A. J. VAN' DER AA, BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, BEVATTENDE Levensbeschrijvingen van zoodanige Personen, die zich op eenigerlei wijze in ons Vaderland hebben vermaard gemaakt, VOORTGEZET DOOR K.J. van Harderwlik EN Dr. Cr. 13.JS C H 0 rr L L . Onder medewerking van de Heeren : P. J. B. C . ROBIDE VAN DER AA , Prof. P. 0. VAN DER CMLIII, W . EEICHOPF , Dr. J. J. DE HOLLANDER, S F . KLYNSMA, Majoor P. A. LE1IPE, H. C. ROGGE, T. A. ROMEIN, en ar. J. W . VAN SYPESTEYN ELFDR DEM HAARLEM, J. S. VAN BREDERODE. 4865. BIOG RAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. L. LAAK (MARIA VAN DER) als historie-schilderes in 1656 in de Confrerie-kamer to 's Hage ingeschreven. In 1663 was op deze kamer eene door haar geschilderde Diana - of Jag t-Nimph met een boog en pijlen in de hand. Zij stierf in het laatst van 1663 of in den aanvang van 1664. Zie Kr am m, Lev. en 'Perk. der Holl. en Plaamsche Schild. D. III. bl. 924. LAAN (A. vAN) teekenaar en graveur, welligt een der vol­gende van der Laan s. Kr am m, vermeldt van hem een boekprent, in gr. 4o. Afbeelding van de kleeding der Siam­mers. Zie K r a mm, Levens en IVeric. der Holl. en Plaamsche Kunstsch. D. III. bl. 924. LAAN (ADRIAAN VAN DER) teekenaar en graveur, leermeester van Jan Pun t. Men heeft van hem boekprenten, o. a. naar den bataille-schilder van der Meulen, gekleurde en ge­waschte teekeningen, en Duitsche en Italiaansche landschappen naar G 1 a u b e r. Hij was in 1742 nog in levee. Zie I m m e r z e e I, Levens en Werken der Iloll, en Flaamsche Schad. D. II. bl. 144; Kra m m, Levens en Werk. der Ned. en Plaamsche Schild. ll. II. bl. 925 ; Aanhangsel op Ni euwenbuis, Woordenb. van Kunst en Wetenseh.; W. B as a n, Dict. des Choeurs. LAAN (A. VAN DER) een dichter uit de zeventiende ceuw. Hij gaf nit; Visnet bevang. eenige geestelycke liedekens op de Sermonen der Zon- en Feestdagen, 't Amst., A. Lintman, 1684. 2e druk. 12o. Zie Cat. van J. J. Ni eu we n h uize n,J129. LAAN (ADOLF VAN DER). Mogelijk dezelfde of een broe­der of aanverwant van A. v an der La an. Van hem bestaat eene zeer groote plaat, voorstellende: Platte-gronden van het 1 Oude-Zijds• Huiszitten-huffs en Huis-zittend Vrouwenhof, be­nevens deszelfs Opstallen te Amsterdam. Geordineerd, geteekend en op koper gebragt door A. v. d. La an 1735; voorts: Afbeeldingen en Levensbeschrijvingen van eenige voorname per­sonen, waaronder eenige der voornaamste Hervormers, enz. Met 23 portretten door den beroeinden Plaatsnyder A. v. d. .Laan, Leeuwarden, A. Ferwerda, 1755 in 80. De platen waren vroeger door van der L a a n, waarschijnlijk voor J a n H a y ma n, te Amsterdam, waar die platen zonder tekst ver­schenen, gesneden. Ook komt voor Groot Vissery door A. van der Laan fecit, S. v. d. Meulen, delineavit in gr. 4o. Ook vervaardigde hij den titel voor Petri d'O r v i 11 e, Juris-Consulti, Poemata in gr. 80. Nagle r, die zegt dat hij zich een geruimen tijd te Parijs heeft opgehouden, noemt nog onder zijne voornaamste werken: Veertig stuks laudschapven, zoo in Italie, als in Duitschland na 't Leeven geteekend door den wijtberoemden Runstschilder el. Glauber, en ge6tst door A. v. d. L a a n, gr. fol.; De groote Walvisch- en Haring­vangst, naar v. d. Meule n, in 2 pl. gr. fol.; Zeeland en ,Stroomlust, bestaande in verscheide Gezigten. Naar 't Leeven geteekent van verscheide Liefhebbers, 21 bladen fol.; De Dwergenjagt op burleske wijze gehouden, gr. fol. Zie Kr am m, Levens en Werken der Holl. en Plaamsche Schad. D. III. bl. 924, 925 ; F. B a s s a n, Dictionnaire des gray. o. h. w. 1)r. Hoe f e r, Nouvelle Biographic. Generale. T. XXVIII. p. 315. LAAN of LAEN (DIRK VAN DER), een leerling van Frans F 1 o r i s. H ij schilderde, volgens van Mande r, zeer fraai in het klein. Nagler dat hij naar Spanje ging, waar zijne werken zeer gewild waren. Hij bloeide in het midden der zestiende eeuw. Zie K ram m, Levens en Werken der Holl. en Plaamsche SchiM. D. III. bl. 925. LAAN (GERRIT VAN DER) of L a e n, een der dappere ver­dedigers van Haarlem (1572), die door J u 1 i a a n Romero werd verslagen. Zie Th. Sehrevelii, llarlemum , p. 66; Wagenaar, Vad. Dist . D. VI. W. 413. LAAN (HENDRIK VAN DER) of L a e n, zoon van Gerrit van der L a a n, in 1520 de jongste raadsheer van bet hof van Holland, en van A d r ia n a, dochter van Hendrik van A 1 k e m a d e, nam deel aan het verbond der Edelen. Hij werd in 1568 aangesteld tot Heemraad van Rhijnland, loch in 1572, toen hij de zijde der vijanden hield, afgezet. Na­derhand werd hij Meesterknaap der houtvesterij van 'lollop d, en bleef zulks tot zijn dood, in 1600. Hij huwde M a-r i a, dochter van Kornelis Buys, bij welke hij kinderen verwekte, die voor hem overladen. Zie Suite au supplement au Nokiliaire des Pays-Bas, T. I. p. 117, 191, T. p 654, 777; Quartiers Genet. T. I. p. 149; For. werda, D. I. St II.; van Leeuw en, Bat. IIInstr. bl. 1201; te Water, Verbond en Sineekschrift der Edelen, D. II. bl. 489, 490, D. III. IA. 546, 547. LA AN (J.A.cos VAN DER). Zie LANEN. LAAN (JoANNEs), geboren te Hoorn, werd den 5den Mei 1731 te Utrecht tot Med. Docter bevorderd , na het verde­digen eener Dissertatio de suppressione mensium. Zie Levensbeschr. van beroemde mannen, D. III. bl. 703. LAAN (JOANNES VAN DER) behaaldc grooten lof door zijne dapperheid bij het beleg van Colombo in November 1655 onder Gerard H u 1 f t, oppergezaghebber der krijgsmagt, zoo te water, als te lande, in dienst der Oostindische Maatschappij. Hij vatte de stormladders op, en hoewel zwaar gekwetst, ont­snapte hij aan den heelmeester, die hem wilde verbinden, om de zijnen aan te moedigen. Niet minder dapper gedroeg hij zich voor Manaar. Hij werd de Schrilc der Portugezen ge­noemd, en voltooide met v an G o ens de onderwerping van Ceylon. Zie van Kampen, Vad, Karakterk. D. II. bl. 318. LAAN (KRISTOFFEL VAN DER). Zie LANEN. LAAN (NIKOLAAS VAN DER) of L a e n, zoon van G e rr i t van der Laan en van Adriana van Alkemade, werd te Haarlem in 152 geboren; in 1561 verlijd met de hof­stede Endepoel. Hij was een ijverig voorstander van den staatsgezinden aanhang, gedurende de spaansche beroerten; heeft tot de innemers van den Briel behoort, en werd op last van, W ill e m I, in den . jare 1572, bij eene buitengewone, ver-stelling der wet, tot burgemeester zijner geboortestad gekozen. Men benoemde hem, in dien hagchelijken tijd, tot dien ge­wigtigen post, wijl de meesten, die toen op het kussen zaten, geoordeeld werden tot handeling met Spanje geneigd te zijn. Een blijk van vertrouwen op zijne kunde en eerlijkheid gaven 's lands Staten, door hem, nevens eenige andere staatslieden, te benoemen, tot het opstellen van eene nieuwe ordonnantie op de regering van Holland en Zeeland. Het ontwerp vond goedkeuring ter staatsvergadering en ook bij Zijne Doorluch­tigheid. Nog in hetzelfde jaar verkoos hem de prins onder de achttien leden van den landraad, welke kort daarna werd opgerigt. Eene gewigtige dienst betoonde van der L a a n, in den jare 1582 aan Enkhuizen, toen hij, zitting hebbende van wege zijne stad, ter hooger staatsvergadering van Holland, hielp te weeg brengen, dat eene verraderlijke toeleg op die stad, mislukte. Hij huwde 1. Maria Boelens, 2. Anna van Soho- 1* ten en 3. Trijntje van Kerkwerve, en stied in 1584, 7 kinderen nalatende. Zie Suite au Supplement au Nobiliaire des Pays-Bas, T. I. p .100; t e Water, Verbond en Smeekschr. der Edelen, D. III. bl. 546, 547; K ok, Fad. Woordenb o. h. w. Ampsing, Haarlem, 177; van Met eren, Ned. Dist. B. IV. fol. 78 vers.; Resol. van Holl. JUN, Aug. 1575, bl. 291; B o r, Ned. Oorl. B. XVII. bl. 19 (317); Cleyn, Dank-Offer, bl. 74; Wagenaar, Veld. Hist. D. VI. bl. 412, D. VII. bl. 16, 23, 464; Eiji ), en Naleez. op Wagenaar, D. VI bl. -87; Seheltema,Staa0. Nederl. D. II. bl. 1, 2; Muller, Cat. van Portr.; Aanhangsel op Nieuw en­hu i s, Woordenb. van Kunst en Welensch. o. h. w. Zijne afbeelding vindt men bij Wa gen aar, t. a p. 1). VII. bl. 27. L &AN (PETRUS) werd den 24sten December 1696 te Hoorn geboren. Zijn vader, A r n o 1 d u s L a a n, was aldaar koopman en schepen. Zijne moeder heette Cornelia Hi n­1 o p e n. Hij had 7 broeders en zusters, van welke J e 1 m e• r u s, een jongeling van zeldzame ge( stengaven, door de 0. I. Maatschappij naar Perzie gezonden, toen dit land door inwen. digen tweedragt verscheurd werd, aldaar werd vermoord, Joanne s, die Med. Dr. te Hoorn werd, en El la abet h, die met Johannes Bennebroek huwde. Petru s ontving wel eene meer ontwik kelende opleiding, maar was toch oorspronkelijk voor den handel bestemd. Zijne ouders gaven aan zijne begeerte om predikant te worden toe, en zonden hem in 1713 naar de hoogeschool te Utrecht, waar hij de lessen van Petrus Burman, Adriaan Reland en Johannes L u yt s, ecn ijverig voorstander der oudere philosophie, hoorde en onder den laatsten eene Dissertatio de Entis Alicubi ver­dedigde. In 1716 begaf hij zich naar de hoogeschool te Leiden, en legde zich op de Hebreeuwsche en Chaldeeuwsche talen en de Godgeleerdheid, onder J o h. a Marc k, Joh. W e s s el s, en Tako Haio van den Honert toe. In 1720 werd hij te Hoorn tot kandidaat aangenomen, in 1722 predikant to Pijnakker, in 1723 te Vlaardingen, in 1725 to Groningen en in 1727 te Utrecht, terwijl de gemeente van Rotterdam, hem meermalen, maar to vergeefs, tot baron leeraar begeerde. Eindelijk benoemdcn hem in 1738 curatoren der Akademie to Franeker, op aanbeveling van den prins van Oranje, tot hoog• leeraar in de godgeleerdheid, en den 20sten Februarij 1739 Meld hij zijne intree-rode de prudentio Theologo observando. La an Was een voortreffelijk Voetiaansch godgeleerde, en of­schoon vredelievend in den omgang met zijnen milder denkenden ambtgenoot Ve n e m a, evenwel een ernstig voorstander van kerkelijke regtzinnigheid en van alle neologie afkeerig. Zulks block nit zijne Dissertatio de tolerantia civili ad Soeianos non extendenda genuinis .Jlennonitis minime iniqua, Franeq. 1742, waartoe de zaak van den doopsgezinden predikant S tin s tr a, die hij ook in zi,fn Advys over he belcende werk van J. Stins t r a voor een Voctiaan, verklaarde aauleiding gaf. Ofschoon met ijver zijn ambt waarnemende, waren zijne ligchaamskrachten nict geevenredigd aan den wil van zijnen geest. Hij word den 4den April 1743 door den dood weggenomen, bid zijne vrouw, Christina Clara, dochter van Henricus Borrebach, Med. Dr. en Richard i n e van Z u i 1 e n, met welke hij in Januarij 1725 gehuwd was, twee kinderen, II e n r. A r n. L a a n, Jur. Doctor en Rich a r d i n e, nalatende. Hij schreef, behalve de 'gemelde schriften, van welke het Advys voorkomt in de op last der Staten van Friesland ill 1742 te Leeuwarden in bet Edit verschenen verzameling van advyzen, nog twee akademische verbandelingen : Ad titulum Psalmi XXX, Franeq. 1740. De Lapidibus agri foedere jungendis, ad Lib. V: 23a Ibid. 1741. Voorts : Eerste Beginselen der Woorden Gods over den Heidelberg­schen Catechismus, Utrecht. 80. Afscheids-Reede van Utrecht, over 1 Cor. XVI: 22, 23, 24, Utr. 1738, 4o. Eerste Kerk-Reede te Franeker over Matth. XIII: 41, Utr. 1739, 4o. Na zijn dood verschenen, door de zorg van C orn. v a n V e 1 z e n, predikant te Groningen Uitgezogte Leerredenen over plaatsen des O. en N. Testa­ments, Utr. 1746. 4o. Zie P e t r u s Conradi, ()ratio funebris in memorium P. L a a n, Franeq. 1743. 40 .; V r i e m o et, Athen. Eris. p. 835 seqq.; M i s-cell, Growing. T. III. p. 505; Y p e y, Gesch. der Chr. Kerk in de XYIIle eetav, bl. 631, D. IX. bl. 154, 155; Glasius, Godgel. Ned. o . h. xv.; Boekz. der Gel. lizereld, 1722. a . bl. 368, a. bl, 621, 1724. a. 755, b. 106, 235, 1725. a. bl 367, 375, 618, 1727. a. hi. 245, 499, 1737. b. bl. 135, 487, 1738. a. bl. 331, 346, 1739. a. bl. 489, 1743. a. bl. 453; Maurik en Noordbeek, Naamr. van Godgel. Schrijv .; E. M. Oettinger, Bibliogr. Biographique, T. I. p. 913. LAAN (PIETER ADRIAAN VAN DER), te Leiden geboren 10 Junij 1777, als predikant te Zunderdorp (1801) en to Krommenie (1806). Hij overleed den 28sten April 1844. Hij schreef : Leerrede over Psalm LX I I vers 6, gehouden den 300 No­vember 1828, na het overlijden van zijn oudste kleinzoontje Johannes Melchior Kluppell, op den 24 November 1828, gr. 80. Zaandam, 1828. LA AN (SAmuEL vAN PER), schepen te Rotterdam, op wien G. Hornius een dichtstuk vervaardigde, voorkomende in zijne Poenkata ad Wilhelmum III, Roterod. 1698. p. 192. LA AN (T. A. VAN DER), dichter uit de zeventicnde cum, van wien een stekelig vers onder de grafschriften an den poet P. Rix tel voorkomt. Zie J. Z o e t, Diehtk. Werken, bl. 383; H e r i n g a, Bljdr. tot de Lifst van Ned. Dicht. bl. 38. LAANEN (L. VAN DER). Zie LAANEN. LAAR (A. VAN) schreef : Schets der geheele Verloskunde, geschikt om deszelfs grond­beginselen volkomen te leeren, in pl. 's Hage 1777. 80. 2e dr. 3e dr. Amsterd. L. van E s, gr. 80. Zie Arrenberg, Naaml, van Boeken, bi. 294 ; van C l e e f, Wawa. bi. 328. LAAR (MR. BERNARDUS VAN) verdienstelijk regtsgeleerde, in 1784 te Haarlem geboren, vertrok, na zich op de La­tijnsche school aldaar, op de oude talen toegelegd te hebben, in 1800 naar de Leijdsche Hoogeschool, waar hij onder de leiding vooral van W ij t t enb a c h groote vorderingen maakte. In 1805 werd hij praeceptor bij de Latijnsche school te Leijden, doch deed reeds in het volgende jaar afstand van dat ambt, en hervatte de studie van de regtsgeleerdheid. Na de openbare verdediging (12 Mei 1810) van eene, door den hoogleeraar W ij ttenbach met lof vermelde, disser­tatie over de maten en gewigten der Romeinen, werd hij tot doctor in de regten bevorderd, en legde zich, onder leiding van den advokaat Bisdom op de regtsgeleerde praktijk toe. Na de inlijving van het vaderland en het Fransche keizerrijk, vestigde hij .zich te Alkmaar, waar hij in 1811, bij of kort na de regterlijke organisatie, substituut, word van den keizer­lijken procureur bij de regtbank van eersten aanleg, doch later deed hij afstand van die betrekking en keerde naar Leijden terug, waar hij de praktijk weder opvatte. In 1833 werd hij tot lid der regtbank zijner vroegere woonplaats benoemd, en tevens op zijne begeerte met de instructie der strafzaken be-last. Hij was sedert 1835 lid der Maatscbappij van Neder­landsche Letterkunde en stierf 17 November 1852. Hij schreef : Diosertatio antiquao-jurid. enaug. de Romanorum ponderibus et mensuris L. B. 1810. 80. Zie zijne levensehets door Jan Pa n, in Handel. der Jaarl. vergad. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leijden. 1853. bi. 22. volgg. Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk., Bijv. 1853-57, bl. 61. LAAR (C. VAN) schreef Levensbeschrijving van Willem C. H. Friso, Leijden 1752. 2 d. m, portr. Zie Cal. L. G. Visscher, bl. 26. LAAR (G. VAN) schreef: Magazyn van tuincieraden, in 190 afbeeldingen, nkuwe nit-gave met zwarte en gekleurde platen, Amst. 1802. 4o. 1819. 80. Zie van Cleef, Naaml. bl. 323. LAAR (HENDRICK REIJNER VAN), beer tot Lichtenbergh, kapitein onder bet regiment gardes van Z. H. den Heere Prins van Oranje, schreef : Genealogie ofte Geslachtrekening van de overoude ende illus­tre adelicke familie van Laer, hoe sy eerstelick, door eenen Eendrick van Laer is gededuceerd, oorspronckelyck uyt de beroemde en vruchtbare Provincie van Provence in Vranckryck en naderhant gekomen in Duytslandt, als mede in dese Neder­landen, wat Huysen sy beseten hebben, en noch bezitten, vor­ders d' Officien, soo Geestelyck, Polityck en Militair door deselve bediendt, 's Gravenhage bij H e r m a n u s Gael, Ao. 1679, in 4o. Op Cat. K. van Alkemade en P. van der Schel­ling, Amst. 1848, komt een exemplaar voor met Register en .Aanteek. van A l k e m a d e. Zie Navorscher, D. IV. bl. 41. LAAR (J. VAN), dichter , .het einde der XVIII eeuw, vervaardigde onder andere likzangen op R u t g e r Sc hutte en G. J. Nahuij s , die, in de bundels lijkzangen op die mannen zijn opgenomen. Zie v an der A a, Nieuw Biogr. "bah. Woordenb., D. II. bl. 317. LAAR (JOAN WT. CLAAS VAN). Het portret van dezen bekenden actiehandelaar te Hoorn, en Brouwer te Middelburg, vindt men bij Mulle r, Cat. van Portrett. LAAR (J. VAN) schreef : Walken van getuigen tegen de beschuldigingen in het werk van J. van Woenzel, Zedige Bedenkingen, Amst. M. d e Bruijn, 80. Goddelijke Evangeliestem, Amst. 80. Zie A r r e ii b e r g, Naanclijst van Boeken, W. 294 ; Cat. v. d. Groe, bl. 98. LAAR (J. VAN) schreef : De eeuw der rede door T. Paine, verlicht door de rede van den Christelijken Godsdienst, Amst. 1798. gr. 80. LAAR (J. 0. VAN) of Laer, jongste brooder van P i e-t e r en Roelan d, die volgen, een portretschilder, die zich in 1646 te Nijmegen ophield. Voor weinige jareii beyond zich nog aldaar een door hem ongemeen natuurlijk geschiiderd of beeld-Eel eencr bekende overledene vrouw uit den deftigen stand. In Itali6 zou hij, op een ezel rijdende, met het boost, dat strui­kelde, van een houten brug in eene diepte gestort en in den . stroom verdronken zijn. Zie behalve Descamps en Fussli, van Eynden en van der Willigen, Immerzeel, Levens en Werken der Boll. en Flaamsche Kunstsch. D. III. bl. 145; Kramm. Levens en Werken der Roll. en Flaamsehe Kunsisch. D. III. bl. 925, 9 .26. LAAR (ROELAND VAN) broeder van den vorigen, werd om­streeks 1613 te Haarlem geboren, reisde met zijn broeder Pieter naar Italie en hield zich met hem een geruimen tijd op te Rome. Voor dat Piet e r deze stad verliet, vertrok hij naar Genua, waar hij in 1640 overleed. Hij schilderde por­tretten in dezelfde manier en stij1 als zijn broeder. Hij even­aarde hem in koloriet, penseelbehandeling en teekening. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Boll. en Vlaamsche Kandsch. D. II. bI. 145; Kr am m, Lev. en Werk. der Roll. en Tilaamsche Kunsischild., D. III. bl. 929 . LAAR (PIETER VAN), H o u b r a k e n, Kok en Immer­zeel willen dat hij te Laren bij Naarden, dock S c h re ve-I u s, Sand rart en Kr amm te regt dat hij omstreeks 1613 te Haarlem is geboren. Zijne ouders, die zeer gegoed waren, gaven hem eene goede opvoeding, en lieten hem o. a: in de muzijk hij werd later een bekwaam vioolspeler en de teekenkunst onderwijzen. Na zich eenigen tijd, onder de leiding van Jan van Kamp e n, geoefend te hebben, vertrok hij naar Frankrijk en vervolgens naar Italie. Zestien jaren hield hij zich te Rome op, en verwierf daar grooten roem door zijne transparanten, jagten, strooperijen, kermissen, hoefsmederijen en dergelijke onderwerpen, waarin Ilij doorgaans paarden te pas bragt. Ofschoon hij weinig naar het leven schilderde, liet echter zijne kunst, wat het natuurlijke betreft, weinig of niets te wenschen over, wijl hij aan een waarnemenden geest een gelukkig geheugen paarde. Ook had hij een buitengewoon vernuft en eene levendige verbeeldingskracht. Hij was om zijne talenten , beschaafden omgang en vrolijken aard zeer gezocht bij zijne kunstbroeders en inzonderheid bevriend met Claude Lorain, le Poussin en Sandrart. Zijne mismaakte ligchaamsgestalte, kluchten en kwinkslagen verwier­ven hem den bendnaam van Bamboccio. Het enkel aanschouwen van zijn persoon wekte de lachlust op. Zijn onderlijf was drie­maal langer dan zijn bovenlijf. Hij had een korten hals, het hoofd tusschen de schouderen en bijkans geen hals. Zijn bo­venlijf, meldt S a n d r a r t, wist hij, door zamentrekking, nog korter te maken dan het van natuur was. Onder het dansen, waarin hij zeer vlug en vaardig was, vertoonde hij dikwerf de gestalte van een enkel menschelijk onderlijf met een hoofd daarop geplaatst. Het was op het verlangen zijner bloedver- wanten en het schrijven van S a n d r a r t, dat hij in 1639 naar Haarlem terugkeerde en bij zijn broeder, een vooriiaam schoolmeester aldaar, zijn intrek nam. Hij keerde later naar Italid terug, waar hij in 1674 zou overleden zijn. Passeri schreef A dat men eerder meenen zoti zijne tafereelen door een venster te zien, dan dat zij op dock waren geschilderd." Ook roemt hij zijne kleur en schildertrant als een goed voorbeeld der Italianen, die goed Bambochades willen schilderen. K r a m m zag op zijne kunstreizen, te Parijs in de Louvre, te Berlijn, Dresden en te Weenen verschillende kunststukken van dezen meester, en vermeldt een menigte zijner etsen. Fiorillo meldt: A dat er vroeger in Holland drie zijner voornaamste stukken in de kunstverzameling van Gerard R e y n s t wa­ ren, die waarschijnlijk naar Engeland zijn gevoerd. Zijne afbeelding komt meermalen voor en o. a. in het ka­ binet van den heer K r a m m, wiens uitvoerig artikel over hem zeer belangrijk is en menige font zijner voorgangers ahn- wijst. Zie Ho ubraken, J. C. Weyerman, S andr art, van Eyn den en van der Willigen, Kok, Hoogstraten, Luiscius, S c h r evelius, Beschrijv.. van Haarlem, bl. 384; Mensel, Museum, B. III. St. I. s. 288; Immerzeel, Lev. en !Perk. der , Holl. en Plaamsche Kunstsch , D. II. bl. 144; K r a m m , Lev. en lrerk. der Holl. en Vlaamsche Kunstsch., D. III. bl. 926 volg. Muller, Cat. van Porlrett.; de Peles, Lev. der Schad., bl. 390. LABADIE (JEAN DE) of de la B a d i e werd den 10den Febxuarij 1610 te Bourges in Guienne geboren. Zijn vader, afstammeling van een adelijk geslacht , gewoon edelman des konings en gouverneur van die stad, bestemde hem tot de regtsstudie, om hem later een of ander staats - of regterlij k ambt to doen bekleeden, en zond hem, zeven jaren oud, naar het Jezuiten. collegie te Bourdeaux. Hier vond de behoefte van den vatbaren knaap naar grondige kennis en naar voedsel voor zijne levendige verbeelding, spoedig bevrediging, en het kostte de vaders, die groote verwachting van hem hadden opgevat, luttel moeite hem voor den geestelijken stand in hunne orde te winnen. Naauwelijks had hij zich echter op de godgeleerdheid be­ginnen toe te leggen, of hij zag met smart en verbazing, dat hetgeen men hem onderwees, niet overeenkwam met hetgeen God hem door Zijn Woord en Geest geleerd had, inzonderheid in de stukken der voorverordenering, der genade en onmagt van den mensch, en al hetgeen er van afhangt, terwij1 de ijdele en domme schoolsche wijze, op welke hij de goddelijke waar• heden hoorde behandelen of in de hem ter hand gestelde boeken las, hem met droefheid en afkeer vervulde. Hij kon echter niet besluiten de orde te verlaten, voor hij krachtige pogingen had aangewend om baar te hervorme;i. De Jezuiten, zieh in hunne hoop bedrogen ziende, dat zijne uitstekende talenten tot verheerlijking hunner orde zouden worden aangewend, ontvlamden in gloeijenden haat en zwoeren zijn verderf. Welhaast kwam er bij den raad van den aartsbisschop te Bourdeaux een klagt tegen hem in, dat hij heimelijk calvinistische gevoelens koes­terde, en sluiksche plannen van hervorming voedde, dweep­achtige gezigten voorgaf, en vijandschap tegen de monnikken openbaarde. Labadie verscheen om zich te verantwoorden, en verdedigde zich zoo, dat zijne vijanden beschaamd stonden. Vrijgesproken en met magt om in alleplaatsen van het aarts-bisdom te prediken en met alle vrijheid te leeren, verliet Labadie de raadszaal. Hij scheidde zich echter toen van de Jezuiten af, verliet de orde, sloot zich aan de vaders van het oratorium en trad to Parijs als hervormer op. Toen echter de Jezuiten hem ook daar goon rust gunden, voegde hij zich bij de Jansenisten. De bisschop van Amiens , een zijner bewonderaars, bood hem een kanonniks-plaats aan, zoo hij aan het hervormen in het bisdorn wilde arbeiden. Labadie vertrok naar Picardie, maar, gedurende de zes of zeven jaren die hij daar doorbragt, werke on predikte hij in zoo anti­roomschen geest, den pans zelfs den antichrist noemende en den bijbel verspreidende, dat de Jezuiten allerlei klagten aan­hieven, en na den dood van Richelieu, door hunne bemoei­jingen zijn verblijf to Amiens onveilig maakten. Hij begaf zich nu naar Port Royal des Champs, waar hij het eerst met de werken van Calvijn bekend werd. Meermalen zocht men hem te Toulouse gevangen to nemen. Nu week hij naar Montauban, en hier, waar het protestantismus heerschende was, inniger daar­mode bekend geworden, verliet hij de roomsche kerk en deed den 16den October 1650 belijdenis van de leer der hervorming. Na een en een half jaar aldaar ambteloos doorgebragt to hebben, werd hij aldaar buitengewoon leeraar en rector der universiteit. Na een verblijf van zeven jaren, moest hij, ten gevolge van eenen fellen strijd met den bisschop en de mon­niken over het begraven van een protestant, Montauban en Frankrijk verlaten, en begaf zich naar Oranje, waar de gemeente hem eenstemmig tot baron herder en leeraar beriep. De be­dreiging dezer stad door L o d e w ij k XIV, dwong Labadie om (1659) gehoor to geven aan de Fransche gemeente to Londen om tot haar over to komen. Op den weg derwaarts, werd hij te Geneve, gelijk 123 jaren to voren Cal v y n, door den raad, de leeraars en de gemeente opgehouden, ernstig tot prediken uitgenoodigd, en, met toestemming der Londensche kerk, tot leeraar benoemd. Groot was de invloed, dien hij daar uitoefende. Het was alsof er eene geheele omkeering plaats vond. De kerken waren gevuld met belangstellende hoorders, de herbergen ledig, regt en geregtigheid stronger gchandhaafd , de zondag niet larger geechonden, de handel eerlijk gedreven en vroegere verkeerdheden geboet en ver­beterd. Ondertusschen was ook de naam van L a b a d ie in ons vaderland doorgedrongen. Zijne schriften werden vooral door de Voetianen met graagte gelezen, terwijl de broeder van de geleerde Anna Maria van Schurman, met den hoog­ sten lof sprak van hetgeen hij omtrent den ijverigen leeraar te Geneve gehoord en gezien had. V o e t i u s, Essen iu s, Hoornbeek, Lodenstein, jorivrouwe Schurman, waren hoogelijk met hem ingenomen, en in 1666 werd hij door de Waalsche gemeente te Middelburg beroepen. Te vergeefs waren de pogingen te Geneve om den zoo geliefden leeraar te behouden. In zijne benoeming een goddelijke roepstem ziende, vertrok hij, in gezelschap van eenige Waldenzen, die zich naar de Paltz begaven en van zijne vrienden Yvon en du L i g n o n, waarbij zich te Heidelberg Menu re t voegde, naar Nederland. Met onbeschrijfelijke vreugde en zusterlijke omhelzingen werden zij door Anna Maria van S c h u r- m a n in hare woning to Utrecht ontvangen. Weldra was het gerucht hunner aankomst door de gansche stad verspreid; hoogleeraren, doctoren, predikanten en vele anderen, die de godzaligheid lief hadden, en onder deze V o e t i u s, Es s e n i u s, Nethenus en Loden st e ij n , kwamen hem begroeten. Ongeveer tien dagen bleef Labadie to Utrecht. Zij verliepen onder de belangrijkste gesprekken over de dingen, die het koningrijk Gods aangaan, over het gewigt van het leeraar­ ambt, den toestand van het Christendom, van de nederlandsche kerk, hare dringende behoefte aan hervorming, V oet en Lod ens to ij n betwijfelden het, of de wereld wel ooit uit de kerk zou kunnen gedreven worden. Labadie achtte het niet slechts mogelijk maar zeker, zoo men slechts geen slappe handen, geen trage knieen had, met kracht het onkruid uit den akker des Heeren werd gerukt. Met hooggespannen verwachting werd hij to Middelburg ontvangen, en men verdrong zich om den beroemden prediker to hooren. Hem zelven werd de toestand zijner gemeente en die der Nederlandsche hervormde kerk weldra duidelijk. Men sprak veel over de hcerschende kerktwisten, maar hier onder schuilde dikwijls volslagen onkunde van hetgeen noodig was te weten, terwijl er eon wezenlijk gebrek aan godsdienstig leven bestond. Labadie besloot, gelijk hij in Frankrijk en Zwitserland gedaan had, ook in Nederland als hervormer op to treden. Zulks nam de Nederlandsche leeraars weinig met hunnen nieuwen ambtgenoot in. Zij scheidden zich meer on meer van hem af, en eindelijk bleef hij alleen. Reeds had hij, door den algemeenen bijval zijner prediking, vele zijner ambtgenoo­ten tegen hem ingenomen ; zulks verminderde niet toen hij op de Synode te Heusden niet verscheen. Hij was echter op de vol- gende Synode te Amsterdam tegeuwoordig en hield er zelfs eene synodale predikatie over Hand. XX : 28 en eene vrij strenge toespraak. Hem werd toen de Waalsche belijdenis ter onderteekening aangeboden. Die niet kennende, stootte hij op de uitdrukking dat de Heer geleden had, sur l'autel de la croix." Daar dit bem to Roomsch klonk, weigerde hij de be­lijdenis voor zij verheterd was, te onderteekenen. Hierop werd hij van ongehoorzaamheid en weerspannigheid beschuldigd. Op de eerstvolgende synode werden die beschuldigingen verbreed en men besloot ze op de aanstaande synode nog breeder te behandelen, en hem naar bevinding van zaken voor korteren of langeren tijd te schorsen. Op verzoek der Middelburgsche rege­ring kwamen echter de Zeeuwsche staten tusschen beide, en om hunnentwil dreef bet dreigend onweer af. Hiermede zou de zaak welligt geeindigd en La bad i e voor zijne gemeente en de geheele Nederlandsche kerk behouden zijn, indien er geene gebeurtenis plaats had gehad, die van den grootsten invloed was op zijn volgend levee. Hen d r i k M e ij e r, geneesheer te Amsterdam, had in 1666, hoewel zonder naam, een werk uitgegeven, waarin hij betoo'gde dat de.ovijsbegeerte de uitleg­ster was der Heilige Schrift. (Philosophia sacrae scripturae in­terprei). Dit geschrift had geen kleine beroerte in kerk en staat verwekt, en reeds waren C occe j us en H eidanus van hooger hand gelast om bet met bondige redenen to weerleggen, toen de Utrechtsche predikant W o 1 z o g en een tegenscbrift in het licht gaf, waarin hij, in plaats van M eij er te bestrijden, beweerde, dat men, om den Bijbel wet te verstaan en uit te leggen, niet de verlichtende werking van den Heiligen Geest, maar alleen bal , en oudheidkunde behoefde ; dat men geens­zins moet gelooven eene uitspraak der H. Schrift te zijn, het­geen men meent tegen de rede te strijden en dat het pligt is Gods Woord zoo te verklaren, dat de zin er van niet strijdig zij tegen hetgeen Hij zelf leert in de Natuur ; sprekende voorts alleen van een natuurlijk, nooit van een geestelijk licht, afda • lende van den Geest Gods, die alleen in alle waarheid leidt (de scripturarum interparte, contra exercitatorem paradoxum 1668). Een heir van tegenschriften stormde op W o 1 z o g e n los. L a b a d i e klaagde bij den Waalschen kerkeraad van Middelburg over de verregaande onregtvaardigheid van het gc­schrift en op zijnen aandrang besloot men eene beschuldiging teg'en hem op de synode in te dienen. Deze werd in Septem­ber 1668 te Naarden gehouden. Het boek van Wolzogen werd ter sprake gebragt. Hevig werd er over getNist. Niet weinigen veroordeelden dit werk, en het was, bij stemming, het oordeel der vergadering dat W o 1 z o g e n's arbeid hoogst regtzinnig was ; ja, men begeerde dat Labad ie en de Mid­delburgsche kerkeraad den Utrechtschen leeraar openlijk op de synode in zijne eer zoude herstellen. Iliertoe verklaarde Labadie zich niet gemagtigd en verliet diep verontwaardigd de vergadering. Nu keerde men de wa­pens tegen La b a d i e , over wien men nog andere redenen van ontevredenheid meende te hebben, en suspendeerde hem en zijnen kerkeraad. Daar toen noch de een, noch de ander wilde gehoorzamen, zette zij beide voorloopig af, en de staten van Zeeland bevestigden dit vonnis. Smeekschriften en jammerklagten werden er uit het midden der gemeente den gevierden leeraar gezonden, jammerklagten over den nood der kerk, smeekschrif­ten om zich te onderwerpen ; nog had de synode immers het vonnis niet bekrachtigd maar La b a d i e wilde van geen ge­hoorzamen weten ; hij had naar Gods Woord en zijne conscien­tie gehandeld, hij kon den man, wiens bock hij in gemoede voor een zamenweefsel van dwalingen en onheilige -leeringen, een Arminiaansch, Palagiaansch, kettersch, atheistisch geschrift Meld, de kroon niet op het boofd plaatsen. Zoo lang de ge­meente hem hooren wilde, en nooit was de toeloop grooter, zou hij prediken, ja hij had den moed, toen een classis-broeder die in zijne plaats moest optreden, het H. Avondmaal zou bedienen, des morgens te zes ure met eene groote schare van vrienden naar de kerk te gaan en zelf het nit te deelen. Ein­delijk werd hij in 1669 door de Waalsche synode, te Dordrecht gehouden, benevens Yvon, die tot zijn helper beroepen was, en de Middelburgsche • kerkeraad afgezet, aan du L i g n on en Menuret de kansel verboden. Na zijne afzetting verzamelde La b a d i e te Middelburg eene kleine gemeente, voor welke hij predikte en het Avondmaal bediende. Eindelijk besloot de lVliddelburgsche regering, daar de onlusten en verdeeldheden dagelijks toenamen, Labadie en de zijnen uit de stad te bannen. Zoodra had zulks de magistraat te Veere niet verno­men, of hij besloot, met overleg der Nederduitsche en Schot­sche kerkeraden, aldaar eene Waalsche gemeente te stichten en Labadie en Yvon tot prdikanten te beroepen. Ofschoon L a b a d i e hier in het Fransch predikte, behoorde hij echter niet tot de gemeenschap der Waalsche kerk. Op aanzoek der Middelburgsche regering bevalen de staten van Zeeland aan den magistraat van Veere den prediker uit de stad te verwij­deren. deze dit weigcrde, vroeg en verkreeg echter Labadie zijn ontslag, en vertrok in 1669 met zijne vrienden en vele ingezetenen van Middelburg en Veere naar Amsterdam, waar hij eene gemeente stichtte, die den naam droeg van Nieuwe Kerk, terwijl Y v o n, du L i g n o n, Menuret en anderen naar elders gezonden werden, om haar uit te breiden. A n n a M aria van S c h u r m a n, de drie gezusters, en meer aan­zienlijken voegden zich bij deze nieuwe kerk. V o e t i u s, Es s e n i u s en anderen, die de handelingen der Waalsche synode hadden afgekeurd, waren echter 111.1 overtuigd, dat L a­b a die een scheurmaker en een verstoorder van de rust der kerk was geworden zelfs liet de grijze V octius den 30 October en 13 November 1669 eene dissertatie de ecclesiaruin separatarum unione et syncretismo tegen hem verdedigen. Lab ad i e gaf hierop een scherp geschrift in het licht, dat door V o e t i u s met waardigheid werd beantwoord. Ter­wijl kerkeraden, classen en synoden in Holland en Zeeland eriistige vertoogen bij de regering inleverden, en maatregelen namen om de Labadistische en Separatistische conventikulen te weren ; de predikstoelen daverden van • 't geschemp en gesmaad tegen de nieuwe kerk ; de boekwinkels waren gevuld met al­lerlei schriften voor en tegen de Labadisten en allerlei pas-gullies, vuilaardige schimpschriften op de Labadistische zamen­woning, leer en prediking onder den burgers verspreid werden ; nam het • getal der toehoorders van La bad i e , zelfs nit de deftigste standen, dagelijks toe. Eindelijk besloten de Labadisten vrijwillig eene stad te verlaten, die hen niet langer eene vei­lige schuilplaats aanbood, Eerst dachtten zij met Antoinette B o u r i g n on op het eiland Noordstrand in Sleeswijk eene kolonie te stichten, doch van dit denkbeeld teruggekomen, en onzeker werwaarts zich te begeven, kregen zij eene minzame uitnoodiging van de prinses van Boheme, El isabet h, abdis van het vorstelijke, vrij-wereldlijke, keizerlijke rijksstift Herford om derwaarts te komen. Ook Kier had de kleine gemeente, die in dweepzucht toenam, met vele moeijelijkheden te kampen. Lab a d i e vertrok hierop met een deel er van naar Altona, waar hij, den 6 Februarij 1674, door een hevig kolijk over­vallen werd en den 13 Februarij ontsliep. Zijne afbeelding zict op onderscheidene wijze het licht. Hij schreef : Introduction a la piete dans les My3teres, paroles et ceremonies de la Messe, Amiens, Charles de Gouy, 1640. Odes Sacrees sur le tres-adorable et auguste Myslere du S. Sa­crament de l' Autel; par Jean de Lab a d i e, PIest i• e et Chanoine de S. Nicolas d' Amiens. Amiens, Gilles Gouy le Jeune, 1642. Lethe de Jean Labadie, (gedagteekend Aolit 1647). Men vindt uittreksels van dezen brief, waarin Labadie zich verdedigt tegen de verdenking van het Calvinisme te ziju toegedaan, bij Antoine Arnauld, Lettre d'un Docteur en Theologie a une per­sonne de condition et de Field, sur le s2 jet de l'apostasie die Sieur Jean de Labadie; du 1 Mars 1651 in 4o. z. n. v. pl. en in Defense de la piete el de la fog de its Sainte Eglise Catholique, Ipostolique et Romaine, contre les mensonges, blasphemes et inzpie­tez de Jean L a ba d i e, Apostat; par le Sr. de Saint Julien, Doc­teur en Theologie, c. d. par Go de fr oi He r m a n t, Chanoine de Beauvais, Paris, 1651 in 4o. Men vindt ook in dit laatste geschrift p. 183 suiv. Lettre de Jean L a ba die a Al. le Car on, Avoca (1' Amiens, gedagt. Vendredi 30 AoUrt 1647. Response a un recueil d' articles faussement imputez aM. d e L ab a die, gedeeltelijk in Defense, etc. p. 121. Journal de Jean Lab a di e, onuitgegeven, waarvan men uit­treksels vindt in de onder No. 3 aangehaalde geschriften. Declaration des sentimens de Jean Labadie, cy-devani Presgire, Predicateur et Chanoine d' Amiens, Montauban, Philippe Braco­nier, 1651. Lettre de Jean L a b a d i e a ses antis de la Communion Romaine, ensuile de sa Declaration, 1651. 12o. La Pratique des deux Orais.ons mentale et vocale ; contenue en trois Letlres, Montauban, 1656 in 12o. Lettre d'adieu a l'Eglise d'Orange, 1660 in 12o. Jugement charitable sm. l'etat present des Juifs, Amst. 1666 in 12o. Declaration de Jean de L a b a d i e, contenant les raisons qui l'ont oblige a quitter la communion de Romaine, pour se ranger a cells de l'Eglise ReYormee, Geneve, 1666. 12o. Mogelijk eene vermeerderde uitgaaf van No. 7 Triomphe de l'Eucharistie, oil la vraie doctrine du S. Sacrament, Amst. 1667, 4o. Les divins flerauls de la Penitence an monde, Amst. 1667 in 12o. Le veritable Exorcisme, ou l'unique effectif moyen de chasser le Diable dig monde Chrestien, donne par Jesus-Christ, .Nostre Seigneur au chap. 9 de St. Marc, el reduit en meditation pour un Jour de Amst. 1667. in 12o. Le feline Reliyieur. L'idee d'un bon pasteur et d'une Eglise, on sermon sue le 28 verset du chap: XX des Actes, Amst. 1667. in 12o. La Reformation d'Eglise par le Paytorat, contenues en deux lefties Pastorales, escrites par Jean de Lab a die, Middelburg, 1667-1678. 2 vol. in 12o. Premiere Lettre, qui a servi d'occasion et de matiere aux deux pricedentes, in 12o. z. j. Le Heraut 4u grand Roy Jesus, on Eclaircissenzent de la doctrine de J eau de L a b a d i e, sur le regue glorieux de Jesus Christ en la Jerre, Amst. 1667. in 12o. L'Arrivee dpostolique aux Eglises, representee par celles de l'Apostre S. Paul aux Eylises de Rome el de Corinthe, on Sermons de Jean de Lab adi e, Middelb. 1667. in 12o. z. n. v. d. Censura libri de Interprete Scripturarum, 1668. in 12o. Manuel de Piele, on Prieres pour l'usage de l'Eglise Wallone de Middelboury, Middelb. 1668. in 12o. Le discernement Ecclesiastique, bornee d l'Escriture et par elle, pour servir d'apologie a celle de l'Eglise Wallone de Middelbourg en ses affaires par Jean de L a badie, Amst. 1668. in 12o. Trade Ecclesiastique, propre de ce temps, selon les sentimens de e a n Lab:adie, de l'Exercice Prophelique, scion S. Paul, an cha­ pitre 14 de sa premiere Epistre aux Corinthiens, sa liberte, son ordre et sa pralique, Amst. 1668. in 12o. TraiM de saison, Ecclesiastique et Theologique tout ensemble, de? Censures recites Ecclesiastiques, Suspensions, Interdictions, ou Ex­ communications; pozb. servir de preuve convainquante de la nulliM de in Suspension, laquelle Mrs. les Deputez du Synode Walton tenu a Leyde to 14 Septembre 1667, ont fail de M. de Lab adie, Pasteur, ayant pretendu faire une classe le 10 d'Octobre A Mie­delbourg, Amst. 1 668. in 12o. Extrait de quelques Propositions scandaleuses, towhees dans le livre du Sieur Louys Wolzog e n, Ministre. intiluM L'Interprete des Ecritures, censurees par l'Eglise Wallone de Middelbourg, et prouvies lelles, qu'elle les a denoncies aux Synodes Wallons de Fles­singue et de Naerden, l'an 1668. in 12o. Leltre apologelique circulaire de l'Eglise IVallone de Middelbourg aux conducteurs des Eglises frallones des Provinces- Unies, Middelb. 1668. in 4o. Quatorze Remarques importantes sur le Jugement, prononee par le Synode Fallon tenu a Naerden le 5 de Septembre 1668, contre le Sieur de L aba di e, et le consistoire de l'Eglise Wallone de Middelbourg, an fail de sa Denonciation contre le livre du Sieur W olz o y u e, qui a pour litre : de Interprele Scripturarum, in 12o. Re'ponse au Libelle diffamatoire d'fq e n r y du .111 oulin, in 40, z. j. Cinq Ades importans du consistoire de l'Eglise IVallone de Mid­ delbourg, 1668. in 4o. z. n. v. pl. en dr. Cas de Conscience sur le Ministhre ou Pastorat, comme it s'exerce a present, 16'68. in 4o. als boven. Declaration Chrgtienne el sincere de plusieurs membres de l'Eglise, contre le Synode, dil Walton, la Haye, 1669. 40. Protestation de bonne foy, in 4o. z. j. en pl. (1669?) Declaration du Corps de l'Eglise Wallone de Middelbourg, de ce qu'ils ont fait an Spode Wallon de Dordrecht, Amst. 1669. 80. Lettres du Synode Walton a Messieurs d' Utrecht, touchant l' ap­probation du livre de L ouy s NT o lz og e n, avec des Notes de Jean de Labadie, Amst. 1669. 4o. Nouvelle Conviction manifeste des Calomnies etc. 1670. in 40. z. n. v. pl. Points fondamentau.v de la vie vrayement chrestienne, Amst. 1670. in 12o. be Chant Royal the Roy Jesus-Christ, dont l'argu2nent est pris du livre de l' /Ipocalypse, Amst. 1670. in 12o. dbrege du veritable christianisme Iheologique et Pratique, au Recueil de Maximes Christiennes, taut de foy, que de pieM et de condnite spirituelle, Amst. 1670. in 12o, Les Entretiens d'Esprit du Jour Chrestien, Amst. 1670. in 12o. Les Satires Decades des Quatrains de pieta Chreslienne, touchant la connaissance de Dieu, son honneur, son amour, l'union de l'.Ame a Amst. 1671. in 12o. L'Empire du S. Esprit snr les Ames, Amst. 1671. in 12o. ilpologie pour les eglises Wallones de Middelbourg et de Rot­terdam, in 12o. Le lienoncement a soy meme, pour se donner entierement a Dieu, in 12o. Traile du soy, on le Eenoncement a soy mesme pour la petite Herfort in Westphalen, 1672. in 12o. Veritas sui rindex; sac solemnis Fidel Declaratio Joh annis de Labadie, Petri Yvon, Petri du Lignon, Paslorum in vet), et integrae Ecclesiae, cui ministrant, ramque secundum Deux J.,( hi Me edila, nit,),' twor'/Leta, asseria, confir­mata, (ague objedionibus D. Hundii, T). Ad. Pauli et sea, seo­torum concionatorum Hollandi ex/tHerford, 1672. he/it vinclicata, Justienz leech:01,1m de justal bonorum a malls, quod ad Conzmunio • nem Ecelesiasticam agiinet, secessione; auetore Daniele Jond Beda, (Auagr. van J. de Labadi e) separato Gall-G erm-Belg-Angli co INeapoli (Neustadt) 1673. in 12o. Sanctum et necessarium scisma Danielis Jonae Bedae. Abrege du veritable Christianisme, ou Recueil des maximes chre'tiennes, Amst. 1685. 2e dr. Fragmens de quelques Podsies et sentimens d' esprit de M. Labadie, Amst. 1678. in 12o. In het Nederduitsch. Koi t Begrip van 't rechte en ware Christendom, of gewig­tige grondregels, betrefiende beyde het recht christel. geloove en de ware Godsaligheyt. Den 2den Druck, Amst. J. van der Velde, 1685. kl. 80. Geestelijcke Tijdkortingen van den christelijleen dagh. in het Nederd, overgezet door A. V. TV. Amst, 1664. 80. Practycq des tweederleye Gebeds.... in het Nederd. overgeze t door Abr. Godart, Utr. Henr. Versteegh. 1666. 2e dr. 80. Versameling van eenige gewichtige grout- regels der Christe­ lyke leere, in 't Nederd. vertaall door Pet. Heringa, Amst. Joan van Someren, 1666. 2e dr. In het Hoogd. door K a n z e r, Begrif des Wahren Christenthums, 1696. Wedergeboren of geen Christen, Amst. 1685. De kunst van zig zelven to kennen, of een onderzoek der zedekunde, in 't Fransch beschreven door de Hr. J. A b b a­ d i e, en om zijne deftigheid vertaald door B. J. B, G. Rot­ terd. 1700. 2 d. 80. Over de afscheiding van goeden en kwaden, ten opzigte der kerkelyke vereeniging en gemeenschap. Yerklaringe van de suyverheyt des geloots en der leere Joh. de Labadie, Petri Yvon en Petri du Lignon, Herders, enz. vent. door P. Sluiter, Herford, Laur. Antein, 1672. 3 deelen. 80. Ook in het Hoogd. Declarations-Schrift, oder eine nehere erklaerung deeglaubens J o h. de L a b a d i e, Herford, 1671. Triompheerende Godsdienst; Anist. 1726. 2e dr, 4o. Christelyke Zedekunde , Amst. 1732. 3e dr. in 12o. Lie de Woordenboeken van Sax e, K o k, II o o g s t rat e n, Lui­cius, Nieuwenhuis, cle Biogr Univ.; Chaufepid, N. Diet. Hist. et Crit. op Labadie en Schurnian; Levensbesehr. van voorn. iJlannen en Vrouleen; Witte, Diar. Biogr.. ad an 1673; Mena. du P. Nicer on, T. XVIII. p 386-411; Supplement de l'abbe Gonjet, T. XX. pp. 140, 169; 1Woreri, T. VI. p. 60-64; Pa-q u o t, 17167n. pour serail' cc Histoire Litt. des Pays-Bas, T. III. p. 535 seqq.; Mau du ic t, Ilist. de Jean Lab a die 80., Hist. de l'Archi-quaker Jean d e L a b a di e, 1663. 80. Hist . Cur. de la vie etc. de Jean de Labadie, la Hue, 1670; Korie Onderr 2 rakende den Staet en Manieren van Leven der Labad. 4o.; Relation touchant le P. Jean Lab a di e, an sujet de sa sortie de la So­ciete de Jesus ; Lettre du R. P. Antoine Labre, Pretre, Religieux Solitaire, icrite an Sr. L a b a die sur le sujet de sa prof. de la Religion Reform., a Bazas, par ordre de M l'Eveque, en gedrukt later te Parts, 1651. in 4o.; Aria Charit. a MM. de Geneve touch. la vie du Sieur Jean La b a di e, cy-devant J asuite dans la prov. de Guyenne et apres Chanoine a Amiens, puis Jansen. a Paris, de plus Illumine' et Adam. a Toulouse, et ensuite Carme et Hermite a la Gra­ville an dioc. de Bazas, et a present Minist an dit Geneve. par Ma u-d ui c t, Lyon, Ant. Offray, 1664. kl. 120.; Motifs qui out oblige Ant. de la Marque de sortir de la maison de J. de Labadie, on est dicouv en meme tents sa vie priv. et ea maniere de enseigner. Amst. 1670. 12o. ; Sifflet Jesuit. on Abrige du Galamat, pieus avec quoy Archiqudre Jean de Labadie attrapa les simpl. Espr. A. M. a Schurmans, Eucleria seu melioris partis electio, brevem relig. ac vitae ejus delineat. ezhib. Altonae 1693, in het Roll. Eucleria of uitkiezing van het beste deel, Amst. 1684. Het tweede deel verscheen in het Latijn, Amst. 1685, in het Hell. a!d 1684; K o el m a n, Poincten van noodige Re­form. Den Tabern. Gods ontdekt, of de ware en rechte Leere van de Kerke door Petrum Yvon; Essentia relig . pate f mu de doctrina genuina foede­ rum Dei etc. auct. P. Y v on; Ontdekk. van de ware Religie enz. uit het Fransch van P. van Yvon, Amst. 1684; Oaken. of Christel. On­ derwijz. voorstellende de voorn . Waarheden des Gel. enz. door P. D u 1 i gn o n, in syn leven herder, enz. Amst. 1683. 3 dln. (naar het Fransch) ; Y v o n, van de wer. . vercierselen of veroord. van de pracht der Wereld door de H Schr. Amst. 1685; Dez. Getrouw Verh • van den staet en de laetste woorden en Dispos. sommiger personen, Arnst. 1681; Koelman, Hist. Verh. nopens der Labad. Scheuringh en velerley Dwalingen; J . S t i n s t r a, lPaarsch. tegen de geestdrijverij enz. vert. door F. de Boissy; Dittelbach, Ferval en Val der Labad. of der­ seiner leidinghe; Bibl. Brenz. T. VIII. p. 1008-1015; Y p e y, Gesch. der Sijst Godgel. D. III . bl. 77, Dez. Gesch. der Christel. Kerk in de Intro eeuw, D. X. bl . 390; Y p ey en D ermo u t, Gesch. der Ned. Hem Kerk, D. III. bl. 86-115 en Aant. 70 ; Focke Sjoerds, Kort Vertoog van den Meat en de Gesch. der Kerke des N. T. bl. 511; v. Velzen, Introd. ad Hist. Eccles. N . T. T. III. p. 724 ; Comp. Eccles. Gothan. T. III. p. 273; Voe­tii, Hist. Polit. Eccles. T. II. p. 525, T. III. p. 913; Bescheiden Kerkhervorin. bl. 15; D i e s t Lorgion, Gesch. der Christel. Kerk in .Friesland, bl. 148, serv. H van Berkurn, de Labadie en de Labad. Sneek, 1851. 2e dr. G. D. J . S ch o t el, Anna Maria van Schurman. Dez. De Winterkoning en zijn gezin. G 1 a s i u s, Godgel. Nederl. o. h. w. M. Goebel, Gesch. des Christ. Lebens in den .Rheinisch-lrestphdlischen Evangel. Kirche, T. II; Nederl Stemmen, D. II. bl. 82 volgg. Senebier, Hist. Litt. de Geneve, p. 208. seqq. Catal. eener uiterst zeldz. Yerzamel. van Holt. Bijbels, Psal­men. Pseunab., verzam. door F. Muller, bl. 84, 85. Cat. der Rem. Bibl. te Amst., 93. Cat . de Crane, p. 18. Cat. v. Voorst, T. I. p. 169. Muller, Cat. van Porte. A i t s e m a, Saken van Staat en Oorl. D. VI. (Reg.); Bas nage, Ann. des Prov. Unies, p. 52. W. h Brake], Trouwh. Waersch. voor de Labad . en haere decal. Leeuw. 1683. Dez. Leer en Leyding der Lab. ontd. Rott. 1738. 2e dr. Dez. Onbill. en Perk. hand. geopenb.; Recit verit. de ce qui s'est passé an Synode des Eglises Walonn. etc. assemble a Dordr. le 20 Mars, Leyde 1669. 4o. He r i ng a, de Audit. p. 120. seqq.Martinet, Gesch. der Wer. . V. bl. 64; Mollerus, Cimbr. Lit. T. III. p. 35; Wagenaar, gad. Hist. D. XIII. bl. 233; Hist. Tijdschr., Codex Diplom. T. I. p. 77; Scheltema in Let- teroef. 1804, D. II . bl. 609; IV a g e n a a r, Beschr. van itmai. D. V. W. 317; Galbanum Jesuit. ou Quintesse de la Subl. Theol. de l' Arai. eodcre J. de L. met Le juste Eloge the Sieur Jean de Label die, Cologne (Holland), 1668. in 12o. Bud. sive Dessertatiun. de Stud. sacro et pro faro in Joannem de Labadie, Petrum Yvon et Annam Ma­riam a Schurman, Lipsiae, 1675 . 12o Jean Gabriel Dre c h­kl e r s, Bachelier de l'Acad. de Halle en Saxe; Ho fsb a c h, Ph. J. Spener and seine Zeit, Berlin, 1828, Th. I. S. 92, 93; Arnold s, KirPh u Ketzer Bist. T. II. S. 130:2-1339; Bur manni, Sylloge Epist . T. IV. p. 88; Burma n, Traj Eruct p. 330; Eur. Savante, Jan. 1719 p 350; Joach. Fred. Fel lerus, Trim. IX Monum. inedit. sect. III. A. 1717. p. 498-500; 111e1, d'Hist. et de Litter. T. II. p. 14, 15, Edit. de 1700; Vie de St. Paul par M. Colle t, T. I. p. 536, 537; Kist en Royaards, Ned. Arch. voor Kerb. D. I. bl. 272, D. VIII. bl. 63; Mem. des Homm. ill. T. XXV. p. 20; Pope Blount, Censura celebr. Muth. p. 251; van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. en Iretensch. Collot d'E s c u r y, Holl. Roem, D. I. A. bl . 257 Rabus, Boekzaal van Europa, 1700, bl. 1 volg.; Muller, Cat. van Porte. LABARE (JEAN ANTOINE), treurspeldichter, waarschijnlijk to Brugge geboren, stierf omstreeks 1740 of 1750. Hij schreef : Kruystocht door Diederyck. van Elsatien, Grave van Vlaen­deren, en Ludovicus den Goeden, Koninck van Vranckryck ; Blij eyndigh Treurspel, z. n. v. pl. kl. 80. De Trauwe van Marie de Valois, Princesse van Bourgongne en Trauwe van Seven-thien Neder•landsche Provintien; Bly­eyndigh Treurspel, voor d' eerste mael ten tooneele gebracht, en verthoont door de Bruglische Lie fhebbers van de Nederduytsche Byrn- en Redenkonst op den 9 January 1727, Brugge 1727. 80. Dit stuk eindigt met de beide volende verzen : „ Dat noyt geen onheyl aen dit Edel-paer bejeeg'ne, En dat den Hemel hun naer ziel en lichaem zeeene. Christelycke bemerkinge op de Doodt. Tydt•wyser gestelt in het jaar zeventien hondert dry en der­tigh, Brugge 1733. 80. Konst der Poezije in Nederduytsche veerzen, Brugge 1721. Beschryving der Triomphe op den 25jaerighen Jubild van S. D. H. H. J. van Susteren, 14den Bisschop van Brugghe, gevierd 10 Oct. 1740, met desz. wapen. Klachtredens — over het ongeluckigh afbranden van den Hallen thoren der stad Brugghe, op den 30 April 1741, be­nevens een korte Beschrijv. van deszelfs bouwinghe ende ge­staethede, ald. 1741, met eene pl. van den toren, 4o. Zie P a q u o t , Mem. pour servir a l'Hist, Litter. des Pays-Bas T. II. p. 584; Witsen Geijs beck, Biogr, Anth. Crit. Woordenb.a. IV. bl. 146 ; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. 1). I. bl. 252, 253, b. 131. LABORDUS (W.), lector in de wiskunde aan de Leidsche boogeschool, welke betrekking hij den 23 October 1734 aan­vaardde met eene redo : Over het nut en de noodzakelijkhcid 2 * om de wisleunde bier te lande in de moedertaal te behandelen. Men heeft van hem ook een dichtstuk. Aan den Hoogeer­waarde Heere Frans Fabricius, Theol. Doctor, als hij zijnen vijftigjarigen predikdienst met eene leerrede vierde den 26 No­vetnber 1737. Hij overleed 1757, ziju geschilderd portret bestaat. Zie van der A a , Nieuw Biogr. 'Nth. Crit. Woordenb . D.II. bl. 347; Siegenbeek, Geseh. der Leidsehe hoogesch. D. 1I. Toev. LABONTE, Luitenant in het regement Waldeckers, in Ne­derlandsche dienst, een krijgsman zonder vrees, onderscheidde zich in den posten-oorlog in Vlaanderen en inzonderheid bij den aanval van den 6 Mei 1793 tegen de voorposten to Poperingen, Roerbrugge en Neuf-Eglise. Hij stierf in 1838 als gepensio­neerd luitenant-kolonel in Nederlandsche dienst, to Breda. Zie Bosseha, Nedrl. Heldend. te land, D. III. bl. 53. LACCHER (PETRus), zoon van Pet r u s L a c c h e r, pre­dikant te Zierikzee, werd aldaar den 3 April 1636 geboren, in 1657 predikant te Westersouburg, in 1668 te Middel­burg, waar hij den 22 December 1699 stierf. Hij was curator der Latijnsche school, en men zegt dat hij des noods op eenen rustdag tot driemaal prediken en daarenboven nog catechiseren kon. Hij schreef : Nederlands Grondpilaar afgeteikent na het Godlik Bouw­ beeld der Heilige Schrift in eene predikatie gedaan tot Middel­ burg in Zeeland den 16 April 1673, in tegenwoordigheid van Syn Doorlugtige Hoogheit, den Heer Prins van Orangien, etc. Middelb. 1673. 80. Staats en Kerkstugtingen over de beklaaglijke dood van de gerootste vrouwe en vorstinne Maria, Koninginne van Groot- Brittannien, Middelb: 1695. Zie G. V o e t i i , Disput. T. III. pag. 824 ; Lijst der Predik. van Middelb.; C. Leydekker, Miciclelburgs Weektage, enz bl. 5, 6; la Rue, Gelett. Zeel., bl 184 ; Paquot, Mem. pour servir a Mist. Litt. des Pays-Bas, T. I. p. 70 ; G 1 a s i u s , Godgel. Nederl. o. h. w. LA.CH (ABRAHAM). werd waarschijnlijk te Stoelberg gebo­ren, en was een zoon van Nicola as Lach, predikant aldaar. Hij trad het eerst in dienst bij de Nederduitsche gemeente te Sandwich in Engeland, en kwam van daar in Junij 1708 te Serooskerke in 'Walcheren, van waar hij in 1710 naar Maastricht vertrok. Hij werd. in 1733 emeritus en overleed 3 October 1735. Men heeft van hem Raadselgezigten of verklaring over Jesaia VI met eenige Byvoegsels door Corn. de Wit, Amst. 1739. 4o. Zie Arrenb erg, Naaml. bl. 294; H. de Jongh, Naaml. der prat& van Gelderl., bl. 350 en partikuliere berigten LACHER, van Leiden, hoofdman in den voorgenomen doch niet volbragten krijgstogt naar Friesland in 1339. Zie Kronijk van het Hist. Genootsch., D. VI. bl. 26. LACHER (JAN WILLEMSZ.). In het archief der stad Me. demblik berust : Attestatie tegens den luytenant Jan Willem:. Lacher, van slat hem in 'I gevecht tegens de Duynkerckers op 't schip van Vick Barents qualycken soude hebben gedragen. Zie Kronijk van het Hist. Genoolsch., D. VI. bl. 182. LACHTEROP (NicoLAAs), weleer predikant te Kamperveen, waarom hij ook voorkomt onder den naam van Ni cola as te Kamperveen, werd in Aug. 1619 door de Overijsselsche synode afgezet ; was in 1621 in dienst der Remonstrantsche broederscbap, bediende toen eerst Genemuiden en Rouveen en daarna, in de drie laatste maanden van dit jaar, Naarden en Nieuwkoop, Aarlanderveen en Z\N ammerdam. In 1630 bediende hij Hoorn met Sapma en Liesselius; van Nov, 1631 tot Junij 1632 Dokkum. Den 17 Aug. 1632 besloten directeuren hem aan te schriiven, om provisioneel in commissie Haarlem te bedienen, doch hij werd om zijne prediking uit de stad en vrijheid van die gebannen. Van dien tijd of was hij in be­diening te Moordrecht tot een geruimen tijd over 1652, en werd omstreeks dien tijd te Amersfoort beroepen, doch op klagten nit die gemeente 5 September 1657 te gelijk met zijn ambtgenoot Monachius, door de Broederschap van de bediening aldaar ontslagen. Hij was als predikant van Born­mel in de groote vergadering van 1660. Deze gemeente ver­liet hij zonder order of voorkennis van de Broederschap, waarschijnlijk in 1663. Zie Brandt, Dist. de Ref., D.Jbl.J; Tideman, de Remonstr. Broedersch. bl. 134, 232, 235, 2611 274, 338. LACMAN (JEAN) werd in 1629 te Doornik geboren, sta.. deerde te Leuven in de philosophie en theologie, waarna hij den 7 September 1657 aldaar werd aangesteld om de dichtkunst in bet collegie der H. Driedenheid te onderwijzen, vervolgens werd hij onderwijzer in de Rethorica bij hetzelfde collegie. In 1662 verkreeg hij een leerstoel in de welspre­kendheid en in 1663 werd hij geroepen om in het collegie de Valk de wijsbegeerte te onderwijzen. Den 10 Maart 1675 werd hij, te gelijk met den beroemden Martin Steya ert, tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd. Vier jaren later benoemde hem de aartsbisschop van Mechelen tot president van zijn seminarium, in plaats van Neesen, den 22 Mei 1679 gestorven. Na die betrekking vijftien maanden bekleed te hebben, keerde hij naar Leuven terug, waar hij, in plaats van G e­rard van Werm, tot president van het collegie van Arras was verkozen. Doch niet lang hierna keerde hij naar Mechelen in zijne vorige betrekking terug. De aartsbisschop benoemde hem ook tot censor der boeken van zijn bisdom, en schonk hem een kanunekaat in de hoofdkerk. Ook benoemde hij hem tot aartsdeken en tevens examinator en synodaalregter van zijn bisdom. Hij stierf den 10 September 1704 en werd in bet koor der kerk van St. Rombout begraven. Hij scbreef : Pensdes Chrdtiennes , entremdlees , de plusieurs a ffections distribudes pour chaque four de divers mois ; lesquelles mon­trent aux Chretiens, le chemin assure du Paradis, et font sa• vourer ses avans gads des en ce monde, Louvain 1675. 16o. 2e edit. (augment), 1696. 16o. 2e vol. Brux. (edition der­niere revue de l' Auteur, et raise en meilleur Francois) 1704. 16o, ; vertaald in het Vlaamsch (Christelijcke gepeysen), Leuv. 1676. 16o.; 1683. 16o. (3e uitg.) 1689. 16o. 4o. (4e uitg.). Concertatio triplex de mente S. Thomae Aquinatis circa obligationem referendi omnes actus in Deum, per ipsum doc­torem Angelicum se ipsum explicantem, ad unitatem et pacem invitata ; quam praeside Joanne Lacman, S. T. Doctore.,.. Seminarii Archiep. Praeside, etc. in eodem seminario Uteri conabuntur Franciscus Cornelii, e Petrus Verschueren, die 7 Octobris anni 1687. 4o. Mechlinae 1687. Lovanii 1703. 12o. Ook in Opuscala Doctorum Lovaniensium. Zie Paquot, Morn. pour servir d l'Hist. des Pays-Bas, T. III. p. 282. LACOPS (JAcoBus) of Lacopius werd omstreeks 1541 to Oudenaarden geboren, en trad reeds vroeg in de orde der Premonstratensen, welker kleed hij to Middelburg aannam. Hij paarde aan veel vernuft eene buitengewone kennis der oude talen en letterkunde, en deze, gevoegd bij ligcbamelijke schoonheid en zachtheid van zeden, namen zijne medebroeders terstond gunstig voor hem in. De gesprekken, die hij met sommige Kalvinisten, die then in menigte in Holland werden gevonden Meld, deeden hem besluiten de Roomsch Katholieke godsdienst en zijn klooster to verlaten en het predikambt bij de Hervormden to aanvaarden en zelfs een werk Defloratio aureae legendae getiteld, tegen de R. C. godsdienst uit to geven . Lacopius keerde echter spoedig naar zijn klooster terug, verloochende zijne dwaling, wierp zijn book op het vuur en verzocht vergiffenis. Zijne opperhoofden zonden hem hierop naar een ander klooster zijner orde, namelijk Marienweert in Gelderland , waar hij zich bezig hield met het schrijven tegen de Kalvinisten. Niet lang hierna zond men hem, als vicarius naar Adriaan van Hilvarenbeek, pastoor to Munster bij 's Hage, waar Lu m e y hem den 5den of Eden Julij 1572 met zijn wader en den pastoor gevangen nam. Geen groot losgeld van hunne gevangenen meenende to kunnen verkrijgen , boden zij hem voor een ton bier aan eenige visschers van ter Heijde aay. Toen deze hen voor dien prijs weigerden te lossen, werden zij mar den Briel vervoerd en hij met zijn pastoor en zeventien andere geestelijken ter dood gebragt. (9 Julij 1571). Zie Estii Hist. Martyrurn Gorcom., L. II. C, 13, 14,15,25, Lib. Iv. IV. C,38,39; Valerius Andreas, Bib/. Belg., VI; Fo p-pen, Bal. Belg. p. 521 ; Paquot, Mem. pour servir a r.Hist. Litt. des Pays-bas, T. II. p. 425 ; Petr, Wagenarius, de Scriptorib ord. Premonstrat. ; P. O p m e e r , Martelaersboek, D. II. bl. 74. LACa (WILLEM JACOB) stierf den lsten November 1805 to Suriname. Hij was lid van den vriendenkring kunst door vriendschap volmaakter. In de DichtvruclLten door dezen uit­gegeven vindt men van hem een paar Fabelen en een dicht­stukje Winter-gedachten. Zie van der A a, Nieuw Biogr. Anth. Crit. Woordenb. D. II. 348 en Hulde aan de Nayedachtenis van IV. J. Lade en P, H. Roos, door Barbaz in de Dichivruchten van den Vrendenkring.D. IV. bl. 149. LACIT (JEAN DE) Kanunnik van het collegie van St. Pieter te Rijssel, leefde in het einde der XVde en in bet begin der XVIde eeuw. Men heeft van hem een gedicht, getiteld : La Quenouille Spirituelle, en vers. Paris Guillaume Nyverd in 16o z.j. Zie P a q u o t, Mem. pour servir a l' Hist. Litter. des Pays-Bas. D. III. p. 289. LA CTANTIUS REFERGIUS , Italiaansch gezind Neder­lander. Onder dezen naam gaf Jan N o m s z in het licht : Balet gen. De Brutaale Hovenier (in dichtm. In het jaar van de Reformatie van den Schouwburg). Z. p1. of j. en Harpoen, een tooneelstuk. Zie Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. I. bl. 10. p. 36. D. II. bl. 535. LACTERIUS, een Hollandsch bloemschilder, wiens werken, voigens K r am m, gewild waren, doch die later bierbrouwer werd. Zie K r am m, Levens der Holl. en Vlaamsche Schilders. D. III. bl. 930. LADISOU (OTTo), werd in 1587 te Rijssel geboren, trad in 1610 in de orde der Jesuiten en verkreeg sedert den rang van geestelijk Coadjutor. Hij onderwees gedurende 5 jaren de letterkunde. LADDER (KAPITEIN), sneuvelde bij het beleg van Naarden door de Franschen in 1673. Zie Bosscha, Neerl. lieldend. le Land. D. III. bl, 149, L'A MURAL (JACOB) in 1694 in Frankrijk geboren, volgde zijn broeder J a n (die volgt) op diens reizen en beoefende, gelijk deze, het miniatuurschilderen en graveren. Vooral legde hij zich toe op het naauwkeurig afteekenen en graveren. van Europesche vlinders. Hij stierf omstreeks 1770. Vier jaren later gaf M. H o u ttuin te Amsterdam dertig stuks platen van hem uit, bevattende zeventig veranderingen dier insecten. Onder deze zijn er echter, die, minder naauwkeurig geteekend en geetst, waarschijnlijk van zijn zoon zijn. Zie Immerzeel, Lev. en Werken der Holl. Kunstsch. 1). III. bl. 146. Kramm, Lev. de loll. Schilders. D. III. bl. 930. L'ADMIRAL (JOHANNES), werd in 1698 in Normandye geboren, en leerde te Londen bij den kunstschilder en gra­veur, Le Blon prentteekeningen met kleuren vervaardigen. Na zich vervolgens te Amsterdam te hebben neergezet, hield hij zich onledig met miniatuurschilderen en graveren. Hij voorzag J a c, d e J o n g h 's uitgave der Levens der schilders van vanMander van portretten, die, volgens Immer ze e 1, wel gelijkende, doch ruw en oppervlakkig bewerkt zijn, Kramm was echter van cen ander gevoelen. Zij zijn, volgens hem, wel niet met de burin, zooals in Houbraken, van Goof enz. bewerkt, maar toch alien fiks en velen zeer verdienstelijk gatst. Hij vervaardigde (1736-1741) ook prenten en ge­kleurde prentteekeningen voor zes geschriften van B. S. Ruijsch en Albinu s. Ilij stierf in 1773. heeft zijn eigen af­beeldsel geschilderd en in prent gebragt. Lie I m m e r z eel, Levens der Iloll. en rlaanzsche Kunstsch. D. II. bl. 147. K r a m m, Levens der Doll. en Vlaamsclie Kunstsch. 1). M. bl. 930. Muller, Cat. van Portrell. LAEGH (W. VAN DER), een kunstgraveur, die in 1660 te Amsterdam werkzaam was. Ook schijnt hij zich lang te Kopen­hagen te hebben opgehouclen. Van hem bestaan o. a. het portret van Antonius Schellingzvouw, Koning Christiaan V in Kroningsgewaad; Johan Caspar de Cibignan Dom. de Ober­ampach, Colonel et Guber. Bergensis, 111. Ther. Buek, , K. Haupt prediger in Copenhagen. Op een afzonderlijk blad voorstellende den R. C. pastoor J. Bare h m an W uy ti ers op zijn Mood-praal-bed door Math am gegraveerd, is door hem een vers gegraveerd van J. v a n '77 ondel. Zie K r a m m, Levens der Holl. en Vlaantsche Knnsischilders. 1i. bl. 938. LA EN (DIRK JAN VAN DER) werd in 1759 te Zwolle uit aanzienlijken huize geboren. Zijne ouders bestemden hem voor hoogere studio, doch zijne voorliefde voor de teeken- en schil­derkunst, bewoog hun hem ter opleiding hij den kunstschilder Hendrik M. eij er, to Leiden, to bestellen. Na zich eenigen tijd op het vervaardigen van zoogenaamde Tableaux de genre te liebben toegelegd, begaf hij zich later tot het landschap, en zond verschillende duin-, bosch- en bergachtige landgezigten, naar tentoonstellingen, die met genoegen werden aanschouwd. Ook maakte hij plaatjes voor enkele werkjes van zijn stad­genoot en vriend , R. F e ith, en bekleedde verschillende betrekkingen in zijn geboorteplaats. Zie Immerzeel, Levens der Holl, en rlaamsche Kunst-Schild. D. III. bl. 147, 148. LAEN (JOHANNES VAN DER) Amsterdammer van geboorte, behoorde tot de orde der Jesuiten, en was gedurende 18 jaren missionaris der societeit in Holland. Hij stierf to Haarlem 10 Julij 1669. Hij gaf onder den naam van Leonard van Saenen in het Nederduitscli in het licht: Vindiciae Mensae Fidel, P. Jacobi Strata S. J. contra Everardurn Schuttenium, Calvinianum Zwollensem, 1653. Regula Fundarnentalis fidei, 1661. Zie Valer. Andreas, Bibl. Belg. Foppens, Bibl. Belg , T. II. p. 671. LAER (C. S. VAN) een beeldhouwer, in den ouderdom van 79 jaren in 1830 te St. Willebrord, bij Antwerpen, overleden. Hij wijdde zijne laatste levensjaren uitsluitend aan het vervaardigen van kerksieraden. Zie Immerzeel, Levens der Holl. en rlaamsche Sehilders, D. III. bl. 148. LAER (HENDRIK VAN) beer van Lichtenberg., lid der Zut­phensche Ridderschap, curator der hoogeschool te Harderwijk, sedert 1717. Hij overleed in Februarij 1721. Zie B o u m a n, Gesch. der Geld. Hoogesch. D. II. bl. 11. LAER (JAN WILLEM. VAR) te 's Hage geboren, scbreef: Spec. Acad. exhibens varia Juris Belgici antiqui capita illustrata, Harderov. 1770. 40, Zie Cat. der Maatsch. van Ned. Lctlerk. D, II. bl. 99, 584 en Boekz. 1770, b. bl, 246. LAER (WERNER ROLEWINCK VAN) een Carthuizer uit de vijftiende eeuw, schrijver van Chronica, dicta Faseiculus tern­porum, edita et ad finem perducta p. Arn. they Huernen, Col. Agrip ap, eund ther linemen, 1474. fol. Ook in het Nederd. vertaald, vermeerderd en vervolgd, door Jan Veldenaer uitgegeven, Utrecht, 1480, fol. Zie Cat. der Illaatsch. van Ned. Letterk. D. II. bl. 4 en aangeh, Schrijvers, Cat. M e e r m a n, Pars III. No. 60, fol. LAER (W. VAN) schreef; Wegzvijzer voor aanicomende goud- eia zilversmeden, met platen, Amst. 80. Zie Brinkman, Naaml. van Bock. bl. 328, LAER (REINARDUS TOE) ook wel T o e 1 a a r genoemd, pre­dikant te Heumen en Malden (1723), te Rhoon en Moordrecht (1725) Nijmegen (1730) waar hij overleed 5 Nov. 1746, oud 48 jaren en 8 maanden. Hij schreef : Over het Euangelium van Marcus, Nijm. 1750, Amst. 4o. Over het Euangelium van Lucas, Nijmegen, 1744. 3 d. Leiden, 4o. Over de Galaten, Nijm, 1755, Leiden, 4o. Verklaring over Psalm XX, XXI en LXXXIV, Amst. 1736. Nijm. 1750. 4o. Zie Cat. de Groc, bl. 44; Arrenberg, Naamr. bl. 511; H. de d e Jo n gh, Naand, der Pred. van Gelderl. bl. 347. LAER (ROBERTUS REYNART TOE) kapitein, sneuvelde in de actie van den 19den September 1799. Zie B o s s e h a, Need. Heldend. le land, D. III. Bijl. bl. 6. LAET (G ASPARD DE) wed in de zestiende eeuw te Looz of Borchloen, hoofdplaats van het oude Graafschap Looz, met het bisdom van Luik vereenigd, geboren, legde zich op de wiskunde toe, en werd den 25sten Mei 1512 doctor in de geneeskunde te Leuven. Zijne laatste levensjaren schijnt hij in Frankrijk door te hebben gebragt. Men heeft van hem: La prognostication de Louvain pour l'an MDXL, Louv. 1540 Prognostication pour l'an MDLI, Rouen, 1551. Lie Val. Andreas, Bibl. Belg, p. 1. V., Fasti p. 230; La Croix du Maine, p. 116; P a q u o t, Mem. pour servir a l'Hist Litter. des Pays-Bas, T. IT, p. 461; Foppens, Bibl. Bel,, T. I. p. 719 . LAET (JACOBUS DE) geboren to Leuven, gaf te Maastricht in het licht: Encomium Musicae. LAET (JOHA NNES DE) to Antwerpen in den jare 1582 ge­boren, gaf reeds in zijne jeugd vele blijken van zijne neiging voor de aardrijkskunde. Hij gaf eene Historie der W.-Ind. Comp. van hoar begin tot de fare 1656 en Beschrijving van Zuid-Amerika, of liever West-Indie, vooral der bezittingen van de Spanjaarden en Portugezen in XVII boeken. Ook was hij een der beste en ijverigste medewerkers van de verzameling van staat- en aardrijkskundige beschrijvingen der onderscheidene landen van den aardbol, welke te dier tijd in 48 kleine deels tjes zijn uitgegeven en onder den naam van de Elzeviersche Respublica bekend zijn. De Lae t leverde voor deze zakbiblio­theek o. a. Nederland, Frankrijk, Pruissen, Spanje, Portugal, Polen, Litthauwen, Lijfland, Turk ije, Perzio en het rijk des grooten Mogols. Toen de beroemde H u g o d e G r o o t eenige aanmerkingen, betreffende de oorspronkelijke bewoners van Amerika, had in het licht gegeven, vcrschilde de Lae t met dezen geleerden man, en gel in 1063 eene wederlegging in het licht, die door de Groot met weinig bezadigdheid werd beantwoord. Hij had zich te Leijden gevestigd en overleed in 1649. Zijn vriend Claudius S a l m a s i u s betreurde, dat hij door den dood van de Lae t, zijn regterhand had verlo­ ren. Met dezen en J o s. S c a li g e r hield hij briefwisseling. Hij was bewindhebber der West-Indische Maatschappij en lid van de Sij node nationaal te Dordrecht in 1618 en 1619. Van zijn gelaat bestaat eene voortreffelijke ets door J. G. Br onck ho r st vervaardigd. Hij schreef: Hispania sive de Regis Hispan. Regnis et opibus Commen­tarius, Lugd, Bat. 1629. 24o. Gallia, sive de Francorum Regis Dominiis et opilus, als boven. Belgii Confoalerati Respublica, Ibid. 1630. 16o. Turcici imperil Status, seu discursus varii de Rebus Tur­ carum. De imperio tnagni Mogolis sive India vera comment. 1630. Portugallia seu de illius regnis et opibus comment. Ibid. 1642. 24o. Respublica Poloniae, Lithuaniae , Prussia et Livoniae , Amst. 1642. 24o. Novus Orbis, seu Descriptio Indiae Occidentalis, novis Ta­bulls Geographicis et variis animantium, plantarum, fructuumque iconibus illustrata, Libr. XVIII, fol. Lugd. Bat. 1633, ap. Elzevir; ook in het fransch ald. 1640. De Gemmis et Lapidibus, Leidae, 1647. 80. Notae ad Dissertationem Hugonis Grotii de ,Origine Gentium Americanarunz et Observationes aliquot ad meliorem indagi­nerin diffccillimae illius quaestionis, Amstelod. ap. Elzevir, 1644, Paris. 1643. 80. .A.mstelod. 1693. 4o. Hierop schreef Grotiu s: Dissertatio de Origine Gentium Americanarum, adversus Obtrectatorena, opaca bonum queen facit barba, Par. 1643. 80. Welke de Laet be antwoordde met: Responsio ad Dissertationem secundurn H. Grotii de Origine Gentium Americanarum, Amst. 1642, 1644, 1646, apud El­zevir, 80. M. Vitruvii Pollionis de Architectura Libr. X cum Notis; praemittuntur Elementa Architecturae collecta ab Henr. Wot­tono; accedunt Lexicon Vitruvianurn Bern. Baldi Urbinatis, et ejusdem Scamilli impares Vitruviani; de Pictures Libr. III Leon Bapt. de Albertis ; de Sculptura excerpts ex Pomponio Gaurico ; Lud. Demontiofii Commentarius de Sculptura et Pictura; -Omnia Collecta a J. de Laet, Amst. 1649. fol. G. Piso, de Medicina Brasiliensius, libri IV ; et Georgii Maergravii Hist. rer. nat. Brasileae libri VIII. in fol. Plinii,Jnaturalis, 3 vol. 12o. Th. Smith, de Republ .Anglorum, Libri In het Nederduitsch verscheen: Beschrijving van West-Indien, of nieuwe Wereld en West-Indische Maatschappy, Leiden, 1625, 1630 en 1644. fol. Tweede druk, in ontakke plaatsen verbeterd, met eenige kaarten, beelden van verscheide dieren en planten vercierd • (1630). He jaerlijkx Verhaal van de verrigtingen der geoctr. West. Indische Compagnie, sedert haer begin tot het einde van het jaar 1636, begrepen in XIII boecken, met kopere platen ver­cierd, Leiden, 1644. fol. Commentarii de Pelagianis et semi-Pelagianis ex vet. Pa­trum Senegitis, Harder. 1617. 4o. Zie Biogr. Univ. o. h. w.; Saxe, Ouom. Litt. T. IV. p.356; Kok, Vad. Woordenb. o. h. w. Nieuwenhuis, Aanh. op h. Woordenb. van Kunsten en Wetensch. o. h. w. Andreas Va­lerius, Bibl. Bela. IV ; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p.672, Pars Index Batay. p. 303, 304; E p p. S a r r a v i i , Ep 41; Jos. Scaliger, .Epp 437-446 Burigny, Vie de Grotius ; Brandt, Leven van H. de Groot; H. G r o t i i, Manes Vindi­cati, p. 449, 721; van K a m p e n, Gesch. der Ned. Letter. en Welenseh. D. I. bl. 331, 332; J . K1 efker 1, Bibl. Erudd. praec. p. 147; Cat. der Bibl. van het Prov. Genootsch, van Kunsten en Welensch. in Noord-Brabant, p. 80; Cat. der Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. II. bl. 5, 440, Bijv. 1853-57, bl, 72; Navorscher, D. X. bl. 49; Sehote 1, Baehr. van Dordr. voor LXXXI; Cat. d e G r o e, p. 25, 82, 208; Cat. de Crane, p. 191, Cat. 3, V is s c r, p. 51; Cat. van Oosten de Bruyn, p. 85; Muller, Cat. van Portr.; Grotii, Epp. p. 960-965, 967; Bonhorn, Orig. Gall. C. VII. p. 90, 99; Barlaeus, de rebus gertis Mauritii, p, 29 ; Salmasius, de Coma, p. 416; Moetius, de Orac. p. 114. LAETUS (JoHANNEs) schreef : Compendium Hist. Universalis, Amst. 1653- 80. Johannes Laeti viri doctis. commentariorum ex veterum patrum scriptis libri duo hodiernis controversies dirigendis peropportunus ac perquam necessarius. Accesserunt Hadriani et Cassandri quaedam de eodem argumento, Harderov. ex off. Thomae Henrici, imp. Joan Jansohnii, 1672. LA. FABRIQUE (Nicolas) werd te Namen in de tweed° helft der zeventiende eeuw geboren, en aldaar door den kunst­ schilder B o u g e in de eerste beginselen der schilderkunst onderwezen. Hierna deed hij eene reis naar Rome, en zette zich, na zijne wederkomst, te Luik neder, waar hij in 1736 stierf. Hij legde zich vooral op het schilderen van vogels en het figuur toe. Le Comte vermeldt twee stukken van hem, als het Uoofd van een vrolijken wijsgeer, dat door een liefhebber te Parijs voor eene aanzienlijke som werd gekocht, en eene Figuur met een beker in de hand, dat in bezit was van den koning van Frankrijk. Zie Immerzeel, Levens er Werken der Holl . en rlaatnsche Schild. D. III. bl. 148. LAFONTAINE (PIETER JOSEPH) werd den 18den Jul ij 1758 te Kortrijk, waar zijn varier kleermaker was, geboren. Zijne eerste opleiding in de schilderkunst genoot hij van zekeren -kapellaan van Nest e, die hem vervolgens in de gelegenheid stelde, de lessen aan de Teeken-Academie bij te wonen. Later mogt hij bet onderwijs genieten van Jean Do u e 11 e, een bekwaam schilder van inwendige kerkgezigten. Vervolgens begaf hij zich naar Parijs, waar hij sedert bleef wonen, en in 1782 tot lid der Oude Schilder-Academie werd benoemd, Zijn werk was zeer gezocht, en werd door beroemde meesters, zoo als Drolling, de Marne, Swebach, Tan-n a y en anderen gestoffeerd. Lafontaine dreef ook kunst­handel en stierf, na een aanzienlijk vermogen te hebben verworven, den 12den Januarij 1835. Zie Immerzeel, Levens der Boll. en Pl. Schad. 1). II. bl. 148, 149. LAGt DAMON (JEAN) werd to Parijs geboren, studeerde aldaar in de godgeleerdheid en verkreeg er den rang van li­eentiaat in dit yak. Hij werd uit bet Seminarie van St. Sulpitius aldaar geroepen om de godgeleerdheid te onderwijzen in het aartsbisschoppelijk Seminarie bij Valenciennes, in het bisdom van Kamerijk. Hij schreef: Tractatus de Sacramento et Contractu Matrimonli ad usvm Seminarii Archiepiscopalis Cameracensis, Duaci, 1743. 12o. Nouveaux Cantiques Spirituels, 1750, 3 vol. 12o. Zie La France Lilt. 1736, p. 127; P a q u o t, Mem. pour serviris . des Pays-Bas, T. III. p. 642, LAGEMAN (HENDRIK) werd in 1765 te Amsterdam ge-boren , en ontving het onderwijs van J. G. Holtzhey in de graveerkunst. Hij vervaardigde o. a. voor Felix Meritis te Amsterdam den stempel voor den toegewezen eerepenning en den medaille-stempel tot gedachtenis van het 25jarig bestaan der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, en eenige stempels voor gedenkpenningen en portretten. Hij overleed in 1816. Zijn portret vindt men op het eerste der 4 portretten op de plaat beteekend 1811 van het bekende prentwerk van J. E. Marcus, Zie I m m e r z e e 1, Lev . en Werken der Roll. en Flaamsche Schad. D. III. bl. 149; K r a m m, Lev . en Werken der Hold. en Plaanuche D . III. bl. 931, LAGENDAAL (JAcosus) bloeide als dichter in de tweede helft der achttiende eeuw. In 1743 verschenen van hem drie politieke rijmstukjes : Nederland op den throon, Nederland op den oorloghsthroon en De Vryheid in den Hemel, alle in heldendicht. In 1769 verscheen te Amsterdam zijn Hiob in XII boeken in 4o., om tot pendant te dienen van A d a m, Abraha m, Jacob, Gideon, Salomon, Mo zes en dergelijke biogra­phien in rijm. In zijn voorberigt zegt hij, dat hij, al wat historisch is, poetisch behandeld, maar de zamenspraken tusschen J o b en zijne vrienden in rijm gebragt heeft. Zie Boekz. Mei 1767, p. 506 volgg.; Wits en G e y s b e e k, Biogr. "'nth. Crit. Woordenb. D. IV. bl. 147; A r r e n b e r g, bl. 294; Cat, v an der A a, M. 86. LAGENDAAL (Luc) gaf in 1773 te Rotterdam, op naam van het kunstgenootschap prodesse canendo, waarvan hij admi-nistrateur was, een dichtstuk, getiteld : Zoografel in XII Boeken. Kort daarna verscheen te Amsterdam een brief, waarbij verklaard werd, dat het stuk geheel uit de pen van L age n- a al gevloeid was, die het zonder eenige voorafgaande criti­ques van het kunstgenootschap, spoedig ter perse gebragt had, mitsgaders -de proeven gecorrigeerd enz., zonder het kunstge­nootschap daarin eenigzints te kennen. Zie Hedend. Vaderl. Letteroef., 1774, bl. 181— 187 ; van der Aa, N. Biogr. "'nth. en Crit. Woordenb., D. II. bl. 349. LAGENDAAL (JAN) werd in 1702 proponent bij de Re­monstrantsche broederschap, en bediende als zoodanig eerst de Doopsgezinden te Harlingen. Vervolgens werd hij predikant der Remonstrantsche Gemeente te Noordwijk (1707), Utrecht 1710) en te Rotterdam 1713-1767). In het laatstgenoemde jaar werd hij emeritus, en overleed in den aanvang van 1768. Hij schreef: Lijkrede uit Psalm IV: 14 over den Eerwaardigen, Ge­leerden en Godzaligen Sebastiaan van der Lanen, leeraar in de Remonstrantsche Gemeente te Rotterdam, Rott. 1727. 4o. Lie Cattenbureh, Bibl. Remonstr. p. 6; Alkemade, Be­schrift,. van den Briel, D. I. bl. 58 ; J. T i d e m a n , Rem. Breed. hi. 54, 93, 204, 257, 376. P a quo t, 211em. pour servir l'Hist. Litt. des Pays-Bas, T. I. p. 497; Glasius, Godgel. Ned. LAGEMAN (J. M.) graveur in het laatst der achttiende en begin der negentiende eeuw. Er bestaat van hem een vriendschaps-medaljetje met het opschrift: Een Heilig Pandt is vriendschapsband (Norte et inviclid amicitia major) (1770), een penning op de stormen en overwinningen in 1676; op het 2e eeuwfeest van het Luthersche Diakoniehuis te Amsterdam 1778; een xnedalje op het Zeegevecht bij Doggersbank (1781); op het drievoudig verbond in 1781 ; op de vrijverklaring van Amerika door Nederland in 1782 ; een eeuwfeest-penning, voor bet Diaconie- Oude- Vrouwera- en Mannenhuis te Amsterdam (1783) ; op het herstellen der rust le Harlingen in 1787 ; op het herstel van Prins Willem in 1788; op den dood van Franklin ; op het 25jarig stadhouderschap van Willem V, 1791; op de inivijding van de kerk der Herstelde Lutherschen in 1792 ; een kleine medalje op het (van 7 tot 15 Junij) toedienen van het Sacrament des vormsels, door den aartsbis­schop van Nisibi, graaf Cesar Bra n c a d o r o, 1792 en een vriendschapsumedalje met eep. Amicitia-beeld en het bijschrift Bant van Eendragt. L a g e m a n was een middelmatig graveur. Zie Kramm, Lev. en Werken der Iloll. en Vlaamsche Schad. D. III. bl. 931; Dr. W a p, Astrea 4e Jaarg. 1855, bl. 459. LAGERS (GEORGE HENDRIK), geboren te Hamburg, den 22 Februarij 1760 werd predikant bij de Evangelisch Lath. gemeente te Utrecht, en in Januarij 1807 bij die te Amsterdam. Hij gaf uit met J. S c h u 1 t z, Kerkelijke Redevoeringen en aanspraken bij de opening en sluiting van de eerste vergade­ring der Evang. Luth. Synode, Amst. 1819, gr. 80. Hij wordt opgegeven als vervaardiger van gezapg 79, 88, 91, 107, 330, 341 en 342 uit het gezangboek thans bij de Evangelisch Luthersche gemeente in ons vaderland in gebruik. Iiij overleed den 25 Maart 1833. Lie Prof. N i e u w e n h u i s, Gesch. der Amst. Luth. Gem. bl. 124; van der A a, N. Biogr, Anth. Crit. Woordenb , D. I I. IA. 370; van Cleef, Naarnl. bl. 332; Muller, Cat. van Portr. LAGERWEY (F.) kostschoolhouder te Weesp, schreef : Neues Deutsches Lese- und Uebersetzungs-buck far Nieder­1 ands Schulen, enthaltend eine kurze Anleitung sum Deutsch lesen und eine zweckmaszige zur Beforderung der Fortschritte besonders dienliche. Samrrzlung von Lese und Uebersetzungs­stiikq aus den besten Prosaisten und Dichtern gezogen, and nach stufenweiser Schwierigkeit geordnet, nebst einen erkla­renden Verzeichnisz der darin vorkommenden schwersten Worter und Redensarten, Dordr. 12o. 1846. bei H. Lager we y. LAGERWEY (J.) Gz. werd den 28sten December 1801 te Geertruidenberg geboren, en na het onderwijs van den Raams-donker onderwijzer van B e e s t genoten te hebben, hulpon­derwijzer op de bloeijende school van den heer R a m a k e r s te Amsterdam, en vervolgens op die van den heer A. Dupper te Vianen. Na nog eenigen tajd op de kostschool van den beer van I t e r s o n te Alphen werkzaam te zijn geweest, werd hij in 1823 tot kostschoolhouder in zijne vaderstad benoemd. Deze school werd weldra een der bloeijentste van bet vaderland. Lager w e y had groote verdiensten omtrent de opvoeding, bet onderwijs en de daartoe behoorende vakken. Hij was lid van het Wiskundig Genootschap Een onvermoeide arbeid komt alles te boven en van het Pro?), Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, en langen tijd voor­zitter van de afdeeling van het Nut van 't Algemeen te Geer. truidenberg. Hij overleed in 1845, Hij schreef verschillende schoolwerkjes o. a. Nieuw Engelsch Lees-, Leer- en Vertaalboek, strekkende tevens tot Inleiding in de studie der Engelsche Letterkunde, Dordr. 1838. kl. 80. Praktisch Cijferboek voor de Scholen, bevattende de toepassing van de Leer der Evenredigheden, op voorbeelden uit den handel en het dagelijksch levee. Zijnde een very. op de drie cerste stukies van de Allereerste Gronden der Cijferkunst. Eerste en Tweede Aid. Dordr. 1844. kl. 80. Zie J. L a g e r w e y, Gz. Geschetst als Christen in de verschil­lende betrekk. zijns !evens door B. Glasius, Dordr. 1345. LAGET (H.) schreef: Over den invloed van den Christekken Godsdienst op he geluk der Burgerlijke Maatschappy, Utr. 1784. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 294. LAGOER (J. P.) kunstgaveur en welligt schilder, vermeld door Nagler en Kramm. Zie Kr amm, Lev. der Boll. en Plaamsche Schild. D. III. bl. 931. LA.GOOR (C. VAN). Op den Catalogus van C. H. Schultz, Amst. 1826, No. 58, komt van dezen schilder voor: Ben ver uitgestrekt Landschap, verbeeldende de omstreken van de rumne van Brederode, zeer natuurlijk, en meesterlijk geschilderd. Zie K r a m m, Lev. der loll. en Flaamsche Schad. D. III. bl. 931. LAGUS (Josus) predikant . te Heidelberg, beroemd wegens zijne buitengewone bedrevenheid in de oude letterkunde, werd met La m b e r t u s Philophoeus van Deventer rector der Latijnsche scholen te Heidelberg, en gelast de Latijnsche vertaling van den Heidelbergsehen Catechismus na te zien. Volgens K o e c h e r zouden beide hem in de Latijnsche taal, ten gebruike voor scholen en kerken, hebben overgezet, en hij in 1563 reeds tweemaal zijn uitgegeven. L a g u s was van 1567 tot 1580 rector der Latijnsche school te Deventer. Hij werd den 27sten April van dat jaar afgedankt, zeker niet wij1 hij zulks verdiend had, wijl anders Menso Alting hem ten jare 1581 niet aan de Leeuwaarders aanbevolen zou hebben als een' zeer geschikten man, om de Latijnsche scholen onder hen op te rigten en in bloei te brengen. Zie JOehers, Gel. Lex. o. w. h. Koecher, Hist. v. d. Llei­delb Catech. bl. 274. II. Al ti n g, Historia de Eccles Palat. p. 82. seqq; Epist. ab illustr. et cl. virtiscriptis ed. Gabbema p. 706; 1) u m b a r, Kerkel. en Wereld. Deventer. bl. 307. Y p e y en Dermont, Geseh. der Ned. Hero. Kerk. D. I. W. 457..en leek. bl. 218. LAIGNET , de Heer B r a m m, vind dezen ale graveur vermeld op den titel van een boekwerk genoemd Holland: Vrtjheid, die vrij wel is gesneden naar de teekening vaa Arnold Houbrak en. Zie K ram m, Lev. en lirerken der Soli. en Plaasssehe Katestsa. D. III. bl. 932. LAINEZ (Auctainza), werd in 1650 te Chimay geboren, en studeerde te Rheims. Hij had weinig smaak voor de sclioolsche wijsbegeerte, en in plaats van zich er in te oefenen vertaalde hij P e t r o n i u s, die later zijn geliefdkoosde schrijver bleef. Uit Rheims begaf hij zich naar Parijs, waar hij in kennis kwam met den ridder C o 1 b e r t, kolonel bij het regement van Champagne. Hij volgde dozen vervolgens naar het leger, en verklaarde hem de merkwaardigste gedeelten van Titus L v i u s en T a c i t u s. Verscheidene officieren waren hierbij tegenwoordig en deelden hem hunne aanmerkingen en beden­kingen mede. Hij bleef niet lang in het leger, maar door­reisde de Levant bezocht Griekenland, de eilanden van den Archipel, Natolie, het H. land, Egypte, Maltha, Sicilie, de voornaamste steden van Italie en keerde over Zwitserland en Frankrijk terug. Deze reizen bragten hem in betrekking met den beroemden aardrijkskundigen D e Isle en met de Tr a 1 a g e die hem, bij de teekening zijner kaarten, dikwerf raadpleegde. Op bevel van den Minister de Lou voi s, word hij, op ver­ moeden dat hij de schrijver van eenige politieke brochures was, door den abt Faulbrier , intendant van Fransch- Henegouwen, to Chimay, waar hij zich sedert zijne terugkomst, van de beoefening der poezij wijdde, bezocht, on toen hij niets dan geestige gedichten bij hem vond, ream hij hem, die zich in een kommerlijken toestand beyond, met zich naar Parijs. Eenigen tijd daarna vertrok hij naar Holland, om B ay le to bezoeken. Van daar ging hij naar Engeland, on vestigde zich eindelijk to Parijs, waar hij den 18den Augus­ tus 1700 stierf. Lainez muntte als letterkundige, aardrijks­ kundige en dichter uit, en verstond het, Fransch, Spaansch, Italiaansch, Grieksch on Latijn. Men heeft van hem : Poesies de Lainez, la Haye, aux &pens de la Compagnie, et se trouvent a Paris chez Thibourt. 1753. 80. Men zegt dat hij ook P e t r o n i u s heeft overgezet. Ook vervaardigde hij een Grieksch gedicht tot lof van Homer us en een Latijnsch gedicht van omstreeks 600 verzen op de eerste overwinningen van K a r el XII. Zie Biogr. Univ. o. h. w. L'advertissement voor zijne Poisies; d e St. M a r c, Remarq. sur les Addit. an Bolaeana in Oeuvres 3 de Boileau Despreaux, T. V. Paris 1747, p. 132, 133; lours. de Verdun, Mars 1753, p. 171 — 175 ; Deserivtion du Parts. Prang. ezeecutd en bronse, suivie (rune liate .4lphalitique des Poetes et des Musiciens rauemblez sur es Monument par M. Titon du Tillet, Paris 1727; Bibliotheque raisonnee, T. II. p. 362; Paquot, Mem. pour aervir l'Llist. Att. des Pays.Bas, T. I. p. 169. LAIRESSE (ABRAHAM DE) zoon van Gerard Lairesse, den oude en van Maria Salm e, werd in 1666 te 'Utrecht geboren en beoefende aldaar de schilderkunst. Kramm, vermeldt an hem een titelprent voor een werk getiteld : De zegepralende Vecht, gezichten van Lustplaatsen enz. be­ginnende van Utrecht en met Illvden bestuytende, Amsterdam, by de Wed. Nicolaas Visch, enz. 17 19 in fo. ; middelmatig geteekend, volkomen sijstemattsch, droog en zonder geest of Ieven in de figuren, en door A. van der L a a n in het koper gebragt. Zie Kramm, Levens der Holl. en Vlaamsche Kunstsch. D. III. hi, 932. Nay. D. V. bl. 198. LAIRESSE (ERNEST DE), zoon van Reinier, oudsten broeder van Gerard, werd in 1635 te Luik geboren. Hij iegde zich vooral op het schilderen van bloemen, vruchten en vogelen toe, waardoor hij zich de goedkeuring verwierf van H e n d rik van Be ij eren, Keurvorst van Keulen en Bisschop van Luik, die hem in zijne dienst nam en op zijne kosten naar Rome zond om zich verder te oefenen. Na eene afwezigheid van twee jaren, keerde hij terug en vestigde zich te Bonn, waar hij in stille afzondering leefde en voor zijnen bescher­mer, den bisschop van Luik werkzaam was. Zijne fraaijste voort­brengsels zijn bij het bombardement van Bonn vernietigd. Zijne werken zijn voor het grootste gedeelte in Duitschland gebleven, ook berusten er in Luik, die bij in 1664 voor onderscheidene particulieren, in die stad geschilderd heeft. In 1675 overleed hij. Zie Immerze e 1, Lev. der Roll. en Vlaamsche. Kunstsch. D. II. bl. 150. K r a mm, Lev. der Holl. en Vlaamsche Kunstsch. D. II. bl. 932. LAIRESSE (FRANs DE), een onbekend meester, van wiene penseel de keizerlijke gallerij eene schilderij voorstellende de Liefdadigheid zou bezitten. Zie K ramm, Levens der Roll. en Plaamaehe Schilders. D. III.bl. 934. LAIRESSE (GERARD DE) , oudste zoon van R e in i e r zag in 1640 te Luik bet levenslicht. Zijn vader en B e r-t h of et Flemalle onderwezen hem in de beginselen der teeken- en schilderkunde, tevens ontving hij onderwijs in de talen, geschied- en fabelkunde en vooral in de Muzijk, welke hij gedurende geheel zijn 'even bleef beoefenen. Nog had hij den leeftijd van vijftien jaren niet bereikt, Wen hij reeds goede portretten schilderde, vervolgens vervaardigde hij historiestukken voor den Keurvorst van Keulen en Branden­burg. De gemakkelijke wijze, waarop hij geld verdiende, gepaard aan zijnen vrolijken aard, zou hem tot een verkwister hebben gemaakt, indien hij zulks niet tijdig had ingezien en huwde. Hij zette zich eerst te 's Bosch neder, waar hij zijne kunstwerken niet kon verkoopen en het schilderen van uithangborden en kamerschutten hem to weinig opbragt om to kunnen bestaan. Ook te Utrecht was hij niet gelukkiger. Eindelijk noodigde de kunstkooper, Gerard Uilen br o e k, die een paar schilderijtjes van hem gezien en gekocht had, naar Amsterdam. Hij bleef hier een paar maanden voor dezen schilderen en begon vervolgens voor anderen te arbeiden. Onnoe­melijk schrijft 1 m m e rze el zijn de menigte der kunst- en ka­binet-stukken, plafonds, behangsels en andere zaal-sieraden, die hij in den loop van eenige jaren schilderde. En wanneer men nog daarbij voegt het groot getal teekeningen, die hij met de teekenpen en het pensecl maakte, benevens den stapel prenten, door d'Argenville op ongeveer 150 stuks begroot, die hij zelf etste, zou men verbaasd moeten staan, hoc het leven van een enkel mensch toereikend heeft kunnen zijn, om zoo veel wezentlijk schoons in de kunst voort to brengen, indien men niet de zekerheid had van eene vlugheid van hand, die schier alle begrip te boven ging. D e s c a m p s, die Lair es s e, schoon ten onregte, op verschillende plaatsen in zijn Vie des peintres met zwarte kleuren afschilderde, geeft deze getuigenis van hem : Men geeft Lair es s e den vleijenden titel van den Hollandschen Le P o u s s i n, omdat hij in zijne composities veel van de genie, de bedrevenheid en den schilder­trant van den genoemden Franschen kunstenaar aan den dag legde, doch hij was minder naauwkeurig in de teekening. Door de kracbt van zijnen oorspronkelijken geest, toont hij zich in zijne werken een verstandig en verlicht geschiedkundige en menigmaal een verheven dichter. Hij kan gelijk gesteld worden met de bekwaamste kunstenaars, die de fabelkunde aangewend hebben, hij is geleerd, vindingrijk en altijd zeer begrijpelijk in zijne denkbeelden; de hoofdpersonen zijner schii­derstukken onderscheiden zich altijd van de menigte, door del stand, door de houding, door de gemoedsbeweging die hen kenschetst ; men herkent, zonder zich te kunnen vergissen, dadelijk den God of den held, dien hij voorgesteld heeft. Wanneer de achtergrond van zijn kunstwerk voorwerpen van bouwkunde vereischte, behandelde hij dezelve meesterlijk, en even als of hij= bestendig de overblijfselen van Athene en Rome voor zijne oogen had. Zijn ordonnanties zijn rijk. leder voorwerp is naar eisch versierd en bewerkt. Aan de waarheid der gesehiedenis wordt niet to kort gedaan ; bij 3 * heeft de belangrijkste oogenblikken weten uit te kippen, heeft nooit tegen het costuum gezondigd. Zijne teekening is veelmaals zeer naauwkeurig. Het is jammer dat men some schilderijen van hem aantreft, die minder prachtig (elegant) dan de overige zijn. Hij kende de gemoedsbewegingen der menschen grondig ; hij wist ze meest altijd naar waarheid uit te drukken in de figuren, die er vatbaar voor waren. Zijn smaak in de schikking der gewaden is die van goede Itali­aansche meesters : de plooijen zijn breed, eenvoudig en niet gemanierd ; zijn koloriet is goed, waar en gloeijend ; een geestige en vaste toets maakt alles keurig en fraai wat zijn penseel voortbragt. Indien L a i r e s se zulk een groot schil­der niet was geweest, hij zou als graveur nog meer geschit­terd hebben." Volgens K r a m m heeft hij in het historiele vak den hoogsten graad in de ordonnantie bereikt. In 1690 werd Lairesse volkomen blind. Doordrongen van zucht voor de kunst, gaf hij in dezen staat nog lessen aan schil­ ders en plaatsnijders, die ten zijne huize eene wekelijksche bijeenkomst hielden. Deze lessen gaven hem aanleiding tot het schrijven van zijn Groot Schilderboek en van zijne Grond­legging der Teekenkunst ; beide voortreffelijke werken. Op het eerste doelde de beroemde H a g e d o r n , toen hij schreef: I Lairesse geeft, om zoo te spreken, de schilders het palet in de hand, plaatst zich naast hen en leidt hen de praktijk en de waarheid in." Hij overleed den 11 Junij 1711 en werd op het Leidsche kerkhof te Amsterdam begraven. L a n-g end ij k en anderen vervaardigden lijkdichten. Immerzee l, die de handschoen voor Lairesse tegen de beschuldiging van Descamps, Houbraken en Michiels, op het voetspoor van B r ij an Stanley opnam, geeft in een uitvoeria artikel verslag van zijne voornaamste werken, en de uitvoerig sommige op kunstverkoopingen hebben opgebragt. prijzen Niet minder voortreffelijk is het artikel, dat K r a m m, als nalezing op al hetgeen een menigte Hollandsche en uitheemsche schrijvers van hem gemeld hebben, aan hem wijdde. Hij geeft o. a. de schoonste prenten op, die door buitenlandsche graveurs naar zijn werk zijn gesneden. Ook vermeldt hij een portret van L a i r e s s e, waaronder de volgende regels zijn geplaatst : „Lakes was eerst Apel, daarna wierd hij Homeer, „Ligt krijgt de Amstel in geen eeuw zoo'n Fenix weer!' Te onregte plaats van der A a hem op grond van dit, niet goed door hem begrepen, versje, onder de Nederlandsche dichters. Hij liet bij zijne huisvrouw, Maria Salm e, drie zonen na, die alien tot de kunst werden opgeleid. Van hem bezitten wij: Groot Schilderboek, waarin de Sclailderkonet in at Naar deelen grondig word onderweezen, ook door Redeneeringen en Prent­verbeeldingen verklaard. Met voorbeelden nyt de beste Konst­stukken der oude en nieuwe puyk-schilderen bevestigd, en der :elver wel- en misverstand aangeweezen, Amst. bij David Mortier, 1714, 2 d. 4o. Tweede Druk, vermeerderd met des Schrijvers Levensbeschrijving, Haarl. bij Johannes Marshoorn enz. 1740. Amst. 1743, H. de Wit, 2 d. 4o. Er worden nog uitgaven vermeld. Amst, 1707 en 1712. In het hoogd. vertaald, Niirnberg, 1728, 3 B., in het eng. London, 1738, 1784, in het Fransch, Paris, 1787. Grondlegginge der Teekenkonst, Amst. 1701. 4o. 1727. 4o. 1780 (volgens A r r e n berg 2e dr.) 4o., in het Fransch vertaald, Amst. 1719, in fol. (avec 120 planches) 1729, in fol., in bet Hoogd. Berlin, 1705. 4o. Leipzig, 1745, in fol. Ook vindt men: G e r h. de L a i r e s s e, Leodiensis Pictoris Opus elegantis• simum, Amstelodami ipsa manu, tam aeri incisum, quam inventum, et per Nicolaum Visscher, c. privilegio Ord. Gen. Belg. Foederati, editum. Godefridi Bidloo, M. D. et Chirurg., Anatomia humani oorporis, centum et quinque tabulis per artificiosis G. de Lai­resse ad vivum, delineatis, etc. Amst. 1685. fol. Tafereelen geschilderd door Gerard de Lairesse in de Raadkamer van de floven van Justitie van Holland, Zeeland en West- Vriesland, volgens de Afteekeningen van N i k o 1 a a s Verkolj e, door de beste graveurs in 't koper gebragt, enz. 'fie Amst. voor N ik ol a as V erk olje, 1737, Leonard V a l k, in gr. fol. (De platen zijn door P. Tanje en een er van door Claudius Du flos gegraveerd), ook in het Fransch (trad. du Holland. par H. I. Jansen), Paris, 1787, 2 vol. 4o. fig. 20. Horatius Flaccus, Dichtkunst op onze tijden en zeden toegepast door A. Pels in fol. (met fraaije platen van Lairesse) Zie,behalve Kok, Hoogatraten, Luiscius, Nienwenhuis, Houbraken, Jacob Campo Weyermans, van der Eijnden en van der Willigen, Wonder, I)escamps, Nagler, Bryan, Stanley o. h. artikel Lairesse, Alfred }die h i e ls, Hist. tie la Peint. Plum. et Holl. Brux. 1845-1849, in so. Obsero. sur quelques rands Peintr. etc. par Taillasson, Paris, 1800; in 80. p. 348; Bullet. de l'Aead. Royale de Belg. etc. T. XXII. No. 9, p 468; Immerzeel, Lev. der Holl, en Plaam­eche Schild. D II. bl. 150; Kramm, Lev. der Roll. en Tlaamsche Saild. D. III. bl. 936; Wagenaar, Beschr. van Amsterd. D. VIII. bl. 428; van der Aa, N. B. d. C. Woordenb. o. h. w.; Lan g end ijk, Ged. D. I. bl. 384; Brunet, Man. du Libr. T. p. 316; Arrenb erg, Naaml. IA 294; Cat. van Hulthem!, No. 9207; Cat. v an Vo or s t, T. III. p. 132; Nay. D. V. bl. 169, D. VII. bl. 198; Muller, Cat. van Portr. Rabas, Boekzaal tax Europa, 1701. bl. 962. LAIRESSE (GERARD) de jonge, derde zoon van G e r a r d Lairesse voornoemd, wordt door G. Hoet op zijn lijst au een bekwaam knnstenaar gesteld. Meer wordt niet van hem vermeld. Zie K r am m, Levens en Trerken der Boll. en 71am:eke Kunstsek. D. III. bl, 934. LAIRESSE (JACOB OF JAW*, broeder van Gerard de oude en zoon van R e i n i e r, beoefende de schilderkunst. Zie Kram m, Leven: en TPerken der Holl. en Ram:eke Kunstsch. D. III. bl. 935. LAIRESSE (JAN DE) broeder van Gerard de oude en zoon van Rein ie r, beoefende de schilderkunst. Zie K r a m m, Levens en Irerken der Holt. en Plaamsche Kunstsch. D. III. bl. 935; Muller, Cat. van Portretten. LAIRESSE (REINIER DE) werd omtrent 1596 te Luik gebo­ren en oefende zich reeds vroeg onder Jan Taulie r, met wiens dochter hij later huwde, in de schilderkunst. Hij vestigde zich in zijn geboorteplaats en werd later eerste schil­der van Ferdinand van Be ij e r e n, keurvorst van Keulen en Prins-Bisschop van Luik. I m m e r z e e 1 noemt de schil­derijen, die van hem bekend zijn en zoo te Luik als elders in Belgid berusten op. Deze stukken, meest alle tafereelen aan de bijbelsche geschiedenis en fabelkunde ontleemd, zijn niet zonder verdiensten, en gewis had hij een groote hoogte in dit yak bereikt, indien zijn talrijk gezin hem niet gedwongen had ook een ander kunstvak te beoefenen, namelijk het beschil­deren van hout in de manier van rooden jaspis en wit war­mer. Hij hield zich lang te Chalons en Vitri-le-Francais, waar hij ontboden was, op, en stierf aldaar in 1667, in den ouderdom van omstreeks 70 jaren. Vier zijner zonen hebben het penseel behandeld. Zie Immerzee I, Levens en Werken der Holl. en Vlaamsche 'laud. D. II. bl. 149; Kramm, Levens en Werken der Holl. en Flaainsche schild. D. HI. bl. 935. LAIRVELTSZ (SERVAIS DE) werd in 1560 in eene kleine stad van Henegouwen uit burgerlijke ouders geboren, en in zijne jeugd naar Lorraine gevoerd. Bij den doop had hij den naam Annibal ontvangen, doch Nicolaas de Bousmar, bis­schop van Verdun, veranderde dien in Se r v a is, toen hij hem confirmeerde. In 1578 trad hij in de Premonstratenser-orde te St. Paulus van Verdun ; den 25sten Maart 1580 legde hij zijne gelofte af. Toen hij reeds monnik was, leerde hij bet Latijn en andere voorbereidende wetenschappen in het collegie der Jesuiten to Verdun, en studeerde vervolgens in de philo­sophie en theologie te Parijs, waar hij den rang van Doctor verkreeg. Eenigen tijd daarna benoemde hem P. J e a n de Prue t, generaal der Premonstratensen, om Jean 1' 0 iseleurin zijn bezoek der kloosters van zijne orde te volgen. F r a n-c o is Lo ngpr 6, opvolger van de P r u t, schonk hem de waardigheid van vicaris-generaal en visator der orde. Ala zoodanig bezocht hij de meeste kloosters in bijna geheel Frankrijk, Lorraine en Ponthieu, Brabant, Vlaanderen en Duitschland. Na zijne terugkomst benoemde hem Dan Pic art, abt van St. Marie-aux-bois, tot zijn coadjutor (1599). Na diens dood (1600) volgde hij hem op, begon terstond zijne abdij te hervormen en bragt in 1606 zijne monniken naar Pont-a•Mousson, om hen in de gelegenheid te stellen aan de Universiteit aldaar te studeren. De door hem inge­voerde hervormingen werden door pans Paul us V en G r e­go rius XV bevestigd, en Lode w ij k XIII, koning van Frank­rijk, veroorloofde den 2den Januarij 1621 aan de Premonstra­ten.sen van Lorraine hunne hervorming in alle kloosters van Lorraine in te voeren. Hij stierf den 18den October 1631 in de abdij van St. Marie-aux-bois, waarin hij terwij1 de pest te Pont-a-Mousson heerschte, zich met zijne monniken had begeven. Hij schreef : Optica .Regularium, 86U commentarii in .Regulam S. P. August in i, Hipponensis Episcopi. Mussiponti 1603. 4o. Colon. 1614. 12o. in het Poolsch vertaald en in 1617 gedrukt. Miditationes ad vitae religiosae perfectionem cognoscen­dam subtilissimae, ex Novo R. P. L uca e P in ell i G er. 8 o ni. Depromptae, et e. Gallico idiomate in Latinum, in Monasterio novo S. Mar i a e majoris Mussipontano Ordinis Premonstratensis, translatae. Hix accesserunt aliquot aliae ab ejusdem monasterii Abbate Servatio conscriptae, Mussiponti, in Monasterio S. Ma riae majoris, 1621. 16o. in het Fransch overgezet en in 1628 gedrukt. Catechismus Novitiorum omnium ordiam et eorum Magistri. Muss ip on t i Franc duBois, 1623. fol. 2 vol. - - Apologia pro quorumcumque ordinum Religiosorum re­formatione. Zie Sweertii, Athen. Bela. p. 67; Foppens, Bibl. Bag.t II p.1092;Brasseur, Ill. Hannoniae sydera, p. 130; Helyot,Ilist. des Ord. Monaslig. etc. T. II. p. 172-174; Hugo, Annal. Premonstr. T. II. p. 207-209; Calinet, Bibl. de Lorr. p. 554­559; P a q u o t, Nem, pour servir a l'Hiat. Litt. des .Pays-Bas. T I. p. 511-512. LAINEFAILLE (EnsTAcE EN GUISLEIN DE) waarschijnlijk beide leden der overhead in een der steden van Artois, ook beide onderteekenaars der Unie van Brussel in 1577. Zie de J onge, De Unie van Brussel, bl. 88. LAIRE (Nicol s DE) door sommigen de La in e genoemd, was volgens den een den 29sten, volgens den anderen den 31sten abt van St. Gerard de Brogne in het bisdom van Luik. Hij volgde Jean -de Lierne of Lierneu, in 1433 gestorven, op, en legde, na eene regering van veertien jaren, in 1447, ten gunste van Nicolas Gardi n, gardiaan der Cordelieren van Namen, zijne waardigheid neder, en stierf het volgende jaar. Hij was een vroom, zachtzinnig en zedig man en schreef : De Translatione salutiferae Crucis, waarschijnlijk nimmer gedrukt. Zie Valerius Andreas, Bibl. Belg. p. 589; Fisen, Flores Eccles. Leod , p. 446-447 ; Gallia Christ, T. III. p. 554; Paquot Mimoires pour servir a l'Hist. Litter. des Pays-Bas. T, II. p. 634. LAITRE (RAs DE) een Ridder in 1467 te Luik, die, toen men het oneens was, of men die stad al of niet aan den Hertog van Bourgondie zou overgeven, voor het laatste stemde, en zich, toen zij aan den Hertog overgegeven was, met zijn gevolg er uit verwijderde. Zie Gedenkschriften van Commines, bl. 114, 116, 118. LAKE (Guiumattus VAN) proponent bij de Ned. Herv. kerk, schreef onder een bedekten naam: Over de Vergevinge der Sonden der Vaderen, onder het Oude Testament van Go& geschiedt. Met zijn naam: Bewys en verdedigingh van de Waerheyt en Godlyck­keys der Heylige Schriftuere en der Religy daer in begrepen, Middelb. bij J. Noenaart, 1676. 80. Amst. 1739. So. Het geroup van Neduwen en 1 I/ eeeen ten kernel, enz. Vliss. bij A. van Laren, 1678. 80. Teykenen der 7:yden, in drie onder8cheydene Peri­ooden, loopende 800 voor, met, alb ook na de kom8te van den 1Y1e88ia8, enz. Middelb. bij J. Noenaart, 1683. 80. De vertroostinge LtraJ18, enz. Middelb. bij Dentz, 1684, 80. De 8merten des illessie en denelf8 Heerlykheyt daerop volgende, enz. Middelb. bij M. v. Hoekke, 1701. 80. Utr. 1712. 80. Zie La Rue. Gel. Zeel. bl. 46; Paquot, Mem. pour servir ac l'Hist. des Pays.Bas, T. II. p. 636; Maurik en Noord­beek, Naomi. van Godg. Schrijv.; Glasins, Godg. Ned.; Ar­renberg, Naamr. bl. 294; Cat. van der Groe, bl. 164. LAKEMAN (SEGER), Secretaris van Drechterland, schreef : Ontwerp van een zeer en onkostbaar voordeel om de West-friesche Zeedijken, door het afknagen van ha paalwerk zeer gevaarlijk geworden, in den aanstaanden Zomer 1733 te stel-len buiten eeniq gevaar van doorbrake, schoon de zeewormen voortgaan met het Paalwerk te doorknagen op de hoogte van de dagelijksche peil van 't water tot de grondt van de zee, toe, Been middel kan gevonden worden om zulks te beletten, Amst. Erven Ratelband en Co., 1733. fol. met of beeldsel. Dringende noodzaak om aan alle Zeedijken, gelegen aan de Zuiderzee en het IJ, nieuwe buitenwerken to make', Zie Boekz. 1733, a. bl. 299-313; Nay. D. IV. bl. 58; Arre ber g, Nam, bl. 294. LALAIN (NIcoLAs DE) en zijn gezin behoorde tot de 139 ter zake der Hervorming uit Antwerpen naar deze gewesten emigrerende familidn 1586. Zie Kronijk van het Ilist. Genootschap, D. VIII. bl. 27, 32. LALAING (ANTHoms DE). Het stamhuis van Lalaing is een der oudste en aanzienlijkste van Henegouwen en reeds in de XII eeuw bekend. Het verdeelde zich in verschillende tak­ken, tot een van welke behoorde A nth on i s, Graaf v a n Hoogstraten, Heer van Montigny, Ridder van het gul­den vlies, zoon van Joos t de Lalaing en van Go­d el iv e d e V ief v ill e uit Artois. Hij werd in 1480 geboren , kwam in 1501 aan het Hof van F i 1 i p s de Schoone en deed de reis mede naar Spanje, die hij be­schreef in een belangrijk Journaal, door P o n t u s H e u­terus voor zijne Res Belgicae gebruikt, waarvan G a char d in Compte rendu des Seances de la Commission royale d' Has­toire T. VI eene notice heeft gegeven, en waarvan een hand­schrift op de koningl. bibliotheek te 's Hage berust. In zijn vaderland wedergekeerd nam hij, als commissaire aux reveues et monstres, deel aan den oorlog tegen de Gelderschen (1507) en was in 1509 kapitein te Maiden en Bailjuw van Gooiland. IIij was een man van groot verstand en groot staatsbeleid, de regterhand van K arel V in de Nederlanden, die zijne schranderheid en kunde wist te waarderen ; hem in vele ge­wigtige betrekkingen, het sluiten van vrede, het vereffenen van geschillen en het vernieuwen van verbonden, als gezant en gevolmagtigde in het Sticht om hem bij de plegtige huldiging te vertegenwoordigen, gebruikte en hem tot stadhouder van Hol­land, Zeeland, Vriesland en Utrecht verhief. In deze betreEking betoonde hij veel ijver, ook wist hij meesterlijk de bewilliging der Staten, in de zware en vele beden, die de gestadige oorlogen vorderden, voor zijnen vorst te bekomen. Lands advokaat van d e r Goes zeide hierom van hem. dat hij grooten arbeyt ende lasten in het werk stelde, meer dan tot geenen tyde, hetwelk conscientie was." Sommigen beschul­digden hem van wreedheid en beriepen zich op zijne strenge maatregelen jegens de herdoopers in 1534; anderen gewaagden van zijne slimheid en arbeidzaamheid. Zeker is het dat hij niets verzuimd heeft om bet keizerlijk gezag te handhaven, en zich, om aan de herhaalde beden van zijnen heer te vol­doen, veelvuldige onaangenaamheden berokkende, Hij was zeer gehecht aan de R. C. godsdienst, en offerde veel geld aan aalmoezen en godsdienstige inrigtingen op. Zoo stichtte hij o. a. de Broederschap van het H. Sacrament te Culem­borg (1517). Hij zelf en zijne vrouw waren leden dezer vereeniging, die uit 33 •personen bestond, ) omdat onze lieve Heere Godt drie en dertig jaren op de aarde geleefd heeft." Ook stichtte hij met zijne vrouw het Anthonis en Elizabeths gasthuis te Culemborg, het slot en de kerk to Hoogstraten enz. Karel V verhief zijne heerlijkheid Hoogstraten tot een graafschap. Hij overleed den 2den April 1540. Zijn ligchaam werd gebalsemd en te Hoogstraten, zijn hart te Culemborg begraven. Te Hoogstraten werd hem en zijne gemalin een prachtig praalgraf 'gesticht met een inscriptie, bij F o p p e n s te leden. Hij liet bij zijne huisvrouw, Elizabeth van Culemborg, dochter van Jasper I en Johanna van Bourgondie, dochter van Ant h o n i s, bastaard van Bourgondie, (de groote bastaard) geene kinderen, doch twee natuurlijke kinderen — Helena de Lalaing, in den jare 1514 verloofd aan M e I­chior van Culemborg, zoon van Hubert, een derdertig bastaarden van Culemborg, kleinzoon van heer G e r a r d, wier testament in het Kerkel. Archief van Kist en Royaard s, D. IX. bl. 501-520, voorkomt en Philips de Lalaing, die volgt, — na. Zie Carpentier, Hist. de Cambray, T. II. Butkens, Tropp. de Brab. T. III. p. 313; de Cantillon, Permakel. van arab. D. III. bl. 70; J. B. Gramaye, Ante. p. 38; list. Gener. de Hainau par Delewarde, Mons, 1716. 6 vol. 80. Hist. Eccl. et prof. du Hainaut par Mr. l'abbd Hossart, Mons, 1792. 2 vol. in 12o. Compte rendu des Seances de la Commis:. Royale d'Hist. T. VIII. p. 317; Gachar d, Rapp. a Monsr. le Min. de l' Inter. sur differ. Ser. de DOCUM, eoncernant l'Hist. de la Belg. p. 303, 310, 311; Willems, Belg. Museum, 1843. bl. 377; Hoynck van Papen­drecht, Anal. Belg. T. III. P. I. p. 49, 61 seqq.; Jurisp. Her. p. 291; van Leeuwen, Bat. Ill. p. 1387; Val. Andreas, Bibl. Belg. 1V F o p p e n s, Bibl. Belg. T. I. p. 80, 81,Wage­naar, Vad. Hist. 0. IV. en V. en van Wijn op W ag ena ar- D. IV. en V.; Cerisier, Bilderdijk, Arend, Kok, Hoog­straten, Repertor. van Plak, bl. 10; Goudhoeven, Scrive­rins, A. v. d. Goes, Reg. D. I. bl. 529 en elders; V oe t van Oudheusden, Baehr. van Culemb. bl. 155 volgg.; Scheltema, Staati. Nederl. D. II. bl. 4, 5; de Riemer, Be. schrift,. van '8 Gray. D. I. bl. 361, 362; B ol h u i s, Proeve eener Gesch. van het Slot Vredenburg; K o n i n g, Beschr. van het Slot Muiden, bl. 108; du Rien, Intrede van Karel V te Dordr. bl. 109, 111; S c h o t e 1, Boris I en 1I van Pallant, bl. 3, 4; Kronyk van het list. Gen. (Register) Brieven van hem in (1536) D. VIII. bl. 361. Ook vindt men belangrijke stukkcn, hem betreffende, in Rijks Archief en in het Archief van Culenborg. Muller, Cat. an .Portr. LALAING (ANToms DE) graaf van Hoogstraten, Ridder van van het gulden vlies, zoon van Phil ip s van L al a i n g, Stadhouder van Gelderland, en van A n n a, gravin van Ren­neberg, eerst in hooge guest bij F i 1 i p s II, en voor zijn vertrek uit de Nederlanden, (1559) met eene bende van ordonnantie begiftigd. Vier jaren later verbond hij zich met Prins W it le m van Oranje, de Graven van Egmoud en Hoorne, Megen en andere Edelen tegen de heerschappij van G r a n-v ell e. Intusschen wil men, dat het verbondschrift, 't welk Hoogstraten teekende, niets vermeld, 't welk met de dienst des konings en de belangen van de Roomsche godsdienst niet bestaanbaar was. Van bier dat hij, omtrent dezen tijd, van wegen de koning van Spanje, als gezant naar het keizerlijk hof werd gezonden. Sommigen willen dat het vervaardigen van het vermaarde verzoekschrift der Edelen, in den fare 1566, niet geheel buiten hem zou zijn omgegaan, ja op zijn kasteel Hoogstraten zou ontworpen zijn, 't geen bij echter in zijne defensie tegen de indaging heeft ontkend. Ook wordt zijne handteekening onder het smeekschrift niet gevonden. Na de overgave er van, zond hem de landvoogdes naar de Edelen, om hun de voorgenomene verzachting der plakaten en inquisitie mede te deelen; werd hij des prinsen stedehouder te Antwerpen en stond hem met lijfsgevaar in het stillen der gevaarlijke beroerte in 1567 te Antwerpen bij. In hetzelfde jaar wei­gerde hij den eed, door de Landvoogdes gevorderd, en verliet bij A 1 v a's komst deze gewesten. Alva zocht hem aan zija hof te lokken, en reeds was hij op weg naar Brussel, toen hij de gevangenneming van E g m o n d en Hoorne vernam, en keerde rapper terug dan hij gekomen was, en hield zich buiten gevaar. Kort hierna werd hij door Alva opentlijk ingedaagd en toen hij niet verscheen, met verbeurtverklaring van zijne goederen, gebannen. Hij beyond zich toen bij den Prins van Oranje, in wiens ondernemingen hij deelde. Hij trok met hem over de Maas en sneuvelde in eene schermutseling, bij gelegenheid dat de Prins de Geete overtrok om de Fransche hulpbenden te gemoet te gaan. Sommigen willen dat hij aan eene wonde, zich zelve bij ongeluk toegebragt, zou ge­storven zijn. Hij was," volgens een bevoegd beoordeelaar, D een vroom Roomschgezinde, een getrouw en en wakker spits­broeder van Oranje, een beminnaar van zijn vaderland en een ijverig voorstander der Nederlandsche vrijheid." Hij liet bij zijne vrouw, A n n e de Montmorency, zuster van den graaf van Hoorne, twee kinderen na, die zich met den koning verzoenden, en diens belangen voorstonden. Hij gaat in plaat uit. Zie B o r, Ned. _Hist. B. II, III, IV, passim; H o o ft, Ned. Hist. passim; van M e t e r e n , Ned. Hist D. I. passim; Strad a, de bello Belg. passim; Burgundius, Hist. Belg. p. 52. 53, 54 Bentivoglio, Red. Hist. D. III. bl, 60; Gabriel Chap pays Hist. Gen. de la guerre de Flandre, passim ; van I s s e 1 t , Hist. sui iemporis ; Gysius, Oorspr. der Ned. beroerte ; Grotii, Ann. et Hist Lib. I. passim ; Sentent van Alva, bl. 37. Vigliu.s , Epp. ' p. 408, 481, 493; C. P. Hoynck van Pape -n- ad. Hopperus, drecht, Analect. T. I. B. II en T. II, B. II. p. 395, 422; Car Scribanus, Civilium aped Belgas bellorum Initium; v an Leeuwen, But. Illuatr. bl. 1387; Beaufort, Leven van Willem I, D. I, (Reg ); Wagenaer, Pad Hist. D VI. (Reg.); Bilder­dij k , Gesch. des Fad. D. VI. bl. 67, 70, 76, 78, 101 ; T e W a­t er, Yerbond der Edelen, D. I. bl. 14, 21, 115, 116, 138, 140, D. II. bl. 27, 28 ; Bosscha, Negri Heldend. to land, D. I. bl. 174 ; v. d. Vynckt, Neerl. Beroerte, D. I. passim; Groen van Prinoterer, zoo in zijne Archives (zie de Table des ma­tieres, op Lalaing) als in zijn Handb. der Pad. Gesch. ; Arend en Motley, La defense de mesaire Antoine de Lalaing, augmenlie de la correspondence inedite du Comte de llooghstraelen avec Mar­guerite, de Parme, Mons 1838. 80.; Bakhuizen ten Brink en Andri es Bourlette, in Gids, 1844,bl. 191; Kok, Pad. Hist. D. XXI. bl. 32 ; M u I 1 e r , Cat. van Portr. LALAING (ARN0LDUS DE) een edelman en tevens J. U. Doctor en Hoogleeraar te Leuven, geheimraad van Karel de Stoute en van Maximiliaa n. 21 Maart 1483 te Leuven gestorven. Hij schreef: Epistola de Congressu Imp Brat. Frederici et Caroli Bur­gundiae, door Rudolph Agricola. in het Latijn uit het oor­spronkelijke Fransch overgezet, en met andere geschriften van dezen uitgegeven te Bazel, 1518, 4o. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg.i. v Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 98. LALAING (EM ANUEL DE) of eigentlijk Emannel Phil 1-ber t de L a 1 a i n g, baron van Montigny, markies van Renty, vicomte de Bonrbourg, heer van Conde en Leuze, groot baljuw van Henegouwen, admiraal van Vlaanderen, ridden van het gulden Vlies, • in 1537 geboren, was de tweede zoon uit het tweede huwelijk van Karel II, graaf van Lalaing, met Maria van Montmorency, halve broeder van Phi­1 i p s van L a 1 a i n g. Hij was een jong en vurig edelman, die onder de Algemeene Staten, het bevel voerde over een regiment voetvolk, en aan het hoofd der voorhoede, den 31sten Januarij 1578, screed te Gemblours. De buitensporigheden der Gentenaren onder H e m b y z e en R y h o v e, verontwaar­digden hem en zoo vele anderen, die de Roomsche kerk en den koning getrouw waren zoodanig, dat zij den Staten afvielen en zich plaatsten aan het hoofd der Malcontenten, schoon zijne soldaten even slecht huishielden, als die der Gentenaren. Nogtans hadden de Aartshertog Matthias en Oranje alles gedaan om hem voldoening te geven, en zelfs zijne weduwe te verzorgen. Valentin de P a r d i e u, heer van Lamotte, had ook hem tot die partij overgehaald, tot welke hij echter niet zonder aarzeling overging. Montigny was een der onderhandelaars in April 1579, die met de gezanten van Filips II te Mont St. Eloi vergaderden, tot sluiting hunner verbindtenis met den koning. Later maakte hij zich meester van Conde, betoonde onder den prins van Parma, groote dap. perheid in het beleg van Doornik en bewees dezen uitstekende diensten. Hij veroverde Mortagne, St. Amand en het kasteel van Antoing, nabij Doornik. Hij was onder de veroveraars van Boucharin en muntte vooral uit bij het innemen van Dula­kerken, Julij 1583, door zich van de sluizen meester te maken, waardoor de belegerden hunne beste verdedigings-werken ont­nomen werden. Bij de belegering van Sluis in 1587, werd hij in den arm gewond door een musketkogel, en verloor hij zijnen eenigen zoon A 1 e x a n d e r, 21 jaren oud. Zijn loop. baan was roemrijk. Hij overleed te Bergen in Henegouwen, 27 Dec. 1590 en werd begraven te Conde. Hij was gehuwd met Anne de Croy, bij wie hij een noon had, Alexander, en eene dochter, J e a n n e. Zie Nob. des Pays-Bas, Suppl. T. I. p. 100, alwaar zijn graf­schrift te vinden is ; Jur. Herp. p. 256 • Sp e n e r, Hist. Ins. Ill. p. 24 ; Plaemsche Iron of Dayreg. bl. 171, 174, 175, 200, 222; Beaufor t, Leven van Willem I, D . I. (Reg.) ; Kron. van het Hist. Gen. (Rcg.) van Meteren, Ned. Hist. (Reg ). Kervyn de Volkaertsbeke et Di egeric k, Doeurn. Hist. T. I. p. 61­64 en verder het Reg . op Lalaing; H o pa c k van P a p e n d r e c ht, Anal. Belg. T. II. P. IL p. 330, 406, 411, 412, 484; de Jonge, Unie van Bruss. p. 105, 106. Er bestaat een penning, waarop hij voorkcmt; staande tusschen Robert de Melun en Bournonviile, hem beide bij de hand houdende, zie van Loo n, Mist. Penn. (Fr. editie) T. I. p. 262. LALAING (GEORGE DE) geboren 1535 a 1540, heer van Ville, daarna graaf van Rennenberg, was de tweede zoon van P hilips de L a 1 a i n g, graaf van Hoogstraten, en van A n n a, gravin van Rennenberg. Toen Groningen, Vriesland en Overijssel, in het laatst van 1576, zich met de Algemeene Staten hadden vereenigd, werd hij , in de plaats van Billy, tot Stadhouder be­ noemd. In het eerst gedroeg hij zich met groote gema• tigdheid en wijsheid, bevorderde 'a lands vrijheid en welzijn aldaar op velerlei wijze, en was een der afgevaardigden der Staten-Generaal tot den vredehandel te Keulen, 10 Jan. 1579, ook bevorderde hij het sluiten van de Unie van Utrecht. Doch toen apes zich in de zuidelijke gewesten met den koning ver­ zoende, toen al zijne bloedverwanten de zijde der Staten ver­ lieten, wankelde ook de deugd van Rennenberg, en hij verried, door de verrassing van Groningen, de belangen des vaderlands. Zijn overgang tot den koning werd beslist door een bijzonder contract , dat hij in zijn gcuvernement over Friesland, Groningen , Overijssel en Drenthe , door den koning zou bevestigd, dat het grondgebied van Ville, waarvan hij heer was, tot marquizaat worden verheven, en dat hij onder de eerste zou zijn, die tot ridder van het guide viies werd benoemd; dat de prins van Parma hem twee regementen zou geven; dat men hem terstond bij het teekenen van het contract 20,000 gouden kroonen zou betalen ; dat de drossaarts van Harlingen, Staveren en Leeuwarden, zoodra zij den koningf trouw hadden gezworen f 1200 pensioen zouden hebben, in hun pensioen bevestigd worden en onder de Grietmannen opgenomen; dat men aan Grey te r, staatsraad der provintie, en aan B o g 1 e, secretaris van het graafschap Rennenberg, die veel tot de schik­king had bijgedragen, ieder f 600 pensioen zou geven; dat werden deze twee en de drossaarts door de Staten van hunne goederen beroofd, zij met andere goederen in Friesland naar evenredigheid beloond mogten worden; dat de beer van Gouden hem, de auteur der schikking, van den koning een brief zou ontvangen, die getuigde welke goede diensten hij bewezen bad, en werden ook zijne goederen verbeurd verklaard, men hem f 2000 pensioen zou geven, al slaagde ook de onderneming niet; dat het hem niet zou worden gegeven, zoo de goederen hem werden weergegeven, en dat den heer van Coudenhem 8000 gouden kroonen zouden betaald worden tezelfden tijd als aan Rennenberg op de kermis te Keulen. Behalve deze eene daad, misschien te streng door onze voor­vaderen, zonder in achtneming der omstandigheden, veroordeeld, is weinig in R e n n en b erg te laken. Hij was een man, die uitmuntende bekwaamheden bezat. Hy was geweest," schreef H o o f t, een heer, eedelaardigh, heusch en minlijk van zeeden; verfoeyer van wreedheit, ge­weldenaarij en dronkenschap; betrachter der krygstucht en lief den landzaten, zonder nochtans de gunst der soldaten te ver. liezen, mits de zorghe die by voor hunne betaaling droegh; hier beneevens versiert met meer dan gemeene geleertheit; welgeoeffent in de Grieksche, Latynsche en andere taalen; zeer zoet op de wiskonstighe wetenschappen, inzonderheit de maat­zang. Al dat 'er in te berispen scheen, was een blaakzugtighe ruimborstigheidt, in 't houden van hof en disch, booven zyn inkomst; een toegeeven aan zyn geneigtheit tot vrouweeren ; opstygingh van moedt, als 't geluk hem meede; strijking, als 't hem teeghen liep; en 't ontzuivren van zyn eer en gewisse met verandering van parthy. Evenwel, om de kosten zijnes staatsvoerens te vergelden, schrobd' hij nooit de gemeente en stak maar eighe middelen af. Zyn' boelaadjen beleidd' hij zo heimelijk, dat zij ten minsten geen' arghernis baarden. Onbestendigheid in voor- en tegenspoedt, is de zeldzaamste der menschelijke zwakheden niet. Zyn troubreuk strekte een naaghel an zyn' doodkist, en werd geboet met een berouw, dat zyn ziel doorsneed: t'en zy hem 't quadlyk belaaghen meer dan 't misdrif gezeerd heeft. Oover Groningen zeeker, in zyne ziekte, riep by dikwijls, wenschende 't nooit gezien te hebben. Ook verbood by in de laatste daagben zijn zuster K o rn e 1 i a, als het dwaallicht dat hem verleidt had, onder zyn ooghen te koomen. De gemelde deugden en fraayigheeden. na deugd zweemende, deeden hem beklaaghen, zelf van zyn meeste vyanden, dien 't jammerde dat by tot dien val gericlit was." Willem had eenige vcrmoedens van zijn voornemen, en middelen beproefd, om zich zelven en den Staat voor hem te dekken. P o p k e Ufkens was in dezen 's Prinsen ver­ trouwde, maar hunne raadslagen werden voorgekomen, door eene vervroeging van den aanslag van Rennenber g, die zich op den 3den Maart 1580 van Groningen met geweld meester maakte, en openlijk de zijde des konings koos. Zijne pogingen, om de Ommelanden insgelij ks aan den koning te brengen, misluk ten. Na Hohenlo op de Bourtange geslagen en Koeverden en Oldenzaal ingenomen to hebben, sloeg hij het beleg voor Steenwijk, dat door den dapperen Johan van den Cornput verdedigd werd. Hij moest echter het beleg opbreken. Sedert ondervond hij weer tegenspoed, die eindigde met zijn dood 23 Julij 1581. Hij is nimmer gehuwd geweest. Zie behalve de Woordenboeken van II o o g s t r a t e n, L u i s-ci us, Kok, Bo r, 1Ved. Oorl. B. XII. bl. 313 enz. (910 enz.) B. XII. bl. 32 enz. (960 enz.) bl. 35 (966) B. XIII. bl. 88 (32) Auth. Stukk. D. II. bl. 4, 5, B. XIV. bl. 182 (162) B, XIV. bl. 186 (167), B. XV. bl. 221 (215); R. Fresinga, Memor. 1bl. 33, 49 enz. 152, 160, 164, 205, 206, 207, 209, 255, 278 enz , ook in D u m b a r , Anal. T. III; Hoo ft, Ned. Hist. in. 693, 785; van Meteren, Ned. Hist. D. II en III. (Reg );Rey d, Ned. Oorl.; '8Gravesande, Unie van Utr. bl. 60, 76, 94, 96;Wagenaar, Fad. Hist. 1). VI en VII (Reg.); Kluit, Gesch. der Holl. Staalsreg. D. I. bl. 178; Scheltema, Staatk. Ned. D. II. bi . 7 volgg.; B i 1 der dijk. Gesch. des Tad. bl. 217, IL VII. bi. 17, 24, 25; S c h el t e ma, Letterk. Mengelzo. le St. ; Haug, Levensch. van Jan van den Cornput, in Mint. Spect. Ds I. No. 26; van Kampen, Tad. Karakt. bl. 184; Bosscha, Need, Held. to Land, D. I. bl. 232, 251, 263, 265, 266; Kron. van het Hist. Gen. D. VII. bl. 26 ; Brucherus, Geschied. der Kerkherv. in Groningen, (Reg.); Friesche Volks-Almanak 1847, bl. volgg. LALAING (S.AcQuEs DE) heer van Bugnicourt, genoemd le bon Chevalier, werd omstreeks 1421 op het kasteel van La 1 a i n g geboren. Hij muntte reeds vroeg door ligchaams vlugheid en hoffelijkheid (courtoisie) uit. Als schildknaap van den Hertog van Kleef werd hij door dezen aan het Hof van den Hertog van Bourgondie gebragt, van welke hij wel haast het sieraad en de roem werd. Volgens gebruik dier dagen, vergenoegde zich L a 1 a i n g niet met het bestrijden van Rid. ders op steekspelen in zijn Vaderland, maar hij begaf zich naar Spanje, Portugal, Engeland en andere landen om met he n een laps te breken. Tot Bidder van het gulden vlies ver­k ozen, (1451) on.derscheidde hij zich in den oorlog tegen de oproerige Gentenaren, bij Oudenaarden, belegerde het kasteel Poucques, waarvoor hij in 1454 werd gedood. De Krouijken verhalen, dat hij, in den oorlog tegen de Gentenaren, door een legerknecht, met name Bourguigno n, met levensgevaar ontzet zijnde, toen hij later dezen, op zijne beurt, in het midden der vijanden zag, hij zich geen oogen­blik bedacht, zeggende : hier is geen onderscheid van edel­man of knecht, de mensch moet den mensch zijn schuld betalen," zich in het midden van de digste drommen der vijanden wierp, en welligt, zonder de te hulp toeschietende ridders, hier het leven voor zijnen weldoener zou hebben gelaten. Hij schreef in bet Fransch de geschiedenis van zijn tijd en van zijn eigen daden. Op zijn grafstede, in de parochiekerk te Lalaing leest men zijn grafschrift : * Chy gist le bon che. valier Messire Jacques de L a I a in g, aine fils de hault et noble Monseur Guitte, Seigneur de Lalaing, qui trespassa au Siege devant Poucques le III jour du mois de Juillet ran MCCCCLIIII. Priez pour son ame." Zie Bioyr. Univ. o. h. w. D e w e z, Hist. • Gine'r. de la Bela. T. IV. p. 93, 98; van Kampen, Vad. Karakt. 195;GeorgeChatelain, Hut. du bon Chem Jacques de Lalaing, frere et comp. de l'ordre de la Toison, Brux. 1834, 4o.; Popp en s, Bibl. Belg. T. I. p. 519; Jur. Her. p. 485. LALAING. (JACQUES DE) Heer van Mouillerie, Maffles en Kerckhoven, Burggraaf van Oudenaarden, was de zoon van Philips de Lalaing, Heer van Mouillerie, en van F 1 o­r e n t i n e de Rechem, Burggravinne van Oudenaarden. Hij was luitenant kommandant van een regement infanterie in dienst van Philips IL lid der Algemeene Staten, en had zitting in den Raad van Oorlog. Hij teekende de Unie van Brussel in 1577. Hij huwde Ma ria v an En g h i e n, dochter van Virgel en van Agnes van Borchem, bij welke hij 9 kinderen had, en na haar dood (1573) Anne de C h a s t e l e r, weduwe van J o o s t 17 an den M e e r e, Heer van Voorde en Landeghem. Hij stierf te Aalst den 4 Mei 1579. Zie Nob. des Pays-Bas, p. 671 ; Notice hist. et general. our la vicornte d'Audenaerde in Messager des sciences histor., Annie 1848. p. 441; J. C. de Jo ng e, De Unie van Brussel, p. 201. LALAING (JoosT DE) Heer 'Van Montigny, zoon van Simon de Lalaing, door zijne nicht Jolande van L a­1 a i n g, dochter van Simons, broeder Wille m, gehuwd met Reinoud van Brederode, aan den Huize van Brederode vermaagschapt, werd in 1480, in plaats van W o l f e r d van B o r s e 1 e n stadhouder van Holland. Of­schoon een vreemdeling, (L a 1 a i n g was een Henegouwsch Edelman), hadden de Hoekschen liever hem dan een anderen tot hunne stadhouder wegens de gemelde bloedverwantschap. Zij bedrogen zich echter. Lalaing was de Kabeljaauwschen genegen, nam Hoorn stormenderhand in, veranderde de Rege­ring, dreef de Hoekschen uit en werd in den oorlog tegen Utrecht, terwip hij bezig was de voorstad buiten de Amster­damsche poort in een uitval der belegerden doodgeschoten (1483). Hij was in 1478, onder Maximiliaan tot Ridder van het gulden vlies verkozen. Zie Groote Chron. D. XXXI. Cap. 24, 25; Jur. Her. bi . 486. Joann h L eij d i s, Pan de Heeren van Brederode, Cap XLIX.bl. 644; A in e 1 g a r d i, Gesta Lud. Lib. VI Cap 20 volgg. Llb.VIE Chron. van dnno 1481-1483 passim; Velius, Chronijk van Hoorn, bl. 121, 122 volgg. Beaufort, Leven van Willem I, D. II. bl. 55 der Inleid.; Wagenaa r, Fad. Hist. D. IV. bl. 191-228; van W ij n op Iragenaar, D. IV. bl. 55 ; S c h e l t e m a, Staatk. Ned. o. h. w. LALAING (KAREL Graaf DE), Baron van Escornaix, Heer van Bracle en St. Aubin, oudste zoon van den stadhouder Joost van Lalaing, broeder van Antoni s. Achtereen­volgende diende hij Maximiliaan, Philips en K a r el V als Raad en Kamerheer. In 1505 werd hij to Middelburg opgeno. men in de Vliesorde en Karel V verhief ten zijnen behoeve de heerlijkheid Lalaing tot een graafschap, Hij verwekte bij Jacqueline de Luxembourg, vaders zuster van de Gra­vinne van Egmond : Karel (die volgt) ; Margaretha gehuwd met Everard van Pallant 31 Maart 1593, in den ouderdom van 95 jaren overleden, Margaretha, gehuwd met J a n , burggraaf van Montfoort, en vervolgens met A n t h o n i s v an M e r t h e n, Heer van Essenheim in het Sticht. Karel stierf op het kasteel van Oudenaarden, den 17 Julij 1525 in den ouderdom van 59 jaren. Zie Jur. Her. p. 487. van Leeuwen Bat. Illustr. p. 1387; Notice hist. et general. sur la vicornte d'Andenaerde in Hessager de sciences hist. 1848. p. 435; Sehote 1, Flor. I en II van Pallants, bl. 6; du Rieu, Intrede en huldig. van Karel 1 7 binnen Dordr. bl. 108. LALAING (KAREL Graaf DE) Hoorn en Rennenberg, Baron van Lense en Archicourt, Ridder van het Gulden Wes, werd bij afwezigheid van den Hertog van Savoye, tot Stedehouder aangesteld. Volgens S t ri_d a zou Gran velle ontevreden zijn geweest over die benoeming, wijl hij zelf aanspraak maakte op die betrekking, hetgeen echter door Dom L'E v e s q ue weersproken is. Hij huwde met eene zuster van den graaf van Hoorn, nit den huize van Montmorency. Zijn zoon Philips was de erfgenaam van den Stadhouder van Holland. Zie Jur. Her. p. 489. Strad a, de bello Belg. Dec. 1 Libr. III. p. 146. Mena, de Granv. T. II. p 45. Hist. de Granv. p. 289. H o p p e r u s, Rec. des Troubles, Chap. 7 p. 35. floynek van Papendrecht, Anal. T. HI. P. II. p. 441, Wagenaar, 4 Fail., Hilt., P. bl. 68. Bijv. en ,dates, op D. VI. 1).1. 327. van Lee,n wen,.JBat. Ill. p. 1387. LALAING (CoRNELIA) huwde Willem van Hama', die bij hem eene dochter, E m e r e n t i a n a, verwekte. Zij was eerst vrouwe in het paleis van de Infante van Spanje, hertogin van Oosterwijk, Hertogin van Brabant, en na den dood van haar man, zuster in htt convent van St. Clara binnen Gend. Zie Xron. van het Hid. Gen. D. VIII. bl. 284. LALAING (CORNELIA DO zuster van den graaf van. &linen­berg en echtgenoot van den baron de Monceaux. Na verschei , dene pogingen, door anderen vruchteloos aangewend, zou d ez• haar broeder hebben overgehaald, om van partij to verwisselen, en de partij der Staten te verlaten. Zie R. Fresinga, Meng. bl. 178. Wagenaar, Fad. Hist., D. VII— bl. 320. Kok, Tad. Woordenb. D.. XXII. bl. 15. LALAING (PHILIPS Graaf DE) en Hoogstraten, tweede zoon van K a r el 1, graaf van Lalaing, word in 1543 stad­bonder van Gelderland, in plaats van Rene v an C h a l on s, Prins van Oranje. Hij was gehuwd met Anna van. R e n­nenberg, dochter van Willem van Rennenberg en van Corn elia van Culenborg. Zijn oom, Anthonis van H o o gs t r a t en, vermaakte hem zijn graafschap Hoogstraten. Hij stierf in 1555. Zie Voet van Oudheusden, Beschr. van Culetnb. 175. van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 1387. S ch el t em a, 8taatk Ned. D. II. bl, 9. van. Wijn op iVagenuar, D. V. W. 6,2 67. LALAING (PHILIPS DE) bastaard van Ant h o n i s de L a­1,4 i n g, ligt te Culenborg begraven. Op een koperen plaat aan een der pilaren van de St Barbara kerk las. men: Cy devant gist noble et vertvevx Sr. Phle. B. de Lalaingenso vivant Chlr. Sr. de la Movllerie et de Maefle et maistre dostel de feve de, lovable memoire tres havlte et tres excellente Prin­ cesse Madame Marguerite Archidvcesse daystrice dovagiere de Savoye regent povr lemperevr Charles V de ce nom en ses Pays dembas alant guelgu.efois, este envoie en legatio de par Sa Mate. Imp. versi le Roy de France, legve apres le discovrs de LI ans en 'vertvevse codvite a rendv son ame a Diev le second lovr lavril lan XVCL. Zie V oet, van Qudheusden, Beschrijv. van Onlemb. 157, 158. LALAING (PanaPs graaf VAN), Baron van Escornaix, Heer van Waurin, was de zoon van Ka r e 1 II, graaf van Lalaing en van Margaretha de Croy. Hij bekleedde vele aan­zienlijke waardigheden, was Senechal van Vlaanderen, Groot bailluw ram Henego.uwem en: bevelhebber van, Vadeffciennes. de, algemeene vereenigiug der landeehop'pen tegen het geweld­der Spanjaarden, werd hij in 1576, tot luitenant•generaal over het leger der Algerneene , Staten, onder. den Hertog van. Aerschot aangesteld, en in die betrekking werd hem eerie lijfwacht van vijftig mannen to paard toegevoegd. Hij voerde in het vol­gende jaar het bevel over het voetvolk des legers, was afge­vaardigde om in onderhandeling te treden, met den hertog van Anjou, die den Staten zijne hulp had aangeboden, en was een der eerste ontwerpers der Unie van Brussel. Hij liet zich door zijnen halven broeder Emanuel van Lalain g, Baron van Montigny overhalen, om de zaak der vrijheid te verlaten, en zich (1579) met den koning te ver­ .zoenen. In April van dat jaar was hij echter nog getroaw, en onderschepte hij eenige brieven van Alonzo de C a r i e 1 aan Parma geschreven. Hij had vroeger het bevel over Bouchain van de Staten gevraagd. Of hem dit was geweigerd blijkt niet, maar in Junij 1579 had hij reeds partij gekozen. Na deze verzoening werd hij tot lid van den Raad van State te Brussel benoemd, veroverde Landrecies met list (Oct. 1579) en stierf in het jaar 1582, men zegt door een hoefslag van zijn eigen paard getroffen. Zie Nob. des Pays-Bas, Suppl. I p. 3. B o r, Ned. Oorl. B IX. b1. 156 enz. (694 enz) bl. 170 (714) B. X. bl. 210 (769 B. XI. bl 286 (873). H °oft, Ned. _Hist. B. XV. bl 661. E v. Meter e n, Ned. Hist. IL passint. S t r a d a, de bello: Belg. p. 560. Iloynek van Papendrecht, Anal. Beig. T. I. p. 32, T. II. P. II. p. 211, 217, 323, 396. Beaufort, Leven van Willem I, D , 111.bl. 135, ,89 Wagenaar, Pad-. Hist. D., VJI. bi. 105, 107, 141, 166, 199, 304. v an Wijn op Wagenaar, D. VII. bl. 56. Kervyn de Volkaertsbeke en Diegeriek, Doeum. Hist. T. L p. 14 en verder het Register op Lalaing. K o k, Fad. Woordenb. D. XXII. bi. 14. de. Jong° Unie van Brass. bl. 96. LALAING (JAcQuEs DE) vicomte van Oudenaarden, Heer van Santberghe, was- eerst page der koningin C h van Zweden, vervolgens kapitein van Z. C. M. Hij huwde Marie The..rese Rijm, dochter van Char 1.e s, baron, van Bellem, die hem 6 kinderen, schonk, en vervolgens F 1 o•, rence Damma n, dochter van Charles, heer van He= melveerdeghem. LALA1NG (MAXIMILIAAN JOSEPH) vicomte van Oudenaarden, liter van Santberghe, zoon van Jacque s. d e La La i n g en Marie Therese E. ij m, werd den Eden October 1707, lid van den Brabantschen adel, met den titel van Graaf van Thildonck, en den 13den Januarij 1711 gewoon gedeputeerde van den adel. In 1718 werd hij gouverneur van Lier. Keizer Karel VI verhief hem, den 17den April, 1719, tot graaf. Hij was daarenboven generaal•majoor, in dienst van 4* den Seiler; Superinteudant der Vlaamsche gendarmerie, Raadsheer van Staat in de Oostenrijksche Nederlanden, en Generaal van de artillerie. Hij stied te Brussel den 19den April 1756, in den ouder­dom van 75 jun. bij zijne eerste vrouw, Marie Cath a-r i n e L a r c h i e r, Gravin van Thildonck, eenige dochter van Charles en van MarieFrancoiseDennetiere, dochter van Jean Baptist e, en bij zijne tweede Digne van den H o v e, weduwe van Ernes t, Graaf van Win­terfelt, kinderen nalatende. Zie Not. Hist. et Ginialog. our la Vicomte d'Audenaerde in Messag. des Sciences hiat. et Arch. des Arts, armee 1848, p. 446. LALAING (MAXIMILIAAN CHARLES JOSEPH) graaf van Lalaing en van Thildonck, heer van Santberghe, noon van. Charles Philippe Joseph, Graaf van Lalaing, ka­merheer van de aartshertogin Marie Elisabeth en van Marie Camille de Beer, dochter van Philippe Joseph en van Marie Anne d'Overloope. Hij werd in 1749 page van hertog Alexander de Lorraine, voorts kamerheer van hunne keizerlijke Majesteiten; majoor en vervol­gens luitenant kolonel van het regement St. Symon Hij huwde 5 November 1764, in de St. Bavo kirk te Gend, Anne Marie Philippote de Draeck, dochter van Frederic Francois en van Marie Lucie Gage, en stierfden 20sten Februarij 1789, kinderen nalatende. Zie Not. Hid. et Cher. sur la Vicomte d'Audenaerde in Messag. des Sciences Hist. etc. Annde 1848, p. 449. LALAING (PHILIPPE CHRISTINA DE), zuster van Emanuel de Lala in g, niet, gelijk sommige willen, Maria, gehuwd met den Prins van Espinoy. Toen Parma in 1581 de stad Doornik belegerde, bekleedde zij, terwijl haar echtgenoot afwezig was, met mannelijke moed dien plaats, en stony het beleg dapperlijk door, zonder gevaar te ontzien, tot zoo land, dat zij een schot kreeg in den arm. Zie B o r, Ned. Oorl. B. XVI. bl. 43 (287) Str ad a, de hello Belg. Dec. 11 Libr. IV. p. 194. Wagenaa r, Pad. Hist. D. VII bl. 416, 417. Bilderd ij k, Geseh. des Vad bl. 42, 287. Zij is het onderwerp van het bekende Tooneelstuk van den Dichter N o m s Z. Maria van Lalaing of het beleg van .Doornik, Anna. 1784. LALAING (SIMoN DE), Ridder van het gulden vlies, Heer van Montigny en Santes, Geheimraad van Philips de goede, Kapitein der stad en van het kasteel van Oudenaarden. Toen hij in 1452 deze stad tegen de Gentenaars voor den hertog verdedigde, wilt hij niet alleen de plannen der belegeraars te fnuiken, maar joeg ze met aanmerkelijk verlies en het acliter­laten van hunne oorlogsbehoeften, op de vlugt. Lal a in g had niet slechts tegen openbaar geweld, maar ook tegen de verfoeijelijke, doch gevaarlijke krijgslist te worstelen, dat de belegeraars, door in de stad geschoten brieven, hem als verrader, voor wien het geld reeds gereed lag, deden voorko­men. Hij bragt deze brieven bij de stedelijke regering, dock het yolk kende hem te goed, om dien kunstgreep niet te ver­achten. Lal a in g deed, ten voorbeelde voor anderen, zijne vrouw zelve rijs en steenen ter versterking van den muur dragen, maar hier wacht hem eene andere beproeving. Twee zijner kinderen, nog zuigelingen, waren den oproerlingen in handen gevallen, en deze barbaren hieven het zwaard boven hunne hoofden op, en riepen Simon toe, om, zoo hij vader, en het leven zijner kinderen hem lief was, de stad over to geven : doch de brave man deed het vuur verdubbelen en offerde zijne kinderliefde aan zijn' burger- en krijgmanspligt op. Hij stierf den 15den Maart 1476 (1477 n. st.) en zijn vrouw Jeanne d' Escornaix, vrouw van Bracle en van S a r 1 a r d i n g h e den 29sten Mei 1478. Beide werden be-graven te Deynse in de kerk van het klooster, dat zij ruim begiftigd hadden. Tot zijne kinderen behoorde P h i 1 i p p o t e, die huwde met Jean de Lannoy, heer van Mingoval, raad van den aartshertog M a x i m i l i a a n en een der veidhee­ren, die, gedurende de beroerte in Vlaanderen in 1482-86 het eerst zijne zaak werd toegedaan. Zie Brassart, Not. hist. et genial. de l'anc. et ill. fans. des Seigneurs et Conies de Lalaing, Douai 1847; Not. hist. et genial. stir la Vicomte d' 4udenaerde in Messager des Sciences hist. et iirch. des Pays-Bas, p. 434. LALAING (WILL= DE) in 1391 geboren, heer van Bon­guicourt, stadhouder van Holland. Hij was eerst der kabel­jaauwen toegedaan, doch begunstigde, na zijne verheffing tot stadhouder, die der Hoekschen. Reinoud van Brederode, het hoofd der Hoekschen, die met zijne dochter gehuwd was, moist bij hem te weeg te brengen dat zijne vrienden in som­mige steden op het kussen geraakten. Dit bragt de gemoederen aan het gisten, het vuur der tweedragt, dat eenigen tijd onder de asch had gesmoord, sloeg in 1440 in lichtelaaije vlam en L al a i n g werd afgezet en vertrok naar Vlaanderen, waar hij in 1475 stierf. Zie van Leeuwen, Bat. Ill. p. 1348; Scheltema, Skulk. Ned. D. II. bl. 112; Wagenaar, Vad. Hist. Bilderdijk,Gesch. des Vad. D. IV, bl. 140. LA LAU (CORNELIS HENDRIK), zoon van Isaac la Lan en Joh anne Maria Leembr ugge, werd op den 25sten November 1810 te Leyden geboren uit een geslacht dat wegens de godsdienstige vervolgingen in Frankrijk, tegen het laatst der XVIIde ceuw, herwaarts de wijk nam. Met de kennis der voornaamste nieuwere Wen toegerust doorliep hij van 1825 tot 1829, met grooten lof de Latinsche aeholen zijner geboor­ testad en bezocht tot 1836 de Leydsche hoogesehool, waar hij, na 1e opentlijke verdediging eener belangrijke verhandelin4 de ventriculo met den •oogsten lof tot doctor in de geneeskunde werd bevorderd. Hierop aanvaardde hij eene wetenschappelijke reis naar Duitschland, waar hij het langst te Weenen ver. toefde en van daar naar Parijs, binnen welke stad hij zich vijf maanden met de meeste vrucht ophield. Na afwezigheid van een jaar met een' grooten schat van praetische kennis der Genees- en vooral der Heel kunde binnen Leiden terugkeerd, vestigde hij zich aldaar als geneeeheer, en in het volgende jaar, na aflegging van het daartoe vereischte onderzoek, ook als doctor in de heelkunde. In zijne uren van ontspanning hield hij zich bezig met de beoefening der fraaije letteren, vooral der vaderlandsche letterkunde. Hij was lid der Maat­ sehappij van Nederlandsche letterkunde en stierf to Leyden den 8lsten Mei 1848. Zie Rand. ,der Jaarl. req. van_ de Maaisch. der Ned. Leiterk. 1843, M. 47. LA. LATJ (Mr. JOHANNES GERABDUS) broeder van den bovengemelde, werd den 10den Januarij 1799 te Leyden ge­boren. Tot op den voor Leyden zoo rampzaligen dag van 12 Januarij 1807, genoot hij het ondel wijs op de school van het Leydsche Departement tot Nut van 't Algemeen, Coen het school. gebouw, door het springen van een kruidschip, met eene menigte van andere gebouwen, instortte, en in een puinhoop werd ver­anderd. Van 's middags 4 uur tot des avonds 9 uur lag hij onder het puin bedolven, en het gelukte eerst, na ongelooflijke inspanning en volharding, zijnen vader met vijf of zes mede­helpers, den bewusteloozen knaap, met wonden bedekt, voor­namelijk aan het hoofd, van onder het puin op te delven. Ten gevolge van negen of tien hoofdwonden, was hij zoodanig verzwakt, dat hem alle inspanning tot onderwijs, gedurende een jaar verboden werd. Na zijne berstelling bezocht hij de Latijnsche school en werd in 18 16 op de rol der Leydsche studenten ingeschreven. Van zijne verzamelde kennis gaf hij blijken in zijne Dissertatio politico-historica de Re peccuniaria Imperil Romani, in de ab Augusto usque ad Constantinum mag­num, waarmede hij den 18den Mei 1822, tot doctor in de beide regten werd bevorderd. Hij zette zich als advokaat te Leyden neder, en begon met ijver de practijk der regtsgelcerdheid, doch het bleek dat, bij de vele mededingers, die met hem hetzelfde yak beoefenden , het noodzakelijk was iets anders te ondernemen. Na een enkele ongenoegzaam geblekene proeve van zich een geschikt bestaan te verschaffen, werd het plan beraamd, dat hen Obotal a'angettaain moest iiin, tot de Otfrigiting eenet boekdrukkerij, waarbij hij te gelijk de practijk kon aanhouden. In April 1830 werd de dtukkerij geopend; zijne moedige pozingen slaagden reeds bij aanvang, breidden zich naderhand vercier nit, en hij had bet geiuk te zien, hoe zijne werktaam­ heden met den bloei zijner zaak toenamen Later werd hij door aankoop eigenaar der Leydsche Courant, en Maandag 1 Julij 1844, verscheen de eerste courant van zijne hand, net een woord van den uitgever aan het hoofd.. Menig artikel in dit dagblad, zoo wel als de keuze der nieuwstijdingen, ge­ tuigde van zijne, smaak en zin voor letteren en wetenschappen ; van zijne echte belangstelling in de welvaart van het vaderland, welks geschiedenis hij boven alles beminde en doorzocht, in den bloei zijner letterkunde en vooral ook der Leydsche hoo­ gesehool. 'Hij werd in 1831 lid van de Maatschappij van Ned. Letterkunde te Leyden, later (1837) haar penningmeester, voorts lid der plaatselij ke schoolcommissie, der Leydsche sub­ commissie van de Algemeene Maatschappij van Weldadigheid en van de Maatschappij ter afschatring van sterken drank, voor welke hij ook nu en dan een traktaakje, 'mar nameloos, gesehreven heeft. Hij huwde 8 Junij 1830 CI hrist Johanna Bout e, en stierf den 10den Augustus 1857. 'Zijn. portret bestaat in steendruk naar G. J. B o s door P. W. Trap, Folio. Iij 'schreef: Verhaal van een 'bezoek op Sorgtliet op den '27 April 1821, in den trait tan zijnen ouden bewoner, (Leijdeti 29 April 1821.) Heilwensch aan de Leydsche Acad. b:j de Peaty. van hare Stickling, na verloop van *250 jaren, tacit' het Lat. van P. H. Marron, Leijd. 1825. 24 Augustus 1831. Coupletten op 's Konings Verjaardag, in het Journ. de la Haye van 30 Aug. nit het Fransch ver• taald, Leijd. Aan tnijnen Neel, bij zijne bevord. to Dr. in de Medic. op 25 Mei 1833. Aan mijhen Broeder (bij dergel. gelegenh.) 25 flaart 1836. De Leijdsche Weezen aan de Burberij, bij den aanv. des jaars, 1843: (Leijd. 1842.) Lof der Boekdrukkunst. (9 Jan. 1843.( Levensberigt van Mr. P. S. Crornmelin in Levensberigten der Maatsch. van Ned. Letterk. Fen woord tegen taalverbastering en bastaardwoorden, on­derteekend : Uw getrouwe Lezer, Mr..... e. L. 23 Any1850. • . P. A. 't an der W erff, Levensberigt, 1850 fol, (nit de Leidsche Cour. 1850. No. 121). Geschiedkun dig overzigt ter inlichtinq ointrent (It gebeurtt-nissen in betrekking etaande tot den intogt van Jan van B e ij e-r en bennen Leyden in 1420, welke den 8 Febr. 1840, door H. H. 'Studenten der Leydsche Hoogeschool in een maskerade zal worden voorgesteld. 2de dr. Leyd 1839 80. Verslag der feesten gevierd te Leyden op den 11 en 25 Junij 1850 80. Proeve van letteren der Boekdrukkerij vau J. G. La Lau te Leyden, 1830 80. Proeve enz. (Tweede van denzelfden) 1844 80. De gezellen der Boekdrukkerij van Mr. J. G. • La La u, op Koppermaandag 1838, Bespiegeling des Tijds ; .1840, „elan onzen Patroon ; .1842, De gang des Tijds ; — 1843, Lof der Boekdrukkunst; 1844, Het Kopperfeest, Drukproeven op 5 bladen in piano. Als boven op Koppermaandag 1845, 46, 47, 48, 49, 50 3 51, 52, fol. De zeestraat van 's Hage naar Scheveningen, door Con­atantyn Huygens, op nieuw uitgegeven naar de hedendaagsche taal en spelling gewijzigd, en met eenige aanteekeningen voor-Lien, 's nage, 1838. 80. Reis van Janus Secundus van Mechelen naar Bourges, uit het Latijn vertaald, in Gids, Oct. 1838. Dichterkke Vertaling van Verzen van Janus Secundus, ge­voegd bij het: Ids over Janus Secundus en zfjne penningplaat: Vatis amatoris Julia sculpta manu, door N. C. Kist, in van der Chijs, TOdschrift voor Penningkunde, 1 D. bl. 318. Lat. vertaling van een Carmen gratulatorium van 1)s. Mar­ron, pred. bij de Herv. Gem. te Parijs. Leerrede van A. Coquerel, Vrzjheid, Gelijkheid en Broe­derschap, 1848. (Vertaling uit het Franscb.) Zie A. P. van Groningen, Levenssch. in Hand. der 'earl. Verg. van de Maatsch. van Ned. Letterk. te Leija'en, 1858; Cat. der Bibl van de Maatwh. van Ned. Letterk. (Registers); Kunst- en Letterb. 1844, No. 48. LAM (CLAAS), men vindt van deze dichter, die in de eerste helft der XVIIIde eeuw te Hoorn leefde, gedichten voor de werken zijner stadgenooten, zoo als v66r Velius Cronyck van Hoorn, vermeerderd door S. C e n t e n en vacir W e s t e r o p Hoorn Buitensingel. Zie v an der A a, Nieuto. B. A. C. Woordenb. D. II. fol. 350, 351. LAM (JAN DIRKSZOON) klom tot den rang van Admiraal op onze vloot op, en nam deel aan den ongelukkigen togt ter herovering der Allerheilige Baai en St. Salvador. Toen deze in 1625 door W e 11 e k ins veroverd, doch door Don Fred e r i k de Toledo wederom heroverd waren, zond de W. I. Compagnie twee vloten, de een onder B o u d e w ij Hendriksz., de ander onder Jan Dirkszoon Lam der­waarts. Te Sierra Leona in Guinea vereenigden zich beide vloten, en ondernamen een aanslag op het kasteel Del Mina, die ongelukkig afliep. De vloot stak in 't volgende najaar wederom over naar de kust van Brasilie, daar zij eenigen buit behaalde en eenige vijandelijke schepen veroverde en vernielde. Van daar tot aan de Havana voortgezeild, overleed de Admi­raal H end r i k s z. den 2 van Hooimaand 1626. Toen was het zag op de vloot uit; het scheepsvolk sloe] aan het mui­ten en men zag zich genoodzaakt, naar 't vaderland weder te keeren, waar de meeste schepen, schier ledig en beschadigd terug kwamen. Zie J. de La at, Verh. van West-Ind. bl. 59 volgg. Aitsema, Saken van Staat en Oorl. 1). 1. bl. 553, 582; J. van de Sande, Ned. Bust. bl. 117; Ned. Rezzen, D. VI. bl. 119, D. VII. bl. 167, D. VIII. bl. 98, D. IX. bl. 18, 26; Velius, Chron. van Hoorn; Kron. van het Hist. Genootsch. D. IV. bl. 286, 287; W a­genaar, Fad. Hist. D. XI. bl. 14. LA MAIR (J) te Nijmegen, in den aanvang der 18e eeuw geboren, schilderde distelplanten en andere kruiden en gewassen tegen heldere achtergronden met hagedissen, kapellen, vlinders enz . in den smaak van Otto Mar c e 1 i s. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Holl. en Pl. &Mid, D. II. bl. 153. LAMA ISON (L. J.) vertaalde het tooneelspel Clementine en Desormes uit het Fransch van d e Mon v e 1. Amst. 1786, ook uitgegeven in de werken van Kunstmin spaart Been vlijt. Zie Cat. der Bibl. van Ned. Letterk. D. I. bl. 31, 134. LAMAN (PAimus), Burgemeester te Groningen, werd in 1668 geboren, en verwierf reeds in zijn jeugd, groote roem als regtsgeleerde. In 1710 werd hij in stads en staatsbewind geroepen, bekleedde aanzienlijke ambten en commission en had sedert een groat deel aan het bestuur van zaken. Hij huwde Hermanna Cruidner en stierf 30 Mei 1746. Zie Scheltema, Staatk. Ned. D. II. bl. 10. LA.MBERGEN (TIBERrus), zoon van 0 tto Lam bergen, predikant te Reidsum c. a. (1712-1731), kleinzoon van A n t on i u s Lam b e r g e n, curator der Latijnsche school en lid der regering te Dokkum, werd in 1717 te Reidsum ge­boren, bezocht de Latijnsche school te Dokkum, studeerde te Franeker in de medicijnen, en verwierf den 31 Mei 1740 den rang van doctor in dezelve. Na nog gedurende twee jaar te Leyden de lessen van 's G r a v e s an d e en andere hoog­leeraren te hebben bijgewoond, zette bij zich te Leeuwarden neder, waar hij ook lid der regering werd en als zoodanig in 1749 naar .de Vergadering der Staten van Friesland werd af­gevaardigd. In ,hetzelfde jaar werd hij tot hoogheraar in de .geneeskunde te Franeker benoetnd, welke waardigheid hij den 28 April 1751 aanvaardde met eene Oratio de amico Historiae Naturalis cum Mediciaa connubio. In 1753 werd hij naar Groningen beroepen tot hongleeraar in de Botanie, Chemie en de Praktijk, welke betrekkintr hij den 11 Junij 1754 aan­vaardde met eene Oratio exhibente Encomia Botanices eiusque .in re medica utititatem -singularem. In het Akadem. program= wordt de titeil (Her Oratie this opgegeven : in Botanicen Enco. tniasticam, quain ejus utilitatetn singularem in Medicina com. tnonstrare adnitetur. Hij stierf te Groningen den 8 Junij 1763, in -het 46e jaar zijns levees. Net programma bij zijn overlijden ontbreekt en daardoor zijne vrouw en kinderen,, indien hij die heeft nagelaten, dtr­bek end . Behalve de beide gemelde orationes, in 1751 te Franeker in 1754 te Groningen gedrukt schreef hij nog Leak inaugu• rails sistens ephetneridevn persanati carcinomatis, Groh. 1754'40. Zie Vriemoet, Aiken. Frisiacae p. 863, 869. LA.MBERGEN (Wm ELMS EN RIM geboren to Borkulo, verdedigde den 17 Julij 1730 eene Dissertatio de Fames mi­litaribus, (Utrecht 1730) 4o. Zie Leven:6 . van ber. manners, D. II. W. 571. LA.MBERT, biertapper in de Jacdbijnensteeg te Utrecht, werd in 1427 met den zwaarde gerigt, wiji hij deel had ge­nomen aan den aanslag van Bisschop Zweder op die stad. Zie Burman, Utr. Jaarb. D. I. bi. 343. LAMBERT (JANz.) burger van Utrecht, nam deel in den aanslag van Bisschop Zweder tegen Utrecht in 1492 en werd, toen die aanslag migukt was, geradbraakt. Zie Burman, Utr. Jaarb. D. I. W. 343. LAMBERT (JANsz.) deelde in het lot van Lambert Ja nsz. Zie Bu rm an, Vir Jaarb. D. I.J343. LAMBERT (IA= of Moor) anders L a in ber `t Hen d r i k-z o o n genaamd , werd omtrent het jaar 1550 geboren, was Hop‘ man ter zee, voor Rotterdam, in den jare 1605. Veel afbreuk deden, omtrent lien tijd, de Duinkerkers aan den Nederlandsehen koophandel en zeevaart. 't Gelukte hem, geholpen door J G ij s brand z., Ondet-Admiraal van het Noorder•kwartier, den admiraal der Duinkerkers aan te taster, zijn sehip to enterers, en voorts er zieh meester van =te maken. Sedert tot Sehout bij Nachi onder het kollegie van de Maze bevorderd, ward hij, in den jare 107, onder den admiraal Jacob van He e m s k er k, naar Gibraltar gezonden. Volgens het besluit van den krijgsraad, na het inloopen der straat gehouden, viel hem te beurt, om te zamen met den admiraal den Spaanschen admiraal d' Avila aan te tasten. Bekend is het lot, dat van H e e ms k e r k hier te beurt viel. Een kogel, reeds in het begin van den aanval van het vijandelijk galjoen geschoten, nam zijn linkerbeen weg en kort daarna het leven. Mooi Lambe r t, het schip des =gesneuvelden admiraals kort op de hielen volgende, gal den Spaanschen admiraal de laag van achteren en klampte hem ,aan boord. D' A v i 1 a sneuvelde bij deze gelegenheid, en boette alzoo zijnen seherts. K ort •voor den aanvang van den strijd, had hij namelijk hartelijk gelagchen over het voornemen der Hollanders urn zijne vloot aan te tasten, in den trotschen waan, met zijn galjoen tegen alley de staatsche schepen, het spits te zullen kunnen afbijten. Mooi Lam b e r t, geholpen door twee andere schepen, deed er, na een hardnekkig gevecht, het eerst de vlag of buten, en vervolgens een menigte yolks overspringen. Len schromelijk bloedbad en het verdrinken van vele Spanjaarden, uit wanhoop in zee gesprongen, was bet gevolg dier zege. Indien Mooi L am b e r t de persoon geweest is, welke door Je ann in in zijne Negotiatien wordt bedoeld, moet hij een ijverig tegenstander geweest zijn van bet bestand met Spanje, waarover in het jaar 1608 gehandeld, en dat ver­volgens gesloten werd. Hij verhaalt namelijk dat een zeker persoon, La m b e r t genaamd, door Prins Maur its naar Frankrijk gezonden, aldaar verspreid had, dat de meeste steden van Holland en gansch Zeeland het eens waren met den Prins die liever zou willen sterven, dan in het bestand bewilligen, alsmede, dat de andere gewesten de wet van Holland en Zee­land, met, of tegen hunnen wil zouden moeten ontvangen. Ma u r i t s ontkende sedert iemand te hebben gezonden, om zulk een gerucht te doen loopen. Omdat hij zijn belang in het voortduren des oorlogs vond, kan Mooi Lambe r t iets dergelijks gezegd hebben.. Waarschijnlijk zal M o o i La m b e r t, gedurende het twaalf­jarig bestand, hebben stil gezeten. Niet vroeger dan in 1 618 vonden wij zijn naam vermeld. Tot de aanzienlijke waardigheid van Vice-Admiraal geklommen, ontmoeten wij hem in de Mid­delandsche zee, kruisende met eene vloot op de Turksche zee­schuimers, die hij merkelijk afbreuk deed. Door zijne wak­kerheid kregen de Nederlandsche koopvaardijschepen voor een tijd ruim baan, in dit belangrijk vaarwater. Drie jaren later kruistte hij op de Duinkerkers, om hun bet uitloopen en storen van den Nederlandschen scheepsvaart te beletten. Elij volhardde, met tusschenpoozen, in dusdanige verrigtingen, tot het einde zijns levenS. Hij stierf den 17den Maart 1625 to Rotterdam, na den lande gedurende 36 jaren getrouwelijk ge­diend te hebben. De Staten-Generaal hebben zijne diensten wel op prijs gesteld, immers in een hunner Resolution, 3 September 1607, leest men: s Is den seheepscapiteyn Moyen Lamber t, in recog­natie van dat by hem vaillantelyck ende mannelicke, nyet alleen in de Bataille navale, lest in de strate van Gibraltar geschiedt, maar noch in andere rencontres ter zee gedragen heeft, vereert met een gouden sifflet, weert 300 gulden. Zijn lijk ligt, met dat zijner vrouw Neeltje Aerts, den 4den December 1625 overleden, in eene prachtige grafstede in de Groote kerk te Rotterdam. Op de zerk vindt men zijn wapen en dat zijner vrouw, ter wederzijde gehouden door Neptunus en de krijgsgodin B e 1 on a, staande op een dolfijn. Hieronder leest men: *Hier legt in 't graft een held manhaft. Moy Lambert Hendriks zoon, * Die in zijn tijd, tot Spanjaards spijt, *Haar trots heeft 't hoofd geboon. ijn deftigheid, was ook verbreid, • Onder de Turkze natie, *Die hij dikmaal, door zijn metaal, *Verwon in korte spade. *liaervriend van Mars, en Neptuin bars, • Een kaetzer van den donder, *Kanary buigt, Sint Thomas buigt, *Gybralls', Duinkerkers wonder. *Peilder der zon, die niemand won, *Maar altoos heeft verwonnen; I Door schoot, nog stoot, maar d'alder dood, *Heeft hem op 't laast verslonnen. )'t Gebiedt ter zee, was hij na mee, *Vijs-Admiraal kloekhartig ; Beeft trouw het 'ant, gedient konstant, *De jaren zes en dertig *Dog toen hij heeft, alhier geleeft .'t Seventig en vijf jaren, Naer goede faem, is uit 't lichaam *De ziel bij God gevaren. *Maer zeventien, in 't jaar zestien 11 on d ert en twintig vijf, *Gerust eerbaar ende daarnaar * In 't graf gelegt het Wt. *No& begraven *Neeltj e Aerts, * De huijlvrouw van den Vice-Admirael Moy Lambert, *stierf den 4den December 1623. Hij liet een of meer kinderen na. Zijn portret is onlangs risar een teekening door J. F. C. R e c k 1 e b e n voor den herdruk van de Geschied. van he Nederl. Zeetvezen van Mr. de Jong e, gegraveerd, in Fol. Zie van Meteren, Ned. Gesch. B. XXVII. fol. 506 very. B. XXVIII. fol. 529, 530; Grotii, Hist Lib. VI p. 512, 516, 519; Baudartius, Mem. B. X. bl. 98) v an der Sande, Ned. list. B VI. W. 87; Wagenaar, Vad. Hist. D. IX. bl. 196, 253, 384, D. X. bl. 308, 417, Bijv en Nal. op D. X. bl. 94, 95; Nigot. de Jeannie, T. II. p. 459, 462, 466, 479, 499; Wicque­fort, iimb. T. II. p. 173; Leeven en Daden der Doorl. Zeeh. D. II. bl. 7; Bezot, Medal. Hist.; van Spaan. Beschr. van Rott. bl. 246, 247; v an Reijn, Beschr. van .Rott. bl. 286, Bijl. bl. 16; Velius, Chron. van Hoorn (Reg.); J. van Vloten, Aed, Geschied•Zangen, 2e Bundel, bl. 279; II oogstra ten, Kok, Nay. D. III. bl 99, D. IV. bl. 83, 84, (waar zijn. wapenschild),Bijbl. 1854. bl. CV, Bijbl. 1855. bl. XVII. LAMBERT (JAwns), doopsgezind predikant te Leeuwarden beoefende de schilderkunst. Hij zou volgens sommigen onder­wijs van Ru bens gehad hebben, en de leermeester van G overt F 1 i n k zijn geweest. Zijii schildertrant spreekt echter dit gevoelen tegen, ofschoon hij bekwaamheid heeft gehad als historieschilder. Hij was bevriend met V o n d e 1, die op zijn huwelijk met A e c h j e An to n i s (1620) een gediclit heeft ver• vaardigd. Zie Immerz eel, Lev. de Holl. en Pl. Schilders. D. II. bl. 153; Kra m m, Lev. der Holl. en VI. schilders. D. III. bl. 936. LAMBERT (JEAN), was een schilder, die omstreeks 1427 to Luik bloeide, en door zijn talent eenige vermaardheid ver­wierf. Zie La Comte de Becdelievr e, Biogr. Liegeoise op Anno 1427; Immerzeel Lev. en Werk. der Holt. en Pl. Sehilder D. III. bl. 158; Kramm, Lev. en Werk. der Boll. en PI, schilders. D. III bl, 036. LAMBERT VAN AMSTERDAM, een voornaam schilder te Amsterdam uit de oude school. Zie Gaicciardijn, Baehr. der Ned. Arnhem. 1617. LAMBERT (loos), taalkundige, dichter, drukker en graveur te Gent in het midden der XVI eeuw. Men vindt in Men. sager des sciences historiques de Belgique Annee 1842 een uitvoerig artikel over dezen Lam be r t van A. V o i s i n, waarin eene belangrijke opgave der bij hem verschenen boek­werken. Hij zelf schreef en drukte. Les (Ides et dernier supplice de Nicolas le Borgne, diet Buz, traistre, rediges en rime, par Josse Lambert, Tailleur de lettres et Robert de la Visscherye, Imprime a Gand, par Josse Lambert, Tailleur de lettres, demourant devant la maison de vile, ou on trouve ces ltvrets u vendre, lan de grace 1548. Pet, in 4o. de 8 pages, avec fig. au titre. liederduyisch spelling door Joon Lambrecht, Ghend, loos{ Lambrecht. 1550 in 80. De Cleyne Collorsie in Vlaemsche ends Franchois. by Joos Lambrechts, Gaudavi, 1550. De beer C a u b e r 1 ij n bent van dezen kunstenaar eene zeer zeldzame- gravure, voorstellende de Zegenpraal van C h r i s- t u s (Christi, triumphus) naar Titiaan. Gheprent. te Ghend (teglienover t stadhuus) by Joos Lambrecht, Lettersteker. Ende Baer vind men ze te coope, in t jaer 1543. Men vindt zijne gravuren in de meeste door hem uitgegeven werken. La m b e r t, die ook drukker was des Generaulx de la monnaie de par de ca, stierf omstreeks 1556 of 1557. Zijne di ukkerij kwam handen van Hendrik van den Keer e, die ()Cc koninklijk drukker voor de munten was. Zie S a n d'e r u s, de Gaaday. erud. clariss. L. I. p. 81; Val e­rius Andreas, Bibl. Belg. p. 598; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 768; Bibl. H u 1 t b . No. 2773, 25607, 25608, 25628, 25629, 26239, 27693; Cat. Lamm ers, T. I. p. 3370; Cat. Koning,(1828) No. 345. LAMBERT (Loris), een rijk koopman te Amsterdam te Nismes geboren. Sehoon hij, behalve andere nabestaanden, een broeder en eene zuster had, maakte hij bij testament, den beroemden Jacques S a u r i n, Waalsch predikant te 's Hage, universeel erfgenaam van zijn aanzienlijk vermogen. Toen zijn broeder V in c e n t, na den dood van Louis vernam, dat bij uitgesloten was van de erfenis van zijn broeder en, Sanrin tot erfgenaam aangesteld, verzweeg hij zulks niet, maar maakte het ruchtbaar, zoodat men overal van het testament van Louis Lambert sprak. Velen, die Vincent en ziinen behoeftigen toestand kenden, toonden medelijden met hem, en elk sprak, nadat hij Saurin of Vincent genegen was. V i nic e n t deed hem voor die erfenis een proces aan, dat door Saurin werd gewonnen, doch om te toonen, dat hij Diet geldzuchtig was gaf hij de eene helft van den boedel aan V i n c e n t, en de andere. aan diens zuster in Frankrijk, mits dat zij, binnen- zekeren tijd in Holland kwam, en zoo zij achter bleef, aan de opzienders van zijn kerkgenootschap. Ook gaf hij in 1726 een vertoog in het licht ter verdediging van zijn gedrag in dezen gehouden. Zie Levensbeschr. van voorname mannen. D. V. bl. 2 34, 33,5,, en, het artikel Saarin. . LAMBERT (LAmBEHTszooN), een Amsterdamsche rederijker, vriend van B r e tie r o en C o s te r, aan wien deze het gebouw, waarim hij later zijne Academie stichtte, verkocht, Zie Wa g en a a r, Amsterd. D. VIII. bl. 732. LAMBERT (Ronorsz), Opziender der Remonstranten te-Kampen, die het beleid hunner vergaderingen had (1621). Om die reden werd hem verboden uit de stad te gaan, en in mil boeto van if 210 verwezes. Zie Brand t, fist. der Ref. D. IV, ht. 494 en 500. LA4MBERT. (VAN. Doolon0, ward in 15,58, in eon vorgae , : van Dop,sgezincle,n gevangen geuouvai en wet, anderftu daring buiteu, Door n i k verbrand. Zie v a. n. Brae h t, atliartelaarks•Spieget der Doopsgesinden. bl. 203. LAMBERT (Gurumus) diende als kapitein over de Hol-. landsche mineurs,, en verriielde d,e werken, van Alineide. Zie B.o,s s e h a, Nadi HeldeAd. to land; D. III.. bl. a-11-375,, 377. LAMBERT, screed _ als generaal majoor bij Waterloo. Zie B o ss e h a, Nail. Heldend. te land, D. III. W. 533, Bijv. en Aaron. bl. 642. LAMBERTI (HAlo) en Petrus H e.r m a, n,n i,, beide predikanten te Dokkum, werden van hunne. bediening afgezet, wijl zij de onderteekening der Dordsche kanQus of volstrekt weigerden, of zich voorwaardelijk slechts daartoe gereed toon­den. Zij waren de eenigste in gansch Friesland, die de drukkende hand der toenmalige vervolging gevoelden, ook nog na. hunne afzetting. B r a n ,d ti Hist.. der, Ref. D. IV. bL.JY p e y en D e r m o u t, Gesch. der Ned. Herv. Kerk. bl. 2A0, 4(4nteek. ZIe LAMBERT1 (JoArTNEs), geboren te Brussel; Lieentiaat in de beide regten en advokaat bij ha hof van Brabant, schreef : Electio Practicarum .Juridicarum Quaestionum libri 11. Bruxellae 1639 40. Zie V alerius, Andreas, Bibl. Belg. p. 525. F o, p p n no, Bibl. Belg T. II. p. 674. LAMBERTS (MATTETA.8), geboren, te Thuin in het land` van Laik, Cis,tercienser monnik en prior van: htt klooste• te Alne. Hij stierf in 1595 in den ou.derdom van : 53 ja­ ren en schreef in het Fransch eene korte commentarius op de regel van S. B e n e d i c t u s,. L iniki 159,6 12o. Tractatus de periculo conversationis virorum cum mulieribus Ibid. Zie.Valerius Andreas, Biol. Belg.p. 661; Fopp. ens,Bibt. Belg. T. II. .p. 876. LA MBERTI (RosEraus), of La m b e r t z, Regulier kanmnik, premonstratenser en prior in de abdy Averbode. Hij schreef Diva Virgo de Cortembosch, ejusque Mracula Levanii 1656. Zie Poppena, Bibd. Bely., T. II p. 1077. Cat. WIllema, T. I. p. 152. LAMBERTINI (JEAN BAPrisTR) heer van Cruz-hoven of Gruyshove, werd omtrent 1570 te Antwerpen geboren. Zijn varier, Gilles Lambert i, was Contrechierge in deze stad, en achterkleinzoon van den ridder Bern andino Lambe r­tini, nit de aanzienlijke familie van dien naam te Bologne. Zijne moeder heette Marie Po1laert s. Hij bezocht de Latijnsche school te Kortrijk, en studeerde te Leuven in de wijsbegeerte en regtsgeleerdheid. Van zijne vroege jeugd af, had hij een bijzondere neiging voor de wetenscbappen, inzon. derheid voor de geschiedenis. Na het emdigen zijner studien reisde hij door Frankrijk en Italie, hield zich eenigen tijd te Rome op, en te Bologne, waar hij tot Doctor in de beide regten werd bevorderd. Vervolgens bezocht hij met een galei van den groot-hertog van Toscane, Morea, keerde naar Italie, en van daar naar Duitschland terug. Twee jaren later vertrok hij naar Spanje, en keerde over de Nederlanden terug. Eenigen tijd na zijne wederkomst, henoemde de aartshertogin hem tot mire der stad en van het grondgebied van Halle in Flene­gouwen. Terwijl hij deze betrekking bekleedde, reisde hij nog eenmaal, bij gelegenheid van het jubile in 1625, naar Rome, en stierf omstreeks 1650. Hij was gehuwd met Je an n e d'I t t re, en liet eerie zoon na, die volgt. Hij schreef: Theatrum Regium, sive Regum Hispaniae series et corn­pendiosa narratio varias Wins Regni hiszorias complectens, Brux. 1628. gr. 4o. Theatrum Regium sive Regum Aragoniae brevis series, vex.-volg van het bovenstaande. Theatrum Regium sive Regum Navarrae brevis series, als boven. Theatrum Regium sive Regum Portugalliae brevis serief , als boven. Vita B Imeldae Lambertinae, nobilis Bononiensis, ex Italic° Latine reddita, Antv. 1725. In 't Vlaamsch omstreeks 1638 Zie de Bollandisten op den 12den Mei, T. III. p. 183 en 184 en Prosp. Lambertini de Sanctis liononiensibus. Paraeneris ad virtutem capessendam et adulkrinam soluptatem ontemnendam, Antv. 1640. 12o. Zie Sweertius, Athen. Bely. p. 392, 393; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 454; Foppens, Bib!. Belg. T. I. p. 572; Pa-. quot, Mem. pour servir a l'Hist. Latter. des Pays-Bas, T. I. p. 463; Theatre de la Nob!. de Brab. p. 406, 407; M. D ier ex s ens, Ann). Christo mire. T. IV. p. 363-365. LAMBERTTNI (JEAN-BAPTISTE-CORNEILLE) zoon van den voorgaanden, schepen, en in 1660 aalmoezenier te Antwerpen, verkreeg van Ph Hippies IV, den 3den Augustus 1654: *rehabilitation de noblesse en la famille noble de Lambertin' en la vine de Bologne en Italie, et annoblissement de nouveau en taut que besoing seroit." Hij huwde Marie C a t h (6-rine F r e d e r i c x. van Antwerpen, die hem Been mannelijke afstammeling schonk. Zie P a q u o t, Mein. pour servir a l'Hist. Litter. des Pays-Bas, T. I. p. 463 ; Theatre de la Noble de Brab. p. 406, 407. LAMBERTO (FREDERIGO DI ) bijgenaamd Padouano of Fadaono, zoon van Lambert van Amsterdam, aldaar in 1526 geboren, leerde de eerste gronden der schilderkunst bij zijn vader, verder bij den beroemdcn Jan S w a r t te Gro­ningen, en zette zijne studien al vroeg in Italie voort, huwde aldaar, was een der voornaamste leden van het bestuur der Akademie van Florence, en stierf denkelijk in Italie in 1599. In de Bibliotheek te Munchen berust op den naam van F r e d r i k Su stri s, zijn eigen portret, door hem zelven ge­ schilderd, onder de gedaante van H. Lucas voor een schil­ ders•ezel. Zie verder K ram m, Lev. en Werk . der loll. en Vlaamsche Schad. D. III. bi . 936, 937. LAMBERTS (GERRIT), werd den 29sten October 1776 te Amsterdam geboren en wijdde zich aan den boekhandel. Hij oefende zich, zonder eenige leiding in zijne vrije uren in het teekenen van stads- en kerkgezigten, bouwvallen, monumenten gebouwen, ontving eenig onderwijs van Daniel K e r k-h o f f, onder wiens leiding, hij ook zich toelegde op het tee • kenen van Landschappen. Hij hanteerde ook nu en dan het penseel en den etsnaald en bragt sedert 1826 met ongeloofelijke vlijt, behalve andere verzamelingen ook een belangrijke atlas of verzameling van prenten, teekeningen, portretten en zeld­zaamheden, alle Amsterdam betreffende, gerangschikt naar zijne berijmde wandelingen door verschillende gedeelten der hoofd­stad bijeen. Deie verzameling is na zijn dood verkoclit en een groot gedeelte er van door den beer Frederik M ull er aangekocht. Hij was eerste opzigter van 's Rijks Museum te Amsterdam en lid der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten aldaar. Hij stierf te Amsterdam 16 April 1850. Hij gaf uit : Lijst der onderscheidene verzamelingen van G. Lamberts. (Amst. Julij 1836). Korte lyst der onderscheidene kunstverzatnelingen van G. Lamberts 1846. Lyst der autographen, geschr. en gedr. stukken in de onder­scheid. verzamel. van den zelven (Amst, 1850). De brand der Nieuwe kerk te Amsterdam den 14 Janu­arij 1615, historisch herdacht, Amst. 1845 in 80. Hij schreef ook in den Nieuwen 4msterdamschen Mercurius. 5 Na sijn dood verschenen: Catalogue der versameling enz. verkocht 18 Nov. 1850. Cataiogus eener verzameling Ned. Dichtzverken en gedeeitelyk nagelaten door G: Lamberts, Amst, 1851 80. Zie Immerz eel, Levens der Holl. en Pl. runstsch. D. Ii. bl. 153; Kramm, Lev. der Hall. en VI. Kunstsch. D. III. bl. 930. 937; Komi- en Lettsrb. 1845, No. 40; Cal. der Maatsch. van Ned. Letterk 130v. 1848-52, bl. 114; Muller, Cat. van Portrett. LAMBERT, was een Fries, die ten tijde van Guy van H e n eg ouwe n, Eisschop van Utrecht, de partij van J a n _van Lig tenberg uit die stad verdreef, waardoor aan de Vlamingen de toegang tot de stad vrijgelaten werd, in welke zij ten jare 1808 de regering naar hunnen zin veranderden. Zie van der C h ij s , de Masten der Binchoppen van de Heerlijk­heid in de Stad Utrecht, bl. 94. LAMBERTSZ (hums) een glasschilder, die in het midden der zeventiende eeuw te Utrecht bloeide. Zie Kramm, Lev. en Werk . der Holl. en Pl. Schild. D. III. bl. 939. LAMBERTUS, bisschop van Tongeren, werd te Maastricht uit een adelijk geslacht geboren. Hij bestuurde zijn bisdom, eerst in vrede, dock werd daarna , door zekeren E b r o i n u s, opperhofmeester van den koning der Franken, uit zijnen bis­schoppelijken steel verjaagd, terwij1 een onwettige bisschop, met name P h a r a m u n d u s, in zijne plants werd ingedrongen. Lambert us nam de wijk naar Stavelo, en leidde, in dat klooster een voorbeeldig leven. Na den dood van E b r o i n u s werd hij door Pipinus van Hersta 1, die toen opperhof­meester was geworden, in zijne zetel hersteld. Met vernieuwden ijver hernam hij zijne bediening, en breidde het licht van het Evangelie over het noordelijk en oostelijk gedeelte van het namalige bisdom van 's Bosch uit. Volgens eene overlevering zou hij met Will e b r o r d u s, apostel der Vriezen en stichter der Utrechtsche kerk, meermalen in onderhandeling zijn geweest. De groote ijver, waarmede L a m b e r t u s zijn herderlijke pligten vervulde, en de vrijmoedigheid, waarmede hij den opperhof­meester, Pipinus van Hersta I, wegens zijn overspel met Alp h a i s berispte, of volgens anderen zijn moedig verzet tegen de plunderzucht van sommigen, die zich van kerkelijke goederen hadden meester gemaakt, gaf aanleiding tot hevige vervolgingen. Zekere Dodo viel den bisschop met eene bende gewapende mannen, in het dorp Leodium, waar nu de stad Luik is gebouwd, aan. Een der booswichten doorboorde met • een werpspiets zijn hart, terwijl hij zich ter aarde had geworpen om te bidden. Lijn dood viel, gelijk men meent, voor den 17den, September 709. Zijn ligchaam werd naar Maastricht overgehragt en in de kerk van den H. Petrus begraven. Men bouwde daarna eene kerk op de plaats, waar hij vermoord was geworden. Zijn overblijfselen werden in 721 door zijn opvolger Hu b e r t u s derwaarts gebragt, die ook aldaar zijn bisschoppelijk verblijf vestigde. Zie Acta S. S. Belgii, T. VI. p. 19-148; Lev. der voorn. Heijlig. D. III. bl. 460-470; Leben and Thaten der Heil. Gott. von Be. neficiat, Postelmayer, T. III. p. 49; Dr. J. As chba c h, dellgem. Kirchen-Lezikon 0. h. w. R e t t b e r g, Kirchengesch. Deutsch l. T. I. S. 558 ff. van Gil s, Kathol. Meyer. Memorieb. bl. 15; Cop-p e r us en v an Gil s, Nieuwe Beschr. van het bisdom van 's Hering. D. I. bl. 23; De Ring, Saint Lambert, .Eveque de Tongr. in Mess. des Scienc. Hist. Anne 1847, p. 354. seqq en 1841 ; P hilippe E n g el b r echt i, Egent. Cann. 1519 in Massager etc. 1847, p. 359. LAMBERTUS PARVUS, priester en benedictijner monnik der abdij van St. Jacob te Luik, in 1194 overleden. Hij schreef eene kronijk, bevattende eene algemeene gerchiedenis van den jare 988-1194, door Martene en Durand in hunne Collectio amplissima, Paris 1729, fol. T. V. col. 5-16, uitgegeven en door R e i n e r u s, mede een benedictijner in hetzelfde klooster, die in 1230 overleed. Chronicon Lam­berti Parvi a Reinero Monacho continuatum: Ibid, col. 16-67) vervolgd. Hij verhaalt daarin de overwinning bij Steps, van welke hij ooggetuige schijnt te zijn geweest. Zie F a b rici u s, Bibl. Med. et Infim. Latin. Lib. XI. p. 698.Val erius Andreas, Bibl. Belg. c. v.; Vossius, de Hist. Lat. p. 440. • LAMBERTUS WATERLOSIUS, Regulier kanonnik in het klooster van St. Hubertus te Kamerijk, leefde in de elfde eeuw, schreef: Bisforia Cameracensium Episcoporum ab Odone, d. 1. van 1115-1160. Zie Fabricins, Bibl. Med. et Intim. Latin. Lib. XI. p. 702.V o s s i u s, de Hist. Latin. p. 435; S a m a r t h a n i, Gallia Chris­tiana, T. III; J. Lo n g a s, Bibl. list. Galliae, No. 3307 seqq. LAMBERTUS, werd omstreeks het begin der twaalfde eeuw te Luik of in de omstreken dier stad geboren. Hij omhelsde de kerkelijke staat, en werd pastoor van St. Christoffel, in een der voorsteden van Luik, bij de poort van Avroy. Later nam hij het monnikkleed, in de abdij van St. Laurentius, aan. Hij schreef: Computus Ecclesiastici Tabula, een zedekundige commentarie op de fabelen van E z o p u s, mogelijk wel: Ezopus moralizatus cum bono commento Impressus anno salutis nostre M. cccc. Xci sexto ydus Octobris, 4o Antv. 1487. 4o. Ibid, Gerard Leeu, 1488. 4o. Ibid. 1496. 4o. Ibid. 1500. 4o., in het Vlaamsch overgezet (Die historian ende Fabulen van Esopus, die leerlic, tvonderlick ende seer ghemacklick zyn), Delft, H. Eckert van Homberch, 1498, in fol. fig. 5* Zie Aetid. d a Monin, Sactar. Celeb. D. Laurentii jexta Leodium Coenobii, p. 5, 6, 26; P a q u o t, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-has, T. III. p. 9. LAMBERTUS, ook genoemd Lampert en Lambert, geboren te Luik of hare omstreken, schoon sommigen hem Keulen tot geboorteplaats geven. Hij ontving het eerste on­derwijs van den beroemden A d el m a n , toen soholasticus te Luik, en sedert bisschop van Brescia. Waarschijnlijk nam hij te St. Laurentius bij Luik het monnikskleed aan; zeker is het echter, dat hij voor 1056 en later in de abdij van Tuy bij Keulen leefde, en in de laatste eene betrekking yen. iulde. Hij stierf den 26sten September 1069. schrcef: Vita S. Herberti, Coloniensis Episcopi, in Acta Sanctorum Illartis die 16, T. II. p. 467-476. Bymni tres, Responsoria et Antiphonae pro officio Eccle­siastic° ordinario, et sequentia in Sacrificio Missae recitanda. Hymnorum varii generis carminum liber Unus. Epigrammatum liber onus en andere, die niet tot onze kennis zijn gekomen. Sommige werken worden hem verkeer­delijk toegeschreven. Zie Trithemii Chron. Hirsaug. T. I. p. 180; Aegidii du M o n in, Sacrar. Coen. D. Laurentii, p. 5, 6; Acta S . S., T. II. p. 465, 466; Gallia Chr. T. III. p. 989; Hist. Litter. de la France, T. VIII. p. 6-11; Fabricii, Bibl. Mediae et Infim. Latin. L. XI. p. 699; Vossius, de Hist. Latin. p. 457; Sweer­tius, Athen. Belg.; Val. Andreas, Bibl. Belg.; Paquot, Mem. pour servir a l'Hist. des Pays-Bas, T. III. p. 9. LAMBIN (JAN JACOB) archivaris der stad Yperen, werd den 13den van Hooimaand 1763 te dier stede geboren. Zijne ouders, tot den deftigen stand behoorende, droegen de ver­eischte zorg voor zijne opvoeding , en zonden hem, in den jare 1782, naar Cassel in Vlaanderen, om zich aldaar in de beschaafde letteren te oefenen. Hij trad echter, bij zijne te­rugkomst, geen letterkundige loopbaan in, maar was in andere betrekkingen werkzaam. In den jare 1819 tot archivaris van zijne geboorteplaats benoemd , kon hij aan zijn reeds vroeg ontwaakte zucht tot geschied- en oudheidkundige nasporingen de ruimste vol. doening geven. Zeer groot is het getal van schriften, die dezelve bevatten, en alle getuigen van eene onvermoeide vlijt en grondige kennis. Ook de Vlaamsche taal en dichtkunde waren een geliefd voorwerp zijner beoefening. Negen en dertig malen mogt hij , door ondersch eidene Rederijkerskamers en letterkundige Maatschappijen in Belgie, voor het grootste gedeelte met dichtstukken in de Vlaamsche taal, den eereprijs behalen. Sedert 1830 evenwel, nam hij geen deel aan der­gelijke wedstrijden, maar wijdde zich geheel aan historische stadia, vooral zulke, die tot zijne geboortestad betrekking hadden. De lijst zijner menigvuldige, grootere en kleinere geschriften, waarvan vele eene duurzame waarde hebben, is in onderscheidene Belgische tijdschritten te vinden. In 1819 werd hij lid der Maatschappij van Ned. Letterkunde, de ko­ninklijke Akademie te Brussel benoemde hem in 1810 tot correspondent. In December 1840 werd hij tot ridder der Leopolds•orde benoemd. Hij stierf den 17den Januarij 1841, na eene kortstondige ziekte in den ouderdom van 77 jaren. Zijne buste, door een bekwaam beeldhouwer vervaardigd, bevindt zich in de openbare boekerij zijner geboorteplaats, van welke hij omstreeks twee jaren eerste bibliothecaris was. Zijne geteekende of beelding be­staat bij de Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leyden. Hij schreef: iijktraenen op het graf van A. J. L. de Codt, hoofdman van de Maetsch. van Dicht- en Letterk. tot Ypre enz. tot Brussel, overl. den 25 'Vey 1819, Ypre, 1819. 4o. Geschiedkundige Onderzoekingen op de aloude aenstelling van den Voogd en van de Schepenen en Raeden der clad Ypre, Ypre, 1815 in 4o. Tydrekenkundige Lyst van onuitgegevene Handvesten, opene Brieven en andere bescheiden, rustende onder de Archieven der stad Ypere, en belangryk voor de plaatselyke Geschiede­nis, enz. Ypre, 1829. Verhael van den moord van eenige Schepenen, Raeden en andere inwooners der clad Ypre, gebeurd den 29 en 30 No­vember 1303, Ypre, 1831 in 12o. Nalezingen of vervolg, ald. 1832. 2 St. 80. Eeuwigdurende Verbond tusschen Jan den III, hertog van Brabant en Lodewijk den I, graef van Vlaenderen, enz. ge­s'oten te Gend, den 3 Dec. 1339, in bet licht gegeven door J. J. L., Ypre, 1832, 80. Beleg van Ypre door de Engelschen en Gendtenaers, ten jaere 1383, en oorsprong van de feest gezegd den Tuindag enz. eerst in het licht gegeven door Adr. van Schrieck, heer van Rodorne; nu in den hedend. styl overgebragt, en met geschiedk. Aanteekk. verrijkt, 2e druk, Ypre, 1833, 80. Merkwaerdige Gebeurtenissen, vooral in Vlaenderen en Bra­bant, en ook in de aengrenzende landstreken, van 1377 tot 1443, letterlyk gevolgd naar het oorspronkelijk onuitgegeven en titelloos Handschrift van Olivier van Dixmude; met Vow ,-rede geschiedk. Aanteekk., lijst van verouderde woorden en alphab. tafel door J. J. L., Ypre, 1835. 4o. Memoire cur les questions proposees par la Societe des antiquaires de la Morinie, etablie a St. Omer, sur l'Origine de la Halle-aux-Drags a Ypres, etc. Ypres, 1836 in 12o. Alfffloire couronne, Esquisses historiques et biographiques sur les Chellelains et les Vicomtes d'Ypres, Ypres, 1838. 80. In Messager des Sciences et des Arts de la Belgique: 1833 Fabrication de Monnaie a Ypres. Ligue Hansdatique en Flandre. 1834 Typographic. Les Templiers d'Ypres. Robert de Bdthune. 1835 Sur nos anciens Ms. , concernant l'Histoire de Flandre, de Brabant et d' Artois. 1836 Revue succincte de quelques comptes de la ville d'Ypres. 1837 Reddition de Zevenbergen a Philippe-le-Bon, duc de Bourqogne. Institution de la Commune d'Ypres. 1838 Sur les Archives de Rupelmond. 1839 .Manuscrits Autograph es. Deux rois de France en mem temps. Zie Messager d. Scienc. et d, Arts de la Belg. 1836. p. Nev. 1841. p. 285; Ann de la Societe d'.Emulation pour l'Hist. et les Antiq. de la Flandre Occident. T. III. p. 145 etc. Gentsch Kunst­en Letterbl. voor 1841, No. 73; Band. der Jaarl. rerg. van de Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. 1841; Verh. van de Ned. Taal­en Letterk., D. II. bl. 4; Cat. Willems, D. I. bl. 270; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. I. bl. 300, D. II. bI.280, 281,282. LAMBOY (JoANNEs) Beguiler kanunnik te Tongerloo en rector van het klooster dier orde te Roermonde, waar hij overleed. Hij liet in handschrift na: Tractatus -de Philosophicis ac Theologicis aliquot Quaes­tionibus. Zie Popp ens, Bibl. Belg. T. II. p. 672. LA MBRECHT (JAN) een regtsgeleerde te Brugge, die in het midden der zestiende eeuw te Vlaanderen, als dichter en taalkundige groote vermaardheid had. Hij was v Prins van de hoofdkamer der Vlaamsche paten te Brugge." Bij schreef: Vlaemsche Vrede•vreucht, naer eene pijnelijcke droefheijt door den grouwelijcken oorlog, nu verandert in een aangenaeme Pelys, 's Gray. bij A. Vlack, 1659, met plaeten en muziek, en een lofdicht van Cats en Westerbaen. Vorstelijcke Minnelusten en koninklijck Bruijlofts-gedicht, 1659, z. pl. of dr. Vervaardigd op het huwelijk van Lode­wijk XIX met Maria Theresia van Spanje. Deuchdenlof, tot Wellecom-u;enschinge van den Doorluchtighen Heer Carolus van den Bosch, commende uyt syn bisdom van Brugge tot den bisschoplicken stoel van Gendt, met het wapen Wonderen der H. Sladt Halle, naar het Lat. van J. Lip. sins, en vench. Ghedichien ende Lofsanghen, Brugge, 1682. 40. nit. pl. Bethlehem, vertoonende den H. Kersuacht, met alles wat bedenckelijck is daar in te zijn gheschiedt. Spele•wys beschre• yen, Brugge, 1685. 4o. Rachel ofte Thonneel van oprechte Liefde: verthoonende door een Herders-spel, den Aerbeyt ende ghetrouwe Liefde van den Aertsvculer Jacob, waerin een vermaecklyke Chichi, Brugge, 1662. Konincklycke Bruylofts-gedichten ende Sanghen op de Trouwe van de Vrede- Vorst, den Alderchristelyksten Monarch Louys XIV , Van Godt ghelleven, enz. z. n. v. pl. of dr. 4o. Onstervelicke Lof van de Reden--rijcke Dichtkonst. Uyt­ghegeven door d' Heeren Regierders, van de Goddelicke Reden. rijcke Gilde des H. Geests in Brugghe, in 4o. m. pl. z. dr. en pag. Schoonheydts Ramp-lot: vertoont door het droevigh verhael van het jammerlick ongheval, geschiet aen een wonderlicke schoone jongvrouwe; ghenaemt de schoone Johanna van Parys, wiens doot- geraemte nu ter lydt is te sien in de Stadt van Brugghe. Tot Brugghe, 1661. 4o. Lof der Bouw-lust, vertoont op den blyden dagh der H. Wy ding e ende myteren, van den eerwaerdighsten Heere Myn Heere Carolus Geleyns, eerst Cantor en Proost in d' Abdie van Bergen S. Wynocx, ende nu XLIsten Abt van de oude vermaerde Abdye van Sinte Fieters to Oudenburgh, van de orden des H. Benedktus, Brugghe, 1665. 4o. z. p1. Gee- W eke , verthoonende de komste, het Heyligh wonder­baerlijcke Leven, grauwelijck Lijden ende geduerighe Vervol­ghinghe, de bitter Passie ende pilnelijcke Doodi, van den eenighen ghebooren Sone Godes, ons Heeren ende Salighmaeckers Jesu Christi, Ald. 167$. 4o. met een opdragt Aen Godt den Hernetschen Vader. alley-droorn. verthoonende de hedendaegsche handelinghe ende genegentheyt des tnenschen; met onaerwysinghe van de Sonden ende quacle lusten te vlieden, enz. z. j. of pl. v. dr. 4o. Goddelycke Vrede-Lof. Aen den Geyer van deceive over syn menichvuldighe Weldaden, die by aan het menschelijk geslacht gedurichlijk bethoont, ende namentlick als nu door het geven van de tang ghewenste Peys, als boven. Zic van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. en Iretensch. D. I. 3s2; Willema, Verh. der Ned. Taal. en Letterk. D. II. bl. 3 volgg.; Witsen Geysbeek, B. 4. C. Woordenb. D. IV. bl. 148, 149; Cat. der .111aatsch. van Ned. Letterk. D. I. bl. 216, 244; Cat. J. Schouten, bl. 32. LAMBRECHT (loos) was een door de hooge overheid ge-previlioieerd beroemd boekdrukker te Gend in den aanvang van Se tweede beift der zestiende eeuw, die onder anderen vele dusgenaamde beeldenaars, met houtsneden, uitgaf, dienende bij de placaten voor de evaluatie der verschillende in- en uit-landsche munten, die toen in de Nederlanden gangbaar waren. Zie van der Cbijs, de Munten der Graven en Hertogen van Gelderland, bl. 68. LAMBRECHTS (MATTHIAs) licentiaat en de godgeleerdheid te St. Laurens bij Brugge geboren, studeerde te Leuven,, werd in 1561 aldaar meester in de vrije kunsten; onderwees de godgeleerdheid eenigen tijd in de abdij het Park bij Leuven, werd kanunnik in de hoofdkerk to Brugge, de eerste Poeni­ tentiarius na de oprigting der nieuwe bisdommen ; werd in 1578 door den magistraat uit Brugge verdreven, waarin hij in 1584 terugkeerde en in 1596, in plaats vanR em i g i u a D r i u t i u s, tot bisschop van Brugge gekozen. Hid overleed den lsten Junij 1602, in den ouderdom van 63 jaren, en ligt in het koor der Cathedrale begraven. Ilij schreef in zijne ,moedertaal eene kerkelijke geschiedenis van Christus tot zijn tijd , en over het leven, den dood en het lijden der Heiligen (Leuven en Antwerpen, 1610) en een kort tractaat over den Antichrist, 1602. 80. Zie F opp ens, Bibl. Belg. T. II. p. 876. LAMBRECHTS (AMos) schreef: Verhandelingen van de teekenen en genezing van de ontste­kinge der Oogen, Amst. 1722. 80. Handleiding der Verloskunde, Amst. 1732. 80. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 294; Cat. de Gove, bl, 196. LAMBRECHTS (Amos) schreef: lnleiding tot de H. Schriften des O. en N. Testaments, Amst. 1783. 80. 2e dr. Kort begrip der Bijbelsche Zedekunde, Harderw. 1793. 80. Zie A r r e n b e r g, Naamr. bl. 295. • Brinkman, Naaml. bl. 332. Cat. Heringa, p. 212. LAMBRECHTS (AMos Hz.) leefde in het begin der ze­ventiende eeuw en schreef: De bedroogen Geld-zoeker, Leijd. 1716. Zie Witsen Geijsbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 149. Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. D. I. b. bl. 101. LAMBRECHTS (AREND FERDINAND) doctor in de regten en medicijnen to Kuinre, dichtte: Liiktranen, ter gelegenheid over het droevig en onverwagt afsterven van Willem Hard Hendrik Friso. Zie v. d. Aa, N. B. 4. C. Woordenb. D. II. bl. 352. LAMBRECHTS (MARTiNus) waarschijnlijk kort voor den jare 1700 te Amsterdam geboreii, een ervaren en dapper zeekapitein uit de eerste helft der achtiende eeuw, schreef Handboekje voor den Zee-leerling, zijnde een beknopte be­schrijving der toetakelingen eens oorlogschips, enz. Amsterd. 1731. 80. dat voor Bien tijd in eene gegronde behoefte voorzag. Er bestaan twee teekeningen van Barbarijsche zeehavens, Algiers en Santa Cruz, naar teekeningen van zijne hand. In 1743 had deze zee•kapitein het bevel over 's lands schip de Arend. Er bestaat van hem een met vele zaakkennis en groote naauwkeurigheid beschreven verhaal, getiteld Extract-Missive of kort historisch Verhaal van de voor­naamste zaken, die bij de geduurige Regerings-verandering in b'arbaryen, of eygentlyle het Rijk van Fez zZjn voorgevallen na de dood van Muley Ismael, keyser van Marocco in den jaare 1727. En wel inzonderheyd by deszelfs overheersching door Muley Abd'allah in den sourer van 't jaar 1743. G e­schreven in 's Lands schip den Arend, gecomniandeerd door den Captyn Mart. Lambrechts, liggende in de baay van ranger den 25 September 1743. Te Amst. bij Joris v. d. Woude, boekverkooper in de Lombartsteeg, 1743. El. 67 en volgg. der Handelingen der Jaarlijksche Alge­meene Vergadering van de Maatsch. der Ned. Letterk. to Leiden, 1861, vindt men een belangrijk uittreksel van dit verhaal over den Nederlandschen staatsman R i p p e r d a. Beschrijving van Algiers, in hands. Zie de Jo nge, Ned. Zeewez. D. V. bl. 82, VI. a. bl. 330 339 ; Hand. van de Maatsch. van Ned. Lolterk., 1861, bl. 67 ; Cat der Maatsch. van 1Ved. Letterk. D. I. bl. 144; Nay. 1860. bl. 228. Cat. De Lange van Wij ngaerden, bl. 103. LAMBRECHTS (JAN BArrisT) luitenant kolonel, werd in de actie van den 19den September 1799, krijgsgevangen ge-maakt. Zie Bosscha, Narl. held. te Land, D. III. Bijl. 5. LAMBRECHTS (JOHANNES REMIS PETRUS) was als tweede luitenant bij de actie van den 19den September 1799, en werd krijgsgevangen genomen. Zie Bosscha, Ned. held. le Land, D. III. Bijl. 2. LAMBRECHTSEN (Mr. A. P.) van Ritthem, burgemeester der stad Middelburg. Op Cat. J. W. te Water, T. II. p. 51, 52, komt het volgende handschrift van hem voor: Costumen, Ordonnantien ende Statuten der stad Vlissingen, met zeer vele byvoegselen en aanmerkingen, die in de gedrukte Archieven van deze stad niet voorkomen. LAMBRECHTSEN (WILLEM BAREND) te Vlissingen in 1697 geboren, zoon van Gera rd en van J a c o b a Dill em a n pensionaris en meermalen burgemeester zijner .geboortestad, bediende namens deze stad, de voornaamste commissien in en buiten Zeeland. Hij was o. a. een der afgevaardigden van de Staten van Zeeland in Leeuwarden, om Willem IV met zijne verheng geluk te wenschen. Hij was een man van groote bekwaamheid en vlugheid, en had grooten invloed op het bestuur van zaken. Hij over­leed den 16den Maart 1761 ongehuwd, en had de armen van Vlissingen tot zijne erfgenamen benoemd, en zijne aanzienlijke bibliotheek tot een legaat aan de stad vermaakt. Zijne beeld­tenis vindt men te Vlissingen op het stadhuis. Zie Wagenaar, Pad. Gesch. D. XX. bl. 78; Ned. Jaarb. 1761 bI. 176; Seheltema, Staatk. Ned. D. I. bl. 10, 11; Leven van Willem IP, bl. 135. LAMBRECHTSEN (Mr. NICOLALS CORNELIS) van Ritthem, werd den 29sten Februarij 1752 te Vlissingen uit een geslacht geboren, dat uit den deftigen burgerstand, allengskens tot de aanzienlijke regeringsposten, zoo gewestelijke als stedelijke was opgeklommen. De Latijnsche scholen in zijne geboorte­plaats met den grootsten lof hebbende daorgeloopen, bezocht hij de Utrechtsche hoogeschool, waar hij in 1773 tot Jur. utriusque doctor werd bevorderd op eene dissertatie hieronder aangehaald. Weldra werd hij pensionarius honorair, vervol­gens, in pleats van Leonard Constantij n van Lens­beec k, toen deze tot lid van de provinciale rekenkamer was aangesteld , pensionaris van zijne geboortestad. Gedurende den tijd, dat hij deze waardigheid bekleedde, vervulde hij verscheidene gewigtige staats-commissien, zoo bij de provincie Zeeland, als ter generaliteit, met name ook die over de be-paling der Prov. Quotas in de algemeene lasten. Zijn moed en standvastigheid in het voorstaan van 'stands vrijheden en geregtigheden, waarin hij echter steeds met gematigdheid en zonder partijzucht of vijandige gevoelens, tegen den toen be­staanden regeringsvorm te werk ging, gaven, in 1787, aan-leiding, dat zijn huis en goederen door het dolzinnig gepeupel schandelijk uitgeplunderd werden. Ten gevolge der omwen­teling in het genoemde jaar 1787 uit de regering ontslagen, en ambteloos geworden, deed L ambrecht se n met twee zijner vriendeu eerie reis naar Zwitserland, en bezocht tevens een deel van Duitschland en Fmnkrijk. Steeds buiten betrek­king blijvende, was hij, of en aan, to Middelburg, op een' deftigen en aanzienlij ken voet levende, en zich geheel overgevende aan de beoefening der letterer en der geschiedenis, vooral die des vaderlands, en onder anderen ijverig mede arbeidende aan de destijds bij den nieuwen druk van W a g e n a a r uit­gegeven Bfjvoegselen en Naletingen. In 1795 wederom in de regering gerocpen, aanvaardde hij den post van gedeputeerde wegens Vlissingen ter vergadering van de toen nog bestaande Staten van Zeeland, en werd weldra door dezen afgevaardigd naar die der toenmalige Staten-Generaal, waar hij de moetjelijke en noodlottige raadplegingen bijwoonde over de destijds geslo­tene alliantie met Frankrijk, en door zijn ijver en beleid in het Tractaat dier alliantie nog vele min bezwarende wijzigingen wist to brengen. Ook was hij tegenwoordig bij de niet min helangrijke raadplegingen over het bijeenroepen eener Nationale vergadering. Toen die vergadering, niet zeer met zijne toe-stemming, was tot stand gekomen, keerde hij naar Zeeland terug, doch had voor zich zelven geen begeerte, om door de zaamgeroepene kies-collegie, tot lid dier vergadering benoemd to worden. Nu vestigde hij zijne woonplaats to Middelburg, waar hij later geroepen werd tot het algemeen bewind der Oost• en West-Indische zaken, en aan het hoofd geplaatst der directie, die daarover in Zeeland en to Middelburg gevestigd was, welke post hij eenige jaren achtereen, met voorbeeldelooze werkzaamheid en naauwgezetheid en tevens met verstandig beleid, tot groot nut van den laude bekleed heeft. Onder koning Lod e w ij k werd hij tot staatsraad in buitengewone dienst benoemd, en door dezen meermalen tot zeer gewigtige raadplegingen geroepen, onder anderen tot die over de Gilden, het Departementaal Bestuur, de Finantien der stad Middelburg. Hij bled onvermoeid tot nut van den bloei der stad Mid­delburg en van de wetenschappen werkzaam, tot zijn dood, den 21 step Mei 1823. Hij was lid der 2de klasse van het Kon. Ned. Instituut, lid der Maatschappij van Ned. Letterk. en van andere Genootschappen, en tot zijnen dood voorzitter van het Zeeuwsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Hij huwde jonkvrouwe Sc ho re r, oudste dochter van dien naam, mede in 1787 van zijne waardigheden ontslagen. In het Vervolg van W a g e n a a r 's Vad. Hist. komt zijne al­beelding voor. Hij schreef, behalve de Hyvoegselen, Aanmerkingen en Na­lezingen op Wagenaar, met Mr. H. van Wijn, Mr. Ant. Martini, E. M. Engelberts on anderen: Dissertatio hist. Jurid. inaug, sistens defensionem civilatis Vlissinganae in libertatem se vindicantis Anno 1572, Traj. ad Rhen, 1773. 4o. Onderzoek of Graaf Philips III zich ooit door den Room­schen Paus hebbe doen ontslaan van den eed, by het aanvaarden zijner regering gedaan, in Verh. van het Zeeuwsch Genootsch. B. IX. (1782). Van Wijn, Lambrechtsen en Wichers, Rapport over de Zaken der West-Indische Compagnie, 1787. fol. Korte Beschrijving van de ontdekking van Nieuw Nederland, weleer eene volkplanting van het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden in Amerika, Middelb. 1818, met een kaart. 80. Ook in N. Verhand. van het Zeeuwsch Genootsch. D. I. Beknopte Geschiedenis van de Middelburgsche Rederijk•kamer het bloemken Jesse in Werken der Maatschappy van Ned. Letterk. D. IX. St. I. (1819.) Penslag wegens eene in 1817 ontdekte grafzerk en een menschelijk geraamte (denkelijk dat van koning Willem II) in de Koorkerk te Middelburg, met eene afbeelding, Middelb. 1820. gr. 80. Ook in het 3de Deel der N. Verhandel. van het Zeeuwsch Genootsch. Hulde aan de nagedachtenis van P. de la Rue, Middeib. 1818. gr. 80. Zonder naam in de Mnemosyne van T y d e m a n en v a n Kampen: Hulde aan de Nagedachtenis van Jan Guepin, en Lijkzang op deze door J. J. Brahe, Dordr. 1819. 80. Voorl. ter nagedachtenis van G. Kuipers (den Zoon), Dordr. 1815. 80. Hij liet een aanzienlijke menigte handschriften na, die in de bibliotheek van het Zeeuwseh Genootschap worden bewaard. Zie Hand. van de Jaarl. Verg. der Maatseh. van Ned. Letterh. te Leijden, 1823; A. C. van C i t t e r s, Lofrede op Lambreekts; Kunst- en Letterb. 1823. D. I bl, 337; van Kampen, Gesch. der Kunsten en Iretensch. D III. bl. 222; van Cleef, Nauntl. bl. 332; Cal. van het Zeeuwsch Gen bl. 47; Cat. J. W. te Water, bl. 323, 354, 355; Cat. H. van W ij n, bl. 21, 61, 67; Mulle r, Cat. van Portr. Cat der Maatsch. van Ned. Letterk. D. II. (Register); Inventaris van Handschriffen van het Zeeuwsch Genootsch. der Fetensch. te Middelburg door J P. van Visvliet ; van der C h ij s, de Munten der Graafschappen loll. en Zeel. bl. 110. LAMBREGTS (KAREL) luitenant kolonel was met zijne drie zwakke bataljons, waarvan de helft door ziekte ongeschikt was om dienst te doen, buiten staat om Sluis tegen de Franschen te verdedigen, wachtte niet een enkel kanonschot af, om de stad en hare bezetting, den 24sten April 1747, in de magt der Franschen te stellen. Zie Bosseha, Ned. held. to land, D. II. bl 607. LAMBSMA (PHIL. NICOLAAS) Phil. en Med. Dr., een Fries, practiseerde in 1756 to Harlingen, toen hij het volgende boek uitgaf: Ventris Fluxus multiplex ex Antiquis et Recentiorum mo­numenlis propositus a N. Lambsma, Amst. 1756. 80. Op­gedragen aan Jacobus Hovius, Med. Dr. te Amsterdam. Lie behalve de opdragt van dit werk, M. F ormey, IVouv. Bibl. Germ. 1756. p. 243, 443 —459; Paquot, Mein. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. III. p. 654. LAMELIN (ENGELBERTUO geneesbeer te Kamerijk, gaf uit: De vita longa libri II, commoda et incommoda sobriae et moderatae vitae, Ook vertaalde hij uit het Fransch het werk van zijn vader: Tractatus de Peste ejusque preservatione, Insulis apud Petrum Rache, 1628. 12o. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 263. LAMEN (CHRISTOFFEL VAN DER). Zie LANEN. LAMME, een Haarlemsch glasschilder, in het midden der vijftiende eeuw te Haarlem. Zie Kramm, Leven en ;Perk. der Roll. en Vl. &hild. D. III. bl. 919. LAMME (Am) in 1748 te Heerjansdam geboren, ver­trok in zijne jeugd met zijne ouders naar Dordrecht, waar hij zich onder J o r i s Pons e, in de schilderkunst oefende. Hij schilderde in den trant van A a 1 b e r t C u y p, -om wiens kunstwerk hij ook verdienstelijke copijen maakte. Hij schil­derde vooral sieraad- en behangselwerken en landschappen voor zaalversiering, Ook beoefende hij de dichtkunst en legde zich op het ver­vaardigen van tooneelspelen toe. Van deze zijn uitgegeven: De Stern der Natuur, treursp. n. h. Fr, van Armand, Dordr. 1783. gr. 80. Met opdragt aan de leden van het Dicht- en Tooneellievend Genootsch. o. d. Zinspr. Tooneelzugt die Been moeiten schuuwt, Aan Dichtkunst en Muzijk gehuwd. De Advocaat Patelin, blijsp. n. h. Fr. van Bruyes, ald . z. j. De Vaderlandsche Boer, blijsp. 's Gray. 1800. Het Arabisch Poeder. Opgedragen aan den dichter P e t r u s Johannes van Steen bergen. Aanspraak aan den Oud•Raad der dad Dordrecht, Coen, voor hunne WelEd. Grootagtb. door het Gen. voorn. vertoond zou worden: Claudius Civilis, treursp, door W. Haverkorn, d. j. en De Doggerbankers, treursp. door J. Nomsz, op den 29 van Grasm. 1782. 4o. Lamme stierf in 1801 of 1802. Zie Immerz eel, Lev. en Werk. der Holl. en 71. Kunst-Schild. I). III. bl. 123; Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Sehild. D. III. bl. 939, van der An, N. B. A. C. Woordenb. D. II. bl. 352; Sch ot el, Kerk. Dordr.D. II. bl. 189; Cat. der Maatsek. van Ned. Letterk. D. II. bl. 131; Cat. van der Aa,bl. 42. LAMME (ABNOLDUS) noon van den kunstschilder A r i e Lamme en broeder van Mevrouw Cornelia Scheffer geboren Lamm e, werd te Dordrecht geboren, oefende zich vroeg in de schilderkunst, en legde zich vooral toe op het teekenen en schilderen van landschappen, vooral met paarden, schermutselingen van ruiterij en dergelijke, in den stij1 van Dirk Langend ij k. Ook maakte hij copijen van koeijen van schilderstukken van 0 u y p, B r a e c k e 1 e e r en anderen. Hij vestigde zich later te Rotterdam, waar de kunsthandel, dien hij aldaar dreef, hem belette zijne neiging voor bet be. oefenen der kunst te blijven volgen. Hij overleed te Rotterdam den 7den Maart 1856. Zijne afbeelding is in 1849 door Arie Sch effer gesehilderd. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Boll. en Pl. Kunst-Sehild. D. III. bl. 153; Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Sehild. D. III. bl. 940. LAMMAN (GELAsE), priester en monnik, waarschijnlijk van de orde der Augustijnen, leefde in het laatst der XVII eeuw te Rijssel. schreef : Le Bouclier de la France confondu ou Rdjutations des sen­amens de Gerson dans sa Doctrine Catholique touchant l'auto­rite des Papes ; avec le texte original et la Refutation en Latin. Dddid a 31. M. du Chapitre de S. Pierre a Lille, par le P. Gdlase Lammen, Ms. in fol. Zie Cal. de la Bibliotheqne de M. l'Abbe Favier (1795) p. 50.No. 598 ; P a q u o t, Hain. pour servir a l'Hist. Litter. des Pays-Bas, T. III. p. 663. LAMMEN (J.) woonde in 1824 to Amsterdam, waar in 1824 op de tentoonstelling van hem aanwezig was De Graf­tombs van Z. D. H. Willem V, Prins van Oranje .en Drie manspersonen in albast. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Kunslsch., bl, 940. LAMMERS (GERARD -us) doctor in de geneeskunde en philo­sophie en Professor in die beide faculteiten zoon van W i 1-lem Lammers, schout te Kleef, en van Elisabeth van 0 o s t e r w ij k, uit edel bloed gesproten. Zijne ouders om de Spaansche oorlogen nit Kleef naar Wezel gevlugt zijnde, werd hij aldaar den 13 Januarij 1641 geboren. ij ontving zijne eerste opleiding te Emmerik, studeerde to Franeker, Utrecht en Groningen, waar hij in 1666 tot doctor in de geneeskunde bevorderd en tot hoogleeraar beroepen werd, ook werd hij opzigter der bibliotheek. Hij huwde in December 1666 Anna Dedrews, dochter van Joan Dedrews, bur­gemeester van Groningen, en van W i b b i n e M e r n d e s, in 1702 overleden, en verwekte drie kinderen. Twee er van stierven jong, eene dochter huwde met T h e o d o or Klo p-pen bu rgh, J. U. D. , schout van Westerwolde Hij was 50 jaren met room werkzaam, negenmaal rector der universiteit, opziender der bibliotheek en arts der pro­vincie. Hij stied den 12 October 1719. Hij irervaardigde : Catalogus librorurn Bibiiothecae Illustris ac .universi- tails Illustrium et Praepoteniium Groningae et anlandae D. D. Ordinum, secundum series& Literarune Alphabeti digestus, Gron. 1669. fol. Zie Fars, AMON der Bat. Schrift , . bl. 399, Beekz. 1719. b. bl. 483--485. LAMMERS (J. 0.) vertaalde uit het Hoogduitsch: H. D. Hermes, De Leer der Heilige Schrift, Amst. 1793, gr, 80. LAMMERTS (ADJE) burgemeester van Leeuwarden, in 1497 geboren, was reeds vroeg de hervorming toegedaan, en deelde vervolgens in het lot van het vadelland. Zijne tijdgenooten prezen zijnen moed en zijne wijsheid. Na de verandering der regering door Rennenb e r g, werd hij in 1578 burgemeester zijner geboortestad, welk ambt hij vijf jaren bekleedde. In 1579 benoernd tot afgevaardigde naar Utrecht, tot sluiting der Unie, zond hij, wegens zijne hoo ,re jaren, Jacob Jans in zijne plaats. In 1580 was hij lid der Gedeputeerde Staten van Friesland, en overleed in 1583. Zijn grootste roem ver­wierf hij daardoor dat de ruim 80jarige grijsaard in 1580 zich aan het hoofd der burgers van Leeuwarden stelde, om. met list of geweld het blokhuis aan de magt der Spanjaarden te ontrukken, welke gelukkig gewaagde onderneming gansch Fries-land de vrijheid schonk en 14 jaren vroeger dan Groningen van de Spanjaarden bevrijdde. Hij is driemaal gehuwd geweest. De naam der eerste vrouw is onbekend, de tweede heette Renske Hendrik s, de derde J a n n e k e Jar i g s ; uit al deze huwelijken liet hij kinderen na, die aanzienlijke nakomelingen hadden, waarvan mannelijke nakomelingen, die zich A d i u s noemden, in het midden der achttiende eeuw zijn uitgestorven. Zijne of beelding wordt bewaard te Kingsma-State Zweins met een omschrift : It is mey sissen neat tea dwaen (het is met zeggen niet te doen). Zie Sehotanus, bl. 841; Vriemoet, 111h. Fris. bI. 185;Ait­sem a, _Herat. Lem°, (voor.) S eh eltern a, Staaik. Ned. D. II. bl. 12 ; Eekhoff, Geschiedk. Beschrfiv. van Leeuw. D. I. bl. 233, 356, 388; Collot d'Eseury, Boll. Roem, D. I. A. bl. 237. LA.MMERTIJN (PAssatTER) vond in 1595 binnen Alkmaar de kunst van damastweven uit, en verkreeg daarop oetrooi van 's lands Staten. Hij trof den Men Maart 1607, toen hij te Haarlem woonde, met burgemeesteren van Alkmaar een overeenkomst om zijn woninge en residentie" derwaarts over te brengen, en zijn handtwerck en conste" daar uit te oefe­nen, waarvoor hij, op zekere voorwaarden, een renteloos voorschot van f 3000 en eenige vrijheden zoude genieten. Den 7den Junij passeerde hij daarvoor quitantie. Den 26sten Augustus 1606 werd hij, van wege de Staten-Generaal naar Engeland gezonden, tot bet overbrengen van i een casse met damastwerk, aan den agent 'C a r r o n, om deze aan den prins van Wallis te presenteren." Zijn damastwerk ' werd later meermalen aan aanzienlijke personen door de Staten-Generaal vereerd, zoo als in 1607 aan de gezanten van Frankiijk en Groot-Brittanje, in 1610 aan den markies de Spin ol a, in 1613 aan de keurvorstin, paltsgravin enz. Zie Boomkamp, Beschr. van Afkm. bl. 424; D o d t v. Flens­burg, Arch. voor Kerk. en IVer. Gesch. D. IV. V. en VI. (Reg ) Nay. D. VII. bl. 103, 347. LAMOOT. Van hem bezitten wij Di8COUt'S sur l'utilite d'une Histoire gendrale de Flandre, et sur la maniere de recrire, Liege, 1760. kl. 80. Zie Cat. der ffaatsch. van Ned. Letterk. D. II, 1)1. 170. LAMORLET van dezen bestaat : Ontwaeckte Poesie uyighebeeldt in den triumpherenden oliglack verthoont tot Antwerpen, 1673. 's Gravenhage 1677 in 12o. Zie Willems, Belg. Museum, bl. 309. LA MOTTE (VALENTYN DE PARDIEU, heer VAN) een tijd­genoot der graven van L a 1 a i n g, ontving de post van overste van bet geschut bij het leger der Algenieene Staten, ter tijde als Lalaing bevelhebber was van het voetvolk. Hij bleek echter welhaast* zulk eene gewigtige betrekking onwaardio. to zijn, wijl hij nog in hetzelfde jaar zich niet alleen heimelijk met den koning verzoende, maar ook de zoogenoemde mal­contenten overhaalde, met hun leger tot de Spaansche zijde over te gaan. Het gevolg hiervan was, dat de Algemeene Staten hem, bij een plakaat, voor muiteling en verrader, en voor vijand des vaderlands verklaarden. Sedert rigtte hij zijne krijgsbedrijven opentlijk tegen den Staatsgezinden aanhang. Bekend is zijn aanslag op den Briel. De aangelegenheid der stad kennende, smeedde hij in 1579 een ontwerp, om er zich door verraad van meester te maken. Te dien einde ontbood hij uit den Briel zelve bij zich, te Grevelingen, een scheeps­hopman , J a n Sim o ns z o o n genoemd. Doze vertrok, na Prins Willem van het opontbod kennis gegeven te hebben, met diens toestemming derwaarts, en nam, na eenige aarzeling den schijn aan als of hij zich had laten overhalen, om de stad to zullen leveren. Hij gaf echter voor een paar honderd kroonen te behoeven, tot omkooping van den hopman der bezetting en anderen. Hierop keerde hij naar den Briel terug, en hield vervolgens, door middel van een bode, die steeds her- en derwaarts liep, gemeenschap met la Mott e, en maakte eindelijk afspraak met hem, dat hij eene tamelijke vloot, onder Prinsen-vlag, naar den Briel zou afzenden. Eerlang vertoonden zich de schepen, die to laat de looze veinzerij der Brielenaars ontdekten. Want deze, de bevelhebbers van Yerscheia dene Hollandsche schepen van den toeleg onder de hand, Yen wittigd, en de noodige onderrigtingen gegeven hebbende, vielen de Hollandsche schepen de vloot van la Mott e onverhoeds aan en maakten er zich genoegzaam geheel meester van. Geen geringe afbreuk was hem te voren, kort na zijn afval, toe­gebragt door den heer la Nou e. Na zich van St, Omer te hebben meester gemaakt, lag het yolk van la Mot t e omtrent Duinkerken gelegerd. Hier over viel hem la No u e, versloeg twee honderd en vijftig man, dreef de overigen op de vlugt, en belette hem, gelijk ook den heer d e M on tign i, het stroopen en brandschatten ten platten lande. In 1587 was la M o t t e tegenwoordig bij het beleg van Sluis. Het bewind over de genaakgravingen voerende, bekwam hij een zw are wond , die in 't eerst gevaarlijk geacht, doch later niet doodelijk bevonden werd. In 1595 maakte een musketschot in het beleg van Dourlans, een einde aan zijn leven. Zie Bor, Ned. Oorl. B XI. bl. 283 (869) B. XIII. bl. 78 (17), 91 (35), 99 (46) TOO (48), B. XIV. bl. 164 (137), B. XVIII. bl. 12 (371), B. XXXII. bl 6, 7, 8 (10, 12), 29 (38); Ho oft, Ned. Hist. (Register) ; van M eteren, Ned. Hist. B. X. fol. 161 vs. 162; Kok, Fad. Woordenb. D. XXII. 17, 18; Wago­n aar, Pad. Hist. D. VII, bi. 1E6, 243, 269, 271, 277, 304, 489, D. VIII. bl. 77, 409, 423. LA. MOTTE, een Franschman, had eenige jaren op vrije neering voor Zeeuwsche rekening gevaren, toen hij door de Staten tot een' kustbewaarder gebruikt werd. Hij was voor­ heen in vijandelijke dienst geweest en voor eenige jaren van Amsterdam, waar hij gewoond had, met een goed getuigschrift der Fransche kerk te Vlissingen gekomen. Sedert had hij gedurige briefwisseling gehouden met den vijand en eindelijk met Co 1 b e r t een aanslag op Vlissingen ontworpen. Den 14den van Oogstmaand 1636 was tot de uitvoering bestemd. La M ott e, in zee zijnde, had zich, in schijn door de Duin­ kerkers laten nemen en was van plan, met vijf wel bemande fregatten te Vlissingen binnen te loopen, en de stad , daar men op geen verraad verdacht was, te overweldigen. Ora geen k waad vermoeden te geven, had hij het gerucht laten loopen, dat hij drie vijandelijke prijzen genomen had en te Vlissingen zou opbrengen. Doch hij en zijne Duinkerkers werden in zee ontmoet door het eskader van J o h an E v e r t s e n, die . hem noodzaakte te Oostende te havenen. Dit vertraagde den aan­ slag, die, 's daags nadat hij zou uitgevoerd worden, uitlekte. Een kajuitwachter van La Mot t e, 't geheim aan boord ont- dekt hebbende, maakte zich zoek te Oostende, en begaf zich van daar over Sluis naar Vlissingen, daar hij alles uitbragt. L a Mott e, nit het wegblij yen van den kajuitwachter, of nit nadere berigten, besluitende, dat zijn voornemen ontdekt was, liet het varen, en hield zich sedert, meent men, aan 's vij. ands zijde. Zie an de S ande, Ned. Geseh. D. XI V. bl. 194; Vervolg van het 'even van de Groot, bl, 88, 89; Wagenaar, rad. list. D. XI. bl. 237, 238. LAMOTIUS (GODEPRIDVS), als proponent beroepen te West-Zaandam 1643, te Edam 1645, to Rotterdam 1647, den 12den December 1655 van Rotterdam near s' Gravenhage be­roepen, waar hij den 'den Mei 1656 werd bevestigd en den 16den December 1674 overleed. Hij sch reef : Afscheids-predikatie te Saandam, in 12o. Zie Nay. D. IX. bl. 19 ; M our ik en N oor db eek, Naamr. v. Godgel. Sohrijv. ; V e e r is, N. Kerk Alphab. bl. 120. LAMOTIUS (JOHANNES), ook Jan L a m o t , Jan L a-moo t en Jan Mott e, een wever te Yperen, die het R. C. geloof vcrzaakte en dat der Kalvinisten omhelsde, sloot zich aan de Hervormde beweging in Vlaanderen, was daar mede onder­teekenaar van de overeenkomst, die door den Yperschen ma­gistraat in September 1566 met de Hervormden der stad werd aangegaan, vlugtte, tijdens de vervolging aldaar naar Engeland, en keerde in 1566 naar zijn vaderstad terug. Vermoedelijk is hij daarna met de menigte zijner stadgenooten weder naar Engeland geweken, om vervolgens te Kortrijk en te Brugge predikant te worden. Wegens den kwaden reuk, waarin de Vlaamsche, predikanten, met name die van Gent en Brugge in Holland stonden, toen Vlaanderen aan Spanje overging, 'weft hij zich misschien ten derden male naar Engeland be­geven, en werd nu in 1592 nit Engeland te Giessen-Nieuwkerk beroepen, vertrok van daar naar 's Gravesande, naar Kampen in 1596, naar s' Hage in 1601. Te s' Gravenhage nam hii ook de dienst waar in de Fransche taal, daar hij er beroepen was om in beide talon te preken. Hij overleed in hoogen ouder­dom in 1627 te s' Hage. Mogelijk was hij dezelfde, die ge­durende het beleg van Gend door den hertog van Parma, de cameraede" of i camergeselle" was van Wilhelmus Banda r-t i u s, dien hij ook den 3den October 1595 in de Broerenkerk te Kampen met Barbara Martens in den edit verbond. Hij sehreef: Pathmos ofte een uytlegginghe op de Openbaringe Johannis, afghebeelt in drie ondersehe,ydene Prophecyen. De eerste Prophecye, vervat in 't vierde, vgde, serge ends sevende capittelen. Door Mr. Willem Co wper Bar on van Galloway in de Schotsche spraecke beschreven- mule in de Nederduytsche spraecke ghestelt, door J. La Mot iu m, Bediender der Ti. Evangely in de Haghe. Tot Delft, gedruckt by J a n An d r le s z, Boeckverkooper aen '1 Marclveld, in ' 1 Gulden A. B. C. 1621 4o. Over de Klaagliederen J eremiae, Amst, 1662. Zie Brandt, Hist. der .Ref. D. H. H. 326, 327, 471; Uiten. bogaerd, Kerk. Gesch. bl. 853. Leven B. IX bl. 180, 182; Trigland, Kerk. Gesch. bl. 908 ; Meyners, Oostvriesche Kerkel. Gesch. D. II. bl. 32 ; Seheltus, Kerk. Plakaath. D. II. bl. 166; H Q. Jansen , Kerkherc. le Brugge, D. II. bl. 287; Dezelfde, Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis inzonderheid van Zeeuwsch-Flaanderen. D. II. bl. 290; J. Borsius, in laarboekje Zeeland voor 1852. bl. 55 ; i1. Soermans, Kerk. Reg. bl. 24, 128, 130 ; Kist en R o y a a r d s, Nieuw itrchief. D. II . bl. 347; V al en t ij n, Beschrijv. van lifolukka in Oud- en Nieuw- Oost-Indien. D. V. bl. 342; Kronijk van het Genoots. D. V. bl. 234, 238. Nay. D. IX. bl. 19, 79• Van Mourik en Noordbeek Naamrol van Godgel. Schrijo. V. bl. 136. Cat. de Groe, bI. 149. LAMPE (FREDERIK ADOLPH) werd den 19 Februarij 1683 te Dethmold of Dietmuld, in het graafschap Lippe, geboren. Zijn vader was H e n d r i k Lam p e, eerst predikant aldaar, later te Frankfort aan den Main en eindelijk tweede hofprediker van den konitig van Pruissen te Koningsbergen; zijne moeder, Elisabeth Christina, dochter van Jakob Zeller, ge­neraal superintendent te Dethmold. Reeds vroeg verloor hij zijn vader, waarop zijne moeder met hem naar Bremen vertrok, om hem op de Latijnsche school te doen onderwijzen. In Mei 1698 bezocht hij aldaar de gehoorzalen van Diderik S agittarius, hoogleeraar in de diehtkunde , Johannes Tilingius, hoogleeraar in de wijsbegeerte, C a rol us v a n Hase, Nicolaas Gurtler en van Hieronymus Wil­helm S nabeliu s, hoogleeraren in de godgeleerdheid. Van Bremen vertrok hij naar Franeker, waar hij de lessen van Johannes van der Waeyen, Campegius Vitringa, den ouden, Herman Alexander Roell, Henri Philipon de Hautecour en vanJacobRhenferd bijwoonde. Vooral was hij zeer geliefd bij R 6e1 1, en van zijn bijzondere achting voor dien hoogleeraar getuigt zijn Latijnsch vers, voor diens Latijnsche verklaring van den Brief aan. de Ephesen. Van Franeker naar Bremen tot zijne moeder wedergekeerd, werd hij in 1703 predikant te `'Pees, een dorp in het land van Kleef, in 1706 te Duisburg, van waar hij in 1709 te Bre­men als tweede en in 1719 als eerste predikant aan de kerk van St. Steven werd beroepen. Omtrent dien tijd werd hij tot hoogleeraar aan de Koninglijke Pruisisehe Akademie to Frank­fort aan den Oder benoemd. Deze benoeming sloeg hij van de hand doch aanvaardde die van Curatoren der Utrechtsche Hoogeschool, welke hem in 1720 in plants van F r a n c i s c us Burman, den zoos, tot gewoon Professor in de Godgeleerdheid begeerden. Hij hield een intr8erede over dc; dpperste wijtheid, en begon zijn predikambt. 6* Ook was hij met zijn ambtgenoot H i er o n y m u s v a n Al­phen aangesteld om beurtelings des Zondags om de veertien dagen in den Dorn en St. Janskerk te prediken en begon zijn dienstwerk met eene leerrede over Zach. VIII : 21. In 1726 stelde hem •de vroedschap tot rector magnificus en tot hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis, met vermeerdering zijner jaarwedde, aan. In het volgende jaar werd hij door die van Bremen aangezocht tot vervulling der plaats van G odef r id us J u n g s t, als predi­kant van St. Ansgaar en ale hoogleeraar der godgeleerdheid aan de Doorluchtige school, met bijvoeging van alternerend rector aan dezelve. Wel trachtten Curatoren der Utrechtsche Hooge­school hem te bewegen om die beroeping of te slaan, door hem nieuwe aanbiedingen te doen, doch hij vertrok en nam in het midden van 1727 afscheid van de gemeente van Utrecht met eene rede over Philipp. 1 : 27. Hij overleed den 8sten December 1729 in het 47ste jaar zijns ouderdoms. ZVI] jaren zijn niet hoog geklommen, maar niet werkeloos doorgebragt, getuige de theologische en godsdienstige schriften, die hij der wereld aanbood. Als hoogleeraar was iiij ijverig werkzaam en verdient in vele opzigten hoogen lof. Die lof kon echter nog grooter zijn geweest, indien hij niet een zoo zonderling stelsel had gevormd, daardoor tot de vreemsoortigste inzigten omtrent de werking en beoefening der godzaligheid aanleiding, en aan de zoogenaamde tale Kanaans een bestaan gegeven had, waaruit duistere denkbeelden evenzeer als betreu­renswaardige misbruiken zijn geboren. Zeer veel gerucht maakte zijne twist met den R,otterdamschen predikant J a k o b u s Fr u y t i e r. Deze meende in de door Lampe gegevene Verklaring van het Evangelic van Johannes dwalingen te vinden, die overeenstemden met de gevoelens van ROell en werd er door opgewekt om in het licht te zenden: De oude beproevde leer van de ware gereformeerde christelijke kerk aangaande God den Heiligen Geest, waarin Fruytier trachtte aan te wijzen, dat de hoogleeraar, die denkbeelden had ontwikkeld, welke in zijnen tijd vreemd klonken en volstrekt onregtzinnig was in de leer van Vader, Zoon en H. Geest. Lampe beantwoordde dit geschrift met Redenen, waar om op een naamroovend geschrift van eenen onverstandigen Rotter­damschen ijveraar niet geantwoord wordt. Fruytier door den harden, schoon niet onverdienden, toon nog meer verbitterd, gaf (1729) nu een tegenschrift onder den titel van Aanmerkingen tot verklaring en bevestiging van de oude-, gezonde-, beproefde- en goddekke leer van de ware Gereformeerde christelijke kerk aangaande den eewigen en natuurlijken Zoon Gods en God en den Heiligen Geest. Hij stelde er twaalf vragen ter beantwoording aan Lampe voor, waaruit het blijken zou of deze al of niet regtzinnig was. La m p e s dood liet dit geschrift wel onbeantwoord maar maakte geen einde aan den twist. Lampe had zijn gevoelen omtrent den H. Geest breeder ontwikkeld in zijne Disputationes Theologicae, en daarin betoogd dat F r u y ti e r s mening onge­rijmd en in strijd met die der Hervormden kerk was. Nu schreef deze met scherper pen, zijn vervolg van de aanmer­kingen, waarin hij Lampe verdacht maakte van een drie godendom te stollen en hem een ondermijner van de leer der Hervormden en een lasteraar noemde. Lampe vond echter een nieuwen verdediger in den Utrechtschen Hoogleeraar 0 d e, die voor hem dan de handschoen tegen F r u y t i e r, Holt i u s en Driessen opnam. Dc heer G1 a s i u s deelt, zoo in zijne Geschiedenis der Christelifice kerk en Godsdienst in Nederland na de Hervorming als in zijn Godgeleerd Nederland, L a m p e s denkwijze om­trent de werkzaamheid des geloofs mede. D Uitgaande, zoo schrijft hij, s van het beginsel, dat men wel kon mcenen in C h r i s t us te gelooven, en dat geloof inderdaad in eenen godvruchtigen wandel openbaren, maar toch zich zelf hierin bedriegen en den schijn voor het wezen aannemen, stelde hij, dat er in den Christen veel moet omgaan, voor dat hij inderdaad van zijne zaligheid kon verzekerd wezen. Een aantal bevindingen en gestalten door den B. Geest gewerkt, wachtten hem, v66r dat hij op dat zalige standpunt kon komen. De schrik der wet, die den zondaar verdoemt, moest den mensch van nature onder het werkverbond leggende, werkzaam doen wor­den om tot het genadeverbond over te gaan en zoo bekecrd te worden. Een geweldige inwendige strijd, door het eigen geweten of door den satan verwekt, en ontstaande uit het denkbeeld van geene genade to kunnen vinden, of te lang gewacht te hebben, was hiervan bet gevolg. Na langen strijd daagt hem eindelijk een flaauw licht, dat er niisschien nog redding is. Langzamerhand neemt dit toe. Na een aan­tal slingeringen tusschen hoop en vrees, wordt hij regt werk­zaam tot zijn eenig heil. Hij begeeft zich geheel tot den Verlosser, en alle steunselen wegwerpende, rust hij alleen in dezen. De wereld is hem een gruwel. Het is hem gegeven de dingen van Gods Koningrijk te verstaan. Alles in hem wordt helder. Nog duurt wel de strijd tusschen vleesch en geest maar hij begeeft zich tot den Verlosser en beeft in eene openhartige belijdenis zijner verkeerdheden, in het onderzoek van Gods Woord, en bet voorbeeld der heiligen, in den om-gang met vromen en in andere zaken, menig hulpmiddel om ten goede voor zich zelven werkzaam te wezen." D De bijbelplaatsen, op welke Lampe zijn stelsel gevestigd had, waren meerendeels uit het Oude Verbond, en bijzonder uit den algemeenen toestand der Israelitische natie ,ontleend. Uit deze vervaardigde men een geheel eigendommelijke kerk­ spraak de tale Kanaans genoemd. Men onderscheidde hen, die onder het Evangelie leefden, in zondaars, naam•Christenen letterwijzen, overtuigden, bekommerden, geloovigen, hevestigden enz., en sprak zeer veel over allerlei bevindingen en ge­ stalten." Het zinnelijke in Lamp es beoefenings-stelsel vond zoowel onder de ernstige Coccejanen als later onder de Voetianen veel bijval en zijne navolgers werden Lampianen of lieden van den ernst genoem d . Den 17den Januarij 1717, huwde hij met Ma r i a S o fi a Eleonora, dochter van George Sebastiaan van Die­ m e r, vrijheer van Waldorff en Waraugen. Zijn portret is door Sys a n g gegraveerd, in 80. en in medaillon. Hij schreef: De Cymbalis veterum libri III, c. fig. Bremae, 1700, 4o. 1703. 12o. Dissert. de loco Eph. 1V: 9. Sub .praesidio v. Cl. Corn. .IIa­ saei defensa publice, Bremae, 1701. 4o. De efesaia nudo et discalcato Jes. XX: 2. Dispuktio Theol. quatn sub praesidio V. Cl. Campegii Vitringae Patris, defendit. Franeq. 1703. 4o. Responsio ad vindicias Dissert. de descense Christi ad Weros etc. 1704. 4o. Exercitationum Sacrarum dodecas, quibus Psalm XLV perpeluo commentatio explanater, immistis variis ad sensum Sacrae Scrtpt. Sacrae IIie'roglyphicam el dntiquitates sacras spectantibus, Bremae, 1715. 4o., in het Ned. overgezet door M. Gargon, Dordr. 1720. 2 vol. 80. Oratio de Summa Sapientia, Traj. 1720. 4o. Ook in het Ned. Disput. Theol. de 7zlulo Evangelii Johannis, peon publice defendit Christ. Luclov. Lipten, Berolino-Marchicus, Traj. ad Rhen. 1720. 4o. Dispel. Theol. de Historic Scalae Jacobaeae, quam defendit publice Hieron. van ..ellphen, H. F., Traj. ad Rhen. 1721. 4o. Dispul. 21heol. de Mysterio AScake Jacobaeae, quam defendit isa­ aces Schorer, Medioburg. Ibid. 1721. 4o. Dispul. Theol. de Sine Patris, quam publice defendit George Christ. Sagittarius Bremensis, Ibid. 1721. 4o. Synopsis Hisloriae Sacrae el Ecclesiasticae, ab origine muncli ad praesenlia lempora, secundum seriern periodcrum deduclae, Traj. ad Rhen. 1721. 1726. So. Dispel. Theol. de Genet atione ex aqua el spiritu, quam pablice defendit Jacobus Willemsen Atedicburg. Ibid. 1721. 4o. Theol. de Locis N. T. quae de 2opg vg-vocrarwg agere videntur, quam defendit Sam. Conr. de Bruine, West Phal. Ibid. 1721. 4o. Disput. Theol. eruens Jiysterium 1oyov i)groovar&xov ex Ps. XXXIII: 6, quam pnblice defendit Berd. Fred. Dachs Beinensis, Ibid. 1722. 4o. Dispel. Theol. de locis vet. Test. quae de 2.92,02 i)goo,-ce-r&xq) agere dubitatur, ream defendit ,Uric. Engelhardt Bernessis, Ibid. 1722. 4o. Dispel. Theol. de vercte fidei actu formai, quam publice defendit Jo. fielfericus Beck, Isenbergensis, Ibid. 1722. 40. Dissert. Theo& de verae fidei actu formali, pant publice defendit Franc. Josual, Hungarus, Ibid. 1722. 40. Dissert. Theol. de Fiducia, qualm publice defendit Salomon Hirze­lius, Helvetio-Tigurinus, Ibid. 1722. 4o. Dissert. Theol. de Fide Radice Bonorum Operum, quam defendit Nic. Nonnen Bremensis, Ibid. 1722. 4o. Compendium neol. naluralis in 218U111 Scholae privake concinnalum, Ibid. 1723. 80. Disput. Theol. ds Personnalitate inn )oyov, quam publice defendit Henricus Lanyenes .4m5telodam. Ibid. 1723. 4o. Theol. Hieroglyphicae Specimen primu2n de cedro, per Disput. public. eshibitum, respondents Jo. Jac. -Trolphio ligurino, Ibid. 1724. 4o. Disput. Theol. ad locum difficilem Joh. VIII; 29, gum publice defendit Steph. .Terem. Mayoras, Ibid. 1724. 4o. Commentarius Analytico-exegelicus Evong. secundum Johannem, Amst. 1724, 1725. 3 vol. 4o. Praeratio voor Hottingeri Disserktiones Biblico-Chronologicae, Ibid. 1723. 80. Dissert. Red. Deitalem rot) loyot) ex Prolog° Johannis contra Arrianos vindicans, quam publice defendit' Georgics Janosi, ifunga­rus, Traj. ad Rhen. 1 736. 4o. Dissert. Theol. deitatem troy broli ex Prolog° Johannis contra Socinianos vindicans, gum publice defendit Joh. Loafs Colon. Ibid. 1726. 4o. Oratio de Memoria Sanctorum per Stadium Ecclesiaslicum cum pie et prudenter excolenda, Ibid. 1726. 4o. Dissert. Ikeol. de resuseitalis per miraculant, Ibid. 1727. 4o. nelineatio Theologiae dctivae ex limpidissimis doctrinae Eaange­licae petike et ad dirigendam Win vitae spiritualis ac­ tuositatem cuivis vere Christian° competentem, per omnes ejus part6s, yrddus, vies et relationes perpetua eerie decluctae, lbid. 1727. 40. Oratio de Insignibus "leaden?. Traject. Ibid. 1727. 4o. Oratio de Urim el Thurnmim Typum doctoris Euangelici, Bremao 1727. 4o. Ook in het Ned. 1728. 80. met ofscheid- en entrée­redenen, 80. Hibtoria Ecclesiae Reform. ex Hangaria et Transylvania, inter perpetaa certamina et adfictiones a primordio praecipue repurgalo­rum sacrorum ad reeentiora lempora per Dei graliam eonservatae, ex monumentis fide dignissimis mognam partem eongesta, Traj. ad Rhen. 1728. 4o. Theol. cle Poenarum aeternitate pars dogmatica, pant publice defendit Joh. Casp. Haldricus Tigurinus, Bremae, 1728. 4o. Disput. Theol. de Poenaruin aeternitate pars Elenchlica, quam publice defendit Joh. Joachimas Majas Hanoviensis, Ibid. 1728. 4o. Disput. Theol. cle Spirita sancto, nomen et personalitatern ejus exhibens, quam publice defendit Joh. Putmoki Debrecino-Hungarus, Bremae, 1728. 4e. Disput. ejus personalitalem contra Pneamatomaehos defendens, quasi publice defendit Slepkanus H Szigkethi, Debrecino-ffungarus, Ibid.. 1728. 4o. Disput. Deltatem ejus adstruens et vinclicans, gleam publice de­fendit Jo Henr. Bachiene. Degla-Gefrus, Ibid. 1728. 4o. Disput. Mysterium Processionis ejus explanans et defendens, quam publice defenclit Abraham Vorster Arenaco-Gelrus, Ibid. 1728. 4o. Disput. 1?elationes ejus oeconomicas ad parent el filium perpendens, quam publice defendil Cornelius Boat, Traj.-Batains, Ibid. 1729. 4o. Qecon. ejus in regno Naturae exquirens, quam publice defendit Zudovicus Ludgerus, Elverfelldo-Montanus, Ibid. 1729. 4o. Disput. Apparitiones ejus percensens et illustrans, quam publice defendit Stephanus Kolosoari, Hungarus, Ibid. 1729. 4o. Denckmahl der Wege Goltes beg dessen Z2e2-ucl,filhrung aus der fremde ins Vallerland durch Ausferkqung der in dieser sonderlichen Verandernng Ventlich gehallen in Abschieds- und Eintritts-Reden, Bremen, 1728. Disput. Theol. de divina Authorum sacrorum inspirations, guars publice defendit Henr. Daniel Cunzius, Hohensolmensis, Ibid. 1729. 4o. Zwei Verhandlungen von der Aewigkeit der Stragen, worinnen diese Haupt-Lehre unsrer Bekantniisz bewiesen, und wieder alle Ausflachte, sonderlich der heutigen Verthatiger der Wie­ derbringung aller Dive behauptet wird, Bremae, 1729. 80. Rudimenta Theol. elenchticae in usum Scholae privatae Crt• cinnata, Bremae, 1729. 80. In Bibliotheca Bremensi, die hij met H a s a e us in het licht gaf. Tom I Harmonia utriusque decalogi exemplaris Exod, XX et Deuteron. V. De Die Christi ab Abrahamo visa, ad locum Joh. VIII: 56 exercitatio. De Cornu Salutis fulgido ad illustranda loca, quae Messiae cornu adscribunf, meditatio. Specilegium ad Psalmum XIX, Commentarium H. Deusingii. Observatio de Battologia Ethnicorum ad Matth. VI: 7, Epicrisis de loco Actor. XIII: 31. Tom III, Triga Quaestionum circa miracula sanctorurn. Dissertatio ad Matth. XXIV: 15. In Miscell. Duisburg, T. IT: De Sacrificio Abrahami, Genes. XV: 8-17. In Miscell Groning. T. III. Schediasma de Nethenaeis. Observatio de voce Jehovae ad locum Genes. III: 8 et Fragmentum observ. de ore Jehovae. Notae exegeticae ad Psalmum I ex ejus Mss erutae. Notae exegeticae ad Psalmum Notae exegeticae ad Psalmum III. T. IV. Notae exegeticae ad Psalmum VIII. Fragmentum meditationis de Coma Nazaraeorurn, Observatio de notione vocabulorum .1.40Tyryc, nvogirm , & Nvogrremv ad Cap. XIV Ep, I ad Corinth. ex Mss. Gestalte des Bruids van Christus voor Kaaren uitgang uit Babel, vertoont in verscheide Predikaatien over Openb. XII: 1-5, nevens eenige andere rnengelstoren. Waarbij gevoegt zijn twee Predikaatien over Psalm XCIIII: 5, Amst. 1719. 80. Utr. 1739. 80. (Hierin vindt men zijn Afscheids-rede te Bremen over Hand. XL 10 (1720), zijn intree-rede to Utrecht over Zach. VIII: 21, en leerr. over Lucas X: 42 en Psalm CXXXI: 2. He oorspr. werk werd in 1711 te Duis­burg gcdrukt. Afscheid en Intrede van Bremen en Utrecht, Utr. 1720. 1728. 80. Over het Genade Verbond, Bremen, 1711 en in het Ned. met eene voorrede van Petrus Boudaan, predikant to Amst. Amst, 1717, 6 d. 80. 3 d. 4o. Balsem uit Gilead tegen aansteekende ziekten, ter gemeen stichtinge by cleeze gevaarlyke tyden medegedeelt, en vermeer­ dert met een gebed en predikatie over Psalm CXIX: 175, Bremen, 1713. 12o. Amst. 1719. (overgezet door J. le Long) 1722. 80. Groote voorregten van den rampzaligen Apostel Judas Is­kariot, alien trouweloozen leeraren tot een schrik en alien over bet hedendaagsch kerlcverval verwarde zielen tot waarschouwinge voorgestelt door Philadelphus Photius, Bremen, 1713, 80. (Hgd) Gron. 1725. 80. (Ned.) Bedriegelijke dwaalligt, in de schriften van Christ. Anth. Romeling, ontdekt door F. A. Lampe, vert. door J. L. Gochenius, predikant te Garshuysen, Bremen, 1714. 80. (Hgd.) Gron. 1735 80. (Ned. Melk der Waerheit volgens aenleidinge van den Heidel­bergschen Catechismus, ten nutte van de leesbegeerige jeugd opgestelt, en zijnen beminden catechisanten te Bremen ter gedachtenisse nagelaten, Bremen, 1718. 2 d. 80. vert. door J. le Long, Amst. 1721, 1725. 8o, Het heilige Bruidcieraad der Bruiloftsgasten des Lams aan zijn Verbonts tafel, en eene verhand. van het regte gebruik des H. Avondmaals, benevens eenige hiertoe beltoorende uitge­lezene predikatien tot gemeene stichtinge opgestelt, Bremen, 1719. 80. (Hgd.) Amst. 1720. 80. (Ned.) Zesthien predikatien over Jesaias L V en Hebr. XI, Bremen, 1725. (Hgd.) Amst. Utr. 1625. 80. Over den XLr Psalm, Bremen, 1726. (Hgd.) Amsterd. 1726. 80. Het Heylige Bruydt-cieraat, of regt gebruik des H. Avondm. en eenige uiftgelezene en op het gebruyk des H. Av. geschikte predikatien, Amst. M. de Bruijn, 6e dr. Over Dan. Gebed, Amst. G. de Groot en Zoon, 80. Inleiding tot, de verborgenheit van het Genade- Verbond, Amst. bij dent, Intreereden over 2 Cor. III: 5, 6, met eene voorr. van P. Boudaan, Amst. 1717. 80. De waare gestalte van Christus in zijn Ledematens door Lodew. George Treviranus, waarbij gevoegt is een Verhand. van Gods beeldt, opgestelt door Fred. Adolf Lampe, Utr. 1720. Amst. 1727. 80. Schets der Godgeleerdheid, Amst. 1728. 80. Gedenkteeken der Goddelijke wegen, Ibid. 1728. 80. Verhand. over de Zonde tegen den Heiligen Geest, Amst. Rott. 80. Over de eeuwigheid der Straffen, Amst. S. van Esveldt, 80. Elf betra9tingen over den dood der menschen, Amsterd. 1730. 80. Twaalf Ooefeningen over Psalm XLV, Middelb. 1732. 2 d. Over het Evang. van Johannes, Amst. 1739. 3 d. (De 2 eerste deelen overgezet door Dirk Smout, en het 3e door Bernh, Keppel, predikant to Monnikendam. Kern' van Bybelstoffen, 's Hage, 1739. 80. Oefeningen over het Lijden, Ibid. 1739. 80. Voorzigtigheit der Regtvaardigen, Ibid. 1739. 80. Feestredenen over Jesaia LV, Amst. 1739. 80. Schets der dadelijke Godgeleerdheid, Amst. 1744. 2 d. 80. .brie Verhand. over het Zaligmakend geloof, Amst. 1753. 80. Betragtingen over het Lijden, Utr. 1760. 2 d. 80. Gebed des Heeren, Matth. 9-13, in VIII predikatien verklaard, Amst. 1764. 80. Over den Catechismus, Amst. 1766. 80. Vigf Leerredenen over de Huichelary, Utr. 1773. 80. Jakobs ladder en deszey's beduidenissen, overgezet uit het Hoogd. door D. van Hoogstraten. Over het Zaligmakend geloof, als boven. Gezangen en Verbonts-liederen, Utr, 1724. 80. Geestelijke Gezangen, Utr. 1741. Vier Academische Verhand. van het Zaligmakend geloof egen van Thuynen, Amst. 1723. 80. Zie dicta erud. Germ. Sect. XXXV. Miscell. Duisburg, T, II. p. 22, 281, 358; Miscell. Hagana, passim; KI e f k e r u s, Bibl. erud. praee. p. 194; Burmattni, Traj. erud. p. 167, F a b r i c i u s, Script. verit. relig. C. 26, p, 509, C. 21, p. 626; Hering a, de C 1 a ri s s e, Encyolop. passint. Biogr. Univ. i. v. B a u r, Handsvorterb. III. S . 173, Denkw. aus dem Lebenansgez. Deutschen S. 422. Levensb. van ber. ..41annen, D. III. p 543. van Einem, Kerk. Gesch. der 18" eeuw, D. III. bl. 492.Ypey, Gesch. der Christ. Kerk in de 1 8e eeuw, D. VII. bl. 270, D. bl. 89, 338, 603. Ypey en Dermout, Gesck. der Ned. .Here. Kerk, D. III. bl. 202, 208, 221, 290, 316, 356. Kist en Royaards, Ned. "Ira. D. II. bi. 177, 266, 379. Boekz. 1764. a, bl. 12-22. Glasius, Godg Ned. o. h. w. Dez. Gesch. der Christ. Kerk in Ned. na de Herv. D. H. bl. 208. 4cta Lips. Erud. 1715, p. 135, 192, Jan. 1722, Oct. 1725, 1726, p. 225. Republ. der Geleerd. Nov. en Dec. 1731, bl. 406. Arrenb erg, Naamr. bl. 295, 296. Noordbeek en Mourik, Naamr. van Godgel. Schrijv. Cat. de Groe, W. 148, 161, 162, 170, 180, 266. Cat. Flament; p. 80. Cat. Heringa, p. 76, 192. Cat. van Voorst, T. I. p. 241. LAMPE (H), schreef : De Honore, privilegiis et juribus Medicorum, Gron. 1736. Zie Cat. de Groe, p. 98. LAMPE (BAREND), Amsterdamsch geneesheer vervolgde het Historis verbaal alter gedenkwaardigste geschiedenissen die hier en daar in Europa, als in Duytsland, Frankrijk enz. en Nederland, van den beginne van '1 jaar 1621 tot den Herfst toe, voorgevallen zijn. Beide Verhaal en Vervolg zijn van ge­ring belang en meer als een courant dan als een geschiedver­haal te beschouwen. Zie de Wind, Ribl. van Ned. Geschiedsch. D.Jbl. 352. LAMPSINS (ADRIAAN en CORNELIS), gebroeders, zonen van Jan Lampsins en Johanna Velters te Vlissingen geboren, waren in hunne vaderstad zeer vermogende kooplie­den. Zij hadden portien in vele bijzondere schepen en rust-ten, voor eigen rekening, 12 schepen ui t, welke zamen wel 180 stuks geschuts voerden, en door hen naar alle oorden ten koophandel en ten oorlog werden uitgezonden. Vele der voornaamste zeehelden, onder welke de R u y t e r, zijn in hunne dienst geweest eer ze tot hooger eertrappen zijn gestegen. In 1632 rustten zij reeds twee schepen uit, den Samson, door kapitein Jan G i d e o n s en Vlissingen door kapitein A b r a­h a m Cr ij nsen gevoerd, wel voorzien van manschap en ge­schut, waarmede zij de zee zoo zuiverden van Duinkerksche kapers (welke op dien tijd de uit- en invoerende Zeeuwsche koopvaarders zeer belemmerden), dat de assurantien op de Bocht van Frankrijk van acht of tien op drie ten honderd daalden. Ook veroorzaakten zij den vijand zulk een schrik, dat er niemand meer ter kaap uit de havens in zee durfde steken. Door vele dus behaalde voordeelen, zoo ter kaap als commissie vaart, groeide desgelijks hun vermogen tot groot nut van het Gemeenebest en hunne stad in het bijzonder zeer aan. Op hunne eigene beurs losten zij onderscheidene gevan­genen en slaven. Ook versierden zij Vlissingen met verschei­dene kostbare gebouwen en het eiland Walcheren met vele fraaije lustplaatsen. In 1654 vormden zij, onder het gezag der Hoog Mog. Heeren Staten der vereenigde gewesten, het plan om het schoon maar verlaten eiland T a b ago (later Nieuw-Walcheren genoemd), op nieuw te bevolken, 't geen zij binnen elf jaren ge lukkig uitvoerden. In hunne eigene schepen en op hunne eigene kosten voerden ze een groot aantal wakker yolk derwaa rts, die alles in goede orde bragteii en het land voorts naar eisch bebouwden en bewoonden. De oudste dezer broeders, Adriaan La mps ins was bewind­hebber der geoctrojeerde Oost-Indische Maatschappij ter kamer Zeeland : de jongste, Cornelis Lampsins was Raad, en in 1650, 1651, 1652 Burgemeester der stad Vlissingen, ook Gede­puteerde wegens Zeeland ter vergadering der Heeren Staten Gene­raal. 13ij was een man van onschendbare trouw, en groote be­kwaamheid, minzaarn van omgang, en brandende van ijver om den luister en roem zijns vaderlands te bevorderen en het in naauwe verbindtenis te houden met die Mogendheden, die deszelfs oude bondgenooten waren, onder welke ook Frankrijk behoorde. Koning Lodewijk verhief hem uit eigene beweging tot Baron van Tabago en schonk hem in 1662 de Ridderorde van S. Michiel. Het oorspronkelijk perkamenten stuk in zilveren (loos, berust nog onder den heer La m p s i n s v an de re 1­d e n te Utrecht, erfgenaam van het thans uitgestorven geslacht Lampsins. Bij Anna Bouwens Schotliet hij 2 zonen, Johan en Gelein Lampsins, na. Zie Rochefort, Hist. Nat. et Mor. des Ant. de l'Amer. p. 16. Dez. Tableaux de l'Isle de Tabago, p. 68, 72. G. Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 5, 7. Aitsema, Zaken van Shutt en Oorl. 1) . III. bl. 145. Meertsch, Violet'. of plicht-schuld. begroet aan den heer Corn. Lampsins, 1660. Smallegange, Chron. van Zeel. bl. 566, 672.1a Rue, Staatk. Zeel. bl. 72. Wagenaar, Pad. Hut. D. XI. IA. 162. D. XIII. bl. 119. Leven van Fred. Hendr. D. 1. bi. 504. de Jo nge, Ned. Zeew. D. I. bi 315; Kron. van het Dist. Gen. D. V . bl. 59, D. VI. bl. 190, 294, D. VI. bl. 14, D. X. bl. 466; Seheltema, Staatk Ned. D. I. bl. 14; Gargon, Welch. Arcad , D. H. bl. 79; Muller, Cat. van Portr. LAMPSINS (CoRNELis) heer van Brigdamme, luitenant ko­lonel van een regiment infanterie ten dienste dezer landen, zoon van G e 1 ey n Lampsins in het vorige artikel vermeld en van Alettta Coymans, was gehuwd met Elisabeth Arnoldine Helvetius. LAMPSON (Dommicus) of Lampsoniu s, werd in 1532 te Brugge geboren , en was , volgens Justus L i p s i u s, een der sieraden van Vlaanderen. Hij trad aanvankelijk in dienst bij den kardinaal Polu s, dien hij naar Engeland volgde. Na den dood van dien prelaat, vestigde hij zich te Luik, waar hij achtereenvolgens de betrekking van geheim secretaris bij de bisschoppen Robert de Berg, Gerard van Groes­beck en Eraert van Beijeren vervulde, en aldaar in 1599, in den ouderdom van 67 jaren, overleden, en in de kerk van St. Dionysius is begraven. Het volgende tijdvers werd op zijn overlijden vervaardigd : SiC erat hoC Late notVs LaMpsonlVs Anno, Ipsa DefVnCtVs qVa sanCtVs Nora. d. 1. Lampsonius, wien elk verdienden lof moet geven, Liet t' eener uur en jaar met Sint Alexis 't leven. Zijne afbeelding vindt men bij v an M and e r, Levens der Schilders, in 80. D. I. bl. 299, pl. L, No. 3, naar eene fraaije gravure, niet beteekend. Hij werd door L am b e r t L o m bard u s van Luik, wiens leven hij beschreven heeft, in de schilderkunst onderwezen. Volgens Nagl er berustte er bij den deken V e it h te Schafhausen, de afbeelding van P. Br eughe 1, ten halve lijve met langen baard en een baret op, in rood en zwart krijt, door Lampsonius geteekend. Ook beoefende Lam p s o n i u s de Latijnsche poezy, en vol­gens Bonaventura Vulcanius, Peerlkamp en Hoeufft niet ongelukkig. Hij was in briefwisseling met beroemde manner', zoo als met Tiziano Vecelli, Douza, Gru­terus, Bauhusius en anderen. Douza en Bauhusius en anderen hebben ter zijner eere gezongen. Hij schreef: L a m b e r t i Lombardi apud Eburones pictoris celeber­rimi vita, Brugis Flandr. Hub. Goltzius, 1565 in 80.; een werk reeds in 1604 zoo zeldzaam, dat K a r e 1 v an M a n-d er zich beklaagde, het niet te hebben kunnen bekomen, om voor zijn werk te gebruiken : ook San d r a r t hief later de zelfde klagten aan. Thans zijn er 2 exemplaren van in de koninklijke bibliotheek to Brussel. Hij vervaardigde Latijnsche eereverzen, onder eene reeks van beroemde kunstenaars, door Jeronimus C o c k, gra­ veur en kunsthandelaar te Antwerpen, in het koper gesneden, en onder dezen titel uitgegeven. Pictorum aliquot celebriuna Germaniae inferioris effigies, una cum doctis. Dom. Lampsonii hujus arils peritissimi Antv. sub intersigno quatuor ventorum, 1572. kl. fol. Er is, volgens K r a m m, nog ten zijnen tijde cene tweede en vermeerderde uitgave verschenen, met dezelfde platen van de eerste, waaronder er zijn door W i er ix gesneden, zoo als het portret van Huber t v a n E ij k, dock men mist er dat van La m p s on i us zelven in, dat in de eerste voorkomt. In 1618 verscheen bij J o h. J a n s s o n i u s een derde uit­ craaf in kl. fol. met dezen titel: Theatrum honoris, in quo nostri .Apelles saeculi, seu Picto. rum, qui patrum nostrorutn mernoria vixerunt celebriorum, praecipue quos Belgium tulle, verae et ad vivum expressae imagines in aes incisae exhibentur. Deze bestaat uit 68 portretten. Zij zijn alien gekopieerd door Hendrik Hondius de etude, Psaltni VII poenitentiales !rids versibus redditi edente Jano Lernuko. In Tabteam Cebetis carmen; Ode ad Ernest. Bavarum, V ulcani us gaf ook eenige zijner gedichten o. a. zijn Typus vitae humanae uit, in Carmina trium fratrum Belyaruna. De meeste zijner schriften zijn met eenige Lat. gedichten van zijnen broeder Nicolaas Lampsoniu s, in 1626 te Luik in het licht verschenen. Ook worden eenige zijner ge­dichten gevonden in Deliciae poetar. Belg. T. III. p. 44, seqq. Zie Valerius Andreas, Bibl. Belg. i. v. Foppens,Bibl. Belg . T. I. p. 249. Saxe, Onom . P. III. 419. Swee r­tii, Ain. Belg c. v. B. Vulcanius, Carmin. Trium fratr. Jani Donzae, Poem. p. 192. B a u h u s i i, Epigr selecta, p. 31. Grnteri, Delic. T. III. p, 43. Hoeufft, Parn. Latin. Belg. p. 49. Peerlkamp, de Poet. Lat. Narl. p. 197-199. vanM a n d e r, Lev. der Schild. bl. 301; Arch. fur die Zeichnenden Kunst,Jahrg. II. S. 13-63. Messager des Sciences etc. Gand, 1858. p. 113. M. Gaye, Carteggio inedilo d'artisti, T. III. p. 242; Im.merzeel, Lev. en ;Perk. der Boll. en Vt. Schild. D. II. bl. 155. Kramm, Lev. en 'Perk. der Holt. en Vl. Schad. D. II. b1.941, Cat. van Ilullthem, L. IV. bl. 30, No. 22822--23. LAMPSON (NiKoLAAs) of L a m p s o n i u s, broeder van den voorgaande, was protonotarius, kanunnik en deken van de collegiale kerk te Luik. Gelijk zijn broeder beoefende hij de Latijnsche poezy. Zijne verzen zijn met die van zijn broeder te Luik in 1626 in het licht gegeven. Hij overleed in 1635. Franco B e r d e n n e, advokaat te Luik, vervaardigde deze regels op hem: Partem aliam longas hominum mors mittit ad umbras Et jubet invisae noctis inire vias, Non in Lampsonios fas hoc habet invida fratris, Lampadas et Soles umbraque moxque fugit. Zie Val. Andreas, Bill. Belg. i. v. Foppens, Bibl. Belg . T. II. p. 914. LAMRINCK (JAN), vond de Beer K r a m m als kunstenaar vermeld in den Atlas der V ereenigde Provintii n, enz., in 82 deelen van Mr. B ro u e ri us van Ni de k , Amst. 1747, Vriesland bl. 1, Vriesland twyschPn de Lauwers en 't door Jan L amr i n c k, 1622. Dit moest zijn bij J. L., die als boekdrukker der Staten van Vriesland, in genoemd jaar de Kronyk van Winsemius uitgaf, waarin die slechte kaart is op­ genomen. Zie Kr amm, Lev. en Berk. der Hell. en VI. Kunst-Schild. D. II. bl. 912. LAMSVELD (JAN) of Lamsvel t, in 1660 te Utrecht go- boron, was een plaatsnijder, die boekplaten vervaardigde, b. v. voor den bijbel van van der Marc k. Hij gaf met Jan de Lee u w vele werken uit, zoo als al de portretten voor de Ilistoire de Louis XII1 par Levasseur, Amst. 1701, 18 vol. in 4o. Van zijne hand zijn al de prenten, voorkomende in het Kabinet der Statuen enz. door Wibrandus de Geert, Schilder, t' Amsterdam, bij Jan Lamsvelt, Boekverkooper en Plaatsnijder in de Jan Roonpoorts Tooren-Steeg, Anne 1702. 80. Ook vindt men eenige door hem geteekende en gegraveerde prentjes in Gebouwen en Oudheden der Stad Amsterdam, Haarl. 1736. De titelplaat van De konst om Koningen te vermoorden enz. Gedrukt na de copy van Londen, Anno 1696, 4o. is door hem geordonneerd. Ook 'weft hij eenige portretten van beroemde Nederlandgche en Engelsche mannen in 4o. gegra­veerd, Zie Immerzeel, Lev. en perk. der Holl. en Pl. Schild. D. II. bl. 15341Cramm, Lev. en perk. der loll. en Pl. Schild, D. II. bl. 943. LAMSWEERDE (SIMON ANTONIE:VAN). Zie LAMZWEERDE STEVEN VAN). L AMSWEERDE (M. A. VAN) gaf in het licht: Geldersclie Consultatien, Advijzen en Advertissementen van Rechten, Arnhem, 1775, 3e dr. 4o. Ibid. 1807. 4e dr, 4o. Zie Arrenberg, Naaml. van Boek. y bl. 296; van Cleeff, .Naaml. van Boek. bl. 332. LAMSWEERDE (WILLEM VAN) gedurende twintig jaren geheimschrijver van het kapittel van St. Maarten of den Dom, die te dier tijd ook geheimschrijver was der Staten van Utrecht. Als zoodanig was hij bij het sluiten der Unie van Utrecht in 1579, bevestigde de ampliatie van het 15e artikel met zijne onderteekening, en collationeerde en authentizeerde de gedrukte uitgaven van die Unie. Volgens 's G r a v e z a n d e stierf hij in 1582; doch volgens van W ij n deed hij toen slechts afstand van zijne bediening, waarin hij door Johan S t r i c k de Jonge, werd opgevolgd. In 1577 werd hij raad en rentmeester der Do­meinen, en in 1586 ten tijde van L e i c e s t e r, met andere voorname personen uit de stad geleid, doch even gelijk Z u 1 e n, Thin en anderen door de Staten van Holland in bijzondere bescherming genomen. Zie Bo r, Ned. Hist. B. XXI. bl. 731; van Wij n,Bijv.en op de Pad. Hist. van Wagenaar, D. VII. bl. 102, 103, D. VIII. Ll. 62; Utr. Plakaat boek, 1). II. bl. 1049, 1056; N. Bon dt, Hist. D. I. bi. 34; Matthaeu s, de Nob. p. 657; 'sGravezande, Unie ­van Utr. bi. 80, 83, 85, 260; Scheltema, Staatk. Ned. 1). II. bi. 14. LAMZWEERDE (JAN BAPTIST VAN) een Vlaamsch genees­heer uit het laatst der zeventiende ecuw, legde zich in zijne jeugd op de geneeskunst toe, en werd, na tot meester in de vrije kunsten to zijn bevorderd, omstreeks 1666 doctor in de geneeskunde en vestigde zich to Amsterdam. Omstreeks 1683 vertrok hij naar Keulen, waar hij tot buitengewoon hoogleer­aar aangesteld lessen gaf in de ontleedkunst. Hij was een doodvijand van de philosophic van D e sc art e s, en beweerde dat deze al het goede, dat in zijne werken voorkomt, had ontleend aan Plato, Aristoteles en Galienus. Hij schreef: Verklaeringe van de oorsaeck van het beweegen der Spieren, door Thomas Willis, met een Naamwyzer der Spieren door J. B. van Lamzweerde, Amst. 1667. 12o. Joannis Sculteti Armamentarium Chirurgicum, Appendice variorum, tam veterum, quam recenter inventorum Instrumen­torum; una cum quatuor et centum Observationibus Chirurgicis, ab expertis hujus soeculi et patriae Practicis annotatis et collectis, auctum et illustratum a J. Bapt. a Lamzweerde, Amst. 1672. 80. Nunc vero auctior Observationibus Petri Hadrianifilii Ver­duin, studio Johannis Tilingii, Lugd. Bat. 1693. 80. — Nunc vero in meliorem ordinem reclactum, ab innumeris mendis expurgatum et locupletissimo indite provisum, studio Joh. Christophori de Sprogel, Amst. 1741. 80. Respirationis Swammerdammianae lijxpiratio; una cum Ana­tomid Neologices Johannis de Raei, Philosophiae Prolessoris, primarii: quibus adjecta est utriusque Philosophiae clavis et morabilis de carbonum, arenaruin et lapillorum excretione ar alvum et vesicam, urinaeque vomitu, historia, Amsterd. 1674. 80. Monita salutaria de tnagno Thermarum et Acidularum abusu, comfirmata et a verboso Blondelli strepitu vindicata. Authore J. B. de Lamzweerde, Phil. et Med. Doctore, Colon. 1684. 12o. Oratio de Podagrd, 1685. fol. , Historia naturalis molarum uteri; in qua accuratius de natural seminis, ejusque singulari in sanguinem regressu modo conceptionis et generationis ac ovis humanis disgquiritur Lugd. Bat. 1686. 12o. J. B. van L a m s w e e r d e, Phil. et Med. Doctor Geluck­wenschingh aen de Leden van — N. V. A. gedaen, over hunne crediteurschap van den desolaten boedel der Medicynen deses tijdts, Amst. H. Sweerts, 1677. Deductie .aen — den Gerechte deser Stadt Amsterdam, dienende tot justificatie van sijn Tractaet (voorn.) ald. z. j. Zie Nic. Hobokenus, is Epist. nuncup. Fontis Bilfeld;M e r c renovatus, p. 531; Hartzheim, Bibl. Colon p. 159, 160; G e o r g i i M a t t h i a e, Conspectus Hist. Medicor, p. 756, 757-758, 59; P a q u o t, Mara. pour servir a l' Hist. Litt des Pays-bas, T. II. p. 411; Cat. der Maatsch van Ned . Letterk D. I. LAMZWEERDE (STEvEN vAN) niet, volgens K ram m, gelijk bij Immerzeel, Simon Antonie van Lams-w e e r d e, omstreeks 1630 te Utrecht geboren. Hij teekende en graveerde meest alle portretten . in Effigies et Vitae Pro­fessorum Academiae Groninqae et Omlandiae. Cum Historia fnndatoris ejusdem Acad. Gron. 1654. fol. Hij graveerde de portretten van Carolus de Maets, hoogleeraar te Utrecht in 1651, door Hendrik Bloemaert geteekend en door He r-m an S p e c h t, in 1659, in gr. fol. uitgegeven; van Anna Maria Schurman, Gijsbert Voetius 1683 ovaal; Cyprian Regner ab Oos­terga, regtsgeleerde, naar G. D ouff e t, gr. fol. Hendrik Alting, Prof. Theol. in 4o.; Franciscus Gomarus, Prof. Theo]. in 4o. Volgens K r a m m is zijn voornaamste werk eene groote plaat, met een bijstrook, voorstellende de Doms- of St. Martens­kerck en Tooren, binnen Utrecht, Ao. MDCLX met het gezigt op het Bisschopshof, Poelenbrugsteegje, thans Voetiussteegje, waarbij op den hoek oostzijde, de woning van Schurman, vol gewoel met beeldjes enz. Eene tweede is de zeldzame, ge­etste plaat van de Amersfoorfsche feestelijke groote steentrekking, van Ev. Meyster, 1661. gr. fol. Zijne portretten zijn in den smaak van Jonas Suiderhoeff. Zie Immerzeel, Lev. en Work. van Holl. en Pl. Schild. D. II > bl 155; Kr am m, Lev. en IPerk. der Holl. en rl. Schild. D. II bl. 943. LANARIO (FEANcEsco), Wij vermelden dezen Italiaan, wij1 hij een geschiedkundig werk over ons vaderland heeft geschre­yen getiteld : Le guerre di Fiandra, brevemente narrate, In Anversa. J. Verdussen 1615. 4o., in het Spaansch, Fransch en Hoogduitsch overgezet. Zijn verhaal loopt van 1559-1609, en betreft de Nederlanden in 't gemeen, die, door de meeste Spaansche en Italiaansche schrijvers van dien tijd en vervolgens, onder den naam Vlaanderen bedoeld worden. Bij de Fransche over­zetting (Paris 1618) is een aanhangsel van M i c h i e 1 Ba u-d i e r. Van W ij n beoordeelt dit werk bij te W a t e r, Ver­bond der Edelen, D. IV. bl. 464, verg. bl. 465, 376, 377. Zie over de verschillende vertalingen, J. J. Do d t vanFlen s-b u r g, Pogingen om eene meer gegronde beoefening der Gesch. van Nederland voor te bereiden, bl. 47 volgg. LANCEAU (JEAN) of Lane el 1 i, trad den 11 November 1500 in de orde der Dominikanen te Rijssel, studeerde in het klooster van St. Jacques te Parijs in de wijsbegeerte en godgeleerdheid, onderwees vervolgens beide in zijn klooster, en stierf den 9 Januarij 1 534 . Hij gaf met P. No c k art in het licht : F. Antonii de Azaro, Parmensis, medulla sermonum, recognita et emendata, Paris 1515, 12o. Zie P a q u o t, _Memoir . pour servir a PEW. Litt. des Pays-Bas, T. I. p. 190. 7 LANEELST BLONDEEL, in 1405 te Brugge geboren, was in zijn jeugd metselaar, en oefende zich in het bouw­kunstig teekenen, waarin hij zoo groote vorderingen maakte dat hij van het schilderen zijn beroep kon makers. Eene zijner schilderijen, (de Marteldood van de Heilige Cosmus en Dami­anus) versiert de St. Pieters kerk aldaar. Twee andere, die tot blazoenen der Rederijker-kamer zijner geboortestad gediend hadden, werden in 1699 aan de toenmalige Akademie te Brugge ter geschenk gegeven, dock in den brand van 1735 ver­nield. Ook graveerde hij fraaije houtsneeplaten, onder welke 8 stuks met dansende boeren, die goed zijn geteekend. Hij stierf in 1560, zijne dochtcr huwde met P i et er Poe r-b u s. Zijn monogram was een truweel. Zie van Mande r, Schilderb. bl. 304 ; ImmerzeeI:, Lev. en Werk. der Doll. en Vl. Schildera. D. II. bl. 155. LA.NCIER (STEPHANUS DE), of L' A rc h ier, prior der Augustijnen in het klooster Bouvines gaf uit : Origo Magnitudinum Majestatis Reginae coelorum seu Mattis Dei et divinae miserico7diae, Leodii, 1634, Zie Foppens, Bibl. Belq. T. I. p. 1106. LANCILOTTUS (CORNELIUS) L a nc el ott u s of La n c e. 1 o t t e, werd in 1575 of 1576 te Mechelen uit vrome en zeer aan de R. C. godsdienst gehechte ouders geboren. Zijn vader, And r e a s, was secretaris van den Hoogen Raad. Zijne moe­der heette M ar g are th a V s c h av en s. Hij oefende zich te Antwerpen in de letteren, en trad omstreeks 1591 te Mechelen in de orde der Augustijnen. Later werd hij te Keulen, of op eene andere hoogeschool, doctor in de godgeleerdheid en prior der kloosters van Keulen en Hasselt. In 1607 koos 'hem het kapittel zijner orde, te Antwerpen gehouden, tot provinciaal. Hij stichtte een Augustijnen klooster te Antwerpen, en werd er de eerste prior van. Hij maakte zich als prediker verdien­stelijk, bevorderde de tucht in zijne orde en arbeidde aan het vermeerderen harer kloosters. Zijne zachtmoedigheid en de voortreffelijkheid zijner zeden, verwierven hem de achting van velen, o. a. van den aartshertog Mat t h i a s H o v i u s en van den aartsbisschop Albert u s, van wien hij verkreeg dat bet prioraat van Postel, van de orde der Premonstratensen in de Kempen, in 1622 tot eene abdij werd verheven. Terwijl hij bezig was met het troosten en oppassen der zieken en ge­wonde soldaten, die men in menigte van Bergen op Zoom, door Sp i no 1 a belegerd, naar Antwerpen vervoerd had, stortte hij jn eene krankte, die hem, den 20sten October van het genoemde jaar, in het 47ste jaar van zijn leven, wegsleepte. Hij werd in bet koor van de kerk van het klooster, dat hij gesticht had, en van het welk hij prior was, begraven. Hij schreef: Nectar et Antidotum, confectum ex medullis Operum S. Au­gustini, digestum ordine alphabetic°, contra quosvis 1Sectarios, v66r 1613 gedrukt. Pancarpium Augustinianum, continens SS. Patric Augustini, Monicae, Nicolai Tolentinatis, Beatae Virginis lifariae En­comium et Sodalitatis Corrigiatae della Consolatione Privilegia; cum Tractatu de Indulgentiis et quibusdum Parergis, Antv. 1616. 12o. S. Aurelii Augustini, Hipponensis Episcopi et S. R. E. Doctoris Vita; piis omnibus, nec non de vera fide, deque vitae statu deliberantibus utilissima, Antv, 1616. 12o. Lucerna vitae per fectae, cum Sacordotalis, tarn Monachalis, juxta Regulam D. Augustini SS. Scripturis, Patrurn auctori­tatibus et exemplis fuse illustratum... opus posthumum, Antv. 1642. 40. Zie Th. Gratiani, Ana8t. Aug. p. 60; Sweerti u s, AM. Belg. p. 190, 191; Val. Andreas, Bibl. Belg, p. 156, 157;Joppens, Bibl. Belg ..I. p 60; P a q u o t, kern. pour servir u l'Hist. Litt. des Pays-btu, T. II. p. 231. LANCILOTTUS (HENRicus) broeder van den voorgaande, te Mechelen in 1576 geboren, nam, na zicb. te Antwerpen op de letteren te hebben toegelegd, het kleed der Augustijnen aan. Na het eindigen van zijn novitiaat, studeerde hij to Leuven in de wijsbegeerte en godgeleerdheid. Na tot priester gewijd to zijn, en den rang van licentiaat bekomen to hebben, werd hij, slechts 25 jaren oud, prior van het Augustijnen klooster te Hasselt. Later werd hij prior to Brussel, vervol­gens to Gent en eindelijk te Antwerpen. Ook benoemde men hem tot Definitor van Keulen en commissaris-generaal der Rijn­provincien. Hij ,nam deze laatste betrekking acht jaren waar, en reisde in 1621 en 1627 door Duitschland. Op deze reize won hij de achting van vele voorname prelaten, zoo als van den aartshertog L e op o 1 d, bisschop van Passau, van J u l i us Echter van Misp el b r un.n, bisschop van Wurtsburg, en vooral van Anselmus Casimir Wambold, keurvorst van Mentz, die hem zelfs een leerstoel in de godgeleerdheid in zijne hoofdstad nanbood , doch L a n c i 1 o t t u s vergenoeg­de zich deze wetenschap in zijn klooster to Leuven to on­derwijzen , waarvan hij den 2lsten October 1617 regent was, toen hij aan de hoogeschool dier stad de waardigheid van doctor verkreeg, tegelijk Imet den beroemden J a n s e n i u s, bisschop van Yperen. Het volgende jaar werd hij lid van den raad der faculteit. In 1639 was hij president van het provinciaal kapittel, op last van zijn generaal Hippoly tu s d e Mont e, te Brussel gebouden. Ook was hij vroeger president van een kapittel to Spiers gehouden. Hij stierf, na 51 jaren in den geestelijken staat te hebben geleei:d., den I lden Ja-nuarij 1643, in den ouderdoln van 68 jaren. Johannes 7* M ant elius Meld eene lijkrede op hem. Ziju ligchaam rust in het koor der Augustijnen kerk to Antwerpen. Hij schreef: Pseudo-Ministerium Pseudo Reformantium, hoc est de illegi­timd, praetenset et subreptitia Missione seu vocations Ministrorum Pseudo-Reformatae Ecclesiae, Lutheranoruna, Zwinglianorum, Anabaptistarum, Calvinistarum etc. Dissertatio Theologica, Antv. 1611. 80. Anatomia Christiani deformati; juxta Epistolae D. Judae .Apostoli exegeticam praescriptionem Theologicam, Catholicam, Moralem, Antv. 1613. 80. Anatomia Mariana, viginti pampines mysticis adornata, Ganday., 1614. 23o. Haereticum Quire per Catholicam Quia, in omni fere ma­terid Religionem dare solatum, Gandavi, 1614. So. Er zijn meerdere uitgaven van dit week, dat ook in het Fransch (door P. Clement le Marlier) Engelsch, Italiaansch, Poolsch en Vlaamsch (Het Kt eyn Mondt Stopperken, oft den Waerom der Catholyken op den Waerom der anders ghesinden . . . . . Sesden druck, Antw. 1698 in 12o.) overgezet is. Capistrum Hunnium, sive Apologeticus pro Demonstratione de illegitimd Missione, etc. Antv. 1616. 12o. Zijn tegen­partij schreef hierop: Capistrum Hunnio paratum, Lancelotto injectum, hoc est, evidens probatio, Demonstratione Ministerii Lutherani Divini , adcoque legitimi, Henricum Lancelottum ita convictum et captum, ut ejus fundamenta toto suo Apologetico ne quidem tangere ausus fuerit, Utr. 1617. 12o. Abecedarium Luthero• Calvinisticum, Antv. 1617. 12o. Paralleli LXXIII Augustini Romano-Catholici et Augustino-Mastigis Haeretici, Antv. 1618. 12o. De Libertate Religionis e Republica Christiana perscribendd, Mogunt. 1622. 12o. Corona Justitiae Ecclesiae triumphantis sive de justis re posits Beatitudine aeternd animas et corporis; de utriusque annexis, et adeptione, Tractatus Theologicus, Colon, 1625. 12o. Gnome vitae Religiosae, Antv. 1625. 12o. Corona Calviniara quinque nzargaritis in _gratiam Euange­licorum adornata; una cum Paranesi ad Ferdinandum H, Romanorum Imperatorem, pro Calvinismi e toto Imperio pors­criptione. Accessit ob Argumenti affinitatem Exegesis, seu Commentarius in Epistolam D. Judae Apostoli Catholicus, Theologicus, Moralis, Antv. 1626. 80. Paranaesis ad Romano-Catholicos cives Duci-Sylvios, contra Henricum Swalmium, Godefridum Udemans, Gisbertum "Toe-tium et Samuelem Everwyn, quanti Euangelii buccinatores, in ovile Christi Duci-Sylvium subreptitie illapsos, Antv. 1630. 80. Lapis adjutorii, hoc est, Psalmi quarti Davidis : cum invoca- rem, Exegesis Theologica, Catholica, Moralis, Antv. 1641. 4o. Blasphemum Calvini os , de Christi in truce desperatione , poenarum inferni perpessione , et c, obturatufn. Funiculus triplex Religiosae obligationis per fectionis et ob. servationis. Psalmi nonagesemi: Qui habitat, Exegesis Theologica, Ca­tholica, Moralis . . Chronicon monastery Bruxellanensis Commentarii in omnes utriusque . Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 359, 360, Fast, p. 138. Foppens, Bibl. Belg. T. IT. p. 60; Paquot, Mem. pour servir a l'Hist. Litter. des Pays-bas, T. II p 232. M a n t e 1 i i, °ratio habita in funere H. Lancelotti. El as i i, Encom. August. p. 278. T o m b e u r, Chron. August. p. 31. Thomae G r a t i a n i, Anast. August. p. 89, 90. N i c. B a x i u s, Ep. nuncup B Thomae Mid novel in Syn. contr. LANCIA VECCHIA (0DoARDO), volgde in 1585 Camillo del Monte op als Stad• en Slotvoogd van Breda. Gedurende zijne afwezigheid, terwij1 zijn zoon Paulo An t o n i o het bevel over 't kasteel voerde, werd het, in 1590, op last van Prins Maurits veroverd Zie Hist. Memor. de its repr. de Breda, an pays de Brab. an Mois de Mars 1590, Middelb. 1591. 4o. en de overz. Ben seer heerl. ende loofw. hist. van het wederinnemen van die Stadt ende het Kast. van Breda in Maert 1590, overgezet door G. Brandt, Leijden, 1590. 4o. .De Cloeckm. ende Stoute Daet van het innemen des Cast. van Breda en verl. der Stad, onder het beleyd van den Hoogh Geb. Prins Graff Mauritz van Nassau etc. Corned. Wijze in dichte gestelt door Jac. Duym, Leyd. 1606. 4o. van G o o r, Beschr. van Breda, bl. 64. Wage naar, Tad. Hist. D. VIII. bl. 343. LANCK (WILHELMUS), Med. Doct. door K a r el, Hertog van Gelder, 20 Maart 1506, tot den dagvaard to Utrecht afgevaardigd, ter take van zijn geschillen met het huis van Oostenrijk. Zie Chron. van het Hist. Gen. D. II. bl. 209, 292. LANCK Kommandeur, werd door de Heeren van Zeeland in 1672 met een compagnie burgers en verscheidene vrij wil - lige jongelingen uit Vlissingen naar Sluis gezonden. Zie Chron. van het Hist. Gen. D. VI. bl. 357. LA.NCKAMP, een beeldhouwer uit het begin der achttiende eeuw, bedreven in het snijden van lofwerk en versierselen. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Roll. en rl. Schild.D. II. bl. 155. LANCKEREN (VAN), van dezen Utrechtschen regtsgeleerde heeft men Utrechtsche consultatien, Utrecht 1676, 4o. Zie Cat. van L. G. Viss cher, bl. 49. LANKHALS (PIERRE), Commies bij de grafelijke domeinen en finantien, aan wien brieven bestaan van Maximiliaan, in 1478 nit Mons geschreven. Zie Lettr. adress. par Maximilian I, Ares. d'Autr. depuis Emper. e l'Abbe de St. Pierre a Band et e quelques aulres personn. in Messag. d. Scienc. list. de Beig. 1845. p. 193 sniv. LANKHORST of La n c k h o r s t, een zilversmid te Amster­dam, beoefende de beeldhouwkunst. Van hem komt op Ca­talogus van P. L o c q u e t voor een kunstig gebeiteld Basrelief verbeeldende Joseph, Maria en het kindje en op Catalogus van Ploos van Amstel, 1800. Een Basrelief zijnde een Hei­lige familie. Ook wordt van hem vermeld een zeer fraai be­werkt stukje de Heilige familie voorstellende naar een Italiaansch meester. Zie van E y n d e n en van derWilligen, Aanhangsel Marl. 7840 80. bl. 132; Imm er ze el, Lev. en Work. der loll. en Schild. D. II. bl. 158; K r a m m, Lev. en Work. der Holt. en &SW. D. II. bl. 944. LAND (AxEL LAURENS) in 1806 te Dokkum geboren, studeerde te Groningen, waar hij den 24sten Januarij 1829 Med. Dr. werd, na het verdedigen van eene Diss. Chirur­gico-Medica, exhiben8 hieloriam morbi feminae, cui propter ingeniem tumorem, femur 8ini8trum fecit amputalum, in Noeicomia Chirurgico Acad. Gron. anno 1826 en 1827 ob8ervalum, en den 9den December 1829 chirurgiae doctor bevorderd werd. Hij vestigde zich, na reeds eenige jaren te Delft de praktijk uitgeoefend te hebben, to Leeuwarden. Hij was een kundig en verstandig geneesheer, zoo wel in Theorie als Praktijk, vol ijver en naauwgezetheid in het vervullen zijner pligten. In 1837 werd hij met zijnen vriend P. A. van So n, Stads Chirurgijn en Vroedmeester te Delft, door het Genootschap ter bevordering der Heelkunde te Amsterdam met de dubbele gouden medaille bekroond voor de beantwoorde prijsvraag Over de geneeswijze der verschillende aan de gewrichten voor­komende gebreken, gestaafd door eigene waarnemingen en die van anderen. Het volgende jaar gaf hij in het licht zijne Handleiding bij het geregtelijk-geneeskundig onderzoeken van lijken, waardoor hij voorzag in een bestaand gebrek in dat belangrijk gedeelte der geneeskunde. Hij overleed te Leeuwar­den den 8sten April 1841, in den ouderdom van vijf en dertig jaren. Er bestaat van hem een fraai gesteendrukt en wel gelijkend portret, waarbij zijn vriend J. van L e e u w e n een bijschrift voegde. Zie Konst. en Letterb. 1841 D. I. bl. 258, 259. LAND (HARmEN), diende en sneuvelde als Vaandrig voor Grave, van 27 Julij tot 28 October 1674 door Willem HI belegerd. Zie Journ. of Dagh•reg. van d' aenmerkelijkste sakes, voorgevallenin het seer strenge en gedenkwaerdige belegh der :tat Grave, belegertden 27 julii; en door sijn llbogheijdt gewonnen den 28 October 1674. Amat. 1674 4o; Bossch a, Neer'. Heldend. te land. D. H. hi. 191, in de noot. LANDAS (ARNOLD DE), Hoer van Piennes en H e r m e s de L a n d a s, Heer van Estoine, broeders en zonen van A r n o l d en Willemine H illero n, uit een aanzienlijk geslacht, aan welke de heerlijkheid Landas den naam gaf, en van welke de takken Sweers, of Sweerts en Sweerts de Landas nog heden in Nederland bloeijen, waren deelgenooten van het verbond der edelen. Arnold huwde met Anna en zijn broeder Her m e s of Hercules met Katharina Demetieres. Beidehadden k inderen. Zie T e W a t e r, Verb. der Edelen. D. II. bI. 490 en over het geslacht L' Espino y Recherch. de Noblesse de Flandres. Livr. I. p. 133, 144; Mira eus, Donat. Belg; T. I. p. 69, 92. Op. Dipl. T. I. p. 394, 411, 412; D e Rouck, Nederl. lleraut. bl. 329, 330; Le Carp en tier, Hist. de Cambray el de Cambresis, part. III, p. 527, 530 ; Nobilaire des Pays.Bas. T. I. p. 416, 417; Quartiers Genealog. T. I. p, 86, 214, 280 ; De Sear, La Flandre Illustree, p. 81, 86, 108 ; Sand erus, Verheerl. Vlaenderen. D. III. bl. 109; Butkens, Trophees de Brabant. Toni II, p. 567, 572; Ferwerd a, Wapenb. D. II. St. I. LANDAS (NicoLAAs DE), Ridder, Heer van Heule, en Louvignies, Hoofdbailliu van Armentieres, ) Pannetier here­ditaire du Comte de Hainau," was lid van het bondgenootschap der edelen, en sloot in 1579 de bevrediging met de Waalsche provincien. Hij leverde verscheidene smeekschriften over, zoo aan den koning ale aan A 1 v a, ten gevalle van den Graaf van Egmond en diens gemalin, waarop hij echter zoo weinig vruchten zag als op zijn brief, welken hij hier over aan den koning geschreven had. Zie Proc. Crimin. des Comtes etc. T. p. 8-16, 22, 23, 80-89. te W a t e r, Verb. der Edelen, D. IV. bl. 462, 463. I'LANDAS (CARoLusJvan D o o r n i k, Regtsgeleerde. Schreef : Tractatus de Procuratoribus, et quibusdam Juris controversis Parergis. 1591. Zie Valerius Andrias, Bill. Belg. p.JFoppens, Bibl. Belg. T. I. p. 154. LANDE (WILLEM VAN), volgens sommigen in 1620, volgens K r a m m echter vroeger geboren, hield zich omstreeks 1650 te Amsterdam bezig met etsen. Zijn etswerk is fraai en ge­zocht en bestaat meestal uit afbeeldingen van krijgsbedrijven. De heer K r a m m, die ons met dezen kunstenaar het eerst bekend maakt, bezit er eenige, voorstellende schermutselingen, usschen Hollandsche en Spaansche ruiterij, vol effect en met kennis van zaken. Sommige zijner etsen zijn zwaar opgewerkt, en niet van de fraaiste, vooral niet de prent Mozes met zyn gevolg aan het strand der Roode Zee, het verdrinken van Pharao en zyn gevolg, met vreugde aanschouwende, in fol. Zie Sramm, Leven en Werk. der Boll. en Vl. Schild. D. II. bl. 944. LANDELINUS stichtte in 654 de vermaarde abdij van Lobes in het bisdom van Luik, later die van Alue over de Sambre, en eindelijk die van Crepin in Henegouwen, waar hij in 686 overleed. Hij is de patroon der kerk te Empel. Zie van Gils, Cath. Meyer. Memorieb. bl. 298 ; van Gils en Cop p ens, N. Beschr. van het bisdom van 'sHertog. D. IV. bi. 243; Lev. der voorn. Heijl. D. II. bi. 420. LANDFORTIUS (JoHANNEs) genaamd van Turnhout, ofschoon te 's Hertogenbosch geboren, was zeer ervaren in de Latijnsche en Grieksche talen. Hij was een leerling van Macropedius en Cornelius Valerius, hield zich bijna vijftig jaren bezig met het onderwijzen der jeugd, en vormde vele geleerde manner'. Tot zijne geliefde schrijvers behoorde Ter e n t in s, van wien hij echter geen nieuwe uitgaaf heeft bezorgd, doch de volgende werkjes zijn van zijne pen, die echter zonder zijn naam het licht zaken. Praecepta Syxtaxeos. in compendium redacta. Annatationes seu 'Scholia in diversos Grammaticos, Oratores, Pala& etc. Tome IV Epistolarum seu Thematum discipulis praelectorum. Hij stierf in 1611, in den ouderdom van 87 jaren, en werd in de St., Janskerk begraven. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg, p. 526; Foppens Belg. T. II. p. 67; van Gils, Cath. Meyer. Memorieb. .182. LANDI (CHIAGYN) een Armenisch christen, werd op voor­spraak van Prof. G o 1 i u s gebruikt, om voor de universiteit te Leiden eenige zeldzame Arabische, Perzische en Turksithe handschriften of te schrijven. Hij vervaardigde ook een catalogus van de Oostersche handschriften, door Le v i n u s W a r n e r u s, resident van den Nederlandschen Staat bij de Ottomannische Porte, aan de bibliotheek der Leidsche hoogeschool geschonken . Zie S i e g e n b e e k, Gesch. der Leidsche Hoog. D. II. bl. 21. LANDMAN (THADDEUS DE) Theol. Dr. predikant te Se­venhoven (1650), Delft (1656), 's Nage (1663), waar hij in 1682 overleed. In 1665 voer hij, misnoegd over het verbond met Frankrijk gesloten, met and ere predikanten hevig uit van den predikstoel, en voedde alzoo bet ongenoegen, 'twelk reeds deswegens plaats had onder zekeren aanhang der gemeente. 's Lands Staten, voor de gevolgen hiervan beducht, deden hem eerlang ernstig aanzeggen, dat hij zich voortaan voor dergelijke opstookingen te wachten en zich naar de inzigten der Hooge Regering te voegen had. Hij zweeg toen eenigen tijd. Doch toen men in 1672 het yolk had in 't oor geblazen, dat vele regeringsleden den lande ontrouw waren, en 's lands zaken onmogelijk een gunstigen keer konden nemen, zoo lang men den Prins van Oranje geen hooger gezag opdroeg, stijfde hij het yolk in deze gedachten, en was zelfs een der voornaamste ij veraars. ) Geen genoegsaem contentement nemende, (lezen wij in het in de noot aangehaalde verhaal), dat hij in sijne plaets, daer hij toen beroepen was ('s Hage) 't alien tijde heeft bijgebracht, wat dat hij conde, om de wettelijcke rcgering door lasterlijcke predication te verswacken, en dat hij door de steden van Hol­land treckende, deselve als een publica pestis en calamitas, door 't opmaken van de gemeente, in confusie- en bracht, maer moeste sijn Eerw. sijn saet en tweedracht en oneenigheit mede tot Utrecht come stroijen, ende daer dienen tot 't voor­naemste instrument, om eenige borgers op te wekken en 't induceren, tot 't presenteren van 't bewuste Request (aan graaf Willem van Hoorn), om daer door alsoo te voldoen de staetzucht en gierigheit dergenen, die van voornemens waren op de provintie en derzelver ingezetenen, te comen plunderen en rooven" enz. Hij schreef: Verzameling van twintig Predikatien, 's Hage, 1694. 80. Leere der Waerheit, 'sGray. 1669. 80. Zie A i tsem a, Zaken van. Staat en Oorl. D V. bl. 483, 502--504; d'E s tra des, Lett. et Neg. T. III. p. 527; Wagenaar, Vad. Hist. D. XVII. bl . 156, D. XVIII. bl. 66; Kok, Vad. Woordenb. D. XXII. bl. 20, 21; Verh. van 't gene is voorg, in de Maend van Nov. des jaers 1673, aeng. 't teyck. van '1 farn. Req., '1 welck by eenige borg. doenm. aen den Brae j' Willem van Hoorn is gepres en weervan Syn Exc. de Reger. aldaer heeft gesusp., alsmede een Somm. en Core Verh. van pred., dien den Eerw. Dr. Thadd. Lantman in die tyt heeft gedaen, binnen Utr. in de Domk. over de Woorden vyt Reg. 12: 15 sDese omwendinge was van den &ere," medegedeeld door Dr. G. D. J. Schotel; van der Mond e, Tijdsehr. poor Gesch. en Oudh. van Utr. D. IX. bl. 145; Holl. inert. 1673; Hist. onses tijds van L . van Aitsema, vervolgd door L . Sylvius, Amst. 1685; Ned. Schou-coon. Amst. 1678; Hist. Vern. van Costerus; M o u r i k en N o o r d b e e k, Naaml. van Godgel. Schr.; Cat. de Greve, bl. 163, 166 ; Muller, Cat. van Portrett. LA.NDMETER (LAURENTIUS) van Doornik, studeerde te Leuven, waar hij den rang van licentiaat in de godgeleerdheid verkreeg, word regulier kanunnik en lector in de abdij van Tongerloo, pastoor te Rhety en aartspriester van bet district Geel, een man van groote geleerdheid, vooral ervaren in de kerkelijke oudheden, schreef: Commeniarius brevis ad Regulam S. Augustini Lovaal, 1621. Antv. 1635. 4o. (auction) De vetere Clerico, Monacho ac Monacho-clerico, libri III. Antv. 1635. 4o. Tractatus de Officio Parochirns. Encomium Veritatis, Antv. 1645. 12o. Paraphrasis in librum Tertulliani de Palo, Ibid. Ar waren vroeger nog vele handschriften van hem in de bibliotheek van Tongerloo. Hij stierf to Rethy in 1646. Zie Popp ens, Bibl. Belg. T. II. p. 809. LANDMETER, een Antwerpsch burger, dien Anjou, daags na de Fransche furie, buiten Antwerpen, met een ander burger, Sc holier s, aantrof, en met een brief naar de Antwerpsche regering zond, waarin hij zijn gedrag verontschuldigde. Zie De Fransche Purie van Dr. iluberis, p 23 in Gids, Julij 1861. LANDR1 (GEoRGE NIKOLAAS) onderwijzer en taalkundige te Amsterdam, te Cassel geboren, stierf in 1824 in den ouder­dom van 62 jaren. Hij schreef: Nieuw Ilandwoordenboek der Fransche en Nederduitsche Talen, 2de vermeerderde druk door G. N. Landr6 en P. Weiland, 's Hage, 1828. 2 d. gr. 12o. Har.dleiding tot het spellen, lezen en uitspreken der Fransche taal, Amst. z. j. 80. Verzameling van brieven om tot de kennis van den Franschen briefstyl op te leiden, Amst. 1812. gr. 12o. Zie van Cleef, Naaml. van Boek. bl. 333; Muller, Cat. van Port". LANDREBEN (A.RwoLDus) was proponent toen den 14 Oc­tober 1679 zijne beroeping tot predikant to Woudsend en Ypekolaga werd geapprobeerd, vertrok in 1681 naar Roorda­huizum, in 1685 naar Dronrijp, was in 1689 deputatus en in 1695 praeses synodi te Dockum, in 1696 predikant to Fra­neker en in 1707 praeses der Synode aldaar. Hij overleed den 1sten Dec. 1721. Hij liet eene dochter na, verwekt bij Johanna Stansius, dochter van Jacobus, laatst predi­kant to Pingjum. Zijn portret is ovaal 4o. met omschrift : Arnoldus Landreben, dum viveret Ecclesiastes Franequeranus door W. Jongman naar H. de Valck. Hij schreef, behalve een vraagboekje met Saagmans. Over de Brieven aan . de Thessalonicensen met toegift van .Paulus bekeering, Amst. 1742. 2 d. 4o. de 1 e druk bij Leonard Strik, 1701 ; de 2e bij Willem van Poolsum, 1713, en toen de toegift er bij gevoegd. Over de Philippensen, Rott. 1746. 4o. Zie Greydann s, Nam?. van Pred.; Nay. D. IX. bl. 203, 383i Arrenberg, Naamr. van Boek. bl. 296; Monrik en Noord. beek, Naaml ; Muller, Cat. van portr.; Boekz. 1721, b. 759. LANDSBERG (HERMAN), geb. 1680, overl. 1746. Deze later zoo beroemd geworden ingenieur, is in Nederlandsche dienst getreden als extra.ordinair ingenieur, den 1sten Dec. 1702. Met regt kan men van hem getuigen, dat hij een leerling is uit de school van den grooten M e n n o van Coehoorn, woonde onderscheidene belegeringen bij. Bij de belegering van Rijssel in 1'708, geleid de hij met 12 andere ingenieurs, onder het bevel van den directeur der approches, Lucas du Me e, den storm bij den linkeraanval. Toen reeds had hij, zooals hij zelf getuigt, veel ondervinding opgedaan in onderscheidene veldslagen en belegeringen. Hij was voorts tegenwoordig bij Doornik 1709, Douay, Bethune en Aire 1710, in de belegering van welke laatste plaats hij is gekwetst geworden. Hij heeft de Nederlandsche dienst verlaten en ging daarop in Saxische dienst, waarin hij in 1742 tot generaal•majoor werd bevorderd, na den slag van Kesseldorp. In 1745 werd hij door de Pruissen gevangen genomen. Onderscheidene werken heeft hij in het licht gegeven, als: Nouveaux plans et projets de fortification pour difendre et attaquer les places, la Haye, 1741. Waarschijnlijk is het van dit werk, dat het manuscript, waarbij gevoegd waren oorspronkelijke brieven van Land s-be r g en andere belangrijke stukken, in 1825, op eene veiling van manuscripten to Londen, is verkocht geworden. Plans et projets de fortification pour defendre et attaquer les places, Amst. 1720 en 1731. Hern. Ob. von Landsberg's neue grundrisse und entwurfe der Kriegs-baukunst, Dresden und Leipzig, 1737. (Vertaling van het werk in 1731 uitgegeven, hieronder vermeld.) La fortification de tout le monde, ou les methodes des prin. cipaux auteurs qui ont traits cet art, 2 vol. Dresden 1712 en 1737. Supplement de Mr. Landsber g, des fortifications de tout le monde, Dresden, 1740. Nouveau projet d'une Citadelle, confronts contra cells de Lille, la Haye, 1714 en 1719. J2aissonnement van attaquen van eenige Nederlandsche ves­ tingen. La nouvelle maniere de fortifier lee places, la Haye, 1712. Er is van hem meer dan eene geteekende vesting, ook 'plan. nen van fortificatien enz. van zijne hand, voorhanden in de kunstverzameling van Mr. 13 .o d e1 N ij e n h u i $. Zie B o g 9 e h a, D. II. bl. 434, 435. Univ. _Lex. vanJH. Pier er. Altenburg, 1835, D. XII. bl. 194. Valter, Ferh. over den aanv. en nerd . der Fest . 1823, bl. 38. LANDSBERGEN (JAN VAN) geneesheer en burgemeester van Middelburg, was een ijverig voorstander van het huis van Oranje. Terwijl prins Will em III nog in de wieg lag, wendde hij, nevens zijnen amhtgenoot, Henrik T h i b a u t, heer van St. Aagtenkerk, zijne uiterste pogingen aan, om den vorstelijken zuigeling te doen aanstellen, of, zoo dit niet wilde gelukken, voorbeschikken tot stadhouder van Zeeland. Behalve 's jongen Prinsen toekomende grootheid , hadden zij hiermede op het oog, hem in tijd en wijle, de bestelling der wet in de steden to bezorgen, welke 's lands Staten, nu geenen stadhouder hebbende, niet onduidelijk deden blijken, voortaan aan zich zelve te willen trekken. Om lieden, die met hem in begrippen en bedoelingen overeenstemden, op het kussen te brengen of te houden, hadden Land s b e r g e n en T h b a u t bewerkt, dat de 12 kiezers, die te Middelburg een dubbel getal 'plagten te benoemen, waaruit de stadhouder ge­woon was de verkiezing te doen, de benoeming niet deden, zoo als men gewoon was, nit de burgerije alleen, maar voor een gedeelte uit de regering. Hun oogmerk hiermede was de begunstigers van het huis van Oranje, aldus de meerder­ heid te doen behouden; zij meenden, buiten deze voorzorg, daar omtrent minder zekerheid te hebben. Zeer euvel nam de burgerij dezen inbreuk op hare en der stads privilegien. Onder de hand voedden sommigen van meer aanzien dit rnisnoegen, zelf wil men dat de predikanten er onder roeiden en de schending der voorregten opentlijk doorstreken. Een geschil dus hoog loopende en ruchtbaar geworden, moest nood­ wendig van gevolgen zijn, en de bemoeijingen van 't gemeen gaande makers. In 't begin van Junij 1651, zag men een talrijke hoop optrekken naar de vergaderplaats der Staten, den dood dreigende aan L an ds b erge n en Thibau t, die er mede tegenwoordig waren, doch zij maakten zich heimelijk te zoek en verlieten in allerij1 de stad en vervolgens het gewest. De gaande geworden menigte dus teleurgesteld , koelde thans hare euvelmoed aan het huis van L a n d s b e r g e n. Boeken, schilderijen, porcelein, huisraad, alles werd een prooi der baldadigste vernielingen. Zonder de tusschenspraak van eenige predikanten had het huis van Thibaut een dergelijk lot getroffen. Zie Aitsema, Herd. Leeuw, bl. 200. Wagenaar, Fad. Hst. D. XII. bl. 145, 146. Het ber. Ned. v . I. bl. 87. Zeeuwsche Volks­41rnan. 1838. bl. 106. Regenbogen, Gesch. der Rem. D II. bl. 180. LA NDSCHOT (HENRIK vAN) schreef: Red eneering (dienende als een voorlooper ) over de Mogelijk- held der twee (onder de wiskundigers) zoo Zang betwistte Wetenschappen: namelyk 't Perpetuum mobile artificiale of 't konstig geduurig bewegen; en de Vindinge der lengte (zoo bekend als de breete) van Oost en West, Middelb. 80. Zie de la Rue, Gelett. Zeel. bl. 46. LANDSHEERE (Gunimmus DE) geboren te Cassel in Vlaan­deren, een jezuit, die een reeks van jaren onderwijs gaf in de H. Schrift en de zedekunde, en stierf to Gend den 7den De­ cember 1666. Hij schreef: Controversiae quaedam contra Jacobum. Laurentium, predi­ cantem, Anzstelodamensem, Antv. 1642. Deliciae piorum spirituales, etem Euclsaristicae, Ipris, 1648. 4o. Salutaris hominis Christiani exercitatio, cui accedit Fasci­ culus myrrthiae, ex piis variorum erga Christum pafientem alectibus collectus, Ipris, 1648. 12o. De Sanctorum cultu, Anti. 1648. 80. De Aliraoulis, Ibid. 1649. 80. Rationabilis exigentia ab llebraeis, ut probent sua Biblia esse verbum Dei, Antv. 1649. Diarium hominis pie Christiani, Ipris, 1653. 4o. Origo et prigiessus novae Re formationis, Antv. 1644. 80. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 410. LANDSKROON (RoELoF), stads Med. Doct. en lector in de heel- en vroedkunde te Purmerende, lid van verscheidene geleerde genootschappen, overleed aldaar den 17 Junij 1824, oud ruim 50 jaren hij is als schrijver bij het Nederlandsch geneeskundig publiek niet onbekend. O. a. schreef bij : Over de koortsen to Purmerend . en Noord-Holland, Amst. 1824. gr. So. Zie van Cle eff, Naaml. van Both. bl. 333. -LANDT (J.) hoogleeraar in de geneeskunde te Amsterdam, nog voor het aanvaarden van zijn professoraat in 1831 over­ leden. Hij schreef: De aetate puerili, Lugd. Bat. 1819. Inwijdings-rede over de regtmatige uitoefening der genees­ kunde, eene bron van geluk voor de maatschappy en voor haren uitoefenaren zelven, Rott. 1831. gr. 80. Zie Konst- en Letterb. 1830, D. II. bl. 18, 30, 290; Mulder, lierinn. omtrent Landt; van Cleeff, Naaml. van Bock. bl. 333; Mu Iler, Cat. van Portr. LANDTMAN (J.) schreef: Mis-geboorte of verhael van 't Abbekerker wyf; haare drie rniskramen, .opgraven van drie miszelyeke Poppen; /iaer Vankenis; Ondervraging; Bekdenis; Pijniging; Verantwoording enza Hoorn, 1661, 12o. LANDTMAN (JAN), kapitein, sneuvelde bij de overrompe­ling van Bergen op Zoom in 1747. Zie J. F au r e, Hist. abrege de la vine de Berg-op-Zoom. p. 75, Europ. Merc. Aug. 1747, bl. 102; Bosscha, Ndrl. Heldend. te land, D. II. bl. 626. LANDTSHEER (J. DE), een goed portretschilder uit de tweede helft der achttiende eeuw, die medailles behaalde onder de regering van Maria T h e r e s i a. De heer Kramm bezit eene fraaije gravure van hem, voorstellende het portret van P. J. van Bavegems, Anlverpiensis civialis nee non regionis Tencramundae chirurg. etc. J. de Landtsheer del-in., A. Car-don, sculp. in 4o. Zie Kr a m m , Lev. en Werk. der Hall. en Fl. Kunstsch. D. II. bl. 944. LANDTSHEER (JAN BAPTIST DE) LANEN (CIIRISTOFFEL VAN DER), Kramm betwijfelt of deze sehilder niet, gelijk Immerzeel wil, een leerling van François Franke n, de jonge, was. Hij was de zoon van Jacob, die volgt, en werd in 1637 lid van het St. Lucasgild te Antwerpen. Zijn portret komt voor in de Kunst­learner van A. van D ij c k , door P e t r. Clouet gegra­veerd. In het kabinet van wijlen den Ridder F. C. Bugg e, te Koppenhagen, was Een in het zwart gekleed man, in eene zaal gezeten. S. h Bolswert heeft naar hem een prent gegraveerd, bekend onder den naam van Het Gezelschap. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Hall. en Vlaamsche schild. 1). II. bl. K r a m m, Levens en Werken der Hall. en Flaamsche schild. D. III. bl. 945. LANEN (JACOB VAN DER), vader van Christoffel, van wien men niets weet, als dat hij in 1605 lid van het St. Lucasgild to Antwerpen werd. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Roll. en Flaamsche Kunstsch. D. II. bl„ Kr am rn, Levens en IPerken der Hell. en Flaamsche Kunstsch. D. III. bl. 945. LANEN (SEBASTIAAN VAN DER), Remonstrantsch leeraar, werd in 1685 to Rotterdam geboren. Van zijne jeugd of voor het leeraarsambt bestemd, werd hij op zijn tiende jaar naar de Latijnsche school aldaar gezonden, waar hij het onderwijs ge­noot van Joanne s Sylviu s. Na de zes scholen, gedurende drie jaren doorgeloopen te hebben, ontving hij nog twee jaren het onderwijs van Jo a n n e s T e x e 1 i u s, predikant to Rotter­dam. Omtrent 16 jaren oud, vertrok hij naar Amsterdam, ? waar hij het onderwijs van J. le Clereq en Ph. Li m-b o r g in de wijsbegeerte en godgeleerdheid genoot. In 1703 werd hij tot de kerkdienst toegelaten en in 1707 predikant te Gorinchem, in plaats van Ds. van den H e u v e 1, die naar Frederikstad vertrok. In 1709 vertrok hij naar Vlaardingen, in 1710 naar Alkmaar, in 1711 sloeg hij het beroep te Utrecht, door het overlijden van J o a n n e s B r e e k h o u t va­cant, af, doch aanvaardde in 1712 dat van Rotterdam, waar hij A d r i a n us van K at tenburg opvolgde. HU overleed den 18 November 1726. Zijn ambtgenoot Joannes L age n­daal hield eene lijkrede uit Jakobus IV : 14 op hem, die met een lijkvers en grafsehrift van M a r i n u s 0 u d e n a e r d e Rotterd. 1727. 4o.) het licht zag. D. S m i t s, N i c o l a a s Versteegh, Corn. van der Pot, F. de Haes, en Willem S u d e r m a n beweenden zijn dood in lijk­ versen. Hij sehreef : Lijkrede over Psalm XXXIX : 6, gedaan bij gelegenheid van het afsterven van den Eerwaarden, Godzaligen, zeer geleerden Kornelis van Arkel in zyn Eerw. Leven Leeraar der Rernonstranten le Rotterdam, Rotterd. 1724. 4o. Zie de in den tekst genoemde leerrede van L a g e n d a a 1; C a t-t e n b uygs, Bibl. Rernonstr. p. 6; Tideman, Rem. Broed. bl. 54, 2149 220, 243, 357, 370 ; Paquot, Mem. pour servir a l'Hist. Litter. des Pays-Bas, T. I. p. 497 ; Rouwklagten gestort op het ontijcligh afsterven van den Eerwaarden en Godzaligen Heere S. van den Lanen, Pred. te Rotterdam, 1726 ; afzonderlijk verscheen een ge­dicht Op het afsterven van Sebastiaan van der Lanen en Grafschrift door A. B. LANG (J), luitenant, onder-majoor of plaats-majoor der Willemstad, gedurende het beleg dier plaats door de Fran­schen in 1793. Zie P. v"an Oldenborgh, Beleg. en verded. van de Willemstad; B o s s ch a , Neerl. Heldend. te land, D. III. bl. 32. LANG (HENDRIK DE) was als kapitein over een der sehepen, die in 1607 onder Jacob van Heemskerk den togt naar Gibraltar bijwoonde, en na zich dapper gedragen te heb­ben, door een musketkogel werd doodgeschoten. Zie van den Bosch, Leven en daden der doorl. Zeehelden, D. II. bl. 5, 8. LANG (N. C. DE) schreef : Tafel waarop het essaijeurs gewigt met het trooisch en het trooisch gewigt met het nieuw gewigt wordt vergeleken, Piano 1818. Zutphen, 80. LANG (W.Jpredikant te Baden. Zijne verhandelingen, Over de ongenoegzaamheid der Natuurlijke Godgeleerdheid voor den zedelijk bedorven mensch, tot eene gegronde hoop op de eeuwige zaligheid, en over den eigenlyken aard van Jezus Profetische bediening, werden in 1796 en 1798 door het ge­nootschap ter verdediging van den Christelijken godsdienst met goud bekroond en onder zijn werken opgenomen. Zie Kist en Roy aards, Archief voor Kerkel. Gesch. D. V. bl. 250, 266. LANGE (F. K.) schreef: Samenspraak tusschen een kamerheer en een Hofprediker, waarin de godsdienst tegen de aanvallen van Voltaire verdedigd word, Utrecht 1770. 80. Zie A rrenberg, Miami. van Boeken, bl. 296. LANGE (H. M.), luitenant-kolonel in Oost-Indische dicnst, en rentmeester der kroondomeinen aldaar, in October 1661 to Hu1st overleden, schreef: He Nederl. 0. I. Leger ter Westkust van Sumatra, 1819 —1845, 2de dr. 's Hert. 1854. 2 dln. m. kaarten. 80. He eiland Banki, 's Hert. 1850, met kaarten, 80. Hij vertaalde : F. V, A. de Stuers, Gedenkschriften van den oorlog op Java, 1825-30. Amst. 1847. m. portr. De Catalogus zijner boeken en plaatwerken is in 1862 door Ms. N ij h o f f in het licht gegeven. LANGE (JOHANNES PHILIPPUS) werd den 24 September 1810 te Amsterdam geboren en reeds vroeg in de graveerkunst door Philip Vet ij n onderwezen. Onder zijne beste gra­veerwerken telt men de groote portretten van Z. M. Koning Willem I en van den Generaal Baron C h a s s e, in kleiner formaat, dat van den Hoogleeraar N. G. van Ka m-p e n, van den Admiraal Kinsbergen ten voeten uit, van den Hoogleeraar J. H. van der P a 1 m , dat van den beeldhouwer Gabriel, Mr. I da Costa, Willem de Clercq, W o l t e r b e e k en anderen. Ook bragt hij het groot portret van den beer It a v e k e s op koper, en een kleiner van den heer M. C. van Hall op staal. Behalve een aantal portretten en boekprenten, b. v. in den Nederland­schen Muzen-Almanak en andere jaarboekjes ; naar de teeke­ningen van N. Pienema n, Schelfhout en anderen, heeft hij ook het portret van onzen grooten Vondel, naar Philip de Koning bewerkt , de of beelding van Prins Willem I staande bij een tafel, naar Mierevelt, enz. Hij legde zich bijzonder toe om niet alleen een aangenamen en schilderachtigen toon en gloed aan zijn kunstwerk te geven en het karakteristieke van elken meester, lien hij navolgde, uit te drukken. Hij stierf te Amsterdam in den jeugdigen leeftijd van 39 jaren, den 30 October 1849. Zijn portret yindt men bij Immerzeel. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en PI. Kunstsch. D. bl. 150 ; K ram m, Lev. en !Perk. der Holl. en Pl. Kunstsch. D. II. bl. 945; Kona- en Letterb. 9 Nov. 1849. LA.NGE (JAN) in de wandeling lange Jan genoemd, te Delft geboren, was een leerling van K o r n e 1 i s Korneli s-z e n. Hij maakte volgedg van M a n d e r een goed begin, doch stierf vroeg. Zie van Mander, Schilderb. bl.JKr amm, Lev. en perk. der Holl. en VI. Kunst-Schild D. II. bl. 945. LANGE (M. L.) geneesheer te Maaslandssluis, kwam na den flood van Bart h. de Moor, in 1738 als hoogleeraar in de geneeskunde te Harderwijk, in aanmerking. Zie B o u in a n, Gesch. der Geld. Hoog. D. II. bl. 102. LANGE (NicoLAAs) te Bremen geboren, was proponent toen hij den 24 Mei 1772 predikant werd te Neder-Hemert, vertrok in 1776 naar Gellicum en Rhenoy, van waar hij in 1781 naar Bruchem en Kerkwijk vertrok en overleed den 27 Maart 1822, oud bijna 77 jaren, Meermalen werd bij naar elders, o. a. in 1785, naar Bremen beroepen, doch hij verkoos op zijne laatste standplaats te blijven. Den 2den Hooimaand van 1795, benoemden hem representanten tot curator der hoogeschool te Harderwijk, in welk collegie hij den 18den Oogstmaand zitting nam. In 1798 werd hij met Thomasso n, door het collegie van curatoren naar 's Hage afgevaardigd, om bij den agent van Nationale Opvoeding, zoodanige vertoogen te doen, als zij voor het belang en het behoud der hoogesehool geraden zouden oor­deelen. Zie Bouman, Gesch, der Geld. Hoog. D. II. bl. 453,469,486, LANGE (J. DE) een verdienstelijk portretschilder uit het begin der achttiende eeuw, van wien een in bevalligen stiji geordonneerd en geschilderd vrouwenportret bij den Hoog-Welgeb. Heer J. J. N a h u y s te Utrecht gevonden wordt. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Boll. en Pl. Kunstsch., D. II. bl. 156. LANGE (ANNA FREDERICA BURGICAMP DE) eene dichteres nit het midden der vorige eeuw, vervaardigde o. a. een vers: Aan P. Langendijk op het uitgeven des derden deels zijner Gedichten. Zie van der Aa, N. B. A. C. lFoordenb. D. II. bl. 352. LANGE (CoRNELis DE) C o r n e 1 i s z o o n, burgemeester van Gouda, in 1521 te Gouda geboren, was een der meest vertrouwde vrienden van W i 11 e m I, met wien hij in 1572 in briefwisseling was. Hem, Jacob van Roosendaal en A. van S w i e t e n, was het vooral toeteschrijven, flat Gouda zich aan de zij de der Staten voegde. Willem Dirkzoon, 8 burgemeester van Ysselstein, door den Fins afgezonden, om de gemoederen, reeds over de vorderingen van den tienden penning aan het gisten, te ondertasten en een brief van zijne doorluchtigheid aan burgemeesteren van Gouda te overhandigen, nam bij hem zijn intrek. Hij hekleedde eenige jaren, en in 1582 voor het laatst, de burgemeesterlijke waardigheid en stierf den 4den Julij 1585. Zijne vrienden noemden hem, om de vele neven, Oom C o s of C o r s, 't geen weleens aan­leiding gaf, hem Cornelis Corn ells z. 0 s te noemen. Hij was gehuwd met Maria Vroe sen. Zie Walvis, Beschr. van Gouda, bl. 339; Scheltema, Staatk. Ned. D. II. bl. 15. LANGE (CoRNELis DE) Willemszoo n, neef van den voorgaanden, was burgemeester van Oudewater, lid der eerste staatsvergadering van Holland in 1572, en teekende den 30sten Julij 1574, de acte van doorgraving der dijken, om Leijden te ontzetten. Zie King chot, Beschr. van Oudew. bl. 107; Beaufort, Leven van Willem I, D. II. bl. 260, 267; Schelte m a, Staatk. Ned. D. II. bl. 15. LANGE (Mr. CORNELIS JOHAN DE) vrijheer van Wijngaer­den en Ringbroek, regerend schepen en raad van Gouda. Gelijk in den zomer van 1787, gewapende burgers uit eene menigte Hollandsche steden en plaatsen waren uitgetrokken, en ginds en elders hadden post gevat, dus lag ook aan de zoogenaamde Goejan Verwellen•Sluis in Zuid-Holland, in 't laatst van Zomermaand, een gedeelte van het genootschap van Gouda in bezetting, onder bevel van Mr. de Lange. In den nacht tusschen Woensdag en Donderdag, den 27sten en. 28sten dier maand , ontving deze berigt, dat in den eerstvol­genden namiddag door Schoonhoven en Haastrecht, een zeer aanzienlijk persoon zoude passeren, voor welke, op twee on­derscheidene plaatsen, vijftien paarden, waren besproken. De Lang e, • vermoedende dat deze persoon niemand anders kon zijn dan de stadhouder, die zich thans buiten de provincie, nu eens in Gelderland dan in het Sticht onthield, en in Holland verwacht werd, gaf daarvan kennis aan gedeputeerden te velde, die zich te Woerden onthielden; liet den generaal v an R ij ssel eenige ruiters ter zijner ondersteuning verzoeken, en ontbood eenige officieren, om deze zijn plan mede te deelen, om Zijne Hoogheid den verderen doortogt te beletten. De kapi­tein v an L e e u w e n en de grenadier-luitenant Jaques B r o t i e r, boden hem hunne bijstand aan. Den volgenden dag werd niet Zijne Hoogheid, maar zijne gemalin, door een detachement van 't genootschap aan de V/is bij Bon-repay, niet verre van de genoemde sluis, opgehouden en verzocht de reis niet verder voort to zetten, De La n g e was een vlijtig beoefenaar der geschiedenis, vooral van zijne geboortestad, waarvan hij blijken heeft gegeven door zijne: Geschiedenis der Heeren en Beschrijving der stad van der Goude, meest uit oorspronkelijke stukken byeenverzameld, waar­van het eerste deel in 1813 en het tweede in 1817 te Am­sterdam. in 80. met of beeldingen het licht zag. Ook gaf hij : De Goudsche glazen, alsnzede de Goudsche Schilders en glasschilder-kunst, 's Hage, 1819, 80. Zie Ber. Ned. D. VII. W. 39; Va n Cleef f, Naaml. van Boek. bl. 735. J. C. de J o n g e, Levens-Seh. van H. van Wijn, bl. 49. LANGE (DE) zeekapitein ten dienste van den lande, gehuwd met eene dochter van Jacob d e Wild e, commies tot de hoofdelijke betaling in 't Edel Mog. collegie ter admiraliteit te Amsterdam, als penning- en oudheidkundige bekend, en van H end e r i n a V e e n. Hij woonde te Amsterdam. Zie d e Cr an e, Bijz. de familie Hemsterhuis bar. bl. 122, 123. LANGE (DE) een vermaard schoonschrijver nit de acht­tiende eeuw. Zie R. Anslo, Poezy, bl. 278; S c h o t e 1, Letter- en Oudheidk. Avondst. bl. 118. LANGE (DANIEL DE) burgemeester van Gouda, in 1665 aldaar geboren. Nadat hij tot Mr. in de beide regten was bevorderd, vestigde hij zich als advokaat te 's Hage, en ver­kreeg als regtsgeleerde en beoefenaar der geschiedenis zulk eene naam, dat hem het hoogleeraar-ambt in de geschiedenis te Harderwijk, eene bediening ter secretarie van Willem III en de post van minister van den koning van Pruissen werd aangeboden. Hij aanvaardde echter geene dezer betrekkingen; na negentien jaren regtszaken behandeld te hebben, als 's lands advokaat ; vertrok naar zijne geboortestad, waar hij schepen, raad en burgemeester werd, en vele stads- en staatsambten bediende, en den 30sten November 1734 stierf. Hij was een man van zeldzame geleerdheid en vooral ten opzigte der vaderlandsche oudheden en geschiedenis, bevriend met de uitstekendste geleerden in dien tijd, zoo als met den staatsman Simon van Slingelandt, Cornelis van Al­kemade, Pieter van der Schelling, Gerard van Lo on en anderen. Hij gaf ook zinnebeelden op voor de medailles, die namens den Staat werden geslagen, ook die op de vrede to Rijswijk is van zijne vinding. Men oordeelt echter, dat deze zinnebeelden die klaarheid missen, welke bij vroegere medailles, door Go v ert van S1 inge la n d t geordon­neerd, gevonden worden. Er zijn nog verschillende door hem geschreven, doch onuit- 8 * gegeven werken voorhanden. Ook beoefende hij de scheikunde. Hij gaf in het licht Verhandelinq en verklaaring van de Gemeenebests bestiering en levenzzoijs der mule Batavieren, van het ambt en de bedienbzg der Graaven, 's Hage, 1730. Zie v a n L o o n, llistoriep. D. IV. bi .JSeheltema, Staatk. 1Ved. D. II. bl. 16; A r r en ber g, &cavil. van Both. bl. 296; Cat. der Bibt. van Ned. Letterk. D. II. bl. 39; Cat. W ill em s, D. I. bl. 107; Cat. Schouten, bl. 57. LANGE (F. J. DE). Van dezen kunstenaar is eene teeke­ning bekend , voorstellende St. Eusebius episc. Vercellensis et Mart. in 80., waarnaar Bernard P i c a r d, eene fraaije gravure vervaardigde. Zie Kram m, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Schild. D. II. bl. 945. LANGE (GERARD DE) Corneli sz., burgemeeester van Gouda, in 1551 geboren, werd in 1580 lid der vroedschap in zijne geboorteplaats, en later in verschillende staatscollegien afgevaardigd. Be Groot noemde hem D een oud, vroom, patriot.'' Van zijne wijsheid en gematigdheid gaf hij o. a. proeven in den twist, tusschen L i p s i u s en C o o r n h e r t, over het ketterdooden en de vrijheid van conscientie. L i p s i u s, die deze leer voorstond en de zwakheid er van scheen te gevoelen, zocht ter vergadering der Staten van Holland door te drijven, dat niemand tegen zijn boek over de politie zou mogen schrijven. De Lange hield dit bevel tegen door het wijs gezegde: P Indien Lipsius waerheit schrijft, soo sal men door de krachteloose aanvechting daerop vaster mogen steunen. Maer indien er iemant eenig bedrogh tot 's landts nadeel in vindt, dat wij niet sien, wat scbaedt verbetering 9" Hij was met de pensionarissen de G r o o t, H o o g e r b e e t s en de Haan in 1618, tegenwoordig bij de handeling met Utrechtsche afgevaardigden, ten huize van den beer Tr e z e 1, om het afdanken der waardgelders, met het gevolg dat hij met nog negen zijner ambtgenooten door prins Maurits werd afgezet. De vroedschap van Gouda meende vertoogen te moeten doen, om de ophanden zijnde wederregtelijke ver­andering voor te komen. Maurits verscheen in den raad, de Lange deed, schoon te vergeefsch, eene ernstige vermaning om hem van zijn oogmerk te doen afzien. De Groot merkte naderhand in zijne Verantwoording (ofschoon hij dit lot van ganscher harte aan den burgemeester gunde) op, dat de han­delwijze om denzelven vrij te laten, aanmerkelijk a1tak bij die jegens hem en zijne medegevangenen gehouden, atm wien men deze bijeenkomst als de grootste nlisdaad in de sententie toekende. De Lange was gehuwd met Maria Gerrits Oude. veld, en stierf den 12den Julij 1636. Zie de Groot, Verandas. bl. 256; Koornhert's Leven voor het 10 d. zijner Werken; Brandt, Hist. der Ref. D. I bl. 766; W a­genaar, Tad. Hist. D. XII. bl. 209; Seheltema, Staatk. Ned. D. H. bl. 17; Bilderdijk, Ouch. des Fad. D. VIII. bl. 46; de Lange van Wijngaerden, Gesch. en Baehr. der Stado. d. Goude, D. II. bl. 735. LANGE (JOHAN DE) burgemeester van Gouda, noon van Bonaventura de Lange en van Maria Elzevier, werd in 1697 te Bergen-op-Zoom geboren. In 1737 werd hij lid der vroedschap van Gouda, bekleedde sedert de aan­zienlijkste stalls- en staats-ambten, en had zeer veel invloed op het bestuur der gewestelijke geldmiddelen. Hij legde zijne betrekkingen neder in 1767 en overleed den 25sten De­cember 1776. Zie S eh elte_ma, Staalk. Ned. D. II. bl. 18. LANGE (GusBERT DE) luitenant in Nederlandsche zeedienst, trad in 1697 over in Russische zeedienst, en overleed aldaar als luitenant-admiraal. Zie Mr. J. C. de Jon g e, Gesch. van het Ned. Zeew. D. IV. St. II. bl. 150; Nay. Bijbl. 1855, bl. CIX. LANGE (GIJSBERT DE) in 1669 geboren, was in 1726 ka­pitein ter zee in dienst van deze landen, werd den 8sten Maart 1750 vice • admiraal van 't Edel Mog. Collegie ter Admi­raliteit en is den 25sten April 1755 te Amsterdam, in den ouderdom van 86 jaren overleden. Zie Mr. J. C. de J on ge, Gesch. van het Ned. Zeeto. D. V. bl. 48; Nay. 1854, bl. LXXXI. 1855, bl. CIX. LANGE (JOHANNES DE) geboren te Amsterdam, den 20sten Februarij 1708, studeerde te Leiden, werd predikant to Kas­trikum. en Heemskerk (3 Jan. 1734) te Jisp (27 Nov. 1735) en te Nijmegen (18 Dec. 1740), van waar hij in 1751 naar Amsterdam vertrok en den 20sten Fehr. 1778 stied. Ilij was in 1743 gehuwd met Machteld Clasina V o n k , dochter van W. V o n k, predikant te Amsterdam ; die in 1756 overleed en waarvan hij eene dochter naliet. Hij schreef: Reynardus Toelaer, predikant te Nijmegen, Verklaring van het H. Evangel. naar de Beschrijvinge van Marcus, van het begin tot het 2 verb van het XIII lioofdstuk, vermeerdert met eenige 41anmerkingen en vervolgt tot het einde door deszelfs Amplgenool Joh. de Lange, mede-bedienaar van 't II. Evangel. te Aijmegen Leijden, 1761. 3 d. 2de dr. Ook schreef hij eene voorrede voor R. To el a e r s Ver­klaarifig van Paulus' Brief can de Galaten, 1755. 40. Zie Boekz. 1761. b. bl. 325; H. de J on gb, Alph. Naantl. van Bock. bl. 352; H. Croese, Kerket. Register der pred. te bl. 290; Wagenaar, Amt. D. VII. bl. 496. LANGE (PIETER DE) vice-admiraal, leefde in 1712 en was gehuwd met Geertruyd van den Ende. Zie Nat,. 1852. bl. 220. LANGE (PrETER DE) schout-bij-nacht, overleed den 11den Maart 1846. Zie Mr. J. C. de Jonge, Gesch. van het Ned. Zeew. D. VI. St. I. bl. 477; Nay. 1855. bl. CIX . LANGE (PETRus DE), Amsterdammer, schreef: Woncleren des Werelds, vervattende de nytstekenste rreerndilq­ heden en vermonderingswaerdige Saken, en alderley yewest des Werelds ontdekt, Amst. 1671. 4o. Kort Kronykje, behelzende de voornaamste Geschiedenissen, die er in den tijd van 120 /area van 't jaar 1550 tot 1670 in de Nederlanden als elders sijn voorgevallen; dienende tot een Eeurcige Geheugenisse voor ons en onse kinder era; alles nit de voornaamste Schrijvers bij een gestelt, welke en haar plaatsen worden aange­ wezen door P. de Lange, Amst. 1670. 12o. De Batavise Romein, ofte alle de voornaamste Heldendaden, Ridderlijke verrigtingen en listige oorlogsvonden, in Veld- en Seslagen bij de Hollanders en Seeuwe uitgevoerd, sedert den fare 1492 tot 1661. Vercierd met kopere platen, Amst. 1661. 12o. Amst. 1781, 1783. 80., met den titel: De Batavische Romein, behelzende een Verhaal van de voornaamste Heldenda­den der Nederlanden zoo ter zee als ter land. Historie van den Turkse en Ungerise oorlogh, Amst. 1664. 12o. m. pl. Sweetse Wapenen, d. i. Oorlogen gevoert onder Carolus Gustavus der Tweeden Koninck in Polen, Pruysen en Dene­marken, Amst. 1660. 12o. m. pl . Tweeds Deel der Nederlandsche historian, ofte een vervolgh op d' Heer Johan van den Sande, van den fare 1618 tot Soomermaand des jaars, 1663, Amst. 1661, 1663. 12o. 2e en vermeerderde druk. Zie Pars, Naamr. van Bat. Sehr. bl. 113, 313, 359; A r r en­ber g, Naamr. bl. 295; Cat. der Bibl. van Ned. Letterk. D. II. bl. 27; de Wind, Bibl. der Ned. Gesch. D . I. IA, 432. LANGE (RUDOLF VAN) burgemeester van Kampen, was in 1655 een der gezanten van de Staten van Overijssel, die un­derling verdeeld zijnde, zich tot de Staten van Holland ver-voegden. Zie Thurloe's, Pap. Vol. II. p. 462, 519, en verder Vol. III. p. 115; Aitsema Zaken van Staat en Oorl. D. III. bl. 1111; de Witt, Brieven, D. I. bl. 168, 198, D, III. bl. 33; Wagenaar, Tad. Hist . D. XII. bl. 401. LANGE (SEB.A.STIAAN DE) ad miraal van Veere. Toen hij in 1572 trachtte to beletten, dat er door de Spaanschen voor­raad in Middelburg wend gebragt, raakte hij tegen vier konings schepen slaags, die hem, aan den grond geraakt zijnde, van alle zijden omsingeld hadden. Zijn yolk zieh door zulk een overmagt genoegzaam verwonnen achtende, wist welk een lot het, indien het in 's vijands hand viel, wachtte, dies men goedvond liever den brand in de kruidkamer te steken, geen door een hunner ook stoutmoedig volbragt werd. Zie van Met eren, Ned. Hist. fol. 72; Hooft, Ned. Hist. bl. 230 ; van den Bosch, Leven en Daden der Doorl. Zeeh. bl. 221; la R u e, &NA. Bestand, bl. 192; J. C. de J o n g e, Gesch. van het Ned. krijgsto. D. I. bl. 177,298; C 0 llot d'Escury, Holl. Roem in Kunst. en Wetensch. D. II. bl. 71, 201, 202. LANGE (WILLEM WILLEMSZ. DE) burgemeester van Enka huizen, die te gelijk zitting in de admiraliteit hebbende, in 1653 beschuldigd werd, het verkoopen van twee prijzen, die nog niet eens verbeurd verklaard waren, tegengehouden to hebben, Zijn huis werd in het oproer van dat jaar, vernield en geplunderd. Zie Holl. 3ferc. van 1653; T hurl° e's Pap. Vol. I. p. 294,300, 301, 307, 315, 316; Wagenaar, Tad. Hist. D. X. bl. 286; B i l d e r d ij k, Gesch. des Fad. D. IX, bl. 78. LANGE (LAMBERTUS DE) krankbezoeker bij de Luthersche gemeente te Amsterdam, schreef: N oodige Grondstellingen of Leerpuncten, dewelke lot d' kennisse van den waaren godsdienst behooren: Bevattelijk voor­gesteld, na de ordere van de Catechismus Lutheri kortelijk verklaard, en uyt de H. Schriftuur bevestigt. Vraags-wy se opgestelt tot oefeninge van de Catechismus Lutheri kortelijk verklaard, en uyt de H. Schriftuur bevestigt. Vraags- Wyse opgestelt tot oefeninge voor de Aanwassende Jeugt, mar wed voornamenlijk ten dienste van diegene, dewelke haar tot des Heer en H. Avondinaal willen begev en . Zeer bekwaam voor alle C hrisielijke Huis9ezinnen, Amst. 1724. 1733. 80. (7e druk op nieuws over gezien en verbeterd. In dit onderwijs .boekje raadpleegde hij meer zijne godge­leerde studie dan de voor de gemeente noodige godsdienst kennis. Zie Schultz Jacobi en Dome's. Nieuwenhuis, Bijdr. tot de Gesch. der Evang. Luth. kerk, St. I. bl. 54. LANGE (WILHELM DE). Op den Catalogus van Handschriften van J. Sch o uten, bl. 67, komt voor zijn album, waarin onderEcheidene dichtstukjes, meestal van T h e o d o r u s It o-den b u r g en ook van eenige anderen, in het begin der zeven­tiende eeuw, fraai geschreven en met vele inscription met gouden letters versierd, langw. 4o. LANGEBAABD (PIETER DIRKsz.) Zie DIRKSZ, (PIETER), bijgenaamd Langebaard. LANGEDULT (PETRus), doopsgezind predikant, maakte zich als godgeleerde en dichter bekend door : Christelijke Zedekonst of christelijk,e verbeeldinge der deugden en ondeugden, Leijd. 1684. 40. Aantekeningen of verklaaringen over het geheele N. Test. als rnede over de Klaagl. van Jeremias, Amst. 1687. fol. Met titelplaat van Luiken. De aanteekeningen op de Klaagliederen verschenen ook al­zonderl ij k. Christus lijdende en verheerlijkt; het allerheylzaemste trsp. (m. d. Sp.) unus homo nobis pattendo restituit rent. m. k. pl. Amst. Aert Dircksz. Oossaan. 1684. kl. 80. Wits en G eij s b e e k noemt dit treurspel een zwakke copy van d e Deckers Goeden Vrydag. Zie Mourik en Noordbeek, Naamr. van Godyel. Schrijv.; A rr e n b er g, Naamr. van 1Ved. Boek. bl. 297; Nay. D. VI. M. 172; Cat. eener uiterst zeldz. Very, van Holt. Bijbels enz. verzam. door F. Muller, bl. 85; Witsen Geijsbeek, B. A. C. Woor­denb. D. IV. bl. 148; On d aen, Poezy, D. 1I. bl. 73; Cat. der klaatsch. van Ned. Letterk. D. I. b. bl. 132. LANGEDIJK (ANTJE) eene dichteres te Zunderdorp, van wie o. a. een Treurgalm op het seer droevig en ontijdig af­sterven van Sijne Hoogvorsielfjke Dooriuchtigheid, den Heere Willem Carel Hendrik Friso, 3 Nov. 1751. Zie van der A a, N. B. A. C. Woordenb. D. II. bl. 153. LANGELE (MARTINus) een portretscbilder in de eerste helft der zestiende eeuw. In 1654 graveerde J. Ma tham een fraai portret van Caspar Sir es o, naar zijne schilderij. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Hall. en Vt. Schild. D. III. bl. 945. LANGEMEENSCHE (JASON vAN) rector der Latijnsche school te Middelburg, was reeds vroeg de hervorming toege­daan. Den 27sten September 1567 werd hem aangezegd, dat hij de school na twee maanden moest ruimen : men betaalde hem tot St. Jans Mis 1569, en liet de school toen waarne­men door Mr. Gill is A d r i a a n se n, priester en meester in de arme school, tot dat zijn opvolger Hub e r t u s S t u it s v an H u b erg en (1569) werd aangesteld, waarna er met 's bisschops overleg, verbeteringen in de school werden gemaakt. H u berg en diende tot den overgang der stad aan de Staatschen (1574) en werd opgevolgd door R o b e r t u s d e V la ming of Flaminius. In 1580 begaf zich L an g e me en scbe tot de Hervormde gemeente en Meld school op den korten burgt, naast de Paauw in bet huis van den beer Willem R o el s. Naderhand ver-Jiet hij de stad, (loch keerde den 31sten Augustus 1597 terug, doch stierf kort daarna, en werd den 30sten October 1598 in de Oude Kerk begraven. Zie'sGravezande, Tweeds Eeuloget. der Middelb. Vrijheid, bl. 53, 130, 478. L ANGEN (W. DE) dich ter van de Invallende Gedachten, Amst. 1670. 12o. Zie v. d. A a, N. B. A. C. Woordenb. D. II. bl. 353. LANGEN (JERoNimus VAN) luitenant kolonel bij het regement kurassiers, onderscheidde zich in den veldslag bij Friedland, aan welks uitkomst de Hollandsche troepen medewerkten, en die onmiddelijk den vrede te Tilsit (den 7den en 9den Julij 1807) ten gevolge had. Zie Doe hist. et reflex. sur le gouvern. de la Roll. par Louis Bo­naparte, (Paris 1820) T. II. p. 107; Bossch a, Ned. hadend. to land, D. III. bl. 260. LANGEN (DR. JOHAN) werd den 16den Julij 1516 door de Staten van Overijssel, met H e nd r i k ten Spille n, aan de drie Staten van Utrecht gezonden, ter zake der translatie. Lie Chron. van het Hist. Gen. 1). IV. bl. 151. LANGEN (J. PIEK VAN) schreef: Neerlands betrelcking met andere staten, volken en mogend­heden, gr. 80. 1818. Dordr. Bluss6 en van Braam. Aanhangsel en alphabetisch register op het volledig zamenstel van k,onvooljen en licenten, 1817. Dordr. A. Blusse en Zoon. Algemeen alphabetisch register op het bijvoegsel tot het staats-Mad en Officiel Journaal van het Koningrijk der Nederlanden, over de jaren 1803-1822, gr. 80. 1825. Dordr. Blusse en van Braam. LANGEN (STEPIIANITS JACOBUS vAN), geboren te Leiden in 1758, was in 1789 lid van het uitvoerend bewind en overleed te Breda 27 Maart 1847. LANGENBERG (ROELANT VAN) leefde in bet midden der zeventiende eeuw te Dordrecht, , en maakte zich als schoon­schrijver bekend. Zio S c h o t e 1, Letter -en Oudheidk iivondst. bl. 118. LANGENDIJK (DIRK) verdienstelijk en tot hiertoe bij ons onovertroffen teekenaar" werd in 1748 te Rotterdam go­boren en door D. A. Bisschop, sieraad- en rijtuigschilder aldaar onderwezen. Welhaast liet hij zijn meester verre achter zich,, en verkreeg hij allengskens eene groote vermaardheid ale teekenaar van oorlogstooneelen en voorvallen die er mede iu verband stonden, zoo als kapitale veldslagen, het springen van kruidwagens en bommen, legerkampen, schermutselingen, be­stormingen, marschen, rooverijen, brandstichtingen. Hij tee- kende die", schrijft I m m e r z e e 1, ) op eene zoo verwonderlijk kunstige en natuurlijke wijze, dat zij den toeschouwer als bij dergelijke gebeurtenissen zjelven verplaatsten en hem wegsleepten door het vuur zijner verbeelding en de kracht en waarheid der uitdrukking. Rijk in ordonneren, treffend in zijne effekten, naauwkeurig in het teekenen, zelfs van de zwaarste positien van paarden en krijgsvolk in bet heetst van het vuur, onnavolg­baar meesterlijk in zijne geestige pen- en penseelsbeliandeling, heeft al het teekenwerk van Langend ij k een zoo kunstig karakter, dat het door de bedrevenste hand niet naar eisch te copieren is, vooral ziet men hem in zijne kracht in composi­ties met niet te kloeke stoffaadje." Dat ook in grootere iigu­ren zijne meesterhand kennelijk is blijkt onder anderen uit zijne door M. de Sallieth zoo breed en voortreffelijk gegra­veerden slag by Nieuwpoort en onderneming op Chattam. Zijne teekeningen, meestal omgetrokken met spijkerinkt en afgewerkt met 0. I. inkt, zijn zeldzaam en worden vooral te Rotterdam bij kunstliefhebbers en \ inzonderheid bij den won van den heer L o k h o r s t, zijn groote beschermer, bewaard. In de verzameling van T e y 1 e r s stichting vindt men 48 uitmuntende teekeningen, krijgstooneelen voorstellende. Ofschoon er kabinetstukjes met paarden en gevechten van hem voorkomen, acht men echter zijn schilderwerk minder. Kr a m m geeft een uitvoerig berigt over zijn etswerk en noemt de zeldzaamste op. Ook vindt men bij hem een belangrijk berigt over de portretten van dezen beroemden kunstenaar. In het Museum-Boymans te Rotterdam, vindt men zijn door zijn vriend, Jan Baptist Scheffe r, de vader van den be­roemden A rend S c h e ffe r, vervaardigd portret, waarnaar eene gravure uitgaat. Ook bevinden zich twee min bekcnde por­tretten van hem in het Prent-kabinet van de Akademie te Leyden. Hij is door B e m m e geetst. G e r a r d van N ij m e-g e n vervaardigde een gedicht ter eere van dien grooten kun­stenaar. Ongelukkig gehuwd en te weinig zelfkracht bezittende om zich mannelijk boven zijn noodlot te verheffen, zocht Langend ij k zich troost in verdoovende middelen. Hij stied den 15 December 1805. Zia behalve van Eynden en van der Willigen, en Nagler, Immerze el, Lev. der Holl. en Pl. Schild. D. II. bl. 157; Kramm, Lev. der Boll. en VI. Schild. D. III. bl. 946; Nieuwenhuis, Woordenb van Kunst en Wetensch. o. h w. Collot d'Escurij, Hollands roem in Kunst en iretensch. Cat . v an Dam van Bra-k el, bl. 61 ; M u 11 e r, Cat. van Portretten. LANGENDIJK. Volgens den heer Kra mm is het onze­ker of de volgende schilderij : ) Een zeer ruime Catholijke kerk, waarin de Mis gecelebreerd wordt, voor f 71 op de verkooping der schilderijen bij Gerard H o e t verkocht, van Pieter of van een anderen Langend ij k is, wip. zijn schilderwerk, zoo weinig bekend , met de genoemde som niet betaald wordt. Zie Cat. van Schild. bij G. Ho e t, D. I. bl. 693; Kramm, Lev. en !Perk. der Holl. en Pl. Schild. D. III. bl. 945. LANGENDIJK (JAN ANTONIE) zoon van Dirk Lange n-d ij k, werd in 1780 te Rotterdam geboren, oefende zich eerst onder zijn vader in de teekenkunst en deed in jeugdigen leeftijd eene reis naar St. Domingo, Bij zijne terugkomst Meld hij zich achtervolgens te Rotterdam, Brussel en 's Gravenhage op, vestigde zich te Amsterdam en overleed aldaar in 1810. Hij arbeidde in den geest van zijn vader en leverde teekeningen in kleuren en 0. I. inkt. Volgens Immerzeel, Nagler en Heller, zou hij be­langrijk etswerk hebben gegeven, doch Kra mm verklaart het niet te kennen, tenzij er in de eerste omtrekken op de etsplaat om die daarna in aqua tinte op te werken, daaronder moet verstaan worden. De Slag van Waterloo, aan den prins van Oranje opgedragen, 1817, in kleuren gedrukt, en de onaf­gewerkte opstyging eener luchtbalon bij Rotterdam, 1804, worden als zijn etswerk genoemd. Uit zijn graveerwerk, in aqua-tint-manier vervaardigd, zoo als de flemelvaart van Christu met de elf apostelen, bij J. C. Hagedoorn, Amst. in plano, en 't Doorbreken van de Langedijk bij Redichem, op den 30sten Jarivarij 1809, bij N. van Kamphoff, in bet zelfde formaat, beide te Amsterdam uitgegeven, blijkt dat hij geen kennis van dat yak had. Zijne teekeningen van histo­rischen aard, zoo als de Komst der Franschen in 1794; Het landen en vertrek der Engelschen in 1799, door C. Brou. wer en H. RooFing sc, in piano, worden door Kr am m op hooger prijs gesteld. Zie Indic, du dessin, repress la bal. de Waterloo, le 18 Juin 1815, au moment que son A. R. le Prince d' Orange fut blesse, par J. A Langendijk Dz. met facsim. kl. 80.; I mm e r z e e 1, Lev. en Werk. der Holt. en Vl. Schild. I). II. bl. 157; Kramm, Lev. en Work. der Hall. en VI. Schild. D. III. bl, 947. LANGENDIJK (JAN KLAASSEN), een Amsterdamsch koop­man, stevende in 1655, met een door hem zelven gewapend schip, voerende dertig of veertig man, naar Cayenne, en nam van dit eiland, als van een verlaten plaats, (hij vond er geen enkele Christen meer) bezit. In 1659 stond hij, niet genoeg bemiddeld tot het in bloei brengen eener volkplanting , 't bebouwen der gronden, 't makers van suikermolens enz., zijn regt aan de 0. I. Maatschappij af, die er een jood, Nassy genaamd, als gouverneur op plaatste, en er van tijd tot tijd eenige menschen heen zond, die er een stedeken bouwden, tot dat Tracy hem in 1664 in hunne vreedzame bezitting stoorde en weder van daar verdreef. Zic Wicquefo rt, Hist. de Holt. Liv. 14. p. 89, et 90; v an Wijn op Wagenaar Fad. Hist. D. XIII. bl. 72, 73. LANGENDIJK (PIETER), zoon van Arend K o rt , die zijn geslachtsnaam met dien van zijne geboorteplaats Langen­dijk, bij Alkmaar, verwisselde, en van A n n ek e Nieuwe n• h u i ze werd den 25 Julii 1683 te Haarlem, waar zijn va­der metselaarsbaas was, geboren. Naauwelijks zes jaren oud, verloor hij zijn vader, wiens weduwe de kostwinning, onder het opzigt van eenen meesterknecht aanhield, 'twelk echter van korten duur was. Zij zette vervolgens, door goede vrienden ondersteund, een lijnwaadwinkel op en zond haar zoon, nu omtrent tien jaren oud, naar Amsterdam, waar zij hem bij den door zijne schriften zeer bekenden Willem S e w e 1 ter woon bestelde, bij wien hij de gronden der Latijnsche taal leerde. Een geruimen tijd (hoe lang is onzcker) bij demi ge­woond hebbende, was zijne moeder, eene spilzieke en kwalijk oppassende vrouw, genoodzaakt zich van haren winkel te olit­doen. Zij vertrok hierop met haren zoon naar 's Hage, waar zij zich van een winkeltje kommerlijk geneerde. De zoon oefende zich intusschen in de teekenkunst, doch deze leverde hem geene broodwinning op, waarop hij zich een weefgetouw aanschafte, en hij zich zoo lang bevlijtigde tot dat hij garen-damast en servetgoed weven kon. Hij zelf teekende de patronen, en ge­raakte door zijne vorderingen in de teekenkunst bij de Haagsche lief hebbers in kennis en achting, inzonderheid bij den kunst­schilder H e n d r i k van Po la, wiens teekeningen, verbeeldende de Fabel van Psyche hij naderhand met vijftig bijschriften ver­eerde. Met de voortbrengselen van zijn weefgetouw naar Am­sterdam vertrokken zijnde, geraakte hij in kennis met den heer P r a d o, die hem tot meesterknecht over zijnen weefzolder aanstelde. Hij zette zich nu met zijn moeder te Amsterdam neder, werd kantoorbediende bij den heer Jan Bra nd , die hem de patronen zijner zijden stoffen lift teekenen, welke zoo bevielcn dat Abraham V e r h a m m e hem later , op een jaarwedde tot zijn patroonteekenaar aannam, in wiens dienst hij negen jaren bleef. Nu begon zich bij hem ook de lust tot beoefening der dicht­kunst te openbaren, en een der eerste, zoo niet het eerste ge­dicht, dat onder zijn naam verscheen, is een lofdicht voor het eerste deel. van de werken van Jan van G y s e n in 1707 te Amsterdam in het licht gekomen. In dit werk komen ook eenige door hem geetste plaatjes voor, die echter uitnemend slecht zijn. Beter zijn die welke voorkomen in zijn blijspel Don Quichot op de Bruiloft van Kamacho, in 1712 te Am­sterdam uitgegeven en zijne zes of twaalf prentjes naar P. B a r-bier s, volkstypen, zoo als gebrekledge bedelaars, zotten, schoen­poetzers, met een svierregelig toepasselijk viers, en zes stuks landscbappen, onder de onbeschreven prenten op 's Rijks Museum te Amsterdam. Ook graveerde hij titels van onderscheidene tooneelspelen, als onder anderen, op dat van Amosis, Treur­vet door J. Nomsz, Amst. 1767 in kl. 80. Zijn Don Quichot werd in 1711 driemaal na elkander op den Amsterdamsehen schouwburg vertoond. Later verbeterde hij dit stuk, 'tgeen hij op zijn zestigjarigen leeftijd naar den beroemden roman van dien naam van C e r v a n t e s vervaar­digde en in den Tooneelkyker even scherpzinnig als ttitvoerig beoordeeld is. In 1712 gaf hij nog twee andere spelen, het kluchtspel De Zwetser en Het wederzyds Huwelijksbedrog. Het laatste dichtte hij, s tot leering en ter verfoeijinge van een gebrek, dat al te veal bij onzen landaart (was) ingeslopen, namelijk kaal en grootsch te zijn, en het laatste door bedrog staande te houden." In 1715 volgden Krelis Louwen, of Alexander den Grooten op het Poetenmaal, door den Amster­damschen dichter E. J. R o u 11 a u d in het Fransch overgezet. (Alexandre le Grand, ou le Paysan roi 1751) en De Wis­kunstenaar of het gevlugte Juffertie, door zijn levensbeschrijver voor bet uitmuntendste zijner spelen gehouden, en, doch zonder zijne toestenuning, zijne Boertige Beschryving van den Amster­damschen schouwburg bij het verloonen van Aran en Titus. Hoew el hij als tooneeldiehter het meest tot het blij • en kluchtspel geschikt was, besloot hij ook zijne krachten aan het treurspel te beproev2n, en berijmde bet derde en vierde deel van den Cato van Addison, waarvan zijn vriend, 11 e r m a n Angel ko t, de beide eerste deelen in dichtmaat had overgezet. Ook vertaalde hij het treurspel Julius Cesar en Kato, gevolgd naar den Franschen Kato van D e s c a m p s , die in 1722 in het licht verscheen. Hij zelf begreep echter dat het treurspel zijne zaak niet was, en hield zich sedeit aan het blijspel. De dwaasheden van het berucht actie-jaar, 1720, gaven hem stoffe tot twee blijspelen Quincampoix, of de Windhandelaars, 'twelk in hetzelfde jaar vijftien maal achter elkander op den Amster. damschen schouwburg werd vertoond , en Arlequyn Actionist, met zinnebeeldige vertooningen, tusschen den 28 October en den 23 November, tiers maal ten tooneele verscheen. Behalve deze oorspronkelijke blijspelen, vertaalde hij ook een Fransch blijspel De Bedriegerij van Cartouche, dat, door de akeligheid die de vertooning van 't sehuim der gaauwdieven, natuurlijk verwekte, slechts driemaal te A msteriam ten tooneele werd gevoerd en eenige jaren ongedrukt bleef leggen, totdat hij het in 1732 in het licht gaf. Na zijnen dood verschenen Xantippe of het booze wiff des filosoofs Socrates beteugeld; Papirius of het oproer der vrouwen binnen Romen, en Spiegel der vader­landsche Kooplieden, welk laatst tooneelstuk door hem niet vol­eindigd , door twee Amsterdamsche dichters beschtafd, voltooid en in het licht gegeven is. Zijn tijdgenooten noemden hem den Nederlandsehe n P 1 a u- 1 u s, den L i v i u s van het Spaarn, M o s s c h u s en Home­r u s, met wie Di r k Smits hem in een winderig lofdicht vereelijkt. Witsen Geysbeek stelde hem in gelij ken rang met M o 1 ie r e. Het boertige en comische was de hoofdtrek van L an g e n d ij ks dichtgeest. Zijn vernuft gaat echter som­tijds de grenzen van het betamelijke te buiten, en zijn smaak in het comische is niet zeer beschaafd. Mogelijk was de eeuw en getneene taal, die men in som­mige, zelfs in de geestrijkste stukken ontmoet, een schatting, die hij zijnen tijd bragt. Puntig en geestig zijn zijne snel-, punt- en kuipdichten ; vcrdienstelijk zijne Herders-, Wachters­en Veldzangen, gelijk ook sommige zijner Bruiloftsdichten, en hoever hij het in het Hekeldicht, indien hij er zich op toe had gelegd, gebragt zou hebben, blijkt uit het snerpend gedicht in den smaak van Per s i u s, getiteld : De Zwitsersche eenvoudtlq­heid, klagende over de verdorvene zeden veler Doopsgezinde of weerlooze Christenen, het eerst voorkomende in de twee kwarto­deelen zijner gedichten en blijspelen, in 1721 te Amsterdam bij de Wed. B. V i s sc he r gedrukt, waarin ook zijn beeldte­nis door H o u b r ak en in koper gebragt, voorkomt. Ook had hij deel aan eenige schcmp-schriften onder den titel van Kool­en Spreeuw-dichten uitgegeven. Zoo zijn de dichtstukjes, Ater­kurius aan de Amsterdamsche Poeeten, de Luciaansche weergalrn en Een snuifje voor de ontstelde harssenen van de Hekelbaers­venters, schoon hij ze nooit openlijk voor de zijnen verklaarde, van zijn maak sel. In 1720 benoemde hem de Haarlemsche rederijkerskamer Trouw moet blijken tot Karen factor, eene waardigheid, die hij tot zijn dood toe bekleedde, en hem verpligtte den eergten dag van ceder Saar een ernstig dichtstuk te leveren. Reeds had hij in 1719 voor die kamer zijn Emmanuel of jaarzang op de geboorte onzes Zaligmakers gedicht, met den aanvang van 1720 een Lofkrans voor zyne geboortestad gevlochten, waarinhij zijne ., in de vaderlandsche oudheid- en geschie-denis blij ken liet. Nu verkoos hij met het nieu Are jaar van 1721 de Rampen des voorleden jaars to zingen ; welke dicht­stukken gevolgd werden door den Lof der Dichtkunst en het Lofdicht op het Eerebeeld van Laurens Koster, totdat hij in1724 het Leeven der Hollandsche Graaven in iaardicht beschreef die in 1745 in twee boekdeelen, versierd met de beeldtenissen der graven naar de aloude tafereelen op het raadhuis to Haar­lem, aldaar bij J. Bosch het licht zagen. Later begon hij in denzelfden smaak het Leeven van Willem I in jaarzangen, dat hij tot het beleg van Lei-den in 1574 voortzette. Beide deze epische gedichten zijn weinig meer dan berijnade geschiedenissen, en hebben meer historische dan poetische waarde, zoo ook zijne Beschrijving van Klee! en deszelfs aangename lancladouwen enz. Amsterd. 1747. 4o. met pl. en Levensloop der Aartsvaderen, van Adam, Woad, en Abraham, en de geenen, die in hannen tijd geleefd hebben, in saamen en alleen-spraaken, Amst. 1763. in pl. met pl. gr. 80. Ook gaf hij met Claas Bruin bijschriften bij de Tafereelen der eerste Christenen, bestaande in XCII kunst­platen van Jan Luiken. Doch keeren wij tot de levensloop van onzen dichter terug. Nadat de tijd, voor welken hij zich bij den beer V er hamme verbonden had, was geeindigd, beproefde hij, buiten vaste ver­bindtenis, zijn bestaan te vinden, en daar zijne patronen te Haarlem sterk gezocht waren, vestigde hij zich aldaar. her had bij een ruim bestaan, doch zijne moeder wist in sterken drank en verwaarloosd huisbeleid de overwinst aanhoudend door te brengen. In den winter van 1724 kreeg hij een on­gemak aan de oogen. Dit stelde hem buiten staat om te teekenen, zoodat hij zijn damastfabriek weder opvatte, die hij na het herstel van zijn gezigt aanhield en verder uitbreidde. Toen zijne moeder in 1727 was gestorven, huwde hij in September van dat jaar met Johann et to Maria Senn e-par t van Amsterdam, die hij reeds 15 jaren gekend en be-mind had. Behalve hare kwistzucht, was zij ziekelijk van ligchaam en ongemakkelijk van aard, Met veel langmoedigheid droeg Langend ij k den ast hem hierdoor opgeleid , tot in den jare 1739, wanneer zij hem door den dood ontviel. Thans ook van dezen last ontheven, zou men denken dat de dichter nu in ruirate en onbekrompenheid zijne dagen geein­digd zoude hebben, doch, wat er ook de reden van geweest zij, het tegendeel was waar. Hij vond zich in 1747 door geld­gebrek genoodzaakt, zijne boeken en prenten, nevens het grootste gedeelte van zijnen inboedel, te gelde te maken. Een ellendige ouderdom ware hoogstwaarschijnlijk zijn deel geworden, had de magistraat van Haarlem zulks niet verhoed, door hem tot historie-schrijver der stad te benoemen, en hem eene plaats in het Proveniers huis aan te bieden. Hierin leefde L a n­gend ij k nog zeven jaren, en verdeelde zijn tijd tusschen het vervaardigen van blijspelen en gedichten en tot bet verzamelen van bescheiden en het maken van aanteckeningen voor eene nieuwe uitgaaf van S. A m p s i n s, Beschrijving der stad Haarlem van 1682, in het licht verschenen. 1)eze aanteekeuingen zijn door v an Ooste n d e Br u in voor zijne Stad Haarlem en haar Geschiedenisse, Tiaarl. 1765 in fol. gebruikt. Hij overleed den 18den Junij 1756, in den ouderdom van bijna 73 jaar, nadat hij vijf dagen te voren tot de gemeente der Doopsgezinden toegetreden, en door den predikant J a n V iss er gedoopt was. Na zijn dood (1760) verscheen te Haarlem bij J. Bose h, bet vierde deel zijner gedichten met zijn leven. Abraham de Haen, Pieter de la Rug en Phil i p s Z w e e rt s, vervaardigden bijschriften onder zijne afbeelding. Zie Leven van P. L a n g e n d ij k achter het 4de deel zijner ge­dichten; Kok, Vad. Foordenb. D. XXII. bl. 22; Nieuwenhuis, iroordenb. van Kunst. en Wetensch. bl. Witsen Geijs­beck, B. A. C. lVoordenb D III. bl, 149; van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. en Fetensch. D. II. bl. 156; de Vries, Gesch. der Dichtk. D. II. bl. 64; Epigr. Anth. Siegenbeek, Bekn. Gesell. van Eijnde en van der Willigen, de Dichtk. bl. 249; Tooneelk. I). HI. bl. 6S; Amst. Schoub. D. II. No. 69, bl. 230; Leven der Ned. Schild. D. II. bl. 364; Kramm, Leven en Werken der Holl. en Pl. Schild. D. II. bl. 947; Collot d'Es­cury, Holl. Roem in Kunst. en Wetensch. A. van H a 1 e n, Pars Poet. Bal. bl. 66, 134, 148; S m i t s, Nagel. Ged. I). I. bl. 251; Arrenberg, Naana. van Boek. bl. 247; Cat. der Haat­schappij ran Ned. Letterk. I). I. bl. 149, b. bl. 132, 216; D. IV. (2) 615-625, 647, 648, A II. 140; Cat. Bibl. publ, Hart. bl. 143; Cat. Witsen Gcijsbeek, bl. 17; Cat. van Voorst, (mss.) p. 182, (Letter) p. 79; Cat. O o s t en de B r u ij n, p. 13s; Cat. van der An, bl. 83; Cat. Wiselius, bl. 43; Cat. te Waier, bl. 37S; Cat. J. Koning, (Mss) bl. 83; Cat. J. Schouten, AA. 35; Muller, Cat. van Portr LANGENES (BAKEND) aan wien de Staten, bij resolutie van den 10den Junij 1637, het waarmerken der uit to geven exemplaren van de nieuwe bijbelvertaling, opdroegen. Zie Groot Plakaalb. D. I. bl. 191; Kerk. .Plakaatb. D. I. bl. 27. Nay. D. VII. bl. 288, D. VIII. bl. LANGENES (HENRICUs) van Amsterdam, stwleerde te Utrecht en verdedigde aldaar onder Lamp e, in 1723, eene Disser­tatio Theologica de personalitate you 2 o7ov, werd in 1726 als proponent te Etershem en Schardam, en in 1727 te Ven­huizen beroepen, waar hij den 27sten April 1747 vrijwillig afstand deed (met een pensioen van 350), wegens verzwakte geestvermogens, en overleed te Buiksloot, 30 Augustus 1750, oud bijna 54 jaren. Hij schreef, behalve de genoemde Dispu­tatio, in 1723 te Utrecht in 4o. uitgegeven Verzameling van Bijbelstofen, Enkh. 1734. 2 d. 4o. Verklaring over de klaagliederen van Jerernia, Amst. 1753. 4o. Leerreden over de Steenrotze uit Exod. XVII: 6, Amst. 4o. Over het Vierde Gebod. Zie de P a a u w, Very. op 31. Veeris Naaml. der Fired. bl. 121. M o u r i k en N o o r d b e e k, Naamr. van Godgel. Schr. Arren­berg, Nzaml. van Boek. 131. 296; Cat. de Gove, p. 43. LANGENHEIT (KAsPAR) een beoefenaar der wijsbegeerte, die zich in den aanvang der achttiende eeuw in Frankrijk op­hield. Hij vertaalde en gaf met zijne aanmerkingen in het licht, de Vorst van Machiavel N le olai Machiavelli Florentini Princieps, interprete Casparo Langenheit Philosopho, qui sua ei Commentaria adjecit, Amst. 1699. 80., — en droeg het aan den hertog van Bourgondie op. Pe t r us R a b us noemt hem, den schranderen L a n g e n h e i t" geeft in zijn Boekzaal van Europa, een uitvoerig verslag van dit werk, en deelt daarin een betoog dat de beesten geen gevoelen hebben van hem mede. Nopens dit laatste zegt hij : dat dit betoog door L a n g e n h e i t op eene wiskonstige wijze, zoo kragtig is uitgewerkt, dat het niemand zal ontzenuw en. Zie P. Rabus, Boekz. van Europa, 1697. D. I. bl. 54, 1701. D. II. bl. 648. LANGENHOVEN (J. VAN) schreef: Korte Beschrijving van de optreckens des Pr. van Orangiin van Nieumegen naar de Mase enz. 'sGrav; 1633. fol. Zie Cat. Bibl. Thys. p. 69. LANGENIUS (PETRus) rector der Latijnsche school to Weerd , gaf in het licht: Exhortationes ad Veritatem, versu elegiaco, Admonitoriae aliquot Praeceptiunculae ad Pietatem. Dialogus de mundi cupidine aspernancla, versu elegiaco, Antv. typis Lai, 1556. 80. Zie Sweertii, ifth. Belg, p. 60 ; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 986. LANGERAK (JAN VAN). Toen van Ark e I, heer van Heukelom, in den aanvang van 1436 Utrecht poogde te verrassen, mislukte dien aanslag, veroordeelde de Raad der laatstgemelde stad 17 gevangenen ter dood, en zond een stads­bode aan Jonkheer van Brederode, Dirk v. d. Mer we en heer Jan van Langerak en zijn broeder, om hen nit te noodigen bij deze buitengewone regtspleging tegenwoordig te zijn. Zie Kemp, Besehr. van Gorkum, bl. 254; Burman, Utr. Jaarb. D. I. bl. 469. LANGERAK (GUSBRECEIT VAN) een krijgsman, die in een hevia gevecht tusschen de Stichtschen en Hollanders in 1348, b in handen der eersten viel. Zie Jo h. h L ey d i s, Chron. Omit. Roll. Libr. XXIX. Cap. II. Veldenaar, bl. 84; Wagenaar, Tad. Hist. D. III. bl. 274. LANGERAK (ELBuRG VAN) dochter van J a n, baron van Langerak, door de geslachten van Teilingen en Brederode uit de eerste graven van Holland voortgesproten, en van Al eide van Polanen, dochter van Otto van Polanen. Zij legde in 1401 den eersten steen van de kerk te Asperen, en huwde R u t g e r, baron van de Boetselaar, zoon van Wess e 1, door welk huwelijk de baronie van Asperen aan dat geslacht kwam. 9 Zie Beekman, Beschr. der Stad en baronie van Asperen, bl. 0 u d en h o v en, Beschr. van .bl. 302; Bat. Ill. bl. Goudhoev en, Chron. van Roll. en Zeel. Kok, Pad. TVoordenb. D. XXII. bl. 28. LANGERAK (1VIARGARETHA. VAN) van 1349-4358, abdisse van Rijnsburg. Zie Ned. en laeefsche Oudh. D. II. bl. 306; Pars, Katie. Oudh. bl.JSehotel, de Abdij van Rijusburg. LANGERAK (JAN, heer VAN) een edelman en ridder uit de veertiende eeuw, de regterhand van den niet zeer krijgs­haftigen Jan van Chatillo n, graaf van Blois. Bosscha noemt hem den eersten Nederlandschen artillerist en ingenieur van eenige verdienste, een ridder van veel overleg en bekwaam­heid. Hij was kastelein van het slot te Schoonhoven in 1361, toen aldaar reeds eene donderbuskamer, althans donderbussen voorhanden waren. Op zijn, eigen slot te Langerak had hij in 1368 ook donderbussen, en hij bestuurde in 1371 het beleg van Lobith. Zie de Lange van Wijagaarden, Beschr. der .beer. en Stad van der Goude, bl. 710, 339; Bosseha, Nedri. held. te land, D. I. bl. 103, 104. LANGERAK (CHRISTOPHOKUs VAN), Remonstrantschgezind leeraar, werd in 1619 door de Utrechtsche Synode afgezet ale predikant van Harmelen, weigerde stilstand te teekenen en werd den 6den October gebannen, om binnen acht dagen het land te verlaten. Den 5den Augustus 1629 werd hij door de vergadering verzocht Tiel te bedienen. Hij was in de ver­gadering van 6 tot 9 Februarij 1621 te Antwerpen. Met Liesselius en Paschier werd hem door de vergadering in de schuilplaats (1624) de bediening van Rotterdam en Bleiswijk opgedragen. Toen hij in 1632 tot leeraar te Wad­dingsveen werd aangesteld, woonde hij reeds sedert eenigen tijd te Gouda, waar zijne huisvrouw eene nering had, en bediende die gemeente met L o m a n n u s in commissie. Ook bleef hij daar wonen, terwijl hij de gemeente te Waddingsveen bediende, wijl de gemeente aldaar nog geene wooing had voor haren predikant. Hij legde in 1658 grootendeels zijne dienst neder. In 1660 ter groote vergadering te Rotterdam gekomen, moest hij door ziekte naar Buis keeren, en overleed in hetzelfde jaar. Lie Brandt, Hist. der Ref. D. III. bl. 970, 971; Tideman, de Rem. Broed. bl. 47, 73, 192. LANGEREN (ARNOLDUS FLORIS vAN) of L a n g r e n, Lan­g el a e r, zoon van den volgende, beoefende de graveerkunst, en vervaardigde geographische kaarten. Behalve die hij met zijn vader bewerkte, gaf hij: Oceanus Aethiopicus, in de Beschrijving van de gantsche Custe van Guinea (door LinschotenP) Amst. bij Cornelis Claes, 1596. fol. Hij komt ook voor, in 1628, als sphdrographe du roi (d'Espagne), gepensioneerd met 300 Livres en later als cos­mographe du (tame) roi, met 480 Livres, pour titre employd en apires secretes. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Hon. en Pl. Schild. D. HI. bl. 948 ; G a c h a r d, Rapport an ministre de l'inarieur sur les do­cuments concernant l'Hist. de la Belgique a Selle, Bruxelles 1841. p. 325, 328, LANGEREN (JACOBUS FLORIS VAN) of L a n g r e n, L a n­gerae r, vader van Arnoldus Flor is , verwierf zich als cosmograaph, mathematicus en beoefenaar der graveerkunst, een grooten naam. Hij was niet, gelijk sommigen willen, van Langres in Frankrijk afkomstig, maar van het gehucht Langelaar, nabij Grave, of van het dorp Langeraar bij Al­phen, afkomstig. Hij en zijn oudste zoon A rn. old u s, waren onbetwistbaar de eerste kunstenaars der globes of wereld­kaarten , die de beide halfgronden voorstellen , vervaardigd hebben. In 1580 zonden zij zulk een platte wereldkaart aan de meeste regeringsleden en staats-collegien, blijkens het volgende request: Aen de edele, erentfeste, hoochgeleerde, Wyse, voorsienige, seer discrete Heeren raeden des Forsten­doms Gelre ende Graefschap Zutphen, zyne gebiedende raeden. Verthoont met alle eerbiedinge UEdele dienaar A rn old Fl o­r is van L an g el a er, dat hy suppliant ende zyn vader Ja cob Fl or i s van L a ngela e r, d'eerste zyn geweest die de globes tot directie van de seevaert t' hoeren grooten costen ende merckelicken dienste van deese landen hebben geinventeerd gehad, gelyck hy nu oock met veele moeyten, extraordinaris artens ende arbeyt geinventeert, gemaeckt ende van nieuws in 't licht gebracht heeft, een seer correcte ende schoone Globum terrestrem, van de grootste forme, waarvan hy eenige aen verscheide collegien ende aen de Heeren van dien in 't by­ zonder gepreesenteert ende vereert heeft, als namelyck aen Syn Excellentie, die deselve (met vooroordeel van Mr. S t e vy n) seer behaghelyck ende in goeden dancke hebben ontfangen enz.; volgende hetwelcke hy suppliant insgelyks aen UWE. (als aen zyn competente overheeden, door dien hy suppliant van vader ende moeders wegen deeser stads afkomstigh is), is doende, roerende denzelven Globus met wapen ende inscriptie Uw-Edele toegeschreven ende vereert enz. De aanvang van het opschrift dezer Globe luidt : In descriptione hujus Globi enz. en het slot : Vale et fruere. J a co b us F 1 o r e n ti u s, Sculptor, auctor A r noldus F lor en t i u s, Amstelredami Ao. Dni 1580. Hij had voor dezen Globum terrestrem in 1592 octrooi verkregen. Toen in 1597 ook aan J odoc us H on d i us voor een der­gelijke globe octrooi verleend werd, beklaagde hij en zijne 9 * beide zonen, A r nold (geb. 1571) en Hendr ik, zich hier­over bij de Staten-Generaal. Zie G. van Hass el t, Geld. Maandw. voor 1806. St. VI. K r am m, Lev. en Werk. der foil. en Pl. Kunst -Sch. D. III. 131. 949. LANGEREN (HENDRIK FLORIS VAN) of L an gren, L a n-g el ae r, tweede zoon van Jacob Flo ris, beoefende de gra-veerkunst, op het voetspoor van ziju. vader. Van hem bestaat: Caerte van .Graefschap van Hollandt ende 't landt van Utrecht, met alle andere omliggende frontieren van andere landen, daer aenstotende, enz. Dezelve is uitvoerig in het koper gesiaeden en opgedragen door den maker C. D. H. aan W i 11 em, prins van Oranje, graaf van Nassau, Neer van Breda, gouverneur van Holland, Zeeland en Vriesland, in het jaar 1565, met koninklijk pri• vilegie voor zes jaren. Het blijkt dat hij in dezen wel eenigzins gebruik gemaakt heeft van die van Or teli us ; maar eigenlijk schier geheel ten leiddraad nam eene oudere van Holland, onder Mr. Bo d el Nyenhuis berustende, door hem beschreven in Beredeneerde List der Kaarten van de provincie Utrecht No. 2 in N. van der Monde's Tijdsch. voor Gesch. der Oudheden en Stad van Utrecht, 1838, No. X, bl. 362. Zie Mr. Bodel N y e n h u i s, Nog lets over de van Langren's in K09281-en Letterb. 1840. D. I. bl. 267; Kr amm, Lev. en Werk. der Roll. en VI. Schild. D. III. bl. 949. LANGEREN (MICHAEL FLORIS VAN) of Langren, Lan­ gelaer, zoon van Arnoldus Floris, niet, gelijk Weidler wil, te Antwerpen, maar gelijk Puteanus schrijft, uit een oud en beroemd geslacht te Arnhem geboren. Foppens noemt hem cosmographus en mathematicus Regius, eerst te Brussel, daarna te Madrid. In de laatste plaats moet hij dan in zijnen zeer vergevorderden leeftijd gewoond bebben, want reeds in 1622 ontmoet men hem in Belgie, en voorts in de jaren 1627, 1638, 1643, 1650, 1652, 1659 en 1661 te Brussel. Hij was de uitvinder van een nieuw middel, waardoor een kanon aan vele gelijk wordt, en meerdere kogels bij eene lading als het ware in verschillende nesten ontvangt, en ook elk afzonderlijk, naar willekeur van den bestuurder, uitwerpt. Hij deelde zijne ontdekking mede aan den kardinaal Infant F er­ a in a n d, gouverneur der Spaansche Nederlanden, en wel daags voor de overwinning in 1638 hij Callo, waarop proeven, volgens die uitvinding, werden genomen te Mechelen met een veldstuk uit het koninklijk arsenaal, welke proeven de ver­ wondering van alien wekten , niet slechts door derzelver gelukkigen uitslag, maar vooral ook door hare eenvoudigheid en onkostbaarheid. Hij hield zich niet slechts met werken uit het krijgswezen geput bezig, maar beoefende ook de wis- en sterrekunde, blijkens zijn werk La verdadera longitud por mar y tierra demonstrada y dedicade a Su Magestad Catholica Phil ippo IV, 1644 in 12o., ook in het Latijn (De vera longitudine, Antv. 1644) in het licht gegeven. De beroemde Italiaansche wiskundige R icci o 1 i, met wien ooze M ich a e 1 in briefwisseling was, prees dit werk zeer en bepaalde, door diens uitvinding, dat men de parallaxis der zon veel moest verminderen, en gaf den naam van van Lange re n aan een der aanmerkelijkste vlakten van de maan, de westelijkste van alien, en de laatste, die verduisterd wordt. Hij gaf, door naauwkeurige waarnemingen, de afbeelding der voile maan uit, in een plaatwerk, getiteld : Selenographia Langreniana, sive lumine austriacae Philippica, Brux. 1645. Mogelijk is het hetzelfde met het Planisphaerium Lunae, door hem, volgens F o p p e n s, aan den aartshertog L e o p old, die echter eerst in 1647 gouverneur der Spaansche Nederlanden werd, opgedragen. Leopold wilde hem, spot­tenderwijze, gouverneur maken van al de ontdekte maanlanden, waarin van Langer en bewilligde, mits men hem reisgeld gaf. Ten gevolge dier afbeelding, stelde hij zich voor nog een dertigtal maankaarten, door hem zelven in het koper ge­bragt, te doen drukken. In den atlas van Joann es J a n s­soni us te Amsterdam (welke firma stellig van 1636-1658 kaarten uitgaf,) vindt men ten minste drie kaarten van zijne hand, als die van prima pars Brabantiae, cujus caput Lova­nium, auctore M. F. a Langren, Bisp. Regis, Mathematico; secunda pars Brabantiae, cujus urbs primaria Antverpia ex architypo M. F. a L. ; Regia Maj. Mathematico (ci). Bij Mr. B o d e 1 N ij e n h u i s berust Tertia pars. Brabantiae, qua continctur Marchionatus S. B. Imp. Deze uitdrukkingen anctore, descriptors ,en ex ejus architypo bewijzen, dat hij de­zelve ontworpen had. Het is echter twijfelachtig of de gra­vures van zijne hand zijn. In den jare 1661 kwam te Brussel, in quarto, van zijne hand uit : Bewys van de allerbequaamste en prof ytelykste in-ventie om de onovertrefelyke en vermaerde koopstad -van Antwerpen te verlossen van de pestige en ongesonde locht, komende uyt de vuyle, verrotte en stinkende royen (rues, straten). Aan zijne werkzame zucht om zijne kunde tot nut en voordeel der Nederlanden aan te wenden, is ook dienstbaar zijn geschrift over de haven van Oostende, getiteld : Brieve description de la sills et havre d' Oostende et de ce que Michael Flo­rencio van Langren, Cosm. et Math. de S. M. a repre sente des ran 1627 pour rendre la dite ville plus forte, et is havre plus commode, pour y pouvoir loger les navires allans sur met-, etc.; veue et approuvee par S. Ex. D. Franc. d e Mello etc. Brux. 1659. 80. pag. in fol., waarin hij deels in het Fransch, deels in het Spaansch, en door behulp van drie gekleurde kaartjes van Oostende en hare omstreken, ver­schillende voorslagen mededeelt ter verbetering van vier Vlaamsche zeehavens sedert den jare 1625, en van Oostende in het bij­zonder sedert de jaren 1627 en 1638, goedgekeurd door den gouverneur D. F r. d e Mello in 1643, en gesterkt door de getuigenissen van andere wiskundigen, en met dijk- en sluis­werken vertrouwde personen van die dagen, zoo uit Belgie, al uit de Vereenigde Nederlanden. Onder de laatstgemelden, onderscheidt zich Constantijn Huygens van Zuylichem wiens twee Fransche brieven aan van Lan g r e n (van 10 Maart 1660 en een ongedagteekende) in druk worden medegedeeld. Zie E. P u t e a n i, formentum bellicum, quo tres ordine globi ex eodem, distinct° incendio et tempore explod. Levan, 1645. 12o. vroeger (Brux. 1640. fol.) in zijn Munit. Symm. W ei d 1 e r, .Hilt. .eistron. p. 479; Ricci ol i, Aim. T. I. p. XL en 109; La Lan:d e, ilstron. of Sterrek. (Ned. vert ) D. I. bl 204; Foppen s, Bibl. Belg. T. II. p. 891; P. Bossel.a, in Konst- en Letterb. 1840. D. I. IA. 123 volgg. B o del Nyenhuis, in Komi- en Letterb. 1840. D. I. bl. 267 volgg. K ramm, Leven en Werleen der Roll. en Pl. Schad. D. IL p 891. LANGE•CRUYS (JAN VAN) of Joann es La ngecrucius geboren te Hilvarenbeek, onderwees, gedurende eenige jaren, de fraaije letteren te Leuven, en werd aldaar in 1564 president van het collegie van W in ck elia s. In Maart 1565 werd hij licentiaat in de beide regten, en na openbare lessen over het Decreet van Gra ti anus gegeven te hebben, volgde hij in het volgende jaar Matthias Ru ck enb ossch e, als buitengewoon hoogleeraar in het burgerlijk regt en kanunnik van den tweeden rang in de Collegiale kerk van St. Pieter, op. In 1568 stond Sean B aptiste d e Lan ge, doctor in het regt en officiaal van Mechelen, hem onverwacht de rijke priorij van St. Pieter van Cassel af, welke afstand den 16den Junij van dat zelfde jaar door koning F i 1 ip s IT werd bevcstigd. Hierop verliet Lang e-Cr uys in 1569 Leuven en vestigde zich te Cassel, waar hij in vergevorderden ouderdom, in 1569, stierf. Hij schreef: De Malorum horum temporum causis et remedlis, deque Divinis officiis debite peragendis. Canonicorum, et aliorm Ecclesiasticorum Speculum, ex SS Scriptuoris, Pontificum et conciliorum Decretis, nec non SS. Patrum alicorumque Doc­torum dictis ac sententlis collectum et compositum, Duaci, 1584. 80. De vita et honestate canonicorum et aliorum Ecclesiasticorum Speculum, ex optimis et probatissimis auctoribus depromptum, Duaci, 1588. 80. Flores Spirituales Deo Optimo Maximo offerendi, decerpti ex Psalmis et in Precationurn formam redacti; quibus Psalmo-rum usus utilitasque argutnentis, varicique paraphrasi declaim ratus, Anty. 1592. 180. Zie Sweertins. 4th. Belg. p. 441, 442; Val. Andre as, Bibl. Belg. p. 523, 524; Tast. p. 158, 300; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 672, 673; Pa quot, Man, pour servir des Pays-bas, T. I. p. 464. LANG ESTRATEN (JACOB) werd, benevens Jacob d e S wyger, Jan de Moor, Geleyn Giellisz. Leert, kloeke en deftige mannen, terstond na de afzwering van Spanje, uit de gewapeude burgerij van Vlissingen tot hopman gekozen, welks bevel de burgerij zou hebben te volgen. Zie van Meteren, Ned. Gesch. fol. 54; Boxhorn, op R e i g e r s b e r g h Chr. van Zeel. D. I. bl. 194; Brahe, Kerk. Redev. ter gelegenh. van het tweede eeuwgetijde der Pliss. Prijheid, bl. 103. LANGEVELD (H.). Deze kunstenaar vervaardigde por­ tretten in miniatuur en pastel, onder anderen dat van Kern p er, van Limburg Stir um en van Brienen van Ramerus met zinnebeeldig bijwerk, op eene prent in 80. Ook zijn naar zijne teekening de portretten van den eerste en den laatste, benevens dat van Tanni u s Sch olt e n ge­ graveerd in K o n ij n e n b urg's Nationaal Gedenkboek. De beer Kramm bezit van hem een schetsachtig met rood en zwart krijt geteekend portret naar G. J. van Rooij e n. Zijn portret komt voor in het bekende prentwerk van Jacob Ernst Marcus. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holt. en Vi. Wild. D. III. bl. 951; Nay. D. V. bl. 158. LANGEVELD (MARTINUS), dichter uit het laatste gedeelte der negentiende eetiw, gaf in het licht: Froeven van Stichtelijke Gedichten voor eenvoudige deugdzame menschen, Amst. 1789. So. Zie van der Aa, N. B 4. C. Woordeno. D. II. bl. 353. LANGEVELD (C. J.) dichter uit de zeventiende eeuw, vervaardigde o. a. een dichtstuk op het huwelijk van J. v a n der Kapell e, predikant te Noordwijk en K. v. d. Veld e, Aug. 1656. Zie Heringa, Bijdr. tot de lijst der Ned. Dicht. bl. 58. LANGEVELDT (GEoRGIus VAN) of L a n c k v eld t, weer bekend onder den naam van M a c r o p e d i u s, werd omtrent het jaar 1475 op het landgoed of kasteel van dien naam te Gemert geboren. Hij wijdde zich in de orde of instelling der Fraters Gregorianen te 's Hertogenbosch, aan den geestelij ken stand toe. Na in deze stad onderwijs gegeven te hebben, leeraarde hij verder te Luik en daarna in het Fraterhuis der Hieronymianen te Utrecht, waar hij zich reeds in 1539 be­ vond. Hij verbleef te Utrecht tot het jaar 1552, Coen hij, om zijne onpasselijkheid en hooge jaren, naar zijne oude stand­ plaats te 's Bosch terugkeerde. Een pestziekte maakte in Julij 1558, een einde aan zijn leven. Hij werd in de kerk van bet Fraterhuis begraven en men versierde zijn grafzerk met een Latijnsch opschrift. Lange veldt is door zijne ervarenheid in de Latijnsche, Grieksche, Hebreeuwsche, Chaldeeuwsche en andere talen der oudheid, door zijne diepe kennis der wiskunde, en door zijne aangename en vloeijende verzen zeer vermaard. Ook was hij van een stichtelijk leven, en heeft een aantal werken over de zedekunde en godsvrucht nagelaten. Uit zijne school zijn o. a. Estius Sedulius, Johannes S a s g e r t, den vriend van M e 1 a n c h to n, later hoogleeraar in de theologie, en de beroemde kanselier van Gelderland, Elbertus Leoninus voortgekomen. Hij schreef: Linguae Latinae et Graecae rudimenta. Syntanxeos, sive constructionis Latinae Praecepta. Prosodia, 4o. in hexameters. Dialecticae prima et brevia praecepta computus Ecclesias­ ticus, cum brevi calculandi ratione. Trajecti 1541. 12o. Basil. eae, 1591. 12o. Calendarium chirometricum. Et aliud Calendarium, versu heroic°, praecipua Ecclesiae festa complectens Syllabatim. Deze beide stukjes vindt men achter het tractaat van A d r i a n u s Jun ius, de Annis et Mensibus, Basileae, 1555, 1556, 1559. 80., doch achter de uitgaaf van dit werkje in de Antiq. Rom. van G r a e v i u s vindt men de verzen van La n g e v e l d t Epistolica, Antv. Mech. Hillenius, 1546. 80. Ook met den titel: Methodus, de .conscribendis Epistolis. Accessit Epi­tome de parancici copid verborum et rerum, Delingae, 1564. 12o., Lond. 1580. 12o., Colon. 1582. 12o., Francof. 1598. 12o. It. Accessit... et Chr. Hegendorphini Methodus Epistolaris, Lond. 1604. 80. Andrisca, Fabula lepidissima, Colon. Joan Gymnicus, 1534. 12o., 1539. 12o. Ultraj. ap Herman Borculoo, 1552. 12o. Ilecastus, Macropedii Fabula non minus pia quam jucunda, in qua facinorosus quisque mortalium (dummodo salutis suae rationem habebit) tanquam in Speculo quodam contemplari poterit, quem admodum per Christum ad beatum mortem per vcniat, Antv. 1539. 12o. Francof. 1571. 12o. Comicarum Fabularum G. Macropedii duae, Rebelles videlicet et Aluta, Ultraj. 1552, afzonderlijk de Reb. Colon. 1544, en de Al. Colon. 1540. 1540. 1544. 12o. Asotus, Evangelicus, S. de filio prodigo parab. (Buscod.) ap. Joh. Schriffer, 1541. 12o. Petriscus ; Fabula jucundissirna, Colon. 1540. 120. Traj. 1541. 12o. Susanna, Tragoedia. Lazarus mendicus: comoedia, Traj. 1541. 12o. De Christi Passione Tragoedia. Bassarus ; Fabula festivissima, Antv. 1541. 4o. Colon. 1556. 12o. Adams, Fabula Christianae pietatis plena, in qua xco,uix6)1 ostenditur, quo pacto lapsus homo post multas multorum se­culorurn calamitates et miserias, per Christum ab initio promissae tandemque mundo exhibitae saluti restituitur, Traject. 1552. 12o. Opgedragen aan Lambe rt Cant er u s. Hypomene . . . . Jesus, Scholasticus, Colon. ap Gymnicum. Hymni et Sequentiae, quibus , .. Dominicis et Festis Diebus utimur, brevibus . . . scholiis illustrati, Sylvae Ducis, 1552. 4o. Euangelia et Epistolae; quibus in Leodiensi, Trajectensi, et Coloniensi Ecclesia Dominicis et Festis Diebus utimur, per eru­ditis Hermanni Torrentini, a Georgii Macropedii Scholiis illus­trata, Antv. 1567. 80. It. Quibus nunc accessit difficilium, tuns Latinarum, tuns Graecarum dictionum, Germanica (Vlaamscit) pariler et Gallica interpretatio. Ibid 1572. 80. Delphis, 1595. 80. It. met denzelfden titel als de 2e uitgaaf D a.v e n­triae Joan. EverhardusCloppenborchmethoutsneden. Met den titel: Euangelia et Lectiones Sacrae, Epistolae dictae, pro singalis diebus Dominicis, et Celebribus, juxta Synodi Dioecesianae mandatum, . Christi Passione . . . inserts. Adjecta est sin­gulis pens, Lectionibus brevis difficilium dictionum Latinarum interpretatio; cum finali omnium vocabulorum Indite, Sylvae Ducis, Joannes Schoefferus, 1599. 4o. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 268; Miraei, Elog. Belg. Cl. IX. p. 175; Dez. de Script. Secul. XVI. c. 69 en in Delis. orbis Christ. p. 488; Sweertius, 4th. Belg. p. 2741; M. Adam, Vitae Phil. p. 84; Id. Vitae Medic. p. 164; Burmanni, Traj. erudit. p. 200; Opmeer, Op. Chron. p. 480; Suffr. Petr. de Script. Fris. Deead, 13; D r a u d, Bibl. Class. T. II. p. 1356; L i p e n, Bibl. Philos. p. 346 en 466 ; F o p p e n s, Bibl. Belg. T. I. p. 37; Paqn o t, Mem. pour servir a l'Hist. Litter. des Pays-bas, T. XII, p. 204; Saxii Onom, Liter. T. III. p. 235; Le Grand Theatre Saer. de Brab. T. II. P. II. p. 55; Gesneri, Bibl. T. I. p. 470; App. ad T. I. Bal.; Delprat, Over de Broed. van 0. Groote, p. 132; Borrichins, de Poet. Latin. ; Hoeufft, Pam. Lat. Belg. p. 8; Peerlkamp, de Poet. Latin. Belg. Negrl. p. 61 ; van Gils, Kath. Meyer. Memorieb. bl. 321; van G i 1 s en Coppens, Nieuwe Beschr. van het bisdom van 'sHertogenb. D. II. bl. 223; Her- m a ns, Not. Lit. Brab. Sept. (conspeet) p. 6; Sehot e I, Tilb. 4vondst. p, 308; G 1 a s i u s, Godgel. Ned. Afl. 7, bl. 344; voorts het Biogr.. Univ. Kok, Hoogstraten, van Kampen; Cal. Hoeufft, p. 165; Cat. van V oorst, T. I. p. 146. LANGEVELT (RUTGER VAN) in 1685 te Nijmegen geboren, was niet slechts een geleerd man, maar ook beoefenaar der schilder-, bouw- en doorzigtkunde. Hij schilderde kerk- en historie-stukken. De keurvorst van Brandenburg benoemde hem tot zijn hofschilder, architect en mathematicus. In die betrekking onderwees hij de vorstelijke kinderen. Ook werd het bestuur der Schilder-Akademie, daar ter stede aan hem. opgedragen. Op het stadhuis zijner geboortestad is eene schil­derij van hem aanwezig, een voorstelling uit de Geldersche geschiedenis bevattende. L a n g c v e 1 t heeft ook over de huis- en krijgsbouwkunde geschreven en overleed in 1695 te Berlijn. Zijne weduwe, uit een deftig Geldersch geslacht, heeft hem een prachtig gedenkteeken doen oprigten. Zie Immerzeel, Lev. der Holl. en Vl. Schad. D. II. bl. 158; Kramm, Lev. der Roll. en FL Schild. D. III. bl. 951. LANGEVELT (WILLEM) zoon van den voorgaande, was teekenaar, portretschilder en kastelein der Akademie te Berlijn. Zie Kramm, Lev. der Holl. en Vl. Schild. D. III. bl. 951. LA.NGEWAGEN (REINTER) kiom langs verscheidene trappen ten top van eere op, tot raad, burgemeester, ontvanger der gemeene lands-middelen en bewindhebber der Oost-Indische Maatschappij ter kamer Hoorn. Hij was de partij der d e Witt en toegedaan, en bezwoer en teekende het beruchte Eeuwig Edict. Zulks was voldoende, om hem in 1672 bij het gemeen, toen het de lucht gekregen had van de aangevangen handeling met Frankrijk, die men zeer nadeelig voor het vaderland hield, in haat te brengen. Toen hij den 27sten Augustus met een sloep van het Oost-Indische huis, voor het hoofd en den toren te Enkhuizen aankwam, raakte dit ter oore van het yolk, dat, toen het hem zag, begon te roepen : Dief ! Dief ! De wagen stond wel twee uren voor het huis te wachten, hetzij hij vreesde buiten te komen, of dat hij met eenige der Enkhuizer bewindhebbers of hun boekhouder, wat te doen had. Eindelijk kwam hij doo­delijk ontsteld, en over al zijne leden trillende, onder een groot gejouw en geroep, voor den dag, terwijl er al een onder den hoop was, die het mesje gereed had, om de wagenstrengen stuk te snijden. Naauwelijks was hij er in, of de wagen joeg gezwind voort: doch aan de vierde kerk in de streek eens pleisterende, raakten de boeren aldaar ook in beweging; maar hij rukte snel naar Hoorn, waar hem insgelijks eenige moei­jelijkheden bejegenden. Den 21 sten September, toen de regering te Hoorn afgezet, en nieuwe vroedschappen aangesteld werden, verwekte het yolk eenen grooten opstand binnen deze stad tegen de ontslagen heeren in het gemeen en tegen L an ge w a g e n in het bijzonder, viel op zijn huis aan, en plunderde het. Lange wage n, het gevaar ontkomen zijnde, onthield zich eerst eenigen tijd te Amsterdam, daarna in Brabant, waar hij berigt kreeg dat er zes honderd gulden op zijn lijf was gezet. Steunende op den goeden staat van zijn kantoor, gaf hij zich zelf bij het collegie van gecommitteerde raden binnen deze stad aan, en bood' aan in gijzeling te gaan, tot tijd en wijle dat hij rekening van zijn bedrijf zou gedaan hebben, daartoe niets anders verzoekende dan zijne boeken, papieren en gewezen klerk, hetgeen hem beloofd, doch nooit beschikt werd. Eenigen tijd daarna werd hij bij nacht geweldadig van zijn bed geligt naar den Haag gevoerd, en op de kasteleny in gijzeling ge­bragt. her zou hij vruchteloos zijne scbriften en boeken, om zijnen ontvang en zijne uitgaven op te maken, verwacht hebben, hetgeen echter door de rekening van den fiskaal, Johan R uy s c h, wordt wedersproken. Hij stierf op de gevan­genpoort, den 29sten April 1675, in tegenwoordigheid zijner dochter Eli z a b et h en van eenige zijner vrienden. Zijn lijk werd, onder toevloed van vele aanschouwers, in de Groote kerk te Hoorn begraven. Men vervaardigde op hem het vol­gende grafschrift : ligt het lijk des grooten Mans, .Die even als hij was gerezen, .,Zoo schielijk ook verloor zijn glans. .Vraagt gij wat mag de reden wezen? homdat zijn zon moest ondergaan, "Doe 't graauw 's Lands Vaders dood dorst slaan." Zie N. Brake 1, Verk. Chron. van Hoorn, bl. 232; A b b i n g Vero. op V eli us Chron. van Hoorn, bl. 119, 126-131, Bijl. 125— 134; Wagenaar, Pad. Hist. D. XIV. bl. 66, 261. LANGEWAGEN (JOHANNES HENDRIK) studeerde to Leyden en was candidaat toen hij den 9 Oct. 1831 predikant werd te Groot-Ammeers. Hij vertrok in 1834 naar Purmerend, waar hij den 23 Aug. 1837, oud ruim 29 jaren, overleed. Van hem verscheen : Nagelaten Leerredenen, Purmerende, 1848. 80. LANGEWEERD (JAN LUBBERTS), zilver- en goudsmid, to Groningen, was afteekenaar en in 't koper snijder van een grooten platters grond der stad Groningen, in 4 bladen folio, omstreeks het midden der zeventiende eeuw ontworpen door Egbert Haubois. LANGHAAR (GERRIT CLAASZ). Toen de Graaf van Oost-Friesland, in 1585, zich onzijdig wenschende te houden, een eizerlijk bevel had weten to verkrijgen, waarbij aan beide oor- iogende partijen, de Spanjaarden en Nederlanders, het verblijf in zijn graafschap werd verboden, rustte hij daarna eenige oorlogschepen uit, zoo het heette, tot bevestiging van den Eemstroom en van den koophandel op Emden, doch, volgens de meening van sommigen, om de koningsche steden mondbe­hoeften toe te voeren en zijne havens voor haar open te hou­den. Ook de Staten hielden eenige oorlogschepen op de Eems, waarover L a n g h a a r als admiraal het bevel voerde. Deze schreef, dat men het krijgsvolk des Graven op een zon­derlinge wijze in eed nam, gietende hen bij deze plegtigheid, zeker water op het hoofd, waardoor dien eed de gedaante van eenen doop kreeg. Zie Bor, Nederl. Hist. B. XXI. bl. 694; Wagenaar, Pad. Hist. D. VIII. bl. 69 ; van Wijn, Bijvoegs. en Janmerk. op dat deel, N. 37 ; Resol. Roll. 18 Maart, 5 Dec. 1585, bl. 194, 750. LANGHANS (J. Li) schreef : Over den Zesden Psalm, of Boekstofen, 4o. Over het Lijden van Jezus Christus, 4o. Zielszugtingen of LXI Betragtingen over het Lijden, m. pl. Amst. 1724. 4o. Davids boetvaardigheicl en tranen over Ps. VI, Amst. 1756. 80. 3e dr. Zia Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boek., bl. 240; M o u r i k en Noordbeek, Naamr. van Godgel. Schrijv. LANGHE (OL1vIER DE) of L o n g u s, was prior en biblio. thecaris van de abdij van St. Bavo te Gend, in het midden der zeventiende eeuw. Hij vervaardigde tusschen 1430 en 1450, een catalogue der bibliotheek zijner rijke abdij en was een ge­leerd godgeleerde en geschiedschrijver, die verschillende werken schreef, welke meerendeels nog in handschrift in de bibliotheek der hoogeschool te Gend berusten, zoo als: De Reditibus ad Vitam. De Sacramento Eucharistiae. De Defectibus circa missam. Vita B. Coletae. (in 1447 te Gend gestorven.) De processione cum corpore beati Livini versus Hauthem. Chronicon Gandensis urbis, ecclesiae et Sanctorum, dat hij in 1437 vermeerderde en verbeterde, en acbter het Chronicon S. Bavonis van J. de Thielr od e, p. 197, 200, is uitge. geven. Sermo factus in Vigilia nativitatis Domini coram. Beligiosis Sancti Bavonis, Semitones facti in ecclesia Sancti Michaelis Gandensis. Concordia quatuor Evangeliorum. Tractatus de excommunicatione. Flores Evangeliorum per magistrum Oliverum collectae se. quitur legenda Sanctorum huius loci (monasterii St. Bavonis) compendiosk substantialiter tamen recitata quatinus citius ac levius eorum vita beata memoriae commendaretur — Explicit legenda Sanctorurn huius loci, sic breviter compilata per ma­gistrum Oliverum Longi, priorem ejusdern cenobii. Zie Messager des Sciences, 1837. p. 481, 1847. p. 480; J. de Thielrode, Chron. S. Bavonis, p. 197; F a b r i c i u s, Bibl. med. at inf. Latin. voce Olivarius; Ch. D i er i c k x, Mem. sur la yille de Gand, T. IL p. 393; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 638. Ghesquieres, Acta Sanct. T. III. p. 121, No. 4 et T. II. p. 534. LANGHE (E. DE), middelmatig kunstschilder, blijkens zijne Opwekking van Lazarus, met verscheidene beelden. Zie Kr am m, Lev. en Werk. der Holl. en 1 71. Kunstsch., D. III. bl, 951. LANGHE (KAREL DE) of Carol us Langiu s, volgens Sanderus, Sweertius en Valerius Andreas te Gend, doch volgens Lipsius, Miraeus en P a q u o t te Brussel geboren. Zijn vader, J a n de L an gh e, heer van Beaulieu, was achtereenvolgende secretaris van Karel V en Philip II. Zijne moeder, Antoine tte de la S al e, stierf den 30 De­ cember 1563 te Brussel. De jonge Langhe legde zich, op begeerte van zijn vader, op de regten toe, en werd, rya to Leuven gestudeerd te hebben, in Itali6 tot doctor in de beide regten gepromoveerd. Den kerkelijken staat omhelsd hebbende, vestigde hij zich te Luik, waar hij kanunnik bij de hoofdkerk was. Hij knoopte vriendschaps•betrekkingen aan met de voor­ naamste geleerden van dien tijd, zoo als met Torrentius en Justus L i p s i u s, dien hij menigen goeden raad gaf, en wien hij tot het schrijven van zijne verhandeling de Con­ stantia opwekte. Hij stierf in niet vergevorderden leeftijd, den 29sten Julij 1573. Zijn ligchaam rust in het oude koor der kerk van St. Lambertus. Op zijn grafzerk leest men: Car olus L a n g i u 5, J. C. V i r, ut scripta ejus testantur doctissimus. Cui La evinus Torrentius, et Joannes Dover in u s, Collega. monumentum poss., obiit cio. LXXIII. IV. kale, augusti. Janus Lernutius schreef deze regels op zijn overlijden : 0 Langi, Historiae, Linguarum, et Juris aviti, .Et rerum Naturae intima notitia, .Virtutisque simul tecum interiere; simulque .Interiere mihi gafidia rapta mea. L a n g h e had eene rijke boekverzameling, bijna geheel mengesteld uit Grieksche en Latijnsche handschriften, die Torrentius van zijne erfgenamen kocht, en aan de Jezuiten. te Leuven vermaakte. Hij had eene buitengemeene lust in het aankweeken van bloemen, die hij met andere plan.ten uit de Indien en van elders liet komen. L ip s i u s, die zelf smaak in bloemen had, be­ wonderde zijnen hof. Hij was zeer ervaren in het Grieksch en Latijn; een goed dichter en een der uitnemendste oordeelkun­ digen van zijne eeuw. Schott aarzelt niet hem boven L a m: b i n u s en alle de overigen, die de werken van C i c e r o uitgelegd en verbeterd hebben, te stellen. Lip s i us noemt hem den geleerdsten en vroomsten man. Ook Benedict us Arias Montanus geeft hem die namen. Lateren hebben op dien lof afgedongen. Hij schreef: Marci Tullii Ciceronis Officia, de Amicitia ac de Senectute, le ,nembranis Belgicis emendata, Notisque illustrata, Antv. G uil. Silv i us, 1563. 12o. Ibid. 1573. 12o. .Achter de Observationes humanae van Andreas S c o t t u s, Ibid. Gas- par Beller us, 1615. 4o. Carmina lectiora: de Laudibus urbis Leodicensis. In nava­ em Christianorum de Turcis victoriam, duce Joanne Austriaco. Hymnus in natalem Domini. Paraphrasis in Orationem Domi­nican etc. Deze gedichten vindt men achter de bovengemelde Observationes, en de Hymnus in Natalem Domini ook in de uitgaaf van 1594 der gedichten van Lae v i n u s Torrentiu s. Variantes Lectiones in Plauti Comoedias, collectore Carolo Langio, in de uitgaaf van Plautus, Antv. C h r is toph Plantinus, 1566. 16o., met de noten van Turnebius en anderen. It. Basileae, offle. Hervagiana, 1568. 12o. (Eruditorum aliquot virorum de Comoedid et comicis versibus Commenta- Hones; itemque in Plant um Annotationes, et alia quibus lotus fere Plautus explicator; videlicit L ili us Gregor iu s y-r aldu s, de Comoedid ejusque apparatu : J ulii Ca es ar is S c al iger i, de Comcediae origine, et de comicis versibus, An d r ea e Al ciati, de Plautinorum carminum ratione, Liber, , item, de Plautinis vocabulis, Lexicon: Joachim i C a­nte r a r i i, de versibus comicis, et in Plauti comoedias Anno­atationes : Ca r oil Lang ii Variae Plauti Lectiones : item Adriani Turnebi, et Adriani Junii in Plautum Obser­vationes: et Co el ii Se c un di Cur i o n is Plautinae Lectiones Weleer bezat de baron d e C r a s s i e r te Luik, in zijne bibliotheek Collectio variorum Diplomalum et Actorum Eccle­siae et Patriae Leodiensis, ex archivi s Ecclesiae Cathedralis, Collegiatarum, ac Monasteriorum, opera Car o li L a n g i i in handschrift. Qok vervaardigde Lan g i us aanteekeningen op S e n e c a, Solinus, Plinius, Theophrastus en Dioscorides, die verloren zijn geraakt. Zijn.e beeldtenis vindt men bij F o p p en s. Zie Mir aei, Elogia Belg. p. 161-163; S a u d e r i u s, de Gand. p. 37; Sweertius, AM. Belg. p. 168, 169; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 121, 122; Foppens, Bill. Belg. p. 235; Paquot, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. H. p . 488. Ho eufft, Parn. Lat. Belg. p. 58. Peerlkamp, de Poet. Lat. Belg. p. 109. J. L i p s i u s, de Constantia Lib. I. CI. Epist. qq. Lib. IV. Ep. 17. Gruteri, Delic. poetic. T. III. p. 54-59. C o n p é, Soir. Litt. T. XV. p. 146. S a x e, Onom. Part. III. p. 406. LANGHE (JAcoP DIE) was een aanzienlijk Hollandsch heer, die in de rekening van den Waardijn der munt van Holland en Zeeland voorkomt, als ten behoeve dier munt met den waardijn eene reis gedaan hebbende naar Zevenbergen, waar de munt eenigen tijd gevestigd is geweest. Zie van der C h ij s, de Iffunten der Graafsch. van Boll. en Zeel. bl. 570. LANGHEN (Ono vAN), Domheer van Mentz, was ten jare 1494 gezant van den keizer van Duitschland in Friesland, en deed alle mogelijke moeite om de hevige partijschappen der Wieringers en Vetkoopers te bedwingen en de Friezen te beschermen tegen de heerschzucht der Groningers, die van de algemeene onrust gebruik maakten om hun gezag hier uit te breiden. Wel mislukten vele zijner goede bedoelingen, niette­min was zijne zending zeer weldadig. Zie Friesen Charterb., I. 754, 758, 760; W. Eekho ff, Geschie­denis van Friesland, 125; van der C h ij s, de Munten van Fries-land, Groningen en Drenthe, bl. 25, LANGIUS (JoliANNEs), in 1593 predikant te Doesburg, in 1600 te Vollenhov en , werd door de Synode te Dordrecht 1619, waarvan hij wegens Overijssel lid was, verkozen tot bet overzien der vertaling van het Nieuwe Testament ; doch in het volgende jaar naar Utrecht beroepen zijnde, koos de Overijssel­sche Synode in zijne plaats C a s p ar us Sibelius, predikant te Deventer. De Provinciale Synode te Utrecht koos hem in 1622 wederom tot dit werk, en toen hij in herfstmaand 1624 overleden was, A n t o n i us A em i l i u s, rector der Hierony­miaansche school aldaar. Zie Hales, Epist. Eccl. p. 515; Brandt, Hist. der Ref . D. III. bl. 53; Hinlopen, list. van de Nederl. Overzett. des Bijbels, bl. 98, 110; Kist en Royaards, iirchief voor Kerk. Gesch. D. V. bl. 124; Nederl. Archie! voor Kerk. Gesch. D. III. bl. 208, 223. 261; van R h e n e n , &land. der Utrechtsche predik. p. 103. LANGIUS (NicoLAAs) of L a n g e n , werd den laatsten Ja­nuarij 1586 te Krempe, eene kleine stad in Holstein, niet verre van Gluckstatt, geboren. Zijn vader, Hartich L ang en, sproot uit een aanzienlijk geslacht in het graafschap Dithmarsen en was predikant te Meldorp bij Krempe. Zijne moeder heette Cat h a•r in a L e s e n. Na gedurende twee jaren te Hamburg in de letteren onderwijs te hebben genoten, begaf hij zich naar Rostock, waar hij Brie jaren zich op de fraaije letteren, wijs­begeerte en beginselen der regtsgeleerdheid toelegde. Hij ver- volgdd zijne studie in de regten aan de hoogeschool te Witten­berg, bleef daar twee jaren en verdedigde in 1611 eenige theses, onder den hoogleeraar H e 1 fr i c- lJ lrie Hun ni u s, zoon van Gilles H u n n i u 5, beroemd godgeleerde bij de Lutheranen. Hij bezocht vervolgens de hoogescholen van Leip­zig en Heidelberg, in 1612 die van Leyden, waar hij vooral de lessen van Cornelis P ij n a c k e r bijwoonde, onder wien hij eenige regtsgeleerde theses verdedigde. Van Leyden ging hij naar Leuven, reisde door Engeland en Frankrijk en poogde zich eindelijk te Wittenberg te vestigen. Toen zulks niet ge­lukte, vertrok hij in 1618 naar Groningen, waar hij onderwijs in de regtsgeleerdheid gaf. Op verzoek zijner studenten werd hij tot buitengewoon hoogleeraar benoemd en ontving den 4 Februarij 1620 den doctoralen hoed uit handen van den hoog­leeraar Jan H u n i n g a. In 1633 werd hij gewoon hoogleeraar en bekleedde die betrekking tien jaren. In 1642 werd hij rector der universiteit. Hij stierf den 23 Julij 1643, in den ouderdom van zeven en vijftig jaren. Behalve het hoogleeraar­ambt vervulde hij, gedurende drie en twintig jaren, de betrek­king van secretaris der akademie. Hij huwde M a r g a r e tha zabeth B ro chuse n, eene vrouw van aanzienlij ken huize, die hem zeven kinderen schonk. Zijn oudste dochter huwde met Jan Christoffel Schombach, die zeven en twintig jaren de betrekking van raad van den koning van Denemarken en drie die van vice-kanselier van den hertog van Holstein bekleedde. Men heeft van hem drie of vier regtsgeleerde wer­ken, die niet zeer geacht zijn. Compendium Institutionum Juris majus et minus, tyronibus, ob descriptiones et accuratas divisiones maxime commodum, Gron. 1627. 16o. Exercitationes juridicae, ad textum Institutionum Justinia­ narum accomtnodatae. In hands. Jus controversum, ex pandectarum et Codicis praecipius Legibus compilatum, et communi opera Nicolai Langii et Cornelii Pijnackeri in lucem productium. In hands. Zie Pa:uli Fr eheri, Theatr. p. 1100; Vitae Profess. Gron. Paquot, Mem . pour servir a l' Hist. Litter. des Pays-Bas, T. Il. p. 928. LANGJAN (Roil), te Brussel, leerling van An t o n i e v an D ij c',1c , wien hij tot eer verstrekte, schoon hij het niet tot bevallige fijnheid van teekening kon brengen. Volgens Kr a m m verdient hij lof als kolorist. Zijne groote decoratie­stukken, die hij meestal schilderde, berusten te Dusseldorp, Leuven en Brussel. R. Earlom graveerde naar hem eene jaarmarkt, waarop L an gj an de beelden en S n ij d e r s de vruchten had geschilderd. Hij overleed in 1670 of 1671. Zie Kramm, Lev. en !Perk. der .Boll. en pl. Kunst:ch. D. III. bl. 951. LANGEAMP (NicolaAs) eeri goed beeldhouwer, werd geboren, leefde en stierf te Hage. Hij bloeide in het laatst der zeventiende en begin der achttiende eeuw. Zie Kraram, Lev . en Werk. der Roll. en Pl. Kunsisch. D. III. bl. 951 • LANGMANS (FRANcois). Een goed Belgisch beeldhouwer, waarschijnlijk te Mechelen geboren, leerling van Lucas Fay d-h er be , bloeide omstreeks 1720-1730. Zie Kra mm, Leo. en Werk. der Doll. en Pl. Kunstsch. D. M. bl. 951. LANGNOUWER (J.), een Zeeuw van geboorte, bloeide in het begin der zeventiende eeuw. Hij was een portretschilder en schi!derde o. a. het portret van den Middelburgschen pre­dikant W. Teell ink , naar wien D. v an Bremd en een fraai portret heeft gegraveerd. LANGUERANT (GEoRGE), te Mous in Henegouwen gebo. ren, gaf zijne reis in 1485 naar Borne en Jeruzalem in het licht met den titel : Les Saints voiages et pelegrimages de la saincte cite de Hieruzalem et du Mont de Sinay a Madame Saincte Catha-rine vierge, met pl. z. p. v. uitgave. Zie F o p p e n s, Bibl. Belg . T. T. p. 339. LANGUET (HuBERTus) Ofschoon geen Nederlander, verdient deze geleerde hier vermeld te worden, wegens zijne belangrijke brieven over de geschiedenis onzes vaderlands, van welke W a g e n a a r, Beaufort en andere geschiedschrijvers hebben gebruik gemaakt. Hij werd in 1503 ,te Viteaux in Bourgogne geboren. Na met gelukkig gevolg zijne studien voleindigd te hebben, ging hij naar Duitschland, waar de beroemde J. C a­merarius hem bewoog de leer der Hervormden te omhelzen. Hij bezocht vervolgens Italie, Zweden, Denemarken en Lapland, trad in dienst van Augustus, keurvorst van Saxen, die hem tweemaal naar Frankrijk zond om Karel IX geluk te wen­schen. Hij beyond zich te Parijs, in den St. Bartholomeus nacht, en trachtte, met gevaar van zijn eigen leven, A d olf Wechel en Duplessis-Mornay te redden. Sedert ver­vulde hij verschillende zendingen en stierf in 1581 te Antwerpen, in dienst van den prins van Oranje. Zijn portret gaat op meer dan eene wijze in plant uit. Zie o. a. door M. Bernigeroth voor zijne Epp., van 1699. Hij schreef: Epistolae politicae et historicae ad Philippum Sydnaum, Lugd. Bat. 1646. Epistolae ad Joachim Camerarium, Patrem et Filium scriptae, Gron. 1646, Leipz. 1685 in 12o., met de antwoorden van Camerarius, Crato, etc, Franckf. 1702 in 4o. 10 Epistolae secretae ad Principem swim Augusium, Saxondae DigCem et S. B. I. Septemvirum, Halae, 1699 4o. i) IYe verschillende drukken der brieven van Sidney en C a m e r A­rius," meldt te Water, geven bewijs van derzelver be -langrijkheid . Doch de brieven aan den hertog van Saxen verdienen de meeste aandacht." Voorts schreef hij: Arcana seculi decitni sexti, etc, Halae, 1699. 4o. Vindiciae contra Tyrannos, sive de principis in pOpulum, populique in principem legitima potestate, Edimb. (Bazel) 1579 in 80., onder den naam van Junius B r u t u s, door Fran c. Est ienne in het Fransch vertaald met den titel De la puissance ligitime du prince Sur le peuple, 1581 in 80. Ook is hij de schrijver der: Apologia illustrissimi Principis Wilhelm, Principis Auriacae, apud 0. Sylvium, 1581 in So. Zie Bibl. Univ. o. h.JB ay le, Diet. ilist. o, h. w.; Nie e-ron, Mem. T. III. Saxe, Onom. Litt. T. III. p. 380, 381; teWater, Ferb. der Edel. D. IV. bl. 396; Beaufort, Leven van Willem I, D. III. bl. 247; Groen van Prinsterer, Archives, Prem. Serie (Reg.) Gerdesii, Florileg., p. 222; Cat. de Lan­ge van Wijngaarden, b1, 69; Cat. v. Ilullthera (Reg.) LANGUIER (ANTomus) karmeliet te Arras en beroemd prediker, in de tweede helft der zestiende eeuw, schreef: Synopsis ad faciendam piam concionem orthodc4is, Parisiis Typis Sonnii, 1578 in 16o. Zie Foppens; Bibl. Belg a T. I. p. 80. LANHAM (Kapitein) werd in het begin van November 1688 naar Londen gezonden, om aldaar de gedrukte verklaring van de redenen, welke Zijne Hoogheid hadden doen besluiten den togt naar Engeland te ondernemen, to verspreiden. Men vond aldaar, terwij1 hij eens uitgegaan was, eenige afdrukken op zijne tafel liggen, nam hem gevangen, en bragt hem voor den koning, die, in persoon, hem straks verhoorde, en voor wien hij zich stoutelijk verdedigde. Eenige oordeelden, dat, wijI er geen oorlog tegen de Staten of Zijne Hoogheid was, nosh eenige voet, die zulk een overbrengen verboodt," Lanham aan geen hoog verraad kon schuldig verklaard worden. De koning merkende, dat het verbieden van 's prinsen verklaring onnut was, schijnt zich vergenoegd to hebben met ze te weer , leggen. Lanham werd denkelijk gevangen gehouden en later door Willem III ontslagen. Zie van Wijn, Bijv. en diantii. op D. XV. der Pad. Dist. van Wag enaar. LANICEREN (M. vii') dichter nit de eerste helft der acht­tiende eetiv,, van wien a. a. bestaat een gedicht op het ion­derd-viffligste eeuwgetijde der Leydsofte Llogeschool (1725). Zie van der Aa, N. Mop. .4nth. Crit. nordenb.D.11.b1.354. LANKHORST, een beeldhouwer, van wien men kunstwerken in ivoor aantreft. Zio I m m er z e el, Lev. en Werk. der Holl. en PI. Kunstsch. D. II. bl. 159. LANKKRINK (PROSPER HENRICITS), Vlaamsch schilder, werd omstreeks 1626 geboren, ontving zijne opleiding aan de Ant­werpsche akademie, en begaf zich, na den dood zijner ouders naar Leyden, waar hij in 1692 stierf. Volgens Immerzeel zijn zijne landschappen meestal woeste natuurtafereelen, goed van compositie, fraai van koloriet en harmonieus, met goed geplaatste en in de manier van T i t i a a n geteekende figuren gestoffeerd. Hij schilderde de gronden, landschappen, bloemen, ornementen en draperien der beste stukken. van Piet er L el ij. Zie Immerze-el, Lev. en Werk. der foil. en Pl. Kunstsch. D. II. W. 159. LANNOY (HUE of HUGO VAN), beer van Santes, in 1384 geboren, Raad van hertog Ph ilips van Bo argon d 16 en kapitein van Schoonhoven. Hij werd in 1433, nadat Jacoba van Beij eren van den titel van gravin afstand had gedaan, stadhouder van Holland, in plaats van Frank v an Borselen. Hij voldeed volkomen aan de inzigten van hertog Phi ips en wilt de Hoekschen zoo ver buiten alle bewind to houden, dat zij zich noch reppen noch roeren darfden. In 1440 werd hij opgevolgd door Will em van L al a i ng , heer van Binguicourt. Men vindt zijne of beelding op eene teekening, beschreven door v a n Wij n in de Bijlage achter de Aanm. en flip. op het derde deel van W a g e n a a r 's 'rad. Hist. en door K o bell gegra­'nerd. Zijn wapen was wit met drie groene leeuwen, zijnde de rand van het schild uitgetand met rood. Deze tand is een breuk in 't wapen, 'tgeen Hue onderscheidt van zijne tijd- en geslachtgenooten, Guillebert, Baudouin en Johan de Lanno y, even als hij, ridders van het gulden vlies. Na zijne aftreding vertrok hij naar Vlaanderen, waar hij in 1456 in den ouderdom van 72 jaren stierf. Gie Wagenaar Fad. Hist. D. IV. bl. 1; van W n, t. en naar, D. III. bl. 5; van Leeuwen, Bat. Illustr. p. 1385 ; Arend, Fad. Gesch. D. III. bl. 18, 19, 22, 85; Scbeltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 18. p. bl. 109 en op Wage LANNOY (JAN VAN), heer van Santes, broeders zoon van den vroegere, werd in 1448, in plaats van G o z e w ij n d e Wilde, stadhouder van Holland. Hij dempte een opstand in Noord-Holland en trok later tegen de Gentenaars op. In de twisten tusschen hertog P hit i p s en zijn zoon, den graaf van Charolois, koos hij de partij van den eerste. Toen de laatste in Holland meester was, werd hij niet slechts afgezet, maar 10 * tot vijand des lands verklaard. Hij verliet haastelijk het land en vertrok naar Frankrijk (1465). Later verzoende hij zich echter met den graaf. Hij huwde le J o h na van Po i x, vrouwe van Brimeux, die in 1459 in den Haag overleed en in de kapel op het hof werd begraven. 2° J e a n n e v an Li gn e. Zie van Leeawen, Bib. Ill. bl. 1385; Scheltema, Slaaik. Nederl. D. II. bl. 19; van der Chij s , de Menden van Hot l. en Zeel., bl. 420, 426, 431, enz. LANNOY (BouDEwuN) genoemd le Beggue,-heer van Mo­lembars en van Lannoix, ridder der orde van het gulden vlies, rand van hertog P hi 1 ips va n Bo ur g o n d ie stierf in 1474. Zie Hoynck van Papendrecht, Anal. T. II. p. 1. p. 39. LANNOY (RAoUL DE) een der dapperste krijgsoversten in het leger van Lodewijk XI. Zie Biogr. Univ. o. h. w. LANNOY (DON FERNANDO DE). Op den Cat. III. s. 8. van van H ullthe m, No. 362, komen van hem 54 oorspronke­iike brieven aan den kardinaal de G r an velle voor. LANNOY (KAREL DE), prins van Sulmona, graaf van Ast, en de la Roche en Ardenne, heer van Sanzelles en Maingoval, ridder van het gulden vlies, grootschildknaap van K a r ec'l V, noon van An t o n i e de L a n n o y, beer van Maingoval en Locron, eerste hofmeester van -M a x im i i i a an, en van P h lippo t e d e L al ai n g, gouverneur van Doornik (1521). Hij werd opgevoed aan het hof van K a r el V, die hem in 1 523, in plaats van Pr osp er Col onn a tot kapitein generaal van zijn leger in Italie, en later, in plaats van Rai m on d van C o r d ona, tot onderkoning van Napels benoemde. Hem werd het opgedragen, na de overwinning bij Pavia en de gevangenneming van Fr an s, dezen vorst te bewaken , dien hij, na de regeling der zaken te Madrid, in 1526 uitleverde. Tot belooning hiervan werd Lannoy tot een graafschap en K are 1 tot graaf van het Heilige Rijk verheven. Wij ont­moeten hem in 1515 te Bru gge als grootschildknaap en in het volgende jaar leidde hij, ''bij de uitvaart van F e r d i-nan d te Brussel in die betrekking het paard bij den toom, waarop prins Karel reed. Ook vergezelde hij als zoodanig Karel op zijne togt door Holland in 1515 en vergezelde hem vervolgens naar Spanje. Le general (lezen wij in zijne bio­graphie in de Biogr. Univ.) n'a pent-etre manque qu'un peu d'audace pour etre un des plus grands hommes de guerre de son temps." Hij stierf den 25 September (volgens anderen den 6 Novem­ber) 1527 te Gaeta. Zie Nobil. T. 1. p. 30; Supplim. au Nob!. des Pays-Bas, p. 110; Biogr. Univ. o. h. w. G e r. Noviomagus, Pompa exequiarum, Hispan. reg. Ferdin. ; Remy du Pay, Les ezeques el pompe fu­nerale de feu d'eternelle et tree gloriuse tnemoire Don Fernande etc. Oeuvres de Brant. T. VI. p 355 ; Mem. de du Bellay, p. 90; S a n do v. Hist. T. p. 638; P. Mar t. Ep. 805, 810; Rus­celli, Lett. de Principi, T. II. p. 70 ; Ulloa Vita dell Carl V; Robertson, Hist. du Repo de l'Ernper. Charles1 7, T. IV.passim; Hist. de Francois premier, T. II. passim ; Varillas, list. de Francois I, T. I 1. p. 312 ; du R i e u, Intrede en Inhul­diging van Karel V tot graaf van Holland, bl. 96 ; Biogr. Univ. Tom IX p. 512. LANNOY (FERDINAND DE), derde zoon van den bovengenael­de, werd in 1510 in Italie geboren, diende in de oorlogen van Duitschland en Vlaanderen. Tot stadhouder van Holland werd hij den 8 Januarij 1573 door Reque s ens aangesteld, in plaats van N oir c arm e s. Hij was toen stadhouder van Ar­tois. Philips keurde zijne aanstelling good en begeerde ook dat hij tot kapitein-generaal der artillerie werd benoemd. Hij beantwoordde echter niet aan de verwachting van R e q u e se n s. 1/ Hoe ijverig hij was in de dienst van God en van den Koning, hoewel een dapper edelman, zijne goedhartigheid en toege­vendheid waren, zoodanig dat men met hem doen konde wat men wilde." ZOO schreef R e quesens aan den koning. L an. n oy held zich in 1574 te Utrecht op, van waar t'V ald es zich zeer beklaagde dat zijne troepen, naar Leyden bestemd, naauwelijks werden toegelaten in de voorsteden van Utrecht hun verblijf te houden, en dat L a n n o y geene levensmiddelen tot hem zond. Hij zelf verdedigde zich op die beschuldiging, en het blijkt dat hij de burgers teen de woeste krijgsknechten van V a ld e s in bescherming nam. Hem werd later door R e q u e­sens aanbevolen de steden van Holland tot den koning terug te brengen door ze to bewegen het pardon aan te nemen. schoon hij aan het welgelukken twijfelde. Dezelfde land­voogd droeg hem op de zaken in Leerdam, Heukelom en Asperen, in het begin van Julij 1574, door de Spanjaarden ingeuomen, te regelen. Of het stadhouderschap hem te zwaar viel, en zijne goedaardigheid niet was opgewassen tegen de hardheid der maatregelen, hem opgelegd, hij verlangde harte­lijk van zijn post ontslagen te zijn. Hij beyond zich nog in September 1574 te Warmond om over de overgave van Leyden te handelen doch deze onderhandeling mislukte. Kort daarna, legde hij het stadhouderschap over Holland neder, en keerde weder tot dat van Artois. Later werd hij met de andere landvoogden der verschillende gewesten meermalen door R e q u e s en s opgeroepen, om met hem te raadplegen over den toestand des lands. Doch die vergaderingen konden nooit een goede uitkomst opleveren. Bij een dezer gelegenheden te Brussel zijnde, meende hij wraak te neraen over de beleediging door Valdes hem bij bet beleg van Leyden aanffedaan en R e q u e s e n s had alle moeite om hem van dat docile plan of te brengen en hem met V a ld e s to verzoenen. Volgens zijn levensbeschrijver in de Biogr. Univ. was hij ook gouverneur der stad Gray in Franche-Comte, en een bekwaam wiskundige. Men schrijft hem de uitvinding der kleine stukken geschut, die men in de bergoorlogen gebruikte, toe. Ook vervaardigde hij eene kaart van het hertogdom Bourgogne en van het graafschap Artois, die in de atlassen van Ortelius, Hondius en Blaeu voorkomen. Hij stierf in 1579 op een zijner kasteelen. bij Dole. Zie Biogr. Univ. o. h. w. Gachard, Corr. de Phil. II, T. p. 6, 14, 37. 42, 68-71, 80, 81, 81, 98, 99, 106, 124, 138, 161, 167, 400, 476, 477. Groen van Prinsterer, "iron. de Its Maim,: d'Orange-Nassau Prem. Ser. T. I. p. 22, 23. LANNOY (PHILIPS DE) Heer van Molembaix, Solre le Chas­teau, etc. ridder van bet gulden vlies, grootmeester van het paleis en lid van de geheime raad van de koningin van Hon­garijen, Gouverneur der Nederlanden in naam van Karel V. Zie Hoynk v an Papendrecht, Anal. Belg., T. 1. pill. p. 209. T. III. p. 11. p. 313, 441. LANNOY (PHILIPS DE) Heer van Beauvoir of Beauvois, onderscheidde zich in den oorlog tegen Spanje als krijgs- en zeeheld. Toen Pieter H a e c k, gewezen Bailluw van Mid­delburg, in 1567 een aanslag op Walcheren ondernam, werd zijn yolk door Lan noy, aan het hoofd van 400 man, door de landvoogdesse gezonden, verslaaen. Hij wendde at zijn pogingen aan om Vlissingen en Middelburg waarvan hij gou­verneur was, Diet alleen, maar zoo mogelijk geheel Zeeland voor den koning van Spanje te bewaren, waartoe hij zich hier van geweld, daar van list bediende; verzekerde zich den 18den Junij 1572 van Arnemuide, nog door geen muren versterkt; doch werd in Julij daaraanvolgende door H i e r o n y m u s Zeraarts te Zoutelande geslagen. In April 1573 werd hij door Alva tot Admiraal beroemd , en zond zijne stadhouder B l i c q u y naar Antwerpen, om ten spoedigste met de vloot naar Middelburg, door de Staatschen belegerd, te stevenen en ze van Vlissingen te verjagen. De vloot kwam, onder bevel van d'A v i la, te Middelburg aan, L a n n o y verliet deze stad met de vloot, en kwam, na zware verliezen van de zijde der prinsen vloot ondergaan te hebben, te Antwerpen aan. In Augustus rustte hij met overleg van Al va eene vloot van 100 schepen uit met geschut , krijgs- en mondbehoeften en veel krijgsvolk, onder de kolonel Mond r a go n, om Middelburg te versterken en alle steden van Zeeland te heroveren en onder 's konings gehoorzaamheid te brengen. Deze vloot werd door een hevigen storm overvallen en geteisterd, raakte met de Zfellwsehe ocher= in gpve0t en ;Odes 499r 00 cti,ars4 nage­zet, naar .A.utwerpen terug. Zij had het doel niet bereilq en slechts eenigen voorraad, doch niet voldoende, in de benaauwde stad kunnen brengen. Later rustte La nnoy zich , op A 1-v a 's last, toe, om andernmal en beter Middelburg van lijftogt te voorzien, en begon daartoe den 15den en 16den November 70 zoo oorlog- als voorraadschepen gereed te waken, doch ook deze poging mislukte. . In den aanyang van 1574 ontstond er twist tusschen L a n-n o y en Mondr ago n, die hem verdacht dat hij de geheimen openbaarde. Hij trok zich dit zoo aan, dat hij van droef held krank werd en stierf. Zie Strada, Nederl. Oorl. D. I. bl. 365; Ben tivoglio, Nederl. Lljst, bl. 128,180; J. A. Witt a ni, Hist. D. LIV. p. 862; J. F. le Petit, Chron. Liv. X. p. 218, Liv. XI. p. 225, 248, 252, 256, 257; E. de Veer achter Goudho even, Chron. bl. 63 ; Hooft, Nederl. Dist. bl. 279, 280; van Met eren, Nederl. list. fol. 81, 82; Antwerpsche Chronijk, bl. 251, 252 ; F. Haraei, Annales, p. 182 ; Bor, Nederl. Oorl. D. I. fab. 330, 150; E. van R h e y d , oorsprong en voortgang der Nederl. Oorl.bl. 18 ; Montanus bij Guicciardyn, bl. 521 ; Gentsche Geschied. D. II. bl. 217; Hoynck van Papendrecht, Anal. Belg. T. I. p. 50, P. II. p. 752, T. II. p. 11. p. 150, 156, 179, 180, 183, 185; Wagon aar, rad. Hist. D. VI. bl. 599, 439; van Yperen, 200-jarig Jubelfeest , bl. 159, 160; 'sGrave­zande, Tweede eeuwgetilde der Middelb.. vrijheid (Reg.) G r o e n van Prinsterer, Archives de la maison d'Orange-Nassau, Prem. Serie. T. III. p. 435, 454, 456..T. IV. p. 91, 143, 185, 254, 255, sv. 308. LANNOY (FRANVIS FERDINAND DE) lilt een ander ge­slacht, in 1732 te Rijssel geboren, was veldmaarschalk en stierf te Parijs in 1790. Ilij heeft eenige weaken in handschrift nagelaten, die opgenoemd worsen in eene Notice over hem, door J.--B.— E.—B. te Parijs in 1801 in 80. uitgegeven. Zie Biogr. Uniu. o. h. w. LANNOY (Graaf de) was Oostenrijksch gouverneur van Brussel, gedurende de belegering dier stad door de Franschen in 1746. Zie Bo sseha, Nederl. Heldend. le land, D. IL bl. 588. LANNOY (RAIMOID DE) in Artois geboren, was Domini­kaner monnik te St. Omer, en werd tot driemaal toe prior en prediker•generaal van zijn klooster benoemd. Hij stierf den 24sten November 1657. In zijn klooster berustte een handschrift van hem getiteld : Adventus de Trino et Uno Deo, de Angelis et de Prae­destinatione. Zie Echard, Ord. Pred. T. II. p. 588; Paquot, Mem. our servir a l'Hist. lilt. des Pays-Bas, T. II. p. 18. LANNOY (JULIANA CORNELIA Baronesse de), werd in 1738 to Breda geboren, kreeg, volgens toenmalig gebruik bij de aanzienlijke geslachten, eene nietsbeduidende opvoeding, onder• wees zich zelve in het Fransch en Engelsch, en werd door den rector S ch o n c k in het Latijn onderrigt. Reeds vroeg toonde zij veel aanleg voor de poezij; zij kweekte die aan, en word een onzer eerste dichteressen, die verre boven de vroegere zoo als de dochters van Roemer V is s c h e r, en de latere, zoo als Clara G 1 y b e n, uitmuntte, en alleen door mejufvrouw van Merken werd geevenaard. Als tooneeldichteres leverde zij cl rie oorspronkelijke treurspelen, namelijk Leo de Groote, 1767; het Beleg van Haarlem, 1770 en Cleopatra, 1776, die volgens W its en G ij s b e e k uitmuntend worden ge­noemd en van welke. Bar b as schrijft D dat zij zich zeer wel verstond op het intrigueren van een tooneelstuk, karak­ters te schilderen en de hartstogten in werking te brengen." Ook in het lierdicht gaf zij blijken van buitengemeene be­kwaamheden, en behaalde drie maal de eereprijs bij verschil­lende dichtgenootschappen zoo als in 1774 bij het Leydsche den gouden met haar dichtstuk tot Lof der verdedigers van Leyden, van der Does, van der Werff en van H o ut; in 1777 word haar door hetzelfde genootschap de zilveren eerepenning toegewezen voor haar dichtstuk de ware liefde voor het Vaderland, terwijl B it derd ij k de gouden behaalde. In 1774 word haar door het Haagsche dichtgenootschap de zilveren eerepenning toegewezen voor haar dichtstuk de ware vereischten van een dichter, , en kort voor haar overlijden de zilveren voor hare Aanspraalc van keizer K a r el V aan zijn Loon Philips II. Feith , die de gouden eerepenning had behaald, ontving het berigt, wie zijne me­dedingster was, tegelijk met dat van haar dood. Van hare geschiktheid tot het hekeldicht getuigt niet alleen het satyri­sche in hare dichtmatige brieven, maar ook hare uitgewerkte hekeldichten vooral Aan mijnen geest en Het gastmaal. In 1780 gaf zij hare Dichtkundiqe werken to Leyden in het licht, en den 18den Februarij 1782 overleed zij te Geertruidenberg. In 1783 werden hare Nagelatene Dichtwerken, to Leyden, door de zorg van Bilderd ij k uitgegeven. Wit s e n G e y s­beek, de Vries, van Kampen en Bilderdijk, ver­eenigden zich in den lof dozer dichteresse. Met dezen laatste en met Feith was zij zeer bevriend, on onderhield zij briefwisseling. Ook doen de lofverzen van vele andere dichters van dien tijd ons vermoeden, dat zij met hen in vriendschappelijke betrekking stond. Enkele barer kleinere gedichten, die later in hare beide dichtbundels zijn opgenomen, werden afzonderlijk gedrukt. Zonder haar naam verscheen in 1766 to Breda in 4o. en So. het jtekel­dicht aan mijn' Geed. Volgens Bilderd ij k v66r haar Nagelaten Gedichten was er, na haren dood, eene niet groote doch keurige verzameling van hare Fransche gedichten voorhanden, die zoo spoedig mo­gelijk in het licht zouden verschijnen, doch evenmin als de beloofde herdruk barer treurspelen zijn uitgegeven. Haar af­waarop beeldsel vind men v66r hare Nagelatene Dichtwerken, F e i t h eenige regels schreef. Met grond kon hij zeggen, dat haar Geest, bestraald met godlijk vuur, In Her- en heldendicht de kunst bond aan natuur. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. 1Foordenb. D. IV. bl. 169 volgg.; Apollineum, St. I. bl. 49; de V r i e s , over de verdiensten der Diehters uit de 18e eeuw, I). II. bl. 272 ; Siegenbeek, Be­knopte Gesch. der Ned. Letterk., bl. 273, 274 ; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. (Reg.); Coll o t d'Escury, Holt. roem in kunsten en wetensch. (Reg.) ; 's Gravenweert, Essait sur l'Hist. de la lilt. Neerl. p 150, 151 ; Hermans, Introd. in noti­ tiam rei liter. max. Prov. Brab. Sept.; Amstels schouwlooneel, D I. No. 31. bl. 273 ; N. Fad. Letteroef. D. I. St. I. bl. 131, D. IV. St. I. bl. 403; Taal- en Dichtk.oefen. van het Genoots. *Kunst wordt door arbeid verkreyen, I). I. bl. 71, D. II. bl 89; Proeve van Poet. Mengelst. van het Genoots. "Kunsiliefde spaart Been vlijt", D. IL bl. 288, D. VII. bl. 283 ; B i Id e r dijk, Brieven, D. I; MgiS• en Kikvorsehenkrijg, bl. 9 ; Verspreide Gedieht. D. II. bl. 123 ; Mengelpoezij, D. I. bl. 122; Nag. Diehlw. v. d. L. bl. V, 85, 98, 90, 120; Cat. der Maats. van Ned. Lctterk. D. I. bl 262, b. bl. 133; Cat. J. Schouten, bl. 106; Cat. van Wints (hands.) bl. 98; Muller, Cat. van Forth.. • LANS (JoANNEs) regtsgeleerde, werd doctor . in de regten aan de hoogeschool te Bologne, en begaf zich in 1583, te liVilna in Polen, in gevorderden leeftijd, in de orde der Je­zuiten. Hij onderwees vervolgens de welsprekendheid te Posen en Jaroslaw en stierf ter laatstgemelde plaats in 1591, in den ouderdom van 50 jaren. Hij schreef zonder zijn naani: Oratio Equitis Poloni pro societalis Jesu clericis contra ficti Equitis Poloni in 1 esuitas Actionem I. Zie F o p p e n s, Bibl. Belt'. T. II. p. 673. LANSAEM (J.) afstammeling uit een geslacht dat in het midden der vijitiende eeuw in Yperen in aanzien was, en er de burgemeesterlijkc waardigheid bekleedde. Hij onderteekende in 1579 de Unie van Brussel. Zie S a n d e r i, Flandr. Illustr. T. II. p. 276, 277. J. C. d e Jong e, de Unie van Brass. bl. 201. LANSBERG (N.) waarschijnlijk dezelfde met La ndsberg, beroemd ingenieur ten tijde van den successie-oorlog. Hij nam deel aan de belegering van Rijssel en Bethune, en werd bij die van Aire gekwetst. Hij schreef: La nouvelle maniere de fortifier les places, la Haye, 1112. *714. 40. fig. Nouveau plans et projets de fortification pour defendre et attaquer les places, in fol. la Hue, 1741. In het Hoogd. Neue Grundrisse und Entwarfe der Kriegs-Baukunst, die 'l Ctze zu defendiren and zu attaquiren, Dresden, 1746. 4o. Raisonnetnent over de attaquen van eenige Nederlandsche vestingen, oorspronkelijk ook in het Fransch en in het Duitsch vertaald door den kapitein-ingenieur H e r 1 i n, en te vinden. in R i m ple r's Samtliche Schriften von der Fortification, Dresd. und Leipz. 1724. Zie P a quo t, Men. pour servir A l' Hist. Litt. des Pays-bas, T. II. p. 308. B o s Bch a, Neer& ileld. te land, D. II. bl. 432, 505, 508. Cat. van de Bibl. der Kon. Milit. dkad. bl. 54. Eerste Supp. bl. 23. LANSBERGEN (PruirPus A of VAN) noon van Daniel Lansberge n, beer van Meulenbeke en van Pauline van den Honingh, werd in 1561 te Gend geboren. Van daar trok hij naar Frankrijk en kwam naderhand in Engeland, waar hij zich in de godgeleerdheid en wiskunde oefende. In zijn vaderland wedergekeerd, werd hij predikant to Antwerpen, en toen deze stad aan Parma was overgegeven, kreeg hij een beroep naar Amsterdam en Goes, welk laatste hij in 1586 aannam. Naderhand woonde hij te Middelburg, daar hij den 8sten November 1632 in den ouderdom van 71 jaren overleed. Hij liet bij zijne vrouw, Sara Lievaert s, tien kinderen, zes zonen en vier dochters, na, onder welke Pe tru s, die volgt, Philippi]. 5, die als predikant van Kloetingen, wegens de classes van Zuid,Beveland, in 1637 verscheen op den coetus van Tholen en ten jare 1638 op de Synode aldaar gehouden, en J a e o b u 8, die volgt. Onze Lansbergen was een man van groote verdiensten en verwierf als godgeleerde, genees- en ster­rekuadige een grooten naam door zijne geleerde schriften, die door F o p p e n s, P a q u o t en anderen zijn opgegeven. Als godgeleerde zou hij Christelycke Overdenckinge des doots, tot beteringhe des levens. Over de woorden Mosis Psalm 90 vers Van nieus overzien, enz. Middelb. voor A d r. v a n de V i v e r e, Boeckverc. aen de }purse in den vergulden 1604. 16o. Middelb. 1629 in het licht hebben gegeven, doch deze zijn van den Remonstrantscben predikant To w neurius L a ns be r g e n. Van hem zijn Sermones LII in Catechesin Christianae, quae in Belgii et Palatinates Ecclesiis docetur, Middelb. 1594, en in Dultschland driemaal, te Neu­stadt 1595, Hanau 1620, Frankfort 1621, Ivrdrukt, en g ook, door S. G. hij s, in het Nederduitsch overgezet, en te Amster,-dam 1645 (3e druk) uitgegeven. Jacobus Grr ut e r u s, de raadpensionaris R o e t s, P e tr u s B er t i u s en zijn brooder Franciscus Lansberge n, vereerden dit werkje pot hpipne Grieksche en Latijnsehe lofdiehten. Sealigar Fees r4eer dan eens deze leerredenen. Veel moeite werd aan L an a­bergen veroorzaakt door zijne Bedenkingen op den jaarkkschen en dayelijkschen loop des aardkloots, 1629, die hij in het Nederduitsch (Middelb. 1650, 4o.) uitgaf en door Martians H o r t e n s i u s in het Latijn (Commentationes in motum terrae diurnum et annuum, et in verum adspectabilis Coeli typum, in quibus i7rIaryctov txciig ostenditur diurnum annuumque motum, qui apparet in sole et coelo, sed soli term; simulque adspectabilis Coeli typus ad vivum exprimitur, Middelb. 1630. 4o. en door David G o ub a r d in het Fransch (Mid­delb. 1633, fol.), werden overgezet. Dit boek wekte sommigen op om den stilstand der aarde te verdedigen, zoo als P h o­cy lid e s, hoogleeraar te Franeker, Pe 1 rus B art hol inu s, Johannes Baptista Morius en LibertusFromondus, welke laaiste wederlegd werd door J a cob Lansbergen, een uitstekend sterrekundige, die zijns vaders bedenkingen verdedigde, waar tegen F r o m o n d u s weder een boek, Vesta genoemd, in 1634 heeft geschreven. Volgens Corn el is S n o uk of zijn leermeester do hooglee­raar Luyt s, zou L ans bergen om zijn gevoelen nopens den stilstand der zon en de beweging der aarde te Goes van zijn predikambt zijn ontslagen. r Aan de zon stilstand, aan de aarde bewegingen toe te schrijven (lezen wij in de Acad. Verhandeling van den eerste) was de dwaling van Philipp us L a n s b e g en, in zijn boek de UranometriaHemel-metinghe). De godge­leerden van Zeeland oordeelden, dat zulk een boek niet kon in 't licht gegeven worden door een lid der kerke, zonder zware ergernis, waarom de schrijver is gestreept en verworpen. Toen hij zich op de synode van Zeeland beroepen wilde"; doch 's G r a ve z a n d e schrijft teregt, dat de ware rede van zijn ontslag sproot uit eer.e politieke factie tegen hem, en zijne medeleeraars, , die gezamentlijk hadden verzocht aan de kiezers te Goes, dat zekere regent, zijnde, naar 't schijnt, stads­doctor, niet tot burgemeester mogt worden aangesteld, omdat zijne regering veel onrust had veroorzaakt, en hij eertijds de geloofsgenooten had verdrukt, maar nu de Gereformeerde religie scheen toegedaan." Lansbergen schijnt zich niet opentlijk over zijn onregtmatig ontslag beklaagd te hebben, maar wel zijn zoon en lotgenoot P et r us, in zijnen Index Errorum coetus Zelandiae. Ook verdedigde hem C o r n elius L i e n s , doctor in de medicijnen te Zierikzee en naderhand Drost van St. Maartensdijk, in zijn in 1614 uitgegeven geschrift Comer­tatio Epistolica cum adversariis Phil. Lansbergh. Zelfs binuen. Goes waren er, die in het vonnis van den coetus niet konden berusten, zoo als jonkheer Jan P iet ersen Cats, Dignus Keetlaar, Adriaan Wissekerke en Iman Janssen Nachtegaal, then waarschijnlijk ouderlingen. Deze en an- deren, benevens zijn zoon P e trus, beriepen zich op de synode van Zeeland, in 1618 te Zierikzee, op welke zij wel versche­ nen, maar verklaarden, dat zij de zaak wilden brengen op de Nationale syncde te Dordrecht, 'tgeen echter niet is geschied. L a n s b e r ge n gaf zich te Middelburg meest over aan de wis-, sterre- en geneeskunde, welke laatste hij aldaar, gelijk voorheen to Goes, zal hebben uitgeoefend. Hij had het genoegen dat de staten van Zeeland hem met een jaarlijksch traktement begiftigden, waarschijniijk tot verzachting van de uitspraak over hem gedaan, die niet gevoegelijk scheen wederroepen of vernietigd te kunnen worden. Voor den aanvang van den twist te Goes, was hij in groote achting bij de aanzienlijkste staats­leden van Zeeland en bij de regering te Goes, die, op verzoek des kerkeraads aldaar om een derden predikant, zijn zoon P e t r u s tot zijn ambtgenoot benoemde, die te gelijk met hem in 1613 van zijne dienst werd ontslagen. De graaf van Solm s, krijgsbevelhehber to Hulst, had zoo veel achting voor hem dat hij brieven schreef, om aldaar to hebben tot Minister, II P h lippum Lan s b er g i u m" aan de staten van Zeeland ; maar deze verzochten daartoe iemand van de leeraren to Middelburg, 11 tot dat er een gedurige Minister to Hulst zoude beroepen zijn." De kerkelijken hielden 's mans geleerdheid en bekwaamheid in groote waarde. Hij werd verkozen tot praeses op de synod° to Goes in 1597, on afgezonden als assessor op die van Veere in 1610. Zijn portret is zeer fraai door gesneden. Behalve de gemelde schriften vervaardigde hij nog : Chronologiae Sacrae libri sex, in quibus annorum mundi series, ab orbe condito, ad eversa per Romanos Hierosolyma, novel methodo ostenditur, Amst. 1624. 4o. Midd. 1645. 4o. Cyclometriae novae libri duo, Middelb. 1616, 1628. 4o. Astrolabium d. i. Verklaringhe van de platte sphaere van Ptolomaeus, Middelb. 1633. 4o. fig. Progyrnnasmatum Astronomiae restitutae liber primus de motu Solis, Middelb. 1629. 4o. Uranometriae libri tres, in quibus lunae , solis et reliquorum planetarum et inerrantium stellarum distantiae a terra et magnitudi­nes hactenus ignotae perspicue demonstraneur, Middelb. 1631. 4o. Triangulorum Geometricorum libri quatuor, Midd. 1631. 4o. Introductio ire Quadrantem , turn Astronomicum, turn Geome­tricum : nec non in Astrolabium, Middelb. 1633. fol., door G ou bard in het Fransch en door J o h. Franz. S il in het Hollandsch vertaald. (Verklaeringhe van het gebruyck des Quadrants, oversien door D. G o u bard, ald. 1666. Ibid. 1650. 4o. Later verscheen er eene overzetting van M. van Ni sp e n met den titel Philippi Lansbergii, Astronomisch en Geo­metrisch Quadrant. Mitsgaders deszelfs onderwys, enz. Dordr. 1685. 4o. Horologiographia nova, in qud (mane genus Scioter icorum Horologiorum ostenditur. . Tabulae motuum coelestium perpetuae, ex omnium temporum observationibus constructae, waaraan La n s b e r g e n 40 jaren arbeidde. Observationum Astronomicarurn Thesaurus, door David G o u bard in het Fransch (Les Tables perpetuelles de P h 1 ippe Lansbergh e, Middelb. 1633, fol.) overgezet. Verklaering he over de XX V Psalm ter dancz egging e by hem gepredict, Rott. 1607. 16o. Van de Vlakte, Middelb. 1666. fol. Over de beweging des Aardkloots Middelb. 1666. 4o. Over het Astrolabium , 4o. Opera Omnia , Middelburg , Z a c h. Roman , 1663. fol. Zie, behalve Luiseius, Hoogstraten, Kok, Bayle,Saxe, de Revue Univ., Woordenb. der Zamenl.; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 775; Foppens, Bibl. Bag. T. II. p. 1035, 1036; Paquot, Mem. your servir a l'Hist. Lilt. des Pays-bas, T. II. p. 206; S m al­legange, Chron. van Zeel. bl. 432; de la Rue, Gel. Zeel. bl. 413; V r i em o e t, Ath. Fria. p. 362; Scaliger Sec. p. 267, 417; V r o­lykhert, Yliss. Kerkh. p. 71; Boxhorn op Reigersber­gen, Chr. van Zeel. D, II, bl 462; Ilunniu s, Stat. Flaander. bl. 121; J. W. te Water, Kort Verh. der Ref. in Zeel. bl. 286;Koecher, Cat. Hist. der S'er. kerke, bl. 317; Mart. Lip e­n iu s, Bibl. Theol. T. I. p. 254; G las i u s, Godg. Ned. Afl. VI I. bl. 346; Dresselhuis, de Herv. Gem. te Goes, bl. IX; Cat. eener uiterst zeldz. Yerzam. van Holl Bijb. enz. verz. door F. Muller, bl 85 ; Cat, Bibl. Thys. in Acad. Lugd. Bat. p. 36; Bibl. Item. bl. 104 ; Cat. de C r a n e, bl 53 ; L'Union, revue relig.• Brux. Avril 1855, No 5; Nouv. Biogr. gaiter. p. Dr. Hoefer; Poggendorff, HandicOrterb. zur Geschichte d. exact. Wissenschaft ; 1) a n. Heins ii, Poem. p. 111; !Mesa, Poem. p. 60; Nay. D. IX. bl. 153; Arren­berg, Naaml. van Both. bl. 242; Mourik en Noordbeek, Maamr. der Godg. Schrijv.; Algem. Letter'. Maandsch. 1851. W. 550; Muller, Cat. van Portr. en vcior de Opera Oinnia. LANSBERGEN (PETRus a of VAN), zoon van den voor­gaande, werd in 1587 te Goes geboren, in 1609 proponent, in 1610 predikant te 's Gravenpolder, in 1611 derde predi­kant te Goes , en daar in 1613 met zijn varier van de dienst ontzet. Vervolgens legde hij zich op de genees­kunst toe, en ward arts te Middelburg. Hij huwde N. v a n Clootwijck, dochter van Matthias van Clootwijck, burgemeester van Geertruidenberg, en van Henrietta van D om m el e n, afstammelinge van de heeren van Do m me 1 en, die den 8sten Februarij 1637 stierf. Zij was de schoonzuster van J a co b V a 11 ensi s, die den 24sten Febr. 1644 stierf, na eerste geneesheer van Ma urits en Frederik Hen dr ik te zijn geweest. Hij schreef: On tdecking e der schande van Mr. Apollonius, beg aen in het excuseeren van sijn gedaen lasteren teihen Pet r u Lansbergiutn, enz. Middelb. bij A. de Later, 1647. 80. Index errorum Coetus Zelandiae, dat is, Aenwijser van de etreuren en fouten by den Coetus Zelandiae, begaen in den fare 1613, teghens Ds. Phil ippu m ende Pe t r u m Lan 8-ber g en uytgegeven, enz. Ibid. 1668. 80. .fort Bericht tegen de infame Leughenen onlanghs mtge. gheven onder den versierden naem Y m an t Velleploote r. Bellum Germanicum Gustavi magni, Roterod. A r n. Leer s, 1652. 12o. Zie la Rue, Gel. Zeel. bl. 248; Vrolykhert, Vliss. ICerk. bl. 72; Balen, Beschr. van Dordr . D. II. bl. 1113,1114; Paquot, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays•bas, T. II. p. 207; Gla­sius, Godgel. Ned. Ail. VII. bl. 347; Ab. Utrecht Dressel­huis, de Here. Gem. te Goes, bl. X. LANSBERGEN (JAcoBus a of VAN) noon van Ph iii ppus en broeder van P e t r u s, werd omstreeks. 1590 te Goes ge­boren, legde zich, op het voorbeeld van zijnen beroemden vader, op de wijsbegeerte, wiskunde en geneeskunde toe, en werd doctor in het laatstgemelde vak. In 1640 werd hij raad, daarna meermalen schepen en eindelijk in 1649 bur­gemeester, doch wijl, hij verdacht raakte van bet refit der kiezers in bet veranderen der wet te hebben willen vernie• tigen, uit de regering gezet en vertrok hij naar Holland, waar hij denkelijk gebleven en in October 1657, in den ou­derdom van 67 jaren, gestorven is. Hij schreef: Disputatio Epistolaris et Scholastica de Moscho, adversus Medicos Mittelburgenses, in Tractatus yard de Moscho, Mid­ delb. J. Schilders et S. Moulert 1613-1614. Deze geneesheeren waren Cornelis Herls, David Ultralaeus en Hieronymus Smallegange. Apologia pro commentationibus Philip.pi L a n s b e r g i i in motum terrae diurnum et annuum adversus Libertum Fromon­dum, Theologum Lovaniensem, et Joan. Baptistam Morinum, Doct. Med. et Parisiis Mathematum Professorem Regium, Middelb. ap Z. Roman, 1633. 4o. Hij is in prent gebragt met een bijschrift van Jacob Cats, dat men vindt bij de la Rue, Gel. Zeel. bl. 246. Zie ook Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 405; Paquot, Mem. polo* servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, F. II. p. 208; G. Me rk- Hai, Linden Renov. p. 487 ; Verh. van een gesprek in den Sage, 37; Lijst der Reg. van Middelb. LANSBERGEN (FRANciscus ?t, of vAN) ook L ansbergius, broeder van P hilipp u s, waarschijnlijk te Gend geboren, werd predikant waarschijnlijk te Brugge, zeker te Gend, waar hij ook onderwijs gaf aan de jeugd, en in 1583 Anton in s W a la eus de beginselen der Latijnsche taal leerde, totdat die sta,d, in het volgend jaar aan Parma overging. Sommigen willen dat hij vervolgens predikant te Antwerpen zou geweest zijn, daar hij in die stad ten jape 1609 eerie langdurige zamenspraak en dispuut met zekeren pater G a u d a heeft gehouden; maar het is denkelijk een gesproten nit verwarring van den voor­naam. Hij is in 1593 uit Gend in Vlaanderen te Rotterdam. gekomen. Daar staande werd hij de leer der Remonstranten toegedaan, en gaf in 1612 in het licht een rort en Christelijk examen over' de Leerpoincten, die huiden ten dage in geschil worden getrocken, hoe weinig dat zij importeren, Rott. 1612. In welk werkje hij beweercle, dat het geschil tusschen Re­monstranten en Contra-Remonstranten punten betrof, die het fondament der zaligheid niet raakten, hetwelk door anderen werd wederlegd. Hij werd 20 Julij 1619 door den magistraat in Augustus door de Synode afgezet, en teekende den 10den September voor de gecommitteerde raden de acte van stilstand. Behalve het bovengemelde werk schreef hij: Gesprek over de Leere der Transsubstantiatie, gehouden binnen Antwerpen, tusschen Franciscum Lansbergium., dienaar der gemeente Christi binnen Rotterdam, en P etr us G a ud a, priester der vermaarde Societijt Jesu. Uitgegeven door Samuel Lansbergius Francisci, Bedienaar des H. Evangeliums in de gemeente Christi tot Rotterdam, en by hem met zekere Annotatien op den leant verrijkt, Rott. 1609. 4o. Uitvaart van de Roomsche Transsubstantiatie, Rotterd. 1612. 4o. Zie Brandt, Hist. der Ref: D. H. bl. 51, 180, 278, 429, 945, D. HI. bl. 792, 872, 873, 914; Trigland, kerk. Hist. D. IV. bl. 686-689; Le idekk er, Eer van 'i Syn. van Dordr. D. II. St. III. § 20-20; Baudartius, lifemor. B. III. bl. 133-136; Soermans, Kerk. Reg bl. 79; Meursil, Ath. Bat. p. 325;Foppens,.Bibl. Belg. T. II. p. 1135; W. te Water, Hist. der Herv. Kerk to Gend, bl. 62; C a t t e n b u r g, Bibl. Rem. p.no; Tideman, de Rem. Broed. bl. 50; Kist en Royaatds, Arch. voor Kerk. Gesch. inz. in Nederland, D. VIII. bl. 38; SCh 0 tel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 140, 376; van Harderwij k,Naaral. der Rott. Pied. bl. 17; L'Union, revue relig. Avril 1855, No. 4. Janssen, KerIch. te Brugge, D. II bl. 286; Nat,. D. IX. bl. 155. LANSBERGEN (SAMUEL a of VAN) zoon van Franciseus, predikant te Rotterdam, was de partij der Remonstranten toe­gedaan, en prees in een boekje, de onderlinge verdraagzaamheid aan. Vader en zoon beijverden zich zees, de resolutie der Staten van Holland tot -vrede der kerk door te dringen, terwijl Samuel zich ten dien einde door de classis van Schiedam liet afvaardigen naar verseheidene classen van Noord-Holland, om ze daar smakelijk te waken, en ten dien einde zeker concept door hem opgesteld, door de predikanten te doer teekenen. Hij slaagde edit& geenzins; zelfs maakte de classis van Gorkum zoodanige aannierkingen op zijn persoon en eon- cept, dat hem (schrijft te W ate r) waarschijnlijk de lust zal vergaan zijn, om zijn opzet te willen doorzetten. Bij om- wending der zaken werd hij eerst door den magistraat van de dienst geweerd, en in 1619 door de Synode van Zuid-Holland afgezet, hebbende, gelijk hij zeide, reeds voor zijn magistraat een acte van stilstand in de kerkdienst geteekend. Hij be­ hoorde tot de leden der vergadering der Remonstranten te Rotterdam, den 5den Maart 1619 bijeen gekomen, ten einde de lidmaten en kerken van de gemeente der Remonstranten, zooveel mogelijk was, bij de zuivere leer der waarheid, die naar de godzaligheid is, te behouden, voor verstoring to be. hoeden en in onderlinge vrede en eenheid te verbinden. Wegens deze vergadering werd hij den 19den Julij met zes andere predikanten gebannen en naar Waalwijk gevoerd. Hij vertoefde eenigen tijd te Antwerpen, en ging van daar met G r e v ink h o v e n, in commissie, naar 's Bosch, (16 Aug. 1619). In 1621 was hij wederom in het land, en in Maart 1622 werd hij in zijn huis te Rotterdam scherp, doch te vergeefs , gezocht. Nadat de conspiratie tegen den prins ontdekt was, vertrok hij eerst- uit het land, en verzocht daarna de acte van stilstand te teekenen, 't seen hem werd geweigerd (1623). Hij werd door de vergadering in de schuilplaats, benevens Bo wius, H ollingerus en Sapma, tot classicale gedepu­ teerden aangesteld * en hem, in commissie met twee anderen, de bediening van Hoorn opgedragen. In 1630 vervulde hij die van Rotterdam. In de vergadering van 16 October 1631, werd hij tot een der zeven gecommitteerden gekozen, tot voorziening der kosten, en 27 Februarij 1632 predikant to Rotterdam. In 1634, 1644, 1654, 1661 word hij tot directeur benoemd. Den 2den December 1667 werd hij, op zijn verzoek, uit de dienst ontslagen, en overleed den 24sten October 1669. Zijn zoon Samuel word in 1649 proponent en in 1650 predikant te Rotterdam, waar hij 5 November 1682 stied. Hij voorzag in 1640 bet Chr. Onderwzys met schriftuur­plaatsen aan de kanten en schreef: Christelifice aanleidinge tot vrede en onderlinge verdraagsaam­keit over de hedendaagsche verschillen, Rott. 1611. Leidsman ter zaligheit ofte Stichtelijke Rijmgedigt over de Historie des lijdens en stervens en der begravinge onzes Heren Jezu Christi, 1626. 4o. Zie Brandt, Hist. der Ref.; Cattenburg, Bibl. Rem. bl. 101; T i d e m a n, De Rem. broed. bl. 29, 31, 47, 50, 52, 366. G 1 a s i u s, Godg. Ned. Afl. VII; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Ge­soh. inzond. in Ned. D. VII. bl. 3. Nay. D. 1X. LANSBERGEN (SAMUEL HOLLINGERUS VAN) werd in 1711 proponent bij de remonstrantsche broederschap, en in dat zelfde jaar te Moordrecht beroepen. Spoedig ontstonden er, ten gevolge zijner levenswijze, allerlei kwade geruchten. Een diaken der gemeente verzocht in 1719 aan de vergadering der broederschap , dat eene commissie onderzoek naar die ge ruchten zou doen. De handelingen eener buitengewone ver­gadering werden echter gestuit, doordat een deurwaarder van het hof van Holland, op verzoek van den predikant, een mandement van purgie voorlas. De vier kerken, aan welke nu de behandeling der zaak werd opgedragen, besloten eerlang H o 11 i n g e r us te suspenderen; doch deze verzette zich hier­tegen, gesteund door zijn kerkeraad. Hij verdedigde zijn gedrag en dat des kerkeraads in eene Verantwoording van den Moordrechtschen remonstrantschen kerkeraet tegen de on­regtmatige proceduren door de remonstrantsche societeit van tijdt tot tijdt gehouden met hun en hunnen leeraer . . . . . Nei ens alle de stukken en bewy gen. Mitsgaders een eenvou­dig verhael enz., te Rotterdam in 1720 uitgegeven. Inmiddels besloot de groote vergadering, in 1720, Holling er u s te deporteren, en verleende aan sommige kerken de magt, middelen van justitie tegen hem te gebruiken. Dit geschiedde ook daar H oll in g e r u s voortging met prediken. Lang nog duurde deze oneenigheid voort, terwijl de zaak voor het hof werd bepleit. Nadat de Moordrechtsche gemeente nu en dan door proponenten was bediend, en de kerkeraadsleden zich eindelijk onderworpen hadden, werd Ho llin g e r us plaats in 1732 door Matthias van Gogh vervangen. Holl in g e r u s overleed in Januarij 1735. Zijne vrouw, Lydia K el k, met welke hij den 22sten Junij 1719 in het huwelijk was getreden, overleefde hem. Zie behalve het genoemde geschrift van H o l l i n g e ru s, de Zedige Perd. van de hand. der Rem. Societ. enz. Amst. 1720. 4o. Tideman, De Rem, broad. bl. 134-136, 371. LANSBERGHE (JAcoB VAN), Burgemeester van Hulst, gaf in het licht : Beschrijving van Hulst, behelzende haer oude opkomst, aen­wasch, tegenwoordige toestandt en veelvuldige gedenkwaerdige zaeken, van tijdt tot tijdt daerin voorgevallen, Rotterd. 1692. 80. LANSBOOGY (F.) schreef: Verlclaaring van den dertigsten Psalm. Zie M o u r i k en N o o r d b e e k, Naamr. van Godg. Schr. dank . op A rrenb erg. LANSCHOT (Mr. JOHAN ALEXANDER VAN) meesterknaap van Holland, bewindhebber der Oost-Indische Maatschappij ter kamer Amsterdam, schepen der stad Leiden, bekend uit J. 1 e Francq van Berkhey, Leydens Burger-traanen op de Grafzerken der Edele groot achtbaare Heeren vaderen Mr.J o 11 han van der Marck, Mr. Jakob de Fla en van Lan­schot, Leyden, 1771. 80. LANSCROON (Kapitein) uit Utrecht, behoorde tot de be -zetting van Oostende, toen die vesting door Albertus werd belegerd. Bij gelegenheid van de storm van den 7den Januarij 1602, hield hij van zijn vendel, sterk 125 koppen, slechts 3 man over. Zie H a e s t e n s, Besehr. van de bloedige ende strenge beleger. der Stadt Oostende enz. (Leyden 1614) bl. 119; Bos s c h a, Negri. held. te land, D. I. bl. 375. LANSMAN (ANDREAs), te Amsterdam geboren, Phil. Dr. en predikant te Abbekerk c. a. (1646); Edam (1648). In 1649, te Amsterdam beroepen, werd zulks om zijn jeugd door de stedelijke regering geimprobeerd. In 1650 vertrok hij naar Londen, in 1656 naar Amsterdam, waar hij overleed 12 Sep­tember 1666, oud 48 jaren. Zijn zoon Johannes overleed als predikant te Weesp, 8 Januarij 1722. Hij schreef: Historie van de voornaamste dwalingen. De Boomsche afval, 1665. 4o. Zie "lank op Arrenberg, Naaml. van Boa.; H. Croese, Reg. de Pred. van dmaterd., bl. 78, M. Veeris, vervolgd door Paauw, bl. 122. LANSSELIUS (Primus) een jezuit, geboren te Grevelingen, ervaren in het Grieksch en in de Oostersche talen, vooral in het Hebreeuwsch. Hij stied in 1632 to Madrid, waar hij ze onderwees. Hij heeft in het licht gegeven: S. Dionysii Areopagitae Opera. correcid versione Joachim Peri­onii, una cum S. Maximi Scholiis et Pachymerae Paraphrasi in Epistolas eiusdem a se Latine redditas, additd Disputatione 41pologe­tied de Vita Scriptisque Dionysii, Paris, 1615. fol. Bispunctio calumnial um, quae Justin° Martyri inuruntur ab Isaaco Casaubono Ibid. cum Justini Operibus. Scholia in ea Bibliorum sacrorum loca, ubi Emanuel Sa et Joan. Mariana deficient. Ante. typis Phant, 1624. fol. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 746; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p, 986. LANTFORTIUS (JoliANNEs) a Turnhout, een Bosschenaar, bij uitstek ervaren in de Grieksche en Latijnsche talen, waarin hij door Georgius Macropedius en Cornelius Vale-r i u s onderwezen was. Hij vormde zelve vele beroemde man­nen. T e r e n t i a s was zijn lievelingschrijver. Hij gaf, zonder naam, in het light: Praecepta Syntaxeos in compendium redacta. Annotationes s. Scholia in diversos Grammaticos, Oratores, poetas etc. Tome IV E.pistolarutn S. Thematum disqpulis praelectornm. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 524; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 673. LANTHEERE (N.) werd omstreeks in de tweede helft der achttiende eeuw, door Andreas Cornelis Lens te Brus­sel in de schilderkunst onderwezen. Hij vervaardigde histo- onderwerpen met naakte figuren. Zie K r am m, Lev. en Werk. der .Holl. en Vl. Schild. D. II. bl. 952. LANTHOVIUS (CASPAR) werd in 1518 te Vimiac bij Atrecht geboren. Hij was een middelmatig dichter, blijkens zijn Farrago Variorum Epigrammatum, Duaci, 1587, waar­van eenige zijn opgenomen in de Deliciae van G r u t e r u s, T. III. p. 55, 57. Hij leefde nog in 1616, en was toen 98 jaren oud. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. ; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 329; Sweertius, "'then. Belg.; Peerlkamp, de Poet. Lat. Neerl. p. 125, LANTING (Km's) werd den 17den November 1783 te Harlingen geboren, legde zich van jongs of toe op good- en zilversmeden; vestigde zich omstreeks 1800 te Amsterdam, waar hij in 1816, op raad van eenige kunstvrienden, het drijven in zilver bij de hand vatte, waarin hij roem en eere verwierf. Hij vervaardigde onderscheidene historieele stukken , kerk- en andere sieraden, als ook of beeldingen van beroemde vaderlandsche mannen, zoo als die van H. Bo erha v c, J e r. de Bosch, C. van Bynckenshoek, J. Cats, J.Evert­sen, P. Campen, P. Czn. Hooft, D. van Hoogstra­ten, S. van Hoogstraten, G. Japiks, J. H. van Kinsbergen, J. M. Kemper, P. Nieuwland, P. P: Rubens, R. J. Schimmelpenninck, S. van Slinge-I a n dt, S. S te v i n, J. en C. de Wit t. Inzonderheid ver­dienen nog bet moedig gedrag van den Prins van Oranje bij Quatre-Bras, naar de schilderij van M. J. van B r e e, en Prins Frederik Hendrik te paard, naar eene schilderij van A. van D ij c k, vermeld te worden. Hij stierf te Amsterdam den 15den Junij 1827. Zie Immer z eel, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Schild. D. II. bl. 158. LANTSCROON (BRAEM) of L a n t s c r o n e, raad, ouderman, schepen en burgemeester van Utrecht, werd in 1414 een reeks van jaren zijn stem en zijn gild ontnomen, wijl hij de ballin­gen had begunstigd. Zie Burman, Mr. Jaarb. D. I. bl. 110, 155, 195, 235, 219, 285, 320, 349, 398, 426. LANTSCROON (JAN VAN) schepen te Utrecht, A hoofdman 11 * der eerste batalie van de gilden", die in 1403 optrokken tegen den heer van Arkel, die uit de sloten Hagestein en Everstein, de burgers en ingezetenen van Utrecht groot nadeel veroor­zaakten. Hij woonde in 1405 het beleg van het slot Everstein bij, en werd in 1414, gelijk aan Brae m, voor een reeks van jaren, zijn stem en gild benomen. Zie Burman, Uir. Jaarb. D. I. bl. 2, 39, 42, 63, 77, 98, 155, 156. LANTSCROON (JONGE ADRIAAN VAN) schepen, raad, bur­gemeester en schatmeester te Utrecht, werd in 1449 door bisschop Rudolph uit de stad verdreven, doch in 1455 weder in zijn burgerregt hersteld. Zie Burman, Utr. Jaarb . D. II. bl. 116, 295, 341, 356, 359, 397, 425, 439, 481. LA NTSCROON (JAN VAN) raad, ouderman en burgemeester van Utrecht, was in 1478 zegsman tusschen de vrouwe van Brederode en Reinier van Broekhuizen, en werd het volgende jaar, daar de aanhoudende twisten tusschen Gelder­land en 't Sticht, niet ophielden, en de G elderschen voort­gingen met op 't Stichts grondgebied te plunderen en rooven, door den raad n gegont, de Gelresche mit hoer live ende goede te bezetten." Ook werd hij in dat jaar in den ban gedaan. Zie Burman, Ulr. Jaarb. D. III, bl. 47, 87, 128, 159, 218, 299, 301, 337, 468. LANTSHEER (Jhr. HENDRIK WILLEM) werd in 1784 kadet, in 1788 luitenant, 27 Februarij 1801 Kapitein Luitenant, in 1808 majoor, ging vervolgens in 's lands zeedienst over, werd in 1814 kapitein ter zee, den lsten April 1830 schout-bij-nacht, en over­leed den 23sten December 1836. Hij was een officier van groote verdiensten. Gedurende zijn verblijf in Rusland, in 1816, viel hem de eervolle onderscheiding te beurt, om den keizer in de sloep te vergezellen, welke dezen, van Croonstad naar het aan de Neva gelegene paleis Oranienbaum, moest overbrengen. Op dezen overtogt voer men aan boord van eenen driedekker, behoorende tot het, voor Croonstad ten anker liggende Rus­sische eskader, onder bevel van den admiraal Crow n. Eenigc dagen daarna, vergezelde L a n t sh e e r den keizer, op het in de nabijheid van het buiten-paleis Camino-Ostrof, voor anker liggende fregat, of keizerlijke jacht, en er werden eenige manoeuvres met de zeilen verrigt, onder het onmiddelijke bevel van den keizer zelve. Het uitdrukken van eenige kommando's in Hollandsche bewoordingen, zoo als die van vaarwater, mast, schoot, bras en andere, stelde hem in staat dezelve gedeeltelijk te begrijpen. Dit baarde uatuurlijk bij den heer Lantsheer opmerking, welke hij de vrijheid nam, den keizer te kennen te geven, die daarop eenvoudig antwoordde, dat de Russen de zeevaartkunde van de Hollanders geleerd hadden dat men deze als de grondlegger van het Russische zeewezen beschouwde, en dat men, bijgevolg, de kunsttermen, in Czaar P et e r's tijd ingevoerd, behouden had. L an t s h e er was directeur en kommandant der marine te Amsterdam, ridder der Militaire Willems•orde 4e klasse en van den Nederlandschen Leeuw, Hij schreef met A. C. Twen t: Woordenboek der Fransche Zee•termen, bijeenverzameld en in Hollandsche en gedeeltelyk in Engelsche kunstwoorden over. gebragt, enz. (Fransch en Ned.) Amst. 1811. 80. 2 d. Zie Collot d'E s c u r y, Holl. Roem in Kunst. en Welensch. D. III. bl. 32, 33; Cal. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. II. 497; Pantie. berigt. LANTSOCHTIUS (CmusToPHoRtrs), waarschijnlijk die Chri s-to p ho r u s, welke eerst religieus te Brugge, daarna predikant te Rijsum, in 1567 van daar werd gezonden om de Vlaamsche broeders te bezoeken. Hij was lid der Synode te Wezel in 1568. Zie E. F. Harkenroth, Kerk. Gesch. bl. 348. J. J. Ha r­kenroth, Oostfr. O. D. II. bl. 758. W. Columba, Naaml. van Dokk bl. 118. 's G r a v e z a n d e, Tieeeh. Gedacht. van het Syn. te Wesel, bl. 226. LAP (JAN) waarschijnlijk een Haarlemmer, leefde in het midden der zeventiende eeuw. Hij schilderde landschappen met ruinen en eenige beelden, in den smaak van Jan Both, Zijne schilderijen zijn zeer, doch zijne teekeningen minder zeldzaam. Kr a m m noemt hem een bekwaam kunstenaar. Zie K r a m Ill, Lev. en Werk. der Hell. en 71. Schild. D II. bl. 932. LAPJDANUS (Gumnivars) of van den Steen e, geboren te Verviers, benedictijner monnik te St. Winoxbergen, schreef: Methodus Dialectices Aristh,otelicae, Lugd. 1542. De non timenda morte, Lovan, 1533. De miseria conditionis humanae, Ibid. Conciliatio dubiorum in Saerificio Missae. Enarrationes in VII Psalmis Poenitentiales, Lovan. 1530. Lie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 322. F o p p e n s, Bibl. Belg T. I. p . LAPIDE (CORNELIUS CORNELII a) of Corneille de la Pierre en Cornelis Cornelissen van der Steen, werd omstreeks 1566 te Boekholt, omtrent een uur van Bree, in het land van Luik, geboren. Hij stamde niet, gelijk sommigen willen, van de adelijke baronnen v on Stein in Frankenland af, maar, zoo als hij zelf schreef, waren zijne ouders andlied en. Hij studeerde te K eulen, ontving in 1584 den graad van meester in de vrije kunsten, trad in 1592 in de orde der Jezuiten en werd onderwijzer in de H. Schrift en het Hebreeuwsch te Leuven. Deze betrekking vervulde hij met grooten ijver gedurende twintig jaren, terwijl hij daaren­boven nog elders predikte en de biecht afnam, gelijk in 1604 te Montaigu, waar hij op het punt was door Hollandsche ca­vallerie gedood te worden. In 1608 was hij met zijn orde­broeder, vader A d r i aan Mango t, bij -de conferenti6n tusschen twee jezuiten en twee Rotterdamsche predikanten, F r a n c i s c u s en Sa mu el Land sb er gen, te Antwerpen gehouden. Om­streeks 1617 vertrok hij, op bevel van zijn generaal, naar Rome, waar hij wederom twintig jaren hetzelfde onderwijs gat als te Leuven. Hij stied aldaar den 12den Maart 1637 in den ouder­dom van meer dan 70 jaren. Men heeft van hem: Commentaria in omnes Dvi Pauli Epistolas, Antv. 1614. 1617. 1621. 1622. (Ult. edit. aucta et recognita) 1633. 1656. 1665. 1669. fol, Paris, 1621. 1625. 1631. 1638. fol. Lugd. 1644. 1683. fol. Met zijne overige werken, Antv. 1681. 10 vol. Venet. 1708. 16 vol. Dit werk is aan M a t th i a s Ho v i u s, aartsbisschop van Mechelen, opgedragen. Commentaria in Pentateuchunt Mosis, Antv. 1616. 1618. (Sec. edit. aucta et recognita,) 1623. 1630. 1648. (Ult edit. aucta et recognita.) Opgedragen aan Fr a n s v an den B o s ch aartsbisschop van Kamerijk. Commentaria in Jeremiam Prophetam, Threnos et Baruch, Antv. 1621 en met de drie volgende. Ibid. 1625. 1635. 1674. 1676. Paris, 1622. Commentaria in Ezechielem Prophetam, Antv. 1621. Commentaria in Isaiam, Antv. 1622. Commentaria in duodecim Prophetas minores, Antv. 1625. 1628. Lugd. 1625. Commentaria in Epistolas Canonicas, Antv. 1627. 1648. 1658. 1662. 1672. Lugd. 1627. Paris, 1631. Commentaria in .Apocalypsin S. Johannis Apostoli, Antv. 1627. 1629. 1672. Lugd. 1627. Paris, 1631. Commentaria in Acta Apostolorum, Antv. 1627. 1628. 1662. 1672. Lugd. 1627. Commentarius in Ecclesiasticum, Antv. 1630. Salomon, sive Commentarius in Proverbia Salomonis, Antv. 1635. 1645. 1659. 1671. Paris, 1635. Commentarius in Ecclesiastens, Paris, 1635. 1639. 1642. Antv. 1638. 1649. 1657. 1670. 1680, Lugd J Commentarii in Cantica Canticorum, Lugd. 637. Antv. 1638. Commentarius in librunt Sapientiae, Antv. 1638. ,1649. 1657. 1670. 1680. Paris, 1639. 1642. Lugd. J Commentarii in IV. Evangelia, in duo Voluntina divisi. Tomus primes complectens expositional litteralem et moralem in SS. Matthaeum et Marcum. Tomus secundus complectens expos. litt. et mor. in SS. Lucam et Joannem, Antv. 1639. 1649. 1660. 1670. 1681. 1695. (Editio srecens, a quamplu­rimis mendis, quibus caeterae scatebant, diligentissime expurgata et castigata), 1712. (dezelfde druk als die van 1695), -Lugd. 1638. 1641. 1687. Paris. 1639. Commentarius in Josue, Judicum, Ruth, 1V libros Regum et Il Paralipomen(in Tomus I continens lib. Josue, Judi­cum, Ruth et I Regum, Antv. 1642. Tomus II, continens lib. 2, 3, 4 Regum et II Paralipomenon, Ibid, 1642. 1653. 1664. 1666. Paris, 1642. 2 vol. Commentarii in Esdrae, Nehemiae, Tobiae, Judith, Esther et Machabaeorum libros, Antv. 1645. 1659. 1661. 1669. Paris, 1645. Deze commentarien hebben grove gebreken. De stijl is duister, niet beschaafd, en het ontbrak den schrijver aan de noodige kennis der Oostersche talen. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg p. 145, 146. Foppens, Bibl . Belg. T. I. p. 196, 197. Paquot, Mem. pour servir a l' Hist . Litt. des Pays-bas, T. II. p. 87. Simon, Hist . Crit . des Corn­mentair. . du N . T. 655-664. M. Elias Himmelius, Tome II Disp. Dilherri, Novemb. 1652. p. 664, ap Crenium, Diss. I de Furibus Librar.. ed. 1716- p 88. G. H. G o e t z e, Disp. de Corn. a Lapide Comment. in Script. Sacr. . Lipsiae , 1699. 4o. Cat. Bibl . publ . Lugd. Bat. p. 7, 11, 14. Brunet, Man. du Libr.. T. II. p.323. LAPIDE (JOHANNES a) of Jan van der S tee n, ook Jan Morel genaamd, werd omstreeks 1596 te Antwerpen geboren, en in een gesticht van liefdadigheid opgevoed, trad vervolgens in de orde der Premonstratensen , verkreeg den rang van bachelier in de godgeleerdheid te Leuven en ging naar de abdij van Grimberg bij Leuven , om haar aldaar, waar hij reeds vroeger met bet bestuur der no­vicen belast was, te onderwijzen. In 1630 werd hij prior dezer abdij, en den 12den April 1636 naar Leuven gezonden, om er de betrekking van president van het collegie der Pre­monstratensen te bekleeden, die sedert het overlijden van Jakob P e t i t, monnik in de abdij van Ninove vacant was. Den 12den Julij 1644 keerde hij naar zijne abdij terug, waar hij het priorschap tot zijn overlijden (den 31sten Januarij 1654, in het 59ste jaar van zijn leven) waarnam. Hij schreef: Cornelii Janssenii, Iprensis Episcopi.... Laudatio funebris. dicta.... in insigni Ecclesid collegiate D. Petri 4 Mali Anno 1641, Lov. 1641. 4o. S. M. Ter e s i a e, Doctricis Doctorum Encomium, dictum in templo RR. PP. Descalceatorum 15 Octobris 1641, Loyal), 1641. 40. Ilij gaf aan Sander u s bijdragen voor zijne geschiedenis der abdij van Grimberg. Zie Sanderi, Chorog. S. Brab. T. III. alt. ad. p. 147, 149. .MAvrigny, Mem. Chronol. et Dogm. bl. 147. 148. Foppens, Bibl. Bag. T. II. p. 60; Paquot, 17!l m. pour servir a Pllist. Litt. des Pays-bas, T. I. p. 561. LAPIS (erntoilmo), een Italiaan van geboorte, bragt een groot deel van zijn leven door te Rotterdam, Delft en 's Gra­venhage. In de laatste stad was hij in 1760 lid van de con­frerie-kamer Pictura, en nog in 1785 beoefende hij er het historieele vak en vervaardigde landschappen, portretten en moderne gezelschappen. Zie Kr amm, Lev. en Werk. der Hell. en Vl, Schild. D. II. bl. 952. LAPIS (H.) mogelijk een zoos. van den voorgaande, was een verdienstelijk miniatuur-schilder. Hij schilderde o. a. Het portret van Ca r el, Baron van Boetzelaar, Luitenant-Ge­ neraal, Gouverneur van de Willemstad, dat door J a n S n o e k is gegraveerd. Zie Kr am m, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Schild. D. bl. 952. LAPPER (JAN DE) eigenlijk J an Barends e, ontving waar­ schijnlijk den eersten naam wegens zijn voormalig handwerk, dat van schoenlapper. Hij was in 1620 te Haarlem geboren, ging ter zee varen en nam telkens bij zijne terugkomst zijn oud bedrijf bij de hand, in een hoekhuis, waar de Zwarte hond uithing. Op een zijner togten sneuvelde de kapitein, waarop Jan het bevel van het schip op zich nam, en zoo dapper streed, dat hij een Engelsch schip in den grond boorde, van een ander de masters over boord schoot en het zijne behouden te Texel binnenbragt. De staat beloonde zijn moed met eene medaille aan een gouden keten en f 500. Hij kreeg daarop als kapitein het bevel over een nieuw schip de Maarseveen van 44 stukken. In 1658 was hij bij de vloot, die onder den luiteiiant-admiraal v a n W a s s e n a a r, naar Dantzig zeilde, terwijl zijn naam onder de scheepsbevelhebbers als Jan de L a p p e r voorkomt. In een der zeeslagen van den 2e Engelschen oorlog (1666), verloor hij een arm, liet zich daarop aan de mast binden, en vuur­de de zijnen zoo lang tot dapperheid aan, tot dat een tweede kogel hem het hoofd wegnam. Een zijner nakomelingen heeft zijne nagedachtenis vereerd door een opschrift op een blaauwen . steen, in den gevel van het huis, dat hij te Haarlem bewoonde. P. H. K 1 a a r e nb e e k heeft van zijne lotgevallen, met bijge­voegde overlevering, eene berijmde vertelling gemaakt, die zijne bekwaamheid in dat vak eer aandoet. Eerst werd het naamloos geplaatst in Vaderl. Letteroef. voor 1821, daarna opgenomen in zijn 2Vagelatene Gedichten. Zie Konst. en Letter.b. 1824. D. I. bl. 130. Kobus en R iv e­co urt, Handb. enz. D. I. bi. 130. LAPPER (HANS DE) burger van Schoonhoven, werd den. 2lsten Julij 1619, bij gelegenheid van het oproer te Schoon­hoven, toen eenige Remonstranten te Nieuwpoort, een der afgezette predikanten hadden gaan hooren, en om die reden ge­vangen waren gezet, doodgeschoten. Zie van Berkum, Baehr. van Schoonh. bl. 553. LAPPIUS a WAVEREN (GUSBERT) of G ij s b e r t van der L a pp en v an W a v er e n, werd in 1511 te Weesp geboren, waar zijn vader, Jan van d er Lapp e n, bailluw was. Hij was een leerling van L ambertus Ho r tensius te Naar­den, en onderwees vervolgens zelve de grammatica te Zierikzee. Later werd hij student in de medicijnen te Leuven, en genoot er het onderwijs van Regnerus G e m m a. Van daar begaf hij zich naar Bologne, waar hij den 10den October 1545, den doe­toralen graad, uit handen van Jak o bus A r ichius ontving. Hij zette zich, in het vaderland wedergekeerd, eerst te Kam­pen en vervolgens te Utrecht neder, waar hij J a c o b a van West ren en huwde. Hij stierf den 4den Januarij 1574, en werd in de voormalige St. Paulus kerk begraven. Hij liet een zoon, Jan van der Lapp en, na, die f 800 aan het gesticht van Standonck te Leuven, vermaakte. Hij schreef: Institutiones Grammaticae, Antv. Henricus Petri, Mid­ delburgensis, 1539. 12o. Eene Latijnsche elegie v66r Lam berti Ho r t en si i. Enarrationes in Virgilii Aeneida, Bas. 1559. fol. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 290. Dez. Fasti, p. 273.P aqu o t, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bag, T. I. p. 45. Burmanni, Traj. eruct . p. 172. LAPPIUS a WAVEREN (GI sBERT) of G ij s b e r t van der Lapp en van Wavere n, kleinzoon van den bovenge­melde en zoon van Jan v an d er Lapp en en van B a r­bara B a e c, te Utrecht geboren, studeerde te Leuven en to Douai en werd in Frankrijk doctor in de regten. Wederge­keerd, leefde hij te Utrecht tot zijn dood toe, en was een der uitstekendste geschied- en oudheidkundige van zijn tijd. Vo e-t ius noemt hem een groot oudheidkenner, Ma t t h a e u s een zeer geleerd man en een ijverig onderzoeker der oudheid, ook van H e u s d en en andere stemmen in dien lof en de laatste voegt er bij, dat het aan hem is te danken, dat zoo vele oude gedenkstukken, Utrecht betreffende, bewaard zijn gebleven, Jlij was met vele zijner beroemde tijdgenooten in briefwisseling. Zijn sterfiaar is onbekend, doch hij leefde nog in 1648. Hij gaf in het licht: Johannes de B e k a, Canonicus Ultrajectinus, et W i l-h el mu s Hed a, Praepositus Arnhemensis, de Episcopis Ul­trajectinis. Recogniti et notis Historicis illustrati ab Ant. Buchelio Batavo J. C. Accedunt Lamb. Hortensii Montfortii Secessionum Ultrajectinarum Libri, et Sufridi Petri Frisii Appendix ad Historiam Ultrajectinam, Ultraj. Joan a Doom, 1643. fol. Observationes de morte Alb e r ti Pi g h i i, tegen J a n Gerhar d, hoogleeraar in de godgeleerdheid te Jena. L a p­pius deelde ze aan B a r th old N i h u s i u s, bisschop van Mysie, suffragant van Mentz, mede, die ze gevoegd heeft in zijn Hypodigma, quo diluuntur nonnulla contra Catholicos dis­putata in Co r n. Al a r tin i tractatu de Analysi Log ica. Epistola Johanni 1 saacio Pont ano in A. Matthaei Syll. Epistol. Ep. 167 . Hij hielp Valerius Andreas bij bet zamenstellen van zijne Bibl. Belg . en hield zich bezig met het Leven van den president V i gl i u s, dat echter niet is verschenen, Zie Val. Andreas, Bibl. Belg p. 290; Fast. Acad. Loran. p . 273; Voetius, Lib . I Polit. Eccles . Tract 1I C XII. VIII. Mat­thaeus, de Jur. gladii, p. 9; Dedicat. T. II. Anal. med. aevi; v a n Heussen, Hist. Epis. Traj. T. I. p. 127; Burman, Traj. Erud. p. 172; P a q u o t, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. I. p. 46; K i s t en R.o y a a r d s, Arch. voor Kerk. Gesch. inzond. van Ned. D. IX. bl. 33. LAPREI (JOANNES), anders gezegd Hans Lipp erhe i, te Wezel geboren, doch burger en inwoner van Middelburg, ten tijde van Zacharias Jansen, werd, door het toeval even als deze, tot de uitvinding van de groote teleskopen en zamen­gestelde mikroskopen geleid en trachtte die te verbeteren. Men vindt zijne afbeelding en die van Jansen voor P. B o­r ellu s de vero Telescopii Inventore, met het ondersehrift : Hans L ipp e rh ey, secundus conspiciliorum Inventor, terwijl onder die van Jansen staat : Zacharias Jansen, sive Joannides, primes conspiciliorum Inventor. Zie verder Borellus, 1. c. p. 25-37. De la Rue, Gel. Zeel. bl. 299, 304. van Kampen, Gesch. der Lett. en Welensch. D. I. bl. 322. LIQUY (Mum) werd in 1738 te Bruel, tusschen Keulen en Bonn, geboren. Hij vestigde zich te Amsterdam, en werkte eerst een tijdlang in de behangselfabriek van Remmer s. Toen hij met dezen in onmin was geraakt, oefende hij , die reeds eenige bekwaamheid in de schilderkunst had verworven, zich in het kunstkabinet .van den beer Br a a m c a m p met het teekenen naar schilderijen van voorname meesters ; het voor­naamste daarvan was de beroemde ) kraamkamer van G. D o u," die hij met meesterlijke naauwkeurigheid, in olieverw en op de grootte van het oorspronkelijke gecopieerd heeft, en welke copij zich thans nog bevindt bij zijne eenige dochter, J. L a-q u y, douarriere V er meer, te Kleef. Deze copij is van te grooter waarde, omdat het oorspronkelijke van D o u op de zeereis naar Rusland is te loor gegaan. In 1769 werd hem door de Stads-Teeken-A.kademie de gouden eerepenning toege wezen. Hij legde zich vooral toe op het teekenen en schilderen van binnen-huizen en gezelschap-stukken, die, meest uit den deftigen stand genomen, vrolijk en aangenaam van toon, maar te weinig zedig van kleur en ook niet met genoegzame vlijt naar het leven zijn bewerkt. Hetzelfde geldt van zijne teeke­ningen. Volgens K ram m heeft hij ook portretten vervaardigd, o. a. dat van den dichter Lucas Pate r. Hij stierf in 1798 te Kleef. Zie Immerz eel, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Schild. D. II. bl. 159, Kramm, Lev. en Work. der Holl. en Vl. &bid. D. I. bl. 952. LARANUS (EvERARDus). Zoo wordt hij onder de ilks. Acta Synodi Wesaliensis bij Tr i g la n d en E n s genoemd. 'aGravesande noemt hem Gerardus Laranus en Sar­demann Gerhard Larenius of Larenensis. Hij werd geboren in Vlaanderen, en vluchtte om den geloove naar Wesel, waar hij in 1568 lid der Synode was, en nog in 1574 ver­toefde, toen hij door de Synode aldaar naar Rees werd gezon­den, om er de gemeente op te rigten. Oneenigheden met de gemeente te Emmerik schijnen hem bewogen te hebben, zijn predikambt aldaar neder te leggen, en zich naar Goch ter woon te begeven. Verdere berigten nopens hem zijn niet tot ons gekomen. Zie 's Gravesande, Tweekonderdsjarige Gedacht. van het Synode te Wesel, bl. 222; J. E n s, Kort Hist. bet.. van de publieke Schrift. bl. 286; Gerhard S a r d e m a n n, Geschichte der Ersten Weseler Glasse, S. 21. LAREN (Joosv vAN) de Oude, zoon van Mr. Jacob van Laren en van Jaquemyne van Damme. Jacob werd den 15den Augustus 1563 te Comine, in Vlaanderen, geboren. In 1580 verlieten zijne ouders deze plaats, vestigden zich te Yperen, en overleden aldaar in 1583, acht dagen voor dat die stad door Parma werd belegerd. Nadat hun zoon te Ryssel in de Fransche taal onderwezen was, werd hij te Yperen klerk op de griffie, deed aldaar in 1581 belijdenis van de hervormde godsdienst, en werd door het consistorie verzocht D zich tot het aanleeren der Latijnsche taal en studien te begeven, en zich geheel aan de kerkdienst te wijden." Hij voldeed aan dit vers.. langen en begon, zes weken na den dood zijner ouders, aldaar opentlijk in de St. Nicolaas kerk te prediken, en den 4den. Februarij 1504, werd hij door Johann es des Ourssyns tot predikant bevestigd. Reeds den 10den April daaraanvol-gende, werd hij door den vijand gedwongen met zijne ambige­nooten deze stad te verlaten. In Mei predikte hij gedurende drie weken te Utrecht, en ontving aldaar een beroep naar Brussel. Toen hij den weg naar die stad door den vijand versperd vond, bleef hij te Antwerpen, en werd aldaar, volgens sommigen, tot predikant van het gasthuis aangenomen. Hij bediende dit ambt tot 23 Augustus 1585, toen hij met de overige predikanten gedwongen werd, Antwerpen te verlaten. In September van hetzelfde jaar werd hij te Arnemuiden be­roepen, den 16den Mei 1608, in plaats van Da v id d e Die u, te Vlissingen. Het schijnt echter dat hij niet zeer gereed was dit beroep aan te nemen, want Oli v a r i u s en H o n d i u s moesten tweemaal naar Arnemuiden, om hem daartoe te over­reden. Hij werd in verschillende kerkelijke zaken gebruikt. Zoo was hij in 1586 in de commissie der kruiskerken, in 1610 behandelde hij, van wegen den Vlissingschen kerkeraad , benevens zijn ambtgenoot Oli v a r i u s, de zaak van Mylius op de Synode te Veere. In 1613 was hij scriba op den coetus te Goes, toen Philippus en Petrus Lansbergen, vader en soon, van hunne dienst te Goes werden ontslagen. Hij overleed den 24sten October 1618 en werd in de Oude kerk begraven. Zijne zinspreuk was Non est mortale quod opto. Den 4den December 1583 huwde hij M a a ij ken K n o c­kaa r t s, Jans dr., die den 5den September 1599 ontsliep. Den 2lsten November van hetzelfde jaar hertrouwde hij met Katelyne le Blonk, weduwe van Louis Langlets van Kano bij Valenciennes. Zij stierf den 30sten October 1602, en den 10den Augustus 1603 trouwde hij voor de derde maal met M a a ij k en B a r ends van Middelburg. Uit zijn eerste huwelijk liet hij negen kinderen na. Daniel (die volgt); Jo o s t (die volgt), J e r e m i a s, pre­dikant te Koudekerke in Walcheren, later te Londen, gehuwd met L ij s be t Jans ; S a m u e 1, predikant te Heynkenszant in het land van Goes, gehuwd met A dr iaen ken Cats; Jaco­b u s, predikant te Re nesse, in het land van Zierikzee, gehuwd met A dr ia enk en Jaspers; Petr us, predikant te Nisse, in het land van Goes, in 1638 op de Synode te Tholen over­leden; Bernardus, die, na voleindigde studibn, niet spoedig genoeg beroepen zijnde, wegens zijne bekrompene middelen, genoodzaakt werd als commies eene West-Indischc reis te doen, daarna op de Groenlandsche vloot en in 1634 te Axel predikant werd. Hij huwde L y seb et Qui nten s; M a e ij ken, gehuwd met Elias M o r i s , predikant te Kruiningen ; J a-q uemynken, den 9den Februarij 1630 met Bas tia an J ansen gehuwd. Zijne aan.teekeningen, waaruit V r o 1 ij k her t zijne berigten nopens hem putte e waren vroeger in bezit van de Vlissingsche familie L o w i e s s e n, later in dat van den staatsraad H. v a n R o y e n en thans in dat der familie van A s s e n. Zij zijn, benevens het getuigschrift, door de kerk van Antwerpen aan hem in 1585 gegeven, en een eigenhandige brief van F e s t us H o m i n i u s aan hem, medegedeeld door N. C. K i s t, in Ned. Archief voor Kerk. Gesch. D. IX. Zie ook Vrolijkhert, Fliss. Kerkh. bl. 64;Hunnius, Zeeutosche Buyze, bl. 337; T eissier, Repub. der Gel. Nov. 1715, bl. 470. LAREN (DANik VAN) oudste zoon van J o o s t va n Laren en van Maaijken Knockaarts, den 3den Ja­nuarij 1585 te Vlissingen, daar zijn vader toen predikant was, geboren. In Aug. 1606 werd hij, na bij de classis van Walcheren peremptoir geexamineerd te zijn, predikant te IJzen­dijke. In 1609 werd hij, in plaats van Abraham van der M ij 1 e, predikant te Vlissingen. Hier was hij zeer bemind, doch werd wegens zijne bijzondere en onregtzinnige gevoelens, in 1624 naar Arnhem verplaatst. i In 1624, lezen wij in het vervolg op Merulaas Tydstresoor, D ontstond in de kerke van Walcheren een groote beroerte, door dien zeker predikant (van L a r e n) aldaar begon de opinie der Chiliasten te drijven, en zich op de gave der prophetye te beroemen. Om welke te stillen heeft de classis van Walcheren goedgevonden, dat de predikant van daar zou vertrekken en zijne opinion en prophe­tyen voor zich houden." Later schijnt hij in zijn gevoelen omtrent het chiliasme veranderd te zijn, daar hij een tractaat tegen de chiliasten schreef, waartoe hij bewogen werd, omdat hij beschuldigd werd aan deze dwaling vast te zijn." Ook schreef hij in de voorrede zijner Meditation over dem Catechismus. Ik verwerpe ook in deze meditation de chiliasterij, bestaande in een aardsch koningrijk, wettische offerhanden en vleeschelijke wellusten." Zijn sterfjaar is niet bekend, doch in 1648 was hij nog in leven, daar hij toen correspondens Gelriae op eene hollandsche Synode was. Hij liet bij J an n ek en v an B el oos o. a. na een zoon, J o o s t, in 1612 te Vlissingen geboren, die pre­dikant te Ihselstein is geweest. Een zoon van dezen, ook J o o s t genoemd, werd predikant te Trigt, van wien. in 1755 nog nazaten te Rotterdam leefden. V r o 1 ij khert vermeldt aangaande hem deze bijzonderheid, dat, toen hij te Arnhem predikant was, daar eens de zeven zonen van Joost van L a r en de Oude, alle bij elkander waren, en dezen toen op eene heusche wijze door den magistraat ge­arresteerd wierden, en niet ontslagen, dan onder voorwaarde, dat ze allen daar eens zouden prediken, 't geen ze ook deden. V a n Laren was een zeer geleerd man, blijkens de vol­gende schriften : Tractaat van het lijden van Christus. Meditation over den Catechismus, Arnhem, 1636. 8o, Levens Fontein, Arnh. 1665. 4o. Historic van de Samaritaansche Vrouwe, 4o. XXXII Predikatien over Johannes IV: 43, 4o. Twee meditation over 't lijden en sterven Jeeu Christi, Arnhem, 12o. Capernaum verkraght en nedergestooten, 12o. Goddekke vierschaar in 's menschen harte, 1665. 12o. Theocrati Justi in Apocalypsin Prolegomena sive Notationes prooeminiales, 1627. 4o. Ook met den titel: Lareni in Apocalypsin Notationes prooemiales. Quibus accessit Discursus de continuatione Romani Imperil, turn ex Daniele, turn ex Apocalypsi, Arnhemii, J o a n n e s Jacobi, sumtibus ipsius auctoris, 1642. 12o. Zie le Long, Bibl. Sacra, p. 984; Smallegange, Chron. van Zeel. bl. 381, Very. op Merula's Tydtresoor, bl. 1109 (Leijden, 1627 in fol.); Vrolij k her t, Vliss. Kerkh. bl. 70 volgg.; P a-q uo t, Mem. pour servir a Mist. Litt. des Pays-bas, T. III. p.207; Kist en R o y a a r d s, Ned. Arch. voor Kerk. Gesch. D. IX. bl. 55 ; „dant. en Very . van Ned. Both. bl. 120, 121; K o eche r, Hist. van den lleidelb. Catech. bl. 327; van A 1 p h e n, Prol. Oecon. Oath. Palat. LAREN (JoosT vAN) de Jonge, zoon van J o o s t van Laren en van Maaijken Knockaarts, werd den 27sten Februarij 1586 te Arnemuiden geboren, bezocht de 'Latijnsche school te Middelburg, vervolgens de hoogescholen te Leijden, Franeker en wederom te Leijden, werd in 1608 predikant te Ellewoutsdijk en Oudelande, in 1610 te IJzendijke, in 1616 te Koudekerke, in 1618 te Vlissingen, in plaats van zijnen vader, waar hij den Eden October 1653 overleed. Zijn lijk werd, door 700 man gevolgd, in het vaderlijk graf in de Groote kerk bijgezet. De lijkpredikatie werd door Jo h. Teeling en Joh. Hoornbeek gehouden. Hij was een man van ongemeene godzaligheid en geleerdheid, en nam een zeer werkzaam deel aan de overzetting en revisie van den Staten-Bijbel. Vro 1 ij k he rt maakt melding van vele kostelijke stukken, en eigenhandige brieven van B °germ an, Bu cern s, W al a e us, Baudartius en anderen aan hem gerigt, inzon­ derheid de Staten overzetting betreffende, die bij de familie bewaard werden. Zelfs blijkt het nit deze stukken, dat de overzetting van Job en D a n i e 1, benevens de kantaanteeke­ ningen op laatstgemeld boek van zijne hand zijn. Hij huwde in Julij 1608 Magdaleenka Lambrechts, die den 18pen September 1609 in het kraambed overleed. 2. den 11den April 1610 S a r a, dochter van J an Bag g a e r t van Thielt in Vlaanderen, bij welke hij 9 kinderen won, onder welke J o o s t (die volgt) en Da vid predikant te Moerspeuye en naderhand te Oost-Souburg. Na haar dood (1633), hertrouwde hij 11 Sept. 1635, met Zoetje Schouten s, weduwe van Jaques It o z e. Hij overleed 6 October. Zijn portret is in 1653 door M a tt h a m gegraveerd in fol. met het onderschrift: Jo d o c u s L are nu s, Ecclesiae Vlissinganae Minister ac S. Codicum illustrissimorum Ordinum Belgicorum auctoritate delectus interpres, en een Latijnsch vers van J a c. Schildiu s. Hij schreef: Examen ad Cap. IX, Epist. ad Romanos. Responsio ad analysin Jac o b Ar m inii in IX Cap. ad Romanos, Mediob. 1616. 80. Epistola ad rev. et clariss. Virum Gulielm. Apollonii contra Calumnias libelli famosi, cui nomen Grallae, Ibid. 1646. 80. Responsio ad Grallarum Authoris Anonymi Bombomachiam Vlissinganam, Ibid. 1647. 80. Responsio ad libellum cui titulu Grallator furens, Ibid. 1648. Data Pensa trahamus, seu ad colum .Flissinganum Respon. sio, Ibid. 1649. 80. Pleias in Caput 12 Isaiae, Roter. 1651. 80. Tuba Tsephaniae, Ibid. 1653. 80. De Melchisedeco Disputatio, 80. Vroeghpredicatie, gepredickt binnen Vlissingen den 30sten Aug. 1648 over Hozea IV: 15, ter occasie dat het volck uyt vermaeck met zulcken menigie liep na de afgodische steden 0771 haren ommegangh en afgoderye te besichtigen, Vliss. bij A. van Laren, 1669. 4o. Twee en viiftig Predication over bysondere texten der H. S., Vliss. 1657. A. van Laren, 1670. 4o. met portr. Korte en bondige verklaring van den 16 Psalm, Ibid. 1669. 80. Spieghel voor het vereenigde Nederlant, Ibid. 1669. 4o. Het beloofde zaedt der vrouwe, vermorselende den kop van de oude Flange, Ibid. 1669. 4o. Historic van de Hovelings zoon, 4o. In de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leyden, vindt men een handschrift, getiteld: Predication over versch. texten, openbaarlyck gepredikt in de gemeynte die Christo Jesu vergadert wert op den Hoeck. Door J o do cum L ar en um, 1650. Waarschijnlijk bediende hij in het genoemde jaar de gemeente van den Hoeck bij lening, gelijk zijn vader, predikant te Arnemuiden, in 1605, op last der classis, de gemeente in Sluis heeft gedaan. Zie la Rue, Gel. Zeel. bl. 141; Vrolykhert, ruin. Kerkh. bl. 96; Kist en R o y a a r d s, Arch. voor Kerk. Gesch. inzonderh. voor Ned. D. V. bl. 120, 149, D. IX. bl. 326; Hinlopen, van de Ned. Overz. Bezitt. bl. 70; Brandt, Hist. der Ref. D. III. bl. 53; Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, bl. 365; Ned. Arch. voor Kerk. Gesch. D. IX. bl. 54, 55; Cat. der Bibl. der Rem. te Angst. bl. 87; Cat. der Bibl. van de Madsen. van Ned. Leiterk. bl, 482 Cat. de Greve, bl. 72. Cat. Stolker, bl. 31. LAREN (ABRAHAM VAN) oudste zoon van J o o s t van L are n, predikant te Vlissingen, en van S a r a B a g g a a r t, werd aldaar den 26sten Junij 1633 geboren. Hij was boek­ handelaar, boekdrukker, stadsdrukker en ouderling bij de Hervormde gemeente. Hij zette uit het Engelsch over: Ch r is t. L ov e's Christens Onderrigtinge over 1 Cor. 30, 31, Vliss. 1659. 12o. (L o v e was een presbyteriaansch predikant te Londen, die den 22sten Aug. 1651 gehangen werd, wijl hij zich ten gunste van K arel II had verklaard.) Christ. Love, Dienst der .Engelen aan de Uytverkorene op Aerden, Vliss. 1659. 80. Twee predicatien van de nuttigheyt en profyt der Godlyke Overlegginge over Haggai, Cap. I vers 5, door W i ll i am Fenner, B. D. enz. bij H. Smid t, 1661. 80. Fenner was een ijverig Puritain, die te Oxford den rang van bachelier had bekomen. Hij was eerst predikant in bet graafschap Stafford, voorts rector van Rochefort in het graaf­schap Essex, waar hij in zijn veertigste jaar, omstreeks bet jaar 1640, stied. Goddelyke Vierschare. Mr. R. Greenhams, Korte en bondige Requiem gesonden aen een Edel Juffrouw, welcke in haer gemoet bestreden was; seer dienstigh voor die met aenvechtingen des Satans gequelt zyn, 2e dr. Dordr. bij N. de V r ie s, 1677. 12o. Hij zelf schreef: Noodtsaeckelyke Reformatie, omtrent het Ampt der Ouder­lingen enz., Vliss. 1673. 12o. Zie la Rue, Gelett. Zeel. bl. 124. P a qu o t, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays•bas, T. III. p. 206. Vrolijkhert, Vliss. Kerkh. bl. 93. LAREN (JoosT vAN) zoon van Jo ost van Laren, de Jonge, en van Sara B ag gaar t, werd den 16den April 1621 te Vlissingen geboren, ontving van den 9den April 1631 of het onderwijs van Schemer in g i u s, rector der Latijnsche school aldaar, verliet haar, na den 1sten Junij 1635 eene oratie onder den rector A b r a h am Be e c k man gehou­den te hebben. Na eerst onder zijn vader en vervolgens te Utrecht gestudeerd te hebben, keerde hij naar Vlissingen terag, werd den 3lsten October en den 14den November 1641 ge­examineerd, den 4den Mei 1642 adjunct-predikant te Ovesande en Driewegen, den 2lsten Sept. 1642 te Mauritsfort, waar hij in Maart 1653 overleed. Hij huwde den 9den Junij 1643 te Veere met Tanneken Leenaerts, dochter van Adriaen en Lysab et F lamin x, en liet kinderen na. Zie Kist en R o y a a r ds, Ned. Arch. voor Kerk. Geach. D. IX. bl. 68. LAREN (AERNOUD VAN) zoon van Jere mi as van La r e n, predikant te Londen. Van hem bestaat een handschrift, 400 bl. in 80., behelzende godgeleerde Adversaria in 't Latijn , vroeger in de bibliotheek van wijlen Prof. C 1 a r i s s e. Zie Kis t en Royaards, Ned. Arch. voor Kerk. Gesch. D.,IX. bl. 68. LAREN (CATHARINA VAN) dichteres uit het midden der zeventiende eeuw. Men heeft o a. van haar een gedicht Op de inwijding der herbouwde kerk van Bergen-op-Zoom, pleg­telijk geschied den XV van Wijnmaand 1752, door den eerw. Heer Korn. Gentman Leidekker. Zie v. d. A a, N. B. A. C. Woordenb. D. II. bl. 353. LAREN (G. VAN) een dichter uit de zeventiende eeuw, blijkens zijn gedicht v6Or den Spieghel der Barmhartigheyt enz. door J. Vermuyden. Zie H erin ga, Bijdr. tot de Lijst van Ned. Dicht. hi. 58. LAREN (A.). Men vindt van hem: A d r i a en A d r i a e n s z. , Verscheyden gheestelycke ende stichtelycke Tractaten, ghemaeckt door den Eerweerdighen Hare en Meester A. Laren, 1570. 4o. Gie Oude en Nieuwe Boeken ter verkr bij E. H. Tassem e ij e r te Rott. No. 6. LARENUS (JoDocus), omstreeks 1586 te Middelburg een zeer beroemd notaris, bij wien A n t o n i us W a 1 a e us drie jaren gewoond heeft. Zie ritae Select aliquot virorum qui inclar. Lond. 1681. 4o. ed. Gulielmo Batesio, p. 604. V r o I y k h e r t, Vliss. Kerkh. bl. 73. LARLETANUS (ANDREA8) of van L a r r el t, een geleerd en vredelievend man, in 1565 van Larrelt naar Norden be­roepen, overleed in Augustus 1577. Zie Meiners, Oosl-Fries. Kerk Gesch. D, I. hi. 85, 393, 394. LARMENIUS (MATTHAEus) beeldhouder te 's Hage, werd in 1683 meester bij de confrerie aldaar. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Vi. Sch. D.Jbl. 952. LAROON (MAEcELLUs) werd in 1653 te 's Hage geboren, vergezelde zijn vader, die hem de eerste beginselen der scull­derkunst had onderwezen, naar Engeland, waar hij eerst het onderwijs van den portretschilder La Z o o n en later dat van F 1 e c h i er e genoot. Hij had echter het meest aan zich zelven te danken, en daar hij naarstig de natuur bestudeerde en haar geheel volgde, had hij een eigendommelijke manier van wer- 12 ken. Kneller gebruikte hem voor het bekleeden zijner 'par­tretten, daar hij zeer naauwkeurig teekende en geen zijner tijdgenooten hem in het scbilderen van draperi& evenaarde. K r a m m geeft een lijst zijner etsen, die in den geeft van O s t a d e zijn, zoo als Verscheiden beoefenaars der schermkwnst; de krooning van Willem flit; Ben kapitein te paard en een soldaat te voet in 40. oblong; Eene vrouw aan een man, die op een stoel zit, te eten, gevende, in 4o. zeer zeldzaam; Twee boeren, de een links, houdt eene pot vast, de andere regts, rookt zijn pijp, in 4o. oblong zeldzaam; 4 stuks bambochades, in 40. zeldzaam. Hij overleed te Londen in 1705. Zie I mm e r z e e 1, Lev. en Werk. der Hell. en Pl. Schilel. I). II. bl. 159. Kramm, Lev. en Werke der Boll. en Pl. Schild. D. III. bl. 953. LARREY (BE) of de Larray, moon van den geheraal. majoor van dien naam, werd, op voorstel van Zijne Hoogheid, door hunne Hoog Mog , in het laatst van 1748, tot minister van dezen staat aan het hof van Frankrijk benoemd, om de zaken van de republiek aldaar waar te nemen, tot dat een extraordinair ambassadeur van hier derwaarts zou gezonden zijn. Van W ij n meldt dat hij en de heer Mar celi s naar Frankrijk gezonden werden, om met het Fransche bewind te handelen over de hernieuwing van het verdrag van koophandel van den jare 1739. Zulks mislukkende, keerden zij naar Holland terug, doch vertrokken spoedig vvederom derwaarts om pogingen tot een nieuw verdrag aan te wenden. Men wilde de Nederlanden wel begunstigen, doch geen tractaat van koop. bandel met hen sluiten. In 1749 werd hij met v an D e u r s, gewezen secretaris van den ambassadeur van Hoe ij, naar St. Maio gezonden, om met 's Konings gemagtigden de vrijgeving der prijzen, die, na verloop van zes weken, sedert de teekening der voorafgaande vredepunten, door de Fransche kapers prijs gemaakt waren, te regelen. L a r r ey, die 21 Mei 1749, als minister aan 't hof van Frankrijk verbleef, werd door eenige pachtbedienden in zijne wooing overvallen, doch ontving van den koning volkomen genoegdoening. Zie v an Wijn, Bijv. op W ag e n a ar, Pad. Hist, D. XX. b1. 92, 101, 103, 108-110. Ned. Jaarb. 1748. bI. 1227. LARSEN (GioRGi) volgens Nagle r, een hollandsch beeld­houwer, die eenigen tijd in Engeland werkzaam was. In 1654 vertrok hij naar Berlijn, om de modellen voor kinder­groepen te vervaardigen, ten behoeve der perken van het koninklijke slot. Zie Kramm, Lev . en FP'erk . der Hon. en Pl. Kunst-Sch. D. III. M. 953. LARSON (JoHAN) leefde in de tweede helft der zeventiende eeuw te 's Hage, waar hij statuaris of steenbeeldhonwer was. In 1663 werd hij met W. Doudijns en J. Wester baan, hoofdman der confrerie-kamer. Hij overleed in 1664. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Kunst-Sch. D. III. bl. 953. LARUE (J) was op het eind der achttiende eeuvr als kunstgraveur te Brussel gevestigd. Van hem worden o. a. 12 Portraits des Syndics des Nations de Bruxelles, pl. en haut, vermeld. Mogelijk is hij dezelfde met L a r u e, ook Verstraten genoemd, een teekenaar van land- en stads­gezigten. Zie Immerzeel, Lev. en perk. der Boll, en Vl. Kunst-Sch. D. II. bl. 159. K r a m m, Lev. en Werk. der Roll. en 1 71. Kunst-Soh. D. DI. bl. 953. LASCO (JOHA.NNES ook van Laski, Lasky, a Lasko, werd in 1498 nit een der edelste geslachten van Polen geboren. Zijne ouders moeten een der edelste familien van het koningrijk en zijn vader oom der koningin van Polen zijn geweest. Zijne broeders, Hieronymus (Jeroslaw), Stanislaus en La­dislaus, waren in dien tijd zeer bekend en de eerste een man van hoog aanzien, gezant van koning Ferdinand aan den Turkschen keizer, en later gouverneur van Warschau. J o h a n n e s, voor den geestelijken stand bestemd, ondernam, na voleindigde studie, bela,ngrijke reizen. Te Zurich maakte hij kennis met U lrich Zwingli, en door dezen werd hij met de H. Schrift en het protestantisme, dat hij openlijk omhelsde, bekend. In 1525 ontmoeten wij hem te Bazel, waar toen Erasmus van Rotterdam leefde. Deze koesterde weldra hartelijke vriendschap voor den jongeling, gelijk uit zijne brieven aan en over hem overvloedig. blijkt. Van Bazel reisde a Lase o, om staatkundige redenen voor zijnen koning naar Frankrijk en Spanje, juist ten tijde dat Karel V en Frans I schijnbaar een naauw verbond van vrede sloten. In zijn vaderland weergekeerd werd hij proost van Gnesen en Lencziz, custos te Plozko, kanunnik in Krakau en tot bisschop van Cujavien bestemd. Hij arbeidde in deze be-trekking aan de hervorming van zijn vaderland, dock toen hij zag dat hij zulks te vergeefs deed, verliet hij het en begaf zich, na een korten tijd te Leuven vertoefd te hebben, naar Embden, eene herberg van Gods verdrukte en verdrevene gemeente", huwde een meisje uit den burgerlijken stand en leefde ambteloos op een door hem gekocht landgoed. Hij stolid zeer in gunst bij graaf E n n o van Oostfriesland en ried hem om, in plaats van den gestorven Mani n g a , laatsten proost van Embden, een super-intendent te benoemen, waartoe 12* hij zijn vriend H a r d e n b erg aanbeval. Eerst na En n o's dood, 1543, volgde zijne weduwe, gravin A n n a, dien raad op, doch bood niet zijn vriend, maar hem zelven de betrekking van superintendent aan, waartoe hij zich met veel moeite liet overhalen. Met onverschrokken moed kampte hij in deze be-trekking tegen groote moeijelijkheden, doch hij overwon ze alle en wist de gravin te bewegen de beelden en altaren uit de kerken te verwijderen, en trachtte het Protestantismus meer en meer over de Roomsche eeredienst te doen zegepralen. Van hoog belang was hetgeen Lasco ter organisatie der hervormde kerk te Embden deed voor de Nederlanden, op welke die van Oost•Friesland zulk een gewigtigen invloed had. Weldra echter kwam hij in meer regtstreeksche aanraking met de Nederland­sche Protestanten. Aanleiding gaf daartoe zijn verblijf te Londen. Toen koning Eduard VI, na den dood van H end r i k VIII, op raad van den hertog van Somerset en van aartsbisschop C r a n m e r van Canterbury de reformatie in Engeland Wilde invoeren, riep hij een aantal beroemde godgeleerden en onder deze-Melanchton, Petrus Martyr, Bernard Ochin, Paulus Fagius, Martinus Bucerus en h Lasco. Vermomd reisde hij door de Nederlanden naar Engeland, doch keerde plotseling naar Oost•Friesland terug om de invoering van het Interim of te raden. Te Londen had zich eene gemeente van hervormde vlugtelingen uit Duitschland, Frankrijk, maar vooral uit Nederland, gevestigd, Nvie Ed ua r d de Augustijnen­kerk had afgestaan. A Lasco werd, bij zijne tweede komst te Londen, tot haren super-intendent en Del e nu s G u a 1 t e rus, Martinus Micron, Franciscus Riverius en Richar­dus G a 11 u s tot zijne medeleeraren benoemd. Zij predikten in de Hollandsche en Fransche taal. Ten haren dienste ver­vaardigde a L a sc o eene kerk-ordening, eerst met verkorting in het Hollandsch vertaald, in afschriften verspreid, doch in 1554 door M ar tin us Micron te Londen uitgegeven, onder den titel Christelicke Ordeninhen der Nederlantschen ghemeynte Christi die van den Claristlicken Prince co Edewaert den VI in het jaar te Londen inghestelt was. De oorspronkelijke was in het Latijn geschreven (Forma ac ratio tota ecclesiastici in peregrinorum, potissimum vero Germanorum Eccle­sia : instituta Londini in Anglia, per Regem Eduardum VI Anno .... 1550, cum brevi etiam (in epistola nuncupatoria) calumniarum quarundam refutatione : quae falso adversus ip­sum, in Martiniani cujusdam apud Bremen Pastoris farragine inspersae habentur, en te Frankfort in 1555 gedrukt, (Impres-sum Francofurti anno 1555 80.) Doch deze was niet de eenigste verdienste van it Lasco omtrent de eerste gevestigde Nederlandsche gemeente. In Oost-Friesland had hij in den Anglicaanschen geest een katechismus eschreven, die in afschriften verspreid, doch in het Oost- Friesch vertaald en vervolgens door den Gendschen edelman Johan U tenh ore , ouderling der gemeente te Londen, in het Nederduitsch overgezet werd, met den titel van De Catechism mus oft Kinder-Leere, die men te Londen, in de Duitsche Ghemeynte, is gebruyckende. Psalm 119. Hoe sal een jonghe­linck zijn leuen onstraffelijc leyden ? ten sy dat hi dat stelle na den geyst des Woordts Gedruct tot Londen, bij Steuen man, An. 1551 in 80. met eene voorrede of liever opdragt van den vertaler aan de Nederlandsche (Duytsche) gemeente te Londen. Deze catechismus, in 1553 te Londen bij Nycolas van den Berge, in 1557, 1558, 1563 te Embden en later ineermalen herd ruk t, zou, volgens U b b o Emmiu s, door a Lasco alleen vervaardigd zijn geworden, edoch M e in e r s toont overtuigend aan dat hij in het vervaardigen er van door zijne ambtgenooten werd bijgestaan. A Lasco zelve vervaardigde nog een klein onderwijsboekje, in het Latijn achter zijne vermelde Forma ac ratio gevoegd, en door Utenhov e overgezet en achter zijnen catechismus (u it-gave van 1566) gevoegd met den titel Eene corte ondersoe­ckinghe des ghelooves over denghenen, die haer tot de gemeynte begheven, ende des Heeren avondtmaal met haer houden Dit eenvoudig, beknopt, evangelisch en geheel in den Angli­caanschen geest geschreven boekske, bleef in de Nederlandsche kerk in gebruik, totdat het in 1618 en 1619 door het meer Calvinistisch Kort begrip werd vervangen. Na den dood van koning Eduard en de troonsbeklimming van koningin Maria werden a Lasco, Martyr, Micron, Utenhove en ande­ren ontslagen, terwijl vele in den kerker geworpen, veroor­deeld en verbrand werden. Met twee schepen, die ongeveer 175 personen be vatten, vertrok a Las c o naar Denemarken, waar hij een toevlugtsoord meende te vinden, doch de onver­draagzaamheid der Lutheranen berokkende hem vele moeije­lijkheden en verdriet, zoodat hij met eenige zijner lotgenooten naar Oost-Friesland overstak, waar gravin Anna hem met open armen ontving : anderen vestigden zich te Frankfort, Straatsburg en andere plaatsen. Te Frankfort vormde a Lasco uit Wa­len , Hollanders en Engelschen , met verlof van den senaat, eene eigene gemeente, doch ook hier lieten do Lutheranen hem geen rust, en, in weerwil der voorspraak van Mel a n c h ton, den keurvorst van den Paltz en den landgraaf van Hessen, was hij genoodzaakt het overschot der gemeente naar Stutgard te voeren, waar hem nieuwe moeijelijkheden wachtten. Eindelijk keerde hij in den herfst van 1556 over Wittenberg, waar hij een dag bij Mel anc h t o n bleef, naar Polen terug. Hier arbeidde hij ijverig tot bevordering der hervorming en werd door koning Sigismund tot super-intendent der Protestantsche gemeenten in Groot-Polen benoemd, doch hij had een onophoudelijke strijd met de Katholieken en Socinianen. Terwijl bij zich bezig hield met eene Poolsche overzetting der H. S,, bezweek deze edele kampvechter den 15 Januarij 1560. De grootste mannen van zijnen tijd hebben met den hoogsten lof van hem in hunne schriften gewaagd en nog is zijne na­gedachtenis in zegening in de Protestantsche kerk. De beer A. K u y p e r heeft eerie prijsvraag over a L a s c o te Groningen ingeleverd, die met goud bekroond, doch nog niet gedrukt is. Zie, behalve de Biogr. Univ., Jocher, Aschbach, Bertrami, Thstoria crilica Johannis a Lasco, Sleidani Comment, fol. 103, 250, 358 (Argent 1571); Erasmi, Epist., lib. 17, 14, p. 782 (ed. Lond.1642), lib. 19, ep. 13, p. 830, ep. 74, p. 894, lib. 21, ep. 62, p, 1126 cet.; Brevis et fidelis narratio de instituta ae demum dinipata J3etgarum, aliorumque peregrinorum in Anglia ecclesia, ac potissimum de susceptis postea illius nomine itineribus, quaeque eis in illis evene. runt, in qua mulls de coenae .Dominicae negotio aliisque rebus lectu dignissimis tractantur per Joh, Utenhovium Gandavum, Basil, 80,; M. Adami, Vitae erud. phil, p. 5, Bibl. Bremens,C1 II1.Fasc. I; Cl. VI. Fasc. Cl. VII Faso. IL p. 313, 314 ; Ubbo Emmins,.Rer. Frit. Hist, Lib. LX. p. 948 et pass. (edit. Lngd. Bat. 1616Fol.); Dan. Gerdesii, Scrin. antiq. S. Miscell. Cron. T. II. p. 876 seq.; Simon Abbes Gabbema, .App. Clar. T h. Crenins, Animadv. philol. et hist. T. IV.p:233; Bret sehn,Corp. Ref. T. V. p. 213, s.s.; Niemeyer, Coll. confess. p. 1111.Not. 13; van Alphen, Prol. Oecon. Cat. Pal. Fol. 6; Hume, History of Engl. Vol. IV. p. 373; Ranke, Deutsche Gesch. zur Zeit der Reform. B. V. S. 204; Plank, Gesehichte der protest.Lehrbegr. V. 2. p. 35; Schrockb, K. G, S. d. Ref. Th. II. S. 688 Fol ; Henry, Leben Calvini, Bd. III, p. 433, 434; Seisen, Geschiehte der Reform. zu Heidelberg, S. 126; Banr, Handworterb, Th. III. S. 191; Jac. Verheiden, Af-beeld. van sommighe in Godts- Woordi ervarene mannen, die bestreden hebben den Antichrist, bl. 60 (met zijn afbeelding); Koec her, Catech. Hist. d. Kerk in de Nederl. bl. 179; L e Long, Verhaal v. d. eerst oorspr. d. Ne.derl. Geref. Kerk onder het kruis, bl. 25 volgg. ; Meiners, Oostfr. Kerkgeschied. D. I. (Reg.); W i a r d a , Ens Gesch. D. II. bl. 311; Formul. v. Eenigh. bl. 46 ; Brandt, Hist. der Reform. D. II. bl. 318; Harkenroth, Oostfriesche oorspronck, D. I. bl. 358, 541, 632 ; S chijn, Hist. der Menton. D. III. bl. 585,398, 399, 400 ; Beninga, Chron. v. O. Priest. in Matt h. Anal. Iv p. 411 seqq. 812 ; Brucherus, Geschied. van de opkomst derHerv. in de Prov. Gron. (Reg.); Kist en Royaards, Arch. van Kerk. Gesch. in Nederl. Arch. van Kerk Gesch. (Reg.) ; Levensb. van ber. mannen, D. V. bl. 130, 132; Y p e y en Dermout, Gesch. der Ned. Here. D. I. (Reg.) Glasius, Godgel. Ned. o. h. w .; Cat. eener nit, zeldz., Tem van Hold. Bijb. verzam. door F. Muller, bl. 86. LASCON (IGLo) een stoutmoedig Friesch krijgsheld, die onder Odilb al d u s de Hycambriers en Westphalen overwon, en onder wien Odilbaldus opvolger Udolphus Haron, de krijgskunde leerde. Hij zou in het jaar 409, het drie en negentigste van zijn levee, te Dockenburg overleden en begraven zijn. S u ffr i d u s P e t r u s schrijft hem eene menigte werken toe. Zie Hameonii. Frisia, p. 19, 20; Suffridus Petrus, de Orig. Eris. Lib. Cap. 15; de Script. Iris ae, p. 19, 20; OttoSehariens, Cronyk van Friesland, bl. 81. LASSONIUS (P.) rector in Delft, schreef : Korte ende eenvoudighe V erklarfnghe des eersten ende tweeden veers in den 140 Psalm, Rott. Jan van W a e s b e r g h e, aen de Marct, in de Fame, 1606. 16o. Cie Cat. eener uiterst zeldz. Verz. van Holl. B _ ijb, verz. door F. Muller, bl. 85. LASSUS (RoLAND DE) of Or I and o di L ass o, 0 rl an do Lasso, Roland Lasse, Roland Lass, Roland de L ad r e , een beroemd musicus uit de zestiende eeuw, in 1520 te Bergen in Henegouwen geboren, was in zijne vroege jeugd koorknaap in de parochie van St. Nikolaas en vertrok op zijn twaalfde jaar, in het gevolg van F e r d i n an d v an G o n-z a ga, onderkoning van Sicilie, naar Italie en bleef omstreeks drie jaren met hem in Milaan. A chttien jaar oud, volgde hij Constantin Ca s trco tto naar Napels, waar hij bijna drie jaren bij den markies de 1 a T e r z a doorbragt. Hit Napels begaf hij zich naar Rome, waar hij kapelmeester der kapel van St, Jan van Lateraan. was. Twee jaren later reisde hij met J ul i us-C es ar Bran c a c ci o, Napolitaansch edelman, naar Frankrijk, vervolgens naar Engeland, waar hij door H en d r i k VIII met eere werd ontvangen. Van daar ging hij naar de Nederlanden en vertoefde eenigen tijd te Antwerpen, van waar hertog A 1 b e r t van Beijeren hem in 1557. naar Munchen riep en tot zijn. eerste kapelmeester aanstelde. In 1574 werd hij door de aanbiedingen van Karel IX bewogen, om met zijn gezin naar Parijs te gaan, doch order weg den dood van dezen vorst vernomen hebbende, keerde hij naar Beijeren terug, en verbond zich aan pries W il 1 e m, zoon van Albert. Keizer Maxi mil i a an II had zoo groote achting voor zijne talenten, dat hij hem tot den adelstand verhief. Hij stierf den 13den. Junij 1593 te Munchen. Hij werd in zijn tijd voor den eersten musicus van Europa gehouden. Men zeide van hem: Hic ille Orl and us lassum qui recreat orbem. Het volgend grafschrift werd op hem vervaardigd : Etant enfant, j'ai chantd le dessus: Adolescent, j'ai fait la contre-taille: Homme parfait, j'ai resound la taille: Mais maintenant, je suis mis an bassus, .Prie, Passant, que l'esprit soit lh-sus. N Een schilder, Bos qu i er genaamd, vervaardigde zijn por­tret, waaronder men het volgende distichon plaatste: Ut Mons Orlandum Lysippi fingeret arte,. Bosquier hanc tabulam pinxit Apellis ope De regering van Bergen liet naar dit portret een standbeeld vervaardigen, dat men langen tijd in de kerk van St. Nicolas heeft gezien, met den naam van 0 r 1 a n d o di Lasso op het voetstuk en deze regels er onder: Montigenac Orlando, quod eo nascente renata est Musica. Montenses hoc posuere decus. Hij gar in het licht: Meslanges d' Orlando de La s s u s, ou Recueil de ses plus beaux ouvrages de Musique, Paris, A d r. le Roy et R o b. B alla r d, 1576. Deze bundel bevat epigrammen, sonnetten liederen van Ma r o t, R o n s a r t en andere Fransche dichters, door hem op muziek gesteld. Continuation des Meslanges Orlando de Las s u s etc., Paris, A d r. le Roy, 1584. Theatrum Musicum. Patrocinium Musices. Motetorum et Madrigalium libri, trium, quatuor, , quinque, sex et octo vocum , to Napels, Veneti, Munchen en Antwer­pen gedrukt. Liber missarum. In de koninklijke bibliotheek te Munchen berusten nog 191 zijner composition. Hij huwde Regina W e ck i ng e r, die den 3den Junij 1600 overleed. Zijn portret vindt men in een zijner Mss. te Munchen (Boetpsalmen) en daarnaar o. a. v6Or de Notices biographiques van Delmotte en vOar De Levensgeschiedenis van Orland de Lassos door Dr. F. C. K ist, 's Gray. 1841. 80., waarin men de opgave vindt van de meest belangrijke bronnen over hem . Lie Val. Andreas, Foppens, Paquot, Moreri, Sweer­tius; H Dehnotte, Not. sur Roland de Lattre, Lasse ou Lassus Valene. 1836. 80. A. Ma tthie u, .Rol . de Lattre, sa vie et ses ouvr. Gend, 1856. 80, Rol, de Lasse, Comp. Beige, nd it Mons en 1520 in Mess. d. Scienc. Hist. 1850. p. 163, Thuani, Hist. Lib. 57, p. 166, (ed. 1607) Brasseur, Sydera ill. Hann. Script. p 84, 85. Teissie r, Elog. T. IV. p. 203 (uitg. van 1715). B oussu, Hist de Mons, p. 180, 433. LASSUS (J.) schreef: Nieuwe Wijze om de beenbreuken en de ontledingen te be­handelen, Amst. 1778. 80. LASTDRAGBR (ABRAHAM JOHANNES) werd den 7den Junij 1788 te Houten, in de provincie Utrecht, waar zijn wader, Hend rik Las t dra ge r, predikant was, geboren. Zijne moeder was Mari a, dochter van J o h a n n es Bril 1, predikant te Rijswijk, bij 's Gravenbage. Tom hij vier jaren oud was, verloor hij zijne moeder, en werd hij opgenomen door zijne grootouders, den evengenoemden predikant Bril I, • en diens echtgenoot Elisabeth de M a r r e. Na het onderrigt van den kundigen dorps•onderwijzer 0 o s te rlandt genoten te hebben, werd zijne opvoeding te Amsterdam bij eei oom van vaders zijne voltooid. Na eenigen tijd op het kantoor van den notaris Adam Houtkoper werkzaam te zijn geweest, werd hij in 1807 ordinaris klerk bij het ministerie der Staatssecretary, in welke bediening bij tot den 29sten September 1810 werkzaam bleef, op welk tijdstip hij, ten gevolge der inlijving van het koningrijk Holland in het Fransche keizerrijk, eervol werd ontsla­gen. Weldra werd hij geplaatst als extraordinaris klerk bij den mad ter judicature voor de middelen te water en te lande, en bleef als zoodanig werkzaam tot aan de opheffing van dat ligchaam. Van 1811 tot 1812 was hij particulier secretaris van den Inspecteur-generaal voor de waterstaat, A. F. G o u d r i a a n, en bepaaldelijk belast met de redactie der stukken in de Fransche taal. Zijn doel om eene vaste aanstelling in het Corps des ponts et chaussdes te bekomen, door eenen algemeenen maatregel van bestuur ten eenemale verijdeld zijnde, besloot hij zich wederom tot het vak van notaris te wenden, werd als eerste klerk ten kantore van den beer F. A. de la R i v ier e te Breda, en, na diens dood, in die betrekking ten kantore van de notarisssen B a a k en Cr a­m e r te Amsterdam geplaatst. Daar hij er de noodige be­kwaamheden toe had, zou hij naar eene aanstelling als notaris gestaan hebben, ware de omwenteling van 1813 niet tusschen beide gekomen. Den lsten Januarij 1814 werd hij, door in­vloed ,van den inspecteur-generaal der belastingen, den heer H a n e g r a a ff, tot controleur der indirecte belastingen benoemd in het ressort Amerongen. Den lsten Januarij 1817 werd hij overgeplaatst naar de stad Utrecht en het volgende jaar naar Amsterdam. Intusschen was hij, den 11den Augustus 1815, in het huwelijk getreden met Dina Eliz ab et h v a n. Hoogdale m. Zijn huisgezin groeide spoedig aan, en duch­tende dat zijne bezoldiging niet toereikende zou zijn, om • de kosten eener groote huishouding te bestrijden, nam hij in 1818 bet kloekmoedig besluit, om zich de vereischte kundigheden eigen te maken, ten einde, na eene aanstelling als onderwijzer bekomen te hebben, een instituut voor jonge iufvrouwen op te rigtcn, waaraan toen groote behoefte was. Na een vereischt examen voor de provinciale commissie van Noord-Holland afgelegd en den rang van onderwijzer van den tweeden rang verkregen te hebben, opende hij een instituut, welks bloei weldra aau zijne verwachting beantwoordde, en dat hij in 1843, ten gevolge van het overlijden van een bloedverwant, wiens woon­huis hem ten deel viel, naar 's Hage verplaatste. Sedert ontsloeg hij zich van het aandeel, dat hij tot dus verre aan het onderwijs genomen had, en liet de directie der school aan zijn oudsten dochter over. Hij stierf den 20sten Januarij 1855. Lastdr a ge r was een zeer kundig man, en vooral ervaren in de geschiedenis van zijn tijd, waarvan hij rnenige proef heeft gegeven. Onder anderen werd zijn Gedenkstuk van Nederlands verlossing met de gouden eerepenning, nit naam van den luitenant-admiraal van K i n s b e r g e n, door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen uitgeloofd, en zijne verhandeling ter beantwoording der vraag: Wat meet men doers, om het oud Hollandsch ka­rakter te herstellen ? door dezelfde Maatschappij met goud be­kroond. Menig belangrijk werk, bepaaldelijk voor de schooljeugd, is ook door hem in het Iicht gegeven. De Maatscbappij van Ned. Letterk. te Leyden, benoemde hem, den 23sten Julij 1836, tot haar medelid. schreef: Gedenkstuk der Verlossing en Herstelling van Nederland 1813, uitgegeven door de Maatsch. T. N. v. 't A. Amst. 1817. 1818. 2e dr. 80. De Nederlandsche Zeeloods Frans Naerebout, Amst. 1820. Tafereel der Omwentelingen in Europa, sedert de vernietiging van het 'If estersch-Romeinsche Rijk tot aan onzen teefttid, ge. volgd naar het Fransch van L. W. Koch, met 7 kaarten, Amst. 1823. Proeve eener Geschiedenis van het Koningrijk der Neder. landen, 1815-1830. 2. dl. Amst. 1832-35. m. kaart. So. Tafereel der Omwentelingen in Europa, in eene volgreeks van (10 gekleurde) kaarteh, Amst. 1834. langw. form. Nieuwste Geschiedenissen van Nederland in Jaarkksche Overzigten (ook van Europa's toestand,) m. pl. en k. Amst. 1839-4848. 8 d. 80. Geschiedenis des Vaderlands voor Jonge lieden, kl. 80. met pl. Haarl. 1838. Bijdrage tot de Geschiedenis van het onderwijs in Nederl. sedert 1825, Leyden, 1849. 80. Belegering en Verdediging des kasteels van Antwerpen, m. pl. en k. 1846. Tafereelen en Karakterschetsen uit raderlandsche Geschied. schrfivers, sedert het begin der zestiende eeuw, voor Protest. Jongelingen, 1851. Over den invloed van den Chemischen en Physischen toestand van het luchtgestel en van den grond, op het karakter der Noord.Nederlanders, in het Mengelwerk van den Rec. o. d. Rec. 1830. No. 5, 80. Keur van Levensschetsen voor Jongelieden. Zie Hand. der 'hart. Alger's. Verg. van de Maatsch. van Ned, Zetterk, 1855; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. (Regist.) LA.STEYRIE (0. P.) schreef: Verhandelingen over de Spaansche schapen, der:elver op. voeding enz. 2 st. Haarl. 1802. gr. 80. Zie Cat. de Lange van wijngaarden, bl. 79. LASTMAN (PIETER) werd, volgens Salkem a, in 1581 en volgens Bryan nog later geboren, ontving het onderwijs van Cornelis van H a a r I e m, en vormde verder zijn smack naar de antieken en andere groote voorbeelden in Italie. ) Zijne ordonnanties, meldt I m m e rz e e 1, D waren doorgaans beeldenrijk en de stoffaadje oordeelkundig gedrapeerd ; het naakt teekende hij naauwkeurig en de draperien waren welgeschikt," doch hij muntte niet uit in koloriet, ook ontbrak het hem aan beval­ligheid en in het costuum hield hij zich streng aan de waarheid. Zijn schilderwerk komt zeldzaam voor. De heer Kra m m te Utrecht bezit twee schilderijen van hem, de Opwekking van Lazarus, vol beelden, uitmuntend geschilderd en van zijn laatsten tijd, en de Vlugt naar Egypte, uit eene vroegere school. Naar onderscheidene zijner schilderiien zijn gravuren vervaardigd, als Abraham met den Engel door J. van Some r, in mezzo­tinto; Een landschap met den jongen Tobias door S. Frisius; Een landschap met ruinen door J. van N o o r t. Zijne etsen zijn zeldzaam doch bekend. K r a m m vermeldt : Judith, en Thamar in een landschap, in de manier van R e m­brandt; Eene vrouw onder een gewelf gezeten, wier hoofd met een sluijer bedekt is, en die de handen voor zich heeft en een Duitsch Burgemeester, die een op den voorgrond staanden knaap een aalmoes geeft, met het monogram M. S., dat is, volgens Nagle r, M. S or g. Dezelfde meldt, dat hij in 1626 de kunst om de gravuren te illumineren, heeft uitgevonden, doch Heller schrijft deze uitvinding aan zijn zoon Nikolaas toe. Later heeft E. L e-b 1 o n d, uit Frankfort a. M. , deze kunst tot meerdere yolk°. menheid gebragt. De groote Rembrandt en de verdienstelijke Jan Live ns waren zijne leerlingen. Jan Six vervaardigde een gedicht tot lof van de door Las t m a n vervaardigde Offerstaatie van Listeren. Ook S. v an den Vondel bezong dit stuk en maakte een bijschrift op zijn door de K e ij z e r geschilderd portret. Hij stierf te Haarlem in 1649. Zie van Mander, Lev. der Schild. f. 207; Houbraken, Lev. der Schad., D. I. bl. 97, 296; Wagenaar, Anzsterd. D. XI. bl. 407 ; Chron. van het list. Genootsch. D. IX. bl. 370; Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunstsch. D. II. 160; K r a m m , Lev. en 'Perk. der Holl. en VI. Kunstsch. D. III. bl. 954; P. Yver, Supplem. lot Rembrandts etswerken; Cat. van Schilder. in het illus. Boymans, bl. 22 ; S i x Ga.; Bloenzkrans van versch. Gedicht. LASTMAN (NIcoLAA.s PIETtRZOON), ook Nicola es Petr en Peters z. genoemd, zoon van den voorgaanden, werd vol-gens Balkema en Nagler in 1619, volgens Bryan Stan­ley in 1609, en volgens K ram m in 1590 of 1595 te Haar­lem geboren. Hij was, gelijk zijn vader, schilder en graveur. De schilderkunst leerde hij van J an P in a s, wiens trant hij volgde, en de graveerkunst waarschijnlijk van S a en re d am. H ell e r meldt dat hij gedrukte prenten in kleuren heeft ge­maakt, zoo als Petrus uit de gevangenis verlost; de Marteldood van Petrus ; de bartnhartige Samaritaan en een landschap naar zijne eigene teekening. Hij heeft ook eenige platen gesneden voor T hi b a u l t , Acaddmie de l'Epde etc., in groot atlas formaat. Zijn sterfjaar is onzeker. H el 1 er meent dat hij tusschen 1602 en 1648 werkzaam was. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der loll. en Pl. Kunsisch., D. II. bl. 160; Kramm, Lev. en Werk. der Hell. en FL Kunstsch., D. III. bl. 954. LASTMAN (CORNELIS JANSZ.) was in 1626 schipper op het schip de Pascaert en scbreef : Konst der Stuurluiden, Amst. 1675. m. pl . in den tekst, 4o. Amst. 1702. 4o. Groote Zeevaert, 4o. Tafelen der Hoekmaten en ZtylOnen, 80. Zie Chron. van het Hist. Genootsch. D. VIII. bl. 972, 341 ; A r r e n b e r g, Naamreg. van Boek. bl. 243. LASTPENNING (ENGEL), geboren te Krommenie, begaf zich in zijne jeugd ter zeevaart en werd tot kapitein van een roei-jagt bevorderd. Hij komt voor als kapitein eener galei in de geschiedenis van den mislukten aanslam van So n o y in b 1576 op de stad en het slot van Muiden. Toen So n o y des morgens te zeven ure van den 10 Mei van dat jaar met eenige schepen en galeijen en 2500 mannen voor Muiden kwam, voer de galei van L as t p en n in g bet eerst de haven in. Hij onderging bij die gelegenbeid den heldendood. Zie Soeteboom, Zaanl. Oudh. D. I. bl. 513 volgg. ; Velius, Chron. van Hoorn, bl. 250 ; Per s, Ontsteld Lem°. bl. 542 ; K 0-a in g, Gesch. van het Slot te Maiden, bl. 109; Navorscher, D. V. bl. 64. LASZ (BARTHOLOMEUS VAN) of La s i c i u s, een geneesheer te Groningen, bloeide in he begin der zeventiende eeuw en schreef een Tractaet van de elendigste Fyne des Steens. Lie J5eher, Gelehr. Lexie. i. v . LATAN (PETRus), zoon van Jo s e ph L a tan (5, J. U. D. en regter te Perigeux en van Anna v an Br u gie re , werd den 2 Februarij 1658 aldaar geboren. Na zich in de voorberei­dende wetenschappen in vcrschillende steden geoefend te hebben, keerde hij in 1675 naar de ouderlijke woning terug. Vervol- gens studeerde hij drie jaren te Montpellier, waar hij zich vooral onder B a r b e y r a c, den oom van den beroemden Groningschen regtsgeleerde van dien naam, in de medicijnen oefende. Na te Valence den 23 Maart 1677 de doctorale waardigheid ver­kregen te hebben, vertrok hij naar Parijs, waar hij de voorle­zingen van den beroemden Pierre M i c h o n B o u r d e l o t, geneesheer van den graaf de Noailles en later van den prins van Conde, vooral door zijn Recherches sur la Vipere (1670 12o.) vermaard, en de lessen van N i c. Lem e r y, hoogleeraar in de chimie, bijwoonde. Zich vervolgens in zijne geboortestad neergezet hebbende, werd hij, wijl hij zich onvoorzigtig over geestelijke zaken had uitgelaten, genoodzaakt de vlugt te nemen en kwam met zijn broeder, tegen het einde der maand October 1685, te Rotterdam aan en begaf zich naar Leeuwarden, waar hij zich neerzette, en de praktijk uitoefende. Toen da­gelijks de roep van zijne bekwaamheden grooter werd, benoemden hem curatoren der hoogeschool te Franeker tot lector in de geneeskunde, den 27 Mei 1691 tot buitengewoon, den 6 Mei 1693 tot gewoon hoogleeraar in de geneeskunde, welke laatste betrekking hij den 22 Junij van dat jaar aanvaardde met eene redevoering de Officio Medici. In Februarij 1701 werd hij ook hoogleeraar in de botanie, in plants van den overleden P h i 1. M a t t h a e u s, ook gaf hij, na het vertrek van Abraham C y p rian us naar Leyden, lessen in de anatomic. Zijn voordragt was duidelijk en praktikaal, zijn praktijk geluk­kig, zoodat de princesse weduwe van Oranje-Nassau hem tot haren lijfmedicus benoemde. Vriemoet vermeldt, dat La tane vooral gebruik maakte van de Pulvis Sympatheticus. Hij over- iced den 26 Julij 1726. De hoogleeraar A l b e rt W i l l e M el ch i o r hield eene lijkrede op hem. In 1694 huwde hij Margaretha, dochter van Abraham Steinda, S. Theol. en Phil. Doct., h9ogleeraar te Franeker en van Fedina Me n s en bur g, die hem drie kinderen schonk : Anna, ge­huwd met D o m i n i c u s B a lc k, hoogleeraar in de regtsge­leerdheid te Franeker, Cat h a r i n a en S a r a. Behalve zijne inaugurele oratie, in 1693 te Franeker in fol. gedrukt, heeft hij Been geschriften uitgegeven. Zijn broeder Is a a c, die met hem uit Frankrijk vlugtte, werd predikant te Thiel en in 1705 te Heusden, waar hij in 1706 stied. Zie Vriemoet, 4th. Fris. p. 694 ; Prije Pries. D. VI. b1. 383. LATER (JAcoB DE) schilderde landschappen, blijkens het extra fraaije landschap, zeer uitvoerig naar A d r. van der Veld en, dat, in het midden der achttiende eeuw, berustte in het kabinet van burgemeester van der M arc k te Leijden, leverde vooral uitmuntend werk in mezzo-tint, zoo als een. fraai portret van Willem III, koning van Engeland, in fol. Hel 1 e r vermeldt van hem de volgende prenten in zwartq kunst : Hel inwendige van een herberg, kJ.. form. ; De twee boeren van Ostade ; De sterke Forsch,heid; Beta jonge boer, :net glas en pijp onder een boom zittende, naar van Penen; De pauseljke zeehaven van Civita Vecchia, in hout gesneden. Hij heeft ook portretten gegraveerd en uitgegeven, als W. S e. w e 1, naar Rademak er; E. Rump f, behoorende bij diens werk Thesaurus imaginum Piscium testaceorum, Leydae 1711. Ook werkte hij mede aan H o e t 's Bijbelplaten. Zie Immerteel, Lev. en Werk. der Holl. en FL Kunstsch., D. bl. 160; Kramm, Lev. en Werk der Holl. en .Knnstseh., D. III. bl. 954. LATHAM (ADRIAAN) bloeide in de tweede helft der zeven­tiende eeuw en schreef voor het tooneel : Water en Broodts Vaersen, of Druck in Luck en Luck in Druck ; treur- en bly eynd Kamerspel, Rotterd, (1668) kl. 80. Zie Witsen Geijsbeek, Biogr. Anth. Crit. Woordenb. D. IV. bl. 175; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk., D. I. b bl. 133. LATHEN (JACOBUS vAN), zoon van Mr. L i e v e n van L a­t h en, goudsmid van aartshertog K a r e 1, later Karel V, was in 1513 schilder van dien vorst. Zie Arch. du Nord de la France Valenc. T. III; Chron. van net Hist. Genootsch. D. It. bl. 201. LAT EIOUWER (de Ingenieur) diende met vier andere offi.. cieren van hetzelfde wapen in 1646 en 47 de republiek Venetic in den oorlog tegen de Turken. Met lof wordt van hem melding gemaakt, doch tot schande van de republiek vindt men aangeteekend, dat zij die officieren deerlijk verwaar :-loosde. Lathouwer klaagt daarover in bittere bewoordingen. Niet sleehts onthield zij hem de soldij, ) maar zoo wij geene vrienden hadden," schreef hij, wij zouden van hunger moeten sterven." Zie de Jonge, Nederl. en Veneta, bl. 235; Chron. van het Hist. Genootsch. D. IX. bl. 363. LATOMBE (NrcoLAAs) werd in 1616 te Amsterdam gebo­ren en begaf zich, om zich in de schilderkunst te oefenen, naar Italie. Te Rome, waar hij zich het langst ophield, had hij den bijnaam van het Stoppertje of den Stopper. Behalve gezelschapstukken en Italiaansche landschappen met bergwerken, grotten en gebouwen, vervaardigde hij ook, vooral na zijne wederkomst te Amsterdam, goede portretten. Hij stierf aldaar in 1676. R e m b r a n d t heeft, volgens Fiorillo, zijn portret geetst. Zie Imme'rzeel, Lev. en Werk. der Boll. en Pl. Kunstsch., D. II. bl. 169; K ramm, Lev. en Werk. der Holl. en FL. Kunstsch., D. II. W. 975. LATOMBE (PanJeen Vlaanisch kunstschilder, werd in 1696 als leerling van Ja e p e r Jasco b van Op. st al in het St. Lucas-gild te Antwerpen ingesehreven, en in 1703 als ineester. Meer vindt men niet van hem bij Kramm. LATOMUS (BARTHoLowtrus) of Barthelemi Ma s s o n, werd in 1485 •te Arlon, eene kleine stall in het Groot-hertog­dom Luxemburg, geboren. Waar hij zich in de letteren oefende is onbekend, doch wij weten dat hij to Trier het Latijn on­derwees, toen hij te Keulen werd beroepen, om onderw :ijs in tie Rhetorica te geven. Sedert werd hij en was hij in 1522 rector van het collegie van Freiburg in Bresgau. Era s m ontmoette hem als zoodanig, en in een zijner brieven gewaagt hij van L a t o m u s, dien hij singularis morum et ingend dexte­ritate juvenis noemt, als van een van hen, die hem wel naar Schlettstadt en Colmar wilden vergezellen. Overigens moet het ver­ blijf van Latomus te Freiburg slechts kort zijn geweest, daar wij hem den 3lsten Augustus 1523 te Trier terugvinden. Kort daarop kwam hij te Leuven, waar de roem van het tol­legie der drie talen, een groot aantal letterkundigen lokte. Hij ontmoette er onder anderen J o ha n n e s S t u r m i us van Sleiden. Van Leuven begaf hij zich naar Parijs, waar hij kennis maakte met G u i el mu s Bud a e us, op wiens voar­spraak, Frans I hem in het koninklijk collegie van Frankrijk tot .hoogleeraar in de Latijnsche welsprekendheid aaustelde. In weerwil van den tegenstand van velen en o. a. van Eras-m u s, aanvaardde hij deze betrekking net eene welsprekende redevoering, en behaalde grooten roem door zijne lessen over Cicero, wiens schriften hij voor zijne hoarders verklaarde. Negen jaren lang nam hij die betrekking waar, doch deed in dien tusschentijd eene reis naar Itali6, waar hij zich tot doctor in de regten liet bevorderen, terwijl zijn ambtgenoot Pierre Galan d, zijne lessen te Parijs waarnam. In 1542 verliet hij Frankrijk en begaf hij zich naar Trier, welks keurvorst hem tot zijn raadsheer had benoemd, en vestigde zich te Koblentz, waar hij, tegen zijn wil, met B u c e r us in een godgeleerde twist geraakte. De roem, dien hij door zijne twistschriften be­haalde, bewogen Karel V hem naar Regensburg te zenden, om daar van de zijde der katholieken deel te nemen, aan het in 1546 aldaar gehouden gesprek met de Protestanten. Twee jaren later benoemde deze vorst hem, op raad van V i g 1 i u s, tot raadsheer der keizerlijke kamer te Spiers. In 1558 ge­raakte hij op nieuw in strijd met Jacobus A n d r é, bijge­naamd Schmidlin, een beroemd Luthersch theologant en tegen Petrus Dathenn s. Hij stierf te Coblentz in 1566, in den ouderdom van 80 jaren. Latomus was een der uitstekendste philologen van zijn tied, en maakte zich vooral verdienstelijk omtrent Cicero. Ook was hij een goed Latijnsch dichter. Men heeft van hem: Imperator Caesar Maximilianus defunctus: Carmen, A ugus­ the Vindelicor, 1519. Ook in eene verzameling van lij kredenen a' uitgegeven door Simon Schardiu s, Franc. 1567. 80. Actio memorabilia Francisci a Sickingen, cum in Trevirorum obsidione, turn in exitu ejusdem, Colon. Eucharius Cervicornus, 1523. 4o, It. in Scriptores rer. Germanicar., van Sch a r d i u s, Basil, 1574 . T. II. p. 1019. Een gedicht in heroische verzen. Gratulatio in Coronationem Regis Romanorum ad Carolutn Caesarem et Ferdinandutn Regem, fratres Augusti, een gedicht. Elegia de Austriae nomine ad Carolum V, Imperatorem, Argent. 1527. Summa totius rationis Diferendi, Colon. 1527. 1542. Oratio funebris in obitum Richardi (d e Greiffenclaar de V ol rat z) Archiepiscopi Trevirensis, Colon. 1531. 4o. Ook in de Orat, fun. van S c h ard i us, T. III. Epitome Commentariorum Dialecticae Inventionis, Rodolphi .Agricolae, per Barth. Latomum Arlunensem, Colon. 1533. Basil, 1536, Paris. 1533. 1534. 8o , herzien en verbeterd, 1542. 40. De schrijver heeft dit Epitome opgedragen aan Andre Gouvean, rector van het collegie van St. Barbara to Parijs. Annotationes in Ciceronis libros de Officiis, de Amicitid, de Senectute, in Somnium Scipionis ac Paradoxa, Colon . 1534. 4o. It. M. T. Ciceronis de Officiis libri tres cum Commen­tariis viri doctissimi, et cum Viti Amerbachii Commentariolo... 4usdern de Senectute, de Amicitia Dialogi, singuli cum Corn­mentariis: Paradoxa cum triplice commentario; et Somnium Scipionis, cum annotationibus Erasmi, Barth. Latomi, et praete ctionibus Petri Rami, Paris, 1556. 4o. It. Annotationes in Paradoxa Ciceronis, afzonderlijk, maar herzien en vermeer­derd door den schrijver, Basil, 1547. 40. Oratio de studiis Humanitatis, Paris, 1534, 4o. Oratio de laudibus Eloquentiae et Ciceronis, dicta in Audi­torio, cum enarrationem Actionum in Verrem auspicaretur, Paris, 1535. 4o. Ad Christianissimum Galltarum Regem Franciscum. Bombarda. Accedit ejusdem Autoris ad Cardinalem Bellaium, Episcopum Pathiensem Elegiacon, Lut. 1536. 4o. Gediehten in de Deliciae Poetarum Belgarum van Gruterus. Ciceronis Oratio pro rege Dejotaro, cum Argurnentis et An­notationibus Bart. Latomi, Paris, 1536. 4o. Ciceronis Oratio pro Marcello, cum artificio et paraphrasi Philippi Melanchtonis et annotationibus Barth. Latomi, Faris, 1536. 4o. Cicero pro lege Manili4, cum argumentis et annotationibus Barth. Latomi, Paris, 1536. 4o. Cicero pro Archia Poeta, cum annotationibus B. Latomi, addito ar!ificio, et integi 2 paraphrasi Phil. Melanchtonis, Paris, 1536. 40. Ciceronis Oratio pro Sexto Roscio Amerino, c. annotationibus Barth. Latoini illustrata, Paris, 1337. 4o. Ciceronis °ratio pro M. Coelio, cam arqumentis et anno­lationibus marginalibus, B. Latomi Paris, 1538. 4o. Ciceronis Oralio pro A, Cecinna, c:taz Enarrationibus B. Latomi, Argent. 1639. So. 111 . T. Ciceronis Orationu. im Verrern libri IV, priores, et Asconii Poediani et Franc. Syivii Commentarzis, Christi llegendorphini art lido, et B. Latomi partitionibus explirota Paris, 1539. 4o. La t o in us heat ook diertrclijke aanteeke­ ningen op de orationes van Cicero pro Qaintio, pro L. Oluraerici, ad Quirites post redctu. , pro C. Piancco, pro pro Liget! io, Vatinium en cp de Philippica, gegeven. Al dem nuten ziju verznrneld in eon; rtitAaaf van Cicero to Bazei, door J o h. Op orinu s, 1553. fol. hczorgd cu in an­der e uitgavun. Enarrationes in Part;t;ones Oratorios C;ceronis,Par 1539. 4o. 41/. T. aceronis ad Trebotium Juriscon•ulti .n Topic:a. In eade. z E1. Lfitomi Enarrationes. Arent. 1 J. So. Lfi to- rn Us.notcn 44; Straatsburg drukken, waar hij op zijne t‘mt.',freis uit.ophield. Ziju opdragt is gedagteekend 1 Junij 1538 en geriot Joanni Morino, Primario G rantwati- corum in Collegio Navarruc, It. Paris, 1540. 4o. It Cum Anitii .Scv. L'oetii, et Jo. Visoril Coenonzani Cowmen- accesseruntaLatomi explicatcones in eadem Topica Paris, 1542. 4o. It. ill. T. Cic. Topica. .Ira eadem Ii. Latomi enarrationes. Fhi.l. 31elanchtonis, et Christophori Ilegendorphini Scholia, Andreae Goveani Co. mentarius. Qualms additum est Achillis Stahl Luis' itani ad aliorum Commentationes Epidoma, Paris, 1549. 1554. 4o. lt . Can Enarrationlbus B. Latomi et Ph. Alelanchtonis, ac Christ. Ileyenaolpha, Paris, 1554. 40. °ratio Lutetiae in Auditorio Regio dicta, mensi Octobri .1!. D. XL. q . a peregrinationena suanz per' Italza . describit, Paris, 1540 40. ResponsioaLatomi ad Epistolanz quandem Mart. Buccri de dispensatione Enchuristioe et InrocatiOne Dirorum; item de Cotlebatu Sace•dotim, in qua interim Eg..cIesiw), et SS PatI12111 auctoritas accen ince defenditur, Paris, 1514. 4o. B u C e r Het slit anttvoord herdrukken Ina het gesehrilt dat het had onder dezen titel: Scripia duo adversuria. D. Barth. Latomi, Legu .n Doctoris et Mart. Buceri, Theologi, de dis.. pensatione Sacramenti .E'ucharistiae, etc. Argent. 1544. 4o.. Scholiae in Dialecticam Georgii Trapezuntii, Col, 1544. Lugd. 1545. 4o. B. Latomi adversus Mart. Bucerum de controversies quibus dam ad religionem pertinentibus, altera plenaque Defensio, Colon. 1545. 4o. Notae in Comoedias Terentii, Paris. 1552. fol. Responsio ad impudenti8sima convicia et calumnias Petri Dathaeni, scripta .Francicfordiae in conventu Caesaris et Prin­cipum Electorum imperil mense Alartio, anno 1558. Colon. 1558. 40. Responsio de docks simplicitate primae Ecclesiae, de usu Calicis in Synaxi, et de Eucharistico Sacrificio adversus petu­lantern instil tationem Jacobi Andreae Pastoris Goppingensis, Colon. 1559. 4o. met het vorip..,e. Ad furiosos Petri Datheni criminationes de Verbo Del et S. Scripturd. Ecclesici etc. Responsio altera, Colon. 1560. 80. Epistolae duae duorum Amicorum, Bart. Latomi et Joann. Sturmii, de dissidio periculoque Gerrnaniae, et per quos stet quo minus concordiae ratio inter par tes ineatur; item alia quaedam Sturrnii de emendatione ecclesiae et religionis contro­versies, Argent. 1567. 80. In Horatii Sdrmones en de Arts Podlica, ms, in de Leijdsche Bibliotheek. Zie, behalve Luiscius, Hoogstraten, de Biogr. Univ• Aschbach, Sweertii, Atli Belg. p 155, 156; Val. An­dreas, Bible Belg. p. 106, 107; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 82; Conlin. de Niceron, T. XLII. p. 14-20; M. Goujet, Mom. Mist. et Lilt. sur le College Royal de France, T. II. p. 327-343. Paquot, Mira. pour servir a l'Hist. Lilt. des Pays-bas, T. I p. 136; Iloeufft, Parn Lat. Belg. p 34i Peerlkainp, de Poet. Lat. Neerl p. 74; Era s mi, Ep. 650, 1 Febr. 1523. ed ult. p. 752; M. A d a m i, Pita J. Sturntit, p. 342, e lit 1615;Cochlaeus, de Act. et Script. Lath. anno 1546 p 313; 11 oy nc k v an Pa­pendrecht, Vita tzglci in Anal. T. II. p. 342. LATOMUS (JAcoBus) of Jacques Masson, werd om. streeks 1475 te Cambron in lienegouwen geboren, studeerde te Parijs, en werd er meester in de vrije kunsten en hoogleeraar in de wijsbegeerte. Hij woonde in het collegie van Mont aigu, then Jan S ta n d on c k, opziener en liersteller van dat collegie, hem naar Leuven bragt, om hem het bestuur van dat, hetwelk hij voor arme studenten gesticht had, en naar hem genoemd is, op to dragen. 1-1ij werd vervolgens lid van den Senaat dezer universiteit, en lid der faculteit der kunsten. Hij was de leermeester van Robert de Croy, later bisschop van Kamerijk, en van zijn broeder Karel de C r o y, later be­stuurder van bet klooster van Afflighem en bisschop van Doornik, op wiens kosten en die van andere leerlingen, hij den 14den Augustus 1519, tot doctor in de godgeleerdheid werd bevorderd. In 15 n werd hij gewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid, verkreeg twee aanzienlijke prebenden, werd inquisiteur, rector der Leuvensche universiteit en stierf den 29sten Mei 1544. Volgens J u n i u s, in wanhoop, wij1 hij tegen de waarheid had gestreden. Zijn graf is achter het hoogaltaar der St. Pieters•kerk, met (leze inscriptie Venera­bilis 1V1. Jacobus Latomus, hujus Ecclesiae S. Petri Canonic4s, Artium et S. Theol. Professor clarissimus, qui haereses contra Catholicam fidem, suo tempore grassantes doctrina et libris editis profligavit : Vir sane multaee ru dittods, pietatis, ac mo­destiae, hic sepultus est. Obiit an. Dom. CIO: io. xmv, xxix. R. 1. S. P. Men vied t in de Amoenitates Literariae van S c h e l h o r n, (uitg. v. Frankf. en Leipz. 1730. T. 1. p. 243-261) ecn brief van een Lutheraan aan Zwingliu s, in April 1518 uit Leuven geschreven. (Epistoler de magistris nostris Lovaniensi­bus, quot et qulles sint, quibus debemus Maqistratem illam damnationem Luther:anam. G. N. N. D. Udalricho Zwin,glio, Helvetio, apud Ti gurinos conciniatori eruditissimo. S. D waarin hij, nevens Jean B Fla rd, Renard Tapper en Nicolas van Eginond, licvig verd aan4evallen. Paquot heeft hem trachten te verdedigen. Men yindt zijne afbeelding in de Elogia Belgica van M i r a e u s, met een gedicht van Benedictus Arius Montanus er onder. ij scb reef: De tram Linguarum et Studii Theologici ratione, Dialogus, Antv. 1519. 4o., aan den kardinaal G u i 11a um e d e Cr oy, bisschop van Kamerijk, verkoren aartsbisschop van Toledo op. gedragen. Apologia pro Dialogis. Adversus librum Erasmi de sarciendei _Ecclesiae Concordict Articulorum doctrinae F. Martini Lutheri, per Theologos Lovanienses damnatorum, ratio ex SS. Literis, et v. teribus Traitatoribus, Antv. 1520. So. Waar tegen Luther schreef: Rationis Latomianae, pro Incendiariis Lovaniensis scholar Sophistis redditae , Lutherana Confutatio in Opera, T. IL p. 379, waarop L at o in u s antwoordde met: Responsio ad Lutherum qud se defendit, quia ex Summi Pontificis et Caesaris mandatis passi cunt libros Lutheranos cremari Lovanii, et ideo illos incendarios vocat, in 4o. z, n, v. pl. of dr., waarschijnlijk bij Michel Hillenius te Antwerpen. Jac. Latomi.... de Primatu Romani Pont flcis adversus Lutherum. Responsio ad Elleboron Joannis 0 ecolampadii, gelijk de vorige in de Opera L a t o m i en in de Bibliotheca maxima Pon­tificia van Jan Thomas de Roca b e r t i, aartsbisschop van Valentia, Romae, 1698. fol. T. XIII. p. 232-269. 13* De Confessione secrete. Efusdent de Quaestionum generibus, quibus Ecclesia certat intus et foris. Ejusdem de Ecclesici, et humanae legis 051igatione, Antv. 1525. 12o. met het Elle­boron Joh. Oecolampadii pro eoden Latoino, Bail. , 1525. 1 let tractaat de Ecclesid verseheen alZonderlijk, Antv. 1525. 120. Venet. 1525. 12o. Libellus de fide et operibus, et de votis atque institutes Monasticis, . 1:1311. 12o. Wede•levin r van De Oeco­nontia Christiana Libri II, door Bart h.. a t t ti s. Confutationum adversus Guil. Tindalum libri tres. Dc Matrintonio. Dc Quibusdant articulis in Ecclesid controversis. Disputatio quodlibetica, tribus quaestionibus absoluta .1. a C. L a t o in iJ— Operaaquae praecipue adversus horum tem-porum haereses eruditissime ac singulari judicio conscripsit, ab innumeris vitiis, quibus scatebant, diligenter repurgata. Quibus accesserunt ejusdent auctoris alitt quaedam opuscula nuntquam hactenus typis excusa. Cum, indite copiosissiino, Duae Epistolae, una in libellant de Ecclesi4, Philipp° Me­lanchtoni inscripturn: altera contra Factionem in comitiis 1ia­tisbonensibus (1541) habitam, Autv • 1544. So. Zia Ernsm i, Epp. Ipb. .Ep. 1I. r. 1.43;_Cnrn. Loos, Caihdius, /obis styli G. 2 C! G. 3; Irac Doll. Beige 1) . G, 41; V a 1. Andrea s, Dia Rely. p. 416; Fast. p. 42, 78, 194, 165, 271; Poppen s, Bi61. Bely. '1'. 1. p. 520; I' a q it o t, Meat. pour servir it rmst. Lill. des Pays-bas, T. m p. 2 4; Juni u s, Van de Oordeelen Gods, over de lifisdauden der Nenschen, B. I. C. 19; Gott!, Bid. Admit. p 807i Brandt., Hist. der Ref. D. I. bl. 148; Ko k, Pad. Illoordenb. D XXII. bl. 31. LATOMUS (JAcoBts) of Jacques Ma ss o n, neef van den bovengemelden, werd in 1510 of 1511 te Cambron geboren, studeerde waarschijnlijk te Leuven, en legde zic!i op de god­geleerdheid Cu Latijnsche (lichtkunst toe. In 1555 ontving hij een benetieie van de sticht.:rs van A r n old Zellae r, in de kerk van St. Rombout, later de hoDfilkerk van Mechelen. Den l5den April 1562 werd hij kanunnik in de St Pieters kerk te Leuven. Ilij stierf den 29sten Julij 1596. Zijn Iijk werd nevens dat van zijn oom begraven. Men vindt l,ij dit graf de afbeeldsels van beide, met dit onderschrift: Lector, in bac genlinos miraris imagine vultus, Aliraris Latouium, eualqueJseneni. nie inus 1id..i sidjeeit terga, ! . ConveLens fiatidvs, dire Lutlierzt, tuas. Alter, ai . it.geaio s:toliurtara 1 e:e sceutus, Cofflulit iu laciles piurima sacya . odos. Senior obiit 29 Mali 1544. Juuior obiit 29 J mai 1596. Idt omus was een besehaafd en opgeruimd man, dock, hoe ook Miraeus en Valerius Andreas hem alszoodanig prijzen, ecn middelmatig (Hater. Btthalve de uitgave der ever-ken van zijuen min, die hij aan zijn deken, Ruard Tapper, op,iroty, gat' 1 j in bet licht: Psalm; Davidis XXX, in carmen elegiacum conversi, Basil. etif. 1533 12o. Ook in de drie volgende: rsat. i XL, in versibus expressi, Lovan. 1558. 120. Ook in de beicle volgende: Ps«Imi C, in carmen conversi, Antv. 1532. 12o. Ook in het volgende. Davidis, Regis et Prophetae, Pial. zi omnes in carmen con­versi per I). J aco b u 17Z La to mu in, Canonicum Lovanienvem. Aqjecta est ad finem ejasde . l D tvid;s super morte Saulis et Jaitatliae Pirenodia, Antv. 1587. 80. Sylvula divers.f,brum cortninum, Antv. 1571. 12o. Jeremiae prophetae Tizreni, car'nine reddei; una curn can­ticis biblicis et nonnullis aliis sacrae scripturae, Antv 1587. 4o. Ook sehreef bij een opdragt vocir de Epistolue Clenardi, Lovan. 1550. 12o. Zie J ii eh C r , Gelebr. Lexie. o. h. w.; A. Miraci, Elog. Bely. p. 202; Va 1. Andreas, Bib'. .114g. F. 416, 417; Fo pp en s, Bibl. Belg. T. 1. p . 520 ; P a gi u o t , Mem. poar servir a i'llist. Litt. des Pay3-bas, T. III. p 16; 11 o cuff t , Parn. Lat. Bely. p. 34; Peerlkamp, de fuel. Lat. Negri. p. 74. LATOMUS (JoRANNEs) te Bergen-op•Zoom geboren, om­helsde den geestelij ken stand en werd regulier 1 , anunnik. Ilij beoefende in zijn klooster bij Herenthals, waarvan hij overste was, de kerkelijke gesebiedenis en de Latijnsche podzy. Ms dichter vertlient hij den la, die hem door Va leri us A n­(1 r ea s, Foppens, Aliraeus, Del yen ne, Brocekhuisen, .11 oe u f ft en Peer! k a nip work Lregeven. Zijne Epi.ljammata voor de lloola van 1) u 1 u s J o v i u s vervaardig(1, zijn voor­treffelijk. Ook worden zijne vxdiehten, die oij G r u te r u s, T. III. Del. voorkotnen, door Peerlk amp geprezen, en B ro tick h usius geeft grooten lof aim zijn Disic'ton de homine, qui 7T71Z cum nxore hubens, aninzam tffl 11 ij vertaalde de Sermones Qqadragesi. ales van den Franciscaan J oa nnes F e r u s , uit het IThitsch in het Latijn, en tiehre.ef: Origo (lc progressus Canouicae Corsendoncunae cum Ca­talog° Priorum cjusdent loci. Antv. 16 14. Origo etc Paradisi B. Mariae, coenobii ejusdem Ord. ac Copituli prope Romerszvulium in Zelundia (t Historia brat's Coenobii sive Abbatiae Trudonopolittnae Ord. S. Benedicti, die niet zijn uitgegeven. Eens verliet hij zijn klooster, en ging voor tie belangen van zijn knpittel naur vaar hij dcor G re g o ri us XIII met welwillendheid werd ontvangen. Hij overleed te Antwerpen in 1578, in het 54ste jaar zijne levens. Men leest zijn grafschrift bij Val. A n d r ea s, Bibl. Belg. p. 52b. Zie ook Jochers, Gelehr. Lexie.; F o p p ens , Bal. Belg. T. II. p. 673; iraeu s, Dog. Rag ; Brouek 11 usiu s, ad Prop It. 7; IIoeu fit, Parn. Lat. Belg. p 34 ; Peerlkamp, de Poet. Latin. Ne erl.-p 118; J. Faure, Ilia de Bergen-op-Zoom, p. 228; Lierman s, Not. Lit. Brab. Sept. p. 7. LATOUR (DE) luitenant-generaal, hielp, onder prins .i 1-1 e m, in April 1794, Landrecy veroveren, en, streed aan de Sambre. Zie Bosscha, Ndrl. Held. le land, D. III. bl. 84, 96. LATRE (ADRIAAN DE) of A d r i a n u s a b Atrio, werd in 1525 te Arras geboren, en monnik in het klooster van St. L it urenti us in de nabijheid dier stad. Van daar zond men hem naar St. Jacob te Parijs om te studeren. Hier onderscheidde hij zich 766, dat het generale kapittel, in 1558 te Rome gehouden, hem benoemde pour lire les sentences dans la grande ecole". llet generale kapittel, in 1561 te Avi­gnon schonk hem den rang van Presente voor het jaar 1562. Doch de pest, die van den 14 A ugustus van dit tot den 8 Januarij van het volgend jaar te Parijs woedde, deed d e Latr e besluiten naar de Nederlanden terug te keeren. Hij werd toen openbaar hoogleeraar aan de nieuwe hoogeschool, te Douai opgerigt, en verkreeg, den 12 October 1564, bij de eerste promotie, die er plaats had, de waardigheid van doctor. De L a tr e was een goed theologant, en had groote gaven voor den predikstoel. Hij hield de inwijdingsrede van de boogesthool te Douai, en werd prediker aan het hof te Brus­sel. Hij bekleedde in zijne orde den rang van prior, en, vol­gens sommigen, was hij vicaris van den bisschop van Arras. Hij stied. in 1572 in het (Aide klooster dier stad. Hij schreef De dignitate Magisterii, (w-aarsehijnlijk de inwijdingsrede der akademie te Douai), en De Sacris klissae ritibus. Hij liet eene verzameling leerredenen, dock evenmin als de redevoeringen in het licht gegeven en eene verzameling van prenten na, die zeer geprezen werden. Zie Qu etif en Ecbard, Ord. Prem. Script. T. II. p. 217, 218, Val. Andreas, Bal. Belg. Foppens, Bzbl. Belg. T. I. p. 187; Pa q u o t, Wm. pour servir a l'Ilist. Litt. des Pays-Bas, T. II. p. 629. LATRE (Gunnumus DE), ook G uilielm us Fill at r e, een Bourgondier van geboorte, mag, door langdurige inwoning, eenigermate als Nederlander worden beschouwd. Hij was eerst bisschop van Verduin, vervolgens te Doornik , waar hij tevens abt was van St. Bertin, en kanselier der orde van het guidon vlies en een der vertrouwdste raadsledeu van Philips de Goede en overleed in 1473 te Gend. Hij schreef: La Tolson d' Or, auquel soubs les vertus de Inagnanimiti et justice, sont contenus les hauts et virtueux magnanimes faicts tant des tres chretiennes Maisons de France, Bourgogne et Flandres, que d'autres ibis et Princes de l'anrien et nouveau Testament, Paris 1517. ;o1. Volgens Foppe ns herdrukt to Troyes (Treeis) bij N i c. R o uge , 1530. Zie Foppens, Bibl. Brig i. v. ; Jiieher, Gelehr. Lexic. o. v.; Be Wind, Bibl. van Nall. Geschied. D. I. bl. 525. TRE (PHILIPPE DE) of L at t r e, zoon van Joh an d e L at r e, die, in de zestiende eeuw, eenigen tijd onder-gouverneur van Waalsch-Vlaanderen was, werd te Douai geboren, en nam bet kleed der Benedictijnen in de abdij van St. Vaast to Arras, van welke hij later onder-prior word, aan, Hij stied omtrent 1610. Hij sch reef: Opusculum a P. F. Gerardo de cordis doctrinc2 con­scriptum, in epitomen redactum. Regula S. Benedicti, eruditis ac piis lucubrationibus illus- irata. Studium Spiritnale; sive diurnum Nonacid, in twee boeken. Neditatiunes Sacrae, volgens L o c r i u s p regium volumen." Zie 1. o c Hi; Clron. Belg. p. 694; B u z e l i n i, Gallo-Flandria,p. 178, 179; II aelteni, Disq. Monast. p. 162; Paquot, 31dm. pourservir a i'llist. Litt. des Pap•bas, T. III. p. 354. LATRE (FRANcois DE) of Lattr e, broeder van Philippus, licentiaat in de regten, kanunnik van St. Ame to Douai, vertaalde bet Opuculum a S. F. G e r ar d i etc. van zijn broe­de•, in het Fransch. B u ze 1 inus noemt het: ) religiosi laboris monument= insigne, ac purissimis moribns consentaneum." Zie Buz elini, Gallo-Flandria, p. 178; P a q u o t, Clem . pour servir a ellist. Litt. des Pays-bas, T. II1. p. 351. LA FREJAQuEs DE) of L a t t r e, beer van Willerval en Rollencourt, oud schepen van Arras, werd door Ph i I i p s II den 7den Januarij 1589, te Madrid tot den adelstand verheven. Zie Nob. des Pays-bas, T. I. p. 80. LAUBEGOIS (ANTomus) een Jezuit, to Douai geboren, zeer ervaren in de Grieksche taal, blijkens zijn: Graecae linguae breviarium, Duaci, 'I ypis Bogardi, 1626. 80. Zie Val. Andreas, Bill. Bag. p. 69; Foppen,s, Bibl. Belg. T. I. p. 64. LA UCOURT, kapitein ter zee, veroverde in den derden Engelschen oorlog 1672, bijgestaan door den Rotterdamseben kapitein Cornelis Jacobsen van der Hoeven, het En. &sae fregitt the French Victory Vial 38 Etukken. Zie J, C. de Jonge, Gesch. van het 11ederl. lenc., D. III. 11, 82. LAUDUNO (GUTARDUS) of Guido, Gilo, Wiardu P, C.; ode f r i (1 a s, eel st booglecraar (sn kanselior der universiteit van Parijs, vervolgens bissehop van Kameriik. 1 lij plonk nit door geleerdheid en vroomlleid van leven ; vereeniadc zijne ijverige poginaen met die van den bisscbop van Luik, Ro­bertus, en dieris aarts(liaken, ter uitbreiding van den eerbied voor liet 1-I. Sacrament des altaars. Guiard us heat de kerk van de II. ilympna to Geel goviid, en is in 1238, terwijl hij, ter bekeering der letters, naar Antwerpen op Iscii was, in (le abdij van Afflighem overleden. Anderen stellen zijn overlijden in 1248. l'oF se v in us stelt verkeerdelijk zijn leven omtrent 1277. 11 ij 'weft godgelcerde en zedekuudige werken geschreven. zoo als : De Officiis (lit'inis sive Ecclesiasticis. .Diolofius de C, eatione Summa de administratione. Sacerdotiurn. Sermones. Zie 1' a b ricin s, Bill. med. et inf. Latin. T. VI. p. 359; Val. Andreas, Bo/ Bag. p. 301; Foppens, Bihl. Relg T. I. p.384; Ail irae T I. p. 579, T. III. p. 402; Craywink e I, Lev. van de 11 Dympna, C. XXIV. p. 292; van Gils [Calk. Meyer. Illemorieb. ht . 61; van Gits en Coppens, Korte Beschr. van het bisaom van '811ert. D. .1. IA. 99. LAI:1112AN (11ARTINus), predikant te Sneek, secretaris der .Frie:iche synode aldaar, die in 1587 cen brief aan de koningin van Engclan:1 schrecl, om bare Lescherming in to roepen. 1)eze brief wcr:1 door sommigen gehouden voor n to klagcn Donee noodt, to ber2xeren teens ordre, te vleijen bui­ten betaeinen, en . °prowr wider de Wen to hei)ben." 1.1ij is eeni:4e jaren daarna te Sneek overladen. Zie Epp. Eccles. (edit. 1660) p. 22, 23; Uytenbogaert, Kerk. 'list. bl. 214, 245, Br an d t, Mist. der It , f, 1). 1. 61. 723. LA UnlIAN (111AiriNts), aEtammeling van (lit geslacbt, dat in cen onafgebroken volgreeks in (1e nederdalende link!, den zesden vetkondiger van het evam4elie leverde, en dat in 1779, sedert to ee ceitwen in Friesland in de predikdicnst ‘verkzaam was en nog is. 1,ij was de zoon van Ii u o, predikant to Oosterlittens, den 24 September 1733 gestorven, en daar den 13 llei 1708 geboren. llij werd den 29 November 1733 pre­dikant to Jorwerd, emeritus verklaard, nam l,ij afseheid den 17 Mei 1785 en overleed te Oostalittens den 18 October 1789. ilij schrcef: Naam7ijst der Eerw. Heeren predikanten, die sedert de reformatie tot 1751 den II. Dienst zo binnen de state - Leeuwarden cats in de dorpen (puler het ressort ran de Class. Leeuwarden hebben waargenomen, Leeuw. 1751. 80. Zie Rod:. der Gel.T1733. b. LI. 508; 1730. a. bl. 635. 1779. bItd. 397, :398 el. het fa . lliebertt, 1790. a. LI. 57; Bijdr. tot de Cat. ran Ncert Laterk. 1853. 1847. hl 76. LMJNY (LODEWJJK), directeur-generaal tier finantien in Nederlandsch Indie„ was de zoon van Frans Lau n y, predi­kant te hopenhaten in Denemarken, en van Susanna Ma r­garet It a IV inss e 1. 11 ij werd er den 2Ssten Februarij 1797 geboren. Toe hij de jongelingsjaren naauwelijks was inge­trecien, vet liet hij, nog Been achttien jaren oud, de ouderlijke woning, gelijk zoo velen, die in de jaren 1814 en 1813 vrijwi . ig or gedwongen den militairen stand kozen In Neder­landsehe dicust, werd litij in korten tijd onderollicier bij de kavallerie; Lls zoodanig vertrok hij in 1816 naar Java, met bet koninklijk linicschip de .Admiraal Evertsen. Tot in het jaar 1819 diende hij te Batavia bij bet regiment hussaren. 13 et vooruitzigt van tut den officiersrang bevorderd te worden, ging voor hem verloren, omdat hij, als onderofficier, in het huwelijk getreden was. Maar eene andere, niet minder eervolle loopbaan, ontsloot zich voor hem. Hij verzocht en verkreeg in het gemelde jaar zijn afscheid vit de militaire stand, en word geplaatst als klerk bij den hoofd-directeur van finantien, en kort daarop als kommies bij den resident van Buitenzorg, destijds de beer C. S. W. graaf van H. ogend or p. Hier on­derscheidde hij zich spoedig als een man van naauwkeurigheil en bekwaamheid. Het beheer der kas word hem onverdeeld toevertrouwd, en waar het aankwam op krachtig handelen, vond men hem altoos gereed. 1)aarvan gaf hij onder anderen een trrtfend blijk in het opsporen der daders, van den in bet jaar 182•i, onder het b,:stuur van den beer Mr. J. G. v a n A n gelbee k, op den openbaren weg, in de nabijheid van bet residentie•huis pleegden moos van den kapitein der Chinezen to Buitenzorg. De daders werden door zijne be­moeiji ngen en zurgvuldige maatregelen gevat, en aan de justitie overgeleverd. In het jaar 1826 deed bij ecne belangrijke schrede op de ambtmaars loopbaan. De residentie Buitenzorg werd als zoo­danig ingetrok ken en verklaard tot een onderdeel (ter residentie ILtavia. In stede van eenen resident, werd er een adsistent resident gesteld aan het hoofd van het bestuur. De kommis­saris-generaal de Bus de Ghesignies koos hiertoe Laun y, die nu wel tot chef bekwam den resident van Batavia, Mr. B. H. A. Besie r, doch indcrdaad zelfstandig bestuurder der residentie werd, clan- B e s i c r hem met voile gerustheid de behandeling van zaken overliet, zoowel de administratie der finantien als die der justitie en politie. In alle opzigten regi­vaardigde hij dat vertrouwen. Bijzonder onderscheidde hij zich ook bij gelegenheid van eenen hevigen brand te Buitenzorg, op den 1sten October 1829, waardoor een groot gedeelte van het Chinesche kamp werd in de arch gelegd. Het was door zijne zorg, dat (lit gedeelte herbouwd en aanmerkelijk ver­fraaid werd, en dat het Chinesche kamp een sierlijk en zindelijk aanzien verkreeg, waardoor het sedert nog altijd gekenmerkt is. Het was niet vreemd, dat Lanny de aan­dacht der hooge regering meer en meer tot zich trok, en reeds in het jaar 1828 aangesteld werd tot inspecteur van finantien, en vervolgens in het jaar 1829 gezonclen werd als kommissaris naar het eiland Banka, alwaar groote misnoegdheid onder de mijnwerkers bcerschte, en de geheele administratie herzien en geordend moest worden. En toen, in het jaar 1830, de Javaansehe oorlog geeindigd was, en, bij de rege­lingen, welke daarbij plants hadden, vier nieuwe residentiAt te beheeren waren, werd Lau ny door den gouverneur. generaal van den Bose h, voor het bestuur van eene derzelve aange­wezen, namenlijk der residentie Madioen. Met grooten ijver aanvaardde hij bier zijne taak. Niet alleen moest daar alles worden georganiseerd en onderworpen aan de regelen van bestuur, sedert vele jaren in de overige residentien van Java bestaande, hetgeen in dit gedeelte der overgenomene vorstenlanden, waar onderscheidene belangen te ontzien waren, beleid en voorzigtighcid vereischte, even zeer als geestkracht en klem, maar ook moest bier het nieuwe kultuurstelsel werken, en de bevolking daaraan gewend en dienstbaar gemaakt worden. Vier suikerfabrieken werden onder zijn toezigt binnen korten tijd opgebouwd en in werking ge­bragt, en deze werden niet, op kontrakt aan particuliere on­dernemers afgestaan, gelijk elders op Java, maar het gouver­nement zelf, trad hier ook op als fabrikant, en het was Laun y, die, bij al de beslommeringen van bet dagelijksche beheer, durfde op zich semen, om, slechts bijgestaan door eenen on. dergeschikten controleur of administrateur op elke fabriek, het bewijs te leveren, gelijk hij deed, dat de regering eene vruch­telooze proeve nam om te onderzoeken, of hij, bij de suiker kultuur, de partikuliere nijverheid gelled ontberen kon. L a un y wendde zijne uiterste pogingen aan om die proeve te doen gelukken, doch hij kwam, in bet jaar 1838, tot de onbewimpelde verklaring, dat de zaak onmogelijk was. Na zoo vele inspan­ningen en arbeid, werd hij, op voordragt van den gouverneur • generaal de Eerens, door den koning benoemd tot ridder van de orde van den Nederl. Leeuw, en overgeplaatst naar de residentie Banjoemaas, waar zijn werkkring ook zeer om-vattend zijn zou. Eerlang werden zijne diensten elders gevor­derd, namelijk in de residentie Pekalongan, waar de toestand van het Hollaudsche bestaur dringend vereischte, dat een man van de beradenheid en fermiteit als Laun y, aan het hoofd der residentie gesteld werd. Wij betreuren het dat de gescbiedenis van Nederlandsch Indio in vele opzigten, en voornamelijk wat de laatste tijden betreft, een gesloten bock is. Het is daurdoor bijna onmo. gelijk de diensten, door L a u h y bewezen als _ kommissaris voor Banka en als resident van Aladioen, Banjoem-as en Pe­kal ongan, naar behooren na to gaan en op te helderen, doch dat ze gewigtig waren en plaats hadden onder belangrijke omstandigheden, lijdt geen twijfel bij alien die zijn loopbaan gadesloegen en wisten, dat bij gekozen werd cnkel en alleen, omdat de regering zich verzekerd hield, dat hij voldoen zou aan hetgeen verlangd en verwacht werd. Het was onder het bcstuur van den gouverneur-generaal M e r k u s, dat L a u n y, door zijne benoeming, in het jaar 1844, tot directeur der middelen en domeinen, lid werd van den raad van finantien van Nederlandsch Indio. In dezen nieuwen werkkring, dien het beheer der inkomende en uitgaande regten, en at wat tot den handel betrekking heeft, mitsgaders het beheer der belastingen en verpachtingen omvat, bewees Lanny dat zijne kennis niet heperkt was tot het behandelen van geheel plaat. selijke belangen. Nu kwam hem ook zeer te stade, dat hij bedreven was in de Fransche, Engelsche, Duitsche en Deensehe taleii. Het was door zijne aanraking met Deensche schepen, en door diensten, welke hij in de gelegenheid was dezen te bewijzen, dat hem de onderscheiding te beurt vial, door hem, een geboren Deen, op hoogen prijs gesteld, van door den koning van Denemarken benoemd to worden, tot ridder van de Danebrog's orde. Eindelijk in het jaar 1848 werd hij door den gouverneur­generaal Rochuss en aangesteld, tot directeur-generaal van ,Nederlandsch Indio. Behalve het voorzitterschap van den raad van finantien, kwam nu onder zijn regtstreeksche zorg, al wat de begrooting van inkomsten en uitgaven, het beheer der kassen en het muntwezen betreft. Gewigtig en omvattend was zijne taak en hij kweet zich daarvan op nieuw met loffelijken ijver. Te Batavia gevestigd, wist La u n y zich er algemeen bemind en geeerd to maken. Elk stelde vertrouwen in hem, en gaarne vroeg men hem om raad. Ook in het gezellig verkeer was hij volkomen op zijne plaats. De Societeit de Harmonic benoemde hem weldra tot voorzitter van haar bestuur. Geene vereeniging van nut of uitspanning, waar bij de ziel niet van was. De schoone inrigting, door den Engelsehen zendeling M e d h u r s t te Batavia daargesteld, namelij k het gesticht voor onverzorgde kinderen, bekend onder den naam van Parapattan. Weezengesticht, zag hem weldra als voorzitter gekozen, en groot was den lof, dien hij , als zoodanig inoogste. Het laat zich dus begrijpen, dat bet al .emeene scbrik en deelneminz ver­ wekte, toen, in den ochtend van Zondag 29 Julij 1849, zich de mare verspreidde, dat Lanny van liet paard gestort en overleden was. Men yin It belangrijke rapporten van hem in het Tijdsch•ift voor Nederlandsck lndie het jaar 1857. Zie Djdschr. voor Ned. Indic 1849. I). II. bl. 353, 365. LAURENS de schoenniaker, van Bergen in I fenegouwen, nerd in 1556 met eene Jan Fassaeu, gevangen genomen, wijl zij de schriftuur lazen, en zonder dat ze verhoord waren, veroorcieeld onthoofd te worden. Toen Lauf ens zijn vonnis hoorde, sprak hij tot de regters: llyn liceren, ghy zyt grootelicx verdcolt, dat ghy met vyer ende sweert Godts Woort meynt nyt te roeyen, dwelek loch ceuwichlick blylt." Toen zij dit hoorden en ontdek ten, dat hij B idtyt beter ende beter ghemoet wert," lieten zij, ofschoon er een schavot opgerigt was om hem te onthoofden, een vuur aanleggen met bedreiging hem te verbranden w aert dat by veel woorden maeckte." Hij is, den Hecr lovende en prijzende, naar liet schavot gegaan en onthoofd. Zie A. van Haemstede, 31artelaarsb. bl. 377. LAURENS (N.) van wien men niet weet, clan dat hij een historieschilder was. ZieJram m Lev. en Werk. der [loll. en Vl. Sehild. D III. bl. ' 955; Nay. D. V. 1)1. 156; van Eijnd en en van der Willi-g .Gesch. der Tad. Schild. D. I. bl. 291. LkURENS (Ritmeester) een der dappere aanvoerders, die onder Maurits, het gevecht bij Turnhout, Jan. 1597, idjwoonde. Zie Bo sse'n a, Natl. LIeld te land, D. I. bl. 329, 332. LAURENSSEN (J.) ecn Zeeuvcsehe kapitcin, die in Julij 1691 to lissingen binnenkwam, met een door hem hernomen West•Indie vaarder. Zie de Jonge, Gesch. van het Ned. Zeno. D. IV. bl. 299. LA.miENT, bijgenaamd cle physicus, leefde in het midden der vijftiende eeuw. Er is veal waarschijnlijkheid, dat hij dezelfde is met Laurent, gencesheer van hertog A is n of d van (3( Ider, die het bertogdom van 1423 1472 bestuurde. Bij lcetde te Nijmegen en maakte Latljnsche verzen, o. a. een lofdicht op de stall Nijmegen en een ander op den gezouten haring. Dit laatste las men vroeger in het Tlieatrum Ana­tomicum te Leyden. Ziel%1 Z. Boxhornii, Thea 0..17°11. p.48; J. Smith, Noviorn. p. 153, 154; aquo t, 111 ern . punr ser air a I'llist. Litt. des Pays. bas,T . I p.584; A. Matthaei, Syll, Epp. p. 320;Peerikamp,Pont. Let. Aredrl. p. 19; rriend des Fad 1). I. LAURENT (LEON DE S.) of, gelijk hij in de wereld werd genoemd, M a es, werd. te Brussel geboren, trad aldaar in 1648 in de orde der kArmeliten. Ilij was een beroetnd pre­diker, en bekleedde meerrnalen d betrekking van Prior en Definitor. Hij stierf in zijn klooster te Antwerpen, den 16;len Mei 1702, en niet, gelijk C o s me de Villi er s schrijft, in 1720. 1-1 ij schreef: ainciones Adventuales, quarunz pars prima agit de peccafis alienis , secunda de captivitute Petri, figurante captivitatem peccutoris, et tertia de carcere pargatorii, opgedragen aan J o h. C h r y s. T e n i e r s, abt van St. Michiel te Antwerpen, Antv. 1699. 4o. 1715. 3 vol. 12o. Colon. 1717. 4o. Condones Qqadragesimales, seu Dominicales, de Christia­nismo labascente, Antv. 1701. 4o. (eenige exemplaren hebben bet jaartal 1702), Ibid. 1717. 2 vol. 12o., 1724. 2 vol. 12o. Colon. Sanctorale, sive condones in Festa totius anni, Antv. 1722.120. Index Conciontetorius pro Doininicis totius anni Antv. , 1719. 12o. , 1725. 12o. (editio altera postliutnaque ) 113 handschrift: A nownia cordis humani, sive qtadragesimale de corclibns, in 4o. Octava pro sufraglis aniinarurn purgantium, super octo priinos versus Psaltni XLI, Quemadmodum desiderat cervus, in 4o. Octava de 83. Sacramento, super: Notas facite in populis ad inrentiones ejus. Zie Cosm. de Villiers, BibL earn:. T. II. p. 246; Val Andreas, Bibl. Bug ; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 67 ; Paquot, Nem. pour sereir it Mist. Lai. des Pays-bas, T. I . p. 426. LAURENT, een glassehilder to Luik, in bet laatst der vijftiende eeuw , tijdgenoot van den glasschilder Jan de Werth. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Hell. en Pl. Schad. D. II. bl. 160. LAURENT (PIETER JOSEPH, in 1715 geboren, was een beroetnd Vlaamsch boa wmeester en werktuigkuni.lige Hij vervaaidigde reeds op zijn achtste jaar ten waterbuuwkundig werktuig, en werd op zijn een-en-twintipte jaar, met het op­pertoezit over onderscheidene werken belast. Ook word hem het medebestuur over de kanalen in de Nederlanden ope­dragen. Op aanzoek van Lode w ij k XV, min hij later het toczigt over de publieke wegen in Frankrijk op zich, en bra ;t daarin veld verbeteringen tot stand. De paleizerx van Ver. sallies, Trianon en Manly ziju door hem verfraaid en hersteld Hij overleed in 1775 in Frankrijk. Zie Bioyr. Univ.; Immerzeel, Lev. en 'Perk. der Holl. en Fl. Schild. D. 11. bl. 160. LAURENT (FRANs) beeldhouwer te Mechelen, mogelijk de zoon van zekeren Lauren t, die de teekenkunst leerde bij G. Gibbons, die in 1721 overleed. Hij was in 1812 nog werkzaam. Zijn steenen Standbeeld van Bacchus en H. Franciscus, die den Heiland aan het kruis aanbidt, zijn bewaard. Zie Kramm, Lev. en Werke der Roll. en 771. Schild. D. III. bl. 954, LAURENT was luitenant van bet 124ste regement, 't welk aan den veldtogt naar Rusland deelnam, en op den marsch naar Duitschland en Polen, reeds op de bellt versmolten, op den I Oden Augustus 1813, bij Polotzk, met de nog overige 600 man,chappen en 26 officieren, het gevecht heeft geleverd, waaruit slechts 7 officieren en 90 onderofficieren en manschappen zijn teruggekeerd. Laurent otitving bij deze gelegenheid van den keizer de decoratie van bet legioen van eer. Zie Bosseha, Ned. Held. te land, BO). en Verb. bl. 39. LAURENT (Louis) behoorde tot de dappere verdedigers van Bommel, bij gelegenheid van den aanval van Mendoza, in 1599 op die stad, waarbij hij gekwetst werd. Lie Chron. van het Hist. Genootsch. D. VII. bl. 381. LAURENTII (ANTHoNrus), bijgenaamd Stamper of S t a m-p e ri us sedert 1581 predikant te Dreyschor, classis van Schou­wen, scriba der Synode, den 19den en 20sten October 1593 te Middelburg gehouden, en lid der Synode te Goes in 1597. Hij is er waarschijnlijk gestorven in 1608. Zie J. W. te Water, Korte rerh. der Ref. in Zeel. bl. 249. LAURENTIO (JoANNEs SANcro) geboren te Donay, hoog­leeraar in de Grieksche taal aan de boogeschool aldaar. Hij hield eene lij krede op Johannes Miraeus, bisschop van Antwerpen, die hij in 1611 te Douay in 80. uitgaf (Oratio funebris in olisurn etc.). Hij stierf in 1616. Zie V a 1. Andreas, Bibl. Belt'., p. 525 ; Foppens, Bat. Belt'. T. II. p. 674. LAURENTIUS, een Benedictijner monnik van St, L a u r e n-tins te Luik, schreef : Gesta Episcoporum Verdunensium in Lotharingia et Abbatum S. Vitoni Verdunensis ab C. A. 1048 ad. 1197, ad Alberonem Verduneitsium .Praesulem. De eerste zijn nitgegeven door Dach er iu s in Tom XII p. 274, edit. Nov. Tom II. p. 241-262, vervolgens door A. Chalmet in Historia Civili et Eccles. Lotharing., Paris 1723. fol. Zie Fabricius, Bibl. Med. et Inflm. lat, T. VII. p. 733. LAURENTIUS (AalloLDus) een Latijnsch dichter, die in de tweede helft der zestiende eeuw bloeide, te Berehem geboren. Zijne verdiensten als dichter zijn zeer middelmatig. Hij schreef : Arnoldi L a u r e n t i i, Berchemi, Piorurn Carminum liber cum aliquot olds poematiis, door Victor G ise lin us uitgege­ yen. Antv. 1560. De Gaudiis coeli, .Hymnus, sive Ode trochaica in Jacobi Siuperii, Herselensis Flandri. Poemata, Antv. 1575. 16o. Zie Val. Andreas, Bibl. Bely.; Foppens, Bibl. Bair. T. I. p. 98; P a q u o t, Mein. pour servir a l'llist. Litt des Pays. bag, T. II. p. 320; noel' fft. Parn. Lat. Belg. p. 48; Messayer historiy. des sciences, 1850. p. 430. LAURENTIUS (JAcoBus) een der hevigste bestrijders van bet Jesuitisme en vijaiid van Grotius, werd omstreeks 1585 te Amsterdam geboren, was predikant te Oude-Niedorp (1612), te Diemen (1613), te Iloog-Karspel (1617), te Naarden (1618) en sedert 1621 te Amsterdam, waar hij den 19den Abut 1644, in het vier en vijftigste, and-eren schrijven het zestigste jaar van zijn leven, stierf. Hij schreef: zIpologeticas primes contra Sctndaeu2n, Amst. 1617. 12o. 4poloyelicus smundas contra Sandaeurn, Amst. 1617. 12o. Cauterzata Jesuitarunt Conscientia, 12o. Zija stadgenoot M a x m i 1 i a a n S a nd a e u s wederlegde deze satyre in 1617 in Castigatio Conscientiae Jesztilicae cauteizalae en Admonitio de cauteriatd Jesuitarum conscientid, 1619, waartegen L a u r en tius te velde trok Vulpina Jesuitica, sive censura aintonitionis Sandaeanae, Amst. 12o. Prodigy Jesuitarum Liberalitas in voeibus universalibus : °Innis, Nullus, Simper, Aunquant, Ubique, Nusquans, lotam, Amst. 120. Hierop antwoordde S arida eus met : hyperbole el Castigatio Prodigae Jesuitarum Liberalitatis. etc. Mogg. 1619. 12o. Reverentia Ecclesiae .Romance erga Sanctos Patres veteres sub­dola, in cluodecint articulos distributa, cui accedil T•actatus de verd ac legilimd, guae Sacrae Se/ iptui-a° at Sanclis Patribus, atque Morton smiptis debitur, authorilate, Lugd. Bat. 1621. 12o. Apologia Catechesis Heidelbergensis, contra Joannent Andreant Coppensteinium, Amst. 12o. De geleerde Duitsche Dominikaan Coppenstein had te Heidelberg uitgegeven; Excalvinizata Catechesis Calvino-Heidelbergensis, hoc est„ inverse in Romano-Catholieam, sic et 01140 lavas in texta, Ctivinianant in margine cum /exile communi sit legere, et agramque invicem oppo­sitant dignoseere, lierdr. in R. P. F. Joanflis daireae Coppensteinii, ord. Praedia., controversiarem inter Calhoticos et fIctereticos nosh.' Import's, ex Roberto Bellarmino, .R Cardinzli in epitomen re­dactarem. Mogunt. 1626. 41. T. II. p. 288-339. Tegeii het geschrift van Laurent i u s gaf hij in het Licht : Castatio Apolviae Caivino-Catecheticae, adversus Jacobant Lau­rentient, Verbi .11inistrum Amstetredamensem Apologistanz, Ileidel­bergae, ook in het bovengemelde werk, T. III. p. 78. Laurent ius schrcef hierop : Invieta Veritas, sive Refutatio Castigationis Coppensteinianae: et rindicatio Apotogiae Catechesis Ileidelbergensis, Anist. 1627. 12o. Pathmos, sive Expositio sep/em Epistolaretnt Asiaticarum, quas B. Joannes in Insuld Pathmo scripsil, Amst. 1629. Hardcrov. 1629. 4o. Career Regius, sive Exposit/0 Ilistoriae Josepld Patriarchae Genes. XXX VII et segy., Amsi. 1630. 1642. 1670. 4o. Tabula Papisfica info nails tripartita, toe est, noctrina geclesiae Romanae de tribes fielilsis locis inprnalibus, Purgatorio, puerolum, et Limbo patrum, detecla et conietata, Arnst. 1632. 4o. Sancti Aposloli Jacobi Epislola Catholica, perpetue Commentario explicate, Amst. 1635. 1639. 1645. 1652. 4o. Dialogs EucharistleusaAmst. 1637. 4o. Explicafio locorum clilficiliam in Epistolis Paulinis, Amsterd. 1624. fol. Commentaries perpelues in Epistolam Calholicam priorent S. Apostoli Pell z , Amst. 4o. Ook met : Commentaries perpetues in Epistolam Catholicam posteriorem S. tipostoli Petri, Aunt. 1641. 1647. Genev. 1649. 4o. _Hugo Grolius, Papizans, hoc est. Vo1ae ad quaeclam loca in Grotii appendice de Antichrist°, Papua Romanunz, et doctrinam ac Religionem Papisticant ,spectanfia, et in quibus via &radar ad Papismunt Anti-ehristianum, Amst. 1642. So. Dit w-erk is in 1830 op niettw door Dr. F. R. Kohlb rii gg c, met een op­ dragt aan B i 1 d e r d ij k in bet lieht gegev ea : H. Grotii Epislola ad Jacob Laurentium, Amst. 1642. So. Jac. Laurentii Resp., ad Ep. H. Or Amst. 1612. 80. In het Nederd. dntwoord-brief aan H. Grotills, Amst. 1642. Idol= 1?omanum, Paepschen Afgod, of IVederlegging van de Verdediging des Paepschen Psalteis van Bonaventura, door Fabr. van h yndh oven, toegeeygent den Hr. It ugo de Groo t, Amst. 16 t3. 1663. 80. Jacob Laarenszen, predikant van Amsterdam, wyd-beroen't Boeck­schrijver teghen Heyllien Jacobs, ,Speck-verkoopller, jammerlijck ligghende naer sijnen viiljarighen t rouwen stiff& buyten vtrstandt en gheweldighe DOODSTUYPEN (zoo noenit hij zijii boccie). Verthoont aen een yeghelijck tot deernisse, door G. 0. L. S. J; Antwerp. 1043. 80. Belydenis-predicatie, naer de ordere van het laatste Synodus Na­ tionaal, Gouda, 1645. 12o. Conciones Sacrae, Amst. 1649. 2 vol. 4o. Zijne controverse werken zijn gezet op den Index der ver­bodene boeken te Rome. Op verzoek van H endrik J a co b­zo on Stae ts , stads timmerman, maakte Lau r ent i us in 1628, eene beschrijving in rijm van de voornaamste stadsge­bouwen, onder opzigt van gemelden St ae ts getimmerd, waar­van W a g en a ar meermalen gebruik maakte. Zijne spreuk was: nunguam sero si serio. Men vindt die onder zijn portret met een vierregelig Latijnsch vers, waaronder misit Hannonia Anno 1637, Phil. Pareus D. F. Zijne handteekening vindt men achter het Formulier van eenigheyt aengenomen en geteyckent in de Class. van Amst. loopende van 1619-1621. Zie Joch er, Gelehr Lex. i. v. Epist. Bed. et Theol. p. 570,815, 818, seqq. Opdragt v66r zijn Comment. perpet. in S. Apost. Jac. Epist. Calk.; Brandt, Leven van de Groot, bl. 324, 326. Burigny, Vie de Grotius, T. II. p. 139, 160, H Grotii Manes rindic. p. 679, 680, 825, 826. Opdragt voor Kohlbr ug g e's uitgaaf van den Grotius Papiz. IV it t e, Dial, biogr. in Supp. ad an. 1644. Bentheim, Moll. Kirch- and SchOlen Staat, T. II. S. 385. le L on g, Bibl. Sacra, p. 823; Dez. Beschr. der Ref. van ilmst. bl. 484; Wagenaar, Amst. D. VII. bl. 486, D. XI. bl. 281; P a q u o t, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. II. p. 615, 616; Foppens, Bibl.Belg. T. I. p. 521; Noordbeek en M o u r i k, (Reg.) S o e r m a n s, Kerk. Reg.; M. V e e r i s, Kerk. illphab. Ed. 88 ; Koecher, Catech. list. bi. 319 ; Glasius, Godg. Ned. Afl. VII. bl. 353 ; B i l d e r d ij k , Fad. Hist., D. VIII. bl. 195, 200; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bi . 488, 541; Kok, Fad. Woordenb. D. XXI. bl. 32; Cat. der Rem. 4 , bl. 78, 93, 101; Cat. van Voorst, T. I. p.83; Cat. den H en gs t, Amst. 1828. bl. 61, No. 221; Cat. eener uiterst zeldz. Ferz. van Holt. enz. door F. Muller, hi. 86. Cat. de Groe, bl. 40, 155, 163. Cat. G. Lamberts, bl. 16. Muller, Cat. van Portr. LAURENTIUS (LAuRENs) neef van den bovengemelde, diende eerst 16 jaren als hulpprediker (1643) te Amsterdam, werd vervolgens predikant te Hoogwoude, Wormer, (1651), Nijmegen (1652) en in 1656 te Dordrecht, waar hij den 2 lsten Mei van dat jaar, door Ds. D i b b e t z in de Groote Kerk werd bevestigd. Hij predikte er den 1 5den Januarij 16 60 afscheid, en vertrok naar Amsterdam, waar hij den 18den als predikant werd bevestigd, en den 28sten Januarij 1672, in den ouderdom van 48 jaar, stied. Hij was een man van beproefde gaven en godsvrucht" en beoefende de Latijnsche en Nederduitsche poezy, Een zijner Latijnsche dichtstakjes vindt men onder de Versus familiares van Jacobus Heiblocq en v66r J. van Oudenhovens ingebroken Alblasserwaard, en een zijner Nederduitsche getiteld: Dordrechts tranen over den inbreuk van den Alblasserwaard, is, te gelijk met de Weeklage van J acobus Lydiu s, afzon- 14 derlijk, en achter J. van Ond en hoven's bovengemeld werkje in 1741 te Leiden met een byvoegzel en acht authentyke stukken herdrukt, in het licht verschenen. Zijn anagram was Vincenti laurus. Tot zijne vrienden behoorden Jacobus H e i b 1 o c q en Robertus Keuchenius. Zijn zoon, Cornelius, was predikant to Akersloot (1652), Muiden (1653), Arnhem (1655), waar hij in Mei 1656 stierf. Zie Coll o t d'Escury, Moll. Roem, D. VI. St. II. bl. 629. Wagenaar, Beschr. van Amst. D. VII. bl. 488. Kist en Roy. aards, Ned. Arch. voor Kerk. Gesch. D. IV. bl. 8. Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 484 volgg. v. d. Aa N. B. A. C. Woordenb. Heiblocq, Farrago Lat. Belg. p. Soermans, Kerk. Reg. F. de P a a u w, Ferv. op M. Feeris, Namen der Pred. bl. 123. H. de J o n g h, Naamr. van Pred. in Geld. bl. 354. LAURENTIUS (JoHANNEs) beoefende de Latijnsche pazy. Rob. Keuchenius zond hem zijn Panegyricus de interemptis ab Herode Bimulis. Zie Rob. Keuchenii, Musae Juven. p. 149. LAURENTIUS wordt vermeld als schrijver van: Summe le Roy, of des Coninx Summe; hoe dat men die sonden biechten en beteren sal, (vert. door J. v. Bred e r o d e) Delft, Jacob Jemantszoon, 1478. 4o., Leijden, Jan Severs, 4o. Zie Cat. J. J. Nieuwenhuizen, bl. 66, 67. LAURENTIUS ALLAERTSZ, werd in 1662 te Gend ge­vangen als Doopsgezinde, en benevens eenige anderen gedood. Zie van Braght, Bloed. Toon., bl. 289. LAURENTS ANDRIESZ. werd met Jo o s t Verkinder t om het getuigenisse Jezu Christi, den 13den Sept. 1570, to Antwerpen gedood. Van hem bestaat nog een brief aan de huisvrouw van zijn medegevangene, J oos t, den 9den Sept. nit zijnen kerker geschreven. Zie v. Br a ght, Bloed. Toon. bl. 509, 527. LAURENTS (PIETERsz.), Doopsgezinde, in 1568 to Gend gevangen, en op 's Gravensteen gezet, en na vrijmoedige belij­denis en standvastige aanhouding des geloofs, in de Palmweek ) verwesen, geworgt en verbrand7" Zie v. Braght, Bloed. Toon. bl. 367. LAURENTS de Schoenmaker, een Doopsgezinde, ) een god -vruchtig en vroom brooder," te Antwerpen gevangen gezet, S en soo onchristlyk en tyrannig gepynigt, dat syn lichaam gantsch verdorven was." Gedurende de Spaansche furie werden de gevangenissen geopend en door de misdadigers verlaten. Toen de cipier tot hem zeide: s loop ook uit," was zijn antwoord: waar zal ik loopen, ik ben aldus verdorven, dat ik mijn kost niet meer kan winners." Na het eind igen der furie werd hij ter dood gebragt. Zie v. Br a g h t, Bloed. Toon. bl. 727. LAURENTS de Schoenmakez, een Doopsgezinde, met vijf andere broeders in 1532 te Stertzing, in Etschland, gevangen, gepijnigd en gedood. Zie v. Braght, Toon. der Doopsgez. D. II. bl. 33. LAURENTY (REMACLE JosEpH) werd den 14den Jan. 1766 te Verviers geboren, kwam in 1793 in Holland, hield zich eenigen tijd te Amsterdam op, begaf zich vervolgens naar Londen, waar hij les in het teekenen gaf en portretten ver­vaardigde. Na een kort verblijf in zijne geboortestad, vestigde hij zich te Parijs, waar hij in Dec. 1834 overleed. Zijne met de pen geteekende portretten en landschappen, komen de fraaiste gravuren nabij. Lie Immerzeel, Lev. en 'Perk. der Boll. en Vl. Schild. D. II. bl. 160. LAURI (BALTHAzAR) of Lau w ers, een bekwaam land­schapschilder, in 1570 te Antwerpen geboren, begaf zich op jeugdigen leeftijd naar Rome, en kwam daar onder de leiding van P a ul B r i 1. Hij bleef er sedert wonen en is de stam­vader van een aantal kunstenaars van dien naam. Lie I in m e r z e e 1, Lev. en !Perk. der Roll. en R. Schad. D. 160. Kr a m m, Lev. en Werk. der Boll. en Pl. Schild. D. III. bl. 956. LAURILLA RD DIT FALLOT, een verdienstelijk officier der genie in Nederlandsche dienst, die eene bekroonde ver­handeling heeft geschreven, betrekkekjk een nieuw en beer systhema van bevestiging, met eene plaat, gr. 80. 1827. 's Hoge en Amsterdam. Hij is later in Belgische dienst overgegaan, waar hij opklom tot den rang van kolonel, en ten dienste van de militaire school aldaar in bet licht gaf: Cours d'art militaire ou legons sur l' art militaire et les for­tifications, 2 vol. 80., avec planches, Brux. 1837-1839. LAURIMANNUS (Coax.) of L a u w e rm a n, werd om­streeks 1520 te Utrecht geboren, ontving het onderwijs van Ma e r o p e d i u s aan de Hieronymiaansche school, volgde hem omstreeks 1554 als rector op, maakte zich door zijne erva­renheid in de rethorica en dichtkunst bekend, en slaagde vooral in bet komische, blijkens de Comoediae, die hij voor de school­jeugd opstelde. Hij had ook in de regten gestudeerd, doch het is niet bekend dat hij de praktijk heeft uitgeoefend. J o. hann es U it en bog a er t was zijn leerling. Hij overleed te Utrecht in April 1573. 14* Hij schreef: Rationale divinorum officiorum, Joanne Beletho, Theologo Parisiense, authore, opus annis abhinc fire quadringentis con­scriptum, nunc demum opera Corn. Lausimanni Ultrajectini in lucem editum, ac diligenter a mendis conipluribus repurga­tum, Antv. 1559. 16o., 1562. 24o. Achter het Rational. van Durand, Lugd. 1612. 80. p. 489— 568. Exodus, me transitus marisrubri; Comoedia Sacra, Lov. 1562. 12o., Antv. 1565. 12o. met Esthera regina. Miles Christianus, Antv. 1562. 1565. 12o.J• Odae annales, juventuti scholae Ultrajectinae modulandae. Thamar et Tobias, Comoediae Sacrae. Nabath. Tragicomoedia Sacra. Weleer bezat Jan de Jongh e, ad vokaat bij het geestelijk geregtshof te Mechelen, omtrent 1640, nog andere gedichten van hem, en Burman vermeldt van hem twee epigrammen, ter eere van Janus D o u s a, die ook gedichten aan hem heeft gewijd. Zie Burmanni, Traj. erud. p. 173. Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 191. Sweertii, Ath. Belg p. 91. Foppens, Bibl. Bely. T. p. Paquot, Mein. pour servir h l'Llist. Litt. des Pays-bas, T. I. p. 535. Hoeufft, Parn. Latin. Belg. p. 35.Peerlkamp, de Poet. Latin. Karl. p. 108. Schotel, Tilb. Avondst. bl. 310. Kist en R o y a a r d s, Ned. Arch. voor Eerk. Gesch. D. VII. bl. 239. H. v. Heussen en H. v. Rijn, Irerk. Oudh. D. H. N. 151. V o et, Disp. Theol. T. III. p. 492. J. Dousae, Poem. p. 161; Cat. v. V oorst, T. III.p.147. LA URINUS (MARCUS) van Brugge, heer van Watervliet, oudheid- en penningkundige, was een vriend van den beroemden Hu b e r t us Goltzi us, en gaf met behulp van dezen in het licht : Kati consulares e Fastis Capitolinis ac Nummis. Ook hielp hij Goltzi us in het in orde brengen der munten voor diens Julius Caesar, seu illius vita ex numismatibus in fol., Caesar Augustus ex numismatibus in fol., Secilia et magna Graecia ex priscis numismatibus. Hij stierf kinderloos en werd in de parochie kerk van Watervliet begraven. Op zijn graf leest men: Sepulture Jonckheere Marcus Lauwery n, Schiltknape, Heere van Waetervliet, Waeterlant, Philippine, den welcken ongetrout overleden is 1610. Ende Mevrouwe F r a n ç o is e Lauwery n, naer de doot van haeren bovengeschreven broeder Vrouwe van Waetervliet, dewelcke twee bovengeschreve kin­deren waeren van Wybert Joncker Guido Lauweryn, filius M a tt hias, geprocureert bij Vrouwe Jeanne de Deurnagele. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. S39. LAURINUS (GuiDo) geboren te Brugge, heer van Water. vliet, broeder van den voorgaande, niet minder geleerd pen-ning- en oudbeidkundige, hielp zijn broeder en H ub e r t u s G o ltz i u s, in het in orde brengen en verklaren van oude munten. Hij schreef: Dialogus Plutonis et Telluris in Thes. antiq. aureor. Nu­mism. sub Vespasiano Aug. deposit. et Aubrocourtiano anno 1561 in Flvdride pago repertum sub finem Julii Caesaris Goltziani‘ Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. Popp ens, Bible Belg T. I. p. 387. LARINUS (MARcus), afstammeling van hetzelfde geslacht, een geleerd man, gedurende 21 jaren deken der kerk van St. Donatianus te Brugge, vriend en beschermer van D e s d e r i u s E r a s m u s, van wien verscheidene aan hem gerigte brieven bestaan. Hij stierf in Nov. 1540. Zie F o p p e n s, Bibl. Belg. T. II. p. 839. LAURISZ (VINCENT) wordt door te Water vermeld onder hen, die de hervorming te Middelburg voorstonden. Ook was hij het hoofd der wacht, ten tijde der onderneming van Pi e-t e r Haek. Zie te Water, Ref. van Zeel. bl. 106; M a r c u s, Sentent. van Alva, bl. 65. LAURY (REmiGius DU) R. C. pastoor te Rijssel. H a r-d e r w ij k vermeldt hem onder de vermaarde naannen. Zijn spreuk was : Sola virtute. Zie Zinspr. van verm. Ned. Mannen. LAUT, kapitein ter zee, door den gouverneur-generaal H e n r i c k Br o u we r, aan den koning van Koetei, genaamd Pangeran Adipati Anom Pandji Oemet-allah I n g M art a p o e r a, (Prins, Regent, Bevelhebber van het yolk Gods to Martapoera) gezonden. Zie Kron. van het Hist. Gen. D. X. bl. 253. LAUTENBACH (NENRicus) predikant te Hiels, en aldaar overleden October 1665, schreef: Tien geestelijlce predikatign, Leeuw. 1658. 80. Lam Gods dragende de zonde der waereld, of Verhandeling over 't lijden Jesu Christi, Leeuw. 1665. 4o. Zie M. Laurman Naaml. van Pred. onder de Class. Lento. 1751. bl. 40. Arrenberg, Naanzr. van Ned. Both. bl. 242. LAUTERBACH (J. B.) schreef : Kort begrip van de Burgerlyke Bouwkunst, Rott. 1705. In 1780 verscheen L a u t er b a c h's Burgerliike Bouwkunst, tot een algemeen gebruik gebragt, door J. J. Ple mp, Amst. met pl. Zie Arrenberg, Naamr. van Ned. Boek. bl. 242; Cat. de Lange an Wngaerden, bl. 47. LATJTIUS (LuDovicus) van Gend, priester, latijnsch dichter en letterkundige, schreef Notae in Paulli Orosii Historiam, met den Commentarius van F To n c. F a b r i c i u s op dezelve, door Petr us Cholinu s, Mog. 1615. 80. in het licht gegeven. Zie Val. Andreas, 13161. Belg. p. 636. LA UTS (JEAN of JOHANNES), ook Jean Lautens en Lautte, gelijk Sander us, Sweertius, Val. Andreas, F o p p e n s en P a q u o t willen, was gesproten uit een deftig Gendsch geslacht, sedert de veertiende eeuw in die stad bekend. Hij behoort tot het midden der zestiende eeuw, en was raads­beer en meester van het Hof van Rekeningen van Vlaanderen, dat vroeger to Gend had gezeteld, maar op last van Karel V, naar Rijssel was overgebragt. Als beoefenaar der geschiedenis heeft hij zich bekend gemaakt door zijne aanteekeningen en verbeteringen op de Mdmoires de Messire O l i v ier de la Mar che (avec les Annotations et Corrections de J. L. D. G.) Gend, 1567. gr. 4o. Brux. 1616. Louv. 1641. 4o. Hij was tevens ook de schrijver van Le Jardin d' Armoiries, con-tenant les armes de plusieurs Nobles Royaumes et Maisons de Germanie inferieure: oeuvre autant nouveau que proufitable a tous amateurs du noble exercice d'armes, Gendt, Gera rd Sal e n s o n, 1567. 80. Ook in het Nederd. Den boomgaert der wapenen, inhoudende de Wapenen van vele Edele Huysen van dese Nederlanden, en de andere omliggende: wesende dit tvercxken also nieu, als profijtelijck alien betninders van het edele exercitie van Wapenen. Gheprint tot Gendt bij Gheraert Salenson, met visitatie ende approbatie der Conamissarissen van den co. Ma. daertoe ghestelt. Het Avis au Lecteur is door hem geteekend Jean La u t s. Het eerste wapen is dat van Jezus Christus ! Even zoo als vele Gentenaars, was hij een ijverig voorstan­der en belijder der hervorming. Ook ontsnapte hij niet aan het bloedgerigt van A 1 v a. Hij werd opentlijk onthalsd en zijn talrijk gezin nam de wijk naar Duitschland. In de Vlaemsche Kronijk of Dagregister van al hetgene gedenkweerdig voorgevallen is binnen de stad Gent, last men, bl. 65 : D Den 24sten Januarij 1569, werd, op St. Pharaildis-plaets verbrand Jan L a u t e, die hardnekkig bleef, en twee andere onthoofd. Deze Jan had altijd, ten tijde van de verboden geusche predication, de gemeente vermaend op wat plaetse en ure die geschieden zou, en een van de twee had zijn kind in de geuzenkerk laten doopen,' Hij huwde Elisabeth Nutyncx, weduwe van Jan H e s t e r, concierge bij het hof van Brussel. Zijne zinspreuk was Houts al in een. Zie Sanderus, de Gand. erud, ram. clar. p. 73; Sweertius, Belg. p. 142; V al. Andreas, Bibl. Belg. p. 523; Fop-pens, Bibl. Belg. T. II. p. 674; Le Seur, La Flandre utast. P a q u o t, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. I. p. 490; Brand-t, Perk. van de Ref. M. 641; te Water, Verb. der Edel. D. IV. bl. 402; Harder wijk, Zinspr. van very:. Mannen. LAUTSMAN (JACOB JANSZOON). In de Kron. van ha Hist. Genootsch., D. VI. bl. 248 volgg., komt een brief voor van Mr. E u e r t J a cops z, aan Erentfeste, wyse, voor sienige, seer discrete Jacob Jansz. L au tsm a n, wonende op die Zeedick tot Amsterdam," betreffende de overwinning van den admiraal M. 11. Tromp voor Duinkerken, 1639. LAUW (PIETER). Zie LOUW (PIETER). LAUWERENBURGH (ANTHONS) een bekwaam scheikundige, werd den 24sten Augustus 1758 te Utrecht geboren. Hij was apotheker en lid der provinciale- en plaatselijke- genees. kundige commissie te Amsterdam, en heeft zich, door zijne werkzaamheden met Deiman, Nieuwlan d, Bond t, A. Paets van Troostwijk en G. Vrolik, bij de nieuwere ontdekkingen in de chemie, als een der geachtste scheikundigen in ons land bekend gemaakt. Cr el l's Chenzische Annalen kunnen hiervan getuigen. Hij overleed den 2tsten Julij 1820 te Amsterdam. Zie Konst- en Letterb. 1820. D. II. bl. 57. Poggea dorff, HandwOrterb. zur Gesch. des exacten Wissenach. LA.UWERMAN (Commas). Zie LAURIMANNUS (Cox-NEM.) LAUWERS (Co ENRAAD) of Law er s, werd in 1623 te Leuze in Henegouwen geboren, en was de jongste broeder van N i k o 1 a a s, die volgt. Hij was teekenaar en kunstgraveur en woonde en werkte te Antwerpen naar Vlaamsche meesters. Le Blanc beschrijft 33 stuks zijner graveerwerken, zoo wel uit de gewijde als ongewijde geschiedenis, en vermeldt een aantal portretten, onder welke er zijn, die in het Gulden Cabinet van de B i e voorkomen. Lie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Sch. D. II. bl. 161; Kr.amm, Lev. en Werk, der Holt. en Yl. Sch. D. III. bl. 956. LAUWERS (NIKoLAAs) of La w e r s, oudste broeder van C o e n ra a d, werd omtrent 1620 te Leuze geboren, en zou door P aul Pontius onderwezen zijn. Zeker is het dat hij diens sq.' navolgde, zonder echter aan het geheel, die groote effecten te kunnen geven, welke dezen meester zoo bijzonder deden onderscheiden. Hij vestigde zich met zijn broeder, C o e n r a ad, te Ant­werpen, en werkte tegen de bekwaamste graveurs van Rubens op, naar verschillende groote Vlaamsclie meesters. Zijne pren­ten naar R u b e n s zijn de beste. Zie Immerzeel, Lev. :en Werk. der Holt. en Vi. Soh, D. II. bl. 161. LAUWERS (JACOBUS JOHANNES) zoon van den meestcr kuiper Ger a r d La a w e r s, werd in 1753 te Brugge gebo­ren. Na aan de academie teekenen geleerd te hebben, ging hij, daar hij geheel van middelen ontbloot was, met een zijner makkers in pelgrimsgewaad, naar Rome, waar zij in een deerniswaardigen toestand aankwamen. Zij wendden zich tot den historie-schilder Save e, aan wien zij een brief van professor Paul de C o c k, hadden medegebragt. Deze en de M u y n c k, plaatsten hen bij een dier schilders, welke fabriekmatig portretten van den paus en de kardinalen voor de buitenlui maakten. Dit gaf hun brood, maar tevens on­dragelijke verveling. Zij verlieten spoedig. Rome en begaven zich naar Parijs, waar L au w ers zijn makker verloor, hetgeen hem bitter bedroefde. Toevallig ontmoette hij bier een rijk Flollander, die smaak in zijn talent vond en hem mede naar Amsterdam nam, waar hij dadelijk aan het copieeren van schilderijen van D o u en anderen werd te werk gesteld. Ook schilderde hij eigen ordonnanties, landschappen en binnenhuizen. Hij huwde M ar i a de F r e y, en stierf in 1800 te Amsterdam. Hij was o. a. de leermeester van zijn broeder en zuster Johannes de F r e y, die een bekwaam graveur en Anna de F r e y, die eene uitmuntende teekenares werd. Op de verkooping van G i 1 d e m e e s t e r, gold van dezen mees­ter een Binnenhuis f 300 en op die van K o p s, eene teekening in sapverw, f 50. Zie Immerzeel, Lev. en Weer. der Holl. en VI. Sch. D. II. W.. 162. LAUWICK. Twee kapiteinen L a u w i k, van welke de een Brost van Breevoort was, onderscheidden zich bij de bemagtiging van Wesel in 1629. Zie Bosseha, Neb.?. Held. te Land, D. I. bl. 462. LAUWYCK, aldus de oudste spelling van den naam van het bekend Geldersch geslacht Lawick. A arnoud en A al­brecht van Lauwyck komen voor bij v. d. Chijs, de Munten der Graven en Hertogen van Gelderland, bl. 280. LA VECQ, (JAcon) omtrent 1624 te Dordrecht geboren, werd in 1655 lid van het schildersgild aldaar, Hij was een discipel van R e m b r a n d t, vo]gde diens manier, later echter die van de B a a n voor zijne portretten. Hij schilderde eers geschiedkundige onderwerpen, doch op eene reis in Frankrijk begon hij portretten te vervaardigen, en bleef in dat yak tot in 1674, toen hij in zijne geboortestad overleed. Zie Balk em a, Biogr. de Feint. Flam. et Holl. Gand, 1841, p. 180; Immerzeel, Lev. en Werk. der Holt. en Fl Sch. D. II. bl. 162; Kramm, Lev. en Werk. der loll. en Pl. Sch. D. III. bl. 957, LAVERDTJRE, was als vaandrig onder de dappere verde­digers van Sluis in 1794. Zie B o s s c h a, Ned. Held. te Land, D. III. bl. 112. LAVERMAN (ARENT) catechiseermeester te Leiden. Er bestaat van hem een Opregt Verhaal eener Verhandelinge over de Transsubstantiatie, voorgevallen op den 25sten Angustus zijnde Zondag, tusschen Arent L av er man en Louwr en s V er b r ugg e, Papist; op de Oranje gragt ten huyze van D. R en a er, tot Leyden, Leyden, 1737. 4o. Zie Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. II. bl. 122. LAVINIUS (JollANNEs) eerst conrector, en na den dood van Ho e in g i us, rector van het gymnasium te Harderwijk, in November 1640 overleden.- Hij wordt somwijlen onder de hoog­leeraren van Harderwijk gerangschikt. Waarschijnlijk heeft hij aan de studenten onderwijs gegeven, ten minste Janus Er a s m i u s, zijn opvolger, noemt hem Dialectices Professor. Zijn zinspreuk was : Vita viglia. Zie S c h r a s s e r t, Beschr. van Harderw. D. I, bl. 74; Bowman, Gesch. der Geld. Hoog. D. I. bl. 80, 81; liar derwUk, Zinspr. van voorn. Ned. Hann.; Grote Vry-jaer ofte eTubiM Harderw. 1700. LAVERON, te Antwerpen geboren. Hij was omstreeks 1695 in Frankrijk als beeldhouwer werkzaam. Men vindt de of beelding zijner Ganyrnedes, in het werk van T h o m a s s in over Versailles. Zie Kraram, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Sch. D. bl 957. LAYENS (JonAN DE) doctor in de godgeleerdheid, 'en 37ste of 38ste abt van St. Guislain in Henegouwen. Hij volgde, als zoodanig, in 1403 of 1404 Albert de G- o u g n i e s op. In 1406 hernieuwde hij de ordonnantie van den abt Et i e n n e d e IV a r ell e s, betreffende het getal monnikken, dat in zijn klooster mogt opgenomen worden, en liet ze in 1408 door bis­schop Pierre d' Andre bevestigen. In 1409 begaf hij zich naar het concilie van Pisa, als orator van Steve n, hertog van Beijeren. Ook was hij bij dat van Constance. Hij stierf in 1431. Hij vervaardigde Offices, ten gebruike zijner pa­rochie. Zie B r a s s e u r, Theat. Abb. Hann. p. 117, 118; Gall. Christ. T. III. p. 97; Paquo t, them. pour serrir 4 Mist. Litt. des Pays. bat, T. III. p. 17. LAYENS (MATTHEUS DE) schepen te Leuven, in de tweede helft der vijftiende eeuw. Den 24sten Mei 1445 werd hij stads-metselaar to Leuven aangesteld. Ook was hij bouwmees­ter van het stadhuis, waarvan den 29sten Maart 1448 df eerste steen gelegd en dit in 1463 voltooid werd. Hij stier omstreeks 1484, toen hij als meester der stads metselwerken door Jean de M e s m a k e r werd vervangen. Zie K r am m ,' Lev. en Werke der Holl. en PI, Kunaisch., D. bl. 957. LEBLON (JACOB CHRISTOFFEL) werd in 1670 te Frankfort a. d. M, geboren. Hij beyond zich in 11696 of 1697 in dienst van graaf Mart in e t z, keizerlijk gezant te Rome. Flier geraakte hij in kennis met B o n a v e n t u u r van Overbeek, met wien hij zich naar Amsterdam begaf. her vestigde hij zich, en werd o. a. in 1711 door den beroemden Uffenbach bezocht. Hij woonde er vele jaren, en hield er zich bezig met het schilderen van portretten. Eerst schilderde hij in miniatuur, doch daar zijn gezigt verzwakte, ging hij in het groot schilderen. Na den dood zijner vrouw, zette hij zich in 1715 te 's Hage neder. Van een vindingrijken aard zijnde, beproefde hij het om schilderijen, door middel van olieverw, to drukken. Dat gelukte hem in die mate, dat hij voor zulke gedrukte schilderijen f 300 it f 400 ontving. Nu beproefde hij een compagnieschap tot stand te brengen, om dat schilderijen-drukken in het groot te bewerkstelligen. Te 's Hage daartoe geen deelnemers kunnende vinden, begaf hij zich naar Londen, waar hij over deze nieuwe uitvinding een werk uitgaf getiteld: Colorito, or the Harmony of Colouring in Painting reduced to mechanical practice, under easy precepts and infaillible rules, London, 1722, 1730, dat hij aan lord R o b. W a l p o l e opdroeg en dat later in het Fransch is over­gezet (..'Art d'inprimer les tableaux par Gautier de Montdorge, Paris, 1756, 1768.) Hij vond hier deelnemers, een aanzien lij k kapitaal werd bijeengebragt, doch de onderneming mislukte, even gelijk later de tapijtfabriek, die hij aldaar, door middel van associatie, tot stand bragt. Leblon keerde met een berooid hoofd en eene ledige beurs naar 's Hage tern, van waar hij naar Parijs vertrok, waar hij den 16den Mei 1741 overleed. Kramm geeft een lijst van drukken, die, geheel of gedeeltelijk, volgens zijne uitvin­ding met kleuren gedrukt en door hem uitgegeven zijn en onmiskenbare verdienste hebben. Op Cat. Hoet, D. I. bl. 442, No. 6, komt een kabinetstukje van L e b 1 o n voor, natnelijk Christus aan 't kruis, voor f 995 verkocht. Naar zijne geschilderde portretten zijn er eenige in 't koper gebragt, zoo als dat van J. Houbakker, door J. Houbraken in 4o., en dat van Bonaventuur van Overbeek, door C. Vermeulen. Zle Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Sch. D. II. bl. 162; Kramm, Lev. en Werk. der loll. en Vl. Sch. D. III. bl. 958. LEBUINUS, de Apostel van Overijssel, werd in Engeland geboren, en kwam in de tweede helft der achtste eeuw naar Nederland, om bier medetewerken tot uitbreiding van het Christendom. Hij begaf zich het eerst naar Utrecht, om zijne diensten aan te bieden aan G r e g o r i a s, die toen aan het hoofd van het Utrechtsche bisdom stond. G r e g o r i u s zond hem naar Overijssel, en voegde hem zekeren Marcellinu s, een kweekeling van W i l I e b r or d, als medehelper toe. In het eerst hielden beiden zich het meest aan de westzijde van de rivier den IJssel op, inzonderheid te Welpen, waar zij eene kleine Christelijke gemeente stichtten , welke er een kerkje bouwde. Spoedig sloten zich velen aan de overzijde der rivier bij die gemeente aar., zoodat het kerkje te klein werd, waarop eene grootere kerk te Deventer, met een huis voor L e b u i n u s er naast, werd gebouwd. L e b u i n u s slaagde er voorspoedig in, om vele heidenen tot het Christendom te brengen, waartoe zijn gedrag veel toebragt. Hij was daar­enboven in zijn voorkomen, in zijn spreken en handelen, in geheel zijn omgang, zoo beminnelijk, dat alien, die hem leerden kennen, hem liefhadden. Er waren er echter velen, die het met de uiterste verbittering aanzagen, dat hunne landgenooten de godsdienst der vaderen ontrouw werden, en het Christendom omhelsden. Zij schreven den invloed van L e b u in u s op het yolk aan tooverij toe, en besloten hem te verdrijven, of liever hem, met al zijne broederen, te verbranden. Le b u i n us ontkwam het gevaar, maar de kerk te Deventer werd verbrand en de Christenen werden verdreven. Na eon weinig tijds keerde L e b u i n us met nieuwen moed naar Overijssel terug, om zijnen arbeid tot bekeering der heidenen voort te zetten. Het werd hem bekend, dat er een landdag of groote yolks­vergadering der heidensche Saksers, die toen Overijssel be­woonden, te Markelo, bij de rivier de Weser, zou gehouden worden. In weerwil dat Folbert, een aanzienlijk en magtig man en een zijner vrienden, hem zulks afraadde, begaf hij zich derwaarts. Toen de dag der bijeenkomst was aangebroken, begaf hij zich in zijn priesterlijk gewaad, met een kruis in de handers en een bijbel onder den arm, naar de vergadering. Bij zijne aankomst was men juist bezig eene offerande ter eere van afgoden te houden. Toen hij dat zag, ontgloeide hij in ver­ontwaardiging, baande zich eenen weg tot in het midden der vergadering en riep met luide stem: Kota alien! hoort mij! of niet zoo zeer mij, als wel Hem, die door mij spreekt. 1k breng u de bevelen van Hem, aan wiens gebied en oordeel alles onderworpen is." Allen waren verbaasd. Er was misschien niemand in de vergadering die hem kende. En als nu aller oogen op hem gerigt waren, sprak hij verder. Zoodra hij ophield met spreken, ging er een woest geschreeuw tegen hem op. Men riep: Ziet, daar is die verleider, de vijand van onze godsdienst en van geheel ons vaderland. Hij moet sterven." Men zou aan deze bedreiging terstond gevolg hebben gegeven, indien bij niet door een der voornaamste personen der vergadering was gered geworden, daar deze haar voorhield, dat zij altijd gewoon waren de tot hen komende gezanten vreedzaam te ontvangen, hunne woorden naauwkeuri te overwegen en hem met eerbewijzingen en geschenken terug te zenden. L e b u i n u s heeft sedert, hoogstwaarschijnlijk of alleen, of in gezelschap van Mar cellin u s, menigen togt door Overijssel gedaan en ook op andere plaatsen christelijke gemeenten tot stand ge­bragt, Aan de vereenigde pogingen van hen beide, wordt de stichting der kerken te Heemze aan de Vecht, te Oldenzaal en te Ootmarsum toegeschreven. Zijn sterfjaar was, volgens sommigen, 760, volgens anderen '765, 766, 768, 782, 784, 785, doch volgens Dumb ar 12 November 776. Bonifaci us, Marcellinus en Orthelgrinus, hebben het leven van Lebuinus beschreven. Radbod us vervaardigde eene Elegie op hem, die in de Bat. Sacra vertaald voorkomt. Zie Wernerus R o 1 e v i n c k, de situ et moribus Westph. p.51; J. Lindeborn, Hist. Ep. Daventr. p. 54; N. Schaten, Hist. Westph. p. 406; Hamco n i i, Prisia, p. 64; Suffr. Petri, de Script. Eris. Dec. IV. c. 10; F a br i ci us, Bibl. Med. et Inf. Lat. T. VII. p. 744; Bat. Sacra, T. I. p. 126, 127; Dumb ar, Kerk- en Wer. Deventer, bl. 177; Chron. de Tray*. et ejus episc. ap Matthaei Anal. Vet, Aevi, T. V. p. 315; Chron. J. de B e k a, p. 12; Bevil., Day. Hist. p. 10; Roll, Dives. Chron. 1). III. St. 3; Gron. Folks-Alm. 1840. IA. 226; E. J. Diest Lorgion, Levens-Schets van Invloedr. Christ. bl. 35. van der C h ij s, de Munten van Overijss. bl. 12, 227, 228, de Munten der bissch. van Utrecht, bl. 28; de Munten der Gray. en Bert. van Geld. bl. 134. LE CHARPENTIER (JAc) of J a c. le Charpentier, een kunstgraveur, mogelijk een leerling van le B a s. Hij bloeide in de tweede helft der achttiende eeuw, doch het is onzeker of hij een Nederlander is geweest. K r a m m vermeldt van hem een Gezigt van den Leydschen Dam, van den Haag af­komende, te zien, door hem, in den stiji van le Bas, in 1761, naar de teekening van la Fa rg u e, in piano formaat, in plaat gebragt. Zie K ram m, Lev. en Werk. der Roll. en Pl. Kunst-Sch. D. III. bl. 958. LECKE (VAN DER). Volgens G o u d h o e v e n zou de stam-vader van het geslacht van dien naam, een jonger broeder zijn geweest van den tweeden heer van Brederode, hetgeen echter betwijfeld wordt. Hoe het zij, de heeren van der Lecke komen in de oude Hollandsche Chronyken, als ridders en dappere krijgslieden voor, die met de graven menigen heirvaart hebben gemaakt. Ook wordt hun naam onder verscheidene charters uit de elfde, twaalfde en dertiende eeuw aangetroffen, b. v. Henricus de Lecke Miles in 1097, N. van der Lecke in 1141; Hendrik van der Lecke, die in 1277 Judith van Borssele, dochter van Pieter van Borsse­1 e huwde. Zijne dochter Mari a, huwde Dirk de Goeder­tierene, heer van Brederode, zoon van Willem van Brede­rode. Zij bragt hem de heerlijkheid van der Lecke ten huwelijk aan. Zij werd naderhand door Cat harina van Brederode ten huwelijk gebragt aan Jan van Duiven­voord e, heer van Polanen, omtrent 1360. Zij bleef in dat geslacht totdat Jenne van P o l a n en haar ten huwelijk bragt aan Engelbert van Nassau, stadhouder van Brabant, waar­door zij in het huis van Nassau is gekomen. Van Leeuwen vermeldt nog eenige heeren van der Lecke. Het wapen was een leeuw en sabel op een zilver veld. Zie Goudhoeven, Chron. bl. 127; van Leeuwen, Bat. M. 100; van Go or, Basal-. van Breda, bl. 70; Alliance Ill. de la 2lfaison Royale des Pays-bas, p. 1; de Flines, Gesl. Lijst betr. het Kon. Huis der Ned. bl. 1. LECKERBEETJEN (VINcENT) een Antwerpsch schilder, Manciot genaamd, wijl hij zich, om te kunnen werken, van zijn linkerhand moest bedienen. Hij woonde een geruimen tijd te Rome, en schilderde er veldslagen en landschappen, die veel bijval vonden • Ook hield hij zich in Frankrijk op, waar hij o. a. voor het kasteel van Vincennes 4 stukken, de geschiedenis van Alexander de Groote voorstellende, schilderde. Zie K ram m, Lev. en Werk. der Hon. en Ft. Sch. D. III. bl. 958. LE CLERC (PIERRE) een Fransche abt, die den 4den Julij 1706 te Buchy (Seine Inferieure) werd geboren. Hij vervulde te Rouaan eene kerkelijke betrekking, doch vertrok van daar naar Amsterdam, waar hij in 1780 overleed. Hij beoefende de sterrekunde en gaf in het licht: L'astronomie, mice a la portee de tout le monde, 2 vol. Amst. 1780. Zie P o g g e n d o r f f, Handw. zur Gesch. der exacten Wissensch. LECREUX (N. A. J.) werd te Valenciennes geboren, doch te Doornik door Gile s, eerste directeur der akademie, op gevoed. Hij maakte zulke vorderingen, dat hij reeds op 22jarigen leeftijd een goed beeldhouwer was, een uitmun­tende preekstoel voor de kerk van Harlebeke beitelde, en vele kerken in den omtrek met schoon marmer beeldhouwwerk versierde. )L e c r e u x," schrijft zijn onbekende biografist, traitait tous les genres de sculpture avec un egal succes: excellent modeleur, it reste de lui beaucoup de petits ouvrages executes en biscuit, qui seduisent autant par la grace, que que par une naivete d'expression, que lui seul peut-etre a sa donner a d'aussi legeres compositions." Hij prijst ook de bas-reliefs van marmer in het koor der Notre Dame van Kortrijk, die van de deur van het hos­pitaal Notre Dame en het fronton van de openbare bibliotheek van Doornik. Hij stierf in het laatst der achttiende eeuw. Hij had 25 kinderen bij zijne twee vrouwen, van welke in 1836 nog cane dochter, die in armoedige staat leefde. Zie N. A. J. Leereux, Sculpt. Tourn. in Mess. d. Scienc. et d. Arts de la Bel g. Anne 1837. T. II. p. 137; Kramm, Lev. en 'Perk. der Roll. en Vl. Kunst-Sch. D. III. bl. 959. LECTIUS (JAcoBus) uitstekend regtsgeleerde, philosoof en staatsman, was in 1589 lid van den raad te Geneve, toen hij in Nederland kwam met brieven van den Syndicus en den raad van Geneve, om voor de hulpbehoevende geloofsgenooten on­dersteuning te verzoeken. Hij was eigenlijk aan koningin Eliza b et h afgevaardigd, en besloot slechts toevallig tot de vervulling van een dergelijken last bij de Nederlandsche Staten. Dat men over den uitslag zijner handelingen ten onzent tevreden was, blijkt uit een nader aanzoek van 25 Maart 1595. Hij hield briefwisseling met J u s t as Lip sius, hoogleeraar te Leyden, met Adriaan van Blyenburgh, C. van der M ij 1 e en andere Nederlandsche geleerden. Behalve de verta­ling der Poetae Graeci veteris carminis herroci scriptores , qui extant omnes curd et recessione Jac, Lectii, V. Cl. Aure­liae Allebrogum, 1606. fol., gaf hij in het licht : De Judiciis publicis, Lugd. 1597. 80. (met opdragt aan C. van der Mijle). Ad Modestinum de poenis, Lib. I. Genev. 1592. 80. De vita et scriptis Domitii Ulpiani orationes duae. Vita. Papiniani, Genev. 1591. 80. Dit viertal te vinden bij 0 t to Thesaurus Jur. Rom. T. I. p. 41—.159. Orationes, Genev. 1615. 80. Poematum, Lib. I. Genev. 1595. 80. Poemata varia, Aurel. Allobrog. 1609. 80. Aurelii Symnachi Epistolarum, Lib. X. Jac. Lectius, lc. recensuit, notis, enendationibus, epostilis etiam auxit, Genev. 1587, 1598, 80. Praescriptionum Theologicarum, Lib. II. Aurel. Allobrog. 1607. 80., tegen hatelijke uitvallen in den Codex Fabrianus gerigt. Zie Sylvius, Bibl. Juris Selecta p. 349; Lipenli, Bibl. phil. v .• Bo r, Ned. Hist., B. XXXII. fol. 29, 30 ;' Chron. van het Hist. denootsch., D. XI. bl. 19 ; J. S eh o t el , het geslacht van der Mijle. • LEDE (MAXIMILIAAN LODEWIJK VAN) werd den 18 Februarij 1759 te Brugge geboren, en werkte, na zich op de beginselen der teekenkunst aan de akademie aldaar toegelegd te hebben, zes jaren lang onder opzigt van den beeldhouwer Lod e w ij k Lessuw e, die hem echter weinig meer dan het werktuigelijke der kunst onderwees. Uit de school van Lessuwe ging hij in die van Pie t er Pep e r s over en bleef er drie jaren en met meer vrucht dan in die van Les su w e. In 1781 vertrok hij naar Parijs; kreeg, bij het beschouwen der schoone modellen, de overtuiging dat hij de teekenkunst grondig moest verstaan, en volmaakte er zich in onder Suve e. Vervolgens oefende hij zich no.. twee jaren in de werkplaats van M o n ot , beeldhou- '' wer des konings, en vervaardigde, onder diens opzigt, de mar­ meren borstbeelden van Frederik, erfprins van Pruissen, en van den hertog van Angouleme. Later genoot hij nog het onderwijs van Gonoy, insgelijks beeldhouwer des konings en professor der koninklijke akademie. Hij beitelde omtrent dien tijd een standbeeld van negen voeten hoog, in iedere hand een fakkel houdende en staande op de teenen van den voet, als gereed hemelwaarts te stijgen. Lit beeld werd in brons gegoten en geplaatst in het hotel van G al i fe om het te verlichten. Ook vervaardigde hij later eene levensgroote Najade, naar zijne eigene modellen, uit mar­mer, en in 1786 de kolossale baste eener Bacchante, voor welk kunstgewrocht hij, behalve den prijs van het marmer, 8,000 franken ontving. In 1787 wees hem de koninklijke akademie van beeldende kunsten voor een bas.relief, de pest onder de regering van Da­ vid voorstellende, den tweeden grooten prijs toe. In 1789 ver liet hij, wegens de beroeringen. der Fransche staatsomwentelinc , Parijs, en tevens ging voor hem het uitzigt op aanzienlijk; voordeelen, daar hem voor ongeveer 50,000 francs aan kunst­ werken besteld was, verloren. Hij moest thans zijn onderhoud zoeken met het vervaardigen van ornementen, beeldjes en ara­ besken tot schoorsteen-sieraad, pendules en dergelij ke, welke voorwerpen zoo uitstekend wahn en in den smaak der Engel­ schen vielen, dat hij, op hun raad, Brugge verliet en zich te Londen vestigde, waar 'skonings beeldhouwer, die zijn talent bewonderde, te vergeefs pogingen aanwendde hem aan zich te verbinden. Gedurende zijn verblijf te Londen vervaardigde hij het model der Graftornbe van doctor Jo h n s o n, de eerste die in de St. Paulus kerk werd geplaatst, en nog een klein model van die van den beroemden generaal Ellio t, gouver­ neur van Gibraltar, welke rots hij zoo moedig tegen de Spanjaarden verdedigde. Na zich een jaar te Londen, ook met het vervaardigen van andere voorwerpen, te hebben bezig gehouden, keerde hij naar Brugge terug, waar hij nog ver­scheidene kunstwerken, hem door rijke Engelschen besteld, beitelde, en verder gerust en stil van zijn verworven vermogen leefde, totdat hij den 13den Julij 1834 overleed. Zie Immerzeel , Lev. en Werk. der Roll. en Fl, Kunstsch. D. II. bl. 163. LEDE (JAN, volgens S t o k e, doch volgens Z w e d e r van C ulenburg h, Pelgri m, Heer VAN DER). Deze krijgsman beyond zich bij R e n e s s s e, toen deze, nadat G u y van Vlaanderen bij Zierikzee overwonnen was, en de Hollanders aanstalten maakten om Utrecht te belegeren, die stad verliet. Jan van B e u s i c h e m, de Heer van Culenborg en nog een ander heer uit dien omtrek zulks vernemende, riepen ijlings, door het kleppen van de klok, het volk te zamen en vatten post in een uiterwaard aan de Lek tegenover Culenborg. Vermoedelijk had hier eene ontmoeting plaats. Zeker is het dat Renesse, benevens Arnoud van Benscoop, Jan van der Lede en eenige andere zwaar geharnasten, in eene schouw of pont zich willende bergen, door het omslaan van het vaartuig, hun Leven verloren in de golven. (16 Au­gustus 1304.) Deze heer J a n was waarschijnlijk dezelfde die met andere edelen en o. a. met H e r b a r e n van Lede, zich in 1285 borg stelden bij den zoen tusschen graaf Fl o r i s V en de heeren van Amstel. Pelgrim, welke, even als zijn vader Folper d, een ver­drag met den duivel sloot, en wiens legende, zoo vaak be­zongen , critisch behandeld wordt door Huy d e c o p e r op Stok e, die ook de bronnen aanwijst, waaruit zij is geput. Zie Melis Stoke, Bymchr. 1). III. bl. 382 en vooral Huy­deeopers, Aant. bl. 432; Zuederi de Culenburgh, Orig. Culenb. ap. Mat t h a ens, Anal. vet aevi, T. VI. p. 244; Krone van Holl. v. d. klok nyt de laage Landen by de Zee, bl. 201; Wil­helm, Procurator ad annum, 1304, p. 566; Meyerns, ad annum, 1304; Montanus, Baehr. der eerste Imoon. van itmst. bl. 2 49; Wag enaar, Tad. Hist. D. III. M. 41, 42, 179, 180 ; Bossch a, Ned. Held. te Land, D. I. bl. 93. LEDE (PELGRIM VAN DER), bij dezelfde gelegenheid als Jan van der Le de omgekomen. Zie, behalve de boven aangehaalde bronnen ; G. van Sp aan Beschrijv. v. Rotterd. bl. 66 ; Nederl. en Kleefsche Oudh D. IV. bl. 335. LEDEBOER (ERNST JAN) of Ledeboe r, de vijfde zoon van den predikant Johan Ledeboe r, koopman te Amster­dam, en van J o s i n a van R a c h veld uit Utrecht, in een adelijk stift, genaamd Weerselo in Twente, geboren 27 Oct. 1663, huwde 4 April 1687 met Maria -V ogelaa r. De heer Dr. Led e b o e r te Deventer, bezit van hem twee bun­dels met door hem geschrevene brieven e_ n godsdienstige trac­taaijes , d oorw even met de pen geteekende voorstellingen uit de bijbelsche historie. Voor deze handschriften staat zijn portret en wapen, met O. I. geteekend. Ook bestaat er nog een handschrift in 4o., groot 538 bladz., met opstellen over godsdienstige onderwerpen, brieven en met de pen door hem zelven geteekende bijbelsche tafereelen. Hij stierf in April 1737, in welke • maand hij zijn vijftigjarig huwelijks-feest vierde. Lit familie-berigten bijeengebragt. LED EBOER (IzA.AK), zoon van Er n s t T a n, bloeide in het begin der achttiende eeuw, en wordt onder de beoefenaars der schilder- en graveerkunst genoetnd. K r a m m bezit van hem de portretten van zijn vader Ernst Jan Ledeboer en van Maria Vogel a a r, met eereverzen er onder, 1717, in 4o, Ook zijn de platen in Valent ij n s Beschrijving van O. I. en het portret van J. Basnag e, en het Vervolg op Fl avius Josephu s, Amst. 1726. D. I. van hem, en men kent het portret van Jan Maurits Quinckhar d, ook aan zijn burin toe. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Holl. en Pd. Kunst-Sch. D. II. bl. 163; K r am m, Lev. en iPerk. der Holl. en Ill.Kunst-Sch. D. III. bl. 959. LEDEBOER (JOHANNES HENRICUS) zoon van den pre­dikant Johannes Led e b o e r, werd predikant te Almelo en te Nieuwkerk (1689), waar hij in 1697 overleed. Hij predikte in Februarij 1691, naar aanleiding van Psalm CXVIII: 22-26, ter laatste plaats in dichtmaat. Die leerrede kwam ten zelfden jare te Deventer in 4o , met opdragt aan Willem III, in het licht, met den titel van: N(erlands dank- en liefde-gejuijg over de komste van Sijm Doorl. Majesteit W illem /H, koning van Engeland, Frank­rijk, Schotlant en Yrlant enz. Men vindt er, meldt H e r in g a, eene menigte scheldwoorden in, waar de IIeilige Schrift zich toe moest leenen. Lodew ij k XIV wordt genoemd tie Frangen Sisera, Willem III de hoofd des hoeks. ZieJde Jo n g h, Naamr. der Pred. van Geld. bl. 355; Monrik en Noordbeek, Naamr. van Godg. Schr.; II e ringa, Bijdr. tot de Naaml. van Ned. Dicht. El. 59. LEDEBOER (ABRAHAM) werd den 17den October 1735 te Weerselo, waar zijn vader, Bernard L e d e b o e r, toen pre­dikant was, geboren. Zijne moeder beette An n a Se bi 11 a L i pp i n e r h o f uit Gronaw, waar haar vader burgemeester was. Na de Latijnsche school te Lingen te hebben bezocht, 15 werd hij in October 1751 student te Groningen, en verliet deze hoogeschool, na het verdedigen eener dissertatie de natura Spatii in genere et Vacui in specie, als artium liberalium mayister et Philosophiae doctor. In September 1758 beves­tigde hem zijn vader als predikant te Renswoude, voorts be­dankte hij voor een beroep naar Cortgene, doch nam in 1760 dat naar Haastrecht aan. Eene toenemende belemmering in de spraak, noodzaakte hem in 1777 zijn emeritaat te vragen; doch hij bleef te Haastrecht gevestigd, en hield er zich bezig met eenige jongelieden, onder welke J. Clarisse, A. van den E n d e, B. van Marken en anderen voor hoogere studidn op te leiden. L e d e b o e r maakte zich niet slechts als verdienstelijk onderwijzer,' maar ook als godgeleerde en schrijver bekend. Het Stolpiaansch legaat te Leijden be­kroonde in 1773 zijne verhandeling over het Zedelijk gevoel, die in het 3de deel der Dissertationes Latinae et Belgicae ad Christianam morum doctrinam spectantes, Lugd. Bat. 1774, voorkomt. Twee andere, over de drie eersle hoofdstukken van Salomo's spreuken, werden door het Bijbelsche Genootschap te Amsterdam, met den gouden en zilveren eerepenning bekroond en uitgegeven. Het Genootschap ter verdediging van de Christelijke G ods­dienst bekroonde zijne verhandeling behelzende behoedmiddelen tegen den schadelijken invloed van de Schriften der bestrijderen van de .Christelijke Open baring met zilver en nam haar onder zijn werken op. Voorts schreef hij: Nederlands Zedenbederf, de bronnen van hetzelve en de micidelen tot verbetering en hervorming, Amst. 1797. Leerredenen over de opwekking van Lazarus, Gron. 1807. gr, 80. Eenvoudig Onderwijs in de voornaamste Waarheden, welke de Hervormde Kerk naar den Woorde Gods belijdt en ver­dedigt, dat 9 maal werd herdrukt. Hij stelde het zamen met den Tielschen predikant Willem de R o o, en, als blijk van langdurige belangstelling in dien arbeid, verscheen nog in 1814 te Amsterdam en Zwolle: Onderwijs der godsdienst of handleiding ter beantwoording der vragen van de heeren Ledeboer en de Roo door 0 o s t-k a m p. Volgens getuigenis van zijn leerling J. C 1 a r i s s e, was Led e b o er een man van zeldzame gaven, buitengewone ken­nis, ware vroomheid, boeijende goedheid, die zijne verschillende leerlingen, naar hunne onderscheidene behoeften, met groote gemakkelijkheid onderwees. Hij huwde Elizabeth van R ij n en overleed den Mien Aug. 1808. Zijne mannelijke nakomelingschap stierf in 1851 in den student, zijn kleinzoon, C. Ledeboer uit. Zie J. Clarisse, „Ian& op Ewalds P'oorlez. over de Uiterl. Kansel-Welspr. 2° uitg. bl. 169; Dez. Ids over den wijsgeer van de Wijnversse, bi. 48 ; Dez. Encyc. Theol. (edit. 2) p. 169; Dez. en J. Teissedre 1'A n g e, Berigt aanyaande A. van den Ende, bl. 7; 11. Bouman, Manor. J. Clarissii, p. 16; Boekz. der gel. Wer. Sept. 1808, bl. 322. Glasius, God!. Ned. o, h. w. LEDEGANCK (CHARLES) werd den 9den November 1805 te Ecloo geboren. Reeds vroeg openbaarde zich bij hem een blakende zueht voor kennis en wetenschap, die hij grootendeels door eigene oefening genoodzaakt was en wist te verkrijgen. Zich vooral tot de orde der regtsgeleerden geneigd gevoelende, waartoe hij de noodige voorbereidende leiding miste, vergoedde hij, wel verre van zich hierdoor te laten afschrikken, binnen weinig tijds door onvermoeid zelfonderwijs, dat gemis, en ver­wierf zich de waardigheid van doctor in de regten. Hij vond voor dezen arbeid ook het wel verdiende loon in zijne benoe­ming tot vrederegter te Zomergem, Met zijnen vriend Wi I­I e m s, een ijverig en standvastig voorstander der Vlaamsche letterkunde, had hij, even als deze, een' geruimen tijd met veel smaad en verguizing te worstelen; dock na de zegepraal der Vlaamsche zaak, werden zijne verdiensten ook door bet Vlaamsche bestuur erkend. Bij de inrigting van het lager onderwijs in 1842, werd hij tot hoofdinspecteur van hetzelve in Oost-Vlaanderen aangesteld. Ook was hij een der leden van de commissie ter beoordeeling der ten wedstrijd ingezondene verhandelingen over de spelling, en bij de instelling der toe­gevoegde leeraren aan 'srijks hoogeschool, werd bij, als zoo­danig mede aan die van Gend verbonden. Doch hij heeft zijn naam bovenal der onsterfelijkheid gewijd, door de uitgave van een groot aantal dichtwerken, welke hem, onder de Vlaamsche dichters van deze eeuw, een der eerste plaatsen deden innemen. Reeds op zijn 21ste jaar werd zijn gedicht op de Tooneel­oefening door de Maatschappij van Rhetorica te Deynsse be­kroond. Sedert zette hij de beoefening der dichtkunst tot kort voor zijn dood met het gelukkigst gevolg voort, waarvan vele door hem uitgegevene dichtwerken getuigenis dragen. Geen won­der dus dat alle genootschappen tot bevordering der Vlaamsche taal en letterkunde, hem, als om strijd, bun lidmaatschap op­droegen. Ook was hij sedert 1844 lid der Maatschappij van Ned. Letterk. te Leijden. Deze zedige en beminnelijke overleed den 19den .Maart 1847, in den ouderdom van 41 jaren, ten gevolge eener langdurige en smartelijke borstziekte, te Gend. Zijn overschot rust op het kerkhof St. Amand-lez-Gand, waar zich ook het monument van W i 11ems bevindt. Boven zijne asch is een gedenkteeken gesticht. Volgens Sn ella er t behoort L ed e ga n c k op de eerste rei der Vlaamsche dichters te 'staan. Niet dat hij de oorspron­kelijkste, de stoutste of verbevenste onzer hedeudaagsche dichters is; waar de gewrochten tot de tien laatste jaren zijns levens 15* behoorende, zijn zonder tegenspraak de meest klassieke, waarvan het plan met de meeste wijsheid is aangelegd. Een opgave zijner gedichten vindt men in de Eendragt, Veertiendaegsch Tijdschrift voor Letteren, Kunsten en Wetenschappen. De voornaamste zijn: Bloemen myner lente, Gent, 1839. 80. Het burgslot van Zomergem, Gent, 1840. 80. vert. door Octave de le Pierre (Le Mitelain de Zomergem), Brugge, 1841. De Zinnelooze, Gent, 1842. 80. De drie Zustersteden, Yaderlandsche Trilogie, Gent . Julij 1846. Gedichten, m. Leven d. Heremans, Gent, 1856. m, p. 80. Men vindt ook gedichten van hem in de Jaarboekjes van zijnen tijd, in de Vlaemsche Rederyker en elders. Zie zijn ]even door Her e m a n s voor de nitgave zijner Gedichlen 1856; De Eendr. Yeertiend. Tijdschr. voor Lett. Kunst. en Wetenseh. 1847; Si egenbeek, in Hand. v. d. Jaarl. Very. der Maatsch. van Ned. Lett. 1847; Ch. Led eg a nck s dood, (Gent, 1847) uit de Bendy. enz. Mess. d. Scienc. Hist. 1847. p. 272, 1848. p. 415; S n e 1 1 a e r t, Schets eener Geschied. der Ned. Lett. bl. 222; Bijdr. tot de Gaz. van Gend, 1839. bl. 84; S c h o t e 1, Tollens en zijn Tijd, bl. 167; Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. D. II. bl. 547, Bijv. 1853-1857. bl. 32; Cat. C. P. E. Robidd v. d. A a, bl. 142; Cat. van Voorst, T. III. bl. 96, Cat. W illems, D. II. bl. 113, 114. LED EL (JOStP11) geboren te 's Gravenhage den 3den Jan. 1779, zoon van Jacobus L e d e 1, die officier in Oostenrijksche dienst is geweest en van Co r n e l i a van d e r L a a n, geboren te Leiden. Van zijne vroegste jeugd bestond bij hem de lust tot de krijgsdienst, ofschoon zijne ouders en vooral zijne moeder al het mogelijke deden om hem tot andere gedachten te brengen. In Junij 1794 verliet hij op zijn vijftiende jaar en zonder weten van zijne ouders de kostschool, en nam dienst als vrij­willig jager bij het korps van Lig a, dat het volgend jaar werd afgedankt. In datzelfde jaar ontsnapte hij op nieuw de kostschool, om dienst te nemen als soldaat bij het Bat. halve brigade, waarvan hij teruggevorderd, eindelijk met toestemming der ouders als kadet bij hetzclfde Bat. aangenomen, en in 1799 tot 2de luitenant bij het 1ste bat. jagers werd bevorderd. Gedurende. •dien tijd nam L e d e 1 deel aan de veldtogten in Brabant, Duitschland en Noord-Holland , bij welke laatste gelegenheid hij door de Engelschen krijgsgevangen werd ge­maakt. In 1802 tot 1ste luitenant bevorderd, werd bij (ge­huwd zijnde met Maria Helena Johanna Margaretha, dochter van G e s s e 1 e r te Lintelo, destijds advokaat fiskaal en burgemeester van Doesburg), overgeplaatst bij het 5de bat. koloniale jagers, en vertrok naar Suriname, alwaar hij , in 1803 tot kapitein bevorderd werd en tot de invasie der En. gelsehen in 1804 verbleef. In 1807 en 1808 deelde bij in de veldtogten in Pruissen, woonde de blokkade van Straalsund bij en deed zich bij elke gelegenlieid als een dapper officier kennen. In 1812 maakte hij den ongclukkigen veldtogt in Rusland mede, maar werd bij de Beresina gevangen gemaakt, in welke treurige en harde gevangenisschap hij tot 1814 bleef. In Nederland teruggekeerd, vroeg hij zijn ontslag uit de Fransche dienst, dat hij bekwam als chef de bataillon, waartoe hij reeds in 1812 was voorgedragen. Hij werd intusschen hier als kapitein ter dispositie van het dep. van oorlog ge­steld, en eerst in 1815 tot majoor benoemd. Onder zijne bijzondere feiten mag niet verzwegen worden het nemen van een vijandelijk schip in 1810, als kommandant van eene mo­biele kolonne in Oost-Friesland, hetwelk onder bescherming van twee Engelsche oorlogschepen op de Jande lag, en waarvoor hij en zijne soldaten de opbrengst van het schip en de lading van den keizer tot belooning ontvingen. Deze gebeurtenis herin­nerde zich de keizer bij eene revue, tijdens den togt naar Rusland, vragende: Est ce vous capitaine, qui a pris ce batiment An­glais ?" en benoemde hem tot ridder van het legioen van eer, welke orde hij evenwel door daarop volgende omstandigheden nimmer heeft ontvangen. Zoodra was in 1826 de roepstem om vrijwilligers voor Java niet gehoord, om den oorlog, destijds door Dipo Negoro gevoerd, te doen eindigen, of Led e 1 bood, ofschoon zeer lijdende aau de heerschende ziekte te Groningen, ook zijne diensten aan en vertrok in datzelfde jaar, tot luit. kolonel bevorderd, met het linieschip de Zeeuw naar Java. Virij kunnen over zijne gewigtige diensten en heldenfeiten daar, getuigen van zooveel moed, beleid en vol­harding, niet genoeg uitweiden; maar de menigvuldige ge­vechten, die hij aan deze en gene zijde van de Progo heeft geleverd, hebben veel tot den val van Dipo Negoro biige­dragen, waarvoor hem dan ook, bij twee op volgende besluiten van Z. M. den koning, in 1828 de Militaire Willems-orde van de 4de en 3de klasse werd geschonken. In 1830 in het vaderland teruggekeerd , en naauwelijks van zijne doorge­stane vermoeijenissen en ziekten hersteld, bood L e d el zijne diensten, bij het uitbreken van den opstand in Belgie, op nieuw aan en werd spoedig tot bevelhebber van geheel Vlaan­deren, en later alleen van het Westelijk gedeelte aangesteld. * Dat is," had Z. K. H. Prins Fred er i k tegen hem gezegd, juist een kolfje naar uwe hand L e d e 1!" Met geringe magt en veel beleid bood hij, in weerwil van zeer vele moeijelijkheden, niet alleen moedig tegenstand, maar zuiverde binnen korten tijd het land van een overgroot getal van vijanden; terwiji hij overal gepaste maatregelen wist te nemen, om overrompeling te voorkomeu. Daarvoor benoemde Z. M. hem, den 20sten Nov. 1830, tot ridder der orde van den Ned. Leeuw; werd hem door gedeputeerde Staten van de prov. Zeeland, een prachtigen gouden eeredegen met fraai ge­werkte zilveren schede aangeboden, voorafgegaan door een schrijven van den gouverneur dier provincie, met de betuiging, dat men het behoud van Staats-Vlaanderen naast God, aan zijn' moed en beleid te danken had, en werd hem tevens door een deputatie van het Dep. Tot Nut van het Algemeen te Doesburg, waar zijne familie woonde, uit erkentelijkheid eene prachtige gouden snuifdoos aangeboden; terwijl hij in December 1830 tot kommandant van de 9e afdeeling infanterie, en in Maart 1831 tot kolonel werd bevorderd en tevens het kommandement van Staats-Vlaanderen bleef behouden. Ook gedurende den tiendaagschen veldtogt leerde men Led el als een veldheer kennen, waarop het vaderland trotsch kan zijn, en is door zijn beleid de toen veroverde Kapitalendam, waarop zeer veel prijs werd gesteld, ook na bet herstel van den vrede, in ons bezit gebleven. Eene eervolle vermelding op de leger­orde, was toen het bewijs van de bijzondere tevredenheid van Z. M. Led el was in den waren zin des woords soldaat, en had steeds zijn leven veil voor het welzijn en behoud van koning en vaderland; hij bezat bij een vast, opregt en braaf karakter een helder oordeel en veel taktische kennis, verloor in het midden van gevaren nimmer den moed en nimmer die be­daardheid, welke hem zoo dikwijls in den nood behulpzaam was en uit de gevaren redde. Ofschoon steeds vooruit, den vijand te gemoet of in het midden des gevechts, zoo werd hij toch nimmer gewond, en wij willen bij deze gelegenheid verhalen, hoe zonderling hij wel eens aan dergelijke gevaren is ontsnapt. Bij gelegenheid dat men hoopte in een der gevechten tegen Dipo Negoro, dezen gevangen te zullen krijgen, en de overste e del zijne manschappen aanbeval den marsch te bespoedigen, riep hem een flankeur toe ! Ja overste, U hebt goed praten, wij zijn te voet en U te paard 1" In een oogenblik was hij van het paard en noodzaakte dezen flankeur het te be­stijgen, die evenwel naauwelijks eenige minuten was voortge. reden of van het paard werd afgeschoten. Geene liefhebbers meer vindende, besteeg de overste even koelbloedig zijn paard weder, en volgde met dezelfde gerustheid zijn weg. Hij was behalve met ae Milit. Willems-orde 3de klasse en de orde van den Ned. Leeuw, ook met de achtkante bronzen medaille van Java en het Metalen Kruis ver­sierd, en telde 40 effective dienstjaren. Hij overleed den 3 7den Junij 1835, in den ouderdom van 56 jaren te Oostburg aan hevige bloedbrakingen, waartoe belangrijke lever- en mil t­vergrootingen aanleiding gaven, die en door de Groningsche ziekte en de Indische buikaandoeningen en de Zeeuwsche koortsen veroorzaakt waren. Door de gezamenlijke officieren, die in Zeeland onder zijn ko:nmando zijn geweest, is een monument op zijn graf te Oostburg geplaatst, als bewijs van algemeene hoogachting en erkentelijkheid. De kinderen van Led el zijn: Jenny Henriette Cornelia Ledel, geboren te Does-burg den 3den Nov. 1805 en den 1 lden derzelfde maand aldaar overleden; Eloise Jenny Henriette Cornelia L e d e 1, geboren te 's Bosch den 9den April 1807; J e a n­nette Jacqueline Josephine Led el, geboren te Gro­ningen den 6den Junij 1809, gehuwd met G od f rie d August B au m, lste officier van gezondheid, thans te 's Hertogenbosch; Julianus Dorotheus Unius Ledel, geboren te 'sHer­togenbosch den 15den Julij 1811, thans kapitein bij het lste regement infanterie, gehuwd met jonkvr. R aphine Fra n­coise Josephine de Roy van Zuidewijn; Marie Jo s e p h i n e L e d e 1, geboren te Antwerpen den 2lsten Nov. 1815, overleden te Doesburg den 9den October 1856. Zij was gehuwd met den gepensionneerden majoor van het O. I. leger, Johannes Jacobus Verstege, overl. den 18den. October 1859 te Doesburg. Zijn portret in steendruk, door T r a p, naar G. J. B o s, is in de Cadsandria, 1858. Uit familie-papieren bijeengebragt. Zie ook Cadsandria, 1858. bl. 163-240. LEDENBERGH (Gams VAN). Volgens eene aanteekening van Fred e r i k v an V e r v o u, lid der Staten-Generaal, mede­ gedeeld door S c h elte m a, Staatk. Ned. D. II. bl. 600, 601, was Led e n b e r g h een man van geringen afkomst. Deze man (zijn zijne eigene woorden) was van kleinen afkomste en is zijne vader een metselaer geweest van zijn handtwerck. Hij is olijck in zijne jeugd een munnick geweest en geene priester. Hij hadde een goed leven geleijdet ende badt God de Heere menigmael." Het jaar zijner geboorte is onbekend. Wij weten alleen dat hij den post van klerk bij 's lands advokaat van Utrecht, Mr. F 1 o r i s T hi n, tot in het jaar 1588 bekleedde, toen hij dien verwisselde met het aan­zienlij k ambt van secretaris der Staten van het Sticht. Nader­hand werd bij ook tot griffier der leenen aangesteld, na afstand van Johan Strick Johanszoon. Hij was de vriend van 0 ldenbarneveld en voedde met dezen gelijke gevoelens ten opzigte van het staatsbestuur. Hij was het, die in 1617, op het berigt der beroerten in Holland, ter Utrechtsche verga­ dering den vooi slag deed, omtrent het aannemen van waard­ gelders, naar het voorbeeld van verscheidene Hollandsche steden, waar men deze voorzorg, tot handhaving der openbare veilig­ heid, noodig had geoordeeld. Men leende het oor aan zijnen raad, en nam, daarmede overeenkomstia, een besluit, op den ?den September van dat jaar. Daar de gewigtigste en meest geheim vorderende zaken door zijne handen gingen, had hij ook kennis (1618) van het voornemen om zich van eenige steden te verzekeren, ten einde al3oo het ontwerp van prins Maurits te verijdelen, om eene buitengewone verandering in de regering te maken. Naderhand, toen de prins openlijk zijn misnoegen over het aannemen van waardgelders te kennen gaf en dat bedrijf rebellie noemde, werd Ledenbergh met anderen gelast om over dat stuk in onderhandeling te treden. Prins M a u r i t s, eer men dit werk nog bij de hand nam, door Utrecht naar Arnhem willende reizen , leidde L e d e n-b e rg h in beraad, om de poorten der stad, die langer dan naar gewoonte gesloten werden gehouden, niet voor hem te openen. Toen men dit ongeraden vond, geschiedde het echter, met zijne toestemming en bewerking, dat het huis, waar de prins zijn intrek had genomen, met eenige vaandelen schutters bezet werd, zoo het heette, om hem eere aan te doen, doch inderdaad om den toeloop van contra-remonstranten, en voorts eene gewaande inneming van kerken en verandering in de regering te beletten. Sedert vertrok Led e n b e r g h, nevens eenige andere afgevaardigden, naar 's Hage, met last om met den prins over de afdanking te spreken, mits de gewone kom­pagnidn, die teen te Utrecht in bezetting lagen, en die men Diet volkomen vertrouwde, uittrokken, en andere, in soldij der provincie Utrecht staande, in de plaats gesteld werden. Eer men ter zake trad, hield Led en b e r g h een gesprek, ten huize van den predikant U i te n b o g a e r t, met de heeren d e H a e n, Hogerb ee t s en de Groo t, pensionarissen van Haarlem, Leyden en Rotterdam, Hij bragt hun verscheidene zwarigheden onder bet oog tegcn de afdanking, onder anderen, de vrees die men had , dat Maurits aan de Staten 's lands van Utrecht en can de regering der stad, geen behoorlijke zekerheid zou willen seven, inzonderheid rakende de openbare gesteldheid van de godsdienst, zoo als die bij de gemelde Staten was vastgesteld, alsmede (lat, indien de voorgenomene onderhandeling vruchteloos afliep, deze niet geheim zou blijven, maar de wethouders zou doen verflaauwen, en de gewone kompagnien, door het geopperde misverstand, en de nieuwe soldaten of waardgelders, door de aangebodene afdanking on­willig maken. Deze redenen gevielen aan de bovengemelde pensionarissen niet kwalijk, die voorts verklaarden daar van te zullen verslag doen ter vergadering van Holland, en het gevoelen van Oldenbarnev el d innemen. Het gevolg hier­van was dat Ledenbergh, benevens zijne mede-afgevaardigden, eene bijeenkomst hield met de genoemde Hollandsche heeren, ten huize van Daniel T re s el, eerste klerk van de Algemeene Staten, waar die van Utrecht hunnen intrek hadden genomen. Lang en breed werd hier gehandeld over het aanhouden of' afdanken der waardgelders. L ed enbergh stelde daarvan een verbaal op. Het gevolg was, dat hij, nevens de verdere afgevaardigden naar Utrecht wederkeerde,, zonder, zoo als hun last inhield, met den prins gesproken te hebben. Sedert be­zorgde Led en berg h, dat aan eenige Hollandsche afgevaar­digden te Utrecht, met voorslagen, strijdig tegen de inzigten van prins Ma u r i t s, bij 's lands Staten gehoor werd verleend. Om den prins nog meer te weerstreven, vaardigde hij, op het vermoeden, dat hij van plan was krijgsvolk naar Utrecht te zenden, bedienden of naar Nieuwersluis en elders, om de na­derende troepen op to houden, en er de Staten oogenblikkelijk kennis van te doen toekomen. Ondanks al deze tegenkantingen bereikte de prins zijn oog­merk ; de waardgelders te Utrecht werden afgedankt en L e-d e nbergh nevens anderen van zijn ambt verlaten, 't welk hij meer dan dertig jaren had bekleed. Voorziende wat hem boven bet hoofd hing, had hij getracht zijne bediening op iemand zijner vrienden over te dragen, 't geen echter mislukte. Hij verlict deze stad en begaf zich naar Gouda. Tot zijn ongeluk keerde hij eerlang van daar terug; want, na alvorens eenige weken in zijn eigen huis in verzekering te zijn ge­houden, werd hij, onder een sterk geleide, naar 's Hage overgevoerd en in een vertrek van het hof opgesloten. Pit geschiedde op denzclfden dag, op welke men Old e n b a r n e-veld, Hoogerbeets en de Groot in verzekering had genomen. Het leed eenigen tijd eer men hem ondervroeg, nadat zulks te voren reeds te Utrecht was geschied. Sommigen hebben aangeteekend, dat men niet naar genoegen in het be­komen van antwoord geslaagd zijnde, hem met de pijnbank dreigde. De fiskaal van Le e u w e n, door bewerking van Led en b e r g h, voor acht jaren afgezet, doch nu hersteld, zou, meent men, het scherp onderzoek voornaraelijk aangeraden, en alzoo tot 's mans ontijdig einde aanleiding gegeven hebben; anderen stellen dit op bewustheid • van schuld en vrees voor openbare straf. Hoe het zij, nadat de fiskalen van L e e u w en en S yl I a, den 22sten September 1618, hem in zijne gevan­genis ondervraagd hadden, begaf deze zich, nadat ze vertrokken waren, in een vurig gebed. Hierna stelde hij in handen van zijn zoon, wien men vergund had hem gezelschap te mogen hou­den, een open brief in de Fransche taal, welke deze niet ver­stond, in handen; belastte hem dien zorgvuldig te bewaren, en zich niet te verontrusten, ingeval hij des nachts eenig gerucht hoorde. Ondertusschen werd er dien nacht niets vernomen, doch in die van den 28sten hoorde hij zijn vader zulk een ongewoon geluid geven, dat hij ijlings oprees en om licht riep. Een treurig schouwspel vertoonde zich aan zijn oog. Met een broodmes had hij zich zelven twee wonden in den buik toe­gebragt en daarna den pals afgesneden. Be inhoud van het briefje, zijnen zoon ter hand gesteld, was: 1) 1k weet dat men geneigd is in mijn persoon een voorbeeld te stellen, mij te verhooren tegen mijne beste vrienden, mij te pijnigen, daarna mij te overtuigen van tegenstrijdigheden en valschheden, gelijk men spreekt, en vervolgens op kleinigheden een schandvlekkend vonnis te bouwen; want zoo moet men handelen om de ge­vangenneming en opsluiting te regtvaardigen. Om dit alles te ontwijken, ga ik tot God langs eenen korteren weg. Tegen den dooden valt het vonnis niet van verbeurd verklaring van goederen. Gedaan 17 September 1618. 0. S." Zijn lijk werd gebalsemd en bewaard, zijne goederen opge­schreven, en in het volgend jaar, 15 Mei, over beiden door de regters van Old en barnev el d vonnis geveld. Zijne bezittingen werden verbeurd verklaard en het lijk op eene horde naar buiten gesleept en met de kist aan eene halve galg op­gehangen. * Op 5 Juny 1619 (lezen wij in het vroeger gemeld hand­schrift van V e r v o 's avonds omtrent 10 uur is deur bevel van de Staten-Generael, Car el Ny s, geweldige generael, ge­gaen buiten den Haege op de plaetse, alwaer het doode lichaem mette kiste van G illes v an L e den b e r c h hinge en heeft dese kist afgenomen ende tot Voorburg gebragt, alwaer dit licchaem, op het groot versoeck van de weduw en kinderen des voorschr. L e d en berghs, aan de noordzyde van de kei k begraven is Het licchaem heeft aan den galg gehangen 21 dagen." S. Des nachts na deze begravenisse hebben eenige jonge luyden tot Voorburg het licchaem opgegraven en in een drooge sloot geworpen, waerna men het licchaem de volgende nacht wederom in het zelve graff heeft doen begraven, ende heeft het Hof van Holland hare fiskaal K in sch o t naer Voorburg gezonden, om hem hierop te informeren, met verbod van het lijk weder op te graven." Eerlang werd het heimelijk weggehaald, en in de kapel, toebehoorende aan zij nen schoonzoon L o k h ors t (S u s a n n a van Ledenbergh huwde Adam van Lockhorst) be-graven. Hij was gehuwd met Johanna van S yp es t ei n, weduwe van C h a r l es H e r a u g i e r e s, door de verrassing van Breda in 1590 beroemd . Zijn portret bestaat. Zie Uytenb og h, Kerck. Hist. bl. 979, 982, 996, 1005, 1006, 1007; Dez. Lev. en Ferantiv. C. XII. bl. 231, 286, C. XIII. bl. 257, 286; Grotius, Verantzo. C. XIII bl. 141, 252, C. XIV. bl. 145, C. XIX. bl. 252, 254, 259, 266, 272; Trigland, Kerk. Gesch. bl. 1088, 1090, 1092; Baudart, diem . 13. X. bl. 65; Brandt, .Mist. der Ref. 1). II bl. 804, 805, 808, 810, 811, 814, 816, 818, 820, 875; Leven van 11. de Groot, bl. 122; Carleton, Lett. et Neg. T. II. p. 267, 285, 303, 317, 320, 326, T. III. p.79, 88, 92, 97; L. Aubery, Gedenkschr. bl. 259; B u r i g n y, Pie de Grotius, T. I. p. 91, 95, 115; Hanes Grotii Find. p. 131; Wa­ge naa r, Pad. Ilist. D. X. bl. 169, 206, 207, 210, 216, 217, 220, 228, 229, 238, 254, 289, 290, 291, 370; van Wij n op Wag e­naar, D. VII. bl. 103, I). V. bl. 92, 93; Scheltema, Staatk. Ned. 1) II. bl. 21, 601; Kron. van het Hist. Gen. D. HI. bl. 92, 93, D. V bl. 453, D. VI. bl. 71, 72, 414, D. X. bl. 296, D. VIII. bl. 301; Bil der dij k, Gesch. des Pad. D. VIII. bl. 46, 62, 73, 85; voorts Hoogs tr a t e n, K ok, Nieuwenhuis, Muller, Cat. ran Portr ; G. van Ledenbergs Cadaver met portr. en afb. der Exec ; Cat. Mr. D. A. C. de Lange van Wijn­g a ar d e n, bl. 21; Cat. van Voorst, Mss. p. 99. LEDERACH (P.) was als luitenant bij de brigade Eon­homme, bij den inval der Engelschen in Noord-Holland en werd bij St. Maarten gekwetst. Zie Bosse"). a, Ned. held. te land, D. III. bl. 193. LEDERDA1VI (DIRK VAN) leefde te Utrecht in de tweede helft der veertiende eeuw, en werd in 1462, omdat hij D on­deuchdelik en zwaerlick den domproest belogen had," veroor­deeld s om op de kaak te staan, door de stad rondgevoerd te worden, op elken kinnebak geteekend te worden met een brandenden sleutel" en voorts eeuwig gebannen. Zie B u r ni a n, Utr. .Taarb. D, II. bl. 430. LEDERLIN (HENRIcus) of L e d e r 1 in u s, geleerd philoloog, in 1672 te Straatsburg geboren, aldaar hoogleeraar en in 1737 gestorven, die uitgaven van de Ilias van H o m e r u s (Gr. lat. Amst. 1707. 2 vol.), van het werk van Vigerus de Praeci­puis dictionis graecae idiotismis (1713. 80.) en der Variae His­toriae van A elianus bezorgde (1709. 80.), verdient vermeld to worden, wijl hij zich, in den aanvang der achttiende eeuw, een geruimen tijd te Amsterdam ophield, en aldaar het Onomasticon van Pollux voor de pers van W e t s t e i n gereed maakte. Toen hij -in 1702 tot hoogleeraar in zijne geboortestad werd be­roepen, was hij gevorderchtot het zevende bock. Nu moest hij afbreken, doch hij di oeg de voleindiging van het werk aan Tiberius Hemster hu i s op, die haar, op aanraden zijner vrienden en vooral van G r a e v i u s, aanvaardde. Zie Biogr. Univ.; de Crane, T. Hemslerhuis, bl. 41, 49. Wey t in gh, Llist. Litt. p. 207. LEDERMULLER (M. F.) sichreef: Nicroscopische Vermaaklijkheden met CL, naar het Leven geteekend en gekleurde platen, Amst. 1774. 4 d. Zie A r r e n b erg, Naamr. van Boek. bl. 243; Cat. v. V o o r s t, T. II. p. 115. LEDERSAKE (ANTHoms vAN) eerste land-kommandeur van het Duitsche huis, Balie van Utrecht (1231-1266). Onder hem schonk graaf Will em II de kerken van Valkenburg en Maasland aan de orde, en legde daardoor den grondslag tot de Duitsche huizen die er verrezen. (1241) Zie v. Heussen, list. Epis. Ultr. p. 421, 499; Matthaei, Anal. vet. Aevi, T. V. p. 864; Rom e r, Geschiedk. Overz. van de Kloost. en Abdijen in de voorn. Graafsch. van Hall. en Zeel. D. I. bl. 92, 177. LEDOULX (PIETER), noon van den raadsheer Pieter L e-d o ul x, werd 1 Maart 1730 te Brugge geboren. Van zijne jeugd af voor de kunst opgeleid, werd hij eerst leerling van J an Gavernijn, en later van Matthias de Visch op de Akademie. In 1755 begon hij eene verzameling van vliegen, schal-bijters en andere insekten aan te leggen, waaraan hij tien jaren arbeidde, en welke hij met groote naauwkeurigheid en heerlijke kleuren afbeeidde. Niet minder was zijn talent in het afbeelden van bloemen, van welke hij 383 verschillende teekeningen bezat, die met de grootste naauwkeurigheid en zorg door hem geteekend waren. Hij schilderde ook huisse­lijk e stukjes in waterverw en stadsgezigten in olieverw. In het archief te Brugge berust een handschrift, waarin hij het resultaat zijner nasporingen, omtrent de geschiedenis der kunst en kunstenaars, bijzonder zijner geboortestad, heeft medegedeeld. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunst-Sch. D. II. bl. 164. LE DUC (JEAN) een Nederlandscb schilder, die afkomstig was van eene Fransche uitgewekene familie. Hij werd in 1639 te 's Hage geboren, en leerde het schilderen onder de leiding van Pa u l us P o t t e r, wiens manier hij zoo kunstig wist na te bootsen, dat men somtijds de schilderijen van den meester en den leerling niet wist te onderscheiden. De Haagsche Schilder-Academie benoemde hem in 1671 tot haren president, doch hij verwisselde later het penseel met den degen. Hij verkreeg den graad van kapitein, met den bijnaam van de Brave. De voornaamste kunstvooitbrengselen van Le Due vindt men in de galerij te Dresden en in de Louvre te Parijs. Zie Norm. Biogr. Goner. par Dr. Hoe f e r, die zich beroept op D e s c a m p's La Pie des Peintr. Holl. LEE (JOHANNES VAN DER) geboren te 's Bosch, pastoor te 'sHage en landdeken van het distrikt van Schieland, werd in 1743 door pans B en e d i c t us XIV, tot vikaris van het bis­dom van 's Hertogenbosch benoemd. Ofschoon hij inboorling van den staat was en binnen de stad woonde, wilds de hooge Overheid niet dulden, dat hij, daar hij in het bisdom zijn vast verblijf niet had, de bediening van vikaris apostolijk verrigtte. ilij stond derhalve die waardigheid af, en overleed te Rage in 1746. Zie van Gils, Kath . Meyer. Memorieb. bi . 120. Coppens en v a n Gil s, Nieutve Beim& . van het bisdom van 's Bosch, D. I. bl. 293. LEE (BENJAMIN CHARLES) werd den 22sten Junij 1674 geboren in een dorp in de nabijheid van Londen. Zijne ouders voedden hem in de hervoriiide godsdienst op, en zonden hem naar de beroemde school van St. Paulus te Londen. Van daar ging hij naar het collegie der H. Drieeenheid te Oxford. Daar ging hij tot de R. C. godsdienst over, studeerde vervolgens in het Engelsche collegie te Douai, en bestuurde eenigen tijd de lagere klassen. Zijne slechte gezondheid nood­zaakte hem naar Engeland terug te keeren. Toen deze her­steld was, deed hij eene reis door Brabant, Frankrijk en andere landen. Eindelijk besloot hij de wereld te verlaten, en legde den 27sten Dec. 1714 zijne gelofte of in het Engelsche karthuizer klooster te Nieuwpoort in Vlaanderen, werd ver­volgens procurator en in het laatst van 1729, na den dood van Joseph Bett s, prior, en stierf den 20sten April 1740, in het 66ste jaar zijns levens. Men heeft van hem: The Sinners Guide from vice to virtue, giving him In­structions how to become virtuous; originally in Spanish by the Reverend Father Lewis of Granada, Provincial of the order of St. Dominick in the province of Portugal, Lond. 17 . 12o. The second edition carefully revised and correc­ted, Ibid. 1760. 12o. Ook heeft men van hem door hem op de voornaamste ker.. kelijke feesten uitgesprokene leerredenen, en hij zette ook de 13 eerste deelen der Histoire Ecclesiastique van F 1 e u r y en eenige Verhandelingen van G o d e a u, bisschop van Vence, in het Engelsch over. Zie P a q u o t, Mem. pour senir a l' Hist . Litt. des Pays-bas s T. II. p. 286. LEEFDAEL (CHRIST0FFEL vAN), zoon van Philip s, ridder, heer van Waalwijk, Thielen, Elten, Meeuwen en Goirle en van A nna van G a v r e van Liefringe n, afstammeling van het baanheer­lijk geslacht van dien naam, oorspronkelijk uit dat van I-1 au te r i v e, dat eeuwen lang de aanzienlijkste ambten, vooral in Brabant, be­kleedde. Hij was een huisgenoot des graven van Eginond, en onder de eersten die het verbond teekenden. Hij nam niet slechts de wapenen tot de verdediging der vrijheid op , maar was ook bereidwillig geld ten dien einde te helpen opbrengen. Hij stond ook in gunst bij W it 1 em I, die hem verschillende commission opdroeg, en hem o. a. naar Graaf J a n zond. Mogelijk is hij ook dezelfde, die als een zeer christelijk edel­man beschreven wordt, onder den naam van Lesvedai, en die, in 1568, den krijgstocht naar Nederland met den prins van Ora* doende, den braven Korn el is de Lesenne tot leeraar voor zich en zijn huisgezin aannam. Men weet dat zijn meester, van E g m o n d, onthalsd, zijn leeraar opgehangen werd en men gist dat hij zelf door Alva is ter dood verwezen. Het blijkt uit het proces crimineel van Ezmon d, dat hij genoemd wordt 's graven dienaar, die kwalijk gevoelde van bet oude geloof, en dat Alva hem niet alleen niet heeft doen vangen en straffen, maar hem slechts voor een korten tijd uit zijn dienst ontsloeg. Na den dood van Karel Bois o t, kwam hij bij sommigen in aanmerking, om tot gouverneur over Walcheren aangesteld te worden, gelijk 's Gra vezande uit de notulen van Wet en Road der stad Middelburg, den 4den Oct. 1575, ontdekte. Hij zou in dienst zijn gegaan van den Paltzischen keurvorst en in 1617 in den ouderdom van 84 jaren gestorven zijn. Hij had in huwelijk Maria van Schoonhoven, of Maria van Aarschot, gezegd Schoonhoven, vroeger religieuse te Rijnsburg, wier zuster Johann a, gehuwd was met zijn broeder, Rogier van L e efda el. C h rist offers dochter Mari a, begaf zich in den echt met Willem van Lye r e. Lie over dat geslacht Butk ens, Troph. de Brab. T. II. p. 216­221, 570; Suppl. aux Troph. T. II. p. 135; Christinaeus, fur. Her. T. I. p. 284; de Rouck, Ned. Heraut, bl. 341; Miraeus, Op. Diplom. T. I. p. 323, 447, 459, 804, T. II. p. 1014; J. B. Grarnaye, Brux. p. 28; Quart. Gower. T. I. p. 140, 222, 243; Suite du Suppl. au Nob. des Pays-bas, T. II. p. 226, 227; Goud-• boeven, Chron. van Holl. en Zeel. bl. 557, 622; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 768; Strada, de bello Belg. Lib. V. p. 206, Lib. VI. p. 330; Hist. o'er Mart. bI 6 81; Proc. Crim. des Comt. d'Egmont etc. T. I. p. 32, 40; B al e n, Beschr. van Dordr. bl. 1109; R e gersbach, Chron. van Zeel. D. II. bl. 192; te Water, Verb. der Edel. D. II. bl. 114, 492-494, I). III. bI. 547, 548, D. IV. 182, 203; Gargo a, Watch. Arcad. D. I. bl. 277; Wagenaar, Vad. Thst. D. VI. bl. 125, 255; Kok, Vad. Woordenb. o. h. w. Hoogstraten, voorts Bor, Me teren, B entivoglio, Hooft en Groen van Prinsterer, Arch. de la Maison d' Orange Alassau, T. II. p. 34, 35, T. V. p. 283, 305, 318. LEEFDAEL (Louts of LODEWIJK vAN) was met Gilles de C or esin d er e, meester-particulier van de munt van hertog Philips van •Bourgondie en Holland en Zeeland, en wel te Dordrecht ten jare 1466 en 1467. Zie v. d. C h ij s, de Munttn der Graafsch. Moll. en Zeel , bl. 435, 437, 438 enz. LEEFDAEL (NYs of DIONYSIUS VAN) was adelijk munt­meester te Utrecht, ten jare 1469. Hij vervaardigde » witgens ende doetgens." Zie v. cT. C hij s, de Munten der bissch. van de Heerl. en de Slap Utr. bl. 372. LEEFDAEL (FREDERIK ALBERT vAN), kolonel in Staatsche dienst, dien hij uit misnoegen had verlaten, beyond zich in 1692 te Londen, bij gelegenheid dat er door eenige Fransche hovelingen een aanslag gesmeed werd op het leven van koning Wille m. Hij werd gebruikt om deze zamenzwering te_ ont­dekken, en leverde Grand v a 1, een der hoofdleiders, in handen van A t ii 1 o n e. Hij behoorde tot het bovenbedoelde adelijk geslacht van dien naam, had een broeder te Delft en was Roomschgezind. De laatste mannelijke afstammeling van dat geslacht was Rogier van Leefdael e, heer van Deurn en Lesselt in de Meyery van 's Hertogenbosch; clod' hij be­ . zorgde bij opene brieven, dat de heer Thomas S u 1 y a r d, die met zijne dochter, Johann a, getrouwd was, den naam van L e e fd a e 1 voor zieh en de zijnen aannam. Zie Eur Merc. Oct.-Dec. 1692, bl. 77, 97, 98; Lett. from James Vernon Esq. in Tind. Conlin. V . II. p. 300, 302, 309-316; G. Burnet, Gesch. van Engel. D. II. bl. 89; W a g e n a a r, Vad. .11ist. D. XVI. bl. 189; te W at e r, Verb. en Smeekschr. der Edel. D. III. bl. 548. LEEGHWATER (JAN ADRIAANSZ.) zoon van Adriaan Symonsz., timmerman in de Rijp, die aldaar het opzigt over het leggen der eerste houten sluis had; kleinzoon van. Sy mon R u y s, brouwer aldaar, wiens vrouw G r i et M a a r-t ens z., in 1604 in den ouderdom van 90 jaren stierf, werd in 1575 in de Rijp geboren. Hij komt, in een octrooi van 1605, nog alleen and er den naam van Jan Ad riaansz. voor. Eerst in later tijd nam hij den naam aan van L e e g h­wate r, mogelijk door dezen of genen hem toegevoegd, om de veelvuldige wateren, die hij in Noord-Holland en elders had helpen ledigen. Van zijne eerste jeugd en opvoeding is niets bekend. Op de titels zijner werken noemt hij zich Molenmaker en Ingenieur in de Rijp, doch hij bezat in vele andere vakken eene groote ervaren­held. Toen er in Holland nog geen achtkante oliemolen met stan­pers” bestond, vervaardigde hij er een voor eigen gebruik. Hij schijnt dus ook olieslager te zijn geweest. In 1630 vervaar­digde hij het bestek en de daartoe behoorende teekeningen voor het raadhuis in de Rijp; doch hij muntte vooral als molenmaker uit, en werd zoo wel buiten• als binnenlands, in het vervaardigen en stellen van molens beroemd, en bij het droogmaken onzer binnenlandsche plassen, was hij met raad en daad behulpzaam. Vooral was hij werkzaam bij het be­dij ken van de Beemster, en hij het droogmaken van de Purmer, de Wormer, de Bijlmer, de 1/Vaard , de Schermer en meer andere rivieren, moerassen en polders. De roem zijner be­kwaamheid in het leegmalen van plassen was zoo groot, dat de stadhouder, F re der i k H e n d r i k, hem in 1629 in het leger voor 's Hertogenbosch ontbood om 1) het water uit het leger to malen en de watermolens bij Engelen weder gangbaar te ma-ken," waarin hij naar wensch slaagd e, en waardoor hij niet weinig tot het bemagtigen dier belangrijke stad toebragt. Ook buiten 's lands stelde men zijne bekwaamheden op prijs. Zoo werd hij in 1628 naar Bordeaux geroepen, om raad te geven tot het droogmaken van een moeras, 4500 morgen groot, aan den hertog van Epernon toebehoorende, en niet verre van die stad gelegen. Uij voldeed hieriii naar wensch, en vervaardigde eene kaart, die hij den hertog, welke toen met bet leger van den koning van Frankrijk voor Rochelle lag, aanbood. Twee jaren later werd hij naar Metz ontboden, om raad te geven tot het droogmaken van een aldaar gelegen moeras, ook werd hij in het gebied van den hertog van Hol­stein, in Emderland, Friesland en elders geroepen, om behulp­zaam in het droogmaken van moerassen en meeren, te ordineren dijken, dammen, sluizen, kaaijen, heulen, molens, molen-togten, kolken, wateringen enz. Van zijne ervarenheid in andere vakken, gewaagt hij zelf in zijn Kleine Chronykje dus : 1k heb in mijnen tijd gemaakt verscheidene soorten van molens, ook huizen en sluizen en verscheidene notabele stukkeu van kassen en schrijnwerken, alsmede vele uurwerken in dorpen en steden. Ook mede twee groote notabele speelwerken te Amsterdam, staande op de Wester- en Zuiderkerks toren. Ik heb ook mede gemetseld aan het nieuwe stadhuis te Amsterdam en mede aan den toren van de Nieuwe kerk, alsmede aan de brug bij Jan-Boodepoorts-toorn. Behalve dien heb ik nog verscheidene notabele handwerken gedaan in hout en steen, in koper, in ivoor en metaal, hetwelk te lang zou zijn om te verhalen. Ook somtijds met de pen te speelen, Te teckenen kerken en kasteelen, Daarbij te schrijven grof en fijn, # Dit kan God lof, nog heel wel zijn. Dus schreef hij toen hij 74 jaren oud was. Hij verstond daarenboven eene kunst, die sedert schijnt ver­loren te zijn geraakt, die namelijk van onder water te duiken, aldaar een geruimen tijd te vertoeven en verschillende verrig­tingen ten uitvoer te brengen. Hij was ook ervaren in de Fransche en Duitsche talen, en niet geheel onbekend met het Latijn. Hij bezocht, behalve al de toenmalige Vereenigde Provincien, Brabant, Vlaanderen, Henegouwen, Duitschland en, gelijk hij het noemde, Oostland, waartoe Riga, Elzeneur, enz. behoorde. Ook reisde hij in Westphalen, Lotharin­gen, Frankrijk en Engeland. Het jaar van zijn overlijden is onbekend. In 1639 was hij nog in levee, doch reeds in 1644 overleden. Hij behoorde tot het kerkgenootschap der Doopsgezinden, en was een godvruchtig man. Hij had drie zonen, S im on, A d r i aa n en J a n. Nog heden bestaan er afstammelingen van hem, bij wie zijne gedachtenis nog in eere is, en die nog eenige aan hem toebehoord hebbende voorwerpen bezitten. Zijn. portret, naar eene teekening van J. de Keyser, door J. Lams veld gegraveerd, vindt men met een zesregelig vers er onder van J. J. S c h e p p e r, voor zijn Haarlemmermeerboek. Hij schreef: Len kleyne Cronyke en voorbereiding van de afkomst era het vergroten van de dorpen Graft en de Ryp, en van weer verscheidene notabele oude stukken en gebeurtenissen, waar­schijnlijk in 1649 voor het eerst uitgegeven. Later verscheen het Amst. 1654. 1714. 1727. 4o. en achter het Haarlem­mermeerboek. Sedert 1654. b. v. achter de 7de uitg. Saerd. 1669, en achter (ook de 7de druk) Amst. bij Jan G r a al, Jan van Heekeren en Pieter Visser, Boek-verkoopers, 1710. 4o. Haarlemmer-tneer-boeck, dienende tot eene Remonstrantie, verklaring ende voorbereydinge, ona de Haarlemmer. ende de Leytse-meer to bedyken : Als ook van de diepten, gronden, ende nuttigheyt derzelver. Mitsgaders: Van meest alle de Meeren, die in Noort-Hollant tegen den Huigen-dyk en Saandam be­dykt, in het land gemaekt zyn, sedert het jaar 1608, gedurende tot het jaar 1641. Beschreven door Jan A d r i a a n s z. L e e g h- W a t e r, Ingenieur en Molen-maker van de Ryp in Noort-Hollant. Den zevenden Drulc, wederom met verscheiden notable Artykelen een zeste part vermeerdert : Ende ook, mede eenige Tegenspraak van Coley e l t Boeksken, T' Amst. bij Jan Graal, Jan van Heekeren. en Pieter V isser, Boek-verkoopers, 1710, 4o. Met zijn portret, een afbeelding van het Haarlemmermeer, onder den titel en eene caerte ende Voorbereydinge tot het bedyke van de Haarlemmer-meer, alhier provisioneel gestelt ende in cavelinghen gebracht, waer van yder viercante parck bedraecht hondert morghen. Oock mede met de JVegen, Vaerten ende Slooten. Gedaan door J. A. L. W . van de Ryp. Het is onzeker of de eerste druk in 1641 is ver­schenen, de derde druk zag in 1642, de vierde in 1643, de vijfde 1654, de zevende in 1669 en in 1670 het licht. Vervolgens zijn er drukken van 1714. 1724. 1727. 1736. 1749. 1764., allen in 4o. Eindelijk bezorgde Mr. W. J. C. van Ha s s elt den veer­tienden druk, met aanteekeningen van en voorafgegaan door eenige levensbijzonderhedera van den Schrijver, en een historisch overzigt der plannen tot en de werken over het droogmaken van het Haarlemmermeer. Met portr, kaarten en fac. ens. Amst. 1838. 80. Zie, behalve de levensehefs van van Hasse It (de voornaamste bron) en zijn Is As z. Lee g hwater schrijver van Korte Baehr. en he Kleine Kron. van llaarlein ? Mr. S. d e W i u d, Bijdr. over I. A. L. in l'ad. Letteroef • voor Dee. 1837; Kong- en Letterb 16 1807. bl. 277; Dooregeest, Rijper Zee-Post. bl. 339; Holl. Mere. 1669. bl. 84, 85; Lev. van Fred. Hendr. D. II. bl. 259; Mr. J. T. Bodel Nijenhuis, Opg. van Besehr. der Gee. Sted. en Plaids. in het Kon. der Ned. in Friend des Pad. D. IV. No. 4; Bar. van L Olden, Verh. over het Haarl. Meer, Aanh. op het Jig. IFoord. van G. Nieuwenhuis, ..eivondb 19 Jan. 1838.No. 53; Bos­s e h a, Ned. Held. le Land, D. I. bl. 449; Astrea, 4e afl. Julij 1854. bl. 121; Meerman op de Groot, Parab. Rerump. D II. bl. 441; Naamr. van J. v an A b k o u d e, D. I. bl. 209; R. A r­renberg, Naamr. bl. 243; Cat. J. Koning, D. II. bl. 214; Bibl. Meerman, T. III. p. 180; Nay. D. I. bl. 62, D. II. bl. 23, 363, Bijbl. 1853. XXVI. D. IV. bl 167, D. V. bl. 102, Bijbl. 1855. bl. XL; Muller, Cat. van Portr. bl. 150. LEEMAN (LucAs), geboren te Enkhuizen den 16den Oct. 1702, studeerde te Utrecht, daarna te Leyden, werd ale pro­ponent beroepen te Grootebroek en bevestigd den 16den Sept. 1725, te Hillegondsberg den 11den Junij 1730, te Hoorn den 9den Nov. 1732, te Rotterdam den 27sten Junij 1734, en aldaar overleden den 16den Sept. 1735. Hij schreef: Afscheydspredikatie van Hoorn, 4o. Intreepredikatie te Rotterdam, 4o, Zie de Paauw, Perv. op M. reeris, Naamr. der Pred. bl. 124. IVIourik en N o o r d b e e k, Naamr. der Godg. Schr. H a r d e r w ij k, Fred. v. Roll. bl. 77 en 87. LEEMANS (JoHANNEs) geboren te Heusden, werd den 8sten Mei 1731 med. dr. te Leijden, na het verdedigen eener dis­sertatie de Ictero Flavo. Zie Levensbeschr. van ber. en gel. Mannen, D. IV. bl. 141. LEEMANS (A .), waarschijnlijk te 's Hage geboren, leefde in de laatste helft der zeventiende eeuw, schilderde levensgroote stillevens met jagtgereedschappen, vogels, vischnetten, enz. , na­tuurlijk en soms bedriegelijk voorgesteld. Weleer was in de verzameling van J. van der Linden van Slingelandt te Dordrecht een stuk, zijnde allerhande jagttuig, op een bond tegen den wand . hangende, zeer natuurlijk door A. Leeman s. Eene dergelijke voorstelling berust bij den heer N. G. F. Romondt te Utrecht, en is door Kr a m m beschreven. Van hem bestaat een portret door T. H. Jelger s ma met den pen getrokken. Zie van 1ynden en van der Willigen, Lev. der Schad. dank.; Immerzeel, Lev. en Werk. der Holt. en Pl. Kunstsch. D. II bl. 164; Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en FIKunstsch. D. IV. hi. 960; Cat. van H o et, D. II. bl. 493. LEEMANS (M.), dichter uit het laatst der zeventiende eeuw, vervaardigde o. a. een lijkzang op J. H. K r o m. Zie van der Aa, Biogr. Anth, Crit. Woordenb. D. II. bl. 356 LEEMKULIUS (Wilaiumus) dichter nit het begin der ze- ventiende eeuw, blijkens zijne lofdichten, op S. Ampzing, Beschryvinge ende lof der stad Merlon. Zie van der Aa, Biogr. .nth. Crit. Woordcnb. D. II. bl. 357. LEEMPUT (JoHAN JACOB VAN), brouwer, schepen en bur­ -gerhopman te Utrecht, die zich steeds, door gehechtheid aan den prins van Oranje, en door dapperheid tegen de Spanjaar. den onderscheidde. Hij werd steeds in geheime en gewigtige zaken gebruikt. Paulus Buys, schreef aan hem, in 1577, toen men een kwaad oog begon te krijgen op Don J u a n, ten einde liever voortekomen dan voorgekomen te worden, waarop hij het geschut en ammunitie in veiligheid stelde, hetwelk kort daarna gevolgd werd van het sloopen van het kasteel Vreden­burg. Later was hij een der afgevaardigden tot het sluiten der satisfactie of liever van bet tractaat, waarbij die van Utrecht zich onder het gouvernement van den prins begaven. Hij was zeer rijk en schoot met zijne vrouw eene zeer aanzienlijke som gelds voor aan de stad, waarom zij, behalve de teruggave van het verschot, het bolwerk aan de Weertpoort erlangden. Hij huwde Catharina de Berghes ter Essendelle, meer bekend onder den naam van T r ij n v an Limpen, die volgt. Hij had een oudere broeder Peter , die met zijn vader door den bloedraad was gebannen, en nog twee jongere broeders, Cornelis , raad te Utrecht in 1594, 1602 en 1603 en D a. n i el, raad en schepen in 1622, die eene dochter had. Zie Bor, Nederl. Hist. D. I. bl. 802, 992-996; Ferwerda, Wapenboek van Dam, 8 gen.; Seheltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 23 ; Bolhuis, Proeve eener Geschiedenis van het kasteel Preden­burgh, bl. 147; Nay. D. IV. bl 339 LEEMPUT (CATHAR1NA. VAN) of van L i m p e n , ook C a­tharina B erg er s (B e r g h e s) genoemd, echtgenoote van den. schepen Jan Ja co b s z. van Lee m p u t, eene met mannen­moed begaafde vrouw, die aan het afbreken van het kasteel Vredenburg de eerste hand sloeg en door haar voorbeeld den moed der mannen aanvuurde (1577). v Haren zoon (meldt B v e r w ij c k) zijnde toen ter tyt to Madrit in Spaengsen, zagh in 't hof van den Koning haer beeltenis, 'twelck aldaer uyt Nederlant gezonden was, dan by wachten hem wel te seggen, het selfde van zijn moeder te wesen." Haar portret in olieverw berustte in het laatst der vorige eeuw bij den raadsheer R o e­lan s te Utrecht (in de vrouwelijke lijn aan de Leemput te's vermaagschapt) en in 't begin van deze bij zijn broeders oud­sten zoon J. E. Ro elans, daarna bij den behuwdbroeder van dezen, den heer H. C r o e s e E z. te Amsterdam. Ook was er een in het bezit van den heer Mr. J. van D am v an, Isselt, President van de Arrondissements Regtbank te Amers­foort, die het geluk had het uit een zwaren brand te Utrecht, 16* in November 1814, ten huize zijner ouders uitgebarsten, te redden. Zie, behalve Halma, Hoogstraten en Kok, Buehelius, Descr. p. 105; Be v e r w ij ck, Uitnemendheid des vrouwel. Geslachts, B. III. bl. 50, 51 met of beeld die ook voorkomt in lifuzen-Alman. voor het jaar 18.. ; Scheltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 23; Bolhuis, Proeve eener Gesch. van het kasteel Vredenburgh, bl. 147; F. Allan, de Stad Utrecht en hare (Desch. bl. 190, 388; Citron. van het Hist. Genootsch. D. IX. bl. 242; Kist en Royaards, Ned. Arch. voor Kerk.Gesch.,' D. VI. bl. 148 ; Nay. D. IV. bl. 239; Collot d'Escury, Holl. Roem. Utr. Yolks-Alm. 1843. LEEMPUT of LEMPUT (Ron VAN) een Antwerpsch schil. der, die zich omtrent het midden der zeventiende eeuw te Londen beyond, en aldaar naar van D ij ck , Raph ae 1 en Ho lb e i n copijen vervaardigde. Het koopen eener schilderij van van D ij c k , Karel I te paard voorstellende, in Hanover, wikkelde hem in een kostbaar proces, dat hem, bij geregtelijke uitspraak de schilderij deed verliezen, terwij1 hij daarenboven de geregtskosten moest betalen. Hij overleed in 1675. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Holl. en P1. Kunstsch., D. IV. bl. 960. LEEMPUTTE, wpaintre de la clef" in de zestiende eeuw, • door Alva veroordeeld. Zie Miraeus, Sent.; Kramm, Lev. en Werk. der Hell. en Pl. Kunstsch., D. IV. bl. 960. LEEMPUTTE (G. P. VAN), corrector te Alkmaar, hield eene oratie op Er n s t Willem H i g t, die, voor zoo ver bekend is, niet in het licht verscheen. Lie Boekz. 1762. bl. 362. LEEMPUTTE (11Emucus VAN DER) werd in 1588 te 's Bosch uit een aanzienlijk en adellijk geslacht geboren. Zijn grootvader van moeders zijde was de vermaarde J oh an n e s Lan tfo r t, rector der Latijnsche scholen te 's Bosch. Door de zorg van zijn grootvader werd van d er L e em pit t t e in de Latijnsche taal onderwezen, waarin hij groote vorderingen maakte, gelijk ook in de Grieksche en Hebreeuwsche talen, waarin hij het onderwijs van den geleerden. Pe tr us Vlad erac cus ontving. Vervolgens begaf hij zich naar de hoogeschool te Leuven, waar hij, bij de algemeene promotie van het jaar 1607 de zesde plaats ontving. Hij maakte in de studie der godgeleerdheid zulke vorderingen, dat hij in 1614, den graad van licentiaat verkregen hebbende, haar in het seminarie van Mechelen en daarna in dat van 's Hertogenbosch onderwees. Hij was vooral om zijne diepe kennis der oude talen zeer beroemd en werd door de geleerden te Leuven deswegens meer dan eens geraad­pleegd. Adellijk kanunnik graduaat van de kathedrale kerk van 'a Bosch zijnde, aanvaardde v an der L e e m p u t te , nog na de overgave der stad de plebanie van . St. Jan, en stond hij in die moeijelijke omstandigheden, zijne stadgenOoten met teer veel ijver bij. Onder het bisschoppelijk bestuur van Op h o r i u s, nam hij een groot deel in de zaken des bisdoms, en na den dood van dien prelaat, werd hij door de kanunniken des kapittels tot algemeenen vicaris aangesteld. Toen de bisschop van Bergaigne tot den zetel van 's Bosch was ver­heven, deed hij door van Leemputt e, als zijnen zaakge -lastigde, het bisdom besturen, terwijl de kannuniken hem, na den dood van dezen kerkvoogd, andermaal tot algemeenen vikaris benoemden. Omtrent tien jaren stond hij, onder vele wederwaardigheden en gevaren, aan het hoofd des bisdoms, doch, hoezeer de vervolging woedde, bleef hij, met toestemming der landsregering, te 's Bosch, omdat hij, als kanunnik des kapittels, door den Staat uit de geestelijke goederen werd be­ zoldigd. Hij beyond zich nog daar den 13den Mei 1653, blijkens eenen brief, toen door hem uit die stad aan den prelaat van Tongerloo gerigt, aangaande het gebeurde van den kanunnik Bier abdij , Henricus Bose h, die in de geur der heiligheid was overleden. Hij had den 13den Januarij van genoemd jaar, eenen herderlijken brief, betrekkelijk de bul van Urba­n u s VIII, wegens de viering der feestdagen, uitgegeven, van welke nog een authentiek afschrift in het archief der abdij van Bern bestaat. Eenigen tijd daarna schijnt hij 's Bosch te hebben moeten verlaten, en, volgens eene duistere overlevering, zou hij te Esch (dekanaat van Orthen) eene schuilplaats ge­vonden hebben. Hij overleed in het begin van 1657, in den ouderdom van 70 jaren. Hij was een zeer geleerd man. Behalve eene overzetting van het Nieuwe Testament, welke hij in 1622 uitgaf, en die naderhand in 1650 en 1686 to Antwerpen bij Jacobus W o o n s is herdrukt, gaf hij in 1624 godgeleerde verhandelingen over eenige H. Sacramenten in het liclit, getiteld: Theses Theologicae de tribes Sacramentis characterem impri entibus, Silvaed. 1624. 4o. Ook had hij . twee werken voor de pers gereed gemaakt, waarvan het eene (Dialepsis quaestionum conducentium ad intelligentiam S. Scrip­ turae) eene handleiding tot het verklaren der H. Schrift be­ vatte, en het ander (Refutatio prolixa et solida libri ministri enjusdam calvinistae), eene verdediging van het katholijke geloof tegen zekeren leeraar der Hervormde kerk behelsde. Zie Val. Andreas, Bibl. Bely. p. 361; Foppens, Bibl. Bel;. T. I. p. 455; Dez. Hist. Bp. Syl. p. 117; van Gils en C o p p e n s, Nieuwe Beschr. van het bisdom van 's Bosch, D. I. bl. 262; van de Velde, Syn. T. III. p. 848-849; Hermans, Not. Lat. Brab. Sept. p. 17. LEEN (GERHARD) werd den 18den van Sprokkelmaand 1781 e Lochem geboren, legde aldaar de gronden zijner toekomstige vorming, oefende zich op de Latijnsche school te Zutphen, en voleindigde zijne letterkundige studien, onder leading van den hoogleeraar Herman B o s s c h a, aan de hoogeschool te Har­derwijk, waarna hij eerst rector in zijne geboorteplaats, ver­volgens (1807) conrector aan het Veluwsche gymnasium en (1816) rector te Zwolle werd. Hij was een der eersten, die den zoo nuttigen tabellarischen vorm en de daarbij in verband staande theorie der Grieksche declination en conjugation bij ons invoerde, waardoor hij, met het vertalen der werken van Jacob s, D ö r i n g en T h i e r s c h, in ons vaderland, aan het onderwijs, vooral van het Grieksch, een geheel nieuwe en zeer groote dienst heeft bewezen. Ook leverde hij eenige bijdragen in de Acta literaria van het Pro­vinciaal-Utrechtsch genootschap. Hij had een open en rond­borstig karakter, droeg met onverschrokkenheid en geduld rampen, waar onder duizenden zouden zijn bezweken, had een deelnemend hart voor het lijden van anderen en hielp zijne medemenschen met onbekrompene weldadigheid. Zijne groote verdiensten bezorgden hem honoris causes het doctoraat in de letteren. Ook was hij lid der provinciale commissie van on­derwijs in Overijssel, en lid van het Prov. Utr. Genootschap. Hij huwde freule E. C. Raab van Can s tey n, die hem 8 kinderen schonk en welke hij drie jaren overleefde. Hij stierf den 13den van hooimaand 1834, in den ouderdom van 53 jaren. Zijn stoffelijk overblijfsel werd door onderwijzers en zijne ambtgenooten naar de laatste rustplaats gebragt, waar de conrector der Latijnsche school H. W ij g m a n s Snel, eene treffende aanspraak hield. Zie Konsl- en Lett. 1834. No. 10; .flank. op Nieuwenhuis. Bouman, Gesch. der Geld. Hoogeschool, 1) . II. bl. 569. LEEN (WILLEM VAN) werd in 1753 te Dordrecht geboren, en aldaar door Jan Arends, Dirk Kuypers en Joris Pon s e in de schilderkunst onderwezen. Toen hij twintig jaren oud was begaf hij zich naar Parijs, en zieh drie jaren op het bloemschilderen toelegde, terwijl hij er het voordeel genoot met G. van Spaendonck en M. pauva ge, beide bekwame Nederlandsche bloem- en portretsehilders, bevriend te zijn. Na zijne terugkomst in het vaderland, zette hij zich te Rot­terdam neder, waar hij, gelijk ook te Dordrecht, veel aan­moediging vond. In 1787 was hij, daar de kunst in Holland weinig vertier had, van plan zich naar Engeland te begeven. 1-lij nam de rein over Parijs en bleef daar werkzaam, tot de revolutie in het volgende jaar uitbrak. Nu keerde hij weder naar het vaderland terug, zette zich te Delfshaven neder, en schilderde aldaar vele verdienstelijke bloem- en fruitstukken, die ook in buitenlandsche kabinetten geplaatst zijn. Ook §childerde hij daarop miniaturen met bloemen en fruit op ronde snuifdoozen; dreef handel in sehilderijen en bestuurde aanzienlijke kunstverkoopingen. In 1808 deed bij nogmaals eene reis naar Parijs om het Muses Napoleon te bezoeken. hij was korrespondent der 4de klasse van het Kon. Ned. Institaut en overleed den Eden April 1825 te Delfshaven. Zie v. Eynden en v. d. Willigen, Lev. der Schild. D. III. 56-59; Immerz eel, Lev. en Werk. der Noll. en Vl.Kunst-Sch. D. II. bl. 164; Feestv. van het Fijftigj. bestaan van het Genoo4ch. Piet. le Dordr. bl. 71; Muller, Cat. van Pot*. LEENAERDS (THoMAs) of Le o n a r d i, werd in 1600 to Maastricht geboren, en in 1616 odominikaner-monnik in die stad. Na zich in het collegie van St. Thomas te Douai geoefend te hebben in de godgeleerdheid, werd hij in hetzelve onderwijzer in de wijsbegeerte. In 1627 werd hij naar het klooster te Leuven gezonden, waarin hij tot 1630 onderwijzer tot 1633 onderregent en tot den 6den December 1642 regent was. Deze betrekking nam hij nog tweemaal te Douai en driemaal te Leuven waar. Ook werd hij aldaar tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd. Het provinciaal kapittel, in 1668 te Leuven bijeengekomen, benoemde hem tot provinciaal, doch hij stierf reeds den 1 sten April van dat jaar, toen hij het klooster van Brugge bezocht. L e n a e r d s beeft zich als godgeleerde door de volgende schriften bekend gemaakt: Thesaurus gratiarum S. L. Rosarii. Item Appendix de Confraternitate SS. Nominis Jesu, Brux. 1640. 1 6o. 1643. 16o. (2de edit.), Lovan. 1646. 16o, 1666 . 24o. (Sexta edit. correct.), in het Fransch overgezet door Thomas Par me n- ti er, Brux. 1643. 16o. Christus Crucifixus, sine de perpetud Cruce Jesu Christi, Brux. 1648. 12o. Lovan. 1649. 12o., in het Fransch over­ gezet door Tr au m, Fransch Jacobijn, die toen in het klooster te Brussel woonde, en in het Vlaamsch door Jan van B li t- t ers wyck. Ook gaf hij in het licht: R. P. F. Marc i de los Huertos Quaestiones ad universam Dialecticam, Duaei, 1642. 12o. Meer naam verwierf hij als verdediger der Roomsche, tegen de aanvallers der Protestantsche kerk. Onder de laatsten be kleedde Johannes Georgius Dorschaeus, hoogleeraar in de godgeleerdheid te Kantelsburg eene onaanzienlijke plaats. Deze had reeds menig werk ter bestrijding der Roomsche kerkleer uitgegeven, toen hij hierop liet volgen: Thomas Aquinas, dictus doctor Angelicus, exhibitus confessor veritatis Evangelicae, Augustana confessione repetitae, juxta seriem controversiarum Tomis IV Cardinalis R. Bellarmini, Franc. 1656. Stout was voorzeker de poging van eene over­eenstemming tusschen Thomas Aquinas en de Augsbur,gsche Confessie te willen beweeren, en L e e n a e r d s nam daartegen de pen op in zijn: Angelici Doctoris D. Thomae A quinatis sententia de prima hominis inslitutione, ejus per peccatum corruptione, illiusque per Christum reparatione, tribus libris comprehensa; adversus Joannem Georgium Dorschaeum, Doctorem Lutheranum, per 27 annos Professorem et Ecclesiasten Argentorati, nunc Ducum Mecklenburgensiurra consiliarium, Professorem Theologiae et Consistorii Provincialis Assessorem primarium Rostochii, qui gloriatur Thomas (Aquinatem) exhibere confessorem veritatis Euangelicae, Augustund (uti cat) confessione repetitae. Ad SS. D. N. Alexandrum VII, Brux . 1661, fol., waarbij hij een Brevis, seu nzethodica Refutatio totius Operis Dorscheani voegde. Nog heviger strijd voerde hij met den Maastrichtschen predikant J. van Ham er s ted e, toen dezen zijnen Ont-kapten Capucyn had uitgegeven. L e e na e r d s schreef hiertegen: Confutatio cujusdam libelli haeretici, cui titulus. Capucinus excaputiatus, Lovan. 1662. 12o., in het \Tlaamsch overgezet (Wederlegging van een ketters boecxken, 'welckens opschrzft is: Den Ontkapten Capucyn, in het Licht ghegheven door J. van Hamerstede, Leuv. 1662. 12o. De Dominikaan waagde bet echter niet voor dit tegenschrift zijn naam te plaatsen, uit vrees dat een beleediging een pre­ dikant aangedaan, op zijne ordebroeders te Maastricht zou verhaald worden. Hij zelf ontkwam, toen hij zijne ouders in zijne geboorteplaats bezocht, naauwelijks het gevaar in den kerker te worden geworpen. Dit wederhield hem niet om, toen van Ha a ms ted e zijn Onechte Spruiten had uitgegeven, in het Licht te geven: Unicae Christi Sponsae, id est, Catholicae sub Romano Pontifice Ecclesiae integritas et sanctita denuo asserta. Itemque Calvinismus de vidatei thori mystici fide dare convictus ; adversus Spuria Vitulamina J. flamers te di i, Lovan. 1664. 12o. Ook bestaan er nog eenige Theologische Verhandelingen van hem in handschrift. Zie A. Carol i, 3femor. Eccles. sec. 17, T. II. Part. III. p . 50, 148, 208; Paquo t, MAI. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T II. p. 347; Glasi ties, Godyel. Ned. o. h. w. LEENAERS BOUWENSZ., een Zeeuw, vroeger een rede­rijker, ging tot de partij der Doopsgezinden over, nam deel aan den twist over den ban, die in 1554 en 1555 tusschen de leden dier gezindheid ontstond. Hij behoorde tot hen, die den ban in al zijne gestrengheid wilde toepassen, en schold de overigen voor Drekwagens, wijl ze, zijns oordeels, alle nie­tigheid op- en aannamen. Te Embden, waar hij oudste was, koos hij ook partij in den twist, betreffende S w a e n tj e It u t- g er s, die haar man, om zekere oorzaken gebannen, weigerde van tafel en bedde te verwijderen. Sommigen dreven dat dit in haar verdragen moest worden, anderen, en onder deze Leenaer s, het tegendeel. In het jaar 1567 gaf hij zelve aanleiding tot een nieuwe twist. D Hij hieldt," dus verhaalt Brand t, p tot Embden woonende, soo groote vriendtschap met syn geloofsgenooten in Vrieslandt, veelal gevluchte Bra-banders en Vlamingen, die hem dikwils ontboden om te leeren en te doopen, en met een' goeden dronk wyns, daar by niet vremdt van was, onthaelden, dat het syn gemeente begon ver­dacht te worden, en eindelijk te verdrieten. Men toonde sich niet altoos even gereed in 't verlof dragen tot sulke reisen. Hy, die niet gewoon was van anderen gebreideld te worden, liet sich eerlang, tegens syn' rnededienaers hooren: dat by des versocht synde, naer Vrieslandt wilde reisen, 't waer hun dan lief of leedt." Hierop werd hij afgezet, zonder de reden er van te melden. Hij begaf zich naar Friesland, en zette zich buiten Harlingen neder, waar hij vele vrienden verwierf. Wel toonden eenige friesche gemeenten haar ongenoegen over de afzetting van L e e n a e r s, loch te vergeefs. Lie Brandt, Hist. der Ref. D. I. bl. 179, 182, 405; S. B las­po t ten Kate, Gesch. der Doopsgez in Gron. enz. D. I. bl. 22, 50, 112, D. II. bi. 122, 134. LEENARDS (MATTHYS), kapellaan te en welligt geboren te Veere, leefde in de vijftiende eeuw. Hij schreef : Sterf boeken, inhoudende voor die zieke tot de bereidinge des Doods, gekopuleerd nit der Heiliger Schrif t, door den weer­digen Priester Heer Matthys Lenards saliger }iemorien. Capt. laen van ter Vere in Zeelant. Gedrukt te Campen in de Broe­derstraat by Mr. Peter Waarmetsoone, woonende in den Witten Valk. Dit boek werd in 1510 op de lijst der verbodene boeken gesteld, als behelzende leeringen strijdig met die der R. kerk. Lie Nedert. Sulpitius van Jacobus Baselitis, bl, 308 ; 3. E r m e r i n s, Beschrijv. der dad Vera, D. HI. bi. 181, 182. LEENDERS VAN LAVELEN (L.) gaf in 1751 te Deute­kum in het Licht Lijktranen uitgestort over de droevige dood van zijne Hooge­vorstelijke Doorlugtigheid de Heere Willem IV. Zie "lank. v. d. Dichtk. Cypr. bl. 125; van der Aa, N. B. 4. 0. Woordenb. D. 11. bi. 3L6. LEENDERSZ (Clam) een rederijker uit het midden der zeventiende eeuw, van wien men o. a. gedichten vindt in Vlissings Rederyk,s-Lusthof. Zijn zinspreuk was : Soeckt naer 't eeuwigh nieuw. Zie van der A a, N. B. 4. C. Woorclenb. D. II. bl. 356. LEENDORFF (AliAsumrs VAN) kolonel, wiens regiment behoorde tot de vierde brigade, gekommandeerd door den bri, gadier, graaf van Erbach, werd in den slag bij Senef, 11 Aug. 1674 gekwetst. Zie B o s s e h a, Negri. Held. le land, D. II Bijl. bl. 6. LEENE (JosErn VAN DEN) zoon van Joseph van d en Leene en van Marie van der Soppen, werd waar­schijnlijk te Brussel, den 12den Augustus 1654, geboren. Zijn vader en grootvader (Marcel van der Leen e) waren ridders, heeren van Lodelinsart, Castillion en Huyseghem , Groot­bailliuwen en kastelyns van Montaigle etc. Zijne moeder, die den 11den Oct. 1694 overleed, was eene dochter van D a v id v an d er S o p p e n, ontvanger te Antwerpen, den 13den October 1657 gestorven, en van Marie van Da m, gestorven den 13den September 1615. Na den dood van zijn vader, te Seville den 10den Maart 1680, volgde hij hem in zijne heerlijkheden van Lodelinsart en van Castillion en in de post van cadre (?) van Namen en thesaurier der collegiale en parochiale kerk van Walcourt in hetzelfde graaf­schap op. Hij was raadsheer en wapenkoning in de Neder­landen en Bourgondie. Meer dan 60 jaren nam hij deze betrekkingen met eere waar, en stierf den 16den Februarij 1742, in den ouderdom van 88 jaren. Hij huwde den 2den October 1688 met Ca th arina Borrens, die den 27sten Februarij 1697, na hem twee dochters te hebben geschonken, overleed, en den 23sten Oct. van dat zelfde jaar hertrouwde hij met CatharinaFran coise Martine van den Horicke, dochter van Michel van den Horicke en van Catherine Vrancx, die hem twee zonen schonk. Hij schreef: Le Theatre de la Noblesse du Brabant, represe,ntant les erections des Terres, Seigneuries et noms des personnes, et des families titrees, les creations des chevaleries, et octroys des marques d'honneur et de noblesse accordez par les Princes S'ouverains Dues de Brabant, jusques au Roy Philippe V , a present regnant. Divise en trois parties, enrichies des genealogies, alliances, quartiers, epitaphes et d' autres recherches anciennes et modernes, Liege, 1705. 4o. Zie Theatre de la Nobl. p. 144, 345, P. III. p. 226-228; de V e s i a n o, Nob. des Pays-bas, p. 390; Paquot, Mein. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. I. p. 245. LEENEN (PAUL) geboren to Luik Clericus Dioecesis Leo­diensis, was van 1474 tot 1476 boekdrukker te Rome, waar hij met Jean R ay n a r d van Eningen compagnieschap sloot. Het eerste werk dat zij uitgaven was : Lectura Antonii de .l3utrio super quarto Decretalium. Per Johannem Reinard et Pau2um Leenen, Clericum leodien. dioces. rome impressarum, Anno MCOCCLXXIII. die uero ueneris uigesima sexta mensis Augusti, in folio maj. Voorts gaven zij uit : Bartholomaei Cepollae de servitutibus. Romae, Johannes Romae, Johannes Reynhart de Eynyngen, juncto Paulo Leenen Leodi­en. 1475. in fol. Nicolai Perotti Rudimenta Grammatices, Romae, Joh. Ray­nardi una cum Paulo Leenen, Leod. dioecesis ejus consodali, 1476, in 4o. Zie ltlessager des sciences historiques, 1847. p. 56. LEENH1ER (JAN DE) in 1642 te Brussel geboren , werd door de Augiistijnen aldaar onderwezen, trad in 1658 in bun klooster en legde er, den 4den September 1659, zijne gelofte af. Hij onderwees er gedurende tiers jaren de lagere klassen, waarna hij in 1681 opperste van het klooster te Brussel werd. Hij stierf den 4den Februarij 1691. Hij maakte zich als Latijnsch en Nederduitsch dichter bekend door: Theatrum Stultorum joco-serium: sive Mundus fatuus emble­matzce expressos. Brux. 1669. kl, 12o. Ook in het Vlaamsch Tooneel der Sotten , afbeeldende door lcluchtighe , maer ghestichtighe Sinne-Spreucken, de sotheydt van de Weerelt. Virgo Maria mystica, sub soli: imagine emblematice expressa. Opusculum votivum; vovente et votum reddente P. F. Joann e de Leenheer, z. pl. 1681. 4o. De schrijver uit eene gevaarlijke ziekte hersteld zijnde, en zijne geneezing toeschrijvende aan de tusschenkomst der H. Maagd, bewees zijne erkentelijkheid door dat werk. Als Latijnscb dichter is hij beneden het middelmatige, ook, volgens W i t s e n G e y s bee k, als Nederduitsch, doch W i 1­1 acht zijn dichtmaat los en bevallig, bier en da.ar zelfs met eigenaardige vergelijkingen gepaard gaande. Zie P a quo t, Mem. pour servir a l'Ilist. Litt. des Pays-has, T. XVIII. p. 391; Hoeufft, Parrs. Lat. Belg. p. 189; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D IV. bl. 176; Willems, Verh. over de Ned. Taal- en Letterk. D. II.bl. 142; Cat. Willems, T. II. p. 85, 86. LEENHEER (H.) landmeter, in het midden der achttiende eeuw. Er bestaat een kaart van alle de Gronden en Aan­wassen van Essche, Cromstryen en het geheele Hollandsche Diep met een gedeelte van den Zuydwal, de Klundert, de Willemstad ens. Gecopieerd naar de kaart van den water­bouwkundigen Bastingius 1655, door den Landmeter H. L., berustende in het Archief van de Ambachts-Heeren van Crom­stryen. Zie Smits en Seho tel, Baehr. van Dord,r. D. I. bl.XCIV. LEENHOF (ARNoLD VAN) schepen van Wezel, die nog in 1713 leefde. Weleer berustte bij Mr. Johann es Maurits z. geboren te Wezel, schepen, raad en rentmeester van 's Heeren Domeinen te Vlissingen, behalve Vesalia, sive Civitatis Vesaliensis descriptio adornata per liermannum Ewichium Vesaliensem, 1668, van dezen L e e n-h o f eene Beschrijving der stad Wezel, en de geschiedenis van derzelver wereldlijken als kerkelijken Staat van de eerste be­ginselen tot het jaar 1680. Ook vervaardigde Le e n h o f Nederduitsche verzen, o. a. t Blymoedighe Cleefsland in 1704, op de verovering van Gelder door de Pruisen, 17 Dec. 1703. 'sGravesande maakte gebruik van deze verzen, voor zijne geschiedenis van de Synode van Wezel. Zijne zinspreuk was : Mlles uit Liefde. Zie J o h. H i l d e b r. W i t h o f, in de Wochentl. Dais& Addresse and Men. Zettel. van lAug. 1752, Num. XXXI;'s Gravesande, Tweeh. Ged. van de Syn. van Wesel, bl. 97. LEENHOF (FREDERIK VAN) werd in Augustus 1647 te Middelburg geboren, den 14den Augustus 1670 predikant bij het gezantschap van den staat to Abbeville, in 1672 to Nieuwvliet in Vlaanderen, in 1680 te Velzen en in 1681 te Zwolle. Hij had zich reeds door verschillende godgeleerde werken naam gemaakt, toen hij in 1703 te Zwolle een werkje in het Licht gaf, dat aanleiding gaf tot groote twisten getiteld : Den Hemel op aarde, of eene korte en klare beschrijving van de ware en standvastige blijdschap, zoo naar de reden als naar de 11. Schrift van allerlei slag van menschen en in allerlei voorvallen. De grondstelling in dit geschrift was, dat de ware godsdienst den mensch moat opleiden tot een rein genot van waar geluk, en in bet uitzigt op zoodanig genot, tot ware en zuivere blijdschap. Waarschijnlijk zou dit minder opmerkzaamheid verwekt beb­ben, indien Leenhof niet bekend ware geweest als Cartesiaansch-Voetiaan, doch nu achtten zich beide Coccejanen en Voetianen geroepen, 's mans work naauwkeurig to beoordeelen. En vreemd genoeg , Leenbo f's stelling oordeelden zij goddeloos, Spinozistisch, Atheistisch. De blijdschap die hij bedoelde, was niets anders dan blinde onderwerping aan een onverbid­delijk noodlot, de leer van Spin o z a. De hoofdstelling van een zoo geruchtmakend werk was geenszins nieuw, en ook in die dagen niet vreemd, en werd in den grond ook door hen, die als bestrijders van L e e n h of optraden, uitgesproken. Het was het volgende: D dat de ge­heele godsdienst alleen in een blijde gerustheid des gemoeds bestond, geboren wordende uit de beschouwing der eeuwige en onveranderlijke orde, welke in de natuur der dingen is, terwijl men de H. Schrift aan hen moest overlaten, die, aan inbeeldingen gewoon, zich door deze moesten laten leiden." ) Voor wie (schrijft Glasiu s) Le enho f's geschrift gelezen heeft, is het blijkbaar dat men in deze opgave van 's mans woorden misbruik gemaakt, en zijne meening niet naar waarheid opgegeven heeft. Men begreep hem niet, of wilde hem niet begrijpen, wat wij te meer betreuren, wanneer wij den Zwolschen leeraar bij herhaling hooren verklaren, dat hij de formulieren van eenigheid, door hem in opregtheid onderteekend, heiliglijk wilde onderhouden, alles verwerpende, wat daartegen streed, zoo als hij altijd gedaan had: en hem in zijne afscheids­predikatie hooren zeggen: 11 't waren voorleden kerstijd zeven jaeren, dat er tegenpartijders zijn tegen mijn geapprobeerd boekje den Hemel op aarde, dat ik wensche (nu ik al 't gewoel er tegen aanschout hebbe tot nu toe), dat het nooit van mij geschreeven was, waarvan ik echter dit vrijmoedig zeggen moet, dat ik in 't zelve te schrijven een goet oogmerk heb gehad, en dat (als voor Gods aanschijn betuig ik het) mij zelven op huyden niet bewust ben, dat ik er iets in hebbe wille leeren en voortplanten, dat strekken kan tot nadeel van God en zijne waarheid, en strijden zou tegen een goeden en stigtelijken wandel. En ik verklaar mids deeze, dat ik wil leven en sterven in de ware gereformeerde leere, van mij over de 40 jaaren onderteekent, en hier (Zwolle) van den 22sten Fehr. o. s. des jaars 1681 aangevangen te prediken, en dus omtrent 30 jaaren onder u geleert, verkondigt en toegepast, en zoo wij vertrouwen met veele overtuiging aan uwe con­scientidn.” De eerste die hem bestreed was F 1 o r en ti us B o m b 1 e, eerst predikant te Zwolle, later te Amsterdam (Brief aan v a n Leenhof, 1703), hem volgde: J. Cr eyghton, predikant te Franeker, (De kernel op aarde, geopend voor alle ware Christenen), de Dortsche predikant d'O utrein (Noodige aan­merkingen op een boekske, genaamt de eenige Gereformeerde Waarheid, uitgegeven door de sogenaamde Hebreen, met een narede tegen F. van Le e n h o f, Dordr. 1704), M. L ey­de k k e r, hoogleeraar te Utrecht (De ingebeelde hemel op aarde van D. F. L. verdweenen voor den waaragtigen hemel op aarde, Utr. 1704 — F. L e en h ofs boek, strijdende tegen het Christendom en in het bigtonder tegen den Gereformeerden godsdienst onEdekt, — F. Leenhof nader ontdekt, Amst. 1705), P etr us Hamer, predikant te Nu mansdorp (Missive over den Hemel op aarde van den Beer F. van Lee nh of: Met eene kleine reflexie op de zoogenaamde Hebreen. Vooraf is een Extract uit de Sy nodus van den Briele, 1704. Achter aen een Klaeg• en Twist-lied van Jesu kerke, Dordr. 1704) en anderen, doch niemand was hem een gevaarlijker vijand dan Taco Hajo van den Honert, die hem in zeven brieven, in den tweeden druk zijner Waaragtige Wegen op de Noord-Hollandsche Synode bestreed. Hij verklaarde opentlijk: dat, wat het zakelijke aanging, er in de Hemel op aarde geen twintig regelen voorkwamen, die niet uit S p i n o za's schriften waren ontleend, en noemde Leenhof een godverzaker. Het ontbrak van Leenhof niet aan verdedigers, en onder deze de schrijver van Redekunstige Aanmerlcingen ter wederleg­ging van v. d. H o n e r t s brief , een boek dat inderdaad, hoe zeer zijne verdediging bedoelende, spiaozistisch was, en door som­migen, schoon ten onregte, aan Leenhof zelven werd toegekend. Doch in weerwil daarvan, werd niet alien. in Holland het verkoopen zijner schriften door staatsbesluit verboden, maar hij zelve in 1708 door de Overijsselsche Synode van zijne dienst ontzet, en buiten de gemeenschap der kerke gebannen. De kerkeraad te Zwolle hekreunde zich niet aan dit besluit en liet hem in dienst; doch Le en h of achtte het zelf. beter om, tot behoud van rust en vrede, van de dienst of te schei­den, en sprak den lsten Jan. 1711 eene afscheidsrede uit, die in het volgende jaar, schoon door een ander, werd in het licht gegeven, onder den titel van Wel doorwrogte en aanmerkelijke afscheidspredikatie, Amst. 1712. Leenh of zelve heeft in eene breede lijst van geschriften zijne zaak verdedigd, en ook na zijn dood (1712) bleef zijn aanhang, onder den naam van Leenhovisten of Leenhovianen bestaan, tegen wier dwalingen de Synode tot het laatst der vorige eeuw meende te moeten waken. Hij overleed te Zwolle in Nov. 1712. Zijn portret gaat in plaat uit. Hij schreef : j. Coccejus Godgeleerdheit verdedigt, 1684. Keten der Bijbelsche Godgeleerdheit, Amst. 1700. 2 d. 80. Over de Predikatie van Salomon, Amst. 1700. 80. Hemel op aarde, Zwol, 1703. 80. Hemel op aarde opgeheldert en van onverstand gezuivert, Amst. 1704. 80. Zie G. F. Jenichen, Historia Spinozismi Leenhofiani, Lips.1707; la Rue, Gelett. Zeel. bl. 47, 342 ; B. Hunnius, Zeeutesche Buise, bl 70; F. L e e n h., ilfscheidspredik. b1.29, 30; van Einem, Kerk. Gcschied. der XP1H eeuw, D. III. bl. 596 ; Overijss. Alm. 1854. bl. 261, 262 ; Y p e y, Kerk. Gesch. der IFIII eeuw, D. I. bl. 83, D. VIl. bl. 388; Ypey en Dermout, Gesch. der Herv. Kerk, D. III. bl. 240; Kist en Royaards, Archief voor Kerk. Geschicd. iuzonderheid in Nederland, D. V, bl. 365, 374, 375 ; G1 a- Godgel. Nederl. e. h. w.; Arrenberg, Naamreg. v Both, Mourik en Noordbeek, Naamrol van godgel. Schrijv., Muller Cat. van Portr. LEENSVELT (JAN CORNELIS) deed in de Hooglandsche kerk te Leyden een glas stellen, hebbende een brandend hart met de letters I. H. S. en verder dit devies : „Laat ons bij J es u in Christ u m blijven, „ Al ist dat die geleerdeu kijven." Dit glas werd, op bevel van den gerechte dier stad van 17 Nov. 1626, weg genomen, Leensvelt te huis gezonden, en de open plaats met wit glas toegestopt. Zie Nay. D. III. (Bijblad) bl. XXXV LEEPE (JAN ANTHONIUS VAN DER) werd in 1664 te Brugge geboren, waar zijn vader, raad in de rekenkamer te Brussel, zich om de oorlogsrampen te ontwijken, had neergezet, Hij ontving een opvoeding overeenkomstig zijnen staat, werd in 1713 raad en in 1716 schepen zijner geboortestad, en later door den keizer tot controleur-generaal en opperjagermeester van Vlaanderen benoemd. Hij had verdiensten in het schilderen van landschappen en zeegevechten. , Voor de tiguren bediende hij zich van het penseel van Marcus van D u v e n e d e en anderen. Hij overleed den 17 Maart 1718. Zie Immerzeel, Lev. en Work. der Roll. en P1. Kunstsch. D. III. bl. 165. LEERIUS (J.) leefde in de laatste helft der achttiende eeuw en schreef: De Amerikaan, of de edelmoedige Vijand, Treursp. Alom te bek. 1777. kl. 80. 2e dr. Rotterd. z. j. kl. 80. Zie Cat. der Maalsch. van Ned. Letlerk. te Leyd., D. I. b. bl. 133. LEERSUM (HENDRICUS PETRUS VAN) geboren te Eindhoven den 9 December 1763, werd reeds den 10 April 1786, dus op den nog jeugdigen leeftijd van drie en twintig jaren, tot burgemeester van zijne geboorteplaats benoemd. De toenmalige tijdsomstandigheden noopten hem al spoedig die betrekking neder te leggen, nogtans bleef hij tot den 17 April 1846, en alzoo gedurende zestig jaren, lid van het stedelijk bestuur, en bewees als zoodanig aan de stad zijner inwoning menigvuldige en ge­wigtige diensten. Den 16 October 1794 door de Fransche republiek aangesteld tot directeur van het postkantoor te Eind­hoven, werd hij door de verschillende zich toen zoo plotseling opvolgende staatsbesturen bevestigd, totdat hij op zijn verzoek in 1844 eervol werd ontslagen. Hij stierf in ] 854. Zie Algemeen Ilandelsblad van 11 Januarij 1854. LEEU (GERARD). Wij weten alleen dat deze in het laatst der vijftiende eeuw als boekdrukker een grooten naam verwierf. Hij vestigde zich als zoodanig in 1477 te Gouda, doch vertrok tegen het einde van 1484 naar Antwerpen, waar hij tegen het einde van het jaar 1493 stierf. Hij gaf uit : Die Passionale, ofte der Heylighen Legende. Aan het einde : Bi der gracien Gods is pier voleyndt dat Winterstic van den Passionael bi my Gheraert Leeu ter Goude in Hollant, Anno Dom. 1478. fol. Hier begint die Cronilce ofee die Historie van Hollant, van Zeelant, van Vrieslandt, ende van den Sticht van Utrecht. Aan het einde : Dit boec is voleynt by my Gheraert Leeu, ter Goude in Hollant, anno 1478. fol. Die Spieghel van Sassen, ofte dal boeck der keyzerlike Rechten. Volmaect ter Goude in Hollant by Gheraert Leeu den XXsten dada in aprille 1479, fol. llistorien van troyen als si bescreven is bi den rechter Gui­donetn van der Columnen. Geprent ter Goude in Hollant by Gheraert Leeu, 1479. fol. Dat loeflicken leven van den Echten Staet, Goude, Gheraert Leeu, 1479. 4o. Den Passionale, ofte guide Legende der H. Vaderen. Aan het einde : Voleynt ter Goude in Hollant, Anno 1480, bij Gerard Leeu. Dat Leven der Heyligher Vaderen die in den Woestyne geleeft hebben. Aan het einde : Volmaect ter Goude in Hollant by mi Gheraert Leeu 1480 op Sinte Barbaren-avont, fol. Une lettre d'indulgence du 19 Mai de l' an 1480. Dyalogus Creaturaruns nioralizatus, per Gerhardum Leeu in oppido Goudensi, 1481. fol. fig. Die Gesten, of Geschiedenisse van Ronan, Gouda, bij Gheraert Leeu, 1481. m. houtsneepl. fol. Die Spiegel van Sassen, ofte dat boec der keyzers rechten. volmaeckt ter Goude in Hollant by Gheraert Leeu, 1482. 4o. Dialogue des Creatures, plein (de) joyeuses fables et profi­tables pour la doctrine de l'homme par Gerard Lyon. Imprime en la vale de Gauwe en Hollande, 1483. fol. fig. Die History van Reinaert de Vos. Gheprent ter Goude in Hollant by Gheraert Leeu, 4o. Een Quodlibet, ofte Leeringe van de Broederscap van Onser Vrouwe van Hoedt, Gouda, 1484. 80. z. n. v. d. Oudt Byen-lioek, en Hostiensis van de 7 Sacramenten, Gouda, 1484. fol. fig. z. n. v. d. Het boeck van de Seven Sacramenten. Voleynt ter Goude in Hollant by Gheraert Leeu, den XIXden dach in Junio 1484 fol. fig. Hillebrandi GoIredi Statuta Episcoporum Ultrajectinorum. Goudae apud Gerardum de Leeuw, 1484. 4o. Aan het einde: Statuta provincialia et synodalia Trajectens. laboriose collecta ad laudem Dei. Completa sunt arte impressoria sub anno Dui M.COCC LXX1V in festo sancta Odulphi per Gerardum Leeu. Van Marien Rosen Cranskken een suveryc boexken. Ter Goude in Hollant, by Geraert Leeu, 1484. gr. 80. Libellus de odo confitendi et poenitandi. Per me Gerar­dum Leeu in mercuriali oppido, Antv. 28 Jan. 1485. 4o. Moralisatus Catho. cum elegantissimo commento. Aan het einde : Bic finem aspice Cathonis viri moralissimi. Et in via morum sane gravissimi cum commento patio Roberti de evromodio monachi Clarevallis. Tam verborum ornatu limato tamque sentenciarum gravitate preclaro: ut ex jovis cerebro videatur emanatum Impressum in oppido mercuriali Antv.: per me Gerardum Leeu: prima die Mardi anni dui nostri M. CCCC. LXXXV, 4o. Fabulen van Esopus, gheprent Antw. 1485. z. n. v. d. Johannis de Garlandid Metricus de Verbis Deponentalibus libellus cum Comment°. Impr. Ante. Et Composita verborum cum Commento, magno satis labore bene ac diligenter correcta. Qui vero hujus rei veritatem scire percupiat, exemplar multis vici­tus ante impressum cum hac praesenti videat, et plane hoc exemplar perfectium, aliud vero incorrectum comperiet. Com­pletum Antwerpiae per me Gerardum Leeu. Anno dui M. CCCC. LXXXIV. undecima die mensis Jan. 4o. Vocabulorum Gemmula. Aan het einde: Finem hic accepit Vocabulor. Gemrnula cum addito diligenter emendatum.... in .... oppido Antwerpiensi.... impressa per me Gerardum Leeu die XVIII Augusti. Anni LXXXVI, 4o. Dialogus Creaturarum appellatus, jocundis fabulis plenus. Antv. spud G. Leeu 1486, cum fig. ligneis, folio. Epistolare et Buangeliare per totem annum. Et Impressum Ante. per Gerardum Leeu, 1487. 4o. Het boeck van den Leven ons Heeren Jesu Christi gheprent to Antwerpen by Gerard Leeuw, Antw. 1487. fol. fig. Textus Alexandri cum sententiis et constructionibus. Sic Jinitur Expositio Doctrinalis Alexandri (de Villa Nova) impressa per me Gerardum Leeu, mensis Junii die vicesima quinta anni Incarnationis dui nostri M. CCCC. LXXXVII, Antverp. 1487. 4o. Van die gheestelike kintischeyt ihezu ghemoraliseeret. En van der iacht der minnen tusschen die devote innighe ziele ende dat dierken ihus. Gheprent tot antwerpen bi my Ghe­ raert Leeu, 1488. 12o. Quadragesimale et Adventuale de arte moriendi , quod morticellarium aureum nuncupatur. Impressum per me Ge­ rardum Leeu in mercuriali oppido Antv. A, Dni, M. CCCC. LXXXV1II, XX Febr. 4o. Francisci Nigri are Epistolandi , Per Gerardum Leeu, Antv. 1489. 4o. Probae Falconiae Centony Virgilli, Antv. 1489. 4o. Historia de Calumniale novercali. Per Gerardum Leeu VI die Novemb. 1490, Antv. 1490. 4o. Dialogus de sene et juvene de amore disputantibus. Per me Gerardum Leeu, quarto die Julii 1491, Antv. 1591. S. Bernardus Souter tot onser lieven vrouwen Maria, Antv. 1491. 12o. Het Boeck van de Dochteren van Syon, gheprent en vol.. 17 eyndet te Antwerpen by Gheraert Leeu in het jciar ons Heeren 1492, 4o. fig. Corona mystica B. Mariae, Antv. 1492. 12o. Here ben endyd the Chronycles of the Reame of England with their apperteignaunces. Emprentyd in the Duchye of Braband in the town of Andewarpe in the yere of our Lord M. CCCC. XCIII, by maistir Gerard de Leeuw a man of grete wysedom in all manner of Runyng (lernyng) which nowe is come from lyfe unto the death which is grete harme for many a Poore man in whos soule Godt almyghty for hys hyg grace hay mercy Amen, 1493. fol. The History of the knight Jason, by Ger. Leeu, Antv. 1480. fol. Proeven zijner persen, zoo te Gouda als te Antwerpen, zijn door J. W. H olt r o p gegeven in zijne Monum. Typograph, des Pays-Bas au XV S. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 283; Sweertius, Ath. Belg. p. 283; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 353; Paquot, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. IL p. 166; La m­binet, Rech. p. 415, 246, 416, 428, 429; van W ij n, Avondst. D. I. bl. aeo. J. Visser, Naaml. bl. 6. Cat. raiss. de Crev. T. V. p. 47. Cat. de Santander, No. 1497, 3836. San­tander, Dict. Bibl. T. III. p. 650. Panzer, Ann Typogr. T. I. Freytag, Anal. p. 406; Cat. J. Koning, D. II. bl. 8, 9, 11, Bibl. Hultman, p. 21, No. 97. Bibl. Hulthem, (Index) Cat. Nieuwenhuijzen, p. 67. Cat. van Oosten deBruijn, p. 67; Cat. Hoeufft, p. 12. J. W. Holtrop, Mon. Typ. etc. Table 22, 52-54, 57, 58. LEEUW (BALTUS DE) was rademaker der stad Utrecht en een der eersten, die de muren van het kasteel Vreeburg al­ daar afbrak. Zie Nay. D. IV. bl. 256. LEEUW (IzA.AcK. DE) werd den 2lsten Mei 1740 te Utrecht geboren, studeerde aldaar, en werd achtereenvolgens predikant te Garderen (1765), te IJsselmonde (1765), te Tiel (1771) en te Rotterdam (1772), waar hij reeds den 3den September 1775 overleed. Hij was een zeer geleerd theologant, waarvan proeven voorkomen in de Opuscula Societatis, cui tessara: Tendimus ad idem (Traj. ad Rhen. 1778-1782.) zoo als: Observatio critica circa Vav Paragogicum in vocibus . Gen. I: 24 et similibus itemque in vote Ps. CXIV: 8. Observationes criticae in Ps. CVI1I: 2, Coll. Ps. LVII: 9 et Gal. IV: 25. Disquisitio de Neteacq tvxn ad a XIV: 3 et Joh. u.Marc.J XII: 3. Disquisitio, qua locus 1 Tim. II: 8-14 expontur. Expositio loci 1 Tim. II: 15. Disquisitio de Za(VOcrop (lEvrEeogec'ory. ,Disquisitio de decreto concilii Apostolici. Act. XV: 20, 29. Dissertatio de lege divina cordibus inscripta. Disquisitio de natura illius mends actus, quern vocant Ju­dicium. Disquisitio de Dei imagine, quousque in homine extendat. Disquisitio de Pauli ratiocinio ad Rom. VII: 1-6. Observationes ad locum, II Petr. II: 1. Biddags-leer over Hebr. II: 3 en 8. Zijn kanselarbeid was bij onze vaderen eene geliefde lectuur. Een jaar na zijn overlijden verscheen er van hem: Nagelatene Leerredenen over de zes eerste verzen van den Brief van den Apostel Judas, (Amst. 80.), van welke in 1681 de zesde druk, onder den titel van Het Geloof in deszelfs aard en vrucht verklaard in eenige Leerredenen verscheen. Hij was lid van het taal en dichtkundig genootschap Dulces ante omnia Musae. Zie Boekz. der Gel. Wer. 1777. bl. 179; G 1 a s i u s, Godgel. Ned. Arrenberg, Naamr. LEEUW (ADR1AAN) tooneeldichter uit het midden der zeven­tiende eeuw, schreef: Kosroes, trsp. , Amst. 1656. Leo .drmenius, trsp., ald. 1659. De Toreres Carce, trsp., met kunst- en vliegwerk, aid. 1690. Het Huivelik van Niet, klsp. derde druk, overt. en verm. aid. 1671. Broershert, klsp. ald. 1668. Klucht van Pyramus en Thesbe, ofte boertig trsp. ald. 1669. De Liefdendokter, klsp. (nit het Fransch van Moli, 2de dr. ald. 1680. met platen, waaronder gekleurde. Zijn portret staat voor den Kosroes. Zie Witsen Geysbeek, B. 11. C. lVoordenb. D. IV. bi. 176; Cat. der Tooneelsp. van J. van der Marck, No. 1162; Cat. der Bibl. van Ned. Letterk. D . I. bl, 133. LEEUW (C. DE) dichter uit het midden der zeventiende eeuw, gaf in 1649 to Amsterdam in 80. Christl,ycke plicht­rymen. Waarschijnlijk is hij de u mule vriendt en eertyts in syn jeugd mededichter" van D. R. Camp h u iz e n, wiens .Lor-zangen voorkomen o. a. achter de uitgave van diens Psalmen, Amst. T h. Font e ij n, 1461. 12o. Hij was ook een beoefenaar der muzijk en verbeterde o. a. de muzijk van Camphu izen's psalmen. Uytbreydingh over de Psalmen Davids, geheel op Musyck­noten en een Bovensanghs Sleutel gestelt, door Co rn. d e L e e u w, Amst. B. I s z. S m i t, 1662. kl. 80. en van Urania, of Hemelsangh zijnde het eerste deel van Bellerophon of lust tot wijsheyt, door D. P. Pers, Amst. 1614. 4o. 1656, 1662. 80. (aan Cats opgedragen). Ook heeft men: 17* P r e d r i k Daym, De Psalmen van David, gevolgt de Fransche Dichtmaate van Cl. M a r o t en Th. B e z a. En den toon van P. Da th e n u s. Op den Sleutel C or n. d e Le euw, enz. Amst. 1747. kl. 80. Ook zijn de Psalmen van J a c. Clercquius (Amst. 1664. kl. 80.) die van D. A. v(an) DD(isselburg), (Delft, 1666. kl. 80.) van P e tr us Dathenus (Amst. 1753. 80.) op dien sleutel gezet. Zie M u 11 e r, Cat. eener uit. zeldz Verz. van Hon. Bijb. enz. Sehotel, Geschied-, Letter- en Oudheidk. dvondst. bl. 112. LEEUW (JAN DE) werd in 1660 te 's Gravenhage geboren, en maakte zich ass graveur bekend. Men meent dat hij niets dan portretten heeft gemaakt. Bekend zijn die, welke hij met Jan Lamsveld voor de Levensgeschiedenis van Lodewijk XI V door M. le V assor, vervaardigde. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Roll. en Fl. Kunstsch. D. III. bi . 166. LEEUW (SIMON DE) zoon van Adam de L e e u w en van Margaretha van Saanen, werd den 13den December 1731 te Leijden geboren, ontving aldaar het onderwijs van den rector Henricus S n a k e n b u r g aan de Latijnsche school, en hoorde vervolgens de lessen van Tiber iu s H e m s t e r­huis, Franc. van Oudendorp en Conradus Ruckers aan de hoogeschool. Den 17den Jan. 1757 werd hij conrector te Amersfoort, doch hij vertrok reeds in hetzelfde jaar naar Dordrecht en van dam in Junij 1759 naar Leijden. Den 12den van Oogstmaand 1766 werd hij tot rector te Leyden beroepen, en den 23sten van Wijnmaand hield hij er zijn intree-rede, De Caesare Augusto, optimo Musagete, op stads.. kosten uitgegeven. Bij gelegenheid dat de Zuid-Hollandsche Synode aldaar bijeenkwam, hetgeen slechts om de 22 jaren geschiedde. (Den 8sten van Hooimaand 1767) hield hij eene redevoering de litterarum instauratione ad sacrorum emendationem viam muniente. In 1769 werd hij tot rector en litterarum Prae­lector publicus te 's Hage beroepen, en hield eene iiiaugurele oratie de scholis publicis tam moruna quays litterarum officinis en opende kort daarna zijne wekelijksche voorlezingen , ter verkiaring van L. A n n a e i F 1 or i Berum Romanaruna Epitome met eene redevoering over het nut en vermaak der geschiede­nissen. Hij overleed te 's Hage, den 28sten van Hooimaand 1813, in den ouderdom van 82 jaren. Zie J. Heringa, in Konst- en Letterb. 1813. S c h o t e 1, School to Dordr. bl. 163. LEEUW (F. W. VAN DER) werd geboren te Stevenswaard en opgevoed, aldaar door den hoer de S c h o r s i n in de Latijnsche en Grieksche talen onderwezen, en genoot te Gro- ningen het geneeskundig onderwijs van de hoogleeraren Driessen, Forsten Verschuir en 1V1unniks. In 1783 verdedigde hij, wider het voorzitterschap van den hoogleeraar Munniks, eene Dissertatio Chemico Physiologica de bilis indole ejusque in Chylaficatione utilitate, en anderhalf jaar later, werd hij tot den graad van doctor verheven, na eene openbare verdediging van eenige Positiones Acadernico- Chirurgiae de ossium vulneratorum et fractorum consolidatione. Niet lang na deze bevordering, bood hem de oudraad der stad Dordrecht den post van Lector Anat. Chirurg. et Artis Obstetr., aan, aan welke roeping hij voldeed, dezelve, op den 5den Nov. 1785, aanvaardende, met eene plegtige redevoering de utilitate, quae in intellectum et mores philosophi Anatomes cultoris redundat. Van toen af begon hij meer bepaald werkzaam te zijn, om zijne, op de hoogeschool verkregene kundigheden, ook aan anderen mede te deelen, en het gelukte hem bijzonder, door eene aan hem eigene bevattelijke en aangename wijze van voordragt, de harten zijner leerlingen in te nemen, en hen bekend te maken, zoo wel met de anatomische als physiologische voorbereidende wetenschappen. De tijd, die hem van zijne post en zijne drukke praktijk overbleef, besteedde hij met het houden van physiologisehe voorlezingen voor eenige onderzoekende toehoorders en het vermeerderen zijner verzameling van anato­mische praeparaten. Het kon niet missen, of een doortastend en werkzaam man, gelijk hij was, moest door de steeds toe­nemende verlichting, welke in de pneumatische chemie, na de ontdekkingen van Priestl ey, I n g e n h o u s z en anderen, doch allerbijzonderst door die van den onsterfelijken L a v o i s i e r, begon plaats te hebben, aangezet worden om ook hierin, zoo veel de tijd hem toeliet, onderzoek te doen en het zijne toe te brengen tot uitbreiding der wetenschap, welke een ge­heel nieuwe gedaante gekregen had. Bieraan is het toe te schrijven, dat hij, reeds in het jaar 1790, uit het Engelsch in het Nederduitsch vertaald heeft, de fraaije verhandeling van Eduard G o o d w ij n , over het verband tusschen het lever; en de ademhaling. waardoor hij aanleiding heeft gegeven dat andere geleerden dit stuk verder doordacht, opzettelijk onderzocht en bepaald hebben. Van dien tijd af, begon in hem de lust meer openbaar te worden om ook over de nieuwe scheikunde prak­tikale voorlezingen te houden ; dan, zijne steeds toenemende praktijk en bijzondere omstandigheden beletteden hem dit, tot­dat hij eindelijk in den winter van 1798 hiermede een aan­yang maakte, na zich uit de fabriek van den heer O n d e r de Wyngaart C an zius, te Delft, de beste en fraaiste werktuigen te hebben aangeschaft. In eene hervatte cursus van drie volgende winters behandelde hij uitvoerig al de bekende eigenschappen der verschillende gaz-soorten, de calorimetric, de endiometrie, de zamenstelling en ontbinding van het water en de gazometrie. Van zijnen letterkundigen arbeid zijn, behalve eenige zonder zijnen naam uitgegeven stukjes in periodieke schriften en werken van ge. leerde genootschappen, bekend, zijne door het geneeskundig genootschap Servandis Civibus met zilver en goud bekroonde verhandelingen over de vergiften (die door hem reeds als stu­ dent te Groningen geschreven is), en in hoe verre men bij ge­ brek van de Apotheek met kelder en keuken de vereischte ge­ neesmiddelen ook tegen de zwaarste ziektens en kwaalen, zo in als uitwendig zou kunnen bekomen, mits uitzonderende kina, kwik, opium, staal, delfziairen, rhabarber en ipecacoinha. Hij overleed te Dordrecht den 16 Julij 1801. Zie J. B o d el , in Kona- en Letlerb. 1801, No. 27; Schotel, Ill. School, bl. 137. LEEUW (WILLEM. DE of VAN DER), een beroemd Vlaamsch graveur, die volgens den een in 1601, volgens anderen in 1602, 1603, of 1610 te Antwerpen geboren werd. Hij had " Piet er S o u t m a n tot leermeester en in zijne voortbrengselen groote stoutheid en vrijheid van hand, Zijne kunst, meest naar Rembrandt, Livens, Nieulant en anderen, is zeer ge­zocht en uiterst zeldzaam. Bij Nagler worden 21 en bij le Blanc 23 stuks gravuren van hem beschreven. K r a m m zag eene prent van hem geheel in den geest van Rembrand t, half geetst en half met de burins gesneden, voorstellende Tobias in zijne woning, met nog eene figuur er bij. Hij stied om­ streeks 1665. Zie Immerzeel, Lev. en IVerk. der Holl. en Vl. Kunsisch., D. III bl. 165 ; Kramm, Lev. en 'Perk. der Holl. en Vl Kunstsch., D. III. bl. 960. LEEUW (SEBASTIAAN VAN DER) werd te Dordrecht geboren, oefende zich in de schilderkunst onder Jacob G e r ritse Cu i p , en was geen onverdienstelijk schilder van koeijen en ander veldvee. Later zeide hij de kunst vaarwel, daar hij tot opzigter over de branderijen te Dordrecht werd aangesteld, Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Kunstscit. D. IV. bl. 961. LEEUW (GABRIEL VAN DER), ook wel de Leu we ge­noemd, werd in 1643 te Dordrecht geboren. Zijn vader, Se-b a s t i a an van d er L e e u w, was zijn leermeester. Hij streefde zijn vader weldra vooruit, vestigde zich to Amsterdam, huwde daar met de zuster van den kunstschilder David van der Plaats , en begaf zich naar Italie, Frankrijk en Spanje, en vertoefde veertien jaren to Lyon, Parijs, Madrid, Rome en (zeven jaren) te Napels. Daar zijne kunst meer toejuiching buiten 's lands dan in zijn vaderland vond, besloot hij anderrnaal naar Italie te reizen, kwam te Dordrecht om afscheid van zijne bejaarde moeder te nemen en stied' er in 1688. Er bestaan van dezen meester eenige geotste prentjes, o. a. in den stijl van Castiglione en H. Roos. Ofschoon goed geordonnanceerd, zoo hat, volgens Kra mm, de uitvoering, wat de geestige behandeling der hollandsche etsnaald, in het vak van S t a 1 v e e betreft, toch veel te wen­schen over. Na g l e r en 1 e Bl a n c vermelden 25 stuks zijner gravuren. Zie Houbraken, Lev. der Sch. D. III. bl. 179, 180, 181. Immerzeel, Lev. en 1Ferk. der Holl. en Fl. Kunst-Sch. D. III. bl. 165; Kr a m m, Lev. en lFerk. der Holl. en Fl. Kunst-Sch. D. IV. bl. 961. LEEUW (PIETER VAN DER), broeder van bovengemelde en van S e b a s tia a n, werd volgens sommigen in 1644 te Dordrecht geboren , en bleef rustig in zijne geboortestad dezelfde kunst als zijn vader en broeder beoefenen. Hij vormde zich, zoo veel mogelij k naar den smaak van A d r i a a n van de Veld e, van wien hij een landschap bezat, dat hij bestendig raadpleegde. Zijn schilderstukjes zijn zeer gezocht. In 1669 werd hij lid van het Dortsche kunstgenootschap. Men wil dat hij in 1676 een der bestuurders was en in 1705 zou gestorven zijn. Zie Houbraken, Lev. der Sch. D. III. bl. 180, 181; Immer­ zeel, Lev. en Werk. der Holl. en Fl. Schad. D. III. W. 164. LEEUW (CORNELIS VAN DER) te Stevenswaard geboren, werd in 1785 proponent en in Sept. 1785 predikant te Zon­nemaire, in 1788 te Brouwershaven, in 1791 te Hoorn, in 1804 te Utrecht, waar hij overleed den 23sten Maart 1825, oud ruim 64 jaren, schreef: Overdenkingen over den aard, de bewaring en uitbreiding van het Evangelic vdor de geboorte van Christus, Utr. 1803. 6 st. gr. 80. LEEUWARDEN, (PIETER VAN) , was in 1504 overste, gelijk zijn broeder, en kapitein van een der oorlogschepen, welke graaf F i i i p s te Hoorn, Enkhuizen en Edam uitrustte tot bescherming van de Zuiderzee tegen de Gelderschen, die jaren lang in hun strijd tegen Holland de zee onveilig maakten en jagt op de binnenkomende schepen maakten. Zie Gouthoev en, Kronyk, bl. 567; Velius, Hoorn, 4° dr, bl. 168; Wagennar, Fad. list. D. IV, bl. 306, 322, 324; Eekhoff, Gesch. van Friesland, 140. LEEUWAARDEN (NicoLAAs SIMON VAN) of Le e u w a r d e n, in 1648 waarschijnlijk te Amsterdam geboren, was de moe­derlijke grootvader van den verdier.stelijken dichter N. S. v an "W i n t e r. Bij gaf daar op een en zeventig jarigen leeftijd in het licht een dichtbundeltje, getiteld: Des Godsdienstigen Christens Zielsverlustiginy, ofte verscheyde geestelyke gezangen. Slaande op de Oefening van de geestelyke godsdienst der Christenen; t' zamengestelt door N. S. v. L. (Amst. 1719. 1721 , 80.), kerkelijk goedgekeurd en met gedichten van Isaak Dusart, Joannes Hancock, Joan Lubecx en Dr. W ill i n c k versierd. Ook verschenen van hem Gezangen en een breedsprakig gedicht v66r d'O u t r e i n's Rozendaalsche Yermakelijkheden, Amst. 1718. Van zijne godgeleerde kennis heeft hij de volgende proeven gegeven, die dikwerf herdrukt zijn: De verloren Zondaar gezogt en gezaligt, Amst. 1730. 120. De Wedergeboren Christus. De werking des H. Geest en het onderscheid iusschen Wet en Euangeliurn, aldaar, 1731. 12o. Natuur en praktyk des Geloofs, ald. 1720. 12o. Godsdienstige Christen in zijn Eenzaamheid, aid e 1743. 80. De bekommerde Christen, Amst. 1746. 80. De godsdienstige Christen, 's Hage, 1746. 3 d. 4de dr. 80. De bevestigde Christen, 's Hage, 1756, 4de dr. 80. De Godvreezende Zeeman, Amst. 1761. 80. In 1815 ald. met den titel van De Godvreezende Zeeman of nieuwe Chris­tekke Zeevaart, in 80. herdrukt. C. Boers deelt in zijn Handboek voor jonge Predikanten, bl. 88, de volgende bijzonderheid van dezen van Lee u-w a a rd en mede : n Wanneer hij in den bijbel las, dat Jezus in de wereld was gekomen, om Nic ola as Simon van L e e u w a r d e n zalig te maken, dit bij hem nog altoos eenigen twijfel zou kunnen over]aten, daar een anderen N. S. van Le e u w a r den had kunnen worden bedoeld; maar dat, daar de bijbel verzekert, dat Jezus verschenen was om zondaars te zaligen, en hij niet kon twijfelen of hij een zondaar was, nu alle bedenkingen geheel waren afgesneden." Zie Witsen Geijsbeek, B. J. C. Woordenb. D. IV. bl. 177. Arrenberg, Naamr. van Boek. bl. 244; Mourik en Noord­b eek, Naaml. van God° Schr ; Nay. D. IX, bl. 134, 276, 350; Schotel, Gesch. Letter- en Oudh. .Avondst. bl. 74; Cat. van der A a, bl. 104; Cat. L. G. Visscher, bl 63; Cat. de Greve, bl. 258; Navor8cher 1859, bl. 276. LEEUWA ARDEN (SIMoN VAN), neef van den gemelden, plaatste een dichtstuk v66r diens Zielsverlustiging. Zie Il er inga, Bijdr. tot de lijst van Ned. Diehl. bl. 59. LEEUWAERDEN (M. VAN), een beoefenaar der Hollandsche taal- en letterkunde in het laatst der vorige eeuw, van wien o. a. in het eerste deal der Werken der Maatsch. van Ned. Letterk. voorkomt een Brief aan Mr. B. Huydecoper over het gebruik van den Ablativus absolutus in onze taale. LEE UWAERDEN (J. VAN), even als M. v. Leeu w a e r d en Cell beoefenaar onzer taal- en letterkunde, van wien in het aangehaalde werk een Nae•bericht be-treffende het geschil over den Ablat. Absol. voorkomt. Hiertegen schreef C. N o z e m a n een Bericht wegens eenige Aenmerkingen der Heeren M. en J. van Leeuwaerden, tot verdediging van den Nomin. absol. t. a. p. LEEUWARDEN (VAN) , een Fries , diende onder Graaf Willem Lodewijk, in het leger van prins Maurits, en was als kapitein bij het beleg van Steenwijk. Zie Bosseh a, Neelrl. Held. le land, D.Jbl 306, 336. LEEUWEN (GERRIT VAN), van Amsterdam, gezagvoerder van bet bij de Nederlandsche oorlogsschepen behoorende be­hoefteschip : de Groote St. Paulus. In 1693 door een Fransch oorlogsschip vervolgd, deed hij zijn uiterste best, om, daar hij onmogelijk te Cadix kon binnenloopen, het door de straat van Gibraltar te ontkomen. Doch de togt derwaarts door drie andere vijandelijke schepen afgesneden wordende, zette v a n L e e u w en zijn schip Brie mijlen beneden Cadix op strand, waar het sterk door de Franschen beschoten werd. Geen kans ziende het rijk beladen schip te behouden, en het niet aan den vijand willende overgeven, stak de kloeke schipper zelf den brand in zijne bodem, welke, door de 56,000 ponden buskruid, die zich daarin bevonden, met donderend geweld opsprong, terwiji het hem en de zijnen gelukte, zich met eene sloep aan wal te redden. Zie J. C. de Jong e, Gesch . van het Ned. Zeew D. I. bl. 425, 426. LEEUWEN (BALTHASAR VAN), beroemd advokaat te 'silage in het begin der zeventiende eeuw, van wien men ondersehei­dene advyzen vindt in de Cons. der Boll. regtsgeb. Lie Mr. H. Vollenhoven, Broeders Gevangenisse. bl. 141. LEEUWEN (CATHARINA VAN DER HEY geb. VAN), Zie HEY (CATHAR1NA VAN DER), LEEUWEN (Comms VAN), ouderling der Herv. gemeente te Antwerpen, van wien Petrus Dathenus melding maakt, en een brief aan P e t r u s Siehemin s, predikant te Purme. rende (Amst. 2 kal. Sept. 1578) als sehrijver van een verhaal, nopens den toestand der here. gemeente te Antwerpen. Zie Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Gesch inzond, in Ned. 1). VIII. bl. 450. LEEUWEN (BOETSELAAR VAN), was een der dapperen, die zich als kolonel in het beleg van Grave, 1674, onderscheidden. Lie Boss eha, Neerl. Held. te land, D. IV. bi. 190. LEEUWEN (DIDERIK VAN LEYDEN VAN), geboren in den Briel, den Eden December 1618, burgemeester van Leyden, wiens gewigtig schrijven aan den pensionaris Burger sd ij c k in 1672, het gevolg had, dat ook Amsterdam toestemde, om met den koning van Frankrijk te handelen. In Mei 1678 werd hij als buitengewoon gezant naar Engeland gezonden, om over den vrede te handelen, en in 1679 wederom om de onlusten tusschen den koning en het parlement to helpen bijleggen. Hij was er nog in December 1680 en stierf 1682. Zie Wagenaar, Pad. Hist. D. XIV. bl. 56, 480, D. XV. bl. 480; Negoc. du Comte d'Avaux, T. I. p. 104, Temple, Memor. bl. 495, 602; Holl. Merv. 1678. bl. 115-121; Kok, Fad. Woor­denb. D. XXII. bl. 85; Groen, Archives, Tom. V. Serie 2. LEEUWEN (Mr. DIRK VAN), zoon van Mr. A driaan van L e e u w e n, pensionaris van Delft, in 1591 mede als lid van den hoogen raad gecommitteerd, D omme te samen in besoigne te treden op de saecken van de kercken, ende sulcx te resumeren 't concept van de kerkenordeninghe." Zie B o r, Ned. Oorl. B. IX. bl. 191; Beaufort, Leven van Willem .1, D. I. bl. (,631, 632; Klein, Gesch. der Hon. Staatsreg. D. 1. bl. 339; Kist en Royaards, Kerle. Arch. D. III. bl. 329; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 1482. LEEUWEN (GERRIT JOHAN VAN), beroemd bloem- en fruit­schilder, werd den 29sten Junij 1756 to Arnhem geboren, en genoot het onderwijs van W. H en d r i k s to Haarlem, zette zich in zijne geboorteplaats neder, en maakte aldaar door het bestuderen der natuur, groote vorderingen in zijn vak. Zijne schilderijen en teekeningen waren zeer gezocht, en versieren nog de kabinetten en portefeuilles der kunstliefhebbers. Hij overleed den 28sten April 1825. Nog in hetzelfde jaar word zijne kunstnalatenschap verkocht. Twee kapitale bloem­en fruitstukken golden f 1740, en anderen meer dan f 400. In 1828 betaalde men op de verkooping van C o r nelis B u ij s voor 2 zijner bloem- en fruitteekeningen f 250. V a n Lee u w en was rentmeester der stads-vicaridn to Arnhem, lid der koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten to Amster­dam, en ettelijke jaren medebestuurder van het Antwerpsche teekengenootschap. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Boll en Vi. Schilcl. D. III. bl. 168; 'lank. op het Woordenb . van Nieuwenhuis. LEEUWEN (GYSBERT VAN), dichter in het midden der achttiende eeuw. Men vindt van hem, een Grafschrift in de Dichtk. Lauwerbl. D. IV. bl. 212. Zie Her inga, Bijdr. tot de lijst van Ned. Diehl. bl. 59. LEEUWEN (GYSBERT VAN), to Amsterdam geboren, wend in 1760 predikant bij de Remonstrantsche broederschap, in 1761 to Amersfoort, in 1771 to Woerden, in 1778 to Wad- i dingsveen. Hij moest in 1787 om de bewegingen , zijne plaats en dienst verlaten, en vertrok buiten 's lands. In de eerste jaren gaf de broedersehap hem het Emeritus.tractement in de hoop van zijne dienst weder te zullen genieten, maar hij bleef buiten dienst, en overleed in 1806. Zie Tideman, de Rem. Broed bl. 126, 193, 374, 263 LEEUWEN (Mr. G. VAN) schreef: Dissertatio Oecon.-polit.-jurid. de effectu Juris _Dominii agrorum magis minusve circumscripti in populorum et patriam Agri­culturam, Traj. ad Rhem. 1817. 80. Staathuishoudkundiqe Verhandeling over den invloed eener mindere of meerdere beperking des grond-ez:qendoms op den landbouw der voliceren toegepast op ons vaderland, uit het Latijn, Amst. 1818. gr. 80. Zie Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. II. bl. 459. LEEUWEN (GERBRAND VAN), werd den 9den September 1643 te Boskoop, waar zijn vader, C o r n e 1 i s, het leeraarambt bekleedde, geboren, door zijn vader in de voorbereidende we­tenschappen onderwezen, en hoorde vervolgens te Leijden de lessen van Heidanus, Coccejus en Hoornbeek. Op twintigjarigen leeftijd was hij reeds proponent, en in 1665 predikant bij de Hervormden te Velzen. In 1675 vertrok hij naar Amersfoort, in 1678 naar Haarlem, en in 1681 naar Amsterdam. Terwijl hij daar was, nam de regering een be­sluit, om aan het athenaeum aldaar ook een hoogleeraar in de godgeleerdheid te benoemen, en daartoe van Lee uw en to kiezen. Hij aanvaardde deze taak met eene Oratio de perpetuo Ecclesiae doctrina Mosi, fundamento eorum, quae deinde tradita sent, Amst. 1686. Zoo wel het professoraat als het leeraar­ambt, werd door hem met lof bekleed, tot dat hij in 1702 van het houden der openbare lessen werd ontslagen. Hij huwde in 1669 met 1° Catharina van Collen, die hem vier zonen en drie dochters schonk, die alien voor hem stierven, uitgenomen eene dochter El isabeth, die huwde met Daniel Nys; 2° in 1696 Jacoba Balde, weduwe van Jan van Fl a m e r d i n gen, doctor in de geneeskunde en ridder van S. M arc u s, en overleed den 11 Mei 1721 in den ouder­dom van 78 jaren. Van L e e u w e n was een zeer verdien­stelijk godgeleerde, en maakte zich vooral als bijbeluitlegger bekend. Hij schreef : Muyderbergs herbouwde Kerckgevaarte over Exod. 20: 24, geopent met een toegift voor de Godvrugtige Moeders tot onder­wys van hare kinderen, Amst. 1686. 12o. Sendbrief Pauli aan de Romeynen verklaart, Amst. 1684. 4o. Het eerste gedeelte, bevattende hoofdstuk I en II. In 1688 verscheen te Amsterdam in 2 deelen eene verbeterde uit­gaaf, de acht eerste hoofdstukken behelzende, met den titel : Het geloove ende betrachtinge der Heyligen, getrodcen uyt haer eerste beginselen en verval in d' Uytlegging des briefs Pauli aen de Romeynen. Het vervolg verscheen insgelijks te Amster­ dam 1699. De Handelingen der H. H. Apostelen, beschreven door Lucas. uitgebreit en verklaert, Amst 1704. 2 vol. 12o. vermeerd. ald. 1722. 2 dln. In 1708 verscheen te Bremen eene Hoogduitsche vertaling van dit werk. Hij had eene bij­ zondere gave van prediken, in stem en stijl was hij onnavolg­ baar. Zijne afbeelding gaat in prent uit. Zie B e n them , Holl. Kira and Schulen Siaat, Th. II. p. 384, 384; Bibl. Brem. Classis V. p. 696, 697; Moreri, p. 140; van L e n n e p , Memorab. Amt. Ath. p. 143; P a q u o t , Hem pour servir a l'Hist. Litter. des Pays-Bas, T. II. p. 131 ; Wagenaar, Amsterd. p. 484 ; van Bemmel, Beschrijv. van Amersf.; de Paattw, Very. op Veeris, Argaml. v. Predik. bl. 125; Glasius, Godgel. Ne­derl. bl. :363; Levensbeschr. van beroemde Mannen, D. II. bl. 397; Cat. J. J. Nieuwenhuyzen, bl. 75; A rrenberg, Naamreg., bl. 244; H. Cr oese, reg. der Pred. v. Artist. bl 115; Boekz. 1721. b. M. 129; Muller, Cat. van Portr. IC 150, 151. LEEUWEN (H. D. VAN), te Raamsdonk, was lid van het Utrechtsch Genootschap V/ijt is de Voedster der TiVetenschap­pen. In den bundel door dit gezelschap uitgegeven, vindt men vier dichtstukken van hem, die hoogst middelmatig zijn. Zie H e r i n g a , Bijdr. tot den Lijst van Ned. Dicht. M. 60. LEEUWEN (JOHANNES VAN), was Predikant te Wezel then hij door bewindhebbers van de Kamer Amsterdam benoemd werd tot predikant naar de Oost-Indien, pas op rein derwaarts werd het schip wegens storm gedrongen in Zeeland binnen te loopen; bij die gelegenheid werd hij te Domburg beroepen en na door de bewindhebbers der Kamers ontslagen te zijn, aanvaarde hij er de dienst den 10den Mei 1688; werd in 1702 van Domburg naar Sluis beroepen en overleed aldaar in 1715. Hij werd door zijn ambtgenoot D. H a t t i n g a beschuldigd van valsehe lee­ringen. De magistraat met de minderheid der kerkeraad begun­stigde Ds. van L e e u w e n , de meerderheid der kerkeraad en de elassis waren Ds. H a t t i n g a toegedaan. De elassis trachtte dan ook te vergeefs den hevigen twist bij te leggen. Aan Ds. van L e e u wen werd te last gelegd deze gevoelens : » dat God ea is in wezen en in persoon, en drie kan gezeit worden ten aanzien van Wezen, verstand en wille; dat de naem V. S. 0. maer sien op 't werk der verlossinge enz. Hij was Theol. Doctor en oiiderteekende als zoodanig in 1713 de Formula Subscriptionis doctorum theologzae, renovata ex Post-actis Dordracenis, post perditam priorem, d. 26 Jan. 1691. Zie Kist en Roy a a r d s, Arch. van Berk Gawk. inzond. in Ned. D. IX. bl. 496 ; Ned. Arch. D. VI. bl. 142 en partieuliere aanteekeningen. LEEUWEN (JOHANNES VAN), leefde in de eerste belft der achttiende eeuw, en gaf onder de zinspreuk Paulatim, ad Superos Gradus in het licht: De listige Bedriegeres of bedroge Gierigheid, klsp., Amst. Jonas vain der Woude, kl. 80. Zie Witsen Geijsbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 178; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. I. bl 134. LEEUWEN (J. vAN), apotheker te Leiden, vervaardigde een dichtstuk in drie zangen Bij de heugeligke terugkomst van Willem V en deszelfs Gemalin in de Gedenkzuil van Neerlands hell en Oranjes Zegepraal, Rott. 1788. Zie v. d. As, IV' B. A. C. Woordenb. D. II. bl. 357. LEEUWEN (J. O. VAN). Van dezen dichter vindt men dichtstukken in de Schatkamer der Nederlandsche Dichters. Zie v. d. Aa, N. B. A. C. Woordenb. D. II. bl. 357. LEEUWEN (JoosT VAN), beroemd- advokaat te 's Hage, ten tijde der kerkelijke twisten in 1618 en 1619. Hij was de partij der Remonstranten toegedaan, en gaf haar blijken van gehechtheid. Hij bekleedde er de moeijelijke en gevaarlijke be-trekking van ouderling bij. Zie Mr. II. Vollenhoven, Broed. Gevang. bl. 74. LEEU WEN (JAN VAN), burgemeester van Nijmegen, liet zich in 1702 door de gemeenteleden bedanken, en werd, toeu hij zich des anderen daags met zijne ontslagene mederegenten naar het stadhuis begaf, door den marktschipper Willem V onk en eenige anderen verjaagd. Hij werd echter nog in dat jaar door de Staten van Gelderland hersteld. Lie Wagenaar, Vad. Hist. D. XVII. bl 137, 138. LEEUWEN (JoHN VAN), zoon van een Flollandsch genees­hoer, studeerde to Leijden onder B o e r h a a v e, vestigde zich in Ierland en was in het vroegste gedeelte der vorige eeuw de eenigste vroedmeester te Dublin. In 1734 werd hij tot voorzitter van het collegie van geneesheeren verkozen, en stierf in 1736 ten zijnen huize in Molesworth Street te Dublin. Zie Gilbert, list. of the City of Dublin, Vol. III. p. 282. Notes and Quer. 2e Ser. VIII. p. 146; Nay. D. IX bl. 334. LEEUWEN (VAN), advokaat te Nijmegen, vertaalde uit de Me'moires de l'Academie des Sciences : Wysgeerige bedenkingen over het nut der Toneeldigtkunde door den Heer Sulzer. Aanmerkingen over het voorgevoel door den Heer de Beausobre. Over de "[Trees voor den Dood, over het veragten van den dood, en over de zelfsmoord door den Heer Pierian, in D IV en V van Hennerts, Uitgeleezene Verhandelingen. LEEUWEN (vAN), een der burgerkapiteinen te Nijmegen, die door zijn beleid en kloekmoedigheid oorzaak was, dat die vesting niet in handen viel van de Fransehen onder A t h - 1 o n e. (1702) Zie Bosseha, Need. Held. le land, D. II. bl. 311. LEEUWEN (JACOB VAN), werd den 29sten April 1787 te Nieuwkoop in Zuid-Holland geboren, waar zijn vader C o r­nelis van Leeuwen burgemeester was. Zijne moeder heette Grie tj e Oud sh oo r n. Na gedurende eenige jaren te Leiden opgevoed en in de nieuwere talen onderwezen te zijn, keerde hij naar de ouderlijke mooning terug, en werd op het kantoor van den notaris en secretaris dier gemeente geplaatst. Dock hij had voor die betrekking evenmin neiging als tot den land­bouw,, maar wel om tot het predikambt te worden opgeleid. Zijne ouders volgden zijn wensch en zonden hem naar den verdienstelijken E c c o E p k e m a te Hoorn, om zich onder hem in de oude talen te oefenen. In October 1808 werd hij student aan het seminarie der Remonstranten te Amsterdam, en werd binnen twee jaren tot de studie in de godgeleerdheid toegelaten. De tiercering van lands schuldbrieven bragt het vermogen zijner ouders zulk eene schade toe, dat hij van zijn plan moest afzien en Amsterdam verlaten. Nu werd hij voorloopig, door invloed van den rector Valentinus Slothouwer te Leeuwarden, belast met de zorg voor de wetenschappelijke opleiding der kinderen van den heer A m­br o s i u s A y s o van B o e 1 e n s, vroeger raadsheer in het hof van Holland, en in dat zelfde jaar 1811 benoemd tot president der regtbank to Heerenveen, later Grietman van Opsterland, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal enz., wonende to Olterterp. Twee jaren later werd hij tot commies-griffier bij de Regtbank to Leeuwarden en tot griffier der kamer van koophandel benoemd (Febr. en Junij 1813). In 1817 werd hij tot procureur (voor welke betrekking hij bedankte) en den 18den Julij 1828, ten gevolge van het overlijden van Mr. D. H. B e u c k e r Andrea e, tot griffier van de Regtbank aldaar, en in 1838, bij de invoering der nieuwe organisatie, tot griffier van het Provinciaal Geregtshof van Friesland benoemd. Van Le eu w e n beoefende, niet zonder toejuiching, de dichtkunst, waarvan hij verschillende proeven heeft nagelaten, doch wijdde zich vooral aan de studie der vaderlandsche geschied-, taal- en letterkunde. Zijne voorleziP.gen over die onderwerpen bij de maatschappij : tot Nut van 't Algemeen, waarvan hij lid van 't bestuur, president en eindelijk (1843) buitengewoon lid van verdienste was, vonden veel bijval. Hij stichtte met Mr. A. v a n Halm a el Jr., in 1817 te Leeuwarden gekomen, en eenige andere vrienden. het Taal. , en Letterkundig Genoot­schap Constanter. Het ijverig werken in en voor dit genootschap was bij den onderlingen naijver der leden eene leerschool, waaraan velen zich grootelijks verpligt aehtten. Toen was het, dat zijne liefde voor de pazy het voornemen opvatte, eene verzameling van alle werken der Nederl. dichters bijeen te brengen, waarin hij het later tot eene zeldzame hoogte bragt. Hij voegde hierbij eene verzameling van portretten. De geduchte watervloed van 4 Februarij 1825, die ook Fries-land teisterde, gaf hem aanleiding tot het schrijven van een Geschiedkundig Tafereel van den Watervloed en de Overstroo­mingen in Vriesland (Leeuw. 1826. m. pl . en kaart. 8o ) met eene Inleiding , bevattende het verhaal van al de over­stroomingen, die in Friesland hebben plaats gehad, met }mar gevolgen en uitwerkselen. Terwijl hij deze bewerkte en kennis maakte met de bronnen tot de geschiedenis van Friesland, vatte hij het voornemen op eene uitvoerige geschiedeiiis dier provincie te bewerketi. Dit plan mislukte, doch daarentegen mogt hij, door zijne medewerking, het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde tot stand zien komen, aan welks werkzaamheden hij vervolgens als voorzitter van de eerste afdeeling der werkende leden, later als president tot zijn einde toe ijverig deel Dam. Ook benoemde hem de gouverneur tot lid der commissie voor de Statistiek van Friesland. Na den dood van Mr. D. H. Beucker Andreae gaf hij den catalogue van diens rijke bibliotheek in het licht, en schreef van 1830 tot 1848 een groot getal historische, letter­kundige en dichterlijke bijdragen in het lifengelwerk van de Leeuwarder Courant. In 1833 vormden van Leeuwen en van Halmael het plan een Geslacht- en Wapenboek van den Adel in Fries-land to geven, en boden het met eene proeve van bewerking der ridderschap aan, doch zij waren verpligt er van of te zien, wijl deze verklaarde, als ligchaam, niet de verzochte fondsen to kunnen versehaffen. Vrijwillig deden zij van een ander plan, om eene Historische plaatsbeschrijving van Leeuwarden te geven, afstand, ten behoeve van den heer Ee k hof f, die sedert jaren over dit onderwerp had verzameld. In 1834 bezorgde hij op verzoek van den boekhandelaar J. P r o o s t eene nieuwe uit­gave van het werkje It aade Friesche terp of Kronyk der Geschiedenissen van de Vrije Friezen, met belangrijke aantee­keningen en bijvoegsels (Leeuw. 1834. 80.) In zijne betrekking van griffier bij de Regtbarik vond hij merle aanleiding tot wetenschappelijke behandeling van verschillende zaken. Zoo­wel het archief van het vroegere hof van Friesland, aan het­welk voor 1580 het provinciaal bestuur was verbonden , van den jare 1504 tot 1811, als dat van de regtbank. en vooral de 3000 folianten der Nedergeregten van dat arron­dissement, in 1824 daarbij overgebragt, werden door hem, zoo veel de gebrekkige lokaliteit van het oude landshuis zulks gedoogde, in 1836 en 37 geordend en geinventariseerd. Hij leverde eene statistiek der bevolking en daarna der veroordeelden, met den aard der misdaden en straffen, van 1813 tot 1832; bewerkte registers van de sententien van het hof van 1816 of en vervolgens tot 1846 voortgezet, en vulde de naamlijsten der raadsheeren, advokaten enz. aan, met bijvoeging van vele aanteekeningen en bijdragen omtrent geschiedenis, biographie, geregtelijke stukken enz. Den 9den Julij 1840 benoemden hem de Staten tot archi. varius van de provincie Friesland. Ten bewijze van zijne werkzaamheid gedurende de tien eerste jaren, gaf hij in 1850 een Algemeen Overzigt van den Staat, Inhoud en Organisatie van het Provinciaal Archief in het licht, en kort daarop de Beneflciaal­boeken van Friesland, bevattende merkwaardige opgaven en lijsten der goederen, welke de kerken dezer provincie in 1542 in bezit hadden, met eene historische inleiding en met afdruk­ken van de daartoe betrekkelijke ordonnantien. Toen in 1844 het aanzienlijkste gedeelte der bibliotheek van het voormalig athenaeum te Franeker aan de provincie Friesland was afge­staan, ten einde naar Leeuwarden te worden overgebragt, om, vereenigd met de boekerij aldaar, op het gouvernementshuis aanwezig, tot eene publieke inrigting te worden gevormd, ter aanmoediging der wetenschappen en tot verspreiding van kennis, werd daarbij het toezigt aan van L e e u w e n opgedragen, en tevens het vervaardigen van het vervolg of tweede deel van den beredeneerden catalogus, door prof. J. A mersfoordt begonnen, door zijn broeder Dr. H. A me r s fo o r d t voltooid, en kort velOr de opheffing van het athenaeum in 1842 in folio gedrukt. In 1854 mogt hij deze voltooid en den fraai uit­gevoerden Catalogus der Provinciale Bibliotheek van Friesland gedrukt zien. Ook droeg hij veel bij tot de zamenstelling van Frieslands Kabinet van Oudheden, op voorstel van zijnen veeljarigen vriend Dr. J. H. H al bert sm a te Deventer, ingevolge resolutie van Gedeputeerde Staten, van den 31sten Mei 1853, in vereeniging met de verzamelingen van het Friesch Genootschap, in een der andere lokalen van het paleis van justitie opgerigt. Niettegenstaande dit alles mogt de altijd werkzame man, ook buiten ambtelijke betrekking, aan huis, te midden zijner eigene letter- en kunstschatten nog veel verrigten, hetgeen de eer van der Friezen naam en den luister hunner groote mannen kon verhoogen. Zoo was hij lid der commissie van uitgave van Jancko Doumama's Geschriften (1829-1849) en van de Vrije Fries (1837 en vv.), bewerkte eene Levensschets van Ecco Epkema, (Thet Freske Ram, met Aanteekeningen van E. Ep­ kema, voorafgegaan door eene Levensschets van laatstgenoemden, door .1. van Leeuwen. Uitgegeven door he Prov. Friesch Oen. Work. 1835. 4o.) het Levensberigt van Menno van Coehoorn (in handschrift nagelaten), eene Levens- en karakter­ schets van Onno Zwier van Haren; schreef Herinnering aan Sicco van Goslinga, als krijgs- en staatsman, bezorgde in 1844, de uitgave van het verhaal eener Bedevaart mar het H. Land, door Hessel van Martena en twee Botnia'e in 1517 ander­ nomen; stelde den grooten P e t r us Ca m p e r voor als teekenaar,, schilder, plaatsnijder, boetseerder en beeldbuwer en bragt eene Hulde aan Eise Eisinga, nadat het Friesch Genootschap, op zijn voorstel, bij het graf van dezen beroemden vervaardiger van het planetarium te Franeker een gedenksteen had doen oprigten. Ook gaf hij in de winteravond-vergaderingen, en later in de Vrge Fries proeven van bewerking van levensschetsen en karakterkundige beschouwingen van beroemde Friesche staats • en krygslieden. Zoo stelde hij den ambassadeur Ul be Aylva van Bur-mania voor, in betrekking tot den toestand der achttiende eeuw (Herinnering aan Ulbe Aylva van Burmania, Work. 1848. 80.); deed belangrijke mededeelingen omtrent den generaal Hans Willem baron van Aylva en zijn geslacht, (Workum, 1850, So.), het geslacht Sir tern a van Grov e­ stins en Arnoldi, (met fats., Work. 1851. 80.) Behalve verschillende bijdragen in jaarboekjes gaf hij ook eene beschrijving van het Verbly van koning Will e m II in Friesland (Leeuw. 1842. 80.) ; vermeldde den lof der Friesche Stadhouders, en deelde bijzonderheden mede nopens Graaf Johan van Nassau, den 0 uden, Graaf Johan Maur its van Nassau, den Brasiliaan, en Prinses A l b e r­ tina A g n e s; schetste het Leven en Karakter der Raad­pensionarissen Johan de Witt en Caspar Pagel; spoorde bijzonderheden op omtrent de Levens der Friesche Schilders. Hij zelve beoefende de teekenkunst, was medeoprigter, lid en daarna president van de Maatschappij voor Teeken- en Schilderkunst in Friesland, en was voorzitter der rijke Ten­toonstelling der Voorwerpen van Friesche Nijverheid en Kunst, in 1844. In 1854 verpligtte hij het Friesch Genootschap door het leveren van een uitvoerig Verslag van een Handschrift van F. D. Fo n t e in over de Saksische Regering in Friesland. Zijn laatste werk was een Alphabetisch Register of Algemeen Repertorium op het Groot Plakaat- en Charterboek van Fries-land. V an Leeuw en was lid van verscheidene letterkundige Genootschappen , en ook van de Maatsch. van Ned. Let­terk. te Leiden. Hij huwde, den 26sten Mei 1815, met D e 1 is Bong a, dochter van den schilder 'Taco b Bon ga en zuster van Simon Bong a, predikant bij de Remonstranten te Rotterdam, die hem 7 kinderen schonk. Hij overleed aan een verval van krachten den l2den Julij 1857, en werd to Huizum ter aarde besteld, Behalve de in den tekst genoemde vverken• zijn van, hem bekend: Op de Verlossing - van Nederland in 1813, Lierzang, Leeuw. 1814. Algemeene Staat der geborenen, gehuwden, overledenen, der echtscheidingen en buiten echt geborenen in de Provincie Vriesland over de Jaren 1813 tot en met 1822, en over 1823 tot en met 1832, opgetnaakt uit de Registers van den Burg. Stand; alsmede eene opgave der Bevolking, Leeuw. 1834., een half blad in piano. Verhaal van den Giftmoord door P. 3. W e ij n m a aan zijne vrouw gepleegd, en van zijne teregtstelling, met Bijlagen, Leeuw. 1837. 80. Vaarwel aan den geeerbiedigden koning en Hoogstdesz. verh. Gemalinne, Leeuw. 1841. 4o., waarvan slechts 8 exemplaren gedrukt zijn. Oude Friesche Spreekwoorden, Leeuw, Cour. 1843. No. 1. Prospectus van een Tijdschrift, onder den titel van Bij -dragen voor de Geschiedenis van Friesland, Leeuw. Mei, 1842. 80. De veroordeelde Dichters of het Poeten-maal in de maan, met eene plaat, (Leeuw.) overgedr. uit de Fr. Volks-Alman. van 1842. 80. Herinnering aan Sicco van Gosling a, als krijgs. staatsman, Work. 1844, 80. De uitgave der Benef. boeken verdedigt, Leeuw. 1850. 80. Jhr. Mr. de Ha en Het t em a, Opene brief aan den Heer J. van Leeuwen (over het vorig stukje), Leeuw. 1851. 80. Algemeen Overzigt van den Staat, Inhoud en Organisatie van het Provinciaal Archie' van Friesland, Leeuw. z. j. (Sept. 1850.) 80. De Gildetoren van het Groot Veerschippers-Gild te Harlingen; benevens de Drinkhoren van het St. Antonis-Gild, m. pl. Work. 1850. (Overdr. a. d. Vr. Fr.) 80. lets over P. A. de Huy b e r t, boezemvriend van Willem van Harem, (overgedr. uit de Fr. Volks-Alm. v. 1840.) 80. Zie Amst. Cour. 16 Julij 1857; W. Eekhoff, Levensb. van J. van Leeuwen in Band. der Jaarl. Alyem. Vera. v. d. Maatsch, van Ned. Lett. te Leijd. 1858; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. en Verv. (Indices.) LEEUWEN (Louis VAN LEYDEN VAN) derde zoon van den vermaarden Leijdschen burgemeester Dirk v an Leyden van L e eu w e n. Hij was in 1694 bij de vloot die Brest aantastte, en commandeerde toen de Wolf. Den isten Mei 1697 had hij met zijn schip Sneek, van 44 stukken, een hevig gevecht, dat ruim drie urea duurde, tegen een koninklijk schip, is Fanfaron, van 36 stukken, over hetwelk kapitein D es c art e s het bevel voerde, totdat hij het geluk had, den •fokkemast des vijands over boord te schieten, waardoor doze genoodzaakt was zich over te geven. Zie J. C. de Jonge, Need. Zeew. D. IV. a. bl. 464, b. 132, 308, 363. LEEUWEN (PIETER VAN) uit Utrecht, die zich in de be­wegingen van 1610 gemengd hebbende, door beleid van Led e n b e r g, (zoo hij meende) van zijn ambt was ontzet, doch in 1618, na de verandering, wederom hersteld , en door de Staten tot fiskaal van 011enbarneveld, de Groot en Ho o g e r b e e t s benoemd werd, zou zich uit wraakzucht, aan te groote gestrengheid omtrent L e d e n berg hebben schuldig gemaakt, hetgeen hij echter ontkende. Hij beyond zich in het laatst van dat jaar te Utrecht, am onderzoek te doen, naar personen, die zich in de zaak der waardgelders gemengd hadden. Zie Bran d t, Regtspl. van Oldenb. bl. 4; Hist. der Ref. D. II. bl. 817; Wag enaar, Toad. Hist. D. X. bl. 288, 291, 330; V 01. lenhoven, Broed. Gevang. bi. 146. LEEUWEN (SntoN VAN) werd den 17den October 1625 of, volgens een zijner portretten, in 1627 te Leyden geboren. Zijn vader, Jan van L e e u w e n, was curator der hoogeschool en gedeputeerde naar de vergadering der O. I. Compagnie te Amsterdam. Na volbragte studin in de regtsgeleerdheid, zette hij zich te Leyden als advokaat neder, werd aldaar lid der regering en in 1681 substituut griffier van den hoogen raad van Holland, Zeeland en Westfriesland te 's Hage, waar hij den 13den Januarij 1682, in den ouderdom van 56 jaren stied. Zijne beeldtenis vindt men voor de eerste uitgaaf van, zijne Censura forensic en voor de laatste van het 1?oomsch-Hollandsch Becht en bij Pars Ind. Bat. p. 124. Van L e e u w e n was een uitstekend regtsgeleerde en een kundig beoefenaar der vaderlandsche geschiedenis, geslacht­ en oudheidkunde, waarvan 'de volgende proeven ten bewijze verstrekken : Observationes ad Quintinum W eytsen de Avariis, Amst. 1651. 1672. 12o. Paratitla Juris novissimi, L. B. 1652. 4o. Nederlandse pracktyk ende Oefening der Atotarissen, ende andere gemeene Schrijv. en Begt-vorderers. Waar in by vraags-wys ondersouk verhandeld werd al het gund een notaris, secretaris, deurwaarder en geregtsbode, coo in den grond der Begts-saaken, als in de instelling van alderhande instrumenten, acten, gewysden ende wtvoeringe van dien, heeft aan te mercken, ende waar te nemen, Leyden, 1656. 4o. Dordr. 1655. 1658. 12o. Verm. en verb. Amst. 1680. 12o., Amst. 1728. 12o., met byvoegselen en aantekeningen vermeerdert 18 * door P. van der Schelling, Rott. 1741. 2 d. 12o. Zie over dat werk, Sc hot el, Leven van iilkemade en van der Schelling , bl. 177. Woorden4ouk, waar inne allerhande Eons& ende Bastaart• woorden, tot de Practyque des Notarischaps, ende andre Regts-oeff'eninge behoorende tot Hugo de G r o o t, H o oft, Iluygen s, Vond el ende andre, soo oude als nieuwe Taal­schriften , op 't naauwkeurigste werden vertaalt, ende met alle andre Woorden-bouken vergeleeken, het ondienstige agter ge­laten ende het gebreekige vervult. Achter het vorige en in de 3de editie van bl. 567-712. Verhandeling van 't handt opliggen ende bezetten, dat is op persoen en goederen, door P. Pe c k i 14 m, vertaalt en vermeerdert door Mr. Simon van Le e u w e n, Dordrecht, 1659. 12o. Redeneringen van het Recht der Edelen en Welborenen in Holland, 's Hage, 1659. 1740. 12o. Censura Forensis Theoretico-Practica, id est, totius Juris Civilis Romani, usuque recepto, et Practici methodica collatio, pill non tantum ipsa Juris Romani fundamenta, ad rationis et veritatis censurarn nzethodice reducuntur: sed et ad usum practicum transferuntur. Interjectis constitutionibns, decisionibus moribus et statutis, non tanturra generalionibus, verism etiwn particularibus eujusque fere Christianorum gentis, regionis et provinciae, Lugd. Bat. 1662. 4o. , alterd parte auctior, Amst. 1685. 2 vol. fol. (de vorige uitgaaf met veranderden titel) ed. 40. locupl. G. de Haas J. C. recens. etc. L. B. 1741. 2 vol. fol. Epistola tunc publico edita, qud exponitur Judicium de libro hoc anno prolato , cui titulus: Censura Forensis Theoretico-Practica, authors Sim. van Leeu we n, Lugd. Bat. 1662. 12o. Corpus Juris Civilis, Pandectis ad Florentinum archetypum expressis , Institutionibus, Codice, et Novellis, addito textu Graeco, ut et in Digestis et Codice, Legibus et constitutionibus Graecis , cum optima's quibusque editionibus collatis. Cum actis integris repetitae quinturra praelectionis, Dionysii Ghoto­ fredi V. 0. praeter Justiniani Edicta. Leonia et aliorum imperatorum Novellas ac Canonee Apistolorum, Graece et Latins, Feudorum libros, Leges XI I tabul., et alias ad J us pertinentes tractatus, Fastos consulares, indicesque titulorum ac legum et quaecumque in ultimis Parisiensi et Lugdurensi editionibus continentur : huic editioni nove accesserunt Pauli receptae sententiae, cum selectis notis S. Cujacii et sparsirn ad universum corpus Antonii Anselmi A. N. J. C. Antverp. ob­servati ones singulares, remissiones et notae Juris Civilis, Ca­nonu, et novissimi ac in praxi recepti differentiam continentes. Denique lectiones variae et notae selectae ,Augustini, Bellonii, qoveani, Cujacii, Duareni, Russardi, .ottotnanni, Roberti, Raevardi, Charondae, Grotii, Salmasii et aliorutn. Operci et studio Simonis van Leeuw en, J. C. Lugd. Bat. Amst, et Lugd. Bat. 1663. fol. Kort begrip van het Rooms-Hollands-reght, Lugd. 1652. 1656. 4o. Bet Roomsch - Hollandsch - Becht , waar in de Roomsche wetten, met het hedendaagsch _Becht, in alley, dat tot de da­ gelykste onderhouding kan dienen, met een byzondere kortheid, xo wel in de vaste Rechtstofen, als in de manier van . Rechts­ vordering , overeengebragt worden. Bevestigd met allerhande ordonnantien, Placaten, Handvesten, Keuren, Gewoonten en Gewysden deter en omliggende Landen, Leyden en Rotterd . 1664. Amst. 1732. 1744. 4o. Op nieuws oversien en met Aanteekeningen uitgebreid door Mr. Cornelis Willem D e ck er, advocaat, Amst. 1780. 2 d. 4o. met portrett. (12e druk.) Mauler van procedeeren in Civile en Criminele Saken, binnen de steden en ten platten lande van Hollant, Amst. en Leyd. 1666. 12o. Amst. 1721. 12o. Handvesten en Privilegien van den Lande van Rhynland, met den gevolgen van dien, alsmede Costumen, Keuren ende Ordonnancien van het Baajuschap ende lands van Rhynland, Leyd. en Rott. 1667. 2 d. 4o. De Origine et progressu Juris Civilis Romani, Authores et fragmenta veterum Jurisconsultorum; cum notis Arn. Vinnii et Variorum. Auctore et collectore S. Leeuwio, J. C. L. B. 1672. 80. 1678. Jenae, 1697. 80. Men vindt hierin: Digest. sive Pandect. Lib. I Tit. !I, de origins Juris, et omnium magistratuum, et successions prudentium, met aanteek. van Vinnius. Luoil Fenestellae de Magistratibus Romanorum libellus, cui accessit Pomponii Laeti de Romanis Magistratibus, Jurisperitis, et Legibus, ad M. Pantagathum libellus. Beide cum selectis notis et accurata recensione S. L eeuwii J. C. Legum XII tabularum fragmenta undecunque collecta, eaque suns nuns primum tabula's restituta, per Jacobum Gothofredum, J. C. un a cum paraphrasi, et selectis ejusdem et aliorum notis. Edictum perpetuum a Salvio Juliano JCto. compositum, ad ordinem Digestoruna restitutum. Tituli ex corpore Ulpiani, met noten van C aj u s en G o­thofredus. Julii Pauli receptarum sententiarum ad filium libri V, cum notis selectis J a c o b i Cu j a c i i J. C. Cali, JC, antiquissimi, e libr. IV. Institutionum quae supersunt, fragmenta; ex ultima J. Oise111 J. C. reoensione , cum ejusdem et aliorum selectis notis. Mosaycarum et Romanarum legum collatio (door Li c i­ nius Ruffinus) ex integris Papiniani, Pauli, Ulpiani, Gail, Modestini, aliorumque veterum Juris Auctorutn libris autote'npora Justiniani Imp. desumpta. Et quaedam alia. Ex Bibliotheca B. Piethoei J. C. cum ejusdem notis menda­ tioribus. De Origine , progressu, usu atque authoritate Juris Civilis Romani, ejusdemque varlet editione, atque emendatione historica narratio. Authore S(i m o n) L(e euwio.) Chronici Canones et Fasti Consulares a Romulo Rege usque ad Justtniani Imp. exitum, door Antoine le Conte, hoog­leeraar te Bourges. Chronologia imperil utriusque, Orientis et Occidentis, sive Graecorum et Germanorum; et Juris tam Canonici quam Ci­vale in utroque conditi, ab excessu Justiniani Aug. Imp usque ad excidium Urbis C.Polis, et Imperil Orientalis finem: ad Juris pariter et historiarum cognitionem apprime utilis. Marquardi Freheri Opera. Continuatio chronologica Imperil Occidentis. .Forte Beschryving van het Lugdunum Batavorum. Nu Leyden, Leyden, 1672. 12o. m. pl. Proces crimineel, ende regtelyke beweringe, of ende hoeverre in lestraffelyke saken de wil voor de daat mag opgenomen ende gestraft worden, Leyden, 1672. Amst. 1739. 12o. Van L e e u w en was advokaat geweest van Anna G e r-r i t s, die den 20sten Oct. 1676 te Leyden werd ter dood gebragt, wijl ze vergif gereed had gemaakt voor haren man Jan de Myter. .Defensio apologetica pro Simo n e L e w io JO°. adversus criminationes Antonii Matthaei A. F. A. N. in suo de probatio nibus libello, irrito acerbitatis suae conamine, in eum emissas, L. B. 1678. 12o. Groot Placaat-boek van de Heeren Staaten-Generaal der Vereen. Nederlanden, van de Heeren Staten van Holland ende Westvriesland en van de heeren Staten van Zeeland, geconti­nueert ende vervolgt tot den jare 1682, 'sHage, 1682. fol. Corn. Ca u had er een tot 1664 gegeven, van Leeuw en had het vervolgd tot 1682 en in eene betere orde gesteld, Jacob Paul en Isaalc Scheltus hebben het later tot 1740 vervolgd. Over de ordonnantie van Assurantie in Avaryen van Am­sterdam, Rotterdam en Zeeland, Amst. 1692. 8o, Batavia Illustrata, oft Verhandelinge van den Oorspronk, Voortgank, Zeeden, Eere, Staat en Godsdienst van oud Bata­vien: mitsgaders van den adel en regeringe van Hollandt, ten deele uyt W. van Go u th oven en andere Schryvers, maar voornamentlyk uyt een menigte van Oude Schriften en authen­tyque stukken en bewyzen te zamen gesteldt, 's Hage, 1685. fol. Dit werk is niet voltooid. Prof. Matthaeus heeft er met verachting van gesproken, doch het bevat veel goeds, vooral zijn de genealogen, die er in voorkomen, belangrijk. In handsehrift: Bedenkinge over de Stadhouderlyke Magt, omtrent de ver­kiesinge van de Magistrates in de Steeden van Holland. Met portret van den Schryver, 4o. 2 d. Van de bepaalde Stadt-houderlyke Magt en het stellen der Magistrates in de Steeden, 2 d. 80. Dit laatste eene verkorting van het eerste, beide het eigen­dom van den Heer A. D. S c h i n k e 1 te 's Hage. Zie Moreri, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Biogr. Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 1100; Paquot, 3fent. pour servir a l' Hist. Litt. des Pays-bas, T. I. p. 431; Matthaeus de Nobil. 1. IV. C. III. p. 926, 929; Par s, Ind. Bat, p. 124s 125, 202; A. D. Schinkel, Hands. en Oude Drukk. bl. 29; Ber. Ned. D. I. bl. 29; Arrenberg, Naamr. bl. 244, 245; Bibl. Gron. p. 116; Cat. de Groe, bl. 192, 193, 261; Cat. de Lange v an Wijngaerden, bl, 102; Cat. L. G. Visscher, bl. 40, 47; Cat. J. Koning, bl. 221; Bibl. Hart. T. I. p. 347 Muller , Cat. van portrett. LEEUWEN (ALBERT VAN) was doctor in de regten to Utrecht, alwaar hij vermoedelijk omstreeks het midden der zestiende eeuw geboren werd. Hij gaf twee werken in het licht, te weten : Commentatio in doctrinam praecessionis aequinoctium et Obligui­ialis zodiaci contra genethliacos. Theoria motuum Coelestium seentadum doctrinam Copernici, Keulen 1583. In de Diclionnaire Biographique Universelle et pittoresque vindt en hem onder den naam van L e o n i a of v an L e e u w en de Groenewoude (Albert). Zie tom III, p. 244. Zie Poggendorff, Handwarterbuch zur Geschiohte das exacten Wissenschaften. LEEUWEN (J. VAN) te Rotterdam, diende Czaar Peter I als hofmeester. Toen de Czaar te Rotterdam kwam, erkende hij zijnen voormaligen hofmeester, omhelsde en kuste hem, en zeide: Dmijn oude vriend ! Gij zijt mijn hofmeester ge­weest." Des anderen daags bezocht P e te r hem aan zijn huffs, bleef er zeer lang en noodigde van Leeuwen op een feestelijken maaltijd, welke des avonds gehouden wend; ook des anderen daags overlaadde hij hem met beleefd­heden, en beschonk hem met twaalf zilveren medailles, op verschillende voorvallen ter zijner eere geslagen. Fen brief, over deze ontmoeting door J. van L e e u w e n aan zijn zoon, dvokaat voor den Hove van Holland to 's Hage, geschreven (5 April 1717,) vindt men bij J. Soh eltem a, Rust. en de Ned. D. III. bl. 450. LEEUWENHOEK (ANTHONY VAN) een der grootste natuur­kundigen zijner eeuw, werd den 24sten Oct. 1632 te Delft uit een niet onaanzienlijk geslacht geboren. Zijne uitvin­dingen van ontelbare verborgenheden der natuur, tot dien tijd toe noch onbekend , waren zoo menigvuldig en ver­bazend, en maakte hem daarcloor in alle gewesten zoo be­roemd, dat de Koninklijke Maatschappij te Londen, om hare ontdekkingen verder voort te zetten, hem tot een harer leden verkoos. Dewijl zijne zucht hem bovenal aanspoorde, ow de werken der natuur in het kleinste te beschouwen, viel hij hierdoor eigenaardig op het slijpen van vergrootglazen, welke hij tot ieders verwondering vervaardigde. In zijne geboorte­plaats bekleedde hij den post van kamerbewaarder van heeren schepenen. Om zijne klimmende jaren, en opdat hij te meer ledigen tijd zoude hebben tot het voortzetten van zijne ge­liefde nasporingen , verkreeg hij eerlang ontslag van het waarnemen zijner bedieningen, met hehoud nogtans van zijne jaarwedde. In den hoogen ouderdom van bijkans 91 jaren, overleed Le euwenhoek op den 26sten Aug. 1723. Een jaar voor zijnen dood zijn 's mans schriften te Leyden ge­drukt. Zij bestaan in brieven in het Latijn geschreven, aan de Londensche maatschappij en verscheidene geleerde mannen, in verschillende gewesten van Europa. Ook zijn zijne brieven in de Giornale de LetteratI te Modena en in de Philosophical Transactions opgenomen. Ant onio Magliabechi te Florence, met wien hij in briefwisseling was, noemde hem insigne filosofo en sprak van zijne prodigiosi ritrouati per via de miscroscopio met den hoogsten lof. Zijne dochter Maria (in 1743 overleden)beeft in de Oude-Kerk te Delft een grafnaald ter zijner eere doen stichten, met zijn borstbeeld en een Latijnsch opschtift. Op den vloer ziet men zijn grafschrift in het Hollandsch nevens zijn wapen, een griffioen, in een steep gehouwen. P. R a bus vervaardigde gedichten op zijne beeldtenis, Dr. H o r n i u s op zijne ontdekkingen. Zijn beeldtenis gaat op verschillende wijze in prent uit. Hij schreef: Ondervindingen en Beschouwingen der onzigtbare geschapene Waarheden, Leyden, 1684. 4o. m. pl . Ontdekkingen en ontledingen van Soutfiguren van verscheyden Souten, van levendige Dierkens in de Mannelijke Saden der Baarmoeder ingestort, ende van de voorttelinge, etc. ald. 1685. m. pl. 4o. Ontledingen en Ontdekkingen van het Begin der Planten in de Zaden van Boomen: waaruit bewesen werd: dai yder Boom of Plant zijn rol voor Manneken ende Milken spelen most, Leyden, 1685. m. pl . 4o. Ontledingen en Ontdekkingen van de Cennaber naturalis en Bus Poeder, van het maaksel van Been en Iluyd, van de Galnoot, kastanie en Oykernoot ; van de. voortteelinge van eenige Zaden, vergeleken bij de voortteelinge van Garnaal, Krabbe en Kreft; waar in de deugdsaamheid van het Eykenhout bestaat, en hoe het te kennen is, Leijden, 1686. m. pl . 4o. Ontledingen en ontdekkingen van levende dierkens in de Teel-deelen van verscheyde Dieren, Vogelen en Visschen; van Hout met derselver menigvuldige Vaaten, van Hair, Vlies en Vis. Als mede van de groote menigte der Dierkens in de Excrementen, enz. Leyden, 1686. m. pl . 4o. Deze zijn vervat in 52 meest afzonderlijke uitgegeven Brieven, ook in het Latijn overgezet en met den titel Arcana naturae delecta, uitgegeven. Vervolg der Brieven aan de Kon. Societyt, Leyden, 1638. 4o. bevattende brief 55-60. Natuur verborgenheden ontdekt zijnde, tweede vervolg der Brieven, Delft, 1689. 4o. Brief 61-67. Derde tot sevende Vervolg, Ibid. 1693-1702. Brief 68-106. Zendbrieven aan de Societyt en aan anderen, over de ver­borgenheden der Natuur, Delft, 1718. 4o. m. pl. Al deze brieven zijn vereenigd uitgegeven met den titel: Zendbrieven zoo aan de Hoog Edele Heeren van de koning­lijke Societyt te London als aan andere geleerde lieden, over verscheiden Verborgenheden der Natuur, m. pl. Delft, 1718. Ontledingen van onsigtbare verborgentheden, Leyden, 1691. 40, met pl. Arcana naturae detecta S. Bpistolae ad Societ. reg. An­glic. Scriptae ab an. 1680 ad 1695. 4o. c. fig. Edit. tert. Lugd. Bat. 1708. 4o. fig. Delphis, 1719, Leyd. 1722. 4o. Continuatio. ald. 1697. 4o. c. fig. Anatomia et contemplatio nonnullorum naturae invisibilium secretorum comprehensorum epistolis quibusdam scriptis ad illustre onclytae Soc. regiae Londin. Collegium, Lugd. Bat. 1685. 4o. Anatomia 8. interiora rerum cum anirnatarum turn inani­matarurn detecta, variisque experimentis demonstrata , Lugd. Bat. 1687. 4o. .Epistolarum Continuatio, Lngd. Bat. 1689. 4o. Epist. ad Soc. reg. .dngl. et alios illustres viros s. Con­tinuatio mirandorum arcanorum naturae detectorum, quadraginta epistolis contentorum, quae ex Belgica in latinam Linguan translatae aunt, Lugd, Bat. 1719. 4o. c. fig. (bevattende brief 108-146. Epistolae phriologicae tuper compluribus naturae arcanis uti variorum animalium atque plantarum fabrica, conformatio, proprietales atque operationes, novis et hactenus inobservatis txperimentis illustrantur et oculis exhibentur, eta. Delphis, 1719. 40. c. fig. Observations faites avec microscope sur le sang, la laic, le sucre, le sel et le manne, traduit par Mr. Mesmin a Paris, 1779. 12o. Mikroskopische beschouwingen in Philos. Transact. No. 3, p. 51, No. 94, p. 6037, No. 97, p. 6116, No. 102, 106, 108, 117, 136, 140, door Leske in het Hgd. overgezet in 1 B. 2 Th. Brief van de Heeren Antoni van Le euwenhoek aan den schrijver van de Boekzaal (P e t r u s R a b u s) over de vorenstaande Historie toegezonden. Vittreksel uit een Brief van den grooten onderzoeker der Natuur.geheimen des Heere Antoni van Leeuwenhoek, geschreven aan den schrijver van de Boekzaal (P e t r u s Rabu s), waarin gehandeld word van de vis, Roch genaamd, deszelfs Eijeren, Bloedvaten, enz. Delft den 2 lsten Mei 1695 in P. Rabu s, Boekz. van Europa Mei en Junij 1695. bl. 332. Brief van den grooten Natuur-beschouwer den Heere A n­toni van Leeuwenhoek, geschreven aan P. Rabus, zoo als ze van woorde tot woorde luid (Een vervolg van 's Mans ontdekkingen wegens het horenvlies in d'oogen van een Rombout (korebout of Puistebijter), ontleding van 't gemelde Vlies. Beschouwing door 't zelve. Uit hoe veel schubachtige op een leggende deelen het bestaat. Volmaaktheid van 'I oog. Reden waarom het vliegend dier met zoo veel duizenden gezigten voorzien is. Erabbe-, Kreeften- en Garnaals-oogen. Eijer­nesten der vorensgezeide Rombouten. Groot getal eijeren. Oorzaken waarom uit die Eijeren niet meer voortgekomene dieren gezien worden. Besluit van de voorteelinge, in P. R b u s Boekz. Nov. en Dec. 1694. bl. 511. Brief van den .Meer Antony van Leeuwenhoek aan den schrijver van de Boekzaal (P. R a b u s) gezonden, ats een Vervolg van zijn gevoelen over de historic van de vrouw • to Kolmar, in de naastvoorgaande twee maanden verhandeld en onderzogt. Bij Rabus Boekz. van Europe, Julij en Aug. 1695. bl. 92, Sept. en Oct. bl. 258. Korte inhoud van een Brief, geschreven uit Kolmar, be­ helzende een overzeldzame ziekte van eene vrouw die rijpen (of rupsen) uit Naar regteroor loosde. Brief van Antony van Leeuwenhoek aan Pieter B a b u s, waar in gehandeld word van den zoogenaemden Honingdauw. Wat de Boeren en het gemeene yolk daardoor verstaan. Waarneming van zekere glimpende vocht op linde­ bladen. Zoutdeelen in dezelve. Deze vocht, in 't oog als een olijachtige stofe voorkomende, valt geenszins silt de lucht. Ze word uit de bladeren uitgestooten. Beschouwing van meer boor men en hare bladen. Bijzonderlijk den Wijdgaert. Bevestiging van het vorengestelde. Nog jets van de Wigehelroede, in P. R b u s Boekz. van Europa, Julij en Augustus 1696. bl. 144. Uittreksel uit zekeren brief van den Heere Antony van Leeu w e n h o e k, den vijfden van Grasmaand 1697 aan de koninglijke Maatschappij te Leiden geschreven, wegens den zeilsteen en het ijzer in R ab u s Boekz. van Europa, Mei, Junij 1697. bl. 495. P. R a b u s Brief aan den grooten uitvinder der Natuur­geheimen, den Heere Ant. van Leeuwenhoek. in Boekz. van Europa, 1693. bl. 159. Uittreksel uit een brief van den Heer An t o n i v an L e e u-w e n h o e k, geschreven aan den schrijver der Boekzaal (over de vloo-teelt) in Boekz. van Europa 1693. bl. 554. Brief van den schrifver des Boekz. aan Antony van I e e u w en h o e k afgevaardigt over een zonderlinge historic van qoud, zilver of andere bergstofen, met een tweesprankelig takje van een boom te ontdekken in Boekz. van Eur. Mei en Junij 1696, bl. 495 en Antwoord van A. v. L. bl. 522. Alle zijne Natuurkundige Werken, Leiden, 1696. 4 d. 4°. De Generatione Hominis liber Pe tr i G e r i k e, Med. Doct. Chymiae Theoriae et Mater. Med. Profess. P. O. in Aca­demia Juliet Serenissimi Ducis Brunsvic. et Lunek a consiliis Aulae et Archiatri ac Regiae Societatzs Scientiarum Berol. Membri, Helmst. 1744. Philosophical Transactions giving some account of the present undertakings, Lond. 1744. Cours de Physique, accompagnd de plusieurs Pieces con­cernant la Physique, qui ont dejez paru, et d'un Extrait Critique des Lettres de Mr. L e e u w e n h o e k, par feu Mr. Hartsocker, A. la Haye, 1730. 4o. Zie behalve Hoogstraten, Luiscius, Kok, Nieuwen­huis, Biogr. Univ. Jocher, Gel. Lexie. T. S. 2237. Adelung en Rotermund, Tortsetz. and Ergiinz. zu Lexie. G. J o ch e r s, B. III. S. 1436; Leeuwenhoek herd. door J. van Haastert; Saxe, Onom. T. V. p. 230, Anal. 619; Hallerus, Bibl. Botan. T. I. L. VIII. p. 696, p. 583, 581; Bibl. Anat. T. I. L. VI. S. DXIX. p. 606-613; Blum e n b a c h, Intr. in Hist. medic. Lit. p. 247, H i r s c h IV. B. I. Abth. 133 folgg.Bjornstahl, Reizen, D. V. bl. 330-331; Chron. van het Hist. Gets. D. III. bl. 136; Le C 1 e r c, Bibl. Rais. T. IV. p. 178, T. XXXIII. p. 369, T. XXXVI. p. 319. T. XXXVI. p. 319.Rabus, Boekz. van Ear. Jan. en Febr. 1693 bl. 7, Maart en April 1693 bl. 331, Julij en Aug. bl. 165, Mei en Junij 1694 bl. 403, Nov. en Dec. 1696 bl. 479, Maart en April 1697 bl. 216, Julij en Aug. lil. 118, Sept. en Oct. 1695 bl. 262, 272, Jan. en Febr. 1696 bl. 105, 451, Julij en Aug. 1696 bl. 116. Acta Erud. 1685 p. 533, Suppl. T. I. p. 102, 1689 p. 171, 1720 p. 78.A r r en b er g, Naarnr. van Boek. bl. 245. M u 11 er, Cat. van Portr.; Bibl. Acad. Grypteswall, T. I. p. 1132-1136. Bal. Hulth. Ind. Cat. F r e d. Muller, Aug. 1860. p. 14. H o r n i i, Epigr,Lib. IV. p. 166. G. v an L o o n, Historiep. D. IV. p. 223, 224. IMUWENSTEIN (Graaf GEORGE LODEWIJK VAN) wierf in 1617 in Duitschland, ten behoeve der Republiek, een regi­ ment voetknechten, sterk 3000 man. Dit regiment werd, op verzoek van den Venetiaanschen resident te 's Gravenhage, Chr is toff o r o Su r i a no,. te Delfzijl vereenigd, en aldaar in hier to lande gehuurde koopvaarders ingescheept, en die schepen mogten, met toestemming der Staten-Generaal, met den commandeur Q u a s t, die met een eskader naar Algiers bestemd was, de straat van Gibraltar doorzeilen, om door hem beschermd to worded tegen degenen, die dit zouden willen beletten. Zie J. C. de Jonge, 2Ved. en Ten. bl. 81. LEEUWENSZ. (WILLEM) hopman, nam in 1572, op bevel van S on o y, het slot to Toutenburg in. Zie B o r, Ned. Oorl. B. VI. bl. 271. LEEUWIUS (DioNYsius) een Karthuizer monnik van Rickel, een klein vlek in het bisdom van Luik, naar hetwelk hij gewoonlijk Dionysius Rickel of Carthusianus werd genoemd. Hij begat zich to Roermonde bij de Karthuizers, werd magister to Keulen, bragt zijn dagen in het gebed door en vond echter nog tijd, eigenhandig, volgens sommigen, wel honderd boeken te schrijven. Hij gaf voor, openbaringen to ontvangen, waarvan hij Doctor Ecstaticus werd genoemd. Pans E u g e n i u s IV was hoogelijk met zijne geschriften in. genomen, • on pleeg, volgens zijn geschiedschrijver Papirius Masson us to sehrijven laetetur Mater Ecclesia, quae talon tabet Hij stierf den 12den Maart 1471, in den ouder­dom. van 77 jaren in ziju klooster. Hij schreef: Enarrationes sive Commentarii in Vetus ac Novum Testa-mentum quadruplici sensu literati, tropologico, allegorico et anagogico in Pentateuchum 1547, fol., In libros Josue, Ju­dicum, Paralipom., 1532. In libros Job, Tobiae, Judith, Ne-herniae et Macchabeorum, 1551. In IV Prophetas Majores, 1548. In Prophetas minores, 1549. In Psalmos Davi­dicos, quibus accedunt Comment. .in Cantica VII matutina; in Symbolum fidei, in Hymnum Te Deutn, Laudamus, etc. 1531. In Proverbia, Ecclesiasten, canticum Canticorum, etc. 1555. In IV Euangelia, 1543 et Venet. 1569. In omnes B. Pauli Epistolas 1545. In Epistulas Canonicas. in Acta Apostolorum et Apocalipsin, 1545. Monopanium, id est, unum ex omnibus S. Pauli Epistolis ad materias certas contractum opusculum, Venet. 1518. Lugd. ap. Gryphium, 1547. 160. Enarrationes in Dionysii Areopagitae Opera, Colon. 1546. In libros IV Sententiarum, Ibid. 1595. Venet. 1584. Summa Fidei Orthodoxae, Ant. 1569. Venet. 16o. Tom. II. De Fide Catholica contra Gentiles :dialogion aria VIE partitum, Colon. 1534. 80. De IV Hominis novissimis et de •:particulari . iudicio et obitu sin9ularum, Delph. Bat. 1487. Colon. 1568. 1591. 120. Speculum otnnis status Ilumanae vitae, IsIor. 1495. 4o. Allen door Theodoricus Logrius to Keulen in 7 deelen (typis QuentilianiS) in fol. uitgegeven. Opuscula minora in unum volumen congests et tribus clas­sibus distincta edidit Gerardus Hamontanus Cartus. coloniens. typis Joannis Berckmanni, 1559. fol. Tractatus VII, Lovanii, 1576. 4o. Inflammatorium divinae Amoris, Colon. ap. Butgen. 1605. Exhileosis, sive Medulla atque .Excerptum S. Thomae Aqui­ natis. Exhileosis ex summa Guilielmi Antisiodorensis. Comment. in Poelhium de consolatione Philosophiae. Enarratio Hyinnorum, praesertim veterum. Expositio librorum Joan. Climaci. Translatio librorum Joan. Cassiani ad stilum faciliorem. De Exemplis et Documentis authenticis. De Ente et Essentia. De Scientia Universalium. Compendium Philosophicum seu Elementatio Philosophica. Compendium Theologicum, seu Elementatio Theologica. De lumine Christianae Theoriae, lib. II. Contra perfidiam Mahometi et Sarracenorum, lib. IV. Dialogue inter Christianum et Sarracenum, de lege Christi. Contra artes Magicas et errores Vualdensium. Contra Superstitiones. De Natura aeterni et veri De vetustate' mundi et pulchritudine Dei. Creaturarum in ordine ad Deum Consideratio Theologica. De distantia perfectionis divinae et humanae. De iffunificentia et Beneficiis Dei. De laudibus superlaudabilis Laudes Dei devotissimae. De Donis S. Spiritus ms. 'Harae de sanctissima Trinitate. Horae de Passions Domini nostri Jesu Christi. Meditationes de passions Domini. Expositio Passionis secundum IV Evangelistas, ms. Expositio Missae, ms. Dialagos de celebratione et sacramento Altaris. Tractatus de sacra communions frequentanda. Sermones VI de venerabili Sacramento. De laudibus Virginis Deiparae, libri IV. De praecoio et dignitate ejusdem, libri IV. DO mutua cognitione in patria ms. .De Sanctorum reliquiarumque veneratione et processionibus sacris. Catesa diversitatas eventuum. De auctoritate et officio summi Pontificis. potentate et jurisdictione ejusdem. auctoritate conciliorum generalium. Enarratio in tertiam regulam S. Francisci. De vita Solitariorum ms. Sermones de tempore et sanctis, ad Saeculares. Sermones de tempore et sanctis ad Religiosos. Summa de vials et virtutibus, S. Illurninatorium salutaris Sapientiae ms. Contra vitium proprietatis monachorum. .De modo devote psallendi. De modo et ordine iudicandi et compiendi. fructuosa temporis deductione. De mortificatione virifica et reformatione interna. De passionibus animae ms. De puritate et felicitate animae. De custodia cordis et profectu spirituali. De gaudio spirituali. De pace interna. .contemplatione. De oratione. De meditatione ms. De regulis vitae Christianorum. Unguentum Mysticum de rebus Tungrorum ms. Collationes Ilpro capitulo general? Ord. Cartusiensis. Apocalypsis sive Revelationes sibi a .Deo factae. Epistolae. De diving Essentia. De deformations et reformatione Ecclesiae. .De Regimine Praelatorum. De officio Legati. .De honesta conversations clericorum. Dialogue inter Christum et Principem. De vita et exemplis antiquorum Patrum. De actu visitationis. .triplici De discretione Spirituum. De Elevatione mentis in Deum. Dialog? de charitatis profectu et de perfections charitatis. Zijn Speculum amatorum' mundi etc. en Alcoranum et secta etc. zijn (het eerste door M, Conn P o t i n u s) in het Hoog-duitsch overgezet. Zijn leven is door T h e o d o r. L o e r, (Coln 1532) beschreven. Zie verder Theod. Petreii, .Bibl. Carthus; Pet. Dor­landus, Chron, Cart. Lib. VII. Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 185. Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 244. J ö c h e r, Gelehrt Lex. LEEUWIS (JoA.NNEs DE) of Leon sus van A ffli g hem, de eerste kok van het klooster Groenendaal bij Brussel. Iiij werd in de wandeling de goede kok genoemd, en heeft vele werken in het Vlaamsch geschreven, die door II e n r i c us Pomerios in zijn leven, F o p p ens en anderen worden opgenoemd. Hij stierf 22 Januarij 1377 . Zie A r n. Raisins, alcutar ad Nat. SS. Belgii, 22 Jan. Val. Andreas, Bibl. Beig. p. 527. Foppens, Bibl. Beig. T.I.p. 676. LEEUWIS (GERARDus) schreef: Dialogus Creaturarum moralizatus Gestu Romanorum moralizata, Goudae, 1480. fol. Zie Val. Andreas, Bal. Beig. p. 276. Poppens, Bibl. Belg. T. I. p. 353. LEEUWIUS (FRANciscus) te Gouda, vriend van de Latijnsche dichters Vincentius Fabricius en Bodecherus Ban-n i n g, welke laatste hem eenige zijner gedichten wijdde. Hij zelf schijnt een beminnaar, zoo al geen beoefenaar der La­tijnsche dichtkunst geweest te zijn. Zie Bod. B a n ni n gii Poem. p. 53, 77. LEEUWIUS (JAcoBus), een onrustig en twistgierig contra­remonstrantsch predikant te Rotterdam. In 1622 verzochten de predikanten aldaar aan den Magistraat onderstand voor de weduwe van zekeren predikant en sommige behoeftige predi­kanten. Men gaf to antwoord: A dat het de staat van het land niet kon lijden." Hierop besloot men in den kerkeraad de over-held hier over te bestraffen. Leeuwius nam die taak op zich. Deze deed zulks den 22sten Mei in de voormiddagbeurt, en liet zich o. a. uit : s dat de overheid eertijds zeer had geijverd, meer om het kussen en de ambten dan om de waarheid, maar op het kussen gekomen, keek men niet eens naar de kerken om." Het gevolg hiervan was, dat Le e u w i u s voor de vroedschap moest verschijnen, (loch de zaak werd, na veel woordenwis­seling, uitgesteld en bleef eindelijk steken. Door een dommen godsdienstijver gedreven, trachtte hij ook den magistraat van eene voorgenomene herstelling van het standbeeld van E r a s-m u s, eerst ten jare 1549 van hout, daarna ten jare 1557 van arduinsteen opgerigt, ten sterkste of te raden, met de zware bedreiging, dat God om zulke zaken het land zou straffen. Het gebeurde evenwel, het beeld van koper of me­taal gegoten, werd opgerigt, en heeft alle verdere stormen. verduurd. Tegen het prediken van Leeuwius kwam daarna een boeksken in het licht van Henricus Hollinger us go­titeld : Spongia Er as mi oft Uitwissing der lasteringen van Jacobus Leeuwius tegen Desiderius Erasmus. Leeuwius werd later door den magistraat, ) om zijne ongerastigheid en twistmackerij geschorst." Zie Brandt, .11ist. der Ref . D. IV. W. 716 volgg. Yp ey en D ermout, Gael der Yed. Herv. Kerk, D. I. bl. 16 (Aant.)Levensbeschr. van eenige voorn. Ned. Mann. D. I. bl. 281. Schel­tema, Geschied- en Letterk. 32engel w. D. I. bl. 115-117. LEEUWSCHEN JR. (HENDRIK), dichter in het laatst der zeventiende en begin der achttiende eeuw, blijkens zijn gedicht op en voor de bruiloftsdichten van H. v. d. G a e t e, Am­sterd . 1707. Zie Hering a, Bijdr. tot de lijst der Ned. Diehl. bl. 60. LEFDAEL (NY's of DIONYSOS VAN) was stedelijk munt-meester to Utrecht, ten jam 1469. Hij vervaardigde witgens ende doitgens." Zie v. d. Ch y s, de Munten der Bind. van de ETherl. en de Stad Utr. bl. 374. LEFEBRE (WILLAUME). Zie FEBRE (WILLAUME LE). LEFEBVRE (N.) te Vise in de provincie Luik geboren, was een leerling van David in de schilderkunst, en een jongeling van groote verwachting. Hij vervaardigde o. a. het Portret len voeten uit van den koning der Nederlanden. Hij stierf in 1826. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en 'Perk. der Holl. en 71. Kunst-Sch. D. II. bl. 165. LEFEVRE (MR. S.) D m usicijn" te Amsterdam, door wien de muziek voor vele gezangen is gecomponeerd, tij dgenoot van Hooft en Vond el. Zie A. J. Zederymen, Angst. 1656. lioning, Gesch. van het Slot te Muiden, bl. 132. LEFEVRt (DomiNicus) werd te Gend geboren , legde zich op de beeldhouwkunde toe en vestigde zich te Parijs . Hij bloeide omtrent 1670. Te Manly vindt men twee zijner standbeelden, voorstellende Mercurius en Pandora, te Ver­sailles een marmeren standbeeld van de Getrouwheid en van 4pollo en Diana. Zie Immerzeel, Lev. en 'Perk. der Roll. en Pl. Kunst-Sch. D. H. bl. 168. LEFLERUS (HENRICUs) ook C o ch lae u s genoemd, predi­kant te Nijmegen, werd met zijne ambtgenooten, G e r. L iv i u s en Job. Co r tz i u s, in 1618 afgezet. Zij teekenden de akte van stilstand; herriepen, maar weken daarna van de Remon­stranten ganschelijk af; teekenden de kanons der Nat. Synode, en werden weder predikanten bij de contra-remonstranten. Dit geschiedde bij een verdrag te Nijmegen, onder den naam van het Nymeegsche accoord bekend, den 7den Maart 1623. Zij sleepten een groot deel der gemeente naar zich ter kerke bij de contra-remonstranten. De overigen hadden een' weerzin in dit verdrag, hetwelk bij de broederschap groote droefheid en verontwaardiging verwekte, te meer, nadat zulks ook door sommige Sticbtsche predikanten en Me i 1 ing van Arnhem werd gevolgd. Zie Notulen ofte ..elennt. op het af3ehey4dt der Pred. van Nimweq. ghegeven by den E. Raedt derselver Stadt, op den 8e April 1618. Gedr. in 't jaer ons Heeren 1618. Chron. van Nijm. door J; Smetius en G. C. in de Betouw, bl. 165. B r an d t, Hist. der Ref D. I. bl. 5, 9, 10, 1003, 1010. Ti d em an, Rein. Broed. bl. 282. Kist en Royaards, Archief voor Kerk. Gesch. inzonderh. in Ned. D. IV. bl. 131, 134. LEGER (ANToINE) werd in 1594 in de vallei van St. Martin in Piemont geboren, en stierf in 1661 als hoogleeraar in de godgeleerdheid en Oostersche talen te Geneve. Hij volgde C o r n e l i s Hag a, gezant aan het hof van Constantinopel, als kapellaan, kwam in betrekking met Cyril' us Luc a r en ontving van dezen, op zijn verzoek, zijne geloofsbelijdenis, welke hij meende dat veel o vereenkomst had met die der Protestanten. Zijne briefwisseling over dit onderwerp wordt in de bibliotheek van Geneve bewaard. Jean A y m o n heeft er uittreksels van gegeven in zijne Monuments de la relig. des Grecs. Men heeft aan Antoine Leger te danken Novum Testamentum idiomate Graeco litteralii et graeco vulgari ex versione Maximi Calliopolitani, 1658. 2 d. 4o. In het Bulletin de la Soczete de l'Histoire du Protestant. Franc., Paris, 3me armee, 1854, No. 5, 6 en 7, p. 353 et suivant, lnventaire de documents in/edits conserve en, Hollande, wordt vermeldt onder de stukken in het Rijks Archief te 's Hage: un paquet de lettres d'A nt o i n e Leger et A. R i­v e t, en in de noot aldaar: ) Antoine L e g e r fut, pendant plusieurs annees (1628-1636) chapelain de l'ambassadeur Hollandais H a ga a Constantinople. Les lettres qu'il ecrivait de cette ville a R, i v e t, sont fort interessants, surtout par rapport a l'espece de propagande Evangelique, qui se faisait alors au sein de rEglise Grecque, et qui recevait sa principale impulsion de la chapelle de l'ambassade Hollandaise. Une de ces lettres (2 Mai 1634) contient la derniere volonte du patriarche Cyrill e, qui avait charge Leger de la commu­niquer aux Eglises Protestantes. Cette piece est en Italien. D'autres lettres d'A n t o i n e L e g e r, mais en plus petit nombre, sont relatives aux persecutions des Eglises Vaudoises.' Zie Biogr. Univ. LEGER (JEAN) neef van den voorgemelde, zoon van Ja co b Leger, syndicus der gemeente Faet en consul-generaal in het dal St. Martino, en van C a t h a r i n a L a u r en s, werd den 2den Februarij 1615 te Villa Secco geboren, studeerde te Geneve, waar hij den paltsgraaf van Tweebruggen, later koning van Zweden, K a r el G u s t a a f, met levensgevaar uit het water 19 redde. Deze wilde hem met zich nemen op zijne reizen naar Frankrijk, waartoe hij wel neiging had, doch dat hem door Fr e d e ri k S p a n h ei m werd afgeraden. Na voleindigde studie keerde hij naar zijne vallei terug, werd in 1639 predikant te Pials en Rodoret, en volgde in 1643 zijn oom, die, ten gevolge der vervolgingen, naar Geneve gevlugt was, als predikant van de kerk van St. Jan, toen de aanzienlijkste leeraarsplaats in het geheele Lucerner dal, op. Ten gevolge der vervolging van den markies van P i a n e z z a in de dalen van Savoye, werd hij in 1655 door alle gemeenten als hunnen algemeenen gezant aan de Protestantsche mogendheden en vervolgens naar Pignerol gezonden. Toen het Hof van Turijn de daar getroffen overeenkomst schond en de dalbewoners geenzins in rust en naar hun overtuiging konden leven, werd Le g er, die steeds in doodsgevaar verkeerde, in 1661 op nieuw naar verschillende Protestantsche hovers gezonden, om ze met den toestand der dalbewoners bekend te maken, 't geen het hof te Turijn zoo euvel nam, dat het gedurende zijne afwezigheid, al zijne te St. Jan gelegen goederen vernielde, zijn huis slechtte en in plaats er van een schandzuil van wit marmer liet oprigten. Nu keerde hij niet meer naar zijn vaderland terug, maar nam in 1663 het hem aangeboden beroep bij de Waalsche gemeente te Leijden aan, doch deed nog in hetzelfde jaar ten dienste van zijn vaderland, eene reis naar Parijs, en zond haar ook omtrent dien tijd de opbrengst eener aanzienlijke collecte, die hij voor baar in Holland had verzameld. In 1665 ondernam hij op nieuw eene reis naar Geneve, en overleed in 1671 te Leyden. Hij scheef! Histoire (generale des Eglises Evangeliques des Vallees de Pieviont, ou Vaudoises. Divide en deux livres, dont le Premier fail voir incontestablement quell° a este de toes tens, twit leer Discipline, que surtout leer Doctrine, et de quelle maniere ales l'ont si con-slammed conserves en une si grande purete, des que Dieu les a tirees des tenebres du Paganisme jusques a present, sans interrup­tions, et necessite de Reformation. Et le Second trade generalement de toutes les plus considerables persecutions qu' elles ont soufertes, pour la sodlenir, surtout des que Inquisition a commence a regner sur les Chredens, jusques a l'an 1664. Par J e an Leger, Pas­teur et lifoderateur des Eglises des Vallees et depuis la violence de la Persecution, appelle a l'Eglise JYalonne de Leyde. Le tout entichi de tailles douces. A Leyde chez Jean le Carpentie r, fol. 1669. 2 vol. Schoon bier voor de oudere geschiedenis nog al critiek ontbreekt, is dit boek het hoofdwerk over de Waldenzen. Eene Hollandsche vertaling verscheen onder den titel: Gedenkschrife aangaande de voorvallen der Evangelische kerken van de Valleijen van Piemon‘ en andere aldenzen, enz, door J. L eg e r, Leyden, 1670. fol. De vertaling behelst echter slechts het eerste deel. Het tweede is niet gevolgd. Eene Hoogd. verialing, door J. E. von Soh weinitz bezorgd, verscheen te Breslau, 1750. 4o. L e g e r's portret door B 1 o t e 1 i n g, vindt men voor het origineele werk met een vierregelig fransch vers. Zie L e g e r, Hist. Goner. p. 358. suiv. Allgem. Gesch. der Wald. oder der Evang. Kitchen in den Thal. von Piemont, met eene voorr. van S. J. Baumgarten, Breslau, 1750. 4o. p. 275. S en e-b i e r, list. Litt. de Gen. T. II. p. 220. B au r, Handwort. Th. S. 113. Biogr. Univ. Did. i. v.; Richer, Gelehr. Lex. Th. II. S e Fortz. von JOchers Lexik. 1239. A d e l u n g and R o t e r m u n d, Th. III. S. 1493. Martinet, Kerk. Gesch. der Wald. 2e dr. bl. 4. Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Gesch. D. XVII. bl. 190, 125, 136. Naaml. der Leijdsche Fred. achter het Passie­boekje (uitg. van Ds. It e r s o n .) Nay. D. V. bl. 73, 187, Bijbl. XCIV. Cat. v an Vo ors t, T. I. p. 228. A r r en b er g, Naamr. van Both. LEGI (JoANNEs) een Vlaamsch kunstenaar, door Nagler Jacob Legi genoemd, een neef van M. Johannes Rosa (Roos) te Genua, bij wien hij zich vestigde, en onder wiens leiding hij arbeidde. Zijne schilderijen met gedierten, bloem­en fruitstukken zijn zeer goed, doch schaars. Hij moet kort na R o o s, omstreeks 1640, in jeugdigen leeftijd zijn over­leden. Zie Kr am m, Lev. eta Werk. der Holl. en Pl. Schild. D. IL bl. 260. LEGIER (Hopman). Toen Spinola in 1599 met 6 ga­leijen tit Spanje kwam, vertrokken de Algemeene Staten nevens den Raad van State, den 18den van Herfstmaand, naar Go­rinchem, om met Zijne Doorluchtigheid, zoo over de bezetting der zeegaten, als andere gewigtige zaken persoonlijk te raad­plegen. Ook werd het gat van Sluis met 9 schepen bezet. Een deter schepen, onder hopman L e g i e r, verdedigde zich twee uren lang tegen de vloot van Sp in ol a, en deed ze met verlies van 250 man afdeinzen, terwijl het zelf maar twintig ge­kwetsten en dooden (onder de eerste was L e g i e r zelf) verloor. Zie B o r, Ned. Oorl. B. XXXVI. bl. 565. R e y d, Ned. Oorl. B. XVI. bl. 397. W a g e n a a r, Pad. Hist. D. IX. bl. 64. v a n w ij n op Wagenaar, D. IX. bl. 34. ileldend. ter zee, D. I. bl. 189. LEG ILLON (JEAN FRANcOis), zoon van Pierre Legillon, werd den 1sten September 1739 te Brugge geboren, verloor op zijn elfde jaar zijn vader en legde zich op de letteren en teekenkunst toe. Twintig jaren oud begaf hij zich naar Rouaan, waar hij zijne letterkundige stud ion voortzette, en tevens het onderwijs genoot van J. B. D e s ca mp s, hoogleeraar aan de aldaar gevestigde akademie. Na aldaar tweemaal den eersten prijs behaald te hebben, belette hem de zwakheid zijner oogen zijn werk voort te zetten, reisde hij door Frankrijk en nam in 1769 te Marseille de teekenpen wederom op, begaf zich 19* vervolgens naar Italie, legde zich ook op het olieverw schi1-deren toe, bezocht Zwitserland en vestigde zich te Parijs. Gelijk in Zwitserland, teekende hij in het bosch van Fon­tainebleau, waar hij woonde, de schilderachtige omstreken of en stoffeerde die met geiten, schapen en ander vee. Naar die schetsen vervaardigde hij vervolgens schilderijen, zoo na­tuurlijk van toon en zoo schoon geschilderd, dat hij niet alleen in 1780 met algemeene stemmen tot lid der akademie gekozen, maar ook tot schilder des konings benoemd werd. In hetzelfde jaar exposeerde hij de schilderijen op de tentoon­ stelling in de Louvre. Zij stelden met vee gestoffeerde land­schappen voor, in den stijl van Berchem, die zeer werden toegejuicht. Eene plotselinge dock hevige ziekte sleepte hem den 28sten November 1797 naar het graf. De schilder Suvee zond zijne kunstnalatenschap naar zijne broeders en zusters, die ze onder elkander verdeelden. Onder deze kunstschat bevinden zich meer dan 1000 teekeningen naar de natuur, 37 schilderstukken op doek en zeer vele op papier. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Soh. D. II. bl. 167. LE GRAND, kolonel van het koninklijk corps de genie, directeur der fortification, kommandant van het legioen van eer, ridder van de koninklijke en militaire orde van St. Louis en St. Henri de Saxe, schreef: Relation de la surprise de Berg-op-Zoom, le 8 et le 9 Mars 1814, avec un précis du blocus et des evenements qui l'ont amene, 80. avtc pl. Paris, 1816, in het Ned. overgezet en uitgegeven, Breda, 1817. 80. Zie Cat. der Nail. dead. bl. 94. LEHMAN (Jon. CHRIST.) schreef: Volmaakte nieuwe Bloemtuin in den Winter, of mitidelen 0712 in dezelve bloemen te hebben als in den zomer, Amst, 1721. Zie Arrenberg, Naainl. van Both. bl. 245. LEHMAN (G. A.) een middelmatig kunstgraveur, die in de tweede helft der achttiende eeuw te Amsterdam.- leefde. Men vindt van hem het Portret van Washington, in profiel, gegraveerd naar de schilderij van W r o c h t, 1791. Zie Kr am m, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunstscit. D. IV. bl. 961. LEIDEKKER. Zie LEYDEKKER. LEIDEN (JAN VAN.) Zie BEUKELSZ. LEIDEN (LUCAS VAN) of L e y d e n. een der voornaamste mcesters uit de zestiende eeuw, werd in 1494 te Leiden ge­boren. Zijn wader, Huig Ja co bsz,, een middelmatig kun- stenaar en Cornelis Engelbrechtsen of Engelbertz, gaven hem het eerste onderrigt in de schilderkunst, doch. het was voornamelijk aan de hem ingeschapen en door de be­schouwing en stipte navolging der natuur, dat hij zijne kunst­bedrevenheid te danken had. Reeds in kinderlijken leeftijd was de zucht om te teekenen de eenigste hartstogt, die hem beheerschte. Naauwelijks was hij negen jaren oud, of hij gaf reeds eenige door hem gegraveerde prentjes van eigen inventie in het Hat, en drie jaren later gaf de heer van L o k h o rs t voor de historie van St. Hubrecht, zoo veel goudguldens als hij jaren telde. Op vijftienjarigen leeftijd sneed hij vele zijner schoonste platen, en toen hij zestien jaren oud was een Ecce homo, die aller bewondering wegdroeg. Zijn roem werd spoedig buiten 's lands verspreid en kwam to r ooren van den beroemden Albert Dure r. Volgens sommigen zou deze hem te Leiden bezocht hebben, doch het blijkt uit A. Dure r's Dagverhaal van zijne Ned. Reizen, Amst. 1780, dat die ontmoeting niet te Leiden, maar te Antwerpen in 1520, toen Lucas geen 33 maar 26 jaren oud was, plaats had. Lucas kreeg toen, volgens van Maud e r, lust in eene kunstreis door Zeeland en Belgi6 te doen, en maakte als een bemiddeld man, goede sier. Hij gaf o. a. te Middelburg, Mechelen. Gent en Antwerpen een maaltijd, die wel 60 gulden kostte. Te Ant­werpen was Albrecht D u r e r onder de gasten. ) My heeft (teekende hij in zijn Dagverhaal op) te gast genood Meester Luca s, die in koper snydt, is een klein manneken, en van Leiden in Holland geboortig, die was to Antwerpen." Verder schreef hij (bl. 61) D Ik heb meester Lucas van Leiden met het stift geconterfeit," en op bl. 62, D lk gaf voor L u c as geheel gestoken druk, van mijne kunst voor acht guldens." Het gevolg van dit uitstapje was dat Lucas ongesteld terug­keerde, en er in 1533 stied. D Het wcrk van Lucas van Leiden," schrijft Immer­z e el, D moet worden gewaardeerd met het oog op zijnen. tijd. Het koloriet ontbeert frischheid en waarheid; de plooijen der kleeding zijn stijf en scherp; de penseels-behandeling is net en uitvoerig, maar droog en pijnlijk. Zijn graveerwerk moge minder zuiver van teekening zijn dan dat van Albert Dure r, maar Lucas bragt meer bonding en wijking in zijne composition, waarvan ook zijn schilderwerk bewijs geeft." Zijne schilderijen zijn verspreid. In het Koninglijk Museum te 's Hage vindt men De dochter van Herodes met het hoojd van Johannes den Dooper, in dat van Amsterdam het portret van Philips van Bourgondie, op het stadhuis to Leiden het laatste oordeel met deuren, waarop P e t r u s en Paulus zijn voorgesteld, en waarvoor keizer Rudolph II zoo veel gouden dukaten bood, als er noodig waren om het te bedekken; in de vorstelijke galerijen te Weenen eon kcce limo en portret van Maximiliaan .te Berlijn een St. Hieronymus en het portret van Lucas zelven, te Munchen eene Onthoofding van Johannes, eene Besnljdenis van Christus, eene H. Maagd met het kind, te Sleiswijk eene Moedermaagd met het Christus­kind, in het kabinet van den prins van Licht e n s t e in te Weenen de geboorte van Christus, St. Paulus en St. An­tonius enz„ die alien vermeld worden in een belangrijk arti­kel, door J. P. P a s s a v ant in het Kunstblatt, 1841, No. 3 en volgg. geplaatst, en daaruit vertaald en overgenomen, in Messager des ,Sciences histor., No. 841, p. 299, volgg., onder den titel van _Recherches sur l'ancienne ecole de Peinture Flamande, au XY et XVI siecle. Het getal der door L u c .a s van L e i d e n, tusschen 1508 of vroeger en 1530 gegra­veerde platen, beloopt 174. Hij was gewoon ze op prijs te houden, en te meer, wijl hij al de afdrukken, die niet vol­komen naar zijn genoegen uitvielen, vernietigde. Dit is de oorzaak dat van vele derzelve slechts weinige afdrukken, en van een enkele zelfs b. v. van l'Espiegle of de Uilensplegel, niet meer dan 4 of 5 afdrukken bestaan. S a n d r a r t meldt dat R e m b ra n d t, voor 14 fraaije afdrukken van de voor­naamste prenten van Lucas van Leiden, f 1400 besteedde. Zeer uitvoerig handelt K r a m m over de prentkunst van Lucas, en ook over zijne boekprenten. Zoo vindt men houtsneden van hem in Die Chronycke van Holland, Zeeland ende Westvriesland, beghinnende van Adams tiden tot de ge­boorte ons Beeren Jhesu, voertgaende tot den fare 1517. Gheprent tot Antwerpen, bi mi Jan van D o es b or ch, 1520. fol., waarvan de eerste druk verscheen te Leyden bi Jan Sev ers z., den XVIII dach in Oestmaent, Anno 1517. fol., voorts voor het Boexken OM die Afiaten, te Jheruzalem te ver­dienen, oft men selver daer gheweest waer, opghestelt door een devoet priester, gheheeten Bethleem, Delft, Co r n el is Hendricz., 1520. kl. 80. Zie verder behalve v an Mander, 11 oub rake n, Weijerm an, Dr. George Itathgeber, Annalen der Niederl. Mahler. Forrn­schneider and Kupfersteckcrk. S. 209, 226, 439; H o o g s t r a t e n, K o k, Hal m a, Biogr. Univ.; de Pi lles, Lev. der Schild. bl. Immerzeel, Lev. der Holl. en Vl. Sch. D. II. bl. 171; Kramm, Lev. der Holt. en Pl. Sch. D. IV. bl. 970; Cat. L. M e t a y e r, Amst. 1799. bl. 199; Cat. Ploos van Amstel, D. I. bi. 312. Cat. van Hullthem, No. 28325; Orlers, Beschr. van Lcid. van M i e r i s, Beschr. van Leid. D. I. bl. 29; D. II. bl. 370; Chabert et Tranquinet, Galerie des Peinlr. Paris, 1822. LF.IDEN (PHILIPS VAN) of Leyden, in de veertiende eeuw te Leiden, wel]igt uit het aanzienlijk geslacht van dien naam, geboren. Hij legde zich in zijne jeugd vooral op het kanonieke regt toe, gaf onderwijs in die wetenschap aan de universiteit te Orleans, en werd in 1369 tot hoogleeraar te Parijs be­roepen. Naderhand eene kanunniksplaats in de kerk van Maria van Cond6 bekomen hebbende, keerde hij naar zijn vaderland terug, waar hem Willem van Beijeren, de vijfde van dien naam, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen tot zijn raadsheer verkoos. In 1373 werd hij vicaris-generaal van A r n o u t van H o or n, bisschop van Utrecht. Albert van Beijeren zond hem naar Avignon, aan paus Greg or i us XI, die hem een kanunniksplaats in de kerk van Utrecht schonk. Hij stierf aldaar den 8sten -Junij 1380, doch werd in zijne geboortestad in de St. Pancras- of Hooglandsche kerk begram yen. In 1372 had hij aldaar twee vicaryen gesticht. De schriften van P h ilipp us van Leiden zijn, voor zoo ver bekend is, voor de eerste maal in 1618 gedrukt. Wegens het klein getal afdrukkeu, deelde een Amsterdamsch regent het zijne mede aan eenen boekverkooper, die in 1701 eene nieuwe uitgaaf er van bezorgde, onder den titel van Philippi de Leidis tractatus Jura* dico-politici. De verhandelingen zijn vier in getal. Zeer vermaard is de eerste, De Respublicae cura et sorte Principatus . De tweede behelst eene opgave van de onderwerpen en grondregelen in de eerste verhandeling overwogen. De derde voert tot titel: De formis et semitis Reipublicae utilius et facilius gubernandae en de vierde De modo et regula rei familiaris facilius gubernandae. Nog vond ik aangeteekend, dat hij zijn huis in de Papenstraat te 's Hage had; dat hij de jongste was van 15 kinderen, waarvan 6 jong gestorven waren, en A dat God zijne ouders de genade gedaan had, dat zij negen kinderen, 6 zonen en 3 dochters, in hun leven van genoegzamen goederen hadden kunnen voorzien." Zie de R i e m e r, Beschr. van 'silage, bl. 74; S. van L e e u w e n, Hist. van Rijnl. Matthaei, Fund. et Fat Eccl. Traj. p. 3; Dez. Anal. vet aevi, T. VI. p. 5; Dez. Praesat ad Joh. a Leidis, Annal. Egmund, atque diplom. Wilhelmi Bavari; De Cura reipubl. p. 301, 302; Boll. Cons. D. IV. 67, p. 123; Foppens, Bibl. Belg. T. II p. p. 1037; bourn. des Say. p. XXXVI; Kok, Toad. Woord. D. iXX. bl. 79; Bat. Sacra, T. I. p. 278; Glasius, Ned. Kerk­gesch. voor de Hero. D. II. bl. 381; Godg. Ned. o. h. w. LEIDEN (ADRIAAN VAN), afstammeling van het vermaarde Leidsche geslacht van dien naam, welks stamvader Ger ar t, in 1266 leefde, noon van Dirk van Leiden, die in 1514 te Jeruzalem was, en later secretaris van Utrecht werd, en van Mar ia Blois van Tr eslo ng, raad in de vroedschap, tevens pensionaris van Delft, stond in blakende gunst bij Karel V. In 1555 werd hij wegens Holland afgevaardigd. naar Brussel, om tegenwoordig te zijn bij de plegtige over­ dragt der Nederlanden aan Philips II. Op den laatsten October 1557 maakte hij zijn uiterste wil, ten overstaan van zijne twee behuwdbroeders, Pieter van B e k am a, ridder en 's konings gewonen raad, en Boudew ij n van L o o, insgelijks raad en rentmeester-generaal van Friesland. Hij overleed. 27 November 1562, bij zijne huisvrouw, Maria van Lod, dochter van 0- e r r i t van Lo o, rentmeester-generaal van keizer K ar e 1 V over Friesland, nalatende een zoon 1) i r k, die, vermits zijn oom en voogd A rend van L e i d e n, de hofstad van Leeuwen, van zijnen oudoom Nicolaas Adriaansz. van Leiden van Leeuwen, voor hem gekocht had, in Mei 1566 den toenaam van L e e u we n, insgelijks aannam. Zie Kok, Fad. Woordenb. D. XXII. bl. 84. LEIDEN (ARENT vAN), zoon van Dirk van Leiden, secretaris van Delft, en van Maria B 1 o is van Tr es l o n g. Hij was burgemeester van Utrecht, en een der onderteekenaren der Unie van "Utrecht in 1678. Zie Kok, Fad. Woordenb. D. XXII. bl. 83. LEIDEN (DIRK VAN). Zie LEEUWEN (DIRK VAN) VAN LEIDEN. LEIDEN (PIETER VAN), zoon van Dirk van Leiden van L e e u w en en A l i d a P a a t s, beer van Vlaardingen, Vlaardinger-ambacht, Babberspolder, Middelburg, Nieuwenhoorn, Nieuwegoten, Nieuwlandt, werd den 25sten 'October 1666 te Leiden geboren, was veertig en naeermalen burgemeester der stad, afgevaardigde in het collegie ter admiraliteit te Amsterdam , hoogheemraad van Rijnland en van den lande van Patten. Hij huwde A lida van Ruitenburg, dochter van Jan van Ruitenbur g; heere van Vlaardingen en Vlaardinger ambacht, afgevaardigde in het collegie ter admiraliteit in het Noorder­kwartier, hoogheemraad in Delfsland, bij wien bij 9 kinderen naliet. Lie Kok, Pad. Woordenb D. XXII. bl. 87. LEIDEN (LonEwn-K VAN), broeder van den voorgaande, werd in 1668 te Leiden geboren, klom tot den rang van kapitein ter zee, in dienst dezer lande, op, en kwam in 1697, door het verongelukken van zijn schip, in een zwaren storm, tegen het eiland Ameland, om. Zie Kok, Fad. Woordenb. D. XXII. bl. 86. LEIDEN (FLoRENs VAN) of L e i d a n u s, eon minnebroeder schreef : Hisforia novorum in Germania Inferiori su Ordines Mar­tyrum Ingoliladii, 1582. Zie Foppens, Bibl. Bely. T. I. p. 278. LEIDIS (Jon. a) of Jan Gerbrandsz. van Leyden, aldus naar zijne geboorteplaafs genoemd, was karmeliter monnik en later prior van bet klooster zijner orde te Haar­lem, waar liij in 1564 overfeed. Meer is van zijn levee niet te melden, meer van zijne werken, vooral van zijne geschiedkundige. In zijn Chronicon Comitum Hollandiae et Episcoporum Ultraje,ctensium,, het eerst door Sweert iu s, Francof. 1620. fol. onder den titel van 1?erum Belgicarum Seri ptores uitgegeven , behandelt hij de geschiedenis van Holland en Utrecht van de vroegste tijden of tot den jare 1417, of tot het einde der regering van graaf Willem VI. Hij vervaardigde hoogstwaarschijnlijk in zijne jeugd een opstel, verwierp het later als onvolkomen en wcrkte het in het laatst der vijftiende eeuw geheel om. Dit vroegere opstel hebben de opstellers der Tielsche Kronijk voor 1455 en van het Magnum Chronicon Belgicum, in 1474 opgesteld, gekend en aangehaald. In zijn latere kronijk maakte hij veelal, soms woordelijk gebruik van Vincentius de Beauvais, Bartholomeus den Engelsman, het Oude Goudsche Kronykje en van J o a n n e s de B e k a, gelijk de schrijver der Devisie Chronyk en W o u t e r van G o u d h o e v e n, wederom die van onzen schrijver gebruikt hebben. Dousa beschuldigt hem, en te regt, dat zijn eerste boek bijna geheel met fabelen is gevuld, doch deze fabelen be­hoorden toen tot de geschiedenis. In de overige boeken is hij zeer belangrijk, vermeldt bijzonderheden, die elders niet voorkomen en mag voor de geschiedenis van Holland van 1355 tot 1417, voor de rijkste en beste bron geacht worden. Zulks erkende Adria n us Klui t, terwiji van W ij n ver­meldt, hoe Jan G er br a nd s z door dit werk ook buiten 's lands de roem van geleerdheid en oordeelkunde verwierf. In het Archif der Gesellschaft fur altere deutsche Geschicht­kunde zur Beforderung einer Gesammt ausgabe des Mittelalters, herausgegeben von G. H. Pert; X. B. 4. H. Hannover, 1851, vindt men onder de handschriften der Universiteits Bibliotheek te Praag, D. VII. f. 6. Arch. IX. 170, een handschrift van die chronijk vermeldt. Ten minste vroeger was er ook een handschrift van in de stedelijke bibliotheek te Alkmaar, blijkens eene resolutie der Staten van Utrecht van 9 Sept. 1527. Zijn Chron. Egmundanum sive Annales regalium Abbatum Egmundensium is eerst door den hoogleeraar A. Matt h a e u s, adjectis observationibus, afzonderlijk (Lugd. Bat. 1692. 4o.) in het licht gegeven, en later door K. van H e r k en G. K e m p h e r, in het Nederduitsch overgebragt. Hij vervaardigde het uit echte, waarschijnlijk in het archief van Egmond berustende stukken, op verzoek van den abt van Egmond, Nic o la as van Adrichem, en loopt van den H. Adelbert, sticliter van de Egmondsche kerk, lot het jaar 1524. De drie laatste hoofdstukken zijn, schoon M at t h a e u zulks om de gelijkvormigheid van stij1 betwijfelde, door eene latere hand opgesteld, wijl a Leidis in 1504 overleed. Het geheele werk, schrijft d e Win d, is over de gesehiedenis der beroemdste en oudste abdij van Holland, en daardoor voor die van het gewest zelve van groot belang, vooral om de naauwkeurigheid, waarmede het bewerkt is, en do echte stukken, waarop het berust, dewelke gedeeltelijk er zijn in­gelascht." In de Anal. Vet. et medii aevi van den hoog­leeraar Ma tth a e us, T. I. P. II. p. 507-740, (1698) vindt men een derde kronijk van zijn pen, namelijk die van de heeren van Bred erode, die hij, met behulp van het archief van van Brederode, op verzoek van J ol a n d e van Brederode, schreef. Hij begint, om de oudheid van het geslacht aan to toonen, met A d a in, en al wat hij voor de dertiende eeuw schreef is opgesierd en valsch. Hoe meer hij echter zijn leeftijd nadert, hoe belangrijker zijn werk wordt, en hoogst belangrijk zijn zijne mededeelingen nopens Reinoud v an Br e dero de en zijne bastaard W al ra v e n. Behalve deze historische schriften heeft onze schrij ver nog verscheidene godgeleerde werken nagelaten, met Wier vermelding wij dit artikel eindigen. Zij zijn: Postilla Quadragesimalis. De passione Domini. Sermones de tempore et de Sanctis, aestivates et hyemales. De festis Deiparae. De B. Virginis doloribus. Liber exemplorum B. Mariae. Collationes Sanctorum. Zie Trettemins, Hist. ord. Carmel.; S w e e r t i i,JBelg.; Foppens Bibl. Belg. T. II. p. 646; Fabricii, Bibl. Med. et in fm. latfi . .Lib. VII. p. 133, voor en achter de Floll. Innales van Dousa; Boxhorn, .Theatr. Roll. p. 211; Menrsii, Ath. Bat. c. 24; Kluit, Hist. Crit. T. I. p. 2, p. 93; Vossius, de Hist. Lat. p. 578, Pars, Index Bat. p. 90; Bibl. Univ. T. XXIII. p. 145; Orlers, Beschr. van Leijden, D. I. bl. 358; van W ij n, Huisz. Leven, D. II. St. I. bl. 16; de Wind, Bibl. van Nat'l. Gesch. bl. 98 volgg. Dez. Verh. over den invloed der Dichtk. op de Gesch. bl. 100-111; Iron. van het Hist. Gen. D. II. bl. 211, D. VII. bl. 341, 342, D. VIII. bl. 152; Nay. 1854 , bl. 17, voorts Kok, Nieuwenhuis, Saxe, Siegenbeek, van Kampen en andere Schrijvers op onze letterk. Bab u s, Boekz. van Ear. voor Nov. en Dec. 1698. bl. 409. LEYCESTER. Zie DUDLEY. LEIN (JOHANNES JOSEPHUS DE) 00k D e 1 i n of De Li n, historic- en portretschilder. In de kerk van den H. Borromeus to Antwerpen, is eene schilderij, voorstellende Simeon op den tempel, geschilderd door De Li n. Onder een door H. R o o-sing gesneden portret van Ds. J. W. Bussin g, 1796. 80. leest men, De Lein Piux. Zie Kr amm, Lev. en 'Perk. der Holl. en Vt. Kunst-Sch. D. II. bl. 331. LEININGEN (EwicH. LUDVIG, graaf VAN) kolonel in staatsche dienst, kantte zich in 1746 tegen de overgaaf van Namen aan. Zie Bosseha, Negri. .Held. te land, D. II. bl. 598, Bijv. en Verb. bl. 30. LEJEUNE (PIERRE FRANVIS) werd den 10den Maart 1727 te Brussel geboren, werd aldaar voor de kunst opgeleid, begaf zich naar Italie en bleef 12 jaren te Rome, vestigde zich vervolgens te Stuttgard, en werd in 1753 eerste beeldhouwer van den regerenden hertog van Wurtemberg. In 1778 kwam hij te Brussel terug, waar hij overleed. Van zijn beeldhouw­werk vindt men in de kerk van St. Louis te Rome, het Praalgraf van den kardinaal de la Tremouille, in de Fran. ciscanerkerk te Monte-Lupo, vier standbeelden, voorstellende de Roomsch-katho4ke Kerk, het Geloof, de Hoop, en de Liefdadigheid, in het paleis van den hertog L a n t e, de mar­meren borstbeelden van den kardinaal L a n t e en van B e ne-d i c t u s XIV; een marmeren Standbeeld van den Hertog van Wurtemberg, en de standbeelden van Hercules en Minerva in het koninglijk paleis te Stutgard, en marmeren standbeelden van .Apollo, de Stilzwygendhdd en de Overpeinzing in het koninglijke kasteel nabij Stutgard; twee marmeren standbeelden, eene Najade en een Jonge Bacchus, te Rotenheim, en to Secharis, vier standbeelden, Adonis, Meleager en Twee Nimfen met de attributen der jagt. Zie Immerzeel, Lev. en !Perk. der Holl. en Vl. Kunst-Sch. D. II. bl. 167. LEGER (de Abt St.). De heer van Hulthem bezat een ms. getiteld : Collection de lettres autographes addressees a l'abbe de St. Leg e r, par lee Bollandistes, Ghesqutere et Bye, par J. J. Reiske, Suyskens, Meerman, van Leyden, P. Affo, Alban Butler, GjOrwell, Robinet de Chateaugiron, l'abbe de Carpillet, Caulet, daque de Grenoble, et par un grand tzombre d'antres savants frangais et strangers, 4o. Zie Cat. de la Bill. de M. v. Hulthem, ms. p. 234. LE JEUNE (J. F.). In de Bibl. de Mr. van Hulthem vindt men onder No. 720, 721, Journal de la maniere dont s'est comporte J. Fr. Le J e u n e, maitre sellier et carossier en cette yule de Bruxelles, choisi doyen, le 25 May 1717 etc. in 4o. LEK (Jonkvrouw DE), dochter van den beer van Oo st er­h on t, werd in 1392, ter oorzake van den doodslag van A 1 e i d van Poelgeest, balling verklaard, Zie Mieris, Charterb. D. III. bl. 552; van Wijn, Yaks. opWagenaar, D. I. bl. 186. LEKKERBEETJE. Zie ABRAHAM (GERARD) LEKSMOND. LELIE (ADRIAAN DE), werd den 19den Mei 1755 to Tilburg geboren, en begaf zich , na zich in de teekenkunst geoefend to hebben, met C or n e l i s van Spaendonck naar Antwerpen, waar hij onderwijs kreeg van den behangsel- en sieraadschilder Peeter s, en later van de Q u e r t e m o n t, en tevens op de Stads-Akademie zich op de bouw- en doorzigtkunde toelegde. Vervolgens begaf hij zich naar Dusseldorp, en copieerde in de kunstgallerij aldaar, bijna alle portretten van Ru bens en van D ij k, en eenige historiestukken van Nederlandsche en Italiaansche meesters. Te Dusseldorp leerde hij den beroemden Petr us Camper kennen, op wiens raad hij zich to Am­sterdam vestigde, waar hij, schoon hij steeds de voorkeur aan bouwliuizen uit den burgerlijken stand (tableaux de genre) gaf, zich met het vervaardigen van familie•stukken en por­tretten bezig hield. D Rijkdom, geestigheid en verscheidenheid van ordonnantie, vereenigt in zijne belangrijke tafereelen zich met eon breed en meesterlijk penseel." Hij stierf den 30sten November 1820, na nog kort voor zijn dood eon altaarstuk voor eene der Roomsch-katholijke kerken te Amsterdam ver­vaardigd te hebben. Zijn kunst is in verschillende kabinetten verspreid. In het gebouw Felix Meritis vindt men o, a. de Teeken- Academie dier Maatschappij, waarin de sprekend ge­troffen portretten van verscheidene bekende personen voorkomen. Op de verkoopingen van Muller, van der Pot, Cremer en Goll van Frankenstein, golden zijne schilderijen van 300 tot 500 gulden en hooger. Hij was lid der 4de klasse van het Kon. Ned. Instituut. Zijn portret vindt men bij Immerze el. Zie Ferslag van de Vierde Openb. Verg. der 4e kl. in het Kon. Ned. Ill81 bl. 39; I mmerzeel, Lev. en Trerk. der Roll. en Kunst-Sch. D. II. bl. 168. LELIE (JAN ADRIAAN ANTONIE DE), zoon van den boven­gemelde, word in 1788 to Amsterdam geboren, genoot het onderwijs van zijnen vader- en van den teekenmeester d e H a a n. Hij behaalde vele eereprijzen bij de Maatschappij Felix Meritis en alle bij de Stads Teeken-Akademie. Hij hield zich eenigen tijd bezig met het geven van lessen, dock legde zich vooral toe op het restaureren van schilderijen, waarin hij het tot eene buitengewone hoogte bragt. Ook dreef hij kunsthandel. In het kabinet van den heer B r e n t a n o, waren eon Fruitstukje en eon Musicerend Gezelschap, zijne eerste schilderijen. Hij stierf to Amsterdam den 25sten April 1845: Zijne nagelaten kunst werd den 29sten Julij van dat jaar in het huis met de Hoofden verkoeht. De Lelie was sedert 1820 lid van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Zie Kunst-Spieg . 1844 —45, bl. 252. Immer zeel, Lev. en Werk . der Holl. en Pl. Kunstsen. D. II. bl. 168. Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst:eh. D. IV. bl. 961. LELIRNBERG (C.) leefde in de zeventiende eeuw te 's Hage, was in 1656 een der zeven en veertig kunstenaren, die aldaar eene uieuwe kamer van Pictura oprigtten. Hij leefde nog in 1663. Hij schilderde vogels, jagthuizen enz.. in de manier van J. B. W e en inx. Kramm zag in het Koninglijk Museum te Berlijn eene schilderij, door hem in 1625 vervaardigd, voorstellende: Twee snippen, drie kleine vogels, kweeappelen en ttijen op eene tafel, met een paar arti­chokken en een doode vogel in een nabijstaanden emmer. Zijn monogram was een L, waaraan aan de stok, eene kleine is gehecht, en onder Duitsche letters. Zie Immerzeel, Lev en Work. der Holl. en Pl. Kunst-Sehild. D. II. bl. 168. Kramra, Lev. en Werk. der Holl. en Vl.Kunst-Schild. L. IV. bl. 963. LE LEU DE WILHEM (DAviD) werd in 1588 te Hamburg uit een oud en aanzienlijk geslacht geboren, doch bragt hier te lande een aanmerkelijk gedeelte van zijn leven door, en eindigde er zijne dagen. Na de gronden der taalkennis te Staden en Banau gelegd te hebben, bezocht hij eerst de hoogeschool te Franeker en vervolgens die te Leiden, waar hij zich op de wijsbegeerte en regtsgeleerdheid toelegde, doch zich vooral aan de beoefening der Oostersche talen wijdde. Met de noodige kennis der laatsten toegerust, ondernam hij eene reis naar het Oosten, en vertoefde een geruimen tijd te Jeruzalem, Alexandria en Cairo, middelerwijl briefwisseling houdende met den vermaarden Griekschen patriarch C y r i 11 u s L a s c a r i s. Na zijne wederkomst nit de morgenlanden, vertoefde hij eenigen tijd te Amsterdam, waar hij een broeder had, Paul us ge­noemd. Doch zoo groot was zijn reislust, dat hij in 1625 andermaal een togt naar het Oosten ondernam. Op deze reis verzamelde hij een kostbaren schat van vreemde zeldzaamheden. Hij oefende zich daarenboven verder in de kennis der Perzische en Arabische talen. Na dezen togt volbragt te hebben, koos hij zijn vast verblijf in Holland. Prins Frederik H e n d r i k koos hem tot een zijner raden, daarenboven kreeg hij, als gewoon raad, zitting in het hof van Brabant. Hij had een werkzaam aand eel op de verkiezing van Frederik Hendrik in 1640 tot stadhouder van Groningen en op den in 1648 en 1649 door 't huis van Oranje te verleenen onderstand aan Karel II tot zijne ontworpene landing in Schotland. Onder het waarnemen dezer bedieningen, verpoosde hij zijnen geest met briefwisseling met geleerde buitenlanders. Hij overleed in 1658. Verscheidene Egyptische zeldzaamheden, op zijne reizen verzameld, en vervolgens aan de hoogeschool te Leiden ge­schonken, werden vroeger in de ontleedkamer en thans in het Museum van Oudheden bewaard. Hij huwde C o n s t a n t i a, zuster van den beroemden C o n s t an tij n H u y g e n s. Zie Bayle, Diet. Hist. et &it. !o. h. w. Kok, Tad. Woord. o. h. w. Siegenbee.k, Gesch. der Leidsche Hoog. D. II. bl. 98 . G r o e n van P r i n s terer, Archives de la maison d' Orange Nas­sau, 2e Serie, T. III en IV. LE LW VAN WILHEM (Mr. PAULITs SEB4STIAAN), heer van Besoyen, burgemeester van Rotterdam, dijkgraaf en bailliu van Schieland, werd den Eden van Hooimaand 1738, tot curator der Leidsche Hoogeschool benoemd en stierf den 23 October 1759. Zie te Water, Narratio. bl. 183 ; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoog. D. II. bl. 22. LE LONGE. Zie LONGE (ROBERT LA). LELY (GERARDUS VAN DER), werd in 1668 advokaat bij het geregtshof van Friesland ; hij beoefende de Latijnsche poezy, blijkens een gedicht NS& de Camoenae Juvenales van E. B a­d e r s, Leov. 1678, in de uitgave zijner Poemata, van 1687 en 1702 daarachter geplaatst. Volgens de Ms. Naamrol der Advokaten overleed hij in 1728. LELY (Luitenant-generaal) was een der verdedigers van Bergen-op-Zoom tegen de Franschen in 1747. Hij had in die vesting den 16den September van dat jaar de dienst, toen zij overrompeld werd, Reeds waren de Franschen bezig de poort van het Markgravenhof open te schieten, toen de prins van Hessen-Philipsthall en hij, met de troepen, welke zij ver­zamelen konden, verschenen, en de aanvallers terugdrongen naar de markt. Zie Folkers, Dagverh. der Beleg, van Bergen-op-Zoom, 16 Sept. 1747; Bur. Mere. Sept. 1747. bl. 125 —156; van Wijn op Wage-naar Tad. list. D. XX. bl. 68; hum. du Siege de Berg-op-Zoom, en 1747, redige par an Lieutenant-Colonel, lngenieur Folontaire de l'armee des assieg. p. 134; Bosseha, Narl. Held. te land, D. II . bl. 648. LELY (LUCAS Topaz.) van Hoorn, leefde in de zeventiende eeuw, en was als schoonschrij ver benoemd. Zie A b b i n g, Gesch. der St ad Hoorn, 1). II. B. bl. 78 ; Col-Iot d'Eseury, loll. Roern in Kunst. en Wetensch. D. I. bl. 123, 125; S oho t el, Letter- en Oudheidh. Avondst. bl. 79. LELY een kunstenaar, die in de eerste helft der achttiende eeuw, waarschijnlijk te Delft bloeide. Hij teekende stadsge­zigten, vooral op Delft, en diergelijke onderwerpen. Zie Cal. van den Alias der rereen. Ned. Prov. enze in 82 deed. verz. door Mr. M. B. van Nidek, Amst. 1743. bl. 21; Kramm, Lev. en ;Perk. der Holt. ex FS. Kunst-Sch. D. IV. bl. 962. LELY (PIETER VAN DER). Zie PAPS (PIETER VAN DER). LELY (C.) schreef : Lykpredikatie op Ds. J. Schotvanger. Zie M o u r i k en Noordbeek, Naamrol van godgel. Schrijv. LELYVELD (FRANS VAN Wz.), van beroep koopman en lakenfabriekant to Leiden, in 1740 geboren, was een man van een juist en welwikkend oordeel, bezield door een geest van orde, naauwkeurigheid en netheid, voortreffelijk van verstand en uitnemend van hart, een onzer uitmuntendste beoefenaars der Hollandsche taal- en letterkunde, van welke hij vele uit­stekende proeven, zoo in druk als in handschrift, heeft nage­laten. Hij was ook een der grondleggers en oprigters van de Maatschappij van Ned. Letterk , en bezorgde als secretaris het 4de, 5de en 6de deel harer werken, in 1778, 1781 en 1783 en schreef daartoe de voorredenen. Ook was hij een ijverig voorstander en medewerker van den in zijnen leeftijd opgerigten Oeconomischen tak, waaruit naderhand de tegenwoordige Ne­derlandsche Maatschappij tot bevordering van Nijverheid is ont­staan. Behalve de hier onder vermelde werken gaf hij Berigten en Prijsvragen over het storten van olij , traan, teer en andere drijvende stolen en Zeegevaren, Leiden, 1775. 80. Ook in het Fransch overgezet (Essai sur les moyens de diminuer les dangers de la mer, par l' e fusion de l' huile, du goudron, etc. Amst. 1776. 80. over welk onderwerp hij in pennestrijd ge­raakte met J. le Fr a n c q van B e r k he y, een pennestrijd, die in onze dagen hernieuwd is. Hij, overleed den 8 van Len­temaand 1785 in den bloei zijns levens. Hij gaf in het licht : B. H u y d e c o p e r, Proeve van Taal- en Dichtkunde, in vrijmoedige aanmerkingen op Vond el s Herscheppingen van Ovidius, (Amst. 1730); 2de uitg. door F. v an L el y v el d met bijv. . van den schrijver en aant. van den uitgever, Leid. 1782-91. 4de dr. 80. Zij werden eerst na 's mans dood voltooid door N. H i nl o p e n. Ook schreef hij taalkundige verhandelingen en aanmerkingen in Tael- en Di chtkundtge Bijdragen, 1759-1762, 2 d. 80. in de Bijdragen tot op­houw der Vaderl. Letterkunde en in de Proeve van Oudheid-, Tael- en Dichtkunde, door het Genootschap Dulces ante omnia Alusae. De bibliotheek der Maatschappij van Letterkunde to Leiden bezit van hem in handschr. Illagazyn van Woorden, 521 bl. langw. Ligger van aanteekeningen over de Nederl. Taalkunde, tot eigen gebruik weleer vervaardigd, 574 IA. 4o. P. Levinus de Meyer, Lovan. 1725. 80. 8 bl. langw. fol. Taalkundige Excerpten uit J. Cats Zinne- en Minnebeelden, Selfstryt, vooral uit syn Houwelyk naar de ?dig. 1726. fol. 60 bl. 4o. Zeemans Woordenboek op losse repen gesneden en opgeplakt, over de Letters A —E, K-0 en U---Z. Ontwerp van eene Verhandeling over de taal-richtigheid der Nederl. Dordsche Bijbelvertaling, voor Minima crescunt, 1762. 5 bl. 4o. Aanmerkingen op de Dichtlievende Verlustingen van B. d e Bosch, met by?). van de Bosch zelven, 28 bl. 4o. Uittreksel eener Bedev. van H. G. 0 o s t e r dijk over P. C. Ho of t, als Hervormer der Ned. Taal (betreffende den oudsten toestand onzer Taal, derzelver daarop gevolgde ver­vastering door vreemden invloed en gedeeltelijke herstelling in haren oorspronkelijken zuiverheid door toedoen vooral van Hooft en Vondel.) Over L. ten Kate He., volgens C. P loo s van Am stel , Voorrede voor den Cat. der Schilderijen, Teekeningen en Prenten van An t. Ru tg e r s Ant z. Amst. 1778. 3 bl. fol. Kilianus auctus, seu Dictionarium Teutonico-Latino-Gallicum, etc., doorschoten en met eigenhandige Aanteekeningen, langw. 40. J. van Vondel, Palatnedes, Amst. 1652, met papier doorschoten en vele eigenhandige Aanteekeningen van Z. H. Al e w fin en F. van Lely v el d, 4o. Gemeenschappelijk ter uitgave bewerkt door de leden van het Genootschap Minima crescunt, volgens de geschrevene Hand. der 61 en 62 Zitting, 13 Febr. en 15 Mei 1761. Eigenhandige brief en tnededeelingen van verschillenden, meest taalkundigen aard aan F. van Lelyvel d, door Z. H. A iew ij n, voor de uitgave van Huy d e c op e r s Proeve en ten deele daarin gebrulkt, 4o. 10 bl. Zie J. de Kruyf f, Slot der voorrede van het 7 0 deel der IVerk. van de Maatsch. van Ned. Letterk. in 1788, nadat in hare bijzondere handelingen, alleen voor de leden gedruld, reeds kort voor zijn verscheiden hem eene vereerende hulde was toegebragt; A. Ypey, Gesch. der Ned. Tale, D. I. bl. 547; M. Siegenbeeh, Gesch. der Ned. Lett. bl. 325, 327; van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. en Wetensch. C o l l o t d'E c c u r y, Holl. Roem; Schotel, Comment. de merit. B. Huydeeoperi; v. d. Aa, Biogr. Woord. o, h. w. }luydecoper, Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. D. I. bl. 61, 64, 67, 70, 82, 90, 93, 149. LELYVELD (B. P. VAN) schreef: Dissertatio Juridica de jure Albinagii (vulgo Droit d' Au­baine,) Traj. ad Rhea. 1766. Zie Cat. der Malachi van Ned. Lett. D. 11. bl. 566. LELYVELD (PIETER Jolums VAN ABZ.) werd den 9den December 17.. te Leiden geboren, studeerde te Utrecht, hoorde aldaar We s s el i n g en Saxe over de algemeene geschiedenis en de oude letteren, Sebald us Ra u over de Oostersche, inzonderheid de Hebreeuwsche talen en oudheden en van, Bonnet en V o s over de godgeleerdheid, natuurlijke en ge­openbaarde, leerstellige en zedekundige. Hij wenschte zich aan de predikdienst te wijden, doch op verzoek van zijn vader legde hij zich op de regtsgeleerdheid toe, in welke hij zich, na het verdedigen eener Dissertatio philologica-juridica de origine monetae (Ultraj. 1770,) tot doctor werd bevorderd. In 1788 werd hij door den Stadhouder tot raad in de vroed­schap te Haarlem aangesteld, driemaal bekleedde hij het ambt van schepen, tot hij in 1795 met meer andere voorstanders der stadhouderlijke regering van zijn post ontzet, het vaderland verliet en zich met ter woon te Emmerik op Pruissisch grond­gebied begaf. Daar, buiten alle openlijke bediening, vatte hij zijn vroeger voornemen op, om in de godgeleerdheid te doctoreren, en trad hij, ten dien einde, in onderhandeling met de faculteit en ook de hoogeschool te Duisburg. Wat de voor hem, vooral uit hoofde van verschil in godsdienstige begrippen, teleurstellende uitkomst van dit zijn streven is ge­weest, heeft hij opentlijk bekend gemaakt in zijn Commercium epistolicum designati Theol. Doctor cum ordine Theol. Duis­burg, etc. Traj. ad Rhen. 1803, waarbij tevens als akademisch Specimen eene verklaringsproev e van Genesis XLIX: 18 ge­voegd is. In 1807 keerde hij naar het vaderland terug, en zette hij zich met zijn gezin te Leiden neder, waar hij zich met het beoefenen der Latijnsche dichtkunst, ook met die der godgeleerdheid bezighield. Hij overleed aldaar den 2lsten November 1819. Iiij was lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap. Hij schreef, behalve eenige stukjes in de Opuscula Societatis Tendimus ad idem en Tandem fit SurculusArbor, een Latijnsch dichtstuk, getiteld: Franco Gallus exsule Guilielmo V, potstremo Gubernatore receptus, regnante Guilielmo I rejectus, Divinarum virtutum insecus, index et testis, leviter adumbratus, Lugd. Bat. 1816. 4o. Lets over de liefde en Jezus Wijsheid, naar aanleiding van fficath. V: 44. Mengelingen voor 't verstand en 't hart, Utr. 1806. Taconis Abr. Sypkes, J. U. D. (P. J. van Lelyveld) .Rpanorthotica Epistola ad celeb. Antec. J o. M elch. K cra­p e r u m, de aetatis nostrae fatis cet. disputantem; acc. Ano­nymi sermo etc., Gron., Utr., Amst. et passim, (Lugd. Bat. 1816. 80, Jkvr. W. E. V. A. P. (P. J. van .Lelyveld) Verlos- 20 angs daniclied, bij geleg. van den plegtigen 18 January 1814, Utr. 1814. 80. Zie de genoemde Mengel.; N i e uwenhuis, Woord. van Kunst. en Wetensch. o. h. w. Cat. der Maatsch. van Ned, Lett. LELYVELD (T. B. VAN), zoon van den voorgaande, in 1794 te Leiden geboren, bloeide in den aanvang dezer eeuw en is dichter van : Eerbiedige Welkomstgroet aan Mevr. de Grool.Vorstinne An n a Paulo w n a, Princ, van Oranje, bij Hoogstdesz. komst in de Ned. Leid. 1816. 80. Zie Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. D. I. bl. 289. LEM. Volgens de Sage een zoon van den door de Slaven op den nieuwgestichten burg te Leiden, geplaatsten burggraaf of kastelein, volgens sommigen later koning der Wilten, vol­gens anderen hertog van West-Friesland, dat is Noordholland. Deze L e m bad een zoon Di b b a 1 d, eerste koning van West­friesland , doch leenman van Richol d, koning van Friesland. Deze Di b bald huwde met eene reuzin, die hem een zoon schonk, ook L e m genoemd, die, ridder geworden, naar men zegt, de stad Haarlem, die hij naar zich zelven Heer Lems Stad noemde, stichtte. Zie, behalve Ampzing, Scriverius, Oudenhoven en andere besehruvers van Haarl. ; Smids, Schalk. bl. 123 ; Bo k-k e n b e r g, Eris. Balay. Req. p. 98; Hameonii, Frisia, p. 96; Bat. Sacra, T. I. Ned. en Kleersche Oudh. D. II. bl. 104; van der Bergh, Nederl. Volksoverl. bl. 89, 90. LEMANS (MozEs) zoon van Mic hiel L e m a n s en van Re be k k a H a n a u, werd den 5den November 1785 te Naar­den geboren. Toen hij 7 jaren oud was, keerden zijne ouders naar Amsterdam, waar zij vroeger gewoond hadden, terug, en werd hij daar eerst door zijn vader en D avid 11 a a ge, door Benjamin Cohen Jacobsz. in het Latijn, den heer Lit-w ak in de wiskunde, en later door den hoogleeraar d e Geld er in de hoogere wiskunde onderwezen. Van zijne jeugd of voor het yak van onderwijs bestemd, oefende hij zich in het He. breeuwsch, Chaldeeuwsch, Syrisch en Arabisch, en in de Neder­duitsche, Hoogduitsche, Engelsche, Fransche, Italiaansche en Spaansche talen. In 1800 en 1801 gaf hij onderrigt te Noordwolde, doch kwam in het volgende jaar reeds te Am­sterdam terug, waar hij bij opklimming acten van algemeene toelating als huisonderwijzer bij de plaatselijke schoolcommissie van Amsterdam, en als schoolonderwijzer in 1809 van den derden, in 1812 van den tweeden en in 1819 van den eersten rang bij de commissie van onderwijs in Noord-Holland, ver­kreeg. Ook werd hij in 1810, door het toen gevestigde opper-consistorie, als godsdienstig onderwijzer toegelaten, en in 1818 werd hem door de godsdienstige israelitische school-commissie, een voorloopig bewijs van den vierden of hoogsten rang uitgereikt, In December 1818 liet hij zich de aanstelling tot hoofd­onderwijzer in de pas gestichte armenschool, welgevallen. Den 26sten April 1828 legde hij te Leiden het candidaats-examen of in de wiskunde, natuurlijke wijsbegeerte en natuurkunde, en toen, bij de koninklijke verordening, de wiskunde in de Latijnsche scholen meer bepaaldelijk werd ingevoerd, verkreeg hij, op den 27sten. Mei 1828, de aanstelling van onderwijzer in de wiskunde bij het gymnasium te Amsterdam, als wanneer hij zijne betrekking tot de armenschool opgaf. Reeds groot was de werkzaamheid van Leman s, niet alleen bij de gevestigde inrigtingen van onderwijs, maar ook in het stille boekvertrek, In het Wiskundig Gezelschap Mathesis Artium Genetrix, waarbij hij in den aanvang van 1811 aangesteld werd tot onderwijzer, later als lector in het Wiskundig Genootschap Een onvermoeide arbied komt alles to boven, hetwelk hem in Maart 1809 als lid had aangenomen, in dat tot Nut en Be­schaving, waarbij hij in datzelfde jaar opgenomen werd, overal werkte hij vlijtig mede, getrouw en ijverig, zoodat hij bij het laatstgenoemde genootschap bestuurder, lid van de weten­schappelijke commissie, en eindelijk in December 1823, lid van verdiensten werd. Bij hetzelve verwierf hij in November 1813 de gouden eerepenning voor zijne bekroonde prijsver­handeling over de adverbia en adjectiva. Eindelijk werd hij den 23sten Aug. 1814 tot lid van verdiensten in Mathesis Artium Genetrix verheven, en verkreeg hij in 1827 een bepaalde aanstelling tot lector in de wiskunde bij het genootschap Tot Nut en Beschaving. In 1808 hielp hij mede tot stichting van een genootschap, bestemd om zich bijzonder bezig to hou­den met het maken van boeken, voor het onderwijs der Israe­liten hier te lande, onder de zinspreuk: Hanoch Lanagnot. In 1809 werkte hij mede aan de bijbelvertaling, van welke echter, wegens de inlijving van ons vaderland in het Fransche rijk, niets in het licht verschenen is. In 1829 of 1830 zond hij eene leerrede, _ ten behoeve van het yolk, ter beantwoording aan de gedane uitschrijving van de hoofd-commissie tot de zaken der Israeliten, welke, hoezeer niet bekroond, echter, volgens bevoegden, zeer geschikt was ter bereiking van het doel, waartoe zij moest dienen. Hij was in geleerde briefwisseling met den hoogleeraar van der P a l m , bevriend met den hoogleeraar van S w i n d e n en den Amsterdamschen predikant T e s s e d re n g e. Hij was gehuwd met Marianne Binge r, die hem echter geene kin­deren schonk, en overleed den 17den October 1832, in den ouderdom van omtrent 47 jaren. Hij schreef: 20* Imre Zempha, over de Rebreeuwsche taal en over derzelver regte uitspraak, 1808. Levensbeschrijving van Maitnonides, 1815. Proeve van Talmudische Wiskunde, 1816. Geschiedenis der Starrenkunst, 1819. Rudimenta of gronden der Hebr. Taal, 1820. Later eene verkorting: Allereerste gronden over de voor- en nadeelen van het gelijktridig of achtereenvolgend onderwijs; in de Bijdragen, 1821. Prijsverhandeling over de adjectiva en adverbia, 1821. Vertaling der Israelitische gebeden (met Rabbinale goedkeu­ ring, 1822. Lofrede op J. H. v an S w in den, 1823. In het 2de deel der werken van het Genootschap Tot Nut en .Beschaving. Critisch Exegetische Verhandeling over het Hooglied, 1825. Redevoering over de Godsdienst, 1825. De Geest der Talmudische leer of toelichting van den Roman Levi en Sara, 1826. Handleiding tot het teekenen van Land.., Zee- en Hemel­kaarten, 2 D. 1826. Eene vertaling van May e r's werk, dat, op bevel van Z. M. en den commissaris van oorlog, bij de boekerijen der krijgskundige scholen werd geplaatst. Aan het hoofd van dit nuttig leerboek, prijkt eene voorrede van den hoogleeraar de G e 1 d e r, ter aanbeveling. Rekenkundige Voorstellen van L. Olin g, (de 2 laatste deelen door hem verbeterd.) Hebreeuwsch Nederduitsch Handwoordenboek, 1829-1830, met den beer S. J. Mulder te zamen. De hoofd•commissie tot de zaken der Israeliten waardeerde dit werk zoozeer, dat op hare voordragt, in Augustus 1831, van wege het gouver­nement, aan den heer L. een groote zilveren medaille daarvoor werd uitgereikt. Een Hebreeuwsch dichtstuk op den Afval van Belgie en den Tiendaagschen Veldtogt. Zie C. van de Vijver, Jaarb . van Amst. 1832. bl. 100-104. Berigt omtrent Mozes Leman, door J. T. 1'A. Kunst- en Lett. 1833. D. II. bl. 115-119, 130--135. LEMBURGIUS (THOMAS) of de L i m b o u r g, in het her­togdom van dien naam, in de vijftiende eeuw geboren, was carmeliter monnik, baccalaureus in de godgeleerdheid en biecht­vader in het klooster van zijne orde te Namen. Hij bloeide omstreeks 1470 en vertaalde uit het Latijn in het Fransch: Le Livre de l' Institution des premiers Moines, qui furent dtablis sous l'ancienne Loi et qui ont continue sous la nou­velle, in handschr. Dit boek schrijven de Carmeliten aan Jo h a nn es LXIV, patriarch van Jeruzalem, toe. Lee din livres de Philippe Riboti cur l'origine et lee progres de P ordre du Mont•Carmel, in hands. (het Speculum Ordinis Carmelitani.) Zie Paquot, Mem. pour servir A r Eid . Litt. des Pays-bas, T. II. p. 82. LEMENS (ABRAHAM VAN) een der Luthersche ouderlingen en diakenen, die in 1604, bij gelegenheid dat de regering besloten had, dat niemand voortaan zijn huffs of spijker tot de vergadering der Martinisten zou laten gebruiken, of dat men hem terstond ter stad uitwijzen zou, voor den raad ver­schenen, en met ronde woorden betuigden, dat zij hunne ver­gaderingen niet konden noch zouden nalaten. Zie Wagienaar, Amst. D. IV. bl. 137; Dornela Nieuwen­huis, Gesch. der ihnst. Luth. Gem. Aft. I. ht. 39. LE1VIERY schreef: Chemisten Stookhuis, Amst. 80. Woordenboek der enkele droogerijen, Amst. Utr. 1743. m. pl. 4o. Zie A r r e n b e r g, 1Vaamr. van Boek. bl. 247. LEMKE (HoBBE) zoon van Han z o Henri c u s Lem k e en. van Aletheia Schotanus a Herringa, werd den 21 Ja­ nuarij 1731 te Oldenholtpade geboren, werd predikant te Wier in Friesland en overleed aldaar den 8 October 1806. Hij huwde in 1769 met T i t i a H a e t s ma , dock ter van den bur­ gemeester van Franeker, en zuster van H. H a e t s m a , predi­ kant te Midlum. Hij liet 4 zonen na, waarvan 3 predikanten zijn geweest en 3 dochters. Hij schreef: Verhandeling over de Waarzeggerijen, duivel-bezweeringen, toveryen, spokerijen, enz. Haarl. 1810. Zie Cat. J. Koning, bl. 302. LEMKE (GEORGE) broeder van den vorige werd te Olden­holtpade geboren, in 1748 predikant te Exmorrha en Allinga­wier, in 1752 te Kornjum, in 1754 te Anna-parochie en als predikant te Harlingen in 1773 afgevaardigd tot de nieuwe psalmberijming. Hij was een beminnaar der taal- en dichtku.nde, en welligt dezelfde, die in 1747 een lijkdicht vervaardigde op den Groninger student J. C. Bale k. De Maatschappij van Ned. Letterk. to Leiden bezit van hem in handschrift: Aanteekeningen ?zit V ollenhoves Poezy (volgens het Alpha­bet, eerst enkele, daarna zamengestelde woorden) 60 bl. met Aanteekeningen, rakende de Excerpten uit V o ll en hov e, 80. Hij stierf aldaar den 12 Febr. 1792, in den ouderdom van bijna 71 jaren. Hij liet eene weduwe met 6 dochters na, van welke twee gehuwd zijn. Zie van Yperen, Kerk. Mist. van het Psalmgez. D. I; Muller, Cat. van Porir.; Cat. der lifaatseh. van Ned. Lett. D. I, bl. 63;Cat. van 't Friesch Gen., bl. 25. LEMKE (L.), een verdienstelijk kunstenaar. H o e t ver• meldt van hem in zijn catalogus een battaille. De heer K r am m bezit van hem eene teekening, voorstellende : een Ro­meinsch gevecht in een bergachtig landschap, waarin de paarden en figuren fiks en meesterlijk met de pen zijn geteekend. Zie Kram m, Lev. en Werk. der Kunst -Sch. D. IV. bl. 962. LEMKER (DouwE EDSARD), zoon van Mr. Jan C a s p e r, gemeensman te Deventer, en van J o h a nn a W ilh elm i n a de Beau for t, werd in 1765 extraordinair ingenieur, voorts luitenant en in 1792 kapitein-majoor. Als zoodanig was hij tegenwoordig bij de verdediging van Sluis door den generaal van der Duyn, in 1793. Zie Bosseh a, Ned. Held. te land, D. III. bl. 112. LEMUR. (FRANs) , werd den 2lsten October 1776 te Kampen geboren, was de laatste afstammeling uit het aan­zienlijk geslacht der Lemke rs, hetwelk gedurende de 17de en 18de eeuw deel had aan de regering te Kampen. Van moederszijde stamde hij of nit de familie Sa be, mede eene der notabelen in dezelfde stad. Hij was de eenige in leven geblevene zoon van Mr. Arend Johan Lemke r, Secretaris van Kampen en vrouwe E v e r h e r d i n a S i n a S a b e; uit welk huwelijk nog drie dochters voortsproten en een zoon welke op 2jarigen leeftijd stied. Door zijnen vader in eenvoud en tot werkzaamheid opgevoed, daar hem het ongeluk trof zijne moeder op zijn vierde jaar te verliezen, bleef hij tot in zijn twintigste jaar te Kampen, en toen eerst verliet hij zijn geboorteplaats om de eerste weten­schappelijke opleiding te ontvangen aan de HoogeEcilool te Harderwijk. Na een tweejarig verblijf aldaar, begaf hij zich naar Utrecht, waar hij ingeschreven werd als student in de Regten en als zoodanig zijne stadinn met eere volbragt. Toen hij in 1802, na het verdedigen eener Dias. Jur. de Delictis quae in Deum eel Religionem dicuntur cornmitti. Traj. ad Rhan. 1802. 4o. tot meester in de Regten bevorderd was, verbond hij zich aan de regtbank te Zwolle, en zette hij zich met der woon ter neder in zijne geboorteplaats. Zeer spoedig kreeg hij bier de gelegenheid zijne vergaderde kennis in praktijk te brengen en zijne merkwaardige loopbaan aan te vangen : reeds in 1803 werd hij tot Maire van Kampen benoemd, en deze waardigheid bleef hij bekleeden onder de afwisselende regeringen van het Bataafsche Fransche tijdperk. Daarbij werd hem in 1808 door koning L o d e w ij k Napo le o n de betrekking van procureur des konings opgedragen. In beide betrekkingen ontwikkelde hij die talenten, waardoor hij later in staat was, zich zelven staande te houden gedurende _het overgangstijdperk van 1813 tot 1814, en zijne medeburgers te beveiligen, zoowel tegen de wraakzucht der aftrekkende Fransche troepen als tegen het overmoedig geweld der Rus­sische en Pruissische bondgenooten ; zoowel om het uiterlijk zijner vaderstad ongeschonden te bewaren als om die innerlijke hulpmiddelen te behoeden, waaraan zij eenmaal hare ver­grooting en verfraaijing, harm voorspoed en hare welvaart zou te danken hebben. Naauwelijks was de Omwenteling van 1813 tot stand ge­komen en hadden de Franschen het grootste deel onzes Vader­lands ontruimd, toen de heer L e m k e r een bewijs ontving der gunstige gevoelens van Z. K. H. den Souvereinen vorst. Deze keurde zijn gedrag onder het vorige bewind goed., erkende en huldigde zijne verdiensten door hem en eenige andere inge­zetenen in commissie te benoemen tot het ontwerpen van een regerings-reglement voor de stad Kampen. Daarenboven werd hij opgeroepen om deel te nemen aan de groote vergadering te Amsterdam, welker taak het was, de eerste grondwet voor de Nederlanden daar te stellen. In Augustus 1814 werd hij benoemd tot luitenant kolonel bij het Bataillon Landstorm in de gemeenten Kampen en Welsum, en eenige dagen later tot lid der provinciale staten van Overijssel ; een maand hier na ontving hij zijne aanstelling tot lid der gedeputeerde staten in dezelfde provincie. Al deze bewijzen der vorstelijke genegen­heid werden achtervolgd door de handhaving in het burge­meesterlijke ambt, toen koning Willem I in December 1815 de nieuwe regeringen vaststelde. Met ijver en zorg behartigde de heer Lemker de stedelijke en gewestelijke bet angers , en menig nuttig werk werd tot stand gebragt of aangevangen. En toen de vreesselijke water­vloed van 1815 schrik en ontzetting om Kampen ver­spreidde, en de stad met zwaar onheil bedreigd werd, toen was hij overal waar het gevaar het grootst was, en hem kon men het danken dat veel schade voorkomen en de krachtigste hulp verleend werd. Twee jaren na deze gebeurtenis betrad hij voor de eerste maal eene staatkundige loopbaan, in de plaats van den heer van Do or n i n c k werd hij door de provinciale staten van Overijssel tot lid van de tweede Kamer der staten generaal benoemd, en die betrekking werd door hem aanvaard. Van dien tijd of tot in 1839 nam hij deel aan de regering des lands. Als volksvertegenwoordiger beleefde hij alzoo de dagen der Belgische omwenteling en in die gewigtige oogen­ blikken toonde hij zich een kloek en getrouw aanhanger des konings. Ten blijke dat zijne verdiensten ook nu gewaardeerd werden, ontvina hij in October 1831 het ridderkruis van de orde van den Nederlandschen Leeuw. Zijne staatkundige loopbaan eindigde in 1839, toen hij voor de vierde maal als volksvertegenwoordiger aftrad : de beer Bruce verving hem in die betrekking. Doch de stad Kam­pen vaardigde hem nu op nieuw of als lid der provinciale staten, en in deze betrekking beleefde hij de veranderingen van het staatkundig leven in Noord-Nederland. De onrust, voortvloeijende uit het verlangen naar eene hernieuwde regeling van Lands- en Stads bestuur en uit de behoefte aan eene grondwet, overeenkomstig den geest des tijds, maakte hem eindelijk der regeling moede, en in 1843 legde hij al zijne betrekkingen neder, met uitzondering van het lidmaatschap van den gemeenteraad van Kampen. Wilde het jongere geslacht overkomstig de algemeene be­geerte naar andere wet en wijs bestuurd worden ; maakte zijn gevorderde leeftijd en zijn vast karakter eene omwenteling zijner staatkundige denkwijze onmogelijk ; gevoelde hij zich daardoor gedrongen afstand te doen van de magt, welke hij sinds 40 jaren uitoefende ; toch gingers hem de welvaart en de bloei zijner geboortestad meer ter harte dan bedenkingen van persoonlijken aard : daarom bleef hij in den gemeenteraad, diende van ondervinding en raad waar zulks voegde, en gaf zoo het bewijs, dat hij immer naar waarheid had kunnen ge­tuigen s met hart en ziel aan de belangen zijner vaderstad ver­bonden te zijn. Inmiddels was hij in den echt getreden met Johanna Cath a rin a F r ed erika Mull e r, en leefde hij zeer gelukkig, bij voorkeur op zijn buitengoed Vollenhof, nabij het dorp Oldebroek ; hier genoot hij bet loon van zijn onvermoeid werkzaam en in vele opzigten nuttig leven. In den huisse­ lijken kring vond hij het geluk terug, dat voor hem in den maatschappelijken toestand geweken scheen. Zijn werkzame geest bleef hem, even als zijne gezondheid, ook hkr stand­ vastig bij, en de laatste jaren zijns levens besteedde hij aan verbetering en verfraaijing zijner aanzienlijke landgoederen. Zoo naderde hij langzamerhand het einde zijner aardsche loopbaan, en deze sloot zich in den morgen van 28 Januarij 1858. Eene ligte ongesteldheid ontnam hem in weinige dagen zijne laatste levenskrachten, en zacht en kalm ontsliep hij tot een beter leven. Onder de belangrijke werken, die onder zijn bestuur in Kampen tot stand werden gebragt of aangevangen, behooren : de aanleg van den straatweg van Kampen naar de Zuiderzee; de verbetering van het Keteldiep, ter verlevendiging van de scheepvaart en den handel; het bouwen der kazerne, welke in 1851 voor het instructie-bataillon ingerigt en later aan­zienlijk uitgebreid werd ; de vestiging van het vermaarde instituut der heeren van W ij k, hetwelk geruimen tijd -de eer had tot de beste der opvoedings- en onderwijs-gestichten oozes lands gerekend te worden ; de aanleg der stads wandel-, parken, welke in keurigheid van onderboud en sierlijkheid van daarstelling, zoo niet de kroon spannen over alle dergelijke kunstmatige wandelplaatsen in ons Vaderland , dan toch eene der eerste plaatsen daaronder innemen; eindelijk, het bouwen van de N ieuwe Stads-Herberg, tegenover de vermaarde brug van den IJssel, een fraai gelegen en wel ingerigt logement ; en van de eerste concertzaal, welke later door aanbouwing vergroot en verfraaid werd. fit Partic. berigten bijeengebragt. LEMME PERMIT VAN) zee-kapitein, gezagvoerder van het schip de Zwaan, wiens dapper gedrag in den scheepstrijd bij St. Vincent, tusschen de Nederlandsche en Spaansche vloot, 3 en 4 November 1641, vermeldt wordt door Brandt, Lev. van de Ruiter, bl. 12, 13. LEMMEGE (SoHAY VAN), of L e m m i g o bloeide in 1494 als burger te Groningen. Hij schreef daar eene kronijk, die door Mat, t h a e u s in zijne Anal. vet. et med. aevi, T. I. p. 67-86. ed. in 4o. is uitgegeven. Zij begint met 1100, toen Groningen eerst bemuurd werd en loopt tot 1436. De schrijver haalt een tweede en derde boek aan, dat men her niet vindt. Hij erkent zelf dat het slechts een uittreksel is van een groot werk. Het bestaat slechts uit 19 bladzijden, is slecht en verward geschreven en, volgens de Win d, van weinig belang. De archivaris van W ij n bezat een handschrift, getiteld: Johannes van L e m e g o, burgemeester van Gro­ningen, Chronyke van Groeninge, met het vervolg op deze Kronyk 179 bladz., door Sick e Bening a, achter hetwelk volgt eene Kronijk, insgelijks over Groningen, loopende van den jare 1518 tot 1527, en geschreven door J ohann e s Al o r en iu s, een inwoner van Brussel in den jare 1566 . Op papier 410 bladz. met verschillende handen der zestiende eeum, hoornen band. Van W ij n kocht dit handschrift op de verkooping van V e r-d u s s e n. Het is grootendeels onuitgegeven en met een.ige aan­teekeningen van beide bezitters voorzien. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 325; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 302; S. Petri, de Script. Frisae, p. 121; Paquot, Mem. pour servir a l'llist. Litt. des Pays•bas, T. I. p. 321; Matthaei, Anal. T. I p. 68, 70, 7'6; Pars, Ind. Bat. p. 60; d e Win d, Bibl. van Ned. Gesch. D. I. bl. 108; Cat. v. W , ij n, bl. 6. LEMMENS (M.) een rederijker uit de zeventiende eeuw, wiens gedichten in de Sclzatkiste der Philosophen en Paten voorkomen. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. D. II. bl. 358. LEMMERS (NiKoLAAs), geboren in 1759 teJklom tot de waardigheid van schout•bij•nacht op, en werd, na Neck.lands herstelling, in dien rang bevestigd den lsten Julij 1814, werd Vervolgens directeur•commandant der marine te Amsterdam, ridder der orde van den Nederl. Leeuw. In de Memoires de Lou is, roi crHollande, T. I. p. 99, leest men nopens hem: II etait excellent sous tour les rapports. Ii fut connu trop tard an roi." In 1809 was hij aan den Helder reeds als S. B. N. werkzaam. Hij huwde vrouwe Carolina Louisa K 1 i p m a n en stierf 21 Jan., 1822, te Amsterdam. Zie de Jon g e, Ned. Zeewezen, D. VI. P St. bl. 470, D. VI. 2e St. bl. 653. LEMMERS (JAN), een zeer middelmatig tooneeldichter uit het midden der zeventiende eeuw. Men heeft van hem: Scipio, blij-eindig spel, Amst. 1651. 40. Scipio en Olinde of kuysche Veldtheer, blij-eindig spel, Amst. 1657. 4o. Den blinden Gaawoogh, tooneelsp. Rott. 1663. 4o. Amst. 1669. 80. Aelius Seianus (m. de spr. Sedunt ipso pondere magno, ceditque oneri fortuna suo) Gor. 1667. 40. Zie Witsen Geijsbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 179; Cat. der 31(mi:ch. van Ned. Lett. D. I. b. bl. 234. LEMMERS (JASPERS), een tooneeldichter uit het midden der zeventiende eeuw, wiens stukken hoogst middelmatig zijn, ofschoon zij op den Amsterdamschen Schouwburg vertoond werden. Hij schreef: Het Gasthuis der Gekken, trsp. , Amst. 1688. De Boerekoopman, klsp., Ald. 1682. Het noodzakelijk Bedrog, blsp., Ald. 1694. De Jalourse Lammert, klsp., Ald. 1680. kl. 80. Zie Wits en Geijsb eek, B. A. C. Woord, D. IV. W. 179; Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. 1), I. b. bl. 134. LEMMERS (Josin) bloeide omstreeks de helft der zeventiende eeuw. Van hem bestaat in handschrift: Versamelde Liedekens waaronder veele door hem selfs ge­tnaakt, in 12o. oblong, 304 pag. Zie Koning, Cat. Mss. No. 188; van Voorst, Cat. Mss, No. 826. LEMMERS (Mr. N. C.), lid van het genootschap der Suri­naamsche Lettervrienden, gaf in de Politieke Kruijer, D. VI. bl. 544, een dichtstuk, getiteld: Aan den Dwingeland. Zie Hering a, Bijdr. tot de lijst van Ned. Dicht. bl. 60. LEMNIUS (LEvnms) werd den 20sten Mei 1505 te Zie­rikzee geboren. Na eenig voorbereidend onderwijs aldaar en vervolgens te Gend genoten te hebben, vertrok hij naar Leuven en legde zich op de beoefening der wetenschappen, voorna­melijk op de geneeskunde, onder den heroemden Andreas Vesalius toe, terwiji hij met den geleerden Dodonaeus, Jason Pratensis (zijn stadgenoot) en Coenraad Gesner gemeenzaam verkeer hield. Ook wijdde hij zijne ledige urea, op raad van P e t r u s C u r t i u s, aan de studien der godgeleerdheid. Na zijne bevordering tot doctor in de geneeskunde (wanneer deze plaats had is mij Diet gebleken,) keerde hij in 1527 naar Zierikzee terug, en oefende aldaar, gedurende een veertigtal jaren, met het gelukkigst gevolg de geneeskunde nit. Na den dood zijner huisvrouw trad hij in den geestelijken stand, en werd kanunnik in zijne geboorte­plaats, zijn tijd doorbrengende met het schrijven van onder­scheidene werken, tot dat hij den isten Julij 1568 aldaar overleed, en in de St. Lievens Minster Kerk begraven werd, waar op zijn grafzerk (welke aan de noordzijde der kerk voor het orgel geplaatst was) op eigen begeerte deze nederige woorden uitgehouwen waren: LEVINUS LEMNIUS MEDICOS SIC SITUS EST : Milt Cal. Jul. Anno Dom. MDLXVIII. Anderen echter hebben zijne nagedachtenis met gedichten vereerd, terwiji de verdienstelijke G. Bo y en A. Hoffer een grafschrift ter zijner eere in de Latijnsche taal in de Vleeschhouwers kapel deden plaatsen, welke echter door den brand, welke de Groote Kerk in 1832 vernielde, verloren is gegaan. L e m n i u s was van een vrolijken aard, bezat een zeer schoone ligchaamsgestalte, was beleefd en spraakzaam jegens alien, en gewoon zijne zieken meer door gepaste boert dan door drankjes te genezen. Verder vinden wij aangeteekend, dat hij zich in den jare 1532 en 1557, toen de pest vreeselijk te Zierikzee woedde, loffelijk, zelfs met gevaar van zijn eigen levee, van zijn pligt kweet en nooit pestkranken afwees, maar hen altijd met christelijke liefde getrouw en tevens voorzigtig verzorgde, en bij dit alles altijd nederig daar keen wandelende, tot na zijn dood toe, hetwelk uit zijn opgegeven grafschrift blijkt. Zijne spreuk was : Berton irrecuperabilium summa felicitas oblivio, die hij op een steep boven zijn bilis in de St. Anthonystraat had doen beitelen. Iiij was in de kruidkunde zeer ervaren, helder van hoofd en redelijk van begrippen, dock niet vrij van de bij­geloovigheden van zijn tijd. Zijn portret bestaat in hout gesneden, met het omschrift: Effigies Lemnii Medici Zirzaei aetatis 8uae anno 60, en er onder Omnia Serio. V e r i s of V e n i u s, rector der Latijnsche school to Zierikzee vervaardigde een gedicht op zijn dood en anderen van zijne werken, die zijn: De Astrologia liber unus, in quo obiter indicatur, quid ills veri quid ficti falisque habeat et quatenus Arti sit habenda fides: in quo denique multae rerum Physicarum abditac amoe­nissitnaeque comae explicantur; turn Proverbii origo: Quartet' Lund natl ., met de beide volgende, Antv. 1554. 80. , Jenae, 1587. 80., Lugd. Bat. 1638. 16o., Francof. 1608. 16o., 1626. 16o. Opgedragen aan Cornelius van Weida m, raads­heer van Karel V. De Termino vitae liber of de praefixo cuique vitae Termino. De voorrede is gedagteekend 14 Maart 1553. Voor de uitgaaf van 1638 is een voorrede van Marcus Z u e r i u s Boxhorn. De honesto animi et corporis oblectamento, et quae exercitatio homini libero potissimum conveniat. Obiter de frugalitate et victim temperantici, ac rerum rusticarum amoenitate. In de uitgaaf van 1638, groot 143 bl. De occultis Naturae miraculis libr. IJ, Antv. 1559. 12o. Opgedragen aan Ma t t h a e us van Heeswyc k, abt van Middelburg. De habitu et constitutione corporis, quam Graeci Kew tv , Triviales complexionem vocant, Libr. II. Omnibus quibus secunda valitudo curae est, apprime necessarii: ex quibus cuique proclive erit corporis sui habitum, conditionem, animique motes, ac totius conservandae sanitatis rationem ad amussim cognoscere, Antv. 1561. 12o., aan de regering van Zierikzee toegewijd. Nunc vero ab innumeris mendis, quibus passim scatebant, vindicati, forma que commodiore in lucem editi, Francof. 1596. 16o., 1604. 16o., 1619. 160., Erphord. 1581. 80., in het Italiaansch, Ven. 1567. 12o. De miraculis occultis Naturae Libr. IV, Antv. 1564. 12o. Ann Eric XIV, koning van Zweden opgedragen. Gand. 1571. 12o. Colon. Agrip 1573. 12o. Heidel b. Bibliopolium Comme­lianum, 12o. z. j. in het Hoogd. vertaald door Jacobus H o r s t i u 5, die er zijne aanteekeningen heeft bijgevoegd. De mirac. occ. Naturae Libr. IVV. Item de vita cum animi et corporis incolumitate recte instituendd liber unus. Illi quidem jam postremum emendati et aliquot capitibus aucti: hic vero nunquam antehac editus, Antv. 1581., Colon. Agrip. 1581. 12o., Francof. 1591. 16o., 1593. 80., 1598. 12o., 1604. 12o., 1611. 12o., 1655. 16o. Lugd. Bat. 1666. 12o. Similitudinum ac Parabolarum quae in Bibliis ex lierbis atque Arboribus desumuntur dilucida Explicatio: in qua nar • ratione singula loca explanantur, quibus Prophetae, observatc stirpium naturd , condones suas illustrant, divinaque oraculla fuleiunt. Levin° L e m n i o Sacrarum Literarum studios° auctore, Antv. 1569. 80., Erphord. 1581. 80., Lugd. 1588. 1595. 12o. Francof, 1591, 1596. 12o. Seorsum accesserunt de Gemmis aliquot Libr. 11, auctore Fr a n c is co Rue o; item Lev. Le m n ii de Artrologia liber sinus, Francof. 1608. 16o., 1626. 16o. met de Philos. Sacra van Franciscus Valles ius, Lugd. 1595, 1622. 80., 1652. 12o. , Antv. 1655. 40. , in het Fransch vertaald, Paris, 1577. 12o., in het Engelsch door Thomas Newto n, Oxford, 1587. 80. Het werk is opgedragen aan Thomas van Thiel d, abt van St. Bernard. De Zelandis suis commentariolus , Lugd. Bat. 1611. 4o. Ook in de Bat. Ill. van Petr us Scr iverius, Harl. 1609 en 1650. Hij beloofde nog: Descriptio Algae. Compendium de Piscium trivialibus nomenclaturis. Zie Miraeus, Hog. Belg. Script. p. 113, 114; P.Castellanus, p. 227. 228; M. Adami, de Vif. Medic. Germ. p. 44; Sweer­ti us, Ath. Bat. p. 305, 506; V.alerius Andreas, Bibl. Belg. p. 608, 609; Mereklini, Linden. renov. p. 748, 749; Le Long, Bibl. Sacra, p. 825; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 450; La Rue, Gelett. Zeel. bl. 185; P a q u o t, Mem. pour servir a l'Hist. Litt.. des Pays-bas, T. I. p. 90; Harderwijk, lets over Levinus Lemnius in Zeeuwsehe Polks-film. 1844, voorts Bayl e, H o o g­strat en, Luiscius, Kok, Saxe, Glasius, Godgel. Ned. Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. D. II. bl. 608. LEMNIUS (GuiLIELmus), zoon van den voorgaanden, werd omstreeks 1530 to Zierikzee geboren, legde zich, op het voetspoor van zijn vader, op de geneeskunde toe, en werd geneesheer van Eric XIV, koning van Zweden. Toen deze door zijn broeder J o h a n n e s, hertog van Finland, in den kerker werd geworpen, bleef Lemnius hem getrouw, en werd met hem van zijne goederen beroofd. Hij stierf in hetzelfde jaar ale zijn vader en meester. Hij schreeft Epistola ad Levinum Le m ni u m Urbis Zirizaeae Medi­cum praestantis. qua obiter indicat educationem in anirnis hominum plus efficere, quam adris ambientis , aut loci quail­tatem, Antv. typis Nutii, 1554, Lugd. Bat. ap. D. Lopes de Ha r o, 1638. 12o., achter zijns vaders boekje de Vitae termino. Lib. II c . b . de complexionibus. Tractatus de Stomacace. Zie M. Adami, Vitae Germ. Med.p. 44; Valerino Andreas, Bibl. Rely. p. 322, 323; Foppens, Bill. Belg. T. I. p. 451; La Rue, Gelett. Zed. bl. 185; Miraeus, Elog. Belg .:Script. p. 113, 114; P a q u o t, Mem. pour servir a l'Ilist. Litt. des Pays-bas, T. II. p. 93, Kok, Hoogstraten, Luiscius. LEMNIUS (ANDREAs), waarschijnlijk van het zelfde geslacht. Hij ook was een beoefenaar der geneeskunde in Zeeland, en schreef: Epistola quae Urinae studium, et ex ed morboruin praevidentiam, ut quae sit aptior servandae sanitatt, commendat, aan het hoofd van Jo h a n n e s A. c t u a r i u s, de Urinis, met diens overige werken gedrukt, Lugd. Jo an de Tou r-n es, 1556. 3 vol. 80. Zie Valerius Andreas, Bibl. Belg. p. 51; Sweertius, AM. Bat. p. 123;Merck1ini, Linden. renov. p. 47; Fop p en s, Bibl. Belg. T. I. p. 451; L a Rue, Gelett. Zeel. p. 185; Paquot, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. I. p. 92.) LEMON (H. DE H.) M. D. vertaalde: Bella, trsp. U. h. Hoogd. Amst. 1789. kl. So. Zie Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. D. I. bl. 134. LEMONON (JOHANNES) werd den 4den Februarij 1653 te Pont de Vesle, in Frankrijk, geboren. Zijn vader, Jacques L e m o n o n, koopman aldaar, en zijne moeder, S u sa n n a C h a t e n a y, waren beiden de Hervormde godsdienst toege­daan. Zijn broeder I s a a c, was krijgs-bouwmeester in het leger der Staten. In zijne jeugd vergezelde hij een jeugdig edelman, C r e i l shei m, op diens reizen, en toen deze onder weg was gestorven, gaf hij den heer Mara vanwitski, in Silezie, onderwijs in de Fransche taaL Na zich aldaar twee jaren opgehouden te hebben, bezocht hij het gymnasium te Briege, en legde zich gedurende vijf jaren onder den rector en hofprediker, Ant o n i u s B r u n s e n i u s, op de talen, ge­schiedenis , wijsbegeerte , welsprekendheid en godgeleerdheid toe. Na twee jaren den zoon van den heer de C r o c k o w onderwezen te hebben, bezocht hij in 1679 de hoogeschool te Crackow, waar hij zijne studie in de godgeleerdheid ver­volgde en in 1680 die te Frankfort aan den Oder , en te Bern , waarna hij , op uitnoodiging van Christianus P a ul i, predikant te Altona, dien hij te Briege had leeren kennen, zich naar Hamburg begaf, om zijn zoon in de La­tijnsche en Fransche talen te onderwijzen. In 1683 begaf hij zich met zijn leerling naar Franeker, waar hij van der Waeyen en V i tr in ga hoorde, en zich verder op de god­geleerdheid toelegde , waarna hij in 1684 voor de classis van Arnhem tot candidaat in de H. dienst werd aangenomen. In 1686 werd hij predikant bij de Waalsche gemeente te Franeker, in 1688 buitengewoon hoogleeraar in de Fransche taal, in plaats van J o h. A n t. Tro n c h i n. Vijf jaren later vertrok hij naar Leeuwarden, waar hem de opvoeding van Jan Will em Friso was opgedragen. In 1700 keerde hij naar zijne gennente terug, en aanvaardde op nieuw zijne betrekking. Hij stierf den 16den Jan. 1716. Lambertu s Bos Meld eene lijkrede op hem, die echter Diet het licht ziet. Volgens dezen was hij een geleerd en scherpzinnig man, onberispelijk van levenswandel. Hij huwde 1. Johanna Roth e n, dochter van Johannes Rothe n, ritmeester in Zweedsche dienst, weduwe van Johannes Leopold Emanuel Co­leru s, predikant te Burgwerd en Higtum, die hem tw ee kinderen schonk, een zoon, H e n d rik C a s i m i r, vroegtijdig gestorven, en eene dochter, Henriette Am e 1 i a, gehuwd met Cornelis Petz, predikant te Krabbendijke. 2. C a t h a­rina Schelkens, weduwe van Sebastiaan Schelkens, hoogleeraar in de regten te Franeker, die hem ook twee kinderen schonk, Johannes Guilielmus Seb as tianus en Albertine Maria. Zie Vriemoet, 4th. Fris. p. 691; Columba en Dr e a s, Naaml. der Pred. onder 't ressort van Dokkum. bl. 101. 196; VrijeFries. L'ElVIPEREUR (CONSTANTIJN VAN OPPYCK.) Zie ENPEREUR. LEMPITT (Ruin of RAMEE vAN.) Zie LEEMPUT (REMI VAN). LEMTER (ABEND), aldus verkeerdelijk door Schel te ma genoemd, heette Lemker. Deze staatsman, zoon van J a n L e m k e r , burgemeester van Vollenhoven, werd in het eind der zeventiende eeuw te Deventer geboren, wegens zijne bekwaamheden vroeg tot het bewind geroepen, en was nog Jong toen hij ter vergadering der Staten-Generaal te 's Hage werdafgevaardigd, en namens deze tot gewigtige handelingen gebruikt, Wij ontmoeten hem in 1700 als een der tee­kenaars van het tractaat der partage van de Spaansche erfenis, met de koningen van Frankrijk en Engeland gesloten, doch dat door latere omstandigheden vruchteloos werd. Ook was hij bij den handel met den graaf d'A v aux, om, ware het mogelijk, de uitbarsting van den oorlog over de Spaansche successie voor te komen. Hij was een vertrouwd vriend van Willem III, hetgeen ten gevolge had, dat hij, na diens overlijden, toen de gilden te Deventer eenigen invloed hernamen, bij eene nieuwe keuze der stads-regering werd voorbijgezien, en ambteloos bleef tot zijn dood. Zijn sterfjaar is onbekend. Hij huwde Agatha Jacoba Cuper van Holthuizen, die naderhand met Douwe Edzaad van Groves tin s hertroulvde , en kin­deren naliet. Zie Seheltema, &wake Ned. D. II. bl. 24. LENARTSZ (JACoB), zoon van een zeevaarder te Sandvoort volgens van M a n d e r een goed schilder en uitmuntend glasschrijver, verwonderlijk vaardig en aardig van handeling, zoodat men in zijn tijd naauwelijks zijns gelijken zou hebben weten te vinden. Hij was de eerste leerling van den be­roemden Gerrit Piet e r s z e n, en verwierf als k anstenaar grooten roem. Hij plagt te zeggen, i dat hij liever schilder dan prins wilde zijn." Zie K r a m m, Lev. en ;Perk. der Holt. en Pl. Kunst-Sch. D. IV. bl. 902. LENAERTS (ENGELBEUT) beoefende de Latijnsche pazy, blijkens zijn: Trophaeum amoris sive Jubulus gaudii et exultationis etc. in Wafria inferzore (Notre Dame de la Basse Wavre,) de­coratae hoc exiguo leonino carmine in XV elegias variisque hymnis et litaniis elaborato, Lov. 1739. 4o. fig. Zie Cat. v. Hu 1 th em, No. 23739. LENGELE (MARTINtis) leefde in de tweede helft der zeven­tiende eeuw. Hij was in 1656 een der hoofdleden der Haagsche schilderkamer. Weleer was in de groote burgerzaal in den Doele te 's ilage, van dezen meester een kapitaal portretstuk, waarin zich tiers levensgroote beelden, ten voeten uit, vertoonden. Het droeg het jaarmerk 1650. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en rt. Kunst-Sch. D. II. bl. 168. LENIGE (CYNTHIA), dochter van Dirk L e n i g e, koopman te Makkum, werd den Eden November 1755 te Makkum ge­boren, en stierf aldaar, in den ouderdom van nog geen 25 jaren, den 3den October 1780. Zij was eene bevallige dichteres, blijkens hare Mengeldichten, door den Enkhuizer dichter J. de Jongh, _de Jonge, den Amsterdamschen J. J o r-dens en den Harlinger J. A. Backer in 1782 in het licht gegeven, met eene opdragt van den laatste Aan de 'Fa­derlandsche Juferschap, waarin hij haar portret afmaalt. Indien zij langer geleefd had, ware zij eene waardige mededingster geworden van de baronesse de La n n oy. Haar dichtkunst heeft van van M e r k e n, aan kracht van schildering ontbreekt het haar niet. Zie Witsen Geijsbeek, B. J. C. Woord. D. IV. bl. 181; van der Aa, N. B. A. C. Woord. D. II. bl. 358; Siegen­beck, Bekn. Gesch. der Ned. Lett. bl. 274, 275; J. de Vries, Proeven eener Gesch. der Ned. Dichtk. D. II. bl. 269; Friesche Iolks-Alm. 1857. bl. 78; Cat. deLangevanWijngaerden,b1.94; Cat. van der Aa, b1.114;Kok,Nieuwenhuis, Woord. derZamenl. Brandt Maas, Levensschetsen van Priesche manners en vrouteen, 1830. LENIGE (D.), vader van de vorige, beoefende de poezy en wist zijne dochter reeds vroeg smack voor haar in to boezemen. Men heeft van hem een Lijkzang op het vroegtijdig afsterven zijner dochter en Herinnering aan zijn acht en twintigste trouwdag , die vier dagen na den dood zijner dochter, en op den dag harer begraving inviel, beide voorkomende in hare Mengeldichten, bl. 224-228. Zie van der A a, N B. A. C. Woord. D. II. bi. 358, 359. LENNEP (JOHANNES DANIEL VAN) zoon van Theodor us van L e n n e p , in November 1724 te Leeuwarden geboren, was een leerling van Val c k e n a a r, te Franeker, en II e s t e r h u is, te Leijden, en later zelf een uitstekend beoefe­naar der oude talen. Zijne letterkundige verdiensten bezorgden hem het hoogleeraarambt te Groningen, (1752) en vervolgens aan de toen bloeijende hoogeschool te Franeker. (1767) Aldaar verviel hij, na twee maanden collegie te hebben gehouden, in eene kwijnende ziekte, waaraan hij in Februarij 1771, in de kracht zijns levens, bij Aken, werwaarts hij tot herstel zijner gezondheid zich begeven had, overleed. Men heeft van hem: Coluthi raptus Helenae, grace et latine cum nobs Variorum. Accedunt eiusdem Animadversionum Libri tres, turn in Coln­thum, turn in nonnullos alios Auctores, Leov. 1747. 80. maj. Oratio de Linguarum Analogia, ex analogicis mentis actio­bus probata, Gron. 1752. 4o. Oratio de altitudine dictionis Sacrae Novi Testamenti, ad excelsarn Longini disciplinam exacta, Gron. 1763. 4o. Na zijn dood verschenen: Phalaridis Epistolae, quas latinas fecit, et interpositis Ca ­r oli Boyle notis, cornmentario illustravit Jo an nes Da ni el a L en nep, mortuo L e n n ep i o, finem operi imposuit, praefa­tionem, et adnotationes fixit L. C. V alck en a e r Gron. 1777. 4o. Duobus codicibus, quorum posterior continet R i c h a r di B entleii Dissertationerra de Phalaridis, Themistoclis, So c r a tis, Eu ripidi s, aliorumque Epistolis de Fabulis Aesop i, nec non eiusdem B ended Responsionem, qua Dis­tationem de Epistolis Phalaridis vindicavit a censura Caroll B o y le, ex anglico in latinum sermonern conversam a Lennepid, Ibid. eod. anno. 3. D. a L e n n e p in Analogiam Linguae Graecae, cui praemissa eiusdem viri docti oratio de Linguarum Analogia, sine anno (Traj. ad Bien.) 1778. Etymologicum - Linguae Graecae sive observationes ad singulas verborum nominumque stirpes, secundurn ordinern Lexici, compilati olim a Joanne Scapula. Editionem curavit, atque animadversiones cum aliorum, turn suss adjecit, E v e r a r d u s Sc h e i d i u s, cuius praemissa suet quoque prolegomena de 21 lingua latina, ope linguae Graecae illustranda, adjectusque est Index Etymologicus Praecipuarum Yocum Latinarum. Traj. ad Rhen. 1790. 2 vol. Editio altera, auctior et emendatior cum praefatione C. F. N a g c 1, Traj. ad Rhen. Lugd. Bat. 1808. 80, L. C. Valckenaerii Observat. academ. et Jo. Dan. a Len­nep Praelectiones academ. de analog. ling. Graecae ud ex . Mss. rec. Ev. Scheidius Trai ad Rh. 1790. Zie "feta Saecul. Acad. Gron. p. 131; Saxe, Onotn. Liter. p. VII. p. 117, 118, 373; L. C. Valckenaerius, Praef. Phalar. Epist.; Eichhornius, Bibl. Litt. T. IV. p. 741 seqq.; Jo. Lu­zac, Praef. Callim. Valckenarii, p. 33 seqq Nov. act. erud. 1748. Julio p. 398-410; Bibl. Crit. Pars IV p. 123, 124; de Crane, .De Fatn. Hernsterhuis, bl. 133; Kok, Nieuwenhuis. LENNEP .(GERRIT VAN) in 1774 te Almelo geboren, werd eerst aan het Amsterdamsche athenaeum opgeleid, voltrok ver­volgens zijne studien aan de Leijdsche academie, en werd aldaar 1797 tot doctor in de regten bevorderd, met een Specimen Juridicum inaugurate sistens fragmentum Scaevolae in lege 70 dig. de procuratoribus et defensoribus. Hij zette zich daarop te Amsterdam als advokaat neder, maar werd in 1806, onder koning Lode w ij k, tot bibliothecaris to 's Hage benoemd, Welke post hij, na de inlijving in Frankrijk, verwisselde met dien van regter ter instructie bij de regtbank van eersten aanleg in zijne geboorteplaats, om ook al spoedig dien te verruilen met den post van inspecteur over de drukkerij en boekhandel in het arrondissement Groningen, uit vier Hollandsche departementen zamengesteld. Hij moet, naar men beweert, den boekhandel toen, zooveel hij vermogt, goede diensten be­wezen hebben, en was, tijdens de gelukkige omwenteling in 1813, te Parijs, om zich daarover met de hoofddirectie te verstaan. Teruggekeerd werd hij een der redacteurs van de Gazette Gendrale des Pays-Bas, en ondernam, na de opheffing van dat blad, de uitgave van een Recueil des Seances de la Seconde Chambre des Etats Generaux, dat echter geen ge­noegzamc opgang maakte. In 1829 werd hij eindelijk belast met de taalkundige herziening van de nieuwe Nederlandsche wetboeken. Nog geen twintig jaren oud, gaf hij een bundeltje Jeugdige Ge­dichten (Leyden 1794) uit, bewerkte later enkele vertalingen, en gaf eene Gramrnaire Hollandaise in het licht, die in 1818 her­drukt werd. Aan zijne pen wordt ook toegeschreven eene verhan­deling over den gang der dichtkunst bij de Grieken, ten tijde hunner beschaafdheid, die, schoon een fragment en niet aan de prijsvraag van Teylers Tweede Genootschap beantwoordende, achter eene bekroonde verhandeling van prof. van Kampen, den druk werd waardig gekeurd. Voor het overige heeft hij, naar men verzekert, vele artikelen, voor de Biographie des Contemporains, die de Nederlanden betroffen, geleverd, en zich voorts onledig gehouden met de geschiedenis der boekdrukkunst. Een openbaar blijk daarvan is zijn strijd met den heer J. Koning in de Letterbode gevoerd, over de echtheid van zekeren Drukvorm, en, daar hij zich met alle stellingen van dezen handhaver van Haarlems roem niet kon vereenigen, ja bij zijn onderzoek nieuwe bronnen scheen ont­dekt te hebben, ter opsporing der waarheid, had men zich gevleid, dat hij de resultaten daarvan had publiek gemaakt. Ook wordt hij voor den schrijver gehouden der aanmerkingen op de Gedenkschriften van het 4de Eeuwgetijde der Boek­drukkunst, die denzelfden geest ademen, als het art. Koning in de Biographie des Contemporains, waaromtrent de heer Scheltema de noodige teregtwijzingen heeft in het licht gegeven. Hij overleed den 19den September 1833, in den ouderdom van 59 jaren. Behalve de gemelde werken, gaf hij, toen hij inspecteur was, eene V erzameling der toenmalige Wetten op de Boekhandel en Boekdrukkerij, in het licht. Zie Galer, des Contemp. T. VI. Kunst- en Lett. 1809. D. I. bl. 230, D. II, bl. 120, 1833. D. II. bl. 243; Perh. van Teylers Tweede Genoots. D. XV. Hand. der Maatsch. van Ned. Lett. 1834. Witsen Geysbeek, B. A. C. Toordenb. D. IV. bl. 186; Vad. Letteroef. 1794, St. I. bl. 653. LENNEP (CoRNELis VAN), noon van David van Lennep en Margaretha Sylviu s, werd den 22sten Februarij 1751 to Haarlem uit deftigen huize geboren. Met uitmuntende geest­vermogens toegerust, mogt hij ook de voordeelen eener be­schaafde opvoeding genieten. Na zich genoegzame kennis in de voorbereidende wetenschappen, onder leiding van een gouverneur, verworven to hebben, begaf hij zich naar Leiden, waar hij het onderwijs van Voorda in het Romeinsche regt, en van P est e 1 over het Stmts• en oud-Hollandsch- regt bijwoonde, doch meerder smaak vond in de studie der o tide talen en wiskunde, en met ingenomenheid de lessen van Ruhnkenius over T e­re n ti u s en die van Lulofs over de astronomie hoorde, terwijl hij bij den lector F a s privaat-onderwijs in de wiskunde genoot. Den 2den Mei 1772 werd hij tot doctor in de beide regten bevorderd, na het verdedigen eener Dissertatio exhibens quaestiones quasda?n de Tributis. Na zijne promotie zette hij zich to Amsterdam neder, en werd, daar hij vlug, werkzaam en kundig was, in 1776 tot commissaris van de desolate boedel­kamer, en vervolgens tot hoogere betrekkingen, in 1782 tot schepen en raad en in 1785 tot baljuw en schout van den Diemermeer benoemd. Het bestek van dit work gedoogt niet den heer van L e n n e p in zijne politieke loopbaan te volgen, aan te toonen welke nuttige inrigtingen hij hielp tot stand brengen en welke gewigtige diensten hij Amsterdam, vooral bij gelegenheid dat die stad door de Pruissen, onder den 21 *, hertog van Brunswijk, bedreigd werd, heeft bewezen. Zulks is opzettelijk gedaan door 's mans kleinzoon, die eene uitvoerige levensschets, doormengd met allerbelangrijkste uitwijdingen over den toenmaligen staat van zaken, van hem gegeven heeft. Wij bewonderden, onder het lezen van dit classieke werk, de grondige kennis, wijze voorzigtigheid, kalmte, beradenheid, maar tevens de kordaatheid en zelfverloochening van den uitstekenden man, die personen van zaken wist te onder­scheiden, en zich nooit zoo verre door partijzucht liet ver­blinden, om de verdiensten van andersdenkenden te miskennen; wiens briefwisseling met zijne echtgenoot, die gedurende de verwikkelingen van 1787, het Manpad met hare kinderen bewoonde, een liefelijk tafereel van zijn huiselijk geluk en huiselijke deugden , zijn kloek verstand, warm en gevoelig hart en onwankelbaar vertrouwen op de goddelijke voor­zienigheid , in het schoonste daglicht stellen. Als tegenstander van het stadhouderlijk bewind, werd hij in 1787, na de Pruissische interventie, van zijn regeringspost ontslagen. Hij bleef ambteloos tot in 1795, toen hij tot lid van het comite van algemeene veiligheid een naam, die op zijn aandringen, met dien van comite van waakzaamheid verwisseld werd werd verkozen. Niet lang daarna vertrok hij, tot provisioneel representant van het volk van Holland, gekozen, naar 's Hage. Nadat hij den 17den Julij 1795, tot lid der eommissie voor de zaken der Oost-Indische compagnie was benoemd, zag hij zich door zijne stadgenooten terug geroepen om ecne andere bediening waar te nemen, die namelijk van lid van het te Amsterdam ingestelde comite van justitie, een ligchaam, dat de oude schepensbank vervangen moest. Gretig nam hij die bediening aan, en ng zich onmiddelijk het voorzitterschap van het nieuw ingestelde kollegie opgedragen. Met ingenomenheid nam van Lennep zijn post waar, en groot was zijn blijdschap, toen hij zich in het volgend jaar niet tot effektieven representant, maar, en wel door het Eerste IJ-District, slechts tot tweeden plaatsvervanger van den repre­sentant gekozen zag. Hij had nu eenig regt te hopen, dat hij alzoo niet opgeroepen zou worden om naar den Haag te gaan. Het viel echter gansch anders uit. De representant van het genoemde district, J: P. van W i c k e v o or t C r o m­meli n, was ook in het Negende gekozen. In diergelijke gevallen van dubbele verkiezing, wordt bij ooze tegenwoordige wetgeving aan den gekozene de vrijheid gelaten, zich te ver­klaren, welke van beide hij aanneemt, doch toen besliste het lot, en Cr o mmel in viel het Negende District ten deel. Zijn eerste plaatsvervanger zou derhalve aan de beurt hebben gele­gen, om het Eerste District te vertegenwoordigen, doch deze was zelf reeds verpligt geweest, voor een ander district in to springen, en zoo moest van L ena e p als tweede plaatsver- vanger optreden. Te vergeefs waren zijne pogingen om zieh van dien lastpost te ontslaan, hij moest gehoorzamen en zich wederom to 's Hage vestigen. Welhaast zag hij zich verschil­lende min of meer gewigtige commission opgedragen, die hij alien met zijne gewone naauwkeurigheid en ijver vervulde, en den 9den December 1796 tot het (veertiendaagsch) voorzitter­schap gekozen. Ook met betrekking tot het door hem toen ver­rigtte en zijne politieke houding in de nationale vergadering, verwijzen wij naar het genoemde werk van zijn kleinzoon. Den 22sten Januarij 1798 werd de Nationale vergadering in een Constitueerende vergadering, representeerende het Ba­taafsche yolk, verwisseld, en nam van Lennep zijn ontslag; doch niet lang daarna werd hij tot lid der tweede kamer van het vertegenwoordigend ligchaam benoemd, en hem, nadat de aanblijvende leden van dat ligchaam, op 29 Julij 1800, wederom bij de tweede kamer ingedeeld waren, door haar onmiddelijk tot voorzitter gekozen. Toen deze vergadering in 1801 ontbonden en vervangen werd door een Wetgevend ligchaam, werd hij insgelijks lid van hetzelve. Twee jaren later lag hij deze waardigheid ne­ der om zitting te nemen in den raad van Amsterdam, door wien hij voor dat jaar tot wethouder werd benoemd, en ook als wethouder het volgende jaar aanbleef. Toen in 1805 het Wetgevend ligchaam door de Vergadering van Hunne Hoog­ mogenden vervangen werd, betoonde van L en n e p geen lust om op dit nieuwe staatstooneel een rol to spelen en liet zich in 1808 het lidmaatschap der vroedschap te Amsterdam web. gevallen. Na de inlijving van ons vaderland in het Fransche keizerrijk bemoeide hij zich niet meer met politieke taken, doch hij moest in 1811, op uitdrukkelijke begeerte van den prins van Plaisance, den post van lid des raads van het arron­ dissement aannemen. Hij was ook lid van het Syndicaat en curator der Doorluchtige en Latijnsche school te Amsterdam. en bekleedde nog andere door hem vrijwillig aanvaarde pos­ ten, onder welke die van kommissaris van de kweekscbool die hij had helpen stichten. De politieke loopbaan, dien van L e n n e p, gedurende zoo vele jaren doorliep, en hem met werkzaamheden overkropte, werd nogthans bij hem geen beletsel in het beoefenen der wetenscliappen en fraaije letteren. Hij was lid van alle letter­ kundige en wetenschappelijke genootschappen in ons vaderland, in eenige van welke, zoo als in de Amsterdamsehe, onder de spreu­ ken : Diligentiae Omnia, Patria en Concordia et Libertate bij welke hij verschillende fraaije dichtstukken en uitmuntend be­ werkte verhandelingen heeft voorgedragen. Eenige, zoo Latijnsche, Fransche als Nederduitsche gedichten van van L en n e p wer­ den enkel ten gevalle van vrienden gedrukt, later is er een Bloemlezing zijner Nederduitsche gedichten verschenen. Zij zijn ineestal op een zachten, godsdienstigen toon gestemd, en doen het hart, het gevoel en den smaak van den dichter eer aan. Behalve van poezij en letterkunde, was van Lennep ook beminnaar der ornithologie, mineralogie, entomologic, meteoro­logic en andere met het landleven in verband staande studien. Hij huwde den 24 October 1773 met Cornelia Henr ie t t a van de Poll , die hem twee zonen en twee dochters schonk. Hij stierf den 1 Februarij 1813 in den ouderdom van nog geen voile 62 jaren. Zijn dood werd algemeen betreurd, en inzonderheid door hen, die hem kenden en wisten te waarderen. Wanneer het pas gaf had hij een ontzagwekkend voorkomen, doch tevens had hij een beminnelijken eenvoud, goedhartige dienstvaardig­ beid en echte humaniteit. Als staatsman was zijn gedrag noch dubbelzinnig noch onstandvastig ; hij bleef verknocht aan zijne grondbeginselen, die hij rondborstig beleed, doch had een afkeer van alien onregt en geweld. In zijn huisselijk levee was hij een teerhartig echtgenoot, een zorgvol en minuend va­ der of grootvader, een vrolijk gastheer. J er on imo de Bo sch vervaardigde een kort doch zinrijk distichon op hem. Lie Het leven van Mr. C. van Lennep, 1751-1813, beschreven in verband met zijn tijd, toegelicht uit zijne gedichten en vermeerderd met ongedrukte Brieven en Bescheiden door Mr. J. van Lennep, met portret en vier facsimiles ; Handel. der Jaarl. Vergad. van de 3faat­sehappij van Ned. Letterk. te Leyden 1813; Witsen Geysbeek, Biogr. Ana. Crit. Woordenb. D. IV. bl. 182; de Bosch, Carm. p. 273 ; liandd. van Letterk. 1813; Navorscher, 1853, Bijblad XXX en CI. LENNEP (DAVID JACOB VAN), zoon van Cornel is van Lennep en van Cornelia Henrietta van de Poll, werd den 15den Juiij 1774 te Amsterdam geboren. Op zijn vierde jaar kon hij reeds goed lezen en op zijn vijfde bezocht hij met vrucht de fransche school, en behaalde er de eerste prijzen. In 1785 werd hij leerling aan de Latijnsche school, en maakte onder den conrector J. C. van Berg en en den rector Ric h e u s van Ommeren, groote vorderingen. Deze laatste had de bijzondere gaaf, om, bij jonge lieden, het ge­ voel voor het goede en schoone op te wekken of aan te kweeken, de liefde voor hetgeen, waarin hij onderwees, even sterk, als ze bij hem was, in anderen te doen ontbrandeu, door het wijzen op het voorbeeld der ouden, hunnen smaak te vormen en te verfijnen, en waar hij in hen aanleg tot dichten vond, daaraan krachtige hulp tot ontwikkeling te bieden. Zulks ondervond ook van Le nnep, die zijnen leer­ meester niet alleen hoogachtte, maar lief had, welke vriendschap ook door dezen beantwoord werd, waarvan zijne voorrede voor de Carmina Juvenalia, van zijnen kweekeling; een bundel, die door mannen als P. N. Arntzeniu s, J. de Bosch, B. Voorda, L. van Santen en J. Luzae, op hoogen prijs werd gesteld, getuigt. Den 2den, April 1790 verliet hij de Latijnsche school, met eene Latijnsche oratie in dichtmaat, voorstellende de laatste woorden van Hercules op den berg Obta, onder zijne Carmina Juvenilia opgenomen. Op zestienjarigen leeftijd werd van Le nn e p student to Amsterdam, woonde de lessen van van Swinde n, Wytte n-b a ch en C r a s bij, verdedigde onder den laatsten een Dis­sertatio de loco Ciceronis qui est de finibus bonorum, waarvan C r a s, in de Algem. Konst- en Letterb. van 10 Mei 1793, een gunstig verslag-gaf. In 1793 begaf hij zich naar Leijden, waar hij zijne regtsgeleerde studien onder van der Keesse I, Small e n b u rg en Pest el voortzelte, een liefhebberij-eollegie bij B r u g m a n s over de botanic en de voorlezingen van den begaafden R a u, Sur l'eloquence de la Chaire bijwoonde. Hij verloor echter zijne liefhebberij-studie nimmer uit het oog, en trachtte zich daarom den omgang met R u h n k e n i u s en L. van Sant en ten nutte to maken, tot welke hij zich, van wege de aan beiden gemeene verkleefdheid voor Latijnsche poezy, het meest gevoelde aangetrokken. Ook gaf hij door versehillende dichtstukken en vooral door zijne twee lierdichten Aan de Polen en Warschau ontzet, in de Dichterl. Handschr. bij Uylenbroek uitgegeven , (D. I. bl. 115 en 125) ge­plaatst, nadat hij ze in de Leijdsche afdeeling van de Hollandsche Maatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen, waarvan hij tot lid werd verkozen, had voorgedragen, blijken hoe ge­lukkig hij ook de vaderlandsche her wist te hanteeren. Ook bleef hij bij voortduring de Latijnsche poezy beoefenen, en vervaardigde o. a., bij gelegenheid dat de regten der univer­siteit, door de , verwonding van den student van S c h a a c k, gesehonden waren, een extempore, dat met groote toejuiching ontvaingen en gedrukt word. Ook vervaardigde hij een graf­schrift op zijn ongelukkig gesneuvelden medemakker. Nog als student vierde hij de nagedachtenis van den be­roemden Pieter Nieuwland met een Latijnschen klaagzang, die met eene lijkrede op hem, van zijn vriend van Sonsb e e c k in het licht verseheen, (Ter Nagedachtenis van P. N. door J. N. van Sonsbeeck en D. J. van Lennep, Leijden, 1794), en toonde ook zijne vaardigheid in het vervaardigen van Fransehe verzen. Na het verdedigen van acht uitgewerkte theses of exercita­tiones juris, bij welke gelegenheid de hoogleeraar Br o e r i us B r o e s, hem in een hartelijk Nederduitsch gedicht geluk­wensehte, tot doctor in de beide regten bevorderd, legde hij te 's Gravenhage den eed als advokaat voor 't Hof van Hol­land af, en zette zich (1796) als advokaat in zijne geboorte­plaats neder. Bij de bezigheden, die zijn praktijk hem gaven, voegde hij no andere. Zoo werd hij gedurende eenie maanden tijdelijk belast met de waarneming van het sekretariaat van den Levantschen handel en navigatie in de Middellandsche Zee, en werd hem, als diaken der Waalsche kerk, en grondig kenner der Fransche letterkunde en beoefenaar der podzy, het verzamelen van eene bundel kerkgezangen opgedragen. Ook vergat hij zijne letteroefeningen en vooral de beoefening der Latijnscbe podzy niet, waarvan eene schoone vrucht, zijn Rus­ticatio Manpadica, allergunstigst (inzonderheid door de Bose h) in de Vad. Letteroef, beoordeeld werd. Ook rigtte hij met eenige Amsterdamsche vrienden een weekblad op, 't welk, op het voorbeeld van den Spectator van S te el e en van E ffe n, de strekking had, de regerings gebreken te gispen en zich ook nu en dan op letterkundig grondgebied bewoog. Het verscheen, onder den titel van de Arke Noach's, maakte niet weinig opgang, en werd later, toen van Len nep, Falck, Arntzenius en de Vries, zich aan de redactie onttrokken hadden, onder den titel van Sem, Cham en Japhet, voortgezet. Ondertusschen werd va n L e n n e p, na het ver­trek van W y t t enb a c h naar Leijden, in diens plaats tot hoogleeraar aangesteld, en kreeg in hetzelfde jaar zijn diploma als lid der Maatschappij tot Bevordering van de Landbouw, te Amsterdam gevestigd ; eene inrigting, bij welke hij op late­ren leeftijd het voorzitterschap bekleedde, en aan welke hij tot hare ontbinding innig gehecht bleef. Den 11den November 1799 aanvaardde hij zijn hoogleer­aarambt met eene Oratio de praeclaris vitae praesidiis contra adversam fortunam, guibus veterum Auctorum scripta redun­dant, (Amst. 1800. 4o.), en kort daarna begaf hij zich in het huwelijk met Cornelia Christina van Orsoy, een huwelijk, "dat door Pieter van Winter, Cornelis van Lennep en de Bosch werd bezongen. Van Lennep verdeelcle nu zijn tijd tusschen het uitoefenen van zijn ambtsbetrekking, den omgang met geleerde vrienden, de genoegens van het huisselijk en buitenleven, (hij was gelijk zijn vader, een beminnaar van het vinken, de jagt en van bet vis­schen) en het zamenstellen van geleerde werken, verhandelingen en gedichten, van welke de Verdediging van het karakter van Ha nn i b al, Verhandeling over de echtscheiding bij de Ro­meinen beschouwd als hoofdbron van het bederf hunner zeden, en de Lierzang de Herder op he slagveld van Cannae, in de Bibliotheek der Oude Letterkunde, toen geredigeerd door de drie Harderwijksche professoren B. Boss ch a, J. te n Brink en J. M. Kemp er, geplaatst werden. Bet laatste gedicht yes­tigde zijn naam als Bollandsch dichter en gaf hem volkomen aanspraak op het lidmaatschap der Maatschappij van Nederl. Letterk., dat hem in 1804 ten deele viel, terwijl reeds twee jaren vroeger, dat van de Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, hem was aangeboden. Gewigtiger voor hem was zijne benoeming tot curator der Stads Armen-School; eene betrekking die hem boven alle anderen dierbaar was, van welke hij zich, then hij zich langzamerhand van de overige ontdeed, niet scheiden wilde, en die hij tot zijn dood, dus bijna een halve eeuw behield. De krankheid zijner vrouw bewoog hem met zijn gezin en eenige zijner betrekkingen naar Schwalbach te reizen, ten einde haar aldaar de baden te doen gebruiken. Na zijne te­rugkomst, werd hij door koning L o d e w ij k benoemd tot lid der tweede klasse van het Instituut van Wetenschappen, Let­teren en Kunsten, waarbij hij later de post van adjunkt- en eindelijk van werkelijken bibliothecaris, welke betrekking hij tot zijn dood vervulde, bekleedde; bezorgde eene nieuwe uit­gaaf der Heroides van 0 v i d i u s, door een bevoegd regter als een model voor het verklaren van Latijnsche dichters aanbei­volen, en waarvan in 1811 een tweede druk verscheen. Koning L o d e w ij k verkoos hem ook, benevens Bil der d ij k en Si egen bee k, tot zijn onderwijzer in de Hollandsche taal. Dien ten gevolge moest hij zich (1809) eenigen tijd op het Loo ophouden, en groot was de onderscheiding, waarmede die vorst hem sedert bejegende, en treffend de bewijzen van ach­ting, vertrouwen en genegenheid, die hij hem bleef schenken, ook lang nadat hij Holland verlaten had In 1810 gaf hij de Exercitationes Amstelaedamenses, (tot op het laatste (7de) hoofdstuk na, geheel van de hand van v a n Lenne p,) in de Euterpe van 1811 een vertoog, door hem te Amsterdam en te Leijden met groot succes gelezen, en ten titel voerende: Beschrijving der onderscheidene tydperken, door wellce de letteren bij een yolk haren gewonen en natuurVcen loop volbrengen en nasporing van de algemeene en hoofd-oor­zaken van derzelver bloei en verval, en in 1812 het verslag van de Tweede Klasse, door hem en J acobus Scheltema uit­gebragt op eene verhandeling van B i 1 d e r d ij k, over de Dea Nehalennia, in de werken van het Koninklijk Nederl. Instituut. Ook werd hem, benevens anderen, van regerings wege de taak opgedragen, om een ontworpen Code rural te onderzoeken. Blijkbaar was het ook aan hem, dat de zamenstelling van het verslag der commissie, werd toevertrouwd. Bij de omwenteling van 1813 werd v an L e n n e p tot lid van het provisioneel be­stuur gekozen, en hij als zoodanig belast met het toezigt op de zaken van den Schouwburg. Ook werd hij met Mr. Hiero­nymus van Slingelandt en Krayenhoff gekozen, ora eene algemeene wapening te organiseren, en hem de waardig­heid van luitenant-kolonel over een der vijf opgerigte bataljons landstorm, opgedragen. Na de gelukkige staats•omwenteling van 1813, werd van L e nn ep, bij besluit van den Souvereinen Vorst van 18 Jan. 1814, No. 66, tot lid der kommissie tot het ontwerpen van eene organizatie van het hooger onderwijs, en bijna te gelijker iijd tot kommissaris van de kweekschool voor de zeevaart benoemd, doch in weerwil der drukten, die hem de reorgani­zatie van het kweekschool, zijn militaire en andere betrekkingen gaven, verwaarloosde hij toch de letterkunde niet, waarvan zijne Beschouwing en verdediging van het karakter van Cicero, voornamelijk naar aanleiding zijner brieven, zijn dichtstuk Danae, beide in bet Museum van S i e gen b e e k uitgegeven, en zijn Latijnsche gelukwensch ad Gulielmum Frederi­cum, toen de souvereine vorst en zijn zoon, tijdens zijn ver­blijf te Amsterdam, eene zitting van het instituut bijwoonden., en na den slag van Waterloo, zijne heerlijke lierzang, getiteld: Merlands Rijk hersteld en gehandhaafd, zoo vele bewijzen zijn. Van L e n n e p was nu tot een tijdstip zij ns levens gekomen, dat alle zijne wenschen vervuld waren. Hij had eenen hem dierbaren werkkring, genoot het vertrouwen en de achting van zijnen koning, (die hem, ten blijke er van, het ridder­kruis van den Nederl. Leeuw had geschonken,) van de rege­ring en zijne medeburgers, en genoot huisselijk geluk. Doch eensklaps werd dat geluk gestoord door het plotseling over­lijden zijner echtgenoot. Hij droeg dit verlies met christelijke onderwerping, gaf zijn hart lucht in een schoon gedicht (Ver­zuchting) en hervatte spoedig zijne werkzaamheden. Nog in hetzelfde jaar (1816) las hij in de Maatschappij Felix Meritis over de Maatregelen der Ouden omtrent de armoede, en de opmerking, die dezelve verdienen in onzen tijd; eene redevoe­ring, die wijd en zijd indruk maakte, het hare toebragt tot stichting der Maatschappij van Weldadigheid, en in de Vad, Letteroef. van 1817 werd gedrukt. In hetzelfde jaar hield hij eene Latijnsche gedachtenis-rede op Jeron im ode Bosch (Memoria Hi er ony mi de Bose h, Instituti regii quondam socii, rite celebrata in publico classic tertiae concessu) en schreef eene Commentatio de Judaeorum origine damascena ad 1. due­tini Lib. XXIV'. c. 2, lecta d. Joan. 1817. 4o. (Comment. Tert. Cl. Inst. Reg. Vol. IX, 1820.) Twee jaren later (1818) na een uitstapje naar Belgi6, waar hij in eene zitting der akademie te Brussel, waarvan hij lid was, een Latijnsch gedicht voordroeg (de Eensgezindheid tusschen Noord en Zuid,) trad hij voor de tweede maal in het huwelijk met Ann a Cat harina, dochter van Mr. Jan van de Poll, lid der Gedeputeerde Staten, en van Anna C a t h a rin a Valck e­n i e r, en drie jaren later werd hij te Leijden tot opvolger van Borger benoemd, doch hij bedankte voor dit beroep, waarvoor hem het bestuur van Amsterdam, ten blijke van den prijs welke men er op stelde hem aldaar te houden, een geschenk van tafelzilver in een foudraal met stadswapen zond. In het volgende jaar (1822) werd hij lid der Akademie van Beeldende Kunsten to Amsterdam en eerelid der Maatschappij van Ned. Taal- en Letterkunde, onder de zinspreuk Begat prudentia vires, te Gend, honorair lid van het nieuw opgerigt collegie Zeemans-Hoop en lid der commissie tot revisie der reglementen op het bestuur der stad Amsterdam. Van Lennep zette zijne letterkundige studien onafgebroken voort, bearbeidde aan eene nieuwe uitgaaf van H es iodus, en vertolkte diens Werken en Dagen in Nederlandsche verzen, las ze, na de voltooijing, in onderscheidene letterkundige ver­eenigingen voor. Zij werden met toejuiching gehoord en met niet minder toejuiching ontvangen, toen hij haar in 1824 door den druk gemeen maakte. In 1834 was daarvan eene tweede oplage noodig. In 1825 deed van Lennep een uitstapje naar Engeland, op uitnoodiging van zijnen vriend Falck, en maakte zoo te Londen als te Oxford, gelijk hij vroeger in Belgie had ge­daan, belangrijke kennissen, en deed ook met hunne hulp nasporingen, die hem voor zijnen H e s io d u s als andersints nuttig konden zijn. Bij de studie der klassieken, der oude en nieuwe geschiedenis, bij die der taal- en letterkunde van Griekenland en Rome, van Engeland en Duitschland, Frankrijk en Nederland, bleef hem de studie van den bijbel steeds lief en waard. Hij maakte in zijne lessen over de geschiedenis (want ook het onderwijs daarin was hem toevertrouwd) ge­bruik van de ontdekkingen van Ch am p o 1 lion in Egypte, tol opheldering der bijbelsche verhalen, en liet zich de benoe­ming van secretaris van het bijbelgenootschap gaarne welge­vallen, en schoon onverpligt, herzag hij steeds de vertaling van het Nieuwe Testament met den grondtekst, 't geen hij nog kort voor zijn overlijden verklaarde, het aangenaamste en gewigtigste werk van zijn leven te zijn geweest. Van zijne bestendige arbeidzaamheid getuigden ook zijne Comment. supra Horatii epistola ad Bullatium; Comment. ad marmor. literatum atticum, recens efossum; Comment. de Daphnide Theocriti et aliorum; Comment. de papilione seu Psyche, animae imagine apud veteres et quibusdam eo per tinentibus , in de werken van de 3de Glasse van het Kon. Ned. Inst. (1820-1824,) zijne bewerking van het grootste gedeelte van het vierde en van het geheele vijfde deed der Grieksche anthologie, door d e li o s c h begonnen, (Anthologia Graeca cum versione latina Hugonis Grotii, edita ab Hieronymo de Bosch, Ultraj. 1795-1822, 5 vol. 4o.), en de uitgave van Teren. tianus Maurus, door L. v a n Sa nten begonnen, (Terentianus Maurus, de literis, syllabis, pedibus et metris, e recensione et cum notis Laurent: i Santenii. Opus Santenii morte interruptum absolvit D. J. van Lennep, Traj. 1824. 40.); eene verhandeling Over de Wijsbegeerte der Grieken als eene voorbereiding voor het Christendom (1823) geplaatst in het Magazijn van van Kampe n, D. II. bi. 295, eene lot= rede, door hem in de maatschappij Felix Meritis uitgesproken over van S w i n d e n, opgenomen in de Iliac aan de Nage:* dachtenis van J. H. v an Swin den (1824); de bewerking der letters A. O. R. van het Uitlegkundt,q Woordenboek op Hooft, (1825) en zijn meesterstuk Hollandsch. Duinzang, ter gelegenheid der openbare zitting van de Tweede Klasse van het Instituut, op 30 Augustus 1826, voorgedragen, en behalve in het verslag der klasse, ook achter zijne verhandeling Over het belangrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding, (in het Magazifr& van van Kampe n, D. VII. bl. 113) gedrukt. In 1839 werd hem de smartelijke taak opgelegd, in de maatschappij Felix Meritis, eene lijkrede te houden op zijn voormaligen leerling, en later ambtgenoot, Johannes Pieter van de Capell e, die door den druk is gemeen gemaakt, (ilagazijn van van Kamp e n, D. X. bl. 85 ) Ook bezorgde hij eene uitgave van 's mans nagelatene geschriften, die hij met eene voorrede inleidde, (Haarl. 1831.) Ook had hij in hetzelfde jaar in dezelfde maatschappij, eene verhandeling voor­gedragen Over het aanwezen en nut eener zoogenaamde oppo­sitie, ook in vakken buiten het staatkundige, geplaatst in het Magazijn van van Kampen, D. X. bl. 143. De Belgische omwenteling gal hem aanleiding tot het schrijven van Bedenkingen over hetgeen men thands gewoonlijk geestdrift noemt, na in 1830, in verseheidene genootschappen voorge­dragen te zijn, in het Maga* van van Kampen en d e V r i e s, D. I. bl. 25, geplaatst, en een fraaije welkomstgroet in alkaische verzen aan de studenten, bij hun terugkeer uit het leger, (C. A. den T e x, Allocutio et D. J. van L en-n e p, Carmen lyricum ad Juvenes e militia reduces, (Amst. 1831.) Tot dit tijdperk behoort ook de Disputatio de rege Bostreno aliisque rebus memoratis in epistola Ciceronis ad Quintum Fratt em, Lib. II. 12, in de 3de klasse van het Instituut gelezen. In 1832 werd aan van L e n n e p, bij de viering van het tweede eeuwfeest van het athenaeum, het hou­den der redevoering opgedragen. Zijne sierlijke in zuiver en schoon Latijn vervatte rede, werd uitgegeven, met eon herdruk van die, welke honderd jaren to voren zijn voorganger, d' 0 r-v it 1 e. had uitgesproken, (Illemorabila illustris Athenaei Arnste­lod. prodita deinceps Orations P, d' Orville in 100um Athenaei natalem et D. J. v a n Le nn e p in altera Athenaei saecularia. Accedente item Lennepii in utramqu . e Orationem annotatione, Amsterd. 1832. 4o. Eenige zijner voormalige leerlingen gaven hem bij die gele­genheid , een fraai bewerkte zilveren vaas, met een opschrift in de Latijnsche taal, ten geschenke. Omstreeks dienzelfden tijd werden twee vertoogen, een Comment. de regibus Comma. aenes et regibus Ciliciae, Seleucidorum posteris en een Dis. putatio de varia variis temporibus Areopagi potentate, door v a n L e n n e p in de 3de klasse van het Instituut voorgelezen en in D. VI harer werken opgenomen. Van L en n e p was niet alleen geleerde, maar een beminnaar van den landbouw. Van zijne kennis er van gaf hij vele blijken, en welkom was hem in 1835 zijne benoeming tot lid der kommissie van landbouw in Noord-Holland. In latere jaren werd hij vice-president dier kommissie, welke in 1842 werd opgeheven Verschillende omstandigheden deden van L e n n e p naar verandering van betrekking wenschen, om daardoor meer rust te bekomen. Zijn wensch werd vervuld , door zijne benoeming tot lid der Gedeputeerde Staten, in plaats van zijnen vriend F. van de P o 1 1, die zijn vroegeren zetel in de Tweede Kamer hernam. Doch de rust moest hij door dubbelen arbeid in het begin koopen, wijl hij tevens de betrekking van hoog­leeraar moest blijven waarnemen, en toen de hoogleeraar B o s s c ha in zijne plaats werd benoemd, bleef hij nog in twee vakken, de Grieksche antiquiteiten en de Historia Literaria, aan meergevorderden collegie geven. Hij had nu echter meer vrijen tijd voor zich, kon geregelder aan zijne uitgaaf van Hesiodus arbeiden, en nu en dan lettervruchten van gerin­geren omvang geven, zoo als eene voorlezing in het Instituut Over de Slaven, Witten en Warners, vroegere bewoners dezer Landen, (Verh. Inst. II kl. VI. 2, Amst. 1839), zijn uit­voerig verslag over twee verzamelingen van Romeinsche pen­ningen, behoorende aan het Penningkabinet van het Instituut, aan zijne zorg toevertrouwd (Het Instituut, Tijdschrift, 1841. No. 4, 80.) en later zijne hulde aan zijn vriend F alc k, (HetInstituut, Tydschrift, 1845, No. 2) en zijn belangrijk vertoog Over de oude gesteldheid en taal dezer Landen, toegelicht uit de Charters. (Instituut, Tijdschrift, 1843. No. 4), beide in het Instituut voorgedragen. In 1841 werd hem het burge­meesterschap van Amsterdam, waarvoor hij echter om gewigtige redenen, van wier gegrondheid, koning Willem II door hem overtuigd werd, meende te moeten bedanken, aangeboden. In 1843 verscheen een deel vanden arbeid, waarmede hij zich sedert het aanvaarden van zijn hoogleerambt had bezig gehouden, de Theogonia van Hesiodu s, met eene inleiding, menigvuldige aanteekeningen en een uitvoerigen commentarius (llesiodi Theogonia. Librorum Mss. et veterum editionum lee­tionibus commentariisque instruxit D. J. v. L. Amst. 1843,) en vijf jaren later de Tucc xa1 ?Lagoa op dezelfde wijze bewerkt. Hem mogt het voorregt to beurt vallen, den 28sten. April 1844, op het Manpad, zijn vijf-en-twintig jarig huwe­lijks-feest te vieren, en vijf jaren later vierde hij zijn vijftig jarig hoogleeraarsambt met eene plegtige redevoering, (D. J. v. L. Oratio die 19 Novembris 1849, habita ad celebrandum, exactune ab co decimum gall ira Illustri Amoteloclamensium Athenaeo muneris lustrum, bij welke gelegenheid de koning hem het kommandeurs•kruis der orde, waartoe hij van hare stichting af, behoord had, schonk. In 1850 gaf hij een tweeden bundel zijner Latijnsche ge­dichten in het licht. In 1851 las hij in de 3de klasse van het Instituut een vertoog van sommige toenamen bij de Ouden aan de lente gegeven, (Veris quaedam epitheta aped Veteres illustrata) en in het volgende jaar in de 2de klasse eene Verhandeling over het voorheen bestaan hebbende West-Friesche Woud, (Verhand. der II kl. N. Reeks, D. II. —101-112, 1852.) Ook trad hij den 2lsten Mei 1852, ter viering van het honderdjarig bestaan der Hollandsche Maatschappij van Weten­schappen te Haarlem, waarvan hij gedurende eene halve eeuw lid was geweest, als spreker op. Zijne feestrede verscheen bij de Erven Loosjes, te Haarlem, in druk. Dit was zijn laatste arbeid; eene ongesteidheid, die in den aanvang geen onrust baarde, doch weldra in hevigheid toenam, maakte in Februarij 1853 een elude aan zijn leven. Zijn omhulsel werd op het kerkhof te Heemstede begraven. Mr. d a Costa bragt hem den 4den April 1853, in de vergadering der Hollandsche Maatschappij, hulde, Mr. H. J. K oe n e n hield als voorzit­tend curator van bet athenaeum, in de groote gehoorzaal van dat gebouw, eene lijkrede op hem; M. S i e g e n b e e k schetste zijn level! in het jaarverslag der Leijdsche Maatschappij van Ned. Letterk., B a k h u i z e n van den Brink, schetste zijn beeld in de Konst- en Letterb. Na zijn dood gaf Hullem an het laatste gedeelte van den Hesiodus in het licht. (Hesiodi scutum Herculis caet. instruxit D. J. v. L. ex scheiis defuncti edidit J. G. H ulleman Praefatus est J. Geel, Amst. 1858.) Zie Het Leven van Mr. Cornelis van Lennep en Mr. David .facob van Lennep, beschr. en toegel. nit hun Gedicht. en andere oorspr. beseh, en in verb. met hun tijd besch. door Mr. J. v. L e'n n ep, 3e en 4e dr. Amst 1862, m. portr.; Gal. des Contemp. T. VI. p• 243, 244; Kunst- en Letterb. 1794. bl. 169, 1853. Hand. der Maatsch. van Ned. Lett. 1853. bl. 108 ; Bet raytigj Hoogl. ambt van Mr. D. J. van Lennep, gev. te Amst. den 19 Nov. 1848; Saxe, Onom. T. VIII p. 452; Geel, Prael. voor Scutum Here.; Levensber. van d. R. Fa lc k door dr. O. W. Hora Siccama, v66r zijne uitg. van diens brieven, 's Hage, 1851; Woord. der Za­menl.; Kobus en de R i v e c o u r t, Chron. van het Hist. Gen. D. II. bl. 17. D. III. bl. 128, 131; van Kampen, Gesch. der Ned. letter. en Wetensch. D. II. bl. 566, D. III. bl. 218 ; .dlg. Handels­blad, 12, 15 Febr. 1853; Ho eufft, Parn. Lat. Belg., p. 242 ; Carmin. p. 32 ; Biogr. des hommes vivants ou voce, Deli­ciae Poeticae, p. 542; Cat. Hoeufft, p. 172; Cat. van Hul them, Cat. v an Vo ors t, D. III. bl. 152, 179; Cat. der Maatsch. van Ned,. Lett. (Reg ); Muller, Cat. van Portr. LENNINCK (talus VAN), organist en directeur van het collegium nausicum, den igen Aug. 1623 te Deventer ge- sticht, en van andere muzijk-collegien.. Ilij schreef eene canon of twee- een- en vierstemmig lied, in het album 'ran 'genoemd collegie. Zie Overiju. Alm. 1837. bl. 265. LENNINCK (PETRus vAN), waarschijnlijk een zoon van boven. gemelden, organist en ludimagister te Deventer, schreef een tweeregelig Latijnsch vers in het album van dat genootschap. Zie Overijss. Alm. 1837. bl. 265. LENS (ANDREAS CORNELIS), zoon van den bloemschilder Cornelis Lens, werd den 31sten Maart 1739 te Antwerpen geboren, legde zich reeds vroeg onder Eyck en s, en vervol­gens onder Be sch e y, op de schilderkunst toe. ) Hij deed," getuigt I m m e r z eel, i al spoedig zien, dat hij het gevoel voor het ware schoon bezat, een gevoel, dat later, door arbeid en de navolging der groote modellen, zich zoo gelukkig in hem ontwikkelde. Want ofschoon onbekend met de antieke standbeelden, waarvan de afdrukken van pleister op dat tijdstip zoo zeldzaam waren, wist hij, gelijk zijne eerste werken zelfs getuigden, zich voor den valschen en gemanierden smaak te behoeden, die Boucher en van Loo in de schilderkunst hadden ingevoerd, en aan welks besmetting toen zoo weinig kunstenaars ontsnapten." Reeds op zestienjarigen leeftijd (den 28sten Februarij 1756) behaalde hij den eersten prijs aan de koninklijke akademie van Antwerpen. Vijf-en-twintig jaren oud reisde hij met zijn broeder, J a co b u s Jo se plus, die ook de schilderkunst beoefende, naar Italie, waartoe prins Karel van Lorrain e, die hem tot zijn schilder had be­noemd, hem in staat stelde. Toen hij in het laatst van 1768, over Frankrijk, naar zijne geboorteplaats was wedergekeerd, werd hij tot onderwijzer aan de teeken-akademie benoemd, en bragt hij niet alleen veel tot bloei dier instelling, maar tot den algemeenen voortgang dier kunst in Belgie, ook door de verdienstelijke leerlingen, die hij vormde, toe. Zijn poging bij het Oostenrijksche gouvernement, om het gilderegt, waaraan de schilders onderworpen waren en dat de uitoefening dier vrije kunst met die der werktuigelijke beroepen gelijk stelde, of te schaffen, werd in 1773 met den besten uitslag bekroonde. Toen keizer J o s e p h, op zijn rein door Belgie, Antwerpen bezocht, gaf hij Lens blijken van zijne achting, en sloeg hem voor, om hem, op de voorwaarden, die hij zelve zou voor­schrijven, naar Weenen te volgen en zich aldaar te vestigen. Doch noch het vooruitzigt van een schitterende loopbaan, noch de hoop om een aanzienlijk vermogen te verzamelen, kon hem bewegen zijn vaderland te verlaten. In 1781 vestigde hij zich te Brussel, en trad aldaar in den echt. Hij vervaardigde een groot aantal kabinetstukjes, die in versehillende landen vai Europa, en vooral in Engeland verspreid zijn. Tot zijne voornaamste voortbrengselen behooren die, welke door hem op last van hertog Albert van Saxen-Tescken, toen gouverneur der Nederlanden, geschilderd, en vervolgens naar Weenen ge­voerd zijn en thans de gezelschapszaal op het kasteel van Laeken versieren. De kerk te Lier bezit onderscheidene schil­derijen van hem, waarvan de onderwerpen uit het Nieuwe Testament zijn getrokken, de St Michels•kerk te Gend, een Maria-Boodschap, de Magdalena-kerk te Rijssel verscheidene goede stukken uit de geschiedenis der heilige van dien naam; het hOtel van den heer S t eev ens (1843), een schilderij de hoofdtrekken uit het Leven van Bacchus voorstellende, waarbij hij door zijn vriend Fr a n co is werd geholpen ; het Museum te Antwerpen, De Aankondiging van den Engel Ga­briel, afkomstig uit de abdij van Tongerloo en het Portra van Pieter Franciscus Martenasie, dijstuk, levens­groat, bezig zijnde de plaat - te graveren, voorstellende de Sabynsche Maagdenroof , naar de schilderij van R u b ens , in 1762 vervaardigd. P Een ernstige en zuivere smaak, een la vloeijende teekening, veel bevalligheid en eenvoudigheid, het behoorlijk aanbrengen van licht en bruin, en een zeer aange­naam koloriet, zijn de hoedanigheden, welke deze verschillende werken kenmerken." Van zijne hand zijn ook : Du bon gout ou de la beanie de la peinture, avec figure Brux. 1811. 80. Essai sur les habillements et les ouvrages de plusieurs peoples de l' Antiquite, Liege, 1780. gr. 40. fig. Nouvelle edition corrigee et considerablement augmentee par G. H. Mar tini, avec 57 estampes, Dresd. 1785. 4o. L ens was ridder van den Ned. Leeuw, lid van het Kon. Nederl. Instituut, van het Koninklijk Genootschap voor Schoone Kunsten te Gent, en stierf den 30sten Maart 1822. Hij werd in de kerk van O. L. Vrouwe van de Kapel tc Brussel be-graven. Zijne vrienden rigtten aldaar een gedenkteeken voor hem op, naar de schets van den schilder Franco is, door G o d e charl es gebeiteld, met dit opschrift: Les amis des arts a la memoire d' An dr d Corn e i if e Len s, regenerateur de la peinture en Belgique et parfait Chretien: it reunit la pratique de toutes lee versus a un talent enchanteur. .Decedd le 30 Mars 1822. Het blijkt hier uit dat zijn naam Andre C o r n e ill e was, schoon hij voor zijne werken slechts Andre plaatste. Zie Konst- en Lett. 1822 en 1823. van E ij n d e n en van der Willigen, Lev. der Schild. D. III. bl. 9; Immerzeel, Lev. der Roll. en Vl. Schad. D. II. bl. 169; Kramm, Lev. der Hell. en 111. Schild. D. IV. bl. 962; Messager des Sciences Hist. 1848. p. 334. Cat. v. Hulthem, No. 9257, 9639, 9640. Cat. de Lange van Wijn!gaerden, bl. 23. LENS (JonANNEs .T.A.coBus), broeder van den vorigen, om­trent 1740 te Antwerpen geboren, reisde met zijn broeder naar Itali6, schilderde in diens smaak en was te Brussel gevestigd. In 1813 was er nog van hem eene schilderij op de tentoon­stelling aldaar. Zie Immerz eel, Lev. en Werk. der Roll. en Vl. Kunst.Schild. D. II. bl. 170. LENS (BERNARD) zoon van den schilder van denzelfden naam, was graveur in mezzo-tinto en beoefende de etskunst. Van zijne etsen vermeldt Kramm: David met het hoofd van Goliath, naar D o m, E e t ti. Het oordeel van Paris, naar Pieter L e l y. Bacchus, Venus en Ceres, naar F. Baden s. Dris .11andschappen met figuren en vee, naar N. B e r e m. Rinaldo en Armida, naar J. van der V a e r t. (?) Zie K r am m, Lev. en 'Perk. der Roll. en Pl. Kunst-Seh. D. II. bl. 963. LENS (BAREND), zoon van den vorigen, verwierf een be. roemden naam, wegens zijne schoone kopijen in waterverf, naar Ruben s, van D ij c k en andere meesters. Ook was hij een uitstekend miniatuur-schilder en teekenmeester, en onderwees den hertog van Cumberland in de teekenkunst, Hij beoefende ook de etskunst, en etste o. a. eenige portretten, en gaf twee of drie model-teekenboeken, ten dienste zijner leerlingen in het licht. Hij overleed in 1841 te Knightbridge. Zie Kr amm, Lev. en Werk. der Roll. en Vl. Kunst-Sch. D. IV.bl. 965. LENS (EusTAcin DE) of E u s t a c h i u s L e n s i u s, werd, waarschijnlijk omstreeks 1170 in de stad Lens in Artois ge­boren. Besloten om zich aan de dienst van God te wijden, werd hij premonstratenser monnik te Vicogne bij Valenciennes Volgens Mira eu s, zou hij ook te Parijs den doctoralen graad hebben verkregen. In 1224 verliet hij Vicogne en werd hij abt te Val-Sery, ook was hij abt van Val-Chretien, beide in het kerspel van Soissons. Sommigen willen dat hij beide ab­dijen te gelijk bestuurde, zeker is het echter dat hij in 1220 het bestuur over de eerste en in 1226 over de laatste had, toen hij een gift aan het klooster van Igny bevestigde. Sedert wordt zijn naam niet weer vermeld. Hij heeft verschillende werken geschreven, die nimmer zijn uitgegeven, zoo als : De metric, liber unus. De significationibus nominum et qualitatibus rerum ex ,9. Gregorio, liber unus. De causis, liber unus. Seminarium Verbi Del. De Tropis et schematibus Scripturae, liber unus. 22 De Mysteriis Sanetae Scripturae, liber unus. Cosmographiae Moysis, libri tres. In Canonem missae, liber unus. In Hymnos ab Ordine Fraemonstratensi receptos, liber 'anus. In Regulam S. Augustini; ad Gervasium Praemonstratens, Ordinis Primatum. Tractatus de SS. Trinitate. Zie Fabricii, Bibl. Med. et Infra. Latin. en voce ; A. Mi­raei, Chron. Praem. p. 170; P. Waghenare, Script. Ord. Preterit. p. 295, 296; Le Paige, Bibl. Praem. p 305; Hugo, Ann. Praem. T. II. p. 1011, 1043; Gallia Ckryst. T. IX. p. 487, 500; Foppens, Bibl. Belg . T. I. p. 273; P a q u o t, Mem. pour servir a 4' Hist. Lilt. des Pays-bas, T. III. p. 292. LENS (AB,NoLDus) of L en z a e u s, niet ver van Ath in Henegouwen geboren, broeder van Johannes doctor in de godgeleerdheid te Leuven, werd door den hertog van Moskou als geneesheer en wiskundige naar Rusland geroepen, en stierf te 11ioskou, toen die stad door de Tartaren werd verbrand. Hij schreef: Isagoge in Geometrzca Elementa Euclidis, Antv. 1565. 80. met fig. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 98; Cat. van Hulthern, No. 8093. LENS (JoilANNEs) Diet ver van Ath in Henegouwen ge­boren, legde zich te Leuven op de wijsbegeerte toe, werd in 1559 meester in de vrije kunsten, kanunnik in de hoof• kerk te Doornik, onderwees eerst de godgeleerdheid in de abdij van Park, vervolgens als koninklijk hoogleeraar aan de Len­vensche hoogeschool. Den 12den September 1570 werd hij tot doctor in de godgeleerdheid verheven. Hij stierf in 1593. Zijn grafschrift leest men bij Fop p ens. Hij was een zeer geleerd en werkzaam man, van welke de volgende blijken zijn: De Una Christi in terra Ecclesia, Libr. VI, Lov. 1577. 1588. 80. De unica religione conservanda, Col. 1579. 80. De admirabili Ecclesiae concordia, Lib. VI, Loy. 1582. 80. De verbo Dei non scripto, Antv. 1591. 80. De libertate Christiana, Anty. 1590. 80. De fidelium Purgatorio, Libri De limbo patrum, lib. I, Col. 1583. Lovan. 1584. 80. De Ecclesiastica Satisfactione Poenitentis adversus Benedictum Aretium, Lovan. 1585. 80. De Fide, Spe et Charitate contra haereticos, Ibid. 1599, 80. De variis generibus, causis etc, persecutionum, quas pii in hoc mundo patiuntur, Lib. I, Ibid. 1578. De officio hominis Christiani constituti in persecutione, Ibid. 1578. Orationes II. I contra Pseudo-Patriotas, hoc est Rom. Be­clesiae desertores, qui se solos Patriae amatores esse falso jactitant. II contra Genethliacorum superstitionem, Lovan. 1579. 80. De sui ac Reipublicae Christianae contra impum invasorem defensione, Lov. 1582. 80. Confutatio libelli cujusdam Antv. editi contra Sereniss. D. Joannem Austriacum qua parte conscientiae, ut vocant libertas in eo requiritur, Ibid. 1578. 80. Doctrina Facultatis Theologicae Lovaniensis contra Articulos Bajanos, edita voluntate ac jussu Illustr. D. Joannis Bonho­mii Vercellensis Episcopi et Nuncii Apostolici in Belgio. De juramento Antverpiae in domo civica concepto 12 April. 1582 quod jussu Duds Alanzonii a civibus ext:qitur. Epistola ad Doctorem Petrum Castillo, Lovan. 1582. 80. Zie Val. Andreas, Bib?. Belg. p. 526 ; Poppens, Bibl. Belg. T. II. p. 675. LENS (ABRAHA31), zoon van C 1 e m e n t Lens en van Geer tr u i d a Bl u s s e, werd in 1777 to Amsterdam geboren, ontving zijne eerste opleiding to Dordrecht, onder de leiding van zijn grootvader, Abraham Bluss e, bezocht aldaar de Latijnsche school, werd den 10den September 1794 te Leijden als student ingeschreven, legde zich vooral op de Bijbelsche uitlegkunde toe, en werd een der beste leerlingen van v a n Voorst en van der Pa 1 m. Na voleindigde studie werd hij in 1802 predikant to Noordwijkerhout, in 1804 to Voor­hout, in 1806 to Beetsterzwaag, in 1809 to Leeuwarden, in 1814 to Dordrecht en van 1816-1844 te 's Hage. In het laatstgemelde jaar nam hij zijne rust, overfeed den 19den Augustus 1848 to Beek bij Nijmegen, en werd to Eikendui­nen begraven. Lens was een uitstekend kanselredenaar, gedurende vele jaren secretaris van de Commissie voor de zaken der Protes­tantsche Kerk in Neerlandsch Oost- en West-Indie, sedert 1838 medebestuurder van het Haagsch Genootschap ter ver­dediqing van de Christelidke Godsdienst, sedert 1842 ridder van de Leeuwen-orde on sedert 1826 lid der Maatschappid van Ned. Letterkunde. Zie Boekz. der Gel. 'Ver. Oct. 1848, bl. 467-470; Handel. der heal. Very. der Maatsch. van Ned. Lett. te Leijd. 1849; S ch o t e 1, Ill. School. LENT (JAN MR.) raadsheer, commissaris van den bloedraad . In 1568 werd Anna, weduwe van Egbert van Broek­huis e n, wijntapper in 't Kalf, onthoofd, omdat ze to Kui­lenburg ter predikatie was geweest, en haar zoon, Jan van B r o ek h u is en, ter zake van het beeldbreken gevlugt, bij- * stand had bewezen. Eeniae oude luiden verhaalden, dat men toen sterkelijk zeide, dat °de raadsheer Mr. Jan Lin t, com­missaris van den Bloedraad, wel diep in haar schuldboek stond, en met haar Good de betaling ontging, want toen hare goederen den koning waren toegewezen, wist men dat boek en het blad, daar zijn naam op stond, in handen te krijgen." Zie Brandt, Hist. der Ref. D. 1. Bijv • bl. 56; Arend, Tad. Gesch. D. II. St. II. bl. 207, 248. LENT BREWER. (CH RISTIAAN), minnebroeder, schreef: Excellente et facile me'thode pour se preparer a une con­fession generale de toute sa vie, Brux. 1670. Zie Cat. v an nultheni, No. 1189. LENTE. Van dezen dichter bestaat een klinIdicht op en voor het Paradijs Verloren door .L. Pa l u d a n u s (v . d. Br oe k), Amst. 1730. Zie 11 er in go, Bijdr. tot de Naaml. van Ned. Diehl. bl. 60. LENTFRINCK (FRANc0IS) den I lden Januarij 1717 te Amersfoort geboren, den 13den April 1792 te Amsterdam gestorven, dichtte voor den Amsterdamschen Schouwburg een geestig. blijspel Hovaardye en Armoede (Amst. 1764), naar 11 olb e r g, doch veel beter bewerkt en gelukkiger ontknoopt. In 1775 gaf hij een welgeslaagde proeve zijner bekwaamheid in het tragische yak, met het treurspel Lucius Valerius P otitus, waarvan het hoofdonderwerp is, de toeleg van Appius Claudius op V irginia, de dochter van Virgi­n i u s, met de gevolgen daarvan. Ook gaf hij losse gedichten, meest alien op gaatkundige gebeurtenissen in de Laauwerbla­den voor de Zonen der vrijheid, D. I. bl. 130, 141, 161. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. IVoord. D. IV. bl. 188,189. Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. D. I. b. bl. 134. Cat. van der Aa, bl. 111. LENTFRINCK (A,.) gaf: Geneeskundig Tipischrift of Verzameling van Ontleed-, Heel-, Artzenij- en Natuurkunckge Waarnemingen en Ontdekkingen, Rott. 1760-1761. 4 d. 80. Uitgezogte Genees- en Heelkundige Waarnemingen uit de voornaamste buitenlandsche Genootschappen en andere Werken bijeen verzameld, 2 St. Dordr. en Rott, 80. • Zie Arrenberg, Naaml. van Boelc. bl. 246; Cat. der Bibl. der Stad Amst. le Ged. bl. 202. LENTING (JoHANNEs) werd in 1790 te Arnhem geboren, studeerde, na de lagere en Latijnsche scholen doorloopen te hebben, te Harderwijk en Utrecht in de letteren en godge­leerdheid, werd rector aan de Latijnsche school te Kuilenburg, vervolgens te Zutphen, van waar hij, na die school ruim vier- en-twintig jaren bediend te hebben, in 1840 hoogleeraar te Groningen werd, waar hij reeds vroeger den graad van doctor in de letteren honoris causa verkregen had. Reeds als jongeliug bespeurde men in hem dezelfde geestdrift voor de oude, allermeest voor de Grieksche schrij vers, die hij naderhand als man aan den dag legde, toen hij, in 1830 zich te Parijs bevindende, te midden der vreeselijke tooneelen van de Julij-dagen, bedaard en onverschKokken met het ver­ gelijken van Grieksche handschriften voortging. in 1819 verscheen van hem het treurspel Medea van den Griekschen dichter Euripide s, met critische aanteekeningen. Twee jaren later helderde hij in een' uitgegeven geleerden brief aan zijnen leermeester en vriend ten Br in k, de Alceste of Alcestis van denzelfden dichter op. In het jaar 1829 gaf hij ook de Andromache van dien door hem geliefkoosden schrij ver uit, en daarbij verschillende scholien en glossen over denzel• een, waartoe hij de Parijsche handschriften gebruikt had. Voor deze en gene andere critische opmerkingen over E u r i p id e werd hij door het Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, met den gouden eerepenning begiftigd, gelijk nogmaals dezelfde maatschappij, hem het gouden eeremetaal schonk, voor zijne aanteekeningen op den Griekschen ge­schiedschrij ver H e ro d o t us. Ten jare 1839 gaf hij nog eene proeve in het licht van de door hem besteede critische vlijt aan Aristoph an e s. Tijdens zijn overlijden was hij bezig aan eene nieuwe uitgaaf der Oden van H o r at in. s, die hij met uitvoerige aanteekeningen wilde in het licht geven. Hij was correspondent van het _Yon. Ned. .lnstituut. Zie Kunst- en Letierb. 1843. D. I. bl. 385; Star Numan, Progr. rect. Gron. a. 1840 ; Boaman, Gesch. der Geld. Moue:ch. D. II bl. 370. LENTZ (FREDERIK), keurslijfmaker en lid der Luthersche gemeente te Leeuwarden, klaagde, den 5den April 1750, den toenmaligen leeraar Philippus Ludovicus Statius Mul­ler bij den kerkeraad van onregtzinnigheid in de leer aan. 's Mans leerredenen zouden met de H. Schrift en met de aangenomen kerkformulieren in strijd zijn geweest, en de meening van B e k k e r , omtrent de werking des Duivels , voorgestaan hebben. Zijn aanklagt werd door dien kerkeraad afgewezen, maar door den onrustigen man voor het consistorie van Amsterdam gebragt. Dit bewerkte, ofschoon M u 11 e r's regtzinnigheid niet ronduit betuigende , een vergelijk tus­schen de twistende partijen , hetwelk nogtans Lentz niet bevredigde. In het volgende jaar verweet hij ten minste den kerkeraad met den onregtzinnigen leeraar eene lijn te trekken, en niet genoegzaam voor de leer der vaderen te waken. Deze vergadering nam thans op hare beurt de toe- vlugt tot het Amsterdamsche consistorie. Dat sprak Muller wel vrij van ketterij, maar wilde toch dat hij zich schriftelijk omtrent eenige punters zou verklaren. Niet tevreden met dezen maatregel, besloot het consistorie in 1753, door eenige afgevaardigden, uit verschillende gemeenten, tien in getal, bij wijze eener klassikale bezending, te Leeuwarden zelf de zaak te doen onderzoeken en beslissen. De kerkeraad weigerde het gezag dier commissie te erkennen en er zich voor te verantwoorden. De gemagtigden waren dus buiten staat ge­steld een juist oordeel te vellen. Om evenwel den schijn te bewaren van niet geheel onverrigter zake terug te keeren, verklaarde zij kerkeraad en leeraar beide voor onregtzinnig, en derhalve waardig om van hunne kerkelijke bedieningen verlaten te worden. Men wilde den weg van zachtmoedigheid bewandelen, en vorderde dat beide partijen binnen zes weken zich voor het consistorie te Amsterdam zouden komen ver­antwoorden. Zulks weigerde de kerkeraad en daagde van zijne zijde de klassikale bezending voor zijne vergadering. Wel dacht men bij het Amsterdamsche consistorie aan mid­delen, om zich te Leeuwarden te doen gelden, maar men gevoelde tevens de zaak verkeerd aangegrepen te hebben, daar het waken voor de regtzinnigheid des leeraars in de eerste plaats aan de kerkeraden was toevertrouwd. Wijselijk besloot men dus de zaak te laten rusten, welker verdere doorzetting tot scheurin,,o. en tusschenkomst van het hooge staatsbewind zou geleid hebben. Zie Vad. Hist. ten Very. op Wag ena a r, D. I. bl. 103, 154. Y p e y, Gesch. der Christ. Kerk in de 18e eeuw, D. IV. bl. 382 very., waar bl. 393 de bronnen voor dit gesehil worden opgegeven. G las ius, Gesch. der Ned. Christ. Kerk na de Hers. D. II. bl. 133. LENTZ (J. F.) behaalde den zilveren eereprijs vcior zijne verhandeling Over de Widsbegeerte niet nadeelig voor de be­langen der Openbaring, bij T e yle r's` Godgel. Genootsch. Zie Verh. van T eyler's Godgel. Gen. D. VI; Kist en Royaards, voor Kerk. Gesch. inzond. in Ned. D. V. bl. 256. LEO, een Egmonder monnik, die onder den abt J o ha n n es van H ill eg om (1360-1381) leefde. Twee eeuwen voor hem had Dirk van Leijden (Theodoricus a Leidis, ook een Egmonder monnik), voor de Graven, die te Egmond begraven liggen, korte grafschriften vervaardigd, ze boven hunne grafsteden geplaatst en ze met glaswerk, om ze te be­waren, overdekt. Deze grafschriften of breviculi, werden, in weerwil van deze voorzorg, verteerd en de glazen gebroken. Op bevel van den genoemden abt, vervaardigde L e o nu breedvoeriger grafschriften in proza, met grafschriften in verzen. De hoogleeraar Ma t t h a e u s ontdekte beiderlei aanteekeningen achter een handschrift van Jan v an Le ij d e n, en gaf ze daarmede nit. (Chronicon Egmundanum J. de Ley dis. Ac­cedunt praeter The odor i c i a Ley di s Breviculos Leoni3 Mo n a c h i Egmundani Breviculi Majores, Lugd. Bat. 1692. 4o.) De Breviculi van Theodoricus beslaan slechts twee bladzijden en loopen tot 1151. Die van L eo loopen van Dirk I tot Dirk VII, die in 1203 stierf. Zij zijn in bet Nederduitsch overgezet, en te vinden achter de Kronigk van Egmond, door Jan van Ley den, vertaald door K. v a n Herk en G. Kempher, Alkm. 1732. 4o. bl. 226-245. Zij zijn niet onbelangrijk, en welligt heeft men er te weinig gebruik van gemaakt, wijl men die voor een compilatie aan­zag uit den Egmonder monnik, hetgeen echter het geval niet is. Zie Paquot, Mem. pour servir a Litt. des Pays-Bas, T. VII. p. 374; d e Wind, Bibl. van Neerl. Gesch, bl. 57, 58, 513. LEO (SIBRANDus) werd te Leeuwarden geboren, monnik in de abdij te Lidlum en stond in 1557 als roomsch priester te Menaldum en Berlikum. Hij vluchtte ten gevolge der be­roerten naar Groningerland en stierf daar in 1588. Hij was van zijne jeugd of zeer bevriend met S uffridus P e t r i, me t wien hij te Leeuwarden, onder Cornelius Col e b e r t u s, gestudeerd heeft, en op wiens raad hij een geographische kaart van Friesland vervaardigde, door Jacobus Daventriens is het eerst, en vervolgens in 1579 op nieuw door Hogen berg uitgegeven. (Frisia Occidentalis S i b r a n d u s Leonis Leovar­diensis Describebat. Cum Privileg. imp. et Beg. Mtm. (mathe­matici ?) ad decennium, Antv. 1579.) Men heeft ook van hem twee kronijken in de Latijnsche taal, door A. Matt h a e u s in zijne Analecta uitgegeven. De eerste voert tot titel : Vitae at res gestae Abbatum in Lidlum, in Anal. T. III. p. 519-588, ed. in 4o, Zij loopt van 1132-1172, en bevat eene beknopte beschrijving van het klooster te Lidlum, bij Franeker, waarin hij zelf monnik was, de levens der abten en de burgerlijke beroeringen, onlusten en oorlogen, voor zoo ver het klooster er in was betrokken. Matthaeus en de Wind prijzen deze kronijk en om zijne naauwkeurigheid en om de bijzonderheden, die licht over deze tijden verspreiden. De andere kronijk voert ten titel: Vita et res gestae Abbatum Horti Divae Virginia seu Mariengaard apud Frisios , ook bij A. Matthaeus, t. a. p, T. V. p. 243-266, der uitg. in 4o. te vinden. Hij vangt aan met de stichting van het klooster in 1163, en eindigt met de verkiezing van den laatsten abt in 1569 ; zij is geheel in denzelfden smaak als de vorige, doch korter, en zelfs plaatselijk beschouwd minder belangrijk. Men vindt echter ook in deze kronijk bijzonderheden, die men elders te vergeefs zoekt, o. a. dat graaf .W ill e m IV bepaaldelijk bij Warns zou gesneuveld zijn. Behalve deze kaart en kronijken heeft L e o nog meer geschreven, dat echter niet tot ons is gekomen. H ame onius prijst hem zeer in zijn Frisia. Zie Suffridus Petri, de Script. Frisiae, p. 391 seqq.; Val. Andreas, Bibl. Bely. p 809; A. M a t t h a e u s, in Dedie.; Fop-pens, Bibl. Bely. T. II. p. 1095; de Wind, Bibl. van Ned. Gesck. bl. 184; Mr. J. T. Bodel Nijenhuis en W. Eekhoff, .41gem. Kaart van de prov. Friesl. bl. 25; W. Eekhoff en J. G. O t t e m a , Rapport over eene geteekende kaart van Friesland, Noord-Holland en de Zuiderzee, etc. LEO (Joaa.x), een geleerd godgeleerde , reeds in 1587 predikant te Bommel, die, benevens J oh a n n e s F o n tan us, predikant te .Arnhem, in den jare 1607 ad conventum piae­paratorium of voorbereiding voor de Nationale Synode, werd gezonden. Hij stierf in hetzelfde jaar. Zijn zoon, Antoniu a, werd in 1609 van Haaften naar Schoonhoven beroepen, en overleed aldaar in 1638. Zie Beschr. van Bommel, bl. 139; van Berke 1, Beschr. van Schoonh. bl. 414; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 85; H. de Jong h, Naaml. der Fred. van Geld. bl. 356. LEO (HENRIcus) in 1599 te Zalt-Bommel beroepen, mede­gecommitteerde voor de Nationale Synode, en de eenige van hen die, den 3den Julij 1619, de akte van stilstand onderteekende. Hersteld zijnde werd hij in 1631 beroepen te Driel, den 1 sten Mei 1635 te Nijmegen, waar hij in 1638 stierf. Zie Uytenbogaert, Kerk. Gesch.; Brandt, Hist. der Ref. Regenbogen, Hist. der Ref. Glasius, Syn. le Dordr. Tideman, de Rem. Broedersch. bl. 271; de Jongh, Naaml. van Fred. in Geld. bl. 356. LEODIENSIS (REINERus) , Benedictijner monnik in het St. Laurens klooster te Luik, geboren in 1155, vervolgens prior en abt van Wota en Passerige, vertrok in 1215 voor de vierde maal naar Rome, en was op het concilie van Lateraan onder I n n o c e n t i u s III. Hij stierf in 1230. Hij vervolgde het Chronicon Leodicense L amb e r ti Par vi, monnik in hetzelfde klooster, tot het jaar van zijn overlijden. Het is het eerst uitgegeven in de verzameling Bened. Con­gregat. S. Mauri, anno 1729, Par. T. V. p. 5. Zie Schoettgenius ad Fabricii Bibl. Lat. llied. Aev. T. VI. p. 178-181; Vossius, de Hist. Lat. p. 338; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 1060; Saxe, Onom. T. II. p. 288. LEODIENSIS (G ERARD). Zie LIEGE. LEON (AELsrus LEONARDUS), Latijnsch dichter, een Fries van geboorte, bloeide in het einde der zestiende eeuw, en was zeer bevriend met zijn landgenoot V ig 1 i u s, aan wien hij opdroeg Frisia verso heroico descripta, voor of in 1577, het_ sterfjaar van V i g 1 i u s, gedrukt. Men heeft nog van hem: Carmen gratulatorium in Inaugurationem laetumque Urbis Antverpiensis introitum Fr ancisci V al esii, Duels Alenconii Anno Domini 1582, Antv. 1582. 4o. Volgens P a q u o t is hij dezelfde met El c i e Eduard Leon M ell em a. Zie op dat woord. Zie Sweertii, AM. Beig. p. 110; Valerius Andreas,Bibt. Beig. p. 31; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 36; Paulo t,Ment. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays.bas, T, II. p. 363; Hoeufft, Parn. Lat. Belq. p. 74. LEON (JACOB Jun A) van Middelburg, een geleerde Rabbijn, maakte zich een naam door een fraai model van den tempel van Salomo, dat hij vervaardigde, en van hetwelk hij eene beschrij ving uitgaf, getiteld : Afbeeldinge van den tempel Salomonis, welckers model den autheur is hebbende, Amst. 1644. 4o. De hertog van Brunswijk liet van dit geschrift eene sche vertaling vervaardigen (De Templo Hiero solynitano. Lat. cura sauberti, Helmst. 1665. 4o,) Leon schreef ook nog andere godgeleerde en oudheidkun­dige werk en. Zie Bosnage, Hist. des Juifs , T. V. p. 2117, 2118; van K o en en, Gawk. der Jod. in Nederl. bl. 337 ; Cat. der Bal. der Stad 4mst. le Ged.bl. 57; Cat. v. d. Palm, p. 159. LEON (JACoB MENDES DE), zoon van Abr a h am Mend es de Leon en van Sara de P i n n a, werd den 4den April 1784 te Amsterdam geboren en had onder zijne leermeesters de dichter Johannes No ms z. De Haan onderwees hem in de teekenkunst, waarin hij vrij ervaren werd. Hij was echter te nederig om zijn werk, ooit dan aan enkele seer vertrouwde vrienden te doen zien. Hij had een fijnen kunstsmaak, een juist kunstgevoel en was geen oppervlakkig maar grondig beoordeelaar der kunstwerken van anderen. Langzaam trad hij als kunstverzamelaar op, zonder eigen wijsheid en was zelfstandig, niet karig, maar onbekrompen, vrijgevend, maar niet verspillend. Hij vroeg niet wat oud of nieuw, wat veel of weinig gold, wat vreemd of eigen, maar wat goed en proefhoudend was. Van zijne jeugd werd hij voor den koophandel opgeleid. Hierin verkreeg hij groote kundigheden. Eerlijkheid, rondborstigheid en naauwgezetheid deden hem reeds vroeg ter beurze hoogachten, en later was hij de vraagbaak van zeer velen te dezen. Leon was ook geen vreemdeling in de toon- en letterkunde. Overigens bezat hij de echte kenmerken van den Nederlandschen aard, eenvoud, vastheid , werkzaamheid, zedelijkheid , liefde tot de waarheid, zucht tot vrijheid, innige ja vurige belang­stelling in het schoone en goede, huiselijkheid en godsdien-stigheid, onbekrompenheid in het weldoen. In 1813 beschermde hij, als luitenant der nationals garde, zelfs met gevaar van zijn leven, de Lombard, en stond den moedigen kapitein A. R. Falck met K e m p e r, als staatsmanneu van den echten stempel, door hem steeds vereerd, moedig ter zijde, in de bewerking der gezegende omwenteling van zaken, waaraan zijn vader, als lid van het provisioneel bestuur der stad, dadelijk deel kreeg. Hij was lid van den raad der stad en behoorde in het laatst van zijn leven tot de Finantieele Commissie, waar zijn ad viezen zich door helderheid van oor­deel, onbekrompenheid en bescheidenheid onderscheidden ; voorts lid der Hoofdcommissie voor de zaken, der Israeliten. Oak behartigde hij krachtig de belangen van de Nederd. Portug. Armenschool, welker vijf-en-twintig jarig bestaan hij met een uitgezochte redevoering vierde ; van de Maatschappij van Weldadigheid en van het Fonds der Gewapende Dienst. Hij deed met den beroemden Mr. J o h a n D a n i 61. M e ij e r bij het Algemeen Bestuur der Maatschappij van het Nut van 't Algemeen, pogingen om een bij-departement op te rigten voor Christenen en Israeliten beide toegankelijk, 't geen echter mislukte. Leon was ook Baad van Bestuur der Koninkligke Akademie van Beeldende Kunsten, welks geldmiddelen met loffelijke naauwkeurigheid door hem bestuurd werden ; lid van het Kunst-gezelschap Door Kunst en Vriendschap, van de Holl. Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, en ridder der orde van den Ned. Leeuw. Hij huwde E s th e r M e r c a d o, bij welke hij 8 kinderen naliet. Hij stierf den 25sten Mei 1842. Zijn vriend J e r on i m o de V r i e s, vierde zijne gedachtenis den 26sten Mei 1843, met eene redevoering in de Maatschappij Arti et Amicitiae te Amsterdam, die later in druk is verschenen. Zie Mr. K o e n e n , Gesch. d. Joden in Nederl. bl. 385, 386. LEONARD (HUBERT), waarschijnlijk te Luik geboren, was Carmeliter monnik en onderscheidde zich in de vijftiende eeuw als geleerde. In 1456 benoemde hem Jean Soret h, zijn gene­raal, bij gelegenheid dat hij het kapittel zijner orde, te Parijs gehouden, presideerde, tot hoogleeraar in de godgeleerdheid aldaar. Twee jaren later werd hij doctor in de godgeleerdheid en in 1472 regent te Luik. Ook bekleedde hij aldaar de waardigheid van inquisiteur, en weerlegde in een zijner schriften de dwalingen der ketters van Nivelles. Louis de Boar b on, bisschop van Luik, koos hem in 1474 tot zijn suffragant, met den titel van bisschop van Dark. Hij bekleedde dezelfde betrekking onder diens op volger, Jan van H o o r n. Den Eden Julij 1489 veranderde hij dezen titel met dien van bisschop van Bethlehem, dien hij den Men December 1491 hernam. Men stelt zijn dood in 1496. Trithemius schreef ten minste dat hij in 1494 nog leefde. Foppens meent ten onregte dat hij in 1478 gestorven is. Hij werd voor het hoogaltaar der Groote-Carmelieten, te Luik , begraven, met een grafschrift, dat men bij F o p p en s, P a quo t en elders leest. Hij schreef: De Genealogia noilium Francorum, et gestis eorum, ap Ludovicum Episcopum Leodicensem, Liber unus. In Euangelium Lucae liber unus. De Regimine Principum, libri tres. De Immunitate Ecclesiasticd, libri tres. Contra Haereticos Nivellenses. Sermones Varii, liber unus. Quadragesimale. In Magistrum Sententiarum. Zie Val. Andreas, Bill. Belg. p. 383 Foppens, Bill. Belg. T. II. p. 9 ; P a qu o t, Manz. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays.bas, T. II. p. 388; Trithemiu s, de Script. Eccles. c. 902, ed. F a-. bricii, p. 215; Possevini, Appar. ed. 1608. p. 769; du Bou­lai, Hist. Univ. Paris, T. V. p. 883; Gallia Christ. T. V. p. 995. LEONARDI (Thorns) of L e en aert s, werd in 1600 to Maastricht geboren, trad omstreeks 1616 aldaar in de orde der Dominikanen. Na het einde van zijn novitiaat, studeerde hij in zijn klooster in de philosophie, vervolgens in het kor­ telings to Douai opgerigt St. Thomas-collegie, in de godge­ leerdheid. Naauwelijks had hij den ouderdom van 22 jaren bereikt, toen hij reeds in hetzelve de philosophic onderwees. In 1627 zond men hem naar zijn klooster to Leuven, waar hij het opzigt had over de studio tot in 1630, waarna hij onderregent en van 1633 —1642 eerste regent werd. Deze betrekking werd hem tweemaal to Douai en driemaal to Leu­ ven, te weten tusschen 1645-1665, opgedragen en in dien tusschentijd (1642) werd hij doctor in de godgeleerdheid. Twee jaren later word hij regent bij de theologische faculteit. Reeds in 1636 werd hij prior in het klooster to Brussel, later bekleedde hij er nog eenmaal, en ook tweemaal te Leuven die betrekking. In 1668 werd hij Provinciaal, doch naauwelijks had hij dit ambt aanvaard, of hij overleed den 1sten September van dat jaar, terwijl hij het klooster to Brugge bezocbt. Hij schreef en gaf uit: R. P. F. Mar c i de los Hunt° s, Quaestiones ad uni versam Dialecticam, Duaci, 1622. 12o. Thesaurus gratiarum SS. Rosard, expositus a R. P. F. Th o m a Leonard i. . . . . Item Appendix de Confraternitate SS. Nominis Jesu, Brux. 1640. 16o. 1643. 16o. Lovan. 1646. 16o. Ed. sexta correctior, 1660. 24o., ook in het Vransch vertaald door T h o ma sParm en t i er, Brux. 1643. 16o. Christus crucifixes, sive de perpetud cruce Jesu Christi, Brux. 1648. 12o. Lov. 1649. 12o., vertaald in het Fransch door Tr au m, Fransch Jacobijn en doctor in de godgeleerd­heid, Brux. 1648. 12o.; ook in het Vlaamsch door J a n van B 1 it terswyc k, Karthuizer monnik. Angelici Doctoris D. Th o m a e Aquinatis Sententia de prima hominis Institutione ejus per peccatum corruptione, illi­usque per Christum reparatione, tribus libris conprehensa; ad-versus Joannem Georgium Dorschaeum, Doctorem Lutheranum per 27 annos Professorem, et Ecclesiastes Argen­torati, nunc Ducum Mecklenburgensium Consiliarium. Profes­sorem 7heologiae et Consistorii Provincialis Assessorem primarittne .Rostochii, qui gloriatur se Thomam (Aquinatem) exhibere con­ fessorem veritatis Euangelicae, Augustand (uti ait) confessione repetitae. Ad SS. D. 11 7.. Al exan dr u m VII, Brux. 1661. fol. J3revis, seu methodica Refulatio totius Operis Dorschaeani, als vervolg op het vorige. lie schrijver schreef nog bijvoegsels op zijn groot werk, door Guillebert de la H aye uit zijn mond opgeschreven (Additiones, in alterd edition e suis locis inferendae), doch deze tweede editie is nooit uitgegeven. Confutatio cujusdam libelli haeretici, cui titulus: Capucinus Excaputiatus, an lucem emissi per J o a n n e m ab a e m­stede, Ministrum 1?eformatum (ut se vocat) Religionis in oppido Mosa-Trajectensi, Lovan. 1662. 12o. in 't Vlaamsch, zonder naam van schrijver Wederlegging van een ketters boecxken, welckens opschrift is: Den ont-kapten Capucyn, in het licht ghegeven door Jo anne s van Haem ste de, 1662. 12o., zonder naam van schrijver. Unicae Christi Sponsae , id est , Catholica sub Romano Pontifice Ecclesiae integritas et sanctitas denuo asserta. Itemque Calvinismus, de violatd thori mystici fide dare convictus; ad-versus spuria vitulamina J oanni s Hamer stedii, Lovan. 1664. 12o. Eenige godgeleerde verhandelingen in handschrift. Zie Val. Andreas, Fast, p. 144; F o pp en s, Bibl. Belg. D. II. p. 10 ; Paquot, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays•bas, T. II. p. 347. LEONARDS (ABRAHAM) of L e ender is z, predikant to Batavia, vervolgens (1673) te Dordrecht, in 1698 overleden. Hij was bezadigd en vredelievend, beoefenaar der letterkunde en vriend van Abraham en Francois Valentijn. Zie Schotel, Kerk. Dordr. D. 1. bl. 6, 7. LEONINUS (ALBERTus) of v an Leuw en van Groene­woud t, geboren te Utrecht, doctor in de beide regten eu een bekwaam wiskundige. Graev ius noemde hem mathe- maticus minime vulgaris." Ook beoefende hij de Latijnsche pazy, blij kens zijn gedicht in het album van Janus D o u z a. Hij stierf 30 Mei 1614. Zijne schriften zijn: De vera quantitate anni Tropici. De ratione restituendi annum civilem ad Gregorium XIII P. M. Colon. 1578. Commentarius in doctrinam praecessionis, acquinoctiorum et obliquitatis Zodiaci contra Genethliacos, Antv. 4o. Theoria motuurra coclestium Secundum doctrinam Copernici, Colon. 1583. Rhetorica, sive de arte dicendi libri duo, Spirae, 1588. 80. Comoedia moralis de reducenda pace, Bazel. 1589. 80. Of hij de schrijver is der Contemplatio exegetica in Apoca­lypsin, Amst. 1608, onder den naam van Albert us Le o­ninus in het licht gegeven, is twijfelachtig. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 37; Poppens, Bibl. Belg. T. II. p. 60; Sweertius, Belg. p. 114; Witte, Diar. Biogr. T. I. ad an. 1614; Donsae, Poem. p. 70 ; D r a u d, Bibl. Class. T. I. p. 23; B o ecler, Bibl. Critic. Cap. XXXIV. p. XVIII; G ra e-v i i, Orat. in L. Acad. Traj. Nat.; B u r man n i, Traj. Erud. p. 184. LEONINUS (ELBERTus) of le Lion, kanselier van Gelder­land, uitstekend staatsman en regtsgeleerde, werd te Zalt-Bommel in 1520 nit burgerouders geboren. Na het eerste onderwijs in zijne geboorteplaats te hebben genoten, ontving hij vervolgens dat van M a c r o p e d i u s te Utrecht, en ver­trok drie jaren later, op het gerucht van den oorlog tus­schen den hertog Karel van Gelderland en den hertog van Bourgondie, naar Emden, waar hij gedurende vier jaren door Dr. B r e d e n b a c h i u s, in het opstellen van redevoeringen en gedichten werd onderwezen. Hierop vertrok hij naar Leuven, waar hij de lessen van Pe t r us N a n n i u s hoorde, en zich tevens op de regten toelegde, met dit gevolg, dat hij in 1547 den graad van licentiaat bekwam. Hij begaf zich nu naar Atrecht, om zich in de Fransche taal te oefenen, en naar Leuven teruggekeerd, huwde hij aldaar de dochter van den beroemden hoogleeraar in de regts­geleerdheid Johannes H a z e, en werd eerst de opvolger van IT olmarus B e c a a r t s en vervolgens in 1560 van Gabriel Mu daeu s. Zijn roem klom van dag tot dag, men wedijverde hem blijken van hoogachting en vertrouwen te schenken. Hij stood in gunst van de hertogin van Parma, den kardinaal Granvell e, den prins van Oranje, den graaf van Egmond en andere edelen, maar vooral van P hilip p u s, hertog van Aerschot. Allen raadpleegden hem, deelden hem hunne geheimste taken toe, hoewel zij van verschillende par- tijen waren. Hij was het On der Juristen, l'oracle du jour, l'agent, le deput6 des etats generaux Beiges." Hij werd lid van den Raad van State, en diende den koning getrouwelijk. Namens denzelven werd hij in 1574 gemagtigd tot de vredehandeling te Breda, en in 1575 zond don Louis d e R e q u e s en s hem naar Holland aan den prins van Oranje en de Staten, om, wegens Spanje, voorslagen van vrede te doen. Ook werd hij in 1577 wegens de Algemeene Staten naar Holland. gezonden, om op een eenparige reeling der Munt en der gemeene belastingen aan te 'louden, en het te huis ontbieden van eenige schepen, omtrent Antwerpen en de Maas liggende, benevens bet afschaffen der verlofgelden te verzoeken. In den jare 1578 werd hij door den prins ge­bruikt om te waken, dat don Johan de Nederlanden voor zich, met uitsluiting van den koning van Spanje, mogt aan­nemen, en den koning uit den zadel stooten. In alle deze en andere zendingen, waartoe hij gebruikt werd, toonde hij buitengewone ervarenheid in de regten, beleid, verstand en eerlijkheid. In 1581 werd hij tot kanselier van Gelderland aangesteld, en was sedert onafgebroken een der eersten en vroedsten bij de behandeling der gewigtigste staatszaken. Toen Willem I aan het vaderland ontvallen was, was hij in den Haag tegenwoordig. Oorspronkelijke briev en, als nog in de griffie van den Hove van Gelderland aanwezig, dragen blijken van zijne alles omvattende zorg en doorzigt, en tevens van zijnen onwrikbaren moed, destijds zoo hoog noodig. Hij waarschuwde die van Gelderland voor de lagen van den graaf van den Berg, die zich destijds nog als stadhouder voor­deed en de Gelderschen voor Spanje trachtte to vormen. Door de Staten werd hij in 1584, wegens Gelderland, met Johan v an G e nt, beer van Oye, en den raadsheer G e­rardus Voe t, afgesraardigd tot opdragt van de heerschappij over de Nederlanden, aan den koning van Frankrijk aan te bieden. De redevoering door hem bij deze gelegenheid ge­houden, is bij B o r bewaard. 's Jaars daarna verwelkomde hij, nit naam van den Staat, te 's Hage, R o be rt Dudle y, graaf van Leycester, door de .koningin El i z abeth van Enge­land afgezonden, met eene merkwaardige aanspraak, die ook bij B o r is te vinden. Hij won zoo zeer L e y c e s t er s vertrouweii, dat deze hem tot lid van den Raad van State eischte, niet­tegenstaande L e o n i n u s niet met de puriteinsche leerstellingen van den graaf overeenstemde. Hij was commissaris van L e y­cest er bij de hooggaande twisten in Utrecht, over het af­schaffen van het eerste lid der Staten. Hoogst gewigtig waren zijne bemoeijingen. Ofschoon geen vriend van den graaf, ried hij hem echter ten beste, en zocht door verstandige tusschenspraak met des graven heftigste tegenstanders, het uiterste van het smeulend vuur van ongenoegen voor to komen; dan, te vergeefs bij den eersten. Van dit alles zijn breedvoerige berigten bij B o r. In 1594 werd hij aan het hoofd der commissie naar Gro­ ningen gezonden, om de oude en verregaande scheuringen en tweedragt tusschen Stad en Ommelanden, zoo mogelijk te keeren. Zij gaven toen eene concept.ordonnantie op den staat en vorm der regering, dan deze ontmoette tegenstand en niet voor 1597 werden de zaken. beslist. In 1596 werd hij weder tot een gezantschap naar Engeland benoemd. Men schrijft van hem, dat hij zich in den aanvang der beroerte met Spanje, bij beide partijen door zijn gematigd gedrag, wist bemind te maken, tot dat hij zich eindelijk al te opentlijk voor de Staatschen verklaarde, om bij de Spaanschgezinden langer ingang te vinden. Volgens Jan Francois le Pe tit, stierf hij in 1601, meer dan 80 jaren oud, doch S1 ig t enh or st meldt, dat hij te Arnhem, den Eden van Herfstmaand in 1598, zijnde het 79ste van zijn ouderdom, overleed, bij zijne huisvrouw den tijd van 52 jaren geleefd hebbende. Hij werd in de Groote kerk te Arnhem begraven. B o r teekent zijn overlijden als D van een man zeer ervaren in de beschreven regten en in materie van staat. Hij was groot van persoon en van verstand. Hem werd nagegeven, dat hij zich in voorspoed niet verblijdde, noch in tegenspoed bedroefde, en altijd even lankmoedig was, zonder dat hij zich ook eenigzins vertoornde wat hem bejegende, maar verdroeg alles patientelyk." ' Hooft geeft van deze gelijkmoedigheid een treffend voor­beeld. Toen hij de tijding ontving, dat zijn zoon, Gilbert L e o n i n u s, kapitein in dienst van den Staat, bij den onge­lukkigen aanslag van A 1 d e g o n d e op Lier, gesnauveld was, zeide hij zonder eenige ontroering te doen blijken: D Wen by ter wereld kwam, wist ik dat by daaruit moest scheiden." Ten tijde dat de kapitein la Mott e, den gruwelijken aanslag gesmeed had, in 1594, om prins Maurits Hendrik en eenige andere voorname heeren te vermoorden, behoorde ook Leoninus onder dit getal. Men wil dat hij nooit be­lijdenis van de Protestantsche godsdienst gedaan, en zich daar­omtrent onverschillig zou gedragen hebben. Hij zelf schreef: Ik heb altijd gezegd en zeg het ook nog, dat men de religie, die eenvoudig is, moet aannemen. Zaken, die geheel golde­lijk zijn, en het begrip van het menschelijk verstand te boven gaan, moet men het verborgen oordeel Gods en den engelen bevelen. Ik heb geoordeeld, dat men de Godheid, in plaats van ze te bepalen, liever moet eeren en zich daarover ver­wonderen. Met al mijn magt heb ik gearbeid, om de al te spitsvondige disputen uit de Itepubliek te doen uitwerpen." Deze gevoelens behaagden echter den kerkelijken dier dagen niet, en deze gematigdheid was waarschijnlijk de reden, dat die van Arnhem een- en andermaal weigerden, om op het verzoek van den Hove van Gelderland, eene lijkrede over hem to houden. Mevr. Bosboom-Toussaint heeft ons Leoninus naar waarheid afgeteekend in haren Le i c es t e r. Ook van Ka m-p e n gaf eene karakterschets van dezen man. Men vindt ver­schillende afbeeldingen van hem, o. a. een met een Latijnsch gedicht van Adolphus Dausius. Hij schreef: Centuria Consiliorum, Antv. 1584. fol., typis Plantim, door zijn zoon, Conrad us Leoninus, uitgegeven. Aan het einde van dit werk en afzonderlijk vindt men zijne: Oratio habita in Conventu Or dinum G enerali um, Antv. a 1579, tempore colloquia Coloniensis de bello , religione et pace per Belgium. In • 1645 heeft Jan Jacob s, boekverkooper te Arnhem, beide in 4o. met zijn portret, waaronder het gemelde Lat. vers, uitgegeven. Ook plaatsten er H e n dr i k M a n t e r en H en dr ik H a r i u s, Latijnsche verzen voor. De Oratio is op nieuw uitgegeven door Gerdes in Scrinium antiquarium, \T. I. p. 309. Emendationum sive Observationum, libri VII, A rnh. 1610. 4o., aan zijn neef Clair i n u s Leoninus opgedragen, met een Latijnsch vers van Theodorus Cockius ofDerkKok, advokaat voor het Hof van Utrecht. Processus Criminalis sive Praelectiones Clarissimi Juriscon­ sulti El b e r ti Leo n i ni quondam in inclyta Lovaniensi Aca­ demia Antecessoris et Professoris primarii, in Librum novum Cods* cis in quo tituli et leges ad instar processes criminalis explicantur,, Colon. 1604. 40., door Philippus Stein­ hause n, J. U. D., uitgegeven. Praelectiones ad Tit. Cod. de Jure Emphyteutico , Franeof. 1608. 80. Commentarius ad Tit. D. de Usufruct., Lichae, 1600, 80. Di ssertatio de Trapezitis Belgii vulgo Lombardi s , door B o x h o r n uitgegeven. Ook bezat zijn. kleinzoon, Elbe rt o Si us, advokaat te Utrecht, nog de volgende werken van hem, die voor de pers gereed waren: Consiliorum Centuriae Notae in V libros Decretalium, jussu Gr eg or ii XIII congestae. Commentarii in lib. V, VI, VII et VIII Pandectarum. In het rijks Archief berusten nog 70 brieven van L eo ninus. Zie Pita Ellerti Leonini Gelrae Cancell., quam ipse scribere olim orsus, in Matt. Syn. Epist. alior. aliquot monum. post Andreae Alciati Tract. contra vitam monast. Hagae vomit. 1740. p. 322-326, Met Inlass. van bijv. uit eene Nederd. Pert. medeq. in Nijhoffs Bijdr. voor Fad. Geseh. en Oudheidk. D. VI. St. 3, bl. 162 volgg. door G. 353 H. M. Delprat; A. P..van Cappelle, Lofr. op Elb. Leon. in Bijdr. tot de Gesch der Ned.; F. V. Go.ethals, Rid. des Lettr. des Scienc. et des Arts en Belg. et dana les Pays Ern. Brax.1840. T. I. p. 140; Biogr. Univ. i. v. Val Andreas, Bibl. Belg. p. 199; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 758; Gerdes, Scrin. Ant. T. I. p. 309; Lipsii, Opera, T. II. p. 742, 743; gane, Nom. Lit. T. III. p. 393; Viglius ad Hopperu, T. XXVII. p. s Epist. 794; Strada, de bello Belg.; Bor, Ned. Oorl. B. VIII, IX. X. XI. XII. XXV; Hoo ft, Ned. Hist. B. XXII. bl. 63, B. XXIII. bl. 134; van Meteren, Ned. Hist.; E van Reidt, Ned. Hist. bl. 41, 98, 99, 100, 101; Slichten Borst, Ton. des Lands van Geld. bl. 48; Brandt, Hist. der Ref. D. I. bl. 518, 719, 789, 842; Le Petit, Beschr. der Prije Ned. ; Bentiv oglio, Ferhaalb.; Gesch. der Ned.; Beschr. der Stad Bommel, Amst 1774. bl. 120, volgg. van Hasselt, Stukk. voor de rad. Hist. D. I. bl. 282; Hoogstraten, Luiscius, Halma Kok, o. h. w. Wage­naar, rad. Hist. D. VII. bl. 25, 30, 147, 149, 168, D. VIII. bl. 55, 113, 115, 120, 203, 446, D. IX. bl. 36; van Wijn, Bijv. en Nalez. op Wag enaa r, D. VII. bl. 22, 47, D. IX. bl. 22, 24, 25; Beaufort, Leven van Willem I (Reg ) C e r i s i e r, Gesch. der Ned. (Reg.) van Kampen, Vad. Karakt. D. I. bl. 433 volgg. Chron. van Arnh. bl. 223; D el p r a t, Broed. van G. Groete, bl. 158; S c h e l t e m a, Staatk. Ned. o. h. w. de Jonge, Unie van Brass. bl. 58; Lib. Leoninus, kansel. van Geld. door R. H.Gr aadt Jonkers in Geld. Folks-Alm. 1848. bl. 12; van Kampen, Bekn. Gesch. der Lett. en Welensch. D. I. bl. 105, 310; Delo. de la Camp. a l'Entr. de Ville de Leyde; G r o e n van P r i n s t e-r e r, Arch. de la Maison d'Orange-Nassau, (Reg.) Chron, van het Hist. Gen. D. V. bl. 331, 333, D. VI. bl. 40 (Brief van hem 1581); B r i t z, Mem. sur l'ancien droit Belg. p. 90, 118, 136, 140; Sandbrink, de Advoc. jurib. ac doctr. p. 58, 59; van Gils, Bath. Myer. Memorieboek, bl. 252; Muller, Cat. van Portr. LEONINUS (GusBERT), zoon van Elbert us L e o n i n u s, kapitein van een compagnie paardenvolk, deed ) gedurende zijn leven, den vaderlande en den prins van Oranje, zeer vele sin­guliere diensten," en sneuvelde in eene schermutseling te Lier in 1584. Hij had ook de proosdij te Oldenseel en eene prove in de Lebuinus-kerk te Deventer, welke beide, na zijn dood, door Willem I en de Staten-Generaal, gegund zijn aan zijn broeder Coenraad. Zie Beschr. van Bomm. hi. 122. Nay. D. V. bl. 296, D. VI. bl. 89. LEONINUS (CoENRA.An), zoon van Elbert us L eon inu s, bezocht eerst de Latijneche school te Utrecht, daarna de universiteit to Leijden. Ilij gaf in 1584, toen hij nog student was, de Centuria Consiliorum, van zijn vader, in het licht. Zie Beschr. van Bomm. bl. 124; Nay. D. VI. bl. 89. LEONTIUS (TEtEopoRus) of L e e u w i u s, uit een Friesch geslacht, legde zich te Leijden, onder Everhardus B r o n c k-h o r s t, op de regtsgeleerdheid toe, en werd, na de academie verlaten te hebben, rector te Sneek, welk ambt hij in 1606 bekleedde. Omstreeks dien tijd begaf hij zich op nieuw naar 23 Leijden, waar hij de doctorale waardigheid verkreeg, na het houden eener Disputatio de crimine laesae majestatis. In 1609 werd hij reeds secretaris te Sneek, dewijl Pau lu s Arc e ri us bem als rector opvolgde. In 1615 werd hij hoogleeraar in de Latijnsche taal en welsprekendheid te Franeker, waar hij in 1617 overleed. Zie Sehotanus, Besehrijv.. van Friesland, fol.192;Winsemii Chron. van Friesland, 763; Vriemoet, .dth. Fris. p. 161, 162. LEOPA.RDUS (PAuLus) werd omstreeks 1510 te Isemberg, in Vlaanderen geboren, legde zich te Leuven, onder N i c oi; laas Clenardus en Rutger Rescius, op de letterkunde toe, en opende eene school te Hondscote, waar hij een groot deel van zijn leven doorbragt. Vervolgens begaf hij zich naar St. Winoxbergen, waar hij onderwijs gaf tot zijn dood, den 3den Junij 1567. Johannes Macarius of Heu­r e u x, een zijner leerlingen, sloot hem de oogen. Hij werd in de kerk van St. Maarten begraven. Pet r u s Nanniu s, Franciscus Nansius en Guilelmus Pantinus wa­ren zijne vrienden. Justus Lipsiu s, Scaliger en Ca­saubonus bewonderden zijne geleerdheid, mar nog meer zijne nederigheid. Hij had de betrekking van hoogleeraar in de Grieksche taal, aan het koninklijk collegie te Parijs, afge­slagen, vvijl hij liever onbekend in een afgelegen oord wilde leven, dan in de maatschappij roem en eer behalen. Hij schreef: Vita ,et Chriae sive dipophthegmata A r i s t ip pi, Di o­genis, Demonactis, Stratonis, Demosthenis et Aspasiae, Antv. 1556. 12o. Den 11den November 1552 aan de regering van Hondscote opgedragen. Na zijn dood verscheen: Pauli Leopa.rdi Isembergensis Furnii Emendationum et Miscillancorum libri XX, in quibus plurima tam in Graecis quam Latinis Auctoribus a nemine hactenus animadversa aut intellecta, explicantur et emendantur, Tomus prior, libros X continens,- Antv. 1568. 4o. Leopard had dit werk aan de regering van St. Winox­bergen opgedragen. De tien laatste boeken verschenen de eerste maal in 1604, in het 3de deel der Fax Artium of Thesaurus Criticus van Gruterus, die ze van P e t r u s Ser iv er iu s ontvangen had. Zie Thu a n i, Hist. Lib. XXXIX. edit. Paris, 1606. p. 353. Sweertii, dth. Bela. p. 593; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 104, 715; Foppens, Bibl. Belg. T.1I.p. 942 ; Colomiez, Bibl. Choisie, p. 65; P a q u o t, 211Om. pour servir a Mist. Litt. des Pays-bas, T. II. p. 333; Cat. v. H u 1 them, No. 13008, 13009. LEOVARDIA (Joia.NNEs DE), of Jan van Leeuwaarden, minderbroeder , doctor in de godgeleerdheid, schreef in de zes• tiende eeuw eenige godgeleerde werken : De Providentia Divina. In Hexaemeron. In Decalogon. De Synagoga Judaeorwra. De Ecclesia Christi. Hij werd door zijne oversten naar Indio gezonden, om de Heidenen te bekeeren. Zie Su f fr. Petri, de Script. Frisae, Dec. XV. 2. p. 434.Oudh. en Gesch. van Friesl. bl. 91; F o pp ens, Bibl. Belg. T. II. p. 676; Hoogstraten, Luiscius. LEPELAER (A.) leefde in de tweede helft der zeventiende eeuw te Gouda, vervaardigde met Christ offel Pi er s on en J. C. BoOthius in 1673.-1676 voor kerkmeesteren de tee­keningen in het klein van de kerkglazen, die nog in de kerke­kamer aanwezig zijn. Er bestaat eene plaat in piano formaat, voorstellende de Afbeelding der prachtige en om deszelfs deftige konstglazen alom beruchle Jans Kerk der stad Gouda, zoo als die zich vertoont van binnen. A. Lepelaer ad vivum delineavit. J. G o e r e e Sculpt. Zie K r a m m, Goudsche Glazen, bl. 25; Lev. en Werk. der Holl. en P1. Kunst-Sch. D. IV. bl. 964. LEPELTAK (DANIEL) hielp in 1489 Rotterdam voor jonker F ran s van B re derode bemagtigen en diende hem aldaar voor procureur•generaal. Nadat de stadhouder E g m o n d, de stad hernomen had, werd hij te Delft opgehangen. Zie v. A l k e m a d e, Jonker Franssen Oorlog, bl. 249; Wage­naar, Tad. Hiat. D. IV. , bl. 258 (die hem Andries noemt)Arend, Vad hat. D. III, bl. 260, 267. LEPP1 1 (PETRus) advokaat te Amsterdam, kwam in 1717 als hoogleeraar in de regten to Harderwijk in aanmerking. Zie B o u ma n, Gesch. der Geld. Lloogesch. 0. II. bl. 85. LERBERGHE (JAN VAN) in 1755 to Kamerijk geboren, vestigde zich te Gend, waar hij het yak van goudsmid en kunstdrijver uitoefende, en in het laatste roem verwierf. Ook legde hij zich op de graveerkunst toe, en gaf in 1790 een boekje met zes landschappen, in de breedte, naar dat van Callot vervaardigd, in het licht. Kramm betreurt het, dat deze kleine etsjes, die niet meer dan proeven zijn, niet door anderen zijn gevolgd. Hij overleed in 1810. Zie K r am m, Lev. en Werk. der Holl. en FL Kunst•Sch. D. IV. bl. 964. LEItDEVLINX (DAVID), een Belgisch beeldhouwer nit het midden der vijftiende eeuw. In 1451 bestelde hij een houten 23* tabernakel, met een beeld van Mari a, voor de kerk van Lede. Ook vervaardigde hij verschillende standbeelden voor de keizers­poort te Gent. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Kunst-Sch. D. II. bl. 170. LERMANS (PIETER) was een leerling van den ouden Frans van Mier is, en schilderde omstreeks 1670 in diens trant, doch niet zoo kunstig. Sommigen houden hem voor een leerling van Gerard Dou. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunst-Sch. D. IV. bl. 964. LERNUTIUS (JANus) of Jean Lernou t, zoon van J e a n, kleinzoon van Jacques Lernou t, werd den 13den Novem­ber 1545 te Brugge geboren. Na zich zoo te Gent als te Antwerpen op de letteren te hebben toegelegd, deed hij zulks gedurende 7 jaren te Leuven, waarna hij met J u s t u s Li p­sius en Victor G i s e 1 i n u s, de voornaamste academWn van Frankrijk, Italie en Duitschland bezocht. Hij verliet zijn vaderland in 1567, zag Parijs, Padua, Rome en andere steden, en hield zich omstreeks negen jaar bezig met het bestuderen der oudheden en zeldzaamheden van alle plaatsen, waar hij zich ophield. Andreas V a l e r iu s schrijft dat zijne afwe­zigheid 21 jaren duurde, in gezelschap van Lips iu s; doch zulks is niet jnist, wiji deze in 1567 op reis ging, en in 1576 of liever in 1574, toen hij zich naar Keulen, na de hoogeschool van Jena verlaten te hebben, begaf, terugkeerde. Overigens is het zeker, dat L e r n u t i u s in den aanvang van 1577 in zijn vaderland was, wiji hij in dat jaar in het huwelijk trad met Maria Tor t el b o o m, bij wien hij 12 kinderen, 4 zonen en 8 dochters, verwekte. Noch zijn talrijk gezin, noch zijn schepensambt, dat hij meermalen met eere bekleedde, beletteden hem niet zich aan zijne letteroefeningen over te geven. Eenmaal echter dacht hij er van te moeten scheiden. In 1 587 uit Artois komende, waar zijne zaken hem hadden ge­roepen, werd hij, drie mijlen van Brugge, door de soldaten van het garnizoen van Ostende gevangen genomen en in de kasematten geworpen. De lucht van die plaats veroorzaakte hem eene krankbeid, die de gouverneur van Ostende nood­zaakte hem naar Engeland te zenden, totdat zijn rantsoen be­taald was. In zijn vaderland weergekeerd, ontdeed hij zich van zijne zaken en betrok een buitenverblijf, waar hij zich geheel aan de letteren wijdde. Tegen het eind van zijn leven keerde hij naar Brugge terug, waar hij den 29sten September 1619, in den ouderdom van 74 jaren ontsliep. Hij werd in de kerk van den Verlosser begraven, waar men zijn graf­schrift, door zijn vriend Justus R y c k i u s gesteld, leest. Hij was nederig, een vijand van alle praal en ijdele roem, bevriend met -de uitstekendste geleerden van zijn tijd. Keizer Rudolph II verhief hem en zijne afstammelingen in 1581 tot den adelstand, doch begeerlijker waren voor hem geweest, gelijk Pa quo t schrijft! ) quelques grains du retail qui pro­cure toutes choses." Lernutius is het meest als Latijnsch dichter bekend. Minder gunstig is het oordeel van Borr i­chius over hem als zoodanig dan dat van H o euf ft en Peerlkamp. Paquot schrijft: ,Lernutius tient un rang parmi les bons pates Latins." Hij schreef: alia Basia, Ocelli et alza Poemata, Antv. Chr. Plantinus, 1579. 12o. In 1603 verscheen te Legnitz eene tweede uitgaaf er van, te gelijk met die van Janus Guilielmus en Valens A ced aliu s. De uitgevers meenden dat hij reeds gestorven was. Hij zelf gaf eene derde uitgaaf met den titel : Jani L e rn u t i i Initia, Basia, Ocelli et alia Poem ata ab ipso Auctore publicata, Lugd. Bat. Lud o v. Elzeviri us, 1614. 12o. Er bestaat eene vrije Nederd. navolging der Ocelli van Daniel J o n c k t y s (Rozelyns Oogjes.) Commentarius de naturd et cultu Car oli Flandriae Co mitis nec non de caede ipsius, et vindicta in percussores mox secutd, Brugis, 1621. 80., door zijn zoon Jacobus, na zijns vaders dood uitgegeven. Men vindt de meeste gedichten van L e r nu t i u s bij G r u. terus, T. III. Del. p. 114-195. Burman bezat van hem onuitgegeven Parodiae . Zijn portret bestaat, gegraveerd door C. C a u k e r c k e n. Zie L i p s i i, Epp. Cent. I ep 3; Fama posthuma J. Lipsii (Edit. 1613) S and e r u s, de Brugensib. p. 47; Sweertius, Ath. Belg. p. 381, 381; Valerius Andreas, Bibl. Belg. p. 440; Fop-p e n s, Bibt. Belt'. T. I. p. 530; .dcta SS. z. Martii, T. I. p. 154, 155; B u r m a n n i, Syll. Epist. T. I. p: 16 ad Lotich. V. Eleg. III. p.259; Borrichius, de Poet. Let. No. 182; Hoeufft, Pam. Lat. Belg. p. 69; Cat. p. 166 ; Peer1kamp, de Poet. Neerl. p. 260 ; P a q u o t, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. VI. p. 363; van Voorst, Cat. T. III.p.147; Cat. van Hulthem, (Ind.)-Dousa, Poem. p. 70; Justi Ryckii, Prael. Poet. p. 118; 'Jo cher, Gelehr. Lez. IV. LERNUTIUS (JAcoBus), zoon van den voorvermelden, in 1577 geboren en na 1623 gestorven, beoefende gelijk zijn vader de Latijnsche poezy. Behalve het werk van zijn vader de naturd et cultu Ca r of i enz , gaf hij in het licht: Preces metricae a Salo mone 211 acrino, Petro Aurato, Petro Bacher i 0, Vic tor e G is elin o, et aliis Pooh's, exercitiis Christianae pietatis aptatae , Brugis, 1616. 12o. Ook was hij van plan eenige gedichten van Maximili anus de Vriend t, in het licht te geven. Zie S a n d e r u s, de Drug. p. 43; P a q u o t, Mein. pour servir e rilist. Litt. des Paysbas, T. I. p. 649; Cat. van Hultheni,No. 97565 ; van Vo orst, Cat. T. III. p. 147. LE ROY. Zie ROY (LE). LE ROY (ATIENNE). Zie ROY (tTIENNE LE). LES (JAN vAN) wordt door N a gl e r als kunstenaar vermeld. Mogelijk was hij dezelfde met Jan Li s. (Zie aldaar.) In het kabinet Paignon•Dyonval komt eene afbeelding met de pen van hem voor, voorstellende hoe de Heer Zijn dienst­knecht berispt, die zijn talent heeft begraven. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holt. en Vl. Kunst-Sch. D. IV. bl. 965. LESCAILLE (JAcoB) werd den 22sten Augustus 1611 uit een aanzienlijk geslacht te Geneve geboren , Om de godsdienst naar Holland gevlugt, vestigde hij zich te Amsterdam, en legde zich daar op den boekhandel toe. Hij was een in zijn tijd niet ongeacht dichter, en werd zelfs door keizer Leopold als dichter gekroond en met een wapen beschonken. Men vindt in den Bloankrans van verscheidene Gedichten (Amst. 1659) een gedicht van hem, op het veroveren van 't Buis te Gennep, en in de Tweede Opening van Klioos-kraatn (Leeuw. 1657), Heete tranen gestort oover 't droeve lijk van den on­vergelijkkelijken man, Heere G e r a r d u s Vossiu s; Klagt over 't vertrek van Joan B u l i t i u s en Aan mijn grooten vriend Hero G al a m a. Welligt vindt men in andere ver. zamelingen nog meer proeven zijner kunst, doch de meesten zijn verloren gegaan bij den brand der drukkerij van B 1 a a u w, bij de N ieuwe Kerk, met welken hij handel dreef. Hij stierf omtrent 1677, in den ouderdom van 67 jaren. Hij is twee raaal gehuwd geweest. De naam zijner tweede vrou was A 1 i d a, dochter van Harman V e r w o u, bij welke hij drie dochters won, Barbara, Katharijne en Aletta. Zie Paquot, Men. pour servir a Mist. Litt. des' Pays-bas , T. V. p. 71; J. Wagenaar, iimst. fol. III. St. bl. 250; J. Kok, Fad. 1Foordenb. D. XXI. M. 98; Moreri, Hoogstraten A. M. Cerisier, Tafer. der Ned. Gesch. 1). IX. H. 419; intse Geijsbeek, B. 4. O. Woordenb. D. IV. bi 189; Siegenbeek, Bekn. Gesch. der Ned. Lett. bl. 186. LESCAILLE (KATnERISNE), doch ter van Jacob Lescaille en van A 1 i d a Ve r w o u, werd omstreeks 1649 te Amsterdam geboren en zette, na den dood haars evaders, den boekhandel voort, en legde zich, op zijn voorbeeld, reeds vroeg op de dichtkunst toe, zoo dat Vonde 1, na het lezen harer eerste proeve voorspelde, dat zij 't eenigen tijde, een uitmuntende dichteres kon w orden, en de historieschrij ver Brandt haar vader verzekerde, dat zij hem reeds boven het hoofd was ge­wassen. Men gaf haar zelfs den naam van de N ederlandsche Sappho. In lateren tijd was het oordeel over hare poezij minder gunstig. Van K a m p e n achtte bare dichtstukken niet boven het middelmatige; de -Vr ie s achtte dat haar dichtwerk doorgaans dien al te gelijken gang, dien effen en gladden stroom heeft, waarop wij voor een oogenblik niet ongaarne spelevaren, maar waarop wij ras ons vervelen, omdat wij niet eens met vollen zeil en schuimenden boord kunnen zeilen, dat het water om ons briescht en spat." ) Men kan bur," °or­deelde S i e g e n b e e k, den lof van vloeibaarheid en beschaafd­ , heid geenszins betwisten, doch hare kunstgewrochten hebben over 't geheel te weinig van dat vuur, die geestverbeffi.ng, dier rijkdorn van beelden en stoutheid van gedachten, in welke het eigenlijke wezen der dichtkunst gelegen is." W i t-s en G e ij s b e e k preen vooral hare vertalingen van eenige Fransche treurspelen, ten dienste der A Tsterdamsche Schouw­burg, die met hare overige gedichten onder den titel van Mengel- en Tooneel-podzy, , in 1731 in 4o. bij de erven van Jacob Lescaille en Dirk Rank e, die eene dochter van hare oudere zuster Barbara (de jongere A 1 e t t a bleef onge­huwd) in huwelijk had. U ffen b a c h zegt in zijne reizen dat hij haar vaak ontmoette. Dit was drie maanden voor haar dood. Zij stied den 8sten Junij 1711. Zij was bij Fr a n c i u s, H o o g s t ra te n, B r o e c k h u s i u s en andere dichters van haren tijd in hooge achting. Afzonderlijk verschenen van haar: Genserilc, trsp. n. h. Fr. van Mad. Deshoulieres, Amst. 1685. Herodes en Marianne, trsp , n. h. Fr, van Tristan l'H ermit e, aid. 1685. 4o., 1750, 51. kl. 80. Wenseslaus, koning van Poolen, trsp. n. h. Fr. van d e Rotrou, ald. 1686. Hercules en Dianira, trsp. n, h. Fr. van Tuillerie, ald. 1688. 4o. 1744. Nicomedes, trsp. n. h. Pr. van P. Corneille, ald. 1692. driadne, (rep. n. h. Fr. van Corneille, aid. 1693. Geta of de Broedermoord van Ant on i n u 8, vervolgd door J. H(a v er k amp, ald. 1713. Kassandra, trsp. n. h. Pr. van P. d'A s s e z a n, aid. z. j. Zie Lev. van Ned. Mann. en Promo. D. I. bl. 287; Wagenaar. .elmst. fol. III. St. bl. 250; P a q u o t, Mem. pour servir a l'llist. Litt. des Pays-bah T. V. p. 72; N. G van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. en Wetensch. D. I. bl. 365; J. de Vries, Gesch. tier Ned. Dichtk. D. I. bl. 290; Siegenbeek, Bekn. Gesch. der Ned. Lett. bl. 186; J. Kok, Fad. Woord. D. XXII. bl. 98; Mo­reri, Hoogstraten, W. Henskes, Cat. der Tooneelap. 227; J. v an der Ma rck, Az. Naemr. van Tooneelsp. No. 1167; Witsen Geijsbeek, B. 4. C. Woord. D. IV. bl. 191; Arren­berg, Naaml. van Boa.; Cat. der .Maatsch. van Ned. Lett. D. I. bl. 134, D. II.J530. LESDORP (NicoLAAs), een man van veel kennis, de voor. ganger van Regnerus Praedi ni u s, als onderwijzer in het Fraterhuis to Groningen. Zie Delprat, Broed. van G. Groele, bl. 117. LESIRE (P.) een bekwaam kunstenaar uit den aanvang der zeventiende eeuw. Van zijne band is het uitslaande prentje achter de voorrede van J o h. v an B ev e r w ij ck, van de Wtnementheyt des Vrouwlichen Geslachts, enz. Dordr. 1648. 80. Doze plaat stelt voor de Dordsche maagd als beheersche­resse der wereld op een troon gezeten, aan wie door alle standen eerbiedige hulde wordt gebragt. Bij een dezer per­sonen staat een schilder, mogelijk de afbeelding van P. L e s i r e, even als die van Bever w y ck, C a ts, keizer K a re 1 V en prins Maurits er op voorkomen. Onder die prent staat P. L e s ir e invent. zeldzaam van graveur. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Sch. D. IV. bl. 965. LESSA Bt (JAcos) to Marahiennes bij Douai geboren en den isten Julij 1577 te Doornik gestorven, een in zijn tijd bekend letterkundige, schreef: Hannoniae erbium et nominatiorum locorum ac coenobiorum, adjectis aliquot limitaneis, ex Analibus, Anacephalaeosis. Penias Declamatiuncula. Carminum tumultuaria farrago: J a c o b o Less a b a e o Mar­caenensi autore , achtcr de beide voorgaande, Antv. 1534. 120. Deze gedichten zijn van geen beteekenis. Hij wijdde deze drie werken aan Jacob Co e n, abt van Marchiennes. S w e e r t i u s schreef hem nog een Chronicon Univer sale toe. Zie Sweertius, Ath. Belg. p. 336; Valeri us Andreas, Bib/. Belg. p. 417, 862; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 524;P quot, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. I. p. 196, 197. LESSINES (GILLEs VAN) ook A.eg i d i u s a Les sini a, de Liscines, de Lascinis, de Lisciviis, Luscinus, to Lessines, eene kleine stad in Henegouwen, omtrent 1230 geboren, een predikheer, bragt het grootste gedeelte van zijn Leven door in het klooster van St. Jacques te Parijs, en onderscheidde zich ten tijde van T h om as van A q ui n a, zelfs vermoedt men dat hij leerling van dezen doctor is geweest. Hij was baccalaureus in de godgeleerdheid, doch beoefende ook de wijsbegeerte, wiskunde, sterrekunde, tijdrekenkunde en ge­schiedkunde. Hij leefde nog in 1304 en schreef: Incipit Tractatus de Usuris, quern fecit A egidius de L e vin is Praedicator. Aan het slot : Scriptum in vi gill d Paschae per manum Jo h a nn is H u g u e t i anno Domini M. CCCC. XLVII. VIII apriles. Gedrukt in de werken van den H. Thomas, J?omae, haeredes An t o nii Bla di et .7 o­annes 0 marini, 1570. fol. Petrus de Prussia haalt in zijn leven van Albert den Grooten (h. 23) een brief door F. Gilli s, van de orde der Dominikanen, aan dezen doctor geschreven, aan. Mogelijk is deze wel onze Less in es. Hij is tusschen 1263 en 1278 gestorven. Hij tiet in handschrift na : De Unitate Tormarum. De Concordiis ternporurn. De decem Praeceptis. Cornmentarius in primum et secundum Sententiarum. Flores Casuum. De G eornetrid De Cornelis. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 27; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 31; Sweertitts, dth. Belg. p. 107; Ezhard, Hist. ord. Praem. T. I. :p. 370-373, 194-198; Paquot, Mem. pour aervire l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. I. p. 468. LtSSIUS (LEoNAnDus), een Jesuit en beroemd godgeleerde, den 1sten October 1554 te Brecht bij Antwerpen geboren. Hij studeerde te Leuven onder den beroemden Bar t holo meus P e t r i, en te Rome, den niet minder vermaarden F r a n­ciscus Suare z. Gedurende zeven jaar onderwees hij de wijsbegeerte to Douai, en vijftien jaren te Leuven de godge­leerdheid . Hij verwierf zich als onderwijzer groote vermaardheid, was bedreven in de beide regten, wiskunde, geneeskunde, go. schiedenis en in de Grieksche taal, waarin hij echter geen onderwijzer had gehad. Hij stierf in 1623. Zijne schriften zijn: De Iustitia et Jure libri 1V ad Secundam Secundae D. Thomae a Quaest. XL VII usque ad CLXXXI, Lov. Par. De Perfectionibus Moribusque divinis s. de attributis divinis libri XIV, ibid 1620. 4o. De potestate sumni pontificis. De gratia et praedestinatione, ibid 4o. De summo bono et aeterna beatitudine Hominis libri IV ad primum Secundae D. Thomae, ibid 1613, 1616. 80. De Providentid Numinis et Animi immortalitate adversus Atheos et Politicos, ibid 1617. 80. De Fide capessenda consultatio, ibid 1610. 80. De statu vitae deligendo et Religionis ingressu, ibid 1613, 1617. 80. De bono statu eorum, qui vovent et colunt castitatem in seculo, Colon. aped Kincicium, 1615, onder den naam van Leo Hubertanus a S. Dionysio, S. Theol. doctor. De antichristo ejusque praecursoribus, typis Plant. 1611. 80. Hygiasticon sive de tuendd valetudine, turn anirni quam cor­poris. Hierbij Tract. Lud. Cornari Veneti, door L e ss i us uit het Italiaansch in het Latijn overgezet, ibid 1613. 1614. 80. De quinquaginta Nominibus Dei opusculum, Brux. 1640. 80. Lovan. 1642. 12o. Deze alien vindt men in het tweede deel der Opera Lessii, Typis Plant. 1626. fol. Onder een anderen naam gaf hij: Descessio Decreti magni concilii Lateranensis. Moyuntiae, 1613. 80. Notae in Martini Navarri _Fmchiridion Epistolicae casuum conscientiae resolutiones. Apologia pro Scriptoribus Mysticae Theologiae, qui a Lu­do v i c o B l o s i o citantur, cum Scholastica explicatione Locu. tionum Mysticarum. Commentarii in vari as Summae D. Thomae partes. In bet Nederd. Schat der Soberheid, Amst. 1696. Zie De vita et moribus R. P. L. Lessi curd, Th. Courtoix, Brux. 1668. 80.; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 265; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 815; Cat. J. Schouten, bl. 170; Cat. van Hulthem, (Ind.) LESSIUS (J.) schreef: Schat der Soberheid of middelen tot onderhouding der Ge-zondheid, Amst. 80. Zie Arrenberg, Naarnr. van Boek. bl. 247. LESTENS (GuILLA.umE), een Belgisch kunstenaar, in 1642 geboren. Zie K r a m m, Lev. en Werk. der Holl. en Fl. Kunst-Sch. D. IV. bl. 965. LESTEVENON (MATTRus), geboren te Amsterdam in 1719, was de zoon van M a t t h e u s Lesteveno n, heer van Strijen en burgemeester van gemelde stad, en van C a t h a r i n a El i­sabeth Lie v i n g s t o n. Hij was schepen en secretaris van Amsterdam, en werd in 1749 naar Frankrijk gezonden als buitengewoon ambassadeur, alwaar hij vervolgeiis gedurende vele jaren als gewoon gezant bleef. Aan hem werden, namens den Staat, gewigtige handelingen toevertrouwd. Behalve an­dere tractaten sloot hij den vrede met Engeland in 1783, na den ongelukkigen oorlog met dat rijk, en eene alliantie met Frankrijk in 1785. Hij overleed te 's Hage in 1797 en was gehuwd, eerst aan C a t h arina W in d s o r, daarna aan Maria Wilhelmine van der Duyn, eindelijk aan Susanna Faulquier. Zte S eh elte m a, Staatk. Ned. D. II. bl. 28, 29, door ons bier gevoigd. LESTEVENON (WILEtELm ANNE), zoon van Mr. Matthaeus Lestevenon en van MariaWilhelminavander Duyn, heer van Berkenrode en liazerswoude, bekleedde zoo velor als pa de omwenteling van 1795 belangrijke staatsambten, Hij was raad der stad Haarlem, en wegens die stad gedeputeerd ter vergadering van de Staten-Generaal, minister van HH. Mog. aan bet hof van Brussel op de vredehandeling met den keizer, 1795 lid van de nationale conventie en later drossaard van Breda. Als zoodanig maakte hij zich ook bekend door de uitgave van: Missive over het ontwerp der zoogenaamde Holland8che Pa­triotten , om eene legen-revolutie in de Republiek te bewerken, 2e druk, Amst. 1790. 80. Lestevenon was van 1784 tot 1797 curator der Leidsche hoogeschool. Hij was gehuwd met Johanna Hodsho n. Zijn sterfjaar is ons onbekend. Zie Siegenbeek, Gesch. der Leijdsche Hoog. D. II. Toev. en bl. 25; H e rm a ns, Bijdr. over Noord-Braband, D. I. bl. 226, 295. LETH (HENRIK DE) de Jonge, leefde in het midden der achttiende eeuw te Amsterdain, en maakte zich door Rijnge­zigten, naar de teekeningen van den heer G o 11, belicend. Men vindt van dezen bekwamen teekenaar en plaatsnijde:r dorp- en landgezigten, ook buitens en heerenhuizen in het Zegepralend Kennemerland van van N i d e k. Men heeft ook van hem Het vliegende Vaartuyg of de Nieuwe Post- en Rijsmachine, uitgevonden door D, Sc hij f tot Zaandam, getekent en in het koper gebragt door Hen r ik de Let h. Ook gaf hij vele kaarten uit. Zie I m m e rzeel, Lev. en Werke der Roll. en Vl. Kunst-Schild. D. II. bl. 171; Het Vliegend.Schip 1743 in Konst- en Leaerb. 1847 D. II. bl. 370 volgg. LETHMAET (HERMAN) of Hermann us Gou a nu s, naar Gouda, waar hij in - 1492 uit een aanzienlijk geslacht werd geboren. Hij studeerde op de Sorbonne te Parik.3 in de godgeleerdheid, verwierf aldaar den graad van doctor. Hij trok welhaast de aandacbt van Er a s m u s, die hem niet slechts met zijne toegenegenheid vereerde, maar hem nadrukkelijk bij Nicolaas E ve r a r d i voorzitter van den raad van Holland, , aanbeval. Ook beval hij hem aan Adrianus VI, toen Let h m o e t, met vele andere Nederlanders, na diens troons­verheffing te Rome was gekomen. Zijne hoop op een gulden toekomst verdween bij den dood van Adriaa n. Hij keerde naar Nederland terug, en vestigde zich te Utrecht. Eerst was hij aldaar kanunnik, later (omstreeks (1530) werd hij deken van St. Marie. Ook bij het bekleeden van die waardigheid, bleef hij zich aan zijne wetenschappelijke oefeningen toewijden. De bekende geschiedenis met de Eenhoorns van St. Marie, verwikkelde hem in ongelegenheden, en bragt hem zelfs op het kasteel Vredenburg gevangen. Op last der landvocgdes Maria werd hij ontslagen. Hij werd door bisschop G e qr g e, van Egmond tot zijnen algemeenen vicaris gekozen, be­kleedde, even als Sonniu s, bet ambt van inquisiteur, en was met dezen eenigen tijd in Friesland werkzaam. Hij was een zeer- geleerd man, geheel in den Erusmiaanschen geest, en gelijk deze, een vijand van alle kettervervolging. Erasmus zelf raadpleegde hem bij de verdediging- zijner verklaring van het Nieuwe Testament tegen den Goudschen theologant Natalis Bedda. Vooral openbaarde zich zijne vrij­moedigheid in zijne aanmerkingen op het geschrift van Fisher, bisschop van Rochester, tegen L u t her gerigt. Hij was van de noodzakeliikheid eener hervorming in de kerk overtuigd; maar wilde, evenmin als Erasmu s, die buiten de kerk en buiten Rome zoeken. Hij stond ook de vrijheid der Neder­landsche kerk tegen eisehen van het pauselijke hof voor, en veel van hetgeen onder bisschop G e o r g e van E g m o n d ter verbetering in het Sticht plaats vond, is waarschijnlijk aan hem dank te wijien. Ilet is te betreuren, dat een uitgebreid werk, waaruit wij zijne gevoelens omtrent de hervorming juister zouden leeren kennen (Suspirium sive Desiderium matris Ec­clesiae super redintegranda Religione) verloren is gegaan. De beroemde • boekdrukker Oporinus was er z66 hoog mede in­genomen, dat hij, na de lezing, hartelijk het wenschte uit to geven. L e t h m a e t besloot echter het ecrst aan de goedkeuring van het concilie van Trente to onderwerpen. De uitspraak beef achter. L e t h m a e t overfeed den Eden December 1555, in 73jarigen leeftijd. .Hij schreef: De instauranda Religione libri IX, Basil. 1544. fol. aped Oporinum, aan K a r el V opgedragen. Bij M a t th a e u s, Syll. Epist.-vindt men een brief van hem Af en de Prelaten ende Capittelen van de Yyf Godshuysen to Utrtecht, over de Eenhoorns van St. Marie. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. 1.V .; Foppens, .Bbl. Beig. T, II, p, 60; Matthaei, Syll. Bpist. p. 230; Dez. Fundd. p: 146 seqq. Hoynck van Papendrecht, Anal. T. II. P. I. p. 344, 372, C. III. P. I. p. 90, 118, 292, 293; Drakenbor g, Aanh. op de K. 0. p. 271 seqq. Bat. Sacra, T I. p. 56; Erasmi, .Epp. 604. Oper. (edit. Lugd. Bat.) III. Col. 675 seqq. 766 1. 1. Col. 866 ; Walvis, Beschr. van Gouda, bl. 256 ; Diest Lor­gion, Gesch. van de Kerkhcrv. in Priest. bl. 22; Glasius, Over Erasmus, bl. 332 very. Dez. Godg. Ned. o. h. w. Tijdschr. voor Gesch. Oudh. en Stat. vent Utr. D. 1X. bl. 172. LETI (GREGoRio), afstammeling van een aanzienlijk geslacht to Bologne. Zijn grootvader, Marco Let i, de eenige die er nit overgebleven was, begaf zich naar Rome, om er zijn fortuin te rnaken. Na twee jaren edelman van den kardinaal A 1 d o­brandini, neef van Clemens VIII, to zijn geweest, werd hij regter to Ancona. Sedert bekleedde hij verschillende be-trek kingen en stierf in 1608 als gouverneur van Romini, twee zonen nalatende: A u g us tinus Fr anciseu s, die zich in den geestelij ken stand begaf, en Jeronimus, die, na page bij Prins Karel van Medicis te zijn geweest, den krijgs­mansstand omhelsde, en kapitein der infanterie in het leger van den groot-hertog, vervolgens gouverneur van Amantea in Calabrie werd en in eene andere betrekking, in 1639 te Sa­lerno stierf. In 1628 was hij te Milaan in het huwelijk ge­treden, en het was (166r d at zijn zoon G r e g o r i o L e t i den 29sten Mei 1630 geboren werd. Toen hij tien of twaalf jaren oud was, werd hij naar het collegie der JesuIten te Cosence gezonden, waar hij tot 1644 bleef, toen zijn oom hem naar Rome riep. Zijn oom besloot hem eerst voor regts­geleerde op te leiden en hem daarna een regters ambt te bezorgen, doch bestemde hem vervolgens voor de kerk. Leti trad echter niet in de plannen van zijn oom, en begaf zich naar de bloedverwanten zijner moeder te Milaan, waar hij twee jaren bleef. Daarna keerde hij naar zijn oom terug, die intusschen vicaris van Orvieto was geworden. Deze poogde hem op nieuw over te halen, om den kerkelij ken staat te om­helzen, doch L e t i kon er niet toe besluiten. Hierop gaf zijn oom hem het bestuur over zijne goederen, en toen hij bisschop van Aquapendente was geworden, riep hij hem met veel nadruk tot zich. L e t i, die zijn geld met reizen doorbragt, antwoordde dat hij noch den degen noch het breviarium begeerde, doch wilde echter zijn oom in zijne nieuwe waardigheid zien. Zijn oom vond dat hij zijne christelijke pligten z66 verzuimde, dat hij hem, in tegenwoordigheid van zijn vicaris, toevoegde: God behoede U dat gij niet eenmaal een groot ketter wordt. Wat niij aangaat, ik wil U niet langer in mijn huis hebben." Hij zelf erkent in zijne brieven, dat zijn leven niet geregeld en dat hij zelfs een scapestrato was maar hij voegt er bij, dat hij, wijl men hem tot godsdienstigheid en den geestelij ken staat had willen dwingen, hij van beide een afkeer had ge­kregen; dat hem, toen hij zich zelve in de biecht van eenige galanterien beschuldigd had, door zijn biechtvader tot boete werd opgelegd, zeven korenhalmen van een voet lang te eten, of ten minste te kaauwen, en, voegde hij er bij, dat de Voor­zienigheid het zoo geschikt had, dat hij Calvinist was geworden. Zoo schreef hij aan zijne maitresse, die hij te Aquapendente had gelaten, en aan zijn oom, van wien hij geen afscheid had genomen. De achting, die men in Italie voor zijn oom had, bewoog velen, om hem ernstig over zijne godsdienst-verande­ring, die welhaast ruchtbaar werd, te schrijven, en meermalen onderhielden later de beroemde M a 1 p i g h i, de kardinaal Del fin o, vader Nori s, later kardinaal, en verschillende Italiaansche geleerden, hem bier over in hunne brieven; maar hij antwoordde imrner met scherts en als een man, die zij n partij had gekozen. Toen hij Aquapendente verliet, had hij besloten naar Frankrijk te gaan, doch toen hij den 19den Mei 1657 te Alexandria-de-la-Paglia was gekomen, werd deze stad den volgenden nacht ingesloten, zoodat hij verpligt was er zich drie maanden op te houden. Van daar begaf hij zich naar Geneve. Op weg maakte hij kennis met een Hugenoot, d e S t. Lion genaamd, die bij den markies de Valavoir, generaal der Fransche infanterie, in dienst was. Het onderhoud met dezen, voltooide hetgeen de lezing eeniger protestantsche boeken begonnen had. Hij vertrok met een edelman van Lucca, San tin i, naar Frankrijk. Toen zij te Geneve waren gekomen, verliet hem Sant in i, die zijn voornemen giste. Evenwel bleef hij vier maanden in die stad bij een verren bloedverwant, Miroglio genaamd, die kanunnik van Casal was geweest, zonder zich te verklaren. Hij ging vervolgens voor eenige dagen naar Lausanne, waar hij kennis maakte met een beroemd geneesheer, Jean Antoine Guer in, bij wien hij zijn intrek nam. Kort daarna ging hij tot de Protestantsche kerk over, en huwde met de dochter van zijnen gastheer. In Maart 1660 keerde hij naar Geneve terug, vestigde er zich en bleef er omstreeks 20 jaren wonen, terwijl hij een uitge­breide briefwisseling met geleerden, vooral Italiaansche, onder­hield. In 1674 verkreeg hij gratis het burgerregt, dat nimmer te voren op die wijze was geschonken. Hij bewees deze stad eenige diensten in hare verwikkelingen met de hoven van Savoye en Frankrijk, doch later had hij redenen tot ontevre• denheid, beklaagde zich in zijne brieven over' den syndicas van Geneve, wreekte zich met de pen en verliet in 1679 de republiek en ging naar Frankrijk. Ook daar had hij met onaangenaamheden te worstelen, ten gevolge waarvan hij eens­klaps dat land verliet en zich naar Engeland begaf, waar Karel II hem met goedheid ontving, tien duizend kroonen schonk, met belofte van hem tot geschiedschrijver te benoemen. Maar toen Leti zijne geschiedenis van Engeland had geschre­ven, en zijn werk aan het Hof mishaagde, kreeg hij bevel het rijk te verlaten. In 1682 kwam hij ti Amsterdam, waar men hem later tot stads-geschiedschrijver benoemde. Hij leefde er omtrent 20 jaren, waar hij een reeks van werken uitgaf, en stierf er plotseling den 9den Junij 1701, in den ouderdom van 71 jaren. Zijn portret is voor een zijner werken in folio of groot 4o. gegraveerd door J. G o 1 e en komt ook verkleind in 80. voor. L e ti was onvermoeid in het lezen en schrijven en heeft schier honderd boekdeelen zamengesteld. Zij zijn meest alle zeer • verward, onnaauwkeurig, zonder genoegzame kennis en oordeel geschreven. Zelfs geeft de schrijver de personen, wier leven hij beschrijft, woorden op de lippen, die zij nimmer hadden gesproken. Velen zijn er van in het Nederduitsch over-gebragt. In de voorrede van zijn Teatro Belgico heeft hij zijn gewone levenswijze geschetste Hij schreef: R. Bandita, Bologna, 1653. 12o. _Li Amori di Carlo G onzaga, Geneva, 12o. Dialoghi Historici, °verb compendio Historic° dell' Italia, e dello Stato presente de' Principi, e Republiche Italiane, dell' Academico incognito, Geneva, 1665. 12o. Dialoghi Politici, °verb la Politica che usano :in questi tempi i Principi e Republiche Italiane per conservare i loro stati e Signorie, Geneva, 1666. 2 vol. 12o. Vita di Donna Olympia Maldachini dell' Abbate Gualdi (Gr. Leti), Ragusa (Geneve), 1666. 12o. in het Fr. Leyde, 1666. 12o. Roma Piangente, °verb Dialoghi tra it Tevere e Roma, Leyda, 1666. 12o. , in het Fr. Avignon (Geneve), 1666. 12o. Il Nepotismo di Roma, overb Relatione delle Ragioni, che muovbno i Pontifici all' aggraadimento de' Nepoti; del bene e male che hanno portato alla Chiesa doppo Sisto V, lino al presente, 1667. (Amst.) 12o. 2 vol. In het Fr. Le Nepotisme de Rome, ou Resolution des Raisons qui portent les Papes a aggrandir leurs neveux, in het Holl. 1669. 2 d. 12o. In het Lat. Stutgard. 1669. 4o. Il Sindicato di Alessandro VII, con in suo Viaggio nell' altro mondo, 1668. 12o., in het Fr. 1669. 12o., eene satyre op Alexander VII. Il Cardinalismo di santa Chiesa divisa in tre parti, 1668. 3 vol. 12o. een satyre. Vita di Sisto V, Pontifice Romano, Losanna, 1669. 12o. vol., Amst. W ae s b e r g e, 1686. 2 vol. 12o. (Veel uitvoeriger en beter geordend.) In het Fr. Paris, 1693. 2 vol. 12o, naar de eerste uitgaaf, meermalen herdrukt. In dit boek zijn vooral grove feilen, die door latere schrij­vers zijn overgenomen. Ambasciala di Romolo a Romani nella quale vi sono annessi tutti Trattati, Negotiati, Satire etc. durante la Sede vacante, Bruss. (Geneve), 1671. 12o., Cologna, (Geneve), 1676. 12o. Eene verzameling stukken, meest alle satyren, na den dood van Cl e m ens IX vervaardigd. Visioni Politiche sopra gl' Interessi piu reconditi di tutti Principi e Republ(che della Christianita. In Germania (Gen.) 1671. 12o. Europa Gelosa, b Gelosia de' Principi d' Europa, Colon. 1672. 12o. L' Italia regnante, °verb Descrittione dello stato presente di tutti Principati e Republiche d' Italia, Geneva, 1675. 12o. 4 vol. Dit werk is eene tweede uitg. der Dialoghi vermeerderd met eene lijst van beroemde mannen. ltinerario della Corte di Roma, overt Teatro della Sede Apostolica, Dataria e Cancellaria Romana, Valenza (Geneve), 1675. 3 vol. 12o. He eerste der 3 deelen van dit werk was in 1672 ver­schenen met den titel: Li precipitii della Sede Apostolica, overt la Corte di Roma persequitata e persequitante. Li Segreti di Stato de' Principi del l'Europa rivelati da varii Confessori Politici, con aggiunta considerabile. In Col. (Geneve), 1676. 3 vol. 12o. Vaticano languente doppo la morte di Clemente X, con i remedii preparati da Pasquino e Marforio per quarirlo, 1677. 3 vol. 12o. Il Livello Politico, o sia la giusta Bilancia, nella quale si pesano tutte le Massime di Roma et attioni de Cardinali vi-venti. Cartellana (Geneve), 1678. 12o. 4 vol. Vita del Catolico Re Pilippo II, Monarcha delle Spagne Coligni, (Geneve), 1679. 2 vol. 4o., in het Holl. Amst. 1733. 4 d. m. pl. 2de dr. La Fama Gelosa della Fortuna: Panegirico sopra la Nas­ cila, Vita, Attioni, Govern), Progressi, Vittorie, Glorie e Fortune di Luigi it Grande. In Gex. 1680. 4o. Teatro Britannico, overt Istoria della grande Britannia, Londen, 2 vol. 4o., Amst. 1684.5 vol. 12o. Strugge de Reformati innocents. In 4o. Ceretnoniale Historic) e Politico, Amst. 1685. 6 vol. 12o. Historia 'Genevrina, o sia Historia della Citta e Republica di Geneva; corn al presente, Amst. 1686. 12o. 5 vol. Bet deel dat de politie van Engeland betreft, verscheen to Londen in 1681. Ritratti Historici, Politici, Citronologici della Casa Serenis­ sima e Elettorale de Brandeburg. Parte prima scritta con method) Heroestorico da G. Leti, Amst. 1687. 4o. Parte IL Ibid. 1687. 4o. Abre'ge de l' Histoire de la Malson Serenissitne et electorate de Brandenbourg, ecrite par Grego i r e L e t i en Italien, et traduite en Francois, suivant l'Extrait et par les soins de Auteur, Amst. 1687. 12o. Ritratti Historici, Politici, Chronologici e Genealogici della Casa serenissima et Elettorale di Sassonia, scritta con method) Heroestorico di Greg. Le ti, Amst. 1688. 4o. Ritratti Historici, over?) Historia del l' Imperio Romano in Germania....... Parte I ., divisa in octo libri, et arrichita de diverse Carte Geographice, e buon numero di bellissime figure tanto di persone the di Cilia. Dedicate a I' Altezza Serenissima di Frederic) Maryrave di Brandeburgo, Elettore del Sagro Imperio, etc. Amst. a spese dell' Autore, et da lui si trova, 1689. 4o. Parte lr, Ibid. 1689. 4o. La Monarchic Universale del Re Luigi XI V..... Parte I, nella quale si descrive in the consiste questa Monarchia; la necessita di abbaterla; la dafferenza. the deve farsi tra la co­rona de Francia e la Monarchia del Re Luigi, e per quali ragioni si deve conservar quella, e destruggere questa, Amst. 1689. 12o. Parte II, nella quale si contengono li successi e observationi sopra gli ajari dello stato presente dell Europa, Amst. 1689. 12o. In het Fr. Amst. 1689. 2 vol. 12o. Men schreef er tegen: L'Europe resuscitee du tombeau de M. Le t i, ou Re'ponse a la Monarchic Universelle de Louis XIV, par J. D. M. D. R., Utr. 1690. 12o. Theatro Belgico, °verb Ritratti Historiei, Chronologici, Po­litici e Geografiei, delle sette Provincie Unite, Amst. 1690. gr. 40. 2 vol. fig. Teatro Galileo, over() la Monarchia della Real Casa di Borbone in Francia solo e regni di Henr ic o IV, Luig XIII e Luig i XIV, dale anno 1572, sino all' anno 1697, Amst. 1691-1697. 7 vol. 4o. fig. Historia, 0 Memorie recondite sopra alla vita di 0 l i e v i e r o Cr omv el e, detto it Tiranno senza vizi, it Principe senza virtu....... Parte I, divisa in Sette libri, Amst. 1692. 12o. Parte II, Ibid, 1692. 12a. In het Fr. Paris, 1700. 3 vol. 12o. In het loll. Amst. 1694. 12o. Leiden, 1734. 2de dr. met pl. Historia, over() Vita di Eli z ab e t ha Regina de Inghil­terra, detta per sopranome la Comediante Politica, I Parte, Amst. 1693. 12o. II Parte, Ibid, 1693. 12o. In het Fr, Ibid, 1694. 2 vol. 12o. In het Holl. Amst. 1749. m. pl . van J. Luiken, 2 d. Il prodigio della Natura e della Gratia. Poema Heroico sopra l'Intrapresa d' Inghilterra del Principe d' Oranges, Amst. 1695. 4o. Dit gedicht is met 50 platen versierd. Critique, Historique, Politique, Morale, Economique et Co­mique, sur les Lotteries anciennes et modernes, spirituelles et temporelles, des Etats et des Eglises. Bit werk oorspronkelijk in het Italiaansch, werd te Amsterd. 1697. 2 vol. 12o. Avec des considerations sur l'ouvrage et sur l'Auteur uitgegeven. Tegen deze Considerations moist Le t i zich niet beter te verdedigen dan door de uitgaaf van eene verzameling brieven, hem door personen van naam geschreven, waarin men hem veel bewijzen van achting gaf. Hij voegde er eene lange voorrede bij tegen den schrijver der Considera­tions, dien hij l'adorateur de la France en l'ennemi de S. M. Britannique noemde. De uitgave dezer brieven werd verbo­den, doch de schrijver der Considerations kennis van die voor­rede gekregen hebbende, gaf er eene brochure tegen in het licht getiteld: .lie, flexions sur la derniere Preface de M. L e ti en forme de Reponse aux Considirations sur la critique des Lotteries. 24 Men vernam dat de schrijver der Considerations, het werk was van Pieter Ric oti el,r, student in de godgeleerdheid te Franeker. Zij werden herdrukt achter de Critique des Lotte­ries, te Amst. 1697. 2 vol. 12o. De brieven verschenen, doch zonder de voorrede, met den titel van: Raguagli Historici et Politici delle Virtu, e Massime neces­sarie alla conservatione delli Stati, con infiniti esempii, Amst. 1699. 1700. Ook in het Holl. Vita dell' Invitissimo Imperadore C ar lo V, Parte I e It. Parte III e IV, arichita di figure, 1720. 12o., in slecht Fransch door de dochters van den autheur, enrichie de figures en taille douce, 4 d. 12o. In het Holl. Leiden, 4 d. met p1. 80. Vita di D. Pi et r o Gir o n, Duca d' Ossuna, Amst. 1699. 3 vol. 12o., in het Fr. Paris, 1700. 3 vol. 12o., in het Holl. Amst. 1732. 2 d. m. p1. 80. Lettere..... sopra djferente materie con le proposte a re­poste da lui , overo a lui scritte nel torso de molli anni etc. Amst. 1700. 2 vol. 12o. Zie .iloge par J. le Cle r c, (gehuwd met zijne dochter Maria) Moroni, Nem. de Trevouz, Dec. 1701. p. 369-372, Sept. 1702. p. 60-77; Le Long, Bibl. S. p. 357; Des Masseaux, Notes sur les Lett, de Boyle, p. 139, 268, 384, 425, 439, 452, 486, 567, 668, 669, 681, 693, 732, 733; Niceron, Mena. T. II. p 359-379; Pa­qu o t, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. I. p. 204; Senebier, Mist. Litt. de la Repub. de Geneve, T II. p. 329­333; de Marchand, de Len, Biogr. Univ.; Chauffepie, Nouv. Diet. Hist. T. III. p. 61 suiv.; Hut. de la Repub. des Lett. Dec. 1700 p. 633; Hist. des Ouvr. des Say. Oct. 1700. p. 451, Mars, 1701. p. 95; Nouv. de la Repub. des Lettr. AolIt, 1699, par J. Bornard, p. 187 suiv. Bayle, Cabale Chimer. p. 300; J. le C 1 e r c, Bibl. Raison. T. XVI. p. 368; Bibl. a'un Homme de Gout, T. 1II.p.95,324,341;Sche1hornii, dmoen. Lit. T. VII. p. 155; Fr ey tag, Anal.; Leven van ber. Mannen, D. II. bl. 163; Rabus, Boekz. van Bur. 1693. b. 1695. a. 1698; Arrenberg, Naamr. van boek.; Bibl. der Maatsch. van Ned. Lett. D. II. bl. 409; Cat. Nan der Groe,p. 234, 235, 251; F. Muller, Cat. van Portr. in voce. LETOFF1 (FRA.Ncois), geboren te Arras, Dominikaner mon­nik aldaar, in 1673 prior van zijn klooster, stierf in 1684 in hoogen ouderdom. Hij was meester in de godgeleerdheid, en een kundig prediker. Hij schreef: Lee Indulgences de la Sainte Rosaire, lee Regles de cette Sainte Con frame, des Meditations sur les Misteres et les Fri­vi!eges, accordez par lee Saints Pontifes, Douai, 1673. 24o. 5. n. v. st. Zie Script. Ord. Praed. T. II. p. 500; P a q n o t,Jpour servir e 1'1141. Litt. des Pays-bas, T. 1, p. 303. LME (GERARDUS JOHANNES), predikant to Valkenburg en Zierikzed, stierf 21 October 1760, in den ouderdom van ruim 35 jaren. Jacobus Andriehen maakte een lijkdicht op hem. Hij verdedigde in 1745, onder den hoogleeraar A. Schultens, eene Dissert. ad Deborae Canticum. Hij schreef: Observationes Philol. Crit. in Cantica Deborae et Illosis, L. B. 1748. 80. Animadvers. sacrae ad textum hebr. Vet. Test. acc. cant. Deborae, L. B. 1759. 80. .Afscheids-redevoering van de gemeente te Valkenburg, over 2 Cor. XIII: 11, Leiden, 1750. 4o. Noodige Waarheden van den Christelijken Godsdienst, Zie­rikzee, 1757. Over het Formulier van het H. Avondmaal, 80. Zie van Kampen, Bekn. Gesch. der Lett. en Wetensch. bl. 178, 180; Boekz. der Gel. Wer. 1760. b. bl. 647, 648; Ar r en-berg, Naamr. van Both. bl. 247; Maurik en Noordb eek, Naaml. van Godgel. Schr.; Cat. J. II. O o s t e r d ij k, bl. 6, 12; Cat. van Hulthem, No. 29762. LETTING (JAcoBus) word, na een jaar zonder titel onder­wijs in de regten gegeven te hebben, hoogleeraar in de regten te Leijden, verwisselde die betrekking in 1612 met dien van rector der Latijnsche school, en stierf in 1625. Zie Soermans, Acad. Reg. b1. 25; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoog. D. II. bl. 93. LEUMONT (Timm of DiRcK), glasschilder te Luik, in het laatst der zestiende eeuw. Mogelijk dezelfde dien I m-me rz e e I vermeldt als in de vijftiende eeuw aldaar geleefd te hebben. Zie Mess: des Scienc. Hist. Gaud, 1858. bl. 342; Immerzeel, Lev. der Boll. en Pl. Kunst-Sch. D, II. bl. 171; K ramm, Lev. der MU. en Pl. Kunst.Sch. D. IV. bl. 966. LEUNISZ (WILLEM), burger van Middelburg, den 17den Augustus 1568 door den Bloedraad te 's Bosch gebannen. Zie 's G r a v e n z a n d e, Tweehonderdj. Gedacht. der Syn,te Wesel, bl. 210. LEUNSZOON (JAsPAR) of J a s pa r L e y n s e n, van Zoete­of Zoutelanden, een dorp in Walcheren, beyond zich in 1574 in den scheepktrijd bij Roemerswaal, aan boord van de vlie­boot van hopman A d r i a a n Corn e 1 i s z., kwam daarmede op zijde van den Spaanschen admiraal Glime s, sprong over in diens wand, klom, in het felste van het gevecht, naar de steng, trok de via°. van den standaard, met welke hij, na bhem om 't lijf te hebben gewonden, tot de zijnen wederkeerde, en de bepaalde belooning, een nieuw kleed, voor dit moedig bedrijf ontving. 24* Zie A. Thysii, Rust. nay. p. 98; Meteren, Ked. 'Hist. fol. 97 vs.; P. C. Ho o ft, Ned. Risk bl. 346; de la Rue, Bela. Zeel. bl. 190. LEUPENIUS (PETRus) of Leupe n, zoon van Pieter en Barbara Leupe n, geboren te Colchester, in Engeland, of in Leijden, studeerde aldaar, sedert 1630, in de godgeleerd­ heid, werd in 1633 beroepen tot eerste predikant te 's Her­ togenrade, van waar hij door de Spanjaarden verjaagd werd, van daar in 1637 naar Hattem, in 1642 naar Amsterdam, waar hij in 1670 in den ouderdom van 62 jaren overleed. Hij huwde in 1634 Sara B u c q u o y. Hij beoefende niet slechts de godgeleerdheid, maar ook de Nederlandsche taal­ kunde. Hij schreef: De Geesel der Zonde, 1651. 4o. Aanmerkingen op de Nederd. Taale. In 't licht gegeven door P e t r u m L eupenium, Bedienaer des Godlyken Woords 9 Amsterdam. By Hendr y k Do n k e r, Boekverkooper in de Nieuwebrugsteeg, in 't Stuurmans Gereedschap, A0. 1659. 80. Gedr. te Amsterdam by Ty m on Ho uth, a a k. Ook be­staat er eene uitgaaf van 1653. 80. Aan hem en de overige Amsterdamsche predikanten werd in 1652 opgedragen Tractaet ofte Handelinge van de kerck enz. door P. de Mornay, vertaald door Lucas de He er e enz. Zie So er m an s, Kerk Reg.; W a g en a ar, Amst. D. VIII. bl. 487; Nay D. II. Kramm, Lev. en perk der Roll. en Vi. Kunst-Sch. D. IV. bl. 966; Cat. der Bibl. van de llfaatsch. van Ned. Lett. te Leijd D. I bL 126; Abeoude, Naamr. van Boek.; Cat. van Hulthem, No. 23231. LEUPtNI US (JoHANNEs) of Leupe n, bij Immerzeel L u p e n i u s, volgens gissing van El z e v i e r en Kra m m een zoon van bovengemelden, was landmeter, kaartenmaker en teekenaar. Kr a m m vermeldt van hem : Een wijd uitgestrekt Landgezigt, op den voorgrond zijn eenige lieden in eene watering bezig met een zeqen te trekken. Het kasteel Nijenrode bij Breukelen aan de Vecht, bij winter, voorgesteld. Ook behandelde hij de etsnaald. Zoo bewerkte hij, in de manier van R o c h man, 't huis te Weerensteyn, Nyenrode Loendersloot, een gezigt op Amsterdam, 't Molentje, den Amstel, en oude Hollandsche sloten. Hij bloeide in de tweede helft der zeventiende eeuw. Zijne teekeningen en etsen zijn zeld­zaam. Zie Nay. D. III. bl. 162, D. VII. bl. 333; Immerz eel, Lev. en Werk. der Boll. en Kunst-Sch. D. II. bl. 171; Kramm, Lev. en Werk. der Roll. en 11. Kunst-Sch. 1). IV. bl. 666; Cat . G. Muller, Amst. 3 April 1827; Aunst6oek A No. 17. LEUR (lIncoLAAs VAN), krijgsbevelhebber onder prins Ma u­rits. Hem werd, nadat kolonel van Huchtenb rock, door een musketkogel met eere gesneuveld was (28 Sept. 1601), het opperbevel der artillery in Ostende opgedragen. Hij vond daarna den eeredood op de wallen dier door de Spaanschen belegerde vesting. Zie Bosscha, Neerl. Held. te land, D. I. bl. 372; P. Fleming, Oostende, vermaerde, gheweldighe, larickduyrighe ende bloedighe beleg. bestorm. ende aanv. van 1602-1604, 's Hage, 1621. 4o LEUR (NicOLAAS VAN DER), een historiesehilder, in 1667 te Breda geboren. Reeds op jeugdigen leeftijd begaf hij zich naar Rome, om de groote meesters te bestuderen. In Holland tcruggekeerd, schilderde hij met veel toejuiching portretten en historiestukken. Hij zou, indien hij zich bij het portret alleen had bepaald, gewis nog meerderen roem hebben behaald. In de kerk der Recolletten te Breda, is een altaarstuk van zijn penseel. Hij zou in 1726 gestorven zijn. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der loll. en rt. Kunst-Sch. D. II. bl. 171. LEURENIUS (JOANNES), geboren te Randeraert in Gelder. land, een Jezuit, die zich als godgeleerde, geschiedkundige en dichter onderscheidde. Hij stierf 3 Dec. 1656 en gaf uit: Vita S. Servatii Episc. Traject. cum officio, Col. 1649. So. Aurora in Leone, in inauguratione Ma x imili a n i H en-r is i Principis Bavariae coadjatoris Coloniensis, Coloniae, 1643. Beide in dichtmaat. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 677. LEURIUS (JoHANNEs) predikant te St. Andries, werd, wegens zijne Remonstrantsche gevoelens, door de Synode te Dordrecht 1618-1619, afgezet, bediende in 1621 Leiderdorp en Ha­zerswoude in commissie, en werd in 1632 pred. te Woerden. Zie Brandt, fist. der Ref. D. IV. bl. 5; T i d e m a n, Rem. Broed. bl. 124. LEURS (W.), te 's Hage, was lid van het Utrechtsch Ge­nootschap rift is de Voedster der Wetenschappen, en komt in den Bundel, door dat Genootschap uitgegeven, als dichter voor. Hij schreef: Verhandeling over het aderlaten en deszelfs toevallen, m. pl. Utr. 1783. 80. Over de kromming van den ruggegraad, 1701. Zie Arrenberg, Naaml. van bock.; Heri ng a, Bijdr. lot de Naaml. van Dicht. bl. 60; Cat. v. Hulthem, No. 7816. LEUS (ARNOLD DE) geboren te Baloeil in Henegouwen, beroemd wiskundige, kwam te Moskou, bij een inval der Tartaren, jammerlijk om. Zie van Kampen, Gesch, der Lett. en Welensch. D I. bl. 93. LEUSDEN (JoHANNEs), werd den 26sten April 1624 to Utrecht geboren, en legde zich, na zich onder L yr a e u s op de oude letteren en vervolgens onder B e rk r i n g e r u s, op de wijsbegeerte toe, en werd in 1647 meester in de vrije kunsten. Vooral echter beoefende hij de Oostersche letterkunde, en woonde de lessen bij van Christ ia an Ra u, die van den 22 Januarij 1644 , tot den 8sten April 1645, te Utrecht daarin onderwijs gaf. Na vervolgens de lessen van V o e t, S c h o­ tanu s, de Maats en Hoornbeek, over de godgeleerdheid gehoord te hebben, werd hij in 1649 proponent en begaf hij zich naar Amsterdam. om zich door den omgang met Isra6liten verder in het Hebreeuwsch te oefenen. Te 'Utrecht teruggekeerd en bevoegd verklaard om het Oostersch te onderwijzen, begaf hij zich nog eenmaal naar Amsterdam, om door de Joden zelven in den Talmud en de schriften der Rabbijnen onderwezen te worden. In Julij 1650 werd hij tot buitengewoon hoogleeraar in het Oostersch aan de hoogeschool te Utrecht, en toen in Januarij 1653 die van Sluis hem tot predikant begeerden, tot gewoon hoogleeraar be­noemd. Van Leu sd e n nam deze betrekking gedurende een reeks van jaren met grooten roem waar. Zijn naam lokte vele uitheemsche studenten naar Utrecht. Hoogst verdienstelijk maakte hij zich, zoo wel omtrent de gewijde taalstudie, als omtrent de uitlegging van het 0. en N. Verbond, dock kon de beschuldiging nie‘ ontgaan, dat hij te veel waarde aan het oordeel van Israeliten hechtte. Zijn onderwijs muntte door bevattelijkheid en duidelijkheid uit. Hij huwde den 7den Maart 1661 Elizabeth van der Nijpoort, die hem behalve eenige dochters, drie zonen schonk, Rudolp h, die volgt, J o h a nn es W i 1 h el m u s, die behalve vele andere ambten dat van lid van den Raad en burgemeester te Utrecht hekleed heeft, en J a k o b u s, predikant te Meeren bij Utrecht, hi 1708 gestorven. Hij stierf 30 September 1699, in den ouderdom van 75 jaren, G e r a r d u s de Vries hield eene lij krede op hem. • Zijne schriften zijn: Philologus Hebraeus, conlinens Quaestiones Hebraicas, quae circa vetus Testament= Hebraeum moveri solent, Traject. 1652, 1672, &inst. 1686, Traj. 1695. 4o. Pauea et brevia praecepta ad notitiam Hebraicae et Chaldaicae linguae V. T. acquirendam per parrs necessaria, in gratiatn Philo­hebraeorum, Traj. 1645. Jonas illustrates Hebraice, Chaldetice et Latino per Paraphrasim Chaldaieam, Masoram magnam et parvam el per trium praestantis­simorum .Rabbinorum Salemonis Jarchi, Abrahami Aben Ezrae, David kitnchi textum Hebraicum punctatum, nec non per varias notas philologicas, Traj. 1656 en 1692. 80. Joel explicates per paraphrasim Chaldaicam, .Masoram magnam et parvam etc. .ildjunclus Obadjas illustrates, Ibid, 1657. 80. Philologus liebraeo-miztus, una cum specilegio Philologico, Traj. 1663, Leidae, 1682, 1699. 4o., op de lijst der verbodene boeken to Rome geplaatst. Tractatus Talmudicus, una cum versione Hebraica duorum Capi­turn Danielis, Traj. 1665. 4o. Onomasticon sacrum, in quo omnia nomina propria Hebraea, Chaldaica et oriqine Latina, turn - in veteri quam in Novo Testa­mento occurrentia, explicantur. Additamentum de vasis, pecuoilia et ponderibus sacris t, Ibid, 1665 en 1684. 80. Psalterium Hebraeum, Amst. 1666. 80. Psaltni Hebraice et Latina, Traj. 1688. In het Hebreeuwsch en Engelsch, Amst. 1688. Praecepta Hebraica et Chaldaica, Traj. 1667. 12o. Specimen Grammaticae Hebraicae, (in het Holl.) Traj. 1668. 80. Biblia Hebraea accuratissima noels Hebt aicis et lemmatibus illustrata, cum nova praefatione Latina. Adjecta sent Judicia turn Professorum Leilensium, turn Rabbinorum Amstelaedamensiurn. Amst. typis Josephi ilthias, 1667. 2 vol. 80. Philologus Hebraeo-Graecus, contineus quaestiones, quae circa Novum Teslamentum fere moveri Solent, Traj. 1670. 4o. Leidae, 1685, 1695. 4o. Schola Syriaca una cum Synopsi Chaldaica et Dissertatione de literis et linguis Samaritanorum, Traj. 1672. 80. Clavis Graeca Novi Testamenti cum Annotationibus Philologicis, Ibid, 1672. 80. Clavis Hebraiea et Philologica veteris Testamenti, Leidae, 1673. Traj. 1683. 4o. Compendium Biblicam, continens ex 23202 versiculis V. 1. tang= 2289, non tamen integros, in quibus omnes univorsi veteris Testamenti voces tam primitivae quam derivativae, tarn Hebraica quam Chaldaica, una cum versione Latina inveniantur, Traj. 1673. 80. 1680, 1685. 12,o. Leidae,-1694, Franc. et Halae, 1704. Compendium Graecum N. T. continens ex 7959 versiculis totius Novi Testamenti lantum versicalos 898 non lame,: integros, in quibus omnis universi Novi Testamenti voces cum versione Latina inveniuntur Ibid, 1673, 1677, 1682. Amst. 1698. Leidae. 1702. Franc. et Halae, 1704. 80. Novum Testatnentum Graecum, Traj. 1675. Amst. 1688, 1693, 1698. 12o. 1701. 24o. Lugd. Bat: 1751. Graece et Germanice, Luneb. 1693. 12o. Versio Septuaginta Interpretum, Amst. 1683. leen korte Hebreusche en Chaldeusche taalkonst, Utr. 1686. So. Ook in het Engelsch, Duitsch en Fransch. Lexicon Novum Hebraeo-Latinum ad modum Lexici Schreveliani Graeci compositum per modum Indicis Hebraici, primo a D. Ro­ bcrtsono conscriptum, sed lam Latinitate donatum, atque textibus voces . irt egulares continentibus atiisque animadversionibus locupletatum atque adauctum Lexie° Chaldaico publico, Ibid, 1687. 80. Oratio in obitum Dan. Berckringeri. Dissertationes de Dialecticis et Hebraismis N. T., in Rhenferdi Syntagma Dissert. Philologico-Theologlearum de ;Style Novi Tes­ amenti. Hij gaf uit Marlini Pooli Zondonensis Synopsis Criticorum, allorumgue Saciae Seripturae interpretum, Traj. 1686. 5 vol. fol. Met Petrus de Villemandy en Petrus Marinus:Samue­ll8 Boenarti Opera Omnia, 1692. fol. L e u s d e n et Schaaf, Novum Testamentum Syriacum cum 'Lexie° Syriaeo. Leidae, 1709. 2 vol. Zie Chauffepid, Niceron, Moroni, Saxe, Morhoff, Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis,Burman, Traj. erud. p. 185 seqq. Fa b ricii, Hist Bibl. Fabr. p. 254, T. VI. p. 53, 194, 369; Id Bibl. Graec. T. III. lib. V. c v. Id. Bibl. .dntiq. C$I. p. 587; l e Long, Bibl. Sacra, T. I. p. 42, T. II. p. 828, 1176 et al. locis; May e r i Bibl. Diss. IX No. 19; I m-bonatus, Bibl. Graec. Lai p. 110; Cr enius, Animadv. Philol• et Hist. P. XIV. p. 129; Lip en Bibl. Theol. T. II. p. 827; L. Bos, Cap. II, Prolog. ad Bibl. Grew.;' Z e 1 t n e r, Theatr. Brud. qui art. Typogr. laud. oper. praest ; Hering a, de Audit. p 137secri Syll. Epist. Bunn. T. IV. p. 640, 645, 803, 806; Mar ck, Orat. .Funebr. Herm. Glasius, Godgel. Ned. o. h. w.; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 18; Koenen, Gesch. der Jo­den in Ned. bi. 327; v. Kampen, Gesch. der Lett. en Wetenschapp. D. I. bl. 429, 430; Cat. van Hul th e m, (Ind.) Bibl. Univ.; Bibl. Bais. T. I. p 224; Bibl. Rem. p. 19; Arrenberg, Naamr. van bock.; Cat. van V o o r s t, T. I. p. 9, 11, 43, T. p. 41; Cat. de Greve, p. 57, 152, 255; Cat. de Crane, p. 12 ; Muller, Cat. van Portr. LEUSDEN (RuDommus), zoon van J o a nn es L e u s d en en van Elizabeth van der N ij poor t, beoefende, gelijk zijn vader, de Oostersche talen, en gaf reeds als jongeling een. Nieuw Testament in het licht. Vervolgens legde hij zich op de geneeskunst toe, en tot meester in de vrije kunsten en doctor in de geneeskunde bevorderd, werd hij tot hoogleeraar in de genees- en heelkunde aan de Utrechtsohe school benoemd, en later tot stedelijke regeringsposten geroepen. Zie Burman, Traj. Erud. p. 186. Chauffepi6, Nouv. Dict Bist. et Crit. T. III. p. 64. LETJTER (PIETER) een niet onverdienstelijk Rotterdamsch dichter, uit de tweede helft der achttiende eeuw, vriend en kunstbroeder van B. Fremer y, Frans de Hae s, A b r a-ham Bluss6 en anderen, gaf in 1776 te Dordrecht bij A. B1 usse in het licht De kruiskerk of Spiegel van Gewetens­dwang, in drie tafereelen, en eenige Mengelgedichten. Zijn kruiskerk vooral doet hem als een kundig, verdraagzaam en verlicht denkend man kennen. Zijne Mengeldichten hebben minder verdiensten, en zijn in 1776 te Rotterdam uitgegeven vertaling van D o r a t s Brief van Abelard aan Eloiza is te zwak om als tegenhanger te kunnen dienen van P o p e's Brief van .Eloiza aan Abelard door D. Smit s, waarvoor hij echter bestemd was. Le F r a n c q van Berk h e y noemt hem, in de voorrede zijner Eerbare Proefkusjes o de fijn kun- dige Rotterdamsohe Parnasstichter." Ook beoefende hij de Nederduitsche taal, ten minste geeft hij in de Voorrede van zijn kruiskerk den lezer hoop op eene Verhandeling over deHaamvallen. Zie Witsen Geijsbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 193; Arrenberg, Naamr. LEUVE (ROELAND VAN), zoon van J u r r i a a n van Leuve, te Amsterdam den 7den Julij 1691 geboren, was een aan­ zienlijk koopman en fabrikant in zijden stoffen, verloor in 1720 zijn vermogen door den actie.handel en werd makelaar, en overleed in 1757. Hij beoefende de dichtkunst, blijkens zijne Mengelwerken, in 1723 met fraaije platen en privilegie der H. Ed. Gr. Mom. de Staten van Holland en Westfriesland, in 4 d. 80. in het licht gegeven. Het bevat Tooneelpoezij, 't Waerelds koopslot of de Amsterdamse Beurs 3 boeken; Zededichten en Zinne­beelden; Sweepslagen der Deurhoovianen en Ongodisten; eenige der eerste Martelaren; Levensloop; Bruylofs-, jaar-, geboorte-. lyk- en grafdichten; Ernstige en boertige Mengelingen, Minne­digten, Liedjes, Klucht- en Puntdz:qten. Dit werk werd, en to regt, wisjl het niet weer dan ellendige rijmelarij behelst, doorde recensenten van dien tijd ongunstig beoordeeld, waarop hij zijne Mengelwerken verdeedigt, in het licht gaf. Afzonderlijk verschenen: Cezar's dood, trsp. met konstpl. verciert, 2de dr. merkelyk verb: Amst. 1775. 80. Eudoctia, kyzerinne te Konstantinopelen, trsp. Hiertoe behoort: Ontleding der twee eerste Bedryven van R. v an L e u v e's Eudochia, Amst. 1724. 80. Gestrafte Boosheid, trsp. A r r e n b e r g meldt dat de Mengelwerken, Amst. 1725. 4o. en in 1730 in 3 deelen 80., met een aantal fraaije platen van Fokke, van der Laan, Wandelaar enz. zijn. ver­schenen. Zie W i t s e n G e ij s b e e k, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 198; de Vries, Gesch. der Ned. Dichtk. D. II. bl. 252; Rep. der Gel. voor Sept. en Oct. 1723; Arrenberg, Naamr. van boek. bl. 238; Cat. der lifaatsch. van Ned. Lett. D. I. bl. 252, b. bl. 135; Cat .. v. d. A a, bl. 114; Cat. J. Schouten, bl. 130. LEUVEN (HANSKEN VAN), burger van Middelburg, den 17. Augustus 1568, door den Bloedraad te 's Bosch gebannen. Zie 's G r a v e z a n d e, Tweehonderdj. Ged der Syn. te Wesel, bl. 216. LEUVEN (ARNOLD VAN). Zie LOUVAIN (ARNOLD DE). LEUVEN (DIERIcK VAN), door G u i c c i a r d y n een seer groot konstenaar" die de school der Gebroeders van E ij c k voortzette, genoemd. Waarschijnlijk is hij dezelfde met Der ic de Lovanio, door Vasari vermeldt, en Dirck vanHaar­lem, ook wel Diederik St uerbout genaamd. ) Hij was een uitnemend groot meester van figuren te maken, waarop onder anderen de overschoone tafel van onsen Heere, in onse Vrouwenkerk, bier 't Antwerpen, gezien werd. Zie Guicciardyn, Beschr. der Ned. (Amst. 1816) bl. 125. Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Sch. D. IV. bl. 906. LEUVEN (LoDEwin VAN) behoorde ook tot de eerste school der olieverw- en schilderkunst, en een der kunstenaars, die in den loop eener eeuw, den bloei der kunst hebben bevorderd. Zie Guicciardyn, Beschr. der Nederl. (Amst. 1817) bl. 125. Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Sch. D. IV. bl. 907. LEUVEN (QUINTYN vAN) , volgens sommigen dezelfde met u int y n Metsys, doch K r a m m is nog niet overtuigd dat beide dezelfde personen zijn. Hij leefde in de zestiende eeuw. In een ms. Testament, en Codicil van J a co b B u y c k, wordt van een zijner meubelschilderijen melding gemaakt. Zie Guicciard yn, Beschr. der Nederl. (Amst. 1617) bl. 125. Kra mm Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Sch. D. IV. bl. 907 en het artikel Metsys (Quintyn). LEUVEN (HENDRIK VAN) den 20sten October 1812 te *Amsterdam geboren, trad den 29sten Augustus 1829 als tam­boer in dienst, en ging vervolgens op den Eden September deszelfden jaars, als fuselier over bij de tiende afdeeling in­fanterie. Hij was bij de expeditie tegen Brussel in September 1830 tegenwoordig, en behoorde tot het garnizoen op de Citadel van Antwerpen, toen bij den 15den Mei 1831 eens onder het werken op een hoop ongewapend yolk toeliep, een oproervaantje, 't welk het aan een booin had vastgemaakt, verontwaardigd, dat men de Belgische kleuren durfde vertoonen, onder het bereik van Hollandsche soldaten, afrukte en met zijne tanden, in het gezigt van meer dan 500 Belgen, verscheurde. Zijne stoutmoedige daad is vervat in een berigt van den generaal baron Chasse, aan Zijn Excellentie den beer direc­ teur-generaal van Oorlog, van 20 Mei 1831. Van Leuv en ontving hierop de Militaire Willems-orde der 4de klasse, werd tot korporaal bevorderd, en door vrouwe S. A. G e r 1 a c i us, douairiere baronesse d e B. a u t e p i e d, met een met zilver beslagene tabaksdoos vereerd. Zie Bosse h a, Neerl. Held. le Land, D. III. bl. 759; J. K on in g, Leven van van Speijk, bl. 172, 183. LEUVENIG (BARThoLomEus), doopsgezind predikant te Amsterdam, in 1760 overleden, maalste zich als godgeleerde en dichter bekend. De bundel zijner Stichtelijke Gezangen en Overdenkingen over het Christelijk vingen, in 1744 te Amster­ dam, 80. m. pl. van J. P u n t, gedrukt, behelst verscheidene opwekkelijke en gemoedelijke liederen, die met eene beminne­ lijke eenvoudigheid tot het hart spreken, of door de beschouwing der natuurwonderen, tot godverheerlijking aansporen. Zijne godgeleerde schriften zijn: Bededags,Predikatien, 4o. Lijkreden op D. Eeken s, 4o. De Brief aan de Gemeente van Laodicea verklaart en toe­ gepast in XIII Leerredenen, Amst. 1747. 80. Zie Witsen Geijsbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 200. S i e g e n b e e k, Bekn. Gesch. der Ned. Lett. b1. 252; Arrenberg, Naarnr. van boek. bl. 249; M a n r i k en N o o r d b e e k, Naamr. van Godgel. Schr.; Cat. van der A a, bl. 106. LEUX (FEANs) werd to Antwerpen, volgens sommigen, doch verkeerdelijk in 1641 geboren, was een leerling van R u ben s, reisde naar Italie, en werd daarna hofschilder van keizer F e r d in a nd II, en directeur der koninklijke galerij. Hij vervaardigde voor dien vorst vele sehilderijen, en had twee zonen, die ook schilders waren. Zijn sterfjaar is onbekend. In de galerij te Weenen zijn. 6 schilderijen van hem, alien van allegorischen aard, als: La Vanite et la Fragilitd des Chosen humaines representdes alldgoriquement, etc. Les cinq Sens, representes allegoriquement par sine quantitd de figures et d'attributs. Zie K r am m, Lev. en Werk. der Holl. en .Kunst-Sch. D. IV. bl. 969 ; Cat. de la Gal. de Vienne etc. par C. Heckel, Bale , 1784.80. LEVADE, predikant bij de Waalsche gemeente te Amster­dam en later te Lausanne, gaf zes leerredenen over het ongeloof, die te Amsterdam van hem ten jare 1777 gehouden zijn, met nog drie anderen over verschillende onderwerpen, door hem in het licht gezonden, te Lausanne, ten jare 1791, onder den titel van : Sermons prononces dans les Eglises d'Amsterdam et de Lausanne. Zie Yp ey, Kerk. Gesch. der 18e Beata, D. II. 131. 90. LEVEN (VAN), een Rotterdamsch beeldhouwer. Zie van S p a a n , Baehr. van Holl.; Kramm. Lev. en Werk. der Holl. en Vi. Kunst- Sch. D. IV. bl. 969. LEVER (DE), dichter in het midden der achttiende eeuw. Hij gaf in 1763 Dichtkundige Bespiegelingen in het licht. Zie van d er A a, N. B. .4. C. Woord. D. II. bl. 359. LEVIN (CHARugs DE), beer van Famars, Lonsat, Foricourt, een sieraad van zijn luisterrijk geslacht, zoon van Jacques de Levin en van Philippine van Lamelin, vrouwe van Famars, was lid van het bondgenootschap der edelen, en bekleedde onder dezen een eersten rang. Hij werd met anderen in 1566 gemagtigd tot het sluiten van een aanmerkelijk ver­drag met de landvoogdesse. Hij bleef de bondgenooten ge­trouw, terwijl zijn broeder de Spaansche zijde bleef volgen. Hij werd door Alva gebannen, en diende vervolgens den Prins en de Staten, bij wie hij in hooge achting was. Hij was een man van groot staatsbeleid en een uitmuntend krijgsheld. Men zag de blijken van zijne manhaftigheid te Valenciennes en te Mechelen, in welke laatste stad hij, gelijk ook te Heusden, (1588) het bevelhebberschap vocrde. Zij ne groote verdiensten in den oorlog tegen Spa.nje, bewogen den prins hem het ge­bied over de ruiterij op te dragon, en de Staten hem tot generaal der artillerie aan te stellen. Na zeer vele gevaren te hebben doorgestaan, en velen aan zijne zijden te hebben zien sneuvelen, werd hij in 1592 voor Ootmarsum doodge­schoten, wordende hoogelijk beklaagd, vooral van prins M a u-r it s, die hem onder zijne voornaamste iegerhoofden telde, en van oordeel was, dat weinigen hem gelijk waren, in 't bestier van 't geschut. Kundigheid en moed, in Lev in gepaard, verwierven hem de liefde van dien vorst en alle braven, en deden den vijand voor hem beven zoo lang hij leefde en zich verblijden over zijnen dood. Hij liet twee zonen na, die volgen. Zie Carpentier, Hist . de Cambr. P. III. p. 727-731; P. IV. p. 44, 45, 49, 58, 59, 60. 61, 66, 73, 74; van Meter en, Ned. Hist. B. III. bl. 54; le Petit, Chr. L. XIV p. 591, L. XV. p. 612; Hooft, Ned. Gesch. D. VI. bl. 248; Bor, Ned. Oorl. B. XIV. H. 191, 192; B. XXIX. bl. 25, B. XXXII. bl. 124; te Water, Verb. der Edel. D. II. bl. 495 volgg. D IV. bl. 424. Bosseha, Negri. Held. le Land, D. I. bl. 302, 419; Kron. van het Dist. Gen ( Reg.) Are n d, Fad. Gesch . D V. bl. 189. Sypestey n, Bijdr. lot de Gesch, der _hall. bl. 8; G r o e n van Prinsteren, Arch. de la Maison ce Orange-Nassau, T. II. I), 161, T. VI. p. 133 suiv. LEVIN (PHILIPS DE), heer van Famars, zoon van den bovengemelden, gouverneur van Heusden, kapitein en kolonel van een regement Walen. Hij huwde Louis e, dochter van M a rn ix, heer van St. Aldegonde, Famars enz., ridder en luitenant-kolonel in dienst der. Republiek , gestorven te Bergen­op-Zoom 1659, gehuwd met Jeh an ne Maria de Chante­r a i n e, dict B r o u c q s au t, dochter van J a c q u es de Jonge en van Alyd de Grijse. Zij lieten na Charles de Le­vin, vroeg gestorven, en Alice de Levi n, vrouw van Mont St. Aldegonde, die in 1692 voorkomt. Zie te Water, Verb. der Edel. 1). II. bl. 496; Bosseha, Negri. le land, D. I. bl. 419 ; C'hron. van het Hist. Gen. D. I. bl. 380, D. VIII. bl. 44; J. le Carpentier, Hist. Gen. des Paysbas,, T. III. p. 767; S. van Leeuwen, Bat. M. p. 1103; Het Ge­slachtr. van Aldegonde achter Het Leven der Ned. Dicht. en Dichter. uitgeg. door het Gen. Kunst toordt door drbeld verkregen, Leijden, 1782; Oudenhoven, Beschr. van Heusden, bl. 203. LEVIN (WILLEM DE), broeder van Philip s, luitenant-ko­lonel in Nederl. dienst, werd in 1624 voor 's Hertogenbosch doodgeschoten, en aldaar plegtig begraven. Zie te Water, Verb. en Sineeks. der Eder. D. II. bl. 496; Bos­seha, Neerl„ Held. te land, D. I. bl. 419; van Oudenhoven, Beschr. van Heusden, bl. 203, 204. LEVINUM (PIETER SIMoN), een bekwaam miniatuur-schilder, die, volgens Gerard H o e t de Jonge, door van Goof in zijne Schouwburg der Kunstschilders, verdiend had vermeld to worden. Zie van Eijnden en van der Willigen, Leven der Schild. D. I, bl 294. Kramm, Lev. en Werk . der Holt. en Pl. Kunst-Sch. D. IV. bl. 969; Nay. D. V. bl. 159. LEVY (PETRUS DE), ook genoemd de Mirapace, eerst bisschop van Montpellier, van 1309-1324 bisschop van Kamerijk. Ilij hield gedurende den tijd van zijn episcopaat, bijna jaarlijks synoden, welker Acta in 1733 zijn uitgegeven in Collect. vet Minoris PP. Benedict. S. Mauri, T. VII. p. 1291-1360. Hij aanvaardde later het bisdom van Bayuex. Zie Foppens, Bibl. Bela. T. I. p. 98; van Gils, Bisd. van '8 Hirt. bl. 52. LEWE (EVERT Joosnts) van Middelstum, kapitein bij de infanterie, ten dienste van den Staat der Vereenigde Neder­landen, onderscheidde zich bij het beleg van Groningen in 1672, door het verdedigen der Roeser of Ruysser en de Hooger-Brug, waarbij hij met zijne onderhoorige boeren, go­wapend met vuurroeren en polsstokken, met ijzeren pennen beslagen, had post gevat, Hij is gehuwd geweest met Elizabeth Tamminga, dochter van 0 n n o T a m m i n g a op Zuisema thoe Usquert, ontvanger-generaal van Stad en Lande, en El iz a b e t h Uni­coose Renger s. Zij schonk hem 3 kinderen, Pet ronella en 0 an o, beide jon t,o. gestorven, en Ever t, later heer van Aduard. Na zijn dood hertrouwde zij met Egbert Horen­k en van D ij ksterhui s, en na diens overlijden F e ij e Feijes-Sickingha in 1680. Zie B o ssch a, Neerl. Held. to Land, D. II. bl. 93. LEWE (EVERT Joon), beer van Aduwerd, werd in 1683 te Groningen geboren. Hij was een reeks van jaren een der voornaamste regenten van de Ommelanden. In 1725 werd hij door de Staten-Generaal naar Oost-Friesland gezonden, om de geschillen aldaar ten einde to brengen. Hij behoorde tot die regenten der Ommelanden, die in 't algemeen bij de min­derjarigheid en voor de verheffing van Willem IV, in 1747 en 1748 van hun gezag een stout gebruik maakten, en aan­leiding gaven tot gemor onder de ingezetenen. Hij maakte zich inzonderheid gehaat, door zijne handhaving van het staatsgezag en zijnen tegenstand tegen de verheffi.ng van dien vorst, werd met geweld gedwongen zekere acte te teekenen, geraakte in een oproer in het grootste lijfsgevaar, terwij1 zijn buitenplaats en huis met plundering bedreigd werd. Hij stierf Junij 1753, en was gehuwd met N. van Ber um. Zie W a g e n a a r, Fad. Hist. D. XVIII. bl. 196, 513, D. XX. bl. 206; Enr. Here. Jan.-Junij 1726. bl. 284; R o u s s e t, Reeueil, T. IV. p. 414 etc. S c h elt e ma, Staatk. Ned. o. h. w. Bil­de r d ij k, Gesch. d. Pad. D. XL bl. 65. LEWENGRUN en BAREYT. Zie HOLLA.R. (WENZESLAUS) LEXMOND (JOHANNES VAN) werd den 6den Julij 1769 , te Dordrecht geboren, was een leerling van A. en J. van S t r ij, en besteedde de uren, die hem van het les geven overschoten, aan het vervaardigen van teekeningen en soms schilderijen, stadsgezigten, buurtjes, binnenplaatsen enz , meest naar het leven, net en uitvoerig behandeld. Hij was lid van diet genootschap Pictura, bij hetwelk hij vroeger een eereprijs naar het gekleed model behaald bad, en van hetwelk hij in 1837 eerelid werd. Hij was een goed figuren-teekenaar, en had groote bekwaamheid in het copie6ren van schilderijen. Hij overleed te Dordrecht den 22sten November 1838. Zijne nagelaten kunst werd den 2den April 1839 te Dordrecht in het openbaar verkocht. Zie van Eijn den en van der Willigen, Gesch. der Pad. Schild. D. III. bl. 145, 146; Im me rzeel, Lev. en !Perk . der Boll. en FL Kunst-Sch. D. II. bl. 171; Jubelf. van Pictura, Dordr. 1800 ; Feesto . van het Vijftigj. bestaan van het Gen. Pictura, bl. 72, 73; Kunst- en Letterb. D. I. bl. 139. LEY (EvERT JAcoBs), predikant bij de vereenigde Vlaamsche en Waterlandsche gemeente der Doopsgezinden to Embden, gaf in 1728 eene Lijkrede over den dood van W. de Vries, 4o., in het licht. Zie ten Cat e, Gesch. der Doopsgez. in Gron. Overijss. en 0.Friesl. D. I. bl. 225. LEY (JAN IIENDRICx JARICHS VAN DER), zoon van H e n­drick Jarichs van der Ley, die, toen de Unie van Utrecht gevormd was, door de Staten van Friesland werd ge­magtigd, om die, in hunnen naam, voor hun gewest te gaan onderteekenen. De naam van der L e ij ontleende hij waar­schijnlijk van de Leye, eene buurschap op de grenzen van het Bildt, Ferwerderadeel en Leeuwarderadeel. Geboren om-Weeks 1560 4 1570. Hij was ontvanger der admiraliteit te Dokkum en ontvanger-generaal der gemeene middelen_ van de uit- en invoerende goederen in Friesland, stag Groningen en Ommelanclen. Hij was een uitmuntend wiskunstenaar, J die veel moeite aanwendde, om de wiskunde op de stuurmanskunst en de zeevErart toe te passen, weshalve de voormelde Staten hem een jaargeld van 1200 Caroli guldens toelegden, welk hij niet alleen levenslang, maar ook zijne kinderen en kindskinderen _ zouden genieten. In 1618 vond hij een middel ter bepaling der lengte op zee, waarvoor hij aan de Staten-Generaal octrooi verzocht. In het laatst van zijn leven legde hij zich op de godgeleerdheid toe. Hij huwde Judith de G a r d y n. Under een zijner portretten leest men een vierregelig Latijnsch vers van P. Winsemiu s. Zijn spreuk was: Weest van een Der Ley Sin, Rom. XII. Hij schreef: Eerste boeck van 't Licht der Zeevaert, daerinne beschreven en afgebeeldt wort, alle de Custen ende Havenen van de Wes­tersche Zee, namentlyck van Hollandt, Zeelandt, Vlaenderen, Spangien ende Barbarien, tot an de Cap de Geer. Item van de Eijlanden van Canarien, Madera ende de Vlaemsche Eij­landen, Mitsgaders de voornaemste Custen van Yerlandt ende Engelandt. Tot Amsterdam, Ghedruckt bij Willem Jan s z. woonende op 't Water bij de Oude Brugghe in de Vergulde Sonne-weser, Anno 1608. breed 4o. Het Gulden Zeeghel des grooten Zeevaerts. Daerinne be­schreven wordt de waerachtige grondt van de Zezystreeken en platte Pas-caerten (voor :desen noljt bekent) waermet als onder een Secreten Zeegel de ghenerale Regule, daerinne mede ghe­sien worden, de onbehoorlycke Proceduren die de wedersprekers teghen dezelve ende het ghemeene best drie jaren Zwick hebben ghepleecht. Tot Leeuwarden, by A b r a h a m v an den Rade Boeckdrucker Ordinaris, 1615. langw. 80. 't Gesicht des Grooten Zeevaerts, met de wonderbaerliike a lert ende natuijre der Coursen. Tsampt de platte pas-caarten met haere Spherische Lopers: cEenstich om soo wel der werelts lengte als breete te meten (voor desen ondoenlijck) en de Groote Zee, beschreven door een gheneralen repel, ende in de alder­gebruijckelijckste practijckque (ten dienste van 't gemeine best) gebracht door J. H. J. v. d. L., ghedruckt tot Franeker, U.) Jan L amrinck, Boeckdrucker-Ordinaris, Anno 1619. breed 4o. Op de verso van de 125 bladz. vindt men een attest van W. Snellius, Symon Stevyn, Jan Pietersen Bou w es, ten gunste van Jan Henrich Jarichs, dat zeer merkwaardig is. Het werk is uitgegeven door N. M u 1 e r i u s, professor te Groningen. Het portret van van d er L e y, door Hol 1 a r, volgens anderen, en met veel meer waarschijnlijk, door P. F e d d e g van Harlingen en eenige houtsneekaarten, komen er in voor. Voyage van 't experiment van den Gheneralen Regul des Gesichts van de Groote Zeevaert, gedaen bij C. Nig' s, J. B u ifs en J. Carolus, 's Hage, 1620 met, hetz. portret. Verborgene eijgenschappen in de Heglighe Schriftuur als in en verseghelt Boeck in betjde Testamenten, Boo wel in 't Nieuwe als Oude verseghelt, nootwendich om te weten tot opbouwinghe van den Tempel des vredes voor Heydenen, Joden, Christenen en Muhamedisten, door J. H. J. v an der Ley, Amsterd. 1624. 4o. Corte Verclaringhe van de Comste Messias, mitsgaders tot onderscheirlt van de Alderheijlichste Drievuldicheift ende de Heiglighe Drieeeenheift, door J. H. J. van der Ley, Amst. 1626. 4o. Den Slotel Davids, die opent ende niemant en sluigt, door J. H. J. van der Ley, Amst. 1627. 4o. Zie Winsemius, Chron..van Fried. fol. 852, 902; Scheltema, Mengelw. D. III. bl. 3; P. C. Se heltema, Fries& Spreekw. D. II. bl. 4; v an Kampen, Ned. Lett. D. II. W. 259; J. C. Pi. laar en Obreen, Tijdschr. voor het Zeew. D. VIII. (1848) bl 37; J. K. J. de Jonge, Opkomst van het Nederl. gezag in Oost-Indie, I. bl. 81, 83. Stamboek van den Frieschen Add, D. II. bl. 259; Nay. D. IV. bl. 185, D. V. bl. 40 volgg. Blibl. p. XCV. CXLII. LEYDEKKER (CORNELIA), dochter van J oa ch im L ey­dekker en Geertruid Manteau, werd te Middelburg geboren, en was zeer ervaren in de Hebreeuwsche taal- en godgeleerdheid, gelijk hare beide broeders, die volgen. Zij schreef; Middelburgs Weeklage over het schiekjk overlijden van D. Petrus Lacher, enz,, Midd. bij B. d e Later, 4o. Ernstige Zielsbetrachtingen in Heylige Alleenspraecken voor, onder en na het houden des H. Avondmaals, Amst. bij de Wed. Boekholt en Verbessel te Leid. 1695. 80. Brieven ter vertroostinge over het afsterven van Godzalige Vrienden, Ibid, 80. Zions Klachten over het zalig afsterven van Koninginne Maria Stuart, Utr. bij de Wed. de C 1 e r c k, 1695. 80. Het Sweerd des Heeren en der Heiden van Nederland en Engeland, enz. Utr. bij J. Stuivezand, 1707. 80. Ook eene Voorrede voor de Kerkrede van J. P 1 a n c i u s, over het kaartspel. Zie in .Rue, Gel. Zeel. bl. 48; Kobus en de Rivecourt, o. h. w. LEYDEKKER (JAKons), broeder van den voorgaanden, werd den 9den Mei 1656 te Middelburg geboren. Na de Latijnsche school in zijne vaderstad doorloopen, en het onderwijs van den hoogleeraar J. de M e y en van zijn broeder Melchior ge­noten te hebben, voltooide hij zijne godgeleerde studie te Leijden, onder Sp anhei in en Hulaiu s, werd in 1676 pro- ponent in de classis van Schouwen en Duiveland, en den 10den April 1678 predikant te Riethem in Walcheren. In 1682 vertrok hij naar de Willemstad. Tien jaren later naar Heusden. In 1698 werd hij te Middelburg beroepen, en den lsten Mei 1729 stierf hij. Henryk de Freyn en Willem Koning hielden lijkredenen op hem. Zijn zoon Cornelis Ge ntman Le yd ekke r, gaf eene omstandige levensbeschrijving van hem in het Licht. Pi e t e r de la Rue vcrvaardigde hem een grafschrift. L e y d e k k e r was een zeer geleerd en werkzaam man, die als Voetiaansch prediker zijne verdiensten had. Vooral was hij een ijverig beoefenaar der kerkelijke geschiedenis, een ijverig voorstander der hervormde kerkleer en een ijverig verdediger van het protestantismus. Hij huwde Magteld, jongste dochter van den Utrechtschen predikant Cornelis Gent ma n, uit welk huwelijk verscheidene kinderen zijn voortgesproten. Hij schreef: Kerketijke Historie, Dordr. 1691. 80., op nieuw door hem uitgegeven, onder den titel van: Adam, Moses en Christus, ofte aartsvaderlyke, Joodsche en Christelyke Oudheid, sedert de Wereldscheppinge, Ao. 1700. Midd. 1701, waarvan 's mans zoon, Cornelis Gentman Leydekker, predikant te Sas van Gend en later to Bergen-op-Zoom, in 1731 te Groningen, eene vermeerderde uitgave bezorgde. Deze Kerkelijke Historie droeg het welgevallen weg van de hoogleeraren Span he im en van Til. Philosophisen Duyvel, 1692. 80. tegen de Betooverde Wereld van Dr. Balthazar Bekker. Kort Begrip van bondige Vraagen, tegerwerpingen en ant­woorden over de dwaalingen der Roomsche kerk, 1696. 80. Verhandeling tegen die van de Wet der Natuure door A dr. van Beg hem, Leeraar der Doopsgezinden te Middelburg, Midd. 1701. 80. Eere van de Nationale Synode van Dordrecht in den fare 1618 en 1619, voorgestaan en bevestigd tegen de Beschuldiging van G. Brandt in zijne Historie der Reformatie, enz. lste Deel, Amst. bij I s. St okma n, 1705. 4o. 2de D 1707. 4o. L e y d e k k e r werd tot het opstellen van dit werk plegtig door de Classis van Walcheren uitgenoodigd, en toen hij het in het licht had gegeven, door de Synode van Zuid- en Noord-Holland en van de 4 Classes van Zeeland plegtig bij brieven bedankt. Tegen het eerste deel nam Johannes Br and t, ter verdediging van de eer zijns vaders, de pen op. Op verzoek der Classis van Walcheren schreef hij vervolgens: De Hervormde Kerk, in 't gemeen verdedigt tegen het Paus­dom, in 't bijzonder tegen den hoon, den Hervormers en hunne Leere aangedaan, door den R. Priester Thom as du Ja r - 25 din, in zijn boek, genaamd Geloofsgeschillen, enz. Midd. bij S. B o t e r, 1711. 4o. Hiertegen schreef du Jar din een groot werk in folio: De Spore der katholyke waarheid, 't welk door L e y d e k k e r wederlegd werd .De Hervormde Kerk andermaal verdediyt tegen het Pausdom, in 't byzonder tegen den boon, den Hervormers en Hervormde Leere weer zeer onfatzoenlijk aangedaan, door den R. Priester T h o m a s du Jar din, in zijn bode genaamd: Spore der Waarheid, enz Midd. 1716. 4o, Voorts schreef bij: Triomf der Goddelifte Waarheid, Genade, Vrede; en Ruiter op spa wit paard, Midd. 1719. 4o.; eene leerrede ter ge­dachtenis der zittinge van het vermaarde Dordrechtsche Synode nu honderd jaren geleden. De blijde Spinosist en de bedroefde Christen-Leeraar over de wijsgeerige verhandeling van de Nature Gods, welke de Beer J. W it tic hiu s, etc. , in 't ligt gebragt heeft, opge­stelt door J a c. Ley de k ke r Hierbij komt het eenparig oordeel van de philosophische faculteit der Academie van Je­nen, toegestemt van de Theologischen aldaar, over die gernelde wijsgeerige verhandeling, Rott. 1719. 4o. Bibl. Brem. Cl. II. p. 888. De tranen van Jezus Christus over de dood van Lazarus, ofte eene Leerreden over Joh. II: 35, Jezus weende. Wegens het overlyden van den Heer J a c o b u s Plane i u s enz. Midd. bij M. Merks e, 4o. De Heerlijkheid van Paulus bedieninge tot een voorbeeld der Leeraren, over Rom. XI: 13, uitgesproken ter bevestiging van den Eerw. Heer Wilhelmus Koning, enz. Ibid. 4o. Het Testament van Jacobus Leydek k er aan de gemeente van Jezus Christus to Middelburg, zijnde een Jubelreden van zijne viffligjaarige Bedieninge over Ps. LXII: 17, 18, uit­gesproken in de Nieuwe kerk, 11 April 1728. Vooraf de Wasdom der Regtvaardigen; zijne Vrugtbaaren ouderdom; roem dat de Heere Regt is; het Testament van Izaetk; Christus wederkomst; God cities in alien. Achter aan Triomf der God­delijke Waarheid, Genade, Vrede en Ruiter op zijn Wit Paard. Waarbij een berigt van Pelagius, Pelagiaanen, halve Pelagiaanen en hunne Leerstukken met de tegenstellingen van de Oude Vae­deren der Algemeene kerk: tot voorstand van de Bijzonder. niet Algemeene Genade. Nog eenig Rijmwerk, Middelb. bij L. Bakker, 1728. 4o. Zie G e n t m a n L e y d e k k e r s Voorber voor J. Leydekkers Adam Mozes en Christus, 2e dr. de la R u e, Gel. Zeel. bl , 48; G 1 a s i u s, Godyel. Ned. o. h. w. van der A a, N. B. A. C. Woordenb. D. II. bl. 160. LEYDEKKER (KoRNELis GENTMAN), zoon van Jacobu L e y d e k k e r, predikant te Sas van Gend en later te Bergen­op Zoom, waar hij in 1760 emeritus werd, en den lsten Maart 1761 stied. Ilij werd den Eden Maart 1761 in het koor der Groote Kerk begraven. Hij gaf in het licht den tweeden druk van zijns vaders Aaron, Mozes en Christus, vermeerdert uit de aanteekeningen van den Schryver, etc. (Groh. bij L. Groenewout en Spoormaker, 1732. 2de 4o.) Ook beoefende hij de dichtk unst, blijkens zijne gedichten op de bevestiging van Ja cob us M u 1 e t te Sas van Gend, en Car o lus Tibou t, predikant te Tholen, voor zijne .Laatste huis verheerlijkt boven het eerste huis, voorgesteld in eene kerkrede uit Haggai II: 10, Rott. 1752 en P. de la Rue's Gel. Zeeland. Zie la Rue. Gel. Zeel. bl. 50; Glasius, o. h. w. van der Aa, N. B. 44. C. Woord. D. II. bl. 360; Boekz. 1756. b. bl. 240, 1760. a. bl. 516, 1761. a. bl. 379, 380 LEYDEKKER (MELcHioR), oudste broeder van Jac o b u s, werd den 25sten Januarij dock volgens Burman den 1 lden Maart 1642 te Middelburg geboren. Nog jong, doch reeds zeer in de oude talen ervaren, bezocht hij de Utrechtsche hoogeschool, en oefende zich onder de M a a t s, (zijn oom, met de zuster zijner moeder gehuwd). V o e t i u s en H o o r n-b e ek, volgde den laatsten naar Leijden, en zette zijne stu­dien aldaar onder Coccejus voort, werd theol. dr, , proponent en in 1662 predikant te Renisse en Noordwelle op het eiland Schouwen, waar hij 15 jaren bleef, toen hij in 1678 tot hoog­leeraar in de godgeleerdheid te Utrecht werd benoemd. Hij hield aldaar den 26sten April van dat jaar zijne intreerede, de sectandd veritate in ad/tore, Eph. IV : 15. In 1690 bedankte hij voor het hoogleeraarsambt in de godgeleerdheid, hem door de Staten van Stad en Lande, te Groningen aange­boden. Hij overleed in hoogen ouderdom den 6den Januarij 1721. L e y d e k k e r was een voortreffelijk godgeleerde van de voetiaansche rigting, een hevig tegenstander van Coccej u s, maar op wien het voorbeeld van Cocceju s, wiens lessen hij te Leijden gehoord had, ten opzigte eener minder schoolsche behandeling der godgeleerdheid, een heilzamen invloed had. Hij was naauwgezet, getrouw aan de aangenomen kerkleer en een vreesselijk vijand, voor wie, naar zijne schatting, daarvan eenigermate afweken. Wij vinden een aantal schriften van zijne hand, op de in die dagen gevoerd wordende twisters, op Bekke r, Vlac k, Leenh of en anderen betrekking hebbende. Hij was zeer ingenomen met de praktikale rigting, welke in Engeland veld won, en bevorderde zelf de christelijke zedeleer bij zijne leerlingen. Ook de kerkelijke geschiedenis vond in hem een gelukkig beoefenaar, minder de Latijnsche en Hol­landsche pazy. Als Latijnsch dichter werd hij te regt door Francius, Broeckhusius en anderen bespot. 25* Hij gaf in het licht: Oratio inauguralis de sectandd veritate in amore, Traj. 1678. Fax Veritatis, sive Exercitatio ad nonnullas controversias, quae hodie in Bel g;o potissimum multa ex parte Theologico-Philosophicae, moventur. Praefixa est praefatio de statu Bel­gicae Ecclesiae et suffixa dissertatio de Providentia Dei, Leid. 1677. 4o. Hiertegen schreef P e t r u s Allinga : Fax dissidii exstincta, seu Exercitationes pacificae ad non­nullas Quaestiones problematicas, qua hodie potissimum in Bel­gio moventur contra M. L e i d e c k e r i u m, A mst. 1682. 4o. Hierop volgde: L e id e k k e r i Apologeticus, waartegen A.11i n g a schreef : Vis veritati illata repulsa, sive Exercitationes pacificae ad nonnullas quaestiones problematicas, quae hodie inoventur de Testamentis et Oeconomia foederum Dei. Accedit responsum ad nuperum Leidekkeri Apologeticum, Amst. 1682. 40. Ley de k k e r beantwoordde dit geschrift met: Vis Veritatis, sive disquisitionum ad nonnullas controversias, quae hodie in Belgio potissimum moventur de Oeconomia Foe­derurn Dei, Libri quinque, Traj. 1679. 4o. , waar tegen A 1-1inga wederom schreef in Act. Lips. Erud, Maji et Octobr. 1682. Dissertatio de Ecclesiae Christianae per Judaismum et Gen­tilismum oppugnatione, 1681. De Oeconomia trium personarum in negotio salutis humanae libri quatuor, quibus universa reformata fides certis principiis congruo nexu explicatur, demonstratur et defenditur, Traj. 1682. 12o. Analysis Scripturae, et de ejus interpretatione in concionibus, cum methodo concionandi, Traj. 1683. 80. Medulla Theologiae concinnata ex Scriptis celeb. Virorum, Ibid, 1683. 80. Medulla Theologiae practicae, Ibid, 1683. 80. Synopsis Theologiae Christianae, ut et Epistola de fecillima lectione textus Hebraici, Ibid, 1686. 80. Mysterium pietatis defensurn adversus hodierna consilia mys­terii iniquitatis, 'bid , 1686. 80. Georgii Hornii. historia ecclesiastica continuata ad annum 1686, cui adjunxit, L. Capelli Historiae Judaicae compendium cum adnotationibus, Leid. 1687. 80. Franc. ad M. 1694, in het Ned . Den tegenwoordigen Staat der Reformeerde kerk in Europa, ,waar in onder anderen de oorzaak der Troubelen in Hongarien werd aanwesen, 's Hage, 1705. 80 . Dissertatio Theologica de .motis nuper in Frisia controversiis super auctoritate S. Scripturae ad virum amplissimum Ulricum Huberum, Goesae, 1687. Veritas Evangelica triumphans de erroribus, quorumvis se- culorum, opus Historico-Theologicum in duos tomos distributum, quo principia fidei Reformatae demonstrantur et origines eorum ostenduntur, Traj . 1688. 2 vol. 4o. Epistola et Dissertatio Apologetica ad verbi divini in Belgio ministros, Ibid, 1688. 4o. De mente Pauli in Epistola ad Romanos et Galatas, Ibid, 1690. 80. Historia Ecclesiae Africanae illustrata, qua ejus origo, sta­tus, variaque illius fata et interitus exponuntur et de illius principiis, fide, .cultu, libertate -et pugna curs Donatistis dis­ seritur pro Ecclesiae reformatae veritate et libertate, Ibid, 1690. 4o. Commentarius in Augustinum de Unitate Ecclesiae, Ibid, 1690. 4o. Synopsis controversiarum de Foedere et 7estamento Dei, quae hodie in Belgio moventur. Accedit Apologeticas, quo ad iniquas Joha n n is Way e n i censuras modeste responde­tur : nec non Exercitatio Theologica de Sacrae Scripturae auctoritate ad conscientiam adstruenda, Ibid, 1690. 4o. Dissertatio Historica-Theologica de vulgato nuper Beckeri volumine et Scripturarum auctoritate et veritate pro Christiana 1?elz:qione Apologetica, Ibid, 1692. 80. In het Nederd. De Godlykheid en Waarheid des H. Schrifts, te gelyk van den Christelyken Godsdienst, verdedigd tegen de Betooverde Wereld van D. B. Bakker, Lat. 1692. 80. Ludovici de Dieu Aphorismi Theologici ut et Rhetorica sacra, quibus addidit Ideam demonstrationis Religionis Refor­matae, Traj. 1693. 8o: Commentarius in Catechesin Palatinam, et Appendix exer , citationum maxime practicarum et Appendix continens sermonem Academicum de Exundatione Oceani etc. et quaedam carmina, Ibid, 1691. 4o. Dissertatio de erroribus in Belgio serpentibus, et necessaria Orthodoxorum concordia, Ibid, 1694. 80. Historiae Jansenismi libri six, quibus de Cornelii Jansenii vita et morte, nec non de ipsius et sequacium dogmatibus dis­seritur, Ibid, 1695. 80. Tegen Dissertationum trias de Dei Operum et Pacis foede­ribus, atque de Justificatione, in quibus veritas ex Sacra Scriptura, antiquitate et reformationis principiis demonstrator, atque animadversionibus M. Leyd e k k e r i modeste respondetur van Johannes V 1 a c k, predikant te Zutphen, schreef hij in 1690 een Epistola en vervolgens de Erroribus Joh. V l a ck et Dissertatio sapologetica, Traj. 1698. 80. Ook gaf hij een Lat. vertaling met aanteekeningen van Maimonidis liber de Regibus Hebraeorum eorumque juribus 80. Later voegde hij er bij: Lib. VII de Republica Hebraeorum C. IV. p. 232 seqq en Cap. XIII p. 485 et seqq. De Republica Hebraeorum libri duodecim, quibus de sa­cerrima gentis origine et statu in Aegypto , de miraculis divinae providentiae in Reipublicae constitutione, de Theocratia, de illius sede ac civibus, de regimine politico, de religione publica ac privata, disseritur. Porro antiquitates Judaeorum verae ostenduntur, et falsae corriguntur, historia Veteris Tes­tamenti exponitur, fabulosae origines Gentium, Aegyptiorum, Phoenicum, Arabum, Chaldaeorum, Graecorum et Romuno­rum referuntur. Subjicitur Archaeologia Sacra, qua historia creationis et diluvii Mosacia contra Burneti profanum telluris Theoriam asseritur, Amst. 1704. fol. De vario Reipublicae Hebraeorum statu libri novem Theolo­gici, Philosophici, Historici, sive foetus secundus de Republica Hebraeorum, Amst. 1710. fol. He derde deel, door zijn leerling Carel T u i n m a n, predikant te Middelburg, uit de papieren van L e i d e k k e r bijeengebragt, is nimmer uitge­ geven. Disputatio de Consiliis Eccl-Romanae. Disputatio de eruditis ad S. Scripluram commentaries. Disputatio de Consolatione unica. Disputatio de ductu Spiritus S. incomprehensibili. Disputationes Theologicae sex de cansis salutis, 1709. Oratio de usu linguae Hebraeae. Oratio de utilitate humaniorum literarum in studio Theologico. Dzsputatio Historico-Theologica de vario Jansenistarum fato. Binae Epistolae ad Jobum Ludolfum Ludolfi reponsum, vermeld door Struviu s, Act, Lat. Fascic: VI. p. LVII et seqq. , doch deze briefwisseling is niet door hem, maar zijn naamgenoot gevoerd. Ook is hij niet de schrijver van de Epistolae de variatione Magnetis a suo quondam solito puncto, aan hem toegeschreven, en te vinden in ulppend. Sec. Dec. 1.1 Ephem. Med. Physic. natur. Curios. Germ. Norib. 1.684. 4o. Sulamyth, dat is, Zeedige verdeediging van de oude regtzin­nige Godgeleerdheid in en omtrent de hedendaagsche zweevende verschillen, 1673. 80. Raad des Vredes en bedeelinge der genade door de God­lyke Drieeenheid en de uitvoeringe der Zaligheid alien uitver­koorenen byzonderlyk onder het Oude Testament, Amsterd. 1675. 80. Euangelische Waarheid van den Gereformeerden Godsdienst betoont, Utr. 1685. 80. De Smarte des Messias, zynde eene verklaring van Jes. LILT, Utr. 1685. 80. .De Heiligheit en Geestelykheid van den Gereformeerden Godsdienst, Over den Watervloedt Ao. 1682 en Afscheids- en Intree•redenen, Utr. 1686. 80. De Zugtende Kerk haare regtvaardiglzeid en onnoozelheid verdeedigende, Utr. 1687. 80. Verdeediginge der Godgeleerdheid, Amst. 1687. 80. De Goddelykheid der Heylige Schriften, Utr. 1692. Tractaatje tegen de Antinomiaanen, 's Hage, 1708. 80. De Verborgentheid des Geloofs eenmaal den heiligen over­ geleevert, of het kort begrip der tvaare Godsgeleerdheid be­leeden in de Gereformeerde Kerke, Rott. 1700. 4o. De ingebeelde hemel op aarde van D. F. L. verdweenen voor den waaragtige hemel op aarde, Utr. 1704. F. Leenhofs boek strydende tegen het Christendom en in het byzonder tegen de Gereformeerde Godsdienst ontdekt, 80. F. Leenh of nader ontdekt, Amst. 1705. 80. Zeedige Zamenspraak door Jo h. Philal e th es, 1707. 80. De Heerlykheit des Evangeliums en de Gerechtigheit' van Jezus Christus, Amst. 1708. 80. Het vriendelyke Geselschap, handelende van de tweede oon­zaken en haare Werk,zaamheid onder God, ale de eerste oorzaak, Rott. 1708. 80. Filius Dei Sponsor, of de lof en eer van Jezus Christus onzen borge, in zyne volstrekte bergbelofte voor alien uitver­koorenen, byzonder de geloovigen des Ouden Testaments, Ibid. 80. Hiertegen schreef G e r r i t Per izo n i u s, broeder van den hoogleeraar J a co b u s, predikant to Briele : De Volstrekte Borghtogt voor de Zoon Gods, Amst. 1710. 80. De vryheid van Europa verdeedigt door de Protestanten, Rott. 1711. 80. Broederlyk Geselschap handelende van de Verbonden in het Oude en Nieuwe Testament, 1715. 80. Vreedzame Zamenspraak over de Verbonden door J o h. en Timotheus, 1716. 80. Korte Aanmerking over de leere der Verbonden, 80. Een Lyklofreden, 25 en 26 April gedaan op het overlyden van Will e m III , koning van Groot-Brittanje. Voorrede voor het tweede stuk der Theologische Werken van D. Johannes Visseheru s. Ook gaf hij het dichtwerk van lienrica van Hoolwerf, Kracht en Zwakheid, met een uitvoerig levensberigt en een vers, bij gelegenheid dat hare eerste gedichten gedrukt werden, in het Licht. Ook vindt men gedichten van hem voor D. Knibb e's Geleerde en regtsinnige uytiegg. van de Heydelb. Catech. Een zijner Latijnsche carmina vindt men onder de Amicorum Carmina van J. G. G r a e v i u s. Lie II oogstraten, Luiscius, Kok, Nieuwenhuis,Saxe, Biogr. Univ ; Kobus en de Rivecourt, llToordenb. der Zamenl. Rabus, Boekz v. Ear. Febr. 1683, Febr. 1689, Nov. 1691, Jan. 1696, Mirt. 1705, Jun. 1710, Jan. 1714 et in Supplern. T. V. Sect. 6, Nova Litt. Lips. an 1721, p. 651; Burmanni, Traj . Eruct, p. 176 seqq. Act. Brad. Lips Maj. et Oct. 1682; Klefekeri, Bibl. Erud. Praec. p. 199; Hist. Bal. Fabr . T. IV.. p. 527, 528; Fabricii, Bal. Graec. T. p. 180 ; Dez. Bibl. Ant. c. XIV. p. 111; Dez. de Script. gui verit. relig. Christ. asser. c. 31, p. 619; Bibl. Brent. Cl III. p. 15S-161, T. V. p. 738, 739; Weismanni, Hist. Beck T. II. p. 669, 670; Ludov. "fuel. ad Ittigii Sched. de duct. qui de Script. Eccl. eger. § 39 p. 162 ; S truvius, Act Liter. Fas. VI. p. 52 seqq. Merklin, Lind. Renov. p. 807; Clarisse, Encycl (Ind.) L. G. Graevii Prae f. at Epp. ed. J. N. Fabricio, p.601; Bayle, Did. Hist. T. p. 510, T. II. p. 830; Bibl .dais T. XIV. p. 23, T. XIX. p. 54; Ben them, Holl. Kirch. and Schulst. p. 669; Boekz. der Gel. Wer. Jan. 1721; La Rue, Gel. Zeel. bl. 53; K o c­c her, Gesch. van de Ileidelb. Cat. p. 318; an Alpen Gesch. van de Heidelb. Cat. hi. 70 ; Schotel, Gesch. van de Heidelb. Cat. bl. 74; S o e rm a n s, dkad. Reg. Brans, Naaml. van Pred. Ypey, Gesch. van de Christ. Kerk in de 18° Eeuw, D. VIII. bl. 33-35, 122-125; Gesch. der Lijst van Godgel. D. H. bl. 122, 123, 283. Ypey en Dermou t, Gesch. der N. II. Kerk, D. IL IA. 530, D. III. W. 355; Glasiue, Godgel. Ned. o. h. w. Kist en Royaards, Ned. fIrchief voor Kerk. Gesch. D. I. bl. 295, D. II. bl. 348, D. VIII. bl. 67, 118; Mourik en Noordbeek, Naamr. der Godgel. Sehrijv.; de Crane, Familie Ilemsterhuis, bl. 41; Collot d'Escury, Holl. Roem in Kunst. en Wetensch. D. V. bl. 158; van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. en Wetens. D. III. bl. 129, 130 ; van der A a, N. B. J. C. Woord. D. II. bl. 361; Cat. der Rem. Bal. te durst. bl. 94, 96; Cat. van der Groe, bl. 51, 60, 81, 149, 168; Cat. He­ringa, pas. Cat. Clarisse, pas. Cat. van Voorst, T. I. p. 52, 135; Cat. Bibl. Anat. p. 111; Cat. K oning, D. I. bl. 45. Arrenberg, Naamr.; Muller, Cat. van Pork. LEYDEKKER, (MELcHioR), een Zeeuw van geboorte, doctor in de godgeleerdheid en g,eneeskunde, predikant to Batavia, schreef Epistolae de variatione Magnetis a suo quondam solito puncto in Appendix ad annum secundum Dec. II Eph. Medic. Physic. Natur. Curios. Germ. Norinb. 1684. 4o. .Lexic. Malaico-Belgic. in quo vocum Malaic. et Significatio ex praest. Codicib. Ms. Van zijne briefwisseling net Ludolf is de inhoud te vinden bij J. D. W i n ck 1 e r us Rel. Hist. de Chiadja Morado, etc. p. 346-352. Hij was gehuwd met Antonia vanRiebee k. Zie Merklin, Linden. Renov. p. [807; Burman, Traj. Erud. p. 182; Relan d, de Relig. Mat. No. 1 der Ms. H. Rel. Disseri. Miscell, P. III. p. 58; Kona- en Lett, 1830. D. II. bl. 159. LEYDEN (A ERTGEN VAN). Zie CLA. ASZOON (AART). LEYDEN (JAN vAN). Zie LEIDEN (JAN VAN). LEYDEN (LucAs VAN). Zie LEIDEN (LUCAS VAN). LEYDEN (PHILIPS VAN). Zie LEIDEN (PHILIPS VAN). LEYDEN (ADRIAAN VAN), Zie LEIDEN (ADIUAAN VAN). LEYDEN (ARENT VAN). Zie LEIDEN (A.RENT VAN). LEYDEN (DIRK VAN). Zie LEIDEN (DIRK VAN). LEY D EN (PIETER VAN). Zie LEIDEN (PIETER VAN). LEIDEN (LoilEwini VAN). Zie LEIDEN (LopEwIJK VAN). LEYDEN (FLORENS TAN). Zie LEIDEN (rums VAN). LEYDEN. (JAN GERBRANTZ. VAN). Zie LEIDIS 008. LEYDEN (HUGO VAN DER). Zie HUGO (JAcossz.) LEYDEN (ADRIAAN POMPEJUS VAN), beer van Hardinxvelt, een der deelgenooten van den gewelddadigen aanslag op de prinses van Oranje, bij de Goverwelsche Sluis in 1787. Zie Ber. Aed. D. XII. bl. 225. LEYDEN (FREDERIK VAN), heer van Westbarendrecht en War­mond, werd in 1768 te Leijden geboren, studeerde aldaar, on­der Ruhnkenius, Luzac, van de Wynpersse, Pestel, van der Keessel en Voord a, in de fraaije letteren, wijs­begeerte, zeschiedenis en regtsgeleerdheid. Na het verdedigen van Propositiones Philosophicae (25 Dec. 1787), en van een Specimen, quasdam exhibens Juris Criminalis et Publici Quaes­tiones ad L Quisquis 5. C ad Legem J uli am Alaiestatis (25 van Grasmaand 1789), verliet hij de boogeschool, en maakte vervolgens eene driejarige reis door Duitschland, Frank­rijk, Italie, Zwitserland en Engeland. In alle die landen ontsnapte niets aan zijne opmerkzaamheid. Alle voorname bibliotheken, alle kabinetten van natuurlijke historie, oudheden en schilderijen, van welke laatsten op het huis te Warmond eene kostbare verzameling te vinden was, bezocht hij met de hem eigene naauwkeurigheid. Nergens vond hij beroemde geleerden welke hij onbezocht liet. Een aantal brieven aan prof. t e Water geschreven en hem uit gemelde landen toegezonden, bevestigde zulks en gaven hlijken van zijne dienstvaardigheid, om voor dien hoogleeraar onderzoek te doen naar eenige oude handschriften, en hier nog onbekende nieuwe boeken, die tot zijn oogmerk nuttig konden zijn, en te Gottingen, Parijs, Rome en Londen voorhanden waren. Een vriend en beoefenaar der edele wetenschappen, kon niet onverschillig zijn omtrent bet ware belang der Nederlandsche hoogescholen, in 't bij­zonder van die te Leijden. Die behartigde hij vooral, sedert hij, in 1807, benoemd was tot lid der commissie voor het publiek onderwijs. Nog meer bekend zijn de menigvuldige pogingen ter bevordering van het heil der Leidsche akademie, waarvan hij, in 1796, een der nieuwe curatoren werd, van welken post hij twee jaren later werd ontslagen. Na de verandering der orde van zaken in ons vaderland, en bij zijnen aanstelling tot gouverneur van Zuid-Holland, werd hij andermaal tot curator aangesteld, en bleef dit ambt bekleeden tot zijn dood. Koning Willem I, in wiens achting en vertrouwen hij deelde, benoemde hem niet slechts tot gouverneur van Zuid-Holland , maar ook tot kommandeur der orde van den Neder­ andschen Lceuw. Later was hij ook lid der Staten-Generaal. Op zijne staatkundige loopbaan bleef hij de letteren en we­tenschappen beoefenen. Behalve de beide dissertati6n heeft men nog van hem Eenige Aanmerkingen over het publiek On-. derwijs 1798; Opgave der Wetten en Verordeningen in onder­scheidene Tijdvakken in Engeland omtrent he armenwezen, ge­trokken uit R u g gl e s, en voorzien met aanmerkingen over ons eigen armenwezen 1804, en Bedenkingen over de Verhooging van den .Renlandschen Slaperdijk 1806. In de waarneming vim zijne ambten, en alle hooge ver­gaderingen van 't vaderland, in de vervulling van zijn post als gouverneur van Zuid-Holland, zag men in hem den man van groot verstand, wijs beleid en standvastige eerlijkheid. Op hooge geboorte, op groot aanzien, op een rijk bezit van aardsche zegeningen, wilde hij zich nooit verheffen, maar bleef altijd nederik, gemeenzaam, voor elk toegankelijk en bij uitstek liefdadig. Hij was sedert 1804 directeur der Holl. Maatsch. van Wet. te Haarlem, en sedert 1814 lid der Maatsch. van Ned. Lett. Hij stierf den 25sten Nov. 1821. Ds. K o op, pre­dikant te Warmond, hield eene lijkrede op hem, die het licht ziet. Zie te Wa ter, Hand. van de jaarl. Peru. der Metals. van Ned. Lett. te Leijden, gehouden den 226 van Zomerrn. 1822. M. Siegen­beek, Gesch. der Leijds. Hoog. 1).1I. bl. 31, 32; Bouroan, Gesch. der Geld. Hoog. 1). II. bl. 467, 469; Kobus en deRivecourt, Bekn. Biogr. Handwoord. o. 1i. w. LEYDEN (HUGO VAN DER). Zie HUGO (JAcoBsz.) LEYDEN (JAN VAN), een zeeschilder in het midden der zeventiende eeuw. Van hem bestaat o. a. een zeer goed ge­schilderd Zeegezigt met een havenhoofd, 1661. Zie Kr a m m, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunst-Sch. D. IV. bl. 970. LEYDEN (Mr. DIDERIK, baron vAN), beer van de stede Vlaardingen, Vlaardinger-ambacht en Barbans-polder, als voor­stander van de schilder- en teekenkunst bekend. Zijn kunst­kabinet was beroemd en werd in 1811 verkocht. Zie Korai- en Lett. 1811. D. I. bl. 296, 297. LEYEN (Awn:Tomo VAN), een bekend liefhebber en kunst­verzamelaar, bloeide in het midden der zeventiende eeuw te Antwerpen. Cornelis de B ie droeg hem in 1662 zijn werk: Gulden-Cabinet van de edel vry Schilderkonst op. LI ierbij vindt men zijn door Richard Collin, naar E. auellinus in 1661 gegraveerd portret. Zie Kr amm, Lev. en Werk. der Holl. en 1 2 1. Kunst-Sch. D. IV. 1. 975. LEYEN (JAN KORNELISZOON) van Enkhuizen, was een der eerste rederen naar West-Indie. In 1597 rigtte G er a r d B i k k e r van Amsterdam, en hij, elk eene afzonderlijke maat­schappij op, en zochten de vaart naar de West•Indie te ope­nen. Van den uitslag dezer ondernemiugen is niets bekend. Zie Wagenaa r, Fad. Hist. D. IX. bl. 152. LEYENA AR, een dichter, die in de eerste helft der acht­tiende eeuw leefde, en wiens rijmelarij voorkomt in Parnassus Kunstkabinet of Verzameling van Weergadeloose Dichtstoffen, .Amst. 1735. Zie Heringa, Bijdr. tot de Lijst van Ned. .Dichl. LEYENDECKER (JoANNEs), werd in 1668 te Purme. rend, waar zijn vader predikant was, geboren, werd in 1691 predikant aan het hof van den Nederlandschen ge­zant bij den koning van Zweden. Sedert den 3lsten Maart 1701 te 's Hertogenbosch. In 1718 werd hij door den Stedelijken Raad, honoriscausa, hoogleeraar in de He­breeuwsche taal en wijsbegeerte, en Meld den 27sten Oct. 1713 eene Oratio de linguae ebraeae usu, die op stads kosten in 1714 in 4o. gedrukt werd. Vier jaren later hield hij eene Oratio de utilitate humaniorum litterarum (Sylvaeduc. 1718. 4o.), die zoo zeer beviel, dat hij met eene jaarlijksche toelage van f 75 nit de stadskas begunstigd werd, met belofte, om na het overlijden van professor M as si n g, zijne bezoldiging van f 500 te zullen genieten. Hij overleed den 5den Aug. 1722, in den ouderdom van 55 jaren. Zijne aanzienlij ke boekerij werd te Leijden den 4den November 1722 en volgende dagen, door Samuel L uc htmans verkocht. Zie Hermans, Not. Lit. Brag. Sept. p 29; Dez. Gesch. der Ill. en andere Scholen te 's Hert. bl. 17; Velingius, Redev. der Ill. School van 's Bosch. LEYGEBE (P. C.) Van dezen bekwamen teekenaar heeft men: Afbeeldingen van het beleg en de overgave der stad Namen in 1695, zijnde eene verzameling van 23 stuks kapitale Teekeningen van de stad, het kasteel, beleg, aanval, verdedz:qing , overgave, plans enz., fraai met kleuren geteekend. Zie Cat. GollvanFrankensteijn,Amst.1833.b1.131;Kramm, Lev. en ',Perk. der Boll. en VI. Kunst-Sch. D. IV. bl. 975. LEYNIUS, een Belgisch tapijtwerker a la Gobelin, zou den Afstand van Ka r el V en De Inhuldiging van Ka r el VI vervaardigd hebben. Sommigen schrijven echter deze tapijten aan van der B o r g h t toe. Ley n i us behaalde echter den meesten roem door zijne schoone kleuren. Zie Splend. de l'21rt en Belg.; Kr amm, Lev. en 1Ferk. der Holt. en ill. Kunst-Sch. D. IV. bl. 976. LEYNSE, Zie GELEYNSE (CoRNEms). LEYNSEN (JASPER). Zie LEUNSZOON (J.) LEYSEBET (PIETER VAN). Zie LISEBETTEN (PIETER VAN). LEYSENICH (HuGo, burggraaf van), of L e y s e n i c k, beer van Penning, een Saksisch edelman, die door hertog Al b r e c h t, kort voor zijn overlijden, tot stadhouder in Friesland werd aangesteld. Zijn naam staat met een zwarte kool in de ge­schiedenis van dat gewest, wegens zijne wreedheid en trou­weloosheid, geschreven. Hij begon zijn bewind met onder­werping der Zevenwolders, het onthoofden van D o u w e G a-lama en het met gruwelijke wreedheid doen ter dood brengen van Ev e r t Dr ag er en andere gevangenen; verhinderde de onderhandeling, die er bestond tusschen F i lip s van O o s­tenrij k en hertog H e n d r i k van Saksen, omtrent de overdragt van Friesland; legde nieuwe Listen op, vernielde het huis van G e r b r a n d M ockema en vestigde zijn gezag door voortdurend geweld; schreef tot de belegering van Gro­ningen den vijfden man uit; poogde, doch zonder gelukkigdn uitslag, het leenregt in Friesland in te voeren. Zijne han­delingen noodzaakten den vorst, om hem door een raad, uit 3 Saxische en 3 Friesehe heeren, te doen vervangen. Ilij stierf voor 1538. Na zijn dood verviel het burggraafschap Leysenich, als een verstorven leen, weder aan hertog G e o r ge van Saksen. Zie Luiscius o. h. w. Kobus en de Rivecourt o. h. w. Scheltema, Statztk. Ned. D. II. bl. 32. LEYSSENS (NicoLAAs), werd in 1661 te Antwerpen ge­boren, en oefende zich in de schilderkunst older Pieter E y c k en s. In jeugdigen leeftijd bezocht hij Italie, en vormde zich vooral te Rome naar de schoone voortbrengsels der groote meesters. De armoede en zwakheid van zijn vader, drongen hem de schoonste vooruitzigten te laten varen en naar zijne geboortestad terug te keeren. Bier vond hij overvloed van werk, en beschilderde er gezamenlijk met Bo ssaert en Verb r uggen (die de bloemen en andere bijkomende zaken schilderden) vele zalen en zolderingen in voorname huizen en gebouwen. Goed en met smaak zijn zijne historieele ordon­nantien, vooral de vrouwen en kinderen, geteekend. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Boll. en P1. Kunst-Sch. D. II. bl. 175. LEYSTER (JUDITH) ) de rechte Leyster in de konst" ge­naamd, huisvrouw van den schilder Meulenaa r, leefcle in de eerste belft der zeventiende eeuw te Haarlem, en beoefende aldaar of te Amsterdam de schilderkunst. S c h re v e 1 i us schreef haar vermaardheid toe. Lie Theod. Sehrevelius, Baehr. van Haarl. 131. 384; S. Ampzing, Beach,. van llaarl. bl. 370; Kramm, Lev. en Werk. der foil. en Vl. Kuvst-Sch. D. IV. bl. 979. LEZAEN (WOLNIERD VAN), werd in 1584 als grietman en ontvanger van Tietjerksteradeel aangesteld. In 1603 ontving de procureur-generaal last actie tegen hem in te stellen, en werd hij daarop in zijn ambt geschorst, omdat hij in corres­pondentie met den vijand stond, dock naderhand schijnt hij zich gezuiverd te hebben of 1)ijgedraaid te zijn, althans hij behield zijn ambt, als blijkt uit eene aanschrijving, welke hij den 9den Augustus 1608 in zijne kwaliteit ontving, om den weg van Tietjerk naar de Kuikhornster tille te laten herstellen. Hij huwde te Bergufn met G e n o v e v a, dochter van Johan van Rata 11 e r, raad en rentmeester, en I d a L o o. Hij overleed den 29sten Mei MO. Zijne weduwe den 5den Maart 1625. Zie Sminia, nand. van Grielm. bl. 130. LEZIER (PAuLus), een Dortsch schilder, leefde in de ze ventiende eeuw. In den Kloveniers-Doel aldaar was van hem een onvoltooid stuk, voorstellende de schutterij van den derden kavel, kunstig afgemaald." Zie Balen, Beschr. van Dordr. bl. 665; Immerzeel, Lev. en Werk. der Hall. en Vl. Schild. D. II. bl. 17.5. L'HERMITE (DANIEL) werd te Antwerpen uit Protestantsche ouders geboren, beoefende reeds in zijne jeugd de fraoije letteren en vergezelde, op aanbevelin„0. van Josephus Se a­liger en Isaacus Casaubonus, de Vic, die als gezant van het Fransche hof naar Zwitserland vertrok. Op rand van de Vic, omhelsde hij de R. C. godsdienst, en hij trad als secretaris in dienst van C o s m u s de Medici s, groot-hertog van Toscanen , die hem als gezant naar ver­schillende hoven zond, o. a. naar keizer Rudolf II, van wien hij vele bewijzen van gunst en genegeiiheid ontving. Hij overleed in 1613 te Venetic in den ouderdom van 29 jaren. De beroemde M agl is bechius zond aan den Utrechtschen hoogleeraar J. G. Graevius Danielis Eremitae au!icae vitae ac civilis Lib. IV et ejusdern Opiscula varia, die in 1701 in 80. te Utrecht door dien geleerde zijn in het licht gegeven. Afzonderlijk verschenen: Panegyricus Cos mo edi c a e o, Fer din an di filio, Magno Etruviae Principi cum M ariae Magdalenae Austriacae nuptiarum sacris inauguraretur, Florent. 1604. 4o. Epitaphiuum salve Epistola ad Eguitetta Camillutn Guidum scripta de Legatione ad Ru d ol phu m Caesarem et aliquot Germaniae Principes, Lugd. Bat. 1637. 16o. De Helvetiorum, Rhaetorum, Sedunensium situ, Republica et moribus Epistola ad Fe r din a n du m Go n zag a, Mantuae duds Lugd. ap Elzevir, 1627. 24o. Ad J a n u m G r u t e r u In cum antiquas Inscriptiones ederc Carmen. Epistola nobiliss . et literatiss. Viri Patavii ad G asp a r um S c i opp ium Romam scripta, 1610. 4o. Auvertimenti civili de Ar c a nio Pic c olo mini, estratti da i prirni V libri degli Annali de Corn el io Tacit o, dati in lute da Dan. l'H er mita, Florent. 1609. 4o. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 169; Sweertii, 11th. Belg. Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 225; Burman, Traj Erud. p. 120; Ephem. Trivolt. ad Mensenz Sept 1701. p. 3; Niceron, Mem. T. XXIX. p. 31. L'HERMITTE (FRANciscus), te Antwerpen geboren, trad in 1615 in de orde der Jesulten, werd achtereenvolgende rector van bet coilegie te Roermonde, Gend en Leuven, overste der missien in Holland, en van het Professie-huis te Antwerpen. Hij schreef, doch zonder zijn naam : Tergiversatio haeretica et sternutatorium oblatum Samueli Doreslaer Praedicanti Delphensi, de communions sub utraque specie ab Ecclesia Romana Laicis prohibita, Antv. 1638. 80. Arbor majalis , in qua tractat trig I Encoenia, infernalia, in quibus explodit remissionem peccatorum Calvinistarum per solam fidem. II..Encoenia coelestia per Indulgentias Ecclesiae Catholicae. III. Theriacam propinat cuidam haeretico , qui dicta haeretica qui dicta Encoenia impugnat. Vitae complures coadjutorum temporalium Societatis virtute illustrium, Antv. 1648. 2 vol. 80. Vita Caesaris Cajetani e Societate Jesu, uit het Ital. in het Lat. en VI. overgebragt, Amst. 1670. Synopsis brevis vitae et Virtutum P. A n t o n i i Julii Brignole Societ. Jesu, ex Ital. J. M. Visconte Lat. vert., Antv. 1671. 80. Zie Foppens, Bibl. Bag. T. II. p. 296; Cat. v. nulthem No. 16211. L'HERMITE (JEHAN), een Belg, misschien uit Antwerpen, reisde in 1587 naar Spanje en bleef er althans tot 1602. Hij beschreef deze zijne reis uitvoerig, als ook, als edelman van de bedkamer van Ph i 1 i p s IT, alles wat er van 1590 tot 1598 ban het hof van dien vorst voorviel, gelijk ook in vele bijzonderheden eene reis door geheel Spanje van acht maanden, waarbij hij de vorst vergezelde, alsmede het sterfbed van dien vorst. Dit handschrift noemde hij le passetemps de Je h a n l'Her mite; het bedraagt 376 bladen, is nooit uitge-geven, en in October 1826 te Leijden, uit de Bibl. van Mr. P. van Muss ch e n b r o e k naar Engeland verkocht. Het bevatte vele teekeningen en 200 gekleurde wapens. Hij schreef: Histoire des Saints de la province de Lilies, Douay, Orchies, avec la naissance, progres, lustre de la Religion Catholique en ces chastelneries, Douay, 1638. 4o. met fig. Zie Cat. van Hulthem, No. 16184. L'HERMITE (JAcQuEs), admiraal van Holland. In 1623 zonden de Staten, om den koning van Spanje des te meer afbreuk te doen, elf kloeke, wel beinande en van alles voor­ziene schepen, onder hem, naar de Zuidzee. Daar gekomen, ontmoette hij eene vloot Spaansche schepen in de haven van Lima, die hij aantastte en na een bloedigen strijd overwon, omtrent den tijd toen S p i n o 1 a Breda ging blokkeren. Na deze overwinning had hij de stad waarschijnlijk kunnen ver­overen, doch hij meende meer voordeel aan den Staat te doen met de zilvervloot te veroveren, die in de volgende maand December naar Spanje stond te zeilen. Hij stak dan weder in zee, om op de vloot te passers. Maar deze aanslag, door de leugens van een Spaanschen stuurman, dien hij gevangen genomen en naar het vertrek der vloot gevraagd had, verijdeld zijnde, keerde hij naar Lima terug. Hij ankerde regt over Callao, geen twee mijlen van Lima, en door twee torens en een vast kasteel versterkt. Na aohttien bootee uitgezonden te hebben, volgde hij zelf 's nachts met veertig anderen, in weerwil van het vreeselijk schieten van den vijand van zijne batterijen, gallioenen en kraken. Hij verbrandde aldaar tusschen de dertig en veertig van 's vijands schepen, waaronder negentien groote krakcn en eon galjoen. Vervolgens door een neger onderrigt, dat er nog een schip lag, geladen met 2 miljoen, dat de zilvervloot niet had kunnen volgen, wendde hij, om het te achterhalen. Deze prooi hem ontzeild zijnde, kwam hij 's anderen daags weder in de haven, waar hij negen honderd man aan land zette, om zich- meester van de stad te maken, doch na den stadsvoogd, die het landvolk in de wapens had gebragt, om de stad te beschermen, driemaal op de vlugt te hebben gedreven, was hij genoodzaakt van zijn voornemen of te zien, wijl de onderkoning van Lima den stadsvoogd een magtigen onderstand toezond. Hij week naar een eiland, om­trent twee mijlen van naar gelegen, tegenover de haven van het kasteel. Op dit eiland de Lima overleed hij, die reeds hij zijn uitreis ziekelijk was, en werd met groote static be. graven. . De onderzeevoogd Jan Huige ns z Schapen ha m, nam het bevel der vloot op zich, en de schout bij nacht J a n Willemsz V e r sc hoor werd onder-zeevoogd. Zijn zoon Jacques l'Hermite, de Jonge, huwde den 2den Maart 1613, Theodora van Wel y, dochter van W el y en Theodora van Bylaer. Zie Verh. van het Succes van de Vlote onder J. Vire r m i t e in Peru, enz 1623; Journ. van de Voyag. om den aardkl. onder Jac q. L'Heremite in 1623-1626, Amst. W ac h t er, 1643; A itze m a, Zaken van Skied en Oorl. D. I. bl. 488 ; Neuf v ille, Historie van Holt D. I. bl. 338; Lev. van Fred. Hendr. D. I. W. 94, 95;Bau­dartius, Gedenkw. Yerk. en Wer. Gesch B. XIV. bl. 134 ; Lev. en Dad. der Doorl. Zeeh D. I. bl. 284 ; W a g e n a a r, Pad. Hist. D. X. bl. 483; G. Moll, Vroegere Zeet. der Ned. bl. 157-164; J. C. de Jon.ge, Ned. Zeew. D. I. bl. 308, foot; van Kam­pen, Karaki. der Fad. Gesch. D. II. bl. 140; Kok, Fad Woord. D. XX. bl. 568, 569 ; Kron. van het Hist. Gen. D • 1X, 131, 169; Hoeufft, Cat. bl. 41, 47 Nay. D. VIII. bl. 318. L' HERMITS (MARTINUs) to Armentieres geboren, begaf zich in 1615 te Rome in de orde der Jezuiten, onderwees ge­durtnde eene reeks van jaren, te Douai de wijsbegeerte en wiskunde, en overleed aldaar 6 Oct. 1652. Ilij schreef in het Fransch de gescbiedenis der Franseh-Vlaemsche heiligen (Douai, 1638. 4o.) en der hertogen en hertoginnen van Douai (Douai, 1638. 4o.) Men schrijft hem toe: Catechisme ou Abrege de Doctrine touchant la Grace Divine, selon la Bulle de Pie V, G r ego ir e XIII, Urbain VIII. Antidote contre les erreurs du terns, par un Docteur de la S. Theol. de Douai, Douai, 1650. Dit was een tegen schrift van een ander boekje, kort to voren in het licht gegeven, met den titel: Catechisme de la Grace, volgens sommigen, door een doctor der Sorbonne en pastoor te Parijs, door Samuel Mares i u s, hoogleeraar te Groningen, in het Latijn vertaald, met een voorberigt en aanteekeningen vermeerderd. Beide zijn door In no cent ius X, den 6den Oct. 1653, verboden. Zie Foppens, Bibl. Bag. T. II. p. 856. LIAUCKAMA (Enclio en SICKE VAN) trokken met andere Friesche edelen in 1096 naar het H . Land ter herwinning van Jeruzalern en des Heeren graf op de Saracenen. Sick e stierf onder den kruisbanier strijdende voor Nicea den helden­ dood. Zijn neef Eelcko werd weldra om zijne uitstekende dapperheid bevorderd tot overste van 3000 krijgsknechten, en na de overwinning van Nicea, tot gouverneur dier stad aan­gesteld. Hij woonde vervolgens, op zijn verzoek en wiji het hem verdroot in Nicea werkeloos te blijven, het beleg van Jeruzalem bij. Bij de inneming dier stad werd hij zwaar gewond, genas echter en keerde naar zijn vaderland terug. Dit berouwde hem, want hij meende, dat hij ten dienste van het christendom in Palestina had moeten blij yen. In 1109 keerde hij met zijne vrienden Feycke Botni a, zijns broeders zoon Epe, Godfried Roorda en Watze Herema naar het H. Land terug, werd onderweg krank, overleed te Joppe, doch werd te Jeruzalem begraven. Toen het berigt in Fries. land kwam van zijn overlijden, zouden de Friezen al klagende elkander hebben toegeroepen: Hij ligt in Jaffe." Dit ge. zegde zou sedert in gebruik zijn gebleven, met betrekking tot iemand, die aan eene ziekte, zonder hoop van herstel ligt. Zie Fria Zeits. 1842, le Jahrg. S. 55; Hamconii Friss; i. a. p.Ocko Scharlensis, Chron. van Rini. bl. 88, 89. LIAUCKAMA (Emma) van Sexbierum, de vrome abt van Lidlum, 1328-1332, eene abdij onder Tjummarum liggende, ook Oudensale genoemd, in 1182 gesticht voor de orde der Reguliere kanunniken, die later de orde der Premonstratenser aannam, en dus het zwarte met het witte kleed verwisselde. De droevige geschiedenis van dezen abt is in kronyken, his­torian, jaarboekjes veel malen in proza en poezy beschreven, en komt hierop neder. Hij begaf zich mar het onder Lidlum beboorende convent of Uithof van Boxum ten Poorte genaamd, om den prior en de monniken , wegens hun slecht gedrag en ergerlijk leven, dat zij in zwelgen en losbandigheid doorbragten, te bestraffen. Hij vond ze wederom in zulk eene slemp­partij vereenigd. Dit had ten gevolge, dat zij hem des nachts wreedelijk vermoorden. Later is hij heilig verklaard, en onder den naam van den heiligen E e 1 c o bekend. Zekere voor­spelling van dezen abt, aangaande het Friesch geslacht Sjaerdema, is nog bewaard gebleven, en later werkelijk vervuld. Deze profetie in oude rijmen en in de tafereelen van het geslacht Sjaerdema, is door A. van Halm a e 1 Jr. in hedendaagsche poezy overgebragt. Een geschilderd portret van abt Eel c k e, uit het slot Liauckama, is, schoon zeer beschadigd, in het bezit van het Friesch Genootschap. Een gelijk afbeeldsel is in de kapel van Wiarda•state te Goutum. Zie Matthaeus, Anal. Vet. Aevi, T. III. p. 552-554, T. V. p 262. LIAUCKAMA (ScHELT0). Als stamvader van het geslacht Liauckama van Sexbierum noemen de genealogisten S c h e 1 t e op het jaar 1420. In datzelfde jaar wordt ook vermeld Sick e, een dapper voorvechter -der Schieringers. Het is onzeker of die S i c k e dezelfde is met Schelte, dan of het zijn broeder was. Maar een van beide moet in dat jaar Ludingakerk tegen de conversen van Oldeklooster verdedigd hebben. Zie Ocko Scharlensis Chron. van Friesl. bl. 170 ; direhier van Visser en Amersf. aant. 197 volgg. LIAUCKAMA (SCHELTE vAN), zoon van S c h e 1 t o van Liauckama en Tiets Nienhuys. In 1494 werd hij toteen van de vier en twintig mederegters van den nieuw verkozen pates- 26 taat J u w Hettes van Dekama benoemd, en behaalde in het zelfde jaar in het leger der Schieringers, bij Bolsward, mede de overwinning. In de plaats van Bock o van H a r i n x m a, werd hij tot hoveling te Sneek aangesteld, en verkreeg ook de waardigheid van grietman van Wijmbritseradeel. In 1498 werd zijne sterke stins te Sexbierum, ofschoon met eene bezet­ting van 30 man voorzien, door de vreemde krijgsknechten met geweld ingenolnen; gelukkig beyond hij zich op dat tijd­stip met zijne vrouw te Franeker. In 1499 ontving hij met andere gecommitteerden den hertog A l b r e c h t van S a k s e n en zijnen zoon H e n d r i k als erfgouverneur en potestaat van Friesland. Terstond daarna werd hij tot lid van den raad verkozen, vooral tot belooning, omdat hij de Sneekers bad belet aan het leger te Franeker, dat den hertog aldaar bele­gerde, onderstand toe te schikken. Ook hij behoorde bij den togt naar Bergum. In 1503 maakte hij zijn testament, en bedacht in hetzelve gunstiglijk de geestelijkheid in en bij Sneek, even als die in den omtrek van zijne voorouderlijke state Liauckama te Sexbierum; ook begeerde hij te Sneek be-graven te worden. Hij huwde L u ts, dochter van Juw van H ar in x m a, weduwe van S i cc o S j a e r d e m a, bij welke hij twee kinderen bad. Hij stierf omstreeks 1503. Zijne vrouw overleefde hem. Zie Upeo van B u r m a n i a, Stamb. van Adel. Trapenb. Oud liarinxma Gen. 5; Archie( van Finer en 4mersfoordt, 3e St. bl. 200; Winsemius, Chron. van Fried bl. 320, 326, 348, 365; Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 279. LIAUCKAMA (Smarm VAN), zoon van S i c c o van L i a u c-k am a, stalmeester van den keizer en olderman te Sneek, en I m ck Minnem a. Hij was een van 's lands ,gecommitteerden bij gelegenheid van het afleggen van den eed van huldiging aan Philips II. In 1574 behoorde hij tot de acht edellie­den, door Robles aangesteld, om de nieuwe schatting, tot onderhoud van de Spaansche bezetting zullende strekken, te rekelen. Bij de verandering van zaken was hij, als Spaansch­gezinde, genoodzaakt zijn vaderland te verlaten en zich naar Oldenzaal te begeven, waar hij, volgens den een in 1573 en volgens den anderen den 20sten September 1582 stierf. Hij werd aldaar in de kerk bij het St. Anna-altaar begraven. Hij trouwde driemaal, eerst met A n n a, dochter van Gerold van Herema en Luts Sj a erda, vervolgens met Sj o uck, dochter van dr. Kempo van Martena van Kornjum en N. L i e u w ens uit Groningen, en ten derde male met J el, dochter van Jarich van Dekama en Catharina van C a m s t r a, bij welke hij negen of tien kinderen had. Zijne eerste vrouw stierf in Mei 1538; zijne laatste in 1583. Zijn zoon Georgius van Liauckama, omstreeks 1557 geboren, werd ook Jarich genoemd. Hij woonde in 1621 op Liauckama-State en stierf den 24sten Augustus 1642, oud jaren. Hij huwde Sjouck Tiete s, dochter van Ca m­m i n g h a, die hem twee kinderen schonk, J e 1 of Julian a van L ia uckam a, overleden 20 Sept. 1665, oud 65 jaren, gehudw met E v e r art van Pip e n p o y, overleden 13 April 1638, oud 62 jaren, en Try n of Ca t h a ri n a, geboren te Keulen, 2 Nov. 1592, overleden 19 Junij 1656, te Mechelen 4 Aug. 1616 gehuwd met Diederik van der Laen. Zie Winsemius, Chron. van Fried. bl. 538; Tegento. Staat van Friesl. D. XIV. bl. 577; U p a o van B u r m a n i a, Tab, Gen. Stamb. van den Fr. Adel. ; Schotanus, Chron. van Friesl. b1.697,789; Arch. van Visser en Amersfoordt, D. III, aant. S m i n i a, Nieuwe Naaml. van Grielm. bl. 206, 207. LIBARDUS (CAROLUS) of L i e b a r d u s, eigentlijk Li baer d, een onbeduidend Latijnsch dichter uit de zestiende en begin der zeventiende eeuw, te Lange-Make bij Yperen geboren. Bij Gruteru s, Del. Poet. Bela. T. III. p. 295, komen drie gedichten van hem voor: V erus Cloacina, de Furno et Latrina, de Godefrido Pharmacopola. Men vindt ook eene elegie en epigrammen van hem in Jac Sluperi Omnium fere pentium, nostraeque aetatis nationum habitue et effigies. In eosdem Joann is S1 up e r i i Epigrammata. Adjecta ad Sin­gulas Icones Gallica Tetrasticha, Antv. 1572. p. 439-443. Zie P a quo t, Ahem. T. IX. p. 383, 384; Hoeufft, Parn. Lat. Bely. p. 51; Pe erlk amp, de Poet. Lat. Belg. p. 195. LIBENUS (JAcoBus) of L ib e n s, Latijnsch dichter, niet te verwarren met Jacobus L ip p e n s, die ook Latijnsche verzen maakte. Men weet alleen van hem, dat hij te Ant­werpen geboren is. Valerius Andreas en Foppens stellen hem nevens Seneca; ook Hoeufft prijst zijne verzen. Hij schreef: Tragoediae 2 in sacram historiam patriarchi Jo­sephi, 1639. Foppens vermeldt nog een derde Joseph patri redditus, Ipris, 1656 in het licht verschenen. Men heeft ook nog van hem: Panegyricum B. Mariae virg. in coelos receptae. Panegyricum Catharinae Virginis Martyris, Antv. 1639. 12o. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 417; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 522; Hoeufft, Pan. Lat. Belg. p. 106. LIBERME (JAcQuEs DE), een schilder, die in de eerste helft der vijftiende eeuw te Luik leefde. Zie Immerzeel. Lev. en Werk. der Holt . en Pl. Kunst -Sch. D. II. bi . 175. LIBERTI (HENR.), beroemd organist te Antwerpen, door 26* van D ij c k geschilderd, naar welks schilderij eene gravure bestaat van P. de J o d e, fol. Zie Mul 1 er, Cat. van Portr. LIBRY (GEORGE), graaf van Bagnano, werd in 1776 in Italie geboren, of komstig van een oud Toskaansch geslacht. Weinig is er op zijne levensberigten van vroegere tijden te betrouwen. Hij was vroeg in krijgsdienst getreden, en zou, volgens zijne eigene getuigenis, Napoleon tweemaal een geequi­peerd regement ruiterij, ten geschenke hebben aangeb9den. In 1816 werd hij te Lyon, wegens het maken van valsche wissels, tot altijddurende galeistraf veroordeeld, welke straf later met gevangenis en eindelijk met verbanning werd verwisseld. Zijne staatkundige loopbaan begon bij zijne verschijning te Brussel. Hij schreef aldaar zijne Lettres d'un banni au roi de France, die veel opspraak maakten. Men wil dat de minister van G o b b e lsc h r o y hem de redactie van den National zou hebben opgedragen, welk dagblad veel kwaad heeft gesticht en welligt mede oorzaak van den Belgischen opstand is geweest. Bij den opstand in Belgie (1830) werd zijn huis en drukkerij geplunderd. Hij ontweek den storm mar Holland, waar de regering hem, in weerwil zijner her­haalde pogingen, de redactie van bet Journal de la Haye weigerde. Zijne meestal naamloos uitgegevene schriften getuigen van zijn haat jegens de Belgen, zoo als La Ville Rebelle ou les Beiges devant le tribunal de l'Europe; La Diplomatie de guet­a-pens, ou Lord P o n s o m b y a Bruxelles. In Les Crimes d'un honngte homme schetst hij zijne lotgevallen. Ook schreef hij De l'Imprimerie at de la Presse, conside're'es sous le rapport politique et industriel, principalernent en Hollande, la Haye, 1833; L' Autocratie de la Presse en De Louis Philipp e et de la dictature. Lib r y was een republikein onder Nap o 1 eJNapoleontisch bij de restauratie en raadde eindelijk de Julij-koning de dic­tature aan. Hij was een man vol veerkracht, en sprak nooit zonder aan zijn onverzoenlijken haat tegen de Belgen lucht te geven. Zoo hij zeide waren zijne Gedenkschriften in gereed­heid, die echter eerst tien jaar na zijn overlijden zouden worden uitgegeven. Vlijt, werkzaamheid en veelzijdige kennis kunnen hem niet betwixt worden. Zie ilanh. op het Woord. van Nieuwenhais o. h. w. Galarie histor. des Contemporains, T. VI en V. Labri. Kobus en d e Riveeourt, Biogr. Woord. o. h. w. La Belg. et l'Eur. ou Precis des evinem., arriv. dans le Royaume des Pays-bas, pendant la pOriode de 1815-1831. LICHT (FRANc. DE), prediker te Antwerpen, schreef: Veritaa genuina nihili asserta, Antv. 1642. 16o. Zie F op pens, Bibl. Belg. T.Jp. 299; Bibl. Hulih. No. 12755, 12756. LICHT (PIETER, DE) of Petrus L u c i u s, werd in het midden der zestiende eeuw te Brussel geboren, trad in de orde der Carmeliten, doch nam in den aanvang der Spaansche be­roerte de wijk naar Italie, en werd hoogleeraar in de godge­leerdheid te Florence. Na de omwenteling keerde hij naar Brussel terug, waar hij den 18den September 1603 stierf. Hij was zeer ervaren in de godgeleerdheid en fraaije letteren, vooral in de geschiedenis zijner orde. Ook had hij veel talent voor den preekstoel. Hij schreef: Scholia in libros de vita S. Catharinae, Virginis, Baptistae Mantuani, Florent. 1591. 80. Domini Joannis Trithemii, Abbatis Ordinis S. Benedicti, de laudibus Carmelitanae religionis Liber; Rm. - in Christo P. ac D. M. Joannis Ch e z z o l a e, Cremonensis, omnium Carr zelitarum Vicarii generalis Apostolici jussu ac nutu, cen­ , tesimo post anno, diligenter recognitus, brevique Apologia defensus, Florenl. 1593. 4o. Carmelitana Bibliotheca; sive illustrium aliquot Carmelitanae religionis Scriptorum, et eorum Operum Catalogus; jam pridem a magnanimo et incomparabili viro P. Joanne Ti' i t h e­m i 0, ordinis S. Benedicti Abbate, luculenter congestus; tandem centesimo post anno, magna ex parte auctus, recog­nitus et annotationibus illustrates, ac optime ordine aliihabetico digestus, Florent. 1593. 4o. De Florentinae civitatis origine, Mediceae familiae nobilitate, et equestris statuae, Cos m o Medic eo, magno Etruriae Duci, nuper Florentiae dedicatae, laudibus, carmen encomias­ticum, Florent. 1594. 40. Compendium historicum Ordinis Carmelitani, cum Indul­gentiis et Privileglis eidem concessis, Florent. In het Ital. vert. door den Carmeliet Francisco Min uzz i Firenzae, , 1598. 12o. Necrologium, sive Catalogus fratrum Carmelitarum, Bruxellis defunctorum, ab anno 1363 usque ad annum 1602, a Daniele de Virgine Maria continuatum usque ad annum 1603, Brux. in fol. Hij liet in handschrift na: Harmonia monastica. Zie Sweertius, 414. Bela. p. 623; Daniel b. Virg. Maria. Spec. Carm. T. H. p. 579, 580 ; Paquot, Hem. pour servir l'llist. Litt. des Pays-bas, T. H. p. 293, LICHT (THOMAS CORNELIS DE), een rederijker, van wiens poezy men proeven vindt in de Ref ereynera ghemaeckt op eene vraghe of in Chriatum te ghelooven in alter menachen macht is, om mar haar believen te kiesen de doot of 't leven, wake vraag in 1614 door de Goudsche kamer werd uitgeschreven. Zie v. d. A a, N. B. A. C. Woord. D. II. bl. 301. LICHT (P. M. DE), leefde en dichtte in de tweede helft der achttiende eeuw. Hij vervaardigde o. a. een Lijkdicht op het afsterven van P. B oddaer t, een Lofdicht Op de Tweehonderd-jarige Gedachtenis van het Synode te Wesel, door A. 's Gray e z and e, het Hoogadelijk Zeeland van t e Water, enz. Zie Ged. van P. Boddaert, bl. 70-75; v. d. A a, N. B. A. C. Woord. D. II. bl. 301. LICHTENBERCH (JAK0B VAN), afkomstig uit het beroemde Utrechtsche geslacht der Lichtenberch en, dat aan het hoofd eener partij in de burgertwisten der dertiende en veertiende eeuw stond, en reeds vroeg als te Utrecht gezeten wordt opgegeven, en waarvan eene gedeeltelijke geslachtslijst door Buchelius, beginnende met Johan van Lichtenberch, die voor 1288 leefde, en buiten hem zeven generaties bevatte, wordt medegedeeld. In de gemelde burgertwisten komt als partij hoofd hoofd voor, heer Jacob van Lich t e n b e r c h, die door H e d a Proconsul Trajectensis genoemd wordt, en omstreeks het jaar 1300, door toedoen van Z w e d e r, burg­graaf van Montfoort, Hui be rt van V i a n e n en Jan van Lin schote n, den bisschop W i l l e m gevangen nam en een geheel jaar lang in zijn huis bewaarde; doch naderhand, toen deze, na zijne vrijheid herkregen te hebben, door de wapenen zijn verloren gezag poogde te herwinnen, met behulp zijner vrienden in een gevecht zijne tegenpartij versloeg. Kort daarop werd heer Jacob mede door zijne tegenstanders, die van d e V r es e, omgebragt. Niettegenstaande hierover gezoend werd, brak de twist op nieuw uit, en J a c o b's zoon trad in zijns vaders plaats aan bet hoofd zijner partij, totdat eindelijk deze burgertwist, ten jare 1310, met de verbanning van beer L a m­bert de Vrese, heer Herman Teutelaert, zijnen zoon Lubber t, grooten G ij s en eenige anderen, eindigde. De Lichtenberchen bezaten te Utrecht een kasteel, mede aan de Oude Gracht, dat later met het daarbij gelegen Hazenberg tot een stadhuis vertimmerd is, en thans geheel herbouwd, als een nieuw gebouw, in de bogt der Oude Gracht oprijst. Zie J. de Beka en W. H e d a, Chron. v. Holl. ende v. Friesl fol. 281; Heda, de Episc . Trai p. 227, 260; Burman, Gir Jaarb. D. I. (Reg.); Uir. Yolks Alm. 1843, bl 180, 181; Wag e­n a a r, Vad. Hist. D. II. D. III. bl. 394; Arend, Vad. Gesch. St. IL bl. 198, 539, St. II. bl . 19, 42, 80; N ij h o ff, Gedenkw. nit de Gesch. van Geld. D. III. W. 133 voigg. LICHTENBERCH (MACHTELD VAN), huisvrouw van jonkhee r E g b e r t van B o e c o p uit Overijssel, van den voor­naamsten adel in het Sticht van Utrecht, was eene geestige schilderes, en schilderde o. a. haar eigen portret en dat van haren man. Ook hare dochter Cornelia van Boecop beoefende die kunst, en leefde nog in 1629 in boogen ouderdom. Zie J. van Beverwijck, IVInem. des Prouw. Gesl. bl. 198. K r am m, Lev. en Werk. der .Holl. en Vi. Kunst-Sch. D. II. bl. 980. LICHTENBERG (PHILIPPus JULIUS VAN), kapitein ter ad­miraliteit van Zeeland, werd 28 Nov. 1 .668 gouverneur•generaal van Suriname, was als luitenant-kolonel in den slag bij Senef, den 11den Augustus 1674, werd daar gekwetst en overleed in April 1678. Zie B o s s c h a, Negri. Held. le Land, D. II. Bijl. 5. LICHTERVELDE (JOSEPH FRANcOIS Comte DE) schreef: La Uche ou la mine d'or de la Flandre Orientale, Gand, 1826. 80. .Memoire sur lee Fonds ruraux du De'p. de L'escaut, Gand, 1815. 80. fig. Zie Cat. H ul t h e m, No. 6008, 5903, 5904. LICHTHART (JoHIN), een dapper zeeheld, vice-admiraal, in dienst der West-Indische Maatschappij, die zich met andere helden onderscheidde, door den vijand afbreuk te doen, diens vloten of smaldeelen te verslaan, vele zijner schepen te ver­overen, en de naam van de zeemagt der Maatschappij zoo geducht in de Amerikaansche waterer te waken, dat ze een geesel en schrik voor Spanjaarden en Portugezen werd tot aan den Munsterschen vrede. Zoo werden in 1630, nit een gevecht van acht urea, drie Duinkerksche koningsschepen, die hem hevig aantastten, mannelijk afgeslagen. Ook verrigtte hij nog andere dappere daden. Zie Leven en Daden der Ned. Zeeh. bl. 193 ; J. C. de Jonge,Gesch. van het Ned. Zeew. D. 1. bl. 318, 363-379. LICQUES (DE RECOURT DE). Onder de verbondene edelen behoort een uit dit geslacht. W a g en a ar wil Philips de Recour t, baron van Licques, doch wijl deze bij uitnemend­heid aan de Spaansche belangen verkleefd was, gistte de baron van Spaen van Hardenstein, dat Florent d e L i c q u e s, heer van Cressoniere, gehuwd met F r a n-c o i s e de Fri e, dit 1 e G ran d, de bondgenoot geweest is. Hoe het zij, P h i l i p s ontdekte aan Alva den aanslag, die in 1568 op zijn leven gesmeed werd, beyond zich in 't leger der Spanjaarden voor Haarlem, en was bevelhebber op het kasteel van Kamerijk van de zijde der Spanjaarden. Keizer Karel en zijn zoon F i l i p s, maakten veel werks van hem en beschouwden hem als een der grootste helden van zijn tijd. Zijne aanstelling tot ridder van het Gulden Vlies was er een bewijs van. Koning Philips verkoos hem, in 't jaar 1586, om met de gemagtigden van koning H e n d r i k, al de ge-schillen te beslissen; die dienen konden over de verklaring en uitvoering der punten van het bestand, den 23sten van Win­termaand 1581 gesloten. Met goedkeuring van den keizer en zijn raad , had hij zich, den derden van Zomermaand 1554, in het huwelijk begeven met J o h anna de Willh em, ge­sproten uit een doorluchtig geslacht, 't geen met de voor­naamste huizen naauw was verbonden. Florent liet, behalve andere kinderen, een zoon na, die getrouwd was met Maria van Immerse el e, die in de Spaansche artillery diende en gouverneur van Grevelingen was. Zie Nob. des Pays-bas, T. I. p. 154, 241-243, T. II. p. 434, 435, 453; Le Vrai Suppl. au Nob. p. 112, 113; Quart. Ga. T. I. p. 208, 277; Le Carp e n t i e r, list. de Cambray et de Cam6res. P. III. p. 79, 315, 833, 844, 905, 941, 1082 ; d e L e u r, La Plandre Ill. p. 141, 202 ; Christinaeus, Jur. Iler. Part I. Tab. Gen. 3. W. te Water, Hoogad. Zeel. bl. 96, 97; de Tassis, de Turn. Belg. en Lloynck van Papendrecht, Anal. T. II. P. II. p. 424; van Meteren, Ned. Gesch. B. III. bl. 55; Bor, Ned. Oorl. B. VI. bl. 309; Wagenaar, Vad. Hist. D. VI. bl. 125, 276, 414; te water, Verb. der Adel. D. II. bl. 497; D. IV. bl. 439, 440. LIDEWY of LIDUINA. De H. L i d e w y, welke om hare wonderen beroemd was, werd den 13 ,1en Maart 1380 to Schiedam uit zeer godvruchtige ouders en voorouders geboren. Van haar vijftiende jaar af, was zij met talrijke ziekten be. zocht, welke men zegt, dat haar tot oefening harer godsvrucht strekten. Zij was niet alleen lam aan de eene zijde, maar volgens het zeggen van den geneeskundigen geschiedschrijver S n o y, bijna geheel opgevuld met wormer. Gedurig leed zij aan koortsen als ook aan graveel en vele afzigtelijke zweren. Hierbij onderscheidde zij zich vooral daardoor, dat zij, gelijk men zegt, gedurende 26 jaren volstrekt geene spijzen ge­bruikte en ze ook niet gebruiken kon. Aileen de heilige hostie versterkte haar op elken dag des Heeren. Haar lig­chaam vermagerde daarbij uitermate, zoodat het, volgens de chronijkschrijvers, uit louter vel en beenderen scheen te bestaan. Men hechtte er evenwel, naar het schijnt, geen algemeen geloof aan, dat L i d e w y volstrekt geene spijzen verdragen zoude, vooral omdat zij den heiligen ouwel dikwerf zonder eenig nadeel gebruikte. Een priester wilde daarom van de zaak eene proef nemen, en gaf haar in plaats van de gewijde hostie, een gewonen ouwel, zonder dat Lid e w y er iets van konde weten of bespeuren. Maar ziet, naauwelijks had zij, zegt de legende, van het natuurlijke gewone voedsel geproefd, of zij viel in onmagt, en zoude buiten twijfel op het oogenblik den geest gegeven hebben, als de priester haar niet aanstonds met de ware hostie ter hulpe was gesneld, en haar alzoo het leven zoo goed als hergeven had. Al hare kwalen droeg L id e w y met een onbeschrijfelijk geduld, en het was hierom dat haar de gave der prophetie geschonken werd. Dikwerf reisde zij in zinsverbijstering door het paradijs en door de oorden voor de reiniging der zielen bestemd, door bet vagevuur en verloste vele zielen daaruit, door hare heiligheid. Ook verrigtte zij zoowel na haren dood, als bij haar leven vele wonderen, welke alle door den bekenden J o h a n n es B r u gm an in hare levens­beschrijving verhaald worden. Zij stierf in 1433 en werd in eene kapel aan de Oostzijde der St. Janskerk begraven. In het midden dier kapel rigtte men ter barer eere eene prachtige graftombe op, waarop eene korte beschrijving van haar leven was uitgehouwen, die ten tijde der beeldenstorming geheel vernield is. Aileen eene zerk bleef er van overig, welke nog bestaat, die hare beeld­tenis draagt en in de vier hoeken de vier beesten, welke de Evangelisten voorstellen. Men zegt, dat zij langen tijd in het tegenwoordig zooge­naamde Buitenhofje, in cle Lange Kerkstraat, gewoond heeft, en dat de Kreupelstraat alzoo geheeten werd, omdat L i d e w y er door eenen val het been brak, en na dien tijd kreupel bleef. Hare beatisatie had eerst in 1616 plaats. Den 14den Jan. van dat jaar gaf M a t h i as Ho v i u s of van B o o r n, aarts­bissehop van Mechelen, bij opene brieven vergunning, om hare overblijfselen in het openbaar te vereeren. De 14de April werd haar toegewijd. De begraafplaats van L i d e w y werd van rondom door bede­vaartgangers bezocht, tot hare beenderen in 1615 door aarts­hertog Albert van Oostenrijk naar Brussel vervoerd werden, waar zij- in de St. Michael en • in de St. Gedule Kerk nog aanwezig zijn. Een gedeelte derzelve werd door de aartsher­togin I s a be 11 e, in 1616, naar Bergen in Henegouwen ge­zonden, tegen de pest, die daar heerschte, doch die aanstonds bij de aankomst dier reliquien ophield. In 1723 of 1724 werden eenige der beenderen van Li d ew y, die te Bergen berustten, naar Schiedam teruggebragt door A m a n d u s V c r­schuu r, pastoor in het Buis te Poort, en Timmer s, pas­toor in den Oppert te Rotterdam, beide behoorende tot de bisschoppelijke Clerezy. Met groote statie en blijdschap werden deze overblijfselen ingehaald, en ter bewaring in de kerk der gezegde bisschoppelijke Clerezy geplaatst. Lie Der Magnet Liedwy van Scyedam, Leven ende Miraclen .vol-tyndet ter Goude, in Soil . tot die Coll. Broed. In den fare on: Heren MCCCOICVI, den tienden dach in lunio in 4o . Pita Lgdwine, per Fetter. fratrem Joh. Brugman, Schied. 1498; Het Wonder& Leven van de eerb. devote ende H. Maghet Lydwina. Eerstm. beschr. in de Lat. Taele door P. Joann. Brughman, Relig. van de order der Min-nebr. van S. Franc. We over-gheset in onse Nederd Tale, door den E. P. L(udov. J(acobo Cortraeo), Priester der Soc. Jesu. 't Antw. by de Wed. en de Erfgh. van fan Crobbaert M. DC. LPH in 80., ook te vinden bij Su ri n s, op den op den 14den April en in de Acta Sanot. T. II p. 270 —364 ; Bet Leven der H. Maeghden van Christ. tyden of tot op deze eeuw, door Herb. Rosueydus, Antw. 1626. 181; P. O p m e e r, Mart. both, ofte Hist. der Hon. Marl. D. I. bl. 289; Opera Th. a Kernpia, T. III. p. 114 seqq.; Mi r ae a s. Fast. Belg. et Burg ; Sehied. Oudh. bl. 499 ; van H( e u s se n en v an R( ij n), Bat Sacr. T. II. p 60; L e Lo n g, Beschr. der Ref. van Amst. fol. 371; Prof. Vissche r, Bekn. Gesch. der Ned. Lett. • D. I. bl. 138; Bu ddingh, Mirakel-Geloof en Mirak. in de Ned. bl. 104; P a q u o t, Mem. pour aervir a l'Hist. Litt. des Pays-bas T. II. p 417; K o k, Pad. Woord. D. XXII. bl. 468 ; Gesch. en Beschr. der Stad Schiedam, door A. M(a a s) in Friend des Pad. 1). XIII. bl. 671; Jaarb. voor de Stad en het Kanton Schiedam, 1852. bl. 4, 5 ; M o 11, Leven van Brugmans; Nay. D. IL bl. 55, D. III. bl. 40, Bijbl. bl. XLVII. LIDT DE JEUDE (JoHAN VAN), in 1660 schepen, in 1675 burgemeester van Tiel, in 1676 of later voor de steden van Nijmegen tot curator der hoogeschool aangesteld. In 1688, toen hij gecommitteerde ter Generaliteit was, rangschikte hij zich onder de eersten, die destijds weder de Harderwijker hoogeschool hielpen onderschragen. Hij bevorderde in 1702 de benoeming van A 1 m e 1 o v e e n, met wien hij bevriend was. Hij stierf omstreeks 1711. Zie Mr E. D. Rink, bl. 314; Schotel, Kerk Dordr. D. II. M. 258; Bouman, Gesch. der Geld. Hoog. D. I. bl. 252, 292, D. II. bl. 3, 38, 41, 649. LIEBAERDT (CHARLES). Zie LIBARDUS (CARours). LIEBART (BARTHoLomEus), afstammeling van een aanzienlijk te Doornik, raad van Doornik, in welke betrekking hij meermalen als afgevaardigde dier stad, de vergadering der Algemeene Staten bijwoonde, in welke hij meermalen den ge­wigtigen post van voorzitter bekleedde. Ook was hij onderteekenaar der Unie van Brussel 1577. Een zijner afstammelingen, Je a n L ie b a r t, heer van La Curguiere en Colihra,ndy, werd omstreeks 1646 door koning Phil ip s IV tot ridder verheven. Zie Nob. des Pays-bas, T. I. p. 288; Le Vrai Sapp. p. 143; J. C. de J ong e, de Unie van Bruss. p. 148. • LIEBERGIUS (DIEDERIcus) of L ie b e r g e n, studeerde te Utrecht en werd in 1648 med. dr., bij welke gelegenheid H e n r i c u s Bruno een Latijnsch very vervaardigde. Hij was ook een Latijnsch en Nederduitsch dichter. Hij stierf den lsten Mei 1705, bij welke gelegenheid Pane r. Ma s v i ci us en Joan A e g i d i u s, E u t h Lat. verzen vervaardigde. Zijne Lat. pobzy is na zijn dood door Aril. Henr. West er h o­vius verzameld en uitgegeven met den titel: Fasciculus Poe­matum Died. Liebergii Poliatri Hagiensis, Goudae, 1718, aan dr. A b r a h a m de Rouw opgedragen, met lofdichten van Eduardus van Zurek, David Hoogstraten, dr. H. Sandbeek en P. van der Schilling en zijn portret. Van zijne Nederduitsche poezy gaf hij eene proeve in zijn gedicht Op de Aard•beving voorgevallen op den achitienden van Herfst­'wand des jaars 1662, 's Hage, 1662. Ook schreef hij De Lof des Uyls. Zie Hoeufft, Pam. Lat. Belg. p. 216; van der Aa, N. B. A. C. Woord. I). II bl. 362; Cat. Hoeufft, p. 70; Cat. Voorst, T. III. p. 153; Muller, Cat. van Portr. LIEBERRUL, of gelijk Bo r hem noemt L i b e r c al, was een der verbondene edelen. Zie te Water, Verb. en Smeekschr . der Edel. D. II. bl. 495. LIEBOUT (JAN), een Utrechtsch burger, hield in de twisten over den bisschopsAoel, tusschen Z w e d e r v an Cuile m burg en Rudolf van Di e p ho 1 t, de zijde van eerstgenoemde, en bad, toen v an D i e ph o lt reeds op den bisschopszetel geves­tigd was, in 1427 deel aan eenen aanslag, om Utrecht op het onverwachts te overrompelen, door des Vrijdags na kruis­vinding, des morgens ten zeven ure, de Witte Vrouwenpoort in te nemen, en daardoor C u 1 e m b o r g s yolk in de stad te brengen ; deswege werd hij, toen de aanslag ontdekt was, ter dood verwezen en met den zwaarde gestraft. Zie Burman, Utr. .Taarb. D. I. bl. 343 en 344. LIEDEKERCKE (ANTOINE DE), baron van Heule, heer van Mouseron, zoon van P hilips van Lie de k e r c k e, ridder, heer van Heestert, Zulte en Eversbeke, stamde uit het geslacht der Gavres af. Hij onderteekende de Unie van Brussel in 1577, en huwde Louise dela Barre. Hij overleed in 1614. Zie Nob. des Pays-bas, T. I. p. 224 ; Butkens, Troph. de Brab. T. II p. 89; J. C. de Jonge, Unie van Bruss. bl. 16. LIEDEKERCKE (ANTRoNis DE), in 1641 gezant van onzen staat bij den keizer van Marocco, blijkens zekere plaat van A. Math a m, van zijn intogt te Marocco in 1641, waarop zijn portret voorkomt. Van deze geheele zaak zwijgt W age n a a r. LIEDEKERCKE (PHILIPPE DE), ridder, beer van Heestert, Zulte en Eversbeke, vader van den vorige, teekende de Unie van Brussel. Hij was toen een bejaard edelman. 'Lie Nob. des Pays-bas, T I. p. 224; J. C. de J on ge, De Unie van Brass. bl. 44. 41. 2 LIEDEKERKEN (ANTHoNis DE), dapper zeekapitein, bloeide in het midden der zeventiende eeuw. Toen Co rnelis Tromp eenigen tijd op het schip van zijn vader had gediend, werd hij door de admiraliteit van Amsterdam gesteld als comman­deur op het schip van kapitein Liedekerke n, welke plaats hij bekleed heeft tot 30 Aug. 1649. Zie J. C. de Jo ng e, Neb.& Held. ter Zee, D. I. bl. 344. Kron. van het Hist. Gen. D. V. bl. 274 LIEFDE (CoRNEus DE), Lief fd e of L y of f d e, broeder van den vice-admiraal Jan de Liefd e, was een dapper en kundig zeekapitein, die o. a. den togt naar Chattam en de vier zeeslagen van dezen oorlog bij woonde. Hij was 20 Febr. 1680 overleden, want toen werd zijne vrouw, Maria Hey n-d riksdr. van der Lit D weduwe wijlen de beer Cornelis de Liefd e" genoemd. Hij had vijf kinderen, J a n, Mari a, Cornelia, Geertruid en Evert. Zie Konst- en Lett. 1839. D. I. bl. 195; J. C. d e J o n g e, Held. ter Zee, D. III. 2. St. bl. 323; Nay. D. VII. bl. 10,180, 238. LIEFDE (EVERT DE), zoon van Cornelis de Liefde en Maria Heyndriksdr. van der Lit, was in 1671 luitenant bij zijn vader, op diens togt naar Martinique, v er­gezelde in 1688 W i lle m III naar Engeland, onderscheidde zich den 29sten Mei 1692 bij la Hogue en in 1699 bij St. Martin. Hij nam als kapitein ter zee zijn ontslag uit de dienst, toen P i e t e r s on hem als schout-bij nacht in rang voorbijging. Hij stierf in 1724 zonder kinderen te Rotterdam, waar hij aan den Singel, tusschen de Oost- en Goudsche poort woonde. Zie J. C. do Jonge, Nail. Held. ter Zee, D. III. b. bl. 253, 264, 1). IV. a. bl. 243, 345, 522, D. b. IV. bl. 564; KOMI-en Lett. 1839. D. I. bl. 197. LIEFDE (JoHAN DE), een onzer dapperste en verdienstelijkste zeehelden, die allengskens tot den rang van vice-admiraal van Holland en West-Friesland, onder het Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteit van de Maze, opklom, werd tusschen 1625 en 1630 te Rotterdam geboren, in 1653 scheepskapitein, in 1665 schout-bij-nacht, en in 1666 vice-admiraal. Hij onderscheidde zich in meer dan 8 zware gevechten en muntte steeds door buitengewone dapperheid uit. Hij sneuvelde den 2lsten Aug. 1673 in den zeeslag bij Kijk­duin. Ter zijner eere en gedachtenis is in de Groote Kerk te Rotterdam eene tombe opgerigt, met een Lat. en Boll. gedicht. Het laatste, eene overzetting van het eerste, is van J. Antonides van der Goes, en J. Oudaan maakte een gedicht bij zijn overlijden. V ondel vereerde hem met dit grafschrift: ',Hier rust 's Lands LIEFDE, of eer een deel gescheurt aan flenteren, Hij schuwde schutgevaart van verre, en paste t' enteren, .Getroost te winnen, of te sterven als een helt, 'Beleidt en moedt betoomt al 't Britsch of Fransch geweldt. L. Visscher heeft van hem een fraai portret in groot folio, naar de schilderij van B. van der Helst gesneden. Zie J. C. de Jong e, Gesch. van Holl. Zeew. D. II. a. bl. 73, 250, b. 104, 425, 444, 453, D. III. a. 22, 258, 259,290, 316, 413; Brand t, Leven van de Ruiter, bl 221, 370; 1Ved. Helden-Toon. bl. 29 ; Kunst­en Lett. 1839. D. I. bl . 195-197; J. 0 udaa n, Ged.; Anton i­des van der Goes, Ged. Ned. Keurd D. I. bl. 472; Nay. D. VII. bl. 180, Bijbl. D X bl 228. Mulle r, Cat. van Porir. LIEFDE (PIETER DE), noon van Johan de•Lie fd e, werd in 1671 appoints, in 1672, tweede kapitein, in 1673 gewoon kapitein ter admiraliteit van de Maze. Hij strandde in 1681 met zijn schip de Wassenaar, bij het eiland Minorca, en kwam daarbij jammerlijk om. Hij was gehuwd met Maria van der Does. Zij hertrouwde in 1683 met Samuel van der Lanen, weduwenaar van Cornelia Dickx uit Haarlem. Zij overleed in 1686, en werd begraven in de graftombe van den vice-admiraal Johan te Rotterdam. Zie J. C. de Jong e, D. HI. b. 246; Kunst- en Lett. 1859. D. I. bl 195-197. LIEFDE (SIER DE), scheepskapitein op een fregat van 18 stukken, geraakte 19 Febr. 1638 slaags met een Duinkerksch schip van 28 stukken, en een ander van 18, waarvan hij van 's morgens 9 tot 's middags 4 ure met dien uitslag vocht, dat de Duinkerkers hem moesten laten reizen, schoon hij in bet begin van het gevecht reeds gekwetst was. Hij was bij den zeeslag in Duins, onder T r o m p, in het eskader van. W. Co r n. de Wit h, in 1639. Hij schijnt in een der ge­ vechten van 1652 of 1653 gesneuveld te zijn. Zie Comm eli n, Leven van Fred. Hendr. D. II. bl. 5, 59. LIEFHEBBER (JASPER), vice-ad miraal der Maze, ontmoeten wij onder de zeehelden in den aanvang der zeventiende eeuw. Zoo leverde hij in 1628 de Spaansche Oost-Indische schepen met voordeel slag, en deelde in 1635, met den luitenant•ad­miraal van D o r p, het gezag over de vloot. Zie van W ij n, Very. op IPagen. D. IX. bl. 42, 85; van der Capellen, Gedenkschr. bl. 478, 479; Kron. van het But. Gen. D. V; S walu e, Held. der Zeeuw. bl. 294; Ned. Reiz. D. IX. bl. 1. J. C. de Jong e, Ned. Zeal), D. I. bl. 339, 380 LIEFRINCK (Mr. CORNELIS) of L ieffr i n c k, misschien kleinzoon, althans bloedverwant van Hans Lie fr in c k, wordt onder de schilders van Leiden gebragt. Hij woonde er in 1622, toen hij als wachtmeester-luitenant, met een deel der schutterij uittrok, om, tijdens het beleg van Bergen-op-Zoom, de stad Grave te gaan bezetten. _ Er bestaan naar zijne teekening en gravure, drie plaatjes van dezen togt, langw. 4o. Zie Or'era, Baehr. van Leiden, 1641. b1. 380; Kramm, Lev. en Werk. der Holt. en Vl. Kunst-Sch. D. IV. bl. 980, en particul. berigten. LIEFRING (HANs of JAN) of L i efr i n c k, te Leijden ge­boren, leefde van 1539 tot 1580 te Antwerpen, en komt aldaar in 1561 voor als ouderman van het St. Lucas•gild. Hij teekende in 1587 het patroon voor het tapijtwerk, voorstellende het Ontzet van Leiden, 1574, op last der regering dier stad, en vertoefde bij die gelegenheid in zijne geboorteplaats. Men vindt de volgende gravuren van hem, met zijn naam en monogram, H. L., beteekend: De Vr ouwelyke Deugden, 8 stuks in 80. De Schaarslijper met den Bogchel, houtsn. Het portret van Maximilia an, Graaf van Bueren, 1543. in fol. Henry III, Rol de France, 1554, in fol. Ph ilip pus de L alaing, Graaf van Hoogstraeten, 1554, in fol. Het portret van Keizer Ka r el V, door hem in Antwerpen gegraveerd in 1550. Het doode ligchaam van Christus naar 1f apha el S a n z i o. Het leven van St. Jan Baptist, naar J. Fl or is, 10 stuks. Velerhande aerlyke compartementen enz. naar J. Fl or i s, 1554, in 80. obl. Verscheiden Friesen, die kinderen, vogels, yachten en lof­werken voorstellen. Eene ingevoegde zeldzame prent in een boekwerk. Zie No. 3681 van den Cat. de Borluut de Noortdonck. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Boll. en Ft. Kunst-Sch. D. II. bl. 175; Kramm Lev en Werk. der Boll. en Vl. Kunst-Schild. D. IV. bl. 980 ; harb. der Gilde van Si. Lucas, enz. door J. B. v an Straeten, Antw. 1855, 80. Nay. D. VII. bl. 66. LIEFS (JACOB), van Amsterdam, een zwak dichter uit den aanvang der zeventiende eeuw. Men vindt zijne poezy o. a. in de Schadtkiste der Philosophen en Paten. Afzonderlijk gaf hij uit een zeer zeldzaam geworden werkje: Sommiere Memoriale ende Loffelycke Beschryvinghe (I) van de wydtvermaerde Keyserlycke Vrye Provintie van Vrieslandt, mitsgaders de daden, he leven en de handeltngen der vroom­dadi9h•vrye Friesen. In rym ghestelt door Jacob Liefs, Amst. 1636, waarvan eene proeve voorkomt in de Aant. van W. Eek h off's Bekn. Gesch. van Friesland, 1851, bl. 452. Het eenig bekende ex. is in de Prov. Bibl. van Friesland. Zie v. d. A a, N, B. A C Woord. D. II. bl. 362; Cat. Gros- . haus, Rott. 1861. LIEFSTING (FoKico), een bekwaam godgeleerde uit het laatst der achttiende eeuw, geboren te Groningen, predikant te Siddebieren (1769), te Zeerijp (1771), Rauwerd en Eern­sum, (1755) in 1824 gestorven, behaalde eereprijzen bij het Haagsch Genootschap, o. a. de zilveren, in 1792 voor Eenige gedachten over de leer der Verzoening, waarin hij de Kerke­lij ke Satisfactie-leer bestreed; in 1795 Over het belanq van Jezus Opstanding ; in 1800 De eer van Mozes, van Jehova en J. Chrisius verdedigd, tegen der Philos. Onderzoekingen over de G odgeleerdheid, met zilver. Meerder roem verwierf hij door De leer der Gerejormeerde Kerk naar den leiddraad van den Heidelb. Catech. verklaard en toegepast ter onderwijzing en strekking van ongeleerden, waarvan in 1820 to Leeuwarden den tweeden druk verscheen. Zie Kist en R o y a a r d s, Ned. Archief voor Kerk. Gesch. inzond. in Ned. 1). V. bl. 267, 268, 301; Sepp, Proeve eener Pragm. Ges. der Theol. bl. 15, 31, 51; Schotel, Gesch. van de Heidelb. Cat. bl. 70. LIEFTINCK (A.), ingenienr te Groningen, schreef: Verhand. over een nienwe manier om kleine Seshoeken te versterken, en in deselve eene behoorlijke verdediging te ver­krijgen. Over de Gordijnen der Vestingen. Beide voorkomende in Verhand. van het Zeeuwsch Genoots. 2dc en 3de d. Midd. 1771-1773. Zie Bibl. I:Laguna, T. V. p. 634, 636. LIEFVELD (THEotoomm VAN), van Osdorp, een ijverig en kunstig voorstander der Nederduitsche tale, vertaalde uit het Fransch in dichtmaat de: Eerste weke der Scheppinge der Wereldt, eerst gevonden, en in het Francoisch ghestelt door W. de Sa lu s t e, Ileere van Bartas, Bruss. 1609. 4o., aan de Staten van Brabant en aan des schrijvers geboortestad, Brussel, opgedragen. Zie v. d. Aa, N. B. .4. C. Woord. D. II. bl. 362; Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. D. I. bl. LIEGAItUM (R.), schreef: Lijkpredikaiie over Do. E. T add elu s, 4o. Lijkpredikatie over Do. R, Co r des, 4o. Zie N o o r d b e e k en M a a r i k, Nadmr. van Godgel. Schr. LIEGE (HENNEQUIN DE). Zie HENNEQUIN DE LIEGE. LIEGE (GERARD DE) of Gerardus Leodiensis, aldus naar zijne geboorteplaats genoemd, werd Dominikaner monnik, en was zulks in 1340, toen hij met H u g u e s de S t. C her. sedert kardinaal, G u yard d e Lao n, bisschop van Kamerijk, en met de vaders Gilles en J a n, lectors in het Dominikaner klooster van Luik, geraadpleegd werd over de instelling van het Fete Dieu. Hij leefde nog na 1270, en werd om zijne heiligheid en zijne gave om over goddelijke dingen te spreken, de Goddelijke bijgenaamd. Hij schreef: Liber S. Tractatus de doctrine cordis, Paris, 1506. I6o. Neap. 1605. 12o. (uitg. bezorgd door Lod e w ij k van Aquina), vert. in het Fr. door Francois de Lattre, en herzien door W a 1 ra n d C a o u l t, Douai, 1601. 12o., Lyon, 1608. Sermones de Tempor e et de Sanctis, ms. Religionis Elucidarium of M oralia pro Religiosis. Men betwijfelt of dat het werk van Gerard is, even als het vol­gende Tractatus de Testamenti Christi. Zie F i s e n, Origo prima Testi Corp Christi, p. 94, 95; Sanderi, Bibl. Belg. ms. T. I. p. 104, 117, 135, 141; V al.Andr ea s, Bibl. Belg. p.; 276; Qu6tif en E c hard, Hist. Ord. Prem. T. I. p. 195, 248-259, T. II p. 431; P a q u o t, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. II. p. 557. LIEGE (LAURENT OR), werd in den aanvang der zestiende eeuw te • Luik geboren, en werd benedictijn aldaar. Daar de studie in zijn klooster bloeide, en daarentegen in de abdij van St. Vanne van Verdun afnam, werd Laurent omstreeks 1140 derwaarts gezonden. Men gist dat hij omstreeks 1179 stierf. Hij schreef: Een vervolg der geschiedenis van de Bisschoppen van Ver­dun van D i d e r ik, opvolger van Rich ar d I omstreeks , 1047, tot aan Alberon of Adalberon van Chini van 1132-1150. Hij eindigt met 1144 en geeft de levens -van Richer, Richard II, Henri de Winchester, Ursion en Al b e r o n, aan wien hij zijn vervolg opdroeg. Lucas d'A ch e r i heeft het opgenomen in zijn Specilegium (lste edit. T. II. p. 274 seqq.), en D o m. Calme t liet het herdrukken onder de Preuves zijner Histoire de Lorraine, met de andere geschiedschrijvers van Verdun. Calmet, Bibl. de Lorr. . p. 51, 109, 110, 319; Sweertius, 4th. Belg. p. 513; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 621, 622; Aeg. du Monin, Sacr. Celeb. D. Laurent. Coen. p. 5; Paqu.ot, Mem. pour servir A l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. IL p. 644. LIEMAEKER (NieoLAAs), bijgenaamd Roze, een Vlaamsch historie-schilder, in 1575 te Gent geboren, die zijne oplei­ ding ontving van Marcus G e e r a r d s, en later, na diens dood, van O. van Ve en, bij wien hij zich tegelijktijdig met u b e n s beyond. Hij begaf zich, op verzoek van den prins van Paderborn, naar diens hof, waar hij met de beste voor­ uitzigten en den meesten bijval werkzaam was, en had de luchtgesteldheid dezer landstreek niet noodlottig voor zijne gezondheid geweest, dan ware hij daar 'anger gebleven, doch thans was hij verpligt naar zijne geboorteplaats terug te keeren, waar hij het overige van zijn leven doorbragt. Hij was vlug in het werken, en in Belgie zijn nog verscheidene stukken van hem voorhanden, zoo als in de St. Nicolaas-kerk te Gent, de barmisartige Samaritaan, de wijding van den H. Ni c o l aas, Bisschop van Myra en de Val van de oproerige Engelen, zijn kapitaalste stuk. Ook in de St. Ja­cobus-kerk, in de kerk van den H. Kerst, in de Augustijne­kerk en in het Museum der Academie van Gent, zijn tafereelen van zijn hand. Hij werkte met G. d e Cr a y e r aan de tafereelen, die de zegebogen versierden, opgerigt voor den kardinaal Ferdinand van Oostenr ij k, bij diens plegtige intrede binnen Gent, als gouverneur•generaal der Spaansche Nederlanden. Hij was in 1628 en 1636 deken van het Schilders-Gilde te Gent, en overleed er in 1646. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Hell. en Pl. Kunst-Sch. D. II. bl. 176. LIEN ARD (JEAN BAPTIST), kunstgraveur, in 1750 te Rijssel in Vlaanderen geboren. J a c q ue s Philip le B a s was een zijner beste leerlingen. Men vindt proeven van zijn werk (landschappen) in het werk van Saint. Non, Voyage de la Sicile et Naples en Voyage Pittoresque en Grece, par C h o i­seul-Grouffier. Na gl e r beschrijft 13 stuks afzonderlijke bladen , onder welke historibele onderwerpen en portretten van zijne hand. Zie Kra m m, Lev. en 'Perk. der Hell. en Vl. Kunst-Sch. D. IV. 981. LIENDER (JACOB VAN), med. dr. te Utrecht, waar hij in 1696 geboren werd, beoefende tot zijne uitspanning de schil­derkunst. Zijne Arcadische en ltaliaansche bosch• en bergacbtige landschappen zijn in den trant van Le Poussin. Hij over­leed in 1759. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en 'Perk. der Hell. en Pl. Kunst-Sch. D. II. bl. 176. LIENDER (PAuLus VAN), neef van den voorgaande, werd in 1731 te Utrecht geboren, oefende zich aldaar, vervolgens 27 te Amsterdam en te Haarlem, tot uitsparining in de teekenkunst, voornamelijk zich bepalende tot landschappen, waartoe de beer­lijke natuur rondom laatstgemelde stad hem overvloed van gunstige oogpunten aanbood. Met veel naauwkeurigheid tee­kende hij fraaije stads- en dorpsgezigten, en het inwendige van gebouwen. Zijne teekeningen met Oost-Indische inkt en sapverwen worden door liefhebbers geroemd. Hij heeft ook geetst en gegraveerd. VkTij hebben o. a. van hem: Het verheerlijkt Kleefsland of Kabinet van Kleefsche Oudheden en Gezigten, enz. Amst. 1792. 4o. Het bestaat uit honderd stuks prentjes, die naar de teekeningen van J. d e Bey e r, door onzen van L i e n d e r gegraveerd zijn. Voor W ag e n a a r s Beschrijving van Amsterdam, Amst. 1765, in fol., vervaardigde hij verscheidene prenten naar teekeningen van anderen, doch ook oorspronkelijke, zoo als De groote zaal van 't Stadhuis naar de schepens learner te zien; met het uit­gaan der Heeren Schout en Schepenen tot het doen der eigenpandingen en Gezigt op 't Stadhuis tangs de Noordzijde en van achteren op een onvoltooiden Toren der N ieuwe Kerk. Ook bestaan er van hem afzonderlijke prenten als Gezigten in Amsterdam, door hem, naar J. de B eye r, in 1760 ge­graveerd in fol., waaronder een Gezicht van den Jan Rooden poorts- Toren, bij P. Fouquet Jr., die wezenlijke verdienste heeft. Hij bekleedde te Keulen de post van ontvanger, was mede­ bestuurder der Stads Teeken-Akademie, en overleed in 1797. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Hell. en Vl. Kunst-Sehild. D. II. bl 176; K r a m m, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Kunst­&kid. D. IV. M. 982. LIENDER (PIETER vAN), in 1727 te Utrecht geboren, neef van J a k o b van Li en d e r, had van dezen onderwijs genoten in het teekenen van landschappen en stadsgezigten, en schil­derde later dergelijke voorstellingen meer uitvoerig dan kunstig. Ook heeft hij gebtst, doch zijn etsen zijn zeldzaam. Kr am m bezit en beschrijft van hem een landschap bij winter. Hij stierf te Utrecht in 1779. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Vl Kunst-Schild. D. II. bl. 176; K r a m m, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunst-Schad. D. IV. bl. 982. LIENMAN (H.) schreef: Onderscheit tusschen Vromen en Godloosen, Dordr. 1733. LIENS (Jhr. CORNELIS), geboren in 1580 te Zierikzee, waar bij gewoon stads-geneesheer werd. Later was hij drossaard van St. Maartensdijk en bailliu van Scherpenisse op Tholen, overleed in 1636, en ligt bij de heeren der eerstgenoemde plaatse begraven, onder eene prachtige tombe, welke hij in zijn leven voor zich liet stichten. Hij schreef: Concertatio amica epistolica cum adversariis D. Philipp i .Lansbergii, etc, Zier. 1614. 80. Mittelburgensium Medicorum responsi postliminii et Epistolae Apologeticae, ex superabundanti cauteld, refutatio, pro D. P. Lansbergio. Eerste en tweede deel van de Kleyne Wereldt, vervattende de verborgen oorzaack der Minne; Onderhandelinge van de Ziele en waare proef derselviger onsterflyckheyt, in Rym to samen gestelt, Amst. bij Jan Janssen, 1655. 4o. Voor aan het laatstgemelde werk, 't welk van eene zonder­linge, duistere diepzinnigheid is, pronkt zijne of beelding, fraai in 't koper gesneden, en daar om deze woorden: Mr. C o r-n elis Lie n s, Drost van de Baronnie van Martiaens-dyck, Balliou van Scherpenisse, etc. Aet. 56, 1636, met zijn zin­spreuk: Sin-Vaerdich. Open- Recht. Hij vervaardigde ook Ned. gedichten, getuige de laatstgemelde bundel. Zie Val. Andreas, Bibl Belg. p. 157; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 70; Mercklini, Lind. Ren. p. 227;de la Rue, Gel. Zeel. p. 188, 189. Was. D. XVII, bl. 11, 182. Zeel, Jaarb. voor 1852. bl. 40. Mull e r, Cal. van Pm*. LIEPOLDES (JAN GERRIT), tooneeldichter uit de eerste helft der achttiende eeuw, schreef: Schoenlapper, kapiteyn, of Krispyns koddige Sohakinge, klsp. Amst. 1735. Philipyn gewaande Baron of de Gierige Vrek, door List Bedroogen; kl. blsp , onder de Zinspr. Die door 'I Geldt zich laat verblinden, Zal zich steeds bedrogen vinden, ald. 1753. kl, 80. Zie Witsen GeUsbeek, B. 4. C. Woord. D. N. bl. 202; Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. D. I. 131. 135. LIER (ABRAHAM VAN), leefde in den aanvang der zeventiende eeuw en was teekenaar en graveur. Men vindt van hem: Vaentkens. Anno 1606 gedruckt ende in copie ghesneden door Abr. van Li e r, aangehaald in de Gulden Legende van de Roomsche kercke: Mitsgaders hare Heylighdommen ende Aflaten aen den Toetsteen der Waerheyd beproeft, door Simeon Ruy tin ck, enz. Tot Londen bij Thomas Snohant, 1612 in 4o. Zie Kramm, Lev. en Werk , der Holl. en n. Kunst -Schild D IV. bl. 982. LIER (Mr. JAN VAN), oud Gedeputeerde State, later ont­vanger-generaal en medelid van den loffelijken Etstoel van het landschap Drenthe. Zich aan malversati6n in zijn ambt als ontvanger hebbende schuldig gemaakt, is door het landschap Drenthe, den 5den Maart 1785, een premie van 100 Ducaten 27* gesteld, om hem in handen der justitie te leveren. Hij was een zwager van prof. H o f s t e d e. Hij schreef: Oudheidk. Brieven, bevattende eene Verh. over de ',zanier van Begraven en over de Lykbusschen, Wapenen, Veld- en Eertekens der Oude Germanen, en in het bijz • de beschrijving van eenen alouden Steenen Grafkelder, met de daarin gevon­ dene Lijkbusschen, Donderkuilen en Donderbijlen enz. bij het Boersohap Eext, in het Landschap Drenthe, ontdekt; in welke beschrijv. zekere brief, over bijzondere Ned. Oudheden, zo opgehelderd als wederlegd word ; met afbeeld. Uitgegeven net voorr. en aanteek. door A. Vosmaer, 's Hage, 1760. Verhandeling over de Slangen en Adders, die in het Land­ schap Drenthe gevonden worden, Amst. en Gron. 1781. 4o. Zie Cat. de Crane, p. 55. A r r e n b e r g, Naaml. van boek. bl. 258. Hofstede, Bijzond. der H. S. D. I. bl. 431, Bodel Nij­enhuis, Bibl. der Plaatsbesehr. bl. 296; Nay, D. VI. bl. 63, 163, 177. LIER (F. A. VAN), van Assen, promoveerde te Leiden den 5den Junij 1784, op eene diss. de aere, aquis, locis et in-colic regionis Drenthiae, eorumque diaeta, moribus Resutate et morbis, positiones physico-medicae, 4o. Zie Bodel Nijenhuis, Bibl. van Plaatsbesekr. bl. 294. LIER (H. IL vAN) schreef: Verhandeling over het algemeen en bijzonder gebruik der Aerostatische Machines of Lugtbollen, Gron. 1784. 80. Zie Arrenberg, Nam?. van boek. bl. 258. LIER (CATHARINA ALLEGONDE VAN), geboren den 17den Maart 1763 te Assen. Met een harer zusters vergezelde zij haren broeder, toen deze tot Her vormd predikant aan de Kaap de Goede Hoop benoemd was, waar de gemeente de gedach­tenis van dien mar., die den 15den Oct. 1786 tot den 2lsten Maart 1793, haar diende, nog in eere houdt. Van haar christelijk leven getuigt het Dagboek, gemeenzame brieven en eenzame overdenkingen van L. C. , geschreven door wzjlen Jufvrouw Catharina Allegonda van Lier aan Cabo de Goede Hoop, en op haar verzoek, bij haar leven gedaan, uit­gegeven door J o h. Jac, K i c h e r e r, pred. bij de Herv. Kerk en zendeling bij de heidenen in Afrika, Amst. 1804, K i c here r, die gehoopt had met haar door den band des huwelijks vereenigd te worden, deelt hierin eenige bijzonder­heden uit haar leven en sterven mede, waaruit het blijkt hoezeer de godsdienst opvoeding, die haar als kind ten deele was gevallen, de schoonste vruchten droeg in den moeijelijken strijd, waaraan zij voor haar vertrek uit het vaderland, en later bij het verlies van haren geliefden broeder was blootge­steld. In dit dagboek, dat door den vriend van K ic herer, den heer G. M a s m a n, lid der commissie voor de gezangen was uitgegeven, komt het lied van de zwaar beproefde, maar ook rijk getrooste christin voor, bl. 52 No. 28. Zie Bennink Janssonius, D. II. p. 285, 286. LIER (H. RITSEMA VAN) schreef: Verhandeling over des menschen oorspronklijke verpligting en den aard der gehoorzaamheid, die de Wet Gods vordert, in Werken ter verd. v. d. Christ. G odsd. 1790. 4de st. Over de beste middelen om den gemeenen man het belang van den g odsdiens I te doen gevoelen, 1792. LIER (Mr. J. H. P. VAN). In het voorberigt van den Tegenwoordigen Staat van Drenthe, met pl., Amst. 1795. 80., wordt dit werk aan een ongenoemde (Mr. J. T o n c k e n s), maar de veranderingen en bij voegselen aan Mr. van Lier toegeschreven. Zie Bodel Nijenhuis, Bib!. der Plaatsbesc)ir. 131. 292. LIER (JossE VAN) of Justus L y r a e u s, was rector te Middelburg, toen hij, vernomen hebbende, dat A. ntonius Aemiliu s, rector der triviale scholen te Utrecht, afstand van zijn rectoraat gedaan had , aan de vroedschap te Utrecht ver­zocht, hem als zoodanig te mogen opvolgen. Na ingewonnen information naar zijne godvruchtigheid, geleerdheid en goed beleid, werd hem die betrekking toegestaan. (1630) Vooral had hij die echter te danken aan de aanbeveling van P. C u­naeus aan den secretaris N ij p o or t. Daar Lyraeus aan de verwachting niet voldeed, en het aantal leerlingen afnam, zoo bood de Magistraat hem zijn ontslag en een pensioen aan. Lyraeus sloeg beide af, en schreef het verval der school toe aan kwaadaardigen laster en kwaadwilligheid zijner vijanden. Doch de regering wenschte A emiliu s, die te Delft was gaan wonen, terug, en gaf aan Lyraeus een stoel in de fraaije let­teren , die hij omtrent dertien jaren vervulde. Hij stierf in November 1646, in weinig gevorderden leeftijd. Arnold Senguerdius hield eene lijkrede op hem. Hij schreef: Epistola ad Pe tr um Cu n a e u m, Epist. CCXCVII, uitg. van Petrus Burmannus. Oratio de usu et dignitate studiorum humanitatis , den 18den Junij 1634 uitgesproken, en met andere intreeredenen uitgegeven in eene verzameling, getiteld : Illustris Gymnasii Trajectini Inauguratio, Traj. ad Mien. 1634. Eenige Latijnsche dichtstukken, o. a. Elogium in Amoris Virginal Monita Cl., anplissimi, doctis­simique viri D. Jacobi Catzii J. C. Zie Hoornbekii, Orat . Funeb . in obit. Car. de Maats, Vita Ant. Walaei, edita a Jochio, p. XVIII; V o et, Polit. Eccles. P. I. 1. III. Tract. II, e. I. p. 295; P. Cunaei, Epp. No. 165; B u r m a n, Traj. Erud. p. 198; Pa quo t, Mom. pour servir a Mist. Litt. des Pays-bas, T. III. p. 572. LIERE (JoosT VAN), te Brussel geboren, schilderde kunstig in water- en olieverw landsehappen, die hij met geestige beeldjes stoffeerde. Ook teekende hij tapijtpatronen. Om zijue bekwaamheden is het te bejammeren, d at hij, calvinist geworden, het predikambt aanvaardde. Hij stierf omtrent 1683, op zijue standplaats in het land van Waas. Zie Immerzeel, Lev. en Work. der Holl. en Vl. Kunst-Sch. D. II. bl. 170. LIERE (JAN vAN), dichtte reeds in zijne vroege jeugd. Op veertienjarigen leeftijd vervaardigde hij een vers in Vlissings Redens-Lust-Hof, beplant met seer schoone en bequame Ode­ningen, Uytgegeven by de Reden-Carver tot Vlissingen. De Blaeu Acoleye, den Geest ondersoecket al, Vliss. 1642. Zie v. d. A a, N. B. A. C. Woord. D. II. bl. 363 . LIERE (KoRNELis VAN), zoon van N i k o l a a s van L i e r e, markgraaf van Antwerpen, en van G e e r t r u i d Norris, afstammeling van een beroemd geslacht. Hij behoorde tot het Verbond der Edelen, (1566) en huwde W i 1 b r e c h t of W b r e c h t van B e r c h e m. Volgens sommigen was het zijn zoon Wille m, die het verbond teekende, doch zulks wordt weersproken, op stellige gronden, door t e Water. Zie Butk en s, Tropp. de Brab. T. II. p. 42-45. L'E spinoy Livr. I. p. 309; Christi naeus, Jur. Heroic, P. I. p. 406; P. III. p. 13-16; Le Carpentier, list. de Cambr. et de Cambres. T. III. p. 396, 835, 1041; Nob. des Pays-bas, T . I. p. 255. Quart. Gin. T. I. p. 223. Le Franc q van Berkhey, Nat. Hist. van Holl. D . III. bl. 1864. t e Water, Verb. der Edel. T. IV. bl. 204­207, waar ook to vinden zijn (bl. 207 —21 s) de testamenten van Jan van Liere en Willem van Liere (of Lyere.) Wa g enaa r, Vad. list. D. VI. bl 125. LIERE (EmmERY VAN), zoon van Cornelis van Liere en Wieb r e cht van Be rc h em, gouverneur van de Willem­stad, was, in de Spaansche troubelen, de partij van Oranje toegedaan, in correspondentie met graaf J a n en werd door Willem I aan zijn broeder gezonden. Hij huwde 1. Maria van Bourgogne, vrouwe van Beerlands, en 2. Elizabeth Booms. Zie Groen van Prinsterer, Arch. de la Maison d' Orange-Nassau, T. VI. p. 635, suiv. 656. te W ate r, Verb. en Srneekschr. der Edel. D. IV., bl. 206. Krona. van hel Hist. Gen. D. VIII. bl. 43, D . IX. bl. 168. LIERE (JoAcium VAN), zoon van Cornelis van Liere en van W i l brecht van Berche m. Hij was beschreven in de ridderschap van Zutphen, en wegens dezelve aan de Staten-Generaal gezonden. Hij vergezelde graaf Willem L o-d e wij k van Nassau naar Engeland. Hij huwde 1. Johann a van Halmale, 2. Sophia van Golst ein, doch stierf kinderloos. Zie te Water, Verb. en Smeekschr. der Edel. D. IV. bl. 206. Groen van Prinsterer, Arch. de la Maison d'Orange-Nassau, T. VI. bl. 302, 309. LIERE (WILLEM VAN), heer van Oosterwijk, zoon van Emmery van Liere en Maria van Bourgogne, vrouwe van Beerland, werd in 1588 geboren. Zijn vader was een der tien heeren, die zich het meest tegen den tienden penning verzetten. W i lle m werd in 1626 raad in den hove van Holland, doch ontving reeds in 1627 zijn ontslag, wijl hij tot ambassadeur te Venetie was gekozen, om bij die republiek op de stipte voldoening der verbindtenissen aan te dringen. In 1656 werd hij , in plaats van A d r i a a n Pau w, naar Parijs gezonden. Gewigtig was zijne last, veelvuldig de deelen zijner instructie, doch hij volbragt dien. Later erlangde hij veel hulp van Johan de K n u y t, bij het sluiten van het verdrag tot onderstand in 1639. In 1643 vernieuwde hij het. In 1649 nam hij zijn ontslag, en stierf den 8sten Sept. van dat jaar op het huis te Canderverts. Hij huwde 1. Maria van Leefdael. 2. Agatha van Zuylen van Ny e v eld. Bij de laatste won hij Willem van Lie re, heer van Oosterwijk en Katwijk, gehuwd met Maria van Reige r s berg h. Zijn portret, naar P. Mo reels e, door J. F. C. R e c k gegraveerd, is in een der laatst verschenen afleveringen van A r e n d's Gesch. des Vad., voor het eerst uitgegeven. Zijn geslacht is in 1735 uitgestorven. Zie te Water, Verb. en Smeekschr. der Edel. D. IV. bl. 206. Scheltema, Staatk. Ned. D II. bl. 34. P ars, Katz°. Oudh. bl. 155. Chron. van het Hist. Gen. D. IX. bl. 360, 361. J. C. de Jonge, Ned. en Ven. bl. LIERE (WILLEM VAN), zoon van Willem van Lier e, heer van beide Katwijken, Sand, Oosterwijk (aan wien Pars zijne Katwijksche Oudheden opdroeg), en Gee rtruid Ann a, baronnesse van Wassenaar van Duivenvoorde, was reeds zeer bek waam in zijne jeugd, en werd, na onderscheidene bedie­ ningen, o . a. die van drossaard van Heusden, beiden te hebben waargenomen, in 1728 pensionaris te Schoonhoven. Hij had ter staatsvergadering veel invloeds, en verzette zich vooral tegen de toelating van den baron van H o m p e s c h in de ridderschap, waardoor verschil ontstond over de echtheid der stukken, omtrent de admissie van Francois van Aar s- s e n en Daniel Hertaing in de ridderschap in 1619. Hij was hoogheemra ad van Rijnland, en werd in 1730 door den Souvereinen Raad van Brabant aangesteld, ale zijnde de eenige bloedverwant van vaderlijke zijde, tot curator over den persoon en goederen van Carel van I m mer se el, grave van Borch­hoven en burggrave van Aalst, zoon van Thomas en M a r-g a r e t h a t' S e r c 1 a e s, gravinne van Tilly, die het laatste mansoir des adelijken geslachts van Imm e rse e 1, binnen deze Nederlanden was, en door een jammerlijken val met een paard ongelukkig geworden en gebleven is tot op zijn flood, voorge­vallen omtrent bet jaar 1740, op zijn kasteel te Loon op Sand. Hij huwde Louise Isabelle van Brakell en stierf in 1735 zonder wettige kinderen. Zie te Water, Verb. en Stneekschr. der Edel. D. 1V. bl. 206. Wagenaar, red. Gesch. D. XVIII. p. 489, van Wijn, Bijv. op Wayen. D. XVIII. bl, 128-133 Scheltema, Staatk. Ned. D. II. 35. LIERNUR (ALEXANDER), werd den 17den Februarij 1770 te 's Hage geboren. Na vroeg zijne ouders, uit den fatsoen­lijken stand, verloren te hebben, nam de toenmalige stadhouder W i l le m V, hem in zijne bescherming, en liet hem voor zijne rekening, in het Luthersche Weeshuis opvoeden. Reeds vroeg toonde hij lust voor de schilderkunst, waarom hij bij een der bestuurderen van het gesticht, een rijtuigschilder, besteld werd. onder wien hij, bij vlijtige eigene studie en onafgebroken werkzaamheid, zich zoo voorspoedig ontwikkelde, dat hij reeds als jongeling den gouden eereprijs bij de Teeken-Akademie behaalde. In 1794 vertrok hij als pensionair van Z. D. H. naar Rome, om zich in het historieele vak te oefenen • Zijne vorderingen waren snel, en waarschijnlijk zou hij het tot een aanzienlijke hoogte hebben gebragt, indien de staatkundige omstandigheden van het vaderland hem niet genoodzaakt hadden naar Holland en 's Hage weder te keeren. Bij zijne terugkomst aldaar, in den aanvang van 1796, hield hij zich bezig met het vervaardigen van portretten, waarin hij bijzonder slaagde, en het vervaardigen van een aantal teekeningen in sapverw, o. a. maakte hij copijen van de 12 schilderijen van Otto V a e n i u s, de bedrijven der Batavieren onder Cl au diu s Civ ilis tegen de Romeinen voorstellende, welke in een der vertrekken van de nationale biblioteek te Leiden ten toon werden gesteld, en vervolgens ten getale van 24, waarvan 12 in kleuren en 12 in Oost-Indischen inkt, bij verloting, voor f 1800 verkocht werden. In 1801 vertrok hij naar Parijs, waar hij een dertig stuks teekeningen ver­vaardigde naar beroemde meesters in het Museum aldaar, die door hem in de voornaamste steden van ons land zijn ten toon gesteld, om ze te laten verloten, en waarvan hij een beredeneerde catalogus vervaardigde. ( Catalogue raisonne de 30 Dessins colorids, dessinds d'apres des tableaux choisis du .Musde de Paris, et mis en exposition par J. L i e r nu r en 1803), en die ook door Kra in m vermeld worden. Koning Lodewijk kocht eenige voor den prijs van f 2500 aan, om op het Paviljoen bij Haarlem geplaatst te worden, terwijl de overige vervolgens met eenige kunstplaten, bij verloting, hem f 12000 opbragten. Onder deze tafereelen muntten bijzonder de Jonge. Stier, naar Potter, en de Dood van Maria, uit. In 1804 vormde hij het plan de door hem vervaardigde teekeningen in plaat te brengen, en ondernam zelf het gra­veren van den Jongen Stier, eene kapitale plaat van 27 duim breed en 24 duim hoog, die hij aan de Maatschappij Felix Meritis opdroeg. Met veel geluk, en schoon hij vroeger nimmer de naald hanteerde, ging hij voort met graveren, o. a. een monument ter nagedachtenis van den hoogleeraar Luza c, die in de ramp van Leiden omkwam. De drukkende tijdsomstan­digheden, die zulk een nadeeligen invloed op kunsten en we­tenschappen hadden, deden hem besluiten palet en naald tot gelukkiger tijde vaarwel te zeggen, en zich op het school­onderwijs toe te leggen. Zijn wensch werd niet vervuld. Hij overleed den 12den October 1815 te Amsterdam. Hij was zoo om zijn karakter en kunde algemeen geacht, en sedert 1799 lid van verdienste bij het Schilder- en Teeken-Genootschap Ars aemula Naturae. Van zijne in Felix Meritis gehoudene verhandelingen, alle betrekking hebbende tot de Beeldende Kunsten, is er eene, over den invloed der beeldende kunsten, ten koste dier Maatschappij gedrukt. Hij huwde in 1801 mejufvrouw G. J. K o eh, en liet haar twee dochters na, onder welke Maria Elizabeth, later gehuwd met den heer B. S. Nagle r, eene uitstekende schilderes en bevallige teekenares. Lie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Schild. D II. bl. 177; Kramm, Leo. en Work. der Holl. en 1 71, Kunst-Wild. D. IV. bl. 982, 983. LIEROP (MATTI:1w VAN) of L i ro p i u s, aldus genoemd naar zijn geboorteplaats in de Kempen, drie mijlen van Hel­mont. Hij leerde het Latijn te 's Hertogenbosch, en nam het kleed der Dominikanen aan, waarna hij in het klooster zijner orde te Leuven, de philosophic en theologie bestudeerde. Achtereenvolgend werd hij onder-prior, lector in de godge­leerdheid, tweemaal prior van zijn klooster, van predicator­generaal en definitor zijner provincie. Deze vader zich geheel aan den predikstoel wijdende, maakte zich gehaat bij de Hervormden. In 1573 was hij pastoor te Poppel, toen de Staatsgezinden, bij gelegenheid van hunne strooptogten, zich meester van hem maakten, mishandelden en naar Geertruidenberg bragten, waar hij in de gevangenis ge­worpen werd. De Spanjaarden van hunne zijde een Hollandsch edelman gevangen hebbende, boden Jero u i mus Tseraer ts, den gouverneur van den Berg aan, Matthias met dezen te verwisselen, doch deze liet antwoorden, dat hij den Domi­nikaan voor den middag zou laten hangen, doch omtrent den zelfden tijd werd T sera er t s in een oproer gedood. Dort daarop nerd Matthias ontelagen. Hij begaf zich naar 's Bosch, waar hij den 10den Maart 162.1 stierf. Hij schreef: Destructio Babylonis, seu Tractatus de vitals, in hands. F. Matthiae Liropii, Sermones de Tempore et de Sanctis, in hands. Lie Tilm. Bredenbachius, Collat. Sacr. c. 52; de Jonghe, Desol. Bat. Dom. p. 116, 117; Quétif en Echard, Hist Ord. Prem. T. II. p. 423; P a q u o t, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. III. p. 45; 11 ermans, Coup. Rei Litt. Prov. Brab. Sept, LIESTE (CoRNELis), noon van Nicolaas Lies to en Johanna Helena Weeveringh, werd den 26sten Oct. 1817 te Haarlem geboren. Reeds in prille jeugd had hij buitengewone neiging voor de teekenkunst, en ontving op Stads-Teekenschool het onderwijs van J. R e e ck er s in het hand­teekenen, en vervolgens van den schilder N. J. Roos en bo o m. Langer dan twee jaren bragt hij echter niet door op dicns atelier. Zijn onafhankelijke geest had behoefte, om zich in de vrije natuur te bewegen. Haarlem's omstreken stelden hem in de gelegenheid aan die behoefte te voldoen. De eerste laauwer die hij plukte, was de groote zilveren medaille, die hem in 1839 te 's Hertogenbosch door de Koninglijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten werd toegekend, voor eene schilderij, voorstellende een Landschap by Winter. Tusschen 1840-1843 deed hij eene kunstreis door Duitschland en Belgic, bestudeerde vooral de heerlijke natuurtafereeleh aan de Dussel en de Aar, en bragt van daar eene rijke voorraad van schetsen mede. Na zijne terugkomst vervaardigde hij een vergezigt, dat den lof van alle kunstenaren wegdroeg, en hem de gouden medaille van het Genootschap Felix Meritis te Amsterdam, deed verwerven. Sedert werd zijn naam meer en meer be­kend, en hij allengskens onder de uitstekendste landschapschil­ders genoemd. In 1853 bezocht L i e s t e de Rijnstreken en Zwitserland en beklom den Rigi, waaraan enkele fraaije schil­derijen hunnen oorsprong te danken hebben; maar in den regel vond hij de Zwitsersche tafereelen te kolossaal en te breed, en keerde spoedig tot zijne Geldersche landsehappen terug. Later treffen wij hem een tijd lang te Oosterbeek aan, en weinige maanden voor zijn overlijden doorwandelde hij met zijn schetsboek de Twentsche streken. Hij ontwikkelde zich in hooge mate in zijne geliefkoosd vak van Geldersche land- schappen, waarvan hij op de Tentoonstellingen sprekende be­ wijzen heeft geleverd, o. a. op die van 's Gravenhage 1857 een Geldersch Landschap, heide bij Wolfhesen; een idem idem bij ondergaande zon, waarvan door deskundigen gezegd werden, dat de heer C. Lieste te Haarlem, zich in zijne Geldersche landschappen een schilder van groot talent heeft betoond." Korten tijd nadat hij in 1861 twee stukken op de Haagsche Tentoonstelling had gebragt, werd hij den 25sten Julij 1861 door den dood weggerukt, bij zijne vrouw Johanna Cornelia Burma n, met welke hij den 25sten Julij 1859 in het huwelijk was getreden, twee kinderen nalatende, waarvan een na zijn dood geboren. Zijn portret komt voor in Br ed er 0- d e's Album der Schoone Kunsten. Lieste werd in 1846 benoemd tot lid van de Koninklyke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, in 1850 tot lid van verdiensten van het Kunstl. Gen. tot aanmoed. en bevord. van Teeken- en Schilderk. , onder den naam van Pictura te Groningen. In het jaar 1857 behaalde hij de zilveren me­daille, voor zijne schilderijen op de Tentoonstelling te 's Hage, en in 1860 de gouden rijksrnedaille te Amsterdam. Zie Immerze el, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Sehild. 1). II. bl. 178; Kr am m, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunst-Schild. en vooral Corn. Lieste, Kunst-Sch., inget. in de Beth. Kamer De llijngaardranken te Haarlem 1862, door Mr. H. Gcrlings, in handschr. LIESENS (3.), was van Gouda, en werd om zijne gods­dienstige gevoelens, die men dweepziek achtte, aldaar gevangen. gezet. Ilij sehreef: Gods eeuwig raadbesluit in Eden geopenb. voor den autheur, in 1691. Over het Vierde Gebod, in 12o. Zie Maurik en Noordbeek, Naamr. van Godgel. Schr.; Cat. van Portr. door Fred. Muller. LIESVELDT (Mr. DIRK), kanselier van Brabant; in 1577 zonden hem de Algemeene Staten mede naar Geertruidenberg, om den pries te verzoeken naar Brabant te komen. In 1595 zond hem de hertog van Aarschot naar Middelburg, om een nieuwen vredehandel met Spanje to openen. Liesveldt betuigde dat zij alleenlijk den last der Nederlandsche Staten kwamen uitvoeren, zonder dat de Spanjaarden gemengd waren in 't geen zij zouden handelen. Poch M a urit s, die beter onderrigt was, tastte hem, zoo men evil, in den boezem, en trok er de vrijgelei•brieven uit, welke hem door Fuentes waren medegegeven, en die bewezen hoe men heulde met den Spanjaard. Zie Bor, Ned. Hist. B. XI. bl. 284, 285, B. XXVII. bi. 28. Grotii, List. Lib. 1V. p. 210, 211, 212, 213; Wagenaar, Vad. Hist . D. VI. bl. 168, D. VIII. bl. 411, 413. LIESVELDT (JACOB), boekdrukker te Antwerpen. Zijne bijbel-uitgave in fol., Antw., onder den naam van Liesveld­schen Bijbel bekend, is zeer vermaard. In Genesis tot het Hooglied en het N. T. was de overzetting van L uther ge-volgd: bij het andere gedeelte, destijds door den hervormer nog niet vertaald, de oude overzettinc , der Vulgata uit den Keulschen Bijbel gebruikt. De herdrukken zijn gedurig ver­beterd, naar de Luthersche en andere vertalingen. In den 3den Oct. ten jare 1534 uitgekomen, is de verdachte plaats 1 Joh. V: 7, voor het eerst ingevoegd, en hetgeen te meer bevreemdt, omdat zij in geene Hoogduitsche Luthersche bijbel-uitgave, bij L ut h e r's leven gedrukt, ..evonden wordt. In de Frankforter uitgave van 1574 bij Fee i e r a b e n t, schijnt zij het eerst to zijn opgenomen. De Liesveldsche Bijbel heeft bijna eene geheele eeuw de hoogste achting genoten. Wegens den 6den druk, is de uit­gever in 1545 to Antwerpen onthoofd. De aanleiding tot zijne beschuldiging en veroordeeling, was het nadrukken van een bijbel, met eene aanteekening dat de zaligheid alleen door Jezus Christus kornt." Zijne uitgave en de verbeterde druk van W i 11 em V o r-s t e r ma n, mede to Antwerpen, zijn door alle Protestanten, zoowel Lutherschen en Hervormden als Mennonieten, gebruikt. In de plakaten van Karel V in 1546 en P h i l i p s in 1569, zijn beide verboden. Zie le Long, Boekz. der Bijb. bl. 568; A. v. Uytenhooven, Gesch. der Herv. Kerk; Mr. Jacob van Wesembeek; Beschr. van de Gesch. van de Belig. bl. 22; Brand t, Hist. der Ref. D, I. bl. 151; Ypey on Derrnout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, D. 1. bl. 111; Domela Nieuwenhuis en Schults Jacobi, Bijdr. tot de Gesch., van de Lath. Kerk, St, IL bl. 55, 56; Kist en Roy-a a rd s, Negri. Arch. voor Kerk . Gesch. D. IV . bl. 293, 326. Cat. J. H. Hoeufft, bl. 2. LIESVELT (Mr. C. VAN). Van hem bezitten wij: Dissertatio de canonicatibus Ultrajectinis, Traj. ad Rhen. 1760. 4o. Zie Cat. der Maalseh. van Ned. Lett. Bijv. 1848-1851. bl. 77. B o del N ij en h u i s, Bib•. der Plaatsbeschr. bl. 208. LIESVELT (HuBERT VAN), leefde in het midden der veer­tiende eeuw, en werd in 1348 in de oorlog tusschen de Hol-landers en Stichtschen gevangen genomen. Zie Ma tth a e us ad Avign. de Rebus Ultraj. p. 197; Joann. h Ley dis, Lib. XXIX. IX. XII. p. 271, 272; Wagenaar, Tad. Hist, D. III. bl. 274. LIESVELT (JA.NNEKE VAN), Haar afbeeldsel vindt men bij Mulle r, Cat. van Portr. Het stelt haar in 1602, in 47ja­rigen leeftijd voor. LIESVELT (PIETER), schreef: Neerlands Oordeel ofte Levendig Oordeel van de slaande Hand Gods, over de bedroefde Stetfte onder het Rund-vee, voorgesteld in een Samenspraak ofte liever eene klagt, uytge­sprooken van de Inwoonders des Vaderlants aan God de Heer,, met de Goddelyke Antwoorden daaropvolgende, in rijm gebragt in 4o. Zie Tweede Aanh. op A b c o u d e. LIESVELT (Jhr. THEODORICK VAN), zette De eerste weke der Scheppinge der Werelt, in francoise dicht gestelt door Willem de Sal us te, Heere van Barlas, in Nederlandsche rijm over, Brussel, 1609. 4o. Zie Willems, Verh. van de Ned. Taal- en Letterk. D. II. bl. 251; Cat. Willems, T. II. p. 77; Cat. IN ieuwenhuis, bl. 106. LIET (M.), een onbekend schilder, die echter, volgens den dichter van een lang vers op eenen slapenden Lierman in eene kroeg , door hem geschilderd, zeer verdienstelijk moet zijn geweest. Men vindt dit vers in het V erheerlijkt en Vernedert Portugal, en in de daarachter gevoegde gedichten van Frans de Haes. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holt, en 1 71. Kun8t-Schild. D. II. bl. 178. LIETS (ABRAHAm), een portretsehilder,Jomstreeks de helft der zeventiende eeuw te Hoorn bloeide. Hij schilderde o. a. de afbeelding van Pie ter Fl or is z., Vice-admiraal van Holland, gesneden door P. H o 1 s t e y n, in atlas-formaat, waaronder een vers van Jan V o s. Zie K r a m m, Lev. en Werk. der loll. en Pl. Kunst-Sehild. D. IV. bl 983. LIETBERT, Franciscaner monnik, sedert 1472 suffragaan van den bisschop van Luik. Volgens getuigenissen der ge­schiedschrij vers, verschenen er velerlei wonderteekenen bij den aanvang der zestiende eeuw, als kometen, walvisschen en bloedkleurige kruisen. H e d a, in zijne historie der Utrechtsche bisschoppen, roert die dingen maar even aan, doch Mezer ay, in de geschiedenis van Lod e w ij k XII, weet er meer van te vertellen, en zegt onder anderen, dat de kruisen vooral op het linnengoed vielen, en met geen zeep waren uit te wasschen. Frankrijk, Duitschland en de Nederlanden namen dat waar, en twee Nederlandsche godgeleerden schreven daar­over ieder een bock, de een met Lies b er t, wiens werk is getiteld: Collectio de crucibus, quae hoc tempore apparuerunt, Antv. 1501. Zie Chron . van het Hist, Gee. D. IV. bl. 43, 44. LIEVEN HEERE (JAN), van Zierikzee, kapitein, die zijn manmoedige poging, om het belegerde Zierikzee te ontzetten of van voorraad te voorzien, met den dood bekocht. Onze dichter Tollens heeft zijn heldendaad bezongen. In de Historie van alle 't geene daaglijks is geschied en gepasseerd, staande in 't beleg der Stede Zierikzee, begonnen den 28 September do. 1575 tot den 2 Julij do. 1576, leest men: Den 17 's nagts isser in de stad komen swemmen uit de vlote van 't Scheld, eenen genaamd Capiteyn Jan Lie v e n H e e r e, met eenen genaamd S c h a g t, voorby de paalen en de getuwede schepen aan de galge, en alzoo na stad met brieven op hunne rugge gebonden, in leer genaayd, met pek, teer en wasch gesmeerd en gewreven." Den 21 heeft men zeyl vuyt den tooren gesteken, opdat de vlote zoude weten, dat J a n L i e v e n He e r e met S c h a g t weder vuyt zoude komen swemmen, want zy luyden malkan. deren de seynen alzoo gegeven hadde, eer zy in de stad quaamen, zoo zyn zy beyde te 's avonds vuyt de stad ge­gaan, en meynden deur te swemmen, elk met twee duyven aan Naar hals, maar den vyand werd hun gewaar, en kregen Schagt gevangen, en Jan verdronk hem zelven, de duyven quamen 's anderdaags in de stad gevloogen zonder eenig be­scheyd." Zie B o r, Ned. Oorl. B. VIII, IX; W a g e n a a r, Pad. Hist. D. VII. J. van der Velde, Tweeh. Abell'. ter Ged. der Fell. van Zier. bl. 99, 103; T ollens, Nieuwe Ged. D. I. bl. 181. LIEVENS (GERARD) of Li vius, nopens wien men verhaalt, dat hij vroeger als muzijkant zijn brood bedelde, was in den aanvang der zeventiende eeuw predikant te Nijmegen. Hij verwierf zich eenigen naam door het schrijven tegen een, op last van bisschop M a r i u s, in de Catharina• kerk te 's Bosch gesticht werk, onder den titel: Bericht van de behoorlycke en onbe­hoorlycke eere der geluck-saliger Maghet Maria, weerde moeder ons Heeren Jesu Christi, Nijm. 1613. 12o. Hier tegen schreef een R. C. Cort onderwys Christiani Philomarii voor Gerardo Li v i o, Woordendienaer tot Nieumeghen, streckende tot be­schermenisse van seeckere beelden, ghestelt in een glaese veynster der Parochie Kercke van S. Catharina binnen de stadt van 's Hertogenbosch, van tveghen myn eerwaerdichste Heere G i s­bertus 1 a sit& s, Bisschop derselver Stadt, de welcken onder den naem G e r ar di Li v i i, onverstandelyck ghelastert worden in een boecxken ghenaemt: Bericht van de belioorlycke, enz., 's Bosch, 1613. 12o. Zie Paquo t, Mem. pour servir a Litt. des Pays-bas, T. I. p. 364; G1asius, Godgel. Ned. o. h. w. LIEVENS (JAN) of Johannes L iv i ne u s, noon van Livin N. en Clara van der Beke, werd omstreeks 1546 te Dendermonde geboren. Hij noemde zich echter gewoonlijk Gandensis, wijl hij van een Gentsch geslacht was, en in deze stad zijn eerste opvoeding heeft genoten. Toen hij er den geschikten leeftijd toe bereikt had, zond hem zijn moederlijke oom Levinus van de Beke of Laevinus Torrentius naar Keulen, om zich in de letteren te oefenen. Vervolgens studeerde hij te Leuven in de godgeleerdheid, en verkreeg door zijn oom te Luik, waar deze aartsdeken was, eene prebende. Lie yens hield zich gedurende zijn verblijf te Leuven, waar hij zich nog in 1575 beyond, bezig met het beoefenen der oude letterkunde en vooral met de lezing der geschiedschrij. viers, van welke bij nieuwe uitgaven gereed maakte, ook sloot hij vriendschap met twee geestverwante geleerden, vooral met Willem Canterus en den Jesuit Andreas Schot. Hij hield zich met den eerstgemelde bezig met het nazien en vergelijken van eenige handschriften van de overzetting der Zeventigen, en hunne opmerkingen waren zeer nuttig voor het Grieksche deel van den Polyglot van Plantinus. Hij reisde vervolgens naar Rome, waarschijnlijk in gezelschap van zijn oom, die dikwerf voor kerkelijke zaken derwaarts moest gaan. Hier maakte hij kennis met de geleerdste mannen, die zich aldaar bevonden en hield hij zich bezig met het uittrekken, nazien en collationeren van Grieksche handsehriften, zoo in de Vaticaansche bibliotheek als elders. Hij hielp de geleerde kardinalen Willem Sirlet en Antonius Carafa aan hunnen arbeid over de Septuaginta, die in 1587 verscheen. Toen Torrentius bisschop van Antwerpen was geworden, riep hij zijn neef derwaarts en benoemde hem tot zanger en kanonnik zijner cathedrale. Lie yens zette er zijne studien voort, tot dat eene beroerte hem den 13den Januarij 1599 in den ouderdom van 51 jaren wegnam. Hij liet eene belang­rijke bibliotheek na, die voor cen kleine som door de Jesuiten gekocht werd. Men heeft van hem : D. Gregorii, Nysseni Artistitis liber de virginitate, nunc primum editus Graece et Latine, ex interpretatione et cum notis Jo a n­nes Livineii, Antw. 1574, 4o. L i ev en s had voor deze uitgaaf gebruik gemaakt van een handschrift uit het vatikaan en een ander hem door Arnold B i r c k m a n n, boekdrukker te Keulen, geleend. Zijne noten en een deel zijner overzetting zijn opgenomen in de uitgaaf der Opera Gregorii Nysseni door P. Fronton du Duc, te Parijs bij Nivelle, 1615-1618 en Ibid. Aegid. Morellus 1638, fol. T. III in fine p. 51=59, D. Joannes Chrysostomi liber de virginitate nunc primum editus Graece et Latine, ex interpretatione et cum notis J o a a­nis Livineii, Antv. 1575, 4o., ook in den Chrysostomus van P. Fronton du Due, Paris. Sebast. Cramoysy en Ant. S tephanus, 1621, fol. T. IV. p. J311-402. Panegyrici veteres, ad antiquam qua editionern, qua scrip­turatn, infinitis locis emendati, aucti. Johannes Levine iu s B el g a, Gandensis, recensebat, ac notis illustrabat, Antverp. 1599. 80. B. Theodori Stu di t a e, Abbatis et Confessoris, Sermones catechetici CXXXIV, in anni totius festa, ejusdemque Testa-mentum, de Graecis Latini facti, ac notis illustrati, a Joann e L e v i n e i o B el g a, canonico Antverp., nunc primum Accesserunt Homiliae S. E u c h e r i i falso hactenus Eu s e b i o , Emisseno attributae, Antv. 1602. 12o. Andronici Imp. C Polit. Disput. cum Judaeis, gedrukt met de overzetting van Le v i n e i u s, in het supplement der Lec­times antiquae, uitgegeven door Pet r u s S a v a r t, Ingolstad typis Ederianis, 1616. 4o. p. 263— 405. Zijn dood belette hem in de uitgaaf van de Epistolae J o h. C hr ysosto mi, de Tragoediae Euripi di 8, de Dipnosophis­tae van Athenaeus en andere Grieksche werken. Zie Jac. Aug. Thuanus, Hist. lib. 122 in fine;Miraei, Eloq. Belg. p. 162, 163; Day. Lind ani, Teneram. lib. III. c. 8, p. 110, 111, edit. 1708. fol. Sweertius, filth. Belg. p. 444, 445; Mon. &pule. p. 64, 65; Val. Andreas, Bibl. Belg. p.527;Foppens, Bibl. Belg. p. 983 Biogr. Univ. c. v. Paquot, Mem. pour servir l'Hist. Litt. des Pays-bas, T. I. p. 350. LIEVENS (JAN) of Liven s, werd den 24sten Oct. 1607 te Leiden geboren. Reeds op zijn achtste jaar zond hem zijn vader, die een levendige drift bij hem voor de schilderkunst bespeurde, ter leering bij J or is Verschote n. Twee jaren later werd hij kweekeling van Pieter L a s t m a n te Amster­dam. Na ook twee jaren het onderwijs van dezen meester te hebben genoten, bepaalde hij zich bij het navolgen der natuur en van goede modellen. Den Democriet en Heracliet van Cornelis van Haarle m, copieerde hij zoo natuurlijk, dat zijne copy hiet te onderscheiden was van het oorspronkelijke. Spoedig legde hij zich op het schilderen van portretten toe, en dat van zijne moo der was een waar meesterstuk van kunstige uitvoering. Zijn Student in huiskleeding bij een brandend turfvuur in een boek zittende te lezen, eene ordonnantie van hem zelven, was levensgroot en zoo schoon en natuurlijk door hem geschilderd, dat de prins van Oranje het van hem deed koopen en aan den ambassadeur van Engeland aanbood, die het wederom zijnen koning afstond. Hierop begaf hij zich, 24 jaren oud, naar Londen, waar hij op eene aanmoedigende wijze werd ontvangen. Hij schilderde aldaar onder anderen, de por­tretten van den koning, der koningin, van den prins van Wallis en van vele voorname lords. Drie jaren daarna begaf hij zich naar Antwerpen, waar hij verscheidene kunstwerken voor kloos­ters, kerken en bijzondere kabinetten vervaardigde, o. a. in 1640 twee kapitale stukken voor den prins van Oranje en burge­raeesteren van Leiden. Burgemeesteren schonken hem voor het hunne, Sc ip io Africanus, zich zelven beheerschende voor­stellende, behalve de koopsom f 1500, voor transport-kosten f 150 en een gouden medaille, ter waarde van f 100. Omstreeks denzelfden tijd schilderde hij voor burgemeesters-kamer, op het voormalig stadhuis te Amsterdam, (thans de groote zaal van het Paleis) Fa biu s III a x im us, als afgezant te Rome tot den Burgemeester Su es s o, zijn zoon, gezonden, als ook de zinnebeelden der Geregtigheid en Voorzigtigheid Tot de portretten van aanzienlijke manners door Lie v e n s geschilderd, behooren die van den Admiraal d e R ui t e r, Cornelis Tromp, Joost van den Y ondel. Een der schoonste portretten van zijn penseel is waarschijnlijk dat van Nicolao L' a n ier, in aula Serenissimi C ar ol i Magnae Brittanniae Regis Musices Ards Director admodum insignia Pictor,, etc. , door L. V o r s ter man voortreffelijk gegraveerd in fol., M. van Enden exc. Volgens Kramm was het uit­muntendste kabinetstuk, dat van hem bekend is, te Saltzthalen (1776) voorstellende het oogenblik, waarop Abraham met zijn zoon Izaak, dien hij omarmt, vol dankbaarheid en vreugde, na de offerhande voor God nederknielde. Het coloriet en de uitdrukking makers de onvergelijkeiijke schoonheid van dit kunststuk uit. Ook in het Museum te Berlijn, in de Galerij te Dresden, in de Pinacotheek te Munchen, te Weenen en te London zijn schilderijen van hem. Volgens Burt in is de hoogste prijs, die zijne stukken opbragten, 9000 frauds. Zijne teekeningen brengen ook goede prijzen op, Op de verkooping van V e r s tolk v a n S o el e n, Amst. 1847, goldt het portret van Johan tly ten bogaart , zwart krijt, f 320, dat van Jacques Matham f 300, dat van Jacob van Kampen f 42. Lie yens muntte ook uit als graveur, zoo met de etsnaald als het burin. Zijne prenten worden opgegeven door G e r­sain t, in het vervoig van den Catalogus van R e ra b r an t a prenten, en door P. Y v e r in Supplement op dien catalogus. Ad am Bartsch beschreef alle zijne portretten, die uit 66 bestaan. Le Blanc noemt er slechts 13, Nayler vermeldt er 39. Ook beoefende hij de houtsnee•kunst. Zijne houtsneden zijn hoogst zeldzaam, Kramm noemt er eenige op. Hij huwde te Antwerpen eene dochter van den vermaarden beeldhouwer Mic hiel C of ij n s. In 1661 hield hij zich te 's Hage op, en was aldaar lid van de Kamer van Pictura. Hij stierf in 1663 te Antwerpen. Zijn portret is door Antony v an Dij k geschilderd, en door V ors te rm a n in het koper gebragt. Zie Houbraken, Jac ob Campo Weijerman, v. Eynden en v. d. Willigen, Kok, Wagenaar, Beschr. van Amst. D. VII. bl. 45, 53, 65. F. van Mieris, Beath van Leijd. bl, 375; Immerzeel, 28 Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Kunst-Sch. D. II. bl. 181; (metportret) Kramm, Lev. en Werk. der Roll. en P1. Kunst-Sch D. IV. bl. 998; Cat. Verstolk van Soelen, Mast. 1847. no. 40. Cat. v. d. Graaf D e s p i n o y, Cat des Lump. de Rembrandt, de F. Bol, de J. Livens etc. par Robert Dumesnil, Paris, 1835;Cat. van Mr. H. v. Cranenburg, Amst. 26 Oct. 1858. LIEVENS (JAN ANDRE) of Liven s, waarschijnlijk een zoon van den voorgaande, woonde te Leijden, zijne geboortestad, en Meld zich aldaar met portretschilderen bezig. Van hem is bekend een fraai portret van den Leijdschen Theologiae prof. Abraham Heidanus, den vriend van Cartesius. Zie Kramm, Lev. en Werk. der loll. en Pl. Kunst-Sch. D. IV. bl. 999. LIEVENS (JAN), waarschijnlijk de broeder van den voor­gaande, in 1680 plaatsnijder te Parijs. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunst-Sch. D. IV. bl. 999. LIEVENSZ (WILLEM), kapitein en watergeus, dezelfde waar­schijnlijk, die van der H a e r, R i v i u s en een Vlaraing noemt. Hij was mogelijk dezelfde, die op een lijst van Mid­delburgsche bannelingen, in 1568 door Alva gebannen, voorkomt, en een stoelendraaijer van zijn ambacht was. Hoe het zij, wij ontmoeten hem onder de bevrijders des vaderlands bij den Briel, als een der eerste vrijbuiters, die te Enkhuizen kwamen, zoodra die stad Oranje had trouw gezworen. Reeds eenigen tijd hadden zij rondom die plaats gezworven, en kort te voren eene vlieboot van den admiraal B o s h u i z e n genomen en verbrand. Hij was later kapitein onder Sono y, en ver­overde het slot Tautenburg in Overijssel. Hij bleef er echter niet in bezetting. Het slot werd tusschen S o n o y en den .graaf van den Berg een twistappel, en eindelijk door den laatste bezet. In 1573 was Lievensz waarschijnlijk tegen­woordig bij de nederlaag, door de benden van S on o y aan den Diemerdijk geleden. Bij die gelegenheid toch wordt de rustige koenbeid van zijnen vendrig, Erasmus van Bred e­ro d e, verhaald. Verder is van L i e v e n s z niets opgeteekend. Zie van Iperen, Tweeh. Jubelf. van Pere, bl. 113; Mareus, Sent. van Alva, bl. 99, 102; B or, Ned. Hist. B. VI. f. 277; P on­tanus, Geld. Gesch. f. 522; Meursii, Res Belg. L. III. p. 111.Haereus, L. III. f. 119; van Groningen, Gesch. der ilaterg.bl. 258, 259. LIEVER (J), vervaardiger van een dichtbundeltje,getiteld: Claristelyk Vermaak. Zie H eri ng a, Bijdr. tot de Lijst van Ned. Diehl. o. h. w. Cat. van Boek. verkocht door B o m te Amst. Mei 1845. LIEVINUS. Zie LEVINUS. LIGARIUS (JoITANNEs), werd te Nesse in Oost-Friesland geboren, studeerde, op kosten der Emdensche kerk, te Wit­tenberg, waar hij inzonderheid Melanchto n's leerling was. Hij werd vervolgens predikant te Uphuizen, daarna te Norden, waar hij, om zijne hevigheid van de bediening ontzet, maar niet lang daarna predikant te Wolthuizen werd. Op aandrang eeniger kooplieden, begaf hij zich in 1566 naar Antwerpen, en verkondigde aldaar het Evangelie. De hitte der vervolging dwong hem die stad te verlaten, waarna hij eenigen tijd veldprediker bij Willem I, vervolgens in zijne geboorteplaats beroepen, en later hofprediker van graaf E d z a r van Oost-Friesland werd. In 1586 kwam hij in ons vaderiand terug, en werd predikant te Woerden. Reeds in 1573, toen hij te Nesse, zijne geboorteplaats, het Woord predikte, had men hem te Woerden verlangd. De gemeente was destijds reeds zoo aangewassen, dat de Regering der stad, de beroeping van eenen derden predikant noodzakelijk achtte. Dit was toenmaals mislukt, thans had zij een beteren uitslag, en in het reeds genoemde jaar, werd hij tegelij k met S e g e r i u s Konings­berge n, tot haren leeraar bevestigd. Te Woerden bestond toen eene aanzienlijke Luthersche gemeente. 's Lands hooge Overheid wenschte, dat doze langzamerhand tot de gemeenschap der her vormde kerk zou worden overgebragt. K o n i n g s b e r. g e n bevorderde dien wensch , doch Ligarius, de voormalige kweekeling van Wittenberg, was van eene tegenovergestelde rigting. Hierop ontstond er tweespalt tusschen de beide lee­raars, en daar Ligarius van geen toetreding wilde weten, besloot men hem te verwijderen. Men verzamelde eene reeks van spreekwijzen en uitdrukkingen, die, zeide men, door hem waren gebezigd, en beschuldigde hem van tegen 's Lands Overheid gepredikt te hebben. Eerst hoorde men hem, (22 April 1591) op het Raadhuis te Woerden, en later werd hij, op last der Staten, voor het Hof van Holland gedagvaard. Het hem aangekondigd arrest werd wel, ten gevolge zijner verklaring, om ten alien tijde be•eid te zijn voor het hof te versehijnen, opgeheven, maar hem tevens verboden om, gedu­rende het regtsgeding, te Woerden of elders in Holland, Zeeland en Friesland*, eenige godsdienst uit te oefenen, Den 20sten Oct. 1591 ontving hij van de Woerdensche regering een loffelijk getuigschrift. Ligarius Meld eene afscheids-rede in de Groote Kerk , doch gedurende de godsdienst•oefening, werden de deuren door zijne tegenstanders opengebroken, en hij, onder het spelen der klokken, buiten de stad geleid. Nog in hetzelfde jaar werd hij te Emden beroepen, waar zijne verkleefdheid aan de Luthersche leerbegrippen, hem we. derom in lijden bragt. In 1595 dreven de Emdenaars hem en de Lutherschen uit hunne stad. 11 ij begaf zich naar Norden, waar hij den 21sten Januarij 1596 overleed. 28* Ligarius was een streng Lutheraan, en toch nog niet van onverdraagzaamheid te beschuldigen. Hij was ook werkzaam met de pen en gaf in het licht: Het Christendom, oft die puncten der godtsalicheyt, tnitsga­delis sommige Textuale Regulen ende Disputacien, in vrage ende antwoort gestellet, Woerden, 1588, voor volwassenen bestemd, waarop hij, tusschen 1588 en 1591, ten gebruike bij het onderwijs der jeugd liet volgen: Het kleyne Corpus Doctrinae, om de jonckheyt en de eenvoudige gemeente in de Poincten des kleyne Cathechismi tot meerder verstand met vrage ende antwoorde te oefenen. Dit kleine Corpus Doctrinae werd eenigen tijd later, in het achter de Psalmen en Gezangen gevoegde kerkboek, opge­nomen, en verliet daar deszelfs plaats eerst in 1779, bij de uitgave van het toen nieuwe Amsterdamsche Gezangboek. Ook voorzag hij Dat Woerdesche Sangboeck, de CL Psal­men Davids, ende Geestelycke Liedekens, wtgelezen, mitsgaeders eenige nieuwe Loffsangen, die Mier nog bygevoegt zyn, met eene voorrede. Dit gezangboek, waarvan de laatste uitgaaf gedrukt werd te Utrecht by Sym on de "Fr i e s, Boeckvercooper, woonende onder de Lettersnyders, A.nno 1647, is bij de Woerdensche gemeente tot het jaar 1745, in gebruik ge­bleven. Lie J. van Iper en, Kirk. Hist. van het Psalingez. D. II. voorr. bl. XX—XXX; Meiners, Kerk. Gesch. van Oost-Friesl. D. II. bl. 19, 83 very. 137 very. 246 very. 304 very. 387 very. Ypey en Dermout, Geseh, der Ned. Herv. Kerk, I). I. bl.332;Sehultz Jacobi en Domela liaeuwenhuis, Bijdr. tot de Gesch. der Evang. Lath. Kerk in de Ned. St. I en III; Glasius, Godg. Ned. o. h. w. LIGARIUS (REnnitus), geb, in 1605 te Norden in Oost-Friesland, bloedverwant, veelligt kleinzoon, van den voorgaanden, mede een streng Lutheraan, werd 1632 predikant te Norden, 1644 in de Luth. Gemeente van Amsterdam, Hij was een man van groote gaven. Zijn portret, met lofverzen van P h. Coesi us en J. van Duisberg, ziet in folio het licht. Hij overleed ter laatstgemelder plaats in 1680. Zie Lijst der Lath. Pred. van Anat.; Muller, Oat. van Portr. LIGNE (WOUTER DE), afstammeling van een beroemd adelijk geslacht, dat volgens sommigen een koning van Bohemen, an­deren Thierry d'E nfer, uit Karel de Groote gesproten, W i ti k in d, of een tak van het huis van Brandenburg tot stamvader had, was in den slag bij Woeringen in 1288. Hij komt in vele charters van dien tijd als getuigen voor. Onder zij ne afstammelingen ontving J a n HI de L i g n e van M a x iliaan van Oosten rij k de orde van het gulden vlies. Zijn zoon Ant onius werd door H e n d r i k VIII, dien hij immer gediend had, tot vorst van Montagne verheven. Hij werd wegens zijne stoutmoedigbeid bijgenaamd le grand diable de Ligne. Lie. list. Lossenses, p. 215; Miraens, Diplom. T. I. p. 320; Jan van Heeln, Slag van Woeringen, (uitg. Willems) bl. 136, over het geslaclit Recueil historique, gendal. et chronol. du royaume des Pays-Bas par C de Franquen, Brux. 1826. 4o. ; Nobil. des Pays-Bas, p. 37, 43, 59,64,165, Supplem. p. 30, 201-239 ; le May cur, La Gloire Belgique, T. I. p. 298-300. LIGNE (FAsild II) zoon van J a n I, heer van Ligne en 011ignies en der dochter van den heer van Zevenbergen in Holland. Hij was beer van Ligne, 011ignies, Florennes, Mon­treuil, Thumayde, Maulde-sur-1'Escaut, etc., maarschalk van Henegouwen. Hij was bij het tournooi te Mons in 1310, reisde naar het Heilig Land en stierf op zijn terugreis te Ve-neti6 in 1337. Zie Le Baron de Reifenberg. Renseignemens sur le noms de famil­ies et de lieux mentionnes dans le premier volume des monuments pour servir a l'Hist. des Provinces de Namur, de Hainaut et de Luxembourg, p. 121. LIGNE (JoHAN DE). Zie ARENBERG. LIGNE (GEORGE DE), graaf van Fauquemberghe, beer van Estumbruges en Montreuil, jongste zoon van J a q u e s de Ligne en van NI a r ia van Wass enaa r, erfgename van de uitge­strekte goederen van dat Hollandsche huis, onderteekende in 1577 de Unie van Brussel, Hij huwde . M aria uit het edel huis van R e n t y, stierf in 1579 te Luik en liet geene kin­deren na. Lie Nobil. des Pays-Bas, Suppl. III. p. 216; J. C. de Jong e, Unie van Brass. bl. 69, LIGNE (CLA.UDE LAMORAL DE) prins de Ligne, Amblise en van het H. Rijk, grande van Spanje van de eerste klasse, markies van Roubais en Ville, graaf van Fauquemberghe, ba­ron van Werchin, Beloeil, Anthoing, Cisoing, Villiers, Silly, Herzelles en Jumont, Souverain van Fagnolles, heer van Bau­doue en Walincourt, pair, senechal en maarschalk van Hene­gouwen, generaal-majoor en kolonel van een regement infanterie in dienst van den keizer. Hij huwde Elizabeth Al e x a n-d r i n e C h a r l o t t e, prinses van Solms en liet na : LIGNE (CHARLES-JOSEPH prins DE), den 23 Mei 1735 ge­boren, werd in het kasteel van Beloeil opgevoed en toonde reeds van zijn prille jeugd een buitengewone neiging voor de krijgsdienst. In 1752 werd hij vaandrig in een regiment in­fanterie, dat zijn vader toebehoorde, en in 1756 kapitein. Hij onderscheidde zich te Breslau, Leathen, Hochkirchen, in een woord, gedurende den geheelen zevenjarigen oorlog. Jo. s e p h II benoemde hem bij zijne komst tot den troon generaal­majoor, en vervolgens (1771) luitenant•generaal. De veldtogt van 1778 vermeerderde niet weinig zijnen roem. Gedurende de vrede bezocht hij Italie, Zwitserland en Frankrijk. In 1782 met eene zending •naar Ca t h a rin a II belast, had hij alle redenen tot tevredenheid over zijn ontvangst. Cat h a r i n a be noemde hem tot veldmaarschalk, gaf hem een landgoed in de Krim en veroorloofde hem Naar op hare reis naar dat land­schap te volgen. In 1788 benoemde hem keizer Joseph II tot generaal der artillerie en was bij het beleg van Oczakow, onder den graaf Potemkin, en in 1789 bij het innemen van Belgrado door Laudon. Ondertusschen barstte de omwenteling in Belgie uit. Hij kwam in verdenking er deel aan te nemen, te meer wijl zijn zoon er een der hoofden van was. Hij wist zich wel van dien blaam te zuiveren, doch deze omstandigheid en den dood van Joseph II, die kort daarop volgde, verwijderde hem van het bevelhebberschap. Twee jaren later (1792) ver­icor hij zijn zoon bij den bekenden inval der Pruissen in Champagne. Dat verlies trof hem zeer, en kon door zijne be­noeming tot kapitein der trabans der garde en van veldmaar­schalk niet hersteld wordea. Hij stierf to Weenen den 13 De­cember 1814, in den ouderdom van 79 jaren. De pries de Ligne was een uitstekend krijgsman en beoefende de geschie­denis, staatkunde, krijgskunst, staathuishoudkunde, wijsbegeerte, literatuur, vooral de Fransche, en schreef zelf vele belangrijke werken, die vooral door stijl en geest uitmunten. Ook ver­vaardigde hij eenige gedichten, die de omstandigheden, welke er aanleiding toe gaven alleen waarde geven. Hij was bevriend met Rousseau en Voltaire. Hij huwde Francoise-Xa­viere de Lichtenstein, dochter van Emmanuel, vorst van Lichtenstein en van Maria A n t o i n e t t e v an D i e­ trichstein-Weichselstadt. Hij is op onderscheidene wijzen in plaat gebragt, door J. Adam en J. J. Pichler. Hij schreef: Lettre du Prince de Ligne a M. Rousseau, 1770, in de Corresp. de Grimm, 2de edit. T, VII. p. 28-29. Leltres a Eugenie (d' H ann et air e, Mine. La Rive), sur les Spectacles, Brim. et Paris, V al a d e, 1774. 80. Zie A. B a r b i e r , Dict. des anon. et pseud. No. 9899 en Lettres a E u l al i e, sur les Spect, de Societe, Oeuvres melees, T. IV, et Oeuvres choisies, 1809. T. II. p. 344-360; Rec. de NI. de Propiac, p. 65-67. Reponse (en vers) de M. le Prince de Ligne a une lettre de 111. de Teo lt air e, dans laquelle it se traite de vieux hibou et M. le prince de Ligne d' aigle Autrichien, 1777. Corresp. de Grimm, T. IV. p. 306-307. In de Oeuvres de Voltaire, edit. Defoor, T. III. p. 1016. alphatide ou les autres manages Samnites, Opera Corn. en 3 act. et en pros., mus. de MM. W i t z t u m b et Cifolelli, Brux. 1777. 12o. Zie Bibl. Dram. de M. de Sol e inn e, T. II. p. 342. Bulletin de Bibl. Belg . T. I. p. 195, Grimm, Corresp. T. IX. p. 305-306 Fantaisies militaires par un offic. Autr., 1780. 80. Zie Mem. et mel. hist. et litt. T. III. p. 179-332, en Oeuvres Chas. T. I. p. 129-188, herdr. 1783, achter de Prdjuge's militaires. Frdjugds malt. par un of*. Autr. - Fantais. milit. par un offic. Autr. Kralov elhota, 1780. 1783, 2 vol. 80. avec vign. Zie Mem. et mel. hist. et litt. T. III. p. 9-.178. Coup d' Oeil sur Beloeil, de l'imprimerie du prince Ch a rl e s de ,..., . 1781. 80. Brux. chez H a ye z, 1787. 80. 2de edit. Recueil de poesies par le Chevalier de ** Lisle). A Brux. de l'impr. du P. Ch. d e ...... 1781. 80. Pastes du chevalier de Lisle. De l' Impr . part. du Prince Charles de Lig n e, 1782, petit vol. form. Cazin. Opuscules en vers et en prose, Paris, Beli n, 1782. 80. Mélanges de Litter. Philos. (Beloeil) 1783. 2 vol. 24o. Impromptu (Quatrain) de M. le prince de Ligne au prince herdditaire, aujourd' hui duc de Brunswick, qui lui montrait des vers que le roi de Prusse avail faits pour lui, in Corresp , de Grimm, T. XII. p. 289. Copie d' une Lettre de M. le prince de Ligne a M. le baron de Grimm. De Moscou, le 3 Juillet 1787. Autre Lettre du name a ** mime date, in Corresp. de Grimm, T. XIII. p. 418-424. , Instruction secrete (dc 1778) ddrobee a Frederic II roi de Prusse, contenant lee ordres expedies aux offic. de son armee, particulierement a ceux de la cavalerie, pour se con­duire dans la guerre. Traduit de l' Allemand par le prince de Ligne. A Beloeil et se trouve a Brux. chez M. Hayes, 1788. 12o. Nouv. edit. impr. de L ev ra u 1 t, a Strasbourg, Paris et Strasb. 1823. 12o. Memoires stir le roi de Prusse Fr Oder i c•le• Grand, Berl. (Sommerbrodt), 1789. 80. Zie Mdm. et met. hist. et litt. T. I. p. 542. Recueil de podsies legeres, 3 vol. form. Cazin. Melanges milit. litt. et sentiment. A mon refuge sur le Leopold-Berg, pres de Vienne, et se vend a Dresde chez G. F. Walther, 1795-1811. 34 vol. 12o. Zie Querard, La France Litt. T. V. p. 306. Mon refuge ou satire sur les abus des jardins modernes, par le P. de L., Londr., de Bo ffe, 1801. 12o. Valerie ou Lettres de Gustave de Li Thar a Ernest d e G. (par Mme. De K rudene r), continudes par S. 4. is Prince de Ligne, Dresde, Walthe r, 1807. 80. Lettres et pensees, publides par Mme. la baronne de S t a el-Ho t s te i n, et precedees d'un preface de l' editeur, Geneve et Paris, P a sc houd, 1809. 80. In hetzelfde jaar verschenen er 4 uitgaven van, de vijfde verscheen to Londen bij C o l-b u r n, 2 vol. 12o. Bij de 3de en 5de editie zijn eenige toevoegselen. Oeuvres Choisies du marechal, Prince de Ligne, publides par M. de Pr op i a c, faisant suite aux lettres et pensees du name auteur, publides par Mme. la baronne de S t a el-Hol­stein, Paris, C haumerot, 1809. 80. Oeuvres Choisies, Litt. Hist. et Milit., precidees de quelques details biograph. sur le prince de Ligne et publiees par un de ses amis (M altebru n), Paris, F. B u i s s o n. et Geneve, Pasch o ud, 1809. 2 vol. 80. Vie du prince Eu gene de Sa v of e, ecrite par lui-mime, Weimar, 1809. 80. -Memoires du Prince Eugene d e S a-v o i e, 2de edit. van het vorige werk, Paris, D u p r a t-D verger, 1810. 80. portr. -Vie du Prince Eugene de Savoie, generalissitne des armies Autrichiennes, 3e. edit. rev. corri g. et augur. de notes et de la derniere partie de la vie de l'auteur jusqu' a sa mort, Paris, M i c h a u d, freres, 1810. portr. Zie Mem. et mil. hist. et lilt. T. V. p. 1-230. Nouveau recueil de lettres en re'ponse a celles qu' on lui a ecrites, Weimar, Lan d e s, 1812. 2 vol. 80. Philosophie du Catholicisme par le pr. de L. .avec la reponse par Mme. la Comtesse M .de B *** et une preface par Ph. Marhinecke, Berlin, Reimer, 1816. 80. Oeuvres posthumes, Vienne et Dresde, 1817. 6 vol. petit, in 80. Mei-noire sur le Comte de Bonneval, suivi des lettres de la Comtesse de Bonney al a son marl etc., noun. edit. rev. corr. et augm. du proces du Comte de Bonney a 1, fait et instruit par lui-meme, et de deux memoires de ce Comte sur la tactique, (par An t A 1. Barbier), Paris, Sal m o n, Mines I-1 erissant-Ledoux, 1817. 80. Zie Oeuvres Chois. T. I. p. 258 -408. Recueil de M. de Propiac, p. 113, 182. Mem. et mel. hist. et litt. T. V. p. 231-488. Memoires et mélanges hist. et lilt., Paris, A. Dupont, 1827-29. 5 vol. 80. Zie Biogr. Moderne, 3e edit. T. III. Leipz. 1807. 8o p. 192-195; Mod. Biogr. von Karl Reicard, Leipz. 1811. So. T. IV. fp. 97-99; Biogr. Univ. T. XXIV. p. 478-484; Biogr. .Etr. Paris, 1819. p. 390-391; Gal list. des Cont. T. VI. p. 272-283; Dict. Univ. Bid. Grit. et Bill. T. X. p, 132-133; Supp. a la Ging. edit. du Diet. Hist. des Grands llomm par l'abbe eller, T. XI. p. 60-€5; Biogr. Nosy. d. Cont. T. XII. p. 24-29;Biogr du Royaume des Pays-bas, anc. et mod. T. p. 77-82; Diet. de la Cony. et de la Led. T. XXV. p. 217-218; Encycl. des Bens du monde, T. XV. p. 539-5.44; Revue de Paris, (noay. Serie, anne 1841) T. XI. p. 208-232; Fetes et Sou,. du Congr. de Vienne, Tabl. des Sal. etc. 1814-1815, par le Comte de Gard e; Ailgem. Deuts. Real. Encycl. B. VI. p. 646-47; M. le Baron de Reif fenberg, Le Feld-Marechal Prince Charles-Joseph de Ligne, in ..31ins.•de ?Acad. Royale de Bra:. T. XIX. LIGNE (hum DE) of de L i n g n e, voor het midden der zeventiende eeuw te Kamerijk geboren, omhelsde den kerkelijken stand en werd groot•vicaris der Metropolitaansche Kerk dezer stad, onder den aartsbisschop Louis de Barlaim on t. De oorlog dwong hem haar in 1581 te verlaten , en naar Douai te vlugten, waar hij zich aan de beoefening der gewijde let­terk unde overgaf, waartoe Simon de Warlous e, abt van St. A driaan van Grammont en van Eename, die zich toen te Doornik beyond, hem door zijne brieven aanmoedigde. Sedert 1583 tot zijn dood, is niets van hem bekend. Hij schreef: La Grand' Guide des Pecheurs ( de Louis de Grenade), translate en Francois par P a u l du Mon t, nouvelletnent corrige et enrichy avec lee Annotations des Autheurs, par M. J ulien de L ign e, Prestre, Douai, 1594. 12o. L' Oratoire des Religieux et l' Exercise des Vertueux, com­pose par J uli en de Lig n e pour et en faveur de toutes personnes de Religion et adonnez a la vertu, T. II. Douai, 1583. 12d. 1599. 12o. Tabula Monastica Duaei, (omstreeks) 1584. Tabula ad Praeparationern et dignam Missae celebrationem, Duaei. Tabula de Sanctis qui contra pestem invocantur. . Chronologia brevis Sanctorurn quorum in Canone Mi ssae fit tnentio. Zie Sweertius, AM. Belg. p. 497. Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 598; Paquot, Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des Pays bas, T. I. p. 9. LIGNE (CHARLES, prince DE), afstammeling van het oude vorstelijke geslacht van dien naam, in 1750 te Brussel gebo­ ren, was niet slechts een liefhebber der kunst en bezat eene uitgebreide verzameling van teekeningen en prentkunst, maar beoefende zelf de kunst. Onder leiding van den beroemden autheur van le Peintre Graveur, , Bart s c h, vervaardigde hij een stel van zes geetste bladen, onder den titel van Recueil de six pay sages , premier essai d'un amateur, kl. fol. oblong. Behalve deze heeft hij nog 14 stuks geetst, waaronder S. Marc en Buste de femme en charge ; een Landschap, dedid a la Comtesse d e Clary, 1786. fol. Ook graveerde hij in de manier van prentteekeningen: De Maagd met het kind, naar Fr, Pa r m egg ia is o, dedie Monseigneur le No nc e. Eene studie van eene Beilige met eene lelie, naar G u e­ rieno, 4o. Een vrouwenhoofd, naar L. Pas in el li 4o. Een manshoofd, naar L. Car a c c i, 4o. Een idem, naar Guido Ben i, 4o. Eene studie van twee figuren, naar G u e r c in o, 4o. Een vrouwenhoofd, naar L. d a Vin c i, dedie a ma femme, in 80. Twee antieke hoofden, naar H. Caracci, 4o. Een dorpsgezigt, naar D. Ten i er s, dedie a ma femme, 4o. .Een Apostel, naar da Vinci, 4o. Eene Madonna met het kind en een Heilige, naar G u er­e in o, fol. Een veldslag, naar D. Pa ssig n an o, fol. Een landschap met historische figuren, naar Guercin o, in fol. Een idem met badende figuren, naar denzelfden, fol. Zijne prenten verschenen in den handel. Zijn portret, in medaillon, is door A. Bartsch get. en gegr. 1789. Zie Ann. de la Bibl. Royale. Prem. ann.; Weigels, Kunstlager-Catal. No. 11837 —11852; Cat. de Borluut de Noortdonck, Gand, 1858. T. III. p. 171; Kr a m m, Lev. en Werk. der loll, en 1 7l Kunst-Sch. D. IV. bl. 984. LIGNEUS (PETRUS) of P e t r us van d en H o u t e, letter­kundige en regtsgeleerde in de zestiende eeuw, werd omstreeks 1520 te Grevelingen in Vlaanderen geboren. Na te Leuven gestudeerd te hebben, keerde hij naar de zijnen terug, doch de oorlog tusschen Engeland en Frankrijk, verwoestte zijn vaderland, en beroofde hem van zijne bezittingen. Hij keerde naar Leuven terug, werd er in 1546 licentiaat in de regten, bleef er nog verschillende jaren en gaf er bijzondere lessen over de regtsgeleerdheid. Vervolgens vestigde hij zich te Antwerpen, waar hij tot zijn dood de praktijk uitoefende. Hij schreef: Annotationes in Institutiones Juris Civilis, Antv. 1551. Dido , Tragoedia ex libris Aeneidos Virgilii de sumpta : auctore Pet. Ligneo Gr av elingano: adjectis ab eodem in quatuor priores libros Aeneidos nonnullis Annotatiunculis, Antv. 1559. 80. Zie Sweertins, Atli. Bat. p. 623. Sander, de Ser. Nandi .. p. 134. Val, Andreas, Bal. Belg. p, 746. G. B e y e r i, Auct. Jur. notit. Spec. T. IL p. 103-106. Foppens, Bibl. Belg . T. I. p. 70; P aquot, Mein. T. I. p. 250. LIGNO (DAMIANUS A), een Antwerpenaar, van de orde van St. Dominicus, hoogleeraar in de godgeleerdheid, regent der studie te Douay, den 15den Oct. 1577 gestorven, heeft uitgegeven: Ja c o b i de V it r la c o Sermoneg de Tempore, Antwerp. 1575. fol. Zie Val. Andreas, Bal. Belg. p.JFoppensi Bill. Beg. T. I. p. 225. LIGNO (PETRus a). Zie LIGNEUS (PETRus). LIGNON (PIERRE Du), leerling van Jean de Labadie, die hem met Pierre Yvon en Menuret, naar de Neder­landen volgde. Te Middelburg predikte hij als theol. candid., doch hij werd door de Synode van Dordrecht van zijne kandidaats waardigheid afgezet. Hij volgde La b ad i e naar Duitschland, Denemarken en Friesland, en stichtte de gemeente zoo door zijne prediking als schriften. Hij schreef o. a. Veritas sui Vindex, seu solennis fidei declaratio J oh. de Labadie, Petri Yvon et Petri du Lignon, Pastorum etc. primum Lat. ed. Herv. 1672, deinde auct. et emend. Alton. et alibi. Dit is hetzelfde werk, dat te Hervord in 1671 verscheen in het Hoogd. onder den titel: Declarations Schrift, oder eine nehere Erklaerung des Glaubens Joh. de Lab adie u. s. w., de Nederduitsche overz. heeft tot titel: Verklaringe van de Suyverheyt des geloofs en der leere Jo 1. d e L ab a die, Petri Yvon enz. De Declaration Chretiene te Middelburg uitgegeven, was er eene vermeerderde uitgave van. Catechisme ou Instruction Chretienne de P. de Ligno n, 3 tom. in het Ned. Catechismus of Christelyke Onderwyzinge, voorstellende de voornaamste waarheden des geloofs enz. door P. de Ligno n, in syn levee herder enz., Amst. 1683, 3 deelen. Zie Chaufepie, Diet. Hist. i. v. A. M. h Schuman, of M. a Schurman, Euk/. passim; Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, D. III. bl. 60, Aant.; Yp ey, Kerk. Gesch der achitiende Eeuw, D. X. en de bronnen aangchaald op L a b a d ie (Je an). LIGNON (A. Du) schreef: Histoire de l'idolatrie payenne, Amst. 1753. 80. Bibliotheque Judaique, ou recueil abregd des principaux evenemens, qui concernent la nation des Juifs, Leide, 1769. 80. Zie Cat. v. Hulthem, No. 15299, 16811. LIGNON (ABR. Du) schreef: Holland in rouw en Hollandt getroost, begrepen in twee leerredenen, de eene over de doodt van Zijne Doorluchtige Hoogheid uit Josua XXIV: 29 : de andere over de Aanstelling van Hare Koningligke Hoogheid als Gouvernante van de Unie enz. en uit Rigteren IV: 4, Amst. 1752. Zie 3e dank. of Merv. van Ned. Both. (96) LIGTENBERG (JAN VAN), was burgemeester te Utrecht, en nam aldaar ten jare 1299 bisschop W it l e m van Mechelen gevangen, wien hij gedurende bijkans dat geheele jaar in hechtenis hield. Van dezen tijd dagteekent de twist tusschen de Ligtenbergers en Lokhorsten. De aanhang van Lambert den Frie s, verdreef daarna de partij van Ligtenberg uit Utrecht, waardoor aan de Vlamingen de toegang tot de stad vrijgelaten werd, in welke zij de regering naar hunnen zin veranderden. Zie v. d. Chijs, De lifunten der Bin. van de Heerl. en de &ad bl. 92, 94. LIGTHART (DIDERIK), werd in 1578 door de Roomseh­gezinde Staten naar Anjou gezonden, om met hem te onder­handelen. Zie Thuanus, Hist. sui temp. lib. XXVI. p. 263 ; W agenaar, Tad. Hiat. D. VII. bl. 259. LIL (JAN VAN), een Rotterdammer, bloeide in het laatst der achttiende eeuw. Hij schreef gedichten in de Lauwerbladen voor de Zonen der Vrijheid. Zie v. d. Aa, N. B. A. C. Woord. D. II. bl. 363, LILIENBERG (C.). Zie LELIENBERG (C.). LILIENBURG ) schreef: Het heerlyk Sieraad, Dordr. 1729. 80. LILLE (CHRISTIAAN EVERHARD DE), Z0011 van Willem de Lill e, overste der ruiterij, in dienst van den prins van Oranje, werd in 1724 geboren, studeerde van 1740-1744 te Leijden, diende, gelijk zijn vader, vervolgens als vaandrig en tweede luitenant den lande, verkreeg den 14den Sept. 1752 de doctorale waardigheid te Leijden, na het houden eener Disputatio de Excessu Motus Circulatorii, vestigde zich te Zwolle, kwam te Harderwijk als hoogleeraar in aanmerking, dock werd in 1756, in plaats van C a m p e r, te Franeker be­roepen als hoogleeraar in de genees-, ontleed- en heelkunde, welk ambt hij aanvaardde met eene Oratio de mirabili mutuo corporis animique commercio. De Lille legde Brie malen het rectoraat te Franeker neder met eene rede : In 1762--63, de tranquillitate animi, longaevitatis causa pracipua. In 1773-74, de ceusis, quae Frisiae procere's moverunt, ut academicum Franequeraneum in ipsis conderent bellorum fluctibus. In 1777-78, de morte, quomode viro sapieuti sit optanda ; terwijl op denzelfden dag zijne huisvrouw te Zwolle overleed ! In 1779 of 1780 werd hij ook tot hoogleeraar in de Botanie benoemd. Hij stierf 20 Julij 1795. Hij schreef: Physiologicae animadversiones secundum ordinem elementorum Physiologiae Corporis humani Alberti Lallen. Liber primus, Franeq. 1772. Liber de palpitatione Cordis. Quern praecedit praecisa cor­dis historic physiologica cuique, pro coronide, addita sunt Monita quaedam generalia de Arteriarum Pulsus intermissione, Swollae, 1755. 80., gunstig beoordeeld in de Act. Erud. Lips. an 1756, p. 405 et seqq. en in Bibl. des Sciences. Zie Vriemoet, dth. Belg. Fris. p. 879, 881; Bouman, Gesch. der Geld. boog. D. II. W. 269 ; Boekz. der Gel. Tier. 1760. a. bl. 181; Cat. v. Hulthem, No. 7532. LILLERS (JOHANNES DE), licentiaat in de regten, te Kamerijk geboren, en aldaar advokaat en notaries Apostolicus, den 20sten Februarij 1606, door schepenen vonnis, veroordeeld en ver­bannen. Hij verzette zich tegen de oprigting der Bergen van Barmhartigbeid (Montes pietatis) in Belgid en bun stichter Wenceslaus Cobergher. Hij schreef: La Cassandre des Monts de pidtd Belgiques, 1626. 40. z. n, v. w. of pl. Alexipharmaea Exhortatio ad R. D. Davidem a Maude n, Ecclesiae Bredanae Decanum et B. Ma riae de Cap el I a, Bruxellis Pastorem, qua Censura Sapientissimorum DD. Sor­boniae Parisiensis, ac Almarum Universitatum Lovaniensis et Duacensis, respective S Theol, et J. U Doctorum de Montibus perperam dictis Pietatis in Belgio, contra normam verorum Pietatis 31 ontium noviter erectis , et libelli Magistri Jo an ni s de Lill e r s, Advocati ob eandem opinionem praedictorum D. D. Doctorum, contra horum Montium impietatem a Belgio proscripti, a Doctrina Hypochondriaca dicti D. Da vidis a Maude n, abusive Montes praedictos defendentis, vindicantur, Auctore J. D. L. M. Sacrae Iheol. Doctore, Paris. 1627. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 677; Cat. v. Hulthem, No. 24857. LIMBORCH (FRA.Ns VAN), koopman en later beroemd advo­kaat te Amsterdam, gehuwd met Geertruid, dochtcr van Mr. R e m. van Limb or c h , die hem drie zonen schonk ; R em , Ph i 1 i p p us en S i m o n. Hij hield briefwisseling met Joh. Uytenbogaert, Episcopius, Daniel de Breen, Alb. Huttenus, Polyander h Kerckhove, Hans de Rees, Dom. Sapma, B. S c h o t a n u s en andere geleerden. Zie Cat. d'une Collect. remarq. de manuss., etc. vente 1-3 Dec. 1862 a la Hay, p. 19, 61, 66, 72, 78, 80, 81. LIMBORCH (GILBERT a) of Lemburgius, of Gilbertus Philaretus, ook Gelbert Fuchs, geboren te Limburg, studeerde in de geneeskunde en vestigde zich in 1530 of 1531 te Luik. Eenige jaren later . werd hij geneesheer van prins George van O o s t en r ij k, bisschop van Luik, en diens op­volgers Robert van Bergen en Gerard van Groes­beeck. Hij sloeg het aanbod van Phil ibert v an Sa voye, die hem aan zijn hof begeerde en het hoogleeraarsambt te Leu­ven, na den dood van Jeremias Triverius (1554) af. Hij was ook kanunnik der collegiale kerk van St. Paulus te Luik en stierf aldaar 8 Februarij 1567. Zijn ligchaam rust in de kerk der nonnen van St. Franciscus. Zijn portret bestaat in 4o. met vierregelig vers van Justus L i p s i u s. Hij was een man van buitengewone bekwaamheid in zijn vak en van groo­ten invloed. Hij schreef: Conciliatio Avicennae cum Hippocrate et Galeno, Lugd. 1541.. 80. Polybius, de salubri ratione victI s Latine versus, et com­mentaries illustrates, Antv. 1543. 12o. , Gerocomice, hoc est, senes rite educandi modus et ratio, Co­lon. 1545. 12o. De acidis fontibus Sylvae Ardennae, praesertim eo qui in Spa visitor, libellus, Antv. 1559. 4o. In het Fr. Des Fontaines acides de la forest d'Ardenne, et principalement de celle qui se trouve a Spa, Any. 1559 4o. fig. Sweertius schrijft hem nog toe Controversiae Medicae. Zie Sweertius, IIth. Belg . p. 289; Val. Andreas, Bibl. Belg p. 288, 289; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 70; Paquot, Mem pour servir a l' Hist . Lifer. des Pays-Bas, T. I. p. 381; Merklini, Lindenius renov. p. 352, 353; Cat. van Hulthem, No • LIMBORCH (ELIZABETH VAN), eene geleerde VT011W uit de tweede helft der zeventiende eeuw, die het Grieksch verstond, en met A n t o n i d es v an der Goes bevriend was. Hij wijdde haar een gedicht, toen zij voor hem eenige verzen uit L u ci a en vertaald en uitgeschreven had (1664.) Zie Anton. v. d. Goes, Ged. bl. 359, (Anat. 1748) uitg. van Bilderdijk, D. II. bl. 24; v. d. Aa, N. B. A. C. Woord. D. II. bl. 364. LIMBORCH (Mr. FRANS VAN), zoon van Mr. Simon van L i m b o r c h, den 11den Junij 1679 te 's Hage geboren, mr. in de beide regten, na het verdedigen eener Dissertatio de Jure Sepulturae et Sepulchrorutn, (L. B. 1702. 4o.), en advokaat fiskaal van de Rekenkamer der Domeinen, beroemd regtsgeleerde, geschied- en oudheidkenner, de vraagboek van zijne tijdgenooten, bevriend met Alkemad e, van der Schellin g, K. Westerbaan, C. H. Trotz, N. Arnoldi, J. de Back, J. van den Bergh, Adr. a Cattenburgh, D. de Dieu, Ch. Phil. van Dorp, Joan Drieberge, J. Duncan, C. A. Duker, v. d. Dussen, Maria Duyst van Voorhant, W. van Erpecum. J. Gilles, S. L. Gockinga, C. v. d. Goes, D. Guldewagen, J. H. Halling, O. Z. van Haren, C. en M. de Her­toghe, C. Hop, Lamb. ten Kate, F. Fagel, J. de Mauregnault, J. J. Mauricius, J. Pesters, J. Six en andere beroemie mannen. Hij was de schoonbroeder van Mr. Jacob de R i e m e r, de beschrijver van 's Hage, en stierf in 1765. Vol fens den een is hij, volgens den ander, de waterkundige M. B o 1 s t r a, de schrij ver van de Besch,r1j­ving van het Oude Bataafsche Zeestrant, met kaarten, Hage, 80. Hij het eene belangrijke verzameling van handss. na . Onder deze zijn van zijne eigene hand: Aanteekeningen over Ned. Geschiedschrijvers. Aanteekeningen op het Historiaal-Rym van broeder Nik o­laas Kolyn van Egmont, fol. Chron. Req. op de Handvesten, Privilegies Fundatien, Acta , publica enz, 500-1652, fol. Index Chronologicus Diplotnatum ab A°. 900 ad Am. 1500, 1 vol. 4o. Aanteekeningen betreffende Charters nit de XIIIe XVIe ceuw, vooral nit een boek met de rooden rug gemerkt en be ­ rustende ter Rekenkamer van de Domeinen en beginnende met 1445, fol. Adversaria over de Graven van Holland en de Stadhouders, fol. Collectanea betrefende de zeden en gewoonten in de middel­ceuwen, 4o. Historische aanteekeningen over Ned. Provintien, steden enz., getrokken uit oude Schriivers, 4o. Adversaria historieo-geographica, meerendeels betreffende de-den, dorpen, heerlijkheden enz. in Nederland, fol. Adversaria over de Ridderschap en de stemmende Stheden van Holland, 4o. Aanteekeningen over Heerlijkheden en riddermatige Hofsteden in Holland, fol. Lijst van Weeskeuren, 4o. Aanteekeningen op Heerlijkheden en ambagten in Holland, Zeeland en W. Vriesland, uitgiften, memories, acten, mis­ siven, minuten hierover. Illemorie over de ivischwateren be­ hoorende aan de stad Leyden. Keuren van Zeeland, fol. Generalia over Holiand. Aanteekeningen over de oude Holl. Regeringswgze en andere bijzonderheden, 4o. Adversaria over Handvesten, Extracten nit oude Registers ter Domein-Leenkamer van Holland, over de ambten van Stad­bonder en Registermeester der Leenen, enz, Aant. op J. de J o nge, Eenige notabele poincten. die men useert in Hollant, 's Hage, 1642. 4o. Onderzoek wat in vorige eeuwen geweest zij een open huis, fol. Correction in de Groot-Placaet-boecken, ook retnarques op vele plaatsen, fol. Lijsten van Presidenten, Raden enz. in den Rove van Hollant. Namen der Adv. Fiscaals, en andere aanteekenin­gen, fol. Namen der Stadhouders, Presidenten, Raden enz. enz, van den Hove van Hollant, sedert 1425-1702. Benevens /torte inhoud van de Sententie-boeken, der Registers van Dinghtaelen, Fresentatie boeken en Catalogue Bibliothecae Curialis Holland. 1715. 2 vol, fol. Aanteek. op de Instructie van den Hove van Hollant enz., 's Hage, 1623. Instructie v. d. H. Raadt, Ib. 1628. Met de ampliatien, 1674. 1 vol. 4o. Aanteek. op de manier van procederen door den Hove van Holland, 1697. 4o. Histor. Aanteek. op Collect. over de instelling van den H. Raad in 1582, over zijne judicatuur, , de vereen. met het Hof van Holland, Commissien by den H. Raad verstrekt, naam­lysten der Leden, fol. Memorien en andere stukken in zake der Wed. Win contra J. Pesters, 1735. fol. Concept van een werk big forme van Dictionnaire over de munte, 4o. Ophelder. betreff. de oude Oortjes, .to Delft gemunt. Memor. en aanmerk. over de verhand. van S. v. L e e u w e n over de Edelen en Welgeborenen in Hollandt, 1735. fol. Verhand. over de Baronnen en Bastaarden, 4o. Advers. over Ridderorders, Riddergewoonten enz. 4o. Onderzoek over de titels van keizer Ka r el V. Advers. over Houtvesterijen, jagt en wildernissen in Holl. fol. Memorie over het refit van houtvesteriden, Jagt enz., in Dordrecht, Amstetland, Cadzand enz. Collect. over aanwasschen en rivieren, fol. Advys voor de geestelijke en wereldl. tiendens in de Mijerife van 's Hertogenbosch. .Deductie over de regten der heerl. Holy in Vlaardinger- Ambacht, fol. Naspeuringe over het Grietwaarderschap, een agterleen van den Heer van Wass en a a r, Burggr. van Leijden, fol. Catalogue Auctorum qui de feudis scripserunt, fol. Hooge en Laage Scholen, eerampten en bedieningen zoo ker­ keligke als burgerligke in Nederland en andere landen, fol. Over de regten met betrekking tot handel en zeevaart tusschen Nederland en Spanje, 1715. fol. Concept-Tractaten van handel en navigatie tusschen Neder­land, Rusland, Oostenrijk en Spanje, en daartoe behoorende stukken, 1715. fol. Advers. over Assurantie op Schepen, Avarijen, Bodemerijen en andere zaken betreffende zeeregt, fol. Aanteek. op d e Gr o o is Inleydinge tot de Holl. regtsge­ leerdheyd, door Groeneweg en, Delft, f652. 4o. Collect. tot de Inleydinge van H. de Gr o o t. Regtsgel. Memorien. Descendenten van Prins Willem I en zilne derde Gemalin Charlotte de Bourbon, fol. Memorie over het huwelijk van de Baronesse van Gent (verwant met Willem 1), met C. van B ell e d e Jo n g e, en andere stukken betrefende de schulden van Elizabeth M aria, Prinses van Gent, 1706. A. Schulting, Theses controversae juxta Digest. Fran. 1696-1708. fol. Differenten met Pruissen over de nalatenschap van W 1 e m Aant. op de Genealogica Familiaria praecipueque persona­ lia, fol. Uitgebreide verzam. Memor. en Deduction, Correspondentien, Authentieke stukken enz. , over het Geslacht v an der D u s s en en de bewijzen midi- en tegen derz. adellijke titels en regten. Met vele aanteek., acten, afbeeld. en wapens enz. Aanteek. over Ned. Geslacht- en Wapenk. 4o. Advers. over de Zegels, derz. gebruik, de Zegelbewaarders , 40. fol. Aanteek. op het Zegel der Staten van Holl. in 1589 en 1651. Collect. over de oude Zegels van den Haag, Met afbeeld. Glossarium Etymologicum Latino-Gallico- Germanico•Belgicum item Barbaricum, 4o. Nederduitsch Woordenboek, waarin de beteekenis van Nem derduitsche woorden, kunstwoorden, verouderde woorden en in beteekenis veranderde woorden, met aanhaling der plaats waar deze voorkomen in Charters, Resolution, gedr. boeken enz. Met vele uitvoerige aanteekeningen, 2 d. 4o. Adversaria over Nederduitsche Woorden en Spreekwijzen, 4o. Over de beteekenis van het woord Ver in oude Charters, 4o. Verh. over 0 limp ia Mora ta, over de Amst. Hecuba en andere Lett. Onderwerpen, 4o. Adversaria over verschillende onderwerpen met citaten uit honderde schrijvers, 4o. Extracten uit Rymer. Foedera en Collection of Statetracts, fol. Zie Cat. d'une Coll. Betnarq. de 3fanuscr., d'Autogr. etc. V ente Dec. 1862 h la Haye; Mr. Bodel Nijenhuis, Bsbliogr. d. Plaatsb . 113; E. A. Sandbrink, Spec. Hist. Jurid. de Adv. qui in Belgio 29 Sept. florneruni Jar. et Doet. p. 48, 53, 90; Cat. der Bib'. der Rem. te Amt. bl. 17, 22. LIMBORCH (HENDRIK vAN), noon van den advocaat Mr. Simon van L i m borch, werd in 1680 te 's Hage geboren. 11 ij werd eerst door Brandon en Robert Du v a l, later door den ridder van d er W e rff , naar wiens stiji hij zich wende, onderwezen. Met lof wordt van hem vermeld : Abra­hams offerhande ; Campasge door Alexander aan Apelles ge­schonken wordende; Schaking van .Europa; Cleopatra een kost­baren parel latende smelten en eene Heilige familie, goed van ordonnantie en teekening en uitvoerig gepenseeld. Ook s chil­derde hij vier zinnebeeldige stukken voor de Raadkamer van den Hoogen Raad van Holland en Zeeland. Hij vervaardigde ook fraaije teekeningen. Van hem is de volgende prent, Herku­les en Liche, met den Latijnschen tekst uit Ovid. Metam. 1706 in piano. In de Gedichten van A. B o gae rt (Amst. 1723) komt een eerevers op hem voor, getiteld : Verklaring van H. van Limborchs Teekening, ter gedachtenis van Jufvrou Joanna Koerten. 1721 In de boekerij van het Athenaeum illus­tra te Amsterdam berust van hem eene briefwisseling met L am b e r t ten K a t e,, tusschen 1706 en 1725, gehouden over de proportie der menschelijke leden, de harmonie der verwmen­ging en andere onderwerpen ; dezelfde met zijne corresponden­tie met L. ten Kate en J. C. le Blon over teekenen, proportien, schilder en beeldhouwkunst, boetseren, enz., 1707-25, 200 bl. fol., voorkomende bl. 48 der Catal. d'une Collect. remarq. de mans., etc. vente 1-3 Dec. 1862 a la Hayes Hij stierf in 1758 of 1759. Zijne nagelatene kunst werd den 17 September 1759 op de Kunstschilders Confrerie-kamer te 's Hage vertoond. Zijn portret vindt men bij v an Go o 1. Zie Immerzeel, Lev. en Werk . der Roll. en VI. Kunst:child • D. III. bl. 178; Kramm, Lev. en Werk . der Holl. en VI. Kunst­:child. D. IV. bl. 984. LIMBORCH (REBiAcLE), FUCHS (REMACLE) of LYMBUR­ GIUS (REiucLus) werd te Luik geboren, en aldaar door de Broeders van het gemeene leven onderwezen, ging vervolgens naar Duitschland om zich verder te oefenen. Hij legde zich vooral op de geneeskunst toe, sloot vriendschap met onder• sebeidene geleerde mannen, keerde in 1533 van zijne reis terug, en vestigde zich. te Luik, waar zijn broeder Gil b er t hem zijn kanunnikaat in het collegie van St. Paulus afstond. Hij stierf aldaar den 4 December 1587 in Hoogen ouderdom en werd nevens zijn broeder begraven. Hij schreef: De plantis antehae ignotis , mine studiosornm aliquot Neoterieorum summa" diligenlid invenlis et in lucent delis, libellu8. Una cum tri­plici momenelaturd, gad singulas herbas Herbarii, el vulgus Gal­licum Germanicum ejerre select. Amnia recen8 nate et aedita, 12o. Z. w. v. d. en pl. Paris. 1541. 4o. ; Venet. 1642 80. Any. 1544 80. ook met anderen titel, bij Paquot opgegeven. MeModus curandi luem Veneream per ligni Guajaci decoctum, Paris. 1541. 80. Illustrium Medicorum, qui superiori saeculo jloruerunt, ac scrip­serunt, vitae, ut diligenter ita et fideliter excerptae per Remaclum F. Lymburgensem. Annexus in cake quorumdam Neotericorum Medico-rum calalogus, qui nostris temporibus scripserunt, aucthore Stynphoriano Campegio, Paris. 150. 12o. Hzstoria omnium aquarum, quae in communi sunt hodie Practican­tium usu : item conditorum, et specierum aromaticarum, quorum usus frequentior est apud Pharmacopolas, Venet. 1442. 80. De herbarum notitid, natures atque viribus, deque iis, cunt ratione, tum experientici investigandis, Dialogus. De simplicium Medicamen­torum, quorum apud Pharmacopolas frequens usus est, electione, seu delect'u, Tabella omnia nuns primum mkt et excusa ; cum Medici­nae herbariae studiosis, tum Pharmacopolis apprime necessaria, Adv. 1544. 16o. Pharmacorum omnium, quae in communi aunt Practicantium usu, Tabulae decem. Met de Lilium Medicinae van Bernard Gordon Paris. 1569. 16o. Lugd. Bat. 1574. 80. Afzonderlijk Veneti 1598. fol. Zie Valerius Andreas, Bibl. Belg. p. 791, 792; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p.80; Sweertii, 44then. Bat. p. 654; Man­geti, Bibl. Script. Med. T. I. P. II. p, 353,354; Paquot, Mem. pour servir a l'Hist. Litter. des Pays-Bas, T. I. p. 381. LIMBORCH (PHILIPPUS VAN), zoon van F ra n s van Li m-bore h, advokaat te Amsterdam, en van G e e r t r u id a B i s­schop, dochter van Rem Egbertszoon Bisschop, broe­der van den hoogleeraar Simon Epis co p iu s, werd den 19den Junij 1633 te Amsterdam geboren, genoot eene weten­schappelijke opvoeding en aan het athenaeum zijner geboorte­plaats het onderwijs van V ossius, Barlaeus, Senguer­dus en Curcellaeus (de Courcelles) opvolger van Ep is c op ius. Gedachtig aan het oude et alteram partem be­gaf hij zich omstreeks 1652 naar Utrecht, waar hij de lessen van Voet, Hoornbeek, Essenius en de Bruin bij­woonde. In 1655 werd hij proponent en hem door zijne broederschap voor eenigen tijd de predikbeurt te Haarlem op­gedragen. Zich nog te jong voor de hem aangebodene plaat­sing te Alkmaar achtende, sloeg hij die of en zette zijne stu­dien voort tot in 1657, toen hij het beroep te Gouda aannam. Na een tienjarig verblijf aldaar, vertrok hij in 1667 naar de gemeente van Amsterdam. Op aanbeveling van Pontanus, die daarvan afstand deed, werd hem het onderwijs in de god­geleerdheid opgedragen. Den 19den April 1668 werd hij door de Broederschap tot hoogleeraar verkozen en bleef tot zijn overlijden, den 30sten April 1712, met hoogen lof die be-trekking vervullen. Zes dagen later werd zijn lijk in de wester­ kerk ter aarde besteld. Groot is de lof hem door alle zijne levensbesehrijvers gege-n* yen. Niet alleen had hij een edel karakter, maar hij was ook een der grootste geleerden van zijn tijd, die zich niet slechts omtrent zijn kerkgenootschap, maar omtrent de gansche ge­leerde wereld door zijn schriften verdienstelijk maakte. Hij was een verdienstelijk kerkelijk geschiedscbrijver, een uitstekend godgeleerde, wiens dogmatische arbeid vooral op hoogen prijs werdt gesteld, een verstandig exegeet. Mpt hem," schrijft zijn lofredenaar, Prof. A. des Am o­r ie van der H o e v en , ) begint een nieuw tijdperk der ge­schiedenis onzer stichting, gewis het bloeijendste en luisterrijk­ste dat zij heeft aan te wijzen. Waardig kweekeling van Cur eellaeus, had de jeugdige van Limbo rch zich naar Utrechts hoogeschool begeven, mu onder den beroemden V o e­tius zijne letteroefeningen te voltooijen , en had alzoo reeds vroeg geleerd , dat men van hem een godgeleerde mogt ver­wachten, die, vrij van alien sectengeest, de waarheid boven alles beminde. Gedurende het lange tijdvak van vier en veer­tig jaren, waarin hij als hoogleeraar aan deze kweekschool werkzaam was, heeft hij aan die verwachting, naar het oordeel van alle bevoegde regters, op de uitstekendste wijze beant­woord. Tweemaal is hij gehuwd geweest, eerst met E 1 i s a­beth van Lingen (1660), later (1674) met Cornelia van der Kerk. Nog als proponent bezorgde hij de uitgave van E p is c o pi us leerredenen, over het 5de hoofdstuk van Matthews. Ook be­zorgde hij het tweede deel der Opera Episcopii, waarvan de hoogleeraar Curcellae us het eerste deel bezorgd had. Onder de papieren van zijn oom Ep is co p iu s had hij een aantal hoogst belangrijke brieven en andere stukken, betreffende de zaken der remonstranten gevonden : met behulp van Christiaan Har t-z oek e r, Remonstrantsch leeraar te Rotterdam, besloot hij die te rangschikken en openbaar te maken. In 1660 verschenen dien ten gevolge Praestant atm ac eruditorum virorum Epis­tolae Ecclesiasticae et Theologicae, quorum long e major pars scripta est a Jac. Arminio , Joan. Uytenbogardo, Conr. Vorstio, Ger. Joh. Vossio, Hugo Grotio , Sim. Episcopio , Ca sp. B a r l a e o. Amst. 80., vermeerderd en verbeterd 1684, fol. Edit. 3a nova augmento locupletata , Amst. F r anc. H al m a, 1704 fol.; een onwaardeerbaar werk voor de kerkelijke geschiedenis. Voorts schreef hij: Korte Wederl. van 't boeksken onlangs uitgeg even bij Ja­cobus Sc eper us, genaamt Chry sop oler otus, waar in onder anderen gehandelt wert van de onderlinge verdraagzaam­heit by forme van Samensprekinge tusschen een Remonstrant en Contra.remonstrant, te samen gestelt door P h i l i p p u s van Limborch, Pred. in de Remonstrantsche Gemeente tot Gouda, Amst. 1661. 80. Lijcpredik. over het zalig afsterven van den Eerw. en zeer Godvruchtigen D. J o a n n i s O u w e n s, pred. in de Remon­strantsche Gemeente tot Gouda, ontslape 19 Juni 1664, Gouda, 1664. 40. Vie°log. Christ., ad praxin pietatis, ac promotionem Pads Christ. unite directa, Amst. H e n r. W e t s t e i n, 1686. 4o. Edit. altera ab Auctore recognita et aucta, Ib. Id. 1695. fol. It. 3de edit. Ib. Se b a s t. P e zo 1 d u s, 1700. fol. It. Edit. 4. Acced. Relatio histor. de origine et progressu con­trovers. in foederato Belg. de Praedestinat., Tractatus posthumus, Amst. Rod. et G e r h. Wetsteni i, 1715. fol. Dit laatste is ook afzonderlijk verschenen, Amst. 1712. 12o,, met eene lange voorrede, waarin de Remonstranten verdedigd worden tegen de Striders Sions van Jacobus F r u y t i e r, predikant te Rotterdam. Het is ook in het Hollandsch overgezet. C a t­tenburch heeft later (Amst. 1726) een Specilegium Theol. Christ. Ph. a Lim bore h. in het licht gezonden. Tegen het systeem heeft geschreven C. Franc k, Exercit. Anti-Lim­borchianae, Kol. 1694. Deze dogmatische arbeid van v a n Limborch cook te Amst. 1730 en te Bazel, 1735, in het licht verschenen) is zijn voortreffelijkste werk, levert het eenige volledige Remonstrantsche systema der zeventiende eeuw, en beantwoordt geheel aan zijnen titel, de praktyk der ge­loofswaarheden duidelijk aantoonende, de stellingen van anders denkenden met onpartijdige gematigdheid, en veelal met hunne eigene woorden opgevende, en vrij van de schoolsche wijze van behandeling, zijner eeuw eigen. Sociniaansche denkbeelden worsen er niet in aangetroffen. De veritate religionis Christianae, arnica collatio cum eru­dito Judaeo. Subjungitur huic libro Tractatus, cui titulus : Urielis Acosta Exemplae vitae humanae ; addita est brevis refutatio argumentorum , quibus Acosta omnem Religionem revelatam impugnat Gouda, Justus ab Hoeve, 1687, 4o. In 1723 verscheen dit werk, waarin de hoogleeraar het Chris­tendom zegenpralende verdedigde, tegen den geleerden Israoliet I z a a k Orobio, die den kerker der Spaansche Inquisitie ontsnapt, zich als geneesheer te Amsterdam had neergezet, — door de zorg van J. de Goede, die er ook eene tweede voorrede bijvoegde, te Amsterdam in het Hollandsch overgezet. Limborch mogt later nog het voorregt genieten van eene twee en twintig•jarige vrouw, die bijna was overgehaald om de joodsche godsdienst te omhelzen, daarvan terug te brengen. Het Leven van S. Ep i s c o pi u s gestelt voor X VII zijner predikatien, Aunt. 1693. 4o., vermeerderd in het Latijn uitgegeven met den titel: list. vitae S. Episc. scripta a P. a Limborch, e Belgico in Lat. versa et ab Authore in aliquot locis aucta, Amst. 1701, Hist. Inquisit. cue subjungitur liber sententiarum Tholosanae ab anno Christ. 1307 ad annum 1323, Amst. H e n r. W i tst en , 1692. in fol. Als eene verkorte uitgave kan men besehouwen L' Hist. de l' Inquisit. et son origine, Col. et Brux. 1693. 12o. Over den door den boogleeraar F. B ur man tegen v. L. ingehragte beschuldiging van Socinianismus door van der W a a yen aangevallen, verdedigde hij zich in de Defensio Con­tra J. van der iraayen iniquam ctiminationem, Amst. Johan. Groe­newoadt, 1699. 12o. Ook achter de derde uitgaaf van de Theol. Christ. Welslervens Leer voor Zieken, of onderrigtinge om zieken naar de staat van, hun voorgaand Leven tot sterven te bereiden, Amst. 1700. 12o. Corumentarius in Acta Apostolorum et in Epistolas ad Romanos et ad Liebraeos, Roterod. 1711. fol. Hij gaf ook S. Cur c e 1 la c i , Opera Theologica, Amst. 1675 in het licht, en de Remonstrantsche Societeit heeft aan hem het Formulier van den Doop der bejaarden te danken. De Bibliotheek der Remonstranten te Amsterdam bezit van hem in handschrift, behalve zijne met Clericus gewisselde brieven : Reformatorum de poena Haereticorum Sententia ex variis auctori­bus collecta et exemplis aliquot demonstrata. zidversaria, 3 vol. Virorum doctorurn ad eum Epistolae. Epistolae ex Anglia ad eum scrptae. - Twee brieven van hem aan J. Sn e ca nu s, 1664 1712. L'istoria inquisitionis ; cul subjungetur libcr sententiarum Inqui-si6onis Tolosinae, Amst. 1692. Cum notis M. SS. auctoris. J. Locke Epistolae ad Limborchium. Kort verhaal van het eerste begin en opkomen van de nieume seek der Profeten of .Rijnsburgers, door een oog-getuige (Passchier de Fijne), Waerstadt 1671. Hierachter H. SS. en Brieven van Camphuizen, Episcopius, Montanus, Cupus, Pas­se h i e r en L i m b o r c h , alle door den laatstgenoemden geco­pieerd. Op de boekverkooping bij M. Marti n. N ij h o f f, Dec. 1862 komt, behalve brieven van en aan Ph ilipp us van Limborch, b. v. van Jac. Joh. Batelier, Eng. van. Engelen, S. Episcopius, P. de Groot, A. Poelen­burg, Tuyll van Seroskerke, nog voor: Kopien en brieven van Predikanten over tractementsverhooging ; verschillende Gedichten ens. van Ph. v. L. en and. 1 vol. fol. Zie J C 1 e r i c i , Ore. _Puna. in obit. Phil. v. Limborch, defuncti d. XXX Aprilas 4 0. 1712. habita die 6 Maji, quo sepullus est, ook te vinden achter de 5e uitgaaf van Limbo r c h 's Theol. Christ.; A d r. A. C a t t e n burgh, Bibl. Script. Remonstr. p. 182 seqq ; Saxe, Onom. Litter. T. V. p. 74; Mun tan ghe, -Compend. Theol. Christ. passim; Clarisse, Encyclop. (Ind.); A. des A mori e van der Hoeven, Dissert. de Philippo a Limborch theology; de Clerc, Bibliotheq. choisie, T. XXIV. p. 350 suiv. ; Bib?. Univ. et Hist.. T. II. Art. III. p. 21-25, T. IV. p. 11-15, T. VII. Art. 1X„ p. 289-330; Niceron, Mavzoires, T. XI. p. 50-53; Bibl. Univ. i. v. ; P a q u o t , Mem. pour servir a l'Hist. Litter. des Pays-Baa, T. I. p 533 suiv.; Staudlin, Geschichte der Theol. Wissenschaften, Th. I. S. 297-303, Th. II. S. 87-90; Ypey, Geschied. d. System. Godgel. D. III. bl. 313-319; Kerkel. Geseh. d. IFILT eeuw, D. IX. bl. 221 very.; van der Hoeven, Gedenka. v. A. Seminarium d. Bemonstr. bl 42, 114, volg.; Glasius, Godgel. Nederl. o. h.w, J. Tideman, de Rem. Broeders, bl. 28, 29, 75, 229, 356, 367; Kist en R o ya a r d s , iirchief d. Kerkel. Geschied. ittzond. in Ne­derl., D. III. bl. 518, D. IV. bl. 101, 105; Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Fabricius, Bibl. Antiq. p. 505, 511; van Kampen, Geschied. d. Lett. en Wetenseh., D. IL bl. 25, D. III. bl. 130; II a b u s , Boekz. d, Gel. Wereld, 1693 a bl. 13, 1698 b. bl. 133, 1700, bl. 349; Cat. d. Rem. bl 17, 18; Cat. der Mautsch. van Nederl. Letterk ., D. II. bl. 220, 223; A r r e n b erg, Naaml. van Boeken; Cat. v. Alkemade en v. d.Schilling(1848) bl. 59; Cat. v. Voorst m. s., hi. 69; Cat. d'une Collect. rem. de M. SS. vente 1-3 Dec. a la Haye, p. 23, 74. LIMBORCH (L. VAN) schreef Bedenkingen over de eigenilijken oorzaken van Romens onder­gang, bepaaldelijk op den tegenwoordigen toestand van Nederland, Utrecht 1780. Zie Arrenberg, Naamr. LIMBORCH (REM VAN), broeder van Ph ili pp us van L i m b or c h , advocaat fiseaal en procureur generaal der do-meinen van Holland, geboren 26 Augustus 1625, gestorven 31 Maart 1685. Er werden handschriften van hem verkocht op de Verkooping bij den heer N ij h off, Dec. 1862 : flanteek. op de Groot's Inleyding op de Holt. regtsgeleerdheid. Regtsgeleerde Memorien. .4dvies en Verzameling van Brieven betreflende het leven en de gevodens van Jac. .drminius, 1598-1609: fol. Deductien in belangtijke civiele zaken, fol. Brieven van D. .Rz. Camphuysen, G. van Kinschot. Zie Cat. d'une Collection remarq. etc. p. 17, 40, 41, 62. LIMBORCH (Mr. SIMON VAN) broeder van Philipp us v a n Li m bore h, beroemd advocaat to 's Hage, in 1722 ge-storven. Men heeft van hem : Aanteekeningen op de Namen der Stedehouders, Presidenten, Raden enz. van den Hove van Holland, sedert 1425 tot 1702. Benevens korle inhoud van de Sententieboeken der Registers van Dingth,aelen, Presertatieboeken en Catalyzes Bibliothecae Curialis Hollandiae el 1715, 2 vol., handschrift van Mr. P. de V o s , Raadsheer aan het Hof van Holland. Janteek. op de Groot's lnleyding tot de doll. Regtsgeleerdheid. Begtsgeleerde Memorien, adviesen, enz. Hij hield briefwisseling met P e t r. Fr anciu s, Jac. Gr o­ novius, C. T. van Hale w ijn, A. van der Heim, C. B: graaf van Kniph uizen, N. Muys van Holy, D. Ver burgh, B. de Vold er, P. de Vos. Zie Cat, d'une Coll. remarq. etc. p. 33, 40, 71, 67, 69, 85, 86. LIMBOURG (ROBERT DE), deelde in de Natuurlijke Historie der Zuidelijke Provintien opmerkingen mede over het land van Luxemburg, Luik en Halle, en over de delfstoffen der Neder­landen. Zie van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. en Wetensch. D. HI. 195. LIMBOURG (N.) architect en ingenieur, werd geboren in het dorp du Marche, gemeente Franchimont nabij Theux. Hij vergezelde keizer K a r el , V, in wiens dienst hij was, bij de belegering van Tunis, waarbij hij belast was om het plan van aanval te maken en verschillende andere werken, betrekking hebbende tot de belegering dier stad, daar te stellen. Hij stierf in 1535. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Boll. en 1 7l. Kunstsch.) D. H. bl. 178. LIMBURG (ABRAHAM VAN), te Amsterdam geboren, predi­kant te Heemstede (1747), waar hij overleed 10 Oct. 1760, oud 37 jaren, beoefende de po6zij, blijkens zijn eigen graf­schrift, waarin hij zich zelve en zijne vrouw sprekende invoert. Zie Paauw en Veeris, Naanzl. van Pred., bl. 127. LIMBURG (PERINA. VAN), dichteres nit het midden der zeventiende eeuw, zond een Dankoj7er aan W. van H e e m s-k e r k, toen deze haar een Leeke-gunst pand op haar jarigdag , zijnde drie koningen avond, toezond, voorkomende in Bloemkrans van verscheiden Gedichten, Amst. 1659. Zie v. d. Aa, N. B. A. C. Woord. D. II. bl. 195 LIMBURG (M.) een uitmuntend poriretschilder in de zeven­tiende eeuw. Hij vervaardigde in 1663 o. a. dat van Hendrik Dirks en Sp i e g e 1, Burgemeester van Amsterdam, waarnaar de prent in fol. , het meesterstuk van J. M u nn i c k h u y s e n, in 1685 zoo kunstig is gesneden. Naar dit portret heeft H o u b r a k e n het zijne in 80. gegraveerd. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Kunst-Sch. D.III. bl. 985; Muller, Cat. v. Porte., No. 4830 en 5073. LIMBURG (ThomAs VAN), een verdienstelijk dichter, tusschen 1740 en 1750 te 's Hage geboren en in het begin van 1815 overleden. Hij was een ijverig lid der Leidsche en Haagsche dichtgenootschappen. Bij het Leidsche behaalde hij in 1782 cen buitengewone zilveren eerepenning voor zijn dichtstuk De Vrije Zee, en in het volgend jaar den gouden voor dat De nuttigheid van den Handwerksman ten onderwerp hebbende. Zijne gedichten, van een vaderlandsche en ernstigen inhoud, vindt men in de bundels dezer genootschappen, en in 1781 in 4 d. in 80. uitgegeven met den titel: Vad. Dichtoefen. en 3fengel-poozy.. De Maatschappij van Ned. Letterk. bezit drie bundels van T. v an L i m burgs pazy, bevattende de los uitgegevene en de in de werken van onderscheidene maat­schappijen van dezen dichter, door hem zelve vervaardigd. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 203. Cat. der Haatsch. van Ned. Lett. D. I. bl. 266, 267; Cat. J. Schouten, bl. 106; Cat. v. d. A a, bl. 120. LIMBURG BROUWER (vAN). Zie BROUWER. LIMBURG STYRUM (VAN). Zie STYRUM. LIM1ERS (HENRI PHILIPPE), een der onvermoeidste schrij­vers van zijn tijd, werd tegen het einde der zeventiende eeuw in Holland geboren uit ouders, die Frankrijk om het geloof hadden verlaten. Van zijn leven is weinig bekend. Hij over­leed in 1725 te Utrecht, waar hij sedert eenigen tijd redacteur van de courant was, de slechtste, die toen in Holland verscheen, en die hem, volgens den abt L e n g 1 e t, van tijd tot tijd strenge berispingen van de zijde der hooge regering, op den hall haalde. Hij schreef: L' Histoire du regne de Louis XIV, ou l'on trouve une recherche exacte des intrigues de cette tour, dans les principaux Oats de l'Europe, Amst. 1717. 7 vol. 12o., 710UV . revue, corr. et augur., ibid, 1719. 12 vol. 12o., (Rouen) 1720. 2 vol. 4o. L i mi e r s beroemde zich dit werk in 7 maanden geschreven en voleindigd te hebben, 't geen ons niet verwondert, daar het slechts uittreksels van couranten bevat. Annales de l'Histoire de la monarchie de France, depuis son dtablissement, avec les meolailles depuis Pharamond, jusqu'4 la majorite de Louis XV, Amst. 1724. in fol. fig. Abrege Chronologique de l'Histoire de France, pour les regnes de Louis XIII et de Louis XIV, Amst. 1720. 2 vol. 12o., ibid, 1725. fol.; (Trevoux), 1727. 2 vol.; ibid, 1728. 3 vol, 12o. of een deel in 4o. Het is een kort begrip der geschiedenis van Frankrijk door M e z e r ay, en het 3de deel bevat het leven van dien geschied­schrij ver door L ar roqu e. Histoire de Charles XII, roi de Suede, Amst, 1721. 6 vol. 12o. Histoire de l' Institut des Sciences et des Arts, itabli is Bologne en 1712, Amst. 1723. 80. Eene vertaling der comoedien van P la u tu s, Amst. 1719. 10 vol. 12o. Hij was zoo verstandig de vertaling van den Amphytrion, den Epidicus en den Rudens van madame D a cie r, en die der Captivi van Co s t e over te nemen. De vertaling der 16 overige stukken van den Latijnschen comicus is van L i­mier s. Zij is beter dan die van G u e u d evil le, maar toch zeer gebrekkig. Het tiende deel bevat fragmenten van Plautus. Pierres antiques gravies, sur lesquelles les graveurs ont mis leurs noms, etc. Amst. 1725. kl. fol. pl .; eene vertaling van het Latijnsche werk van Phil i p p us Stosch. Notes et remarques pour l'intelligence du poeme de T maque, in de uitgaven te Amst. Hofhou t, 1719, 1725. 12o., door anderen toegeschreven aan den hervormden predi­kant Jean Armand de Bourdieu. Volgens Bar bier had L i m i e r s oak deel aan de Magna Bibliotheca ecclesiastica, van welke slechts een deel (de A) te Keulen, 1735 in fol. is verschenen. Bij liet in handschr. na: Histoire du temps, ou Memoires de diverses Cours sur les matieres les plus importantes de la politique, 6 vol. 4o. Zie Marchand, Dict. Crit. Art. Archelaus, T. I. p. 59; M. de Bausset, Hist. de Fenelon, T. p. 183, 184; Saxii, On. lit. VI 283. VII, 374, b Dict. des Anon. No. 12335; Biogr. des hommes Vivans, art. Adry ; Biogr. Univ. T. XXIV. p. 501 ; Biol. d'un hotnme de goat, T. I. p. 43, T. III. p. 204. LIMMEN (J. VAN), een zeeschilder in de eerste helft deter eeuw, vermeld door K ram m, Lev. en Wet*. der Holl. en vi. Kunst-Sch. D. IV. bl. 985. LIN (JAN of H ANS VAN), leefde in de tweede helft der zeventiende eeuw, en muntte nit in het schilderen van paar­den, gevechten en jagtpartijen. Hij had den bijnaam van de Stille. Zie Biogr. Univ T.Jp.JImmerzeel, Lev. en Werk. der Roll. en n. Kunst-Sch. D. II bl. 391. LIN (JOHANNES JosEPHus DE), of de Lei n. Van dezen schilder bestaat in de kerk van den H. Barromeus een altaar­stuk, voorstellende Simeon in den Tempel. Onder een door H. Ro o z i n g gesneden portret van Ds. J. W. Buss in g h, in 1796 in 80. uitgegeven, met een vers van vrouwe R. C. B i 1 d e r d ij k geb. Woeshov en, leest men: De Lein Finn. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Vl, Kunst-Schild. 1). IV. bl. 982. LIN (HERMAN VAN), een kunstschilder, die in 1668 te Utrecht leefde. Lie K r a m m, Lev. en Werk. der Holl. en Tel. Kunst-Schild. D. IV. bl. 985. LINAEUS. Zie LINE-US. LINAK ER (R.) schreef: Tractaet tot verquicicinge van de benaude conscientie, Mid-Oelb. 1656. Lie Cat. der Bibl ., van de Bern . te "brut bl. 91 ; Cat . v an der Groe, p. 260. LIND (J.) schreef: Middelen ter bewaring van de Gesondheit op de oorlogs­schepen, met een Aanhangsel door P. de Win d, Middelb. 1768. 2de dr. 80. Proeve over de ziektens des Europeers in heete gewesten, Amst. 1781. 80. Zie Arrenberg, Naaml. van Ned. Boek. bl. 259. LINDA (LucAs DE) schreef: Descriptio Orbis et omnium ejus rerumpublic., L. B. 1635. 80. Zie Bibl. Hult hem, No. 14284, 17227. LINDANUS (LuDovIous) of van der Linde n, te 's Bosch geboren, pastoor te Rijmenam, in het bisdom van Mechelen. Hij was een beoefenaar der Latijnsche poezij, en stierf omtrent het jaar 1678 in hoogen ouderdom. Hij liet na: Epigrammata in haereticos et alia miscellanea, item lusus Anacreontaei, sive Charites Marianae, Mechl. 1656. 4o. Zie F o p p e n s, Bibl. Belg. T. II. p. 833; van G i l s, Kath. Meyer. Mem. bl. 189; van G i 1 s en C o p p e n s, Nieuwe Beschr. van het Bisdom van '8 Bosch, D. II. bl. 333; H e r m an s, .Not. Lat. Brab. Sept. p. 16. LINDANUS (DAVID) of v an der Li nd en, werd waar­schijnlijk in 1570 te Gend geboren. Reeds vroeg werd hij in de onlusten der beroerten gewikkeld, en begaf zich, na zich op de letterkunde te hebben toegelegd, naar Dendermonde, waar de magistraat hem in 1607, het rectoraat van het daar bestaande gymnasium toevcrtrouwde. In 1622 werd hij grif­fier dier stad, en bekleedde dit ambt tot zijn dood, omstreeks 1640, Hij was een middelmatig Latijnsch en Nederduitsch dichter, doch goed philoloog, bevriend met Cornelius R e-k en arius, Justus Harduyn, Justus Ryckius en andere geleerden. Hij huwde eene zuster van Fr a n c isc us Z yp i u s of v an der Zype, een beroemd regtsgeleerde en kanunnik te Antwerpen. In Augustus 1850 werd zijne buste te Dendermonde ingewijd. Hij schreef: De homine et ejus instauratione, °ratio ad felix suscepti muneris auspicium, Teneraemondae dicta III idus Februar. ma Jac. vu, Antv. 1609. 40. De Teneramundei, libri tres, ad Sereniss. Principern Al­bertum, Archiducem Austriae, Ducem Burgundiae, Frincipem Belgarum, Antv. 1612. 4o. Ook ingelascht in de Antiquitates Belgicae van Gramaye, Lov, 1708. fol. Oda Gandensium Poetarum encomiastica, vOcir een der Tra­goedien van Jacobus Cornelius Lumenaeus a Marea. Een menigte zijner Latijnsche gedichten zijn ten behoeve zijner vrienden afzonderlijk gedrukt. In de Del. Poet. Belg. van G r u t e r u s, T. III. p. 298-302, vindt men van hem een Carmen Lyricum in laudem J o a n n i s M i r a e i Episcopi en een Carmen Elegiacum in obitum Justi Lipsii. Men treft een zijner Nederduitsche dichtstukken aan in het werk van J. H a rd u y n, ten jare 1620 verschenen, over den Val en opstand van koning Da vi d. In 1635 gaf hij met zijn vriend H a r duy n in het licht: Goeden ijver tot het va­derland, ter blyder inkomee van den conincklyken prince Pe r d in an d van Oostenryck, cardinael fant, Gouverneur der Nederlanden ende Bourgoignen, binnen de stad Ghend , uytghegheven door Justus de Ha r duy n, priester, ende .D avid Lind ants 8, beyde inghesetenen derselver stede, (Antw . 1635. kl. 4o.) Ook in hei Latijn verschenen. In handschrift bestaan van hem: Pro nuditate contra vestes, Paradoxon,. Varii versus in commendationem Dissertationum libri tres: primus sacra, secundus politica , tertius ethica continet documenta, in den smaak van die van Petrus Mexia en Antoine du Verdier. Zie Sanderus de Ganday. p. 38 ; Val. Andreas, Bibl. Bel g p. 229; Sweertii, 414. Bat. i. v. Foppens, Bibl. Belg . T. I- p. 23; Ji5cher, in voce; Paquot, lifera. T. II. p. 47; Coupe, Soi­rees Litter. T. KV. p. 124; Hoeufft, Parn. Lat Belg p.101; Peerl ­kamp, de Poet. Lai. Negri. p. 229; J. F. Willems, verh . over de Ned-Taal- en Letterk. D. II. hi. 62; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 20.3; d e Wind, Bibl. der Ned. Geschiedschr. D. I. bl 376; Bodel Nijenhuis, Bibl. der Plaatsbeachr. bl. 85 ; Messager de Scienc. Hist. de Belg. 1850. p. 293 ; Blommaert, de Ned. Schrijv van Gent, bl. 184, 210, 220; J. Ryekii Gand, Prael. Poet. (Duaci, 1606) p. 103. LINDAN US (Gunammus DAMASUS) of Willem v an der Linden Dama sz , werd in 1525 te Dordrecht uit een burgemeesterlijk geslacht geboren. Na zich op een dorp in het graafschap Hoogstraten, in de Latijnsche taal toegelegd te hebben, studeerde hij te Leuven in de wijsbegeerte, en vervolgens onder Ruardus Tapperus, Jod. Tiletanus en Jo ha n n e s H a s seliu s, in de godgeleerdheid, terwijl hij het onderwijs van Rutgerus Rescius en Andreas Bale nu s, in de Grieksche en Hebreeuwsche talen genoot. Van Leuven vertrok hij naar Parijs, om zich aldaar met de Rabbijusche schriftverklaringen bekend te maken. Hij hoorde daar en sloot vriendschap met de geleerde Johannes Me r-c eru s en Adrianus Turnebus. In 1552 keerde hij naar Leuven terug, waar hij tot priester gewijd en tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd werd . Na drie jaren te Dillin­gen lessen over de H. Schrift gegeven te hebben, werd hij tot hoogleeraar te Leuven beroepen, en verkreeg vervolgens de eene waardigheid na de andere, die van deken der hof­anunn iken te 's Hage, raadsheer des konings, vicaris van den bisschop van Utrecht en die van geestelijken commissaris of kettermeester in Holland, Zeeland en Friesland. Ofschoon als inquisiteur ernstig en gestreng en al den schrik, aan die kerkelijke bediening eigen, rondom zich verspreidende, onthield hij zich echter van die ruwe hevigheid, welke men bij Tapper en anderen ontdekte. Reeds terstond na zijne komst in Friesland (1556), had hij moeijelijkheden met de geestelijkheid, het hof en de Staten, over de uitgebreide magt, die hij zich aanmatigde, doch door hooger staatsgezag gesteund, bleef hij zijnen bloedigen weg bewandelen, en onderscheidde zich door buitengewone scherp­zinnigheid, maar tevens door onverbiddelijke gestrengheid. Hierdoor maakte hij zich z66 gezien aan bet Spaansche hof, dat men hem bij de oprigting der nieuwe bisdommen, tot bisschop van Roermond benoemde, doch schoon (4 April 1562) door G r a n v ell e gewijd, kon hij eerst zeven jaren later, daar Roermonde, op het voorbeeld van Antwerpen, den nieuwen bisschop weigerde te ontvangen, van zijn zetel bezit nemen. Terstond toonde hij dat het hem ernst was met de handhaving der kerkelijke tucht en de onderwerping der geestelijkheid aan zijn gezag. De loop der gebeurtenissen noodzaakte hem in 1578 zijn bisdom te verlaten. Hij begaf zich naar Rome, waar G r ego rius XIII hem gunstig ontving, terwijl hij ook veel onderscheiding van den koning van Spanje genoot. Uit Rome keerde hij naar zijn bisdom terug, bragt er nog eenigen tijd door, deed nogmaals eene reis naar Rome, en werd, in Nederland wedergekeerd, tweede bisschop van Gend, en den 22sten Julij 1588 als zoodanig gewijd. Kort daarop, den 2den, volgens anderen den 4den en 10den Nov. van hctzelfde jaar, stierf hij, en werd bijgezet in het graf van zijn voor­ganger, Corn el. 3 an sen ins. L i n d anus was een vruchtbaar schrijver en een dapper verdediger van zijn kerkgeloof, ervaren in de kennis der H. Schrift en zeer geleerd. Six t us V, nog kardinaal zijnde, bediende zich bij de uitgaaf van Ambrosias, van zijne hulp. Caesar Bar o n i u s noemde hem een man in alle wetenschappen bij uitnemendheid ervaren, en deelde hem zijne aanteekeningen op het Martyrologium mede, voor ze uit te geven. Hij was geenszins blind voor de gebreken zijner kerk, en wenschte welmeenend hare verbetering, waarvan de geschiedenis proeven heeft bewaard. G o ud h o even hield hem, nevens Erasmus van Rotterdam, Hadrianus Junius en Janus Douza, voor een van de vier geleerdste mannen in de Latijnsche taal, die in Holland geboren waren, waarbij de G root wel gevoegd mag zijn. Er bestaat een catalogue zijner schriften, in 1584 te 's Bosch. in 80. uitgekomen, die door Valeriu s An d r e as is . aange­ vuld. Zij zijn: De optimo genere interpretandi scriptural, Col. 1558. 80. Tabulae analyticae omniutn Haerescon hujus saeculi. Panoplia Euangelica s. de Verbo Euangelico, lib. V, Col. 1561. 1590. fol. Stromatum libri III, pro defensione Conc. Tridentini ad-versus Chemnitium, Ibid, 1563. fol. Paris, 1564. fol. Col. 1575. fol. enz. Het is het meest geachte zijner schriften. Dubitantius de vera certaque per Christi Jesu Evangelium lib. HI instructus, Colon. 1565. 80. De sacraficio Missae audiendo, sive quonam modo sit stu­diosis Dilinganis quotidie audienda Miser. Dubitantius Dialogue. de Origine Sectarum hujus saecul i. Ruewardus Dialogue de. animi tranquillitate, quo sectarii omnes ex suismet principiis ad Catholicam revocantur Ecclesiam. De vera apud Romanos Ecclesia contra Witebergenses, earn Witebergae collocantes, Colon. 1572. 80., ook in de Bibl. Max. Pontif. P. Rocaberti, T. XX. p. 463. Apologeticon lib. 3 ad Germanos, pro concordia cum catho­ilea Christi Ecclesia, contra novam Protestantium confessionem Augustanam ex Lutherana Calvizantem, Anti/. 1568. 4o. fol., Antv. 1570 et pars altera 1578. typis P la n t i n i. Verantwoordinge voor de confessie van Antwerpen tegen Lind, 4o. Apologia contra Illyricum (Ned.) Paraphrasis et Casligationes in Psalmum CI VIII cum Isagoge et Oratione parasceuastica in eundern. Commentatiuncula brevis de cantico Angelico Alle-luja. Responsio pro vero ac vivo Christi corpose in Sancta Eucha­ ristia adv. J o a n. Ca mp a n i blasphemias, Colon. 1575. 80. De Sapientia Coelesti: ad Sop h ia m L in da n a rn, Sancti monialern, Jesu Christi sponsam, typ. Plant. 1567. 16o. Psalterium vetus a mendis roc repurgatis et de Graeco atque .Hebraico fontibus illustratum, Antv. 1588. 8. Paris, 1595 en in de Bibl. Patrurn, T. IL De modo verae Confessionis (Ned.) 1568. Oratio synodica, habita in Synodo Ruraetnunden8i, de Of­ficio Pastorum. Paraphrases in Psalmos XXX priores, typ. Plant. 4o. Paraphrases in Psalrnos ad Laudes antelucanas decantari solitos. Ibid. Catechismus (Ned.) Ibid. Speculum Sacerdotale: sive Meditationes quibus se sacerdotes quotidian° praeparent sacrificio, Colon. 12o. Cort Onderwys teghen de Confessie der ministers ( soo sy hen beromen) Jesu Christi in de kercke van Andtwerpen, die haer onwaerachtelgck segt met de Confessie van Ausborch t' accorderen, Aen d' E. Borghemeesters, Schepenen ende mitsgaders den ghemeenen Borgheren des breedt ver- maerden coopstadts van Andtwerpen: By den E. H. W h el glum van d er L i n d t van Dordrecht der H. Kercke tot Ruremonde Bisschop. Matth, 15: Alle plantsoenen, die myn vader niet gheplant en heeft, sullen wtgeroyt worden. D' eerste andtwoorde ten versuke ende ordinantie des Catho­licscher Con. M. van Spaengien. Ghedruct tot Leuen by Jan Boog aer t s, in den gulden Bybel, Anno 1567. 12o. Het A. B . C., met een Core schriftuerlyck onderwys der konsten Broeders. Met een Belydinghe des gheloofs der be­keerder Calvinisten, 80. Exhortatio ad Hollandos, ut redeant ad Catholicam Christi Ecclesiam, cujas Praefatio monstrat, D. Thomam fuisse Ger­manorum Apostolum, Colon. 1577, kl. 4o. Mysticus Aquilo, sive Declaratio Vaticinii Jeremiae Prophetae: Ab Aquilone pandetur omne malum; qua demon­stratur non pertinere ad Saxoniam, unde omne malum Ecclesiae aperiatur, sed ad calamitates Ecclesiae illinc orituras, Col. 1580. De Apostolico virginitatis voto, atque Euangelico Sacerdotum coelibatu Lib. V pro Conc. Tridentino adversus Chemnitium. Colon. 1580. 40. Orationum Theologicarum Exitnii Theologi, Ruardi Tapperi, Tom. Li a Lind an o in lucem editi, 1577, 1578. 80. De fugiendis hujus saeculi Idolis, novisque istorum Euan­gelicorum Dogrnatibus etc. Colon. 80. De virtute Ecclesiae ad Weertenses (Ned.) 1580. Contra Carnivoros, qui vetitis temporibus carnet; comedunt (Ned.) 1580. Dogmaticae Conciones, Bredae habitae (Ned. 23 in getal.) Concordia discors, 1*C confessionis Augustanae confutatio. Col. 1583. Labyrinthus Christianus (Ned.) 1583. Dux viae ad verum Deum Christum Jesum (Ned.) Conciones per Quadragesimam et Adventum. Conciones in F'estis Sanctorum habitae. Conciones catechisticae. Catechismus, Juventuti Ruraemundens. scriptus, juxta Con­ cilii Tridentini Doctrinam, Colon. 1571, 1583. Illuminator Obcaecatorum Calvinistarum (Ned.) Pe tr i Apostoli liturgia divina, cum Apologia divini W il­h Lindani, cum ejusdem Commentario de actione mis­sarum, 1584. 80. ap Plant. 1588, Paris, 1525. 80. Apologia, cum ejusdem Commentario de actione missarum, Antv. 1589. 80. Glaphyra in Epistolas Apocalypticas S. Johannis Apost. ad Epiac. Cath. ubi veri Episc. adumbratur typus. Lovan. 1602. 80. Euselius, sive de fugienda impoenitentia, et ingredienda serio angustae vitae Euangelicae via: ad Clericos Becks. Cathol. Paraphr. in VII Psalmos Poenit. De animi tranquillitate. Epist. ad Card. Ottionem Truchesium. De vera Christi Ecclesia diatriba, Col. 1572. 80. De .fugiendis nostri Seculi idolis In handschrift: . Th eoph ilu s, sive de officio pit yin' contra Cassandrum. Pro Decreto Concilii Trident. de purgatorio, contra quartum tomum Examinis Chemnitu in idem Concilium Trident, Epist. Apol. pro Conc. Trident. qua respondetur Praefat. Chemn. in suos Examinis III et IV tomos. Exhort. secunda ad Hollandos, de Gog et Magog in Bel. gium adventantibus cum Praefatione ad G u i 1. Aurangiae Principem. Lacrymae Germaniae ad S. D. N. Gregor i u m XIII etc. de clericis non Canonice viventibus. Cur necessaria sit SS. Bibliorum castigatio ? ad Greg o­r iu m XIII. Epist. lib. III, Polit. , Theolog . et Miscell. Et quantus Hebraicarum Quaestionum, qui habet Apol. LXXII Interpretum. .Rom. Pontificem vere ac merito appellari Univers. Episc. Eccles. Christi. De Victoria Christi, contra Judaeos et Judaizantes Bibli in­ terpretes. Paraphr. in Psalmum Exurgat Deus. Paraphr. in Cantica Canticoru'n, cum Annotat. Variar Lection. et trium Linguarum. . Mtssa Apost. in qua est luculenta et solita Rituum et Apost. Caeremon. explicatio. Christomachia Calv. : qua nunc Satanas. Christianos conatur Semi-Turcas facere. Decuriae locorum, ab Haeret. nostri seculi _ in Patribus aut edendis aut pervertendis depravatorurn. Ppistola ad N. Calvinizantem, ut at Cath. redeat Eccles. Tabulae naufragii Nicaeni, ubi aurea S. S. Canonum et Actorum Nicaenorum ramenta et variis veter. Patrum scriptis repraesentatur. Acta Colloquiorum Religionis per Germ. conciliendae causa habitorum, potissimum, anno ma. Ia. xxx Augustae Ratisbonae, dm. I0. LVII Wormatiae. Zie Lindani Vita door Arnold Haversius, achter diens Comm . de erectione novorum in Belgio Epise. Col. 1609. 40. B a r o n i u s, in Notis ad 3fartyrol Item. XXIII. Nov. V a 1. Andreas, Bibl. Belg. p. 70. Sweertii, 11th. Belg. p. 311,p. Foppens,Bibl. Belg. T. I. p. 410; F. v. d. Haer, de init. tumult Belg. p. 99. Possevini, Appar. S; C. Loos, Calledii Catal. illustr. Germ. Script.; I s. Knappenberhg, Hist Eccles . Duc. Geldr. . (Brux. 1719, 40.) p. 178, 198; T. Bredenbach, Collat. Sacr. 1. VII. C. 15; Castillion, Sacra Beig Chron. p. 510, 538; list. Epiac. Ultr. f. 323 sqq. (over zijne reizen naar Rome); Pita Lindani e Possevino, Loosio, Knappenbergio etc. in Bibl. Gron. T. IX. p 226 seqq. J. W. F e n r 1 i n i, Theol. Gott. Observ. de With. Lindani Conrordia discorde et testim. de Orig. exempt° Latin. Conf. August. in Arch. Brux . in Bibl. Gron. T. I V. p 225 seqq Hoynck van Papendrecht, Anal. T. I p. 11, p. 349, 350, 518, 536, T. III. p. I. p. 208; V ig I ii, .Epp. ad .Hopp. ED. II. 163, 267; Sax e, Onom. Litt. et RUM Cit . Oat Bibl. PuS. L B. p. 73, 89. T. X. p. 375; Bibl. Univ. T. XXIV. p 506; Bayle, Hoogstraten, Luiscius, Kok, Nieuwenhuis, J oe her, van Meteren, Ned. Hist D. III. bl. 527; Goudhoeven, Bijr. op de Boll. Kron.; B a I e n, Beschr. van Dordr. bl. 205; Brand, [list. der Ref D. I. hi. 251; II. van lleussen en II. van Rhijn, Not. Sacra, D. II. bl. 341, 364, 385; Kerk. Oudh, van Zuid-Holl. bl. 109 very. Repert. der Ptak. bl. 112, 113; Bo r, Ned Oorl. B. XVI. bl. 32; Pontanus en Slichtenhorst, Geld. Geseh. f. 504; Beaufort, Lev. van Willem I , bl 128; van Gils, Meyer. Memorieb. bl 85; van G i I s en C o p p e n s, Nieuwe Besehr. van het bisdom 's Her& D. I. bl. 230; Blaupot ten Cate, Gesch. der Doopsgez in Friesl. bl. 70 volgg. I) i e s t Lorgion, Gesch. der Kerkherv. in Fried. bl. 22 very. De Frije Fries, D. V. bl 27; W a genaar, Tad. Hist. D. VI. bl 65, D VII bl. 381; Kist en Royaards, Ned Arch. voor Kerk Gesch. D. II. bl. 20, D. V. bl. 104, D_ VII. bl. 203; A. P. van Groningen, Kort Verh. van de Invoer. der Bisd. in Ned. bl. 9, 19, 50; Glasius Godg. Ned.; Kron. van het list. Gen. D. VII. hi. 420, 424, Bibl. nulthem, (Reg.) LINDE (JAN VAN DER), fabrikant en mr. timmerman te Dordrecht, arbeidde in 1763 aan den_ marmeren predikstoel te Dordrecht. » Bij sloot de marmeren treden met derselver plinten, zeer vast en naar de kunst op en in de slapers, by uitnemend­heid kunstig uit bout Czamengesteld." Zie Kramm, Lev. en Werk der Roll. en Tl, Kunst-Mild. D. IV. bl 984. LINDE VAN DIJK (PHILIPS VAN DE), een portretschilder te Hage, door G e r a r d H o e t, de J onge, vermeld, doch niet door van GooI. Zie Kramm, Lev. en Werk. der foil. en PI. Kunst•Sch. D. IV. bl. 986. LINDEBOOMJ), dapper krijgsheld, onderscheidde zich vooral in het beleg van Grave (1674) en Namen (1695) Koning Willem henoemde hem bij de laatste gelegenheid van brigadier tot generaal-majoor, en gaf hem het bevel over drie Nederlandsche regimenten, in plaats van den generaal­majoor F ag el, die bij een uitval een gevaarlijke, doch niet doodelijke wonde bekwam. Zie B ossch a, Neerl. Held. te Land, D. II. bl. 191, 274, 277. LINDEBORN (JAN), werd omstreeks 1630 te Deventer ge­boren, studeerde te Keulen, werd daar licentiaat in de godge­leerdheid en tot priester gewijd. In 1656 werd hij kapellaan van Johannes Putkamer in de parochie van St. Nikolaas te 30 Utrecht. Hij volgde dezen den 23sten Junij 1671 als pastoor op. Eenigen tijd later werd hem ook het provicariaat van het voor­ malig bisdom van Deventer opgedragen. Hij stierf te Utrecht, den 5den Augustus 1696 in den ouderdom van 66 jaren. Li n d e b or n was ernstig, deftig, matig en eenvoudig. Zijne spreuk was Non arm metzarlyroto0g. Hij was crvaren in de godgeleerdheid en de geschiedenis, en schreef een aantal godsdienstige werkjes. Hij berokkende zich door zijn Ladder Jacobs, het eerste werk dat hij in het licht gaf, vele moeije­ lijkheden. Aan dit werkje, zamengesteld ter gunste van die geestelijke vrouwen, welke in ons vaderland onder den naam van klopjes bekend zijn, ergerden zich enkelen in die mate, dat zij den schrijver bij het . pauselijke Hof beschuldigden. Hierop begaf L in d e b o r n zelve zich naar Rome om zich te verdedigen, en nam (1668) ecnige jonge Nederlanders, en bij deze T h e o d o rus de Coc k, onder zijn geleide derwaarts, om in het collegie de propaganda fide te worden opgenomen. Met veel moeite verwierf hij verlof, zijn in het Hollandsch geschreven werk in bet Latijn uit te geven, met den titel van Scala Jacob Virginibus Deo cum proposito perpetuae continentiae in saccula famulantibus applicata, Antv. 16,36. 12o. Eene verkorte uitgaaf of bloemlezing van dit boek (Flosculi selectiorfs), wekte den Dominikaan Fre y 1 i n c k te lieulen, op tot het schrij ven van . Scala Jacob a R. D. Johannes Lindeborn J Virginibus Deo cum proposita perpetuae continentiae in seculo famulantibus inserte applicata: a R. P. T. Johanne Frey- linck Jreslituta, ut quibusdwn videtur, prorsus dejecia et contrita. eerie a RR. PP. quos segues pagella jam dusdum damnata, Colon. Agrip. Lindeborn antwoordde hem met een. Spongia etc. 1668. 12o., waarop Freylinck in het licht gaf: Arnica Dissert. de Spongier L i n d e b o r n i i, felle et aceto plena inter Philoxe­ num et Antipatrem (Antipatrum) interlocutores, Col. 1668. 12o. Zijne overige schriften zij n: llistoria, sive Notitia Episcopatils Davent. Col, Agr. 1670. 12o., met vele bijvoegselen in den tekst, tusschen haakjes, gevlochten in de Hiss. Episc. foed Belg. van v an H e u s s e n, Lugd. Bat. 1719. fol. Reeds vroeger had Jacobus Re v ius er veelvuldige uittreksels van gegeven in zijn Davent. Must. Notae Catech. in Matrim. Sacram. Colon. 1675. 12o. Ook in het Fr. Instr. Chrest. sur le Sacrement de illariage et sur l'dducation des enfans. Traduit du Latin de M. Jean Lin­ d e b or n, Paris, 1679. kl. 12o. Tractatus de efficacici Sacral., quae obtulit lex Divine. Alosaica, Antv. 1677. 12o. In Poenitentiae Sacramentum notae catech. Col. 1677. 12o. In Unctionis extremae Sacramentum notae catech. Colon. 1679. 12o. Notae catech. in Ordin. Sacramentum, Col. 1682. 120. Notae catech. in Bapt. Sacramentum, Col. 1682. 12o. Jesus Sepultus; sive ea Passionis Domin. pars, in quc2 de Redenzpt. mortui sepulturc2 agunt Euang., secundum literam explicata et moralibus documentis illustrata, Col. 1684. 12o. Jesus sub Pon tio Pila t o passus; sive ea Domin. Pass. pars, in quc2 de actis in Praetorio Pi l a t i agunt Euangel. secundum literam explicata et moralibus documentis augmen­ tata, Col. 11389. 12o. Jesus mortuus, sive ea Pass. Domin. pars, in quii de ejus morte agunt Euang secundunz literam explicata et mo­ralibus documentis augnzentata, Col, 1690. 12o. Zie van Heussen, Bat Sacra, T. II. p. 124, 125; Paquot, Mem. T. II. p. 150 suiv, van W ij n , liutsz. Leven, II. 343 en V-G 1 as i u.s, Godgel. Ned. o. h. w. R. C. Jaarb. voor 1843. bl. 104. LINDEBROG (FREDERIK), zoon van den beroemden E r p o 1 d Lindebrog of Lindebrogius, werd den 28sten Decem­ber 1573 in Hamburg geboren, studeerde te Leyden en hechttc zich inzonderheid aan den beroemden S c al i g e r, die hem aanraadde zich aan de kritiek der nude schrijvers te wijden. Hij bezocht vervolgens Frankrijk, en legde zich, in zijn vader­land teruggekeerd. op de regtsgeleerdheid toe, bekleedde ver­schillende betrekkingen en stierf in 1647. Zijne letterkundige schritten vindt men zoo in het Leben der beruhmten Linde n­brogiorum, Hamb. 1723. 80., als in de Biogr. Univ. T. XXIV. p. 509 opgenoemd. Ook zijn geleerde oudere broeder H e n d r ik, bezocht de Nederlanden. Zie de aangeh. bronnen en Colom es ii, Opuses p. 121. LINDEMAN (JOHANNES), 10 Maart 1731 te Amsterdam geboren, predikant in de Lier (1753), emeritis 1803, overle­den te Amsterdam, 10 April 1812, schreef : Ilet honderdjaarige Jubilee ter gedachtenis van de weder­opbouwing en inwiging van 't kerkgebouw in de Lier, plegtig geviert op den 18 van Hooimaand des jaars 1759, met eene Leerreden uit Psalm LXXXIV: 1, 2, Ende nu met een vol­ledig verhaal nopens al het merkwaardige dier plaats aan het licht gegeven, Delft, 1763. 4o. Zie B. Keppel, Naamr. van Fred. bl. 90; Boekz. der Gel. Wer. 1761. b. bl. 197. 1812. a, bl, 416. LINDEN (JAN VAN), een beeldhouwer uit de heift der acht­tiende eeuw, van wien de busten van Bacchus en Silenus, uit wit marmer, op een arduinsteenen voetstuk staande, op de buitenplaats Sterreschans, aan de Vecht bij Nieuwersluis, be­staat. Volgens K r am m. zijn zij voortreffelij k van uitdrukking, schoon van vorm en zeer goed en uitvoerig bewerkt. Deze kunstverzamelaar. bezit ook van hem een kleine groep kindertjes, ;JO.' als gratien dooreengestrengeld, die met de atfributen de vier jaargetijden vormen; een boetseerzel, dat zeker tot model diende voor een grooter marmengroep, vol smaak en goed bewerkt, dragende het jaartal 1735 of 1775. Zie Kramm, Lev. en Werk. der iron . en Pl. Kunst-Schild. D. VI. bl. 986. LINDEN (PAREND JAN, baron vAN), kolonel-kommanciant van het kavallery-regement van K e p p e 1, werd in den slag bij Malplaquet gekwetst. Zie B o s s ch a, Need. Held. to Land, D . II. Biji. bl. 20 LINDEN (GERARD PHILIPS, baron VAN), kolonel-titulair bij de kavallery, werd in den slag bij Malplaquet gekwetst. Zie Bosscha, Need. Held. to Land, D. II. Bijl. M. 20. LINDEN (CHARLES VAN), graaf van Aspremont, nam deel aan den slag bij Malplaquet. Zie Bosscha, Negri. Held. le Land, D. II. BW. bl. 20. LINDEN V. DE) schreef: Leven van Sob i e s ky, koning van Polen, met het leven van al de Poolsche en Hongaarsche Koningen, Amst. 1685. m. pl. 4o. Zie Arrenberg, Naamr. van Ned. Both. bl. 259. LINDEN (ANTomus VAN DER) of N e r den u s, noon van Henricus Reynerus van der Linden, burger van Har­derwijk, die nadat zijn huffs aldaar (1503) verbrand was, zich te Naarden had nedergezet. Hij was koorzanger en praeeeptor aan de Latijnsche school te Naarden. Hij verzocht in 1544 den Rand der stad Naarden, dat de beroemde L am be r tus H o r t ens i u s boven hem tot rector moat worden aangesteld. Later werd hij secretaris der stad . Zijne vrouw heette e n­drica van Loosdr echt, dochter van Herman van L o osdrec h t, een zeer weldadig man. Beiden verloren bij den bloedigen moord te Naarden het leven. Zie Cocceji, Oral, in Fun. efoh. Ant. van der Linden in Oper. T. VIII p. 47, 48; Vriemoet, 4th. Pais. p. 29; Mees, Verh. over L. 'torten:. als Geschiedschr. bl. 23 ; Glasitis, Godgel. Ned. LINDEN (HENDRIK ANTONISZ VAN DER) of Henricus Antonii Nerdenus, ook Henricus Antonides van der L in d e n, noon van den voorgaande, werd den 13den Februarij 1546 te Naarden geboren. Hij ontving zijne eerste wetenschappelijke opleiding in het klooster te Oud-Naarden, maar werd reeds vroeg met de leer der hervorming bekend , en daarmede zoo ingenomen, dat hij zich genoodzaakt zag om de vervolging van Al v a, zijn vaderland te verlaten. Hij begaf zich mar Oast-Friesland, waar hij eenigen tijd van den arbeid zijner handen leefde, doch voortging zich in de letterkunde, en vooral in de Grieksche en Hebreeuwsche taal en de god. geleerdheid, te oefenen. In 1573 werd hij te Dijkhuizen als predikant beroepen, en elf jaren later te Enkhuizen, waar hij van 1578 tot 1579 werkzaam was. Hij woonde later nog eenige jaren in die stad, doch het is onbekend, waarmede hij zich bezig Held. In 1585 werd hij hoogleeraar in de god­geleerdheid aan de nieuwelings te Franeker opgerigte hoogeschool, en vervulde zoo wel het hoogleeraar. als predikambt aldaar tot zijn dood, den 20sten Maart 1614. Hij had den - 7den Augustus 1593 te Leijden de doctorale waardigheid verkregen, en werd in 1589 naar Leenwaarden en in 1606 naar liolsward gezonden, om eenige oneenigheden te vereffenen. He gemeente te Leeuwaarden had hem in 1583 en 1590, en die te Alk­maar in 1596 tot leeraar begeerd, doch hij verkoos te Franeker te blijven, en sloeg zelf nog in 1613 een beroep naar elders af. Zijn ligchaam rust in de St. Martinus kerk, waar men zijn grafschrift leest, dat ook bij Timarete s, V r i em o e t en Paquot gevonden wordt. Johannes Antonides van der Lind en stichtte in 1650 ter zijner eere een Cenotaphium, welks opschrift men bij de genoemde schrijvers vindt. Uit zijn huwelijk met Ludovica Huberts Wij n coop zijn een aan­tal kinderen voortgesproten, van welke niet weinige zich in on­derscheidene vakken verdienstelijk hebben gemaakt. Hij zelf werd door zijne tijdgenooten als een welsprekend en geleerd man geprezen. Ook beoefende hij de Latijnsche poezy, en gat behalve overzettingen uit het Hoogduitsch, in het licht: .Episcopus. De proprietatibus .Episcopi ; sive Ministri verbi Divini, Franeq. 1587, ook achter de Methodus formandorum Concionum van Petrus Magerus, Lugd. Bat. 1653. 12o. Disput. XXVIII ad locos Theologiae praecipuos, Franeq. 1598 —99. Disput. variae, o. a. .Elenchus Anabapt. 80. Systema Theol., Disput. publicis propositum in Academia Franeq., Franeq. 1611 4o., met een opdragt aan de Staten-Generaal, waarin eene schets van de invoering der hervorming in de Nederlanden. De Correctione Fratrum Eccles., Aphorismi, Franeq. 1611. 4o. Adolescentia, seu Exilium, hoc est Hist. Tobiae poetics pa­raphrasi reddita, Franeq 1611. 4o. Catalogue laborum Litterariorum, annis jam XXVI, variis temporibus et locis elucubratorum, Franeq 1611. 4o. Initia Acad. Franeq. Item Templi, et Gubernationis, sive Recturae suae, Franeq. 1613. 4o. Zie Cocceji, Oral. in Fun. Joh. Ant. van der Linden, in Coec. Opp. T. VIII. p. 48; Dedieat .Tobiae Epist.; Dedic. 4phor. de Corr. Fratr.; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 68; Gerdesii, Misc. Gron. T. III. tasc. I. p. 43, 64; Gerdes, Flor. libr. rar.. p. 22 seqq. Ubbo Emmius, de Rep. Eris. p. 52; Nic. Blan ,. car d i, Paneg. pro nubile°, sive jest° seculari Acad. Franeq. habito 40. 1685, fol. p. 11, 12, 13; V riemoet, dth. Fris. p. 29, 34, en in Addend 1, 2; Phil. Timar. Coll. Monum. p. 422, 444, 446; P a­quot, Mein. T. II. p 337 suiv. Y p e y en D e r m o u t, Gesell. der Ned. Herv. Kerk, D. II. Aant. bl. 210; Glasius, Godgel. Ned. o. w. ; Muller, Cat. v. Porir. LINDEN (ANTON1118 ANTONEDEs VAN DER), zoon van den voorgaande, werd omstreeks 1570 ergens in Oost-Friesland, waarheen zijne ouders gevlugt waren, geboren, ontving het eerste onderwijs te Enkhuizen, en werd den 17den April 1587 als student te Franeker ingeschreven, legde zich op de geneeskunde toe, werd in 1608 med. dr., vervolgens rector der Latijnsche school te Utrecht, terwijl hij tegelijk de praktijk uitoefende, hetwelk hij vervolgens te Amsterdam deed, waar hij in 1633, in den ouderdom van 62 jaren overleed. Hij paarde aan vlugheid, groote kennis der oude letterkuude, en verstond ook de muziek en de godgeleerdheid, Hij is twee maal gehuwd geweest. Zijne tweede vrouw (de naam der eerste is nict tot ons gekomen), was Sara Sweer is de We er t, dochter van Jan de Wee rt, in 1585 lid der regering te Antwerpen, uit een aanzienlijk Brusselsch geslacht, en van Clara Wanderer. Hij liet na: Physiologia, explicans res Naturales octo libris, quorum pri­ mes, de Elementis: secundus de Temperamentis: tertius, de Hu­ moribus: quartos de Semine et Sanguine menstruo: quintus de Partibus: sextus de Calido innata et Spiritibus: septimus de Anima ejusque facultatibus: octavuc de Actionibus. Quibus praemissa stint Praecognita generalia in universam medicinam. Pathologia, explicans yes praeternaturaley tribes libr., quo­ rum primus, Nosocol., seu de Morbis: secundus Aetiol. seu de causis Morborum: tertius Symbol., seu de Symptomatic, et signis Illorborum. Alethodi generalis coynoscendi, praedicendi, curandique mop. bos libr. tres, die zijn zoon beloofde in bet licht te geven. De Febribus Leber. De Capitis affectuurn curatione fiber. De Oculorum afectuum curatione liber. De Aurium affectuum curatione liber. De Nasium affectuum curatione liber. De Oris affectuum curatione liber. Observed. Medic, Decades aliquot. Loci communes medicamentorum empiricorum, singulis fere humani corporis, a capite ad pedes usque parlibus, applicato• rum, ex probat. tam, veterutn turn recentiorum script. collect. Synops. Medic. pract., continens 1° Pharmacopoeam 28 Medicamentorum compositionem 3° Medicam. singul. part. 4° Medicam. singul. ajectuum. Pharmacopoea, cont. 1° M6dicam, simplicia, quorum usus Medico necess. 2° Medicam. composit. titulos. Authorumq. no­mina, qui ea describunt 3. Medicamenta, quae parata in Phar­macopotio servari debent. Herbar., continens Simpl. ad Medic. utilia. De Theriacae Andromachi compos., libellus. Aphor. Hippocr., nova methodo despositi, ac comment. illustr. Ad praxin Medic. theoret. et vv. Gualtheri Bruelis, An­ notatiunculae. Universa Med. turn ,9•Ecovirixi quam Teuxuxv, novo ac facile methodo tradita. Ook schreef hij verhandelingen over de muziek en andere wetenschappen, en vervaardigde hij tabellen, met een kort begrip van de Gereformeerde godsdienst. Zie Mangeti, Bibl. Script. Medic. T. III. p. 81; Vriemoet, Ath. Fris. p. 347, 348; Paquot, Wm. T. II. p. 338;Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 67 ; Muller, Cat. v. Portr. LINDEN (CLEMENS ANTONIDES VAN DER), broeder van den voorgaande, geboren te Enkhuizen, nam later den naam van H e r m a n, ter gedachtenis van zijn jong gestorven, doch zeer begaafden broeder, aan, studeerde in 1605 met zijn broeder Hendrik te Franeker in de godgeleerdheid, verdedigde den 1sten Aug. 1606 een Disputatio de Providentia Dei. In een gedicht achter dezelve wordt hij Herm. Henricides Ench. genoemd. In 1608 werd hij predikant te Longerhouw en Schettens in Friesland, in 1612 te Naarden, waar hij in 1646 stierf. Lie Veeris en Paauw, Kerk. Alph. v. N, .bl. 127; Henr. Grevenstein, Naaml. bl. 43; Vriemoet, Ath. Eris. p. 34. LINDEN (HENRicus ANTONIDES VAN DER), broeder van den vorige, studeerde in 1605 te Franeker in de godgeleerd­heid. Hij schreef: Epicedium in obitum Godefr. So p i n g i i v66r diens Resp. , ad Bon. Fid. Lubberti. Zie Vriemoet, Ath. Fris p. 34 Add. p. 2. LINDEN (JAN ANTONIDES VAN DER) of J o a n n e s Ant o­nii Lindanus, zoon van A ntonius Antonides van der Linde n, werd den 3den Januarij (o. s.) 1609 te Enkhuizen geboren, op zijn tiende jaar naar zijn oom H e r m a n He n-r i e i, predikant te Naarden, gezonden, vervolgens naar Enk­huizen, waar hij zich, onder den rector Willem van N i e u-w enhuyze n, die vervolgens te Haarlem beroepen werd en tot de herzieners van het Nieuwe Testament behoorde, op de oude letteren toelegde. In October 1625 begaf hij zich naar Leiden, waar hij onder J a c ch ae us en B urgers d ij k in de wijsbegeerte en wiskunde, en onder H enricus Sc h r s, Falcoburgius en Vorstius in de geneeskunde studeerde. Na een vierjarig verhlijf aan die universiteit, ging hij naar Franeker en nam zijn intrek bij Menelaus W i n- s e m i u 5, hoogleeraar in de geneeskunde, verdedigde onder hem eenige stelling-en , en verwierf den 18den October 1630 de doctorale waardigheid. Een half jaar later begaf hij zich naar zijn vader te Amsterdam, oefende zich onder hem in de praktijk en vestigde er zich, na ziin dood (1633), als med. doe. tor. Toen W in s e m i u s in 1639 gestorven was, werd hij in diens plaats tot hoogleeraar benoemd. Ofschoon hij, als de eenige hoogleeraar, alle vakken der geneeskunst moest onderwijzen, vond hij nog tijd de praktijk uit te oefenen. Zijne diensten en geleerd heid vcrwierven hem de achting zijner ambtgenooten. In 1643 werd bij rector der Akademie, vijf jaren later bibliothecaris, in plaats van A. rnold V er h el. In 1649 werd hij tot hoogleeraar te Utrecht beroepen, welk beroep hij afsloeg, doch in 1651 te Leyden gewoon hoog­ leeraar in het praktisch gedeelte der geneeskunde, waaraan het bestuur van het Collegium Medicopracticum verbonden was Hij bekleedde dit arnbt tot zijn dood, den 5den Maart 1664, toen hij in den ouderdom van 55 jaren stierf. Zijn ambtgenoot Johannes C o cc ej u s, wien hij, gelijk vroeger te Franeker, in Leyden onder zijne beste vrienden mogt hebben, sprak zijne lijkrede uit. Zijne tijdgenooten en nakomelingen ge‘l aagden met den grootsten lof van hem. G u i Patin, met wien hij hevriend was, hield hem voor een geleerd en scherpzinnig man, doch voor geen practicus en ingenomen met de alehimie. Ook H a ller spreekt in dien geest van hem. 11 ij huwde in 1634 H el en a G r o n d t, die hem 5 dochters en 2 zonen schonk. Zijn zoon H e n d r i k, was een leerling van G u i Pa ti n. Hij is door Rem b r and t v an R ij it en door J. S u id er h oe ff in plant gebragt. Hij schreef: Universae medicinae eompendium, quinque centuriis, sub clypeo clariss. viri D. M e n e 1 a i W i n s h e m i i, Med. Doct., et in illustri Fri s. Acad. ejusdem, Facult. et Anatomes Prof., publico examini decent Disp. propositum. Addita est centuria inaugural. Posit. Medico-Pract. de Virulentid venereci, ibidem proposita et defensa ad diem xv III Oct. cm. ioc. xxx, Fran. 1630. 4o. Munud. ad Med. Amst. 1637. 12o., opgedra2,-en aan P e t r u s Tulp. Ed. altera interpolate a Vopisco Fortunato Pl e mp i o, in Acad. Lovan. Antecessore, cum hujus Epistola ad Studiosos suns, Lov. 1639. 12o. Ook met de Medulla Medic De Script. Med. libri duo, Amst. 1637. 80., 1651. 80. tertid parte auct. 1662. 80. Na zijn dood verscheen er een veel vermeerderde uitgaaf van, met den titel : Linden in s renovates, sive Johannis Antonidae van der Linden de Script. Med. libri duo : quorum prior omnium tam veterum quam recentiorum Latino idiomate typis unquam expressorum Scriptorum Medicorum consumatissimum catalogum continet: quo indicatur quid singuli Auctores scripserunt, nee non ubi, qud forma et quo tempore omnes eorum Scriptorum edit. excusae prostent : posterior vero Cynosuram Medicam, sive rerum et materiarum Ind., omnium titulorum vel thematum Medicorum potiorum loca communia Alphab. hacque nova demum edit. primum adornato, ordine suits loculis ita compre­tentem exhibet, ut inquirenti quicquid desideraverit, velut di­gito in multiplicem usum monstretur. Novitur praeter haec addita plurimorum Auth., quotquot nempe habere limit, vitae curriculo­rum, succinctd descr., accita undique ab exteris Med. subsid. ope, propridque ultra decennium adhibita singulari opera atque curd, a postremae edit. anno M. DC. LXII, usque ad prae­sentem continuati, dimidio gene amplif., per plurimum inter­polati, et ab exterioribus mendis purgati a Georgio Abra­ham° N e r c k 1 i n o, D. Reipubl. Noremb. Domicsq. Teut. ibidem Med. Ord. et Acad. Cur. dict. Chiron. Norimb. 1682. 4o. Medulla Med., partibus quatuor comprehensa, T. I. Fran. 1612. 12o. Pars altera : Medulla Med. Pathol. is niet in bet licht verschenen. Adriani Spigelii, Bruxellensis, Equitis D. Marci, olim in Patavino Gymn. Anatom. et Chir. Prof, primarii Opera, quae extant omnia, ex recens. J. A. v. d. L. Amst. 1645. 3 vol. fol. Hier. Cardani de utilitate ex adversis capiendd, libri quatuor, serib emendati, Flanek. 1648. 12o. Med. Physiol. nova curata que methodo ex optimis quibusque Auct. contr., et propriis observat. locupletat:z, A mst. 1655. 4o. Dissert. de lacte met de beide dissertaties van A n t o n i us Deusingius. de motu Cordis et Sanguinis, et de Lacte, Gron. 1656. 4o. Selecta Medica, et ad ea Exercit. Bat., L. B. 1656. 4o. Cornelii Celsi de Med. libri octo, recogniti et editi, L. B. 1656. 12o. 1665. l2o. De Hemicranici menstrua, Hist. et Consil. L. B. 1668. 4o. Meletemata Med. Hippocr. L. B. 1660. 4o. Contracta, Franc. 1672. 4o. (uitgegeven door J. J. Doheliu s.) Hippocrates, de circuitu sanguinis, L. B. 1661. 4o. In V. il. Adolphi Vorstii, Med. et Botan. Prof. prim. excessum, Orat. funeb., habita xvi Oct. d o. LXIII. L. B. 1664. 4o. Ook in H e n n i n g i Witten Memoriae Medic. Franc, 1676. 12o., decade 1I, p. 212-242. Hippocratis Coi Opera omnia, Graece et Latine, duobus voluminibus comprehensa, et ad omnes alias edit. accommodata, L. B. 1665. 2 vol. 80. Verschillende Theses o. a. De melancholia morbo, De Sane­tads et Morbi causatis, De febris essentia, De natura Medic., Alcippus curates etc, Van der Linden had nog voor de pers gereed gema akt, aanmerkingen op Hip p o c r a t e s, toen de dood hem verrastte. Zie Saxe, Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Jocher, Paquot, Bayle, Bibt. Univ. Dict. Hist. et Crit. T. IV. p. 423, 424; Niceron, Mem. T. III. p. 313-320; Biogr. Univ. T. XXIV. p. 510, 511; Journ. des Say. Fevr. 1686; Eloy, Dic. de Medic. Lett. de Patin, 312, 397; Pa­qu o t, Meru T. II p. 339 suiv, Lettr. de Bayle, p. 401; Brunet, Man. du Libr. T. III. p. 349; Cocceji, Drat. Fun., afzonderlijk en in Opera Coccejii, T. VIII ; Mangetus, Bibl. Script. Med. T. III; Vriemoet. AM. Fris. p. 347 seqq. Haller, ad Boer­havii Method. Studii Medici edit. Amst. 1751. T. II. p. 883; H. Ernst, Cal. Libr. Bibl. Medic. T. XIII. p. 269; Graevii, Cohors Mus p. 219; R. Neuhu Sii, Thalia Alcm. p. 126, 220,Epp. p 37, 65, 298; van Kampen, Gesch. der Ned Lair. en Iretensch. D. I. bl. 316, 317; Collot d'Eseury, Boll. Roem in Kunst. en ',den:ch. D. IV. (I) 18; Bibl. Bulthem, (Ind.) Cal. der durst. Bill. 5 6 ged bl. 162. LINDEN (ADRIAAN VAN DER). Een bouwmeester, in 1640 te Gend geboren, bouwde aldaar het pesthuis, had het opzigt over den aanleg der vischmarkt en bouwde er den fraaijen voorgevel van naar de teekening van A. Quelli n u s. Hij stierf in het laatst der zeventiende eeuw. Zie Immerseel, Lev. en Werk. der Holl. en Vi. Schild., D. II bi. 179. LINDEN (ARNOLD CORNELIS VAN DER) werd te Delft ge­ boren. Zijne ouders waren van de Hervormde godsdienst en hij zelf legde zich op de godgeleerdheid toe en werd in J 574 predikant te Frankenthal ; doch in hetzelfde jaar te Delft, waar hij, bij gelegenheid dat hij zijne ouders bezocht, met stichting gepredikt had, beroepen. I-1 ij en zijn ambtgenoot Donteilock hielden het bekende twistgesprek met Coor n- h e r t, en gaven in 1589 in het licht Responsio ad argu. menta quaedam Begae et Calvini ex tractatu de praedestinatione in cap. IX ad Romanos, waarin op eene krachtige wijze het gevoelen der bovenvaldnj vers wederlegd wordt. Zulks bewoog den hoogleeraar Ma rti n us Lydius, A r min ius, toen predikant te Amsterdam en leerling van B e z a, aan te sporen tegen hem te schrijven. Deze aanvaardde die tank, doch zijn arbeid had een geheel anderen uitslag clan men verwacht had. A r m i n i u s viel het gevoelen der Delftsche predikanten toe, 'tgeen aanleiding gaf, dat hij met te meer ernst over het betwistte leerstuk nadacht en eindelijk tot zijne bekende meening k warn. Van der Linden was een gematigd Calvinist, die zich in verscheidene opzigten je­gens de Nederlandsche kerk verdienstelijk maakte. Bij was voorzitter der Middeiburgsche synode van 1581 en lid der door de Staten van Holland in 1590 benoemde comtnissie ter wegneming van de geschillen over de regering der kerk en de kerkorde. 1-1 ij was ook een zeer geleerd man, in de oude talen ervaren. werd dan ook in 1593 als plaatsvervanger van H e l m i c h ins, tot overziener der toenmaals voorgeslagen bijbelvertolking en na den dood van Ma r n i x van A 1 d e­go nde in 1599 met H elm i c h i u s tot overzetter benoemd. Deze overzetting had geen voortgang en beide benoemden had-den te weinig tijd om er ijverig aan te arbeiden. Van der Linden overleed den 5 Junij 1605. Zie Le Long, Boekz. des Bijb. M. 783; Hinlopen, list. van de Ited. Overz. d. Bijb. bl. 23 volgg. Bor, Ned. Oorl. B. XIII. bl. 49, 50, 82; Uitenbogaart, Kerk. Hist. bl. 198; Brandt, fist. der :Ref. D. I. bl. 597, 733, D. 11. 25, 65, D. III. bl. 48, D. V. Coornhert's Werken, D. III. bl. 156, 168, 169, 170, 361 a. li ooft, Ned. Rust. B. XXV.I. bl. 297; Epist Eccl. p. 197; Trigland, Kerk. Gesch. bl. 345; Ype'y en Dermout, Gesch. der Ned, Herr. Kerk, D. II. bl. 351 very. "'ant. bl, 242 very. LINDEN (CORNELIS VAN DER), Med. dr. en werd predikant aan den Leidsehendam , in 1679 en overleed aldaar in 1712, maakte zich meer nog door zijne zonderlinge spelling, als door de volg,ende godgeleerde werkjes bekend: Van de Conscientie dwang. Apologia voor 't placaat van de Staaten van den 3 Julij 1619. 4o. Over de geboorte en opstandinge Christi, 80. Over de verschigninge Christi na zijne opstanding, 1695. 80. De Widsen van Oosten binnen Jeruzalem en Bethlehem uit Matth. 2 : 1-12, gelijk ook al Christi verschijningen, na zijne opstanding, in haar order uit al de Euangelisten vertoond door Cornelius van der Linden, Med. Dr. en Leeraar der Gemeente Jezu Christi aan den Lezdsen dam, Leiden, 1696. 80. en Troostredena. over den Brand en Inwijingreden over de afgebrande en herboude Kerk aan den Leidzendam. Hij verdedigde zijne spelling in de voorredenen dezer wer­ken, doch werd streng berispt door P e t r us R a b us in De Nieuwerwetsche Leidschendamsche Spelling en wanduitsche worgtaal van Kornelis van der Linden, Domine aan den Lei etschendam. noemt hem o. a uitvinder van een allermisselykste Neerduitsche spelling, en spreek t van deernis­waardige babbeltaal, Hottentotscher wijze uitgevonden van C o r n. van d er Linden. Hierop schreef van d er Linden: Rabbelarig of de Rabbelende Rabu s, 1698. 80. ook verscheen: De Schaamteloo,ze Leidschendamsche Domino' .Broer Krelis, of de vuile Lasteraar Kornelis van der L i nd en, Dokter en Domine aan den Leidschen Dam, in zijn vuil Rabbelschrift door hem zelven ten toon gestelt. In Dicht en Ondicht, in Twee Vertooningen, Rott. 1698 8o, Leven van So b i e s k y, koning van Polen, met het leven van al de Poolse en Hongarise koningen, Amst. 1685. 4o. m. Zie P. Rabus, Boekz. van Eur. 1696. b. bl. 184, 1697. a. bl. 560, b. bl. 70-83, 1698. a. bl. 369-553; Abeoude, Naamr. van Ned. Boek. bl. 224 dank. b1.128,MaurikenNoordbeek, Naamr. van Godgel. Schr. LINDEN (CORNELIS VAN DER) schreef: Onderrigt vow- Diaconien tvegens de Fraudens, enz. 1716. 4o. Grondige Onderr. tot gemeen nut en voordeel van alle Diaconien, Amst. 1739. 80. Zte Abeoude, Naamr. van Ned. Boek. bl. 224; Cat. van der Groe, bl. 272. LINDEN (D. VAN DER), procureur voor den Hove te 's Hage, werd in 1795 gesuspendeerd, wijl hij den eed wei­gerde of te leggen. Een brief van B i 1 d e r d ij k aan hem, vindt men in diens Geseh. des Vad., D. XII. bl. 322, 323. LINDEN (H. L. NAN DER), secretaris der stad 's Bosch, in de tweede helft der achttiende eeuw, wordt als Nederd. dichter vermeld door Herman s, in zijn Consp. Onom. Litt. p. 24. Hij schreef: Lierzang over het manmoedig verdedigen van Bergen op Zoom, 's Bosch, 1747. 4o. Gedenkzuil van het hoogste water in 's Hertogenbosch, in Febr. 1757, 's Bosch, 1757. 4o. Zie Cat. der Bibl. van het N. Brat. Gen. W. 32, 113. LINDEN (LuDovicus), geboren te 's Bosch, R. C. pastoor, wordt als Latijnsch dichter vermeld door Foppens in Meyer. Memos-. Hij bloeide in de tweede helft der zeventiende eeuw. Zie Hermans, Consp. Onom. Litt. p, 19. LINDEN (JAN VAN DEE), pater van de Cellebroers te Antwerpen, gaf zijne Reyze naar Jeruzalem, in 1633 te Gend bij J o d i c u s B eg y n in 4o., in het licht. Ook schreef hij een Tractaet van de Peste, Antw. 1663. 80. Zie Bibl. Willems, T. I. p. 41; Cat. Hulthem,No.7773. LINDEN (JOHAN VAN DER), abt van St, Truyen, behoorde tot een aanzienlijk geslacht van Leuven, en was een man van bekwaamheid, zeer ervaren in staatszaken. De pries van Oranje hechtte groot gewigt aan zijne medewerking, ook had hij veel invloed. Later mistrouwde hij hem echter. Als afgevaardigde der Algemeene Staten, hielp hij den Gentschen vrede sluiten, daarna werd hij meermalen naar don J u an gezonden, om met dien vorst te onderhandelen. Ook werd hij naar den prins van Oranje afgevaardigd, om dien nit te noodigen in Brabant te komen, (1577) aan de Staten van Artois enz. Hij onderteekende de Unie van Brussel (1577), in plaats van den dek en van het kapittel van de II. Geertruid, in welker kerk hij de waardigheid van abt bekleedde, dock hij was tegen de Unie van Utrecht. Men verhaalt, dat hij don J u a n vergif zou hebben doen toedienen door zekeren Guerin, toen ter tijde, bekend vergifmenger te Marseille, 't geen door anderen weer. sproken wordt. Bij den afval der overige geestelijkheid, verzoende ook deze abt zich met den koning. De vorst wist zijne begaafdheden op prijs te stellen, en benoemde hem tot lid van den staatsraad. Hij overleed in 1585. Zie S a n d e r u s, Geogr. Sacra Brab. T. II. p. 5; Gramaye, Lovan. p. 16; Burman, Anal. Belg. p. 107-111; van W ij n op Wagenaar's, Pad. Hist. D. VII. bl. 67; Beaufort, Leven an Willem I, D. III bl 101; de Jong e, Unie van Brass. bl. 38; Groen van Prinsterer, Arch_ de la _liaison d'Orangeaassau, (Reg.) Chron. van het Mist Gen. D II. bl. 5; Wiersbitzky, De Tacht. Oorl. 1). II, bl. 633, 638, D. bl. 49, 131, 163, 172, 334, 405, LINDEN (JOHANNES VAN DER), te Dordrecht geboren 21 Mei 1727, werd 2 Julij 1752, predikant te Zuidscharwoude en Broek op Langendijk, emeritus 15 Junij 1763 en overleed te 's Gravenhage 25 Augustus 1797, schreef: Eenvoudige gedachten van — over den onnodigen twist of de regtvaardigmaking gaat voor het geloof, clan of het geloof gaat voor de regtvaardiging in Boekzaal 1764 a. bl. 185, en Beredenerende bespiegeling over de onderscheydene Tydt stippen der toerekeninge van 's Heylandts verdiensten, waarop de regt­vaardiging des uytverkoren Zondaars gegrondt is, afzonderlijk, Amst. 1760. 2 st. in Boekzaal 1760 a. bl. 570-616. Zie A r r e n b e r g, Naamr. van Ned Boek. bl. 259. LINDEN (JAN VAN DER), Goversz., te Dordrecht geboren, was gezworen landmeter. In 1756 spoorde hij, van wegen de graaflijkheid aan de eene, en Pi eter Klijn, wonende op de Hooge-Zwaluwe, van wegen Zijne Doorl. Hoogheid, aan de andere zijde, den loop der Oude Maas, op het Bergsche veld op. De eerstgenoemde, op last van Pomp ej us 0 El­der water, raad en rentmeester-generaal van Zuid-Holland en het land van Heusden, als daartoe geauthoriseerd, hij resolutie van Hun Edel Groot Mog. den 7den Aug. 1755, en de laatstgemelde op orde van president, raden en rekenmeesters der Domeintn van Zijne Doorl. Hoogh., volgens Resol. van 7 Oct. 1755. Hunne waarnemingen hebben zij op eene kaart gebragt, waarvan zij 4 eensluidende exemplaren vervaardigd en onderteekend hebben, den 19den Febr. 1757. Naar een deter 4 originelen heeft G e r a r d t van der Linde n, landmeter, in Julij 176'1 eene copy gemaakt, welke berustte op het graal­lijkheid kantoor te Dordrecht. Naar deze copy heeft A.. Esd re de zijne in Nov. 1808 gecopieerd. Van der Linden be­antwoordde in 1774 de sedert 1770 door bet Bat. Genoots. van Proefonderv. Wijsbeg. uitgeschreven prijsvraag : Dewyl de rivieren van Loevestein of in de oude en nieuwe Maas voorbij den Brill, zedert een reeks van jaren, zo zeer ver­ naeuwd en ondiep zijn geworden, dat de vrye uit• en invaert der zee- schepen, door het Zeegat van de nieuwe Maas e• merkelyk door belemmerd worden, welke is het beste middel 0172 dezelven te verbeteren en vooral de ondiepten der Krab by de Lint, weg te nernen, of ten minste Naar die wydte en diepte, welke zy nu heeft, te doen behouden. Zie Nieuwe Ned. Jaarb. Aug. 1774, bl. 386 ; Smits en Sehote, Beschr. van Dordr. Voorb. bl. LXXXIX. LINDEN (Mr. JOHAN VAN DER), een der vermaardste regts­ geleerden, die vijftig jaren achtereen de regtspraktijk uitoefende, Alle regtsgeleerden te Amsterdam woonden de opentlij ke viering van dit feest bij, en gaven hem de ondubbelzinnigste bewijzen van genegenheid en hoogachting. Hij was die hulde waardig, daar hij niet slechts de praktijk met grooten lof van kunde en bekwaamheid geoefend, maar zich ook door een aantal schriften over onderscheidene deelen der regtsgeleerdheid, om­ trent de wetenschap, verdienstelijk gemaakt heeft. De laatste jaren van zijn werkzaam leven, bragt hij als lid der regtbank van eersten aanleg te Amsterdam door. Hij beoefende ook de fraaije letteren, was sedert 1825 lid der Maatschappij van Ned. Letterkunde en ridder van den Nederlandschen Leeuw. Hij stierf den isten van Oogstmaand 1835, in den ouderdom van 79 jaren. Hij schreef: Korte Schets der forme ran procederen voor de Hoven van Justitie in Holland, 's Rage, 1781. 80. Memorien over twee belangrijke Criminele questien, Utrecht, 1791. 80. J. V o e t, Comment. ad Pand. Cam Supplemento, auctore J. v. d. L., Ultraj. 1795. 3 vol. fol. Verhandeling over de Judicieele Practycq of Form van Pro­cedeeren voor de Hoven van Justitie in Holland gebruikelijk, enz., Leiden, 1794, 1798. 2 d. 80. Het Groot Placaatboek van Holland en Zeeland 8ste en 9de Dee! met het Reg . , fol. Amst. 1798. Leven van Ca t h a r i n a 11, keizerin van Rusland, tilt het Fransch vent., Schied. 1798. 3 d. 80. m. portr. Alphab. Register op de alqemeene manier van procederen in civiele en criminele zaken, Leiden, 1300. 80. R. J. Pothier, Verhand. over het Wisselregt, naar het Fransch door Mr. J. v. d. L., Leiden, 1801. 8o, R. J. P o t h ie r, Regt omtrent Societeiten of Covagnie­schappen en andere gemeenschappen, nit het Fransch vert. met aanmerkingen van Mr. J. v. d. L., Leiden, 1802. 8o R. J. P o t h i e r, Legaten, uit het Fransch vent. daor Mr. J. v. d. L., Leiden, 1803. 80. R. J. P o t h i er, Contracten en andere verbintenissen, uat het Fransch vert. m. aanm., Leiden, 1806. 2 d. 80. Verzameling van nterkwaardige gewijsden der geregtshoven in Holland, Leiden, 1803. Regtsgeleerd Praktikaal en Koopmans handboek, Must. 1806. Verhand. over het ambt van Notarissen, Amst. 1809. 80. Merkwaardige gewijsden der Geregtshoven in Holland, Leid. 1809. Beredeneerd Register op het Wetboek Napoleon, Amst. 1809. Register op het Crimineel Wetboek voor het kon. Holland, Amst. 1809. Over het Notaris-ambt in Frankrijk, Amst. 1810, 1826 (2de dr.) 5 d. 80. Keizerlijke besluiten, betrekkelijk de berekening der kosten in regtszaken Fr. en Hon. vert. door Mr. J. v. d. L. Rott. 1811. 80. Verhandeling van het regt of de belasting op de Successie, volgens de Fransche tvetten, Leiden, 1812. 80. Manier van procederen in civiele zaken voor de geregtshoven en regtbanken in Frankrijk; qevolgd naar het Fr. va B. SaintPrix, Amst. 1812. 80. - Algemeen Register op de Wetboeken Fr. en loll., Amst. 1813. 2 d. 80. Handboek der regten van het Zegel, de registratie, graffie en hypotheek, Leiden, 1814. 2 d. 80. Oratio ad celebrandum quinquagesimum annum advocali mu­neris, Amst. 1824. 80. In het Moll. overgezet: Redev. over hetgeen de ondervinding van eene halve eeuw mij geleerd heeft, dat een advocaat voornamelijk behoort in acht to nemen, Amst. 1824. De Ware Fleiter, Amst. 1827, 80. Ook ving hij in 1802 de vertaling aan van Reinhards Christelijke Zeclikunde, en gaf met mr. van Hall in het licht: Advies wegens de wet op den boekhandel van 25 Jan. 1817. 80. tie Konst- en Lett. 1835. D. II. bi . 84; Hand. der Jaarl. Verg. v. Ned. Lett. 1836. bl. 16; flank. op Nieuwenhuis Woordenb.; Collo t d'E s Cu ry, Holt. Roem in Kunst. en iVetens. D. IV. (2) bl. 416; Arreflberg, Naamr. van Boek. bl. 89; Brinkman, Naamr. van Ned. Boek.; Sandbrink, Speck. Hist. lurid. de advoeat. uribus ac doctr. p. 14, 130, 148, 153; v an Kampen, Rekn. Gesch. der Ned. Lett. en Vetens. D. II. bl 306; Sepp, Prom. eener ragm. Gesch. der Theol. in Ned. bl. 60; Cat der Maas. van Ned. Lett. I). I. bl. 315, D. II. bl. 103; Biol. Kemper. p. 180, 203. LINDEN (J. H. VAN DER) schreef: Kakografia of opstellen, waarin de leerlingen de tegen de spelling en taal gemaalcte fouten zelve zoeken en verbeteren, Amst. 1816. 80. Zie Brinkman, Naaml. van Ned. Boek. bl. 359. LINDEN VAN SPRANKHUIZEN (I. VAN DER), te 's Her­togenbosch geboren, werd predikant te Paesens, 11 Januarij 1789, en vertrok naar E antens 10 Mei in hetzelfde jaar, werd emeritus 1 April 1846 en overleed te Veendam 13 Februarij 1855, oud ruim 88 jaren, schreef: Tweetal leerredenen over de Christelijke Leer, rakende de regtvaardiging uit genade door het geloof, (iron. 1814. 80. Leerredenen, uitgesproken l ij de opening van de kerk te Kantens, 29 April 1821, gr. 80. Gron. 1821, Proeve eener Vrije Behandeling van den Heidelb. Catech. in den geest van het gezuiverd Christendom, overeenkomstig het beginsel der kerkhervorming, Gron. 1825. Proeve eener vrije behandeling van den Heidelb. Catech., Gron. 1834. 35. 4 d. 80. Een Woord aan de kern der Herv. Genseente in Nederland, Gron. 1843. 80. Bijdragen voor de zuivere Bijbelleer of het oude kleed zon­der nieuwe lappen, No. 1-6. gr. 80. Groningen. K.erkelijke Toespraak bij gelegenheid van het afsterven van den Weleerw. Beer Alb er t u s Lofvers, in leven predikant te Middelsturn en Toornweerd, gerigt aan diezelfde gemeente, naar aanl. van 1 Cor. 21b, 22-23. Uitgespr. op 26 Abr. 1843, Gron. 1843. Zie Sehotel, Gesch. van de Heidelb. Catech. bl. 366; Brink-man, 1Vaaml van Ned. Boek. LINDEN (J. VAN DER) schreef: Over de rivieren de Merwede, de oude en nieuwe Maas te verbeteren, Amst. 4o. Zie Brinkman, Naaml. van Bock. LINDEN (Mr. JOHAN VAN DER) van Slingelandt, leefde in het midden der achttitnde eeuw, en was een uitstekend kunst-Iiefhebber, Zijn kabinet•schilderijen waren beroemd. Men vindt er den catalogus van bij G. Ho e t, Naaml. van Schad. D. II. bl. 489-501, ook afzonderlijk verschenen, 1)ordr. 1785. Zie Cat, v , Hulthem, No, 9432. LINDEN (J. VAN DER). Ofschoon zelf geen beoefenaar der schilderkunst, toch een groot voorstander er van. Hij woonde te Rotterdam, en had aldaar een uitnemend kabinet schilderijen. Hij oefende een weldadigen invloed uit op de laatste jaren van J. Kobell Jr. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Schild. D. II. bl. 179. LINDEN (MAURITZ VAN DER), werd te 's Hage geboren, leerde de schilderkunst onder Gaspar Netsche r, en schil­derde in zijne manier fraaije portretjes. Hij liet de kunst varen en ging als ingenieur in Staten dienst. Hij overleed als 2de directeur der fortificatidn in goeden ouderdom. Zijn bloeitijd was omstreeks 1670. Zie Kramm, Lev en 'Perk. der Holl. en Pl. Kunst•Schild. D. Iv. bl. 986. LINDEN (Mr. PIETER VAN DER), leverde in 1626 een allerbelangrijkst rekwest aan de Leid9che regering in, betreffende het droogmaken van het Haarlemmermeer. Zie Nay. D. V. bl. 344. LINDEN (ROBBERT VAN DER), kapitein, drost en super­intendent, nam 11 Julij 1568 het graafschap, de stad en het slot van Cuilenborgb, in naam des konings, in bezet. Zie Voet van Oudheusden, Beschr. van Culemb. D. I. bl. 233 ; Schultz Jacobi en 1)omela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de Geach. der Evang Luth. Kerk in de Ned. D. II. bl. 122. LINDEN(W. H. M.), officier der artillery, onderscheidde . zich in 1794 bij bet beleg van Grave, onder v. d. K er c k h o f f, Zie Gros s, Journ. des princ. °per. de la Camp. de 1794; Bos­scha, Need. Held. te Land, D. III. bl. 136. LINDEN (VAN DER), sergeant-majoor, onderscheidde zich bij de verdediging van Kolberg in 1806 tegen de Franschen, en vond aldaar een eervollen dood. Zie Bosscha, War:. Held. te Land, D. III. bl. 259. LINDEN (Mr. BERNARD VAN DER), te Hoeylant geboren, was landdeken, hoogleeraar in de wijsbegeerte in bet Collegie bet Verken te Leuven en lid van het Nationaal Congres. Zie C. Morren, Bloge Hist. de Pierre Leonard van der Linden Nat. Belge in Mess. des Scienc. et des arts de la Bclg. T. I. p. 70. LINDEN (PIERRE LIONARD VAN DER), werd den 12den December 1797 te Brussel geboren, had reeds in prille jeugd veel lust in de natuurlijke historie, ontving zijn eerste opleiding aan het Collegie van Theresia (College Theresien), en vervol­gens aan bet nationaal lyceum. In October 1817 ging 31 over Parijs naar Bologne, waar hij onder Be rtolori in de botanie, en onder Ranz an i in de zoologie studeerde. Den 17den April 1821 werd hij aldaar doctor in de geneeskunde, deed met eenige vrienden een refs door Italie en bezocht Rome en Sicilie. Te Parijs wedergekeerd, bezocht hij de ge­hoorzalen der beroemdste hoogleeraren in de geneeskunde en de hospitalen. In 1825 keerde hij naar Brussel terug, zette zich aldaar als geneesheer neder, en na te Leuven de doctorale waardigheid verkregen te hebben (15 Julij 1823), schreef hij voor de Annales de la Socie'te de Medicine een Coup d'oeil sur l'origine et les progres de la nouvelle doctrine medicate Italienne, waarin hij een duidelijk verslag gaf van den loop der geneeskundige wetenschappen van 1800 tot 1825. Hooge­lijk ingenomen met zijn voormaligen leermeester Tommasin trachtte hij, waar hij kon, diens roem te vermeerderen, en gaf eenige zijner redevoeringen in het licht. Kort na zijne komst te Brussel, werd hij lid, vervolgens secretaris van de aldaar ge­vestigde akademie van natuur- en geneeskundige wetenschappen en gaf een verslag van hare werkzaamtleden van 13 Julij 1822 tot 3 Julij 1826. Ook werd hij secretaris van de administra­tieve commissie van het Museum en van den hortus zijner ge­boorteplaats, hoogleeraar in de zoologie in het Museum van Wetenschappen en Letteren. Na de reorganisatie van het koninklijk athenaeum, werd hem het onderwijs in (le algerrieene natuurlijke historie aan hetzelve toevertrouwd (22 Oct. 1830.) Hij stierf den 5den April 1831, in den ouderdom van 34 jaren. Zijne beeldtenis vindt men voor zijne Eloge Hist. door C. aMorren in Messager des Sciences et des Arts de la Belg. p. 69, suiv. Hij schreef: Aeshnae Bononienses descriptae a P. L. v an d e r Lin den Bruxellensi, cum tabula aenea, adjecta ejusdem annotatione ad agrzones Bononienses ab ipso descriptas, Bon. 1820. 4o. Agriones Bononienses descriptae a P. L. van der Lin­d e n, adjecta tabula aenea Bononiae, 4o. Monographiae Libellularum Europaearum Specimen, Brux 1825. 80. Précis de la nouvelle doctrine medicate Italienne ou intro­duction aux legons de clinique interne de l'universite de Bologne pour l'annee scolaire 1816-1817, Paris, 1822. So. Coup d'oeil etc. in Bibl. medicale, nationale et etrangere, T. II. Brux. 1825. p. 77-93 en 93 —106. Reyexions sur le ddveloppement de la 72 proposition du docteur Br o u s s a i, insere dans le cahier de Janvier 1825, de ses annales, presentees a la Societe des Sciences naturelles et mddicales de Brux., dans la seance du 4 .Aril 1825, in Bibl. med. 1825. p. 149-159. Sur la nicessite d'dtablir une statistique pour les faits les plus importans de medicine pratiqud. Disc. pron. par le Prof: To m ma s i n i. Tableau des resultats obtenus dans la clinique interne de l'universite de Bologne, pendant les trois ann. scot, 1819-21, 1821-22. Disc. pron. par le mime in Bibl. Medic., T. III. p. 86-91, 1826. Compte-rendu des travaux de la Soc. des Sc. nat. at med. de Brux., Brux. 1826. Analyse de Mr. J. K i ck z sur les plantes medicinales des environs de Louvain, in de Bibl. med. , T. V. p 180. Observations sur les hymenopteres de l'Europe de la famille des fouisseurs, in T. IV. des rnemoires de 1'Academie de Brux. 1827, p. 271. Ook afzonderlijk in 4o. Observations sur les hernbecides, les larrates, les nyssoniens et les crabonites, in T. V. des Memoires de l' Academie, af­ zonderlijk in 4o. Notice sur un empreinte d'insecte renferme dans un khan* iillon de calcaire schisteux de Sollenhofen en Baviere, in Mem. de l'Acad. T. 1V. p. 247, 1827. Afzonderlijk in 4o. Essai sur les insectes de Java et des Iles voisines in Mem. de l'Acad. de Brux. T. V. p. I en afzonderlijk 1829. 4o. Notice sur le squelette de cetacde exposé a Brux. en Juin et Juillet 1828 in Bibl. mid. nat. et itr. T. V. 1828, p. 239-250. Afzonderlijk in 80. Zie behalve de genoemde Eloge Hist. het Journ. de -la Belg. Avr. 1831; Bulletin des Sciences Natur. de Mr, le baron de Ferussac, Avril 1831; Bijdr. tot de Natuurk. h etens. D. III. No. 4, bl. 339, D. IV. No. 1, 1829; Bzbl. Med. T. III. p. 646. Mess. des Selene. et des Arts, 3e, 4°, 5e et 6. livr. 1829. LINDEN (VAN DER,), kapitein eener compagnie van de tweede halve brigade, kreeg bevel jonkvrouwe J. M. C. J. van D o r HI tot H o l t h u y zen, volgens sententie der Militaire Regtbank, 22 Nov. 1799, te VVinterswijk te doen doodschieten. Hij gaf dit bevel met afgewend aangezigt, en zorgde dat het lijk in het familiegraf werd bijgezet. Zie C. v. .d. A a, Gesch van de Oorlog 1793-1802, D. VIII. bl, 484. LINDENAAR, ritmeester in Hollandsche dienst, onder­scheidde zich bij de verrassing van Wezel in 1629. Zie Leven van Fred. Hendr. D. I. bl. 323; B osse h a, Narl. Held. te Land, D. I. bl. 462. LINDENBERG (JO, een kunstschilder uit den aanvang der zeventiende eeuw. Hij teekende en ordonnanceerde o. a. het portret van Jo h. Tr ip, hear van Bel kenrode, met fraai bijwerk voor de gravure, in fol. in het licht verschenen. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunsl•Schild. D. IV. bl. 986. 31* LINDENBERG (J. F.) schreef: Nieuwe Verlichter om waterverwen en porcelain te maken, Amst. 1753. 80. Zie Arrenberg, Naainl. van Ned. Both. M. 259. LINDENHOFF (PH. Hz.), gaf in het licht: De nieuwste overzetting van eenige bij voorkeur uitgezogte j abelen van E s o pu s, ten dienste der schooljeugd in once moedertaal gebracht en met aanmerkingen verrijkt, Devent. 1797. 80. Zie Ephem. 4. L. Z. 1798, p. II. p. 1798; P. II. Tijdeman, Lijst van Ned Pert. van Grieksche Schr. bl. 8; Cat. van Ned. Lett. Bijv. 1848-1852. bl. 18. LINDENIUS (PAuLus JANSz ) of van der Linden, mo­ gelijk de zoon van Johannes Lin d e nu s, in 1597 predikant te Langweer en Ter Oele in de classis van Zevenwouden, werd als predikant te Soest, den 19den Aug. 1619 door de Utr. Synode afgezet, en den 27sten tot ballingschap verwezen, was in September en October 1619 in de vergadering te Antwer­ pen, had moeds genoeg weder te keeren, en de verslagene gemeenten in stilte te bedienen, o. a. de drie laatste maanden van 1621 die te Hoorn. In het laatst van 1622 werd hij, aan den Uithoorn, door eene zware ziekte aangetast, die hem een geruimen tijd aan zijn leger bond. Nog niet geheel her­ steld, ontving hij aldaar eene dringende uitnoodiging van de Remonstranten te Kampen, om er te komen prediken, juist toen de verbittering hoar hoogste toppunt had hereikt. Eenige dagen voor Paschen begaf hij zich op reis, en voer met den beurtman van Amsterdam naar Kampen; doch het schip moest om slecht weder onder Schokland ankeren. Daar werd hij verspied door den predikant van dat eiland, die hem herkende en terstond een bode naar Kampen vooruitzond, ten einde de Magistraat zijne komst te verwittigen. Te Kampen aangekomen, werd hij door een huurling nageoogd, en naauwe­ lijks in het huis van Al be r t Di r ks zo o n, een lakenkooper, gekomen, door een paar schepenen met hunne dienaren ge­ grepen en naar de Hagenpoort geleid, waar hij met een zware keten en met een ijzeren boei om het been geklonken, aan een paal werd vastgesloten, zoodat hij al den tijd zijner gevangen­ schap, met die keten moest gaan staan, liggen en slapen. De Magistraat zond berigt van het gebeurde aan den Alge­ meene Staten, die den brief aan het Hof van Holland mede­ deelden, om te weten of er bezwaren tegen de gevangene bestonden. Het Hof stelde hun eenige artikelen ter hand, uit de bekentenissen van twee der zaamgezworenen tegen het leven van prins M a u r it s, die hun misdrij f binnen weinige dagen, met het leven zonden boeten, gelastende, om hugs dezen leiddraad, alles in het werk te stellen, ten einde zoo mogelijk te ontdekken, of ook hij in den beraamden aanslag was betrok(yen. Op dit aanschrijven werd Lind en i u s, op zekeren nacht, van de poort gebragt naar den Wildvang, een toren tusschen de Hagen. en Kalverhekkenpoort, waar de op den "flood zittende misdadigers gekerkerd werden, waar hij de burgemeesters Lubbert van Hardenberg en Arend R u i tenburg met een secretaris en den beul, wel van scherpe geeseiroeden voorzien, vond. Ook stood er een pijnbank in het vertrek. Na scherp ondervraagd en bedreigd te zijn, werd hij, daar men schijn noch blijk van schuld wist te vinden, weder naar de llagenplort in de boeijen gebragt, en later door den Magistraat tot eeuwigdurende gevangenis op het slot Loevestein verwezen, waar hij den 27sten Junij aankwam, en in de groene kamer een nicuw tijdperk van zijn lijden intrad. Van daar den 19den Julij 1631 ontkomen, werd hij den 3den Augustus 1632 aan Hoorn als vast leeraar toege­voegd en overleed in 1648. Zie Brandt, Hist. der Ref. D. III. bl. 970, 971, D. IV. 1)1. 1099; Dagw. der Geseh. bl. 183; Uytenbogaard, Wederl. van Trigl. Parm. bl. 151; Spongia Erasmi, dat is, Wu; der Calumn. of Laster. Jacobs Levi, door H. Hollingerus, bl 50; Paschier de F ij n e, Camper-steurtje, bl. 477; Klein Ilionstertje, bl. 93; Zilver verg. Naald, bl. 110; De Prism Dronk, bl. 578; Kegenbogen, Hist. der Rem . D. II. bl. 293, 356, 358 ; W a g e n a a r, Tad. Hist. 1). X. bl. 417, D. XI. bl. 144; Tid em a r., De Bern. Broad. bl. 2.48, 276, 396;J. Moulin, De Rem. to Kampen, bl. 73; Kok, Pad. Woord. D. XXII. bl. 117; 'lank. op het Woord. van Nieuwenh. o h. w. Kobus en de Ri­vecourt, Ilandwoord. o. h. w. J. Engels ma t Polgl. der Fred. in de Class, van Zevenw. bl. 110. LINDERSHAUSEN (JoHANNEs), werd in 1571 te Schwilm, een Westphaalsch dorp, waar zijn vader, die denzelfden naam voerde, advokaat was, geboren, ontving het onderwijs van Lambachius en Beurnhusius te Dormond, en vervol­gens der Jesuiten te Keulen. Zijne ouders riepen hem van daar terug, en hielden hem een achttal jaren bij zich. Na dien tijd bezocht hij de Illustre School, door graaf A rn o 1 d van Ben t beim te Steinfurt gesticht, en ging hij vervolgens naar Herborn, in het graafschap Nassau. Als onderwijzer van Em o n d G r u t e r, heer van Crajenstein, een jong edel­man uit het hertogdom Cleef, bezocht hij met dezen Frankrijk, en vertoefde twee jaren te Douai. her besloot hij in de regten te studeren, welke studie hij te Leuven voltooide. Van daar reisde hij naar Delft, waar hij den jongen G r u ter aan diens vader, toen hofmeester en raadsheer van P hil i p-pus a b Alta Flamm a, graaf van Westphalen, overgaf, near Duitschland wederkeerde en aldaar licentiaat in de regten werd. Van daar begaf hij zich naar Leyden, waar hij in Wijnmaand 1603, de toelating tot het houden van voorlezin­gen over de regten op buitengewone dagen verwierf. Weds vroeger had hij de Topica van Cicero verklaard, waarvoor hij in het genoemde jaar eene vereering ontving. Na den dood van Cornelis de Groot en Gerard Tuningius, benoemden hem curatoren tot buitengewoon hoogleeraar in de regten. Sort daarna werd hij doctor in de regten. Hij overleed op den 8sten van Oogstmaand 1645, na reeds eenige jaren vroe­ger, wegens ongesteldheid, can zijn post een eervol ontslag bekomen te hebben. Hij is in de Alma Acad. Leid. afgebeeld. Men heeft van hem: Binae Disputationes lnstitutionum Imperialium: priores de­lineatione methodicel, cum Quaestionibus bene multis earurnque notabilioribus causis dubitandi, iisque indecisis, propediem (juvante Deo) decidendis, ac plenius tractandis, numero XXVI: posteriores, firma magis solutes et liberel, numero XXIV , om­streeks 1612 gedrukt. Zie Orlers, Alma Acad. Leid. 1614. p. 505-508; Meursii, Atli. Bat. p. 349; Paquot, Mem. T. III. p. 415; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Lloog. D. II. bl. 95, 267. LTNDHOUT (HENRicus a), med. dr., te Brussel geboren, gaf in het licht : Speculum Astrologiae, in quo vera Astrologiae fundamenta et genethliacae Arabum doclrinae vanitates demonstrantur, Ham. 1597. 4o. Tract. Astrologicus, seu Introductioi in Physicatn Judiciaram Lipsiae, 1618. 4o. Zie ,Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 360; Foppens, Bibl. Belg. T . I. p. '70. LING (ABRAHAM VAN), vermaard glasschilder, Vlaming van geboorte, woonde langen tijd in Engeland en bloeide onder Karel I. Deze schonk hem een vrijbrief. Na zijn vertrek nit Engeland, verviel aldaar de glasschilderkunst z66, dat men niernand kon vinden, die bekwaam genoeg was, om gebroken glazen te herstellen, als later een Henry Giles van York. Zijne werken zijn zeer talrijk, van groote afmeting en meest alle in Engeland. Tot de beroemdste behooren: Jonas, de ondergang van Sodom en Gomorrha en Christus onder de Schrtftgeleerden in de Christ-church te Oxford, van 1631, 1634 en 1640; Philipp u s en de Besnijdenis met het jaarmerk 1637 te Badiol; een glasraam te Hatfield en te Wroxton; de glasschildery van Lord G uilf o r d te Oxfordshire; de opslan­ding des Heilands in Queens-College en in Lincolns-lnn-Capel (1641) en een glasraam in Peter-house te Cambridge. Zie Fiorillo, Gesch. der Mahlerei in Grossbr. u. s. w. Gotting. 1808. p. 289; M. A. Gessert, Gesch. der Glasrn. U. s. w. Stuttg. 1839. s. 230; K r a m m, Lev. en ;Perk. der Holt., en Pl. Kunst-Sch. D. IV. bl. 986; Nay. D. III. bl. 64, D. IV. Bijb. bl. XCV. D. V. Bijb. CXIV. LINGE (BERNARD VAN), waarschijnlijk vader of broeder van den vorige, een \laming van geboorte, zette zich onder Jacobus I in Engeland neder. In Wadham-College vindt men zijne Geschiedenis van den Verlosser met dit opschrift: Haec fenestra ornata est sumptibus Domini Jo h an n i s Stran g-way e s, militis, unius ex cohaeredibus fundatoris. Bernard van L in g e feed 1622. Volgens eene overlevering zou dit glas 1500 pd. st- hebben gekost. K ram m achtte het bene-den de kunst van de gebroeders era bet h. Ook gist deze dat de zeven glasramen in Lincolns-College, een geschenk van aartsbisschop W i 11 i a m s, en, volgens de overlevering, uit Italie aangebragt, tot de werken van dezen meester behooren. Zij voeren het jaartal 1629, 1630 en 163 t. Linge kan men beschouwen s als den vader der nieuwe glasschilderkunst en als den stichter eener school , die zich tot op dezen tijd onafgebroken in Engeland heeft staande gehouden." Zie Fiorillo, Gesch. der Mahlerey in Grossbr. u s. w. 'S. 288; M. A. Gessert, Gesch. der Glasm. tt. S. w. S. 230; Anecd. of the arts in England, or eompar. observ. on Archit. Sculpt. and Painting, chiefly illustr. by Spec. at Oxford by Rev. James Dallaway, p. 444, 445 Note; Anecd. of Paint. in England, with some account of the pranc. arts, with incend. notes on other art:, coll. by the tater Mr. Vertue, and new digist. and publ. from his original ifss by H. Wal-pole, 3 vol. 4o. 1762-1763; Kramm, Lev. en perk. der Ho'l. en 111.Klinst-Sch. D. IV. bl. 987; Nay. D. HI. bl. 64, D. IV. Bijbl. bl. W.CV. D. V. Bijbl. bl CXIV. LINGELBACH (DANIEL), tooneeldichter uit de tweede helft der zeventiende eeuw, van wien men heeft: Apolloniu s, Koningh van Tyrus, trsp., Amst. J. V in c-k e 1, 1662. De Liefde van Diana en Endimio n, (rep. met konst­ en vlieghwerken, gesp. op d' Amst. Schouwb. aid_ 1669. Cleomenis, trsp., ald. 1687, 1729. De Liefde van Amin t a s en Amar ill i s muzykst., vert. op de 1V ederd. Opera tot Buiksloot. Aldaar gedr. voor den Autheur, 1686. De ontdekte Schyndeugd, blsp. , Aid. 1687, 1690. Sardanapalus, trsp., Ald. 1699, 1737. De spookende Minnaar, treur-bly-eindend-sp. , Ald. 1729. Het Boeren Huwelyk sluiten, muzyksp. voor de Liefh. 1774. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 205; W. lIenskes, Cat. van Tooneelsp. No. 228; No. 228; Cat. der Bibl. van Neerl. Lett. D. I. b. bl. 136; Cat. v an Voorst, T. III. p • 76; Cat. Robide v. d0 Aa, bl. 73. LINGELBACH (JOANNEs), werd in 1625 te Frankfort aan den Main geboren, doch vestigde zich reeds vroeg in Neder­land. In 1642 verliet hij Amsterdam en bezocht Frankrijk en Italie, bleef acht jaren te Rome, en keerde toen over Duitschland naar Amsterdam terug, waar hij in 1687, volgens anderen in 1711, zou zijn overleden. Im me rze el geeft eene juiste en breed voerige beoordeeling van zijne kunst. I Hij bezat eenen zeer vruchtbaren en dichterlijken geest. In alle zijne tafereelen heerscht eene opmerkelijke verscheidenheid; doch in al die verscheidenheid hcrvindt men altijd bij hem denzelfden zachten, aangenamen en zilverachtigen toon, dezelfde naauwkeurigheld van teekening, dezelfde kunstige groeperin, dezelfde rijkdom van bouw- en beeldhouwwerken, hetzelfde breed en behaaglijk penseel. In zijne voorstellingen van duinachtige streken, maneges en optogten van paarden, streelde hij beurtelings Jan Wijnands en Philip Wouwerman op zijde. Maar zijne meest geliefkoosde onderwerpen zijn Italiaansche zeehavens, met lossende en ladende vaartuigen, menigvuldigheid van werkende en handeldrijvende figuren, in hunne eigenaardige kleederdragten. Dergelijke voorstellingen verrijkte hij doorgaans met prachtige paleizen, poorten, fon­teinen met beeldwerk, gedenkteekens enz. Ook schilderde hij gaarne Romeinsche markten met een boot gewoel van beeldjes uit verschillende standen; kramen, stallen en tafels met koop­waren, kwakzalvers, straatkunstenaars, bedelaars enz." Een zijner beroemdste schilderijen is Een gezicht to Amster­dam, ziende op de Nieuwe ket k en het Ellendige kerk,hof, in 1656 door hem geschilderd, in 1797 op de verkooping van Mr. Pieter Cornelis Hasselaar voor f 1560 verkocht. Het gold op die van N. Do ek s ch ee r in 1789 f 2500. Het Haagsche Museum bezit van hem eene Italiaansche Zee­haven met groote, doch vrij slechte figuren (1676); het vertrelc van Ka r el II nit Scheveningen naar Engeland (1660), eene zeer rijk geordonnanceerde fiksche en heldere schilderij; eon landschap met een hooi?';agen, in den trant van P h i 1 i p W o w e r in a n, en een Paardenmarkt met kleine, voortreffelijke figuren. Het Amsterdamsche: eene Italiaansche Zeehaven, met schepen en eene menigte figuren en paarden; een Rijschool, met verscheidene beeldjes en paarden, en een Zeehaven in Italie, met zeer vele gebouwen, galeijen, figuren en ander bijwcrk. Op de verkooping van G. van d e r Pal s, gold-een Landschap met dansende boeren en boerinnen f 1400; op die van Br a a m-be ek eene Italiaansche Zeehaven, rijk van ordonnantieff1500, op die van van der Pot cone dergelijke f 2050, op die van P. L o cqu e t eene Italiaansche Zeehaven f 2600. Ook stoffeerde hij landschappen van P hili p K on in c k, Moucheron en W ij n an ts met heelden. Ook zijne teekeningen zijn gezoeht. Twee stuks Venetiaansche Zeehavens golden op de verkooping van de V os f 60. Eenige zijner schilderijen en teekeningen gaan in gravure uit. De beer Kra mm bezit o. a. een boekje met 12 platen, getiteld: Aliqui Portus. J. Lingelbach inv. el. Gronsvelt Pelt et ex. Zij zijn, gens hem, wel geestig, doch laten in de uitvoering veel te wenschen over. Nagle r, B ar t sc h en Kr a m m zijn uitvoe­rig over zijne etsen. Sommigen kennen hem, naar aanleiding van een uit de letters L. B. bestaande monogram, geetste landschappen toe. I m me rze e 1 vermeldt een door Ling e 1-ba c h geetst, en bij Ba rtsc h omschreven prentje, eene Italia aansche Zeehaven voorstellende, op de verkooping van den Grave v on Fries voor f 12 verkocht, doch dit wordt door Nagler aan A. S tor k toegekend. Andere et­sen van hem worden in de Geschzchte der Kupferstechsamm­ lunq von Rumohr and Thiele, S. 8, vermeld. Zijn portret is door S w artsz geschilderd. B. Vail lant schraapte er de zwarte kunstprent in fol. naar. Zie Im merzeel, Lev. en IVerk. der Roll. en Pl. Kunsisch. D. II. bl 180; Kramm, Lev. en perk. der Holl. en Ill.Kunstsch. D. IV. bl. 987; Cat. du Louvre, No 270; W. Burger, Musies de la Roll. p 269; Not. der Schild. van het Kon. Kabin le 's Hage, 16; Cat. der Schilder-Oudh. op 'sRijks Mus. te Anat. bl. 45, 46; Cal. van Mr. P. C. v. Hasselaar, bl. 4, No. 6; Cat. van der Marck, Must. 1773, No. 422; Muller, Cal. van Portr. LING ELBA CH (DAVID), van wien niets anders dan een portret bekend is. Muller gist dat hij een kunstschilder was. Hij werd in 1643 geboren en leefde nog in 1698. Zie Muller, Cat. van Portr. LINGEN (BURCHARD), werd in 1662 te Zwol uit deftige ouders geboren. Na de lagere scholen zijner geboorteplaats doorloopen te hebben, studeerde hij te Keulen, behaalde de eerste plaats in zijn collegie, werd meester in de vrije kunsten, en trad in 1680 in de orde der Jesulten. Na zijne studien in het collegie de Drie Kroonen voleindigd te hebben, onderwees hij er de philosophic, en werd doctor in de god. geleerdheid, Veertien jaren in dit vak, zoo te Trier als te Keulen onderwijs gegeven hebbende, werd hij den 18den April 1713 in zijne studeerkamer door eene beroerte getroffen, die hem den 22sten van die maand in het graf sleepte. Hij schreef: Medulla tripartitae Philosophiae, veteris ac novae, Colon. 1609, 1705. 12o. Hij werd door zijn dood verhinderd zijne T/ieoloyia mho­lastica in het licht te geven. Zie Paquot, Mein. T.J259. LINGEN (REGINA NAN), huisvrouw van Johannes van A 1 k e m ad e, predikant te Wij k op Zee, leverde in 1751 bijdragen in het Aanh. der Dichtkundige Cypressen-bladen. Hare poezy is van weinig waarde. Zie van der Aa, V. B. 4. C. Woord. D. II. bl. 364. LINGIUS (JOHANNES), een Zwollenaar, en zeer geieercf man, behoorende tot de broederschap van bet Gemeene leven aldaar. Zie Sweertius, 4th, Belg. p. 83. LINIERE (BARTHOLOMEUS DE), ridder, heer van Grandval, geboren te Liniere in Picardie, kolonel van een regiment dragonders in Fransche dienst, en zekere Anthoni u Mon t, lieten zich in 1691 door eenige Fransche hovelingen bewegen, om koning Wille rn, terwijl hij op het Loo ter jagt, of in het leger van de Spaansche Nederlanden was, van kant te helpen. Deze aanslag werd echter ontdekt en hij veroordeeld om gehangen, en, nog half levendig, geopend en gevierendeeld te worden, welke straf hij, den 13den van Oogstmaand 1692, met hardvochtigheid onderging. Zie Europ. Mere. April—Junij 1692, 131 142, 143, Julij—Sept. 1697. bl. 107-11.1; Wagenaar, rad. Fist. I). XVI. bl 186 v. B u rn e t, Gesch. van ziin Tijd, D . III. bl. 89 ; Lett. from James Vernon Esen in Tindal: Cont. Vol. II. p. 309-316; Macaulay en artikel Leefdaat (Frederik Adolf ) LINPERCH (N.) gaf uit een Moolen-boek, Amst. 1725, m. pl. Zie Cat. J. Schouten, bl. 41. LINSCHOTEN (ADRTAAN VAN), werd in 1590 te Delft geboren. Hij vertrok reeds vroeg naar Italie, waar hij een leerling werd. van Spagnolett o. Volgens Bryan vereenigde hij zich te Rome geheel met Michel Angelo de Car a-v ag gi o, en trachtte hij diens schildertrant te volgen, en in diens overdreven stijl slaagde hij met eenig gevolg. Hij was in 1647 te Utrecht, en in zijn 87ste jaar te 's Hage nog werkzaam. Im m e r z e e 1 noemt hem een historieel schilder van verdiensten, en meldt dat hij ook binnenhuizen, werk­plaatsen van chimisten en dergelijke schilderde. Volgens Br y a n waren er te 's Hage van hem De verloochening van Pe t r us en het berouw van dien Apostel. Kramm zag een zwarte kunstprent door N. V erkolj e in kl. fol. St. Paulus voorstellende, naar A. van L i n s c h o t e n, en merkt op, dat hij zich naar de strenge regelen der kunst, zoo in theorie als praktyk heeft gehouden, en bevestigt zulks door een voorbeeld, dat hij uit H o o g s t r a t e n s Inleyding tot de Hoogeschoole der Schilderkunst, Rott. 1678, bl. 234, ont­leende. Zie Immerzeel, Lev. en irerk. der Hon. en Pl. Kunst-Schild. D. If. bl. 180; Kramm, Lev. en !Perk. der Holt. en VI. K unst-Schad. D. IV. bl. 992. LINSCHOTEN (JAN HIIYGEN of HUGO vAN), werd omtrent 1563 te Haarlem geboren. Reeds in zijn vroege jeugd toonde hij bijzondere begeerte en genoegen in het lezen van beschrii­ vingen en geschiedenissen van weinig bekende en verafgele- . gene landen, en tevens neiging om die te bezoeken. Lang weerstonden zijne ouders, die toen te Enkhuizen woonden, 's jongelings begeerte, doch daar zijn voornemen was naar Spanje te reizen, en zich naar Sevilie te begeven, waar twee zijner broeders zich sinds ettelijke jaren ophielden, om kennis van het land en de Spaansche taal te bekomen, zoo gaven zij hem eindelijk hunne toestemming. Hij begat zich nu aan boord van een schip, dat naar St. Lucas de Barrameda be­stemd was, en ging op den Eden December 1579, in gezel­schap eener vloot van 80 schepen, alle naar Spanje en Portugal koers houdende, uit Texel onder zeil, van waar hij behouden te Sevilie aankwam en zich een geruimen tijd onthield, niet­tegenstaande zijn lust en verlarigen om verder te reizen , 't geen zijne onkunde in de landtaal helette. Toen hij daarvan eenige ervarenheid verkregen had, en een zijner broeders aan de pest was overleden, verliet hij die stad en begaf zich in dienst van een Duitsch edelman, met welken hij naar Lissabon reisde, waar hij door een zware krankte werd overvallen. Na zijne herstelling verliet hij zijne dienst, en vervoegde zich intusschen tot tijd en wijlen, dat zich jets beters moat aanbieden, bij een koopman te Lissabon, ten einde zich in den koophandel te oefenen. Zijn verblijf aldaar was echter zeer kort, want door de ge­rezen oneenigheden tusschen de Spanjaarden en Portugezen , en de daaruit voortgesprotene gisting der gemoederen, ver­minderde de handel aanmerkelijk, weshalve hij zoo spoedig mogelijk deze plaats verliet, en zich met zijn ouderen broeder, in het gevolg van den tot aartsbisschop van Indie benoem­den don Frey Vincente de Tonseca aan hoord van den St. Salvator, een bodem van 700 a 800 lasten, begaf, (In den 8sten April 1583 van den Taag zeewaarts inliep, en behouden te Goa, de hoofdplaats van het Portugeesch Indie, aankwam. L i nschoten bleef bij den aartsbisschop in dienst, hield zich bezig met het onderzoeken en opteekenen van hetgeen hem zelve was wedervaren, wetenswaardig voor­gekomen en hem door anderen werd medegedeeld, terwijl hij zich tevens op den koophandel toelegde, met plan aldaar te blij ven en zich welligt voor goed te vestigen. Toen echter den 16den September 1588 de tijding te Goa kwam, dat de aartsbisschop op zijne reize naar Portugal waarschijnlijk vergiftigd was, keerde hij, met verlof van den onderkoning, naar Lissabon terug. Den 20sten Januarij 1589 ging hij als factoor op het schip Santa Cruz, derwaarts onder zeil, en kwam, na een alleriampspoedigste en langdurige zeereis, den 2den Januarij 1592 den Taag op. Na zijne zaken te hebben geredderd, vertrok hij in Julij van hetzelfde jaar naar Holland, en kwam den 3den September te Enkhuizen aan, waar hij zijne moeder, broeder en zuster in gezondheid aantrof, terwij1 zijn vader, gedurende zijne uitlandigheid, schijnt overleden te zijn. Zijn togt was nuttig voor zijn vaderland, wijl deze hem in de gelegenheid had gesteid, kennis te krijgen van vele zaken, die tot nog toe aan zijne landgenooten onbekend waren, en die hij in zijn Itinerario mededeelde. Alhoewel dit werk niet in het licht kwam, dan na het vertrek van den eersten togt der Hollanders derwaarts, hebben echter zoowel zijne gesprekken met verschillende personen de onderneming van H outman begunstigd, als het lezen van zijne geschriften heeft toegebragt, om meerdere uitrustingen naar Indie te doen. Dit is zeker, dat hij zoo wel persoonlijk als door zijne geschriften, bij de zeelieden in groote achting stond, zoo zelfs, dat zijn wegwijzer in de Indien, gedurende lange jaren, het grootste aanzien onder de zeevarenden genoot, en het eene bekende zaak was, dat deze, om van Firando en Japan naar Batavia te zeilen, tot eene buitengewoon zekere gids was. Na eene uitlandigheid van zoo vele jaren, genoot hij slechts korten tijd de rust eens stillen burgers. Hoe kon zulks ook anders zijn ? Zelden zijn er menschen van zoodanige er­varenheid en kunde als die van van L i n s c h o t e n, dat het vaderland lang hunne diensten zou kunnen ontberen. Daar de zeevaart van Holland en Zeeland door den Spaanschen oorlog, zoo wel om de gedurige vrees voor inbeslagneming der sche­pen, tot groot ongerijf der kooplieden, als om andere oorzaken zeer benaauwd werd, en de pas geboren staat zich nog niet met de ontzaggelijke zeemagt van den Spaanschen monarch durfde meten, poogde men door beleid te verkrijgen, hetgeen geweld niet vermogt, en trachtte men een vaart op China en de Oost•Indien duor de IJszee to zoeken. Bijzonder ijverden voor deze onderneming de syndicus van West-Friesland, doctor Francois Ma el s o n te Enkhuizen, de thesaurier mr. Jacob Valk en Balthazar Mouche­r o n, voornaam koopman, beiden te Middelburg. Met overleg der Staten, werden door deze twee schepen uitgerust, de Zwaan en de Mercurius, op welke laatste J a n H u y g h e n van Linschoten koopman was. Op het schip van Enkhuizen, II de Mercurius genaamd," schreef B or, 3 was de wel ervaren en veel gezochten Jan Huygen van Linschoten, die langhe in de Indien verkeert hadde ende een groot boeck van zyne schipvaert na Oostindien, met de beschryvinghe der­selver landen, zeecusten ende havens, rivieren, hoecken ende pluetsen beschreven heeft als commys." Den 5den Junij 1594 liepen de schepen in zee, en kwamen den 21sten Julij in het gezigt van het eiland Waaigat. Zip zeilden eene engte in, die zij de Straat van Nassau noemden, maar werden door geweldigen ijsgang weder uit dezelve verdreven. Den lsten Augustus zeilden zij weder straatwaarts in en ontdekten een eiland, dat zij den naam gaven van Maelsons eiland, ter eere van dr, Maelso n, die deze onderneming zoo zeer had bevorderd, en buiten de straat gekomen zijnde, in de ruime Tartarische zee noemden zij die de Nieuwe Noordzee. Zoo ook ontdekten zij een haven en eiland, waar zij zich voor bet ijs bergden, en dat zij het Staten-eiland noemden. Op dit eiland lagen zij vijf dagen stil en zagen zij voor hunne oogen het ijs versmel­ ten, vermorzelen en verdwijnen. Zij zeilden nu weder zee­waarts en ontdekten de rivier Kara, welke haren naam geeft aan de Karische Golf, en verkeerdelijk zoo wel door L i n­schoten en lateren, de rivier Oby is genoemd. De twee laatst ontdekte rivieren, noemden zij mar de namen van hunne schepen, de Mercurius en de Zwaan, ter herinnering dat zij de eerste zoo ver gekomen waren. Zij begrepen nu, dat zij gedaan badden, hetgeen hun te verrigten stond, namelijk dat zij de ligging der kusten opgenomen, den doortogt gezien en open genoeg bevonden hadden. Om derhalve in deze hun nog cnbekende streken niet door den winter overvallen te worden, besloten zij terug te keeren. Zij kwamen den 14den aan de oostzijde van Waaigat, zeilden door de straat van Nassau terug, en ontdekten nog, omtrent 12 mijlen bewesten Waaigats, drie eilanden. Tusschen deze eilanden vervielen zij, uit onkunde van de droogten, in groot gevaar, terwijl een harde noordwesten wind hen dwong aldaar eene veilige haven te zoeken. Den 16den voeren zij bij bet noordelijkste eiland aan land. Li nschoten ging het rood, ten einde bet of te teekenen. Hij vond aldaar verscheidene kruisen opgerigt, onder welke een dat boven de overige uitstak en met vreemde karakters was besneden, en door hem ook werd afgemaald. Dat eiland werd door hen genaamd Maurits-eiland, naar prins Maurit 5, bet middelste het Oranje-eiland, en het derde of zuidelijkste, dat zij niet wisten of vast land, dan wel of het een eiland was, gaven zij den naam van Nieuw-Walcheren, ter rnemorie van de Zeeuwen, als mede togtgenooten op deze ontdekkingsreis. Het land bezuiden de Straat van Nassau noemden zij Nieuw-Holland, ter gedach­tenis van hun vaderland, en dat voor den inham, 't Been zij op den laatsten togt ontdekten, ATieuw West-Friesland, als ook het land van Waaigats het Enkhuizer-eiland, terwijl be­halle andere ontdekte plaatsen, welke zij namen hadden ge­ veven, ter eere van Linschote n, eene streek lands in tie Straat Waaigats Lanschotens-hoed;, en eene andere kaap de Jan Huygen-hoek genaamd werd. Den 18den gingen zij van Mau­ritius onder zeil, en vielen, na eene voorspoedige reis, den 16den September van hetzelfde jaar gelukkig le Texel binnen. Kort hierop werd L i n s c h o t e n naar den Haag ontboden, waar hij mondeling aan prins Maurits en Joan van 01-de nb a r n e v el d, advokaat van Holland, van de reis verslag deed en den prins een geschrift aanbood, behelzende het ver- haal van den togt met de afteekening der eilanden, kusten en hare strekkingen, door hem gemaakt, verklarende dat het hem toescheen eene zekere, gewisse en wel aan te radene vaart en doortogt te wezen, hoewel naderhand de ongegrondheid zijner meening meer dan waarschijnlijk bewezen is door Heem s­kerk en Barend s, welke in 1596 op Nova-Zembla ver­winterd, en de onmogelijkheid van zoodanigen doortogt ge­noegzaam aangetoond hebben. In aanmerking van den niet ongunstigen uitslag dezer eerste paging, overwoog men de zaak nader, en besloot men in het volgende jaar weder eenige schepen derwaarts te zenden, om den ontdekten doortogt nog nader te onderzoeken. Ten Mien einde rustte men in 1595 eene vloot van zeven schepen uit, waarop L i n s c h o t en als oppercommies of opperkoopman, van wege de Staten en Zijn Excellentie, en als commies van wege de compagnie der kooplieden werd aangesteld. Hoe goed ook alles was ingerigt, belette het ijs evenwel, na een voorspoedigen togt, hun doel te bereiken, weshalve zij, geen kans ziende, om verder door te dringen, hunne stevens naar huffs wendden, waar zij het na het doorstaan van gevaren, stormen, vorst, hagelvlagen, sneeuwjagt, verdoling van elkander, en meest alle krank van de scheurbuik, omtrent het midden van October aank wamen, medebrengende een dooden walvisch met kakebeenen van 16 voeten lengte. Een van deze zond Linschot en naar die van Enkhuizen, en het andere naar Haarlem, zijne ge­boortestad. Aan een derden togt in 1596 nam Linsc hot en geen deel, maar bleef te Enkhuizen, waar hij in groat aanzien was en met het thesaurierschap bekleed was. Hij stierf den 8sten Februarij 16,11. De meeste geschiedschrijvers hebben van zijne ontdekkingen gesproken. Schriverius, Am p- z i n g, Hogerbeets, V elius hem bezongen. Zijn portret vindt men voor zijn Itinerarium, oud zijnde 32 jaren, met zijn wapen, regt en ovaal en zijne zinspreuk Soufrir pour parvenir. Eoum nobis heic dat Lyn s c o t i u s orbem. — Ly n a c o t u m , artifici sculpta tabella manu. K r a m m en Muller gewagen van andere portretten. Hij schreef: Itinerario, Voyage ofte Schipvaert, naer Oost- of Portugaels enz., Dez. Reysgheschrift van de navigation der For-tugaloysen in Orienten, eriz. Aid. 1595. Dez. Extract ende Sommier van alle renten enz. des Coninks van Spaengien, over alle Syne Coninckrycken, nit het Spaensch overghezet, Ald. 1596. — Beschryv. van de gansche Custe van Guinea, enz. Aid. 1596. fol. Latere uitgaven van het Itinerarium, waarbij de daaropvolgende stukken, zijn die van 1605, 1612 (Itine-rarium ofte Schipvaert naer Oost- ofte Portugaels-Indien, inhoudende een Beschryvinghe dier landen, enz. Hier zyn bygevoeght de Conterfeytsels van de habyten, drachten, so van de Portugezen al Baer residerende, als van de ingeboren In­dianen, enz.), 1614, 1623, 1644, 1696 (2 d.), alle te Amst. in fol. In 1599 verscheen er te 's Hage eene Lat. overzetting met den titel: Joh. Hug onis Linschotani navigatio et itinerarium in orientalem sive Lusitanorum Indiam, collecta et descripta belgice, nunc latine reddita in fol. fig. ook Amst. 1644. fol. Meer geacht is, volgens Brune t, de Fransche overzetting: Histoire de la navigation de J. H. v. L. Hollandois aux lndes Orientales, contenant diverses descriptions des lieux jusqu'es present decouverts par les Portugois, Observations des Coiltumes et Singularites de dela et autres declarations, avec annotations de B. Pa l u d an u s, Docteur en medicine, sur la matiere des plantes etc., Amst. 1610, 1619, 1638. Achter de eerste uitgave, die niet naauwkeurig is, vindt men niet : Descr. de la Cote de Guinee, Le Grand Boutier de Mer, recueilli des memoires et observations des pilotes espagnols et portugais en Extrait authentique et somme de tous les rentes, doch zij is daarentegen voorzien met aanteekeningen van Paludanu s, die men ook in de volgende uitgaven aantreft, zoo wel in de Hollandsche als in de vertalingen. De Latijnsche over-setting bevat nog daarenboven een kort verslag van de reizen naar bet Noorden. In 1598 verscheen er te Londen eene Engelsche en te Frankfort a. d. Main eene Hoogduitsche vertaling. Voyagie ofte Schipvaert van Jan Huyg hen van Lin. schoten van by Noorden om langes Noorwegen ens. tot voorby de rivier Oby, met de afbeeldsels van alle de custen, hoecken, landen enz. , Anno 1594, 1595, Franeker, Anno 1601 bij Gerard K et e 1, met privilegie van H. H. M. in het Fr. Navigation au Nord, Franek. 1601, in fol. avec fig. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg . p. 1399; Foppens, Bibl. Belg . T. II. p. 665; Sax e, Onom. T. IV. p. 69; Anal. p. 572; Biogr. Univ. Paris, 1819, 1829 i. v. JOcher, Hoogstraten, Luiscius, Kok, Janne op Nieuwenhuis, Pars, Index Bat. bl. 297, 300-302; Christ, Diet . des Monogr.. p. 166 ; W. Blauw, Ligt der Sevaert, voorr. L. J. W a g e n a a r, Tresoor der Sevaert, voorr. Begin ende Voortgang van de Veteen . Ned . geocir O. I. Comp. 1). 1. bl. 1 volgg. Voyageofte Schipv. enz. in Ned. Reiz . D. I. bl. 29 volgg. Hist. Vern der Reizen; Waeracht. Beschr . der Brie Seyl . deur de Boll en Zeel . Schepen door G de Veer, Amst. 1598; v. d. Bosch, Leven en Daden der Doorl. Zeeh 1) . 1 I. bl. 21 volgg. H erckmans, Zeev.. Lof , fol. 182; L. J. Wagenaar, Enkh. Zeek. boek, voorr. P. P. Kok, Hist van Enkli ; G. Brandt, Hist. van Enkh. bl. 199; Chron. van Hoorn; A b b i n g, Vera . op de Chron. van Hoorn, D. II. bl. 25, 26; Boxhorn, Thealr. Urb. p. 151; Ampzing, Beschr. van Haarl. bl 1 13; K o n i n g, Beschr van Haark bl. 210 ; Bor, Ned: Oorl. B. XXXI. XXXII. XXXIV; Wag en a a r, Fad. Hist. D. IX. IA. 140; Bennet en van Wijk, Bekn . Ter h. nit de Ned. Ontdekk bl. 27; Zee- en Lana. D. XX. Inl. Leven van I. H. v. L. in Vruchten verz. door de aloade Rederijkerk. de Wijn. gaardranken, D. I; G. Moll, Perk - over eenige vroegere Zeet. der Ned. D. H. bl 1-38; G. Lauts, Jan Huyg. van Lint. Amst 1845 in N Mag. van 't Zeew ; van Kampen, Been. Geseh. der Ned. Lett. en !relent. D. I. bl. 331, D. III bl. 117-119; Pad. Karakt. bl. 84; Collot d'Escury, Holt. Roem in Kunst. en 'relent. D. A. III. bl. 240; Kramm, Lev. en "Perk. der Boll. en VI. Kunst. Sand. D. IV. bl. 992-993 ; P. Hogerbetii, Horn. Med et Poet. Clar. Poem. Rel. Horn. 1606; Knnst- en Left. 1846, D. I. bl. 272; Brunet, Mann. du Libr. II. p. 353; Arren berg, Naamr, van Bock. Eh. 259; C'Qt. B2bl. publ. Hari. p 530; Muller, Cat. van Portr.; Cat. J. H oeu fft, p. 18; Bibl. der Maatsch van Ned. Lett. D. II. bl. 15 ; 51 u 11 e r, Lijst van uitg. van, — en vragen aan Letterk. over oude Beizen enz. LINSCHOTEN (PAULUS HUBERT ADRIAAN JAN STRICK VAN). Zie STRICK VAN LINSCHOTEN (PAuLus H UBERT ADRIAAN VAN). LINSEN (JAN VAN) of van L i n z e n. Zijn geboortejaar en geboorteplaats is onbekend, doch men weet dat hij Italie heeft bezocht. Van daar zich ingescheept hebbende, werd hij door de Mooren genomen, op hunne kust aangezet en moedernaakt uitgeschud, doch behield, door een zeldzaam voorval, het leven en raakte waarvan .hij te huis gekomen, eene schilderij heeft vervaardigd, Hij vestigde zich vervolgens te Hoorn. Toen hij daar eens zat te spelen en won, begon zijn makker over zijn verlies te morren en eindelijk te zeggen: a Ik steek je straks met een mes in je huid." L i n s e n, geen achter­docht hebbende, will ze altijd goede vrienden waren geweest, begon te lagchen, doch de ander gaf hem, onder de tafel door , verraderlijk den doodsteek. L i n s en viel terstond ter neder, en na gezegd te hebben, dat hij verraderlijk ver­moord was, van dien hij lief had, maar dat hij hem vergaf," stierf hij. Zulks geschiedde in 1635. Behalve het genoemde stuk, vermelde • H o u b r a k e n van hem een langwerpig stuk, voorstellende een geheel rotsachtig landschap; een groot zandig landschap, rijk met beelden, en twee zeer boschrifice landschap. pen, met bokken en ander klein vee gestoffeerd. Zie Houbraken, Leven der Schild. D. III. bl. 30, Very. bl. 49 ; I mmer z e el, Lev. der Hon. en Vl. Kunst-Sehild. D. II. bl. 180; A b b in g, Very. op Velius, V. bl. 46, B. bl. 63. LINSING (JAN), in de wandeling Jan Jongerling genaamd, deed onder d e Ru it e r verscheidene zeetogten, doch eindigde zijn leven te Amsterdam als schuitevoerder, in Oct. 1753, in den ouderdom van 104 jaren en drie maanden, in het voile bezit van kennis, oordeel en vermogens. Zie Ned. Jaarb. Oct. 1753, bl. 878, 879. LINT (PIETER DE), nam als kapitein op het jagt de Een­dragt, deel aan den togt van 01 i vier van N o o r t, rondom den aardkloot in 1598. Hij ontsnapte op bet Prinsen-eiland aan het gevaar van door de Portugezen gedood te worden, en toen Jakob Janszoon H uydecoper, kapitein op het schip de Hoop, overleden was, ging de Lint, wiens schip om zijne lekheid in brand was gestoken, op zijn schip over, 't welk nu de Eendragt werd genoemd. Toen de vice•admiraal Jacob Cl a esz van Ulpenda m, wegens zijne ongehoorzaamheid en andere misdrijven, in verzekering genomen en in de Magel­laansche straat aan land gezet was, werd de Lint in zijne plaats vice-admiraal. Zie Ilonderl. Voyagie by de Holl. gedaen door . de &rate 3fagalan. ende voorts den gantschen kloot des Aardbod. met vier Schepen, onder den admir. Oliv. van Noort van Ute. uytgev. Anno 1598, Amst. 1684. 4o. Ned. Reiz. D. II. bl. 147, 150, 160, 172. LINT (JAN VAN). Zie LIN (JAN VAN). LINT (PIETER VAN), werd in 1609 te Antwerpen geboren. Reeds op zijn tiende jaar wijdde hij zich aan de kunst, want in 1619 werd hij in de werkplaats van Roland J a co bs aangenornen. Later begaf hij zich naar Rome, waar hij op de academie en naar de natuur studeerde. Zeven jaren lang was hij in dienst van den kardinaal-bisschop van Vitia, ge­ durende welken tijd hij voor niemand anders werkte. Na een uitlandigheid van tien jaren, keerde hij naar zijn geboorteland terug, waar hij overvloed van werk voor de kera ken en den koning van Denemarken bekwam. Hij overleed te Antwerpen in September 1690, en werd den 25sten dier maand in de O. L. V. kerk begraven. Zijne mauler van compositie was groot, zijne teekening naauwkeurig en zijn koloriet goed. Groote compositien van hem vindt men te Ostia en in de kerk Madonna del Populo te Rome, in de St. Jacobs kerk te Antwerpen het Afscheid tusschen St. Pieter en St. Paulus, eene Vereeniging van onderscheidene personen , die aan den oever eener rivier uitrusten en een Ch r is to ff e l het kind Jezus op zijne schouders dragende. Zie Immerzeel, Lev, en Werk. der Holl. en Vl. Kunst-Schild. D. bl. 180; Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunst-Schad. D. IV. bl 993 ; Cat. du Musee d'Anv. 1857; Muller, Cat. van Portr. LINT (PIETER VAN), zoon van den voorgaande, verkocht in 1712 zijn ouderlijk huis in het Taptssiers-pand te Antwerpen, en begaf zich naar Italie, waar nog afstammelingen van dezen kunstschilder bestaan. Zie Kra m m, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunst -Schild . D. IV. bl. 993. LINT (HENDRIK VAN), broeder van den voorgaande, bijge­naamd studio. Zijn vader zond hem reeds in zijn jeugd naar Rome, waar hij het grootste gedeelte van zijn leven bleef. 32 Hij legde zich op het landschapschilderen toe, en maalde vooral de fraaije omstreken van Rome af. Zij zijn in een grooten stijl geschilderd, in den trant van J. F. van Bl o e­m e n. Eenige zijner etsen dragen het jaarmerk 1680. Zie Immerzeel, Lev. en Werke der Holl. en Vl. Kunst-Schild. D. II. bl. 180. LINTELO (DIRK VAN), ritmeester. Hij was overste der Zutphensche bezetting, die H e r ma n de V os van Stee n-w ij c k v an P ut ten in 1480 behulpzaam was in het over• vallen van Elburg. Toen bet huis Old-Putten twee jaren later door die van Elburg, Kampen, Harderwijk en Hattem belegerd werd, bood zich de ritmeester Lint elo aan, om met Elburg een bestand te maken, ten einde het Vossennetske te helpen omvcrwerpen. Zie Overijs. Alm. 1843, bl. 2, 4. LINTEL° (WILLtra vAN), heer van de Ehze, burggraaf, hoogschout van de stad en het ambt van Lochem, drost van Bredevoort, extraordinair raad in den Hove van Gelderland, gecommitteerde tot de vergadering van HH. M., werd in 1653, in plaats des heeren v an G en t, van wege Gelderland, naar de Chambre. mi- partie te Dordrecht afgevaardigd. Hij huwde Johanna van Dorth tot den Rozendaal. Hun zoon T i m a n J oh an v an Li n t e 1 o, was ritmeester in dienst der Staten van Holland, later majoor, regter en drost van Bredevoort. Hij h uwde 1. Maria Dorothea v an den Bosch, die hem twee zonen schonk, Christiaan Karel, die hem opvolgde, en Eve r a r d, heer van Nittersum en Stedum. 2. Maria Elizabeth van Kniphuizen, die in 1685 stied. Zie J. A. Nijhoff, Bijdr. voor Vad. Gesch. en Oudh. D. IX. bl. 82, 83 ; F. J. H. van H o o g s t r a t e n, Proeve eener Gesch. der Chambre-mi-parlie, bl. 29 enz. Bal en, Besehr. van Dordr. bl 127; Holl. Mere. 1653; Aitsema, Saken van Skull en Oorl. D. bl. 834. LINTELO (CHRISTIAAN KAREL, baron VAN), beer van Ehze en Walfort, regter en drost van Bredevoort, ourgemeester van Groenlo, scholtus binnen en buiten Zutphen (1730). Hij was van 1700-1713 buitengewoon gevolmagtigde van II H Mog. bij het Pruissische Hof, onderhandelaar in de geschillen betreffende de nalatenschap van koning Willem III. Hij was in groot aanzien bij zijne tijdgenooten en ge6erd om zijne schranderheid en ongemeene werkzaamheid, waarvan zijne talrijk nagelaten papieren en uitgebreide briefwisseling met vele aan­zienlijke en hoog geplaatste personen tot bewijs verstrekken, maar ook om zijne vele deugden was hij bemind bij zijne onderhoorigen en betreurd bij zijnen dood. Hij was gehuwd (1) met K la ra Elizabeth, baronesse van Nagel van Ampsen, en (2) met Anna H en r ie t te, baronnesse van Coeverden. Hij liet geene zonen na. Zijne dochter huwde met A. J. H. baron van Heeckeren van Netelhorst, eene andere, Johanna Elizabeth Adriana, met Christiaan Albrecht, graaf van Rechteren-Almelo , en later met G e o r g e, graaf van Goertz, en de jongste, Sophia Dorothea, met Frederik Willem F lor i s, baron van Pallandt, die net dat huwelijk de Ehze en Walfort aan Voorst en Keppel bragt. Zie I. A. Nijhoff, .13ijdr. tot de Fad. Gesch. en Oudheidk. D. bl. 83. LINTEL() (Luitenant vAN), gedroeg zich dapper bij den inval der Engelsehen in Zeeland in 1809. Zie Bosscha, Negri Held. te Land, D.Jbl. 299, 300. LINTHORST (J.), werd in 1755 te Amsterdam geboren, en maakte zich als schilder van bloem- en fruitstukken ver. dienstelijk. Hij overleed in 1815 in zijne geboortestad. Zie immerzeel, Lev. en Werk. der Holt. en 71. Kunst-Schild. D, II. bl. 181. LINTHORST (P.), tooneelschrijver uit het laatst der acht-tiende eeuw en begin der negentiende eeuw. Men heeft van hem: De Pah iotten van 1799, trsp., in den Haag, 1801. gr. 80. Deugd en Ondeugd, of de gevaarlijke gevolgen van de Dweepzucht, trsp., Westzaand. en Amst. 1801. gr, en kl. 80. De iffajoor B r e e k y z e r op het Vredefeest te 11 1 ederoord, blsp., In den Haag, 1802. kl. 80. Zie Cat. der Bibl. van Ned. Lett. D. III. b. bl. 136. LINTLOIJW (J.). Van hem bestaat: Historic wegens zyn overgang uyt het Pausdom tot de Ge­reformeerden, 's Hage, 1739. 4o. Zte A bcoude, Naamr. van Ned. Boek. bl. 224. LINTZ (ADA1I), leefde in de tweede helft der zeventiende eeuw, en maakte zich als cijfermeester, schoonschrijver en dichter bekend. Zijne rekenboeken zijn herhaalde malen tot op dezen tijd herzien, op nieuw bewerkt en herdrukt. Men heeft van hem: Koopmans rekeningen of Cifferboek, Amst. 1717. 4 d. 80. De koopmans rekeningen, volgens de Gronden de , Reken­konst enz. met uyigewerkte Somme vermeerdert en uytgegeven, onder het opzigt van den grooten rekenaar den Heere J o an van B enth e m, in welke een Oefenaar zo ver lean komen, dat, wanneer hij maar eenig lust in de rekenkonst heeft, zonder behulp van Meester het kan leeren en de Ouders aan haare kinderen, Amst. 1747. 2 d. 4o. Het derde deel der koopmans­rekeningen enz., Amst. 1751. 4o. In 1813 verscheen A. van Lintz Koopmans rekenkonst, 32* op nieuw uitgewerkt door: P. J o n g l a s , Amst. 1813. 80. , in 1822: A. van Lintz Koopmans rekeningen, op nieuw nagezien en veranderd door P. Jo ng la s, Amst. 4 d. en nog in 1847 te Amsterdam de 8ste druk van A. v a n L i nt z Koopmans rekeningen, veranderd naar de behoejten van onzen lijd, en de zoo als elders algemeen ingevoerde stelsels van munten, maten en gewigten, door H. G. W i t l a g e, 4 d. 80. Koopmans rekeningen enz., alsmede Jo h ann es van d er Boon en Hendrik Rade to a k er s Bouwkunstige Rekeningen met een Beschrijving der V ordens, vermeerderd door B r e n­der a Brandis, Amst. 1778. 4o. Zedelyk Rymwerk, Amst. 1699. Zie Witsen Geijsbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 204. S c h o t el, Gesch. der Lett. en Oudh. Avondst. bl. 80. A b c o n d e, Naamr. vau Both. bl. 224, Tweede Aanh. bl. 95. Arrenberg, Naamr. bl. 259. LINTZ (J. v AN) schreef: ltaliaansch of koopinans boekkouden, Amst. 1717. fol. Arithmetica, Amst. 4 d. Zie Abcoude, Naamr. van Boek. bl. 224; Arrenberg, Naamr. van Ned. Both. IA. 260. LION (A.). Van dezen meester, van wiens leven en lotgevallen niets bekend is, bestaan o. a. drie sehutter­stukken, die uitvoerig door van D ij k en Kramm worden beschreven. Het eerste op het Stadhuis, thans het Paleis te Amsterdam, was een stuk met Vijf en dertig Schutters. Het hing in 1790 » b oven den ingang na de 'miner van de Die­mermeer," het tweede, in 1628 geschilderd, was met negentien schutters en het derde met vijf en twintig schutters. Lie J. v. Dijk, Beschr. van het Stadh. to Amt. bl. 143; Jan F o k k e, Beschr. van het Stadh te Amst bl. 16; I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der loll. en Vl. Kunst-Sehild. D. II. bl. 181; Kramm, Lev. en Werk. der Boll. en VI. Kunst-Sehild. D. IV. bl. 993. LION (ALEXANDER), te Antwerpen geboren, leerling van Eug en iu s de Bloc k, was een veelbelovend jongeling, van wien in 1851 op de Tentoonstelling te Brussel zich eene schilderii , voorstellende eene Reunion d'une Coq? erie au Frauc de Bruges beyond. Ook etste hij twee prentjes. Hij overleed te Brussel in den bloei van zijn leven. Waarschijnlijk was de jeugdige schilder J. L i o n, die tusschen den 11den en 12den December 1857 te Antwerpen overleed, zijn broeder. Zie Kra m m, Lev. en Werk. der Holl. en 1 71 Kunst.Sch. D. IV. bl. 994; be Eendragt van Gent, No. 3, Jan. 1858. LION (J), werd omtrent 1740 te l)inant ge-boren, leerde de beginselen der teeken- en schilderkunst te Luik, en vormde zich to Parijs, onder de leiding van d e Vie n tot historie- en portretschilder. Na lange jaren te Weenen gewoond te hebben, keerde hij in gevorderden leeftijd naar zijne geboortestad terug, waar hij in 1814 overleed. Zie Immerzeel, Lev. en perk. der Holl. en Pl. Kunst-Schild. D. II. bl. 181. LION (ELIAS DE), nam in 1605 het slot te Wouw voor de Staten in, na een beleg van vijf dagen. Zie van Meteren, Ned. Dist. D. VIII. bl. 539; Wagenaar, Pad. Hist. D. IX. bl. 184; Wiersbitzk y, De tacht. oorl. D. III. bl. 122. LION (FurrER DE), een middelmatig dichter, blijkens zijn Klagende Casander, over de breecicende Vrindschap van Damon, D. II. bl. 10 van het Utrechts Zangprieeltje, Zie v. d. An, N. B. A. C. Troord. D. II. bl. 365. LIONS (ANTOINE DES), te Bethune in Artois geboren, trad, in 1608, achttien jaren oud, in de orde der Jesuiten, onder­wees met groote toejuiching de fraaije letteren, en vervulde met niet minder lof, gedurende 25 jaren, de predikdienst in verschillende steden, en 3 jaren aan het Hof van den kardinaal­infant, gouverneur der Nederlanden. Hij stierf den 11den Julij 1648 te Mons, in den ouderdom van 58 jaren. Men heeft van hem een paar godsdienstige geschriften, zoo als: Traite sur les stations de la Passion de N. S. .1. C. Histoire de l'Institution, exercises et privileges de l'ancienne et miPaculeuse Confrerie des Charitables de St. Eloy, Apostre des Pays-Bas, Evesque de Tournay et de Noyon, Patron Tutelaire de Bethune et de Beuvry, Tournay, 1643, Douai, 1709. 12o., in vele latere uitgaven vermeerderd door Gilles J o 1 y, here van Vaultry, tresorier der Staten van Artois te Bethune. Meer is hij bekend als dichter. Vroegere en latere beoordeelaars zijner Latijnsche po6zy, geven hem regtmatigen lof, en stellen hem in gelijken rang met H os s c h i u s. Behalve een menigte school-drama's en andere gedichten, die niet in het licht ziju gegeven, bezitten wij van hem: De Angeli Tutelaris cultu Elegia, eerst afzonderlijk, later met de 2de uitg. (p. 108— 112) van het volgende gedicht, en achter de Poemata van Mal a p e r t u s uitgegeven. De Cultu B. V. Mariae Elegiarum libri tres, Antv. 1612. kl. 12o. 1671. Romae, 1671, Pragae, 1682. De twee eerste verschenen omstreeks 1630 te Douai. P a q u o t en P ee rl­ k amp hebben eene gelukkige proef uit dit gedicht medege­ deeld. Elegiac de amore Jam, Antv. Zijn Poerna de Austriacei in S. Eucharistia pietate is onuit­gegeven. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. T. I. p. 71; Paquot, Mem. T. I. p. 143, 144; Hoeufft, Parn. Lat Belg , p. 144; Peerl­k a m p, de Pout. Belt'. _Need. p. 349, 350, Journal de Trevoux, Jan. 1704. p. 63. LIOREN (PIETER JANssE), ook Pieter Jansz. in Lioren en Pieter Jansz. Vael in Lioren, volgens Trigland, een Vrieschen Vermaners zoon." Hij was burgemeester to Hoorn, en rustte het eerst de fluit- of katschepen uit. Hij behoorde tot de remonstrantschgezinde partij. Toen de Re­monstranten te Boom nog meester waren, en de Contra-Re­monstranten in de Ramen, in een schuur hunne vergaderingen hidden, zonden de vier burgemeesters hunnen bode in de verga­dering der laatsten, D om interdickt te doen, en dewyl deze menschen dit niet en achtende, maer even vrymoedig met prediken voortgingen, waren burgemeesters bierover vry wat ontsteld." Bij of kort na die gefegenheid, zeide burgemeester Pieter Jansse Lioren, tegen burgemeester Dirk Dirksz.: b dat waert sake dat die van de Ramen, en haers gelyken, meester waren, ik geloof dat sy my levendig in 't vier souden werpen." Waarop burgemeester D irk Dirks z. antwoordde: D hou ! hou ! in 't vier werpen, hurgemeester !" Ja," hervatte Liore n, D dat souden se wel doen, en gy boef ! gy sout het ook wel doen." Dirk Dirks z. , dit woord van boef opne­mende, zeide. A Ik heb noit myn Leven geen boeven-stukken bedreven, maer wat gy gedaen hebt, dat moogt gy weten." Hierop zweeg burgemeester L i o r e n. Kort daarop were Lioren afgezet, doch hij liet de Remonstranten in zijn pak. huis prediken. Zie Trigland, Kerk. Goa. bl 884; Brandt, Hist. der Ref. D. III. bl. 467, 475, 732; V el i u s, Chron. van Hoorn, bl. 33, 66; Abbing, Very. op Velius, D. I. bl. 53, 71, Bijl. Bekn. Gesch. der Stad Hoorn, bl . 13, 15; Dist. Perk. bl. 182; Zimmerman, de Zee, hare bacon. en Wond. D . 1. St. I I , bl. 314; Yriend des Vad. D. XV. No. 8, bl. 575. LIP (J. VAN DER), dichter uit de eerste helft der achttiende eeuw, van vvien o. a. een gedicht voorkomt in het Stamboek van Iffej, Koerten (Amst. 1735), bl. 175. Zie Heringa, Very. op de Lijst van Ned. Diehl. bl. 61. LIPKENS (ANT0INE) , werd te Maastricht geboren, in den aan­yang van het jaar 1782. Aldaar in mathematische studi6n opge­leid, begaf hij zich naar Parijs, om aan de Polytechnische school geplaatst to worden. Op 20jarigen leeftijd werd hij, in 1811, als boogleeraar in de landmeetkunde, naar het departernent de la Loire gezonden, en een jaar later tot ingenieur en chef van hetzelfde depar­tement benoemd; later werd hij in die dubbele betrekking over- geplaatst naar de departementen du Cher en de l'Arriege. Na den val van Napoleon in Nederland terugekeerd, werd hij terstond in dienst gesteld, en aan bet hoofd der ingenieurs geplaatst, die met de bepaling der grensscheiding tusschen Belgie en Frankrijk belast waren. Kort daarna werd hij als ingenieur-verificateur van het kadaster in het groothertogdom Luxemburg. en als curator van het Athenaeum aldaar aan­gesteld, aan welke inrigting hij tevens als hoogleeraar onder­wijs gaf in de proefondervindelijke natuurkunde. In 1827 werd hij benoemd tot hoofd-ingenieur, belast met de cadastrale opmetingen voor het rijk, en vervolgens tot raad-adviseur bij het ministerie van binnenlandsche zaken voor werktuig- en schei­kunde. De Koninklijke Academie ter opleiding van btirgerlijke in­genieurs te Delft, welke in 1811 opgerigt werd, heeft men hoofd­zakelijk aan zijne bemoeijingen te danken. Als directeur aan het hoofd dier instelling geplaatst, mogt hij Karen nuttigen werkkring voortdurend rigten en van nabij gadeslaan. De zes laatste ja­ren zijns 'evens, waren grootendeels aan die betrekking gewijd. Talrijk waren de bijzondere lastgevingen, hem van regerings. wege opgedragen. Onder vele andere vermelden wij bier slechts zijne benoeming tot lid der commissie voor de verificatie van den standaard der mater en gewigten, en van die voor de droogmaking der Haarlemmermeer. Hij gaf steeds vele blij­ken van onvermoeide werkzaamheid en van zucht om van alle werkzaamheid partij te trekken. Hij werd benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst, en was commandeur der orde van de Ned. Leeuw. In 1827 werd hij correspondent , tiegen jaren later lid en in 1846, op zijn verzoek, rustend lid van het Koninklijk Nederlandsch In­stituut. Hij stierf 15 December 1847, oud bijna 66 jaren. Zijne nagedachtenis is gehuldigd door den Beer F. D r o i n e t. Zijn gelaat, in het fraai door M i e 1 i n g gesteendrukt portret, naar W. II. Schmidt, in groot folio. W. J. K e m p e e s vertaalde de Verhandeling over het Spiegelk,ruis, uitgedacht door den beer Li pken s, uit he Fransch, (Delft, 1847). Zie Jaarb. van net Kon. Ned. Inst. 1848. bl. 8, 1849. bl. 95, 96. LIPKENS (JAN), leeraar der Doopsgezinden, hunne ver­gadering houdende bij bet Lam en den Toren te Amsterdam, gaf in het licht: Redevoering op het eeutvgetyde van derzelver Weeshui s, ged , den 26 alciart 1777, met een toepasselijk vers van Agatha Deke n, Amst. 1777. 4o. Zie Boekz. der Gel. Wer. 1777. a. bl. 674. LIPPE (OTTo VAN DER), zoon van B er n a r d, graaf van der Lippe, abt en bisschop in Lijfland, proost van Utrecht, werd in 1215 tot bisschop van Utrecht verkozen. Beide, zoo wel Willem van Holland, als Gerard van G elre, waren te Utrecht gekomen, om !zijne keus te bevorderen. Nadat hij door den aartsbisschop van Keulen te Frankfort gewijd 'en als vorst van het keizerrijk door Frederik beleend was, gaf hij het bestuur over het bisdom aan zijn broeder Herman van der Lippe, om den keizer op een togt naar bet H. Land te volgen. Hij ondernam dien togt, niet, gelijk hij zich had voorgesteld met den keizer, welke dien vroeger beraamden togt eerst in 1229 aanvaardde, maar welligt met graaf Willem I van Holland (1217). Hij twistte over de hooge schattingen door de zijnen aan zijne vasallen in Salland opgelegd en over den tol te Lobith. Voorspoedig oorloogde hij met Holland en Gelre over het Over- en Nedersticht, doeh later in krijg ge­raakt met Groningen, werd hij gevangen, gruwelijk mishan­deld, en na een dertienjarig bestier in 1228 gedood. Zie Chron. Joh. de Beka, p. 56 seqq. Chron. cwt. Joh. de Beka bij Malik. Anal. T. VIII. p. 138; Anonym. de Vita et reb. gestis Dorn. ab Arckel bij Malik Anal. T. V. p, 249 ; Chron de Traj. bij Halth. Anal. T. V. p. 337; Henr. Wolteri ap. Meib. 2 rer. Germ. ad ann. 1217; Bat. Sacra, T. I. p. 214; Royaards, Gesch. van het Christend. en de Christ . Kerk in Nederl. D. I. bl. 217; van Gils, Oath. Meyer. Memorie6. bl. 70; van Gils en Coppens, Nieuwe Baehr. van het Bisdom van 's Bosch, D. I bl, 135; van Kam­pen, Gesch. der Kruist. D. III. bl. 269; W a g e n a a r, Fad. Hist. D. bl. Arend, Pad. Gesch. D. II. St. I. bl. 269, 272. LIPPE (W.), luitenant-generaal in dienst dezer landen, werd, na zich dapper te hebben gedragen in den veldslag bij Rocoux, in Oct. 1746 gekwetst. Zie Bosseha, Neerl. Held. te Land, D. II. bl. 602. LIPPELOO (ZAcRARius), werd omtrent 1566 te Antwerpen geboren, genoot tegelijk met Franciscus S w e e r t i u s, het onderwijs van Willem Boonaerts of Fabius in de lette­ren. In 1587 werd hij karthuizer monnik te Keulen, en legde zich op de beoefening der letteren toe. Hij vervaardigde een kort begrip der levens der heiligen van Laurens S u r i u s (Colon 80.) Vervolgens wilde hij diens arbeid vermeerderen, toen hij de tering kreeg, en na van eene wandeling te zijn teruggekeerd, met de pen in de hand, den 19den November 1599, in het 34ste jaar van zijn leven, stierf. Hij liet in handschrift na : Oratio funebris in obitu Fr an c i s c i Pa l u d a n i, professi Carthusiae Coloniensis . Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 850; Foppens, Bibl. Belg.T .11. p> 1168; P etreii, Bibl. Cant. p. 297 298; S we er ti Ath. Belt'. p. 768. M o r o t i i, Theatr Chron. S. earth Ord p. 131. Hartzheim, ex Comm. Mich, MOrekens, p. 322 Paquot, Mein. T. I. p. 384. LIPPENS (JAcosus), werd omstreeks 1620 te Gend geboren Naauwelijks had hij zich op de letteren beginnen toe to leg" gen, of hij staakte zijne letteroefeningen. Later wijdde hij zich aan de geneeskunst, en ging de lessen van den hoogleeraar Jo h, V esl in gius te Padua bijwonen. Hij vond in Anto n i u s Bombardin i, een Venetiaansch edelman, een bescher­mer, die hem in de gelegenheid stelde het doctoraat te erlangen. In 1651 keerde hij naar Gend terug en oefende aldaar, gedurende dertig, welligt veertig jaren, de praktyk uit. Hij huwde aldaar en had het verdriet in 1676 zijn zoon en naam­genoot, baccalaureus in de godgeleerdheid, in den ouderdom van 21 jaren, te verliezen. Hij was bevriend met verschillende geleerden, o. a. met Ignatius de Dycker, Karel van Ho o rn, Augustijner monniken, en de regtsgeleerden Paul van de Steene en Michel van Hoorn, van welke de laatste een lofrede op hem schreef, waarin hij over zijne mis­maaktheid schertste. In weerwil zijner drukke praktyk, wist hij nog tijd te vinden de Latijnsche dichtkunst te beoefenen en een werkje in het licht te geven, getiteld: Poematunz Promubris, Gandavi, 1683. 80. Zijne gedichten zijn eater zeer middelmatig. Men verwant hem sours met den Latijnschen dichter Jacobus Liberus. Zie Paquot, Mow. T. IX. p. 112. Hoeuf ft, Parn. Lat. Belg p. 166. Blommaert, de Ned. Schrijv. van Gend, bl, 340. LIPPERSHEY (HANs). Zie LA PREI (JoHANNEs). LIPPERT (Z. W. J.) schreef: Het g6lukkig huisgezin door tweedraqt ontrust, Amst. 1807. 80. 2 st. Zie Brinkman, Naarnl. van Ned. Boek. bl. 360 LIPPIUS (JoHANNts) of L i p p ens, werd waarschijnlijk in het midden der zestiende eeuw in Oost-Friesland geboren. Wij ontmoeten hem voor de eerste maal in de vergadering der Nederlandsche kerken onder het kruis, en in en buiten Neder­land verstrooid, den 3den Nov. 1568 te Wesel gehouden, en mogen hem onder de ) eerste overzieners en goedkeurders der Nederl. Geloofsbelijdenis" rangschikken. Den 5den Oct. 1571 was hij lid der vergadering van de Nederduitsche kerken onder het kruis, en in Duitschland en 0. Friesland verstrooid, te Emden gehouden, die hem, en eenige andere herders uitnoo­digde, , om de kerckendienaers zyner classis, in den naem deser synodale vergaderinghc te vermaenen, dat zy naerstelic vernemen, of eenighe kercken in haren classe zonder kerchen­dienaers zyn, en de zodanighen kercken te vermaenen, eenen dienaer te beroepen, (en) dat zy oock zommighe uit den Re­gister souden voorstellen, opdat met gemeynen rade yemant beroupen werde." L ip p i u s was toen predikant bij de Ne­derlanders, die te Wesel de vervolgingen van A.lva en diens bloedraad ontgaan waren, en kwatn in de maand 1572 te Dordrecht, gelijk uit het oudste Kericelak actaboek der her- vormde Gemeente aldaar blijkt, D In Julio 1572 is Dom. Lippius uyt Wezel gecomen." Na het houden der eerste vrije Staatsvergadering, werd de kerk der Augustijnen, van altaren en beelden ontdaan, den Hervormden tot uitoefening van hunne eeredienst afgestaan, en den 25sten of 26sten Julij door Lipp i us, na nog eenige malen het Evangelie onder den blooten hemel verkondigd te hebben, de eerste leerrede in dezelve gehouden, in tegenwoordigheid van M a r n i x van S t. A ldegonde en andere leden dier vergadering. L i p­pius was een getrouw dienaar van J. C., en zag, gedurende zijne dienst, de gemeente in ) wasdom en heyligheid" toe­nemen. In de twee eerste vergaderingen der classis van Zuid-Holland was hij niet tegenwoordig. Hij verscheen voor de eerste maal in dezelve, toen zij, den 27sten Oct. 1573 voor de derde maal te Gorinchem werd gehouden, en den 6den Dec. 1575 was hij voorzitter harer bijeenkomst te Dordrecht, waar hij, in het laatst van die maand, nog in dienst was. Van zijn vertrek gewagen de Kerkelyke Acta niet. T e W a t schreef ergens, dat hij Holland heimelijk verliet. De Hand. der Cl. van Z. H. melden het volgende: r Den 17den Juny 1609 is gelesen een brieff van T elem an n o Cup o, daerin dat hy versoeckt, soo yemant der Broederen, mochte kennisse hebben, waer eenen Joann es Lippiu s, eertyds Dienaer binnen Dordrecht, mogte belant syn, dat hem sulcx schrifte­lyck mochte verwitticht worden. De Broeders omgevraecht synde, en is nyemant vernomen, die kennisse had, waer hy mochte vervaren syn, alleenlyck, dat eenig persoon seyde' dat hy van Dordrecht naer Wesel was gereyst, en zich een mercklicken tyt aldaer onthoude hadde." Omtrent het jaar 1578 en 1579 was hij, volgens de mss. Handel. der Vlaemsche Sy noden en Classen, weleer in bezit van te Water, predikant te Hulst en Hulster-ambacht, Ook ontmoet men bem, in het eerstgenoemde jaar te Wezel, bij het houden der plegtige redevoering, in het Kerkelijk Archief der Hoogleeraren Kist en Roya a r ds, D. V. bl. 320 volgg., door L. J. F. Janssen medegedeeld. Het is moeijelijk te bepalen, of hij tusschen 1575 en 1577, dus voor hij leeraar te Hulst werd, of na 1579 de verdrukte gemeente te Utrecht heeft vertroost en versterkt Zeker is het, dat hij zich in 1577 te Dordrecht beyond, om zich met den schout en den ouderling Jan Ca n i n, met welke hij eenige oneenigheden had gehad, te verzoenen, en dat in 1589 zijne wed uwe B e 1-leke S c h o u t et, blij kens een ongcdrukten brief van W e r­ner us Helmichius nog te Utrecht in leven was. Volgens te a t e r was hij bevrieud met den Leklschen predikant Cool hius. Mogelijk was David L ippius, van 1616-1618 student aan de hoogeschool to St. Andrews, zijn zoos. Zie te Water, Tweede Reureget. der Geloofsb. der Eery. Kerk, bl. 37, 38, 78; Kist en Royaards, Kerk. Arch. D. VIII. bl. 418; Sehotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 67 volgg. LIPSIUS (JusTus) of Joest Lips s, werd 's nachts tusschen den 17den en 18den October 1547 te Isca, een marktvlek tusschen Brussel en Leuven, geboren. Zijn vader A e g i d i u s Lipsius en zijne moeder Isabella Petirivia, waren ge­achte en van tijdelijke middelen gezegende lieden. Deze laatste plagt to verhalen, dat zij, toen zij van hem zwanger ging, niet in een Broom, maar wakende, twee jonge in het wit ge­kleede knapcn, (volgens de geleerden van die dagen, zinnebeelden van zedigheid en geleerdheid, of van de letterkunde en wijs­begeerte,) in hare slaapkamer zag spelen en elkander omhelzen. Het eerste onderwijs genoot hij in zijne geboorteplaats, doch toen hij • zes jaren oud was, bestelde hem zijne ouders te Brussel ter schole, om aldaar de gronden der Latijnsche taal te leeren. Terzelfder tijde begon hij zich zelven in de Fransche taal te oefenen, en bragt het welhaast zoo ver, dat hij die verstaan en schrijven kon, doch het spreken viel hem, bij ge­brek van oefening, moeijelijk. Hij was in zijn tiende jaar, toen hem zijne ouders naar Ath in Henegouwen zonden, om aldaar op het gymnasium zijne studibn voort te zetten. Vroeger reeds stelde hem zijne leermeesters ten voorbeelde zijner mede­leerlingen, en reeds op zijn negende jaar vervaardigde hij Latijnsche verzen. Na een verblijf van twee jaren te Ath, werd hij naar Keulen gezonden, om aldaar onder de Vaders der Societeyt, in de Grieksche taal, rethorica en philosophie te studeren. Naauwelijks twaalf jaren bereikt hebbende, begon hij Latijnsche redevoeringen te houden en bewijzen zijne wel­sprekendheid en taalkennis te geven. In het bijzonder behaagde hem reeds in zijne eerste jeugd, de philosophie, zoo dat zijne leermeesters die ongemeene drift moesten beteugelen; doch niets was in staat hem van de beoefening dezer wetenschap of te trekken. Flij wenschte wel in het gezelschap der Jesulten op te worden genomen, doch zijne ouders voldeden aan die he­geerte niet, maar zonden hem naar Leuven, waar hij zijne philosophische studien voortzette, en zich inzonderheid op de physica begon toe te leggen. Ook hegon hij de letter-, oud­heid- en oordeelkunde te beoefenen. Hier leefde hij gemeenzaam met Otto H a r t, later raadsheer in den Hoogen Raad te Mechelen, had o. a. Cornelius Valerius en Petrus N a n n i u s tot leermeesters, terwijl Ludo v i c u s Carrio van Brugge, Franciscus Martinus van Gent, Arnoldus Deinius van Mechelen, Martians Antonius Delrius, Andreas Schottus, beide van Antwerpen, Victor Gise­linus van Sandvoort en Janus L er n utius van Brugge, die later alle door hunne schriften vermaard werden, zijne medeieerliiigen waren. Terwijl hij nog studeerde en zich in deJregtsgeleerdheidJoefende ,Jverloor hij zijn va-der, en begaf zich zijn moeder uaar Leuven, om naauwer opzigt over hem te hebben. Omtrent achttien jaren was Li p s i u s oud, toen de liefde tot de letterkunde hem aanspoorde zich naar Rome te begeven, waar zijne Variae Lectiones, in een vloeijenden Ciceroniaanschen stijl gesehreven, en aan den kardinaal d e G r a n v ell e opgedragen, hem een goeden ontvangst beloofden. Twee jaren lang vertoefde hij aldaar, en werd er door den kardinaal als geheimschrijver voor de Latijnsche brief­wisseling gebruikt. Zijn ledigen tijd bragt hij in de Vatikaansche en andere bibliotheken, met het collationeren eq afschrijven van oude bandschriften en in het gezelschap van M a r c u s Antonius IVIuretus, Paulus Manutius, Patinus, Fulvius Ursinus, Hieronymus Mercurialis, Caro­lus Sigonius en Petrus Victorius door, ook woonde hij de lessen van den eerstgenoemde bij. Te Leuven weder­gekeerd, gaf hij zich aan een ongeregelde levenswijs over, doch vertoefde er slechts kort. Wederom ondernam hij een reis en wel naar Weenen in Oostenrijk. Te Dole, waar hij zich een pool ophield, hield hij eene Latijnsche redevoering en werd daarop luisterrijk onthaald, welk onthaal hem een koorts berokkende, die hem aan den oever van het graf bragt. Te Weenen begaf hij zich naar het hof van keizer M a x aan II, waaraan zich toen vele geleerde mannen bevonden. Hij knoopte er vriendschapsbetrekkingen aan met A u g e r i u s G isl en us B u s b e q u i us, door zijne talrijke gezantschappen vermaard, en de historieschrijvers Johann es Sam b ueu s en S t e p h a n u s P i g h ius. Van Weenen reisde hij naar Bohemen en Saksen, werd hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid te Jena, en hield er verscheidene openbare rede­voeringen en eene Disput. pro loco, de Terra pretiosa. Ver­langen naar zijn vaderland, bewoog hem in 1574 Jena hei­melijk te verlaten en zich derwaarts te begeven. Onder weg vertoefde hij negen maanden te Keulen, waar hij A n n a van C a 1 s t e r, eene weduwe, uit een aanzienlijk Leuvensch geslacht gesproten, huwde, zijne Lectiones antiquae schreef en Tacitus begon te commentarieren. Te Isca teruggekeerd, meende hij zijn leven aldaar in rust door te brengen en voor de geleerde wergild to arbeiden, doch de oorlog dwong hem zich naar Leuven te begeven, waar hij doctor in de regten werd, zijne Epist. Quaestiones in het licht gaf en zijne Leges Regiae et Decemvirales opstelde. Toen in 1578 Brabant wederom ont­rust en Leuven ingenomen werd, begaf hij zich naar Holland en vestigde zich te Leyden, waar hij vele vrienden vond. her werd hij, den 5den April van dat jaar, tot hoogleeraar in de historian en het regt benoemd, en werkte door zijn onderwijs en de Europesche vermaardheid van zijn naam, welke hij door de uitgave van geleerde schriften telkens verhoogde, krachtig mede, om den bloei en luister der jeugdige hooge­school te bevorderen. Tot zijne leerlingen behoorde ook prins M a u r its van Oranje ; tot zijne te Leyden uitgegevene geschriften de Electa, Satyra Menippea, Saturnalia, de verhandeling de Constantia, en zijne aanmerkingen op Vale­rius Maximus, Seneca Tragicus, Vellejus Paterculus en een zamenspraak de recta Linguae Latinae pronunciatione. Zijne twist met Co o r n h e r t over het ketterdooden en de con­scientiedwang, had ten gevolge, dat hij, onder voorwendsel te Spa de waterers te willen gebruiken, Leyden verliet. Hij begaf zich naar Hamburg, vervolgens naar Mentz, waar hij de gereformeerde godsdienst, die hij te Leyden, gelijk vroeger te Isca de Luthersche, had beleden, in handen der Jezulten afzwoer en wederom in den schoot der R. C. kerk, waartoe hij weleer behoorde, terugtrad. Zijn voormalige amhtgenoot S c hl usselburg te Jena, vergeleek hem bij L u ci an u s, noemt hem een Epicurisch philosooph, veranderlijk als een weerhaan; Sc a 1 i g e r een getrouwden Jesuit, V o e t i u s een halven heiden of vrijgeest, die de godsdienst als het geld ge­bruikte en telkens verwisselde. Zijn vertrek uit Leyden baarde algemeene verbazing. Van alle ziiden werden hem door ko­ningen en vorsten aanbiedingen gedaan, doch hij sloeg ze alle af, zelfs die van den beroemden B en e d i c t us A r i a s Mon t a n u s, die hem uitnoodigde om naar Spanje te komen; hij wilde al het zijne met hem deelen en hem erfgenaam van zijn vermogen maken, en begaf zich naar Leuven, waar hij door de Staten van Brabant tot hoogleeraar beroepen was. Hier zou hij, volgens den een voor een talrijke, volgens anderen slechts voor eene kleine schaar van toehoorders gesproken hebben. Zeker is het, dat zijn roem, zoo door zijne openbare lessen, als door zijne uitgegeven schriften dagelijksch toenam. Eens waren Al­bert en Isabella met het Hof bij een zijner lessen tegen­woordig. Hier achter geven wij een naauwkeurige lijst der schriften, die hij te Leuven heeft opgesteld. Zij zijn niet minder belangrijk dan talrijk en van letter-, oudheid- en geschiedkundigen inhoud. Hij hield zich ook bezig met het nazien en verbeteren zijner reeds uitgegeven schriften, en stelde tot peter verstand van zijn geliefden schrijver Se-n e c a, dien hij vervolgens zelven verklaarde, een Manuductio ad Philosophiam Stoicam op. Zijn uitgaaf van Sen eca droeg hij aan pans Paulus V op, wien hij haar door zijn voormaligen leerling P hil ip pus Ruben iu s, geheimschrijver van Ant­werpen, liet aanbieden, Door eene krankheid aangetast, deed hij eene gelofte aan 0. L. Vrouw te Halle, en hing, na zijne herstelling, een zilveren pen met een Latijnsch gedicht voor haar altaar. Zoowel dit gedicht als zijne Miracula Divae Virginis Hallensis en Divae Sichemiensis, gaven de protestanten aanleiding tot spot­schriften, die hij zelf niet beantwoordde. Hij stierf den 23sten Maart 1606, in den ouderdom van 59 jaren, en werd in het Franciscaner klooster te Leuven begraven. Zijne weduwe liet hem een prachtige marmeren graftombe oprigten en de regering van Antwerpen bedekte zijn graf met een lijksteen, met een eervol opschrift. G e r a r d u s Corse li us hield eene lijkrede op hem, die met de menigte lof- en treurdichten en grafschritten, ter zijner eere in het licht verschenen, zoo wel afzonderlijk als in de Farna posthuma, Antv. 1607. 4o., en voor de 80. uitg. zijner Opera omnia is te vinden. Weinigc geleerden zijn gedurende hun leven en na hun dood, meer eer bewezen dan Lipsiu s. Koningen vorsten en edellieden, staatsmannen en geleerden, stelden hoogen prijs op zijne vriendschap en achting; met de uitstekendste man­nen, door geheel de beschaafde wereld, was hij in briefwisseling. De lofspraken op hem gehouden, de lofverzen hem toegezon­den, zouden een lijvigen bundel uitmaken. Het ontbrak hem ook aan Been vijanden, die te refit of te onregt, hem berispte en zijnen roem trachtten te verduisteren. Zijne kennis was uitgebreid, zijn geheugen buitengewoon sterk, zijn oordeel scherp en juist, zijn ijver rusteloos. Zijn stijl was kort, gedrongen, krachtig, gelijk die van Tacitus en Seneca. Henricus Stephanus Scioppius, Balza c en G ro tius, gaven echter hunne goedkeuring aan den stijl van L i p s i u s niet. Zijne taal­en oordeelkundige werken werden echter door de T h o u, B a y l e en Clericus, die weinig waarde aan zijne overige hechtten, geprezen. D Je suis persuade," schreef de laatste, D que Perizonius lui-mgme, ne fait pas grand cas de tout . ce que L i p s e a ecrit, excepts les oeuvres de critique et de philologie." Zijne kennis van de voornaamste oudheden was, volgens Isaac Casaubon us groot, doch hij oordeelde dat hij een kind in het Grieksch was. Als dichter zou Peerlk amp hem onder de voortreffelijkste van dien tijd rangschikken, indien hij minder P la u t u's en Luer et iu s, dan Virgilius, Ti bull us en 0 vidius tot modellers had genomen, Hij beminde de bloemen en vooral de tulpen, en hield omgang met Rem bertus Dodonaeus, Carolus Clusius en Johannes Boisot. ,Ook was hij van zijn jeugd of een vurig beminnaar van honden. Te Leuven had hij er doorgaans drie, S a p p h ir, een Hollander, Mops ulu s, een Antwerpenaar, Mops us, een Schot. Deze liet hij af­beelden en vervaardigde er lofdichten op. Doorgaans werd Mopsus nevens hem geschilderd, wijl hij dien hond, als hij openbare lessen gaf, bij zich had. Zijn hand rustte dan op zijn kop. Er bestaan vele afbeeldsels van L i p s i u s, zoo in olieverw als in plaat. Ook is het huis, waarin hij geboren werd, in plaat gebragt. Men oordeelt verschillend over het karakter en den inborst van L i p s i u s, De een prijst zijn vriendelijkheid, minzaamheid en nederigheid; de ander noemt hem zwak, wispelturig en geveinsd. Zijne schriften zijn: Variar. Lectionum, Lib. III, Antv. 1569, 1575, 80. T a eiti Opera, c. notis, Antv. 1574, 1581. 80. L. B. 1585, fol. 1588. 80. 1589, 1595. 80. en 12o. Antv. 1598. 80. L B. 1598. 80., c. Comment. J. L. et praemit. G. Barclaji ex vita Agricolae, it. Josiae Merceri nott, Paris, 1599. 80. Antv. 1600, c. Vellejo Paterculo, f. en 4o. 1607. f. L. B. 1619. 80. Aurel. Allobr. 1699. 80. L. B. 1621. 12o. Antv. 1627, 1637, 1648, 1668. fol.; Coil. not. J. L. in Corn. Tacit. c. Ms. Cod. Mirandulano, acct. Pomp. Lampugnano, Berg. 1602. 80.; J. L. Dis­punctio not. Miranda Cod. ad Corn. Tacit. 4o.; in C. Tacit. Observat. c. Praef. H. Conringii. 1638; Tac. Opera ex J. L. edit. c. notis et emend. H. Grotii, L. B. 1640. 2 you'. in 12o. ; Comment. in Tacit. in edit. J. F. Gro­novii, Amst. 1678. 2 vol. 80. 1685. 2 vol. 80.; Corn. Tacit. Opera c. not. integris J. Lipsii et G r o n. ex rec. J. A. Er nes ti, Lipsiae, 1752, 1772. 2 vol. 80. Antiquarum Lectionum libb. V, Antv. 1574, 1575. 80. L. B. 1596. 80. M. Accius Plautus ex fide atq. acct. compl. libr. mss. Opera D. Lambini Monstrol. emend, adjecta sunt..... ex Comment. Antiq, Lection. J. Lipsii melt. Plauti locor. illustrat. et emendat. L. B. 1577. fol. T. Li vii Hist, liber primus ex recens. J. L., Antv. 1579. 80. Men vindt ook Li p s i u s aanteekk. op Li v i u s, in de uitgaaf van Drackenborch. Electorum Lib. I, Antv. 1580. 80. Lib. II, Antv. 1582.4o. Satyra llienippaea s. Somniurn, Antv. 1581. 4o. Paris, 1585. 80. L. B. 1618. 12o. 1620. 80.; Quatuor clam Viror. Satyrae I V ; Rigaltii Funus Parasit. J. Lipsii Satyra Menp. P. C u n a e i Sardi Venales; Jul. Imper. Caesares, L. B. 1620. 12o. Saturnalium Sermonum libri duo qui de Gladiator., Antv. 1582, 1589, 1591, 1598, 1604. 4o.; ook in Grae v Ant. Rom. T. IX. p. 1181-1206. M. T. Ciceronis Consolatio, de quo Judicium J. L. subjectum est. De Amphitheatro liber c. aen. fig. Antv. et L. B. 1584, Antv. 1589, 1598, 1604, 1606, 1608. 4o. Leges Regiae et decefnvirales, Paris, 1584. fol, L. B. 1589. 80. De Constantia, Antv. 1584. 80. en 4o. 1585, 1586. 80. en 24o. Antv. en L. B. 1590. So. en 4o. Antv. en Francof. 1591. 80. Noremb. 1598. 80. Antv. 1599. 40. L. B. 1602. 24o. Antv. 1605. 4o. 1613. 24o. 1615. 4o. Witteb. 1621. 12o. Antv. 1628. 4o. Amst. 1652. 12o. Oxonii, 1663. 12o. Jenae, 1680. 12o. Vert. in het Fransch door de Nuys e­ment, Leyde, 1584. 4o., door Ber. S. de Malassis, Rochelle, 1590., Simon Goulart, Lyon, 1594, de la Grange, Paris, 1762. 12o.; in het Engelsch door It. G. Lond. 1654 en N. Wanley, Lond. 1670. 80.; in bet Ned. door J. Moerenhoef, Leijd. 1584. Amst. 1640. J. L. Twee edele en treflycke philosoph. boecken van de stantvastigheyd.... waerby is gev. een oratie van de Schandt­vlecke der Lasteringhe. Val. Maximi Dict. Factq. memor. lib. IX, repurqati atq, in meliorem orditzem restituti per S t e p h. P i g h i u m. Acced. animadvers. et breves notae J. L. ad eundem, Antv. 1525. L. B. 1594, 1599. 80.; c. Lipsii notis nit. et emend. edit. L. B. 1640. 12o. Amst. 1660. 12o.; Notae in Val. Max. in edit. Abr. Torrenii, L. B. 1726. 4o. Opera oinnia quae ad criticam spectant proprie, Antv. 1585, 1588. 4o. L. B. 1596. 80., zond. pl . 1600. 4o. Antv. 1601, 1611. 4o. Epistolarum selectarum Centuria prima, Antv. 1586. 80. en 12o. Franc. 1590. So. Epist. Cent. II, L. B. 1591. 80. Franc. 1591. 80.; Cent. II his juncta Instit. Epist. Lugd. 1592. Franc. 1592. 80. -Epist. ad Philip Lanoyum, nobil. juvenem iter in Italiam cogitantem scripta, Antv. III. nov., apn. 1578 in Itinerario totius orbis N i c. Reusneri, Basil, 1592. 80. en in A. Lack manni Misc. liter. Acced. Mantissa de Peregr. Gall. et Ital. Hamb. 1721. p. 152. -Epist. Select. tres Cent., e quibus tertia nunc primum in lucem emissa, Antv. 1601. 4o. en 80. 1605. 4o. -Epist. ad Jac. Mona v i u m, Antv. 1592. -Epist. Select. Paris, 1601. 12o. Epist. Select. Cent. V, Antv. et Paris, 1602. 80.. -Epist. de Distinct. ad seriem E. P u t e a n i, Han, 1602. 86. -Epist. Select. ad Italos et Hispanos Cent., Antv. 1604, 1613. 4o. -Epist. Select. ad Germanos et Gallos Cent., Antv. 1605. 4o. Epist. Select, ad Belgas, Antv. 1605. 4o. -Epist. Select. Cent., Antv. 1607. 4o. Epist. de induc., Lugd. 1608. 4o. Franc. 1609. 80. Lugd. 1617. 4o. In Dissertt. super induc. belli Belg. c. n. L. B. Elzev. 1633; L. B. ap. Elzev. 1634. 16o. -Epist. Select. Avignon, 1609, Paris, 1611. 80. -Epist. Select. misc. Antv. 1614. 4o. Lugd. 1616. 80. Genev. 1639. 80. Choix des Epitres de J. L. trad. par A. Brun, Lyon, 1640. 4o, Epist. Select. Decades III, cura C. Pa p e n i i, Brunsv. 1678. -Epist. praeterm. Decades VI, Offenbaci, 1610. 4o. -Cent. IV et V mist., Ants,. 1611. 4o. -Epist. Select. chilias et poemata selecta, 1616. 80. Franc. 1626. 80. -Epist. quae in Centur. non extant Decades XV III, acc. Poemata ejusd. Harder. 1621. 80. -Epist. de peregr. Ital. L. B. 1631. 12o. -J. L. ad Th eo d. L e e u w i u m Epist. primum edit. L. B. 1649. 12o. -Quatuor de Westph. Epist. aliqualis excusatio in Opusc. Variis de Westph., Helmstad, 1668. 12o. -(Apolog. pro Westph. ad. J. L. auct. J o. Domann o, Helmst. 1591. 4o.) --Quatuor Epp. in omnibus fere edit. obmissae, nunc denuo recusae; acted. N i c. 01 e n a r d i super hospit. et morib. Hispanorum epist. Roter. 1705. 80. -Epist. anecdota ad A b r. Ort e 1 i urn in Journ. des Savans, ed. d' Amst. p. 44 Avril 1723. --Epist. Lipsii ad Sidneium in Praest. et erud. Vir. Epist. Eccles. et Theol., Amst. 1684. -Misc. ex Mss. lib. Bibl. Coll. Rom. soc. Jes., Romae, 1767. 80. p. 467-485, 7 brieven van L. - Een menigte brieven van en aan Lip s ius vindt men in de Syll. Epist. P. B urm an n i. Zij behoorden vroeger aan Cons t. H u y g e n s, en kwamen later in de Bibl. te Leuven. Lettres inedites de Juste Lip s e, ses relations avec les hommes d'e'tat des provinces Unies des Pays-bas, principalement pendant les annees 1580-1587, publides avec une introd. et des notes par G, H. M. Del prat, in Verhand. der konink. Akad. van Wetens. Aid. Letterk. eerste deel, Amst. 1858. 4o. (zuivere afdruk.) De Gronoviussen, (Bibl. Gron. p. 14), te Water, (Bibl. mss. p. III), J. Koning Cat. der Handss. bl. 83), J. Schouten (Cat. van Hands. bl. 57), van Voorst (Cat. Rais. de la prec. coll. de mss. p. 184), bezaten mss. brieven van L i p s i u s. Ook vindt men ze in de: Bibl. Emtenk. Am­bros. Milan. Harleiana, en in de Bibl. Acad. publ. L. B. met andere handss. van L. De recta pronunt. latinae linguae, Antv. et Lugd. B. 1586. 80.; Comment. de eadem materia, Paris, 1587. 80. Antv. 1599. 4o. et 80. 1609. 4o. Inscript. antiquarum quae passim per Europ. liber. Access. auctar. a J. L. L. B. 1588. fol. Animadvers. in tragoedias quae L. Ann. Senecae tribuuntur, L. B. 1588. 80. Antv. 1607. 16o. Notae ad Sueton. tres priores libros Caesar, Franc. 1588. 80. -Comment. in Suet., Paris, 1610. 80. -Notae ad tres poster. libros Suet. Caes. , Offenb. 1610. 80. Politica, L. B. 1589. 4o. en 80. L. B. en Franc. 1590 (edit. quam auct. germana etfida agnoscit.), 1591, Lugd. 1592. 80.; Fold. lib. VI et advers. Dialog. lib. Antv. 1599, 1602. 4o. ex off. Plant. 1615. 32o. 1632. 4o. L. B. 1634, 1650. 12o.; c. not. M. Berne gger i, Argent. 1658. 12o.; c. not. L. Prasch i i, Norimb. 1666. 12o.; J. L. Polit. s. Civil. .Doctr. lib. sex qui ad principatum maxime spectant ex instit. M. Berneggeri c. find. acc., praemissa dissert. J. H. Boecleri de Polit. Lips., Franc. et Lips . 1674. 120.; c. 33 not. C. A. de Len z, 1700. In het Fransch vert. door S. Goular t, 1594. 12o., ook Paris, 1606. 12o. z. n. v. overz. mogelijk wel de vertaling van N. Pa v ill o n, in het zelfde jaar aldaar gedrukt. In 1609 verscheen te Parijs, in 1613 te Geneve, mogelijk dezelfde overzetting. In het Eng. vert. door W. J one s, Lond, 1594 40., in het Hgd. door M. Haganaeu s, Amberg, 1599. 4o., in het Sp. door B. de Mend oc a, Madrid, 1604. 4o. , in het Ital. trad. dal latino con annot. d' Hercoli Cali in Venet. 1618. 4o., in het Ned. Polit. van J. L., dat is van de regeeringhe van Landen ende steden, in ses boecken begrepen, overgheset wten Latijn in Ned. Sprake deur M. Everart B. Ghedruckt tot Franeker by G i e 1 i s van der Rade, 1590. 12o. Regeeringe van Landen en steden, Delft. 1625. 80.; . L. An. Senecae Tragoediae: accessere lection. variae e Mu. libr. Bibl. Palat. aliisque descr. et J. L. anirnadversiones, Heidelb. 1589. 80. -Notae in Senec. Trag. in edit, S e ri­verii, L. B. 1621. 2 vol. 8o, C. not. integr. G r o­n o v ii et select. J. Lipsii, Ant. Delzii etc. omnia rec. J. O. S c r, o deru s, Delft, 1720. 4o. De una religione adversus Dialog. ad calcem Polit. Amst. et L. B. 1590; 40. L. B. 1591. 4o. et 80. Franc. 1591. 80. in het Fr. vert. door D. B er. S. d e Me lassis, La Ro­chelle, 1590. 80. Epist. Instit. L. B. 4o. en 80. Franc. 1594. 80. Antv. 1601. 80. Lips. 1604. 12o. Antv. 1605. 4o.; c. not. C. Heidmanni, Helmst. 1655. 80.; J. H ugues de artif. transitionum opusc.: cui annexa est. Inst. epist. J. L. Franc. ad Viadrum, 1702. 12o.; curd J. N. Ma rz i i Biponti, 1715, 12o. Mellificium duplex, alterum continens J. L. elegant. similia, alterum gravis. aphorism. seu sentent. Franc. 1591. 80. Animadv. in Paterculum in Raph. edit. 1591, 1592, 1594. 80., in edit. Franc. 1602. 12o., in edit. Paris, 1608. fol. 1714, 12o., in edit. Burmanni, L. B. 1719. 80. Tract. ad Hist. Roman. cognoscendam utiles, Antv. et L. B. 1592 80. Franc. 1625. 12o. De Cruce, Antv. 1593. 4o. Antv. at L. B. 1594. 4o. Antv. 1595, 1597. 80. 1599, 1606, 1629. 40.; C. not, G. Calixtii, 1640. 80. Amst. 1670. 12o. C. J. Caesar ex recens. L i p s i i, in edit. Raph. 1593. 80. Be Militia Romana, Antv. 1595. 4o. 1596. 80. 1598, 1600, 1602. 1604. 4o. De Magistrat. vet. pop. Rom. Ingolst. 1595, 1596. 16o. Amberg. 1607, 1608. 12o.; ap. Sc r i v. Elzev. 32o. Resp. Rom. p. 241-306; Helmst. 1637, 1655. 80. De Bibl. Syntagnza, Antv. 1595. 80. 1602, 1607. 40. Helmst. 1620, 1627. 80. in Coll. Synt. lib. et Comment, de Bibl. atq. Arch. a J. Madero, 1606. 40. Poliorcet. libb. V, Antv. 1596, 1599. 4o. 1605. 4o. et 80. 1625. 4o. C. V. Paterculum J. L. recens. Ap. Commel. sine notis, 1596. 24o. Monachii, 1614. 12o. Epitome process, de occidend. haeret. Goudae, 1597. 80. Defensio process. de non occidend. haeret. contra III Ca­pita lib. polit. J. L.; ejusq, libr. advers. dialog. confutatio. Auctore Coornhertio, Han. ad Moen. 1593. 80. Admiranda s. de Magn. Rom. lib. IV, Antv. 1598, Paris, 1598. 4o. Antv. 1599, 1601, 1605, 1617. 4o. Arg. 1620. 80. In het Ital. door G i o. A g n o l o R u f i n e l l i in Roma, 1600. 80., en Filippo Pigafella, in Roma, 1600. Flores totius Philosoph. Magdeb. 1600. 80. Disputatiuncula apud Princ. It. C. Plinii Panegyr. liber Trojano diet. Antv. 1600, 1604, 1622. 4o. De duplici concordid oratio, non pries edit. L. B. 1601. 4o. Oratio in funere Joh. Guilielmi, Ducis Saxon. 1601. Halae Sax. 1602. 4o. Monila et exernp. polit. L. B. 1601, 40. Antv. et Lov. 1605, Antv. 1606, 1610, 1613, 1615. 4o, 1625. 4o. et 80. L. B. 1630. 12o. Jenae, 1667. 80. Amstel. 1669, Vesal., 1671. 24o. Franc. 1682. 12o. --Staatkundige Vertnaningen door Glazemaker, Amst. 1630. 12o. De Vesta et Vestalib. Syntagma, Antv. 1613, 1619. 40. Ook in Antiq. Rom. Gra e v ii, T. V. p. 619, ed. Venet. Manuductio ad stoicam philos. Antv. Paris, 1604. Antv. 1610. 4o. Physiolog. Stoicorum libb. II11, Antv. 1604, 1610. 40. Physiol. Stoic. L. B. 1644. 12o. -Philosoph. et Diva Virgo Hallens. Antv. 1604. 80. 1605. 80. -De idolo Hall. disput. Antv. 1605. 12o. -Palaestrita honoris D. .Hallensis pro J. Lipsio contra Dissert. mentit. Idoli Hall. (auct, Anast. (iocheletio), Antv. 1607. 4o. -Mirac. van 0. L. V. van Hal by Bruss. , nevens een ver­klaringe deszelfs Heylige Maagt van Halle, Delft, 1705. 4o. Comment. in Cat. Tib. et Propert. Paris, 1604. 80. Enchiridion Ciceronianum continens elegantiarum latin. serm. praecept.: M. G. Vogelmanni, Justi Lipsii et Joan V o e l li i de conscrib. epist. praecepta, Magdeb. 1604. 80. Lovan. Antv. 1605. 4o. Diva Virgo Sichemiens. Antv. 1605, 1609. 40. Hier tegen: Vindex veritat. advers. J. L. libri duo etc. auct. G. T hom­so n o, Lond. 1606. 120. In het Eng. Lond. 1688. 4o. Lovanium s. oppidi et Acad. descriptio. L. A. Senecae phil. Opera, Antv. 1605. 40. en fol. 1615, 1632, 1637, 1652. fol.; ex alt. J. L. emend. nec non M. 33* A. Senecae Rhetor., quae extant. Ex. rec. A. Schotti, L. B. 1640. 3 vol. 12o. c. not. integr. J. L. et J. F. Gron. nee non select. variar. comment. Amst. 1672. 3 vol. 80. L. Annaei Flori rer. Roman. lib. IV , c. not. E. Vine ti, Ic. Camertis, J. L. et J. Gruteri, etc. S. Gervasii, 1606. 80. Mellrficfum s. Syntagma deliciarum, Franc. 1606. 80. Juvenalis Paraphras. prope enigmaticae a St. Claverio inodatae, quibus adjuncta est J os. Scaligeri ac J. L. et aliorum in quendam locum diversa explicatio, Paris, 1607. 80. Orationes X, Darmst. 1607. 80. De veteri script. Latinorum, Amberg, 1607. 12o. J. C. S c a l i g e r i oratio pro Cicerone contra Ciceronian. Erasmi c, notis M. Adami Siles. Accessit J. L. orat. pro defendendo Cicerone et vita Jul. Caes. Scaligeri, Heidelb. 1608. 80. Orat. octo Jenae potissimum habitae; adjectae sent orationes aliquot ad imp. et Reges a doctiss. viris habitae, Franeof. 1608. 80. _Votae in Pervig. Veneris ex Elector. L, I. c. v. ac C. V. Catulli, A. Tibulli, S. A. Propertii Opera omnia quae extant c. varior. Comment. Lutet , 1608. fol. Pervig. Ven. ex rec. Lipsii lib. 1 c. V. Elect. c. ej. notis, turn auctius ex Ms. Cl. Salmasii exhibetur a P. Scriverio, etc. L. B. 1638. 80. - D. Baudii Amores : accedunt Epithal. Fescenninum auct. J. Lipsio, anonymi Pervig. Yen. ex recens. J. L. Amst. 1638. 12o. -Pervig. Ven. ex edit. P. Pi­thoaei c. ej. et Lipsii notis, Hagae Comit. 1712. 80. Tractatus peculiares ad cognoscendam hist. Born. Franca. 1609. 12o. J. Douzae a N o o r t w i c k Poem. pleraque selecta : P. Scriverii edit. Acced. J. Lipsii aliorumque ad Douzam Carmina, L. B. 1609. So.JMusae errantes, Antv. 1609, 1610. 40.Jc. aliquot Epist. Harderov. 1621. Francof. 1627. 8o, Gruterus, T. III. Del. p. 302-308. Flores Lipsiani, Col. 1614. -Flores ex J. L. Opp. exeerpti, Jenae, 1615, Antv. 1616. 12o.; Flores ex J. L. Opp., quibus acces. testimonia, symbola, inscript., epitaphia, Ants. 1620. 12o.; Flores ex J. L. Opp. descr. Jenae, 1633. 12o.; Flores ex Senec. Epp. et lib. Philos. exc. Posonii, 1746. 80. Oratio in Calumniam et Comment. T. C a n g i s e r i, Lond. 1613. 4o. Notae in Martialem in edit. L. B. J. Maire, 1619, 160. of 12o. Mart. Epigr. ex rec. P. Scriverii, c. notis L. et al. L. B. 1650. 12o. Laus Elephantis in Coll. Argument. ludicror et Amoenit. Script& Varii, L. B. 1636. 80. Panegyr. veteres, etc.; emend. aucti, antes quidem ope J o. Mar. Catanaei, Fr. Balduini, H erm. Rayani, Jos. L i v i n e i i J. L,, nunc vero opera J. G r u t e r i, etc. Paris, 1643. 12o.; C. Plinii Paneg. et ad eum J. L. Comm. Traj. ad Rhen. 1652. 12o., c. not. J. L. et Tanaq. Fabri Salmurii, 1671. 12o.; c. annot. anteh. inedit. D. Baudi is its acted. Comment. J. L. etc. L. B. 1675. 80. ; ad emend. codic. recens. et comment. ad ductum Lipsii sufficiente illustr. a G. C a s p. Kirchmaj e r o, edit. alt. locupl. Witt. 1689. 80.; c. not. Lipsii et C. Behrii, Gedani, 1700. 4o.; Notae in Plinii Paneg. in edit. J. Arntzenii, Amst. 1738. 4o. Roma illustrata s. antiquit. Comp. L. B. 1645. 12o. Lond. 1698. 80. De Re nummaria breviar. (ed. J. Rhodi o), Patay. 1648. 80. Fax historiarum, Massiliae , 1671. So. Florus c. not. E. Vineti, Jo. Camertis, J. Lipsii, J. G r u t e r i, in edit. Lugdun , door E r n e s t i, Bibl. Lat. T. II. p 444 vermeld; ed. C. A. D u k e r o, c. not. select. Lipsii, L. B. 1722, 1744. 80. Antiquit. Roman. breviarium, Amst. 1657. 80. Orthographia ed. Im. Delherr. Norimb. 1660. 120. Leges Hortenses, Ultraj. 1672. 80. H. K n i p p i n g i i Antiq. Rom. lib. IV quib. acces. J. L. opuscula rariora inedita, L. B. 1713. 80. Manuale epist. et praecept. de ratione conscrib. epist. Franc. 1716, 1719. 12o. Bibl. Alex. Petavii et Franc. Mansartii: act. Mu­saeum Lipsian s. J. L. Mss. coll. Hagae Comit. 1722. 80. Opera Omnia, aucta et ill. Antv. 1637. fol.; postremum ab ipso aucta et recens.: nunc primum copioso rerum indite illustr. Vesaliae, 1675. 4o. et 80. Op de Bibl. der Rem. to Amst. is Epitome Saturn. J. Lips ii, geschreven door G. J. V o ssius, (bl. 32.) 'Lie A. Mira ei, Vita Lips. Antv. 1609. 80. en in Pitae crud. in re lilt. viror. eol. a M. Christ. Henrici, 1713. 80. M. Adami, Pitae Philos. etc. p. 216; Freheri, Theatr. vir. doct. p 1501; J. N. Erythaei, Pinacoth, 3 No. 1; Ill. Acad. L. B. 1 16613sqJ.. 'Driers, Ill. Holt et Westfr. ord. alma Acad. Leid. p. 166 Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 599; Foppens, Bibl. Belg. T. 11; p 534; Sweertii, 4th. Belg. p. 498. J. Imperialis, Mus Hist . p. 119; Tob. Mag. Epon. p. 518; P. Blount, Cens. liter. p. 840; Nic. V ernulaei, load. Lovan. Lov. 16.67H.a4 noe... p. 169, 170; J. Bruckeri, Hist. Crit. Phil. ed. 2, T. V. p. 487; Moreri, Morhoff; Crenii Animadv. Philol. passim. m kius, de Script. rer. rom. c. 81, p. 266-274, L. II. P. II. c. 81, p. 394.-397; J. C. Z. e u n e r i, Vitae Prof. Jeneus, Jenae, 1711. 80. Hippol. Marucci, Bibl. Mariana, T. I. p. 807. Ca$1111-, bonus, Ep. ad Seal. 573, p. 614. Casaubonon. p. 6. Menag., T. IV. p. 223, :Sealiger. p. 203-205, Perron., p. 198, Parrhas., p. 194. Molleri, Horizon. Sect IL e. II. p. 33. Schurtz­fleischii, Elogia, p 75. J. A. Fabricii, Cent. plag. No. VI. p. 11, 12. Bibl. Antiq. (Ind.) Jonsii, de Script. Hist. phil. HI. 24, 4. J. G r u t e r u s, Notae ad Plin. Panegyr. c. 2, sect. 5. L. Pignor in Mena Mara, c. 3. D. Baudii, Epp. L. II. p. 22. Vossii, Inst. Orat. c. VI. No. 2. Sciop, Susp. Lect. L. II. Ep. 7, de •arte crit. p. 2. Thomasius, de plagio liter.; Crenius, Animadv. phil. et hist. ram. VII; V. Placcii) de Script. Pseud. del. T. I. p. 419. Valent. Aridalius, Lect. in Patera. p. 512. L. Bisciola, force Subs. 1. XIV . c. 13 D. Heinsii, Oral. J. p. II. Scaliger, Epist. 81, 82, 120. Maresii, Epp.1,2:Casaub, Epist. 21 ad Bongard.; Salmasii, Epp. L I. Epp. 93. P. Bur­manni, ad Syll. Epist. T.• I. p. 162, 536. J. Fabriciii, Hist. Bibl. P. V. p. 393, 394, P. VI. p. 348-356. G. Krantzius ad Conring. c. V. p. 177 Drackenborch, Praef. ad Livium, p. 60, 61. J. A. Ernesti, Praef. ad Tacit. Lit C. p1 1, 2. Ruhn­kenii, Praef . in relief.; J. P e r i z o n i i, Q. Curt. _Rufus restit. etc. Lugd. 1703. 80. Montacutius, Anal. Eccles. exercit. pref. A 3. Lond. 1661. Huet, de Clar. Interpr. 176. Buling. lib. XII Hist. Scalig. post . etc. Matthaei, Anal. t. p 371,Saxe, °nom. Lit. P. III. p. 482, 483. R uhnkeuii, Elog. Hemst. p. 44. Hoeufft, Parts. Lai Belg . p.72.Peerlkamp, de Poet . Let. Neerl.p. 249. J. L. Fame posth. Antv. 1607. 4o. Orat. in fun habita, Lovan. III. kal. 1606. a G. Corselio J . C. et antec. 1606. 4o. J. L Princip. Liter. a. G. Rivio, J. C. Antv. 1607 4o. E. Put e an i, Lipsiomn. anniv s. J. Lips. V. laud. fund. die anniv. hab. 1607. 4o. C. Seri­banii, J. L. defens. posth. Antv. 1600. 12o. J. L. Cathol. s. de vera J. L. relig. rathol. dialog. A. a Boecop, in Fama posth (edit. 1613), p. 272 seqq. Assert. Lips. .Donar. adv. Gelart. sugg. a Joh. Woven°, Antv. 1607. 4o C. A. Klotsii, pro Lipsii ()rat. Jenae, 1761. 80. H. S t e p h a n i , de Lipsii Latin. palaestra I adv. Turc. Franc. 1595. 80. Euchar. Cl. et Incomp. viro J. L. (a J. Woverio), Antv. 1603. 4o. Testing aliquot select. et S,yrnb. quibus vir. Cl. J. Lips. seam de Contubern. et audit. nonnul sentent. adser . Epiced. in J. L. obitum, L. B. 1607. 8o J. L epitaph., manes, symb. et alia quaedam ex olio Pyragm. subt. 1606. 4o. G r o t i i, Poem. p. 101, 208. I). Heinsii, Poem. p. 70-75 J.Scaligeri, Poem. p. 90 ; J. Douzae, Poern. p. 101; J. Ryckii, Odae, p. 19. Barthii, 81 Epist. Grutero, Mus. Britt. T II. V. Lipsius. Bibl. Ms Script. Antv. Vogt, Cat. lib rar. p. 357. Freytag, appar. liter. T. III p. 314. Cat. Bibl. publ. Lugo'. Bat. (Ind.) De J. L. F. inc. vita at script. Comment. in stadio regiae Scient. Liter. Acad. Brux. aurea palma donat. 1821, asset . Fred. Aug. Barone ab .Reifen­berg, Brux. 1823. 4o. Nic er o n, Mom. T. XVII p. 209. B a yl e, Biogr. Univ.; P aqu ot, Mom. T. 1. p. 36, 309, 404, 502, 648, T. III. p. 93, 179; I3aillet, Jugem. des Sav T. 11. p 192--198. Coupe, Soir. Litt. P. VIII. p. 177-185. Ménage Anti-Bailie!, p. 42. le Clore, Bibl. Chois. a. 1704. p 184 seqq. Menken, Charl. des Say. p. 140. Eloges de M de Thou, p. 181 suiv. addit. de Teissier, T. II. p. 381, 382 . Is. B u l l a r t, Acad. des Scienc. 1E82. T. II. p. 190- 200. Encycl. .Areutch. 1765. T. XV. p 532-43S. Oeuvr. de Diderot, publ. par Naigeon, Paris an. VIII. T. VII. p. 339- 343. J. B. L. .dbrege de ?Hist. de Spa, p. 103. Ann. du Salon de Gand, 6e Liv. p. 53. Cat. de la Bibl. du Roi de Fr. B. L. X. no. 2858, La .Revue Nouv. T. XV. 15 Juin 1847. p 280, 312. C. Nisard, Le Triumv. Litt. du .FYI Siecle J. Lipse, J. Scaliger et T. Casaubon, Paris, 1852 Mess. d. Sc. et d. Arts de la Belg. Ann& 1835, p. 141 (Une Lecon de Jude Lipse.) Jocher; Cony. Lex. Buhle's, Lehrb. der Gesch. der Philas. 6 Bd. S 288-292. B a n r, Bandit;&aro. T. H. S. 293-295. H o o g s t r a t e n, Luis­cius, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Riveconrt, Woord. der Zamenl van Meteren, Ned. Ilist. D. VI. bl. 245, D. VIII. bl. 335, D. X. bl. 92. Brandt Hist. der Ref. D. I. Wagenaar, Pad. Hist D. VIII. bl 415, D. IX. bl. 374 Pars, Naamr. bl. 138, 139. Levensb. van ber. Mannen, 1). VI. Sie­ g .enbeek, Gesch. der Leids. Hoog. (Reg ); Collot d'Escu­r y, Holl. Rom (Reg.) van Kampen, Bekn. Ges. der Ned. Lett. en Wetens. D. I. bl. 258, 259, 260, D. III. bl. 84. Bo uman, Ges. der Geld. Hoog. D. I. bl. 338. E d w. van Eve n, J. Lips. als Vaderl. beech. Leuven, 1853. Chron. ran het "list. Genoots. (Reg.) ; Schotel, dvondst. bl. 20. Nay . VIII.0257, IX 14. van Loon, Hist. pen. D. 1. bl. 536. Muller, Cat. van Port,.. Cat. der Maats. van Ned. Lett. bl. 323. Cat. v. Voorst, D. I. bl. 54, 285, D. III. bl. 149. Cat. Btbl Erntenk. T. IV. f. 22. Bibl. Ambr. Milan, mss. T. I. p. 51. Bali, Harl. T. I. No. 4933-36, No. 7042 LIPSIUS (DAVID), te Isca geboren, studeerde in het eind der zestiende en begin der zeventiende eeuw, te Heidelberg en nerd aldaar doctor in de geneeskunde. Hij gaf een vermeerderde uitgaaf van Barth. Hubneri Speise-Bachlein onder den titel van Diarium medicum, schreef eene verhandeling de hydrofusis ejusque spe­cierum cognition et curatione galenico-spagyrica , en liet eene andere na, waarin hij met voorbeelden bewees, dat de mensch niet slechts eenige dagen en maanden, maar ook vele jaren zonder spijs en drank leven kan. Men vindt die in Smetii Miscell. en is te Jena in 1678 met den titel: Dissert. de an­tipathiis singularibus weder uitgegeven. Zie J ö c h e r, Gelehr. Lex. c. n. LIPSIUS (MARTINUS), te Brussel geboren , oom van vaders zijde van Justus Lips i u s, regulier kanunnik van St. Augus­tinus bij de St. Maartens kerk te Leuven, was bestuurder van een nonnenklooster bij Huy, en stierf aldaar in April 1555. Hij gaf in het licht: Symmachi Epistolae, Basil. 1549. 80. Ch,romatii Homiliae, Lovan. 80. Johannis Custodis Grammatica, typis Plant. 80. lie Val Andreas, Bibl. Belg. p.652;Foppens, Bible Bell. T. II. p. 837. Jiicher, Gel. Lex. c. LICQUES (FILIPS DE RECOURT DE). Of deze tot de Ver­bondene Edelen, geiijk Wagenaar gist, behoord heeft, is nog niet beslist. Zoo hij zulks was, is hij spoedig het bond­genootschap afgevallen. Hij ontdekte aan Alva den aanslag, in 1568 op zijn leven gesmeed, beyond zich in het leger der Spanjaarden voor Haarlem, en was bevelhebber op bet kasteei te hamerijk van de zijde der vijanden. Hij genoot de gunst van K a rel V en Philips II. Zij beschouwden hem ale een der grootste. helden van zijn tijd. Zijne aanstelling tot ridder van het gulden vlies is er een bewijs van. Koning Phil ip s koos hem in 1586, om met de gemagtigden van koning H e n d r i k, al de geschillen te beslissen, die ontstaan konden over de verklaring en uitvoering der punten van het bestand, den 25sten Dec. 1581 gesloten. Hij huwde 3 Junij 1554 met Johanna de W i t t hem, gesproten uit een door­luchtig Brabantsch geslacht, 't geen met de voornaamste huizen naauw was verbonden. Zie Nobil. des P. B. T. I. p. 154, 241-243, T. II. p. 434, 435, 453. Le Prai Supp. au Nobil. T. H. p. 112, 113. Quart. Genoa. T. I. p. 208, 277. Carpentier, Hist. de Cambray, P. III. p. 79, 315, 835, S44, 905, 934, 941, 1082. De Sueur, La Flandre Ill. p. 142, 202. Christivaeus, Jur. Her, P. I. tab. geueal. 3 W. te Water, Hoogadel . Zeel. bl. 96, 97. van Meteren, Ned. Hist. B III. bi . 55. Bor, Ned. Hist. B. VI. bl. 309. C P. Hoynck van Papendrecht, Anal. T. II. P. I I. p. 212, 424. 's G r a v e z a n d e, Tweede Beuwyet der Midd. Vrijk. bl. 207. Wagenaar, Vad. list. D. VI. bl. 125, 276, 414. Beaufort, Lev. van Willem I, D. II. bl. 56. te Water, Verb. en Sleeks . der Edel. D. II. bl. 497. LIQUES (FLORENT DE), heer van Cressoniere. Van Sp a e n gist dat deze mogelijk een der Verbondene Edelen is geweest. Hij huwde Francois e de Fr ie dit le Grand, bij welke hij, behalve andere kinderen, een ZOOn won, die in de Spaansche artillerie gediend heeft, gouverneur van Grevelingen en gehuwd was met Maria van Immerseele. Zie te Water Verb. der Edel. D. IV. bl. 439, 440. MS (HENDRIK VAN, dichter van West Delftland verheerlijkt, Delft, 1702. 4o. en Lofkrans van Haarlem, 80. Zie v. d. A a, N. B. A. C. Woord. D. II. bl. 365. Bo del Nyenhnis, Plaatsbeschr. Bibl. van bl. 102. MS (JAN) werd te Hoorn, volgens Fiorillo in 1570 geboren, en te Haarlem aan de leiding van H e n d r i k Goltzius toevertrouwd. Hij maakte zich diens sehildertrant dermate eigen, dat men het werk van den leerling wel eens voor dat van den meester hield. Later zette hij zijne studien, zoo in Frankrijk als in Italie, bijzonder te Venetie, voort, veranderde geheel van schilderwijze, en wijzigde zijn stijl voor­namentlijk naar de schoonste voorbeelden der Venetianen. Hij was meest in dienst van de kardinalen A x e t ino en Pamph 1 i o, en heeft voor hen verscheidene stukken ) met ongemeene pracht en penseelzwieren" vervaardigd. Vooral muntte hij in snelle teekening en vasten omtrek uit. Onder zijne groote stukken verdient een levensgroote FL Hieronymus in de woes • tiyen vermeld te worden. Meer bijzonder scheen hij zelf be­hagen te vinden in het schilderen van kabinetstukken met kleinere beelden, die hij steeds met de grootate naauwkeurig- heid teekende, zoo als de Val van Faeton, Adam en E v a weenende bij het kik van A b e 1, maar meer nog lustige en snaaksche onderwerpen, zoo als feesten, boeren­gezelschappen , gemaskerde danspartijen met mengeling van antieke en moderne costumen, badende nimfen en derge­lijke. Fey k en Ryp vermeldt van hem een groot stuk, verbeeldende eenige vrolijke courtisanen, levensgroot; de ver­schijning van allerlei dieren in de lucht aan den Apostel, om de vrijheid van alles te eten, nit het kabinet van den heer Renst door de Heeren Staten aan koning Karel II ge­schonken. Hij had, volgens H o u b r a k en, den bentnaam van Pan en stierf te Venetie in 1629. Zie Houbraken, Sehouwb. door Ned. Schild. D. I. bl. 129. Chron. van Hoorn, door T ey k en Ryp, Hoorn, 1706. bl. 318, 319. Immerzeel, Lev. en Weric. der Holt. en 11. Kunst-Sch. D. H. bl. 181. K rain m, Lev. en Werk. der Holl. en Ti Kunst-Sch. D. III. bl. 995. A b b in g, Perv. op Velum Chron. van Hoorn, D. II. Bijl. bl. 60, 61. LIS (HENDRIK VAN). Van hem bezitten wij: Verzarneling van XX godgeleerde OeJ'eningen, Utr. 1739. Lie A rrenberg, Naamr. van Both. bl. 260. LIS (H. VAN) schreef: Verzameling van twintig oefeningen over onderscheidene keur­stolen, zoo uit het Oude als Nieuwe Testament, weleer bij onderscheidene gelegenheden uitgesproken, en nu in het licht gegeven, enz. Gron. 1846. 2 d. 80. LIS, LISSE of LYS (JOHANNES VAN DER). Zie LYS (JAN VAN DER). LIS (PErRus HENRICUS VAN), in 1779 predikant te Stad aan 't Haringvliet, in 1782 te Burcht in Scbouwen, in 1788 to Tholen en in 1803 te Middelburg, waar hij 18 Sept. 1809 stierf, was een der uitnemendste predikers van zijn tijd, wiens leerredenen door Y p e y eblouissant" genoemd worden. Hij schreef: Leerredenen, Utr. 1786. 80. Lijkreden op het afsterven van den Heere Meester J. C. van H o o r n, Heer van Burgt, over Psalm XXX: 10, Utr. 1786. 80. Leerredenen, Utr. 1796. 80. Leerredenen voor onderscheidene jaren en betrekkingen des menschelgke levers, Utr. 1800. 80. Leerredenen over gewigtige leerstukken van de Christelijke godsdienst, Utr. 1801. 4 st. 80. Twee belijdenis-predikatien over de verlichte geloofskennis en de heiligende kracht der waarheid, Amst. 1804. 80. Zestal leerredenen over Daniel V , Utr. 1805. 8o . De eer en het gezag der Formulieren van eenigheid en van den Heidelb. -Catech. verdedigd, Utr. 1786, Amst. 1806. 80. Twee bevestigings leerredenen, Middelb. 1808. Nagelaten leerredenen, Amst, 1811. Zie Aanh. tot A. Ypeys Kerk. Gesch. der 18e .Eeuw, D. VIII. bl. 670 volgg. A rrenberg, Naaml. van 1Ved. Boek. bl. 319-. Brinkman, Naaml. bl. 50. LIS (WouTER VAN), 's lands en stads medicinae doctor te Bergen op Zoom. schreef: Bouwkunde of Verhandeling van het voornaamste dat tot een Brouwerije en Mouterije en het bouwen en mouten behoord, ale rnede een korte beschrijving van het Bier en deszelfs Hoofd­stollen, Rott. 1746. 80. Pharmacopoea, Galeno- Chemico- Medico-Probat. , Auctorib. et Experientia fundata, of Meng• Schei- en Geneeskundige Artsenij-winkel op de beste Schryvers, de Reeden en de On­dervinding gebouwt, enz. Rott. 1747. 4o. Amst. 1764. 4o. Kort ontleedkundig onderwijs tot gebruik van een ieder, , mar voornamentlijk voor de geenen, die zig in de Genees: en Heelkunst oefenen, bij vrag . en antes, Bergen op Zoom, 1753. 4o. Gen ees- en Ileelkundige Oefeningen , op de reede en onder­vinding steunende, Amst. 1763. 4o. Lie Boekz. der Gel. 'Per . 1764. b. bl. 216. A b c o a d e, Tweeds Aanh. bl. 97. Derde 'Lank. bl. 96. Arrenberg, Naaml. van Boek. bl. 260. LYRAEUS (JusTus). Zie LIER (JoosT VAN). LISEBETTEN (PIETER vAN) of L e y s e bet te n, plaatsnijder in het begin der zeventiende ecuw te Brussel geboren, was een tijdgenoot van van Troy e n, met wien bij, onder de leiding van D. T e n i e r s, naar verschillende Italiaansche mees­ters voor de Galerij te Brussel arbeidde. Zijn arbeid behoort tot de goede graveerwerken. Zeer goed vooral is zijn portret van David Teniers, den Oude, naar P. van Mo 1, in d e B i e's Gulden Cabinet. Het por fret van Lode w ij k B o u r-b o n, prins van Conde, door hem naar de schilderij van David T en i e r s gegraveerd in fol is een zeer fraaije en zeldzame prent. Nagler beschrijft 55 zijner prenten. Ook K r a m m vermeldt er eenige, zoo als Jupiter en Dana& naar Titiaan; Het huwelijk van St. C a tha r i n a, naar Vero­nese; De Groetenis der H. Maagd bij St. Elizabeth, de H. Maagd met het kind Jesus en St. J a n, beide naar Palm a; Cupido Venus vruchten aanbiedende en Diana en Enclymion beide naar Paris B o r don e. Hij vervaardigde ook den titel van het werk getiteld: Coelum empyreum in festa et gesta Sanctorum per Hen r icu m E ng e 1g rave in 1666 door J o- han Busieus te Keulen in het licht gegeven. De meeste zijner gravuren vindt men in Cabinet de l' Archiduc Leop old. I m m e r zee 1 noemt zijn werk smakeloos en onnaauwkeurig. Nagler telt hem onder de middelmatige kunstenaars; veel gunstiger oordeelt K r a mm van zijn werk. Lie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Schild. D. II. bl. 171. Krarare, Lev. en Werk. der Holl. In Vl. Kunst-Schild. bl. 996. LISEMAN (Kapitein), leefde in de eerste helft der zeven­tiende eeuw. Bij gelegenheid dat A. v. d. C a p el 1 e n, van de versterking van Arnhem gewaagt, schrijft hij: I Op de borstweeren van sorgelickste plaetsen liet men doorgaens twe balken neffens den anderen, om d' een nae d' ander af te werpen, als de wal beclommen wordt, een goede inventie voorgestelt door capn. L i s e ma n." Zie A. v. d. Cap ellen, Gedenks. D. I. bl. 241. LISIEWISKA (Madame), van Saxen geboren, gehuwd met d e S a s c, oefende langen tijd te 's Hage, de portretschilderkunst uit. Zij beelde aldaar vele aanzienlijke personen af, en vervaardigde 0. a. een kapitaal familiestuk voor zekeren baron von S a a s e. Zij had de kunst bij Karen vader, een beroemd meester, ge­leerd, en vertrok weder naar hare woonplaats Berlijn. In 1767 werd zij op de rolle der kamer van Pictura te 's Hage, als schilderes van portretten, ingeschreven. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en 1/1. Kunst-Sch. D. HI. bl. 996. LISMAN (Mr. JOHANNES AEGIDIUS), zoon van Mr. J o h a n-n es H u b e r t us L i s m a n, lid der regtbank te Leyden, en vrouwe Aegidia Cornelia Gillissen, werd 27 Julij 1813 te Leyden geboren, studeerde aldaar en werd aldaar na het verdedigen zijner Dissert. jurid. inaugur. super Quaest. de divortio mutuo conjugum consensu in Jure recentiore Gallico et Neerlandico constituenda, mota L. B. 1835, tot jur. utr. doctor bevorderd. Hij vestigde zich als advocaat te 's Hage, werd regter plaatsvervanger bij de regtbank te Arnhem, fungeerde 2 3 jaren als plaatsvervangend auditeur-militair van Gelderland, en den 10 Mei 1844 benoemde hem Z. M. tot lid van het Hoog Geregtshof te Suriname, vervolgens tot gouvernements-secretaris en eindelijk tot procureur-generaal aldaar met de vele daaraan verbondene betrekkingen. Hij overleed den l3den Julij 1856 op zijn terugreis uit Suriname, op de hoogte van Braamspunt, bij zijne vrouw Adolphina Juliana Meyer, een noon, Mr. Johannes Hubertus Cornelius Lisman, procureur bij de Arrondissements regtbank te 's Hage, nalatende. Te Paramaribo werd hij begraven. Op zijn graf werd door zijne vrienden een gedenkteeken opgerigt, en, ter zijner nagedach­tenis, een schoolfonds, naar zijn naam genoemd, gesticht. L i sm a n gaf nog in het licht: Specimen de praestantia furls Mosaici ex vero juris jonte directe orti, pars I. Het tweede deel is nimmer verschenen. Toen L i s m a n tot lid van het Hof van Suriname benoemd werd, was dit met de bedoeling, aldaar de nieuwere wetgeving in te voeren of te dien opzigte te rapporteren. Een rapport van zijne zending naar de Marowyne, door hem uitgebragt, is gedrukt, onder den titel: Verslag van eene reis naar de rivier Marowyne en naar het Etablissement Mana in Fransch Guyana, enz. Paramaribo bij J. C. Mul 1 e r Az. Uit partic Berigten. LISSANT (Jonker NICOLAAS), te 's Hage geboren, en was der confrerie-kamer van Pictura aldaar. Hij bloeide in 1668, en schilderde fraaije portretten en landschappen in miniatuur. Zie Kram m, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Kunst-Sch. D. III . bl. 999. LISTING H (Mr.), Amsterdammer en ervaren bouwkund ige. W age naar meldt: is In de St. Jeroens Kapel, staat nog tegen­woordig (1765) het houten model eener coupel-kerk, omtrent het jaar 1700 door Ni co l a a s L is t i n g h gemaakt, om op de Botermarkt gesticht te worden." Ook verscheen er omstreeks 1700: Nieuw desseyn tot een seer groote, stercke en om te hooren heel bequame Coupelkerck met een Hooge tooren enz. te plaatsen op de Botermarkt enz., tot glorie en roem van de Eedele Groot Achtb. Burgemeesteren enz deselve te doen bou­wen. Alles met onvermoeyden yver en langdurigen arbeid uyt­gevonden en daartoe in staat gebragt door Mr. Nicol aa s Lis ting h, Advt., bevattende 14 plano platen. Zic W ag ena a r, Beschr. van Amst. I). II. bl. 95 (in fol.) Kram m, Lev. en Werk. der 11011. en Vl. Kunst-Sch. D. II. bl. 996. LISTRIUS (GERARDUs) of Gerard L ij ste r, omtrent het midden der vijftiende eeuw te Rhenen geboren, was een leerling van A le xander Heg i u s. Hij was in 1498 school­voogd te Zwolle, waar hij, behalve in de Grieksche en Latijnsche taal, ook onderwijs gaf in het Hebreeuwsch. In 1522 werd hij rector der Latijnsche scholen te Amersfoort. Hij is be­kend als taalkundige, minder als geneesheer. Ook beoefende hij de Latijnsche poezy, doch hij wordf als zoodanig niet geprezen. Ais onderwijzer der jeugd had hij grootere yen. diensten. Het was zijn toeleg om de nugae en geestelooze ballast, waarmede men, zoo bij zeide, in zijn tijd de jeugd onder het aanleeren der dialectica ellendig kwelde, te doen verdwijnen. In dien zin drukt hij zich uit in de voorrede van zijn Commentarius in dialecticam Petri Hispani (waarschijnlijk te Zwolle, 1520. 4o.), ook afgedrukt in de Bibl. Univ. (1545) van zijnen tijdgenoot Conrad Gesner (ad voc.) Een nittreksel van zijne redevoering, tot lof der Fra- terheeren to Zwolle, is nit L in deb or n, Hist. Episc. Day. overgeno.men door D e 1 p r a t, in zijne Verhand. over de Broeders van G. G r o et e, bl. 73. Ook gewaagt deze van de beschul­diging, dat hij den dood van den verdienstelijken G. M ur­m el 1 i u s, die, door een brand van alles wat hij had beroofd, zich in 1516 van Alkmaar, waar hij de school der broederschap bestuurd had, naar Deventer had terug begeven, uit afgunst door het toedienen van vergift zou hebben verhaast. Anderen spreken echter dit gerucht tegen, en willen dat hij aan een borstziekte is overleden. Luttel behaagde zijn Comment. in D e s i d. Er a s m i Encomium Mariae, Col. et Basil, later Bas. 1676. 80. c. fig. J. H ol sten i i , aan Erasmus, omdat er zaken in voorkwamen, die hij liever nog wat bedekt zou gehouden hebben. Opmeer en P1 a ccius meeriden ten on­regte, dat deze commentarius niet het werk van L i s t r i u s, maar van Er as m us zelven was. Ook is er eene korte be­schrijving der provincie van Utrecht in Latijnsche verzen (Ultraj. regionis descriptio carmine heroico et quorumdam Episcoporum Ultraj. laudes, Marp. 1542. 80.) van hem voor­handen, die ook in de Germanicarum Historiarum illustratione, Marp. 1542, achter Buchelius uitgave der Kronijk van Heda en in Tom. III, Delic. Poetar. Belg. voorkomt. Zijn Carmen in adventum Philipp i recens in Episcopum electi, vindt men in Delic. Poet. Belg. T. III. Voorts schreef hij: Carmen Sapphicum, Elegias et Epodon in detestationem belli Davent. 1517. De figuris et tropis Opusculum, Swollae ex of. Corueriana, 1520. 4o. De tropis et schematibus, Antv. 1524. De Octo figuris constructionis, Antv. 1529 of 1531, 80. Zijn sterfjaar is onbekend. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p 276; Sweertii, Ath. Belg, p. 282; Gesneri, Bibl. T. I. p. 274; F opp ens, Bibl. Belg. T. I. p. 70. Carl. Calcagninus, lib. VI. Epist. XXI. p. 85;Placcius, de Script. Pseud. p. 420; Gerdes, Flor. lib. rar. p.255; Hamelmannus, Bust. Westph. p. 172, 187; Burman, Trai. erud. p. 191, 192; Suppl au Diet. Hut. etc. de Moreri; Bayle, Dict. Hist. et Grit. T. II. p 387; P a q u o t, Mem. T. II. p. 45;Hoefft, Porn. Lat. Belg. p 10; Peerlkamp, de Poet. Need. p.28; Kok; van Heussen en van Rhijn, Kerk. Oudheidk. D. 11. bl. 399; D e 1 pr a t, Over de Broed. van G. Groete, bl. 72, 88 ; Kobus en de Rivecourt, o. h. w. Bibl. Hulthem, No. 12719, 12720, 12721, 2959 Nay. D. IV . b1. 94, 372, D. 1V. Bijblad bl. LXI, CXXXIX LITH (A. VAN DER) schreef: Blijde inkomst van Hare Doorl. Hoogheit en Vorstelijke Zoon binnen Breda, Breda, 1655. fol. Zie A r r e n b erg, Naamr. van Ned. Boek. bl. 260. LITH (Dm= VAN DER), afstammeling van een oud adelijk en aanzienlijk geslacht te Bremen, waar zijn vader, T id o H en d r i k van d er L i th, raadsheer was, en hij den 20sten Maart 1660 geboren werd. Hij werd den 10den Oct. 1681 student te Marpurg, vervolgens te Frankfort aan de Oder, waar hij onder Phili pp us B u c h i u s, hoogleeraar en doctor in de godgeleerdheid, in het openbaar eene disputatic hield, en spoedig hierna tot hoogleeraar in de wijsbegeerte en ook den 24sten Augustus 1687, tot predikant aldaar werd aange­steld. In 1697 werd hij predikant in de Hoogduitsche kerk, en in 1715 curator der Latijnsche school te 's Hage, en stierf aldaar den 25sten Mei 1723, in den ouderdom van 63 jaren. Op zijn overlijden bestaat een gedenkpenning. Hij huwde Elizabeth Baldina Helvetius, dochter van Johannes Fredericus Helvetius, med. dr. te 's Hage, die hij als weduwe met 3 dochters naliet. Hij schreef: Disput. Theol. de Cerimoniis Ecclesiasticis, etc. Francof. 1686, 1714. 4o. Zie Boekz. der gel. Wer.. 1723. a. bl. 632 637, 757, 760. b. bl. 111-117. LITH (GODEFRIDITS VAN), geboren te Venraad in Gelderland, prior te Venlo, schreef: Sacrific. Vespertinum, s. de Passione Dominica Conciones XL, Col. 1628. 80. Lucerna splendens super Candelabrum sanctum i. c. Expla­natio constitutionum Sacri ac Canonici Ordd. F. F. J. Crucis, Ibid, 1634. 4o. Zie ,Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 360; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 373; Hoogstraten,o. h. w. L1TH.00OMUS (JoAcHlmus Mart in s) of Steenhouw e r, wordt door V a 1 e r i u s A nd re as onder de Nederlandsche geleer­den vermeld. Hij was een bekwaam taalkundige, onderwees om­streeks 1558 te Dusseldorp en scbreef eene Grammatica Latina, Syntaxis ac Poesis, method° ad captutn puerilem accommoda­tiore disposita, Lugd. Bat. 1604. 80., die lang ook op de Latijnsche scholen in Nederland in gebruik was, Zie Val. Andreas, Bill. Belg. p 446; Foppens, Bzbl. Belg. T. I. p. 557; Jocher, Gelehr. Lex. i. v . LITH OCOMUS (LUDOLFUS of LUTHALTUS) of Ste e n h o u-w e r, bloedverwant van Joachim Martin Lithocomus, was in 1584 te Leyden aan de Latijnsche school, onderwees, blijkens de opdragt van zijne Regulae aliquot de orthographia, Bernhardo Schrodero, Bremano et Henrico Grotio Trimoniano, ornatiss. Scholae Trivialis L. B. Collegis. Zijn Grammatica Latina nova et ad captum pruerilem accommoda­here methodo desposita, L. B. Ex offic. C. Plan tini, 1584. 12o., Pit werk werd op de Latijnsche scholen gebruikt en meermalen o. a. 1626 te Leyden, 1640 te Amsterdam her-drukt. Ook gay hij Selectae Ciceronis Epistolae in het licht. Zie Joeher, Gelehr. Lex. i. v. Steenhauwer. LITHODOMUS (WALRIcus) of Woute ri ck van Stee n-h u y z e n, leefde in het begin der zestiende eeuw. Hij werd te Delft geboren, onderwees de Latijnsche taal op de Groote school te Dordrecht, was bevriend met den Rotterdamschen rector Bonifac i u s Pistorius, en heeft eene Latijnsche grammatica geschreven, die nog ten tijde van Gerard us Johannes Vossius in gebruik was. Hij schreef: Latinae Linguae Crepundia S. Progyrranasrnata. Progymnasmatum altera pars Syntaxeos praecepta continet et Figuris, met een brief aan Pistoriu s. Lie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 846 ; F o p p e n s, T. IL p. 1161; Sweertii, dth. Belg. p. 70. Sehotel, de Ill. School le Dordr. bl. 3, 204. LITTORINUS (HUBERTUS). Dus onderteekende in 1578 Du ifh u i s een brief aan Jo h, Buy c k, den laatsten pastoor der Nikolaas- of Oude-kerk te Amsterdam. Zie Kist en Royaards, Ned. Arch. voor Kerk. Gesch. D. VI. bl. 168, 169. LIVENEIUS (JoHANNEs). Zie LIEVENS (JAN). LIVENS (JAN). Zie LIEVENS (JAN). LIVERLO (Ginis VAN). prior van het groote Karthuizer­klooster te Luik, was een ervaren bouwkundige. Hij legde o. a. de grondslagen van het klooster en der kerk van zijn huis, dat in den aanvang der achttiende eeuw werd voltooid. Het koor dier kerk, waarvan de 12 marmeren kolommen door hem werden gekocht, is een bijzonder fraai monument van bouwkunde. Een monnik der Recolletten, Paul Kour z, leverde er het plan toe en steld e het daar. Liver lo stierf in 1667. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Ikerk. der Foil. en Pl. Kunal-Schild. D. III. bl. 183. LIVINGSTON (ALBXA.NDER JACOBUS), kapitein in het Gallo-Bataafsche leger, betoonde veel kloekmoedigheid bij eene poging, om de Engelschen den post van het Nieuwdorper-Verlaat te ontnemen, 't geen echter mislukte. Zie Bosseha, Neerl. Held. te L2nd, D. III. bl. 228. LIVINGSTONE (Joun), was achtereenvolgende predikant te Stauraer en Ancrum in Schotland. Na den dood van Karel I werd hij mede van wege het parlement en de kerk van Schotland naar den Haag en vervolgens naar Breda gezonden. om met diens zoon te handelen, wiens karakterloosheid hij doorzag, zoodat hij weinig hoop had, dat hij aan zijn beloften en verbintenissen getrouw zou blijven. Op zijne weigering om het jaargetijde van den dood van K a re 1 te vieren en den verbintenis eed op de wijze als hij hem werd voorgelegd, of te leggen, werd hij den 11den Dec. 1662 veroordeeld zijn vaderland te verlaten. Hij begaf zich naar Holland, waar hij zich met letterkundigen arbeid onledig hield , en onder anderen de H. Schrift in het Latijn overzette, welke vertaling echter nimmer het licht zag. Ook hij en Mac Ward hielpen professor M a th ias Ne t henu s bij diens uitgaaf van Satnuelis Rhetorforti Examen Arminianismi, Ultraj. 1668. 80. Overigens moet hij een uitstekend godgeleerde en prediker zijn geweest. Hij was M, A. en in 1669 diaken der Schotsche gemeente te Rotterdam, waar hij den 9den Aug 1672 over­leed. Waarschijnlijk was W illi a m Li v in gstone M. A., die in 1683 als diaken bij dezelfde gemeente voorkomt, zijn zoon. Zie de Praef. van Prof. N e t h e n u s voor het Exam. Armin. W. Stevens, Hist. of the Scottish Church at Rott. p. 31, 51,53, 75. LIVIN US, was de opvolger van den beroemden Johannes C e l e, den 9den Mei 1417 overleden, aan de Zwolsche school der Broeders van het Gemeene Leven. Hij was een Zeeuw van geboorte en bewees gewigtige diensten aan de Zwolsche en Doesburgsche scholen. In een mss. Narratio de inchoatione status nostri et deinde de fratribus hujus domus nostrae, autore domino Jacobo trajecti alias Voecht, Seniore nostro LXXX ario, wordt hij een god­vruchtig man genoemd en een fragment van een Nederduitsch gedicht, door hem vervaardigd, aangehaald. Zie Kist en R o y a a r d s, Archie/ voor Kerk. Gesch. inzonderh. in Nederland, D. VI. bl. 284, 287. LIVIUS (GERARD). Zie LIEVENS (GERARD). LIXBONA (JORANNES DE), predikheer te Antwerpen, gaf een bundel meer stichtelijke dan dichterlijke liedekens in het licht, met den titel van Het Hemels Nachtegaelken, Antw. 1671. Zie Willems, Verh. over de Ned. Taal- en Lett. D. II. bl. 134. Witsen Geijsbeek, B. A. C. Hoordenb. I). IV.bl, 204. LOBBEIKE (C. P.) een kunstliefhebber, die op verdienste­lijke wijze de etskunst beoefende. Onder andere proeven bezit de beer Kra mm er eene, voorstellende een Copytje naar een der zes bekende prentjes van Jacob Cat s, dat door hem wordt beschreven. Lob b e i k e overleed te 's Hage 1856. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Roll. en Vl. Kunst-Schild. D. INT. hi. 1000. LOBBERTZ (GRYN), hoofdaanvoerder der door Utrecht be­zoldigde krijgsbenden, die deel namen aan den krijgstogt van Frederik Hendrik in 1631 naar Brugge, om zich , in het belang der scheepvaart, van die stad meester te maken. Een brief door L o b b e r t z, den 4den Junij van dat jaar, uit het Staatsche leger voor Brugge, geschreven aan de drie Staten van Utrecht, vindt men in Chronyk van het Hist. Genoots. D. II. bl. 137. Zie ook A i t s e m a, Saken van Staet en Oorlogh, D. I. bl. 1129. LOBBRECHTS (ULBBO MATTHEUS AUG. VAN) of L o b b r e c h t, was majoor bij de vijfde halve brigade, derde bataljon, divisie van den generaal-majoor van Z u y l e n van N y e v e 1 t, toen hij deel nam in de actie van 19 Sept. 1799 bij Bergen. Hij werd krijgsgevangen genomen. Zie Bo ssch a, Need. Held. te Land, D. III. bl. 2. LOBE (J. B.), beoefende de Latijnsche pazy. Men vindt van hem o. a. een gedicht voor de Dissert. de Pato simili, L. B. 1741, van Dr. Jacob Martin. LOB ( WILLEm), in 1765 te Amsterdam geboren, werd aldaar geneesheer en stierf in 1794. Hij beoefende de Ne­derduitsehe poezy. In 1785 gaf hij, als Med . St. te Leyden, bij Pieter Pluygers eenige dichtregelen in het licht, ge­titeld: Aan mijne Medestudenten bij derzelver afvuuring opden 22 van Wynmaand 1785. Zie Heringa, Lijst van Ned. Dicht. bl. 61. LOBEDANUS (A.) schreef: Beschrijv , der Vreugdeblijken, Ilium. ter installatie van den Prins van Oranje, Utr. 1747. m, pl. Zie Mr. B o d el N ij en h ui s, Bibl. van Plaatsbes. No. 2372. LOBEL (MATTHIAS DE), beroemd kruidkundige, in 1539 te Rijssel geboren, studeerde te Montpellier in de genees. kunde, was hofmedicus van prins Willem I, en praktiseerde zoo te Amsterdam als te Delft. Later werd hij kruidkundige van koning Jacobus I van Engeland, en stierf in 1616 te Highgate. Zijn portret is vervaardigd door Francois de la R a ine, fol. Men heeft van hem: Stirpium adversaria seu Stirpium historia, Antv. 1570. 4o. Plantarum seu Stirpium historia, Lond. 1572, Antv. 1576. fol. Icones Stirpium, 1581. 1591. 4o. Animadversiones in officinatn Pharmaceuticatn G u il. Ron­ dela tii. Actaria in Antidotaria vulgata Censurae benevolae, Lond 1605. fol. 34 Balsami, Opobalsami, earpobalsarni et Xylobalsami Expla. natio, mid, 1598. 40. Hij droeg zijn Kruydboeck ofte beschryvinghe van allerley gewassen, kruyderen enz. Antw. C. P1 ant y n, 1581. fol., Antw. 1651. fol. , aan Prins Wille m I op, en gaf hem daarbij den eernaam van stadhouder-generaal van de Neder­ landen, gouverneur van Brabant en Holland, Zeeland, Vriesland en Utrecht. In de Bibliotheek der Leidsche hoogeschool bevindt zich Herbarius, cum figuris additis quart:, plurimis ex Ca r oli Olusio el Matthia de Lobel, praeter Was Dodonaei, descriptus chorographo R. Raph ele n g i is legatus ab Justo R aph el engio primula Ev er har do Vors tio, qui reliquit filio A dolp ho: ex cujus bibliotheca emptione comparavit Flo re n tiu s S chulius: et ex Schuliana auctione Arnol­dus Sye n, a quo transmissus ad Acadenaicant Bibliothecam, Plusmier heeft den naam van Lobelia aan een bloem ge­ geven. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 661; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 876; Bibl. Univ. i. v . Ilmersee, Oude en middelgesch. der Geneesk. bl. 263-264; Bibl. L. a p. 113; Beaufort, Lev. van Willem I, D. III. bl. 717, 718; van Kampen, Bekn. Gesch. der Ned. Lett. en Wetens. D. I. bl. 321, D. IL bl. 643; Arren. berg, Naamr. van Ned. Boek. bl. 260. LOBEL (J), generaal-majoor in Staatsche dienst, werd gevangen genomen in de slag van Denain, 1712. Zie van Wijn op Wagenaar, D. XVII. bl. 108. LOBELL (DANIEL DE), geboren tusschen 1636 en 1638 te 's Hertogenbosch, predikant te Crevecoeur (1663), Heusden (1668), 's Hertogenbosch (1674), 's Hage (1676), gestorven 31 Maart 1687 beroemd godgeleerde en uitstekend prediker, wiens portret met een vierregelig vers van C. L. B. M. bestaat. Zie de Jongb, Naamreg. van Pred. in Gelderl. bl, 358.Mu1­ler. Cat. v. Portrett. LOBEN SELS (Mr. ERNST PAN), werd te Zutphen geboren, studeerde aan andere akademien en sedert herfstmaand 1726 te Harderwijk, waar hij den 4den van Hooimaand 1727 jur. utr. doct. werd, na het verdedigen eener regtsgeleerde verhan­deling, (Dissert. contin. 15 theses ex materic legatorum); Hij was Deer van Spaanswaarde, eerste Burgemeester van Zutphen, afgevaardigde tot de Staten-generaal, afgezondene ter admira­liteit op de Maze. Den 30sten van Wijnmaand 1767 werd hij door den stadhouder tot curator van de universiteit te Harderwijk benoemd. Hij stierf den 22sten Maart 1777, in den ouderdom van ruim 68 jaren. Zie Nieuwe Ned. Jaarb. 1777. bl. 921; Bouman, Gesche d. Geld. lloog. D. IL bl. 219. LOBETIUS (JAcoBus), geboren te Luik, behoorde tot de orde der Jesulten, onderwees vele jaren de wijsbegeerte te Douai en bestuurde het collegie te Luik en te Doornik. Hij gaf in het Licht: De peccato ejusque natura, poenis ac remediis, Lib, V, Antv. typis J. Meurs ii, 1635. 80. Vita vitae ac mortis, libri III, Ibid, 1638. Speculum Ecclesiast. ac Religiosor., Leodii, 1640. 4o. De fortitudine et constantia christiana, libb, III, Ibid, 1640. Flagella peccatoris, Ibid, 1686. Quadragesimum s. Quaestiones Theologicae, Historicae, Morales en Euangelia Domin. Quadragesimae, Ibid, 1641. Tract. de Sacra Christi Passione et Cruce, Ibid, 1641. Templum Domini, s. de religioso Templorum cultu, Ibid, 1641. Zie Val. Andreas, Bibl, Belg. p.417. Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 522. LOBREGT (J) , schilderde land.schappen in de manier van H. Saftleven op den Cat. van Pieter Looquet Amst. 1783 no. 204 komt van hem voor Een bevallig boonarijk landschap. Zie Kr am in. Lev. en werk. der loll. en Pl. Kunsisch. D. IV. bl. 1000. LOBRY (NicoLAAs), geboren den 16den Mei 1766 te Zut­phen, was de zoon van Laurens Morange Lobry en Anna Catharina Schrader. Na het onderwijs van zijn oom Abraham Morange Lobry, toen conrector later rector aan de latijnsche school te Doesburg genoten te hebben, studeerde hij vier jaren aan de hoogeschool te Utrecht en Leyden, werd in 1788 proponent te Kampen, vervolgens predikant te Brakel, te Avezathen, Zaandijk, Vollenhoven, Go­rinchem en (1810) Leeuwarden. Hij was een werkzaam lid der Commissie voor de nieuwe organisatie der Hervormde kerk , voorzitter zijner classis, van het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland , lid der Synode, van de Christelijke Schoolcommissie te Leeuwarden en Cu­ rator der Latijnsche school. Lobry was een uitmuntend prediker en ervaren godge­leerde. Blijkens zijne enkele en na zijn dood door J. H. K r o m, to Arnhem (1820 8o,) in twee deelen uitgegeven Nagelaten Leerredenen , zijne bijdragen in het Christelijk Magazyn, in 1798 te Hoorn uitgegeven en in de Bibliotheek der Theol. Letterkunde. Hij was bemind om zijn edel , godvruchtig karakter en stood in hoog aanzien bij elk verlicht en weldenkend hart. 3 4* Hij had meermalen jongelieden ter opleiding aan hem toever­trouwd; de in Junij 1.1. overledene archivaris van Gelderland, Mr. Isaac Anne N ij h off, moge uit hem tot bewijs ver­strekken van het uitstekende deter opleiding. Deze was het ook, die onder zijne geplaatdrukte silhouette een achtregelig vers vervaardigde. De Leeuwarder Predikant Lobry, was een man van wien een waardig grijsaard , de Generaal Voet , zeide : aIndien er Engelen op aarde gevonden werden , zoo zou ik Lo b r y onder dezelve durven rangschikken." Eens kwam hij, met of zonder zijn weten , in ambtsgewaad en in zijne ambtsbetrek­king in een huis door slechte vrouwen bewoond , om haar tot verbetering op te wekken. Op het gezigt van eenen pre­dikant , klonk hem allerwege een honend gelach en bitteren spot tegen. Zonder zich hierover in het minste te ontzetten , gaat hij voort , tot in het midden des vertreks , ziet de bal­dadige vrouwen ernstig aan , heft dreigend den vinger om­hoog , en spreekt met al de waarde eens Godsgezants : (Er staat geschreven in het heilig Woord van God : Er is niets dat verborgen geschiedt , of het zal eenmaal openbaar worden." En zonder zich verder op te houden , verlaat hij het misda­dige huis, De zaadkorrel was geworpen , hij viel schijnbaar tusschen de doornen ; maar God baande hem eenen weg. Hij viel en hij kiemde , en hij droeg vrucht. Eenigen tijd daarna wordt zijn godsdienstige troost begeerd, bij een zware zieke. Hij komt. De stervende dankt hem met veege lippen , dat hij een middel in Gods hand geweest was, om haar van het verderf te redden , dat die woorden tot haar­lieden gesproken in haar hart gezonken waren , haar tot naden­ken gebragt , en met God verzoend. hadden. Zij was eene dier ongelukkigen, die hem door haar gelach zoo gehoond hadden. Hij is driemaal gehuwd geweest. Eens met Hen r i c a A 1 e i d a Augusta E x a l to d' Almaras te Doesburg aan den Yssel, uit welk huwelijk hij 6 kinderen heeft gehad , vervolgens met Johanna Frederica Adama van Zwol, eene dochter van den overleden predikant aldaar, en eindelijk in 1816 met Eli s a­b e th Catharina van de Haer te Leeuwarden. Hij overleed den 22 van Lentemaand 1818. IL W a s s e n b e r g h, rector te Franeker, huldigde met andere zijner vrienden zijne nagedachtenis met op zijn grafzerk te Ilnizum het navolgende grafschrift te doen plaatsen : Een krachtig redenaar, een waardig godsgezant, Een edel menschenvriend, een sieraad van zijn stand ; Een Christen wijsgeer, die door leer en wandel stichtte, En steeds door raad of troost elks ramp en druk verlichtte, Lobr y, bij jong en oud geacht, bemind, beweend, Te vroeg aan d'aard ontrukt, rust onder dit gesteent. Zie zijn levee vOOr zijne Nagel. Leerred. Nieuwenhuis, Woor denh. v. Kunst. en Wetensch. o, h. w. K o b us en Rivecour t, Bioyr. Handwoordenb. o. h. w. LOBRY (WiLLEisi), werd in 1774 te Amsterdam geboren , was Luitenant-Kolonel bij de genie in Nederlandsche dienst, en stelde in die betrekking het arsenaal, de infanterie kaserne en het kruidmagazijn te Yperen daar. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en !Perk . der Holl. en Vl. Kunst-Schild. D. IV. bl. 183. LOBRY (Luitenant) , Toen het wachtschip de St. Lucie en het gaffeljagt in 1790 veroverd was , werd het bevel over het eerste schip aan Lobry opgedragen. Zie J. O. de Jonge. Gesch. v. het .Nederl. Zeew. D. VI 449. LOBS (JACoB) , Burgemeester van Medemblik , afgevaar­digde uit de Gecommitteerde Raden der Staten van Hol­land en bet Noorderkwartier, in 1672 Komrnandant van 1375 mannen uit West-Vriesland en het Noorderkwartier , die met 16 binnenschepen van Hoorn naar Harderwijk en van daar naar den Ysselkant voeren , om den inval van den Bisschop van Munster te helpen keeren. Hij was in hetzelfde jaar Admiraal (het is onzeker of hem deze titel door de Admira­liteit en het Noorderkwartier gegeven werd , dan of hij alleen onder die benaming bij de zeelieden bekend was) van zeven te Hoorn ten oorloge toegeruste schepen , die in zee staken om de Zuiderzee vrij te houden. Niet langer dan een etmaal op zee geweest zijnde, brag ten zij reeds een vijandelijk schip te Hoorn op en kozen terstond weer zee. Toen Prins Maurits de Braziliaan het voornemen op had gevat om de Swartsluis, waarvoor de onzen reeds tweemaal het hoofd gestoten hadden, met geweld van wapenen tot de overgave te dwingen, kweten zich de uitleggers en gewapende jagten en tjalken der Zui­derzee , in persoon door Admiraal Lobs aangevoerd, wel van hun pligt. Deze en andere kleine schepen deden veel nut en hielpen o. a. Blokzyl veroveren. Zie Hist. van Enkhuizen, very. bl. 293. A b b i n g very. op de Chr.. v, Velius, bl. 115-133. J. C. de Jonge, Gesch. van .Nearl. Lem. D. III. St. I. bl. 167, 168, 335. Chr • van het Hist. Genootsch. D, V. bl. 436, D. VI. bl. 188, 190. LOCHEM (JAN en HERMAN VAN), leefden omstreeks het midden der 18e eeuw en waren de eerste ondernemers en stichters van de , sedert zoo in bloei toegenomen, fabriek van bomba­zijnen te Enschede. De beeldtenis van den laatste vond een vereerende plaats op het stadhuis, tot den brand van den 7den Mei 1862 het vernielde. Zie Ranh. op Nieuwenhuis' Woordenboek. o. h. w. LOCHEM (B. VAN) , een kunstgraveur, die in het midden der 17e eeuw bloeide. Er bestaat van hem een stel prenten, ornamenten voor Goudsmeden, naar T an g en , die hij , met H. J a n s se n , in een netten stijl heeft gegraveerd; ook een stel kleine prenten , verschillende jagten voorstellende , naar den vorm te oordeelen voor waaijers bestemd ; een stel van acht stuks , waarin acht tafereelen uit het dagelijksch leven en landschappen , in gecartoniseerde lijsten gevat , zijn afge-Leeld. Zij zijn zeer uitvoerig bewerkt , en blijkbaar tot mo­dellers voor drijfwerk en metalen , en voor tafelborden en metalen vervaardigd ; alle met sierlijke letteren geteekend B. van Loch em. Zie K r am m, Lev. en ;Perk, der Hell. en Ph Kunst-Schild. D. IV. bl. 1000, 10001. LOCHEM (HERmANus) , tooneeldicliter uit de eerste helft der 18e eeuw. Hij vertaalde en gaf uit Krispijn Testateur 1725, Brutus, 1736, Surina, 1738. Zie Witsen Gey sbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 205. LOCHES (Mr. JEAN DANIEL DE) , waarschijnlijk noon van D a n i el de Lo che s. Theol. dr. en predikant te Leyden en diens eerste vrouw Jeanne S up er v lle, te Leyden ge­boren. Hij werd den 1 Maart 1762 aldaar honoris causa tot J. utr. doctor bevorderd. Zie Navorscher 1863. bl. 204. LOCHES (Air. JEAN DANIEL) Z0011 van Daniel de Loche s, te Leyden geboren theol. dr. en predikant te Leyden, en van zijn tweede vrouw Grace D u r a n d, werd den 18 April 1731 doctor, promoveerde aldaar den 7 Julij 1755 op eene diss. de testamentis privilegiatis werd pensionaris to Maiden ; kassier der , West-lndische Compagnie, later president schepen. Hij huwde Maria Josina Baldina van Oldenbarnevelt, gezegd T ul ling h, in 1740 geboren, bij welke hij vier kinderen ver­wekte. Hij overleed in of kort na 1790. Navorscher, 1863, bl. 204. LOCHES (JOHAN GERARD DE) ZOOri van den vorige werd den 12 Maart 1771 te Rotterdam geboren promoveerde in 1790 te Leyden in de regten op een dissert. de abigeis eo­runque poenis. Hij bleef Diet lang te Rotterdam. Na den dood zijns vaders zette hij zich als advokaat neder te 's Hage en na aldaar een zestal jaren de praktijk uitgeoefend te heb­beu , vestigde hij zich in de betrekking van auditeur-militair van Noord Holland te Alkmaar. Hier had hij een uitgebreide praktijk en was er zeer geacht en bemind , ook in de loge had hij een eervollen titel en was er in verschillende betrek­kingen werkzaam, als lid van den raad , als regter-plaatsver­vanger bij de regtbank , als hoogheemraad in de Hondsbossche enz. In 1819 moest hij , als benoemd tot auditeur-militair, tevens belast met het toezigt over de gevangenen, zich in Haarlem de hoofdplaats der provincie Noord Holland vestigen. De lust tot het beoefenen van de wis- en natuurkunde had hij van zijn vader geerfd , en daarin vond hij een getrouwen medehelper in zijn vriend den rector Fullink to Alkmaar. Zijn verza­meling van voorwerpen uit deze vakken is in Julij 1823 bij V. Loosjes te Haarlem verkocht. In 1799 trad hij in het huwelijk met Francina Christopha Frese, die hem 4 dochters schonk. Hij overleed te Haarlem , 30 Jan. 1823. Zie Navorscher 1863, bl. 205. LOCHOM (MICRIEL VAN) of L o c h e m, zoon van Hans van Lo c ho m, eenVlaamsch graveur, die reeds in 1635 te Parijs werk­zaam was. Hij graveerde meestal voor bo ekverkoopers, verschei­dene pOrtretten naar Ferdinand Elle; platen voor het werk van pater Gerard, les peinttires sacrees de la Bible; prenten voor Crispin de Pa s s e, wiens graveerstijl hij , doc h met geen gelukkig gevolg trachtte te volgen ; den titelprent (een zijner beste gravuren) voor La vie de Louis XIII ; portretten voor Les Oeuvres de Hippocrate, Paris 1639 ; 80 stuks of beel­dingen Het leven der H. H. Maegden , van Christus tijden tot deze eeuwen door' H. R o s w erg d e n. Antw. 1626 80. die tot de beste boekprenten van dien tijd behooren , en als uit de school van W i e r i x of Galle zijn gesneden; Mode en kleederdragten der vrouwen van onderscheiden volkeren , waaronder vierregelige Fransche verzen, 36 stuks op 13 dubbele bladen , 50 stuks van het werk: Somrnaire des Vies des Fondateurs et des Reformateurs des ordres Religieux par le R. P. Louis Beurier Paris, 1635 in 4o ; Zes bladen Goudsmidswerken, 25 stuks in den Spiegel der Princen. Nagler noemt 25, L e Blanc 26 Nummers zijner werken op, Zie Immerzeel Lev. en Werk. der Mil. en Pl. Kunsl-Schild. D. II. bl. 183 ; Kramm, Lev. en Werk. der loll. en Pl. Kunst-Schild. D. IV. bl. 1001, 1002. LOCHOIVI (HANS vAN) , een Nederlandsch Graveur omtrent 1550 te Antwerpen geboren. Hij graveerde o . a. het _Yacht­maal naar Cr e s p i n v an den Broeck, dat door anderen , schoon ten onregt , voor het werk van Hans of Jan v a n L u y k wordt gehouden ; de Opstanding naar M. de Vos, de Boetvaardige Pe t r us naar denzelfden ; J oh atones de Dooper in de woestijn. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Hol. en Pl. Kunal-Schild. D. IV. bl. 1000. LOCHON (CamnorrE) , vriendin van den dichter J. v an Br o e k h u iz en, beoefende de podzij. In de Gedichten van deze vindt men van haar 't klagend Zwaantje , waarschijnlijk een repliek op Zwaantje, Herderszang, van haar vriend. Zij had veel aanleg en schreef vloeijende Alexandrijnen. Zie van der A a, N. B. 4. C. Froordeuboek. D. II. bl. 363. LOCHYER (C.) , Van hem bezitten wij : Beschrijving van den Koophandel in Oost• Indie. Amst. 1753, 4o. Zie Arrenber g. Naamreg. v. boek. bl. 260. LOCHORST (HERMAN VAN), domdeken te Utrecht, afstam­meling van het Stichtsche geslacht van dien naam, dat in de vijftiende en volgende eeuwen in Utrecht in groot aanzien was en regeringsposten bekleedde, nam in 1413 deel aan een oproer der Arkeisgezinden, onder voorwendsel dat de stad Utrecht aan den graaf van Holland verkocht was. Twee jaren later (1415) zelve een oproer willende stillen, werd hij met zijn broeder J a c o b, die toen schout was, gedwongen de volkswoede in het klooster der kanunniken te ontvlugten. Nog denzelfden dag werd hij uit de stad gebannen. Gedurende de twisten tusschen Rudolph van Diepholt en Sweder van Cuylenborch, hield hij de partij van den eerste. De laatste had hem met vrijgeleide ontboden, elf dagen op het Huis ter Horst laten opsluiten, en door alle middelen, zelfs door zware dreigementen, trachten te bewegen zijn decanie ten behoeve van zijnen neef of te staan, en toen hij zulks vol­standig bleef weigeren, hem schandelijk op een klein veulen paard van het slot laten rijden, in verwachting dat zijne vijanden hem onder weg zouden doodslaan of gevangen nemen. In 1432 werd hij door het kapittel gevonnisd en gevangen gehouden. De reden hiervan is onbekend, doch Burman gist, dat hij zich niet wilde schikken naar het besluit van het concilie te Basel 1431, dat H e n d r i k Scatter tot domdeken benoemd had, en de kanunniken hem wilden ver­pligten daar aan te gehoorzamen. Dewij1 velen hem zeer beminden en de Raad beducht was, dat sommigen hem met geweld zouden willen verlossen, waardoor opschudding en een gevaarlijke opstand te duchten was, lief deze afkondigen, dat hij die eenig verzoek deed, om n den domdeken te verlichten, off syn sententie te veranderen, off dat daar toe dienen mocht," voor vijf jaren uit de stad zou gebannen worden. Hij heeft zich later weder met de kanunniken verzoend, en bleef deken tot 1438, toen hij stierf en hij door Johan Preys werd opgevolgd. Zie Bat. Sacra, T. I. p. 284; Burman, Utr. Jaarb. D. 130, 170, 346, 433 Nay. D. II. W. 40, 103, 130, 192 (over het wapen.) LOCKHOBST (JACOBJschepen, ouderman en schout van Utrecht, werd in 1415, te gelijk met zijn broeder H e r-m a n, gebannen, en begaf zich naar IJsseistein tot hertog Willem van Egmond. Op verzoek der heeren v a n Bred erode en usselstei n, hielpen Utrecht en Amersfoort hem deze stad bemeesteren, die met consent, ja op verzoek van vrouw J a cob a, werd verwoest. Zie Burman, Ulr. Jaarb. D. I. bl. 42, 63, 78, 99, 111, 170, 179, 206. LOCKHORST (JAN VAN), was, wegens het Sticht, bij het beleg van Hagestein en Everstein, in den oorlog tusschen hertog Willem en den heer van Arke 1, (1405.) Zie Burman, Uir. Jaarb. D. I. bl. 56. LOCKHORST (Jonkh. VINCENT VAN), heer van Heemstede, wonende te Warmond bij Leyden, komt voor op de lijst der personen, welke in den jare 1527 voor commissarissen van den Hove zijn gedagvaard, tot aflegging van den gerequireerden eed van trouw aan den koning. Zie M. d'Yvoy van Mydrecht, Verb. en Smeekschr. der Edel. bl. 51. LOCKHORST (WILLEM VAN), kleinzoon van Willem van Lockhorst, natuurlijke zoon van Herman van Lock--hors t, deken (1483) en vicaris•generaal van bisschop F r e­derik van Baden, den 11 den Aug. 1527 gestorven. Hij werd 3 Nov. 1516 kanunnik van O. L. V. te Utrecht en den Hen Dec. 1539 scholaster. Hij stierf den 11den Julij 1559 en werd in de Maria-kerk begraven, waar men weleer zijn grafschrift las. Hij was tijdens het overlijden van pans A d r i a a n VI te Rome, gaf van dit overlijden kennis aan het kapittel van St. Marie te Utrecht, welke brief door Lappius is uitgegeven en achter Heda gedrukt staat. Men vindt er een uittreksel van in de Beschrijving van het Utrechtsche Bis. dom, D. I. bl. 523. Zie A. Buchelii, Mist. Ullraj. sive J. a Beka el Guil. Heda de Bpiscopis Traj. operd Gisberli Lappii a Waveren, Traj. 1643, p.321; Ant Matthaei, Fuedaf. Eccles. L. I. p. 195; Burmanni, Badrianus VI, Praef p. XII. et Oper. p. 256; Hoynck vanPapendrecht, Anal. T. III. P. I. p. 173, 174, 219, 220; Pa­qu o t, Nem. T. II. p. 419; L. E. Bosch, Lets over Paus Adriaan VI, pl. 71; Bat. Saera, T. II. p. 57. LOCKHORST (DIDERIK Baron VAN), heer van ter Meer en Voorn, zoon van Vincent Maximiliaan van Lockhorst, werd in 1709 te Utrecht geboren, In 1745 werd hij, in plaats van zijn vader, lid der ridderschap, en door Willem IV in 1748 tot hoofd-officier der stad aangesteld. S c h e 1 t e m a verhaalt, dat dit ambt sedert 1702, altijd door een regent der stad was bediend, doch dat hij spoedig den tegenstand, dien hij hier ontmoette, overwon. JHij matigde zich, het oor des stadhouders hebbende, naar het oordeel van sommige leden der vroedschap, te veel gezags aan, bijzonder om door te drijven, dat niet alleen aan hem, maar ook, bij afwezigheid, aan zijnen substituut, het refit van zitting in den Raad toe­kwam. Dit had onaangename raadplegingen en het voorbij­gaan van eenige regenten, bij de jaarlijksche raadskeuze, ten gevolge. Hij behield zijn magt en aanzien tot zijn overlijden, den 9den Maart 1755. Hij was ook dijkgraaf van den Lek­kerdijk-Bovendams, en van het waterschap van Heikoop, sur­intendant der geestelijke goederen enz. Hij liet bij M ar ia Catharina van Tuyll van Serooskerken drie dochters na, waarvan de jongste, Isabella Johann a, gehuwd was met Mr. Jan Elias Huydecoper van Maerseveen. Volgens sommigen was D. v an L o c k h o r s t de laatste man­nelijke afstammeling van het geslacht; doch later is het bewe­zen, dat de heeren van Lock h o r s t te Rotterdam, tot dit geslacht behooren. Zie Ned. Jaarb. 1750, bl. 545, waar eene uitvoerige beschrijving van den plegtigen doop van eene zijner dochters Anna Wilhelmina Trajectina, voorkomt, 1755, bl. 188; S c h el tem a, Slaatk. Ned. D. II. bl. 37, 38. Kobus en de Rivecourt, Handwoord. LOCHTEREN (HENRI°. VAN), een bouwmeester, die in het midden der zeventiende eeuw bloeide, en o. a. in 1660 den toren van het stadhuis te Zutphen heeft gebouwd. Zie Kra mm, Lev. en Werk. der Holt. en VI. Kunst-Wild . D. IV. bl. 1002. LOCQUENG HIEN (PHILIP on), baron van Pamele, heer van Audenaarde, zoon van Jan van L o c q u e n g h i en, heer van Berchem, den ontwerper en bestuurder van het kanaal van Brussel. Hij was krijgsman en bevelhebber van eene afdeeling staatsche krijgsknechten. Hij onderteekende de unie van Brussel in 1577. Hij huwde Valerie de Conter ea u, dochter van Jean de Cont e r e a u, heer van Jouche, Assche enz., groot-bailliu van Dendermonde. Zie Sanderus, Flandr. Ill. T. II. p. 273-275. Butkens, Tropp. de Bras. T. II. p. 135. Nobil. des Pays-bas, T. I. p. 367. Supplem. T. II p. 86. J . C. de Jong e, de Unie van Brun. bl. 48. LOCQUET (J.), woonde te Amsterdam, en bezat een uit­gebreid, prachtig en rijk kunstkabinet van schilderijen, teeke­ningen en prenten, waarin vele der voornaamste schilderstukken van de beroemdste meesters, o. a. een bloemstuk van J a n van Hu is u m, uit de verzameling van H e e m s k e r k afkom­stig, door L o c q u e t voor f 2100 gekocht, eene schilderij van N. van B e r c hem, voorstellende de schaking van Europa door J u p i t e r, in de gedaante van een stier, door hem voor f 700 gekocht; een trompetblazer van G. D o u, waarvoor hij f 7000, een musicerende heer en dame van Gerard T e r-b u r g, waarvoor hij f 3850, een meisje door een fielder licht beschenen van Gabriel M e z z o, waarvoor hij f 3500 be­taalde. Op de verkooping zijner kunstschatten werd een gilde os van Philip W o u w e r m a n voor f 3500 verkocht. De schilderijen alleen bragten f 116,790 op, en met de beelden en kunstwerken, bedroeg de geheele verkoop f 129,936. Zie Aanh, op het Woord. van Kunsten en Wetens. van Nietavenh. o. h. w. LOCRIUS (FERREmus) of Locre (F e r ry d e), te St. Pol in Artois, in 1571 uit een aanzienlijk geslacht geboren. Zijn vader Philippe de Locre, was kleinzoon van J ea n de Locre, den 24sten Mei 1546 maire van St. Pol. Fe rr eo­1 us studeerde te Douai, onder J a n van Mire, later bisschop van Antwerpen, die er de rethorica en de Grieksche taal on­derwees. Na zijne studien volbragt te hebben, werd hij pastoor bij de St. Nicolaas•kerk te Atrecht. Hij was een ijverig be­oefenaar der letterkunde en der geschiedenis, doch stierf reeds den 22sten Augustus 1614, in den ouderdom van 43 of 44 jaren. Hij schreef: Oratio funebris habita in Exequiis Rmi. DD. Matthaei Moullarlii, Atrebalum Episcopi, Atreb. 1600. 4o. La Prelature des Vierges sacrees, avec les Canons et les SS. Peres de l'Eglise, ou sont rapportez les races faits et exemples de plusieurs saintes Abbesses, et signamment de celles qui ont regents la Belgique, Arras, 1602. 12o. Marie Auguste, Arras, 1603, 12o. Discours de la noblesse, auquel, par tine conference des Families de Castille, de France et d'Autriche avec l'Eglise Catholique, est decouverte l'infamie de l'Heretique, Arras, 1605. 12o. Histoire Chronographique des Comtes, Pays et Vales de St. Paul en Ternois, Douay, 1613. 4o. Chronicon Belgicum, ab anno 257 ad annum usque 1600 continue perductum, Tomi tres, Atreb. 1616. 4o. Dit Chronicon is van geen groot gezag. Het behelst het gebeurde van het jaar 257 tot den jare 1600. Meest bepaalt de schrijver zich hij Artois, de provincie waarin hij gebo­ren is. Ook wordt nog van hem vermeld een Chronicon Comitum Artesiae, dat niet is uitgegeven. Hij beoefende ook de Latijnsche poezy en vervaardigde een dichterlijke overzetting der Spreu­ken van Salomon. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg p. 217; Sweertii, Ath Belg. p. 236. Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 276; Pars, Naamr. bl. 85; Witte, Diar. Biogr. 22 Aug. 1614; Paquot, Mem. T. I. p. 196; te Water, Verb. der Edel. D. IV. bl. 378;Loerii, Ohron. Belg. p. 612, 673, 682. LODERUS (ANDREAS), ale proponent beroepen op het huis Dorth in 1620, in 1621 te Hoevelaken, in 1638 te Doesburg en aldaar overleden in 1667. Hij beoefende de Nederduitsche pazy, doch niet gelukkig, gelijk blijkt uit zijn gedicht, ge­titeld : Toon en tact vOor de Psalmen en Lofzangen van W. Sluiter. Amst. 1687. Zie H. de Jongb, Naaml. der Pred. in Geld. b1.358;Heringa,Very. der Naaml. van Ned. Diehl. bl. 61. LODESTEIJN (ARENT JACOBSZ.), raadsheer ter admiraliteit in Zeeland en in den raad van Vlaanderen. Men heeft: Verbael van doctor D i der y c k Bas, ridder, burgemeester der stede Amsterdam, Jacob B o r e e 1, oudt burgemeester van de stadt Middelburgh in Zeelandt, Arent Jac ob s z, L o d e-s 1eyn — Albert Fr an ss en So un c k, oudt burgemeester van de stadt Hoorn ende gedeputeerde in den Raedt van Staten der Vereenichde Nederlanden, An dr i e s Ry c k a e r t s, bewindhebber van de geoctroyeerde Oostindische Compagnie, ende Mr. Will em B o r e e 1, advocaet van de selve Compagnie, gedeputeerden van de Ho. Mo. heeren de Staten-Generael der Vereenichde Nederlanden, op de Conferentie in Engelandt, gehouden tot vereeniginge van beyde Nederlandtsche ende En­gelsche Oost-Indische Compagnien, ende begonnen in 't laetste van 't jaer 1618. Zie Chron. op het Hist. Genools. D. XI. bI‘ 160. LODENSTEYN (JoDocus vAN), gesproten nit het oud adelijk geslacht der graven van der Marckt, werd den 16den Februarij 1620 te Delft geboren. Hij was het vierde kind van Jo o s t Cornelisz. van Lodenstein, gezegd Barendrecht, raad, schepen en burgemeester der stad Delft en van Maria D i r k s d r. v a n Vo o r b ur g, moeder van het nieuwe wees­huis aldaar. Zijne voorouders hadden reeds meer dan hon. derd jaren ve•or zijne geboorte te Delft en te Leyden in de regering geweest. Zijn ouder broeder Dirk was sehepen e n raad der stad en bewindhebber der Oost-Indische compagnie : zijn grootvader, Cornelis Jansz. van Lodenstein, in 1612 kerkmeester en regent van liefdadige gestichten te Delft. Hij beoefende de godgeleerde wetenschappeu onder leiding van G ij s b e r t V o et i u s te Utrecht , wiens ascetische rigting hij geheel overnam. Hierop bragt hij twee jaren te Franeker door als leerling en tijdgenoot van C o c c ej u s. Toen was het twistvuur tusschen beide hoogleeraren nog niet uit­gebroken en het Lode n s t e i n vergund , zonder op den weg van partijschap gevoerd te worden , beider voortreffelijke gaven te genieten. Later bleek het dat hij zich meer aan de zijde van Vo et iu s schaarde. Reeds vroeg openbaarde zich zijne ernstige en gemoedelijke rioting en koesterde hij den wensch Engeland en Schotland , waar then bij velen eene levendige belangstelling in de ascetiek bestond , te bezoeken. Dit voor­nemen werd niet ten uitvoer gebragt door zijn beroep tc Soe­termeer en Zegwaert waar hij den 28 Augustus 1644 be­vestigd werd. In 1650 vertrok hij naar Sluis in Vlaanderen , waar hij anderhalf jaar met lust arbeidde. Sedert werd hij te Utrecht beroepen en den 17 Maart 1655 bevestigd. Deze plaats, waar hij Voetius, Essenius, van den Bogaert en andere geestverwanten, met wie hij zich kon vereenigen ten einde in de Nederlandsche kerk een inniger en hooger gods­dienstig leven te doen ontwaken , aantrof, werd hem boven alle begeerlijk. Hier ontwikkelde zich Loden s t e y n in al zijne uitmun­tende gaven. Wel was hij geen geleerd theologant maar te meer een practisch man. Boven alles drong hij op de beoe­fening der godzaligheid aan. Hij zelf gaf daarvan het voor­beeld. Zijne levenswijze was hoogst , welligt overdreven een­voudig. Als voorstander van den echteloozen staat, was hij niet tevreden dat de hervorming het kloosterleven , dat hij liever verbeterd had gezien , had afgeschaft. Verre echter dat zijn hart voor alle andere gewaarwordingen zou gesloten zijn geweest. Hij was in elke levensbetrekking , in alle smarten en droefenissen een deelnemend en troostend vriend en leer­aar. Hij was geen vijand van onschuldige scherts: ook be­speelde hij in de uren zijner ontspanning op eene voortreffelijke wijze, de Tier. Hij was een man van smaak en vernuft, ge­meenzaam met vroegere dichters en bevriend met de zangers zijner eeuw. Zelfs in zijn stootende mystieke denkbeelden, schrijft W i t s e n G e y s bee k, is iets dichterlijks, waaraan zelfs de verouderde stijl geen nadeel doet Deze criticus geeft hem als godsdienstzanger een plaats onder C a m p h u i z e n. Even gunstig is het oordeel van den hoo3leeraar S i e g e n-b ee k. D Lode nsteyn s gedichten," schreef hij, zijn wel door vele stootende en mystteke denkbeelden en uitdrukkingen ont­luisterd , maar ademen nogtans een geest van gemoedelijke godsvrucht, veel dichterlijk gevoel en vernuft en wijzen hem onder de godsdienstige dichters van vroegeren tijd geen on­aanzienlijke plaats toe." Zijne Uitspanningen werden in 1769 voor de vijftiende maal, ja nog in 1795 met verbeterde taal­en spelwijze, te Utrecht herdrukt ; en het 14de, 22ste, 43ste en 68ste onzer gezangen is met eenige verandering er uit over­genomen, terwijl het 21ste door Abraham R u t g e r s vervaar -digd , eene navolging van een van Lod en s t e y n s gezangen Hartsttrkte in Jehovah getiteld, is. Op elke vrijdag hield hij stich.-telijke bijeenkomsten aan zijn woning , aan welke een groot ge- tal leden der Utrechtsehe gemeente en ook studenten deel -namen , waarbij hij geene dogmatiek , maar de beoefening des christendoms, ook met behandeling van ingewikkelde gewetens­vragen , voordroeg. Bovendien hield hij voor studenten voor­lezingen over de practische godgeleerdheid. Zijne schriften waren dan ook alle van stichtelijken inhoud, behalve an enkel over het vierde gebod , waarin hij de zijde van V o e t i us tegen Cocc ej u.s koos. Ypey en Dermout hebben hem als god­geleerde , I3 e r in ga als volksleeraar beschouwd, terwijl zijn gewoon verblijf Viet Park te Utrecht L. E. B os c h aan­leiden gaf tot eene levenschets van den godvruchtigen leeraar en gevierden dichter. Lodensteyn overleed den 6 Augustus 1677. Zijn sterven was als zijn leven , voorbeeldig, stichtelijk , christelijk. Zijn overschot werd in het familiegraf te Delft bijgezet. Zijn afbeelding bestaat in prent. Hij schreef : J. van den Bogaerts laatste Uyren, Utr. 1663. Opdragt van een Christens tydlycke goederen aan Naar Eygenaar, of to Schrift- en Regtrnatig oordeel nopende derselver eygendom en bestel enz., in Digt en in Proza, Utr. 1673. 4o. Vredeschrift, Delft, 1615. 40. TVeegschaal van de onvolmaaktheden der Heyligen, Utr. 1664. 12o., Rott. 1712, Amst. 1728. 80. 3de dr. Heerlykheid van een waar Christelyk leven in een waar godsaligen wandel, Amst. 1711. 80., Rott. 1738. 80. Geestelyke opwekker voor het onverloochende doode en gees­ telooze Christendom, Amst. 1696, 1701; en desselfs vervolg in 9 predikatien, met desselfs leven en sterven, door E. v an de Ho og ht, Amst. 1732. 80. 3de dr. — G. 0. of tien uytgelesene Predication over de Selfsverloochening, Amst. 1740; G. 0. enz. en Vervolg, Amst. C. van Essen, 80. Yervalle Christendom uyt hare zorgeloose doodslaap opge­ wekt in predikatien, Utr. 1714, Amst. 1742. So. Luc a s heylig Evangelium, Amst. 1718. 80., ook L. eeuwig Ev. , mogelijk hetzelfde met Lu c a s Euangelium — berymt nevens twee predikatien en eenige brieven. Uitspanning behelzende Stichtelyke Liederen en andere G e­ dichten, 4 d. 5de dr. Amst. en Utr. 1693-1698. 80., Amst. 1727. 2 d. 80., 1739. 2 d. So., 1743. 3 d. 80., Amst. en Rott. 1744. 2 d. 80. (volgens sommigen is die van. 1743 de 12de dr.), 1754 (13de dr.), 1769, met een "Ian. hangsel met muzyk, 80. (15de dr.), 1780 (16de dr.), Utr. 1795, met verbet. taal- en spelwyze. Geestelyke Gedagten van 't waere Weezen van 's yolks dwalingen daar over en Predicatie over Ezechiel XXXVII: 6, 8, Utr. 1678. 4o. Zions Weeklagen, 40. Monster der Nederlantsche Geschillen, 80. Kort en Zeedig Onderzoek van 't berigt nopens den Sab­ bath, waar agter is bygevoegt de laatste gedagten over de ree­ delykheid des Vierden Gebods, ofte verdediging van het long en zedig onderzoek, Gron. 1746. 80. Negen Predikati en over eenige stolen, dewelke heel zelden tvorden geleert, en nog minder gepractiseert. Nagezien en verrykt met een voorreden als ook met een beschrijving van den grooten zelfsverlo wheraar J. v an L o des t e in door E v. v. d. Ho ogh t, Amst. 1697. 12o., later bij den Geestelyke Opwekker gevoegd. Beschouwingen van Zion of aandachten en opmerkingen van den tegenwoordigen toestand van het gereformeerde Chris­tendom gesteld in eenige Zamenspraken, reeds in 1676 en 1 677 bewerkt, doch eerst na zijn dood, in 1678 uitgegeven door bezorging van den Utrechtschen boekhandelaar W ill em Klerck. Geestekke gedagten aangaande ha ware wezen van 's men­ schen gelukzaligheid, Utr. 1678, later (Amst. 1688) met aan­ teekk. van C. B r e m. Boetpredikatien over J erem. 45, met eene Y oorrede en twee predikatien, uitgegeven door C. Br in k m a n, Utr. 1779. 80. Lodestein, van Rijp en van der Velde Keurstoffen, Amst. 1748. Verdediging van de Procedure van den Magistraat in de Synode van Utrecht, tegen den kerkeraad aldaar. J. v a n L odesteins Aenmerkingen op 't geen hem raekt in gemelde verdediging, Utr. 1667. In de Speceryen-geur ofte eene verzameling van uitrnuntende Gezangen uit eenige nagelatene Schriften vergadert van de Heeren A. de R. en J. G., Haarl. 1755. 12o. komt bl. 78 voor Belydenis van Jo d. L o de s t e y n wegens de Letter- en Godgeleerdheid (Utr. 15 Jan. 1677) wat duydelyker voorge­ steld ten dienste der waarheidlievende vromen, (Klaarenbeek, 20 Majus 1694. In H o ff m a n's Verhoogde Nederland, vindt men een preek van L. over Ps. XXXIX: 1, 2, 3. Prof. H e r in g a bezat van hem Meditation gemaakt in 'I jaar 1657, Leerredenen, 1664-1666, en Brieven. Zie v. Rijp en Kruger, Lijkpred. op Lodest Lodest. Leven door E. v. d. H o o g h t, voor de Geest. Opw.; Klauglia over de dood van J. v. L. ook in het Aanh. achter zijne Uitsp. 16e dr. bl. 462. Soerman's Kerk. Reg. bl. 46; van Rhenen, Utr. Pred. bl. 47; Y p ey, Gesch. der Syst. Godgel. D. II. bl. 283, D. III. bl. 206­208, 344, 345; Gesch. der Ned. Hero. Kerk, D. III. bl. 46, 261; Aant. 62, 63; Glasius, Godgel. Ned. o. h. w. Kist enRoyaards, Arch. voor Kerk. Gesch. inz. in Ned. D. VIII. bl. 328; Ned. Arch. voor Kerk. Gesch. D. II. bl. 176; Borger, de Mystic. p. 69 ; Hering a, J. van L. beschouwd als Votks-redenaar in Kerkel. Raadw. D. IV. bl. 187; M. Goebel, Gesch. der Christ. Leb. S. 150 ff. K o el m an, Pointen van nood. Ref. bl. 197; Rab us, Boekz. van Europa, 1697. bl. 163; Utr Volks-Alm. bl. 43, ,met afb. van het Park); Kort Verh. van de Toestand der Stad en Prov. van Utr. bl. 125-127; Witsen Geijsbeek, B. A. C. Woord. D. IV . bl. 205 ; C ol 1 o t d'Escu ry, Holl. Roem in Kunst. en Wetens. D . 1V. St. 2, bl. 426; Capp e 11 e, Bijdr. tot de Gesch. der Wetens. en Lett. in Ned. bl. 195; Si egenbe e k, Gesch. der Ned. Lett. bl. 356 ; Schotel. Gesch. Letter- en Oudh. Avondst. hi. 113; Gesch. der Geestel. en Wereldl. Kleederdr. D . I. bl. 60;' Kerk. Dordr. 1) . If. bl. 83 ; Evang. Magazijn, 1781 . 1) . I. bl. 457 en vv. Christ. Maands. 1833. No. 5 en 7 (door A. H. Ter Hoeven); Abcoude, Arrenberg, Brinkman, Mourik en Noordbeek, Kobus en de 1iivecourt, Woordeub • der Zatnenl. Kok, Nieuwenhuis, Nay. D. I. bl. 378, D. II. bl. 274; Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. D. I. bl. 240, D . II. bl . 528 ; Cat. J . H eri n g a, (hands ) bl. 27, 34 ; Cat, de Gr o e, bl. 66, 70, 166, 250, 257; Cat. v. d. A a, bl. 106 ; Cat. van V oorst (mss. p. 184; Zijn portret is bij zijn achterneef Pigeaud Lodensteyn te Schiedam, (geschilderd) voorhanden. LODEWICK of L o d e w ij k, genaamd Meyster Lodewick, was in 1483 muntmeester der stad Utrecht, die voor haar ) Stuvers ende halve stuvers" muntte, Zie v an d er C h ij s, de Munten der Baschoppen van de Heerlijkheid en de Stad Utrecht, bl. 305. Hij is waarschijnlijk de zelfde, die in 1497 als waardijn van hertog K a r el v an E g m o n d, voor­ komt. Eigenlijk heette hij Lode w ij k van den Els t. Zie v. d. Chlj s, de Munten der Graven en Hat. van Gelderl. bl. 116, 120. LODEWIKE, dichter uit de veertiende eeuw, van wiens gedicht Van den eenhoren, M one gewaagt. Zie More, Uebers. d. Niederl. Volksleher, S. 281; Snellaert, Wets eener Gesch. der Ned. Lett. bl. 35. LODEWIJK, bastaard van graaf W illem VI, was heer van Vlissingen, werd door Jan van Be ij er en balling ver. klaard, wijl hij de partij van Jac o b a was toegedaan, en van zijne beerlijkheid beroofd, die door genoemden J a n aan zijn oudsten bastaard. Will em gegeven werd. Zie Wagenaa r, Vad. Hist. D. III. bl. 412; van Wijn, Bijv. en Aanm. op Wagenaar, D. III bl. 83. LODEWIJK, graaf van Loon, zoon van Gera r d, graaf van Loon en van Mara, dochter van H e n d r i k III, graaf van Gelder. Toen graaf D irk VII zich kort voor zijn dood met zijn broeder wilde verzoenen, en hem de voogdij over zijne dochter A d a opdragen, poogde zijne vronw A leid a, die zich weinig goeds van de voogdijschap van haren broeder, wien zij voorheen een zwaren nederlaag had toegebragt, beloofde, en zelve gaarne de klem van het bestuur in hare magt had, zulks te verijdelen, en besloot hare dochter aan Lode w ij k, grave van Loon, uit te huwen. Vele edelen keurden haar voornemen goed, dock anderen besloten er zich tegen te verzetten, en Philips v an Wa ss enaar verklaarde, dat men zich niet ontzien moest graaf Willem in de voogdij, die hem van regtswege toekwam, te handhaven. Toen Ale id a den dood van haren gemaal te gemoet zag, deed zij Lo dew ij k in stilte naar Holland komen, opdat hij bij de hand mogt zijn, om het huwelijk met A d a, zoodra haar vader den geest zou hebben gegeven, te voltrekken. Op de eerste tijding van zijn dood, begaf hij zich van den huize van Altena, waar hij zoo lang vertoefd had, naar Dordrecht, waar hij onmiddelijk met de jonge Ada in den echt werd verbonden. Toen zich kort daarop het jonge paar nevens vrouw A 1 e i d, naar Egmond wilde begeven, om de maandelijksehe lijkdienst voor den overleden graaf bij te wonen, beraamden de vijanden van van Loo n, hiervan verwittigd, het ontwerp om hem te overvallen en gevangen tc nemen. Dit plan werd echter ver­ijdeld, en geholpen door G ij s b r e g t v an Amstel, namen de graaf en de gravinnen, in 't holste van den nacht, de wijk naar Utrecht, en A d a vervolgens op den burgt te Leyden , (zie verder art. Ada). De edelen, die het met graaf Will em hielden, waren nu op middelen bedagt om het graaflijk bewind over Holland en Zeeland aan hem op te dragen. Hiertegen zecht zich graaf van L o o n met alle magt te verzetten. Door aanzienlijke geschenken en groote beloften, haalde hij verscheidene naburige heeren, zoo als de bisschoppen van Luik en Utrecht, den hertog van Limburg, den markgraaf van Namen en anderen in zijne belangen over, en verzamelde, door hen geholpen, tegen de lente -van 1204, een talrijk leger. Het gelukkig gevolg hiervan was terstond, dat eenige Hollandsche edelen, voormaals hem vijandig, zijne zijde kozen. Dordrecht was de verzamelplaats van c'L o d e-w ij k's legermagt. Binnen kort onderwierp hij zich gansch Zuid-Holland, vervolgens vielen Leyden en Haarlem in zijne magt en werden de Kennemers onderworpen en verpligt tot bet betalen van 500 mark zilvers. Verder noordwaarts voortrukkende, legde hij Beverwijk en het huis van beer W outer van E gmo nd in den asch. Van hier keerde hij terug en sloeg zich met zijn leger bij Voorschoten neder. Terwijl hij zich daar beyond, vielen de Kennemers -af, en verschansten zich aan den Rijn bij Leyden, om den graaf den toortogt te be­letten. Daarenboven was graaf Willem nit Zeeland in aantogt,met voornemen om den graaf v an Loon aan de andere zijde aan te vallen. Van dit alles kwam de tijding in het leger te Voorschoten, terwijl de krijgsknechten zich vrolijk maakten. Terstond rukten zij tegen de Kennemers op, versloegen hen, werden wederom meester van Leyden en betrokken zegepralende de legerplaats. Ondertusschen had graaf Willem met eene aanzienlijke magt, voet op Hollandschen bodem gezet en sloeg zich bij Rijswijk neder, Het gerucht 35 van de sterkte en de geregelde orde zijner troepen, verwekte zulk een schrik in het leger te Voorschoten, dat een deel van 's graven bende de vlugt nam. Welhaast volgden de overigen dit voorbeeld , wapens , tenten, mondbehoeften en vele kostbaarheden in den loop latende. Zij sloegen langs den .Rijn den weg naar Utrecht in Graaf L o d e w ij k was onder de eersten, die daar aankwamen, doch velen zijner achterhoede werden gedood of vielen in 's vijands handen. Merkelijk ver­zwakte deze ramp 's graven aanhang. Graaf Willem verklaarde de goederen en inkomsten van verscheidene edelen, die nog de zijde van den graaf van Loon volgden, verbeurd, en schonk ze aan zijne gunstelingen. In weerwil van dien ramp liet de Graaf van Loon den mood niet zakken. In den aanvang van 1205 verzamelde hij op ' nieuw eenige benden te Utrecht en haalde hij den Mark­graaf van Namen over tot bet doen van een inval op bet Zeenwscbe eiland Schouwen 1)eze onderneming slaagde geluk­kig. Ten minste in October van het volgende jaar werd tus­schen Graaf W i 1 le m en L ode w ij k een verdrag gesloten , bij hetwelk hem het gansche graafschap Holland en vele andere voorregten ten deele viel. Uit de geschiedenis blijkt niet dat de voorwaarden van het verdrag , werden ten uitvocr gebragt. Zij meldt alleen dat de Graaf van Loon, met zijn leger van bij Utrecht opgebroken zijnde , naar zijn Graafschap Loon gekeerd is , en sedert geen voet meer in Holland gehad heeft , terwijl Graaf Willem meester bled van al het land tusschen de Honte en de Lauwers. Doch van elders weet men nog dat de Graaf van Loo n na het sluiten van dit verdrag, zijn en zijner gemalinne eigen goed in Holland , uitgenomen den Burgt en het Burggraafschap van Leda , die aan Vlaanderen waren afgestaan , aan den Her-tog van Brabant opgedragen en het wederom ter leen ontvan­gen heeft. Ilertog H e n d r i k beloofde daarentegen L o d e w ij k tegen W il 1 e m te zullen helpers, zoo doze het gesloten ver­drag verbrak. Ook vindt men , dat -Willem, ongezind zich aan het gemaakt verdrag to houden , Maus I n n o c e n t i u s III over het ongelijk , dat hem daardoor geschied was , klagtig gevallen is. Be Taus verbleef 't geschil aan den aartsbisschop van Trier, naar wiens uitspraak Willem zich niet buigen Wilde , waarop hij in den ban gedaan word. Toen vervoegde hij zich bij H on or ius III, opvolger van Innoce n tiu s, die Willems zaak den abt van St. Laurens in Oostbroek bij Utrecht aanbeval, nadat hij hem van den ban ontbeven had. Ondertusschen was A d a , die zich tot nog toe , zoo 't schijnt door toedoen van Graaf Wille m, in Engeland had opgehou­ den, overeenkomstig het verdrag, van daar teruggekeerd en sloot de Graaf van Loon een verbond met koning Jan van E n- g e 1 an d. Bij dit verbond beloofde hij om keizer 0tto IV, neef van koning J a n, bij te staan , zoo lang deze den koning getrouw was ; doch Lod e w ij k schond de overeenkomst en koos de zijde van keizer Frederik II, terwij1 Graaf W i 11 e m zich met Engeland verbond. Later liet Lode w ij k den koning van Engeland weten dat hij gezind was de zijde van Otto IV te kiezen , indien deze hem herstellen wilde in 't bezit van 't graafschap Holland en van zijne andere goederen , die hem van graaf Willem onthouden werden. De koning , op graaf Will em , die het verbond met Engeland had gebroken , ver­toornd , vaardigde hierop een brief aan zijn neef Otto af. Doch deze onderhandeling had geen gevolg, wijl Lo dew ij k twee jaren later, den 18 van Hooimaand 1218, in de kracht zijns levees en door vergif, hem en zijn broeder H e n d r i k , door een onbekende hand toegediend , stierf. De roem zijner dapperheid was z66 groot dat in den slag bij Steppes in 1213 tusschen hertog Henrik V van Brabant en Hugo bisschop van Luik , de hertog vijf vertrouwde manners gebood den graaf bij den eersten aanval onverwacht van 't paard te wer­pen en om te brengen , opentlijk zeggende , dat na Lode w ij k s dood , de overigen niet bestand zouden zijn. De gezegde man­schappen voldeden terstond aan 't eerste gedeelte van hunnen last en herhaalden dit tot driemaal toe ; doch Lode w ij k , telkens weder te paard geholpen , en nooit met den val , den moed latende zakken , wederstond, schoon zijne benden vloden, met eenige Luikenaars, al het gewigt van het gevecht en behaalde de zege. Zie, behalve de Devisie-Chronijk, Goudhoeven, Scriverius, Vossius, Wagenaar en van Wijn op Wagenaar, Cerisier, 13 1 1 d e r d ij k, Arend en andere vroegere en latere geschiedschr. do woordenboeken van Hoogstraten, Luiscius, Kok, Nieu­wenhuis, Kobus en de Rivecourt, het artikel Ada in dit Woordcnb. Voorts Wilh. monachi et Procnr. Egmond. Chron. in Matthaei, Anal. vet. et med. aevi, T. II. p. 486, 489, 491; Godefr. Mon. ad annum, 1203, 1204; Melia Stoke, Bymchr. (uitg. van Alkem. en Hnydec.) op Dirk VII en Ada; A. Kluft, Hist. Crit. Comit. Roll. et Zed. T I. p . 173 seqq . M ant e Hist. Loss. p. 152, 302 seqq. Rijmer, Act. Pub. Angl. T. I. P. I. p. 46, 71, 130; Matthaei, final. T. III. p. 125, T. V. p. 536; Chron. van Hell van den klerk uit de laage Landen by der Zee, bl. 96 volgg. Korte Chron. van Holl. bl. 215; Het oude Goudsche Chron. bl. 53; V el d e n a a r, Chron, van Hon. bl. 26 volgg. Chron. Joh. de Bela, p. 54; Anonym. de reb. Ultraj. p. II; M e ij e r Chron. Flandr.. ad annum 1205, Buchelius ad Hedam, p. 190;Butkens, Troph. de Brab. p. 57; Mira ci, Oper. Diplom. T. II. C. XL. p. 633, Cap. LIX. p. 845; Reinerus Monachus, ap Marteneet Durand Coll. ampliss. T. V. fol. 32 C. en D. ad A. 1207. Acg. Aur. Val 1. ap Chapeauville Gest. pontif. Tungr. T. II. p.222-224; v a n Hemert, Chron. der Holl. Graven, bl. 133 volgg. LODEWIJK NAPOLEON , koning van Holland , zoon van Charles Marie Buonaparte envan LaetitiaRamolino, werd den 2 September 1778 te Ajaccio geboren. Hij kwam 35 zeer jong in Frankrijk , en trad op veertienjarigen leeftijd in krijgsdienst , waarin hij zich echter weinig onderscheidde. Na bet beleg van Toulon , waar Napoleon het bevel over de ar­tillerij voerde , liet deze hem tot sous-luitenant benoemen en verbond hem , in betrekking van adjudant aan den staf van het leger der Alpen. Kort daarop werd hij luitenant bij eene compagnie kanonniers, en adjudant , doch slechts met den rang van luitenant , van zijn broeder , toen deze het bevel over het leger der Alpen voerde. Als zoodanig nam hij deel aan het gevecht te Vallegio en het beleg van Mantua. Na den slag van Castiglione , waarbij hij niet tegenwoordig was , wijl zijn broeder hem eene zending naar Parijs had toevertrouwd , be­noemde hem het Directoire tot kapitein. Bij het leger in Itali6 wedergekeerd , deelde hij in de lauweren to Brenta , Caldiero , Rivoli en vooral te Arcole verworven , werd door zijn broeder wederom naar het Directoire gezonden om het de tijding van het sluiten van de vrede van Campo-Formio te brengen , en was bij de expeditie naar Egypte. Toen N a p of eon naar Syrie trok , zond hij L o dew ij k naar Frankrijk om het gouverne­ment naauwkeurig met den toestand der Oostersche zaken bc.3-kend te maken en de door het leger veroverde vaandels aan te bieden. Na een gevaarlijken togt van twee maanden kwam hij te Porto-Vecchio op Corsica aan. Toen hij gereed was om wederom met de door het Directoire toegestane hulp te vertrekken , landde N a p o l e on te Frejus en deze benoemde hem kort na zijne aanstelling tot Consul der Republiek, tot kolonel van het vijfde regement dragonders waarbij hij reeds bij zijn vertrek uit Egypte als escadrons-chef was aangesteld. Kort daarna reisde hij, met toestemming van zijn broeder, in Pruissen en Oostenrijk , begaf zich naar Spanje en van daar wedergekeerd trad bij tegen den 3 of 4 Januarij 1802, tegen zijn zin, in den echt met de prinses Hortense E u g e n i e de Beau harn ais, den 10 April 1783 geboren , dochter van de keizerin Josephine en Alexander burggraaf de Beau-ha rnai s. Gedurende de jaren. 1802, 1803, 1804 was L o-d e w ij k bijna onafgebroken bij zijn regiment of gebruikte de minerale wateren. In 1804 werd hij tot brigade-generaal en vervolgens tot divisie-generaal benoemd en in 1805 had hij het bevel over de reserve van het leger tot verovering van Engeland bestemd. Toen Na p oleo n zijne wapeneri tegen Oostenrijk wendde , kreeg hij gedurende diens afweziglieid het bevel over het garnizoen to Parijs , en toen de Engelschen en Pruissen Holland en het Noorden van Frankrijk bedreigden, werd hem door N ap oleo n het vormen van het leger van het Noorden toevertrouwd. In Junij 1806 was Lode w ij k connetabel van Frankrijk en kolonel-generaal der karabiniers, toen een Hollandsch gezantschap hem het koningschap kwam aanbieden. Hij aanvaarde, meer nog op bevel van zijn broeder, dan uit eigen vrije keus, deze gewigtige betrekking, en toen hij in zijn rijk zijn intogt deed, werd hij met koelheid ontvangen. De vrees, dat hij, het voetspoor zijns broeders druk­kende, onze regten zou verkrachten, onze ambten aan vreem­delingen schenken en zich alzoo, en op meerdere wijze, weinig aan onze grondwet, de laatste borstwering tegen het geweld, zou bekreunen, benaauwde aller harten. Tot ons geluk ge­schiedde dit echter niet. L o d e w ij k gevoelde welligt zelf het onregt den Nederlanderen aangedaan, of was aanvankelijk uit staatkunde en vervolgens uit achting en genegenheid, zachter en regtvaardiger dan de Nederlanders konden verwachten. Doch zijn ongestadigheid van karakter en veranderlijkheid in vele dingen, die van hem afhingen, streden to zeer met den acrd der Nederlanders, om hen die achting voor hem in te hoe­zemen, welke eery regent bezitten moet. Zijne verkwistende ievenswijze en besturing van 's lands inkomsten, gevoegd bij het onderhoud van legers en vloten, deden eene steeds toene­mende schaarschheid in 's rijks kasse ontstaan, die niet dan door buitengewone middelen weg te nemen was. Want, hoe­zeer buiten zijne schuld, vele bronnen van inwendigen voorspoed gestopt waren, en Nederland, toen Holland, verarmd was, werkten toch het onderhoud eener vrij talrijke, kostbaar gekleede en rijk bezoldigde lijfwacht, gevoegd bij den aankoop van landgoederen, 's konings verhuizing uit den Haag naar Utrecht en van daar weder naar Amsterdam, met al de aanmerkelijke sommen, die tot schadeloosstelling aan de ambtenaren, tot het koopen en in orde brengen van groote huizen voor bureaux moesten besteed worden, mede tot de verachterde rentebetaling der schuld en der vorderingen van aannemers van bet onder­houd van 's rijks werken. Hij regeerde echter volkomen volgens de door hem aange­nomen grondwet, gaf alle hooge en lage regeringsposten aan ingezetenen en verwijderde zelfs van tijd tot tijd, do door hem medegebragte Franschen uit zijn persoonlijke dienst. Dit laatste bewees vooral zijne toenemende, zucht voor de Hollandsche natie, welke ook in zijne overige daden doorblonk, ofschoon hij to zeer van Na poleon of ping, om in hare voornaamste aangelegendheden vrijmagtiglijk to kunnen voorzien. Over vrede en oorlog besliste Frankrijk voor ons en vele Duitsche staten als voor zich zelf. Daar hij niet vrij magtig met de overige vorsten van Europa handelen kon, is er van zijne daden naar buiten weinig te zeggen. Wat zijn gedrag binnen 's lands betreft, bezat hij in voorkomen en woorden eene beschaafdheid aan zijn rang voegende. Vriendelijkheid en welwillendheid maakten hem beminnelijk bij alien die hem naderden. Volkomene on­partijdigheid tusschen de voormaals gewoed hebbende partij­schappen in het oog to houden, viel hem als buitenlander ligt; maar dit en de aanstelling tot ambten van verschiliend denkende personen, bewezen, dat hij aan geen hunner eenigen voorrang toekende en de natie tot eenheid zocht te leiden. Hij beschermde de Hollandsche taal, rigtte het Hollandsch Instituut op, moedigde het fabriekwezen en de kunst door jaarlijksche tentoonstellingen aan. De sluiting onzer havens, door Napoleon zoo ernstig begeerd, geschiedde niet zoo striktelijk, of er bleef den koop. man nog eenige ruimte tot invoer van allerlei waren over, hetwelk wel niet algemeen, maar aan toch enkelen welvaart aan. bragt. Hij voerde de zoo gevreesde conscriptie niet in en eerbiedigde 's rijks schulden. Menschenliefde en medelijden waren voor zijn hart geen vreemde aandoeningen. In Leyden's ramp en Gelderland's watersnood schitterden zij heerlijk en zij schonken hem, niettegenstaande zijne vreemdelingschap en dwalingen, de liefde van Hollands yolk. Het gemis van koophandel en zeevaart, nit den voortdurenden oorlog met Engeland spruitende, werd door niemand op zijne rekening gesteld; voor de binnenlandsche goede inrigtingen was men hem erkentelijk en zijne aan den dag gelegde zucht voor zijner onderdanen welzijn, maakte hem eindelijk der natie in dier mate aangenaam, dat het algemeen oordeel hem verre boven de overige leden van de familie Bonaparte stelde , en ware hij minder verkwistend geweest, dezen koning boven elken anderen vreemdeling zou geschat hebben. In het laatst van 1809 werd hij naar Parijs ontboden, om bet huwelijk zijns broeders met Maria ,L o u i s a bij to wonen, en om, gelijk later bleek, tot straf zijner slapheid in het beletten van den koophandel met Engeland, een gedeelte van zijn grondgebied te verliezen en toe te stemmen in de bewaking onzer kusten door Fransche tolbedienden. Lang schijnt Lodew ij k zich hiertegen verzet te hebben, want eerst den 16den van lentemaand 1810, werd, het trac­taat tusschen hem en Napoleon geteekend, dat den afstand van Zeeland, Brabant en een gedeelte van Gelderland, het in soldij nemen en toelaten van 6000 Fransche krijgslieden, in de havens en langs de kusten, het in dienst stellen van 115 groote en kleine oorlogschepen, gereed om binnen vier maanden in zee te steken, benevens meerdere moeijelijk te vervullen bedingen inhield; doch waartegen do keizer der Franschen aan den koning de onschendbaarheid van het Hollandsche rijk verzekerde. Toen in zomermaand van ditzelfde jaar eene sterke krijgsmagt Holland inrukte en zelfs de hoofdstad be­dreigde, deed L o d e w ij k, verontwaardigd over de trouw­loosheid van zijn broeder, en bewust dat tegen hem geen traktaten meer golden en alle beroep op geslotene verdragen nutteloos was, ten behoeve van zijn oudsten zoon, afstand ,.van den Croon, verliet Holland, na de publieke F. chuld met negentig millioen vermeerderd te hebben, en begaf zich naar Toeplitz in Oostenrijk, en noemde zich voortaan Graaf van St. Leu. Van Toeplitz begaf hij zich naar Gratz en sloeg alle uitnoo­digingen om naar Frankrijk weder te keeren af. In 1813 begaf hij zich naar Zwitserland, en het volgende jaar naar Parijs, van waar hij, Coen de verbondene mogendheden Parijs naderden, de keizerin naar Blois volgde, en zich vervolgens naar Zwitserland begaf en van daar naar Rome, vervolgens naar Florence, waar hij 25 Juiij 1846 stierf. In de jaren zijner afzondering verloochende zich zijne belangstelling in Holland en de Hollanders Diet, getuigen de Hollanders, die hem daar bezochten. L o de w ij k was schrijver en dichter. Zijne werken getuigen van een gevoelig hart, dat zich ongekunsteld uitte. Men heeft van hem, behalve later te Florence uitgegevene werken : Documents historiques et re:flexions sur le gouvernement de la Bollande, 3 T. Paris, 1820, in het Ned. overcrezet, Marie ou les peines de l'amour, b 2 vol., later herd rukt onder den titel van Marie ou les Hollandaises, ook in het Ned. vert. Rdponse a Sir Walter Scott, sur son histoire de N a- p ol eon, Florence, 1831. Uit zijn huwelijk met H o r te n s e, den 3den October 1837 gestorven, zijn geboren: Napoleon Charles, kroonprins van Holland, gestorven 5 Maart 1807 te 's Tine; Napo le on Loui s, groothertog van Berg en Kleef, geboren te Parijs den 11den October 1804, gestorven den 17den 1831 te Forli. Hij had getrouwd Charlo t t e, dochter van Joseph Bon ap a r t e, gestorven in 1837; Napoleon Louis Charles, geboren te Parijs den 8sten April 1808, die thans de Fransche keizerskroon draagt. Hij is meermalen afgebeeld, zoo te voet als te paard en en medaillon. Zie Pa u t e t, Nouveau Manuel comp?. du Blason, p. 138; Biogr. Univ. o. h. w. C Schlosser, Algem. Gesch. D. XVIII, bl. 29, 66, 108, 113, 15), 168-170; K. F. Becker, Algem. Gesch. D. IV. bl. 56, 75, 191, 193, 232; Napoleon III, zijn levee en lot­verwiss. tot op den tegenzo. tijd. Naar het Hgd. van R. Gottschall, Both 1859 ; Docum. Hist. et Reflex. etc. ./..tanm. op de Geschiedk. Gedenkst. D. IV. 1820. 80. La Cour de Hollande sous le regne de Louis Bonaparte, par un Audit. Paris, 1823, ook in het Ned. over­gezet, Amst. 1823, 4 st. 80. Dig. du Palais-Royal d' Hollande; De Monarch. Reger. van Boll. onder de Re ger. van Lodezoijk, Amst. 1823. 80. B i 1 d e r d ij k, Vad. Gesch. D. XI I. Baron Krayen­hoff, Bijdr. tot de Pad. Gesch. van de belangr. jaren 1799­ 1809 en 1810, Arum. 1831, 2 d. W. P. Ro ell, rerslag van het gebeurde te Parijs bij het verblijf van den Kon. van Troll. ald. Amst. 1837. 80. J. H. van der Palm, Gedenks. van Ned. Herat. 1816; H. Bosscha, Gesch. der Ned. Staatsomzo. Amst. 1814 (Inl.) A. J. L a s t d r a g e r, Gedenks. der Pert. en Herst. van Ned. in den fare 1813, Amst. 1817, 2 d. G. W. Chad, Verh. der jongstl. Omwent. in Roll. is Hage en Rotto 1815, bl. 4-6. G. J. Pij man, Bijdr. lot de voorn. Gebeurl. voorgev in de Repub. der Yereen. Ned. sedert hct jaar 1798 tot en met 1807. Utr. 1826. 80. Gedenks. van de Kon. Orde der Unie voor de jaren 1807, 1808, 1809, Amst. 1810. 3. K o nij nen burg, Nation. Gedenkb. der hern. Ned. Unie van den fare 1813, 's Hage, 1816. De Rocc a, Mem. sur la Guerre des Francais en Espagne, suivi de la Campagne de Iraleheren et d'Anvirs en 1809, Paris, 1817. De landing der Eng. in Zeel. door J. van Dijkshoorn, Vliss. 1809. S. van der H o e k, Geschiedk. Ferh. van de Land. en Inval der Engels. in Zeel. Haarl. 1810. 2 d. Levensbijz. van de Luit. Gen. C. R. T. Krayenhol,Nijm. 1844. J. van L e n n e p, Leven van D. J. van Lennep; B i l d er­d ij k, S i e g e n b e e k en Roemer, Leydens ramp, 12 Jan. 1807. L. E. B o s c h, Lodewijk (Napoleon) in Utr. in Utr. Folks-Alm. 1858, bl. 1. Verzam. van Opsehr. en divisen geplaatst zoo voor de eerepoorten als op onders. plaatsen binnen Bergen-op-Zoom, bij gele­yenheid van het verblijf van Z. M. Lodewijk Napoleon van den 30 van Grasm. tot den 4 can Bloeim. 1809, Berg-op-Zoom, 1809. W ap, Reis naar Rome, T. 1. bl. 226 volgg Aant. bl LV volgg. B i I-d er dU k, "Ian den Koning, 's Hage, 1807. Najaarsblad. D. I. bl. 67, D. II. bl 57, 123. Rotsgalm. D. I. bl. 60. Pad. Uitboez. (Opdracht), Treursp. III. (Opdracht). Mengel. D. IV. bl. 150. 's Konings komst tot den Throon, Anat. 1809. Nay. D. IV. bl. 70, 367, Bijbl. 1855,J1). VH. bl. 254, 256, 358. Muller, van Portr. bl. 14. LODEWIJK VAN NASSAU, zoon van W i 11 e m, graaf van Nassau, Viande, Dietz, Dillenburg enz., en van J u 1 i an a v an S t °lb ur c h en Co n ing s t e in, werd den 22sten Januarij 1537 te Dillenburg geboren, gaf reeds sedert 1564 blijken van liefde voor de vrijheid en de hervorming. Getuigen hier van zijn raad aan Oral* gegeven, om eenige nieuwe leden in den geheimen raad to doen brengen, die de Spaansche maat­regelen minder zouden volgen, zijne onderteekening van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en zijne, misschien ontijdige ge­zindheicl , om Antwerpen bij verrassing in te nemen. Te Brussel hield men hem voor den allergevaarlijksten der bond• genooten, en niet zonder reden, was men sterk gezet op zijn vertrek uit doze landen. Zoo vaak de Edelen plegtig verga­derd waren, was hij er bij tegenwoordig. Hij was to Breda, Hoogstraten, St. Truyen, Duffel, Dendermonde of elders, en sloot, als een van hunne twaalf gevolmagtigden, het bekende verdrag met de hertogin, Zijn gemeenzaam verkeer met Br e­derod e, zijne bekende zucht voor de hervormde godsdienst, zijne pogingen tot het verzamelen van geld, de onderteekening van het smeekschrift der Hervormden aan den koning, de beschuldiging, dat bij een aanstoker van den beeldenstorm zou geweest zijn, waren oorzaak, dat de hertogin hem met ongun­stige oogen aanzag. Hierbij kwam, dat hij zelfs ondernam aan de bevelhebbers van Brussel en den graaf van Man s­feld zekeren C o r 1 z, edelman des graven van E g m on d, te zenden met bedreigingen en strengo bevelen. Geen wonder, dat Alva hem, den 24sten van louwmaand 1568, opentlijk indaagde, en den 28sten van zomermaand !mule, met ver- beurdverklaring zijner goederen, die reeds eenige maanden vroeger aangeteekend waren. Door dit al werd hij niet afge­schrikt zich voor de vrijheid van conscientie in de bres te stellen. Van zijn broeder prins Wi 11 e m, een lastbrief ont­vangen hebbende, om krijgsvolk te verzamelen, wierf hij in Duitschland een klein leger, en trok daar mede over Emden naar deze landen. Hier groeide zijne krijgsmagt, vooral daar zich een menigte Friezen en Groningers aan zijne zijde voegden, merkelijk aan. Hij maakte zich meester van het huis te Wedde, eigendom van den graaf van Aremberg, kort daarna van Appingadam en behaalde een aanzienlijken buit op de Spaanschen in den slag bij Heiligerlee, waar zijn broeder A d o l f en de graaf van A r e m b erg het leven lieten. Na het beleg van Groningen, zoo door de overmagt der vijanden als het verloopen van zijn yolk, opgebroken te hebben, begaf bij zich naar Jemmingen, waar A 1 v a hem slag leverde. Een groot deel van 's graven yolk sneuvelde, al zijn geschut en voorraad viel in 's vijands handen en hij zelf ontkwam naauwe­lijks het gevaar. Volgens het schrijven van Alva aan den Raad van State, zou graaf L o dew ij k zich naakt ontkleed hebben en dus de Eems over gezwommedzijn. Hier verzamelde hij het overschot zijns legers en trok er Duitschland mede in, naar het land van Trier, ter versterking van het leger van zijn broeder W illem. Dezen vergezelde hij voorts in zijn overtogt over de Maas en vervolgens naar Frankrijk ter versterking van het leger der Hugenooten. In 1570 was hij te Rochelle, en in 't volgende jaar ontving hij .eenige toezegging van Fransehe hulp van de koninginne­moeder, door welke hij toegang kreeg ten hove, waar men hem vleidde eerlang een leger onder den admiraal de C o 1 i gn y, naar de Nederlanden te zullen zenden. Doch deze toezeg­gingen bleken welhaast een loos bedrog te zijn, om, onder schijn daarvan, de Hervormden in Frankrijk in den strik te lokken. Ook handelde graaf Lodew ij k met den gezant der koningin van Engeland, om dezen te bewegen den prins, zijn broeder, eenigen onderstand toe te schikken Om klem aan zijn aanzoek te geven, gaf hij te verstaan, dat de koningin zich, tot loon van hare dienst, van Zeeland zou kunnen ver­zekeren, doch ook deze onderhandeling had geen gevolg. In 1572 nam hij Bergen in Henegouwen bij verrassing in. Dit verlies trof A 1 v a, verijdelde zijn voornemen tegen Zeeland en Enkhuizen, en veroorzaakte dat andere steden, of niet lang daarna afvielen, of 's prinsen zijde konden blijven houden. Eenige nmanden later was graaf Lod e w ij k echter genoodzaakt Bergen te verlaten en die stad bij verdrag aan Alva over te geven. De kloekmoedige verdediging van die stad was voorden graaf geen minder eer dan de onverhoedsche inneming, en de eer­lijke overgave kon hem tot geen schande strekken. Hij gaf echter den cooed niet verloren. Zulks bleek uit den beruchten slag op de Mokerheide, den 14den April 1574. Hier kwamen de legers van graaf Lodew ij k en van d'A vila aan elkan­deren; 't gevecht was scherp. De graaf gaf blijken van zeld­zame heldhaftigheid, doch zijn leger werd geslagen hij zelf, en zijn broeder H e n d r i k sneuvelden. Onze en de Spaansche geschiedschrijvers geven uitvoeric , berigt van dezen slag, doch verschillen in eenige omstandigheden. Zeker is het, dat L o-d e w ij k er zijn leven liet, ofschoon zijn lijk , naar het gevoelen van sommigen, niet is gevonden. Bent ivogl io en andere Spaanschgezinde geschiedschrijvers beschrijven hem als een man van een wreeden en verwaanden aard, doch F. Walsingh a m, gezant der koningin van Engeland in Frankrijk, die hem aldaar had leeren kennen, noemden hem een welsprekend, mild en minzaam man. Anderen getuigen van hem, dat hij scherp­zinnig van verstand, goed van raad, onbevreesd , de regterhand was van zijn broeder de prins van Oranje, naast wien hij als staatsman en krijgskundige verdient gesteld to worden. De lof van heldenmoed wordt hem door niemand betwist. Zelfs S t r a d a en M e n d o c e roemen zijne dapperheid. Van onbe­dachtzaamheid en onberadenheid is hij echter niet vrij to pleiten. Zijne afbeelding vindt men o. a. bij 0 r 1 e rs, en meer­malen elders. B r a nd t maakte er een lofdicht op. Hij liet in zijne vaandels plaatsen Nunc aut nunquam, nu of nooit. Men heeft van hem: Remonstrance faite au Roy par le Conte L u do vi c de Na a s a u, touchant les moons de remedier aux troubles du Royaume, 1573. 80. Zie over het geslacht de stamlijsten bij Hubner, Hoogstra-t e n, Ferwerda, 0 r 1 e r s, Geslachtb. der Graven van Nassau; de la Pise, Tableau de d' Orange; la F a r g u e, Geslachtsl. van den Huize van N.; A. M. Isingius, de Meritis Princ. ..etraas et Nassau. in Foeder. Bela. bij Gerdes, T. I. P. I. Scrinii Ant. p. 56-84; Nic. Burgundii, list. Belg. p. 65, 66, 67, 68. Bor, Ned. Oorl. B. II. bl. 28, 67, III. bl. 165, IV. bl. 156, 165-170, 175, VI. bl. 298, VII. bl. 12-14, VIII. bl. 14; Vita Viglii ab Aytta Zuichemi ap Hoynck van Papendrecht, Anal. T. I. P. I. p. 46; Hopperus, Reeueil et Memorial des troubles des Pays-Bas, p. 91, 98, 99, 100, 101; S t r a d a, de bello Belg. lib. V. p. 261, lib. VIII. p. 461-465; v. d. Haer de halals tumult. Belg. lib. II. p. 313; Bentivoglio, Ned. deb. D. I. B. III. bl. 59, B. VII. bl. 197-201; C. L. S. de ortu Calvin. p. 8, 11, Mareus, Sent. van Alva, bl. 78, 81, 89,94,241,242,245; Viglius ab Aytta, Epist. XXIV ad Hopperum, p.4,00, Ep. XLV. p. 44s, Ep. LVII. p. 473, Ep. LVIII. p. 475, Bp. LIX. p. 476, Ep. LXI. p. 481, Ep. CCXXVI. p. 7798, Bp. CCXXX. p. 803, 804, Bp. CCXXVIII. p. 801 ; d e Tassis, Comment. de tumult. Bela. aui temp. (ap. Hoynck van Papendrecht, 1. c. T. II. p. 11) Lib. I. p. 137, 152, Lib. II. p. 188--190; Mendoce, list. des Guerr. de Flandre, p. 258, 266; van Meteren, Ned. Gesch. B. III. bl. 54, B. IV. bl. 70, 71, B. V. bl. 90; Geuz. Liedsb. bl.JHooft, Ned..p. 178, 187; J. Al eursii, Rer. Belg Lib. IV. L. 13. 1614; Grotii, Annal. Lib. Jr. p. 43; Corte Hist. Beschrijv. der Ned. Oorl., beginnende van den aenv. der Ned. Beroerte (1566) lot in 1646 enz., Amst. 1646; Thuanus, Hist. Lib. 59; Brantome, Vie des hommes Ill, etrang . T. II. Disc. sur la vie de Cain- de Med. p. 75. Walsingham, Lett. CXXXIV p. 202; Viri Cl. B. Langueti Burg. ad J. Camerarium Patrem et Filium Epp. p. 180; Wagenaar, lead. Hist. D. VI. bl. 97, 125, 127, 141, 142, 174, 181, 191, 210, 211, 258, 271, 272, 273, 274, 280, 286, 330, 331, 468, 469, van Wijn, Nalez. D. I. bl. 289; Beaufort, Leven van Willem I, D. I. W. 213, 434, 435, 479, 56e, 599, D. IL W. 29, 52, 60, 64, 67. 68, 69, 71, 73, 76 enz. J. N. Creyghton, Ned. list. 1555-1713 (Haarl. 1738); te Water Verb der Edel, D. I. bl. c2, 33, 50, 94, 139, 283, 284, 289, 371, D. II. bl. 2, 15, 104, D. III, bl. 151-162, D. IV. bl. 241-245, 422; Dez. Tweede Eeuwget. der Ned. Geloofsb. bl. 129-131; Watson, Leven van Philips II, D. I. bl. 313, 314, 328, D. II. bl. 118, 119, 131, 1-47, 225, 230; Brandt, Hist. der Ref. D. I. (Reg.) Leven van den Hertog van Alva, D. I. bl. 271, 273; Offerhaus, Comp. H. B. p. 68, 'sGravezande, Tweede Eeuwg. der Midd. VrVh. bl. 108, 116, 121, 139, 169, 227, 243; Cerisier, Jig. Gesch. der Pereen. Ned. D. III. bl. 162, 163, 168, 213, 272; van Kampen, Pad. Karakt. D. I. bl. 127; M. S i e g e n b e e k, Food. over _Lodewijk van Nassau in Memos. D. XV. bl. 201-230; Bilderdijk, Vad. Hist. D. VI. bl. 47, 63, 100, 121, 133, 149, 169, D. VII. bl. 260, D. VIII. bl. 254; Voorts Bosscha, Held. te Land, D. I. bl. 136, 148, 152,155-158, 161, 167, 168, 170, 176, 180, 182, 185, 186-189, 190; Chron. van het Hist. Gen. D. VII. bl. 105; Nay. D. VI. bl. 62; van der Vynckt, Ned, Ber. D. II en III; Groen van Prinsterer, Arch. de la Maison d'Orange-Nassau, (Reg ) Arend, Beeloo, Motley, Luiscius, Hoogstraten, Kok, Muller, Cat. van Portr. LODEWIJK GUNTHER, graaf van Nassau, jongste zoon van J o h a n, graaf van Nassau, Vianden, Dietz, Dillenburg, en Is a b ell a, dochter van den landgraaf van L u c h te n-bur c h, neef van den bovengemelde, naar wiens naam hij werd genoemd, heeft even als zijn oom onder W ii 1 e m I, ea prins Maurits uitgemunt als dapper krijgsoverste. Hij was in 1596 bij den toot der Engelschen en Staatschen naar Spanje, bij den scheepsstrijd voor Cadix, en trok, na het winnen van den slag, aan het hoofd van vier honderd Engelsche spietsen op tegen omtrent zes honderd Spaanscbe edelen, tot verdedi. ging der stad te paard gestegen. In het volgende jaar nam hij deel aan het beleg van Rijnberk. Terwijl men aan de loopgraven arbeidde, werd bij, uit de stad, met een kogel in de dije getroffen, terwij1 een ander door 's prinsen tent vloog, niet zonder merkelijk gevaar. Den 18den November 1598 legde hij zich, op bevel van Maurit s, met 400 ruiters en 500 voetknechten omtrent Deutichem, door den admirant be­magtigd, om de 300 man, die dagelijks gewoon waren de stad te verlaten, om rijzen, tot versterking der wallen te halen, to overvallen. Na aldaar eenigen tijd gelegen te hebben, vernam hij niets van die 300 man, maar wel dat een compagnie ruiters, die binnen Lochem lag, op zeketen togt was uitgetrokken. Oogenblikkelijk zond Lodew ij k zijn voetvolk terug en jaagde ze met zijne ruiters na, doch konde ze niet achterhalen, voor ze op den voorhof van het kasteel te Ulft gekomen, de valbrug opgehaald hadden. Lodew ij k liet eenige zijner ruiters afzitten en te voet naar de brug trek-ken, om die te bemagtigen. Zulks geschied zijnde, valt zijne ruiterij aan, en slaat, in het gezigt van graaf H end ri k van den Berg en kapitein Gille s, die beide op Ulft waren, en zulks niet konden beletten, eenige dood en maakte 39 ge­vangenen. Ook verkreeg zij een groote nieuwe ruitervaan met de kleuren van den graaf van den B e r g, en 62 paar­den. De eerste bragt men tot een teeken an overwinning naar prins Maurit s. Toen in 1599 de admirant van Aragon in den Bommelerwaard was, kreeg Lodew ij k, den 8sten Au­gustus, bevel, om met 17 vanen ruiterij naar Brabant te trekken, om den vijand alle mogelijke afbreuk to doen en paarden te halen. Iiij liet tusschen Crevecoeur en 's Bosch een brug slaan, waar hij meende, dat hij 300 paarden, die onder bevel van don Jan Braccamonte, den markies van Burgon nit het Spaansche leger naar Brussel geconvoyeerd hadden, zou ontmoeten, doch die waren een anderen weg ingeslagen. Verder Brabant intrekkende, heeft hij nog 250, meest last­paarden, van den vijand buitgemaakt, en keerde met hen naar het leger terug. Den 30sten Augustus deed hij met tien vanen ruiters wederom een togt in Brabant, maar hij werd door den vijand, die twintig vanen sterk was, in de Langstraat achterhaald en besprongen. Met verlies van 100 paarden, redde hij zich over de Maas, met nog twee honderd lastpaarden en 25 gevangenen. Den 23sten Januarij 1600 verrastte en bemagtigde hij met den kolonel Edmondt Wagtendonk, dat hij van levensbe­hoefte voorzag en versterkte. In het begin van Nov. 1602, deed hij als opperbevelhebber over 23 vanen ruiterij en 1200 man te voet, onder de kolonellen Edmond t, Gistelle s, Dommerville en Marque tt e, een togt naar Luxemburg, dat zij gedurende eene maand afliepen en brandschatten. Onder de gevangenen, die zij maakten, was de abt van St. Hubert. In 1604 nam hij deel aan 't beleg van Sluis, werd ziek en stierf, volgens Orlers s tot groot leetwesen ende droefheyt van zyne broederen, Zyn Exelentie ende alle zyne vrienden, naelatende een eeuwigen fame en onverganckelicken lof." Den 7den Junij 1601 huwde hij te Arnhem Anna Ma r­ga r et h a, gravinne van Manderscheyt, weduwe van den graaf van V a l k e n s t e i n en Br ouk. , De bruiloft werd binnen de stad Arnhem," meldt Orlers, met groote magnificentie ende pracht gehouden: den Grave van Solms heeft op den 7den Juny uyt den name van de Gravinne ende Bruyt het eerste ba.ncket, 't welck uytermate kostelick was gegeven. Syn Exelentie M a u r i is gaf op den' achtsten het tweede. Den Grave van Hohenlo op den 9den het derde ende den 10den so heeft Graef L ode w yek G u nte r, den bruydegom, het vierde ende laetste gegeven, waerby Syn Exelentie niet tegenwoordich was, overmidts by daechs te vooren vertrocken was naar zyn leger, 't welck by 's Gravenwaert ghereet lack, om volghens het besluyt van de Ho. Mo. Staten Generael ende Syn Exelentie de stadt Berch te gaen belegeren." W i 1-1 e m Bau d a r t i u s vervaardigde bij die gelegenheid een boeksken, genoem(1 Bruylofspiegel, dat gedrukt is. Zijn por­ tret vindt men bij Or le r s. Zie Orlers, Geslachtb. der Craven van Nassau, bl. 51, 52, 53. Bor, Ned. Oorl. B. XXXII'. bl. 54-56, B. IV". bl. 38, B. V. bl. 55; van Meteren, Ned. Gesch, B. XX. bl. 388; Wage­naar, Vad. Dist. D. VIII. bl . 440, 468, D IX. bl. 34, 36, 52, 72; Groen van Prinsterer, Arch. de la Maison d*Orange-Nassau, T. V. p. 1S8; Chron. van het "list. Gen. D. V, bl. 246. LODEWIJK VAN NASSAU, heer van Beverweerde. Zie NASSAU (LopEwthi VAN). LODEWIJK VAN BRUGGE. Zie BRUGGE (LODEWIJK VAN). LODEWIJK ERNST, hertog van Brunswijk Wolfenbuttel. Zie BRUNSWIJK WOLFENBUTTEL (LODEWIJK ERNST), LODEW YCKS (HENDRICK), graveur, leefde in de eerste helft der zeventiende eeuw. Men heeft van hem: Ware ende Eygentlycke Afbeeldinghe van de hooch-aanzien­lycke Vergadering , gehouden in 't jaer 1530, den 25 Juny,, op de Bisschoppelicke Sael binnen de stadt Aug sborch , alwaer de confessie der Euangelischen .Protesterenden Vorsten ende Steden, voorgelesen ende aen de Keyserlycke aj . Car o lu s V is over g egeuen worden. Wt geloofwaerdi g en Historien ende Conterfeytinghe naer 't leven so veel mogelyck byeengebracht ende in toper gestelt, (door Hendrick Lode w y c k s) 1634, in piano form. De gravuren zijn zeer middelmatig,. Zie K r a m m, Lev. en Ferk • der Roll. en Vi. Kunsl-Schild. D. IV. bl. 1002. LODOVICUS (PHILIPrus), eigentlijk P h i 1. Lod o v ic .111 el-b a c h, k wam in 1620 als proponent te MIllingen in Zeeland en was daar de eerste predikant, werd in 1628 predikant in de Hoogduitsche kerk to 's Hage, vertrok van dear in 1632 naar Maastricht, werd in 1658 emeritus en stierf in 1667. Hij schreef: Core vertoogh van de uitkomste enz . tusschen de predic. van de geref. kercke tot Maastricht ende de conspirateure tegens de selve stadt, Dordr. 1638. Zfe de Jongh, Naaml. van fired. in Geld. bl. 301; Nay. D.Xe. bl. 368, D. XII. IA. 87; Muller, Bib'. van Pam fl. No. 2629. LODYCKt. Zie REIMERSWAELE. LOEDER (HENDRIK), prior van 't klooster Vrendeweel bij Noothoorn, leefde in het begin der vijftiende eeuw. Zijn belangrijken brief over 't kloosterleven, vindt men bij Bo x-h o rn, Ned. Hist. bl. 229, en bij Brandt, Hist, der Ref. D. I. bl. 33. LOEDINGIUS (JAN), in 1641 proponent bij de Remon­stranten, eerst predikant te Zevenhuizen (1650), werd beroepen te Rotterdam en nam dat beroep aan, in hope dat die van Amsterdam het zouden toestaan, hetgeen echter niet geschied is, daar Amsterdam hem zich als haar alumnum (1650) toeeigende. Op verzoek des kerkeraads gaf hij eenige lessen aan de stu­denten. Misschien stond dit met het ontslag van N i el 1 i u s, het vertrek van Hutt enu s en den dood van B a r l a eus (Jan. 1648), hoogleeraar in de wijsbegeerte aan de Illustre school, in verband. Hij is overleden in 1653. Hij was bevriend met den geschiedschrijver en dichter G. Brand t, die een lijkdicht op hem vervaardigde, waarin hij hem grooten lof gaf. Hij leverde met Bartholomeus Praevostius het Ver­korte kerkelijk Formulier, 6 Aug. 1652 en gaf in het licht: Vifftien Predikatien over verscheide Texten der Ueilige Schriftuur, Amst. 1655. Zie Cattenburg, Bibl. Rem. p. 106; J. de Haas, Leven van G. Brandt, bl. 18; Paquot, 211em. T. II. p. 516; Tideman, de Rem. Broed. bl. 21, 52, 166, 128, 306; Nay. D. X. bl. 93; Mou­rik en N o o r d b e e k, Naaml. van Godgel. &hr. LOEF VAN KLEEF. Len dapper ridder in den aanvang der dertiende eeuw. Hij was het waarschijnlijk, die den Hollandschen edelman F 1 o r i s den Voogd, broeder van Floris IV, voor den beslissenden slag tegen de Vlamingen, tot ridder sloeg. Zie v. d. Chijs, de 31un(en der Graven van Holl. en Zed. bl. 91. LOEF MEIJERSZ, was een burger van TJtrecht, die ten jare 1478, aan burgemeesteren, schepenen en raden dier stad, met zekeren Jan S c h ot, verzocht, om de regerin,,o. van Gro­ningen nit te noodigen, om de munten dier stad te onder­zoeken of beproeven, en wel die welke toen te Utrecht in omloop waren. Zie v. d. Chijs, de lifunten der Bina. ens:. van Utr. bl. 375. LOEF (S. VAN DER), med. dr. te Amsterdam, beoefende de Ned. podzy, blijkens zijn gedicht in de Papieren Snijkunst van J. Koerten. Zie v. d, As, 11r. B. A. C. Woord. D. II. W. 365. LOEFF (HILDEBRAND DIRK), werd den Eden Februarij 1744 te 's Hage geboren, genoot aldaar het onderwijs van Cornelis van C u y l e n b o r g h, schilderde over het algemeen goed gelijkende portretten, ook landschappen, veelal met water­vallen. In de laatste jaren zijns levens legde hij zich toe op het restaureren van oude schilderijen, waarin hij zeer bedreven werd. Hij overleed den 17den Maart 1845, in den ouderdom van 71 jaren. Zie Immerzee1, Leo. en !Perk. der Holl. en VI. Kunst-Wild. D. II. bl. 183; Kramm, Lev. en 'Perk. der Holl. en Pl. Kunst-Wild. D. II. Li. 1002. LOEFF (BERTEL), in de zestiende eeuw advocaat te 's Bosch. Hij ondernam, te gelijk met David Eversw ij n en J a co b van Bale n, eene chronologische gescbiedenis zijner verblijf. stad, die, in het Latijn opgesteld, aan het jaar 1565 afbreekt. Zij berust in handschrift op de bibliotheek van Bourgondie te Brussel. Zie M. Marsehal, Cat. des Mss. de la Bill. Royale de Bourg; T. II. g. 51 ; Chron. van het Hist. Gen. D. VII. bl. 20. LOEFFIUS (DoRoTnEus) of Loeffs, werd den 12 Maart 1603 te Grave geboren, trad den 4den Aug. 1619 in de orde der Jesuiten te Mechelen. Na het eindigen van zijn noviciaat, oefende hij zich twee jaren in de philosophie, waarna hij zes jaren de fraaije letteren onderwees, studeerde gedurende vier jaren in de godgeleerdheid, liet zich den 7den April 1633 of 1635 tot priester wijden, en sprak in 1636 de vier geloften nit. Na gedurende vier jaren dc philosophie onderwezen te hebben, werd hij te Leuven hoogleeraar in de Heilige Schrift en in de Hebrenwsche taal, en gedurende zes jaren in de scholastieke godgeleerdheid. Vervolgens ging hij naar Brussel, waar hij vele jaren het ambt van Prelet des Cas de Conscience bekleedde, en menige gewetenszaak aan zijne beslissing werd toevertrouwd. Hoeveel roem hij ook hierdoor inoogste, was het voorzeker voor den jezuit zelven zeer te beklagen, dat hij z605 door twijfelingen werd geslingerd, dat deze hem zelfs het verstand dreigden to ontrooven. Hij overleed plotseling den 17den December 1685, in den ouderdom van 82 jaren. Hij schreef: Paraphrasis et Theses Sacrae in Epistolatn D. Pauli ad Bomanos, Lov. 1640. fol. Breve Artificium legendi hebraice, Antv. Jac. M e u r s i u s. Defensio brevis Constitutionis Innocentii de quinque propo­ sitionibus Jansenii, onder den naam van A 1 e x i u s Ph i 1 o­r o maeus, Leod. 1654. 4o. Cultus Immaculatae conceptionis B. Virginis, solidum, ac Deo, Deiparaeque pergratus, Brux. 1663. 12o. Het leven van den Jesuit Bernard C olna go, ult het Latijn in het Vlaamsch, Antw. 1626. 12o. Zia Foppens, Bibl. Bclg. T. I.p. 250'; Paquot, Mem. T.I. p. 527; Glasius, Gag. Ned. o. h. w. Hormans, Conepect.Onom. Lit. p. 20. LOEFFIUS (MIcRIEL), predikant te Leiderdorp in 1699 en aldaar gestorven in 1715. Hij schreef : Geloofs-Belydenis van de Gereformeerdi en Ongereformeerde Roomse, kerke tegen een 9 estelt. Derden, druk, verbetert en vermeerdert door den Autheur. Utrecht 1699 80. Zedekia, zoon van Knaana, wederom levendiq in den per-soon van A. v an L oo, Rooms Pastoor, Leyd. 1710 80. Gyges Catholicus of algemeene onderzoeker van het Catholyk Rand- en Huy8boek van Fr. Urbanus en F. van Staden, Leyd. -1707. 80. Twee Predication, Amst. 1703. Mogelijk dezelfde met: Nederlands Treur- en Vastendagen verandert, Leyden, 1703. 80. -Zie Soermans, Kerk. Reg . bl. 57; Brans, Kerk. Reg. bl. 59; Sehot el, Kerk. Dordr. D. II. bl. 311; Muller, Lijst v. Godgel. Boek. U. 86. A b c on d e, Naaml. van Ned. Boek. dank. bl. 125. LOEFFIUS (R.), Jur. utr. dr. te Utrecht, wordt onder de beroemde advokaten uit de eerste helft der 17 eeuw gesteld, door Sandbrink, in Spec. hist. jurid de advoc. juribus. p. 62. LOEFFS (RUDoLF), werd geboren te Driel, in den Bomme­lerwaard, vestigde zich in 1483 als drukker en boekhandelaar te Leuven, waar de drukkunst toen met ongemeene 'ulster schit­terde. In 1484 bragt hij eene uitgave aan 't licht van de Casus longi super quinque libros decretalium van den regtsge­leerde Bernard van Parma. Omtrent 1490 verliet hij Brabant en vestigde hij zich te Bommel, waar hij o. a. in 1498 een bock over de eigenschappen der dieren en planters, een Preceptorium en andere liet drukken. Zie P. C. v. d. Meersch, Recherches sur la vie at les traveaux des Imprint. Beiges et Neerl. T. I. p. 90 ; de la S e r n a S a n-t a n d e r, Dict, Bibl. choisi du Xre Siecle, T. I. p. 324; Chron. van het Hist. Gen. D. VII. bl. 16 volgg. LOEFS (JAN MICH1ELSZ), brouwer, in 1567 schepen en raad te Amsterdam, was een der eerste regenten van het aldaar omtrent 1570 gestichte Maagdenhuis. Zie W a g en a a r, "bast. D. VIII. bl. 562. LOEFSZ (CoRNELis), onderscheidde zich onder hen, die gedurende de Spaansche onlusten, de zijde der Staten en van den prins waren toegedaan. Zoo had hij in 1567 de hand om B r e d e ro d e in Amsterdam to helpen en zou deze bij , hem te huis hebben gelegen, waarom hij door A 1 va werd gebannen . Zie Sent. van Alva, bl. 41; Wagenaar, Anal. D. III. bl. 235, 253, 294. LOEMANS (ARNOLD), een Vlaamsch plaatsnijder en kunst­kooper omstreeks 1690 te Antwerpen gevestigd. Men heeft van hem: De Hemelvaart van Maria, naar P. P. Rubben s. S. Monica, P. P. Augustinus, S. Nicolaas Tol­lentinus, naar A. van Dyck, 1642. fol. M. van den Enden, Exc. De Zinnebeelden van Ph. v a n Z e s e n. Karel, Hertog van Bourbon, naar Tizia a n Vec el l i. Jacques Callot, naar M. Lasne. Zinnebeelden, getrocken uit H o r at i u s Fla c c u s, naar de geestige vindingen van den geleerden Otto van Veen enz . door An to ni Jansen van ter Goes, Amst. bij Justus Danckerts, 1683. Zie de B i e, Gulden Cabin. bl. 523. Immerzeel, Lev. en Trerk. der loll. en T 7l. Kunst•Schild. 1). II. bl. 183. Kramm, Lev. en 'Perk. der (loll. en Ill Kunst-Schild. D. III. bl. 1002. LOEMEL (GAUDENTIUs VAN), regulier kanunnik, geestelijke in het klooster Buisson-Notre-Dame ? bij Eindhoven in Kem­peland, director van het nonnen-klooster van 0. L. V. te Weert, beoefende de Nederduitsche pazy, en gaf in het licht: Den geestelycken Orpheus, Leuv. 1660. Den Wechwyzer tot de Seven Weeuen der Moeders Godis; met eenige G odvruchtige Liedekens tot beweginge des Lydens Christi, Roerm, 1662. Den Toetsteen der Tongen, Roerm. 1662. Zie Paquot, Mena. T. II. p. 460; Willems, Over de Ned. Taal- en Letterk. D. II. bl. 235 ; Suellaert, Sad. eener Geseh... der Fad. Letterk. bl. 162; Witsen Geijsbeek, B. A, C. Woord. o. h. w. LOEMEL (JOHANNES HUBERTSZOON VAN), raaclsheer in 't hooge hof van Brabant, aartsdiaken der kerk te Luik, werd door paus Leo X, in plants van Adriaan Floriszoon, tot pauselijken Nuntius voor de aflaten benoemd. Hij legde zijne ijver voor den aflaat-verkoop door een uitgegeven geschrift aan den dag: Interpretatio Brevium atque Indulgentiarum, quas per trien­nium Pontifex Dominiis Ca r o l i Archiducis Austriae conces­serat , 4o. In November 1836 kwam op eene verkooping te Hamm in Westphalen voor: Litterae Indulgentiarum a Johann e Hu­b er ti de Loem el, Archidiaconi Leod., auctoritate Le onis I et Episcop. Ultraj. Florentii concessae Ao. Millesimo quinquagentesimo decimo. Hij stierf te Antwerpen 17 Oct. 1532. 36 Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 528; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 678; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Geseh. inzond. in Ned. D. II. bl. 85, 120, 135, D. VIII. b1.448. LOENIELI.US (HEKRIANNus), te Antwerpen geboren, werd S. Theol. licent. te Douai, en kanunnik der katnedrale kerk aldaar. Hij schreef: Spongia qua diluuntur calumnia, nornine Facultatis Fari­siensis impositae aro, qui inscribitur Apologia circa regimen Catholicorum in Anglia, Audomar. 1631. 4o, Ecclesia Anglicanae Querimonia apologetica, Audomar. 1631, waartegen in liet volgende jaar Fran ci s c us Hallier, doctor der Sorbonne, schreef: Defensio Hierarchiae Ecclss. 4o. Zie Foppens, Bib!. Belg. T. I. p. 477. LOEN (HENDRIK) of L o e, werd in 1406 te Leuven ge­ boren, was een der eerste studenten aan de aldaar in 1426 gestichtte universiteit, en men wil dat hij den eersten rang bij de eerste bevordering tot meesters in de vrije kunsten (1432) zou verkregen hebben. Sedert 1431 studeerde hij ook aldaar in de godgeleerdheid, werd baccalaureus in dit vak en kort daarop de stichter en de eerste regent van het collegie liet Verken. Hij legde den 19den Julij 1441 zijn post neder, en werd karthuizer monnik te Chapelle bij Enghien, waar hij vicarius en prior werd. Later werd hij de eerste prior van het karthuizer klooster van O. L. V. der Genade (N. D. de Grace), in 1454 te Scheut bij Brussel, tusschen Laken en Andernach gesticht, dat hij gedurende 20 jaren bestuurde. Ook was hij acht jaren viiitator der provincie. Toen Laurens Musghesell e, prior van la Chapelle, den 3den Dec. 1477 overleden was, werd L o e n in zijne plaats gekozen. Hij stierf daar in 1481, in den ouderdom van 75 jaren. Hij liet, behalve eene menigte andere verhandelingen, in hand -schrift na : In libros Ethicorum Aristotelis. In Psalterium Davidis. Sermones. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 361; Fast. Acad. p. 256. Bibl. Cant. p. 135, 136; Dorlandus, Chron. Cart. p. 149-153; Petreins, Not. ad Dorlaudum, p. 162; Pet. Sutor, Vitae Cart. p. 578; Foppens, Bibl. Bel!. T. I. p. 456; Paquot, Mem. T. II. p. 4, 5. LOEN (HERMAN, beer VAN), afstammeling van een geslacht in Westphalen, dat niet verward moet worden, met dat der graven van Loon of L o s s, in het land van Luik, en welks graafschap, Bredevoord, Zuid• en Stadloon, een aanzienlijke streek van het sticht Munster en van het tegenwoordige graaf- schap Zutphen bevatte, leefde in de dertiende eeuw, verkocht aan graaf Otto van G e 1 r e eenige goederen en was wegens Br e d e rod e, diens ledig man horno absolutus (1255). In 1278 nam hij graaf Engelbrecht van der Marck bij Tecklenburg gevangen, en bragt hem op het slot Bredevoort waar hij van hartzeer stierf, wijl hij in handen van zulk een roover (grassator) gevallen was. Bij den zoen daarover ge­maakt, moest hij zich en zijne erfgoederen aan graaf E v e r-hard van d er Marck onderwerpen en leen maken, ook alle zijne leenen, die hij van den aartsbisschop van Keulen en van den bisschop van Munster hield, aan dien graaf overgeven, indien hij zulks van de kerkvoogden verkrijgen kon. De bisschop van Munster was bondgenoot van graaf Everhard en zij hadden te zamen Hermans staten inge­nomen. Hij komt nog in het laatst der dertiende en begin der veertiende eeuw voor. Na 1312 moet hij in hoogen ouderdom kinderloos overleden zijn. Hij huwde ecnc dochter van het geslacht der edele heeren van Holt e, en wel met de zuster van Wichbol d, aartsbisschop van Keulen. Zijne goederen vervielen aan Otto heer van Ahuijs, zusterszoon van Herman. Zie van Spaan, Inleid. tot de Hist. van Geld . D. I. 403, 404. LOEN (GERHARD VAN), afstammeling van een geslacht, dat reeds in de twaalfde eeuw biocide, en van Matth ij s van Lo e n, die in de Geldersche geschiedenissen van 1500 en vervolgens bekend is, was in 1552 burgemeester van Venlo, en' onderteekende, als gemagtigde van die stall, de Unie van Utrecht, den 11den April 1579. Waarschijnlijk nam hij deel aan het bondgenootschap tier edelen in 1566. Hij liet drie zonen na, G o e r t of G o d d a r t, schepen te Venlo in 1587, G o er t of Goddart de tweede van dien naam, S e­bastiaan. Zie Butken s, Troph. de Brab. T. I. p, 223 ;Jn i g's Reichs Arch. p. 155; te Water, Verb. der .D. IV. bl. 529. LOEN (GOERT of GODDART), zoon van den vorige, afge­vaardigde ter vergadering van de A4:emeene Staten der Neder­landen, en in 1585 oudste schepen. Zijn zoon J o o s t begaf zich naar Frankfort aan de Main, wend door keizer F er d nand II, den 28sten Maart 1635, tot edelman van het rijk verbeven en stierf den 30sten Oct. 1660, Zijn eenige zoon, Johan van Loen, verwekte 12 kinderen. Onder doze was Micha61 van Loen, die bij Maria de Passa­vant gewonnen heeft Johan M i c h a e l van L o e n, geheim­raad des konings van Pruissen, president der regering in 't graafschap Teklenburg en Lingen enz. , die zich door gedrukte werken van verschillenden aard heeft bekend gemaakt. 36* Zie te Water, Verb. der Edel. D. IV. bl. 550, 551; F. T. With° f, Oratio de Vita et obitu J M. a Loen, Lingen, 1776.Saxe, Onom. Liter. p. VI. p. 373, 374. Beitrage zu der Jurist. Liter. i. d. Preuss. Staeten, fiintste Samml. S. 257. LOEN (SEBASTIAAN VAN), zoon van G e rh a r d, broeder van G o d d a r t, werd in 1586 wegens Gelderland naar den hertog van Parma gezonden, onderteekende het verdrag wegens de overgave van Venlo aan de Spaanschen, en werd in 1618 wegens de bondgenooten tot den vredehandel afgevaardigd. Zie Ens, Hist. belli civil. in Belgic, p. 459; Groot Plakaalb. D. II. bl. 5, 6, 47, 49. te Water, Verb. der Ede!. D. IV. bl. 550. LOEN (WILLEM VAN). Hij of 0 erhard was deelgenoot aan het verbood der edelen in 1566, en sneuvelde in 1589 bij het beleg van Nijmegen. Zie H a ra ei, Annal. T. II. p. 425. te Water, Verb. der Edel. D. IV. bl. 549. LOENDERDON (J.) schreef: De Emigrant te Hoboken. .Eerste vertoog; behelzende Kees en Klaartje of de vrouw is de Baas; klugtsp. zonder bedoe­ling, Antw. J. Strem ba ch, 1788. 80. Zie Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. D. I. b. bl. 136. LOENE (H.), catechiseermeester te Middelburg, predikte in 1798 opentlijk te 's Gravenpolder, waar eene vacature was, terwiji zelfs door klokkegelui de godsdienstoefening werd aan­gekondigd, ja hij ging zoo verre, dat hij doop en avondmaal bediende, zich te Cats in Noord-Braband liet beroepen, terwijl een der predikanten van de classis, meenende, dat, volgens de resolution en concession der classis, zulks geoorloofd was, hem its zoodanig van den predikstoel afkondigde. De classis van Walcheren, door wie deze persoon tot catechiseermeester zonder meer was aangesteld , trad toen tusschenbeide, censu­reerde hem en verbood de gemeenten, onder haar ressort, hem tot bet houden van oefeningen of het gebruik ruaken des H. Avondmaals toe te laten. Zie Kist en Royaards, Ned. Arch. voor Kerk. Gesch. D. VIII. bl. 253, 254. LOENEN (Dr. J. J. VAN), een artsenijmengkundige van groote bekwaamheid te Harderwijk, verklaarde zich in 1816 bereid, om in het verloskundig onderwijs aan de akademie aldaar te willen voorzien, waartoe hij bevoegd werd geacht. Toen kort daarop de hoogleeraren V o s m a a r en van Lit h de Jeude het wel doordachte plan vormden van aldaar een geneeskundige school voor de provincie Gelderland op te rigten, zou ook L o en e n daaraan onderwijs hebben gegeven, doch hun plan werd verijdeld, en Loen en stierf omtrent den zelfden tijd. Zie Bonman, Gesch. der Geld. .Hoog. D. I. bl. 395, 396. LOENEN (WALICH VAN), een burger van Utrecht, koos in de geschillen tusschen David van B o u r g o n d i6 en G ij s-b ert van Breder od e, de zijde des eerstgenoemde, en werd diensvolgens in 1456 voor zijn leven lang ter stad uit­gebannen, terwijl daarbij tevens bepaald werd dat hem nooit zou worden toegestaan, met eenen nieuwen bisschop weder in te komen, doch toen bisschop David in Augustus van dat jaar de overhand kreeg, werd hem weder vrijheid gegeven, in de stad te komen, mits behoorlijk oirvede doende. Zie Burman, Utr. Jaarb. D. II. bl. 314, 332. LOENERSLOOT (SPLINTER VAN), leefde in het laatst der veertiende eeuvv. Hij was een onrustig edelman, die het Sticht door zijne strooptogten gedurig kwelde. Bisschop Arnol d, ondersteund door de heeren van G a a s b e e k, van A b c oud e, van V ianen en vele andere ridders en knapen, bragt hem tot onderwerping en veroverde zijn slot. Later, toen hij zich wederom tegen bisschoppelijk gezag had vergrepen, noodzaakte hij hem tot teruggave van hetgeen hij den Stichtenaren afge­perst had en nam hem niet in genade aan, dan na de pleg­tige belofte, dat Loenersloot ten alien tijde voor den bisschop van Utrecht zoude openstaan. Zie J. a L e y d is, Chron Belg. Lib. XXXI. c. 30, p. 301, c.33, p. 303; Heda, p. 258, 259, en Buchelius ad h. loc. p. 259; G. L. A. Waveren, in Append. ad Bekam, p. 125, 227; .De Term. Beka, bl 280; Arend, Fad. Gesch. D. II. St. II. bl. 233, 235. LOENIUS (IL), geboren te Deventer, oefende aldaar de geneeskunst uit en aanvaardde later met E. T e s s c h enm a-c h e r aldaar het professoraat in dat vak. Ook onderwees hij daarbij in 1647 de natuurkunde. Hij overleed 15 Aug. 1672. Zie Kobus en de Rivecourt, Handwoord. o. h. w. LOBNS (Mr. PIETER) schreef: Staat en Onderscheid der Persoonen en het recht daeruyt voorkomende, Leyd. 1720. 80. Regterlyke Aanmerkingen omtrent eenige Poincten, concer­nerende de execrabele sonde tegens de N aluur (veroorzaakt wegens het treurenswaardig geval van An dr ea s Kli nk, gedeporteert Predikant van de Oude Tonge; (achter dit werk vindt men het ultgesproken vonnis over Denzelven), Rotterd. 1760. 40. LOER (DIRK), Lo8rius of Loheriu s, bijgenaamd a Stratis, naar zijne geboorteplaats Hoogstraten, in het be­ gin der zestiende eeuw geboren, werd den 10den Jan. 1520 karthuizer te Keulen. Hij ontving het monniksgewaad uit handen van Pet ru s Bloemeve n, die hem in 1525 de betrekking van koster en in 1530 die van vicarius of onderprior van het klooster toevertrouwdc. Negen jaren later werd hij mar Saksen geroepen, om de door de Lutherschen verwoeste en geplunderde kloosters zijner orde weder op te helpen rigten en prior van dat van Hildesheim, dat hij in den asch vond gelegd. Na tot visitator van verschillende pro­vincien van Duitschland benoemd te zijn, ging hij in 1543 naar Frankenland, vervolgens naar Zwaben, waar hij eenige jaren prior van het karthuizer klooster van Buxen bij Mem­mingen was. Hij stond in hooge achting bij Karel V, die meermalen van zijn dienst gebruik maakte. Hij stierf den 26sten Aug 1554 in zijn klooster te Wirtzburg, en werd op het koor der kerk, niet ver van het graf van den stichter begraven. Het Latijnsch grafschrift op hem van P e t r e i u s, vindt men bij Foppens en Paquot Loer bezorgde de uitgave der werken van Dionysius Carthusian u e en plaatste voorredenen voor elk der deelen dat hij in het licht gaf. Ook schreef hij: Vita beatae rneinoriae Dionysil Carthusiensis, v6Or de commentarien van D i o n y s i u s Cart h. op de brieven van P a ul u s aan de Romeinen, Col. 1530. 12o. z. n. v. d. 1532. 12o. bij Caspar Jennepaeus. Sweertius noemt eene andere uitgaaf, te Brussel in het licht gekomen. De Bollandisten hebben dit leven gevoegd in Acta SS. Martii, Tom. II die 12, p. 247-255. Praestant;ssima quaedam ex innumeris Miracula, quae Bruxellis, nobili apud Brabantos oppido, circa venerabilem Eucharisttatn, hactenus multis ab annis ad Christi gloriarn hunt, achter het Enchiridion Sacerdotum van P. B 1 o m e v e n, Colon. 1532 12o,, opgedragen aan graaf Chris to f f el van Ry n e c k, kanunnik en tresaurier der cathedrale van Trier. Ben uittrekscl hiervan vindt men in het 2de deel der Basilica Bruxellensis, Mech. 1743 van F op p ens. Iiiiraculum evidens ac stupendum, quo declaratur quanta Dei misericordid , Beataeque Virg. ac Mart. gloriosae Bar­barae patrocinio, quidam crudelibus ereptus flammis, Conies­sionis et Eucharistiae particeps efectus sit Sacramentis. Achter het vorige ( I ste uitg., p. 176 vs. 179. Hij heeft ook Margarita Euangelica, een geestelijk boekje door eene I)uitsche non, of eene onbekende godvruchtige vrouw in het Duitsch geschreven, Col. 1535. 12o. , in het licht ge-aeven. Nicol. Esschius heeft er in 1545 eene betere 0 uitgaaf van bezorgd. In het Ned. Die groote euangelische Feerle, vol devoter gebeden enz. Gheprent Thantw. by my Henric e e t e r se n van Middelburch. Ira 't jaer ons H. 1537. 80. Lobr of ook uit: PetrusBlomeven, de Bonitate divind, Col. 1538. 12o. en de Vitae Patrum, Col. 1547, Irene be- neden de uitgaaf van Rosweydu s. Het was op zijn verzoek, dat de dominikaan Johannes Host van Homberch, zijne verhand. de ratione confitendi, Col. 1534. 12o. uitgaf. V i t us D u l c k e n u s, prior van het karthuizer klooster te Mentz, droeg hem zijn werk over de monniken zijner orde, door Hendrik VIII ter dood gebragt, en Johannes Justus Lanspergiu s; zijn medebroeder te Keulen, zijn meditation over het leven van J. C. , Col. 1537. 12o., op. Lie Val. Andreas, Bibl. Belg, p. 823, 824, Fop pens, Bibl. Bag. T. II. p. 1116; Sweertius, Ath. Belg. p. 680; Petreii, Bibl. Cant. p. 277-284; Morotii, Theatr. uteri Cart. Ord. p. 125; H a r t z b e i m, ex Merekenii Cartusiographid, p. 302 ; Paquot, 211em. T. II p. 143, 145; Cat. der Maatsch van Ned. Lett. Bijv. 1818, 1851. bl. 18. LOERS (J. C.) schreef: Godgeleerde Verhandeling over de ligchamen der Engelen, Amst. 1723. 4o. Loers gaf met C o e ts, Amst. 1725, Gezanjen in bet licht, 80. LOF (J. DE)‘ K r a m m vermeldt van dezen kunstenaar eene ordonnantie voor de folio prent, verbeeldende P. G o n­salius Sylveir a, Jezuit, tvordt roor het geloof verworght door de Mooren van Monomotapa, in P. Hazart, Kerkel. en Wereldl. Geschied. van de geheele wereld, Amst. 1668. 2de deel, bl. 106. De titel van het tweede deel is door hem ontworpen en geteekend in den trant van A. Diepenbee k. Zie K r a m m, Lev. en Werk. der Holl. en 1 71. Kunst-Schad. D. IV. bl. 1003. LOFVERS (PIETER), zeeschilder, in 1710 te Groningen geboren, leerling van Jan Abel W a s s e n b e r g. Zijn werk onderseheidde zich door de naauwkeurige teekening der schepen en werd veel buitenslands gezocht. Hij overleed in 1788. Zie I m m e r z e e I, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Schad. D. III. bl. 183. LOFVERS (HENDRIK), oudste zoon van den vorige, werd in 1739 te Groningen geboren, en door zijn vader in de schilderkunst onderwezen. Hij schilderde zeegezigten, bloemen en landsthappen. Hij overleed in 1805 in zijne geboortestad. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Schild. D. III. bl. 183. LOFVERS (J.), waarschijnlijk de zoon van Hendrik Lo f-v e r s, een landschapschilder, van wien o. a, voorkomen Twee stuks landschappen met reizigers en vee, op Cat. van C. H. Schultz, Amst. 1826. No. 65. Hij overleed in 1814, omtrent 46 Garen oud. Zie Kram 113, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Sch. D. IV. bl. 1003. LOG AN (D.), werd in 1630 te Dantzig geboren, zou in Denemarken bij S i m on van der Pas de graveerkunst ge­leerd hebben, kwam van daar in Holland, zette de kunst onder H on di us voort en begaf zich vOcir de restauratie naar Enge­land. Hij woonde waarschijnlijk bier te lande te Utrecht, en vervaardigde voor den beruchten poeet en schrijver jonkheer E v e r a r d M cyst e r, de teekening van den ironischen titel voor zijne Poetice Policy, van de staetkundige Aeloutheyl der Romeinen, 1656. 80. Ook zijn de 20 platen van het Verlost Jeruzalem van T a s s o, • vertaelt door H. D u ll a e r t, Rott. 1858. 80. door hem geteekend en gegraveerd. Hij graveerde naar de schilderij van E b b i u s, het portret van den R. C. pastoor A r n. Lo uf flu s te Weesp, aldaar in 1656 in den ouderdom van 59 jaren overladen. In Engeland vervaardigde hij 40 platen van gezigten van de publieke gebouwen der universiteit te Oxford, onder den titel van Oxonia illustrata in 1675, en een soortgelijk werk in 1688, bestaande uit 30 platen. Onder den titel van Cantabrigia illustrata verschenen beide order denzelfden en zijn ook onder ecn Hollandschen titel: Het Verheerlijkt Oxford en Verheerlijkt Cambridge, te Amst. bij Gerrit Ti el e n b ur g, in fol. oblong uitgegeven. Zie K r a m In, Lev. en Werk. der Holl. ex Pl. Kunst•Sch. D. III. bl. 1003. LOGENHAGEN (JAcosus), een Antwerpenaar van geboorte, overste van het Brigitten klooster te Dendermonde, overleed aldaar in 1611 en gaf in het licht: Annotationes in Epistolam Canonicam D. Ja co b i, Antv. 1571. 12o. Annotationes in Evangelium Luc ae ex operibus D. A u g u s. tini, Antv. 1574. 80. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 418; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 523. D. Lindani, de Teneram. p. 111. LOGGER (JAcoBos), medic. et chir. doctor, ridder der orde van den Ned. Leeuw, consulterend chirurgyn van Zijne Maj. de koning, lid der Provinc. Cothmissie van Geneeskundig Toevoorzigt en van verscheidene geleerde genootschappen, werd in 1759 to Dordrecht geboren. Te Leyden onvermoeid ijverig in de uitoefening der heelkunde, waaraan hij zich uitsluitend had toe­gewiid, voer hij nog tot in het laatste jaar zijns levens voort daarin aan de lijdende menschheid veelvuldige hulp te bewijzen, terwijl hij ook door zijne schriften, waaronder zes met goud bekroonde verhandelingen, in belangrijke mate tot de volma­king der heelkunde in ons vaderland heeft medegewerkt. Zijn langdurige praktische loopbaan werd door vele, meest in tijd- schriften opgenomen, met goed gevolg ver•igte kunstbewerkingen, gekenmerkt. Zijn roem nam niet weinig toe, sedert de gelukkige operatie aan het been van koning Will em I. Na welke verrigt te hebben, hij tot dezen zeide: n Uwe Majesteit heeft zich koninklijk gehouden." Op deze kunstbewerking slaat ook het gedicht van D. J. den Beer Poortugael onder zijn portret, naar Davidson, door L. Springer te Leyden op steen gebragt. "Hier 1 eeft die zes maal wierd bekroond, .En 't goudeu eerloof weg mogt dragen, "Wiens borst, naar 's konings welbehagen, 'Het kruis ciert, dat zijn zorgen loont, "Wiens kunde en welbedreven hand, vader (met Gods hulp) behield voor 't vaderland." Hij gaf afzonderlijk in het licht: Verhand, over de lies- en balzaks-gezwellen, Amst. 1778. gr. 80. Over de ewarte Staar, Amst. 1812. gr. So. Verhand. over de vleeschgezwellen, Amst. 1819. 80. J. C. Reich en J. Logger, Verhandeling over het af zetten der ledernaten, met eene plaat, Amst. 1812. gr. 80. Verhand. over de onderscheidene kenmerken der breuken, Amst. 1797. Hij overleed te Leiden den 12den October 1841, in den ouderdom van 82 jaren. Zie Kunst- en Letterb. 1841 . No. 46; Programme van het Provinc. Utr. Genootsch. van Kunsten en Wetensch. voor net jaar 1842.Brink­man, .Naaml. van Boek. LOGGER (H. J.), zoon van den vorige, werd te Leyden geboren, vestigde zich als chirurgyn aldaar, waar hij nog voor zijn vader stierf. Hij schreef: Waarnemingen over de beklemde breuken, Amst. 1819. gr. 80. Historia morbi eener aan carnommae gestorvene Vrouw, Amst. 1822. Ontleed-, naluur- en ziektekundige verhandeling over de gewricltten, Amst. 1823. 80. Zie Brinkman, Naaml. van Boek. LOGHEM (Jhr. Mr. HENDRIK VAN), werd in 1775 te Deventer geboren, was secretaris dier stad en lid der Staten van Overijssel. Als dichter is hem wel Been verdiensten te ontzeggen, doch zelden verheft hij zich boven het middelmatige. Zijne dichtvruchten zijn zeer talrijk en ademen een goeden geest. Wij kennen van hem: Gedichten, Amst. 1808. Afengeldichten, Haarl. 1809. Nieuzve Jlengeldlichten, Dev. 1819. De Harmonie van het Heelal en andere gedichten, 's 1821. Poezy, 2de dr. Dev. 1826. 2 d. Nieuwe Gedichten, Ald . 1828. Twaalf liederen voor 3 Zangstemmen, gezet door G W. ROhner, Dev. 1821. Het begraven van lijken binnen steden en dorpen; dicht­stukje, Dev. gr. 80. Proeve over de Goddelyke leiding van de gebeurtenissen der Wereldgeschiedenis, Leid 1838. 80. Ontwilckeling van eeniqe hoofdbeginselen der Nederlandsche Armen wetten, Dev. 1838. gr. 80. Van Loghem overleed den 7den April 1843. Ook verdienen zijne pogingen om het volksgezang te ver­beteren, eene loffelijke vermelding, waartoe hij in 1825 te Deventer bij o h. Lang e, Proeve van Liederen, in twee stukjes, in het licht gaf, die ook in losse stukjes verspreid zijn, welke hier en daar blijken dragen van zijne geschiktheid om voor de lagere standen te dichten. Zie van K a m p e n, Bekn. Gesch. der Ned Lett. en Wetens. D. II. bl. 486. van der A a, N. B. A. C. Woordenb D. II. bl. 367. Cat. R. v. d. A a, bl. 111. LOGIER (JAN), kapitein in Staatsche dienst, nam deel aan de verovering van Breda door een turfschip. Hij was familie van Charles L og i e r, baljuw van de beide Katwijken. Zie van Meteren, Ned. Hist. D. V. bl. 334. Boekz. der Gel. Wer.. 1742. a bl. 709. LOGIER (PaiLIPPE), diende onder M a u r i t s den lande, begaf zich gedurende het bestand naar Venetie, diende aldaar als vendrig en luitenant onder kapitein de Haan. Na het bestand keerde hij terug, en behoorde tot de officieren, welke bij eene compagnie wensohten geplaatst te worden, en waarvan men een lijst vindt in Chronijk van het Hist. Genoots. D. IX. bl. 161 volgg. LOGMAN (W.) een Rotterdamsch kunstgenootscbappelijk dichter, biocide in de tweede helft der achttiende eeuw. In 1789 vervaardigde hij een lierzang bij het bedanken van den predikant V i e r v ant voor een beroep naar Amsterdam. Zie v. d. Aa, N. B. A. C. Woord. 1). II. bl. 369. LOGTEREN(IGNATIus vAN) of L o c ht er en, bij Immerzeel van Luc ht ere n, leefde in het midden der achttiende eeuw. Hij was een Amsterdamsch beeldhouwer en vervaardigde de poort van het Oude Mannenhuis aldaar. Bekend zijn van hem: twee staande mansbeelden,een loots- en schieman in eigenaardig costuum; een staande Diana, vergezeld van een jagthond, uit palmhout ver­vaardigd; een kindje, verbeeldende de Bouwkunst, houdende een colom in de handen; een basrelief, voor.itellende een Bachenaal, waarbij een Sileen, eene vrouw en kinderen; drie stuks, Termen Boschgoden verbeeldendc; een Taunus, eene vrouw op een piede­stal; twee rustende Sphinxen. Ook bocgseerde hij in was. Zie Immerzeel, Lev . en Werk. der 11011 en Pl. Kunst-Sch. 1). II bl. 188. K ram m, Lev. en Werk. der Hot . en VI. Kunst.Sch. I). III. bl. 1004. LOHMEIJER (JoHAN GABRIEL), den 19den Dec. 1726 geboren in bet vorstendom Minden, bekleedde scdert 1759 bet feeraars­ambt en werd den 20sten Junij 1766 predikant bij de Hoog­duitsch-Lutherscbe gemeente te 's page b -eroepen. Den 17clen Julij 1768 was de koning van Denemarken onder zijn gehoor, den 28sten claaraanvolgenden overleed hij. Zijne nagedachtenis werd den 8sten Jan. 1769 door Ds. S a nder gevierd met eene rede over Ps. CX: 12. Deze leerrede (Die Seeligkeiten eines schonen Geistes, der sich aufs Chrieenthum grandet, volgens Ps. 32: 2) is uitgegeven, gelijk ook De heilzame leer van Gods algemeene genade, in vijf leerredenen uit het vernuft en de H. S. bewezen. Vertaald uit het Hoogd. door den student J. Tis s el, 's liage, 1761 4o. Ook gaf hij in 1764 to Livern, een catechiscerboekje, ge­titeld: Die Ordnung des Hells, door J. Ham e 1 a u overgezet met den titel: Ordre des Hells, in Vragen en Antwoorden. Zie J O. Schultz Jacobi en F. J. Do rn el a N ieuw en-h u is, Bijdr . tot de Gesch der Evang. Luth Kerk, St. bl. 62, St. VII. bi. 114-117; F. J. Domela Nieuwenhui s, Gesch. der En Luth. Gem. te 's Gravenh. W. 60. Arrenberg, Naamr. bl. 321. LOIS (JAcoB) of L o y s, waarschijnlijk te Rotterdam, waar hij in het midden der zeventiende eeuw de bouwkunst uit­oefende, geboren. Under zijn opzigt werd aldaar in 1662 het Nieuwe Gemeenelands-Huys (thans het Iloymans Museum) en in 1661 de Wester 1Tieuwe Hoofdpoort, door hem ont­worpen, gebouwd. Hij was een vermaard bouwkundige in zijn tijd. Zie J. Lois, Chron. van Roll. (Delft, 1746. 4o.) bl. 159. list. en Natuurk. Lenter. door Zuid- en Noord-Boll. en een ged. van het Sticht van Utrecht, gedaan door een viertal Vrienden, (Arnst. 1768) M. 317. Kab. van Ned. en Kl. Oudh. D. M. bl 315. K r am m, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunst-Sch. D. III. bl. 1004. LOIS (JACOB) of L oy s, magistraatspersoon te Rotterdam, leefde in het midden der zeventiende eeuw, en hied zich onledig met uit onderscheidene lands-kronijken, het groot en klein privilegie-boek en eenige in handschrift bewaarde oude kronijken, aanteekeningen en overleveringen, een doorgaande kronijk der voornaamste gebeurtenissen op te maken, welke, sedert 1270 tot op zijnen tijd, meestal in of met betrekking tot deze stad hadden plaats gegrepen; vulde haar aan met velerlei kleinere bijzonderheden, en maakte, doorgaans nit echte bescheiden, eene naamlijst op der regenten sedert 1618 tot 1672. Eerst na 1746 verscheen deze arbeid te 's Hage bij van Tol en van Graauwenhaan, onder den titel van Chronycke ofte korte waere Beschryvinge der ,tad Rot­terdatn, in 4o , met verkeerde opgave van den voornaam des autheurs. Achteraan vindt men eene verzameling van hand­ vesten, privilegien enz. bijna uitsluitend Rotterdam betreffende, en, ofschoon meestal uit gedrukte werken overgenomen, wet belangrijk in zich zelve, maar onder de handers van over­schrijver of zetter, doorgaans deerlijk verminkt. De Kronijk der ,S'tad Rotterdam tot 1670, met plattegr. Rott, 1778, in 2 stukken, bij G. Manhee r, Rott. 1783. 4o. (door G.) M a n h e e r) is nagenoeg niets anders clan L o is, in spelling verbeterd en aangevuld nit de aanteekeningen achter J. K o r- t e b r a n t s' Tweede eeuwgetijde der Rotterd. VrOheid, 1572. Zie G. v an II e y n, Geschiedk. Beschr. van Roil. voorr. bl. XXI, XXII. Bodel N ij e n h u i s, Biogr. Lijst van Plaatsbeschr. bl. 109, 111. LOISY (PIERRE), verliet in 1586 met zijn gezin Antwerpen om het geloof, en verkreeg van L e y c e s t e r vrijgeleide naar Middelburg. Zie Chron. van het Hist. Genoolsch. D. VIII. bl. 30. LOK (Mr. J. J.), geboren te Jgestorven schreef: Dim, de Castellanis Zeelandiae — sub Consit, L. B. 1792. 4o. 1848-1852. bl. 74. Zie Cat. der Maats. van Ned. Lett. LOKE (MATTHIAS VAN), landdrost van Schermbeek, Wezel en Dinslaken, hielp hertog Johan van K 1 e e f in het bedwingen der wederdoopers, was lid en onderteekenaar van de Synode van Wezel, 3 Nov. 1568. Welligt was hij dezelfde met Math ij s van der Loo, in 1576 ouderling te Emden. p. 22. von Stei- Zie Th. Struckius, not. ad Heresb. Epist. Oostvr. Kerk. n 8 n, Reform. Hist. van Cleve, S. 22 ; 'Meiners, Tweehond. Gedacht. van Geseh. D. I. bl. 411; 'sGravezaude, het Syn. te Wesel, bl. 224. omtrent 1578 te 's Bosch geboren, LOKEMAN (PETRus), studeerde te Leuven in de godgeleerdheid en beoefende de Grieksche en Hebreeuwsche talen. Reeds in 1607 had hij het beneficie van de H. Anna, in de kapel van den H. Gre­gorius te 's Bosch, nam de herderlijke bediening waar te Oudenbosch, onder het tegenwoordige dekan aat van Breda, toen de herder deter plaats , die daarna pastoor te Gastel werd, door de Hervormden gevangen was. Van 1632-1633 was hij pastoor te Rosmalen. In 1630 kwam hij in brief­wisseling met bisschop Ophovius, toen te Geldorp zich op­houdende. Lok e man beoefende de latijnsche podzy , blijkens een geschrift in slechte verzen , getiteld : DEUS OMNIA TRINUS P e t r u s est oris Lokeman sonantis Acta Rectoris celebrans tonantis , Patris autoris, sobolis beantis, Mentis beantis. Sylvaed. J o a n. a T urnhou t, 1622. 4o. Hij stierf in 1633, in den ouderdom van 54 jaren. Zie Sweertii, Ath. Belg. p. 623 ; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 746; Foppens, Bibl. Belg. T, II. p. 987; Paquot, T. I. p. 666; van Gils, Kath. Meyer. .bl. 185, 486; van Gils en C o p p e n s, Nieuwe Besehr. van het Bisdons van 's llertog. D. II. bl. 333, D. IV. bl. 303; Glasius, Godg. Ned. o. h. w. Peerlkamp, de Poet. Lat. Need. p. 294; Hermans, Not. Lit. Brab. Sept. p. 13. LOKEREN (ADRIAAN VAN) was meester-particulier van de munt te Nijmegen, onder . de regerin,,o. van hertog Karel den Stoute, welk ambt hij van 25 Dec. 1474 tot 3 Febr. 1476 waarnam. In laatstgemeld jaar werd voor hem, die overleden was, een opvolger aangesteld. Peter V e n b o l t was toen graveur van de munt. Zie v. d. C h ij s, de Munlen der Graven en Bert. van Geld. bl. 88, 278. LOKEREN (VAN), bevelhebber van het geschut bij het beleg van Grol door Frederik H end rik in 1627. Van L o k e r e n (zong Vonde 1) die bezorght het tuigh des blixemspel s." Zie Bosscha, Ned. Held. he Land, D. T. bl. 425. LOLKAMA (LoDENvi.nc), geneesheer te Leeuwarden in de tweede helft der zeventiende eeuw, schreef: Misbruyk van de looden en andere opene werken, Leeuw, 1690. 12o. Na zijn overlijden, omstrceks 1710, werd nog van hem uit­gegeven: Verhandelinge van het Zuur, deszelfs gebruyk en tnisbruik, met Aanmerkingen over het dryven van de longe van een nieuw-geboren kindt op het water. Hier is bygevoegt een Be­wys aangaande het Adem-halen van kinderen voor de ge­boorte , van J o h. B a 1 k, in leven :Vied. Dr. te Leeuwarden. Ald. z. j. kl. 80. Zie Abcoude, Naaml. van Boek. LOLINGIUS (JOHANNES), in Oost-Friesland geboren, werd in 1600 predikant te Noordbroek-, was in 1604 schrijver van de Provinciale Synode, welke bediening vele jaren alleen door de predikanten uit de Ommelanden werd waargenomen. Hij was in 1618 afgevaardigde tot de Synode van Dordrecht, doch werd, door ziekte verhinderd, vervangen door Wig bold H o­m er u 5, predikant te Zuidwolde. Hij stierf den 27sten Nov. 1624 en zijne vrouw Ja n ti en B alt hasar s, 7 uren na hem, zij werden te gelijk den 2den December in het koor der kerk daar begraven. Zie Brandt, list. der Ref. D. III. bl. 73, 74; Brueberus, Gesch. van de Opk. der Kerkherv. in de Prov. Gron. bl. 380, 381; G 1 asiu s, Gesch. der Nat. Syn. te Dordr. Afl. III. bl. 50; Acta Syn*. Nat. Dordr. S. 1, 2; C. Adami, Naaml. der Pred. in de Prov. en Stad Gron. bl. 149. LOLKES (W.), een dwerg, hoog 35 duim, in 1774 te Amsterdam in Blaauw Jan te zien, wiens portret voorkomt bij M ulle r, Cat. van Portr. bl. 156. LOLLARD (MATTHEUS) of Lolla rd s, uit Zwitserland, een ketter. Flor is van Wevelinckhov en, de 50ste bisschop van Utrecht, liet omtrent 1380 diens ligchaam opgraven, op de voorplaats van het bisschoppslijk hof verbranden en de assche in stads grachten werpen. Zie Ueda, p. 259; Buebelius, Not. od Hedam, p. 263. Brandt, Htst. der Ref. D. I. EA. 27; van der Chijs, de Munt. der Bissch. enz. van Utr. bl. 135. LOM (CHRISTIAAN VAN) , Haagsch boekdrukker, gaf in 1740 te 's Hage eene Beschrijving der stad Lier , in 80. in 't licht, en bezorgde in 1735 de Nederlandsche vertaling van A. S a n d e r u s Verheerlijkt Vlaanderen, en voegde daarbij belangrijke bijlagen. Lie A rrenbe rg, Naamreg. van Bock. bl. 263. LOM (JOHAN HENDRIK VAN), werd den 21 Dec. 1704 te Nymegen geboren, waar zijn vader, T h eo d o r us van Lo m, tot den deftigen koopmanstand behoorde en hij aan het Gym­nasium de eerste geletterde opvoeding ontving. Van 1723 -­1727 studeerde hij aan de Utrechtsche hoogeschool en bezocht hij de gehoorzalen van Duker,, Mi 11, Odd, J o ha Ens en L a mp e , en volgde ook de philosophische lessen van J o s. Se rrurie r. Onder diens leiding maakte hij zulke gelukkige vor­deringen in de wijsbegeerte , dat hij den 16 Zomermaand 1727, na openlijke verdediging zijner Disputatio de immortalitate anitnae tot doctor in die wetenschap bevorderd werd. Toen L a in p e naar zijne geboorteplaats Bremen terugtoog , volgde van L o m zijne leermeester derwaarts. Brandende zucht voor wijsbegeerte en wiskunde , waarvoor zelfs de genegenheid je-gens (lien beroemden Godgeleerde moest onderdoen , dreef hem weldra naar Leyden , toen door het licht van 's Gra v eza n de en W i tt ic h beschenen. In 1729 benoemde bem de regering van Bremen tot hoogleeraar in de wijsbegeerte aan hare hoo­ger' Gymnasium. Hij aanvaardde den 27 van Herfstmaand v. d. j. zijn ambt met eene redevoering over de noodzake­ljkheid der wiskunde voor de kennis der Natuur. In hetzelfde jaar werd hij op de nominatie te Franeker geplaatst , na het vertrek van J o. O o s t e r d ij k S c h a c h t als Med. Prof. naar Utrecht. Vijf jaren had hij zijne betrekking te Bremen ver­vuld totdat ten jare 1734 de dood van Prof. van Ho u t en den gewonen leeratoel der wijsbegeerte en wiskunde te Har­derwijk ontledigde. Tot diens vervulling werd van Lom beroepen. Reeds den 30 van Slagtmaand betrad hij zijn nieuwen catheder en hield den 17 van Zomermaand 1735 zijne intree rede de Vinculo rationis cum experientia in scien­ - tie& naturali. In 1737 sprak hij als aftredende Rector Magnificus over de beschaving en volmaking des verstands , door de beoefening der wiskunde te verkrijgen, (de ingenii cultu et perfectione ex liathematurn tractatione consequendd) en in 1743 over de grondslagen der zekere menschelijke kennis , (de principus et fundamentis certae cognitionis hurnanae), naderhand uitge­geven met den titel: Sermones academici duo de principiis , etc. L. B 1749. 40. Wat hij daar omtrent de onmiddelijk der ziel ingedrukte denkbeelden als grondslagen onzer kennis zegt, luidt zeer Cartisiaansch. Het geheel is, uit zijn standpunt beschouwd, zeer lezenswaardig, maar de stijI niet even Latijnsch. Naauwelijks had hij die laatste taak volbragt, of Curatoren benoemden hem • om zijne persoonlijke verdiensten, zonder gevolgtrekking, tot Hoogleer­aar der sterrekunde. De wiskunde had hij reeds vroeger aan zich verpligt door eene belangrijke uitgave van Euclides. Voorts beijverde hij zich om de Electriciteit en andere natuurverschijn­selen door menigvuldige, toen nog nieuwe proeven, in het licht te stellen , waartoe hem eene rijke verzameling van mathema­tische en physische werktuigen zeer te stade kwam. Ook gaf hij lessen aan zijne studenten , die , met algemeene toejuiching, op een mathematische trant , het bestaan der Godheid zochten te betogen. Wis- en Natuurkunde was de groote spil , waarom de studie van van L o m, 's G ra v ez a nd es getrouwen leer-ling , zich steeds wendde. Want zelfs zijne Bovennatuurkunde ging bij Euclides ter schole. V an L o on vervaardigde ook hemel­globen en brandspiegels, wnarin hij werd bijgestaan van A l-b e r t K rug e r, hoogl. in de wiskundige wetenschappen aan het gymnasium te Bremen. In 1761 leide hij het rectoraat neder met eene Oratio de animo humano se ipsurn cognoscente. In April 1763 overleed hij in den ouderdom van 58 jaren, en den 21 dier maand werd zijn lijk met veel staatsie ter aarde besteld. Hij huwde Maria S u z a n n a C a m p e r, die hem twee kinderen schonk , Florentius Petrus, die volgt en Theodora Zegerina, gehuwd met den geleerden D i d. Heineken, Doctor der wijsbegeerte en predikant te Doornspijk. Behalve de gemelde schriften gaf van Lom in het licht : De necessitate Matheseos in Physica, Bremae, 1729. Euclidis Elementorum Libri VI priorum planorum ac XI et XIII solidorum. cum explanatione et demonstrationibus Ch. Clavi etc. Amst. 1738. 80. met koperen plaat en eene levensbrcchrijving van dezen wijsgeer. Oratio de methodo veram tractandi Physicam. Brem. 1732. De met platen opgehclderde beschrijving van zeker, door hem waargenomen, luchtverschijnsel. Observatio singularis cujusdain phaenomeni in coelo con­spicui d. 3 Martil 1733 instituta ( Nov. Act. .Erud. 1733.) Zie Boekz. der Gel. Wer. 1729, b. bl. 94, 1734. b. b1.495, 1735. b. bl. 232, 1736. D. I. bl. 703; Collot d'Eseury, Holl. Roem, D. VI. St. I. bl. 28; Hist. Lett. en Boek6. D. I. bl. 197, D. II. hi. 899; Bouman, Gesch. der Geld. Hoog. D. IL bl. 138,183, 236, 694; Kobus en de Rivecourt, o. h. w. Poggendorff, Handw. zur Gesch. der Emden Wissensch. LOM (FLORENTIUS PETRUS VAN), zoon van den vorige, studeerde te Harderwijk en werd den 28sten Junij 1655 tot jun utr. doctor bevorderd, na het verdedigen eener Dissert. de usucapione utrum in Jure nat. fundata sit. Ook was hij licentiaat in de wijsbegeerte. Hij vertrok als onderkoopman naar Oost-Indik, kwam van daar behouden terug, trad ver­volgens in krijgsdienst en sneuvelde. Zie Bouman, Gesch. der Geld. Hoog. D. III. 131. 237. LOM (G. VAN), uit Nijmegen, verdedigde in 1757, onder den hoogleeraar S axe, te Utrecht, eene dissertatie, behelzen.de Observationes antiquario-Philologicae ad vetus chirographum Thesauri Muratori Mancipationis formulas continens, Traj. ad Rhen. 4o. LOMAN (J. B.), zoon van Jo h. Christ. Lom a n, ridder van den Ned. Leeuw en toen predikant bij de Luthersche gemeente te Bodegraven, werd van zijne jeugd of voor de studie opgeleid en had eerst zijn vader, vervolgens den predikant Schroeder te Arnhem tot onderwijzer in de Oostersche talen, studeerde vervolgens aan het athenaeum te Amsterdam (1839 —1845), verwierf in 1845, na het ver­dedigen van een Specimen critico-literariutn in Plautum et Terentium, den rang van Phil. Theor. Mag. Litt. Hum. Doct. en in het volgende jaar, na de verdediging eener Dissertatio politico-juridica, qua principia quaedam Oeconotniae politicae tractantur, dien van Jur. Utr. Doct. Nu stonden Loman twee wegen open, die van naar het ambt van onderwijzer aan een der Latijnsche scholen te dingen, of zich als advokaat neder te zetten. Hij koos het eerste en verbond zich in Augustus 1847 aan het Instituut van den heer Mensi ng als docent in de Grieksche taal- en wiskunde. Drie maanden later werd hij tot hoogleeraar in de Grieksche letterkunde aan het athenaeum te Maastricht benoemd. • Hij bekleedde slechts kort deze betrekking, want reeds den 24sten Maart 1849 overleed hij te Amsterdam aan de te] ing. L o m a n was een ij verig beoefenaar eerst der semitische, later der sanscritische talon. Hij verpoosde zich met het lezen en commentarieeren van Plautus en Terentiu s, en was van plan een critische uitgaaf van den eerste te bezorgen, waarin de dood hem verhinderde. Professor J. G. H ul leman gaf na zijn dood in de Sym­ bolae literariae, zijne Annotationes in Casinam in het licht, waarvoor hij eene Praefatio schreef, waaruit wij deze regels geput hebben. LOIVIA_NNUS (WILLEM), waarschijnlijk de soon van J a c o-bus Lomannu s, predikant to Nijmegen, die in 1588 aldaar aan de pest stierf, was in 1608 predikant te Haringhuizen, torn, wijl hij wel de confessie, maar niet den catechismus wilde onderteckenen, werd geschorst. In 1616 werd hij te Noordwijk beroepen en in 1619 met den gebeelen kerkeraad om Remon­strantsch gezinde gevoelens afgezet. Hij was bij de vergade­ring den 5den Maart 1619 te Rotterdam gehouden, ten einde de lidmaten en kerken van de gemeenten der Remonstranten, zoo veel mogelijk bij de leer der waarheid, die naar de god­ zaligheid is, te behouden, voor verstoring to behoeden en ze in onderlinge eenigheid en vrede te verbinden. Dien ten ge­volge werd hij met zes andere predikanten naar Waalwijk gevoerd. Hij zond een troostbrief aan zijne voormalige ge­meente, en tachtig arme visschers, die dezen lazen of hoorden lezen, werden. hierom bij geregtelijk vonnis elk met f 25 boete gestraft. Zie Hist. Verh. van Alkm. bl. 78; Brand t, Hist. der Ref. D. I. bl. 91; Tideman, de Rem. Broed bl. 29, 90; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 187, 188; Chron. van Nijm. bl. I56;de Jongh, Naaml. van Pred. bl. 359. LOM.ANNUS (J.). Van dien geneesheer bezitten wij: Disseriatio med. de Intestinorum infiaminatione, L. B. 1732. LOMANNUS (JosA.NNEs), neef van den volgende, maakte zich als nederduitsch dichter bekend. Zijne poezy is verspreid voor de bundels van zijne tijdgenooten, ook voor die van zijn oom. Lie lieringa, Naaml. van Ned. Diehl. bl. 61. 37 LOMANNUS (WILLEM), Rem. predikant, werd den 25sten Julij 1674 als proponent te Frederikstad beroepen, in 1676 te Nieuwkoop, waar hij in 1723 emeritus werd en den 6den October 1724 overleed . Hij was even als zijn. neef Jo h a n n e s, een middelmatig dichter, blijkens de proeve uit zijne Bijbelbloemen uit het Oude en Nieuwe Testament, stigtelijke Mengelvaarzen en Puntdigten, Rott. 1719. 80., in 1720 en 1755 herdrukt, door H eringa aangehaald Zie Cattenburgb, Bibl. Rem. p. 106; Heringa, Naaml. van Diehl. bl. 61, 62; Tideman, de Rem. Broed. bl. 102, 331, 368. LOMANUS (SARA). Ongunstig is het oordeel over de pazij van deze Nederlandsche dichteres uit de tweede helft der achttiende eeuw. W i ts e n G- e ij s b e e k noemt hare Bespie­gelingen van Mozes op Nebo, Johannes in Patmos en Christus verheerlijkt op Tliabor, in dichtnzaat, Gouda, 1762. 4o., theo­logische abracadabra. Zij schreef ook in de Dichtkundige Lauwerbladen. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. IA. 206, 207; Arrenberg, Naamr. van Boek„ bl. 263. LOMANUS (WILRELmus), waarschijnlijk een bloedverwant van S a r a, bezong tweemaal de Nederlaag der Turken in Nederd. Mengeldichten, Amst. 1727. 80. Zie v. d. A a, B. 4. C.' Poord. D. II. bl. 369. LOMBARDUS (LAMBERT) , of L o mbar d, werd in 1506 te Luik geboren. Zijne ouders waren zeer behoeftig, kon­ den hem het noodige school-onderwijs niet laten geven en plaat­ sten hem bij een schilder om hem eene broodwinning te ver­ schaffen. Later kreeg hij onderwijs van J o o s t d e Beer en van Jan G o s s a r t (Ma bus e). In den ouderdom van 32 jaren reisde hij naar Italie in het gevolg van den kardinaal P olus, op aanbeveling van E v era rd van der Mar c k, Bisschop van Luik. Toen hij zich aldaar,, waarschijnlijk op kosten van dezen beschermer der kunsten , in alle deelen der kunst geoefend had , was hij , na diens overlijden , in 1538 verpligt ltalie te verlaten en naar Luik terug te keeren , waar hij , zonder echter voordeel van hen te genieten , bij de drie volgende bisschoppen in gunst stond. Hij leefde nog in 1565 en stierf vergeten, in behoeftige omstandigheden in het gasthuis Mont-Cornillo te Luik. Zijn sterfjaar is onbekend. Er bestaat eene levensbeschrijving van bem , door zijn vriend D om in i­ cus Lamps oni as vervaardigd en door zijn leerling, Hubert Goltzius , onder den titel van Lamberti Lombardi apad Eburones pictoris celeberrimi vita , te Brugge 1558. 80. uitgegeven. Hierin vindt men zijn portret vermoedelijk door zijn schoonbroeder Lambert Suavius gesneden. (L a m-b er tus L om b a r du s Pictor Eburonensis anno aet. XLV MDL1) Al zijne voornaamste werken , te Luik voorhanden, werden door Hendrik Maximiliaan van Beijeren, keurvorst van Keulen , Bisschop van Luik en Hildesheim naar Bonn ovelgebragt, om er zijn paleis mede te versieren. Zij zijn bij gelegenheid van het bombardement dier stad , in 1703, door M enno Co e hoorn, verbrand. In het Museum te Berlijn zijn twee schilderijen van hem , voorstellende eene zittende Maria , houdende op de beide armen het in linnen doeken slapende kind en De opwekking van Lazarus; in de Galerij to Weenen , De aanbidding der Herders , in bet Museum Ent­born te Antwerpen , een Mansportret , borststuk. aetatis. 19. Ook bezit het stedelijk bestuur to Luik eene schilderij van L o mbar dus, van Dr. L o m b a r d afkomstig. In de Bar­tholomeus kerk te Luik , was vroeger de Marteldood van St. Barbara, een zijner beste werken , aanwezig. Wijlen Koning W ill em I I bezat van hem : Een droombeeld op een vlak tuindak en een heilig persoon in diepen slaap , tvien de Aartsengel Michael, in een rijk krijgsmansgewaad gedoscht , omgeven door drie andere gewapende Engelen, waarvan er een het zwaard der Goddelijke geregtigheid draagt , verschijnt , voor I 1900 verkocht ; Eene voorstelling van de Roode Zee , ver­beeldende Moses omringd van de Israelieten , na den doortogt der Roode zee , en Pharao met zijne legermagt op het punt om door de golven verzwolgen te worden , frisch van kleur , scboon van zamenstelling , juist van teekening , dat f 1450 opbragt ; De tuchtroede Gods. Op de linkerzijde met vet.-schillende eigenaardigheden , op de regterzijde eene dad, die door de pest geteisterd wordt. Overal ziet men lijken, dood­kisten en begrafenistoestellen. Twee Engelen , waarvan er een boven eene processie zweeft , en de andere zich op een toren , die in de verte staat , bevindt , schijnen door hunne tegenwoor­digheid aan te duiden , dat de toorn Gods bedaard is , voor f 1850, gelijk de beide vorige door de makelaars Roos 'en Br ondgeest gezocht. Na gler beschrijft 40 stuks prenten, meest door L. Suavius naar zijne werken gegraveerd. Blij­kens een studie•blad , voorstellende Twee beelden ten voeten uit, als Apostelen gekleed , in bezit van den heer K r a mm , was Lomb a r d een stout teekenaar. Onder zijne leerlingen telt men Frans Fl or is , Willem Key, J. Ramaije, P. de Four, Dom Lampsen, H. G o ltz i u s. Hij huwde driemaal : zijne eerste vrouw was de zuster van Lambert Suavius. Zie van M a n d e r Schilderb . Journal des Beaux Arts, etc. Bruxelles 1859. No. 4; Immerzcel, Lev. en Werk. der Holl. 37* en Pl. Kunst-Sekild, 1), I I. bl. 183, 184; Krarnm. Lev. en Werk. der Holl. en .Kunst-Schild. D. III. bl. 1005-1007. LOMBEQUE (JoHAN VAN) , • graveur de scauli" te Brussel in de 2de helft der 15e eeuw. Zie le Comte de Laborde Les Dues de Bourgogne. T. I. P. II. p. 498 ; Kramm, Lev. en 'Perk. der Iloll. en Pl. Kunst-Schild. D. III. bl. 1006. LOMEER (J.) , dichtte in de achttiende eeuw. Zijn Ltjk­offer op Kr o m doet hem als zeer middelmatig kennen. Lie v. d. A a N. B. 4. C. Woord. D. II. bl. 368. LOMEYER (ALBERTus) , te Lubek geboren, was in 1598 te Stedum in dienst, waar hij den 2den April 1 599 eeiien opvolger bekwam, en zeker buitenlands is vertrokken (naar Freren), daar hij op getuigschriften van de classis Linen en de gemeente Freren, den Eden Junij 1603 tot predikant te Aduard door de classis werd aangenomen. Zijn zoon G o d­sChalk Alb er t u s, later predikant te Uskwert, deed in Sep­tember 1603 een proefpreek voor de classis te Aduard. De vader vertrok naar Dinxperlo 1610, overleden in 1618, gaf een geschrift tegen de Doopsgezinden in het licht. Zie H. de Jongh Nacernl. v. Pred. in Gelded. bl. 359; Ten Cate Geschied,, der Doopsgez. in Gron, D. II. bl. 36. LOMEYER (JoxA.NNEs) werd in 1636 to Zutphen geboren , in 1667 predikant to Deutichem, in 1670 Rector en Professor Litt. hum. to Zutphen , en in 1674 predikant aldaar. Hij stierf in 1699. L o m e y e r was een geleerd man. Vlijtig beoefenaar der oude talen en oudheidkunde inzonderheid der.:gewijde. Hier­van heeft hij blijken gegeven in : • De Bibliothecis. Ed. 2. Auct. Ultraj. 1680. 80. Dierum genialiunz sive Dissert. philolog clecas. 1 et 2 Da­ ventr.. 1694. Zutpli. 1696. 21. 80. De lurtrationibus veterum gentilitiuna. Observationes in Cap. XVI Euang . sec. .Lucam. Ultraj. 6831. 12o. Ook in het Ned, Verklaringe over het zestiende Kapitel van het Evangelium Luce, waar in de staat des Jodendoms onder het Nieuwe Testamend word afgebeeld, voor dezen in het Latijn beschreven door J oh a n n e s Lomeye r, Predilcant te Zutphen, na in de Nederlandsche tale overgaat door J a c o-b u s Scheers. S.S. Min. Cand. Zutphen 1695 80. In 1700 bezorgde hij cone nieuwe uitgaaf der Agonistica sacra, sive syntagnaa Vocum et Phrasium Agonisticaruna, quae in S. Scri ptura, inprimis vero Epistolis S. Pauli Apostoli occurrunt van den Dortschen leeraar Jac Ly d i us, to Zutphen en te Deventer bij Johan nes van Spijk en Daniel Sc hut ten in 12o. cum additamentis. Dit boekje word twee maal in het Nederd. overgebragt, bet Iaatste met de bijvoeg•selen van Lomeye r door Abraham du R ij, Rotterd. 1746. 12o. R a bu s gewaagt nog van : Lomeyers konstige verklaaring van Christus woorden,Matth. V: 13. Zie H de Jonglt, Naami. van Pred in Geld. bl. 359; Scho­ t e 1, Eerk. Dordr. I ). I. bl. 401; Edit.. de Bayle, T. I. Fs. 144 T II. p. 544, 545; Clar. Belg. ad Ant. Magliabeehlunz nonnullos qui alios Epist. Flor. 1745. T. I. p. 340 ; Kobus en de Ri­ vecourt, l7andwoord. o. h Iv. Mr. Bodel Nijenhuis, Tip. Lijst van Plaatsb. bl. 75; R9 b us, Boekz. van Eur. 1694. a. bl. 88, 1695. b. bl. 304, 1696. b. bl. 258; Cat. der Maatseh. van Ned. Lett. Bijv 1848, 1852. bl. 67; Cat. v. Voorst, D. 1. bl. Cat. de Groe, bl. 225, 255. LOM MEL (GAUDENTIUS VAN). Zie LOEMEL (GAUDENTIUS VAN). LOMMEL (JoANNEs HUBER SUS VAN), ook Joannes H berti of Huybert s, naar zijne gcboorteplaats soms L o ra e­ 1 a n u s genoemd. Na eenigen tijd de parochi6n van Wilde en Geel bediend te hebben, werd hij to Leuven hoogleeraar in de regtsgeleerdheid, waarin hij den graad van licentiaat verkreeg. Hij is ook geweest raadsheer in den Hoogen Raad van Brabant, kanunnik der hoofdkerk van Luik en der col­ legiale kerken van Antwerpen en van Mechelen, en aarts­ diaken van Famenne, onder het Luiksche bisdom. In de plaats van Ad r i a n u s Boyen s, proost der St. Salvators­ kerk te Utrecht, en daarna pans, onder den naam van A d r an as VI, werd hij door L e o tot zijn zaakgelastigde aan­ gesteld. Hij verwierf ook het vertrouwen van den kardinaal van Enckevoort, die zijne bed ieningen door hem liet waarnemen. H uyberts volbragt de hem opgelegde taak met groot beleid en maakte zich door een w'ijs en voorzigtig gedrag zeer verdienstelijk. Hij is den 17den October 1532 te Ant. werpen overleden, nadat hij te Leuven eenige milddadige schikkingen ten voordeele der studerende jeugd had daar­ gesteld. Ook had hij ten behoove van tien dochters eenigen onderstand aan het Bagijnh of te Leuven verleend. Een Latijnsch werk (Interpretatio Brevium atque indulgentiarum), door Huyberts geschreven, is bekend. Het handelt over het kerkelijk regt en over de pauselijke bevelschriften. Zie Val. Andreas, Bill Beig. p. 528 Fasti Arad. p. 258, Foppens, Bible Beig. T. 11. p. 678; Hertnans, Conspe p. 40; van G i 1 s en Coppens, Nieuwe Besehr. van het Bisd. van 's Hert. D. I. bl. 366, D. V. bl. 182, 183 LOMMELIN (ADRIAEN), een Belgisch graveur, in 1636 te Amiens geboren. Men heeft van hem in gravure het mar­meren grafmonument van den kanunnik Jan G er a er ts, door A r t u s Quellinu s, naar de teekening van Ruben s, ver­ vaardigd; de aanbidding der Wijzen, naar R u bens, 1644; de Triumph der Christelijke lief de, naar denzelfden; de Doop van Christus, naar denzelfden; R. P. Joannes B a p t i s t a e Soc-Jesu, naar A. v an Dij ck; Joannes Carolus della Faille, Antwerp. Soci!t. Jesu in Academia Madrid. Prof., naar denzelfden. Hij maakte ook platen voor boekwerken, o. a. de voornaamste voor P. Hazar t, Kerk. Gesch. van de geheele Wereld, enz. Antw. 1668. 4 d. fol.; het Theatrum Imperatorum etc., Antv. 1652. 4o. Hij woonde te Antwer­pen. Zijn sterfjaar is onbekend. Zie K r a m m. Lev. en iverk. der Doll. en 11. Kunstsch. D. IV. bl. 1007. Nagler, Kunst'. Lex. VIII. Th. e. v. LOMMELIN (DAVID), student der H. Theologie, schreef: De Morghensterre des Herten, streckende tot de betrachtinghe der suyveringe en de luchtichmakinge van des Menschen Herte, Gray. 1627. Hij gaf ook in het Licht: Joh. Hall, Eene Bedinckinghe des Eeuwighen Levens, Hage, 1626. 80. Zie DWI u II e r, Cat. van Holt. Godg. ;Perk. bl. 87. LOMMIIJS (JoDocus) of Joost van Lom, werd omstreeks 1500 te Buren_ geboren, waar zijn vader jaren lang secretaris van de graven Flo rens van Egmond en Maximiliaan Ian Buren was geweest. Hij oefende zich eerst en werd zeer ervaren in de Grieksche en Latijnsche talen, en legde zich vervolgens op de geneeskunde toe. Waarschijnlijk bezocht hij Parijs, hij was ten minste zeer bevriend met Jean Fr a n­cois Fernel, geneesheer van Hendrik II en van Catha­rina de Medic is. Ook verstond hij het Fransch (toen iets zeldzaams bij de Vlamingers), en praktiseerde in 1557 te Doornik. 1-1 ij vestigde zich omstreeks 1560 te Brussel, waar hij in September 1562 nog in leven was. Hij was zeer ge­acht en bemind, schreef in zuiver en bevallig Latijn en was een der beroemdste geneesheeren van zijn tijd. D On pretend," schreef P a q u o t, qu'aucun Makin de son siecle n'a fait mieux connoitre les maladies, ni preterit une pratique plus judicieuse at plus sure." G u i-C rescent Fago n, geneesheer van Lode w ij k XI V, maakte veel werk van zijne geschriften, die nog niet vergeten zijn, Hij schreef: Jo doc i L o m mi 1, Burani, Reipublicae Nerviorum Medico-Physici , Commentarii de sanitate tuendd, in primum librum de re Medicci .Aur el. Co r n el ii Cels i, Medicorum Roma­norum longe principis , Lovan. 1558. 12o, It, editio tertia emendatissima • Cum indite rerum et verb orum accuratissimo, Lugd. Bat. 1734, Angst. 1745, 1761. 12o. Hij wijdde dit werk aan Willem van Nassau, prins van Oranje, die Anna v an Egmond, gravin van Buren en Leerdam, dochter van Max imiliaan van Buren, gehuwd had. Zijn opdragt is geteekend Doornik den lsten Dec. 1557. Observationum medicinalium libri tres, quibus l omnium mor­borum signa, et quae de his haberi possunt praesagia, accura­tissime pertractantur, Antv. 1562 12o., 1563. 12o. — cook Opusculum aureum, hactenus desideratum, nunc postliminio ab interitu, Vindicatum et enucleatius quam ante luci da­tum, ex Musuei B er nit; R o t te ndor ff, Reip. Monast. Ar­chiatri etc., Franc. 1643. 12o., 1688. 12o., Amst. 1715. 12o., 1720. 1726. no., Lovan. 1744. 12o., Amst. 1761. 12o. In het Fr. Tableau des maladies, ou on ddcouvre leurs signes et leurs evenements, traduit du Latin de L o m m i u s; avec des Remarques: Ouvrage qui renferme lee observations les plus irnporeantes pour acquerir tine parfaite connoissance de tons les maux du Corps humain, en prevrir les suites, en penetrer les causes et s'accurer de leurs rdmedes, Paris, 1712. 12o. Deze overzetting is van Jean Baptiste le Bretho n, baccalaureus in de geneeskunde bij de faculteit te Parijs. De Curandis Febribus continuis liber, in quatuor divisus sectiones, quarum singulae singulorum morli temporum, quae totidem quoque sent nurnero, remedia continent, Antv. 1563. 12o., Roter. 1712. 12o., Amst. 1745, 1761. 12o. Lommius droeg dit werk aan Charles de Brimeu, graaf van 1VIegen, het vorige aan de regering van Brussel op. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 217; Sweertii, Ath. Belg. p. 439. Foppens, Bibl. Belg. T. 11.13.769; Paquot, Mimi T. II. p. 2'9; Jocher, Gel. Le.r. i. v. LONCK (DIRK JAcoBsz.), kwam in 1573 te Gouda in de regering, werd meermalen burgemeester en lid van Gecom­mitteerde Raden en stierf in 1615. Hij is vermaard in de geschiedenis zijner geboortestad. Zie Scheltema, &arta. Ned. o. h. w. LONCK (CORNEms), waarschijnlijk zoon van den vorige, nam als kapitein van het schip Domburg, deel aan de expeditie naar Brazilie onder zijn oom 11 e n d r i k L one k. Zie van den Bosch, Lev. en Daden der Doorl. Zeeh. D. II. bl. 73, LONCKE (SIMoN) een Zeeuw en dapper zeeheld, nam als bevelhebber van een der 5 fregatten , onder A b r a ha m Cr ij n -se n, deel aan diens roemrijke bedrijven in West-India in 1667. In 1676 twee Oostindische Spaansche koningsschepen , die met de onzen de Franschen ter zee hielpen bestrijden, ettelijke Zeeuwsche en Vlaamsche koopvaarders uit Louden herwaarts geleidende , werd hij , door vijf Duinkerksche kapers , aan wier hoofd Jan Bart zich beyond , op den 17 Maart ont­moet, Terstond begon de strijd , waarin de Spaansche kapi­teinen zich aanvankelijk wel van hunnen pligt kweten , doch na eenigen tijd , schandelijk het convooi en Simon Lo n c k e verlieten en met voile zeilen de vlugt namen. De geheele last van het gevecht kwam daardoor op den krachtigen be­velhebber , en wat vermogt deze , wiens fregat »Thole n" slechts 18 stukken en 70 man voerde , tegen de overmagt der gezamentlijke Duinkerkers , van welke het schip van J a n Bart alleen hem aanmerkelijk in sterkte overtrof, , als voe­rende, behalve 24 stukken geschut, 150 man. Die ongelijk­held van magt was ondertusschen niet staat om den dappe­ren kapitein den moed te doers ontzinken. Iiij verdedigde zich mannelijk . tot de vijand hem aan boord legde en enterde. Nu sprongen Jan Bart en de zijnen met den sabel in de vuist over en Lon c k e stierf , dapper strijdende , door het zwaard van dat opperhoofd. De meeste overige manschappen sneuvelden insgelijks of werden gewond, en het schip moest voor het geweld bukken. Zie la Vie de Jean Bart; 110l1. Mere. Maart 1676; J. C. de Jong e, Gesell. van het Neer'. Zeno, D. II. b bl. 392, D. III. b. bl. 256. LONCKERE (ANTHONIS DE), was muntmeester in de munt der grafelijkheid van Holland , ten jare 1482, gelijk uit eene rekening blijkt, die met den 20sten Februarij van dat jaar eindigt. Ook komt hij reeds als aan de munt dienstig, een jaar vroeger voor. In 1405 droeg hij den titel van meester­partieulier van de munt, in welke hoedanigheid hij met den generaal en den waardijn der munt, eene reis van Dordrecht naar 's Hage (ongetwijfeld te water) deed. Hij komt nog voor in een stuk van November 1489. Zie v. d. C h ij s, de Munlen der Graafsch. van Holl. en Zeel. bl. 462, 465, 482, 485, 486. LONCQ (DIRK JANSZ) in 15 .. te Gouda geboren werd in 1559 lid der Vroedschap aldaar,, voorts in 1565 en sedert meermalen schepen , in 1573 en later dikwerf Burge­'wester. Hij was , na de omwenteling, een der voornaamste regenten. In 1575 werd hij raad van den Prins en gecom­mitteerde ter Finantien, In 1576 afgezonden naar den Prins om nopens den staat van het land met , hem te communiceeren, ook teekende hij in dat jaar de nadere unie tusschen Holland en Zeeland. Volgens eene aanteekening van M. van Be vernin gh werd hij den 13 Maart 1577 ) gedeputeerd aan den Prins , om ne­vens andere diversche poiriten te versoucken, dat het hem soude gelieven het gouvernement van Utrecht aan zich te houden , zonder toe te laeten dat de Grave van B o s s u of yemant anders daartoe qwam," en den 20 Julij van hetzelfde jaar en andermaal den 7 Julij 1580 gecommitteerd van wegen de staten van Holland , Zeeland en Westvriesland tot opneming van de kasse der munt te Dordrecht. Den 17 November van dat jaar werd hij uit den Haag van wegen de Staten van Holland en Zeeland expresselijk opontboden om in hunne dienst gebruikt te worden. Ook zonden hem de Staten van Holland naar Brussel, zoo om den Prins van Oranje met raad bij te staan , als om te bewerken , dat Amsterdam zich voegde bij de Staatsgezinden. Den 11 Junij 1578 I) werd hij gecom­mitteerd tot opzigt van de gemeene middelen te helpen bera­men en bevorderen de Unie van Utrecht, D en den 1 Maart ne • yens Graaf Jan van Nassau naar Gelderland" om opzigt te hebben op de penningen van do geunieerde provincien aldaar opgezonden; s doch hij werd door een expresse van zijne collegaas van der Goude , (die hem een jaar gedurende ter dagvaard gedeputeerd hadden) gecontramandeerd ten dienste van de stad, maar hij ging met zijne commissie voort " Den 20 Junij van hetzelfde jaar committeerden hem de Staten van Holland ne-yens Jr. Rutger van Boetselaer,, Heer tot Asperen, Willem Stoop, Adriaan Arlewijnsz van der Made, Reynier Cant, Dr. Franchoys Maelson en Adv. Mr. Paulus Buys, om op de vergadering van gedeputeerden van de nader geunieerde provincien tot Utrecht te compareren", en wederom te dien einde den 9 November 1580 met J a n W en s e n en Symon Meynerts z. Den 29 September van hetzelfde jaar werd hij , op verzoek van den graaf van Ren­nenberg, stadhouder van Friesland , nevens hem gedeputeerd tot beslechting der questien tusschen die van de stad Gronin­gen en Ommelanden. Den 19 Januarij 1580 werd hij , met D i d e r i k Sonoy naar Friesland , en de Friesche Ommelan­den a om lands saken van importantie" en den 14 Junij 1580 nevens Jan van Adrichem naar den graaf van Culemborg gedeputeerd. In 1581 werd de landraad te Delft opgerigt en hij een der eerste leden er van , doch iu 1582, dien ten ge­volge, van zijn burgemeester ambt verlaten. Meermalen werd hij van wegen den landraad gecommitteerd , als den 4 Julij van dat jaar naar de oostzijde der Maas om te doen zekere remonstrantie aan de Staten van Zeeland , no-pens den nood van 't land", en den 30 Junij 1583 werd hij D van wege zijne medebroeders de overheid en landraad ernstig verzocht zich ten eerste van Gouda naar Utrecht te transpor­teren om ze met raad en daad te assisteren." Na den dood van W ille m I, in 1584, werd hij met anderen gemagtigd om de brieven , die voor dien Yorst waren afgezonden , te openen en hieromtrent de noodige schikkingen te beramen. Ook werd hij den 8 December van dat jaar met G o v e r t Willem s. z o on Br a s s e r van wegen de Staten van Holland gecommit­teerd n om met de gedeputeerden van Zeeland , Utrecht en Friesland to liquideren het achterwezen van de leverieren, of­ficieren , funeralia etc. van zijn Ex. Ho. lo. memorie." In 1588 werd hij nevens den graaf van H oh enl o en A. el b re ch t L oosen, naar de gemutineerden binnen Geertruidenberg en in 1596 uit bet collegie van gecommitteerden raden op de gemeene landsrekening gedeputeerd." 1) In generalyc" (schreef dezelfde Be v e r n i n g h ,) s in goede achting geweest bij alle gequalificeerde Heeren , selfs bij prin­sen en graven en voorts bij alle getrouwe patriotten , die in de eerste en laatste troublen hun lijf, bloed en goed voor de vrijheid van hun vaderland hebben helpen opzetten , blij­kende uit de correspondentien met hem gehouden , als speci­alyk met den graaf van Hohenlo, D i d e r i k Sonoy, Jan van Duvenvoorden, Jan van Oldenbarneveld, de Rechtere, den advokaat Thin, Zuy len, Bras se r, burge­meesteren en regeerderen van verscheyde provincien en steden on­der de voors. memorien mede gevonden en beschreven als boven. In 't lesen van de resolutien van de Staten Generaal , als­mede van die van Hollant zijn mij 't sedert honderden van honorabile commissien voorgekomen , die ik , mits de menigte , niet hebbe uitgetrokken." Hij overleed in 1605 en werd to Gouda begraven. Zijne nagelaten papieren k Namen later in handen van Gerard H op k o o per , B.aad en Secretaris van Gouda. Zie B o r Oorsp. del Ned. Oorl. D. II. 110 (Beg.); vanLeeu­ wen Bat. Ill bl. 1454; Wagonaar Vad. Hist. D. VII. bl. 23; M. van Be verninghSommier van .Diversche Arnyten, Charg . Comm. enz die de Heere Dirck Jansz. Loncq bekleet heeft , bij S e h o t e 1, "heron. van Beverningh en Bruno van der Dussen bl. 145 volgg.; Seheltema Staatk. Nederl. o. h. w. LONCQ (JAcoB DIRKsz) , zoon van den vorige , Burge­meester van Gouda. Be v e r n i n g h teekende in het vorig artikel gemeld, Smolder aan : Den 17den April 1581 verzocht zijn Exc., Prins Wil 1 e m, aan de Staten van Utrecht, eene prebende voor een good vriend, die hem en den lande goede en getrouwe diensten gedaan had en blijkende bij zijn brieven. Daarop die van Utrecht Zijn Exc. aanboden de plaats van den domdeken, die Zijn Exc. aannam en er mede begiftigde Jacob D i r c k s Lone q, soon van dezen goeden vrient, Dirck Jansz. Loncq, den 13 Juny 1582." Later werd hij burgemeester van Gouda, dock in 1618 afgezet. Toen de Remonstranten in 1624 to Gouda begonnen to prediken, deden zij zulks in zijne schuur of achterhuis. De baljuw K 1 oot s riep hem deswegen voor het geregt van burgemeesteren en schepenen, en eischte dat hem eene boete van tweemaal twee honderd gulden" zou worden opgelegd. Hieruit ontstond een regtsgeding, met dien uitslag, dat hij tot het betalen van die boete werd verwezen, waarna hij zich op het Hof en vervolgens op den Hoogen Raad beriep. Terwijl deze zaak hangende was, werd hij door den baljuw op nieuw voor het gerecht te Gouda geroepen, ) wegens de correctie, die nevens de kosten van het eerste vonnis in staat was gelaten ten nit­einde van de zaak," en tot eene boete van f 150 verwezen. Toen de Hooge Raad hem had vrijgesproken, beschuldigde Kl o o t s de huisvrouw van L o n c q, dat zij zelve in de preek in de schuur was geweest. Loncq ligtte eon mandement van purge van 't Hof ten behoeve zijner huisvrouw, twee commissarissen werden op zijn verzoek naar Gouda • gezonden, om te onder­zoeken. Het gevolg hiervan was, dat de valschheid der ge­tuigen aan den dag kwam. Een dezer stierf van spijt en hartzeer. Zie Brandt, Hist. der Ref. D. IV. W. 356, 371, 372, 373,375, 376; Scheltema, Staatk. Ned. o. h. w. Schotel, H. van Be­verningh en Bruno van der Dussen, bl 147. LONCQ (CoRNELis), van Roosendaal, waarschijnlijk een zoon van Dirk Jacobszoon Loncq, was kapitein in 1588, toen hij het bevel had over 26 schepen, door de Staten afge­zonden, om zich met de vloot van lord Seymour tegen de Spaansche armada te vereenigen. Hij gedroeg zich met zijn smaldeel dapper, en viel met de vijf Engelsebe eskaders de verspreidde deelen der Spaansche vloot aan. Vreeselijk moet er toen gevochten zijn; van vier uren des morgens tot des avonds ten zes uren daverden de stranden en het nabijgelegen land. Zie van IvIeteren, Neerl. Oorl. D, V, bl. 191; Scheltema, Onoverw. Vlool, bl. 118, 176.: LONCQ, (Commis), waarschijnlijk zoon van den vorige, nam als kapitein van het schip Domburg, deel aan de expeditie naar Brazilie onder zijn oom H e n ci r i k Lone k. Zie v. d. Bosch, Leven en Daden van Doorl. Zeeh. D. 1)1, 73. LONCQ (HENDRIK), zoon van C. L on c q van Roozendaal vol­gens sommigen te Amsterdam, volgens anderen te Rozendaal in Noord-Brabant in 1568 geboren, was in 1604, toen hij op 36jari­gen leeftijd aldaar met Grie tje L e n a e r t s, oud 38 jaren, huwde, schipper, nam in 1624 als luitenant-admiraal deel aan den togt naar Algiers, onder den admiraal H a u 1 t a i n, was onder-admiraal van Pie t H e i n, en bragt zeer veel toe tot de veroveriug der zilvervloot, waarvoor hij een gouden keten ter waarde van ruim f 600 ontving. In hetzelfde jaar kreeg hij het opperbevel over eene vloot van 64 zoo schepen als jagten, door de West•Indische Maatschappij toegerust, om. overwinningen op de Spanjaarden in Amerika to behalen. Hij veroverde Olinde en Fernambuck en de kasteelen op de buiten en binnen reciffen op de Portugezen. Zijn sterfjaar is onbekend. Zie de Laet, West-Ind. bl 166 enz. Commelin, Lev. van Fred. bl 867; Lev. van Fred. Hendr. D. IV. bl. 361, 363, 39 4, 365, 366; v. d. B o s c h, Leven en Daden van Hendrik Loncque in Leven en Daden der Doorl Zeeh D II. bl. 72-84; Aitsema, Saken van Staat en Oorl. B. XVII. Ned Beizen, D. XIII bl. 35. v. d. Cappellen, Gedenkschr. 1) 1. bl. 505; Viragenaar, Amst. D. XI. bl. 244; Cerisier, Tableau de l',Hist. des Prov Unies, T. VI. p. 23. de Neuville, [list. der Ned. D. I. bl. 217. van W ij n op Wagenaar, D X. bl. 106, D. XL bl. 41. Kok, Vad. Woord. o. h. w. Nay. D. V. bl. 218, D. X. bl. 227; Muller, Cat. van Portr. LONCQ (Mr. GOSEWIJN JAN), in 1758 geboren, akademievriend van den hoogleeraar van der Pal m, bezat veel kande en oefenina en beoefende ook de Nederduitsche poezy. In de Lauwerbladen voor de Zonen der Vrijheidb en in de Vader­landsche Liederen voor het Leidsche Genootschap, vindt men o. a. van hem een Zang voor de Leidsche TVezen in 1787. Ook vervaardigde hij een lijkvers ter gedachtenis van .1. C. Barones de Lannoy, achter hare Nagelaten Gedichten. Hij was tot 1832 ontvanger der Direkte Belastingen te Leiden, en overleed in 1835. Zie Beets, Leven en Kar. van van der Palm, bl. 22; van der Aa, N. B. 4. C. Woord. D. II. bl. 368, 369. LONDERSEFL (AsstERus VAN), schilder, houtsnijder en graveur te Amsterdam, in 1548 geboren, hield zich in Belgiii en vooral te Brugge op. Hij heeft o. a. de prenten, zeer fljne houtgravuren , gesneden naar de teekeningen van P. van der B o r c h t, voor De Schipvaert ende Reysen ge­daen in 't landt van Turckyen, deur N. de Nicola y D ol p h i n o i s, heere van Arfevitle. . met een en tsestich figuren naer leven ghedaen, soo wel van Mans als van Vrouwen, na de diversiteyt van de Natien, hun dragten, habyten, wetten, religie ende manier van leven, soo wel in tyden van Peys als van Oirloghe. T' Antwerpen by W Mem Silvius, 1576. 4o. Hij volvoerde ook met Jan L o n d e r s e e 1, een werk bestaande nit dertig stuks keurige gravuren in fol. oblong, naar M ae r ten de V o s, eerst uitgegeven door Claes Jansz. V issc her te Amsterdam, en later nog bij Jo an nes Covens en Co rn e­ lis M o r tier aldaar, een ander, zijnde voorstellin gen uit Het Leven der H Heremieten enz. Verder graveerde hij 12 stuks Officieren 671i soldaten van een Regiment Hollandsche Infanterie, door H. G olt­ z i u s, zijnde kopien naar J. ci e G hey n; een aldaar, waarboven het Hoogwaardige verheven is, rondom zyn alle Heiligen vergaderd naar P. v an der Bore h t, 8 pl. in 4o. , behoorende in een Missaal. Bij Nagler vindt men van zijn graveerwerk 29 ummers vermeld. Zie Immerzeel, Lev. en 'Perk. der loll. en l'l. Kunst-Schild. D. II. bl. 184; Kramm Lev. en Werk. der Holt en Kunst-Schad . D. III. bl. 1008. Ca van Borlunt de Noortdonk 1858, No. 2708. LONDERSEEL (JAN VAN), waarscbijnlijk zocn van den vorige, in 1582 te Brugge geboren, graveerde een groot aantal landschappen in den trant van N. de B r u ij n, wiens leerling hij gezegd wordt te zijn geweest. 1 m m e r z e el acht zijn werk stijf en hard, doch K r am m weerspreekt zulks en roert het portret van D. V. Coornhert in kl. 4o aan. Nagler vermeldt van hem 33 nommers graveerwerken, schoon die wel 100 beliepen. Zie Immerzed, Lev. en Werk. der Roll. en Pl. Kunst-Schad. D. IL bl. 184 ; Kramm, Lev. en Werk. der Holt. en El. Kunst- Wild. D. III. bl. 1008. LONDORP (HENDRIK HANSEN), werd te Wankendorp in bet hertogdom Holstein geboren. Van zijn tiende jaar of be­voer hij de zee, leed drie maal schipbreuk, en diende in ver­der gevorderde jaren als leggerman te Amsterdam. Ilij huwde tweemaal, de eerste maal in 1747 te Vlissingen, in 1777 ten tweeden male. Deze vrouw overleefde hem; toen hij den 24sten Januarij 1804 te Amsterdam, in den ouclerdom van 103 jaren ontsliep. Zie Algem. Kons!- en Lett. 1804. bl. in. LONEIN (kLBERT DE), omtrent 1600 geboren, Jacobijner­ monnik te Luik, begaf zich in zijne jeugd naar Frankrijk, werd doctor in de godgeleerdheid te Luik, keerde vervolgens naar Luik terug, waar hij _ in 1672 nog leefde. Hij was toen meer dan 70 jaren oud. Hij schreef: Le Rosaire, ses Indulgences et Privileges, Ang. 1645. 12o. Zie Qn etif, Script. Ord. Praed. T. II. p, 642; Paquot, Mem. T. III. p. 404. LONES (NIc0LAAs), Loenes of Lonesiu s, geboren te Edam, Jezuit, in het einde van 1636 naar Friesland gezonden, arbeidde te Collum, Ye, Metselwier, en Popta, Luisens, Paesens, Hantamhuse en de daar tusschen gelegene dorpen. Na eenigen tijd de post van H e r m a n u s S c h eff e r, die in 1638 te Leeuwarden gevangen gezet en ontvlugt was, waargenomen to hebben, vertrok hij naar Hoorn, waar hij in 1646 overleed. Zie Oak. en Gest. van Atnst. D. II. bl. 347; W. v. d. Hoy­den, Perk. van de Ferrigt. der Jes. in Priest. bl. 150. 167,177, 303. LONG (IzAAK LE), werd den 19den April 1683 geboren, woonde langen tijd te Amsterdam, doch zette zich omtrent 1744 to Nieuw Hanauw neder. Hij schreef in de voorrede van zijn Kart Historisch Verhaal van den eersten oorsprong der Nederlandschen Gereforrneerden lierken onder 't kruys, aldaar opgesteld : Mij ne voorouders van beyde de zijden, zijn, ter saake van de Gereformeerde Relegie, en om vrij­ heit volgene derselver Belijdenisse te leven, uyt Vrankrijk en Vlaanderen geweeken, en hebben in Engelandt, te Frank­ fort, Frankendaal, Wesel, Hanauw enz. en alsoo in alle de van nieuws gestichte soo Walsche als Nederlandsche Gemeentens, als vreemdelingen verkeert; ook verscheydene mijner Bloedtvrienden de kerk en den Staat persoonlijke dien­ sten bewesen. 1k selve hebbe, van der jeught of aan, mijne meeste jaeren in vreemdelingschap versleeten, en dese saaken zijn mij altoos soo gewichtig geweest, dat ik nooyt naar eene vaste besittinge op der aarden gewenscht hebbe en oock nog niet wensche." Hij woonde in 1760 te Franckfort a. Main, en gaf toen nog te Amsterdam bij G err it d e Gro o t in 4o. een boekje nit. Le L o ng was een godvruchtig en werkzaam man, een der voornaamste bibliographen van zijn tijd en niet minder nit­ stekend geschiedschrijver, wiens uitgaaf van de Boekzaal des Bijbels en van het Historisch Verhaal der Gereformeerde kerken onder 't kruis nog in hooge achting zijn. Hij heeft ook verschil lende werken overgezet. Hij had eene uitstekende bibliotheek, vooral zeer rijk in zeldzame nederduitsche godgeleerde werken, waarvoor hij weer dan 50 jaren verzameld had, die in 1744 (zonder zijn naam) te Amsterdam bij S. S c h o u t e n, in de Kalverstraat bij de St. Luciensteeg, voer spotprijzen verkocht is. Het blijkt uit het bier onder genoemde werk van 's G r a vt­zand e, dat hij gehuwd is geweest, en dat eene dochter van hem gehuwd was met Jo h. C h r i s t o p h Busin g, hoogleeraar te Bremen. Zijn portret vindt men voor de Boekzaal des Bijbels. Hij schreef: le Long, Spiegel-historiael of Rymspiegel van L. v an Velthein, Amst. 1717. fol. Deze uitgaaf is, wat taal en spelling betreft, gebrekkig, waarom de heeren C lig n et t en Ste en w i n k e 1 het voornemen gehad hebben, eene betere gaaf te leveren, 't geen echter geen plaats heeft gehad. Bcschr. der Reformatie van Amsterdam, Amst. 1729. fol. Boekzaal des Nederduytschen Bijbels, Amst. 1732. 4o. Konst om geld te winnen, Amst. 80. Oordeel des Allerhoogsten, over Daniel VII, Amst. 1731. 80. Tort en net Yerhaal van de tegenwoord. toestand en harde verdrukking der Christenen in 't aartsbisdom der Saltzburg, Amst. 1732. 80. Gods wonderen met zijn yolk, Amst. 1738. 80.; vervolg, Amst. 1738. 80. Avonturen van de Roomsche Lieve Vrouw en St. Franciscus van Assisien, door R e na uld, Amst. 1726. 80. m, pl. Verklaringe der Hernhutlische Broeders, 4o. De Confirmatie Vraage voor de genen, die haar in de ge­tneente te Hernhulth ten Heilig Avondmaal begeven, met de noodige schriftuurplaatsen, zoo als dezelve in den jaare 1727 gebivikelijk zijn geweest en in den jaare 1738, Amst. 1749. So. Toetsteen van den koophandel, vertaald door I. le Long, Amst. 80. Francfort en Wissel Responsa, zynde eene verzameling van Wissel gewysden, zedert 1634 to 1748 voorgevallen en uyt­gesproken door de Hooglojetode Juristen Faculteit te Frankfort aan den Oder enz., uytgegeven door J. L. U h l en vertaald door I. le L., Amst, 1750. 2 d. 80. W. v an Heyst, Het Bock der Tijden in t kort, of Chronyk van de geheele Wereld, zedert de Schepping tot den jaare 1560, voornamentlyk behelzende '1 geen er in de Nederlanden is voorgevallen, zedert dat dezelve zijn bekend geworden enz., nu in 't ligt gegeven door J. le L., Amst. 1753. 80. Gods wonderen met zijn kerke, zynde een verhaal van de Gemeente te Herrnhuth, deszelfs eerste oorsprong, voortgang, wetten en godsdienst, zoo als die onder haar dagelyks wordt geoeffend, als ook de zonderlinge levenswijze onder malkanderen enz. benevens eene beschrijving en afbeelding van gernelde plaats, Amst. 2 d. 80. Sort historisch verhaal van den eersten oorsprong der Ned. kerke onder 't kruys, beneffens alle derzelver Leer- en Dienst­boeken, soo van de Nederduytsche als Fransche Gemeentens, en derselver veranderingen, tot en naar de Reformatie, Amst. 1751. 4o. Naleesingen en verbeeteringen op 't Hist. Verhaal der Gere­formeerde K.erken onder 't kruys, 2 op; Boekzaal des Bijbels, 3 op: Reformatie van Amsterdam, 4 op: Velthems Spieghet Amst. 1760. 40, zeldzaam. Zeer gewigtige getuigen der waarheit of Nieuwe Bewifzen van oude waarheden tegen 't Pausdoin, uit het Pausdorn zelve in alle eeuwen, Alkm. 1762. 80. Register der Boeken, uitgetrokken in de Boekzaalen of twee maandelijke uittreksels, voorheenen gesticht in de faaren 1692— 1701 van de Heeren P. Rabus, W. Sewel en J. van G aver e n: en nu in orde gebracht: met een Aanwijzing, aan wie al deceive, 't samen 104 stuks, van tit tot tit zijn op­ gedragen, Amst. 1716. Le Miroir de l'Espine, de Koophandel van Amsterdam door I. le Long, Amst. 1719. 2 d. 1749. 2 d. Rott. 1f753. 2d. 80. Het leven van den heldhaftigen K a r el den xrr, honing der Zweden, behelzende, behalve zijne wonderbare krijgs- en andere verrichtingen, desselfs vijnarig verbtiff in Turkije, zijne terugkomst, bijzondere levenswijze, en een naauwkeurig verhael van den geheelen Noordschen oorlog tot op de tegenwoordzge successie . Met authentieke stukken, Printverbeeldingen, Ms dailjes en eene naauwkeurige kaert ziiner illajesteits .Marsch­routens voorzien, Amst. 1721. 6 d. 80. Fr e d e r i k Adolf La mpe de Verborgentheit van het Genade-Verbond, in de huishouding der Zaligheid en voor­namelijk in de huishouding des Ruangeliurras, ter eere van den Verbond Godt ende tot opbouwing van alle heilbegeerige zielen geopent, ait het Hoogd. door I. le Long, Amst. 1721, 4 d. 80. Zie Fo ppens, Bibl. Belg. T. II. p. 669. 'sGravezande, Tweehonderdj. Ged. van het eerste Synode der Ned. Kerken ge­houden to Hesel (Midd. 1769. 80.) Bijv. en Verb. (achter de Eer­verzen) C 1 i g n e t t en Steenwinke1. Maerl. Sp. Hist. voorr. bl. IX—XI; Jonekbloet, Spec. exhib. L. relth.Chron. gaodinser. Spec. :hist. Lib. I i I. Introd. de Wind, Bibl. der Ned. Gesch. D. I. M. 45, 46; Nay. D. IV. bl. 2, 339, D. V. bl. 135, D. VI. hi. 240 ; Boekz. der Gel. Wer. 1721. a. bl. 127-142, 205-218, 1722, b . W. 793, 1763, a. bl. 168 ; Arr enb erg, Naamr.. van Boek ulle r, Cut. van Portr. Cat. Biol. der Ned. Lett. D . III. bl. 28. LONGAS (Jos. DE), vice-president der Holl. Zending, werd in 1681 geboren. Zijn portret met 4 reg. Holl. vers van J. v. E. naar J. M. Q. u inch a r d door P. Tanj e, fol., stelt hem op 74jarigen leeftijd voor. (1755) Zie 111 u 11e r, Cat. van Portr. bl. 157. LONGE (ROBERT LA of LE), te Brussel geboren, vormde zich in Italie, te Bonisoli, waar hij zich den schildertrant van Massaro tt i eigen maakte. Hij nam echter onderscheidene manieren can, welke hij te zamen op eene verdienstelijke wijze, malsch. harmonisch en door zijne schitterende kleuren tot een schoon geheel wist te brengen. Te Piacensa schilderde hij het leven van den H. Antonius, ook berust aldaar in de hoofdkerk een beroemd altaarstuk, voorstellende de H. Xaverius, die, door Engelen ondersteund, uit deze in eene andere were ld overgaat. Tie Cremona schil­derde hij het lever& van de H. Theresia. Vooral zijn zijne portretten zeer vermaard. Hij stierf in 1709 te Piacensa. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Hall. en P1. Kunst-Sehild. D. 111. bl. 1008. LONGEVAL (ROBERT VAN) of L o n g u eval, beer van la Tour en Warlain, ridder, herkomstig van eon beroemd geslacht dat te Gent en elders de hoogste eerambten bekleedde en aan de aanzienlijkste huizen vermaagschapt was, was een der verbondene edelen, en bleef, schoon hij bij Anchijn wel omtrent 400 beeldstormers versloeg, getrouw aan het verbond, begrijpende, dat liefde voor oproermakers niets gemeen heeft met ware vrijheidsliefde. Ilij werd kapitein binnen Vianen in dienst van Brederode, en huwde Margarite van Montmo­rency, daarna Johanna van Gaveren. Hij verwekte bij de eerste een noon, R o b e r t, die eerst een heimelijk huwelijk aanging en drie kinderen won, doch later in huwelijk nam Louise van der Gracht of de la Fosse, vrouwe van Givency, welker eenige dochter huwde met Philips van Bergen, heere van Boubers. Zie 1'E spin oy, Rea. Livr. I. p. 315, 316,T. II. p. 562, 567; le Cha rpen tier, Hist. de Cambr P. III. p. 545, 595, 596, 736-741, 833 en elders. C h r i s t i n a e u s, Jur. her . P. I. p. 494, 49 7; Nob. des P. B T. I. p. 91, T. II. p. 551, 552; Geneal. de la Maison de Mailly, p. 134; Quart. Geneal. T. I. p. 125, 241; Mir aei, Donal. Belg. p. 318; lloynck van Papendrecht, Anul.•T. It. P. II. p. 98. Sent. van Alva, bl. 225; Wagenaar, Fad. Ihst. D. VI. bl. 125, 189, 211; Te Water, Verb. der Edel. D. II. bl. 501, 502, D. III. bl. 339. LONGEVAL (MAXIMILIAAN DE) of L o n g u e v a 1, graaf van Bucquoy, ridder, heer van Vaux, raad van State, was tot in 1576, van 's konings wege, bevelhebber van Arras, toen bij genoodzaakt werd deze betrekking neder te leggen. In het volgende jaar koos hij de zijde van don Jan van Oostenr ij k, die hem in 1578 tot raad van State en tot hoofd der Finantien benoemde. P a r ma zond hem in 1579 naar Arras, om deze stad met den koning te verzoenen, en naar Keulen, om over den vrede te handelen. Hij sneuvelde in 1581 voor Doornik, dat door P arm a werd ingenomen, Zie Butkens, Troph. de Brab. Supp. T. I. p. 200; lIoynek va n Papendreeht, Anal. T. II. P. II. p. 212, 283, 303, 331, 348, 428. LONGINUS (RoLAND) of L o n g i n, ridder, beer van St. Ulrix Chapelle, raadsheer en president der Rekenkamer van Brabant sedert 1550. Hij huwde, volgens Hoynck van Papendrecht, Margaretha de Berthos en Anna R i ffl a er t. Hij stierf den lsten Maart 1573. Viglius meldt zijn overlijden aan Hopperu s. Men leest zijn graf­schrift in de St. Gedule te Brussel, en de aanmcrking hierop van Hoynck van Papendreeht in eerie noot op de Epp. Viglii ad Hopperum in Anal. T. I. p. II. p. 735, 736. Zie over hem Butken s, Supp. aux Troph. de Brab. T. I. p. 208. LONGOBARDIJS (SimoN), een der verbondene edelen. Men vindt van hem niets aangeteekcnd, alsdat hij door Fox van Hassel t, die het bewind te Sloten voerde, bij de Lemmer gevangen genomen en naar Leeuwarden gevoerd werd. Zie Winsenaius, Hist. Lib. II. p. 90 ; te Water, Verb. der .Edel. D. II. bl. 502, 503; Nay. D. I. LA. 250, D. III. bl. 7. LONGOLIUS (CHRISTOPHORIIS) of v an Lang er a k, geb.1488 of 1489. Men is het niet eens over zijn geboorteplaats. Sommigen noemen hem een Brabander, doch E r as m u s verklaart uit den mond van Petrus Longolius, zoon van Christophorus, gehoord tc hebben, dat hij een Hollander en van Schoonhoven 38 geboortig, met zijne orders in zijne eerste kindsche dagen, naar elders vertrokken en te Mechelen opgevoed is. Zekerder is het dat zijne moeder van Schoonhoven en zijn vader uit het edele huis van Langerak was. Nog geen negen jaren oud, werd hij te Parijs ter schole gezonden. Zes jaren legde hij zich vervolgens te Valence in Dauphine op de regten toe. Te Parijs wedergekeerd, werd hij raadsheer en behaalde hij roem door zijne praktijk. Doch de Grieksche letterkunde, waarin hem de beroemde Bud a e u s onderwees en later de natuurlijke historie, waren het alleen, die zijne gantsche genegenheid naar zich trokken. Om in deze laatste wetenschap vorderingen te maken en P1 i n i u s beter te verstaan, doorreisde hij een groot gedeelte van Europa, en hield daarna te Poitiers collegie over dien ouden schrijver. Men zocht hem in Frankrijk te behouden en de koning zelve deed hem in dat geval beloften, doch hij keerde naar Itali6 terug en vestigde zich in Padua, waar hij het hoogleeraarambt in het burgerlijk regt bekleedde en den 7d en September 1522. het drie of vier en dertigEte j aar zijns levens, overleed. Zijn vriend, de geleerde P e t r us B e m b o, later kardinaal, vereerde hem met een grafschrift en de kar­dinaal R e g i n a l d P o 1 u s beschreef zijn leven. Men noemde hem den tweeden Cicero, doch zijn Ciceroniaansche stijl, door de G root en anderen bewonderd, verraadt, gelijk Me e r m a n, op bet voetspoor van Scalige r, wiens oordeelvel­lingen echter niet altijd van vooringenomenheid zijn vrij te pleiten, opmerkte, al te zeer zijne zucht tot navolging. L u d o­vic us V iv es noemde hem ) semiolus Ciceronis," dock Erasmus daarentegen gaf hem in zijn Ciceronianus hoogen lof. Zijne nagelaten werken zijn deels juridisch, deels oratorisch en poetisch en bevatten deels den lof van P 1 i n i u s en een commentarie op zijn schriften. Ook schreef hij eene botanische verhandeling en had hij een uitgebreide geleerde briefwisseling. Een man van zeer gematigde denkwijze zijnde, legde hij het blijk daarvan aan den dag in de moeijelijkheden, welke hij dengenen in den weg legde, die zijne welversnede pen tegen L u t h e r inriepen. Voor zijn dood beval hij de verschijningen van vele zijner schriften. In het licht verscheneR: Oratio de laudibus C. Fl i n i i. Commentarius in libros XI P1 i n i i, Paris, fol. Historia Herbarum. Oratio de L u do v i c i Francorum regis et gentis laudibus, Paris. 1510. Comparatio juris civilis cum re militari. Commenlarii ad jus civile. Perduellionis rei defensiones duae. enetiis in aedibus Aldi et Andreae soceri, 80. (1518). Epistolarum libri ITV Basil, 1540, 1570, Lugd. 1563, 16o. Elegiae et Epigratntnata. Epp. et vita 1558. Op de Bibliotheek der Leydsche hoogeschool berusten Excerpta ex C. Longolii Luciano cum mss. collalo. Zie M. Adami, Vitae Germ. Phil. p. 45-57; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 134-136; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 178; Mir`aei, :Flog. Ill. Belg , Script. p. 134; Holynck van Papen­d recht, Anal. T. II. P. I. p. 71; Lud. Vives, de irad. disc. Lib. III; F. Magfri, Eponym. p. 528; Scaliger. T. II. p. 116; Burigny, Vie d'Brasme, T. II. p. 559; Saxe, Onom Lit. T. HI. p. 51. Anal. p. 586; de Groot, Very. d. Gem. door Me er man, D. III. bl. 79 (A) 1426, 427; van Berkum, Beschr. van Schoonh. bl. 454, 455; van Kampen, Bekn. Gesch. der Ned. Lett. D. I. bl. 67, 68; Collot d'E s c u r y, Holl. Roem in Kunst. en Tretens. D. IV. A. bl. 115 volgg. Ann. de l'imprirnerie des Alde on list. des trois Man. et de lenrs Edit. par Ant. Aug. Renouard, 2 T. Paris, 1803; Bru­net, Manuel du Libr. T. II. p. 370; Cat. Bird. Acad. L. B. p. 254, 279, 494. Fr eytag, Anal. Liter. p. 540. Cal. Bibl. Bon. T. I. Vol. H. p. 1400. LONGOLIUS (GYSBERTUS of GILBERTUS), niet G ul i e 1 m u gelijk sommigen hem noemen, een afstammeling uit het be­roemde geslacht van Langerak, werd in 1507 te Utrecht ge­boren. Na zich in zijn vaderland op de letteren te hebben toegelegd en zich de kennis der Grieksche en Latijnsche taal to hebben eigen gemaakt, ging hij naar Italid, beoefende aldaar de wijsbegeerte en geneeskunde en verkreeg er den titel van doctor in de geneeskunde. G e s n e r u s noemt hem ook doctor in de vrije kunsten. In zijn vaderland wedergekeerd zette hij zich te Deventer als geneesheer neder, tevens verzocht hem de regering dat hij zich aan het hoofd der Latijnsche school zou stellen. Gedurende verscheidene jaren heeft hij haar met roem bestuurd; zijn letterkundige vermaardheid lokte vele jongelieden derwaarts, ook was hij tegelijk stads-geneesheer. Van Deventer begaf hij zich naar Keulen, waar hij met Johannes Ca e-s a r i u s de Grieksche en Latijnsche talen onderwees en zeer in gunst stood bij den aartsbisschop H e r m a n, wiens lijfme­dicus hij was. Ook hij was even als zijn doorluchtige vriend en beschermer, de leer van Luth er toegedaan, en daar hij kort voor zijn dood het H. Avondmaal onder beide gedaanten had genoten, weigerde die van Keulen hem eene begraafplaats. Juist was hij bezig zich voor zijn vertrek naar Rostock, aan welks hoogeschool hij beroepen was, gereed to waken, toen hij den 3lsten Mei 1543, in den ouderdom van 36 jaren overleed. Zijne vrienden bragten zijn stotrelijk omhulsel naar Bonn, en plaatste een opschrift op zijn lijkzerk, dat men bij Revius cn Burman leest. Gulielmus Turnerus ver­vaardigde een ander grafschrift, dat door G e sn e r in zijne Bibliotheca en achter Long of ii Dialogus de avibus bewaard wordt. Onder zijn naam zijn uitgegeven: Scholia brevia in D e s. Eras mi libellum de Civilitate mo­rum puerilium, Col. 1530. 12o. Paris. 38* Playa Comoediae aliquot selectiores, scilicet Ainphitruo, Asinaria, ex multis exemplaribus collatis diligentissime recog­nitae, una cum annotationibus ex doctissimorum virorum ob­servatione et Omp h a lii ex Jacobi AndernacI Scholiis ad marginem adscriptis ex Officina Gera r di Moirnii Carnpensis apud Collegium Sorboniae Paris an. 1530. 4o. et apud Vo­seosan, Ibid , 1534. Volgcns F a b ri c i n s, Bibl. Lat. L. I. C. I. verschenen alle de blijspelen van Plautus, Col, 1538. Philostratus de vita Apollonii Thyanaei, interprete Alenianno Rhinuccino, ad Graecum exemplar emendatus, adnotationibus etiam ad marginem adjeclis, cum Eusebio contra Hieroclem. Colon, 1532. 80. Lexicon Graeco-Latinum praeler wanes omnium hactenus ac­cessiones novo supra mille vocabulorum auctario jam recens locupletatum, Colon. 1533. 80. Adnotationes in dilucidam claramque lectionuni quindecim libris Metamorphosoen P. Ovidii adjectae, Col. 1534 et 1538. 80. Adnotationes in obscura et difficilia loca Rhetoricorum ad C. Her e n n i 2a m, cum textu et duobus libris Ciceronis de In­ventione Rhetorica, cum M. Fabii Victorini Rhetoris commen­taries per Longolium revises, Ibid, 1535. 80. Institutionis dialecticae libri quatuor, Davent. 1537. Scholia in libros Elegantiarum L a ur en tii Valla e, Ibid, 1539. So. Concilium Nic aenum e Graeco Latine redditun Ibid, 1540. 80. Scholia ad vitas Imperatoruna Graecorunt Aemilii Probi, appositis locis, quos Probus e Thucydide vertit, Ibid, 1543. Dcze Scholia op C. N e p o s, vindt men ook in de Frankfortsche uitgaaf, - 1608. fol. en in de Leydsehe uitgaaf in 1'2o. 1642. Plutarchi aliquot opuscula moral is ( Num seni sit gerenda Respublica ? De Parentum erga liberos amore; Causarum naturalium liber; Disputatio titrurn ignis an aqua sit utilior; Stoicos magic mirabilia quam Poetas asserere; De tribus Rei­publicae generibus, Monarchic, Democratia et Oligarchia; De Odio et Invidia) primum Latine reddita, Ibid, 1542. 80. Dialogus de avibus, quas pulveratrices vocant et earurn nominibus Graecis Latinis et Germanicis, non minus festivus quam eruditus, et omnibus studiosis ad intelligendos Poetas maxim e utilis, Ibid, 1544. 80. Ciceronis Epistolae ad Familiares cum notis Jo h. 8 a d Aacensii, Baptistae Egnatii, Franc. Roborielli, L u d. J o h. Sc op a e et aliorum et lemmatibus Longo li Ven. 1554. fol. Paris. 1556, Venet. 1565 et 1586. Lie Carmen Elegiac, protr. adbona studia, achter Dialog. de 'Gib. Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 327; Sweertii, Ath. Belg p. 319; M. Adam, Tit. Med p. 18, Revii, Hist. Daventr. Lib. III. Gyaevii, Oral. in I Aead. Da]. natal.; Fr c heni, Theatr. Fir. M. P. III. p. 1227; Foppens, Bcbl. Belg. T. I. p. 427; Nicer o n Mem. T. XVII p 43; Saxe, Onom. T. III. p. 148, Anal. p. 604, 659 Fabricius, Hist Blbl. Fabr ; Burmanni, Traj. p. 192; Gesnerus, Biol. T. I. p. 295; Junii, Bat. e. XVI. p. 237; Matta Ir e, Ann. Typ. P. II. p. 742 et 810; F a br cii, Bibl Lat. T. I. L. I. C. I, VI, VIII; B a r t h i u s, ad Stat. Theb. Lib. I vs. 305. Goudhoeven, Chron. van Holl. en Zeel. 1). I. bl. 220 ; D u m-b a r, Kerk. en Irer. Devent. D. I. B. III. St. 10. Giorn. de Lett. T. XXI. p. 388 ; van Kampen, Bekn. Gesch. der Ned. Lett. D. I, bl. 74; Collot d'E s e u r y, Hall. Roem in Kunst. en Wet. D. A. IV. (1) bl. 111, 118. Cat. Bibi. Bun. T. I. V. II. p. 140. LONGEVAL (CHARLES BE), of Longeval heer van Prouville, sneuvelde den 3lsten Julij 1595 bij de inneming van Dourlens in Artois, door de Spanjaarden, onder Fuentes. Lie Carpentier, Hist. de Cambr. p. 740; Bor, Ned. Oorl. B. XXXII. fol. 30, die onder de gesneuveiden opnoemt den Heer van Ponille, waarschijnlijk dezelfde die door Carpentier, heer van Prouville, genoemd wordt. Nay D. VI. bl. 213. LONGUEVAL (CHARLEs BE) graaf van Bucquoi, zoon van Maximiliaan de Longueval en van N. de Lille, be­ roemd Spaansch generaal onder P h ilippus II, werd in 1561 in Artois geboren, ontving de ridderorde van het gulden vlies van P hil i p p u s III. Hij was bevel hebber van Emmerik, toen hij, volgens R e y d, in Lentemaand, doch volgens W a- g en a a r in Sprokkelmaand 1599, door graaf L ode w ij k onderschept en gevangen werd. B o r stelt het geval een jaar vroeger, op het voetspoor van den Spaanschen geschiedschrijver Coloma. Hij werd op het slot te Woerden gezet en in Slagtmaand van dat jaar voor een losgeld van f 20,000 ont­ slagen. Men wil dat hij te Nieuwpoort zou gesneuveld zijn, doch wij ontmoeten hem in 1605, toen hij over den Rijn trok, Keizerswaard innam en ter wederzijde van den stroom een schans opwierp, om zich van den overtogt te verzekeren. Den 28sten October van dat jaar maakte hij zich bij verdrafr meester van Wagtendonk, dat hij twintig dagen belegerd had. \rat later overmeesterde hij bet slot Ii7akou in 't graafschap Meurs, met geringe moeite. In het volgende jaar trachtte hij in de Betuwe te dringen. In 1610 zonden hem de aartsher­ togen naar Frankrijk, om de regering aldaar te doen besluiten tot het verlaten der vorsten bezitteren. In den dertigjarigen oorlog diende hij keizer Ferdinand II en voerde hij het bevel over een legerkorps, bestemd om Mansfeld te bestrijden en versloeg in 1623, bijgestaan door Ma x i m i l i a a n, hertog van Beijeren, bet leger der Protestanten voor Praag. Hij sneuvelde bij het beleg van Neuhausen in Hongarije. Hij huwde Magdalena de Biglia, Pi incesse du Duchd de Milan. Zijn zoon was Charles Albert de Longueval, graaf van Bucquoy en Gratzen, baron van Vaux en Rosen­ berge, kommandeur der orde van Calatrava, generaal der caval- lerie der Nederlanden, groot bailliu van Henegouwen enz., gestorven in 1663. Zijn portret is door V ors ter man ge­graveerd en wordt beschreven in de Catal. raisonnee de la Collection de C h. v a n Hulthe m, 1846, p. 502. Een ander is gegraveerd door Eg. S a d el e r, 1621, gr. in fol., uitgegeven bij D a n c k e r Dane k e r t s e. De bekende Belgische geschied.-schijver Olivier de Wree heeft te Brugge in 1625, in langw. 8o, formaat, een gedicht uitgegeven : Vermaerde oorloghstucken ende daden van den Grave van Bucquoy enz. Zie Biogr. Univ. Brux. 1843 voce Bucquoy; M au r i c e, le Blason des Arm. de l'ordre de la Toison d'or, No. 323; C a r p e n t i e r, Hist. de Cam6r. p. 595; Reyd, Ned. Geseh. B. XII. bl. 373; B or, Ned. Oorl. B. XXXV. bl. 493, B. XXXVI. bl. 562, B. XXXVII. bl. 657; Coloma, Las Guerra: de los Estados Bazos, p. 580; van Me­ter e,n, Ned. Gesch. B. XXVII. fol. 504, 506, 520, B. XXVII. fol. 607; Grotii, Hist. Libr. XV. p. 483; Wagenaar, Vad. .Hist. D. IX. bl. 45, 187, 195, 210, D. X. bl. 41; van Wijn op Wagenaar, D. IX. bl. 28; Nay. D. VI. bl. 63, 213, 376, D. VII. bl. 143. LONGUEIL (JOSEPH DE), kunstgraveur, in 1736 te Rijssel geboren, overleed in 1790 te Parijs. Hij vervaardigde eenige gravuren voor prachtige Fransch-literarische werken. Zie K r a m m, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunsl-Sch. D. III. bl. 1009. LONGUS (PETRus PETRI). Zie PIETERSZ. (PIETER). LONIUS (C.) schreef: De bedrieger bedrogen of gevangen, gestrafte en overledene Smous, Amst. 1736. 3 d. Den bedroogen Woekeraar, of den Smous in het Hoerhuys, kl. blsp. z. pl. of j. kl. 80. Zie Arrenberg, Naaml. van Boek. bl. 263: Cat. der Mats. van Ned. Lett. D. I. b. bl. 137. LONPATTE (DE), teekende het verbond der edelen in 1566. Zijn naam en persoon zijn onbekend. Zie te Water, Verb. der &lel. D. II. bl. 501. LONS (DIRK EVERSEN), een Hollandsch graveur, die om­streeks de heft der zeventiende eeuw bloeide. Van hem bestaan vier landschappen met groote windmolens in 4o. Zij zijn in de manier van J. v an de Veld e bewerkt. K r a m m ver­meldt nog van hem: Eene H. Familie met SI. Elizabeth en St. Jan, naar A. v an N i e u 1 a n d t, geestig uitgevoerd, doch gebrekkig ge­teekend. De H. Maagd met het kind aan de borst onder een boom gezeten, naar A. B 1 o e m a e r t, in fol. Hollandsche Kleederdragten, 8 blad. 80. Gezigt op de Stad N eurenburg met het portret van Al b r. Durer, 1660, in fol. oblong. Zie I m mer ze e I, Lev. en Werk. der Roll. en FL. Kunst-Sehild. D. II. bl. 184; Kr am m, Lev. en Werk. der Boll. en n. Kunst-Sch. D. III. bl. 1009. LONSING (F. J.), werd in 1743 te Brussel geboren, kreeg het eerste onderwijs in de teeken- en schilderkunst aan de akademie te Antwerpen en behaalde aldaar in 1759 den eersten prijs. Vervolgens oefende hij zich onder Geeraert s, en vertrok op kosten van aartshertog Karel naar Italie, om zich aldaar verder te ontwikkelen. Te Rome was hij werkzaam onder den beroemden Raphael Meng s. Van daar begaf hij zich naar Lyon, en vestigde zich in 1783 te Bordeaux, en overleed den 11den April 1799 te Leognan in de nabuurschap dezer stad. Zijn kunstwerk" (schrijft I m m e r z e e 1) Jzeer geacht en in een ongemeenen stijl. Hij teekende en toonde veel oordeel en kennis in zijne composition. Men vindt in zijne schilderijen een mengeling van de gronden der Vlaamsche en der Italiaansche school." Hij etste vele platen voor de Schola Itnlicae Pic­turae , Romae, 1773, in fol., van den geleerden Hamilto n. Hij schilderde meest portretten. Nog even voor zijn dood word hem, door een rijken handelaar van Bordeaux, het be­schilderen van eenige zalen zijner woning opgedragen. Behalve de platen voor de Schola, wordt nog van hem vermeldt: De Graf legging van Jezus, naar Raf a el Sanzi o. Meleager en Atalante, naar G u i 1. Pipp i, gr. 4o, f. obl. In 1833 is zijn portret door Goetha is to Gent uitgegeven en aan de Socidte des Beaux Are aldaar opgedragen. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Boll. en Pl. Kunst-Schild. D. II. bl. 184; Kr am m, Lev. en Werk. der Holt. en VI. Kunst-Scizild. D. III. bl. 1009 ; lifessager des Seienc. etc. Gand, 1833, p• 62. LONTIUS (JOANNES), na den dood van M e r a 1 a in 1607 door de Staten van Gelderland tot historieschrijver van dat gewest be­noemd. Hij was een arbeidzaam man, doch in verdiensten niet bij Merula to vergelij ken. Hij heeft de verzameling van bijzondere stukken, tot de geschiedenis van Gelderland behoorende, vermeer­derd. Na zijn dood word zijne weduwe, in 1621, tot erkentenis van haars mans naarstigheid, met een jaarlijksch pensioen, uit de heeriij tie goederen van dit landschap, begiftigd. L o nti us sehijnt, blijkens een brief van B a u d i us aan Corn el is van der Myl e, pogingen to hebben aangewend, om in plaats van M e r ula, als historie-schrij ver bij de Algemeene Staten in aanmerking te komen. Zie Vonek in de Voorr. van H u y g e n, Beschr. van Doesb. bl. LXI—LXII; Pontani, Praef. Hist. Gelr. 1). Baudii, Epp. Cent. If. p. 83 volgens de Amst. uitgaaf van 1642. In die van 1654, bij Lod. Elzevier, is de naam van Lontzius verkeerd in dies vau Grotius veranderd. (Cent. III, Epist. 14). Kron. van het Hist. _Gen. D. II. b1. 187, 277, D. VIII. bl. 306. LOO (JAN WILLEm. VAN), werd in 1759 te Maassluis ge­boren. Zijn oom, predikant in eene Kleefsche dorpsgemeente, onderwees hem in de oude talen, de Hoogduitsche letterkunde en de natuurlijke historic. Wel toegerust, vertrok hij naar Leyden, om aldaar in de theologie te studeren, werd in 1783 predikant to Zonnemaire, in 1785 te bs Heer Arendskerke in Zuid.Beveland, waar hij overleed 16 Februarij 1787. Hij was de rigting van Voeti us toegedaan, bezat een zachtmoe­digen en liheralen geest en beoefende de Nedercluitsche poezy, waarvan echter geene proeven voorhanden zijn. Op een prijs­vraag der Amsterdamsche Maatschappij: Hoe best de kinderen, voor den akkerbouw geboren, tot dat beroep op to leiden, behaalde hij den tweeden eerepenning. Zie Kobus en de Rivecourt, Bekn. Biogr. Handwoord. D. II. bl. 194. LOO (AARNour VAN), was een doctor in de regten, aan wien door keizer Frederik II op den 7den Mei 1478, met andere benoemden, volmagt word gegeven om to zamen en elk in het bijzonder, in Friesland en de landen van Oostergo en Westergo, van wege hem keizer en bet Roomsche Rijk ge­rigten, regtsordeningen en potestaten aan te stellen, munt te slaan enz. Ten gevolge daarvan stelde hij cenen muntmeester to Franeker aan. In 1480 was hij zeer voor Groningen werk­zaam. Zie v. d. Chijs, de Munten van Fried. Gron. en Drenthe, bl. 119, 121, 426, 427, 429, 430. LOO (A.DRIA.EN VAN), omstreeks 1659 geboren, priester en onderpastoor der St. Jacobs kerk te Gend, helde tot het Jan. senisme en zette vele werken in den geest dezer sekte uit het Latijn en het Fransch over. Hij overleed den 14den October 1727, in den ouderdom van 68 jaren. Hij gaf een oorspronkelijk werk in het licht: De levens der heyligen van -Nederlant, met een kort begrip hoe het Evangelie eerst in Nederlant begost heeft, voortgegaen en tot dese tyden gebleven is, getrocken en byeen vergadtrt uyt de geloofwaerdigste schryvers. Te Gendt, by de erjgenamen van M. de Graet, 1705. 40., opgedragen aan mevrouw de douairiere van' Mr. J. F. de la Fa il le, barones van Nevele. Uit het Latijn vertaalde hij: De Brieven van den H. Hieronimus, Tot Gendt, 1706. 2 d. 80. De derthien boeken der Belydenisse van den heyligen Au­ -gustinus, Ghendt, 1706. 1715. 12o. De eerzame Spraken, de Meditatieya ende het Hand-boecken van den H. Augustinus, Ghendt, 1606. 12o. Het boek van den H. Augustinus van het Geloof, de Hoop en de Liefde, 1706. Tilt het Fransch: Verhandelinge van de vier Ui1ersten van den Mensch, Ghendt, 1708. 12e. Geestelyke en troostelyke brieven van den gelukzaligen J. Avila, Antw. 1702. 12o. De Waerheit van het Catholyk geloove, betoont uyt de H. Sehrifture, door M. Des Mah is, canonik der kerke van Orleans, te vcor minister van de soogenoemde gereformeerde religie, Ghendt, 1712. 80. De beste rnanier om inisse te hooren, Ghendt, 1713. 12o. Algemeyne onderwysingen met vragen en antwoorden. by wellee in het kort door de H. Sehriftuur en door de over. leveringe uytgeleyt worden, de historic en leerstukken van t christelyk geloof en zeden, de Sacramenten, de gebeden, de ceremonien en het gebruyek van de kerke, gedrukt by last van zyne Hoogwaerdigheyt C ar el J. Colbert, Ghendt, 1714, 1718. 4 d. 80. Het vierde decl bevat de Catechisrnus van Montpellier en voert een afzonderlijken titel (Kort begrip der Christelyke leeringe.) P et r u s J a i lle v an Gent gaf eene betere vertaling van dit werk. Het leven der Maegden, oft de Plichten en verbinte­nissen der christelycke maegden. In het Fransch opgesteld door den S. Eerw. heer den abt G i r a r d, heer van Vil­thierry, Ghendt, 1717. 12o. Zie Necrol. aliquot utriusque sexus Roman-Cathol. Ins. Fl. p. 140; Biommaert, de Ned. Schr. van Gent, bl. 324 volgg. Aanh. en Perv. op Abcoude, Naamr. van Ned. Both. hi. 129. LOO (ADRIAAN VAN), beoefende de dichtkunst in het laatst der zeventiende en begin der achttiende eeuw • B 1 o in ma e r t gist dat hij dezelfde met den vorige zou geweest zijn. Men heeft van hem: Geestelijke Gezangen, Dev. 1706. 80. Gezangen, Leiden, 1723. 80. Den Jongeling onderwesen tot Doop n -Avondmaal, Hoorn, 1725. 80. Zie van der Aa, Ar. B. A. C. Woord. bl. 226; 131 ommacrt, de Ned. Schr. van Gent, bl. 325; A b c o u d e, Naaml. van Both. bl. 226. LOO (Mr. ALBERT vAN), werd in 1505 pensionaris van Dordrecht, en bij het redres, dat aartshertog Max im i 1 iaan maakte in den hove van Holland, in 1510, werd hij tot extraordinaire raad benoemd. Toen hij omstreeks denzelfden tijd tot Advokaat van Holland werd aangesteld, behield hij nogthans het eerstgenoemde ambt, waartegen die van Dordrecht in 1518 zich ijvrig aankantten door den mond van hunnen Pen. sionaris van Floris Oem van Wijngaerden, tot geen gering misnoegen van den K eizer, die deze vrijmoedigheid zoo euvel nam dat hij de Wethouderschap beval hem van zijn ambt te verlaten en binnen twaalf uren de stad te doen ruimen. Van Loo behield beide ambten tot zijn dood toe. Hij was een man van groote bekwaamheid en weisprekenheid, zeer gezien bij de Landvoogdes M a g a r et h a. In 1508 was hij een der gevolmagtigden tot verlenging van het bestand tusschen Karel V en den Hertog van G e 1 d e r. Hij over­leed den 5den Januarij, volgens anderen den 16den Mei 1525, en was de stamvader van het Friesche geslacht v a n L o o. Op Cat. van mss. van J. v an V oo r s t,, bl. 95 komt voor: Informacie gedaen by iny Ael&r echt van Loo Raidt mijns genadichs, Heeren des Konincks van eastillien van Leoens etc. in zynen genaden raidt van Hollant optie beletten ende beneminge die gebueren ende gebuert zyn binnen torten tiden opten Zuerzee ende daer omtrent byden gelderschen ende rebellen etc. 1516. Zie B e v e r w ij k, Beschrijv v. Dordr. bl. 327; Balen, Beschrijv. v. Dordr. bl. 355; De R i e m e r. Beschrijv. v. '8 Hage, D. II. bl. 87; Wagenaar, Tad. Hist. D. IV bl. 414; Van Wijn , Bijv. op Wagen. D VI bl. 29, Nalez. D. I bl. 228; Sehelterna, Staatk. Nederl. D. II bl. 38, 39; Kok, Vad. Woordenb. D. XXI bl. 250; Geslachtb. v. d. Friesche Adel op Loo; ms. Aanteek i an Fr. v. Lim­burg; Collot d' Esc ury, Holl. roem in Kunst. en Wetensch. A D. II bl. 63, 64; Ch. v. h. Hi8i. Ge8ch. D. II bl. 386, D. IV bl. 66. LOO (Mr. ALBERT VAN). zoon van Gerrit van Lo o, rentmeester-generaal van Friesland , overleden 28 Dec. 1562 en van Margriette van Eemskerck, kleinzoon van mr. Albert van Loo voornoemd, promo veerde tot meester in de regten, werd eerst rekenmeester en later commies van 's konings finantien te Brussel en was heer van Hodenpijl. Hij verseheen den 22sten Jan. 1567 met mr. Johannes M es d a e h, van wegen de land voogdes, om de regering van Middelburg voor het verbond der Edelen te waarschuwen. Als commies van de finantidn des konings moest hij in 1571 den gehaten tienden penning invorderen. Hij huwde Maria van der Myle, dochter van Arend van der My len en Cor­n elia van Al b 1 a s nit Dordrecht, bij welke hij elf kinderen verwekte. Van den ouds ten bestond nog voor weinige jaren een album, verzameld tusschen 15 70 en 1639 met vele be­langrijke inschriften en fraai geteekode en gekleurde wapen op 480 bladz. Mr. A al b e r t van L o o, de vader, stied in Maart 1573. Zie Stamb. van den Fries. Adel (Loo). van Le euwen, Bat. Ill. bl. 1461. Goudhoeven, Chron. bl. 104. s'Gravesande,Tweede Eeuwged. der Midd. Prijh. bl. 65. Balen, Beschr. van Dordr. bl. 924. F er w er d a, Adel. Wapenb., geslacht van Leijden, 10 en 11 der Generatie. Het wapen van dit geslacht vindt men bij Per-w erda, achter bet 2e stub van de Friesche Fam. Tab. XXIX, under aan het tweede wapen, H o y n c k van P a p en d r e c h t, Aual. T. I. p. 333, P. II. p. 392, 615, 669, 720 Nay. D. IV. bl. 319, D. V. bl. 118, 170. Cat. der verzam. van Beucker A ndreaete Leeuwaarden, Aug. 1829, Libri mss bl. 437. Cat. mss. J. van V oor st, p. 215, mss. Aant. van F. van Limburg en van Mr. B. Th. Baron van Heemstra. LOO (Bou -DEwu-N VAN), in 15.. geboren, noon van G e r -rit van L o o, ten tijde van Keizer K are 1 V Rentmeester der Domeinen in Friesland, die in 1562 bij zijne vrouw M a r g r i e t h v an E e m s k e r k in Oldehove te Leeuwarden be-graven werd. Wij ontmoeten Bond e w ij n in het jaar 1550 als Raad in het Hof van Friesland en tevens in de plaats van zijnen vader als Rentmeester van de Domeinen. In het jaar 1555 werdt hij in de naamlijst van Jonkheer van Sminia opgegeven ale Grietman van het Bildt, op grond van de ge­drukte naamlijst, vervaardigd door E. M. van Burma n i a to Leeuwarden, 1785, doch niet in den boekhandel. De naamlijst der Rentmeesters noemt hem Raad en Gecommit­teerde van de Grietenij van het Bildt. Als Grietman von-den wij hem in geene stukken (authentieke). Hij was als schoonbroeder van Pieter van De k em a, merle eigenaar in de Compagnons veenen van Schoterland en in 1565 in den twist wegens dezelve betrokken. In 1575 verkocht hij, op bevel van het Hof, de goederen der ballingen uit Fries-land. Hij verkreeg in 1582 van den Hertog van Anjou aan­stelling en continuatie in de posten, die hij van den Keizer bekomen had als Raad en Rentmeestcr. Het volgende jaar weigerde hij betaling te doen, alleen op de ordonnantie van Gedeputeerde Staten. Dit werd zoo euvel opgenomen dat hij in zijn huis gevangen werd gehou­den. Maar Prins Will e m I, die M e r ode tot Luitenant Generaal van Friesland had aangesteld, was zoodanig gebelgd over die handelwijze dat hij gedeputeerden gelastte, hem da­delijk op vrije voeten te stellen en zich in het vervolg van dergelijke wederregtelijke handelingen te onthouden. M erode en de stadsregering to Leeuwarden werden instantelijk verzocht toe te zien, dat dit bevel ten uitvoer gebragt werd en B o u -d e w ij n van L o o in hunne bescherming te nemen. In 1588 deed hij afstand van zijne ambten en acht jaren daarna is hij overleden. De ileer van lialmael zegt dat niemand anders dan hij onder de benaming van Quaastor Regius bij E m rn i u s, in zijne Descriptio Frisice inter Flevum et Lavicam (p. 39) kan hedoeld worden en hij alzoo is de stichter van het paleis des Konings. Den 27 April 1587 werd door B. van Loo en zijne vrouw hun huffs, hof, schuur en alle toehehooren voor twaalf duizend gulden aan Gedeputeerde staten verkocht, en uit deze vereenigd met andere gebouwen is daarna het paleis zamengesteld. Hij was getrouwd met Jacomina van Kerkwerven en niet met N. Heem sker k, zooals wij bij Jonkheer van Stninia vinden, bij wien hij vier Dochters heeft verwekt. In alle omstandigheden heeft Bond e w ij n van Loo zich we-ten te ha nd haven , in vele en zeer belangrijke commissien werd hij gebezigd. De vereeniging evenwel van onderscheidene met elkander strijdige of uit den acrd on vereenigbare betrek­hiugen gaven hem veel moeite, last en zorgen. Daarenboven moest hij gestadig meer dan eenen Heer dienen, de hooge aristocratie en den burger gerijven en gelieven ; zich boven velen verheffen, zich dienen laten en wecterkeerig anderen dienen om een tamelijk einddoel te bereiken. En na dit alles in aanmerking genomen, dan gelooven wij dat men hem den lof van een bekwaam, ijverig en verstandig man niet weigeren mag. Zie Charter& van Fried. D. III. bl, 431, 463. D. IV bl. 313, 349, 350 ; Schotanus, Chron van Pried. bl. 790 ; P. van 1) e k e m a, Grietrn. van Baarderad ; S m i n i a, Natant. van Griet. mannen, bl. 314, 315; mss. aant. van Baron van He a rust r a. LOO (CORNELIS TAN), zoon van B o u d e w ij n van Loo, ontving van Koning Philips II eene prebende, en, daar hij' nog maar elf jaren oud was, aanvaardde hij die bij procuratie van den 9den J ulij 1567, hem door den Paus geschonken. In 1584 werd hij verdacht van ontrouw aan den koning, viermaal gedagvaard, en toen hij niet verscheen, zijn pretende verleend verklaard . Zie Hist. Chronol. der Eveques etc. de St. Bavo a Gaud, T. I p. 243; Handb, v. d. Friesehe Adel. LOO (DouwE AYLVA VAN), zoon van Arnold van Lo o, Luitenant Kolonel en van Hester van Aylv a, omhelsde de krijgsdienst, werd den 19den Augustus 1658 Ritmeester, en na den dood van zijn schoonvader D om enic us J us tus van B o t n i a, Grietman van Baarderad eel (4 Mei 1662). Hij bekleedde ook de waardigheid van Raad ter Admi­raliteit van het Noorderkwartier en van Volmagt ten lands­dage (1659 —1665). Hij stierf den 13den Mei 1669 in den ouderdom van 30 jaren. Zijne weduwe H el e n a v an Botnie hertrouwde met W a t z e van B u r m a n i a, Kolonel bij da Infanterie. Zie Chanterb. v. Frieschl. D. V bl. 617 volgg; Stninia, Naomi. v. Grietm. bl. 235. LOO (HENDRIK VAN), schreef als student in de letteren een middelmnttg gedicht voor de Geestelike Gezangen enz. door W. Schortinghuis. Gron. 1750. Zie Herin g a, Bijdr. tot de Lijst d. Ned. Dichters, bl. 62 . LOO (JACOB vAN), geboren te Naarden,-noon van H e r­mann us van L o o, predikant te Voorthuysen (1733), aan den Bergschenhoek (1735) en te Naarden (1741) en van Hill e tie K Mew ich, werd in 1777 adjunct en in 1786 predikant te Ootmarsum, waar hij overleed 1 Augustus 1797, oud bijna 43 jaren. Hij was een man, uitstekende door gods­vrucht , geleerdheid , oordeel smaak en diep doordringende menschenkennis, verwierf als kanselredenaar grooten roem. Zijne leerredenen, die in grooten getale deels door hem zelven sedert 1784, doch na zijn dood door zijn vriend J. H. H a c k e, predikant te 's Hage, uit zijne nagelatene schriften uitgegeven zijn, wegens het aestetische, en pathe­tische, welk ze zoo onderscheidend kenmerkt eenig in haar soort, Overal treft van L o o, in deze leerredenen, door zijne mannelijke welsprekendheid , het hart, overal spreekt hij krachtig tot het hart en geheel uit het hart, doch, volgens de opmerking van Ypey , te weinig tot het verstand. Ook is het een gebrek in zijne leerredenen dat hij de toehoorders te veel zocht te boeijen aan den vreemd klinke nden toon van uitgelezene en op een gestapelde woor­den, die hen, als het ware, in bedwelming bragten, zoodat zij voor het oogenblik, waarin gesproken werd, wel hoorden en ook meenden te verstaan, maar van het gehoorde geen of weinig vrucht hadden. Hij munt echter boven zijne tijd­genooten, die gelijk hij, in navolging van uitlanders, vooral van Her v e y, het aestetische en poetische op den kansel bragten, in eenvoudigheid verre uit, ofschoon hem ook dat echt populaire ontbrak, welke men meer en meer als volstrekt onmisbaar in het prediken begon te erkennen. Hij huwde C. P. de Mo 1, dochter van J. de M o 1, predikant te Loos. drecht. Zijue afbeelding vindt men voor zijne Nagelatene Leerredenen door H a c k e bezorgd. De inwijding van het nieuwe orgel door van L o o in 1781, werd gevierd met een vocaal en instrumentaal concert, waarbij het te Deum laudamus gezongen werd. Hij overleed 1797. Men heeft van hem: Overdenkingen bij het graf van mijn jonge Vriendin. Am­ sterd. 1830. gr. 80. Leerredenen, V trccht 1785, 80. Leerredenen, Utrecht 1790, 4 D. gr, 80. Kleine Schriften voor Vrienden der menschheid en des Chris­ tendoms. Utrecht 1792. gr, 80. 2 stukken. Theophilus op het ?aaschfeest. Amsterd. 1792. gr. 80. Zes bedestonden. Amsterd. 1794. gr. 80. Nieuwe Leerredenen. Utrecht 1796. gr. 80. Gedachten en Gevoelens van een Christen. Amsterd. 1796. gr. 80. Theophilus op het Hemelvaarts en Pinksterfeest. Amsterd. 1797. gr. 80. Nagelaten Leerredenen. Utrecht 1799. 2 D. gr. 80. Viiltal nagelaten bedestonden. Amsterd. 1814. gr. gr. 80. Dagboek van zijne lotgevallen, gezindheden en handelingen. Amsterd. 1815. gr. 80. De feestvierende Christen op het Kersfeest. Amsterd. 1819. 2 D. kl. 80. Jesus Christus de eerste, de laatste, de levende. Leerrede over Openb. I : 17b. en 18. Uit de nagel. schriften uitge­ geven. Amsterd. 1836. gr. 80. Voorschriften tot een deugdzaam leven. Eene toespraak over 1 Per, II : 11, 12. (fit de nagel. Schriften. Waar­achter eene opwekking tot deugd, en een lied van J. C. L a­vater. Amsterd. 1836. gr. 80. God, de 'Fader verheerlijkt op aarde, door Jesus Christus Zijnen Zoon. Leerrede over Joh. XVII : 42. Uit de nagel. Schriften. Amsterd. 1837. gr. 80. De heerlijke verwachting van Jesus' lievelingen. Leerr. over Col. III: 4. Uit de naqelaten schriften. Amsterd. 1838. gr, 80. Wat is .een opregt geloof ? Leerrede over Zonclag III van den Heidelbergschen Catechistnus. Uit de nagel. Schrif­ten. Amsterd. 1838. gr. 80. De standvastigheid in het geloof. Leerr. over 1 Kor. XVI : 13. Uit de nagelatene schriften. Amsterd. 1839. gr. 80. Zie de Paauw, Vervolg op V e eris. p. 129; Boekz. der Gel. wereld. 1778. 180; 1758 lb. bl. 773; Ypey, Gesch. der Christ. Kerk in de 18e cam D. VIII. bl. 676 volg.; Ypey en Der -mout, Geseh. der Bern. Kerk. D. IV. bl. 75 ; Glasins, Godgel. Nederl. 0.h. w Kist en Boijaards, Archief voor Kerk. Gesch. 1). X. bi. 297; Collot d' Escury, Roll. room. LOOJBERTHOUT VAN), in 1631 suppoost van de generaliteits rekenkamer to 's Hage, gaf in het licht: De beschryvinge der Forestiers en de Graven van Vlaen­deren etc , den slagh van Pavyen, 't innemen van Roome, door den Heere Ph ilib e r t de Chalon etc. Hoe de 17 Nederlanden bij den anderen gekommen sijn, mette beroerten, oorlogen, treves etc., sedert de komste van Duc d' A lb a, tot in de maent Julio anno 1631, door Johan Bert ha ut van Loo, 's Hage, 1631. 4o. Dit werk, grootendeels zamengesteld uit de kronijk van Vlaanderen, bij Willem Vorsterma n, in 1531 te Ant­ werpen gedrukt, is een wonderlijk boek, zonder orde, zamen­ hang en stijl. Men heeft ook van hem: Beschryving van Eduwart van Jorcks en Hendrick van Lancaster, 'sHage, 1631. 80. Chronykje van den Koning en Koninginne Frederik en Elizabeth van Bohemen en van Gustavus Adolphus enz. 80. Zie de Wind, Bibl. van Ned. Gesch. D. I. bl. 414, 415. S c h o­tel, de Winterhon. Tiel, 1860. A b c o u d e, Aanh. Verv. bl. 129. 1,00 (JACOB vAN), afstammeling van een aanzienlijk Haar­lemsch geslacht, nam in 1219 deel aan de inneming van Damiate. Zie P. Scriverius, Resat.. van Haarl. bl. 277; Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunst-Schild. D. M. bl. 1009. LOO (JOHANNES VAN), burgemeester van Haarlem, en diens zoon, licentiaat in de regten, secretaris van schepenen in 1647, waarschijnlijk stamvaders van een uitgebreid kunstenaars ge­slacht, vooral in Frankrijk met roem bekend , onder welken Charles And re v an L o o, ridder van de orde van den H. Geest, het sieraad. der Fransche kunstschool, in 1765 ge­storven. Zie P. Scriverius, Beschr. van Bawl. bl. 2 77; Kramm, Lev, en Werk. der MU. en VI. Kunst-Schild. D. III, bl. 1009. LOO (JACOB VAN), in 1614 te Sluis in Vlaanderen gebo­ ren, leefde in het midden dier eeuw te Amsterdam. Hij muntte uit in het schilderen van burgergezelschappen, doch vervaardigde ook portretten en historiele stukken. Hij stof. feerde de schilderijen van Hob b e m a, W ij n a n d s en anderen. Zijne stukken zijn goed van teekening, aangenaam van kleur en malsch van penseelsbehandeling. Tot zijne leerlingen behoorden E g Ion van d er Nee r. In gevorderden leeftijd begaf hij zich naar Parijs, waar hij als lid der koninklijke schilder-akademie werd aangenomen. Hij overleed aldaar in 1670, in den ouderdom van 56 jaren. Zie Biogr. Univ. o. h. w. Imm erz e el, Lev. der Schild. D. II. bl. 184; K r am m, Lev. en Werk. der loll. en Vl. Kunst-Schild. D. III. bl. 1009. LOO (Lor•Ewini VAN), zoon des vorigen, te Amsterdam geboren, kwam zeer vroeg te Parijs en behaalde er den eersten prijs aan do koninklijke Academie van Schilderkunst, die hem tot lid zou hebben aangenomen, indien een zaak van eer hem niet genoodzaakt had zich naar Italie te begeven. Hij vestigde zich eerst te Nicca, en toen hij naar Frankrijk kon weder- keeren, te Aix, waar hij huwde, en in 1712 overleed. Hij schilderde o. a. een H. Franciscus voor de grijze boete­lingen (penitents-grin) te Toulon, die zeer geroemd wordt. Hij was de vader van Jean Baptiste en Charles Andre van Loo. Zie Biogr. Univ. o h. w. Kr a mm, Lev. en Werk. der Holl. en V& Kunst-Schtld. D. III. bl. 1010. LOO (PAuLUS VAN), van 1562-1579 Drost van Muiden. Toen men in 1572 de stad Enkhuizen aan de zijde van Oranje zocht overtehalen, wendde "hij vruchtelooze pogingen aan en een karveelschip met krijgsvolk er binnen te brengen. Pieter Luitgenszoon Bu i:s k e s, een balling, doch thans heimelijk binnen gelaten en Cornelis Janszoon Brouwer stonden hem in den weg. Even ongelukkig slaagde hij ten aanzien van Naarden, 't welke hij met eenige Spanjaards zocht te ver­sterken tegen de ondernemingen van Graaf Willem van den B e r g, die er zich, zijns ondanks, voor Prins Willem meester van maakte. In 1575 werd hij door .taatsgezinden opge­ligt en to Delft in hechtenis gezet. Hier zat hij tot omtrent het midden des volgenden jaars, toen hij gelegenheid vond to ontanappen. Op nieuw aanvaardde hij thans zijn post van Slotvoogd van Muiden en Baljuw van Gooiland , waarin hij weder werd bevestigd, wits eed van getrouwheid aan de staten afleggende, toen in het volgende jaar de stad en het kasteel van Muiden voldoening van den Prins van Oranje ont­vingen. Niet lang bleef hij echter in die betrekking, verschil met de Staten gekregen hebbende, werd hem het slotvoog­dijschap van Muiden en, daar men zijne trouw verdagt hield, het Baljawschap van Gooiland en zijne vederebedieningen ontnomen (1579). De Prins was hem echter niet ongenegen, wijl hij, op dien ; aanbeveling , tot buitengewoon Rekenmeester van Holland, doch zonder wedde, werd aangenomen, en vervolgens, op hooge last, Gooiland ontruimd hebbende, zijn verblijf nam te 's Hage. Zie Brandt, Enkh. bl. 3, for. Ned. Oorl. B VI M. 277; Hoofd, Nederl. _Hist. B. IX bl. 448 ; Viglius, ad Hopper, Ep. CCLVI p. 850; Besot. v. Holl. 21 Junij, 26 Julij, 3 Aug. 1576 bl. 98,123, 144, 23 Julij 1579 bl. 167, 5 Jan. 20 Sept. 1581 bl. 3, 498, 23 Febr. 10 Sept. 1582 bl. 82, 435 ; W a g e n a a r, Pad Hist. D. VI bl. 3,57, 368. D. VII bl. 98, 133, 134; Koning, Slot te Mnideu. bl. 115; Kok, Pad. Ifoordenb. D XXII bl. 151, 153. LOO (PIETER VAN), in 1731 to Haarlem geboren, beoefende de schilderkunst en teekende vooral bloemstukken, voor do bloemisten. Hij teekende en schilderde ook vruchtstukken, landschappen en kamerversiersels. Hij overleed in 1784. Zie Immerz eel, Lev. en Werk, d. Holt. en Vl. Kunstsch. D. II bl. 181; K ramm, Lev. en 'Perk. d. Boll. en Pl. Kunstseh. D. III bl. 1009. LOO (PIETER VAN), leefde in het laatst der 18de eeuw en beoefende de poezij blijkens zijn gedicht voor den 3den druk van L. S mid s, Schatkamer der Nederl. Oudheden. Lie v. d. A a, N. B. A. C. Woordenb. D. II. bl. 370. LOO (TnomAs VAN) te Oostende geboren, woonde in 1814 te Brugge, toen hij den 2den October den gouden eerepen­ning behaalde, uitgeloofd door de Rederijkerskamer de Ker­suwieren te Audenaarde voor een gedicht op Napo leo n en Paus Pius. Hij gal in het licht: (Dichtelyke) voorlezingen, behelzende twee uittreksels eerier Nederlandsche Dichtkunst en den veldslag by Nieuwpoort. Brugge 1822 80. Zie W ill ems, Verk. over Nederd. Taal- en Letterk. D II bl. 231, Cat v Bibl v. d lifaatsch v. Ned. Letterk. D T bl . 292. LOO (HERMAN VAN), te Weeper in Oostfriesland in 1708 geboren, als proponent te Voorthuysen beroepen in 1733, vervolgens predikant aan den Bergschen Hoek (1735) en te Naarden in 1741. Emeritus in 1774 en stierf er 28 Jan. 1778, oud 70 jaar en 2 dagen. Zijn portret door J. Houbra ken naar H. P o t h o v en stelt hem op 66jarigen. leeftijd (1773) voor. Lie Paauw, Vieris, Kerk. Alph. bl. 129; Muller, Cat. v. Portr. bl. 157. LOO (DIRK VAN DER), geboren te Groot Waspik 10 Sept. 1775, werd als proponent beroepen te Avezaten en bevestigd 6 Aug. 1797, vertrok in 1806 naar Montfoort, in 1819 naar Maastricht, werd emeritus in 1841 en iiverleed aldaar 24 Febr. 1853, oud ruim 77 jaren, vervaardigde als lid van Kunst door vriendschap volmaakter, gedichten voor de Dichtvruchten dier Kamer. Ook gaf hij: Froeve van Gedichten en Liederen, Utrecht 1800 gr. 80. Gedichten en Liederen, Utrecht 1806 8o Op den dood van I. E1 inlo p en, Utrecht 1806 gr. 80. Vaderlandsche Gezangen, Amst. 1814 80. Zie van der A a, N. B. A. C. Woordenb. D. II bl. 370, 371; Brin k m a n, Naarnl. v. Boek. bl. 365, 366. LOO (G. VAN DER) zette uit net Hoogduitsch over J. A. Hermes, Overwegende Alleenspraken en gebeden voor Avond­maalgangers, 2de dr. Amst. G. v an D ij k, z j. LOO (THUS VAN DER) zie LOKE (MATTHIAS VAN). LOO (W. VAN) te Breda geboren, leefde in de tweede helft der 18e eeuw, en schreef gedichten in de Louwerbladen van de Zonen der Vrijheid. Zie v. d. A a, N. 13. A. C. Woordenb. 1). II. bl . 370. 39 LOO (D. H. TEN KATE VAN) Zie KATE VAN LOO, D. H. TEN). LOOCK HIER (GERmuND), een Rederijker uit de 16 en den aanvang der 17 eeuw, van wiens poOtische gaven men proe­ven vindt in de Rederyckers stichtige 't samenkomste, Schiedam in 1603 en in Vlaerdinghs Rederykbergh. Amsterd. 1617. Zie W its en Geysb ee k j B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 207. LOODT (JOHANNES CHRYSOSTOMUS), of Loot S, werd om­streeks 1601 te Leuven geboren, trad in de orde der Augus­tijnen en legde den 2 Oct. 1618 zijne gelofte af. Hij werd eerst Regent en opzigter der lagere classen eener school in die stad, voorts superior der Augustijnen Terminarii te Duin­kerken, meester der Novicen te Mechelen, Prior van zijn klooster aldaar en secretaris zijner provintie, waartoe toen de Nederlanden en een deel van Duitschland behoorden. Hij be­oefende de Latijnsche poezij en stierf na het jaar 1654. Men heeft van hem : Poemata varia, Gard. 1635. Pompejus magnus ; Tragoedia. Mechlin. 1639. Gloriosus S. Teresiae de subacto mundo Triumphus, carmine, Mechlin., 1639. Den ghebaenden wech ten saligheyt en de volmaectheyt ; die­nende alle geestelycke persoonen ; gkemaect door P. F. J o hann es Loodt. Mechlin. 1654. 12o. Zie Essii, Encomiast. August. p, 356; Foppens,Bibl. Belg. T. II. p . 614; Paquot, Mem. T. III. p. 555; Peerlkamp, de Poetis Lat. Neerl. p. 308. LOOFF (A.), Sch reef : - Verhandeling over de honds dolheid. Rott. 1793. 80. LOOFF (J.), een Hollandsch medailleur, te Middelburg ge­boren. Ofschoon niet zeer ervaren in lot stempelsnijden, schon­ken hem echter de Staten van Holland het privilegie, tot het vervaardigen van de vele gedenkpenningen ter gedachtenis der behaalde overwinningen van Fr ed e r i k H e n d ri k, Hij bedekte zijn gebrek aan bekwaamheid in het maken van goede zinnebeeldige figuren door het geven van ommatig lange op­schriften, zoo als dat op de gedenkpenningen op het veroveren van Breda en 's Bosch door Frederik Hendri k. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk der Roll en 771. 'child. 1). II. bl. 85; ristre4, 18. 55.bl. 464; van Loo n, Mist. Pers. O. bl 157. No 4, 5, 103. LOOFF (P.), een plaatsnijder, die omtrent 1630 bloeide. Men heeft van hem eenige portretten en Frederik Hen­drik, Prins van Oranje, in een zegenwagen. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl en Vl. Kunst,Sehild, D. II. bl. 185. LOOIMANS (J), te Antwerpen geboren, een historie-schilder, wiens zoon, een vriend van J ac o b Ca mpo Weyer-m a n, omtrent 1700 bloeide. Hij volgde den trant van zijn vader en reisde in Frankrijk en Duitschland. Zijn sterfjaar is onbekend. Zie K r a in m, Lev. en 1Vvrk. der Hell. en 71. Kunst-Sch. D. III. bl. 1010. LOOKEREN (NICOLAAs VAN) med. dr. werd in 17. . te Tiel geboren. Hij studeerde aan de Utrechtsche Hoogeschool en na, den 12den April 1780, tot Med. Docter bevorderd te zijn, vestigde hij zich in zijn geboorteplaats. Hij was een der eersten in ons land, die het nut der koepokinenting wist te waarderen en ze met zulk een ijver uitoefende, dat, na een zeer kort tijdsverloop er in de stad zijner inwonitig Beene onge­vaccineerden meer bestonden, terwijl het waarschijnlijk aan zijne oplettendheid en bijzondere zorg te danken was, dat er te Tiel slechts zeer zelden een enkel .9;eval van kinderziekte werd waar­genomen. Onderscheidene reizen had hij aanspraak op de medaille, die van landswege hiervoor wordt uitgereikt, maar telkens stored hij Naar af, opdat hiermede andere kunstoefenaren zouden vereerd en aangeinoedigd worden. Geen wonder dan ook dat het Rotterdamsch Genootschap ter bevordering der Koepoks­inenting hem, bij zijne oprigting, onder de Corresponderende leden verkoos. Bij de oprigting der Departementale commis­sien van Geneeskundig onderzoek en toevoorzit, werd aan hem het presidium voor Gelderland opgedragen en bij de herstelling van dat collegie werd hij ook dadelijk weder tot diezelfde betrekking benoemd, en nam die tot het jaar 1823 met ijver en naauwgezetheid waar. In deze betrekking leverde hij vele belangrijke stukken, vooral over verschillende Epidemien en Epizootien, aan het Gouvernement en aan Commisien door hetzelve tot onderzoek afgezonden ; welke stukken altijd tot een sieraad in het archief der Geldersche Geneeskundige Commissie zullen verstrekken, en waarvan sommige ook in onderscheidene verslagen zijn opgenomen. Een groot kenner en beoefenaar der oude talen en letterkunde zijnde, werd hem de post van Curator der Latijnsche school opgedragen. Behalve zijn demische verhandeling de membrorurn arnputatione rarius quidenz, adminiqranda, non tamen prorsus abrogandaheeft hij niets in het licht gegeven. Reeds den 30sten Hei 1780 word hij lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap. Ook was hij lid van de Raad der stad Tiel, waar hij den 13den April 1833 in den ouderdom van 77 jaren overleed. Zie Konst- en Letterb. 1833, D. I bi. 449, 451, Genees-, Natuur­en. Huishoadkundige Jaarboeken, van het jaar 1782 No. 36. LOOMANS, komt bij He ring a voor als dichter nit het 3 9* begin der 18e eeuw, blijkens z:jn ,3n bun lel.R198 iraitli Mengelgedichten. Zie tier i n g a, 481 van Yederl. Diehl. bl. 62. LOON (ABRAHAM VAN), schreef: Onderzo.ek op de f?ijnsburgsche verdraagzaamheid van IC o r­nelis van Hoek, waar in tegen Zijn E. uit de gronden der Reformatie klaar en duidelijk getoond wordt, dat de Pro testanten , staande de verseh eidendheid hunner Geloofsbegrippen, onmoogelijk aan eene Tafel des H. Avondmaals kunnen aan­eitten. Met een Antwoord op de Tegenschriften van Willem Suderman, Abraham van Loon en Adriaan van el lkmaar; waarin de grond van hunne verdraagzaamheid nader ontdekt en tegengesproken word, A mst. 1703. 80. Zie Sehijn, Gesch. der Mennon. D. II. Id. 605. LOON (A. VAN), med. dr., doopsgezind, beoefende de dichtkunst in het begin der achttiende eeuw, blij kens zijn bijschrift op de beeldtenis van S. van Eikelenber g. Ook is hij bekend als vriend van den Leidschen doopsgezinden predikant en geneesheer F. Toge n, van wiens bondig zamen­stel der Christen Godgel. hij de uitgave hezorgd heeft, 1726. Mogelijk is hij dezelfde met den vorige. Zie v. d. Aa, N. B. A. C. Woord. D. 1II. bI 370. LOON (A. VAN), schreef: Den jongeling onderwesen tot doop en avondmaal, Amst. 8o, Zie A r r e n b e r g, Naamr. van Boek. LOON (ABRAHAM VAN) schreef: De Fortuna Literarum humaniorurn, 1727. LOON (Commas VAN), notaris te Amsterdam, zwager van W. De u rh off en mede opteekenaar van diens Verklaring van Jo b, een boek, welks uitgave door den Amsterdamschen Hoofdofficier eerst verhinderd, het beroemde pleidooi van N oord kerk in het leven riep. Hij was waarschijnlijk doopsgezind. LOON (GERARD VAN). Zeer weinig is ons van dezen ver­dienstelij ken geschied- en penningkundige bekend , en hetgeen wij nopens hem geboekt vinden, is niet al tijd iii werken, die met onpartijdiglieid zijn geschreven. Hij werd den 17den Januarij 1683 te Delft uit R. C. ouders geboren. Zijn vader was Mr. A. nth on is van Loo n. Na te Leuven in de wijs­begeerte gepromoveerd te zijn, studeerde hij to Leiden, waar hij in 1705 op eene dissertatie de Testamentis (L. B. 1705), tot jur. utr. doctor werd bevorderd. Reeds vroeg open_ baarde zich bij hem eene buitengewone neiging tot histo- rische onderzoekingen, en verzamelde hij stoffe voor zijne latere werken. Zijne boekverzameling moet echter zoo groot niet zijn geweest als zijne belezenheid zou doers vermoeden. Hij leende de meeste boeken van de boekverkoopers voor wie hij arbeidde. Ook was zijne boekverzameling, die reeds in 1746 te Leyden, waar hij zich gevestigd had, verkocht werd, niet zeer aanzienlijk. In 1730 deed hij eene reis naar Frankrijk en Brussel om zijne genealogie (hij gaf voor van de graven van Loon af te stammen) door een der herauten van wapenen te laten be­krachtigen , hetgeen geschiedde; doch die de genealogie inzagen, oordeelden dat er veel van St. Anna onderliep. Hij zelf schrijft bl. 277, D. II, zijner Aloude Holl. Hist., bij gelegenheid dat hij de graftombe van bissehop B a 1 d r i k van Luik be­sehrijft, D dat by van dat Huys (van Loon) langs Johann a, Erfgravinne van Loon en Willem van Oreill e, heer van Rumunde, in de veertiende voortteeling, afstamde." In 1711 trad hij het eerst als schrijver op met Plautianus, trsp., Rott. kl. 80. m. pl . Uit dit treurspel biijkt dat hij slechts een middelmatig dichter was. Sedert dien tijd schijnt hij wel geen proeven zijner poezy meer te hebben in het licht gegeven, doch nog van tijd tot tijd de Nederduitsche her gehanteerd te hebben. Toen hij reeds 60 jaren telde, zond hij nog uit Delft (zijn -woonplaats) een berijmden brief aan zijn vriend Frans van Mieris. Doch v a n Lo o n is niet als dichter maar als penningkun­dige onder ons bekend. Voor hij omstreeks 1710 het denk­beeld opvatte, om in een groot nationaal werk de vaderlandf.che penningen, van het begin der regering van Philips II af tot op zijn tijd, te beschrijven, hadden wel reeds Melchior Barlaeus, de raadsheer Rochusus van den Honert, de ridden A n. dries Jakobs en van Wou w, de Amsterdamsche burgemeester G e ra r d Schaa p, de Leidsche hoogleeraar A. la­thony Thysius, Beuk el van Zanten, rand en barge­meester der stad Haarlem, en de Fransche • abt Bizo t, handen aan zulk een werk geslagen, doch zij waren in hun artxtid blijven steken, alleen had Bizot in 1687 in een 4o deel te Parijs, eene zoogenaamde Histoire meteique de la Republique de Hollande in het licht gegeven, waarin niet minder dan 140 penningen waren opgenomen, waarvan in het volgende jaar te Amsterdam in 3 (leelen in 80. een nieuwe druk ver­scheen, en door onzen landgenoot Joachim. O u d a a n eene zeer vermeerderde overzetting werd gegeven (Amst. 1690. 4o.); eene overzetting, die 391 penningen meer dan het oorspron­kelijke bevat. Na jaren verzameling en nasporing, en daar hij zelf geen penningkabinet bezat, op de alleredelmoedigste wijze bijgestaan door Andries Schoemaker, destijds (en hoogst kundig liefhebber, doch van minder aanzienlijken stand dan v a n L o o n, te Amsterdam, verscheen in 1723 het eerste deel van zijnen hoogst belangrijken penningarbeid, met den titel van: Beschrijving der Nederlandsclie .Historiepenningen, die zeer gunstig door de natie wad opgenomen. Hij werkte daarom ijverig voort, zoodat reeds acht jaren later het vierde deel in het licht kwam, waarmede hij zijnen arbeid besloot. Drie duizend penningen werden in dit werk afgebeeld en beschreven; de afbeeldingen zijn doorgaande zeer juist en fraai, en ook als gravuren te roemen: de beschrijvingen zijn zeer ophelde­rende en boeijen de aandacht. Groot was de aanmoediging die van Loon ondervond; niet alleen dat van age zijden die penningkassen der verzamelaars voor hem werden opengesteld, maar ook niet minder dan negen honderd personen vereerden en ondersteunden zijnen arbeid met hunne inteekening. Het werk werd zoo hoog geschat en zoozeer, ook door den buitenlander begeerd, dat er, in het jaar 1732, reeds eene Fransche vertaling, in 5 folio banden, van het licht zag. Terwijl van Loon ijverig bezig was met de stare tot zijn groot penningwerk te verzamelen, gaf hij, in den jare 1717, te Amsterdam in een octavo deeltje in het licht, zijne belangrijke : Inleiding tot de hedendaagsche Penningkunde, ofte verhandeling van den oorprong van het geld, de opkomst en onderscheid der gedenkpenningen, den card en rekentvijze der 1 egpenningen ; de wijze van efj ferletteren, tooverpenningen en noodmunten ; tnitsgaders van de vaste grondregelen, die by het ontwerpen, vergaderen, schikken en behandelen der Pennin­gen moeten worden in acht genomen. Een werk, dat den schrijver zooveel genoegen veroorzaakte, en zulk eenen algemeenen bijval genoot, dat hij zich aange­ moedigd vond, om dat zelfde werk, in den jare 1734, en wel thans als folio deel, andermaal, vermeerderd en verbeterd, uit te seven ; -- de octaaf van 185 bladzijden, was thans tot 389 bladzijden van het grootste formaat uitgedijd. Had hij in den eersten druk 51 penningen als bewijzen en voor­ beelden van het door hem ter nedergeschrevene bijgebragt, thans was de tweede uitgave daarmede geheel vervuld, zoodat er bijkans geene bladzijde zonder of beelding gevonden wordt. Deze arbeid nu, van onzen, in vele opzigten hoogst te prijzen, v an L o o n, is een der nuttigste penningwerken, welke er in eenige taal voorhanden zijn. Na een voorberigt over de waarde en nuttigheid der heden­daagsche Penningkunde, handelt de eerste hoofdafdeeling des werks over den oorsprong van het geld en het onderscheid der muntstoffen ; van de metalen en derzelver weging ; van het eerste geldmunten der onderseheidene Oostersche volken ; van het eerste geldmunten der Romeinen ; van den geldhan. del der Batavieren, terwijl de Romeinen alhier in bezetting lagen ; van het geld der Hollanderen, zoolang tij de Oost- Frankische Koningen tot Vorsten gehad hebben ; sedert wan.- neer en hoelane onze voorouders zich van het geld der Duit­ sche Keizers bediend hebben ; van het Hollandsche geld, staande de regeering van deszelfs Graven ; en, ten laatste, van het Hollandsche geld, staande de regeering van deszelfs Staten. De tweede afdeeling van dit belangrijk werk handelt t over de hedendaagsche gedenkpenningen in het algemeen, en daar­ onder over de Keizerlijke, Fransche, Spaansche, enz. ; verder in het bijzonder over de Engelsche, Schotsche, Deensche en Zweedsche ; over de Russische, Poolsche, Boheernsche en Hongaarsche ; over de Napolitaansche, Siciliaansche, Pausse­ lijke en Venetiaansche ; over de Toskaansche, Savoysche en Lotharingsche ; over de Saksische, Pruissische en andere ge­ denkpenningen ; het zevende hoofdstuk handelt over de Neder­ landsche historiepenningen. Wij inogen dit verslag van den penningarbeid van van Loon niet eindigen, zonder gewag te hebben gemaakt van het vermoeden dat v an Loon zijn werk grootendeels afgeschreven had van een manuscript van A n - d ries -Schoemaker; doch van deze beschuldiging heeft Mr. Jacobus Scheltema hem ontheven in zijn welbekend stukje : Mr. G er a r d van Loon gere9tvaardigd, als of hij eene zware letterdieverij aan zijnen vriend A n d r i es Schoemaker zoude hebben bedrevem in Geschied- en Letterk. Men gelw. D. V. St. 1. Niet minder clan door zijne penningkundige werken, ver­wierf hij zich roem door zijn historische schriften. In 1734 verscheen te 's Hage zijn Aloude Hollandsche Historie der .Keyseren , Koningen, Hertogen en Graaven, welken, sedert de kontst der Batavieren in het Mans gen oemde Holland tot de herstelling van Graaven .P lorents den eersten, toen aldaar het Hooggebied gehad hebben. enz. 2 D. fol. Hij voltooide dit werk in vijf jaren en verzamelde de bouwstoffen in de oude kloosterlijke boekzalen, in de Keizerlijke Nederlanden, welke hij met dit doel jaarlijks doorreisde. Voor de tijd wan­neer dit werk is opgesteld, verdient het alien lof. i Utcunque (schrijft A. Kluit) prae nimia quam to tus sustunuit rerum mole, hand ita accuratius et saepe conjecturis, doctis tamen indulgens, nihilo minus cunctis nostratibus scriptoribus lampada praetulit et viam munivit, qua nostrae historiae facies im posterum lectione resplendeat lace." Tot de door K lui t bedoelde onnaauwkeurigheden 'oehoort 0. a. het door iVI us kettier Vergen st 01. Tyd e m a n) aangeteekende, p. 17 zijuer Disser­ tatio Historico-juridica de Burguravitu Leidensi, en door van de Spiegel in zijn Oorsprong en Historie der Vaderl. Rechten, bl. 33 en elders. In 1743 volgde zijne Beknopte verhande­ ling van de Kerk- en Jaarmarkten , midsgaders van de Ker­ missen in Holland (Leyden 8o,) een werkje, dat veel iicht over dit onderwerp verspreidt, en van groote belezenheid getuigt. In 1744 verscheen te Leiden in 80. het eerste deel zijner Beschrijving der Aloude Regeringswijze van Holland, 't welk eerlang door nog vier andere gevolgd werd. • Zij doen ons de magt der Frankische koningen en hunne inge­voerde Regeringswijze kennen, uit de onderscheiden staten der menschen in deze landen." Zijn doel was, b om een waarachtig begrip te geven van bet staatsbestuur des lands in vroegere tijden." Te dien einde trachtte hij ons te doen zien, hoe valsch het was zoo hood op te geven van de magt der Staten in dien tijd. Wij moesten, meende hij, den Staten een deel afnemen " Doch hierdoor maakte hij zich ge­haat bij sommigen, die wilden, r dat zulke leeringen in een land als 't onze, daar de vrij heid haren zetel heeft, gevaar­lijk waren, en gekeerd behoorden te worden." Hij leed dus zoo wel wegens dit, als wegens andere werken veel aanstoot en had van sommigen, vooral van P i e t e r van d e r S c h el-ling en Balthazar Huydecoper bittere verwijtingen te verduren. Anderen daarentegen, en onder deze van Oo s t en de Br u y n oordeelden A dat van Loon de geschiedenis en aoude regeringswijze veel licht heeft bijgezet," en" schreef Pieter P a ulu s, dat deed hij te meer, dan zij, die hem dikwijls op eene onbetamelijke wijze voor eeu weetniet uit­maakten ; schoon 't niet te ontkennen is dat hij over sommige stukken wat los is heengeloopen." In het volgende jaar (1745) gaf hij op eerie kostbare en weidsclie wijze de beruehte Ryrn­chronyk van K laas KoQin met aanteekeningen in het licht. Hage 1745. fol.) Hij was volkomen overtuigd van de echtheid van dit werk, die ook door W a g e n a ar in den aanvang niet werd betwijfeld. Later echter kwam hij van dit gevoelen terug en schreef zijn Toets dier kronijk. Het is bekend, hoezeer van der S c h el ling over die uitgave verontwaardigd was, en 1:1 uy d e co pe r haar door de slijk heeft gesleept. In 1748 verscheen zijn Historisch bewijs, dat het Graafschap van Holland, zedert het begin der Leenen tot den afgezworen Philips den 2den toe, altijd een leen des Duytschen, Ryks geweest is, en aiensvolgens dat deszells Graven als Ryks Prinsen, de uitge­schreevene Ryksdagen en Heervaarten bygewoond, voor de Key­8er te refit gestaan, de verleyer hunner graafschappen van dezelve ontfanyen, en in de Krygs- en Ryks-Listen hun aandeet ge drayen hebben, dog van alle welke ajhangelyke, don het gemelde gewest alleen, door het aldaar gevoerde Stadhouderlyk bestuur der Doorluchtige Princen van Oranje en Nassauw, eindelyk in het geheel is ontheft en vry geworden. Leyd. 1748. 3 D. een werk, dat door B. Ii u y d e c o p e r in zijne aanteeke­ningen op M e 1 i s Stoke lievig bestreden is en waarop zij a vriend Frans van Mieri s, nog in hetzelfde jaar eenige aanmerkingen in het licht gaf. ( Verh. over de leenroerigheid van het Graafschap in Holland, midst'. eenige aanm. op 't werk van Mr. G. van Loon. Leyd, 1748. 80.) Van Loon schreef aan zijn vriend Frans van Mieris, (Leyden, 20 Novelnber 1730.) I. In gevolge myner gedaane beloften heb ik d vryheid genoomen van te zenden, onder directie van den boekverkooper le P 1 a t, aan de bibliotheek der Universiteyt te Leoven ter gedachtenisse dat ik nu vyftig jaaren geleden myne studie in de philosophic aldaar voltrokken heb, myne groote uytgegeve werken, mitsgaders den zilveren ver­gulden drinkbeker ten fine, zoo als derzelver ter hand besteller zelf nogmaalen zal zeggen, en ik te voore de eer gehad heb van to Leoven zynde, mondeling te verklaaren. De boekenkas, overeenkomstig met hetzelfde werk, is er nog niet bygevoegt,' maar deselve zal naderhand ook naar Loven gezonden worden. te weeten, na ik alle myne 'VI. S. over drie jaaren aan de Bibliotheek deezer deLeydsche) Hooge-Schoole zal vereerd hebben, in erkentenis, dat ik als dan over vyftig jaaren aldaar in de rechten gepromoveerd ben." Hij schijnt van plan veranderd te zijn. De Leydsche hoogeschool bezit slechts drie brieven van hem aan Arnold Vosmaer te 's Hage (17521753) en een - exemplaar zijner Verh. over de Jaarmarkten met mss. aan­teekeningen, Het schijnt dat zijne mss., ten minste een ge­deelte er van, in bezit zijn geraakt van Abraham Gr on o viu s, ten minste op den Cat. Bibl. Gron. (L. B. 1785), komen de volgende mss. voor: Alphabetische lijst van Nederduitsche woorden getrokken uit verscheiden meest oude schryvers, geschreven met de hand van Mr. G. v an L o o n, zijnde reeds afgesneden en op de by­zondere letters gelegd om te kunnen worden opgeplakt. Brieven aan den Historieschrigver G. van L o on geschreven. Brieven van G. van L b o n van 1753 —1758 mss. G. van Loon van de Kermissen in Holland, Leyd. 1743, met wit papier doorschoten en met mss. aante,keningen van denzelfden. G van Loon van de leenroerigheid van 't Graafschap in Holland, Leyd. 1748, met mss. aanteekk. van denzelfden. Verzameling van stukken de Historie van ons land betref­fende, zoo opgesteld als bijeenverzameld door den Historie­schrifrer G. v. L. Christelijke overdenkingen voor alle de Zondagen des jaars door J. Cr a s s e t, in 't Ned. vertaald door G. v. L. B. L a n g u e t, V erhandeling van het vertrouwen op Gods barmhartigheid, nit het Fransch vert. door G. v. L. (uitg. Utrecht, 1756. 80.) Ds. van V oors t bezat: Thomas van Kempen, De Navolging van Christus ; ieder hoofdstuk met een kort geb7uyk van het verhandelde en met een gebed vermeerdert door E. van Go nnelieu, lid der Maats. van Jezus en voor de eerste moral in 't Ned. vertaald door Mr. G. v an L oon in fol. Brief aan den Raadsheer A. van der Mie de n, 13 Maart 1750. Ook waren de heeren Schouten en van Maanen in bezit van brieven van van Lo on. H. Cannegieter droeg hem zijne verhand ding de Britten­burgo Matribus Brittis etc. (Hagae Comit. 1734) op. Van Loon overleed den 29sten Aug. 1758. Zijn beeld­tenis is door Frans v a n Mier is geschilderd en staat voor het eerste deel zijner Ned. Historie-penningen. Zijn wapen op den rand van dat portret voorkomende, zijn 5 fasceaux van keel op een zilver veld, in den regterhoek gequartileerd met 3 rozen van keel op een gouden veld. Het komt (zonder de rozen) overeen met dat van H e r male (bij H e m r i c o u r t over bl. 225 en passim) zijnde 5 fasceaux van zilver op een veld van keel. In 1731 vervaardigde de beroemde M. H ol t z-h e y een ge(1,--akpenning op zijn penningwerk. Op de voorzijde staat zijn beeldtenis met het omschrift: Gerard van Lo on, Nummogr. Phil. et J. U. D. (M. Holt zh ey fee.). Op de keerzijdet een brandend altaar met een paar kampvechters handschoenen (caestus) en een ter neer gevelden os, met het randschrift: H ic caestus artemtamque repono. Holtzhey heeft hem ook beschreven. Ook is hij afgebeeld met eene variant, in het Very. op van Loon, uitgeg. door de 2 klasse van het Kon. Ned. Inst. St. I. pl. I. No. 1 en 2. Ook worth in de voorrede van dat stuk met hooget lof van van Loons penningwerk gesproken. Zie Saxe, Onom. Lit. T. VI. p. 319; Siegenbeek, Bekn . bl. 284; van Kampen, Gesch. der Ned Lett. Gesch. der Ned. Lett. D. Il. bl. 209; Witsen Geijsbeek, B, A. C. froord. I) . IV. bl. 283; Collot d'Escury, Holt. Rom in Kunst. en ifetensch. I). I. bl. 81, A D. I. b1. 196; P. O. van derChijs, Tijdschr. voor Alg. Muni en Penninyk le Stuk, bl. 440 volgg. Schinkel, Geschied• en Lett. Bijdr. bl. 80 volgg. de \V in d, Bibl. van Ned Gesch. .I. bl. 31, 508 ; van L o o n, Aloude Boll. Hist. .H, b. 2, bl. 175; van der Schelling, Aloude Vrijh. M. 88, 422, 478 volgg. 496, 511, 621; Huydecoper op Melia Stoke passim. Haarl. en Leidsche Cour. van 21 July 1745. Ypey, Gesch. der Ned Taal, D. I. bl. 313 en very. van W ij n , Hist Avondst. D. I. bl. 146. Kluit, Bist. Crit. V. 11, p. 440 d e B r u ij n, Gesch. der Stad Haarl. D. I. B. I. bl. 14, Col. I bl. 16, Col I. bl. 17, Col. I. bl. 20. P. Paulus, roll. der 1Jnie van Or. bl 107. Bilderdijk, Gesch. dee Vad, D. I. bl 341-344. Schotel, Leven van C van Alkemade en P. van der Schelling, bl. 135 volgg. Mess d Sc. et d. Arts de la Belg . T. IV. p. 301, Boekz. der Gel. [Ver. 1722, b. bl. 232, 1733. a. bl. 131, 146. B. C. Yolks-Alm. 1852, bl 162-168. A r r en b erg, Naanzl. van Bock ; Cat. Mss. Bibl. Publ. Lugd. Bat. Gat. Bibl. Gron. p 8, 15, 91, 35, 53. Cat . der Bibl van de Maats. van Ned. Lett. D. I. b. bl. 137, D. II. bl. 33; Cat . mss. van Eoorst, p. 40, p. 184 Cat. d'une Superbe Coll, La Ilaye, Dec. 1862, p . 75; Holtzhey, Cat. p. 5; van Wijn, Nal. op 1Vagenaar, bl. 407; Tesi Staad tier Vereen. Ned. D. Iv. bl. 473. LOON (A RNOLDUS VAN) 5 zoon van Mr. Nicol aas v a Et Loon, advokaat, notaris en houthandelaar te Harlingen en T r ij ntje Schellingwou w, werd aldaar geboren, studeerde eerst te Franeker, daarna te Halle, NI aar hij tot Art. Lib. et Phil. Doctor gepromoveerd werd, na verdediging eener Dissertatie de Discrimine inter obligationem juris generalem et specialem (Halae Sax. 1802). Hij overleed ambteloos te Amsterdam, den lsten Januarij 1809, en was een man van uitstekende geleerdheid, waarvan de bewijzen lang in een aantal handschriften bij de familie aanwezig waren. Hij schijnt niet anders in het licht te hebben gegeven dan de volgende vertaling: Natuurkunde der Ziel, nit het Hoogd. van I. C. Hof f­ bauer, Amst. 1808, So. Zie Kunst-en Letterb. 1843. D. 1. bl. 213. LOON (FOLKERT NIKOLAAS VAN), broeder van den vorige, werd den 6 Dec. 1775 te Harlingen geboren. Reeds vroeg zijn ouders verloren hebbende, werd hij door zijne voogden aan B. J o n g s m a, predikant te Peins en te Zweins ter ver­dere onderwijzing en opvoeding toevertrouwd. Bier ontwik­kelde zich reeds zijn aanleg voor de scheepsvaart en de scheeps­bouw, vervaardigde hij allerlei werktuigen uit bout en hield hij zich bezig met het zamenstellen van kleine schepen en alles waarop zijn levendige en vernuftige geest viel. De ongunstige toestand van handel en zeevaart, noopte hem naar een ander beroep om te zien, en in 1798 werd hij aangesteld tot Secretaris, ont­vanger van de boelgoederen en ontvanger-generaal der reeelen in de grietenij Rauwerderhem. Van dezen post, ten gevolge van een andere wijze van bestuur vervallen verklaard, werd hij in 1806 benoemd tot commissaris ter introductie van het middel der verponding in het Arrondissement Rauwerd, en in 1811 tot ontvanger en daarna tot controleur van de Directe Belastingen en tot Maire van de gemeente Rauwerd. Gook na de omwenteling van 1813 bleef hij in deze burgerlijke betrekking, eerst als Schout van de gemeente Rauwerd en daarna als assessor en lid van den raad der grietenij Rau­werderhem, terwijl hij bij de administratie der Belastingen bij voortduring controleur der controle Rauwerd bleef, en in 1822 deze met die van Dockum verwisselde, totdat hij in 1824 van deze betrekking een eervol ontslag en een klein pcnsioen van den lande verkreeg. Gedurende zijn meer dan twintigjarig verblijf in de grietenij Rauwerderhem, waar hij te Irnsum zijne woonplaats had, en te gelijk een houtzaagmolen en houthandel, ja zelfs ook een tijdlang belangrijken Boter- en Kaashandel dreef, hield hij zich bestendig bezig met oefeningen in de werktuigkunde en den scheepsbouw. Inzonderheid heeft hij buitengewonen ijver aangewend tot uitvinding van de beste gedaante en vorm der schepen, ten einde deze de meest mogelijke snelheid en be­zeilbaarheid te geven. Ter bereiking van dit doel nam hij menigvuldige proeven, en bezocht hij zelfs buitenlandsche seheeps -timmerwerven. Bij al zijne pogingen en proefnemingen ging hij van het beginsel uit, dat de burgerlijke scheepsbouw in Nederland in de laatste jaren niet in dezelfde mate als de scheepsbouw voor de Marine en de burgerlijke bouwkunst van huizen enz. was vooruitgegaan, en dat zij in vele opzig­ten voor verbetering vatbaar was. In een land met zoo vele wateren en rivieren doorsneden en bijna overal door de zee omringd, aclitte hij de invoering daarvan nuttig en noodzake­lijk , vooral in een tijd, waarin de buitenlandsche vrachtvaart zich eerlang tot zulk een hoogte verhief. Doeh de gehecht­heid der scheepsbouwers en werkbazen aan hunne wijze van houwen naar eens gemaakte mallen of modellen, en hunne minachting voor de teekenkunst sehenen voor aisnog een on­overkomelijk bezwaar in den weg te stellen. Dit bezwaar heeft van Loon allereerst trachten te overwinnen door het uitvinden van een nieuwe teekenwijze, het maken van eenvou­dige machinale teeken-instrumenten, en vervolgens door het uit­vinden van de loeflijn, eene lijn tusschen de kiel van het schip en de oppervlakte van het water, welke hij tot vorming van de gedaante in de lengte en tot bepaling van het punt der meeste wijdte als het grondbeginsel der snelheid en van de beste gedaantegeving besehouwde. Van Loon heeft zulks en andere resultaten zijner beoefening van den scheepsbouw het allereerst openbaar gemaakt in eene verhandeling, getiteld : Beschouwing van den Nederlandschen Scheepsbouw met be-trekking tot deszelp Zeilaadje, door . , ifari wien door de Nederlandsche Huishoudelyke Maatschappy in 1820 de zil­veren medaille en tien dukaten i8 toegewezen en de vrijheid ye­laten deze in druk uittegeven. Haarl. 1820. Op de tentoon­stelling te Brussel, in 1830, leverde van Loon een naar zijn beginsel door hem zelven vervaardigd sierlijk model van den snel­len zeilkotter, zonder zwaarden, sedert gebouwd ten behoeve van den Baron van Tuyl van Serooskerke van Uzen­doorn, welk model thans berust in het Koninklijk modellen kabinet der Marine te 's Hage. Doch inzonderheid heeft v a a Loon deze stelliug, in verband met zijne nieuwe teekenwijze, praktisch ontwikkeld in zijne Handleiding tot den Burgerlijken Scheepsbouw, met Atlas van 20 platen. Workum. 1838. Ook werd hij door beroemde manners opgewekt tot het schrijven van een Handboek voor de Scheepsbouwers. Hierin werd hij door verschillende redenen belet, doch tot zijn dood ging hij voort met het maken van werktuigen en modellen, waar­onder zijne vernaftige en kunstig zamengestelde Steigermachine. Van L o o n beoefende ook de dichtkunst; vele proeven zijn nog in handschrift voorhanden. en zijn Lykzang op N i k o l a a s Thole n, als lied. Cand. in 1819 te Leyden overleden,' is de Mnemosyne der Heeren T y d e man, opgenomen. Hij huwde tweemaal; zijne tweede vronw J u 1 liana AnnaCou lo n, dochter van Carel Willem Co ulon, Burgemeester te Leeuwarden, overieefde hem, gelijk ook zijne zes kinderen. Hij overleed te Leeuwarden 13 Dec. 1840. Zie W. E e k h of f, Levenss. in Leeuw. Courant en in Kunst- en Letterb. 1847. No. 12,14, 15. Van der Aa, B. 11. C. Woordenb o. h. w. LOON (El. VAN), mogelijk een bloedverwant van Theo. d o r u s van Loon hier achter, een Vlaamsch graveur, die een ;root deel van zijn levee doorbragt te Parijs. Hij sneed daar o. a. eenige prenten voor het aldaar in 1695 uitgekomen werk : Les forces de l' Europe, bestaande in vestingwerken, plannen en steden, enz. Zie I m m e r z e o 1, Leo. en Werken der Holl. en Ill. Kunst-Schad. 1), II, bl. 185. LOON (J), een Amsterdamsch schilder van vogels, bloemen, vruchten. Hij stond Tr o o s t van (i r o e n e n d o e 1 e n bij in het behangselschilderen en overleed in 1787 in den ouderdom van omstreeks 70 jaren. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en perk. der Holl. en Pl. Kunst-Schild. 1) II. bl. 185 LOON (JOHAN NIKOLAAS VAN) werd den 1 Dec. 1702 ex­traordinair Ingenieur en was bij de belegering van Menen in 1706, waarin hij werd gewond. Zie Bosseha, Neerl. Heldend. te land. D. II. bI. 393. LOON (JoHAN VAN, schreef . Voorlooper des Zee- Quadrants ofte Ruytkaert, A mst.1651. 40. Zie Arrenberg, Naamr. van Both. bl. 325. LOON (THEopouus VAN) werd in 1595 te Leuven geboren, bragt een geruimen tijd te Borne en Florence door, waar hij zich naar de groote modellen der schilder- en beeldhouwkunst oefende. Bijzonder behagen vond hij in de meesterstukken van Rap h aël en koos C. Ma r a t t i tot het vormen van zijn stijl. In zijn werk vindt men dan ook hetzelfde karakter van teekening, dezelfde edelheid in de gelaatstrek ken, dezelfde verhevenheid in de ordonnanties. In zijn koloriet echter be­antwoordde hij Diet altijd aan deze verdienste, want het was, volgens Immerzee 1. in de schaduw sours te verwachtig en grijs. Hij stond in hooge achting bij den beroemden E r y - c i u s P u t e a n u 5, die in zijne brieven meermalen met lof van hem gewaagt. 4n portret komt voor in de Konstkamer van A. van Dyck en is gegraveerd door Paul Po ntiu s, ge­graveerd in fol. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Schad. D. 11 bl 185; Kramm, Lev. en Werk. der Holt en FL 16471,Si.• Schad. D. III. bl. 1010; Epist. Er. Puteaui. Colon. 1681. LOON (PIETER vAN), te Antwerpen geboren en overleden schilderde natuurlijk en uitvoerig, perspectivische voorwerpen en gebouwen. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en perk. der Hollin VI, Kuust,Schild. D. II. bl. 185. LOON (WILLEM VAN), geboren te Nijmegen, regtsgeleerde, woonachtig te Utrecht, schreef: Eleutheria sive de manu missione Servorurn apud Romanos, Traj. ad Rhen, 1685. 12o., en vele jaren later: Groot-Gelders-Placaat boek. Nij m . 1701---1703. 3 D. fol. waarop later een Chronologisch en Alphabetisch Register Arnh. 1740, So.) verscheen: Arrenberg, Naamr. van Voek bd. 325. LOON (JAKOB VAN), zoon van Antony van Loon, raad in het Hof van Utrecht, jongere broeder van G ij s b e r t van Loon, eerste raad van prins Maur it s, diende onder deze en was kolonel en gouverneur van Oostende, then hij bij het beleg dier stad, sneuvelde. Zie llosseba, Areirl. Held. te Land, D. I. bl. 881; van Wijn, op Wagenaar, D. IX. bl. 85. LOON (PrETEs JACOBUS VAN), verwierf zich den 2den Julij 1807,. grooten lof bij de belegering van Kolberg, door ter verdediging van een door de belegeraurs aangelegd fort Loison, onder het bereik van kartetsen en het vuur der Pruissische jagers, onverschrokken met zijne grenadiers stand te howlen. Zie Boaseha, Neerl., Held. te Land, D. ILI. bd. 259. LOONSMA. (S. T. vAN) schreef : Cantata of het beroemde Te Deum laudamus, in 't Latyn en Nederd., voor de Viool of Dwarsfluit en Violen met bas contenu. _Amst. 1749. 4o. Kortbondig Onderwip voor 't Orgel en Clavecimbaal. Amst. 1741. 4o. Zie &rremberg, Naanil. van Boeken. bl. 322. LOOM (M. VAN), boekdrukker te Gouda, schreef: Zie Brinkman, Natant. van Boek. bl. 366. LOOK, (BR. P.), sehreef: Onser Lyever Vrouwen Souter, zoon, 1537. Leyden, bij Peter Is- Zie Cat. der Boek. van de Nat. Bibl. bl. 16. LOOS (CoRNELis), Losaeus, Callidius of Finius, werd omstreeks 1546 te Gouda geboren, Zijn vader, J an Cornelis Loos, was een geleerd, vroom en ijverig Catho­lick, die hem na zijn eerste opleiding ontvangen te hebben, naar Leuven zond, waar hij in het collegie het Varken studeerde en bij de algemeene bevordering in 1564 de tweede plaats bekwam. Na te Leuven in de Godgeleerdlieid gestudeerd te hebben, begaf hij zich naar Mentz, waar hij den rang van doctor verkreeg. Ten gevolge der onlusten, die in zijn vaderland uitbraken, keerde hij naar Mentz terug, waar hij eenige jaren vertoefde en zijne meeste weaken schreef. Het blijkt uit de opdragt van zijnen Catalogus illustrium Germa­niae scriptorurn dat hij woonde ten huize van Arnold van Bach o 1 t z, kanunnik der hoofdkerk deter stad en der cathe­drale van Luik en tevens prevoost der collegiate kerk van Bingen. Loos ging nit Mentz naar het aartsbisdom van Trier, maar daar zijne gevoelens omtrent de Magie in 1592 verboden waren, werd hij genoodzaakt ze opentlijk te herroe­pen en zich elders te vestigen. Hij begaf zich nu naar Brus­sel, waar hij in de parochie van N. 1). d e la Chap el 1 e de betrekking van vicarius vervulde. Tot zijn eerste gevoelen teruggekeerd, werd hij als afvallige in den kerker geworpen, en na een, langdurige gevangenis ontslagen. Op het punt van voor de derde maal beschuldigd te worden, stierf hij te Brus­sel 3 Febr. 1595. Hij was niet onervaren in de fraaije let­teren, godgeleerdheid en staatkunde en een ijveraar tegen het Protestantisrne. Hij schreef : De tumultuosa Belgarum rebellione sedandd; sive Spiritus vertiginis utriusque Germaniae in Religionis dissidio (unde cunc­tae calamztates) vera origo, progressus ac indubitatus curandi modus; cum rejectione inefficacium ad hoc remediorum. Con­scripta et collecta ex p•udentissirnis Ruewardi Tapperi , te L z n d an i Damasi, Consultationibus per Corn e­1 ium Loos Finium, Mogunt. 1579, 1582. 80. Apologia Corn e 1 i i C al lidii, Chrysopolitani, in Orationens Philippi de Marnix, Domini de S. Aldegondd, pro serenissiino Archiduce Austriae Mat t h i d et Ordinibus Bd­gicis, ad Delegatos Septemviriim, coeterorurnque Principurn et Ordinum Sacri Imperii, Wormatiano conventu habitant, mense Maio dm. I0. LXXIIX. Singularis prudentiae, gravitatis et fidei Germanis S. Inspicite. Germani, seditiones aiienaa et its vos nom intermiscendo, liberam et felicern vestram tranquilli­tatem imperturbandam conservate Luxemburgi, 1579. 4o. eene wederlegging van de. Oratio Legatorum Archiducis Mathiae, habita in conventu Wormaciensi, Antv. 1570. (Zie Marni x.) Annotationes in Ferum super Joannem voor 1581 gedrukt. Urbis et Orbis defensio et Vindicatio adversus Christianum Franckenium, caeterosque Sectarios 'aeroXarekiaP Panis ado­rationem) impie asserentes, Mogunt, 1581. 12o. Duellum Fidei et rationis: Si in Eucharistiae sacramento vere sit Corpus Domini: Adversus Paradoxa sex Ch r is tiani Franckenii, Mogunt. 1581. 12o. Thuribulum aureum sanctarum Precationum, Mog. 1581. 160. Illustrium Germaniae Scriptorum Catalogus, quo doctrind simul et pietate illustrium vitae et opera celebrantur, quorum potissimum ope Literarum studia Germaniae ab anno if. D. usque LXXXI sunt restituta et sacra fidei dogmata a pro­fanis sectariorum novitatibus et resuscitatis veteribus olim datnnatis haereseon erroribus vindicata, Mogunt. 1581. 12o. Irstitutionum sacrae Theologiae libri quatuor seu Epitome M el c hi o r is C a ni de Locis Theologicis, Mogunt, 12o. Scopae Latinae ad purgandam Linguam a l3arbarie, Mog. 1582. 12o. Eclesiae Venatus, seu alters ejus junctio circa Fidei Mi­nisterium in reducendis deviis, Colon. 1585. 12o. Apparatus mensae dominicae, pia Exercitia, tam . selectas preces, et pulchras meditationes continens, Colon. 1591. 12o. Terentius Christianus, utpote Comoediis sacris transformatus, quo purissimi sermonis elegantid linguana exornet, et politis moribus ac insigni pietette mentem imbuat, atque hint summa cum fruge praelegatur, Colon. Agripp. 1592— 1602. 12o. (Naaman, Tobaeus, Nehemias, Saulus, Susanna, Daniel, Triumphus Christi, Typhlus, Pentecoste, Ananias, Baptistes, Dyscoli, Pseudo-Stratiotae, Cunae Vitulus, Elegiarum liber Liber Epigrammaturn.) Hij had ook het voornemen een verhandeling te sehrijven over de oprigting der nieuwe bisdommen in de 17 provincien Zijn voornernen om zijn boek de very el falsd Magid uit te geven, mislukte. Zie Sweertii, Ath. Bat. p. 191; Val. Andreas, Bibl. Belg, p. 157, 158; Popp en s, Bz 61. Berg T I p. 212. axe, Onom. Lit. ragas. c, llirem. T. III. p. 115 suiv. Mereu, o, h. w. M. A. Delrio, Dim. Mag. Lib. V, append. I, edit. Lugd 1612, p 314, 364, 365; P. Burmanni, Anal. Belg P I. p. XCV; A.Meerbeek, Annot. (Leyd. 1580) 61 336 ; J. Walvisch, Beschr van Gouda, IA 207, Schulz Jacobi, Bljdre tot de Gesch. der Evang. Lath. Kerk, D. II. bl. 28; Mr 0 J. de Lange van Wijngaerden, Gesch. van Gouda, D. II. bl. 166; Mr. Scheltema, Gesch. es Lett. Mengelw. l). IV. St. I. IA. 8 Prins, Leven van Marnix, bl. 67. LOOS (WILLEM DE), van Rotterdam, med. dr. promoveerde te Utrecht den 24sten Oct. 1767 met cone Dissertatio Phy-siologica de Menstruorum per terrorem obstructorum curs. Hij schreef: Scheikundige Verhandeling over eenige Sympathetische inkten en den Pyrophorus of vuurdrager, Rott. 1770. 80. Zie A r renb er g, Naamr. van Both. bl. 264. Boekz. der Gel. Wer. 1767. bl. 622. LOOS (WILLEm CORNELIsZ), geb. in Nederland, tegen het eind der zestiende eeuw, opperbevelhebber eener vloot van 29 schepen, streed in Louwmaand 1640 voor Bahia in Brazilie, gedurende 3 voile dagen manmoedig tegen een vijandelijke Por­tugesche magt van 66, volgens anderen van 93 schepen, met 15000 man voorzien. Hij joeg ze ten laatste op de vlugt, met vernieling van eenige Portngesche bodems. Hij verloor echter reeds op den eersten dag, den 12den dier maand, het leven. Zie behalve de werk en van Barlaeus en Plante, J. C. de Jonge, Nearl. Held. ter Zee, D. I. bl. 31 7; van Loon, Nedcrl. Ilistoriep D II. bl. 253. LOOSBERGEN hielp, als onderluitenant de Willemstad verdedigen. Zie v a n Oldenborgh, Beleg en Defensie van de Willem­stad. bl. 142 ; Bosscha, Neerl. Heldend. te land.D. III. bl. 32 . LOOSE (JOHANNES JOSEPHUS DE) werd den 22 November 1770 te Zeele, bij Dendermonde geboren, ontving onderwijs aan de Gentsche Akademie, die hem in 1794 den eersten prijs naar het model schonk, vervolgens oefende en bekwaamde hij zich te Mechelen in de school van H e r re y n s. Hij was een goed historieschilder, wiens kunst in verschillende kerken van Belgie verspreid is, zoo als in de St. Jacobskerk te Gend St. Cornelia, de zegen aan de kinderen gevende, in de kerk van St. Nikolaas twee altaarstukken, Christus de krygsliedenuit den tempel drijvende en de lntrede des Zaligmakers te Jeruzalem in de kerk van Hamme, de Marteldood van St. Barbara, in de kerk te Lokeren. Ook schilderde L o o s e voortreffelijk gelijkende portretten en beoefende de letterkunde. Zelfs behaalde hij in 1812 een prijs bij de Gentsche Rederij­kerskamer, en in 1820 een medaille ter aanmoediging voor zijne Verhandeling over den tegenwoordigen staat der Schil­derkunst, bij de koninklijke Maatschappij van schoone kunsten te Gend. Hij was eerste professor aan de teekenakademie to St. Ni­colaas, waar hij den 4 Febr. 1842 in den ouderdom van 79 jaren overleed. Zijn afbeeldsel vindt men in de Collection des Portraits des Artistes modernes, door J. J. Eekho ut, BruI. 1822. fol. Hij was de leermeester zijner beide zonen Johannes en Basile. 40 Zie Imrnerzeel, Lev. en perk. der Holt en Pl. Irmnd Schad. D hi. 180; K ram m, Lev. en perk. der Holl. en Vl. Kunst-Schild. D. II. bl. 1011.. LOOSEN (SEBASTIAAN VAN) was te Gorinehem geboren en aldaar in 1570 Burgemeester en later Pensionaris. Hij genoot het bijzonder vertrouwen van Willem I en werd in 1573 Lid van den raad, die aan hem was toegevoegd om de zaken van den Lande te helpen beleiden en in 1575 Lid von den Landraad, die kort hierna weder ontbonden werd. Zijn bekwaamheden, schranderheid en voorzigtigheid deden hem tot versehillende belangrijke commissien gebruiken. Zoo werd hij door den Prins afgevaardigd om de regtspleging van Ja n J e r o e n s z o o n bij te wonen , doch ziende de drift van velen en dat daarmede noch nut noch eere was te bewerken, moist hij zich daarvan te verschoonen. Dikwerf werd hij tot onderhandelingen in Noord-Holland gebruikt. Lid van. den Raad van State geworden, stond hij met ij ver L e y c ester tegen en diens plan om een kamer van geldmiddelen op te rigten, waarbij hij dan als commies zou worden aangesteld. In 1587 werd hij als gezant naar Engeland gezonden om over den door Spanje aangeboden vrede te handelen. Twee jaren later vertrok hij wederom derwaarts met bijzonderen last om eenige gerezen geschillen bij te leggen. Voor de derde­maal werd hij benevens Fr an ken a derwaarts afgevaardigd om over de aanvrage van E 1 is a b e t h tot vergoeding der verschotten te handelen. Met vrncht was hij in 1594 en 1595 met L e o n i n u s en W it ten te Groningen werkzaam, om de geschillen tusschen de stad en de Ommelanden te ver­effenen. Van Loosen was in 1589 lid van den Hove van Holland, in 1582 lid van den Hoogen Raad (bij de instelling van dit collegie) • geworden en bleef in de laatste bediening werkzaam tot zijn overlijden in 1597. Hij huwde Johanna van Valkenstei n, bij wien hij eene dochter naliet met Adriaan Junius gehuwd. Zie B or, Ned. Oorl. B. VI. bl. 331; B. XXII hi. 28, B. XXXII'. bl. 38; Hooft, Ned. Hist. B. XXV. bl. 1136; Wagenaar,Vad. moist. D. VI. bl. 399, DJV1I. bl. 23, D. VIII. bl. 157, 203, 446 ; S. van Leeuwen, Bibl.bl. 1484; Verz. van Gedenkst. D II. bl 35; Seheltema, Staalk Ned. D. I I. bl. 40; Novena. Vloot, bl. 104, 114; Beaufort, Leven van Willem I, D. II. bl. 552, 598, D. III. bl. 643; J . C. de Jonge, de Unie van Bruss. bl. 137; Arend, Vad, ilia D. V. bl. 418, D. VII, bl. 200, 345, 365, 393, 353; Kobus en de Rivecourt o. h, w. Chron. van het Hist. Gen. D. V. bl. 331, 333. LOOSJES (ADRIAAN), zoon van Cornelis Loo sj e s, leeraar der Doopsgezinde Gemeente te Westzaandam, en van Neel tj e Dirk s, werd aldaar den 15den April 1689 ge­boren. Lust om de zeevaart of stuurmanckunst, reeds vroe;.Y, bij bespiegeling geleerd , in de dadelijke werkzaamheid te zien beoefenen, bewoog hem om in zijn 14de jaar met zijns vaders vriend, den commandeur Cornelis G ij s b e r ts z Z or g d r a a­ge r, bekend door zijne Beschrijving van de Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche Visscherij, eene reis naar Groenland te doen. Zoo veel genoegen gaf hem deze togt dat hij, zijn lust volgende, geen ander beroep dan dat van een zeeman zou gekozen hebben; doch op raad zijner ouders, bepaalde hij zich tot het leeren van een handwerk, en wel van de houtzagerij, om zich voorts tot den koophandel te bekwamen, terwijl hij zich in zijne tusschen uren met de beoefening der wetenschappen. vooral met de wis-, sterre-, aardrijks- tijdrekenkunde en geschiedkunde bczig hield . Achtien jaren oud begon hij zich meer gezet op de kennis der H. Schrift toe te leggen en nu en dan eene preekbeurt bij de gemeente waar te nemen. Twintig jaren bereikt hebbende, begon hij zich onder den onderwijzer H. G. M ell inghuizen en onder den Lutherschen predikant C o le r us, op de oude talen toe te leggen, en verkreeg spoedig eene genoegnme kennis van de Latijnsche, Grieksche, Oostergehe en i..nzonderheid der Hebreeuwsche talen; later leerde hij de Fransche, Engelsche en Duitsche talen aan, en ging voort met zich in de Heilige Schriften en de kerkelijke geschiedenis naar de bronnen zelve te oefenen. Omtrent 21 jaren oud, deed hij openbare belij­denis van de christelijke godsdienst, ontving de H. doop en nam behalve zijn beroep, nu en dan de dienst der kerk waar, terwijl hij nog daarenboven bij de beoefening der gemelde wetenschappen, die der penningkunde, natuurkunde en vader­landsche geschiedenie voegde. In 1745 werd hij tot het waarnemen van de halve predikdienst, op eene jaarwedde van f 800 aangesteld, en sedert wijdde hij zich geheel aan het herderlijk werk, en liet allengskens den koophandel varen. In 1762 nam hij, ten gevolge van ligchaams ongesteldheid, ontslag en stierf den 20sten Maart 1767, in den ouderdom van ruim 77 jaren. Zijne bekwaamheden in het behandelen van burgerlijke zaken, deed hem ten vraagbaak van velen strekken, en bijzonder ijverig was hij in het behartigen der belangen van de Doopsgezinde Societyt in Noord-Holland, en het was een blijk van achting jegens hem, dat hij aan het hoofd en de spreker was eener bezending uit de Societyts vergadering der Doopsgezinden in Noord-Holland en der Friesche Doopsgezinden aldaar, alsmede van de toen nog bestaande gemeentens der oude Vlamingen, om zijne Hoogheid in 1747 met het stadhouderschap geluk te wenschen. Hij, was gewoon vele aanteekeningen te maken, vormde vele plannen tot uitgebreide werken, doch bet kwam tot geen uitwerking. Men vindt van hem in de Godgeleerde Verrnaak­ltycheden van den geleerden Marten S c h ag e n, het een en 39* ander door hem met de voorletters van zijn naam A. L. onderteekend. Met S c h a g e n en Jan R o g g e, leeraar in de Friesche Doopsgezinde gemeente te Zaandam, nam hij deel aan de vertaling der Werken van den Joodschen Geschied­ eschrijver Jo sep h u s, naar de Grieksche uitgave van den hoog­ leeraar H a v e r k a m p, en teekende de kaart van het 11. Land in den druk van 1732. Ook vervaardigde hij de kaarten in de Verklaaring des Bijbels van de Engelsche Godgeleerden bij Tirion en Lo v e r i n g h 1740, en vervolgens een Kort begrip der Heilige Aardrijksbeschrijving met kaartjes, die hij deed plaatsen achter de Schriftuurlijke Historie van W a t s. In de Vad. Letteroef. D. II. vindt men zijne Beschrijving der Uitgestrektheid van Palestina, in lengte en breedte opge­maakt uit Ptolemeus, Josephus, Eusebius, Hiero. nimus, A n t o n i n i Itinerarium en het Itinerarium Hieroso. lymitanum. Hij spoorde Thomas W o p k e n s, leeraar der Doopsgezinden te Harlingen aan, tot eene nieuwe overzetting der Kerkelijke Geschiedenis van Eusebius. met aanbod van alle mo­gelijke pulp, en toen deze later van dien arbeid afzag, volvoerde hem Abraham Arent van der Mersch, toen leeraar der Remonsiranten te Hazerswoude, vervolgens hoogleeraar aan de kweekschool dier gezindheid te Amsterdam, onder gedurige briefwisseling met L oosj e s. Van zijne leerredenen ziet er slechts een De gezegende Nagedachtenis des Regtvaardigen, bij het overlijden van zijn ambtgenoot K 1 a as Jacobs z. N e n, (Westzaand. 1755), het licht. Zijne kennis en verkeering met den geschiedschrijver J. W a g e n a a r, die meerendeels de stukken voor den Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, bij T i r i on uitgegeven, vervaardigde, en zijne gemeenzaamheid met dezen, was oorzaak dat men hem met de beschrijving van Holland tot de Zaan en Zaanlandsche dorpen gevorderd, be­rigten vroeg, die hij ook gaf, gelijk Wagenaar (D. VIII. bl. 345) erkende. Deze berigten gaven hem aanleiding tot het opstellen van eene Beschrijving van de Zaanlandsche dor­ pen, Oostzaan, Oostzaandam, Westzaan, Westzaandam, Moog, Zaandijk, Wormerveer, Westknollendam en Nauwerna, na zijn dood (Haarl 1794) met aanteekeningen, platen en eene kaart, door zijn zoon P e t r us Loosjes, in het licht gage- yen. Tweemaal is hij gehuwd geweest. Eerst aan G u u r tj Kiaas V isscher, bij welke hij eene dochter Mar ritj e Loosjes verwekte, die gehuwd doch kinderloos gestorven is, een zoon, Cornelis Loosje s, predikant bij de Doopsge­zinden te Goudr, Oostzaandam en eindelijk te Haarlem, waar hij den 5den Januarij 1792• overleed. Voor de tweede maal nam hij ten huwelijk Trij ntj e Lourens L ouw en, die hem overleefde en twee kinderen schonk, Lour ens en P e­ trus Loosjes. Zie zijn T,evensberigt voor de Zaanl. Dorpen; Ab con de, Vierde dank. bl. 62. LOOSJES (PETRUS ADSZ .), jongste noon van A d r i a a n Loosj es Doopsgezind leeraar . te Westzaandam en Tr ij ntje L o u w r ens e. werd den 20 Nov. 1735 aldaar geboren, ont­ving het gewoon schoolonderwijs in het Nederduitsch en Fransch, vervolgens van Jacobus B y n e m a en van zijn oudste broe­der Cornelis L o o sj e s, toen leeraar der Doopsgezinden aan de Oostzijde van Zaandam in het Latijn en Grieksch. In 1754 begaf hij zich naar de kweekschool te Amsterdam, en nam aldaar de lessen van Tjerk N i e u w e n h u i s, in de wijsbegeerte, natuurkunde en die van den Hoogleeraar Kool­haas in het Hebreeuwsch en van J. Kr ig h:o u t in de God. geleerdheid. In 1759, tot proponent in de Godgeleerdheid bevorderd zijnde, werd hij predikant aan den Hoorn op Texel, in 1762 te Monnikendam en vervolgens te Haarlem, waar hij bijna 50 jaren het leeraarsambt bekleed heeft. Reeds in zijne jeugd beoefendt hij de poezij en liet eenige losse gedichten drukken. Later schreef hij een menigte deels oorspronkelijke, deels vertaalde stukken, vooral de zedekunde. Natuurlijke Historie en Scheikunde betreffende in het iliengel­werk en ook Boekbeoordeelingen in de Vaderlandsche Letter­oefeningen en het letterkundig Tijdschrift van het Departement van de Zuiderzee dat de Letteroefeningen verving, ook zijn er verscheidene stukken van zijn hand en het spectatoraalblad de Denker, te Amsterdam uitgekomen. Het eerste werkje dat door hem vertaald, in 1766 het licht zag waren de Historische zamenspraken over de Noodza­kelijkheid van den Godsdienst in den Huwelijkschen staat, 2 d. uit bet Eng, De algemeene smaak zijner landgenooten en bijzonder zijner Haarlemsche burgers, zich vereenigende met zijne neiging voor de beoefening der natuurlijke historie, gaf hij in 1768 in het licht : De beschouwingen van de werken der Natuur, ten opzigte van de viervoetige dieren enz. ter betooging van Gods Magt, Wijsheid en Goedheid, of vervolg van de tweede verbeterde uitgave van J. R ay, Gods wijsheid geopenbaard in de wer­ken der schepping, Iu het volgende jaar gaf hij ten dienste der jeugd in het licht Leerzame zamenspraken over eenige Dieren, Vogels en Visschen. Nog gaf hij omstreeks dien tijd eene vertaling der Historie van Delia Stanhope. Tusschen 1771 — 1775 hield hij zich onledig met de vertaling en uitgave van Moshe im s Kerkelijke Geschiedenis, uit het latijn en de ver­vaardiging van de Ophelderingen op dezelve, terwijl hij inraid­dels nog de vertaling leverde van V ol t air e onder de schim­men ; Findlay verdediging der Heilige Schrzften en van Josephus tegen de Voltaire en A. J. Roustan, Brieven over den tegenwoordigen staat des Christendoms eu het gedrag der Ongeloovigen, met eene beantwoording hunner voornaamsta Tegenwerpingen. In 1776 ondernam en in 1778 voleindigde hij de Nederduitsche Navolging van de Algemeene Waereld­lijke Geschiedenis van den abt M ill o t, in 10 deelen, terwij1 hij inmiddels als een oorspronkelijk werk uitgaf zijne Redevoe­ringen voor Neerlands Jongelingschap 2 d. zijnde deze, be-halve zijne Redevoering bij gelegenheid van het invoeren der Christelijke Gezangen en Liederen in de Vereenigde Doops­gezinde Gemeente te Haarlem 1805, de eenige leerredenen die afzonderlijk door hem zijn uitgegeven. In het jaar 1778 gaf hij een goede overzetting van R o b e r t s on's Geschiedenis vun Amerika in 4 d. (het Vde deel zag eerst in 1801 het als lang na den dood van R o b e r t s o n uitgegeven, mede door hem vertaald) en tevens eene van het verhaal eener Reize naar de IJsberjen van Savoye door B o u r r i t. In het volgende jaar vervaardigde hij eene vertaling van R o-be r t s o n's Geschiedenis van Schotland, 3 d. alsmede van W a t s o n's Brieven ter verdediging van den Christ. Godsdienst. Niettegenstaande dien arbeid wist hij nog tijd te vinden tot het schrijven eener Verhandeling, ter beantwoording der eerste vrage, door het in 1718 opgerigt Godgeleerd GenoOtschap van Pieter Teyler van der H ulst, uitgeschreven over het onderscheidend kenmerk van de Christelijke Openbaring en werd met den tweeden zilveren medaille bekroond. Dit antwoord wordt gevonden in het Zesde deel der Verhandelingen van dat Genootschap, van hetwelk hij in 1778 medebestuurder en later secretaris werd. In 1780 gaf hij eene overzetting van F ordyc e's Vriend der Jonge Heeren, 3 d. in het licht, en in dat en de beide volgende jaren de zoo algemeen geachte Brieven van John Moor e, behelzende eene Beschouwing der Maatschappij en Zaken in Frankrijk, Zwitserland, Duitschland en Italie, terwijl hij ook een groot gedeelte vervaardigde van de overzetting van R o b e r t s o n's Geschiedenis van Oud Griekenland, 3 d. Met veel moeite liet hij zich in 1'781 overhalen tot het vertalen van het A. M. C e risi e r, Tableau de l' Histoire des Provinces Unies, en veranderde het langzamerhand in een ge­ heel oorspronkelijk werk, dat hem veel moeite en tijd kostte. Hiermede was hij bezig tot 1787, onder de hand eene verta­ ling gevende van Miss M o re's 6-1 ewijde Tooneelstukken, de twee eerste deelen van de Vaderlandsche Karakterkunde, een oor­ spronkelijk werk in 2 deelen en de vertaling van Be a t t i e s Wijsgeerige en Dichtkundige Verhandelingen, 2 d. In het jaar 1786 zag het eerste deel van het Vervolg op Wag enaar's Vad. Hist. in het licht. Aan het schrijven van dit oorspronkelijk werk, waartoe hij niet dan schoorvoetende besloten had. besteedde hij zeer veel tijd, en in 1811 kwam het laatste deel, namelijk het 47ste te voorschijn, hebbende hij daar dit vervolg eerst een aanvang neemt met het uitbreken der Amerikaansche onlusten, ook nog het tusschen beide open- gebleven vak der geschiedenis, waar namelijk Wagenaar eindigt met het jaar 1752 loopende tot 1774, met 3 deelen aangevuld. Het geheele werk eindigt met 1806, en dus ook het einde van het raadpensionariaat van R. J. Schimme I­penninek. Tegelijker tijd vertaalde hij Cones Beschouwing der .11 aatschappij en Zeden in Polen, Rusland, Zweden en Denemarken, in 9 d. en in 1790, 1791 eene overzetting van Be n y o w s k y, Gedenkschriften en Reizen, 4 d., en van de Baarblijkheden van den Christelijken Godsdienst door J. Bea t-t i e, van B obertson's Geschiedkundig Onderzoek wegens de kennis die de Ouden hadden van Indie (1793), ook be­zorede hij eene uitgaaf van de Beschrijving der Zaanlandsche dorpen van zijn vader (1794). Voor het Godgeleerd Genoot­schap van Teyler bearbeidde hij inmiddels ook eene vertaling uit het Engelsch van den hoogleeraar W. L. Brown, over de vraag: In welken zin kunnen de menschen gezegd worden gel& te zijn enz., te vinden in het XIII deel van de Verhan­delingen van dat Genootschap, terwijl hij wat later ter gedach­tenis van Was h i n g t o n, eene kleine verzameling van stukken, onder den titel van: Bijdragen ter gedachtents van W a s­hington het licht deed zien. In 1804 gaf hij nog eene vertaling van Acerb is Reizen door Zweden en Finland tot aan de uiterste grenzen van Lapland, in 4 deelen. Behalve al deze opgetelde, heeft hij nog verscheidene kleinere stukjes geschreven, welker opteekening hij der moeite niet waardig schijnt te hebben geacht. Hij overleed. den 12den Januarij 1813, in den ouderdom van ruim 77 jaren. Zie Konst- en Letterb . 1813. bl. 56, 356 .oigg. LOOSJES (ADRIAAN PIFIERSZ.), geboren 13 Mei 1761, op het eiland Texel, waar zijn vader leeraar der Doopsge­zinden was. Eerlang werd deze naar Monnikendam en ver­volgens naar Haarlem beroepen. Hij was aanvankelijk insgelijks tot de predikdienst bestemd, doorliep de Latijnsche scholen en woonde eenigen tijd de lessen bij aan het athenaeum te Amsterdam, doch verkoos naderhand den boekhandel, dien hij met goed gevolg te Haarlem sedert 1782 tot zijn dood toe dreef. Loosjes besteedde den tijd, dien hem van zijne bezigheden overbleef, met letterkundigen arbeid. Die zijn tijd goed op woeker zet, verdubbelt dat geschenk tienvoudig ." schreef zijn lofredenaar. de hoogleeraar Hofman Peerlk am p, en dit deed Loosjes van zijn vroege jeugd af. Daarom ontbrak het hem nooit aan tijd, noch om de arbeidvolle taak, welKe hij zich dagelijks voorschreef te voltooijen, noch om deel te nemen aan de gezellige verkeering met zijne vrienden." Geen van onze letterkundigen heeft zoo veel, en wat weer zegt, zoo veel goeds geschreven, dan hij; de enkele optelling der titels van zijne voortreffelijke, meest oorspronkelijke werken, zou bet bijna onmogelijk doen achten , dat in den omvang van veertig jaren (zijn eerste werk schreef hij in 1779, als 18jarig jongeling) een enkel mensch zulk een menigte boek­deelen over zeer verschillende stijI en vorm heeft kunnen zamen­stellen en daarbij nog een zeer omslagtig beroep waarnemen, zonder zelfs de genoegens des gezelligen verkeers of geoorloofde uitspanningen daaraan te moeten opofferen en zich te onttrekken aan de werkzaamheden der veelvuldige posters en commission, waarmede hij bij uitnemendheid belast werd. Het was vooral in twee vakken van onze vaderlandsche letterkunde, dat L o o s-j e s zich gunstig onderscheidde, als dichter en romanschrijver, en het was vooral in de laatste hoedanigheid, dat hij zich grooten roem heeft verworven. De gebeurtenissen in het laatst der achttiende eeuw, ontvlamde zijn dichtvuur. Zoo schetste hij in drie zangen den Vaderlandschen Zeeheld (1781) en in vijf zangen St. Eustatius genomen en hernomen. Zoo stichtte hij een Gedenkzuil ter gelegenheid der Vrijverklaring van NoordAmerika (1782). In 1784 bezong hij den admiraal - M. A. de R u i t e r in tien boeken, een dichtstuk, dat met meer regt dan een Abr a h a m de Aartsvader, den naam van heldendicht verdient. Minder gelukkig, schoon met vuur en vaderlandschen gloed geschreven, is de Ruiter's laatste Zee­togt (1812). Hij houdt zich in dit opzigt meer streng aan de geschiedenis, en rangschikt zich zelve onder de historische of cyclische dichters, waarvan Lu c an n s met zijne Pharsalia bet eerste voorbeeld heeft gegeven. Ook als godsdienstig dichter verdient Loosj es onderscheiding. Verscheiden grond trekken van bijbelsche tafereelen werkte hij op bevallige wijze uit of stelde de lotgevallen van bijbelsche personaadjen in onderscheiden vormen onderhoudend voor. Zijne tooneelstukken hebben veelal gebeurtenissen uit de vaderlandsche geschiedenis ten onderwerp, doch weinigen zijn, en dat slechts een enkele keer ten tooneele gevoerd. Als dichterlijk vertaler is hij door zijne uitnemende vertolking van D el i 11 e's Drie ryken der Natuur en het Leven van Huy g en s bekend. Hij had ook eene vrije navolging van DeIill e's Jardine ondernomen, en nog 's avonds voor zijn dood daaraan gearbeid. Het afgewerkt gedeelte is door zijn won V in cent Loosj es, in het eerste deel van zijns vaders Nagelaten Gedichten opgenomen. Als dichter wordt hem de tweede rang op den Nederlandschen Parnas toegewezen, doch als prozaschrijver verdient hij met alle regt den eerste. p Hij verstond de kunst om zijnen lezer met vermaarde personaadjen, vooral uit onze vaderlandsche ge­schiedenis, gemeenzaam te doen omgaan. Het is waarlijk ieders taak Diet om Jacoba van Beijeren, Huig de Groot, Louise de Coligny, Johan de Witt en andere mannen en vrouwen karaktermatig te doen spreken en handelen, gelijk L oosj es in zijne gedialogiseerde tafereelen, zoo na tuurlijk en daarom zoo treffend moist te doers. Verre, zeer verre over­trof hij hierin Meisne r, die in zijn Bianca Capello in Duitschland een voorbeeld van dezen schrijftrant gegeven heeft. Het werk van L o osj e s in dezen smaak, getiteld: Johan de Witt, Raadpensionaris van Holland, in 1805 uitgegeven acht men een meesterstuk. Vaderlandsche karakters, zeden en gewoonten leverden hem de stof, die hij op eene uitmuntende wijze bearbeide tot bevordering van vaderlandsche. deugd. Zijn Historie van Susanna Bronkhorst behoeft in geen opzigt te wijken voor Ric har d so n's Clarissa Harlowe, noch zijne Zedelijke Verhalen voor die van Mar m on te 1. Zijn Leven van Maurits Lijnslager, Hillegonda Buisman, Robbert Hellemans, Johannes Wouter Blomme­stein en zijne Lotgevallen van R e i n o u d Jan van G ol­s t e i n werden algemeen en worded nog met graagte gelezen en • verdienen zulks volkomen. L o osj e s was een ij verig voorstander van de zaak der Patriotten, waarvan hij in verscheiden zijner geschriften de warmste blijken craf, zag met leede oogen in den herfst van 1787, door de P'ruissische wapenen al de schoone ontwerpen eener grondwettige herstelling verijdelen en het aristocratisch­stadhouderlijk bestuur in zijn ouden luister herstellen, Hij juichte de omwenteling van 1795 toe, en ofschoon ook hij spoedig uit zijne bedwelming ontwaakte, die hem had aange­grepen door de overdreven denkbeelden, die hij zich van de Fransche edelmoedigheid en vrijheidsliefde had gevormd, bleef hij echter zijne beginselen getrouw en ging in alles met be­zadigdheid te werk. Tot lid van Hollands gewestelijk bestuur geroepen, deed hij aan het hoofd eener plegtige bezending uit dit staatsligchaam ter Nationale Vergadering in 1797, een mannelijke en welsprekende voordragt eenen Ci c e r o waar­dig," die in de Vad. Historie, Vervolg op Wag enaar, D. XXXVIII. bl. 26 en volg. , bewaard is gebleven. Na dezen post en op zijn tijd dien van voorzitter met lof bekleed te hebben, keerde hij tot het ambteloos leven terug. Geheel doortrokken van den echt republikeinschen geest onzer wakkere voorvaderen en alle vreemde overheersching verfoeijende, zag hij met gloeijende verontwaardiging het noodlottig tijdstip na­deren, dat Nap ol eon ons zijn broeder tot koning zou op­dringen, om zich langs dien weg de opslokking van ons va­derland gemakkelijk te maken. Met de heeren C. de K o n i n g en A. v an d e r W i 1 1 i g e n, verspreidde hij een verzoekschrift onder het yolk, om door middel van deszelfs vertegenwoordiging den dreigenden slag af te wenden, en gaf in zijnen overkropten boezem van tijd tot tijd lucht, door de kwaadaardigheid van den Corsikaanschen zwaardvechter met afzigtelijke kleuren af te schilderen. Met tranen in de oogen deelde hij daarom in de blijdschap van het verloste Nederland, en de terugkomst van eenen Nederlandschen prins was voor hem een feestdag." Hij was oprigter, voorstander en bestuurder van het Haar­lemsch Departement der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, lid der Nationale Huishoudelijke Nederlandsche Maatschappij, mede-directeur van Teylers Godgeleerd Genootschap en bekleedde vele betrekkingen in zijn kerkgenootschap en geboortestad. Zijn portret vindt men op eene schilderij, voorstellende eene spijsuitdeeling aan de armen en is meermalen uitgegeven. Hij huwde Cornelia Johanna Herdingh. Zijn eenige noon Vincent Loosjes volgt. Hij gaf in het licht: Flora Harlemica, of Lifst der Planten rondom Haarlem, Haarl. 1779. Menalkas in XII Boeken, Haarl. 1780. De -Vaderlandsche Zeeheld in III Boeken, Haarl. 1781. 80. St. Eustatius genomen en hernomen in V Boeken, Haarl. 1782. Gedenkzuil ter gelegenheid der Vrijverklaring van Amerika, Amst. 1782. Minnezangen en Jeugdige Gedichten, Haarl. 1783. 80., 1790. kl. 80. M. A. de Ruiter in X Boeken, Amst. 1785. 4o. De slag bij Nieuwpoort en Emilia van Nassau, Haarl. 1786. 80. Proeve van gewijde poezy, Haarl. 1784. gr. 80. Menzikof; treurspel, Haarl. 1785. 89. Volksliedeboek, Haarl. • 1785. kl. So. De vlugt van Huig de Groot, tooneelsp. Haarl. 1785. kl. 80. Capellen tot den Pol; treursp. Haarl. 1785. gr. 80. De Vrijburger; tooneelsp., Haarl. 1786, kl. 80. Gevaarts en Gijzelaar; tooneelsp., Haarl. 1786. kl. 80. C. F. Gellert; tooneelsp., Haarl. 1786. gr. 80. Joseph, in zes zangen, m. pl. Haarl. 1786. 4o. (Ook z. pl.) Schilderlof, Haarl. 1788. gr. 80. Frans Hals, Haarl. 1789. gr. 80. De Watergeuzen, heldensp., 1790. gr. 80. Cornelius de Hoofdman in 3 Boeken, Haarl. 1792. 80. 2e dr. Boudewijn en Lijsje, eene vertelling, Haarl. 1792. 32o. •Charlotte van Bourbon, met portr., Haarl. 1792. gr. 80. Tooneeloefeningen, Haarl. 1790-93. 4 d, kl. 8o, Coucy en Jacqueline, eene romance, Haul. 1793. gr. 8o . Bijbelsche tafereelen in een dramatischen stijl, in 33 tafe­reelen, in. pl. Haarl. 1793. gr. 80. Het Hout of boschgedachten, in zes bespiegelingen, m. pl. Haarl. 1793. gr. 80. (Ook met gekl. platen.) Gedrag van Etsje van Houwening, de dienstmaagd van Hugo de Groot, geschetst, Haarl. 1794. 2de dr. kl. 8o, Proeve van herderskouten, visscherszangen eu mengelingen, Haarl. 1794. 80. Hugo de Groot en Maria van Reigersbergen, met eene pl. Haarl. 1794. gr. 80. Lazarus, in vier bespiegel , m. pl. Haarl. 1795. gr. 80. en 4o. Worsteiingen der Bataafsche Vrijheid, in vier Zangen, Haarl. 1798. gr. 80. Romeinsche antieken van Vrijheid en Vaderlandsliefde, be-vattende M. Junius Brutus, Cornelia, de moeder der Gracchen en L. Junius Brutus, Haarl. 1791. 80. De Bataven, Haarl. 1799. gr. 80. Het Vaderland aangevallen en verlost, in zes Zangen, Haarl. 1799. gr. So. Dirk de Bekker; treursp., Haarl. 1799. kl. 80. R o osj e, in drie boeken, Haarl. 1800. m. pl . 2de dr. De tijdperken van den dag, in vier bespiegelingen, Haarl. 1801. gr. 80. m, pl. Louise de Coligny, met portr. Haarl. 1803. gr. So. Aansp•aak en gezangen bij de Uitdeeling der tabaksdoos uan M. Molenaar, Haarl. 1803. gr. 80. Jo h an de Wi t t, Raadpensionaris van Holland; een dra-matisch werk met pl. en portr. Haarl. 1805. gr. 80. Vertoogen ter beschaving en verbeterinq van den gemeenen man, Haarl. 1805. 2 St. kl. 80. Zedelijke Verhalen, Haarl. 1805. 3 d. met pl. gr. 80. 2e dr. 1815. gr, 80. 3de dr. 1845. met portr. en facs. Katwiiks Zomertogtje met gek. pl. en k., Haul. 1805. gr. 80. Hollands Arkadia of Wandeiingen in de omstreken van Haarlem, met gek. pl. en kaarten, Haarl. 1807. gr. 80. Amelia Fa b r i c i u s, o f Delft door buskruid verwoest; treursp. , Haarl. 1807. gr. 80. Historie van mejufvrouw Susanna B r onk h o rs t, met pl. Haarl. 1807. 6 d. gr. 80. 2de dr, 1828. 6 d. gr. 80. Arnold Geesteranus en Susanna van Oostdijk, dramatisch bearbeid, Haarl. 1808. gr. 80. E w o u d v an Lodijk e, of de ondergang der Zeeuwsche stad Reimerswaal; treursp., Haarl. 1808. gr. 80. Huig de G r o o is tweede ballingschap of vlugt uit Amster- dam; tooneelsp., met een lofdicht op denzelven, Haarl. 1808. L au r ens K o s t e r; tooneelst. , Haarl. 1808. gr. 80. De man in de vier tijdperken zijns levens, met pl. Haarl. 1809. gr. 80. De vrouw in de vier tijdperken haars levens, met pl. Haarl. 1809. gr. 80. De man en de vrouw in de vier tijdperken van hun leven, 2de druk, 1 d. met pl. gr. 80. Hulde aan de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, bij derzelver vijf en twintigjarig bestaan, Haarl. 1809. gr. 80. Lotgevallen van den Heere R e i n o u d Ja n v an G o '-stein tot Scherp en z eel, eene Nederl. Geschiedenis uit het laatst van de achttiende eeuw, Haarl. 1810. 4 d. m. p. gr. 80. De laatste Zeetogt van den Admiraai de R u i t e r, een ge­dicht in twaalf boeken met geschiedk . aanteekeningen en eene kaart, Haarl. 1812. gr. 80. Ebb a Ni e t s; treursp. , Haarl. 1812. gr. 80. Proeve eener Navolging van het gedicht Montmartre, door J. M eerman, Haul. 1812. gr. So. De Geest der Geschriften van J. le Fr a n c q van B e r k-h e y, in zamenspraken, Haarl. 1813. gr. 80. Parijs aan de voeten van keizer Alexander in 1814,. Haarl. gr. 80. De Schim van Czaar Peter aan Keizer Ale x an d e r, Haarl. 1814. 4o. Nederlands Volksverwachting: dichtstuk, bij gelegenheid van de groote verqadering ter overweging van het ontwerp van grondwet, Haar'. 1814. gr. 80. Het Leven van Maurits L ij n s l a g e r, eene Hollandsche Familie•geschiedenis van de zeventiende eeuw, Haarl. 1814. 4 d . met pl. 2de dr. gr. 80. 3de dr. 1824. kl 80. De drie rijken der Natuur, dichtstuk van J. D el i ll e, vrij nagevolgd, met aanteekk. en afb. Haarl. 1814. gr. 80. Het Leven van Hillegonda B uis m a n; eene Hollandsche Familie-geschiedenis uan de zeventiende eeuw, Haarl. 1814. 4 d. met pl. gr. 80. Het Leven van Robbert He ll e m a n s , eene Hollandsche Familie-4eschiedenis uit het laatste gedeelte der zeventiende eeuw, Haarl. 1815. 4 d. met pl. Mengeldichten, Haarl. 1815. 2 d. gr. 80. Het Leven van Johannes Wouter Blommesteyn, eene Hollandsche Familie-geschiedenis nit het begin der achttiende eeuw, Haarl. 1816. 4 d. met pl. gr. 80. Frank van Borselen en Jacoba van Be ijerert, Haarl. 1816, met eene plaat, derde druk, gr. 80. Ook met muzijk door P. H. M a s ch. Lemida en Chili o f de hope der Opstanding, Haarl. 1816. met pl. 2de dr. P. M o e n s, Rijkdom, middelbare stand en armoede, in drie bespiegelingen, Haarl. 1816. 2de dr. met pl. De Bijbel, dichtstuk, Haarl. 1816. gr. 80. Bulde aan Lu the r, bid gelegenheid van het derde eeutvfeeest der hervorming, Haarl. 1817. gr. 80. Lauwerkroon voor de Nederlandsche Zeehelden in den zeeslag van Algiers in 1816; dichtstuk met portretten en afbeeldingen, Haarl. 1817. gr. 80. De vier Levensstanden van den mensch, Haarl. 1816. 2de dr. met pl. gr. So. Nagelaten Gedichten, Haarl. 1820. 2 d. gr. 80. Het Leven van Co n s tan t ij n Huig en s, door hem zelven beschreven, uit het Latijn in dichtmaat overgebragt, met portr. Haarl. 1821. gr. 80. Dramatische Werken, Nieuwe uitg. Amst. 1844. gr. 80. Ook vindt men gedichten van hem in de Stukken bij gele­ genheid der viering van het 25jarig bestaan der Nationale Huishoudelijke Maatschappij, op den 4 Junij 1803; bl. 61; in de Vriendezangen tot gezellige vreugd; Het Spreeuwtje en de Democritische Tafelliedtjes, uitgegeven door het, door Loosjes in 1789 gestichte vrolijk, los en vrij dichterlijk gezelschap, onder den naam van Democriet, in hetwelk ieder lid den naam van eenen anderen dichter, L o o sj es dien van Rotgans voerde. Ook in het Tael- Dicht- en Letterk. Kabinet van Brender a Brandis. Zie Handel. der Jaarl. Verg. der Newts. van Ned. Lett. 1818. bl. 5; Hulde aan de Naged. van A. Loosjes Pz , toegebragt door het Departement Letterk van het Gezels. Oefening en Wetens. te Haarl. 14 Maart 1818, door P Hofman Peerlkamp, C. de Koning Ldz., A. van der Willigen en H. Meijer Jr. Haarl. 1818. 80. P. Hofman Peerlkamp, Over Adriaan Loosjes Pz. Voorlez. in Felix Meritis iu de Vad. Lett 1819. No 9; Witsen G eijs­beek, B. A. C. Woord, D. IV. bl. 208; Astrea, 1855. hl. 171; Siegenbeek, Geseh. der Ned. Lett. bl. 276, 295; van Kampen, Gesch der Lett. en Wetens. D. II bl. 466, 469, 493--495; Collot d'Ese u ry, Holt. Roem, D. IV. (1) 95 A. IV. (1) 330, IV. (2) 364, 365; Bloemen op het graf van A. L. door het Amst. Genoots. Openhart. Vertrouwen en Stilzwijgendheid; Algem. Konst- en Lett. I). I. bl. 57 enz. bl. 361 enz. D.JII. bl. 244 en very. 269 very. 1818. D. I. bl. 179,J213, 261, 296;JVad. Lett .1806. St.JI. IA. 35, 1819. St. H. blJ347, 348,J1821.JSt.Jbl.J127; Bodel Topogr. Lijst van .Plaatsb. bl. 199, 202, 954, 1047, 1420,1437, 2097; R. Arrenberg, Naamr. van Ned. Bock. bl. 264; Brinkman, Naaml. van Ned. Both.; Cat der Bibl. van de Maats van Ned. Lett. D. I. bl. 275, b. bl. 137, D. II. bl. 26, 209, 227, 545; Muller, Cat. van Portr. LOOSJES (CoENELls), zoon van A d r i a a n Loo sj e s en T r ij n tj e Lou wren se L o u w e n, predikant der Doopsge­zinden aan de Oostzijde van Zaandam, sedert 1763 te Haar­lem bij de gemeente in de Peuselaarsteeg, in 1791 overleden. Door hem werd in 1758 den coop der bejaarden aan A. v a n der Os bediend. Hij was oprigter en aanlegger van het bekende tijdschrift de Letteroefeningen. Ook gaf hij de tweede verbeterde uitgaaf van J. R a y, Gods Wijsheid geopenbaard in de Werken der Schepping. Zie Komi -en Letterb. 1813. bl. 359. LOOSJES (VINCENT), zoon van Adriaan Lo osjes Pi e­ters z., te Haarlem in 1787 geboren, evenaarde zijn vader minder in letterkundige verdiensten dan wel in werkzaamheid en regt­schapenheid. Hoe talrijk de bezigheden waren, die zijn tijd roofden, zoowel in zijne eigene zaken als boekhandelaar, als in de verschillende betrekkingen, waarin hij geplaatst was, en waartoe die ook van bestuurder van Teylers stichting behoorde, hij vond te midden van al zijne drukten nog gele­genbeid, om aan zijne lust ter beoefening der letteren te vol­doen. De onderscheidene letterkundige vereenigingen in zijne geboortestad (o. a. Oefening in Wetenschappen, de aloude Rederijkkamer de Wijngaardranken, Detnokriet), telden hem onder hare leden, en ook daar behoorde hij onder hen, wier werkzaamheden het meeste toebragten om de vergaderingen aan haar doel te do.en beantwoorden en vriendschappeiijk met let­terkundig genot en genoegen te vereenigen. Ook voor het grooter publiek trad hij onderscheidene malen op. Om van kleinere stukjes, losse gedichten, eene redevoering bij het 50 jarig bestaan van het departement Haarlem der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen enz., niet te spreken, gaf hij in 1817 een dichtbundel uit onder den titel van de Veldslag bij Waterloo en Dichtproeven, waarin onder ander vloeijende volksliedekens, zijn in 1813 algemeen gezongen Oranje Snuifje voorkomt. In 1822 verscheen eene verzameling van stukken, onder den naam van Zedekundige Uitspanningen, die zooveel goedkeuring en bijval vonden, dat zij in 1824 door eene tweede verzameling: Nieuwe Zedekundige Uitspanningen werden gevolgd, terwijl hij ook de uitgave van de Gedenkschriften wegens het vierde Eeuwgetijde der Boekdrukkunst bezorgde, en in 1828 eene vertaling gaf van la Mar t i n e's Mort de Socrate, die niet zonder verdiensten is, dock moet achterstaan bij de keurige overbrenging van den Dortschen dichter J. K i s­seliu s. Ook gaf hij de Gestachtslijst der Zelfstandige Naam­woorden van U, Pieter son (1774) aanmerkelijk vermeerderd, in het licht (Haarl. 1826. 80. 8ste dr.) Sedert een reeks van jaren berustte daarenboven de redactie van de Algemeene Kunst -en Letterbode bij hem. Zijne letterkundige verdiensten werden door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, door het aanbieden van haar lidmaatschap, erkend. Hij overleed den 3den April 1841. Den 9den van dien maand werd zijn lijk ter aarde besteld. Zes weken voor zijn over­lijden had hij zijne echtgenoot verloren, die hem elf kinderen naliet. Zijn afbeelding bestaat in lithographie. Zie Kunst- en Lett. 1841 D. I. 1)1. 260 volgg. Hand. der Jaari. Perg. van de Maats. der Ned. Lett te Leyden, 1841. bl. 41; van der An, N. B. A. C. Woord. D. II. bl. 372; Muller, Cat. van Portr.; Brinkman, Naand, van Boek. Cat. der Maats. van Ned. Lett. te Leyden, D. I. bl. 136, 287, 328. LOOTENS (W.) gaf in het licht: Beschrijving van het orgel in de Groote kerk te Zierikzee, Zierikzee, 1770. kl. 80. Zie Mr. Bodel NUenhuis, Topogr. Lijat der Plaatsbes. bl. 185. LOOTIUS (ELEAzlit), M. fil., als proponent beroepen te Koe-dijk en Pancras (1619), te Geertruidenberg (1623), te 's Hage (1632) en aldaar gestorven den 2lsten December 1668. Hij leverde met vijf predikanten als afgevaardigde der Synode eene remonstrantie in tegen de woelingen der Roomschen (1651) en schreef: Op het openen van de derde kercke in 's Gravenhage, Lijk­predikatie over Prins Hendr i k en de Bevestiging van Do. G. Lamotius, 's Gravenh. 1654. 4o. Zie Soermans, Naamr. van Pred. W. 128; de Paanw, Vern. iflphab. van Noordholl. hi. 128; M. Veer is, Chron. Eccl. bl 65; Namen der Pred van 's Sage, achter de Orde der Feestt , ; N si i s s e n-b e r g, Besehr. van Geertruidenb. bl. t 94 ; M a u r i k en Noord­beck, Naamr. van Godg Sehrijv.; Aits ema, Herst. Leeuzo, bI. 60 ; Y p e y en Dermout, Geseh. der Ned. Hero Kerk, 1). II. bl. 430 ; Schotel, Kerk Dordr. D. II. bl. 308. LOOTS (Cowin's), werd den 6den van Zomermaand 1765 geboren. Ook hij behoorde tot het vrij groot getal van Ne­derduitsche dichters, die, onder min gunstige omstandigheden ter ontwikkeling van hunnen grootschen aanleg zich, door eigene aandrift en de ingeschapene kracht van hunnen rijk begaafden geest, tot eene aanzienlijke hoogte op den Zangberg wisten te verheffen., In zijne jeugd, teen het onderwijs hier te lande nog op een lagers trap stond, weinig weer dan met de meeste beginselen der beschaafdheid bekend gemaakt, werd hij vroegtijdig op een kantoor geplaatst, waar hem de kennis der Engelsche taal noodzakelijk was, doch voor het overige tie eenvormige en geestverdoovende werkzaamheden, met welke hij belast was, weinig of liever in het geheel niet geschikt waren, om de vrije ontwikkeling van zijn genie te bevor­deren. De lezihg intusschen van den Palamedes, en de bij dat treurspel doorgaans gevoegde Hekeldichten van V o n-d e 1, het eerste dichtwerk, waarmede hij bekend werd, had op zijn geest een' zoo sterken indruk gemaakt, zijne aangebo• rene zucht tot beoefening der dichtkunst zoo zeer opgewekt, dat hij sedert niet afliet zich daarmede bezig te houden, en Vo n de 1 zijn ganschen leven door, als een vorst onzer dich­teren vereerde, wiens gezag schier als een Godspraak bij hem gold. Door zijne jeugdige proeven in de dichtkunst, waarin kenners weldra den aanleg tot een' groot dichter ontdekte, verkreeg hij toegang tot den dicht- en letterminnenden kring, die zich ten huize van den dichter en boekhandelaar P. J, Uy tenbroek vereenigde, en waartoe ook H elm e r s be­hoorde. Met dezen, later zijn behuwdbroeder, sleet hij een verbond van vriendschap, dat tot op diens overlijden onge­krenkt in stand bleef. Vooral na 1795 begon Loots zich door zijne vaderlandsche gedichten bekend te maken, zoo als door zijne Overwinning der Nederlanders op Chattam; Lierzang (Amst. 1799. 80.), De dwinglandij; Lierzang (Amst. 1800), DeVolkswoede aan do nagedachtenis van de Gebroeders de Witt (Amst. . 1802), en De Batavieren, ten tijde van Cajus J ul i u s C e z a r (Amst. 1805). Dit laatste vooral was een stout bestaan in dien tijd. Napoleon was even te voren (1804) keizer geworden en had ons de Staatsregeling van 1805 voorgeschreven; men ge­voelde dagelijks- meer het knellend juk, onder den naam van Bondgenootschap vermomd; en doorzigtigen ontwaarden mis­schien reeds in het verschiet het onweder dat in 1806 op ons losbarstte. Toen, terwij1 bet Amsterdamsche Tooneelbestuur de Lucretia van T o 11 e n s niet durfde vertoonen, gaf L o o t s het bovengenoemde dramttische dichtstuk uit, waarin een Bard aan de Batavieren, gereed staande zich met Rome te verbin­den, de rampen en de schande van dergelijke onevenredige verbonden met gloeijende verwen maalt, en met trekken, spre­kend uit de jongste geschiedenis ontleend, en de toekomstige bevrijding van Nederland voorspelt. Geen wonder dat dit dichtstuk bij de satellites van den dwingeland niet onopgemerkt bleef, zoodat er zelfs eene aanvrage gedaan werd om L o o t s in hechtenis te nemen, dat echter door koning L o d e w ij k verhinderd werd. Ook zijn overschoone lierzang de Hollandsche Taal (Amst. 1814), werkte krachtig mede om den geest van onafhankelijkheid en eene betamelijke vrijheidszucht onder onze landgenooten levendig te houden. Ook de vereering van hurgerdeugd, zoo als o. a. in zijnen Lof van den Burgerstand en de Roem • van Kunsten en We­tenschappen waren de geliefkoosde onderwerpen zijner muse. Bezong hij onderwerpen, tot welker behandeling zijne kundig­heden ontoereikende waren, dan raadpleegde hij deskundigen. Ook gaven hem deze ook wel de stof op tot zijne gezangen, zoo als de Amsterdamsche geneesheer Rauwenhof f, tot zijn beroemd Lofdicht op B re de r o d e. Loots was een dichter die niet spoedig door het nageslacht vergeten zal worden. Hij bezat een rijkdom van vinding, stoutheid van beeldspraak, zonderlingheid van wending, kracht en nadruk van voorstelling en gepastheid van leenspreuk en gelijkenis, hetgeen de kenner beurtelings in zijn dichtwerk be­wondert. Bij velen stood hij achter in netheid, zoetvloeijend­heid, zuiverheid van taal, maar in gespierdheid en oorspron­kelijkheid week hij niemand. Loot s was kort na de instelling der ridderorde van den Nederlandschen Leeuw met het eereteeken daarvan begiftigd. Ook was hij lid van het koninklijk Nederlandsch Instituut en der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde. Hij huwde tweemaal. Zijne tweede vrollw was eene zuster van Helmer s. Hij overleed den 10den October 1834 en werd plegtig doch eenvoudig in de Oude kerk te Amsterdam begraven. Bij het graf deed Mr. J er o nimo de V r i e s eene treffende toespraak ; en ter zijner nagedachtenis kwam een bundel uit, bevattende de lijkrede, uitgesproken door G. H a ak ma n, den 22 Fe. bruarij 1835 en de verzen van Mr. M. C. van H al 1, Mr. J. Kinker, H. H. Klijn, J. van Walre en H. Tol­1 e n s. Zijne afbeelding vindt men o. a. in een der Musen• Al­manakken en het eerste deel zijner Gedichten. Ook nog twee­malen, daarvan verschillend. Behalve de gemelde gedichten en die in verschillende alma­nakken en jaarboekjes voorkomen, bezitten wij: Armoede ' en Grootheid, trap. naar he Hgd. van A. v o n Kotzebue, Amst. 1797. Het Roode Kapje, zangsp. naar het Hgd. van Ko t z e b u e, ald. 1796. Melpomene, voorgesteld door J. C. Wa t t i e r, aan de Kunstl. Surgery, in den Nationalen Schouwb. der Bat. Rep. to Am­sterdam, bij den aanvang des jaars 1799. De vrede op 't Vaste Land, zinneb. voorst. naar eene Korte Schets van Mr. J. K ink er, aid. 1801. Panurge 'op het Eiland der Lantaarnen; zangsp. gev. naar het Fr. , ald. 1804. Eeuwzang , Amst. 1801. Beschaving, het geluk der Volkeren, of Jubelzang voor Felix 25stc Meritis bij hare verjaring, Amst. 1802. met 's dichters portr, De .Algemeene Vrede, gesloten to Amiens in Lentemaand 1802, Amst. 1802. Beschouwing van Amsterdam, dichtstuk, Amst. 1803. 80. Le o n id as, in de engte van Thermopyle; dichtstuk, Amst. 1804. De Voortreffelijkheid van den mensch ita de beoefening der Schoone Kunsten; lierzang, Amst. 1806. Rouwzang ter gedachtenisviering van la q. Kuype r, Amst. 1808. De Lof der Maatschappy: tot Nut van het Algemeen op Naar 25jarig bestaan, Amst. 1810. 80. Nederlands Verlossing in 1813, Amst. 1814. 80. Dichtstuk ter gelegenheid van het tweede eeuwgetijde der bears van Amsterdam, met aanteekeningen, Amst. 1814. 80. Aan Z. K. H. Willem Fr e d e r i k, Souvereine Vorst der Vereenigde Nederlanden, het Instituut bezoekende (1814), Amst. 1814. Nederlands Verlossing, gevierd op den 29 van Lentemaand 1814, 's Rage en Amst. 1814. 8o, Ter eerste verjaring van den Veldslaq bij Waterloo, 18 Junij 1816. Zangen ter Algemeene Vergadering der Maats. tot Nut van • 1 Algemeen in Oogstm. 1819 en 1821, Amst. 41 plezang over de 0o(7.Q.t in Amst. Gedichten, Amst. 1818. 4 d. met portr. mench, in drie zangen, Amst. 1819. 80. Hulde aan de Nagedachtenis van J. van den V o n d e 1. Nieuwe Gedichten,, Amst. 1821. Feesizang by de viering van het vierde eeuwfeest der uit­vinding van de boekdrukkunst te Haarlem, Amst. 1823. De Menschlievendheid, dichtstuk, Amst. 1825. 80. By den vrijwilligen heldendood van J. C. van Sp e yk, T7reni-1817, 1817. 80. Amst. 1831. 80. Opwekking der Mogendheden ter heirvaart naar Parijs, Amst. 1831. 80. Chasse op ha puin der Citadel van Antwerpen; dichtstuk, Amst. 1832. 80. Gedagten by het overlijden des Hoogeerw. heeren George Hendrilc Lagers, Amst. 1833. Zijne dichtstukken Hu ig de Groot en de Dood van Egmond en Hoorn werden met goud en zilver bekroond, Zijn Oogstlied aan St. Jakob werd in het Latijn overgebragt. In 1856 gaven Tol lens en M. C. van Flail zijne Nage­laten Gedtchten, 2 d. 80. in het licht. Zie Gaterie Hist des Contemp. c. v. Biogr. Univ. c. v . Kobus en de Rivecourt o, h. w. "'ann. op het Woord. van Nieuwenh ; van der Aa, N. 13 A. C. Woord. D. II. bl. 372 volgg, van Kampen, Bekn. Gesch der Lett. en Welens. I) . II 83; S i e g e n b e e k, Aanspr. ter Opening der Jaarl. Pery van de Mewls. de g Ned Lett. te Leyden' 1835. hi. 13; Konst- en Letterb. 1834. 1). II W. 258, 274, 289, 1W35. I) II. N. 171; Proces-Verbaat van de 28 Algem. ['erg. van het Kon. Ned . Inst. 1835; Collot d'Escur y, Holl. Roem, 1) .IV . (X) bl. 365, 366, A. I. 227; Schotel, Tollens en zijn Tijd, bl. 38 volgg. Nay. D. IX. bl. 132, D. X al. 113; Cat. der Mewls. van Ned. Lett. D. I. nl. 277, 278, b. bl. 137, D. II bl. 240, Bijv. 1848-1852. bl. 37; Cat, J. Schouten, W. 123; Oat, v. Voorst, D. III. bl. 90; Brinkman, Naaml.; Muller, Cat. van Portr. LOOTS (J.) schreef: De nieuwe groote Spiegel, Amst. 1719. 3 d. fol. Zie Abcoude, _dank. en Very. op de Naaml. der Ned. Bock. Arrenberg, Naamr. LOOTSMAN (IVILLEm), vervaardigde reeds als student in de godgeleerdheid, Latijnsche gedichten, zoo als voor de Dissertalio Theol. de praecipuis Discipulorum circa personae: ac munus Mediatoris erroribus etc. (1763) van Theo d. Ad r. C 1 a r is s e, wiens paranymph hij was. Later werd hij pre­dikant te Pijnakker, van waar hij in 1773 naar Hoorn vertrok. Zie Boekz. der Gel. Wer. 1773. b. bl. 664, 669, 779. LOOVENS (J. EMMANUEL) of Loven s, gaf in het licht: Practycque, stiel ende maniere van procederen en Souvereynen Raed van Brabant, Brussd, 1745. 3 d in fol. Ilistorische inleyding tot de blyde incornsten, tractaten ens. van Brabant, Leven, 1791. 4o. Zie Cat. v. Ilttlthem, No. 24646, 27317. LOOY (W. DE) schreef: Lets ter onderzoek na de onderscheidene deelen van Gods Koningrijk, Gorinchem, 1796. 80. De Openbaring van Jezus Christus aan Johannes beschouwd en verklaard, Gorinchem, 1798. 4o. Over de vier deelen van Gods Koningrijk, Gorinch. 1798. Verklaring van de XI eerste hoofdstukken van de Openba­ ring van Johannes, Gorinchem. 1800. 4o. Zie Brinkman, Naaml. van Both. bl. 366. LOP (JOHANNES), broeder van het Gemeene levee, werd in 1428 door het Windesheimsche kapittel afgezonden om het klooster te Ludingakerk onder Achlum in Franekeradeel te her­stellen, doch zou daarin, zonder de medehulp van den beroemden Joannes Busch, niet hebben kunnen slagen. Zie J. Busch, de Reform. Monast. ap Leibnitz, Hist. rer Bruns. T. II. p. 481; Kist en Royaards, Kerk. Arch. 1). IV. bl 290. LOPEN (JAN), commissaris der equipagie te Middelburg. Bij de dvergave van die stad aan Oranje, werd, volgens ver­drag tusschen dezen en M o n d r a g o n van 18 Febr. 1574, aan Lopen en zijn mede-commissaris Mau r i q u e s en Jaques Padoulle verlof gegeven met hunne dienaars, papieren en bagagien haar te verlaten. Zie 's Gravesand e, Tweedy Eeuwg. der ]J1iddelb. Vrijh. bl. 410. LOPES (FERDINAND) of Lopez, een overste in Spaansche dienst, ofschoon van Spaanschen afkomst in Nederland gebo­ren en de Vlaamsche taal magtig. V i g 1 i u s noemt hem in een brief aan H o p p e r u s, een dapper en Nandi; j ongman, die door B i 1 ly, stadhouder van Friesland, in 1574 naar Spanje werd gezonden, van waar hij nog in hetzelfde jaar terugkeerde. Zie Hoynk van Papendrecht, Anal. P. I. T. 11. p. 809, 827, P. II. T. II p. 211; Pon to n u s, Hist. Gelr. lib. XIV. p. 917; te ater, Verb. der Edel. D. II. bl. 507; over het g,eslacht: Christinaeus, Jur. Iler. P. I. p. 513; l'Espinoy, Livre 1, p. 125, 132; Nobil. des Pays-Bas, T. I. p. 57, 194, 195; de Seur, La Randre Ill p. 218; Quart. Genial. T, I. p. 70. LOPES (Don HIERONYMO) of Lope z, lag met omtrent 3000 man in Rijnberk, toen Maurits deze vesting in 1601 be­legerde en innam. Zie van M e t e r e n, Ned. Hist. B. XXIII. fol. 438, 439 ; Rey d, Ned, Hist. B. XVIII. bl. 446; Wagenaar, Vad. Hist. D. IX. bl. 125, 126; te Water, Verb. der Edel. D. II. bl. 507. 41* LOPES (MARTIN) of Lopez, teekende het verbond der Fdelen. T e Water gist dat zijne echtverbintenis met Sara de L a n d a s hem hiertoe aanleiding gaf. Zijne dochter huwde Jakob S we e r t s, ridder, raad en rentmeester•generaal van Staats-Brabant. Zie Genealogie van Swee rt s d e L9.n d a s, 15 genet.. bij P e werda, D. II. St. I; te Water, Verb. der Edel. D. 11. bl. 491, 503, LOPEZ (MIGUEL) en zijn neef M a.n uel Lopez H o­mem met zijne braid Maria Nunez, vermogende en voor­name Israeliten, verlieten in 1590 Portugal en vestigden zich te. Amsterdam. Zie Wage naa r, Besehr. van Artist. D. VIII. bl. 127; Koenen, Geseh. der Joden in Ned. bl. 142. LOPICKER (HERMAN DE), kapitein der vrijwilligers te Oudewater, in 1617 door de Contra-remonstranten aangenomen, gaf den 20sten December van dat jaar, in die stad aanleiding tot groote beroerte, met scheldwoorden, dreyging ende uyt­trecken van zyn mes tergende zeker burger, genaamd Ryck de Back ex, die zich verdedigde." waarop de Contra-remon­strauten in de wapenen kwamen. -Deze beroerte werd echter spoedig gestild. Zie Cori rerhael van 't gepass. binnen Oudezoater, geduyrende de laetste daehvaert van hare !hog Hog*. Ed. ende daernae in Chron. van het Hist. Gen. D. III bl. 240. LOPIUS (ADRIAAN) van Brugge, doch van Spaanschen oorsprong, leefde omstreeks 1580 en vervaardigde Grieksche en Latijnsche gedichten. Lie Sweertii, dill. Belg. p. 99; Sander us, de Brugen4ibus erudit , Tama Claves, Lib. I; J ocher, Gel. Le•. c, v. LOPKE (J. K.), behoorde vroeger tot den geestelij ken stand in Duitschland, was in 1763 in militaire dienst bier te lande, toen hij door de Luthersche gemeente te Goes tot proponent werd aangesteld. Over dozen L o p k e ontstonden vervolgens vele onaangenaamheden, zoowel met het Amster­damsche Consistorie, dat zich over die aanstelling, zonder deszelfs goedkeuring te vragen, zeer verbolgen toonde, als tusschen leeraar, kerkeraad en gemeente, vooral bij de uitgave van twee vv,erkjes, waarvan het eene was getiteld: Gods vol­ maaktheden omtrent den zondenval en deszelfs toelating verde­digd; het ander: Bepaalde gedachten over de verschijningen der geesten en dooden. Hij overleed in 1766. Lie Schulz Jacobi, Bijdr. to de Gesch. der Evang. Lath. Kerley St. IV. bl 97, 98. LOPPERS (JoHANNE8), een Fries, schreef te Rome voor den kardinaal Baron ius een werk, handelende over de plaats der H. S. occide et manduca. Zie T h uanns, Hist. sui temp. lib. CXXXVI ad annnm 1606. Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 678. Val. Andreas, Bibl. Belg p > 528. LOPPERSSUM (GERARDus) of Loppersum, Lopper-s i u s, L e m o n i u s, meest Magister Gerard genoemd, werd in het dorp Loppersurn in Groningerland geboren en te Gro­ningen door den beroemden rector R e g n e r us P r a e d i n i u s in de oude talen en wijsbegeerte onderwezen, en voltooide zijne studie te Leuven, waar hij zich ook op de regtsgeleerdheid, geneeskunde en godgeleerdheid toelegde, en tot zijn levens onder­houd zelf onderwijs gaf. Vervolgens bekleedde hij de betrekking van rector te Groningen en Maastricht. Te Groningen was hij de opvolger van zijn leermeester, die veel werk maakte van de uiterlijke welsprekendheid en hem daarin merkelijk vooruit was. L o p p e r s u m daarentegen legde zich meer op de dichtkunde toe, waarin hij zijne leerlingen onderwees. Om zijne onbedrevenheid in de welsprekendheid werd hij uitge­lagchen, terwijl de dichtkunde, als meer wezenlijke moeite vorderende, hem gehaat maakte. Hierom legde hij zijn post neder en vertrok naar Maastricht, waar hij in 1582 stierf. In 1550 gaf hij te Leuven het Enchiridion van E pi c t e-t us nit en voegde daar achter Imago vitae uit het Grieksch in Latijnsche verzen door hem overgebragt. Hij sshreef ook vele Epigrarnmata ad Diversos, Rpitaphia en Epicedia. Ook vertaalde hij pie Grieksche gedichten van G r eg or i u s 1\; a -zi anze nu s in het Latijn en schreef Grieksche brieven. Nog heeft men van hem: Propugnatio Sententiae Car. Barotiii contra Marsilium Nea­politanum Theologum, 4o. Zie S u ffri d P et r u s, De Script. Frisiis, Dee XIII. p. 387 seqq. Val. Andreas, Bibl, Belg p. 277; Sweertii, zith. Belg. p. 282; Foppens, Bibl Baty. T. I. p. 354; voorts Joeher, Kok, Hoogstraten, Kobus en de Rivecourt. LOPSEN (CO RNELIUs). Zie AURELIUS (CORNEmus). LORE (WILLEM) werd in 1679 te Leeuwarden geboren. Zijn grootvader Guillaume Lore had zich in den aanvang dier eeuw uit Frankrijk te Leyden als lakenwever neergezet. Zijn vader A d r i a an begaf zich naar Friesland, werd voor­zanger bij de Waalsche gemeente te Leeuwarden, en gaf daar tevens les in de Fransche taal, wis- en rekenkunde. Na den dood zijner ouders werd hij in het weeshuis opgenomen en, daar hij bijzonderen lust tot en geschiktheid voor de wiskunde had, zond men hem naar Dronrijp, om aldaar het onderwijs in die wetenschap van zekeren Riem e r S y b e s te genieten, n van daar naar Franeker, om de lessen van den beroemden Bernard F u 1 1 e n iu s in de aardrijks-, krijgsbouw- en wis­kunde bij te wonen. Reeds spoedig gaf Fullenius hem vrijheid de studerende jeugd bijzondere lessen in de wiskunde te geven; ook werd hij den 16den Januarij 1700 voor den Academischen Senaat tot Landmeter geexamineerd en be­vorderd , en in 1706 tot Landschaps Landmeter aangesteld. Na den dood van F ulleni us (1707) veroorloofden hem gedeputeerde Staten van Friesland bij continuatie de stude­rende Jeugdt tot Franeker in de Mathesis en de respectieve leden van dien te mogen institueren" en gaven hem een jaar­wedde van 250 carolus guldens 's jaars. Hij bleef in die betrekking tot zijn dood toe en boezemde zelfs jongelieden van aanzienlijke geboorte smaak votr de wiskunde in. Uit zijne school zijn vele voortreffelijke Ingenieurs voorgekomen, s daar hij de krijgsbouwkunst niet op veronderstellingen leerde, maar als op ondervinding en wisse gronden steunende " Zijn voile neef Willem La B o r d u s, later Lector in de wiskunde te Leyden, en de beroemde Nicol a a s Yp e y, waren zijn leerlingen. Met regt mogt men de uitgebreide -kennis en diepe inzigten van Lore in alle deele der wiskunde bewonderen zijn geest bepaalde zich echter daarbij niet eeniglijk tot beschou­wingen. Hij verlangde door zijne wetenschap maatschappelijk nut te bevorderen, bijzonder door hare toepassing, gelijk op de krijgskunst, zoo ook op al wat tot de waterbouwkunst, het aanleggen van dijken en sluizen behoort. En het is mede door zijne bekwaamheid hierin, dat hij niet alleen voor zich zelven roem verwierf, de gunst en het vertrouwen van 's lands Staten genoot, maar ook vooral bij de nakomelingEchap zich hoogst verdienstelijk heeft gemaakt. Men raadpleegde hem, en heval hem het toezigt op de uitvoering aan. Bijzonder be­toonden twee groote staatsmannen van dien tijd, S i c co van Goslinga en Johan Vegilin van Claerbergen, hem zoo veel persoonlijke achting en vertrouwen, dat zij oordeelden zonder hem niets in 's Lands werken ondernomen te moeten worden. Hooge achting droeg hem ook de jeugdige stadhouder W i I -lem Carel Hendrik Fr iso toe. Toen deze, gedurende zijn verblijf aan de Hoogeschool te Franeker, zich met het onderzoek van al wat wetenschappelijke krijgskunst was, Wilde bezig houden, koos hij Lore tot gids en leidsman. Ook vergezelde hij dien vorst op eene reis door Brabant en op eene andere naar Duitschland. Op 64jarigen leeftijd werd hem door Gedeputeerde Staten zijn leerling N i col a a s Yp e y tot adsistent toegevoegd en hem zelven den titel van profes­sor extra-ordinarius geschonken, doch niet lang daarna, 22 Mei 1744, overleed hij, na de lijkrede op den Hoogleeraar M. u y s bijgewoond te hebben, plotseling in de woning van zijn vriend Y p e y, die den 24 September cene plegtige lijk­rede op zijnen voortreffelijken leermeester hield. Zijne huisvrouw Maria Pos th u m u s, met welke hij in 1722 gehuwd en die hem in 1736 ontvallen was, had hem geene kinderen gescbonken , De beroemde von U ff enbac h, die hem in 1710 te Franeker bezocht, geeft een schets van zijn persoon en zijn kabinet. Zijn portret werd in de Biblio­theekzaal der Academie opgehangen. Lord was de ontwer­per van de overdijking van het Dokkummer diep en de nieuwe Zijlen bij Engwierum, van den Koudumer Slaperdijk met de sluizen bij Galamadammen, van den Slaperdijk bij Surig, enz. Van zijne pennevruchten is Diets bek end als Memoire sur les Regles qui deterrninent les mouvements de la prosection des Corps door Maupertui s, geplaatst in de Memoires de Academie Royale des Sciences de Paris. Vriemoet, Ath. Fris. p, 751-753; N. Ypey, Oratio Funebris in obitum vorn Clar. Gul. Lorei, _Mathes. Profess. in Ill. Fris. dead. Extravrd. ex. auct Ampliss. Senat. Aced. habifa die 24 Sept. 1744; P Steenstra, Grondbeg der Kegelsneden van N. Ypey(voorr.); P a q u o t, Mom. T. 1. p. 227, W. Lore, Zijn leven geschetst door J. W. de Crane en zijne voornaamste Dijk- en Waterwerken geschiedkundig beschreven door IV. E ek h off; Frije Fries, D. VI. bl. 330, 384; Kobus en de Rivecourt; ocher; II. Z. Uf­fenbaeb, Merkwiirdige Reisen durch Niedersachsen, Holland and _England. Th. II. LORE (BOUDEWYN VAN DER) te Gend geboren, een regt­schapen vaderlandslievend man, blijkens de gedichten, die hij tijdens het bestuur van Philip van Art e veld e vervaar­digde, en waar onder een over de gebeurtenissen des tijds, in 't welk hij den wrevel des vorsten betreurt, die de yolks­regi en moedwillig met de voeten trad . Blommaert gaf zijne gedichten, zes in petal, verzameld ait (Oudvlaemsche Ge­dichten 11 101, Gent 1841) De drie eerste dragen zijn - naam, de drie Iaatste worden hem toegekend. Het voornaamste is de Maghet van Ghent. Prof. S e r r u r e schrijft hem ook de Voorzegging van Bulscamp toe. Zie Serrure, Fad. Mus. D. III. bl. 130; Blommaert, Ned. Schr. van Gent, bl. 22, 23. LORENT (JEAN. FRANcois), werd in 1773 te Brussel ge­boren, ontving onderwijs van den beer v an D int e r, kunst­beoefenend lief hebber en vrederegter te 's Bosch, bezocht op verschillende tijden Engeland , Pruissen en Frankrijk en ves­tigde zich eindelijk in zijne geboortestad. Aanvankelijk legde hij zich toe op het schilderen van maanlichten, dock later uitsluiteiid op bet restaureren van oude schilderijen. Hij stierf. ZietImmerzeel, Lev. en 'Perk. der Hal. en Pl. Kuust-Schild. D. II. bi . 186, 187. LORET (J. B.) bragt Grondbeginselen van de wetenschap der Notarissen in het Nederduitsch over. LORICH (J.), te Westerwald geboren, was secretaris van Willem I, prins van Oranje, en nog 1567 bij hem. Zijn brief aan graaf L ode w ij k over graaf H e n d r i k en het vertrek van den kardinaal de Gran v elle, vindt men in de Archives de la Yir aison d' Orange-Nassau , T. I. p. 224, verg. ook p. 227 sv. T. II, p. 26, 304, T. III. p. 106. LORIE (CoRNELI), Amsterdamsch boekverkooper in het laatst der achttiende eeuw , schreef de volgende gebrekkig be­rijmde tooneelstukken: Sint Nicolaas o f het Gestrafte By geloof, klsp , Ainst. 1785 en 1786. 80. Tom Jones, trsp . gev. . naar het Fr. Comedie Lyrique van M. Poinsinet, ald. 1785. met pl. Heuglyk Vooruitzigt of Vaderlandsche Droom (Hekel- of Spotdicht), z, pl. of j. Beoordeelende Samenspraak tusschen • L e o n a r d en F e r­dinand over het Tooneel, 3 stukjes, ald. z. j. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 224; Cat. der Bibl. van Ned. Lett. D. I. b. bl. 138. LORIE (FRANS), te Gouda geboren, werd in 1785 te Hage, bij afwezigheid van prof v an der M e e r s c h om zijne be­kende bekwaamheden, zonder examen, bij de Remonstrantsche Societyt gepromoveerd. Hij werd in October of November 1784 te 's Nage beroepen en deed er den 16den Jan. 1685 zijne intrede. In 1788 deed de kerkeraad van Delft hem dela voorslag wekelijks des Zondags in die gemeente te komen prediken, welk verzoek door hem werd aangenomen. Hij deed zijne eerste predikatie 18 Jan. 1782, dock eindigde, door toenmalige zwakheid, deze bediening 15 April 1792. In 1790 kwam hij in aanmerking voor het professoraat, den 4den Augustus 1803 legde hij zijne dienst neder en overleed in 1826. Zie Tideman, de Rem. Broed. bl. 65, 69, 376. LORIT (J.), kunstschilder in het laatst der zeventiende eeuw. Kra mm zag van hem Len is, waarin eene oud man, met een porseleinen bierkan in de hand, in de manier van A. van O s t ad e. Het droeg het jaartal 1688, was goed van kleur, maar de schilderij had weinig verdienste. Zie Kramm, Lev. en lierk. der Holt. en Vi. Knnst-Schild. I). IV. bl. 101. LORMI (ANToN), van Rotterdam, bloeide in het midden der zeventiende eeuw, en was een vermaard schilder van kerken en prachtige gebouwen. In de Pinacotheek te Munchen bevind zich van hem een kerk, in oudi Dorischen stijl gebouwd, met veel figuren door het licht van een kerkkroon inwendig ver­licht. In de Graaflijk-Schonborsche Galerij, op het slot Porn­mersfelden bij Bamberg, ziet men van hem een in den trant van Pi e ter N ee fs uitvoerig geschilderd sink, voorstellende het inwendige eener rijk gebouwde kerk met figuren. Sommigen zijner schilderijen zouden door Gerard Te rb u r g gestoffeerd zijn. De beer Br a a. m camp bezat van hem eene door hem vervaardigde kerk, van binnen met een menigte figuren door kaarsen verlicht, die voor f 500 verkocht is. De heer d e K a t te Dordrecht bezit van hem een schoon stuk, verbeel­dende eene kerk van binnen bij avondstond. Zie I m m e r z e e 1, Lev.. en Werk. der loll. en Vl. Schild D. II. hi. 187; Sramm, Lev. en Werk. der Boll. en Tel. Kunst-Sch. D. IV, bl. LORMIER (WILLEM) wordt door Schoemak e r en v a n Loon onder de uitnemendste penningverzamelaars van hun tijd gerangschikt. Zie Scheltema, Mengelte. D. IV. bi. 175. LOS (G.) gaf in het Edit: De v ernieuwde redenkunet van Mr. W. B a r tj ens ultge­werkt en met aanmerkingen voorzien, Rott. 1825. gr. 80. Zie Brinkman, Naaml. van Both. bl. 371. LOSECAET (FREDERIK VAN), baljuw van de baronie van Liesveld en landdrost in den Alblasser- en Krimpenderwaard, was gehuwd aan A d r i a n a de G r o o t, eenige zuster van Hugo en Willem de Groot (in 1639 gestorven). Ten gevolge der staatkundige en kerkelijke geschillen, werden hem in de maand September 1620, gemelde ambten ontnomen, tot welken maatregel zijne bloedverwantschap met H u .go d e Groot waarschijnlijk mede aanleiding zal hebben gegeven. Zie Bra-dt, fist. der Ref. D. IV. bi . 297, 298; , Vollenho­yen, Broed. Gevang. bl. 77, 107, 122. LOSECAET (Kapitein) onderscheidde zich bij de herovering van Koevorden in bet laatst van 1672. Vooral verdient zijn kloekmoedig gedrag bij het leggen van biesbruggen over de ijsbijt. Terwijl allerwege de kogels der aanvallende over 't hoofd viogen kroop van der T h y n e over 't ij.s, halende de drijvende biesvakken naar zich toe en ze weder vasthech­tende ; daar sprong kapitein L o s e c ae t in 't water en haalde de brag met beide handen aaneen, en onmiddelijk spoorde de onversaagde bevelhebbers hunne soldaten aan, om ijlings over te •oopen naar den onderwal. Zie Bosscha, Need. Heldend, te land. I) . II bl. 130. LOSGERT (ABRAHAM), ward den 21 October 1764 te Utrecht geboren. Zijne ouders, Abraham en Neeltje 0 t t e r s p o o r, lieten hem al vroeg in alle vakken onderwijzen, welke in dien tijd een burger jongen noodig had, en prentten hem vooral de liefde voor zijn Vaderland in. Van daar dan ook , dat hij reeds op jeugdigen leeftijd als vrijwilliger in zee­dienst trad en den 5 Augustus 1781 den merkwaardigen slag bij Doggersbank medemaakte op het schip A dmiraal Piet e i n, onder bevel van Kapitein Willem van Br a a m, met wien hij later in 1784 op het schip de Ruiter met de Drenthe eene reis naar de Middellandsche zee deed ; beiden werden op de hoogte van Minorka door eenen fellen storm beloopen, die het laatstgenoemde schip met 450 man deed' zinken. Na 4 jaren en 1 maand in dienst te zijn geweest, koos hij een stiller en rustiger beroep en huwde in 1786 met E 1 i­sabe t h C 1 a sine Fe li x, uit welken eeht 8 kinderen geboren werden waarvan nog 1 zoon en 5 dochters in leven• zijn. Toen den 5 Aug. 1843, 62ste verjaring van den slag bij Doggersbank, de overgeblevene Officieren en Adelborsten tot Ridders werden benoemd, ontving hij een particulier schrijven van den Minister van Marine J. C. R ij k, die hem, tevens namens den Koning Willem II, geluk wenschte op 79 jarigen ouderdom dien slag nog te molten herdenken. Z. M. Willem III, in September 1853 Utrecht bezoe­kende, benoemde hem tot Ridder der Orde van de Eikenkroon en hield met den then nog krachtvollen 89 jarigen grijsaard een kort doch minzaam gesprek Slechts 2 jaren en eenige maanden mogt hij deze hulde overleven. Op den 17 Jan. 1856 ontsliep hij zachtkens en zijn dood nam de laatste ) Doggers­banker" weg. Zie Bose h,Jbinnen Utrecht 1853 bl. 45 ; Utrech-eche Almanak 1857, Navorse/ser 1859 Aniwoorden bl. 192. LOSKIEL (G. ST leefde in den 2de helft der 18de eeuw te Amsterdam en gaf aldaar in 1775 in drie stukken in het licht:, Lofiangen en geestelijke liederen voor de vereenigde Evan­gelische Broedergerneente, door hem zelven uit het Hgd. ver­taald, meermalen herdrukt, doch van geen dichterlijke waarde. Zie v. d. Aa. N. B. A. C. Woordenb. 1) II, bl 387; Arr e n-berg Raconl. v. Boek bl. 324. LOSSENBRUG (JAN), bijnaam van HONING (ADRIA.AN). Zie aldaar. LOSSENSIS (JoANNEs) of J. de Loo z, aht van het klooster van St. Laurentius, bij de stad• Luik, opvolger van Jo a n n e s S t a b u la nu s, schreef Res gestae Episc. Leodicensium ab anno cic CCCC XL1X en andere werken, weleer in mss. aanwezig. P. E. X. de Ram gaf het eerste (Brux. 1844.4o.) uit met den titel. Chronicon Rerunz Gestarum ab anno 1455 ad a. 1514. Acc. H. de Me r i c a et Th. Pau l i Historia de Cladibqs Leodi­eniium a. 1465-67. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg p.528;Foppens Bibl. Belg . Fabrici u s, Bibl. Med. aevi, D. IV p. 429 Chron. v. h. Hist. Genoots, D IV bl, 159. LOSSIUS (K. F.), gaf Gurnal en Lin a, eene geschiede­nis tot nut en vermaak der jeugd, nit het Hoogd. 4de dr. Amst. 3 d. m. pl. So. 5, dr. Amst. 1821 3 dl. en 8o m. 3 pl. Tafereelen uit het dagelijks leven, benevens eenige Spreek­tvoorden m. een pi. 2de dr. Dordr. 1817. Vroegste en nienwste geschiedenissen van den Bijbel. Hoorn 1302 4 d gr. 12o Zedekundige Prenten Bijbel ; uit het, Hgd, Leeuw. 1806 - 2 st. m. pl. gr. 80. Zedelijke verhalen V002° de jeugd ; nit het figd. met eene pl. Dordr. 1816 80. Tafereelen nit het dagelijksche leven, benevens eenige Spreek­woorden, als tooneelstukjes voor de jeugd bewerkt, door den schrijver van Gum al en Lina, n. h. figd.Amst. 1802 kl. 80. Zie Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. I bl. 138. Brinkman. Nam?. v Boek bi. 375. LOTEN (JAN), of L o o t e n, een Hollander van geboorte, ging onder de regering van Karel 1I naar Engeland, waar hij landschappen schilderde en uitmuntte in het voorstellen van donker geboomte, onweders en watervallen. Zijne stukken, met een losse en flinke hand bewerkt, zijn meestal groot van stuk. Zijn werk zweemt zeer naar (tat van E v e r d i n g en, blijkens cene zijner scbilderijen in het Koninklijk Museum te Berlijn met het jaartal 1659. In dat van Brussel vindt men een boschrijk landschap, waarin een weg leidt naar een oud slot dat door het geboomte bespeurd uordt, in dat van B o y m ans een Landschap met swaren geboomte. Zijn sterfjaar wordt in 1680 of 1681 gesteld. Zie I m merzeel, Lev. en Werk. der Boll, en Vl. Kunst-Schad. D. II. bl. 187; ii r a m m, Lev. en IVerk. der Boll. en I 71. Kunst-Schad. bl. 1012; Cat. der Verkoop. van den Beer L. te Rott 1816, no.85; Cat. van het Museum' Boymans, no. 148. a LOTEN (JOHAN GIDEON), 26ste gouverneur•generaal van Ma­kasser, van 1744-1750. Gelijk in andere gouvernementen, was bet ook in dat van Makasser het gebruik, dat ieder gouverneur door eene memorie omtrent den staat van zaken en de verhouding der Compagnie tot, hare bondgenooten, zijnen opvolger op de hoogte stelde der aangelegenheden van het gewest dat hem was toebe­troulvd geweest. Zulk eene Itlemorie in 1750 door L o t en aan zijn opvolger C o r n. .R o s en boom overgedragen, is door Mr. J . A. G r o t h e medegedeeld in Berigten van het Historisch Genootschap, D. V . St. I. Op L o ten's last kwam een zeer fraaije geteeketide plaat van het eiland Celebes, in 19 blad. tot stand, door zijn boekhouder Jean Michiel Aubert, maleisch translateur, vervaardigd in fol. in bezit van Mr. Bodel Nyenhuis. LOTEN (SARA), huisvrouw van den hoogieeraar A 131 H e ij d a n u s, geboren 26 Aug. 1608, gestorven 15 Aug. Op haar dood vindt men een penning bij van Loon. Hist. penn. D. IV. bl. 3L LOTH (Louis BERTRAND), weal te St. Omer geboi trad in gevorderden leeftijd in de orde der Dominikanen Hij deed in 1628 zijne professie, en schoon hij reed; godgeleerdheid en wijsbegeerte gestudeerd had, lierva zijne studien. In 1644 begaf hij zich in betrekking van ciaal van Neder-Duitschland naar Rome, om het g capittel zijner orde bij, te woven, en verwierf er de .gui zijnen nieuwen generaal pater T h om a s Tu r c u s, die h gelegenheid van zijn verblijf te Douai, in 1646, tot me , de godgeleerdheid benoemde. Loth was langen tijd als over de studie aan het hoofd van het St. Thoma-s-Colll prior van zijn klooster te St. Omer. Hij bekleedde dezewaari voor de tweede maal, Coen hii den 15den October 165'4 Hij gaf in het licht: Directorium conscientiae F. J o a nn is de la C r u labricensis, Ordinis Praedicatorum. . Editio sexta post c, Hispanas, recognita, purgata, illustrata, Duaci, 1648, 16 Opuscula tripartita, hoc est, in tres controversias t Theologiae divisa, in quarum primd variae Disputaito pure Scholasticd, in secunda de iViorali et in tertid de slava Theologid , utiliter exspenduntur. Authore R. as de Eximio P. F. Francisco ab Ar auy o, ordinis dicatorum S. Theologiae Magistro, et in celeberrimd ticensi Academici primariae Theologorum Cathedrae Rey cub°, Moderatore, Duaci, 1633. 12o. F. Didaci Alvarez, Tranensis Archiepiscopi ponsionum liber septimus. Opus nunquam hactenus edit quo argumentis validissimis concordia liberi arbitrii cum praescientid, praedestination? et efficacies gratiae praev ad mentem Thomae, et omnium Thomastarurn contl qui eam impugnare volunt, defenditur et explicatur. Buie de origine Pelagianae Haeresis, et ejus progressu, et tione per plures summos Pontifices et Concilia facta, H ex Annalibus Cardinalis Baronii, et alzis probatis Aug coliecta, Duaci, 1635. 80. Summulae F. J oannis a S. Thom d, S. T. M. 1635. 12o. Resolutiones Theologicae illustrium difficultatum contin ! in Belgio, in viginti quatuor Tractatus per questiones licutas divisae, Duaci, 1653 fol. Edit. 2 et correcta, 1687. fol. F. G u 1 Pep in, in universam Genesin Expositio al simq, Duaci, 1634. 4o. 'Lie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 607; Foppens T 11 p.826; Paquot, Mem. T. I. p. 539; Joch LOTHARIUS (Keizer) schonk als Broeder van Petro ­n e 11 a, weduwe van Floris II, Graaf van H olland, toen zij de voogdes was van Karen ontnondigen zoon Graaf Dirk VI, aan zijne zuster de door Keizer H e n d r i k V vroeger aan de Utrechtsche kerk . afgestane Graafschappen Oostergo, Westergo en Staveren, iets hetgeen men te regt in het Sticht zeer euvel opnam. Eerst na 's Keizers dood, ten jare 1137, keerde de Utrechtsche kerk in het bezit dier drie Friesche Graafschappen terug. Alleen in een giftbrief van dezen Keizer komt zekere E g g i h ar d als Bisschop van Utrecht voor. Daarin staat namelijk dat alle ingezetenen der plaatsen aan de Utrecht­sche kerk behoorende, alleen aan het regtsgebied van Bis­schbp Eggih ar d en .zijne opvolgers onderworpen zouden zijn. Zie v. d. C h ij s, de munten der Bisschoppen enz. van Utrecht, bl. 10, 44 en 45, de munten der teenen in Brab . en Limb. enz, bl. 21, 22. LOTHARIUS was Proost te Deventer en overleed aldaar ten jare 1167. Zie van der C h ij s, de Munten der Biaschoppen, van de Beer­lijkheid en de „Sad Utrecht, hi. 324. LOTICHIUS (ANDREAs), Med. dr. geboren te Nijmegen, promoveerdc den 30 *TA 1792 te Leyden met cene Disser­tatie de angine infantum tracheall polyposa. LOTIC-HIUS (PaiLIPPus), beroemd arts te Nijmegen, een der eerste leerlingen van Chri st. W ol f, aanvaardde bij de herstelling der Akademie aldaar in 1756 het professoraat in de wijsbegeerte en oude talen. Maar reeds het ecrstvol­gende jaar 1757 zag men te Nijmegen de stedelijke burgertwisten van 1705 herboren en daardoor de pas opgerigte Hoogeschool verstorven. In 1770 kwam hij tot het professoraat in de ge­neeskunde te Harderwijk in aanmerking. Zie B o u m a n, Gesch. der Geld. llooges. D. I. bi. 269, D. bl . 336. LOTSY (JOHA N NES SERVAAS), ZOOD. van S e r v a as Hen­drik Lots y, Secretaris der stad Dordrecht (*) en van I) i -deria Clasina Aberson, werd den 31 Mei 1808 te Dordrecht geboren. Na de voorbereidende scholen bezocht te hebben, ontving hij aan de Latijnsche school het onderwijs van den corrector R o s s, en van den rector F e n e m a. Het was (*) Hitj was afstammeling van NI a r i a, zuster van do broeders Jan en Cornelis de Wit t. Deze huwde den 1 October 1641 met Did e rik H oeu fft, Heer van Fontaine Peureuse. Diens zoon Jacob Ho ou fit, burgemeester van Dordrecht, was gehuwd met Sophia Everwijn_ Uit dit huwelijk werd eene dochter (Maria H o eu tft) geboren, die huwde met J. W. v an Ott in g, en eeno dochter nalict Sophia Maria van tti g, gehuwd met Jo h en-Leb Lotsy te Breda, de vader van den secretaris te Dordrecht. vooral zijn neef, de beroemde philoloog en Latijnsche dichter Jacob Hendrik Hoeufft, die hem smaak voor de oude letteren inboezemde, en hem menig Latijnsch gedicht toewijdde. In 1828 zonden hem zijne ouders naar Leyden, waar hij zich op de regten toelegde, en hij de achting zijner leermeesters en de genegenheid zijner medestudenten verwierf. Twee jaren later werden zijne studien afgebroken door zijne deelneming aan den Tiendaagschen veldtogt, als sergeant bij de vrijwillige Jagers-studenten der Leydsche hoogeschool. Te Leyden terug­gekeerd, zette hij zijne studi6n voort, en werd den 3lsten Junij 1832 tot doctor in de beide regten gepromoveerd, na het verdedigen eener Dissertatio de nullitatibus secundum codicis civilis Gallici principia (Dordraci, 1832). Hij zette zich nu als advokaat te Dordrecht neder, en verwierf in die betrekking om zijn doorzigt en zijne eerlijkheid het algemeen vertrouwen, waarom hij dan ook tot buitengewoon lid der Tweede Kamer voor de provincie Zuid-Holland (1847-48) en vervolgens (1849) tot lid der Tweede Kamer van het hoofddistrict Dor­drecht werd gekozen. Behalve deze werden hem in zijne ge­boortestad verschillende eereposten aangeboden, zoo als die van curator der Latijnsche school, secretaris en eindelijk van bur­gemeester, en in alle deze betrekkingen voerde hij gewenschte hervormingen in en droeg hij de goedkeuring zijner stadge­nooten web. Toen hij zijn lidmaatschap der Tweede Kamer, als onvereenigbaar met de burgermeesterlijke waardigheid, had neergelegd (1852), . benoemden hem de Provinciale Staten van Zuid-Holland tot lid der Eerste Kamer der Staten-Greneraal (1853), welke betrekking hij bleef vervullen tot 1856, in welk jaar hij door den koning tot minister van Marine werd benoemd. Tot 14 Maart 1861 bleef hij met die portefeuille belast, bij elker nederlegging hij door Z. M. tot Minister van Staat werd aangesteld. Lo t s y muntte door uitgebreide kennis, wel­bespraaktheid, openhartigheid en minzaarnheid nit. Algemeen werd hij geliefd en geacht, er. zijn dood, die, na een smartelijk lijden van omstreeks 4 weken, den 4den April 1863 voorviel, werd en door zijne oude vrienden en vooral door zijne voor­malige stadgenooten diep betreurd. Zijn lijk werd, op zijn begeerte, zonder plegtigheid te Eikenduinen, den 10den daar­aanvolgenden, ter aarde besteld. Hij liet bij zijne echtgenoot Perina Cornelia Storm van 'sGravesande, die voor hem overleed, zes kinderen na. Hij was begiftigd met het grootkrui der orde van den Nederlandschen Leeuw, met de ridderorde van St. Anna 1ste klasse van Rusland en der orde van Medjielielste klasse vanTurkije. Behalve zijne dissertatie, heeft L ot sy uitgegeveiti: Warande van Tilburg verdedigd. Eene bijdrage tot het jagtregt, pleitrede, met bijlagen, gr, 80. Dordr. 1840. Ook is de redevoering, waarmede hij den 8sten Augustus 1$53, het vooral door zijn invloed als burgemeester en curator gestichte gymnasium inwijdde, gedrukt. Zie S c h o t el, Keizerl. Stadhoudert. en Koninkl. bezoek in de Groote Kerk te Dordr. Dez. De School' te Dordr. bl. 200; H oeufft, Epid. Cann. p. 51, 58, 86 voor de Dissert. de Nullit ; Dortsche Courant, 7 April 1863; Haagsche Dagblad, 8 en 10 April 1863. LOTTERING (IwAN VAN), berucht door zijne vervolgingen der Doopsgezinden te Loppersum, om hunne bezittingen magtig worden. Zie Westendorp, Bijz. nit de Gesch. der Berv. in de Prov. Gron. bl. 34; Ten Cate, Gesch. der Doovsg. in Gron. bl. 86. LOTTENS (H. VAN) schreef: Het Abdo leenstellig en geschiedkundig voorgesteld, Alkmaar, 1826. gr. 80. Heeft het Concordaat van 1801 kracht van wet voor de Katholijken in Noord-Holland, Amst. 1826. Zie Brinkman, Naatnl. van Boek. bl. 3i3. LOTZE (JOHANNES ANTHONY), S. S. Theol. dr., werd in 1770 te Amsterdam geboren, ontving zijne eerste opleiding buiten 's lands en aldaar een minder gelukkig, althans minder volledig, onderwijs in de oude letterkunde. Te Leiden stude­rende, stond hij echter bij zijne medestudenten gunstig wegens zijne geleerdheid bekend, en strekte hij hun tot vraagbaak. Proponent geworden, werd hij te Maartensdijk in het Sticht beroepen, waar hij vel6 jaren het predikambt bekleedde en een grooten naam verwierf, vooral door zijne vier net goad be­kroonde verhandelingen door het liaagsch Genootschap ter verdediging van de Christelijke Godsdienst. Zoo groot was het vertrouwen in zijne begaafdheid en kunstzin, dat hij van wege de provinciale Synode van Utrecht benoemd werd tot lid der commissie voor het zamenstellen van den kerkelij ken Zangbundel. In 1805 werd hij, in plaats van den naar Gro­ningen beroepen hoogleeraar Ting a, tot theol. nat. et doctr. moral. professor te Franeker benoemd en aanvaardde deze be-trekking met eene Oratio pro commendanda ratione, quam secuti aunt veteris Ecclesiae Graceae doctores, in juvenum ani­mis ad disciplinam sacrarn praeparandis et formandis, Leov. 1806. Reeds spoedig geraakte hij in twist met zijn ambtgegoot Reg en boge n, die de partij .had gekozen van lbertBru i­n i n g, predikant te Pietersbierum, die ona zijn geschrift de leer der verzoening met God naar den Bijbel (1806), door de klassis van Franeker was geschorst. L otze achtte zich verpligt den verdediger van zulk een neoloog opentlijk als onregtzinnig te brandmerken. De broederlijke betrek king tus­schen de beide hoogleerarcn werd verbroken en zij tastten elkander met vinnige twistschrifteu aau. De benaauwde dagen en de druk der omstandigheden doofden ook dit kerkelijk geschil. Het had ten minste geen gevolgen. Ook te Franeker handhaatde Lotze zijn roem als geleerde, zoo door de uitgave van ge­leerde schriften, als door het beantwoorden van prijsvragen. Zoo behaalde hij in 1810 met H. W. T y d e m a n bij het Zeeuwsch Genootschap de gouden medaille voor zijne Verhan­deling over Apollonius van Thyane (Middelb. 1809. 80.) In 1810 werd hij voorwaardelijk bij dezelfde Maatschappij met goad bekroond, op eene vraag betreffende het Locale en Temporale. Het blijkt echter niet dat deze verhandeling in de werken van het Genootschap werd opgenomen. Later be­haalde hij het eermetaal bij het Haagsche Genootschap op zijne Verhandeling over de middelen om de Christelijke Gods­dienst toeqang tot de aanhanyers van Mahumed to doen ver­krygen. Toen L o t z e na de opheffing der Franekersche hooge­school van zijn ambt werd ontslagen, bleef hij echter niet werkeloos en bewerkte onderscheidene dogmatische, apologetische en critische schriften, tot dat hij door koniug Willem I in 1815 tot hoogleeraar te Harderwijk werd benoemd, en aldaar in 1816 zijn ambt aanvaardde met eene °ratio pro litteris sacris. Hij bekleedde ook aldaar het ambt van bibliothecaris. Behalve andere schriften gaf hij de Prolegomena van W e t­st eins N. T. (Rote. 1831) in het licht, met het plan een geheel nieuwe druk van dezen geleerden arbeid te bezorgen. Hiertoe had hij de ondersteuning der hooge regering ingeroepen. Het door deze hierop gevraagd oordeel van den hoogleeraar H er i n g a, was hoogst ongunstig, doch zeer regtvaardig, (af­zonderlijk uitgegeven en in Godgel. Bijdragen voor 1832, D. II. St. 2, bl. 781 very.) Over het algemeen is het oordeel over L o t z e's geschriften niet gunstig. Zij missen alle oor­spronkelijkheid en naauwkeurigheid. Ook is, gelijk S e p p te regt opmerkt, zijn Oordeelk. Inleid. van het N. T. werkelijk niets anders dan een vlugtig en oppervlakkig compilatie-product. Hem zelven beschuldigt men van twistgierigheid en overdreven eerzucht. Tot zijne tegenstanders behoorden, behalve H er i ng a, Clarisse, van wiens Encyclopediae Theol. .spit. Lotze een ongunstig verslag gaf, 'en Donk er C u r t i u s, die hem vooral in de eerste jaargangen der Godgel. Bijdragen hevig critiseerde. Hij overleed den 15den December 1832, in den ouderdom van ruim 63 jaren. Lot z e was lid van verschillende genootschappen, o. a. van de Maatschappij van Ned. Letterk. Behalve kleinere stukken in godgeleerde en letterkundige tijdschriften en de boven gemelde, heeft men van en over hem: De Leerrede van den Hoogleeraar J. A. Lotze over _Rom. V: 11, getoest aan de gezonde rede en aan de hervormde be­ lijdenis enz. door J. H. Regenbogen. De Toetst van den Hoogleeraar J. H. Be g e n b o g en aan de waarheid en de christelijke liefde getoest, door J. A.Lotoc. Verhandeling over de begrippen die de Schryver van den Brief aan de Hebreen had aangaande het Hoogepriesterschap van J. C. Betoog dat de Apostelen van de Leer hunnes Meesters aan­gaande den weg der zaligheid niet zijn afgeweken. Verhandeling over het denkbeeld, hetwel1 de H. Schridvers hechten aan de vergeving der Zonde. Over de Godheid van den persoon des Heili gen Geestes. Alle in verhandeling van het Haagsch Genootschap tot verdediging van de Christ. Godsdienst van 1798, 1801, 1802, 1804. Proeve van betoog dat geene mythen in de Geschiedenis des Bidbels gevonden worden, Leeuw. 1812. gr. 80. Egberti Johannes Grevei Laudatio, Ia. 1. 1815. 80. Oordeelkundage Inleiding tot de Schriften des N. Verbonds, lste en 2de d. lste st., Amst. 1816, gr. 80., zonder het visum der kerkelijke approbatie in het licht gezonden, 't geen hem zeer euvel geduid werd. Monogrammata Theologiae Theoreticae, Amst. 181 7. 80. De brief aan de Hebreen, op nieuw vertaald met aanmer­kingen, Delft, 1826. 80. Novum Testamentum Jo annis Jacobi Wetsten.ii Tom I, edit. altera aucta et emendata J. A. L otz e. Roterd ex Offie. Allartiana. Zie Schull en van der Hoop, Bijdrage tot Bodeen Menschenkennis, D. I. St II. - Beoordeeling van C 1 a r i s s e's Encycl. Theol. in S c h u 11 en van der Hoop, Boeken- en Menschenkennis, St. I. Zie Koval- en Letterb. 1832. I). II. bl 449 volgg. Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Hero. Kerk, D.IV. b1.437;Bournan, Gesch. der Geld. Hoog. I). II. bl. 587, 593 ; Dez. Hering a, Elz. als voorstander enz. bl. 124, 134 very. Kist en Iloyaards, Arch. voor Kerk. Gesch. inzond. van Ned. D V bl, 263, 266, 267, 269, 295; Siegenbeek, Aanspr. bij de Leidsche Maats. 1833. bl 27; G l a s i u s, Godgel. Aeel. o h. w. S e p p, Proeve eener Pragm. Ges. der Theol. in Ned. bl. 15, 38, 73, 80, 233, 245. LOUCHIER (JAcosus), geboren te Ath, Benedictijner-monnik te Doornik, gaf daar in het licht: Di adema Monachorum Smaragdi Abbatis monasterii S. Michaelis in Saxonia, Ord. S. B en e di c emendatum notisque marginalibus auctnm, 1610. 16o- Zie V al Andreas, Bibl. Belg. p. 418; Foppens, Bibl Belg. T. I. p. 523. LOUFF (ARNoLD) , Hollandsch edelman, was in 1225 tegenwoordig bij de vredemaking tusschen den bisschop van .Utrecht en den graaf van Holland. Zie Nan. D. III. Bijbl. bl. L (over het geslacht.) I). I. bl. 348, 1). II. bl. 236. LOU FSZ (CoRNELB), Watergeus, die bij het innemen van 42 den Briel tegenwoordig was. Mogelijk dezelfde met den Am­sterdammer Cornille Louffsz., die met Nicolas Reijersz en Wybout de Wael door Alva gebannen werd, wijl hij H e n d r i k van B r e d e r o d e had bijgestaan tot zijne geheime komst te Amsterdam en in zijn huis had geherbergd, waar overigens de aanhangers van B re d e r o d e hunne bijeenkomsten hielden. Zie Sent. van Alva, bl. 43 volgg. van G r o n i n g en, Gegen. der Waterg. hi. 260. , LOUIS (DANIEL), beroemd glasschilder, werd in de tweede helft der vijftiende eeuw geboren. Hij heeft o. a, glazen geschilderd voor de kerk van Eckerghem, Mendonck, Won­delghem en andere. In den Messager des Sciences komen rekeningen van hem voor, bij I m m e r z e el vindt men zijn monogram. Zie Immerzeel, Lev. en 'Perk. der Holl. en lit. Kunst-Schild. D. II. bl. 186 ; K ram m, Lev. en perk. der Tioll. en Pl. Kunst-Sehild. D. III. bl. 1012 ; Mess. d. Sc. et d. Arts, 1813. p. 14, 1816. p. 328. LOUIS (LIEvEN), zoon van den voorgaande, ook een voor­naam glasschilder. Lie I m m e r z e e 1, Lev. en perk. der Holl. en Pl. Kunst-Schild. D. IE. bl 187; K r a m m, Lev. .en 'Perk. der Holt. en Vi. Kunst-Schild. D. III. bl. 10.12. LOUIS (JAKosus). K r a m m vermeldt twee prenten van dezen graveur, een hooge schuur, waarin eene vrouw een ketel schuurt, in fol. naar A. v a n 0 st a d e, een ander W. K al f in 4o. Mogelijk is hij dezelfde met Jan Louy s, die volgt. Lie K r a in m, Lev . en Work. der Holl. en Pl. Kunst-Sch. 1). III. bl. 1012. LOUIS (LEONARD FRANcols), van Franschen afkomst, werd in 1698 te 's Hage, werwaarts zijn vader wegens de geloofs­vervolgingen uit Sedan gevlugt was, geboren. Pieter van C u ij c k onderwees hem in de teeken-, de oude Johannes Vollevens in de beginselen der schilderkunst, terwijl hij zich op de Akademie naar goede modellen oefende. In 1723 vertrok hij met een vriend van zijn vader naar Parijs, waar hij zich onder den portretschilder Troy ruim twee jaren oe­fende. Hij vond veel aanmoediging in het schilderen van portretten en familiestukken hij de aanzienlijken en overleed to 's 1-lage in 1786, in den ouderdom van 84 jaren. Zie I m at e r a e e 1, Lev. en 'Perk. der Holl. en. Vl. Kunst-Saud. D . I. bl. 187; K ram ID, Lev. en Werk. der Holt. en Pl. Kunst- D . Ill. IA. 1012 . LOUISE DE COLIGNY. Zie COLIGNY (LouIsE DE). LOUISE JULIANA, oudate dochter van prim W 1e m I en van Charlotte van B our bo n, werd den 3 lsten Maart 1576 te Delft geboren, en door haar stiefmoeder Louise de Coligny en hare tante de gravin van Schwartzenburg opge­ voect. In 1593 begaf zich M a r n i x van A l d e g o n d e naar Heidelberg, om over eon huwelijk van haar met Fred e r i k IV, keurvorst van den Paltz, te onderhandelen. Kort daarop begaf zij zich naar het kamp te Geertruidenberg, om haren broeder pins Ma u r i ts vaarwel te zeggen, en vervolgens naar haren oom graaf J a n van Nassau te Dillenburg, waar het huwelijk vol­ trokken werd. Na den dood van haren man (18 Sept. 1610) wijdde zij zich geheel aan de opvoeding harer 8 kinderen, en toen haar zoon, Fr e d e r i k V, den troon had beklommen begaf zij zich naar Lantern. Later keerde zij, op verzoek van haren zoon, toen deze naar Bohemen vertrok, naar Heidelberg terug, om den hertog van T w ee b r u g g e n, wien gedurende 's konings afwezen het bestier over den Paltz was op,z•edragen, met haren raad bij te staan. Eerst toen de geheele Paltz in handen der vijanden was en Heidelberg bedreigd werd, vertrok zij naar Wurtemberg en vertoefde eenigen tijd te Schorndorff, van daar ging zij naar Berlijn, en eindelijk met het hof van Branden­ burg (hare dochter Elizabeth C h a r l o t t e, huwde in Julij 1616 met den keurvorst van Brandenburg) naar Konigsberg, waar zij in Maart 1644, rustig en kalm ontsliep. Fr e d e r i k. S p a n- h eim heeft ons een treffend verhaal van hare laatste levens oogenblikken nagelaten. Zij stierf zoo als zij geleefd had, van elk bemind en geberd. Het was moeijelijk te zeggen, door welke deugd zij het meest uitblonk. Zij was uitmuntende door vroomheid, liefdadigheid, maar niet minder door verstand. Met wijsheid leidde zij haren echtgenoot; haar zoon raadde zij het aannemen van de Boheemsche kroon af. De geschied­ schrijvers noemen haar een der deugdzaamste en schranderste vrouwen van haar tijd. Zie F. Spanheim, Mom de la Vie et la Mort de la Seren. Princ Loyse Juliane, Electr . Palat . Princ d' Orange, Ley de, 1645. 4o G. E. Gubrauer, Elizabeth, Pfalzgrdfin bei Rhein, in Raumer's Mist. Tasschenb. 1850. S. 3; Miss B e n g e r s, Memoirs of Elizabeth, Queen of Bohemia, T. II. p. 435. Sehotel, Winterkoning NInlIer, Cat. v. Par*, LOUISE HOLLANDINE, dochter van Fred e ri k V, koning van Bohemen, keurvorst van de Paltz, en van El i z a b e t h, dochter van Jacobus I van Engeland, werd den 18den April 1622 te Heidelberg geboren, vluchtte met hare ouders, broeders en zusters naar Holland, en woonde een geruimen tijd te 's Hage. Zij was, even als hare zusters Elizabeth en Sophie, uitstekende door hare schoonheid en talenten, kennis en geest. Zij verstond het Latijn, Fransch, Italiaansch, Spaansch, Duitsch en Hollandsch, en muntte vooral uit in de schilderkunst, waarin zij den vermaarden H on t h o r s t tot leermeester had. 42* Hare schilderijen worden nevens de uitstekendste voortbrengselen in de kunstkabinetten bewaard. In 1659 ontvlugtte zij het moederlijke huis, ging te Parijs tot de R. C. `godsdienst over en stierf in 1709 als abdisse van Maubuison, in den hoogen ouderdom van 86 haren. Dr. Vehse schreef dat zij nog op haar 77ste jaar het gouden kalf van Poussin voor hare zuster, de keurvorstin Sophia schilderde. Zij versierde de kerk harer abdij met hare schilderijen, die zij ook aan andere kerken schonk. Zie J. M a h o u 1, Oraison funebre de la Princ akar . Louise Hol­ landine, palatine de Baviere, Paris, 1709 . 4o. et 80. Dr. E. V e h s e, Gesch. des Preusz. Hofs und Adel, T. II. s. 36, 37; Mem. sur la vie et les vertus de la Princ. elect. Louise Bollandine etc. Paris, 1709 80. F. Raumer. Hist. Taschb. 1850. S. 14, 15; Ellis, Cliginal Lett. Serie II—V. 376; Bromley, Lett. XXVI; Miss B e n g e r, Mem. of -Viz. Stuart, Queen of Bohemia; Schotel, de ifinterkoning. • LOUISE HENRIETTE , oudste dochter van F red erik Hendrik en Arnalia van Solms, werd. den 27sten No­vember 1627 in den Haag geboren, huwde in 1646 met F r ede r ik W i l h el m, de groote keurvorst van Brandenburg. Zij was een zeer vrome en verstandige vorstin. Men vindt van haar 4 liederen, in een op bevel. van haren gemaal ver­vaardigd en haar opgedragen liedeboek (Berlijn 1653), waar­onder s Jezud is mijn toeverlaat" en a Ik wil mij van mijn misdain, Heer, tot U mijn God ! bekeeren," die nog in den mond van alle christenen in Duitschland leven. Zij was de vraagbaak van den keurvorst, die niet zelden zijne geheime raadsvergadering verliet om haar te raadplegen. Zij volgde hem in den Zweedsch-Poolschen oorlog naar Pruissen en Denemarken. Zij overleed te Keulen aan de Spree den 8sten Junij 1667. Dikwerf riep de keurvorst, in netelige omstandigheden, met den blik op hare beeldtenis, die in zijne kamer king, geslagen nit: so Luis e, L u i s e wie sehr ver-misse ich Dich 1 " Zij schonk hem Karel E m i l i u s, den 28sten November 1674 te Straatsburg gestorven, Frederik, koning van Pruissen, en L o d e w ij k in 1687 gestorven. Zij is herhaaldelijk afgebeeld. Lie Johann Wegfuehrer, Leben der Kur fiirstin • Louize, geb. Princ. von Nassau- Oranien, Gemahlin Friedrich Wilhelm des Grossen Kurt **sten in Brandenb. lreugeseh. dargest. Leipz. 1838. 80. S.H o r s c h, Erinner an den grossen •Karf. and an Seine Gemahlin Louise von Oranien, Berlin, 1852 80. Louise Henriette van Oranje-Nassau, Keurv. van Brandenb, naar het Ilyd. 1836. 80. Roter­mund, Fortz und Ergiinz. zu locker's Algem. Gelehrt. Lexie. c. v. Dr. E. Vehse, Gesch. d. Preusz. Hofs and Adel, T. I. S. 157; Hagenbach, Bet Wezen en de Gesch. der Herr. D. V. bl. 241; Gectenks. on: le dienen tot de Mai. van Brandenb. bl. 123; Leven van Fred. Hendr. bl. 71. Cal. v. Portr . LOU MANS (Louis), geboren te Antwerpen, werd in het begin der zeventiende eeuw aldaar Dominikaner-monnik, en stierf den 10den October 1639. Hij schreef: B. Dom i n i c u s Speculum peccatricis animae; sive orationes ad Deiparam quindecim, per yams articulos Vitae S . Douai­nici totidem vitia deprecantis, ab anonymo Auctore, Ordinis Praedicatoru. m; edita Recensuit R. P. Ludo v ic us Lou m a ns ejusdem Ordinis Antv. 1635. 12o. , Zie Paquot, Win. T. III. p. 280. LOURON (VI.), La u r o n of L a ur u n. Zie op LAROIN (MARCELLII8). LOUTERS (HENDRIK), beoefende de dichtkunst in den aanvang der achttiencle eeuw. Men heeft van *hem: Pindus-palm om de hoofden ter Silvere Bruiloft van Johan Arnold i, raadsheer en mede ouderling enz. der stad Gronin­gen en Ro cly n a A r no I d i, gebooren Ho v v in g, in den echt verbonden den 31 Augustus 1721 en nu op 25 jaar wederom geviert den 31 Augustus 1746. Zie v. d. Aa, N. B. A. ffoord. D. II. bl. 387. LOURYSSEN (JoliA.NNEs), Pensionaris-honorair te Vlissin­gen, Meld den 29 Augustus 1786 voor den Raad aldaar eene redevoering bij gelegenheid dat de stad met oproer werd bedreigd. Het gevolg hiervan was dat deze aan den raad van den Redenaar gehoor gaf en den 5 September eene ern. stige afkondiging liet aanplakken tot voorkoming van dezelve. Tegen deze rede van L o u r y s s en verzette zich de balj uw Apollonius Jan Cornelis Lampsins. Zie Fervoly op Wagenaar, D. XXIII. bl. 96. volgg. LOUVESZOON (CoRNEL-rs), van Utrecht, was een Water­geus, die in den slag bij Nordhorn sneuvelde. Zie van Groningen, Gesck. der Watery. bl. 260. LOUW (PIETER) of La u w, een Amsterdammer, ontving zijne opvoeding in het Luthersche Weeshuis, werd voor de schilderkunst opgeleid en gaf onderwijs in het teekenen ; o. a. ontving de beroemde teekenaar Jacob Cats zijn eerste on­derwijs van hem. Reeds in 1743 was hij lid van de Amster­damsche teeken-akademie en in 1768 in het bestuur. Hij vervaardigde fraaije teekening naar eigen ordonnantie of naar de schilderijen van anderen. Ook was hij een bekwaam gra­veur. Kr am m vermeldt van hem : Eene zittende vrouw in peinzende houding met een Bijbel op Naar schoot , in fol. Zwarte kunst ; het portret van H e n -dr i k ti 7.488 67'148 van Amsterdam, van Do. Ilageman, ook door hem geschilderd, een gebaard jeugdig man met een bonten routs op in buste van voren te zien naar R e m b r and; een borstbeeld van een man in Oostersche kleeding en een dito, beiden naar R e m b r a n d, zijn eigen portret. Hij stierf omstreeks 1800. Zie Imm erzeel, Lev . en 'Perk. der Boll. en 1'!. Kunst-Schild. D. II. bl. 187; Krainm. Lev. en Werk. der Mill. en Vi. Kunst-Schild., Kobus en de Rivecourt. Muller, Cat. v. Portr . LOUWA (J.), bloeide in het midden der XVIIIe eenw en beoefende de poezij, o. a. gaf hij Ndrlands weeklagt bij den dood van W illem IV, 4o. in het licht. Zie Cat. v. 1V. van Dam van Brakel, bl. 33. LOUVVEN (KLAA.s JANSZOON), werd omstreeks 1568 voor tien jaren op 's konings galeijen gebannen, omdat hij volgens zijn vonnis A toen B r e d e ro d e s knechten te Ouderkerk laden met den overste derzelven geraadpleegd, en toen naderhand de Graaf van Megen die knechten vervolgen wilde, zich vervoegd had bij eenigen, die gereedschap bijeen gebragt hadden om de Reguliersbrug, die de Graaf over moest, of te breken." Zie Dapper, Beschr . van ibnst. bl. 197; Coinnielin, Beach?. . van Arnst. bl. 1021; Wagenaar, Beschr. van Amst 4, D. III. bl. 271. LOUWIGNIES (GullzmagE DE) of L o u v ig n ie s, aldus genoemd naar een dorp ongeveer een kwartier van Bavai in Henegouwen, omtrent 1240 geboren, werd Norbertijn in de abdij Bonne-esperance bij Binche. Na zijn novicaat werd hij naar het Premonstratenser collegie, te Parijs in 1255 op­ gerigt, gezonden, verkreeg den rang van Doctor -in het Ca­ nonieke regt en het bestuur over de abdij Claire-Fontaine of Villers-Cotterets, in het gebied van Soissons, en werd in 1286 tot seheidsman benoemd in een gesehil tusschen de abten van Premontre en St. Martijn van Leon. Na het overlijden van P i e r r e de 1) i_s y abt van Calmly, (20 September 1288) weal hij in diens plaats benoemd, doch reeds in het volgende jaar werd hij generaal zijner orde, waarvoor hij vele voorregten van Paus Nicolaas IV, Bonifacius VIII en Benedic­ tus XI verwierf. In 1304 legde hij vrijwillig deze betrekking neder en stierf 24 April 1311, Men heeft van hem : Statuta Ordinis Praemonstratensis in quatuor distinctiones digesta. Lie Ilugo, Annalis Ord. Preznonstr. F. Col. •t J109, 510, 532, 533; Gallia Christ, IX. i‘ 494, 652, 676; Val. Andreas, Bibl. Beige p. 604 ; Foppens, Bibl. Beige T. p.; Pa quot, Mem. T, 111. p . 645. LOUWIIJS (PET-aus), geboren te 's Bosch, Rector der Latijnscbe school aldaar, bloeide in het laatst der 16e eeuw en maakte zicb als Grieksch diet, ter et, beoefenaar der Vader­landsche Geschiedenis bekend. Zie Sweer tins, 211h. Belg.; Val. Andreas, Bibl. Belg .; V. Oudenhoven, Beschr. van 'a Bosch, bl. 38. Hermans, Comp. rei Litar p. 9. LOUYS (JAN) of L o y s, werd omtrent 1600 to Antwerpen geboren, legde zich op het graveeren en etsen toe onder Pieter S o u t ma n, wiens onderwijs hij tegelijk met van Somp el en S u i d e r h o e t genoot. Hij bragt naar - teekeningen van zijn meester, portretten naar R u b e n s en van D ij c k, met versiersel van vruchten en bloemen in prent. K r a m m ver­meldt van hem: De Opwekking van Lazarus, naar Jan Li v ens, in fol. Eene rust op" een Diana-jagt, naar R u b e n s, in fol. St. Anthonius, naar A. Durer. Een boerenbinnenhuis, naar A. van Os tad e, in fol. Een boerengezelschap, naar Both, in fol. Philips de Goede, Hertog van Bourgondie, naar So u t ni a n, in gr. fol. Lodewiik XII.I, Koning van Frankrijk, naar R u b e n s, in gr. fol. Anna van Oostenrijk, naar Ruben s,, als hoven. Philips 1V van Spanje, naar Ruben s, als boven. Elizabeth van Bourbon, zijne gemalin, als boven, , Prins Thomas van Savoye, Prins ?fan Carignan, naar v a n Dyck, in gr. fol. Zijne kunst wordt niet zelden met die van Jac. Louis vergeleken. Zie Immerzeel, Lev. en Werk . der Holl . en 71. Kunst-Schad. U. II. bl. 137; Kramm, Lev . en Werk. der Holl en V1, Kunst- Schild I) . II 1. hi. 1017. LOURYSSEN (JoffA.NNEs), pensionaris honorair to Vlissingen, Meld den 29sten Augustus 1789 voor den rand aldaar eene redevoering, bij gelegenheid dat de stad met oproer werd be­dreigd. Het gevolg hiervan was, dat deze aan den raad van den redenaar gehoor gaf. en den 5den September eene ernstige afkondiging liet aanplakken tot voorkomen van dezelve. Tegen deze rede van Lour y s s e n verzette zich de baljuw A p of 1 o­nius Jan Cornelis Lampsins. Zie Very. op Iragenaar, 1). XXIII. bl. 96 volgg. LOUWERSE (P.) gaf: Plaatsebjke geschied- en oudheidkundige Herinnering van een reisje door een gedeelte -van Gelderland en in de omstreken van Kleef, in Vad. Lettevoef. 1828, Mengelw. 340 353, - 390-398, 431— 439. Zie B ode l N ijen h [Lis, Biogr.. Lijat van Plaatabea .. 309. LOUWIUS (PETRI*, geboren te 's Bosch , rector te Boer-monde, beoefende de geneeskunde, geschiedenis en was zeer ervaren in de Grieksche en Latijnsche talen. Hij stierf aldaar aan de pest. Hij schreef: Notae ad Historiam J o a n n i s M ilani de Sacra Ducum Brabantiae militia, Typis Plantini, 1592. Henricus C u y c k, bisschop van Roermonde, gaf zijne Natales Sanctorum Belgii te Leuven in 80. in het licht. Ook vervaardigde hij Grieksche en Latijnsche gedichten , die verspreid zijn uitgegeven. Zie Sweertii, Ath. Belg. p. 623; Cat. van Hulthem, No. 27298, 27299, 30829. LOVANIO (ARNoLDus DE), A r n o u l of Arnold de L o u v a i n, in de eerste jaren der dertiende eeuw nit een adelijk geslacht te Leuven geboren, werd monnik te Vil­lers, vervolgens onderprior, welke betrekking hij in 1240 nog vervulde. In dat jaar volgde hij Nicolas de Sombre ft e als abt op. Zijne vroomheid en wijsheid bragten hem in hooge gunst bij FI e n d r i k HI, hertog van Brabant, die hem zijn vader noemde en zich door hem liet besturen. Op zijn dringend aanhouden, werd hij in 1250 door het kapittel van Celeaux van zijne waardigheid ontslagen. Hij stierf nog in hetzelfde jaar. Waarschijnlijk is hij de schrijver van het eerste gedeelte der Annalen van Villers, door Martene en Durand, in 1717 in het licht gegeven met den titel: Historia monasterii Villariensis in Brabantia, Ordinis Cisterciensis, libris tribus distincta. Ex duobus Manuscriptis, uno Monasterii Boni- Fortis, altero Dunensi, in Thesaurus Novus Aneod. , Paris, 1717. fol. Ook wordt hem toegeschreven Suinmum Raimundi metrice scriptum in diens bock, getiteld Excerpturn speculi caritatis, mogelijk hetzelfde met de Summula Raymundi, Col. Agr. 1502. Zie Hist. Monad. Pillar.; Fisen, Bor. Eecl. Leod p. 133, 134. Gallia Christ. T. III. p 567; Val. Andre..s, Bibl. Belt' p. Foppens, Bibl. Belg. i'aquot, Manz. T. III. p. 345. LOVANIO (AEGIDius DE), regulier kanunnik in de orde der Augustijnen, schreef: Serrnones per annum. Zie V al. Andreas, Bal. Beig. p. 27; Foppens, Bibl. rely. T. I. p. 31. LOVANIO (JOHANNES DE), praecursor genoemd, monnik te \Tillers, van de orde der Cisteroeiensen, verzamelde uit ver­schillende geschriften een godsdienstig werk, getiteld Agonia Morientis, ms. Zie Foppens, $ibl. Belg. T. I. p. 679. LOVANIO (JOANNEs DR), Caithuizer monnik te Antwer­pen, een man van buitengewone geleerdheid, schreef o. a. De vitas Sumtnorum Pontificurn. Zie Bostius, de Script. Carina, C. XXVI. Petrus Sutor Mae Cartns. Lib. II. tract. HI C. VII. Foppens, Bibl. Belg. T II. p. 678, 679. LOVANIO (JoANNEs DE), Brabander, schreef: De Eucharistid Censura de Passionibus Sanctorum in Mot.-tyrologia J o a n n i s Molani" Theologi Lovaniensis. Zie Sweertii, Ath. Belg. p. 445. LOVATIS (Dom/sums DE), werd in 1479 naar het Roomscbe Hof gezonden, ter beslissing der geschillen tusschen de Staten en David van B o u r g o n d i 6, bisschop van Utrecht. Zie Burman, Utr. Jaarb. I). III. bl. 373. LOVE (JAcoBus), zoon van Rey a e r u s Love en van Maria Oosterlin g, werd den 27sten Febr. 1687 te Am­sterdam geboren, studeerde te Leyden in de godgeleerdheid, onder van Til, a Marck, Fabricius en W esseling, vervolgens te Utrecht. Den 8sten December 1726 promoveerde hij te Harderwijk des morgens, onder B. S. C r e m e r in de godgeleerdheid en 's namiddags, .onder C. v a n Houten in de wijsbegeerte. Toen hij op het punt was als kapellaan van den ambassadeur B u ij s naar Frankrijk te vertrekken, werd hij (17 Febr. 1715) te Nieuwveen beroepen, waar hij den Eden November 1752 overleed . G u a l t erns S o e t e n s pre­dikant te Kalslagen, hield eene lijkrede op hem, en W ill e m Abraham Tielenius Kruijthoff, predikant te Edam, vervaardigde zijn •grafschrift. Hij huwde den 13den Maart 1716 met Susanna van Leeuwaarden, dochter van Cornelis van Leeuwaarden en Catharina Snoek, en liet na : mr. Jacob Adria an L o v e, advocaat voor het Hof van Utrecht en schout van Werkhoven, Laurentius Cornelius Love, toen student. en Anna Catharina Love, gehuwd met Mr. Philippus Theodorus van Eelde. Hij schreef: Dissertatio Historica de Propagatione Ecclesiae, of eene Geschigtkundige Verhand. der kerke, Amst. 1725. P. Cluverius, Batavische Outheeden met de Verhandel. over de 3 uitloopen van den Rhijn door P. C. uit het Latin vert. 2 dr. vermeerderd met een Inleiding door J. L. Amst. 1719. 2 dl 80. Zie Boekz. der Gel. IVer. 1725. b. bl. 631, 1753. a. bl. 100. Geach. der Geld. Hoog . D. II. bl. 198; Bodel Nijenhuis, Biogr. Lijat van Plaatabeachr. No. 27, 91. LOVER (Dr. REINIBR DE), werd den 27sten October 1647, vermoedelijk to Sneek, waar zijn vader A gge Simons de Love r, lid van den stedelijken Raad en zijn broeder Simon A g g e s in 1654 schepen was, geboren Hij woonde tusschen 1698-1702 te Naarden, waar hij geneesheer, heelmeester en in 1700 vice-president schepen was. Hij vertrok in 1702 naar Amsterdam, waar hij vermoedelijk overleed omstreeks 1713. Hij liet in hands, na een bundel rijmen of gedichten, getiteld. Ledige Uren besteedt in rijmen van verschillende soorten en stolen, die niet alle onaardig zijn en ons verschillende personen uit dat tijdvak leeren kennen. Mr. W. J. C. van Hassel t, die dit hands. en nog eene andere verzameling zijner Rymoeffeningen bezat, gaf er ons proeven van in Vrije Pales, D. IX. bl. 99 volgg. en in Weespsche en Gooische Volksalm. voor 1860. Hij was bevriend met B. Becke r, en wijdde hem menigen dichtregel. Ook verstond hij de Friesche taal. blijkens een brief van hem in die taal aan Becker in 1710 geschreven. . Lie Say. D. IV . bl. 384, 1). V. bl. 150, Bijbl. .SS, 149. LOVER (J), dichter van Bespiegelingen. LOVER (PIETER), een wapen-glasschilder, die te Rotterdam in de zeventiende eeuw bloeide. Zie van S p a a n, Beschrijv. van Rote. K r a m m, Lev en Werk. der Holl. en VI. Kunst-Schild. 1). III. bl. 1003, LOW (JOHN CHRISTOPHER) een verdienstelijk wis- en natuur­kundige, werd in de 2de helft der achttiende eeuw geboren. Hij was de zoon van den Engelschen predikant van dien naam, te Amsterdam, en studeerde aldaar in de eerste jaren dezer eeuw in de wijsbegeerte, onder de leiding van den hoogleeraar J. H. van S w i n d e n, die van hem zegt: s dat hij een man is, die door zijne uitstekende verdiensten in de wis- en natuur­kundige wetenschappen zeer veel nut aan den lande zal kunnen doers, indien hij immer het geluk mag hebben van in dat vak van oefeningen geplaatst te worden." Hij provomeerde openlijk te Leyden — zoo men meent — in den zomer van 1809, en verkreeg op eene goed gesehrevene dissertatie, den graad van Philosophiae doctor. Mort evenwel na deze promotie, verviel hij in eene kwijnende ziekte, ten gevolge waarvan hij reeds in het volgende jaar overleed. Zie Voorb. van de Verh. over het bepalen der lengte op Zee, door J. H. van Swinden, Amst. bij G. H. van Kenlen, 1809; Nay. 12 jaarg. (1862), bl. 17 en 213. LOT (GODPRIED VAN DER) beeldhouwer te Leuven, arbeidde aan een nieuw gestoelte voor het klooster der predikheeren te Leuven, op verzoek van den prior Dr. Godfried S t r y r o y e. Hij arbeidde gedurende' drie jaren aan hetzelve (1533-1536) en ontsliep als kloosterling, dem 18den Junij 1550. Zie Kramm, Lev. en IVerk. drr Moll. en Pl. Kunst-Schild. I). III bl. 1014. LOYAERTS (SAmun) werd den 31sten Augustus 1546 te Attenhoven geboren, studeerde te Leuven in de Philosophic en Godgeleerdheid , gaf eenigen tijd onderwijs in de letterkunde en werd in 1578 pastoor van St. Michiel te Leuven. Den 20sten Mei 1586 verkreeg hij den graad van doctor in de Godgeleerdheid, twee jaren later een leerstoel in die weten. schap en volgde hij Dr. E m b e r t E v era e r t s als kanunnik van den tweeden rang in de St. Pieterskerk op. Men bood hem . in 1600 een kanu nnikaat te Tongerloo aan, doch hij weigerde het. Kort daarna benoemde hem de Universiteit tot kanunnik van St. Servatius te Maastricht, doch paus C l e men s VITI achttc deze prebende onvereenigbaar met zijn ambt van pastoor. Hij vergenoegde zich dus met het bestuur zijner parochie tot zijn overlijden 13 September 1614, in het 69ste jaar zijns levens. Men vindt in de St. Pieterskerk zijn tombe, met zijn beeldtenis en grafschrift. Zijn wapen was een ham, gekroond door een mosterdpot, met het devies Samen wel . Hij schreef: Den wech der deuchden, bedeylt in acht boecxkens, ghemaect op Canticum Canticorum, Antv, 1599. 80. Enodationes Euangeliorurn Dominicis et Festis diebus. . occurentium; quibus et fidei doctrina explicator et Christia­norum morum institutio traditur, Lovan. 1608 1620, 12o. - Parisi 1621. 4o. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 806, Fast. p. 79, 129, 294. Paquot, Mom. T. III. p. 405. LOYCX (PETRus) , protenotarius apostolicus en pastoor van St. Willebrord te Antwerpen, werd te Turnhout geboren. Le­vensbijzonderheden zijn van hem niet tot ons gekomen. Hij stierf in 1646 en weed in de cathedrale begraven. Hij schreef: In Psalmum CVIII. Beall immaculati etc. reliquorum omnium vere principem, commentaria moralia sacris SS. Patrum monitis aspersa et festivo exemplorum sententiarumque appa­ratu exornata, in quibus non solum pleraque Psalterii Davi­dici, sed et alia difficiliora sacrae paginae loca illustrantur ac bene beateque vivendi methodus traditur, Antv. 1643. fol. Saeculum aureum, sive de Pace libri duo, quorum primus tum de Pace generatim disserit, tum ad eam Christianum Principem, aut ad helium, ubi necesse fuerit, sine gravi noxd gerendurn dirigit: secundus particulatim pacem cum Deo, pacem cum proximo, et pacem cum seipso proponit. Omnia divinis humanisque scriptis asserta, illustrata ex cursu month, et cujusvis status hominibus, praceipue Concionatoribus, accom­modal-a, Antv. 1645. fol, Laboris Encomium, Acediae vetuperium, omnibus cujusvis stcitds hominibus propositum et necessarium, morali doctrind, sacrisque monitis refertum, raro historiae delectu, varidque lecttone jucundum, Antv, 1646. 4o. Het miraculous beeldt der alderheylighste moeder Go dtsMaria van S. Willebrorts Parochie, nu over langhe gheeert in de Keyzerstraet tot Antwerpen, het beginsel, voortganck, miracu­len, etc. Mitsgaders eenighe Christelyke leeringhen ende ghe­beden, Antv. 1646. 24o. Zie Val. Andreas, Bibl. Bel g. p 747; Foppens, Bibl. Belg. T. II p 988. Miraei, Bibl. Eccles. ed. Fabric. p. 333; P a­quot, Mem. T. I. p. 178. LOYEN (M. VAN), een graveur in den aanvang dezer eeuw. Men heeft o. a. van hem het portret van W i 11 e m ale Sou­vereine Vorst der Nederlanden, kl. fol. in aqua-tint, naar eene betere uitgaaf vervaardigd. Zie Kramm, Lev. en Werk . der Holl. en Vl. Kunst-Sch, D. III. bl. 1014. LOYENS (HUBERTUS), secretaris van den Hoogen Raad van Brabant, beroemd regtsgeleerde en geschiedkundige, stierf 14 Junij 1684. Zijn portret met Latijnsch onderschrift van F r an c. Go di n, vindt men bij F o p p e n s. Hij gaf in 1672 te Brussel in het licht: Brevis et succincta Synopsis rerum maxime me­morabilium bello et pace gestarum ab serenissimus Lotharingiae, Brabantiae et Li,nburgi Ducibus, 40. Hij doorloopt de ge­schiedenis van 1267-1633. Hij geeft de vroegere geschie­denissen van Brabant, door D i v a e u s, H a r a e u s en anderen in 't breede beschreven, beknoptelijk op, en vermeldt in het laatste gedeelte van zijn boek verscheiden bijzonderheden, die niet algemeen bekend zijn; doch betreffende het tijdvak der Nederlandsche beroerten, sedert 1563, vindt men weinig dat niet bekend is. Zulks is ook het geval. met het in 1673 te Keulen gedrukte werk van C. L. S. V. V. (onder welke letters zich E. Loots verborg), De ortu et processu Calvi­nanae. Reform. in Belgio, waarin zeer uitvoerig over het ver­bond der Edelen gehandeld wordt. In 1669 verscheen: Veridicus Belgicus, pupilli Advocatus, respondens Gallico Caussarum patrono (G u i d o J ol y, raadsheer te Parijs) in vicem potitu suppositi, in Dialogo, alioque Well° nuper por ilium edito, super praetensis Juribus lleginae Christiani s­ simae in Provincias Belgicas, 80. Hiertegen gaf Loy en s: Responsio praecursoria Tractatus pleniori de vera origine Du­ catus et Ducum Brabantiae ?BOX secuturo praemissa ad Vin. dicias Paponianas a quodam fabularum consarcinatore, sub nomine Veridici editus, Brux. 1670. 80. Tractatus de Consilio Brabantiae, ejusque origine, progressu, authoritate et praerogativa, cum elogils Cancellariorum, Brux. 1667. 4o. Bus turn Urbis Aquisgranensis publice datum anno 1656 . Zie Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 488, 489; te Water, Verb. der Edel. I) IV . bl. 379. LOYER (NicoLA As), in 1625 te Antwerpen geboren, was een goed historieschilder. Zijne werken vindt men schier uitsluitend in vorstelijke kabinetten. Hij zou in 1681 ovule-den zijn. Zie Imtnerzeel, Lev. en Werk. der boll. en Pl. Kunst-Schild D. II. bl. 188; Kra min, Lev. en Werk. der Roll, en Pl. Kunst-Schad . 1) . III. hi. 1014. LOYET (GERRART), kamerdienaar en goudsmid van hertog Karel van Bourgondie. In de oude grafelijke rekeningert der hertogen van Bourgondie 1477-78, komen door hem vervaardigde levensgroote zilveren beelden voor. Zie le Comte de Laborde, Les Duct de Bourgogne, T. I. P. 11. p. 507; K ram in, Lev. en Werk. der Holl. en ill. Kunst-Schild. 1) III. bl. 1014, 1015. LOYISSEN (JoHANNEs) schreef: Saligmakende leere, Middelb. 1704. 80. Gereformeerde Waarheid opgehelderd, 8o Gelukzatigheid van de opregte wandel, 80. .5amenspraak tusschen Vader en Zoon, alsmede tusschen ziel en ligchaam, Middelb. 1741. 80. Zie Aanh. en Very. op Abcoude's Naaml. LOYS (JAN), in 't midden der zestiende eeuw te Douai geboren, studeerde aldaar in de philosophie en de regten, werd den 2lsten December 1582 licentiaat in dezelve en zette zich aldaar als advokaat neder. Hij had veel talent voor en was geen ongelukkig beoefenaar in de Fransche poky en stierf in November 1610. Men heeft van hem: Les Oeuvres Poetiques de Jean Loy s, Douysien, Licencie be Droits, divisees en quatre livres, Douay, 1612. Zijn zinspreuk was -Si plus, non mieux Lie Buzelini, Gallo-Flandria, p. 183; Goujet, Bibl. Franc. T. XIV. p. 179-187; Paquot, Mem, T. III. p. 422. LOYS (NicoLAAs PHILIP), zoon van den vorige, omstreeks 1583 te Douai geboren, koos den geestelijken staat en was secretaris van Michel d'Es n e, bisschop van Doornik en later kanunnik der Cathedrale dezer stad. Hij beoefende de Latijnsche poezy en gaf de Oeuvres van zijn vader, die hij aan den bisschop opdroeg, in het licht. Men vindt zijn Epitaphium, in Latijnsche verzen, op den dood van zijne zuster A n t o nett e (20 - Jan. 1596) aan het eind van het 3de boek der Oeuvres Poetiques van zijn broeder Jacques Loy s. Zijn Vie de Rivirend Pere en Dieu, Monseigneur Michel d' E s n e, Evesque de Tournay, , dat hij aan Arnold d e Rai:88e voor diens Belgica Christiana gaf, is niet gedrulA. Zie de Raisse Belg. Christ. p. 279; Goujet, Bibl. Franc. T. XIV. p. 187; Ilaquot, Mem. T. III. p. 422. LOYS (JAmos), broeder van den vorige, werd in 1585 te Douai geboren, studeerde aldaar in de regten en werd den 26sten November 1608 licentiaat en den 25sten Oct. 1610 doctor in de regten Hij overleed in Februarij 1611. -Ook hij beoefende de Fransche poezy en verkreeg den titel van Poeta laureatus. Men heeft van hem Oeuvres loetiques , Douai, 1612. 80., achter die van zijn vader, door zijn broeder N colaas Phil ip uitgegeven. Zie Goujet, Bibl. Franc. T. XIV. p. 183-187. LOYSZ (Lois) van Middelburg, werd den 17den Augustus 1568 door den Eloedraad om den geloove gebannen. Zie 's G r a v e z a n d, Tweekonderdj. Gedacht. van de Synode te Wezet, bl. 206. LOYSELLEUR (PIETER), of Loiseleur de Villiers of Villers, ook Losellerius, Villerius, insgelijks bekend onder den naam van Peter Viller, Villers, de Viler s, de Villers, Villiers en L'Oyseleur, werd omstreeks 1530 te Rijssel geboren. Waarschijnlijk verlieten zijne ouders, na het plakaat van Sept. 1540, Vlaanderen. Voor de balie bestemd, studeerde hij in 1552 te Orleans. Wij ontmoeten hem het eerst als advokaat voor het Parlement te Parijs, van waar hij, door de hevige vervolgingen tegen de Protestanten gedwongen, de wijk nam naar Geneve. Hier had B e z a zulk een invioed op den' geboren edelman, dat hij op zijn raad zich aan de predikdienst wijdde Hij keerde vervolgens naar Frankrijk terug van plan er het Evangelie te verkondigen. Andelot nam hem met zich naar Bretagne. Hij predikte met een goed gevolg teCroisic en stichtte er in 1558 eene gerneente. Een oproer aldaar uitgebarsten, bewoog hem het beroep naar Rou­aan aan te nemen. De Bartholomeusnacht verdreef L o ys elle u r van daar. Hij zoeht eene schuilplaatt op het buitenverblijf la riviere•Bourdet, doch werd met zijn gezin van daar ver­dreven In 1573 bekleedde hij to Londen het ambt van hoogleeraar in de godgeleerdheid, arbeidde hij aan eene uitgave van het N. T. in het Grieksch en bevorderde hij de belangen van den prins van Con d e bij de koningin van Engeland. Ook Willem I• voor de Nederlanden uitheemschen bijstand behoevende e:1 tusschen Frankrijk en Engeland wijfelende, wendde zich tot hem. Ernstig oniraadde hij elke verbindtenis met Engeland, van War Been wezenlijke hnlp was te wachten, en hoezeer de pins dien raad niet in alles volgde, kon L o y­selleur niet met vrucht in een land blijven, over welks regering hij zich niet gunstig had uitgelaten. Vermoedelijk werd hij omstreeks 1575 hofprediker ,en ge­heimraad van Willem I, .hield hij zich van dien tijd of in Nederland op, en bewees belangrijke diensten, zoo aan de grondlegger onzer vrijheid als aan de Nederlandsche hervormde kerk. Nu eens ontmoeten wij hem in die betrekking te Delft, dan te Dordrecht, te Middelburg, vooral te Antwerpen, waar hij zich ook in 1584, tijdens den moord van Oranje te Delft, beyond. Vergeefsch waren nu de pogingen om hem te te­wegen naar Frankrijk, ten dienste van Henrik van Navarre, terug te keeren, hij bleef in ons vaderland en stond Maurits als geheimraad ter zijne. Hij trad echter, daar hij de partij van hen, die huip van Frankrijk begeerden, begunstigde, meer er meer, en vooral toen de Engelsche partij zegepraalde en L e y c e s t e r overkwam, op den achtergrond, en vertoefde even als Louise de Col ig n y, meest in Zeeland, te Westhove op Walcheren, vroeger een bisschoppelijk kasteel en leengoed. Hij overfeed aldaar in November 1590, volgens H aag in 1593, en werd den 28sten van die maand in de St. Pieterskerk bijgezet. Te Geneve was hij met Jeanne de Br ichant eau, dochter van den ridder Charle s, beer van St. Martin en Nigonets, even als hij om het geloof uit Frankrijk geweken, gehuwd. Onzeker is het of hij zanen heeft nagelaten, doch zeker is het dat hij twee dochters had, van welke de eene met mr. Pieter van der Baerse, de andere met den beer du auesnel huwde. Hij was een man van even grondige geleerdheid als van verlichte denkwijze, niet minder als staatkundige dan als godgeleerde beroemd. Van zijn geleerdheid leverde hij proeven zijner bijbelstudie in zijne uitgave van het N. T. aan H e n­dr i k Hastings III, graaf van Huntingdon, den milden heschermer der naar Engeland gevlugte predikanten, opgedra­gen. Van zijne gematigdheid en liberalen zin getuigt zijn werkje Ratio •neundae concordiae inter ecclesias reformatas sive quibus modis occurri possit mirificis artibus quibus ponti­ ficii per quosdam imprudentes theologos universas Christi ec. clesias potissimu?n autem et primum gerinanicas pessundare conantur, in 1579 tegen de bekende Formula concordiae in 1577 in het klooster Bergen hij Maagdenburg opgesteld, met hoogen ernst en met diepe verontwaardiging jegens hen, wie om ingebeelde regtzinnigheid de rust der kerk verstoorden, ge­schreven. Afzonderlijk verdedigde hij de door de Formula Bergensis aangevallen Hervormde kerk in Reformatarum in Belgio ecclesiarum epistola aplogetica ad et contra auctores libri Bergensis dicti o Concords i," even als bet vorige, door Gerdes opgenomen zijn Scrin. antiq. T. I. p. 125 seqq. door L. G. van Re n e s s e, Breda, 1661, op nieuw uitge• geven, door J e r e m i a s B a s t i n g i u s in het Ned. vertaald (Sendtbrief der Nederl. predikanten aan den Instelderen van ' t Concordieboek, Antw. 1580, geplaatst voor zijne verklaring van den Heidelb. Catechismus en ook in hetHoogd. overgezet. Brandt en Glasius deelden een uittreksel van dit hoogst merkwaardig gedenkstuk mede. Als godgeleerde stond hij op een Calvinistisch standpnnt, doch was vreemd aan alle hevigheid. Gematigd en alleen Gods Woord voor den regel des geloofs erkennende, stond hij lijn­regt tegenover Da thee n, M o d ed en anderen. Dienzelfden liberalen zin ontwikkelde hij aan den avond van zijn 'even in zijne Theses de libero arbitrio, 1-lagae Corn. 1587, opgedragen aan van der Mijle. Hij had het grootste deel aan het Apologeticus libellus Arausionensis Principis adversus edictum regis Hispaniarum, quo is Arausionensem proscripserat, in 1581 in het Latijn, Fransch en Nederduitsch uitgegeven en schreef nog: Petri Vil ler ii et Jo h. T af fini responsum de pace religionis cum pontificiis ineundci.• Item de pace restituendis templis quae per tutnultum pontificiis adempta sunt, in G e n­desii Serail. ant. Advys vau Pierre l'Ois eleur, Heer van Villiers en Wes t h o v e Raad en Hofprediker van Willem I, prins van Oranje, aan dien vorst gegeven over het stick van ver­draagzaamheid in den Godsdienst en het handelen met den Hertog van Anjou 17 411aart 1580 (in het Fr.) in v a n d er Spiegel's Bundel van Onuitg. Stukken, D. IL bl. 262 volgg., en in Archives de a maison d' Orange, T. VII. p. 244 suiv. Hij zelf noemt het un petit discours faict en hate. Cort verhaal enz. omtrent den moord aan den Prins ge­pleegd door B. G er a r d s. De titel van zijne uitgave van het N. T. is: Novum Jesu Christi Testamentum, Graece et Latine, T h e-odor o B e z a interprete. Additae sunt ab eodem summae breve­ doctrinae unoquoque Euangeliorurn et Actorum loco compres hensae . Item tnethodi Apostolicarum epistolarum brevis expli­ catio. Huic autem editioni, praeter multorurn locorum recog­ nitionem, accesserunt breves difficiliorum phraseon expositiones et aliae quaedam annotatiunculae, cum ex majoribus ipsius Bezae annotationibus, tuna aliunde excerptae. Er bestaan vijf drukken van, de tweede van 1579, de derde onzeker, mogelijk die van 1582, de vierde die van 1599, de vijfde van 1604. Ook is er eene door Fe u g u ie r e s bezorgd, van welke Paquot, Mirn. T. I. p. 178 en 179, gewaagt. N. T. Latine, ex versione et cum annotationibus Th. Bezae, paucis etiam additis ex p. Canaerarii notationibus, studio Pe- tri Loselerii Villerii, et nunc postremo Gull. ?lie q e- ra ei opera, Lond. 1587. Hij voerde eene uitgebreide briefwisseling. Eenige zijner brieven zijn medegedeerd door D. Hei n s i us in zijn Epist. vir. ill. Ook heeft men: V illerii, Epist. ad A. v. d. Myle in Epist. Select. Cent. II. p. 791, 792, 934, 935. Zie D. Baudii, Epist. Cent I. Ep. 8; Altingii, Hist. de Bed Palat. p 59, 138; Gerdes, Scrin. Ant. T. I. p. 122, T. IV p. 391; Grotii, Ann. lib. III. p. 71; Revii, Day. p,. 728; Camden, Hist. Eliz P. III. p. 265: Thuani. Hist sui temp. lib. LIII. p 10, 72 ; Grotii, Pia ad pac p. 85; Hist. d Mart. .(Geneve 16:9) p 794; Suppe aux Mein. de P. de Mornay, Sieur de Plessis; Biogr Univ. v. Haag, La France Prot. v . Groen van P r i n s t e r e r, Arch. de la Maison d' Orange-Nassau, (Reg.) Brandt, Hist. der Ref D. I. bi. 564, 665, 666, 781, 783, 784, 785; Boo ft, Ned. Hist bl. 744, 848, 1155; Re y d, Ned. Hist. bl. 59, 213, 214 ; Bo r, Ned. Hist B. XXIV. bI 80, Auth. Stukhen, D. I. bl 63, D. VII. 348; Beaufort, Lev. van Willem I, 1). II. bi. 260, 1) III, ht. 416, 417. 561; Wagenaar, Pad. Hist. D. VII. bl. 83, 348, 476; Bilderdijk, Gesch. d Pad. D. VII. hi. 28; te Water, Perb. der Ba'el. I). I. bl. 109, D. III bl. 452; Broes, iJfarniz van Aldeg. in Voorlez. D. I. bl. 220; Sie­ge nbeek, 1?edev. (1836) bI. 233, 234; Schotel, Kerk. Dordr D. I. bl. 214, 329, 330, 536; Royaar its, Over de Staats Kerk-orde van 1583 in Ned. Arch. D. III bl. 305 very Kist en Royaards, Arh. van Kerk. Gee. inz. in Ned. D. IX. bl. 203 ; Chron van het list. Gen. D. II. bl. 27; J. ab Utrecht Dresselhuis, Pieter Lo­seleur in Gids, 1846 No. 3, Mengel.'"). bl. 79 very. Ellasius, Schets. en Beeld. uit de Ned . Herv. Gesch. bl. 192 very-Godg. Ned. 0. h. w. Kobus en de Rivecourt o. h. w. LUBAEUS (HENDRIK), bloeide in het midden der zeventiende eeuw en schreef Mahomet en Irena of Liefd' en Wreetheydt, treursp. Dordr. 1657. 4o., volgens Witsen G eys be e k, B . A. C. Woord. D. IV. bl. 224, zeldzaam. Zie Cat. der Maats. van Wed. Lett. 1). I. 6. bl. 138. LUBBAEUS (RICHARD), te Wibelsbuijzen in Oostfriesland, in de nabijheid van Emden geboren, leefde in het begin der zeventiende eeuw en was rector ann de Latijnsche school te Bergen op Zoom. Hij was zeer ervaren in de Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche talen, en schreef, behalve eenige Latijnsche verzen, die op losse bladen gedrukt en verspreid zijn Beschryvinghe ende deerelycke afbeeldinghe der twaelf Se-. . . Uut den Latyne in Duytscher Spraecke ghetrans­lateert. Amst. Christ. v. Sichem, 1608, fol. fig. Historische beschryvinghe ende afbeeldinghe der voornaemste Hooft kerken. Amst. Christ. van Sichem f 1608, fol. fig. Deze beide werken bevatten korte beschrijvingen, elk van ongeveer 25 regels en zijn vervaardigd voor de platen van Christ. van Sichem. Emblemata de usu Opum, et earum abusu, vario carminum 43 genere, rhythmis explicate a Theodoro Coot nhertio, Arnhemi, 1609. 4o. Enibletnata moralia et oeconomica, Arnh. 1609. 4o. L u b b a e u s heeft nog nagelaten eene verhand. de Systemate mundi ex sententid Moysis, Rabbinorum, Copernici, Galilaei, Tychonis etc. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. P. 794; Foppens, Bib!. Belg. T. II. p. 1069. Bibl. Thys. p. 37; Henna no, (Jonsp, not Lit. p. 10; Paquot, Mem. T. I. p. 605; Kobus en de Rivecourt. LUBBERS (THEopoRus), werd in 1731 te Beerta, waar zijn vader Johannes Lubbers sedert 1730 predikant was, geboren. Veertien jaren oud, bezocht hij reeds de Groninger hoogeschool, zette aldaar 9 jaren zijne studign voort, werd in 1754 kandidaat en den l9den Mei 1755 te Breda beves­tigd. In Januarij 1756 vertrok hij naar Noordwijk, van daar naar Scheerda, welke standplaats hij in 1768 met Groningen verwisselde. In 1776 werd hij tot hoogleeraar aan de Gro­ninger hoogeschool benoemd, welk ambt hij aanvaardde met eene Oratio de theologo ad Christi, doctoris perfectissini, exem­plar Jormata. Terwijl hij nog predikant was, werd hij afge­vaardigd tot de nieuwe commissie voor de psalnaberijming, aan welker werkzaamheden hij een ijverig deel nam. Tot de coin­missie voor de Evangelische Gezangen werd hij in zijnen hoogen ouderdoin afgevaardigd, was er werkzaam, doch beleefde de uitgave niet. Hij was algemeen geacht om zijne ijver, minzaamheid en braafheid en overfeed te Groningen in 1804. Behalve eene Leerrede over Dan. XII: 13 bij het afsterven van J. B r i 11, laatst predikant te Middelbert, Gron. 1764, gaf hij in het Iicht: Groningen — tot — dankbaarheid en blijdschap aange­spoord — in eene kerkrede — bij geleg. der plechtige inhaling van Z. D. H. W i t l e m den V Prins van Oranje enz, ale Erfstadhouder van Stad en Lande, Gron. 1773. 80. Zijn portret vindt men bij van I p er en. Zie Muntinghe, Acta Sec. Gron. p. 98; van Iperen, Kerh. "list van het Psalmgez. D. I. bl. 239, D. II. bl. 192; Glasius, Gody. Ned. o. h. w. C. A dami, Naaml. van Pred. te Gron. bl. 138; P. Bodies, Ticeeh. en Pidfligj. bestaan der Herv. Gemeente is ...Voorddijk; Boekz der Gel. Wer. 1777. a bl. 430, 431; Cat. der Maats. van Ned. Lett. D. I.I. bl. 162; Nay. D. IV. bl. 352, D. V. bl. 270, I). VI. bl. 50; Matiri k, Naamr. van Godg Schr. LUBBERS (WILLEm), werd in 1755 in Groningerland ge­boren, was oorspronkelijk een verwer en sieraadschilder, doch bragt het, door eigen oefening, zoo ver, dat hij een welge­lijkend portret schilderde. Later zette hij zich te Groningen neder, waar hij zich tot zijn dood met het vervaardigen van crayon-portretten bezig hield. Slechts weinige schilderijen in olieverw bestaan van zijn penseel. Hij overleed omstreeks 1834. Zie Irnmerzeel, Leo. en Werk. der Roll. en Fl. Kunst-Sehild. D. II. bl. 188; _dank. op Nieutoenh. Woord. o. b. w. LUBBERTUS (SIBRANDus), werd in 1556 of 1557 in het dorp Langweer in Friesland gehoren. 1)e eerste gronden van taalkennis legde hij te Bremen onder J o h. M o 1 a n u s, ver­volgens bezocht hij de akademie van Wittenberg, waar hij de lessen van V a 1 e n tin us S c i n d 1 e r us over het Hebreeuwsch en Rabbijnsch bijwoonde. Van daar ging hij naar Marburg, waar hij slecbts korten tijd vertoefde. Langer deed hij zulk-s te Geneve, waar hij de lessen van Theodor us Beza bij­woonde en met Isaac Casaubonus de Argonautica van Ap ollonius Rhodius door A emilius Portus hoorde verklaren. Van Geneve reisde hij naar Nieuwstad, werwaarts de akademie van Heidelberg tijdelijk verlegd was, en waar hij vooral het onderwijs van Zacharias U rs inns genoot, die toen Jesaia en het Organum van A r is totel es verklaarde. Na voleindigde studie begeerde toen de hervormde gemeente te Brussel tot leeraar, maar daar men hem gelijktijdig te Emden verlangde, gaf hij hieraan de voorkeur, ofschoon hij daar, hoe­wel op eene predikantswedde, slechts krankbezoeker was, (1583) Daar hij niet met Ligarius en de Lutherschen overeenstemde; hij schrander, geleerd en vaardig in het redentwisten was, waarvan hij in het Coctus meermalen hlijken gaf en dus een bekwaam medehelper van Al tin g kon zijn, werd hij, op last van graaf E d za r d H van deze dienst ontslagen. De Staten van Friesland begeerden hem ten dienste hunner landschappen, en verzochten bij brief van XX Nov. 1583 s. v. (bij Meiners hewaard) de toestemming van den kerkeraad te Emden. Waar­schijnlijk predikte hij, zonder vaste standplaats zijnde, voor den stadhouder en de Staten. Zeker is het dat hem bij de oprigting der Friesche hoogeschool, bet professoraat in de god. geleerdheid werd opgedragen, dat hij den 29sten Julij 1585, gelijktijdig met Martinus Lydius en Antonides van der Linden zijne betrekking aanvaardde. Niet lang daarna begaf hij zich naar Heidelberg, waar hij den 27sten Mei 1587, na onder praesidium van G e o r g i u. s So h n i u s, 25 theses de quaestione, an Immo in hac vita legem Dei per, ecte praestare possit, tot theol. doctor gepromoveerd werd. Sedert • was hij te Franeker onvermoeid werkzaam, verzuimde, tenzij krank­heid hem aan zijne legerstede bond, zijn collegien i nimmer, en bragt het grootste deel zijns levens op zijne studeerkamer door, waar men hem, tot in hoogen ouderdom, reeds des morgens te drie uren kon vinden. De akademie dankte het dan ook aan zijnen roem en dien van Dr usi us, dat een groot aantal studenten uit vreemde landen de Friesche hoogeschool bezochten. In 1596 werd hem het hoogleeraarambt te Heidelberg aangeboden, waarvoor hij ecbter bedankte. Meermalen werd zijnen raad door de Staten 4;3* van Friesland ingeroepen. Hij werd, benevens zijne ambtge­nooten Lydius, Arcerius en van der Linden, van staatswege gebruikt, oin de te Leeuwaarden tusschen den Cal­vinistischen predikant Acronius en den Zwingliaanschen Y s b r a n d B a l c k ontstanen twist, te beslechten. Ofschoon hen die met Lydius aan de zijde van Acronius stond, het niet mogt gelukken, den vrede tusschen beide ambtgenooten te sluiten, herstelde hij echter de rust in de gemeente. Van zijne geschiktheid voor kerkelijke zaken gaf hij blijken, toen hij, nadat Groningen in 1593 tot de Unie gebragt was, met L y d i us en M e n s o Alting aan het hoofd werd geplaatst van hen, aan wie men het ordenen der kerkelijke aangelegen­heden opdroeg, en onder zijne leiding, eene kerkorde ontwor­pen en ingevoerd werd. Zijne rigting was streng Cal vinistisch, waarvan zijne dogmatische schriften niet de eenigste bewijzen zijn. Driftig, hartstog,telijk en onverdraagzaam twistte hij met verschillende geleerden en verdedigde hij de leer zijner kerk tegen Roomschen, Socinianen en Remonstranten, B e 11 a rm i­n u s, Socinus, Drusius, Vorstius, Macaccovius, 13er­t i u s, Grotiu s. De aanhangers van Ar min i u s, die hij in de opdragt van zijn geschrift tegen Socinus (1610) aan de opzieners der Nederlandsche Gemeente van Louden, niet ont zien voor huichelaars, hoogmoedige waanwijzen en op­roermakers genoemd had, konden dus van hem geen gunst verwachten, toen hij als afgevaardigde in de Dortsche Synode (1618-1619) zitting nam, en hij behoorde met Boger man en G o m a r us tot hunne hoogste tegenstanders. Schoon Dr usius verklaarde, dat Lubber to s noch philosooph, noch theologant, noch grammaticus was, mogen wij echter niet vergeten, dat hij toen met dien geleerde in twist was, en er zeker op dit oordeel en dat der Remonstranten, die scherp tegen hem uit­voeren, is of te dingen. Hij gaf in zijne veelvuldige schriften genoegzame bewijzen van het tegendeel. Ook werd hij gekozen onder de revisoren van het O. Verbond, eene taak, in welke hij door den dood werd verhinderd. IIij was overigens een uitmuntend prediker en zijn ijver tegen Remonstranten en an­deren,. vond zijne oorzaak in wezentlijke overtuiging. Alleen belette bem niet zeldzaam zijne drift de zaken grondig te onderzoeken. Wij mogen daarbij ook den geest zijner eeuw niet uit het oog verliezen. Lubbertus was niet de eenige, die door zijne vooroordeelen gedreven werd. Gans& niet ongunstig oordeelden M a rn i x van S t. A 1 d e­gonde, Beza, Rain oldus, Pareus, P. Baron, Gou­1 a r t i u s over hem. U b b o Emm iu s was zijn vriend, met Beza, Scaliger, Casaubonus, Mornay de Plessis, Curia e u s, Uytenbogaert en anderen hield hij briefwis­seling. Sc a l i g e r en Put e an us noemen hem een ij verig en geleerd mane Hij huwde in 1587 Geertruid a van Oosterzee, die hem eene dochter, Magdalena L a bb e r t i, schonk, die met N. Wigara huwde. Uit dat huwelijk werd geboren: Gee r­truid -Wigara, gehuwd met Dia Scheltinga, sedert 1653 raad van het hoogste hot van Friesland S ij brand us L u b e r t u s stierf in Januarij 1625. Zijne vrouw den 8sten Mei van dat jaar, in den ouderdom van 75 jaren. Beide liggen in de St. Maartens kerk to Franeker begraven. Sixtinus A mama h field eene lijkrede op hem. Hij schreef: De praecipuis Christianorum Dogmatum, Libri VII, Fran. 1591, 1595. 80. De Papa Roman ) Libri X. collati cum disputationibus R o b. Bell arm ini, Franeq. 1594, 80. De Conciliis Libri V. collati cum disputat. Rob. Bel 1 a r• m i nJGenev. 1601. 80.J • De Ecclesia Libri VI. collati cum disputat. R o b. B el 1 a r-m i n iFraneq. 1607. 80. , Replicatio de Principiis Christ. Dogmatum, Franeq. 1608, So. Replicatio de Papa Romano adv. Jac. Gretseru Franeq. 1609. 80. De Jesu Christo Servatore Libri IV contra F au s t urn Socinum, Franeq. 1611. 4o. D r u s i u s zeide nopens dit boek : Lubbertus, refutando Socinum multos fecit Socinianos . Disputattones ad refut. Epist. Arminii ad Hippolytum de Collibus. Epistolica Disceptatio de Fide Justificante, nostraque comma Deo Justcatione (S i h. L u b b e r t u m inter et Petr. Ber­t i u m,) Delft, 1612. So. Declaratio Responsionis D. V o r s t i i, Franeq. 1611. 80. Commentaril ad non agnitos D. V o r s t i i XCIX errores L u b b e r to a Vorstio obiectos, Franeq . 1613 80.; een antwoord op V ors tii Catalogue Errorum D. Sibr. Lu b­berti ex eius Declarations Responsionis L. B. 1612. Voor den Comment. gaat L a b b e r t i Epistola ad Arch. Cantar Brief aan den Aartsbisschop van Cantelberg, gestelt voor zeker boek tegen Co en r. Vorstius, met eenige Extracten uyt andere boeken Lubberti en aanwy zing der plaatsen door Hugo de Groot in zyne Gods-Dienstig hey t de Heeren Staaten op geantwoord heeft. Brief aan de Staten- Generaal op de beroepinge van Co n r. Vorstius, 4o. Responsio ad Pietatem H. Groti i, Franeq. 1614. 4o., 80. Antwoort van Sib r an dtis Lubbertus op de Goods-Dienstigheyt van H. de G r o o t, Franeq. 1614. 40. Decratum Ordin. Boll. contra libellum S. L. inscriptum, Responsio ad Pietatem H. G r o t i i, L. B. 1614. 4o. — Ordin. Roll. et West-Fris. Pietas ab improbissimis multorum calumniis, praesertim vero a S. L. epistola, quam Archiep. Caiatuar. scripsit vindicata per H. G r o t i u m, L. B. 1613: 4o. - H. G roti i Bona fides Sib r an di, L. B. 1614. 4o. S. L. Bona fides demonstrata ex libro superiori, L. B. 1614. 4o. - G. Sopingii Apolog. Responsio ad S. L. Bonam fidem et H. Gr. Pietatem cum ipsa Bona fide et autori$ vita, Franeq. 1616. 4o. Commentarius in Catechesin Palatino-Belgicam, Fran. 1618. 80. Een aantal dissertatien van dogmatischen inhoud. 600 aan hem geschrevene onuitg. brieven (Cat. mss. J. G. te W o ter, bl. 34, no. 13), zijn voor j. 615 verkocht, en gingen den­kelijk naar de verzameling van Sir T h om as Phil ipp e te V1/4rorcesterhill. lie S. Adam a, Serino Funebr. Franeq, 1625. 4o. aan Lubbertus, . riend Mr. J. Saekm a opgedragen; Vriemoet, 4th. Fris p. 1 seqq. Saxe, Onom. T. IV. 13, 64; Crenii, Animadv. Philol. P. X. p. 300 seqq. P. XI. p. 121, 125, P. XVIII. p.198-225. J. Fabricii, Hist. Bibl. P. III p. 386; Foppens, Bibl. Belt'. T II. p. 1095; Scally. sec i. v. Lubbertus; Ubbo E m­mius, Fria. Or. Descript. Chorograph. p. 60 ; Vita Altingii, p. 58; de Republ. Eris. p. 52; L. B. Eilshemius, Praef. Comm. ad Catech Emb. Epithal. J. J. Zarenbachii Schol. Snec. Rect. Franeq. 1587. 4o. Winsemii, Chron, p. 861, 900, 905, 912; Casauboni, Epp. MCII; P. Cunaei, Epp. XL- XLVI. Praest. ac erud. Fir. Epist. p. 103, 121, 122, 127; Elig. et Fit Prof Gron. p. 47; Lipenii, Bibl. Theol. p. 25'4 a. 285 b. H. Grotii, Manes ,Vinc p. 41, 7e6, 707, 708, Jocher, Gelehr. Le:. i. v Blogr. Vniv.; Bayle, i. v. Hoogstraten, Luiscius, Kok, Nieuwenhuis, Kobus eh de Rivecourt, Brandt, Hist. der Bet . D. III. (Reg.) Acten der Nat. Syn. te Dordr ; Uytenbogaert, Trigland, Baudartius, Regenbogen, Glasius, Gesch. der Dortsche Synode; AI eine r s Oostvriesl. Kerk. Gesch. D. II. bl . 424-427; Koecher, Hst. v. d. Heidelb . Cat. bl. 319; Winsemius, Chron. van Priesl. bl 760; Schotttnus, Beschr. van Fried. bl. 142; Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. lierv. Kerk, D. I. bl. 346, D. II. bl. 201, aant 154 (269), 139 (241)K ist en Royaards, Arch. van Kerk. Ges.; Voorn. voor Ned. D. III. M. 308, 514, 524, 532, 540, 542, 544, 561, 573, 575. 585, 590, 593, 597, ti06, 614, 636, 641, 643, D. VI. bl. 13, 21, D. IX. bl. 371, 462; Arch. voor Kerk. Ges. 1) 1V. bi. 255, Brandt en Cattenbutg h, Lev. van de Groot, bl. 59, 60 ; tiurig n y, V,e de Grotius, T. I. p 129, 132; Glasins, qodgel. Ned. o. w. Lon. van het Hist. Gen. D. V. bl 235; Bibl. van Pamil. D. I. bl 142 ; Abcoude, Aanb . van Ned. Boek hi. )30; Cat. Bill. liunay. T I. J.) II. p. 1402. Cat. der Rem. te Amst. M. 88 ; Cat. de Greve, bl. 150; Muller, Cat. van Portr. LUBBERTUS een schrander en uitmuntend man," was in de eerste helft plea dertiende eeuw, abt van Egmond, eene waardigheid, welke na die van bisschop van Utrecht, Coen de aanzienlijkste was in geheel Noord-Nederland. Bij gelegenheid der krooning van den Hollandschen graaf tot Roomsch-koning te Aken, ten fare 1248, werd hij, te gelijk met den Utrecht-schen bisschop Otto III, 's konings neef, door de to Aken verzamelde rijksvorstm tot diens vice-canselier aangesteld. Zie van der Chijs, de Munten der Bias. ens. van Utrecht, b1.78; Meerman, Graaf Willem, 1) 1. bl. 302. I •BINIETZKI (THEODORUS), in 1653 te Krakau geboren, was waarschijnlijk de zoon van den Poolschen edelman S t a­nislaus L u b i e n i e t z k i, oefende zich met zijn broeder te Hamburg in de schilderkunst en kwam in- 1675 met dezen te Amsterdam, waar zij de leerscholen van Adriaan Backe r en G e r. de Lairesse bezochten. Hij raakte kort daarna in betrekking to den groothertog van Toscane en vervolgens Ran 't Hof van Brandenburg als eerste kamerdienaar en op­zigter van de Academie. In 1706 begaf hij zich naar Polen, waar hij in 1716, 1720 of 1726 overleed. Hij heeft o. a. 6 prenten gatst, die door B o u l l i o t en K r a m m worilen beschreven. Lie Immerzeel, Lev. en Werk. der loll. en Pl. Kunst-Sehild. D. II. bl. 188; Kramm, Lev , en Werk. der Boll. en rl. Kunst-Sehild. D. III. bl. 1016. LUBINIETZKI (CHRISTOFFEL), broeder van Theodorus en zoon van Stanislaus Lubienietzki, werd in 1659 te Stettin geboren, oefende zich te Hamburg gelijk zijn broeder in de schilderkunst, en ontving, gelijk deze, bet onderwijs van Adriaan Backer en Ger. de Lairesse te Amsterdam . Hij muntte als portretschilder uit en gra­veerde ook portretten in zwarte kunst, o. a. dat van Johannes Brant, Predicant der Remonstranten te Amsterdam, gr. fol. Ook heeft hij ge8tst, zoo als zes stukken Landschappen in een verheven Stijl, met gebouwen, figuren en beesten gestoffeerd. Niet hij, maar zijn broeder vertrok in 1706 naar Polen. Men is bet niet eens over het jaar van zijn dood. Sommigen willen dat hij in 1719, anderen 1729, 1731, Nagler 1721 te Amsterdam is gestorven. In dat jaar echter vervaardigde A b r a h am B o g a e r t een lofdicht, getiteld Verklaring van C. Lubinietkiis teekening ter gedachtenisse van Jufrouw Joanna Koerten, in Naar Stamboek (waarin het echter niet voorkomt) geschreven, en in bet volgend schilderde hij het portret van den dichter Daniel Will ink. Zie Biogr. Univ. C. V. Immerzeel, Lev. en Werk . -der Holt. en Fl. Kunst-Schild. D. II. b1.188; K ramm, Lev. en Werk. der Holl en Vt. Kunst-Schild. D. III. bl. 1016; A. Bog a e r t, Ged. (Avast. 1723) bl. 396. LUBLINK (JoANN1s) de Jonge, eenig kind van Joannes Lublin k, koopman te Amsterdam, en van M a ri a van D u i s b e r g, werd den 9den Febr. 1736 te Amsterdam ge­boren. Hij ontving eene beschaafde opvoeding en gelegenheid ter ontwikkeling zijner uitstekende vermogens. Hij bezooht nimmer eene school of akademie, al zijne kandigheden verwierf hij door zijn onvermoeiden ijver, inzonderheid maakte hij zulke vorderingen in de muzijk, dat hij niet alleen de zwaarste stukken op het eerste gezigt op de viool en het klavier uit­voerde, maar zich ook als verdienstelijk componist deed kennen o. a. door het zamenstellen van een concert voor de viool en andere instrumenten, dat hem zelfs roem bij de Italiaansche meesters verwierf; ja de beroemde P u g na n i droeg zes zijner voortreffelijke Trio's, bekend als zijne Opera terzo, aan hem op. Het fraaije kabinet schilderijen van zijn vader en de ge­sprekken aan diens woning over schilder- en teekenkunst ge­voerd , boezemde hem lust voor de laatste in. Hij genoot het onderwijs van J. M. K ok, en beoefende Naar veertien jaren met lust en ijver, vervaardigde fraaije teekeningen, doch leidde toen de teekenpen neder, wig de beoefening dezer kunst hem te veel tijd kostte en legde iich toen op de fraaije let­teren toe. Van zijn vroege jeugd of verstond hij het Hoog­duitsch en Deensch, verzamelde een Deensch Woordenboek tot eigen gebruik, vertaalde H olber g's Staatkundige Tinnegieter uit die taal, en vervaardigde op zestienjarigen leeflijd een Deensch klinkdicht op den dood van den stadhouder W i l­ie m IV. Hen huisonderwijzer onderwees hem in het Fransch, hij zelf maakte zich het Engelsch en Latijn meester, zelfs vertaalde hij in 1757 het Latijnsche vers van J. de Groot, Philalethae Batavo, uranium Wittianorum vindici, welke over­zetting met den oorspronkelijken tekst is uitgegeven. In zijne jeugd was hem de tooneelkunst niet vreemd, zelfs voerde hij in een vriendenkring belangrijke stukken uit. Ook beoefende hij de wiskundige wetenschappen, waarin hij den kundigen N i c o 1 a a s S t r u y c k tot leermeester had, ja schier geen wetenschap of kunst was er g waarin hij niet eenigzins bedreven was. Ook in de ontleed- en plantenkunde was hij, gelijk in de landhuishoudkunde, niet onervaren. L u b 1 i n k zou zich welligt geheel aan de beoefening der wiskundige wetenschappen hebben overgegeven, indien een on­beduidend toeval hem geen aanleiding had gegeven, zich meer bepaaldelijk aan de fraaije letterkunde toe te wijden, vooral sedert hij met den verdienstelijken hoekverkooper P i e te r M eij e r, wiens huis toen i de Amsterdamsche koopbeurs der Nederduitsche Letterkunde" was, en door dezen met Fe i tam a, van Winter en Pater in kennis was gekomen. In dezen kring, binnen welken zich vroeger en later meer andere ver­dienstelijke mannen voegden, werd de grond gelegd tot L u­blin k's volledige kennis der Nederduitsche taal, tot zijn keurigen schrijfstijl en zuiveren en fijnen smaak in dichtkunde en welsprekendheid. Zijn vriend M e ij e r hood hij de behulp­ zame hand in het uitgeven zijner Algemeene Oefenschool in 1768 aangevangen, en toen deze voltooid was van den Rha- psodist. Ook bezorgde hij met de Bose h, L utke m an en Br oe ck ho ff de vertaling der Fabelen van G ell e r t, en alleen diens Zedekundige Lessen, en hielp M e ij e r in zijne overzetting der Zedelfike Brieven van J. J. Du sch uit het Hoogduitsch, in 1767 en van den Centaurus, een Verdichtsel, uit het Engelsch van Y o u n g, in 1768 uitgegeven. Reeds in 1766 had hij eene overzetting geleverd van Y o u n g's schoone maar sombere Nachtgedachten, in twee deelen in het licht gegeven, in 1785 gaf hij er eene tweede uitgaaf met vele verbeteringen van uit. Vooral getuigen de voorrede en de aan. merkingen achter elken nacht van 's mans buitengewone bele­zenheid, vlijt en smaak. Ook zette hij de Roemzucht van Young in Zeven Hekeldichten (Amst. 1793), en T h o m s o n's Jaargettjden, eerst ten behoeve van zijn vriend N. S. v a n W i n t e r, die ze in Nederduitsche verzen vrijelijk navolgde, over. Naderhand bewerkte hij, le nog tweemaal op nieuw, en het was, zoo niet de vierde, ten minste de derde vertaling, die hij hiervan vervaardigde en zijn landgenooten in 1787 aanbood. Ook gaf hij eene vertaling van Da n n e i 1 s, in den smaak van Hervey geschreven werk, Het Graf, de Opstanding en het Laatste Oordeel, in hetw elk hij zijn vriend W a g e n a a r op zijn sterfbed lezende vond . Al deze werken werden bij zijn vriend M e ij e r in het licht gegeven. Ook werden de Leerre­denen (Amst. 1767 2 d.) en Verhandelin9en (Amst. 1773) van J. F. W. Jerusalem, de Karakterkunde des .Bijbels van A. H. Nieme lj er (Amst. 1772), de Leerredenen (Amst. 1773), de Gebeden en Overdenkingen van G. J. Zollikoffer (Amst. 1782, 11 d.), de Voordeelen van de Raven en Te­genheden des Menschelificen Levens van J . S. Fe s t, (Leyd. 1785, 2 d.), de Leer der Gelukzaligheid van G. S. St ei n­bart (Amst. 1781), de Overdenlcingen bij het gebruik van het H. Avondmaal van V, H. Veillodter (Zutph. 1800), de Ontdekkmg van Amerika (Amst.' 1782) , Theophron's Raad aan zijn Zoo?' (Amst. 1782, .2 d.), Vaderlyke Raad aan zijne Dochter (Amst. 1790, 2 d.) van J. H. Camp e, Karel van Karelsberg (Amst. 1784, 6 d.), Grondbeginselen der Zedelcunde (Amst. 1785, 2 d.) van C. 0. Sal t z roan n, Het Kwaad, naar het Fr. van Salch 1 i (Amst. 1798), de Man van Gevoel (Amst. 1780), Elize of de Vrouw zoo ale zij behoorde to zijn (Amst. 1800), Het Leven van J. K. Lavater (Amst. 1802, 4 d.), op zijn raad, onder zijn toezigt en medewerking uitgegeven, dikwijls kostte hem de beschaving meer dan eigen arbeid. Meesterlijk vertaalde hij, zijne over­zettingen zijn alsof ze oorspronkelijk' voor onzen landward zijn geschreven. Inzonderheid is zijne vrije bearbeiding van Spalding's werk over de waardij en het belang van den Godsdienst voor den mensch, met opdragt aan zijnen vriend, J. H. van der Palm, een meesterstuk. Edoch L u b link muntte niet slechts als overzetter uit, maar was zelf een geestig, vernuftig, onderhoudend schrij ver. Ernst en luim wisselt zich in de reeks zijner schriften en verhande­lingen, die hij in de voornaamste tijdschriften van zijn tijd plaatsten, af. Hij stood aan bet hoofd der dichters, die het kerkgezang der Lutherschen (waartoe hij behoorde) ver­beterde. Hij had tot zijne medehelpers de dichteres v a n Merken en Karen echtgenoot van Winter, benevens den Remonstrantschen predikant van d en B o s ch, Pa t e r en den boekverkooper M e ij e r, van welke niet een tot zijn kerkgenootschap behoorde, en echter werd de door hen gemeen­schappelijk vervaardigde berijming der 150 Psalmen en 165 Gezangen tot kerkelijk gebruik ingevoerd. Daarenboven deed hij nog een 40tal godsdienstige Gezanyen van S p a l d i n g, Sturm, Gellert, Klopstock, Claudius, nevens eenige oorspronkelijke van hem zelven, ten geschenke voor zijn vrienden drukken, die hij, met een tiental vermeerderd, in 1813 te Utrecht voor het algemeen verkrijgbaar stelde. Gelukkig was hij in het overbrengen van kleine geestige stukjes, inzon­derheid van puntdichten, nit het Hgd. Ook heeft hij in andere vakken van dichtkunde, behaaglijke stukken geleverd, die in verschillende Tijdschriften en elders verspreid zijn: » zin en zaakrijkheid, bevalligheid van uitdrukking en een hartverwar­mend Christendom, kenmerken ze meer dan stoute, hooge, lyrische vlugt " Groot is het aantal boekbeoordeelingen van zijne hand, alle bescheiden, gemoedelijk, minzaam, toegevend en hoogst beschaafd. Opentlijk gaf de hoogleeraar van der Palm hem te dien aanzien een lofspraak, W it s e n G e y s­beek noemde hem cen D waren recensenten Spiegel" Tot op het tijdstip der staatsomwenteling 1795 sleet L u-blink een anabteloos, leven, doch bij het daarstellen eener Nationale Vergadering, weld hij tot vertegenwoordiger zijner medeburgers geroepen. Hij was aan het hoofd der commissie, benoemd tot overweging van het voorstel van den Representant P1 s van A m s t e 1, ter afscheiding van kerk en staat, en de steller van het beroemde rapport, .op den 1sten Julij 1795 uitgebragt, dat deze afscheiding ten gevolge had. Van het staatstooneel afgetreden, hervatte hij zijne letteroefeningen, doch verloor allengskens zijn gezigt, en eindigde den 24sten Novem. ber 1816 te Utrecht zijn tachtigjarig nuttig en werkzaam leven, en werd volgens zijn begeerte, zonder eenigen praal, op het kerkhof te Zeist begraven. Zijne echtgenoote Cornel ia R ij­denius, met wie hij in 1771 gehuwd was, schonk hem eene dochter. Hij hielp in 1765 het Dichterlijk Genootschap, onder de spreuk Diligentiae Omnia, oprigten, in 1769 werd hij lid van het Amsterdamsch Genootschap Concordia et Libertate, in 1774 directeur van het Zeeuwsche Genootschap, waarvoor hij echter bedankte, in 1775 lid van de Hollandsche Maatschappil van Wetenschappen te Haarlem, in 1777 van de Maatschappij van Ned. Letterkunde te Leyden, in 1778 directeur van den Oeconomischen tale, in 1782 lid van het Prov. Utr. Genoots. in 1788 van de Maats. onder de zinspreuk Felix Meritis te ATnsterdam, en nog in zijn hooge jaren werd hij correspond. lid der 2de klasse van het Kon. Ned. Inst. Behalve de genoemde werken heeft men van hem: Drie Leerredenen over de. Voorzienigheid, nit het Fr. van .1. S. Vernede, Amst. 1771. Drie Zeventallen Verhandelingen, over verscheiden onderwer­pen, voorgelezen in het Gen. Concordia et Libertate, Amst. 1783, 1788,. 1794, 80. uneven en Briefwisseling, Amst. 1803. Verh. over het nuttig Tydsgebruik; 3 Verh. over het verge­layken van de voornaamste oude en hedendaagsche dichters; Beschouwing van eenige Schoonheden in Youngs Nachtgedachten, in 2 Verh. in Algem. Magazijn van Wetens., 'Amt. 1785, D. 1. bl, 191, 525, D. II. bl. 551. Redev. over de b4imoedigheid; de bplooning der deugd reels in het tegenw. leven; den ouderdom; de eerzucht; de verdediging der openbaring; het puntdicht en de kratiek (die bet derde zevental uitmaken), in N. Algem. Magazijn van Wetens. Amst, 1792. D. II. en III. Aanmerkingen over de Uiterlijke Welsprekendheid, in Algem. Oefenschool, D. XIII. De verscheidene Lotgevallen der geleerdheid en wetenschap pen; de aanleidingen tot de oorsprong, wasdom, bloei en het verval der geleerdheid, kunsten en wetenschappen, in Leiter­°den.. van Diligentiae Omnia, 1774. Beknopt Tafereel van het Schrikbewind door den Franschen Burger Honoré R o uJ e, uit het Fr. Amst. 1797. Voorts in oncierscheidene maandwerken over het gebruik der Allegorie in de Teeken- en Schilderkunst; over de gesch,orlenis van Karel Grandison; de Grafschraften; den Zedelijken Ther­mometer; de vereischte van den Lierzany; de Bijschriften; de Muzyk; het vernuftige in de Dieren; de Leer der Vernietiging; het Leven, een staat der beproering of opvoeding; onze kennis van eenen toekomenden staat; de onsterfelijkheid der ziel. Ook schreef hij in de Euphonia, onder den naam van Ba­ - tavus in de Konst en Letterb. , in de Vao!. Letteroeffen., o. a. 1797 bl. 515519. - Brief wegens het ontwerp van een Paragraphisch Woor­denboek van Prof. Wo lie e. Aileen in het Letterkundig Genootschap Eendragt en Vry­heid te Amsterdam, hield hij weer dan 30 Verhandelingen, meest alle in druk uitgegeven. Zie Lofrede op .1. Lublink den Jonge, Amst. 1817, met portr.Witscn Geysbeek, B. 4. C. Woord. D . IV. bl. 224 vOlgg Over het Pantd Amst 1810; Kunst- en Lett. 1816. 1) II. bl. 353 ; Per.lag der Jaarl. Yerg van de .hats, van Neerl. Letterk. 1816 ; Yes slay der Jaarl Ferg . van het Kon. Ned. Inst. 1816; Collo t d'E scur y, (loll. Boevz, D. IV. (I) bl. 92. (2) 459, 460. A. III. bl. 17; van Kampen, Bekn. Ges . der Ned. Lett. en Wetens. D III. bl 219, 220, 230; Sieget beck, Gesch der Ned. Lett. bl. 270, 271, 338; Hand. der Maids. van .Ned. Lett. 1864. bl. 298; J. Nieuwenhuis, B. J. Lublink Weddik als prediker beschouwd, Amst. 1864; Lijkr. op L. W. van Herken, bl. 32; van der Palm, Brief voor zijne Verh. Redev en Los.s.e Geschr. D. 1. bl XXIV; Dagverh. der Nat. Verg,, I). 11 bl. 204; Jaarb der Bat Republ D. IX. bl 37; Rogge, Geseh. der Staatsreg. Vad. Letteroef. 1822. D. I.bl. 327; Cat. der Newts. van Ned. Lett. 1). I. 1)1 123, 204, 264, 316, 327, 638; Brinkman, Naomi. van Boek ; g1 u 11 a r , Cat. van Portr. LUBLINK WEDDIK (BARTHOLOMEUS THEODORIIS) zoon van Theodorus Johannes Weddik, hoofd van een uitgebreid handelshuis, en van Corn el i a Maria Lublin k, eenig kind van den vaderland schen letterkundige Johannes L u b 1 in k, werd den 18 Sept. 1801 te Amsterdam geboren Na het onderwijs van huis-onderwijzers, een korten tijd van een Remonstrantsch predikant genoten te hebben, deed hij met een vriend zijns vaders cene reis naar Drammen in Noorwegen, om daar de taal te leeren en tot verdere opleiding voor den handel. her vertoefde hij drie jaren, ontwikkelde zich bij hem, te midden van de grootsche en heerlijke natuur, de zin voor het schoone, en ontving hij het godsdienstig onder­wijs van Pastor T i b e r i n g. In het vaderland weergekeerd, werd hij • op een zeer middelmatig kantoor geplaatst, ontving in zijne ledige uren onderwijs in de Duitsche taal, de mathe­sis en algebra, en vertoonde zich allengs zijn aanleg voor de poezij. Vruchteloos bleef eene aangewende paging om als ambtenaar naar Indie geplaatst te worden. Een bezoek bij zijne zusters te Utrecht, gaf, bij zamenloop van verschillende omstandigheden aanleiding dat tot den wensch om predikant to worden, dien hij reeds vroeger had gekoesterd, wederom ter sprake kwam, en hij, die zich reeds vroeger in de oude talen bekwaarnd had, werd in 1820 als student bij het Evangeliesch Luthersch Seminariurn te Amsterdam ingeschreven en genoot na het onderwijs van de hoogleeraren van S wind e n, Will mett, v an Lenn ep, van C ap elle aan het Athenaeum illustre to hebben bijgewoond, dat van P1 ii s c h k e, E b e r s -bac h en Sartoriu s. In 1826 word hij tot de predikdienst toegelaten en hulpprediker te Utrecht en in 1829 to Purme­rende, in 1832 to Rotterdam en in 1836 to Amsterdam. Daar predikte hij eerst wegens zijne geheel eigenaardige wijze van voorstelling on puntigen kernachtigen stijl met groote toejuiching, later toen die verminderde, voor zijne hoogachtende vrienden en leerlingen. Op den 23 Junij 1861 herdacht bij plegtig aan zijne 25-jarige ambtsbediening, doch then werd hij reeds ondermijnd door de kwaal, We hem nog geen anderhalf jaar daarna ten grave sleepte. Het eerst trad Lu blink We d d i k als auteur in bet tijdschrift Euphonia op en behoorde lang tot de Neste en ijverigste medehelpers onder het pseudoniem spiritus asper et lenis, Zijne bijdfagen waren dan eens in den meer scherpcn toon der satire dan wederom in den zachteren toon van het fijner gevoel, In 1831 verschenen zijne Gedichten en Ver­halen , in vier kleine stukjes, vervolgens in een boekdeel ver• zameld, waarvan in 1832 een tweede druk verscheen. In 1,352 verscheen eene uieuwe vermeerderde uitgave onder den tite Oudoom Jakob's Gedichten- en Beeldenboek. In deze uitgave had de schrijver de besnoeijende hand aangelegd en twee ver. schillende stukken die in den Pandora verstrooid lagers merle opgenomen. Met groote toejuiching werden deze werken out. vangen, om de keurigheid van den vorm, de diepte van het gevoel, de riikdom van denkbeelden, de treffende combinatien, den ten onzent toen nog vreemden humoristischen schrijftrant. Minder sympathie vonden zijne Gesprekken in Sokratischen vorm (1834). In de jaren 1833-1840 verschenen in 9 stukken Pandora, Lektuur voor den beschaafden stand, meestal oor­spronkelijke stukken van Lublin k W e d d i k zelven, hoewel drie of vier vrienden er eenige Bijdragen in leverden. In 1837 gaf hij met H e 1 d r i n g nit Waarheid en gevoel in het leven Briefuisseling tusschen Oudoom Jaccb en pachter Gerhar d, rijk aan levenswijsheid en innigheid van godsvrucht. In 1856 volgde hierop Oudoont Jacobs blaauw zakboekje, en twee jaren later Gedachten-Mozaiek, Menschen- en levensbeschouwingen ; iu 1852 Binnenkamer van een Kruidenier, waarvan in 1856 een tweede druk verscheen na reeds in vroeger tijd in een der Vader­landsche Tijdschriften te zijn opgenomen. Dit was ook het geval met de in 1854 geleverde Tafereelen, Gedichten en Beelden, Impressions de voyage verzameld langs den Rijn en Zwitserland met een treffend woord aan zijn broeder toegewijd. Ofschoon zijne Historische Schriften verre beneden zijne hu­moristische staan, zijn zij echter lezenswaardig en munten door een boeijende schrijfstijl uit. In 1838 en 1839 verscheen Het leven en bedrigf van Dr. M. Luther in 2 el., in 1840 en 1841 eene Bloernlezinq uit de Geschripen van Dr. M. Luther 2 d., in 1842, Leven en karakter van Philippus Melanch. t on naar het Hoogd. met eene voorrede en L u th er en Z win gli, of he Godgeleerd gesprek te Marburg, naar het Hoogd. eene overzetting der kleine stichtelijke parabelen ont­leend uit het dagelijksch leven, toegepast op Godavrucht en deugd door .Christiaan Scriverius en Hartstogt, misdaad en berouw geschetst in het voorbeeld van den, bij vonnis der voormalige crimineele regtbank in Holland, ter dood veroor­deelden P ieter B ij 1 door hem, in vereeniging met Mr. J. W. an der Meer de Wijs uitgegeven. Dit werkje meet verstrekken ten voordeele van den veroordeelde, voor Wien hij van koning W ill e m 1 gratie verzocht en verkreeg. In 1843 zond hij in het Licht zijn antwoord op de door de Hon. allaatsch. van Fraaye Kunsten en Wetensch. uitge­schreven prijsvraag, (schoon niet bekrootd) Proeve over den invloed des Christendoms op de poezy en Adres aan het gezond verstand, betrefende Geloof, Kerkleer, [looger en _ Lager On -derwijs , enz. In 1847 verscheen het Brood een volksboekje, in 1854 Open brief aan den Paus le Rome, en Berymde Nieuwejaars-kransjes, in 1855 Nieuwjaars-courantje, voor rijk en arm, oud en jong en Brief van Oudoom Jacob aan zijne stall- en landgenooten over den watersnood in 1855. Voorredenen schreef hij bij het Beroep van een Christen aan letterkundigen onzer darken gerigt, naar het Fr anseh van G. de Felice, bij de beschouwingen over den maatschappelij­ken invloed des Christendoms door J. D. Cho i s y, bij de Geest des Christendoms in zijne hoogste ontwikkeling tegen­ , over den geest. de tijds in zijne ontaarding door E. de P r e s -sens e, bij Aga t h a, Kern van levenswijsheid, of hoe bereikt het meisje hare besternming bij de Geschiedexis der Christelyke kerk, Haar zelve ten spiegel, door Dr. W. J. G. C ur tm a n n, hij Harptoonen eener vrome en dichterlijke ziel , Naar het Hoogd. ; bij Hy p e r i o n, Reis - , day- en levensl)oek van een Amerik aan, naar het Engelsch door H. W. Long fellow, bij den tweeden druk der Alpenrozen door G. H. van Sen­d e n, met aanteekeningen vermeerderd en nagezien door B T. Lublink W eddik en P. H. Witk a mp en waarschijniijk bij nog veel mee• andere werken. Talrijk zijn ook de Bijdragen door hem zoo in proza als poezij geleverd in verschillende Jaarboekjes, maandschriften en periodieke werken. Belansr,-rijke verhandelingen, gesprekken en verzen leverde hij in de Fakkel door Sprenger van E y k verzameld. Ook komen menige stukken van hem voor in het Christelijk Album, in het Volksblad, de Tyd, Ernst en Vrede, in den dichtbundel Daphne en de Jaarboekjes Aurora, den Musen Almanak en ande­ren. Het meest leverde hij in den Tydspiegel, waarvan het plan in 1844, van hem was uitgegaan. De jaarganaen 1844 en 1845 behelzen grootendeels stukken van zijne hand, voorts gaf hij twee dichtbundels voor zijne vrienden de Asters in 1861, het het Herfstloover in 1862. De Hoogl. F. J. Do m e la N ieuw e n h uis beschouwde L u b 1 in k W ed d i k als prediker. ) De toejuiching (schrijft deze) die hij vroeger genoot was een gevolg van de soort (genre) waarin hij doorgaans predikte, door het beeldrijke, het- humoristische soms satyrieke dat den hoorder prikkelt en niet zelden over­prikkelt, altijd zich nog sterkers doet verwachten, steeds nieuwe beelden en vergelijkingen, ja zelfs geestiger zetten clan de vorige waren." Preekbundels heeft hij niet in het Licht ge­geven. Afzonderlijk verschenen: Leerrede bij het derde eeuwfeest van de overgave der Augsb. Confessie. 1830, Leerrede over M at t h. XXII : 15.22. (bij G. P o r —- tielje. 1840.) Leerrede ter nagedachtenis van M a r iijn Luth e r s sterven; (bij denzelfden. 1846.) — Leerrede naar aanleiding van Efezen IV : 1 6 , Fenheid in het noodige, vrijheid in het twijfelaclztige, in alien de liefde. (bij denzelfden. 1847.) Kerkelioke cede ter dcznkbare herinnering aan den Munster­schen vrede in 1648. (Rotterd . 1848.) Leerrede over Jakobs drown, een beeld deg menschelijken levees (Gen. XXVIII : 10-17) zijnde No. 9 van den lsten jaarg. der Leerredenen voor Evangelische Christenen ter bevor. dering van ware verlichting. Wijk bij Duurstede. 1850 Leerrede over de Apostol. kerle (Hand. II : 4446) No. - 11 van den 3den jaarg. Leerrede over Mat th. XXIII : 8, zijncle, tiro, 8 van het 4de d. Leerredeneu voor Evangelische Christenen ter aan­kweelcing van geloof, hoop en liefde Utr. 1852. Leerrede over Matth. VI : 9a, zijnde No. 4 van het 6de d. 1854. Leerrede over den goddelijken, eenigen , onverstoorbaven, ver­bindenden grondslag der Kerk (1 Kor III : 1 1) in het viyf­tal leerredenen eene gave der liefde en een werk van pligt, ten voordeele van de Evangelisch Luthersche gemeente to Deu­tichem. TJtr. 1852. Hartelijke toespraak ter herdenking aan de 25-jarige ambts­bedie ning in de Gemeente, 23 Junij [861, over Psatm C.XVI 12-14. Amst. 1861. iLublink Weddik" (dus eindigt de HeerMeppenzijn Levensschets) s was een diep gevoelig, edel denkend mensch, eenvoudig, en ‘vaakte voor alle aanmatiging, bezield door opregten waarheidszin ; hulpvaardigheid en dienstvaardigheid onderscheidden hem. IN was door vele beproevingen in de jeugd reeds; en ook op rijperen leeftijd gelouterd ; hij had doorgaans een tint van ernst, door wie hem minder kenden ten onregte voor stroefheid gehouden, opmerkend en nadenkend, als hij zich in gezelschap van velen beyond, deelde hij zich bij voorkeur in kleinere kringen, aan weer vertrouwden mede. s De geest, die uit de geschriften van L u b 1 i nk Weddik straalt, was hem eigen in al zijn denken en doen. Liefderijk echtgenoot en vader, belangstellend leeraar en vriend, was hij in waarheid in geheel zijn leven een aanbevelingsbrief van Christus." Hij was lid der Aiaatschappij van Ned. Letterk. to Leyden, huwde de oudste dochter van den vermaarden corn- ponist J. W. Wilm s, tot wiens gedachtenis hij een belangrijk stuk in de Tijd (Aug: 1847) plaatste." Hij stierf den 7den November 1862, in ruim 62jarigen ouderdom. Zijn portret bestaat. Zie Lerenssch. van L. W. door K. N. Meppen, in Hand. der Jaarl. Very. van de Maats. van Ned. Lett_ 1864; T. J. I)omela N i e u w e n h u i s, B. T. L. W. als Prediker besehoutod, Amst. 1864. Oud en Nieutv nit de Gesch. der Ned. Luth. Kerk, uityegeven door J. C. Schultz Jacobi, 1863. ST. LUC, een der hovelingen van den hertog van Alencon, kreeg (1582) twist met een Fransch edelman, en liet zich zoo door gramschap vervo3ren , dat hij hem, in te ,enwoordig­heid van den hertog, een vuistslag gaf. Prins Willem I kon zich op dit gezigt niet onthouden te zeggei2, dat zulke buitensporigheden, in zijne tegenwoordigheid begaan, niet onge­straft behoorden te blijven, en dat keizer K a r e i, als hij leefde, het niet verdragen zou hebben, maar den dader. van welken staat hij ook mogt wezen, daar wel strengelijk voor zou hebben doen straffen; dat het Hof en de kamers der vorsten onschend baar moesten wezen, en niemand zich , behoorde te verstouten van eenigen hoon of eenig ongelijk aldaar aan een ander te doen." S t. Lu c hierdoor geraakt, en in zijne hevigheid voortvarende, antwoordde: i Wa t spreekt gij rnij bier van keizer K a r e 1. Indien hij leefde, waart gij lang uw kop te zamen met uwe goederen kwyt geweest," en daarop verliet hij de kamer, een iegenlijk verwonderd latende over zijne he­vigheid en onbezonnenheid. Zie Busbequius, Epist. II; Beaufort, Lev. van Willem I, 1) III. bl. 521. LUC DE MONT-CORNILLON, omstreeks het begin der twaalfde eeuw geboren, gaf zich over aan de leiding van St. Nor b e r t u s, stichter der orde van de Premonstratensen, of liever van die van Richar d, zijn leerling, de eerste abt van Floreffe bij Namen. Uit deze abdij hij naar die van ' Mont-Cornillon bij Luik, eerst eene kapel, door bisschop V i-b e r t u s begiftigd, en in 1116 aan de A postelen gewijd. L u c werd tot abt van dit huis verkozen, niet in 1138 , zoo als men in de Gallia Christiana leest, maar, blijkens ten bul van I n n oc en ti us II in 1143. De vrome abt bestuurde het gedurende 35 jaren en stierf er den 24sten October 1178, of een der negen volgende jaren. Zijn ligchaam bleef er tot 1187, toen de monniken, die dagelijksch aan de stroperijen van den . adel van het hertogdom Limburg waren blootgesteld, hun klooster aan Jan van Vlaanderen, bisschop van Luik, afstonden en hun daarentegen bet huis Beau-Repaire, later Beau-Repart, afstond, en hun toestond er een ander huis bij te voegen, dat zij van de abdij van Florennes kochten. Men wil dat het lijk van L u c derwaarts is overgebragt. Men heeft van hem: In Euangeliam Matthaei liber unus. In Euangelium Johannis liber vnus. Sermones ad Fratres. Epistokie, die alien zijn verloren geraakt. Summariola Lucae Abbatis S. Cornelii in Aponii Commen­ taria in Cantica, te Freiburg met de 6 boeken van A p p o­n i u s op het Hooglied gedrukt in 1538, herdrukt in de Bibl. Patr. T. IX. Col. Agrip. 1618 en Lion, 1677. Zie Append. ad Henr. Ganday. de Scriptorib. Eccles. p. 129. Trithemius, de Scriptorib. Eccles. p. 94; Trithem. Ann. Hirs. T. I. p 398; Barth Fise 14, Flores Bodes. Leod. p. 464 et Orig. Pesti Corp. Chi into, p. 258, 259 et Hist. Eccl. Leod. T. I. p 224. le Long, Bibl. S. p. 835; Hugo, Ann. Praem. T. I in Monum, p 273-81; Gall. Christ. T. III. p. 733, 1043, T. X. p. 1546— 1548; Paquot, Mem. T. 1. p. 634. LUCAS (JoHANNEs), broeder van Si m o n L u c a s Byst e-r u s, predikant to Ingen, fehoolmeester te Kapelle, buiten Utrecht, Remonstrantschgezind, werd omdat hij aldaar had gepredikt, en de belofte van stilstand weigerde to teekenen nit de Vereenigde Nederlanden gebannen en geboden niet weder to keeren, voordat den Staten zijne bereidwilligheid om the belofte te teekenen, was gebleketi, op poene van tinders doende, als een verstoorder der gemeene rust, anderen tot exem­pel, to word en gestraft. Zie Brandt, Hist. der Ref. D. IV. bl. 336. LUCAS (LucAs), wordt als kunstschilder vermeldt te Utrecht in het begin der zeventiende eeuw. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Boll. en VI. Kunst-Schild. D. VI. bl. 1017. LUCAS, kunstschilder te Utrecht, in het midden der zes­tiende eeuw. Zie Kramm, Lev. en perk. der Doll. en Pl. Kunat-Schad. D VI. bl. 1017. LUCAS. Van Ma nd e r schrijft in het leven van J o a c h im W ten w a e 1: Te Amsterdam, by zyn neef Luca s, schilder van Utrecht, en Apelles, is een zeer kunstig stuk (van W t e n-w a e 1.)" Hij leefde dus in 1604 te Amsterdam. Zie van \Ian der, Lev. der Schild. bl 1966; Krarnm, Lev. en Werk. der loll en P. Kunst-Schild. D. III. bl. 1017 . LUCAS (JAN), kunstschilder te Delft, in den aan yang der zestiende eeuw, leermeester van Marten He em skerc k. Zie van Mander, Lev. der Schild. bl. 2446; Kramm, Lev. en Werk. der Holt en Vl. Kunst-Schild. D. VI. bl. 1017. LUCAS (L.), een middelmatig graveur, die in het laatst 44 der zeventiende eeuw in Friesland bloeide. Kramm vermeldt van hem een boekprent, waaronder echter staat G. Lucas ex c. Lie Kra m m, Lev. en Werk. der loll. en VI. Kunst-Sehild. VI. bl. 1017. LUCAS (CoRNELisz.), een Rederijker uit de zestiende eeuw. Van hem bestaat: Dat Spul van Palmen: an: M Ve LXI geschreuen Om oerlof toe angiere, toe Campen terlangen En is by Raede des Partoers aldaer vercregen Dat ment jaerlix up Palmdach vertrangen. Weleer in bezit van de HH. Koni n g en van Voorst. Zie Cal. der Hands. van J. Koning, bl. 29 ; Cat. der Hands. van Sehotel, Gesch. der Reder. 1). I. bl. LUCAS (ENGELBERT), van Schiedam, behoorde tot het eskader, dat in1785 onder den kapitein-commandeurW ill em Sy 1 v e s ter, uit de havens dezer landen, met oogmerk om de magt en het aan­ zien der Oost-Indische Compagnie, voornamelijk tegen de Britten. te helpen schragen, vertrok. In 1795 was hij kapitein ter zee, toen hij door Hunne Hoog Mogenden werd afgevaardigd naar de zeehavens, ten einde al de oorlogschepen, als mede den voorraad der tuigaadje en, in ea woord, al wat to equi. pement diende te inspecteren enz. In hetzelfde jaar behoorde hij tot het eskader, dat naar de Oost-Indien vertrok, om dat land tegen de Britten te besehermen. Hem werd het opperbe­ vel er over, omdat hij vele jaren in 's lands • zeedienst eeweest was en vroeger eene togt naar Oost-Indi6 had bijgewoond, maar inzonderheid omdat hij bekend stond als een der ij verigste voorstanders der toenmalige orde van zaken, met den rang van schout-bij•nacht, gegeven. Toen dit eskader zonder slag of stoot aan de Engelschen was overgegaan, werd hij, in het vaderland teruggekeerd, in het Huis in 's Bosch in hechtenis gesteld. Hier hield hij zich bezig met het opstellen van een algemeen verslag over al hetgeen gedurende zijn ongelukkigen togt naar de Kaap en in de Saldanha-baai was voorgevallen, 't welk hij spoedig voltooide Zie hierover C. Zillese n, Gesch. der Vereen. Ned. D. VI. bl. 87. Zijne gezondheid, die op de uitreis reeds veel geleden had, doch voornamelijk door hetgeen bij en na de overgave van het eskader voorviel, zeer was geschokt en verzwakt, nam intus­schen zoo merkbaar af, dat zijne echtgenoot zich tot 's lands regering wendde, met het verzoek, dat het aan den sehout­bij-nacht mogt vergund worden, zich tot herstel zijner gezond­heid huiswaarts te doen vervoeren. Dit verzoek werd inge­willigd, maar naauwelijks was Lucas te Schiedam aangekomen, . of zijne ziekte verergerde zoo zeer, dat hij, na verloop van weinige dagen, op den 2lsten Junij 1797, in den ouderdom van 50 jaren bezweek. Hij liet kinderen na, o. a. den nog levenden thans gepensioneerden S. B. N. en oud-minister vat Marine, Engelbert Lucas. Zie J. C. -de Jong e, Negri. Held. ter zee, D. VI. LUCAS (FRANciscus), geboren te Brugge, studeerde te Leu­ven, waar hij licentiaat in de godgeleerdheid werd. Hij was een ervaren in het Grieksch, Hebrequwsch, Syrisch en Chaldeeuwsch, waarin hij gedurende zeven jaar het onderwijs van J o h a n n e s Guilielmus Harlemiu s, opperste der Jezuiten te Leuven, genoot en bezorgde met hem en met Ben Aria Montanus en anderen, de uitgaaf der Biblia regia. Hij was ook een ge­leerd theologant en deken der cathed rale te St. -Omer. Hij stierf den 19den Februarij 1619. Men heeft van hem: Notationes in Biblia quibus variantia exempt. discutiuntur, Antv. 1580, 80., 1581. 4o. Romanae correctionis loca, in Bibliis insignia, Ibid, 1603, 12o, Itinerarzum J. C. ex IV Euangeliis. Commentaria in Euangelia, Tom . IV. Notarum ad varias Lectiones in Euangeliis libri II, p•iot Graecae, altera Latinae varietates explicantur. De usu Chaldaicae Bibliorum Paraphraseos, sive Apologia pro Chaldaico Paraphraste, jussu Theologoruna Lovaniensium scripta, Antv. fol. Oratio funebris in obi tuns Joan. Sixti, Audemarens. Epic­copi, Antv. 40. Oratio in funere Jacobi Pamelii, designati Audomar. Episc. Oratio in obitu Jacobi Blasaei Audomar. Episc. • Condones variae de variis Christiana.e fidei mysteriis. Confessariorum instructio. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p 233; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 203; J5eher, Gel. Lex. Rotermund, i. v. Cat. der Bibl. te 41mst. bl. 25, 36; 37. LUCAS (P.), Schreef: Den Boeck der Gheestelicke Sanghen bedeelt in twee deelen, den blieden Requiem ende gheluckighe uytvaert van een salighe Siele — Door • eenen Religieus van d'oorden van Sante Fran­cois ghenaemt Minderbroederen Capucynen. T' Hantw. by Hendrick Aertssen s, in de Carnerstrate, in de Witte Lelie. Met muzyk Cloosterken der Gheestelijcke Verryssenisse ofle der ontwor­dentheyt daer de nieuwe Creatuere uyt haeren ouden mensch... door het inwercken der ghenaeden in Godt ontwordt.... Ghe­maeckt door denzelven Religieus Capucijn die den blyden Re­quiem ghemaeckt heeft. Zie Muller, Cat. enz. van Boll. en Godg. Werk. bl. 87. LUCAS (Rrrzaus) of Rutsius Lucas Grunersheim, 44* noon van Lucas Ru t s i u s, predikant van Grymersum. Hij was predikant te Emden, medeafgevaardigde naar de Dortsche Synode (1618) en een streng en onverdraagzaam Calvinist. Ook was hij het, die zich liet ontvallen, dat bet noodiger was den Catechismus te leeren dan den tekst der schriftuur te prediken Zie Hist. Verh. der Nat. .Syn. f. II. b. Epist. Eccl. p. 515. Nnllit. D. II. bl. 38; Brandt, Hist. der Ref. D. HI. bl. 56. Glasitts, Gesch. der Doris. Syn. Afl. III. b1.30. Meiners, Vriesl. Kerk. Gesch. D. II. bl. 173. LUCASSEN (LucAs), zilversmid te Deventer, vervaardigde in 1672 de noodmunten voor die stad, die afgebeeld zijn bij van Loon, Ned. Hist. Penn. D. III. bl. 63, Zie Overijss. Polks-Alm. 1842. bl. 116. LUCASSEN (THEODORE), ridder der militaire Willemsorde en van de orde van den Ned. Leeuw, gepensioneerd kolonel en chef der militaire administratie van het Oost-Indisch leger, overleed te 's Gravenhage, den 3lsten Januarij 1854, in den ouderdom van 61 jaren. LUCEUS (GERLAcuS) of L u c i u s. Onder dezen naam, de vertaling van zijnen Nederduitschen, komt een Geldersch ridder voor, die in de dertiende eeuw leefde, en omtrent wiens geslacht men in het onzekere is. Bond a m, zich grondende op geslacht oude vertaling van een brief van 12 Mei 1233, de overeenkomst van 0 t t o, graaf van Gelre en Zutphen, met het kapittel van Emmerik behelzende, waarin hij, die in het oorspronkelijke Latijn Ge rl a cu s Lucius genoemd werd, als Gerlach die H e k e n voorkomt, .boudt hem voor eenen Hekeren en gist dat die gedslachtsnaarn, eenige overeenkomst hebbende met Hecht of Heket, dat snoek beteekent, daarom in Luceus verlatijnscht was Van S p a e n hield hem voor een lid van het Cleefsche geslacht S n o e c k, dat eene opstaande pij1 van sabel in een veld van zilver voerde. Het eene noch het andere is waar, zijn zegel, gevonden aan eene giftbrief van 1245 in het klooster Bethlehem bij i)oetinchem, vertoont drie balken. Hoe het zij, hij komt in vele stukken van zijnen tijd voor als raadsman van den graaf van Gelre en Zutphen; in 1233, reeds boven ver­meld , den 15 Julij van dat jaar bij de stadsvrijheid van Arnhem geschonken en den 16den bij die van Lochem; den 25sten Mei 1236 toen de graaf Groenlo van H e n d r i k, hear van Borculo, gekocht had; den 5den October 1240 bij een verdrag met den prior der Johanniten-orde. Den 10den Maart 1237 komt hij voor als afgevaardigde (nuntius) van den graaf, toen die als scheidsman bij bet verschil tusschen de stad en het kapittel van Emmerik was ingeroepen geworden. In 1256 wordt zijn naam het laatste, als getuige der abdis van Elten, genoemd. Zie Bond a ur, Charterb.; Wassenbergh, Embr.; Nijhoff, Ge­denkw. nit de Gear . van Geld. enz. LUCIUS (PAuLus), te Brussel geboren, geestelijke van de orde van O. L. V. van den berg Karmel, schieel: Bibliotheca Carmelitana 8. de viris Ord. illius illustribus, Florent. 1594. 4o. LUCHTENBERGS (A. VAN) schreef: Aard en hemelspieget, 1683. 8o, Mathematische en Aulronomische aanmerkingen, 1699, 4o. Hemelsplein, 40. Zie Arrenberg, Naamr. der Ned. Schr. M. 265. LUCHTEREN (IT. VAN), een Brabander, door zijn vader in diens kunstbedrijf te Amsterdam opgeleid. Hij vervaardigde het beeldhouwwerk aan de kas van het beroemde orgel, in de Groote Kerk te Haarlem, omstreeks het jaar 1735. en ook het beeldhouwwerk aan de poort van het Oude Mannenhuis te Amsterdam. Zie Immerzeel, Leo. en Werk. der Holt. en 1 71. Kunst•Schild. I). II. bl. i88; Kramm, Leo. en Werk. der loll. en Ill. Kunst-Schild. D. III. bl. 1017. LUCHTMANS (JoRDAAN), de eerste van dien naam, die zich aan den boekhandel wijdde, werd den 27sten Augustus 1652 te Woudrichem geboren, en vestigde zich, na zijn leer­jaren bij den boekhandelaar G a e s b e e c k te Leiden doorge• bragt te hebben, den 17den Mei 1683, als boekhandelaar aldaar. Hij deed belangrijke zaken en bezocht meermalen de Frankforter mis, werd den isten Jan. 1705 hoofdman in het boekdrukkers gild en stierf den 18den Junij 1708. Zijn portret bestaat niet, doch zijne handteekening en devies vindt men op een in piano gedrukt blad getiteld: Die BachhandlerrFamilie Lucht­mans in Leyden (Coln, H. L e mp e r t z, 1856.) LUCHTMANS (SAmun), eenige zoon van den vorige, werd 20 November 1685 te Leyden geboren, bezocht het gymnasium aldaar en hield, na voleindigde studien, een oratie de utilitate literarum in mercatura, nam, na den dood van zijn vader, den boekhandel op rich, werd in 1720 ook boekdrukker, in Augustus 1730 stadsdrukker en Acaderniae Typographus, den lsten Jan. 1714 hoofdman, daarna deken van het gild, tot dat hij den 3lsten December 1755 zijn zaak aan zijne zonen Samu el en Johann es overliet. Hij stierf den 13den Jan. 1757. Zijn portret, door D eck e r s naar de schilderij van van der IN/ e ij gelithographeerd, vindt men met zijne hand­teekening op het boven aangehaalde blad. De door hem en zijnen vader tiitgegeven classici cum notis variorum zijn hoofdzakelijk: Polyaenus van Ma as w ij k (1691); Minucius Felix van J. Gronovius (1709); Herodotus van J. Gronovius (1715); Vellejus Paterculus van P. B u r m a n n u s (1719 en latere uitgaven); Julius Obsequens van O u d e r d o r p (1720); Curtius van Snak e nb,urg (1724); Valerius Flaccus van P. B ur­mannus (1724); Valerius Maximus van Torkenius (1726); Phaedrus van P. Burmannus•(1726); Lucanus van Oude n­dorp (1728 en latere uitgaven); Aelianus van A b r. G r o n o-v ius (1731); Frontinus van .Oudendorp (1731 en latere uitgaven); Cornelius Nepos van A. van S to v e r e n (1735); Mythographi Latini van A. van Stay er en (1742); Hesychii Lexicon van J. Alb e rt i (eerste deel 1746, fol.); Pomponius Mela van A b r. Gr ono v iu s (1722 en 1748). Met andere boekhandelaren gaf L a c h t mans ook Bay 1 e's Dictionaire Historique et Critique en andere folio-werken in het licht. Hij was zeer gelukkig in zijne ondernemingen LUCHTMANS (SAMUEL en JOHANNES), zoons van den vorigen, en van Cornelia van Musschenbroek, geb. 1725 en 1726, dreven den vaderlijken boekhandel van 1756-1850. Zij be­zochten beide to gelijk de Latijnsche school hunner geboortestad Leyden , en hielden in 1740, op denzelfden dag, hnnne aka-d.emische redevoeringen; gene de Origine urbis Leydae, deze de Origine academiae Leydensis, en na voleindigde studien, werden zij boekhandelaars en uitgevers (Dec. 1741 en Nov. 1748), stads en universiteits-boekdrukkers, gene in 1744, deze in 1748 en 1749, hoofdlieden van het gild, gene in 1755, deze in 1762; dekens, gene in 1764, deze in 1770. Zij breidden hunnen handel steeds uit, reisden dikwerf naar Duitschland, Engeland en Frankrijk en dreven handel tot in Constantinopel en Amerika. Gezamenlijk gaven zij in het licht: Timaeus Sophista van R Oink e n i u s (1754 en tweede uitgaaf 1789); Justin. us van A. b r. G r ono vius (1760); Calli­machus van E r n e s t i (1761); Aristophanes van P. Burman-nus Secundus (1761); Cicero's Rhetorica ad Herennium (1761); het tweede deel van Hesychius door Ruhnk en ins (1765); Hippolytus van Euripides van L. C. V a 1 c k e­n ae r (1764); Plutarc Ira s de sera Numinis vindicta door D. W y tt en bach (1772); Antoninus Liberalis van H. V er­heyk (1774); Frontinus, tweede uitgave van Co rnelius Oudendorp (1779); Vellejus Paterculus van Ruhnkenius (1779); Pomponius Mela van A. G r ono via s, laatste uitg. (1782); Homeri Hymnus in Cererem van Ruhnkenius (1782, nieuwe uitg. 1802); Celsus van T arg a (2 d. 1785); Apulejus van F. O u d e nd o r p, eerste deel (1786); Apollonius ,Sophista van H. Tallius (1788); Ruhnkenii Scholia in Platonem (1792); Eutropius van V erhe y k (1782, nieuwe uitg. 1793); .M. A. Nlureti Opera van Ruhnkenius (4 d. 1789) en de Rudimenta linguae Arabicae van Erpenius(1770). Na den dood van zijn broeder Sam u e 1 (18 Sept. 1780), die steeds van eene zwakke gezondheid was geweest, zette J o h a n n e s sedert 1780 alleen den boekhandel voort met den zoon van zijn broeder, ook S a mu el genaamd, totdat hij den 25sten November 1809 stierf. Tot de door hem in zijn jongste le­vensjaren uitgegeven werken, behooren Heusdii Specimen Grit. in Platonem (1802); Jablonskii Opuscula de antiquitatibus Aegyptiacis, 4 t. (1804). De beeldtenis van de beide Samuels en Johannes L uch t-mans vindt men op het aangehaalde blad Die Bachhandler Familie Luchtmans in Leyden. LUCHTMANS (SAMUEL), zoon van Samuel Luchtmans, werd den 15den Junij 1766 to Leyden geboren, ontving eene geleerde opvoeding, en na den graad van meester in de regten verworven te hebben, werd hij al vroecr in de Leijdsche vroed- b schap en naderhand in de schepensbank geplaatst. Zijn schran­der oordeel, beleid, werkzaamheid en verkregene kundigheden, maakten hem een nuttig lid van den raad, van den Waalschen keikeraad en van het schoolbestuur. Het gevestigd crediet zijner familie, zijne kennis van den boekhandel, bijzonder van classische schrijvers en van zeldzame boeken, bezorgde hem uitgestrekte correspondentie in Duitschland, Engeland en Frank­rijk. Hij was een getrouw, hulpvaardig en openhartig vriend, eerwaardig huisvader, eerlijk handelaar, braaf burger. 14 stierf den 15den Mei 1812, bij zijne huisvrouw Con st a ntia Elizabeth R a u, dochter van den Utrechtschen hoogleeraar Sebald R a u, zuster van den Leydschen hoogleeraar S e b a 1 d Fulco Johannes Rau, een zoon, Jean Samuel Lucht• m an s, en drie dochters nalatende. Na zijn dood werd de boekhandel voortgezet door den boekhan­delaar en boekdrukker J. Brill; ook trad in 1819 de kleinzoon van Johannes Luchtmans, J. T. Bodel Nijenhuis, in 1797 geboren, na, door het verdedigen zijner dissertatie de Juribus typographorum at bibliopolarum in regno Belgico te Leyden, tot meester in de regten bevorderd te zijn, in dien boekhandel. Tot de vruchten hunner werkzaamheid, die vooral voor het buitenland belangrijk waren, behooren voornamelijk Prisciani opera minora van Lind em a n n (1818); Cleornedes van J. Bake (1820) ; Selecta principum historicorum graecorum loco van Wytt en bach (uitg. van 1820 en 1829); A. Schuh t i n g i i notae ad digesta van N. Smallen burg (7 T. 1804— 1832); Euripidis Hippolytus, 2de uitg. (1822); Apulejus. voortzetting van J. Bosse ha, II en III (1823); Ruhnkenii Opuscula, 2de verm. uitg. (1823); D. Wyttenbachii Opuscula (1821); D. Ruhnkenii elogium liemsterhusii et D. Wyttenba­chii vita Ruhnkenii, ed. Bergman (1824); Ruhnkenii Scholia in Suetonium van J. G ee I (1828); Bibliotheca Critica nova van Bake, Geel, Hamaker,en Peerlkamp (6 T. 1821— 1831); Seneca de Providentia van B. A. Nauta (1828); Theon Smyrnaeus van J. J. de G el d e r (1827); Chrysoslomi selectu van J .n Voorst (2 1 1827-1830); Polybii exempla Vaticana van. J. Geel (1829); Theopompus van W i c h e r s (1829); Ovidzi Heroides, ed. W Terpstra (1828); Historia critica Scholiastarum latinarum van' W. H. D. S u r i n g a r (1834); diens uitg. van Rufi et Ciceronis epistolae mutuae; Archives de la ',liaison d' Orange. Nassau, publides par M. Groen van Prinsterer, 10 volumes, avec table des matieres, par J. T. Bodel Nijenhuis (1835-1847); van lien-gel, Comment. in Pauli epist. ad Philippenses (1838); Jans­sen, Inscriptiones etruscae, graecae et la'inae musei Lugd. Bat. (1840-1842); Anecdota inedita Graeca, ed. F. Z. Er me­rins (1840); Hippocratis libri quidam, ed. eodem (1841); Dionis Chrysostomi Olympikos van J. G e el (1840); A. H e c-k e r, Comment. de anthologia Graeca (043); J. Bak e, Scolica hypomnemata 2 T. (1844); L. P. C.van den Bergh, Correspon­dance de la gouvernante des Pays-bas, Marguerite d' Autriche 2 T. (1845-1846); Gevers d'Endegeest, du dessechement du lac de Harlem (fransch en neercl.) (1845); Lettres et negotiations de Buzanval et d' Aerssens, par 0.G. Vreede(1846); Annales Aca­demiae Luyd. Bat. (1815-1837, 22 T.) en voorts vele Ooster­sche werken van LI a ni aker en diens leerlingen TJ ylenbroek, Roorda, Juynboll, Weyers, Rutgers, Veth, Dozy en anderen: naar de handschriften in de bibliotheek der Leydsche hoogeschool uitgegeven. Daarenboven gaf deze boekhandel van Boer h a v e of tot op dezen tijd toe, onafgebroken werken. over de geneeskunde, anatomie 'en de natuurlijke historie, ge­lijk ook een menigte wetenschappelijke werken in het Neder­duitsch in het licht. OnderJverdiensten der Luchtmansche onderneming moet vooral ook geteld worden een kostbare en goedkoope druk van den Nederduitschen bijbel, zoo in 4o. als in folio, waarvan duizen­den verkocht zijn, van welke de letters, in navolging van den Hoogduitschen bijbel van den baron v on Ca n s t e i n, in Weeshuis te Halle, tang voor dat men aan stereotypen dacht, eens gezet zijnde, altijd staan bleven, waarin dus nimmer nieuwe drukfouten kwamen, en waaruit de vorige drukfouten van tijd tot tijd werden weggenomen. Nadat de letters Naar scherpte verloren- hadden, heeft men opgehouden nieuwe exem­plaren te drukken. Tegen het midden dezer eeuw ontbond zich de Luchtmansche boekhandel, nadat van 1848-1850 vier boekverkoopingen en eene van mss. gehouden waren. Zij had in 1850 167 jaren bestaan Zie Die Biichhandler Familie Luchtmans; J. Thomas, Mist. of • Print. in Amer. T. I r. 163, 164; Aly. Komi- en Letterb. 1812. 2e d. bl. 379, 1813. No. 3, 1). 1. bl. 36-38; J. A. Fabricii, Gent. Luther. P. 11 p 622; (De 54ste dr van den Cansteinschen Ebbe, gr. 80. verseheen in 1754) M. C a inu s, Hist. du Stereotypage et du Polytypage, Paris, 1802. 80. (waarin een brief; van 24 J,unij 1801, van. den Heer L uch tmans #libraire tree connu h Leyde, qui reclaim pour son grand-pere le m6rite d'avoi r invent le stireo­typage et cite une Bible stereotype en Hollande, en ajoutant en possede les matrices etc." Onder den Heer B o d el N ij enhuis berusten nog enkele dozer stereotype platen. LUCHTMANS (PIETER), zoon van Samuel Luc htmans en van Cornelia Musschenbroek, werd den 1 April 1733 te Leyden geboren, bezocht aldaar de Latijnsche school en werd tot de Academie bevorderd op eene Latijnsche redevoering in dichtmaat, getiteld: Impetus ad studium de rerum natura excolendum. Gedu. - rende zijn verblijf aan de Hoogeschool gaf hij nog blijken zijner liefde voor de Latijnsche po6zij door het plaatsen van gedich­ten in die taal voor de dissertaties zijner vrienden. Hij was eater minder gelukkig in de fraaije kunsten dan in de weten­schappen. Den 3 Noveitiber 1758 werd hij gepromoveerd tot Med. Doctor, na het verdedigen eener Dissertatio de saporilbus et gustu. Reeds hetvolgende jaar werd hij tot lioogleeraar in de ge­neeskunde, anatomie en chirurgie te Utrecht beroepen en hield 17 Maart 1760 zijne inwijdingsredevoering de praecipuis quae seculo XVIII anatomiae acceserunt incrementis. Den 29 Dee. 1777 werd hij Professor artis obstetriciae, welk ambt hij 26 Maart 1778 aanvaardde met eene redevoering de mechanismo cor­poris hurnani locupletissimo sapientiae divinae testimonio, over welk onderwerp hij ook den 24 Maart 1763 eene oratie had gehouden. Zijne anatomische lessen werden zeer geroemd. De beroemde M ar tin us Stuart behoorde o. a. tot zijne bestendige hoorders. .Hij was sedert 1774 lid der,keizerlijke A kademie der natuurkunde te Neurenberg, Lid, Secretaris en Directeur van het Ltrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, lid van. het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, van het Genoot­schap ter bevordering van de Heelkunde te Amsterdam, v3n het Bataafsch Genootschap te Rotterdam, van de Hollandsche Maatschappij te Haarlem, van het Geneeskundig Genootschap te Antwerpen, en van de Haagsche IsTatuur- en Geneeskundige correspondentie-societeit. In 't begin van 1771 door eene zware ziekte: aangetast, bleef zijne gezondheid zwak totdat hij den 2 Febr. 1800 overleed. Bij deze gelegenheid verscheen een ge­dicht Ter Gedachtenis van den 1,Veledel Hooggel. Heere P. L. door W. J. 1 a Cl e, Med. Stud. waar achter een vers met de spreuk: sic invatis J'Jusis cecina arnicitia. Hij huwde Corn el i a lie n d ri na M e y er bij wien hij verscheidene kinderen verwekte. Van hem is een geschilderd portret op de Utrechtsche Senaatka­mer. Behalve de gemelde geschriften heeft men hog van hem : Oratio de praeclaris scientiae anatomtcae ad excolendas re­liquas scientias meritis, 1779. Historia maxillae inferioris scorbutori valde alineatae in Vol. VII. Acad. Cur. nat. Beschrtjving van een Angus aan de hiel in Werk. v. 4, Zeeuwech Gen. D. XIV, bl. 213. Waarneming van een bijzondere soort van eerie zoogenaamde atresia ani of gesloten aars, met afb. in Werk. v. h. Prov. Genootsch. v. Kunst. en Wetens. D. III. St. 1. b1. 369. Zie Kunst en Letterb 1800, bladz.J; Rotermand Fortzetz and Ergiintz zu Jo chers Gelehrt . Lex . i . v . ; Holtrop Bibl . riled chir.. etc p 200; Boekz. der Gel , wereld 1760 abl. 367 ; W e s t e r b a e n s Lofrede op Mart. Stuart (1827). LUCHTMANS (GIJSBERT), zoon van den voorgaande, werd 28 Jan. 1774 te Utrecht geboren, promoveerde 31 Decem­ber 1794 op Theses miscellaneae, zette zich neder te Gouda, werd aldaar door eerie zware ziekte aangetast en keerde al spoedig naar Utrecht terug, werd daarna als Med. dr. be--roepen te Barneveld en van daar als stalls-doctor te Wagenin-gen, waar hij met roem de genees-,. heel- en verloskunde nit. oefende tot hij den 9 Maart 1818 aan typhus cerebralis overleed. Partic. berigt. LUCHTMANS (CORNELis JAN), broeder van den vorige, den 7 Mei 1777 te Utrecht geboren, werd med. et artis ob­stetriciae doctor, na het verdedigen eener dissertatie De corn­binatione corticis Peruviani cum tartaro emetico. Traj. ad Rhen. 1800. Hij practiseerde korten tijd te 's Gravenhage en zette zich vervolgens te Rotterdam neder, en oefende aldaar de geneeskunst meer clan een halve eeuw uit. Toen hij 11 Nov. 1850 het vijftigste jaar zijner promotie vierde, werden hem vele be wijzen van achting en belangstelling gegeven. Na zijn beroep vaarwel te hebben gezegd vestigde hij zich te Geesteren in Gelderland en overleed 25 Januarij 1860 te Borculo. Zie Kunst en Letterb. 1800„ No. 47. bl. 321. Parlic. berigt. LUCK (HANs of JAN VAN), Zie LUYCK (H.ANs of JAN VAN). LUCK (WILLEM). In bet jaar 1787 was hij als ka.pitein in het legioen van den rijngraaf van S a 1 m in het land ge­komen, en in November daaraanvolgende gelicentieerd en op pensioen gesteld. Na de omwenteling van 1795 werd hij als luitenant-kolonel aangesteld in het leger van de Bataafsche republiek. Hij voerde in 1799 het bevel over het ecrste ba­tallon Jagers dat zich onder de bevelen van Daendels had geplaatst in de duinen, d66,r waar de eerste troepen der En­gelschen aan den Helder de landing beproefcien. Toen de Jagers genoodzaakt werden terug to trekken, poogde Luck door het geven van ecn voorbeeld van onversaagdheid de ver-warring te herstellen, hetgeen gelukte, waardoor den aftogt met orde kon worden voortgezet, doch Luck moest zijne dap­perheid met het leven betalen, sneuvelende den 27sten Augus­tus 1799. . s), predikant te Rijnsaterwoude in de Classis van Woerden , werd (1619) geciteerd oin do• Canones LUDDING (NicoLAA. Syn. Nat. te onderschrijven. Hij verklaarde ze nog niet ten voile gelezen te hebben, en dat hij ze, indien zij anders verklaard werden dan ze luidden, niet zou kunnen onderschrijven, er bij ­voegende : dat het geloof eerst in den mensch moest zijn eer hij verkoren werd." Toen men hem gezegd had s dat hij zijn beraad zou nemen tot den volgenden dag en middelerwijl de Canones neerstig in de vreeze des Heeren overwegen," zeide hij dat zulks onnoodig was, dewijl hij alreeds daar zoo veel in had gelezen, dat hij verklaarde ze niet te kunnen onder­schrijven, om in zijne prediking zich daarnaar te regulieren.'' Hierop werd hij afgezet. Zie Kist en Royaards Archief d. Kerkel Geschied. inzonderheid v. LVederl. D. VII. bl. 18 . LUDEKE (G. W.), schreef : Verhandeling over het Oosten, of zaaklyke verklaring der Schriftuurplaatsen op het Oosten betrekkelijk. Leid. 1799. Beschrijving van de tegenwoordige gesteldheid des Turkschen Rijks. Leid. 2 dl. met pl. Zie Arrenberg, Naamreg. hi. 325. LUDEMAN (JOHAN CHRISTOPHORUS Dr.) , niet gelijk sommigen willen den 24 Aug. 1683 te Haarlem, maar in 1685 te Haarburg bij Hamburg geboren, studeerde te Jena, en doorreisde Europa, en was gedurende een reeks van jaren een berucht astroloog en geneesheer te Amsterdam. Hij verievendigde wederom het geloof aan, voorspellingen uit de sterren door . het zoogenoemcle horoscooptrekken en vond niet slechts bij het yolk, maar ook bij vele lieden van verstand en geleerdheid veel invloed, zoodat hij met hulp van zijn dienstmaagd Br i t t a Beyer veel geld won en eene buiten­plaats te Sloterdijk kocht. Tot zijn eere wordt vermeld dat hij buitengewoon milddadig was, welke weldadigheid hij bijzonder betoonde jegens de Salzburg-Dunbergsche emigranten. In de Ne­derl. Mercurius leest men dat hij met veel verwondering en toe-loop het doctoraat te Amsterdam jaren beoefend heeft, kunnende uit de geboorte, doopsnamen en jaren de zieken hunne lig­chaamskwalen zeggen." Lu d e m a n had • na bet verdedigen eener dissertatie over de zeven planeten te Harderwijk, de doctorate titel • verkregen. Hij stierf den 22 Maart 1757 (niet in 1767) en werd den 26sten plegtig begraven. Men heeft van hem : Over de sevenderley watersugtige ziekten. 80. Astrologisch Testament of de beste waereld. Rott. (1757) 4o. Kwzstkabinet van zeshonderd drie en zeventig Geheime Kon- sten en Wetenschappen. 4 stukjes. Amst. 1769. 2e dr. 4o. Spiegel der waereld of geheime waarnemingen van den be-ruchten astroloog Johan Chris top hor us L udema n, ver-deeld in twaalf brieven, geschreven aan meester Francis - us. (Rott. 1756, 4o.) Alsrnede de secreete Bijvoegsels, of nodige Sleutel voor de twaalf brieven van den beruchten astro­ logist Ludem a n; ter opheldering zijner Konstgeheimen in het trekkers van den Horoscoop, en geopenbaard aan meester Francis cu s, in zijne Spiegel der waereld. Benevens de Nieuwstijding uit de andere waereld of Sarrienspraak tusschen den beroemder, schilder en schrifver Jac o b Camp o W e y­ errnan en den beruchten astrologist Ludem a n, principaal over het lasteren der Patriotten, door L u d e m an gedaan in zijn Spiegel der waereld of Geheime waarnemingen. Rott. z. j..4o. 1768, 4o. 1788. 4o. De Goudmijn van Dr. L. of Bloemhof van Astron. Ge­ heitnen, 1787. 4o. Kroonwerk of laatste eeuwbazuin — met het slot der beste Waereld, enz. 1788. met pl. 2 st, 4o. Triumph -zaal van astrologische voorzeggingen (van 1788-1835) of de Nieuwe Spiegel der waereld, van den roemverdienenden Phi­losoophische Genees- en Planeetkundige Doctor Jo h. C hr i s ­t o p h, L u d e man, tot nog toe verzegelt en begraven gebleven om eerst dertig jaren na zijn dood waereldkundig gemaakt te worden. Amst. 1787, 4o. uitgegeven door Mr. Franci scu s (F. L. Kersteman.) De Loterij-Spiegel van den Astrol. L. ontdekt door Meester Franciscus, 1791. 4o. . A. D. S c h ink el deelt in zijne Geschied- en Latterk. (1850) bl. 113 volgg. een brief van hem mede. Men vindt er een op Cat. mss. van .V o o r st, bl. 184. Zie Het /even van J. C. Ludem. Amst. 1757. 80. met portr. Ged. Levensb . Nijmegen z. j. 4o. Het leven van F. L K er stem a n, Prof. honorair. en doctor der beide rechten door hem zelven besehreven. A mst. 169 80. en vooral D. II. bl. 168-180 ; Geschied. der vestiging der Salzburg-Dunberysae e2nigranten in ons Fader/and,en Drs. Nieu­wenhuis en J a c o b i, Bijdr. tot de Geschied. der Evangel . bath, Kerk in de Nederl. (1844) st. V; Navorscher, 1). VI. bi. 102, 300. D. VII. bl. 131, 358; Kobus en de Rivecourt; Abeoude; ...dank en very. v. IVederd bock. bl. 138; Arrenberg, Naamrey. bl. 325; Cat. v. Hulthem, no 4413, 5941, 8808; Cat. de Groe, bi. 101; Oat. Flament, bl. 41; Muller, Cat. v. Portr.; Cat. Schouten, bl. 47; Cat. Visscher, bl. 117. LUDEN (J. B.), in 1791 te Amsterdam geboren, leerling van Ru p p e, M e y er en B e r te 1 m a n, heeft verschillende trioos, quartette], quintetten en concertoos voor de violoncel gecomponeerd, die echter niet zijn uitgegeven. A Ses etudes musicales" schrijft Greg o i r, s avaient etc exellentes et souvent la presse a en occasion de mentionner les succes mdriter qu'il obtint dans les concerts. La partie mdlodique cue ses Oeuvres laisse beaucoup a desirer." Hij stied in 1831. Zie G. J. Gregoir, Les Artistes musiciens (Anvers. 1864) p. 125. LUDEN (JACOB HENDR1KSZ.), werd in 1787 met eenige Heeren uit de Raad van Amsterdam naar den Hertog van Brunswij k afgevaardi gd toen deze een vijandelijken aanval op deze stad scheen te zullen ondernemen ten gevolge van het ophouden der princes op hare reis naar 's Hage. Zie Beroerd Nederland. D. XII. bl. 160; Pervolg op Wagen aar D.Jbl. LIB DER (J. W.) schreef: Het vermakelijke Rad van Avonturen, Anast 12o. Zie Aanh . en Very . van Ned. Both. op Abeoude, bl. 131 . LUDERSSEN (H. B. L.) schreef: Verhandelinq over de Herveyaansche stelling orntrent de voortteling der dieren, in Natuurk. Verhand. P. V. bl. 1 (1814). 7,ie II o It ro p, Bibl. Med. Chron. etc. p. 202. LTJDERSWALD (J. B.) schreef: Het Hooglied Salmons geschiedkundig en gegrond verklaard uit de omstandigheden van het yolk Israels, Fran. 1780. Zie A rrenberg, Naamr. van Ned. Both. bl. 325. LUDERUS (WILLEM), Luitenant bij de Amsterdamsehe Schutterij (le Marseh.Bataillon)sneuvelde in den Tiendaagschen veldtogt, in het gevecht bij Flouthalen. Z.e Tafereel van den Tiend. Veldtogt in Aug. 1831. M. 136; Per­haal der belangrijke onlrnoel- en Krijgsbedrijven der Amiterd. Mobiele Sehutterij door J. El v . In g e n ; Kort overzigt enz. achter Merk­waardigheid uit den Tiend veldtogt van J. Olievier, Jz.; Bos scha, Negri. Ileldend. te land, D. III. bl. 7u3. LUDGER of Ludgerus te Wier um, niet ver van Dokkum omstreeks 744 geboren, kleinzoon van Wursing Ad o, die in Frankrijk Christen geworden, ijverig bad medegewerkt tot ver­breidinu. van de Christelijke Godsdienst in Friesland. Hij onderseheidde zich reeds als kind door buitengewone leergierigheid en godvrucht en toen hij een jongeling was geworden, outving hij de beste gelegenheid om kennis te ver­krijgen en in zijne godsdienstige gezindheid te worden versterkt, daar hij naar Utrecht werd gezonden om het onderwijs te genieten van den abt G r e g o r i u s, den voortreffelijken bestuurder van het Utrechtscbe bisdom, die zich zoo verdienstelijk heeft gemaakt als leeraar en opvoeder der jeutz.d Hij maakte een uitmuntend gebruik van de lessen van G r e g o r i u s, en werd door zijne kunde, braaf heid, bescheidenheid en vriendelijkheid de lie­veling van alien die hem leerden kennen. Vervolgens bragt hij eenige jaren te York in Engeland door met oogmerk om de lessen van Alcuinus, een der beroemste mannen van zijn tijd, later de leermeester en vriend van K a r el d e G r o o t e, bij te wonen. Na uit aldus een geruimen tot de prediking van het Evangelie te hebben voorbereid, wijdde hij zich geheel aan de bevestiging en uitbreiding der Christelijke Kerk. A l b e r i k, de opvolger van Gregor i u s in het Bestuur der Utrechtsche kerk, zond hem naar Deventer waar de Sak­sers, na den dood van Lebuinu s, de door dezen gestichte kerk, verbrand hadden. Ludger bragt te weeg, dat de kerk weder werd opgebouwd, die later niet weder door de Heidenen verwoest werd. Nadat hij zich eenigen tijd to Deventer had opgehouden, zond A 1 b e r i k hem naar Friesland Daar had voor Lud ger u s' komst ook Wi 11 e b ror d een Engelsch Zen­deling het Evangelie verkondigd en was vervolgens naar Hum­sterland in Groningen gegaan om er het Christendom voort te­planten , doch hij moest spoedig van daar vertrekken en ontkwam er ter naauwernood het martelaarsschap. L u d g e r was met ijver in zijn geboorteland werkzaam met het voort­planten van het Christendom. Door zijn toedoen werden er vele Heidensche tempels verbroken, en de kostbaarheden, die hij uit de schatten dier tempels verzamelde, zond hij naar Utrecht. Hij stichtte er ook menige Christelijke kerken, o.a. in zijn geboorteplaats Wierum, waar nog een zuster van hem woonde. De drie lentemaanden van vele jaren bragt hij te Utrecht door, om in de school, waar hij zelf opgevoed was, onderwijs te geven. In het jaar 782, toen de Saksers, onder hunnen dapperen aan­voerder Wit ac h i n t een groot gedeelte van ons vaderland aan zich onderwierpen en er de Christenen vervolgden, werd L u d g e r genoodzaakt Friesland te verlaten. Hij reisde naar Rome, en van daar naar Napels, om bet beroemde Benedictijner klooster Monte Cassino, in de nabijheid van die stad gelegen, te bezoe­ken en er de regels van die orde te leeren kennen. Na eerie afwezigheid van twee en 'een halfjaar keerde hij in ons vader­land terug, waar hij, wiji de Saksers door K a r e I de Groote onderworpen waren, wederom het ,.Evangelie begon te verkon­digen. Op bevel van K a r el de Groote deed hij zulks aan de Friesen aan de oostzijde van de Lauwers, en de land­schappen Humsterland, Humsingo, Fevelingo, Reiderland en bet eilan i Borkum. Hij begon zijn prediking te Helwerd, een gehucht bij het dorp Rottum, waar een prachtige afgods­tempel stond en de hoofdzetel der Heidensche Godsdienst van die streken was gevestigd. De arbeid van L u d g e r was hier rijk gezegend, doch hij werd, gedurende eene korte vervolging van de tot het Christendom bekeerden, door de heidenen ver­dreven. L u d g e r wendde nu zijne schreden naar Groninger­land, waar het hem gelukte het Christendom in te voeren, zoodat hij den naam van Apostel der Groningers verkreeg. Door Karel de Groote tot eersten bisschop van Munster be­noemd, bled hij echter het herderlijk opzigt over de stad Groningen en haren naasten omtrek houden, L u d g e r had vele voortreffelijke hoedanigheden, onder welke weldadigheid jegens de armen. Hij besteedde de inkomsten zijner eigene bezittingen en van zijn bisdom tot werken der liefde en werd, ten gevolge daarvan, door eenige zijner vijan­den bij den keizer aangeklaagd. L u d ge r stierf den 26sten Maart 809. Men wil dat het in de Saksische taal opgestelde gedicht Helland, o. a. door Schme 11 e r, Munchen 1836, uitgegeven, op bevel van Lode w ij k de Vrome, door een Saksisch dichter vervaardigd, ook gedeeltelijk net werk van Ludger zou zijn. Ook schrijven sommigeri hem het Vita Gregorii abbatis, het eerst door Chris t. B r o w e r, later door S u r i u s, Ma billon en de Bollandisten uitgegeven, toe, doch het is bewezen dat hij de sehrijver niet is der Epistola de Canonizatione S. Suidberti. Het leven van L u d g e r door A 1 t f r i d i s geschreven, is door de Bollandisten (Acta SS. a. d. 26 Mar& in. JJartii, T. III.• p. 642-654), Leibnitz (Script. rer. Brunsv., Hanov. 1707, T. I. p. 89-100), Ma billon (Acta SS. ord. Bened. Saec. IV. p. 1, p. 18-35) en door Pe rtz (illonum. Germ. hist. T. II, p. 403-419) uitgegeven). C h r. B r o w e r u s gaf (Sidera illustr. et sanct. viror. Mogeut, 1616, p. 36-75), het Vita s.. Ludgeri, auctore anonymo, monacho Werthinensi, Sur iu s, (Acta SS. Colon, Agrip. 1571, p. 384--409) en Joannes Cincinnius de Lippia, Vita dwi Ludgeri, Mimigardevordensis ecclesiae quae est Monasteriensium Westfaliae, protho episcopi, Saxonunque et Phrisonurn Apos­toll; ed. Q u i nt ell, Col. 1515. Later verscheen Einjuhrung d. Christenth. in Westfalen and d. Leben .d. h. Ludgerus, Coesfeld, 1841; Der H. Ludgerus in Sonntagsblatt fur katho­lische Christen, Munster, 1841, No , 18; Louize van B o r n-s te d t, der H. Ludgerus, Munster, 1842; ed. 2 1850; A. R e i c h e, Ludgerus in Evangelischer Kalender, ed. F. Piper, 1852; P. W. Be hrends, Leben des H. Ludgerus,Neuhaldensreb 1843; E. J. Diest Lorgion in Levensschetsen van invloedrijke Christenen in Nederland, 1858, p. 45-54; H. J. Royaards, Gesch. der Invoer. en Vestig. van het Christendom in Neder­land, 1844 ( 3de uitg.) bl. 296, 300 en anderen; J. H. v an IJ s s e 1, Voorlez. over L u d g e r in De Vrije Fries, D. VI. 1856, bl. 253 volgg. en anderen, vermeld in de belangrijke dissertatio van G e r h a rd Par i s, Ludgerus Frisiorwra Saxo. numque Apostolus. Cui accedit Commenoratio de S. Bonifacio atque Gregorio, Amst. 1859. Zie ook Bat. S. T. I. p. 147 seqq.; Levens der Voorn; Heyl. D. I. bl. 342-350; Dumbar, Kerk en Wereld, Dev. D. I. bl. 183, , 222; Revii, Daventr. p. 10; Ferwerda, .del. en aanz. Woordenb. D. I. bl. 111; C. Adami, Naaml. van Fred. Voorb. 935; Hameonii, Frisia, p. 65, 108; van Gils, Bath. Meyer. Mere. bl. 62, 63; Coppens en van Gils, N. Baehr. van net Biadom van 's Bosch, D. I. bl. 119; Kist en Royaards, Kerk. 4rch. D. II. hi. 126; Der St. Ludyerifeier zu Helmstadt, 1845; Dr. J. A set:-basch, 411g. Kirehen Lex. c. v. Benefi ei at Post elmayor, Leh. and That. der Heilig. Gottes, Th. I. (26 Mirz) M o 1 1, Kerkges. v. Ned. voor de fiery. 0. I. bl. 171 volgg. Ned. Arch ll. III, bl 275 v. Kalender . voor de Prot. in Ned. 1860. bl. 17-59; Siehten­ho rst, Geld. Gesch. 44. LUDOLF (Jos) of Le uth o 1 f, werd den 15den Junij 1624 te Erfurt geboren, bezocht het Gymnasium en in 1639 de hoogeschool zijner geboortestad. Daar de taalstudie hem onein dig veel beter dan alle overige wetensohappen geviel, gaf hij zich geheel en al aan dezelve over, en begon nu vooral op de Oostersche talen zijne aandacht te vestigen en deze zich ale het bepaald doel van zijne letteroeffeningen voor te stellen. Na zich met de eerste beginselen van het Hebreeuwsch, Chal­deeuwsch, Syrisch, Samaritaansch en Arabisch gemeenzaam ge­maakt te hebben, begon hij (1643) zich ook met het Ethiopisch bezig te houden, en de gebrekkigheid der hulpmiddelen om die taal aan te leeren, ondervindende, besloot de negentienjarige jongeling zelve een nieu we Ethiopische •grammatica en een beter lexicon voor eigen gebruik te zamen te stellen, en daarmede bezig, zette hij , op verzoek van J o h. Ern. G e r h a r d, hoog­leeraar der godgeleerdheid te Jena, een Ethiopisch handschrift over. Na aan de hoogeschool te Erfurt in April 1645, met een­parigen lof van alle aanwezigen eenige stellingen de fictione juris verdedigd te hebben, verliet hij haar en begaf zich naar Nederland en kwam in Junij van het genoernde jaar over Groningen, Franeker en Amsterdam te Leyden, waar hij zich terstond als student liet inschrij ven. Hier was het nu eens­deels de Latijnsche en Grieksche letterkunde, waarin L ud o l f zich met het gelukkigst gevolg en den grootsten roem oefende, en anderdeels vooral de verschillende takken der Oostersche taalkennis in het Hehreeuwsch strekte de geleerde l'E m p i-r e ur, in het Arabisch de wijdvermaarde G o 1 i u s, hem tot leidsman. Ook voor zijne Ethiopische studien vond hij te Leyden voedsel, en gebruikte net alle mogelijke vlijt de hand­schriften en werken aldaar op de .A kademische boekerij in dat dialekt voorhanden. Doch ook de studie der regten verzuimde hij niet, en won, als gelukkig beoefenaar der staatkundige wetenschap, de gunst en vriendschap van Claudius Salna-s i u s, een man, then onder de eersten vau Europa geschat. Na verloop van een jaar werd hem, op aanbeveling van m­pir e u r, de reisgezel van een jongen regtsgeleerde van grooten huize en ongeveer van gelij ken leeftijd, Johannes T h y s of Thysius geheeten, die eene buitenlandsche rein, mede met doel om zijne kennis daardoor uit te breiden, on­dernemen zou. Na Frankrijk en Engeland bezocht te hebben. kwam hij te Leyden terug, en maakte van zijn kort verblijf in Nederland gebruik, om met de beroemde A n n a Maria van S c h ur man, die ook het Ethiopisch beoefende, in kennis te komen. Op het einde van 1648 vertrok Lu d o 1 f mede naar Parijs, om er de wetensehappelijke en zedelijke vorming van de zonen van den Zweedschen gezant aan het Fransche Hof op zich te nemen. Naauwelijks was hij te Parijs of hij werd door dien Zweedschen edelman met een bijzonderen last van zijne meesteres, koningin Christina, naar liome gezonden, waar hij drie Abyssiniers en onder dezen den bekenden Ab ba-G r e go ri u s ontmoette. Deze laatste toonde hem een Ethiopisch handschrift, bevattende cle besluiten en verordeningen op de oudste kerkvergaderingen, door de Ethiopische Christenen geeerbiedigd, vastgesteld. Tot verbazing van den A byssinier, las en vertaalde Ludo I f dit geschrift met het uiterste gemak. Het duurde niet lang of beide, die elkander dagelijks zagen, spraken te zamen in het Ethiopisch dialect, en oefende ftoo den een den anderen in die geleerde schrijftaal van Abyssinie. In Mei 1649 kwam Ludo l f te Parijs terug en vergezelde den Zweedschen staats­man met diens zonen mar Stockholm, waar hij in de gunst van de geleerde Christina kwam, met beroemde mannen kennis maakte en zich op het aardeeren van het Zweedsch, Finsch en Russisch toelegde, terwijl hij in briefwisseling bleef met zijnen Abyssinischen vrierid. Van deze vernomen hebbende dat, zoo hij naar Duitschland terugkeerde, hij derwaarts uit Rome naar hem zou toekomen, verliet hij Zweden, kwam den 13den isIaart 1651 over Kopenbagen to Erfurt aan en reisde hem ver­volgens tot Neurenberg te gemoet, van waar zij gezamentlijk de reis naar Gotha voortzetten. Eenigen tijd daarna keerde Gr ego riu s naar Abyssinie terug, doch verloor op eene on­ gelukkige wijze zijn leven, niet ver van de Syrische stad Alexan­drette. Ludolf keerde, na hem een groot eind welts verge­zeld to hebben, naar Gotha terug. ilier trail hij in dienst van hertog Ernst, die hem in 1632 als geheimschrijver toe­voegde aan den gezant, door hem naar de Rijksvergadering te Regensburg bestemd. In 1634 teruggekeerd, keurde de hertog hem waardig, onder den titel van Hoimeister der Fiirstlichen Printzen, het onderwijs en de leiding zijner zonen te regelen. Vier jarcn later (1658, werd hij tot hofraad verheven, deed in die hoedanigheid, als afgezant en vertegenwoordiger des hertogs, verseheiden staatkundige reizen naar Frankfort, Hei­delberg, Leipzig en andere plaatsen, en vergezelde in 1673 prins Al b ert op eene reis door de Noordelijke rijken van Europa. Na den dood van hertog Ernst (1674) volgde hem zijn zoon Frederik op, die Ludol f's vent iensten ilia minder dan zijn vader waardeerde, en hem als 1)omein-Bcheerder (Kammer-Direktor) naar Altenburg zond. In het volgende jaar met eene zending naar Berlijn belast, had hij juist de hem opgedragene taak gelukkigst volbragt, toen hem de treurige tijding van den dood zijner vrouw werd toegezonden. Deze slag trof hem zoo stork, dat hij alien lust voor de beslomme­ringen van het openbaar leven verloorr, een eery of ontslag van den hertog vroeg en verwierf, en zich naar Frankfort begaf, welke stad tot zijn dood toe zijn gewone zetel bleef. In 1683 en 1684 ondernam Ludo If nog eene reis naar de Nederlanden, Fngeland en Frankrijk, voornamelijk, met plan , om, door tussehenkomst der regering van eerstgenoetude landen, eene geregelde briefwisseling met de Abyssiniers aan te knoopen. In dit laatstgemelde jaar te Frankfort wedergekeerd, wijdde zich Ludolf uitsluitend aan zijne hoofdstudie en deed al het mogelijke om zijne kennis van de taal en bet land der Abys­siniers . uit te breiden en zijn geleerden Commentarius op de reeds vroeger door hem uitgegevene Historia Aethiopica op de gelukkigste wijs te voltooijen, In 1690 werd hij benoemd tot voorzitter van het keizerlijk Collegie der Geschiedenis en in het volgende jaar door Johan George 11 uitgenoo­digd om, onder den titel van raad en resident, de bezor­ging der belangen van het keurvorstendom pp zich te nemen, eene waardigheid, waarin hij door zijn zoon George IV bevestigd word, Dezen laatsten overleefde L u d o l f nog een geruimen tijd, daar hij eerst op den 8sten April 1704 oyer­leed. Na zijn dood liet zijn zoon en schoonzoon een marmercn gedenkteeken ter zijner eer in de St. Catharina-kerk te Frank­fortoprigten. Zijne voornaamste werken zijn: Lexicon-Aethiopico-Latinum, ex omnibus libris impressis, non­nullisque Manuscriptis collecturn, et cum docto quodam Aethiope relectum. Accessit Authoris Grammatica Aethiopica; itemque Confessio fidei Clau di i, Regis Aethiopiae, cum notis et ver­alone Latina ejusdem. I lucem edits studio et cur4 Jo han­nis Michaelis Wanslebii Mathem. et Orient. LL. Stud. Lond. 1661, 4o. Meermalen klaagde Ludolf over de grove fouten in deze eerste uitgaaf ingeslopen. Historia Aethiopica, sive brevis et succincta descriptio Regni Habessinorum, quod vulgo male Presbyteri Johannis voca­tur. . In qua libris quatuor agitur I. de natura et indole regionis et incolarum. II. de regimine politico, Regum succes­sions etc.; III. de statu ecclesiastico, initio et progressu reli­gionis Christianae, IV de rebus privatis, literatura, oeco­nomia etc. Francof. ad Moenum, 1681. fol. Dit klassieke werk werd spoedig in verschillende Europesche talen, als het Engelsch, Fransch, Hollandseh en Russisch over­gezet, over welke • vertalingen men L ud o 1 f raadpleegde. Commentarius ad Historian Aethiopicam, antehac editam: in qua multa breviter dicta fusius narrantur, contraria refelluntur, e ? (Off Ac1,9 oqfPRIP1Prcfcfgr rqs 44111*Cris, nitflta 4ucforum t akfvfop(yririt# quaedam etiam z`cripturae loca declargpo.fr geograpkica ; Oferiiccf ef critica, imprimis perq Ant/pi/Wpm F.;qclesiasticcm #lustrantia, alibi band Mcge exppnunturi ut variarum observationum loco 4aberi possit, T:rRppf. 4.4 M. 1691, fol. Relatio p low c hodirno Habissinicce state, ex India nuper Acfditis E,pistolis Regiis ad Societatem Orien­talis, ejusque Responsione, cum Notis necessariis (Appenc4 prior ad Historiam Aethiopicarn), Francof. ad M. 1699, fol. Appendix secunda ad Historians lethiopicam, continens dis.,- sertatOnern de locust's, anno praeterito irnmensa copia in Gerr mania visis: CUM, diatriba qua sententia Autoris nova de Se­ lavis , sive locustis Israelitarurn in desert°, defenditur et argnmentis contrariis vies docti respondetur. Qua occasione nonnulla Scripturae loca declarantar et autores quidam notantur vel enendantur, Francof ad M. 1694, fol. Grammatica linguae Amharicue, quae vernacula est liabes­sinorum, in usum eoruni, qui curt antiqua hac et praeclara natione. Christiana connversari violent, edita Francof. ad M. 1G98. fol. Lexicon Ambarico-Latinum cum Indice Latino copioso, in­quirendis vocabulis Amharicis in hoc opere contentis, Francof. ad • M. 1698, fol. Lexicon Aethiopico-Latinum, ex omnibus libris impressis et multis 111ss.tis. contextum. Nunc denuo ab ipso autore revi­sum ac emendatum plurimisque novis radicibus et derivatis, nec non nominibus propriis, duc‘um. Editio secunda. Accedit ,Intex Latinus copiosissimus, qui vicem, Lexici Latino-Aethiopica praestare possit, Francof. ad M. 1699. fol. Psalterium Davidis, Aetkiopice et Latins. • Cum duobus impressis et tribus Mss.otis Codicibus diligenter collatum et emendatum, nec non lectionibus et notis philologicis illustratum. .4ccedunt Aetkiopice tantum, hymni et orationes aliquot Vet. et :Novi l'estamonti, item Canticum Canticorum, cum varies leci(onibus et notis, Francof. ad M. 1701. 4o. (Van dit Psal­terium zijn, blijkens devoorrede; la. 3, verscheiden exempla-ren, ten gevalle der Abissiniers, in het Ethiopisch afgedrukt, en doo,r u 1 o f naar dat land verzonden.) Grammatica Aethiopica, ab ipso autore solicits revissa, et plurimis in locis correcta et auda. Edit. 2. Accedit proso­dia, cum appendicibus, praxi grammatica et ( ..4 scribendis epis­tolis Aethiopicis; denique index vocabulorum difficiliorum, Francof. ad M. S. cicagraphia Iffsforacy Aethippicae Abissinorum, Jenae, 1670. H . L. W 9 ij e r oaf in het Archie, .Gesch. in-zonderheicl. in Nederland van de 1)OogleerarenJis t en R o 4b* aard s, D. IX, twee door Ladolf opgestelde Ethiopische brieven in het licht en op de Bibl. der Leydschc hoogeschool berust een ms., ge­ titeld: Jo bus Lu d o 1ff u 8 de inveniendis rationibus in Archi­ tectura, Musica et Ai.? theinetica. In het Nederduitsch heeft men van hem: llistorie van Abyssinian of Aethiopien, Utr. 1607, met pl. Groot Tooneel der hedendaagsche Weereld, Utr. 4o. met platen. Zie.Biogr. Univ. i. v. Jocher, Gel. Lex. i. v. Saxe, Onom. Comment. de Pita Script. ac mer. ill. viri J. Lad. duct. C. Junck. Lips. et Franc. 1740. 4o. lets over J. Ludolf enz. door H. E. eyers in het aangeb. deal van bet Archief. Cat. Bibl. Publ. Lugd. Bat. p. 209, 289, 355; Arrenberg, Naamr. van Ned. Boek b1. 266; Schotel, A M. van Schurrnan, bl. 36 12 der aan­teekk. Nijhotf, Bijdr. tot de Tad. Ges. en Lett. D. X. St. III. bl. 255; Nieuwenhuis. LUDOLF, graaf van Brunswijk, verkreeg ten jare 1003 door zijn huwelijk met G eer tru i d a, dock ter van A arno ud, slotgraaf va'n Gend, !leer van Aalst, der vier Ambachten, als­mede graaf van Holland, Zeeland, Kennemerland enz., de graafschappen Staveren, Ooster• Wester- en fslegoo , Hij stierf den 23sten April 1038 en werd door zijnen zoou Bruno III als graaf van Brunswijk enz opgevolgd. Zie v. d. Chijs, de .3.1unten van Friesl. Gron. en Drenthe, bl. 17. LUDOLF VAN BIERUM was een broeder van bisschop He r i b er tus of H er be rt an Utrecht, die van dezen het kasteleinschap van Koevozden en het regtsgcbied over Drenthe in leen bekwam, nadat het aan de Gelkingen ontnomen was. Zie v. d. C hijs, de Munten van. Fries!. Gron. en Drenthe, M. 573. LUDOLF VAN HEDEL, die ongehuwd leefde, ondertee­kende in 1477 het verbond met Luik en procedeerde tegen Walrav en van Br ed cr od e over eene rente uit de erfenis van beer Jakob van Gaasbeek. In 1497 , was hij in geschil met hertog K are 1 v an G elder, over de Bruit to Hedel en stierf in 1409. Over den ongehuwden staat van beer Ludolf, werd in de laatste jaren een hevige pennestrijd gevoetd. tusschen den baron van Ho d v e ll, lid van den Hoogen ltaad van State, en ,wijlen Mr. W. H. Tad ama to Zutphen. Zie v. d. C h ij s, de Molten der Beaten en Stedeu van Gelderl. bl. '206. LUDOVICUS, bisschop van Luik. Hij was uit het konink­lijk huis van Frankrijk gesproten en zoo:: van den hertog van Bourbon. In 1456 volgde hij Johannes VIII van Heins­bergen als bisschop van Luik op. Geer is hij bekend om de oorlogcn, welke hij, door onderstand van uitlandsche vorsten, tegen zijn yolk geroerd heeft. In deze oorlogen heeft Luik reel geleden. Hij stierf den 30sten Augustus 1482. Zie van GiIs, Kath. Meyer. fffemorieb. bl. 34; van Gila en Coppens, Nieuwe Bes. van is Bosch, 1). I. hi. 6a-67; Miraei, Mal. T. III. p. 211; Die erertie des Convent* van de Sasleren door Lod. van DoerIon, by Coeverincx, P. II. p. 93 ms. LUDOVICUS (D ) schrcef: Davids Triumphe, 1716, 80. Zic Abcoude, Naarnr. van Ned. Bork. bl. 229. LUDOVICUS (P.) schrecf: .Agt Predication over Exodus XI V, over de uitvoeringe uyt Aegypten, 81x Zie Abcoude, Naamr. van Ned. Book. o. h. w. Ian,. en herd . bl. 130. LUDOVICI (G. G.), schreef: Volmaakt Koopmans Systema, Amst. 3 d. Zie Arrenberg, Naaml. van Ned. Boek. bl. 266. LUDWIG (F.) schreef: Prifsverhandeling over de tnaatregelen, in verschillende landen van Europa, o:n de wedcrstreving tegen de koepokinenting te boven te' komen, Utr. 1825, gr. 80. LUENITS (ConNELTs), rederijker uit de zeventiende eeuw, wiens podzy men vindt in Referynen gemaeckt op de vraghe: of in Christum te gelooven in alter menschen macht is, om naer haer believen te kiezen de doodt oft leden. Zic v. d. Aa, N. B. d. C. Y'oordenb. D. II. bl. 387. LUER (JOHAN GEORGE AUGUST), den 17den October 1809 te Hannover gcboren, was discipel van den bekwamen fluitist Steynemeye r, en later op zijn hoofd instrument, de haut­bois, cen kweekeling van den met roem bekenden R o s e, doch voornamelijk van den vermaarden concertmecster en com­ponist Maurer. ij was een Ain gevoelig kenner, een uit­stekend theoretisch en praktisch beoefenaar en leermeester der muzijk. De groote toondichter en kapelmecster Mars ch n e r te Hannover, telde hem onder de beste leden van zijn uiistekend orchest. Te Oldenburg en te Erfurt onderscheidde hij zich mede in het muzykale vak door zijn degelijk talent, terwijl hij intusschen bij verschillende militaire muzijkkorspsen in Duitschland werkzaam was, Als zoodanig werd hij in 1839 bij ons aangesteld tot stafmuzijkant bij de kapel der 17de afdeeling no- infanterie, toenmaals in de kantonnementen. Den 20sten November 1843 vestigde hij zich. te Utrecht als haut­hoist en muzijkonderwijzer, en genoot voor zijne toonkunstige bekwaamheid, zoo in het orchest als bij zijne talrijke leerlingen, Iiij dverlebtl teEdit den 2Oitet1 De --cember 186. ledeit iliciiiiiiii-itangventiiiiOnd en van de Stedelijke Harmonie, waarvan hij lid was, vergezelden hem den 29sten diet maand Haiti het ott, waarbij de born , organist N ieitw en h u y s e rt ten trefferld *bord ter nakedach­tenis van den initilapene spra C. Zie F. C. Kist, lets over J. G. A: Luet iti Ciiedifii X. 15 en Astrea, II. 333. LUFFTJ111:) schreef: Bigbelsche ophelderingen uit Oostersche en andere .geisbe-schripingen, als geringe Bffdragen .fie eytt ctheltea tio Bjtels, bebolidteltV 83, ll bete Yacigfrelt# ititgOtten, 's Hage, 1773. 80. Zie Arrenberg, : .aanii. van kdek. 61; §b. LUFNEU (J) schreef: Tegen de Sympathdische Werkitt. .) Botts 1697. 8e.. Zie Aanh. en Very. op Abeo ti d es Naamr. *an Both. bl 31 LUGT (H.) schreef: Ondeiittifi in de eerste beginsels der electrieiteiti #08ehike tot ene handleidin voor .de zpodanigen, did zick in daze weten-schap willen oefenen, West-Zaand. 1797-1798: 80. De theorie der electriciteit, rustende op proefondervindelijke ivaarheid, ibid, .1797, gr. 80. kOite bdkhiij'vthd eerier gsieehiseer-inaChiend met jetsoteer Vein eerie &heel hidituTh .Edt1. 1801-1L. 1802, 2 d. 80. Verwerikindboekje of beschrijving om koleuren op wollen stoifen te vcrwen, Amst 1799, gr. 80. Gib II bltidp, Bibi. Med. Chit•. p. 202. LtrOt (JAN), D irk st., to Amsterdam gehorta, en tddhfir den Eden becembei 1822 in den otidOid6ni iian 73 jiti.h OVerleden, -ivcifdt dodr Wit§en Gbij g beck iiiidet de iret­dienstelijke dichters gerangschikt. Er zijn, behalfe het dichtstuk aodsdienst, Amgt. 1'184, gr. O. gedlth enktilt losse, allren vOor vrienden gediukte dichtstukjei van both zo6 ala Eerzcing Voor AinateM bilr,4ery, 1787. Zie. Witsen Geysbeek; H. A. C. Woord. D. IV.•bl 245. v. B r i n k m a n; Naomi. van Ned. :Bock. LUGTENBUR.G ,(JONTATtug VAN), seeretOris der Staten Utrecht, b'ehoorde in 1675 tot de Cominitsit door die Staten near prirls W Wein Itl gezonden ; bin hem 'aan te leaden de HOOgheid irah Geldet (de •egeiing iitri Gelderland had de prilig bet hektOgdOM Geldtrlatid en het. graafsohap Zutplith ii*diagen) to aatiVitarden. Zie Tweej. Ges. bl. 413; Wagenaar, Vad. Geo. D. XIV. bl. 347. LUIDING (J.), dichter uit het midden der zeventiende eeuw, Men vindt een tiental zijner gedichten, die zeer middelmatig zijn, in Bloemkrans van verscheide Gedichten, Amst. 1659. Zie v. d. A a, IV . B . A. C. Woordenb o. b. w. LUIDWINA. Zie LIDEWY. LUTES (JAN), oudste bij de Doopsgezinden te Noordbroek in de provincie Groningen, hoogstwaarschijnlijk dezelfde met Jan Luca s, van wien het Jan-Lucas yolk de beiiaming heeft ontvangen. Den 13den April 1622 en eenige volgende dagen, hield hij te Hoorn een schcrp dispuut tegen Pieter Jan sz. T wise k. Hij was de eenige oudste van de zijde der Vlamingen. J. J. Mabe teekende het verhandelde op. De oorzaak er van was s omdat er een van P i et e r J a n sz e n Broeders in kommer waren, of zijlieden de gemeente Gods waren of niet; en om die zelfde reden was te voren tusschen G-errit Harms en de zijnen tegen Pieter Jansz. en de zijnen te Zaandam een gesprek begonnen, maar niet voleindigd." De zaken liepen niet over geloofspunten, maar Jan L u i e s beweer­de, dat de Vlamingen in de vorige eeuw wel boete gedaan hadden en de Friesen niet. Dus waren de Friezen onboetvaardig en de Vlamingers de regte gemeente Gods." T w is c k antwoordde: s dat de Friesen hunne schuld voor God hadden geboet," doch Jan L u i e s vond dat niet voldoende ,en zoo liep het geschil vruchtcloos af. Eenige jaren later geraakte hij in twist met Claas Claas z. over het geschrift door dezen in 1627 nit­gegoven. Nadat hij zich, zoo te Griethoorn en Blokzijl als to Deventer persoonlijk daartegen verdedigd had, werd er eene vergadering belegd te Middelstum, den I8den Sept. 1G28, om niet alleen over dit geval te spreken, maar ook inzon­derheid over eene zaak, die tot hunne oneenigheid aanteiding schijnt gegeven to hebben: de vereeniging namelijk van de Vlaamschen met de Friesen te Harlingen, gedeeltelijk reeds in 1610 en van andezen in 1626 geschied. Want Jan Luies Wilde die Harlinger Vlamingen wegens deze vereeniging ge­bannen hebben. Deze vergadering liep ecliter vruchteloos af, doch had belangrijke gevolgen, volgens gissing van ten Cate het opkomen van de zoogenaamde Societeit der Groninger Oud-Vlamingen. Jan L u i es overleed den 2 isten Jan. 1637. Zie ten gate, Gesch. der Doopsgez in Gron. enz D. I. bl. 64 volgg. LUIGA (HERmANNus) of Luin gh a, ook H er mannus van Bel k um genoemd, welligt dezelfde, lien Gelliue Snecanus, Hermannus Peisanus noemt, was eerst pre­dikant te Belbum, in 1588 of begin van 1589 te Sneek be- roepen, onderteekende in 1587, toen hij praeses was der synode te Sneek, het request aan koningin Elisabeth van Engeland, waarin Haar 's lands Hoogheid werd opgedragen. Ilij was nog in 1594 praeses der Synode te Bolsward, in 1595 deputatus Synodc. Zie Uytenbogaert, Nerk. Gesch. hi. 244, 245; Brandt, Ilist. der Ref. D. I, hi. 722, 723; Hoeft, Ned. list. B. XXV.h1.237. II eyd s, Ned. list. bl. 160; Epist Eccles. (ed. 16(0) p. 22, 23; A. Ureijdanus, Neraml. van Fred. in de Cl. van Franeker, bl :123, 166; J. Eugelsma, PO/fit. der Pred. onder de Cl. van Zevente. bl. 262. LUIK EN (CAsPAit), L u y k en of L u y c k e n, schreef een werkje getiteld: Onfeylbare repel van winste sonder verlies enz., alsmede om geld op Interest te doen, Amst. 1663, bij Ch ri s-t offe 1 Luycke n. Volgcns sommigen was hij een . etser, dock volgens anderen verwart men hem met zijn kleinzoon, die denzelfden naam voerde, dock deze kan in 1694 nog geen platen gedtst hebben, torn bet Menschelyk, bedryf m. pl. van J. en C. L uy k e n versclieen. Hij was een vroom man, ook blijkens het lieffelijke gedichtjo van zijn noon Jan Luike n, aan zijn kleinzoon Jo hannes Luik en den Jongen, te vinden in Des menschen begin, mid­den en einde, vertoonende het kinderlific Bedrijf, enz. Amst. 1772. Hij huwde Hester Cooren. Wagenaar, Besch% van iimst. D. III. bl. 263; Immer­zee], Lev. en Werk. der lloll. en Pl. Kunst-Schild. D. II. bl. 188; Kranim, Lev. en Perk. der loll. en Pl. Kunst-Schild. D. III. 1018. LUIKFN (JAN), Luyk en of Luyc k en, zoon van den vorige, word den 16den April, sommigen willen, naar ik meen ten onregte, den Gden of 7den April 1649 te Amsterdam geboren en van zijne jeugd af, voor de schilderkunst opgeleid. I-lij leerde de sebilderkunst onder de leiding van Maarten Z a ag mole n. Zijne sehilderijen ziet men echter zelden, want doze kunst verliet hij reeds vroeg en begaf zich aan het etsen voor boekhandclaars. Kra m m schrijft dat do eenige bekende teliilderij van lien is het Portrei van zijne Moeder, ten voeten uit, in cen gemeubeld vertrek zittende to borduren, met verder bijwerk, op de verkooping van D. v an I) ij 1, Amst. 1813, voor f 59 gekocht, en thans in het kabinet van jhr. J. P. Six van 1-1 ill ego m. Als etser is hij eenig, zoo wel in bet zamenstellen van geschiedkundige als van andere onder­werpen. Te dien aanzien is de getuigenis van alle kenners ecnstemmig. s In de teeken• en ctskunst bereikte hij," schrijft I m m c rz e el, s eene hoogte en vermaardheid, die alleen het deal wordt van genien, welke, even als hij, eenen eigen oor­spronkelijken weg bewandelen. Ontelbaar, letterlijk ontelbaar mag men het getal platen heeten, dat hij naar zijne eigene teekeningen geetst heeft. Want welke eene aanmerkelijke menigte men van dezelve verzameld hebbe, telkens komt ons weder een boekje in handen, dat ons nog onbekend was, en waarin men 66n of meerdere prentjes van L u i k en aantreft." De kunstliefhebber E. W. J. B a ge 1 a a r, in 1837 overleden, had mccr dan 4000 stuks prentcn van hem en zijn zoou opgespoord en bevonden dat er nog vele aan ontbraken. , De Ileer J. P h. van der Kellen te -Utrecht, heeft dit getal met 500 vermeerderd. Len derde verzameling berust bij den peer G e ij s w e i t van d er Net te n, provinciaal-kom­ manclant van Overijssel te Zwolle. Hoe bedrij vig en vlug L u i k en ook was, wane men cchter niet dat dit doorgaans aan zijn kunstwerk zigtbaar was, schoon het niet te ontkennen is, dat men onder de groote menigte wel eens enkele prentjes van hem vindt, die blijklmar doar to haastige bewerking veronachtzaamd zijn; maar die weinig© uitgezonderd, duidt de viij held van zijn ordonnanties het ge­oefend cog genoegzaam aan, dat hij allc onderwerpen met al die oplettendheid en zorg bearbeid heeft, als zijne vlugge en geestige manier van etsen toeliet. Tot zijne meesterstukken behooren zijne groote Bijbelprenten, en inzonderheid de Plagen van Egypte, die rijk van ordonnantie, heerlijk van effect, overschoon van teekening en vol vuur en uitdrukking zijn. Dit stuk alleen ware genoegzaam om L u i k en onder de grootste meesters in het teekenen en etsen te rangschikken en onster­felijk te maken. Op de verkooping van J. de Vo s, Amst. 1833, werden de originele teekeningen van zijn werk Het menscheliik bedry, 100 stuks, en die van de Bijkorf des gemoeds, 104 stuks, voor f 450 verkoclit, 4 stuks Plagen van _Egypte, luchtig met de pen, golden f 101; de Steeniging van Step ha nu s met dito f 68. Bij de douairiere barones v an Pa 11 andt te Rotterdarn, berusten de teekeningen voor de Groote Bijbelplaten. In 1671 gal hij zijn veel -besprokcn boekje, getiteld: De Duitsche Lier, met erotische stukjes in den trant van I4 o of t en Jouck ty s, met plaatjes in het licht. Deze stukjes zijn los, bevallig, geestig van vinding en joist van teekening. Jaren later, toen hij door het lezen der mystieke schriften van J acob Boeh me en Antoinette Bourignon, tot weer ernstige denkwijze kwam, schaamde hij zich over dit boeksken, en trachtte wile exemplaren op te koopen en to vernittigen, doch zijn uitgever balroog hem door het na to drukken, weshalve hij zijn vromen wensch moest opgeven. Zijne latere, poezy bestaat uit stichtelijke gedichten, die hij met uitmuntende fraaije platen versierde. Deze gedichten dragen onmiskenbare sporen van de vroomheid van zijn hart, en of­scboon niet alle van fielder verstand en gezond oordeel getui­genis geven, ja enkele slechts mystieke rijmelarij verdienep gebbeind to worden, too is het echter niet te ontkennen, dat zij doorgaans den waren dichter verraden, en iets liefelijks, be­ yalligs, zoetvloeijends, eenvoudigs en naiefs ademen, dat men schaars in de gedichten van zijn tijdgenooten aantreft. Zijne bioArafisten hebben, uit de hier na te melden bunlels, er me­ nige proeve van gegeven. Er bestaat, voor zoover wij weten, nog gecn naauwkeurige biographie van dezen man. Wij weten alleen dat hij zich omtrent 1699, volgens Loosje s, op de Bakkersloot, buiten Haarlem met ter woon nederzette en ge­ durende zijn verblijf aldaar, in bijzondere vriendschap met de familie Bellinckhuys verkeerde. In het Kort Verhaal van het Godvruchtig leven en zalig afsterven van Joannes Luik en v66r de Schrif tuurlijke Ge.schiedenissen, enz. wordt zijn vroom karakter geschetst en een uitvoerig berigt van zijne laatste levensuren gegeven. Hij overleed te Amsterdam den 5den April 1712, des avonds tusschen 6 en 7 uren, en werd den 11den April in de Nieuwe Zijds-Kapel begraven. Hij huwde, 19 jaren oud, met Maria de O u d e, eene dochter zeer vermaard door haren uitmunten­den zang, die hem vijf kinderen schonk, alien vroeg over-. leden, uitgenomen zijn zoon Gaspe r, die volgt. Zijn af­beeldsel is na zijn dood door Arnold B o o n e n geteekend, door P. S1 u ij t e r gegraveerd en met verzen van Ad r. S p i n n e k e r en A. Houbraken in het voorgemekl Levens­verhaal uitgegeven. Hij' gaf in het licht: Duytsce Lier, Amst. 1671, 12o. met pl., opgedragen aan An t. van d er Goes. Ibid, 1708, 1729, 1730. D. Lier, draayende veel van de nieuwste, deftige en dartelende toonen. l3evat in tien verdeelingen en verciert met koperen platen. Teveeden Druk. Vermeerdert met het Leeven van den autheur, 's Gravenh. 1783, 12o. Jezus en de Ziel, een geestelijke -Spiegel voor 't gemoed, bestaande in Veertig aangename en stigtelyke Zinnebeelden, vervat in drie deeltjes, met ph, Amst. P. A r ents z, 1678, 1687. Derde druk met een breder aanhangsel, fig. zevende druk, met een Brief handelende over Gods Eigenschappen, 1704, 80. Ilott. bij Phil. L o ze 1, 1754, 80. Ibid, P. Arend tsz en K. van d er Sy s, 1714, 8ste druk, 1729, 80. Zijn laatste werk werd onder denzelfden titel, met vergroote en veranderde prenten in dat jaar (1714) uitgegeven. Spiegel van het menschelijk bedry, te Amsterdam gedaan door Johannes en Casparus Luik en, in 4o. met de verzen onder de prenten gedtst Eerste druk. Tweede druk met den­zelfden titelplaat, dock veranderd in Spiegel van 't menselijk bedriff en uitgegeyen door N icolaas V issc h er, 4 bladen aan beide zijden met een albeelding bedrukt, dus half zoo veel bladen als in den eersten druk; Amst. 1719, K. van d eJy s, 1730 in tb: met tekst, a s odk ohdet die prehten verzen, mede in letterdful. Deze i*enteri Vihdt wen in het Duitsehe tverk van pater Abrahath Van S Clar Let* door u alien, enz., in de fibilandgehe uitgave ifilidt men de ko­frijen. Voncken der Liefde Jeki Van het God legeei-ende ouuil zijnde Bloeinpjes der taiiye hij6p, tot vettheuggelykheid der wcifidelaars4 langs den weg, rta Vreden=Rijkt Eene be­helzing van Trigitig Zinne:beelden, met hunne daar op speelende, verzen en heilige spreuken, Amst. bij P. At ë n d tS z, 1687, bij Olen Z en C. van der Sys, 1705, 80., bij K. van. der SyS, 1741, bij Gerrit de Groot en Zn. 1763, Rott. bij A. Bo t It al 1, 1780, 80. met pl. Beschoutein# der Wereldi enz: Met 100 platen, Amst. bij de Wed. P. A rentSZ en K. van der Sys; 1708, 1725, 1788, 8o4 De onwaardige Wereld, met 50 platen, Atiist. bij de Wed. Arenti en K; van cltr Sys; 1710, 8o:; bij K. Van dej Sys, 1728 ; 1749, 1778, net pl. Het leerzaam huisraad, vertbond .Vifftiq konstigefiguren, net peodlijke Spreukek en. stigteffike VePz6zi Amst. bij de Wed. P. Arentsz en v an der Sys, 1711, bij K. vat der Sys, 1731, bij J. ter Beek en K. de Veer, 1758, 8b. bij de Erven van F. -H o u tin in, 1771; 86. De Bijkorf des Gentoedsi enz: Avast: bij P. A r e n tsi en K. van der Sys, 1711, 80., 1735, 1778', 8th bet Des menschen begin; niiddin en einde i met 51 platen, /Mast. bij det. 1712; 80.; 1768, .8o: Lof en Oardeel i;an de T'Verken der Barmhertigheydt, enz., Amst. bij N; V issc h et, 4o. t: j., doch zeker voar 170L will hetzelfde werk bij den 2den druk der Zedelyke G•dich­ten, Mid ; bij de Wed. P. A r entst en P. van der Sys, 1764, So. is geioegd. Daarcan bestaan kepyen, alien an-dad on], behalve den titel, die luidt: De Groote Vierschaar van Jetts Christus, en dee ook in het Fransch. de B r o e n excudit, en zoo men meent ook door dezen ge­eopieerd; de bijbelsiveuken iijn op koperen platen gegneden, tondo. tekst. Dezelfde onderwerpen en titel ; zijnde vergioete kopyen, in fol. door de Broca to Amsterdcm, bij G d e Brae n. Fr bestaan ook Fransche kopyen in fol De platen van Lof enz. zijn ook herhaald in A d r. S p i n n e k e r, De Werken en Vergelding der barmhertigh. en onbarrnhertigh:, Abut. 1711, 80. Zedel. en Stiehtel. Gezangeni Anit; 1709, 1734, 80., 1767, met platen. Beginselen van Gods Koningrijk in den Mensch, door P. en J. Huygen mar verbeterd ett ynet kunstplaten gran J. IL, tiaarl. 1890,- 2de dr; # Amsti 17884, 1740, 84, Uiterste wine van eene 171oeder, overvloeijend herte of nage­laten verzen, Haarl. 1767, met pl. 80. De Schripturlyke geschiedenissen en gelijkenissen van het 0. en N. Yerbond, 2 d. Amst. 1712, fol. Schriftuurlijke Geschiedenissen en Gelijkenissen van het N. Verbond, vertoonende 118 konstige figuren met B1,7belsc1 e Ver­' klaaringen en stichtelijke Verzen door J. L. Amst. bij de Weil. Pieter Arentsz en K van der Sys, 1712. Geestelijke Brieven aan verscheiden goede vrienden, Amst. 1714, 1729, 80. Verzarnel. van eenige Geestelijke Brieven, Hoorn, 1741, 80. Goddekke ,Liefdevlammen van een Boetvaardige, Geheiligde, Liefhebbende en aan Naar Selfs stervende Ziele. In drie deelen verdeelt. Afgebeelt door VW tig nette koopere figuuren. Nef­fens Naar Verzen, Aannaerkingen, Gezangen en Zielzuchten. Ten meerendeel door P. J. L. B. C. Amst. bij Joh. B oek­holt, 1691, 80. Men wil dat dit boekske geschreven is door C. P. B(iens) en J(an) L(uiken). Het titelblad is kennelijk van den laatsten en bi. 212 volgg. korai een vers van hem voor, in 1684 vervaardigd en getiteld: Jesus, de Fonteyn der Saligheyt, de hoogste en diepste liefde des Vaders, enz. Ue plaatjes zijn dezelfde, die men in de .Pia disideria van den Jezuit 14 e r m. H ugo; Antv. 1629, 12o. aantreft. Onder de werkjes van J„ Luiken wordt ook vermeld Goddelijke Liefdevlam, Amst. 1738, met pl. 80. M. A. Amsho ff gaf in 1836 eene Bloemlezing nit de Zedelijke en Stichtel, Gedichten van J. L u i k en in het licht. Eene anderc Bloemlezing bezorgde. Dr. J. J. L ten Kate, pred. to Middelburg, gtillustreerd met staalplaten, Behalve deze Alrerken op zijn naam uitgegeven, heeft hij nog voor ecn groote menigte werken van zijne tijdgenooten platen gelei'erd, soms alle. soms een enkele of slechts de titelplaat, soms met zijn vader of broeder, meest alleen. Vele dezer platen zijn eater voor verschillende werken gebruikt en in . Duitschland nagedrukt. Zoo zijn er in den eersten druk van zijn Groote Bijbel, Amst. bij P i et e r M or t i e r, compleet in 60 platen, piano formaat, z. j. prenten, die reeds in het werk van Fla vius Joseph us, door W. Sew el, in 1704 uitgegeven, voorkomen. De in dezen en latere drukken (Amst. 1729, 1747) voorkomende prenten, zijn ook opgenomen in Het O. en N. Testament naar de laatste roomsche keure der gemeene latijnsche overzettinge, Utrecht, 1732, 2 d. in tol. Zoo zijn de 40. Bijbel­vrenten, twee op een blad in fol. gedrukt, met tekst, bij Pieter Mor tie r, to Amsterdam in 1700 in fol. vcrscbenen, mode onder den titel van L u i k e n's Schriftuurl. Gesch. en Gelyken. enz , Amst. bij Arentsz en van der Sys, 1712, • 2 d. 4o. uitgegeven. Zoo vindt men de prenten, die versche- nen in Tafereelen der eerste Christenen, bestaande in 92 kon.st­prenten van J. L. berijmd door P. L an g en dij k en C. Bruin, Amst. bij de Wed. B. Vissche r, 1722, 4o. reeds in Waare afbeeld. der eerste Christenen, door G. A r n o l d, uit het Hoogd. vertaald door W. Se we l, Amst. 1700, 1701, 2 d. fol. Hij moet reeds in zeer jeugdigen leeftijd geatst hebben, en schoon er vele werken worden opgegeven, waarvan de platen niet van zijn hand zijn of kunnen zijn, zoo blijkt het echter dat hij reeds op 6 of 7jarigen leeftijd de graveerstift hanteerde. Uit de lijsten der werken, waarin zijn platen voorkomen, worden er reeds vermeld , van 1679, 1680, ja zelfs van vrocger tijd. Wij hebben die werken niet order het oog gehad. Men begroot het getal van de werken, waarin prenten van L ui k e n voorkomen, op 250 260, er zullen er echter nog veel meer zijn, en telk ens ontdekt men vergetene boekjes waarin zijn werk voorkomt. Hoewel er een merkelijke voor­ uitgang in zijn arbeid is, kan men Miter reeds het karak­ teristieke er van in de vroegste voortbrengselen van zijn kunst opmerken. Tot zijne voornaamste werken, waarin zijn prentkunst voor­ komt, behooren, behalve de genoemde: Bet Groot Waereldtooneel, (A.mst. 1701) en Vervolg op Fla vius Joseplhus van Basnage (Amst. 1762, 2 dn.), het Bloedigh toned of Alartelaars-spiegel der Doopsgez. Christ. van van B rag h t (Amst. 1685); de Reizen van C. deBru in, A. van Berkel, A. Boogaart, W. Dampier, Taver­nier, Spon, Reining, Thevenot en vele Landbe­schryvingen, zoo als in Da n s, Bescliryving van Barbaryen, Caertboeken, Reysboeken ; de Mosaigche Historic der He­breemsche kerke (4 d. Utr. 1700) en de Voorbereidse­len tot de Bijbelsche Wijsheid, enz. (Utr. 1690, 2 dln.) van W. G o er e e; de Ilistorie des O. en N. Testaments, verrykt met meer dan 400 afbeeldingen, 1700, 3 d. fol.; J. Taylor, /Est. van 't leven en de dood van J C. 1700, fol.; het Leven van J. C. 1732, fol. van L. ten K at e, de historische , werken van Hoof t, de G r o o t, le C 1 e r c, van de Bos, Box horn, Leti, Montanus, Pers, Bor, S de Vries; de werken van Buxtorf, W. Cave, Goodwin, Arents, Bunyan, Broek h uysen; de levens van Maria St uar t, Jacob us iI, Willem Ill; de Mist. der Kruisvaar­ders (1683, 4o.) en van de ketlerij der beeldstorriers (1686, 4o.) van Maimburg, De beginselen van Gods koningrijk in den mensch (1740 80.) en de Stichtelijke Rijmen van 11 u y g en; de Lusthof des Gemoeds en de Vermeerderde Lusthof des Gemoeds van J. B. S cab ae 1 j e (1706, 80.) en andere rijm­werkjes. Kari Perhad van het aodyr. Leven en .afsterpeo van J. L. n ir66r he Henschen login , enz, Anasf. 1772; Leven van J. v6ur .Duitsche.Hage, 1'784, en V66i het 2 ,, d zjner Schrift. Ges ; Btogr.' riniv. i . v . Saxe, Ononi. T. V. p. 397; Liven van room. Mormon. en Prouwen, D. III. hi. 269; Kok, Pad. Woord. D. NXII. hi. 187; Nieuwenhuis, Woord. van Kunst, en Wetens. 0. h.JKobus en de Rivccourt; A. Houbraken, Schouwb. `der Schild. D. III. hi. 253; J. C. Weye .rman, Levensb. v Ned. Kunst-Schild. D. III. hi. 109; Immerzeel, Lev. en Werk der loll. en Pl. Kunst-Schild. Q.Jw. Kramm, Lev. en 'Perk . der Roll. en Vl. Kunst-Schad: 0. h w Diet. der Gray. par Basan, p. 346, J. Wagenaar, Ainst. St. 3, hi. 263; Sie­genbeek, Ges. der Ned Lett. bi 166; J. de Vries, Ges. der Ned. Dichlk. D. I. hi. 293; N G. van Kampen, Ges der Ned. Lett. en Welens. 1) J. hi. 367; Witscn Geysbeck, B. A. C Woora. D. M. bi- 249 voigg. P. I ah e Jr. J. L als Hensch en als Dickler in linem. 3. R. D. I, hi. 199; Vergel. fuss. Cats en Luiken door Busken Fluet in Gids Oct. 1863, Snellaert, Schets eerier Ges. der Ned. Eett. hi. 162; Collot d'Escury, Holt. Rom in Kunst en Wet. I mm er zee', Jan Luiken, Lierzany; Geese der Ned. _Dicht. 1738; Visscher, Bloeinl. D. I. hi. 268; A. Fokke Simonsz, Vad, Hist. Amst. 1809. 1) I. bi. 244;Loos­jcs, Robbert Hellemans, D. IV. hi 157; Wag enaar, Amt. D. XI. hi: 426; Ahcoude, Naamr. van Ned. Bock. bl. 230, 231; Aant, en Merv. hi 133, Tweede Aank. hi 88, Derde Aank hi. 98, Vierde Aanh. hi. 64; Arrenberg, Naainr. bi 326; Cat, der illaats. van Ned. Lett, D. I. bl. 246; Bill. Rover. P. II. p. 230; Cat. v. d. Aa, hi. 101; Cal. van Voorst, D. IV. hi. 78; Cat. T. Schouten, hi, 105; Cal. van flulthein, No 1718, 24001,24005,24026, 24130, 24426, 24427, 30516; Aray, D. IV. hi. 196, I). V. hi. 72, 75, D. IL hi 28, D. III. hl. 165, D. V. hi. 127, 337. LUMEN (CAsrA.R), zoon van den vorige, beoefende gelijk zijn vader de etskunst. Gezamentlijk gaf hij met hem: in het iieht: Het Menschelijk bedriji, Anisti• 1694. 4o. Overigens zijn zijne plaatjes in de werken van zijn vader. Zij zijn meest alien met C. L. geteekend, en zoo er die letters niet onder­ staan, kan men eehter ligtelijk zijn werk van dat van zijn vader onderseheiden, daar het veel minder is. ilij werd in 1672 geboren en stierf in 1708. Men vindt in de Geestelijke Brievem van J. L uik en (Amst. 1714, 1729, kl. So ) ziel. roerende brieven aan dien zoon en hij betreurde zijn verlies in een treffend gedicht. Deze Caspar was gehuwd, en liet bij zijne vrouwr een zoon, Johannes, na. Beide, moeder en zoon, waren aan liet sterfbed van vader en grootvader. Van dezen kleinzoon stamde waarsehijnlijk of J. G. Luiken, in 1795, advocaat-fiscaal van H. Gr. Mog. bij het collegie van Geeommitteerde Raden, en als Latijnsch diehter bekend. Zie Levensverk_ voor de Schrift. Ges. van het O. en N. Verb, Imraerzeel, Lev . en 1Verk. der Holl. en Ft KriISe hi I d . II. bi. 189; Kramm, Lev. en Week. der 4.1:01, en Ft. Kunst, Schild. D. III. hi. 1018; Wagenaar, Arnst U. XI. hi. 426. Very. op IVagenaar, D. XXIII; Nay.V. hi. 127, 137. WISCIUS (A,.regtsgeleerde, waarsehijnlijk leeriing der Leydsche hoogeschool, schreef: Algerneen Historisch, Geographisch en Genealogisch Woor­denboek, 's Hage, 1724-34, 8 d. fol. Ilistorie der doorluchtige huyse van Brunswyk-Lunenb!4rg , uit het Hgd. overgezet, Amst. 1716, 80. Zie Abeoude, Naamr. van Ned. Both. bl. 229; Arren.berg, Naamr. van Both. W. 332. LUISCIUS (ABRAHAM VAN STIPRIAAN) werd den 10den October 1753 te Oudewater uit brave burgerouders geboren. Reeds vroeg toonde hij veel lust tot de geneeskunst, en op zijn 13de jaar, werd hij onder opzigt en leiding van W. S e r v a a s, med. dr. te Delfshaven, gesteld. Hier •ontving hij onderwijs in de Latijnsche en Grieksche taal en in alle voorbereidende wetenschappen der geneeskunde. In 17,..34 werd hij student aan de Leydsche hoogeschool, en reeds drie jaren later deed hij zijn doctorial examen, met vrijlating tot den hoogsten graad van promotie, more majorum, toen ingevoerd. Na 31 Mei 1788 zijne dissertatie, bevattende Observationes chenlicas de quibusdam salibus essentialibus vegitabilium, in het openbaar verdedigd te hebben, zette hij zieh in het volgende te Delft als geneesheer neder, waar hem in 1789 de post van lector in de scheikunde opgedragen werd, welke betrekking hij met een Redevoering over het nut der Scheikunde in het algemeen en derzelver invloed op de Geneeskunst in het bijzonder aan­vaardde. Reeds spoedig gaf hij bewijzen van zijn nuttig werk­zaam leven, de voortzetting zijner studien en de uitbreiding zijner verkregene kennis, door met zijn boezemvriend A. B on d t, med. dr. te Amsterdam, gemeenschappelijk te bewerken eene prijsverhandeling over de natuur- en scheikundige eigenschappen van de melk der vrouwen, koeijen, geiten, ezelinnen, schapen en paarden, die in 1790 door -de Koninklijke Maatschappij der Geneeskunst te Parijs met goud werd bekroond. Zes jaren later schonk het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, hem den dubbelen gouden eereprijs voor zijne verhandeling over de oorzaken der verrotttng in plant­aardige en dierlifice Zelfstandigheden. Ook wijdde hij den tijd, die hem van zijne beroepsbezigheden overschoot, aan het verzame­ len van bouwstoffen en het leveren van bijdragen voor de toenmaals te Delft uitkomende Scheikundige Babliotheek, waar­van hij de redacteur was. In 1801 vereenigde hij zich met de geneesheeren Ontijd, Maquelyn en van Heekeren, tot bet uitgeven van een geneeskundig tijdschrift, onder den naam van Geneeskundig Magazijn, dat, ook na den dood van Dr. J. van H e ek e r e n, tot in 1815 werd voortgezet, toen zijne uitgestrekte beroepsbezigheden hen noodzaakten deze arbeid te staken. Zijne beantwoording der vraag, welke nuttige kundigheden kan de Geneeskunst trekken uit de nieuwe Schei­kundige kennis van de rotting ten aanzien van den aard, de oorzaken, voorbehoeding en geneeswgze der rotziekte, werd door het Bataafsch Genootschap der Procfondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam in 1801 met een zilveren medaille bekroond. In liet daaropvolgende jaar vertaalde hij de zoo beroemde verhandeling van L. B. G u y t o n M or v ea u, over de mid­delen om de lucht te zuiveren, de besmetting voor te komen en derzelver voortgang te stuiten, uit het Fransch, en gat ze in bet licht, vermeerderd met de voorrede en aanteekeningen uit de Hoogd. overzetting van den hoogleeraar P fa ff en voorzien met eenige eigene aanmerkingen. In den Konst- en Lelterbode van het jaar 1804, No. 10, komt een brief voor, door hem geschreven aan den Leydschen hoogleeraar O o s t e r d ij k over eene door dien geleerde medegedeelde waarneming over de inenting der kinderziekte in eene gevaccineerde, en in hetzelfde Tijdschrift, jaarg. 1826, No. 49 en 52, ter gele­genheid der heerschende ziekte in Groningen en Vriesland, niet alleen van hem een brief ter aanprijzing der Guytonsche beroo­kingen, maar ook eene beschrijving van een berookingstoestel in bet groot, door hem uitgedacht. Ook was Luiscius de uitvinder van eenen Bathometer, waarvan het eerste model, ten blijke dat hij insgelijks aan de kunstdraaibank de bedreven man was, geheel door hem ver­vaardigd werd. 11 ij deelde doze vinding aan de geleerde wereld mede, in bet jaar 1803, in eene verhandeling, getiteld: Zeepeiler of Bathometer, waarmede men agile diepten der zee& kan afineten, voorafgeqaan door een kort Geologiscic overzigt van den Aardkloot, in zoo ver zulks bij dat onderwijs te pas komt. In hetzelfde jaar 1805 behaalde hij, boven acht en twintig, zoo in- als buitenlandsche mededingers, den eereprijs van f 2000, wegens het beantwoorden eener, op last van het gouvernement, in 1798 door de Nederl, Huishoudelijke Maat­schappij te Haarlem, uitgeschreven prijsvraag: over de middelen om rottend, bedorven en stinkend water tot goed en drinkbaar water Sc herstellen, In 1808 behaalde hij de gouden medaille op de door de Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem uitgeschreven prijsvraag: over het bederf in stilstaand en zuiver water en de middelen em hetzelve daartegen te bewaren, en in 1824 op de door dezelfde maatschappij voorgestelde vraag: hoe verre is het bewezen dat de Guytonsche berookingen net liet gaz muriatique oxygener (cholorine) in het werk gesteld, gediend hekben om de verbreiding van besmettelifte ziekten te stuiten? Voor tvelke besmettelijke ziekten verdient dat gas vender beproe fd to worden ? Wat is er bij zo)danige beproe­vingen in acht te netnen? En welke voomorgen zouden er aangewend of inrigtingen vastgesteld kunnen worden, om de gemelde berookingen weer algemeen in de huizen, waarin die besmettelijke ziekten ontstaan, van welke het bewezen of hoogst waarschijnlijk is, dat de voortgang door zoodanige berookingen kan gestuiE worden, onverwijld, en zoo als het behoort, in gebruik to •brengen. Dat L niscius een ij verig voorstander der koepokinenting was en haar door raad en daad bevorderde, blijkt uit zijne in 1818 en 1826 in bet licht gegeven stukjes, getiteld: de waarde der koepokinenting gehandhaafd en op nieuw aan• bevolen aan ouders en kunstgenooten en de noodzakelijkheid om de verspreiding der •inderziekte aanmerkelijk te verminderen en de besnzeiting daarvan krachtdadiger en zelcerder te beletten. Het Gouvernement stelde er prijs op van 's mans buiten­gewone gaven tot algemeen welzijn gebruik to makeii. Meer­malen werd hem de waardigheid van hooglecraar aan onze hoogescholen aangeboden, doch hij bedankte voor deze onder­scheiding, even als in 1807 voor zijne aanstelling tot genees­beer der infanterie en van het Iluis des konings. Maar na de invoering der geneeskundige staatsregeling in deze gewesten, was hij, sedert 1801, lid der Provinciale Geneeskundige Com­missie, in 's Flage zitting hebbende, en bekleedde hij bij haar van 1801-1814 het vice-praesidium, toen hem, na het over­lijden van den president 1)r. Mirandolle van G h er t, door den Minister van Binnenlandsche Zaken de post van voorzitter werd opgedragen, in welke betrekk ng bij vervolgens jaailijks op nieu‘v is benoemd geworden. Overigens was S. Luiscius buitengewoon correspondent der lion. _Marts. van Geneeskunde to Parijs, lid van het Bataafsch Genootschap van Proefonderv. Wijsbegeerte, van het Zeeuwsche Genootschap der %Vetenschappen, van de doll. Maatschappij te Ilaarlem, van het Prov. Utr. Genootschap, correspondent, later lid van het Eon. Ned. Instituut, corresp. lid van het Bat. Genootschap, lid der Maatschappij van Ned. Letterkunde, en sedert 1826 ridder van den Ned. Leeuw. Ilij huwde 11 Augustus 1788 Theodora Jac° ba Luiscius, welker familienaam hij, op verzoek, bij den zijnen voegde. Na haar dood (1793) her­trouwde hij 20 Mei 1796 met Gertrude D iod a ti, uit weiks huwelijk verscheidene kinderen gesproten zijn, van welke bij zijn dood drie zonen en twee dochters in levea waren. Hij overleed den 2den Mei 1829, in den ouderdom van ruim 65 jaren. Behalve de genoemde werken, gaf hij in het licht: In Geneeskundig Magazijn: Over de natuurlijke historie der drekstolfen van den mensch. Twee waarnemingen van een gesloten oars. Over de bereiding en het gebruik der Carbonas Potassae. Over de middelen om de lucht te zuiveren door de Guytonsche berookingen. lets over de moeijelijkheden en bele:selen ter ontdekking van den steen in de blaas, zoo roor als na de operatic en de flood­ cakeiijkheid om deszelJs ligging wel te kennen, wil men met eenige zekerheid de uithaling daarvan berekenen. 46 Twee korte bijdragen tot de geneeskundige Historic van het gebruik van het Semen phellandrii. . • Bijdrage tot de kennis van de verlamming der onderste led& maten, welke door Pot t beschreven is. Galvanische proeven. Eene zeldzame soort van hemiplegia symptomatica enz. 11.1iddel van Beck twit den lindworm. In Konst- en Letterbode: 1800. Kort bericht aangaande de inenting der kinderpokjes in het Weeshuis te Delft. 1798. A 1 iddag, om het loogzout luchtzuur water (aqua me­phitica alcalina) gemakkelijk en min kostbaar saam te stellen. Kort bericht ter aankondiging der verkrijgbaarheid van het luchtzuure vast planten- alc. veg aerat.) in het miinsioffelijk loogzout (alc. min. aerat.) Korte herinnering en opwekking om te trachten de besmetting van het roodvonk te voorkomen of te matigen door middel van salpeterzuur dampen. Aannierkeijk voorval eener groote hoeveelheid geloosde zan­derige en steenagtige stole, door het gebruik van het alc. reg. aerat. (carb. potassae) genezen. M. G. Thil e n i u s gaf eene Beschrijving van het Fachin­ger mineraalwater en deszells heilzame werkingen. Benevens verhandeling over de gemakkelijke en min kostbare samenstel­ling van het loogzoutig luchtzuurwater (aqua nephitica alcalina) door middel van het Fachingerwater, van A. van Stipriaan Luiscius, Amst. 1800. 80. tie Komi- en Left. 1S29; Burman, Ges. der Geld. Hooq.;11 ol­trop, Bibl. Medico-C'hirurg. p. 203, 204; Brinkman, Naaml. van Boek. LUISCIUS (J. M.), soon van den vorige, med. dr. schreef: Die. med. ageus de studio cortium Peruvianum adhibendi, ex morbis acuatis, vero ac genuino: quousque hoc, qualitatibus chernicis ltujus remedii, e natura horum morborurn et ex ob­servationibus summorum in arte virorum dijudicari possit, L. B. 1815. Waarneming eener gelukkig genezene longtering in Hippo-crates Alagazijn toegewijd aan de Geneeskunde, D. II. St. II. hi. 114. Zic Holtrop, Bibt 31edieo.Chir. p. 201. LUIT (JAN ADRIAANSZ.), schout van Schellinkwoude, in de Spaansche troebelen een streng uitvoerder der bloedplakaten. Zoo liet hij o. a. de lijken van twee vrouwen opgraven, ten toon stellen en buiten de muur van het kerkhof, hij krengen, begraven. Toen de Watergeuzen in 1572, onder kapitein Gerrit Bastiaensz van Gorkum, het Hoornsche veer- schip, dat van Amsterdam kwam, genotneu hadden, behoorde L u i t onder de gevangenen. Hij werd op een rantsoen van f 1400 gesteld, en then dit geld door (le Doopsgezinden bijeengebragt en voldaan was, I smeten se den man, tegen alle rent en redelyklieid flood.'' Zie P. J. Twisk, Chron. p 1270, 1271; Velius, Chronijk van Boom, bl. 324. LUITJES, een verdienstelijk waterbouwkundige, die in een door hem uitgegeven geschrift, het verlagen der rivierdijken betoogde, in •elk gevoelen .velen met hem deelden, vooral de bewoners Tangs den bovenweg. Zie H. V erwoert, Handwoordenb, der Vad. Ges. 1). H. bl. 35; Nay. 1). IV. 51. 159, 1). V. bl. 22; Collot d'Eseury, Holt. Roem, D. VII. bi . 656; Rapport der Commissie tot Onderzoek der beste rivier-ajleidingen, bl. 17-60. LUITJESZ (Commas) schreef: Welgepast Onderwys voor de Leerlingen tot Doop en Avondmaal, Amst. 1763, 80. Zie Arrenberg, Ilraamr. van Ned. Bock. bl. 268. LUK (J. C.), L u i k of L e u x, bekwaam beeldhouwer. Men kent o. a. van hem: Een uitmuntend kunststuk, voorstellende een stervenden Chris­tus, hangende aan een ebbenhouten kruis. I llit beeld is met smaak en volgens de ontleedkunde, ivoor, op een naauwkeurige en delicate wijze ten uitvoer ge­bragt: de aandoeningen, de passi6n en (le gelatenheid zijn, volgens het karakter van den goddelijken lijder, in alle opzig­ten, zoo wel waargenomen, dat dit beeldje om zijne uitmun­tendheid onder de kunststukken van den ee1sten rang verdient gepiaatst to worden." Een Christusbeeld hangende aan het kruis; boven aan ziet men eene zinnebeeldige groep met verscheiden beelden in de wolken, om de liefde Gods uit te drukken, en beneden omarmt Maria met veel tederheid het kruis, rustende met de linkerhand op een do9dshoofd; ter andere zyde en boven Naar is een vliegend kindje, '1 welk als ter hares verfroost .ng nederdaal l. _kites met veel passie en schoonheid van kunst afgebeeld. Boven aan is een glorie van zilver verguld, en de nagels van het kruis zijn met robijnen versierd. Portret, waarschijnlijk van Herma nu s v an de Poll, uitmuntend bearbeid, in bezit van den peer 1C r a m m te Utrecht. Zie Kr it in in, Lev. en Werk; der 11011. en Pl. Kunst-Schild. D. IV. bl. 1022; Cat. der rariteiten van Pieter Locquet, Am-t. 1785. No. 64; Cat. der Schild. van G. Braameamp, Amst. 1771. No. 33. 46* LUKEMAN (SEGER), secretaris van Drechterland.' Men heeft van hem: Ontwerp van een zeker en onkostbaor middel orn de We3t­vriesche Zeedijken, door het afknagen van het paalwerk zeer gevaarlijk geworden, in den aanstaanden Zomer 1733 te stellen buiten enig gevaar van . doorbrake. Schoon de zeewormen voortgatin met het Paalwerk te doorknagen op de hoogte van het dagelijksche peil van 't water tot den grondt van de zee toe, en gem rniddel kan gevonden worden om sulks te beletten, Amst. 1733, fol. met pl. Zie Boekz. der Gel Wer. 1733. a. 199-213. LULLI US (DID.) vervolgde met S i m. van L e e u wen, Jac., Paul en Is. Scheltus en Is. van der Linden, het Groot Placaet Boek van Mr. Corn el i s Ca u (beginnende - met den jare 1097), 's Hage en Amst. 1658-1796, 9 dl. folio. Zie Ft* Fries, D. VII. b1. 357. LULOFS (JOHANNES) werd den 5den van Oogstmaand 1711 te Zutphen geboren en in 1742 tot hoogleeraar der sterre- en wiskunde bij de hoogescliool te Leyden benoemd. Hij aan­vardde die post den 18den van Zomermaand, met eene rede­voering de Causis Astronomiae promotae. Twee jaren later werd hij tot hoogleeraar in de wijsbegeerte aangesteld, bij welke gelegenheid hij den 22sten van Zomermaand eene rede­voering held de uti.issitno sed hactenus raro, Metaphysices et Matheseos connubio. Ms aftredend rector sprak hij in 1756 de its quae in his regionibus Astronorniae, praesertim practi­cae, cultui hactenus fuerunt impedimenta. Reeds vroegtijd41; hield hij zich met eene bespiegelende ken­nis der aardrijkskunde onledig, en gaf, kort na zijne benoeming tot hoogleeraar te Leyden, een nuttig werk hierover uit, eerst in 't Latijn onder den titel van Introductio ad copitionem atque usurn utriusque globi, daarna in 't Nederduitsch (ed. sec. L. B. 1763) Wiskunclige beschouwing des Aartkloots, en door den berocmden K as tner te Gottingen in 't Hoogd. over­gezet. Lulo fs bezat ook groote verdiensten in het yak van den water­staat, in sterrekundige waarnemingen, bepaling van de lengte der secondeslingers. Ook bchaaldc hij groote lof door zijn werk over de wijnroeijers en peilkunde, op last der Staten van Holland beschreven. Hij was hoofdinspeeteur der rivieren in Holland, en lid der Maatschappij van Ned. Letterkuude. Hij overleed den 4den van Slagtmaand 1768, en is door A. H ou b r a k en in plaat gebragt. Hij schreef: Frimae lineae Theol. Natur. L. B. ex altera ed. 1768, 80. De Zegepralende Capernicus of verhandelinq over het ver­sehilregt des jaarlijkschen loopkrings, door P. 11 o r r eboe r, vermeerdert met Aantekeningen over de verschilwyze, om due de jaarlijkse Bgweeging des AardWoots en den stilstand der Zon te betoogen, Hoorn, 80. OnderzoeTC tegen Mr. J. S c h r ass e r t of de hedendaagsche Oeffeningen en Samenkomsten der Fijnen ongeoorlooft zyn, Zutphen, 80. 2 stukjes. Lijkrede op J. van den Honer t, Leiden, 4o. Inleiding tot de Natuur- en Wiskundige Beschouwing des Aardkloots, Zutphen, 1750, 4o. m. pl. (Verechilt van de In- trod uctio). Grondbeginselen der Wijnroei- en Peilkunde, m. p1. Leid. 80. Brief aan Al. Se m tin s, Leiden. Hij verrijkte met Voorr. en Aanm. de overzetting van Baak der Gezondlzeid voor de Zeevarenden ens. door du Il amel du 31 onceau, Leid. 1760, van H. S. Reimarus Voornaamste Waarheden van den Natuurlijken Godsdienst, Leid. 1758, 1763, 80., en van J. Keil l's Natuur. en Sterre­kunde, Leid. 1741, m. pl. Hij gaf ook eene nieuwe uitgaaf met aanteekk. van J. F. Ituddeus. Theses Theologicae de Atheismo et Supertitione, L. B. 1767. 4o. Zie Saxe, Onom. P. VII. p. 151; te tiV ater, Narrafio, p. 221; Clarissa Eneyel. Theot. p. 10, 61, 116, 346, 347, 348; Bibl. Hagana, T. p.. 224; Verslaq der Jaarl. Very. der Atlas. van Ned. Letterk. 1769; Siegenbeek, Ges. der Leidschi Hoog. D. I. 61. 273, 285, 300, D. 11. bi. 119, 199, 200; van Kampen, Ges. der Lett. en Wetens. D. II. M. 355, 1). bl. 197; Collot cl'Escury, Holl. R9ent, I). VI. St. I. bl. 244, St. II. bl. 650, D. VIII. M. 53-54; Nienwenhuis, JVoordenb. van Kane. en Irefens.; Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. van Portr.; Bibl. Rais. 1'. XLV. p. 433; Boekz. der Gel. IPer. 17 ; A rren­b erg, Naamr. hi. 26S; Cat. de Crane, bl. 17, 53, 71, 73; Cat. de Groe, p. 101, 186; Cat. mu. van Voorst, p. 69. LULOFS (Mr. BARTHOLD HENRIK), zoon van Mr. Johan L u 1 of s, lid van het wetgevend ligchaam en van C o n s t a n­tia Wilhelmina, dochter van Abraham Jacob Drijf­h o u t, hoogleeraar te Hardertvijk, werd den 22sten Maart 1787 te Zutphen geboren. Na het onderwijs van Pet r us Koyman en Petrus Grient Dreux aan de Latijnsche school zijner geboorteplaats ontvangen te hebben, vertrok hij in i804 naar Groningen, waar zijne moei, J udith Helena D r ij fhou t, gehuwd was met den hoogleeraar Herman Muntingh e, toen ee.n der sieraden van de hoogeschool. Hij had zich voor de regtsgeleerdheid bestemd, maar werd niet minder dan door deze door de wijsbegeerte aangetrokken Reeds in 1805 stichtte hij met zijne vrienden T h. van S w i n d e r e n, G. de W al en W. R. J. de Sit t e r, een genootachap, ten titel voerende Veritas et Officium. Hierin werden werken van in- en buitenlandsche schrijvers, vooral zoo zij op het kantia­nisme betrekking hadden, gelezen en beoordecld; werken van smaak te berde gebragt en de schoonste plaatsen er tit mede­gedeeld; al «at liet gevoel voor bet ware, het goede en schoone kon opwekkcn en bevorderen, uitgestort, en een edelen zin met voile zelfsbewustheid nagestreefd. Na de lessen van Johannes R u a rd i over de Grieksche en ltomeinsche letter­kunde, van H er man B o s s c h a, over de algemeene en vader­landsche geschiedenis en oudheden, van Corn el is de W a a 1, over de wijsbegeerte en van Seerp Grata m a en Al bert Jacob Duyma er van Twist over de regtsgeleerdheid te hebben bijgewoond, verdedigde hij eene dissertatie over de vrijheid, keerde naar zijne vaderstad terug, waar hij eerst bij de schepensbank als pleitbezorger optrad, in 1811 Substitut du Procureur-Imperial, later Substituut-officier werd. Reeds 'als student had hij de vaderlandsche her getokkeld, onder zijne regtspraktijk vergat hij de Museii nict, en schrcef o. a. zijne keurige vertaling in prosa der Idylle van J ohann Henrich Voss, de Louvre, een work, dat hij ten onrete onder de werken zijner jeugd tale. Sedert het herboren volksbestaan in 1813 maakte hij de studie onzcr moedertaal en de met haar verwante taaltakken zich tot teen lievelingsbezigheid, en gaf daarvan in onderscheidene opstellen, in tijdschriften geplaatEt, de bewijzen; dus geen wonder, dat hij ook inzonderheid bij de nieuw op te rigten leerstoelen voor Nederlandsche taal en welsprekend­heid, in aanmerking kwam, en • hem die te Groningen door . Z. M. AY i l le m I in 1815 wcrd opgedragen. Bij aanvaardde zijn post in November van dat jaar met eene redevoering over de noodzakelijkheid van de beoefening der eigene Taal- en Let­lerkunde voor de zelfstandigheid en den mein eeuer Natie. Sedert besteedde hij aan de opleiding der academische jonge­lingschap onverdeeld zijne, krachten. Daartoe strekte zijne voorlezingen, zoo wel over de Nederlandsche spraakkunst, volgens Weilan d, als ook die over de Nederlandsche rede­kunst, waarbij hij in hetzelfde uur, waarin hij de spraakkunst voordroeg, tevens voorlezingen over de geschiedenis der Neder­duitsche taal- en letterkunde, in verband met de stamverwante Hoogduitschc, zoo oudere en later; voegde Door stijloefe­ningen zoc,ht hij de aankomende, gelijk door declameeroefeningen de verder gevorderde studenten te vormen, bij welke laatste oefeningen zijn uitstekend voorbeeld tot grooten • ijver voor de schoone kunst, de uiterlijke welsprekendheid; ontvlamde. Soms liet hij uitgewerkte opstellen, door de leerlingen zelve ver­vaardigd, en . waarin de meester slechts een teregtwijzenden blik geworpen had, in het openbaar, onder zijne voorzitting, uitspreken, en het is niet uit te dru.kken, welk eene aanmoe- diging ook deze oefening, ten aanhoore van e'en grout deel der akademische jongelingschap en van een drom van hoog­ leeraren en andere mannen van kennis en smaak ge,houden, menigen jeugdigen beoeferiaar de fraaije letteren schonk. L u 1 o fs zag al ras dat het niet genoeg zou zijn, in zijne gehoorzaal de lust voor vaderlandsche . taal- letterkunde en welsprelundheid op te wekken, maar dat hij ook daartoe bij geschriften behoorde werkzaam te zijn. In 1819 zond bij zijn . Schets van een overzigt der Duitsche taal of der Germaansche taaltakken, een geschrift, dat getuigde van niet gewone be­kendheid op eenen dusverre, voor de oogen van het publiek althans, nog weinig bearbeiden bodem, en van des schrijvers tact om een schijnbaar dor en droog onderwerp zoo' te behan­delen, dat de lezer hem met genoegen volgen kan, en door de levendige en aanschouwelijke voorstelling, sours zelfs onwil­lekeurig werd weggesleept. Dit werk werd reeds in 1820 door zijne .Nederlandsche Redekunst, zijne Akademische Rede­voeringen en zijn geschrift over Nederl. Spraakkunst, stijl en letterkennis als voorbeelden voor Redekunst of Welsprekend. heidsleer werd gevolgd. Intusschen vergat hij de beoefening der dichtkunst niet, en menig gedicht kwam afzonderlijk en in almanakken en tijdschriften en inzonderheid in de Nederlandsche Alusen-almanakken in het licht. Zelfs werd zijne Avondmijme­ring door G. W. van B u e r e n uit Emden, in het Hoogduitsch overgezet. Soms beproefde hij ook zijne krcehten in uitheemsche talen, waarvan zijn assian a Petoite du soir en der Sturm der blinden Leiderschaft (beide in den Rec. ook der Rec.) ge­plaatst en zijne overzetting van Schillers Taucher, die Kraniche des Ibicus, der Karnpf mit dem Drachen ten bewijze strekken. Hij was een meester in het verhalen, waarvan ook zijn Fragment over de doodstraf, naar Victor • Hugo en de Zamenspraken van D e sid e r u s Er as mu s getuigen. Lulofs droeg deze en andere vertolkingen met onnavolgbare welspre­kendheid voor. Hij had een orgaan, zoo als weinigen, en voegde daarbij eene oefening, welke de gave der natuur tot eene hooge volrnaaktheid had opzevoerd. Hij mogt, in zoo verre, voor zijnen leerstoel als geboren heeten. Zijne eigene redenaarsgave werd nog door zijn talent voor den zang ver­hoogd, waarin hij, gelijk hij over het geheel een vurig minnaar van zang en toonkunst beide was, volgens het oordeel van deskundigen, het vooral niet minder ver dan in de zoogenaamde declamatie gebragt had. Zijn goede takt voor de muziek maakte het hem ook mogelijk zoogenaamde Declamatorien, in Duitschland sedert jaren zeer bekend, maar in ons vaderland nog onbekend, in te voeren. Aan het werkelijke, publieke leven, num hij grootelijks deel, en daar hij een zeer productief vermogen bezat en eene. ongemeene vlugheid om de pen le voeren, zoo stonden er jaren achtereen opstellen van zijne hand, nu over deze, dan over die omstandigheid, soms wel eens wat ver van zijn werkkring verwijderd, naamloos, of met bekende letters, of ook met zijnen naam in het Groninger Dagblad. Die stukken berokkenden hem somtijds moeijelijkheden, omdat ze vaak te geestig en te puntig waren, om niet doel te treffen en daardoor dezen of genen te kwetsen. Sommigen derzelve verwierven hem hoogen lof, vooral wanneer het zulke waren, die de vermelding van eenen overledeneii van naam, eenen ambtgenoot of vriend golden, waarbij L u I ofs altijd aan welverworvene verdiensten regt deed wedervaren. Zoo schetste hij, om een voorbeeld te noemen, zijnen onvergetelijken en vroeg wegge. rukten ambtgenoot van Limburg Br ou we r, naar waalheid en waarde in de kolommen van dat dagblad. Bij de hem eigene gave van spreken, was het niet vreemd dat Lul ofs ler gelegenheid van buitengewone en plegtige feestvieringen doorgaans werd uitgenoodigd het woord in het openbaar te voeren. Wij keeren intusschen tot zijne weer cigenlijk gezegde wetenschappelijke werkzaamheden terug. Had hij in 1816 den roem van hem, dien zijn vaderland steeds als wader blijft vcreeren in zijne door de Maatschappij van fraaije , Kunsten en Wetenschappen met goud bekroonde Lofrede op Willem I, vermeld, in 1829 verdedigde hij onze let­terkunde tegen de aanvallen van Jan Bow r in g. Zijne poging om de natie tot eene inteekening op eene met doorloopende aanmer­kingen voorziene uitgaaf van eeniFre der voornaamste van V o n d e l's werken te bewegen, mislukte, doch zijne Proeven tot opheldering van V o n d e 1, mogten in hetzelfde jaar twee druk ken aanschouwen. Wij zouden de grens van dit werk to buiten gaan, indien wij Lulo fs voet voor voet op zijn let­terkundige loopbaan volgden, en bij al de werken stil blecen staan, die hij over taal- letter- en geschiedkunde leverde. Zij zijn van versehillende waarde, doch alle getuigen van zijne buitengewone kennis en belezenheid, waarvan ook zijn Reis­ -togije naar Hamburg, zijn 011a podrida, gelijk hij dit werk boertende noemde, blijken draagt. Van al zijne schrifien, tot den laatsten tijd zijns levens, is er echter gees, dat zoo gunstig ontvangen is als: De declamatie, o f kunst van declameren of reciteren, Gron. 1848. L u 1 o fs had zoowel buiten- als binnenlandsch groote roem verworven, met de beroemdste mannen van zijn tijd was hij in briefwisseling. Men stelde zijn bekwaamheid, vooral zijn scherpen critischen blik, op hoogen prijs, en raadpleegde hem over allerlei onderwerpen van kunst en smaak. Aan eereblijken ontbrak het hem niet. De koning schonk hem bet ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw; de Senaat van de Groningsche Akademie den titel van doctor in de letteren. Van meest alle geleerde genootschappen was hij lid, en ook een zeer werkzaam lid van het Hon. Ned. Instituut. Dr. v a n H er w e r d e n, aan wiens biographic van L ul o fs wij deze schets ontleende, handelt uitvoerig over 's mans karakter en huisselijk leven. Wij vermelden slechts dat hij tweemaal gehuwd is, den 16den Mei 1816 te Leeuwaarden met Yp k j e It in ske B r e d a, aan wier deugden Sp a n d a w in de tweede uitgaaf zijner Brieven, eenige schoone regels wijdde, reeds den 15den November 1818 aan eene uitterende ziekte bezweken, en den 11den Januarij 1824 met Johanna Jacoba Clara Hanegraeff, met wie hij tot aan zijn dood gelukkig vereenigd was, en die hem een zestal kinderen schonk. Hij stierf, na een langdurig lijden, den 20sten Junij 1849. Zijn dood was een gevoelig verlies voor de vaderlandsche let­terkunde, en inzonderhcid voor de Groninger Hoogeschool. Vijf Hagen later werd zijn stoffelijk oversehot op de Zuider­bcgraarplaats te Groningen ter ruste gelegd. De rector mac ,-nificus der hoogeschool, prof. de G r euv e, de predikant Diest Lorgion, dr. Hecker en de student de la Faille voerden er het woord. Hij schrecf: Dies. philos. Jurid. de Libertate, Gron. 1809. 80. Ter gedachtenis van J an J a c o b M o d d e r m a n, door zyne vrienden Theodorus van .Swinderen en Barthold Henrik Lulofs, Gron. 1809, 80. Brieven, geschreren op eene wandeling door een gedeelle van Duitschland en Holland in den zomer van 1809, Gron. 1810, 2 d. 80. herdr. en in het Ilgd. overgezet. Vertaling der Louise van J. K. Voss, Gron. 1810, 80. Aan den Ileer Brachthuizer, op den 11 Jlei 1816 te Groningen uitgesproken in een Aluzylcaal gezelschap (Gron. 1816). Bloedverlcoeling of Distelkransje van den beoordeelaar mijner inwiftlings-redevoering, Gron. 1817, 80. Een handuol Hulstloofbladeren of Steekpalmloofvlechtje, Gron . 1817. 80. Het Gevecht met den Draak, Romance (naar Soh ill er gevolgd). De Dui tsche man (naar het Iloogd. van B ar m ann, in het jaar na zijn verbliff to Hamburg.) Spook- of Alf-koning (Volks-sprookje naar G o I he.) Geestenzang boven de wateren (naar denzelven.) Mahometsgezang (naar denz.) De Ii ranee of kraanvogels van Ibycvs (Ballade, volgens een Oud-Grieksch verhaal naar Sc hi 1 ler.) Twee dichtstukjes in het Fransch en Hoogd. 80. Allen overgedrukt uit het Mengelwerk van den Rec. ook der Rec. Uilboezemingen bij de ziekte en het overkiden van ona feeder geliefd eenigst kindje, Gron. 1818, 80. Een paar vertalingen uit het Nibelungen-Lied, briefswyze medeg. (Amst. 1818, 80.) Overgedrukt uit den Recens. ook der Recens. Bij den dood en ter gedachtenis mijner teerbeminde Gade, Gron. 1818. Schets van een Overzigt der Duitsche taal of der GermaanIche taaltakken en derzelver oorsprong en tegenwoordige verdeeling in het Hoogd., Nederl., Deensch, Zweedsch, Engelsch enz., Gron. 1819, 80. Mr. H. O. Feith en Mr. B. H. L. Redev. en Dankz. ter geleg. van het 25jarig freest van het Depart. Groningen der llaats. van 't Nut van 't Algemeen, den 8 van Louwm. 1817 met de Aanteekk , Gron. 1819. Nederlandsch Redekunst .Grondbeginselen van stijl en welsprekendheid voor Nederlanders, Gron. 1820, 1821, 80. Een paar Woorden over het Hoogduitsch en het Nederl. (Amst. 1819.) Overdruk uit het Mengelw. van den Rec. ook der Rec. 1819, XII d. bl. 14-39. Redeye over den omvang en de welsprekendheid van het vak der Nederl. Letterk. en Welsprek., Gron. 1821. 80. Akadem. Voorlezingen over eenige paragrafen der Ned. Pedekunst, welke over de vinding en de welsprekendheid, naar de denkbeelden der Ouden handelen, Gron. 1822, So. Over Ned. Spraakk,unst, Sift en Letterkennis, als voorbe­reiding voor de Redekunst of Welsprekendheidsleer, Gron. 1823, 1831 (overgezet en verbeterd) 80. Een paar dichtregelen op den dood van den Hoogl. E. A. Borger, Gron. 1820, 80. By het overlijden van mijnen waardigen ambtgenoot enz. den Hoogl. A. J. Duymaer van Twist, Gron. 1820, 80. Watersnood. Een Gedicht, Gm. 1820. Een paar dichtregelen bij den torenbrand te Groningen, Gron. 1820, 80. Lijkkrans bij den dood van mynen waarden oom, Her ma n Muntinghe enz., Gron. 1824. Avondmymering, hist. wfjsgeerig Lierdicht over de vergan­kelijkheid van den blister der Volkeren, in tegenoverstelling van het onvergankelijke in de Natuur, Gron. 1822, So. Welkomstgroet aan Z. Al. den Koning bij floogstdeszells komst te Groningen, April 1823, Gron. 1823, 12o. Klagt van de Ontslapene (zijne moeder) Gron. April 1823, 80. Woorden voor het Koorgezang op den 16 illaart 1823, in de Groote Berk te Groningen, ten voordeele der noodlij­denden in den Watersnood, Gron. 80. Eenige Punt•dichten in Hexameters en Pentameters, Gron. 1826, 80. Ter Gedachtenis van Mr. N. W. Schroeder S t e i n- m etc, Gron. 1826, 80. Reistogtje in 1826 met de stoomboot over de Zuider- en Noordzee en de Elve naar Hamburg, in den comer van 1826, met p1. Gron. 1827-1828, 2 d. 80. De Duiker, Ballade (naar S c h ill e r), Gent, 1827. Vierregelig bijschriit in Oud-Griek,schen trant en versmaat op de afbeelding van wijlen den Hooggel. Beer P. Dries s en (den 11den van Louwmaand 1828 overle'len) 80. Gedenkrede op D H Guyot met afb., Gron. 1829. Gedachten van J an de Sc hr e euw er over het Hooger Onderwijs, Gron 1828. Toelichting en bedenking op J. Bo wrings aanmerking over once Ned. dichters, redenaars, enz., Cron. 1829, 80. Forte Dichtregelen bij het ontblooten en plegtig inwijden van het Gedenkteeken tot Guyots eer, nevens het Verslag der Commissie. Gron. 1829, Berigt van inteekening op eene uitgave van eenige kleinere Gedichten van Vond e 1, met omschrijv. in proza en ophelder. aanteekk. Gion. 1830, 80. Drie proeren ter opheldering over den dichter J. v an d en Vondel, Gron. 1830. Feestrede, bij gelegenheid, der Zamenkomst ran voormalige studenten der Groninger Iloogeschool, Cron. 1830. Een kort krijgslied, om door Groningens uittrekkende Schut­ • ters gezongen te worden, Gron. 1830 . 80. Over Ned. Spraakkunst, Stijl en Letterkunde, Gron. 1830. de dr. Nederl. Redekunst of Grondbeginselen van styl en welspre­ kendheid voor Nederlanders, Cron. 1831. 2de dr. Aam de dappere Studenten van Groningen en Franeker. Dichtregelen uitgespr. op de Groote Markt te Groningen, toen de voorn. Studenten, den 30 Sept. 1831, nit den vrywilligen krijgedienst voor het vaderland terugkeerden,) Gron. 1831, 80. en 4o. Lojlied van Groningens Studenten aan de Aluze der Toon­ kunst, Gron. z. j. 8o, Gronden der Ned. Woordafleidkunde, voor zoo ver deceive eenigzivs zeker is, of TVoordoutleedk. Beschouwing van de wijze waarop in het Hollandsch de woorden uit elkaar voortspruiten en met elkander vermaagschapt of verbonden zijn, Groningen, 1833, 80. , .1. van d en V o n de 1, door geschiedk. inleiding omschrly­ ving in proza en aanteekk. van eenige zyner kleinere gedichten opgehelderd. Een boek voor het algemeen en eene proeve van den prins onzer dichters, ooh; voor min geletterden verstaan­baar te makers. Versierd met het portret van den 84jarigen dichter, Gron. 1833. Victor Hugo, Fragment over de doodstra f. Naar het Fr. (Ale een staaltje van den zonderlingen en grilligen, maar levendigen, beeldrcyken en some wegslependen styl diens veelge­lezen prozaschryvers en dichters.) Met eene voorr. en eenige korte aanm . door B. H. L., Cron. 1834. Reis in 1833 met mijne echtgenoote, van Groningen door Gelderland, den Rhijn op en voorts over Mannheim en Cads-rube, naar de badplaats en vallei van Baden-Baden. Een bock tot uitspanning van andere bezigheclen, en met enkele kleine inlasschingen geschreven, Gron. 1834. Gedicht in vijfvoetige rijmlooze zangen, uitgespr. to Gron. toen het jubelfeest der illaatsch. Tot Nut van 't Algem. door het dep. dier maats. ter genoemder stede, den 9 van Slagtrn. des jaars 1834 plegtig gevierd werd, met eene voorrede tot de gekozene versmaat betrekkelijk, en eenige ophelderende aant. Gron. 1835. Eenige zedige bedenkingen over het geschrift: OuclIzeden van het Goorregt en Groningen enz. door Prof. Yp ey en Mr. H. O. Fe it h. — Nog een woord over Groningens toestand, (Cron. 1836) fol. Overgedrukt uit bet Mengelw. der Gron. Couranten, April 1836. Kort overzigt van de Geschied. der Nederl. met name der Noord-Nederl. van den vroegsten tot den tegenw. tijd, Gron. 1837, 80. H. Blair,-Lessen over de redekunst en fraaije letteren, of voorschriften over taal, stijl, welsprekendheid en dichtkunst . Naar het Eng. vert. door H. Bossch a, en thans op nieuw uitgegeven door B. H. L., die by dezen derden druk een groot aantal van eigene aanteekk. gevoegd heeft, Gron. 1833 — 37, 3 d. Eenige deels boertige en satirieke, meest ernstige Zamen­spraken van D e si der ius Eras mu s, of tcfereel uit de 16 eeuw, naar Erasmus Latijn vrijgevolgd en met eene voorrede, korte inleiding en aanteek. voorzi en, Gron. 1840. Kakographie, of opstellen met deze en gene feilen in taal en stijl, benevens eenige taalk. aanteekeningen, ten gebruike bij akademische en soortqelijke lessen, Gron. 1841, 2de dr. Gelderlands voortrefelijke dichter, letter- en landhuishoudkun­dige Mr. A. C. W. Staring van den Wildenlorch, in zyn leven, k,arakter en verdiensten geschetst door zyn Ouct-Zutphenschen landsman en vriend, Amst. 1843, met portr. en facsim. Over het .zoogenaamde Zutphensche Handschrift van den Ripnbijbel en van eenige andere kleinere Gedichten met sneer of minder refit aan Jacob van Ala e r Lan t toegeschreven (Amst. 1843) 80. Ilandboek van den vroegsten bloei der Nederl. Letterk. of proeven uit Ned. Schrif ten der 13de en 14de eeuw, met in leidingen, aanstippingen over de spraakleer en den styl van dien tyd, een -klein Woordenb. enz., Gron. 1845. Verh. over den tijd van den eerst regten aanvang en vroegsten bloei onzer oude, bepaaldelijk gezegde .Ned. Letterk, en wel inzonderheid over het ongegronde van het gevoelen diergenen, welke, op stout, beslissenden Loon, dien bloei voor een deel reeds in de 12de eeuw steam, Gron, 1847. De declamatie, of de kunst van declameren of reciteren en van de mondelyke voordragt of uiterlijke welsprekendheid, Gron. 1848. Oratio de eloquentiae exterioris, quam vocant, interiorisque consensu in Annal., Gron. 1838-1839. Lie Dr. H. C. van Her werden, Leoensb. van Lulois in Hand. der Jaarl. Perg. der Maats. van Ned. Letterk. 20 Junij 1850; Konst- en Lettzrb. 1849. 1). 11. bl. 1; Het Inst. 1850. bl. 93, 94. van Kampen, Bekn. Ges. der Ned. Letterk. D. 11. bl. 478-480, 514, 1). III. bl. 269; Gron. Polksalnz. 1851, W. 47; Astrea, 1). I. bl. 65, N. Gel. Europa. Th. VII. s. 564, 576. Th. XIX. s. 730; Kobus en de Rivecourt, Cat. der Maats. van Ned. Lett. 1). 1. bl. 108,J124, 130, 138, 142, 152, 236, 285, 286,J315,J1).JII.Jbl. 24, 167, 194, 209, 322, 452, 502, 518, 524; Muller, Cat. van Portr. LUMBRES. Zie FIENNES (GisLAIN DE). LUMINAEUS a MARCK. Zie VAN DER 'MARCK. LUMNIUS (Joffe FRED.), een Nederlander uit Lumen, een dorp niet ver van Dicst, was pastoor to Antwerpen en stierf 24 Fehr. 1602, in den ouderdom van 69 jaren. Men heeft van hem verschtllende godgeleerde werken, zoo in het Latijn als in het Nederduitsch. De extremo Dei Judicio et Judaeorum (anderen schrijven Jiidorum) vocatione lib II, Antv. 1567, 80., 1594, 80., Yen. 1569, 4o. Thesaurus Christiani hominis, e scriptis B. Augustini, lib. VI, Antv. typis Plantini, 1588, 80. Streiia Evangelica, de vita et paseione Christi carmine, Ibid, 1568, 80. . Elegia de piaculis adamiticis, 1600, 80. Dial. IV de vita Christ. virginis uit A mb r o s i u s de vir­ gine lapsa, typis Plantini, 1571, 80. De Christianae vitae reformatione. lib. IV. De disciplina domestics, lib. VII, Ib. 1589. Olympia seu de sui Conversione dialogus, 1600, 80. De mundi fuga et ad Coelum cursu, lib. 1 V, Lovan. 1580. Exercitia Spiritualia in gratiam virginum, Antv. 1610, 120. Meditationes in illissae Sacrificio. (Voor de leeken). De origine Begyinarum, ms. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 502 ; Foppen's, Bibl. Belg. T. II. D. 641; joeher, Gelehr. Lex. T. 11. p. 2600: Adelung and Rotemand, Fortz. c. v. Vogt, Cat. p. 530; Freytag, Anal. p. 546; Cierdesii, Floe. p. 297. LUMNIUS (JOHANNES HERNIUS), een Franciscaner monnilC, geboren te Lumen, leefde in 1572 en schreef: Manuale piarum precationum en zette Joh. L a n s p e r g i Allocutio Christi ad divitem hominem in het Nederduitsch over. Zie J eh er, Gel. Lex. i. v. LUMTIUS (JoHANNEs), geb. te Dreyscher bij Zierikzee, be­oefende de Latijnsche poezy en schreef: Comoediae aliquot ex S. Script. desumtae, Antv. 1533, 1539. Zie Sweertii, Ain. Belg. p. 366; Joeber, Gel. Lex. i. v.' LUN A (DOMINIQUE DE), een Dominikaan, zoon van een Spanjaard en van ecne Vlaamsche dame, werd te Brussel in het •begin der laatste eeuw geboren. Na den monnikkenstand omhelsd te hebben, zond men hem naar Spanje, waar hij te Barcelona en Valentia studeerde. Van daar ging hij naar • Italie en overleed den ciders Februarij 1654 te Milaan. Hij liet in hands. na: Le Marlyre du Ve'nerable frere Hyacinthe Or fan el, mis u tnort au Japon. pour le nom de J. C. in het Vlaamsch. Continuation de l' Ilistoire Eccldsiastique du Japon, composee par Orfanel, in het Spaansch. Zie Paquot, Morn. T. II. p. 292. LUNATIC (ADRIA.A.N of ARY), teJGravenhage geboren, bloeide aldaar, ale beeldhouwer, in het laatst der zeventiende eeuw, werd er in 1683 als meester-beeldhouwer in het Beeld­howters-gebroederschap ingeschreven, en later een der hoof• mannen dezer vereeniging. Zie K r a m m, Leo. en Werk. der Holl. en Vl. Kunst-Schad. D. IV. bl. 1022. LUNDBERG (Jon.), wiens geboorteplaats onbekend, doch die als teekenaar, etser en graveur bekend is. Zie Kraram, Lev. en IVerk. der Holl. en Vl. Kunst-Schild. D. V. bl. 1022. LUNDENS (GERRIT), kunstschilder, bloeide omstreeks 1660. Ilij schilderde in den trant van Metzu en Brakenbu rg. Kr a m m vermeldt van hem Het Doelestuk daer in voorkomt Capiteyn Banning Kok met zijn Burgeril, op de verkooping van Pieter van der Lip, Amst 24 Junij 1712 voor I . 213 verkocht, In het Museum Boymans waren twee Boeren gezelschappen. Zie Krarum Leo. en 'Perk. der Boll. en Pl. Kunst-Schad. D. Iv. ' bl. 1023; Immerz eel, Lev. en Werk. der II011. en V1, Kunst.. Schild D. II. bl. 190; Cat. der Schilderijen in het lies. Boyrnan:, 1)1 . 24. LUNDERS (M.) Van hem bestaat een miniatuurportretje van Jan NT an B a a r s d o r p, burgemeester van Leyden, op koper. Zie Nat,. D. V. bl. 133, 229. LUNENBERG (ELIZABETH VAN). Zie LUNENBURG. LUNENBURG (FRANs VAN), uit het aanzienlijk Utrechtsch geslacht van dien naam gesproten, was na den dood van den Utrechtschen bisschop Filips v an B o u r g o n d i e, een der drie candidaten voor de opengevallen waardigheid, die het meest in aanrnerking kwamen. Echter werd Hendrik van B e ij er e n, kanunnik te Keulen, door het kapittel gekozen. Zie van der Cbijs, de Munten der Much. enz. van Utr. bl. 251; de Munten der Ileeren en Staten van Overijis. bl. 12, 13, 14, 29, 229. LUNKERKE (PIETER, VAN) Hendr iks z., mogelijk uit adelij ken buize in Zeeland, ofschoon bij t e Water onbekend, was in 1404 bij de belegering van Hagestein. Zie van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 1202; to Water, Hoogadel. Zeel. voorr. bl. 97. LUNTEREN (I-TENDRIK VAN), werd den 3den Sept. 1780 te Doom, provincie Utrecht, geboren, en vestigde zich, na zich er in geoefend te hebben, aldaar in 1806 als bouwmeester. Hij vertoefde een jaar in Engeland tot vermeerdering zijner wetenschappelijke kennis der horticultuur en tot vorming van zijn smaak in het aanleggen van buitengoederen, huwde in 1786 Marie Este) pey, geboren van 11 o ut e n, en stierf den l8den Mei 1848 to Utrecht. Tot zijne volvoerde werken behooren de volzende: den aanleg van den Ileiligenberg bij Amersfoort, Wadnoyen en Vredesteyn bij Tiel , Mallaram bij Zwolle. Ook zijn de wallen van die stall, als ook bet noordelijk en westelijk gedeelte van die van Amersfoort, door hem in aangename wandcldreven herschapen. Voorts: De Poll bij Zutphen, Enghuyzen hij Hummel°, Itheederoord bij Rhenen, Draakensteyn bij de Vuursche, den Engelenberg bij Brummen, Vollenhoven bij de Bilt, het heerenhuis met stalling en aanleg van het landgoed Pijnenburg bij Soestdijk, de van ouds zoogenaamde Nieuwe &tan te Utrecht met de daarbijgelegen plaatsen De Oorsprong en het Hoogeland. Deze en vele anderen getuigen van zijn kunstzin, smaak en talent. Zijn zoon Samuel Adrianus van L u n t e r en, drukt roemrij k het spoor van zij n bekwamen vader. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Vi. Kunst-Schild. D. IV. bl. 1023-1024. LUPARDUS (CHRIsTiAtius), geboren den 3den Julij 1636, als proponent beroepen te Nieuwenhoorn in 1664, waar hij stierf den 3lsten October 1684 en in de kerk met dit grafi. schrift op zijn zerk, ligt begraven: Ligt Lupardus bier begraven Wert het ligchaem weer tot stof, Weet de ziel heeft hooger gaven Heerscht bij God in 't Hemelhof. LUPEN1US (PETEtS) of L e u p i n i u s, geboren te Colchester in 1607 als proponent beroepen te 's Hertogenrade, Classis Maastricht 1633, te Hattem 1637, Amsterdam 1612 en aldaar den 15den Jan. 1670, in den ouderdom van 62 jaren gestor­yen, beoefende de Nederduitsche taal, blij kens zijn Aanmer­kingen op de Nederduitsche Tale, Amst. 1C33, en Nabericht op de Nieuwe Nederdaytsche Misspellingen. Zie Ypey, Ges. der Ned. Tale, D. I. W. 334; Pars, Naamr. van de Bat. en Doll. Schrift. hi. 35C; Wagenaar, Beschr. van D VII. bl. 487; V eeris en Paauw. Fern. Kerk. .zilphab. bl. 126; de Nay. 1857, bl. 333. LUPEN1US (JoHANNEs). Zie LEUPENIUS (Join. NNEs). LUPPOLD en WICHARD, heeren van Pont, cene heerlijk­heid in 'tOver-k warder of dat van Roermond, worden gezegd de eerste voogden van Gelderland geweest te zijn, en in de veertiende eeuw geleefd to hebben. Sommigen willen, dat zij gelij k hebben geregeerd, anderen laten L uppold voorafgaan en waken tiV is hard tot zijn opvolger, wedelom anderen ken­ nen Lupp old in het • geheel niet. Zie Slichtenhorst, _Hist. van Geld. D. I. bl. 80; Vonck, Beschr. van Doesburg, voorr. bl. 4. LUPS (JoHANNEs), een Rotterdamrner, die in de achttiende eeuw leefde en hekeldichten vervaardigde. Zie Heringa, Lijst van Ned. Dicht. bl. 62; Lutkeman, Pary (Amst. 1783. W. 286. LUPUS (CHRisnANus) of de Wul f, den 23sten Julij 1612 te Iperen geboren, Augustijner monnik en licentiaat in de god­geleerd heid, beoefende de wijsbegeerte en onderwiees ze te Kew. len, Leuven en elders. Hij stierf den 10 Julij 1681. Zijn afbeel,ling vindt men bij Fop p en s. ij schreef: Prodidagmata Philosophiae, Col. 1640. 40. ApoZogia pro anima ovi sensitiva, Ibid, 1639, 4o. altera adversus Professores llarpurgenses, Lov. 1641, 4o. en andere, waarvan F o pp ens een lijst geeft. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 134, 135; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 170. LUPUS (Gunaumus) of W o 1 ff s Godsenhovins? hoogleeraar in bet collegie van Stan don c k te Leuven, beoefende de Latijnsche poezy, en stierf omtrent 1580.. Hij gaf in het licht: Vita S. Trudonis, carmine heroico CUM Ger. iWoringo de vita ejusdem, Lov. 1540, 4o. Zie Val. Andreas, Bibl..p. 327; Foppens, Bibl. Belg. T . 1. p. 414. LUPUS (PETRus) of W o 1 fs, Doctor in de Godgeleerdheid te Leuven (1569), provinciaal of landoverste der Karmeliten te Mechelen. Volgens Bran d t was hij ) vol haets tegens de Gereformeerden en soo wel bespraekt, dat hij 't yolk met sync sermoenen kon leiden waer hy Wilde, en soo stout, dat hy de geheele regering aan sick trok, ja eindelyk de stadt aen de Spaensche syde deedt overgaen tot derselver groot verderf. (1579)" Hij werd in 1580 te Mechelen gedood. Zie Bor, Ned. Oorl. B. XI II. bl. 120, 123; Hooft, Ned. Hist. B. XV. bl. 635, 636; Brandt, Hist. der Ref. 1). I. bl. 637. Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 988; Sanderus, Chorogr. Carmeli 3fechli. T. II. p. 232. LUSSING (HENDRIK MATTHYSZ), verdienstelijk godgeleerde en dichter. Als godgeleerde maakte hij zich vooral bekend door zijn geschrift over de noodzaaktijkheid van den Godsdienst in het gemeen, en de zekerheid en voortreffelijkheid van den Kristlijken in he bijzonder, beweerd en aangedrongen tegen Atheisten, Deisten, Heidenen, -Mahomedaanen en Joden. Amst. 1767— 74. 3 d. Zeer veel bragt hij toe tot verbetering van het huisselijk godsdienstig gezang, door de uitgave, eerst in 1774 van eenige Gezangen, ten gebruike op de feestdagen, en vervolgens van zijne Evangelische Gezangen, in drie stukj es, 1779-1783 met keurige muzijk van Joseph • S c h m id t. Deze schoone en eenvoudige gezangen, werden gunstig beoordeeld en ontvangen, hoewel er aan geene kerkelijke invoering van dergelijke gezan­gen te den ken was; want bij de gunstige beoordeeling van den lofwaardigen arbeid des braven mans, in de Ned. Bibl. 2de deel, 1ste st. bl. 125, opperde de recensent bergen van bezwaren tegen de invoering van dergelijke gezangen in de Ilervormde kerk, aan welke echter de cOmmissie van invoering van dergelijke gezangen, 20 jaren later lang zoo zwaar niet tilde, en dit werk in 1805 tot stand bragt. In 1778 behaalde L u s s i n g bij het Leidsche dichtgenoot­schap Kunst wordt door arbeid verkregen, den zilveren eere­penning voor zijn gedicht • De voortrejelijkheid van ,den Chris­telijken Godsdienst, en in 1780 den tweeden zilveren eerepenning met zijn dichtstuk Gods u:ijsheid in zijne werken. In dit lhatste dichtstixk bewerkte hij die schoone stof nicer wijsgeerig en didaktisch, dan wel op een verheven lyrische wijze, waartoe 47 dit onderwerp zoo uitnemend geschikt, maar tevens boven het bereik van Lu s s in g s dichtvermogen was. Ondertusschen ademt toch in dit dichtstuk een godverheerlijkende, opmerkzame geest, die der aandacht veel leerzaams ter beschouwing en overweging aanbiedt. Witsen G ey s b e e k noemt het een waar compen­dium van volkswijsbegeerte, een herdruk overwaardig, L u s-sing overleed 13 Mei 1784 te Amsterdam. Men heeft nog van hem: Eer en vreugdezang bij gelegenheid van de 25jarige dienst van Rutger Schutte, Amst. 4o. Brief aan D. Magne t, rakende den zin der bedreiging van het tweede gebod der wet, 4o. Lie Y p e y, Kerk. Gesch. der 18e eeuw, D . II, bl. 84, 85 ; W i t s en Geysbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 259 volgg. Nieu­wenhuis, Kobus en de Rivecourt, Tael- en Dichtk. Oefen. v. het Genoots Kunst wordt door arbeid verkregen, D III. bl. 37, D. IV. bl. 68; Schotel, Kerk Dordr. I). II. bl. 401; Boekz. der Gel. Wer. 1768. a bl. 573; Abkoude 3e tlanh. o. h. w. Arren. berg, Naamr. o. h. w . Very. van de Beschr. van .Amst. bl. 104; Woord. der Zamenl. o. h. w. Cat R. v. d. A a, bl. 114. LUST (JDE), kunstschilder, van wien Ho et ver-meldt een bloemflesch, extra konstig. Zie Cat. van boet. D. I. bl. 492. No. 862; Kramm, Lev. en Werk. der Kunst-Schild. D. IV. bl. 1024. LUST (STEVEN THEUN1SZ. VAN DER), rederijker te Haarlem, lid der kamer der Wijngaardranken, leelde in de zeventiende eeuw. Hij schreef: Kindermoord van Herocles begaan aan de Bethlehemsche zuigelingen. Speels wijs vertoond op Allerkinderen-dag ende naarvolgg. dagen bij de Redenkamer van Liefd boven Al, binnen Haerlem, den 5 druk van nieuws overgezien en verbe­terd, Haarl. 1644, 1705. De Herstelde Hongers-dwangh of Haarlem langh en strenghe Beleegeringe, ende het overgaan derselver Stad, door het scherpe sweerd der ellende, trsp. met zijn vertooningen, in vier treur­deelen. Gesp. tot Haarlem, den 29 Junij 1660. (Met twee gedichten van P. Seri v e r i a s, vertaald door S, A m p z i n g, Haarl. 1660, 1706, kl. 80. Lie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 264. Cat. der Metals. van Ned. Lett. D. I b. bl. 138 Supplem. Cat. Bibl. publ. Harlem. p. 192; Cat. R. v. d. Aa, bl. 111. LUSTBURGH (J. J.), dichtte en gaf in het licht: Ainsteldwitsche Avon (1t-wandelingh, 1632, 4o. Zie v. d. Aa, N. B. A. C. Woord. D. II.J388; van Len-nep, Onze Vooroud D. IV. bl. 89; van Voorst, Cat. .III. 2e P. p. 62; Abcoude, Naamr. van Ned Both. bl. 228. LTJSTICHUYS (J.) Zie LUTKENHUYSEN . LUSTIG (JakcoBus WILLEm), den 21sten September 1706 (niet in 1705 gelijk F e t i s opgeeft) geboren, werd een der merkwaardigste mannen van zijn tijd. Hij leerde de beginselen der muziek van zijn vader, organist der St. Michaels kerk, later van J. M a t t h e s o n en G. T i l e m a n. Hij bestudeerde vooral toe op de muziek van den grooten B a ch en verkreeg eene plaats aan de hulpkerk te Hamburg. In 1728 geraakte de post van organist aan de St. Maartenskerk te Groningen va­ cant. Den 8sten Julij en volgende dagen had er een wedstrijd plaats, waarin Lustig de eerepalm verwierf, waarop zijne benoeming tot organist volgde. In Dec. 1732 bezocht hij Londen, waar de concerten van Handel, in de Italiaansche opera, een weldadigen invloed op zijne muzykale kennis uitoefenden. Gaarne had hij te Londen een orgelconcert gegeven, doch zulks mogt hem niet gelukken, Na een verblijf van 3 maanden in de hoofdstad van het Britsche rijk, keerde hij naar Groningen terug.•Tot zijne voornaamste leerlingen behoorde Olt 1) off, die hem als organist opvolgde. Hij stierf in den ouderdom van 91 jam. en werd den 17den Mei 1796 op het kerkhof van de Martinuskerk begraven, Hij schreef: Inleyding tot de Mnzykkunde uit klare en onwedersprekelyke gronden enz., en het regt gehruilc derzelven, tweede druk in bevalligen norm gegoten, Gron. 1751, 1752. illuzykale Spraakkonst of duidekke aanwijzigingen van al­lerhande wetenswaardiye dingen, die in de gehee le muzykale Praktyk tot een grondslag kunnen verstrekken, Amst. 1754, met pl. Onderrichting aangaande het Clavier voor meesters of mees­teressen, in 56jarigen ondervinding opgesteld, Gron. 1777. Regelen bij de vinyerzetting op het Clavierspel, Gron. 1784. Beknopte aanleiding tot het daarstellen van goede bassen en sieraden op de voizen van het graduale rornanurn, 1784. Verbeterde harmonische wegwijzer enz. , als vruchten van eene langdurige studie daargesteld, Gron.• 1785. Zes Sonaten voor het Clavecimbel, Amst. Grondig onderwijs van den aart en de regte behandeling der dwarsfluit, Amst. 1754, 4o. (vertaling naar Q. u a n t z). Samenspraken over de Muzykale beginselen ontworpen, Amst. 1756, 12 stukjes. Musico Theologico of nit de muzijk getrokkene aanleiding tot de kennisse van God en zijnen wil ter overtuiginge van bun die iets tegens de ;iluzyk als onbetamelijk zoude inbren­gen, Amst. 1755. 3 St. • 80. (vertaling van Schmid t). Orgel -proef, naar Werkmeester, Amst. 1755. Aanleiding tot het Clavierspelen, Amst. 1755. Vert. naar Marpurg. Over de Generaalba, Amst. 1763, naar P as qu al i, met 14 platen. 47* forte Instructie voor de viool, 1757, naar Wodiczk a. Fluitenschool, 1757, naar M ah aut. Dagboek van zijne muzykale reize door Vrankrijk, Italien etc. Gron. 1786, naar Burn e y. In hands. bestaan: Regelen van de Vingerzetting bij 't Clavierspel, 1784. Onderrigtinge voor aangaande Claviermeesters, na 56jarigen ondervinding opgesteld, 1777. Beknopte aanleiding tot het daarstellen van goede bassen en cieraden enz. , 1784. .Verbeterde harmonische Wegwyzer. Zie Gregoir, Les Artist. Music. Neerl . p 119, 120; Bo ekz . der Gel. tier. 1751. b. bl. 691, 1754. a. bl. 319; Arrenberg Naamr. van Ned. Boek. bl. 269. LUSTIG (DonoTHEA.), dochter van den vorige, werd in 1737 te Groningen geboren, studeerde onder haar vader en werd eene goede pianiste en had een schoone sopraanstem. Zie Gregoir, t. a. p. LUSTIG (HIERONYMUS), broeder van den vorige, werd in 1742 te Groningen geboren, ontving onderwijs van zijn vader, vestigde zich in 1764 te Amsterdam, en was beroemd door zijn orgel-, klarinet- en clavecimbal•spel. Zie Gregoir, t. a. p. LUT (PIETER), was een stout zeeman. I Doch om de vijan­delijke hekbootjes (Duinkerker kaperscheepjes) voor de zeegaten te verdrijven, namen twee zeekapiteinen binnen. Enkhaizen yolk aan; de een Pieter L u t genaamd, was een stout zeeman, van wien men vertrouwde, dat hij, gelijk de oude Enkhuizers in dapperheid zijnen vijand niet zou toegeven." Zie Ferv. der Hist. van Enkhuizen door J. C en ten, bl. 47; A'av, D. IV. bl. 166. LUTGARDIS werd in 1182 te Tongeren geboren, trad op haar 12de jaar in een Benedictijner klooster, wenschte, tien jaren later, na ook het ambt van priores in dat klooster te hebben waargenomen, tot een strengere orde over te gaan, en werd in 1200 non in het Cistenzienzer klooster Avieres. Zij stierf den 16den Junij 1246 in de reuk van heiligheid. Guillaume C or d iergaf in 1544, voor rekening van den abt van Aulne te Binche, in het licht : La Vie et Legende de Madame Saiucte Luthg a r d e, iadis tree saincte moniale an nzonasthre de Enuiere au Pays de Brabant. Zie Postelmeyer, Lae,: and Thaten des Heil. Gott. T. II. S. 145; Mess. d. Scienc. Hist. 1847. p. 63; Bulletin du Bibl. Beige, T. I. p. 54; Brunet, Man. T. IV. p. 617. LUTGERS (P. J.) woonde te Loenen aan de Vecht. Van dezen kunstenaar gaan in prent uit: Gezigten aan de Vecht, naar de natuur geteekend door P. J. L., in 86 afbeeldingen, Amst. 1836, in fol. Gezigten in de omstreken van 's Gravenhage en Leiden, als boven , 10 cahiers, in 4o. Op de Amsterdamsche tentoonstelling • van 1826 was van hem eene woelende zee met 0. Inkt, en op die van 1840 een Riviergezigt, door hem geschilderd. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Vi. Kunst-Schild D IV. bl. 1024. LUTHGARD, was de echtgenoote van V olra d, ridder van Kuinre. Ten jare 1284 bezaten deze echtelingen twee zonen, Jo h a n, de oudste, en V olra d. Zie v. d. Cbijs,. de Munten der Reeren en Steden van Overijsz.bl. 146. LUTIGHUYS (Louw), portretschilder, op den huize Groen­hoven, onder Wassenaar, behoorende aan den baron T u y 1 van S e r o o s k e r k en van Z u y l e n, bevindt zich een geschilderd portret van dezen meester. Zie Krarnm, t. a. p. LUTKEMAN (DIRK CLons), bloeide in de eerste haft der achttiende eeuw. Zijne gedichten zijn v66r en in andere w erk en verspreid. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 262. LUTKEMAN (JACOB), dichter uit de tweede heift der acht­tiende eeuw, van veel aanleg en vernuft, doch nit de school van Fejt ama en Steen w ij k. Hij arbeidde voor het tooneel, nam deel aan de fraaije overzetting van Gellert s Fabelen en was een werkzaam lid van het dichtoefend genootschap Oefenipg beschaaft de Kunsten. Zijne nagelatene Poezy bevat vele goede dichtstukken van onderscheiden aard, en inzonder­heid gelukkige overzettingen van Cr on e g k en Halle r. Hij overleed . te Amsterdam 12 Februarij 1782. Hij schreef: De Heracliden, trsp. gev. naar het Fr. van M a r m o r t e 1, Amst. 1756. Zama, trsp 3 gev. naar het Hgd. van J. F. Krauseneck, Ald. 1777. Bet verkeerd Vertrouwen, blsp., Ald. 1780. Codrus, of de Grondbeginselen van het Atheensch Gemeene­ best, trsp, gev. naar het Hgd. van J oh. F r. vrijheer van Croneyk, Amst. 1785. P. J. K a s t e 1 e y n, Dichtgedachten na het ten tooneele voeren van het Treurspel Codrus, den Heere Jan A. B a c Ice r toe­gezongen, Amst. 1785. Canut, trsp. gev. naar het Hgd. ran J. E. Schlegel, Ald. 1783. Met voorgeg. titel van J. L a t k e m a n, A. H a r t se n en H. A s s c h e n b e r g, Tooneelpoezy, Amst. 2 d. 80. en in de Tooneelpoizy van het Kunstgen. Oefening beschaaft de Kunsten, Amst. 1764-1792, 7 dln. 80. De beide laatste stukken werden na gijn dood, door zijn vriend H. J. Roullau d, benevens zijne nagelaten Poezy, Amst. 1785, 4o., in het licht gegeven. w i t s e n Geysbeek heeft eenige zijner dichtstuk ken ge­plaatst in zijne Epigrammatische Anthologie, .128. Zie Siegenbeek, Bekn. Gesch. der Ned. Lett. bl. 265, 266; de Vries, Proeve eener Ges. der Ned. Diehtk. bl. 173, 174; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woord. o. h. w. van Halen, Panp. Bat. bl. o4, 106, 155; Kobus en de Rivecourt, Woord. der Zamenl. Arr en berg, Naamr. bl. 270. Cat. der Bibl. der Maats van Ned. Lett. D. I. b. bl. 138. LTJTKENHUYSENJ ). een in zijn tijd zeer gevierd portretschilder, biocide in het midden der zeventiende eeuw. Kramm gist dat hij dezelfde is met S im on L u t­tichuys, door Immerzeel verkeerd J. Lustichuys ge­noemd. Zie Immerzeel, fLev. en Werk. der Roll. en 1/1. Kunst-Sehild. D. II. bl. 190; Kramm, Lev. en Werk. der Roll. en Pt. Kunst.. Schad. D. IV. bl. 1024, 1025; Beriglen yen het Hist. Gen. D. V. St. II. hi. 47, 48. LUTMA (ABRAHAM), graveur, die o. a. het portret van Ru ben s, uaar A. van Dij ok in fol., en dat van P aulus van Via ne n, fol. , uitmuntend heeft gesneden. Lie Kramm, t. a. p. bl. 1025. LUTMA (JAcoBus), broeder van Johannes Lut m a de Jonge en zoon van den Oude van dien naam, was een plaat•etser. Verkeerdelijk worden de fraai geetste landschapjes naar Jan Both aan zijn brooder Johannes toegeschreven. Men heeft van hem nog De afbeelding eener dame, die met de linkerhand Naar kleed vasthoudt, naar J. de B a ck e r. Velerhande nieuwe compartementen door J a c. L u t m a, den Oude, Amst. fol. en 4o. 12 bladen. Hij was ook kunst­handelaar. Lie Kra in ni, t. a. p. bl. 1026. LUTMA (JOANNES of JANus), de Oude, werd in 1584 to Groningen geboren, leerling van P. van V ianen, beeldhou­wer, goudsmid en kunstig drijver van beelden, vestigde zich vroeg to Amsterdam, waar hij in 1669 in den ouderdom van 85 jaren overleed. Hij was bevriend met Rem br and t, die in 1656 zijn portret graveerde met bijwerk, ziende op zijn vak als drijver in zilver, waarvan afdrukken met veranderingen, als met of zonder het glasraam en met of zonder de letters voorkomen. Vondel vervaardigde een bijschrift voor zijn afbeelding en zijn grafschrift. Er bestaat een zeer fraaije ell belangrijke penning op hem door zijn zoon vervaardigd, voor­stellende zijn borstbeeld en een Latijnsch opschrift op de keerzijde. Zie Cat. rais. de Mutes les I?stamp . qui foment l'oeuvre de .Rem­brandt, et ceuz de ses prineipaux imitateurs, impose par les Sieurs Gesaint, .Helle, Glomy et P. Iver, Nouv. edit. Bryan Stanley, a Diet. of Paint. and engray. Lond. 1849, bl. 425: de Vries en de Jonge, Ned. Gedenkpe verkl. D. I. bl. 83, b.. II. bl. 227; van Eynden en van der Willigen, Ges. der Vad. Schilderk. D. I. 131. 209; Wap, ./Istrea, 1855. bl. 462 volgg. Immerzeel, t. a. p. Kramm, t. a. p. bl. 1026; Vondel, Pazy, D. II. bl. 363; Muller, Cat. van Portr. LUTMA (JOHANNES of JANUS), de Jonge, zoon van den vorige, broeder van J a c o b u s, volgens sommigen in 1609, volgens anderen in 1629 te Amsterdam geboren, oefende het zelfde kunstbedrijf uit als zijn vader en breidde zijn vak nog verder uit door de behandeling van den etsnaald met die van den hamer en het puntijzer of ponson te vereenigen. Hij is de uitvinder van de graveerwijze om krijtteekeningen na te bootsen. In die manier (opus .mallei) heeft hij vier portretten als antieke busters gegraveerd, zijn vader, V on d e 1, II o o f t, zich zelven. H e l le r beschrijft nog de volgende prenten van hem: een schrifvende Johannes den Evangelist, gr. fol. geponsoeneerd. Op een exemplaar, afkomstig uit het kabinet van It ey n s t, stond geschreven Rembrandt del; het rijke metalen Koorhek in de Nieuwe kerk te Amsterdam, naar de teekening van zijn vader geetst, gr, 4o.; de groote Obelisk te Rome, opgerigt onder Innocentius X, met een menigte figuren, in gr. fol. ge­sneden en geschraapt. K r a m m vermeldt nog onder de zeer zeldzarne prenten, die gegraveerd en geschraapt zijn, de groote Fontein te Rome: voorts noemt hij een reeks van andere, reeds door N a gl e r vermelde, zoo als Joannes Lutma de Jonge, teekenende aan eene tafel gezeten, kl. fol. zeldzaam; portret van den admiraal Tromp, naar L i e v ens; verscheyden snakeryen dienstich voor Goudsmits, Beelthouivers, Steenhouwers enz. 12 bl. fol. enz. Dat hij ook schilderde blijkt o. a. uit het por­trot van P. van Via ne n, voornaam kunstdrijver, op 's Museum te Amsterdam. S c h in k e 1, schoon beide kunstenaars, vader en zoon, op hoogen prijs stellende, geeft echter aan het werk van den laatste de voorkeur, en twijfelt ook niet of de penningplaat ter eere van T r o m p, is het werk van dezen. Jan Vos wijdde een vers aan de regering van Amsterdam ) op 't af­beeldsel van de penning, die door last der Ed. 11. Burge­meesteren ter gedachtenis der vreede in 't jaar 1648 bij J. Lutma gemaakt is." Nagler geeft 55 stuks proe yen van hem op. I m m e r z e e l stelt zijn sterfjaar op 1684 9 Heller op 1689, beide te Amsterdam. Zie Bryan Stanley, A Diet. of Paint. and Engr. p. 426. Im­merzeel, t. a. p. bI. 190; Kramm, t. a. p. bI. 1026 volgg. A. D. Sehinkel, Over eenige Nederl. of in Ned. werkzaam geweest zijnde .Medaill. gedurende de 17e Bent°, z. j. Cat. raise. de toutes lea Estantp. gui Torment l'oeuvre de Rembrandt etc. p. 133; de Vries en de Jonge Ned. Gedenkp. verkl. I). I bl. 29, Pl. II. No. 5. Wap in fistrea, 1855, bl. 263, 264.; Vondel, Poezy, I). II. bl. 363; J. V os Ged. D. I. bl. 352; Cat. van Schild. van Mr. M. C. van Hall (27 April 1858) No. 67; Muller, Cat van Portr ; Kobus en de Rivecourt, Woord. der Zamenl. LUTTENBERG (GERRIT), werd den 2lsten Maart 1793 in zeer nederigen stand te Zwol geboren, beurde zich door eigen geestkracht en eigene verdiensten uit die laagte op, en steeg van trap tot trap tot de waardigheid van secretaris zijner ge­boortestad , in welke hij 15 jaren met algemeenen lof ten haren nutte werkzaam was. Het gemis eener geletterde opvoeding, wist hij, op het voorbeeld van C o o r n h e r t, Vondel en andere groote mannen, door onvermoeida vlijt, zoo veel mo­gelijk te vergoeden, en door het aanleeren van onderscheidene talen, zich vooral in de geschiedenis der wetgeving en sommi*e gedeelten der staathuishoudkunde, groote kundigheden te ver­werven. Inzonderheid trok het armwezen in ons vaderland zijne belangstellende aandacht, en zijne beide geschriften daar­over, die zich mede door keurigheid van stijl aanbevelen, verkregen ook van bestrijders zijner denkbeelden, ongemeenen lof. De stad zijner geboorte heeft aan hem een armen-inrig­ting te danken, die aan vele andere steden tot voorbeeld strekte, Be Zwolsche afdeeling der illaatschappi3 tot Nut van 't Algemeen bezat in hem een barer ijverigste en nuttigste leden. Vooral ging de beschaving der lagere volksklasse, door een gepast en tot zedelijkheid geleidend onderwijs der jeugd, hem naauw ter harte. Ook de Overijsselsche Vereeniging ter bevordering van Welvaart vond in hem, als barer secretaris een ijverig mede­ arbeider. Met geen minder ijver behartigde hij de belangen der Hervormde gemeente binnen zijne vaderstad. Ook was hij lid der algemeene Synodale Commissie, en werd tot koning Willem I tot ridder van de orde van den Ned. Leen w be­noemd. Hij overfeed den 12den Maart 1847. Bij zijn graf hield de predikant V room ecn rede, die in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van den 19den Maart van dat jaar gedrukt en in het Weekblad van het Regt overgeno­men is. Hij gaf in het Licht: Verzameling van Wetten, besluiten, reglementen enz. be­trekkeltyk de acten van den burg. stand met aant. Rott. 1834, gr. 80. Idem betrekkelijk den waterstaat, de wegen, bruggen enz. Zwolle, 1885, gr. 80. Idem betrekkelijk de politie, Zwolle, 1836, lste st. gr. 80. Nieutve verm. en verb. ultqave, loopende over het tijdvak 1796 tot en met 1839, Zwolle, 1840 1843, 5 d. en alph. reg. - Register der wetten en bequiten, betrekkelijk het openbaar bestuur in de Ned. Zwolle, 1ste stuk (sedert 1813-1817), 2de stuk (1828 en 1829). Register der wetten en besluiten betrekkelijk het openbaar bestuur in de Ned., voortgez. door L. N. Schuurman, lste very. 1840 49, 1ste afl., Zwolle, 1849, gr. 4o. - Vervolg op het Groot Plakaatboek of Verzarraeling van wetten, betrekk. het open!), bestuur in de Ned., tnet aant. verrijkt, Zwolle, 5 st. 1838 39, 80. - Wetgeving op de Schutterijen met aant., 3 al, Zwolle, 1831, 80. Proeve van Onderzoek omtrent het Armwezen in ons vaderland, Zwolle, 1841, 80. Vervolg op de Proeve van Onderzoek, Zwolle, 1845, gr. 8o, A lstorpius Grevelink, Korte bedenkingen op de Proeve enz., Assen, 1841, gr. 80. Zie Hand. vast de Jaarl. Pert. van Ned. Left. to Leyd. 1847, Suppl. Cat. Bbl Publ. Harlem. p 153; Cat, der Bibl. van Ned. Lett. 1). II. bl, 57; Brinkman, Naaml. van Boek ; Kobus en de Rivecourt. LUTTICIIUYS (SIMoN), portretschilder. Hij vervaardigde o. a. een groot Portret van He nric us Dux Glocestriae, Comes Cantabrigae etc., van K a r e Koning van Engeland, en Jaques Due a York et d' Albanie, grand admiral d' Angleterre, van Anna Jacoba Blaautt, moeder van den drossaart Hoof t, naar welke fraaije gravures uit aaa. Hij bloeide in het midden der zeventieiide eenw en heeft waarschijnlijk in Engeland gearbeid. Lie Immerzeel, Lev. en Werk der loll. en VI. _Kunst-Schild. D a IV. bl 1028; K r a rn in, Lev. en Jerk der Holl..en VI. Kunst-Schild. D. IV. bl. 1028 LUTZ (A.), een kunstgraveur in het begin der negentiende eeuw. Er gaan 4 stuks wel bewerkte gr. piano-platen van hem uit: De doorbraak van den Arkelschen di7k enz. bij Go­rinchem, in 1809, naar Groeneveld. Lie Kramm, t. a. p. LUTZOW, kolonel in Nederlandsehe dienst, hielp in 1674 Grave veroveren. Zie Bosseha, Ned. Held. to Land, D, II. bl. 191- LUTZOW (BALTHAZAR FREDERIK WILHELM, baron VAN), kolonel en chef der genie in Oost.Indie in 1807, daarna brigadier, overleden te Batavia den 14den Julij 1822, oud 65 jaren. LUTZOW (Graaf CHARLES Animus), vaandrig bij bet ba­taillon der Deensehe garden in 1703, in dienst van den koning van Engeland en der Staten-Generaal van Holland. De heer H u 1 t h e m bezat van hem in hands. Journal de ce qu'il s' est passe dans 'armee des Hauts allies et dans le bataillon des Gardes Danoises, avec les ordres de bataille de chaques campagnes, des plans de batailles et de sieges, et ce que j' ai pu ramasser de curieus. Commence du 9 du mois de Juin an 1703 que je suis venu a l' arme'e. Zie Cat. tier ms. de Mr. van Hulthem, No. 95.4. LUWERE (IMBRECHT DIE), werd in October 1496 door bisschop David van Bourgondiii toen, ten gevolge der , troebelen in het bisdom, op zijn kasteel van Wijk bij Duur­stede verblijf houdende, tot zijnen mantwaardijn aangesteld. Zie van der Chijs, de Munten der Bissch. van de Heerlijkheid en de Stad Utrecht, bl. 336; Tvds . voor Gesch. Oudh. en Statist. van Vtr D. IX. bl. 344. • LUX, was als kapitein eener batterij te voet bij de derde Nederlandsche divisie te Waterloo • Zie Bosscha, Ned.. Held. te Land, 1). III. bl. 1023. LUX (J .) of L e u x, een teekenaar en graven'', Hij ver­vaardigde vrij goede boekprenten, zoo als het Portret van den admiraal Jacob van Heemskerck, Horusce en Ha-r e a den Bar b a r o s s a, koninghe van Tunis, en and eren, voorkomende bij L. v. d. B o s, Leven en Datlen der Zee­helden, Amst. 1676, 4o. Zie Kramm, Lev. en Werk. der !loll. en Vl. Kunst-Schild. D. IN.bl. 1028. LUXEMBURG (GERA.RD VAN), heer van I 1 ologne, gehuwd met Elizabeth van Bronkhorst Baten burg, was waar­sehijnlijk een der verbonden edelen, die in 1566 het meek­schrift onderteekende. Zte Nobil. des P. B. T. I. p. 25, 28, 29, 44 ; le Carpentier, Hist. de Cambray, P. III. p. 969 etc. Christinaeus, Jar Her. P. I. p. 282, 283, 325; L'Espinoy, Livr. I. p. 104, 107, 103 (over het geslacht) T e Water, Verb. en Smeks. der Edel. 1). bl. 503, 504, D. HI. bl. 552. LUXEMBURG (BERNARD VAN) te Strussen in het groother-togdom Luxemburg in de zestiende eeuw geboren, waar hij te Keulen in de orde der Dominikanen trail en vervolgens te Leuven in de godgeleerdheid en was aldaar in 1500 baehe- Hij was in 1507 licentiaat in de godgeleerdheid, toen bet generaal-kapittel te Padua gehouden, hem voor het volgende jaar tot rector van zijn klooster te Leuven benoemde. Hij keerde vervolgens naar Keulen terug en werd er in 1516 theol. doctor. Daarna werd hij biechtvader en predikheer van hertog Willem van Gulik en zijne vrouw Sibille van Bran­d e n b ur g, en tegelijker tijd inquisiteur-generaal voar het aarts­bisdom van Keulen. Men had hem tweemaal tot prior van het klooster dier stad benoemd , toen hij den 6den October 1535 overfeed. Deze monnik was vooral ervaren in het be­strijden der ketters, die zich in hunne geschriften op hem wreekten. Hij schreef: Quodlibetum de Jubileo anno seculari de Universitate Lova­niensi determinatum occasione Jubilei ab Alexandro. VI con­cessi et Antverpie summa pietate celebrati, 1561, 4o. , z. n. v. dr. It Alberti Magni, Ratisponensis Episcopi, Ordinis Prae­dicatorum, postillatio in Apocalypsin, Basil., 1506, 40. Compilatio an recommendationem B. Joseph, Sponsi Christi­feri virginis, et Nutritii Domini nostri Jhesu, Colon. 1510. Sermones de Symbolled colluctatione septem vitiorum capi­talium, et virtutum spiritualium, editi per F. Bernardum de Lutzenburgo Ord. Pred. convintus Colon., Artium et Sacre Theologie Professorem, ac proclamati per eundem, in Quadra­gesimd anni Dom. M. D. XVI in Caster, coram illustr. Dna Sibylla Marchionissd Brandenb. ac Ducissa Juliacensi et Montensi. Prima editio, Col. 1516. 4o. Collationes de quindecim virtutibus B. Maria e Virg. Colon. 1517, 40. Catalogus omnium Haereticorum pene, qui ad haece usque tempora passim litterarum monumentis proditi sunt, illorum nomina, errores et tempora quibus vixerunt, ostendens: quem F. Bernardus Lutzenburgus, Artium et SS. Literarum Professor ord. Fraed., quinque libris conscripsit: in quo et de Lutero et de aliis nuper ortis Haereticis multa deprethendes, Colon. 1522, 4o. , Paris, 1524, 4o., Colon. 1525, 12o., 1526, 12o., Edit. quarta (5) nunc ab ipso autore et aucta et recognita. Impensis celeber. Bibl. M. Godefridi Hittor­ p i i (te Keulen) 13 Calendas Julii 1529, 12o , Ibid, Johan Kempen, 1529, 15o., Campidone, 1537, 12o. Opusculum de Jubileo, sive Perigrinatiorium ad urbem Ro­mani in XXX dietas redactum; in quo mire antiquitates, et sacrorum Interpretnm sententie referuntur. Adjicitur ad calcem Peregrinatiorum locale, a Colonid incipiendo ad urbem, Colon. 1525, 4o. De Ordin. Milit. et Arnzorum Milit. myster., Col. 1572, 12o. 7ractatus de Purgatorio . . . . sub certis paragraphis col­lectus, achter de 5de en volgende uitgaven van Catal. omnium . haereticorum. Compendium de laudibus Aquae Benedictae, eiusque pri­maries institutione, in 12 paragraphos distinctus, pro in­structione simpl. contra Lutheranos et Waldenses Haereticos, in 4o. z. j. Sermones de Rosario, door hem en P. Cornelis de Sne­k i s. P. Coppenstein schrijft p. 3 van zijn Clavis praedi­candi Bosartum: „sed et horum XXVII sermones jam pene temporum vetustate interciderunt." Tractatus de sua legations, peregrinatione et laboribus pro quorumdam coenobiorurn reform. Onzeker of uitregeven is. Chronica intra viginti priores annos saeculi XVI exarata. Ms. Sommigen schrijven hem ook toe: Catalogus Script. Ord. Praedicat. Zie Pantaleo, Prosopog. T. III. p. 65; Possev, Appar. ed. 1608. p. 216; Sweertii, AM. Belg. p. 160; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 112; Foppens, Bibl. Bag. T. I. p. 112; Paquot, Mem. T. I p. 530 suiv. Ee har d. Hist. ord. Freed. T. II. p. 93, 94, 824. LUXEMBURGUS (JOANNES A), gezegd Linsenie h i ge­boortig van Gend, een man van groote geleerdheid, gaf in het lioht: Dissertatio sacra de mysterio nominis Parthenii Maria. Zie Val. Andreas, Bibl. Bag. p. 529; Foppens, Bibl. Belg. T, I. p. 70. LUYBEN (Mr. J. L. A.), werd in 1787 te Delft geboren, promoveerde in Junij 1810 te Leyden op eene dissertatie de eviQtione et duplae stipulatione, zette zich in 1815 als advokaat te 's Hertogenbosch neder, en deed zich dadelijk als een ervaren regtsgeleerde kennen. Reeds in 1817 had hij het vertrouw en in die maten gewonnen, dat hij van wege den landelijken stand, als lid der ' Provinciale Staten van Noord-Brabant werd gekozen. In 1818 benoemden hem de Staten tot lid van het gedeputeerd bestuur. In 1828 werd hij door den koning tot distriks-schout, later tot distriks-commies van het 2de distrikt-ambt, hoofdplaats Boxtel, benoemd. Hij bekleedde echter laatstgemelde betrekking slechts ruim twee jaren. Ten gevolge vgn het indienen van een adres der Staten van Noord-Brabant tegen het sluiten van de kleine seminarian, waarin hij als lid der Staten een werk • zaam aandeel had, werd hij uit gemelde betrekking plotseling ontslagen. De Staten van Noord-Brabant gaven echter ruim• schoots terug, wat de toenmalige regering hem ontnam. Zij vaardigden hem of als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, in welke betrekking hij zich eervol onderscheidde, en tweemaal den voorzitterstoel bekleedde. Bij de reor­ganisatie der regterlijke magt in 1838, benoemde hem de koning tot raadsheer in het Provinciaal Geregtshof van Noord-Brabant. Onder de vele betrekkingen, die hij . belangeloos waarnam, waren de voornaamste die van lid van den Stede-lijken Raad te 's Hertogenbosch 1827-1851; tijdstip waarop de keuze, volgens de gemeentewet, plaats had, bij w elke ge­legenheid hij verzocht buiten aanmerking te blijven. Hij was lid van bet bestuur der koninklijke school van nuttige en beel­dende kunsten te 's Hertogenbosch en van het collegie van euratoren van .het stedelijk gymnasium. Ook was hij kom­mandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw. Toen hij den 15den September 1859 stierf, had hij den ouderdom van 72 jaar bereikt. Zie Algem. Trandels61. 19 April 1859. LUYCK (HANS of JAN VAN), graveur en kunsthandelaar te Amsterdam, van wien vermeldt wordt De aanbidding der Koningen: Gens est Coi Phaebo etc. in fol.; De H. Maagd met het kind Jezus dat een bloem vasthoudt, op den ac titer­grond biddende figuren, Pietas et lntegritas, kl. fol. , en de H. Rochus, kl. fol. Zie Kr amm, Lev. en Werk. der Holl. en VI . Kunst-Sehild. D. IV. bl. 1029, LUYCX (EvERT), gaf in 1622 een kluchtspel, Lut ponder voordeel, in het licht. Zie Witsen Geysbeek, B.. A. C. Woord. D. IV. bl. 264. LUYDENEX (PAUwELs), vermaard bouwmeester, bloeide in het midden der zestiende eeuw. Hij was de bouwmeester van de nieuwe beurs en het staalhuis te Antwerpen, waar hij stierf 4 Dec. 1586. Zijn huisvroaw Laar en tie Hoeck x, over­leed den 30sien April 1595. Lie Mertens en Tufs, Ges. van Antw. D. IV. bl. 113; Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunst-Schild. 1) . IV . bl. 1029. LUY DI US ( A RNoLDus) of a Lud e, uit eene aanzienlijke familie te Tongeren geboren, werd te Keulen doctor in de vrije kunsten en godgeleerdheid. Hij was leermeester van den kardinaal-bisschop van Luik E ra r d van der M a r c k en regent der Laurentiniaansche school. Hij stierf te Luik den 28sten Augustus 1540. Hij schreef: Tr actalus Jr liculorum see Proposition= XLIII male-sonantium, ex lib ello J. Capnionis sive Reuchlini, J. U, D. Germani, cui titulus Ocular° Speculum, desumptarum, Coloniae, 1512, 4o. Responsiones ad ..elr ticulos quinquaginta desumptos ex praedicto :Speculo Oculari, quibus Capni o Judaeor um Thalmud salvare vises est, cum pro eodem Capnione ad Maximilian= 1 Imperat. scrip­sissent G eor gi us Benignus, rchiepiscopus Nazar enus Romae, et ermannus Nuenarius Comes, Coloniensis Canonicus, Colon. Ibid. 4o. Praelectiones in Johannern. Praelectiones in 1?uangelium Matthaei. Commentaria in .Tuvenalem et . Carmine ms. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 82; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 98. LUYDIUS (JoHANNEs), broeder van den vorige, van Ton­geren, licentiaat in de godgeleerdheid en hoogleeraar aan de universiteit te Keulen. Hij leefde in 1520. Hij heeft Summa Capreoli in Magistrum Sententiarum verkort. Het bestaat in ms. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 682. LUYKEN (Jos.). LUIKEN (JAN). LUYKEN (CASPER). Zie LUIKEN (CAsPAR). LUYKS (CHRIsTIAAN). In de Koninklijke galerij te Madrid berusten twee bloemstukken van dien meester. Ook komt op den Catal. van Ter w e s t e n, bl. 125, een zeer uitvoerig bloemstukje van dezen meester voor. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holi. en Vl. Kunsi.Schild. D, IIT. td. 1029. LUYPEN (P.), beeldhouwer te Amsterdam, van wien op de tentoonstelling te Amsterdam, in 1810, de volgeude boet­zeersels voorkomen: De aanbidding der Koningen, Basrelief. De aanbidding der Herders, als voren. Susanna in het bad, als voren. De ontmoeting van Maria en Elizabeth, als voren. Eene zinnebeeldige vrouw met een kindje, als voren. Bloemfestoenen, in hout gesneden. Zie Kramm, t. a. p. bli 1029, 1030. LUYT (JAcoE), advokaat en notaris te Middelburg, bloeide in den aanvang der zeventiende eeuw. In den Zeeuwsche Nachtegaal gaf hij een dichtstukje van erotischen aard, dat wed­ijverde met Hooft en Po o t, zonder de eerbaarheid te kwet­sen, liefelijk daar been vloeit. Het is een herdersdicht, uit 20 coupletten bestaande. Ook schreef hij lofdichten v66r de werken zijner tijdgenooten, zoo als v66r de Proteus, Zinne- of Minnebeelden van J. Cats en Op het genoeghelicke Haegsche Voorhout van Constantyn Huygens. Zie v. d. Aa, N. B. .d. C. Woord. o. h. w. LUYTENS (HENDRIK), werd in het begin der zestiende ceuw te Mechelen geboren, en verkree4 den rang van bacca­laureus in de godgeleerdheid. Na voleindigde studien werd hij pastoor te Muysen, niet ver iran zijne geboortestad, welk ambt hij bekleedde tot 1562, toen hij kanunnik bij de hoofd­kerk te Mechelen werd. Hij was de oudste kanunnik, toen hij den 14den November 1593 stierf. Men heeft van hem: De sa.tivztate Dorniizi hostri Jesu Christi ea; 'ecanclo eapite b. Lucae Euang docta et pia explicatio, authore Li. L. S. Th. B. et Ecclesiae Metrop. Mechlin. Canonico. Item de septem Donis Spiritus Sancti, de qualuor virtutibus cardinalibus, et de octo beatiludinibus: cum Libello de Spiritus Sancti m i.csione. Omnia eodem authore, Antv. 1565, 12o. Zie Sweertii, Ath. Belg. p. 333; Val. Andreas, Bibl. Beg. p. 362; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 465; Paquot, Mem. T. I. p. 40. LUITS (JAN), werd den 19den September 1655 te Hoorn geboren, bezocht de Latijnsche school zijner geboortestad, ver­volgens de hoogeschool te Leyden, waar hij het onderwijs van Hulsius, Senguerdius en de Vries genoot. Hij volgde den laatsten naar Utrecht, waar hij den 29sten Junij 1677 meester in de vrije kunsten en doctor in de wijsbegeerte werd. Den 29sten Oct. van hetzelfde jaar werd hij Cuitengewoon hoogleeraar, zonder bezoldiging, in de physica en mathesis aan deze hoogeschool, en den 9den Februarij 1 680 op eene wedde van f 400, die later tot f 1000 klom, tot gewoon hoogleeraar 3angesteld. Hij nam dien post tot zijn 66ste jaar, toen 'hij den 12den Maart 1721 stierf, waar. Hij is Dimmer gehuwd geweest, leefde zeer afgetrokken en was een ijverig Aristoteliaan, groot vijand van de wijsbegeerte van Descartes. Hij schreef: 21stronomica inslitutio, in qua doctrina Sphaerica, algae Theorica, internzixto usu Sphaerae coelestis et variis ehronolvicis, pertrac­langur c. Jig. aen, Traj. 1689, 4o. Introdiectio in Geographiam novam et veterem, acIficiuntur Oceani terrae, et eujusque Tabulae, etiam chez? tae LXV Sansonis, Tt'aj. 1692, 4o. Zie Burmanni, Traj. eruct. p., 197, 198; Drakenborch, Series. Prof. Ultraj. no. 42; Paquot, Mein. T. I. p. 459, Stollius, Intr. in Hist. Liter. P. I. c. VII. p. CCCCV; Act. Lips. crud. Sept. 1689, Maji 1693, Nova Litt. Lips. an 1721, p. 273; Boekz. der Gel. Wer. 1721. a. bl. 367. LUZ (JAN), verdienstelijk schilder, wiens Paulus in den derden hemel in • den flaauwen kunsttijd (1730), met f 220 betaald werd. Zie Cat. V. Hoet, D. I. bl. 353 ; Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Schild. D. IV. bl. 1030. LUZ (ISAAC), nam de belangen van den Nederl. Staat waar bij de republiek van Venetie, in afwachting van den gezant Jo h a n B e r c k, die in Julij 1622 benoemd was. Hij zond geregelde berigten van al hetgeen dat, zoo in de Republiek van Venetie, als in Italie en nabijgelegen landen gebeurde, aan Hale iloog Mog. en onderhield briefwisseling met den Nederlandschen gezant te Constantinopel, den orateur H a g a. Hij voerde den titel van correspondent, kweet zich met ijver van zijnen niet slechts tot genoegen van 's lands rege­ring, maar ook van den doge van Venetie, die hem door den resident Sur i a n o aan de goede gunst der Staten-Gcneraal liet aanbevelen. Zie J. C. de Jonge, Neerl. en Ten. bl. 140, 141. LUZAC (JEAN), koopman te Bergerac, verliet Frankrijk na de herroeping van het edict van Nantes, doch het was hem onmogelijk zijne moeder, zijne vrouw, M a r g u er i t e Gri­1 i e r, en zijne kinderen met zich te nemen. Deze volgden hem in 1692. Hij zelf kwam in Julij 1686 te Amsterdam en vestigde zich vervolgens te Franeker. Na den dood van zijne vrouw hertrouwde hij met eene ilollandsche, bij welke hij ook verscheidene kinderen had. Uit zijn eerste huwelijk had hij verscheidene kinderen wier names ons niet bekend zijn, uitgenomen dien van E I i e, welke te Noordwijk een beroemd kostschool stichtte, Deze had 5 kinderen, onder welke 2 zonen, van welke de oudste El ie heette (die volgt) doch bij zijne tweede vrouw had hij verscheidene kinderen onder welke Etienne en J e a n, (die volgen.) Zie Arch. Gen. tt. 235-267; Haag, La France Protest. ; A de-lung en Rotermund, Portz. v. lockers Gelehr Lex. LUZ AC (ELIE) , zoon van Elie L u z a c, werd den 19 October 1723 te Noordwijk geboren, studeerde te Leyden, onder Hemsterhuis, Musschenbroek en Luiofs. Deze beroemde Hoogleeraren vereerden hem weldra met hunne bij­zondere vriendschap en zonder twijfel moet men voornamelijk in den invloed, dien zij op hem uitoefenden, de oorzaak zoeken Bier geregelde geestwending, der strenge naauwkeurigheid van redeneren, welke in al zijne werden doorstralen, en hem toen reeds bet wijsgeerig stelsel met vuur deden omhelzen dat W of ff op de grondslagen, door den grooten L e i b n i tz gelegd, in Duitsch­land gevestigd had. Na bet verlaten der Akademie vestigde hij zich als boekdrukker te Leyden, welk beroep hij tot zijn dood bleef waarnemen. Eerst verscheidene jaren na de vol­tooijing zijner studien verkreeg hij de doctorale waardigheid in de regtsgeleerdheid, met de verdediging en uitgave van een specimen juris inaugurate, de modo procedendi in causis cri­minalibus, L. B. 1759 40. Hij betrad echter slechts nu en dan de pleitzaal en bepaalde zich om bij geschriften of memo­rien van consult, waaronder verscheidene ineesterstukken zijn, de belangrijke zaken te verdedigen, waarover men hem raad­pleegde, en die hem, zoodra zij tot handelsgeschillen of die van het natuurrecht betrekking hadden, bij voorkeur boven anderen werden toevertrouwd, De waarneming van een en antler beroep, waarvan het eerste spoedig slechts een algemeen toeverzigt eischte, liet hem ruimte en tijd genoeg over, om aan zijne heerschende zucht tot letterkundige werkzaamheden voldoening te geven, Reeds in 1749 gaf hij eene Disquisitio politico.moralis, num civis innocens irae hostis longe potentioris juste permitti possit, ut excidium totius civitatis evitetur (L. B.) in het licht. Bijna ter zelfdet tijd werd hij over de uitgave van La !VI e t t r i e s' werk L' Homme machine van twee kanten, zoo ten aanzien zijner persoon. lijke gevoelens als van zijne regten als boekdrukker en verkooper aangevallen. Den eersten aanval weerde hij met nadruk of in een stukie getiteld: L'Homme plus . que machine, Londres (Leyde) 1748, het tweede in een werkje, waarvan het opschrift is: Essai sue la liberte de produire ses sentimens, Au Pays libre, pour le Bien public 1749 , avec privilege de toes les veritables philosophes . In 1753 volgde zijne wijsgeerige verhandeling, le Bonheur ou nouveau systeme de jurisprudence naturelle. Van dit werk, te Bexlijn in het licht verschcnen, getuigde de hoogleeraar Cras dat bet een werkje is, hetwelke hij den jonge, lieden, die zich op de beoefening van het natuurregt toeleggen, het liefst zou in handers geven. Toonde hij zich in dit geschrift een ijverig voorstander der wijsbegeerte van Leibnitz en Wolf f, niet min­der deed hij zulks in zijne Recherches sur quelques principes des connaissances humaines, tot welker uit,ave hem eene verhande­ling over of liever tegen de Monaden in het Journal des savans, Avril 1753 aanleiding gaf. Twee jaren later, nam hij de redactie op zich van de Hederlandsche Letter-Courant, (met bijvoeging der spreuk nec temere nec amide, 2 d. 8) een letterkundig tijdschrift, bestemd om van de nieuwe, boeken die zoo in het buiten­land als in Nederland, het licht zouden zien , een verslag te ge­ven. Hij zette dezen arbeid, met algemeene goedkeuring tot in 1763 voort, terwijl hij intusschen belangrijke artikelen leverde in de Bibliotheque impartiale en in de Bibliotheque des sciences. In 1765 verschenen zij ne Rtnarques philosophiqu• d'un Anonyms sur l' Esprit des Lax, en kort daarop zijn Lettre d'un Ano­nyme ac M. J. J. Rousseau 1766 en Seconde lettre d'u-Anonyme a M. J. J. Rousseau contenant un examen suivi d'un plan d'e'ducation etc Paris 1767. In deze beide brieven (over het Contract social en de Emile van J an J a c q u e s) wederlegde bij den beroemden wijsgeer, wiens paradoxe stet. lingen en groote opgang hem, voor het ware begrip van Bennis en alle grondig onderwijs, ten uiterste nadeelig toeschenen. Merkwaardig vooral is de voorrede van den tweeden brief, waarin L u z a c de verdediging van de Groot op zich neemt en mannelijk handhaaft. In het jaar 1761 had hij, in een verhandeling over de volmaking der zedeleer door de openba­ring (1) de natuur der zedelijke beginselen, verklaard, en be­paald, onder welke voorwaarden die beginselen voor waar en (1) Deze verhandeling heeft naar den prijs. door 'Bestuurderen van het Stolpiaansch Leg.litt, in 1761 uitgeloofd, gelongen, en werd in het eerste deal Winner verhandelingen geplaatst. 48 onwederlegbaar kunnen erkend worden. Deze belangrijke stoffe wederom opvattende, bewees hij in de briefwisseling van P h lagathos en Philalethes (Briefwisseling van Phil a g a­thos en Phi 1 a l e t h e s over de leer van het zedelijk gevoel, Utr 1771, dat het zedelijk instinkt, zin of gevoel, waarvan men zelfs een zesde zintuig wilde maken, geheel en al klaarheid, duidelijkheid en zekerheid ontbeerde, en, in meer of min in­gewikkelde gevallen,, niet dan eene oneindig twijfelachtige hulpbron. ter beslissing opleverde. De roem van L u z a c verbreidde zich aanmerkelij k door zijne uitgave van Les Institutions du Droit de la Nature a des Bens de Wolf (1772). Zijne bijvoegselen en uitgebreide aan­teekeningen maakten dit boek, inderdaad tot een klassiek werk. Hij had zich vooral ten doel gesteld om wijsgeerige ophelde­ringen over de Romeinsche wetgeving en over de belangrijke Fragmenten der oude Regtsgeleerden te ;even. De meer en min toenemende stemming van den tijdgeest tot het behandelen van staatkundige onderwerpen, bewoog L u-z a c tot de uitgave van een tijdsehrift, getiteld: Annales Bel­gigues, waarvan sedert 1772 tot 1776 15 deelen in 12o. het licht zagen, en waarin hij de stem der regtvaardigheid en ge­matigdheid deed hooren. Door dit tijdschrift intusschen kwam hij, door overtuiging een ijverig voorstander van bet stadhou­derlijk bestuur, in verdenking hij hen, die van dat bestuur afkeerig waren, ja vond zelfs vijanden, onregtvaardig genoeg om hem voor te stellen als een man aan het huis van Oranje verkocht, en men herinnerde zich, bij deze gelegenheid, als een zijner wezenlijkste misdaden, de partij, die hij reeds lang gekozen had, bij een geschil, dat de Historie van W a g e n a a r had doen ontstaan over het karakter en de daden van den raadpensionaris de Witt (De Zucht van den Heer 1?aad-Pen­sionaris de Wit t tot zijn vaderland en deszelfs vrijheid uit zijne daden nagespoord, Leyden, 1757. — Het oordeel over den Raadpensionaris J. de W. , zoo als het in het werkje, genaamd: De Zucht enz. vervat is, bekrachtigd, bevestigd en bewezen, ibid.) Dezelfde staatkundige beginselen en tevens een schat van geschiedkundige en wijsgeerige nasporingen om­trent de staatshuishouding van ons vaderland en bijzonder van Holland, spreidde hij ten toon in zijn algemeen bekend en gezocht werk, eerst in 1778, Londres (Leyde), in 2 deelen in 4o., (A c ca ri as de Serionn e) zonder naam des schrij­vers, in 5 vol. 8o„ in de Fransche taal uitgegeven, onder den titel van La Richesse de la Hollande, en twee jaren later in het Bollandsch in 4 deelen in 80., met merkelijke veranderin­gen en verbeteringen, onder den naam van: Hollands Rykdom door Mr. Elie Luzac (Leyden, 1780) (*), een werk, alleen (*) In 1801 verseheen de tweeds uitgaaf der Nederd. overzetting. genoegzaam, om zijn roem tot de laatste nakomelingschap over te brengen, De toenemende geschillen in het staatkundige en de zucht van velen om verandering in den bestaanden regeringsvorm te weeg te brengen, gaven hem s een ij verig voorstander van dien regeringsvorm, aanleiding tot de uitgave van twee geschriften ter bestrijding van die zucht: R e y n i e r V r yaard s Open­hartige Brieven, Deventer en Zwol, 1781-1784, 4 d. en Vaderlandsche Staatsbeschouwer, 1784 1790, en in 1792 - verscheen zijn Brief over het gevaar, gelegen in de verandering van de Staatsregeling van een eenmaal gevestigd bestuur. Deze was de laatste poging van Luzac in dezen te ongelijken strijd tusschen de wijsheid en de woelzucht, tusschen de geestdrift en de rede. Hij was toen 70 jaren oud en de gebeurtenissen, die elkander met een telkens aanwassende snelheid opvolgden, moesten hem de laatste twijfeling benemen, nopens de nabij held van een' onvermijdelijken omkeer in de eigendommen, in de oude instellingen, in alle de voor de maatschappelijke orde belangrijke denkbeelden. Vier jaren la ter (1796) overleed hij Behalve de in den tekst gemelde werken, verdient nog ver­melding Les devoirs du Prince, ou Discours sur la justice etc., par Mr. M o r ea u, 't welk Luzac heeft doen vertalen en met zijne aanteekeningen uitgegeven, onder den titel van: De Pligten der Overheden of vertoog over de Regt t aar­digheid, Leyden, 1778, 80. In 1802 verscheen het eerste gedeelte van een door hem nagelaten uitvoerig werk, waaraan hij vele jaren achtereen gearbeid en in hetwelk hij alle de beginselen zijner wijsgeerige leer en de voornaamste ontw ikke­lingen, waarvoor hij vatbaar was, had bijeengebragt. Het voert tot titel: Du droit naturel, civil et polatique en forme d'entretiens, par Mr. Elie Luz a c, in 3 deelen, te Amster­ dam bij Geyler en Co. Het geringe vertier van dit werk deed de uitgave van de tweede helft, mede 3 deelen bevat­tende, tot hiertoe achterblijven. Zijn gelaat is in teekening be. waard . Zie Biogr. Univ. i. v. Haag, La France Prot. in v. Joehe r• Gel. Lex. A delung en Rotermund, Forts. i. v. Nieuwen­h u i s, Woord. van Kunst. en Wetens. o. h. w. Berigt toegens het Leven en de gesohr. van Elie Luzac; door Mr. H. C. Cr a s, geplaatst in Algona. konst- en ,Lett. voor 1813. D. II. bl. 387-397, 404, 422­428,, vroeger in de Fransche taal gedrukt in bet Magas. Encycl. van Oogstm. des genoemden jaars (Paris, 1813. 80.) en voor het De eerste uitgave is in 't Hoogd. overgezet door J. L. Benz' er, 1778. De tweede Duitsche overzetting, naar de 2de Neerd. uitg. is door J. And r. Engel brech t, te Greifswald, in vier deelen (1788-1790) verschenen, terwjjl er naar denzelfden laatstgenoemden druk nog eene Duitsehe overzetting, te Leipzig verscheen door A. F. Lud er van Brunswtjk. 48* werkje van Luzac, Sur le bonheur, ou nouveau Systeme de Jurispr • nat. Amst. 1820. (Not. sur la vie et les &rat de Luzac). Bibb d. Scienc. et beaux Arts, T. XXIII. P. II. p. 569-573, T• XXVI. P II. p 670, T. XXXVII. P. I. p 285, P. II. p. 294, T. XLVIII. P. I. p. 521; de Crane, Bijz. der Fam. Bemsterh. betreffende, bl. 187; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk Gesch. inzond. in Ned. D. V. bl. 277; Neues Gel. Bur. T XI. p. 952. f. Ersch, T. II. p. 299, Suppl. T. I. p. 298; Kobus en de Rivecourt, van Kampen, Bekn. Ges. der Ned. Lett. en Wet D. II. bI. 316, 317, D III. bl. 188; Bibl. Bais. T. XLV. p. 466 suiv. Cat. der Mewls. van Ned. Lett. D. II, bi. 456, 577. Cat. de Vries, (1864) p. 164. LUZAC (-ETIENNE), zoon van Jean L u z a c, uit het tweecle huwelijk, werd in 1706 te Franeker geboren, wijdde zich aan den geestelijken stand en begon zijne . studien te Franeker. Daar hij in een openbaar dispuut stellingen had verdedigd, die in strijd waren met de Dortsche leer, berokkende hem de voorstanders der laatste zoo veel onaangenaamheden, dat hij de godgeleerdheid liet varen en zijn broeder Elie hielp in het bestuur van zijn kostschool. Leer waarschijnlijk is het, dat hij omtrent dien tijd een der redacteurs werd van de Gazette de Leide, van welke Antoine la F on t een der eigenaars was. Zeker is het, dat la F o n t, eenigen tijd daarna gestorven zijnde, diens eenige dochter hem in 1738 het privilegie om die courant te mogen drukken, haren vader door de Leydsche regering gegeven, afstond. Sedert was hij de voornaamste, zoo niet de eenigste redacteur van dit periodiek blad, het eenige dat . toen te Leyden in het Fransch in die stad werd uitge­geven. Weldra verwierven de Nouvelles extraordinaires de divers endroits (onder dien titel verscheen dit blad), door hunne waarheidsliefde en naauwkeurigheid een grooten roem. De zorg, die de 4redactie vereischte, eene uitgestrekte briefwis• seling met vele uitstekende manners, de dagelijksche omgang met geleerden aan de Leydsche hoogeschool, vorderden al zijn tijd, zoodat hij zich met geene andere wetenschappelijken arbeid kon bezighouden. Hij mengde zich in geen politieke of ker­kelijke 'taken en stierf den 9den Jan. 1787 ongehuwd. Het eigendom der courant ging over aan zijn neef J e an. Zie Biogr. Univ. i. v . Haag, La France Prot. i. v. LUZAC (JEAN), zoon Van Jean L u za c, broeder van Etienn e, deelgenoot van diens boekdrukkerij, en van Anna Hillegonda Valckenaer, dochter van Isaac Valcke­n a e r, rector der Latijnsche school in den Haag, en voile neef van den beroemden hoogleeraar. L. C. Va 1 c k e n a er, werd den 2den van Oogstmaand 1746 te Leyden geboren. Zoo wel gezind ale vermogend om hunne kinderen eene allezins beschaaf­de opvoeding te geven, wendden zijne ouders alles daartoe aan, ten aanzien van onzen L uz a c nog bijzonder genoopt door de opmerking der ongemeene vatbaarheid, leesgierigheid en arbeid- zaamheid, welke zich reeds vroeg in hem openbaarden en niet duisterlijk voorspelden, 't geen de uitkomst ten voile bewaar­held heeft, dat hij geschikt was, om, als man van letteren, eenmaal roemrijk nit te blinken. Reeds op zijn zevende en achtste jaar as hij met onverzadelijke graagte boeken van allerlei aard in de Fransche taal. Nog geen tien jaren oud, was hij ongemeen ervaren in de aardrijkskunde, en openbaarde hij een schranderheid en naauwkeurigheid, die alien verstomd deed staan, en hij was nog weinig meer dan een kind, toen hij in de wis- en meetkunde reeds zoo bedreven was, dat de then vermaarde lector St e e n s t r a hem hekwaam oordeelde, om hem bij de uitgave van zijn Grondbeginselen der Meeticunde tot bet nazien der proeven behulpzaam te zijn, en hij menige in­geslopene feil, tot verwondering des lectors, verbeterde. Naauwelijks veertien jaren oud, verliet hij reeds met den grootsten lof de Latijnsche scholen, en werd tot bet akade­misch onderwijs in zijne geboortestad bevorderd, dat hij van het einde van het jaar 1760 tot het begin van 1768 met de grootste vrucht genoot, toen hij, na het roemrijk verdedigen eener geleerde en fraai geschrevene verhandeling ten titel moe­rende: -Specimen Academicum exhibens observationes nonnullas Apologeticas pro Jureconsultis Romanis ad locum Ciceronis pro Muraena XI—XIII, de waardigheid van doctor in de beide regten verkreeg. Zoo groot was de roem zijner gemaakte vorderingen, niet slechts in de regtsgeleerdheid, maar ook in de Grieksche en Latijnsche letteren, welker beoefening hij, op raad van zijn bloedverwant L. C V a lc k e n a er, die hem eene bijzondere genegenheid toedroeg, (*) en onder het geleide van H em­sterhuis en Ruhnke ni u s, met de regtstudie vereenigd had, dat hem, kort na zijn bevordering tot de doctorale waar­digheid, het hoogleeraarambt in de Grieksche taal te Groningen en twee jaren later het lectoraat in de regten te Leyden werd aangeboden. Een en ander werd door hem beleefdelijk van de hand gewezen, hij verkoos zich liever ter oefening der praktijk in den Haag neder te zetten, en zijne schranderheid, geleerdheid en onvermoeide vlijt, deden hem het vertrouwen van zijne andere en meest vermaarde ambtsbroeders in die mate winnen, dat hij van alle zijden met werk overladen werd. Na een verblijf van vier jaren, gedurende welke zijne roem als regtsgeleerde meer en meer toenam, vertrok hij in 1772, wederom naar Leyden, en werd kort daarna zijn oom Etienne behulpzaam in het opstellen der Leydsche Courant In het (*) Van deze genegenheid aiin duidelijke bewijzen in een Latijnschen brief van V al ck en a e r aan hem, gelagteekend 6 Julij 1765 en ten opschrift hebbende Cognato praestantissimo J. LUZatiO S. P. D. L. C. Valckenaer, en een exemplaar der Oratores Graeci veteres apud Hear Stephantan met een inschrift van diens hand. eerst bepaalde zich deze hulp alleen tot het schrijven van een zeker gedeelte der courant, doch daar zijn oom zich, met het klimmen zijner iaren, lapgzamerhaud aan een zoo verbindenden arbeid ganschelijk onttrok, kwam hij weldra, en met name van den jare 1775, geheel ten laste van onzen L u z ac, bo­vendien als regtsgeleerde met vele bezigheden bezet. Dan niet alleen wist de vlugge en onverrnoeid werkzame man deze dubbele taak met den grootsten lof te vervullen, maar daarenboven tijd te vinden om aan zijn overheerschende zucht tot oefening der Grieksche en Latijnsche letterkunde, door het dagelijks verkeer met zijnen grooten bloedverwant V a 1 ck e n a e r, toen hoogleeraar in de Grieksche en Latijnsche letterkunde te Leyden, gedurig aangelcweekt, voldoening te geven. De Leydsche Fransche Courant intusschen, reeds te voren van de gewone nieuwspapieren door keurigheid van stijl, oordeelkundige schifting van het ware en valsche, en geregelde voordragt der gebeurtenissen op het loffelijkst onderscheiden, werd door de gadelooze bekwaamheden van haren tegenwoor­digen schrijver, weldra tot dien trap van volkomenheid en aanzien opgevoerd, dat zij, zoo hinnen als buiten Europa, bij alle kundigen een uitsluitend gezag verkreeg, en de beroemdste staatsmannen en verstandigste vorsten den schijver in de grootste achting hielden. Keizer Leopold begiftigde den schrijver met. een gouden eerepenning. Van Stanislaus Ponia. towsk i, koning van Polen, ontvinr hij in vroegere jaren de vleijendste aanbiedingen, en de grc ote staatsministers aan het Pruissische hof, H e r t z b e r g en D o h m, gaven hem de streelendste bewijzen van achting en vereerden hem steeds met hunne werken. In het bijzonder verwierf hij zich ook de genegenheid en hoogachting der voc rnaamste grondleggers van bet Amerikaansche gemeenebest, W as h in gt o n, J e f fer s o n en A d am s, welke laatste hem het uitstekendste bewijs van , vertrouwen schonk, door zijn oudsten zoon onder zijn opzigt te laten en aan zijn onderwijs over te geven Het jaar 1785 had een hoogst gewigtigen invloed op het volgend leven en de inrigting der werkzaarnheden van L u z a c. In dat jaar namelijk werd hij benoemd tot opvolger van Valckenaer in het hoogleeraarambt der Grieksche letterkunde en vader. landsche historie, en aanvaardde deze post met eene rede­voering de eruditione altrice virtutis civilis, praesertim in civitate libera. Van nu of leidde L u z a c zich op de beoefe­ning der Grieksche taal- en letterkunde, altijd een geliefd voorwerp zijner oefeningen, met geen minderen ijver toe, dan zij, die de beoefening daarvan tot hunne eenige bezigheid stellen. Intussehen bleef hij het werk van de courant, hoe zeer zich daarin van tijd tot tijd bekwame hulp aanschaffende, .nog in zoo verre voortzetten, dat hij niet slechts alles beschaafde en herzag, maar ook de gewigtigste artikelen zelf bewerkte, en, ofschoon hij zich sedert dien tijd van de praktijk der regten geheel onthield, weigerde hij echter niet hen, die hem in belangrijke zaken om raad vroegen, met zijne kundigheden ten dienste te staan, en kwam ook meermalen met zijne groote kennis van de geschiedenis en zijne staatkundige wijsheid der staatsgezinde partij van die dagen te hulp. Pit alles verhinderde echter niet, dat hij zijn post met roem vervulde, niet alleen door zijn irewoon onderwijs, maar ook door zijn bijzonder onderrigt en zijne geleerde schriften. In 1792 en 1793 gaf hij drie stukjes uit, behelzende aanmerkingen op onderscheidene oude, vooral Grieksche schrijveren, welke onder zijn toezigt, door bekwame jongelingen opentlijk verdedi:).4 werdtn. Ter gelegenheid der plegtige nederlegging van het rektoraat der Leydsche ,hoogeschool, hield hij een hoogst voortreffelijke redevoering de Socrate dive, die in het volgende jaar, verrijkt met vele belangrijke aanteekeningen het licht zag, en niet lang daarna ook in het Nederduitsch werd uitgegeven, onder den titel van Socrates, als burger beschouwd van Mr. J. L u z a c, door denzelven uit het Latijn vertaald, met bijvoeging van eenige aanmerkingen en ophelderingen, byzonderlijk van een korte schets van het Atheensche staatsbestuur en het gebruik van het woord Aristocratie, tot op onzen tijd. Reeds in 1797 verscheen een tweede uitgaaf an dit werk. Intusschen mogt ook hij de gevaren niet ontkomen, aan welke de voorstanders eener gematigde vrijheid in zulke onstuimige dagen als de toenmalige waren blootgesteld. Zijn onderwijs in de vaderlandsche geschiedenis werd voor gevaarlij K gehouden, en bevreesd dat hij de jeugd beginselen zou inboezemen strijdig met die, welke men then Wilde doen heerschen en in oefening brengen, ontnam men hem in 1796 dat onderwijs, doch liet hem dat in de Grieksche letterkunde onder zekere bepalingen en voorwaarden. Doch de edele en vrijheidminnende Luzac weigerde volstandig zijn post anders dan in zijn voile• uitgestrektheid en met ge­heele ontheffing van alle bepalingen omtrent de inrigting van zijn onderwijs, te bekleeden. Verscheidene jaren bleef hij van zijne waardigheid verstoken en niet voor 1802 werd hij met uitbreiding van titel en ver­hooging van jaarwedde hersteld. Bij deze kwam later nog een andere grieve, daar hij zijne werkzaamheid aan de 1 .1 ansche Courant, gedurende ruim twintig jaren door hem en onder zijn toezigt met algemeene toejuiching geschreven, van hoofer hand geschorst en bovendien het blad zelve in 1798 met eene gansche vernietiging bedreigd zag. Sedert dien tijd onttrok hij zich meer en meer aan het deelgenootschap in het opstellen der courant, totdat hij, omstreeks het jaar 1800, zich daarvan ganschelijk onthield. Gedurende den tijd zijner gedwongen rust hield hij zich met geleerde arbeid bezig, vooral met het schrijven zijner Lectiones Atticae, waarvan de uitgave, na zijn dood, door zijn kweekeling en vriend, de hoogleeraar J. O. S1 uiter bezorgd werd. Ook bezorgde hij de uitgave van Callimachi Elegiarum Fragmenta cum Elegia Catulli Callima­chea, verzameld en opgehelderd door Vale k enae r, welk Ilrerk hij met eene uitvoerige en belangrijke opdragt aan zijn leer­meester en vriend B. V o o r d a verrijkte,terwijl hij ten oogmerk had milks van eeue etynologische proeve betreffende de grondwoordenArsa en Nrsa en derzelver afstammelingen te doen vooraf­afgaan, doch dat oogmerk is door een zamenloop van omstan­digheden verijdeld en slechts een gedeelte afgedrukt. In 1802 in zijne waardigheid hersteld, nadat hij reeds in het vorige jaar door het toenmalig bestuar van deze gewesten met anderen tot het ontwerpen van een Reglement van Regering voor het departement Holland benoemd was, zette hij niet alleen zijn vorig onderwijs met gelijken ijver voort, maar ver­vaardigde ook voor zijn lessen een geheel nieuw, uitvoerig en hoogst belangrijk opstel ter verklaring der Romeinsche oud­heden; dat echter niet in het licht is verschenen. Na den gemelden tijd begiftigde hij insgelijks de geletterde wereld met een ander kostbaar geschenk uit de nalatenschap van V al c-k e n a e r, bestaande in eene uitvoerige en uitgewerkte verhande­ling over den Jood Aristobulu s, dien zoogenaamden Alexan­drijnschen peripatetischen wijsgeer,, en gevolgd door eene verhandeling van Wesseling over hetzelfde onderwerp (Dia­tribe de Aristobulo Judaeo, philosopho peripatetico alexandrino, L. B. 1806, 4o.) Reeds vroeger had hij eenige aanteekenin­gen van denzelfden V a 1 c k e n a e r, den Griekschen redenaar A n d o c i d e s betreffende, met zijne eigene aan zijn leerling en vriend Sluit er medegedeeld, die deze, volgens het oog­merk van zijnen leermeester, in zijne fraaije en doorwrochte verhandeling over dien redenaar en deszelfs schriften inlasehte (J a n i Ottonis S 1 u i t e r Lectiones Andocideae, interjectae sunt L. C. Valckenaerii et J. Luzacii in Andocidem anirnad­versiones, L. B. 1804, 80.) Ook maakte hij zich gereed otn nog meerdere iagelatene aanteekeningen van denzelfden geleerde, gelijk ook eigene lettervruchten, door den druk gemeen te maken, toen een geweldige dood hem zijne roemrijke loopbaan plotseling deed eindigen, tot onherstelbaat nadeel van Hollands koninklijke universiteit, aan welke hij niet slechts als onder­wijzer, maar ook als lid van den Senaat de gewigtigste diensten bewees. Hij kwam bij de ramp die Leyden den 12den van Louwmaand 1807, door het springen van het kruidschip trof, om. Hij huwde in 1784 Maria Geertruida van Per- o ij n, die hem drie zorien schonk. Zijne afbeelding vindt men bij B i l d e r d ij k en S i e g e n-b e e k, Leydens ramp. Na zijn dood gaf Sluiter cog in het Licht zijne Lectiones attzcae de Bigamia Socratis, L. B. 1809, 4o. Behalve de in den tekst vermelde werken, gaf hij in het licht: Observationes nonnullae apologeticae pro Jureconsultis ro­manis, L. B. 1768, 4o. Exercitationes Academicarum specimine prim°, sive Obser­vationibus in Euripidis maxime Rippolytum, L B. 1792, 80. -Specimine secundo. Sive Observationibus in loca veterum, praecipue quae sunt de vindicta divina, L. B. 1792, 80. -Specimine tertio s. Observationibus in loca veterum quae Bunt de vindicta divina, L. B 1793, 80. Dissertatio Literaria de Ostracism° Atheniensium, L. B. 1793, 80. Redevoering ten betooge, dat de Geleerdheid de Voedster is der Burgerdeugd, vooral in een vrij Gemeenebest, uitgesproken den 24 van Herfstmaand 1785, uit het Latijn vertaald door J. de Kruyff, Leyd. 1786, 80. Norte Schets der Fransche omwenteling door een Genootschap van Latijnsche schrijvers (Lat. en Ned.) Naauwkeurig nage­zien, naar het Oorsprongkke. Te Rome, prope Caesaris hortos -- - en te Parijs, nabij den tuin der Tuilleries III. Kai. Sept. V. C. MMDLIV. XII Fructidor van het VII it:tar (Amst. bij J. A 11 ar t, 1800) 80. Oorspronkelijk Latijn en Fransch van Heron de V i l l e-f o s s e (volgens B a r b i e r, Dict. des Anon. op E s s a i s, No. 5929) gedrukt te Parijs en door de zorg van J. Luzac herdrukt te Leyden. De Nederd. uitgaaf is bezorgd door Y. van H am els v eld. D'I s ra el i noemt het (Curios. of Lit. P. 471) ii a little curious volume" en schrijft: D This Soc. of L. Authors, who have written so inimitably the history of the French revolution, consists of the Roman Historians themselves." 'Lie Saxe, Onom. T. VIII. p. 110, 119; te Water, Sarratio,p. 52, 239 ; Biogr. Univ. c. v. Galerie des Contemp. T. II. p. 345 suiv. Haag, La France Prot. T. V; te Water, Aanspr. in Band. der Haat,. van Ned. Lett. 1807. bl. 8; Levenab. van I W. Sc Water, bl. 214; Siegenbeek in Leiden's ramp door M. W. Bilderdijk en Siegenbeek; Gesch. der Leidsche Hoog. D. I. bl. 319, 323, 330 -336, 337, 338, 339, 340, 341, 348-350, 368, 369, 385, D. II bl. 229, 230, 416; Bouman, Gesch. der Geld. .Hoog. D. IL bl. 545; A. B. Levensbijz. en gar. van J. L. hoogl. te Leyden, in Pad. Lett. 1807. 1). II. bl. 114; Pert. van een uitir. nit een anniversary-discourse, delivered before the New-York Hist. Society, 7 Dec. 1818 in Lett. 1819, D. II. bl. 180; van Kampen, Ges. der Lett. en Wet. D. II. bl. 559, 560, 561; Collot d'Eseury, Hon. Roern, A. IV. (1) 189-191., IV. (1) 41, A. I. 97; Perz. van Stukken betr. het gedrag der Cur. van Holl. Univ. te Leyden, in de jaren 1796 en 1797, bijzonder in de zaak van Mr. Johan Luzac etiz. met een Poorb. dien aangaande, Leyd. 1793, 1797. 80. Vreede, Bijdr. tot de Gesch. der Omwent. St. I. bl. 16; Sant brink, Spec. fist. Jurid. de advoc. pi in Belgio Sept. itor. p. 140, 141; Chron. van het Hist. Gen. D. 111. bl. 7l; Bibl. Hulthem, No. 4752, 10996, 12922, 23000,23002,23067,23075, 24928, 28789; Cat. der Moats. van Ned. Lett. D. II. bi . 581, G21. Nieuwenhuis, Kobus en de ltivecourt, Rotermund, Mul­ler, Cat. van Portr ; Nay. D. IV. bi. 182. LUZAC (Mr. Commix JRAN), jongste zoos van den vorige, werd den 13den December 1796 te Leyden geboren. Reeds vroeg moest hij de trouwe zorg en leiding van zijne ouders missen. CT den 26sten Maart 1806 ontsliep zijne moeder, terwijl zijn vader weinig tijds later bet slagtoffer werd van de vreese­lijke ramp, waardoor Leyden den l2den Januarij 1807 werd geteisterd. Hij was toen ter kostschool in het naburig Noord­wijk. Het gemis zijner ouders werd hem echter in menig opzigt vergoed door de verstandige zorg en warme genegenheid van zijn oom Mr.' Etienne Luza c, die, als zijn voogd opgetreden, die teak met de hem eigene gemoedelijkheid be -hartigde, en aan wien hij dan ook steeds dankbaar erkende oneindig veel verschuldigd te zijn. Na zich te Naarden hij den Waalschen predikant A no s i voor de akademische lessen voorbereid te hebben, werd hij in 1815 als student aan de Leydsehe hoogeschool- ingeschreven. Hij genoot het onderwijs van de hoogleeraren K e m p e r, Small en b tug en T y d e­m a n in de regtswetenschap en mogt tot den kring dier jonge lieden behooren, die toenmaals tot den beroemden Mr. W . B i 1 der d ij k werden toegelaten en diens lessen over de ge­schiedenis volgden. In Junij 1820 verkreeg hij de doctorale waardigheid in de regten, en in het volgende jaar werd hij tot plaatsvervangend regter benoemd. In 1826 droeg men hem het lidmaatschap der commissie van administratie over de gevangenissen en in 1828 dat van den Stedelijken Raad op, beide betrekkingen mogt hij tot aan zijn dood on­afgebroken vervullen. Achtereenvolgens koos hem de Rand tot Curator van het stedelijk gymnasium en tot Hoofd-Ingeland van Rijnland. Den 11den November 1829 werd hij als plaatsvervanger aan de toenmalige regtbank van eersten aanleg verbonden, en daar zijn bloedverwant Mr. L. C. L uz a c, toenmaals lid dier regtbank, bijna terzelfder tijd voor het eerst geroepen was in 's lands vertegenwoordiging de plaats, sedert zoo schitterend door hem bekleed , in te nemen, be­laste hij zich gaarne met de taak om in alley voor hem op te treden, waardoor hij het voorregt genoot, geregeld aan de zittinen te kunnen deelnemen en zich tot de behandeling van ale de voorkomende zaken geroepen zag Den 13den Februarij 1835 werd hij geroepen het regterambt op zich te nemen, en hem tegelijk de betrekking van regter van instructie opgedragen, Met loffelijken ijver vervulde hij zijne soms moeijelijke taak en maakte zich daardoor waardig den 30sten Julij 1844 tot voorzitter der regtbank hevorderd te worden. L u z a c bezat veelzijdige kennis en gevoelde zich vooral in de geschiedenis van zijn tijd en de nieuwere letterkunde zeer te huis, de Maatschappij van Nederl. Letterkunde te Leyden huldigde die verdiensten door hem in 1836 tot zijn medelid te benoemen. Bij den aanvang der sitting van de Regtbank op 30 Augustus 1861, toen Luz ac in de vorige nacht n a langdurige sUkkeling was bezweken, en de mare er van in den vroegen morgen' was bekend gemaakt, hield het oudste lid Mr, J. va n Out ere n, eene korte lofrede op hem, een zijner behuwdbroeders, P. H. Tromp uit Rotterdam, deed zulks weinige dagen later bij zijne ter aarde bestelling in Katwijks duin. Zijn levensschets, waaraan wij de onze ontleenden, is van Mr. D, Tieboel Siegenbeek, en te vinden in Handelingen der Jaarl. Alg. Vergadering van de illaatschappij van Ned. Letterkunde, gehouden den 19 Junij 1862 te Leiden. In Februarij 1821 trad hij in den echt met Johanna Corn e­lia B l o k h u y z e n van Rotterdam, bij wie hij twee zonen naliet. LUZAC (Mr. LODEWIJK CASPAB), zoon van Mr. Etienne L u z a c werd den 1sten Augustus 1786 te Leyden geboren en opgevoed. Van zijn vroegste jeugd of bragt hij een goed deel des jaars onder de leiding van zijn oom Vale lc­enaer door, waar hij, in vroegeren en lateren leeftijd vele van hen ontmoette, die als ijverige mannen van 1795 en volgende jaren voork omen, als Jacob Blauw, W ise 1 ius, J. Boss. sch a, van Kooten, van Leyden en vele anderen, die echter, volgens zijne eigen getuigenis, • nimmer dien indruk op hem maakten, welke sommige geschriften van latere dagen bij hen moeten te weeg brengen, welke die personen van 95 slechts uit die boeken leeren kennen." Hij voltooide zijne studia aan de Leydsche hoogeschool, waar hij eerst zijn oom Jo h. L u z a c en ook W y t t e n b a c h hoorde, en zich onder hunne leiding op eene degelijke wijze bekend maakte met het aanbevelingswaardige van goede humanistische studien. Later waren vooral van. der Keessel en Kemper zijne leermees­ters in regts- en staatkundige wetenschappen. Zijn Specimen Historico-Jui.idicum inaug. de Q Hortensio oratore Ciceronis aemulo met glans verdedigd, door van Kooten en B i 1 d e r-d ij k beide bezongen, door Marron te Parijs, door H e y n e te GOttingen ter kennis der geleerde wereld gebragt, en aan hetwelk, naar de verklaring van den hoogleeraar Bake de meest eervolle plaats is en steeds blijft aangewezen", was een uitnemende en schitterende proeve der gemeenschappelijke be­oefening van de oude letteren en de regtsgeleerdheid. Onmiddelijk na zijne promotie, en dus nog v66r de inlijving van het koningrijk Holland in het Fransche keizerrijk, reisde L uz a c, onder geleide van zijn oom J o h. Valckenae r, den schranderen regtsgeleerde en diplomaat, dien hij tot secre­taris van legatie zou verstrekken, naar Parijs, en bleef er tien maanden, tot in het begin van April 1811. Te Leyden teruggekeerd, werd hij te 's Hage bij het keizerlijk geregtshof als advocaat beeedigd, en wiidde hij zich aan de balk, mu loopbaan die men wel voor eene uitmuntende opvoeding mag houden van hem, die eenmaal in eene of andere betrek king 's lands belangen zullen moeten besturen 1VIaar L u z a c zocht zoodanige betrekking geenszins, zelfs niet na de herstellin4 van ons onafhankelijk staatkundig bestaan. Tevreden met zijn nuttigen werkkring, waarin hij bijzonder slaagde, en veler achting verwierf, vrij van alien zweem van een soort van eer­en heerschzucht, die het schitteren doet stellen boyen het onopgemerkt nuttig zijn, zette hij ijverig zijne regtstudien voort en verliet het privatiserend leven niet, voor dat hij in rebruarij 1828, in de plaats van zijn bij de burgerij hooggeachten vader, tot lid van de arrondissements-regtbank te Leyden be­noemd werd. Ook digar blonk zijne onkreuk bare eerlijkheid en goede trouw niet minder nit dan zijne degelijke regtskennis en naauwge­zetheid. Maar hij won in die betrekking ruimeren tijd om aan geliefde studien te wijden, en begon reeds toen, hetgeen hij later nimmer verzuimde, met smaak en oordeel, een uit­gelezen bibliotheek te verzamelen, en zich in het bezit te stel­len van hoogstgewigtige handschriften betrekkelijk de latere jaren onzer politieke geschiedenis. Bijzondere vermelding ver­dient daarenboven de merkwaardige en onwaardeerbare verza meling van de geleerde aanteekeningen van zijn grootvader, den beroemden VI lc k e n a e r, een schat, die hij niet verborg en wegsloot, maar die eerst dooi zijn verstandig bestuur voor de mannen der wefenschap toegankelijk werd gesteld. Van daar dat menig beroemd buitenlandsch geleerde, die Leyden kwam bezoeken om met de rijke letterkundige verzamelingen die daar bewaard werden zijn voordeel te doen, niet verzuimde L u z a c te bezoeken, en daar een onthaal vond, dat hij later in 't open -baar met dank baarheid vermeldde. In hetzelfde jaar 1828 betrad Luzac eene nieuwe, geheel van de .vroegere verschillende loopbaan, toen hij door de Staten van Noord-Holland ter tweede Kamer werd afgevaardigd. Van dien tijd of behoort zijn leven tot de geschiedenis van ons land en van het parlement. Groot was de trouw en ij ver met welken hij zich gedurende den tijd van bijkans twintig jaren van de waarneming van dit gewigtig mandaat gewoon was te kwijten. Zijn moed, zijne rondborstigheid, zijne boven alle verden king verheven eerlijkheid en zich nooit verloochenende belangloosheid deed zijn naam met opregten eerbied en bewondering door het geheele land uitspreken, als dien van den braven moedigen, volksver­tegenwoordiger bij uitnemendheid Het was dan ook niet dan hetgeen te verwachten was, dat Koning Willem II hem in 1848 tot lid benoemde der Commissie die het ontwerp eener herziene Grondwet zou opstellen : maar de benoeming tot Mi­nister van binnenlandsche taken viel den eenvoudigen en Mier-minst op aanzien en magt belusten man te zwaar. Wel aan­vaardde hij den gewigtigen en in die bewogen tijden moeijelijken post uit pligtbesef, maar de ongewone zorgen, die vooral niet verminderden door eene voorbeeldelooze naauwgezetheid, over­stelpten spoedig zijn anders rustig en kalm gemoed tot dat daardoor zijne gezondheid in gevaar gebragt werd. en hij het onvermijdelijk besluit moest nemen, om zoowel de Staten van Noord-Holland zijn mandaat als hun vertegenwoordiger terug te geven, als van den Koning zijn ontslag uit het Ministerie te nemen. Daarna moest een geruimen tijd lang alle mogelijke zorg besteed worden aan het herstel zijner zoo jammerlijk geschokte gezondheid. Die zorg werd met een gelukkige uitkomst be­kroond en verzekerde Luz ac het voorregt van zijn laatste tiental jaren tot de gelukkigste van zijn leven te mogen rekenen. Ontslagen van alle onmiddelijke politieke bemoeijingen ont­trok hij zich noch aan het Curatorschap der Leydsche Hoogeschool, noch aan zijne oude betrekking tot de Waalsche kerk, noch aan de plaatselijke Schoolcommissie, maar bebartigde al wat hem daar aanbevolen was met liefde en ijver. Hij hervatte zijne geliefde hoekoefeningen, vermeerderde en ontcijferde zijne handsebriften. Hij was het die ook de sehier onleesbare brieven van Oldenbarnevelt, in de liandelingen van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap verschenen, en daarna de geheele yen. zameling der brieven van Just us L i p s i u s aan C or n. en F. van A e r s s e n, sedert door de zorg van den geleerden D el pr a t uitgegeven, voor den druk geschikt maakte, die zich verledigde eene large reeks van depeches, nu eens van i de on NT an Bo etsela e r, dan weder van den Raadpensionaris H einsiu s, van den Pensionaris Willem Bu ys enz. uit las• tige oorspronkelijke lezing in het net te brengen ten behoeve van V r ee d e's Inleiding tot eene Geschiedenis der Nederland­sche Diplomatic. Nog in 1857 bezocht hij (voor de zesde maal) Parijs, en den 18 Februarij 1861 overleed hij plotseling. Hoe groot. de vcrslagenbeid was over het verlies van den voortref­felijken en veel geachten en geliefden man, bleek onder ande­ren, uit den grooten toevloed van lieden uit alle standen, die door hunne tegenwoordigheid bij de ter aarde bestelling van zijn overschot, vier dagen later van hunne deelnemin,,o. wilden doen blijken. Dr. F. C. S. van G o e n s sprak bij die gele­genbeid eenige treffende woorden. /let heeft L u zac aan geen treffende bewijzen van konink­lijke gunst ontbroken. In 1841 benoemde hem Will em II tot gewoon lid van den Raad van State, en nadat hij die be-trekking, als onvereenigbaar met het lidmaatschap der Staten-Generaal, had afgeslagen, tot staatsraad in buitengewone dienst, en in 1842 boo, ' hij hem de portefeuille van justitie, ecn paar maanden door Mr. F. A. van Hall aanvaard, aan. In 1818 werd hij door de Maatsch. van Ned. Letterkunde te Leyden tot lid gekozen. Men heeft van hem: Opinion emise dans la séance des Etats-Gendraux en comite general, le 26 Sept. 1830, sur les deux Questions proposees aux Etats-Gendraux par le Message Royal du 13 Sept. 1830 (Leyde, 1830) 80. Aanspraak bij de beraadslaging over het Wets-ontwerp in Antwoord op de Redev. van den Min. van Staat voornoemd, Staats-Courant 1843, 7 Oct, en 11 Nov. No. 239 en 269, langw. 4o. Hij bezorgde ook de Stukken betreffende de uitgave van zekeren Brief van A. aan Z. (Valckenaer aan Falck) Dec. 1813. Zie J. B(ake), Necrol. van L. C. Luzac in Jig. Konst- en Lett. 1861. bl. 66: Den, Opdragt aan Luzac van zijne Schol. flypomn. Vol. II. 1839 ; Levensb. van Mr. L C. Luzac in Hand. der Jaarl. Jlgem. rerg. van de 3faats. van Ned. Lett. 1862; Siegenbeek, Gesch. • der Leydsche Hoogesa. Register; Kobus en de Rive-court, S. Vissering, in de Gids, Maart 1861; Mag. Encycl. van Merlin; Mr. E. G. L a g e m a n s, rerslag van de Hand. der Tweede Kamer van de Staten-Gen. bl. 323 ; Hand over de Grondwetherzien. D. III. bl. 457; Jan den E. M. Heer Mr. C. Luzac, na het aan­vaarden der betrekking van Min. van Binn Zaken, 25 Maart 1848. Dichtr. van S. J. van de Bergh; Utr. Cour. 2 Julij 1848 (01r. Vreede, Hulde aan Mr. -L. C. Luzac tot a fseheid) Ges. des rad. door Mr. W Bilderdijk, late D. Voorr. bl. XXIII. -1). X. bl. 257; Brief van van Amen, v66r De Taal der Grondwet en eenige Jant. id. 1841 Fragm. Sarni a deced. Rect. 3fagn. Acad. Lugd. Bat. (R. W. Ty­deman) habiti d. IK Febr. No. 1846, p. 8. LYBERGEN (GYSBERT VAN), te 's Hage geboren, was aldaar lid der Confrerie-kamer. Het blijkt dat hij een Gezelschap van Tabakrookers schilderde en den 26sten Jan. 1661 overleed. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Roll. en Pl. Kunst-Schild. D. IV. bl. 1030. LYBRECH.TS (AREND), notaris te 's Hage, schreef: Burgerlyke Rechtsgeleerdheid, Notariaal en Koopmans Handt-boek, 's Hage, 1761, 2de dr., Amst. 1764, 4de dr. 80. Redenerend Vertoog over het Notaris-ambt, Amst. 1768, 2 d. 4o. Redenerende Praktyk over het oeffenen van het Notarisschap Amst. 1768, 2 d. Over het Zegel, Amst. 80. Verdediging en aanmerkingen tegen een boekje ten tytel voe­bende: Kort Examen der Notarissen volgens zeeker handschr. na verbetering (door een Zeeuwsch regtsgeleerde) uitgegeven en gedrukt te Middelburg by A. L. Callenfeld, waarvan in de Boekzaal van Augustus 1751 de Advertensie gedaan is, mits­gaders met 2 aanhangsels, Amst. 1751, 80. Lie A b co u de, 3°Jbl. 98 ; A r r en b erg, Naamr van Boek bl. 270. LYCKLAMA (HANs0), niet van hetzelfde geslacht als de tegenwoordige Lycklam a's a N ij e h o 1 t, zoon van R i n co van L y ck 1 a m a, Grietman van Weststellingwerf. Hij werd den 22 April 1637 tot Grietman van Gaasterland verkozen, was in 1647 gedeputeerde, en behoorde tot de 16 leden uit Friesland in de Staten-Generaal tot het vaststellen van het stuk der Unie, Religie en Militie benoemd den 5 Dec. 1650. Hij huwde 21 Julij 1638 met Rinske Fey e s Heidom a, dochter van F e ij o Tjerck s, lid van de Admiraliteit te Amsterdam wegens Friesland en weduwe van den Raadsheer C o r n e ti s B utt i n g a, die hem twee kinderen schonk. Zij overleed in Jan. 1672, hij den 9den April 1659. Beide werden te Wijkel begraven. Onder de Poem. Juven. van R. Neuhusius is er een Han­sonio a Lycklarna Gallias adeunti, nunc Must. Reipubl. Fr. Praetori. Zie Ferwerda in Wyckel. Gen. 4; Reg. der Rea. van de Staten van Priest van 1570-1780, Kampen, 1 784; Charterb 1). V. bl. 410; Baerdt van Sminia, t. a. p. bl. 380; R. Neuhusii Poem. Jay. p. 289. LYCKLAMA (Mr. LAELrus VAN), zoon van Mr. Meine Lyck le s, substituut grietman van Weststellingwerf (1585) en van H ij 1 k van Terwisg a, doctor in de re ;ten en advokaat voor het Hof van Friesland. In 1598 behoorde hij tot de acht gecommitteerden uit de Friesche Staten, om het verschii, tusschen den stadhouder graaf Willem Lodew ij k en K a r el R o o r d a ontstaan, in der minne te vereffenen. Hij werd 1 Mei 1597, in zijns . vaders plaats, raad in het Hof, en in Februarij 1625 grietman van Hemelumer Oldephaert. Den 12den Maart 1603 huwde hij Foek, oudste dochter van S e e rp van G a­1 a m a, grietman van Baarderadeel, die hem 2 kinderen schonk, Zie Ferwerda in Galama, Gen. 6; Lycklama, Gen. 5; Naamr. der Raden's Hofs, bl. 30; Charterb. D. IV. bl. 831; Baerdt van Soli. nia, t. a p. bl. 308. LYC K LAMA (RiNco), kapitein over een compagnie van honderd man, werd 17 Maart 1626 grietman van Weststel­lingwerf. Hij komt van 1632 tot 1637 voor als Volmagt ten landsdage, vermoedelijk overleed hij in het laatstgenoemd jaar. Hij huwde Doetke, dochter van Hans Joe hums van W y c k e 1, bij welke hij drie kinderen had. Hij woonde op Lycklama-stins te Wolvega. Zie Ferwerda, in Bourieins , Gen. 4; Wijekel, Gen. 3. Tegenw. Staat van Frseal. D. XV. bl. 602; Chart. D. V. W. 343-­346; Baerdt v an Sminia, t. a. p. bl. 403. LYCKLAM A 'A NIJEHOLT (Awn), zoon van Esaia s Lycklama a N ij e h o 1 t, grietman van Oost- en Weststelling­werf, in 1607 geboren, werd in 1637 substituut-grietman van Weststellingwerf, overleed den 2den Mei van dais jaar en ligt in Oldehoof te Leeuwarden begraven. Hij was ongehuwd. R. Neu h u s i u s wijdde hem een zijner gedichten. Zie Wapenboek in Lycklama, Gen. 6; 13aerdt vanSminia, Nieuwe Naaml. van Grietm. bi. 403; R Neuhusii Poem. Juven. p. 244. LYCKLAMA A NIJEHOLT (Mr. ALBERTErs) werd in 1705 te Steenwijkerwold geboren, studeerde eerst te Franeker in de medi­cijnen,doch later, nadat hij tot de Hervormde godsdienst was over­gegaan, in de regten. Hij promoveerde den 30sten Junij praktiseerde eenigen tijd als advokaat, werd vervolgens secretaris van Hennaarderadeel en ging woven te Wommels, waar hij een huis liet bouwen, later, na vergroot te zijn, door Dr. v a n der Kolk bewoond. Volgens Sc h e 1 t e m a beoefende hij de dichtkunst, en wel blijkens een bundeltje verzen nit zijn jeug­digen leeftijd, onder welke wel dartele maar ook geestige stukjes gevonden worden. Ook bestaat van hem een blijspel, getiteld: het Franeker Studentenleven, waarvoor zijn naam, bij letterverzetting als Terbulas Kiylaam, gevonden wordt. • Flij be. groette pries Willem IV bij diem intrede te Franeker (1734) met een hoogdravend gedicht Hij huwde den 4 Sept 1729 A d riana van B u rens tin s, geboren te Franeker 12 Julij 1707. Hij stierf 9 Junij 1753. Zie Kobus en de Rivecourt, Heringa, Lijst van Dick. hi. 62, 63; Mededeelingen van den Baron B. T. vau Heemstra . LYCKLAMA A NIJEHOLT (ALBERTus), geb. 14 Nov. 1756, werd 10 Julij 1795 luitenant•kolonel en in 1806 kolonel bij de infanterie. Hij onderscheidde zich door zijne koelbloedigheid en dapperheid ohder o r tier in het gevecht bij Pasewalk tegen de Zweden in Pommeren. (1807) . In 1808 werd hem de leiding van het iste bataljon van het 2de #regiment en het de batal­jon van het 4de regement van linie, een gedeelte der voor Spanje bestemde brigade, toe ,,ertrouwd. Hij onderscheidde zich in het gevecht bij Durangu, en werd met het ridderkruis van het legioen van eer beschonken. In 1809 verkreeg hij den rang van brigadier. Hij huwde A lb e r t a Al e i d a D w a r s en was later fabrikant te Bols ward. Zie Bossch a, Ncerl. Held. te land, D. HI. bl. 256, 310, 317. Stamboek van den Frieschen Adel, D. I. p. 254. LYCKLAMA A NIJELIOLT (AuGusirmus), soon van L ub­bert Piers Lycklama a Nijeholt, grietman van Oost. stellingwerf en diens tweede vrouw, werd in 1670 geboren. Den 20 Januarij 1693 tot grietman van Opsterland aangesteld, was hij in hetzelfde jaar lid van gedeputeerden. Hij huwde 14 Januarij 1693 met (1) H oukj e, dochter van Elect on van G1 i n s t r a, grietman van Tietjerksteradeel, (2) met De t; e of Did o, dochter van T i n c o van An d r i n g a, grietman van Lemsterland, 28 Febr. 1677 in de Lemmer geboren, overleden 28 Julij 1719, en to Beets (waar hij op zijn bui­tenplaats woonde) begraven. Hij stierf, na reeds lanF..," te voren afitand van de grietenij gedaan te hebben, den 22sten Junij 1744 te Beets, waar hij ook begraven werd. Hij liet bij zijne tweede vrouw 9 kinderen na. Hij was net, die in 1704 het groot veenkanaal begon te graven, dat van uit Gor­redijk door zijne nakomelingen later is voortgezet door Bakke­ veen, Oosterwolde en Appelscha, waar thhns het huis der Compagnons naar hem Augustinus-state is genoemd, Zie Eekhoff, Gesch. van Fried. bl. 326 en v. Ferwerda in Lyckama Gen. 8; Glinstra, Gen. 5; Avdringa, Gen. 7; Baerdt van Sminia, 5. a. p. bl. 387. Onder de papieren, de Lycklama's be­treffende, in bezit van den Baron Mr B. T. van Beemstra, is nog een Lat. vers op zijn huwelijk van Abelus S. Siceama: LYCKLAMA A NIJEHOLT (AUGUSTINUS), zoon van Tinco Lycklama a Nijeholt en Martha Kinnemavan Schel­ti ng a, werd. den 27sten April 1742 gehoren, den 7den Julij 1762 aangesteld tot grietman van Utingeradeel, en in 1786 tot curator der akademie te Franeker. Hij woonde op Andringastate te 01-deboorn, dat hij geheel liet verbouwen, huwde Susann a, doch­ter van G e o rg W olfg a n g, baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, grietman van Barradeel, Dantumadeel en Me­naldurnadeel, geboren 21 Febr. 1736, te Utrecht 7 Oct. 1799 gestorven. Hij stierf 30 Oct. 1789 te Oldeboorn, en werd alclaar begraven , Zie Ferwerda in Lycklama, Gen. 10; Baerdc van Sminia, t. a. p. bl. .34; Starnboek, .I. p. 251. LYCKLAMA A NIJEHOLT (Mr. BARTITOLDUS), zoon van. Lelius Piers Lycklama a Nijeholt en van Antje Fr a n k e n a, geboren in 1672, werd jur. utr. doctor, in 1691 secretaris en 28 Jan. 1698 grietman van Ooststellingwerf, in 1713 lid van gedeputeerden, overleed 18 Maart 1731 en werd in de kerk te Makkinga begraven. Zie Ferwerda, t. a. p. Gen. 8; Baerdt van Sminia, t. a. p. bl. 397. LYCKLAMA. A NIJEHOLT (DANIEL DE BLocQ), zoon van Augustinus Lycklama a Nijeholt en Houkje van Glinstr a, werd 25 Julij 1731 grietman van Ooststellingwerf, in 1734 lid van het Mindergetal, in 1743 van Gedeputeerde Staten van Friesland, in 1773 grietman van Opsterland. Hij woonde vroeger te Makkinga, overleed 9 Oct. 1781 en werd te Beets begraven. Zie Ferwerda, t. a. p. Gen, 9; Geogr. Woord. bl. 70; Baqrdt van Sminia, bl. 388. LYCKLA MA A NIJEHOLT (JACOB EGBERT), zoon van 49 Albertus Lycklama a Nijeholt en van Adriana van Burenstins, werd den 2den April 1742 te Wommels ge­ boren, studeerde in de regten en medicijnen, zette zich als geneesheer te Ysselstein neder en werd ook baljukv dier toen• malige baronnie met Benschop en Noordpoisbroek. Hij was een ijverig patriot, vijand der stadhouderlijke regering en van bet stadhouderlijk geslacht. Hij hield eene openlijke redevoering in 1799 in de kerk to Ysselstein, na de mislukte landing der Engelschen en Russen, orn zijne blijdschap deswegens aan den dag te leggen. Als voorstander der leus Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, liet hij zijne kinderen in rood baaijen rast gespeld en omtNikkeld loopen, terwijl niemand ze anders dan bij den doopnaarn mogt aanspreken. Op zijn best mugt zijne echtgenoot vrouw Ly e k la m a genoernd worden. Hij huwde 1. Dirkj e Dib bi tz, overleden 9 April 1780, 2. Adriana Machteld den Beer Portugael, en overleed to Ysselstein 5 Alei 1810. In den zomer van 1858, onge­ veer 50 jaren na zijn tied op zijn grf in de kerk to Ysselstein s een blaauwen zerk geplaatst, met het wapen der familie Lycklama a Nycholt, met een adelijke kroon en op­ schrift. Mededeelingen van den Baron B. T. van Ileemstra. Siamboa, 1) , I. bl. 254, I). II. bl. 173. LYCKLAMA. A NIJEHOLT (Mr. ESAIAS of EYSE), zoon van Mr. M e i n e L y c k 1 e s, substituut giietrnan van West­stellingwerf en Hylek Ten\ isttha, werd in 1601 advocaat en geregts­choltus, 16 Maart 1624. door afstand van zijn breeder Mareu s, grietman van Ooststellingwerf, welke grietenij hij 28 Junij 1639 met die van Weststellingwerf verwisselde. Hij huwde 16 Mei 1606 te Leeuwarden J el Osin g a, die in 1619 overleed en hem twee kinderen schonk. Hij stierf in 1639 en werd in Oldehove te Leeuwarden bij zijne vrouw begraven. Zie Ferwerda. t. a. p. Gen. 5; Baerdt van Sminia, t. a. p. bl. 394, 403. LYCKLAMA A NIJEHOLT (Mr. LIVIUS SUFFRIDDS), oudste zoon van Augustinus Lycklama a Nijeholt en van 1)etje of Dido van Andringa, geboren in 1695, stu­deerde te Franeker tot 1713, werd den 9den Junij 1718, door afstand van zijn vader, grietman van Opsterland. Hij ontving in 1734, als iid der Rekenkamer, W ille m IV te Harlingen, was in 1742 curator der Akademie te Franeker, en in 1748 lid der Staten. In 1735 werd de nieuwe kerk te Gorredijk, daar de oude te klein werd bevonden, op zijn last gebouwd. Flij huwde 17 Mei 1734 A ukje L u n i e r a, dochter van Cornelis van Scheltinga en Houkjen van Haersma. Ilij woonde te Beetsterzwaag en overleed te Leeuwarden den 22sten Maart 1773, zijne vrouw den 13dea April 1765, in den ouderdom van 55 jaren. Beide werden te Beets be-graven. Zie F e r w e r d a in Lycklama, Gen. 9, Seheltinga, Gen. 6. Geogr. W.,ord. bl. 12; Vrieinoet, Aiken. Fris. p. CI V; Nieuwe Ned. Jaarb. 1773. D. I. bl. 368; Baerdt van Sminia, t. a. p. bl. 388. LYCKLAMA A NIJEHOLT (LUBBERT), zoon van Pier Lyck la m a a N ij ehol t, bijzitter der grietenij Ooststelling­werf, en G r ie tj c A u c k e s, eerst secretaris en 18 Oct. 1681 grietman dier grietenij In 1668 werd hij lid der Gedepu­teerden en zat in 1671 als lid der Staten in de commissie om te onderzoeken het concept conciliatoir over de wijze tot wederaanneming der provintie -Utrecht in de Unie." Hij huwde (1) 13 November 1664 R omeli a, dochter van D a­n i el d e Bloc q van Sch eltin g a, grietman van Schoterland, gestorven 2 Julij 1670, (2) 8 October 1675, A ntje v an A ndring a, eerst wed awe van Saco F o c k en s, grietman van Lemsterland en later van Ta rquiniu s v an Bo ele n s, grietman van Achtkarspelen, gestorven 30 April 1718 en te Oldeboorn begraven. Hij overleed 2 October 1697 en werd 6 Nov. plegtig in de kerk te Makkinga bij zijne cerste vrouw bijgezet. Hij liet bij deze een zoon na. Zie Ferwerda, in Lyeklama, Gen. 7; Chart. D. V. bl. 1012; Baerdt van Sminia, t. a. p. bl. 897. LYCKLAMA A NIJEHOLT (Mr. IVIA.Reus), zoon van Mr. Mein e Ly c k le s, substituut grietman van Weststellingwerf en van Fl y 1 c k Ter w i s g a, werd omstreeks 1570 geboren, ontving zijne eerste letterkundige opvoeding te Leeuwarden, en genoot daar het onderwijs van Joanne s F u n g e r u s, studeerde (volgens Pa quo t) eerst te Heidelberg, vervolgens te Franeker sedert Mei 1593, waar hij vooral H e n r i c us Sc h o tan us tot leermeester had. Na alhier den titel van doctor in de regten verkregen te hebben, werd hij 9 Mei 1597 advokaat te Leeuwarden, en in 1603 wegens Fries-land naar 's Hage afgevaardigd. Den 25 Mei 1604 be­ riepen hem curatoren van Franeker, in plaats van Johan v an den Sand e, tot hoogleeraar in de regten. Het vol­gende jaar bekleedde hij er de waardigheid van rector magni­ficus. Zijn hoogleerambt verwisselde hij den 22 Mei 1610 met dat van grietman van Oo.,..ttstellingwerf en curator van de Franeker hoogeschool; de grietenij verruilde hij den 11 Julij 1623 tegen die van Weststellingwerf. Meermalen werd hij wegens Friesland naar de vergadering der Staten-Generaal af­gevaardigd. In 1615 verzette hij zich, in die vergadering, tegen het zenden eener commissie tot demping der gerczene geschillen. In 1621 sloot hij te 's Gravenhage een verbond met Denemarken, en werd daarop, met Reinier P a u w' en Rutger van H a e rs o 1 te, als buitengewoon ambassadeur naar 49* Chris t i a an, koning van gemeld rijk, gezonden. Later ver­ kreeg hij door den Venetif.anschen gezant, met 1) -a niel H ei n- s iu s, de ridderorde van St. Marcus, van wege de Republiek. Hij huwde in 1615 Perk, dochter van Fey e van Gos­ling a, te Warsxverd, en Sitske van A ylva van Schraard, en had Been kinderen. Hij stierf 9 Augustus 1625 en werd te Nijeholtpade begraven. Hij was in zijn tijd een beroemd regtsgeleerde, en gaf verschillende regtsgeleerde werken uit, die door U 1 r i k Huber en anderen zeer zijn geprezen. Hij gaf in het licht : Verscheidene Dissertationes Academicae o. a. Illustriurn Quaestionum ex libro VIII et IX Codicis, Franeq. 1605, 80. (om gevoegd te worden bij 7 dierp:elijke theses van' Hendrik S c h o t a n u s, gestorven in 1605); Illustres Juris controversi posi­ tiones ex materiel Emtionis vendi tionis collectae, Ibid, 1606, 80. Oratio funebris, memoriae Raphaelis Clingbyl, Anatomiae ac .Medieinae Professoris, dicta, Franeq. 1608, 4o. Membranarum Libri VIII, Franeq, 1608, 4o. Men vindt bier slechts de 5 eerste boeken, de 2 laatste verachenen kort daarna de 7 boeken te zamen; Jenae, 1624; 8o, en Leov, 1644, 4o. Liber Singularis de Jure studiosorum, Franeq. 1609. De Heredis institutione in legitimel, et re certel, ad Anto­ nium Fabrum, Fran. 1610, 12o. De ineunda rei aestimatione liher cornmentarius ad L. Vi­ num 22 ,ff', de ileb. Credit. Fran. 1610, 12o , Leov. 1644, 12o. De Leuvensche hoogleeraar Wilhelmus Masius heeft een critiek van deze verhandeling gegeven in een met gelijken titel door hem uitgegeven geschrift. Antonii Mercatoris pro Jacobo Cujaczo, inclytae recondationis jcsto, 0perae graturtae, de Condictione furtivel; adversus Operas Antonii Fabri, Sebuszano, inclytae famae Jct°., et Praesidi in Senatu Subaadiae primario, subsidiarias, L. B. 1616, 12o. Opgedragen aan Cornelius Sy l v i u s, hoogleeraar in de regten te Leyden. Dit geschrift is eeri antwoord aan Gaspard Sc b ifordige r, een Silesier, die hem in zijne Disputationum Forensium ad Ant. Fabrum, Jeum. Sebusianum, libri tres, had aangevallen. Oratio de ProfesSore Juris, Franeq. 1616. Benedictorum lib. IV. Adversus Male-dicta et Errores, cum Pragmagticorum tum aliorum variorum, circa actiones. ex delicto mere poenales, mixtas, mere rei persecutorias, per­petuas, annales, ad et aduersus heredes quatenus transitorias, vel non transitorias, aliaque varia, opus varium et //ovum, Lugd. Bat. 1617, kl. So. De schrij ver verdedigt in dit geschrift zijne gevoelens tegen de Chiliade van A ntonius Faber. De titel van Benedicta, die hij aan zijn werk geeft, ontleent hij aan den regtsgeleerde A u l u s C a s c e 1 i u s, van -. wien Po m p on ius heeft gesproken 1. II. § 5 de Orig. Juris X. Petiscus roemt ook L y c k l a m a's werk de Magistra­tibus Romanis, dat echter niet bekend is Hij beoefende ook de Latijnsche podzy, blijkens zijn gedicht op zijn leermeester S c ho tan us in Membran, p. 353. •Zie Biogr. Univ.; J o c h e r, Gel. Lex.; A delung, Fortz. u. Erg. Sweertii, AM. Belt'. p. 521; Val. Andreas. Btbl. Belt'. p. 639, 640; Foppens, Bibl, Belt'. T. II. p. 840; Paquot, Mem. T. I. p. 413; Vriemoet, Ath. Fris. p. 122, 126, p. XLII. Saxe, Onom. T. IV. p. 167; Magiri, Eponym. p. 543; Schel­tema, Staatk. Ned. T. II. p. 42, 4),; G de Wal, de Clar. Fr is.Jurec. p 45, 208, seqq D. 44P, Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. enz. bl. 393, 394, 403; Forwerda, Wapenb. Gen: Lycklama, Lien. 5; Gostinqa, Gen. 5; Vollenhove, Broed. Gevang. bl. 102, 125; Sandbrinck, de adv. Jur. p. 58; Struvii, Bibl. Jur. Set. c VI. 350, c. VII. 519, p 324; Huberus, Oper. Min. T. I. p. 132; Otto, ad Tit. Just. de rebus corp. et incorp. § 2, p. 202 sq. en in Papiniano, p. 197; W i e l i n g Lea. Jur. Cu.T. I. p. 18; H. Observ. Jur. Rom T. I. p. i Cannegieter, 13; S. H. van Idsinga, Varior. c. VI. p. 49; BaviasVoorda, ad Praelectiones Jani a Costa, p. 318; Brunquelli, Ilist Jur. III. Illzmb. II c. 8, § 24, not C. Hoepfner, Comment. caber die Inst. s. 942 Orat. fan. in obit um Henr. Bouricit p II. G Felt-man in Dedie. Bened. Oper. T. I I. p. 204.H. Eyben, Disp. 1 ad Just. Observ. T. II. Frantzk, . de S. P. R. n. 31 fin S t e p f, Galeria alter lurid. 4uctoren. T. I. p. 101; van Id-sin ga, Zediy en vrijmoedig onderzoek, bl 10; E. S van Burma­nia Rengers, De Poena adult. ex J. Julia, Franeq. 1761. L. Adama, Or. fun. H. Schotani, p. 22. Winsemius, Chron. van Friesl. bl. 414, 905. Naamrol der Baden, bl 28; Meursius, Ath. Bely. L II. p. 215 Cunaei Epp. CXIIX. Petiscus, Lex. Ant. Rom. Gerdesit Flor. lib rar. p. 380 BihI R,ison. T. XVI. p 134. Verder Luiscius, Hoogstraten, Kok, Kobus en de Rivecourt, De Baron B. T. van Heernstra bezit belangrijke papieren van hem. LYCKLAMA A NIJEHOLT (REGNERUS), zoon van A u gu s­tinus Lycklama a Nijeholt en Detje van Andringa, kapitein, later ritmeester, en 3 Jan. 1741 aangesteld tot griet­man van Lemsterland, welke grictenij hij 12 Jan. 1752 ver­wisselde met Utingeradeel. In 1748 was hij lid van de Staten. Hij stierf, ongehuwd, 19 Maart 1756 en werd in de kerk te Oldeboorn begraven. Zie Ferwerda, t. a. p. Lycklarna, Gen. 9. Baerdt vanSmi­nia, t. a. p, bl, 333, 334, 374. LYCKLAMA A NIJEHOLT (SuFF.RIDos), zoon van Lyck le Piers Lycklama, secretaris van Ooststellingtverf en van Sipke Sjoerds Jelkema. Hij volgde in 1622 zijn wader als secretaris op en werd den 9den October 1639 tot grietman gekozen. In hetzelfde jaar was hij lid van Gedeputeerden en Monster-commissaris. Hij huwde Jelk e, dochter van .E ydzo Terwisga en Harmentie Stevens, met wie hij te Oldeberkoop woonde, en die hem 2 kiuderen schonk. Hij stierf in 1645. Zie Fe r werJt. a. p. Lycklama, Gen. 6. n e rd t van Sm i-n i a, t. a. p. bl . 395, 396. LYCKLAMA A NIJEHOLT (TiNco), zoon van A u g us tinus Lycklama a Nijeholt en Detje van Andringa, werd 14 Oct. 1696 geboren, secretaris van Opst'erland, in 1725 raad in het Hof van Friesland, vervolgens rentmeester van Kempenland, in de meijerij van 's Hertogenbosch, en eindelijk in 1757 grietman van Utingeradeel. Hij huwde 26 April 1726 Martha Kinnema, dochter van Martians van S ch el tin g a, grietman van Schoterland en Lemsterland, ge­boren 13 Sept. 1702, overleden 1768 Hij stierf 22 Maart 1762 en werd bij zijn vrouw in de Westerkerk to Leeuwar­den begraven. Zie Ferwerda, in Lycklama, Gen. 9; Sehellinga, Gcn. 6. Baerdt van Sminia, t. a. p. bl. 334. Nederl. Jaarb. 1762. 1). I. bl. 332. LYCKLAMA a NIJEHOLT (Theo MARTINUS), zoon van Augustiuus Lycklama a Nijeholt en Susanna thoe Schwartzenber g, werd den 4 Oct. 1766 geboren, in 1788 grietman van Ooststellingwerf, versvisselde die grietenij in 1790 met Utingeradeel, doch werd met zijne ambtgenooten in 1795 van dies post ontzet. In 1805 werd hij lid van het departementaal bestuur van Friesland, in 1809 drost van het kwartier Heerenveen en Jagtofficier, in 1812 onderprefect van bet a•rondisement Heerenveen. Na de oprigting van het ko­ninkrijk lid van de tweede Kamer der staten-generaal en militie­commissaris, lid der cerste Kamer der staten-generaal en voor­zitter van de riddersehap van Friesland. Toen .Jhr. Mr. H. Baerdt van Sminia hem in 1837 zijn Nieuwe Naamlijst der Grietmannen opdroeg, was hij de eenige nog aanwezige van alien, die voor het jaar 1795 het arnbt van grietman hadden bekleed. koning benoemde hem . tot ridder der orde van clen Nederl. leeuw en verhief hem tot den adelstand. Hij huwde 1 Elisabeth Helen a, baronesse time Schwartzenberg en Hohenlansberg, geboren 17 November 1767 en overleden 3 Augustus 1803, en 2 F r a a c i n a Johanna Blomkolk. Hij stierf 20 Februarij 1844, bij beide vrou­wen 13 kinderen nalatende. Zie F e r w e r d a in Schwartzenberg, Gen . 17; Tegento . staat v. Friesl. 1). XI, bl 562; Baerdt van Sminia, t. a. p. bl. 335, 338. Stamboek van den Fiieschen Adel, D. I. bl. 253, D. II. 172. Eekhoff, Friesland in 1813, in de Vrije Fries, D. X. bl. 246, 282. LYCKLES (LuBBERN), vermoedelijk zoon van L y c k le Eeble s, grietman van Schoterland, de stamvader van het vermaarde geslacht Lycklama a Nijeholt, waarvan zoo vele leden volgen. flij was als grietman en gevolmagtigde van Weststellingwerf, tegeuwoordig op den landdag van 17 Januarij 1550, huwde B e r b e r D i r k s en woonde te Oldelamer. lie Ferwerda Lyeklanza, Gen. 2; Charterb. I).Jb1.185; l3aerdt van Sminia, t. a. p. bi. 399. . LYDILTS (BALTnAzAR), zoon van Mar tin us Lydiu s, H000leeraar te Franeker, in 1577 te Ulmstad in den keurvor­stelijken Paltz geboren. Nadat zijn geleerde wader zelf hem in de Latijnsche en Grieksche talen onderwezen had, zond hij hem naar de . Leydsche Hoogeschool, war hij de lessen van Wilh el m u s Cod d ac u s in de Hebreeuwsche taal,die van Pa u­lu s Merula in deGeschiedenis en van Franciscus Junius in de Godgeleerdheid bijwoonde. Zijne neiging tot de classi­3che letterkunde bleef bij den vermaarden S cal i g e r, die `gem onder de weinige leerlingen, welk zijn bijzonder onderwijs mogten genieten, aannam, niet onopgem3rkt ; kragtelyck dreef by hem naer de goddelycke talen," en door dien grooten leeraar voorgelicht, wedijverde hij met Da n i e l Hein sins in erva­renis in de Grieksche schrijvers." Hoe groot de achting was, die S ca lig er zijnen kweekeling toedroeg, blijkt uit twee nog voorhanden brieven aan hem. Te Leyden knoopte hij vriend­schap met verscheidene geleerde jongelingen aan, met welke hij later briefwisseling onderhield; ook stond hij reeds toen in hooge achting bij Gerardus Johannesz. Vossius, Janus Rutgersius en Joannes Narsius, in wiens album hij eenige regels schreef. In 1602 verliet hij de academie en word in October of November van dat jaar door de classis van Zuid-Holland tot proponent aangenomen, verbond zich aau de heimelijke gemeente te 's Bosch, en zou vervolgens pre­dikant te Streefkerk zijn geivorden, indien de gemeente te Dordrecht hem niet tot herder en leeraar begeerd had. Hier verwierf hij grooten roem,zoo door zijne geleerdheid als door zijne predikgaven. B r oe kh uizen noemde hem: een opperhoogh ge­leerdt herder." T r i gl a n cl, een gerespecteert en bemint pre. dikant." Volgens gelijktijdige schrijvers was Lydius driftig, ligt vertoornd, maar goedhartig, veel vergevend, hoogst ernstigh, schrickelyk in 't straffen, vol yver, inniglyk de waerheid soeckende, van welcke hij een pilaer ende vastigheyt was." Wij hebben," schreef Bev erw y c k, s in dese stadt gezien, hoe dat de vrome en zeer velsprekende D. B a l t h a z a r L y d iu s zalr. ged. met gesten en manieren van hevigheyt, de sonden soo wist te bestraffen en het gemoet der toehoorders daermede soo ontroerde, dat vele de tranen uyt de oogen ber­steden, hetwelck andere, oock de allergeleertste predikanten, met haer tonghen, noch by selve met de penne noyt en soude conne immer te weeg gebracht hebben." In den aanvang der kerkelijke twisten was hij zeer gematigd. Ilij sprak steeds van brandblussen, eer 't al verbrandde," van I schappelykheit en eyndmakinge van alle droefenisse, die de kercke Christi doet versuchten." Later werd hij een der hevigste vervolgers der Remonstranten, doch oordeelde uit partyzucht niet onrechtvaardiulyck ." Hij had zitting in de Nationale Synode van 1618 en 1619 te Dordrecht gehouden; opende haar den 13 November 1618 in het koor der Groote kerk met eene leerrede in de Nederduitsche taal, en toen de leden vervolgens in de groote zaal der kloveniersdoel bijeengekomen waren, hield hij eene gepaste aanspraak in het Latijn en bij het seheiden der synode in de Groote kerk eene leerrede over Jes. XII : 1, 2, 3. De Synode benoemde hem tot lid der commissie tot het bezorgen harer verkorte verhandelingen, door F. D a m m an zamengesteld, en tot het vervaardigen van een Onderwijs of Catechetisch leertoekje. In 1619 was hij lid en seriba der Zuid-Hollandsche Synode te Leyden gehouden, die nit de hef­tigste contra-remonstranten hestond, en in 1620, op last der Synode te Gouda, ijverig werkzaam aan het vervaardigen eener mile van burgerlijke officieren, op welker gedrag iets te zeggen viel. Lydius bleef gedurende zijn gansche leven een ijverig beoefenaar der clasrieke schrijvers, en heeft zelve verschillende letterkundige werken vervaardigd en in het licht gegeven. Zoo gaf hij twee verhandelingen in de Epistolicae Quaestiones cum doctorum respon8is , door Johannes van B e v e r w y c k, te Rotterdam, 1644, bij Arnold Leers in 80. uitgegeven en in 1655 herdrukt. De eene (no. 5 der verzameling) voert ten opschrift: Super novo Malls de c•uentato sponsaruui linteo et aliis virginitatis signis , en de andere no 16) heeft tot titel: de .Ly neuro 1 vide, beide getuigen van 's mans verbazende belezenheid in de beste geschied-, oud-, taal . en letterkundige schriften. V r i e mo e t vermeldt deze verhandelingen niet, maar wc1 B. L y d ii Nov us orbis, sive de navagationibus prima in A nae•icurn Zeer lezenswaardig is ook zijn gemeenzame brief, op last der Synode, geschreven aan P e t r u s C u n a e u s, die in een vroeger uitgegeven hekelsehrift (Satyra M inippea) zich aan be­leediring der geestelijkheid scliuldig gemaakt en tevens, z)o in dit geschrift als in zijn geleerd werk de Republica He. braeorum, de een en andere uitdrukking gebezigd had, die met de regtzinnigheid niet bestaanbaar seheen. Waarschijnlijk is het Lydiu s, die in 1618 en 1619 te Dordrecht bij Leonard Berew out uit!.;af: Francisci I\larii Gripaldi, Par mensis , Onomasticon, cum duplice indice, priore capitum, altera vocurn, en M. Te­roe ntii Varronis Opera Omnia, quae extant, Cum notis Jo­sephi Scaligeri Adriani Turnebi aliorumque. His accedunt tabulae naufragii, seu fragmenta eiusdem auctori s f. m. (nog een der beste nitgaven van dezen schrijver) en van weer andere de rgelijke werken. Groot was (le roem dien L y d i u s behaalde door zijn Wal­densia id est conservatio verae Ecdesiae, demonstrata ex con­t'essionibus turn Taboritarum, ante CC. fere annos, tum Bolte­morum, circa tempora Reformationis, scriptis. Roterodami aped Joannem Leonardum Berewout, 2 vol. De eerste druk verscheen in 1616 en 1617 te Rotterdam en te Dordrecht, en de tweede terzeltder plaats in 1622 in 2 dee­len in 80. Het eerste deel bevat o. a. 1 Johannie Lukauitz Waldensis confessio Taboritarum contra Rokenzanam et Papistas Pragenses, ante duo ferme secula conscripta. Articuli magistrorum et swertloturn antiquae civitatis Pra­gensis, per reynum Bohemiae, sub anno Domini millesimo quadringentesimo tricesimo evulqata. Aeneae bylvii, Ilistoria Bohetnica, Conf.ssio fides fratrum Waldensium Regi Uzadislao ad flungariam missa. Excusatio fratrum Waldensium contra hinas literas Doctoris Augustini datas. Het tweede deel hehelst hoogst belangrijke aanteekeningen van L y d i us op . deze stukken. Dit zeldzaam werk is volgens oorcieelkundige waardig her­drukt te worden. Velingius, Segaar en Gavelgaven in hun hieronder aangehaald werk een uitvoerig verslag van dit. volgens hun oordeel, uitstekend werk; F. G. Freitag geeft er in zijn Anal. de lib. rarior!bus, p. 550, den inhoud van, Saxe en Vriemo et makers er slechts ter loops mel­ding van, en de laatste gewaagt .nog van een ander werk, dat hij Lydiu s toeschrijft en getiteld is: Facula accensa hzstoriae Waldensium. In 1624 gaf Lydius te Dordrecht in 4o. eene vertaling van J e a n Pa u 1 Pe r r i n, Histoire des Vaudois et Albigeois, Geneve, 1618 in 8'. met bijvoegselen (ook in 4o.) Uit den Ned Sulpitius van Jacobus Baselius zou men opmaken dat L y d i us, behalve de genoemde werken, nog eene geschiedenis van de Waldensen heeft in het lieht gegeven. Niet minder zeldzaam dan de gemelde werken, zijn de volgende van onzen Lydius: Een cort verhael van alle menschelycke inzettinyen der Roomsc/ze kercke, beginnende van Christi tyden of tot nu toe, ghenomen meer dan wt XXII Auteuren. Ten vzerdemael grootelicks verbetert en in veel plaetse vermeerdert. Tot Dordr. bij A d r i a an J a n s z. B o t, 1610, 80. Uit het voorberigt blijkt dat Lydius dit Tractaetyen slechts verbeterd en ver­meerderd heeft, welke verbeteringen en vermeerderiugcn hij zelf opgeeft. Het werkje is getrokken uit A n a s t a si u s Luitprandus, Martinus Polonus, Platina en Stella. Een Christelycke verwonderinge Christophori Severi, over de wonderlycke ghesichten, openbaringhen ende verlichtinghen van Ignatio Loiola, Fundateur van de Societeyt Jesus Aan de eerweerden Heeren, de Heeren Je'su•wyten, waer sy oock syn mogken, overghesedt en verrykt met Annotatien door B. Lydium, Dordr. 1610, 80. Uit het naberigt blijkt dat L y d i u s voornemens was dezen druk, zoo deceive zou gedistribueert zicn te vermeerderen, in­ , zonderheyt aengaende de listen der Jesuwyten, tegen alle Poten­ taten der werelt, die het stof van de voetsolen des Paus niet met eerbiedinge aflecken, also de selvighe noch niet genoch des gemeynen man bekent zyn. Geestelick Bruylofts-Bancket, of te Meditatien over het 12, 13 ende 14 verss. van het eerste capittet in het Hooge Liedt Salornons. Nock is bier achter bygevought een Christelyck Ge­bedtboek. Beyde beschreven door B all bazar um Ly di um, Dienaar der kercke Christi binnen Dordrecht, den tweeden druck, van vele druck-Tauten, verbetert, soo in de Schriftuer­ plaetsen als anders. Tot Dordrecht, voor Dire k D i r c k sc., 1648, 16o. De uitgever van den eersten druk, Jan L e n a e r ts z. Berewout droeg dien. Dordr. 22 Nov. 1617 op aan den Ernst­feste, wyse ende seer voorsienige Heere A 1 ew y n Pie ter s z., ont­fanger der gemeene middelen tot Dordrecht. Afionderlijk ver­scheen ook Tot Dordrecht by Fr an soys Ro els 1629 Chris­telycke ghebeden om in verscheyden soo gheestelicke ale ligchamelycke nooden ende swackheden te ghebruycken. Te eamen ghestelt door B all hazarum Lydium, in syn leven dienaar des H. Euan­gelie tot Dordrecht, opgedragen aar. S. Cats. Dit zeldzame en merkwaardige gebecienboekje wordt voorafgegaan door een verhandeling over de voorbereydinghe tot het ghebedt. Twee vertoogen over den XII Sondag des Catechismi. Kort begrip der Christelicke leere, gestelt in vragen en. antwoor­den, omtrent 1620, in plaats van het Thstorisclz waerachtich onderwys in de leere des Goddelicke woorts, door de predi­canten tot Embden, in 1591 te Dordrecht en sedert meermalen gedrukt, op de catechisatien in gebruik geraakt. In Dec. 1622 nam L y d i us, op verzoek der classis van Z. H. aan om het andere sink van het groot Martelaarsboek van Abraham Millinus van Vlissingen, predzkant te Sint Anthoniepolder, te Dordrecht in 1619 in fol. gedrukt, te voleindigen, zonder aan orde of tijd te willen verbonden zijn. Dit tweedy. deel is waarschijnlijk door het overlijden van den bewerker, niet gevolgd. Dat hij de Latijnsche en Nederduitsche dichtkunst heoefende, blijkt uit zijn Apostrophe ad Belgas, achter de Jambi van D. H e in sills geplaatst en zijn gedicht over de noodsak,elyckheydt ende nutticheyt des ghebeclts voor zijne Christelycke ghebeden. Ook zette hij Precatio Joh. Pici Illirandulae en Precatio poetae alicujus Christiani in Ned. verzen over. Op de A eademische bibliotheek te Leyden vindt men brieven van hem aan Vossiu s. L ydi us huwde met 4 lett a, dochter van Jacob de W i t t, lid der Dordrechtsche rep..,erinp-,, en van Elsa of E 1 i­ sabeth Heymans, weduwe van Isaac van den Corput, predikant te Breda, soon van den Dorthechtschen kerkleeraar Henrik van den C orpu t, die hem de vo4,rende kinderen schonk 1. I z a a k, naderhand predikant te Dordrecht, 2 M a r- tin u s. In 1608 hertrouwde hij met Anna van d er M ij 1, die in 1630 overleed en hem ook twee zonen schonk. 1. J c ob us, naderhand predikant te Dordrecht, 2. Samuel, in 1637 proponent, in 1638 predikant te I-1 einenoord, in 1647 te Dubbeldam. Deze huwde met C or n e 1 i a van W ij n g a a r- d en J an s d r. en stierf, na in 1691 emeritus gewordcn te zijn, zonder kinderen na te laten. Balt h a sa r overleed 20 Jan. 1629 en werd in de _Nieuwe kerk begraven. Zijn portret naar S c h al ek e n geschilderd, bestaat in gra­ vure met eenige regels van J a co b Cats er onder. De cata­ logus zijner biblioth(ek ziet het licht. ( Cat. Primus Ill. Bibl. rev. et clar. vizi B. Lydii, quorum auctio habebotur Dordrecht in aeclibus defuncti, anno 1629, XI Sept, styl) novo Dordr. typis F. Verhaghen — Cat. van verscheyde nytnemende Duytsche, Hoogdutsche en Engelscbe boecken nit de Bzbliotheke van B. -I, y d ins — waervan de auctie gehouden zal worden in de Hofstmet, ten love ran de erfgename, Dordrecht, wed. Verhaghen, 1630. Cat. Secundus Ill. Bibl. cet. 1630, — stylo novo, Dordr. cet. 4o.) • lie Saxe, Onom P. IV. p. 43; Jocher, Gelehr. Lex. i. v . Epist. Ercles. et Theol. p. 248, 337, 796; 13everwijcic, Sehat der (;ezonc/h. bl 14. Vriernoet. Arh. Fris. p. 25, 26; Bay te. Diet. Hist. Crit. L ydius (Martin). Trigland, Rerk« Ges. M. 772, 773. Brandt, Mist. der Ref. D II. bl '304-310 410, D. 1II. 1)1. 656. Schotel, Kerk Dordr. W. 259 voigg 532 —533 Gla­sius, Godg. Ned. ie v. Ges. der Dorts. Syn. D. 111.bl. 43; Brandt, Leven van de Groot, bl. 98. 13 a 1 e n, Beschr van Dordr bl 664, 676, 1331, 1332. Ypey eu Dermout, Ges. der Ned. Herv. Kerk, D. Ill. 1:1. 174 aant. 278 in aint. Paquot, Mem. T. III. p. 368. M. Sic­ genbeek, Ges. der Leas Hoog I). 1 bl. 121, 122. Koecher, Cat. Hist. der Geref. Kerk, Id 445. 446. Gerdesii, Scrzn. Ant. T. IV. 13. 1, 302 I'oorb der Pridsnerh. van Abdias Velingins, Car. Segauar en Corn. Gavel, ter teederl. van het eerste deel der Hist. van de verbast. des Christ. van Jo!eph. Printley, bl. XXI velgg. Kist en Royaards, Ned Kerk. Arch. D. Vt. hi. 496. Witte, Diar. Biogr. P. II. p. 36. Epist. J. Scaligeri, Franc. 1628. 80. p. 335. Album van Narsius van Dordr. Utr. 1837. p 15. P. Cu­n aei, et vir. doct. ad eundem Epist. p. 50, 74 . . G. J. V ossii, Epist. Select. p, 100. Vogt. Cat. Mr. rar. q. 424. F. G. Frey­ tag, Anal. Liter. de lib. rariob. p 550. Cat. v, d. Schelling, bl. 57. no. 270. Noordbeek en Maurik, Naanir. van Godget. Schrift). bl. 204 . Cat Bibl. Pub/. L. B. -J. F. Elsnprus, Bret). Consp. Doctr. Fr. Boh. in G e r d es i i, Scrin. antiy. T. V I. P. I. p. 382 ; A b c o u d e, Naaml. van Boek. (dank. en rerv.) bl. 130. Muller, Cat. van Portr. Kobus en de Rivecourt. LYDIUS (JAcons), zoon van Balthazar Lydius en A n na van der M y 1 e werd te Dordrecht geboren, studeerde eerst aan de Latijnsche school te Dordrecht onder Antonius Aemil iu s en Gera rd B o r, -en aan de Hooge school te Leyden onder Andreas Rivet, Antonius Walaeus, Antonius Thysius, Franco Petri Burgersdyck , Jacobus Golius en Constantinus l'Empereur. In 1632 werd hij voor de classis van Zuid-Holland door Thomas B aud ixiu s. predikant in de Groote-Lind, geexamineerd, en in 1633 te gelijk te Bleskentgraaf en te Geertruidenberg beroepen. • Naauwelijks was hij in de eerste plaats uevestigd of verschillende dorpen begeerden z jne dienst. Eerst in 1637 verliet hij die stand­plaats en vertrok hij naar Dordrecht, waar hij op eene wedde van .1 5u0 tot zesden predikant was beroepen. Zes jaren later werd hij op voordragt van J ac o b Cat s, die hem voor een s gelcerd" en I uitrnuntend jongman" hield, door de Staten tot leeraar bij een buitengewoon gezantschap, dat zij ter be­middeling van den vrede tusschen Karel I en zijn parlement, besloten hadden naar Engeland te zenden, benoemd. IN be­zocht aldaar de voornaamste hoogescholen en boekverzamelingen, knoopte met uitstekende Godgeleerden, welke J. G. Vossius hem had aanbevolen, betrekkingen aan en maakte zulke vor­deringen in de taal van het land dat hij er verzen in kon vervaardigen. Blijkens een brief van hem, in 1645 aan zijn vriend Vossius geschreven, was hij toen reeds to Dordrecht wedergekeerd en had toen reeds een ?..,rooten naam als letter-en oudheidkundige verworven, later werd hij ook als godgeleerde en dichter bekend. Hij had, schreef Beverwyek 9 eene soete­kennts van alle oude ende jegenswoordige, zoo Engelse, Duytse, Italiaensche ende Fransoyse als Hollandsche scribenten ;" was doorkneed in de Classici en Patres, *die hij tot explicatie der H. S. neerstelick ondersocht", en zeer ervaren in de bijbelsche uitlegkuncte en de heilige antiquiteiten." Tot zijne vrienden behoorden Caspar Pard uy n, Daniel Joncktys, Josua Sanderus, J. van Someren, die alle gedichten ter zijner eere vervaardigden, G. J. Vossiu s, dien hij als een vader vereerde en met wien hij gelcerde briefwis­seling hield, J. Bever wyck, Jacob Cats, Nicolaas Blancardu s, die even als hij de oudheidkunde beoefende, blijkens zijne brieven achter het Belgium yloriosum van J. Lydius en in de Syll. Epist. Burmanni T. 11. p. 644 --648 en 663 Sal o m o n van Til, die hem onder de groot­ste Theologanten zijner eeuw rangschikte, en eindelijk, om keen anderen te noemen, Anna Maria a Sehurman, met welke hij briefwisseling hield over godgeleerde en zedelijke onder­werpen, (L y d i u s Vrol. ueren des floods, bi. 234 volgg. en A. M. a bchurman, Opuscula p. 362,) en ter wier eere hij gedichten vervaardigde (Uitnemendh. des vrouwel. Geslachts (Doan 1639) bl. 67). L y d i u s poogde de H. Schrift uit de H. Schrift de Patres en Classici toe te lichten, en hare bedorvene lezingen oordeel­en taalkundig te verbeteren. Daarvan strekt zijne Florum sparsio ad Historiam Passionis Jesu Christi, door hem aan den Leyd­schen Hoogleeraar A b rah am 11 e y d a n us opgedragen, ten bewijze. Het zag in 1672, te Dordrecht, in 12o. het licht. In 1701 gaf H. Mascamp er te Utrecht hij El erman H a r den b e r g, een nieuwe uitgaaf van in het licht met dezen titel : Florum Sparsio ad Historiam Passionis Jesu Christi cum guris aeneis Ejusdem Diatriba de, Triumpho J. Christi in Cruce Editio nova, curd I. . Al as cam p, in 12o. Van pag. 328-352 ontwoet men nog Analecta quaedam, maximam partem ex Jo h. Lightfoo ti i Boris Hebraicis desiimpta De ervarenheid van L y d i u s in de gewijde oudheidkunde, die hij tot regt verstand der H. Schrift aanwendde, bleek vooral uit zijne Agonistica Sacra, sive •\ .yntagma vocum et phrasium Agonisticarurn, quae in S Scriptura, imprimis vero in Epis­tolis S. Pauli Apostoli occurrunt, Itoter. 1657, in 12o , aan zijne beide broeders, Isaac en Samuel, en aan den geleerden rector der Latijnsche school te Dordrecht, Co rneli s tS chal c-k e n, opgedragen. In 1700 liet Johannes Lomey erus dit boekske cum additamentis te Zutphen en te Deventer herdrukken. Het werd tweemaal vertaald, eerst door A b r a­h a m van H a l e n met den titel: Heilige strijden of Verhan­deling van de strijdperken en Loopbanen der Grieken en Ro­meinen, vervolgens door A br a h a m du 11 y, met den titel: Spreekwijzen, door de Heylige Schrijvers ontleent uit de strijden der Ouden, verklaart door Jacobus L y d i u s, met de bijvoegselen van Johannes L o m ey e r. Op nieuw vertaald en op vele plaatxen reader opgeheldert door Abraham d u R y, Rott. 1748, 12o. Volgens B o r re m a n s ( Var. Lect. lib. Cap. 15, p. 193) en Th J. ab Almeloveen (Flag. Syll. p. 24), zou L y d i u s dat werk, door den eerstgenoemde egregzuw genoemd, hoofdzakelijk geput hebben uit H. M e r­curialis VI Librz de Arte Gymnastica en Petri F a b r i Agonisticon. Salomon van Til gaf in 1691 te Dordrecht bij Cornelis Willegaarts, twee door Lydius vervaar­.digde en toen bij J o h a nn es Sc h a l c k en berustendo oud­heidkundige verhandelingen in het licht, met den titel: Jacobi L y d i i .Syntagma Sacrum de re militari, nec non de jure jurando Dissertatio Pinlologica. Opus posthumum, et multa eruditione cornmendatum, cum figuris aene's elegantissime incisis, quod nuns primum ex tenebrzs eruit, notisque illustra­vit Salomon van Til. L. Neocorus (Kusterus) geeft T. I. p. 488 seqq. zijner Bibl. Libr. Nov. een uitvoerig verslag van dit belang- rijk werk en v a n To. prijst het in de Praefatio hoogelijk. Voorts schreef hij: Coma dominica Literatorum, Dordr. 1619, 80. en Hofontein of het Lijden van Jezus Christus, Dordr. 1656, 80. Meer nog dan door zijne uitlegkundige geschriften is Lydius door zijnen Roomschen Uylenspiegel, gezrocken uyt verscheyden oude Roomsch- Catholycke Legende-boecken ende andere schryvers. Vermakelyck ende stichtelyck om te lesen, voor alle Catholycke Hertekens. Met nuttige Annotatien en verklaringen hier en daar verlicht. Mitsgaders met verscheydene kopere platen vercierl, te Amsterdam. Gedruckt voor Michiel de Groot en Ja co bus Konyn en b er g la, Boekverkoopers, Anno 1617, 12o. Amst. 1671 en 1716, 12o., vermaard. Het verraadt eene ongemeene ervarenheid in de kerkelij &e geschiedenis, .een scherp, soms bijtend vernuft, en een schrauder oordeel, en mag nevens den Biencorf van M a r n i x van A l d e g o n d e en andere schriften van dien aard, eene plaats bek!eeden. Het werk is in proza geschreven, dat echter hier en daar door pbezy wordt afgewisseld. Vond de Biencorf zijne bestrij. ders, de Uylenspiegel ontmoette een hevigen tegenstander in pater Corn elius Hazar t, priester der Societyt Jesu. Het tegenschrift van dezen beantwoordde Lydius met den Ant­ werpschen Uyl in doodsnood, ofte 't samen.$prekinge tusschen een Gereform. ende RoomN-gesinde over het boekje van P. Cornelis H a z a r 1, genaemt: Ontsteltenisse van den Gere­form. Kerckenraet ende Gemeente van Dordrecht over het uytgeven van den Roomschen Uylenspiegel etc. Dordr, S a m. o n d e r de Linden, 1671, waarop H a z a r t in het vol ;ende jaar te Antwerpen zijn Vreugden-Bedryf van 't Grauw ende Misrioeghen van de Neus-wyse der Stadt Dordrecht over het Pasquilleken van livnnen predikant, genoemd den Antwerpschen Uyl, liet volgen. Lydius schreef in lietzelfde jaar: Het overlijden van den Antwerpschen Uyl, gedrukt te Amsterdam bij den Ouden Man op den Nieuwen dyck, waarop H a zar t te Antwerpen, bij M i c h i e 1 Cnobbaert, in het licht gaf: Redelycke Handelinghe van P. C. H. met den Autheur van den Roomschen ende met A rnoldus 111 ont anu s, Voorstander ende Patroon van Willem St eer ling h, over het ootmoedich ver­soeck , dat sy onlancx hebben ghedaen om peys ende vrede te hebben. Lydius beantwoordde dit met Laetste Olysel voor den Antwerpschen Uyl in doodsnoode, alias den nieuwen Broer Cornelis, toeyenaeint Haz-art Jesuyt, Dordr 1672, waarop H a z ar t schreef Eerste vervolgh van de Redelycke Hande­llnghe, enz. Eenige jaren na Lydiu s' dood verscheen Laetsten Duyvels­dreck, ofte ongehoorde grouwelen van Paepsche Leeraers onsets Eeuwe. Uyt haere eygene Schriften ontdeckt ende voortgestelt, zijnde een vervolgh van den Roomschen Uylen. Spiegel. Dordr Gedr. by Symon o n d e r de Linde, 1687 (vooraan . of beelding van den paus op een varken gezeten.) Als letterkundige had L y d i u s zich reeds in 1643 roem verworven door zijne Sermonum Convivalzum Libri duo. Quibus variarum gentium mores et ritus in uxore expetenda, sponsa­libus contrahendis, nuptiisque faciendis ac perficiendis enar­rantur, 12o. Deze zamenspraken, in zuiver Latijn gesteld, en van een buitengewone kennis aan de schriften der ouden, fijnen smack en schrander oordeel getuigenis gevemle, werden nog later afzonderlijk (L. B. J o. Else v. 1656, 4o ), als ook in Fan. X Opusc. quae ad Hist. et Phil. S. spectant, Rott. 1700, 80. en achter de bekende Paces Augustae sive PoEmata, quibus illustriores Nuptiae a nobili eb illustri viro D. Jacob° Catrio Eq. et Praepot. Boll. ac Eris. occid. Ord. Syndico, ante hue Belg. versibus conscriptae, jam a Caspare Barlaeo et (2ornelio Boyo, Latino carmine celebrantur . Ad Seren. Przncip. E 1 i z a b. Fred. reg. Boh. et Elect. Palat. fiLiam, Doi dr. 1643, 80. et 4o. uitgegeven. Niet minder oplAtendheid verdienen zijne voortede en door­wroclite aanteekeningen op een Latijnsch gedicht (Monita amo­ris viryinei sive officium puellarum in castis amorihus, emble­mate expressum cum Praef. et Comment. DD. Jac. L yd i i) achter de Sinne-en iliinnebeelden van J. C a t s. De werken van Balen, Oudenhoven, Beverwijck, Blancardus, Boxhorn, Gouthoeven en van Someren getuigen van zijne ervarenheid in de vaderlandsche geschiede­nis en oudbeidkunde, vooral geeft daarvan een bewijs zijn Belgium gloriosum cum notis ejusdem. Dordr. Ex oJ. V i n­cen tii Cayma x, tibliop. 1668, waar achter Disceptatio Epist. de Nehalennia, Zelandorum ilea, binds comprehensa Pit boekske, aan Cornelis de Witt, uwaard van Patten, opgedragen, verdient niet alleen om de wetenswaardige taken die het bevat en den uitmuntenden stijl, waarin het geschreven is, opmerking, maar vooral omdat het tot de zaamgeraapte redenen behoorde, waarmede koning Karel II zijne oorlogs­verklaring stoffeerde Van dit zeldzame boekje (door W a g e­naar verkeerdelijk aan J an L yd i us toegeschreven) zijn twee overzettingen.Jlie eerste ('t Verheerlyckt Nederlandt, ofte korte Verklaringe, hoe wonderlyck Godt de vryheidt ende 't Gezach der Neclerlanders. .bewaart heel& Ten deele vertaalt uyt het Latyn, geschreven door J. Lydiu s, Ainst. 16€8 12o.) was zoo slecht en gebrekkig, dat L y d i u s zich genoodzaakt zag eene andere te leveren, die dan ook in hetzelfde jaar verscheen, met den titel Het verheerliAte ofte verhoogde Ne­derland. Achter deze overzetting (Pars vergiste zich door haar tot 1667, en bet oorspronkelijke tot 1668 te bren- gen; eene fout door Fop p ens overgenomen), vindt men de volgende merk waardige bijvoeo.selen: 1 .Korte verhalinqe van de Beeldstormerig, geschied binnen dese Nederlanden, als Brabant, Vlaanderen, _Hollant en Selant, en in 't Land van Ludilc, tot een eeuwige gedagtenisse der nakomelingen, goedgekeurd by M. N. Kunerus, Pastoor binnen Loven in 't jaar 1576. 2 Een Handelinge van de Kloveniers Doelen, tot Dordrecht, in 't jaar 1573. 3 Getuigenissen van partifdige schrigvers, nopende de over­winningen der Nederlanders ter se. 4 Een vers op den Admiraal de R u i t e r. 5 Het Monstreus Nederland, o fte Verdediginge van het verheerlykte en verhoogde Nederland. 6 Verzen van Scaliger, Hofferus, C. Aurelius. Bit boekje moet wel onderscheiden worden van een ander, ook met den titel van Belgium gloriosum of Verheerligkt Neder­land in 1668 uitgekomen, zijnde eene verzamtling van Latijnsche en Nederduitsche gedichten op de overwinning bij Chattam en den vrede daarop gevolgd, door verschillende, meest -Dortsche dichters vervaardigd en door J a c. Ly d i u s verzameld en uitgegeven. Men vindt het meestal achter het Verhaal van 't gebesoigneerde of de verrichting des Heeren Cornelis de Witt enz. • Er bestaan verschillende uitgaven van; de laatste is van 1737 to Dordrecht bij J. van B raa m, 12o. Niet aan deze collectie verzen, maar wel aan bet Latijnsche opstel wedervoer de eer van mede oorzaak tot den bekenden oorlog geweest te zijn. Ook als dichter verdient Lyd i u s eene eervolle melding. Vele zijner Latijnsche, Franschc, Engelsche en Nederduitsche gedichten zijn voorhanden in het Belgium gloriosum, den Herstelden Zeegtriumph van Karel de tweede door verschevde voornaamste Paten van Hollant, 1)ordr. 1660 in 12o., de Uitnemendheid des Vrouwel. geslachts en den Lo f der Medi­cine 'door J. van Bev er wyck, in den R. Uylenspiegel, voor de werken van Ridderus, van den Bos, van Nispen, Jos ua Sander us en anderen. Zij zijn meest alle in den smaak van Cats, die, gelijk ook B o r, B o e i, Jonc k ty s, Beverwyck, Anna Maria a Schurman en Margaretha G odewyc k, ze prees. Afzonderlijk verscheen zijn uitmuntend leirdicht : Vrolicke Ueren des doodts ofte der wigsen vermaeck, Dordr. 1640, 12o., 1662, 12o., 1750, 12o. Lauren s Laurentius en Jacobus Lydius, Weeklage over den Inbreuk van den Alblasserwaard, in verscheydene Poetische Gediqten voorgesteld, Dordr. 1659, is meestal achter J. v an 0 ud enhov e n's Ingebroken Alblasserwaard gebonden. ' Oot k komen er gedichten van L y d i u s voor in Apollo's A mst. 1638, en achter het voormalig Passieboekje der .harp, Hervormde Gemeente te Dordrecht. Behalve al deze werken wordt nog van hem vermeld: Het meesterstuck van S. de Konznck ontdeckt, Dordr. 1650. Hij zelf haalt in zijn Prol, Ueren des doods, bl. 289 aan zijne Aantnerkingen op de Historie van Christus lijden en in zijn Agon. Sacr., zijn Tripologia Sacra. Brieven van hem komen voor op de catalogussen van I. te W a ter, J. J. van V o o rs t, die der hoogeschool te Leyden enz. Jacobus Ly d i us stierf in 1G79 en liet eene rijke boekverzameling na. Zie Balen, Bes. van Dordr. bl. 72, 879; van Til, Praef. Synt. Sacr.; M a s c a m p, Praef. Flor • Spars; Borremans, Var.Lect. Lib. C. 15 p. 19; Th. J. Almeloveen, Flag. Syll p. 24; te Water, Tweede Eeuwget. van de Bel. der Geref. Kerk, bl. 197, 198; Collot d'Escury, Roll. Roem, D. IV. bl. 164; Sch o t el, Epist. erud. Theod. Ryekii, etc. Ill. School, bl. 7; Avondst. bl 90 ; B ay 1 e, Diet. Hist, et Crit. i. v. Lydius (Martinus); Sane, Onom. T. IV. p. 430; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 523 ; Scheltema, Geschied- en Lett. Mengelw. D. III. St. III, Pars; Naawir. bl. 111, 112; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 260, 283, 305, 397-425, 538-540, D. II. bl. 44-46, 368; Glasius, Godg. Ned. o, h. w. Wagenaar, Vad, Ges. D. XIII. bl. 478; Bilderdijk, Pad Ges. D. X. bl 317, 318; Cats, Aaem. op Adams Honied. .v . Feith) D. IV. bl. 112; S tap-horstii, Carm. de Bello Britt. p. 120; Vossii,JSet. p. 373, 374; van Someren, Bat. bl. 143; Beverwyck, ()yin. des Pronto. Gesl. bl, 67, 203; Lydius, Vrol. Uren des Doods,.bl. 204 volgg, Flogel, Korn. Lit. III B. § 587; Alm. voor Blijgeest. 1835. Neocorus, Bibl. Llbr. nova, T. 1. p. 488; Diet. Bibl. p. 174; Cat. mss. Bibl. Publ. L B. Cat. der Bibl. der Bern. te Anat. bl 97; Cat eener Verz. God. BO. enz. b1. 88 ; Cat. N Heinsii, p. 124; Cat. der Bibl. van Mr, C. 4, van Trachendorff, Utrecht, April 1811, No, 1166; Cat. te Water, T. 1I. p. 13. LYDIUS (JoHANNEs) te Deventer, uit een geslacht dat reeds in de veertiende eeuw in de Regering van die stad voorkomt en eigentlijk van Leyden heette, geboren, was aldaar 1516 —1542 schepen, een geleerd man en vriend van G er ard Geldenhaue r, die hem in September 1525 op zijn rein van Antwerpen naar Wittenberg een bezoek bragt. Zie Kist en Royaards, Kerk. Arch. D. IX. bl. 511; Sch,o­tel, Kerk. .Dordr. D. 1. bl. 259. LYDIUS (JoHANNEs) zoon van den vorige, die, waarschijnlijk ten gevolge van het bezoek van Gel den h a u e r bij zijn vader, de Hoogeschool te Wittenberg bezocht, waar hij in 1526 als student werd ingeschreven. Men vindt verder niets van hem opgeteekend, als dat .hij de geloofsvervolgingen te Lubeck ont­week, waar hij in 1532 vader werd van den meer beroemden Mar t i n u s L y d i u s. Hij moet de Latijnsche Poiizy beoefend hebben. LYDIUS (JoHANNEs) zoon van M a r t i n u s, broeder van Ba I t h az a r L y d i u s, werd. in 1579 te Frankfort geboren. Den 2 October 1596 bragt zijn vader h m naar Lqden om 50 op zijn kosten in het staten collegie te studeeren, doch in het­ zelfde jaar verkreeg hij een beurs van Amsterdam. Hij bleef daar tot 1601, toen hij predikant te Aarlanderveen werd. In 1602 verwisselde hij deze standplaats met Oudewater, waar hij in 1643 stierf. Hij was een zeer geleerd man, bevriend en in briefwisseling met G. J. V ossiu s, J. Scalige r, P. S c r verius, J. Casaubonus, D. Heinsius, H. Grotias, Paulus Melissus en J. Pontanus, schreef zelf, gaf eenige geleerde werken in het licht en beoefende de Latijnsche poezy. Hij was een ijverig Contraremonstrant en komt als zoodanig steeds in de treurige geschiedenis der kerkelijke twisten in den aanvang der zeventiende eeuw voor. Hij weigerde in 1617 te Oudewater de resolutie der staten tot vrede der kerk na te komen, stelde niet alleen zelf een nieuwen Kerkeraad aan en zonderde zich opentlijk van de publieke kerk af, maar een woeste hoop lijndraaijers ter raad­kamer ingedrongen, dwong de vroedschap zulke afzondering vrij en geoorloofd te verklaren. H. G. M. zonden hierop Hugo d e G r o o t en G e r a r d W i t z en oudburgemeester van Amster­dam naar Oudewater. Als geleerde heeft hij zich bekend ge­maakt door de uitgave van de volgende werken : N i c de Clemangis Theol. Parisiens. et Archidiac. Bajoc. Opera omnia. Leidae 1613, 4o. Analecta in librum ejusd. auctoris: De corruptae Ecclesiae statu. Giossarium Latino-Barbarum vocabulorurn, obscurorum quae de Clemange atque aliis sequioris saeculi scriptoribus inveni­ unter. L. B. 1713, 4o. Narratio historica Conciliorum omnium Ecclesiae Christianae Gabrielis Prateoli. Cui castigationes, Ace. J. Lydii Velitat. Epist. cum And. Pavernagio. L. B. 1610, 80. Rob. B a r n e s i i et B a 1 e i Vitae Pontificum cum continu­atione. M. Wesselii Gansfortii Opera omnia; eenige tracta­ten Jacobi d e P a r ad is o. Waarschijnlijk was de onuitge­geven Comment. de Fastis Romenorum, door N i col a as H o l­ate in te Florence, aan Nicol a as H e in s i u s ten geschenke gegeven en in 1742 door P e t r us B ur m a n Jr. in het licht gebragt, mede van de hand van dezen J oh a n n e s. Ook wordt hij gezegd de Apologia pro Erasmo (Tom. X. Operum Erczsmi Leidae 1703) van zijn vader Ma r ti n u s te hebben in het licht gegeven. In het Nederduitsch gaf hij in het licht . Dry tractaetgens van de ordre in 't beroepen ende beleydinge der jaerlycsche Synoden. Het I, Jacobi Arminii Profess sores Theol. tot Leyden, waer by ghevoecht is, een cork we­derlegginghe tier selves, ende sea broederlycke teghensprekinghe des wercks D. Johannis Wten-Eogartii. Door den oversetter. II. Sommiger treffelycke Dienaren van Duystlant. III. D. Andreae H y p e r i i Professoris Theol. tot Marpurg. Hier syn noch by ghevoeget eenighe getuygenisse der Oudva­deren van de nootwendicheyt der Synoden. Alles by een ge­bracht ende uyt de Latynsche tale overgheset door Joannem Lydium Al. F. Dienaar Jesu Christi tot Oudewater. Amst. 1610 4o. Joh. Lydii, Handtboecken, 12o. Men vindt van zijne poetische voortbrengselen voor de Poe­mata Alberti E u fr e n i i (L. B. 1601). Brieven van Sea­1 ig e r aan hem leest men onder de Epistol. Scaliger., p. 542 en 553 en een aan Pa ul us Merula in de Syllog. Epist. Petri Bum an ni, T. II. p. 376. Zie ook T. V. p. 270. De Leidsche Bibliotheek bewaart 7 brieven van hem aan G. J. Vossius in mss. Wag e n a a r schrijft hem ten onregte het Belgium Gloriosum toe. Hij liet drie zonan na: Henricus in 1660 als predikant in Antwerpen near Maas­tricht beroepen en de 20 Julij 1707 aldaar overleden. Zijn opvolger was zijn zoon N i c o 1 a a s, de 17 April 1668 geboren en in Junij 1735 aldaar overleden. Nicolaas en, Martinus die volgen. Zie Saxe, Onom. T. IV. p. 176; Val Andreas, Bibl. Belg. p. 213; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 682; Jocher, Gelehr. Lex, i. v.; Luisclus, Hoogstraten, Kok, Kobus en de Rive-court, Vriernoet, Ath. Fris. T. V. p. 26; Wtenhogaert, Kerk. Gesch, Brandt, Hist. der Ref.; Leven van H. de Groot, bl. 100; Baudartii, Memor. B. II. bl. 97, 98, B. VIII. bl. 13--17. B; X. bl. 1; Trlgland; K i n s c h o t, Beschr. van Oudezoater. bl. 45; Glasins, Godgel. Woordenb, Nederl. o. h. w.; Schotel, perk. Dordr. D. I. bl. 264, 413, 532, D. II. bl. 760; Kist, Bijdr. tot de vroegste geschied van den Hoogesch. te Leiden, bl. 49, 55; Wagenaar, Vad. Hist. D XIII. bl. 478; J. Pontani, Poem. p. 28, 29. Vita Heinsii, voor zijne Advers. Lib. IV. Cat. N. Heinsii, H. II. p. 102 en 478. LYDIUS (ls,A.Acus) zoon van Balt h a z a r Lydius en Aletta de W it t in 1604 te Dordrecht geboren, studeerde te Leyden, werd in 1630 proponent, in 1631 predikant te Papendrecht en in 1637 te Dordrecht, waar hij 2 Augustus 1660 overleed. Zijne huisvronw Johanna Soy e, Matthijsdr., met wie hij in 1641 gehuwd was, en die 6 Augustus 1677 overleed, schonk hem 13 kinderen. Zijn eenige zoon Matt he us Lydius was in 1644 predikant te Made, in 1676 te Hitzert, in 1684 te Cillaershoek, waar hij in 1685 stierf. Deze Matt he us vas een zeer geleerd man, die eene rijke boekverzameling naliet, waarvan de Catalogus is uitgegeven. Van zijn vader zijn alleen eenige Theses gedrukt, die hij als student verdedigde en waarvoor hij eene vereering van de stad Dordrecht genoot. Zie Vriem oet,Jp.JBalen, Beschr. van Dordr. bl. 1332: Schote 1, Kerk. Dordr. .!). 1. bl. 283, 394. LYDIUS (MARTIN-us), zoon van Johannes L yd i us, werd in 1539 of 1540 te Lubek geboren, in het Stolhergsche te Itfeld in de talen en andere wetenschappen onderwezen, zette order het opzigt van Michael N e and e r, zijne letteroefe­ningen te Tubingen voort, kwam van daar te Heidelberg, waar hem in 1567, nevens Zacharias Ur sin u s, het toezigt over het collegie der Wijsheid werd aanbevolen. Dit collegie verstrooid wordende, begaf hij zich naar Frankfort en vervol­gens naar Antwerpen, van waar hij in 1579 tot derden pre­dikant te Amsterdam benoemd werd. In 1582 was hij voorzit­ter in de Zuid- en Noord-Hollandsche Synode en in 1585 nam hij het beroep tot eerste Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, hetwelk hij aan die van Leiden had geweigerd, op herhaald aanzoek eindelijk aan. Ly d i us was, volgens getui­venis van Brand t, * een man, zeer belezen in a_ lle soorten van schrijvers en zoo vredelievend, dat hij zich geen arbeid omtrent het sloopen van kerkelijke geschillen ontzag." Tr ig­lan d uoeint heal u een geleerd man." Hij Meld briefwisseling .met Beza, 1) rsinus, Day. Pareus, Arminius, Lip­sius Scaliger,, Joh. Meur sins , J. G. Vossius, P e t r u s S c r i v e r i u s en andere beroemde geleerden. Ook beoefende hij de latijnsehe pazy, waarvan nog proeven voor­handen zij n. Hij stierf 27 J unij 1601, in den oudertiom van 61 jaren, eene weduwe en twee zonen, Johannes en Balthaza r, nalatende. Als verstandig en gematigd Godgeleerde keurde hij het gedrag der leeraren, die zich met staatszaken bemoeiden, en door ze op den preAkstoel te brengen, de gerneente tegen de overigheid opstookten, zeer ernstig af. Van hen, die de partij van den graaf van Leycester sterk trokken, plait hij te zeggen : deze lieden hebben ons Brabant en Vlaanderen doen verliezen, en zij zullen, tenzij er de voorzigtige Magistraat in voorziet, ons ook Holland en. Zeeland doen verliezen. Wegens zijne vredelievendheid en verdraag­zaamheid, werd hij meermalen gebruikt om in gemeenten, waar twist ontstaan was, de rust te herstellen. In 1586 werd hij met dat doel naar Bolsward. drie jaren later, welligt met het 00gmerk om ontstane geschillen bij te leggen, door graaf W i 1-lem Lode w ij k van Nassau als voorzitter naar de Friesche spnode te Franeker, en tenzelfden jare met L u b b e r t u s en anderen naar Leeuwarden gezonden. Met dien ambtgenoot en. M e n s o A I ti n g was hem ook in 1594 opgedragen de ker­kelijke zaken te Groningen te ordenen. Hoe hoog men hem schatte, blijkt vooral daaruit, dat de Amsterdamsche gemeente hem. in 1587 en in 1592 hoezeer te vergeefs, op nieuw tot haren leeraar beriep. In 1596 was hij voorzitter der Friesche synode, in tegenwoordigheid van den stadhouder gehouden. , De mildheid zijner denkwijze en de achting welke hij Eras-mu s toedroeg, bleek uit zijne Apologia Erasmi, waarin hij dezen tegen de beschuldigingen van Arianisme verdedigde. M c h a e 1 N e an d e r noemde hem juvenis summe pietcae, doctrina morum ac ingenii suavitate praeditus; Simon Goulart: docte theologien; T h. B e z a: eximium Christi Servus ; Jo h. D r u­s i u s: vir undequaque doctissimus et Theologus eximius. Hij schreef : De formidabili ilia classe Hispanica contra Anglos divinitus repressa, fracta, dissipata, dextrae Excelsi celebratio, ad. P. CXXIV adcommodata. Francq. 1589, 4o. 1592 fol. Oratio Panegyrica ad Frisiae Ordines comitia annua haben­tes, continens expositionem extremae necessitatis ac summae uti­litatis, Disciplinani in scholis et praecipue academiis restituendi. Franeq. 1595, 4o. Apologia pro Erasmo opposita calumniis eorum, qui ipsum Arianismi accusant. Dissert. posthurna in Tom. X. Oper. Erasmi ed. Leidens, p. 15791780. - Ovalle, of grondige verclaringe over den 124 Psalm, M a r -iinu s Ly fl i i , eertyts Professoris tot Franek,er; vet vattende de bysonderste vcrlossinghen, die Godt dese ederlanden heeft bewesen, sedert den Troubel tot desen tegenwoordigen tyt, op­dat dieselve verlossinghe tot prys ende eere Godts altyd by den Nederianders mochten in verscher gedachtenisse ghehouden werden. Tot Enckhuysen, by Will em Wiggertsz. Blaeu, Boeckvercoper in de Westerstraet. De voorrede aan. den God­vruchtigen leser is geteekend 13 Sept. 1619, Lat. gedichten van hem vindt men in Deliciis Poettir. Germ. Tom. III ; zijn hrieven aan Meursius zijn afzonderlijk (Epis­tolae III ad Joh. Me.ursiu m, Francq. 1597) en in Joh. M e u rs ii Epp. verschenen Cats heeft in zijne Aenmerckingen op Adams Houwelick (uitg. van Fe it h, D. IV, bL 112) een brief van Ursinus in 1577 aan Martinus Lydius geschreven, en hem door zijn kleinzoon Jacobus L y di us to Dordrecht medegedeeld vermeld. In de bibliotheek der Leydsche 1-loogeschool berusten 2 onuitgegevene brieven van hem, in 1599 en 1600 aan F r. Junius geschreven. Volgens een brief aan Dominicus Baudius (1634) hield hij briefwisseling met Justus Lipsiu s. I Non ingratum mihi fuit (schreef B a u -dius Epp. p. 227 aan A. van Blyen bur g) quod cum D. Lydio egisti, ne literas publicaret, quod olim vir, fremente invidia, magnus J ust us Lipsiu s, ad patrem ej us inisit." Onder de brieven van Lip s i us komen er 5 aan M. Lydius voor. Ben brief van B e z a aan hem komt voor in Epp. Eccl. ac Theol. p. XII en brieven van Scaliger aan hem in S c a -liger .Epist. lib. III. Jacob us L y di us was in bezit der mss. van zijn grootvader o. a. zijner voorlezingen over Ps. CI, Nahum en Maleachi. Zie Lipsii Opera, T. II, p. 77, 90, 99 (Vesal. 1675) 4 vol. in 4o. en P. Burmannus, Syll. Epistol, T. I, p. 48, 49. Zie ook p. 480, 490, 494, T. III, p. 476. Crenius, Anirnad. phit. et hist. Ps. XV, p. 138; Biogr. Univ.. Jocher, Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis. Kobus en de Rivecourt; Vriemoet, Ath. Fris. p. 20, 29, Blancardi, Paneg pro Jabil. Acad. p. 10, Scalig. Sec. p. 145; Mollerus, Contr. lilt vol. I,p. 273; .Vita D a­ . vid Paraei, Paraei Operib. praefixa p. 4;.J. H Hottinger, Coll. Sapient restitut. p. 14; 11. Altingii, Hist. Eccl. Falai. p. 240; Crenii, Animad. P. 1, p. 51, P. VI, p. 193,; Vita Hens. Altingii p 58 Sq. A m a m a, Orat. .fun. in obit. Stibr. Lubbert p. 25; 0. Br and 1, list. vita deir mini i, p. 42,. 53, 54, 90; Foppens, Bibl. Beige, T. II, p. 857 ; S c a 1 i g e r, Epp. lib. III, p. 534; Bran dt, Hist. der Ref. D. H, bl. 8 ; Tr ig­1 a nd, Kerk. Geschied. bl. 770 ; U y t e n b o g a e r t, Kerk Ges. bl. 103; Kist en R o y a a r d s, Kerk . Arch. D. IX, bl. 11; Winsemius, Chron. van _Priest. bl. 907 ; Chr. S c Ii o t a a u s, Beschr . van Vriesl. p. 142; W a g e n a a r, Arnsterd. D. IV. bl. .67, D. VII. bl. 484; Diest Lorgion, de Herv. Kerk in Friesl. bl. 17; Brucherua, Ges. van de opkornst der Kerkhery . in de Pvrv. Gron., p. 174, 252, 294; Ypey en Dermout, Ges. der Ned. Herv. Kerk, D. I, hi. 356; G las iu s, Gadget. Neclerl. o. h. vr.; Scho tel. Kerk Dordr. .1, bl. 259, 260, 422, 532, 1). I I, bl. 759; Laurman, Naaml. d. pred. v d. el. van Leeuw , bl. 5; Cats, Werken, (nitg. Feith.) D. I V, bl. 112; H. C r o e z e, Reg der Pred. van Amst. p. 26; C. Adarn a, Naarnl. der Pred. van Gron. voorb.p. 87, Naaml. der Cl. van Bolsw. en Work. p. 112; M. Veeris, Kerk. Alph. v . Noord-Roll. bl. 90 ; S o e r m a n s, Kerk Reg. Koeningius, Bibl. p. 489. LYDIUS (MARTINUS), zoon van Balthazar Ly d i us en Alletta de Witt, was in 1632 pfedikant te Aalburg, in 1634 te Heusden en in 1647 te Breda, waar hij in 1655 of 1656 stierf en werd opgevolgd door den bekenden latijn­schen dichter Fr anciscUs Plant e. Hij huwde met Ad riana v.an C u y ck. Zij a zoon J o h a nn e s was in briefwisseling met G. J. V o s s i u s en hij zelf met deli beroemdeu Andreas R iv et, wiens leerling hij te Leyden geweest was. In het zeld­zame boekske, getiteld : .De laetste uuren van Mijnheer R iv et, Amst. 1651, komt bl. 99 volgg een latijnsch getuigschrift voor van dezen Martin u s L yd iu s, betreffend e de laatste ziekte van zijn leermeester. Lie Vriemoet, At& Fria. p. 26; Schotel. Kerk Dordr. D. I, bl. 283; G. J. Vos s i i , Epist Select. p. 100, Epp. Celeb.• var. e. scriniis J. Brandtii Amst. 1715, p. 180, 190; v. Goor, Bes. v. Breda, bl. 76. LYDIUS (MA.RTINus), waarschijnlijk een zoon van Jo han n e s L y d iu s, predikant te Oudewater. Hij was godgeleerde. H eiblocq noemt hem *den eerwaerden seer gheleerden Beer." Zijn standplaats is echter onbekend. Hij woonde te Oudewater, beoefende de Nederduitsche dichtkunst, blijkens een gedicht van hem in het album van den genoemden H e i b 1 o c q, en een Brief in dicktmaat, toen doze voorgenomen had om vooie predikant 'war Oostzndie te varen in het jaar 1647. H eiblocq, gelijk ook Johannes Ens, Guiliel mus 1'Amour, Johannes Fa b r i c i u s en anderen vervaardigden lijkdichten op hem, toen hij den 12 Oct. 1651 ontslapen was. Zie H eib l o c q, Farrago-Latino-Belg., p. 198, 228 ceqq. 244 Schotel, Kerk. Dordr. D. I,b1.532;van derAa, N. B. A. C. Woordenb D. II, M. 391. LYDIUS (NicoLAAs), zoon van 3 o h a n n es, broeder van M a rt i n u s L y d i u s, werd in 1657 • predikant te Zoeterwoude en in 1681 te Franeker, waar hij in 1687 overleed. Volgens getuigenis van d' Out re i n, die hem te Franeker opvolgde, was hij s een man van een fljn oordeel, doorziend begrip in goddelijke zaken en van doorwrochte geleerdheid." Men heeft van hem:J • Het Hooglied van Salomo, kortelyk verklaert door den hooggeleerden Heer Ni co la as L y diu s, in zyn leven predi­kant te Franeker, in rym nagevolgd en nader opgeheldert met eenige aanteekeningen, met een aanhangsel bevattende eene be­tooging en uytbreyding van het Lied van Moses, Deut. XXXII en eenige Ps., door Jo h. d' 0 u t r e,in. De tweede druk mer­kelijk vermeerdert, onder anderen door een opstel over 't Hoog­lied, door den vermaarden Heer S a 1. v an Tel t, Amst. 1718 80. 3de uitgaaf. De eerste uitgaaf was Amst. 1690. Hij liet nog een Lexicon Hieroglyphicum in handschrift na. TeVriemoet,JEris. p. 27; Jocher; Schotel,Kerk. Dordr. bl. 261 ; Bill. Brent. el. II, p. 898 ; Boekz. der Gel. wereld Jaarg. 1719 bl. 652, 653; Maurik en Noordbeek, Naaml. v Godgel. Sehrijvers. LYDIUS (RUDOLPH), dichter in de eerste helft der zev en­tiende eeuw. Men kent alleen van hem: Vermakelijke Tijd­korting, bestaande in D. I. Juvenaals derde Schin:pdicht in vaerzen vertaald. Eenige Mengeldichten, waar in de Juffer­schap ten hoogsten trap van eere werd verheven, en 't Blijspd van de Princeli)ke etaat, na zijn dood te Enkhuizen, 1624, 1681, 1684, Amst. 1707, uitgegeven. Het blijspel verscheen in dat jaar ook afzonderlijk. Zie Witsen Geysbeek, B. .A. C. Woord. o. h. w. 8chotel, Kerk. Dordr. D. I. bl 416; Cat. der Mewls. van Ned. Lett. D. I. b. bl 135, D. II. W. 532. LYEDER (LoYsET), leefde in de tweede helft der vijftiende eeuw en lumineerde, o. a. voor de hertogen van Bourgondien, verschillende boeken. Zie le Comte de la Borde, Les Dues de Bourg. T. I. See part. p. 501, 502; Kramm, Lev. en [Perk. der loll. en Pl. Kunst-Sehild. D. IV. bl. 1030. LYERE (ADRIAAN). Zie LYRAEUS (ADRIANUS). LYPHART (ABELus). Zie LYPHART (ABELUS). LYFTOGHT (FRANciscus) werd omstreeks 1640 te Diest geboren, studeerde aldaar in het collegie der Augustijnen, trad den 27sten Nov. 1657 in die orde; in het kapittel 26 April 1673 te Brussel gehouden, werd hij tot kerkmeester en in dat van Mechelen in 1682, tot onderprior benoemd. Hij stierf bet volgende jaar in de bloei van zijn leven. Lyftoght had eenigen tijd de letteren onderwezen en beoefende de Vlaamsche poezy. Hij gaf in die taal een redekunstig werk getiteld: Voor-WInekel Van patlentle In Den DroeVentegenspoeDt, Verslen Met poetsChe Leeringe, enDe SententIen van AVgVstInVs Voor kLaeghaChtIqe zIe Len op-gereCht Door P. Fran­ clsCVs LYftoCht, AVgVstlin binnen DIest. Toe-ge-eHgent aen Heer FranCIsCVs Da VID CanonICk norbertlIn, LoffeLIICken Pastoor Van VeerLe. Tot Vernoeglnghe aLLer eer en Lop WeerDlghe AbDlle, heeren Van a VerboDe, verCiert met twintigh Sinne-beelden in 't koper gesneden, D. I. Emmerik, 1679, Keulen, 1681, 12o. Volgens W ill em s koinen er eenige merkwaardige zinne­beelden van hem voor. Zie Paquot, Hem. T. XVIII. p. 129; Willems, Perk. over de Ned. Taal- en Lett. D. IL bl. 270, 271; van der Aa, N. B C. Woord, o. h. w. Abeoude, Naamr. van Ned. boek. LYEUWEMA (LouvvE) komt in 1508, 1509 en 1510 in versehillende stukken als Grietwan van Achtkarspelen van wege den Hertog van Saksen voor. u it een dezer stukken blijkt dat zijne vrouw Wye heette. Chartenb. D II. bl. 261, 264. 270; Baerdt van Sminia, Nieuwe Naanil. van Grietm. bl. 103. LYKFS schreef volgens Ar r en b e r g Naaml. van Ned. Boeken: Onderzoek .op en hoeverre eene eenvoudige dooling strafbaar is 1727 80. LYMBORCH (ALBERT VAN) werd. in 1561 te Luik geboren. Na het voleindigen zijner eerste letteroefeningen omhelsde hij den geestelijken stand, legde zich, waarschijnlijk aan de hoogeschool te Ingolstad, op de regtsgeleerdheid toe en werd doctor in de beide regten. Omstreeks 1595 werd hij cantor en kanunnik der Collegiale St. Paulus Kerk te Luik. Hij had zeven en een half jaar deze betrekking bekleed, toen Thomas F a r n e s e, 39ste deken dezer kerk, en iieef van Paus Paul us III, stierf, en hij, in 1602, werd geroepen om zijn plaats te vervullen. Hij bewoog pans C 1 e men e VIII hem . een gedeelte der goe­deren, die aan de Broederen van St, li ienonymus of Broederen van het gemeene ley hadden toebehoord, aan zijne mede­broederen of te sta,ana Ook stichtte hij it zijne kerk een Salut. Betalve het ambt van deken, bekleedde hij cook dat van Proto­notarias Apostilicus, en is migenmaal te Rome geweest; Hij stierf den 24 April 1627, in den ouderdom van 68 jaren, bekend als een man van groote bekwaamheden en beminnaar ook der Muzen . Men heeft van hem : Funclatio Collegii S. Pauli Leodiensis, cum Decanorum con­tinua successions. Leodii, 1622 4o. en Hexameters. Zie Val Andre as, Bib/ Belg . p. 38; FiFen, Hist. Leod. T. I. p. 141, 144, 151; Foppens, Bibl . Belg T. I. p. 41; Paquot, Mein. T. III. p. 114, 115; Peerlkamp de Poet, Neerl. p.269,270. LYMBORGH (A_LoYsius A), uit Luik, niet minder door verdiensteri als door aanzienlijkheid van afkomst beroemd, abt der Regul. kanunnikken van de orde der Augustijnen aldaar, begunstiger der geleerden en zelf zeer geleerd, schreef in bet Vlaamsch het leven van den H. A e g i d iu s (Luik, 1637, 80.) en gaf tot proeve van zijne ervarenheid in de Latijnsche poezy: Apprecatio paraenetica R. P Erasmo a Xenoheval Novi. itionast. up. Hujutn. Hij overleed in' 1636. Zie Val. Andreas, Bibl. Rely. p. 43 ; Foppens, Bibt. Belg. T. I. p. 46. LYMBURGUS (REMACLES). Zie (LIMBURG REMACLES). LYN (CoRNEus VAN DER) geboren te Alkmaar in den aan­yang der 17e eeuw, vertrok, als adsistent naar Batavia, en zette er in •1627 voet aan land. Langs de trappen van onder­en opper-koopman en voorts van opper-boekhouder, steecr hij ° tot de waardigheid van buitengewoon Raad van Indie. Niet langer dan twee jaren had hij dien post bekleed of hij werd tot Directeur-generaal, en vervolgens tot Gouverneur-Generaal van Neerlands Indie benoemd. Hij geraakte tot die waardigheid niet langs den gewonen weg. V an Dieme n, zijn voorzaat, zijn ontslag verzocht hebbende, bekwam het, onder voorwaar­de, dat hij den persoon, dien hij naar zijn oordeel voor het geschiktste tot het gewigtig amht beschouwde, tot opvolger zou benoemen. Zijn keus viel op van der L y n, en deze keus werd eerlang door de toestemming der kamer van zeventienen be­krachtigd. Hij was een verstandig en gematigd Regent, die volgens de ware staatkunde der 0. I. Maatschappij, den vrede ijverig zocht te bevorderen en te behouden. Onder zijn bestuur werd de Maatschappij in verscheidene oorlogen gewikkeld. Twee­maal belegerde de keizer van Java Batavia, doch het gelukte hem met dczen vorst vrede te sluiten. Op Ceylon, gelijk ook op de Moluksche eilanden, viel mede niet te doen mu de zaken op een vreedzamen voet te brengen. Zijn laatste hedrijf was de demping van een opstand te Ternate, doch deze bragt hij niet volkomen tot stand, maar liet zulks aan zijn opvolger over. Eenig verschil gekregen hebbende met de kamer van ze­ventienen , onbekend uit welke oorzaak , (V a 1 e n t y n gist over de verwijdering van den heer Caro n, die later in dienst kwam der Fransch-Indische Corn pagnie volgens Dubois was de Compagnie onvoldaan over zijn bestuur) legde hij in Octo­ber 1656 zijn bewind neder, en vertrok in den aan yang van het volgend jaar met zijn vriend. Caron en zijn gezin naar gijn vaderland, zette zich te Alkmaar neder en bekleedde aldaar verscheidene malen de burgemeesterlijke waardigheid. Hij liet bij zijne echtgenoot L evin a P o 1 e t h, met welke hij in Tndie gehuwd was, Beene kinderen na. Zijn portret door D i rk J o n g-m a n naar eene teekening van M. Bale n, vindt men bij V a -lentyn. Zie Valentyn. Bev. v. Oost-Ind. D. I, st. 1, bl 296; Du­bois, Pie des Cony. Gener. p. 135, volgg.; Lev v. Ber. Mann en Pronto., D. VII1. bl. 333; v Kampen, Vad. Karakterk D. II, bl. 313, 314; Sok, Woordenhoek der zainenl.; Kobus en de Rive-Court; Muller, Cat. van Porte. in van. LYN (CoRNELis JACOB VAN DER), dichter uit de tweede helft der 18e eeuw, gaf onder de zinspreuk de gustibus non ese dis­putandum de volgende blijspelen in het licht: De ilinnaar Pad en Knecht, blijsp. van verre h. Fr. get'. Amst. 1760. De wedergevondene Dochter en Edelmoedige Iliinnaar, blijsp. n. het Fr. Le Café ou l'Ecossaise gev. Ald. 1762, 2 st. kl. 80. Lie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb D. IV. bl. 265; Cat. der illaatseh. can Ned. Letterk. D, IV. bl. 135; Cat . R. v. d. Aa, bl. 111. LYNCKENS (NicoLAAs), in het Kleefsche geboren, bedank t als proponent voor eene beroeping naar St. Eustatius en werd in 1701 predikant ie St. Anna ter ,Muiden, in 1703 te Sehoondijke en in 1707 te Kleverkerk op Waleheren, waar hij, 19 Febr. 1720, in de ouderdom van 47 jaren overleed. I-lij gaf in het licht: Eenige leer- en zinrijke Parabelen verklaard (Amst.) 1712, 80. Over het laatste gedeelte van de Parabel van Lukas XIII: 80. Tegen Theophilus Zelotes, Spiegel der hedendaagsche voori beelden .schaduwen, Middelb. 1714. .Aanmerkingen over Ghana zonden in Boekz. der Gel. Wer. April 1719. Na zijn dood verscheen: Verzameling van Heilige Mengelsiofen over Matth. XXIII: 23 35 en X.X: 1-16 en hei geheele XXV Hoofdst. Lucas XII, -16 21. Johannes V: 1-9. Nevens een Verklaring - - over de Sabbath uit Exodus XX: 811, volgens oogmerk en zamenhang, naar de letter verklaart, uit de oudheden op­ geheldert en ter godzaligheid krachtig en ernstig aangedrongen, Leid. 1722, 4o. Zie Paquot, Men. T. II. p 413; Glasius, Godg. Wed.'0, h. w. Boekz. der Gel. Nereid, 1722, a. bl. 28; Y p e y, Berk. Ges. (ter 18e Bente, D. VIII. bl. 402; A rrenbe rg, Naand. van Ned. bock. lg. 330. LYNN (GERARD MARCUS) was majoor in Staten dienst, tijdens de gedenkwaardige verdediging van Sluis tegen . de Franschen in 1794. Zie Bosseha, Neerl. Held. te Land, D. III. bl. 112. LYND (Jhr. JORIS HUGENS VAN DER) of L in d, anders 111 o 1 van 1559-1571 (zijn sterfjaar) baljuw van Zuid-Holland. Op de Lijst der personen zeelke in de jaren 1567 voor Commis­sarissen van den Hove zijn gedagvaard tot aflegging van den gerequireerden eed van trouwe aan den koning met aanwijzing van hen weik,e al of niet zijn gecOmpareerd, voorkomende bij Yroy van Mydrecht en Beeldsnijder, Verbond en SYneekschrift der Edelen, bl. 82, Jonckh. Flo ris van d er Lynd genoemd, Zie Ondenhoven, Beschr. tan Zut(1-I1011. bl. 447. Balen, Bea. van Dordr. hi. 8. LYNDEN (ARNOLD v AN), stamvader van het geslacht der van Lynden s, afkomstig van de oude graven van A s p r e-m o n t, welker geslacht, volgens Willem Veen, een Egmon-der monnik, gesproten is uit S i g is f r i e d, zoon van A 1 e o-n a r d u s of A I d o a r d u s, markgraaf d'Este. Hij was een jongere zoon der graven van Aspremont, en volgde zijn neef Godfried van Bouillon in 1096 naar het H. Land. Onder B o u d e w ij n de eerste, koning van Jeruzalem, had hij het bevel over het leger der Christenen tegen den kalif van Egypte. Volgens Wilcko J ar e s m a landde hij, op zijn terugreis, 15 December 1106, met vele Friesche edelen, te Staveren aan, van waar hij zich naar Utrecht begaf, waar hij in groot aanzien kwam hij bisschop Bur c k h a r d en Helen a, dochter van 11 o b er t, heer van Beusichem, trouwde, welke hem, volgens sommigen, de heerlijkheid van Lijnden of Lien-den ten huwelijk bragt, naar welke heerlijkheid hij zich zou genoemd hebben. Hij verwekte bij zijne huisvrouw Bertha van B eu s i c he m, 4 kinderen. Zij stierf in 1140; hij in 1150, beide werden in de abdij van Marienweerd begraven. Deze en eenige der volgende biographien zijn ontleend aan B u t k e n s, Trophdes sacres et profanes du Duche de Brabant, Avec les preuves, la Mtge, 1724-1726, 4 T. fol.; Butk ens, Annales genealogiques de la Maison de Lynden, diviseds en X V livres, verifides par chartes, titres et aultres bonnes Preu­ves, embelldes des figures de divers pourtraits, Chasteaux, Se­pultures et anciens Sceaux, Any. 1626. fol.; F. G. Baron van L y nden, Twee Brieven over de Broederorde van St. Jacobsbroederschap, 's Hage, 1827; D. van Ho og strat en, Gr. Alg. Hist. Geogr. Chr. en Oordeelk. Woordenb.; F e r-w er d a, Geneal. van de add. familie van Lynden in Adel. en Aanzienl. Wapenb. Zie Kok, Pad. Woord. o. h. w. verge. met van S p a e n, Int. tot de Mat. van Geld. D. III. bl. 437, 438, LYNDEN (Awns T VAN), kleinzoon van Arno' d, Loon van Willem I van Lynden en Agnes van Monbel­j a r d, bijgenaamd de Jonge, beer van Lynden, Vernhuizen, Ingen, Ommeren, Kesteren enz. was stedehouder en gouverneur der Veluwe, wegens Gerard en 0 t t o, graven van Gelder­land, ten tijde der oorlogen die zij met B o u d e w ij n van Holland, bisschop van Utrecht, gevoerd hebben. In 1190 schonk hij het regt van begeving der kerk van Lynden aan de St. Paulus' abdij te Utrecht. Zijn neef Jan van Buren, met vvien hij over het jagtregt in het botch van Boesichem verschil had, bragt hem den 16 September 1203 om. Zijne ouw Agnes van W ach tend onk, schonk hem 5 kinde­ren, beide liggen in de parochie-kerk te Lynden begraven. Zie van Spaen, t_ a. p. LYNDEN (WILLEM II VAN), heer van Lynden, Vernhuizen, Ingen, Ommeren, Oudenweert, Kesteren enz., zoon van F 1 o­ris I van Lynden en van Agnes van Wachtendonck, vertrok in 1196 met zijn schoonbroeder Willem, heer van Brederode, en andere ridders naar het H. land, van waar hij in 1203 wederkwam. In 1221 ging hij met zijn neef Otto van der Lipp e, bisschop van Utrecht, voor de tweede maal naar het H. land. Na zijne wederkomst sneu velde hij den 12den Julij 1227, benevens Otto, in den oorlog tegen R o e­1 o f, kastelein van Koeverden. Hij werd in de abdij van St. Paulus te Utrecbt begraven. Hij huwde in zijn 31ste jaar in 1196 te 's Hage, C h r i s t in a, dochter van Wille m, beer van Brederode en van M a r g r i e t, dochter van den graaf van der Lippe, in 1210 overleden. Zij schonk hem 7 kinderen. LYNDEN (ARNOUD VAN), broeder van den vorigen, ridder van St. Jan te Jeruzalem, in 1190 te Nice gestorven. LYNDEN (FLoRis TY VAN), hoer van Lynden, Leede, Oudenweert, Vernhuizen, Ommeren, enz. , zoon van Willem II van Lynden en van Christina van Brederode. werd in 1227 in den slag van Koeverden, waarin zijn vader sneu-Pelde, zwaar gewond en gevangen. Nadat hij den dood van zijn vader had helpen wreken, was hij in 1229 met W ill e br and van Old e n b u r g, bisschop van -Utrecht, een der kruiswiar­ders tegen de Stadingers en stied in 1247. Hij huwde in 1217 Agnes, dochter van Wessel van den Boetzelaar en van Anna van R eifferse heit, die hem 6 kinderen schonk en overleefde. LYNDEN (Dim 1 VAN), beer van Lynden, Leede, Ouden­weert, Ommeren, Kesteren, enz., zoon van Floris II van Lynden en van Agnes van den Boetzelaer, was bij den togt, dien Wille m, Roomsch koning en graaf van Hol­land, in 1257 tegen de Westfriezen ondernam en in welken. deze sneuvelde. Hij voerde als luitenant van W i 11 e m , beer van Brederode, het bevel over den linkervlagge. Hij trok zich den dood van koning Willem zoo zeer aan, dat hij, met toestemming zijner tweede huisvrouw, de wereld ver­liet en monnik werd in de abdij van Middelburg, waar hij in 1266 overleed. huwde 1. Hei I w ig, dochter van Dirk van Z e i n, beer van Renesse en van M a r g a r e t h a van Hol­land, en toen deze, kort na het voltrekken van het huwelijk, in 1249 overleden was, in hetzelfde jaar, M a r g a re t h a, dochter van Beer n d van Rand en rod e, burggraaf van Montfoort, die hem 1 zoon schonk, Zie M e e r m a n, Graaf Willem, II, D. II. bl. 286-290. LYNDEN (DIRK II vAN), heer van Lynden, Leede, Ouden­weert, Onimeren, enz., ridder van de orde van de graven van Holland, zoon van Dirk I van L y n d en en van M a r g ar et ha van Rand enrod e. , Nadat eenige muitelingen van het Sticht van Utrecht en omliggende landen, wier toeleg was de edelen uit het land te jagen, ook zijn kasteel ter Leede en het dorp van Lynden, in 1268 verbrand en afgeloopen hadden, heeft hij twee jaren daarna, benevens vele andere voorname edelen en ridderen, de stad Utrecht helpen beklim­men en de muitelingen verjagen. Tweemaal, in 1272 en 1282, ondernam hij met graaf F 1 o r i s V een togt tegen de Friezen. Ook was hij in 1287 een der medestanders van den Utrechtschen bisschop Jan v an S t r i k in den oorlog tegen G y s b r e c h t van Amstel en Herman van Woerden, wegens de verlossiug der sloten Vredelandt en Montfoort, eertijds aan hem verpand, in welken oorlog hij gevangen, (loch door Costyn, heer van Renesse, die wegens graaf Flori s, de bisschop te hulp gekomen was, weder verlost is. Hij stierf in 1300, oud omtrent 50 jaren en werd in de abdij van St. Paulus te Utrecht bcgraven. Zijne vrouw Agnes van Herlaa r, eene dochter van den heer van A me i d e, staatjuffer van E 1 i z a b e t h, weduwe van koning Wille m, schonk hem 7 kinderen. Lie van Spaen, t. a. p. bl. 241. LYNDEN (DIRK III VAN), heer van Lyuden, Leede, Om­meren , Oudenweert en A 1st, zoon van 1) i r k II van Lynden en van A g ne s van Herlaar. Hij reisde, gedurende het leiren van ziju vader, door Italia en keerde na diem dood terug orn van zijn nalatenschap bezit te nemen. Vervolgens vertrok hij naar Duitschland en stond keizer Albert vnn Oostenrijk in zijne oorlogcn tegen Bohemen bij. Na zijne terugkomst n zijn vaderland, huwde hij, omtrent 1312, E r m-g a r d, dochter van W o u t e r, heer van Keppel, en van A 1 y d van A as w y n. Toen keizer Lod e w ij k van Beijeren, den 19den Maart 1339, op den rijksdag te Keuled, but graafschap Gelder tot een hertogdom verhief en alzoo graaf Re in o tot eersten hertog van Gelder aanstelde, voegde hij hem vier van de voornaamste edelen des lands, tot hooge ambtenaren toe, onder welke Dirk, heer van Lynden, zijn erfschenker was. Dirk liet het kasteel ter Leede, gedeeltelijk in 1318 door de Hollanders verbrand, gedeeltelijk in 1342 door eene aardbeving ingestort, weder opbouwen. Hij overleed in 1360 in hoogen ouder­dom en werd in de kerk van Marienweert begraven, acht kinderen nalatende, onder welke VAT o u t e r v an Lyn de n, Johanniter ridder te Jeruzalem en op het eiland Rhodus; K or n e 1 is v an Lynden, kanunnik der hoofdkerk te Utrecht, die met W it 1 e m, graaf van Henegouwen en Holland, in den oorlog tegen de Friezen, omtrent St. Olofsklooster, bij Stave­ren, 24 Sept. 1345 sneuvelde, welk lot ook zijn broeder H u b e r t van L y n d en onderging. Beide werden in het klooster Bloemkamp begraven. Zie Nijhoff, Gedenktv. uit de Gesch. van Gelderland. D. I. bl. 100. LYNDEN (JAN I), beer van Lynden, Leede, Oudenweert, Ommeren enz., erfschenker van het hertogdom Gelder, noon van D it k III, heer van Lynden, en van Er m gar d v an K e pp el. Hij behaalde veel roem in de oorlogen, die Ed u ar d, koning van Engeland, tegen Frankrijk voegde. In de burger­oorlogen der Gelderschen volgde hij de partij van hertog Reinou t, en werd met dezen in een veldslag in 1361 bij Tiel, zwaar gekwetst, gevangen en op het huis te Rozendaal gebragt, doch naderhand door tusschenkomst van W ill e m van G e n n i p, aartsbisschop en keurvorst van Keulen, ont­slagen. De twee broeders, hertogen van Gelder, zonder na­komelingen overleden zijnde, hield hij het met hunne oudste zuster Margaretha en haren man Jan. van Chatillon, graaf van Blois, tegen Wi 1 le m, soon van W ille m, hertog van Gnlik, en van M a r i a, jonger zuster van den overleden hertog van Gelder. Hij overleed in 1382 op zijn kasteel te Lynden. Hij huwde, volgens B u t k ens, Annal. de Lyn­ . den, p. 106, in 1338 Elizabeth van Polanen, dochter van J a n, heer van Polanen en der Lecke, uit het geslacht Wassenaar, en van Oda van H o o r n, die hem de heerlij k­heid Millingen ten huwelijk aanbragt. Later stelde Bu t kens in zijne Troph. de Brabant, T, II. p. 82, dat Elizabeth van Polanen, vrouw van Millin­gen, die met dezen Jan v an Lyn den huwde, eene dochter was van Jan van Polane n, uit den stain van Wassenaar en van Cat h a rin a v an Bre d erode, yrouwe van der Leek, en alzoo eene zuster van dien J a n van Polanen en van der Leek, die met Oda van Hoorn huwde, hetgeen Ferw er da ook waarschijnlijk acht. Zijn tweede vrouw M a r g ar e t h a, was eene jonger dochter van Gerard, gi aal van Gennip op de Maas en van Johanna Both van der Be m. Na zijn flood Liertrouwde zij met Jan van Los, heer van Heinsberg, een zoon van Jan en van Johanna van Voorn. LYNDEN (DIRK FREDERIK VAN), ridder, .graaf van Alst­burg, heer van Elst, zoon van Stev en van Lyn d en en van Maria B o tk e n s, kleinzoon van Dirk III van Lynden, was een der beroemdste krijgshelden van zijn tijd, en diende keizer Al b e r t van Oostenrijk, H e n ri k van Lunenburg en Lodew ij k van Beijeren in verschillende oorlogen, van welke de laatste hem de waardigh eid van maarschalk schonk. Hij huwde 1. Alida van Vernemborg, zuster van Hendrik van Verne in b o r g, aartsbisschop en keurvorst van Keulen. 2. Walburg van IVIeurs, zuster van Walraven van M e u r s, bisschop van Munster, die ten tijde van It udolph van Diephors t, in de Utrechtsche geschiedenls zeer bekend is. Men vindt niet opgeteekend dat hij kinderen heeft nage­laten. Waarschijnlijk is dus deze tak der Lyndens met hem uitgestorven. LYNDEN (WOUTER VAN), broeder van Jan I, heer van. Lynden, was beer van Alst, welke heerlijkheid hij waar­schijnlijk van een zijner neven, heeren van Vernhuizen kocht, Hij sneuvelde in 1381 in een veldslag, en liet • geen kinderen na. LYNDEN (STEVEN VAN) broeder van den voorgaande, ridder, werd in 1359 to Mentz door de eigen hand van keizer Karel IV tot ridder geslagen. In het volgend jaar huwde hij E 1 i z a­b et h, dochter van den baron 'van Hemmen, erfdochter van Boelenham en Mussenberg. Dewiji zij echter in de ba­rony van Hemmen, een keizerlijk mansleen, haar vader niet kon opvolgen, reisde S teven in 1364 naar Duitschland en verkreeg van den keizer de beleening der barony van Hemmen voor zich en zijne mannelijke nakomelingeu. Hij volgde zijn broeder W o u t e r, die kinderloos overleed, in de heerlijkheid Alst op. Hij stiexf omtrent 1400 en werd benevens zijne huis­vrouw in de kerk van Elst begraven. Hij liet 7 kinderen na. LYNDEN (HUIBERT vAN) broeder van den vorige, ridder van de Duitsehe orde, volgde in de burger-oorlogen tusschen de broeders It e in o u t en E d u a rd, hertogen van Gelderland, de partij van den laatste, veitrok ook naar Duitschland en kwam in den oorlog om. LYNDEN (DIRK IV) Heer van Lynden, Leede, Oudenweert, enz. zoon van Jan I. Heer van Lynden en Margaretha van G e n n i p, Ridder, erfschenker van Gelder, huwde Mar i a van H o o r n, vrouwe van Duffel, dochter van Dirk v an Hoorn, Beer van Perwys en van Catha ring Bertout vrouwe van Duffel. Hij stierf 8 Mei 1408, werd begraven in de kerk van Marieweert, nalatende eene erfdochter. LINDEN (DIRK VAN) ridder, tweede baron van Hemmen , heer van Boedelliam en Mussenberg, erfschenker van het her­togdoin Gelder, oudste zoon van Steven van Ly nden, en van E I i z a b e t h, Baronnesse van Hemmen, vrouwe van Boelenham en Mussenberg. Hij huwde 1. Walburg v an Benthem, 2. Anna, dochter van Willem van Blitters­w ij k, Ridder, 3., niet lang na 1400 Ca t h a r i n a, dochter van Z w e d e r, burggraaf, en C a t h e r i n a van K u i l e n-burg, 4. Adelisa, dochter van Godschalk van Winssen, maarschalk van Eemland, in het Sticht van Utrecht, en van Elizabeth M o u w e r, vrouwe van Heemstede. Hij stierf 28 October 1436, zij 1466. Beide liggen in de Buurkerk te Utrecht begraven. Hij liet 7 kinderen na. LYNDEN (DIRK VAN), zoon van Jan van L y n d en en. Folswijn van Randwijk, kleinzoon van Dirk van L y n-d e n ee Ad elisa van Winsse n, vierde baron van Hemmen, enz., was ridder van den Oliphant en raad- en kamerheer van keizer Frederik van Oostenrijk. Hij huwde in 1472 Wal. burg van Bl i t t e r s w iJ k, efdochter van Blitterswijk, Beck en Heimerden , dochter van Arno u d en' M a r g a r e t h a van Rey& I iij stierf 3 Julij 1500 op het huis te Hem-men. Zijne vrouw hertrouwde met W outer .v a n Z ui 1 e n. Ilij liet 3 kinderen na. LYNDEN (DIRK VAN) tweede zoou van Steven van T.4 y u-d e n, eerste beer van Mussenberg en van Walburg van Bronk­horst, kleinzoon van J . a n v a n Lynde n, baron van Hemmen en Folswijn van Randwijk. .Uij was ridder van den Oliphant, eerste burggraaf van Dormale uit dit geslacht, beer van Hothey, Sart, St. Gelly, Rochen enz. eerste raad- en hofmeester van den bisschop­prins vau Luik. In zijne jongelingsjaren, studeerde hij te Leuven, waar hij zoo naauwe vriendschap sloot met R o b e r t va n der Mark en Kornelis van Bergen, zoon van den Heer van Z e v e n b e r g e n, zoo dat hij niet naar Gelderland wilde te­rugkeeren, maar het hof volgde van E v e n a r d van der M a r k, Kardinaal-bissehop en Prins van Luik, waar hij ken­nis maakte met diens geligitimeerde dochter Ca tharina van der Mark, weduwe van Adriaan van Fraypont, gezegd van de Boverie, met welke hij huwde en die hem 27 Januarij 1520 de heerlijkheid van Rechen ten huwelijk bragt. Niet lang daarna, woonde hij in bet gevolg van den prins-kardi­naal te Aken de krooning bij van keizer Kare 1, die hem tot ridder sloeg. Zijn aanzien en vermogen nam niet weinig toe, toen zijn oude vriend K o r n e 1 is van Berg en tot coadjutor van zijn schoonvader werd benoemd. Nu verkocht hij het deel zijner vaderlijke goederen in Gelderland, en kocht goecieren in het land van Luik, o. a. de Heerlijkheid van Mathivaux, gezegd de Boverie. In 1562 kocht hij van J a n, markgraaf va n Bergen, het Burggraafschap van Dormale, en na onder drie bisschoppen van Luik, Kornelis van Bergen, Georg van 0 o s t enr ij k en R o b e r t, zoon van den markgraaf van Bergen, het ambt van raadsheer belleed te hebben, ver­liet hij, met zijne tweede vrouw, Maria van Elder en, eene rijke erfdochter van G o r d u l p h us of Goedenoel van El d ere n, Heer van Sart, S. Gelly enz. en van Elizabeth van Arnstel, met welke hij in 1532 in het huwelijk was getreden, het hof, en bragt het overige van zijn levee, des zomers te Dormale, des winters te Leu­ven in rust door. 1I ij stierf in den ouderdom van omtrent 69 jaren, en werd in de St. Pieters kerk (5 April 1560) te Leuven begraven. Hij had uit liet eerste bed 3, uit het tweede 7 kinderen. LYNDEN (KAREL VAN), derde beer van Hussenberg, ampt­man van de Over-Betuwe, zoon van Jan van Lynden en van Anna van Gale n, in 1520 geboren, volgde keizer K a ­r el in den oorlog in Italie, Na zijn terugkomst, huwde hij in 1561 Alyd van Zuilen, dochter van Dirk van Zui­1 e n, ridder, beer van Zevender, de Haar en van Jo sin a, erfdochter van Drakenburg en Oudaan. Hij overleed le Utrecht, 27 Oct. 1610, in den ouderdom van 81 jaren en 7 maanden, zij 4 April 1617 en werden aldaar in de kerk der ridders van de Duitsche orde begraven. Hij verwekte 9 kinderen. Zie NUhoff, Bedr. tot de Fad. Gesch. en Oudheidk. D. V. bl. 175. D. VI. bl. 237. LYNDEN (JURGEN VAN), ridder, burggraaf en heer van Opper- en Neder-Dormale, drosaard en souverein opperschout van 't land van Montenake, souverein majeur van St. Truyen, enz. oudste zoon van Dirk van Lynden van Alderen, kreeg zijn opvoeding aan het hof van Emanuel Philiber t, hertog van Savoye en van Mari a, koningin van Honga­rije. Hij was in den slag bij St. Quintin, en werd tot vergelding zijner dapperheid tot ridder geslagen, en gou­verneur van Nijmegen. Ten gevolge der onlusten was hij verpligt in 1582 aan Jan van D r e n k w a a r t, thesaurier­generaal van Philips H, zijn burggraafschap Dormale en twee jaren later zijne heerlijkheid Opper-Dormale te verkoopen. Hij huwde Maria N ik ol van Hee ms d ij k, dochter van Ni kolaa s, heer van Halsbergen ridder, en Maria Moi s, stierf 22 Jan. 1592 en ward te St. Truyen begraven. Hij liet 13 kinderen na. LYNDEN (ROBERT VAN), broeder van den vorige, ridder van de orde van St. J a co b, baron van Troidcourt, h e er van 5 Stumont, gouverneur van Charlemont en van het marquisaat van Franchimont, raadsheer in den Raad van State, geheim­raad en hofmaarschalk, maakte zich beroemd in de oorlogen in Vlaanderen, Picardie, Italie, tegen de Mooren in Barbarije en tegen de Turken in Maltha. Tweemaal werd hij gevangen ge­nomen, doch, op bevel van den koning van Spanje, gelost. In 1566 zijne nicht Maria van Ingenilandt, kleindochter van Jan van Ingenilandt en Dorothea van Lynden gehuwd hebbende, diende hij in de Nederlandsche oorlogen, onder den koning van Spanje, en is gouverneur van het graaf­schap Kuilenburg en later van Buren geweest. Toen in 1572 de bezetting deze stad had verlaten werd hij door de burgers in verzekerde bewaring genomen en aan Prins Willem I overgeleverd : om zich los te koopen, heeft hij zich van ver­scheidene rijke landgoederen moeten ontdoen. Na in den oorlog verseheidene voorname betrekkingen bekleed te hebben, en in verscheidene gezantschappen gebruikt te zijn geweest, overleed hij den 16 September 1610 en werd in de parochie-kerk van Theu, in het land van Franchimont begraven. Hij heeft bij zijne huisvrouw, die te Wijk bij Maastricht in de St. Maartenskerk ligt begraven, 9 kinderen nagelaten. Zie B u t k e n s, Annal. p. 269 ; van Hasselt, onuitgegevenstukken voor /Tad. Htst. 1.) . I. W. 286; Voet van Oudheusilen, Beschr van Culenb. 1_). I. bl. 233, 285; Te Water, Verb . d. Edelen, 1). III. L)1 552; Nijhoff, Bijdr. to de Vad. Gesch. en Oudheidk, D VI. bl. 208, 212. LYNDEN (Dialc VAN), broeder van den vorige, heer van Mathivaux, apostolische protonotaris, aartsdiaken van Ardennes, proost en abt der 0. L. Vrouwenkerk te Maastricht en te Dinant, algemeen vicaris in het geestelijke, raadsheer in den raad van State, zegelbewaarder van den prins-bisschop van Luik, groot deken der hoofdkerk van St. Lambert te Luik, overleed 11 Julij 1603 en werd in die kerk begraven, waar men zijn grafschrift vindt. LYNDEN (JASPER VAN), broeder van den vorige, ridder, en luitenant van de compagnie van ordonnantie te paard van Karel van Brimu, graaf van Megen, en eerste' stalmeester van Gerard van Groesbeek, prins-bisschop van Luik. Hji huwde Machtelt van Ito ugrav e, die hem de heerlijkheid van Vaulx ten huwelijk bragt en stierf 18 Julij 1576, zonder kinderen, en werd begraven in de kerk van Mathivaux bij zijn broeder, waar zijne acht kwartieren op zijn graf zijn uitgehouwen. LYNDEN (HERMAN VAN), broeder van den vorige, ridder, baron des H. Roomschen Rijks, vrijheer van Rechem, Richolt, enz. heer van Houthuis,. Omer, S. Simon, Tongrenelle, Warn­ferchies, Zobbenbrock, Kranewijk en Vorsem, gouverneur en kapitein.generaal van het land van Keulen, souverein en groot­majeur van Luik, verwierf veel roem in de oorlogen van Italie en Hongarije. Hij hield in de Nederlandsche oorlogen de zijde der Spanjaarden totdat bij aan het hof van Ernst van Be ij e -r e n, prins-bisschop van Luik, kwam en in diens dienst over­ging. Hij onderscheidde zich in den Keulschen oorlog tegen den afgezetten keurvorst Gerhard Truchse s, en bragt niet weinig toe om hem uit zijn keurvorstendorn te verjagen. Na in vele staatszaken en gezantschappen gebruikt te zijn, overleed hij op zijn kasteel van Rechem, 5 Junij 1603, in den ouderdom van 56 jaren, 7 maanden en 15 dagen. Zijn hart werd be-graven in de kapel van het kasteel, zijne ingewanden in de parochie-kerk, zijn ligchaam in de abdij aldaar. Hij huwde omtrent 1581 Maria van Halmale, dochter van C o n -stantijn van Halmale, ridder, en van Catharina van de Wery e, die 5 November 1609 overleed en bij haar man in de abdij van Rechem werd begraven. Zij lieten 6 kinderen na. Zie N ij h o ff, Bijdr. voor Fad. Gesch. en Oudheidk. D. VI. bl. 218. LYNDEN (num VAN), tweede zoon van Jasper v an Lynd en en van Anna Besten, ridder, huwde 6 Dec. 1578 C le me n t i a v an A m s t e 1, vrouw van Kronenburg, enz. doch­ter van Antony van A m s t e 1, ridder, heer van Mijnden Kronenburg, Loenen, Loosdrecht, Tecop en van Martina van Yzendoorn, wiens jonger zuster Antoinetta v a n A m s t e 1 getrouwd was aan zijn ouder broeder S t e v en van L y n d e n, beer van Sinderen. Zij stierf 1 Maart 1584 en hertrouwde in 1586 metAnna Agnes van Lynden, erfdochter van Hemmen en Blitterswijk, zijne nicht, eene doch­ter van Dirk van L y n d e n, ridder, achtste baron van Hemmen, heer van Blitterswijk en van Judith van W y 1 a c h, waardoor hij de negende baron van Hemmen werd. Hij stierf in 1603, zijn tweede vrouw in 1606 en werden begraven in de kerk te Leuven, zijnde uit beide de huwelij­ken kinderen overgebleven. Zie J. W. I m h o ff, Notitia S. Rom. Gram. Imp. prover, die verkeerdelijk vermeldt heeft dat de nakomelingen van dezen Frans . a n vL y n d e n uitgestorven zijn. LYNDEN (JAN VAN), zoon van Karel van Lynd en en van A 1 y d van Z u i 1 e n, gouverneur van de stad en het land van Bonn, die gekwetst werd in een gevecht bij Keu­len en stierf aan zijne wonden, 5 Junij 1602. Hij was on­gehuwd en werd in den Monster te Bonn begraven. LYNDEN (JASPAR VAN), broeder van den vorige, 4de heer van Mussenberg, omtrent 1575 geboren, was in zijne jeugd in dienst als pagie bij m, hertog van Gulik , Kleef 5 I* en Berg. Omtrent 1590 werd hij ridder der Duitsche orde in de Balye van Utrecht en eindelijk, na het overlijden van Dirk van Blois van Treslong, de XXXIVste land­kommandeur, welke waardigheid hij naauwelijks tien maanden bekleed heeft. Hij was de laatste, die van de R. K. Gods­dienst daartoe verkozen is. Hij stierf 27 Maart 1620 en werd te Utrecht in de kerk der Duitsche orde begraven. Zijn op­volger als landskomrnandeur was II end r i k C a s i m i r, graaf van Nassau Dietz, stadhouder van Friesland. LYNDEN (STEVEN VAN), broeder van den vorige, ridder van de Duitsche orde in de Balye van Alden-Bieze, bij Maas­tricht, is in den Hongaarschen oorlog tegen de Turken gesneuveld. LYNDEN (DIRK VAN), kanunnik in den Dorn van Utrecht, is in den oorlog onder den Prins van Parma in Frankrijk ge­sneuveld. LYNDEN (KAREL VAN), zoon van .1 nrgen van L yn­den en van Maria Nikol van Heernsdijk, werd op twaalfjarigen leeftijd in de belt.gering van Doornik dood­geschoten en aldaar in de L. V. kerk begraven. LYNDEN (GILLEs DIRK VAN), broeder van den vorige, heer van Dormaal, 0oAniaal, Steen enz. gouverneur van Curanges, huwde 1 Elisabeth vanMomperat, 11 Oct. 1595 kin­derloos overleden. 2 Feidinanda van Beijeren, ;e­legitimeerde dochter van Erns t, hertog van Beijeren, later keurvorst van Keulen en van Ca t h a r i n a van T h e u 1, bij wien hij 4 kinderen verwekte. LYNDEN (GEORGE JORGEN VAN), broeder van den vorige. diende in Hongarije en underhand onder L e o p o 1 d, aarts­hertog van Oostenrijk, in den Gulikschen oorlog. LINDEN (DIRK VAN), zoon van Robert van Lyn­den en van Maria van Ingenilandt, diende onder den hertog van Parma, en stierf in 1590 te Parijs, waar zijne inAewanden begraven zijn en zijn ligehaam te Luik in de kerk der Dominikanen. LINDEN (KAREL ERNST VAN), broeder van den vorige, baron van het H. Boomsche Rijk, vrijheer van Lynden en Froidcourt, hurggraaf van Dormale, heer van Surnaigne, Melen, Wich­mont enz. kamerheer van zijne keizerlijke majesteit, eerste stal­meester van den keurvorst van Keulen, gouverneur van het prinsdom Stavelo, 't marquisaat van Franchimont en graafschap Logne. Hij huwde 24 Junij 1610 Catharina deRose y, eene dochter van R e i n i e r van 1) r u i n e s gezegd Rosey, ridder, heer van Rosines, Carniers. Everhalle en van J o -hanna van Montjoy e, bij welke hij negen kinderen ver­wekte. LINDEN (ERNEST VAN), oudste zoon van Herman van Lynden en van Maria van Halmale, ridder, vrij rijksgraaf van Rechem, baron van Richolt, Borssem en Thienes, Neer van Houtaiu, Once, S. Simon, Blaringen, Steenbeeke, Calonne op de Ley en Vieuville, edelman van zijn keizerlijke majesteit en kolonel in zijne dienst, huwt 1609 Anna An­tonia Gouffier, dochter van Hendrik Gouffier, markgraaf van Crevecouer en Bonevet en Johanna van Bochol t. Hij overleed in 1636. Zijne vrouw 7 Julij 1620, vier kinderen nalatende. LYNDEN (JASPAR VAN), zoon van Steven van Lyn­d e n en Antonia van A m s t e 1, heer van Mijnden, Loos­drecht enz. werd 16 Februarij 1642 beschreven tot lid der ridderschap van Utrecht en erfde later, door het overlijden van zijn eenigen broeder Antony van L y n d e n, Sinderen, Muik veldt en Outhoven. Hij huwde 9 Februarij 1634 Theo­dora van de V e c b t, vrouw van Hoeflake, Gerrstein, enz. dochter van Johan van der Vecht en Margaretha van Zuilen van Nye velt, vrouwe van Hoeflake en Gerestein. Zij stierf 2 Februarij 1672 en werd in de Dom to Utrecht mer hare 16 kwartieren begraven, gelijk ook hij, toen hij 2 Januprij 1679 in den ouderdom van 85 jaren was over­lednn. Zij lieten drie kinderen na. LINDEN (CASPAR VAN) beer van de Plak, jongste zoon van G-odard van Lijnden, heer van Boelenham en van Jacoba van Bronkhorst, majoor, ritmeester van de kompagnie gardes des corps van den Prins van Oranje. Hij huwde Elizabeth Bellous en stierf in 1669, nalatende Godard Philips, die volgt en Jacoba ongehuwd overleden. LINDEN (GODARD PHILIPS VAN) zoon van de vorige, heer van de Plak, ritmeester eener kompagnie gardes en generaal majoor van de ruiterij ten dienste van de vereenigde Neder­landers, huwde Cornelia Elizabeth v an Coever­d e n, door het overlijden van haren broeder, eridochter van de Havezate Rijsselt. Zij lieten kinderen na. LINDEN (FERDINAND VAN van Aspremont, graaf van. Rechem, baron van Richolt, Borssem, Thienen, beer van Hou­tain, Once, St. Simon enz. , zoon van Frederik G o b e r t van Lynden en van E l i z a b e th, gravinne van Furstenberg, klein­zoon van Ernest van Lynden, en Anna Antonia Gouf­fier, was ridder van het groot kruis van Maltha, komman­deur van Steinfort, kamerheer van Keizer L o d e w ij k en kolonel van een regement voetvolk, Hij stierf in 1705 of 1706. LYNDEN (FERDINAND GOBERT VAN) zoon van Ferdinand van Lynd en en van El izab et h, gravinne van Farsten­berg, na het overlijden van zijn oudsten broeder Frans Gober t, graaf van Aspremont, Rechem en verdere heerlijk­heden, die zijn vader vroeger bezeten had. Hij was luitenant, veldmaarschalk en kamerheer van den keizer van Duitschland ; huwde in 1679 C a t h a r i n a, princesse van Nassau, dochter van George Lode w ij k, prins van Nassau-Dillenburg, en van A n n a August u s, hertogin van Brunswijk Wolfen­buttel, weduwe van A u g u s t a s, graaf van Liegniz, zoon van Johan Christiaan, hertog van Brieg en van Anna H e d w i g, baronnesse van Sitsch. Zij overleed in 1686 in Hongarijen, waarop hij in 1691 hertrouwde met Juliena B,arlaren van Ragoczy, dochter van Francois Ragoczy en Helen a, gravinne van Serin, zuster van den beroemden Frans Leo p o 1 d, prins van Ragoczy. Deze is na den dood van haar man te Rechem 1 Januarij 1708. hertrouwd met den vermaarden graaf van Tekely. Ferdinand Go be r t heeft met zijne beide huwelijken kinderen ver­wekt. -LYMAN (STEVEN VAN) heer van Hoeflake, zoon van J a spar van L y n d e n. heer van Mynden, Loosdrecht, Sonderen enz. en van Theodora van de Vecht, vrouwe van Hooflake, Gevestein enz. Hij werd 30 Julij 1622 kanunnik te Dom te Utrecht en 27 October 166S geeligeerde raad in het eerste lid der staten des lands van Utrecht, doch nam eerst 29 April 1668 bezlt van deze waardigheid. Ilij huwde 6 Junij 1664 J a c o b a Mari a, baronnesse van Reede tot Renswoude, dochter van G e r a r d, baron van Reede van Renswoude, heer van Borgwal en van Machtelt van Zuilen en. Nyvelt. Hij overleed 20 October 1669, twee kinderen nala­tende Johanna Antonetta van Lynden, gehuwd met Cornelis van Weed e, heer van Zuilenburg, en Steven, die volgt. LYNDEN (STEvEN VAN) heer van Mijnden, Loosdrecht en Gerestein, 16 October 1605 beschreven in de ridderschap van Utrecht. Hij verkocht in 1702 Mijnden en Loosdrecht en huwde Maria de Ma reez tot Maarsbergen, dochter van Samuel de M a r e e z, heer van Maarsbergen, Dorndeken en geeligeerde raad in het eerste lid der staten van 'Utrecht en M a r g are t h a T r i p. Hij overleed kiuderloos 11 Febr. 1709 en werd met zijn 16 kwartieren in den Dom te Utrecht begraven. LYNDEN (ANTHONY VAN) eenige zoon van F r a n s van Lynden en zijne eerste huisvrouw Clementia van A m-s t e 1, erfde de heerlijkheid Kronenburg, Loenen, enz. en trouwde 230ctober 1611 Alexandrina vanStepraadt, dochter van Rein i e r, beer van Doddendaal en van Johanna van Voorst, Hij behoorde tot de 5 edelen, die op begeerte Prins M a u r i t z in 1618 de ridderschap van Holland ver­meerderden. Hij stierf October 1626, 5 kinderen nalatende. Lie Baudartins, Ged. Meng. B. X. bl. 56; Wagenaar, Tad. Mai. D. X. bl. 2s3; Hoogstraten, Ferwerda. LYNDEN (DIRK VAN) oudste zoon van Frans van L y n-den, en Anna Mijnes van Lynden, eerste heer van Hemmen, beer van Blitterswijk, enz. , ambtman, regter en dijkgraaf van de Over-Betuwe en wegens de ridderschap van Gelderland gecommiteerd in de staten generaal. Hij huwde 25 April 1612 H e r b u r g V ij g h, dochter van N. V y g h, gouverneur en ambtman van Thiel en van N. P i e k van IJzendoorn, vervolgens Geertruida van Delen, dochter van Nicolaas van Delen en Margar etha van A p p e l t h or n. Beide schonken hem kinderen. Hij stierf 3 Februarij 1652 en werd bij zijne vrouw in de kerk te Hemmen begraven. Zij tweede vrouw stierf 3 Februarij 1688 op het huis te Park, dat zij na haar mans dood aankocht en ligt begraven in de kerk van Elst. LYNDEN (NICOLAAS B ARMEN -TAN), heer van de Park, zoon van den vorige, sneuvelde in het beleg van Maastricht, 2 Aug. 1676, als luitenant-kolonel en kapitein der gardes te voet. LINDEN (FRANS VAN), zoon van Di r k v an L y n d en en H e i 1 wig V y g h, door erf- ea leenregt, elfde baron van Hemmen (welke baronij op de Nijmeegsche vredehandel in 1678, van een keizerlijk tot een Geldersch leen gemaakt is), en heer van Blitterswijk, na het overlijden van zijn broederszoon Karel graaf van Lynden. Hij begaf zich in zijn jeugd in krijgs­dienst, werd luitenant-kolonel van een regiment voetvolk en kommandeur van het fort St. Andries. De dienst verlaten hebbende, werd hij beschreven in de ridderschap van Gelder­land in het kwartier van Nijmegen en werd dijkgraaf van de Over-Betuwe. Hij huwde Charlotte van Bri en en, doch­ter van NV olter v an Brien en, beer van den Mussenberg, en van E l b e r t i n a van Buren, vrouwe van Claeraadt. Hij stierf in 1700, in den ouderdom van 72 jaren en werd in de kerk van Hemmen begraven en liet 5 kinderen na. LYNDEN (DIRK WOLTER VAN), eenige zoon van den vorige, twaalfde baron van Hemmen, beer van Blitterswijk, ambtman, regter en dijkgraaf van Maas en Waal, huwde Anna Ur s ul e, baronesse van Reede, dochter van Godard, baron van Reede, graaf van Athlone, en Ursula Philippota van Raas-v el d t, vrouw van Riddachten en Hervelt. Hij stierf in 1712 en liet 4 kinderen na. LYN DEN (GERARD VAX), zoon van den vorige, heer van Blitterswijk, diende den lande als ritmeester in het Geldersche regement van Dirk van L y n d e n, heer van de Park. LYNDEN (JACOB DIRK VAN), broeder van den vorige, diende den lande en was kapitein in het Geldersche regiment van den prins van Oranje, stadhouder van Gelderland, Vriesland, Gro­ningen en Drenthe. LYNDEN (FRANS KAREL VAN), zoon van Caspar A n tony van Lynden, heer van Ressen. en Machtelt van Wel­d e ren, diende den lande als brigadier van de kavallery en ritmeester van een compagnie garden ten dienste der Vereenigde Nederlanden. LYNDEN (EUSEBIIIS BURCHHARD), zoon van Dirk van Lynden en Anna Wilhelmina Benting, was kapitein van het Geldersche regiment van den prins van Oranje-Nassau. LINDEN (BEERNT JAN VAN), tweede zoon van Caspar A ntony van Lynden, beer van Ressen en van Machtelt van Weld e r e n. Hij was heer van den Leeuwenberg, gene­raal-majoor en kolonel van een regiment karabiniers, ten dienste der Vereenigde Nederlanden, en huwde in 1711 Wilh el m in a L e e u w e, erfdochter van Cantes, Klinkenberg, Ebbinkhuizen, Elisweert en Stitsweert. Hij stied 20 Mei 1728, 3 kinderen nalatende. LYNDEN (ALBERT ADRIAAN Baron VAN), zoon van den vorie. heer van Klinkenberg, Cantes enz., was gedeputeerde wegens de provintie Stad en Lande, ter vergadering van hunne H. M. de Staten-Generaal. Hij overleed 20 Maart 1753 te Groningen, in den ouderdom van 41 jaren. Zie Ned. Jaarb. 1753. D. I. bl. 191. LYNDEN (ADRIAAN Graaf VAN), broeder van den vorige, heer van Polenbering en Nederhemert, president der ridder­schap des kvvartiers van Nijmegen, ambtman der stad Grave en Lande van Kull: sedert, 1722, gecommitteerde ter verga­dering van (le Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden. Hij werd door een keizerlijk diploma tot den rang van grad des heiligen-rijks verheven en door de ridderschap van Nij­megen tot curator der hoogeschool te Harderwijk benoemd, huwde in 1715 Stephania Anna Amarantha van Vitt in c k h o f, genaamd S c h e 11, erfdochter van Nederhemert, eenige dochter van Otto Frederik van Vittinchof, ge­naamd S c he 1 1, beer van Neder-Hemert enz. , luitenant-gene-raal en kolonel van een regement te paard, ten dienste der Vereenigde Nederlanden, in Maart 1726 te Nijmegen over- - leden, en van Margaretha van Rantwijk. Adriaau overleed den 3den van Oogstmaand 1764, in den ouderdom van omtrent 80 jaren, nalatende een zoon. Otto F r e d e r i k, die volgt. Zie Ned. Jaarb. 1754. bl. 769; Paringet en van Alen, Hem. Baehr. der &ad Grave, bl. 361; Bonman, Geseh. der Geld. Hoog. D. 11. bl. 14, 210. LYNDEN (OTTo FREDERIK Graaf VAN), zoon van den vorige, was vrijheer van Nederhemert en de Voorst, ambtman van Overbetuwe, later (schoon eerst voorbijgegaan) ook burg­graaf, regter en dijkgraaf des Rijks van Nijmegen, sedert 1786 curator der hoogeschool te Harderwijk. Hij was een ijverig voorstander der letteren en weldadig Maecenas der geleerden, en als zoodanig ook in het buitenland bekend. Hij overleed in Mei 1788. Zie Klotzii, Acta Lit. T. VI. p. 62; Bonman, Gesch. der Geld. Hoog. D. II. bl. 210, 222; Kobus en de Rivecourt. LYNDEN (STEVEN HENDRIK VAN), beer van de Park, jongste zoon van Dirk van Lyn de n, tiende baron van Hemmen en diens tweede vrouw G ee rti uid van Deel en. Hij diende den lande en klom op tot den rang van luitenant­kolonel en kapitein van de blaauwe gardes, en huwde J o s i n a jongste dochter van Dirk van Welder en, burggraaf des Rijks en regter der stad Nijmegen, extraordinaris raad in bet Hof van Gelderland, en van Cornelia van Drueten, vrouw van den Leeuwenberg. Hij stierf 30 November 1680, zijne vrouw 12 Januarij 1725, nalatende Cornelia Mac h­telt van Lynden, gehuwd met Johan Rabo van K ep­p e 1, beer van de Pekkedam en Oldvelden, luitenant-generaal en kolonel van een regiment voetknechten, gouverneur van Luxemburg enz., en D i rk van Lynde n, die volgt. LYNDEN (DIRK VAN), beer van de Park, zoon des vorige. Hij was brigadier en kolonel van een Gelderscb regiment miters, gouverneur en opperhofmeester van Zijne Hoogheid den prins van Oranje-Nassau, stadhouder van Gelderland, Vries­land, Groningen en Drenthe, kanunnik van het kapittel van den Dorn te Utrecht en proost van Elst. In 1732 was hij een der gemagtigden te Berlijn tot vereffening van de nala­tenschap van Willem III. In 1705 huwde hij zijne nicht Heilwig van Lynden, dochter van Casper Antony van Lynde n, heer van Ressen, zijns vaders halve broeder, en van Mach telt v an Wild er en, bij welke hij zes kin­deren verwekte. Zie Wagenaar, Vad. Hist. D. X. bl. 14. LYNDEN (FRANC GODARD baron VAN), zoon van Dirk Wolter van Lynden en van Anna -Ursula van Reede, werd in 1702 geboren. Hij was vrijheer van Hemmen, Blit­terswijk en Wenssum, burggraaf, regter en dijkgraaf des Rijks van Nijmegen, gelastigde tot het benificieren van den Neder­rijn en Yssel. De ridderschap benoemde hem den 19den October 1754, in plaats van zijn neef A d r i aa n van L y n-d e n, tot curator der hoogeschool te Harderwijk, omtrent welk hij zich zeer verdienstelijk maakte, Hij huwde in 17'26 Constantia, dochter van Willem van der Meulen, beer van Oud-Broekhuizen, en overleed 13 Februarij 1786, in den ouderdom van 83 jaren en omtrent 8 maanden. Zie Boekz. der Gel. Wer. 1786. 1). I. bl, 317; van Spa en. Inl. tot de Ges. van Geld. D. II. bi . 413 volgg. Bouman, Ges. der Geld. Hoot'. D. II. bl. 216, .22; Kunst en Lett. 1805. 1). II. 276. LYNDEN (WILLEM baron VAN), oudste zoon van den vorige, stood in groote gunst bij het stadhouderlijk Hof en werd zelfs met bet oppertoezigt der vorstelijke zonen belast. Hij verkreeg het burggraafschap van Nijmegen en overleed den 16 van Zomermaand 1787. Zie Bouman, Gee. der Geld. Hoot' D. II. bl. 484. LYNDFN (JAN ants baron VAN), broeder van den vorige, werd in 1788 curator der hoogeschool te Harderwijk, en overleed 28 April 1793. Zie B ()Taman, Go:. der Geld. Hoog. D. II. bl. 484. LINDEN (JACOB CAREL baron VAN), broeder van den vorige, was burggraaf van Nijmegen en buitengewoon raad in het Hof van Gelderland, in 1798 curator der hoogeschool te Harderwijk, en overleed in 1801. Zie B oum an, Ges. der Geld. Hoog. D.Jbl. 484. LYNDEN VAN BLITTERSWYK (Jonkh. WILLEM KAREL HENDRIK VAN), werd, schoon Been ingeboren van Zeeland, in 1779 door Willem V tot eersten edele van Zeeland be­noemd. Hij huwde. Men heeft van hem eene Verhandeleng over de Godin Nehalennia, 1796, 80. Zie Levensb. van J. W. le Water, bl. 197; van Wijn, Boy op Wagenaar, Tad. list. D. VIII. bl. ; 04. Cat. van Hui t h ern, No. 25948; Cat, van te Water, bi— 324, No. 2208. z. n. of pl . LYNDEN VAN SANDENBURG (Gramm' CAREL CORNELIS JAN baron VAN), werd 20 Febr. 1767 geboren. Op vijftienjarigen leeftijd verliet bij het vaderlijke huis, ten einde zich aan de militaire loopbaan te wijden, werd in 1788 ingelijfd in de ;aide du corps van den stadhouder en verkeerde in die betrekking. en in die van edelmait bij Z. D. H. aan het Hof van Willem V in de moeijelijke jaren 1785-1786. In 1792 verwisselde hij deze betrekking met die van lid der ridderschap van Utrecht, wegens welk ligchaam hij werd benoemd tot lid der Staten- Vergadering, nit welke hij gecommitteerd werd als extraordi­naris lid in den Hove Provinciaal en in het Hof ter Admira­liteit van Amsterdam. In de eerste jaren na de omwenteling in 1795 bleef hij buiten staatsbetrekkingen, doch werd ten jare 1812 benoemd tot lid van het kollegie van den Lekdijk Bovendams, in 1805 van de commissie van Landbouw, in 1810 van de Ringcommissie en in 1811 van het Conseil Ge­neral. Na de herstelling onzer onafhankelijkheid onder het stamhuis van Oranje-Nassau op nieuw als lid der Provinciale Staten wegens de Ridderschap verkozen, was hij sedert onaf­gebroken tot aan het eind zijns 'evens werkzaam als lid van het kollegie vat' Gedeputeerden. Er is gedurende zijn tijd weinig nuttigs en goeds in de provincie Utrecht verrigt en tot stand gebragt, waaraan hij Been deel rim; 't zij het de ge­westelijke regering, het belang in waterstaat en polderzaken, van landbouw, van wetensehap of beschaving of de uitbreiding van het Evangelisch Christendom betrof. Aan het Hof van den stadhouder, mogt hij gehouden worden voor een toon­beeld van een wellevend edelman, maar deze hoffelijke welle­vendheid ging gepaard met groote minzaamheid en voorko­mendheid jegens ieder zonder onderscheid, en zette eene groote aangenaamheid bij aan zijn mannelijk en opregt karakter. Met een eerlijk en opregt gemoed, stelde hij het welzijn van het vaderland boven alles, doch was bij hem de gedachte van Vaderland met die van Oranje als vereenzelvigd. Uit gene­genheid en overtuiging was hij met ridderlijke trouw verbonden aan het huis van Oranje. Hiervan gaf hij een bewijs in 1830, toen de omstandigheden het deden gevoelen, dat Ne­derland en Oranje mannen met een vaderlandsch hoofd en een vaderlandsch hart noodig hadden, in welk jaar hij de betrekking van gouverneur der provintie als oudste lid van het kollegie der Gedeputeerde Staten waarnam. Van L y n d en was kom­mandeur der orde van den Ned. Leeuw, en stierf 3 Aug. 1850, in den ouderdom van 83 jaren binnen Utrecht. Men vindt zijn afbeelding in den Utrechtschen Volksalmanak voor 1847. Zie Utr, Courant, 4 Sept. 1850; Utr. Volkaalm, 1851. bl. volgg. LINDEN (REINHARD baron VAN), zoon van F rans G o-d art, baron van Lynden, burggraaf van Nijmegen, en C o n­stan tia van der M e ul en. Te Utrecht den 6den Mei 1742 geboren, werd hij in 1779 lid der Staten van het Sticht en gecommitteerde ter Admiraliteit in bet collegie to Harlin­gen. Ten gevolge van zijn huwelijk werd hij in 1782 grid. man van Opsterland en daarna lid van Gedeputeerde Staten, en was in 1795 tevens lid van de Staten-Generaal. In laatst­gemeld jaar met zijn ambtgenooten afgeget, bleef bij buiten betrekking tot in het jaar 181 2, toen hij lid van den Alge- meenen Raad van bet departement Friesland werd. In 1815 was hij lid van de Provinciale Staten Hij huwde 1. Yp kj e Billegonda, dochter van Ayzo van Boelens, raad in het hof van Friesland , en Enia Rome Zia van I d­singa, die hem 13 kinderen schonk. 2 Catharina J o­hann a, dochter van Binnert Philip Aebinga van H u m a 1 d a, grietman van Hennaarderadeel. Hij stied den 26 Januarij 1819, zij den 2 Sept. 1835, in den ouderdom van bijna 72 jaren. Zijn zoon volgt. Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Lijst van Grielm.bi. 389. Siam­boek van den Friesc hen Adel, i) I. bl. 264. LYNDEN VAN LUNENBURG (JAN HENDRIK), den 20 Januarij 1765 te Utrecht geboren, begon zijn lange staat­kundige loopbaan op 25jarigen leeftijd in het laatste tijd­vak der stadhouderlijke regering. In 1788 nam hij zitting in het kollegie van den Lekdijk Bovendams en aanvaardde de bediening van hoofdschout der stad Wijk bij I)uurstede. In 1792 werd hij lid van de Gedelegeerde Raden, en in die betrekking ten volgenden jare gecommitteerd in de ad­miraliteit van de Maas. De stormen, die den staat in 1795 beroerden, maakten een einde aan het bestaan dezer openbare betrekkingen, en bragten v a n Ly n d e n tot het ambteloos leven terug. Toen in 1801 de gemoederen tot bedaren ge­raakten, zag hij zich de met zijnen gemoedsaard zoo zeer strookende pligt opgedragen, om mede te werken tot eene verzoening der jammerlij k verdeelde partijen, en maakte hij een deel uit van het departementaal bestuur, onder het staats­hewind van den raadpensionaris. Toen koning L o d e w ij k aan de regering kwam, benoemde bij van L y n d e n tot ridder en kort daarop tot commandeur der Unie, en toen niet lang daarna eene organisatie van de departementale administratie moest plaats hebben, landdrost over het departement bestuur, eene even gewigtige als eervolle betrekking. L o d e w ij k, in den waan, dat er misschien door het Hof van Oostenrijk, wegens de huwelijks relatie met keizer Napoleo n, iets ten voordeele van dit land zou kunnen gedaan worden, vatte het denkbeeld op van Lyn .1 e n daar­toe naar Weenen te zenden, doch deze, zich hiervoor niet geschikt achtende, excuseerde zich, waarop van Spaan van V oorstonde derwaarts vertrok, zonder echter iets te kunnen uitwerken, Na vier jaren het landdrostambt bekleed te hebben, werd deze betrekking opgelost in de prefecture van de Zuiderzee, en in stede daarvan viel hem de benoeming ten deel van lid van het Wetgevend Ligchaam te Parijs. Na de omwenteling benoemde hem koning Willem I tot lid van den Raad van State, Welke betrekking hij tot 1830 belcleedde, toen hij die post verwisselde met bet lidmaatschap der Eerste Kamer, waarin hij tot 1848 werkzaam bleef. Ook werd hij lid van de ridderschap van Utrecht en wegens de ridderschap lid van de Provinciale Staten van Utrecht, Als lid van den Raad van State hehoorde hij tot eene commissie, die in de Noordelijke provincien bleef resideren. Ook be­noemde hem de koning. tot president eener commissie van liqui­datie van leverancien aan de Pruissische en Russische legers, bij de bevrijding van het vaderland, en bij de instelling der orde van den Neder]andschen Leeuw, eerst tot ridder en ver­volgens tot commandeer dier orde. Behalve vele andere betrekkingen vervulde hij ook die van dijkgraaf van den Lekdijk Bovendams, welke betrekking hij van 1815 tot 1853 en dus gedurende een tijdsverloop van ongeveer 38 jaren, mogt waarnemen Hoezeer hem het belang dezer gewigtige water­keering en den bloei van haar bestuur ter harte ging, bleek bij elke gelegenheid welke zich daartoe aanbood, en niet het minst, toen hij in 1838 bij een plegtigen maaltijd zijne 5ojarige betrekking tot het kollegie, en daarna de 25jarie bediening van het dijkgraafschap herdacht. In 1818 benoemde de koning hem tot curator der Utrechtsche hoogeschool, en toen in 1819 twist ontstaan was tusschen Zeeland en Noord-Brabant over de visscherij op de Zeeuwsche stroomen, werd hij door Hoogstdenzelven afgezonden naar Ber­ gen op Zoom, om aldaar met eene commissie van beide pro­ vintien te besoigneren, en zoo mogelijk de geschillen te ver­ effenen. Voorts was van L y n d e n lid en later directeur van het Prov. Utrechtsch (ienootschap, voorzitter van de Utrechtsche afdeeling van het Bijbelgenootschap en lid van vele andere wetenschappelijke en letter k undige inrigtingen . 0 verigens ver­ eenigde zich in v an L y n d e n alles wat edel, schoon en goed was en mogt hij te regt een sieraad der maatschappij worden genoemd. Met juiste trekken is zijn beeld geschetst in den Utrechtschen Volksalmanak, 1855, terwijl in die van 1843 zijn portret voorkomt. Zijn biografist in het Utr. Gen. noemt hem: ) een sieraad onzer stad, uitmuntende door adel van ziel en geboorte, door de aanzienlijkste staatsambten, door onbekrompen gastvrijheid, door christelijken wandel en gezindheid. Hij zelf heeft iu eene alleen voor zijne vrienden gedrukte Toespraak, in 1848 in bet licht gegeven, zijn levensloop medegedeeld. Deze Toespraak, bevat tevens een belangrijke bijdrage tot de juiste kennis en beoordeeling van zijn tijd en zijner beroemdste tijdgenooten. Van L y n d e n overleed te Utrecht in Januarij 1854. Zie Utr. Volk:aim. 1855. bl. 64 volgg. RP% Cour. 16 Jan. 1854. Vera van het verh. in de Algern. Perg. van het Prov. Utr. Gen van Kunst. en Wet. van het jaar 1854. LYNDEN VAN HENINIEN, (FREDERIK GODARD, baron an), werd in 1761 te Utrecht geboren, stuieerde aldaar in de regten, en promoveerde 19 Junij 1781 op een Spec. Juris publ. de judiriis Gelricis antiqui et medii aevi. Hij begon zijn loopbaan als edelman aan het hof van den erfstadhouder prins Willem V, en kwam weldra in verschillende ambts­betrekkingen, welke de groote omwenteling van 1795 hem deed verlaten. Sedert besteedde hij zijn kunde en tijd om in zijnen kring, zijn gew est door nuttige inrigtingen van dienst te zijn, tot kalmer tijden hem weder vergunden aan bet bestuur van zaken deel te nemen. Na de gezegende her­stelling van het vaderland in 1813 en 1814 werd hij geroe­pen tot hoofd-ad ministrateur der Domeinen en bij de opheffing dier administratie tot president van den hoogen raad van Adel, welke betrekking hij , gelijk ook die van lid van de eerste kamer der staten-generaal en cnrator van 's rijks hoogeschool te Leyden, tot zijn dood toe met grooten lof van kunde en ijver bekleedde. Met veelomvattende kennis toegerust was hij inzonderheid in de vaderlandsche geschied. , oudheid- en ge­slachtkunde, gelijk mede in het vak van de waterstaat bedre­ven. In 1826 geraakte hij in een letterkundigen twist met den baron d' Yvoy van M y d r e c h t, die aanleiding gaf tot het wisselen van eenige geschriften. Het geschil betrof de ridderorde van St. Jacob en de eer van Christopho-r u s Bu t k en s. Zijne verhandeling over de droogmaking van de Haarlemmermeer, gaf Jacob de Gelder aanleiding tot het schrij ven zijner vrije gedachten, en heeft niet weinig me­degewerkt om die grootsche ond erneming tot stand te doen brengen. Van L y n d en vertoonde in zijn omgang geen zweem van trotschheid of vernederende hooghartigheid, maar blonk veeleer door ongeveinsde vriendelijkheid en bemoedigende min­zaamheid uit, en was in alle zijne betrekkingen even bemin­nelijk als eerbiedwaardig. De koning benoemde hem tot corn­mandeur der orde van den Nederlandschen leeuw. De maat­schappij van Ned ietterkunde rekende het zich een eer hem onder zijne leden te mogen opnemen. Hij overleed 19 April 1845 in 86jarigen leeftijd. Men heeft van hem : Spec, juris publ. de judiciis Gelriae tempore Reipubl. provinc. anitarunt Traj . 1781, 4o. Twee Brieven over de ridderorde van St. Jacobs broeder­schap, ingesteld door F l o r i s V, graaf van Holland, waarbij gevoegd is eerie verdediging van de eer vnn Oh r is top h o r u s Butkens en zijn werk Annales de la Maison de Lynden. 's Hage en Amst. 1827 (niet in den handel.) Bij de maat-schappij van Ned. Letterkunde is een exemplaar met eigene verbeteringen en bij voegsels van den schrij ver.) Hierop verscheen : Voordragt van H. L. baron d' Yvoy van Mydrech t, schrjver der twee brieven, geteekend Q. N. in den Alq. K . en L. Bode, 1826, No. 25 en 38, nopens he in dat weekblad, in de Weegschaal en in de onlangs uttgegeven Twee Brieven over de ridderorde der St. Jacobs broederschap , geschreven door F. G, baron van Ly n d en van He m m e n, 's Gravenh. en Amst. 1828 (niet in den handel). Van L y n d e n schreef hierop : Kort antwoord op de voor­dragt van den beer M a x. L. baron d'Y v oy van M y­drecht, 's Sage en Amst. 1828 (niet in den handel). Verhandeling over de droogmaking van de Haarlernmer- Meer, met vier kaarten en een plaat. 's Gravenh en kmst. 1821, 80. portef. in 4o. en fol. J. de Gelder, Vrije gedachten van een Ingeland van Rijn­land over het werk van den baron van Lyn de n, Leyd. 1821. F. G. baron van Lynden van Hemmen, Aanteekenin­gen op de memorie over de Haarlemmermeer van J. de Gel­d e r. 's Gravenh. 1822. Zie Kunst- en Letterb. 1845. D . I. bl. 305; Collot d' Escury, Roll. Boem, A, 1). III, bi- 40; S i e g e n b e c k. Ges. der Leyedseh Hooges D. II. bl ; Perslag van de jaarl. vergad. der mewls. van Ned, Letterk. 1845. bl 37. 38; Cat. der mewls. van Ned. Letterk. 1). III. bl. 34, 111, 131; Bibl. Halt hem, no. 25919, 25921. LINDEN (MR. FRANS GODARD AYSO BOELENS baron VAN), zoon van R e in h a r d, baron van Lynden, bovenvermeld, Grietman van Opsterland, werd den 2lsten September 1781 te Leeuwarden geboren. Zijn vader vertrouwde hem aan het bijzonder opzigt en bestuur van den beroemden Hoogleeraar J. van Voors t, toen Hoogleeraar te Franeker. Hij volgde dezen mentor naar Arnhem en vervolgens naar Leyden, waar hij, op diens raad, zich onder den Iloogleeraar W ij t t e n b a c h op de oude letteren toelegde, zoodat hij na een driejarige studie, onder diens voorzitting, eene Dissertatio de Panaetio Rhodio, philosopho stoico (L. B. 1802 8) verdedigde. Sedert wijdde hij zich aan de beoefening der regtsgeleerdheid onder van der Keessel, Smallenburg en Pestel, en driejaren later, in 1805, werd hij met buitengewone plegtigheid, onder den naam van Promotio more majorum bekend, en tevens met on­gemeenen lof tot Doctor in de beide regten bevorderd na de openbare verdediging van een geleerd academisch proefschrift exhibens anterpretationem Jurisprudentiae Tullianae in Topicis expositae. Geen wonder dus, dat hij reeds vroeg tot curator der Hoogeschool te Franeker benoemd werd. Het Proviriciaal Utrechtsch Genootschap en de maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leyden kozen hem tot lid. In 1809 werd hij jagtofficier, in 1812 raad van het arrondissement Heeren­veen en vrederegter te Beesterzwaag, waar hij een fraai land­huis Lyndenstein stichtte. In 1815 benoemd tot lid der Staten en in 1816 grietman van Opsterland, overleed hij reeds den 9den April 1828; een overlijden, dat nict alleen smarte-lijk was voor zijne betrekkingen, bijzonder voor zijne echtge­noot, maar voor alle beminnaars der geleerdheid, die daar­door hunne hoop geheel verijdeld zagen, dat hij eenmaal de groote verwachtingen, door zijne roemrijke intrede in de ge­letterde wereld door hem opgewekt, luisterrijk vervullen zou. Hij huwde vrouwe C. Johanna Maria Bore haren, over­leden 3 Januarij 1864, Zie Siegenbeek, Ges. der Lerische [bog. D. I. bl 374, 375. Verslag der Jaarl. Vergadering van de Maats. v. Nederl. Letterk. 1822, bl. 48 volg. Verslag van de Jaarl. vergad. van het Prov. Utr. Genoots. 1828. Kunst en Letterbode, 1862 bl. 84-87, 1S05. bl. 274; Collor d'Escury. Hollandsch roem. 2 IV D 1 bl. 39. Bibl. Crit. Opusc. Wyttenb. Vol. I, p. 148 seqq. Bibl. 'Eolith. N. 21 p. 98. Stamboed van den Frieschen Adel, 1) . I. hi. 264 ; van Sminia, Very. op de Naaml. van Grzetm (1816-51) IA. 42. LINDEN (WILLEM JAN ELIAS VAN), zoon van Frederik God a r d (hier boven), burgemeester van Hemmen, lid van bet Polderbestuur van Over- Betuwe , en ouddistriets•commissaris van Nijmegen, 8 Sept. 1860, op 't kasteel te Hemmen over­leden, schreef : Over de acacia in Tijdschrift ter bevordering van NOverheid door van der Boon Mesch enz. 1834 D. II, bl. 367 Zie Holtrop, Bibl. Med., p. 214. LINDEN (Mr. DIRK WOUTER, JACOB CAREL, baron VAN), zoon van Jan Carel Elia) Graaf van Lynden en van Antoinetta J a c o b a M o r g a r eta Barones van Pabst tot Bingerdem, werd 23 Dec. 1818 te Wageningen geboren. Na zijne studien te Leyden volbragt te hebben en na het yerdedigen eener Diss, Dist, Polit. de Commercio Societatis Indiae Orientalis (Schoonh. 1839 8o), kwam hij in November 1841 in Nederlandsch Indie als ambte­naar der 1ste klasse. In Jan. 1842 werd hij ter beschikking gesteld van den algemeenen secretaris van de indische regering, en in April 1843 benoemd tot Hoofdcommies ter Algemeene secretarie. Spoedig daarna, 6 Julij 1845, werd hij bevorderd tot refe­rendaris en in • Junij 1846 tot assistent resident van Pontianak, van welke betrekking hij in Januarij 1848 ontheven werd ten einde de regering van hem tijdelijk zou kunnen gebruik makers tot de invoering der nieuwe regtelijke organisatie in Neder­landsch-Indie. Kort daarna werd hij benoemd tot lid van den Raad van Justitie te Batavia. In October 1848 volgde zijne benoeming tot resident van Timor, in welke belangrijke betrekking hij den 22sten Mei 1852, in 33jarigen leeftijd, overleed. Deze korte maar schoone loopbaan had v a n Lyn d e n te danken aan zijne buitengewone bekwaamheden, welke de regering deter gewesten wilt op prijs te stellen. Ofschoon hem weinig tijd overschoot tot beoefening der wetenschappen, heeft hij echter twee belangrijke verslagen geschreven over het stroomgebied der Kapoeas en over de groep om Timor gelegene en tot de residentie Timor behoorende eilanden, beide opgenomen in het Natuurk. Tijdschrift voor Ned. India. Hij beschermde en ondersteunde natuurkundige reizigers, waaraan menige botanische ontdekking is te danken. Z o 11 i n g e r, de ij verige planten­kundige, die zooveel tot de kennis van Java, Sumatra, Bali Lombokh en Soembawa heeft toegebragt, deed hulde aan dien ij ver en zucht van van L y n d en voor de wetenschappen, door een nieuw geslacht van Memecyleae naar hem te noemen. Zie Natuurk. Tijds. voor Ned. Indie, 3e Jaarg. 1852. bl. 493--494. LYNDEN TOT HOEVELAKEN (DIRK WOUTER VAN), ko­lonel in Nederlandsche dienst, onderseheidde zich in de posten­oorlog in Vlaanderen in 1793. Hij sloeg o. a. de Franschen den 6 Sept. van dat jaar te Messines, waar zij, gelijk ook te Roncq, de Nederlandsche posten hadden aangevallen, terug. Zie Bo ss eha, Negri. Heldend. te land, D. III, bl. 73. LYNDEN TOT HOEVEL AKEN JAN ELIAS NICOLAAS baron van), was lid van den staatsraad en van de tweede kamer der staten-generaal. Hij bezocht de Utrechtsche hooge­school en ontving na het verdedigen eener dissertatie de pacti obstagialis voluntarii indole, efectu et abrogatione (Utrecht 1787) den titel van jur. utr. doctor. Hij was een getrouw aan­hanger der stadhouderlijke partij en op het oogenblik dat de revolutie van 1795 uitbrak, van wege Gelderland in de vergadering der staten-generaal gedeputeerd. Nog eenigen tijct woonde hij deze vergadering bij en toonde een vastheid van karakter, waardoor hij in andere omstandigheden den staat nut­tig had kunnen zijn, doch die toen meer verbitterde dan goed deed. Gedurende de verschillende besturen, die elkander in Holland opvolgden, leefde hij ambteloos, doch in 1814 nam hij wederom zitting in de vergadering der staten•generaal en werd toen tot president, en kort daarna tot lid der ridderschap in Gelderland gekozen. Gedurende de zitting van 1815-1816 bekleedde hij bet praesidium der tweede kamer. Hij trok toen zijn voorstel wegens de petitien in. Sedert stemde hij geregeld voor de wets-voorstellingen van bet ministerie, 't geen niet te verwonderen was, daar deze, eerst in den staatsraad, waarvan hij ook lid was, werden overwogen. In de zitting van 1818-1819 verzette hij zich krachtdadig tegen het wets-ontwerp van den heer Kemper betreffende de jagt. Van Lynden was kom­mandeur van den Nederlandschen leeuw. Zie Galerie historiques des contemporains T. VI, p. 349; Stuart, Jaarb . an het lion. der Ned. 1814. bl. 209, 221, 1815 D. II, bl. 174. LYNDEN (JOSINA CAROLINA baronesse van), huwde A d r ia a n Buart, predikant te Amsterdam. Zij was eene zeer geleerde vrouw 52 n gaf onderwijs in de godsdienst aan jon gelieden uit den fatsoenlij-ken stand, overtuigd van hetgeen zij bden Noordschen reiziger Bj ornstähl toesprak : la verite n'est qu'une soit dite par femme ou par homme." Zij gaf in 1770 te Amsterdam eene Logica of Redeneerkunde in het licht, in 1778 Korte verklaring van den XXVsten Psalm en van den XLIXsten Psalm, een Kort begrip der beschouwende Godgeleerdheid, (Amst. 1775) in 80. getrokken uit het breedere van haren echtgenoot, (door B. K e u n, Amst. 1779, 80. in het Fransch overgezet) en na diens dood zijne Praktikale of dadelijke Godgeleerdheid. Zij stierf, doch liet geene kinderen na. Zie Ypey, Ges. der Christ. kerk in de XVIlle eeuto D. VIII. bl. 211 very.; Vervolg op IF ag e n a a r zimsterd. 2 st. bl. 88 ; G 1 a-sins. Godgel. Nederl. v. Buurt ; ijornstahl, Reize door Europa, D. V. bl. 441-451; Boekz. d. Gel, Wereld, 1778, bl. 207; Ar­r en b erg, 1Vaamreg. b1. 330; Cat. d. boekerij v. d. Nat. Bibl.b1.18. LYNDRAEYER (JAN PIETERSZ.), deelgenoot in den aanslag tegen het leven van prins M a u r i t s te Leyden, in 1623 gedxecuteerd. Zie Sententien by Schepenen der Stadt Leyden ghearrest. ieghens Jan Pietersz • Lyndraeyer, Samuel de Plocker ende Gerrit Cornnlisz. Cleermaker over de grouwel. ende mootdad. conspiratie enz. Geron. ende geexec. binnen Leyden, den 21 Junij 1623. LYNEN (F. M.) schreef: Aanhangzel tot de Catechismus der Apothecaris-kunst door 'S. F. Hermbstadt. Behelsende eene beicnopte verklaaring van de grondslagen, beginselen, en de daarop gegronde bewerkingen, welke in dat werkje vervat ztin, volgens het Lavoisieriaansch Systeme, Amst. 1800, 80. met 1 pl. Zie Holtrop, Bibl. Med. Chir. Cat. p. 205. LYNHOVEN (J.), een onbekend kunstenaar, van wien niets opgeteekend staat, dan d at hij met 0. I. inkt en de pen ge­teekend, en welligt ook gegraveerd heeft. Kr a m m vermeldt van hem: Een "[kirsch van Ruiters in een landschap, met 0. I. inkt en de pen. Het hoofd van een jongeling met de pen geteekend en met bister opgewasschen. Een weg tusschen duinen, ruiters te paard in gesprek met eenigen te voet, in 4o. oblong. De tweede teekening goldt op de verkooping van V e r st olk van Soelen f 21: de laatste is in bezit van den beer Kr am m, die in zijn Leven en Werken der doll. en Vl. Kunst-Schild. D. IV. bl. 1030 hem vermeldt, als ook: LYNHOVEN (K.), nopens wien echter niets wordt vermeld, als de titels van twee teekeningen, op Cat. A. L. Toll i ng, Amst. 1768 (No. 665) en van J. de Bo s c h, Amst. 1785 (No. 528) voorkomende: Twee stuks gestofeerde Landschapjes, fiks met de pen. Een Landschap met paarden enz. met de pen. LYNNEN (HENDRIK VAN), was muntmeester te Groningen, althans ten jare 1498. Hij was te gelijk met Cornelis van Leiden in dienst. Zie van der C h y s; De Munten van Friesland, Groningen en Drenthe, bl. 483. LYNORA, aldus wordt op de munten de naam gespeld der Geldersche graven E l e o n o r a of Al io n o r a, weduwe van graaf R e i n o u d II. Zij munttc in de jaren 1343 en 1344. Zie van der Chijs, De Manten der Graven en Hert. van Geld . bl. 32. LYNSLAGER (PHILIP FREDRIK), bekwaam en geestig dich­ter, zette verscheidene Fransche opera's, ten dienste van den Amsterdamschen Schouwburg en het lief hebberij-tooneel, met de zinspreuk: Kunstmtn sktart geen, Vlijt, op hetwelk hij zelf als acteur uitmuntende bed: waamheden aan den du , legde, over. Zijne losse dichtstukjes, in sommige dichtbundels ver­spreid, zijn geestig en bevallig. Men heeft van hem: De Soldaat door dwang, kluchtige opera, gevolgd naar het Fransch, Amst. 1779, (pr.) De Soldaat door dwang, kluchtig blijspel, gevolgd naar het Fransch, ald. 1782, (in dichtmaat.) De Zijden Schoenen of de Hoogduitsche ,9choenmaakster, kluchtige Opera, gevolgd naar het Fransch, (pr. _met zang), Aid. 1779. Annetta en Lubiin, treurspel, gevolgd naar het Fransch, (pr. met zang), Ald. 1781. Welkomstgroet aan Mej. A. van der Id as', als Actrice, en eenige Leden van het Genootschap Kunsttnin spaart geen bij de opening van deszelfs Tooneel, 1781. Roosje en Colas, kluchtspel gevolgd naar het Fransch, (pr. met zang), Ald. 1783. Zod, treurspel gevolgd naar het Fransch van M e r c i e r, (pr,) Aid. 1785. De vlugt van Eneas, of de Dood van Dido, treurspel in straatliedjes, Ald. 1785. Het Dorpsfeest, blijspel met zany, gevolgd naatlhet Fransch van Desforges, Ald. 1788. In Tooneel- en Mengelpodzy van het Genootschap onder de Zinspreuk Kunstmin spaart geen Ylijt, Amst. tusschen 1776 en 1791, 16 d. Het trommelend Huisspook of de Echtgenoot Waarzegger, blijspel naar het Fransch van D e s t e m a t e s, Amst. 1776. 52* De twee Jaagers en he Melkmeisje, kluchtige opera naar het Fransch, 1778, m. pl. Twee Coupletten, gezongen door het choor, in de Vaudeville uit het vorig sink; bij eene representatie van hetz. in ha Tooneellievend Genootschap Oefening kweekt Kunst, 1785. Aan de Leden van het Gen. K. s. g. V. bij ha weder­openen van hum tooneel, 19 Oct. 1776, var het verioonen van het Zedespel Fanny of he Gelukkig berouw. Dankzegging aan de Leden van ha Gen. enz. bij het sluiten van hun Tooneel, 23 April 1774. (M) Toejuiching aan P. F. L ij nslage r, na de vertooning van het door hem vertaalde blsp . Het Trommelende Huissp., wanneer Z Ed. de rol van Logicus, 30 Maart 1771, had bekleed. Aanspraak van de Leden van het Gen. bij het sluiten van hun Tooneel, 30 Maart 1776, na het vert. van ha (voorn.) blsp. Welkomstgroet aan Jliej . A. van der M as t, Actrice en de Heeren G. van Haaf ten, P. M. van Son, D. Schro­d e r en L. J. Lamuison als sprekende Leden van desz. Tooneel, 20 Oct. 1781. Tafelzang voor de Leden van het Gen. op H. Bonifacius d. 9 van Sprokkel . aand (met de beeldtenis van Bonifacius en tweeregelig onderschrift van H. Kuype r) gegr. door J. Kuyper. Hij wordt ook opgegeven als bewerker net P. J. U i 1 e n• b r o e k, van het zangspel de korte Dwaaling (voor het Genoot­schap Kunstmin spaart geen Vlijt vervaardigd.) Philip Fr ederik Lijnslager overleed in 1796. .Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. van Ned. Diehl. D. IV. bl. 265. Schouwburgs-Almanak, 1786. bl. 120; Dial- en Too­neelk. Alman. Amst. 1791, 1792, 1793, 1794, 1795, 1796; Nan. D. XII. bl. 305 ; Bibl, voor Ned. Lett. D. I. b. bl. 30, 31, 135, 136. LYNSLAGER (ELIZA) JR. , dichter uit het laatst der acht­tiende eeuw. Men heeft van hem o. a. een gedicht Ter Zilveren brdiloft van mijne ouders en ter bruiloft van mijnen broeder Wil h. L ij nslag er en Mejufvr. Ca thar in a Vie­s e r; alstnede van den Heer M a r t. Lang e v el dt junior en mijne Buster An na Maria L ij nslag er 28 April 1786. Zijn vader Eliza L ij ns lager was koopman en in 1795 lid der Muni­cipaliteit. te Amsterdam. Hij gaat in portret uit in Vad. Chocolaat. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woord. o. h. w. LIJNSLAGER (GYBLAND), kapitein ter zee, behoorde tot het eskader in Aug. 1723 , and er den schout-bij-Nacht Carel God in tezen de Barbarijsche roovers. Hij voerde het bevel over het schip Damiaten van 44 st. en 270 k . Zie J. C. de Jonge, Gesch. van het Ned. Zeetc. D. V. bl. 35. LYNSLAGER (HERMAN), zoon van Jan L y n s l a g e r en Anna de Wild t, zuster van Hiob de Wild t, secretaris der admira­liteit te Amsterdam, geboren 27 Mei 1664, was een dapper zeeman, Wij ontmoeten hem in 1696 als kapitein ter zee, een Fransche snaauw van 12 stukken veroverende. Hij sneuvelde 24 Aug. 1704 in den zeeslag van Malaga, bij Judi t h Allyn, met welke hij in 1691 huwde, kinderen nalatende, o. a. die volgt. Zie J. C. d e Jong e, Gesch. van Negri. Zeno. D. IV. b. bl. 110, 311, 316. LYNSLAGER (HEN DRIK), oudste zoon van Herman Lynslager en J u d it h Ally n, vice-admiraal, geboren 13 Mei 1693, een dapper zeeheld, was als kapitein bij het eskader, in 1725 onder den vice-ad miraal r a n q o i s v a n A e r s s e n van Sommelsdyck naar Algiers gezonden. Drie jaren nadat de vrede met den Dey gesloten was (1728) werd hij tot het overbrengen van paspoorten naar den Dey gezonden. In den oorlog met Marocco (April 1734) vervolgde hij een Saletijnsch roofschip van 18 of 20 stukken, en sneed het den weg tot ontkomen af, waarop het door . een Engelsch oorlog­schip naar binnen gejaagd • en op de baar voor de stad door de branding vernield werd. In het volgend jaar besloot men een gezant naar Marocco te zenden met het tweeledig doel, om den vrede zoo veel ruogelijk te herstellen en de Nederlan­ders, welke in dat rijk in slavernij zuchtten, vrij te koopen. Tot uitvoering van dezen last werd kapitein L y n s 1 a g e r vet.-kozen, die daartoe het meest geschikt geacht werd, omdat hij een man was, die uitstekende begaafdheden bezat, en vooral dewijl hij meermalen op de Atricaansche kust gekruist had en langs dien weg met den toestand van Marocco en de gezind­heid der regering bekend was geworden. Tot betere volbrenging van zijn last, werd hij met den titel van gevolmagtigde be­kleed, hem vergund den standaard van het Gemeenebest, ge­durende zijn verblijf op de Africaansche kust, te doen waaijen van het schip, waarop hij zich zou bevinden, en zoodanige bevelen, als hij tot bereiking van het oogmerk der hooge rege­ring nuttig zou oordeelen, aan de overige landsofficieren te mo­gen gewn, en werden hem bovendien de noodige geiden tot lossing der slaven en aanzienlijke geschenken tot bevordering van den vrede toevertrouwd. Zijne pogingen werden door de trouweloosheid der Maroccanen verijdeld en hij keerde in 1737 naar het vaderland terug. In 1743, gedurende den oorlog tusschen Zweden en Rusland, werden eenige schepen onder L y n s 1 a g e r naar de Oostzee gezonden tot beveiliging van den handel. In 1751 voerde hij als schout-bij-nacht het bevel over een der smaldeelen naar de Middelandsche zee gezonden, die er in slaagden den vrede met Algiers en Tripoli te bevestigen. Hij werd den 8sten Maart 1750 vice-admiraal en overleed 28 Februarij 1768. Gedurende zijn langdurig verblijf op de Africaansche kust maakte hij ge­bruik um een uitvoerige kaart te maken, tot opschrift voerende: Nieuwe Paskaart van 't opkomen van 't Naauw van de Straat, beginnende van de Spaansche kust van de Barles en • aan de Moorsse kust van St. Cruz het Naauw door, Anno 1727. Ook maakte hij waarschijnlijk ten dezen tijde een nieuwe en seer neite Caart van de Baay en Stadt Gibraltar. Vroeger, toen hij in 1726 vlagkapitein was in het eskader tegen de Algerijnen onder den admiraal A erss en van Somm el sd yk, vervaardigde hij eene uitvoerige kaart van het Naauw van de straat van Gibraltar. In 's Rijks archief berust een zeer omstandig verhaal van zijn zending naar Marocco (Verha'al van H. Ly nslager, Capitein ter zee, in commissie geweest zijnde na Barbarije, Anno 1735-1737. Zie Wagenaar, Fad. Hist. D. XIX. bl,. 217-219; van Wijn, Bijv. op Wagenaar, Vad. Hist.1) XX.bl. 100; J.C. de Jonge, Gesch. van Neerl. Zeetv. D. V. bl. 43, 64, 80, 83, 84, 99, 291. Leven van Willem IV, D. IV. bl. 204; Nay. D. X. bi- 322. LYNSLAGER (HERMAN), zoon van Jan L y n s 1 ag e r en Anna de Wild t, zuster van H i o b de Wild t, werd den 18 Januarij 1670 geboren, was kapitein ter zee, h-awde in 1698 Johanna Re in ie r ss en en stierf in hetzelfde jaar kinderloos. Part. Berigt. LYONNET (Mr. PIETER) afkomstig uit een oud en , aanzienlijk geslacht uit Lotharingen, dat meermalen om de godsdienst van woonplaats verwisselde en het land , moest ver-laten, was de zoon van B e nj a min L y o ne t, Fransch predi­kant te lieusden, wiens vader, nadat zijne landerijen en heerlijke goederen, vernield of door den brand in den assche gelegd en zijne vrouw en kinderen yen-I-mord waren, zich eindelijk genood­zaakt gevonden had in 1637 of 1638 Fraukrijk voor altijd vaarwel te zeggen en de wijk naar Zwitserland te nemen. Hij werd. den 21 van Hooimand 1707 te Maastricht geboren, en onderscheidde zich reeds vroeg door zijn buitengewone kennis der talen, waarvan hij er negen zoo doode als levende verstond, maar ook maakte hij in de beeldende kunsten, met name in de toon-, schilder-, graveur- en beeldhouwkunst, groote vorderingen. Nog is er een stuk van hem voor handen, dat algemeen door kunstkenners wordt genoemd : een basrelief, in palmhout gesne­ den, voorstellende Apollo met de negen zanggodinnen, door den schilder v a n Go o 1 een wonderstuk geheeten. L y on net was door zijn vader voor den geestelijken stand bestemd, .dock hij verkoos de regtsgeleerdbeid, studeerde te Leyden, en werd, nadat hij tot meester in de beide regten bevorderd was, advokaat te 's Hage, vervolgens Secretaris der Cij­fers, overzetter voor de Fransche taal en patentmeester. Inmidclels lust voor de beoefening der Natuurlijke Historic, inzonderheid voor die der insekten gekregen hebbende, ondernam hij eene geschied- kundige beschrijving van die welke omtrent 's Hage gevonden worden, en verrijkte dit, werk met een groot aantal teekeningen, zoo naauwkeurig en uitvoerig dat ze door alle kunstkenners, die ze zagen, bewonderd werden., Vervolgens teekende hij voor het werk van Abraham Trembley, getiteld: Memoires pour servir Histoire d'un genre de Polypes d'Eau douce, a bras en forme de comes. (Leyden 1744 4o.) de figuren van de polijpen van het zoet water, waarvan de 8 laatste platen de 5 eerste van den bekwamen plaatsnijder W and e 1 a a r evenaren. * Les Dessins des Figures (is het oordeel van le Clerc q, en zijn geleerd en uitvoerig versiag van dit werk in Biblio­theque raisonnee des Ouvrages des Savans d' Europe, Tom. XXXIII p. 249), qui representcnt les Polypes, sont de la facon de mr. Lyonne t. On peut dire, sans le flatter, qu'on ne sauroit rien voir de plus beau ni de plus delicat. C'est en­core Mr. Lyonne t, qui a gravd les huit dernieres planches." I II suffit de les dit Mr. Tremble y, pour les admirer. Cet eloge tout magnifique qu'il est, est encore au-dessous du merite reel de ces planches." In het jaar 1749 begon Lyonnet zijne aanzienlijke verza­meling van hoorns en schelpen, die, volgens eenparig getui­genis van alle reizigers en deskundigen, eene der schoonste van geheel Europa vverd. In 1760 verscheen te 's Hage en Amsterdam zijn Traite anatomique de la Chenille qui rouge le bois de saute (phalaena cossus) in 4o. , avec 18 planches, welke niet alleen door zijne oorspronkelijkheid, maar ook door bet prachtige van den druk en keurige of beeldingen de verwondering van een ieder opwekte, gelijk hem dan ook bier over eene menigte schrijvers uit meest alle land_en, den wel­verdienden lof hebben toegezwaaid, onder welke inzonder heid ook Martinet, van Gool, H. S. Reimarus, J. Lu­1 ofs en P. van Mussc hen broek behooren, welke laatste hem zelfs boven L e e u w e n h o e k, R e a u mu r, en alle anderen, die door de mikroskoop gewerkt en ontdekkingen gedaan heb • hen, rangschikken. Een zijner biografisten noemt het een I chef d'Oeuvre dans lequel on ne sait ce qu'on doit ad• mirer le plus du genie du naturaliste ou du talent du graveur." Om in zijn ontleedkundig tractaat van de Rups, al het ver­wonderlijke in hare zamenstelliug, door hem opgegeven, te kunnen nagaan, plaatste L y o n n e t, in bet 3e deel der werken van de Hollandsche klaatschappij der Wetenschappen te Haar.. lem, eene afbeelding en beschrijving van een Microscoop-stelsel geschikt tot het ontleden van kleine dieren, mitsgaders eenige aanmerkingen over het vermogen der vergrootende glazen, welk een en ander hij ook in het Fransch bij zijn ontleedkundig tractaat voegde. Lyon et vermeerderde nog in de laatste 20 jaren van zijn leven den reeds door verzamelde schat van lief­hebberijen en kunstgewrochten met een kabinet schilderijen, waarvan hij weer dan 560 stuks, en onder die een aantal van de beroemdste meesters verzamelde. Hij deed zulks tevens met oogmerk om zich bij ,aanhoudendheid bezigheid te verschaffen, wanneer zijne geestvermogens door ouderdom minder inspanning en ver­moeijing mogten toelaten. Hij legateerde aan zijnen neef, S. E. Cr o y s e t, die hem in zijn post van secretaris der cijfers op­volgde, de nog overig zijnde exemplaren van zijn anatomisch boekdeel met alle daartoe behoorende keurige platen door hem zelven geteekend en gegraveerd, benevens een nog ongedrukt werk, hetwelk hij nog onder den titel van Oeuvres metes sur les Insectes, dacht uit te geven, waarbij gevoegd was een Essai Anatomique sur la Chrysalide et la Phalene de la che­nille qui ronge le bois de saule, w elk werk hij door eene belemmering van het gezig't moest staken. L y o n n e t had grooten roem door geheel Europa, was lid der beroemdste maatschappijen van natuurkunde en andere wetensehappen in Engeland, Eouaan, St. Petersburg en elders. Hij was een man van onberispelijk gedrag, uit overtuiging een christen. Hij stied te 's Hage den 10 van Louwmaand 1789 in den ouder­dom van ruim 81 jaren. Zijn portret, borstbeeld en medaillon met het bij werk door E. V inkel es in So. gegraveerd. Ook komt het voor bij van Go ol. Een fraai door hem zelf vervaardigd portret was1857 nog te Amers­foort bij zijn neef C r o i s e t voorhanden. Men heeft nog van hem: Theologie des Insectes, ou Demonstration des Perfections de Dieu dans tout ce qui regarde les Insectes. Traduit de Allemand de Mr. Lesser. Avec des Remarques de Mr. P. Lyonnet. 2 D. 80. La Haye, 1742. R e a u m ux achtte dit werk een herdruk waardig en gaf het met eenige aanteekeningen van zijn hand op nieuw in het licht, Paris 1745. 2 t. 4o. • Lettre de Mr. Ly o n n e t, rnembre de la Societe royale, Mite le 26 Aolit dernier (1750) en reponse a Mr. C. M y u s, candidat en Medecine a Berlin, et precedee d'une lettre ecrite de in Haye ce 19 Novembre a Bernar d, Doc­teur en Medecine a Amsterdam in Bibliotheque raisonne. T. 45, p. 447. suiv. Recherches sur Anatomie et les Metamorphoses de diferen­ten especes d' Insectes. Ouvrage posthurne publie par W. d e Haan. Par. 1832, met 54 platen 4o. Van zijn in den tekst vermeld werk Traite anatom. de la chenille verscheen in 1762 een vermeerderde en verbeterde uitgaaf. Het is onbekend of de beer Br e z, gelijk hij plan had, uit heeft gegeven een door Lyonnet nagelaten ) tres grand nombre d' observations sur des feuilles volantes." In het Nederd. verscheen Verhandeling over het geneesmid­del van Ja c q u e s R a y n a u d tegen kwaadaardige, onwetende en kankerachtige verzweringen. 's Hage, 1780. 80. In 1796 werd de Catalogue raisonne des coquilles de P. Ly o n n e t. La Haye. 80. in het licht gegeven. Zie Biogr. Univ. Conyers. Lex. (8e Aufl.) Th. VI. S. 788 ;',Jize q • Br?z. notice sur les M. s. dc Lyon n et in Magasin Encycloped. 1794 T. II; Notice (Biogr. sur Lyonn et door Marron) in Magasin En­cyclopedique 1795. T. III p 89; Bibl. rais. T. XXXI, p. 66, 68, 69, 76 suiv 177 .tot suiv. T. XXXII'. p. 250, 397, 389; T. XLV, p. 446; Haag, La France protest. c.v.; Nieuwenhuis, .411g. Woordenb. van Kunst, en IPetens o.h. w. K ob tis en de Rivecourt; van Kampen Gesch. cler Ned. lett. en welens. D. II. bl. 341, 342; H. J. Ko en en, Gesch. yam de vestig . en den invloed der Fransche vlachtel. in Nederl. bl. 227, 228 ; van Gool, Schouwb. d. Ned. Schild 1). II; Immerze el, Lev. en Werk. der Holl. en Vi. Kunst-Schild. D . II. bl. 191; K ram m, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Schild. D. IV. bl. 1031; Bibl. Hui tm an, No. 2094, 7067, 7067, 7068, 7118, 7264, 7265, 29612;A r en berg, Naamreg. v. Ned. Boek. bl. 330; P o g g e n d o r ft, Hand-worterb ; E. M. O e t t i n g e r Bibliogr. biogr. Univ. T. I. p. 1048. LYPHART (ABELIUs), kapitein in een der bataillons van Oranje te Zwolle, legde omstreeks 1753 zijn dienst neder. In dit jaar leverde zijne gemalin eene attestatie ten laste van Ds. An t h on i u s van der Os bij den kerkeraad te Zwolle in. Hij, zulks vernomen hebbende, verzocht de leden van den kerkeraad te Zwolle, die gecommitteerd waren om de getuigenissen tegen van Os in te nemen, het getuigenis zijner gemalin niet te accepteren voor hij daarover door den vollen kerkeraad was gehoord. Dit protest werd in de vergadering, waar­voor Mevrouw Lyphart gedagvaard was, gebragt en haar voor­gelezen. Zij betuigde echter liever haar eigen attestatie dan haars mans protest aan te hangen. De kerkeraad hare getuigenis van meer belang dan het protest van haar man achtende, sloeg geen acht op het laatste, en nam, zonder hem te hooren,het ge­tuigenis aan. Hierop leverde Lyphart een rekwest bij de classic in. De vergadeiing dit rekwest in overweging genomen hebbende, vond. goed het volgende apostil er op te verleenen : De E. Classis houd dit voor genotificieerd." Zijn gezegde dat hij het meerendeel van den Zwolschen ker­ keraad voor onregtvaardige regters hield, wijl zij zijn protest verworpen hadden, gaf aanleiding dat bet meerder gedeelte van den kerkeraad hem onverhoord het H. Avondmaal ontzegde. Hierop gaf L y p h art een brochure in het licht, getiteld : Aenrnerking en over de manier van procederen bij den Eerw. kerkeraad van Zwolle sedert eenigen tijd gebruikt . Nu werd hij voor het consistorie gedagvaard, waar hem afgevraagd werd of hij zijn boekje en nog twee auderen, waarin hij den kerkeraad geinjureerd had, wilde decanteren ; zoo niet zou de kerkeraad een anderen weg met hem inslaan." Hierop las hij een protest tegen den kerkeraad voor, waarop tij gecensureerd werd. Ly p hart vond niet goed • zich aan hulk een onregtvaardig en ongefundeerd vonnis te submitteren," appelleerde aan de classis van Zwolle en gaf Nadere Aen- merkingen of Vervoig over de manier van procederen bij den Eerw. kerkeraed te Zwolle sederd eenigen tijd gebruikt in het licht. Hierop leverde het meerendeel van den kerkeraad een re­kwest bij den Magistraat van Zwolle in om crimineel tegen L yp h a rt te mogen procedewn. Deze, zulks vernomen heb­bende, zond een rekwest aan den magistraat, waarin hij ver­zocht kopij te mogen hebben van dat van den kerkeraad. Deze niet kunnende erlangen wendde hij zich tot de prin­ses-gouvernhnte. Ondertussehen werd hij 11 op het stadhuis geci­teerd om de resolutie van schepenen en raden aan te hooren," waarbij zijn laatste boekje als een r fameus libel, doorzuerd met de schandaleusste en infaemste expressien." verboden werd. Toen hij ook door de classis van Zwolle veroordeeld was, le­verde hij een deductie van beklag bij de Overijsselsche synode te Kampen in, waarop deze vergadering vijf leden committeerde om de zaak te onderzoeken, doch dit onderzoek viel ten zijnen nadeele uit. De magistraat verbood hem, de zich niet aan de censuur willende onderwerpen, het H. Avondmaal. Hiermede eindigde deze procedure. In 1754 vertrok hij als opperkoopman in dienst van de Oostindische compagnie met het schip Akeren­dam naar Batavia, na, voor zijn vertrek nog uitgegeven te hebben. Afgeperste ontdelelcing der onverantwoordelijke behandelingen welke het meerder gedeelte der kerkeraad van Zwolle, de Eerw. classis derzelve en de synode van Overijssel Anno 1754 binnen Campen gehouden, den schrijver deses aangedaan hebben, waar , in op een Historieele wijse de handelingen, zoo met hem als met zijn Huysvrouw van den beginne tot op zijn vertrek naar de Indien verricht werdem, met de stukken daartoe dienende, opgesteld ter beschaminge Bier Leden, ter ontdekkinge der waar­heid en ter verdediging van des schrijvers eer en leden. Gran. 1755, 80. Zie Vierde Aanh. op Abe oude, Naamreg. W. 64, 65; Nederl Jaarb. D. VII. bl. 766. D. VIII bl. 1360 LYRIEUS of VAN LYERE (ADRIANUs), werd in 1588 te Antwerpen geboren, en tray in 1608 in de orde der Jesuiten. Hij bekleedde in dezelve verschillende ambten, o. a. dat van Rector vaR het collegie van Cassel. Hij moet een goed rede­naar zijn geweest en bekleedde het predikambt zoo te Meche­len als te Brussel, waar hij gedurende 21 jaren gewoon preek­heer in de kerk van 0 . L. V. van den Savel (du Sablon) was. Hij stierf in deze stad den 5 September 1661, in den ouderdom van 73 jaren, na in het licht gegeven te hebben : Traite de l' excellence et du culte du S. Nora de Marie, Brux. 1638 12o. Anvers 1648 in het Vlaamsch, door Jeann P a g o t d e la S err e in het Fransch, ook in het Spaansch, Duitsch en Engelsch overgezet. Le chemin du ciel, ouvert parla recitation du chapelet. Brussel 1645. 12o. In het Vlaamsch. De r imitation de J. C. soufrant ou traite de la vie et de la more cachee en Jesus Christ. Anvers, 1655, fol. In het Vlaamsch. Trisagion flarianum, sive trium mundi ordinum, coeles­tium, terrestrium et inferiorum cultus, pietas et adoratio ter Sancto Nomini Mariae, vindicata, Antv. 1655, fol. S. Ignatii Loyolae Apophthegrnata Sacra, edita ab Hadr. Lyraeo, Antv. 1662, fol. Zie Foppens, Bibl. Belg • T. I, p. 16; Miraci, Bibl. Eccles. p. 329; Paquot, Mem. T. II. p 84; J5cher, Gel. Lex. i. v. LYRAEUS (JusTus) of van Lie r, rector aan de Latijnsche school te Middelburg, vervolgens van 1630-1634 aan de Hieronymiaansche school te Utrecht, nadat A e m i 1 i u s uit eigen beweging het rectoraat had neergelcgd. Daar het getal zijner leerlingen verminderde en hij door de kunstgrepen van kwaadwilligen in haat was geraakt, droeg de regering, om plaats te maken voor A emiliu s, hem het professoraat in de letteren bij de nieuwe illustre-school op, dat hij tot zijn dood in November 1646 heeft bekleed. Van hem is alleen bekend eene Oratio de usu et dignitate studiorum humanitatis, met andere in Illustri Gymnasii Trajectini inauguratio, 1634 gedrukt, Men vindt een brief van P e t r us Cunaeus aan hem onder diens Epp. p. 297. Senguerdius hield eene lijkrede op hem, doch het is onzeker of die uitgegeven is. Zie Hoornbeek, Orat. Fun. in obitum C. de Maat:, Pita I. p. 18 ; V o et, Polit. Eccl. p. I. 1. III. Tract. II. C. I. p. 295. Burman, .Traj. Erud p. 199, 200; Schotel, A. Aemil. in Utr. Volksalnzan. 1845. p. 97; Ill. School, bl. 33; Dr. A. Ek­ker, de Hier. School le Utrecht, lste Ged. bl. 95, 96 ; Jöcher, Gelehr Lex. i. v. Reitzius, Orat. de Orig. Gymn Hieron. p. 25, 26; Drackenborg, Series Prof. No. 111; Buchelius, ad Medan's, p. 219; Saxe, Ononz. T. IV. p. 407, 599; Graevii, Orat. p. 387. LYRANUS (NrcoLAus) of de L y r a, volgens sommigen d e Lyre in het kerspel van Evreux, doch volgens E ras m u s, D r u s i u s en anderen te Lier in Brabant, in het laatst der dertiende eeuw uit Joodsche ouders geboren. 1-1 e rm an van der Hard t houdt hem voor dezelfde met N i c o l a u s Exj u­daeu s, die vroeger Donim of Mahim heette, Christen werd, en wiens met den Jood Jechiel gehoudene disputatien in Wagenseil s' Tela Ignea Satanae voorkomen. Tr it h e­m i us hield hem voor een Engelschman. Hij nam in 1291 het kleed der Franciscanen aan, werd te Parijs doctor in de godgeleerdheid, onderwees de godgeleerdheid in het klooster zijner orde, werd provinciaal van Bourgogne en stierf 14, volgens sommigen 23 October 1340, volgens anderen 1349 (het zelfde jaar, waarin G e e r t G r o e t e het levenslicht zag.) L y-r anus was een zeer geleerd man en baarde door zijne schriften den weg voor de hervorming. Hij ontving den bijnaam van doctor plenus et utilis en wordt voor een voorlooper van Luther gehouden. Bekend is het spreekwoord Si Lyra non lirasset, Lutherus non saltasset. V a 1. Andrea s, die tegen zijne ge­woonte, breedvoerig over dezen schrijver handelt, vermeldt, gelijk ook Franc. Sweert ius, zijn grafschrift, H. Rei n-h a rd schreef een Elogium op hem, dat voorkomt in zijn Pentas conatium sacrorutra. Lipsiae, 1709, 8o, Men heeft van hem Biblia Sacra cum interpretationibus et postillis, Romae, 1471-1472, 5 vol. in fol., herdrukt to Venetie met den titel van Postillae perpetuae in Vetus et No­vum Testamentum, etc. 1482, 4 vol. in fol. 1482-1483, 3 vol. fol. , voorts met den titel: Postillae in Vetus et NOVUM Testamentum c. accedit etc. Pauli (de S. Maria) Burgensis et M. .Doringii Argentorati. Joh. Mentelius, 1472 in fol., Norimbergae, A, Kob urge r, 1481 in fol. Postilla super IV Evangeliis c. addit, Pauli Burgensis et cum replicat. Matti). Doringk, Mantuae, P. J. de Purbach, 1477 in fol. Coloniae, ap. Lysk erchen (u. Zell) 1481 in fol. — Postilla super Epistolis Pauli c. addit. Pauli Burgensis et replicat P. J. de Purp a c h, 1478 in fol. , in het Fransch overgezet door P. Desre y, Troyes, 1492, 5 vol. in fol. Paris, 1510-12, 5 vol. in fol. Deze comment. van L y r e­n u s, waaraan hij van 1293-1330 arbeidde, werd zeer ge­acht, en is geheel of gedeeltelijk opgenomen in de Bibl. max. Paris, 1660; 19 vol. in fol. Disputatio contra perfidiam Judaeorum. Quaestio de incarn atione verbi adversus Judaeos. Probatio adventus Christi per Scripturas in Judaeis receptas. Mogelijk hetzelfde met De Messici ejusque adventu praeterito etc. aan het einde -der Postillae, Venet. 1481 Franc. 1602, etc. Contemplatio de vita et gestis S. Francisci. De idoneo ministrante et suscipiente Sacram,enturn. Praeceptorium sive expositio in Decalogum, Colon. H. B o m­ gart de K etwych, 1495, 1496, 80. Tractatus de differentia nostrae translationis ab hebraica li­tera in V . Testatnento De Unione Del. Liber diferentiarum V. et N ". • Testamenti. Liber de Corpore Christi. Commentarii in 4 libros Sententiarum. Quaestio de probatione per scripturas a Judaeis receptas, quod Mysterium Christi sit impletum, Qolon. A r n. C her. H oernen, 1471 in fol. Quodlibeta Theologica Tractatus de anzmae claustro. Sermones. Le psaultier auecques lexposition sur de lira en fraucoys (au verso du dernier fo. du 2 vol.) cy finist la translatio en fran­coys de postille sur le liure des pseaulmes compose p. maestro nichole de lire iinprime par pierre le rouge, libraire et impri­meur du roy nostre syre (z. j. omstreeks 1490, 2 vol. in fol. Both.) Zie Bibl. Univ.; Joch e r, Gelehr. Lex.; Erasmi, Epist. ad Aug. Eugubinum; J. Drusius, de Nornise Dei tetragram. et Comment. ad loca dip. Genes. C. XP; Franc. S weer tius, Epitaph. W illo­tins, Lib. de Script. Franc.; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 690, 691; Brunet, Man. du Libraire, T. II. p. 338 ; Cat. Libr. sec XV impr. quot quot in Bibl. Reg. Hag. serv. No. 647, 663, 778, 108, 779, 730, 860; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Geseh. inzond. in Ned. D. I bl. 387, D. II. bi. 268; Ned. Arch. voor Kerk. Ges. D, IV. bl. 299. LYS (JAN VAN DER), historie- en lanclschkpschilder, werd in 1600 te Breda geboren, ontving onderwijs van Cornelis Poelenbur g, diem hij in koloriet, netheid van penseels­behandeling en keur van onderwerpen, zeer nabij kwam, zoo dat het soms moeijelijk is zijne stukken van die zijns meesters te onderscheiden. Volgens K r a m m was hij ook graveur, o. a. van Een man in Romeinsche kleederdragt, met een masker in de hand, hij schijnt eene in bed zittende vrouw le troosten; een cavalier onderhoudt zich met eene Dame, eene andere speelt voor eene tweede Dame op de guitar; een Cephalus en Procris. Hij stierf in 1657 te Rotterdam. Lie Immereeel, Lev. en Werk. der Iloll. en Pl. Kunst-Schild. : D. II. bl. 191; Kr amm, Lev. en Werk. der Boa. en Pl. Kunst.. Schild. D. III. bl. 1031. LYSSIUS (NicoLAAs). Lie LEYSSIUS (NicoLLAs). AANWIJZING DER J S ON¦I E N, IN DIT REEL VERMELD. Bladz Bladz. Laak (Maria van der) . .J1 Laan of Laer (J. 0. van)J7 Laan (A. van) . . . . . (Roeland van). .J8 (Adriaan van der) . — (Pieter van). . . . (A. van der) . • . Labadie (Jean de). . .J9 (Adolf van der) . Labare (Jean Antoine).J19 of Laen (Dirk v. d.)J2 Labordus (W.) . . . . . J of Laen (Gerrit v. d.) Labonte 20 of Laen (Hendrik) Laek (Abraham) . . (Jacob van der) . .J3 Lacher (Petrus) . . (Johannes) . • • • Lacher J 21 (Johannes van der) Lacher (Jan Willemsz.) .11.1.11 (Kristoffel van der) Lachterop (Nicolaas). . . (Nicolaas van der) J Lacman (Jean) (Petrus) J4 Lacops of Lacopius(J acobus) 22 (PieterAdriaan yid.)J5 Lacle (Willem Jacob) . 23 — (Samuel van der) . Lacu (Jean de) . .J• . — (T. A. van der) Lactantius (Refergius) . . Laanen (L. van der) • .J6 Lacterius J Laar (A. van) J Ladisou (Otto) — (Mr. Bernardus v.) Ladder (Kapiteyn). . . — (C. van) L'admiral (Jacob) . .J. — (G. van) L'admiral (Johannes) . . 24 — (Hendrik Reyner v.) Laegh (W. van der) . . — — (J. van) Laen (Dirk Jan van der) . (JoanWt. Claas van) — (Johannes van der) 25 — (J . van) — (Hendrik van). . . — Laan (J. van). . . . . Laer (C. S. van). . . . Bladz. Bladz. Laen (Jan Willem van) 25 Lalaing (Jacques de) . . 48 — ( WernerRol env inck v.) — (Joost de). . . . — (W. van) (Karel Graaf de) 49 — of Toelaar (Reinard us) 26 (Karel Graaf de) (RobertusReijnart toe) — (Cornelia). . . . 50 Laet (Gaspard de). . . (Cornelia de) . . — (Jacobus de). . . (Philips Graaf de) — (Johannes de) . . (Philips de). . . Laetus (Job annex) . . .J28 (Philips Graaf van) La Fabrique (Nicolaas) . (Jacques de) . . 51 •¦¦¦•• Lafontaine (Pieter Joseph) 29 —J(iVlaximiliaan Jo-Lagedamon (Jean). . . seph) J• • ••¦¦•••••• Lageman. (Hendrik) . .J— — (Maximiliaan Lagendaal (Jacobus)us). .J30 Charles Joseph). . . . 52 (Jan) —J(Phil i ppe Chris- (Jan) tine de) . . . . . . . Lageman (J. M.). . . . —J(Simon de) . . . Lagers (George Hendrik) 31 —J(Willem de). . . 53 Lagerweij (F.). . .J• • La Lan (Cornelis Hendrik) ¦••¦¦¦• —J. •J. •J— (Mr. Johannes Laget (H .) ... J32 Gerardus). . . •J— Lagoer (J. P.) . . • • • — Lam (Klaas) J56 Lagoor (C. van) . . . — (Jan Dirkzoon).J— Lagus (Josias) La Mair . .....J57 ••¦¦¦•••¦ Laignet (Alexander) . . . 33 Lamaison (L. J ) Lainez (Alexander) . . Laman (Paulus) ••••¦•¦¦•• Lairesse (Abraham) . . . 34 Lambergen (Tiberius) . — (Ernest de). . (Wilhelmus — (Frans de) . Henricus) J58 _N.._J(Gerard de) . Lambert. ..... (Gerard) . . . . 38 (Janz.). . •J. (Jacob of Jaques) (Janz . ) .11••••• 1.••¦¦¦ • ¦•¦•• ¦111••• (Jan de) . . . . (Moy of Mooi) • • (Reinier de) . . ¦•¦•••• (Jacobs) • . . . 61 Lairveltz. (Servais de). (Jean) .J. . Lainefaille (Eustace en van Amsterdam Guislein de) J (Joost) .J. . . Laire (Nicolas de) . . . J 40 (Louis) . . . • 62 Laitre (Ras de) J (Lambertszoon) . Lake (Guillelmus van). J ••¦¦••¦¦•••• (Roelofz) . • . Lakeman (Seger) . . J (van Doornik) . 63 Lalain (Nicolas de) . J41 (Guilielmus) . .J ¦•¦¦•• •••¦¦. • Lalaing (Anthonis de). J . • (Antonis de) . J 43 Lamberti (Hajo) . J (Arnoldus de). J 44 (Joannes) . . J (Emanuel de) . J — Matthias . . •• (George de). . J45 —J(Robertus) . . (Jacques de) . J 47 Lambertini (Jean Babtiste) 64 Bladz. Bladz. Lam bertini (Jean Babtiste Lamotte.---.. . 81 Cirneille) ... Lamotius (rodefridus . . 82 . (Parvus) . ,.67 Cornelis) . . ... . .. Lamuerto Frederi ^o did 65 —.(Johannes) . . — L'imberts (tierrit) . . . Lampe (Frederik Adolph) 83 Lambert.— , . . . Lambertsz (Thomas) . -- (Barend) . La m bertus.--- Lampsins (Adriaan en . - r ( \Vaterlosius) ook genaamd Lampert en (Lambert . . Lamhin (Jan Jacob) , . Lirnboij (.Joannes) . . . I.ambr•echt (Jan). ... — (Joos) . . . Lambrechts (Vlatthias) . -- (Amos). . . . t 2 --.Arend Ferdi- -.(Cornelis) . . . 92 Lampson (Uorninicus) of ---J.ampsotiius --.. . . — La rnpson (Nikolaas) . . . 94 Lamriuck (Jan) . . , . . Larnsveld (Jan) of Lams- velt . Lamsweerde (imon An . ton ie van) Zie Lain­ zoveerde Steven van) . 95 Lamsweerde (\I A. van) —.(Willem van) — Lamzweerde (Jun Babtist nan l) . . ..-vaii) . . . . . . . . . -- --.(Martinu ^) . . ----.(Jan Baptist) . 73 (J oanues Remis Petrus) Lambrechtsen (mr... P.) ---.(Willcm Barend) 74 — (Mr. Nicolaas Cornelis) . . . — Lambregts (Karel) . . . 76 Lam bsrna (Pail. Nicolaas) — Lamelin (hngelbertis) . . Lamen (CilrisLffel vander) 77 Lam me.-- -Arie). . . . . . --- -(A rnold us).. — Lamman (C elase).. 78 Lath men (J. S.).. . . Lammers (Gerardus). Lamsweerde (J. B. van) 95 Lamsweerde (Steven van) — Lanario (Francesco) . . . 97 Lanceau (Jean) of Lancelli --Laneelst (hlondeel . . . 98 Lancier (Strphanus de) . --Lancilott us (Cornelius . . --Laneiloltus (Henrieus) . 99 Lancia veech ia (Odoardo) 101 Lanck (Wilhelmus) . . — (hommandeur . . --Lanekamp —.. . . Lauckeren (van). . . . . — Lankhals (Pierre) . . . . Lankhorst of ( anckhorst) 102 Land (gel Laurens) . . — -- (Harrnen) . . . . . — La.ndas ( Arnold de) . . . 103 — (J . O) . . 79 --- (Nicolaas de). . . - Lammerts (Arie)... . . Lammertiju (Passehier) Larn oot.—.. 80 Lamorlet.—.. . Lamotte (Valentijn de Par- dieu 1-leer van) . ... — -(Carolus a). . . -­Laude (Willt m van) . . . --Landelinus — . . . . 104 Laud fortius (Johannes) ge- naamd van Turnhout Land i (C hiagyn) . . . . 104 53 Landman (Theddaeus de) — Landmeter (Laurentius) . 106 . . 106 Lundr6 (George Nicolaas) — Landreben (Arnoidus) Landsberg ( Herman). . . 107 landsbergen (Jan van). . 108 Landschot (Hendrik van) Landsheere (Guilelmus de) 109 Landskroon (Roelof). . . Landt (J.) .J• .J• Landtman (J.). . •J• • — (Jan) J110 Landtsheer (J. de) . . J —J(Jan Baptist de) Lanen (Christoffel van der) — (Jacob van der). . — (Sebastiaan van der) Lang (Hendrik de) . . . 111 ,••¦•. •••¦ — (N. C. de) . — (W. T .) . Lange (F. K.) .J. . 112 (II. M.) . • • • — (JohannesPhilippus) — — (Jan). . 113 — (M. L.) . • . J (Nicolaas). • • (J, de) J — (Anna Frederica Burgkamp de) . . . — (Cornelis Corne-lisz. de) . .. . . . . 114 — (Cornelis Willems-zoon de) • • • . • • •J •••••¦ — (Mr. Cornelis Jo. han de) • • • • • • •J•••¦• — (de) . . ..... 115 — (Daniel de). . • . — (F. J. de) . .J. 116 (GerardCornelisz.de) — — (Johan de) . . . . 117 — (Gijsbert de) . • . (Gijsbert de) . . . — (Johannes de) . . — (Pieter de). . . . 118 — (Pieter de). . . Blads. (Petrus de). . . . 118 Lange (Rudolf van) . . . (ebastiaan de) . . 119 illemWillemsz.de) (Lambertus de) . . (Wilhelm de). . . Langebaard (Pieter Dirksz.) — Langeduld (Petrus) . . . 120 Langedijk (Antje) . . . Langele (Martinus) . . . Langemeensche (Jason van) Langen . (le). 121 (Jeronimus van) J --J(Dr. Johan) . . J (J‘ Piek van) . J (StefanusJaeobus v.) — Langenberg (Roeland van) — Langendijk (Dirk) . . . J122 (Jan Antonie) 123 (Jan Kldaszen) (Pieter) . . . 124 Langenes (Barend). . . . 128 —J(11 enricus) .J• Langenheit (Kaspar). • • ---Langenhoven (J. van) . . 129 Langenius (Petrus) . Langerak (Jan van) . . . (Gijsbreclit van) (Elburg van). . (Margaretha van) ••••••¦•• (Jan Heer van) — — (Christophorus v.) 130 Langeren (Arnold us Floris N an) J, • • — Langeren (Jacobus Floris v.) 131 — (H endrik Floris v.) — (Michael Floris van) J Langecruijs (Jan van) of Johannes Langecrutius. 134 Langestraten (Jacob). . J135 LangeveldJ ) (Martinus) . (C. J.) .J. (Georgius van) of Lanckveldt .J. • Bladz. Langevelt (Rutger van) . 138 — (Willem) . . . — Langewagen (Reinier) . 139 — (Joh . Hendrik) — Langeweerd (Jan Lubberts) — Langhaar (Gerrit Claasz.) — Lanzhans (J. L.) . , . . 140 Langhe (Olivier de) of Longus . . . 140 (E. de) . . . . 141 -(Karel de). (Jacob di)) . Langhen (Otto van . Langius (Johannes) . . . - (N icolaas) of Lan- gen J Langjan (Remi) J144 Lan0