Orange, p. 873 —891; Wagenaar, Vaderl. Hid. D. Xl. 131. 6, 131, 196, 276, 277, 278, 404, 405, 415, 419, 451, 475, 488, D. XII. bl. 132; Brie-yen van de Witt, D. III. W. 3; d o la RAI ö, Staatk. ZeeL bl. 66-­72; Leven van Willem II. bl. 39, 138, 177, 299, 311; Lijst der ge­ comm. Raaden van Zed. bl. 5; Kok, Vaderl. Woordenb.; Seheltema, Staatk. Nederl.; Gesehiedk. Aanm. omtrent Fred. Hendr., enz. bl. 123 -128; Kron. van het Bist. Gen. te Utr. D. VI bl. 107, 122, 213, 214, D. VIII. bl. 355; Mr. J. H. de Stopp ela a r in Zeeland. Jaarboekje voor 1853, bl. 249-263, 277, 278, 1854, bl. 176-178, Muller, Cat. van Portr.; Groen van Prinsterer, Archi­ves, IIe Sdrie, T. III. p. 22, 48, 74, 133, 266, 273, 286, T IV. p. 74, 153, 156, 160, 161, 163, 165, 179, 204, 211, 235, 240, 244, 247, 248, 251, 252, 254, 314, 421. KNIJF (JACOB) was een kunstschilder, te Haarlem ,geboren, die zich in 1671 te Parijs ophield en aldaar gezigten van gebouwen en zeehavens, met kleine heeldjes schilderde. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. KNIJFF (WILLEM JAN), geneesheer, schreef in dichtmaat: Goylandiae libri 11; seu vera ejusdem regionis descriptio historica, rerumque memorabilium, in ea exactarum, in qua tyrannica illa clades hujus Metropolis Nardae, perfidia His­panorum perpetrata recensetur: nec non Herbarium omnium in ea regione sponte nascentium, cum earum, viribus, brevis enarratio. Amst. 1621. 40 . Zie de Win d, Bibl. van Ned. geschiedsehr. D. I. bl. 376. KNIJF (WouTER), te Haarlem geboren, was schilder aldaar en kwam er in 1641 in het schildersgild. In 1675 was hij knecht van St. Lucas-gild. aldaar. Jacob de Bra y, die een tijdgenoot van hem was, schilderde zijn portret. Hij legde zich voornamelijk op het schilderen van stads-gezigten toe. Zie van E y n d e n en van der Willigen, Gesehied. der vad. Sehilderk. D. I. bl. 64, Aanh. bl. 95; Kr a m m , Lev. en Werk. der Kunstach. KNIJFF (GLTSBERT) was een graveur in staal, die te Utrecht in het midden der zestiende eeuw bloeide. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. KNIJFF (HORATIIIS HIDDEMA YIN) werd géboren in 1703 en was de zoon van Godsch al k van K nij f f, raadsheer in het hof, en van Helena Aebinga van Humalda. Den 2den Augustus 1729 tot grietman van Ferwerderadeel be­vorderd, verwierf hij zich door het waarnemen van vele staats­commissien veel invloed en gezag. Als ijverig republikein had hij zich den haat der Oranje-gezinden op den hals gehaald, en werd hij beschuldigd het land aan de Franschen te hebben willen verkoopen. Terwijl bij de omwenteling van 1748, in den nacht van den lsten op den 2den Junij, zijne fraaije bui­tenplaats Lauta-state te Wier, waar hij toen woonde, in den brand gestoken en met alleg, wat zij kostbaars inhield vernield werd, ontsnapte hij ter naauwernood aan de handen van het woedende yolk en woonde vervolgens in een klein huffs Meekma­state te Ferwerd, waar hij, tot eene geclachtenis van de brand­schade, hem toegebragt, op het hek potten met vuurvlammen plaatste. Hij bleef in zijne ambten en commissien en overleed in bet voorjaar van 1770. Hij stond bekend als een kundig regtsge­leerde en als een man van orde. Het schoon en krachtig ad-vies tegen de erfelijk verklaring van het stadhouderschap in de vrouwelijke linie, hetwelk wegens de rondheid van taal, vooral in die dagen, opmerkelijk was, en bij Ce risie r (D. X. bl. 407) gedeeltelij k is bewaard gebleven, is door hem ter kamer van Oostergoo uitgebragt. Hij was gehuwd met Tit i a van Burum. Zie Seheltema, Staatk. Nederl.; van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 56-58. KOBERT (J. E.) vervaardigde een : Journaal van het voorgevallene op het Fortresse de Graeg van Buren tot Ponny, nopens den oorlog en het voorgevallene tusschen de Hollandsche en Deensche natie. 1776 in handschrift groot 4°. folio bladzijden. Zie Muller, Catal. van Boek. over Nederl. geschied. en Plaats­besehrijv. bl. 47. KOCH (BERNARD), werd omstreeks 1791 geboren, was een komponist en muziekonderwijzer te Amsterdam, die zich steeds met den loffelijksten ijver en met den besten uitslag op het door hem beoefende kunstvak heeft toegelegd en die als toon­kunstenaar zoo Bier te lande als elders zich een wel verdienden naam verworven heeft. Onderscheidene belangrij ke kompositien heeft hij in het licht gegeven. Zie dlgem. Handels- en Efectenbl. 2 Julij 1858 ; Amsterdamsche Courant, 2 Julij 1858. KOCH (F. schreef : Triumph der waarheid over het Jodendom, gebleken in den voormaligen student, maar nu Lutherschen Proponent, Frederici. Amst. 1776. 8°. Zie A r r e n b e r g, Naamrey. van Ned. Boek. KOCK (D.) wordt door den heer Kr am m als teekenaar vermeld van het Tafelsieraad, dat gediend heeft voor de gou­den bruiloft van Gerrit Hooft, gevierd te Amsterdam in 1757, en dat door S. Fokke is gegraveerd. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. KOCK (FRANs BANNING). Zie KOK (FRANS BANNING). KOCK (M.), een Hollandsch kunstenaar die omstreeks 1695 bloeide. Onder andere prenten heeft bij eene groote prent ge­ graveerd, voorstellende : De processie van Willem III, koning van Engeland, die den 5den Februarij 1691 plaats had. Zie K r am m , Lev. en Werk. der Kunstsch. KOCK (SEavvrius) een kunstgraveur, van Leiden, die om­streeks 1622 als universiteits-graveur te Koppenhagen bloeide. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. KOCK (W.), geboren te Oosterhout in 1761, was een leer-ling van C. Philips, J r. te Amsterdam. Later vertrok hij ook naar Parijs om er zijne oefening in de graveerkunst voort te zetten. Teruggekomen zette hij zich te Amsterdam neder en vervaardigde niet alleen eene menigte boekprentjes, maar ook zeer groote platen onder anderen eene Allegoric op de christelijke Godsdienst in de Nederlanden, die door hem is ontworpen ; verder heeft hij een Gedenkzuil geteekend voor Jan Nieuwenhuizen, die door van Senus gegraveerd is, in 4°. Hij overleed to Amsterdam in Maart 1806. Zle van E y n d e n en van der Willige n, Geschied. der vad. Schilderk. 1). II. bl. 436; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunst­schild.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. KOCK (M. DE) of Cock, een graveur, door den peer Kr a m m het eerst vermeld, naar aanleiding van bij hem voor­handene gravuren, als : Een landschap met hooge heuvels, by den ingang eener stad. 1620. Een dito aan de andere zijde der stad te zien. Een landschap, zijnde een dorp, aan eene breeds rivier gelegen. Lie K ram m 2 Lev. en Werk. der Kunstsch. KOCK (JonAN KOENRAAD DE), geboren to Heusden, was aldaar advokaat en van 1786 tot September 1787 pensionaris van Wijk bij Duurstede, ,welke stad te dier tijde zoo zeer voor de volkszaak, vooral onder de K o c k's leiding, geijverd had. Dien ten gevolge, bij de omkeering van taken, het land nit­geweken, woonde hij sedert to Passy, en werd den 24sten Maart 1794, op last van Robespierre geguillottineerd, als beschuldigd van deelgenomen to hebben aan eene zamenzwering tegen het bewind in Frankrijk, en zijn huis geleend te hebben tot het houden van bijeenkomsten, waarop, bij het aanrigten van vrolijke maaltijden, planners werden gesmeed ten verderve van het toenmalic, regerings-bestuur. Zijne misdaad bestond evenwel daarin, 'hat hij zich openlijk had durven verzetten tegen het.schrikbewind van Robespierr e. Hij was gehuwd met P e tronella M e r k u s. Zijne beide zonen volgen. Zie Vaderl. 1118C ten very . op Wage n aa r, D. XXVII. bl. 123, 124, alwaar zijn naam verkeerdelijk K o k gespeld wordt; nit mode­gedeelde berigten aangevuld., KOCK (HENDRIK MERKUS Baron DE), zoon van den voor­gaande, werd te Heusden den 25sten Mei 1779 geboren en op naauwelijks vijftienjarigen ouderdom als klerk op een ban­kierskantoor geplaatst, doch korten tijd daarna als tweede luitenant verbonden aan den staf van den generaal D a e n d el s. Verschillende omstandigheden waren echter oorzaak, dat hij toen de krijgskundigen loopbaan niet intrad, maar in 1795 als beambte in dienst trad bij het comit6 van openbaar welzijn in Holland. Twee jaren later bekwam hij eene plaatsing aan bet ministerie van oorlog te 's Gravenhage, waar hij werkzaam bleef tot bet jaar 1801, then hij benoemd werd tot luitenant ter zee en secretaris van de vloot, onder den vice-admiraal de W i n te r. In 1803 werd hij aangesteld tot fiskaal en secretaris van de zoogenaamde Ilollandsche flotille, terwijl hem in het volgende jaar de betrekking van chef van den staf dier flotille opgedragen en tevens den rang van kapitein ter zee toe­gekend werd. Hij had als zoodanig een werkzaam deel aan de zeegevechten, welke niet zonder roem met de Engelschen in 1804 en 1805 plaats vonden, en ontving bij verschillende gelegenheden den welverdienden lof, als hebbende zich onder het hevigste vuur steeds aan de zijde des vice-admiraals op­gehouden, en door zijne kalmte en koelbloedigheid aan anderen moed en vertrouwen ingeboezemd." In het laatst van 1806 vertrok de K o c k, die in Januarij van dat jaar was aangesteld tot opper-equipagemeester van de marine beoosten de Kaap de goede Hoop, naar Batavia. Spoedig na zijne aankomst aldaar werd hij tot adjudant van den gouverneur-generaal Wiese benoemd, en met het ridder­kruis van de orde der Unie, later met het kommandeurskruis dier orde, beschonken. In 1808 door D a end els tot kolonel adjudant•generaal en militair kommandant over Java's Oost­hoek, Madura en Grissee, alsook tot kapitein van de ha­vens en baaijen aldaar, aangesteld zijnde, behield hij dit ge­wigtig kommando niet Lang, daar hij reeds in 1809 benoemd werd tot brigadier en kommandant van de militaire divisie te Samarang. Als zoodanig woonde hij in 1811, als chef van den generalen staf van den generaal Janssen s, den veldtogt op Java tegen de Engelschen bij, werd alstoen krijgsgevangen gemaakt en naar Engeland gezonden, waar hij bleef tot de herstelling van het huis van Oranje. Keizer Napoleon be­noemde hem in 1813 tot kommandeur van de orde der Reunie en koning Willem in 1814 tot kolonel-titulair bij de infan­terie, en in het volgende jaar tot generaal-majoor en ridder van de 3de klasse der militaire Willemsorde, voor zijn gehou­den gedrag gedurende de veldtogten van 1814 en 1815 voor de onaf hankelijkheid van Europa en Nederland gevoerd . in 1817 naar Indie wedergekeerd, aanvaardde hij in 1818 het bestuur over de Molukko's, welke betrek king hij na verloop van nog geen zes maand en verwisselde met een anderen nog gewigtiger werkkring, namelijk dien van kommandant van het Indische leger. Als zoodanig nam hij in 1821 zelf het bevel op zich van de expeditie naar het in opstand zijnde Palem­bang, welke onderneming door den schitterendsten zegen be­kroond werd. De Kock werd benoemd tot luitenant-generaal en kommandeur van de militaire Willemsorde. Nog grooter eer viel hem in 1822 ten deel door de benoeming tot luitenant-gou­verneur over Neerlandsch Indie, met bepaling dat hij, bij afwezigheid van den gouverneur-generaal, in afwachting van 's konings nadere beschikking, het opperbestuur op zich zou nemen. Toen nu de gouverneur-gcneraal van der Capellen in 1826 naar Nederland vertrok, droeg hij aan de Kock , onder den titel van waarnemend gouverneur-generaal, het be­stuur over. Als zoodanig, bestuurde hij tot 1830 den ver­maarden strijd tegen den Pangeran Dip o N e g o r o en bragt dien tot een gewenscht einde. Hij had zich bij zijne onder­hoorigen zoo zeer bemind gemaakt, dat de officieren van het Javasche leger hem een prachtigen met diamanten versierden degen aanboden, terwij1 de ingezetenen van Batavia hem een rijk aandenken in zilverwerk schonkeu. In Junij 1830 op .0e\rlangen des konings naar Nederland teruggekeerd, werd hij benoemd tot ridder-grootkruis van de militaire Willemsorde en verkreeg hij het militair opperbevel in Zeeland tijdens den oorlog met Belgie. Hij legde in 1836 dat kommando neder, om in December van dit jaar de porte­ feuille van Binnenlandsche zaken te aanvaarden ; zijnde hij intusschen, in 1835 in den Nederlandschen adelstand verheven, met den titel van baron. In 1838 met het bestuur van de kanselarij der beide Ne­derlandsche orden belast, werd hij in 1840 ridder-grootkruis der orde van den Nederlandschen Leeuw, en bleef aan het hoofd van het ministerie van Binnenlandsche zaken tot 1841, toen hij tot minister van Staat benoemd werd. Hij was ver­volgens nog lid van de eerste kamer der staten-generaal, ter­wijl in 1844 de ridderschap van Noord-Brabant hem een blijk van hare hoogachting schonk, door hem tot haren voorzitter te verkiezen. De Kock overleed te 's Gravenhage op den 12den April 1845. Zijne of beelding ziet het licht. Hij was in Indie ge­huwd met Wilmina Louise Gertrude baronnesse von B i 1 finger. Hij verwekte bij haar eene dochter en vier zonen, die alien in hooge betrekkingen geplaatst zijn. Wij kunnen niet verder uitwijden in den lof eens mans, ten wiens eere niet edn gedenkteeken is opgerigt, en wiens naam alleen op Sumatra, door een fort, dat naar hem genoemd is, wordt in herinnering gehouden. Wij willen hier evenw el over­nemen vat de peer Ka o o p ter zijner eere nederschreef waardoor de verdienstelijke man juist gekenschetst wordt. K n o o p noemt hem : ) een dier zeldzame menschen, die de innemendste vriendelijkheid met waardigheid weten te verbin­den, die eerbied en vertrouwen tevens inboezemen, bij wie men in twijfel blijft, of het karakter zich meer door goedaar­digheid, dan wel door vastheid en standvastigheid kenmerkt. Nooit hebben wij den generaal zien afwijken," zoo vervolgt hij, zelfs bij de ernstigste dienstverrigtingen, zelfs tegen den minsten zijner ondergeschikten, van dien fatsoenlijken, welle­venden toon, die den man van beschavine en verstand aan­duidt ; en toch werden zijne minste bevelen met ijver en stiptheid volbragt, en boezemde hij ieder zooveel achting in, dat niemand het ooit waagde om zijne goedheid vnor zwakheid aan te zien. Bedaard, kalm en indrukwekkend in zijn voor­komen en wijze van zijn, billijk en regtvaardig in al zijne handelingen, was hij de geschiktste man om eene opgestane bevolking weer tot rust te brengen en aan deze hoedanighe­den, mogelijk ever.zeer als aan de uitstekende wijze, waarop hij de krijgsverrigtingen leidde, heeft men het te danken, dat, na eene worsteling van vijf jaren, aan den noodlottigen opstand der vorstenlanden een einde kwam." Zie v an Kampen Gcschied. der Ned. Buiten Europa, D. III. 131. 512, 635, 641, 646, 653, 654, 658, 695; de Jong e, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. VI. St. II. bl. 571 ; Handel. en Geschift. van he Ind. Genootsch. Jaarg . 1854; K n o o p , in het Biograph. album, D. I. bl. 1-3 met portret en de aldaar aangehaalde schrij­vers; M u 11e r, Cat. van Portrett. KOCK (JOHANNES PETRUS DE), broeder van den voorgaande, werd te Heusden den 2den Mei 1780 geboren, trad in den krijgs­dienst en werd den 8sten Julij 1795 2de luitenant der infan. terie. Den 28 sten Januarij 1799 tot 1ste luitenant bevorderd, nam hij deel aan den veldtogt in Noord-Holland en aan dien in Duitschland. Onder het bestu.ur van koning L o d e w ij k tot kapitein bevorderd, diende hij als zoodanig, na de inlijving, in de gelederen van het Fransch-keizerlijk leger, en wel bij de garde van Napoleo n. Hij maakte alle veldtogten onder dezen mede en ontving al zijne bevorderingen, ook die van kolonel op het slagveld. In het laatst van November of begin van December 1858 is hij te Parijs overleden. Zijn zoon is de bekende Fransche romanschrijver Paul Louis de K o c k. Zie Nieuw ..eimsterd. Handels- en .Effectenbl. 4 December 1858; uit medegedeelde berigten aangevuld. KOCKERS (GEORGE) woonde op het laatst der achttiende eeuw te Middelburg, waar hij juwelier was en verscheidene portretten teekende en graveerde, die zeer middelmatig zijn. ZieKramm, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Muller, Catal. van Portr., bl. 370. KODDEN (LucAs) wiens naam ook Kodd e, Codde en Cod den geschreven wordt, was een bekwaam glasschilder, die in het midden der vijftiende eeuw bloeide. Hij schilderde de glazen voor de St. Catharina-kerk te Breda. Zie Kram m, Lev. en Werk . der Kunstsch. KOEDUCK (DIRK). Wij moeten hier eene vergissing van onzen voorganger goed maken, door te vermelden dat D i r k K o e d ij c k en Nicolaas Coed ij c k twee verschillende per­sonen zijn, en niet de laatste, maar de eerste in 1681 te Zaandam werd geboren. Hij was een vermaard graveur, die verscheiden prenten naar M e t z u en andere meesters gegraveerd beeft. De heer Kramm noemt als zijn werk op de volgende prenten in zwarte kunst : Een man, die eene vrouw omhelst. Eene vrouw, die eene haring vertoont. Een boerenpaard. Een zingende jongeling, met een hoed met pluimen op, spelen­ de op een viool. D i r k Koed ij c k was misschien een noon van den vroeger genoemden Nicolaas Coed ij c k. Hij leefde nog in 1731. Zie van Eijden en van der Willigen, Geschied. der vaderl. Schilderk . D. I. bl. 324, Aanh. bl. 135; I mm erzeel, Lev . en IF erk. der Kunstsch. D. II, bl. 122; Dit woordenb. artik. Co e d ij c k ; K r a mm, Lev. en Werk. der Kunstsch. KOEDIJK (L. J.) schreef : Verhandeling over de Keizersnede. Utr. 1774. 8°. Zie A r r e n b e r g, Naamreg. van Ned. Boek . KOEKEBA.KKER (NicoLAAs.) werd in 1634 opperhoofd van den Japanschen handel, en onder zijn bestuur brak in 1637 cen opstand onder de landlieden van Arima en Amaksa nit, waarbij de Japansche Christenen eene hoofdrol speelden. Op aanzoek der Japansche regering was hij in 1638 behulpzaam in het dempen van dien opstand, bepaaldelijk in bet ten on­derbrengen van Simabarra; de laatste schuilplaats der inland­sche Christenen. Als admiraal der retourvloot keerde hij in 1640 naar het vaderland terug. Zie Valentbn, Oud- en Nieuw Oost-Indie (Nieuwe uitgay.) D. I. bl. 127; T e enst r a, Beschrijv. der Ned. Overz. Bezitt bl. 636, 637. Hnijsen van liattendbke, Uittreksel nit mijn dagboek, bl. 34. KOEKKOEK (JOHANNES HERMANUS) werdt op den 27sten Augustus 1778 te Vere geboren. Als aankomeling werkte hij in eene behangselfabriek, doch is vervolgens door eigen vlijt en oefening een vermaard schilder geworden. Na eenige jaren te Durgerdam gewoond to hebbben, vestigde hij zich te Middel­burg, waar hij onderwijs in de teekenkunst gaf. Sedert 1833 woonde hij te Amsterdam, waar hij den 12den Januarij 1851 overleed. Hij was in 1803 gehuwd met Anna Koolw ij k, bij wie hij vier zonen verwekte, die alien de kunst beoefenden, en waarvan de oudste, Bar end Corne l i s de roem onzer tegenwoordige landschapschilders is en de derde hier volgt. Johannes Hermanus Koekkoekwaseenverdienstelijk schilder van zee- en stroomgezigten, die, volgens Immerze e 1, oordeelkundig van ordonnantie, rijk van stoffaadje, schoon van effect en meesterlijk gepenseeld waren. Inzonderheid bewonderde men daarin de juistheid van teekening der onderscheidene vaartuigen, die blijk gaf van zijne grondige theoretische kennis in den scheepsbouw. Koekkoek was lid van de Koninklijke Academie te Amsterdam en van het voormalig teekengenoot­schap Arti Sacrum te Rotterdam. Men treft zijn werk in onderscheidene kunstverzamelingen aan. Zie van E y n d e n en van der W i l l i g e n, Geschied. der vaderl. Schilderk. D. III. bl. 227-229, _dank bi. 226; I mmerze el, Lev. en TVerk . der Kunstsch. ; K r a m m, Lev . Werk . der Kunstsch. KOEKKOEK (JoHANNEs), derde noon van den voorgaande, werd den 8sten December 1811 te Middelburg geboren en door zijn vader in de kunst onderwezen. Slechts weinige stuk­ken, stille en woelende waters voorstellende, zijn er van hem bekend. Hij overleed te Breda den 28sten April 1831 tot schade der kunst, die van zijnen gunstigen aanleg de beste verwachting mogt koesteren. Zie Immerzeel, Lev en Werk . der Kunstsch. KOELLER (PHILIPPus) werd in 1 644 predikant te Oudega, Nijega en Opeinde, van waar hij in 1647 vertrok naar Ak­krum en ter Home, waar hij omstreeks Julij 1691 overleed. Hij was een der assessoren van de groote kerkvergadering in 1672 te Leeuwarden, bij den bedroevenden toestand van het land in dat jaar door de predikanten gehouden, om eenige punten op te stellen en mede te deelen aan de Staten en te verzoeken daarop v heilzame resolutie" te nemen. Omtrent den letterkundigen arbeid van Koëller zegt onze berigtgever En gels ma het volgende : D Hij heeft in het licht gegeven Pietas Regia, Pietas Orthodoxa, geapprobeert om ge­drukt te worden den 7den Augustus 1650: ook Vindicatio dignitatis S. S. Ministerii „ geapprobeert den 2den September 1652: was ook een goed pact, als blijkt uit een Grondgedigt over den inhoud van het boek Rippertus Sixts, Troostr.. Fontein ; hij maakte ook een Latijnsch very op de uitgave van S. Br u i n s v e l d, Levende Christen in een Dode Wereld ; nog gaf hij in 1671 in 't licht driederhande dagelijksche Huisgebeden, 120, enz." Bovengenoemd werk verscheen ook in het Hollandsch onder den titel: Koninglijke Godzaligheid, Leeuw. 1651. 8°. Zie van Abkonde, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St III. bl 113; Laurm an, Hama. der pred. in de klass. van Leeuw. bl. 108; Engelsma, Volgl. van vredik. in de Haas. van Zevenwouden, bi. 73-75. KOELMAN (hcosus) werd in 1632 te Utrecht geboren, studeerde aldaar en verkreeg er den graad van meester in de vrije kunsten en doctor in de wijsbegeerte. Tot proponent be­vorderd werd hij in 1650 predikant bij der Staten resident te Brussel en daarna te Sluis in Vlaanderen, waar hij den 5den October 1662 bevestigd werd. In 1674 werd hij door de Staten van zijne predikdienst aldaar ontzet en het prediken in die provincie hem verboden wegens zijne kleinachting van de overheid. Hij weigerde ,niet alleen zich aan de kerkelijke orde, bijzonder in het vieren der feestdagen en in het gebruiken der liturgische formulieren, te onderwerpen, maar hij ontkende ook de bevoegdheid der overheid, om zich in kerkelijke zaken te laten gelden. Eenige leden van den magistraat te Sluis benevens de klassis van Walcheren zochten te vergeefs de regering tot intrekking of verzachting van het over e K o e l m a n gevelde vonnis te bewegen ; hierop begaf Koelman zich naar Utrecht, van waar hij van tijd tot tijd het land doortrok om te prediken en oefeningen te houden. Twee predikanten te Vlissingen, Bernardus van Deinzen en Thomas Pots, geraakten in 1684 in groote ongelegenheid door K o e l m a n voor zich to laten prediken, en deze werd door de Staten van Zeeland gelast om dadelijk de provincie to verlaten en daarin niet weder to verschijnen, dan op verbeurte van eene groote geldboete to betalen door hen die hem huisvesting verleenden en zijne oefe­ningen bijwoonden. Koelman is in 1695 te Utrecht overleden. Hij was een ijverig Voetiaan, een ernstig on gemoedelijk prediker en een der grootste bevorderaars van de zoogenaamde conventikelen in ons vaderland; teregt merkt de heer G 1 a s i us aan, dat ofschoon hij niet vrij is te pleiten van overdrevenheid en zelfs niet van geestelijken hoogmoed, hij nogtans daaraan zooveel goeds, zoo warmen ijver voor ware godvrucht, zelfs met groote opoffering, paarde, dat wij hem ooze achting niet kunnen ontzeggen, al zijn zijne gebreken menigvuldig. Hij schreef een aantal werken zoo ter verdediging zijner bijzondere inzigten en ter bestrijding van wie met hem verschilden, als wel en meest in ascetische rigting ter bevordering van praktikale godsvrncht." Deze werken zijn, voor zoover ons bekend is : Examen libris Lud. Wolzogen, de Scriptur. interpr. Mediob. 1669. 8°. Cartesiaansche Plailosophie ontdekt, 1672. 8°. Blijken van Godzaligheit, vertoond in het levee en sterven van eenige Vromen, Vliss. 1672. 8°. Reformatie omtrent de Formulieren, Vliss. 1673. 8°. Reformatie omtrent de Feestdagen, Rott. 1675. 8°. Samenspraken over de toestand van Neb.lands kerke, Amst. 1678. 4°.; nieuwe uitgave, Amst. 1838. 8°. Weegschaal des Heiligdoms, Amst. 1680. 4°. Methode en bestiering om klaar to overtuigen dengenen die den Sabbath en des Ileeren dag bestrijden, Amst. 1682. 4°. Over den Sabbath, Amst. 1682. 4°. Llistorisch Verhael nopende der Labadisten scheuringh, en veelerley Dwalingen met de wederleggingh der selver, Amst. 1683. 12°.; 2de druk met aant. van H. Jan ssoniu s. Leeuw. 1770. . 8°. Over de Kerkekke Macht, Amst. 1684. 4°. Vergift der Cartesiaansche Dwalingen en vervolg, Amst. 1684. 8°. Sleutel ter opening van de donkerste kapittelen in de Open. baringe van Johannes, Amst. 1689. 8°. ald. 1768. 80. Over de Openbaringe Johannis, 1689. 8°. De duivel van Tedworth of historie van Spookerij s 1692. 8°. Wederlegging van B. Bekkers betoverde wereldt, het lste deel, Met een aanhangsel van den duyvel van Tedworth en een brief van H. Mor u 8 aangaande toverij en waarseggerij, uit het Engelsch vertaald, Amst. 1692. 8°. Nederlandsche ondergang gedreigd en nabj vertoond in eene Leerrede uit Jesaia IX: 12-16, Utr. 1692. 8°. ,Apt en pligt van de Ouderlingen en Diakenen, Rott. 1694. 8°,; nieuwe uitgave, met eene voorrede van S. v a n Velze n, 's Hage, 1837. 8°. 2 stukk. Schriftmatige Leere der Geesten, Utr. 1695. 4°. Over het Verbond der Genade, Utr. 1706. 's Hage, 1717. 12°. Des Christen groat barest, Rott, 1715. 8°. Het lot van 's Heeren Bondgenooten, 's Hage. 1723. 8°. Alleenspraken der zielen tot God, Rott. 1729. 8°. De natuur en gronden des geloofs, 's Hage, 1732. 12°. Wekker der Leeraaren, Rott. 1733. 8°. Practyk des Sabbaths, Rott. 1738. 8°. Natuur en gronden des Geloofs, Dordr. 1738. 120. Spiegel der wet, vermeerderd met twee Predikatiên over Esra VII: 23, Amst. 1744. 8°. 2de druk Veertien bestieringen omtrent de oefeningen der Godzalig­ heid, Rott. 1746. 80. Plicht der ouders omtrent hunne kinderen met XX voorbeelden van Godzalige en vroegstervende kinderen, Utr. 1749. 8°.; nieuwe uitgave, Amst. 1838. 8°. De weg van God houdende bier op aarde en leidende naar den Hemel, Amst. 1766. 8°. Praktyk der Godzaligheit, Utr. 1768. 120. Historische Catechismus over de Heilige Schrift, Utr. 80, Geestelyke Gezangen, Amst, 80. Over het Formulier bidden, Amst. 80. Historische Catechismus. Utr. 80. Over de lief de tot den Heere Jezus, Amst. 120. Behalve door deze werken maakte K o elm a n zich verdienstelijk door de overzetting van een aantal Engelsche werken, waarvan nog in onze dagen nieuwe uitgaven verschenen zijn. Zijne afbeelding ziet het licht, geteekend en gegraveerd door J. L u ij k e n, in folio; hierop wordt hij nog in 1679 genoemd P wettig leeraar der gemeente te Sluis." Zie Historisch verhaal der 'procedure met Ds. K o e l m a n; V r o­1 i k h e r t, Pli83. Kerkhemel, bl. 136, 137, 166, 167; G 1 a silts, Godgel. Nederl D. II. bl. 288-291, D. III. bl. 667,en de aldaar aangehaalde sehrijvers; D i e st L o rg i o n, de Nederd. Herv. Kerk in Fries!. bl. 162-164; de Naverscher, D. IV. bl. 34, 35; Versehil­lende Boekenlijsten. KOELMAN (JoHAN DANIEL), broeder van de thans nog le­vende kunstenaars Johan Hendrik eu Johan Philip Koelman, werd den 30sten December 1831 te 's Gravenhage geboren. Hij ontving reeds vroeg het onderwijs van den be­kenden landschapschilder J. B. T o m en zette vervolgens zijne studien voornamelijk in Duitschland, Frankrijk en Italie voort. Zich geheel toeleggende op het genre van zijnen leermeester, ontwikkelde hij in korten tijd een buitengewonen aanleg en was hij een met een roem bekend vee- en landschapschilder, toen hij den 16den Maart 1857 te 's Gravenhage overleed. Zijne afbeelding met facsimile is in de Kunstkronijk van 1857. Hij vestigde dien roem als kunstenaar onder anderen door de volgende stukken. Een Landschap met vee. Het vervoer van marmer, aan den oever van de Middel­landsche zee, in de nabijheid van Carrara. Landbouwers uit den omtrek van Chateau Chinon, naar den akker rydende. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1857. bl. 94; Kra m ra, Lev. en Werk. der Kunstsch. KOEMAN (JACOB) schreef : Schouwspels Beschouwing ofte ware Af beelding van de he­dendaeghse Tooneelhandel (in dichtmaat) Amst. 1662. 40. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Diehl.; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. b. bl. I. KOEN (GusBERTus) werd te Breda den 5den November 1736 geboren. Zijn. vader, Cornelis Koen, was destijds luitenant bij het korps der genie en werd naderband commis­ saris ter recherche op 's lands vaartuig op den Abt, onder de admiraliteit te Harlingen. Hij was, zegt men, een afstam­meling van Jan Piet e r s z o on Coen, dien wij vroeger vermeld hebben. Zijne moeder heette Cornelia Fr an cisca Marcell i , wier varier insgelijks den staat als krijgsrnan diende. De jonge K o e n , met uitmuntende en snel ontwikkelende geestvermogens voorzien, leerde te Leeuwarden de Fransche taal en de gronden der Latijnsche en Grieksche talen, gelijk ook die der Hoogduitsche te Rees. Daarna werd hij in 1753 student aan de Franeker hoogeschool, waar hij zich verder op de oude talen, de geschiedenis en wisKunde, onder de leiding van de hoogleeraren Valckenaer, Schrader en Ypcy, en op de kerkelijke geschiedenis, onder den beroemden V e­ll e ma , toelegde. Zich vervolgens aan de regten wijdende, vela. kreeg hij den 27sten Junij 1759 de waardigheid van doctor, nadat hij met veel lof in het openbaar verdedigd had zijne verhandeling : ad loca quaedam juris et alia depravata (Franeq. 1759. 4°.) welke verhandeling later in Duitschland nog eens is uitgegeven. Zich nog eenigen tijd te Leiden opgehouden hebbende, om Tiberius Hem s t e r h u is te hooren, zette hij zich in 1760 met der woon to Harlingen neder, waar hij reeds in Novem­ber van dat jaar tot rector der Latijnsche school werd aange­steld. Hij aanvaardde die bediening den 20sten Februarij 1761 met eene redevoering : de litteris Graecis ac Latinis, veluti morum et humanitatis magistris non contemnendis. Groot was de bloei der school te Harlingen onder zijn bestuur en zijn roem werd heinde en ver verbreid. Na reeds voor eon beroep naar Amersfoort bedankt te hebben, werd hij op den 13den Julij 1762 als rector te Alkmaar aangesteld, om den geleerden Ernst Willem H i g t op te volgen. Hij nam van de regering te Harlingen afscheid met eene redevoe­ring : de inani paedagogorum fastu. In September 1762 als rector te Alkmaar ingehuldigd,' aan­vaardde hij zijnen post met eene redevoering : de humanissima animae voluptate, quae ex doctrinae increment° oritur. Hij kweet zich met zulk een lof van zijne bediening, dat hij door curatoren der Latijnsche scholen te Woerden, te Dordrecht en te Gouda werd aangezocht om het rectoraat te aanvaarden. Voor de beide eerste bedankte hij, het laatste beroep nam hij aan. Te Gouda aanvaardde hij zijn ambt op den 14den Junij 1764 met eene : oratio de amabili Graecarum Latinarumque littera­rum connubio, (Alcm. 1764. 4°.) en hield er bij verschillende gelegenheden Latijnsche redevoeringen. Niet te verwonderen is het, dat hij weldra tot uitgebreider werkkring geroepen werd. De bezorgers der Geldersche hoogeschool boden hem den leerstoel der geschiedenis, der Grieksche en Latijnsche letter­kunde aan, maar hunne aanbiedingen waren niet in staat om -hem van Gouda te trekken. Doch toen zijn vroegere leer­ , meester V a 1 c k e n a e r naar Leiden vertrokken was en curato­ren der Franeker hoogeschool hem riepen, om diens plaats te vervullen, aarzelde hij niet en op den 18den Maart 1767 aan­vaardde hij zijne nieuwe betrekking met het houden eener redevoering : de Lingua Latina , ab optimis ejus auctoribus ad Atticum Graeciae dialectum imprimis conformata atque expolita. Schoon then reeds zwak van ligchaam, volvoerde hij met buitengewonen ijver zijne taak, doch het duurde niet lang of hij moest zijn arbeid staken. Hij verloor allengs zijne krachten en overleed op den 11den April 1767. Algemeen was de droefheid over zijn verlies. De geleerde Hermannus Cannegieter nam de taak op zich, om zij• nen lof naar waarde te verkondigen in een academisch pro­gramma, en volbragt die taak meesterlijk. Koen was gehuwd met Susanna Amarentia Gon­g r ij p , die hertrouwde met den reeds genoemden H e r m a n-H u s Ca n n e g i e te r. Hij gaf, behalve sommige der vermelde redevoeringen, in het licht : Gregorius, Corinthi Atetropolita, de Dialectis et alia gram­maticorum de Dialectic opuscula, Graece recognovit animadver­sionibusque illustravit, Lugd. Bat. 1766. 8°. Zie H e r m. C a nn egieter in Gisberti Koenii memoriam, (Franeq. 1767), herdrukt in het 4de deel der Symbolae Litterar. (Amst. 1840. 40.) met Lutijnsch Voor- en 'Naberigt van W. H. D. Su r i ngar; Saxe, Onom. Liter. T. VII. p. 211; Seheltema, Gesehied­en Letterk. Mengelw. l). II. St. II. bl. 44-55 ; de W a 1, Orat. de Clar. Eris. Jurecons. p. 333. KOENDERS (BARTELT) was een der kapiteinen die tegen­woordic, waren bij de vermeestering van Coevorden in 1672 door Meindert van der Thijnen. Zie Drentsche Yolks-Almanak, 1337. bl. 89. KOENE (IsAAK), te Haarlem in 1650 geboren en aldaar in 1713 overleden, was een leerling van Ruisda el , en schil­derde landschappen, die meestal door B a r e n d G a a 1 gestof­feerd werden. Zie Immerzeel, Lev . en 'Perk. der Kunatsch. KOENE (LEENDERT) was schipper op het Nederlandsche koopvaardijschip de Romein, waarmede hij in 1691 een hevig gevecht leverde tegen drie Turksche roovers. Op de kust van Portugal door drie Turksche roofschepen, gewapend met 46, 84 en 18 stukken, aangetast, werd zijn schip zes maal in brand geschoten en vijf maal gednterd. K o e n e en de eerste timmerman sneuvelden daarbij, doch het schip werd door de dapperheid van D irk Men s e s behouden. Lie de Jonge, Gesehied van het Ned. Zeew, D. IV St. I. bl. 19 292 ; E n g e 1 b e r t s Gerrits, Gedenkst. van Nedrl. Reid. ter Zee, D. IL bl. 283-286. KOENERDING (JACOB), regtsgeleerde, schreef : Amalazonte, treur-blyeindend spel, Amst. 1667. 80. De mildadige Minnaar, en kuische Slavin, blyeindend treur­ spel, Amst. 1668. 8°. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dick& ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. I. b. bl. 125, 126. KOENERDING (JACoB), welligt een zoon van den voor­gaande, leverde den Amsterdamschen schouwburg twee niet ongeestige kluchtspelen, die getiteld zijn : Krispijn, medevrijer van zijn Heer, klugtspel, Amst. 1717. 8°. De schrandere gek, of de groote Alexander, klugtspel, Amst. 1719. 8°. Zie W i t s e n G e y s b e e k, Woordenb. van Ned. Dicht. ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. b. bl. 126. KOENERDINGH (ADRIAAN) schreef : Beschryvinge van het heet en kout vuur, Amst. 1698. 8°. met platen ; herdr. Rott. 1740. 8°. Zie van Abko ud e, Naamre.q. van Ned. Boek. D. I. St. I. III. KOENIG (SAMUEL) was de zoon van Samuel Koenig, die, na eerst predikant te Budingen in het graafscbap Isenburg geweest te zijn, hoogleeraar in de wiskunde en Oostersche talen te Bern werd. Hij zag te Budingen in 1712 het eerste levens­licht en ontving het onderwijs eerst van zijnen vader in de Grieksche en Latijnsche talen, daarna van den rector Peltz, zoowel in de talen als in de welsprekendheid. Hij studeerde vervolgens to Bern in de wiskunde en wijsbeerte onder zijn vader, en nam vervolgens de lessen van T r a y s o r a n te Lau. sanne, van J o h an n e s B e r n o u i l l i te Bazel, in de wiskun­de, en van Christ is a n W off te Marburg, in de wijsbegeerte, waar. Na volbragte studin keerde hij in 1738 naar Bern terug, zette zijne bereids te Marburg aangevangen studien in het burgerlijk regt voort en oefende eenigen tijd de regtsgeleerde praktijk uit, waarbij hij meermalen door zijne buitengewone welsprekendheid de regters deed verbaasd staan. Hij begaf zich evenwel spoedig naar Champagne, waar hij gedurende drie jaren onderwijs gal aan de markiezin. du Chatelet in de wiskunde en verhevene wetenschappen, en werd den 13dell Janu­arij 1740 tot lid der koninklijke academie te Parijs benoemd. Hij keerde in 1741 weder naar Bern terug, waar hij, naar eene vaste betrekking dingende, voort ging met pleiten, doch van waar hij gebannen werd ten gevolge van het indienen van een geschrift aan de regering van Bern, waarin hij met anderen wees op plants hebbende misbruiken. Dit nu gaf aanleiding dat hij naar deze gewesten kwam. Naauwelijks tc Utrecht aangekomen, vernam hij dat hij to St. Petersburg bij de academie der wetenschappen verlangd werd. Doch hij weigerde de hem aangebodene betrekking te aanvaarden Hij trok daarop naar Friesland en vervoegde zich bij prins W ille m IV. Deze vorst, de verhevenheid van Ko e n i g 's geest, de grootheid zijner verdiensten, de voor­ treffelijkheid zijner zeden en de ongegrondheid zijner beschuldi­ ging in Zwitserland erkennende, was terstond genegen hem ter hulpe to zijn. Juist was er eene vakante plaats aan de Friesche hoogeschool, en hij verwierf op voorstel van den stadhouder den leerstoel der wijsbegeerte aldaar den 4den Septem­ ber 1744, docli werd ecrst in het volgend jaar als zoodanig gehuldigd. Zijne groote verdiensten in de wiskunde verwierven hem nog in dat jaar den 3den Maart het hoogleeraaramht in die wetenschap, met eene aanzienlijke verhooging van zijne jaarwedde. Toen evenwel W i 11 e m 1V tot de waardigheid van stadhouder, kapitein-generaal en admiraal der Vereenigde Nederlanden werd aangesteld, en hij 's Gravenhage tot verblijf­plaats nam, wilde hij ook zijn gunsteling nader bij zich hebben, tengevolge waarvan K o e n i g den 24sten November 1748 tot raad en blibliothecaris van dim vorst werd aange­steld en op deszelfs voorspraak door de bezorgers der societeit te 's Gravenhage den 12den April 1749 als hoogleeraar in de wijsbegeerte en het natuurlijke regt beroepen werd, waarna hij zich derwaarts begaf. Hij behield deze betrekkin­gen tot aan zijnen dood, die den 2lsten Julij 1757 op de heerlijkheid Zuilenstein , toebehoorende aan den heer v a n A m e r o n g e n, raadsheer in het Hof van Utrecht, plaats had. Hij was ongehuwd gebleven. De koninklijke academie te Berlijn en die to Gottingen boden hem in 1749 en 1751 het lidmaat­schap aan. Zijn geschil met Moreau de Maupertui s, deed hem voor de eerste benoeming in 1752 weder bedanken; tei wijl deze Fransche Seleerde beweerde het Principium quan­titatis rninimae actionis te hebben uitgevonden, kende Koenig die eer aan den beroemd en Leibnitz toe. Als wijsgeer en wiskunstenaar, ervaren in de talen, geschie­denis en oudheden, had K o e n i g zich eene Europeesche ver­maardheid verworven. Hij schreef de volgende werken. Epistola ad Geometras , in de Acta Erud. Lips. 1735. p. 369 en volg. Dissertatiuncula de nova quadam facile delineatione trajectoria et de methodis hue spectantibus, in dezelfde Acta, bl. 400 en volgg. Schediasma de origins testamenti factionis, in dezelfde Acta 1747. hi. 74-86. Dissertatio de vi corporum motorum, in de Feriae aestivae Groninganae van Nicol au s Eng el ha r d (Gron. 1738. 8°). Oratio inauguralis de optimis °Nana et Newtoniana phi­ 19 * losophandi methodic, earumque amico consensu, Franeq. 1749. folio. Disquisitio de indole dominii, quod marito in dotem cotn­petit ; in de Nova Miscellanea Lipsiens. , D. VIII. bl. 2. Dissertatio de universali principio aequilibrii et motes in vi viva reperto, deque nexu inter vim vivam et actionem utriusque minim; in de Acta Erud. Lips. 1751. bl. 121­141 en 162--176. Appel au public du jugement de l' Academie Royale de Berlin, sur un fragment de lettre de Mr. Le i b n i t z cite par Mr. Koenig, Leid. 1752. 12°. De viribus vivis; in de Acta Lips. 1751. p. 129. Zijn overige geschriften zijn na zijn dood ter uitgave in hand en gesteld van A n t o n i u s Br u:g m a n s, hoogleeraar te Franeker, doch daarvan is niets uitgegeven. Aileen zag nog het licht : Elements de geometrie, contenant les six premiers livres d'E u c lid e, mis dans un nouvel ordre et a la portee de la jeunesse sous les directions de Mr. K o e n ig, augmentdes de 'onzieme et douzieme livre par J. J. Blassdere. Zie Boekz. der gel. wergild, 1757. b. bl. 221-239; Vriemo e t, Belg. p. 854, 855; Pa quo t, Mamoires, T. II. p. 192, 193; C 0110 t d'E s c u ry, Holl Roem, D. VI. St. I. bl. 249. KOENRAAD, wiens voornaatn onbekend is, werd te 's Hage in 1678 geboren en had C. N e t s c h er tot leermeester in de kunst. Zijne onderwerpen waren bloemen, die hij met veel waarheid en een fraai koloriet op het doek bragt. Hij overleed in 1747 in zijne geboorteplaats. Zie I mm er zee I, Lev. en perk. der Kunsiseh. door ons bier gevolgd. KOENRAAD (ABRAHAM) is reeds op zijn waren, naam C o n-r a d vermeld. Wij kunnen er thans bij voegen dat hij omstreeks 1620 geboren werd. Zijn prentwerk meerendeels uit portretten bestaande, waarvan onderscheidene naar eigen teekening, draagt blijken dat hij niet van talent ontbloot was. In zijne manier van werken, zegt I m m e r z e e 1, was hij zeer verschillend en in sommige stukken heeft hij die van L. V or ster m an ge­lukkig nagevolgd. De Beer Kra mm telt de volgende door Conrad vervaardigde portretten op, van ; Christopher Love. Jacobus Trigland, 1648. Thomas Maurois van Canterbury. Godefroid Hotton Eleazar Swalmius. Conradus G oddaeus , 1652. Petrus Wittewrongel. Caspar Carpentier en Robertus Junius Jacobus Hollebeek. Rudolph Petri. waarvan • de meesten voorkomen in den Catalogus van Portret­ten te zamen gesteld door Fred erik M ul 1 e r. Zie Immerzeel, Lev. en !Perk. der Kunstsch. op Koenraad Kramm, Lev. en 'Perk. der Kanstsen. op Conrad. KOER (GusBER,T) was hoogleeraar in de godgeleerdheid te Breda, zijne geboorteplaats, waar hij omstreeks 1794 of 1795 overleed. Hij moet eenige schriften bijeengebragt hebben, vvier titels niet vermeld worden. Zie Hermans, Conspect. Onom. Literals. p. 15; van der Aa, Geschiedk. besehr. van Breda, 131. 65. KOERBAGH (AintiAAN) was, in de tweede heift der zeven­tiende eeuw, doctor in de geneeskunde en in de regten te Amsterdam. Eerst een voorstander zijnde van bet Socinianisme, werd hij later een godloochenaar. Hij maakte zich berucht door het schrijven der volgende werken : Een ligt schynende in duystere plaatsen, on te verligten de voornaamste saaken der Godsgeleertheit, en Godsdienst; ont­steeken door Vreederyk Waarmond, onderzoeke r der waarheyd. Gedrukt voor den Schrijver, 1668. 80, Een Bloemhof van allerley lieflykheyd sonder verdriet, ge­plant door Vreederik Waarmond, Onderzoeker der Waarheyd, tot nut en dienst van alle die geenen, die der nut en dienst uyttrecken wit. Of een vertaaling en uytlegging van al de Hebreusche, Grieksche, Latynsche, Franse, en andere vreemde bastaart-woorden, en wysen van spreeken, die rt welk te be­klagen is) soo in de Godsgeleerdheyd, Regtsgeleerdheyd, Ge­neeskonst, als in andere kunsten en weetenschappen, en oock in het dagelyk gebruyk van spreeken, in de Nederduytse taal gebruykt worden. Gedaan door Mr. A d r i a an Koer b a g h, Regtsgeleerde en Geneesmeester 't Amsterdam. Gedrukt voor den schrijver, te Amsterdam, 1688. kl. 80. Het laatste werk verscheen onder twee titels; onder den op­gegeven en onder een ander eensluidend met den eersten, doch met weglating van den naam des schrijvers en met veranderd adres, zijnde hiervoor geplaatst : Gedrukt te Leyden voor Goe­daart Onderwys, in 't jaar 1668. Dit werk nu, ofschoon een woordenboek van bastaardwoor­den, bevat eene doorgaande bestrijding der Christelijke godsdienst. De regering der stad Amsterdam trok zich deze zaak aan en. deed K o e r b a g h een proces aan, waarbij hij ten slotte ver­oordeeld werd tot eene mulcte van f 4000 en eene boete van f 2000, benevens tien jaren gevangenis en tien jaren verban­ning. Na verloop van vijf jaren, alzoo in 1673, is K o er­ bag h in het Rasphuis te Amsterdam overleden. Uit de ge­ . voerde procedures blijkt ook dat K o e r b a g h's broeder, o h a n n e s, predikant en zeker doctor B erck el te Culenborg, in de bewuste zaak betrokken waren. Zie D o d t van Flensburg, Arch. over kerkel. en tvereldl. ge­staled. inz. van Utrecht, 1839. D. II. bl. 359 en volgg; deJ a ge r, Arch. voor de Nederl. Paalk. D. II. bl. 210-216; Glas iu s, God-gel. Nederl.; de Navorscher, D. III. bl. 356, D. IV. bl. 285, 286; 322, D. V. Bijbl. bl. XLIX KOERTEN (JoHANNA) werd te Amsterdam den 17den Novem­ber 1650 geboren. Van haar jeugd of toonde zij eene groote lust tot het beoefenen van allerlei soorten van kunsten en hand­werken. Ofschoon zij zich zelve vormde, werd haar naam lang­zamerhand door geheel Europa beroemd, in het bijzonder wegens hare_voortreffelijke knipkunst, die zij tot eene nooit gekende hoogte beoefende. In stik- en borduurwerk, in het meesterlijk beschrij­yen en beteekenen van bokalen, in de tang en teekenkunet was tij ook zeer bedreven. Haar huis te Amsterdam werd door de aanzienlijkste vreemdelingen bezocht en de grootste vorsten van haren tijd bragten, door hunne namen in haar album of stamboek te plaatsen, hulde aan hare buitengewone en zeld­zame bekwaamheden. Hare stukken werden goed betaald, vooral de portretten van voorname vorsten, waaronder dat van Reiter Leopold, dat te Weenen, met een Latijnsch bijschrift van den hoogleeraar Francius, bewaard werd. Ook heeft zij landschappen, beesten, vogels, en bloemen, in meesterlijke trekkers van groot en klein schrift, gesneden welk een en ander, inzonderheid de laatstgenoemde kunst, veel gerucht maakte. Zij was gehuwd met A d r i a a n B 1 o k, die haar als weduwe achterliet. Zij overleed te Amsterdam den 28sten December 1715, en haar naam is door een groot aantal dichters en proza-schrijvers vereeuwigd. Deze verzen zijn in een boekdeel te zamen gevoegd en uitgegeven onder den titel van : Het stamboek op de papiere snijkonst van Mejufvrouw J o­anna Koerte n, huisvrouw van den Heer A dri a an B 1 ok; bestaande in Latijnsche en Nederduitsche Gedichten der voor­naamste Dichters te Amsterdam, voor rekening van de Compaq­nie 1735. 8°. met haar portret en het volgende bijschrift van , Katharina Lescailje: Men eer' dit beeld, wiens geest en schaar kan wond'ren teelen; 't Papier herseheppende in onschatbre konst-tafreelen. Er bestaat voorts in druk : catalogus van een overheerlfjk Kunstkabinet Papiere snijkonst, door wijlen Mejufvrouw Johanna K o e r ten enz., met de schaar in Papier gesneden. Benevens de relative Stamboeken, waarin zijn extra fraaye Teekeningen, Portretten, Miniaturen en prenten; alle door voorname Meesters. Overheerlijke geschreven Geschriften door de voornaamste Seizers, Koningen, Prinsen en Vorsthn enz., waarvan geen weerga bet end is. Dit kabinet berustte toen bij den heer Piet er Testas, de Jonge, te Amsterdam, door wien het nit de hand to koop werd aangeboden. Die verkoop in deszelfs geheel heeft even. wel geen voortgang gehad, maar zijn de nommers, 216 in getal, afzonderlijk tegen hooge prijzen verkocht. In 1766 zijn te Rotterdam uit het nagelaten kabinet van. M i c h i el 0 u daan verkocht de Stamboeken van Jufvr. Jo­h an n a Koerten, benevens de Konstige Schaar-konst door haar in lijsten tusschen spiegelglazen vervaardigd; tot de eerste behooren zes konstboeken voOrkomende op bl. 116 van den Catalogus; de nommers 60-69 op bl. 169, 170 bevatten tien stuks snijkunst van J o h a n n a K o e r t e n; van deze kwamen drie stuks op eene verkooping in 1779, te Rotterdam voor, terwijl den van die drie stukken, voorstellende de Roomsche Vryheid als vrouwenbeeld, zittende op een troop, waarnevens de twaalf Keizers, in 1853, gelijk verzekerd wordt, nog in goeden staat voorhanden was. Zie W a g e n a ar, Beschrijv. van Amst. D. XI. bl. 428, 429; Levens­beschrijv. van Ned. Mann. en Vrouwe D. I. bl. 90-92; Imme r z e ell Lev. en Werk. der Kunstsch.; K r a mm, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Mull e r, Cat. van Portret., de Navorsch. D. II. bl. 119, 141, D. III. bl. 107, Bijbl. bl. CXII. KOETS (P.) waarschijnliik een noon van Roelofs C o e t s, vroeger genoemd, was een portretschilder, die in de helft der achttiende eeuw leefde, blijkens een portret van J. S. H. 0 e m, R. K. priester te Amsterdam, door hem geschilderd, en door J. H o u bra k en gesneden, in 1771, piano formaat. Zie IC ram m,, Lev. en Werk. der Kunstsch. KOEVERDEN (ABRAHAM VAN), conrector te Rotterdam, vervaardigde een. Grieksch en Latijnsch grafschift op J o h an n e s Albertus Jacobi, conrector aldaar den 5den Februarij 1760 overleden. Zie Boekz. der gel. wereld, 1760. a. bl. 227, 228. KOEVERDEN (Kommas VAN) komt voor in de Dichtlie­vende Ledigheit van A r n o l d Willis, Rott. 1730. Zie v an d or A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. KOHNEN (WABNERus) werd in 1720 predikant te Jaars­veld en overleed er in 1727. Hij schreef : Paulus Brief aan Titus ontledender wijze verklaart op des Apostels oogmerk toegepast, Utr. 1724. 4°. Over Jobs Leviathan en Jonas Visch. 8°. Zie Boekz. der gel. wereld, 1720. b. IA. 16, 1727. bl. 494; v a a Abko tide, Naamreg. van Ned. Boek. D. 1, St. I, III; Br ans kerk. Regist. bl. 17. KOK (ADRIAAN), zich noemende meester in suiker, konst­werker te Amsterdam, schreef of liet schrijven : De uytvoerige verklaringe van het Zinnebeeldig Tafel-Cie­raad, 't welk gedient heeft tot dessert op het maal door de dad Vlissingen aan ZO'n Doorlugtige Hoogheid enz. gegeven, by deszelfs irahuldiging als .Markgraaf aldaar; in het zelve worden zeer accuraat aangewezen alle de divisen, die zeer zinryk zyn toegepast op dit konstig stuk, enz. Zynde toebereyd door A d r i a an Kok, enz. Amst. 1751. 4°. Zie van A b k o u d e, Lijst van Acad. &deny. enz. op de inhuld. van W. 0. Il. Friso, bl. 9. KOK (ANDREAS), geboren te Alkmaar in 1740, werd in 1763 predikant te Bergen, van waar hij in 1776 naar Win­kel in 1777 naar de Beemster, in 1778 naar Deventer en in 1782 naar Utrecht beroepen werd. Hier verkreeg hij in 1814 zijn emeritaat en overleed aldaar den 29 December van dat jaar, in den ouderdom van bijna vier en zeventig jaar. Hij schreef: Bet tweede Eeuwgetijde van Bergens kerk-verwoesting, gevierd in het herbouwd Kerk-Choor, met eene leerrede over Psalm XLVI: 9, Alkm. 1774. 4°. Neerlands Lotgevallen in kerk en burgerstaat gedurende de XVIIIde Eeuwe, in eene Historische Beuw-cede, geschetst en herdacht, op den 31, December 1800, in de Dorns-kerk der stad Utrecht, TJtr. 1801. 8°. 2de druk. Zie Boekz. der gel. wergild, 1775. a. bl. 147; A rre n b er g, Naam­reg. van Ned. Boek., die den titel van het eerste werk verkeerdelijk opgeeft. KOK (A. L.) schreef: Ontwerp der Nederduitsche letterkonst, uit de natuur der nederduitsche Taal, Amst. 1649. 8°. Hij vertaalde ook de Elementa Rhetorica van G. J. V o s-s i u s, (Amst. 1648. kl. 8°.; ald. 1678, kl. 8°.) en de In­stitutiones logicae van Franco Burgerdicius (1646, 8°.) in het Nederlandsch, en legde zich daarbij toe, voor de Latijnsche knnsttermen passende uitdrukkingen in zijne moedertaal te vin­den, die hij niet alleen in den tekst invlocht, doch bovendien aan het einde van een paar zulke overzettingen in lijsten opnam. K o k's verdiensten in dit opzigt, zegt Dr. de Jag e r, aan wien wij dit berigt verschuldigd zijn in den Letterbode, wei'den door M e ij e r (de bekende schrij ver van den Woordenschat) zoo hoog geschat, dat hij in den tweeden druk van den Woordenschat hem eenige versreaelen wijdt, met het opschrift : Op de vertaa­ling der konstwoo;den van A. L. K o k. Een Adam L o d e w ij k K o k schreef een tooneelstuk ge­titeld : Het Rad van Avonturen in 1653 gedrukt. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dichl.; Nijhoffi Livr. ancien. et modernes, 1858. p. 89; Algem. Komi- en Letterbode 1858. bl. 213. KOK (FRANS BANNING) ridder, heer van Purmerland, werd in de laatste helft der zestiende eeuw geboren en komt in 1634 reeds op de lijst der raden te Amsterdam voor. In 1650 was hij burgemeester van die stad, tijdens den aanslag van Willem II op dezelve. Hij beyond zich toen te 's Hage en werd op den &Olsten Julij 1650 verzocht om op het Hof te komen. Ofschoon hij niet anders denken kon, dan dat hij, gelijk de zes staatsleden van Holland, gevangen zou genomen worden, ging hij er heen en ontmoette in het hoist van den nacht. de persoon die hem ontboden had. Hij kende dien niet, dock hem werd medegedeeld dat de aanslag op Amsterdam mislukt was. Nog in hetzelfde jaar sloot hij met anderen het tractaat van marine met den koning van Spanje. In 1653 werd aan hem door een voornaam Engelschman opening gegeven van 's vij­ands geneigdheid tot vrede. Hij deelde, op eed van geheim­houding, de voorwaarden aan de vroedschap van Amsterdam mede, waarop de latere bekende onderhandelingen volgden. Na veelvuldige ambten bediend te hebben, overleed hij in 1654. Hij was gehuwd met Maria 0 verland e r. Zijne of beelding gaat in plaat uit. Op Rembr an d is schilderij, de Nachtwacht, is hij afgebeeld als kapitein. Lie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XII. bl. 100, 394; Dezelfde, Beschrijv. van Amsterd. D. V. bl. 86, 120, 205, 211; Se h e item a, Staatk. ivederl., door ons hier gevolgd ; Muller, Cat. van Portretto KOK (HENRIKus) vervaardigde een klinkdicht op het smerte­ltyk afsterven van Mr. P. Boddaert. Zie van der A a, Memo Woordenb. van Ned. nicht. KOK (J.) schreef: Onderrigting om verscheiden soorten van lakken en vernissen te maken, Amst. 1794. 8°. Onderrigtingen betrejende het drukken van chitsen en katoe­nen, alsmede de blaauwkuip, Amst, 1794, 8°. Zie de Jong, Naaml. van Boek. KOK (JAcoBus) werd te Amsterdam geboren en was er later boekhandelaar van beroep en een vlijtig naspoorder van 's lands geschiedenis, voornamelijk van die zijner geboorteplaats. Hij overleed aldaar den 26sten Mei 1788. De volgende werken zien van hem het licht : Vaderlandsch Woordenboek, Amst. 1780-1795. 8°. 35 deelen. Van deze eerste uitgave verschenen de achttien eerste deelen zonder platen, terwijl de negentien eerste deelen van de hand van K o k zijn en de volgende, even als de Bijvoegzels op het Vaderlandsch Woordenboek, Amst. 1797-1799. 8°. 3 deelen met kaarten, platen en portretten, door Jan F o k k e (zie al­daar) bewerkt zijn. Een tweede druk van het geheel verscheen te Amsterdam 1785-1799. 8°. 38 deelen met kaarten, platen en portretten. Amsterdams eer en opkomst door middel der Hervorming in 1578, Amst. 1778. 8°. Oorsprong, aanwas, geschiedenis, voorrechten en tegenwoor­dige staat der Nederlandsche schutterijen en exercitie-genoot' schappen, Amst. 1784. 8°. met gekleurde platen. Amsterdamsche Jaarboeken, Amst. 1781. 8°. 3. deelen. Waarschijnlijk is ook van zijne hand: Beknopte geschiedenis of verhaal van 't voorgevallene tussehen de Remonstranten en Contra-Remonstranten van de vroegste tgden tot op 1772, Amst. 1773. 8°. Zie Perv. op W a g e n aar, Besehrifv. van Arnst. D. XXI. bl. 89, uit verschillende boekenlijsten aangevuld. KOK (JAN MATHIAS), wiens naam eigenlijk Co k was, werd, in het jaar 1720 te Amsterdam geboren. Hij ontving het onderwijs van Nicola as V er k olj e, en werd geen onverdien­stelijk schilder. Indien hij zich aan de beoefening der kunst alleen had toegewijd, zou hij meer hebben kunnen worden, zoo als blijkt uit de stukjes die men van hem vindt : namelijk zeer uitvoerige land- en watergezigten. Omstreeks 1761 of 1762 werd hij ook makelaar in kunstwerken te Amsterdam en hield als zoodanige verscheidene aanzienlijke verkoopingen. Nu bepaalde hij zich meer tot het vervaardigen van teekenin­gen met Oost-indische inkt en sapverw, naar schilderijen van voorname meesters, voornamelijk naar die van den beroemden J. cob de Wit; hij slaagde bijzonder gelukkig in het navolgen hunner manier van werken. Hij etste ook en overleed te Amsterdam in het jaar 1770. Zie van E y n d e n en van der Willigen Geschied. der vaderl. Schilderk. D. II. bl. 147, Rank. bl. 373; Immer z e el, Lev. en perk. der Kunstsch. ; Kr ammo Lev. en Werk. der Kunst:ch. op Cok. KOK (JoHANNEs). Zie COCCIUS (JoHANNEs). KOK (LUCAS CORNELISZ. DE) Zie KUNST (LUCAS CORNE­LISZ.). KOK (P. P.) schreef : Flistorie van Enkhuizen, in rijna, van den jars 1353 tot 1603, Enkh. 1603. 4°. Zie de Wind, Bibl. van Ned. Geschiedschr. D. I. bl. 376. KOK (P. S.), heelkundige, schreef : Waarneming van eene lammigheid der lendenen en onderste ledematen genezen door het gebruik van de plant rhos radicans; in de Verhand. van de Boll. Maatsch. van Wetenschap te liaarl. 1793. bl. 165. Verhandeling over eene verbetering in het leerstuk der voet­ baring; in dezelfde Verhand. 1786. bl. 112 van de berichten. Verhandeling over bet gevaar en de verbetering der algemeene handelwgze in voetbaring , Dordr. 1797. 8°. Ziektekundige aanmerkingen wegens de benaaming der ziektens, en wel bijzonder de zoogenaamde kraamkoorts; in de Verhand. van het Genootsch. Occidit qui non Servat, Dordr. 1800. M. 73. Over het afhalen der nageboorte, Amst. 1806. 8°. Over de voorkeur der geizerlijke Snede, of kunsttnatige keering der vrucht; in de Prijsverla. van het Genootsch. Ter bevordering der Heelkunde te Amsterdam. 1806. D. V. Zie de Jong, Wawa. van Bock. ; Holtrop, Bibliotn. Medico­chirurg p. 180. KOK VAN NEERIJNEN (MAXIMILIA AN VAN &on, gezegd) Zie BLOIS (MAXIMLIAAN) KOK VAN NEERIJNEN (DANIEL en ROBBRECHT). Zie COCA VAN NEERIJNEN (DANIEL en ROBBRECHT DE). KOKER (ANNA MARIA DE) was eene niet onverdienstelijke plaatetster, die deze kunst, zoowel als het teekenen van land­schappen, uit liefhebberij beoefende. Zij leefde op het einde der zeventiende eeuw en behoorde tot den zeer gegoeden stand. Haar werk, zegt de heer K r a mm, komt zeldzaam voor, wordt duur betaald en is echter van middelmatige kunstwaarde. Haar portret, door Gerard Terburg geschilderd en door H. Bar y geteekend, haar voorstellende op jeugdigen leeftijd, ziet het licht. Zie van Eyn den en van der Willigen Gesckied. der vaderl h Scilderk. D. I. Voorberigt bl. 3, en bi. 131; leramm, Lev. en IVerk. der Kunstsch. KOKER (GERRIT DE), voornaarn koopman te Rotterdam, stichtte aldaar op 77jarigen leeftijd, in 1789, het naar hem daarna genoemde Kokers-hofje, gelegen aan den Cingel, tus­schen de voor malige Hof- en Goudsche poorten. Zie Very. op de Vaderl. Hist. van W ag en a a r, D. XXIII. bi , 37; Algem. Konst-en Letterb. D. III. (1789) bl. 167. KOKER (GILLEs DE), schreef : Catalogue Plantarum usualium Horti Medici Harlemensie, Had. 1702. 8°. Zie Ferwer d a, Cat. univers. D. I. St. VIII. bl. 294. KOLDE (HERmANNus) of beter Cold e, vroeger Roomsch Katholiek priester, was in 1585, tegelijk met Feito Rua r di, predikant te Oldersum in Oostfriesland en werd door toedoen van M e n so Aiting in 1590 te Leeuwarden beroepen. Toen prins Maurits in 1597 eenige belangrijke steden op de Spanjaarden veroverd had en daardoor het gewest Drenthe van den vijand bevrijdde, kreeg graaf Willem Lode w ij k van N a s s a u van de algemeene staten last om de kerk in Drenthe te regelen. Deze riep daartoe den 12den Augustus 1598 te Rolde te zamen Feito Ruardi, Joachim us Wernerus, predikanten te Groningen, en Harmannus Kold e, die zich van de hen opgelegde taak uitmuntend kweeten. K o 1 d e was eerst gehuwd met K 1 aa s k e Feise n, dochter van bovenge­noemden F ey to R u a r d i; na haar overlijden hertrouwde hij in 1603 met Anna D i r k Steven s, dochter uit de Omme­landen. Hij overleed in 1614. Zie E n g e 1 s ma, Polgl. van Pred. uit de Class. van Zevenwouden, bI. 143; L a n r m a n, Naaml. der Fred. sit de Class. van Leeuwarden. bl. 6; IJ peij en Dermo u t, Geschied. der Ned. Herv. Kerk. D. I. bl. 358, 359. KOLFF (DIRK HENDRIK) was een verdienstelijk zee-officier, van wien ons weinig berigten bekend zijn. Wij ontmoeten hem, met den rang van kapitein-luitenant, het bevel voerende over het fregat Mars van 44 stukken, in den zeeslag bij Kam­perduin op den 11den October 1797. Daar kweet hij zich uitmuntend van zijnen pligt. In 1799 den rang van kapitein hebbende, voerde hij het bevel op het schip Utrecht, met 68 stukken, waarmede hij behoorde tot het escader van den schout­bij-nacht S t o r y, die dat escader in laatstgenoemd jaar aan de Engelschen overgaf. Even als alle andere officieren te dier zake in arrest genomen, wist hij gedurende het regtsgeding nit de gevangenis te ontvlugten, en werd daarop verklaard meineedig, eerloos en infaam, mitsgaders lijf en leven verbeurd hebbende, vervallen van alle militaire bedieningen, welke hij in dienst der republiek bekleed had, en alzoo veroordeeld om, zoo hij immer weder in handen der justitie mogt geraken, te worden gebragt aan boord van een van 's lands schepen van oorlog en aldaar met kruid en lood ter dood te worden gebragt. Na zijne veroordeeling hield hij zich waarschijnlijk in En­geland op, totdat hij bij de oprigting van het Koningrijk der Nederlanden weder in dienst trad en den isten Julij 1814 als kapitein ter zee het opperbevel verkreeg over het fregat van der Weil. Zijn verder levenslot is ons onbekend. Hij was gehuwd met Margaretha Maria van Braam, zus­ter van den raad van Indie Jacob Pieter van Bra am. Hun zoon volgt. Zie Vonek, Geschied. der landing van hel'Eng. Russ. leger, D. II. Bijl. ,b1.41--43,1irayenhoff, Geschiedk. besehouw. van den Oorl. bl. 59, Big bl. 39, 46; de,Jonge, Gesch. van net Ned. Zeewez, D. VI. St. II. bl. 203, 396, 397. KOLFF (DIRK HENDRIK) Jr., zoon van den voorgaande, was te Amersfoort den 14den Februarij 1800 geboren,. Den 1 'den Julij 1814 tot adelborst 2de klasse aangesteld, werd hij op den 27sten Ottober daaraanvolgende als zoodanig geplaatst op het oorlogsfregat van der Wer//', onder bevel van zijnen vader. Na eenige kruistogten gedaan te hebben, bragt hij de jaren 1815 en 1816 in West-Indie, aan boord van het fregat Eury­dice door, en werd op den lsten April 1817 bevorderd tot .adelborst lste klasse, na alvorens het daartoe bepaalde examen te hebben afgelegd. Op den 15den Januarij 1817 was hij intusschen overgeplaatst op de korvet Venus, bestemd naar Oost-Indie. Op den 29sten Junij daaraanvolgende te Batavia aangekomen, nam hij in 1818 deel aan de expedition, die tegen Ceram en Saparoea gerigt waren, deed onderscheidene kruistogten in verschillende deelen van de Molukken, ten einde den smokkelbandel en den zeeroof tegen te gaan, en kwam den 4den Mei van het volgende jaar op Java terug. Naar Soerabaya gezonden, had de Venus op de hoogte van Tagal eene onimoeting met zeeroovers. K o 1 ff meende hierna naar bet vaderland terug te keeren, doch de onlusten te Pa­lembang maakten de tegenwoordigheid van zijne korvet in Indi6 noodig. Zij werd ter reede van Muntok gestationeerd. K olff ging vervolgens bij de organisatie eener koloniale marine als luitenant 2de klasse daarbij over, en kreeg het bevel over de kanoneerboot No. 17, waarmede hij naar Banka gezonden werd, om, vergezeld door den schoener de Zeemeeuw, de zeeroovers in bedwang te houden. Hij kweet zich uitmuntend van die hem opgelegde taak, ofschoon soms onder hagchelijke omstan­.digheden en dagelijksche schermutselingen, en vertrok in het begin van 1821 naar Soerabaya, om zijne kanoneerboot te doen herstellen, daar deze bestemd was om deel te nemen aan de expeditie tegen Palembang. Hij redde op den 20sten Junij 1821 den luitenant B o e r h a v e met zijne manschap, en die van eene andere kanoneerboot, die in 's vijands handen ge­vallen was, en den 24sten Junij daaraanvolgende, bij den twee­den aanval, opende zijne kanoneerboot den doorgang door het zware paalwerk in de rivier, waardoor hij het eerst de groote waterbatterij kon bestormen en daarop de Nederlandsche vlag deed plaatsen. Voor zijn uitmuntend gedrag werd hij tot ridder der Militaire Willemsorde 4de klasse benoemd. Hierop volgde hij den generaal de Kock naar Java en werd den 15den October 1821 overgeplaatst op den schoener Calypso, waarmede hij onderscheidene togten, vooral naar Borneo deed. Op den 20sten Junij 1822 werd K of ff, toen kommandant van de Zeemeeuw, als adjudant toegevoegd aan den kommandant en directeur der koloniale zeemagt van S c h ii 1 e r. Hij was het leven aan wal echter weldra moede, en verzocht weder in werkelijke dienst te worden gesteld, hetgeen ook geschiedde, - nadat hij den 20steu December 1823 zijn examen als Luitenant ter zee iste klasse bij de koloniale marine had afgelegd. Hem werd opgedragen een der schepen, die destijds in aanbouw waren, uit te rusten en te bemannen. De oorlogsbrik Dourga werd daartoe aangewezen, ten einde in Februarij 1824 den gouverneur-generaal van der C a p ellen naar de Molukken te vergezellen. Hij nam met zijn schip deel aan de onder­scheidene gevechten, die het gevolg waren van de expeditie naar Macassar en op de Zuidkust van Celebes. Den lsten De­cember naar Soerabaya vertrokken om de Dourga te laten herstellen, werd K o lff onverwijld den 19den Januarij 1825 naar de Zuidkust van Celebes teruggezonden, waar hij deelnam aan de operatièn van den Generaal van Gee n, waardoor de rust in dat gedeelte onzer bezittingen werd hersteld. Kort hierna werd aan Kolff eene allerbelangrijkste onder­zoekingsreis opgedragen, en wel van de Zuidwester- en Zuidoos­ter eilanden te bezoeken en inzonderheid na te sporen welke overblijfselen op die eilanden, en in het bijzonder op Trana, Tenimber, Damme en Kisser bestaan, van de sterkten, welke voorheen door de Oost-Indische Compagnie zijn opgerigt geworden, en die overblijfsels naauwkeurig te beschrijven, met bijvoeging van aanmerkingen en beschouwing, nopens hunne ligging en verdere bijzonderheden. Voorts was een tweede doel dier zen­king het aangaan en vernieuwen van vriendschappelijke betrek­kingen en de bewoners uit te noodigen om naar Banda ten handel te komen varen. Wij kunnen den moedigen, kundigen en ijverigen reiziger op zijne gewigtige reis niet volgen. Kolff zelf gaf er een hoogst belangrijk verhaal van in zijne : Beize door den weinig bekenden Zuidekken Molukschen Ar­chipel, en tangs de geheel onbekende Zuidwestkust van Nieuw-Guinea, gedaan in de Jaren 1825 en 1826, Amst. 1828. 8°. met eene kaart. Kolff ontving voor alles wat hij gedaan had gedurende den hem opgedragen kruistogt de hooge goedkeuring van het gouvernement. Koning Willem I schonk hem, na de uit­gave van zijn werk, op den 27sten Januarij 1829 eene gou­den medaille, die hem, later in Nederland komende, werd uitgereikt. Wij mogen intusschen niet met stilzwijgen voorbij­gaan, dat een schrijver, die zich een vriend der waarheid noemt, in de Javasche Courant van den 5den Januarij 1830 heeft beweerd, dat al hetgeen omtrent de Aroe-eilanden in het werk van Kolff is opgenomen, ontleend zou zijn aan een toen nog niet door den druk bekend gemaakt rapport, dat door den heer A. J. B i k wegens zijne reis naar die eilanden in het jaar 1824 aan het gouvernement was ingeleverd. Reeds vroeger was het werk van K olff bestreden, door zijn wa­ penbroeder P. Bruining, then luitenant ter zee 2de klasse, in een geschrift : Eenige aanmerkingen op het werk, getiteld: Beize, enz. Vliss. 1829. Het is ons niet gebleken, of Kolff tegen die aantijging zich verdedigd heeft, en wij zijn alzoo niet in staat om over deze zaak met kennis uit te wijden. De afgelegde togten had-den hem echter zoodanig vermoeid, dat hij naar eenige rust verlangde. Na op zijn verzoek ontslagen te zijn van het bevel over de Dourga, verkreeg hij op den 10den Augustus 1827 verlof voor den tijd van twee jaren naar Nederland, welk verlof op den 17den Junij 1829 verlengd werd voor den tijd van zes maanden. Hij keerde daarop naar Batavia terug en werd den Udell December 1830 bcnoemd tot adjudant bij den gouverneur•generaal van den Bose h, terwijl hij reeds den 13den Augustus te voren aangesteld was tot adjudant-majoor bij het op te rigten bataillon mariniers. In laatstgenoemde be-trekking maakte hij zich hoogstverdienstelijk door zijne pogin­gen tot het keeren van de zeerooverij, die met eenen gewensch­ten uitkomst bekroond werden. Zich daarmede buitengewoon ingespannen hebbende, had hij zijne gezondheid ondermijnd en op den lsten Januarij 1838 werd hem een nieuw verlof naar Nederland toegestaan tot herstel van zijne gezondheid voor den tijd van twee jaren. Na de opheffing der koloniale marine werd K o 1 ff tijdens zijn verblijf in Nederland, bij besluit van den 28sten Augustus 1840, in het vaste corps zee-officieren bij de Nederlandsche marine als kapitein-luitenant ter zee opgenomen. Hij heeft echter niet meer ter zee gevaren, maar werd reeds in het vol­gende jaar op non-activiteit en op zijn verlangen den 1sten Januarij 1843 op pensioen gesteld. Hij was gedurende zijn verblijf in Nederland te 's Hage gevestigd, waar hij op den den December 1843 overleed. Het vaderland verloor in hem eenwerkzaam en verdienstelijk officier. Hij was in Indiö gehuwd met H. W. Schil 1, dochter van Jeremias Sch il 1, die hem vier kinderen schonk en kort voor zijn vertrek naar Nederland overleed ; later hertrouwde hij met Maria Lau s, die hem overleefde en den 14den December 1853 te Haver­ sum overleed. Het aangehaalde werk van Kolff werd in het Engelsch vertaald en uitgegeven onder den titel van : D. H. Kolff, Voyages of the Dutch brig of war Dourga, 1825-26, translated by George Windsor Earl, Lond. 1840. 8.. Zie Schröder. Berigten en Verhandel. over de Zeevaart, D. I. St. III. (1840) ; Handel. en GeschrifI. van het End. Genootsch. te s Gravenh. 1858, door ons pier gevolgd. KOLYBRAND (VAN DER STRAY) was een Dordsch dichter nitde zeventiende eeuw, van wien proeven in liet Belgiumgloriosum van J. Ly d i u s voorkomen. Zie Sch eltom a Geschied- en Letterk. Mengeho, D. HI. St. HI. bl. 133; van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. KOLIJN (KL&As) is de naam van een schrijver, die niet be­staan heeft. V66r de ontdekking van dit letterkundig bedrog werd hij voor een Egmonder monnik gehouden, die omstreeks 1170 eene berijmde kronijk, en wel in de Nederlandsche taal zou geschreven hebben. Zij werd eerst in 1719 door G e r hard D u m ba r in het 1ste deel zijner Analecta, doch daarna door G e r a r d van Loon op eene weidsche en kostbare wijze uitgegeven onder den titel van : Geschicht-historiaal rijm, of Rijmchronijk van K l a as K o lij n, Benedictijner Monik der Abtdye te Egmont; beginnende met den Simberschen vloed, en eyndigende met den dood van Graaf D i r k, 'Fader van Flo rents den 11I. van Holland, in 't jaar 1116; met zoo taal als historlkundige Aanteekeningen opgehel­derd, door Mr. G. van Lo on, 's Gravenh. 1745. fol. Ter goeder trouw schreef de geleerde Za c ha r i a s He n­rik Ale w ij n mede geschied- en taalkundige aanmerkingen op deze kronijk in de Nieuwe Bijdragen tot opbouw der Vaderlandsche Lelterkunde, D. II. die echter later gebleken is verdicht te zijn. Anti den geleerden H ii y decoper komt de eer toe zulks het eerst te hebben aangetoond. Dit gevoelen werd sedert oak door den geschiedschrijver Wagenaar omhelsd, die de gron­den van hetzelve openlegde in eene verhandeling over dit on­derwerp, getiteld : Toets van de egtheid der Rijmchronijke van Klaas K o l ij n, welke in de werken van de maatsehappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden (D. III. bl. 202 -en volg.) is opgenomen. W a g e n a a r, die in de twee eerste deelen van zijne Vaderlandsche Historic een ruim gebruik van deze kronijk gemaakt had, heeft later bij de tweede uitgave van zijn werk, door hem in 1770 bezorgd, vele plaatsen in die deelen veranderd en de aanhalingen van die kronijk . uit andere schrijvers bewezen. Sedert dien tijd heeft men aan de onechtheid der kronijk van Klaa s K o l ij n niet meer getwijfeld, maar heeft men zich de moeite gegeven den oorsprong van dezelve op te sporen en in het licht te brengen. Mr. A. Kluit en Hendrik van W ij n verdienen als zoodanig genoemd te worden. Uit hun onderzoek is gebleken dat zekere R e in ier de Graaf, een plaatsnijder, die, op het laatst der zeventiende eeuw te Haarlem bloeide, en niet onervaren was in de letteren, doch zeer be­krompen van beurs en van losse zeden, het handschrift der kronijk, hetzij door hem zelf of door een ander vervaardigd, aan den wel eens wat ligtgeloovigen oudheidminnaar C o r­ue lis van A 1 k e mad e, bij stukken en brokken voor eene aanmerkelijke som gelds in handers heeft weten te spelen, door wien' ditelve verder bekend gemaakt is. Zie Mr. P. van der Schelling, De Aloude Vrijheid der Batavieren; van Wijn, Hist. ilvondst. D. I. bl. 139 ; Ypey, Geschied. der Ned. Taal, bl. 323; v an Wij n, Huiszitt. Leven, D. I. St. IL bl. 129-213 ; Siegenbeek, Geschied. der Ned.Letterk. bl. 16, 17; de Wind, Bibl. van Ned. Geschiedschr. D. I. bl. 52. 508 ; Brief van Dr. G. D. J. Sc hotel aan Prof. G. W. Fr ee de, bl, 11-13; .De Navorscher, D. IV. bl. 264, D. V. bl. XLVIII, D. X bl. 143. KOMANS (M.) of KOQSIANS, plaatste in de Dichtkundige werken van J. Z o e t (Amst. 1675) een grafschrift op dezen dichter en gaf uit : D. Eras mu s, van Rotterdam, van de burgerlijke Wellevend­held der kinderlijke zeden , in vaersen gebracht, Amst. 1693. kl. 8°. Er komt van zekeren M. K o m a n s eene Inleiding tot de schrijfkonst voor, die te Amsterdam in folio het licht zag. Zie A r r e n b e r g, Naamreg. van Ned. Bock.; H e r i n g a, in den Konst- en Letterb. 1848. D. I. bl. 181 ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Lett. te Leid. D. I. bl. 246. KOMEN (JACoB) was een der oprigters van het dichtkundig genootschap Studium Scientiarum Genitrix. Van hem komen in het 1ste deel van de werken van dit genootschap eenige dichtkundige proeven voor. Zie He r in g a in den dig. Konst- en Letterb. 1848. D. I. hi. 181. KOMMER (ABRAHAM VAN DEN) was krankbezoeker te Am ­sterdam en schreef : Wegwijger tot het Avondmaal, vervat in den Heidelbergschen Catechismus, Amst. 1779. 8°. 4de druk. Zie Boekz. der gel. wereld. 1779 b. bl. 276; Arrenb erg, Naamreg. van Ned. Boek. KOMMER (C. VAN DEN) leverde in het Aanhangsel op de Dichtkundige cypressenbladen een Treurgalm uitgeblazen op ha smertelijk verlies van Willem Karel R endrik Fr is o. Zie van der Aa, Menlo Woordenb. van Ned. Dicht. KOMPAS (BARENT PIETERSZ. ) leverde in de Geestelijke Spe­cerijeti enz. een achttal stukken van meerdere of mindere uit­gebreidheid. Zijne zinspreuk was Altiidt aendachtigh. Zie van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Diehl. KONIG (JOHANNES WILLEM) werd den 8sten Julij 1809 geboren en aan de militaire akademie te Breda voor de Ne­derlandsche dienst opgeleid. In 1830 ontslacren, bij de tijdelijke opheffing dier inrigting, nam hij vrijwilllig bdienst bij het 3de regiment kurassiers. Als zoodanig woonde hij den tiendaagschen veldtogt bij en werd in Maart 1843, na het doorloopen der mindere 20 rangen, tot 1sten luitenant benoemd, hoedanig hij den 4 deft Novem­ber van hetzelfde jaar gepensioneerd werd. Hij nano in 1847 dienst bij het leger in Oost-India als 2de luitenant en werd in 1853 tot late luitenant bevorderd, in welkentrang hij bij besluit van den gouverneur-generaal van Neerlands India, van den 26sten Mei 1856, gepensioneerd werd. Hij had daarvan niet lang genot, daar hij den 24sten junij 1857 te Stevensweert ongehuwd over­feed. Hij was versierd met het Metalen Kruis en bij besluit van Z. M. van den 11 den December 1849 benoemd tot ridder der militaire Willems-orde 4de klasse, voor zijn gehouden gedrag gedurende de derde .expeditie op Bali. In 1851 ver­kreeg hij het onderscheidingsteeken ingesteld voor langdurige Nederlandsche dienst als officier. Uit familie-berigten bijeengebragt. KONIG (SAMUEL). Zie KOENIG (SAmuEL). KONINCK (ABRAHAM DB) de C o n i n c k, deKoning,Ko­ningh of Kooning, te Belle in Vlaanderen geboren, doch van daar waarschijnlijk om de plakaten van Alva gevlugt, ves­tigde zich te Amsterdam, en was aldaar lid van de Brabantsche rederijkerskamer: 't Wit Lavendel. Met zijnmedelid, den Ant­werpenaar, Jan Sieuw e rt sen Col m, hielp hij door zijne gedichten den grooten bloei van het Nederduitsche tooneelvoorberei­den, en bekleedt als zoodanig een eervolle plaats naast zijne weer be­roemde tijdgenooten Hoof t, Co s t e a en Bredero o. Zijne zin­spreuk was: Blyft volstanclick -Van hem zijn in het licht gegeven: jephthahs en zyn eenighe dochteri , treurspel -Amst. 1615. 't Sp el van Sinne vertoont op de tweede lotery van d'arme oude manners en vrouwen gasthuys, tot lof en eer der wytbe­roemden stadt Amsterdam. Begel: Laet meest elck een door liefde tot d'armen hem beweghen, soo erft by Godes rych en bier zyn milde seghen, Amst. 1616. 4°. Spel ter inkomste van de Brabandtsche kamer te Amsterdam, 't Witte Lavendel, op de Bederykersfeest te Vlaerdingen in 1617; voorkomende,in Vlaerdings Redenryckbergh, ens. Amst. 1617. 40. Achabz treurspel op de repel: Al is de loghen snel, de waar­heit achterhaalt se wel, Amst. 1618 8°. Simson's treurspel op de repel: Wie zyn leet met leet wil wreken, Simsoit's kracht sal hem ghebreketi, Amst. 1618. 4°. Zie Willems, Belg. Museum 1845, bl. 817 en volgg.; Gaillard, Influence de la Belgique sur les Provinces Unies, p. 175, 176; Cat. van de Bibl. der, Maatach., van Ned. letterk. te Leid. D. I. bl 126. KONINCK (SALomoN), noon van den Antwerpschen schilder Pieter K o n inck, werd te Amsterdam in 1609 geboren en genoot het onderwijs in de teekenkunst van Davi d C 01 ij n s en in het schilderen met olieverw van Francois V ern and o en Nicolaas M o ij a e r t. In 1630 trad hij te Amsterdam in ­het schilders-gilde, en was niet alleen een bekwaam schilder van portretten, , rnaar ook van historie-stukken, zoo in het groot als klein. De tijd van zijn overlijden is niet bekend, sommigen stellen dat in 1663, anderen in 1670. Hij was een verdienstelijk navolger van de manier van Rembrand t, hetgeen ook in zijn etswerk is op te merken. Daarvan wordt door den heer K r a m m vermeld. De buste van een oud man, met een baard, 1628. Een, oud man in Oostersch kostuum, 1638. Een oud man, met een bonten muts. Een oud man, zittende op een stoel en schijnende te bidden. Buste van een achtbaren man. Een landschap met eenige boerenwoningen en een kasteel in rumne, 1668. Zie W a g en a a r, Beschrijv. van Anat. D. XI. W. 413; Biograph. isnivera. T. X p. 329; I m m e r z e e 1, Lev. en 'Perk. der Ifanstsch.; Wonder allphab. ltist van do geboorte-en sterfjaren der Ned. /awl­:child. en Beeldh.; Kr amm, Lev. en !Perk. der Kunstschilders. KONINCKSTEIN (A.NToNIE vAN), hijgenaamd B r oic k w y, werd te Nijmegen geboren en behoorde tot de orde der Fran­ciscaners. Ilij was als redenaar beroemd, overleed in 1541 en schreef: Enarratio in Monotessaron Euangeliorum, Colon . 1539. 8°. Sermones in Euangelia et Epistolas anni totius, Paris. 1554. Commentarius in Epistolam Pauli ad Romanos, Lov. 1556. Concordantia Bibliorum. Lie Sweertius, .dth. Belg. p. 134; F o p p ens, Bibl. Belg. p. 80. KONING (ADRIAAN) vervaardigde een lofvers op E. d e V r ij T e m m i n c k, toen deze in 1752 burgemeester van Amster­dam werd. Hetzelve is te vinden in de Dichtkundige Lau­werbladen, D. IV. bl. 302. Van A. Koning komt ook voor: Oostersche en Westersche verschillen, Amst. 1726. 8°. Zie van A bkoude, Naamr . van Ned. Boek. in den 21.1gem. Kona& en letterbode 1848. D. I. bl. 181. KONING (ALBERTus) was een hoogst verdienstelijk graveur, die den 6den December 1818 op 5ljarigen leeftijd te Am­sterdam overleed. Gedurende zijn werkzaam leven gaf hij vele 'WA= van bekwaamheid in zijn moeijelijk yak. Be-halve ontelbare platen in boekwerken, zijn van zijne hand vele afdrukken van groote kunstplaten en prentwerken, van tijd tot tijd, in bet licht gekomen, die zijn talent tot eere verstrekken. Meerdere bijzonderheden zijn one van hem niet bekend. Wij vonden hem alleen in de hieronder aangehaal­de bron vermeld. Zie dlgem. Konst- en Letterbode 1818. D. II. bl. 437. 20* KONING (BERNARDus), was eerst in 1804 predikant bij de Hervormde gemeente te Hurwenen, vanwaar hij in 1807 vertrok naar Akersloot bij Alkmaar, later adviseur bii het de­partement van Binnenlandsche Zaken, in welke betrekking hij de elf laatste jaren zijns levens ijverig doorbragt, totdat hij den I sten Julij 1828 te Rijswijk, op bijna 50jarigen leeftijd, overleed. Als gelukkig beoefenaar der natuurkundige weteit­schappen deed hij zich kennen door zijne: Verhandeling over de oorzaak van de zelfontvlamming van den phosphorus in het luchtledige. Met goud bekroond door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en in zijne Nieuwe Verhandelingen (1824. D. IV. St. 2) opgenomen, met afbeeldingen. Noodig berigt wegens eene verbeterde wijze van kunstver­lichting, door middel van vlam-vatbare gaz uit steenkolen, Amst. 1816. 8°. K o n in g's verdiensten werden erkend door de aanbieding van het lidmaatschap van voornoemd Zeeuwsch Genootschap, van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haar­lem, en van het Groninger Natuur- en Scheikundig Genootschap. Hij werd vereerd imet het eerelint als broeder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1828. D. IL bl. 18, 19; de Jonge Naamlijst van Boeken. KONING (CoRNELis) was een verdienstelijk graveur, tee­kenaar en etser, die omstreeks 1624 te Haarlem geboren werd. Hij vervaardigde met eene vaste en bekwame hand een aantal portretten van beroemde mannen uit de zestiende eeuw; onder anderen van Erasmus, Laurens Jansz. Coster, Mar­tinus Luther, Johannes Calvinus, Philippus Me­lanchton, Adriaan Tetterode, Dierick Philips, Menno Simons, Wernerus Helmychius,Abraham Scult et u s enz. Nog wordt van hem vermeld, in de manier van J. van de Velde zeer fin gesneden, Eera vrolijk gezelschap mannen en vrouwen, in eene hand. Zie I mmerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch .; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Muller, Lijst van Porte. KONING (G.) maakte een dichtstuk voor Mejufvrouw G o d i n a van W e e r d, op ihaar Vagevier gestookt voor Joost v an d en V o,n del, over S t u a r t s gemartelde Majesteit. Lie van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Diehters. KONING (GERARDIIS LuDovicus) werd, proponent zijnde, in 1730 predikant te Hoogmade en overleed er den 12den Sep­tember 176 2, in den ouderdom van ruim zestig jaar. Hij schreef: Over den Brief aan de Collossensen, Leid. 1739. 4°. Berigt aangaande de zekerheid der Zaligheid, met veertig twiifelingen daartegen, Leid. 1753. 4°. Zie van A b k onde, Yaamr. van Ned. Boek. D. I. St. IV;Brans, Kerk. Beg. bl. 58. KONING (HARm.A.Nus) was een zeer goed acteur, die in het blij­en treurspel optrad. Hij was ook komponist, blijkens het , op maatzang brengen" van de zangtragedie voor het zinnespel: Overdaad en Gierigheid van Hendrik van Halmale (1711). Als tooneeldichter deed hij zich kennen door de volgende too­neelstukken, die op den Amsterdamschen Schouwburg vertoond zijn. .4rtemisia, Treurspel, uit het Engelsch, 's Hage. z. j. 8°. Jupiter en Atnphitrion, of de twee gelijke Sosiaas, blijspel, Amst. 1730. De dichter Jan Go er e e vervaardigde op Koning het volgende grafschrift De Koning van ons schouw-tooneel, Die ernstig speelen kon en jokken, Is van dit aardsch toneel vertrokken: Zijn rol was uyt, hij kreeg zijn deel: FIij ley voor 't laatst zijn plunje af, En speelt nu Koninktje in 't gra. Lie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht.; van Halm ael, Bijdr. tot de geschied. van het tooneel, enz. bl. 25, 26, 88; Cat. van de Bibt. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. b, bl. 126. KONING (JACoB), omstreeks 1650 geboren, ontving het onderwijs in de kunst van Adriaan van de Veld e. Na eerst landschappen en dieren geschilderd to hebben, legde hij zich met den besten uitslag op het bewerken toe van geschied­kundige onderwerpen. Zijn roem naar -buiten doordringende, riep hem de koning van Denemarken naar Koppenhagen, wer­ aarts hij zich begaf. Verdere bijzonderheden omtrent dezen sohilder zijn niet bekend. Zie I mmerzeel, Lev. en Week. der Kunstsch. , door one hier gevolgd. KONING (hooBus) werd to Amsterdam den 18den April 1770 geboren. Ofschoon hij reeds vroeg door schranderheid uit­muntte, waren zijne ouders niet in staat om aan de weten­schappelijke opleiding van hunnen oudsten noon eenige zorg to besteeden. Welke bekwaamheden hij dus later ook bezat, zij waren vruchten van eigen oefening, van diens onleschbaren dorst naar kennis, gepaard aan onvermoeide volharding en een aller­gelukkigst geheugen. Die lust tot studie bepaalde als het ware de keuze van het beroep, waaraan hij zich wijden zou : hij wensch­te boekhandelaar te worden, en ten gevolge daarvan zag hij zich weldra als leerling in eenen boekwinkel geplaatst. Nu had de leergierige en onderzoeklievende knaap zijn wensch bereikt. Met naauwgezetheid en ijver zijn dagelijksch werk verrigtende, liet hij geen vrij uurtje voorbijgaan, zonder zich in de letteren te oefenen. Reeds toen trok de geschied enis van de boekdrukkunst hem aan en weldra ontkiemde bij hemden wensch om omtrent het toen nog zoo duistere vraagstuk dier ontdek­king eenig meerder licht verspreid te zien. Hij liet daartoe geene pogingen onbeproefd, gelijk uit hetgeen hij later voor de eer van Haarlem en Cos ter gedaan heeft blijken zal. In 1789 te Amsterdam door het boekverkoopersgilde als boekverkooper toegelaten, oefende hij dit ambacht ook tot het jaar 1795 nit, toen hij onverwachts met eene vrij voordeeliger ambtsbetrekking begiftigd werd. Eenige zijner aanzienlijke stadgenooten, bekend met zijne braafheid, kunde en werkzamen aard boden hem aan het ambt van klerk op het schouts­kantoor te Amsterdam, dat is : ambtenaar bij de vierschaar, die toen nog aldaar over lijfstraffelijke zaken vonnis velde. Met ijver en naauwgezetheid nam hij zijne verpligtingen als zoodanig waar, en in zijne vrije uren bleven zijne gelief­koosde studial hem trekken; maar ook toen reeds legde hij de hand aan de bijeenbrenging van dien zeldzamen letterkun­digen schat, hetwelk steeds voortgezet die uitmuntende verzt­meling van handschriften en boeken te voorschijn bragt, die misschien door anderen in uitgebreidheid overtroffen, echter nimmer in belangrijkheid en volledigheid ge6ven.aard is. In 1811, toen ons land in het Fransche keizerrijk was ingelijfd, werd de betrekking van K o ni,n g opgeheven en werd hij commies-griffier bij de regtbank van eersten aanleg te Amsterdam. Dit ambt bragt hem slechts een vijfde der inkomsten op van het eerst door hem bekleedde, terwijl hem bovendien veel vermoeijender arbeid werd opgedragen. Het grievend leed daarover en nog huiselijk verdriet bovendien, kon alleen een man als K o n i n g verdragen, die steun zocht in een onwankelbaar vertrouwen op de Goddelijke Voorzienig­heid en troost vond in de beoefening der letteren. Gelukkig dat zijne omstandigheden eene betere toekomst te gemoet gingen. In 1817 werd hij namelijk verrast door de benoeming tot griffier van een der vredegeregten te Amsterdam. Daardoor werden zijne huiselijke zorgen wel niet geheel weggenomen, maar toch gelenigd. En nu ook was het tijdstip dam., dat Koni n g openlijk zon optreden alder de Nederlaudsche schrijvers. H&j trad die loopbaan met room in door de hand-having van Coster 's eer in het uitvinden der boekdruk­kunst tegenover de valsche aanmatigingen der Duitschers. De geschiedenis dier kunst, het handhaven van de eer en den roem des lands, dat was zijn geheele streven geweest; daarvoor had hij rusteloos verzameld en gearbeid. Het is waar ; in latere dagen is eerst het pleit ter eere, van Haarlem beslecht; maar voor die overwinning is door Koning den grond gelegd. Hij ging voort nu eenmaal zijne verdiensten bekend govorden waren met arbeiden. De voornaamste letterkundige maatschap. pijen in ons vaderland beijverden zich als om strijd om hem tot medelid te hebben. Hij werd weldra de vraagbaak van alien, die inlichting omtrent oudheid-, geschied- en letterkundige onderwerpen verlangden ; zoo ging de middag zijns leven in werkzaamheid voorbij, tot de avond met nieuwe zorgen naderde. Langdurige ziekten van zijne dierbaarste panden roofden zijne met overleg bespaarde penningen weg, en om in zijne verdere V behoeften te voorzien, moest K o n i n g, in 1828, een deel van zijnen boekenschat verkoopen. Zwaar viel hem deze taak, doch zij vermeerderde de achting, die men hem toedroeg. Hij zelf zou het verlies van hetgeen, waaraan hij zoo innig gehecht was, niet lang meer beleven. Hij had de laatste hand gelegd aan zijn leven van v an Sp e y k , doch daarmede was ook zijne gezondheid geknakt; de te groote inspanning had zijne beste levenskrachten aangetast, en na eenige maanden kwijnens overleed hij op den 2den April 1832 zoowel als mensch om zijn braaf karakter, als ook als geleerde door alien, die hem kenden, bemind en gederd. K on i n g is tweemaal gehawd geweest; het eerst met H e r ­mina Cat h arina van Ens t, met wie hij tien jaren door den huwelijksband vereenigd was, daarna met Sara van D o k k u m, die hem na een negen-en-twintigjarig echtver­bond overleefde. Bij deze zijne levensgezellinnen verwekte hij zeventien kinderen, van welke er dertien, op meerder of minder gevorderden leeftijd, door den dood aan het vaderhart ontrukt werden. De afbeelding van Koning ziet het licht. Zijn vriend, de geleerde S chel t e ma plaatste er het bijschrift onder : Met eerbied blijft het oog op 't beeld des eedlen staren, Die door zich gevormd, met waarheidsliefde en vlij t Aan Neerlands roem en refit zijn leven had gewijd, En door verdienste en deugd mogt duurzaam eerloof gaeren. Vrij toon geen opschrift ons zijn nedrig grafgesteent, Onscheidbaar blijft zijn naam met K o s t e r's roem vereend. Aan K o ning s ondersoekingen zijn wij de volgende ge­schriften verschuldig41: (Zonder manly Naamliist van eenige zeldzame Boeken en Manuscripten. No. 1-9. Amst. 1796-1819. 8°, Verhandeling over den oorsprong, de uitvinding, verbetering en volmaking der Boekdrukkunst. Met goud bekroond door de lLollandsche. Maatschappij van Wetensehappen te Haarlem in het 2de deel van hare Letter- en Oudhekekundige Verhan­delingen, (Haul. 1816. gr. 8°. met platen), uitgegeven. Eene Fransche vertaling, vier jaren later te Haarlem verschene.n, was niet geheel volledig en beantwoordde alzoo niet aan bet voor­gestelde doel. Bijdragen tot de geschiedenis der Boekdrukkunst. Haarl., 1818-1820. 8°. 2 stukken. (Met anderen) Verslag omtrent de ijzeren Kapel in de Oude kerk te Amsterdam; in de Verh. van het kon. Inst. 2de N. 2de deel (Amst. 1821). 4°. met platen en facsimiles. Vier brieven, gewisseld tussc.hen Mr. J. Scheltema en J. Koning over de laatste tegenspraak van het refit van Haarlem op de uitvinding der Boekdrukkunst, Haarl. 1823. 8°. De nederlaag van Frans van B re der o d e, of de laatste onderneming der Hoekschen; door eenen Hollandschen dichter uit het laatste gedeelte der XV e Eeuw bezongen, uitgegeven naar het oorspronkelijk handschrift, met aanteekeningen, in de Nieuwe Verhandelingen van de Maatschappiy der Ned. Letter­kunde te Leiden. D. I. St. 2. Dordr. 1825. 8°. Uitlegkundig Woordenboek op de Werken van Pieter Korneliszoon llooft, Amst, 1825-1838. 4°. 4 deelen. Hiervan zijn de letters 1 en Y door K o n in g bewerkt. Geschiedenis van het slot • te Muiden en H o o f t s leven op hetzelve, Amst. 1827. 8°. met platen. Geschiedkundige aanteekeningen betrekkelijk de liffstrafelyke regtsoefening te Amsterdam, voornamelijk in de XVIe eeuw, Amst. 1828. 8°. met pl. Historisch berigt wegens Jz. Beeldsn ij d e r en de door hem vervaardigde stukken ; in het 5de deel der Verh. van het Kon. Inst. 2de klasse (Amst. 1831) 4°. Leven van Jan Carel Josephus van Speyk, 's Hage en Amst. 1832. 8°. met platen en facsimiles. Belaalve deze werken zijn door K o n in g een aantal bijdragen in onderscheidene tijdschriften medegedeeld,'die bijeen verzameld eene belangrijke bijdrage zijn zouden voor onze letterkunde en geschiedenis. Met eene kleine mededeeling over K o n i n g's letterkundige nalatenschap willen wij dit artikel besluiten. Zoo als wij reeds zeiden, had hij in 1828 een deel zijner kostbare boekerij moeten verkoopen. De beredeneerde cata­logus werd door hem zelven vervaardigd en uitgegeven onder den titel van: Catalogue van eene aanzienlijke verkooping van Latijnsche, Nederduitsche en Fransche uitmuntend geconditioneerde boeken en Handschriften . . . Alles gedurende vele jaren met vlijt en naauwkeurigheid bijeenverzameld door een voornaam Lieffieb­ber der Nederlandsche geschiedenis en oudheden, enz, Amst. Sept. 1828. 8°. Dit was echter bet minst belangrijke zijner verzameling. Zijne groote collectie werd in 1833 te Amsterdam in het Huis met de Hoofden verkocht. Daarvan verscheen: Catalogus der Letterkundige Nalatenschap van unjkn J a c o-b u s Koning, Amst. 1833. 80. 1ste deel flandschnften; 2de deel Boekwerken enz. Eene slechts oppervlakkige inzage van dezen catalogue, zal voorzeker bij iedereen verwondering wekken en de vraag doen oprijzen, hoe het mogelijk is, dat een man, zonder een groot vermogen en zonder aanzienlijke betrekkingen, en dan nog bij zwaarwigtig ambtswerk en onder vele huiselijke ram-pen en zorgen, in staat is geweest, om zooveel bij 6en en tot orde te brengen, en daarbij zooveel tot inlichting te voegen. De verkooping bragt eene betrekkelijk aanzienlijke som op. Zijne boeken en handschriften, welke betrekking hebben op de geschiedenis der boekdrukkunst, zijn door do stad Haarlem aangekocht. Zie Atom. Konst- en Letterb. 1832. D. I. M. 242-244, 1833. D. I. bl. 155, 156, 252-256; Sc he 1 te ma, Geschiedk. Mengelto. D. I. St. II. bl. 180-258, D. V. St. II. bl. 26-31; Si egen b eek, in de Hand. der Jaarl. Verg. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1831. bl. 30-32; van K amp e n, Gesch. der Ned. Lett. en Wetensch. D. III. bl. 281; lets over Ja cob us Koning, in het Jaarb. voor den boekh. voor 1840, bl. 92-117; dank. op het Woordenb. van Nieu to en huis, in voce; M ulle Cat, van Portrett. KONING (GERRIT VAN EMT) oudste zoon van den voor. gaande, geboren te Amsterdam, den 13den September 1794, verliet reeds op jeugdigen leeftijd de vaderlijke woning, om zijn fortuin elders te zoeken. Pat hij toen deed en waar hij zich ophield, wordt niet vermeld. Zijn vader had hem gaarne te Amsterdam geplaatst gezien, doch alle .pogingen daartoe aangewend waren te vergeefs, zoodat ten laatste een aanbod tot plaatsing bij het ministerie van ju.stitie te 's Gravenhage zonder aarzeling werd aangenomen. Ofschoon hierdoor het per­soonlijk verkeer met zijn vader afbrak, ontvonkte eene gezette en vertrouwelijke briefwisseling de zucht naar 's vaders studien ook in het gemoed van den zoon, zoodat deze, alhoewel geene lettcrkundige opvoeding genoten hebbende, nogthans eene eer­voile plants onder onze letterkundigen verdient. Eerst na het overlijden zijns vaders in 1832 keerde hij in Amsterdam terug, om diens plants van griffier bij het kantongeregt in te nemen. Hij vervulde die betrekking tot aan zijnen dood, die den 'sten October 1853 plants had. Bij was gehuwd met S u s an n a Anna A g a t h a F o k k e welk huwelijk met twee zonen, en drie dochters gezegend werd. Ala letterkunClige deed van Enst K o ni n g zich kennen door : Bet Huis te Ilpendam en deszelfs voornaamste bezitters. rlit echte Bescheiden, Amst. 1836, 80. met 1 pl. Narigten wegens de inneming van den Briel door de Wa­tergeuzen, in het jaar 1572, als een vervolg op de Bijdrage van Mr. P. A. Br u g m a n s ter teregtwijzing van een en ander _Historieschrijver ens.; in den Alg. A'onst- en Letterb. D. IL bl. 182-187. Be vergoding van au t en berg in onze dagen; of tien vragen tot beunis dat J o h. Gutenberg niet de uitvinder der Boekdrukkunst was. Naar het hoogd. van M. L a n­genschwar z, "net eene voorrede en aanteekeningen van G. van Enst Koning, Gron. 1842. 8°. Er moet van hem bestaan eene geschiedkundige herinnering aan het vroeger bestaande raad- of stadshuis op den Dam en meer in het bijzonder aan den hevigen brand, welke dit ge­bouw in den nacht van den Eden op den 7den Julij 1652 verteerde. Een aantal letter- en geschiedkundige verhandelin­gen door van Enst Koning zamengesteld en, uit echte bronnen geput, meermalen voorgelezen bij de Amsterdamsche departementen der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, bleven ongedrukt. Ook als dichter zou, ware hij de man geweest, die het gezocht had, van Enst K o ni n g lof behaald hebben. to Er woonde in hem een waarlijk dichterlijke geest." Meestal spande hij zijne her voor bijzondere gelegenheden en het is waarschijn­lijk daaraan toe te schrijven, dat hij nimmer een dichtbundel heeft in het licht gegeven. Nu zijn zijne meeste stukjes of onge­drukt gebleven of verspreid, en :wel in den Nederlandschen Muzen-Almanak of andere jaarboekjes. In eerstgenoemd jaar­boekje komt van hem voor: Zorgen, 1830. Gemoedsvrede, 1831. Het sterfbed van Philippus, honing van Spanje, 1832. Het Thebansch Legioen, 1833. Verzuchting eens kluizenaars, 1834. Eene enkele proeve van zijn dicht-talent zag afzonderlijk het Hart, getiteld : Koning Willem ale erfprins van Oranje, in 1794 aan het Scheveningsche strand, in nzuzijk gebragt door J. C. M e r g-h a r t, Monnikend. 1834. Hulde aan de nagedachtenis van Jacob van Ca m p e n, Bouwheer van het raadhuis, thans koninkkk paleis te Amster­.dam, Avast. 1848. 8.. Van Enst Koning was lid van de Maatschappij der Ne­derlandsche letterkunde te Leiden en 's mans vriend, de archi­varis P. Scheltem a, bragt in de Levensberigten, door genoemde maatschappij van hare of gestorvene leden uitgegeven, hulde aan zijne verdiensten als letterkundige en als mensch. Zie Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. 11. bl. 51, 138, 243; Handel. van de Jaarl. Verg . van dezelfde Haat­-sehapPlis 1854 bl. 18-24; Brinkman, Naaml. van Boek. KONING (MARTnius) werd to Alblas den 26sten October 1662 geboren, waar zijn vader, H u b e r t u s K o n i n g, nader­hand te Delft in het gasthuis, toen predikant was. Zijne moeder heette A 11 e t t a Para dij s, van Dordrecht afkomstig. Na te Delft de Latijnsche scholen bezocht te hebben, vertrok K o n i n g naar de Iftrechtsche hoogeschool, waar hij in {le wijsbegeerte studeerde onder de hoogleeraren G e r a r d u s de V r i e s en Johannes Lai ts, in de Oostersche talen onder J o­hannes Leusden en in de godgeleerdheid onder Hermanus Witsius en Melchior Leydekker. Daarna naar deLeid­sche hoogeschool vertrokken, hoorde hij de godgeleerde lessen van Fredericus Spanheim en Stephanus le Moine, zich ondertusschen oefenende in de predi kkunst onder David Knibbe en Josias van de Kapelle. Na het voleindigen zijner academische loopbaan, kon het dan ook niet anders of hij moest, door zulke mannen onder­wezen, een hoogst loffelijk proponents-examen afleggen, hetwelk den 7den Mei 1686 plaats had. Niet eerder dan den 29sten Julij 1689 echter werd hij beroepen te Rumpt en Gellicom, welke standplaats hij in 1691 verwisselde met Nieuwpoort, waar hij den 5den Augustus bevestigd werd. Met lof en ijver be­diende hij die gemeente, toen hij een ongemak aan de tong kreeg en genoodzaakt was, na zijne laatste predikatie op den 8sten Junij 1732, zijne dieiist neder te leggen. Nog geen jaar daarna, in het begin van April 1733, bezweek hij. Hij was den 13den September 1689 gehuwd met M a:g d al e na B aka. keru s, dochter van Nikolaus Bakkeru s, predikant te Groet en Kamp, en van Magdalena de Jo n g. 14j verwekte bij haar 15 kinderen, waarvan er vijf bij zijn sterven nog in ]even waren. De of beelding van K o n i n g ziet het licht. David van Ho ogstraten maakte er het volgende bij­schrift op: Geleerdheit, die door vlijt heilzame vruchten teelt, En onbedwongen weidt in eenen beemt van boeken, En gaert de wijsheit op van alle letterldoeken Vertoont ons K oni ng, dus naar 't leven afgebeelt. De zinnebeelden, die zich in zijn work vertoonen, Gelijk zij volgens der Egyptenaren stiji Door kracht van vonden zich vertoonden aan den Nip, Bereiden palmen om zijn breinrijk hooft to kroonen. Vreemd voorwaar mag het genoemd worden, dat van een man als K o n in g, die zooveel verdiensten bezat, door niemand onzer letterkundige schrijvers, althans voor zoo ver ons bekend is, melding gemaakt werd. De Boekzaal der geleerde wereld, die rijke en toch nog door zoo weinigen gebruikte bron, stelde ons ook nu weder in staat hem te leeren kennen en zijn naam en werken der vergetelheid te ontrakken. Dit verdiende hij door het schrijven en uitgeven van : Uitlegginge over den eersten en tweeden Brief aan die van Corinthen, Dordr. 1704. 4°. Redevoering over Ps. LXXXII:- 6, 7, gedaan, wegens het verongelukken van Jo ha n Will e m Fr is o, (Dordrecht, 1711) 4°. Heylige Nengelstoffen, Amst. 1718. 8°. 3 deelen. Lexicon Hieroglyphicum sacro-prophanum of Woordboek van gewijde en ongewijde voor- en zinnebeelden, ontleendt van per­soonen, zaaken, woorden en spreekwijzen in het Oude en Nieuwe Testament voorkomende, enz. Dordr. en Amst. 1722. fol. 6 deelen. Zions Lusthof of geestelijke gezangen, Rott. 1732. 8°. Behalve deze gedrukte werken liet hij er nog een aantal in handschrift na, meest alien voor de drukpers gereed gemaakt, maar het blijkt niet dat daarvan ooit iets het licht heeft gezien. Zie Boekz. der gel. toereld, 1722. b. bl. 433, 1733. a. bl. 491, 607-611; van Abkoude, Naamr. van Ned. Boek. D. I. St.. I; Muller, Cat. van Portr. bl. 143, 398. SONING (PETRus) werd den laden December 1787 te Harderwijk geboren en was later een voornaam en kundig heel­meester te Utrecht en prosector der ontleedkunde aan de hooge­school aldaar. Hij overleed er den Isten September 1834, was lid van de plaatselijke en provincials Utrechtsche commis sie van geneeskundig toevoorzigt, van het Genootschap ter bevordering der Heelkunde te Amsterdam, van het Geneeskun­dig Genootschap te Hoorn en sedert 1822 lid van het Provin­ciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen. Van zijne hand verscheen : Verhandeling van een aanmerkelijk been- uitwas aan de onderkaak, met afb. ; in het 5de deel van de Verh. der eerste klasse van het Nederl. Instil. enz. (Amst. 1820. 4°.) Waarneming van eene langdurige krankzinnigheid, vergezeld met teekenen van zeer pynlijhe aandoeningen, aantnerkelyke vermageringen en oppervlakkige versterving aan de onderste ledematen, waarschijnlijk ten gevolge van eene aanmerkelijke hoeveelheid wormen, na den dood gevonden in de zelfstandigheid van de levers en derzelver galbuizen, zoowel als de darmen. In het 1ste deel van de Nieuwe Verh. van het Instituut. Amst. 1827. 4°. Zie Heringa, anno 1825, p. 20, Progratnnta van het Prov. Utr. gen. 1835. bl. 3; Ho ltro p, Bibl. Medico- chirurg. p. 181. 1CONING (SiaomoN). Zie KONINCK (SALomoN). KONING (Tn.) was een verdienstelijk kunstgraveur, van wien men vele fraaije boekprenten, door J. Buys en anderen geteekend, vindt, waarvan sommigen met het jaartal 1789 gemerkt zijn. De heer Kramm meldt dat hij ook groote por­tretten gegraveerd heeft, and er anderen dat van den hoogleeraar in de Oostersche talen te Amsterdam D. A. W al r a v en, ,als ook dat van prof. R o o r d a. Zie Immerzeel Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Kra mm, Lev . en Werk. der Kunstsch. KONING (WnLEM) was een redelijk goed plaatsnijder en tevens prentenverkooper te Amsterdam. Hij heeft volgens de heer Kr a m m een stel van zestien platen gegraveerd, voor stellende den bouw, het gebruik en de verwoesting der schepen waarin hij tot leering en nut volkomcn is geslaagd. Zie K ram m, Lev. en Werk. der Kunstsch. KONING (W. E.) was een kunstgraveur, die misschien, om­streeks 1600 leefde. Hij vervaardigde de door S. V ra n ex geteekende, thans zeldzame folio 7plaat voorstellende : Ruyter-gevecht tusschen den heer van Brdautó en Geraert Leckerbeetje. A. 1600. Zie Cat. van Boek. enz. van W. van Dam van Brakel,. bl. 49. KONING (A. DE) geboren te Veere, leefde in de eerste heift der zeventiende eeuw; hij gaf in rijm uit : Juichende Bazuin op de aangenaame overkomst en valedicee­ren naar de monarchale troon van zijne koninglijke majesteit van .Enyelant, enz, uit het Latijn overgebragt, Middelb. z. j. 4°. Heil en Zeegenwensch op het vertrek van den Hoog-Ed. Welgeb. Heer Willem de Nassauw, Heere van Odijk, extra­ordinair ambassadeur aan het kof van Vrankrijk, Middelb. z. j. 4°. Bellone aan band en de Waereld in vreugde over de aen­gename vrede tusschen haer hoogh. Mogend. de heeren Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden en de Christen vorsten van Europa, Middelb. z. j. 4°. Lie de La Rue, Geld% Zeel. (2de drak) bl. 247. KONING (ALEXANDER DE) werd te Amsterdam geboren ; hij was proponent toen hij predikant werd te Langerak be­zuiden de Lek den 24sten November 1805, vertrok van daar in 1808 naar Sliedrecht, in 1821 naar Meppel waar hij in de kracht van zijn leven op den 16den April 1827 overleden is, oud 43 jaren en 6 maanden. Hij was, volgens den heer G 1 a s i a s, een zeer ij verig man, die zich door algemeene we­tenschappelijke ontwikkeling, verlichte Evangelie-kennis en ver­draagzaamheid, gepaard aan eene eigenaardige oorspronkelijk­heid heeft bekend gemaakt. De Vaderlandsche Letteroefeningen vonden in hem een ijverigen en bekwamen medewerker en be­vatten onderscheidene stukken van zijne hand, die van zijne ken­nis getuigen. Hij schreef bovendien de volgende werken : Twee leerredenen over Joh. XIX vs. 24b en I Sam. XVII vs. 37, Dordr. 1814. 8°. Twee leerredenen op het vredefeest, Dordr. 1814. 8°. Berigt aangaande de beiegering en het outset van Gorinchern en het daarbij gebeurde in den omtrek, Dordr. 1814. 8°. llandleiding omtrent de leerredenen over de lijdensgeschie­denis des Heeren, Dordr. 1818. 8°.; 2de dr. Amst. 1832. 8°. Avondmaalsviering , Utr. 1818. 8°. Dagelijksche oefeningen des Christens in de lijdensgeschiedenis van zijnen Reiland, Dordr. 1819. 8°. 3 deelen; 2de druk Amst. 1330. 8°. 3 deelen, Aanwijzingen aangaande het gebruik van den bijbel, Dordr. 1820. 8°. Het huwelijk van den kroonprins der Nederlanden met de grootvorstinne van Rusland, Amst. 18 8°. Oefeningen ter bevordering van kennis der gezonde leer en van ware vroomheid, Breda, 1827. 8°. Jezus C hristus en Zijne Heiligen of galerij van voorbeelden uit het N. V., Breda, 1827, 8°,; Nieuwe uitg. ald. 1836. 8°. Zie Glasius, Godgel. Nederl., door ons hier gevolgd ; de Jong, Naaml. van Both.; Brinkman, Naaml. van Boek. KONING (CouNELis DE) Leendertszoon, werd te Bloe­mendaal op den 8sten October 1758 geboren. Hij woonde voor een groot deel van zijn levee te Haarlem en was, of­schoon geene geleerde opleiding ontvangen hebbende, een vurig beminnaar van de geschiedenis en oudheden zijns vader­lands en een ijveria beoefenaar der fraaije letteren. Daar­ * aan hebben wij de hier onderstaande werken door hem ge­schreven, te danken. Ook was hij een vurig beminnaar en gelukkig beoefenaar der dichtkunst, en ofschoon er geene afzonderlijke bundel door hem in het licht gegeven is, bestaan er in dichtmaat, zoo in verzamelingen als afzonderlijk gedrukt, onderscheidene voortbrengselen, die van zijne vurige liefde voor het vaderland, godsvrucht en zucht voor al wat goed en schoon is, getuigen. Van die zucht gaf hij ook blijken, door in alles gereedelijk deel te nemen wat zulks bevorderen kon. Hij was met name een groot voorstander van de Maatschap­pij : Tot Nut van 't Algemeen, welker Haarlemsch departement in hem zoo vele jaren. lang een werkzaam lid en medestichter vond van de eerste school, hier volgens het verbeterd lager onderwijs ingerigt. Bij de plegtige viering van het vierde eeuwfeest der boekdrukkunst, werd hij door de stedelijke rege­ring in de commissie daarvoor benoemd en kweet zich daarvan loffelijk. Ook van onderscheidene letterkundige vereenigingen in de stad zijner inwoning was hij, tot hoog geklommen ouderdom, een der belangrijkste leden ; met name van het geestige gezelschap ,Democriet, van de rederijkkamer de Wijn­gaardranken, onder de zinspreuk Liefde bovenal, en nog van een ander letterkundig gezelschap, door 'hem zelven ge­ sticht. Tot op hoogen leeftijd bewonderde men in hem een man, die al de vaardigheid en levendigheid der jeugd bezat, en door zijn aangenaam onderhoud niet weinig ter verhooging der gezellige vreugde toebragt, tot dat daaraan op den 18deu November 1840 de dood een einde maakte. Reeds in 1815 bragt de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en in 1819 het Provinciaal Utrechtsche Genootschap hulde aan zijne verdiensten, door hem het lidmaatschap aan te bieden. De volgende werken gaan van de K o ni n g in druk uit : Tafereel der stad Haarlem en dereelver geschiedenis van de vroegsts tijden af tot op den tegenwoordigen toe, Haarl. 1807-1808, 8°. 4 deelen met pl. De voorvaderligle levenswgze en gewoonten bier te lande tot aan 't einde der XVI eeuw, Haarl. 1810. 8°. Nederlandsche Geschiedenis (tot 1810), Leid. 1810. 8°. le (en eenigste) deel. Geschied- era Letterkundige Mengelingen, Haarl. 1814. 8°. CHierin komen verscheidene dichtstukken van de K o n i n g voor.) Beschryving der stad Haarlem voor Jongelieden, Haarl. 1809. 8°. In het Mengelwerk van den Recensent ook der Recensenten komen van hem de volgende stukken voor Over den vroegsten staat des Menschdoms, en den oorsprong en voortgang der kunsten; over de grootheid en den ondergang van Carthago. (1832). Lets over de verandering in de zeden en gewoonten des Ne­ derlandschen Yolks, van de vroegste tijden af, tot aan het einde der XVIe Eeuw. (1833). Korte schets van den staat des vaderlands van den inval der Franken en Saxen af tot op de bevordering van Dirk I. in den grafelijken rang; eene voorlezing. (1834). Van zijne dichterlijke voortbrengselen die afzonderlijk zijn uitgegeven, vinden wij vermeld: Aan Nederland, bij de afschudding van het Fransche Juk, Haul. 1813. 8°. De algemeene Wapening, Haarl. 1813. go. De Verjaaring der Omwenteling, Haarl. 1814. 8°. Feest bij 't 25 jarig bestaan van 't Departement Haar­lem der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Haarl. 1814. 8°. Bij het graf van den WelEerw. zeer geleerden Heer J. van der Roest, overleden to Haarlem 8 January 1814, Haarl. 1814. 8°. Aan den Luitenant J. C. J. van Speyk, Haarl. 1831. 8°. Zie Algem. Kona- en Letterb. 1840. D. II. bl. 340, 341; Siege n­beek in de Rand. der laarl. Algem. Verg. van de kaatsch. van Ned. Letterk. te Leid. 1841. bl. 18-21; Programma van het Prov. Vtr. Gen. 1141. bl. 4; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. IL bl. 8. 40, 228, 544, 586; Mu 11 e r, Cat. van boek. over Ned. geschied. en plaatsbesehrijv. bl. 48. KONING (FILIPs DE) was een hopman in staatsche dienst, die tijdens de belegering van Haarlem in 1573 door den pries met tweeduizend man ter ontzet werd, gezonden. Het gelukte den vijand deze magt op te ligten. K o ning werd het hoofd afgehouwen en de Spanjaarden wierpen het over de verschansingen met een bijschrift dat hij het was die het ontzet zoo ongelukkiglijk had aangevoerd. Zie W a genaar raderl. Hist. D. VI. bl. 417. KONING (PIETER DE) schreef : Sions lusthof, of lste en 2de deel der Christelyke gezangen, Rott. 1727. 8°. 2. st. Rott. 1746. 8°. litre 1761. 8°. deelen. Zie van A bkoud e, Naamreg. van Ned. Both. D. I. St. IV; A r­renberg, Naamreg. van Ned.4 Both.; Muller Cat. van Godgel. werk. Supplem. bi. 84, KONING (PHILIP DE), de Koningh of K o n i n c k, werd te Amsterdam in 1619 geboren en overleed er in 1689. Hij was een leerling van Rembrandt en heeft diens manier ver­dienstelijk nagevolgd in historidn, portretten en landschappen. Weinig levensbijzonderheden zijn van dezen kunstenaar te ver­melden, die wegens zijne uitstekende verdiensten bij de vreemden zeer hoog staat aangeteekend. De volgende stukken worden van hem vermeld : In het museum Boymans te Rotterdam. Een vergezigt aan den Rijn; de zon verlicht eenen landheu­vel; verder eene rivier en hoogten die rich aan den horizont verliezen. Een uitgestrekt landschap van eene hoogte te zien; de derde grond is piquant door de zon verlicht. Een bejaard man met den arm op eene tafel leunende. Eene oude vrouw met eene witte muts op het hoofd. Op 's Rijks Museum te Amsterdam : De ingang van een Bosch. waarvan de stoffaadje door d e K o n i n g zelve niet, zoo als I mme rz e e 1 zegt, maar door Dirk van Bergen geschilderd is. Op verscbillende verkoopingen kwamen van hem nog voor : De Zaligmaker zeggende : geeft den Keizer wat des Keizers is. Een landschap met een rivier doorsneden. De afbeelding van een ouden man met een baard. De Ko ni n g heeft volgens den heer K r am m, Jo ost van V ond el tweemaal geschilderd; eens op zijn 62ste jaar, waar V o n d e 1 een zesregelig vers opgemaakt heeft, en andermaal in 1662, zijnde deze toen 75 jaren oud, en dat zeer fraai door J. P. Lange gegraveerd, in 1848, door de Maatschap­pij van Beeldende Kunsten werd uitgegeven, en waaronder insgelijks een vers van V o n d e l geplaatst is. Zie Immerzeel, Lev. en *Perk. der Kunstsch. cat. vas Schild. enz, in het Museum Boymans te Rotterdam, bl. 22; Dubourc q, Besehr#v. der :child . op 's Rijks Museum te Amsterdam, bl. 79. x m, Lev. en Werk . der Kunstsch. op Peter eu Philip de Koning h. De afbeelding van de K o n i n g komt voor in H o u b r a-k e n 's werk pl. B. N. 3. KONING (SERVAAS DE) of d e K o n i n c k, die omstreeks 1720 te Amsterdam overleed, schreef : Vrijadje van Cloris en Roosje, in muzijk, 1683. 8% De Hollandsche Schouwburg en Pluggedansen, nevens Sang- Arien, Amst. 11 deelen. Zie Catal. der Tooneelsp. van van der Mar k bl. 71; VT its en G e y s b eek, Woordenb. van Ned. Dicht.; de Navorseh., D. III. bi. 229. KONING (WILLEM DE) werd. te Leiden geboren in 1733, hij werd daar ook proponent in 1758 en predikant te Nich. tevegt den 26sten October 1758, vertrok van daar naar Over­schic in 1762 en naar Deventer in 1763 van waar hij in 1 764 naar 's Gravenhage vertrok en den 14den October 1809 overleed. Hij liet na eene weduwe, Maria 0 oms, eene kleindochter C o r n e li a Maria de K o n i n g genaamd. Zijne of beelding ziet het licht. Hij gaf uit bij gelegenheid der nieuwe Psalmberijming : De Gemeente des Heeren opgewekt or Gode betamelyk Psalm te zingen; of Leerrede over Ps. 47: 7, 8, 'sGravenh. 1714. 8°. Zie Brans, Kerk. Req. van Zuid-Holl. bi. 45, 145; van Ip ere n, Hist. van het Psalmgezang, D. II. bl. 433; Cat. van de Bibl. der lifaatsch. van Ned, Letlerk. te Leid. D. I, M. 166; Muller, Cat. van Portr. en de Boekzaal opgenoemde jaren. KONINGH CLEENDERT DE) werd te Dordrecht den 12den April 1777 geboren. Hij ontving achtereenvolgen.s onderwijs in de teeken- en schilderkunst van A. V e r meulen en M. V er­s t e e g, bij welke hij snelle vorderingen maakte , Reeds vroeg legde hij zich toe op het teekenen en schilderen van stille en woelende waters met schepen, waaruit zijn zich snel ont• wikkelend talent duidelijk was op te maken. Vermeenende als kunstenaar zijn bestaan te kunnen vinden, stak hij naar Engeland over en bleef daar, totdat de staatkundige toestand van Europa hem, als niet genaturaliseerd Engelschman, nood­zaakte naar Nederland terug te keeren. Na een kort verblijf aldaar, vertrok hij naar Parijs en oefende zich daar eenigen tijd op het Museum, onder opzigt van den beroemden histo­rieschilder D a v i d. Door Duitschland naar het vaderland terugkomende, vervaardigde hij onder weg een groot aantal teekeningen en schetsen, welke hem, daar hij het zeeschilderen ale hoofdvak vaarwel had gezegd, bouwstoffen opleverden voor de zamenstelling van landschappen met vee en andere stoffaadje en waarvan men op onderscheidene tentoonstellingen verdien­stelijke proeven heeft mogen beschouwen. 21 De Koningh vertoefde echter niet lang te Dordrecht, maar vertrok, na zijn huwelijk, met zijne echtgenoote weder naar Engeland. Na de herstelling van ons vaderland, kviani hij weder herwaarts, hield vervolgens zijn verblij f te Dordrecht, alwaar hij vele teekeningen en schilderijen vervaardigde, waarin hij proeven zijner bekwaamheid aan den dag legde. De Koningh overleed te Dordrecht den 3den Junij 1849. Hij was lid der koninklijke .Akademie van Beeldende kunsten te Amsterdam. Een zijner zonen volgt. Een ander, L e o-nard genaamd, is een verdienstelijk portretschilder en teeke­naar op steen, terwijl zijne dochter schoone proeven geleverd heeft in het schilderen van bloemen en het vervaardigen van teekeningen in kleuren. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. I). III. bl, 210-212, dant. bl. 219, 220; m.e r zee 1, Lev. en Werk. der Kunstsch.; K r a m m, Lev. en 'Perk.. der Kunstsch. KONINGH (JOHN DE), oudste zoon van den voorgaande, werd te Londen den 17den October 1808 geboren. Van zijn vader ontving hij het onclerwijs in de beginselen der teekenkunst en kompositie, waarna hij zich eenigen tijd to Dordrecht bij Nicolaas V r e d e v el d met het - in bout snijden van orna­menten, en zich vervolgens van 1828 tot 1830 aan de Ko­ninklijke Academie te Antwerpen, met het boetseren bezig hield. Door reislust aangedreven, bezocht hij Londen, Brus­sel, Parijs, Lyon en nagenoeg geheel Zwitserland, overal ijverig studerende, en de middelen tot voortzetting daarvan, in zijne kunst vindende. Te Parijs vervaardigde hij een Magdalena­beeld in bout; te Lyon drie beelden, St. Jan, St. Michiel en ehristus voorstellende. Na eenc of wezigheid van omtrent tien jaren keerde hij mar Nederland terug en vervaardigde er eenige werken van minder aanbelang, zoo als de kapiteelen en bouten rosetten van het plafond der Willemspoort te Am­sterdam. In 1841 viel hem de eer der overwinning te beurt van den grooten prijs der beeldhouwkunst, door de koninklijke , Academie to Amsterdam uitgesehreven, voor zijne voorstelling van Prometheus, met het geroofde vuur ter aarde dalende. waardoor hij zich niet alleen het genot eener vierjarige bui­tenlandsche reize verzekerde, maar ook het lidmaatschap der academie hem ten deel viel. Op het einde zijner kunstreize zich te Genua bevindende, overleed hij er den 30sten Junij 1845, tot groote scliade der kunst, die van zijne groote ta­ lenten nog veel kon verwachten. Lie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. KONINGSMARCK (CONRAD CHRISTOPHEL graaf voN), zoon van J oh a nn es Christophel, graaf van Westhrwijk, veld­maarschalk en gouverneur van Bremen, en van Barbara Maria Agatha van Lenten. Hij kwam na vroeger zich in de Zweedsche krijgsdienst onderscheiden te hebben, in het jaar 1672 met Duitsche regi­menten infanterie in dienst van Prins Willem III en had in het kwartier Bodegraven, bij afwezigheid van den vorst, het bevel over de troepen, toen Luxemburg den 28sten Decem­ber 1672, den bekenden togt uit -Utrecht tegen Swammerdam en Bodegraven deed, met het voornemen op Leiden en verder tot 's Gravenhage door te dringen. De slechte maatregelen door von K o n i n g s m a r c k, toen genomen, zijn besluit om met het leger terug te trekken op Leiden, hoewel hij stelligen last had op zijnen post te blijven, zijn oorzaak geweest, dat de Franschen niet zijn afgesneden geworden en de door hen gepleegde gruwelen niet zijn ge­wroken kunnen worden. Als bevelhebber is von K o n i n g s m a r c k in onze dagen, nadat alle bijzonderheden daaromtrent zijn in het licht gesteld, teregt zeer streng veroordeeld geworden. Het blijkt echter dat hij bij prins W illem III, die welligt teen met de ware toedragt der zaak niet bekend is geweest, in groot aanzien stood ; want toen eenigen tijd later von K on ingsmarck te dier zake, te Maaslandsluis eenige kwade bejegeningen on­dervinden moest, nam de prins dit zoo kwalijk, dat hij de schuldigen wilde gevat en gestraft zien. Na de innemin„0. van Naarden werd v on K o n i n g s mar c k tot gouverneur der vesting aangesteld. Hij was vervolgens tegenwoordio. bij de belegering van Bonn in 1673, waar hij den 1Iden October bij het veroveren van een der buitenwerken sneuvelde, ten gevolge van een kanonskogel, die hem bet been verbrijzelde, toen hij zich in de loopgraven beyond. Hij was gehuwd met Maria Christina Wrangel.• Zie Hoogstraten, Woordenboek op Koningsmarck; Wa­g e n a a r, Vaderl. Hist. D. XIV. bl. 229-234, 279; van S ype­steijn en de Bordes, de Perdedig. van Nederl. in 1672 en 1673, IL II. bl. 157 en volgg., 175 en volgg. KONINCK (JecoBus DE). Zie REG WS (JA.coBus). KONRADUS, 22e bisschop van Utrecht. Zie KOENRAAD. KONSg (KAREL) of K o n z é, was een penninggraveur te Amsterdam, die in de tweede helft der achttiende eeuw bloeide en de leermeester is geweest van den stempelsnijder H e n d r i k Lagema n. Zijne stakken behooren tot de middelmatige. Men kent van zijne hand onder anderen den penning op de vier gebroeders J o ri ssen, die in 1767 te zamen 332 jaren telden, verder de medallic op de stichting van het Luthersche wees-, oude mannen- en vrouwenhuis te Amsterdam en weer anderen.. 21* Zie Kr a m m, Lev. en Werk, der kanatsch. KONS1 (G.) waarschijnlijk een zoon van den voorgaande en mede graveur, blijkens een klein portret, in ovaal, van den Franschen staatsminister Necker door hem gesneden. Ook vermeldt de heer K r a m m eene andere prent door K o n s 4 in mezzo-tint, naar Jan Stec n, door hem vervaardigd. Zie Kr anim, Leven en Werk. der Kunstsch. KONST (JAN). Zie BILDT (JAN VAN DER). KONIJNENBERG (JAcoBus), boekhandelaar en uitgever te Amsterdam, wordt gehouden voor den schrtjver van: France, Engelse, Keulse, Munsterse en Nederlandse Oorloge, vervattende de geschiedenissen in de jaren 1671 en 1672 en eyncligende met Aug. 1673 enz, 2e druk verm. en verbet. Amst. 1673. 12°. met pl. Zie Cat. van de Bill. der Mahe& van Ned. Letlerk. le Leid. D.. H. bl. 71. KONIJNENBURG (JAN) zag den 8sten December 1757 te Leiden het levenslicht. Reeds in 1773 werd hij als student bij de Remonstrantsche broederschap aangenomen en in 1778 tot proponent bevorderd. In 1780 tegelijk door de gemeenten te Woerden en Hazerswoude beroepen, koos hij de laatste, Twee jaren later ontving hij cene roeping naar Leiden, en naauwelijks had hij hier gedurende vier jaren het leeraarsambt bekleed of hij vertrok naar Utrecht. Reeds den 3lsten Octo­ber 1790 predikte hij zijn afscheid van deze gemeente, want op den 3den Augustus was hij tot opvolger van vander Mee rsc h benoemd, terwijl hij den 23sten November deszelfden jaars het hoogleeraarambt in de godgeleerdheid aanvaardde met eene : Laudatio Simonis Episcopal. Na deze bediening gedurende vele moeijelijke en kommervolle jaren te hebben waargenomen, en in welke hij ook eenmaal zitting nam onder de repre­sentanten der tweede Nationale vergadering van 1797, werd hij in 1827 eervol emeritus verklaard. Niet land; moot hij zijne wel verdiende rust genieten, daar hij reeds den 8sten Januarij 1831 overleed. Zijne afbeelding ziet het licht. K o nij n e n b ur g was een man van veelzijdige kennis, die een helderen blik aan een scherpzinning oordeel paarde. Dat zijne wetenschappelijke verdiensten niet werden miskend kan hiei'uit blijken dat het Zeeuwsch Genootschap hem in 1806 en de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haar­lem hem in 1815 tot haar medelid benoemden. Teyler 's Genootschap bekroonde in 1794 zijne geleerde verhandeling over de Messiaansc/ie voorspellingen met goud; terwijl de zoo even gemelde Hollandsche Maatschappij in 1814 aan zijn antwoord op de prijsvraag : over de nuttigheid der vertalingen van de geschriften der oude Grieken en 1?omesnen den zilv6­ren en een jaar later aan zijne Verhandeling over de voor­teekenen van aanstaande gesteldheid van saizoenen of van verandering van het weder te vinden in de vlugt der vogelen, geschreeuw of geluid van dieren enz. den gouden eerepenning waardig keurde. Van K onij nen burg's onvermoeide werkzaamheid getuige de lijst zijner geschriften : Laudatio S. Episcopii. Amst. 1791. In dat zelfde jaar verscheen ook de Lofrede op S. Episcopius, door P. W e i 1 a n d bezorgd en door K o n ij n en burg nog met eenige aanteek e ­ ningen vermeerderd. Onderzoek van den aard der voorspellingen wegens de A les­ sias in de schriften des ouden verbonds, Haarlem 1794. 80. Niet in de werken des genootsehaps opgenomen. Het werk werd later in bet Hoogduitsch vertaald. Lessen over het Leeraars•arnbt in de christekke kerk, Utrecht 1805. 8°. Lofrede op E. Wolf geb. Bekker en Agatha Deken, Amst. 1805. 8°. De kunstverdiensten van Anelika Kauginann en Raphael, ge­ schetst in twee redevoeringen, met al' beeldingen, 's Hage 1810. 80 . Nationaal gedenkboek der /iernieuwde Nederlandsche Unie, van der; jare 1813. Met pl. en portr. 's Gravenh. 1816. 8°. Naciere bijvoegselen verbeteringen tot het Nationaal gedenk­ boek, 's Hage 1817. 80. Letter- natuur en zedekundige mengelingen, Amst. 1818. 8°. Konstantijn de Groote Treurspel, Amst. 1818. bl. 8°. Tafereelen van de staatsorntventeling in Frankrijk, Amst. 1794-1807. 8°. 26 deelen; 2de druk Zalt Bommel 1824-­ 1827. 8°. 28 deelen. Overzetting van de H. Schriften des N. Verbonds, Amst. 1825. 8°. Brief betreyende de recensien dier overzetting, Amst. 1826. 8°. Bovendien ondernam Konijnenburg in 1788 de uitgave van een maandschrift onder den titel Bijdragen tot het men­schelijk geluk, waarvan 6 deelen het licht zagen. Ook schijnt hij nog verschillende werken van smack uit het Fransch, Hoogduitsch, Engelsch en Italiaansch in het Nederduitsch te hebben overgebragt. 'Lie Algem. Konst- en Letterb. 1831. 1). I.b1.18-20;vanLennep Ell. iirnst. AM. memor. p 292; yam der 1-loeven, Gedenksehrip van het Seminarium der Remonstrant. bl. 200-202. Ypeij, Geschied. der Christ. kerk in do I8de eeuw,I). IX. bl. 230 en volgg; Tidema n, de Remonstrant:one Broederschap, bl. 20, 88, 188, 258, 374; Mull e r, Cat. van Portrett. KOOGEN (LEENDERT VAN DER) werd in 1610 te Haarlem geboren, en door zijne ouders, die gegoede lieden waren, naar Antwerpen gezonden om zich onder de leiding van den vermaarden Jordaans in de schilderkunst te oefenen. Of­schoon slechts nit liefhebberij de schilderkunst beoefenende, maakte hij echter goede vorderingen en wedijverde met C o r­nelis Beg a, zijn tijd- en stadgenoot, op de treffelijkste wijze in de loopbaan der kunst. Zijne kunst-voortbrengsels zijn, daar hij zich slechts uit vermaak op de kunst toelegde, hoogst zeldzaam. Zijn smaak viel ook op het etsen, en hij heeft eenige plaatjes past, vlug en luobtig behandeld, meer in den stip van Salvator Rosa, dan in die van Anni b al e Caracc i. Van zijn etswerk wordt door den Heer K ramm vermeld: Christus met de doornenkroon op een steen zittende. St. B a v o draagt een valk op zijne hand. Een del van vier prentjes, zijnde soldaten. Ben idem, voorstellende Apollo en de Muzen, den Reuzen­ strijd, eene Offerande bij eene Graftombe en een Banierdrager met soldaten. Een idem, voorstellende een Vrouwenhoofd, een Ecce homo, 8 t. S e b a s tiaa n en twee mannen, spelende op een trik trakbord. Van der Koo g en overleed in 1681. Hij werd in de wandeling Leendert-oom genoemd, waarom wordt niet gemeld. Zie Ko n in g, Tafereel der Stad Haarlem, D. IV. bl. 163; Im­merze el, Lea. en Werk. der Kunstsch. o. h. w ; Kramm, Lev. en 'Perk. der Kunstsch. o. h. w. KOOGH (ADRIA/MS VAN DER) werd den 14den Februarij 1796 te Middelharnis in het eiland van Flakke, uit ouders van den gegoeden burgerstand geboren. Reeds als kind tee­kende, maalde, bijtelde en sneed hij alles na, doch eerst als zestienjarige knaap mogt hij zichte Dordrecht, onder op­zigt van zijnen neef den kunstschilder Pieter Hofma n, op de bouw-, teeken- en schilderkunst toeleggen, terwijl hij hem des zomers behulpzaam was in het huis- en sieraad­schilderen. Na vijf jaren diens onderwijs genoten te hebben, nam hij het bestuur van de schilderwinkel van wijlen J a­cobus en van wijlen diens zoon Hendrik van Strij op zich; doch ging onverdroten voort zijne snipperuren aan de kunst te wijden en des winters avonds, de zittingen van het kunstgenootschap Pictura, waarbij hij vroeger den eersten prijs voor het teekenen naar het gekleed model had behaald, bij to wonen. Van derKoogh legde zich vooral op het landschap toe, en was daarin zoo gelukkig, dat men algemeen zijn werk be­geerde. Hij had dan ook eene zeldzame gemakkelijkheid van behandeling en eene buitengewone vastheid en juistheid van afbeelding der natuur. Vooral oordeelde men zijn geboomte verwonderlijk keurig, fraai en natuurlijk; hij portretteerde de natuur. Ook wilt hij het geheim om met zwartkrijt de natuur op het papier na te bootsen. Zijne studien op het papier zijn fraai en in den klassieken toon. Men beschouwe slechts zijne landelijke tafereelen nit den omtrek van Dordrecht, b. v. Krabbenhof, Smitshoek, Develstein enz. en zijne Boomstudien, Dordr. 1826, in piano, die door eene bekwame hand zijn ge­lithographeerd. Hij long in 1818 naar den prijs bij de Maatschappij Felix Meritis to Amsterdam met een schilderij, een boomrijk landschap voorstellende. Daar de uitspraak der beoordeelaars verschilde, ging men tot eene tweede stemming over, waarbij zijn mededinger de gouden medaille ten deel viel. Alles galmde echter van den lof des Dordrechtschen kunstenaars; de officiele en andere bladen getuigden van zijne verdiensten en roem. De schilderij werd ten toongesteld, en dadelijk aangekocht door den kunstkenner de Haa s, die daarenboven van der K o o g h den voorslag deed, voor zijne rekening Italie te bereizen, slechts tot dankbaarheid eenige schilderijen begeerende. Ook de stukken die hij to Gent en Leuven en Amsterdam exponeerde, droegen algemeenen lof weg. Op de Tentoonstelling to Amsterdam in 1826 zag men van hem een boomrijk landschap met runderen, op die van 1826 een hollandsch lanclschap met boerenwoning, op die van 1828 een Geldersch landschap met watermolen. Op de tentoonstelling te Dordrecht, bij gelegenheid der Feestviering van het vijftigjarig bestaan van het Genootschap Pictura, een boom?* landschap op den middag, met figuren gestoffeerd. Bij den heer A. V o s to Dordrecht hangt van hem een landschap, verbeeldende het heer­lijke dorpje Beek wanneer men van Nijmegen door Ubber­gen naar dat Geldersch lustoord wandelt. Over dit stuk ligt een poetische glued, eene dichterlijke verspreiding van licht en schaduw, welker dartelheid tusschen het geboomte en op den achtergrond afgewisseld wordt, of Bever ineensmelt met eene aangename weemoedigheid. Zijne morgen- en avond. stonden zijn pazy, zijn hymnen, lofzangen en gebed." In de woonkamer van Tollens to Rijswijk hingen drie landschappen Hoog- en Laag Ellen voorstellende, zeer uitvoerig en fraai behandeld, van onzen v a n, der K o o g b, wiens album een gedicht van onzen volksdichter bezat. Van der K o o g h beoefende ook de theorie van zijn vak, vooral uit Fransche schrijvers. Ook was hij geen vreemdeling in de bouw- en ontleedkunde, de muziek enz.. Twee jaren voor zijn dood werd hij krankzinnig en overleed den 19den September 1831, een gade en vier kinderen nalatende. Zijn. portret in steendruk vindt men voor de Hulde aan de nage­dachtenis van A dr. v an der K o o g h van Mr. P. S. Sc hull in zijne en van der Ho o p's Bijdragen tot Boeken­en D. I. St. I. Mengelw. bl. 17 volgg. Zijne zinspreuk was : Der icunsten doel, is schoone eenzoudig­ keid Zie van Etinden en van der WiIligen, D. III. bl. 305 en Aanh. bl. 40; Immerzeel, Lev. en perk. der Kunstsch. o, h. w. K ram rn, Lev. en perk. der Kunstsch. o. h. w.; A. Kist en B. F. T ij d em a n, Feestviering van het vijfligjarig bestaan van het Genoot­schap Pictura te Dordr. bI. 73; G. I). Sehatel, Tollens en zijn tijd bl. 5; Catal. der Bibliotheek van II. Tollens bl. 91. KOOI (WILLEM BARTEL VAN DER) werd den 13den Mei. 1768 te Augustinusga, een dorp in Friesland tusschen Leeu­warden en Groningen, geboren. Hij gaf reeds vroeg blijken van bijzondere geschiktheid tot de schilderkunst, daar hij, zonder eenig onderrigt, nit zich zelven reeds onderscheidene voorwerpen nabootste, eer hij nag de schrijfpen kon voeren. Dit gaf zijne ouders aanleiding hem teekenen te leeren. Op twaalfjarigen leeftijd werd van der K o o i ale leerling besteld bij Frans S w a r t, belaangselschilder te Leeuwarden. Na aldaar een jaar doorgebragt to hebben, werd hij door den - grietman Ubbo van B ur m a n is aanbevolen aan den kunst­liefhebber Johannes V e r r i e r, salliciteur te Leeuwarden, die minzaam en hupsch van card zijnde, gaarne jonge lieden onderwees en hen met zijnen raad bijstond, Van d er Kooi had het geluk onder deze geteld te worden. Hij verliet toen zijn behangsel schilders winkel en legde zich gedurende drie jaren alleen op het teekenen, onder leiding en opzigt van den hcer Verrie r, toe, die hem inzonderheid naar pleisterbeelden deed teekenen. Hij beoefende daarbij het werk van onzen beroemden de L a i r e s s e ; was niet on­ervaren in de meet- en gezigtkunde en bevatte met weinig moeite de regels der doorzigtkunde, welke naderhand zijne gcliefkoosde studie werd , Nadat hij na verloop van drie jaren tot het schilderen met olijverw was overgegaan, en ook nog eenigen tijd het onder­wijs van den landschapschilder H. N. B e e k k e r k genoten had, vertrok hij ter voortzetting zijner studien naar Dus­seldorp. Van daar teruggekeerd, werd hij in 1796 van zijne geliefkoosde bezigheid afgetrokken, door dien men hem tot secretaris van het district, waarin hij woonde, aanstelde, welken post hij, hoe ongaarne ook, op dringend aanhouden, inzon­derheid van zijnen vader, die deze betrekking gedurende veertig jaren als gezworen klerk waarnam, verpligt was aan te nemen. Eene hetere hem passende werkkring werd hem in het zelfile jaar opgedragen en wel den post van praelector in de teekenkunde bij de Franeker hoogeschool, nadat hij dien van teekenmeester bij dezelfde inrigting geweigerd had. Hij be­dankte toen voor bet, ofschoon voordeeliger secretaris-ambt, en geraakte in 1811 bij de opheffing der hoogeschool buiten betrekking. Van der Kooi had inmiddels als pOrtretschilder z66 groote vorderingen gemaakt, dat hem in 1808, bij gelegenheid van de tentoonstelling te Amsterdam, den uitgeloofden prijs van f 2000 werd toegewezen voor zijne schilderij, verbeeldende eene Dame aan welke door eenen bediende een brief wordt overhandigd. Sedert zijn verscheidene portretten en schilder­stukken met levensgroote beelden door hem geschilderd, van welke de laatste op de tentoonstellingen met genoegen be­schouwd en door voorname kunstkenners aangekocht werden. Zijn kolorict en penseels-behandeling waren zoo krachtig, dat men zijne voortbrengselen uit vele terstond onderscheidde en zijne manier in de stukken zijner leerlingen niet zal miskennen. In 1818 schilderde hij te 's Gravenhage de levensgroote por­tretten van den koning en de koningin. Op het stadhuis te Franeker bevindt zich cen zijner fraaiste stukken, den beroem­den Eysinga, in deszelfs planetarium voorstellende, alsmede een portret van koning Willem I. Van der K o oi overleed te Leeuwarden den 15dea Julij 1836. Hij was correspondent van de 4e klasse van he ko­ninklijk Instituut, lid van de Academien van Beeldende kunsten te Amsterdam, te Antwerpen en te Gent, en van de Schilder­kundige Genootsckappen te Groningen en te Rotterdam. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij was in 1805 crehuwd met J etsk e 11 ayes, uit welk huwelijk een zoon,''Mr. H ajo v an der K o oi, lid der Gedeputeerde Staten van Friesland, nog in leven is. Zie van Eijnden en van der Willigen, Geschied. der vad. Schilderk. D. HI. bl. 137-143 met portret, Aanhangs. bl. 55; Jig. Konst- en Letterb. 1836. D. IL bl. 65, 66; Im merze el, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch.; M a 1­1 e r, Cat. van Portrett. KOOL (JAN) was papierfabrikant te Zaandijk, waar hij in den ouderdom van 75 jaren den 26sten Maart 1816 overleed. Hij heeft, in zijn werkzaam leven, niet alleen bijzonder uitgemunt als vervaardiger van vele uitstekende soorten van het beroemd Hollandsch schrijf- en postpapier, maar hij bragt het ook als ma­ker van het zoogenaamde papier velin, tot zulk eene volmaakt­heid, dat er tusschen zijn fabriekaat en het beste Engelsche Been onderscheid was te ontdekken. In 1795 werd hij door den Oeconomischen tak van de Hollandsche Maatschappij der etenschappen te Haarlem met een zilveren medaille en tien ducaten bekroond voor het vervaardigen van papier tot het drukken van koperen platen, terwijl in 1796 dezelfde maat­schappij hem voor de inzending van een monster nagemaakt Engelsch teekenpapier, met een zilveren medaille en zes du­eaten beschonk. Zie Nieuwe filg. Konst- en Letterb. 1795 (D. III) bl. 207, 1796, D. VI. bl. 20; Algem. Konst- en Letterb. 1816. D. I. bl. 209, 210. KOOL (rims) schreef : Kees de windbuyl, of de vernietigde History, lcluchtspel, Amst. z. j. 4°. Zie Cat. van de Bibl. der Madsen. der Ned. Letterk. ie Leid. D. I. b. bl. 126. KOOL (AGGE ROSKAM), koopman in de Beverwijk, van wien ons geene levensberigten bekend zijn, was een zeer ver­ dienstelijk man, die door zijne bemoeijingen tot welzijn zijner medeburgers meer verdiende geeerd te worden, dan zulks tot heden het geval was. In 1755 vinden wij hem met C. No zeman, Remonstrantsch predikant te Haarlem, en J. T a k, geneesheer te Leiden, eene krachtige poging aanwenden, om door inenting het verdwijnen der rundpest to beproeven. Hij maakte zich verder beroemd door het uitvinden van een werktuig, zijnde een raam en vlot, om den in gevaar van schipbreuk verkeerenden zeeman daardoor, indien moge­ lijk, te bewaren. Bij den twist over het golvenstillend vermogen der olie, de teer of de traan, schaarde hij zich aan de zijde van de voorstanders dergenen die dat vermogen, op goede gronden en na genomene proeven aannamen en prees hij het aan boord hebben van traan, olie en teer ten sterkste aan in een voor hem uitgegeven geschrift, getiteld : Beschrijving en Onderrichtingen, behoorende tot de Nieuwe Platte Paskaart der Hollandsche stranden, tusschen de Maaze en Texel, Amst. 1773. bat K o ol ook de Vaderlandsche letterkunde beoefende blijkt nit grootendeel door hem vervaardigd Woordenboek tot de Noord-Hollandsche Dialekt, op de Bibl. der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde to Leyden in handschrift aan­wezig. Zie Stuart, Vaderl. list. D. I. W. 186; Conot d' Escurij, Holt. Roem in Kunst. en Wetensch. D. VI. st. I. bl. 324. Cat. der Bibl. van de Maatsch. yen Ned. Letterk.te Leiden D. I. bl. 65. KOOL (GEORGE GERARD) geboren in het jaar 1818 of in den aanvang van 1819, in Oost-Indien, studeerde in de regten te Leiden tot Julij 1846, toen hij meester in de regten werd. Hij keerde van daar weder naar zijn geboorteland terug, aan zijne vrienden in Nederland, bij zijn vertrek een bundel zeer bevallige Gedichten nalatende (Amsterdam, J. Tjasink 1845), die, als buiten den handel zijnde, te weinig verspreid en zijne verdienste to schaars gekend is geworden. Hij overfeed echter na weinige jaren to Batavia, den 4den Maart 1851, als Grif­fier bij de regtbank van ommegang, le afdeeling to Batavia, toen reeds geroemd in 32jarigen leeftijd als een ijverig voor­stander van algemeene ontwikkeling des geestes. KOOL (LA.usENs VAN) was een bekwaam glasschilder, die de portretten van de hoogheemraden van Delftland, ten voeten uit geharnarst, op een glas in hunne kapel schilderde, Hij leefde omstreeks 1530. Imm erzeol, Lev. en Werk. van Kunsisch. KOOLAART (ELISABETH) , geboren Hoofman, dochter van J o o s t Ho ofman, een aanzienlijk koopman te Haarlem, en van Sara van Amerongen, werd aldaar den 2lsten Februarij 1664 geboren. Zij was de oudste van vier kinderen, twee dochters en twee zonen, van welke laatste, de jongste, Corneli s, zich ook als dichter heeft bekend gemaakt. Reeds toen zij zes jaren oud was, maakte zij rijmpjes. Met de ja­ren groeide met hare clichtlust, tegelijk hare begeerte om zich met de werken der uitmuntendste dichters bekend te maken aan, en niet tevreden met de werken van Vondel, Hoof t, An.tonides, Huygens, Cats, Decker en andere uit­stekende dichters te lezen en to herlezen, verlangde zij ook, door de kennis van geleerde talen zich den toegang te openen tot de eenige onvervalschte bronnen van het schoone en ver­hevene, waaruit deze Nederlandsche dichters hunnen geest gelaafd en gevoed en een groot deel hunner gadelooze schoon. heden geput hadden. Hare ouders willigden dit verlangen in, en onder leiding van den smaakvollen Jacob Stor m, ten dien tijde conrector der Latijnsche school te Haarlem, las zij, in den tijd van vijf jaren, behalve de voornaamste Latijnsche dichters en geschiedschrijvers, ook Aelianu s, Anacreon en Pindarus, en beproefde zij de liederen van Anacreon en de lierdichten van H o r a t i u s in Nederduitsche rijm na te volgen. De verzamelaar harer Nagelatene Gedichten heeft deze navolgingen als een onvolkomen werk harer jeugd niet in dien bundel opgenomen, doch achtte er eenige van waardig aan de vergetelheid ontrukt to worden. Zijzelve beproefde hare krach­ten aan de Latijnsche podzij in een verzameling, die zij op zestienjarigen leeftijd vervaardigde en aan haren voortreffelijken leermeester wijdde. Sedert bleef zij haar tot op gevorderden leeftijd en niet ongelukkig beoefenen, Gelukkig echter was cte uitslag waarmecie zij de Nederduitsche dichtkunst beoefende, waarvan haren Lijkzang op het afeterven van hare zuster Ann e Hoofman, toen zij nog pas den ouderdom van achttien jaren bereikt had, eene der eerste proeven was. Al keerig van de woelige vermaken der stad, verdeelde de jeugdige dichteres op het buitenverblijf Veenberg, niet verre van Bloe­mendaal bij Haarlem, haren tijd tusschen de beschouwing der natuur, het genot der eenvoudige en schuldelooze landvermaken en hare gelief koosde letteroefeningen. Digr noodigde zij hare gespelen in een aller bevalligst dichtstuk om met haar de gen.oegens van het landleven te smaken. , Gij, (song zij) die met tnij de weidsehe pragt, .En 't roekloos gewoel verragt, .Van groote en rijkbevolkte steden, .V0or land- en veldbekoorlijkheden, .Of voor 't betreen van 't groene woud, Geen hof-tapijt verkiezen zoudt; Die 't hulsel liever op wilt sohikken .Met bloeintjes dan met zijde strikken ; aVerlaat het Spaeren en het Y, • Gespeeltjes, laat uw geest bij mij .Een poos zich in de klaverweien .Van 't lustig Bloemendal vermeien, enz. Hoe zeer zij de landelijke eenzaamheid beminde, zoo ver­zaakte zij echter het gezellig verkeer niet en nam deel aan de vreugde en smarte harer vrienden. Getuige hare ongemeen zwierige en kunstrijke beschrijving van een bruiloftsfeest door haar zelve bijgewoond, en de hoogst voortreffelijke Lijkklagt op het afsterven van eene jeugdige echtgenoot, waarin zij de juffers aanspreekt, die voor weinig weer dan een jaar met haar hare bruiloft vierden. Onder hare op Veenberg vervaar­digde gedichten verdienen nog vermeld to worden : Herdenking aan het rampjaar 1672, ter verjaardage van miinen broeder Cornelis Hooftnan, een krachtig, roerend gedicht waarin zij den toon des diepsten gevoels aanslaat : .0, jongeling I (dus eindigt zij); aan wijsheidsschool gewijd, •Leef lang en strek der oud'ren welbehagen, .Groei leerzaam op, tot vreugd van uw geslacht, .Des Heeren wet zij 't rigtsnoer van uw leven. .Geef dank aan Hem, die U voor 's vijands magt .Beveiligde, en uw wieg niet hceft begeven. Wilt ge een stukje dat diep godsdienstig gevoel ademt en tevens •eene proeve is van zuivere smaak en edel vernuft, zoo leest haar Grafschrift op Jonkvrouwe Su z a n n a van de tjp en de Lijkzang op hare zuster..., doch wij molten ons niet langer tot de vruchten van haren jeugdigen leeftijd bepalen. In 1693 huwde zij met 13 ieter Koolaar t, een vermogend man, die hare zucht voor kunst en wetenschap deelde. Die echt beloofde haar eene schoone toekomst, welke hare vrienden Francius, Hoogstraten en Broekhuizen haar hadden toegewenscht. Zij had haren echtgenoot innig lief, waarvan twee gedichten, het eene vol van losse zwier, bevalligheid en waar gevoel, het andere vol diep gevoel, ten bewijze strek­ken, dock hij beantwoordde die liefde niet, en verspilde door een prachtige en kostbare levenswijs zijn vermogen. Haar onvergelijkelijk stout, verheven en ontroerend dichtstuk getiteld: Schouwburg der Verwoesting , was als eene profetie van de treurige gevolgen, die deze levenswijs moest naslepen. Weldra moest zij Amsterdam verlaten en met hare kinderen een geruimen tijd op cen klein buitenverblijf bij Lisse een kommervol leven slijten. Het was daar dat zij haar hoogst aandoenlijk en onderwerping ademend gedicht Gebed in onze­kerheid vervaardigde Haar hoop op God werd niet beschaamd. Karel I, Landgraaf van Hessen-Kassel, benoemde in 1721 baren man tot zijnen commercie-directeur op een jaarwedde f 1600, en zij volgde hem in Bloeimaand van het volgende jaar naar Kassel. De gedichten, die zij daar vervaardigden, getuigen dat de wederwaardigheden, die zij ondervonden had, slechts hare ernstige en godvruchtige gemoedsgesteldheid ver­sterkt en haar vaster aan den hemel verbonden hadden, zonder haar iets van bare blijmoedigheid en heldere opgeruimdheid van gcest te doen verliezen. De meeste zijn aan den landgraaf, haren weldoender, ge­wijd, en missen. Diets van de kracht en het vuur barer jeugdige poezij. Een der voortreffelijkste is een lofdicht op het door den landgraaf en het ambt Helmershuizen in Neder•Hessen, gestichte Earelshaven, in latijnsche heroica en alexandrijnen, en haar Oud-en Nieuw-Hessen, een meesterstuk van echte dichtkunst, waarin een mannelijke geest, die zich verre boven den steil van haren tijd. verhiefheerscht. In 1730 overleed de vorst en werd haar man van zijne dienst verlaten en zijne jaarwedde op f 800 gesteld, en toen hij kort daarop overleed, moest zij arm naar haar vaderland wederkeeren; zij die onder een Augustus in eer en aanzien zou geleefd hebben. Sedert leidde zij een kommervol leven; doch haar vertrouwen op God en hare onderwerping aan Zijnen wil wankelde niet, getuige haar gedicht Moederlijke zegen, bij gelegenheid van het huwelijk barer eenige dochter Petronella Elisabeth met den Hes­selschen boekdrukker G e or g e Harmes vervaardigd, een frissche, geurige vrucht van eenen meer dan zeventigjarigen ouderdom en waarschijnlijk de laatste snik harer edele en verhevene poezy. Zij overleed den 4den van Hooimaand des jaars 1730 in den ouderdom van 72 jaar. Sommige barer Gedichten zijn afzonderlijk uitgekomen, zoo als haar (Lat. en Boll.) 1729. Hare nagelatene gedichten berustten bij den heer W. K o p s, en later bij Vrouwe Wolf weduwe van diens eenigen zoon. De beroemdste latijnsche en neder­duitsehe dichters, zoo als Franci us, Broekhu iz en, H es­selius, Hoogstraten en Hoeufft, hebben haar hunne zangen gewijd; de hoogleeraar S i eg enbeek schreef cen lof­rede op haar, Kok, van Kampen, Witsen Geijsbeek; de Vries, de Clercq, Lulofs, Ypey, Peerlkamp en Hoeu fft hebben om strijd hare verdiensten gehuldigd. L o o's­j e s liet haar in zijn Robbert Hellen-tans als de vriendin van Fr a n ciu s optreden. K o p s gaf een bloemlezing harer na­gelatene gedichten in 1774 te Haarlem in 8°. in het licht. De geleerde van Z u r c k, Rector der Latijnsche school te Haarlem, droeg haar de Ars poetica zijner uitgave van H o­ratius op. Zie Euterpe, door J. Kantelaar en M. Siegenbeek, bl. 89 voigg. M. Siegenbeek, Museum, D. II. bl. 175; Witsen G e ij s b e e k, Biogr. Anth. en Crit. Woordenb. D. IV. bl. 96 volgg; J. de Vric s, Gesehied. der Ned. Dicht. D. II. bl. 20; N. G. v K a m p e n, Gesehied. der Ned. Lett. en Wetenseh. D. I. in. 375; o p s, v6Or de uitgave harer Nagelatene gedichten, Levens van vermaarde mannen en vrouwen, D. II. bl. 111; G. Hess e l i n k, Allem Algem. Magazijn, D. V. bl. 760; J. K o k, Paderl. Woordenb. D. XX. bl. 31; W i 1 1 e m de C 1 e r c q, over den invloed der vreemde op de Nederl. taal- en Letterk. bl. 263; E. van Zure k, opdragt van het in den tekst genoemd werk; H o e u f f t, Parn. Lit. Belg p. 201; Biograph Univers, T. XX. p. 53t; Col lo t d'E scur y, Doll.. Roem, D. IV. bl. 287 volg.; Westerman, Bear van .Ne­derl. Letteren; S ch e 1 t em a , Rusland en de Nederlanden, D. II. bl. 221 ; Dezelfde, Peter de Groote in Holland, D. H. hi. 47, 48; Francii, Poem. p. 602; Hoogstratani Poem. p. 86; Broec­husius, Poem. p. 96; lloeufft, Cann. Juven. p. 251; Huisselijk Leven en Loigevallen van E. K. Dordr. 1854. KOOLENICAMP (WILLEM) vertaalde in 1702 de Lijlep•e­dikatie op /coning William de Hie van Jacobus de la Faye, predikant bij de Engelsche gemeente to Utrecht. KOOLTUIN. Zie COOLTUIN. KOOMEN (JAN VAN) vervaardigde eene Belijdennisse des Ge­loofs ten dienste van de Zwitsers, die vroeger geene uitstaande belijdenis bezaten en ook weinig werk maakten van bet geregeld en openbaar godsdienstig onderwijs. Hendrik van Kalkar schreef eene Voorrede by de Belijdenisse des Geloofs van Jan van K o o m e n, met een Bijvoegsel van den dienst der Oudsten, 8°. Gron. 1744. Zie B l a u p o t ten Cate, Gesehied. der Doopsgez. in Gron. en Overrijssel, D. I. bl. 209, D. II. bl. 151. KOOMANS (M.), de Jonge, leefde in de tweede belft der zestiende eeuw, en vervaardigde Nederduitsche gedichten, bij voor­beeld een vierregelig grafschrift op den dichter J. Z o e t. Zie H e r i n g a , Bijdrage tot den Lijst van Nederl. Diehl., hi. 57; Dichtk. !Perk. van J. Z o et, Amst. 1675. hi. 390. KOOPMAN (0. I.), dichter uit het midden der zeventiende eeuw. Hij vervaardigde onder anderen een tweeregelig graf­schrift op J. Zo et. Zie Hering a, Bijdrage tot de Lijst van Nederl. Dieht. bl. 57 Dichtk. Werk. van J. Z o et , Amst. 1675, bl. 307. KOOPMAN (W. N.), een beeldhouwer en teekenaar to Utrecht in de laatste belft der achttiende eeuw. Kramm haalt tot proeve zijner teekenkunst aan een prentje, voorstel­lende de Wijsheid en de Geregtigheid voor den Tempel der Rel., door hem invt. et del., zinspelende op de Akademie te Utrecht en door C. Philips gegraveerd, alsmede eene Alle­gorie voor de Vaderlandsche Societiet, Utrecht 1795, door hem inv. et delin. Rein. Vinkeles sculp. Deze is (voegt die doorwrochte kunstkenner er bij) fraai te noemen in vergelijking van het eerst bedoelde werk, doch de lieve, bevallige kinder­tjes, daaraan aangebragt, zullen door de graveerstift van V i n­ kel es wel tot die fraaiheid zijn opgevoerd, waarin deze altijd zoo gelukkig slaagde." Zie Kramm, Lev. en Werk. der loll. en Plaamsche Kunstsch.; D. III. bl. 209. KOOPMANS (RINSE KL1A.ssEs) of gelijk hij zich meestal schreef, Rinse Koopmans, werd den 6den Maart 1770 te Grouw in Friesland geboren. Zijn vader, K 1 a a s Koopman s, koopman in boter, eerst liefde-prediker of vennaner te Grouw, later vast leeraar bij de Doopsgezinden te Leeuwarden, was een ernstig, kundig en werkzaam man, die zich zelven zonder geleerd onderwijs, allengskens tot een waardig en geacht lee­raar had gevormd. Zijne moeder J i k k e de Vries overleed bij zijne geboorte. Toen zijn vader hertrouwd was, bezocht hij meermalen zijne grootouders, ernstige lieden van den ouden stempel, van wie hij het oude Friesch, dat zij meestal spraken, hoorde en leerde. Reeds vroeg werd hij in de Fransche, Engel­sche, Duitsche en door den toen niet onvermaarden Valentij n Slothouwer in de oude talen onderwezen V i r g i l i u s en vooral H o r a t iu s waren spoedig zijne lievelingsdichters en gedurende zijn geheele leven bleefhij zich in de Latijnsche en Grieksche letteren eerst met zijne vrienden, daarna met zijnen zoon en leerlingen oefenen. Van zijne jeugd of voor de predikdienst bestemd, bezocht hij de kweekschool voor leeraars der Doopsgezinden en het seminarie te Amsterdam, waar hij de scholen van Wijttenbach, van Swinden, Wal­raven, Hesselink, van Hemert en Konynenburg bezocht en welhaast met zijne vriend en Ma t t h ij s, Siege n­beek en Abraham de Vries onder de voortreffelijkste leerlingen eene eerste plaats innam. Na tot de predikdienst bevorderd te zijn, werd hij eerst predikant te Blokzijl, ver­volgens te Dokkum, eneindelijk te Amsterdam waar hij den 14den Februarij 1796 zijne bediening aanvaardde en haar tot in 1814 met voorbeeldelooze trouw en naauwgezetheid ver­vulde, terwij1 hij als kerkelijk redenaar, herder, bezoeker en trooster van kranken en ongelukkigen grooten lof en dank­baarheid inoogstte. K o o p m a n s' buitengemeene kennis, gegevene schriften en vooral zijne bekroonde verhandeling bij. Teylers godgeleerd genootschap trokken de oprnerkzaamheid van curatoren der doopsgezinde kweekschool tot zich, en nie­mand verwonderde zich then deze hem, den 24sten Julij 1812, tot opvolger van Hesseling benoemden. Vergeefs waehtte men echter op de vereischte goedkeuring van den Franschen keizer en het was eerst na de omwenteling dat K o o p m a n s als predikant ontslagen werd en het professoraat den 8sten Junij 1814 aanvaardde met eene Oratio pro tuenda doctrinae revelatae auctoritate divina adversus eos qui, dum rationem humanam, doctrinaeque Evangelicae praestantiam et Jesu Christi sapientiam moresque laudibus extollunt, ipsam revela­tionem atque inprimis Jesu Christi auctoritatem divinam sub­vertunt. Als hoogleeraar (wij gebruiken de woorden van den doopsgezinden hoogleeraar S. Mulle wilde hij voor zijne kweekelingen niet enkel een leidsrnan zijn op de baan der letteren, maar een vaderlijk raadgever en vriend ; hij zocht hen niet alleen tot kundige en onbekrompen godgeleerden, maar tot ijverige en ootmoedige verkondigers van het Evangelic te vormen ; hij ,behandelde en bescliouwde hen als zijn gezin, als zijne eigene kinderen, wier welzijn hem innig ter harte ging, voor wie hij zijne beste oogenblikken besteedde, en voor wie hij veel meerwas en deed dan waartoe zijn post hem. verpligtte." Jeronimo de Vries noemt hem meer toeue­vend, meer schikkelijk, meer buigzaam en als in het midden tusschen de gevoelens van H esselink en anderen." Zijn spreuk was," (zoo gant deze voort, (iwpai v ''ccyccv) niets buiten mate ; en dit vasthoudende, zocht hij in de godgeleerde geschillen, dat midden van overeenstemming, hetwelk zoo ge• heel met zijn doel, ziel en wezen ineenvloeide. Hij behoorde in den eigenlijken zin tot diegenen welke men eclectici gewoon is te noemen, Uit dit standpunt der liefde zag hij alles rondom zich. Zoo las, zoo beoordeelde hij alles, en mistrouwde nie­mand meer dan zich zelven. Dit hragt hem echter niet tot onvastheid of gebrek aan eenheid in zijne denkbeelden ; neen, Koopmans was gelijk aan zich zelven, vast van leer en beginselen ; zuiver en reaelmatig in zijne gevoelens. Daarom ontwikkelde hij voor zijne leerlingen met edele onpartijdigheid de gevoelens van anderen ; gaf voor- en tegengronden even naauwkenrig op, waarschuwde hen, om in de woorden van geenen meester te zweeren, wel te wikken. niet te kiezen, dan nadat alles regt critisch, op de oude Hollandsche erntfeste wijze, met eene geleerdheid en gematigdheid als die, aan welker hoofd een de Groot stond, onderzocht was ; dan mogt men eerst oordeelen, nooit veroordeelen. Hij waarschuwde hen inzonderheid voor ligtvaardigheid, veel omhaling, over-spanning en had daarom minder op met de meeste Duitsche schriften ; waarvan hij de beste las, zonder den ganschen stroorn van zoo veel en zoo velerlei te kunnen of te willen verzwelgen." Dan Koop mans had niet alleen den roem van een voor. treffelijk godgeleerde en hoogleeraar, maar ook dien van smaakvol schrijver. Reeds als student Meld hij voorlezingen in de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, nadat hij zich in een bijzondere kring van jeugdige vrienden daarop geoefend bad. In het maandwerk de Vaderlandsche Letteroefeningen van dien tijd, heeft men onder anderen eene verhandeling van hem over de stellige geboden. Zijn eerste werk dat eenigen naam maakte, was een Berigt over den Schrijver van de Geschie­nis van Jozef ; een uitmuntend leerboek voor kinderen, door Willem van Oosterwijk 1lulshoff, een jongman van zeldzame verdiensten, een vriend van K o op m a n s en medekweekelin aan de leerschool der Doopsgezinden te Amster­dnm, die aan de verwachting der zijnen en aan the der geleerde we­reld te vroeg ontrukt werd. Naderhand deed K o op mans vele en onderscheidene verhandelingen en gafze an eens afzonderlijk dan in Tijdschriften in het licht. Zij waren rneest alle in Felix Meritis, waarvan hij een der ijverigste en geachtste leden was, gehouden. Nu eens sprak hij over Pyrrh o, dan over de wonder­spreuken der Stolcynen, rakende de hartstogteloosheid, en trachtte op eene geleerde en liefderijke wijze, deze wijsgeeren van den blaam van ongevoeligheid te zuiveren. In zijn redevoering over E p i-c us doet hij dezen wijsgeer refit en zuivert zijn gevoelen over het genot van de beschuldiging van lagen wellvst. In dien zelfden geest is eene andere verhandeling over de zedeleer van Epicurus, met die van Zeno vergeleken, waar hij , alles in de besten vouw slaande, het voortreffelijke in beiden gadeslaat, en toch niet ophoudt het zwakke van hunne leer, bij onze meer volmaakte kennis heerlijk en luisterijk te doen afsteken. In zijne verhandeling over de Wet der rede naar eene be­schrijving van dezelve door Cicero, erkent hij het verhevene der woorden en de bedoeling van den wijsgeer; maar verlustigt zich toch om te betoogen, dat deze wet der rede, of, volgens anderen, dat zedelijk gevoel, niets anders is dan de Wet Gods, geschreven in de harten, door Paulus aan de inwoners der hoofdplaats van de heidensche wereld aan­gewezen. Lezenswaardig zijn ook zijne verhandelingen over de eenheid in het geschapene getoetst als hem:is voor de een­heid der oorzaak ; over de wet der spaarzaamheid in de na­tuur ; over de eindoorzaken in de stoffelijke wereld ; over de waardij des menschelijken levens ; over het spraakvermogen ; over de geschiedenis, den aard en het doel van de scholen der Profeten, door hem, op verzoek der 3de klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituat, waarvoor hij die verhande­ling hield, in het Latijn overgebragt ; over, eene belangrijke plaats bij Tacit us; over hetgeen al of niet door de rede wegens God en onsterfelijklaeid te ontdekken is, en eenige aanmerkingen over de resultaten der Profetische Reds van, If a n t. Vi eel gevoel had Koopma ns vooral voor de schil­derkunst en bij gelegenheid eener prijsuitde,eling in Felix Me­22 ritis in de afdeeling Teekenkunst, sprak hij over het voorregt van den goeden smaak , gemeenlyk het eigendom van de leden eener beschaafde heerschappij. Hij beoefende ook de dichtkunst blijkens zijne dichterlijke overbrenging van eenige der aar­digste en belangrijkste Gedichtjes van Gij a b ert Jacob s, over wien, gelijk ook over Huygens en Camp huyze n, hij verhandelingen hield. K o o p m a n s was een uitmuntend mensch, altijd voor anderen hulpvaardig, die aan godsdiensti­gen ernst christelijke opgeruimdheid paarde en als echtgenoot en vader voorbeeldig mag genoemd worden. Hij huwde den lsten Januarij 1797 met Janke Cnoop, van Bolsward, dochter van Wopko Cnoop en van Dieuwke Brouwer van deftige ouders, beminnelijken aard en veelvuldige deug­den. Zij overleed 2 Mei 1823, na hem 9 kinderen geschon­ken te hebben, van welke bij zijn dood 7 in leven waren. Hij stierf den 5den September 1826 op zijn buitenverblijf Bovenburen, in de nabijheid van Koudum in Friesland. De droefheid over zijn verscheiden was algemeen. Samuel M ul­1 e r hield in de kerk der Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam den 22sten April 1827 eene lijkrede op hem, naar aanleiding van 2 Corinthe II vs. 1-5, en J e r onimo de V r i e s bragt hem drie dagen later, in eene redevoering over hem in de Maatschappij Felix Meritis uitgesproken, eene regtmatige hulde. Aan blijken van eere heeft het hem niet ontbroken. Hij was lid van Teylers Godgeleerd Genootschap, honorair lid der Maatschappij Felix Meritis, der letterkundige Genootschap­pen te Utrecht en te Leiden, en van de 3de klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut. Zijne afbeelding werd door D. d e Ho op vervaardigd. Zijne uitgegeven schriften zijn: Verhandeling over den aard, het oogmerk en bestuur der Staatspligten in Nieuwe Bijdrag en tot het menscheliik geluk, Utrecht en Amsterdam bij van Paddenbur g en Schal e­kamp 1793. D. II. St. I. bl. 23-52. Over de Stellige Geboden in Vaderl. Letteroef. 1800. No. 3 en 4. Gedachten bij eene kapitale voorstelling in Vaderl. Letter­oefen. 1803. No. 9. - Redevoering over D. B. Ka mph u i z en in Vaderl. Let= teroef. 1804. Mengelwerk bL 481-498, 529-552. Af­zonderlijk: Ka mp h uiz en als mensch en als dichter, geschetst, in twee redevoeringen gr. 80. Amst. 1805. Ook: Lets over den schrijver van de Geschiedenis van Joseph voor Kinderen, voor de uitgave van dit boeksken van 1796 in gr. 8°. Bedevoeringen en Verhandelingen, Amst, bij de Wed. U. W a r n a r en Zn. le D. 1819. IIe D. 1820. Verhandeling rakende den natuurlijicen en geopenbaarden Godsdienst, uitgegeven door T e ij 1 e r s Gocfgeleerd Genootschap D. XXI. bl. 1-224. Hulde aan G. Hes s e l i n k, Amst. bij J. W. Y u t e to a en Co. 1812. Z1e Prophetarum scholis aped Hebraeos Dispufatio in Corn mentatlonjbus Latinis Tertiae Classis Instituti Regii Belgici Volumine III. Expositio Conjecturae quern sfecit ad locum Taciti, Anno 1. IV c. 73. S. A. Ga b b e m a Frisiae Historicus in iisdem Commenjauonibu$. Volumine II pag, 147-454. Zie Hidde aan Rinse goo pmans, door Samuel Muller en .Te r o n i m o de Price, Amst. 1827 ; S. Muller, Gesch . van het onderwejs in de Theotogie bij de Nederl. Doopsgez. hi. 80 volgg. D. J. v a n L e n n e p, Hem. Athen, dmst. p. 293 ; B la u p o t tonC a t e, Gesch. der Doopsgez. in ,Holland enz. D. II. bl 22,, 100, 128, 130, 182; G l asi us, Godgel. Nederl. Aflev. 7 b1. 301 volgg.; V a n K a in p e n, Geach, der Ned. Letter, en Wetenseh. 1). III. bl.220; Konst- en Letterb. 1826. D. IL bl . 196; Yp e y en D e r m o u t Gesch. der Ned. Herv. Kerk, D. IV. bi. 526; Kiss en R o y a a r d t Archief voor Kerk. Gesch., inzonderheid in Nederl. ll. V. b1.269; Mr. J. w, d e C r a n e, Letter. en Geschiedk. T"erzamel bl. 43; Handel. van de .Iaarl. Vergad. der 3laatsch. van Nederl, Letterk, to Leijden 1827; Catal, der Maatscls . van Nederl. Letter/è. D. I. bl. 236, D. IL. hl. 226; &phab. Na^zml. van Boeken, Welke sedert het jaar 1790 tot en met het fear 1831 in Noord-Nederland zijn uitgekomen, b1. 318; M u 11 a r, Catal, van Porirett. KOOPMANS (Worxo Ci oo ), noon van It i n s e K o o pim a n s en van J a n k e C n o o p, werd den 23sten September 1800 to Amsterdam, waar zijn vader toen predikant bij de Doopsgezinden was, geboren. Zijn vader onderwees hem in de nude talen en gaf hem vervolgens aan de leiding van den later zoo beroemden H a m a k e r, destijds privaat docent to Amster­lam, over. Leermeester en leerling verstonden elkander spoedig; de een was den ander waardig. H a m a k e r wist zijnen discipel to doorgronden en to waardcreu . en durfde met hem een geheel eaardigen weg betreden , terwij1 deze. door de prikkela eener loffelijke eerzucht gejaagd, al de krachten van zijuen viuggea en rijken gen i t nspande, out den grooten schat, hem in dat onderwija geboden, to omvatten en tot ziln eigendom to maken. Aldus voorbereid, werd hij op ziju twaalfde jear opgeschreven als student aan de Doorluchtige wool, waar hij het voortreffelijk onderwijs van v a n S win d e n, v a n L en. ne p, W i l l i e t en van C a p p e l l e genoot, en zulke vorde. ringers maakte, d at hij op negentienj arigen leeftij d opentiijk, oar ha 'voarzitterachap van den Hoogleeraar D. J. van Len n e p eean Dispvtalio iIist co-oriii'oa de Sardanapalo, Rene verhan­deling, die mint alleen hier to iniide, maar ook in Duitse1land 22* groote eere verwierf, verdedigde. Op den du ur bleef de oude letterkunde hem lief, maar hij kon, ofschoon te Utrecht, al de bij de wet tot bet verkrijgen van den doctoralen graad gevorderde examen` afgelegd, en eene Dissertatio over eene der Olympische redevoeringen van D e m o s then es afgewerkt hebbende, niet besluiten dezen to verkrijgen. De Utrechtsche Akademie verhief hem echter honoris causa tot phil. theor. en litter. hum. doctor. Toen hij, na het voleindigen zijner studien tot proponent der doopsgezinde societeit bevorderd was (Junij 1823), mogt hij het voorregt genieten van eenige maan­den te besteden aan eene reis door een groot gedeelte van Frankrijk, Zwitserland en Duitschland. Op die reis liet hij geene gelegenheid voorbijgaan, om de beroemdste mannen in de letteren, wijsbegeerte en godgeleerdheid te leeren kennen, de verschillende inrigtingen voor wetenschap, kunst en hooger onderwijs te bezoeken, en in het inwendig leven des yolks in te dringen. Niet lang na zijne terugkomst werd hij ge­roepen om eene plaats van predikant bij de doopsgezinde ge­meente te Utrecht te vervullen. Vier jaren was zijne werkzaamheid hier voor de gemeente tot zegen geweest en had zij hem een rijke bron van veelvuldig nut en hooge vreugde geopend, toen hij, op het verlangen van den tot opvolger van zijn vader gekozen Hoogleeraar S. Mulle r, tot diens ambtgenoot werd benoemd en den Ssten October 1828 het professoraat in de godgeleerdheid aanvaardde, met eene Oratio de theolo­giae di sciptina prorsus literaria . Door de rigting, welke hij al vroeg aan zijne studi6n gegeven had, voelde °hij zich ge­roepen, reeds bij het aanvaarden van zijn ambt, de verkeerd­heden van hen tegen te gaan, die de theologie voor eene op zich zelve staande wetenschap houden, welke niets gemeen heeft met de beoefening der letteren. Pisitosophia, interpretatio en historia, dat waren in zijn oog de drie bestanddeelen der theologia, welke hij mede als de officia litterarum, beschouwde. Van dat standpunt uitgaande, opende hij zijne lessen over de kritiek, hermeneutiek en exegese des N. T., over de Christe­lijke zedekunde en de algemeene geschiedenis der Christelijke kerk, waarbij hij, uit eigen beweging, nu en dan oefeningen voegde. K o o p mans was onvermoeid werkzaam. Nooit meende hij genoeg gedaan te hebben, en hij rustte niet voor dat hij zich, naar de middelen voor hem beschikbaar, had bekend gemaakt met al wat hem op de hoogte der wetenschap, die hij behan­delde, kon brengen. Hoe voortreffelijk hij hierin slaagde, blijkt o. a. uit de getuigenis van een van Duitschlands grootste Theologen, Ds. Huet te Bonn, dat hij gedurende zijn verblijf in Holland, maar zeer weinigen ontmoet had, die zoo geheel op de hoogte stonden van de duitsche philosophie en theologie als K o o p man s. En niet anders luidden de getuigenissen van eenen L ii c k e en Ull m an n, met wie hij, bij hun bezoek in ons land, meer dan eenen in onderscheidene opzigten. be­langrijke avond doorbragt. In de uitlegging van het N. Tes­tament, volgde hij met zelfstandigheid den weg door Winer geopend, waarop zijn leermeester van H e n g e 1 hem gewezen had. Hij zocht en wist hierbij even zeer het gebrek te ver­mijden, bij de Duitschers onder den naam van Silbensteckerei bekend, als die zoogenaamde pneumatische interpretatie, welke, met versmading van de vaste en altoos geldende regelen der hermenentiek, in den geest des H. Schrijvers meent in to drin­ gen, en overal een dieperen zin uit hunne woorden zoekt te delven. In het dagelijksch verkeer was K o o p m a n s gewoon, de meest gemeenzame gesprekken door diepgaande opmerkingen interessant en leerzaam to maken; dagelijks teekende hij op, wat er rondom en in hem omging. Groot is dan ook de menigte papieren door hem voor zijne collegien volgeschreven, talrijk zijn de losse aanteekeningen zoowel als de uitgewerkte opstellen, die de uitgebreidheid van zijn lectuur en vrucht­baarheid van zijnen geest bewijzen. 't Moet echter verwon­dering wekken, dat hij, bij zoo groote gaven en rijke kennis, ja bij zulk eene sterke behoefte om te produceren, niet .door geschriften in druk uitgegeven, de wetenschap, gelijk men gewoon is te zeggen, gediend heeft. Hij vond genoegen in 't wisselen van denkbeelden, met mannen, in wier vriendschap hij zich mogt verheugen, of die hem hunne uitgegevene werken toezonden, en Coen Dr. Doedes in de Jaarboeken van Wetenschappetijke Theologie zijne exegetische Studien over 1 Petr. III: 181 — IV: 6 had bekend gemaakt, voelde hij zich opgewekt in een uitvoerig schrijven zijne opmerkingen ter verklaring van dat zoo moeijelijk gedeelte der H. Schrift, hem ter toetsing aan te bieden. De genoemde geleerde verheugde zich over dit bewijs van belangstelling in zijnen arbeid, en verzocht en verkreeg de gereede vergunning om dat schrijven eenigzins veranderd en vermeerderd in eene nalezing op zijn werk, in de Jaarboeken op te nemen. Behalve deze zijn er nog andere opstellen en beoordeelingen, van welke sommige zijn naam dragen, anderen, schoon ongeteekend, echter later als van hem afkomstig bekend zijn geworden. Hij stierf na eene langdurige kwijning den 4den Maart 1849, en werd vier dagen later door de kweekelingen van het Seminarie, benevens twee der theologische studenten van het Athenaeum naar de Westerkerk ten grave gebragt, bij welke gelegenheid zijn ambtgenoot S. Muller en de predi­kant W. B r o e s, treffende aanspraken hidden. Behalve de in den tekst vermelde dissertaties en oraties vind ik nog van hem vermeld: Dr. W. Cnoop Koopma n s en Mr. Hugo Beyerman, Algemeen Stemregt .behoudens maalaehappelijke orde, gr. 8°. Amst. bij P. N. van K a m-p e n, 1848. Zie S. Muller, Lets ter nagedachtessis vas W. C. Koopman & in de Kona- en Letterb. voor 1849, D. II. bl. 50 very., 66 very.. 82very.; Dezelfde, Geschied. van het Onderwijs in de Theol. bij de Ned. .Doopsgez. bl. 95 very.; Dez. en Handelingen van de Maaisch. der Nederl. Letterk. 1849, b1.106 volgg.; Blaupot ten Cate, Gesehied. der Doopsges. in Holland enz, D. II. bl 114, 129; lila s ins, Godgel. Nederl. Aflev. fi bl. 364 volgg. Hulde aan Rinse Koopmans, door S. Muller en J. de Vries, IA. 133, 134, 135, 136; Mul­ler, Cal. van Portr.; Naaml. van Nederd. Book. 1790-1832; Naaml. van Boek, 1829-1833 bl. 157, 1844-1848, bl. 467. KOOPMAN (JAN COENRAAD), eenige noon van Martin u s K o o p m a n, scheepsreeder to Amsterdam, en van Johann a Ca tb a rina 1 e Blan c, werd den 21sten Maart 1790 ge­ boren. Hij trad op dertienjarigen leeftijd in dienst bij de bataafsche marine, aan boord van den schooner de K n o r- h a a n, waarover zijn zwager, de luitenant ter zee J. v a n Gink el, het bevel voerde. Daardoor word hij al dadelijk in de gelegenheid gesteld om onderscheidene gevechten tegen de Engelschen bij to wonen en was hij ook in 1805 tegen­ woordig bij het bombardement van Boulogne, waar hij zelfs een detachement matrozen op eene der batterijen kommandeerde. Tot luitenant ter zee bevorderd, in 1808, verkreeg hij het bevel over eene kanonneerboot, waarmede hij geruimen tijd op de Friescbe stroomen dienst deed; later, in 1812, was hij met een detachement matrozen werkzaam bij het in staat van ver­ dediging brengen der werken aan de Helder, lag in 1813, na zijn eervol ontslag uit de Fransche dienst, met eene kanonneer­ boot voor Amsterdam, waar hij tot Maart 1814 bleef, toen hij last kreeg deel te nemen aan de expeditie naar Naarden, waar hij zich zoozeer van zijnen pligt kweet, dat hem daar­ voor uit naam van den Souvereinen worst plegtig dank betuigd werd. In 1817 tot luitenant ter zee lute Klasse bevorderd, diende K o o p m a n als eerste officier in West- en Oost-IndiO, nam hij ook in 1821 deel aan de expeditie tegen het in opstand zijnde Palembang, en werd bij de vermeestering van de vijan­ delijke batterijen aan de rivieren de Peladjoe en de Gombore ligt gewond. Hem viel de onderscheiding to beurt om, na afloop der expeditie, door den generaal de Kock afgezonden to worden aan den gouverneur-generaal, ten einde aan dozen de schitterende overwinning bekend te maken, en doze zond hem met den kolonel Taets van A mer ongen onmiddellijk naar Nederland, om ook den koning daarvan kondschap to doen. Reeds in November 1821 word hij benoemd tot ridder van de 4de kiasse der militaire Willemsorde en later met de palembangsche medaille versierd. In 1822 tot kapitein-laiteuant ter zee bevorderd, wad K oopman, als eerste offieier, gepiaatst op bet liniesehip Holland. Met dit schip kruiste hij gedurende verscheidene jaren in de Middellandsche zee, waar hij het geluk had het leven to redden van een zijner schepelingen, den kwartiermeester F r ederiks, die overboord was gevallen en zeker eene proof der golven zou geworden zijn, indien niet K o o p m a n hem achterna ware gesprongen. Hij verkreeg voor deze daad de zilveren medaille tot het beloonen van dergelijke handelingen ingesteld. In 1828 • werd K o o pman benoemd tot kommandant van de korvet de Kommeet, en het is als zoodanig dat hij op dien bodem de belangrijkste jaren . van zijn leven doorbragrt. Hij nam er in 1829 deel mede aan verscheidene belangrijke expeditien in de indische wateren en bragt er in 1830 de heugelijke tijding mede over van de volkomen herstelling der rust op Java en de gevangenneming van Diepo Negoro. Tijdens den Belgischen opstand deed hij er dienst mede op de Schelde en werd hem in 1831 het bevel opgedragen van de eerste der drie maritieme linien van defensie, die te zamen van Antwerpen tot Vlissingen zich uitstrekten en waarover de generaal C hassd het opperbevel had. Van K o o p man 's handelingen in die belangrijke dagen willen wij hier verder geen verhaal geven. Hij zelf heeft daarin voorzien door zijn werk : Zijner Majesteits Zeemagt voor Antwerpen 1830-1832 (Utr. 1853. 8°.), waarin hij op eene uitstekende wijze de verrigtingen van bet Nederlandsch eskader op de Schelde in de jaren. 1830 en volgende heeft uiteengezet. Daaruit blijkt hoe moeijelijk de taak was aan Koopma n. opgedragen, maar ook, hoe hij door moed en wijs beleid vele.. gevaren, waaraan hij en de zijnen .dagelijks blootstonden, wist te haven komen. En waar hij, door den loop der omstandigheid gedwongen werd, zich geheel lijdelijk te gedragen, daar wist hij ook door een stout besluit de eer der nederlandsche marine te handhaven, door liever de schepen geheel te vernielen, dan er een in harden des vijands over to leveren. .Bij de overgave der citadel van Antwerpen werd ook K o op man in fransche krijgsgevangenschap, naar de vesting Aire, gevoerd. Koning Willem I benoemde hem daarentegen tot kommandeur van de militaire Willemsorde, en toen hij eindelijk nit zijne krijgsgevangenschap was ontslagen en in Nederland terugkeerde, vond hij in de wijze van ontvangst bij de geheele natie, mime vergoeding voor 'het Teed en de onaangenaamheden hem aangedaan. Hij ontving, behalve bet Metalen Kruis, de Medaille der Citadel. Eenige amsterdam­sehe ingezetenen schonken hem een gouden eeredegen, terw41 hem, in naam der nederlandsche natie, door de kommissie van erkentenis aan de strijders op de Citadel van Antwerpen en de Schelde, een gouden medaille werd aangeboden. Na vervolgens gedurende een jaar bet kommando gevoerd te hebben over de scheepsmagt in de monden van de Maas en Goedereede, werd hem de taak opgedragen den gouverneur. generaal de E e r e n s met het fregat Diana naar Java over to brengen, terwijl hij in September 1835 benoemd werd tot kommandant der nederlandsche zeetnagt in Oost-Indiö. Ook als zoodanig maakte hij zich op onderscheidene wijzen zeer verdienstelijk. In 1839 werd Koopman benoemd tot kommandant van het koninklijk instituut voor de marine te Medemblik. Ruim acht jaren nam hij die betrekking met den meesten lof waar, en mogt daarvoor den dank der kweekelingen niet alleen, maar ook vele blijken van 's konings goedkeuring ondervinden. In December 1841 werd hij tot schout bij nacht titulair, in het volgende jaar tot schout bij nacht effectief en tot adjudant des konings in buitengewone dienst aangesteld. In 1844 tot kommandeur der orde van de Eikenkroon met de ster benoemd, verkreeg hij , bij zijne aftreding als kommandant van het koninklijk instituut, het kommandeurskruis der orde van den nederlandschen' Leeuw, Die decoratie werd hem toen als een bewijs van dankbaar aandenken, geheel in goud gezet, door officieren en ambtenaren aangeboden, bij Welke gelegenheid de adelborsten hem een kostbaar geschenk in zilver, waarop hunne namen waren gegraveerd, vereerden. In 1848 werd K o o p m a n vice•admiraal en lid van het hoog Militair Geregtshof en in het volgende jaarridder groot­kruis der orde van de Eikenkroon. Hij nam zijne regterlijke betrekking met ijver en naauwgezetheid waar, tot dat hij, na juist kort te voren het onderscheidingsteeken voor 40 jarige dienst als zee-afficier onder de tegenwoordige dynastie te hebben ontvangen ) op den 21steu April 1855 te Utrecht over. leed. Een eenvoudig grafteeken, door zijne tweede gade en kinderen op de gemeente begraafplaats opgerigt, wijst de plaats aan waar de verdienstelijke man ter ruste werd gelegd . De afbeelding van Koopman ziet het licht, ook in het Biographisch album. Hij was tweemaal gehuwd : eerst met Mari a L a n d w eer t, die hem zes zonen en twee dochters schonk, daarna met Cornelia Hermin a Plats, weduwe S. J. Bouwme ester. Koopman werd te regt genoemd een zeeman van den oud hollandschen stempel". Aan eene tegenwoordigheid van geest, die hem nooit begaf, paarde hij die snelheid in het besluiten en die vastberadenheid en geestkracht in de uitvoering, zoodra bet op handelen aankwam, welke ook de kenmerken waren van ooze groote zeehelden van de 17de eeuw. Met een gezond verstand en met veel takt begaafd, bad Koopma n, zonder juist eene bijzonder wetenschappeltjke opleiding te hebben genoten, zich gevormd tot een uitstekend zee-offizier, die in elken rang en in elke betrekking uitmuntend op zijne plaats was. Hij was met hart en ziel gehecht aan zijn vaderland en on­wrikbaar getrouw aan zijn koning ; in den omgang met zijne minderen streng, maar stipt regtvaardig en welwillend, terwijl hij geene moeite ontzag, zoodra het er op aankwam hunne belangen te bevorderen ; ook is hij altijd, — en vooral in de dagen van zijn verblijf voor Antwerpen heeft zich dat herhaal­delijk getoond bij zijne onderhoorigen uiterst bemind ge­weest. Niet minder was zulks het geval in zijn gezin, voor hetwelk hij zich steeds een goed en liefderijk huisvader be­toonde, terwijl zijn edele inborst, zijne opgeruimdheid en zijn aangenaam onderhoud, hem ook daar buiten een ieders ge­negenheid en hoogachting verwierven. K on ing Wi 11 em III, de diensten door Koopman aan de zeemagt gedurende 1832 bewezen, willende erkennen, bepaalde, bij besluit van den 16den Junij 1857, dat het op 's rijks werf te Amsterdam in aanbouw zijnde stoomschip der 2de klasse Leeuwardem den naam zou voeren van Vice-admi­racil Koopman. Zie Biograph. album; Leeskabinet, voor 1840, No 8. Utrechtsche Courant van 26 en 28 April 1855 ; Kunst. en Letterb. van de 5den Mei 1855 No. 18; De Jon g e, Nederl. Zemezen D. bl. 635. Van het voor hem opgerigte en den 20sten Maart 1857 onthulde mo­nument bestaat eene lithographisehe kunstplaat. KOOPS (NicoLAA.s LODEWIJK), was schout-bij-nacht en lid van het hoog militair geregtshof te Utrecht, waar hij den 'den 1VIei 1859 is overleden.. Hij huwde met W. J. C. Torre-. KOORENWINDER (DAvID), secretaris te Berke', was.deel­genoot van den beraamden aanslag op het leven van prins M a ur it s in 1623. Hij nam, nadat de aanslag mislukt was, de vlugt, doch werd te Overschie betrapt, met den huisman, die hem geherbergd had, gevankelijk naar 's Hage gevoerd, gepijnigd en ter dood gebragt. Zijne zuster was gehuwd met den predikant Bernardus Dwinglo. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. X. bl. 459, 470, 474, 1451. KOORN (J.) waarschijnlijk zoon van Gerrit Janssoon Koorn, burgemeester van Alkmaar , was aldaar secretaris, stond in 1621 op de voordragt van kandidaten tot het lid­maatschap van den Hoogen Raad en van den Provincialen Read, en ofschoon hij de meerderderheid van stemmen had, werd echter R. P a u w door prins Maur its. gekozen. 'Later kwam hij Miter in pleats van den heer V eer e in den -Hoo­gen Read. .Hij was een bekwaam regtsgeleerde, blijkens zijne Observationes reruns in suer. senate Holl., Zeel., Fris. judi­catarum et consilia quaedam. Zie Re:. St. van Hail. 9 Maart-8 April 1621 ; Mr. H. V o 11 e n­hov en, Broeders Gevangetsisse, bl. 142 ; Brandt, list. de Reform. D. III. bl. 857. KOPALUS (WILLEM) of Kopaliu s, licentiaat in de god­geleerdheid en leeraar in de geestelijke regten, leefde in de tweede helft der zestiende eeuw. Hij werd na den dood van hisschop Mierlo in 1587 door zeven kannunniken, die to Haarlem resideerden, tot kanunnik gekozen. Hij is de eerste algemeene vikaris van het openstaande bisdom geweest en is in 1599 gestorven. Zie Aanteek. van Johan Bugge in H. v. II (euss en en H. v a n R (h ij nj, Kerkel. Oudhed. D. IV. bl. 42-45. KOOTER (Conmas) van Bloemswaart, leefde in de zeven­tiende eeuw. Hij schijnt een beminnaar van geschiedenis en oud­heden to zijn geweest, blijkens zijne Aanteekeningen vermeld door L. Sm id a in zijn Bchatkamer, bl. 44, en daaruit in Nederl. en klassieke Oudh. D. IV. bl. 265 en in het Nederl. Archief van Prof. Kist en Royaard8, D. II. bl. 394. KOOTEN (GEnAnDus vAN) werd den 18den December 1764 to Culemborg geboren, doch vertrok reeds vroeg met zijne ouders naar Utrecht, waar hij, zich aan de hooge school voor de H. dienst vormde. Na met Lucas E g e ling (later zijn zwager) den 30sten October 1787 door Ewald us Kist,. toen predi­kant te Thamen aan den Uithoorn praeparatoir geexamineerd te zijn, werd hij (5 October 1788) predikant in de gemeente van Zuid-Beijerland (den Hitzert). Na twee jaren vertrok hij van daar naar Lienden in de Neder-Beluwe. In het jaar 1796 naar Vlissingen verplaatst, vertoefde hij aldaar, tot dat hij in Maart van het jaar 1801, als dienaar van het Evangelie to Dordrecht, in plaats van Simon Bran d, optrad. i In al de gemeenten, (schreef hij zelf) in welke ik gearbeid heb, bob ik toegenegene harten aangetroffen ; overal opregte vrienden gevonden : nergens heeft iemand mij, zoo veel ik weet, met opzet eenig leed veroorzaakt ; niemand heeft mij ooit met ver­acbting behandeld, overal heb ik eene hartelijke belangstelling gezien in mij, ook om mijns werks wil," en in zijne feestrede ter viering van zijne vijf en twintige jarige Evangeliebediening in de gemeente van Dordrecht, geeft hij eene krachtige schets van het tijdvak in hetwelk hij onder haar leefde; een tijdvak zoo vruchtbaar in groo .e gebeurtenissen, dat de wedergade er van in de geschiedenis des vaderlands, ja van de geheele wereld to vergeefs gezocht wordt. Waal jaren later (7 October 1838) vierde de vier en zeven­tigjarige grijzaard de gedacbtenis van zijne vijftigjarige Evangelie­bediening met eene leerrede over Lucas II 29 en 30 ; eene leerrede nog belangrijker als bijdrage tot omen toestand dan als voortbrengsel van kanselarbeid, schoon zij ook als zoodanig uitstekend is. Na geeindigde godsdienstoefening, liet hem Z. M. de Koning, de ridderorde van den Nederl. Leeuw, nit zijnen naam, door een bode uit 's Gravenhage aan zijne woning over. handigen. Na de vervulling van zijn vijftigjarige Evangeliedienst bleef van K o o t e n nog omstreeks een jaar helder van geest, maar van dien tijd namen zijne ligchaamskrachten en geestver­mogens allengs weer en weer af, zoodat hij zich genoodzaakt zag zijne rust te zoeken. Maar eer hem deze werd verleend, ging hij de betere rust in, naar welke hij verlangend uitzag en in welke zijne werken hem volgden. Hij overleed den 5den Augustus 1841 in den ouderdom van zes en zeventig jaren en zeven maanden. Van K o ot e n bezat een buitengewoon helder verstand, een zeer scherpzinnig oordeel, een gelukkig geheu­gen, eene levendige verbeelding en eene groote gemakkelijkheid om zijne denkbeelden juist en duidelijk te ontwikkelen ; maar ook had hij het in zijnen akademie-tijd en in de eerste jaren zijner Evangelie-bediening reeds tot een aanmerkelijken trap van oefening in de godgeleerdheid gebragt en eene aanhou­dende lust tot onderzoek bleef hem tot zijnen ouderdom bij. De volgende geschriften zien van hem het licht : Proeve eener Verklaring van den Algemeenen Zendbrief van Jacobus, Amst. 1821. Ook na den arbeid door Clariss e, S tu a r t en andere vaderlandsche godgeleerden aan dien brief besteed, niet overtollig. Zie Bijdragen tot de beoefening en de Geschied. der Godgel. Wetensch. D. X. bl. 78-100. Redevoering gelegenheid van het dank- en vreugdefeest op den 19 Dec. 1799, uitgesproken in de Groote Kerk te Vlissingen, 1800. gr. 8°. Opwekkings-rede ter Godsdienstige viering van de eerste Verjaring van Nederlands en Dordrechts merhwaardige Ver.. bossing, naar aanleiding van Psalm CVU : 43a, voorafgegaan van een kort verhaal van het gebeurde in dezelve stad, Dor­drecht 1817. gr. 8°. De ondervinding van vroeger en later tijd, een grond van hope op den zegen des Heeren over de pogingen van het Zendeling-Genootschap. Dordr. 1817. gr. 8°. Leerrede over Born. I : 16*, ter voorbereiding tot het Heilig Avondmaal, bij gelegenheid van het invoeren der plegtige be.. antwoording van eenige vragen, volgens het Synodaal Besluit, den 11 July 1817, gehouden op den 10 Jan. 1818, Dordr. 1818. gr. 8°. Leerrede over de vredelievendheid van God, naar aanleiding van Philipp. IV : 9b, uitgesproken voor de Evang. Lush. gemeente binnen .Dordrecht, op den 20 Sept. 1818. Dordr. gr. 8°. Peestrede ter viering van *jos en twintigjarige Evan­ geliebediening in de Gemeente van Dordrecht, des avonds van den tweeden April 1826, in de Groote Kerk gehouden, Dordr. 1826. gr. 8°. Leerrede ter gedachtenis van mijne vilftigjarige Evangelic­dienst, 7 Oct. 1838, Dordr. 1838. gr. 8°. Kort begrip der waarheden en pligten van de Christelijke Godsdienst, Dordr. 1822, 1825, 1827. kl. 8°. Voorts gaf van K ooten verschillende werken van Bo s-v e l d, met wien hij zeer bevriend was, en wiens gevoelen hij was toegedaan, in het licht en gaf onderscheidene uitlegkundige verhandelingen in de Godgel. Bijdragen, die van' zijn helder inzigt in de H. S. getuigen. In dezelfde Bijdragen voor 1821 en 1822 vindt men de briefwisseling tusschen v an Kooten en Donker Curtius over de vraag: Of de redevoeringen en brieven der Apostelen grond geven om het daarvoor te hou­den, dat dezelve zich hebben voorgesteld, dat de komst des Heeren tot het jongste gerigt nog in hunnen lee ftijd zoude plaats hebben. Zie ald. D. IX. St. 2, 3. D. X. bl. 41-78. bl. 188-227. Zie Glasins, Godgeleerd Nederland, o. h. w. Wildschut, Evangel. Kerkbode van Trijdag 19 Nov. 1841; Schotel, Kerkel. Dordrecht, D. II. bl. 705 volgg. ; Waarheid en Liefde, Jaarg. 1839. St. IV. bl. 904-909; Bijdragen tot de beoefening en geachied. der Godgel. Wetensch., D. VIII, bl. 431, 432. KOOTEN (THEODORUS VAN) werd den 22sten October 1749 te Leeuwarden geboren, genoot het onderwijs eerst aan de latijnsche school aldaar van V a 1. Slothouwer en vervol­gens aan de akademie te Franeker dat van den grooten Valckenaer, Wassenbergh en Schrader, wien hij, na sedert 1772 te Kampen en sedert 1779 te Middelburg het rectoraat bekleed te hebben, als hoogleeraar opvolgde. In het jaar 1787 werd hij ten gevolge zijner deelneming aan staatkundige bemoeijingen tegen het stadhouderlijk gezag met zijne beide ambtgenooten J. V a 1 c k e n a e r, den beroemden zoon van eenen beroemden vader, G. Co o p m a n s en S. H. M a n-g er van zijn ambt verlaten, waarop hij met den eerstgenoemde aan wien hij ,toen en zijn geheele leven door met de innigste vriendschap verbonden was, het geschokte vaderland verliet, en in Frankrijk eene schuilplaats zocht. In 1795 teruggekeerd, werd hij agent van nationale opvoeding. n Van K o o t en was de ' man niet om zich op zulk een standpunt, te midden van zoo velen, die meer zich zelven zochten dan het vaderland of hetgeen regt en billijk is, staande te houden. Hij deed wel maar zag niet om, hij spaarde niemand, verzuimde zijne eigene belangen en wist volstrekt niet eeus wat vleijen was. Hij moest zijne standplaats ruimen en vergenoegde zich met eene ondergeschikte betrekking (gezantschaps secretaris) bij zijnen vriend V a lckenaer , toen deze (1799) ten tweede­ male als gezant naar Spanje ging. In het vaderland terug­gekeerd , heeft van K o o ten • het overige van zijn leven bij denzelfden getrou.wen en edelmoedigen vriend door gebragt, en is ook te zijne huize, op het huffs te Bijweg bij Bennebroek, den 1 Februarij 1813 overleden." Dus luidt de aanvang van de uitnemende karakterschets van van K o o t e n door L i m-burg Brouw e r, terwijl zijne voornaamste lotgevallen door zijn vriend Wiseliu s, in een afzonderlijk uitgegeven gedicht, Aan tnijnen vriend T h e o do r u s v an K o o ten, geschetst zijn. Wisel i u s wijdde hem nog een ander gedicht en bragt hem bovendien eene waardige en gevoelvolle hulde toe in eene redevoering in de tweede klasse van het Koninklijk Neder­landsch Instituut uitgesproken. Ook het lied van Mr. M. C. van Hall klinkt liefelijk ter eere van den dichter. V a 1 c k e­naer vervaardigde hem het volgende op 't kerkhof der Her­vormden te Bennebroek ingebeitelde grafschrift : 1 Ko o ten i um hic posuit Valcknari cura sodalem, D Quo nemo Musis gratior Ausoniis. Als latijnsch dichter behaalde hij grooten lof. Peer 1 k a mp, Hoeufft, Collot d'Escury en Bilderdijk prijzen hem als zoodanig hoogelijk. D agnosco poetam (schreef de eerste) qui naturam arte, artem diligentia, diligentiam judicio, judi­ cium ingenua veterum imitatione formaverit et acuerit." Men vindt eenige zijner latijnsche gedichten in de door hem in het licht gegevene Deliciae Poe ticae fasciculi VII. Duinkerkae et Amstelaed. 1792•1805, aan V alck en aer opgedragen ; quae min us accurate (schreef Hoeufft) L. S a n te n i i Delicias, quas ad annum usque 1796 continuavit, insecutae esse dicuntur. Ook vervaardigde hij een Carmen seculare in natalem ducentesimum Academiae Frisiae, quae est Franequerae, Franeq. 1785, en heeft men van hem : Incerti auct. (P i n d a r i T h eb.) epit. Iliados c. notis T. van Ko ot en, ed. Weytingh, L. B. 1S09. 8°. Zie Biographie Universelle, T. XX. p. 540, Commentationes Latinae tertiae Classis Instituti Regii Belgici, Vol. I. p. 30-33 ; H oeuf ft, Parnassus Latino-Belgicus, 247, 248 ; Peerlk amp , De Pali., La-finis Neerlandicis, p. 558, 559 ; Wiselius, Aan trqinen vriend T he o do rus van Ko o t en ; Dezelfde, Mengel- en Tooneelpoezij, bl. 69 volgg. ; M. C. van Hall, Gedichten, D. I. bl. 88 verg. met bl. 40 ; van K a m p e n , Gesch. der Ned. Letterk., D. II. bl. 568, D. III. bl. 244; van der Palm, Verhandel. en Redevoer. D. V. bl. 258 volgg.; Limburg Brouwer, Leven van Wiselius, bl. 106, 107, 183, 276, 285 volgg.; Bouman, Gcschied. der Gelderache Hoogeschool, bl. 454, 456, 460; Collot d'Eseury, Holland: roan, D. IV. (I) 46; Deliciae Paticae (L. B. 1796); Bil­derdijk, Affodillen, D. II. bl. 119; (Aan den Seer Theo dorus v an Ko o t e n in zijnen vriendenrol) ; Over Theo d., v a n Ko oten als Dichter, Fragment uit een Brief aan wijlen Mr. J. Yal ck e n a er in M n emo s, (II) D. I. bl. 181Sehotel, Kerkel. Dordrecht, D. bl. 612; Cat. J. Hoeufft, p. 141 ; Cat. .W is elii, p. 80, 102 ; Muller, Cat . van Portretten. KOP (CoRNEms VAN DER) schreef : Nieuw Nederlandsch Advysboek of Vervolg op het Advys­boek van J. van den B erg, 's Hage 1782. 2 d. 4°. Zie Arrenberg, Naamreg. van Nederl. Boek.; bl. 286. KOP (F. H. VAN DEN) was notaris en schreef : Handboekje voor Notarissen, Executeuren, Voogden, enz. Amsterd. 1818. 12°. KOP (F. H. VAN DER) officier van gezondheid, derde klasse bij het Etat major van Z. M. stoomschip Onrust. Nopens zijn uiteinde en dat van eenige anderen leest men het volgende uityperige en belangrijke berigt in de Rotterd Courant van 19 Maart 1860. . In de maand September jl. ontving men te Bandjermasin berigt, dat het hoofd van den in dat rijk uitgebroken opstand pangeran On t a s s a r i e, die, zich elders niet meer veilig ach­tende, met vrouwen en kinderen naar de boven Doeson gevlugt was, zich te Tewei ophield, daar poging deed om hulp van Koeitei en Pasir te verkrijgen en niets onbeproefd liet, de hoof-den van de groote en ondev de Bandjersche bevolking gevreesde Dajaksche stammen van Moereng en Siang tot een verbond over te halen om aan den opstand deel te nemen, waartele sommige van die hoofden, die vroeger reeds tot het Mahome­daansche geloof waren overgegaan, reeds waren toegetreden. Vrees voor de gevolgen had reeds een deel der meer bene­denwaarts aan de Baritooevers wonende Mahomedaansche be­volking genoopt, vrouwen en kinderen en goederen in veilig­held to brengen. Dat berigt kwam niet overeen met die, door den gezaghebber van de Doeson en Bekoempei te Mara­bahan ingewonnen. Die waren van geheel vredelievenden aard volgens die had het voornaamste hoofd To e m o n g-gong Soera Pattie alle aanzoeken van Ont assarie at­geslagen. De berigtgevers, Maleische zendelingen , werden slechts ten deele vertrouwd ; een onderzoek naar de gezind­held der bevolking werd noodig geacht. Z. M. stoomschip Onrust, versterkt met een detachement infanterie, werd met dat onderzoek belast, en bekwam tot adsistentie den schroefstoomer Boni, aan welke eenige matrozen en eene gewapende barkas van Z. M. stoomschip Ardjoeno werden toegevoegd. De lage waterstand in de Boven-Barito verhinderde echter de zending geheel te volbrengen. De Onrust kon niet vender dan tot Poeloe-Babai opstoomen. Tot zoover was niets vijan­digs opgemerkt. In de laatste helft van November werd de zending op nieuw beproefd ; ditmaal echter door de Onrust alieen met een gewa­pend .detachement en vergezeld door den gezaghebber van de doeson. De hooge waterstand liet nu toe, tot boven Tewei op te stoomen. Men vond alles vredelievend gezind. In December werd ' de kommandant van de Onrust met den gezaghebber van de Doeson op nieuw met eene zending in dat stroomgebied belast. Om de — zoo men meende vredelievende bevolking niet af te schrikken door magtvertoo­ning, bekwato. de Onrust ditmaal geen detachement. Den 19den December des morgens ten 10 uur kwam de Onrust ten anker in het midden der rivier voor de nit slechts weinige huizen bestaande kampong Lontontoer. Die kampong ligt even beneden de uitwatering van de Tewei ; de rivier de Barito of Doesoen is daar ongeveer 300 voet breed ; aan den linkeroever voor de kampong lag een lang rakit (vlot) ter breedte van 10 a 15 voet. Denzelfden dag werden de hoofden in de Tewei, Lahei, Moe­roeng en Siang schriftelijk opgeroepen; Vrijdag den 23sten ontving men daarop antwoord. De vijf hoofden zouden afko­men; twee hunner, door ziekte verhinderd, zouden zich laten vertegenwoordigen. Den 24sten vernam men, dat het hoofd van Moeroeng en Siang Toemenggong Soera Patti met veel yolk zoude of komen. Van af dien datum werd stoom opgemaakt. Maandag den 26sten, des avonds, zond het hoofd van Moe­roeng een' zijner volgelingeu aan boord, om kennis te geven van zijne aankomst en dat de overige hoofden en de praauwen lh uur boven Lontontoer verzameld waren. Men vernam, dat het aantal praauwen (Djoekong) ruim 100 bedroeg en ieder van 5 tot 12 mannen bevatte. Onder deze meende men te hebben opgemerkt zekeren G oe st i-Lias (aanhanger van Ontas­sari). Den zendeling van S o e r o e -Pa t t i e werd opgedragen zijn meester te verzoeken, den volgenden morgen vroegtijdig met de praauwen af to zakken, en deze aan het rakit, waarvan boven gesproken is, te verzamelen. Aan dat verzoek werd gevolg gegeven. Kort na het opgaan der zon, op den 27sten, zakten de praauwen af en verzamel­den zich op de aangewezene plaats bij het rakit; zij lagen dan op 80 a 100 voet afstands aan stunrboordzijde van de On-rust. Niets, dat hostile gezindheid verraadde , werd waarge­ nomen. Een der gegoede en goedgezinde handelaren van Marabahan vergezelde den gezaghebber op deze reis ; hij moest dienen tot intermediair tusschen hem en de hoofden. Daze werd om. streeks 7 uur naar So eroe-Pa t t i gezonden om hem nit to noodigen aan boord te komen, onder aanbeveling dat bezoek zonder veel gevolg to doen ; vermits men anders aan` zijne goede gezindheid zoude kunnen twijfeien, Eenige oogenblikken later verscheen dat hoofd, vergezeld van twee zijner zonen ; in zijne praauw bevonden zich slechts 2 roeijers. Aan boord werd hij met de meeste beleefdheid ontvangen en met zijne zonen in de kajuit gebragt, waar tusschen hem, den gezaghebber en kommandant eene conferentie gehouden werd, die ruim een uur duurde. Zeer voldaan verliet hij met de zijnen het stoomschip en gaf den gezaghebber, den eersten luitenant der Infanterie B a n g e rt, op diens aanzoek om zijn bezoek te hervatten, alvorens de andere hoofden ge­hoord werden, ten antwoord: ) roep mij slechts, wanneer gij mij hebben wilt; ik ben hier vlak bij." Ten 9 uur verliet de van Marabahan medegenomen hande­laar het stoomschip, om, zoo als hij dagelijks deed, zijn verblijf te houden op het rakit. Op dat rakit of vlot waren zoo als gewoonlijk eenige hutten gebouwd, dienende tot huis­vesting an eigenaren en personen met het afvoeren blast. Tusschen 12 en 1 uur werd die handelaar door geweer­schoten, van de Onrust gelost, gewekt. Hij zag toen een praauw — vermoedelijk die van G o e s t i-L i a s— aan boord van de Onrust liggen. Een tiental was aan boord van het stoomschip en reeds in gevecht met de bemanning. Op het zelfde oogenblik dat hij dat waarnam, en zoo hij meende — Goe s t i-L i a s met een gekloofden schedel zag valjen , schoten pijlsnel op de Onrust toe alle overige praauwen, welke tus­schen het rakit en dat schip lagen; de bemanning daarvan vloog woedend aan boord en enterde tegen de verschansing op. In een oogwenk was het dek van de Onrust zoodanig met muitelingen overdekt dat het voor de equipage eene volslagen onmogelijkheid werd, van de vuurwapens gebruik te maken. Nu volgde een hevig gevecht met blanke wapens. Men kon niet anders onderscheiden dan sabels en klewangs, die met woede op en neer geslagen werden; dan eens werd de massa achteruit regts of links gedrongen, telkens hernieuwde zij echter het gevecht, hetwelk tot ruim 4',' uur aanhield. Intusschen en terwijl deze strijd plaats vond, zag men de Onrust langzaam zinken en die beweging sneller toenemen toen het water door de patrijspoorten binnendrong. Toen het dek onderw_ater ging, zag men de Dajaks in hunne praau­wen springen, een oogenblik daarna vijf Europeanen der eqUipage, met pistolen gewapend, de raderkasten beklimmen en, van ,claar een goed onderhouden pistoolvuur op de muite­lingen. rigten, die zij op. een afstand hielden. Het stoomschip zonk al dieper en dieper, en toen ook de raderkasten onder water gingen, het water tot aan de kniedn steeg, werden de 5 laatste verdedigers van Z. M. stoomschip Onrust door den fellen stroom van de beenen gerukt, in het water geworpen en vielen ook, onder de klewangshou.wen der muitelingen. Vermoedelijk zijn het deze 5 geweest, welke op hooger bevel de lumen hebben geopend, om het schip vol water te doen loopen, toen men de overtuiging had gekregen, dat geene menschelijke magt het stoomschip kon redden. Wanneer men in aanmerking neemt, dat de positie van de Onrust zoodanig was, dat van het scheepsgeschut geen gebruik kon worden gemaakt ; dat het etat-major en de equipage als door een bliksemslag omringd waren door zooveel woedende muitelingen als op het dek konden plaats vinden ; dat zij elkander alzoo onderling niet konden ondersteunen, en dat zij het gevecht on • der zulke omstandigheden en tegen zulk een overthagt lang ge­noeg hebben kunnen volhouden om den aan hunne eer toever­trouwden bodem te doen zinken en alzoo niet in handen der muitelingen te laten vallen ; dan kan de leeuwenmoed, die hier is ten Loon gespreid, niet dan eerbied en hewondering op­wekken; geen bloot medelijden, zoo als het Bataviaasche Han­delsblad van 14 Januarij j .1. No. 4, schijnt te meenen. Zij zijn strijdende gevallen, als braven den laatsten druppel bloeds voor koiiing en vaderland ten offer brengende. Dat etat-major bestond uit den luit. ter zee iste kasse, rid­der van de 1V1i1. W. orde 4de kl. J. C. H. van de Veld e, de luits. ter zee 2de kl. : Jhr, F. L. F. K. von P e s t e 1, J. J. B r a am, F. H. v a n der Ko p, den officier van gezondh. 3de kl. A. P. Ding en den adjunct-administrateur W. H. e Waldeck; — belast met de zending op de Doesoen de 1 ste luitenant der infanterie C. Banger t. De equipage bestond uit 25 Europeanen — 6 werden in het hospitaal te Bandjer­masin verpleegd — en 20 Javanen. KOPS (NICOLAAS J ACOBSZ ) predikant te Sevenhoven in Rijnland, werd in 1619 voor de. synode te Dordrecht ge­dagvaard on1 zich te verklaren over de kanons dier Synode. Verschenen zijnde, vertoonde hij haar eene attestatie van zijne gemeente, door verscheidene ouderlingen, oud•ouderlingen en diakenen onderteekend, hem getuigenis gevende van zijne ge­zondheid in de leer en stichtelijk leven. Hij meende dat hij, krachtens deze attestatie, geen nadere verklarino. van zijne gevoelens zou behoeven te geven, doch de Synode berustte er niet in, waarop hij zijne bezwaren tegen eenige kanons . voorlas, daarbij verklarende, dat hij zich altijd stil gedragen, en niemand zijn gevoelens ingeplant had. Ofschoon twee ouderlingen van Sevenhoven getuigden dat hij voor een contra-remonstrant gehouden werd en wel ernstig verzochten hem te mogen houden, werd hij voor zes maanden in zijne dienst geschorst, en met afzetting bedreigd, zoo hij na dien tijd de kanons niet onderteekende. Hij weigerde dit laatste, doch teekende de Acte van stilstand, legde zich op de geneeskunst toe en vestigde zich te Nieuwkoop, een uur van Sevenhoven, 23 ci waar hij de Remonstranten veel dienst bewees en zelfs ge­bannen predikanten, tegen het verbod der plakkaten, in zijn, huis herbergde. Later werd hij aldaar en te Sevenhoven, remonstrantsch predikant, diende de gemeenten tot in hoogen ouderdom en stierf in 1661 of 1662. Zie Brandt, Gesch. der Reform. D. III. bl. 868, 869; Tideraan Geschied. der Rem. Broeders,' bl. 103, 104, 10,5. KOPER (JAMB): In 1640 bezette, op bevel van de 0. 1. Compagnie, de commandeur Jacob K o p e r, aismede eenigei vaartuigen der 1)johorsche Maleijers, Malaka, welke stad, na een beleg van Junij 1640 tot Januarij 1641, stor­menderhand werd veroverd. Koper sneuvelde gedurende het beleg, of bezweek aan de pest, die in het leger heerschte. Zie Kronijk van he .Hisi. Genootsch. Jaarg. VIII. bl. 358. KOPEREN (JAN JACOB) werd den .14den Maart 1667 ge­boren, klom tot schOut bij nacht ter admiraliteit van de Maas op. Hij huwde den lsten Mei 1700 met Catharina van B r a k el, dochter van den schout bij nacht Johan van Br a k el en van Johanna V rij moet s. Zi; was geboren den 28sten Maa,rt 1686 en hij stied den 8sten December 1732. KOPER (WILLEm) diende als luitenant-kolonel te Wezel, toen in 1672 Conde deze stad belegerde. Hij werd als deelgenoot van den bevelhebber v an Z ante n, die der Rege­ring de onderhandeling met den vijand toestond, en met den laatste zelfs een verdrag sloot, zonder medeweten of toe-stemming van den krijgsraad, met inhabiel-verklaring, zesjarige verbanning en de verpligting om de executie van van Z ante n, (die onthoofd werd) bij to wonen, gestraft. Zie Ontrosrd Nederl. D. I. bl. 178 ; B o s s c h a, Neerlandsch Hel­dend. te land, D. II. bl. 54. KOPP ,(JACOB), medic. doctor to Nijmegen, verkreeg de doctorale waardigheid in 1777 te Duisburg. Van het jaar 1790 tot 1806 vervulde hij de bediening van Archiater in de door Frankrijk aan den Staat afgestane landen. In 1817 werd hij benOemd tot lid der Geneeskundige Commissie. Hij was te Nijmegen ook geneesheer van het oud burger gasthais en van het krankzinnigenhuis, en nam sedert 1803 insgelijks deel aan het bestuur der stad zelve. Sedert 1815 was hij ook lid van het Provinciaal Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. 13ij stierf den 3den Mei 1838 in den ouderdom van 82 jaren. Zie Programma van het Provinciaal Uirechlseh Genootschap can Kunsten en Wetenschappen veer het jaar 1838 bl. 7; Konst- en Let­terbode veer 1838, D. IL bl. 219. KOPPER werd in 1728 te Rotterdam geboren, en was in dien tijd een niet onberoemd kanstenaar. Zijne papieren . knipstukken,i opgetuigde schepen, soms Ook basrelief portretten voorstellende, waren,. zeer gethcht. Zie ImMerieel, Geseh. der Holl. en Flaamsche Kunstsch. D. II. b1. 132. KOPPIER (JAcos) beer van Kalslagen. Deze was een der vrienden van Willem van Oranj e, die met de heeren B u is en van Z w i e t en gedurig in heimelijk verstand met hem stonden. Zij hielden in stilte bijeenkomsten op het hula Kalslagen, niet ver van Alphen bij Leiden. B or meldt eenige bijzonderheden door Koppier medegedeeld in Nederl. Hist. D. VI. bl. 307. Zie Wagenair, Tad. Hist. D. VI. bl. 307. KOPPIER (PrETER, HENDRIK) waarschijnlijk te Leiden ge­boren, was een discipel van V alcken a e r en van Ruh n k e­n i u s, onder wien hij een Diatribe Acadetnica verdedigde, welke later te Leiden 1771 8°. is uitgekomen. Hij werd in 1782, als gouverneur van B e r b i c e beschuldigd, gevangen genomen, naar het vaderland- gezonden, doch door de:Staten onschuldig verklaard, en in 1784 hersteld.. . Zie Saxe, Onorn. T. VIII. p. 378; Perb. op Wee! en oar, D. V. bl. 360, Da VII. bl. 144, D. XIV. W. 14a. • KOPIE13, (LAmBERT), stoelenmaker te Culemborg. Zijn uit­stekend blijk van ouderliefde wordt vermeld in Konst- en Let­terbode 1810, D. I. hl. 202-205. KOPPELSTOK (JAN PIETERSz) veerman of binnevaerder te Brielle, was een van die burgers, die 's prinSen zijde en de nieuwe leer waren toegedaan, en reeds in 1569 als ouderling der geMeente alda,ar vermeld staat. Hij was een gregel en stout man, die dikwerf met' dezen en gerten, bijzOnder over de haringnering, in twist was, zelfs zoo, dat hem in October 1570, op hedreiging van gijzeling, gela,st werd III p. voor een ton haring te betalen aan Willem Co r n el isz Brouwer, die toen rand, en ' bij de komst der Watergeuzen, regeerend schepen van den Briel was. Het is bekend dat hij, toen de Watergeuzen voor de stad. lagen, nadat hij de lieden, die hij met zijn veerschuit van Maaslandsluis naar den Briel had ge­bragt, aan land had gezet, aan boord van de vloot roeide en naar •Tresl on g, wiens wader baljuw van den Briel geweest en hem wel bekend was, vroeg; Treslong, hem bij Lume y bra,gt, zeggende: a dat deeze de regte was om hem dienst te doen," en dat men hem naar de stad zond, Tresl on g's zegelring en geloofsbrief medegevende. Op het stadhuis, waar de raad vergaderd was, diende hij aan, * dat hem bij den grave van der Marck, Treslong en andere hoplieden des prinsen van Oranje, gevergd was to verzoeken, dat de wethouderschap 23 * twee gemagtigden naar buiten wilde schikken. Hun zou geen leed geschieden, alzoo de vloot daar tot geen ander einde was gekomen, clan om hen van den tienden pennino-te verlossen en tegen A 1 v a's dwingelandij te beschermen." Tegelijk toonde hij den ring, het bewijs van zijnen last. Jan Pietersz N i k k e r, de oudste burgemeester, vroeg hem: hoe sterk de vloot bemand was?" waarop hij, weer uit list dan uit losheid antwoordde: wel vijfduizend man." Toen stemde men terstond tot bezcnding. Doch niemand wilde er aan. Eindelijk kreeg er de veerman twee mede. b Zie Bo r, Nederl. Hist. B. 6 bl. 356; H o o ft, Nederl. Hist. bl. 229; van Met eren, Ned. Hist. 4 B. bl. 69; Wagenaar, Fad. Hist. D VI. bl. 340; van Wij n, "fawn. op D. TAI der Fad . Hist. bl. 79 volgg, Cl eyn, Dankoter enz. bl. 74; 'sGravezande, Hist . Aaneensch. bl. 158; Johan B a r e u t h, De Grondlegging van Nedrlands, Republiek, bl. 51, 52; van Alkemade en van der Schelling, Beschr. van den Briel, bl. 124; van Groningen, Gesch. der Watergeuzen, bl. 96; J L. M o t 1 ey , The rise of the Dutch Republic (London 1859) p. 237. KOPS (CoRNEmus JOANNES DE • BRUIJN) was de tweede soon van Pieter Kops Goedschalkszoon en van Maria, Cornelia van Oosten de Bruijn, dochter van den schrij­ver (G e r ri t Wille m) van de geschiedenis van Haarlem, en werd geboren te Haarlem op den 6den Maart 1791. Na in zijne geboorteplaats eene goede opvoeding te hebben genoten, en aanvankelijk bestemd te zijn geweest om tot fabriekant te worden opgeleid, werd die bestemming veranderd door zijne inlijving hij de garde d'honneur, en heeft hij zich daarna aan het amb­telijk leven gewijd. Na eenigen tijd als suppleant vrederegter te Haarlem te zijn werkzaam geweest, werd hij in 1824 tot vrederegter aldaar aangesteld, en benoemd tot lid van den raad der stad, in welk collegie hij daarna onafgebroken,zitting heeft gehad. Hij heeft ,voorts van 1833 tot 1836 als wethouder in het dagelijksch bestuur ruim deel genomen en in laatstgemeld jaar werd hij, na den dood van Hoeufft, tot burgemeester in zijne plaats benoemd. Deze vooral in latere jaren hoogst werkzame betrekking heeft hij tot aan zijnen dood bekleed en tot erkenning der vele diensten aan de stad Haarlem bewezen werd hij door koning Willem I benoemd tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en door koning Willem III vereerd met het kommandeurskruis der orde van den Eiken­ kroon. Als hoogheemraad van Rijnland .nam hij in 1826 zitting in het belangrijk collegie van dat waterschap en bleef ,daarin tot dan. zijnen dood werkzaam, en door zijne benoeming tot lid van de commissie van beheer en toezigt over de droogmaking van het Haarlemmermeer heeft hij cen bijzonder werkzaam nand eel gehad aan ai betgeen is verrigt moeten worden om dat grootsche werk tot stand te brengen. Als lid van de provinciale staten, in welk collegie hij van 1840 tot 1850 zit­ting had, werd hij in de jaren 1840 en 1848 afgevaardigd naar de dubbele kamer der staten generaal en heeft hij • alzoo deelgenomen aan het tot stand brengen der beide grondwets­herzieningen. Zija minzaam karakter, zijne bescheidenheid en zijne regt­schapenheid hebben hem ook na zijnen dood in veler achting doen deelen, en toen hij den 17den April 1858 plotseling aan- vele betrekkingen 'en vrienden werd ontnomen, werd zijn verscheiden algemeen betreurd. Uit zijn huwelijk met Maria Constance Francoise de Bosset waren geboren acht zonen en drie dochters, welke alien behalve de oudste zoon in leven zijn. KOPS (JAN) werd den 6den Maart 1765 te Amsterdam, als de vijfde zoon van een talrijk gezin, geboren. Zijn trader was J a k o b K o p s, koopman te Amsterdam zijne moeder heette Hillegonda Schotvanger. Op zijn ne­gende jaar erd hij van zijne beide ouders beroofd, doch bleef aan de uitmuntende zorg zijner stiefmoeder, Elisabeth A u d ro u i n, toevertrouwd, en werd door haar liefdevol opge­kweekt. Zulks had op zijne vorming beslissenden invloed : want alstoen van Amsterdam naar Haarlem verplaatst , werd deze stad de kweekster der verschillende beginselen en neigingen, die in hem schuilden. Hier toch geraakte hij sedert 1776 in kennis met den jongeling Adriaan Loosjes, welke vriendschappelijke omgang zijn jeugdigen geest vooral rigtte op de vaderlandsche letteren zonder daarom de klassieke letterkunde, waarin hij op het, gym­nasium onderwezen werd , geheel te verwaarloozen. Zijn vriend, eenige jaren ouder dan hij, woonde de botanische les­sen bij, alstoen door den beroemden David de Gorter te Haarlem gegeven. Hij zelf was door zijn jeugdigen leef­tijd daarvan ontstoken maar de gesprekken met zijnen vriend over dat onderwijs, ontvlamden K o p s voor de beoefening der natuur, die van toen of in hem heerschende werd. Dien geest drukte de jongeling reeds uit bij het verlaten van het gymnasium in 1781 in eene door hem opgestelde en uitge sprokene Oratiuncula de contemplatione naturae. Van het vaderlijk bedrijf des koophandels afkeerig, zou hij zich gaarne aan de beschouwing der natuur hebben overgege­ven ; maar deze hood hem toen geene toekomst aan. Hij had behoefte aan het uitzigt op eene maatschappelijke loopbaan , en daar het kerkgenootschap, waartoe hij behoorde, hem in den toenmaligen stand van taken, hierin soms hinderlijk was, besloot hij, zich aan de godgeleerdheid te wijden. Te Amster­dam teruggekeerd, woonde hij aan het seminarie der Doops­ gezinden, het theologiseh onderwijs van den hoogleeraar O o s t e r b a a n en tevens aan het athenaeum de lessen van Wairaven, Wijttenbach, Tollius, en later ook kart­stondig die van van Swinde n, bij. Het gebrekkig onderwijs aan, het seininarie trachtte bij le vergoeden door de geschriften van DOderlein, Weren fel s, Jeruzalem, Niemeyer, Hess, Gellert en anderen, ter­wijl eigen aanleg hem aandreef om voort te gaan met de studie der natuur en het lezen van wijsgeerige schriften, zoo ,als die van L ocke en Leib ni tz. In dien vgorbereidin„asleeftijd werd. eene in 1785 door hem ingezondene Verhandeling over de onversailligheid in godadienstige zaken , door Teyle r's Goth­geleerd Genootsehap met den gouden eerepenning bekroond. Twee jaren later werd hij proponent bij de Doopsgezinden en het volgende jaar te Leiden beroepen. Met teedere naauw­gezetheid en voorbeeldelooze trouw bekleedde eenige jaren deze betrekking, terwijl de beoefening der natuarkundige tensehappen, bepaaldelijk der kruidkunde, hem eene aangename verpozing bleef verschaffen. Eene in 1792 mislukte beroeping als Doopsgezind leeraar te Haarlem had blijkbaren invloed op de rigting van zij.n geest en leven. Teleurgesteld in zijne ver­wachting gevoelde hij behoefte te hebben aan werkzaamheden van anderen aard dan de beoefening der godgeleerdheid. De natuurstudie ook zijn oorspronkelij ke ,aanleg trok hem nu onwederstaanbaar tot zich ; zij opende hem allengskens de baan voor zijn volgend leven, en zoo werd (gelijk hij zelf later dankbaar erkende) uit hetgeen' hij telearatelling achtte, ontwikkeling van oorspronkelijken aanleg geboren , waartoe de staatsomwenteling van 1795, die hij van ganscher harte was toegedaan, niet weinia medewerkte. weinig Door de burgers van tot lid der municipaliteit ge­kozen, zocht hij de volksbelangen in den geest der toenmalige vrijheid, met al de kracht van zijnen, soros hevigen, geest te bevorderen ; doch .hij ondervond den ondank, die de volkskeus niet zelden svergezelt, daar hij na twee maanden niet op ,nieuw door de vrije burgers werd verkozea. Deze teleuxstelling kon .echter zijne ingenomenheid met de nicuwe staatsorde niet yes­breken, en na• deze kortstondige loopbaan, weidde ,hij zie4 met vernieawden ijver aan ide beoefening van den landbou,vv. Hij verbond deze aan de ,stiaatkunde en zocht onbezweken partij te trekken van de .omwending Ivan zaken en ,de belangen van den landbouw te bevorderen. Daaraan was dan ook zijn geheel volgend leven ioegewijd. Het is shier de plaats niet in het breede te vermelden, welke verdiensten hij zich in wetenschap­pelijke en _administrative betrekking jegens den vaderlandschen landbouw verworven heeft, wiens hoofdaanvoerder hij in lateren leeftijd werd, en dien hij door onvermoeide werkzaamheid, levendige energie, en consequent streven naar een doel in ons vaderland heeft opgevoerd. Men denke slechts aan zijne po • gingen ter aanwakkering der bebouwing van woeste gronden, vooral van de • duirien (sedert 1796) ; aan zijne verdiensten als directeur van den landbouw (1799-1812), waardoor hij met der woon naar 's Hage verplaatst werd ; aan zijne zorg ter vestiging van commissien van landbouw ; aan de maatre­gelen voorgedragen en aanbevolen ter verbetering van het paardenras en der bemesting van landen en akkers ; aan het veefonds legen de runderpest ; aan zijne doorzettende pogingen ter vestiging van een kabinet van landbouw, hetwelk hij reeds beproefde in 1808, doch dat eerst in 1811, in weerwil zijner pogingen, te Amsterdam werd geplaatst, totdat het hem ein­delijk gelukte, bet, naar zijnen oorspronkelijken wensch, naar Utrecht over te brengen. Men denke aan zijne verdienstelijke geschriften, waaronder het Magazyn van den Vaderlandschen Landbouw van 1812-1814 geregeld uitgegeven ; van de Staten van den Landbouw van 1806-1828 jaarlijks voortgezet ; van de Flora Batavia en andere geschriften. Geen wonder dat koning Willem I hem bij de nieuwe regeling der Nederland­sche hoogescholen in 1815 riep tot het bekleeden van den eersten leerstoel der land huishoudkunde aan de Utrechtsche hoogeschool, waaraan tevens die der botanie verbonden was. In deze betrekking bleef hij de belangen der wetenschap zoo door onderwijs als geschriften bevorderen, totdat hij in 1835, wegens zeventigjarigen ouderdom, naar de wet emeritus gewor­ den, bet onderwijs aan zijn opvolger overliet. Kops bleef gedurende zijn Leven menig uur aan de be• oefening der Nederlandscbe letterkunde wijden. Eene menigte ongedrukte en gedrukte voorlezingen, in verschillende genoot­schappen gehouden , zijn daar blijk van. Vooral was hij ingenomen met de oude vaderlandsche dichters, zoo als Ca t s, Camp h u is e n, I-1 uyghens en anderen, een zwak, dat hij met zijn vriend S c h el t em a, wiens nagedachtenis hij met een lofrede huldigde, gemeen had. Zijne prozaschriften en ook zijne leerredenen en redevoeringen waren gekenmerkt door eene zui­vere, heldere en gespierde taal- en spreekwijze, die hij door studie en stijloefening had verkregen, en waarop hij hoogen prijs stelde, evenzeer als op, de uiterlijke voordragt van den redenaar en de welsprekendheid van den kansel. De uiterlijke welsprekendheid was hem een steeds geliefkoosd vak van stu­ die, en naar aanleiding van het geschrift van F ran e i u s, gaf hij proeven van uiterlijke welsprekendheid in het licht. Zelfsin zijn ouderdom gaf hij, zoo in besloten kringen, als eenmaal in de openbare vergadering der Utrechtsche afdeeling van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, proeven van voordragt in verschillende vakken van proza en podzij. Tot in hoogen ouderdom zag men in hem, hetgeen Rome's eerbiedwekkende eerste schrijver de re rustica, misschien ook then hij in het vier en tachtigste jaar zijns levens was zeide : a at ex agricas et viri fortissimi gignuntur minimeque male cogitantes stint qui in eo studio occupati stint"; zoo stevig van ligchaams­bouw, zoo mannelijk van ziel, zoo gezond van hoofd, zoo te­vreden van hart was de steeds met vreugdeval ontzag bejegende Jan K o p s, Allengs echter begon de ouderdom het gebouw to sloopen, dat zoo lang kracht en sterkte vertoond had : wel bleef de helderheid van geest tot in de Iaatste uren hem eigen mar diens kracht werd langzamerhanct verbroken en de werk­zaamheid verlamd. Eindelijk ontsliep hij den 9den Januarij 1849 -op vier en tachtigjarigen leeftijd, in dankbare herdenking aan Gods weldaden, hem bewezen. K o p s was ridder van den Nederlandschen Leeuw, lid der eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van wetenschappen, fraaije letteren en kunsten. directeur van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, enz. Zijne schriften zijn Over het onredekke der onverschilligheid omtrent Gods­dienstige waarheden en het verstandig yveren voor de waar heid, in Verhandel. van T ey l er's Genootschap, 7e Deel,. in 4°. Verhandeling over den staat der voornaamste gewassen in Nederland geteeld, en van de gesteldheid van het weder in den fare 1806 tot 1812, gr. 8°. Amst. 1816. Inwijdings-redevoering over het aanbelang van het academisch onderwijs in de Nederlandsche landhuishoudkunde, Utrecht, 1816, gr. 8°. Staat van Hollands duinen en ontwerp tot vruchtbaarmaking derzelven, Utr. 1818. 2 cll. 8°. Proeven van uiterlyke Nederlandsche welsprekendheid, in navolging van P. Fr an c i u s, benevens eene Redevoering over J. Cats, Haarl. 1818. gr. 8°. Index Plantaruni, quae in horto Rheno-Trajectino coluntur, Ultraj. 1823. 8°. major. Flora Batava. of afbeelding en beschriping van Nederlandsche gewassen. door J. C. Se pp 4. Zn. en J. K op s, 4 deelen, ieder met 80 platen, en 30 van het 5de deel, Amst. 1824. gr. 4°. Magazijn van Vaderlandsche landbouw, uitgegeven door J. Hops, 6 d. gr. 8°. Haarl. 1815. Tegenwoordige staat, der duinen en ontwerp tot vruchtbaar­making derzelve, opgegeven in last rapport der Commissie over het onderzoek, der duinen van Holland, 2 dl. gr. 8°. Amster­dam, 1798. Jaarlyesche staat van den Landbouw in het koningrijk der Nederlanden, opgemaakt wordende door J. Kop s, 's nage, gr 8°. Idem in het Fransch. Beredeneerd algemeen Register op de Staten van landbouw in het koningrijk der Nederlanden, over de jaren 1814-1828, Titr. 1832. gr. 80 . Uitgezochte stichtelijke Gedichten. van D. Rs . Ca mp hu i­s e n, naar de hedendaagsche tacit en spelling, en met korte aanteekeningen. Vooraf een levensberigt van den dichter met eenige nieuwe bijdragen, Utr. 1839. Hulde aan de letterkundig e verdiensten van Mr. J a c. Schel tem a, toegebragt in het Utrechtsche Department Tot Nut van 't Algemeen, Uta. 1836 . 80. Zie Algem, Konsi- en Letterb. 1849 No. 3; H. J. R oy a ards, Levensber. van J. Kops in Handel. der Jaarl. algem. Pergad. der Maatsch. van Ned. Letterk. 1849; Verslag van het verhandelde in de Algem. Fergad. van het Province Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetensch. 1849; Jaarboek van het Koninklijk Nederl. Instit. 1849; Collot d'E scury, Hollands roem, D. III. bl. 277, 278. VII. bl. 209 ; v an K a m p e n, Gesch. der Ned. Letter. en Wetensch D. II. bl. 624, 625; Kist en Royaards, Archief en Kerkel Gesch. D.V. bl. 285; Bal. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. I. bl. 315, D. II. 234; Naaml. van Ned. Boek. van 1790-1832. KOPS (SIMoN KLAAS) of K o p p e s z o o n, was burgemeester van Amsterdam in 1567, tijdens den gewapenden opstand der Hervormden aldaar. Hij deed vergeefsche pogingen hen tot het neerleggen der wapenen to bewegen, en raakte bij die ge­legenheid in lijfsgevaar, Toen L a u r e n s Jakobs 11 e a e 1 kort hierop met eenige anderen, uit naam der Hervormden, burgemeesteren een verzoekschrift overgaf, sprak burgemeester Kops hem dus aan: ALaurens Jakobs! U had ik niet toevertrouwd, dat gij U zoo ver in dit werk zoudt verloopen hebben, hoewel ik, eer gij trouwdet, wel moist dat gij Luitherde. Doch 't verwondert mij dat uw schoonmoeder zulks toeliet. En 't doet mij zeer van harentwege, want wij zijn lange jaren goede buuren geweest." Hierop antwoordde It ea el: 9 Mijn schoonmoeder handelt als eene wijze vrouw,, dat zij mij in 't zoeken mijner zaligheid niet hinderlijk is, en zoo uw zoon Jan K o p s, zijn loopen naar den Overtoom om Delfts bier te drinken naliet, zich ter preeke voegde, en een eerlijk en luchtig leven zocht te leiden, gelijk zijn staat wel betamen zou, en zoo ijverde om zijn eeuwige zaligheid, ik meen niet dat mijnheer de burgemeester het zou willen verhinderen." Hierop antwoordde K o ps: Ik stond veel liever ten halve lijve toe in het water," waarop It ea el hernam: D Ai zacht, heer bur­gemeester, de zaken zullen, hoop ik, zulk een keer nemen, dat al de burgemeesters nog bij ons ter preeke zullen komen" welk zeggen den burgemeester in deze woorden deed uitbar­sten: 1k zat liever in 't bordeel tusschen zeven hoeren." I Zoo gehaat waren toen (1567) nog de predikanten der Gerefor­mcerden" schrijft W a g e n a a r. Hij was gehuwd met Wein K o r n e 1 i s. Zij was bij gelegenheid van den beeldenstorm in de Oude kerk, en stond bij het sacramentsiluisje, .toen zekeren koornkoper, Ja s p e r genaamd„ haar dus toesprak: Zie daar hangt dat gruwelijk en godslasterlijk gedicht." iegelijk nam hij het bordje, waarop het geschreven was, af, en ,las het voor, waarna bij bet voor zijn voeten aan stukken smeet, 't geen door 't breken van 't glas, dat er voor stond, reel gedruisch maakte en toeschouwers lokte, waarop het breken van beelden en altaren begon. Het vers dat op het bordje stolid begon dus: 'Hier leit beslooten in dit slot .Jhesus Christus, waarachtigh mensch ende Godt, Alzoo by van Maria es gebooren . Die dit nit gelooft, die es verlooren, enz. Zie W a genaa r, Amsterdam, D. III. bl. 179, 228, 230, 240. KOPS (WILLEM) zoon van Willem Philips K o p s, koopnaan te Amsterdam, en van Johanna de Vo s, in 1724 te Amsterdam geboren; heeft zich in de geschiedenis onzer letterkunde eenen naam gemaakt door zijne Schets eener Geschiedenis der rederijkers. (in Werken der Maatsch. van Nederl. Letterk. D. IL) Minder bekend is hij als beoefenaar onzer moedertaal en als dichter. Van zijne taalstudie is nog eene proevebij de Maatschappij van Ned. Letterkunde te Leiden voorhanden. (Oude Woorden en Spreekwyzen, getrokken uit een getijden­boek (gheheten Tafelboeck), waarschijnlijk omstreeks 1450 te Haarlem gedrukt m. s.) en W i t s e n G e y s b e e k geeft eene proeve van zijn dichtstuk Pe Hemelsche Vrede, s een dichtstuk, welks zedelijke waarde door den echt christelijken, godvruch­tigen en verdraagzamen geest, die in hetzelve heerscht, de kunstwaarde wel overtreft, maar het harte toch welcioet." — 13elalve dit gedicht vermeldt W i t s e n G e ij s b e e k nog een Veldzang op de Vrede van 1748. Overigens zijn zijne losse gedicbten hier en daar voor en in andere bundels verspreid, of wel afzonderlijk gedrukt. Hij maakte zich ook verdienstelijk door de uitgave der nagelatene gedichten van Elisabeth Kpolaart (zie Hoofman) en van Pieter Langendijk (zie op dit artikel), waarvoor hij de levensbeschrijving van den diehter plot*. Kops stierf in 1776. Haarlem (waar hij wponde) verloor in hem een steun, Nederland een menschen­vriend, de kunsten en wetensehappen een voorstander, en voor_ al de Maatschappij een waardig en werkzaam lid. flij list hij zijne ecbtgenoote Catharina van Vollenhove n, met vie hij in ); 752 gehuwd was, behalve twee dochters, Johanna en Anna Catharina, 6en zoon na, pojs een groot voorstander van fraaije kun,sten. en Aqttige wetensehappen, in wien het raannelijk oir van dien tak .den 2den Aogustus 1805 op zijn bnitengoed Wildhoef bij Bloemendaal) 4itstierf. Zie Werken der Xaalsehappij der Ned. Leiterk, to Lefiden D. roorberieht, 131. Witsen Geysbeek, Biogr. Anthol. Crit. Woordenb. D. 122-124; Aanhangsel op het .4lgemeen iVoor­denb. van Kunst. en Wetensch. van Rieuwennuis, D. IL bl. 68 4. KOPIJN (J.) schreef : Eenvoudige Samenspraken, Utrecht, 1707. 4°. Leven van Jezus Christus, Amst. 4°. Zie A r r e n b e r g, Naamreg. van Nederde Boeken, bl. 286. KORDIJK (A.). De heer Kra m m vermeldt van dezen teekenaar De Geslachtsboomen der gewijde Geschiedenis, door hem met bijwerk geinventeerd en geteekend, en door J. C. Bendorp gegraveerd in fol. 'Zie Kr am m, Leven en Werk. der Holl. en Vlaamsche Kunstsch. D. III. bl. 905. KOREN (JAconus). 'Zie 'KOREN. KORFF (K.LAA, ·)., rentmeester van West-Friesland onder Philips de Schoone. ,gelegenhcid van het afzetten der Daunt door Maxim il is a n, ,zochten ,de grafelijke rentmeesters en ook hij, daarmecle hun voprdeel te doers. Die van Texel waren, kort voor de afzetting ingevperd werd, 1800 rijnsche guldens, wegens beden en andere lasten, ten achteren geraakt. K 1 a a s Korff gaf hun kwijtschelding van deze pen. ningen, tegen eerie schuldbekentenis ten zijnen behoeve van dezelfde som, welke men belooven moest op to brengen in de munt, die gangbaar zijn mu, op zulk een tijd, ,als hij wel wilt, dat de tegenwoordige afgezet zou z.ijn; en toen de betaaltijd verschenen was, en die van. Texel naar den afgezetten prijs ides gelds, minder nog data te voren, betalen konden, vprderde bun een rentebrief, ten laste des eilands, van honclerd ,risinsche guldens j,aarlijks af, welke zijne erfgenamen no eenige area getr9kkon lipbbqP, tot dat ,de van Texel, in het jaar 1506, ,op bevel van 't ;of verlof regen,, deze driikkende reAte met 1800riinscjie guldens af te lossen. Zie Privil. van Texel, bl. 38; Wagenaar, Fad. Hist. a IV. IA. 262, 263; Arend, rocl. Hist. Ss. III. bl. 274. KORNELIS, heer van Zevenbergen, had met Fr ederi k, heer van IJsselstein en eenige anderen het bevel over het leger, .dat P h p s II (1604) te 's Bomh verzapiel4e, ow den hertog van Gdre to beoorlogen. Zie Gain. Hermanui, Holland. Gelriaeque lellum in if a I­4kae i ,imaleot. T. I. p. 326; Wagenaar, Vad. Hist. D. Ill. bl. 323; Slieb.tenhorst, Geld. °each. bl. 319. KORNELIS (KLAAS), ook Klaudius Kornelissen genoemd, zoon van Cornelis Jacobz Delff, werd in 1571 te Debt ‘geboren, was een leerling vim zijn beef Mich iel Janszen Mierevelt, en legde zich vooral op bet glassehilderen toe. De J o n g h noemt hem een kun­stig glasschilder, zoo als men op sommige plaatsen in kerken en bijzondere gebouwen van zijn schilderwerk aantreft. Zijn portret komt voor zijn door hem zelven LI 1594, dus op drie en twintigjarige lceftijd, op glas geschilderde of beelding voor bij van Eynden en van der Willigen, Leven der Schilders, en wordt door den heer K r a m m beschreven. Zie de Jongh op K. van Minden's Levens der Schilders, D. bl. 90 ; Kramm, Levens en Werken der Holl. en Vlaamsche Kunatachilders, D. II. bl. 329, D. III. bl. 904. KORNELIS (KLAASZ.) Van dezen schilder, die te Haarlem geboren en aldaar geleefd heeft, zegt v an Mande r, dat hij de zeevaert en ander hanteringhe verlaten hebbende, heeft aangevanghen te teyckenen en schilderen schepen met 't 'ghene daar by behoeft te wezen, toonende wonderlycken gheest en verstandt, als de schilderconst van Natueren voorgestelt zynde: de takelinghen, touwen en alle eyghenschappen verstaet by uytnemende wel, en heeft alree zoo aardighe maniere van wercken en suyver vaste handelinghe van het teeckenen der touwen, dat by by niemant te wycken hoeft." Zie van Ma n d e r, Schilderboeck, fol. 300. KORNELISZOON (JEF) behoorde tot de schutters, die in 1566 den predikant Jan Arend s z o o n uit het Waterland te Amsterdam bragten, en de schout beletten de preek te storen. Zie . Commelin, Beschr. van Avast. bi. 986; W a g e n a a r, Angst. D. HI. bl. 168. KORNELISZOON (OuGAT) die in soldij stond der stad Am­sterdam werd 22 Mei 1568 veroordeeld om onthalsd te worden, wijl hij (dus luidt het vonnis) deel gehad had aan eenen toeleg, om de knechten des Heeren van Brederode in de stad te hel.­pen, en omdat bij het openen der Haarlemmerpoort had helpen verhinderen, toen een der Burgemeesteren zich van binnen voor dezelve beyond, om dep Grave van Megen eenigen lijftogt toe te voeren. Zie Dapper, Baehr. aan Amst. bl. 197; Commelin, Beschr. van Angst. bl. 1021; Wagenaar, Baehr. van Amt. D. III. bl. 270, 271. KORNET (Mr. PIETER) Pensionaris der stad Dordrecht van 1563-1572, in welk jaar hij, die spaanschgezind was, bij de overgave der stad aan de Watergeuzen, door den Provoost van En t e s werd gevat, doch later op last van Willem I weder werd ontslagen. Zie Balen, Beschr. van Dordr. bl. 356; Sehotel, Kerkel. Dordr. D. I. bl. 58. KORONEEL VAN ARENDONK, een uitmuntend schrijn­werker, die zich als leekebroeder in het Minnebroers klooster te Leuven had laten opnemen. Hij vervaardigde in 1511 het gestoelte van het koor der kerk van zijn klooster, 't welk van. zijne behendikheid in bet steken van sieraden getuigde. • Overi­gens was hij een nederig man. Hij stierf den 27sten Decem­ber 1540. Zie K ramm Lev. en Werk. van Holl. en Vlaantsche Kunstach. o. ,1 . w. uit Nederl Kunsten. vermeld in de onuitgeg. Gesch. van Leuven van J. Molanus door Edward van Even. KORP (HENDRIK) chirurgyn en later Med. doctor te Am­ sterdam, vertaalde uit het latijn, onder den titel van: Nieuwe gezuiverde .Heelkunst, Leid. 1746, bet laatste boek der Gezuiverde Heelkunst, ler onderwijzing van den leerenden en kunstminnenden Heelmeester, Leith 1731 8°. van Prof. G i n t e r te Harderwijk. Van zijne overzetting verscheen te Amst. 1762 een derde druk. Zie Bo nman, Gesch. der Geld. lloogeach. D. II. bl. 105, 106 . KORREET (DANIEL) of Core et , te Yperen geboren in 1578, predikant in zijne geboortestad, doch moest die in 1582, toen hij in handen der Spanjaarden kwam, verlaten. In 1584 werd hij predikant bij het garnisoen te Lillo en Lief kenshoek, en vertrok van daar in 't laatst van 1590 naar Axel, waar hij in 1603 overleed. Zie VroltIchert, Vass. kerkhemel, bl. 66, 67; Bijdragen van Jansen en van Dales, D. II, bl. 203. KORSZOON (EvERT) in 't Marsje, ook Evert in 't Mars­gen genoemd, was schepen en raad te Amsterdam. Hij werd. in 1574 met Jan Pip en Wijhout van Gorp naar de Hanzee•steden gezonden van wege de stad, om onderstand tegen 's konings weerspannelingen te verzoeken. In 1578 werd hij de stad uitgezet, doch nog in hetzelfde jaar op nieuw aange­.steld. Zie Co m 1 i n, • Beschr. van Anat. bl. 1052; Beyeeringlijst voor de ilandvesten van Amt.; W a g en a a r, Amt. D. III. bl. 357, 475, 479. KORSZOON (WILLEM) een burger en schutter te Amsterdam, die genoemd wordt onder hen, die in 1566 den predikant Jan A r e n d s z o o n uit Waterland haalde, en naar Amster­dam bragt. Zie Commelin, Beschr. van Amst, bl. 986; Wagenaar, Beschr. van Amst. 1). III. bl. 168. KORS VINCENT, in de wandeling Kora Centen genoemd, van zeer behoeftige ouders te Leimuiden. In zijne vroege jeugd tei schole bestemd, ontbrak het hem telkens aan de noodige lust om zijn aandeel in het schoolvuur te kunnen toe­brengen. Hierom moest hij in den kouden winter telkens achteraf zitten en veel koude uitstaan, en daarenboven werd hij door zijne makkers smadelijk bejegerid. In volgenden leef­tijd liep het hem mede en werd hij een vermogend man. Titans dacht hij aan zijn wedervaren in zijne jeugd, en, otn behOdtige • kinderen voor soortgelijke ontmoetingen te behOeden, besprak hij bij uitersten wille, aan de school van Leimuiden, alsmede aan die van Rijnzaterwoude en Leiderdorp, een zekere sons gelds ) met beding, dat van de intresten zooveel turf moest gekocht worden, als jaarlijks het rijkelijke schoolgebruik was. Zijne laatste wil werd een reeks van jaren nitgevoerd. Zie Kok, Vad. 1Poordenb. D. XXI. M. 329. KORT (CoaNELis) in 1536 te Hoorn geboren, was een nit­muntend kunstig plaatsnijder. In zijne jeugd reisde hij naar Rome, sneed: daar veel in 't koper, bij wijle zijne eigene in-. ventWn of somtijds portretten, doch wel meest naar schilderijen van Raphael, Titiaan, Tintoret, Succharo en vele andere voorname meesters. De abt Ma rolles had van zijn week 161 stuks verzameld. Te Rome rigtte hij ook eerie gra­veersehool op. Hij vormde u g. Carr ache en was de voor­looper van, het driemanschap Bols ward, V orsterman en P e t i us. O t t l e y toont in 'zijne History of Engr. fol. 751 aani waarin- zijne hoofdverdienste bestond. Zijn portret vindt men' bij van Mande r, Leven der Schilders, tegen over bl. 306 pl. Y No. 2. Karel van Mander haalt van J. Pa. t e n i e r sprekende, eenige Latijnsche dichtregelen aan van Lampsonius, op het portret van Paten ier, door K or t naar dat van Albert D u r e r gesneden, waarin het heet: .Quas aemelatus lineas se C ur ti a s sliedum praeivit ceteros. of naar van Mande r's overzetting : .(11aar) K or t die teeken print Navolgeude, al do rest niet slechts voorbij gnat streven, 'Maar hier zich zelv' verwint. Kort hield zich lang in Venetiti op, waar Tit iaan zich van hem bediende, om verscheidene zijner stukken te graveren. Zie bebalve de genoemde schrijvers, K a r el van Mender, Lev. dery Schild. Imitner z e ei, Lev. en perk. der Holt. en Vlaa;nscke Schild. , o. h. w.; Collot d'Escury, Boll. Roevz, IL I. St. 2. bl. 223 ; Velius, Chronijk van Hoorn, bl. 658 ; C. A. Abbing, Gesch. der clad Hoorn, D. I. bl. 59, 60. KORT (J. J.) een dichter nit de XVII° eeuw, van wiens poezy men proeven vindt in 't Hoorn, Vermaecielyck Track­schuytje, bestaende in verscheyde aerdighe nieuwe Bruylofts, stichtelyck en vertnaeckelycke zangen en hier en daar• met een punt en jaerdichtje version, 2 d. tot Hoorn, 1663. 240. Zie van der A a, Nicuw Bioyr. detnth. en Grit. Woordenb. o, h. w. KORT ERRANT (JAR* omstreeks 1697 te Rotterdam ge­ boren, maakte zich als geschiedschrijver, dichter en teekenaar verdienstelijk. Als geschiedschrijver kennen wij bem vooral nit zijne Beschrijving van Rotterdam, die op breede schaal door bem begOnnen, • doch niet bij zijn leven vollooid is Als dichter onderscheidde hij zich meer door eene vernuftige vinding en sierlijke inkleeding, dan wel door hoog dichterlijke vlugt en stoute denkbeelden. Be gedichten die van hem onder bet oog zijn . gekomen, (schreef Witses Geysbee k), behelzen fraaije dichterlijke schilderingen, die door haren eenvoudigen tool en nette schikking streelen en behagen. Men zou ze poetiscbe stillevens kunnen noemen. • Er is jets bevalligs in zijne voordragt, zelfs van de eenvoudigste gedachten: en sprat. ken, dat den lezer inneemt." Zijn dichtstuk ter gelegenheid van het derde eeuwgetijde der boekdrukkunst in 1740, (Lof der Drukkunst), behelst bij veel fraais en vernuftigs, _:veel wetenswaardigs en belangrijks. Volgens Kramm beoefende hij, gelijk meer andere oudheidkundigen, vrij wel de teekenkunst, en zou hij menig kasteel, slot en andere ouclheden , in mine door afbeelding voor verdere vergetelheid behoed hebben. Zoo bestaan er -teekeniugen van zijn hand van de' sloten Spagen, Honingen en andere. Hij stierf in 't begin van. Augustus. 1777 in den ouderdom van 80 jaren, en werd in de Groote Kerk, in hot middelpand No. 21, dus bij of onder het tegen­ woordige orgel begraven. Zijn wapen was van zilier beMen met een klimmenden leeuw van azuur; het limier een fransche lelie. Zijn huwelijk met Ma r i a van Zwieten, werd door Kortebrarit bezongen. Bij den beer van Dam van Noodeloos bevindt zich een brief van 9 April 1734 aan Hoogvlie t, benevens een vers van dezen aan beni • gewijd, en zijn afbeeldsel met eenige dichtregelen .onder : 4ij schreef: Lof der .Drukkonst, Rotterd. 1740. 40. Mengelpoezij, 2, d. 1740. 40. De Nederlantsche Leeuw gekwetst door den vijandelijken inval der Franschen in Stacds-Vlaanderen en hersteld door de verkiezing van Ziyri e Doorl. Hoogheit W. Z. H. P. Prins° van Oranje, Rotterd. 1747. 4°. Tweede Eeuwgetijde der Rotterdamsche vrijheit, wegens den onverwagten uittogt der Spanjaarden,' op den 21. van Hooi­rnaand des jaars 1572, met noodige Aanteekeningen, mast betrekkelijk de Oudheit der dad Rotterdam, getrokken zoo uit gedrukte als geschreven egte stukken, Rotterd. 1772. 4°. Beschriiving der Stad Rotterdam, bevattende derzelver Ge­schiecienissen, Gebouwen enz. Amst. 1789. Zie van Rey n, Beschr. van Bolt. Poorly ; Wi t s e n GeUs be e k, B. A. C. Woordenb. o. h. w. Kr am m,, Leven en IFerk. der Boll. en Plaamsche Kunstsch. 0. h. w.; Navoischer, D.' XVI, IA'. 50; Ar­r e n b e rg, Naamreg. o. h. w. Cat. van de Bibl. der Kaatsch. van Ned. Letterk. D. II. bl. 126; Post, Gedichten, D. II. bl. 268; danhangael op Nieutoen hula Woordfnb. van Kunaten en Wetensch. o. h. w. Catal. J. Schouten. bl. 36; Arrenbe.rg, Naamr, KORTENBOSCH (DIRK JANSSEN). Ofschoon de Doopsgezinden W i 1 le m I niet met de wapenen mogten bijstaan, verschaften zij hem echter aanmerkelijke sommen voor zijne ondernemingen. Zulks deed o. a. Pie ter Will e mse Bo og a ar t, leeraar bij de Waterlandsche Gemeente, weleer uit 1Vronnikendam verjaagd en naar Embden gevlugt, met wien de prins in briefwisseling was. Deze verzamelde f 1060, en bragt die in 1570 met D i r k J a nssen K o r't e n is o s c h naar den prins, toen deze met zijn leger te Hellenrade bij Roermond lag. Bij het out­vangen dier gift verzocht hij den prins D die ekleine vereering van zijne dienaren in dank te willen aannernen, welker gene­genheid grooter was dan de gave en die nooit het wedergeven daarvan begeerden." De prins vroeg: w at zij dan van hem wenschten te ontvangen?" a Niets anders," antwoordde B o o-g a e r d D dan tiwe vriendschap, zoo God U namaals de regering der Nederlanden in handen mogt stellen." Daarop zeide de prins: D dat hij genegendheid tot alle menschen had, ook tot hen, die mede verdreven waren." Zie Beaufort, Leven van Willem 1, D. II. bl. 194, 195. KORTRIJK (DAVID VAN) bestreed met Jan C o e n s, J o-an n e s David, Hervet, Martinus Donckanus en J. Weislinger den Bijenkorf van Marnix van Alde­g o n d e, in een werkje getiteld : De Bijenkorf der Roomsche Kercke, Antw. 1600. 8° Zie Schot e 1, Kerkel. Dordr. D. I. bl. 409. KORVUS (MANS) of C o r v us , een onbekend vlaamsch schilder, vermeld bij F i o r i 1 1 o, Geschichte der Mahlerey in Gross-Britannien , u. s. w.. p. 200 en bij K r am in , Levens en Werken der Boll. en Vlaamsche Schilders, o. h. w. KOS (J.) een dichter uit de XV.fie eeuw, wiens poezy 0. a. voorkomt in Medemblicker Scharr& zoodtje, ghevangen en ontweydt van verscheyde visschers: overgoten met een zanghers­taassen door Mr. H. J. F r i n s, organist en voorzanger binnen Medetnblick. Tot Medemblick voor Mr. He nr ik Jan s z. Pr in s, Anno 1650 en Enckhuyzen by Jan Dir e k s z. K u a-per, boeckdrucker in de Packhuys•straat 1676. Zie van der A a, 1Vieuwe Biogr. Ana. en Orli. 1Foordenb. o h. w. en over dit en soortgelijke Liedeboekjen; Komi- en Letterb. 1853 No. 37; Catal. van Koning, D. H. bl. 357 en Koning, Slot te Maiden, bl. 134. ROSTER (CoRNEms JANSSOON), burger van Amsterdam, die in 1566 met vijf and ere burgers, buiten de St. Anthonies. poort tusschen de stad en Houte-waal, aan den IJ• 'cant, om­ trent den Kadijk in 't riet, met den predikant J a n r e n to" 900n bijeenkwamen en daar besloten dat men de openbare preek in Holland zou aanvangen. Zie Bran d t , Reformaiie, D. II. bl. 317. KOSTER (L.) In de verzamelino. Prentkunst van Ploos van A rn s t el komen onder de oude platen Twee stuks door L. Koster gegraveerd voor. Wie deze Koster was, heeft zelf de seherpzinnige K r a m m niet kunnen nasporen. Zijne gissing dat de hier bedoelde persoon onze uitvinder der boekdrukkunst zou kunnen zijn is zeer onwaarschijnlijk. Zie Catal. van Ploos van Amstel, bl. 180, No. 32. K ramm, Leven en Werken der Roll. en Vlaamsche Sadder:, o. h. w. KOSTER (MAARTEN) werd to Amsterdam geboren, en ge­noot in zijne jeugd het onderwijs van Cornelius C r o c u s, en legde zich reeds in zijne jeugd op de geneeskunst, die hij later in zijne geboortestad en ook buiten 's lands met lof heeft uitgeoefend, toe. Reeds vroeg was hij de leer der Hervormden toegedaan, en toen er in 1566 te Amsterdam een volksoproer was losge­barsten, tengevolge van het begraven van Simon M u t s, in de Nieuwe kerk, werd hij, en eenige anderen als de voor­naamsten onder de Hervormden door de regering verzocht pogingen aan te wenden om het te stillen. Zij begaven zich onder de woeste menigte, die zich van het Minderbroeders­klooster wilde meester maken en smeekte haar met ongedekten hoofden haar plan te laten varen, met belofte dat de Minder-brooders de stad zouden verlaten ; doch te vergeefs ; het graauw plunderde het klooster en ook dat der Karthuizers. Het gevolg dezer beweging was dat de regering een verdrag ontwierp, waarbij den Hervormden meerdere vrijheid werd toegestaan, en het hunne hoofden ter onderteekening aanboden. Poch eenigen weigerden zuiks. Om hen over to halen werd onze Koster wederom van hen in den arm genomen, die met veel moeite to weeg bragt, dat zij aan de begeerte der wethouderschap gehoorzaamden, mite in 't slot van het verdrag werd verklaard : dat niemand der teekenaren, ter oorzake zijner onderteekening in vervolg van tijd gemoeid of achterhaald zou worden.'' In het volgende jaar (1567) werd Jacob de la Torre, score­taris van den geheimen raad, uit Utrecht, waar hij zich toen beyond, om den graaf van Megen aan schepen en lijftogt to helpen, van wege de landvoogdes naar Amsterdam gezonden, om bij de regering aan to houden dat zij Bre d erode de stad zou doers ruimen. De secretaris werd 'niet alleen in zijne her-berg door het yolk bedreigd, maar door eenige oversten en andere edelen, onder welke Wacel ot van Brederod e, in zijne herberg en kamer overvallen en in gijzeling gehouden. Ook Koster word beschuldigd deel aan deze zaak gehad ,te 24 hebben, waarop hij zich met een smeekschrift tot de vroedschap wendde, die verklaarde, dat zij hem voor onschuldig hield. Zoodra Alva in het land was gekomen, verliet hij zijne ge­boortestad en zijn vaderland. De dienst, diem hij der wethou­derschap had bewezen in 't bevorderen der onderteekening der vrijheid, werd hem tot een s bloedschuld" aangerekend door den raad van beroerte, die hem opentlijk indaagde en verbande. Toen beyond hij zich te Dole, in het graafschap Bourgondie, daar hij de geneeskunst uitoefende, en in kennis raakte met zekeren Been P etrus O x e genaamd, die hem overhaalde naar Denemarken te vertrekken, waar hij zich tot lijfarts van koning Fr e d e r i k II wist te doen bevorderen, welke post hij tot na den dood zijns bevorderaars bekleed heeft Uit een brief, den 17den Mei 1574 door hem uit Koppenhagen aan Hadrian us Junius geschreven, blijkt dat hij toen een sterk verlangen had naar het vaderland. Het sluiten der Gendsche vrede gaf hem gelegenheid naar Amsterdam weder te keeren, daar hij, nevens anderen, deel had aan de omkeering van 1578, en tot burgemeester en raad werd verkozen. Naderhand is hij nog driemaal tot burgemeester en eens tot oud-burge­meester benoemd, dock zijne sterke aankleving aan de partij van Le y c ester bragt hem in de ongunst der meesten zijner ambtgenooten, die hem sedert van het kussen hielden. Hij was een man van groote geleerdheid, welsprekendheid en aan zien, en de eerste die te Amsterdam openbare lessen over de ontleedkunde heeft gegeven. Hem betreft de volgende zin­snede uit een aanspraak van burgemeester C. P. H o o t t in 1598 in de vergadering der regering te Amsterdam gehouden. )'t Bengt mij noch hoe de oud-burgemeester, doctor M a a r. ten K o s t e r, over elf jaren in den Raedt met grooten ernst en beweeglijkheid voordroeg, dat hem in 't seker was bericht bet voornemen van den koning van Denemarken en andere Grooten om sich te laeten gebruiken tot beslechting van den oorlog tusschen den Koning van Spanje en deae landen, voor een grondregel vooruitstellende, dat gelijk hij en andere Vor­sten, hunne onderdaenen zulk een' Religie, als• zij goedvonden, deden onderhouden, wij ook insgelijks hier te lande zulk een Religie souden moeten aannemen als den. Koningh van Spanje behaagde. Hier tegen beweerde de gemelde Heer met veele redenen, daartoe dienende, dat geen Vorst of Majesteit eenig gezagh aan d' onderdaenenin geloofssaeken toequam, en hij vermaande den Raedt, dat hij zich docn van dat gevoelen om geenerleij oorsaeck sou laeten aftrekken." Koster overleed in den aanvang der zeventiende eeuw. Zie B o r , Nederl. Hist., D. II. 131. 73 o o ft, Ned. Hist., B. III . bl. 113, B. X1 II. bl. 678, B XXVI . bl. 1199, 1200, 1203, 1904; van Meteren, Nederl. Bid. D. II bl. 70; Wag e­ n aa r, Yard. Roach. D. VII. bi. 206, 209. D. VW. bl. 244; B e i d, Ned. Geseh. 169; Brandt, Historic der Reform:die bl. 380, 383, 485, 831; Pontanns, Hist. Ur& et Rev. .Aostel, Lib. II. p. 244; Pontanas, Hist. van Ansi. bl 67; Wagenaar, Am­sterd. (Zie het Reg.) H. Jana e, Grp. p. 151, 155, 216, 306, 308, 317, 589. KOSTER (SimoN nn) werd den 22sten Augustus 1767 to Middelburg geboren en vertrok, na zich eerst aan de teeken­akademie te dier stede en vervolgens onder Thomas Gaal op de teeken- en schilderkunst toegelegd te hebben, in 1788 naar Louden, waar hij den 21ren Augustus 1831 overleed. KOSTERIVIAN (Commis). Een der gevaarlijkste opschud­dingen van welke 's lands geschiedenis gewaagt, had in Oogst­maand 1690 te Rotterdam plaats. De aanleiding er van was de mildheid van een burgerbevelhebber jegens zijne schutters, die 's nachts tussehen den 28 en 298ten van die maand de hoofdwacht aan 't stadhuis hadden. Aan deze had hij een half anker wij n ten beste gegeven om er zich vrolijk mede te maker'. Zij, die des avonds ten tien ure afgezonden waren om het to halen, werden in bet terugkeeren aangetast door drie broeders van der Steen, pachters van de wijnen en het gemaal, vergezeld van twee deurwaarders en twee oppas­sers, door 't yolk kraaijers of verklikkers genoemd. Men raakte hierop handgemeen en de degens der schutters nit de scheden ; een der oppassers, die de trommelslagers het vaatje van de schouders wilden ligten, werd door een der schutters doodgestoken. De pachters en deurwaarders begaven zich toen naar het huis van den schout der stad, Mr. Ja k o b van Zuilen van Nieveld, daar zij van den manslag besehul­digden. Korn ells Kosterman, wijnkooper, die nog den­zelfden nacht 'van de wacht komende, gegrepen werd. Men vergeleek K o s t e r m a n s degen met de wonde van den doode ; men ondervroeg herhaaldelijk den gevangene, die eindelijk den 1 Oen van Herfstmaand het feit beleed. Hij werd hierop veroordeeld om onthalsd to worden. Het vonnis werd den 16den uitgevoerd, onder een geweldigen toevloed van yolk ; morrende dat hij onschuldig, leed, en bet stuk slechts uit vrees voor de pijnbank bekend had. 't Geviel dat de scherpregter, ontsteld, meent men, uit vrees voor oproer, het hoofd niet met den eersten slag of hieuw, maar zes of zeven reizen toe­sloeg, eer hij bet van het lijf kon scheiden, hetwelk het graauw sterkte in den waan van de onschuld des lijders. Ook liep er des anderen daags een gerugt, dat de trommelslager, die Koster man to stout verdedigd hebbende voor de regters, ook vast gezet was, uit een gat of venster van het stadhuis had geroepen : hoe K os te rman onschuldig ter dood gebragt en hij de man was die den oppasser doorstoken had. Hierop trok het graauw te loop.... doch het is thans onze taak niet de geschiedenis van het oproer to beschrijven, die men uitvoerig 24* vindt opgeteekend in Europ. Mercurius Oct. Dec. 1690; Waaragtig Verhael enz., eerste en tweede deel, gedrukt 1690; Beschrijving der stad Rotterdam, mitsgaders geschiedenissen, zoo binnen de stad als elders voorgevallen van den fare 1426 —1691. 4°. ; Ms. Rotterdamsche pasquil en Zangbundel of Verzameling van at de gedichten en pargerillen en liedekens, ter gelegenheid van den oproer tot Rotterdam ontstaan, omtrent het uitwerpen van den Heer van Z ufyl en van N ij ev el d, gewezen Hoofd-Officier aldaar en het af breken van deszelfs twin en hof, openbaarlijk aangeslagen en gezongen, neffens een korte aanteekening der gevallen en geschiedenisssen ter materie dienende. Hierbij behooren eenige brieven, die alle kenteekenen droegen van op straat by de plundering gelegen te hebben, fol. Deze beide handschriften komen voor op Catal. van eene alle­sins uitgebreide Verzameling Handschraften -- bijeenverzatneld door K. van Alkemade en P. van der Schelling; in 1848 te Amsterdam in het huis met de Hoofden verkocht, bl. 20, 120. Zijnde het eerste voor f 14,75, het laatste voor f 51 verkocht. Zie voorts W a g e n a a r, Vaderl. Geschied. B. XVI. bl. 123 volgg. en de Beroerten in de Vereenzgde Nederlanden van den fare 1300 tot op den tegenwoordiyen tijd, D. I. bl. 199. volgg. KOUCKEBAKKER (NICOLAES JAME), burgemeester van den Briel bij de overgaaf dier stad aan de Watergeuzen. Hij nam de vlugt, doch beyond zich in 1577 wederom in de Stad. Zie van Wbn, Bijvoegselen op het derde deel van Wagenaar, bl. 84. KO USAtRT (GILLEs) of A e g i d i u s Coussart, was eerst een monnik, doch ging tot de Hervormde ee•edienst over, en werd in 1597 als predikant te West-Kapel bevestigd. In het volgend jaar bedankte hij voor het beroep te St. Maartensdijk en vertrok in het einde der XVIe eeuw naar Heinskenszand. Hij heeft nit het Fransch in het Nederduitsch overgezet een boekske getiteld : Logue de la Messe. Zie te Water, Reform. van Zeeland, bl. 198, 298, 308, 309. KOUWENBERG (MictiiEL vAN) , een middelmatig dichter, die in het midden der XVIII' eeuw bloeide, en o. a. loflie­deren voor de poezij zijner qdgenooten , zoo als voor D. Smith 's Rottestroom, en lijkdichten zoo als op den dood van A. v. d. V lie t, achter diens Vruchten der Dichtlievendheid, Leyd. 1779, bl. 557 vervaardigde. Zie H e r i n g a, Naamlijst van Dichters, bl. 37. KOUWENBERG (STEVEN vAN) middelmatig dichter, die in het begin der XVIII' eeuw leefde. Men heeft o. a. van hem een Lijkdicht en Grafschrft op L u c as Schermer. Zie van der Aa, B, 4. en C. Woordenb, D. II. bl. 338, KOUWENBERG (CHRIsTIAAN). Zie ,KAWENBERG. KOUWENBURG een portretschilder, die zich in het midden der XVII° eeuw to Middelburg ophield La Rue gewaagt van het afbeeldsel van J o a n n e s de Me ij in 1659 door Kouwenburg en Everd ij k geschilderd en in 1660 door S n ij der h o e f in plaat gebragt. Mogelijk is hij dezelfde met den voorgaanden. Zie la Rue, Gelett. Zeeland, bl. 59 ; Kramin, Levens der Kunst­;adders Boll. en Flaamsche, D. II. bl 908. KOUWENBURG (JAN) was in het midden der XVII° eeuw stads-chirurgijn te Middelburg en schreef : Zee-Chirurgie of Matroozen-troost in zeer veel gebreken den Zeevarenden overkomende , en ook hoe dat den . Scheeps Heel­meester tot hulp dezer qualen zig kan bedienen van enkele en t' zamengestelde middelen zoo uyt zyn Aledicynkist als van Scheepsbehoeften, begrepen in dry deelen , alles in vragen en antwoorden tot voordeel der leerlingen zamengesteld. Middelb. by van H. van Hoekk e, 1721, 8°. 2' dr. vermeerderd met een ontleding der Medecynkist. Middelb. bij id. en Amsterd. bij N. ten Hoorn, 1726, 8°. 3° dr. met eenige vermeer­dering bij H. van Hoehte enz. 1733, 8°. Zie la Rue, Gelett. Zeel. bl. 45, 46, P a q u o t, Vmoire pour sevoir a l'Historie Litter. des Pays-Bas, T. II. p.232; A r r e a b e r g, Naamreg. van Boekez. KOUWENBURG (PIETER) of Couwenb u.r oh van Beloi s. Raadsheer in het Hof van Holland, een der 24 Regters van 01 d e n b a r n e v e 1 d. Hij verzocht, daar hij de G root's huis­vrouw in den graad van achterzusters kinderen bestond, ver­schoond te blijven als regter over zijne zaak te zitten, dock het Hof bestond dat hiertoe goon genoegzame reden was, te minder, omdat hij bij partije, Diet gewraakt werd. Zie Dais. en Resol. van 'den love van Holland, gedrakt 1751, No. 188, bl. 78; Wagenaar, Vad. Hist . bl. 341 ; v a u Wijn Bijvoegsel. en Aanm. op Wagenaar, D. X. bl. 99, 100; Mr. Vollenhoven, Broeders Gevangenisse, bl. 126. KOUWENHOVEN (DIEvERINA VAN) eene Utrechtsche juf­fer, die in 1669 te Amsterdam uitgaf een Cleopatra, treurspel met vliegh-wercken. kl. 8°. Zie Witsen G e y s b e e k, B. O. Woordenboek, D. IV, bl. 127; Catal. der Maats. van Nederl. Letterk. D. lb. bl. 128. KOUWENHOVEN (JACoB) in 1777 te Rotterdam geboren en door den beroemden Landschapschilder B. P. Ommega n c k to Antwerpen in de schilderkunst opgeleid, gaf onderwijs in de teekenkunst in zijne geboortestad, was ook eenigen tijd cor­rector aan bet teekengenootschap aldaar, en hielp Mr: J. A. W eil an d, medebestuurder van dat genootschap, in het ne. men van steendrukproeven, die bij de Nederlandsche Huis­houdelijke Maatschappij in 1814 met eene zilveren medaille zijn bekroond geworden. Daar hij slcchts over weinige vrije uren kon beschikken, zijn zijne kunstvoorbrengselen niet talrijk. Op de tentoonstelling te 's Hage waren drie schilderijen van dezen meester naar schetsen, door hem in 1817 op zijne reis in Duitschland en Zwitserland vervaardigd, als eeu Landschap bij ondergaande zon in Zwitserland, een Gezigt aldaar aan het vier Walstadtermeer en een Landschap in het Kleefsche. Deze kunstenaar overleed den 4den Mci 1825. Onder zijne nage­latene betrekkingen was eene dochter die talent had voor het bloemteekenen. Zie Immerzee1, Levens der Roll. en Plaamsone Kunstschikl. D. II. bl. 133 . KOUWENHORN (Mr. PIETER) of Cou we n born, een voornuam glasschilder, die in het midden der XVII° eeuw te Leijden leefde en de eerste leermeester was van den beroemden. Gerard Dou. Zie Or1ers en van Leeuwen, Beschrijv. der dad Lcijden , IA. 401 ;• Krarnm, Levens van Holl. en Plaamsche Kunstachild. D. II. bl. 109. KOYMANS (BALTHAZAR). In 1672 lid der vroedschap te Haarlem, en een der gemagtigden, die den prins van Oranje kennis gaf, dat de regering dier stad hare toestemming had gegeven tot zijne verheffing tot de stadhouderlijke waardileid. Bij werd door de burgers, met andere leden van de vroedschap van zijn ambt ontzet, doch wederom door den prins hersteld. Zie Valk en i e r, Perward Europa, D. I. bl. 735 volug; Kort Perhaal der Burger oproeren te Haarlem, met aanteekeningen van Mr. Hop van 1 Jalij 1672, als ook van Prof. Bu rge rs dij k van 1 Ask 1672; Wagenaar, P ad. ilist. D. XIV. bl. 80, 200, 202. KOTTERUS (VoLcHERus) een Groninger, stadsgeneesheer te Neurenberg, bloeide in de 2e helft der 16e eeuw, en gaf in het licht. Tabulae de Ossibus et cartilaginibus humani corpora's, cum Explicationibus. Bononiae , apud Joan. Rossiutrs, 1566, fol. Tabulae et Exercitationes anatomicae purtium praecipuarum corporis humani. 1Vorimbergae apud Theod. Gerlachium, 1573 fol. cum fig. Explicationes Animalium Sceletorum. Ibid 1575 fol. cum lectionibus Gabr. Fallopii, de partibus sirnilaribus humani cor­poris ab eodem collectis. Zie Andreas, Bzbl. Bela, p. 847. KRA AN (HENDRIK DE) graaf van Kuinre, waarvan de ge­schiedenis gewaagt, komt het eerst in het jaar 1187 voor, als wanneer hij nit zijn aan de Zuiderzee gelegen kasteet ge­durige invallen en strooperijen in Friesland doende, daarin verhinderd werd door den Frieschen graaf Will e m, die eene sterkte deed opwerpen bij Oosterzee, niet verre van Kuinre. Zulks gaf aanleiding tot herhaalde hevige oorlogen, tot dat in 1195 het slot van Kuinre ingenomen en tot den grond toe verwoest werd, waarop graaf H e n d r i k zijn land moest ver• laten en naar Holland de wijk nemen. Zie van d e r Ch ij s, de Minden der Heeren en Steden van Om. Ijssel, bl. 140, 142, 143. KRAAY (DIRK). De beer K r a m m deelt uit een ms van P. Te r w e s t e n mede, dat deze historie• en portretschilder een der 47 kunstenaars was. die te 's Rage eene Nieuwe Kamer van Pictura oprigtten, en in 1662 als lid dezer confrerie, eene schilderij van zijne hand, Demokriet voorstellende, in de kamer ter tafel bragt, welk stuk in 1666, mogelijk zijn sterfjaar, aan zijne weduwe werd teruggegeven. Zie K ram m, Leven der loll. en Plaanache Schild. D. II. bl. 909. KRAAY (JAN) of K ray werd den 2lsten Maart 1730 to Boom geboren, en bestudeerde vlijtig bij zijnen leermeester Hen sten bu r g h, de teekeningen van diens vader Herman Henstenburg h. Buitengewoon gelukkig was hij in het afbeelden van bloemen, vruchten, insecten enz. met sapverwen. Hij is 1806 in zijne geboorteplaats overleden. Zie van Eynden, en van der Willigen, Geschied. der Pad,Schilderk. 1). 11. bl. 210; Ab bi n g, Gesch. der Stad Hoorn, D. II. bl. 77, 78, 210; Irnmerzee1, Levens der Roll. en Man:ache Kunst­:child. a IL bl. 133. KRA AYENHORST (GERARD VAN) een der zattmgezworenen tegen Floris V, die op bevel van den jonkheer van V oo rn e te Dordrecht geradbraakt werd. Zie M. Stoke, Itijmkronijk, D. II. bl. 252 (nitg. van B. Hutj­d e cope r); S in it 8, .Schatkamer, W. 193; Chronijk van Goadhoeven,bl. 3A; Wagenaa r, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 67, 92. KRABACHER (P. HO Med. doctor, opper-chirurgyn der marine, met rang van kapitein-luitenant ter zee, ridder van den Nederlandschen Leeuw, lid van onderscheidene geleerde genoot­schappen, stierf den 9den December 1859 to Terheyde in den ouderdom van 77 jaren. KRABBELIJN (Gnus) read. van Karel van Bourgondie, kwam in 1462 te Amsterdam met brieven van voorspraak van dezen en van J an van L annoy aan de regeering van Am­sterdam, om de Minderbroeders in hunne stad, ofschoon tegen de privilegien door hertog Willem van Beijeren in 1411 aau Ameterdm gegeven, toe to Wen. Zie Wagenaar,-Beiehr. van Amt. D. II. bl. 253 volgg; Comemelin, Besehr. van an at. p 430; H. van H e n s s e n en H.van R ij n, Batavia Sacra, D. II. bl. 194. KRACHTWYK (DIRK van) waarschijnlijk te Amersfoort ge­boren, bloeide in bet midden der XVII eeuw, en was een zeer middelmatig Latijnsch dichter. Hij gaf uit: Carmina miscellanea e Sacris literis, A met. 1650. Zie Peerlkamp, de Patis Latinis Need. p. 358, 359. KRAENLUDE (ADAM VAN of VAN DER) pastoor en rector der parochie-kerk van St. Jan te Gouda en kanunnik te Bergen op Zoom. Van hem en andere pastoors te Gouda zijn nog vier brieven, doch met bisschoppelijke bekrachting en uitbreiding, in het belang der collatie-broeders hunner parochie voorhanden. Ook vindt men een vergunning van hem aan het Ode van St. Lucas, om een altaar in de St. Jans kerk te Gouda te hebben, en een kerkelijke broederschap uit te makers. Zie Kist en Royaards, Nederl. Archief voor Kerkel. Geschied. D. 'VII. 91, 102, D. VIII. 211 volgg. KRAEYVANGER (EvERARD) werd te Batavia geboren; stu­deerde te Leijden in de regtsgeleerdheid, en keerde na volein­digde studie, weder derwaarts. Zijne dichtstukken, onder den titel van Dichtlievende Lente en Zomer, in 1762 te Leijden gedrukt, zijn zeer middelmatig. Ook heeft men van hem Stich­telijke Gezangen 1744, volgens de V r i e s. Zie Vir itsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 127; de Vries, Proeve eener Geschied. der Ned. Dichtk. D. II. bl. 106; A rr en berg, 1Vaaml. van Boek . bl. 289. KRAFFT (JOHANNES LEVINUS) een. Vlaamsch dichter, en taalmeester te Brussel, maakte zich als tooneeldichter be­kend door: Ihpigenie ofte Orestes en Pilades, bly eindigh treurspel, Brussel, 1722, 4°. Den Spiegel der Vrouwen, verdeelt in de manmoedige Ilde­genie, koninginne van Norwegen, bly.eindigh treurspel enz. voor de eerste mael op het Brusselsch Speel-Tooneel vertoont ter j. 1727, Ghendt, z. j. Het Lijden van onzen Heere Jezus Christus, treursp. enz. Brussel, 1736. kl. 8°. Zijne spreuk was: virtutes recognoscuntur per actiones. Zie Witsen Geysbeek, B. J. C. Woordenb. D. IV. bl, 128 Catal. der Bibl. van de Kaatseh. van Ned. Letterk. te Leiden, D. I. bl. 128. KRAFFT (JAN LODEWIJK), gelijk hij zich, volgens Kr am m, onder een fraai gegraveerd portret van J oavnes W i s g e r s, in ovaal gevat, in kl, fu., noemt, en niet gelijk Willems en Witsen Geysbeek hem noemen Jan Laurens, werd in 1710 te Brussel geboren, en was een bekwaam teekenaar en etser, waarvan een groot aantal portretten ran het keizerlijk huis van Oostenrijk,en verschillende andere stukken naar R u b e n s, van D ij c k, Titiaan en anderen, als ook de 150 platen in zijn Schat der Fabelen, gekozen vyt de voornaemste ver. dichtschryve.s. Brussel 1740. 3 deel. 80. (ook in het Fransch overgezet) ten bewijze strekken. Witsen Ge ij sbeek noemt het aangehaalde rijmwerk, erbarmelijk broddelwerk," doch Willems acht hem, ) een der Zuyd-Nederlandsche Dichters, die het best de tael geschreven en gewaerdeerd hebben; zijne verzen in het algemeen vloeijend en zinrijk; zijn proza, schoon wat gerekt, met veel gemak en bevalligheid behandeld." Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 127, 128; Will ems, Verhand. over de Ned. Taal• en Letterk. D. H. bl. 164 volgg; I m m e r z e e 1, Levens der Roll. en Vlaamsche Schild. D. 11. bl 909; van Kampen, Gesch. der ZTed. Lett. en 'filen­schappen. D. It. bl. 188. KRAFT (ANDRIES), huisbestierder van den Amsterdamschen koopman H o p e, beoefende de Nederduitsche dichtkunst, of- saloon hij vele bezigheden en genoegzaam geen omgang met letterkundigen had, die hij kon raadplegen wegens h betgeen aan zijne letterarbeid ontbrak. Zijne drie treurspelen Alonzo of de zegepraal der Liefde,. 1798 ; Czaar Peter de Derde, 1801 en James Cook maakten geen opgang, doch kondigden den opsteller aan als een man van genie en vinding. Eenige zijner gedichten zijn onder den titel van Oden en Gedichten, (ofschoon er geen enkele Ode in gevonden wordt) op kosten van den heer H ope zeer prachtig in een' bundel bijeengedrukt, doch niet openlijk nit­ gegeverl. Een zijner uitgebreidste stukken is Daniel, in drie Zangen. Hij overleed den 15den April 1810. Zie Witsen Geijsbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. b1.128, 129; Cat. der Bib!. van de Maatach. der Nederl, Letterk. te Leijden, D. I. bl. 128. KRAFT (J. C.) schreef : Onderzoek of in het IX en XI hoofdstuk van den Brief aan de Rorneinen de Leer der Hervormde kerk van de verkiezing gevonden wordt of niet? Amst. 1774. 8°. Zie Arrenberg, Naaml. van Boek. b1. 289. KRAFT' (JENs) schreef: Verhandeling over de zeden en gewoontens der oude en he­dendaagsche wilde volken, Utrecht 1779, 80. Zie A r r en be r g, Naaml. van Boeken 289. KRAGTINGH geneesheer sehreef Verhandeling over het juiste tydstip der breuksnisiding, Amst. 1795. Zie ilphab. Name. van Boeken van 1790-1831. KRA HINTER DE RICH IN (CAREL FREDERIK) zoon van C a- r el Frederik en van Louisa Jaeoba van BeAtoncourt, geboren te Corbach (Waldek) den 28-ten Junij 1787. Reeds in zijn twaalfde jaar werd zijne opvoeding toevertrouwd aan zijnen oom Jacques de Be tton co u r t, gewezen officier bij bet Waldeksche regiment in hollandsche dienst, die niets spaarde om die opvoeding naar wensch te doen uitvallen. In 1804 als kadet bij de artillerie te voet in dienst getreden, werd bij reeds 2 jaar daarna bevorderd tot 2e luitenant bij de brigade rijdende artillerie, en was tegenwoordig in den veld­ togt tegen Pruissen, welke met den slag bij Friedland eindigde. De batterij, waartoe hij behoorde, had hare amunitie verbruikt bebbende, last gekregen het slagveld te verlaten. K r a h m e r die evenwel van eene nabijzijnde fransche batterij munitie had ontvangen, bleef met zijne sectie in het vuur. Deze daad deed hem eervol vermelden en eenige jaren later werd hij op eene wapenschouwing, door keizer Napoleon daarvoor met het ridderkruis van het legioen van eer begiftigd. Den 3den Junij 1808 tot le luitenant bevorderd zijnde, woonde hij de veldtogten in Polen en Saksen bij, en ook in • 1813 streed hij in Saksen, toen zijnde kapitein bij den gene­ralen staf der artillerie. In Nederlandsche dienst werd hij in November 1814 als kapitein geplaatst bij de Belgische rijdende artillerie, in welke betrekking hij het bevel voerde over eene batterij, die in den slag van Waterloo was toegevoegd aan de brigade van den generaal d'A u b r e m é. Op last van C h a ss6 rukte hij met zijne batterij voorwaarts, op bet oogenblik dat de Franschen vet spoed aanrukten, en het vuur uit die batterij werkte niet weinig nude om de Franschen te doen standhouden. Hij werd na den slag met het ridderkruis der Militaire Willemsorde 4e klasse vereerd. Bij gelegenheid van den opstand in Belgiö was K r a b m e r, sedert 1826 majoor bij de rijdende artillerie zijnde, tegenwoordig bij net inrukken van Brussel door het le ;er, onder prins Fre­d e r ik der Nederlauden. Niet weinig Iladden zijne groote krijgsmansdeugden er toe bijgedragen, om bij het Imps, waarbij 114 geplaatst was en maarmede hij hartstogtelijk was ingenomen, die krijgsmansgeest aan te kweeken, waardoor bet zich ook in de jaren 1830 en 1831, vooral binnen Brussel, zoo bijzonder heeft onderscheiden. Nadat bij het inkomen van Brussel reeds een paard onder hem was gedood geworden, werd hij op den 23steu September zelf bet alagtoffer. Hij beyond zich bij de node van den tenant W i 1 le m A r i.e . Sodenka mp, die hij in de *Rue royals, op 150 pas van het hotel de Bellevue, in- batterij had geplaatst. Door twee geweerkowels getroffen, met den wisscher in de hand, in het midden der sectie staande, stortte hij ter aarde en stied in het paleis des konings, waarin hij was over­gebragt, vegir dat hem nog geneeskundige hulp kon worden verleend. Bij de rijdende artillerie liet hij eene onuitwischbare herin­nering achter van zijn beproefden moed en uitstekende dapper­heid, op de slagvelden van Friedland, Waterloo en ook te Brussel tot roem van zijn wapen aan den dag gelegd. Zie van S y p e s t e ij n, Gesch. van het regiment rijdende artillerie, o. a. bl. 97, 219, 239, 261, 262, 264; Faandel, tijdschrift voor onder­olicieren, D. 1 St. 5. KRAJESTEIN (FRANcois) een rijmelaar nit de XVIII eeuw blijkens zijne berij ming van den watervloed van wintermaand 1717, onder den titel van Gods gerigten op aarde, Haarl. z. j. Zie van der A a, Nieuw Biogr. Anth. en Crit. Woordenb. D II. bl 328; Cat. der Bibl. van de Maatsch. van Ned. Letterk. Btiv.1853-1857 bl. 25. KRAJESTEIN ( HENDRIK) in het begin dezer eeuw koffij­huishouder te Middeiburg, vroeger directeur van een reizend touneel gezelschap, werkzaam lid der kunst en wetenschap be­vorderende Maatschappij V. W., van welke vooral door zijne medewerking eene afdeeling in zijne woonplaats is opgerigt. Men vindt in de dichtbundels dier Maatschappij gedichten van hem, die middelmatig zijn. Zie v an der A a, Nteuto Biogr. Anth. en Crit. Woordenb. D. II. bl. 338. KRAMER (ADRTAAN DE), den 30sten April 1696 te Leiden geburen en den 26 , tell Maart 1735 te Amsterdam overleden. J. A. van O r s o y gaf zijne gedichten, onder den titel van Poetische Werken in 1736 in 2 deelen in het licht. Zij zijn, ofschoon zeer middelmatig, in 1774 ald. herdrukt. Zie zijn levensberigt voor de Pout Werk ; Witsen G eij sbek Biogr. Anth. en Crit. Woordenb. D.IV. bl. 129; Arren berg, Naaml. van Boek. bl. 289. KRAMER (H.) een middelmatig, dichter uit de eerste helft der XVII eeuw. In het Nieuwe Bundettje uitgekipte Geeste. lijke Gezangen, Leeuw. 1743, komt van hem eene berijmde Zamenspraak tusschen een levendig Christen en de doode we­reld voor. Zie He ri nga, Bijdr. tot de Nat .van Nadal-Dicht. bl. 57. KRAMER (M.) bekend door zijn: Nieuw Woordenboek der Nederlandsche en Hoogduitsche Talen, vermeerderd door A. A. van Moerbeek, Amst. 17.68. 2 d. 4°. Nieuwe Hoogduitsche Grammatica of aanleiding voor de Nederduitschen, om de Hoogduitsche Spraak grondig to ver­staan, spreken en schrijven, Amst. 1769. 80. Nieuwe Hoogdtatsche Gramniatica am de Nederduitsche spraak to leeren, Amst. 8°. Zie A rr enb e r g, Naaml. van Boek. bl. 290. KRANEN (PETER) geboortig van Antwerpen, in zijn tijd een niet ongeacht letterkundige, die naar de wijze der meer bekende dichters H o u w a e r t, van Ghestele, de poezy be­oefende Hij had de R. C. kerk verlaten en was tot die s der Doopsgezinden overgegaan, en zou als zoodanig door den mark­graaf van Antwerpen in hechtenis zijn genomen, indien hij niet, in tijds gewaarschuwd, de vlucht naar Keulen had genomen. Zijne zwangere huisvrouw hem niet kunnende volgen, werd in den stads kerker (den Steen) gebragt, en zou levendig zijn ver­brand geworden, indien zij, op voorspraak van een neef van haar, Hans M i c h i e 1 s, geen kwijtschelding van straf had gekregen, onder voorwaarden van in 't vervolg katholijk te leven en een barer naar Keulen geweken kinderen, naar de gewoonte der Roomsch-katholijken ie laten doopen. In alleriji werd dit kind (S a r a) uit Keulen ontboden en gedoopt, en nu haastte zij zich van doze vrijheid gebruik te waken, en zich naar Keulen bij haar man en kinderen te begeven, waar zij de belofte, uit vreeze voor den dood afgelegd, spoedig vergat, en even ijverig als te voren de zamenkomsten der Doopsge­zinden bezocht. Hij was de moederlijke grootvader van den beroemden Joost van den V o n d e 1. De drossaart Ho oft plagt te zeggen : dat gij een rijmer zijt, hebt gij van uwen grootvader K ra n e n." Zie Von d el s Werken met verklaringen en aanteekeningen van Mr. J. van Lennep, Aflev. 3, bl. 8 volgg; van 011 e f e n, Lev. van J. v an den Fondel, bl. 20, 21; G. Bran dt, Leven van Vondel, bl. 8; Witsen Geysbeek, Biogr. "Nth. en Crit. Woordenb. D. VI. bl, 50. KRANEN (SARA) dochter van Peter Krane n, werd tot het redden van hare moeder uit Keulen naar Antwerpen ge­voerd, om aldaar in de R. C. gedoopt te worden. Zij was te Keulen gehuwd met Joos t v an den V o n d é 1, hoeden­stoffeerder aldaar, en werd den 17den November 1587 moeder van den beroemden dichter van dien naam. In den aanvang der XVII eeuw verliet zij met haar man en kinderen (behalve Joost, Klementine in 15.., Sara in 1596 en Willem in 1599 geboren) Keulen en vestigde zich eerst te Utrecht, en vervolgens te Amsterdam. Zie behalve de in bet vorig opstel aangehaalde sehrbvers, Chronijk van het Genooisch. D. V. bl. 61. KRANEN (THEopoRus), of Craanen, geboren omstreeks 1620, eerst arts te Duisburg, en sedert 1658 hoogleeraar in de genees- en wiskunde aan de hoogeschool te Nijmegen, van waar hij in 1670 tot hoogleeraar in de wijsbegeerte, de rede­neer- en bovennatuurkunde en tevens tot onderregent in het staten-collegie te Leiden werd beroepen. In 1673, liet hij, een ijverig voorstander van het stelsel van Descarte s, eenige wijsgeerige stellingen aanplakken, die door een zijner leer­lingen , onder zijne voorzitting, in bet openbaar zouden ver­dedigd worden. Eene dezer stellingen was gerigt tegen eene, die niet • lang te voren, onder voorzitting van den hoogleer­aar in de godgeleerd heid en tegenwoordigen rector munificus F. S p a n h eim verdedigd was, en waarbij alle twijfeling aan het bestaan der godheid voor goddeloos en oneerlijk verklaard werd. Kranen, die de eer van Descartes door die ver­klaring op het schandelijkst verguisd rekende, had tegen deze stelling, doch zonder melding van den naam van zijn ambtge­noot, eene andere overgesteld, bij welke hij hen, die de ge­noemde twijfeling zoo streng veroordeelden, als zulken voordroeg, die lastering aan onkunde paarden, en er met alle magt op uit waren, om de kracht der aanlichtende waarheid, die zij, bij het bederf hunner rede door de schoolsche wijsbegeerte der monnikken, zich eeniglijk aan zekere uitdrukkingen en ondert. scheidingen vasthoudende, niet konden verdooven, zoo veel mogelijk te smoren, door ze met hatelijke woorden door te halen, en het gezag van anderen te misbruiken. De rector Spanheim deze stelling gelezen hebbende, verbood de ver­dediging er van aan den student die er mede belast was, en liet de aankondiging wegnemen. Doch deze liet, op aansporen van zijnen leermeester, de stellingen onder een anderen titel opentlijk voorhangen en verdedigde ze opentlijk onder diens voorzitting . Span heim bragt hierover bij curatoren zijn be­klag in, die na eerst Kranen gehoord te hebben, hem niet sleclits in de sterkste bewoordingen in het ongelijk stelden, maar hem gelastte, gelijk hij bij zijne benoeming had belodd geene andere beginselen van redeneer of bovennatuurkunde te onderwijzen, dan die in de leerboeken van een' zijner voor­gangeren, F. P. B u r g e r s d ij k begrepen waren, en hem en de overige hoogleeraren bij vernieuwing aan hun vroeger besluit verbonden om zich binnen de palen der peripatetische w ijsbe­geerte te houden, en van de leerstellingen van D e s c artes geen gewag te maken. Niet lang daarna ontsloegen zij K r a­n en als hoogleeraar in do wijsbegeerte en benoemden hem tot hoogleeraar in de geneeskunde, welk ambt hij tot 1687 bekleedde, toen hij, op uitnoodiging van den keurvorst van Brandenburg, die hem tot geneesheer verlangde te bezitten, naar Berlijn vertrok, waar hij, volgens Siegenbeek in 1690, volgens Jöcher 27 Maart 1688 overleed. 14 had een le­vendig vernuft en eene bevallige voordragt, doch van zijne kennis in de geneeskunst en zijne min doordachte toepassing der Cartesiaansche wijshegeerte wordt door B o e r h a v e (welligt uit afkeer van de Cartesiaansche leer) ;een gunstig oordeel gegeven. Hij is in plaat afgeheeld naar Torenvli et door Blooteling, fol. en in de Effigies bij P. van der Aa. Zie Soermans, Acad. .Regist. bl. 57, 58; Boerhave, Oratio de vita et obitu F. Cl B. A 1 b i n i in zijne Opuscula Omnia p. 47;Baille4 vie de Descartes, p. 47; Domela Nieuwenh uis, de Commercio liter4rio R. Cartesii p. 10; S i e g e n b e e e k, Gesch. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 196-198, D 1 I, bl. 144, 289; B o u-man, Geach. der Geld. Hoogesch. D. I. bl. 243, 265, D. II 171. 42. KRANEVELT (JAN VAN) was de eerste deken van de St. Pieterskerk to Middelburg, bij het invoeren der nieuwe bis­dommen tot eene kathedrale of domkerk verheven en stierf in 1573. Zie Oudh. en Gesticht. van Zeel. bl. 97, 98; 's G r a v e z a n d e,Tweede eeurcgetijde der Middeib. vrijheid, bl. 245. KRANEVELT (N) een onbekend schilder, door H ou­braken, Weijerman en Kramm vermeld, op wien Vondel het volgend grafschrift vervaaraigde. DHier rust Kranevel t, wiens gonst aBlaakt up lust tot Schilderkonst, *Die de hand hield braaf en eel *Aan zijn levendig penseel. .Eert dien geest in 't konstig werk, *Stuur een veidkrans op zijn zerk. Zie behalve Houb r a k en, J C. Weijerman, Lev. der Schild. D. II. bl. 150; Kramm, Lev. der Holl. en rlaamsche Schild. D. II. bl. 90. KRAP (J. AZN.) een Rotterdammer, die in het laatst der achttiende eeuw leefde. Hij beoefende de dichtkunst, blijkens de stukken, die hij leverde in de Lauwerbladen voor de zonen der Vrijheid. Ook schreef hij : Bet drukkende, schadelijke en nuttelooze van het grootste deel der begrafenisplegtigheden in ons vaderland, Dordrecht, 1792, gr. 80. Zie 41phabetische Naamlijst van Boeken, tusschen 1790 en 1831 :di­gegeven, bl. 323 en v an d e r A a, Name Biogr. Anth. en Crit. 'Poor­denb. D. II. bl. 339. KRAUL (J.) een Nederlandsch kunstschilder, van wien een fraai boschgezigt, waarin twee reizigers, s zonachtig, plaisant en uitvoerig" en een dito landschup met geboomte, waarbij boeren­woningen, verder een bergachtig verschiet, voorkomen op den Catal. van Theodorus van Duyssel, Amsterd. 1782, bl. 6, No. 33, 34. Vier stuks gelijke voorstellingen door hem geteekend vindt men op Catal. van J. de Bosch, Amsterd. 1785. W. 64. Zie Kr am m, Levens en Werken van Boll. en Platitude Kunst 'child., D. II. bl. '910. KRA.USS (JoEtArt CARL) werd den 61en October 1759 le Ochringen, de hofplaats van den vorst van Hohenlobe•Walden­burg, in wiens dienst zijn vader, C h r is t o f fel A driaan Kraus s, een aanzien ambt bekleedde, geboren. Van zijn jeugd of lust voor de geneeskunst hebbende, waarin zijn vader zelve zeer ervaren was, beoefende hij Naar eerst te Erlangen, later te Straatsburg. Op voorspraak van zijnen beroemden leer­meester Lobs tein, verkreeg hij eene aanstelling tot eersten arts bij de Badensche troepen, die destijds in soldij van onzen staat waren, Twee jaren later (1785) begaf hij zich naar Liar derwijk, waar hij, na, verdediging eener verhandeling over de voornaamste ziekten der krijg8lieden en hare oorzaken, tot doctor in de geneeskunde bevorderd. In 1787 legde hij zijn post bij de Badensche troepen neder en vestigde zich als burgerlijk geneesheer te Amsterdam. Hier bijna twintig jaren do praktijk uitgeoefend hebbende, benoemde hem koning Lode w ij k den 27sten Mei 1807 tot gewoon hoogleeraar der beschouwende, beoefenende en geregtelijke geneeskunst, in plaats van zijn pro-motor F or s t e ns, te Harderwijk, welke post hij den 20sten Junij 1808 openlijk aanvaardde met eene rede over het gebru ik . en misbruik der stelse/matige geneeskunde. In Junij 1810 legde hij het rectoraat neder met eene rede, waarin hij den arts de beoefening der heelkunde dringend aanprees, en in Junij 1812 als prorector eene ooer de hulpe, die men, zonder aanstonds of geheel te wanhopen, aan stervende, of hen, die voor dood gehouden u'orden, bewifzen moet. Na de vernietiging der Harderwijksche school werd hij tot hoogleeraar in de geneeskunst te Leiden beroepen. Hij kweet zich van de daaraan verbondene pligten zoo veel zijne zwakke gezondheid toeliet, totdat hij den 19(len Maart 1826, ruim zes en zestig jaren cud ontsliep. Volgens Clarisse werd hij schaars in zijne groote waarde gekend, en door veler moedwilltg ver­oordeel schandelijk miskend. Zijn onderwijs onderscheidde zich door eene streng wijsgeerige, Kantiaansche kleur, en ce stelsels van Brown en Roschlau b, die destijds in Duitschland gang maakten, hadden op hetzelve merkbaren invloed. Bij het ziekbed intusschen, waarvan hij niet weinige doodkranke lijders gelukkig oprigtte, zag men hem den raad der ondervinding voigen, en tot de grondstellingen der Boerhavische school na­deren. Hij is in prenten kaart door F. C. Diet r ic h af­gebeeld, en was correspondent der le klasse van het Ikon. Ned. Instituut. Hij schreef : beeldingen der fraaiste, meest uitheemsche boomen en hee 8. ters, enz. 21 afleveringen, ieder met 6 gekleurde of beeldingen, Amster& 1808, gr. 40. S t r a c k, Geneeskundige verhandeling over den dauwworm der kinderen, met aan merkingen, door J. C. Kraus 8, Am­sterd. 1791, gr. 8°. Beginselen der kruidkunde, Leij'den 1811, 120. 3 deelen met gekleurde platen, eerst te Amsterdam 1800-1804, in den vorm van een almanak uitgegeven. Over den aard en de geneeswijze eener veeziekte, ale in het jaar 1814 in de streken van Utrecht gewoed heeft, Leijden 1814, gr. 8°. Verhandeling over den aard en de werking der geneesmid­delen, welke ter bestrijding van zenuwkwalen worden aangewend. Amsterd. 1814. gr. 8°. Nadere overweging van hetzelve, Amsterd. 1819, gr. 8°. Adumbrationes praxeos rnedicae, pars I. Lugd. Bat. 1820. 8°. maj. Van het ten fare 1766 door D. L. Oskamp begonnen werk : Af beeldingen der Artseny-gewassen met derzelver Ned. en Lat. beschr. is men D. III—IV (1798 —1800) aan Krauss verschuldigd. Zie Praef. Cat. Bibl. med. C. H. a Roy, p. VIII; Reinward t , Or. inaug. Leiden, (Ann, Ac. L. B. a 1823-1824) p 20; L. S urin­gar, Or. rect. (Ann. Ac. L. B. 1826-1827) p. 22-24, Sax. Onom. D. V; B o um an Geschied. der GeV. Hoogesch., 1). II. bl. 549, 630; Siegenbeel, Geschied. der Leidsche floogesch. D I. b1. 391, D. II. bl. 230, Rec. der Rec , D. XVII. (1826); bl. 497; Alphabet. Naaml. der Boeken van i790-1831, bl 323; Mal 1 e r, Catal. van Portr.; Konst- en Letterb., 1826. D. I. bl. 194. KRAUSZ (SIMoN ANDRIES) werd in 1760 te 's Gravenhage geboren en legde zich onder den Duitschen schilder Leona id D efr an ce op de teeken- en schilderkunst toe. Hij schilderde en teekende landschappen met koeijen, schapen en paarden, binnenhuizen, kaarslichten en binnenwaters a op eene hem bij­zonder eigene en kenbare wijze, vet in de verve, met sterke dikwijls matelooze, effecten." I in m e r z e e 1 zag van Krausz echter verscheidene nezentlijk verdienstelijke schilderijen, die rijk van ordonnantie en helder waren ; onder anderen in het ka­binet van wijlen den heer Jan V i r u 1 y in 's Hage een land­schap bij storm waarin een drift schapen, die meesterlijk ge­schilderd waren. De beer K r a m m meldt dat K r a u s z ook do etsnaald heeft gehanteerd, waarvan hij eenige proeven bezit. Zie Immerzeel, Levens en Werken van Boll. en Vlaamsche Kunst­schild., D. II. bl 156; K r a m m, Levens en Werken van Holt. en Flaamsche Kunstschild., D. II, bl. 910. KRAY was generaal aan het hoofd van drie of vier eska­drons dragonders en huzaren in den Postenoorlog in Vlaande­ren, en streed aan den regtervleugel van prins Frederi k, Door een geweldig blikken-doozen-vuur ontyangen, deinsde hij in verwarring terug. Hierdoor werd de Hollandsche garde aan de spitse strijdende van alien steun beroofd ; en then de prins zelf in het heetste van het gevecht door een geweerkogel in den regterschouder gevaarlijk gekwetst, met bloed bevlekt van het slagveld werd gedragen, verdween de laatste hoop op eenigen zegen en begon de vlugt. Zie Boss ch a, Nederl. Beldend. to land, D. III. bl. 76, 77 ; Ga­zette de Leyd., No. 78, 27 Sept. ; le Baron de Cr os sa rd, ltlimoires mililaires et historiques pour servir a l'histoire de la Guerre, depuis 1792 jusqu'en 1815 inclusivement, T. I. p. 64; Geschichte der Krieg*in Europa, seit dem Jahre 1792, als folgen der Staatsveranderung in Frankreich unter Konig Lud w i g XVI. T. IL p. 78 . KRAYENHOFF (CORNELIS JOHANNES), zoon van den predi­ kant Cornelis en van Adriana. Catharina van Ruelo, werd den 3den Januarij 1722 te Verhel geboren. Reeds vroeg ging hij in dienst, werd in October 1745 extra ordinair ingenieur, den Mien Januarij 1751 luitenant-ingenieur. den 17den Januarij 1769 kapitein-luitenant en den 26sten Sep­ . tember 1778 luitenant•kolonel. Hij vertrok in 1769 naar Spanje in eene commissie tot het ontwerpen van kanalen aldaar, en kwam terug, vertrok weder in 1770, en in 1776 voor de derde maal. Hij stierf den 7den April 1782 te Nijmegen bij zijne vrouw C 1 a r a jacoba de Man eenen zoon nalatende, die volgt. Hij schreef : Proefkundige beschouwing van den aart en hoedanigheid van het timmerhout, 's Hage 1762. 8°. De aloude Metzelwerken vergeleken met de hedendaagsche, of vertoog waarom de zware muren van dezen tijd kragteloos en bouwvallig zijn in tegenoverstelling van die der ouden, 's Hage 1775. 8°. i ornelis Redelfikheit bestraft of deszelfs zoogenaamd beoor­deel ng en wederlegging van het vertoog wegens de aloude Metzelwerken beantwoord, 's Hage 1776. 8°. Zie Leven van C. B. T. Krayenhof ; Martine t, Geschied. der Wereld, D. VI. bl. 187 ; B o s s c h a , Neerl. Heldend. to land, D. III. bl. 26 ; A r r en b erg, Naamregister, bl. 290. KRAYENHOFF (CORNELIS RUDOLPHUS THEODORIIS BARON) werd te Nijmegen den 2den Junij 1758 geboren. Zijn vader, wel verre van aan zijne zucht om in de krijgdienst te treden gehoor gevende, wenschte dat zijn zoon regtsgeleerde zou wor­den. Na eerst te Nijmegen en later te Arnhem de gronden zijner studi6n gelegd te hebben, vertrok hij naar de Har­derwijksche hoogeschool, waar hij echter in de studie der regten geen genoegen kon vinden, die hij dan ook spoedig liet varen om zich bij voorkeur op de wijsbegeerte en geneeskunde toe to leggen. Met zulk een ijver studeerde hij, dat hij reeds in 1780 in eerstgemeld vak promoveerde en in 1784 den graad van doctor in de geneeskunde verkreeg. 26 Op zee lien twintig larigen leeftijd zich te Amsterdam ale .e. neesheer nedergezet hebbende, kwara hij, door het voortzetten van een werk over de elektrieifeit al zeer spoedig in aanraking met voornan3e -doetoren en andere geleerden, 'die hem eenige praktijk bezorgden en hem voorthielpen in het houden van voor.­lezingen over natuur• en geneeskundige onderwerpen, waardoor hij zich weldra imam maakte ; hij schreef en werkte ook voor ,anderen, verwierf zich daardoor vermogende en ondersteunende vrienden en wist zich alzoo in de eerste jaren van zjn verblijf te Amsterdam staande te houden. Inmiddels waren zijne be­kwaamheden algemeen bekend geworden en zag hij zich daardoor benoemd tot lid en later tot hoofdbestuurder van ;de inaa-tsohappij tot Nut van 't Algemeen, tot lid van Felix Meritis, van het provinciaal Utrechtsch ,genootschap van kunsten en wetenschappen en van de Hollandsche ,maatschappij van wetenschappen te Haarlem. Bij de omwenteling van 1795 werd Krayen ho f f, ofschoon gematigd pratriot, medensleept om de pogingen der Franschexi te begunstigen en haalde bhij zich daardoor den haat der stedelijke regering op den hall. Hier-door genoodzaakt te vlugten, nam hij met achterlating van zijne vrouw (hij was in 1788 geliuwd met Johanna Geertruida van der Plaat) do wijk naar `het naderend Fransche leger onder zijnen akademie vriend, den bekenden Fransche brigade-generaal D a e n d e 1 s. Met dat leger kwam hij, zonder ,bepaalde betrekking te bezitten in Holland en in 1795 te Utrecht. Van daar werd hij door D a e n d e 1 s naar Amsterdam gezonden mu de omwen­ teling tot stand te brengen en mogt daarin door moed, beleid en vastberadenheid zoozeer slagen, dat de stad zonder noemens­ waardige ongeregeldheid in handen der patriotten overging. Niets liever wenschende dan tot zijne geneeskundige praktijk terug te keeren, vend dit tegenkanting bij den generaal P i c h e- g r u, die tem wist over te halen om het bevel over de Amsterdamsche garde te blijven voeren. De provisionele repre­ sentanten. van Holland gaven daarop aan Kr ayenhoff den rang van Luitenant-kolonel, en den 18den Mei 1795 werd hij door de vergadering der representanten van Holland benoemd tot adjunctinspecteur-generaal der rivieren en adjunct•contrarol­ leur der Hollandsche fortificatien. Krayenhoff, zich te Muiden vestigende, trachtte zich de vereischte kennis voor zijne nieuwe betrekking eigen te maken en wijdde zich uitsluitend aan zijne dienstbetrekking en aan de stale der krijgskundige wetenschappen. Hij werd in April 1797 aangesteld tdt chef van de brigade ingenieurs te velde, bestemd voor de expeditie naar Ierland, die echter geene verdere gevolgen had. Het uitvoerend bewind in 1798 besluitende dat niemand ge­ lijktijdig twee ambten bekleedden mogt, verklaarde, K ray enho ff te willen blijven bij de militaire gpie, en \Plead -dim ten gevolge den 3Osten Mei 17-98 aangesteld tot luitenant..kolonek. directeur bij he bon4genootschap te lande. In genoemd sjaar werd aan Kr ayenh o ff :opgedragen de vervaardiging van eene algemeene kaart van ons land. Die en twintig jaren later is die arbeid door het gouvernement .op max van Krayenho ff in bet licht gegeven, zijnde die be­kende uitmuntende chorotopographische kaart van de Doordelijke provincien van de Nederlanden, over welks geschiedenis K r a y e n-h off zelf geschreven heeft in zijn Précis historique des Opera­tions geodisiques et astronotniques, fates en Milani* pour servir de base a la Topographic de yet Etat. Zoo iemand dan heeft K r ay enhoff, na .de landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland, aan dien belangrijken strijd een groot aandeel genomen. wij knnnen hem daar Lu zijn bedrijvig leven niet volgen. Het in korten tijd versterken van Amsterdam was zijn werk. Kr ay e nh off, werd bij de landing_ 'op den 27sten Augustus gewond, woonde den geheelen veldtogt in Noord-Holland bij, werd bij den aftogt van het Engelsch-Russische leger van onze zijde afgevaardigd, ten einde te waken dat de afgeslotene capitulatie behoorlijk werd nageleefd. Hij was derhalve meer dan iemand in staat eene goede beschrijving te geven, die wij dan ook in zijn aan to halen werk vinden k unn en . Na den veldtogt van 1799 leefde K r ay enhoff in betrek­kelijke rust tot aan den oorlog van 1805. Bij den genoemden inval der Pruissen werd hij belast met het in staat van ver­dediging stellen van Amsterdam. Zich daarmede bezig houdende, werd hij door prins Lo d e w ij k Napoleo n, die zijn hoofd­kwartier te Nijmegen had, opontboden om met hem en andere over alles te raadplegen, wat tot 'glands verdediging noodig was, blijnade hij verder, wider den titel van kommissaris-generaal van het Bataafsche gouvern.ement voor de zaken om defensie, aan het hoofdkwartier van genoemden prins verbonden. Na het sluiten van den vrede van Presburg werd K r a y e n h o ff, den 28sten Maart 1806, voor zijne betoonde diensten tot kolonel-direkteur der fortificatien benoemd. Na de troonsbeldimming van koning Lode w ij_k ap oleon werd K r a 7 e n h o ff tot diens aide-de-camp en kort .daarna tot direkteur-generaal van het depot voor de archieven van oorlog en marine aangesteld. Bij de vele andere werkzaaroheden nam hij ook deze betrekking waar, ofschoon hem solder geen oogen­blik rust overbleef. Hij vergezelde boveudien den vorst naar het leger bij het begin -der krijgsoperatien tegen de Pruissen, doch keerde ook weldra met hem naar Holland terug. Zijne benoeming om nevens andere officieren een conceptproject tot vereeniging van de wapens der artillerie en genie zamen to stellea, werd geyolgd door die nu generadimajom. 25* In 1809 tot minister van oorlog benoemd zijnde, welke betrekking hij tot den 3den Maart 1810 heeft waargenomen, was hij naauwelijks twee maanden aan het hoofd van het ministerie, toen de landing der tngelschen in Zeeland plaats vond. De mislukking dier landing is voor een goed deel aan zijn beleid en voortvarendheid te danken geweest. Tijdens 's konings verblijf aan het hof te Parijs, bleef K r ay en hoff voortgaan met de versterking van Amsterdam. Hij wilde die stad voor Lode w ij k Napoleon een palladium doen zijn, waarop al de magt des keizers zou terugstooten. Zijn werk verwekte echter argwaan. Men kreeg er in Parijs de lucht van, en het gevolg er van was dat de koning in last kreeg de werken tot verdediging te staken en K r a ye n h off als minister te ontslaan. Bij de inlijving van ons land bood hij den keizer zijn ontslag uit zijne militaire betrekking aan, bedankte voor eene aanbieding hem van wege den keizer van Rusland toegekomen om in Russische dienst over te gaan, en zag zich den 2lsten September 1810 tot brigade-generaal en inspekteur generaal bij de Fransche genie, door Napoleon benoemd. Ofschoon met dezen op minder goeden voet, werd hij toch in 1811 naar Parijs ontboden, om zitting te nemen in het comit6 der fortificatien, en benoemd tot ridder van het iegioen van eer. Hij bleef tot in Mei 1812 in Parijs en weldra veranderden de tijdsomstandigheden. Op uitnoodiging van het provisioneel bewind, dat zich te 's Hage gevormd had, nam hij den 24sten Oc­tober 1813 het bestuur op zich van Amsterdam en omliggende forten, na alvorens zijn ontslag aan den keizer te hebben ingezonden. Hij bragt te Amsterdam ten tweede male de omwenteling tot stand , rigtte verschillende korpsen op, en deed Naarden, waar de Fransche generaal Gu6tard het bevel voerde, en die' besloten had die vesting zoolang mogelijk te verdedigen, door Hollandsche troepen insluiten. Ter belooning van zijne toen bewezene diensten verleende de souvereine vorst aan K r a y e n-h o ff, die in het begin van 1814 achtereenvolgens benoemd was geworden tot luitenant•generaal, inspecteur-generaal der fortificatien en van het korps ingenieurs, mineurs en sappeurs en der pontonniers, op den 3lsten AIN , den voortdurenden titel van gouverneur van Amsterdam. In 1815 werd hij, tot kommandeur van de militaire Willemsorde benoemd zijnde, als een verder blijk van erkentelijkheid voor zijne verrigtingen in 1813, verheven in den Nederlandschen adelstand met den titel van baron, en in 1818 vereerd met het grootkruis der Militaire Willemsorde. Het laatste levensperk van K r a y enhoff werd door onaan­genaamheden gekenmerkt. Ook hij werd betrokken in de zaak van de bedriegelijke bouw der zuidelijke vestingen. Tijdens het onderzoek daarnaar voortduurde, werd hij door den koning in 1825 naar Curacao gezonden om dat eiland te versterken. Teruggekeerd werd hij den lOden Mei 1826 voor het hoog Militair Geregtshof gedagvaard en eenige maanden later in zijne betrekking geschorst en ter beschikking van het departe. ment van oorlog gesteld. Het geregtelijk onderzoek duurde inmiddels voort en eindigde met volkomene vrijspraak. K r a yenhoff werd niet meer in zijne betrekking hersteld en den 10den April 1830 gepensioneerd. Hij bragt de laatste jaren zijns werkzamen levens met het schrijven en uitgeven van nog eenige krijgskundige werken, met het houden van voorlezingen over de natuurkunde en ster­ rekunde en studien van verschillende aard door, en overleed den 24sten November 1840. Hij werd bearaven to Nijmegen in het, op last des konings, in 1824 naar °hem genoemde fort Krayenhof en in het volgend jaar deed koning Willem een eenvoudig gedenkteeken op zijn graf plaatsen, aldus nog eene laatste hulde brengende aan de nagedachtenis van eenen man, die zijn vaderland, hetwelk hij bovenal beminde, gedurende meer dan vijf en dertig jaren, met onkreukbare trouw, en in de haache­ lijkste omstandigheden, met even groot beleid als geestkracht had gediend." Hij is op onderscheidene leeftijd zoowel door 't graveerstift als in steendruk in folio en 8°. afgebeeld. Uit zijn huwelijk met Johanna Geertruida van der Plant liet hij twee zoons na, Jhr. Johan die in 1859 als generaal majoor der genie werd gepensioneerd, en schrijver van eene verhandeling over de eerste versterkings.kamer van Co e h o o r n, 's Hage 1823, gr. 8°. m. pl. en Jhr. Baron C o r n e l i s J o h a n n e s die in 1808 eerste luitenant der genie overging als eerste luitenant bij het regement Husaren en later de dienst heeft verlaten. Hij schreef : Proef eener Elektrische Natuurkunde , gevolgd naar het Fransch van den Abt Ja c q u e t. Utrecht 1783, in pl. 8°. Verzameling van Hydrographische en Topographische Gram-. 2i erningen in Holland, met kaarten, en platen, 's Hage 1813, gr. 8°. Ook in het Fransch overgezet : Précis historique des operations geodósiques et astronomiques faites en Hollande par le Lieut.-General Kr ay enho ff, la Haye 1815, 1827, 4°. l' Imprimerie Royale. Van dit werk zijn al de waarnemingen en beschouwingen in manuscript door K r a y enho f f aan de Leidsche Hooge­school vereerd (November 1839) bestaande uit 11 deelen in 8°. en 7 deelen in fol. En de daarop gegronde : Choro-Topographische lcaart der noordelijke provincien van het koningrijk der Nederlanden, uitgegeven aan het topographisch bureau van dezen staat; geodesische en astronomische waarne mingen van den Luitenant- Generaal K ray enho ff, verbeterd 300. virtiteirdtied thee. del iiieuwe steehitegeh at+dttelisifteMeto of kantons, op' de schaal-van 1/115,200, 10 Biaden in Plano' in 8 Kokers, 's Hage 1829. Instructie by het doen van militaire verkenningen, s Haage ' 1815, gr. 8°. Proeve van een ontwerp tot shifting an de rivier den He­der-Rhyn en Leeks, en het storten van derzelver water op den Ijssel. Met platen en kaarten, Nijmegen 1822, 40. Proeve van een ontwerp tot scheiding der rivier de Waal en de Boven-Maas, en het doen afioopen deter laatste over hare oude bedding op het Bergsche veld, Nijmegen 4°. Met een atlas van kaarten in folio, Nijmegen 1823. Voorschriften wegens het plaatsen van bliksem-afleiders aan 'a .Rijks gebouwen. Hage 1823. gr. 8°. Bijdragen tot de vaderlandsche geschiedenis van de belang­rijke jaren 1808 en 1809. Nijmegen 1838 in 8°. Geschiedkundige beschouwing van den oorlog op het grond­gebied der Bataafeche Republiek in 1799 in 8°. Nijmegen 1825. De Luitenant-Generaal Baron Kr ay e nh off voor het Hooq Militair Geregtshof beschreven en vrijgesproken. Extract nit het verhaal van den inspecteur- Generaal der fortificatien, betrefende de dienst van het korps Ingenieurs, ge­durende het tijdvak van 1814 tot 1827. Zie. Levensbijzonderheden van den Luit. Gen. Baron C. B. T. Kr a­yenhoff; door hem zelven op schrift gesteld en in het licht gege­ven door Mr. H. W. Ty d e m a n Nijmegen 1844 , 8 04 Boss c h a , Ned. Heldend. le land, D. III , bl. 180, 302; Konst- en Letterb. 1840, D. II. bl. bl. 355, 372 ; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Lei-den, D. II. bl. 81• Arrenberg, Naamreg. van Boeken, bl. no ; Alphabetische Naamlijst van Boeken van 1790-1831, bl. 322; Biogr. Album van Portrett. en facsimiles ; Muller, Catal. van Portr. KRAYENHOFF (Louis FRANcois), te Vechel geboren, eerst praeeeptor te 's Bosch en te Alkmaar, vervolgens conrector te Hoorn en te Dordrecht, sedert 1746 rector, en (1750 boo gleeraar in de welsprekendheid te Gorkum, welke post hij gedwongen werd in 1763 neer te leggen, schreef : Korte Geographische BeschrOing des Aardkloots, Amst. 1762, 8°. 2' dr. Syntaxis Latina in usu2n Principle TVilhelmi , Gorneeh. 1750. Verhaal van de behandeling hem sedert zestien jaren te Gor­cum aangedaan. 's Hage 1763. in fol. Zie Boekz. der gel. Wereld, 1758 bl. 591, 1763, b. bl. 722; Letteroef. 1764, D. IV. St. I. bl. 356; H ermans, Baehr. der Ill. en Lat. School te 's Bosch, bl. 58; Schotel, Illustre School te Dordr bl. 163, 234. KRAICENHOFF (ItuDounius THEODORUS) zoon van L o u i s Francois en van Sibille Attila van 11 Ornont, werd in November 1751 geboren, was ingenieur en den 80viten Maart 1782 luitenant. Hij ging met zijnen oom Car' nelis Johannes in 1776 naar Spanje en had het toezigt uitvoering der werken van het kanaal van Arragon. In 1794 vertrok hij als luitenant kolonel en ingenieur te Demerary naar de West-Indi8. Hij stierf den 29aten Januarij 1795, zijne , vrou.w Mina P 1 a n t a drie kinderen nalatende. KRAYENSTEIN (A.), schrijver van: Het Tafereel van den Sabijnschen Maagdenroof, blijsp. met tang, Amst. 1806. kl. 80. Zie Cat. der Haatsch. van Ned. Letterk. D. I. bi, 129. KREEKEL (WILLER), overleden te Utrecht 10 November 1834, was luitenant 1 Julij 1814 en kapitein ter zee 1 Jan. 1822. Hij was aan de artillerie- en genie-school te Delft reeds voor de opleiding der adelborsten geplaatst en daarna kommandant van het Koninklijk Instituut voor de Marine te Medemblik. Hij was ridder van den Nederlandscheni Lamy. KREET (Mr. HENDRIK ARNOLD) taalkundige, geboren in 1740, die met anderen schreef in de Tael- en Dichtkundige Bijdragen 1759--1762, in de Bijdragen tot opbouw der Va­derl. Letterk., Proeven van Oudheid-, Tad- en Dichtkunde, door het Genootschap. Dukes ante mania Musae en in de Werken der Maatsch. van Ned. Letterk. Later wijklde hij zijn tijd aan andere bezigheden, toen hij griffier bij het Hof van Holland word, en met anderen, zich onledig hield met een Wetboek voor de Bataafsche Republiek. Hij overleed te Amsterdam, den 16den April 1804., Hij was lid van het Genootschap Minima Crescunt, en ver­volgens van de Maatschappij van Ned. Letterk. to Leiden. Hij gaf uit: Nederlandsche zimnestien, van de jaren 1485, 1488, 1787 en 1788 en Bijvoegselen tot dezelve, Dordr. 1789, 2 st. In de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. bevindt zich van hem: J. v an Vond el en s Palamedes oft vermoorde Onnoozdheyd, Treurspel, 't Amsteld. 1626, met wit papier doorschoten en met taalkundige aanteekeningen van Mr. H. A. K. Th. Ben son, Vocabularium Anglo-Saxonicum,, Lexico G. Somneri magna parte auctius. Oxon. Th. Shild, 1701, met eigenhandige aanteekeningen van L. ten K. a t e, Hz., W. P. van der '?Wilp en H. A. Kreet, 8°. Zie Siegenbeek, Gesch. der Ned. Letterk. bl. 327; Cat. diet Maatsch, van Ned. Letterk. D. II. 26. 490, 491; te Wat e= r, dfanspraak, in de Handel. der Maatsch. der Ned. Letterk.. 1804-. bl. 3. KREENEN (Evsra) werd in 1786. gebnrett, en in 1802: als student te Harderwijk ingeschreven, waar hij zich op de godgeleerdheid toelegde. Vooral echter slaagde hij in de Ooster. sche talen en verbazend was de gemakkelijkheid, waarmede hij, zonder er bijna eenige moeite op te doen, gansche reeksen van Hebreeuwsche en avenal Arabisehe verzen in het geheugen opnam. Zijn proefschrift (Specimen Academicum in Nahumi vaticinium, Harderw. 1808) dat hij onder voorzitting van zijnen leermeester J. H. Pare au verdedigde, wordt voor het bests gehouden dat wij over dien profeet bezitten. Predikant te Veip geworden, beletten hem herhaalde ziekten en huisselijke bezwaren, zoo veel als hij wenschte, zich op zijne geliefkoosde studie toe te leggen. Welligt op het punt om als hoogleeraar in een ruimeren kring werkzaam te zijn, werd hij 1 danuarij 1825 uit het levee weggenomen. Hij schreef in de Godgel. Bijdragen eenige boekbeoordeelingen en verhandelingen, o. a. zijne Verhandeling over de vraag, of er eene terugkeering der Joden naar Palestina al of niet te wachten zij in de Godgel. Bijdragen, D. XI. bl. 337 very. Zie Kist en Royaards, Archief, D. IV. bl. 274; Bouman, Gesek. der Geld. Hoogesch. D. II. bl. 569; very. Olasius, God­geleerd Nederl. St. VII. bi— 314. • KREITZIG (Ritmeester). Deze stierf den heldendood in den slag bij Waterloo. Zie Bo s s c h a, Ned. Heldend. te land, D. III. Bijl. 26. KREPS (DoBoTHEA) leefde in het begin der XIX eeuw. Op eene tentoonstelling te Utrecht 1846, was van deze kun­stenares een studieblad met vruchten. KRETSCHMAR (JACOB VAN) een verdienstelijk krijgsman, die als kolonel der infanterie (21 Mei 1762), Generaal Majoor (15 Oct. 1787) en Gouverneur van Heusden, den lande diende. KRETSCHMAR (WILLEM GERRIT VAN) van Wijk e i Aalburg, zoon van den generaal majoor Baron P. en van M. v a n 0 ij e n werd te 's Hage den 1 5den April 1786 geboren. Den 19den October 1804 trad hij als kadet hij de ligte dragonders dienst, in 1805 werd hij 2de Luitenant, in 1806 bij de garde hussaren, in 1807 bij het tweede Regiment, vroeger Batavische Hussaren, 4 Junij 1808 werd hij eerste Luitenant, en was als zoodanig in Zeeland bij de Engelschen. Laatstelijk is hij geweest kolonel kommandant bij de Rijks. stoeterij te Borculo. KRETSCHMAR (JAN PAUL) werd den 27sten September 1790 te Zutphen, nit achtenswaardige ouders geboren. Van zijne jeugd of bezat hij een zwak en ziekelijk gestel, doch voortreffelijke geestvermogens, welke, zoo als later bleek, zich in hooge mate ontwikkelden. De jonge K r e t s c h ma r genoot in zijne geboortestad het eerste wetenschappelijk onderwijs, en daar zijne ouders hem voor den militairen stand bestemd had-den, werd hij als Kadet op de in Zutphen gevestigde militaire school geplaatst. Gedurende zijne studia aldaar verplaatste men deze school naar Amersfoort en hij vertrok mede naar die stad. Na eenig vertoef aan dit instituut zou hij het ex-amen afleggen als officier voor het wapen der Artillerie, doch wegens eene borstkwaal, waar aan hij leed, moest hij daarvan afzien. Hij was dus genoodzaakt een' anderen stand in de Maatschappij te kiezen hij werd tot landmeter bij het kadas• ter aangesteld, in welke betrekking hij in het jaar 1812 in Friesland wcrkzaam is geweest. Dezen vermoeijenden arbeid kon hij ook niet waarnemen, zoodat hij genoodzaakt was om zonder betrekking naar zijne geboortestad terug te keeren. In het begin van 1813 ontving hij eene aanstelling als officier bij de Geographische Ingenieurs, nadat hij te voren een geruimen tijd op den huize Dorth — aan den Hoer Baron. van Z u ij l e n van N ij veldt toebehoorende — had ver­ toefd om diens landerijen op te meten en in kaart to brengen. Korten tijd daarna word hij benoemd tot Adjudant van den franschen generaal H y p a 1 t, bij wien hij echter niet lang werkzaam was : want na de gelukkige omwenteling in het na­jaar van 1813, verzocht en verkreeg hij zijn ontslag en begat' hij zich wederom naar Zutphen. Naauwelijks was hij in die stad terug gekeerd of hij werd aangesteld tot leeraar bij het aldaar gevestigde Wis. en Aard­rijkskundig Instituut, welke vacature door het overlijden van den kundigen onderwijzer van Woestenberg, was openge­vallen. Daar en boven werd hij benoemd tot lid der School­commissie en medebestuurder van het Bornhof te Zutphen, en in 1820 arrondissements- IJker. Alle deze betrekkingen werden door K r e t s c h m a r met den meesten ijver en goede trouw waargenomen, tot aan zijn over­lijden, dat op den 3lsten Januarij 1827 voorviel. K r e t s c h m a r was een zeer bekwaam Wis. Natuur- en Sterrekundige, waarvan zijne menigvuldige redevoeringen, die hij in der tijd heeft gehouden, kunnen getuigen. Hij was te Zutphen de oprigter van een Wis- en Natuurkundig genoot­schap, onder den zinspreuk : de struik wordt eindelijk een boom. Ook in het aldaar gevestigde Natuurkundig genootschap, Nut is ons doel," was hij een der ijverigste medeleden. On­der de aldaar uitgesprokene redevoeringen munten vooral de drie volgende uit, als : le Over de personele behoedmiddelen tegen de gevaarlijke uitwerkselen van het onweder, voorgelezen den 23sten Februarij 1813. 2° Over de platronde gedaante der aarde, voorgelezen den 20sten February 1815. 3e Over het meten der lengte door behulp der mannen van Jupiter, voorgelezen den 12den Februarij 1816. Kret seh ma r was niet alleen ervaren in de Wis. en na­tnurkundige wetensohappen maar ook zeer bedreven in de oud­heidkunde ; met bijna alle levendige talon was hij bekend. Zijne geschriften , mcestal voorlezingen en bijdragen in proza, en poezij, over verschillende onderwerpen, zijn door den Heer J. Pro v ily bijeenverzameld en uitgegeven. Zie nydschrift voor Reken- Stel. en lifeetkunst, vierde jaargang (1842) bl. 60 en 64: va n der A a. Nieuto Biogr. Antis. en Grit . Woor­denb. deal II bl. 338. KREVELT (A. VAN), volgens Kramm een middelmatig kunstgraveur, uit de helft der achttiende eeuw. Zie Kr a m m, Levens en IVerk. der Ned. en Flaamsche Schild. D III. bl. 910. KRIEGER (WILHELm LEENDERT) werd in 1748 te Amster­dam geboren en bekleedde na van 1771 te Amsterdam hulp­prediker van Ds. Schutte en krankbezoeker te zijn geweest, het predikambt te 's Gravesande (1780), Zwolie (1781), Nij­megen (1784), Utrecht (1785) en to 's Gravenhage, waar hij den 30sten November 1791 bevestigd werd.. rieger was niet alleen een uitnemend godgeleerde, maar ook een regt ge moedelijk christen. Zijne schriften zijn populair en onderscheiden zich door eenvoudigheid en bevattelijkheid. Ook bewees der vaderlandsche kerk wier vergadering hij van 1816 tot 1819 presideerde, belangrijke diensten. Köning Willem I wist zijne verdiensten te schatten en benoemde hem tot zijnen hofprediker. , Hij overleed to 's Hage den 12den Februarij 1822. Hij schreef: Verklaring over het Ie Hoofdstuk van den brief aan de Hebreers, Mast. 1782, 80. Gesprekken, en overdenkingen over het lijden en sterven van onzen Heere Jezus Christus, Amst. 1783, 2 st. 8°. Amst. 1793. 3 d. 5. st. met het portr. gr . 8°. Twee leerredenen, Utrecht, 1787. gr. 8°. Leerrede over Psalm CXXVI: 3, 4, 's llage, 1792. 8°. Vragen voor mijne leerlingen, Amst. 1800. 8°. 3e druk. Gesprekken en overdenkingen over de geboorte van Jezus Christus, Amst. 1801. 2 st. gr. 80. Gesprekken en overdenkingen over de Upstanding van Jezus Christus, Amst. 1803. gr. 80. Gesprekken en overdenkingen over de Hetnelvaart van Jezus Christus en het Pinksterfeest, Amst. 1804. gr. 8°. Dank. en biduur by de inhuidiging van Z. M. den koning der Nederlanden, Amst. 1814. gr. 8°. Kerkellyke Redevoeringen en Aanspraken bij de opening en sluiting van het Algerneen Synode van de Herv. kerk in Nee derlanden, Amst. 1816, gr. 8°. itelceitole Reds' 10' den Doap' van deni eerstgehosteih , sob* vox dei,,) Prins van Oranje, 's Mtge, 1814. Zie GI asins, Godgel. Nederl. 7. bl. 315, 31'6; Nontil, Leitert. 1822. D. I. bl. 113; .ibchi49f van Kist en. Boyaards, VII. bl. 341: Arrenberg, Naamr. bi. 290; Naaml. van Boehm:­van 1793-1830, bl. 324. KRIEK (KoRNEms) een onbekend dichter uit het begin der achttiende eeuw, bevriend met Dirk Smit s, op wien hij een lijkzang dichtte. Zie van d er A a, Mem Biogr. "'nth. en Crit. Woordenb. D. II. bl. 341. KRIEKAART (KoRNEurs) was schepen van Lier en bevel­hebber der burgerwacht, toen die stad in 1582 door H a ut e-p e n n e bemagtigd werd. Hij sneuvelde bij die gelegenheid. Zie Wag en a ar, Pad. list. D. VII. bl. 435, 436; van Me e-t ere n Nederl. Gebeurt. B. XI. p. 193 very. Bor, Ned, Oorl. B. ' XVII. M. 30; Strad a, de bello Belgic° Lib. V p. 234. KRIEKEBEL (JAN DE) of Creeekel komt voor als de eerste predikant to Wolfaartsbeek in Zeeland waar hij den 23sten April 1582 is beroepen. Hij vertrok of overleed in 1591. Zie te W a ter, Kort Perhaal der Reform in Zeeland. bi. 306, Partikuliere aanteekeningen. KRIEKEN (GERARDUS SAMUEL VAN) Sehoolonderwijzer to Oude Tonge, liet bij zijn overlijden ge­dichten na, die in 1844 te Rotterdam zijn in het lieht ver­schenen. Zie van der A a, N. Biogr. "''nth. Crit. Woordenb. D. H. N. 341. KRIENS (JAN) oudste bij • de Doopsgezinden te Bierum. Hij bevestigde in 1711 D e r k Ales te Groningen en in 1716 Meindert Waerma te Hoezenweer. Hij was in 1731 gestorven. Blaupot ten Cate noemt hem, den beroemden Jan Kr ij n. Hij moet zich zeer verdienstelijk bij zijn kerkge­nootschap hebben gemaakt. Zie Blaupot ten Cate, Geschieel. der Doopsgeoluden te Gro.. ningen enz. I. bL 130, 158, 163, 201, D. II. bl., 154. KRIGHOUT (JAcoffus) word, waarschijnlijk in 1703, to Rotterdam geboren. Van zijne ouders en vroegste levensjaren is ons nets bekend. Op zeventien jarigen }eeftijd werd hij als student aan de kweekschool der remonstrantsche broederschap ingeschreven. Na wet volbragten studietijd, onder leiding van den hoogleeraar Cattenbur g h, werd hij den 16den Julij 1726 met grooten lof tot de predikdienst bevorderd. Drie jaren later aanvaardde hij nu het eerst de evangelie-bediening in de gemeente to Boskoop. In 1732 vertrok hij van daar naar Zeventnizen. In 1738 werd naar- Utrecht beroepen en het volgend jaar naar Leiden. Toen de leerstoel der godgeleerdheid, door het overlijden van Joa lines Drieberge in 1746, was opengevallen, ward hij nog in Julij deszelfden jaars tot diens opvolger benoemd. Hij aanvaardde dit ambt in Januarij 1747 en vervulde het waardig gedurende een tijdperk van ruim ncgen­tien jaren, terwijl hij in korten tijd ook met het onderwijs der letteren en wijsbegeerte werd belast. Door ligchaamszwakheid gedrongen vroeg hij in 1766 zijn onslag. Aanvankelijk liet hij zich bewegen zijn ambt toch weder op te vatten, doch op herhaald verzoek werd hem den 17den .lunij 1767 het ontslag verleend. Niet lang hierna overleed hij op zijn buitenverblijf te Lisse, den 22sten Januarij 1770, alwaar hij ook begraven is. Van zijn aanzienlijk vermogen vermaakte hij een som van f 118,823 aan de broederschap, met bepaling dat de intresten hoofdzakelijk moesten strekken tot verbetering van het tractement van hoogleeraren en predikanten. Hij schonk aan de boekerij der Amsterdamsche kerk zijne rijke verzameling pamfletten, waarvan de inhoud weldra kenbaar zal worden gemaakt in de nieuwe beschrijvende catalogus dier boekerij. Zijn geschreven Compendium theologiae benevens zijn drie­honderd tallen Quaestiones theologiae miscellaneae legateerde hij aan den Rotterdamschen predikant Bierumer. Ze berusten thans onder de handschriften der remonstrantsche kerk to Rotterdam. K r i g h o u t gaf bij zijn levee nit : Sermo funebris in obitum J. J. Wetstenii, habitus d. IX Julii MDCCLIV a Kr igh out Amst. ap. Adr.Slaats. Memoria Westeniana vindicata, seu J. Kr igh o u t epistola responsoria ad stricturas Jo. L o dovic i F rey, ad sermonen funebrem in obit. Wetstenii. Amst. Ap. Slaats. Brief van Alethophilus aan de examinatores van het ontwerp van Tolerantie, om de leere in de Dordtsche Synode vastgesteld, met de leer der Remonstranten te vereenigen, Leijden 1754, 8°. Tweede Brief van Aletophilus aan de examinatores te Leijden, Leijden 1754. 8°. Op den Catal. van Handschrift en Boeken in de Bibl. der Rem. Geref. Kerk to Amsterdam, vindt men Aesculapius week­blad van 1723 en 1724 met geschr. register en aanteek. van Prof. Krighout. Opgave van H. S. S. door J. J. Wetstein aan de Bibliotheek der Rem. Kerk gelegateerd, benevens eenige lijsten der boeken en H. S. S. van Prof, J. Kr ig hout. Catalogus der Bibliotheek van Prof. Kr ighou t. Zie D. v an Lennep, Memor. limst. Aiken. p. 292 19 A. des Am. v. d. Hoeven, Gedenksehrift van het Sem. der Remonstr. bl. 183-186. J. Tideman, de Remonst. Broederschap. bl. 19, 87, 130, 167, 358, 372, Catal. van de Bibl. der Remonstr. bl. 1, 17. W. R o g g e, Bibl. der Rem. Geschriften, bl. 60. KRIPPENDORFF (VAN) officier der artillerij, die allerloflijkst onder van der K e r c kh o f diende, en Grave in 1794 dapper hielp verdedigen. Zie V o n Gross, Journal der Principales operations de la campagne de 1796, aangehaald bij B oss c h a, Neirl. Held. te land. D. III. bl. 136. KROES (WOUTER DE), den 30sten September 1800 te Schie­dam geboren, den 2den September 1830 overleden, beoefende de dichtk mist, plaatste eenige verzen in Tijdschriften en Jaarboek­jes, en liet een vrij uitgebreide verzameling meest van luimigen inhoud na. Zie v an der A a, Nieuw B. A. C. Woordenb. D. II. bl. 341. KROESINK (HENRIK) stamvader van een lang uitgestorven aanzienlijk hollandsch geslacht, leefde in 1400 en was gehuwd met N. N. Uittenhage. KROESINK (HENDRIK) leefde in de 2de helft der XVI eeuw, was in 1570 lid der staatsvergaderino. van Holland, huwde Anna Bourbonnois, dochter van Philips Bour­bonnois van Mechelen en van Jakoba van Teilingen. Zijn zoon J ako b, ongehuwd overleden, stierf het mannelijk oir van dit geslacht nit. Zijne dochter S a m a r i n a, vrouwe van Benthuizen en Zoetermeer, huwde Gerrit van W ij n g a e r d en en liet een zoon en drie dochters na. KROESINK (MR. JAcoE,) zoon van Floris Kr oesin k en Geenburg van Teilinge n, in 1424 geboren, rekenmeester te 's Hage, en sints 1474, toen de algemeene rekenkamer der­waarts was overgebragt, te Mechelen. stierf in 1493, bij zijne huisvrouw Maria van de r-D o e s, nalatende 3 zonen en 2 dochters. KROESINK (KoRNEms) zoon van den voorgaande, peer van Benthuizen en Zoetermeer, eerste Luitenant Houtvester van Holland , in 1486 door Ma ximiliaan tot Ridder geslagen. Hij huwde te Dordrecht. lste M a r i a, dochter van P a u­1 u s van Montfoort te Leiden, weduwe van Pieter van S wieten. 2de Hillegond van Alkemade gezegd van der Woud e, dochter van Jan van der Woude en van Elizabeth Uitenhage n. Hij liet uit den eersten echt een zoon, uit de tweeden een zoon en eene dochter na. Zie Hoogstratenen Kok, o. h. to. Kroesink; v an Leeuwen, Bat. Illustrates; v an Goadhoever oude Holl. Kronijk bl. 217. KROHN (B. N.) ofschoon geen Nederlander verdient hij echter vermeld te worden als beoefenaar onzer geschiedenis. Den 29sten Januarij 1765 schreef de Eerw. P. Beets te Al­meloo aan den Eerw. H. van G e 1 d e r toen te Ouddorp, K r o h n heeft 16 a 18 jaren vlijtig in onze geschiedenis gestudeerd en heeft one weergalooze verzameling van boeken en raanuseripten 4agtoe betTekkelijk, Hij heeft nitgegeven V.eschichte der fa. natischen Wiedertatifer Hoffman and die Hoffmainnianer. In dit boek heb ik vele dingen gevonden, die Licht geven in de Historic, maar tevens zie ik dat Krohn om de verdrukkingen door de Lutherschen onzen geloofsgenooten aangedaan te billij ken, vele brave maunen onder de d weepers telt, waarover ik hem depk te onderhouden." K r o h n was over de geschiedenis der Doopsgezinden met B ee t.s en Maatschoen in briefwisseling. Zie Manpot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinde ;Ole Groningen enz. D. I. bl. 40. Kist en Royaards Nederl. Archie, voor Xerk. Geschied. D. V. bl. 51. D. VI. bl. 343. KIEL (J) Schoolondetrwijzer te Klundert, en later te Dor­drecht, gaf nit eat verhaal van het innemen van de Klundert Dordrecht 1793 en een Berigt 1794 8°. KROL (3 . G.) was arrondissements ijker te Sneek, die aldaar in 1819 acne nieuwe uitgaaf van it i n g w e r ij s bekend Handboek voor kooplieden, winkeliers en anderen bezorgde. Later gaf hij een verdienstelijk Theoretisch en praktisch Rekenboek voor de Jeugd. Zutphen 1823. 3 stukken kl. 8°. Zie van Cleef, Naanzlijat, bl. 325. KItOM (HtamAN us JOHANNES) werd te 's Gravenhage in 1738 geboren, in 1761 proponent, vervolgens predikant te Linschoteu (1761) Sliedrecht (1762), Tiel <1763), Middelburg (1771) bedankte voor een beroep naar Utrecht, en werd den 22sten Maart 1775 hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis te Middelburg, welk ambt hij aanvaardde met eene °ratio de Vera a imagonaria Ecclesiae Christ. prosperitate, praecipae et Historia Eccte Siastica Spectata. Later is hem nog de gewijde uitlegkunde opgedragen. Hij stierf den 24sten December 1804 en schreef: Redevoering over den wares en ingebeelden voorspoed der christekke kerk nit het latijn vertaald door A. van Soling en Middelb. 1776 8°. Over Genesis. Middelb. 1781 8°. Ontwerp eener beschr{jving van het planetarium, staande in het Museum Mediburgense. Middelb. 1791 gr. 8°. De geschiedenis van de Schepping opgeheiderd en verdedigd. Middelb. 1791 gr. 8°. Diatribe de authentia Dialogi Justini Martyris cum. Try-phone Judaeo. Editio 2a Ultra 1792. 8°. Verhandeling ter verantwoording van teenige zwarigheden nit de beschouwing der natuur afgeleid tegen het berigt van Mozes, aangaande den ouderdom der wereld. Middelb. 1795 8°. Betoog dat de beolfening der Ratuur Sterreknnde niet strOig is met de erkentenis der goddelijke openbaring. Middelb. 1708 8°. .1)- 0 ,waarde 4er Horaskoopkonst. Middelb. .1795 '8°. Godgeleerde uillegkundige en wijsge.erige ,verhandelingen. ,delb. 1796 •2d. gr. So. Groote belofte van de roving der Ileidenen. Rotterd. 1797 gr. 8°. Gedachte van de geest aan Eliphazz verschenen. Job IV 12-21 Middelb. 1800, gr. 8 0. Verhandeling over eenige btjzonderheden in de Theodicee van Paulus en den Brief aan de Romeinen, volgens J. F. v a n der Kemp. Dordr. 1802 gr. 8°. Zie Alphab. Naatnlijst en Boeken 1790-1830 bl. 325. Arrenberg Naansregieler. bl, 290. Cat. J. 1-1 ,e ri n g a. -KROM (JOHANNES HERMANUS) noon van H e r m a n u s Jo-Iannes Krom en van Anna Ebbenhorst, werd den 8sten Maart 1768 te Tiel geboren legde zich te Utrecht op de godgeleerdheid toe en bekleedde achtereenvolgend het pre­dikambt te Ochten (1790), Noordeloos (1792), Poortvliet (1793), Loenen aan de Vecht (1797), en sedert 1799 te 'Gouda, waar hij den 23sten December 1827 overleed. Hij was, na de nieuwe orde van taken, een ijverig lid van het klassikaal bestuur van Gouda en van het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland. Ook was hij in 1820 en 1822 in de synode en bragt bij die gelegenheid belangrijke rapporten en gewigtige voorstellen in het midden. Als godgeleerde maakte hij zich bekend door: Joannes de Dooper, een leerboek voor den tegenwoordigen hyd. 3 stukken Amst. 1804 gr. So. Drie leerredenen. Gron. 1815 gr. 8°. Ernst en luim of brieven van eerie vriendin over de theorie der geestenkunde van J. H. Jun g, gezegd Stil lin g. A.mst. 1816 gr. 8°. Henriette S t o 1p, eene geschiedenis ter bevordering van godsdienstige kennis. Amst. 1827 gr. 80, Ook gaf hij met B. van Willes. Verzameling van bjdragen ter bevordering van bijbelsche uitlegkunde en beoefenend christendom, Amst. 2 stukjes. gr. go. Zie Alphabetisehe Naanzlijst van Boeken van 1790-1830 bl. 325, G1 a s ius Godgol. Nederl. 7de Aflev. bl. 317. Synod. Handel. voor 1820 bl. 44, 80, 86, 88, voor 1822 bl. 41, 49, 52,72, 81, 104; Konst en Letterb. 1828. D. I. bl. 66. KROMMON (MARINus VAN). Onder Wicquefort's papie­ren was in 1675 eene akte gevonden, waarbij K r o m m o n, wegens Zeeland zitting hebbende ter algemeene staatsvergadering, hekende aan hem schuldig to zijn f 1477,19, voor eene zilveren vergulden toilette, door W icque far t aan zijne huis­vrouw vereerd, uit aanmerking van eenige diensten, welke K rommon de vorsten van Brunswijk en Ltuienburg beweAen had; doch welke vereering Kr o m m o n verklaarde niet te willen aannemen, noch ook zijn huisvrouw verpligten, om ze aftestaan, weshalve hij bij handteekening beloofde, 't beloop daarvan, ten alien tijde aan W i c q u e fort te voldoen. Doch men hield, schrijft Wagenaar, dit werk verdagt ter vergadering van Holland en zocht bij Zeeland te weeg te brengen, dat Krommon ,nit de vergadering der Algemeene Staten van Zeeland geweerd werd. Zie Wag en aar, Tad. Hist. D. XIV. bl. 384.4. KROMMON (WILLEm vAN). Toen Utrecht in 1673 door de Franschen was verlaten, trok eene staatsche bezetting, onder den grave van Hoorne de stad in, en schorstte, op schriftelijk verzoek der burgerij, en om beroerte voor te komen, alle de leden der vroedschap in hunne dienst. De Algemeene Staten zonden ten zelfden dage 5 gemagtigden, onder welke Willem v an Kr o m m o n, die deze schorsing bevestigde. Zie Groot Utr. Plakaat, D. Ill. bl. 111; Wagenaar, Fad. Hist. D. XIV. bl. 283. KRONENBERG (Mr. H. G.) advokaat te Deventer en later in regterlijke betrekking, vervaardigde losse en vloeijende dichtstukjes, die in 1808 onder den titel Miin uitspanning te Amsterdam het licht zagen. Zie van der A a, Nieuw Biogr. Anth. Crit. Woordenb. D. II. M. 352. KRONENBERGH (STEVEN VAN) een schilder nit 's Hage. leerling van Fr a ns Flori s, vermeld bij van Man d e r. Zie K ram in, Levens en Werk. der Holl. en Vlaamsche Schad. D. III. bl. 910. KROOK (EN.ocH) zeer middelmatig tooneeldichter uit het laatst der achttiende eeuw. Hij gaf De buitensporige Tabaksnuiver, of het Huwelijk door snuff­ tabak, blijsp. 1697. De Spiegel der Zotten, blijsp. 1699. Jan Crediet, zinnekluchtspel, 1706. Staatkunde, vredesp. 1713. Baleus en Merodach, blijsp. 1718. Men heeft ook van hem: Bloempjes geplukt uit mijn Zang-Nimphs Tuin, Amst. 1729. 8°. Zijne zinspreuk was: Door ijver bloeid de kunst. Zie Witsen Geijsbeek, Biogr. Crit. Woordenb. D. IV. bl 129; Arrenberg, Naamreg., bl. 290; Cat. der Maatsch. an Ned. Letterk. D. 1. bl. 24; Cat. Rob ide van der A a, bi, 105. KROOK (K.) dichter uit de tweede helft der aehttiende eeuw, vervaardigde o. a. een grafschrift op J. Zo e t. Zie Diehik. IPerken van J. Z o e I, Amst. 1675, bl. 387; H ering a, Bijdr. tot de Nat der Ned. Dieht. bl. 58. KROOK (CoRNELIs). Zie CROCUS. KROOK (Mr. JACOB SEBASTIAANS) lid der regering en kwartiermeester te Middelburg, die deze stad in 1572 en 1573 gewigtige diensten bewees, en meermalen in gevaarlijke com­missie werd gebruikt. Zoo werd hij den 22sten Aug. 1572 met anderen gelast, om ten eerste te trekken en te vaaren aan de schepen tusschen Arnemuiden en Rammekens, om aldaar op te schrijven de namen en toenamen van de leggers van elk van dezelve scheepen, en dezelve te bedwingen met straffigheid om te moeten zeggen en noemen, wie dat op de scheepen parti­culierlijk kwaamen logeeren en slaapen, met scherp verbod, dat zij niemant meer op csdezelve scheepen, bij nacht of bij dage ofte laante logeeren slaapen zouden, op poene van de galgt Den 15den December 1573 werd hij met den secretaris, Mr. Lau. re ntius M o c k, naar Brabant gezonden, ' om den gouverneur mondeling de benaauwdheid, waarin de stad bij gebrek aan hulpe, was, te berigten, met verklarina, dat indien de vereischte naarstigheid ware gebruikt, de stad wel had kunnen geholpen worden, en met betuiging dat zij alleen zoude verlooren gaan door gebrek aan onderstand.'' Zie 's G r a v e n z a n d e, Tweede eeuwget. der Middelb. Prijheid, bl. 261, 313, 369, 515. KROOK (PIETER SEBA STIAANSZ.) schepen te Middelburg in 1572 en 1573. Ook deze werd gedurende het beleg dier stad (28 Dec. 1573) naar Brabant gezonden om den grooten nood der stad aan R e q ue s e n s bekend te maken. Den 15 Febr. 1574 werd hij mede gezonden aan den laatsten, P om te helpen raaden en consulteeren op de toekomende appointementen, die men met den Prins van Oranje, op de conservatie der stad en gemeente derzelver, zoo geestelijke als wereldlijke, zoude mogen doen, en daarom de beste en bekwaamste middelen mogelijk zijnde te helpen raamen en van alles Raport te doen aan wet en mad". Zie Gravenzande, Tweede eetitoget#de Middelb. vrijheid, bl. 26 5 273, 406, 407, 515. KROOK (VOLKERT GERRETSZOON) had octrooi verworven van 's lands staten, om een gracht to maken uit de Vecht in 't Gein ter gerieve der brouwers te Amsterdam. Dit octrooi stond hij later aan de stad af. De kosten werden op f 72000 begroot. Zie W age n a a r, Amsterd. D. V. bl. 253. KROON (DANIEL) Volgens Witsen Ge ij s be ek ging deze met Enoch Kr o o k eene soort van dramatische compagnieschap aan, die 26 de leverantie van tooneelstukken voor de Amsterdamsche schouwburg aannam, onder de firma Door ijver bloeitkunst. Uij schreef : .De toets der minnaars in het kunstpaleis van Flip, blijsp. 1716. Zie Tooneelatukken van Door ijver bloeit de kunst. Amst. 1697— 1710. D. V. Cat. v . d Bibl. van Ned. letterk D1 bl. 24 ; Witsen Geysbeek, Biog. Anth Crit. Woordeyb. D. 1V. bl. 130; Cat. der tooneelspellen van W. Henkes. No. 108; Naamrol der tooneelspellen van J. van der Marck,No. 929. KROON (J.) Kapitein bij het eerste bataillon van den prins van S a x e G o t h a, was een der helden, die in 1793 de Willemstad hielp verdedigen. Zie P. van Oldeborgh, De belegering en verdediging vande Willemstad bl. 142. Zijn portret vindt men aldaar tegenoverbl. 138. Bosseha, Ned. Heldend. te land, D. III bl. 32. KROON (W ILLE M) gaf in 1754 in het licht Verzameling van de bruikbaarste Nederlandsche rijmklanken, ten dienste der liefhebberen van taal en dichtkunde. Dit book schijnt herdrukt te zijn. A r r e n b e r g vermeldt ten minste een uitgaaf te Utrecht, 1774. Ook dichtte hij in 1751: Nederlands Rouw-klacht over het smertelijk en onverwacht overlijden van den Alderdoorluchtigsten Vorst Willem Carel Hendrik Friso, geplaatst in de Dichtkundige Cypressen bladen, bl. 217. Zie Arren berg. Naamregisterbl. 291 Witsen GeijsbeekBiogr. Anth Crit. Woordenb. D. 1V. W. 130 Cat. der Maats. van Ned. Lellerk. S. bl. 124. van der Aa. Memo Biogr. Anth. Crit. Woordenb.. D II bl. 842 KROPFF (J. M. Baron voN), kapitein en kommandant van de Klundert gedurende het beleg van die stad door de Franschen in 1793. Na een hevig bombardement van die vesting, welke slechts eene bezetting. van 60 man infanterie van het .Regiment van Boso de la Calmelte, 20 artilleristen en eenige invaliden had, eischte de Fransche Generaal B e r­ner on hear schriftelijk op. De Kommandant von Kr opff weigerde volstrekt daar­ aan te voldoen, waarop de vijand de stad hevig beschoot, stormenderhand aanviel en vermeesterde. De dappere Kr o p f f zich niet op genade aan de Franschen willende overgeven, retireerde zich bij het stormloopen met de 40 hem nog overig zijnde manschappen door de Helpoort, van plan op de Wil­ lemstad retraite te nemen. Nabij de zoogenaamde Tonnen­ kreek genaderd zijnde, word hij met een verdubbelde woede door den vijand , onder begunstiging van zeker oud fort of batterij, op den Oostdijk aangelegd, aangevallen, alwaar hij nog quarre formeerde, en zich dapper verdedigde, den kolonel H a r i n g ma n, een uitgeweken Fries doodschoot, dock voor de groote overmagt der vijanden moetende bukken, gaf hij zich met de zijnen op genade over. Hij mogt echter zijn leven niet behouden en werd door een vijandelijk kapi­ tein Boogman s, die in 1787 als artillerie officier dezen staat gediend had, doch toen gedemitteerd en nu de wapenen tegen zijn Vaderland voerende, op de wreedste wijze doorscho­ ten. Dit nog niet genoeg zijnde, mishandelde men het lijk, bragt het verscheidene wonden toe, bond het een zwaren steen om den hals en wierp het als een kreng in het water, waaruit het na het verlaten der Willemstad opgevischt en met alle eere te aarde werd besteld. Men vindt een afbeelding dier lijkstatie bij P. v an 01de n­ borgh, De belegering en verdediging der Willemstad. Zie ook ald. bl. 37 en 38 en Bosseha, Ned. Reldend. le land D. III bl. 25, 27. KROS (SIMoN), geboren in den jare 1747, was als water­bouwkundige, vooral in den sluis- en molenbouw, ervaren. Behalve vele verspreide werken van dien aard, had hij in 1784 een voornaam deel in den sluisbouw van het Holstein­sche kanaal en in dien van de eerste sluis aan het Nieuwe Diep stiehtte de molens voor de droogmaking van de Nieuw­koopsche en Zevenhovensche plassen en was laatstelijk een der ontwerpers en Directeur voor de uitvoering van het be­roemde uitwateringskanaal van Rijnland op de Noordzee te Katwijk. Hij overleed te Leiden, in Dec. 1813, nalatende eenen zoon, J. Kr o s , opzigter bij den waterstaat van Rijn­land. Hij schreef met anderen : Rapport wegens het onderzoek omtrent eene uitwatering te Catwijk aan Zee, gedaan in 1802, op last van Dijkrichter en Hoogheemraad van Rhijnland, door F. W. Conraad, A. Blau­ken Jz. en S. Kros. Met bijlaagen en daartoe behoorende kaar­ten en platen. Haarlem 1803. Zie Konst-en Letterbode, 1804, I. bl. 316, 1808, D. I. bl. 142. KROSSE kapitein ter zee, diende des lande in het laatst der 16de eeuw en beschoot o. a. een galjoen van de onover­winnelijke vloot 1568. , Dit galjoen, zwaar beschoten, kwam voor Blankenburg en werd aldaar door sloepen met Engel­schen bemand en van Ostende afgezonden, veroverd en werd na van alles beroofd te zijn in brand gestoken. Zie Seheltema Onverw. vloot. bl. 177. KRUCIUS (IL) dichter nit het midden der zeventiende eeuw. Hij vervaardigde o. a. een gedicht op het huwelijk van Petrus Trist M. D. en Kornelia Verzwaan, vereent binnen Gouda 16 Aug. 1648, voorkomende in den. Bloemkrans van verscheydene Gedichten, door eenige Lief­hebbers der Poezy byeenverzamelt. Amst. 1659. bl. 248. 26 * Zie v an der A a, Nieuw Biogr. Asia. Crit. Foordenb, D. II. bl. 344, 345. KRUGER (F.) landschap en model-schilder. Zie K r a m m, Levens en Werken der Roll. en Plaamsche Kunstsch. D. III. bl. 911. KRUGER (JACOB) landschap en model-schilder. Zie K r a m m, Levens en Werk. der Holl. en Vlaamsche Kunstsch. D. III. bl. 911. KRUGER (J.) portret en landschapschilder. Op de ten­toonstellingen van 1820 en 1822 te Amsterdam, was van hem een Christuskop • Zie K r a m m, Levens en W'erk. der Holl. en Plaamsche Kunstsch. D. III. bl. 911. KRUGER (Sat. Jo%) Ambachtsheer van Berke]. en Roden­rijs, sints 1677 predikant te Berkel in Zuid-Holland. Hij werd in 1700 emeritus en stierf in 1712. Hij schreef: Over de electriciteit, 's Hage, 80. God in den Zondaar verheerliikt, Amst. 4de druk. Afscheidsrede, 2 Mei 1700, over Hand. XX : 25-27. 's Hage, E. Bouquet Sr., waarin veel merkwaardige zaken voorkomen. :Hij is in plaat afgebeeld, gegraveerd door A. van Z ij 1 v e 1 t Zie A rr e n b er g, Naaml. bl. 291; Mull e r, Cat. van Portrett. bl. 145; So e rman s, IferA. Reg. bl. 39. KRUIDER (C.) dichter uit de tweede helft der achttiende eeuw, vervaardigde in 1765 een lijkvers op R. Schutt e. Zie van der A a, Nieuw Biogr. .etuth. Crit. Woordenb. D. III. bl. 341. KRUIF (JAN) zoon van Lambert K r u i f, burgemeester te Hoorn. Toen due' te Ganda zijnde, aldaar Vrouw Jacoba gezien had, liet hij zich ontvallen n dat het schande was, dat men zulk eene schoone en edele vrouw, als de gravin was, heen en weer sleurde, of zij eene openbare hoer ware geweest." Dit woord, ten kwaadste bij Vrouw J a k o b a aangebragt, kostte den jongman den hals. Deze hardheid zou bij den vader en de Hoornsche regering zoo euvel genomen zijn, dat er eenpa­rig besloten werd, 3-a c ob a nimmer voor gravin te erkennen. Zie Velius, Beschr. van Hoorn, 131, 42; W a g e n a a r, Fad. Hist. D. III. bl. 473. KRUIK (CORNELIS ADRIAANZOON) staat met roem onder de zeehelden, te Schiedam geboren, bekend. Wij ontmoeten hem als scheeps-kapitein in den driedaagschen zeeslag van de Ru iter tegen de Engelschen in 1653. Het verhaal zijner dapperheid vinden wij bij den geschiedschrijver G. Brand t, in diens Leven van de Buiter bl. 40. Hij komt aldaar als gezagvoerder van het schip de Struisvogel voor, strijdende tegen verscheidene Engelsche oorlogschepen, waarvan hij er een in den grond boorde. Van alle kanten te midden van het gevecht aangevallen, verdedigde hij zich zoo land als hij yolk had om te vechten. Eindelijk zag de Luitenant Admiraal T r om p den hagchelij ken toestand, waarin hij met zijn masteloos schip verkeerde. Deze riep tot de zijnen : Zijn er zulke schelmen in 's lands vloot, die zulk een braven krijgsman laten vermoorden." Daarna beval hij den kommandant G i d e o n de W i 1 d e hem te ber­gen. Deze had tot dat einde reeds een touw aan het schip vast, maar de stilte was te groot om het weg to slepen. Hij bergde toen alleen sommige matrozen, die in zijn schip over­sprongen. De Struisvogel was toen vol bloed en overal zag men dooden en gekwesten. Daar lagen behalve de gekwetsten wel 80 dooden langs het schip, en van 40 Schiedamsche matro­zen, alle beneden de 20 jaren, waren er maar 3 over, terwijl Kr u i k insgelijks de heldendood gestorven was. Zie G. B r an d t, Leven van de Buil e r, bl. 40. iaarboekje voor de dad en het Kanton Schiedam. bl. 13 en 14. KRUIK (D) schreef : Gronden der navigatie, Dordr, 1737 8°. Zie Arrenb erg, Naamlijst. bl. 291. KRUIMEL (J. A.) schreef : Eon lijkpredikatie over de koning van Pruisen 40. Zie N o o r d b e e k en M a u r i k, Naaml. der Godgel. schrijvers. KRUININGEN. Zie C r u in inge n. KRUININGEN (A.nNoLD vAN) of Cr uiningen, uit het Zeeuwsch geslacht van dien naam, nam in 1328 mede (leel in den oorlog tusschen Philips VI koning van Frankrijk en de Vlaamsche steden. Zie M e y e r u s, Rerum Flandriearum ad annum 1328; Wilhel­mus, Procurator, Chron. Egmund, ad annum 1328; W a g e n a a r, Vad. Hist. D. III. bl. 205. KRUININGEN (ARNOLD VAN) beer van Voorho u t, den 3den November 1661 gestorven. Hij ligt in de kerk te Krui­ningen in een verheven graftombe van blaauwen steen. Op het legstuk ziet men hem in levensgrootte uitgehouwen. Hij ligt in voile wapenrusting, nevens hem liggen zijne wapens en ridder­teekenen, de voeten rusten tegen een liggenden leeuw. Zie K ok, Vaderl. Woordenb. D. XXI. bl. 346. KRUISKERKE (A. vAN) schreef Christus gegeezeld voor Pilatus, 40. 20. druk z.j. of dr, Zie Arrenberg, .Naaml. 291. KNUITHOFF (Z. Kaurrnorp). KRUL (ANNA MARIA) schreef een tooneelstuk, getiteld: Werken van Barmhartigheyt vertoont in 't leeven van de H. Elizabeth, docker des konings van Hongaryen, Gemalinne van Ludovicus, Grave van Thuringen, leerzaam zinsp. tot dienst der jonkheid, Amst. 1721. kl. 8°. Zie Paquot, Memoires, T. III. p. 565: Witsen Geijsbeek Biogr. Ath. Crit. Woordenb. D. IV. bl. 130; Catal- der Maalsch. van Ned. Letterk. D. I. b. bl. 128. KRUL (JAN HERMANSZ.) in 1602 to Amsterdam geboren en in 1644 gestorven, was smid van zijn ambacht en een in vele opzigt, en voortreffelijk dichter. Zijn dichtkunst is in den smack van Cat s. Zijne gedichten zijn vele en zinrijk, doch vereischen een geduldig en onderzoeklievend lezer, die dan ook veel fraais bij hem vinden zal. In zijne verschillende werken, grootendeels in zijn Fampiere Wereld, in 1644 in het licht gekomen en in folio, quarto, octavo herdrukt, geeft hij blijken van vernuft, gezond oordeel, gepaard met godsvrucht en deugd­zaamheid. Zijn stijl is, als hij op geschiedkundig terrein is, langwijlig, maar toch los en gemakkelijk. Als minnezanger is hij los en bevallig, naar het voorbeeld van Hoof t. Zijne tooneelstukken, meestal aan de Astrde van d'U r f e ontleend, hebben als zoodanig weinig waarde, doch men vindt er fraaije denkbeelden, nuttige lessen en dichterlijke schilderingen in. Zijne gedichten waren in der tijd zeer gezocht, en zijn meer­malen ook afzonderlijk herdrukt. Hij schreef: Wereldthatende Noodtsackelyck, bestaende in verscheyde Liedt­jens ende Minnedichgjens, Amst. 1627. langw. go, Amstelsche Linde, ofte 't Hof der Nimphen, Amst. 1627. 2 dln. met fraai portr. aet. 25. langw. 8°. Fampiere Wereld ofte Wereldsche Oefeningen, — meest alle zijne Werken in pl. Amst. 1644. 4 d. fol. Verbetert en met veel nieuwe Rymen verryckt, doorgaens met schoone kop. pl. verciert, afgezondert in vier deelen, Amst. 1681. 4°. De plaat tegenover bl. XI is door Rembrandt geötst, Amst. 1646 12°. Minne-Spieghel en Weghwyzer ter deughden, Amst. 1639. 2 d. met pl. 4°. 1662. 12°. met pl. 1669. 12°. Yermakelycke Ueren, Amst. 1626. 4°. Eerlycke Tytkortingen, bestaende in verscheyde Rymen, Haarl. 1634. 4°. met portr. en plat. Christelycke Offerande en Gheestelyke Rymen en Zangen, Amst. 1640. 8°. met pl. Minnepopjens, bly•eyndend spel, Amst. z. j, m. pl. langw. formaat. Helena, op het spreeckwoordt, Dat d' Hemel samenvoeght, Dat sal de Mensch niet scheyden, Amst. 1629. 4°. Amst, 1635. t' Vomit; van Paris en d' ontsehaeckinge van Helena; op den Reghel: Die sick van 't spoor des Deuchts maer eenmael of laet raden, vervalt hoe tangs hoe meer tot velerhande quaden. Gesp. op d' Amsterd. Kamer, D. II. Oct. 1637. Amst. 1637. 4°. Diana, bly-eynde•spel op den Sin: Gedenk to sterven; her­maeckt en verbetert in 't jaer 1643, gesp. op d' Amsterd. Schoub. Den jongsten druk op nieuw vert. Amst. 1634, 1640, 1659. 4°. Tirannige Liefde, bly-eyndend treursp. uit de Fransche tad in Nederd. Rymen gestelt: vertoont op d' Amsterd. &honk ald. 1671. 12°. 1746. 8°. Alcip en Amaryllis, bly-eyndend spel, getrocken uit Astrea, op de spreuk: Noyt Hoofsche staet geeft zoo veel sod, Ale wel het Herders leven doet, Amst. 1639. Utrecht, 1672. 4°. Faustina, bly-eynd spel op de spreuk : De Leugen zelden wel geluckt, be seer sy Waerheyt onderdruckt, Amst. 1639, Utrecht, 1672. 4°. Celidon en Bilinde, Pastorel, bly-eyndend spel, getr. nit de Fransche Astrea, Amst. 1639, Utrecht, 1672. 4°. Pastorel, bly-eynd. sp. van Cloris en Philida, op den sin: Ben Maecht die voor haer kuyschheydt strydt, Noyt afbreuk in haer Eere lydt, Amst. 1631, 1634, 1640, 1647. 4°. Juliann en Claudiaan, Pastorel, Musycksp. Amst. 1634. 4°. Rosemondt en Ranielis, bly-eyndt. sp. ald. 1640, 1641. 4°. Theodorus en Dianira, treursp. aid. 1634. 1640. 1681. 4°. llellevaert van Rodomondt, gerymt in 't jaar 1645. ald. 1645. Blinden Minnaer van Smirne, tooneelsp. uyt de Fransche tael overgeset, ald. 1648. 12°. Klucht van drooge Goosen, gesp. op de Amst. Kamer den 5 Dec. 1632. ald. 1651, 1685. 4°. De Amsteldamsche Vryage, bly•eynd. sp. Amst. 1628. 4°. Sellef-stryt. Inleydinghe op de Amst. Muzyck honer: Se blyft in eelen oen, Musycksp. Pastorel, Musycksp. van Juliana en Claudiaan. Rosilion en Rosaneire, bly-eynd. sp. Amst. 1641. 4°. Lief de bloeyende Offerhande, voorspel van Diana, Amst. 1634. 4°. . Zie Witsen Geysbeek, Biogr. Auth. Crit. Woordenb. D. IV. bl. 150 volgg.; de Vries, Gesch. der Ned. Dichtk D. I. bl. 211; S i e g e n b e e k, Bekn. Gesch. der Ned. Letterk. bl. 156;vanKampen, Gesch. der Ned. Lett. en Wetensch. D. I. bi. 203; Col-lo t d'Eseur y, Holt. Roem, D. IV. bl. 165, 167; Wag enaar, Amsterd. D. XI. bl. 361; Paquot, Memoires, T. III. p. 555;Foppens, Bibl. Belg T. II. p. 658; Catal. der Tooneelsp. van Llemk es, Na. 96; Catal. der Kaatsch. van Ned, Letterk. D. I. bl. 239, b. 129, 130, D. II. bi. 525; A rr enb erg, Naamreg. bl. W. 291; Register der Tooneelspel-Diehteren, p. 65, 66; Cat, van 1. van Po °rot, D. III. bl. 61, 64, 73; Cat. .7. Schouten, bl. 99, 165, 167; Muller. Cat, vats Portr. Cat. van der .da, bI. 99. KUILEMAN (JAN CORNELISZ.) predikant to Leimuiden sedert 1608, werd in 1619 voor de nationale Synode te Dordrecht gedaagd, om de Synodale Canons te teekenen, en zulks weige­rende, afgezet, en later gebannen. Zie Brandt, Hist. der Reform. D. III. bl. 317, 854-859, 916. KRUMPELMAN (E.) schreef : Verhandeling over de beste wijze, om zich voor de Roode Loop en andere Herfstziekten to behoeden, Amst. 1783. 8°. Verhandeling over de Galkoortsen en derzelver schijnbare zwakheden, Amst. 1776. 8°. Zie Arrenber g. Naamreg. bI, 291. KRUMPELMAN (HERMANUS) in 1789 te Monnikendam geboren, stierf te Edam, waar hij scads teekenmeester was. Hij legde zich toe op het schilderen van landschappen en stadsgezigten, waaronder een Gezigt in de kerk te Edam vermeld wordt. Zie Kr amm, Levens en ;Perk. der Holl. en Plaamsche Kunstsch. L. III. bl. 910. KRUSE (JAN) veenboer te Wildervank in de prov. Groningen. In 1712 liet de predikanr Bolenius te Hatshausen bij Oldersum hem komen, om het veenbranden in Oost-Friesland in te voeren. Zie Groninger Volks-Almanak voor 1846 bl. 152. KRUSEIVfAN (CoRNELis) zoon van Alexander Hendrik Kruseman en van Cornelia BOtger, werd den 25sten September 1797 te Amsterdam geboren. Na het onderwijs van C. H. Hodges en J. A. Daiwaille genoten te hebben, begaf hij zich naar Parijs en van daar naar Zwitserland en Italiö, vertoefde drie jaren te Rome, waar bij o. a. Wep • thalis , een Israelitisch meisje lavende; eene Jonge Italiaansehe bedevaartgangster biddende in slaap gevallen, en een Gezigt op de bouwvallen van het Paleis der koningin Johanna to Napels, vervaardigde, In 1825 in zijne geboorteplaats terug gekeerd, stelde hij deze stukken in een der zalen van het Diaconie- Oude Mannen- en Vrouwenhuis ten toon. Het eerst gemelde werd door H. M. de koningin der Nederlanden aan­gekocht, terwijl een bedelende Belisarius, door hem in 1825 naar de Haarlerasche tentoonstelling gezonden, in bezit kwam van Z. M. den koning der Nederlanden. Sedert ontdekte men in zijne schilderijen zijne altijd klimmende kunst en bekwaamheid en iedere tentoonstelling scheen eene nieuwe laauwer aan zijne kunstenaars kroon. Tot zijne meest beroemde schilderijen be­ hooren De Graflegging, een Binnenhuis met verschillende 'toren, een Groep met biddende figuren voor een Madonna beeld in een bosch, twee Vrouwen in Italiaansche kleederdragt en een Jongeling op de guitar spelende op het Paviljoen te Haarlem, Christus de kinderen zegenende in het kabinet van wijlen den heer A. van der Hoop te Amsterdam, en vooral de beroemde sehilderij, voorstellende het kwetsen van het paard des prinsen van Oranje te Bautersem (1). Vijf maanden vertoefde hij tot vervaardiging der portretten en voorbereidende studien, in het hoofdkwartier en deed eene rein naar Parijs om met dit hem geheel nieuw vak nader bekend te worden, waartoe V e r n e t en G r o s hem goede modellen schenen. Nadat de shilderij voltooid was, werd zij aan den prins van Oranje ten geschenke gegeven en in onderscheidene steden van het vaderland, ten voordeele der hulpbehoevenden tentoongesteld. Voor hij in 1841 naar Italie vertrok, gaven hem zijne kunstvrienden en let­terkundigen in deu Schuttersdoel te 's Hage een afscheidsmaal, en boden hem een zilveren penning aan, met den naam des kunstenaars door een laauwerkrans omgeven, en dit opschrift aan de keerzijde: Aandenken van zijne vrienden bij zijn vertrok naar Italie MDCCCXLI, omringd door een krans van vergeet mij niet. Uit Italie zond hij verschillende schilderijen naar de tent000nstellingen te 's Hage en Parijs, onder welke Het gebed des geloofs zal den kranke behouden, in 1844 te Parijs met de gouden medaille bekroond, en wegens hare onmiskenbare verdiensten algemeen• geroemd. Zijn hoofdwerk was echter Johannes de Dooper, eene schilderij, door H. M. de koningin, toen kroonprinses der Nederlanden, en Prins Ale x a n d e r, schoon nog niet geheel voltooid, te Rome in zijn atelier be­zigtigd. Toen zij gereed was, werd zij naar 's Hage gezonden, en aan Z. M. den koning vertoond. Den volgenden dag noodigde Kruseman zijne kunstbroeders uit, dit kunstgewrocht te komen aanschouwen, en zoo groot was de indruk, die het op maakte, dat zij hem een zilveren bokaal met deksel en blad, met een opschrift in dichtmaat als bewijs hunner hulde aanbo­den. Wij vinden bij den heer K r a m m een overzigt van de door Kr u s e m a n sedert zijne terugkomst uit Italie vervaardigde, en door hem aan de tentoonstellingen te 's Hage, Amsterdam, en Brussel gezondene schilderijen, en onder deze de vier tafereelen uit het Nieuwe Testament, door hem voor een der zalen van het buitenverblijf van den heer Huydecoper v a n. Zeist vervaardigd. Een dezer, de Kruisdragers, werd op de Brusselsche tentoonstelling met de gouden medaille bekroond. (1) Schilderij voorstellende Z. K. H. den Prins van Oranje, op het oogenblik der verzoonding :van Iloogstdeszelfs paard te Bautersens op den 12 Augustus 1831, door C. Kruseman, 'sGravenh. 1838, Na een werkzaam leven eindigde hij den 14den November 1857 zijn leven te Lisse. Hij was sedert 1847 kommandeur van den Nederlandschen Leeuw en lid van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam en van andere kunstgenootschappen. In zijn school zijn de heeren J. A. Kruseman, L. A. Vintcent, J. C. Elink Sterk, J. Ehnle, J. H. Koelman, B. de Poorter, D. Bles en B er ma n t en Kate gevormd, De heer K r a m m vermelt de door hem gelithografeerde platen en de portretten, die van hem uitgaan. Als schrijver heeft bij zich bekend gemaakt door Aanteekeningen betrekkelijk zijne kunstreis en verblij f in Italie , verzameld en uitgeg even door A. Elin k St e r k, 'sHage bij L. d e V is s e r 1826, waarvan door C. Meyboom (Embden 1831) eene hoogduitsche vertaling is bezorgd. Uit zijn huwelijk met Henri ette Angelina Meijer zijn kinderen voortgesproten. Zie I m m e r z e e 1, Levens eu Werk. der Holl. en Plaamsche Kunst. 8Child. D. II. bl. 138, 1 32; K r am m, Levens en Werken der Holl. en Plaamsche Kunstsch. D. III. bl. 911-913; Kunstkronijk, 3e en 4° Ayer. 1858; Muller, Cat. van Portr. KRUYFF (JAN DE) werd in 1706 te Leijden geboren. Hij wijdde zich aan den koophandel , doch beoefende tevens de dichtkunst, zoo dat hij zich verre boven de meeste dichters van zijnen tijd verhief. Allen, die zijne poezij beoordeelden, wa­ren het daarin eens. De een schrijft: A dat zijne gedichten ons een man doen kennen, die ofschoon met dichterlijk vernuft, vuur en verbeeldingskracht niet in de hoogste mate bedeeld, echter meer dan zijne dichtlievende tijdgenooten met die gave was toegerust; die eene uitnemende bekwaamheid had, om ernstige en gewigtige denkbeelden in vloeijende en stevige versmaat met gepasten dichterlijken zwier krachtig uit te drukken, en die ook voor het luimige en geestige geenszins ongeschikt was." Een ander : dat zijn dichtpen, zoo wel door kunde, goeden smaak en fijn gevoel voor bet schoone, als door kracht en stoutheid van uitdrukking werd bestuurd." W i t s e n G e ij s b e e k oordeelt, dat er iets stevigs, iets krachtigs in zijne gedichten is, dat ze zeer voordeelig onderscheidt van die zoetvloeijende, nette en nietszeggende keuvelrijmen, die toen alle echte pazij schier geheel verdrongen hadden. Even gunstig oordeelde Siegenbeek en van Kampen. Zijne zonen (hij liet er drie, Ro elan d, Jan en Pieter bij zijne huisvrouw Anna Wybrandina Tiëboel na) gaven na zijn dood, (hij overleed 18 Januarij 1775) te Leiden in 1775 zijne verspreide gedichten uit. Behalve deze G edichten (Amst. 1776. 8°.) heeft men van hem : Echt By schrift op het of beedsel van , en G rafsehri ft op Wagenaar.. Leijd. 1774. 4°. Het laatste is ook gedrukt achter het tweede deel der Werken van de Maatsch. van Ned. Left, in zijne Gedichten, bl. 158, 165 en in den Navorscher, D. X. bl. 21. Mr. J. Luz ac , Redevoering ten betooge, dat de geleerdheid de voedster is der burger-deugd, vooral in een vrij gemeenebest, uitgespr. den 24sten van Herfstm. 1781. [fit het Lakin ver­taald door J. de Kruij f, Leijd. 1786. 80. Zijn portret bestaat, naar L. B. C o c 1 e r s door R. V i n k e, met een vers van P. V r e e d e Junior er onder. Zie Nieuwenhnis, Woordenb. van Kunst en Wetensch. D. h. w J. de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. dichtk. D. II. bl. 157. Witsen G e y s b e e k, Biogr. Anth Mist, Woordenb. D. IV. bl. 137. Siegenbeek, Gesch. d. Ned. Letterk. bl 155, 156, van Kampen, Geschied. der Ned. Letter en Wetens. D. II. bl. 484. A r r e n b e r g. Naaml. bl. 291. Cat. der Muds. van Ned. Letterk. D. I. bl. 56. D. II. bl. 200, 581. Navorscher, D. I. bl. 26. D. X. bl. 21. Handel der Maats. van Ned. Letterk. 1775 bl. 5, 10 Cat. van Robidd van der Aa, bl. 114. KRUIJFF (CoRNELis DE) in 1 771 te Amsterdam geboren, schilderde stadgezigten en landschappen en teekende in sapverw en beoefende de etskunst. Zie I m m e r z e e 1, Levens en Werken der Hollandsche en Plaamsche Kunstschilders, D. II. bl. 142. K r a m m, Levens en Werken der Hot landsche en Flaarnsche Kunstschilders. D. III, bl. 917. KRUIJFF (JAN DE) zoon van Jan de Kruijff en van Anna Wybrandina Tieboel, werd den llden October 1753 te Leyden geboren, ontving een letterkundige opvoeding en werd van zijn jeugd of voor den predikdienst bestemd. Na de Latijnsche scholen doorloopen te hebben, werd hij op zijn vijftiende jaar tot de akademische lessen bevorderd en genoot het onderwijs van de Hoogleeraren R u h n k en i u s Valckenaer en van de Wijnpersse. HetLatijnsprak hij vlug en zuiver, en in het Grieksch was hij zoovere gevorderd dat hij, op aansporing van Ruhnke n i u s, aan eene nieuwe uitgave van Dionysii Periegesis begon te arbeiden. De dood van zijn vader gaf een andere wending aan zijne bestem­ming en deed hem van de predikdienst afzien om het bestuur eener uitgebreide fabriek te aanvaarden. Zijne zucht nochtans voor de wetenschap en bijzonder voor de fraaije letteren, tot welker beoefening hij, bij een levendig vernuft, juist oordeel, kieschen smaak en verfijnd gevoel, de uitnemende gescbiktheid had, was te sterk en vurig, om hem niet al den tijd, die zijne beroepsbezigheden hem overlieten, aan de voortzetting zijne meest geliefkoosde letteroefening te doen toewijden. Niet weinig werd die zucht aangekweekt door zijn lidmaatschap van verschillende letterkundige maatschappijen , die hem wegens zijne buitengewone bekwaamheden als om strijd aan zich trachtten te verbinden. Zoo was hij lid van het taal- en dichtlevend genootschap, onder de spreuk : Kunst wordt door arbeid, verkregen, waaruit de thans aldaar gevestigde afdeeling der Hollandsche Maatschappij van fraaije kunsten en weten­ schappen haar oorsprong heeft. Voor de werken dier Maat­ schappij, waarvan hij ook een der ijverigste lede was, ver­ vaardigde hij zeer goed bewerkte levensbeschrijvingen van de dichters Sijbrand Fijtamaen Arnold Hoogvliet, die in het 1ste (en eenige) deel door dit genootschap uitgegevene Levens­ beschryvingen van de Nederlandsche Dichters (1778) voorkomen. In de dichtelijke werken van dit genootschap komen verscbil­ lende fraaije dichtstukken, onder welke de Eendragt vooral munt, van hem voor, ook gaf hij eenige afzonderlijke gedich­ ten in het licht, waarvan gelijk hij zelve getuigde, een groot, en welligt van de zijde der kunst het beste gedeelte min of weer het werk droeg der ongelukkigc tijden, die hij beleefd had, en die hij daarom der vergetelheid toewijdde. In 1817, in den avond zijns 'evens, gaf hij zijne Hoop des weder­ ziens, dat hij der nagedachtenis eener teedere en deugdzame gadet oewijdde, en 2 maal herdrukt werd, Leijd. 1818. 's Hage 1851. 80. , met eenige andere gedichtjes in het licht. Allergunstigst werd dit bundeltje ontvangen en beoordeeld. 10 Kunst der pazij ; bondige en geregelde redenering echt, waarachtig ongekunsteld, natuurlijk gevoel van den mensch, den vriend en echtgenoot alles vereenigt zich in dit stuk, om het eene vereerende plaats aan to wijzen." Later vervaardigde hij nog eene overzetting in dichtmaat van het 1Vde boek der Aeneas van Virgilius, die, in onder­scheidene letterkundige genootschappen voorgelezen, door alle bevoegde regters als het schoonste model van dichterlijke navol­ging geprezen werd, edoch nimmer het licht zag. Als redenaar heeft hij zich gunstig bekend gemaakt door zijne Redevoering ter gedachtenis van J. N i e u w e n h u i z e n stichter der maatschappij van 't Nut van 't Algemeen, in 1806, er gelegenheid van het 25 jarig bestaan dier maatschappij, uitgesproken en in het licht gegeven ; door zijne lof redo op C. Pz. Hooft, door de Hollandsche Maatschappy van fraaije kunsten en wetenschappen met goud bekroond en in het Vde deel barer werken hij uitgegeven. Ook vertaalde hij uit het Latijn de redevoering van den Hoogleeraar Mr. J. L u z a c, ter betooge dat de geleerdheid de voedster is der Deugd, vooral in een vrij gemeentebest; die van den hoogleeraar H. Par ad y s, over het welsterven; van den hoogleeraar S. F. J. R a u. over het allervolmaakste karakter van Jezus Christus, opgehelderd door dat van Paulus en De aanmerkingen over het Evangelic van Joannes door E. A. B o r g e r. Leiden 1821. 80. Ook op het staatstooneel zag men hem met ijver werkzaam in de moeijelijke tijden sedert 1795. Eerst was hij lid van het gemeentebestuur zijner geboorstad, vervolgens benoemde hem het provinciaal bestuur van Holland tot lid van het pro­ vinciaal committe departementaal van koophandel, zeevaart en fabrieken. Tweemaal verkoos hem de stad Schiedam tot plaats­ vervanger in de nationale vergadering ; doch hij heeft nimmer als zoodanig zitting gehad. Het staatsbewind der Bataafsche Republiek stelde hem aan het einde van 1801 tot lid van den Raad van binnenlandsche zaken aan. Bij de komst van den heer Schimmelpenninck tot het bestuur als raadpensionaris, van alle ambtsbetrekkingen ontslagen, verlangde hij naar rust en verkocht zijne fabriek. L o d e w ij k Napol eo n stelde hem in 1808 tot wethouder der stad Leyden aan, welke betrekking hij In 1811 met die van vrederegter verwisselde ; ook was hij sints 1798 curator der Leydsche hoog eschool. Sedert 1782 was hij lid der Maatsch. van Ned. Letterk: te Leijden, voorts correspondent van de tweede klasse van het Konink. Ned. Instil, en lid van verschillende andere genootschappen. Na in 1819 zijn ontslag als vrederegter ontvangen te hebben, ging hij naar 's Hage om ten buize van den heer J. B o s s c h a , die met zijne jongste dochter was gehuwd, zijne overige dagen door te brengen. Twee jaren later, den 24sten December 1821, ontsliep hij aldaar in de armen zijner kinderen. R h ij n v i s F e i t h hul­ digde zijne nagedachtenis met een fraai dichtstuk. In 1784 was hij gehuwd met Martha Jacoba Luzac, zuster van den beroemden hoogleeraar J. L u z a c , die hem zes kinderen naliet. Zie W i t s e n Geijsbeek, Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. VT. bl. 139; N i e u w e n h u i s , Woordenb . van Kunst. en Wetensch. o. b. w.; Siegenbeek, Gesch. der Ned. Letterk. bl. 255, 256 ; Coll o t d'Es cur y , Moll. &em in Kunsten en Wetensch., D. IV. (2) bl. 333, IV. (2) 264 ; van K a m p e n , Gesch. der Ned . Lettcrk. en Tretensch, D. II. bl. 514, D. III. bl. 209; Siegenbeek, Gawk. der Leidsche Hoogesch, E. II. bl. 36, 37; Algem. Konst- en Letserb. van 1823, No. 6 en 7; Vaderl. Letteroef., voor 1821, 1 st. bl. 232, 233 ; R. F e i t h , Nederl. Muzen-Alm. voor 1823; Taal en Dichtk Oefen van het Genootsch.: Kunst wordt door arbeid verkregen, D. III. bl. 205; Naamlijst van Boek. van 1790-1823, bl. 326 Cat. der Maatsch, van Nederl Letterk. 1). 11.. hi. 462 ; Siegenbeek, Handel. der Ilaatsch. van Ned. Letterk . 1822, bl. 5 ; Cat. J, van Voorst, D. III. bl. 24; Mu 1 ler , Cat. van Portrett. KRUIJFF (ETIENNE DE) hoofd-ina enieur van den water- b staat, overleed den 29 Julij 1860 to Brummen. KRUIJFF (Mr. JAN DE), geboren te Leyden zoon van J a n de Kruijff en van Martha Jacoba Luzac vervaardigde een krachtig dichtstuk, getiteld : zegezang ter eere der Nederland­sche Heiden op Palembang (1821). Hij overleed in Gelderland. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. Anth. Crist. Woordenb . D. IV bl. 141. KRUIJK (Commis) architekt te Amsterdam, in het midden der 18de eeuw. 's Mans portret, in 1734 geteekend, vindt men bij M ulle r, Cat. van Portrett. W. 146, vermeld, KRUIJSBERGEN behangselschilder uit het begin der XVIII eeuw to 's Gravenhage, leermeester van J oh a n n e s van der W al. Zie K r am m, Levens en Werken der foil. en Flaams.Kunstsch. D. III. bl. 917. KRUIJSEN (Amman VAN DER) IL C. pastoor te Amsterdamin 1663 geboren. Hij schreef : Deugds-Tooneel , ofte Overhand in alle Staten enz. (inverhalen) getrocken en vert. uit Heilig Hof van N. Causin. Amst. 1659. m. pl. 8°. Zie Cat. den Bibl. v. Nederl. Letterk. D. I. bl. 321; Muller Cat. v. Portrett. KRUIJT (C.) Op de verkooping van F. J. M e n s a r t in 1824 te Amsterdam komt een zeegevecht en bombardementvan Algiers van dezen meester voor. Zie Cat. F. J. 3fensart; Kramm, Levens en Werken der Roll. 71aamsehe Kunstsehilders, D. III. bl. 917. KRUIJTHOFF (WILLEM ABRAHAM TLELENIUS) zoon van Theodorus Kruijthoff, predikant te Weurt (1687) en te Hees en Neerbosch (1697) en van A g n e t a T i e l e n i u s, studeerde te Franeker, werd den 19den April 1718 als proponent te Overlangbroek en den 1ste Oct. 1730 te Edam beroepen, werd den Eden Junij Curator der latijnsche school aldaar en stierf den 13den Maart 1756. Den 14den Julij 1743 vierde hij zijn 25jarige dienst en vervaardigde bij die gelegenheid een He­breeuwsch vers. Van hem bezitten wij : Lieffellyk Ryksbestier van de Koning M e s s i a s, of verhef­finv van zijne doorluchtige Hoogheid den Heere W ill e rn K a­rel Hendrik Friso, Prins van Oranje en Nassau, eene Leerrede over Jes. XXXII : 1. 4°. Historisch Geschied-Verhaal van de Opkomst , Oudheid , Welgetegentheid, Bloeistaat en Voorrechten der stad Edam, gepaart met eene naauwkeurige beschrijving van derzelver weer dan eens overgekomene onheilen, door vuur en watersnood en wonderkke uitreddinge uit dezelve, Amst. 1762. 2de druk. Ook met den titel : Verhaal van de Vuur- en Watersnood der stad Edam meer­ malen doch bijzonder op den 24sten Februarg 1602 en 5 Maart 1699 overgekomen, nevens eene korte beschrijving van dezelve stad met aanteekeningen van Mr. J a n- Le onius, Edam 1756, 1782. 8°. Zie Boekzaal der gelcerde wergild 1718, a. bl. 632, b. bl. 123, 1730, b. bl. 374, 380, b. bl. 635, 1749, a. bl. 695, 1756. a. bl. 396,397, 513, 1743, bl. 121-123. 1762, a. bl. 341-342; M. V eens enPaauw vernieuwt Kerkel. Alphabelh, bl. 119, A r reub erg, Natant.. bl. 291. Noordbeek en Manrik, Naamr. van Godgel.Sehrifvers. H. de Jongh, Naamr. van predik. van Gelderl. bl. 348. KRUIJTHOFF (TifE0D0RUs), vader van den bovengemelde, werd als proponent beroepen te Weurt en voor de vroegpreek te Nijmegen (2 Jan. 1687), vertrok naar Hees en Neerbosch in 1692, en werd in 1717 van zijn dienst ontzet. Keizer Leopold I verhief hem den 1 Mei 1704 tot Pala Lau­reatus Caesarius, waarvan hij een diploma ontving. Zie H. de Jongh, Naamr. van predik. van Gelderl. bl. 348; Boekzaal, 1756, a. bl. 514. KRUIJTHOFF (HENDRIK TILENIUS), gouverneur der Moluk­sche eilanden, stierf 3 Februarij 1822. Zie Mr. P. Mij e r , Kronijk van Neer'. Indict. bl. 343. KRIJGER (JosiAs) Luitenant ter zee, volgens den inhoud van een vers op een penning. Hij was mogelijk de afstammeling van Willem Cr ij g er of K r ij ger, lid der vroedrschap van Rotterdam van 1637 tot 1653 of van Anthony de Cr ij­g e r, Burgemeester en oud Thesaurier van Brouwershaven. Zie Navorscher, D. I. bl. 353. D. II. bl. 270. KRIJNS (EvERT) Deze schilder werd in 1568 te 's Hage ge­boren, door Carel van Mander onderwezen, en vormde zich verder in Italie. In Holland wedergekeerd, maakte hij zich als historie- en portretschilder bekend. Zie C. van Mander, Schilderboeck, b1.310; Immerzeel, Leven en werken der Holt. en Vlaamsche Kunstschilders. KRIJNZE (WILLEM) of Kr ij n z o o n werd predikant in 1596 te Nieuwenhoorn, in 1599 te Maasland, in 1605 te Briele en werd in 1617 door den Magistraat afgezet. Hij had eerst de eenigheid met andere gezindten onderhouden, doch naderhand scheuring verwekt, zoodat de partijen dreigende tegenover elkander stonden. Zie Brandt, Hist. der Ref. D. II. bl. 419; Tideman, de lie­monstr. Broederschap, bl. 199: S o e r m a n s, Kerk. Beg. bl. 112, 42, 109, die zegt dat hij in 1636 te Bridle emeritus werd en dus schija hersteld te zijn. KRIJS, (JAconos) It. C. pastoor. en Protonot. Apost. te Am­sterdam, in 1751 in den ouderdom van 51 jaar gestorven, had tot zinspeuk Deugd baert vreugd. Zijn portret, door W a n-d el a a r geschilderd en door Houbraken gegraveerd, heeft een 8 reg. lat. en holl. vers van H. v. R(hij n). Zie Muller, Cat. van Portr. bl. 148. KUCHLER (C. H.) een vlaamsch medailleur en graveur in bet etablissement van M. Bolt on bij Birmingham, waar hij ook eenige medailles met C. H. K. beteekent, vervaardigde. Zie K ra mm, Leven: en Werk. der Holl. en Vlaamsche Kunstsa. D . III. bl. 917; M. Henn in, hist. Numism. de la Revolution Franpaise, pl. 44, 61, 86; Trisor numiam. et glyph. pl. 13, No. 12, 36, no. 1, 2, KUESER (MArrHus) tooneeldichter in het midden der zeventiende eeuw, schreef: Olof Brom, of het onghehoorzaem Dochterken, 1646. ZieWitsenGeysbeek, Biogr. "'nth. Crit. Woordenb. D. IV bl. 144. KUFFELER (JACOB JAN DE BLOC VAN) geb. 4 Julij 1715 was wegens Friesland gedeputeerd ter vergadering van HH. Mog. Hij was 2 maal gehuwd: 1 met Jacob a A drian a de Graeff, 2 met Elisaabeth Hooft en stierf in 1779. KUFFENS. Zie CUSSENS. KUICHEM (VAN) volgens G. H o e t, de Jonge, een bekwaam historie-schilder. Zie K ram m, Levens en Werk. der boll. en Vlaamsche Kunstsch. D. III. bl. 920; van Eynden en van der Willigen, Ge­schied, der Vaderl. Schilderk. D. I. bl. 294; Navorscher, D. V. IA. 252. KUIK. Zie CUIK. KUIGER(F.)door van Eynden en van der Willigen onder de schilders genoemd. Zie van Eynden en van der Willigen, Gesch. der Pad. Sehilderk. D. 1. bl. 294; Navorscher, D. V. bl. 250. KUIJL (J.) leefde in de zeventiende eeuw en was een zeer middelmatig dichter, blijkens zijn Rouwklagt op den Leidschen predikant J. v. d. Kapell e, den 19den Maart 1696 overleden. Zie H e ring a, Bijdr. tot de lijst van Ned. Diehl. bl. 51. KUM. VAN MIEROP (KoRNELis) kwam als proponent in Augustus 1704 te Houten, vertrok in 1706 naar Nijmegen, in 1709 naar 's Hage, waar hij den 6 Sept. 1718 overleed. Hij schreef : Gods vrije genade in des Zondaars Rechtvaardigmaking, Dordr. 1750. 2e druk. Verzameling van eenige uitgelezene en doorwrogte Bybelstof­fen, bij wijze van Leerredenen t samen gesteld, en in Hand­schrift nagelaten en uitgegeven, onder het opzigt eener Godge­leerde (J o h. Mart. Hoffmann) van de kerke dezes lands. zijn dood uitgegeven). Zie Boekzaal, 1763 a, bl. 212, 1775 b, bl. 5-22; Arrenberg, Naamreg. bl. 292 ; H. de J o n g h, Naaml. der Pred. van Gelderl., bl. 368 ; Muller, Cat. van Portr. KUILEMAN (JAcomJs) of Culeman, was vermoedelijk een zoon Van Jan Corne lisz. Kuileman, die na de Dordsche Synode een tijd lang voor de uitgewekenen te Gothen­ burg in Zweden predikte, en later predikant te Alkmaar was. J a co b u a werd in 1657 als proponent bij de Remonstrantsche broederschap toegelaten, en het volgend jaar te Waddingsveen beroepen. In Julij 1660 ontving hij eene roeping naar de gemeente te Haarlem, waarbij hij tot zijn dood, in 1694, werkzaam bleef. Slechts een geschrift is ons van hem bekend, getiteld: Paraenesis ofte ernstige aanspraake van D. J. Sceper u s, pred. der Contra •rem. in Gouda, over zijne onchristelijke manieren van doen en schriiven, gebruikt tegen eenige remon­strantsche leeraren, en met name D. Christ. Langerack in zijn boekje Chrysopoligeras, onlangs uitgegeven en bier kortelfil beantwoord, Amst. 1663. 80. Zie Ca t t e n b u r g h, Bibl. Ressonstr. p. 99; J. Tideman, de Remonstr. Broedersehap, bl. 192, 235, 367. KUILENBURG (GERABDUs) meer bekend onder den naam van Culenburgianus , was waarschijnlijk de eerste evangelie­pred iker te Kuilenburg in 1565 en 1566, en bleef daar tot de vervolgingen in 1567. Men vermoedt dat hij dezelfde was, die in Alva's sententien Scheele Gerrit predikant ge­noemd wordt, en die zich somtijds te Utrecht ophield en predikte. In 1574 Meld hij zich op te Middelburg en predikte aldaar. In 1577 was hij predikant te Zierikzee, maar schijnt weder van daar te zijn vertrokken en kwam er in 1579 weder in. Hij stierf, na er omtrent 6 maanden het evangelie verkondigd te hebben, den 4 November van dat jaar. Hij was in 1568 lid der Synode te Wezel. G e r a r d u s Cuylenburg in 1637 predikant to Ouderkerk en Duiveland, zal zijn zoon geweest zijn. Zie te Water, Kort Verhaal der Reform. in Zeeland, bl. 220, 223 226; 'sGravesande, de Unie van Utrecht herdacht, bl. 175; van der Velde, 200jarig Jubelf. bl. 203; Voet van Oudheus­den, Beschr. van Calera. D. II. bl. 463; Schotel, Kerkelijk Dordr. D. I. bl. 121 ; Gesch. der Luth. Gemeente te Kuilenburg in J. C. Schultz Jacobi en F. J. Domela Nieuwenhuis, Bijdragen tot de Gesch. der hang. Luth. Kerk in Nederl. St. II. bl. 119. KUILENBURG (FRANs VAN) Ridder, Heer van Manderik, Ambtman van Maas en Waal, lid der Ridderschap van Nij­megen , zoon van Zweder en van Ottelina van Heems­k e r k e n, lid van het verbond der Edelen. Hij was gehuwd met H end r i k a van K e p p e 1, bij wien hij een zoon had, Z w e d e r, en waarmede deze tak van het huis Kuilenburg uitstierf. Zie teWate r, Verb. der Edelen, D. IL bl. 129, D. IV. bl. 433. KUILENBURG (MELcruou VAN) zoon van Gerrit Huber t, (beide in de sententi6n van Alva bastaarden van Culetnborg genoemd), was in 1555 stadhouder der leenen van het graaf­ 27 sehap Kuilenburg, en othierteekende het Verbond der Edelen. Hij stond aan de spitse der Protestanten, die in 1566 aan graaf Fl or is van Pall ant de Gasthuis-kerk te Kuilenburg ver­zochten., tot het ilouden van hunne godsdienstige vergaderingen, en verklaarde de toestemming van zulk een verzoek des noods met kracht van wapenen te zullen keeren. Doch gelukkig wist de Graaf voor het oogenblik lien oproergeest te dempen door te gelasten dat zij hunne belangen schriftelijk zouden dienen; gelijk zij dan ook den 6 Mei 1566, op eenigzins gematigden toon, deden, met eene onderteekening van 70 per­sonen. Van dit stuk verwierf H e n d r i k van C u y k, die tot den bisschopsstoel van Roermonde opklom, en zich eerst te Kuilenburg beyond, door den scads-secretaris, Dirk van Bade n, een der onderteekenaars, een afschrift, en gaf het weinige dagen later te Leuven uit, onder den titel van: Nieuwe tydinghe van die van Culenborgh. Item de sup­plicatie van die adelen Raat ende van den horgheren van Culenborgh, gedrukt in 't jaar 1566. Die afdruk, zonder vermelding van plaats geschied, is echter vrij slordig geleverd, en mist de onderteekeningen. Voet v an Ou dheusden heeft het in zijnen tijd blijkbaar reeds onleesbare oorspronkelijke stuk in zijne Hist. lieschrfiv. van Culetnborg insgelijks doen afdrukken. Doch behalve dat hij de onleesbare plaatsen sleclits met stippen aanvult, en andere overslaat, is bovendien nog, even als bij de overige uit hem ontleende bijlagen, de oorspronkelijke spelling verwaarloosd. Schultz Jacobi heeft het naar den oorspronkelijken tekst achter zijne Geschiedenis der Luth. Gemeente te Kuilenburg gevoegd. Melchior werd. in 1568 door Alva gebannen en beschuldigd van vijandigheden te hebben geoefend, en voor de poort van een klooster buiten Hoorn, bij trommelslag verkocht te hebben, verschillende roerende goederen, door de soldaten uit het klooster gestolen en van arme boeren en andere on­derdaneu van Z. M. : ook dat hij voor Amsterdam was ge­weest, met het voornemen om de stad door verrassing in te nemen. Misschien is hij met Bred er o d e's aanhangers gevlucht en gevangen. Sommigen toch meld en dat hij raad en geheim­schrijver van den graaf van Egmond was, en op denzelfden tijd met dezen onthoofd is, doch 't is niet zeker. Hij liet vier dochters na, nit zijn huwelijk met Elisabeth v a n Bronkhout, dochter van Laurens en Margaretha M oi. Zie te Water, Verbond der Edelen, D. II. bl. 329, 330, D. IV. bl, 434; Sententien van Alva, bl 128, 129; Sc hultz J a-c o b i, Gesch. der Luth. Gemeente te Kuilenburg, in Bijdragen tot de Gesch. der Evang. Luth. Kerk, 2e stuk, bl. 117, 118; V o e t van Oudhcusden, Beschr. van Culenborg, bl. 158, 160, 215. KUILENBURG (JAN VAN) derde beer van Kuilenburg, zoon van II uthert en van Johanna, dochter van beer Zweer van Zuile n, stiebtte de St. Barbara Mad to Kuilenburg, en hielp Otto van der Lipp e, bisschop van Utrecht, toen Roelo f, kastelein van Koeverden, in 1225 Groningen bele­gerde. Hij stierf in 1240, bij zijne vrouw eene dochter van G y s t ell e uit Vlaanderen, twee zonen nalatende. Zie J o h. de Bek a, Ohronicoss, pag. 60; Chronica de Trajeetu et ejus Episcopatu in Matthaeus Anal. Vet. aevi, T. V. p 337; Sligtenhorst, Geld. Gesch. b1.434; Vo et van Ondhe d e n, Beschr. van Oulenborg, bl. 14, 15. KUILENBURG (HUIBEnT II vAN) vierde heer van Kul. lenburg, bouwde het slot of kasteel van Kuilenburg. In dien tijd was er twist tusschen de vrijheeren van Pavyen en Parys aan de eene en die van Redichem, Caets en Lanksmeere aan de andere zijde. Toen de beer van Redichem den lekdijk had doorgestoken, en alzoo H u i b e r t v an Kuilenbarg groote schade toegebragt, Dam hij (1250) de 4 baanderheeren gevan. gen. Hij stierf in 1274, na eene regering van 32 jaren, bij zijne vrouw M a r g a r e t h a, eene dochter van Hendrik, beer van Voorn en burggraaf van Zeeland, een noon nalatende, die volgt. Zie Zweer van Culenborch, Origines Culenborgicae bij Mat­thaeus, Anal. Vet. aevi, T. III. p. 600; Slichtenhorst, Geld. bl. 16; Voet van Oudheusden, Beschr. van Culemb. bl. 6-18. KUILENBURG (HumERT III VAN) vijfde beer van Kul­lenburg, was schenker van den bisschop van Utrecht, welk ambi bij gekocht had van den graaf van Cuyk. Hij verkocht het kasteel van Kuilenburg voor honderd ponden hollands aan inald, graaf van Gelre, em een hoofd en schutsman mee to winnen, tegen koning Willem en Hendrik van V y-and e n, bisschop van Utrecht, voor wier aanwassende magt hij beducht was, en tegen wien hij zich met zijne magt bij de heeren van Amstel en Woerden vereenigde. Hij .stierf in 1296, no, eene 24jarige regering. Bij zijne huisvrouw Geer tr u i d, dochter van den heer van Ariel, liet hij een noon (die volgt) en twee dochters (aan den gray e van Gooy en atu• ridder Gysbrecht van Caets gehuwd) na. Zie Vo et van 0 udhen stlen, BeLchr. van Oulenb. bl. 18. KUILENBURG (JA.N II vLN) zesde heer van Kuilenburg, twistte met graaf van Gelre, over zijn huis to Malderik (Maurik), als ook over zijn. leengoed Culenborgh en hot broekland daaromtrent gelegen, doch hij trof in 1312 eon zoen met hem. Hij gaf in 1318 aan de poorters van Kuilenburg het eerste stadsregt en stierf in 1322. ;Hij was gehuwd met Mar ga. r i e t, eon* erfdochter van den hoer van Maurik„ wien 27 hij een zoon verwekte, Huiber t, (die volgt) en 2 P e t r o­n e 11 a, dochter van Z w e e r, heer van Abkoude. Zie Slichtenhorst, Gesell. van Geld. bl. 36 • Sweer van Culenborg, Origines Culemb. bij Matthaeus, 'Anal Vet. aevi, T. III. p. 545; Voet van Oudheusden, Beschr. van Culenb . bl. 20. KUILENBURG (HuBREcirr IV vAN) zevende heer van Kuilenburg, een man van groot vermogen en rijkdom, bleef borg voor R eina ld, hertog van Gelre, » voor 1900 pond en 20 pond klynste penningen." Hij hielp in 1346 met R o­brecht van Arkel en heer Jacob van Nyevelt, bis­schop Jan van Utrecht, tegen de Gunterlingen, overwon ze en verdreef ze uit de stad. Hij sneuvelde in 1347 op St. Praxedisdag, omtrent Hasselt in een veldslag tegen de Luiker­walen, die tegen den bisschop streden. Hij buwde J u tt e of J u d it h v an der Lek k e, heer Pieter's dochter, bij wie hij 6 kinderen verwekte. Zic S weer van Calenborgh, Origines Culemb. bij Mat­thaeus, Anal. Vet. aevi, T. I. p. 596; Chron. auctius van Beda, uitgave van A. Matthaeus, p. 239; Voet van Oudheus den, Besch. van Culenb. bl. 23 volgg. • KUILENBURG (JOHAN III VAN) achtste beer van Kuilen­burg, brak het kasteel buiten de Golberdingsche poort, omtrent 1271 gebouw d en door Hubrecht III in 1281 aan Gelder.. land leenpligtig gemaakt, af, en bouwde een nieuw slot aan de oostzijde der stad, verbeterde en versterkte de stad, wijl hij in gestadigen oorlog was tegen den bisschop en het sticht van Utrecht, omdat hij een der zes voogden van het sticht was, door J an van Ark el aangesteld, om gedurende diens afwezen bet to besturen, en bij de wederkomst van dien bis­schop rekening werd gevorderd. In hetzelfde jaar, 1352, dat doze twist was bijgeleid, nam hij deel in den oorlog met zijn oom Jan van W o u d en berg, die zijn slot Woudenberg aan G ij s b r e c h t v an A b k o u d e had verkocht. De zoon (J o h a n's neef) niet kunnende lijden dat zijn vader het voor­ouderlijk slot dus verkocht, riep de hulp van Kuilenburg in, beklom des nachts het kasteel en wilde het behouden. Bisschop Jan van Ark e 1, zoo door den kooper als verkooper aangezocht, kwam met zijne krijgsbenden voor het slot, belegerde en bestormde het, dwong het tot overgaaf, nam alien, die er waren gevangen, en slechte het. Jo han van Kuilenbur g, door G y s b r e c h t van Via n en geholpen, brandde en roofde in het Sticht, en voerde een oorlog, die vijf jaren duurde. Hij was een trouwe vriend en raadsman van E du a r d van Gelr e, met wien hij in 1361 een verbond sloot, on hield zijne zijde tegen diens brooder R einal d, die aan het hoofd der Hekerschen was, terwij1 Eduard aan het hoofd der Bronkhorsten stond. Ook had hij twist met hertog Albrecht van Be ij e r e n, Ruwaard van Holland, met wien hij echter in 1366 bevredigd werd. In 1371 was hij in den slag van Baeswyler, tussehen We n c e s 1 a u s, hertog van Braband en Willem van Gulik en Eduard, hertog van Gelre. Hij stierf ongehuwd den 8sten April 1377, met den roem van een moedig en onverschrokken krijgsman. Zie S w e d e r van Ca1enborg in Origines Culemb, bij Mat­th a e u s, Anal. Vet. aevi T. I. p. 248; B e k a, Chron. auctius. uitg. van A. Matthaeus, bl. 246; Voet van Oudheusden, Beschr. van Culemb. bl. 25 volgg. KUILENBURG (HUBRECBT V), tiende heer van Kuilenburg, zoon van Gerard I en van Barba van Egmond, was, zoo in oorlog en vrede beroemd en bij zijne onderdanen zeer ge­acht. Hij verbond zich in 1409 met Willem van Be ij e-r en , graaf van Holland, tegen Reinald, hertog van Gelre, J a n, heer van Arkel en jonker W i 11 e m , zijn zoon, en nam deel aan den oorlog, die in 1.112 eindigde. In 1414 beloofde hij en eenige andere edelen getrouwheid aan J a c o b a van B e i j e r e n , en in 1420 voerde hij krijg met den bisschop van Utrecht, en terwijl deze het platte land van Kuilenburg afiiep en alles of brandde, viel H u b r e c h t in het Sticht en brandde alle dorpen of tot aan de Bilt toe. Overigens heeft hij vele nuttige inrigtingen daargesteld, en onder anderen in 1421 een kapittel van acht kanunniken in de H. Barbara kerk gesticht. De comfirmatie volgde echter eerst later, wijl H u-b r e c h t toen in vete was met den bisschop van Utrecht, waarmede hij echter in 1422 vrede sloot. Kort daarop stierf hij to 's Hage, waar hij als kanselier van Holland woonde, bij zijne vrouw Jolente van Gaesbeek geene kinderen nalatende. Zie Sweer van Culenborg, Orgines Culemb. bij Mat­theus, Anal. vet. aevi, T. I. p. 623 volgg. ; S 1 i c h t e n h o r s t, Geld. Geschied. bl. 38; Beachrijv. van het Utrecht:eke Bisdom, D. II. bl. 571, door H. v. H (eus d en) en H, v. R(hijn); Voet van 0 udheusde n, Beschr. van Culemb., bl. 43 volgg. KUILENBURG (JOHAN IV), broeder van H u b r e c h t, werd de elfde heer van Kuilenburg, en gelijk zijn voorganger, in groot aanzien stond in Holland, was deze niet veel minder in Gelderland. In den twist over de opvolging op den bis­schoppelijken stoel van Utrecht, na den dood van I' red e r i k van Blank enheim (1453) nam hij deel en koos natuurlijk de partij van bisschop S w e e r van Culenbor g, zijn broeder, en omringde den Havendijk met een muur, terwijl die van Utrecht met hunnen postulaat, Rudolf van Diephol t, de stad benaauwden. In 1435 hielp hij hertog A r e n t van Gelre Buren belegeren en innemen, en omtrent 1436 had hij twist met den bisschop van Munster, wegens zijne heerlijk­ heid Weerd, waarmede de bisschop, aan wien zij leenroerig was, hem niet Wilde beleenen. De bisschop viel zelfs in Waer­denbroek, en voegde een van Johan 's onderdanen gevangen naar Munster, waar hij wreedelijk gepijnigd en gedood werd. Johan zeide nu den bisschop de gehoorzaamheid op en voegde zich aan de zijde van den hertog Adolf van Klee f, met wien de bisschop in oorlog was. Nadat de vrede tusschen Utrecht en Kleef gesloten was, verzocht Kuilenburg op nieuw het verleen, en toen de bisschop het op nieuw wei­gerde, deed hij tot handhaving van zijn regt, op een open veld, door notaris en getuigen, in tegenwoordigheid van den bisschop, daartegen protest (20 Augustus 1437). Met den bis­schop van Utrecht leefde J a n daarentegen in de beste ver­standhouding, zelfs overlaadde hem de eerste met vele goede­ren in het Sticht ; doch zulks duurde niet lang. Gerrit, bastaard van K uilen burg, had vier of vijf burgers van Utrecht op de Veluwe gevangen genomen, en buiten weten van den beer op Ca e t s h age gezet. Die van Utrecht, in den waan dat J an va n K u i l e n b u rg kennis van dien aanslag had, wij1 Gerrit in en uit Kuilenburg ging, vielen in het dorp Everdingen, vongen aldaar zes en dertig goede mannen, schoten Daniel van Everdingen, een sohild. boortig man, dood, en maakten grooten huit. Heer J a n kon de gevangenen niet los krijgen, voor hij Gerrit bewogen had de Utrechtsche burgers weder to geven, waarvoor de onderzaten van Kuilenburg 600 frankrijksche schilden aan Gerrit moesten betalen. Toen deze penningen niet voldaan werden, trok hij in 1449 tegen K u i 1 en burg op, doch zijn aanslag mislukte. Zestien zijner gezellen werden gevangen genomen en onthoofd ; de iaatste onder welke Wo u t e r van Amstel, boven de andere hoop op een rad, gelegd. Na eene regering van dertig jaren, waarin hij vele oorlogen, verwoestingen en omkeeringen van regeringen en van steden gezien en in al deze zeer gevaarlijke en droevige tijden zijne oude stad weder opge­bouwd, benevens de collegiale kerk van St. Barbara, die af­gebrand was, herbouwd, het gasthuis van St. Pieter met de kerk en nog een klooster gesticht had, is hij eindelijk den lsten April 1452 gestorven. Hij huwde ten eerste Barbara van G e m e n, ten tweede A leid, dochter van den heer v a n G utters w ij k , en liet kinderen na, onder welke zijn op­volger, Gerard II. Zie Zweer van Culenborg, Origines Culemb. bijMatthaeus Anal. vet. aevi. T. I p. 629. volgg. Pontan us , Hist. Celt, . Lib VIII. p. 244 Chronica de Trajectu et ejus .Epp. bijMatthaens Anal. vet. aevi. T. V. p. 430. volgg. Appendix Suffridi Petri ad Chronicum Job. de BOER, p. 139. seqq. Slichtenhorst Geld. Goa. bl. 41; Batavia sacra T. I. p. 207, 499. Voet van Oudheusden Beichrijving run Culenb W. 53. KUILENBURG (GERARD II VAN) twaalfde heer van Kui­lenburg, name, veel deel aan de twist tusschen hertog A r n o 1 d van Gelre en diens zoon Adolf van Egmond; koos de partij van den eersten; stond hem met geld en manschappen bij, en sloot een verbond met Johan, hertog van Kleef en Willem van Egmond tegen Adolf, doch om zijne heerlijkheden in Gelderland te behouden en Kuilenburg voor roof en brand te bewaren, verzoende hij zich in 1467 met hem. Hij stierf den 9den Maart 1481,' bij zijne huis­vrouw Elizabeth v an Buer en , dle reeds in 1451 was gestorven, een zoon, die volgt, en twee dochters nalatende. Daarenboven had Gerard nog dertig bastaarden. Zie Zweer v an Culenb. Orig. Culenb. bijMatthaeus;Voet van Oudheusden, Beschrijving van Culenb bl. 92. volgg. Mat­theus, Anal. vet. aevi. T. 1. p. S 1 i c h t e r h o r s t, Geld. gesch. KUILENBURG (JASPER I VAN), zoon van Gerard II, heer van Kuilenburg, Weerde, Borssele, Hoogstratcn, Sint Maartensdijk en Zuilen. Hij was een moedig krijgsman, die Karel, Maximiliaan en Maria, en later Philips in hunne verschillende oorlogen dapper bijstond en door de koninklijke aanbiedingen van Lode w ij k XI niet tot ontrouw aan zijnen leenheer kon verleid worden ; want toen hij, kort voor de overkomst van M a x i m i l i a a n, met Henri de Perwez, den Sire de Ghete en Jean de Roselare naar Brabant gezonden was om Avesnes tegen de invallen der Franschen te verdedigen, gevangen genomen en naar Pa­rijs gevoerd was, gaf hij den koning, die hem van partij poogde te doen veranderen, dit merkwaardig antwoord Sire ! vous ne ferez pas changer notre resolution, nous de­meurerons de fidele,s Bourguignons a la vie et a la mort, rien ne poura nous faire trahir la maison de Bourgogne, ni renon­cer a la fidelite, que nous lui devons." Hij diende ook Philips met onwankelbare trouw in ge­wigtige en moeijelijke diplomatieke verwikkelingen en was lid van zijnen raad. Hij stierf in 1504 te Gent en liet bij vrouw Johanna dochter van Anthonis van Bourgondie. den grooten bastaard van Hertog Philip s, met wie hij in December 1469 gehuwd was, na, die volgt. Zie Voet van Oudheusden, Beschrijv. van Culenb. bl. 125 volgg. Slichterhorst, Geld. gesch. bl. 57. 0 ctav e de le Pierre Chronigue 'des fails et gestes admirable: de Maximilian 1 durant son mariage avec Marie de Bourgogne, Bruxelles, 1839. p. 57, 59, 69, 164, 166; Schotel, Floris I en II van Pallant, bl. 2, 3. KUILENBURG (ELIZABETH VAN) dochter van Jasper en Johanna van Bourgonditi werd den 30sten Maart 1475 geboren. Zij was drie jaren jonger dan Bert og Filips, de zoon van Maximiliaan en Maria met wien ze werd opgevoed, en die haar later als staatsjuffer bij zijne gemalin J o h a n n a, jongste dochter van Spanje, plaatste. De door bare schoonheid zachtmoedigheid en ongemeene geestver­mogens schitterende El i z a bet h was de wellust van het hertogelijk hof, dat zij sedert haar huwelijk met den edelen vliesridder, J o h a n van L u x e m b u r g, heer tot Viles, den boezemvriend van P hilip s, niet verliet, en met haar ge­maal die, als raad, opperste page, eerste kamerheer en opper­jager van Brabant, naauw aan hetzelve verbonden was, op deszelfs uitstapjes door de Nederlanden volgde. Zij hechtte zich tederlijk aan de vorstelijke kinderen, vooral aan Mar i a en K a re 1. Beide beminden haar als eene moeder en zagen haar, toen zij van vader en moeder beroofd, onder het opzigt hunne tante, de aartshertogin Mar gar e t h a, stonden, dikwerf te Bergen, Brussel of Mechelen, de geliefde verblijfplaatsen der landvoogdes. Na den dood van Luxe m burg (26 Sept. 1508) te Brussel, gaf El i z a be 01 hare hand aan A. n t o n i s, zoon van Joost van Lalaing en van Godeline van Vief­v ill e, beer van Montignij, redder der orde. Toen ook deze echt ongezegend bleef, besloten beide, Ant on is en Eliz a­b e t h, hunne goederen aan hunne naaste bloedverwanten over te dragen en alleen het vruchtgebruik er van te behouden. Zij gebruikte hunne inkomsten tot verbetering en verfraaijing hunner be­zittingen, tot stichting en begiftiging van broederschappen, kerken en godshuizen : menighte cloosters en gasthuizen,' meldt S l i c h t en ho r s t, a hebben zij gesticht." Na den dood van L a 1 a i n g, zeide de hoogbejaarde en in ziels en ligchaams krachten verzwakte El i z a b et h de wereld vaarwel, en besloot zich tusschen de grijze muren van haar voorvadelijk slot te Kuilenburg op. Daar gaf zij, nu ver­stoken van de verstandige leiding van haren echtgenoot, zich aan die van priesters en monnikken en vooral van haren biechtvader, den bloeddorstigen J o h an van S c h o o n h o v e n, over. Deze maakten misbruik van hare zwakheid, en ontwrongen haar scherpe plakaten tegen de ketterij, die ook hare heerlijkheden was ingesloopen. finder den invloed van hen werd zij A een zonderling weefsel van superstitie, kranck naer de siel." Zij stierf den 9den December 1555 in den ouderdom van 82 jaren. Men balsemde haar lijk en voerde het met groote statie naar Hoogstraten, om daar onder eene prachtige tombe, die nog de bewondering van elken beschouwer wekt, nevens dat van haren echt­ genoot, Anton is van L a 1 a in g in de Collegiale kerk van St. Catharina te rusten. De uitvoerders van haren uitersten wil stichtten to Kuilenbnrg voor 48 en te Hoogstraten voor 12 ouderlooze kinderen een weeshuis, en zorgden door haren beeldtenis in de zaal van het eerstgenoemde op te hangen, dat de weeskens bij het genot eener mime verzorging haar niet vergaten, die Paulus niet te vergeefs vermaand had ) weldadig te zijn en rijk te worden in goede werken. Zie van Leeuwen, Batavia Illustraia, p. 135. Nij ho f f, Bigra­gen voor Vaderl. Geschied. en Oudheidk D. I. bl. 19; W. te W r, a­ ter Hoogadelijk Zeeland ; J . W . te Water, Redev. ter eere vats hetdoort. gesl. van Borselen; J. B G Antiquit. aelnte.C.11; S l i c h t e n h o r s t, Tooneel. d. lands van Geld. bl. 58; Compte rendu des Seances de la Commission Royale d'Hist. eet. T. VIII. v. 617 V' Will ems, Belg. Museum 1843, bl. 377 volgg,; o et van O u d­heusden, Besehrijv . van Culenb., bl. 152 volgg.; S c h o t e 1, Florin I en II in Pallant, bl. 3; Pergeet mij niet, Jaarb. voor 1852. KUINRE (JonAN of JAN, Heer van) leefde, naar het blijkt in de eerste helft der veertiende eeuw. Hij was geen zoon, maar een neef van Heer H e n d r i k van Ku in r e, die in 1294 voorkomt. Heer J a n worth in 1336 nog vermeld als getuige van Bisschop Jan van Dies t, maar in 1337 wordt in zeker stuk reeds gesproken van de Sancta memoria Domini Johannis. Negentien jaren later komt een jongere J o h a n, Beer van Kuinre voor, doch wij hebben geene levensbijzon­derheden van hem kunnen linden. Er bestaan munten van eenen J o h a n n e s, Heer van Kuinre. Zie v. d. Chijs, de Munten der Heeren en Steden van Overijnel, bl. 147-149 en 175. KUIPER (DIRK) K o o m a n s z., schreef een klagend zangspel getiteld De Armoede, Dordr, 1788. Zie Witsen G e y s b e e k, Biogr. dna. Crit. Woordenb. D. IV. bl. 145. KUIPER (G YSBERT) burgemeester van Deventer, was in 1684 een der gemagtigden der Staten, die met den graaf d'A v a u ambassadeur van Frankrijk, een verdrag sloot. Zie VT a g e n a a r, Pad. Hist. D. XV. b!. 243; Nigociations de Monsieur le Comte d'd v a u x en Ilollande, T. 1. KUIPER (JAcoBus) schreef: Verhandeling over Gods Voorzienigheid, en de onverschillig­held en den verstandigen ijver voor godsd. waarheden; over den grondregel der Pro tes tanten of het refit op, en de ver­pligting , tot eigen voordeel en den godsdienst, door Tey 1 e r' s Godgel. Genootschap , met zilver bekroond, in ne Werken van dat Genootsch. D. II. D. VIII. D. XL Lie Kist en Itoyaards, Archief voor Kerkel. Gem& inzon­derheid in Nederland, D. V. bl. 254, 284, 296. KUIPER (JAN) genoemd Jan Practisyn, woonde in 1745, oud 107 jaar, nog in welstand in het Jobs Gasthuis te Utrecht. Zijn portret, door S. H o u b r a k e n, naar J. M. Cluinck­h a r d, wordt vermeld bij Mulle r, Cat. van Portr. bl. 146. KUIPERS (H.) een kunstenaar uit het laatst der zeventiende eeuw, die zeer aardig etste en de teekenstift wel magtig was. De heer K r a m m maakt melding van twee door hem geaste prenten, Eene vrouw op een heuvel aan een boom en eene lage schutting gezeten, Een Boer op een heuvel bij een wilgen boom een pijp zittende te rooken; en een Mansportret, berustende in de verzameling van onbeschreven etsen van den heer J. Ph. van der Kellen te Utrecht. Zie Kra m zn, Leven: en 'Yak. der Ned. en Flaatnsehe Sehild D. III. bl. 921. KUIPERS (C.) mogelijk dezelfde met Dirk K uiper s. Op Cat. van A. v. d. W. te Rotterdam, 1816, komt echter onder No. 13 voor Een schoon en welgekozen landschap, rijk met boomen en aangename velden, en met vele beelden, paarden, koeijen enz. gestoffeerd, en waarin, het verschiet achtig is, van C. K u i pe r s. Zie K r a m m, Leven: en Welsh. der Holl. en Flaamsehe Kunstseh. D. HI. hi. 923. KUIPERS (CHRisiroFFEL) zoon van A e r t en Elizabeth O t t o, werd in 1763 te Dordrecht geboren, en kwam in 1794 als apotheker te Leeuwarden, waar hij later als lid van den stedelijken raad, als lid en secretaris der provinciale commissie van geneeskundig onderzoek en vooral als opzigter en voorzitter van het lang bloeijende Natuurkundig Genootschap door zijne groote bekwaamheden en edel karakter een weldadigen invloed uitoefende op de algemeene belangen. Door velen betreurd, overleed hij in 72jarigen ouderdom te Leeuwarden, den 24 December 1837. Zie Kona(-en Letterb. 1838. D. I. bl. 1. KUIPERS (DIRK) gaf in 1786 Dichtoeffeningen nit. Zie Witsen Geijsbeek, Biogr. Anth. Grit. Woordenb. D. IVV. bl. 145; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. I. bl. 130. KUIPERS (J.) onderwijzer bij het Departement Leer- en Kweekschool te Groningen, wist Diet alleen in proza maar ook in poezy den regten volkstoon aan te, slain, blijkens zijn stukje De arme dock vergenoegde Moeder, in het Weekblad tot Nut van 't Algemeen voor het jaar 1801, uitgegeven door het De. partement Groningen. Ook gaf hij verscheidene andere werkjes voor de jeugd en de scholen, welke hij later, nadat hij bock­handelaar was geworden, zelf uitgaf. Zie v a n der A a. Meuse Biogr. Anth. en Crii. Woordenb. D. bl. 344; particuliere berigten. KUIPERS (GERARD) werd den 24sten April 1707 te Dor­drecht geboren, voer eerst als gemeen matroos ter koopvaardij, vervolgens huwde hij met eene vrouw van tamelijk goeden huize, eigenares eener meester•raunters plants, waarvan de knaap juist overleden was. u i p ers werd nu knaap bij zijne vrouw en ging in de munt werken, Later (1752) werd hij hoofdgaarder van 's lands gemeene middelen en lid van het Prov. Utrechts Genootsehap. Hij stierf den 14den Mad% 1784. Tot zijne vrienden behoorden, behalve de hoogleeraar M u s sc h e n b r o e k, wien hij zijne werkkundige waarnemingen mededeelde, die in het voortreffelijk werk van dien hoogleeraar over de Natunr­kunde gevonden wordeu, D i d e r i k van der K e m p, A. V e 1 t h o v e n, die zijne Dichtkundige bespiegelingen over de aarde, den mensch, en den starrenhemel, Dordr. H e n r. d e H a a s, 1714. 80. aan hem opdroeg. Onder de aangenaam­heden," schreef deze in zijne Voorreden, ) welke ik in deze stad gevonden heb, is dat ook een der voornaamsten, dat ik de eer gehad hebbe de zielstreelende lessen (van K u i pe r s) aan te hooren. Hoe veel voordeel ik hierdoor ontvangen hebbe, zal nit deze Dichtkundige Bespiegelingen blijken," en in zijn Opdracht zong hij: „Roemt Dort op zoo veel schats en op haar zilvren vloed, „Zij mogt Met min op K u i p e r s boogen, „Daar hij door eedlen lust bewogen „Tot kunst, het leergraag hart met wijsbegeerte voedt . De lessen over de natuurkundige wetenschappen, die hij na den dood van Arnold Marc e 1, op verzoek van den muntmeester Otto Back en van den beroemden Johannes E u s e b i u s Voe t, die toen to Dordrecht de geneeskunst uitoefende, gal, werden door de aanzienlijkste ingezetenen bij­gewoond en B j o r n s t a h 1 meldt, dat zeker Dortsch burge­meester, (S n e 11 e n) zijne ontevredenheid te kennen gat wijl hij, op zekeren dag, dat Kuipers zou voorlezen, een maaltijd moest bijwonen, waardoor hij verhinderd werd zijn toehoorder te zijn. Zie P. van Br aam, Ter nagedachtenis van wijlen Gerard us uipers, den vader, bij het Letterkundig Genootschap Diversa sed Una te Dordrecht (12 Nov. 1816) in Mnemosyne. St. IV. (Dordr. 1817) bl. 212 volgg.; B j 5 r n s t a h 1, Reize door Europa, D. V. bl. 370; S c h o te 1, Kerkelijk Dordr, D. II. bl. 194, 694, 695, 714; Nederl. Jaarb, 1747. Zijn portret bestaat in zwarte kunst, door A art S c h o u w m an geschilderd en gegraveerd. KUIPERS (GmlARD) noon van den voorgemelden, werd in het jaar 1748 to Dordrecht geboren, werd, na de lagere scholen bezocht, en het onderwijs van zijnen vader in de begin­selen der wiskunde genoten te hebben, aan de zorg van den hoogleeraar Hachenberg, toen rector der latijnsche school te Wageniugen, toevertrouwd en vervolgeus op een notaris kantoor te 's Hage besteld. her weidde hij zijne snipperuren aan de overzetting van Fransche schrijvers, ten behoeve van zijnen vader, en oefende hij zich in de leer der hervormden, ten huize van een Waalsch predikant, waarschijnlijk om later naar het leeraarsambt bij eene der Waalsche gemeeuten in zijn vaderland te kunnen dingen. In 1767 hervatte hij zijne let­teroefeningen te Utrecht, en weldra behoorde hij tot de iioor­treffelijkste leerlingen van W esselin g, Horthemel s, Rau, Tydeman, Elsnerus, Burma n, Saxe en B o n n e t, en was in vriendschap met van der Roes t, Kist, Brand van Someren, van den Doorslag, Veltman, van Kooten, H. van Alphen, La m• brec h t se n en andere uitmuntende jongelingen, later als leeraars en door hunne schriften beroemd. Reeds als student werd hij lid van het godgeleerd genootschap onder den naam van Tandem fit surculus arbor, en gaf hij, doch zonder zijnen naam, twee uitstekende proeven zijner geleerdheid in het licht, onder den titel van Missive aan de Heeren Schrijveren van de Brieven der Joden aan den beer de Voltaire, en .Proeve eener beantwoording der missive van de Heeren Schryveren van de Bt ieven der Joden aan den Heer de Volta i r e (1772). Toegerust met een schat van kennis verliet K u i p e r s in 1773 de hoogeschool, na, onder R a u, in het openbaar eene Dissertatio Philologica, continens observationes ad varia Codicis veteris Testamenti loca (Traj. ad Rhenen, 4°.), een stuk, waarin uitstekende proeven van 's mans grondige taalkennis en geleerdheid doorstralen en dat toen met grooten lof in de geleerde wereld besproken en beoordeeld werd, — yen. dedigd te hebben, om te Zuilen het leeraarsambt te aanvaarden. twee jaren later in (1774) werd 11'4 predikant te Nieuwerkerk aan den IJssel, in 1782 to Vlissingen, waar hij Br o u e r ius B roes en J o n a W i l l e m te W a t e r tot ambtgenooten had. In hetzelfde jaar sloeg hij een beroep naar Arnhem af, doch aanvaardde dat te Dordrecht in 1786, waar hij den 11 van Hooimaand 1815 ontsliep. K u i p e r s was een der werkzaamste en geleerdste mannen van zijn tijd en zoo belezen dat men hem op zijn ouden dag geen boeken meer verschaffeu kon. Zoodat hij al de deelen der Acta Lipsiensia, uit verdriet dat hem niets te doen overschoot, nog eens van het begin tot het einde las. Vooral beoefende hij de Oostersche talen en oud­heidkunde. Hij was lid en secretaris van het Zeeuwsch, lid van het Prov. Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen van het Haagsche Genoots. ter vended. van den Christ. Godsd. en een ijverig voorstander van het Zendeling Genootschap. Hij liet bij zijne huisvrouw Sara Maria A kk erm a n, waar­mede hij in 1785 te Vlissingen gehuwd was, geen kinderen na. Men heeft behalve de bovengemelde werken van hem, eene overzetting van: Reize naar de legerplaats van den grooten Emir en Be.. schrijving van de zeden en gewoonten der woestijn bewoonende Arabieren van den Bidder d' A rvi e u x, Utr. 1780. m. pl . 8°. Hij droeg dit werk aan de regering van Gouda op, die hem daarvoor het sleutelregt harer stedelijke bibliotheek gal. De aanteekeningen, die hij onder den tekst plaatste, betreffende de gewijde taal- en oudheidkunde, en zijn nog in hooge achting. Over Izaeik op Monies. Over hetgeen men te betrachten en te vermijden heeft in de opheldering der H. S. flit reisbeschrijvingen. Beide in Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1786. Die over het hoofdoogmerk, van Paulus opvoering ten kernel; Over hetgeen geleerde Genootscliappen behooren in acht te nemen bij het uitschrijven der Prijsvragen; Over Jacobus Bellamy, en Over de bewoning der Hemelen, ook in dit Genootschap gehouden, zijn. verloren. Ook schreef hij eene Voorrede voor de vertaalde Geschied­kundige Verhandeling van H. M. G. G r e llm an over de Heidens, betreffende hunne herkornst, levenswijze, gesteldheid, zeden en lotgevallen, sedert hunne komst in Europa tot heden, Dordr. 1791. 80. Levensbeschrijving • van B el la m y, voor diens Twee nage­ latene Leerredenen, Vlissingen, 1790. 80. Ook was Kuipers waarschijnlijk de uitgever van : J. Bellam y, Proeven voor bet verstand, den smaak en, het hart in III slukken compleet, voorheen stuksgewyze uit­gegeven en thans vermeerderd met hetgeen men na des Autheurs overlyclen, nog tot deze verzameling geschikt oordeelde, gr. 80. Dordr. 1791. Brief van Trenophilus over de Voorrede van zynen vriend B r o e s, voor zijne uitgave der Leerredenen van Professor Curtenius over den Heidelbergschen Catechismus. Gewigtig voorstel aan mijne Landgenooten. Kuipers liet eene menigte handschriften na, onder welke, een grooten voorraad aanteekeningen voor eene nieuwe uitgaaf van Paulsen, over den akkereouw der Oosterlingen; Anno • tats ad rem Literariam Belgicam eorumdernque historiam ecclesiasticam; Vergelijking van de zeden onzer voorvaderen met die van het tegenwoordig geslacht, die echter alle, op zijn last, na zijn dood, verbrand zijn. Zie Lambreehtsen, Lofrede op Kuipers in Mnemosyne, St. IV. bl. 237 volgg.; Glasius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 317 volgg, Sc hote 1, Kerk. Dordr. D. II. bl. 545, 603 volgg.; Bibliotheek van Theol. Letteri. D. I. bi. 783-790; Ned. Bibl. 0. II. St. I. bl. 365; Collot d'Eseury, Iloll. Roem, D. III. bl. 90 en 405. KUIPER (JAcoRtis) schreef Verhandelingen over Gods bg­zondere Voorzienigheid; Over de onverschilligheid en den ver­standigen ijver voor godsd. waarheden ; Over den grondregel der Protestanten of het regt op, en de verpligting tot eigen oordeel in den godadienst; door Teylers Godgeleerd Genootschap met zilver bekroond en in de Werken van dat Genootschap, D. II. D. VIII. D. Xf. voorkomende. - Zie Kist en R o y a a r d s, dirchief voor Iterk. Gesch. inzonderheid in Nederl. D. V. bl. 254, 284, 296. KULEMAN (J.) een dichter die in het midden der acht­tiende eeuw leefde. Men vindt van hem o. a. een Treurzang over D. Johannes L aiding bl. 429, in Bloemkrans van verscheide Gedichten, door eenige Lie/hebbers der Poesy by eenverzamelt, Amst. 1659. Zie v an dor A a, Nieuto Biogr. Atha Cril. IPoordenb D. II. bl. 344 . KULENKAMP (GERARDUs), geboren to Bremen, 30 Octo­ber 1700, wend in Junij 1726 als proponent te Nieuwloos. drecht beroepen, in 1729 als predikant van de Gasthuiskerk te Delft, in 1730 te Deventer, voor welk beroep hij bedankte, in 1733 te Amsterdam. Hij sloeg in 1739 een beroep te Bremen, met aanbieding van het Professoraat in de godgeleerd­held , of en stierf te Amsterdam, den 9 October 1775. Hij huwde 1 Dec. 1722 met Alida Maria Franszen, die hem eene dochter en twee zonen schonk. Zijn portret is zeer fraai door J. H o u b r a k e n gesneden. Hij schreef: Verhandeling tegen het vooroordeel van 't menschelijk gezag, 1722. (in 't Latijn). Over Psalm III, Amst. en Dordr. 4o. Naakt ontdekte Enthusiastery, Geestdryvery en bedorvene Mystiekery der zoogenaamde Hernhutters, Amst. 1750. 2d. 4a. Het geopenbaarde geheim der ongeregtigheden der Hernhut­ ters, Amst. 1743. Verzameling van Edicten en Placaten tegen de Hernkutters, Amst. 1749. 4o. Memorie wegens de Hernh. te Zeist, Amst. 1750. A. Vale k, Anatomic der Hernh. Sectie. met aanm. van Kulenkamp, Amst. 1750. Anatomia der He•nhutsche Secte, Amst. 1735, 1750. 80. Eerste beginselen van het voorbeeld der gezonde Woorden, Amst. 1747, 1753. 8o 2e druk. De naam van Jehovah, Israels rots-steen van God zelve opentlyk, ten aanhore van Hemel en aarde, uitgeroepen, of het Goddelyk pleidooi, waar in alle de wegen van Jehovah met Israel tot hiertoe ingeslagen en vender tot aan het einde der wereld te houden in twee onderscheidene vierscharen vol­ dingende en tot overtuiging van Israel bepleit zn gerecktvaardigt worden, Amst. 1757, 1758. 2 d. 4o. Eenvoudigste eerste beginselen der Leere, of kort begrip van het voorbeeld der gezonde Woorden, Amst. 1750, 1769. 3e dr. 80. VerPtieuwde en verbeterde School- en Huis•Bybel rof verhaal der Bybelsche Gegchiedenissen, met pl. Amt. Bybelschat of vocirnaarnste Gesohiedenissen van he 0. en N. T. Amst. 2 d. met pl. 80. Over Psalm CXIX, 4o. Diacrisis Modesta Quaestionis Philologico-Hermeneuticae, nu- per admodum motae, circa Ellipsin, Litterae vet particulae interrogantis in codice Hebraeo-Biblico, num ta sit omuino eliminanda et premenda, an veto, sed non temere admit­tenda 2 Part, Amst. 1764. 80. De waare boelvaardigheid vertoond in het voorbeeld van den boetvaardigen David, of geschetste uitbreiding en zaakelybe verklaringe van den 51 Psalm. Met bijgevoegde Aanmerkingen uit de Oudheid• Taal- en Letterk. Amst. 1743, 1744, 4o, 2e druk. J. Tyken en G. K u l e n k a m p, Twist-schrzften. Eenige verhandelingen in de Letterk. Y erlustingen bij L o­veri ng. Zie Boekz. der Gel. Wereld, 1726. a. bl. 757, 381; 1729. b, bl. 223, 373, 1730 a. bl. 250, 1733. a. bl 725. b. bi. 104, 1739. b. bl. 358, 1758. b. bl 247, 1760. b. bl. 3, 1764. a. bl. 216; Glasius,-Godgel. Nederl. 7, bl. 320; Arrenberg, Naamr. bl. 292; Kerk. &gist. der Amst. Pred. van H. Cr o es e, bl. 222; Groning T. III.p. 454,622; Mourik en Noordbeek, Naamr. van Godgel. Schrijvers, Cat. v an der Aa, bl. 65; Cat. II eringa, bl. 206; Cat. de Groe, bl. 144. KULENKAMP (LcDovicus) zoon van den voorgaande, was eerst predikant in het armen- en werkhuis te Bremen, en werd later buitengewoon hoogleeraar in de philologie en predikant te Gottingen. Zie Boekz. der Gel. Wereld, 1755. a. bi . 511. KULMUS (J. A.) vervaardigde: Ontleedkundige Tafelen over het .amenstel van 's menschen ligchaam , Utr. 1734. met pl. 80. Tabulae Anatomicae, cum 28 fig. 80. Zie Arrenb erg, Naamreg. bl. 292. KUMPEL (M. J. W. CAMPBELL gezegd), geboren te Amsterdam 1757, studeerde van 1780-1783 te Leiden en stond, als een opgewonden aanhanger der Oranje-partij, reeds te deer tijde, waarschijnlijk ten gevolge der burgerwapening, aan onaangenaamheden bloot. In 1785 en 1786 streed hij als lid der Brielsche burgerij voor dezelfde zaak, en was in 1787 sterk gemoeid in bet Kallenburger oproer, maakte dene zaak met de zoogenaamde Bijltjes, aan welke hij dan ook noo-in 1814 een bijzonder raad rigtte. In 1785 Meld b hij zich te Arnhem op, en was tegenwoordig bij den intogt der Pruissische troepen. Ook schijnt hij in 1799 bij de landing der Engelschen, voor den prins werkzaam te zijn geweest , en nam dientengevolge de wijk naar Engeland, waar hij zijnen naam in dien van Campbell zou heb­ben veranderd. Later in zijn vaderland teruggekeerd, hield hij aldaar vermoedelijk nog heimelijke verstandhouding. In 1814 raakte hij te Amsterdam, wegens schulden, in gijze­ling, en toen hij er nit was ontslagen, liep hij doodarm des avonds bij den weg met pepermunt. De pakjes met die koopmanschap, bevatten daarenboven een vierregelig ge­drukt versje , waaronder de naam van Campbell of Kumpel of beide. In 1824 was hij nog in leven. Hij gaf in 1779 te Leiden in 80. Mengelstoffen en ald. in 1783 in 80. Vaderlandsche Mengelstoffen in het licht. Deze ge­dichten zijn ruw en onbeschaafd, schoon er anders wel eenige goede aanleg in schuilt, en dragen geheel de stempel van zijnen tijd. Ook schreef hij lets uit de Amsterdamsche gigzeling, Ilet verheerlijkt Amsterdam en Aan den .Admiraal Verheull, alles in 1814. Zie A r r e n b e r g, Naamreg. bl. 292; Navorscher, D. IV. bl. 70, 367, 368; van der A a, Nieuiv Biogr. Anth. crit. Woordenb D. II. bl. 245 ; Cat. W i 1 1 a m s , D. II. bl. 98. No. 3892. KUNST (CORNELIs CORNELISZ.) zoon en leerling van C o r-n Engelbrechtsz. Kunst, in 1493 te Leiden ge­boren, was een der voornaamste schilders van zijn tijd. Hij vertrok van daar en vesligde zich eenige jaren te Brussel, waar hij veel geld verdiende. Teruggekeerd, schil­derde hij o. a. een Kruisdraging en een Afneming van het kruis. Hij stierf in 1544, in den ouderdom van 51 jaren. Zie van Mander, Levens der Schild. bl. 217; Immerzeel, Levens en Werken der Hollandsche en Flaamsche Aunstschilders, D. II. bl. 143. Kr am m, Levens en Werken der Hollandsche en Flaamsche Ifunstschilders. D. III, bl. 990, die vermeldt dat er eene juiste be­schrijving zijner Werken voorkomt op Cat. van D. van Disj 1, Amsterd. 1813, No. 92; S. van L e e u w e n, Beschr . van Leid bl. 188. KUNST (CoRNEus PIETERSZ.) een ervaren bouwmeester te Alkmaar op het einde der zestiende eeuw. Zie C. van der W o u de, Kron. van Alkm. bl. 82. K r a m m, Lev. en Werk. der Holl. en Plaamsche Kunst:eh . D. III. bl. 911. KUNST (JACOB) volgde in November 1690 Ds. Fran c k en als predikant te Smyrna op, en overfeed aldaar den 5 Aug. 1692, Zie Kist en Royaards, Ned. Arch. voor Kerk. Gesch. D. V. bl. 169, 170. K UNST (LUCAS CORNELISZ.) of de Kok, alzoo genaamd naar zijn beroep, zoon en leerling van Cornelis En gelbre ch ts z. Kuns t, werd in 1495 te Leiden geboren. Zijn beroep heb­bende laten varen, vestigde hij zich onder Hendrik VIII in Engeland, waar zijne kunst, zoo in olie als in waterverw, geacht was. Zie van Mander, Leven der Sehild. fol. 217; van Leen­wen, Besehr. van Leiden, bl. 188; 1 mmerzeel, Levee en Werken van Holl. en Flaamsehe Kunstsch D. III. -bl. 128; Kr a m m, Leven en Week. der Kunstsch. D. III. bl. 890. Ziju portret vindt men bij van Man der, pl. I No. KUNST (PIETER CORNELISZ .) broeder van Cornelis Co r­nelisz. Kunst en van Lucas Cornelisz. Kunst, maakte zich in het einde der vijftiende en begin der zestiende eeuw verdienstelijk. als glasschrijver. Hij woonde te Leiden. Zie van Leenwen, Baehr. van Leiden, W. 188; Kramm, Lev. en Werken der Holt. en Vlaamsche Kunstsch. D. III. bl. 921. KUNTZIUS (P.) schreef: Akademische verhandelingen. Zie M o u r i k en Noordbeek, Naamrol van godgel. Sehrifvers. KUP (H. VAN OVERVEsT) was dichter en tooneelschrijver, blijkens : De blijde aankomst van den eerslen Haring, 1816. Hulde aan de nagedachtenis van Mr. R. Feith, Amst. 1824. 80. Dankbare hulde aan de nagedachtenis van den Hoog Edele Geatrengen Heer Jan Ernst Wildeman, Generaal-Majoor Opperbevelhebber der vesting Breda, overleden te Breda, de 10 December 1833, in den ouderdom van 63 jaren, Breda 8o, Deventers Kunstroern en Oranjes Feeetdag, zinnebeeldig dichterlijke voorstelling, Devent. 1827. Mevrouw Angot te Parijs of de Vischvrouw van Fortuin, blijspel met sang, gev. n. h. Fr. van Maillot, Amst. 1804. kl. 80. Het dubbele Eluwelijk, blijsp. een vervolg op den onechten Zoon, tooneelsp. van A. van Kotzebue, Amst. 1804. kl. 80. De beer Willemse, of de onbekende Reiziger ; blijsp. met tang, gev. n. h. Fr., ald. 1804. kl. 80. De twee Grenadiers, of het Misverstand; blijsp. gev. n. h, Fr. van Patrat, ald. 1805. kl. 80. Celestine van 'Florian, of de Minnares Rechter over haar Alinnaar ; treursp. ald. 1805. kl. 80. .De twee Bedienden bij geval, of het dubbeld Ontbijt; blijsp. (h. Fr. van Auguste vrijgev.), ald. 1807. kl. 80. Orton de Saint-Amans, of de Tempelieren der twaalfde Eenw ; geschiedk. treursp. vr•jgev. n. h. Fr., aid. 1807. Het offer der Kunsten Egan Liefde en Heldenmoed, of Neer­lands Feestdag zinnebee&'dige voorstelling ter gelegsnheid der echtverbindtenis van H.H. Eon. en Eeiseri. Hoogheden, 28 Fr. G. L. Prins van Oranje, en Anna Faulowna, Groot. vorstin van Rusland, Dordr. 1816. kl. 80. Zie Naaml. van Nederd. Boeken, 1790-1832, bl. 327; Cat. der 31aatsch. von Ned Letterk. D. I. bl. 292 en bl. 130 , Bijv. 1848— -1853, bl. 37 ; Dr. Herman s, BOragen over Noord-Brabant, D. I. bl. 248 ; Cat. van IPitsen Geijsbeek, bl. 75. KUSER (WILLEM) of de Cuser, zoon van K o e nr a ad C u s e r, of volgens anderen van K o e n K use r, 's graven mad, die den titel van baron voerde, was een gunstelihg van hertog Albrecht van Beij er en , die hem zijnen neef noemde en hem tot baljuw van Amstelland, Waterland en Rijnland aanstelde. Hij bekleedde dit ambt reeds in 1342 en was in 1392 zijn hofmeester. Bij den moord aan jonkvrouw A I eid van Poelgeest in dat jaar 'wade hij haar beschermen en hij verloor daarbij insgelijks het leven. Zie Mier is, Groot Charterb. I). III. bl. 204 ; Pad. Cron., bl. 248, 249 ; J. L e d i s , Chronicon Comit loll et Epise. Ultrai. Libr. XXII. p. 2; Veld en a a r , Kronyk van Holland, enz bl. 65; Kok, Vaderl. Woordenb. D. X. bl. 59 W a g e n a a r , raderl. Hist. D. III. bl. 322 ; van Wijn, Nalez. op 1Fagenaar, bl. 185; Arend, II. St I I. 88 ; Kron. van het Hist, Gen. Register op K. Wagenaar, Arnst. KUSER (KoENRAAD) vader des vorigen. Zie van der C h ij s , de Munten van Holl. en Zeel. IA. 207. KUSER (LopEwm) vader van den vermoorden hofmeester van den graaf van Ostervan,t, zoon van hertog A l b r ec h t , hield zoo lang bij den laatste aan, om regt, dat deze de Hoeksche edelen, die zich door hunne vlugt verdacht ge­ maakt hadden van deel aan dien moord te hebben; liet inda. gen. Daar geen van hen weder keerde, werden zij vernor­ deeld leven en goederen verbeurd te hebben. Kuser rukte, op bevel van den hertog, voor de sloten dier edelen, vermees­ terde en veinieide Hodenpijl, Zandvoort, Heemstede, Warmond en Paddenpoel. Zie Goudsche Kronijk, bl 119 ; M i e r i s , Charterb. D. IV. bl. 248, 250 ; W a g e n a a r, Fad. Hist. D. III. bl. 323. KUSTER (J.) Op den catalogus der nagelaten kunstverzame­ling van jonk vrouw A. C. Putman , Amsterd. 1803 komen de volgende schilderijen van dozen kunstenaar . voor : twee stuks hooge bergachtige Landschappen, met kreupelgewas en water., vallen, gestoffeerd met schapen en beeldjes, warm van koloriet en fiks geschilderd. Zie Kra m m, Levens der Holl. en Flaamsche Schild. D. II. bl. 921 KUSTER (JOHAN PHILIP) nam als chirurgijn•majoor deel aan den veldtogt naar Rusland. Zie Bosseha, Nedrl. ileldend. is Land, D. III. N. 393. KUSTER (LuDuns) Ofschoon geen Nederlander, verdient Kuster in dit woordenboek eene plaats en om zijn verblijf en om de btkendheid zijner schriften in ons vaderland. Hij zag in Februarij 1670 bet levenslicht te Blomberg, eene kleine stad in het graafschap Lippe in Westphalen, waar zijn wader, L udolph Kuste r, lid van den raad was. Zijn oudste broeder, een zeer geleerd man, onderwijzer in het Joachim's collegie te Berlijn, gaf hem het eerste cinderwijs en boezemtle hem smack voor de letteren in. Reeds in zijn vijftiende jaar was hij repetitor bij dat collegie, vervolgens werd hij, op aanbeveling van den baron van S p a n h e i m, huisonderwijzer bij den graaf van S c h w e r i n, eerste minister van den koning van Pruissen. Toen hij dit huffs verliet, gaf de graaf hem eene jaarwedde van 400 livres en het vooruitzigt van een leerstoel in de letteren, In afwachting daarvan deed hij eene reis door Duitschland. Frankrijk, Engeland en Holland. Het eerst ver­trok hij naar Frankfort, waar hij eenio-en tijd in de regten studeerde, vervolgens naar Antwerpen, Leiden, Utrecht, waar hij een geruimen tijd vertoefde en verschillende werken schreef. In 1699 stak hij naar Engeland over en bezocht in het volgend jaar Frankrijk, waar hij in de koninklijke bibliotheek eenige handschriften van Su i d a s collationeerde. Te?-en bet einde van 1700 keerde hij naar Engeland ierug, en gaf dien schrijver daar vier jai en later uit. De Universiteit te Cambridge gat hem den titel van doctor en wenschte hem aan zich te verbinden, doch hij werd naar Berlijn teruggeroepen om den beloofden leerstoel te aanvaardcn. Toen kort daarna de eerste hoogleeraar aan het Joachims Collegie gestorven was, oordeelde K ust er regt te hebben van tot zijn opvolger benoemd te worden. foen hij die betrekking niet verkreeg, en de thesaurier, die de hoogleeraren betaalde, ook van hem, gelijk van de overigen, eenige regten op zijn jaarwedde vorderde, meende hij dat hem onregt werd aangedaan en nam hij zijne demissie, onder voorwaarde dat hem 10,000 livres zouden worden ter hand gesteld, en begaf zich naar Amsterdam, waar hij met Ti b. H e em sterbuis, J. Broekhuyse n, S. Berglerus en andere geleerden omging, en in 1700 nog woonde. .Daar de levenswijs hem aldaar te dua'r was, vestigde hij zich te Rotterdam, en vervolgens, daar hij geen middelen van bestaan meer had, te Antwerpen, waar de Jesuiten hem overhaalden tot het omhelzen van de R. C. godsdienst, waarop hij den 25sten Julij 1713 te Parijs het protestantisme afzweerde; van den koning eene jaarwedde van 2000 livres ontving, tot buitengewoon lid der Akademie van Opschriften werd benoemd, en den 12 October 1716 stied. Hij was een groot kenner der Latijnsche, vooral der Grieksche taal, doch verachtte alle overige wetenschappen, Ilij schreef 'Astoria Critica Homer i, Francof. 1696 in 80. 28 Bibliotheca novorum Librorum Colima, a Lud. K u s t e r o, Ultraj. 1697-1699. Hij gaf deze Bibliotheek eerst alleen, vervolgens met H e n-d r i k S i k e uit, die het laatste deel allten heeft uitgegeven. jamblichi de. Vita Pythagorae Liber. Graece et latine, cum nova Versione, Emendationibus et Notis L. K u s t e r i. Accedit Porphyrius, de vita Pythagorae CUM Notis, L. Hol­ stenii el C. Rittershusii; Itemque Anonymus aped P hotium, de Vita Pythagorae, Amst. 1707. 4o. Suidae Lexicon, Graece et Latine, Textum Graecum, cum manuscriptis codicibus collatum a quamplurirnis mendis pur­ gavit, notisque perpetuis illustravit, versionem Aemilii Porti in­ numeris in locis correxit, indicesque Auctorum et Rerum adjecit Ludolphus Kusterus, Professor Humaniorum Literarum in Gymnasio Berolinensi, Cantabr. 1703. 3 vol. in fol. Diatriba L. K. in qua Editio Suidae Cantabrigensis contra cavillationes J. G. Aristarchi Leydensis defenditur, in de Biblio­ theq. choisie van 1 e Cler c, Tom XXIV. p. 49 et suiv. en afzonderlijk in 12o. Eene nieuwe uitgaaf verscheen to Am­ sterdam in 1712 onder den titel van Diatribe Anti•Gronoviana. De Musaeo Alexandrino Diatribe, in Tom VIII der Antiq. Graec. van Gronovius. Ludovici Savoti Dissertationes de Nummis antiquis Lingud Gallica in Latinum translatae a L. Ncocoro, in Tom XI der Antiq. Rom. van Graevius. Picturae antiquae Sepulchri Nasoniorum in via Flaminici delineatae et niissae a Petro Sancto Bartaeriolo, explicatae a Joanne Petro Bellorio, ex Itatica lingua in Latinam transtulit. L. Neocorus, in Tom XII der Antiq. Rom. van Graevius. A r i s to p h a n i s Comoediae undecim, Graece et Latine Amst. 1710. fol. Novum, Testamentum Graecum cum Lectionibus variantibus mss. Exemplarium, Versionum, Editionum, SS. Patrum et scriptorum Ecclesiasticorum, et in Easdem Notts. Accedunt loca scripturae Paralela, aliaque ixegetica. Praemittitur Dissertatio de Libris Novi Testamenti a canonis constitutione et S. Textets Novi Foedoris ad nostra usque tempora Historia, Studio et Labore Joannis Millii, S. T. P. Collectionem Millianam re­censuit, meliori ordine disposuit, novisque accessionibus loclupeta­vit, Lud. Bat., Rott 1710. fol. Epistola, in qua Prasfatio, quam V. C. J. P. (J acobus P e r i z o n i u s) novissimae Dissertationi suae de acre gravi praeposuit refellitur, Lugd. Bat. 1713. 80. De vero usu verborum Medzorum apud Graecos, eorumque differentia, a verbiss Activi et Passivis. Annexa est Epistola de Verbo Cerno ad virum Ch, J. P. Auctore Ludolpho Kustero, Reglad Inocriptionum Acadaniae socio, Paris. 1714. 12o. herdrukt Lipsiae 1752. ki. 80. De verbis Graecorum medals commentationes L. Kusteri, J. Clerici, S. Clarkii et E. S c h m i d i i. Recens. annott. suamque adiecit, Christo­ ph o r u s Wolle, Editio auxit correclior et locapletior. Explication d'une Inscription Grecque envoyie de Smyrne in Memoires de Trevoux, iSeptembre 1715. Examem Criticum Editionis Novissimae Herodoti Gronovianae. in de Bibliolheque Ancienne et Moderne van le C 1 e r c, Tom V. p. 383 suiv. Nova cohors Musarum, Ultraj. 1699. Ook gaf hij een proeve van een nieuwe vermeerderde uit­ gaaf van het Lexicon Latinum van R. Step h a n u s in Litt. Mem. van la Roche, Tom V. p. 298. Zie Biogr. Univ. o. h. w.; Chaufepid, Diet. Hist. en Crit. T. II. p. 67; Mem. de Trevoux, Mars 1717 ; Nouvelles liter du 19 Dec. 1716 et du 9 Juin 1711 ; Fabricius, Bibl. Gram T. I, L. II, C. I, L II, C. I, p. 256; Bibliotheque Choisie, T. IX. p. 13 suiv. 186 ; Bibliotheque raisonne, T. IV. p. 314; Hist. de e..elca­demie des Inscriptions T. II. p. 345; de Crane, Bijzonderh. betref. de familie Hemsterhuis, bl. 66 ; van Kampen, Ge­schied. der Ned. Letterk. en Wetensch.D I. bl. 422 ; W e i j t i n g, Hist. Lat. p. 121, 208, 226. .31iscell Duisburg, T. II. p. 383. KUSTERGEN, dienaar van Karel, hertog van Gelder, door de stad Utrecht, zonder oorzaak gevangen genomen en ten dood gebragt in 1503. Zie Kronyk van het Hist. Genootsch., 2e jaarg. bl. 180. KUSSENS, KUSSAE US, KUSSEUS, KUFFEUS, KUS­ZENS (KoRNELis YSBRANDZ.). Zoo verschillend wordt zijn naam gesehreven, was een glasschilder te Gouda, den 24 Mei 1618 gestorven. In de St. Janskerk aldaar is van hem een groot glas, voorstellende de biddende Farizeer en Tollenaar in den tempel, in 1597 door de stad Amsterdam geschonken, dock niet van zijn beste werk. Zie v a n Mander, Levens der Schilders, p. 286; A m p z i n g,Beschrijv. der stad Hinl. bl. 366 ; a m m , de Goudtche glazen van de St. Janskerk te Gouda, bl . 129 ; Dcz. Levens der loll. en Flaamsche Sehild. D. II. bl. 922. KUYCK (MATTHYS VAN) leefde omstreeks in bet midden der XVII eeuw te Utrecht en schreef in een fol. boekdeel aan­teekeningen, betreffende zijne familie, naar aanleiding waarvan P. J. V e r me u 1 e n schreef : Beeldenstorm te Utrecht in Tijd­schrift voor Geschied., Oudheden en Statistiele van Utrecht, D. VIII. bl . 126. De overgrootmoeder van van K u y c k was Margaretha B o 1 1, dochter van den in 1566 regerenden burgemeester Johan B o 1 1. KUYCK (Wounn) was kapitein bij het Hollandsche rege­ment grenadiers in den veldtogt naar Rusland (1812). Zie Bosseha, Neerl, Heldend, te land, D. III. bl. 590 KUYK (IT. VAN) op den Catal. van J. V of l e n h oven, Amsterd. 1822, bl. 23, No. 29. komt van dezen kunstenaar voor : Een grazende stier met twee schapen. Zie Kramm, Levens der Boll en Vlaamsclie Sehild., D. III. bl. 921. KUYK (P. VAN). Mogelijk dezelfde met Piet e r v a n Ku yk, de Jonge. Den beer Kr am m kwam slechts eenmaal werk van dezen kunstenaar voor, namelijk een landgezigt, genaamd : De stede de borgt op Texel , P. van Kuyk, ad vivum del. 1753 . T. de R o o d e , fecit, in gr. fol. in de breedte, over het algemeen goed en met fraaije stoffagie ge­teekend. Zie Kramm, Levens der Holl. en Vlaamsehe Schild.D. III. bl. 921. KUIJL (J.) leefde in de XVII eeuw en was een zeer middelmatig dichter, blijkens zijn rouwklagt op den Leidschen predikant J. v an de Kap elle, den 19den Maart 1696 overleden, Zie Heri n g a, Bijdrage tot de lijst van Nederl. diehters, bl. 58. KULTLENBURG (ABBAHAm vAN) van Utrecht, bloeide in de tweede helft der XVII eeuw en schilderde, schoon minder delicaat, in den trant van P o el en burg, en stoffeerde zijne landschappen met kloeke figuren. Zie Immerzeel, Levens der Roll. en Flaanzsche schilders, D. II. bl. 142. Kranim, Levens der loll. en ilaamsche schilders,D. III. bl. 923. KUIJLEMAN (JAcoBus) kwam in 1658 als proponent bij de Remonstrantsche gemeente te Waddingsveen, en werd in 1660 te liaarlem beroepen, waar hij in 1694 overleed. Iiij schreef : Paraenesis ofte ernstige aansprake aan D. J a co bu s S c ep e r u s, Predikant der Contra- Remon8tranten in Gouda, over zijn onchritelijke maniere van doen en schrijven gebruikt tegen eenige J?emonstrantsche leeraren, en met name D. Christ o­ph or us Lang era c lc en zijn boekje Chrysopoligeras onlangs vitgegeven en bier kortelijk beaniwoord. Amst. 1663. 80. Treurzang over de dood van den eeyao. godvr. d. Joh. Luiding , (Loedingius). Zie J. Tideman, De Remonstr. Broederschap, M. 192, 231, 367, Cattenburg, Bibl. Betnonsir. p. 99; .Navorscher, D. X. bl• 183; Rogge, Bibliotheek van Rem. Gesch. KUIJLEMAN (JAN CORNELISZ), predikant te Leeuwarden, onderteekende de Remonstrantie, werd in Augustus inge­daagd en in September 1619 afgezet. Bij reisde in 1621, op verzoek, cloth zonder last der Directeuren van de Remon­strantsche Broederschap, naar Zweden, welks koning to Nieunr­ Gothenburg eene vrijplaats aan de Remonstranten had aange­boden. Hier predikte hij voor de Hollanders, die aldaar overkwamen, eerst zonder traktement van de Broederschap. Toen zijne huisfrouw, die in bet land gebleven was, en de vergadering van 23 Julij 1621 daarover klaagde, is goedge­vonden aan de Directeurs in het vaderland te adviseren in s dat men D. K u 1 e m a n n o voorsz., hoewel buiten ordre naar Zweden vertrokken, sijn traktement sou laten volgen, mits dat hij hem selve de genoemde ordre en directie der Broederen onderw-erpe", met vermaning * in Zweeden niet te atten­teren t'gene tot praejudicie der gemeene soc. soude mogen strekken, alsmede, indien hij daar eenig geldt mogt komen te ontfangen, dat hij hetzelve sal aangeven, en volgens de gestelde ordre van sijn tractement laten korten." De Z. Holl. Synode der Gereformeerde Kerk trok zich in ) 624 deze zaak aan. In hare vergadering te 's Hage werd over K u y 1 e m an gehandeld, als te Gothenburg zich uitgevende voor een predi­kant der Gereformeerde kerk, en zonden deputaten aan den Ambas­sadeur van Zweden, tom te 's Hage, om daarop te letters. De deputaten berigtten in de synode te Woerden van 1625, s dat zij den Heer R u t ge r s i u m, Ambassadeur aan 't Zweedsclie hof, aangesproken, en uit naam dezer ker. ken gebeden hadden, dat zijn Ed. daartoe wilde arbei­den, dat de voornoemde Jan Cornelisz dat wierde verboden, en dat tot dienst van de Nederlanders aldaar een Gereformeerd Predikant, vroom en gezond van leven en leer, mogt beroepen worden, daarop zijn Ed. had geantwoord, dat de voorn. Jan Cornel is, door bevel van de Kon. Maj. met toesluiting zijner predikplaatse afgeweert was ; en dat zijn Ed. onlangs had verstaan, dat den Nederlanders aldaar bij zijne Maj. de publieke oefening van hunnen godsdienst in het prediken en het gevoelen van dien was toegelaten, zonder dat Zijn Ed. wist, of zulks aan den Gereformeerden of aan de Remonstranten gegund was, waarnaar Zijn Ed zoude ver­nemen, en komende te verstaan, dat zulks den Remonstranten vergund was, zoo zoude Zijn Ed. door alle mogelyke middelen, ook door hulp van Hun Hoog. Mogi daartoe arneiden, dat zy geweert mogten worden, en in plaatse van hun hetzelve beneficium den Gereformeerden gegeven; waarin de Chr. Ver; gadering een zonderling genoegen nemende, heeft goedge­vonden, dat hunne deputaten by gemelden Heer Ambassadeur voort daarop zullen aanhouden, en verzoeken, dat niet alleen de Gereformeerden te Gothenburg maar ook te Stok holm, daar vele Nederlanders wonen, met gecialificeerde leeraren mogten worden voorzien." K uyleman schijnt tot in 1629 te Gothen­burg gebleven, maar aldaar niet door een Remonstrantsch predikant vervangen te zijn. In dit Jaar was K u y 1 e a m a n weder in het land en werd in Nov. van dit jaar in commissie te Gouda geplaatst, waar hij tot Augustus 1632 bleef, toen hij voor eenige weken en op den 30sten September tot nader order te Alkmaar werd gesteld. Hier was hij de eerste vaste leeraar en werd in 1633 door Burg ins vervangen. Zie Handel. der Zuid-Holl, Synede, 1625 Art 33 ; Ti d em a n,Bemonstr. Rroeders, bl. 240, 248, 349; Br and t, Hist. der Beform. D. III. bl. 57. KITIJPER (Commis) Hij vervaardigde : Christelijke en stigtelyke Rymen by een verzaamt uit versch. autheuren, Alkmaar z. j. (1750) 80. KUIJPER (Commus DE) Doopsgezind schrijver. Zie Kist en Roijaards, Nederl. Arehief. D. IV. bl. 283. Catal. Nieuvrenhuijzen, bl. 130. KUYPER (FRANS) bearbeidde het 2e en 3e deel (Rotterd. 1676-77) van Den Philosopherende Boer, handelende van de dwalingen der hedendaagsche Chri$tenen, Philosophen Cartesianen en Quaakers, door S. J. B. 2e druk. 1677. 4o. ook met de titel van De diepten des Satans, of geheymenissen der Atheistery ontdekt en vermelt, zijnde een vervolg of darde deel van den .Philosopherenden Boer. Ook schreef hij: Norte Verhandel. van de Duyvelen, Rott. 1676, 78, 2 deelen. Ifiorte Inleiding tot het verstand der U. Schrzft, z. j. De recht weerlooze Christen (d. Ilartigveld) en lijkred. op Hartigveld (d. Verburg), Rott. 1678. De geheyrnenissen der atheisten, Rott. 1677. Godgel. Verhandeling tegen de dwalingen der Hernhuttere, Gor. 1739, 1740. 2 dln. 4o. Zie Cat. eener uiterst zeldz. Verzameling van Holl. Bijbels. Psal­men. Ineunabelen verzameld door F. _Hui ler, (Amst. 1857) bl.84; Catal. van Voorst, T. 1. p. 149. KUYPER (JAQuEs) werd in 1761 te Amsterdam geboren, oefende zich onder J. M. K ok, I z a a k S c h m i d t en u r r i a a n A n d r i e s s e n in de teek en- en schilderkunst, en schilderde onder leiding van den laatste vooral behangsels met fraaije arcadische landschappen, terwijl hij in 1781, 1782 en 1783 bij de stads-teeken•akademie eereprijzen behaalde en zich onder den Italiaanschen beeldhouwer, G ar a ch i op het boetseren toelegde. Zijne betrekking tot het kantoor zijns vaders en zijne zwakke gezondheid, beletten hem zelve Rome te bezoeken en zich te vormen naar de oorspronkelijke mees­terstukken van de Grieken en Italianen. Het mogt hem alleen gebeuren in 1783 op een reisje langs den Rijn, met zijne vrienden Dupre en den jongen Ekels ondernomen, de kunstverzamelingen te Dusseldorp en to IVIanheim te bezoeken. Eindelijk no. hij in 1804 het zoo gewenschte uur aangebroken,° dat hij zich geheel aan de kunst kon wijden ; doch hij over- iced reeds den 1 Julij 1808. Zijn overlijden was, volgens I m m e r z eel, een zwaar verlies voor de kunst, aan welke hij, zoo wel door zijn scheppend vernuft, als door zijne door­ knede kennis in geschied- en oudheidkunde, die wending ge­ geven had, welke in zijn leeftijd den Nederlandschen kunste­ naars volkomen vreemd was. Naar zijne teekeningen zijn een groot aantal prenten verzameld, zoo als in Stuart's Romeinsche Historie, van het 18e tot het 2'7e deel, en de 6 deelen van den Mensch, zoo als hij voorkomt op den. bekenden Aardbol. Ook zijn de beelden en het bijwerk door hem geteekend voor de of beelding der drie groote zalen van de maatschappij Felix Meritis. Hij was sedert 1801 medebestuurder van de scads-teeken-akademie en werd in 1808 verkozen tot lid en voorzitter der 4e klasse van het Koninkl. Nederl. Instituut. Mr. Stuart, J. Kinker, C. Loots en anderen hebben in verhandelingen en gedichten hem als een beminne­ lijk mensch en uitmuntend kunstenaar hunnen, hulde gebragt. Zie Immerzeel, Levens der Hall. en Plaamsche Schilders, D. III. bl 140; C. Loots, Rouwzang ter gedachtenisviering van Jag Kuyper, 1808. KUYPERS (DIRK) werd te Dordrecht geboren en genoot het onderwijs in de teeken- en schilderkunst van J or i s Po n s e en A. Sc h o u m an en vestigde zich te Voorschoten, doch keerde in 1765 naar Dordrecht terug. In den aanvang schil­derde hij zaalsieraden en behangsels, die, wild en oppervlak­kig, meer bewijs gaven van een vaardig penseel dan van we­zentlijke verdiensten , later teekende hij meest bergachtige landschappen met 0. I. inkt. Hij vervaardigde ook gedichten en stied in 1796 te Dordrecht in den ouderdom van 63 jaren. Zie Immerzeel, Levens der Holt, en Vlaamsche Schilders D. III. bl. 144. KUYPERS (CIIRISTIAAN FRANCOIS) zoon van G e r a r d en van Anna Catharina Buyvink velt, werd te Nijkerk op de •V eluwe geboren; in 1777 predikant te Wijkel in Fries-land van waar hij in 1792 vertrok naar Wolphaartsdijk en overleed er 16 Junij 1798; hij gaf in 1792 een verzameling van 26 dichtstukjes onder den titel van Gewyde Podzy in het licht. Zij kunnen geen aanspraak maken op dichterlijke verdiensten, volgens Witsen G e ij s b e e k, Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. IV. bl. 146 en Boekzalen der ge­noemde jaren. KUYPERS (FRANciscus), werd te Gravenhage geboren, als proponent te Mijnsheerenland beroepen 8 Maart 1721, in September 1723 te Papendrecht, welk beroep werd geimpro. beerd, in September 1732 te Woudrichem, waar hij den 20 Julij van dat jaar bevestigd en in 1758 emeritus werd. Hij overfeed te Ghyssen 18 September 1783, oud 90 jaren en 5 weken. Hij schreef : Boetpredikatien, Leiden, 4o. Kort begrip der Christelijke Leere, Sehoonhoven 80. Gork. 2e druk. Over Psalm XVI, Amst. 80. De Moorman in zijne bekeering voorgesteld, 4o. Optvekking in tijde van vernal, 80. Bet beste deel, 4o. Oordeelkundige Aanmerkingen, 80. Over het Nieuwe Testament, 4 deelen, 40. Godgeleerde Oefeningen net een verhaal van de Uytwerksels te Nieuuykerk, 4o. Godgeleerde Verhandelingen tegen de dwalingen der Hern. butters, Gorinchem 1740. 40. Over Psalm XXV : 12, gehouden in de herberg te Nieuw­ kerk , door F. Kutjpers, predikant le Woudrichem. Het land van Altena getvaerschouwt in verscheide Boetpre­ dikatien, Gor. 1741. 2 deelen, 4o. Zie Boekz. der Gel. Wergild, 1721, a. bl. 370, 497, 1723 b. bl. 369, 740, 1732 a. bl. 614 690, 91, 2,4, 1758 b. IA. 244; Cat de Gros., hi. 65, 72; Cal. van Voorst, T I. p. 149; Arren­berg, Naamreg bl . 292; AI aurik en Noor.(16 e e k, Naamrol, der godgel. Schrijv ,; zleademisch programma van zijn zoon. KUYPERS (GERARD), zoon van F r a n, cisc us Kuypers, word in 1722 te Mijnsheerenland geboren, studeerde te Ley­ den. in de godgeleerdheid, en legde zich, onder den heroem­ den Albert Sehulten s, vooral op de Oostersche talen toe, onder deze verdedigde hij in 1743 eene Dissertatio ad varia Veterzs Testamenti loca ex dialectis vindicata et illus. tratu en in 1745 gaf hij de Carmina Ben Ali Taleb in het Arabisch in het lick. Hij was eerst hulpprediker voor Ds. de la M o r a s i e r e te Amsterdam , vervolgens predikant te Jutphaas (1745) te Nijkerk (1749) te Winschoten (1758 en te Scheemda (1no), en werd van daar tot professor te Groningen beroepen, welk ambt hij den 6den December 1765 met eene oratio de Impedtmentis cerium in Theologicis con­ stituendi, optimaque its in magnam religionis commodam rations occurendi aanvaardde. Behalve eene groote mate van ge­ leerdheid, bezat hij eene buitengewone rijke gave van wel­ sprekendheid. Weinigen, welligt geene, komen te then aanzien hier te lande met hem gelijk. Wat kracht van spreken en uitwendige hooding aanging, scheen hij bier, naax veler oordeel, to zullen worden betgeen H e r v e y in Engeland was. Onder zijn Evangeliedienst te Amsterdam begonnen die beroeringen in de Nederlandsche Bervormde kerk, welke zooveel gerucht hebben gemaakt Meer dan eens gebeurde het, dat terwijl hij predikte, sommige men­schen, door de kracht van 's mans redenen getroffen, het gods­dienstig gevoel van hun hart Diet verbergen konden ; maar het overluid uitgilden en bunne gedachten met verstaanbare woor­den • als uitschreeuwden. Bij zijn vertrek naar .Jutphaas hield die beroering te Amsterdam op, doch te Nijkerk op de Veluwe werkte zijne prediking zoo op de gemoederen dat er welhaast eene grootte en zeer hevige beroering gehoord en gezien werd. De roering der gemoederen was algemeen. Tranenbeken werden er gestort, en tegen het einde van den godsdienst ging er groot geween, gekerm en gejammer op. Bij sommigen ging de ziele­angst vergezeld met de ontzettendste ligehaamsbewegingen en zenuwtrekkingen, flaauwten, bezwijmingen en velerlei schrikver­wekkende toevallen. Eene zoo algemeene beroering in de her­vormde gemeente van Nijkerk wekte de verbazing van alle Nederlanders. .Allerwegen liepen de gesprekken er over, en het oordeel er over moest natuurlijk zeer versehillend zijn. Vele schriften werden voor en tegen gewisseld. Onder degenen, die er gunstig over dachten behoorden G e r a r d u s Hems in g, proponent en onderwijzer aan de latijnsche school te Kampen en Hugh K e n n e d y, predikant der Schotsche gemeente te Rotterdam. De Hoogleeraar J. van der H o n e r t daarente­gen toonde in een geschrift bet schadelijke, het Gode en men­schen onteerende der Nijkerksche bewegingen aan. Uit Nijkerk verspreidden zich die beroeringen, als door een besmettenden dwarlwind voortgedreven, in de nabijgelegen Geldersche dorpen, tot zelfs op een verderen afstand in Aalten ; ja tot in Amers­fool t en den omtrek. . Zij ontstonden mede in een vrij ergen graad omstreeks Dordrecht en Gorinchem en in het land van Voorn en Putten. Ook in Groningen , Drenthe, Vriesland breidde zich de ongesteldheid uit. tot dit eindelijk door de Synoden, bijgestaan door de politieke magt en den invloed van sommige verlichtte leeraars, gestuit werd. Over deze beroerte zijn onder anderen de volgende stukken uitv. ..egeven: Gamaliels Raad, voorgesteld in eene Leerreden, toegepast op het berugte bekeeringswerk to Nieuwkerk, 4o. Getrouw Verhael en Apologie der zaaken, voorgev. to Nieuw• kerk op de Veluwe, Amst. 1750. 4o. Aenmerkingen op het Getr. Verhaal, aid. 1750. 40. — H. Kennedy, Nederige verdedigang van Dr. Kuipers. Rott. 1751. 4o. .Nieuwbeproefd Geneesmiddel tegen de melanchol. in taken van godsdienst, ter gelegenheid van de berugte Nieuwkerksche en Aalteneche bekeering, Leeuw. 1750, 4o. Vrijmoedige en ernstige verdediging van het werk Godsd. te Nieuwkerk, Gron. 1751. 4o. Ger. Kuypers, 'fa en Veen, Leid. 1751. 4o. H. Kennedy, Nadere verdediging van het werk des H. Geestes te Nieuwkerk, Rott. 1751. 4o. J. Groenewegen, Antwoord aan J. v. d. Honert, Gor. 1751. 40. G. K u y p e r s, Pleitrede teegen J. v. d. Honert, Amst. (1751). Dezelfde, Tweede Pleitgeding, Utr. z. j. 40. H. K e n n e d y, Aanmerkingen tegen v. d. Honert. Rott. 1752. Brieven geschreven aan de Wel-Edele Jeer N. N. met een aanhangsel, rakende de ongewone verandering en bekeering in de Gemeente te Aalten. Een opregt verhaal en eene verdediging van het werk der overtuiging en bekeering van zondaren, voorgevallen in de Gemeente te Amsterdam in de ,wren 1751 en 1752. Bijbelscla Onderzoek ter ontdekking van de gestalte van be­roerde en verslagene zielen door B. van Medenbach, pred. te Winkel. Brief van Kuypers aan zijne ouders, in Ned. Jaarb. over het jaar 1751, bl. 157. Kuypers schreef ook : Neerlands licht uit duisternis, Leerr. over 2 Sam. XXII : 29. Gron. 1783. Het oogmerk der komst van den Zoon des menschen, Leerr. over Lucas XIX : 10. Gron. 1786. De Christen Patrzot, Leerr. over Jerem. VIII : 18-22. Gron. 1786. Memoria Michaelis Bertlingh. Gron. 1772. Als prediker werd hij gaarne gehoord en als hoogleeraar paarde hij aan uitgehreide kennis eene ongewone gemakkelijk­heid van mededeeling. De leer die hij verkondigde bragt hij in beoefening en levee. De beroemde H. M u n t in g h e was een zijner leerlingen. Hij is tweemaal gehuwd geweest, eerst met Anna C a­tharina Hnysinkvelt, waarbij hij eenzoon Christ. Fran c., hier boven vermeld, en eene dochter, Anna ge­noemd, verwekte, daarna met Josina Petronella A 1­berda, weduwe van Anthonius Ewald Sichter­m a n, die hem overleefde, en waarbij hij geen kinderen had. Hij stierf den 4den Junij 1798. T h ue s s in k vermelde zijn lof in een Programma funerale. Zie verder de artikelen : v a a den Honer t, S c h o r tin g-hills en Fr. K uypers, Register of Lijst van alle de tractaten, the tot heden toe over het werk der bekeering van Nieuwkerk, dalten en andere plaatsen meer zijn geschreven door een lief hebber, Leiden 1752 ; Boekzaal der Gel. Wereld, 1745 b. bl. 504, 504,729, 1749 a, bl 230, 232, 577, 1758 b. bl. 682, 1759 b. bl. 14'1, 1760 b. bl. 779 780; Ypey en Dermout, Geschied. der Ned. Hero. Kerk, D 1V bl 7 volgg ; Ned Jaarboeken, 1752, bl 442, 197-903; Nieuw Evang. Magazijn, D. I. bl. 200 volgg. Steven, History of the Scotish Churek, p. 199; S c h o t e 1, Kerk. Dordr D. II. bl. 103; M a ur i k, Naamrol der Godgel. Schrift; ; Cat. v an V o o r s t, T. I. p. 152; Bibliotheca Llagana, T. H. pag. 260, T. V p. 666 ; H. M u n t i n g h e, Acta Saecularia "lead. Gronong. p ti7; s. q. Y p e y, ^eschied. der Christel. Kerk in de XVIII eeuw, D. VIII. W. 84; G1asins, Godgel. Nederland, 7e afley. bl. 321. KUYTENBIOUWER (MARTINUS ANTONIUS), Generaal-Ma­joor der Artillerie, Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en van den rooden Adelaar van Pruissen, zoon van Jan Kuytenbrouwer en van Anna Christine Ge­raards, werd den 9den Junij 1777 te Venlo geboren. Hij trad in 1793 als kadet in hollandsche dienst, werd in 1795 tweede luitenant en in 1801 kapitein bij dat wapen; maar woonde de veldtogten van 1793 en 1794 in lagere rangen bij, en werd in een gevecht bij Tuyl (over Bommel) in 1794 ge­wond. In 1799 diende hij in Noord Holland tegen de En­gelsehen en Russen, in 1805 bij de Noorder armee; in 1806 in Pruissen, onder Koning L o d e w ij k Napoleo n, als ka­pitein van diens prachtige kompagnie rijdende artillerie der garde. Bij de inlijving werd hij als luitenant-kolonel geplaatst bij de Fransche keizerlijke garde. Toen het vaderland vervolgens zijne onaf hankelijkheid ge­heel verloor,, streed het met zijne beginselen de wapenen 'anger te dragen. Hij trad in het burgerlijk leven terug en vestigde zich te Utrecht als wijnhandelaar, doch naauwelijks was de nieuwe dageraad voor ons volksbestaan aangebroker,, of hij schaarde zich aan de zijde dergenen, die het bewijs ga. yen, dat zij goed en bloed voor het vaderland veil hadden. Op eene aanmerking van een hooggeplaatst persoon, dat hij onvoorzigtig handelde met een oranje lint op den hoed te dra­gen, terwijl de generaal Molitor nog zoo digt in de nabij­heid was, gaf hij het kordaat antwoord : Het ijs is gebro­ken, pompen of verzuipen." Gelukkig wist hij de onvermoeide nasporingen der Fransche politie te verijdelen, die vermoedelijk net plan had, bem bij den terugtogt van het leger, met andere voorname ingezetenen der stad Utrecht, als gijzelaar mede te voeren. Hij organiseerde spoedig aldaar een korps rustbewaarders te paard en dempte, door persoonlijken moed, een bedenkelijken opstand, die in het tuchthuis was uitgebroken, waardoor de rust der stad ernstig bedreigd werd. Met het pistool op de Borst drong hij de booswichten, die op het punt stonden hun doel van ontvluchting te bereiken, en reeds tot aan de voor­ poórt genaderd waren, terug en herstelde op eerie krachtdadige wijze den vrede. Op den 29sten November 1813 was hij het die, op eene regelmatige wijze, de overgave der stad aan de voorhoede van het geallieerde leger bewerkte ; hij bragt de eerste kozakken binnen en rukte dadelijk met vijf derzelven de Tolsteegpoort uit, om de Fransche troepen te achterhalen, met zulk een gelukkig gevolg, dat hij weidra twaalf man der arriere garde 'aft Molitor gevankelijk binnengebragt. Verder was hij, zoo lang de sterke doortogt der geallieerde troepen duurde, der stedelijke regerino. van Utrecht ijverig b behulpzaam in het bewijzen van vele diensten, waartoe hem zijne militaire -bekwaamheden zoo uitstekend in staat stelden. De Heer J. van den Veld e n, destijds President der provisioneele regering te Utrecht, deed hem van stadswege eene scbriftelijke verklaring toekomen, zijne bewezene diensten vermeldende, waardoor hij zich regtmatige aanspraak op de erkentenis van Utrechts ingezetenen verworven had. Later weder in dienst getreden zijnde, was K uytenbro u-w e r, als Luitenant-Kolonel van het 4de Bataillon Artillerie Nationale Militie te Amersfoort in garnizoen liggende, ten jare 1823, de Heereri Prof. G. Moll en Dr. A. v a n, Beek behulpzaam in de proefnemingen aangaande de snel­heid van het geluid, met vergunning van Z. K. H. Prins Fred e r i k der Nederlanden, Grootineester der Artillerie, op de Amersfoortsche beide genomen. Aan den verlichten ijver en het beleid van alle de officieren en onder-officieren van dit voortreffelijk korp3, die met elkander wedijverden, om dezen kleinen wetenschappelijken veldtogt wel te doen gelukken en voor de proefnemers zoo aangenaam en gemakkelijk mogelijk te maken, heeft men voornamelijk den gunstigen afloop dezer rnoeijelijke en omslagtige proefne­ mingen te danken, die door buitenlandsche geleerden, bijna eenparig, als de beste en meest naaukeurige van alle de tot hiertoe genomene beschouwd worden. Bet provinciaal Utrechtsche genootschap van kunsten en wetenschappen, hulde doende aan den ijver en de ver­ diensten van den Heere K uytenbrouwer benoemde hem, gedurende deze bemoeijingen, tot deszelfs medelid. Kuytenbrouwer beoefende ook de schilderkunst en gaf daarvan voortreffelijke blijken op onze vaderlandsche tentoon­ stellingen, vooral legde hij zich op het landschap, dat hij met met beelden, paarden, runderen en schepen stoffeerde, toe. Op de A ntwerpsche expcsitie zag men o. a. van hem eenige gekoppelde paarden van ondericheidene rassen, een hooibouw in Holland en een Geldersch landschap. De koninklijke Aka­ demie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, droeg hem in 1822 het lidmaatschap op. . uyt enb t ouwer overleed den Wen Angu tilts 1850 te Hage. Zijn zoom Mart inus Ant oniu s, een beroemd sehiider, houdt zich thans in Belgie op. Zie behalve van Eynden en van der Willigen, Immer­z eel en K r am m, (die ook een artikel aan zijn zoon heeft ge­wijd) Kunst- en Letterbode, 1850, D. I bl. 67 volgg ; Utrechtsche Yolks-.41manak, 1851, waarin een artikei voorkomt getiteld : Utrecht, 28 November 1813, waarin zijn loffelijk bedrijf als krijgsman, en ook dat, bij bet overgeven der gemeldc stad aan de Russische ko­zakken, uitvoerig wordt vermeld. KWAREBBE (PIETER DE) of auader e b b e, in de the­sauriers rekeningen der stad Dordrecht , Q u a d e r e we ge­noemd, ridder, Heer van B ere h e m, gehuwct met Johanna Tseeraerts, doehter van Jaco b Tseeraerts, drost van Breda. Hij was in 1562 schout van Leuven, volgde in 1568 , als Stad• en Slotvoogi van Breda den Heer van S c h o u w en berg op , en vverd in 1572 ale zoodanig opgevolgd door A driaan d' Et o u r nel, Beer van St. Remy. Even na bet vertrek van Bossn nit de omstreken van Dor­drecht (1572) zond hem de Hertog van Alva met Jean Baptist d e T a ssi s, Spaansch Ingenieur, en bezorger van krijgs- en levensmiddelen naar die stad, om hem (Bo s s u) die Alva meende, dat zich nog aldaar beyond, den noodigen un­ . derstand te bezorgen, Dordrecht bij haren pligt te houden, en, bij een onverhoedschen aanval der Watergeuzen, die tot in de nabuurschap genaderd waren, de rivieren onveilig maakten, den handel belemmerden en de omliggende plaatsen verwoestten, te verdedigen Zij namen waarschijnlijk hun intrek bij 0 Arendt H e n r i c k s z. waert in de dry Coninghen", ten minste de regerincr, betaalde, na beider vertrek tut Dordrecht, de schuld van 90 p. St. 10 s., die zij gemaakt hadden. Tegen de zin van de T as s i s en K war e lab e, zond de Regering van Dor­drecht, die reeds tot de partij van Willem 1 overhelde, on. der geleide van oorlogschepen, een goede hoeveelheid graan naar Gouda, welke stad zich met haar kasteel aan A d r iaan v an S w i e t en overgeleverd en gebrek aan mondkost had. Nadat de watergeuzen zich meester van de stad hadden ge­maakt, werd hem het huis van Mr. A d r i a a n v an B l ij e n­borgh, tot gevangenis aangewezen. Vervolgens werd hij naar het kasteel van Buren, den lOden van Hooimaand 1572, door den prins van Oranje met last ingenomen, gevoerd, en stierf daar na een langdurige gevangentsschap, en is niet gelijk de T a s s e s wil, naar Gorkum vervoerd. Zie J. E. de Tassi s, Comment. de tumult. Belgis. sui temp. Llb. VIII Hoynek van Papendrecht, Anal. T. I. p. 11. p. 697, T. II. P. II. p. 148, 149, 150, 697; t e W ater, Verb. cfr Smeekachr. der Edelen, D. IV. bl. 454; v a n Go o r, Baehr. vent Breda, b1. 64; /­ I o o ft, Ned. Rise. Kr 254; Barenth, oll. en Zeel. Jubelj. bl. 145; Wagenaar, Pad. Hist. D. VI. bl. 349, 367 Viglius ad Hopper. Epist. CLXXVI p. 697; Sehotel, Kerk. Dordr. D. I bl. 47, 51, 58; Groen van Pr i n s ter e r, Archives de la maivon d'Orange•Nassau, T . II. p. 284, T. III. p. 14, 466. KWANTES (J.) schreef Handleiding tot de Wiskundige Aardrijksbeschryving met figuren. Amst. 1825, kl. 8vo. KWAST (HILLEBRAND GERRITSZ). Zie QUART. KYFHOEK (Awns VAN), afstammeling van een aanzienlijk geslacht, dat reeds in de XIVde eenw voorkomt. De stamva­der van hetzelve was zijn grootvader, ook F 1 o r i s genaamd, ridder uit den huize der baanderlieeren van Arke 1, heer van Brouwershaven. Hij schijnt zich naar bet ambagt van Kyfhoek bij Dordrecht, door zijne ouders hedijkt, te hebben genoemd. Zijri vader was Z e g e r van Kyfhoek, ridder en heer van Hendrik-Ido-Ambacht, aldus naar zijn tweeden zoon Hendrik-Ido door hem genoemd. Hij werd daarmede in 1386 verleid. Zijne moeder was Elisab et h, dock ter van Gysbrecht van Loon, sedert 1400 genoemd Elisabeth van Dal em. Hij was ridder en beer van Kijfhoek en Iiendrik-Ido-Ambacht. Hij was in 1404 hoog-schout te 's Her­togenbosch, en kocht in 1430 de heerlijkheid van Goudriaan. De Hoeksche partij toegedaan, stond hij de belangen der gravin J a c o b a krachtig voor, en belegerde in 14'24, gedurende 6 weken het slot te Schoonhoven, dat door Albrecht Bel­ling, aan het hoofd der kabeljaauwschen, dapper verdedigd werd. Na de overgave werd deze veroordeeld om levendig begraven te worden, welk vonnis op een molenwerf aan hem voltrokken werd. Hij werd raad van den hove van Holland, en in 1430 bewaarder van het Haagsche bosch. Hij stierf in 1449, bij zijne huisvrouw, Alyd v an der We ry en, twee zonen en eene dochter nalatende. Zie Goudhoeven, Chronycke, bl. 449; M, Vossius, Histo• risehe Jaerboeken van .Holland en ecland, bl. 643, 644; van Be r-k um, Beschrijv. van Schoonhoven, bl. 340, 341 ; W a g e n a a r, Tad. Hist , D. III. bl. 465 ; Bilderdij k, Gesehied. des 'ad., D. IV. bl. 95, 96 ; Kok, Tad. Woordenb. D. XXI. bl. 363 ; van Leeuwen, Batao. Illustr. bl. 997; H. J. W. Regt, Geschied, en .dardrijksk. Besehrijv. van den Zwijndreehtschen Waard, enz., bl. 98; Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot 41yerneen Hist. 1Joordenb., Aanh. op Nieuwenhuis ; Woordenb. van Kunsten en Wetensch.; C h a 1 m o t, Blogr. Woordenb. o. A. w. Beiling; Kabinet van Ned. en klass. Oadh. D. IV bl. 406, 407; Oudenhoven, Beschr. van Zuid-Holland, bl. 225; Chronyk van het Hist. Gen. 1). VI. bl. 333-335, 1). VII. bl. 470, D. VIII. bl. 222, 343, 387, 4/8. KYMAN (J. B.). Kr a m m vermeldt van dezen kunste­naar eene schilderij, voorstellende een steenen Niel met on­ derscheidene vruchten , alles dun en meesterlijk geschilderd. Het komt voor op den Catalogus van het kunstkabinet van D. va n D y 1 in November 1813 te Amsterdam verkocht, No. 95. Zie Kr a mm , leven der Hell. en Vlaamsehe Kunsischild. D. III 924. KYMMEL (ScauLTus) en S. 1-1 o fs te d e, bewerkstelligden in 1707 de opdelving van een Hunnebed te Rolde. Het Rap­port van 't ondersoeken der Roomsche lykbussen zo als dezelve onder de Rolder Steenhopen den 12 Augusti (1706) door de .Meer Schultus Kymmel en my, S. Hofstede, zyn uitgedolven, is medegedeeld in Chronyk van het Historisch Genootschap, D. IV. bl. 191. KYPER (ALBERT) of K up e r u s werd in den aanvang der XVII eeuw te Koningsbergen in Pruissen geboren, studeerde in de wijsbegeerte en verkreeg den graad van Meester in de vrije kunsten, vervolgens legde hij zich op de geneeskunst toe, werd, waarschijnlijk te Leiden, waar hij zich in 1642 ophield, med. doctor, en verkreeg den 18den van Herfstmaand 1643 eene magtiging tot bet houden, op buitengewone dagen, van lessen over de geneeskunst en het voorzitten bij dissertati6n, de na­tuurkunde betreffende. Toen Fr e d ex i k H e n d r i k in 1646 besloot te Breda eene Illustre-school te stichten, werd hij aan dezen, door Da v id le L e u de W i l h e m, raad van den prins, tot hoogleeraar in de geneeskunst aanbevolen. Hij Meld als zoodanig den 19clen September van dat jaar zijne intree­rede, en verkreeg sedert den titel van eersten geneesheer (archiater) van het huis van Oranje-Nassau. In den jare 1648 werd hem de post van gewoon hoogleeraar der geneeskunde aan de Leidsche hoogesehool opgedragen, dien hij met lof waarnam, tot aan zijn overlijden op den 25sten van Herfstmaand in den jare 1655, toen hij de waardigheid van Rector Magnificus bekleedde. Hij was gehuwd met Catharina van Lyndershausen, bij wie hij o. a. eene dochter, Elisabet h, verwekte, die zich in een tweede huwelijk begaf met S e b as t i a a n Sck el­k en s, hoogleeraar in de regtsgeleerdheid te 's Hertogenbosch, en vervolgens te Franeker. Zijn portret is door .1. S u y d e r. h o e f in plaat gebragt. Hij schreef: Disp. de igne elementari, 1634. Disp. de Cometis, 1636. Disp. de fulmine, quod a 1636 turrim nitrariam aulicam R eg io tn on ti percussit, 1637. Medicinam rite discendi et discendi et exercendi Methodus. Lugd. Bat. Hier. de Vogel, 1642. 12o. Oratio inauguralis, in Inauguratio illustris Scholae ac Collegii Auriaci, a celsissimo potentissitnoque Arflusio­ 29 nensium Principe ,Federico Henrico in Urbe Bredana erectorum cum Orationibus Solemnibus ipsci Inaugurationis die et segq. aliquot habitis, Breda, Joannes a Waesberge, p. 127-150. Institutiones Physicae, Lugd. Bat. Adriani a Wijngaerden, 1647. 12o. K ij p e r had in dit werk bet werk van V. F. Plempiu s, hoogleeraar te Leuven, getiteld Fundamenta Me­dicinae aangevallen. Een licentiaat aan die universiteit, met name V e r most i u s, schreef ter verdediging van den laatsten: Breve Apologema adversus dicteria et ineptias cujusdam K y p o u r o u. K y p e r beantwoordde dit geschrift met Res­ponsio ad Pseud•Apologema, quod Vopiscus Fortunatus Plem­pins secundae editioni Fundamentorum suorum Medicinae sub. fungi curavit, bij zijne Institutiones Physicae gevoegd. Vermostius antwoordde hierop met: Anthropologia corporis humani contentorum, et animae naturam et virtutes secundum circularem sanguinis motum explicans, Lugd. Bat. Mr. 11 Wijngaerden, 1647, 12o. Ibid. Idem 1650. 4o. Ibid 1660. 4o. Institutiones Medicinae ad hypothesin de circulari sanguinis motu compositae. Subjunguntur ejurdem Transsumpta Medica, quibus continentur Medicinae Fundamenta, Amst. Joh. Jans • sonins , 1654. 40. Collegium Medicurn, XXVI Disputationibus breviter, complec­tens quae ad Institutiones pertinent. Accedunt ejusdem Dispu­tationes Physzco-Medicae, Miscellaneae, atque Politicae de origine et jure Magistratz2s, de jure belli et de foederibus, Lugd. Bat. Johan Meijer, 1655. 12o. Zie Merclini, Linden. renov. p. 20; G eorgii Mattheae, Conspeetus fist. Medicorum p. 502; Vriemoet, Eris. p.350, 358, 381; Pa qu o t, ;le/noires, pour servir a l' Hist. Litter. des Pays-Bas, T. II. p. 73; Soermans, Akad. Reg . bl 56, 87, 97,98, Toevoegselen, bl. 119, 120; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 155, 168, 174, D. II. bl. 130, 269; K o bus en de Ri vecourt, Biogr. Handwoordenb., D. II. bl. 126; Pog­gendor ff, HandwOrterbuch zur Geschichte der exacten Wissenschaf­ten op Kyper; Muller, Cat. van Portr. KYSPENNING (HENRICUS) te Venlo geboren, kanunnik en pastoor te Xanthe in Kleefsland schreef: De Meditatione mortis, deque modis consolandi eos, qui mortem obeant lentam, subitam, vel violentam, Libr. VII Coloniae, 1573, Antverp. 1574. 80. Precationes Christianae et Admonitiones ad pie vivendum, ex S. Scriptura et S. Patribus, Coloniae. 1581. 12o. Zie Fop pe ns, Bibl. Belg . T. I. p. 453. KYTEN (CLAAS VAN), die in V o n d e 1 s Gysbrecht vanAemstel is vereeuwigd, en door hem naar zijne geboorteplaats genoemd , do Spaarewouer Reus, zo onbeschoft als Groot,' 451. had, volgens onze Chronyken, zulk eene ongemeene lengte, dat een man, geenszins van de kleinste soort, onder zijnen uitgestrekten arm konde doorgaan. Hij leefde omtrent het jaar 1300. De schrijver van de Egmonder Chronyk getuigt, dat hij, nog een schooljongen zijnde, het niet durvende bestaan, den grooten K 1 a a s in het aangezigt to zien, hem meermalen met verwondering van achteren beschouwd had. Zie Mattheus, Anal. Vet. Aevi, T. III. p. 60; H a d r i a n i JBatavia, p. 76; K o k, Ned. Woordenb. D. XXI. bl. 305; Nay. D. VII. bl. 160 ; Perhaal van Reuzen boven de 7 voeten Zang, met een nieuw berigt van Kl a a a van Kyt en en Kajan u s; het Perhaal der groote Keie van Amersfoort, enz. Haarlem 1751, 80. 29 AANWIJZING DER PERSONEN IN DIT DEEL VERMELD. blz. blz. Kaakebeen (Daniel Matthijs) 1 Kals (Johannes Gulielmus) 9 Kaan (. . . . ) 2 Kalslagen (Margaretha van) INNO1111111 Kaars (Pieter) . . . . . — (Jacob Copier) K aarsemaker (LievenJanson) Kam (J.) . ..... . Kaarsgieter (F. de). . . . — (Samuel) • • • • • • 10 Kaas (Thomas) . . . . . . 3 (Adriaan van der). . 11 Kaauw Boerhave (Abraham) 12 — (F. an der) . . Kaay (Gerrit *van der) . . Kabel (Adriaan van der) . Kaempfer (Engelbert) . . 4 Kaerius (Petrus) Kaers (Pieter) . . . •nn••••n• .1111.1.1. Kaetjes (Pieter). • . . , • Kaiser (Joh. With.) . . Kalbergen (Dirk) . • . . 5 Kalden (Petrus) Kaldenbaeh (Arnoldus) . NMI/ IMMO (J. A.). . . — (Adam Leon.) 6 Kaldenbroek tAdolf v. Goor) Kalenberg (J. G.) . • . . 011n11. Kamer (Pieter van de) . Kamerling (Johannes Cato) Kammers (Klaas) . • • ir Kamb (Wabe) . . . . (Hermanus ter) . . 13 Kamp (Jan Rutger van) Kampea (Christoffel van) — (Cornelis van) . — (Jacob van) . . . 14. •n•• (Jan van) . . (Nicolaas van). . 15 (Nicol. Godfr van) (Diederik en Jan Staets van) 25 Kamper (G.) . ..... Kaif (Willem Maartenszoon) 7 — (Willem) . . — ornelia) — (Casper van) . . . Kalker (Hendrik van) (Isak van). . . . . Kalkoen (Johannes) . Kall (Jacques van) . . . . Kalm (Heinrich Conrad van) Kalman (J.) Kalraat (Abraham van) Kalraat (Barend van) . 11.11.1.1 .11nn 8 9 Kampfer (Engelbert) . . Kamphuisen (Gerrit) . 27 Kamphuijzen (Jan) . . . (Dirk) . . . 28 (G. van). — Kann (Anthonius). . . . , Kannenburch (Hendrik van) 29 Kanngiesser (D ) Kantelaar (Jacobus) . . . . 30 Kanter (Johan de) . . . 33 — (Scipio de). . . . 37 Kapelle (Jan van de) . . Kappeijne van de Coppello (Johannes) Karel I. • • .. Karel, Hertog van Gelre — V ..... • • • Karels van Germez (Adam) Karsten (W. J. G.). . . — (Jan Wiedemann) — (Jan Antonij) . . Kaska (Johannes). . . . Kasteele (Pieter Leon. v .d .) (Jacob Carel v. d.) (Reinier Pieter van de) • • • . • • Kasteleyn (Abraham) . — (Petrus Johannis) Kastricum (Cornelis). . . Kat (Herman Hendricksz.) (Hidde Dirks) . • (Jaeob Janszoon) . Kate (Jacob ten) . . — (Lambert ten) . • • — (Herman ten). . • • — (Dirk ten) . . . . Kate van Loo (D. H. ten Kater (Johannes de). . . — (R. de) . . . . . Kats (Hendrik van) . . . Kaulery (Joris de) . . . Kauwenburg van Belois (Pieter) . . . . . . . , Kawenberg (Christiaan) . Kaijser (Nanning) . . . . Kaijser (C.) . . . . . . Keenenburg (de heer van) Keer (Otto) Keerberger (de) . . . . Keerdekoe (Jan Cornelisz ) Keere (Pieter van den) . Keersemaker (Lieven Jansson. . . . . . . Kees (Hendrik Oom) . . (Jonge) . . . . . . Keessel (Dionysius van de) Keessel (Dionysius Gode­ fridus van der) . . . 454 blz. blz. 37 Keetelaar (J. F.) .. . 88 Keeteihoet (Willem) . • 38 Keetlaer (Dignus) • . . 41111101•• Kegheling (Gerrit Fransz) 46 Kehrer (Albertine) . • • 89 54 Keits (Johannes) 63 Keiser (Jan Willem). • • — (Nanning) . . . . 90 Keizer (Pieter Dirkzoon). 64 — (Jacob de) . . . . -­---(Simon. Dirk de). Kelder (C.) . . . • . . 91 67 Kelderman (Jan) . . . . (Johannes Re­68 gnerus) . . . 92 70 Kelfken (Jan Arnold) . Kellen (David van der) — 73 Keller (Johan Hendrik) 93 — (Carl Philip Wil­ 74 helm) • • • . • • (Laurens) . . . 94 (Johan. Willem ba­ron van) . . . . . — 77 Kemner (Johan) . . . 95 Kemp (Abraham) . (Kornelis). . 78 (Jacob) . . . . 96 (Jacobus) . . . . (Johannes . • • (Nicolaas) . . . . (Pieter) . . . 97 .0001.0 (Nicolaes de) . . (Johannes van der) 79 (Cornelis can der). 98 80 (Didericus van der) (Johannes Theodo­ rus van der) . 100 (Johannes Cornelis van der) 102 81 (Francois Adriaan van der) . . . . . 104 Kempe (A) • • . 107 84 (Wouter de) Kempen (Johannes en Tho­85 mas van) . ..... . Kempenaer (Pauwels de) 87 (Daniel de) . 108 bit. Kempenaer (Danker de . 108 Jan de) . . 109 (Regnerus Li­vius van An­dringa de) . .1••n• (Antoon Anne van Andrin­ga de) . . . 110 Kemper (Johan Melchior) 111 Kempers (H). . . . . . 118 Kempher (Engelbert) . . (Gerard us) . . Kempis (Johannes a) . . 119 — (Thomas a) • . Kempius (Cornelius). . . 121 Kennedy (Hugh) . . — Kenniphovius(Engelbertus) 122 Keppel (Hopman) . . . 123 -(Bernhardus) . . -(Henric. Hu ber tus) 125 -(Christiaan). . . . — (Wolter) . . . . — (Johannes van). • 126 — (Arnold Joost van) -(Johan Rabo van) 128 Keratinus (Johannis Mi­chaelius) Kerbert (Coenraad) . . -(JacobusJohann.) 129 -(Coenraad) . — Kerchem (Cornelis van) . 130 Kerckhoff (Everhard) . . — Kerckhoven(Symon van de) (Johan Poly­ander v. den) (Melchior van den) • • • — Kerckkring (Theodorus) 131 Kerckwijk (Christophorus Cock van) Kerins (Peter) Kerkhof (Abraham) • 132 Kerkhoff (D ). . . . . (Everhard) . Kerkhoven (Jan Willem) ••n•••••• Kerkwijk (Christophorus Cock van) 133 bit. Kersseboom (Willem) . • 133 Kerstema (Lievens)' • .1.1.111 Kersteman (Franciscus Lievens) . • 134 — (Pieter Lievens 135 Kervel (Gerard van) .. . 135 Kerynck (Johan) . . Kessel (Theodorus van). . — (Jan van) . . 136 -(Gosuinus van) . -­--(C. L. G. J. baron van Keverberg van) • . 137 Kessels (Matthews). . . • — Kessler (Johannes Jacobus) 138 Kesteloot (Jacob Lode­ wijk) . • 4, • • • • • • 139 Ketel (Barend) 142 — (Cornelis) . . . . — (George of Joris) . 143 -(Matthys) 144 — (Pieter Christiaansz — (Richard) . • • • — (Roelof). . . .. Ketelaar van Cools-camp (P. G.) . • . . 145 Ketelaer (Dignus) -(.1.• F )• • • • — (Johannes) . • . -(Nicolaes). . • • -(Vincentius). . Ketelanus (Hermanus Fran­ cois) . . . .... . 146 Keteler. (Kapitein) • 11 • Ketelhoet (J.) . n11111 — (Willem). . • Keteltas (B. Evertsz.) . • _ Keterlaer (Johannes) . . 147 Kethulle (Francois van de) --­ ---(Willem van de). 149 -(Lodew. van de) — Ketjen (Rudolph). . . 150 Kettenis (Johann.Smetius — Keuchenius (Robertus) . -(Petrus) . . 152 -(C.). • • • • — -(Driessen Ro­ bertus. • -­ • blz. Kints (Pieter) 198 Kip (Jan). . . . . . . Kispenninfyjus (Henricus) . 199 Kisselius (Rachel) . . . — (Antonius) , . • -­--(Johannes) . . . 200 Kist (Willem). . . . 201 (Ewaldus) . . . 203 (Nicolaas Christiaan) 206 Kittensteijn (Cornelis Wil­ lemszoon) ..... . 212 Klaarbout (Christiaan) . . Klaarenbeek (Piet. Herm.) 213 Klaas (Ronde). . . . • 214 ( Ha asj e) . . . . — Klaasz (Jan) Klaasze (Volkert) . • • Klaaszen (Allard) . . .— Klaaszen van Wieringen (Cornelis) Klaaszoon (Aart) . . . — (Jacob) . . . . -(Reinier). . . . 215 Klaix (F. Franszoon) Klapmuts (S.). . . Klaudius Civilis Klautz (J. P.) . . • • • Kiaveren (Abrahamus van) 111.1.10. Klaverweide (Klaas). . . Klees (Jan Klaaszoon). . Kleidijk (Jacob) . . . . 216 Klein Kleine (David) . . . Kiernan (David). . . . Klenck (Johannes.) . . . 217 -(Koenraad van). Klepperbein (Wilhelm August) 218 Klerck (Henricus de) . 219 Klerk (Adriaan de) . . -(Zeger de) . . . Klerck (Jhr. Rijnholt Antonij) . . .... — Klerk (C. de) 221 — (Johan de) . . -(Reinier de) . . Kleijn (Gerardus) • . . . 223 blz Kleijn (Antoinetta). . . . 224 — (C. G.) . . . . — (Johannes Pettus) — (Peter Rudolph) . 226 Kleijne (David) • . • • . 227 — (F. G.) . . • . • Kleijnhers (3.) . . . . . 228 Kleijnhoff van Enspijk (Christiaan Frederik). . Kleijnoven (Quiverus) . Kleijnsorg (Joachim) . •• Kliefvoot . . . . . . • • 229 Klinckert (G) . . . . . . Klinckhaemer (L) . . • • Kline (N) . . . . . . • Klinkenherg (Dirk) . . nIMMI -(Navys Jacob van) • . . . 231 Klinkert (Bastiaan) . . . 234 Klinkhamer (Govert). . . 235 (J •) • • • . • -(J •) . • . • • . (Sibout Cornelis) 236 — (Justus) . . . 237 Klob (Jan) 238 Kloeck (Izaak Klaasz) . 239 — (Pieter) . . . . Kloekhoff (Balthasar). . drams (Johannes). . 240 — (Cornelis Albertus). Kloeting (S.) . . . . 241 Kloetingen (Johannes van). — Klok (Klaas) . . • • Klomp (Albert) . Kiopper (J.) -(Reinier) 242 Klotz (Valentijn) . Klover (Roelof de). . . oln Klugkist (Conradus) . . Kluit (Ludovicus) . . . . 243 Kluit (Adriaan) . . • . . -(Hendrik) 248 — (Willem Pieter) . 249 — (Pieter Will. Prov6) 251 Klyt (Wilhelmus Brakel van der) 252 blz. Klijn (Pieter) . . . . 253 — (Hendrik Harmen). -(Barend . . .. . . 255 Klijnpennink (Jacobus Rei­ nier) . • . . . . . . . 257 Knaap (Jan), Knebel (Friedrich). . . . 258 Knechtjens (Pieter Wil­ lemsz• • • • • • • • • — Kneppelhout (Johannes) . 259 (Cornelis Jo­ hannes.) . . . . • • . 260 Knibbe (Paul . . . • 261 David) . • • • • 262 ---( INN•MM ---• . • • • 263 Knibberch (Francois de) . 264 Knibbergen (Catharina) . . Knibergen (Francois de) . Knip (Nicolaas Frederik). Knip (Josephus Augus­ tinus.) . ..... . . -( H enrietteGeertruid.) 266 — (Marten Derk). -(Nicolaas Frederik) — Kniphausen ( Dodo v.In en) 267 — (George Willem graaf van . . Knippenberg (Joan) . . . OEM. Knippinga (Johannes Au­ relius. . .. . . . . Knobbert (Abraham). . . 268 Knoch (Nicolaas Arnoldi). Knodsenburgh (J. C. van) Knogh (Paulus) . . . • . Knoks (R.) . . . . .. 269 Knol (covert) — Knoll (Francois Cornelis) — (Pieter Yzaak) . Knoldes (Thomas) . . . 270 Knoop (Johan Herman). - (Jan Willem) . 271 — (G.) . . • .. . 272 (J. H . ) . . • Knotzer (Frederik). . • • Knupfer (Nicolaes). . . . 273 Knuijt (Francois de) . 0 • • • 458 • blz. Knuijt (Johan de) . . 274 Knijf (Jacob) 277 Knijff (Willem Jan) •• Knijf (Wouter) . Knijff (Gijsbert) . - (Horatius man van). . . • • • ----­Robert (J. E.) . . . . . 278 Koch (Bernard) . — (T. G.). . • • • • Kock (D.) . . . . — (Frans Banning). • — (M.) • • • • • • • — _ (Servatius). • • . . 279 — (W.) • • • . . . • — _ (M.) • . . . . . • ...•• (Johan Koenraad de) --— ••••• (Hendrik Merkes Baron de). . . • . 280 — (Johannes Petrus de) 282 Rockers (George) . . . — Kodden (Lucas). . . . 283 Koedyck (Dirk) 1111•••••• Koedijk (L. J.) Koekebakker (Nicolaas) . Koekkoek (Johannes Her­ manus) . . . . . . • • — (Johannes) . . . . 284 Koeller (Philippus) • — Koelman (Jacobus). . • • ­ -(Johan Daniel) . . 287 Koeman (Jacob) . . . Koen (Gijsbertus) . . Koenders (Bartelt) . . • . 289 Koene (Isaak) .. . . • • -(Leendert) . . Koenerding (Jacob) . . . 290 Koenerdingh (Adriaan) • Koenig (Samuel) . Koenraad . . . . 292 -(Abraham) • • — Koer (Gijsbert) . . . . 293 Koerbagh — Koerten (Johanna) . . . 294 Koets (P.) . . . . . . 295 Koeverden (Abraham v.) blz Koeverden (Kornelis van). 295 Kohnen (Warnerus) . . • Kok (Adriaan) . . . . 296 (Andreas) . .1.1111••• (A. L ) (Frans Banning) . . 297 (Henrikus) . . • • n••n (J.) ..... . • ---­(Jacobus) . . (Jan Mathias . . . 298 (Johannes) , . . . .(Lucas Cornelisz, de) — (P. P.) . .. .. . — (P. S.) Kok van Neerijnen (Max van Blois) 299 — Daniel en Robbrecht) . . . . . Koker (Anna Maria de) . — (Gerrit de) . . . . — (Gilles de) Kolde (Hermannus).. Kolff (Dirk Hendrik) . 300 — Jr. Kolijbrand (v. d. Staay) 303 Kolijn (Klaas) 304" Komans (M) . . 305 Konen (Jacob) Kommer (Abraham v. d.) — Kompas (Barend Pietersz). 305 Konig (Johannes Willem). -­ --(Samuel) .. . . . 306 Koninck (Abraham de). . (Salomon) . . . . — Koninckstein (Antonie v). 307 Koning (Adriaan) . (Albertus) (Bernardus) LCornelus) (G•) • . • • • • • (Gerardus Ludo­ vicus). • • . . . •• • — ( H armanus) , . . 309 (Jacob). . (Jacobus). . . . (Gerrit v Enst) . 313 (Petrus) , . . 316 bloc. Koning (Salomon) . . 316 (Willem) . . W. E.) . . (A. de) . . . . (Alexander de. . (Cornelis de) . . (Philip de). • . (Pieter de) . . . (Philip de). . . (Servaas de) . 317 -318 320 ••••••n•• --(Willem de) . . 321 Koningh (Leendert de) ­-- (John de) . . . 322 Koningsmarck(ConradChris­ tophel) .. . . • • — Koninck (Jacobus de) . . 323 Konradus (22e bisschop van Utrecht) . . • • • Konse (Karel) (G) . ..... . 324 Konst (Jan) .. , . . ••••nnn• Konijnenberg (Jacobus). . Konijnenburg (Jan) . . . Koogen (Leendert van der) 325 Koogh (Adrianus v. d.) • 326 Kooi (Willem Bartel v d) 328 Kool (Jan) 329 (Thijs) . . . . 330 (Agge Roskam) -­--(George Gerard) • -­---(Laurens van). 331 Koolaart (Elizabeth) . Koolenk amp ( W illem ) 334 Kooltuin . . . , Koormen (Jan van) . . • Koomans (M) Koopman (0. I.) . . . (W. N.). . • . . Koopmans (Rinse Klaasses 335 (Wopko Cnoop) . 339 — (Jan Coenraad). . 342 Koops (Nicolaas Lodewijk) 345 Koorenwinder (David) . . — Koorn (J.) ..... • • — Kopalus (Willem) . . . . 346 Kooter (Cornelis) . . blz. Kooten (Gerardus van). • — (Theodorus van) • 348 KOp (Cornelis van der) . . 350 — (F. H. van den). . — (F. H. van den). • — Kops (Nicolaas Jacobsz.) . 353 Koper (Jacob). . . . . 354 Koperen (Jan Jacob). • . Koper (Willem) . .. Kopp (Jacob) . Kopper . . . . . • . . 354 Koppier (Jacob)- . . . • 355 — (Pieter Hendrik) Kopier (Lambert) . . . Koppelstok (Jan Pietersz.) Kops (Cornelis Joannes de Bruijn) . • . . • • • 356 — (Jan) . . • . • . 357 — (Simon Klaas) . . 361 — . . • . . 362 Kopijn (J.) . , . , . . . 363 Kordij k (A . ) • . . Koren (Jacobus) . • . Korff (Klaas) . • . • . Kornelis . . . .) . • ••••n01111 (Klaas) (Klaasz.) . . • • 364 Korneliszoon (Jef) . . (Ougat). •• Kornet (Mr. Pieter) . • . •n•n•• Koroneel van Arendonk. . Korp (Hendrik) . . 365 Korreet (Daniel). . . . Korszoon (Evert) . 01.•••n (Willem). Kars Vincent. . . . . • --Kort (Cornelis) . . . . • 366 (J . J . ) • • . • • • Kortebrant (Jacob) . . . Kortenbosch (Dirk Janssen) 368 Kortrijk (David van) . . . — Korvus (Hans).. . . Kos (J.) • • • • . • • . Koster (Cornelis Ja -ssoon) Koster (L.) • . ..... 369 (Maarten). . . . — (Simon tic) . . . . 371 biz, Kosterman (Cornelis). . Kouckebakker (Nicola es Janse). . . 372 Kousa3rt (Gilles). • . • . Kouwenberg (Michiel van) (Steven van). (Christiaan) . 373 Kouwenburg. . • . . . (Jan) . .. (Pieter) . . Kouwenhoven (Dieverina van) . . — (Jacob) . . Kouwenhorn (Mr. Pieter). 374 Koymans (Balthazar). . Koyterus (Volcherus) . . . Kraan (Hendrik de) . . Kraay. (Dirk) 375 — (Jan) • • • • • • Kraayenhorst (Gerard van) •••••n Krabaeher (P. 11.). . . . Krabbelijn (Grilles) . . . . Krachtwyk (Dirk van) . • 376 Krienlude (Adam van of van der) Kraeyvanger (Everard) . Krafft (Johannes Levinus) — (Jan Lodewijk). • — Kraft (Andries) • . . . 377 (.L C.) • . . . . — (Jens) Kragtingh. . • . . . Krahmer de Bichin (Carel Frederik) ..... . . 378 Krajestein (Francois) . . 379 — (Hendrik) . . Kramer (A.driaan de). . ) • • • • Ik • . . Kranen (Peter). (M. . • . 380 — (Sara) . (Theodorus) Kranevelt (Jan van) . 382 (N.). . . . . Krap (J. A.zn.). . • • Kraut (J.) — Krauss (Johan Carl) . . 383 blz. Krausz (Simon Andries). . 384 Kray • • • . • • • • • • — Krayenhoff (Cornelis Jo­ hannes). . ..... . 38 5 — {Cornelis Ru­dolph. Theodorus baron) (Louis Fran­cois) ..... . . . 390 — (Rudolphus Theodorus) Krayenstein (A.) . . 391 Kreekel (Willem) . . . . Kreet (Mr. Hendr. Arnold) — Kreenen (Evert) „ . . . — Kreitzig (Ritmeester) . . 392 Kreps (Dorothea) . . . . Kretschmar (Jacob van) (Willem Ger­rit van). . • • • • • • (Jan Paul). . — Krevelt (A. van) . . 394 Krieger (WilhelmLeendert) — Kriek (Kornelis) 395 Kriekaart (Kornelis) . . Kriekebel (Jan de) . . Krieken (Gerardus Sa­ muel van) . • . • Kriens (Jan) Krighout (Jacobus) . ••n•nnn• Krippendorff (van). • . . 896 Kroes (Wouter de) . . 397 Kroesink (Hendrik) . . . — (Mr. Jacob) . -(Kornelis) . . • Krohn (B. N.) Krol (J . ) 398 — (J. G.) . . . Krom (Hermanus Johannes) -­--(JohannesHermanus) 399 Krommon (Marinus van) -­ (Willem van) . 400 Kronenberg (Mr. H. G.) — Kronenbergh (Steven van) — Krook (Enoch) . . . . (K.) . • • • . • • — (Mr. Jacob Sebas­tiaan). . . . . . . 401 . blz Krook (Pieter Sebastiaansz) 401 -(Volkert Gerritsz.) — Kroon (Daniel) . . . . -(J.) . . . . . . . 402 — (Willem) . . . . . — Kropff (J. M. Baron van) — Kros (Simon) . . • . 403 Krosse Krucius (R.) . • I • • • Kruger (F.) 404 (Jacob) (J.) — (Sim. Jod.) Kr uider (C.) Kruif (Jan) . . . . Kruik (Cornelis) . • • • — (D.) • .. .. 4 05 Kruimel (J. A ) Kruiningen (Arnold van) (Arnold van) Kruiskerke (A. van). . — Krul (Anna Maria) . . . 406 — (Jan Hermansz.) . . — Kuilsman (Jan Cornelisz.) 408 Krumpelman . . . • — Kruse (Jan) . • • . . • Kruseman (Cornelis) . . Kruyff (Jan de). . . . 410 — (Cornelis de) . . . 411 — (Jan de) ­ -(Etienne de) . 413 — (Mr. Jan de) . Kruijk (Cornelis) . . 414 Kruijsbergen • Kruijsen (Andrie,s van der) Kruijt (B.). .. . . . . • Kruijthoff (Willem Abra­ ham Tielenius) . . -­(Theodorus) . 415 (Hendrik Tiele• nius) Krijger (Josias) . • • • Krijns (Evert) Krijnze (Willem) . •• • Krijs (Jacobus) . . • . • --Kuchler (C. H.) . • 416 Kueser (Matthijs) . • • • . .. . . • biz, - biz. Kuffeler (Jacob Jan de Kunst (Cornelis Corne- Blocq van) . . .. 416 lisz.) • • • • • • • • • 432 Kuichem (van) — (Cornelis Pietersi.) Kuiger (F.) .. . • • — (Jacob) inNO KuijI a.) ..... • — (Lucas Cornelisz.) Kuik van Mierop (Korne-— (Pieter Cornelisz ). 433 lis). ..... . . . Kuntzius (P.) . . . . Kuileman (Jacobus) . . — Kup (H. van Overvest) . Kull enburg (G erardus) . . 417 Kuser (Willem) . 434 -(Frans van) • -(Koenraad) . . -(Melchior van) -(Lodewijk) • • •n• -(Jan van) . . 418 Kuster (J.) -(Huibert II v.) 419 — (Johan Philip) -(Huibert Kuster (Ludolphus) . . 435 van) . Kustergen. ..... . . 437 -Jan II van) Kussens (Kornelis Ys. -(Hubrecht IV brandsz.) . . . van) 420 Kuyck (Matthys van) . -(Johan III v.) (Wouter)' .. . • -­-(Hubrecht V) 421 Kuyk (H. van) . • • . 438 -(Johan IV) . — (P. van) -(Gerard II v.) 423 Kuip (J.). . . . . . -(Jasper I van) Kuijlenburg (Abraham v.) ems -(Elizabeth v.). Kuijleman (Jacobus) . . . Kuinre (Johan of Jan, (Jan Cornelisz) beer van). . . . . . 425 Kuijper (Cornelis) . . . 440 Kuiper (Dirk) . . . • • — _ (Cornelis de) . . • (Gijsbert) . . . . Kuyper (Frans) . .. . • -(Jacobus) — (Jaques). . . . • • umos • -(Jan) . . Kuypers (Dirk) . . . . 441 Kuipers (H.) ... .. • _ -(Christiaan Fran­-(C.) ..... . 426 cois) ...... . • -(Christoffel). . — (Franciscus) . .1110.1. -(Dirk) .. . — (Gerard) . . . 442 -(.) • • • • . • Kuytenbro uwer (Martinus — (Gerard) . . • Antonius) 445 — (Gerard) . • • • --Kwarebbe (Pieter de) 447 Kuiper (Jacobus) . . . . 429 Kwantes (J.) ; . . . 448 Kuleman (J.) . . • • . 430 Kyfhoek (Floris van) Kulenkamp (Gerardus). Kyman (J. B.) . -(Ludovicus) . 431 Kymmel (Schultus) . • 449 Kulmus (J. A.). . . . . — Kyper (Albert) . . . Kumpel (M. J. W.) Camp-Eyspenning (Henricus) 450 bell gezegd) . . Kyten (Chas van). . .