A. J. VAN DER AA, BIOGRAPHISCII WOORDEENBOEK DER NEDERLANDEN , BEVATTENDE Levensbeschrijvingen van zoodanige Personen, die zich op eenigerlei wijze in ons Vaderland hebben vermaard gemaakt, VOORTGEZET DOOR K. J. R. vaa arderwijk EN Dr. G. JD. J. S C Co 9C1 E L. Onder medewerking van de Heeren: P. J. B. C. ROBIDg VAN DER AA, Prof. P. O. VAN DER CHIJS, W . EEKHOFF3 Dr. J. J. DE HOLLANDER, S . F. KLYNSMA, P. A. LEIIPE, H. C. ROGGE, T. A. ROMEIN Jhr. J. W. VAN SYPESTEYN en anderen. TWAALFDE DEEL. TWEEDE STUD. HAARLEM, J. J. VAN BREDEBODE. 1869. METEREN (JACOB VAN), ook de Meter en Demet ri us genoemd , geboren te Breda , was de zoon van Cornelis van Metere IL In zijne jeugd leerde hij letterzetten , en was be­gaafd met de kennis van verschillende talen en andere fraaije wetenschappen. Hij bekostigde de overzetting van den Engel­schen Bijbel , te Antwerpen gedrukt , waartoe hij de dienst van een geleerd student Miles C o u e rd al inriep. Hij huwde Ortelia Ort els, dochter van Willem Or-t els van Augsburg, grootvader van den beroemden wereld beschrijver Abraham Ortelius. Zie Lev. v. .T. v. Meteren v6Or de uitg. van E ma n. van Met e-r e n's Historien van 1748 , bl. 1 , 2. METEREN (EMANUEL VAN) , ook de Maitre, de M e-t e r , Demetrius, zoon van den vorige , werd 9 Junij 1535 te Antwerpen geboren. Zijne ouders van de protestantsche godsdienst , bestelde hem van jongs of te Antwerpen en ver­volgens te Doornik ter schole, in welke laatste plaatst hij in 1547 was. Hij voleindigde zijn letteroefeningen te Duffel , van waar hij in 1549 naar Antwerpen terugkeerde om tegenwoor­dig te zijn bij de blijde inkomst van Philips II. Zijn va­der, die hem voor den koophandel bestemdc , bragt hem in het volgende jaar naar Louden , en bestelde hem bij den Hol­landschen koopman Sebastiaan Danekaerts. Na den dood zijner ouders zich te Londen gevestigd heb­bende, begat hij zich van tijd tot tijd om zijne zaken naar Antwerpen , waar hij 2 Mei 1575 , als verdacht van verstand­houding met den vijand , werd gevangen genomen. Na achtien (lagen in een akeligen kerker , elk oogenblik de pijnbank of den dood te gemoet ziende, gezucht te hebben, wisten zijne vrienden zijn ontslag als Engelsch onderdaan te bewerken. Hij vertrok nu spoedig in gezelschap van zijn neef Abraham Ortelius naar Londen , doorreisde geheel Engeland en Ierland en werd in 1583 hoofdman of consul der Nederlandsche kooplieden te Londen , welken post hij 30 jaren met den grootsten lof en ijver bekleedde , en stierf den 8 April 1612 (o. st.). Hij werd in de kerk van St. Dionysius begraven. Zijne weduwe en negen kinderen lieten een latijnsch grafschrift op zijn zerk plaatsen , dat men in zijn leven , door Simon Ruitink, leest. P a q u o t vermeldt nog twee andere grafschriften , waarvan er een door Jacobus Colius, neef van Ortelius, vervaardigd werd. Jacobus V i v e r i a s maakte een gedicht op zijn overlijden. Hij huwde twee maal , te Antwerpen in 1562 Maria van L o ob rock, die 13 December 1563 overleed. Zij was een protestantsche , vroeger op 't Steen geplaatst , wijl zij bij een preek te Hoboken geweest was , doch zij was door een gat in den muur ontsnapt; in 1564 Esther van den Corpu t, dochter van N i c ol a a s van den Corput, secretaris van Breda , die 45 hem 13 kinderen schonk , van welke 9 , 3 zonen en 6 doch­ters hem overleefden. Zijn slecht gegraveerd portret vindt men v456r de uitgaven van eenige drukken zijner Nederlantsche torie met de woorden : Aet. 76 mens. 3 Obiit 1612, aprilis 8. Zijn zinspreuk was: Quis contra nos. Rom. 8. Van M et e r en was van nature een snuffelaar , een navor­scher , liefhebber en verzamelaar van curiosa van allerlei soort , van schelpen , munten , medaljes, boeken en blaamboekjes , vooral verzamelde hij wat betrekking had op de geschiedenis van zijn vaderland en zijn tijd , zoo kreeg hij allengskens een schat van bouwstof,, waaruit hij een soort van jaarboeken wilde zamenstellen. De beroemde 0 r telius, wekte hem op zijne krachten aan zulk een werk te beproeven. Hij liet zich ge­zeggen , en zond een copie van zijn handschrift aan een gra­year in Duitschland , om tegen den tijd der uitgaaf een stel koperen platen gereed te maken , doch de graveur stierf en zijne erfgenamen lieten een Duitsche overzetting vervaardigen die in 1596 te Neurenberg , en met de naam van den auteur te Keulen in het Hoogduitsch en in het Latijn verscheen. Be drukker V enne cool te Delft kreeg een exemplaar dezer ver­taling in handen, besloot ze weder in het Hollandsch over te zetten, waartoe hij 23 Aug. 1597, privilegie van de Staten verkreeg. V an M eteren, intusschen uit Engeland in Holland geko­men , vernam met tegenzin het plan van V e n n e cool, stelde zich met hem in rapport en kwam met hem overeen niet de vertaling van het werk maar het oorspronkelijke zelve te druk­ken. Omstreeks nieuwjaar 1599 zag het werk te Delft in 4°. het licht met den titel : Historie der Nederlandsche ende haer­der Naouren oorlogen en Geschiedenissen, waarin de gebeur­tenissen van den laatsten tijd, bepaaldelijk die van 1598 , het best en uitvoerigst beschreven waren. Veel opzien maakte dit werk en het mishaagde den Staten Generaal, wij1 hij van de laatste ambassade naar Engeland een breed en juist verslag had gegeven , dat hij ontegenzeggelijk van dezen of genen moest hebben bekomen. De Staten ontboden den roekeloozen schrijver en vroegen hem door wien hij de instrumenten , ffemmers van de saecken een jaer herwaerts gepasseerd , had becomen ?" Na eenige aarzeling noemde v an Me t e r e n zijne begunstigers , en beleed dat een van de heeren (C hris tia a n Huygens?) met hem considererende over sekere munimenten , hem die naerder onderrichtinge had gegeven." De Staten verboden het verder verbreiden en verkoopen van het werk en legden beslag op de exemplaren die bij den drukker voorhanden waren. Een half jaar later werd de verkoop toegestaan , doch zonder het octrooi , dat als verbeurd , van den titel was weg­gelaten. Op aanzoek der predikanten , wie bet aanstoot had gegeven omdat er verscheyde orm are vertellingen tot nadeel van sommige kercken en kerckendienaars in voorkwamen ," verboden de Staten , bij resolutie van 26 Nov. 1603 , den druk­ ker V en n e cool het boek , gelijk het lag, zonder hun voor­ kennis uit te geven. Zander op verlof en op een octrooi der Staten te waehten legde van N. et e r e n zijn veel vermeerderd en verbeterd werk ter perse. Het verscheen in de eerste helft van 1609 (om de censuur der Staten te ontgaan werd de ware drukplaats (Amsterdam ?) verzwegen. Op Schotlandt buyten Damswyck by Hein es van Leven" 1) 2 d. fol. Ook verscheen er een afzonderlijke 4°. uitgaaf der laatste boeken , beginnende met het achttiende , in 1611 gedrukt op Schotlandt buyten Danswyck by Hermes van L o v e n (Dord­ recht?). Na de uitgaaf in 1609 is er aan de eerste boeken weinig of niets racer veran(lerd; de latere drukken bevatten gedurig nieuwe vervolgen , rnaar geven het ligchaam van het werk na­genoeg onveranderd weer. Verder verscheen het werk : Arnhem 1614 fol„ (waarin de zaken voorkomen zoo als de Staten ze wilden beschouwd heb­ ben ,) 's Gravenhage 1623 fol. , Amst, 1608 fol., ibid. 1647 fol. , ibid. 1652 fol. , ibid. 1663 fol. , Gorinchem 1748-63 , 10 vol. 8 °. , zoo wel in te taal als stijl verbeterd. In het Fransch Haye 1618 fol. , Amst. 1670 fol.; in het Hoogduitsch Arnhem 1604 fol. 2 vol. , Amsl. 1640 fol. , Amst. (Frankf.) 1669 2 vol. fol. Overal ziet men dat van Meter en goede bouwstoffen heeft verzameld , hulp van vele personen , liefhebbers van histo­rian , en historieschrijvers in beide partijen had. Bepaaldelijk be­roept hij zich op Pontus Heuterus, Bor, de memorien van Jacques de Grij z e , gewezen generaal van de vivres en van Mr. A n d r i e s Duyck, gewezen fiscaal van de Genera­liteit. Voor geheel onpartijdig wordt hij niet gehouden , ten minste de Belgische letterkundigen verwijten hem dat hij moed­willig de verdienstelijke Roomschgezinden zwart maakt en hun schandelijke daden te last legt , waaraan zij onschuldig zijn. Doch dit oordeel is voorzeker zelve niet vrij van partijdigheid. V an R e y d t toch oordeelde , dat hij om eenige te behagen en anderen niet te verbitteren , overal milder is met prijzen als met laken." Zijn stijl is droog en stroef,, doch minder langdradig dan die van B o r. Op den Catal. d. Hands. van Ds. v. V o o r s t, bl. 73 komt voor : Belgica oft Nederlantsche Historie van onzen tijde met de Nederlantsche gescliiedenisse , oorloghe ende veranderinge in de religie ende des lantsregeeringhe etc. (voornam. van 158396) - 4°. 196 pp. Ms. de la fin du X VIIe siecle. Comme 1) Paquot vermeldt nog te Delft 1604. 4°. Amst. 1608. 4 ° . Dord­recht 1610. 4°. (hij Muller, Cat. v. boeken over Nederlandsche Geschie­denis en plaatsbeschrijving 1610.) 45* le titre et la preface (dont la feuille manque) out beaucoup de ressemblance avec ceux de la le edition de van Meter en (Delft 1599) et cornme deux panegyriques de ce ms. sont les memes que dans cette edition , ce ms. est probablement une copie des notes que v an M et e r e n avait rassemblees etc." op Cat. van P. Mussshenbroek bl. 9 E. v. M. Ilistorien der Nederlanden , Amst. 1663 met mss. aantt. van P. van Musa sch,enbroek. Zie Simeon Ruytinek, Lev. v. E. van Meteren voor en [later de uitgaven van het werk ; Sweertii, Ath. Belg. p. 60 ; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 202; Foppens, Bibl. Belg. T. I.p.260; P a q u o t , Mem. T. II. p. 645 suiv. ; Dewez, Hist. Gen. de la Rely. T. VII. p. XXVIII; Re ydt, Voorred. zijner Ned. Hist.; Hist. Bode­zaal IIIe st. bl. 3 volgg. ; Pars, Bat. schrijv. bl. 262, 263 ; Beau­fort, Lev. v. Willem I, D. I. Voorr. bl. 55 ; D. II. bl. 75 ; van Wijn, Bijv. op de Vad. Hist. IX d bl. 3 n. (e) verg. bl. 24 n.(e) van Kampen, Bekn. Gesch. d. Lett. D. I. bl. 232-234 ; Siegen­beek, Gesch. d. Ned. Lett. bl. 90-92 ; de Wind, Bibl. d. Ned, Geschieds. D. I. bl. 257, 561; Ba le n, Beschr. v. Dordr. bl. 1018; P. G. W i t s e n Geysbeek, Redev. over E. van Meteren in Rec. v. d. Rec. XXII. 1829. D. II. bl. 1; J, J. Dodt van Flensburg, lets over het Geschiedlc. werk van E. v. M. , ook met betrekking tot de Utrechts. zaken . in v. d. Monde Tijds. D. Va. bl. 417; D. VIII. bl. 262 ; Dr. R. Fruin, Over de verschillende uitgaven van E. v. M. Historien , in N ij h o ff, Bijdr. tot de Vad. Gesch. en Oudheidk. N. R. D. IV. St. II. ; G r o e n , Arch. T. I. p. 37 sv. ; Fr. Muller, ilisto­rieprenten, I, bl. 40 ; Tijdschr. voor Gesch. van Utrecht; Jansen en van Dalen, Bijdragen, D. IV. hi. 292; Schotel, Merkel. Dordr. D. I. bl. 497; Dez. Gesch. Lett. en Oudheidk. Avondst. D. I. hi. 407; Blommaert, Ned. schrijv. van Gend, bl. 176; Nay. D.IV.bl. 167; D. V. bl. 43; Bijbl. 1855, bl. LXV; Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Woordenb. d. Zamenl. ; Kobus en de Ri­vecourt, Dict. Biogr. Biogr. Univ. METTING (Mr. DIRK) of METSING , te Winschoten ge­boren , leerling van J. D. van Lennep en N. W. S c h r o e-d e r , verdedigde in 1757 te Groningen een Diatribe de authen­tia quorumdam Octhibim. (Cron. 1757. 4°.) Ook gaf hij in het licht : Verhandeling over den oorsprong en de Natuure der taalen in 't gemeen beschouwd. Groningen 1771. 8°. Zie E. Seheidii, Animadv. ad .To. Dan. a Lennep , Librum de Anal. Linguae Graecae, p. 25 7 ; Saxe, Onom. T. VII. p. 192 ; Bibl. Hag. Cl. V. p. 679 ; Cat. d. Maats., v. Ned. Letterk. D. I. bl. 104. METHORST (A. S.). Deze kunstenares biocide van 1791— 1820. Zij schilderde vogelen. Een vogelnestie met jongen , in kleuren , als studiehladen geteekend , met het jaartal 1787— 1811 , op de Tentoonstelling te Amsterdam 1820 , zag men van haar een sal Leven, zij woonde toen te Vreeland. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1103. METHORST (C.). Deze kunstenares zond naar de Ten- toonstelling to Amsterdam 1840 , een binn,enhuis en een land­schap , die algemeene goedkeuring wegdroegen , zij woonde to Maarsen , en overleed aldaar omstreeks 1850. Zie Kramm, t. a. p. METHORST (S. E.). Van deze kunstenares was op de Tentoonstelling to Amsterdam 1820 , een bloonstuk met sapverw. Zij woonde toen te Vreeland. Lie Kramm, t. a. p. METHURST of MEDHURST (JOHAN), 20 Jan. 1712 to Bremen geboren , studeerde daar aan de school en het gym­nasium , werd in 1735 candidaat in de Godgeleerdheid , be­zocht de Universiteit te Utrecht , werd hulpprediker van den kranken predikant Willems en te Middelburg , in 1738 predikant te IJ sendijke in Vlaanderen , in 1743 aan de Rem­bertus kerk in de voorstad te Bremen , verkreeg in 1769 eers­halve de waardigheid van theol. doctor te Harderwij k , en overleed 14 Julij 1779. Hij schreef: Din. de Cinere sacro altaris exterioris , sub Praesid. Day. habita. Trai . ad Rhen. 1736. Observatt. in histor. passionis Christi ut a Johaizne est Ira-dila in BiOl. Breen. Nova Cl. I lase. I Class. III Fasc. 3. Observatt. in Psalm. XXX : 16. Fasc. 2. Observatt. in Epist. ad Titum Cap. II: 11 12. Class. II - Ease. 2. Observatt. miscellan. , Ib. p. 493. Ib. Class. TAI. Faso. 5. Observatt. in Psalm. LXII : 16. Class. V. Fasc. I. Conjectura de verbis vaticinii Jacobi. Gen. 49 : 10 in Bibl. Hag. Cl. II. Fasc. Diss. de vera ,Exclivoi; in Scriptura significatione et testa­mentificatione ap. Ilebraeos. Ib. Fasc. Observatt. miscellan. ad varia Script. loca. etc. Class. IV Ease. I. Observatio in As. XXIV : 2123. lb. Iasc. 2. - De aedibus in Oriente , observatio ad illustranda quaedam Script. loca. Ib. Class. V. Tam 2. Observatt. miscellan. In Symoolis liter. Ilaganis Class. I. Dies. qua Psalmos XXXVI explicatur , et simul notatu quae­dam digna virtutum divinarum documentae lucidantur. Ib. II. Fasc. I. Priefung der Gedanken , welche Nathan Lardner fiber die Be­sessenen , derer in N. T. gedicht wird , gedussert hat. Hinter Lardners Buck von den Besessenen. gibers von Cassel. Bremen 1760. Opstellen van hem in Bremisclien Magazin. Thl. I p. 680 , Th. II. p. 38 , 241 , Th. III. p. 87 en 181, 189 , 323, Th. I v. p. 305 , Th. VII. p. 27. Zie Corn. Buhl, Leichenpred. Bremen 1779 fol. ; A d e 1 u n g u. Rotermund, o. h. w.; Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges. D. II. bl. 418, 419; Boekz. 1772 b. bl. 269. METHURST OF IVIEDHURST (WALTER HENRY) , werd in 1796 te Londen geboren en genoot zijne eerste opleiding op de kathedrale school van St. Paul aldaar. Van zijne jeugd is weinig bekend met zijne verwanten naar Gloucester verhuisd , kwam hij daar onder de godsdienstige leiding van den predi­kant W. Bishop. In de lente van 1816 bood hij zich voor den zendingsarbeid den bestuurders van het Londensche zendeling-genootschap aan en werd hij , als zendings-boekdruk­ker , in September van dat jaar , tot hulk van den god vruch­tigen en geleerden Dr. Milne naar Malaka gezonden , waar toen de Engelschen het middenpunt wilden vormen launner grootsche en edele, geheel oostelijk Azie omvattende , zendings­werkzaamheden en waar Medhurst, over Madras reizende , in Junij 1817 aankwam. Terstond bereidde hij zich daar voor tot den gewigtigen werkkring , die de taak van zijn geheel zoo werkzaam leven is geweest , de Evangelieverbreiding onder de Chinezen en IVIaleijers. In de lente van 1819 bezocht hij eerst Poelo Pinang , waar hij zich met de uitdeeling van gods­dienstige schriften en de oprigting van scholen bezig hield en vestigde hij zich later, op het eind van 1820, aldaar te Ja­mestown. Weldra echter gevoelde zijn groote geest behoefte aan een meer centraal punt en aan uitgebreider arbeidsveld , waar zijn onvermoeide ijver in onderscheidene rigtingen kon werkzaam zijn , en in het begin van 1822 kwani hij naar Java , waar hij zich te Batavia vestigde en terstond op vier plaatsen zijne evangelieprediking in de Chinesche taal begon. Gedu­rende het grootste deel zijns levens was hies de hoofdzetel zijner werkzaamheid , die het eerst en bovenal de Chinezen , te Batavia en elders in Nederlandsch Oost-Indie gevestigd , om­vatte , maar waarbij hij ook door Engelsche en Maleische godsdienstoefeningen voor anderen nuttig trachtte te zijn 1 ). 1) Dr. P. P. R o o r d a van Eysinga zegt daaromtrent in zijne Verschillende reizen en lotgevallen , 3e d. 1832: "Achter Wel te Vre­den , bij den viersprong (parapatan), staat eene Engelsche perk , waarin door den achtingwaardigen zendeling M e d h u r s t gepredikt wordt. Deze man verdient , dat hij meer en meer gekend en gewaardeerd worde. Doordrongen van den cchten geest van het Christendom , werkt hij op het voetspoor van het Evangelie. Bij algemeene wereld­en menschenkennis kent hij verscheidene talen , die hij immer ten voordeele van verspreiding van waarheid en deugd aanwendt. Des morgens predikt hij in bet Engelsch, daarna in het Maleisch en des namiddags begeeft hij zich naar het Chinesche kamp, alwaar hij in het Chineesch de grondbeginselen van het Evangelie aan de huisge­zinnen mededeelt. In zijnen huisselijken kring is hij immer nuttig werkzaam. Zijne echtgenoot , die bet Maleisch , met Arabisch karak­ter,, zeer goed leest , ondersteunt hem in zijnen arbeid , en zijne zus­ter had, bij mijn vertrek van Batavia , reeds zulke groote vorderingen in de Chineesche taal gemaakt, dat zij er reeds met gemak in kon lezen , en het voornemen had om aan de dochters der Chinezen on- Zoolang hij op Java was , stond hij op alle wijzen andere zen­delin gen ten dienste , spoorde hij door zijne togten geschikte werkkringen voor den zendingsarbeid op , wist hij daarvoor de belangstelling en den ij ver op to wekken , en was hij daarbij zelf steeds onvermoeid met raid en daad werkzaam. Terwijl de zoo zeer door hem gewenschte zending op Bali mislukte , had die der Rijnsche zendelingen in Zuid-Borneo haar ontstaan vooral aan hem te dank en. Met den predikant te Batavia , Dr. L en t i n g, nam hij een werkzaam aandeel in de revisie der zoogenoemde laag.Maleische vertaling des Nieuwen Testa­ments. Sedert 1833 rigtte hij te Parapattan , bij Batavia , een opvoedingsgesticht op voor wezen en verlaten kinderen van christenouders (Parapattan Orphan Asylum) , waarmede hij in 1139 zijne Chinesche kweekschool verbond. Maar racer mis­schien nog dan door iets anders , was hij van zijne kornst op Java of zegenrijk werkzaam door de drukpers , die hij mede­bragt , waaraan hij zelf arbeidde , waarvoor hij inlanders opleid­de , en waardoor de eerste christelijke drukkerij op Java ont­stond , die gedurende eene reeks van jaren zoo rij ke en gezegende vruchten gedragen heeft. Daar zagen eenige zijner eigene Chinesche godsdienstige schriften , eenige hoogstgewigtige werken over Chin eesch , Japan sch en Coreasch , voor Europea­nen bestemd , het Licht ; daar werden een aantal geschriften in de Javaa.nsche taal , door den waardigen zendeling B r u c k-n e r vervaardigd , met Javaansch k arakter , zeer vele Maleische geschriften met Arabische en Hollandsche letters , Lettinesche , Hollandsche, Engelsche en Fransche geschriften gedrukt , die, in talrij ke exemplaren over Java en de andere eilanden ver­spreid , aan talloos velen ten zegen zij n geworden. Behalve zij n eigen zendingsarbeid , zijne letterkundige werkzaamheden en het bestuur zijner altoos voor het Godsrijk werkzame pers , ondernam hij ook van daar herhaalde christelijke onderzoe­kingstogten , in 1825 met de Engelsche afgevaardigden Tye r-m a n en B e n n et naar Oost-Java , weder in 1826 derwaarts , in 1827-28 naar het Maleische schiereiland en Borneo , in derwijs te geven. De heer Medhur st verzamelt des avonds zonder eenig opzien to baren , verscheidene Javanen , Bengalezen en anderen in zijne woning , doet een kort gebed , laat zingen , en verklaart een gedeelte van het Nieuwe Testament op den eenvoudigste en voor de toehoorders allergeschikte wijze , waarna weder gezongen en gedankt wordt. Nimmer woonde ik eene godsdienstoefening met zooveel aan­doening bij , als in zijne wooing, die inderdaad een verblijf des vre­des was. Hij bezat veel kennis van ziekten en kwalen , en niet zel­den genas hij kranken geheel kosteloos. Na vele inspanningen en proefnemingen was het hem gelukt , met eene steendrukkerij te kun­nen werken , zoodat hij zich in de gelegenheid gesteld vond , nuttige geschriften , op eene onkostbare wijze , onder de bevolking ver­spreiden." 1829 met den zendeling To mlin naar Oost-Java en Bali, terwijl hij in Junij 1835 zijn onderzoekingstogt langs de kus­ten van China begon en in April 1836 van Batavia naar Europa kwam. In November 1828 keerde hij naar Batavia terug , maar de man , die zooveel had gedaan voor het gees­telijk Neil der inlandsche bevolkingen , die om zijne godsvrucht en uitstekende talenten door een verlicht bestuur hoog had moeten gewaardeerd worden , vond aldaar eene min gunstige stemming , dan onder bet welwillend bestuur van den gouver­neur-generaal v an der Ca pelle n. Hij kreeg weldra de al dan niet gegronde overtuiging , dat bet Nederlandsch-Indisch bestuur de verspreiding des Christendorns vijandig was en hij besloot zich liever in het heidensche China te vestigen. Door het tractaat van 1842 waren vijf Chinesche havens voor vreem­delingen geopend en in 1843 vertaok Medhurst naar Shan­ghai, waar hij al de laatste jaren zijns levens werkzaam bleef. Ook daar was zijn arbeid even ijverig en onverrnoeid en open­baarde zich die even als vroeger zoowel in prediking , onder­wijs , vervaardiging , druk en verspreiding van geschriften tot bekeering der Chinezeu, als in het toegankelijk maken der kennis van China , zijne taal en letterkunde voor de Europeanen en ook bier vestigde hij de eerste christelijke drukkerij in die plaats en het noordelijk China. In Maart 1845 begon hij zijnen merkwaardigen togt naar de zijde- en theedistricten van China, waarvan hij een belangrijk verhaal heeft uitgegeven. Op een zijner reizen in het binnenland werd bij, den 8 Maart 1848, met twee andere zendelingen in de nabijheid der stad Tsing-pit door een woesten hoop zwaar gewond en ontkwam hij op wonderbare wijze bet doodsgevaar. In de langdurige onder­handelingen tusschen de verschillende protestantsehe zendelin­gen , aangaande de beste wijze van overzetting van een aantal bijbelsche uitdrukkingen en vooral van den naam van het hoogste wezen in he Chineesch , nam hij een zeer werkzaam aandeel en lokte dit gewinting onderwerp verschillende afzon­lijke geschriften en artikelen van zijne hand in het tijdschrift "The Chinese Repository" uit. In December 1855 kwam het verontrustend berigt te Londen , dat zijne gezondheid zeer wankelend was geworden , en al mogten de bestuurders van bet zendelinggenootschap , de waarde van dien getrouwen en hoog­begaafden arbeider diep gevoelende , hem uitnoodigen terstond tot zijne herstelling naar zijn vaderland te kornen : bet was reeds te laat. Met zijn gezin vertrok hij den 10" September 1856 , met het schip Anylo•Saxon van Shanghai , maar hij kwam in geheel hopeloozen toestand den 22en Januarij 1857 te Londen aan en weldra, den 24en Januarij 11., ontsliep de ijverige dienaar des Heeren. Den 30en Januarij werd hij te Abney Park begraven, Wanneer wij kortelijk het oog slaan op een Ivel goring, maar voor alien meest zigtbaar deel zijner werkzaamheid , zijn' letterkundigen arbeid, dan moeten wij ons evenzeer verwonde­ren over het aantal , als over het gewigt zijner geschriften. In de eerste plaats moet wel de herziening der Chinesche verta­ling des Bijbels genoemd worden, die hij met de afgevaardig­den van de andere protestantsche zendingen in China tot stand hragt , maar waarvan het voornaamste aandeel aan hem wordt toegeschreven. Van de groote menigte godsdienstige tractaten, in versehillende oostersche talen door hem vervaardigd of ge­drukt , heeft hij zelf eene h eist gegeven , die echter slechts tot het jaar 1835 is voortgezet (verg. China. Toestand en vooruit­zigten van dat ri/k. Rott. 18:39 , 2e dl. hi. 298 en volg. Chinese Repository , XVI. 373.). Van zijne hand kwamen , vooral in 1819 , verschilleude stukken in het Chinesche tijd­schrift : Chinese Monthly Magazine , en later in het Engelsche tijdschrift: The Chinese Repository , dat van 1833 tot 1851 , in 20 deelen , te Canton uitgegeven , eene zoo rijke bron is voor de kennis van Oost Azie. Ook de vroegere jaargangen van het TOdschrift voor Nederlandsch lndie tellen eenige op­ - stelien van zijne hand , als: Over den naarn van Jez us", 20 jaarg• bl. 474. Bat. 1839 ; ',Over een Favorlangsch woor­denboek", 2e jaarg. bl. 432 1) ; llChronologische geschiedenis van Batavia door een Chinees. Uit het Chineesch vertaald", 30 jaarg. bl. 1. Bat. 1840. ', Over het Parapattan orphan Asylum", 3e jaarg. bl. 456. Afzonderlijk zagen verder van hem het licht: Journal of a tour through the settlemens on the eastern side of the peninsula of Malacca in 1828. Printed at Singapore. An .English and Japanese , and Japanese and English Vo­cabulary , compiled .from native works. Batay. 1830. 8°. Dictionary of the Hok-keen dialect of the Chinese language , according to the reading and colloquial idioms etc. Macao. 1832-1839. 4°. Translation of a comparative vocabulary of the Chinese , Corean and Japanese languages. Batay. 1835. 8°. China : its state and prospects , with special reference to the spread of the Gospel, London 1838. 8°. , van welk werk de bovengenoemde , zeer onnaauwkeurige vertaling in het Hol­landsch , te Rotterdam , in 18:39 in 2 deelen verscheen. Gilbertus Happart, Dictionary of the Favorlang dialect of the Formosan language , written in 1650 , translated by W. H. Medhurst, Batavia 1840. Chinese and English Dictionary , containing all the words in the imperial dictionary , arranged according to the radicals. Batavia 1842-43. 2 deelen in 8°. en waarvan het vervolg: 1) Zie ook zijne : PAanteekeningen op eene reis naar Bali in 1829 , Tijds. voor Ned. Indic 1858 , 1 e d. bl. 193-221. English and Chinese Dictionary , mede in 2 deelen door hem te Shangai in 1847-48 werd uitgegeven : zijn hoofdwerk en misschien een der nuttigsten voor de kennis van China. Chinese Dialogues , questions and familiar sentences , rendered into English to assist beginners in the language. Shanghae. 1844 , het eerste voortbrengsel zijner drukkerij aldaar. Ancient China. The Shoo Icing , or the historical classic: being the most ancient authentic record of the Annals of the Chinese empire : illustrated by later commentators. Shanghae. 1846. 8°. A Dissertation on the Theology of the Chinese , with a view to the elucidation of the most appropriate term for expressing the Deity , in the Chinese language. Shanghae. 1847. 8°. An Inquiry into the proper mode of rendering the word God in translating the Sacred Scriptures into the Chinese language. Shanghae. 1848. 8°. On the true meaning of the word Shin , as exhibited in the Quotations under that word , in the Chinese Imperial thesaurus , - called The Pei -wan -yun loo. Shanghae. 1849. 8°., waarop hij mede aldaar in 1850 liet volgen : An Inquiry into the proper mode of translating Ruach and Pneuma , in the Chinese Ver­sion of the Scriptures. In 1849 begon hij een week uit te geven , order den ge­meenschappelijken titel : The Chinese Miscellany , designed to illustrate the Govern­aent , Philosophy , Religion, Arts, Manufactures, Trade, Man­ners , Customs , History and Statistics of China , waarvan ons 3 stukken bekend zijn : No. 1. A Glance at the Interior of China , obtained during a Journey through the Silk and Green Tea Districts. N°. 2. The Chinaman abroad : or , a desultory account of the Malayan Archipelago. By Ong-tae /sae. N°. 3. On the Silk manufacture , and the cultivation of the mulberry. Deze stukken zijn niet slechts belangrijk om den inhoud maar ook merkwaardig door de verbinding der Europesche en Chinesche drukkunst. Van No. 1 en 2 zagen nieuwe titel-uit­gaven , te Londen , in 1850 het licht en van No. 2 verscheen eene Hollandsche vertaling , maar zonder vermelding der bron , waaruit zij geput was , in het Tijdschrift voor Neerl. Indie , 14e jaarg. 2e deel , Galt-Bommel. 1852. In Dr. M e d h u r s t heeft de Protestantsche zending in Chi­na , waarin hij naast Dr. It. Morrison, Dr. W. Milne en Dr. C. G u t z l a f f eene zoo waardige plaats vervulde , den laatsten harer vier groote grondleggers verloren en van alien was het hem vergund het langst , 40 jaren ! op dien moeijelij­ken akker te arbeiden. Van de genoemden was Dr. G u t z­1 a f f het langst zijn tijdgenoot , deels zijn medearbeider,, en in beide uitstekende manner was groote overeenkomst en toch weder niet minder groot verschil van aanleg , gaven en vor­ming. Bezat G utzlaff meer het buitengewone , geniale , wegslepende : in Medhurst vertoonde zich bovenal de na­tuurlijke , langs den gewonen weg voortgezette , maar tot uit­stekende hoogte gestegen ontwikkeling ; trof in Gutzl of f het krachtige , vurige en toch onbekrompen geloof: in Me dhurst openbaarde zich weer de vaste , gegronde , bepaalde overtui­ging ; in den eersten het geloof meer in het gemoed , bij den laatsten meer op het verstand werkzaam. Bezat hij boven G u t z l a f f de gave van het kalme , nuchtere , doordringende oordeel , hij miste misschien te zeer diens tact van menschen te winnen en welligt heeft zekere stroefheid en ernst schade toegebragt aan de vruchten zijner zoo trouwe en rustelooze cvangelieprediking. Onder de zendelingen werd hij voor den grootsten Sinoloog gehouden en zijne geleerdheid , zoowel als zijn opregte godsvrucht en strenge zedelijkheid deden hem al­ler hoogachting verwerven. Groot waren zijne gaven , maar wat nog beter is , hij heeft ze trouw gebruikt in de dienst des Heeren , en al zijn ook in den laatsten tijd de stormen der verwoesting , krijg van binnen en krijg van buiten , over China losgebroken , al valt het ons kortzigtigen vaak zwaar den weg des Heeren in de donkerheid des onweders te erken­nen : wij hebben het goede vertrouwen dat de ijverige geloofs­arbeid van Medhurst en zoovele anderen van boven bekrach­tigd zal worden en eenmaal vruchten van vrede en zegen zal dragen voor het Rijk van het Midden. Zie Alg. Konst -en Letterb. 28 Maart 1857 en Part. berigt. METIUS. De eerste die wij van dit geslacht aantreffen , is Mr. Adriaan Anthonieszoon, sons Mr. Arriaan Thonisz., en ook wel Mr. Adriaan Doedensz. 1) ge­noernd. Hij werd in of omtrent het jaar 1527 te Alkmaar geboren en was ten tijde van Alva lid der regering van zij­ne geboorte-stad. Op last van deze werd bij den 31 Augustus 1568 met andere regenten gebannen en zijne goederen ver­beurd verklaard. In 1573 vindt men hem weder als president­schepen vermeld en deed hij als Ingenieur , gedurende het beleg der stad , voortreffelijke diensten. Na dit beleg stond hij veertig jaren lang als Burgemeester aan het hoofd der za­ken. Om hem , door zijne wiskundige bekwaamheden , meer dienstbaar to makers tot 's lands welzijn , stelde Willem I hem aan , als Ingenieur en Raad der Fortification , met den titel van Sterktebonwineester der Vereeniude Nederlanden , ook werd hij in 1618 door prins Mauri t:s als oud Burgemeester , bij vernieuwing aan het hoofd van de acht oude regenten aange­steld. Hij vormde van tijd tot tijd de ontwerpen tot het aan­leggen van sterkten , met name : de Bourtange , de Bellingwolder 1 ) De van of familie-naam M e t i u s heeft hij nimmer aangenomen noch geschreven. schans , de Schenkenschans , alsmede van Enkhuizen , van Lingen , van Harlingen en andere plaatsen , gelijk ook aan hem de zorg voor de beveiliging der zeestranden en der forten te Huisduinen werd opgedragen. Van de door hem vervaardigde kaarten , geteekend met het jaartal 1597 , zijn nog aanwezig. Als wiskunstenaar komt aan Adriaan A n t h o n i u s z o o n de eer toe van de ontdekking der verhouding van de middellijn tot den omtrek van den cirkel , als 113 : 355 , welke vinding naderhand de beoefenaars der wiskunde om strijd met lof ver­meld hebben. Hij heeft bij zijne echtgenoote (S aid a van B r e d e r o d e) vier zonen verwekt met name : Dirk, A. d r i­aan, Ant ho nij en Jacob, en is in 1607 in zijne geboorte stad overleden. Adriaan Antonieszoon sehijnt slechts een werkje geschreven to hebben , dat niet gedrukt is , name­lijk een boekje tegen de quadratuur van Simon van E i k of Duchesne , ook wel Simon a CI u e r e u genoemd , in het welk hij heeft aangetoond dat de rede van den omtrek tot de middellijn kleiner is dan 3,1, 7 en grooter dan 3 4 1056 , tusschen welke de middelrede is 3-11-6-x of 115 Zie Verslag van 1847-1848 op de algemeene vergadering van het Wiskundig genootschap te Amsterdam , bl. 181 en volgende; v an Swinden, Ateetk. 2de druk, bl. 305 en 306. METIUS (DIRK) ADRIAANSZ. De oudste zoon van den voorgaande , was even als zijn vader een zees bekwaam wiskun­dige• Als zoodanig nam hij in 1599 deel aan eon zeetogt onder de bevelen van den admiraal P. van der Does, orn at de Spaansche havens te blokkeren. Voor de Coruriha en voor Lissabon , vond men de Spaansche zeernagt te wel be­waard , om haar aan te vallen ; men zeilde naar de Kanarische eilanden , nam het kasteel op groot Kanarie en verspreidde hier , te Gomera en het eiland St. Thomas brand en verwoes­ting. Hij is op dit eiland , met vele andere , aan eene besmet­telijke ziekte gestorven. Zie verslag 1847-1848 als voren. METIUS (ADRIAAN ADRIAANSZ.) , meer bekend onder den naam van Adri aan Meti us , tweede zoon van den vorige , de eerste , die den naam van M e t i u s voerde , werd den 9 December 1570 to Alkmaar geboren , bezocht eerst de latijn­sche school zijner geboortestad en ontving er het onderwijs van den rector L u d o l p h u s Po tt erus, van Groningen , uit­gever van het Etyinologicurn Belyiczun en van den conrector C o n r a d u s A l u t a r i us, later predikant to Tzum. Op ach­tienjarigen ouderdom werd hij naar de in 1585 opgerigte hoogeschool to Franeker gezonden , om zijne groote belangstel­ling en grooten ijver voor de wiskunde gaven zijne medestu- 1) 0. a. een van de Zijpe-polder. denten spottenderwijze hem den bijnaam van Me t i u s , welken bijnaam hij naderhand bleef voeren en sedert heeft beroemd gemaakt. Na zich drie jaren op de wis- en sterrekunde te hebben toegelegd , ging hij naar Leyden om de lessen van Rudolph Snellius en Ludolf van Ceulen over de wiskunde en van P au w over de ontleedkunde te hooren. Ook werd hij door zijnen vader naar Ty c h o B r a h e gezonden om zich te Oranienburg , op het eiland Hween in de Sont gelegen , in de praktische sterrekunde te bekwamen ; vervolgens (na 1597) bezocht hij nog de hoogeseholen te Rostock en te Jena , waar hij met goed gevolg openbare lessen gaf. Bij zijne terugkomst in het moederland werd hij door prins M a u r it s tot het op­meten en in kaart brengen van vestingen en andere belangrijke diensten gebruikt. Door invloed van graaf W i 11 e m Lod e-w ij k , stadhouder van Friesland , werd hij eerst (1598) bui­tengewoon en in 1600 gewoon hoogleeraar in de wiskunde te Franeker. Hij kreeg bij het aanvaarden van die betrekking uitdrukkelijk in last om de wiskunde in de landtaal te onder­wijzen en werd hem soratijds , voor het onderwijs in de ster­rekunde eene — voor dien tijd — vrij aanzienlijke som toegestaan om sterrekundige instrumenten , onder zijn toezigt , te laten vervaardigen. Gedurende het bestand (1608-1620) kreeg hij aanzoek om te Leuven te komen , hetwelk hij van de hand wees. Zijne ervarenheid in de geneeskunde verschafte hem 8 Nov. 1625 de titel van Med. Doctor. Hij overleed 16 Sept. 1635. Zijn grafschrift leest men hij V r i emo e t, Ath. Eris. p. 109, M. Win s e m i u s hield den 23 Sept. op hem een lijkrede. Hij huwde 1. Je tsk e Andreae , 2. C e­eili a V e r t es t. Van 1598 tot 1615 heeft hij een reeks van werken , zoo over de reken- , meet- , sterre- als zeevaart­kunde , gedeeltelijk in het Latijn , gedeeltelijk in het Neder­duitsch geschreven. Wij vinden de volgende vermeld : Doctrinae Sphaericae libb. V. Franeq. 1598. 8°. niet Francof. 1591. 8°. zoo als F opp en s wil. Astronomiae universae Institutio libris III , quorum I Sphae­rae disciplinam tradet : abricam Planisphaerii et Irigono­metriam Astronomicam III. Historiam ..4stronomicam , astrorum situm ac motum. Franeq. 1605. 8°. Mogelijk dezelfde uitgaaf. Institutionum Astronomicarum Libri III. Quibus accessit .Tractatus de Novis Authoris lnstrumentis , et modo , quo stel­larum fixarum sans motusque solis per eadem observantur. Franeq. 1606 , 1608. 8°. Institutiones Astronomicae et Geographicae , liondamentale ende grondelycke onderwysinge van de sterrekonst , beschreven door D. Adrianum Metium , illcmarianum Matheseos Proiessorem in de universiteyt van Frieslandt. Franek. 1614 , met zijn fraai portret , vermoedelijk door C h r i s p ij n van de Pass e. Arithmetica et Geometria Pr actica.Franeq.161 1 4° .(multo auct.) Arithmeticae libri II et Geometriae libri VI. Lugd. Bat. 1626, 1640. 4°. Geometriae Practicae P. V. Franeq. 1620 , 1625. — Geonze­tricae practicae Pars I et II , quae rei cujusvis mensurabilis vim , proprietates et habitudines interpretatur et exercet. Franeq. 1625. 4°. — Geometriae practicae pars quinta , continens problem:la astronomica geometrice delineate et arithmetice reso­luta. Franeq. 1625. 4°. Genzino U82,1 utriusque Globi 1615. 4°. Dit bock is in het lat. vertaald door Bernard S ehot anus J. U. D. ver­volgens hoogleeraar. M e t i u s gaf eene tweede editie van den boll. tekst , getiteld : Fundanzenteele onderwyzing van de sterre­konst en beschriiving der .darde , door het gebruik der _Hemel­sche en Aardsche globen. Mit8gaders onderregting van de konst der zee-vaart ; met nieuw gepractiseerde instrumenten en regelen. Franek. 1614. 4°. vermeerderd door Metius, in .Doctrina sciatericorum, vervolgens op nieuw in het latijn. Franeq. 1624.4°. Praxis nova Geometrica per 21821M circini et Regulae propor­tionalis. Uit het latijn door P. Baerdt, met den titel : Maet­constigh Liniael °fie proportionalen raj in de platten passer , alsmede sterckten•bouwinghe. Franeker 1626. 4°. 0018 libri (schreef V r i e m o e t) in Dedicatione , inventum in Gallilaeo de Gallilaeis mum circini proportionalis , defectu quodam laborantem , transferendo ad Regulam , quod tot saeculis abstru­sum et talents fuerat , bono saeculi , quasi nova fati largitione , sua industria patefactunz, licit Queritur vero in Dedic. Arithmet. et Geometriae, an. 1626 , hoc novum inventunz invidia tempo-runt quosdam per inzperitianz non iusto pretio aestinzasse , ac magni secreti arcanum magniludine libelli metIri voluisse. quoque Tractatum de Arte Navigandi multa iniquitate fati exceptum fuise ab invidis et ignorantiae magistris." Astronomiae brevis , civilis delucida constitutio etc. 1606. Calendarium perpetuunz articulis digitorum computandunz. Doter. 1627. 8°. .Eeuwighe Kant-calender. Amst. 1627. 8°. Liber de trigonometria planorum. Primum mobile , astronomice sciographice, et hydrographice explicatum. Amst. Franeq. 1631 . 4°. Nieuwe Geographische onderwyzinghe. Franek. 1614.4°. m. pl. Gebruik van het Astrolabium , Globen. 1627. 4°. Stole-rekening en Sterkten-bouwing (uit de Geometria practica). Mensura geogr. et usus globi terr. Fran. 4°. Het tweede tractaat van de proprieteyt eygenschappen, 80- lutie ende ontsluytingh,e der Sphaerische triangulen , midtsgaders een figuurlycke aenwysinghe , hoe door deselve alle astronomische ende geographische quaestien of to vnaeghstukken solveert worden. Franek. 1627. Het derde tractaat van 't opmaken ende het ghebruyck des particulieren astrolabiums. Franek. 1627. Opera omnia itstronomica, addito libro de theoria et motu soli8. Amst. 1633. 4°. Hij en G e r h. Freitag zouden ook de schrijvers zijn der Tabulae Geoyraphicae Frisiae , voor het Chronicum Pierii Win8emii. Manuale arithmeticae et geometricae practicae. Amst. 1634. De Munitionibus. L. B. Zie Sweertli, Ath. Belg. p. 100 ; Val. A n d r. Bibl. Belg. p. 14; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 354; Vossius, de Scient. Mathem. C. XVI. ci 44, p. 70; B. XXVIII. § 12 , p. 116 ; C. XXXVI. § 51, p. 201; Vriemoet, Ath. Fris. p. 98-112; G. Krantsius ad Conringium, Saec. XVII. C. II. p. 202-13; Saxe, Onom. T. IV. p. 91; M. Winsemii, Orat. Funebr. in obitum celeb. et praest. corr, D. A. Medi, Doct. Med. et Math. prof. claris. , N i c. Blan­cardi, Paneg. pro festo Saeculari Acad. Franeq. p. 23, 24 ; Kr0-2zyck van Alckmaer, bl. 115, 116; S. van Eikelenberg, Alkmaar en zijne Geschiedenissen , D. III. bl. 160; van Swinden, Meeticunde 2e druk , Aanwijzing der wiskundigen, bl. XXVII; Verslag 1847— 1848 als voren ; vun Kampen, Bekn. Gesch. d. Lett, en Wetens. D. I. bl. 325, 326 ; Verslag v. h. Friesch Genoots. 1862-1864, bl. 58; Rotermund en Adelung, i. v.; Meijers Con,. Lexie. ; Poggendor ff, Handw. T. II. S. 139; Cat. Bibl. Bunay. T. I. vol. II. p. 1440 ; Cat. Bibl. publ. Leyd. p. 177, 192; Cath. Thys. p. 91 ; Cat. de Crane, p. 48; Hoogstraten, Kok, Nieuwen­huis, Kobus en de Rivecourt. METIUS (ANTHONY ADRIAANSZ.), was de derde zoon. Van deze weet men alleen dat hij den naam van M e t i u s als fa­milie-naam heeft aangenomen , het ambt van mathematicus der staten bekleedde en in 1580 den eersten steen van de waag te Alkmaar heeft gelegd. Het tijdstip van zijne geboorte en zijn overlijden schijnt niet bekend te zijn. Zie Verslag 2847-1840. METIUS (JACOB ADRIAANSZ) , de vierde zoon , heeft den naam van M e t i u s ook aangenomen men zegt van hem dat hij een zeer zonderling man moet geweest zijn , die afkeerig was van den omgang met menschen , en van alle gezelschap , onwillig om zelfs het gewoon schoolonderwijs te ontvangen, die altijd scheen als verzonken te zijn in overdenkingen en nasporingen. Men leest van hem dat hij bid j eenen buurman, een brillenslijper,, de kunst van glasslijpen leerde , allerlei soort van brand- en vergrootglazen , zelfs brandspiegels van ijs ver­vaardigde , waarmede hij allerlei voorwerpen op een ongelooflijk snelle wijze kon in brand steken. Hij moet een brandglas of glazen brandspiegel vervaardigd hebben , welke hij tegen den buitenkant der stadsvest te Alkmaar plaatste, zoodat hierdoor op den volgenden dag een boom , aan de overzijde van bet water, in brand raakte. Elk was begeerig van hem te weten hoe hij zulke glazen vervaardigde, prins Maurits verzoeht dringend om opening van de zaak ; zijn vader , zijne broeders en zijne zuster zelfs , smeekten hem er om , en in eene ziekte welke hem trof , gebruikte zeker predikant alien mogelijken aandrang om het geheim bekend te maken , doch hij bleef standvastig weigeren , zeggende : uals deze kunst bekend werd , niemand zijn Leven meer zeker kon zijn." Het tijdstip van zijn overlijden vinden wig niet opgeteekend ; doch hij moet voor het jaar 1631 gestorven zijn. Zie Vriemoet, t. a. p.; Richer, Adelung, Rotermund; Fischer, Gesch. d. Physiek, T. 1I.p. 151; van Kampen, t.a.p.; Beleg van Groningen , bl. 48, Kronyek van Alckmaer, bl. 116; S. van Eikelenberg, Alkmaar en zijn Geschiedenissen, bl. 160 ; Ver­slag , 1847-1848, als voren. METIUS (DIRK) , onder de schilders , die het Amsterdamsche poorterregt hadden gekocht , wordt door P. S c h e 1 t e rn a op bl. 68 van diens werk over R e m b r an d van R ij n, met bijvoeging van den datum , 15 Februarij 1641 , ook opgege­yen Dirck Maims van Alckmaer. In het burger weeshuis te Alkmaar hangen 2 regentenstukken , bet eene gemerkt D. M. en het andere met den vollen naam. D. M e t i u s. Zie Nay. D. IV. bl. 63 ; D. V. bl. 238. METMAN (Mr. LEONARD) , werd te Waalwijk , in de pro­vincie Noordbrabant , geboren , op den 2 Mei 1808 , voltooide hij , na den veldtogt van 1831 te hebben bijgewoond en dien ten gevolge met het Metalen Kruis te zijn begiftigd , in het jaar 18;33 te Utrecht, als doctor in de regten, zijne academi­sche loopbaan en betrad in de residentie de pleitzaal , waarvan hij gedurende ongeveer 27 jaren een sieraad was. Door Z. M. den koning naar verdienste geschat , werd hij opvolgelijk tot lid van onderscheidene staats commission be­noemd, inzonderheid van die van 27 September 1852 , tot het ontwerpen von wetboeken voor de Ned. W. I. bezittingen, Ook was hij gedurende drie jaren , van 1850-53 , lid van de tweede kamer der Staten-generaal. Behalve deze blijken van onder­scheiding werd hem eerst het ridderkruis van de Eikenkroon en later dat van den Nederlandschen Leeuw als onmiskenbaar bewijs van Zr. Ms. bijzondere hulde geschonken. Bij koninklijk besluit van den 28 Dec. 1859 tot Z. M. corn­ missaris voor de W. I. wetgeving benoemd , verliet hij den 20sten Maart dezes jams het vaderland en vertrok uit Southampton den 2den April daaraanvolgende naar Suriname , ten einde de vereerende taak te volbrengen , die 's konings vertrouwen hem had opgedrrgen. Op den 26ste n dierzelfde maand deed hij er zijn plegtigen intogt , en van dat tijdstip of besteedde hij zijne krachten en vermogens aan de taak , waarmede hij was belast , met zooveel belangstelling en ij ver ; met zulk een talent , zelfstandigheid en volharding , dat hij zich ieders bewondering en hoogachting verwierf,, terwijl zijn minzaam karakter,, zijne ongekunstelde welwillendheid , zijn populaire orngang , elks hart voor hem opende en met liefde voor hem innam. Zoo mogt hij ruim vier maanden in welstand arbeiden en de gelegenheid aangrijpen , om met schrander doorzigt de koloniale zaken en belangen van nabij waar te nemen en in het ware licht te aanschouwen , tot dat hij , bijna aan het einde van zijn moeijelijk werk genaderd , ja , de voltooijing er van schier voor oogen ziende , van eerie reis naar de Ma­rowijne teruggekeerd , door eene ziekte werd aangetast , die aanvankelijk volstrekt geen gevaar deed vreezen, ja zelfs ge­weken scheen en eerie volkomen herstelling beloofde , dcch in den avond van den 4deu dezer,, plotseling , zulk eene verwoes­tende wending nam , dat de lijder , op den avond van den volgenden dag , 5 October 1860 , te Paramaribo in de ouder­dom van 52 jaren en 5 maanden den laatsten adem uitblies. Hij werd plegtig ter aarde besteld , bij welke gelegenheid C. van S c h a i c k hulde bragt aan zijne verdiensten. Part. berigt. METROPOLUS. Bisschop van Tongeren omtrent het jaar 197 of 217. Zijn sterfdag worth 8 October te Trier gevierd. Zie van Gils, Cath. Meijer. , Memorieb. bl. 7; van Gils en Cop-pens, N. Beschr. v. h. Bisd. van 's Bosch , D. I. b1. 6 ; Lobetius, Gloria Leod. Eccl. p. 37. METS (JAN DE) , schepen der stad Oudenaarde. In de Illessager des sciences et des arts de la Belgique T. IV p. 422 vindt men een door hem 29 Oct. 1561 geteekende zeer merk­waardige acte nopens de geboorte van Mar gar e t h a van Parma. METSER (G.), pastoor te Leefdael , gaf een rijmwerkje in het licht , getiteld : Ferheffinge ende uytstortingh des Herte tot Gods op verscheyde Psalmen van David , met de Lat. psalmen op de leant , 1682. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. o. h. w. METSIUS of VAN METS (LAuRENTIus), werd omtrent bet jaar 1520 te Geertsbergen in Vlaanderen geboren. Hij was licentiaat in de regten en zeer welsprekend. Nadat hij te Deinze in Vlaanderen pastoor geweest was , werd hij in 1557 plebaan der kerk van de H. Gedule te Brussel. Hij ontving vervolgens in 1563 de waardigheid van kapittel-deken in de­zelfde kerk , en woonde in die hoedanigheid de provinciale kerkvergadering bij , welke , in 1565 , te Karnerijk werd ge­houden. Hij was ook bisschoppelijke ofliciaal van het distrikt van Brussel , dat, tot het jaar 1568 , aan bet aartsbisdom van Kamerijk is onderhoorig gebleven , wanneer , op pauselijk 46 gezag , aan den aartsbisschop van Kamerijk de inlijving van dit distrikt in het aartsbisdom van Mechelen werd te kennen gegeven. Met s i u s bleef nogtans hetzelfde ambt van officiaal uitoefenen Coen het voorgenoemde distrikt onder de kerk van Mechelen was gesteld , en werd den 24 September van het gemelde jaar daarin bevestigd. Den 13 Junij 1569 verkreeg hij de waardigheid van voorstander der voorregten , die aan de Universiteit van Leuven waren verleend. Ook heeft hij het personaatschap van Rebecque of Roosbeecke in het aarts­bisdom van Mechelen bezeten. Om zijne uitstekende deugd en bekwaamheid werd hij , den 16 November 1569 , door den koning van Spanje tot bisschop van 's Bosch benoemd. Hij werd , den 13 Maart 1570 door paus Pius V tot dien zetel verheven ; en den 23 April daaraanvolgenden te Brussel in het koor der collegiale kerk van de H. Gedule , door den aarts­bisschop van Kamerijk, Maximilianus de Berges, ge­wijd , in het bijwezen van Fran c i s c us Richardot, bisschop van Atrecht , en van Fran c i s c u s Son nius, bisschop van Antwerpen. Hij magtigde den deken der kathedrale kerk van 's Bosch om in zijne plaats van het bisdom bezit te nemen , welk bevel door dezen den 28 April werd ten uitvoer gebragt. Nadat M et s i u s zelf den 4 Mei bezit der abdij van Tonger­loo had genomen , deed hij den 7 daaraanvolgenden zijne pleg­tige intrede in zijne bisschoppelijke stad. Toen hij aan den geregelden gang van het bestaan zijns bisdoms orde gesteld had , vertrok hij weldra naar 's Hage , om daar , op verzoek van den aartsbisschop van Utrecht , Fr e d e r i c us Schenck; over vier priesters , die de ketterij onverzettelijk aankleefden , uitspraak te doen , en hen van den geestelijken stand vervallen te verklaren (27 Mei 1570). Hij woonden vervolgens de pro­vinciale kerkvergaderingen in Junij en Julij te Mechelen bij ; en in zijn bisdom wedergekeerd deed hij , den 9 Jan. 1571 , aan de geestelijkheid der stad 's Bosch in zijne kathedrale kerk de daarin genomene besluiten of kondigen. Metsius was intusschen van wegen de Staten des lands verzocht geworden om de nieuwe koningin van Spanje , die den 14 Augustus 1570 te Nijmegen was aangekomen , te verwelkomen. Ver­volgens legde hij zich met grooten ijver toe op het welzijn van het aan hem toevertrouwde bisdom. Te dien einde gaf hij den 29 Maart 1570 een bevelschrift uit , waarbij hij zijne onderhoorigen geestelijken gelastte tegen de maand Mei in zijne bisschoppelijke stad te komen , om aldaar eene kerkvergadering te houden. I)eze nam een aanvang den 8 Mei en duurde drie dagen. Zij werd deels in het koor der kathedrale kerk , deels in de eetzaal der paters predikheeren gehouden. De bepalingen en de besluiten in deze deze kerkvergadering vastgesteld , zijn daarna uitgegeven. Zij werden ten hoogste geroemd , en on­der de heilzaamste geacht , welke in de kerken van Nederland zijn genomen. Hij gaf ook in 1572 het Manuale Pastor= uit , beheizende eenige voorschriften betreffende de plegtighe­den , die bij het bedienen der H. Saeramenten moeten worden in acht genomen , Met si us behartigde wijders , door het ijve­rig bezoeken van zijn bisdom , de zuiverheid van zeden , regel , tucht en geloofsleer. Ten clien elude bragt hij in de kloos­ters en geestelijke genootschappen , die in het bisdom bestonden , vele heilzame verordeningen tot stand ; zeer bekeud is bet bezoek zijns bisdoms , dat hij , met dit doll, in Augustus en September 1572 ondernam. Hij bezoeht toen Beusden met de Langstraat en bet land van Altena , Woudriebem met de bij­liggende plaatsen , alsmede de steden Geertruidenberg , Bommel , Eindhoven en de dorpen in den omtrek. Tot zijne bittere smart vernam hij kort daarna dat een gedeelte van zijn bisdom door de protestantsche krijsmagt w as overmeesterd , waar door zijne goede pogingen werden verijdeld en een groote afval van bet ketterlijk geloof werd veroorzaakt. Hij woonde in Mei 1574 de provinciale kerkvergadering van Mechelen bij ; doch de onlusten des lands veroorloofden hem niet in zijn bisdom cen nieuwe kerkvergadering te beleggen , zelfs vond hij zich eenigen tijd daarna genoodzaakt zijne bisschoppelijke stad to verlaten , om , als lid der staten van Brabant , niet in den we­derstand der landstaten aan den koning gewikkeld to worden, die den landvoogd , welken deze had aangesteld , om in zijnen naam de Nederlanden te besturen , niet wilden erkennen. Den 24 November 1577 verliet bij 's Bosch en verwijderde hij zich uit zijn bisdom , dat hij door gevolmagtigde priesters liet be­sturen. Nadat hij zich to Kalkar in het land van Kleef, to Keulen en te Trier eenigen tijd had opgehouden , begaf hij zich naar Diest , en vestigde hij zich eindelijk to Namen, over welk bisdom hem paus G r e g o r i us XIII , bij eerie breve van den 6 Maart 1579 de zorg opdroeg. Bij dezelfde breve werd M e t s i u s gemagtigd om ook in de plaatsen van andere his­dommen , die van hunne bisschoppen zouden beroofd zijn , tot nadere voorziening, het bisschoppelijk gezag uit to oefenen. Nadat hij den nieuwen herder des bisdoms van Namen , Fran­cis cus v an VV-ap elle, had gewijd , verviel hij in eene ziekte , waaraan hij den 18 September 1580 overleed. Men begroef hem in het koor der Cathedrale kerk to Namen onder een grooten zerk , die daar tot het jaar 1751 , toen doze kerk vernieuwd word , is gebleven. zijn grafschrift luidde: REVERENDISSIMUS D. LAU-RENTIUS METSIUS EPISCOPUS BUSCODUCENSIS E PROPRIA SEDE EXULANS HIC PIE OMIT MENSIS SEPTEMBRIS DIE XVIII ANNO MDLXX 46* Behalve de reeds genoemde werken , door Met s i u s in druk gegeven , heeft hij nog eene geschrevene verhandeling over den waren oorsprong der onlusten in de Nederlanden tijdens de XVIe eeuw nagelaten. Zij voert tot titel : De vera origine et cause tumultuum Belgicorunz , en kwam in bezit van v a n H u 1 t he m. Zijn portret is bij v. Gestel, Hist. Episc. Zie Foppens, Hist. Episc. Sylu. C. VI. p. 91-94; Dez. Bibl. Belg. T. II. p. 810; Havensius, de Erect. Nov. Ep. L. I. C. XV. p. 72-83; van de Velde, Syn. T. III. p. 836-838; L'abbe M i g n é, Conches. Art. Pays-Bas ; Litterae indict. enz. primae Syn. Busc. , te vinden voor de Statuta primae Syn. in de Opusc. Steyaert, T. VI.; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 622, Fast. p. 70; Chronol. Episc. Belg. p. 110, 111; van Gil s , Cath. Meijer. Memorieb. bl. 84 volgg. ; van Gils en Coppens, N. Beschr. r. 's Bosch , D. I. bl. 221, volgg. ; Oudenhoven, Beschr. v. 's Hertogenb. bl. ; van Heurn, Beschr. v. 's Hertogenb. D. II. bl. 56 ; Hermans, Conspect. p. 7; Paquot, Mem. T. XII. p. 322-327; Gaz et, Hist. Eccl. d. Pays-Bas, p. 121; Muller, Cat. v. portr. METZU (GABRIEL). Zie METZU (GABRIEL). METSYS (JoDocus) , een bouwmeester,, die van 1468-1530 te Leuven bloeide. Zijn standbeeld is onder de 18 nieuwe standbeelden opgenomen , die den gevel van het stadhuis aldaar zullen versieren en waarvan de modellen in 1847 geplaatst zijn. METSYS (QuINTIN). Zie MATSYS (QuINTIN). METZ (DANIEL), een Fries , vervaardigde de volgende tooneelspelen in dicht: Theodora Martelaeresse , trsp. op de Regel : Al wien standt­ vastig blifft in Christo tot haer endt ; Verwint Tyrannen, Doodt en ook de Helsche bendt. Leeuw. 1694. Rampsalige staet des Mensch , schouwsp. op de Regel: Hoe dat le vlieden tracht de Doot, Elk jen Sy konzt (in weekl) een Mensch , meest onversien. Gedr. voor den Auth. 1697. Cecilia , bly-eyndichsp. op de Regel, E'en soet gedicht en g'sang verquiken meenich geest , Te ;neer sy schoeven beyd , op Godes suyv're leest. Ald. 1697. Dimpna, trsp. gedr. voor den Auth. 1699. Maria Magdalena en Marinina , kanzersp. Gedr. voor den Auth. 1703 m. pl. kl. 8°. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. o. h. w. ; Cat. d. Meats. v. Ned. Letterk. D. I b. bl. 145. METHEREITHER (Jos.), was een bekwaam orgelmaker te Leyden. Hij vervaardigde o. a. in 1781 het fraaije orgel in de kerk te Leyderdorp , door Mr. Cornelis van Tol, raad en schepen te Leyden en zijne echtgenoote ten geschenke gegeven. Zie Boekz. d. Gel. wereld, 1781 b. bl. 113. METTGER (C. H.) In 1816 bekroonde het Haagsch Ge­nootschap zijne Verh. over he denkbeeld , hetwelk men zielt van de uitstor­ling des H. Geestes op den eersten Pinksterdag te vormen /weft en het daarop gegrondde bewijs voor de waarkeid en goddelijk­heid der .Evangelieleer , met den gouden eerepenning. Zie Kist en Royaards, Archief (eerste serie) , D. V. bl. 246. METTECOREN (HENRicus) , word te St. Truyen geboren , Licentiaat in de beide regten te Leuven , en kanunnik bij de kerk van St. Dionysius aldaar. Hij schreef: De tribus counubiis S. Annae , Matris Dei-parae Virginis. Vita , miracula et encomium S. Annae. Tesserae XII verae .Ecclesiae. Catholicae velatio contra haereticos. Scopae haereticorwn ad Gerardwn a Groesbeeek , Episc. leodiensem. Deze alien werden weleer in hands. te Tongerloo bewaard. Zie Val. Andreas, Bibl-Belg. p. 364 ; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 60. METTELI (V.), teekenaar en middelmatig graveur uit de 20 helft der 13e eeuw. K r a m m vermeldt van hem het portret van Jacobus Hinlopen , predikant te Utrecht del. et scalp. 1778 in fol. en van Frans van Mieris , de jonge en zijne huisvrouw. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1103. METSER (Gunumus), leefde in de 2u helft der 17e eeuw. Hij werd te Oirschot geboren en R. C. pastoor to Leefdaal. Volgens van de Veld e beoefende hij de vaderlandsche kerk­geschiedenis , en liet handschriften er over na. Zie van de Velde, Synopsis Monum. , p. 614, 615; Hermans, Conspectus Onom. liter. p. 19. METVORST (Mr. THOMAS) , kanunnik der collegiale kerk van St. Martinus to Middelburg , verscheen als gemagtigde en commissaris van die kerk op de synode van Utrecht , gehou­den in 1565 , op last van den aartsbisscbop Frederic us S c h en c k. Hij nam in die synode "de decreten der Trentsche synode , en ieder derzelve in 't bijzonder aan." Zie Bat. Sacra, T. I. p. 364, 371. METZLAR (JACOB CASPER), werd 10 Junij 1751 te Hulst geboren , studeerde to Utrecht , vertrok in 1774 als predikant naar Batavia. Na zijne terugkomst in Nederland \Nerd hij predikant to Beuzichem (1785), voorts te Klundert (1790) , te Harlingen (1793), te Schiermonnikoog (1810) en te Aduard (1813-1820), vertrok als emeritus naar Groningen , waar hij 14 Sept. 1824 stierf. Men heeft van hem : Bedestonden yehouden te Batavia , met aanteekeningen en b'ij­layen. Utrecht 1787. 2 stukken 8°. Bericht wegens een min bekend Indisclt middel tegen de koorts en de koek , in Verh. van het Zeeuwsch Genoots. 1790. D. XIV. bl, 576. Bericht aangaande een Sing alees , die ids van hetgeene aan zijn hooft hadt , hetwelk de Poolsche vlecht geleek , in Verli. der loll. Inds. 1787. bl. 459. Twee leerredenen , eene ter gedachtenisse van eenen viif en twintig jaarigen predikdienst , over Micha VI : 5 , en eene ter bestraffinge van Johannes Wilhelmus Meyer, predikant te Win-sum en Baard , over Timoth. V : 20 , waar aster gevoegd is eene Naamk st der predikanten welke de gereformeerde gemeente to Harlingen sedert het begin der reformatie gedient hebbetz 1803. Zie Brans, Kerkel. Reg. bl. 7, 162; Naaml. der gebr. v. Glee"'; 35ste Verslag der Handel. v. h. Friesch Genoots. bl. 40 ; Levensschets van J. C. .211. tot en ?net zijne vilftigjurige herinnerings-leerrede. Gron. 1824. METZLERUS (J011ANNEs GEORG1uS), werd in 1680 als praeceptor der 5° klasse aan de Illustre school te Dordrecht geplaatst , in 1685 conrector , en in 1694 rector aan de­zelve. Men hield hem voor een uitstekend letterkundige en goed lat. dichter. Zijne ervarenheid in de moderne talon was oorzaak dat de regering hem niet zelden belangrijke stukken liet overzetten. Hij werd in 1697, ten gevolge van een ge­schil met curatoren , van zijn dienst ontslagen. Hij huwde de dochter van Adria an 't H o o ft. Zie Schotel, Ill. school, bl. 95, 105. METZU of METSU (JAcquEs) , vader van den beroemden Gabriel, een Vlaming , word te Belle geboren , vestigcle zich in het begin der 17° CCUW in Holland , waar hij de schilder­kunst beoefende. Hij woonde in 1620 to Leyden toen hij aldaar , als weduwenaar van M a r ij tje Jan s d r. , huwde met Machtelt Dircxdr. van Schiedam. Vijf jaren later , 10 Nov. 1625 , teekende hij op liet raadhuis aldaar aan met J a e­quernijntje Garnyers, weduwe van Guillaume Fre­mont of Fremault. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1106. METZU of METSU (JACQUEINTIJSTJE), geboren G a r n y e r s, (lerde vrouw van den vorigc , wed uwe van Guill au me Fr e­rn o a t of F rem ault, die voor 1623 te Dordrecht overleed. Zij was stads vroedvroaw tc Leyden en beoefende de schilder­kunst , l)lijkens haar portret , door Cluinchardt, naar G. Metz u. Zie Kramm, t. a. p. W. 1106; Nays D. VII. hi. 259; Muller, Cat. v. portr. METZU of METSU (GABRIEL), zoon van de beide voor­ gaande , werd in I 630 , niet in 1615, te Leyden geboren. Waar­ schijnlijk heeft hij zijn vader tot leermeester gehad , en uit de registers van de schildersgilden blijkt , dat hij in 1648 lid van het gild is geworden. Na 1650 schijnt hij zich te Amsterdam gevestigd te hebben , waar den 22 April 1658 zijn huwelijk met Isabella Wol ff van Enkhuizen in de Puiboeken werd ingeschreven. Hij was toen 2S jaren oud , zijne ouders waren overleden , en hij werd geadsisteerd door zijn oom , J a n A. d r i­ ae n s e Kayser, wonende op de Prinsen-gracht. Hij werd ook in dat jaar te Amsterdam van den steel' geopereerd. Als schilder verwierf hij grooten roem. Zijn stijl is geheel oorspronkelijk. Doorgaans bepalen zich zijne ordonnanties tot weinige figuren , naar eisch van voorstelling, uit den hoogeren of burgerlijken stand genomen. In zijne teekening wist hij waarheid en edeiheid te verbinden ; zijn koloriet is zedig en zilverachtig helder. Niemand was naauwkeuriger dan hij in het kenbaar waken van de lichtstanden , die de afstanden in de natuur eigen zijn. Met de schroornvalligste juistheid be­handelde hij de verschillende stollen van kleeding , huisraad en andere aanverwante voorwerpen , en stond in dit deel der kunst gelijk met Gerard Terburg, dien hij in vele andere op­zigten overtrof. Al wat zijn rijk talent voortbragt , was met zorg en stipt naar het dadelijk leven uitvoerig gesehilderd ; maar zijne figuurvormen hadden niet het gladde , het gegotene , waarin het wondervermogen van Gerard D o u en Frans van M i e r i s zich ten toon spreidt; hem kwam het verkieslij­ker voor om wel zijne voorwerpen te doorschilderen , maar te­vens het werktuig te doen zien , dat in zijne kunstrijkc hand hem ten dienste had gestaan. Zijn penseel is vast , breed , mollig , ja onnavolgelijk. In zijn naakt , bijzonder in zijne handen , naderde hij de bevalligheid van teekening en teederheid van kleur van A n t h o n i e van D y c k. I m m e r­zeel, aan mien wij deze lofspraak ontleenen , voegt er bij , dat Metz u het model is voor alle schilders, die in zijn vak naar de volkomenheid streven. Twee zijner schoonste stukken berusten in de galerij te Dres­den. Zij stellen voor : Rene oude vrouw op een mazer kuiken biedende , hetwelk een jaw koopman in vogelen &tar vertoont , ter zijde een bejaard man , zijn pidp rookende ; en Ben oude vogelkooper een jonge vrouw een haan te koop aanbiedende. \Tolgens K ram in is dit penseelwerk van het eerste wa­ter , zuiver en zilverachtig van kleur , fiksch en tevens uit­voerig behandeld. Het laatstgemelde stuk (de haanverkooper) werd in 1776 uit de collectie van Blondel de Gaga y voor 28,800 fr. aangekocht en zou thans het dubbele van dien prijs opbrengen. Behalve deze bezit die galerij nog vijf goede stukken van hem , o. a. Ben man met een pijp in den mond, bij een schoor­steen gezeten en achter hem eene vrouw , volgens Nagler, de portretten van hem en van zijne vrouw. Te Berlijn vindt men , behalve het zieke vrouwtie met een doctor bij zich , nog het volgende (volgens den catalogus) , de Hollandsche fanzilie Gelfany (Geelvinck) in een delay vertrek, met schilderijen enz. gemeubeleerd , zit aan de eene ziide van eene tafel , de geheel in het mart yekleede man , die zich wendt naar een zeer riik gekleed knaapie , dat hem naar een op zijne linkerhand zittenden papegaai wijst. Tusschen beiden een hond en een kat , die aan het vechten zijn. Aan de andere zijde der tafel , zit de rijk , in zijden stof gekleede moeder , en reikt Naar op de tafel gezeten dochtertje een golden kinderbel aan , achter den stoel de kindermeid met het jongste kind op den arm ; voor de tafel zit de oudste dodder , en heeft iets in de hand , waar­naar de opspringende hond verlanyt. Te Parijs in de Louvre zijn van hem niet minder dan 8 stukken , onder welke de Groenmarkt te dinsterdam , door C h a t a i g n e r gegraveerd en in de Gallerie du Musee Napolienne, uitgegeven door Filhol in 1812, Vol. VIII. pl. n°. 576. Deze schilderij werd in den aanvang dezer eeuw , op verlangen van madame G e o f fr i n, voor 28000 fr. verkocht. Ook bevindt zich to Parijs van hem : Ben portret van den adniiraal Tromp , met den hoed op het /zooid, en een rotting in de hand. In Engeland berusten vele zijner werken o. a. in de kabi­netten van H. T. Hope en sir R, o b e rt Peel; in de parti­coliere verzameling van koning George IV het portret van G. Metzu door hem zelven yeschilderd , en een portret zijner V2'01220 met veel bijwerk , dienende tot weerga. K r a in m ver­meldt nog andere portretten , ook dat zijner vrouw en rnoeder , door hem vervaardigd. Lord Mountstuart bezat van hem eene allegorische voor­stelling , Vertumona en Pomona (de portretten van do hertogin M a z ariu en den graaf C o l b e r t) , waarnaar J. IN a t s o n een plaat heeft vervaardigd , en F. X. de Burtin een vrouwen­portret in 1648 in klein leven geschilderd , "zoo overschoon en natuurlijk dat het buiten het paneel schijnt te steken. B u r tin beschrijft deze schilderij in zijn Traite etc. Brux. 1808. T. II. p. 247. Het Haagsch museum bezit van horn drie schilderijen , als : cen Musicerend gezelschap , eene zinnebeeldige voorstelling van de geregtigheid en een Jager met een glas wiin in de hand. Zij zijn door I rn m e r z e e 1 beschreven in het Musee royal a Amsterdam , chez Desyuerrois et comp. 1833. [Tot rijks mu­seum te msterdam bezit van hem een binnenhuis , waar man en vrouw aan eene gedekte tafel zitten en eon oud man met een bonten mutsje op zijn hoold zittende in eene vergenoegde stem­ming , rustende met de veil terhand , waarin hij een tabakspijp houdt op een vat en in de andere hand een lumen bierkan hou­dende ; een klein maar keurig stukje , op de verkooping van Gerrit Muller voor f 2.860 aangekocht. Ben deftig woonvertrek gold op de verkooping van jonkheer Johan Goll van Franckenstein in 1833 ongeveer 12.000 fr. Ook heeft van hem een Krawnkamer bestaan , later (1771) in de verzameling van G. Bra am cam p verkocht. Waarschijn­lijk schilderde hij dit stuk voor Jan Jacobsen Hinlopen, schepen van Amsterdam. Jan V o s vervaardigde er een lofdicht op (Gedicht. D. I. bl. 386). Kr amm gist , dat deze kraam­kamer en niet die van D o u op zee verongelukt is. Teekeningen van M e t z u komen zeldzaam voor. Op de ver­kooping van E y 1 S l u y t e r gold eene met zwart krijt getee­kende Koekebalester f 280.00. Het jaar van zijn overlijden is onbekend. Zeker is het jaar 1658 , toen hij de gemelde operatic onderging , niet zijn sterf­jaar. Volgens opgave van Balk e m a heeft hij tot 1669 ge­leefd. Een zijner schilderijen , in de galerij te Dresden voert het jaartal 1667. Zie behalve Houbraken; J. C. Weyerman; Immerzeel; t. a. p. bl. 217-219; Kramm, t. a. p. bl. 1103-1107; Biogr. Univ. ; Kobus en de Rivecourt, Woordenb. d. Zamenl. ; M u 1­1 er, Cat. v. portr. MEULEMANS (ADRIAAN) werd 24 Aug. 1766 te Dord­recht geboren en in het burger weeshuis aldaar opgevoed. Itegenten , in den jongeling een gunstigen aanleg voor de schilderkunst bespeurende , bestelden hem als leerling bij den kaarslichtdichter M. V e r s t e e g , miens stijl hij poogde na te volgen , zonder zich evenwel tot de kunsthoogte van zijnen beroereden meester te kunnen verheffen. Lange jaren schilderde hij te Dordrecht , en gaf hij onderwijs in de teekenkunst , tot dat hij zich te Leyden , waas een zijner zonen zich in de god­geleerdheid oefende , nederzette. Van daar vertrok hij naar Scheveningen , toen deze zoon aldaar het leeraarambt bekleedde. Zijneportretten in waterverw,, zijne huisselijke tafereeltj es bij kaarslicht , en zijn teekeningen naar nude meesters berusten in verschillende kabinetten. In het museum Bo y m a n s zag men van hem Een boeren binnenhuis, waarin Brie beelden bij kaars­licht. Hij heeft ook geetst , o. a. een _dstronown, in den trant van Rem brand t, bij kaarslicht lezende , en in C 1 a e s s e n s trant geetst in fol. Hij huwde de zuster van zijn leermeester en overleed in 1834 ten huize van zijn zoon te Scheveningen. Hij was lid der koninkl. schilder-akademie te Brussel. Zijn portret is door H. W. C a s p a r i geteekend. Zie van E y n d e n en v. d. Willigen, Gesch. d. Vad. Schilderk. D. bl. ; Kist en T y d e m a n , Feestviering van het vijftigjarig bestaan van het gen. Pictura , bl. 79; Immerzeel, t. a. p. 131. 219; Kramm, t. a. p. bl. 1107; Cat. d. Schild. in het Museum Boymans, Muller, Cat. v. portr. MEULEMEESTER (PHILIPPE FRANCOYS DE) , gaf omstreeks 1698 in het licht : Le petit larron de Flandres , dedio aux siecles d'apresent et a venir,, par un veritable serviteur du Roy. Zie Bibl. Hulth. N. 27507. MEULEMEESTER (JOSEPH KAREL DE) , den 23 April 1777 te Brugge geboren. Hij werd , daar zijne ouders tot den min­gegoeden stand behoorden ; nog jong in de Bogaarde-school geplaatst , en verwierf zich door zijn bijzondere vatbaarheid en vlijt , den vrijen toegang tot het collegie der waders Augustij­nen tot het voortzetten zijner studien. Zijn vader bestelde hem bij een goudsmid , bij wien hij 6 jaren en vervolgens bij een ander, bij mien hij 2 jaren bleef. Na den dood van zijn va­der won hij den kost met het graveren van cachetten , land­kaarten , vignetten en dergelijken. Pit kunstwerk gaf reeds blijk van zijn keurige smaak en vaste hand. Ondersteund door Joseph de Busscher, de vader boekdrukker te Brugge , begaf hij zich in October 1797 naar Parijs , waar hij vriende-Iijk door Suv6e, kunstschilder uit Brugge en andere kunst­schilders ontvangen en door hun invloed , geplaatst weed bij den beroeniden B e r v i c. Order hem oefende hij zich drie jaren in de graveerkunst. In 1806 vertrok hij die reeds, o. a. door zijn Le prophete Simeon en 'neer andere gravuren , loffe­lijk was bekend geworden , naar Italie , om zich , op kosten van het keizerlijk gouvernement, verder in de Fransche graveerschool te Rome te bekwamen. Na eenig verbliif in deze stad , vormde hij het reusachtig ontwerp om de fresco-schilderijen in de 52 loges van Raphael in het vatieaan of te teekenen , ten einde die vervolgens in het koper gebragt , in het licht te geven. Om dit oogmerk te bereiken , werden er niet alleen vereischt twaalf jaren arbeids , die op eene ladder of trapleer moest ver­rigt worden , maar had hij bovendien te kampen met zwarig­heden , die ten deele niet te overwinnen waren dan door zich te onthouden van het bijna onontbeerlijke levensonderhoud. Om echter daaraan te voldoen , wisselde hij zijn geliefkoosde dagtaak of met graveren , zoo als het portret van Rubens voor de Galerie de Florence (180S) 1' Amour triomphant , naar le Dominiquin (1809) , Heurense mere, het portret van Michiel Angelo Buonarotti enz. Na een afwezigheid van twee en twintig jaren , keerde hij naar zijne geboorteplaats terug , als buit me­devoerende zijne onsehatbare verzameling van teekeningen der loges van Raphae I. Koning Willem benoerade hem tot professor in de graveerkunst aan • de koninklijke academie to Antwerpen , waar hij vele voortreffelijke kweekelingen , onder welken Corr, vormde. Toen begon hij zijne teekeningen to graveren , waarop bijna alle souvereinen en personen van aan­zien in Europa inteekenden. In Engeland , werwaarts hij zich had begeven om zijne teekeningen ten toon te stellen , wer­den zij op f 72000 getaxeerd. Later bood Firm in Did o t te Parijs hem f 140.000 voor zijne portefeuille aan , dock hij kon niet besluiten ze of te staan. In weerwil van zijn ijver, , waren er in 1836 slechts 36 platen in kleuren en 2 afleverin­gen , elk van 4 stuks der gegraveerde platen , in den handel. Den 8 Aug, van het gemelde jaar verliet hij Parijs voor de laatste maal , na zijn portefeuille met de oorspronkelijke teeke­ningen in bewaring gegeven te hebben aan den heer v a n P ra e t, conservateur der koninklijke bibliotheek. Hij kwam in Belgic aan met de 9de aflevering der loges in kleuren , en begaf zich vervolgens naar Holland en de Rijnprovincien om ze to leveren. Op deze reis werd hij krank en den 5 November 1836 overleed hij te Antwerpen. Den 9 dier maand werd zijn stoffelijk overschot met veel staatsie ter aarde besteld. F elix B o o g a e r ts, professor in de letterkunde aan het Athenaeum en secretaris van de maatschappij der wetenschappen en kunsten , hield bij deze gelegenheid een lijkrede. J. B. C uyper , beeldhouwer te Antwerpen , vervaardigde zijn borstbeeld. Zie Biographic historique et artistique de .T. C. de Meulemeester de Bruges , graveur en tailledouce , editeur des Loges de Raphael d' Urbin , par Edmond de Busscher. Gand , de l'impremerie de de Busscher frres 8°. avec portrait , fac-simile" et planches ; Biogr. Univ. ; I m m e r z e e 1, t. a. p. bl. 221. MEULEN (GILLES VAN DER) een Belgisch kunstschilder, lid van het St. Lucasgild te Brugge sedert 30 Oct. 1468. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 221; Kramm, t. a. p. bl. 1107. MEULEN (ANTOINE FRANCOIS VAN DER), werd in 1634 te Brussel geboren , ontving het onderwijs van de bataille-schilder Pieter S n ay er s , en werd spoedig een bedreven schilder in het yak van zijn meester. Eenig kunstwerk , bij Colbert bekend geworden zijncre , werd hij naar Parijs ontboden , voor rekening van de kroon gehuisvest in de Gobelins , en met een jaarwedde van 2000 livres aan den persoon des konings ver­bonden , terwijl zijne kunstwerken bovendien zouden betaald worden. Sedert volgde hij Lo dew ij k XIV op zijne legertog­ten in de Nederlanden , teekende met de meeste naauwkeurig­heid de kampementen , aanvallen , veldslagen , krijgsmarsehen , en de straten waar zich de koninklijke troepen onderscheiden hadden enz. Na deze teekeningen vervaardigde hij de schil­derijen der krijgstogten van Lodew ij k XIV , die in de vorste­lijke paleizen geplaatst werden. Hij overleed in 1690 en werd in de St. Hippolytenkerk te Parijs begraven. Van der Me u­1 e n was een man van talent en bekleedt , door de juistheid zijner teekening , eon eersten rang onder de bataille-schilders. H u g ten b u r g heeft verscheidene zijner stukken in het koper gebragt. Het Brusselsch museum bezit van hem een meester­stuk , voorstellende Lodewijk XIV voor Doornik. Het 16de , 17de en 18de deel der prentverzameling , bekend onder den naam van het Cabinet du Roi , bevatten een stel van 152 pla­ten , gegraveerd naar van der M e u 1 e n. Het museum B o y-mans bezit een Bergachtig landschap met eenige miters, die een transportwagen begeleiden (Cat. bl. 25 N°. 158). Zijn por­tret is door P. van S c h u p p e n gegraveerd naar N. de La r-g i l l i e r e in gr. piano. Zie Biogr. univ. i. v .; Nouv. Biogr. Nation. ; D e s c a m p s , Vies des Peintres Flanands ; Mariette, Abecedaris ; T a illasson, Obs. sur quelques Brands peintres ; C h. B 1 a n c , list. des Peintres , liv.157; Villot, Notice des Tableaux du Louvre (fcole Francaise) ; Houbra­ken, Immerzeel, Kramm. MEULEN (CORNELIS VAN DER) , bekwaam portretschilder , leerling van Samuel van Hoogstraaten. Hij bloeide omstreeks 1680. Zie Houbraken, Kramm, t. a. p. bl. 1107. MEULEN (KLAAs VAN DER) , bekwaam glasscbilder , in 1642 to Alkmaar geboren en in 1694 overleden. Ook zijne huis­vrouw Catharina Oost fr i e s beoefende tot in hoogen ouder­dom het glasschilderen. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 222. MEULEN (LAURENT VAN DER) , werd in 1645 te Mechelen geboren , aldaar den 10 Nov. 1665 in het schilders en beeld­houwersgild ingeschreven , en ontving het onderwijs van den beeldhouwer Pieter van der S t o c k. Weldra verwierf hij zich veel naam door zijn talent om de doode natuur te beeld­houwen. Zijne kunstwerken worden zeer gezocht door de vreem­delingen , weshalve zij steeds zeldzamer werden in Belgie. Vroeger beyond zich in de H. Sacramentskapel van de St: Rombouts kerk to Mechelen een gedicht op het H. Sacrament , dat met een fraaije door dezen kunstenaar gebeeldhouwde lijst om­geven was. Hij was ook belast om het hoofdaltaar der L. V. kerk in dezelfde stad , met beeldhouwwerk te versieren. De heer Pierits te Mechelen bezat (1843) een der schoonste voortbrengsels van dezen meester , namelij k een gebeeldhouwde lijst, waarvan de snede zoo fijn is dat de bladeren en takken bij de minste togt zich bewegen en trifler]. Deze lijst is afge­beeld en beschreven in Messager des Sciences et des arts en Belgique. 1836. p. 54. Hij overleed in zijn geboortestad 26 Oct. 1719 en werd in de St. Romboutskerk aldaar begraven. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 222; Kramm, t: a. p. bl. 1107. MEULEN (PIETER VAN DER) broeder en waarschijnlijk ook leerling van Antoine Francois van der Meulen. Hij werd tot beeldhouwer opgeleid , doch lief dit vak varen en legde zich op de schilderkunst toe. Hij schilderden batailles en jag-ten , stak in 1678 naar Engeland over, maakte daar veel op­gang en bragt o. a. de krijgsbedrijven van koning Willem op doek. Zijn portret is door N. de Largilliere geschilderd en door Isaac Beckett in mezzo-tinto gegraveerd. Ook be­staat er een door A. Bannerman gegraveerd in 4°. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 222; Kramm, t. a. p. bl. 1107. MEULEN (P. J. VAN DER) , //de laatste van het in de kunst­wereld zeer bekende broederpaar Antoine Francois en Pierre van der M e u 1 e n." Het blijkt echter Diet dat hij zelf de kunst beoefend heeft. Hij overleed 5 Maart 1850 to Coblentz in den ouderdom van 74 jaren. Het door hem na­gelaten schilderijen-kabinet bevat vele zeldzame stukken van oude meesters. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1107. MEULEN (SIEUWERT VAN DER) heeft zich als teekenaar van zee en havengezigten doen kennen. Zij zijn ten deele door A. van der L a a n in koper gebragt en uitgegeven (Groote Visserij. By Petrus Schenk , in de Warmoesstraet , op 't hoekje van de Vissteeg in Tinting Atlas tot Amsterdam 12 pl. in f°.) Hij handteerde echter,, volgens K r a m m, veel beter de gra­veur- en etsnaald clan de genoemde gravuren bewijzen. Deze bezit eenige dezer gravuren , en ook een boekje , getiteld : Verscheyden gezigten en perspectiven, soo naar 't keen als anders , in 't toper gebragt door S. v. d. M. Amst. 1707. Ook vermeldt hij : Een prent in fol. oblong. , voorstellende Ben geveeht bij een moeras , in een bergachtig landschap behoorende tot de geschie­denis der overwinningen door VendOme en prins E u g e n i u s op het slagveld bij Adda behaald , 1705. Ben reeks van 16 bladen, met verscheiden soorten van vogels in klein fol. Groote figuren in historischen geest; waren minder zijn vak blijkens de titel voor 4. Prudentius Lofzangen , tot Leyden by Jacobus Meul. 1712. Zie Immerzeel, t. a. p.; Kramm, t. a. p. MEULEN (ANDRIEs VAN DER) waarschijnlijk een Gente­ , naar, of volgens Snellaert van Oudenaarde, volgens Casteleyn voor 1548 gestorven. Hij schreef een Keur van Historien en vertaalde een latijnsch werk van paus I n n o c e n t i u s III in dichtmaat , getiteld : Een zuverlic boucxkin van der ketyrigheit der menschilikker naturen, averghezett ?den latyne , in Vlaemsche dichte , deur Andries van der Meulen. Gheprent te Ghend , tegen over Tstad­hums by Joos Lambrecht , lettersteker 1543. Een ander uitgaaf voert tot titel : De ketivigheyt der menschelicker natueren ende versmadenisse des weerelts : Berst ghestelt in latyne, by Lotharium Diaconum , ende nu overgheset in Vlaemschen dichte , by 21nd/ie.& van der Meulen. Te Ghendt , by de Neduwe van &lemon , op de Hooch­ poorte , in den Bybel , 1576. Typis Gualterii Manilii kl. 16°. Men weet dat I n n o c e n t i u s III , voor hij paus werd , den naam droeg van Lot h ari u s. Hij was noon van Trasimond van de graven van Segn i. Zie Biogr. Univ. art. Innocent. III; VT ill ems, Verh. D. I. bl. 245 ; Snellaert, Verh. over de Ned. dichtk. in Belgic, bl. 203 , 213 ; Messager des Sciences hist. 1842, p. 53 , 54 ; Cat. van Damme, p. 216, No. 3307. MEULEN (CATHARINA VAN DER) , een geestelijke dochter te Antwerpen , wordt als dichteres vermeld van Het eensaem Tortelduyfkeyz , 1703. He .Hemels Lustholken , 1705 , en van Den aengenaemen Roselier , 1707. Be stijl is volstrekt prozaisch. Zie W ill ems, Verh. over de Nederd. taal- en Letterk. D. II. bl. 161; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. o. h. w. MEULEN (GERARDUS VAN DER) , theol. doct., werd in 1667 te Leyden door curatoren gemagtigd tot het geven van onder­wijs in de godgeleerdheid en het presideren bij disputatien over onderwerpen , die wetenschap betreffende , van welke magtiging hij echter niet lang gebruik maakte. Zie Siegenbeek, Gesch. d. Leids. Ilooges. D, I I. hi. 271; Soar-mans, Acad. Reg. bl. 95. MEULEN (JoosT VAN DER) , tooneeldichter uit het laatst der 17e eeuw. Men heeft van hem : De Veroveringh der koningklycke stadt Buda , Ihooneel -wys , af-gkeinaelt door eenen lief hebber der R.yin-konst. Must. J . Tenhoorn 1687. kl. 8°. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. o. h. w.; Cat. d. *Maws. v. Ned. Letterk. D. I. hi. 1466. MEULEN (DANIEL VAN DER), koopman te Leyden , onder voorgeven van ziekte zijns broeders naar Antwerpen ontboden , verstond van verscheidene grooten en van den aartshertog zel­ven , hoezeer men daar haakte naar den vrede. Hij werd daarop (1598) ter algemeene staatsvergadering gehoord , die hij zelfs verzekerde dat men gezind was de vereenigde staten hun­nen godsdienst vrij te laten , zoo zij slechts den aartshertog en de infante wilden erkennen. Zie Bor, Ned. Oori. B. XXXV. bl. 37; Wagenaar, Vad. D. IX.b1.11; Groen van Prinsterer, Arch. serie II. T. I. p. 424. MEULEN (JAN VAN DER) , doctor in de regten , aalmoeze­nier van de hertogin van Parma in 1567. Zie de Kempenare, Vlaamsche Kronyk , bl. 37. MEULEN (VAN DER) , of DU MOULIN , broeder van den vorige , werd in 1567 , in plaats van de Cock, die tot pro ­cureur- generaal werd benoemd , raadsheer commissaris te Gend. Hij overleed 24 Junij 1578 , en werd 4 Julij in de St. Bavo kerk begraven. Zijne dochter huwde met een Spanjaard. Zie de Kempenare, t. a. p. bl. 37, 100, 101, 167. MEULEN (JOHANNES ANDREAS VAN DER) , heer van Nierop en Portengen , zoon van den raadsheer Willem van der Meulen en van Constantia Duitz, werd 6 Dec. 1635 te Utrecht geboren. Hij studeerde aldaar onder Johannes Voet in de regten , en werd , na tot doctor in de beide reg- ten te zijn gepromoveerd , dijkgraaf van Vianen , en raadsheer in de gerechtskamer van dit district, vervolgens raadsheer in het hof van Brabant te 's Hage. Hij overleed aldaar in 1702 en werd te Voorburg begraven. Hij huwde C a t h a r i n a W i e r t z , dochter van den raadsheer en voorzitter van het hof van Brabant. Hij gaf in het licht : Statuta et consuetudines dioeceseos Pianensis et Ameyden­ sis , tam in civilibus quam criminalibus causis legibus rationi­ bus , decisionibus munita ac illustrata , ut et eorum a jure coin­ muni divortia passim ostensa. Traj, 1684. 4°. Dissertatio juridica circa Fideicommissum in testamenti ii­lustrissimi D. Comitis Johannis Wolphardi de Brederode con­tentum , in qua , insertis furis responsis a juridica j'acultate Leydensi aliisque magni nominis jurisconsultis in ea quaestione datis , summarie inquiritur in illiu8 fideicommissi gualitatem : illudque ease puma et perpetuum , non conditionale , et aeque filias ac filios Testatoris concernere , in 21826% ac regnantis comitis Lippiae defenders et ad contraria placide res­pondere conatus est. Forum conscientiae seu jugs Poli , hoe est , Tractatus theolo­gico-juridicus , in quo Jus Joni ad nortnam juris poli revocatur , et examinatur per silectas quaestiones , secundion trig furls prae­cepta digestas , et intres parks divisas. Traj. 1693. 4°. P e-t ru s R a b us geeft in zijn Boekzaal van Europa 1693 , hi. 44 volgg. een verslag van dat werk. Zie Burman, Traj. erud. p. 235-237. MEULEN (Mr. WILLEM VAN DER) of MUELEN, broeder van den vorige , werd in 1658 te Utrecht geboren. Hij was heer van Oud-Broekhuizen , Portengen , Nierop en decanus van den kapittele van St. Marie to Utrecht , ordinair raad in den. Hove prov. van Utrecht, dijkgraaf van den Lekkendijk bene- den den Dam. Als regtsgeleerde verwierf hij grooten roem. Burman noemt hem /air praeconio nostro major." A d e- lung, //Hon. regtsgel. der allerhand sonderbare Meinungen vertheidigte and sick unter andern mit menig philologischen Tractat bekant gemacht hat." Zijn wapen (gebogen molenwieken) vindt men onder zijn portret , voor de Costumen. Hij overfeed in 1719. Hij schreef: Dissertatio de ortu et interitu Imperii Romani , qua exana­ natur , an ea , qua dim fuerunt Romani Imperii , jam sint Ger­ manici Regni , propter translationem Imperii Romani in Caro­ lum M. factum. Accedit Dissertatio de Sanctitate Summi Imperii Civilis. Ultraj. 1698. 12°. Editio Secunda a plurimis mendis purgata , et Indite aucta. Ultraj. 1738. 12°. Ook verscheen er een afzonderlijke uitgaaf der hissertatio de Sanctitate etc. Ultraj. 1738. In tit. D. de justitia et jure. Traj. 1723. 4°. Dissertations de die mundi et rerun omniumnatali , complec­ tens historian creationis juxta seriem et ordinem a Moyse des­ criptam C. I. II. Genes. cum Defensione Dissertationis de ori­ gine juris naturalis opposita Simonis Heim Musaei. Ultr. 1713, 1738. 4°. Exercitationes in titulum D. de Justitia et jure , et historian Pomponii de Origin Juni& Ultraj. 1724. 4°. Hugonis Grotii de jure Belli ac Pacis Libri tres. Cum commentariis Guelielmi van der Muelen et Not is Jo. Fred. Gronovii. Ultraj. 1696 , 1700, 1703, 3 vol. fol. Costumen , Usitantien , Politien ende stijl van procederen der stad Jurisdictie en vrijheid van Utrecht. Met aanteek. en aanm. Utr. 1709, 1716. fol. Over ordonnantien en Instructien op de 810 en manier van procederen voor den Iloven van Uytrecht. Uytrecht 1706 kl. 4°. Onderzoek over het hoogste gebied. Utr. 1723. Aangename Roselaar. 2 d. 8°. Zie Burmann, Traj. erud. p.235, 305, 386, 448, 453; Saxe, Onom. T. V. p. 410; S a n d b r i n k , de advocat iTuribus , p.131; Manes Grot , p. 768 ; Acta Lipsiana erud. 1739, p. 134; Bibl. Raisonnee, XXII. p. 203 , svv. ; Adelung en Rotermund; Boekz. d. Gel. 1 , er., 1724 b. bl. 539 ; Cat. des Livres de Crevenna , No. 1299 ; Abcoude; Naamr. bl. 244; dank. bl. 138; Arrenberg, Naamr. bl. 351, Kobus en de Riveeourt; Muller, Cat. v. portr. MEULEN (P. VAN DER) , schreef : De cruciatious , quibus capitalium criminum rei olim tam ante , quam post mortent afficiebantur. 2 part. Ultr. 1752. Zie Cat. Musschenbr. p. 26. MEULEN (RIJNHARD JAN VAN DER) oudste zoon van Mr. Petrus van der Meulen en Clara Henrica Traka­n e n , werd 9 Dec. 1768 te Ysselstein geboren , studeerde te Utrecht , werd predikant te Ysselstein (1792), Hoorn (1804) , Haarlem (1805) , Amsterdam (1813) , waar hij overleed. Hij buwde Jonkvr. Wilhelnaina van Boetselaar, en gaf drie Leerredenen over Klaayl. III bij Leydens ramp 4°. , over Jes. V : 7 in het Zendelingsgenootschap en over Hebr. III : 4 op het derde ceuwfeest der Hervorming uitgesproken , in het Licht. Zie vervolg v. C r o e s e 's Kerk. Reg. der pred. te Amsterdam , bl. 98, 99. MEULEN (P. H. VAN DER) schreef: Berekening van den teerliny-inhond eeniger aarthverken, meest bij de artillerie voorkomende. Delft 1828. gr. 8°. Bijdrage tot de kenyzis der artillerie voor de verschillende wapenen. Breda 1831. gr. 8'. le stuk. Zie v. Cleef, Naaml. MEULEN (PIETER LUITJES VAN DER), in 1720 te Donker­broek geboren , en sedert 1752 kooprnan te Leeuwarden , werd da6r door uitstekende bekwaamheden en ondernemingsgeest een groot handelaar en industrieel. Op het Zuidvlict te Leeuwar­den liet hij met zijn broedcr con grooten oliemolen , geheel van steen , opbouwen , welke tevens tot een run- en trasmolen en plaatslijperij werd ingerigt. Daar bij stichtte hij eene buurt voor knechtswoningen , Pietersburen genoemd waarbij hij kort daarna een leerlooijerij , zout- en zeepziederij voegde , waardoor hij, die bovendien een meekrapstoof dreef en verscheidene sche­pen op zee had , velen werk en brood verschafte. Hij is om­streeks 1800 , wegens zijn ijver en edelmoedigheid zeer geeerd , overleden. Zie W. Lekhoff, Geschiedk. Beschr. van Leeuwarden , D. II. bl. 437. MEULEN (PIETER HERMANUS LUITJES VAN DER), een zoon des brooders van bovengenoemden , werd te Leeuwarden den 10 April 1780 geboren en was voor den handel hestemd. Uit liefde voor de kunst begaf hij zich near Amsterdam, waar hij zich op de teeken- en graveerkunst toelegde , en vooral in de gepointilleerde manier van Portman, eerlang voortreffelijke proeven leverde. Daarvan zijn als de voornaamste , ook in Mulle r's Cataloyus van Portretten, bekend : Ds. A. R u t­ge rs, 1794 Prof. H. Cannegieter, 1804 en vier jaren later M. Couwenhoven, Prof. A. Reland en Roemer Visscher met zijne dochters Anna en Mari a. Mr. Jac. S c h el t ema, in wiens werk ze geplaatst waren , voegde er bij , dat het hem geen gering genoegen verschafte , den naam van dezen jongen Prieschen kunstenaar,, die tot nog toe meest 47 voor andere meesters werkte , hierdoor meer bekend te maken. Van zijn lateren arbeid kennen wij alleen het portret van witsen Geysbeek, die in het kunstwerk van van E yn den en van der Willigcn , een zinneprent op Prof. Kempers dood (1824) en een gezigt op de Amsterdamsche beurs in aquatint. Ook was hij een bekwaam teekenaar van bloemen. Vooral het portret van Roemer V i s s c her heeft hem tot den rang onzer beste graveurs verheven , die V e 1 ij naar de kroon stak. Omstreeks 1850 is hij , welligt te Amster­dam, overleden. Zie I m m e r z e el en K ramm, aangevuld door onzen medewerker W. Eekhoff. MEULENAER (ANT0NI) volgde in 1548 Viglius van A y t t a op als raadsheer in den grooten raad te Mechelen. Hij werd met anderen tegen 25 Alei 1565 ten hove beschreven om hunne gedachten te zeggen over het leeren van het yolk , de verbe­tering der zeden van de geestelijkheid en over bet ketter straffen. In Oct. 1567 werd hij met Mr Jan Ducxtrius, of liever (VA uxtru yes, en de opperprovoost van den hertog van Alva als commissaris naar Mi(Idelburg gezonden om aan de regering tien vraagpunten over to geven betreffende het ge­drag der regering gedurende de beroerten in 1566. MEULENAER (PIETER) , volgens F. Bogaerts in 1670 geboren, was bataille-schilder,, doch onbekend bij K r am m. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1108. MEULENAERE (FLoRis vAN) , dichter van de Nieuwe voldichte Reusespraecke der stede van Brugge 1687. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. o. h. w. MEULENARE (PIETER PAULUS ZACHARIAS DE), schepen van Thielt , ging in 1590 met zij nen arnbtgenooten Willem de Smet en jonkheer Willem de Rycamez, burgemeester van Thielt , op last der commissarissen der rekening naar Brugge , en werden bij hunne terugkomst door de vreemde huurlingen , die op buitjacht liepen , gevangen genomen , meer dan twee maanden vastgehouden , en eindelijk tegen een aanzienlijk rant­soen losgelaten. Zie Serrure, Vad. Mus. D. V. St. I. bl. 129. MEULENAERE (Graaf F. A. BE) , in 1794 geboren , vertegenwoordiger van Thielt. Hij was gedeputeerde als procureur des konings in 1819 onder de Hollandsche re­gering. In 1 824 werd hij voor -Westvlaanderen gekozen tot lid van de tweede hiller der staten-generaal , waar hij een der vurigste redenaars was van de Belgische oppositie. Na 1830 werd hij lid van het congres en stemde daar voor de constitutioneele monarchie , voor de vervallenverklaring van bet huis van Nassau , voor den hertog de Nemours, en daarna voor koning L e o p o 1 d. Hij was minister van binnen­landsche zaken in 1831. Vervolgens was hij driemaal minister van buitedlandsche zaken in 1831, 34 en 41. Van 1830 tot I84S was hij lid van de kamer. Toen in dat jaar de vereeni­ging van eenig staatsambt met het lidmaatschap van het pule­ ment onvereenigbaar werd verklaard , werd hij gouverneur van Vlaanderen , en bekleedde die betrekking tot in 1849. In 1850 narn hij op nieuw zitting in het patlement , waarvan hij tot aan zijn dooci lid is gebleven. Hij was een man van groote kunde , die zeer veel geleerdheid aan weiwillendheid paarde. Zijn ter aarde bestelling had met groote plegtigheid • te Brugge plants. Na het overlijden van den graaf Felix de Merode was hij de eerste merkwaardige man van (le clericale partij die door den dood werd weggerukt. Hij overleed in 186. , van hem is een lithographisch portret , in fol. , naar J. Di e m s , door B a ud ui n. Part. berigt. MEULENAERS (A BRAHAm) , een Vlaamsch diehter nit bet begin der 17e eeuw. Men heeft van hem o. a. een lofvers op de Geestelijke Geclichten van W. van der E l s t. Antw. 1622. Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. o. h. w. MEULENBERGH (D.), portretsehilder te Brussel , die op versciiillende tentoonstellingen aldaar zijne schilderijen zond , en op die van 1836 een bronzen medaille behaalde. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 222. MEULENDIJK (G0DEFRIDUs) , to Eindhoven geboren , ba­chelier formed in de godgeleerdheid , volgde den 13 Sept. 1704 Augustinus Hendriks als president van het Bossche col­legie op. In 1725 legde hij deze bediening near en werd , door vergunning der Universiteit , pastoor te Hamme bij Den­dermonde in het bisdom van Gend. Zie van G i 1 s , Cath. Meijer., Memorieb. bl. 153; van Gils en Copp ens, N. Beschr. van het Bisdom van 's Bosch, D. I: bl. 358. MEULEWELS (PIETER) vervaardigde een blijspel Timon Misantropos, in 1636 uitgegeven. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. o. h. w. MEULHOFF (FREDERIK) stichtte te Dordrecht met een lid van den oudraad , genaamd V i n g e r hoed, in 1689 de eerste suikerraffinaderij , onder den naam van Ossekop. Deze hloeide onder bet bestuur van Mean° ff z66 , dat beide er zich veel goeds van beloofden. Doch deze, de Augsburgsche confessie toegedaan en te Dordrecht geen gelegenheid vindende 47* zijn godsdienst uit te oefenen , besloot elders te gaan wonen , waar hij vrijheid van godsdienst had. Pit besluit , geenszins aan zijn collega behagende , zoo stelde deze hem de mogelijk­ heid voor om die vrijheid te verkrijgen , zoo hij zich, vergezeld van zijne geloofsgenooten , hier wonende , per request aan den Raad wendde, en er om verzocht. De Raad stond hun verzoek toe en wees hun twee gebouwen aan , waaruit zij eene keuze kon­ den doen om die in een kerk te herscheppen. Zij kozen er een , dat niet zonder groote kosten , tot een kerk werd ingerigt en den 5 Maart 1690 door P. W e s s e l i n g, predikant te Am­ sterdam , ingewijd. Zie Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 355, 356. MEULICIAN Junior (BARENT) werd in 1759 geboren , in 1787 predikant te Obdam , in 1788 te Abbekerk , in 1789 te Venhuizen , in dat jaar nog te Katwijk aan Zee , in 1792 te Bunschoten , in 1794 te Brouwershaven , in 17 9 7 te Harden-berg , waar hij den 1 Mei 1798 , oud 39 jaren , overleed. Als dichter maakte hij zich bekend door een bundel Bijbel-Zede- en Mengeldichten. Amst. 1780 , als godgeleerde , behalve door andere geschriften , door eene redevoering over eene hand­leiding , ter bevordering eener best nzogelijke Bijbelverdeediging , in 1797 to Deventer uitgekomen. In dit werkjen zijn , volgens Y p e y , uvervat eenige redevoe­ringen , dat is , in des schrijvers taal , redewisselingen , door hem gehouden met zijn neef, die een Deist was , ter volkomen overtuiging van dezen. Indien het waar is , dat deze man , zoo als de schrijver verklaart , in de daad overtuigd is gewor­den van zijne dwalingen , mag men het met regt daarvoor hou­den dat hij een zeer onnozele Deist is geweest , wijl hij zich anders , door den schrijver, die zich , in het verdedigen van het Christendom een ware breekebeen betoont te zijn , zoo ge­makkelijk niet zou hebben laten overtuigen." Zijn overige schriften zijn De godsdienstbeschouwer,, in stichtelijke vertooge2z. Leyden 1792. gr. 8°. Verhandeling over de goddelijkheid der gewyde geschiedenissen en derzelve verbindend gezag. Rott. 1796. Oratio de theologo exegetico-philosophico ad conditionenz Chris­tianorum hodiernanz constituendo. Zwolle 1797. 8°. Leerrede voor den Zandman. Zwolle 1797. 8°. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. o. h. w.; Ypey, Gesch. d. Christ. Kerk in de XVIIIe emu, , D. III. bl. 283 ; Bran s', Kerk. Reg. bl. 57; Arrenberg, Naamr. bl. 351; van Chef, Alph. Naamr. v. bock. 131. 400. MEULMAN (Mr. JAN) , zoon van H e nd r i k Meulman en Elisabeth D o m b u r g, werd den 14 Maart 1767 te Dalfsen bij Zwolle , waar zijn vader ontvanger was , geboren. Na het vroegtijdig overlijden zijner ouders , werd hij door zijn grootvader Fabius opgevoed. Te Zwolle ontving hij op de stads latijnsche school zijne voorbereiding voor de Utrechtsche akademie, waar hij op twintigjarigen leeftijd tot doctor der beide regten bevorderd werd. Nog in het jaar zijner promotie 1787 , e r d hij secretaris van het geregtshof en de hooge cri­ minele vierschaar der stad en lande van Woerden , en begon alzoo die loopbaan , welke hem , bijna 60 jaren lang , in ver­ schillende , vooral regterlijke betrekkingen , aan Woerden ver­ bond. Den 20 April 1803 werd hij er baljuw , in welke be- trekking hij de rij der kasteleinen of slotvoogden van Woerden gesloten heeft; gelijk hij dan ook de voorgenomene slooping van Woerdens aloud kasteel heeft weten te verhoeden en integen­ deel uitgewerkt , dat or een militaire strafgevangenis gevestigd is. Gedurende de Fransche overheersching was hij juge de paix (1811) , en in 1813 , na voor eene eervolle betrekking in het Utrechtsche geregtshof bedankt e hebben , kantonregter , waarbij hij echter , vroeger en later , benevens vele andere eervolle be­trekkingen , ook die van advokaat en notaris , van dijkgraaf, adjunct houtvester, lid der provinciale staters , en vooral van schoolopziener voegde, in welke laatstgenoemde betrekking , bijna 30 jaren lang door hem bekleed , voor vele onderwijzers zoowel als voor het onderwijs, veel goeds door hem is gesticht of bevorderd. Met ambtsbezigheden overladen , onttrok hij zich toch aan de beoefening der letteren niet. Behalve eenige stuk­ken van zijne hand , maar zonder zijn. naam , in het mengel­werk van het een of ander tijdschrift geplaatst , getuigt daarvan zijn werk , getiteld : Troerden in Slagtinaand 1813 , welke be­langrijke bijdragen tot de geschiedenis van ons vaderland (Amst. 1814. 8°). Voorts is nog een krachtigen toespraak door hem, als baljuw , tot den aanvoerder der beruchte Zwartjes bende, welke door zijn beleid vcrnietigd werd, gehouden , in Chri s­tenm e ij er 's Oorkonden uit het lijfitraffelijk refit , bewaard. Hij was in 1836 ridder geworden der orde van den Nederl. Leeuw. Den 31 Mei 1797 koos het provinciaal Utrechtsch ge­nootschap , en den 5 Mei 1831 de Maatschappij van Nederl. letterk. te Leyden hem tot lid. In 1787 huwde hij C. E. v a n Sor gen, van Utrecht, die hem in 1808 door den dood wend ontnomen , sedert bleef bij weduwenaar en kinderloos. Hij overleed den 22 Aug. 1857 , in tachtigjarigen ouderdom , op zijne hofstede Batestein onder Harmelen bij Woerden. Zie Kunst- en Letterb. 1847, D. II. bl. 304 ; Verslag van het Prov. Utr. Genoots. 1848; Verslag der Alg. Verg. d. Moats. v. Neerl. Letter/G. 1848, bl. 27, 28 ; de Wind, Bibl. van Neerl. Geschieds. IA. 31 ; (Naaml.) Astrea, 1856, bl. 440. MEULUWE (HENDRIK VAN), schilder te Antwerpen. Hij werd in 1513 als lid van de broederschap van St. Lucas aldaar ingeschreven. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1109. MEUNINXHOVEN ), volgens Nagler een Nederlandsch schilder , van wien men historiestukken en landschappen in de abdij van St. Donaas , en in de jezuiten kerk te Brugge viudt. K ra m m vermeldt van hem : Ben gezieht op de gewezen kerk van St. Donaas, den ouden burg en het stadhuis te Brugge, voorkomende op Cat. der schilder. van J. Rottiers. Gent 1834 , n°. 81. Zie Kramm, t. a. p. MEURANT (EMANUEL) nerd 22 Dec. 1622 to Amsterdam geboren , ontving onderwijs van P h i l i p Wouwerman, en overleed te Leeuwarden in 1700. Volgens Houbraken was hij een schilder van uitvoerige Hollancische dory- en landgezig­ten , met name van bouwvallige boerenwoningen. Zie Houbraken, Lev. d. Schild. D. II. bl. 102 ; Wagenaar, Amsterd. D. XI. bl. 419. MEURANT (EsAIAs), beoefende de latijnsche poezij en was een vriend van Heib l o c q. Onder de Versus Familiariunt, p. 242 van diens Farrago Latino•Beigica kornt een gedicht van hem voor. MEURER (JosEPH) , volgens Nagler schilder en etscr , volgens Br ulliot biocide hij in de XVII. eeuw. Er is alleen eon prent van hem bekend , voorstellende : een bij een grooten boom staanden jonyen , die een links hee2z vliegenden voyel na­staart , beneden hem een hut en een vogelnest. Zie K r a rn m , t. a. p. MEURER (FREDERIK ALEXANDER) , kapitein ter zee , nam deel aan de krijgsverrigtingen omler do kapiteinen-commandeurs J. P. van Br aam, Willem Silvester en A. 11. Starin in NeCrlands Indic. Hij kwam op de Lynx met nog drie andere schepen in het laatst van 1786 of begin van 1787 to Batavia trail. In Sept. 1791 gelastte hem , (lie toen over de voor Bath lig­gende vereenigde scheepsmagt het bevel had , cen op de Kruis­schans op de Schelde ten anker liggend vijandelijk gaffelschip door eenige gewapende sloepen , ondersteund door de brik la Levrette , te doen wegnernen. De uitvoering van dozen last nerd door M eur e r opgedragen aan den kapitein luitenant Gerrit Verdooren en aan den kapitein-luitenant van Direkinck, die hem gelukkig volbragten. Zie J. C. de Jon ge, Gesch. v. h. Nederl. Zeelv. D. VI a. bl. 243 , 495. MEURIER (GABRIEL) , omstreeks 1520 geboren te Avesnes, een stadje in dat gedeelte van Henegouwen , hetwelk thans nan Frankrijk behoort , kwam omstreeks 1550 te Antwerpen en (Tend° eene Fransche school , (lie in haren tijd zeer verrnaard was , en hij heeft zich bekend gemaakt door het uitgeveri van een ilatl­tal boekjes voor de jeagd bestemd , die tot heden zeer gezocht zijn deels on) de aardige titels , zoo als le Perroymet mignon des petits enfants, la Guirlande des jeunes fines, la Foire des enfants d'Israel , le Bouquet de la philosophie morale , enz., doch ook om den inhoud , waarin meestal, zoo voor de geschie­denis van opvoeding en onderwijs als voor de taalstudie, nog al wat te leeren is. Al die werkjes zijn in het Fransch, maar bij velen komt een Nederlandsche tekst bij. e a ri e r was een moeijelijk , oploopend en afgunstig menscb. Zijne uitvallen tegen sclirij vers van hetzelfde vak dat hij be­oefende , zoo als de beroemde Kilian us, de Fries M elle m a cnz. strekken daarvan ten bewijze. Maar in de klagt tegen hem door het Antwerpsehe schoohneestersgild werden er zoo vele grieve!' , tegen zijn geclrag even als tegen zijne eerlijk­held opgesomd , en werd hij met zulke zwarte kleuren afge­schilderd , dat men wel moet aannemen dat hij niet altijd tref­felijk handelde en dat het dikwijls lastig was om met den man om to gaan. Op de klagten , die de dekens van het gild tegen hem indiende , veroordeelde de superintendenten der school M eu­rier tot het betalen van een geldboete en lieten hem later van de lijst van bet gild schrappen , doch hieruit volgde niet dat hem het schoolhouden verboden werd ook werd bet ver­zoek zijner medebroeders in het gild , dat hij , naar een owl middeleeuwsch gebruik , barvoets en blootshoofds met een bran­dende kaars in de hand , vergiffenis zou vragen , niet ingewilligd. Pieter Heyns, die ats deken als een der voornaamste boschuldigers tegen Meurier optrad , was vroeger zijn vriend, bliikens zijn gedicht v6or zijne Guirlande des Alines filles (re­veue et de plusieurs belles sentences illu,stree. Anvers 1580.) Dit gedicht van H e y n s beantwoordde M e u r i e r op de voor­laatste bladzijden van gemeld boekjen met twee Fransche stukjes 11 A Pierre Heyns , amateur et digne professeur de Francois." In de klagt der dekens , wordt hem o. a. ten laste gelegd : llOock sonder wete van de ouders nyetteghenstaende datter veel rys-teeckenen waxen , noch meerder ghethal te hebben doen munten ende slaen , ende die altesameri met synen naem ende bynaem doen mercken um rys te halen." Deze rys-teeckenen waren niet anders dan presentie penningen van het gild, die in sommige omstandigheden aan de leden uitgedeeld werden en waarvoor zij dan een schotel rijstenbrij bekwamen. De hier aangehaalde woorden beteekenen niet dat Aleurier in 1575 een nieuwen penning voor het schoolmeestersgild deed snijden , want deze bestond reeds sedert 1562 , maar wel dat hij met den bestaanden stempel op nicuw een aantal van die stukken bail laten munten iets waardoor hij onnoodige kosten veroorzaakte , en verder dat hij op alles zijnen naam en voornaam had doen plaatsen. Ilij overleed te Antwerpen in de laatste jaren der lie eeuw. zijn portret komt en medallion voor , op den titel van : le grand dictionaire francois yamen , Rott. , Isaac van a e s b e r g h e, 1624 , 4 °. waaraan hij ook medegewerkt had. Hij gaf in het licht: La Grammaire Francoise. Anvers 1557. 12°. Dictionaire Flamand-Francois. Anvers 1562. 8°. Traiti pour apprendre a parler Francois et Anylois ; en­ semble de fa ire Lettres etc. Rouen 1563. 16°. La Grammaire Frangoise Flamande. 12°. Le Bouquet de Philoso_phie Morale. Anvers 1568. 12°. Coloquios familiares muy conveniences de quantos julieron Pasta agora, Para qua quiera qualidad de personas desseosas de Laber hablar y escribir .Espaizol y .Frances. Amber. 1568, 12e. Conjugationes, arte , y regulae muy proprias y necessarias paralos que quieren depender EspaTzol y Frances. Amberes 1658. 12°. Formulaire de lettres morales , fort propres pour l'usage des jeunes filles es escolles. Anvers 1'673. 12°. Ihresor de sentences dories , proverbes et dies commune , selin l'ordre alphabetique. Avec le Bouquet de philosophie morale, par demandes et responses. Lyon 1577. 16°. Rouen 1578 kl. 12°. Paris 1582. 16°, it. Facities et mots motile d'aucuns excellens esprits , et nobles seigneurs Francois et Italiens ; avec le .Tresor de sentences et proverbes dorez de Gab. llieurier. Lyon 1597. 8°. Cologne 1617. 8°. Livre d'or,, contenant la charge des Parents , les Preceptes du bon Maistre , le devoir des Enfans , et l'office d'une bonne Matrone ; cc chascun non moms necessaire que tres utile et salutaire. A livers 1578. 12°. Het laatste stukje is getiteld : L'office d'une bonne Matrone , c'est c't dire , Mere de famille regente ou preceptrice, specialement des jeunes filles. Avec pill­sieurs lefties missives. M euri er maakte gebruik bij het zamenstellen van flit werkje o. a. van de Bducalio pnerorum. Basileae 1544. 4°. van Franc Ph il el ph c. Ook in het Fransch met den titel van : Le Guidon des Farms en l'instruction de leurs enfans , par Philelphe , traduit par Jean Lode. Paris 1513. 12°. La Guirlande des jeunes jilles , bastie et composee par G. Meurier el translatee en haul Allemand par Abram de Main. Cologne 1617. 12°. (Fr. en Hgd.) Zie La Croix de Maine, p. 113 ; Preface du Grand Diclionaire et Tresor de Francois, Flainenq , et Espagnol. Anvers 1639 40.; D i­naux, in Archives du .Nord de in France et the Midi de la Belgique .Nouv. Serie 1844, T. II. p. 376; Bibl. Brig. T. II. p. 376 ; P a-quot, Mein. T. II. p. 8, 9; Serrure, Vad. dins. D. III. bl. 392; v a n Orden, Bijdr. tot de Penningk. bl. 50 en pl. VIII. No. 7. MEURIER (GABRIEL) , zoon van den vorige , gaf in het licht : Conivgaison famenfrancoises de Gabriel de Meurier , conju­gatien in Nedercluytsch elide Fransoys. Antw. 1618. Recentement par le meeme corrigies et meliories. Delft 1641. 12°. Paquot sehrijft dit werkje aan den vader toe. Zie Bibl. Belg. T. II. p. 389 ; S errur e, Vad. Mus. D. III. M. 390; Paquot, Mena. T. II. p. 9. MEUBLING (JAN) , een der eerste , die de leer der Her­ vormden to Amsterdam was toegedaan. Als schutter haalde hij , benevens eenige anderen , den predikant Jan A r e n d s z. met een schuit uit Waterland (1566). Ook was hij een der onderteekenaars van het verdrag , waarbij den Hervormden veel vrijheid werd toegestaan. In 1578 werd hij tot weesmeester aangesteld. Zie Brandt, Ref. D. I. bl. 385 ; Commelin, Beschrijv, v. Amsterd. bl. 986; W a g en aar, Beschrijv. v. Amsterd. D. III. bl. 168, 199, 479. MEURS. Eene heerlijkheid van het huis van Oranje-Nas­sau. Van daar dat bij het afstaan van dat land in de 17e eeuw zich vele inwoners met der woon naar Nederland begaven , daarvan hun naam ontleenden en stoffe b craven tot al de vol-gende talrijke artikelen. MEURS (WALRAvEN VAN) , uit het geslacht der graven van Mcurs, en broeder van Theodorus, aartsbisschop van Keulen , H e n d r i k , bisschop van Munster , en Fred e-r i k, graaf van M e u r s (de beide eerste waren ook kardina­len) , was domproost te Utrecht , toen hij , na den dood van bisschop Frederik III van Blank enheim (9 Oct. 1423) benevens Rudolph van Diephorst en Johan van Bu­ren, proost te Aken en van de Maria-kerk te Utrecht , naar den myter dong. Hij verkreeg hem echter toen niet. Na den dood van Suederus van Cuylenburg, in 1439 to Bazel gestorven , verkozen hem eenige kanunniken van Utrecht , volgens sommigen te Arnhem , volgens anderen te Dordrecht , tot bisschop , welke keus door paus Felix V en het Concilie van Bazel bevestigd werd. Naar hij echter op geen wettige wijze en slechts door een creel ballingen , op geen behoorlijke plaats , en door een paus , die niet door alien voor wettig werd gehouden , verkozen was , wordt hij niet tot de bisschoppen gerekend , en terwijl zijn tegenstander Rudolph van Diephorst, door paus g !tins IV als bisschop van Utrecht bevestigd te Utrecht zetelde , hield hij zijn verblijf te Arnhem en te Dordrecht , en oefende zijn geestelijk gebied over Gelderland , Holland en Zeeland uit. In de laatstgemelde stad woonde hij in 't huis Kruissenburg aan de noordzijde van de Groote•kerk (waarin ook zijn voorganger Suederus gewoond had) en hield daar van 1432 tot 1441 zijn hof. Van hier deed hij Rudolph en diens aanhang in den ban en wendde alle middelen aan om in bet bezit van bet biadom te geraken. Eindelijk werd de zaak door den kardi­naal de C u s a bemiddeld ; van Me urs schoon tegen den wil van 't yolk , bis.sehop van Munster , en ten zijnen behoove van het Stift van Utrecht eene z« -are schatting gevorderd , met bedreiging van den ban aan hen die ze weigerden op te brengen. De geestelijkheid kantte zich tegen deze schatting aan , die , echter niet. aan W a l r a v en , die kort daarna over­leed , maar aan zijn erfgename is betaald. Hij overleed te Arnhem , "des Sondages vor sin te Mlchiel 14A ," of zoo als een ander nil "daeghs na S. Franciscus." Aruoldus de Bev erg:erne schrijft in zijn Citron. Monas­teriense "do sturf hisschop Walrave van Moirse ein biscop van Munster , dair al dose unwille , end ongelucke , und veide van opstont , und na des tyden als hi gecores was to einen biscoppe , do quaff dessen Lande alle ongeluck , und hi hadde nye willigen dash in (lessen Lande." Zie A. Matthaei, Anal. T. V. p. 89, 111, 112, 123, 125, 495, 499, 507. 513; Appendix S. Petri, ad Chronic. de .T. Beka, p. 140; Bat. Sacra , T. 1. p. 500 seqq. ; B ale n , Beschr. v. Dordr. bl. 774; Burman, Utr. Jaarb. D. 1. 1)1. 453, 453, 456, 472, I). II. bl. 53, 121, 127, 183, 220, 221, 222, 378; Wagenaar, Vad. Hist. I). III. bl 498; Kist en Royaards, Kerk. (eerste serie) , 1X. bl. 43, 7 1 ; Chron, v. h. Bst. Genoots. D. VI. bl. 151, 154; D. VII. bl. 225; D. VIII. bl. 109. MEURS (A. vAN). Men heat : S u d e r in a n (J.) en v a n Mel" r s (A. J.). Protest tegen de maniere van leroepiny van D. van Heist , gernspendeert leeraar bij de Doopsyezinden van de Zon te Amsterdam , to leeraar in de vereeniyde Doopsge­zinde yemeente te Rotterdam. Amst. 1718. M. van Oudenaarden, ilanmerkinyen over bet Protest van Suderinan en van Meurs. Ald. 1713. A. van A I k rn a a r , Onderzoek en weclerlegying van het Protest. Ald. 1718. S c h y n en H. van Da[n, De Kerkenraedt en yemeente der Doopsyezinden te Amsterdam Vall de Zon verdediyt tegen A. van Alkmaar. Amsteld. 1719. Pro veritate et sine proprietate enz. ter beantwoorcling van lid boekie, genoemt lie Kerkenraeds en Gemeente der Doopsge­zindoz to Afm,slerdanz enz. Ald. 1719. MEURS (CHRIsToFFEL, , graaf VAN), en Sarwerden , stad­bonder van Groningen !lumens den hertog van Geld e r, na­tuu rlij k e zoon van Fred erik. erfgraaf van M curs, na ar men zegt uit een ongeoorloorden omgang met een e al)dis van het klooster van S. Cecilia te Keulen. Grootgebragt in den oorlog , had hij zich in zijne jeugd onder K arel van li g-m o n d , tegen het huis van Oostenrijk strijdende , gecn geringe krijgsroem verworven. Hij komt het east in 1519 voor,, toen hij in dienst was van den fiertog van Gel der; M a a r ten van Rossem, die met Hendrik de Groeff, beer van Erkelen , de Geldersehe krijgsknechten in Friesland en Gel­derland gebood , verving , en hem tevens als stadhouder opvolgde. Hij bleef zulks tot 1522 , toen J a s par van Merwick, vol­gens S l i c h t en hor st, meer om diensten aan den hertog , dan om zijne deugden hiertoe gekozen , met breeden last en magt naar Groningen werd gezonden , ten einde de overheid de Ommelanden en de justitie te bedienen. Van Meurs bleef in Friesland en Overijssel , hualde zich de opspraak van het bestand Diet to houden , op den hats en maakte zich be­rucht door wreedheid jegens zijn kapellaan en Otto van L a n g e n , Dien hij als verdaeht van handel met de Bourgondiers liet ter dood brengen. In 1524 vertrok hij naar Gelderland ; werd in 1525 stadhouder van het overkwartier vereffende de geschillen tusschen Venlo en Nijmegen. In 1528 den Gelder­schen vorst te Utrecht vertegenwoordip,ende , liet hij het Dom­kapittel bijeenroepen , stelde de vergadering het gevaar voor , waarin de stad en inzonderheid de geestelijkheid verkeerde , zoo (le muitzieke soldaten langer onbetaald bleven , en drong hen , toen zij , onder voorwendsel van onvermogen , weigerde de plun­dering of te koopen , de ',vele en noodelooze" kerkbeelden en gouden en zilveren vaten naar het munthuis te brengen. In hetzelfde jaar werd hij door die van Utrecht gevangen : ont­slagen , sloot hij , nevens J o o s t van Swieten en Jan van i er s s c n , in 153C) binnen Grave den vrede tusschen den keizer en den hertog , en werd door den laatste , mien hij steeds getrouw bled, in 1535 tot een der uitvoerders van zijn testa­ment gesteld. Nadat Gelderland in de magt van keizer K ar e I V was gekomen , bled hij in diens gunst en word zijn Raad. Den 6 Junij 1517 had hertog Karel hem voo• zijn Leven het graafscbap en de domeinen van Dalem , benevens de dijkschouw gegeven. Na zijn dood (hij stied den 9 Oct. , volgens ande­ren in Dec. 1566 in hoogen ouderdom) nam het hof, namens Glen koning , bezit van de heerlijkheid en Iliad de ambtlieden in bediening. Kort daarop ontving joachim Ho p p e r u s Dalem van den koning, en hij werd den 13 September 1567 met de heerlijkheid 0Thensen en Tienders" tot een erfelijk Geldersch leen verleid. Met zijn broeder , Bernard, graaf van Meurs, was hij in 1501 de laatste mannelijke nakorneling van het oude huis van Meurs uit echten bedde gesproten. Zie Pontanus, Geld. Gesch. passim; Slichtenhorst, Geld. Gesch. bl. 354 ; van Spaen, Int tot de Gesch. van Geld. I). III. bl. 322; J. A. N ij ho ff, Bijdr. v. Vad. Gesch. en Oudheidk. I). VI. St. IV. bl. 269 ; Schelt em a, Staatk. Ned. o. h. w. ; Chron. v. h. Gen. D. II. bl. 378. MEURS (VINCENT graaf \TAN) , en Sarwerden , stadhouder van Gelderland , zoon van Frederik, grant van M e u r s. Reeds vroeg was hij een der hevigste tegenstanders van hertog Arnold, die hem van zeer vele baldadige aanmatingen van regt en misbruik van magt beschuldigde. Gedurende de ge­vangenis van dezen hertog , had hij veel invloed op diens zoon , en toen deze door hertog Karel van Bourgondie was gevangen genomen , werd hij door die van Nijmegen , namens hertog Adolf, tot stadhouder , hoofdman of ruwaard van Gelderland , gekozen. Toen Arno zijn gebied in handen van Karel van Bou r­gon die had gesteld , koos hij de zijde van Ca t h a r i n a, die zich voor des hertogen zoon , Karel, in het gebied vestigde. Hij toonde zich een bijzonder vriend van den laatsten , wist de trouw der Gelderschen levendig te houden en liet zijn eigen zoon voor den jongen vorst in Frankrijk te pand. Hij stierf in 1499. Zie Slichtenhorst, Geld. Gesch. bl. 235, 236, 239, 247, 263 enz.; Scheltema, Staatic. Ned. MEURS ( ), een landsehapschilder, die in den aanvang der XVHe eeuw te Amsterdam bloeide en tijdens N i e hiel C arre daar gevestigd was. Mogt eater de M, M a e r t e Carr e" be­duiden , dan gist Kramm, zou hij dezelfde met den graveur C. H. v an Meurs kunnen zijn. Op een Cat. v. schilderifen 26 Sept. 1742 te Amsterdam verkocht komen voor n°. 67 : Twee landschappen door van Meurs , met beelden en beesten , M. CarrO f 20. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1109. MEURS (CORNELIS HUBERT vAN) , kunstgraveur, die OM­streeks 1760 to Amsterdam bloeide. Hij behoorde tot de gra­years van den tweeden rang , en bragt meestal de schilderijen van van Mieris, Netscher, Dou, Slingeland en van der II' e r f in plaatdruk. Nagler beschrijft 19 stuks. Zie Kramm, t. a. p. MEURS (H. VAN) , vertaler van een tooneelspel , getiteld : Henry Quatre of Henrick de Fill-de op de jagt , n. h. Fr. van Colle }Lott. 1784 , met portret van Hendrik IV , naar M a i l l i e r, door D u h am e I. Hetzelfde stuk met titelplaat van H. Meurs. Hij schreef onder de zinspreuk gustibus non est disputandum. Zie Cat. d. Maats. v. Ned. Letterlc. D. I b. bl. 146. MEURS (HENDRIK) , schoolmeester en kunstig schoonschrij­ver to Amsterdam , geb. in 1603 , en aldaar in 1639 overle­den. Hij is tweemaal in folio afgebeeld , telkens met een vers van Vondel, eens naar P. Codden, door P. Pontius; eens naar D. D. Santvoort, door Th. Matham. Zie Meerman, Very. d. Gemeeneb. D. III. bi. 272; Schotel, Avondst. bl. 79; over andere schoonschrij vers : Collot d'E seury, Holl. roe m, D. I. bl. 123 ., 254, 255; Le Francq van Berkhey Nat. Hist. van Boll. bl. 1296 ; Cat. (J. K o n i n g) bij P. van Ilengst , Amst. 1828, bl. 119, volgg. MEURS (JAcoB vAN) , te Amsterdam in den aanvang der 17e eeuw , volgens Nagler ten onregte in 1640 geboren. In 1648 was hij ilBoekhandelaar en Plaatsnijder op de Cingel te• genover de Appelmarkt in de stad Meurs." Hij was een goed graveur van portretten. Met heeft o. a. van hem het portret van Tycho Brahe en van R. Hogerbeets, 1648, naar J o h. van Ravesteyn, een uitstekende proeve zijner be­ kwaambeid ; veel minder is dat van Andreas Rivet, Ad. LXXVIII , 165 0 , fol. Nagler noemt 7 portretten van zijn graveerwerk. Ook in de Land en Reisbeschrijvingen van D ap­ per, Nieuhof en anderen komen door hem in het koper gesneden portretten voor , aismede vele kaarten , portretten en titels van S c h o t a n u s Kronijk en Beschriiving van Friesland, 1658 en 1664. Van Meurs hield zich ook bezig met vertalen , b. v. : iffbeelding van 't oude Romen enz. , met 128 kopere platen enz. , nm nieuw nit het Italiaansch vertaalt t' Amst. bij (en door) Jac. van Meurs , 1661 , 24t0. Go dfried, Hist. Chronyck. Amst. 1660, 2 dn. fol., later vervolgd door de Vries 1702 2 dn. fol. m. pl . Ook heeft men van hem : Beschryvinge der Nederlanden; zoo uyt Louis Guicciardyn en andere vermaerde schriivers kortelyk voorgestelt, en met nieuwe Bysonderheden , tzedert Karen tydt voorgevallen , doorgaens ver­ryckt. .Hier benevens zijn d'aenmercteliictste steden met hare ziftekeningen verciert 2 d. Amst. 1662 , 24t0, Zak•atlas der vereenigde provincien, Schau-Platz des Krieges i. d. Niederl. Hist. of the Dutch wars with France , England, embellished with plans etc. 4 vol. 4°. Verzameling van Reyzen (Montanus, Barlaeus, Nieu­hoff, Dapper) 12 vol. fol. 1669-1680. Zie Immerzeel, t. a. p.; Kramm, t. a. p.; Cat. d. Masts. v, Nederl. Letterk. D. III. bl. 565; Jocher; Bibl. Fagel. T. II. p. 351. MEURS (JAcoB). In de XVII eeuw lid der Rederijkka. mer de Palmboom , onder 'de zinspreuk : in Lie f& Werckende te Leyden. Hij leverde verzen in Vlissing8 Redens-Lust•Hof. Zijn spreuk was Liefd baert deugt. Zie v. d. A a, N. B. A. C. Woordenb. o. h. w. MEURS (JAeons vAN), zoon van M a r tin us van Meurs en Anna Catharina Geerlach, werd 10 Oct. 1689 te 's Bosch geboren en aan de Illustre school dier plaats onder­wezen , vertrok van daar naar Amsterdam , en bleef aldaar , on­der opzigt en in de woning van zijn neef , den predikant J o b. Kramer, twee j areri de Illustre school bezoeken. Van daar ging hij naar Leyden , bezocht twee jaren de gehoorzalen der Leydsche professoren , en werd in 1702 door de classis van 's Hertogenbosch tot proponent aangenomen. In hetzelfde jaar aanvaardde hij de dienst te Rosmalen en Empel , en vier jaren later te Drunen en Nieuwkerk. Den 23 Febr. 1724 werd hij te Dordrecht bevestigd en overleed den 13 Febr. 1767 , na sedert 1751 zijn emeritaat te hebben verkregen. Hij was be­kend als een man in kerkelijke zaken zeer bedreven bekleedde aanzienlijke bedieningen in de synodale vergaderingen van alle provincien , uitgenomen Friesland, en was Curator der Lat. school te Dordrecht. Hij huwde Walburg van Walraven, weduwe van Abraham van Da v e r veldt, predikant te Drunen , en liet een zoon na Abraham Leonard us, in 1746 voor de Cl. van 's Bosch tot proponent aangenomen en predikant te Oud­en Nieuw-Gastel. Zie S ch ot el, Kerk. Dordr. D. II. bl. 312 volgg. MEURS (JACOBUS vAN) een Amsterdamsch kunstenaar. Hij vervaardigde in 1788 en 1789 teekeningen voor de platen in T r e n c k s Levensgeschiedenis en voor andere boek- en gelegen­heids-prenten , later leverde hij schilderwerk van verschillenden aard op tentoonstellingen , zoo als een Historieele ordonnantie , een Fruitstuk , een lagthond enz. Hij overleed te Amsterdam den 1 Mei 1824 in den ouderdom van ruim 65 jaren. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 222. MEURS (Kapitein VAN) ontmoeten wij in den oorlog tegen de Engelschen , 1780-1781. Hij kotnmandeerde toen het advysjagt de Zeebaars van 20 stukken en behoorde tot hen die 14 Mei 1780 , op bevel van den prins-stadhouder , onder den vice-admiraal Hartsinck, nitliepen om zich bij het smal­deel onder den kapitein van K i n s b e r g e n te vervoegen. Zie J. C. de Jonge, Gesch. v. h. Nederl. Zeew. D. V. bl. 556. MEURS (Mr. N. S. vAN), nit een bekend Harderwijksch geslacht , schreef: jur. de Aka. Harderov. 1801. 4°. Zie Cat. d. Maats. van Ned. Letterk. D. II. bl. 459 ; Register der Acad. Dissert. en Orat. betreffende de Gesch. d. Vaderl. No. 140. MEURS (JOHANNES VAN) , of MEURSIUS , zoon van Jacob Cornelis z. van M e u r s , predikant te Loosduinen , werd aldaar in 1579 geboren. Toen hij zes jaren oud was , ving zijn vader aan hem de latijnsche taal te leeren. Het vol­gende jaar zond hij hem naar 's Hage , waar hij vier jaren bleef en daarna naar Leyden , waar hij onder den rector Ni co­1 a a s Stockius, zulke vorderingen maakte dat hij reeds op zijn twaalfde jaar latijnsche redevoeringen opstelde. Bijzondere lust en aanleg had hij voor de grieksche taal. Dertien jaren oud maakte bij reeds Grieksche verzen , en in zijn zestiende jaar schreef hij een commentarius op een duisteren Griek­schen schrii ver , L yc op h ron namelijk. Bij de kennis der taal voegde hij een grondige bedrevenheid in de geschiedenis en oudheden der Grieken en Latijnen. Na het eindigen zijner studie-jaren, vertrouwde Jo h an n es van Old e n b a r n e v e l d hem de °impeding zijner kinderen toe. Gedurende tien jaren bleef hij hun onderwijzer en vergezelde hen op hunne reizen , hetgeen hen in de gelegenheid stelde de voornaamste europesche hoven , geleerden en bibliotheken te bezoeken. Toen hij zich in 1608 te Orleans beyond , verkreeg hij er den rang van doctor in de regten. Na zijne terugkornst benoemden hem curatoren in 1610 tot hoogleeraar in de geschiedenis en de Grieksche taal en bet volgende jaar de staten van I -Iol­land tot hannen geschiedschrijver. Na den dood van B a r-n e v e l d , werden de Remonstrantsche leeraren afgezet , en schoon Meursius zich nimmer met de godgeleerdheid bernoeid had , was het voldoende dat hij de kinderen van Olden b a r­ e veld had onderwezen om te trachten hem van de academie te verwijderen. Daar zulks echter geen reden was om hem zulks te doen , poogde men hem door onheusche bejegeningen tot bet verlaten van zijn post te dwingen, en men verweet hem weer dan eenmaal dat hij te veel boeken schreef en de hooge­ school geen vrucht van zijne studien trok. M e u r s i u s hield zich echter staande , totdat zich eene geschikte gelegenheid aanbood Leyden te verlaten. In 1625 noodigde C h ristiaan IV , koning van Denemarken , hem uit aan de door hem her­ stelde hoogeschool to Soroe het hoogleeraarsambt in de geschie­ denis en staatkunde te bekleeden en benoemde hem tevens tot zijn geschiedschrijver. Hij voldeed gereedelijk aan deze uit- noodiging , vertrok naar Denemarken en verwierf de aehting van den koning en der voornaamste grooten aan het hof. Vroe­ gere en latere geleerden zijn eenstemmig in zijn lof, , en prijzen om strijd zijne groote geleerdheid , alleen S c a 1 i g .e r ') , die geen mededinger kon verdragen , hield hem voor een pedanten en verwaanden weetniet. De ongegrondheid dezer beschuldiging wordt bewezen door een reeks van geschriften over de grieksche regtsgeleerdheid en oudheidkunde , nog hedea een onschatbare verzarneling van bouwstoffen , hoezeer men daarin niet die wijsgeerige gezigts­ punten moet zoeken , waardoor de latere school zich zoo roem­ rijk onderscheidt eene reeks z66 groot , dat Johannes I m- periali s 2) beweerde dat hij alleen meer Grieksche schrijvers had gecommentarieerd en overgezet , dan al de overigen te za­ men in honderd jaren. Magirus, Pope Blount en vele 1) Scalig. ec. 2) Mus. p. 204. anderen hebben de getuigenissen van een reeks van schrijvers uit versehillende landen en tijden nopens de uitgebreide kennis zoo der classische oudheid als der oude talen van M e u r s i us aan­gehaald ; alle roemden vooral zijne buitengewone vlijt, naarstigheid en geleerdheid ; zelfs W y t t e n b a c h geeft hiervan getuige­nis. Als oordeelkundige moet hij echter voor Vossius en vooral voor Jons i u s onderdoen 1). In zijne jeugd schreef hij Latijnsche gedichten , die in 1602 afzonderlijk verschenen en van welke ook G r u t e r u s (T. III. p. 5 6 1-5 9 9) eenige heeft overgenomen. Wanneer wij op het oordeel van tijdgenooten afgaan dan zijn ze voortreffelijk , doch niet zoo gunstig is dat van lateren zoo als van Peerlkam p. Zijn Rerum Belgicarum Liber unus. L. B. 1612. 4° ; Rerum Belgicarum Lit. IV. L. B. 1614. 4°, en zijn Induciarum historia et ejusdem Belli finis , dat hij er als een vijfde boek bijvoegde , gaven hem een plants onder de vader­landsche geschiedschrijvers. Het eerste dozer geschriften baarde hem vele moeijelijkheden en berokkende hem magtige vijanden. Men beschuldigde hem van verregaande partijzucht. Hij zag zich gedrongen om dezen druk zooveel mogelijk to vernietigen , althans de afdrukken daarvan behooren sedert Lang onder do zeldzame boeken. Doch hij begreep tevens den verkeerden in­druk , dien hij gegeven had , to moeten matigen. Het was hierom , dat hij het boek geheel omwerkte , het een en ander uitliet , en er weder wat bijvoegde. Hieruit ontstond het werk , dat hij als een 5° boek , bij zijne geschiedenis der 6 jaren van A I v a's bestuur voegde. Hij schijnt echter hiermede zijn doel niet bereikt to bebben , althans de haat verminderde niet , en toeri hij doze uitgave van 1614 aan de algemeene staten wenschte op to dragon , wezen deze die eer beleefdelijk van de hand. Het verschil tusschen de 1 0 en 2e uitgave , is zoowel aanmerkelijk als belangrijk , waarom de uitgever van alle de werken van Meursius beiden heft doen heidrukken. Zijn Guilielmus Auriacus sine de rebus ab eo gestis usque ad exces­sum Requesenii. L. B. 1621 , ook Amst. 1638 , 4°, is een be­langrijk on good geschreven work. In bet laatst van zijn leven Teed hij veel aan de kwaal der geleerden , den steen , waaraan hij den 20 Sept. 1639, in den ouderdom van 60 jaren , over­leed. Zijne weduwe en noon lieten op zijn grafsteen to Soroe dit grafschrift beitelen : 1) EUt Jo. M e u r sins priores omnes diligentiae laude su-peravit , ita mox plus aliquanto judicii attulit G. J o. Vossius, plus etiam J o. Jon sius, omnes et majores et minores superaturus , si vita ei longior obtigisset." Wyttenbachii Opusc. T. I. p. 661. "Nihil hoc viro in evolvendis omnibus omnium aetatum Scripto­ribus fieri potuit diligentius , et in observando et conquirendo quicquid ad veterem Graeciam illustrandam pertinet , studiosius. G r a e­vius." SISTE VIATOR ASPICE HIC JOHANNEM MEURSIUM NEC MAJORA QUAERE ELOGIA TESTANTUR VIRI SCRIPTA QUOD MAJUS HOC NOMINE NIHIL HABUERIT SORAE. _Nalus .Denatus. 1579. 1639. Uit dit grafschrift blijkt dat Val e r i u s Andreas en H a n­kius zich bedrogen hebben door 1641 zijn sterfjaar to noemen. Hij huwde in 1612 Anna Catharina Bilderbeccia, (lie hem een zoon schonk (Jo h a n n e s) , die volgt. i j is in de Alma Acad. I. B. , in zijne 4th. Balay. en later door S. de Pas afgebeeld. Men vindt ook zijn afbeeldsel bij Pars en B o i s s a r d (T. IV. Tab. XXIII). Hij schreef: Lycophronis Cassandra cum versione Josephi Scaligeri et com­ mentariis .11Ieursii. L. B. 1596, 1699. 8°. Joh. Potter heeft deze comment. opgenomen in zijn uitg. van Lycophron , Oxford 1697 fol. in Comment. Jo. Tzetzae c. n. Canteri Meursii et suis. Oxon. 1702. f. Spicilegium ad Theocriti Idylia. L. B. 1597. 8°. Notae breviores in Macrobium , in de uitg. van dezen schrij­ver ex castig. J. I. Poutani cum notisi eiusdem. L. B. 1597 , en in eenige volgg. Exercitationes criticae , sive curae Plautinae et Animaver­sionum Miscellanearum Libri IV. L. B. 1599. 8°. Criticus Arnobianus et Hypocriticus Minutianus. L. B. 1598, 1599. 8°. M. Porci Catonis de re rustica Liber. C. nal& L. B. 1598. 8°. Franek. 1620. 8°. De Gloria Liber. Cum Auctuario Philologico. L. B. 1602. 8°. Poemata. L. B. 1602. 8°. Panegyricus dictus Jacob° I , in _duspiciis .Regni. L. B. 1603. 8°. De Funere Liber singularis in quo Graeci et Romani ritus explicantur. Item de puerperio syntagma. Hagae vomit. 1602. 8°. Deels in T. XI , deels in T. VIII van den Thes. .4ntiq. Graec. v. Gronovius. Meditationes Christianae in Psalmum CXV1 et &es priores partes Ps. CXIX. Heidelb. 1604. 12°. Opgedragen aan J. V. Oldenbarneveld. Boma luxurians , sive de Lame Ronzanorzein Liber singularis, 48 cum Mantissa sive observationibus criticis et notis in Astramp­sichi Oneiocriticon , sive de somniorum Judiciis. L. B. 1605. 4°. It. auctior 1631. 4°. De Luxu Rom. in den Thes. Ant. Rom. v. Graevius. Georyius Codinus de oriyinibus Constantinopolitanis Graece cum version Latina Georgii Boum et Meursii notis. Aure­liae Allobroy. 1607, 8°. It. ex edit. P. Lambecii. Paris., 1655, fol. Apuleii Apologia cum castiyationibus Meursii L. B. 1607, 8°. It. Cum commentario Scipionis Gentilis , Hanonae, 1607, 8°. Animadversiones ad Phaedri Augusti Liberti Fabulas , L. B. 1610, 8°., 1617, 8°. Glossarium Graeco-Barbarum. L. B. 1610, 4°. auctius. L. B. 1614, 4°. (vertu. met 1800 woorden). Constantinus Porphyrogeneta de administrando Imperio Graece et Latine cum notis. L. B. 1610, 1617, 8°. Leonis Imperatoris Tactica , sive de Re militari Graece et Latine , cum notis. L. B. 1612, 4°. Rerum Belgicarum Liber Unus , in quo Induciarum Historia et anni noni reliquae 1602, 4°. Volgens Vogt behoort deze uitg. tot de allerzeldzaamste boeken. Hesychii Milesii Opuscula cte Originibus Constantinopolitanis et de Viris Doctrina claris , Graece et Latine, cum notis. L. B. 1613, in 8°. Ferdinandus , sive Libri IV de rebus per sexennium sub Fer­dinand° , _Duce Albano , in Belgio gestis. Additur quintus, seor­sim ante excusus , in quo Induciarum Historca et ejusdein belli finis explicatur. L. B. 1614, 4°. Ook m. d. titel: J. M. .Rerum Belgic. Libri Quatuor , in quibus Ferd. Albani sexen­nium belli Belgici principium etc. L. B. 1614, 4°. Ook bij zijne Hist. Danic. etc. gevoegd. Bessarionis Cardinalis .Epistola Graeco-Latina , cum notis. L. B. 1613, 4°. Herodis Inscriptio Graeca totidem versibus Latinis expressa , in 4°. Aristoxeni _Elementa Harmonica , Nicomachi Enchiridion Har­ monices et Alypii Isayoge Musicae , Graece. L. B. 1616 in 4°. .Philostrati Epistolae aliquot Graece , cum Dissertatione de Philostratis. L. B. 1616, 4°. Palladii Historia Lausiaca , Graece cum notis. L. B. 1616, 4°. Constantini Manassis Annales Graece et Latine cum notis. L. B. 1616 in 4°. .De populis Atticae liber singularis. L. B. 1616, 4°. , ook in het IV D. v. d. Thes. v. Gronovius. Atticarum Lectionum Libri VI. L. B. 1617, 4°. Ook in D. V. v. d. Thes. v. Gronovius. Theophylacti Bulyariae .drchiepiscopi .Epistolae , Graece cum notis. L. B. 1616, 4°. Chalcidius in Timaeum Platonis , Graece cum notis. L. B. 1617. .Eusebii Polychronii et Pselli expositions in Canticum Canticorum , Graece cum notis. L. B. 1617 , 4°. Theodori Metochitae Historia Romana a Julio Caesare ad Constantinum M. Graece et Latine cum notis. L. B. 1618, 4°. Constantini Porphyrogenetae Tactiva, Graece et Latine. L. B. 1618 , 8°. Variorum Divinum Liber , sive Orationes Patrunz nunzquain editae ; videlicet Anastasii Antiochiae Episcopi in laeturn nun­tium imnzaculatae Deiparae allatunz ; Andreae Hierosolymitani Cretae Archiepiscopi in vitani huinanam et defunctos ; Methodii de libero arbitrio ; Timothei Presbyteri Constantinopolitani de accedentibus ad S. Ecclesianz, et de dua6us Christi naturis ; Hilarionis Monachi de pane Mystice Graecorum et Latinoruuz. Graece cum notis. L. B. 1619 , 4°. Orchesira, sive de saltationibus veterum L. B. 1618 in 4°. ook in Graevii nes. T. VIII. Graecia feriata , sive de Testis. Graecorum Libri 11. L. B. 1619 , 4°. in Graevii Thes. T. VII. Antigoni Carystii paradoxa, seu Historiarum mirabiliunz collectanea Graece et Latine , cum notis. L. B. 1618, 4°. Panathenea, sive de Minervae festo genzino. L. B. 1619 , 4°. en in T. VII. v. d. Thes, v. Gronovius. .Eleusinia , sive de Cereris Eleztsinae sacro et festo. L. B. 1619 , 4°. Als boven. Aeschylus , Sophocles , Euripides , sive de eorunz Tragoediis Libri HI. L. B. 1619 in 4°. Ook in Gronovii .Thes. T. X. Phlegontis Tralliani opuscula Graece et Latine cum notis. L. B. in 4. Ook in G r o novii Thes. T. VIII. Apollonii Dyscoli , Alexandrini , llistoriae Commentitiae Liber , Graece et Latino, cum commentario et syntagmate de ejus nomi­nis scriptoribus. L. B. 1620 , 4°. Porphyrii Philosophi opera , Graece cum notis. L. B. 1620 , door Jon sius geprezen. Procopius Gazaeus in Libros Regum et Paralipomenon. Graece et Latine, curt notis. L. B. 1620 in 4°. Guilielmus Auriacus , sive de rebus toto Belgio tam ab eo gum due tempore gestis, ad excessum Ludovicii Requesensi i , Libr. X. L. B. 1620 , 4°. Amst. 1638 met de overige histor. werken van Me ur siu s. Archontes Athenienses , sive de its qui Athenis summum il­lum Magistratum obierunt. L. B. 1622, ook in Gronovii Thes. T. IV. _Fortuna Attica , sive de Athenarum origine , increment° , magnitudine, potentia, gloria, vario statu, decreinento et occasu 48* Tiber singularis. L. B. 1622 , 4°. , ook in G r on o v i i Thes. T. V. Cecropia sive de Athenarurn arce et ejusdem, antiquitatibus. L. B. 1622, 4°., ook in Gronovii The& T. IV. Graecia ludibunda, sive de Ludis Graecorum, ec D. Souteri Pala­ medes. L. B. 1622 , 1626 , 8°. , ook in Gro no vii nes. T. VII. Pisistratus , sive de ejus liberorumque vita et tyrannide. L. B. 1623, 4°. , ook in G r o n o v i i Thes. T. V. Areopagus , sive de senatu Areopagitico liber singularis , L. B. 1624, 4°. Als boven. Er is een Ital, overzetting van , getiteld : Ris­tretto dell' Areopago di Giov. Meursio tradotto ed abbreviato da Francesco Coiniani. In Venetia 1628 , 8°. Athenae Atticae , sive de praecipuis Atkeniensium antiquita­tibus Libri III. L. B. 1624, ook in G r o n o v i i Thes. T. IV. Athenae Batavae , sive de urbe Leidensi et Academia , virisque claris qui utramque ingenio suo atque scriptis illustrarunt. L. B. 1625 , 4°. na. portr. In 1613 verscheen naamloos lllustris Academia Lugduno-Batava , en in 1614 Alma Academia Leidensis , die beide door Ni cer on aan M e ursi us worden toegeschreven , doch ande­ren schrijven het laatste aan J o h. 0 r le r s toe. Ilistoriae Danicae Libri III , in quibus res commemorantur gestae a Christian° I ac Joanne ejus filio et nepote Chris­tiana II. Hafniae 1630 in 4°. Amst. 1638 met de overige histor. werken van M. Historiae Dameae , sive de Regibus Danis , qui familiam Ol­denburgicam praecessere , eornmque rebus gestis Libri X. Hafniae 1630 , 4°. Amst. 16:s8 fol. ook met dezen titel : Historia Danica pariter et Belgica , Operuin Omnium tomus primus. De overige deelen zijn niet verschenen. Denarius Pilthagoricus , sive de Numerorum usque ad clena­rium qualitate ac nominilus secundum Pytliagoricos. L. B. 1631 n 4°. , ook in G r o n o v i i Thes. T. IV. Aelnothus de vita S. Canuti Regis Daniae et Anonymus de Passione S. Caroli , Comitis Flandriae , cum notis. Hafniac 1630, 1657, 4°. Solon , sive de ejus vita , legibus , dictis atque scriptis liber singularis. Hafniae 1632 , 4°. ook in Gronovii Thes. T. V. ltegnum Atticum , sive de Regibus Atheniensium eorumque re­bus yestis. Amst. 1633 , 4°. ook in Grono vii Thes. T. IV. Theophrastus , sive de illis libris qui injuria temporis inter­ciderunt liber singularis ziccedit Theophrastearum lectionum libellus. L. B. 1640 , 12°. , met een brief van A d o 1 ph V o r­stius over den dood van Meursius. Ook in Gronovii Thee. T. IV. Miscellanea Laconica , sive variarum antiquitatum Loconica- rum libri IV primum editi curd Samuelis Puffendorfii. Amst. 1660, 4°. Ook in Gronovii Thes. T. V. CeramicuslGenzinus , sive de Ceramici Atheniensium utrizesque antiquitatibus liber singularis. Ultraj. 1662 , uitg. door J. G. Graevius, ook in Gronovii Thes. T. IV. Greta , Cyprus , .Rhodus, sive de Insularum harm nobilissi marunz rebus et antiquitatibus conzinentarii posthumi, nunc pri­ mum editi. Amst. 1675 in 4°. uitg. door Graeviu s. Theseus , sive de ejus vita rebusque testis liber posthumus. Accedunt ejusdem Meursii Paralapomena de Pagis .Atticis , et excerpta ex Jacobi Sponii lienerario de iisdem pagis. Ultraj. 1682 4°. uitg. door Graeviu s. Het 2° St. van dit deel is een supplement op het boek de populis Atticis , ook in T. X van den Thes. Grono v. Themis Attica , sive de Legibus Atticis libri duo. Ultraj. 1685 , ook in T. V van de Vies. Gro no v. De Regno Laconico libri II, de Piraeo liber singularis, et in Helladii Chrestomathianz aninzadversiones. Ultraj. 1687 in 4°. , ook in T. V Thee. Gr ono vi i. Een klein , zeer luxurieus werkje verscheen met den titel : Aloisiae Sigeae Toletanae Satyra sotadica de arcanis Amoris et T"eneris. Aloysia hispanice scripsit : latinitate donavit J. Meursius , z. j. of pl. , doch waarschijnlijk te Grenoble omstreeks 1680 gedrukt. Dit werk is noch van een Spaansche dame, noch door Meursius vertaald , het is het werk van C h o­rier, advokaat te Grenoble. Evenwel bleef men Meursius voor den sehrijver "louden en werd het met den titel J. M e u r-s i i elegantiae latixi sermonis meermalen herdrukt. Sommige schreven het aan J o h. M e u r s i u s den zoon toe , anderen hiel-den Jan Westrene, advokaat to 's Hage voor den schrijver. Behalve in de .relic van Gruterus zijn er nog gedichten van Meursius verspreid , b. v. voor P. Bertii Tabularum Geo­graphic., contract. libri V. Amst. 1602. Overa omnia quorum quaedam in hac editione primunz appa­rent , Jo. Lanzius recensuit et scholiis illustravit. Florentiae, Regis Magn. Etruriae Ducis Typis 1741-1763 fol. Xi/ vol. Brieven van en aan M. vindt men in A. Alciati Tract. contra yawn Monast. cui accedit sylloge Epistol, ed. A. Mat­thaeo. Hagae Comit , 1740 , 4°. in Syll. Epist , P. Burmanni, T. II. p. 35 ; Petri Cunaei Epp. CLXXV ad CLXXXII; Baudii Epp. T. I. p. 82, 84 ; J. Wouweri, Epp. Cent. II. Cent. I. , I, XV , XVI , XIIX , XIX , XXVIII , XXXVI, III , M. Gudii Epp. p. 281 , 282; J. G. Graevii Epp. 124, 151, 547; Vossii Oper. T. III; Barlaci Epp. enz. Op de Acad. Bibl. te Leyden zijn de volgende mssc. van Meursius: Leo Imperatoris Tactica Gram et Lat. Lugd. Bat. 1672. Cum charta pura , cui, interdunz varia sent inscripta. Math. Berneggeri notae ad J. Meursii Glossarium Graeceo-Barbarum, excerpta ex codice Bibl. Guelpherbytanae. Supplementu Glossarii , Graeco-Barbari. J. M. Zie Cat. Bibl. publ. L. B. p. 182; J. Gee l, Cat. libr. mss. no. 246, 279; Brieven in hss. Cat. mss. .T. v. Voorst, p. 188 ; Cat. mss. J. Koning , p. 85; J. Valer. Schrammii, Disput. de Vita et scriptis .T. M. patris. Lips. 1715. 4°.; D. G. M ol 1 er Diss. de J. M. Altdorf, 1693. 4°. ; Noremb. 1732. 4 (1.; J. V or stius, Epist. de Obitu .T. 111. in Gronovii Thes. antiq. Graec. T. X. en voar den Theophrastus van M. ; F. S w e e r t i i , Ath. Belg. p. 448, s.; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 450; Morhoff, Polyh. Liter. C. IV. c5 13, p. 928; C. II. § 2, p. 938; L. VII. C. I. § 18, p. 1013! T. I. L. I. Polyh. Philos. C. II. ci 4 p. 15 ; L. II. P. II. C. XL. 4, p. 426; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 689-623; Pope Blount, Cens. p. 953-955; T. Magiri, Eponym. ; J o n-sins, de Script. Hist. phil. III. 35, 1. I. 2, 6, 2 I. 17, 4. II. 2, 7. II. 10, 3. II. 2, 3. II. 16, I. III. 9, 5. III. 12, 5; Witten, Mein. Philos. et Philol. T. I. p. 478; Meursii, Ath. Bat. p. 192; Alma Acad. Leid. p. 2 2 7 ; Molleri. Ityponinenz. ; .Homonymoscopia , p. 701, 702, 908-910; M. Id. Hanekius, de Script. Rer. R0111. C. 88, p. 286, 226; L. II. P. I. C. 88 , p. 406-412; J. G. Grae- i us, Praef. ad illeursii Cretans , Cyprum et .Rhodum , Amst. 1675. 4g.; Id. Praef. et Epistolae , p. 124; Id. Cohors. Musar. p. 211 , 236, 318, 320; Imp. tins. p. 204; Crenii Animadv. Philol. P. III. p. 169; P. V. p. 25, 26; P. IX. p. 166; J. Rutgersii Var. Lect. p. 25, 45, 58, 129, 131, 289, 291, 452, 496, 560; N. Heinsii Advers. p. 60, 72, 333, 375, 493; Eust. Swart, I. 2; Anal. C. 2; V o s s i u s , de Scient. Math. C. 9, 20 ; Sect. 4; Id. de Idolol. L. I. C. 2; Id. de Vit. Serra. L. II. C. 2; Nic. Pin ell, Addit. ad Onulph. Panvin. de ludis circens. L. II. C. I.; J. A. F abricii, Bibl. Graec. Vol. XIII. p. 626-633; Id. Bibl. Antiq. (Index); Jo. Fabricii, Mist. Bibl. P. III. p. 252, 243 ; P. V. p. 258-261, 491; Conring, de Antiq. .Acad. Supplein. 7; Id. de Civit. prod. C. 14, p. 300, seq. 332; G. Krantzius ad Cou­ring, Saec. XVI. C. V. p. 218; Heumanni, Resp. litt. p. 34; HarleSii Introd. in Hist. Ling. Lat. p. 32, 143, 163, 242; Gas­nerus, ad Isagogen, T. I. p. 457; Weytingh, Hist. Liter. p.211; Beughem, Bibliogr. Hist. p. 175; Alb. Barthol„ de Script. Donor. Pars, Index Batay. p. 166, 274, 275, 384; J. A. Bos, de comp. prod. civ. N°. 53 ; Groschusins, Pray. ad novam Libr. rar. collect. p. 33 ; Freytag, Anal. Litt. p.598; Vogtii, Cat. libr. rar.p.463; P. Cunaei, Epp. p.46, 109, 110, 134; Boxhornii Epp. p. 5; It. Casauboni Epp. p. 390; i'Eryc. Puteani Epp. Cent. I, Epp. 83 ; Syll. Epist. B T. II. p. 394, 428, 792; T. III. p. 258, T. IV. p. 38; B urm an ni, Traj. crud. p. 119, 120; Freheri Theatr. p. 1535. :1536; Saxe, Onom. 1' . IV. p. 84-86; Anal. p. 574; Borrichii, J)issert. Acod. de Poetis p. 170; Hoeufft, Parn. Lat. p. 119; Peerlkamp, de Poet. Lat. 1Vegrl. p. 306-303; H. Grotii, Poem. p. 70; Heinsii, Poe*m. p. 47 ; Alb. Eufrenii, Poem. p. 102-104; J. Bodecheri Ban­ninghii, Poem. p. 174; P. Scriverii, Poem. p. 79 ; Barlaeu., P0611. p. ; P.Burmannus, Praef. ad Phaedruni , p .16; Elog. Tib. IlemsterlatAii ed.; 59 59 ; Bergman p. 5 , 217 , 240; Sca/ig. p. 70; Nic. Rigalti, .Notae in lib. I, Phaedri Fab. IV ; W y t­tenbachii Opusc. T. I. ; Acta crud. 1684 p. 551, 552; Thys. p. 41; Brandt, list. de Ref. D. III. 131. 922; Bibl. Bunay. T. I. Vol. II. p. 1441 ; Cat. bibl. publ. Lugd. Bat. (Index) ; Dict. Univ. ; Biogr. Univ.; Dict. _Hist. ; Nouv. Dict. Hist.; .Nouv. Biogr. general, ; Niceron, Mem. P. XII. p. 181 suiv. ; Coupe, Soirees .Litt. T. III. p. 215; Michault, MOlang, list.; Baillet, .Tugem. T. II. p. 55, 224; Enfans celebres , T. V. p. 68 , 69; P a-q u o t, Mein. T. II. p. 592 ; .Tournal des Savans., 1748 p. 263 ; Bru­net, Manuel du libraire , T. III. p. 481; Jocher, Bauer, Cony. Lex. ; .Tacob Cornelisz. van Meurs , Utrechtsch monnilc , predikant te Loosduinen, vader van .T. Jleursius , in v. d. Monde, Tijds. 2 S. D. III. bl. 81; Astrea , 1855, bl. 389 ; Von ek , Inl. voor de Bcschr. v. Doesburg , door A. Huygen, bl. LXIII ; Bleiswijck, Beschr. v. Delft , bl. 811; Lev. v. beroemde mannen en vrouwen , D. II ; te Water, Verb. d. Edelen , D. IV. bl. 382; de Wind, Bibl. d. Ned. Geschieds. bl. 316, 317, 568, 569; Beaufort, Lev. v. Willem I, D. I. Voorr. hi. 7; J. C. de Jo nge, Nederl. en Venetic , bl. 381; van K am p e n, Bekn. Geschied. d. Lett. en Wetens. D. I. bl. 273, 274, 275; D. III. bl. 71; Siegenbeek, Gesch. d. Leyds. Hooges. D. I. bl. 103, 118, 119, 133; D. II. bl. 92, 93; van Voorst, Verh. over de Letterk. verdienst. van H. de Groot , bl. 43-45 ; J. Bareuth, Over den Catechism. D. I. bl. 20; S. van Beaumont, Gedichten (uitg. Tideman, p. XXVI en p. 247 ; Collot d'Es­cury, Boll. roem, D. IV (1) 23, 24, A. III. bl. 364; Kist en Royaards, Kerk. Arch. (2 serie) D. V. bl. 306; M or eri Luiscius; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuizen, Woordenb. d. Zamenl.; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portrett. ; Cat. J. Ko­fling , D. I. bl. 211. MEURS (JoHANNEs vAN) of MEURSIUS , zoon van den vorige , werd te Leyden geboren , volgde zijn vader naar Soroe , waar hij in den bloei van zijn leven stierf. Hij schreef: Majestas Veneta. L. B. 1640 , 12°. Collectanea de Tibiis veterum. Soroe 1641 , 8°. Ook in den Thes. van Grono v i u s T. VIII. Observations Politico-Miscellaneae. Hafniae 1641 , 8°. Arboretum sacrum , sive de Arborum , Fruticunz et Herbarum, conservation , proprietate , usu ac qualitate libri III. L. B. 1642. Ook met de herbarunz libri IV van Rapi n. Sommigen schrijven dit werk ten onregte aan den ouden Meursiu s. Zie Mantissa Antiquariae siepellectilis p. 5 24. .De Coronis liber singularis , 1653 in 4°. It. Accessit , C. Riccii Diascosis de coronation regia ejusque rituum rationibus. Hafniae 1671 , 8°. Dissertatio Apologetica adversus Samuelenz Maresium , pro Dissertatione Marci Zuerii Boxhornii de Trapezia& Valerius Andreas haalt dit werk aan , zonder het jaar der uitgaaf op te geven. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 693; Konigii, Bibl. Vet. et Nov. vote; F r e y t a g , Anal. Litterar. p. 596 ; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 538; Niceron, Mem. T. XII. p. 198, 199; Saxe, Onom. T. IV. p. 466. MEURSINGE (ALBERT) werd 22 Febr. 1812 te Meppel geboren , studeerde te Leyden in de godgeleerdheid , en legde zich , onder de hoogleeraren H a m a k e r en W e ij e r s, in­zonderheid op de Oostersche taal- en letterkunde toe. In 1839 verdedigde hij onder den laatste een Specimen e Litt. Orient. exh. Sojutii librum de Interpretibus Korani ex Ms. Cod. Biblioth. Leid. , werd hierop honoris causa , doctor in de letteren en adjutor interpretis legati Warneriani en hield zich als zoodanig met het exploiteren van arabische codices bezig. In 1846 vertrok liij als leeraar in de rnaleische taal naar Delft, waar hij 10 Maart 1850 stierf. Men heeft van hem: Maleisch Leesboek voor eerstbeginnenden en meergevorderden. Leyd. 1842 , 8°. Hanclboek voor het Mohammedaansche Regt , in de Maleische taal: naar oorspronkelijke Mal. en Arab. werken van Moham­medaansche Ilegtsgeleerden bewerkt. Arrest. 1844, 8°. Zie S c h ot el , de Bibliotheek der Hoogeschool te Leyden, bl. 48; Cat. libr. Bibl. publ. Univ. Lugd. Batay. wads 1814-1847 illato­rum, p. 229, 324. MEUS (HAviKEN), to Leyden geboren , diende als kapitcin gedurende het beleg Bier stad. Hij sneuvelde in een uitval der burgers , uaarbij zij de Bosbuissche schans afliepen , overwon­nen en al wat er in was doodsmeten , 26 Julij 1574. Zie B or, Oorspronck der Nederl. beroerte, B. VII. fol. 42. MEUS (LIEvEN). Lie MENUS (LIEvEN). MEUSE (JEAN DE) bloeide na van Eye k. Niets dan de naam van dezen kunstenaar is tot ons gekornen. Zie Splendeur de tart en Belgique, etc. p. 404; Kram m, t. a. p. bl. 1109. MEUSERS (M.) , leefde in het midden der XVII( eeuw , en maakte zich als dichter bekend door een liedje getiteld : Avonts-Veer-Kyckertie, te vinden in Amsterdamsche Vreughde­8troom. 'Lie v. d. A a, IV. B. A. C. Woordenb. o. h. w. MEUSEVOET (VINCENT REGNERI) of IVIUESEVOET , als predikant beroepen te Sevenhoven 1590 , te Schagen 1598 , waar hij in 1624 overleed. Zijn zoon Dani el kwam in 1618 als predikant te Marken , in 1620 te Oude Zijpe , en stierf aldaar 1654. Hij vertaalde verschillende , meest stichtelijke werken uit bet Engelsch en Fransch , zoo als : fr. Perkins , een exellent Tractaet van de conscientie. Haarl. 159S. 1F. Perkins, Vertroostinghe voor beroerde conscientien van boetveerdighe Sondaren. Haarl. 1599. Theod. Beza , Predicatien over de Brie eerste capittelen des hoogen Liecits Salomonis Wt de fransch. in Nederl. tale gh,etr. overgheset door V. M. Dien. der G. IV. tot Schagh,en. Amst. 1600. Ben sermoon gepredickt tot Westminster , voor des Konings ende der Koninginne Majest., op hare croo2zinyhe, den 25 Ju­lyus 1603. Door den Reno. Bisschop van Winchester. Ende uit de Engh. Tale overgheset door Vincentius Meusevoet. Amst. 1604. Een zvaerachtigh ende volcomen verhael van de procedueren teghen Garnet en anderen. Alcm. 1607. W. Perkins , De Sophisterie des Sathans, beantwoort door own Heere2z Jesum. Christum enz. Amst. 1610. Jr. Perkins , Ben Tractaet van de beroepinghe der menschen, mitsg. de soorten ende t' reale yhebruyck der selver. Aid. 1610. W. Perkins , De standt eens Christen mensches in desen le­ven. Met aenwysinglze hoe verre de uytvercorenen den verwor­penen in de Christenheyt to boven gaet. Md. 1612. Ben geval der Consientie , verclarende de swaerste questie die doer is , namelijck, hoe yemandt weeten of kennen sal , of by een kindt Gods is. Verhandelt in meniere van een T samen sprekinge Beschr. door Wilhelmus Perkinsius. Hier noch door denselven by-ghev. een Ferhand. D. Hieronymi Zanchci, van de seekerheya der zalicheydt. Mlles uyt he .Eng. vertaelt. Amst. 1613. U,ytlegging van de Lien fieboden, 4°. Ook zette hij de go­schriften van koning Jacobus in het Nederd. over. Zie Soermans, Kerkreg. bl. 142 ; Paauw, Very. op Veeris . Naam. d. Predik. bl. 127 (J. K on i n g) Naaml. v. eenige zeldz. bock. en mss. bl. 10; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. II ; Muller, Cat. v. Godgel. Werk. bl. 99 , 100 ; A bcoud e , Naamr. bl. 39 ; Publ. d. Ned. Banfi. D. I. bl. 141. MEUSIENBROECK , MAEUSIENB -ROUCK of MOESIEN­BROUCK (ADRIAAN VAN) , noon van Cornelis van Me u­si enbroeck, schepen te Dordrecht , was , volgens Balen , een treffelijk regtsgeleerde , liet vele advijsen , oudheidkundige aanteekeningen over Zuidholland , genealogien der Patrisische fa­milien te Dordrecht in hands. na . Ook vervaardigde hij ge­dichten , van welken er een gevonde wordt vddr J. van den Eyck, Corte Beschrijvinge, mitsgaders Hantvesten, Privi­legien , Costumen ende Ordonantien van den Lande van Z. H. Dordr. 1628. Hij overleed in 1630. Zie B a 1 e n , Beschrijv. v. Dordr. bl. 203 ; Val. Andreas, Hist. Belg. MEUDORP (T. N.) , teekenaar , die in de eerste helft der XVIIe eeuw bloeide , blij kens eene teekening , voorstellende Hol- laudsche boeren bij eene Yruitverkoopster. Zie K r am m , t. a. p. bl. 1109. MEWARD (Mr. ROBBERT). Zie MAC-WARD (ROBBERT). MEWEN (ARNOUD JOHAN VAN) of MEEUWEN , te. Dort geboren , afstammeling van een oud en aanzienlijk geslacht , oorspronkelijk Hynsborgh , sedert echter Catharine p­genoy haren man Hendrik van Hynsborgh, in de 2° helft der XIV. eeuw , de heerlijkheid Mewen aanbragt , voerde zijne nakomelingen den naam en het wapen dezer heerlijkheid. Johan was de zoon van Jakob van Mewen en van Margaretha Gel ij s, commissaris van de munt van Holland en ontvanger generaal van de Grafelijkheids tol to Geervliet en Dordrecht. Hij huwde 11 Junij 1577 A lida van Bev e­ren, dochter van Cornelis van Beveren en Maria van der Valk. Hij overleed 24 Junij 1608. Zie Bal en, Beschrijv. v. Dordr. bl. 1128. MEWEN (Mr. PIETER VAN) , zoon van den vorige , verde­digde in 1601 te Leyden Theses logicae de potestatibus et inhecellitatibus syllogismorum (L. B. 1601 4°) ; wend licen­tiaat in de regten ontvanger generaal van den tol to Geer­vliet en overleed 10 Aug. 1603 ongehuwd. Zie Balen t. a. p. bl. 1128. MEWEN (JOHAN VAN) , zoon van Jacob van Mewen en 111 achteld van Sch arlak en, was raad (1637, 1638), schepen (1649 , 1650, 1654, 1655) , schatmeester van de kloveniers schutterij (1659) en Burgemeester van Dordrecht, (1657 , 1658) als ook ordinair gedeputeerde ter vergadering van Holland en West-Friesland. Hij huwde C at h a r i n a van Be verwyk, dochter van Philips van Beverwyk en E g eltje van den Burch en overleed den 2 Febr. 1666. Zie Balen t. a. p. bl. 1119. MEWEN (JACOB VAN) , broeder van den vorige. Zie MEEUWEN (JACOB VAN). ME WEN (JACOB VAN) , zoon van Johan bovengemeld , schatmeester van de kloveniers soh utterij (1673) , schepen (1670 , 1672 , 1675 , 1676) en burgemeester van het gerechte (1676) te Dordrecht, was meermalen ter vergadering van den Staten van Holland en West Friesland gedeputeerd. 'Lie Bale n t. a. p. bl. 1129. MEUVVEN (J.). Zie MEEUWEN (J. VAN). MEY (A DRIANus DE) sehreef : De Ilandelingen der Apostelen, iu de Malabaarse taale over­geset in tjaar 1692 , zoelcke overseltinge door cl ) Eerw. Adrianus de Mey zal. , in syn leven Predikant en Rector van I Mala­baarse Seminarium tot Jajanapatnam , is naegesien , al dat gedaene werek in den jaere 1697 , op nieuws naeuwkeuriger alhier is yerevideert , alles door hulpe van twee inlantse geletterde tole-ken , onder de voorsorye en onder '1 opsicht eu hulpe van Si­mon Cat, bedienaer des H. Euangeliums tot Colombo op het eyland Ceylon. Zie Dr. P. de Jong, Cat. Cod. Orient. Bibl. Acad. Reg. Scient. p. 283. MEY (GEORGE DE) , zoon van Jan de Mey en Eva Ron, werd te Rotterdam geboren , reisde , na volbragte studien , in 1651 , in gezelschap van Cats, Schaap en van de Perre, naar Engeland , vervolgens door dit rijk en Frankrijk , en werd in 1657 predikant te Leydschendam , waar hem den 16 October Nicol aa s Martini, oud dienaar van die plaats , bevestigde. Den 17 Sept. werd hij to Steenwijk beroepcn en den 29 Oct. door Ds. de David bevestigd. Den 8 Junij 1666 vertrok hij naar Gorcum , waar Ds. v a n Es hem den 9 bevestigde. In Julij 1670 was hij praeses van de synode te Gorcum en in Julij 1677 van die te Delft. Den 19 Sept. 1680 nerd hij door Ds. van Houten te Gouda bevestigd. In Julij 1680 depu­teerde hem de classis van Gouda tot de synode tot Gorinchem , in 1695 tot die te Woerden en in 1701 tot die te Gouda. Hij stierf in 1712. Den 16 Oct. 1657 huwde hij Aleth a , dochter van den Rotterdamschen predikant So e s i us, die den 15 December 1680 te Gouda overleed. Den 23 Febr. 1683 hertrouwde hij met Maria Baalte van Amsterdam. De eerste schonk hem 7 kinderen. Hij schreef : Kort begrip der voornaamste geschillen tussen de ware Gere­formeerde , en de huidendaayse Roomsche kerke , vervat in ver­ scheide vraayslukken, na de ordre der leere van onzen Christe­ lijken katechismas. V007* dezen tot oeffeninge van de gene , die in dezelve alreede eenen yoeden voortyang gedaan haddtn , bloo­ telijk ter neder yesteld , en nu op 't verzoek en opscherpinge van eeniye leeryieriye in de Gemeente van Gouda ?lacier verkloard , en schriftmatiyhjk opyelost. Gouda 1693 , S. P. R a b u s geeft in zijn Boekzaal van Europa 1693 b bl. 277-279 , een uittreksel van dit bock. Bedenlcinyen over de hedendaaysche comedien. Gouda 1704. Abrahams dood en beyrafenis. Gouda 1712. In handschrift liet hij na : Cort Reisjournaal door .Enyeland en Frankrijk van 4 Dec. 1651 tot 25 Maart 1654 , waarvan cen uittreksel , betreffende het bovengenoemde gezantschap is medegedeeld door Dr. S c h o t el , in Geschied- , Letter en Owl­ - heidk. Uitspaimingen. Utrecht 1840. Zie Br ans, Kerk. Reg. bl 67; Abeoude, Naaml. bl. 244. MEY (WILLEM DE) zoon van den vorige , werd den 4 Sept. 1658 geboren , den 8 Jau. 1685 gehuwd met Sib i 11 a We y-ma n s en den 25 Julij 1709 overleden. Van hem bestaat een Ms. Journaal van dyne voyage door Frankrijk en Engeland. Zie S ch o t el t. a. p. W. 114. MEY (JOHANNES DE) , zoon van F r a n c o y s de Mey, koopman in graven en Pirona de Cherf , werd den 2 Septem­ber 1617 te Middelburg geboren. Na de hoogeschool bezocht to hebben , deed hij een reis door Engeland en de zeven Pro­viucien , en werd den 20 September 1639 voor de classis van Walcheren geexamineerd , tot proponent aangenomen en ruim een jaar later predikant te Ovesande en Driebergen op Zuid-Beveland , waar hij voor Samuel Regius, naar Brasilie vertrokken , de dienst waarnam. Den 20 Maart 16 i 1 verwis­selde hij deze standplaats met Baarland , doch in den aanvang van 1642 verdroeg hij zich met bewindhebbers der O. I. Com­pagnie , om in Neerlands-Indie , gedurende vijf jaren het pre­dikambt te bedienen. Hij vertrok werkelijk met het schip Middelburg , doch toen bet door storm in Plymouth was bin -nengeloopen , vernam hij aldaar dat een zijner ambtsbroeders hem bij de classis van Walcheren van onregtzinnigheid had beschuldigd. Hij besloot te Londen te bli civen , ten einde zich bier tegen to verdedigen. De togt naar Indic had hierdoor geen voortgang , maar de Mey begaf zich naar Frankrijk , liet zich to Valence tot doctor in de geneeskunde promoveren en keerde over Zwitserland en Duitschland naar het vaderland terug. Gedurende zijn verblijf te Saumur zond hij een verkla­ring van zijne regtzinnigheid aan den predikant Lie v e n sz en , toen voorzitter der Deputati ad res Tndicas , waarin de clas­sis genoegen nam , wits hij echter , on) alle achterden­ken to voorkomen , nog 18 in 't Latijn opgestelde artykelen van geloof onderteekende , 't geen hij den 8 Januarij 1643 deed. In Maart daaraanvolgende vertrok hij als predikant naar St. Eustatius in Amerika 1 ) , waar hij 17 maanden de dienst in 't Fransch , Engelsch en Duitsch waarnatn. In het vaderland weder­gekeerd werd hij eerst (1645) to Soutelande , vervolgens to St. Laurens ( L648) en eindelijk den 1 Augustus 1649 to Middelburg beroepen. De classis van Goes verlangde dat hij ook naar ten opzigte de verdenking van onregtzinnigheid genoegen zoo geven. De classis van Walcheren toonde zijn ongehoudenheid hiertoc aan , maar hij zelf vond good de eerstgemelde chassis op 48 punten mondeling to antwoorden. Nu verklaarde ook deze hem regtzinnig , maar toch moest de M e y bet dulden , dat som­mige zijner ambtgenooten hem van tijd tot tijd van heterodoxic 1) Hij had een deel der kolonie gekocht. beschuldigden , vooral tijdens het beroep en de bevestiging van w i l h el m u s Momma te Middelburg. Veel had hij te lijden van den proponent P e t r u s A pp eldoor n, Rotterdam­mer , die hem in gedrukte schriften (eras credo , hodie nihil ; Aderlatinghe van het philososphisch bloedt) lastig vie', doch de M e y mogt bet genoegen hebben dezen heethoofdigen las­teraar door den arm des wereldlijken regters te regt gewezen te zien. Wig weten niet , waarin de M e y van onregtzinnig­heid werd verdacht. Uit zijn leven en geschriften leeren wij hem als een verdraagzaam en liberaal theologant kennen , die niet bet gezag van anderen , maar eigene overtuiging volgde , en zonder eene bepaalde rigting aan te kieven , een zelfstandig eclecticus was. Het schijnt dat zijne liberale denkwijze in het oog van sommigen te veel 'mar onregtzinnigheid smaakte. Te hooger stond hij in de schatting dev milder denkenden en ook der Remonstranten. Gerard Brandt vereerde zijne na­gedaehtenis met een lijkdicht , die met bet volgende grafschrift eindigt : //Hier legt de M e y , de leitsman van de vromen , "Wiens guide tong het onbescheit kon tomes //De leeraar die meest op de liefde drong , ilEn booze haat met taai geduld bedwong. //De nazaat moet nu naar zijn lessen hooren , NOf kerk en staat gaat door de twist verloren." Geen wonder dat , waar d e remonstrantsche geschiedschrijver hem zoodanigen lof waardig keurde, de ultra orthodoxen hem van heterodoxie verdachten. Ondertusschen was de verdenking , waaronder hij lag , oor­zaak dat zijn beroep te Amsterdam (1654) en te Rotterdam (1655) geen voortgang had. Den 9 December 1652 vertrok hij naar Mechelen om de predikdienst bij de Gedeputeerden der Chambre mi-partie aldaar waar te semen. Hij keerde in 't begin van 1653 terug , doch werd in November van het­zelfde jaar door T h. G r a s w i n c k el, uit naam der Gedepu­teerden , verzocht andermaal derwaarts te kornen , 't geen hij , wegens het overlijden van twee Middelburgsche predikanten , toen moest afslaan. In 1654 werd hem door de Regering het ambt van Curator der Latijnsche school aangeboden ; ofschoon hij het reeds vroeger bad afgeslagen iomdat (schreef hij) ick van jaren en dienst den jongsten was onder de predicanten , en dus gheen verbelginghe te veroorzaecken." In het laatst van dit jaar werd hij door de synoden en classen medegedepu­teerd naar Leyden , om over bet verbeteren der drukfeilen in de eerste uitgaaf van den Bijbel, volgens de nieuwe overzetting te raadplegen , van waar hij wedergekeerd zijnde zoo mondeling als schriftelijk versiag deed aan de gecommitteerden en die der classen van Zeeland en van Walcheren. In het begin van 1657 werd hij door de classen van Wal­cheren nevens andere godgeleerden verzocht om de schriften van Joannes Dur seas te overzien , in October hem de com­missie opgedragen van 't opzigt over de Oost-Indische kerk­zaken , en in 't laatst van November schonk hem de Magi­straat de betrekking van catechista der Latijnsche school. In Maart 1662 , werd hij door de classis van Walcheren afgezon­den naar Sas van Gent , om te spreken met Gedeputeerden uit den Raad van State ter verdediging van het regt der classis en synodus van Zeeland als ook van den kerkeraad van Sas , omtrent de censure van zekeren predikant aldaar staande , tegen de handeling van bovengemelden Raad , en in Julij van dit­zelfde jaar stond hij op de nominatie tot hoogleeraar in de godgeleerdheid te Utrecht. Toen Willem III in 1668 tot eerste edele van Zeeland werd benoemd , hield hij , ter begroe­ting van den Prins een oratio votiva, onder zijn werken opge­nomen , ook noodigde hem omtrent dien tijd Johan Bo r e e 1, gezant van de staat in Engeland , om bij hem de betrekking van hofprediker waar te nemen , aan welke uitnoodiging hij echter niet voldeed. In Februarij 1670 stelde hem de Magi­staat tot schoolarch , of opperdeken der schoolmeesters aan , in plaats van zijn overleden ambtgenoot J a e o b u s Anslae r. In Junij 1671 was hij een der gedeputeerden uit naam der 4 classes van Zeeland om de synodale schriften van 't synode te Dordrecht , die in den Haag op het Hof en de schriften van de overzetting des Bijbels , die te Leyden op hot Stadhuis be­waard werden , te overzien. Op verzoek van eenige gaf de regering van Middelburg hem vrijheid onderwijs in de philoso­phie te mogen geven , waarmede hij den 19 Sept. 1672 in het Auditorium der Doorluchtige school een aanvang maakte. Ook begon hij in dat jaar , met toestemming der regering , in de Nieuwe kerk (avondpredikatien waren er toen nog niet ,) Zon­dagavond oefeningen te houden. In 1673 vertrok hij naar Vrouwenpolder om aan de uitge­trokkene krijgslieden het Evangelie te verkondigen. In Maart 1676 werd , op verzoek van eenige leden der regering , door hem een collegie over de Physica Regii aangevangen , in hetzelfde jaar stelde de regering hem tot professor primarius Theologiae et Philosophiae aan , en den 8 Junij 1676 hield hij zijne oratio inauguralis. Twee jaren later , den 8 April 1678, over­leed hij. Den 7 October 1648 was hij in het huwelijk getreden met Wilhelmina van Dryen i dochtervan Denys Anto­nius z. van D r yen, equipagiemeester der geoctrooijeerde O. I. Maatschappij te Middelburg , die hem 7 kinderen schonk , van welke 5 hem overleefden. Zijne afbeelding is door S u y d e r h o e f naar de schilderijen van Kouwen burg en E v e r s d y k in plaat gebragt. Een menigte Latijnsche en Nederduitsche lofdigten zijn ter zijner eere vervaardigd , die men voor zijne werken en bij la Rue, kan lezen. Sedert zijn twee en dertigste jaar begon hij zijne schriften , zoo in het Duitsch ads in het Latijn uit to geven. Hiertoe behooren : Handboek der spreuken Salomons. Middelb. 1657. 12°. 1681. fol. Over de Ilebreeen. Ald. 1664. 4'. Lof des Heeren. _old. 1665. 4°. Gelukzaligheid des Menschen levens. 4°. Over de Catechismus. Utrecht. 1693. 4°. Korte aanmerkingen over de ligtende fakkel voor een dwaalende conscientie. Middelb. 1678. 4°. .Nodige en nadere verklaringe van de dwaalende conscientie. Middelb. 4°. Over by sondere plaatsen des N. Testaments. .Middelb. 1654. 4°. Reede en Zeedelyke bedenkingen. Gouda. 1705. 4°. Euzoia van de Gelukzaligheid des Menschenlevens. Middelb. 1674. 4°. Hooftvragen der Gelukzaligheit. 4°. Lof des Heeren of Hallelujah , verbreyd op het Natuur-tooneel met het vervolg op he Genade-toneel. Middelb. 1666. 2 d. 4°. Eenparig en bondig oordeel der voornaamste Godgeleerden over de vereeniging met de Lutheranen. Middelb. 1689. 4°. Over eenige stellingen van de Hebreen , Luthersen en Calvi- nisten. 4°. Beschryving van de wt.& en werken der conscientie. Middelb. 1652. 12°. Over de eigenschappen en werken Gods. Middelb. 1652. 4°. Oeffening der Godzaligheid. 12°. Zij zijn alle bijeenverzameld en uitgegeven met den volgen­ den titel : dine de Nederduitsche wercken , beschreven door den Godzali­gen en hooggeleerden heer , de heer Mr. Joanna de Mey , in syn Leven opperleermeester der H. Godgeleerdheid en wiisbegeerte in de hoogeschool , ook geneesmeester , mitsgaders bedienaar des Goddelijken woords in de gemeynte van Jesus Christus tot Mid­delburg in Zeeland. Middelb. bij J. M e e s t e r s. 1681. fol. Delft 1704 fol., 1741. fol. Bovendien heeft hij in het Latijn geschreven : Physiologia Sacra , sive expositio locoram S. Scripturae , in guibas agitur de rebus naturalibus , waarvan de derde uitgave verscheen Mediob. 1661. 4°, ; door Jo h. Jac. S c heulzer in zijn Jobs heilige Natuurkennis met lof vermeld, Vindiciae Textus Hebraici contra Vossium de LXX inter­pretibus. Rot. 1662. 4°. Nog vertaalde hij gedeeltelijk in het Latijn de Metavzorpho­ei8 naturals van J. Goed aer t en gaf die , zoo in het Nederd. als Latijn , verrijkt met aanmerkingen en eenige bijvoegselen in het licht. Ook schreef hij in 1666 een korte voorreden voor de Practyke der Godtsaligheit van Lewes Bayly. Hij liet vele theologische , philosophisch en historisehe hand­schriften na. Zie Bayle, Diet. hist. et crit. T. III. p. 1959; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 694; Jocher; Henn. Witte, Diar. Biogr. T. II. p. 116; Lindenias renovat. p. 641; Godefr. Vockerodt, Disput. de Foetura artificiosa Jacobi , Praef. ; Rochefort, list. des Antilles de l'Ame'rique , p. 57 ; List der Middclb. pred. la Rue, Gelett. Zeel. bl. 57 volgg. ; Scheulzer, Jobs H. Natuurk. ; W. S e w e 1, Tweem. uittroksel v. Lentem. Grasm. Bloeim. en Zomerm.; J. Oudaan, Men-yelp. D. II. bl. 65; J. Antonides, Gedicht. bl. 206; G. Brandts, Poezy , bl. 404 ; Zion in rouwe en de tranen van het weenende Middelb. ; Glasius, Godgel. Ncderl. ; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr.; Abcoude; Arrenberg; F. Muller, Cat. v. Godg. Boeken , bl. 94. MEY (JAN DE), beer van Lekkerland , te Rotterdam gebo­ren , werd in 1694 raad , in 1695 (de eerste reize) schepen , in 1718 , 1823, 1728 , 1731 burgemeester en ontvanger der convoyen en licenten te Gouda. Hij huwde Johanna van der Dussen , jongste dochter van burgemeester Jacob van den Dussen, en stierf den 11 Junij 1731 in den ouderdom van 66 jaren en 6 maanden. Hij liet een zoon en vier doch­ters na , van welke de oudste huwde met Mr. Jacob S 1 u t e r, raad , schepen en ontvanger der grafelijkheids-tollen te Gouda. Zie Levensbes. van ben mannen , D. III. bl. 681, 682. MEY (PIETER DE) , burgemeester van Rotterdam , tijdens bet Kostermans-oproer (1690) met vijf andere regenten door den stadhouder buiten tijds ontslagen. Toen echter de prins ge­storven was (1702), wendde de Mey zich tot de vroedschap om herstel , en kreeg het gedaan dat hij bij de eerste vacature jure suo in de vroedschap terugkeerde. Maar hij moest zich met een plaats onder de minderheid vergenoegen totdat de dood ook in de correspondentie voor hem ruimbaan gemaakt had , en toen moest hij nog van onderop beginnen en wachten tot de andere leden , die meest alle jonger in jaren waren dan hij , en hem in het bekleeden der burgemeestersposten waren voorgegaan. Zie Wagenaar, D. XVI. bl. 128; D. XVII. bl. 135; F rui n, Nog jets over de correspondentie van regenten onder de republiek. MEY VAN STREEFKERK (Mr. JEAN GIJSBERTO DE) , zoon van jonkr. Jan Gijsberto de Mey van Streefkerk en Nieuw Lekkerland , burgemeester van Leyden , kommandeur van de orde van den Ned. Leeuw (geb. te Leyden 1753 , over­leden 1844) en van M a r g a r e t h a Maasdam, werd den April 1782 te Leyden geboren , legde zich aan de hoogeschool zijner geboortestad op de regten toe, waarin hij den 24 Junij 1802 promoveerde. Kort daarna trad hij de staatkundige loop­baan in met de aanvaarding van den post van gezantschaps• secretaris tc Parijs. Na dezen post ruim twee jaren vervuld te hebben , werd hij in Mei 1805 door den Raadpensionaris Schimmelpenninck met de betrekking van kabinet-secre­taris vereerd. Onder koning Lodew ij k en gedurende de inlij­ving in het Fransche keizerrijk bleef hij , in onderscheidene betrekkingen in dienst. Koning Willem I benoemde hem 1822 tot secretaris van stoat , ook werd hij door Mien vorst , bij de instelling der ridclerorden eerst tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw , later (1819) tot commandeur dier orde benoemd , en in 1826 tot den adelstand met den titel van Baron verheven. De aanhoudende inspanning en arbeid , die getrouwe vervulling zijner moeijelijke arnbtspligtcn van hem vorderden , ondermijnde zijne niet sterke gezondheid zoo zeer, dat hij zich in den jare 1835 genoodzaakt vond , zijn ontslag te vragen. Hij verkreeg het , en werd tot Grootkruis van den Nederlandschen Leeuw , minister van staat en lid van de eerste kamer der Staten-Generaal benoemd , welke laatste waardigheid echter niet door hem werd aangenomen , wijl hij zich door zijne zwakke gezondheid buiten staat achtte deze betrekking te vervullen. Hij overleed den 5 Jan. 1841 in den ouderdom van 48 jarcn. Hij huwde 1. Francoise Catharina Beeldemaker; 2. Elisabeth Wilhelmina Swellengrebel; 3. Clara Elisabeth Witsen Elias, doch liet geen zoons na. Hij was lid der Maats. van Ned. Letterk. te Leyden. Zie Galerie des Contemporains , T. VII. p. 74 ; Handel. der jaarl. vergad. d. Maats. v. Ned. Letterk. bl. 25 volg. ; Part. berigt. MEY (MAERTEN PIETER VAN DER) , stadstimmerman to Alkmaar, werd in 1573, gedurende het beleg dezer stad door de Spanjaarden , met brieven naar S o n o y te Schageri gezon­den , om hem den nood der stad bekend te maken. Sonoy zond hem vervolgens naar den prins te Delft. De prins gaf hem een brief aan de overigheid der stad om haar tot volhar­ding aan te manen. Hierop begaf hij zich weder naar So n o y , die hem naar Alkmaar met 's prinsen en zijne brieven terugzond. Niet ver van deze stad werd hij ontdekt , waarop hij de brieven van zich wierp en ontkwam. Dit geval , in plants van nadeel te doen , was oorzaak tot verlossing van de stad, want Don F r e-d e ri k zag uit de brieven dat men inderdaad het plan had de dijken te doorsteken , hetgeen hem zeer ontzette en tot den aftogt bewoog. Zie Beaufort, Lev. v. Willem I, D. II. bl. 394, 396, 407. MEY (ARNOLDUS TE), eerst kapellaan aan de kerk van O. L. V. Hemelvaart to Leyden , die toen nog niet tot parochie verheven 49 onder den algemeenen naam van de Fransche kerk bekend stond. Onder den Franschen priester van de Franciscaner orde , den pastoor Carolus Bertinus de Rana, werd Te Mey, na diens overlijden in 1832 , tot pastoor aan genoemde kerk aan­gesteld. Zoowel bier als elders werden in der tijd de r. k. huis­kerken in welgeordende bedehuizen herschapen. Ook pastoor Te Mey was vervuld van dat plan ten opzigte van zijne kerk ; door zijn on vermoeid streven mogt hij het genoegen smaken eene fraaije kerk in den renaissance-gothischen stij1 te stieh­ten , die in 1839 werd ingewijd. Hij leefde voor het heil zij­ner gemeente , die aan hem innig verknocht was , en voor den luister zijner kerk , waarvoor hij alles veil had. Van hem kon gezegd worden wat van zijnen voorganger is gezegd hij was een goed en zachtzinnig man , van zijne jeugd of in deugden geoefend. En dat hij niet alleen door zijne gemeente werd hooggeschat bleek nog op den 1 Februarij 1864 , toen den waardigen geestelijke zoo vele bewijzen van hartelijke deelneming werden geschonken bij de herinnering aan het tijd­yak, dat hij 25 jaren in de geestelijke behoefte der r. k. ge­vangenen in het militaire detentie-huis enz. voorzien had. Hij overfeed te Leyden als pastoor van de parochie van 0. L. V. Hemelvaart , 30 Julij 1865 , in den ouderdom van 64 jaren. Zie Leydsche Courant van 3 Augustus 1865. MEY (...). Kr a m m zag een portrct , levensgroot als bus­te , in de manier van Ferdinand Bol, vrij goed van kleur en behandeling , beteekend Mey 1662. Zie Kramm, t. a. p. MEY (JAN AR Y DE) leefde in den aanvang der 18 8 eeuw. K r am m zag van dezen meester een kloek zeestuk , schilder­ achtig van toon. Zie Kramm, t. a. p. MEY (VAN DER). Op den Cat. van etsen en prenten van Mr. J. van B u u r e n , bailliuw van Noordwijkerhout , komt (bl. 218) een ets van dezen meester voor , verbeeldende een staande rus­ tende Neptunus met drietand en zeeschulp 1766. Zie Kramm, t. a. p. MEY of MAY (JOB SEABORNE) denkelijk een zoon van W i 11 e m of W i 11 i a m. In zeedienst opgeklommen tot den rang van Schout bij nacht ; werd hij Directeur der Marine aan 's Lands wed te Rotterdam. Hij was een verdienstelijk officier en een wetenschappelijk man , aan wiens bewerking Rotterdam het Kanaal van Voorne te danken heeft , zonder hetwelk de handel dier stad niet alleen nimmer zijne tegenwoordige uit­ gebreidheid zoude verkregen hebben , maar thans niet zoude kunnen bestaan te meer verdienstelijk was zijne rustelooze bemoeijing , om reden te dier tijd de daarstelling van dat ka- naal 'door invloedrijke personen binnen deze gemeente , niet zonder eigenbelang , werd tegengewerkt. Hij moet in of om 1827 te Rotterdam , naar men wil in meer dan 60-jarigen ou­derdom overleden zijn. Part. berigt. MEYE of MYE (FREDERIK VAN DER) te Delft geboren , geneesheer der koninklijke bezetting te Breda, gaf in 1627 in het licht : Frederici van der Mge Delphensis , Praesidii Bredani , Medici regii , de morbis et symptomatibus popularibus Bredanis tem­pore obsidionis et eorum immutationibus pro anni vielusgue di­versitate , deque medicamentis, in summa reruin inopia adhibi­tis , tractains duo. Ejusdern dissertationes duae medico-phy­sicae , de contagio et CO1'7ZU mornoceretis quondam in aquis circa Bredarn reperto , (labore et constantia). Antwerpiae ex o ficina Plantiniana MDCXXVII4°. 160 pay. 2da Editio ibidern1629 , 4e. , 3 tia Editio 1enae 1792 , 8°. Dam verfiandelingen van Frederik van der Meye geneesheer der Koninklijke bezetting te Breda , over de heerschende yolks­ziektens te Breda , ten aide van het beleg , derzelver toevallen en verschijnselen en de veranderingen, die dezelve ondergaan hebben na gelange van de versciceidenheid van het jaargetijde en het voedsel , alsmede over de geneesmiddele2z, die hij he groot­ste gebrek aan alles , daar tegen gebruikt zijn. Na de niezewste uitgave van D. Christianus GoWridus Gruner , benevens de Voorred,en en _elanteekeningen van denselve. Uit het Latijn ver-Maid. Breda, Willem van Bergen, 1793, 165 bl., voor­werk 20 bl. MEYBURG (BARTHOLOMEITS) werd omtrent 1623 te Maas­sluis geboren , oefcnde zich in het portret- en historieschilde­ren , waarin hij zeer bekwaam werd. Hij reisde met zijn leerling C hris t of f el Pierson eenige jaren in Duitschland en schilderde onder weg verschieden portretten van aanzienlijke personen , later hield hij zich aan Duitsche hoven op , en yes­tigde zich eindelijk te 's Hage , waar hij in 1708 of 1709 in hoogen ouderdom overleed. Hij was in 1665 lid van de converie-kamer aldaar,, waar in 1663 een St. Paulus van zijn penseel bekend was. Zie Immerzeel en Kramm, t. a p. ME/EN (JOHANNES A) van Bergen op Zoom , begaf zich naar Italie , waar hij roem verworf. Hij gaf in het licht : Virgilii Maronis Opera ex doctissimorum virorum notatio­nibus illustrata. Venetiis , Hanutii typis 1576, Franco! 1576, 1617, 8°. 49* Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 526 ; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 70. MEIJER (ALBERTus) of MEIERUS , gaf in het Licht : Methodus Apodemica , qua doceter quid sinyulis in locis , praecipue in pereyrinando , obsetvare debeant studiosi. Ros­toehii 1591 , 8°, Zie Sweertii; Ath. Belg. p. 114; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 38; Foppens, Bibl. Belg T. I. p. 72. MEIJER (ANTONIUS DE), zoon van Hendrik de Meijer en neef van Jacob de Meijer (die volgen) werd ornstreeks 1527 te V letteren geboren. Zoodra hij in staat was het La­tijn te leeren , zond men hem naar zijn oom te Brugge. zette zijne studien voort to Parijs , en in zijn vaderland weer­gekeerd werd hij huisonderwijzer in het Grieksch te Leuven. Van daar begat hij zich naar Tirlemout , waar hij omtrent 1550 eene Latijnsche school opende. Drie jaren later vestigde hij zich , op aanzoek van den bisschop Maxi m i l i a a a de Berges, te Kamerijk , waar hij gedurende 7 jaren hetzelfde onderwijs gaf. Na verloop van dezen tijd werd hij door die van Atrecht tot rector der Latijnsche school beroepen. Hij bestuurde haar 37 jaren , en stied den 27 October 1597 aan de pest , die toen in (lie stad woedde. Zijn ligchaam werd op het kerkhof van St. Nicolaas begraven , waar Philip, een zijner zonen , op zijn grafzerk een grafsehrift liet graveren , dat men o. a. bij Foppens en Paquot leest. Omstreeks 1549 huwde Meij e r met Isabelle Roos, van Kortrijk , die hem twee zonen en twee doehters schonk. Na haar dood , huwde hij een andere vrouw die hem overleefde. Charles Ca u-d r o n hield een lijkrede op hem. Meijer beoefende de Latijnsche poezij. Per elk amp paste op hem de woorden van C r atin us bij Hor ati us (1 Ep. 19.) toe: Nulla placere diu, nec carmina vivere possunt, Cluae scribuntur aquae potoribus. Men heeft van hem : Cameracutn, sett urbis et populi Cameracensis Encomium. Antv. 1550, 12°. Isocratis Paraenesis ad Detnonicum, Latine versa ; cum quinto Libro Epigrammatum Graecorum. Cameraci 1561 , 4°. Urns , see vita D. Vedasti , Episcopi Atrebatensis , in libros hies divisa. Paris. 1580, 12°. Threnodia , sett illustrium aiquot virorunt Epicedia et tumuli. Atreb. 1594, 4°. Cato Christianus , sive lnstitutio paranetica ad pietatem , in libros decem digesta. Comites Fla2zdriae , ex Annalibus Jacobi Iffeyeri ; verse heroic°. Sententiae B. Nili , Episcopi et Mart .yris , e Graecis Latinae factae in versus. Reeds had B i 1 i b a1d Pirekheymer van Neurenberg er een Lat. overzetting van gegeven. Quatuor hominis novissima. Serenae ad amicos. Joannis Anstriaci Victoria de Turcis ad Naupactum relala. Epithalainia sacra et pro fana. Excerpten nit Cato Christianus en de Anayramata yuae nobi lioribus discipulis dicavit hij Gruterus, Del. p. 559— 561. Hi j het in hands. lia: Epigrammaturn Liber. Annotationes in libros Hesiodi 'Opyz ;cal s'ithipx‘. Anayrammata , celebrioribus discipulis dicata. De cruce ejusque reliyiosa adoratione. Miscellanea , V °lumen. In 1561 gal hij de Annales Flan,driae van zij nen oom J a c o- b us It eijer in het licht. Tot zijne vrienden behoorden o. a. Andreas Hoius, die zijn leven in Lat. verzen (door P a­quot tnedegedeeld) heeft beschreven en 3 anus Dousa, aan wien een gedicht van hem voorkomt voor diens Sylv. lib. II Adopt. in Poem. L. B. 1578 , get. Atrebati XIX Junii 1570. Zie L o c r i i , Citron. Bag. p.617-673, 679, 680; Mira ei Script. Saec. XVII ed. Fahricii. p. 266; Sanderi, Bibl. Belg. ms. T. I. p. '292; Id. de Claris Antonisiis , p. 200, 201;S weertins, Ath. Belg. p. 135, 136; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 9-7 1 ; Paquot, Alldm. T. III. p. 36, 37 ; Hoeufft, Parn. Lat. Rely. p, 95; P eer 1-k a m p, de Poet. Lat. Neerl. p. 177; Joelier. MEIJER (ADRIANUS FRANS Baron) , goon van Jacobus Gijsbertus en van Adriana Korth out, werd 4 Sep­tember 1768 te Axel geboren , en overleed te Amsterdam in 1845. Hoewel als ,kadet bij de artillerie dienst getreden ging hij spoedig bij de infanterie over , werd in 1793 vaandrig , 2 jaren daarna luitenant en nog in dat zelfde jaar (1795) kapi­tein en adjudant niajoor. In 1806 tot luitenant kolonel en in 1808 tot kolonel bevorderd zijnde , ging hij , na de inlijving in Fransche dienst over , waarin hij in 1811 als kolonel aan het hoold van het tweede regement &rangers geplaatst werd. Na Neerlands herstelling werd hij in Nederlandsche dienst geplaatst als kolonel eerste ad ju iant van den luitenant-generaal Tindal, in 1815 tot generaal majoor bevorderd , werd hij Provin­ciaal kommandant van Namen , later van Overijssel den 20 December 1626 bevorderd tot luitenant-generaal het 6e groot kommando , en in het begin van 1831 chef van de derde divisie van het leger te velde. Den 13 Februarij 1838 werd hij gepensioneerd. Hij heeft deelgenomen aan must alle verrigtingen van het Nederlands leger van 1793-1810. In Fransche dienst was hij geplaatst in Italie en in de jaren 1830 en volgende was hij bij het leger te velde. Hij heeft zich onderscheiden in den veldtogt in Noordliol­land in 1799 , bij de afdeelingen van het Bataafsche leger in Duitschland in 1801-1803 , en in de jaren 1813 en 1814 in Italie bij de affaires van Brixen , St. Gedro en de Mincio , en bij gelegenheid der belegering van het kasteel St. Ange te Rome waarin hij het bevel voerde. Hij was ridder der Hollandsehe orde van de Unie , later van die der Rennie, der orde van bet Lcgioen van Eer,, der Militaire Willemsorde 3° klasse , van den Nederlandschen Leeuw en eindelijk den 31 December 1840 door koning Willem bevorderd tot Kommandeur der orde van den Ned. Leeuw, M ei j e r gaat op drie6rlei wizen in steendruk uit , ecns met latijnsch onderschrift , toen hij de Lcydsche jagers °rider zijnc bevelen had , 1831. Zie Bosseha, Neerl. Heldend. te land, D. Ill. bi. 119 , 227 , 691 ; Muller, Cat. v. portr. i. v. ; Part. berigt. MEIJER (A). Men heeft van hem : J. F. X. Warth nine et A. Meijer. Plan de plus ieurs cours de langues Grecque , Latine, Hollandaise , Francaise. Namur 182 , 8°. Zie Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. I. bl. 102. MEIJER (A.) Luthersch predikant to 's Bosch , schreef: Historisck berigt der belegering en bevrifiting van 's _Herto­genbosch. 's Bosch 1813. 8°. Zie Hermans, Conspect. p. 7; van Cleef, bl. 392 ; Bodel N ij e n h u i s , Topogr. lijst van plaatsbeschr. bi. 45. MEIJER (A.), tooneeldichter,, biocide in de tweede helft der lie eeuw. Men heeft van hem : Ue Loogehenaar , 1658. 8°. Het Glzulde Vlies. Amst. 1668. 8°. De verliefde Konings6rugt. 1668. 4°. MEIJER (A. D.) schreef : Onderzoek over het yebruik Va71 een open6aar spel; speciaal toeyepast op het ri/k der Nederlanden , gr. 8°. 182S. Amsterd. MEIJER (A. H.). Op Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. , D. III. bl. 129 komt voor : .Eene verzaineling van godsdienstige dicht- en zangstukken, nit ket eerste gedeelte dezer eei'w , waaronder van P. Deketh, A. H. Meijer, _4. Pierson en G. de Wal. MEIJER (BERNARDUS) in het midde der vorige eeuw te Amsterdam geboren , was scheepsbevrachter en lid van het genootschap : Hierna volmaakter , in welks werken men gedich­ ten van hem vindt , die weinig waarde hebben. IIij overleed in 1826 in zijne geboortestad. Zie v. d. Aa, N. B. A. C. Woordenb. MEIJER (BERNARD) , broeder van het gemeene leven , die zich voornamelijk net de schoolarbeid bezig hield, Hij over­ leed in 1467. Zie De1prat, Broeders. van Geert Groete , bl. 69. MEIJER (B. J.) sebreef : Behoed- en geneesmiddelen tegen de cholera-morbus , de kink­ /west en kankerklieren. Rott. 1831. lifagizetisch-sornambulistische yeneeswijze der bier en elders heerschende ziekte , de zoogenaamde 92* , net een verslaq van twee merkwaardiye genezingen van graauwe staar , mitsgaders eenige bespiegelingen over het wezen en de werkingen van het dierlijk magnetismus. Amst. 1837. 8°. Nieuwe bijdragen tot de merkwaardiye waarnemingen van het dierlijk magnetimus. Amst. 1837. 8°. 1 pl. St. I. Ben woord tot verdediging van het dierlijk maynetismus en somambulismus tegen F. van der Breggen Cz. Rott. 1825, 8°. Merkwaardige waarnemingen van behandeling en genezing door het dierlijk magnetismus en somambulismus verriikt met een toe- gift zitinde eene aanwij zing en onderrigting , om door zekere magnetische bewerking pijnlijke ongesteldheden , vooral jicht of het rliumatismus te genezen. Zie Holtrop, t. a. p. bl. 220, 221. MEIJER (CHRIsTIAAN) , een bekeerde Jood van Hamburg, te Bremen gedoopt , hield zich een grout decl van zijn leven in de Nederlanden op. Hij sebreef onder den titel van Liber praeceptorlan oculos illustrantium ex Ps. XIX : 10 , eene vergelij king tussehen Mo z es en CHRISTI'S. De Vera Immanuelis generatione ex virgine etc. Hebr. et Lat. Amsterd. 1729. 4°. Vert. in 't Nederd. (Waare gehoorte van den Immanuel nit eene ondertrouwde Maagd , lit het Hebr. door J. Path.. Amst. 1724. 8°. Korte inhoud van twee tractaten des joodschen Talmuds , nam. in die van Brachut en Avoda Zara. Amst. 1731. Ben seer merkwaardig en extraord. berig I 2tyt de oude Jood­sche 1?abbynische schriften , aangaande , wanneer en op wat lijd de Cilmsrrus of — de honing Messias 2noest geboren worden , 't welk de Aden — door den golden kandelaar Exod. XXV : 31 bewijzen willen enz. Ald. 1730. 4°. Uytroeijing van den Messias. Utr. 1720. 8°. Van den Drieeenigen Godsdienst. Amst. 1726. 8°. Zie Jöeber, Cat. d. Nat. Bibl. bl. 31; Cat. d. illaats. v. Ned. Letterk. D. II. bl. 427; Abeoude, bl. 245. MEIJER (CoRNELis), een Hollandsch waterbouwkundige , werd omstreeks 1640 geboren. Hij werd door de pauselijke kamer naar Italie geroepen om den Tiber to zuiveren en bevaarbaar te maken. Eenige zijner voorslagen werden aan­genomen , doch de meeste en gewigtigste door de ijverzueht der Italianen niet ten uitvoer gebragt. Om zich te regtvaar­digen en te verhoeden dat anderen zich zijtie uitvindingen niet toeeigenden , beschreef hij ze in een thans zeldzaam , met vele schoone platen versierd werk getiteld : .L'arte di restituire a Roma la tralasciata mavigatione del suo Tevere. — Dell Ingegniero , Corn. Meijer , Olandese. In Roma 1685. fol. In het jaar 1659 had hij reeds te Rome hiervan een voor­looper gegeven en een Ital. geschrift aan paus In n o ce ntius XI opgedragen, met topogr. sebetsen. Hij beproefde , even als meer andere Hollandsche waterbouw­kundigen , het droogleggen der otigezonde Pontijnsehe moerassen. Volgens Beckmann, Gesch. d. Erfind., I, 551, was hij niedelid van d' Accademia fisica-matematica •omana , en schreet nog de navolgende werken , als : L'arte di rendere i Jiumi navigabili in vari modi etc. M. 1696. Diversi segreti per conoscere la bonta di metalli, e la virtu della calamatita etc. 4°. Varie osservazioni de plande i loco satelliti comae che hanno de Siyuire etc. Nuovi ritrovamenti divisi in duo parti. lb. 1696. Sommigen houden hem voor den uitvinder der Scheepskamee. len , doch dit is niet waarschijnlijk , orndat men voor deze uitvinding eerder den Amsterdamschen Meeuwen M e i n-d ertszoon Bakker, kan houden. Wanneer Meijer over­leder' is , vinden wij niet opgeteekend , doch het moet in of na het jaar 1700 zijn voorgevallen. Toen was hij nog onder paus I n n o c e n t i u s XII werkzaam gelijk zijn zoon Otto Meij e r wider Clemens XI , die van 1700 tot 1721 regeerde. Zie Collot d'Eseury, Moll. roem, D. VI, 1. p. 419; D. VI. 2. p. 676 en v.; Navorscher,, 1856 , hl. 64 en 214, ook 1854, bl. 164; Catal. J. Meerman, 1824, T. I. p. 246 , n°.552, 553; Poggen­ dorff, blandtviirterb. zur Geschichte der exacten Wissenschaften ; V ol c­kmann, Nachr. von Pullen , B. II. S. 152; Beckma»n, Gesch. d. Er,find. B. I. p. 551; Adelung u Rotermund. MEIJER (CoRNELis) boekdrukker to Gent, omtrent 1734 gestorven , was even als Jakob Hye cell der voornaam­ste berstellers en werkzaamste leden der Retborijk kamer de Fonteine te Gent. Hij had tot spreuk aangenomen Altiid beziy. Tijdens dat M. Lucas van Branteghem, heer van Reybroue enz. , deken der Fontenisten was , deed doze katner een nieuwen schouwburg en vergaderzaal bouwen. Deze zaal werd in 1717 ingewijd en het eerste tooneelstuk aldaar ver­toond was van Mei j e r. Het voert tot titel : Zegepraal van Carel den VI , keyser van t Chrits.tenrijk , ofte nederlaeg van Achmet den III , turkschen sultan , door den onverwinnelijken held, prins Bugenius van Savoyen, opperveld­oversten der Christenen. Tooneelswys opyesteld door die voor zinsprenk voert : Altyd Bezigh. Ghendt I 7 17. 8°. 3° dr. overs. en verb. Aid. 1. 738. 8°. Men beeft nog van hem : .Edelmoedige lieftle van Dom Pedro , infant van Portugaal, ende Ayneta van Castro , heldadiq Ttsp. in he Fr. uitgegev. door Hondart de la Mate ende nu in t Nederd. overyhe­isleldt op den zin : De dwang in Irouw , Baert naer berouw. Ghendt z. j. Den Ghereynsden Blindenzan. Klsp. Aid. z. j. Den ghewillighen Hoorendraegher, ofte schole der jalousy. Klsp. n. h. Pr. vertaald. Ala. z. j. welligt een navolging van een stuk van Jonas Plui rn e r. Ue heylige Genoveva °Ile herstelde onnooselheyt , bly-eyndig lisp. in desen laelsten druek verrneerdert. A id. 1716. (Joan van der Z y p e en C. M.) Den rampsaliyen onder­yank van .Tersides , koniny van Persien , verwekt door vraek en weder-vraek van Theverin en Anzurath; droefeyndiy lisp, ver­toond voor de eerste muel op het Genclsche schouw-toeneel ten jaere 1716 door de leerlingen van Rhetorica, onder de beslie ringe van eeniye liefhebbers uyt het hooft gilde der voorseyde stadt. Aid. z. j. 't Zegenpraelende geloof, qfgebeelt in Thomas Morns , cance­lier van Enyelant , onder de dwingelandij van Henricus de Val en Anna Bolena ; trsp. der 2 dr. versiert en verbelerd n. h. Fr. v. Bellay. Aid, z. j. De gestrafte Boosheydt door Carel de Stoute hertog van _Bourgognien, grave van Vlaenderen , Ilollandt , Zeelandt etc., rechtveerdig yepleeyt aen synen gouverneur van Zeelandt ; trsp. Ald. z. j. gr. 8° en kl. 8°. De verheerlyckte schoenlappers , ofte de gecroonde leerse ; klsp. Ald. 1718. kl, 1°. Zie Bloinmaert, de Nederd. schrijv. v. Gend , bl. 313, 314, 315; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. I b. hi. 142, 229, 259 ; D. II. 427. METJ ERE (C. S. D.). Men vindt van hem een gcdicht Op den groote William III en op deszelfs wonderlijke Landing den 31 Jan. 1691. 's G ray. in piano. Zie Bibl. v. Ned. Panyietten. MEIJER (DANIEL) V. D. M. beoefende de Latijnsche poezij. Men vindt van hem achter de Continuatio Evstkosa; s. Pars secunda van A. M. S c h u r in a n, 5 Carmina , een pv”vcithidviov beatae Viryinis A. M. S c h u r m a n en Carmina sacra. Zie Heringa, de Auditoria, p. 125. MEIJER (DAVID), te Bremen geboren , als proponent in 1748 te Ham en Fransum , waar hij 14 Jan. 1716 , in den ouderdom van 59 jaren en 9 maanden , overleed , schreef : Observatio ad _Ephes. VI: 10 seqq. quo probatur Pauluin in hoc Epiloyo non nniversum coetum Ephesinum , sed ministros et antistites eijusdenz coelus Ephesini alloqui. In Bibl—Brem. Nova. T, VI. I. p. 98. Zie Boekz. d. Gel. wergild , 1748a. bl. 503, b. 347; Brueherus, Gedenkb. van Stad en Lande , bl. 181. MEIJER (F.) , Catechiseermcester te Amsterdam , schreef: Kort bet/rip der Christelijke Reliyie. 5 e dr. Amst. 1763. 8°. Geloof en gehoorzawnheid van Abraham beproeft in de offer­ kande van szjn eeniyen en yeliefden Z0022 Isaac , op een van de beryen in he land Monia , 4P/de een verklaeiny ran de 19 eerste versen van Genesis XXII in vijfetien verhandelinyen. Gestalte van een yelooviye jood, voor en na zijne bekeeriny. . A rust. 8°. Zie Arrenberg, Naamreg. bl, 351. MEIJER (FRANciscus) of MEIJERUS , rector te Ysel­stein , in 1593 to Goes , waar hij slechts weinige veken dit ambt kan vervuld' hebben , wij l I-I u b r e c ht v an der V c n n e ook in dit jaar het rectoraat bekleedde. In 1594 werd hij near Utrecht beroepen , niet als rector der Latijnsche school, maar als regent van zekere kweekschool aldaar opgerigt voor studenten in de Go(lgeleerdheid. Zie Reitz, de Schola Ilieron. p. 36; Vrolijkhert, liss. Kerkh. bl. 355; Nehalennia , 1849, bl. 85. MEIJER (GERHARD) , broeder van den predikant Her ma n-nus Meij er , was van 1681 predikant te Termunt en , 1683 to Becrta , stierf 31 Maart 1718 , oud 63 jaren. Hij schreef : De onderwerpen van den II. do op nader bepaald of& een ern-say antwoord op de groote vraay of ale de jonye kiNderen , die tot '1 ontvanyen van den II. doop in de yergfornzeerde kerk aan­yeboden en aanyenomen werclen , daartoe yereytiycl zijn ? en o fse van de leeraars met een yoed yeweten kunnen worden yedoopt. Voortgebracht door den seer eerwaarden , welyeleerde2z en God­ zirlichtigen heere Gerhard Meier , in syn eerw. levee y verig leeraar van JEZUS CI1RISTUS in de Beerta. En na eenige be­ schaviny met een voorreden en sonzmiye aanteekeninyen volyens kerkenordeninye uytgegeven door Joh. Rem. Kelderman predi­ kant te Utregl. Utr. 1719. Porlaal des Heeren of een verhandeliny van de pliyten der ouderen , waar to nemen in de opvoediny van liunne kinderen om se daardoor , onder Gods yoedheid uit den staat der nature tot den staat der waare yenade over te brenyen. Gron. 1701. Weeyschale van het heiligdom , geschikt o7n het licht en werk van de yenade Godts , van he dwaallicht der natuur en van den satan of derselver werkinyen in den mensche te ondersciteiden , uityegeven met een voorrede door H. Carel van Byler , pred. te Nieuwkerk , Oudkerk en Fraen. Cron. 1731. Zie Bibl. Hag. Cl. I. p. 899, Cl. IV. p. 143. MEIJER (G. A.), zoon van Albert us Loesi nck Meijer, in 1761 als predikant te Hinta en Oosterhuisen overleden , beoefeude de poezij , blij kens zijne Kinderltjke traanen uitgestort over den flood van zijn vader. Zie Boekz. d. Gel. wereld , 1761 a. bl. 346, 347. MEIJER (GERRIT JOHAN) zoon van J an Jacob Meijer , predikant te Batavia ') , en van Christina Bastiana Schreuder, werd den 15 Aug. 1781 te Kleef geboren en ontving het eerste onderwijs van den beer Buchel, een bij zijn ouders inwonend leeraar, in de Hoogduitsche , Fransche en Engelsehe talen , alsmede in de geschiedenis en aardrijkskunde , en van een prediker in het Augustij ner klooster, A s m u s , in de wiskunde , terwijl hij in de privaat school van den oud-rector Schneider grieksch en latijn leerde. Later bezocht hij bet Gymnasium destijds bestuurd door den rector M a a s en den conrector W a cht e r. Te midden deter voorbereidende oefe­ningen kwam er eerie droevige omkeering in zijn lot. Het zeer aanzienlijk vermogen zijner moeder ging to loor ; zijn vader zag zich eindelijk genoodzaakt naar Batavia, zijne vroegere woonplaats , terug te keeren en overleed er ook eenige jaren later. Zoo bleef dan zijne moeder met hare jongste kinde­ren te Kleef wonen , flaauwelijk ondersteund door eenige nabe­staanden en vrienden. Meije rs verdere opvoeding werd nu toevertrouwd aan A. H. 1 ) Geboren te Colombo op Ceylon , vestigde zich, na volbragte stu-aan de Hoogeschool to Leyden , tc Batavia, waar bij eenigen tijd de predikdienst vervulde, totdat hij in het huwelijk trad met C. B. Schreude r, wed. van J. G. D. H as selaer, haren neef, docli­ter van jonkhr. Jan S c h r e u d e r, raad ordinaris van Neerlands Indio en resident van de Oostkust, en van jonkvrouw E. A. Ha s­selae r. Met haar behuwde hij een aanzienlijk vermogen , bedankte voor de predikdienst te Batavia, keerde naar Holland, woonde eeni­geu tijd to Leyden, en vestigde zich daarna to Kleef. Zijn oudste zoon L. W. M e ij e r, volgde zijn vader naar Batavia , klom van het eene ambt tot het andere op; werd later onder den gouverneur-gene­raal D a e n d e 1 s tot secretaris bij dezen benoemd en overleed aldaar in 1823. Romp, genees- en heelmeester te Kleef , in wiens huis hij zes jaren verkeerde , en die 'hem smaak voor de geneeskunde in­boezcmde. Nog bleef hij op het gymnasium , maar oefende zich tevens , onder de leiding van Romp, Rademacher en Arntz in de natuur- , kruid- en onfleedkunde , en ontving ook lessen in bet praktische gedeelte. Gebrek aan ondersteuning , be­lette hem die studie aan eene hoogeschool voort te zetten , en hij zag zich verpligt eene plaats als afzonderlijk huisonderwijzer te zoeken. Dit werd hij in 1801 bij Mr. C. van der Voordt Pie c k te Nijmegen , en in 1804 bij den beer M. C. van der O ndermeulen te Amsterdam. her geraakte hij in kennis met iero n. de Bosch en H. C. Cras, en kwam als bemin­naar der wijsbegeerte van Kant in aanraking met P. v a, n e me r t, Dr. J. R. D e i man en Mr. J. K i n k e r. Een rede­voering in Felix Aferitis door hem uitgesproken , bragt hem in kennis met Helmer s, K 1 y n en andere letterkundigen. Bij de oprigting der hoogescholen en athenaea in Belgie werd hem , op aanbeveling van Cr as, B i l d e r d y k en Kin k er, en door bemiddeling van A. R. F a 1 c k , de leerstoel der Nederlandsche taal- en letterkunde aan bet athaenaeum te Brussel opgedragen , welke post hij den 1 Mei 1818 aanvaardde , en in 1822 volg­de hij A. ten B r o e k e H o e k s t r a als gewoon hoogleeraar in het yak van Nederd. letterkunde , welsprekendheid en vader­landsche geschiedenis op , welken post hij met eene nederduitsclie redevoering aanvaardde. Eenigen tijd te voren was hij door de hoogeschool te Luik honoris causa tot Phil. Theor. Mag. et Litt. Hum. Doctor benoemd. Hij stichtte te Leuven in 1824 een Departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen , hetwelk hij , tot aan de omwenteling van 1830 , altijd als voor­zitter heeft bestuurd , en dat , in het laatste jaar 132 leden telde , waaronder , Meijer medegerekend , slechts vier prote­stanten waren. In datzelfde jaar bragt hij een 8paaren help­ - bank tot stand , en in 1825 , bij de oprigting van het Colle­gium philosophicurn, werd hij ook in dat gesticht belast met de voordragt der Nederlandsche Letterkunde en Vaderlandsche Geschiedenis , tot dat in het begin van 1828 L. G. V i s s c her als buitengewoon leeraar , ter zijner hulpe , voor die taal be­noemd werd. Na de Belgische omwenteling , werd hij hoogleeraar in de Vaderlandsche Geschiedenis te Groningen , en overleed den 22 November 1848 in den ouderdom van 67 jaren. Hij huwde in 1818 C a t h arin a S m i t van Amsterdam , die hem drie dockers schonk. Meijer was lid der Kon. Maats. van Rhetorica te Gend (1820) ; lid der Maats. van Nederl. taal­en letterk. te Gend (1822) ; der Maats. van Nederl. letterk. te Leyden (1822) , van het Provinc. Utr. Genoots. (1824), eorresp. lid der 2de kl. van het Kon. Ned. Inst. (1828) , lid van het Genoots. Pro exeolendo j ure patrio te Groningen honorair lid der Maats. Felix Meritis en van het Kon. Genoots. Concordia te Brussel. Hij gaf in het licht: Verhandeling over William Shakespeare, in het 10 stuk van van Hemel-Cs Lektuur voor de ontbijt en theetafel. Redevoeriny oaer Friedrich von Schiller (1808.) Verhandeliny over den Portuy. dichter Luis de Camoens en deszelfs heldendicht : Os Lusiadas (1810.) .Redevoeriny over de vorderingen der aardriAskunde , met een slotvers van F. J. lielmers 1812. 1)it slotvers komt ook voor in diens Nagel. Ged. bl. 105. Redev. over Francesco Petrarca , als Ital. dichter (1813.) Loftede op Jan Frederik .Helmers (1814.) Romeinsche nachten, bij het Fat der Scipios. Uit het Ital. vert. met aanteekk. Amst. 1815. 2 d. Redev. over den Spaanschen geschiedschrilver D. Juan Bau­tista Munoz (1816.) Verh. over Miyuel de Cervantes Saavedra (1817.) Redev. op den invloed der zeevaart op de Nederl. (1818.) Bens* Nederd. leesboek , ten yebruike van het openbaar on­derwijs in de Zuidel. provincien. Brussel 1819. Voor de vijfde maal herdrukt in 1828. Redev. over de verpliytiny der Noord-Nederlanders , die in Belgie yevestiyd zijn, om , door duidelijkheid en zuiverheid van taal ()en yoed voorbeeld te yeven. Les verbes irreyuliers hollandais , twit simples que composes ; avec une explication frangaise. Brux. 1819. Voor de derde maal gedr. in Junij 1830. Grammaire hollandaise a l'instruction publigue. Brux. 1820. Voor de vijfde maal op de pers in 1830. Vervoly op het eerste Nederd. leesboek van C. J. M. over­zien en met een voorr. van G. knits. Brussel 826: 8°. Tweede Nederduitsch leesboek , ten yearuike van het openbaar onderwijs in de Zuidelijke provincien. Brussel 1821 , voor de vierde maal herdrukt in 1829. Redev. over de beoefeniny der Nederl. taal , het beste middel tot bevordering der ware vaderlandsliefde (1822.) In de An­nalen der hoogescliool van Leuven. Het leven van JEZUS. Ben Nederlandsch handschrift flit de X III eeuw. Met taalk. aanteekk. voor het eerst uitgeyeven. Gron. 1835. Nalezing op het leven van JEZUS ; Verslag van den roman van T falewein, en Fraymenten. Gron. 1838. Beide door M. S i e g e n b e e k beoordeeld in Kunst- en Let­terbode 1836. Oude Nederl. spreuken en spreekwoorden (nameleyk ghemeene Duylsehe spreekwoorden. ./Idayia oft Proverbia ghenoemt , P. 717. 1550 Campe, en Les Proverbes anciens , yarnings et fran- pis, par M. Fr. Goedthals. Anvers 1568) met taalk. aantt. uityegeven. Cron. 1836. Wovellen van L. L. Blither, nit het Deensch vert. Gron. 1840. Yenlag van twee oude werken in D. VI der Werken 2 kl. v. h. Kon. Ned. Inst. 1839. Collage van twee fragmenten van twee verlorene handschrif­ten van J. van Maerlant , het eene van den Natuure Bloemen, het andere van den Rijmbijbel. 1837. In de N. Werk. v. d. Mats. v. Ned. Letterk. 1. V. De zeven Boetpealmen en andere stukken, berifind in de eersle helft der XIV eeuw. Met aanteekk. uitgegeven (1837) in N. werk. v. d. Maas. v. Ned. Letterk. to Leyden. D. V. Duveke , trsp. door A. F. Samsoes, nit het Deensch vent. en met eene historische inleiding voorzien. Gron. 1840. 8°. Zie de Levensb. van G. J. M. door F. C. de G r e u v e , aehter de _Handel. d. Maats. v. Ned; Letterk. 1849; Cat. d. Bibl. v. 1Ved. Letterk. D. I. bl. 144, 155 , 176 b. 143 , D. II. bl. 204; D. III. bl. 66 ; Gedenkb. d. Gron. Hooges. ; Bilderdijk, Rotsgalmen , D. I. bl. 126 Muller, Cat. v. portr. MEIJER (G. DE), schreef: Bet edel karakter en de kunstverdiensten van G. J. van den Berg. Rott. 1818. gr. 8°. Zie Naaml. v. v. Cleef,, bl. 392. MEIJER Jr. (HENDRIK) , tijdgenoot en vriend van H e I-m e r s en Loots, naar wien hij zich vormde. In 1802 ver­scheen te Amsterdam zijn eersteling onder den titel : Poetische eerstelingen , bestaande in Godsdienstige gedichten , leerzangen , Minnezangen en Mengeldichten. 8°. Lauwertak in de eiken krans van Z. K. H. 7/Villein Prins van Ora*. Amst. 1835. 8°. Vaderlandsch gevoel bii de beschouwinq der tentoonstelling van schilderijen van nog in leven zijnde meesters, Haarl. 1815. 8°. Gedichten. Ald. 8°. Ilulde aan de nagedachtenis van A. Loosjes Pz. toegebragt enz. door het genootschop Oefening in Wetenschappen te Haar­lem, 14 Maart 1818 (door P. Hofman Peerlk amp, C. de Koning, L. D. Z. A. van der Willigen en H. Mei­jer Jr. Haarl. 1818. 8°. Nederlandsche geschiedenissen, 3 d. 3e dr. Gron. H. Meij e r was lid der Maats. v. Ned. Letterk. , en overleed te Kampen. V el ij n gaf zijn portret in den Stuclenten almanak. - Zie Naaml. v. v. Glee/ bl. 393 ; Cat. d. 1Vlaats. v. Ned. Letterk. D. I. bl. 284; D. II. bl. 228 ; Levensberigt van H. A. M e ij er achter de Handel. d. Maats. v. 1Ved. Letterk. 1854; Muller, Cat. v. portr. MEIJER (HENDRIK ARNOLD) zoon van de vorige en van Jo hanna Molenaar, werd 4 April 1810 te Amsterdam geboren , maar ontving zijne opvoeding te Haarlem , waar zij- ne ouders zich hadden gevestigd. Hij had een levendige , vlugue geest , vol vuur en kracht , een juistheid , die wel eens dreigde tot ruwheid over te slaan , en die zich om het oordeel van anderen weinig bekommerde , eene sneiheid van opvatting en uitvoering , die op het eenmaal volbragte nict ligt terug kwam en bij welke het meestal gold : wilt geschreven staat, dat staat geschreven ! Dit waren eigenschappen , die hem toen reeds kenmerkten , en die in zijne latere werken zich evenzoo openbaarden. Hij dweepte met 0 s si a n, en benevens Ossian was Byron zijn lievelingsdichter. Het sarcastische en bij ten-de , het verachten van de menschen en de wereld en van beider oordeel — en waren in zijnen geest elementen , waarmede het een en het ander versant was; en wie zijn dichtstukken , en vooral zijnen Boekanier , leest, die zal den invloed van deze vroege voorkeur niet miskennen. Met dezen dichterlijken smaak vereenigde zich bij Meij er, een groote lust voor mathemati­sche studien , die hem bij zijne vroeger gekozene bestemming voor de Marine uitstekend te stade kwam. Reeds bij zijne komst te Delft had hij in die vakken groote vorderingen ge­maakt. In 1825 kwam hij als adelborst op de destijds geves­tigde Akademie te Delft , en trail , na afgeloopen studie , in 1 828 , in werkelijke dienst. Hij beyond zich als luitenant ter zee eerste klasse , sedert eenige tijd in Indie ') ; hij komman­deerde daar de brik de Padang , en terwijl deze in timmering te Sourabaya lag , bezweek hij den 2 April 1854 in het hos­pitaal aan de dyssenterie. Hij werd voor een der beste en kundigste officieren der Nederlandsche Marine gehouden. In bet begin van 1840 verscheen zijn Boekanier, waarin de in­vloed der nieuwere Engelsche poezij niet te miskennen is. Se­dert gaf hij enkele karakteristieke verzen in jaarboekjes , onder Vaarwel aan Java en Engeland en de slavenhandel. In 1848 verscheen van Heonskerk, waarin niet minder dan in den Boe­kenier de echte dichter terug wordt gevonden. Hij huwde Sara H e r m i n a C a m b i e r en was lid der Maats. van Ned. Letterk. Zie zijn levensberigt door K. Sy br andi, achter de Handel. d. Mattis. v. Ned. Letterk. 1854 ; I3 u b e r t s , Chronol. Handl. bl. 140. MEIJER (HENRic) kapitein der burgerwacht to Amsterdam, schreef : Korte Beschrijviny van Monnickendam , le dr. in den loop der 17° eeuw , 2e dr. Monnikend. 1767 , 8°. 3e dr. Hoorn 1768. In 1776 verscheen nog een uitgaaf met de titel : Korte beschrzjving door den frel-Edel Ge8lrenge beer capite,yn 1) Hij kwam in Indie met het fregat Prins Hendrik der Nederlan­den in Jan. 1851. Men verhaalt dat hij zich toen onledig hield met den ondergang van het Boedhanisme en de Opkomst van den Islam op Java te bezingen. II. Meijer , in de voorige eeuw uitgegeven, waarinne , buyten verscheiden mokwaardige gevallen , eene naauwkeurige beschrij­ving van de form der regeeringe , ende insonderheydt van de wijze van verkiesinge van burgemeesteren. Tweede druk , zijnde agter hetzelve nu ook gevoegt , de privilegien rakende de magi­straals bestellingen van hertog Aelbrecht . in dato 22 Juni/ 1404 , en koning Philips, in dato 26 Julij 1564. Monniken­dam. 1776. 8°. De eerste zeldz. druk komt in ms. voor op Cat. van Alke­made en van der Schelling (1849) bl. 17. Lie Mr. Bodel Nyenhuis, Topogr, lijst v. plaatsbeschr. bl. 155; Cat. .7. Koning , D, II. hi. 204. MEIJER (HERMANNUS) , schreef : Explicatio loci joannis Cap. XIX : I , in Bibl. Hag. Cl. IV. fast. 2 , p. 269. MEIJER (HERMANNUS) dichter uit de eerste belft der 18° eeuw. Hij schreef o. a. een Lofdicht voor de Gedichten van R. van L e u v en , Amst. 1735 en vcor Alle de werken van A. de Kramer, Amst. 1736. Zie Heringa, List van dicht. bl. 65. MEIJER (HEnmA.Nus) , te Schcrmda geboren , predikant , eerst in 1735 te Lieroort in Oost-Friesland en daarna (1746) te Kessel aan de Maas in de Meijerij van 's Bosch , waar hij Glen 15 Jan. 1757 in den ouderdom van 60 jaren , is over­leden. Hij schreef : Kort verhaal der Nederlandsche geschiedenis en in het bijzon­der van (le zeven vereenigde landschappen, 't zedert de eerste bevolkinge dezer landen tot aan het jaar 1741. De tweede druk , verbetert en vermeerdert , door Herm. Meijer , oud predikant der staatsche bezettinge to Lieroort , en Mans beroepen le Kessel. Te Groningen bil L. Groenewolt, 1747 (gr. 8°.) I en II dl. met een doorloopend bladgetal , te zamen 1044 bladz. behalve voorwerk en de bladwijzer. III dl. na des schrijvers dood uitgegeven. Met eene Voorrede waarin de inhoudt van hetzeke int korl vermeld wordt en gedaglekend den 2 7sten van Soomer­maand 1761 , door W i t h. T h e m m en , predikant te Arnhem , 26 druk te Groningen 1769 , behalve de breede voorreden en bladwijzer 525 bladzijden , enkel over de jaren 1741-1748. Dit deel behelst zeer belangrijke staatstukken uit dat tijdvak , te meer belangrijk daar de Nederlandsche jaarboeken eerst met 1747 beginnen en verdient met W a ge n a a r's geschiedverhaal van die jaren vergeleken te worden. Het is eene echte mar weinig gekende bron voor de geschiedenis van dat belangrijk tijdsgewricht , waarvan ook v. Kampen in het 2de deel zijner Verkorte geschiedenis der Ned. een goed gebruik heeft gemaakt. Ofschoon deze Ned. Gesell. , volgens den titel , met de eerste bevolking aanvangt , wordt echter alles tot aan de regering van keizer Karel in 25 bladzijden afgehandeld. De eerste druk kwam in 1744 in 't licht , en Meijer had rede­nen om er zijnen naam niet voor te zetten. Hij begint met de regering van keizer Karel V en eindigt met den vrede van Utrecht 1713. De Titel van het derde deel luidt : Kort verhaal der Nederlandsche yeschiedenis en in 't bijzon­der van de zeven vereenigde landschappen , sedert de eerste be­volkiny dezer landen tot den fare 1749 door Hermannus Meijer in Leven predikant te Kessel, derde deel , met eene voorrede van Wilkelmus Themmen , predikant to Arnhem. 2e dr. Gron. 1769. T h e m m e n zegt in de voorr. , add zijn Eerw. dit derde deel nog even voor het sloopen van zijn aardschen tabernakel had afgewerkt en tot de drukpers bestemd." Meijer is heftig tegen de Franschen : ja volgens zijn uit­gever Themmen , al te sterk en te driftiy , de peer Meijer was om vele redenen afkeeriy van de Franschen. Nog heeft men van dezen Meijer: Korte inleidingen der kerkelijke yesehiedenissen van de 10 tot aan de 18e eeuw , door H. M. V. D. M. Gron. 1755. 8°. (2 uitg. 1760 , met eene voorr. van W. T h e rn m e n.) Voorts schreef hij nog : De twist in Vrankriik over de constitutie Unigenitus , voor­keen en in deze dayen. De Bulle zelfs. Opkomst der Jesuiten en Janssenisten, en andere zaaken daartoe betrekkeliik , en tot oph,eldering van dit krakkeel dienstiy. Voorgesteld en beantwoord door vier inyevoerde sprekende persoonen. Gron. 1761. 8°. Ook bezorgde hij eene nieuwe uitgave van de Byenkorf der Roomsche kerk door _Philips van Marnix van St. Aldeyonde. Gron. 1761. 8°. Zie de Wind, Bibl. v. Geschieds. St. V. (Naaml ) bl. 16 ; Mne­mosyne , D. XIII. (N. verzarnel. D. III) bl. 177; H. de Jongh, Naaml. v. pred. in Gelderl. bl. 369. MEIJER (HERMANNUS) of MEIJERUS , een Oost-Fries , bur­gemeester van Emden gaf in het licht: Iractatus de pignoribus et Hypothecis et creditorum privile- Francof. 1601. 4°. Zie Paquot, Mem. T. I. p. 477. MEIJER (HERMAN) behoorde tot de vier voorname Holl. kooplieden in Rusland , die keizer Peter, na het verlies van den slag van Nerva in 1701 uit den nood bielpen. De Russische keizerin Ca tharina I was doopgetuige van een kind van Meij er op den 4 Mei 1726 in de Hollandsche kerk. Zie Seheltem a , Rusl. en de Nederl. D. HI. bl. 74 ; D. IV. bl. 218. 50 MEIJER (t, usTus) U. di.. tc, Nvnie9,cii gehorcii , leerling van Dion. Gothofridus te Heidelberg en van Georg. ()bre ch t te Straatshurg • wcrd aldaar hoogieeraar. 1iij overleed den 7 Augustus 16-2‘z , in den ouclerdoin van 56 jaren. Hij gaf in bet lieht : .Endoxa lustinianaea , sive disputationes apologeticae pro ju­ris civilis dignitate et veritate tuend a. Argent. 1616. 4°. Collegium _4rgentoratense , a diversis auctoribus compilatum. Argent. 1617. 4°. Cum additionious Jo. Oith. Thaboris. Ibid. 1657. De Qnaest. suet ne Protestantes jure Caesareo haeretici et ultimo supplicio afficiendi contra Scioppii sanguinariam classicam. Ibid. 1624. 4°. De transactione. Diss. ad L. deprecatio de lee Rhodia de jactu depromta ; quomodo Imperator sit mundi dominos ; Discursus de rei feudalis vindicatione , die Joh. S c h e 1 t e r gevoegd heeft bij zijne Tr. de panagio et apa2zagio. Ibid. 1619. 4°. De culpa in contractibus praestanda , die Frederik Scha­gius in 1696 met aanteekeningen heeft in het licht gegeven. Commentarius in Pandectas. 3 T. 4°. Quaestiones j ar is Miscellaneae. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 788; Jocher, Adelung en Rotermund. MEIJER (.. .) , een Belgisch beeldhouwer in de XVIIe eeuw. Op den Cat. der Kunstrnerken , nagelaten door J aq u e s C l e m e n s, kanunnik van St. Bavo te Gend , komt van hem voor : JESUS CHRIST expose , Fait en bois tie buis par le sculpteur Meijer, d'une belle execu tion. Zie K ramm , t, a. p. bl. 11)1. MEIJER (. .). Bij gelegenbeid van den opstand onder de inboorlingen van het eiland Honimoa , werd deze majoor ge­vaarlijk gewond , en stierf kort daarna op de buitenplaats Batoe Gadjah , waarheen bij van het schip de Admiraal E v e r t s e n gebragt was. Zie Q. M. R. V e r Hue 11, .Reis door de Oost Indic, D. 1. bl. 18. MEIJER (H. C.) schreef : De dankbare Hendrik Beth , een verhaal V002* jon ye lieden , met platen. kl. 8°. 1827. Amsterdam. MEIJER (JAcoBus) een zeer verdienstelijk Godgeleerde en niet minder bekwaam geschied- en taalkundige , werd den 11 November 1807 te Groningen geboren. Vroeg was het in hem zigtbaar , dat hem een beerlijke aanleg en uitmuntende geestvermogens waren geschohken. Met het volste regt werd aan ook gevolg gegeven aan zijne begeerte om eene geleerde opvoeding te ontvangen. De latijnsche scholen in zijne vader­ stad bezocht hij met zoo veel vrucht , dat hij met den hoog­ sten lof bevorderd werd tot het academisch onderwijs. Of­ schoon hij het hooger onderwijs bijwoonde , bepaaldelijk met het doel om zich te bekwamen voor het predikambt , verwaar­ loosde hij daarom niet de voortgezette beoefening der letteren en schoone kunsten. Een korten tijd verwisselde hij het academie• met het krijgs­mans-leven ; want vurig en moedig van inborst , met hartelijke liefde voor zijn vaderland vervuld , moest hij wel gelijk menig ander academieburger in 1830 gehoor geven aan 's konings roepstem ,ite wapen "! ten einde deel te nemen aan den strijd tegen Belgie. — Dien tijd onder de Groninger flankeurs ge­sleten , rekende hij later geenszins verloren. Niet slechts schonk hij hem vele en aangename herinneringen , welke hij gaarne inededeelde bij gepaste gelegenheden ; maar hij was er tevens rijker door geworden in menschenkennis en levenservaring. Van den veldtogt teruggekeerd , hervatte hij met lust en ijver zijne geliefkoosde, letteroefeningen , zoodat hij weldra de academie kon verlaten als doctorandus in de theologie. In den zomer van 1833 aanvaardde hij de bediening to Beetgum (in Friesland). Met hoeveel ijver hij ook zijne ge­meente diende , liet hij toch niet zijn voornemen varen , oul door het verdedigen van eene dissertatie zich den titel te ver­werven van doctor in de Godgeleerdheid. Met het schrijven daarvan haastte hij zich to meer om dit afgalaan te hebben v66r hij het echtelijke Leven begon , dewijl het voorbeeld van menig ander hem geleerd had , dat door de genoegens en zor­gen daaraan verbonden , de voorgenomene of begonnen disser­tatie voor immer werd ter zijde gelegd. Hij leverde dan ook spoedig eene doorwrochte verhandeling , getiteld: Disp. l'heol., qua inquiritur in vim , quam habuit institutum illosaleum in _Hebraeorum de rebus post mortem futuris opini­ones , d. i. over den invloed , dien de Mozaische instellingen op de denkbeelden der Hebreen over de onsterfelijkheid hebben yeoefend. Gron. 1835. Gelukkig gehuwd met mejufvrouw Lammigj e Holthuis, sleet hij te Beetgum aangename en genoegelijke dagen gedu­rende een twaalftal jaren , ofschoon hij eenigen tijd met eene keelziekte bezocht werd , die eene hinderpaal opleverde dat hij niet in eerie der groote steden tot het leeraarsambt geroepen werd. In het voorjaar van 1845 verwisselde hij Beetgum met Wolvega , waar hij nog vijftien jaren met lust en ijver werk­zaam was; tot dat eene slepende ziekte zijne gezondheid onder­mijnde , die hem den 21 Mei 1860 den doodslaap deed inslui­meren. 50* Hij was een wan van een voortreffelijk geheugen , scherpzinnig oordeel , gcocfeud verstand en vasten evil. Werkzaam van aard , nam hij zijn openbaar en bijzonder dienstwerk waar met ge­moedelijke trouw , en wist daarenboven tijd to vinden niet al­leen om zich veel bezig te houden met zijne kinderen , ten einde hunne opvoeding en ontwikkeling te bevorderen ; maar tevens ook bij herhaling te werken voor de drukpers. Tijdens zijn verblijf te Beetgum leverde hij onderscheidene opstellen , waaronder belangrijke recensien in het tijdschrift/de Gids" alsmede in het "Zondagsboek ," uitgegeven bij Y p m a te Frane­ker. Hij vertaalde uit het Hoogduitsch van Dr. A. Neander, //Het Leven van Jezus in deszelfs geschiedkundigen zamenhang en yeschiedicundige ontwikkeling ," II deelen , te Groningen , bij W. Zuid e m a , 1840 en 1841, alsmede van dienzelfden schrij­ver ffGeschiedenis der Christelijke kerk onder de leiding der Apostelen," II deelen , bij denzelfden uitgever , 1844 en 1845. Bij beide werken voegde de Vertaler enkele maar belangrijke aanmerkingen 1). Te Wolvega leverde hij onderscheidene stuk­ken in het FiChristelijk Zoridagsblad onder de redactie van J. J. Swiers", en schreef o. a. twee vraagboekjes die blij­kens de herhaalde nieuwe oplagen , veel opgang maakten. Het eerste was : //KOH begrip van het [leen de Christen tot zaliyheid to weten noodig heqft." het tweede : uLeiddraad bij he Gyods­dienstig onderwijs van kinderen ;" beide bij H. ten Brink te Meppel. Bij dienzelfden boekverkooper gaf hij in 1857 , zonder vermelding van zijn naam , nog in het licht Het le­ven van Brie beroemde engelsche Staatslieden, naar het engelsch van Thomas Babington Macaulay. Zijn stoffelijk overschot wad vijf dagen na zijn overlij den zeer plegtig ter aarde besteld ; het ligt op de algemeene begraaf­plaats bij Wolvega begraven onder een gedenksteen waarop met weinige regels 's mans nagedachtenis is vermeld. Den daaropvolgenden eersten Pinkster Zondag (27 Mei) sprak D°. K i e r s , predikant te Oldeholtpade, eene treffende lij k­rede op hem in de kerk te Wolvega , in welke hij den over­ledene in al zijne waarde en voortreffelijkheid schetste. Part. beriyt. MEIJER (JACOB DE) of MEIJERUS werd den 27 Januarij 1491 te Vletteren , een dorp twee mijlen van Belle (Bailleul) geboren. Hij zelf noemt zich wel eens Baliolanus, volgens gewoonte van die dagen om liever genoemd te worden naar het dorp , waar men geboren was 2). Na in zijn vaderland de 1) Zie Vaderlandsche Letteroefeningen, 1842, 1845 en 1846. 2) Paquot, Mena. T. VII. p. 135; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 528. eerste gronden der letteren gelegd te hebben , begaf hij zich naar Parijs om zich aldaar in de godgeleerdheid en wijsbe­geerte te oefenen. In Vlaanderen terug gekeerd trad hij in den geestelijken stand ; woonde eerst te Yperen , daarna te Brugge , waar hij eene school opende en jaren lang eene tab. rijke jongelingschap onderwees. Hij overleed den 5 Febr. 1552, in den ouderdom van 61 jaren. Zijn grafschrift in de St. Do­naas kerk te Brugge , waar hij overleed en begraven ligt, leest men bij Foppens en Paquot. Van zijne vroegste jeugd legde hij zich met buitengewonen ij ver toe op de geschiedenis van Vlaanderen. Behalve de toen bekende gedrukte werken , wist hij zich , in weerwil der beperkt­heid zijner middelen , een aantal handschriften aan te schaffen ; ook deed hij onderscheidene reizen om de rijkste bibliotheken te bezoeken en berigten in te winnen nopens de belangrijksta gebeartenissen. Minder gelukkig beoefende hij de latijnsche poezij. Men heeft van hem : .Flandricarum Rerum libri X. De origine Flandrorum, tomus I. De Menapiis tomus I. De Tornacensibus , i0771218 I. De Gandavensibus , Minus I. De Duacensibus , tomus I. De Cata­logo Regum Franciae ac Comitatus Flandriae , tomus I. De Genealogic comitum Flandriae , tomus I. De situ ac moribus .Flandriae , tomus I. De nobilitate rehusyne aliis , tomus Gum Hymn° de sanctissimo nomine Jesu. Chronica Flandriae. (Deze twee woorden zijn als het ware een titel your het geheele xverk) Brugis 1531 4°. Antwerp. 1531 12°. Brugis 1845 4 °. (Exemplair unique inprime sur peau de velin). Aan het einde van dit werk leest men : Finis primae Decados , waar uit blijkt dat de schrijver het tilde vervolgen. Dit werk wordt meer geacht dan zijne Annales. Deze verschenen in 1538 te Neu­renberg bij J o h. P e t r e u s in 4°. met den titel : Chronicorunt Flandriae per • Jac. Mei9.erum Balliolanum, opus nunc recens editum. Deze uitgave bevat de negen eerste boeken en loopt van het jaar 445 tot 1278 , later vervolgde hij het werk tot den dood van K arel d en St outen (1477). Hij beloefde echter die uitgave niet. Zijn neef A n tho ni M eij erus deed haar in 1561 in het licht verschijnen onder den titel van Comnzentarii sive annale$ Rerum Flandricarum Libri XVII auc­tore Jac. Meijer° Balliolano , evenwel met uitlating van hetgeen hij achtte minder tot de geschiedenis te behooren. Met regt wordt dit werk voor een der belangrijkste , die immer over de Vlaamsche en Belgisehe geschiedenis gesehreven zijn , gehou­den. Het is met de grootste naauwkeurigheid en zorg be­werkt , misslagen korner' er zelden in voor , nog zeldzamer die van groot belang. Zijne goede trouw is buiten verdenking zijn geloofwaardigheid wordt algemeen erkend ; alleen verwij men hem eenige partijdigheid tegen de Franschen en in 't zonder tegen Lodewijk XI. K 1 u i t noemt hem : scriptorem accuratissimum qui plurima ex chartis monumentisque fide dignis haussit. IIM e ij e r u s" sehreef De Bast., "sans doute le plus exact de nos Chroniquers" de Wind , llzij hotzden deze Annales voor een der schoonste gedenk­stukken , welke aan de Belgische geschiedenis zijn ontleend." P e t r u s Seri v e r i u s heeft er uittreksels van gegeven in zijn Hollandiae Zelandiaeque comitum ac dominorum Frisiae Icon. et .Historia. Ook vindt men vermeld : Compendium Citron. Flandriae per Jac. Meijerum. Norimb. 1538. 4°. en Ant. Meijerus Comites Flandriae seu epitome rerum Flandric. ex annalibus Jac. Meijeri. Antv. 1635. kl. 8°. Annales rer. Flandric. Antv. 1561. fol. avec notes mss. de Paqnot en Notandae ad annales Flandriae ,in fol. beide mss. voorkomende op Cat. mss. IIultmann. Behalve deze werken verscheen van hem eene uitgave van bet gedicht van G u i l i elm us B r i to , over den oorlog dien Philips, koning van Frankrijk , tegen keizer Otto en de Engelschen en Viamingen in 1214 gevoerd beeft , getiteld : Bellum , quod Philippus Francorui;z Rex cum Ottone Augusto , , Flandrisque gessit , minis ab hint CC C , ab authore anonym° coaetaneo versibus conscriptum ; et a mendis repurgalum a Jacobo Meijer° ; qui sua aliquot Carmina adjunait. 1534. 8°. Voorts : Hymni aliquot Ecclesiastici ; meliores redditi ; item Carmina pia Jac. Mezjeri. Una cum annotationions in duos Iquitos trochaicos .durelii Prudentii , de Miraculis , et duorum Marty -rum ; Lovan. 1637. 12°. De Hymnen zijn opgenomen onder de Pieces Ecclesiasticae van George Cassander. Elegiac Jacobi Papae _Hyprensis , edid J. M. Bruges 1847. 4'. (Nouvelle publication). Meij er liet een dik deel met handss. over de geschiedenis na. Het bevatte o. a. Discriptio Miraculorum ad Reliquias S. S. Marcellani et Petri Romli Gaudavum ad Monasterium St. Bavonis translatos ali­torum. Vita S. Ansgarii .Episcopi Hamburgensis. Men schrijft hem , schoon volgens Paquot, ten onregte toe : Epistolarum liber. de viris illustrious. Zie Sweertii, Ath. Belg. p. 367, 368; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 421, 422; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 528; Locrii, Chron. Belg. p. 55 7 ; Sanderi, Flandria ill. ult. edit. T. II. p. 412, III. p. 289; Saxe, Onom. T. III. p. 155; Anal. p. 606; Thom as Magiri, Eponymol. ; Kluit , list. Crit. T. I. P. II. p. 82; Hoeufft Parrs. Lat. Belg. p. 95 ; du Fresnoy, illethode pour etudier l'llis­toire , T. III ; Cat. de Historiens ( Paris 1735. 4°.) p. 324; P a q u o t, Menz. T. VII. p. 136; de B as t, Recucil des Ant. Fl. et Gaul. p. 468 ; Lesbroussart, Projet dune nouvelle Histoire du comte de Flan­dre in de Noun. Mem. de rAcad. de Bruxelles , T. I. p.,316; Dodt van Flensburg, in Meng. v. d. Rec. du Rec. 1832, bl. 507 volg.; de Wind, Bibl. d. Nederl. Geschieds. bl. 137, 537; van Kam­ pen, Bekn. Gesch. d. Ned. Lett. D. I. bl. 88, 89; LuiSciuS, Mo­ rer ie, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Biogr. Univ. ; Jocher; Llfessoger des sciences et des arts de Nortv. Biogr. Gener.; la Belgique, 1833, p. 431 ; Biol. Halth. ms.e.589. 591 ; Cat. Bibl. Darentr. p. 192. MEIJER (JAN) bloeide in het midden der 18e eeuw en ar­beidde voor het Ainsterdarnsehe tooneel. Ili ,j gaf onder de spreuk : omnia conando docila so/enti venit in het Licht : LGi'ahira cia Is)abellaAmst. 1746. De yelukkiye schaakipy of th.iedabbeie u;edervindiny , blsp. Aid. 1746. De bedroyen school!ios , yelukleiye Drie-koningsday , asp. ..\1(1. 1746. De _Arieunnodische kermis of vrijheids marktday. Kinchtly trsp. _Aid. 1748. De Amsterdamsche speelpop , blsp. Aid. 1748. De herstelde Irony, , en het eiland Vrtjendaal , land en :in­ nespel. Ald. 1748. 8° . De triompheerende vrijheid en yodsdienst , of de :eyepraal der Batavieren, over de heuchelijke yeboorte van zijne cloorl. hooyit. den grave van Boren , prins.e van Or. On Nas. etc. in 's Gravenh. S Jlaart 1748 ; tooneeldicht. gr. 8". _drlequin _ilmbassadeu• floor het onderaardsche , (en , 1,4 den koniny Vail het onder.aard.sThe rijk) it. h. Maleyt8 vertaalt (in drie stukken) o. d. zinspr. Airosce le ipsnin, 1743. Onverwayte welkomst-beyroelinge non IK. C. II. Fri's° nil naain der burye•en van Amsterdam Alnst. Onyewoone en onveryeeteNke hooglijds-vierinyh,e van dinslels buryers en in?coonderen en:. den 7 Seplein6er 1748 , /ierzany. .1 Inst. 1748. :die Cat. d. Maws. v. Ned. Letter'. D. I. bl. 143, 144; D. III. hl. 119, 120. M EWER (J. C.) schrijver van De verlooviny , of hoe deedl ooin, in de comedic , blsp. n. h. IV. van Frikke. Arnst. 1799. he looverynit , zanyspel, ra. It. Hyd. van E. Schikaneder. Ald. 1799. 8°. 't Zal laat ',cordon. blsp. met zany. .A.nist. 1801. Id. S°. iiet kunstenaars , Amst. 1805. gr. S°. en kl. 8°. lie Cat. d. A.11aats. v. Ned. Letterl,.. D. I. bl. 144. AI ELIE R (J. C.) sehreef: Loleiding ter kennisse der tiollandsche:e7/,;l(rndiile naanwoor­den en:. 8°. Artist. Alphabetische naa,n11181 can lijna 1200 Holi,7ndsche merk­woorden. S°. .\nist. MEIJER (J. P.) schreef voor bet tooneel De onechte dodder. Insp. He •oud van Hermansta of de gewaande echtgenoote , Insp. n. h. Jr. van M. Oraigniez. Het kind der lierdadigheid of de Nieuwe Antigone, Insp. n. h. Er. van Cammaille Saint Aubin, in D. XIV van he Zede­lijk schouwtooneel der menschelijke hartstochten en daaden , tooneelstukken van vernurt en snzaak (in proza) met nieuw yein­venteerde kunstplaten. Amst. 17961808. - Zie Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. I. bl. 406. MEIJER (J.) schreef : Twee pylaaren der waarheid in de Christelijke godsdienst. Amst. 1695. 8°. Zie Abcoude, Naamr. bl. 245. MEIJER (JoHAN EVERARD) , geboren te Osnabrug in 1672, werd in 1697 luterscli predikant te Deventer , in 1701 te Leyden , in 1713 te Amsterdam, in 1743 emeritus en overleed in Sep­tember 1749 in den ouderdorn van 77 jaren. Hij schreef : Lijkredenen over 't afsterven van Ds. B. H. E m p z y c h o f, A. Waaken, J. Velten en T. H. Haver. Zie Schultz Jacobi en D. Nieuwenhuis, Bijdr. D. V. bl. 39 ; D o m e l a Nieuwenhuis, Gesch. d. Amst. Luth. gemeente , bl. 147, 148; Abcoude, Naaml. bl. 244, Aanh. bl. 140. MEIJER (J.) schreef: Van der Werfsch,e redevoering , of redevoering teen van der [Vert. gr. 8°. 1816. Utrecht. MEIJER (J. J.) schreef : Waarneming van eene verzweering in de linea alba , door welke galsteenen ontlast werden , in Aly. Vad. Letteroel: 1802 , D. XII , St. 2, bl. 560. Zie Holtrop, Bibl. Med. Chir. p. 221. MEIJER (ITELIus JusTus). Zijne Leerrede over Ps. 89 vs. 4 , 5 de Koninklijke stool van vorst Messias heerlijk gebouwt en eeuwig van duur , bij de inwijding van den predikstoel to Schiedam (1759) wordt vermeld bij Schultz Jacobi en Nieuwenhuis, Bijdr. D. VII. bl. 72. MEIJER (FRANcoYs DE) , een kunstschilder,, die te Rome den '3 Januarij 1674 , tijdens Abraham G enoels en ande­ren in de Bent waren , er in aangenomen werd , en den bent­naam van Uitstel verkreeg. Mogelijk was hij dezelfde met de batailleschilder de Meijer die to Rotterdam overleed. Lie Houbraken, Lev. d. Kunstsch. D. II. bl. 102 ; van Eyn­den en van der Willigen, Leven der Schild. D. II. bl. 102; Immerzeel, t. a. p. bl. 223. Kramm, t. a. p. bl. 1112. MEIJER (HENDRIK) werd in 1737 te Amsterdam geboren , rigtte to Haarlem een behanpel fabriek op en verkreeg aldaar de betrekking van medebestuurder van de Stads Teeken-akacle-tnie. Na eenige jaren die betrekking vervuld te hebben , deed hij met zijn kunstbroeder W. H en d r i k s een reis naar En­geland. Bij zijne terugkomst in het vaderland , hield hij geen vaste woonplaats. Hij teekende en schilderde somtijds land­schappen. Zijne teekeningen met sap- en dekverwen en met 0. I. inkt zijn , ofschoon te kort schietende in effect en meesterlijke behandeling , echter rijk en geestig , zijne stoffaadje allerliefst van teekening en in overvloed aangebragt. Ook beoe­fende hij de etskunst. Heller noemt twee stuks van hem als : Ben landschap net eigenaardige yebouwen bij een onwegrsbui, 1769 4°. en het kasteel to Wzjk bij Duurstede, 1765 4°. Hij begaf zich in gevorderden leeftijd naar Londen , waar hij 1793 overleed. Zie Immerzeel, t. a. p.; Kramm, t. a. p. MEIJER (H. DE). De heer Kramm zag van dezen mees­ter een landschap , goed van kleur en behandeling , in 1657 geschilderd. Op een catal. komt van hem voor een stil water met verscheidene schepen en figuren voor de tad Dordrecht. Zie Kramm, t. a. p. MEIJER (H. DE) , te Utrecht geboren , bloeide in de tweede helft der XVIII. eeuw,, en beoefende het wapen- en stempel snijden en had grondige kennis in bet afbeelden van medailjes , die uitmuntend zijn geteeken,d. Zie Kramm, t. a. p. MEIJER (JOHANNES DE) , zoon van de vorige , beoefende hetzelfile yak als zijn vader , doch was minder hekwaam. Hij was , volgens Kramm, vlug en ijverig , doch moest ook aan bet stempelsnijden ondergeschikte zaken om den broode verrigten. Hij overleed omstreeks 1820 te Utrecht , in den ouderdom van ongeveer 60 jaren. Zie Kramm, t. a. p. MEIJER (JAN DE). Op de kunstverkooping van Jacques Me ijers te Rotterdam 1722 komen van dezen kunstliefhebber voor de volgende studien , die hij voor oefening vervaardigde. Elias onder den boom met een engel, naar Guido R e n i. De maayd Maria met het kind JEZUS naar denzelfden. Een dito naar Correggio. En een modern stukje , voorstellende : Ben meisje dat worst stopt. Zie Kramm, t. a. p. MEIJER (LAuRENTrus) , gel). 2 Oct. 1717 te VVezel in het toenmalige Hertogdom Kleef , studeerde to Groningen (1747— 1752) , werd in 1753 pred. te Jemgum , in 1759 te Uttum , in 1763 te Twijzel en Kooten , in 1788 th. dr., hoogl in de godgel. en latijnsch academieprediker aan de academie te Franeker, waar hij 25 Aug. 1788 overleed. Hij schreef : Diss. exeg. in Cap. XV , Ep. ad Corinth. Praes. Gerdes. Gron. 1732. Oratio de avertendo , pod religionum diversilas effluere pos­sit damn. Franeq. 7788. 4° . Dissertatio Philologico-Theoloyica de facie Stephani ad illustrandum. locum Act. VI : 15 , in .Bill. Hag. Cl. V. p. 538 seqq. Verhandeling over de Goddelijke eigenschappen en de weyen op welke dezelve aan en van den mensch verheerbjkt worded. Gron. 4 d. 8°. _Tractaat over Psalm C XXIV. Onderzoek of God zijne welgevende maul enkel naar zijne wijze willekeur nitoefent clan wet op zulk eene wijze dat de nzensche­lzjke rede zelve de volmaaktheid der Goddel. wetten beselen kan bekroond door 't Stolpiaansch legaat 1769. Voorts nog eene hekroonde verhandelinp; door het Stolpiaansch legaat 1772, Om nit de eigenschappen , die aan alle de dingen welke het geheel-all uitnzaken , gemeen zijn , 1e betoogen , dat dezelve dingen niet noodzablijk bestaau enz. Ook vertaalde hij den Bijbel der Natztur van S c h e a c h z e r en D o n a t. Zie Waleh, 1Vetieste Relig. Gesch. T. III. S. 301; Reersheim, Ostfr. reform. Pred. S. 100, 203 ; Rotermund; Columba en Dreas, Naomi. v. pred. onder de cl. v. bokkum, bl. 200 ; Arren­berg, Naamr. bi. 35. AIEIJERE (LEON DE) van Antwerpen , Men 'weft : Response an poeme d' advis pour la prix Belgique , compose par Leon de 11Ieijere d' Anvers , dedie an cardinal Albert cl' Aus­trice , de l'inzprim. d' firnzant Conincks 1598 . 1 la S. des Provinces-Belgignes Unies par .Theophile. Hors de Rome. Sans privilege die Pape pour 1X aus , sazi,f deiny quart. Bibl. v. Pamflet. n'. 409. METJER (LIEU E WILLEM) , zoon van David Meijer, welke laatste in het jaar 1787 predikant to Colombo , op het eiland Ceylon, was , trail nog zees jong zijnde in dienst van de voormalige 0. I. Compagnie. Wij vinden hem in het jaar 1805 reeds met den aanzienlij­ken post van Visitateur Generaal der Indisehe negotie.hoeken bekleed , en na de kornst van den Gouverneur Generaal Daen­dels door dezen met nog hooger betrekking berriftigd , en met eene missive van bet hoogste vertrouwen en Vfill finan­tielen aard naar Nederland vereerd. Hoc weinig Meijer eater dat vertrouwen ver(liende , heeft Mei wel bewezen door zijn ecrloos gedrag na de landing der Engelsehen op Java in de maand Augustus van het jaar 1811 , toen heat bij uitzondering op den algemeenen regel, uithoofde van voorgewende ziekte en zwakheid , door den Gouverneur Generaal Janssens, even zoo als aan den eerbiedsvaardigcn oud Gouverneur Generaal Siberg verlof -was gegeven om in zijne woning , digt bij Batavia gelegen , te verblijven ; en hij al dadelijk , schoon nog als Secretaris Generaal aan den opper­landvoogd en zijne regering door eed en pligt gebonden , den rol van verrader speelde en door zijne kennis van zaken alle mogelijke hulp aan den gelanden vijand bewees , die hem dan ook to belooning van zijn verraad , terstond in zijn dienst stelde. Een zoo goed voorbeeld was voor zijn lafbartigen broeder , kapitein bij een in het versterkt kamp te Meester Cornelis , gelegen infanterie bataillon , niet verloren , want ook deze maakte zich schuldig aan desertie nog voor de bestorming van dat kamp. Reeds in 1816 had beide , het lot voor verraders weggelegd getroflen , en waren zij bij de Engelschen in groote verachting. Bij het vertrek van Java van den Engelschen Gouverneur Raffles in de maand Maart 1816, had Lieve Willem Meijer reeds post en aanzien verloren. Part. berigt. MEIJER (Gnus DE), werd den 6 Jan. 1790 te Rotterdam geboren. Hij ontving zijne eerste opleiding in de teekenkunst onder Cornelis Bakker en bij het teekengenootschap Hier­door tot hooger,, ook in de bouw- , doorzigt- en ontleedkunde. Voorts vormde hij zich zoo in zijne geboorteplaats als later te Parijs en elders door eigen oefening. Hij legde zich in het algerneen op het historieele vak toe , clod' hield zich ook met miniatuur-schilderen op ivoor bezig. In 1817 , 1821 en 1823 bezocht hij een groot deel van Frankrijk en Duitschland , en hield zich vooral te Parijs onledig met het schilderen in minia­tuur en in olieverw. Van 1817 tot 1830 was hij corrector bij het levend model- en pleisterteekenen in het bovengemeld ge­nootschap ; in 1831 een der eerste oprigters en voorzitter van Arti Sacrum , dat naderhand met Hierdoor tot hooger , is yen, eenigd. De Meijer deed zich ook gunstig kennen in het vak der letterkunde door verschillende redevoeringen , zoo als over de kunstverdiensten van wijlen den miniatuur-schilder G. J . van den Berg; over de Waarde van den beeldena'en kunstenaar en over het Belangrijke der oprigting van Schilder en Teeken-akadernien. Men heeft nog van zijne pen Lijkrede en Lijkzanyen uitgespr. in de Maatsch. Verscheidenheid en overeenstemming , to Rotterdam ter nagedachtenis nan Pieter Wittigs , yevolgd door eenige nagelatenen gedichten. Rott. 1823. 8°. Redevoering der Illaatschappij Verscheidenheid en Overeenstem­ ming , ter gelegenheid van Naar 75 -jarig bestaan , 1835 (Alge­ meen verslag door G. de Meijer , redevoering door R. H. van Someren , en Feestzang door A. van der Hoop Jr. (Rott.) 8°. Hij was lid van verdienste der beide genielde vereenigde ge­nootschappen , der maatschappijen Diligentia to 's Rage, en Verscheidenh,eid en Overeen8temming te Rotterdam. Hij huwde Maria van d er H elm , die hem drie zonen schonk , van welke de beide jongsten, Gilles van Overbeek en Arend de kunst beoefenden. Tot zijne leerlingen behooren de kunst­schildersW.H. Schmidt, E. van Eysden, W. Rikkers en H. van der H el m. Ook zijn broeder J a co b, leerling van den Dortschen beestenschilder v an Strij , beoefende to Rotterdam de schilderkunst. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 223, 224. MEIJER (JonAN HENDRIK Louis) werd in 1809 te Amsterdam geboren. Hij genoot het eerste onderrigt in de schilderkunst van W e s t en b erg en zette zijne studie vervolgens onder J. W. Pi e­n e m an voort. Hij doorliep al de klassen aan de koninklij ke akademie van Beeldende kunsten to Amsterdam , behaalde in twee klassen eene medalle als ook de zilveren bij Felix Meritis voor het schilderen naar het gekleed model. In 1827 vertrok hij naar Frankrijk en hield zich daar tot oefening in het land­schapschilderen op. In 1831 keerde hij naar Holland terug, en vestigde zich in 1835 te Deventer, waar hij tot 1839 bleef. Het was aldaar dat hij zich het eerst met het vak van zee­schilderen bezig hield naar aanleiding der schipbreuk van Z. M. stoomsehip op de Lucipara , met bet gelukkig gevoig dat hij er zich geheel aan wijdde. Het lag in den aard der zaak dat de Hollandsche stranden en de havens langs de Noord- en Mid­delandsche zeeen , het terrein waren , waar hij stoffe vergaderde voor de uitstekende kunstgewrochten , die tentoonstellingen en kabinetten versierden. Na zijn huwelijk met Josette Maria van der Stolz, dochter uit bet eerste huwelijk van Mevr. Burgkl ey G m e r , to Maastricht (1841) zette hij zich to Parijs neder. Reeds in het volgende jaar zag men van hem op de ten­toonstelling aldaar V isschers op de trust van Normandie , en de Brand van he schip de India. Voor de eerste schilderij ont­ving hij een gouden medaille , de laatste kocht het Museum te Puy de Dame aan. Ook behaalde hij in hetzelfde jaar de grooten zilveren meddle op de tentoonstelling te Angers , en in 1844 de gouden medaille 2e klasse voor zijne schilderij Napoleon ontscheepl le Frejus , voor het museum to Versailles aangekocht , en de zilveren medaille te Boulogne sur Mer. In 1845 behaalde hij op de tentoonstelling te Toulouse bet Dipl5me d'Eloge en te Brussel voor zijne zee aan de Engelsche kust , en Visscherspinken in voile zee , de gouden medaille. In 1855 wees hem de jury der wereldtentoonstelling to Parijs de groote gouden medaille toe , in 1861 ontving hij van de Societ6 des Arts to Lyon hare medaille als bewijs van erkentelijkheid voor den luister,, die zijne schilderstukken de jongste tentoonstelling door het genootschap gehouden , had ontvangen. In 1858 was op de tentoonstelling in Arti et Amicitiae to Amsterdam van zijn penseel eenige visschers bij opkomende zon aau de Vlaamsche kust. Kramm geeft van zijne voornaamste schilderijen , die een vaste bestemming bekwamen , de volgende op Le Chien de terre neuve , door koning Lodewijk Philips aangekocht. Combat d' Alacrity , onder den :admiraal Mack au, als boven. Schipareukelingen door walvischvanyers yered , aangekocht door koning Willem II. Escader in de Middel. zee , onder het kommando van Z. K. H. prins Hendrik. Als boven. Ben storm op de Eransche kust , aangekocht door den Rus­sischen keizer Nicolaa s. Ben storm in he kanaal op de laatste reis van prim Hen­drik , geplaatst to Stokholm. Scheveningen , bij stormachtig ?ceder , in bezit van prinses M arianne. He uitzenden van een reddiugsboot en Een storm op he eiland Jersey , in bezit van kolonel Bo h l e n. .De storm op zee door JEZUS tot bedaren gebrayt , in bezit van den heer A. Belmont, to New-York. ezigt op de kust to Biarritz , in bezit van den koning van Wurtenberg. Op het paviljoen te Haarlem berust van hem de schipbreuk van Zijner Majesteits stoomschip .illem I, op de Lucipara. Was de roem groot die Meij er door zijn uitmuntende voortbrengsels verwierf , niet minder was de eer die hem te beurt mogt vallen. Id 1847 werd hij ridder van het Legioen van Eer en van den Nederlandsche Leeuw , in 1851 ridder der Zweedsche orde van de Poolster , in 1855 van de Leopolds­orde , in 1856 kommandeur van de orde van de Eikekroon. Hij was ook lid der keizerlijke akademie te Petersburg, cor­responderend lid van het kon. Ned. Instituut en lid der kon. akademie van Beeldende kunsten te Amsterdam. Sedert 1848 vestigde hij zich te 's Hage , welke stad hij niet verliet dan in 't Bind zijns levens en tijdelijk tot het doen van vele reizen in Frankrijk , Engeland en Parijs , de Spaansche kust en een verblijf van eenige maanden in Rusland. In Mei 1865 begaf hij zich met der woon naar Utrecht , ontdeed zich van zijne Oudien , schetsen , en al wat hij van kunst be­zat , en overleed er den 3 April 1866. Zie Ned. Spect. 1866 No. 16; Immerzeel, t. a. p. bl. Kramm, t. a. p.; Aanh. MEIJER (JONAS DANIEL) werd den 15 September 1780 uit ouders , tot bet Israelitische kerkgenootschap behoorende te Arnhem geboren. Reeds op zijn 16e jaar , en wel den 7 No­vember 1796 , verdedigde hij , zonder daartoe door eenige wet te zijn gehouden , onder het voorzitterschap van zijn voortref­felijken leermeester H. C. Cras aan het athenaeum te Am­sterdam een specimen sistens dubia de Thomae Payne doctrina in jure publico civitatum, posteros ex majorum pactis conventis non obligari. Kort daarop promoveerde hij tot meester in de regten , en werd hij (1797) voor het voormalig hot van Holland geadmit­teerd : sedert legde hij zich met het gelukkigst gevolg op de uitoefening der regtspraktijk to Amsterdam toe. Van de 54 jaren die hij bereikte , wijdde hij er 38 aan de practi­kale werkzaamheden , ofschoon daarvan het kort tijdsverloop , gedurende hetwelk hij den post van regter ter instructie bij de Amsterdamsche regtbank heeft waargenomen , moet wor­den afgerekend. De werkkring van Meij er bepaalde zich niet bij de prak­tijk hij beoefende ijverig de regtswetenschap. Zijne schriften en vooral zijne Institutions Iudiciaires bezorgde hem een Euro­peschen roem. Waarschijnlijk is hij ook de autheur van menig welgeschre­ven vertoog in de Koninglifte Courant , en vooral in n°. 34 , van den 8 Februarij , dat ten voordeele der Hollandsche koop­lieden geschreven , koning L o d e w ij k vrijspreekt van de door zijn broeder hem aangetijgde misdaad , alsof hij de sluikerij in Nederland begunstigde , en ten doel heeft , om den toen reeds geweerden slag der inlijving bij Frankrijk , ware het mogelijk , of te wenren. Door deze en gene geschriften bekend , wist M e ij e r zich de gunst van eenige voorname mannen te verwerven , door wier invloed hij in 1811, bij de invoering van het Fransche wet­boek en de organisatie der toenmalige tribunaux , tot den post van regter van instructie (een ambt tot dien tijd bij ons on­bekend) werd benoemd. Deze keuze was , vooral in dien tijd , niet ongepast , om reden , dat , hoe kundig en geroutineerd onze Nederlandsche regters en advokaten in het oude regt ook wa­ren , de invoering van het Fransche regt , en inzonderheid de Code de procedure, een veld voor hem deed openen , dat , zoo niet voor alien , de minste voor de meesten , nieuw en onbe­treden was Van hier die toevloed van Fransche en Brabant­sche advokaten naar deze en gene steden van ons vaderland van daar die benoemingen van sommige vreemdelingen tot kei­zerlijke procureurs en substituten bij de regtbank. Hoe Meijer, vooral in den beginne , zich van dozen post gekweten !nett , en hoe hij in vele gevallen de regterhand van den toenmaligen president S c h o 1 t e n was , en daardoor de regtbank wel eens voor struikelingen bewaarde , was toen niet onbekend , en werd bevestigd door het vertrouwen , dat men vooral op zijn beleid en kunde stelde toen bij , in die hag­chelijke oogenblikken , wanneer de legers van Napoleon den vaderlandschen grond , en inzonderheid Amsterdam op den 18 Nov. 1813 ontruimden , met nog eenige andere voorname regtsgeleerden , tot lid van het provisioneel of intermediair be­stuur van Amsterdam gekozen werd. Het bleek toen vooral in die benarde en hagchelijke oogenblikken , toen Naarden nog een' geruimen tijd onder de bezetting der Franschen bleef , dat Meijer zich ook hierin , als een regtschapen Nederlander betaamt , van zijn pligt gekweten heeft , dewijl hij kort daarop als lid der Commissie tot het vervaardigen onzer grondwet is benoemd. Hier eindigen zijne staatkundige bedrijven , en wat de reden is geweest , waarom hij voor zijn post als regter van instructie heeft bedankt ; waarom hij nimmer aan het ontwer­pen van een nieuw wetboek deel heeft mogen hebben ; of waarom eindelijk hem de post van griffier der Tweede Kamer der Staten.Generaal , waartoe hij aanzoek heeft gedaan , ont­gaan zij , kan hier niet onderzocht worden. Meijer had zijne vrienden , maar ook zijne vijanden ; ahij was te groot in bet oog van sommigen , en sebitterde als eene ster, , terwijl hun licht door hem werd verduisterd." Intusschen bleef hij , tot zijn vorige werkzaamheden teruggekeerd , de achting van alle verstandigen wegdragen. Hij muntte uit in vlugheid , werk­zaamheid en behartiging der hem toevertrouwde zaken. Hij maakte van de belangrijke regtsvragen soms een punt van op­zettelij ke beschouwing , die hij het publiek mededeelde. Zijn gezag was in de regtskundige wereld z66 groot , dat hij reeds , bij zijn leven , als een voornaam autoriteit werd aangehaald. Zijne werken werden als vraagbaken beschouwd. Hij beoefcnde vlijtig dat anderen als verouderd beschouwde en lichtte door zijne uitgebreide kennis van bet regt en de regtsgeschiedenis van alle volkeren , anderen voor. Hulpvaardig voor ingezeten en vreemdeiing ; voorstander van al wat goed en edel is ; de raadgever van alien , die zulks behoefden , was elk welkom bij hem , zoodra hij in zijne studien of andere belangen moest worden geholpen. Hij was , om zijne deelnemende geaardheid , en door zijn doorzigt in alle wenschelijke zaken voor weduwen of weezen meer dan eenig echtgenoot of vader zijn konde. Hij rekende zich zelven mensch , en hield zich verpligt tot het vervullen van diensten omtrent elk , wie mensch heet. Hij on­derscheidde de menschen , noch naar het land hunner geboor­te , noch naar hunnen rang , noch naar hunne afkomst , noch naar hunne geloofsbelijdenis. Zijne betrekking maakte hem onafhankelijk ; hij beoordeelde even vrijmoedig als hij durfde afkeuren. In het gezellig verkeer was hij de aangenaamste van alien , bij de behandeling der regtszaken , het besogneren daar­van met anderen , wist hij door het mededeelen van zooveel , dat onbekend of weinig behandeld was de aandacht tot zich te trekken , en door gepaste scherts , het gesprek te veraange­namen. Hij was in alien opzigte de eerste waar hij zich beyond. Hij was ridder van de orde van de Ned. Leeuw , lid van het Kon. Ned. Inst. , der Fransche Akademie , bij de sectie der wetgeving , lid der Kon. Akademie van oudheid- en letterkunde te Londen , Turyn , Berlijn , Goethingen , Nimes , der Maatsch. v. Ned. Letterk. te Leyden , secretaris der commissie tot het daarstellen der grondwet , directeur der Gazette Officielle (waar­toe koning L o d e w ij k hem benoemde). Den 15 November 1834 kreeg hij de mededeeling zijner benoeming tot ridder van het Legioen van Eer,, en daags daaraan overviel hem een zenuw-beroerte , die , na een hevig lijden , den 6 December een einde maakte aan zijn leven. Zijne werken kenmerken zich door bondigheid van onderzoek , scherpzinnigheid van g,,eest , keurigheid en bevalligheid van stijl. Reeds in 1803 werd door de Berlijnsche akademie loffelijke melding gemaakt van zijne beantwoording op de door haar uitgeschreven prijsvraag , die welligt bekroond zoude zijn geworden , zoo zij niet te laat ware ingekomen. Zijn antwoord op die vraag (L' apprecation morale dune action peat elle entree en consideration , quand it s'ayit d'etablir une loi penale? et en cas d'aJirmative , jusqu'a quel point pent elle y entrer ?) is in 1804 in bet licht verschenen. Gelukkiger was hij te Nimes ; waar zijn antwoord op de vraag : De'terminer le principe fondamentale de Pinter ­ et , les causes accidentelles de ses variations , et ses rapports avec la morale , bekroond werd. Dit antwoord aremarquaole par le style ainsi que par une logique serree" is in 1809 te Amsterdam gedrukt. Principes cur ks questions Itransitoires. Amst. et Paris. 1813. Hij was een der voornaamste schrijvers der Brieven van eenige regtsgeleerden over de aanstaande wetgeving. Leyden. Over de noodzakelijkheid van een provisionelen hoogen raad in het rzjk der Nederlanden. 's Hage 1817. gr. 8°. _Esprit, origin et progres des Institutions judiciaires des principaux pays de l'Europe. La Haye 1818-23. 6 v. 8°. Pleidooi in de zaak van Lodewijk Buonaparte, wegens het paviljoen te _Haarlem. Amst. 1820. 8°. De la codification en general et de mile de l' Angleterre en particulier , en une serie de lettres adressees a Mr. C. P. Coo­per. 1830. 8°. De kerstellingen omtrent de regterkke magi , in 1817 yeuit, en nit zijne schriften in d. j. 1842 herinnerd. ..A.mst. 1842. 8°. Consultatien. Amst. 1842. 8°. Verhandelingen in geleerde Genootschappen enz. Amst. 1844 tot 1846. 2 d. 8°. De drie laatste door des schrijvers broeder, Mr. A. D. Meijer, in het licht gegeven. . Verhandeling over de benamingen der maanden in het Neder­duitsch, in Verk. d. tweede klasse van het Kon. Nederl. In­stituul. D. I. Eeniye bedenkingen over poor terijen en de vergunniny dies rey len aan iimsterdam , bij gelegenheicl van den tolbrief , door yraaf Flori8 aan die stall bij vernieuwiny yegeven , in d. j. 1291 (Amst. 1821) 4°. In de Perk. van de II kl. v. Eon. Ned. inst. D. II. Vertooy over het onderzoek en de kerziening der stedelifke en plaatselijlce voorregte2z en keuren door de regterlijke mayt in de Nederlanden , en bijzonder door den hoogen Raad. T. a. p. D. V. Verk. over de vraay : of de graven van Holland aan de Sta­ ten verantwoording deden of lieten doen wegens het gebruik der Reden of onderstandsgelden door die staten toeyestaan. T. a. p. D. VI. Aaumerkingen op den revel, volyens welke ieder mensch on­schuldig of deugdzaanz won:a verklaard totdat daarvoor een te­yenstrijdiy bewijs voor handen zij , in de Mnemosyne van H. W. Tydeman en N. G. van Kampen. In de koninklijke akademie van kunsten en wetenschappen heeft de baron van R e i ff en berg, eene lijkrede op hem voorgedragen. Zie Een woord over wijlen Mr. .T. D. Meyer , in Alg. Kunst- en Letterb. 1834, D. II. bl. 38 7-389 ; P. Simons, lets aangaande den persoon en het openbaar leven van Mr. .T. D. Meijer , dezelve in vergc­lijking gebragt met eenige zijner beroemdste voorgangers, die Amstels pleitzaal in vroeger tijden hebben betreden , Ald. 1835, D. I. bl. 19— 24, 35-41; P. Simons, Notice sur la vie et les ecrits de Mr. .T. D. Meijer, La Haye 1835, 8.; Alg. Kunst- en Letterb. 1835. D. I. bl. 258-264, 282-286; Brief over daze Notice Ald. bl. 338 volg.; Proces-verbaal van de:28 algem. verg. van het Kon. Ned. Inst. (1835) ; Handel. der 'Marl. vergad. d. Maats. v. Ned. Letterk,. 1835 ; Galerie des Comtenzporains ; Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; Levensschets van den regtsgeleerde Mr. .T. D. Meijer, in Jaarb. v. 1st. D. I. bl. 19, 2e afd. ; F. de Greve, Oratio de .Tons Daniele Meijer° , I c t o , de patria deque jurisprudentia et nomothetica praeclare nzerito in Annal. Acad. p. 199; Muller, Cat. v. portr. MEIJER (LiviNus of LIEVEN DE) proost en hoogleeraar der theologie te Leuven , werd den 24 Feb. 1655 te Gend gebo. ren. Hij was een good Lat ji nsch en Nederduitsch dichter , behoorde tot de beste godgeleerden van zijn tijd en gaf verschillende theologische geschriften nit , die voornamelijk tegen de leer der Jansenisten gerigt zijn. Als latijnsch dich­ter bekleedt hij eene plaats nevens H o s s c h i u s en W a 11 i u s. Meermalen zijn zijne Latijnsche gedichten (Poenzatuin libri duodecim, units Lyricoruin , tres de ira , quatuor Elegiarunt , tres de institutione p•incipis, unas in laudenz cardinalis Alzatii , Brux. 1703, 1727) en zijn gedicht de Ira afzonderlijk uitgegeven. Hij zelf bragt dit laatste in het Vlaamsch over , onder den titel : .De Gramschap , in dry boeken verdeelt , over ettelylce faeren in Latynsche dichten in 1 licht uitgegeven door P. Licinus de Meyer, priester der Societeyt JEsu. Na door den selveiz in _Areclerduytsche rymen overgesett. Leuven 1725. 8°. Amsterd. 1728. 8°. Ghendt 1760. 8°. 1778. 8°. De Gramschap , in (hie boeken. Ben Latijnsch en Vlaamsch lierdicht , door L. d. M. op nieuw uitgegeven met aanteekeningen, door J. M. Schrant. Gend 1827. 8°. #De taal is krachtig , de verstrant vloeijend , en niet beroofd van beelden en treffende vergelijkingen." Na M e ij e rs dood verscheen het gedicht in 't Latijn en in 't Vlaamsch met opdragt aan C. v. Halle (zie dit art.) De lorenbrand in Mechelen, luiniig gedicht , niet opgenomen in de verzameling , werd door Willems met een Nederd. verta­ling op nieuw uitgegeven in zijne Mengelingen. Antw. 1827-1830. De Me ij e r overleed to Leuven 19 Maart 1730. S c h ran t geeft in bet voorber. zijner uitgave van het leerdicht over de grainschap , de lijst van M e ij e rs theologische geschriften. Onder den naam van Theodorus Elerthorius gaf hij uit • llistoria controversiarum de divinae gratiae , sub suminis Pontificibus Sexto V , Clemente VII1, Paulo V ab objectionibus 1?. P. Hyacinthi Serrii vindicatae , libri tres. Accedunt dissertatt. quaedam , item responsio ad Fr. Hem. a St. lynatio et alia quaedam opuscula , Bruxellis , typis Anton. Claudinat. 1715. fol. Zie Hoeufft, Pam. Lat. Belq. p. 197; Peerlkamp, de Poet. Lot. Neer!. p. 482; Heer kens, de Valet. Literatorum , p. 130 ; Burmannus, ad Propert. III El. VI : 3 et 4, El. VIII: 35; Huydecoper, Proeve van Taal en Dichtk. D. I. bl. 390 , 393; Blommaert, Ned. schrijv. v. Gend, bl. 336; Serrure, Belg. Mus. D. III. bl. 420; Adelung en Rotermund. MEYER (LuDovlous of LODEWIJK) , in de tweede heift der XVIIe eeuw , geneesheer to Amsterdam , maakte zich als taal­ kundige en als cartesiaansch wijsgeer bekend. Zijn bekendste werk is zijn Troordenschat , waarvan in 1777 te Amsterdam de elfde druk, ten nutte der Nederlanderen , in woorden en spelling , door­ gaans verbeterd en zeer merkelyk vermeerderd door Ernst Willem Cramerus , in 3 (1. kl. 8°. en in 1805 te Dordrecht de twaalfde druk verscheen 1 ). 1) In de Bibl. der Maats. van Ned. Letterk. is een derde deel met mss. aanteekeningen van J. J. S c h ul t e n s. Zie Cat. D. I. bl. 92. De tweede druk heeft tot titel : Nederlandsche Woordenschat, waarin meest alle de basterdt-woorden uyt P. C. Hoofdt , H. de Ghroot, C. Ilu?,ighens , I. v. V ondel , en and.: en Konst-woorden uyt A. C. Kok, S. Stevin , de kamer in Held' bloeiende enz. , 2 druk , verbetert en veel verm. Amst. 1654. Id. 8°. Ook deze is in de gemelde Bibliotheek ( Cat. D. I. bl. 141) en de Se van L. Meijers Woordenschat, verdeelt in Bastaerdt-woorden , 1I. Kunstwoorden , III. Verouderde woorden , Achtste dr. Alsnz. veel vermeerdert en verbetert. Amst. 1720. kl. 8°. en de 12e druk met de bcoordeeling uit de Vad. Letteroef. 1805 hi. 723-726. I. Hij beoefende ook de dichtkunst blijkens zijn gedicht De Gram-Schap in III boelcen , in Nederd. rymen , Mengelpoezy , zijnde een verzameling van Minnedichten , van Lock en Eerdichten , en van Lyk- en Ghrafdichten , deels gedrukt , deels in folio , deels in quarto zijnde , zyn in laatstgemelde formaat opgeplakt , sours nog met des schryvers veroeteringeu op den rand : meest alle te Amsterdam gedicht van de jaren 1651 1671 , in bezit - der Maats. v. Ned. Letterk. ') Hij vervaardigde ook nog de volgende tooneelspelen : Ghulde Plies , trsp. met kon$t en vliegw. Amsterd. 1667 , 1684. Verloolde Koninks6ruyd , trip. Ald. 1668 (beide op den Amsterdamschen schouwburg vertoond). De Looghenaer,, blsp. Aid. 1658, 4°. 1667. kl. 8°. 2e dr. overz. en verb. 2 ). In 1666 verscheen er een werk onder den titel : Philosophia sacrae scripturae interpres. Exercitatio paradoxa , in qua veram philosophiam infallibilem s. literas interpretandi normarn esse demonstrator. Eleutheropoli (Amst.) hetwelk ten volgende jare vertaald uitkwam met den titel : De Wijsbegeerte de nitlegster der H. schrift. 1712. 8°. Sommigen hidden dit nameloos uitgegeven boek over het werk van Spinoza, anderen oordeelen dat de Utrechtsche genus-beer , La mber tu s V e It h uiz en er de maker van was. Doch deze pleitte zich op krachtigen toon vrij van doze beschuldiging , in de voorrede van zijn boek , de usurpatione in rebus theologicis , in 1668 uitgekomen In dit geschrift durft M e ij e r ronduit bewee­ren , dat de goddelijkheid en het gezag der H. Schrift alleen uit kracht der Cartesiaansche wijsbegeerte hare zekerheid kreeg , en dat dierhalve alle , geene uitgezonderd , waarheden van het Evangelie , en dus ook de verborgenheden , aan het gezond verstand en aan de menschelijke reden niet alleen getoetst , maar daarvan zelfs afhankelijk gemaakt moesten worden. Over dit geschrift is magtig veel te doen geweest. He y d a n us en C o c c e j u s beoordeelden het op hoog ge­zag , en zochten , gerugsteund door 's lands overheid den voort­vretenden kanker van des schrijvers dwaalleer tegen te gaan. Zij slaagden hierin ook ten deele : dan zekere Louis W o 1 z o-g e n , predikant in de Fransche gemeente te Utrecht , die , zoo het heeten zoude , tegen het genoemde werk gesehreven had , maar het intussehen met den sehrijver in vele opzigten eens was, brouwde nieuwe bekommernissen , en verwekte weder veel be­roering in de kerk , 't geen de staten van Holland op nieuw aanspoorde om tegen de Cartesiaansche wijsbegeerte besluiten te 1) Cat. D. I. bl. 242. 2) In navolging, van sommigen hebben wij deze drama's verkcerde­lijk aan een ander toegesehreven. Zic blacTz. 774. 51 * nemen. Pau het genoemde boek van Meijer reeds zeldzaam meer voorkwam , gal Semler het op nieuw uit met aanteeke­ningen van zijn leerling L eich to er, waarin men , naar sorn­miger oordeel , de grootste onkunde in de wijsbegeerte , vele ondeugende godsdienstbegrippen en een opgewarmd Spinozisne aantreft. Van M e ij er s hand was in 1663 insgelijks , zonder zijn naam op den titel te vermelden , in het licht verschenen de Jure ecclesiasticorum liber singularis , dat men aanvankelijk mede aan Spinoza toeschreef. Zie Y p e y , Geschied. der system. Godgel. D. II. bl. 87, 88 ; Ge­schied. der (Jhristel. keric in de 18 eeuw , D. II. hi. 9; Y p e y en Dermout, Geschied. der Herv. kerk , D. II. bl. 572 en de aant.; H e r i n g a , Over het gebr. en misbr. der kritiek , bl. 4 , 5; Burman, Traj. crud. p. 389 ; Heurnann, de Script. Anonym. et Pseudon, P. II. C. II. § III; Cr en ii, Animadv. Philol. et llistor. P. VIII. p. 153, scqq. ; G 1 a s i u s, Godgel. Nederl. ; Serrure, Vad. Mus. D. H. bl. 105; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. II. bl. ; A r r e n-berg, Naainreg. bl. 352; Kobus en de Rivecourt. MEYER (MARcus DE) , beeldhouwer te Antwerpen , in 1482 lid van het St. Lucas -gild aldaar. Zie Bulletin du comite Flamand en France, 1864, n°. 6 p. 230, 231. MEIJER (PHILIP DE) , zoon van An to n i us de Me ij e r en I s a b ell e 11 o o s, werd in 1565 te Atrecht geboren , legde zich op de letteren toe, en werd in 1597 de opvolger van zijn varier als rector der Latijnsche school zijner geboortestad. Hij bleef in deze betrekking tot zijn dood , in 1637 , toen hij den ouderdom van 71 jaren bereikt had. Hij huwde en liet een zoon na (die volgt). De Me ij e r beoefende de Latijnsche dichtkunst , waarvan hij de volgende proeven heeft nagelaten : .Epicedium Alexandri Farnesii , Parmae et Placentiae ducis. Atreb. 1594. 4°. Mahomeli Arabis , Pseudoprophetae , vita versibus ex_pressa , una cam omnibus Turcarum Imperatoribus , cornpendioso carmine descripta. Accedit Alexandri Farnesii Epicedium, auctore Philippo Meyero , A trebatis Reyiaci. Atreb. 1594. Othomanni Turcarum Imperatores. .Encomia virorum aliquot, bellica laude Uit dit laatste werk haalt F e r r e us L o c r i u s, Chron. Bely. p. 694-695 en uit Ferreus, Paquot, Mom. T. VI. p. 149-150 eenige regels aan , die geen grooten dunk van zijn dichterlijk talent geven. Hij Het de volgende handss. na : Poeinaturn libri sex. Rpigrammaturn Tiber. .Eucomiurn Calixtii. Paneyyricus ad Alber turn ilustriae Archiducem , de expugnato per eum Caleto anno 1596. Memorabilis Atrebatium victoria , Galas ex porlei Baldimon­ad et Meauland noctu magnit cum strage proiliyalis XXvIn Martil 1597 , carmine ab A. Al. aliaque opera poetica. Alle in een deel in folio. Miscellaneorum Tiber. Epiniciurn de Atrebato ab Henrico IP , Gallorum rege pe­ tartiis (pylo elasticis machinis) .frustra tentato. .Elegiarum libri octo , de casibus illustrium virorum. Valesias Tragoedia (waarschijnlijk over den dood van H e n­ drik III , koning van Frankrijk). Phaeton, Tragoedia. Philip de Me ij e r vervolgde de Jimmies Flandriae van zijn oudoom van den dood van Karel den Stouten in 1477 tot 1617 , in tien boeken , weleer berustende in de abdij van St. Vaast te Atreeht, L o c r i as heeft er voor zijn Chronique Belgique en Jan Buzelin voor zijne 1Mscription en zij tie dnnales de la Flandre Francoise gebruik van gemaakt. Zie Locrii, Chron. Belg. p. 694, 695; Sweertius, Ath. Belg. p. 644; Sanderi, Bibl. Belg. ins. T. I. p. 292; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 775-776; Gazet, Bibl. Sacree du P. B. p. 161; Paquot, 1. c.; Hoeutft, Parn. Lat. Belg. p. 94-95; Peerl­kamp, de Poet. Lat. Neerl. p. 299. MEIJER (ANTom DE) , zoon van den vorige, beoefende de letterkunde , plijkens zijn 1?esponsio pro Musicd, coram Naturci judice , ms. in 4°. Zie Paquot, Mein. T. I. p. 37. MEIJER (PIETER), in 1718 te Amsterdam geboreti , waar hij zich later als boekverkooper vestigde. Hij was een verstan­dig en braaf man , die de kunst verstond orn jongelieden , die lust en smaak voor de letteren hadden , aan te sporen en op de baan des roems te geleiden. Zijn huis was de Amsterdam­sche beurs der Nederlandsche letterkunde. Elken voormiddag kon men aldaar hare voornaarnste beoefenaars en voorstanders , op een bepaalden tijd bijeen zien. Schier alle fraaije dicht­stukken werden bij hem in het licht gegeven. Hij zeif beoefende de poezij ; ofschoon zijne dichtstuk ken in geen dichtbundel verzameld zijn , vindt men echter hier en daar menig dichtstuk van hem. Hij had een werkzaam deel aan de fraaije vertaling der wer­ken van G elle r t en aan de Psalmberijming der Remonstranten onder de zinspreuk : Lams .Deo, salus populo. Ook was hij medeoprigter der maatschappij tot redding van drenkelingen. Hij overleed te Amsterdam den 18 Mei 1781. Na zijn dood gat zijn vriend L u b li n k 's mans schoone navolging van Young's Poetische uitbreiding van Job 38-41 vs. 6 in het Licht. Zie Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt. MEIJER (RuDoullus) werd in 1639 als proponent te Her­baijurn heroepen en door Vessilus Acronius, predikant te Harlingen bevestigd. Hij was in 1646 en 1653 lid der synode te Dokkum , in 1649 correspondent naar Zuid-Holland , in 166 l lid der synode te Leeuwarden , in 1663 correspondent naar Noord Holland. Hij overleed in 1673. Hij gat de Ileidel­bergscheu Catechismus in rifin gestelt, voorafgegaan door een groot gedicht : Tot de Christelijke lezers. A. Buma gaf daarvan een verbeterden drub te Leeuwarden in 1716 , klein 8°. Zie Greydalius, Naaml. der predikanten in de classis van Fra­neker , bl. 57. MEIJER (REmEnus) , zoon van Remetius Me ij e r, ambt­man te Oldersum , en Judith Commelyn, ontving zijne eerste letterkundige opleiding te Emden onder den rector T a­bing, studeerde later te Groningen en Utrecht , word in 1693 predikant te klein Borssum , onder Emden , en twee jaren later to Oldersum. Hij overleed den 28 Nov. 174 -) , in den ouder­dom van 51 jaren. Hij beoefende , gelijk zijn voorganger, de poezij , en gaf in het licht : De Heidelbergsche Uatechismus in rity'in gesteld. Leeuw. 1716. 8°. Zie Boekzaal der Gel. Wereld , 1745 b. bl. 753 ; 1746 a. bl. 356 ; Abcoude, Naamreg. bl. 245. MEIJER (UBBo H.) , werd dr. to Groningen , ijverig be­ oefenaar van de wis-, nat.uur- en geneeskundige wetenschappen , overleden to Groningen den 15 Dec. 1855 , in den ouderdom van 38 jaren. Hij schreef : Grondslagen der geneeskunst, critisch beschouwd. Het beginsel der geneeskunst in wezen en toepassing. Zie Nederl. Weekblad voor Geneesk. D. V. bl. 522. MEIJERE (JoiaN DE). Als ingenieur is hij werkzaam ge­weest bij de belegering van Namen (1695), waarschijnlijk als extra-ordinair ingenieur , in welke betrekking hij dan ook on­der Coehoorn voor 1695 diende. Den 17 Jan. 1696 werd hij ingenieur (ordinair) of fortificatie-meester , en beeedigd den 10 Febr. 1696. In 1701 was hij te Nijmegen geplaatst bij den aanleg der werken door Coehoorn, en in 1711 vindt men hem nog vermeld op de staten van oorlog. Hij komt in die betrekkin­ gen ook voor in van Sypesteyn, het levcn van Coehoorn, 1860, bl. 121 , 138. Part. berigt. MEIJERINGH (ALBERT) , in 1642 te Amsterdam geboren , werd door zijn vader , cen man van middelrnatige talenten , die kamerschutten, waarin hij handel dreef,, schilderde , onderwezen. Naauwelijks had hij eenige vorderingen gemaakt , of hij ver­trok naar Parijs , waar hij eenigen tijd voor de kost werkte. Van daar vertrok hij naar Rome, waar hij zich vele ontberin­gen getroostte , om de werken der groote mannen te kunnen bestuderen ; verder bezocht hij met zijn vriend Glauber de verschillende steden van Italie , zich altijd oefenende naar de verschillende manieren in de natuur. Na eene tienjarige uit­landigheid keerde hij naar zijne geboortestad terug , vervaar­digde plafond-, zaal-, deur- en schoorsteenstukken. Ook be­schilderde hij met Glauber de eetzaal van M a r i a , koningin van Engeland te Soestdijk. Hij legde zich ook toe op het etsen. De 26 landschapjes geestig en schilderachtig geetst , die van hem bestaan , golden op de verkooping van den Grave von Fries j 26.00. Iiij overleed 17 Julij 1714. Zie Houbraken, Lev. d. Schad. D. III. bl. 210; Immerzeel, t. a. p. bl. 224; Wagenaar, Amsterd. D. XI. bl. 425. MEIJERS (MATTHIAs) , omstreeks het midden der He eeuw in de Luiksche Kempen geboren , trad te Maastricht in de orde der Dominikanen en bekleedde er omstreeks 1599 en 1605 de betrekking van prior. Eenige jaren to voren , reisde hij naar Hasselt , waar hij vernomen had dat de hervorming was inge­slopen , en veld won , vermomd in de kleeding van een boer , wijl de wegen onveilig waren , en men het vooral op R. C. priesters had gemunt. Zijne vermomming baatte niet , hij werd beroofd en naar Breda gevoerd , waar men hem mishandelde, in den kerker wierp en op rantsoen stelde. Zijn klooster to Maastricht, in 1567 en 1578 door de Calvinisten geplunderd en verwoest , was buiten staat bet te betalen. Toen verkocht zijne moeder haren inboedel om die SOill te voldoen en haar zoon te verlossen. Na zijne bevrijding werd hij , op zijn ver­zoek , orn zijne moeder , die zich om zijnentwil van Mies beroofd had , te kunnen ondersteunen pastoor te Meeuwen in de Kempen. Na haar flood keerde hij naar zijn klooster terug , %Naar hij om­streeks 1641 in hoogen ouderdom overleed. Hij schreef : De Nominibus Dei. 8 °. Zie de Jonghe, Belg. Domin. p. 276, 277; Quctif en Ec­card, T. VI. p. 524; Paquot, Mem. T. II. p. 239. MEIJERS (NicoLA.As), te Maaseyk geboren , eerst kapellaan te Westerlo , Poppel en Harm in bet bisdom van 's Hertogen-bosch , vervolgens pastoor te Zoerle , in bet bisdom van Ant­werpen , en eindelijk president van het Norbertijner collegie , in 162S door Adrianus Stalpaerts, abt van Tongerlo, te Rome gesticht , en procurator generaal der orde. Hij over­leed 15 Sept. 1778 in hoogen ouderdom. Zie v a n G i 1 s, Kath. Meijer. Memorieb. bl. 144. MEIJEN (H.). Kramm vermeldt alleen van dezen mees­ter eene schilderij , voorstellende : In eene weide ziet men eene vrouw met eenig vee , op den Catal. van F. J. Men s e r t te Amsterdam in 1824 vcorkomende. Zie K ram rn , t. a, p. bl. 1113. MEYL (FRANcIscus ANToNIE ERNST) werd den 31 Augus­tus 1793 te Amsterdam geboren. Den 9 April 1802 en der­halve op zeer jeugdigen leeftijd trad hij als kadet bij de marine in dienst. In dat zelfde jaar vertrok hij aan boord van 's lands fregat van oorlog Phoenix naar Oost-Indie , maakte in 1803 op 's lands schip Kortenaer een kruistogt naar Isle de France en de Kaap de Goede Hoop , en terug naar Java in 1804 een kruistogt op 's lands brik Beschermer , en in 1805 op 's lands oorlogschip Schrikverwekker , waarmede hij den 18 Mei 1806 bet ongeluk had schipbreuk te lijden. Te Batavia te­ruggekeerd en den 27 Junij 1806 overgegaan als kadet bij het korps rijdende artillerie op het eiland Java , werd hij op het daartoe door hem gedaan verzoek , eervol uit het korps zee­officieren ontslagen , waarbij hem tevens de rang van luitenant ter zee 2e klasse werd toegekend. Den 7 September 1808 werd hij benoerad tot tweeden luitenant bij het korps rijdende artillerie , en bij de vereeniging van Holland met Frankrijk , in September van dat jaar , in Fransche dienst ingelijfd. Bij gelegenbeid van de landing der Engelschen en bet daarop ge­volgd in bezit nemen van bet eiland Java op den 26 Aug. 1811 krijgsgevangen gemaakt , werd hem daarna de aanbieding gedaan om in Engelscbe dienst over te gaan , doch hij sloeg dit van de hand , zoodat hij als krijgsgevangene naar Benga­len en vervolgens naar Madras en Engeland gevoerd werd. Bij de gelukkige omwenteling van zaken in December 1813 , die ock hem een vaderland terugschonk , werd hij uit de krijgsge­vangenschap ontslagen , en haastte hij zich naar Nederland terug te keeren , alwaar hij den 22 Januarij 1814, in zijnen toenmaligen rang van le luitenant bij het korps rijdende artil­lerie geplaatst werd. Den 8 December 1815 benoemd tot 2° kapitein bij dat korps , werd hij den 17 Febr. 1818 bevorderd tot 1 e kapitein bij bet le bataillon veld-artillerie. In dien rang is door hem , bij gelegenheid van den opstand in Belgic , en de daarop gevolgde krijgsverrigtingen , het bevel gevocrd over de batterij veld-artillerie n°. 6, welke batterij in 1830 een werkzaatn aandeel in de gevechten van Antwerpen bij Wael­kern , Duffel , Lier enz. heeft genomen , ten gevolge waarvan hij besluit van 16 Nov. 1830 , n°. 59 , benoemd werd tot Ridder der Militaire Willems-orde 4e kl. In het volgende jaar maakte hij , als commandant van genoemde batterij , die bij de toenmalige le divisie van het leger te velde was ingedeeld , den tiendaagschen veldtogt mede. Den 21 Februarij 1833 be­noemd tot majoor bij het corps rijdende artillerie , werd hij den 3 Januarij 1839 luitenant-kol. , en in 1840 kommandant over dat korps. Den 22 Maart 1841 werd hem het kommando opgedragen over het 3 e regiment artillerie , en den 8 Oct. 1842 werd hij tot kolonel verheven. In 1843 en van 1845 of tot 1850 zag hij zich met de functien van provincialen kom­mandant van Zeeland belast ; en den 17 Maart 1853 werd hij benoemd tot generad-majoor en directeur van 's rijks gieterij van bronzen geschut. In 1846 en 1849 werd hij begiftigd met de ridderorde van den Nederl. Leeuw , en met de versier­selen van commandeur der orde van de Eikenkroon. Den 21 Oct. 1856 werd hij op zijne aanvraag gepensioneerd , hebbende hij alstoen 12 veldtogten en 541 effective dienstjaren gehad. Hij overleed den 19 December 1859 te 's Hage. Zie Handelsblad van 29 Dec. 1859. MEYLAN (GERMAIN Fun). Geb. in 1785 in Nederland. Deze uitstekend bekwame Indische ambtenaar,, reeds in 1806 adjunct gewoon klerk bij den hoogen raad van justitie te Batavia , was in 1819 inspecteur van finansien en bragt in 1822 , te zamen met Mr. H. J. van de Graaff naar de Molukken gezonden , een merkwaardig verslag uit over den toestand aldaar , grondslag der hervormingen in 1824 door den gouverneur-generaal van der Capellen tot stand gebragt. Daarna was hij directeur der lan­delijke inkomsten op Java, en van 1826-1830 opperhoofd van den Nederlandschen handel in Japan. Hij schreef een Geschiedkundig overzigt van dien handel , dat in 1833 geplaatst werd in bet veertiende deel der r erhandelingen van het Bata­viaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Hij over­leed te Batavia 12 Junij 1831 , oud 46 jaren. Hij huwde eerst Christina Wilhelmina van Teylingen en in 1823 Jacoba Minor Coomans. Zie Kobus en de Rivecourt; Part. berigt. NIEYLENER (P.) bloeide in bet midden der lie eeuw. K r a m m kent alleen van dezen meester Ben Zandschap met beelden , geschilderd op de binnenzijde van een groot blad of deksel van een klavccimbel, geheel in den trant van Br eugh el en den ouden T eni er s (1646). Het berust bij Mr. W. M. J. v an D i el en te Utrecht. Zie Kramm, t. a. p. MEYLINK (BERNARDUS) werd den 2 Maart 1796 , en alzoo in een tijd dat de Pharmacie nog sluimerde , nog geene plaats in den rij der wetenschappen had verkregen , te Haarlem geboren. Hij genoot zijne eerste opleiding bij den heer Dr o s t, apotheker in zijne geboorteplaats. Deventer tot zijn woonplaats kiezende , voldeed hij aan de bestaande geneeskundige wetten en besluiten , en onderwierp zich met goed gevolg aan het provinciaal examen , zoodat hij in April 1819 te Zwolle tot apotheker werd benoemd. Kort daarop vestigde hij zich te Deventer , om van daar uit de vruchten van zijn rusteloos werkzaam leven over het geheele land te verspreiden. Hij zocht door vermeerdering van kennis onder de Pharmaceuten de liefde voor het vak op te wekken en de Pharmacie tot eene zelfstan­dige wetenschap te verheffen. Zijne verdiensten werden op prijs gesteld door de academie van Leuven die hem den 15 Julij 1830 honoris causa tot Philosophiae Naturalis doctor benoemde. Het Apotheken Vereiri in Noordelijk Duitschland , het natuur­en scheikundig genootschap te Groningen , dat ter bevordering van genees-, heel-,verlos- en scheikunde, onder de zinspreuk : aVis unita fortior" te Hoorn , benoemde hem tot honorair,, het genees­kundig genootschap te Leuven "Experientia et ratione," het genoot­schap ter bevordering der natuurkundige wetenschappen te Luik , en dat ter bevordering van genees- en natuurkundige weten­schappen te Brussel tot correspondent , het Bataafsch genoot­schap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam tot gewoon lid. Ook was hij lid der Nederlandsche maatschappij tot bevordering der Pharmacie. Hij overleed 1 April 1862. Hij gaf in het licht : Schei-, Artsenymeng- en Natuurkundige bibliotheek bijeen­verzameld door G. M. Dec. 1824-1834. 18 d. Nieuwe Schei-, Artsenymeng- en Natuurkundige bibliotheek , bijeenverzameld door G. M. Dev. 1835-1840. 3 d. Woordenboek der droogerijen , 1842-1856. Zijnde het ver­volg van het door Beet s aangevangen werk. Dadelijk aan to wendene hulpmiddelen bij vergiftiging van verschillenden aard. Uittreksel nit twee verhandelingen , uitge­sproken in het Natuur- en Scheikundig genootschap , gedrukt op verzoek van de leden. Dev. 1829. Lessen over de scheikunde van Orfila. Dev. 1829. Magazijn van voorschriften , behelzende de nieuwste ontdek­kingen van verschillende kunsten en wetenschappen. Dev. 1830. 8°. .De beschouwing der natuur,, eene troostoron bij alle , ook bij onze tegenwoordige staatkundige rampen. Rene voorlezing ,den 20sten December 1830 , in eene vrouwenveryadering der maatschappzj : lot Nut van ' t Algemeen uitgesp•oken. Dev. 1832. gr. 8°. Handleiding voor Apothekers leerlingen. Haarl. 1832. Handboek ter herkenning van de echtheid en zuiverheid der in de Pharmacopoea Belyica voorkomende yeneesmiddelen. Haarl. 1832. Allereerste beyinselen der scheikunde , eene handleidiny voor alien , die eene oppervlakkige kennis dezer wetenschap wenschen to verkrijyen. 2 st. Dev. 1836-1838. gr. 12°. lets over het dierlijk magnetisznns , ook in verband met he zieleleven. Dev. 1837. Proeve eener verbetering van het Apothekers-wezen. Dev. 1839: Handleiding tot het vergulden en verzilveren. Dev. 1843. De analytische scheikunde. Dev. 1844. Vermindering der bestaande apotheken. Dev. 1 85 2. Grondbeyinselen van natuur- en scheikunde voor de jeugd. Dev. 1860. Korte bereidings-opgave van eenige nieuzve scheikundiye prae­paraten (acidum caincicuin , camphoricum , roccellicum , valeriani­cwn enz.) in Nieuwe Schei- Artsenij- en Natuurk. Bibl. 1835. Dev. D. I. bl. 225. Amygdaline , zeer geschikt ter oogenblikkelijke daarstelling van het acidum Prussicum. T. a. p. 1838. D. III. Junij. bl. 119. Over he balsemen van lijken. T. a. p. 1836. D. II. Dec. bl. 118. Voordeelige bereiding van het benzoe zuur. T. a. p. 1835. D. I. Oct. bl. 263. Bereiding van het Teener bijtmiddel. T. a. p. 1836. D. I. Dec. bl. 115. Over de bereiding van de copalva bal8empillen. T. a. p. 1838. D. III. Junij. bl. 112. Lets over het oplosbaar vermogen van de vluyge olie der elas­tike gom. T. a. p. 1835. D. I. Dec, bl. 218. Indigo , als geneesmicidel aangewezen. T. a. p. 1836. D. II. bl. 117. Gelijklijdiye bereiding van kool8tofzure potasch en wijnsteen­zuur. T. a. p. 1835. D. I. Oct. bl. 266. Arog ids over de in den handel voorkomende opium-morten. T. a. p. 1838. D. III. Junij. bl. 102. Scheikundige werking van verschillende reagentien op de than algemeen bekende echte kina-loorten. T. a. p. 1836. D. II. Sept. bl. 40. Nog fete betrekkelijk de bereiding van den Rob Juniperi. T. a. p. 1835. D. I. Julij. bl. 115. Iete over de bereiding van den Syrnpus altheae. T, a, p. 1835. D. I. Oct. bl. 176. lets over de Veratrine. T. a. p. 1835. D. I. Oct. bl. 152. lets over he ijzer-oxyde-hydraat, als beproefd redmiddel bij vergiftiging met rottekruid. T. a. p. 1839. D. III. Maart. bl. 186. Ben merkwaardig verschijnsel , waargenomen bij Engelsch zwavelzuur. T. a. p. 1836. D. I. April. bl. 49. lets betrekkelijk het merkwaardig verschiinsel, waargenomen bij Engelsch zwavelzuur , door J. B. van Mons. T. a. p. 1835. D. I. Julij. bl. 103. Naauwkeurige opgave eener bereiding van het acidum pecticum in Schei-, 4rtsenijmeng- en Natuurk. Bibl. 1826. D. II. n°. 5 bl. 257. lets aangaande de bereiding van eenige nog weiniq bekende plantaardige ligchamen , zoo als atropine , brucine , parigline, ernetine , jalappine. T. a. p. 1827. D. III. n°. 3. bl. 135. Bereiding van het Bronzium. T. a. p. 1828. D. V. n°. 5. bl. 244. lets over de broodvergiftiging. T. a. p. 1829. 1). VII. n°. 5. bl. 260. lets aangaande de bereiding der Caffeine. T. a. p. 1826. D. III. n°. 2. bl. 69. Bereiding van het extractum taraxici. T. a. p. 1826. D. II. no. 5. bl. 268. Nalezing van de in de Pharmacopoca Belgica opgegevene be­reidingswifre der geneesmiddelen. T. a. p. 1831. D. XII. D. XVIII. passim. Iets over het poeder van Arabische gom. T. a. p. 1830. D. X. n°. 11. bl. 245. lets beirekkelijk de opgave van den Iwo. Graham over den invloed der lucht op de kristallisatie der zouten. T. a. p. 1824. D. VIII. n°. 3. bl. 231. Lets over de kristallisatie der zwavelzure soda , bij eene ver­minderde drukkinq van den dampkring. T. a. p. 1830. D. IX. n°. 4. bl. 181. Mannite, derzelver bereiding , en beschouwing van dezelve als tniddel ter vervalsching van de sulphas chinici. T. a. p. 1821. D. III. n°. 6. bl. 302. Onderzoek over de aanwezigheid van morphine in tel. extract van inlandsche slaapbollen. T. a. p. 1827. D. III. n°. 6. bl. 306. Over een nieuw wort van olie. T. a. p. 1832. D. XIII. n°. 2. bl. 85. Iets over het oleum silicis maris. T. a. p. 1827. D. IV. n°. 5. Junij. bl. 102. Nog iets betrekkelijk de parigline. T. a. p. 1827. D. IV. no. 3, bl. 144. Nog ids over de verbranding van den Phosphor. T. a. p. 1830. D. X. n°. 7. bl. 15. Een bij vleesch en groenten waargenomen vreemd verschijnsel (roodwording). T. a. p. 1831. D. XII. n°. 9. bl. 144. Lets over de salicine. T. a. I). 1831. D. XI. n°. 2. bl. 77. no. 3. bl. 127. n°. 4. bl. 179. Lets over de stikstof-eerste-oxyde. T. a. p. 1833. D. XVI. no. 7. bl. 17. Bereiding van de Sulphas Chinici. T. a. p. 1827. D. IV. no. 2. bl. 74. lets over de werkinq van he Sulphuretum stibii hydrogena­tum, op de murias prof-oxydi hydrargyri. T. a. p. 1830. D. X. n'. 11. bl. 243. Gemakkelijke bereiding der syrupus papaveris albi, T. a. p. 1827. D. III. n°. 6. hi. 311. Lets over de linctura benzoatis ammoniae conzposita. T. a. p. 1828. D. V. n°. 3. bl. 153. Lets over de uitdamping door middel van een dierlzjke blaas. T. a. p. 1829. D. VII. n°. 6. bl. 303. .Eene zeer voordeelige bereiding van volkomen zuivere wijnsteen­zure potasch en spiesglas. T. a. p. 1827. D. III. n °. 3. 1)1. 132. Over de zoete sty' uit den zoethoutwortel. T. a. p. 1828. D. V. n°. 1. bl. 25. Nog iets betreffende de zoutzure berookingen , in Alg. Konst­en Letterb. 1827. D. 1. hi. 132. Lets over de behandelinq van door de cholera aangetaste lzj­ ders. T. a. p. 1831. D. II. bl. 172. Iets betrekkelijk de cholera. T. a. p. 1842. D. I. bl. 346. Bekendmaking van een middel tegen het misbruik van sterken drank. T. a. p. 1831. D. II. bl. 397. lets met, betrekking tot de beplantinq der kerkhoven. T. a. p. 1830. D. I. bl. 308. Over het nadeel van Stearine-kaarsen. T. a. p. 1839.. D. II. bl. 445.E-lets over de voortbrenging van kunstkoude ter bevriezing , in Tzjdschrift voor genes-, heel-, verlos- en scheik. wetens. 1828. D. II. St. 3. bl. 53. Zie H o 1 t r o p, Bibl. med. chic. b1. 221, 224; Berigten v. d. Nederl. Maats. ter bevordering der Pharmacie , Mei 1862. Nieuwe Volgreeks no. 12. MEYLINK (ANTONIUS ALEXIUS JOSEPHUS), zoon van C h r i s­toffel Joannes Josephus Meylink en Jacoba Ma­ria Carolina Cavallini, werd den 4 Oct. 1796 te Am­sterdam geboren. Hij ontving zijn aanvankelijke opleiding in het latijn van pastoor van S to c k u m te Zoetermeer , en werd verder te Borch , nabij Munster , waar eenige Fransche geeste­lijken een instituut hadden opgeiigt , in de levende talen , let­terkunde , geschiedenis enz. onderwezen. In 1816 verliet hij deze inrigting , legde zich Brie jaren , waar blijkt niet , op de pbilosophie toe , en keerde 17 Mei 1 820 in het ouderlijk huis terug met het voornemen , om te Parijs zijn studien in de hoogere taalkunde to gaan bekroonen , door bet bestuderen van het Sanskriet , waarvoor in die hoofdstad een leerstoel was op­gerigt. Maar de politieke gebeurtenissen bragten daarin die wijziging , dat hij voorloopig in Nederland bleef, en zich den 7 October te Luik onder de kweekelingen van het theologische seminarie deed inschrijven. Van daar begaf hij zich naar Pa­rijs , waar hij in 1825 en later collegie hield bij de professoren drieux in de letterkunde , V i 11 emain in de welsprekend­heid, Daunois in de geschiedenis, Gail, Thuriot, Bois­s o n ad e in bet grieksch , Naud et in de latijnsche literatuur, en C h e z y in de Sanskritische taal- en letterkunde. Tegelijk bestudeerde bij de chemie onder The n ard en Laugier , de sterrekunde onder A r ago , de physica onder Gay L u s-s a c , de botanie onder D es fon t ain e s. Den 15 Julij 1826 werd hij Bachelier , 17 April 1827 Licencie , en den 6 No­vember daaraanvolgenden `docteur es lettres de l'Universite de France , op den 2 en 3 November zijn these de :literature sur la poesie Grecque in zijne Diss. Philos. de connexione Philoso­phiana inter et litteras verdedigd to bebben. Den 29 Mei 1828 liet hij , die zich op de regtsgeleerdheid wenschte toe te leggen , zich to Leyden als student inschrijven , en den 27 Mei 1829 zijne Leydsche inschrijving te Gend overschrijven , en volgde aldaar geregeld de pandecten , het civiel- , crimineel- en publiek regt , zoomede bet code de procedure, de historia po­litica , de medicina forensis en statistiok , terwijl hij zich tevens onder S c h r ant op de Hollandsche literatuur toelegde. Na de om­wenteling begaf hij zich naar Leyden , en verdedigde den 13 April 1832 eene historisch juridische dissertatie de Codicis Francici confectione et cum patricl nostra communicatione "een werk vaia, grondige studie , waarin over de Fransche wetten , die to gelijk met den code Napoleon bier to lande zijn ingevoerd , veel wordt opgemerkt dat thans nog behartiging verdient." Den '7 Mei deed Meyli n k zijn eed als advokaat bij bet hoog geregtshof, had zich al spoedig over een goede praktijk to verheugen en bewees als lid van den Raad en van de Com­missie van toevoorzigt op het lager onderwijs gewigtige dien­sten. Niet minder maakte hij zich als lid der Provinciale Staten on van de Tweede kamer der Staten-Generaal, waartoe hem het kiesdistrict Eindhoven in 1854 riep, verdienstelijk. Hij overleed to 's Hage 11 Dec. 1863 on werd in bet familiegraf to Voorburg bijgezet. In bet laatst van Oct. van dit jaar overleed zijne ecbtgenoot, Anna Maria Theresia de Kuyper, horn 4 kinderen nalatende. Me y 1 i n k was ridder-commandeur der orde van St. Gregorius , en lid der Maats. v. Nederl. letterk. to Leyden van het Hist. Genootschap to Utrecht.Zijne bibliotheek werd 25 April tot 4 Mei 1864 to 's Hage bij M ar tin us N ylio f f verkocht. Hij gaf in het licht : Over den invloed der yeschiedkunde op de taalkunde in het algerneen, en de noodzakelijkheid van de kennis van de vader­landsche geschiedenis ter beoefeninq van de vaderlancische taal in het bijzonder,, in 1829 met goud bekroond door de Kon. Maats. van Vaderl. tael- en letterk. te Brugge. Geschiedenis van het hoogheemraadschap van Delfland. 's Hage 1847. 4 aflev. niet vervolgd. Pleitmemorien , uitgesproken voor het provinciaal geregtshof van Zuidholland , en voor den hoogen mad der Nederlanden over het Tiendregt ; waarin de geheele bestaande jurisprudentie over dal onderwerp wordt aangewezen. Vermeerderd met histori8che aanteekeningen en bedenkingen legen de verhandeling van Mr. P. van der Schelling en met opgaaf der wettelijke bepalingen : ter- , behalve de ter dezer zake ingediende stukken en gewezen arresten meest alle vonnissen en arresten voor het liendreyt als bijlayen zijn opgenomen ; en tevens het belangriik rapport der coinmissie ten fare 1795 benoemd tot onderzoek der wettigheid of onwettigheid der tienden. 's Hage 1850. Verliaal eener onteigening ten algemeenen nutte , welke den 28 Febr. 1851 is voltrokken , waaruit gewigtige wenken vooral bij geleyPnheid der vaststelliny eener nieuwe wet ontstaan enz. 's Hage 1851. Officiele geschiedenis der wet van 1806 over het schoolwezen en het lager onderwijs en van de reglementaire bepalingen over dit onder­werp , opgemaakt door de authentieke bescheiden. 's Hage 1857. 2 dn. Over een charter van gracV Floris V , van 14 Mei 1273 ; mededeeling van G. R. M. Delprat nader toeyelicht , en over charters van graaf Floris V van den fare 1281 ; met fac­similes van zegels en watermerk. 's Hage 1861. Hij hield zich ook bezig met de nasporingen over het jus patronatus , zoo als dit in een gedeelte van het aartsbisdom van Utrecht , en wel bepaaldelijk in Holland plaats had , vooral ook wat dit regt betreft , door het kapittel van St. Marie , ten Hove in den Haag , op Amsterdam geoefend. Zie zijn levensschets door Mr. H. A. A. van B erck el, in Han­del. d. Maats. v. Ned. Letterlc. te Leyden, van 1866 ; Chron. v. h. Hist. Genoots. D. II. bl. 293, D. III. bl. 17, 18. MEYN (Mej. S. A. C.), bloemschilderes. In 1820 was van Naar penseel op de Amsterdamscbe expositie een bloemstuk. Zie Kramm, t. a. p. bl. bl. 1113. MEYNAERTSZ. (SYmoN) , Raad van State en Burgemeester van Hoorn , nerd in 1594 met anderen naar Denemarken ge­zonden om de oude verbintenissen met C h r is tiaan IV te bernieuwen , en , blijkens een brief van G. B uy ten wech aan J. Lipsius, orn een huwelij ksverbintenis tusschen Maurits en 's konings zuster tot stand rte brengen. Zie Bor, Ned. Oorl. B. XXXI. bl. 38 (826); Wagenaar, Vad. Hist. D. VIII. bl. 401 ; Burman , Syll. Epist. T. I. p. 681; S c h o-t el, Avondst. bl. 13. MEYNARD , ook MEYNARD MAN , uit een deftig maar geen adelijk geslacht te Wormer geboren , werd eerst kapellaan te Graft , vervolgens pastoor te Egmond, later zond hem de abt , Hendrik Wittenhorst, naar Breda , als biechtvader van O e d z e r van C r a l i n g en, die kindsch was geworden. In 1509 werd hij tot 36° abt van Egmond benoemd. Vol­gens de Chroniek dier abdij , heeft hij hare gebouwen verbeterd en vermeerderd , de kerk versierd , een toren op de abdij laten plaatsen , vooral zich een bevorderaar der kunsten en wetenschappen betoond door het laten schilderen en aankoo­pen van verschillende kunststukken en boeken voor de biblio­theek. In 1515 verschenen to Leuven de Quaestiones quodli­beticae van Adriaan F 1 o r i s z. van Utrecht , later Paus Adriaan, met een opdragt van Martinus Dorpius, aan zijn patroon , Meynardus, abt van Egmond , waarin diens treffelijke hoedanigheden breed worden uitgemeten. //DA er maar meer geestlyke heeren waren (zoo besluit v an D o r p dit elogium) , die eveneens , in plaats van honden en reigers to houden , de verkondigers des Heiligen Evangeliums onder­steunden ! Maar wee over die ongelukkigen , die , in plaats van zich als geestelijken te gedragen , to paard gezeten , keizerlijke optogten vertoonen , wien het beter zou staan langs de aarde te kruipen , dan paarden to zadelen , orn naar de hel to rijden tenzij zij vreezen er te voet of te laat in te komen." Van D o r p noodigde Erasmus uit een zijner werken aan den prelaat op te dragen. Bockenberg schrijft nopens hem "dose was mede een liefhebbor van consten ende van geleertheyt , als mede der geleerden , deselve na syn vermogen vorderende , houdende groote kennis met Erasmus van Rotterdam , heer M a e r t e n van Dor p, van Naeltwyck theologant to Leuven ende andere." Er bestaan lofdichten op dezen abt , die in 1526 overleed. Zie Chron. Egmund. , p. 140 , 141 ; Egmondsche Jaarboeken , p. 216 ; van W ij n , Huiszitt. leven , D. I. bl. 3 , volgg. ; D o d t van F 1 e n s-b urg, Collect. in Letterl. Maandsch. 1847 , Mengelw. bl. 116 , 117; Römer, Geschiedk. overzigt der kloosters en abdijen , D. I. bl. 271. MEYNARD of MEINARDUS (FRANs), een Fries , werd in 1570 waarschijnlijk to Teridserd in West-Stellingwerf geboren , Nog jong zijnde , vertrok hij naar Frankrijk en zette zich te Poitiers neder,, alwaar hij tot hoogleeraar in de regten be­noemd werd. Hij bekleedde deze betrekking tot aan zijn flood , welke den 1 Maart 1623 plaats had. Lodew ij k de XIII bezorgde hem een jaarlijksch pensioen van 1001 livres. Hij gaf in het licht : Regicidiunzdetestatum,quaesitum,praecautum. Poitiers. 1610. 8°. De Juri6us .Episcoporuni. Ibid. 1614. 8°. Orationes legitimae. Poitiers 1612. 8°. Overigens is men hem nog verschuldigd een groot aantal aanteekeningen die gevoegd zijn achter het leven van den hei­ligen R a d eg onde, welk verk in 1621 door C li. Pidoux is in het licht gegeven. Zie Dreux du Radler, Hist. Litt. de Poitou ; du Ruau, Tabl. d. Reg. p. 222; Biogr. Geller. par Dr. Hoefer , T. XXXIV. p. 911 ; en Dictionnaire Biographique , Universel ct pittoresque , T. III. p. 359. ME YNERT HERM ANS , geboortig van Balk , houtzager van zijn ambacht , had zich omstreeks 1542 met anderen tot de secte der Doopsgezinden begeven , en door Gilles van Aken laten doopen. Dien ten gevolge u erd hij te Amsterdam gevat en den 6 Aug. 1552 veroordeeld om levendig verbrand to worden , met verbeurdverklaring zijner goederen. Zie van B r a c h t , illartelaars Spiegel, D. II. bl. 143. MEI NERT TOE FRAENKER , Vicaris der St. Martens kerk te Franeker,, omstreeks het jaar 1500. Van hem is een gcdicht , voerende tot titel : Ghehieten Groningher passie , me'degedeeld in het Archie! voor Vaderl. en inzonderheid Vrie­sche Geschiedenis van V i s s e r en Amersfoordt. Leeuw. 1824. le st. bl. 111, aant. 85. Zie Suffr. Petrus, de Script. Fris. p 128; v. d. Aa, B. A. C. Woordenb. MEYNERTS (PIETER), waarschijnlijk een Friesch schilder, ge­huwd met A el tj e Heymans, dochter van Matthys He y-mans en Geertruyd van Cuyck, overleden in Oct. 1652. Zie Stamboek van den Frieschen Adel door de Haan Bettema en van Halmaal. Leeuw. 1846 , D. II. bl. 27 ; K ram m, t. a. p. bl. 1113. MEYNIER SAINT•FAL (Louis AUGUST) , teekenaar en schilder , in 1762 te Brussel geboren , nerd te Parijs voor de kunst opgeleid en was er in 1840 nog werkzaam. Een aantal teekeningen van vignetten voor boekwerken , spotprenten enz. zijn van hem bekend. Zie K r a mm, t. a. p. bl. 1118. MEYNICHUS (J. W.) , stads geneesheer te Gouda , gaf in de Boekz. d. Gel. Wereld, 1767 b. bl. 187----193 een Kort berigt van eene doodelijke watervrees. MEYSENHEIM (W. C.) , huisvrouw van Lochman van li onigsfeld te Amsterdam , diehteres in bet begin dezer eeuw. Men heeft van haar een krachtig dichtstuk bij de intrede van Z. IC. II. Willem Frederik , Sourer. Vont der 52 Vereenigde Nederlanden in de Dichterlijke yedenkrol van Neder­landsch verlossiny en herstelling in November 1813. Zie van der A a , N. B. A. C. Woordenb. MEYSSENS (CoRNEms) , zoon van J o a n n e s Meyssen s, waarschijnlijk , volgens K r a m m , in 1640, doch , blijk ens het volgeiid werk , veel vroeger to Antwerpen geboren. Hij was plaatsnij der. Onder de 178 portretten , die in het Reatrern Pontificum , Imperatorem , Regem , Ducum , etc. k o­men eenige door hem gegraveerde portretten voor. Zij zijn naar de teekeningen van zijn vader , goed gesneden. Ook vervaardigde hij Effigies des l'orestiers et Comtes de Elandres ser les dessins de Jean Meyssens , peintre , yravees par Corn. Megssens , son Xis , l' an 1663. Anvers , Marten van den Enden pet. in f°. Nog gaat er van hem uit een stet portretten der keizers uit het huis van Oostenrijk , getiteld : Effigies Imperatorum domes Austriacae , delineatae per Joannein Meyssens , et aeri insculptae , per jilium 81111111 Corneliem Heys­send ; Les Effigies des Souverains , Princes et Conies de Hollande , 4° bladen ; Les Effigies des Souverains , Princes et Dues de Brabant. Kr am m vermeldt nog de portretten van Karat II , koniny van Enyeland (1660) v6Or de llistorie van Leupold , van Octavies hertoy van Arenberg , Cardinaal Antonio Barferini , Cardinaal Rinaldo Principe Estense , Johan c/c Witt , David ['mat van Weissenwolf, Czaar Alexander Micleaelowitz en anderen. Zie de Bie, Gulden Cabinet ; Houbraken; Kramm, t. a. p. MEYSSIENS (JoANNEs) , vader van den vorige , den 16 Mei 1612 te Brussel geboren , werd in de kunst onderwezen door Anthonie van Opstal, en later door Nicolaas van der Hors t. In 1661 hield hij zich bezig met den handel in gravuren , zoowel van oude als nieuwe meesters , waarin hij om zijne grondige kennis zeer vermaard was. In het vorige artikel hebben wij eenige werken vermeld , die hij in het licht gaf , waarbij men voegen kan : Images de divers Hommes d'es)prit sublime , gui par leur urt et science devront vivre eternelleinent et desquels la louanye et renoinme faith elonner le Monde, c't Anvers , lnis en lumiere , par Jean Meyssens , peintre et vendeur de l' art , an Gamer­straet , l'an. MDCXLIX in kl. f°., portretten in 4°. Er gaat van hem een fraai portret uit in f°. Het stelt hem als een jong man voor , maar zoo als hij in de Bie, Gulden Cabinet voorkomt , is hij veel ouder. Hij zou in 1666 te Antwerpen overleden zijn. Zie Kramm, t. a. p. MEYSTER (EvERARD) , een Roomschgezind edelman , beer van Zeevenbergh 1) , om en na de helft der XVII eeuw te Utrecht woonachtig. Hij was zeer rijk en had op zijne bui­tenlandsche reizen veel kennis opgedaan. Hij moet van eenen bijzonderen levendigen en wilden aard zijn geweest , en lust in allerlei liefhebberijen en ondernemingen hebben gehad. Hij had niet alleen door letterwerk maar ook door andere zaken , met name door het aanleggen van eene buitenplaats bij Amers­foort , Nimmerdor geheeten , met eenen doolhof , fonteinen , beeldwerk en coat dies meer zij , veel naam verworven. Het kan niet misses of op de bears van dozen rijken en welwil­lenden begunstiger vloeiden allerlei soort van gasten toe kun­stenaars , verzenmakers enz. die hem het hoofd nog warmer maakten en tot allerlei stappen aanzetteden. Een der meest geruchtmakende was voorzeker die van het inhalen van den grooten kei to A mersfoort , wa9rvan van Loon en S c h el­tema een uitvoerig verhaal geven. Deze kei , die buiten Amersfoort lag, nerd op zijn kosten , met veel plegtigheid , in de stad gehaald en op de Varkenmarkt ten toon gesteld. De kei heeft inen later op het midden van de markt laten zakken zoodat de punt alleen nog zigtbaar is 2). Deze inhaling (1661) werd spoedig het voorwerp van eene groote menigte spot- , schimp- en hekeldichten , schandschriften en blaauwboekjes. Jonker Meyst er liet zich niet afschrikken door de spotternij maar bleef den schimp trotseren. Toen hij in 1663 een huffs te Utrecht liet bouwen , Ding een krakeling aan de scheltrekker (men had bij den optogt krakelingen uitgestrooid) en hij zette een stuk van eenen kei boven de achterdeur. De burgerij van Utrecht beantwoordde zulks door zijn huis "de Krakeling" te noemen , alsmede door aan de straat aan de westzijde , die anders de Buurtstraat heette , den naam van de Keistraat te geven , onder welken deze no bekend is. Hij maakte ook het project om van Utrecht eene koopstad te makes , dat ten tijde van den actie- handel (1720) weder is opgewarmd , waarbij eene vaart van Utrecht naar de Eem zou gegraven worden van zulk eene grootte , dat de driemastschepen uit Texel dadelijk naar Utrecht zouden kunnen stevenen. Na het binnenrukken der Franschen in Utrecht (1672) word hij met andere Itoomschgezinden in de regering geroepen en stelde alle moeite in het werk om zoo mogelijk kwaad voor te komen. Zijne moeder heette A. M. de Br uyn van Buitenwe g, 1) Het geslacht van Me ys t e r was in de XVI eeuw in den Haag, Utrecht en Alkmaar gevestigd, en verwant aan de familien v a n Tcylingen, van Schagen, Oem, Says, van Dons•laer, van Dashorst, en anderen. 2) Bij van Loon vindt men vier penningen op deze gebeurtenis. Ook bestaat er een afbeelding van den geheelen optogt met het on­derschrift : Ea I marsch ! voort ! 52* zuster van den rij ken stichter van het hofje van Nieuzokoop te 's Hage (Nay. D. VI bl. 230). Hij was gehuwd met S ch a a p van den Dam, een zeer rijke en aanzienlijke vrouw. Zijn portret , dat vrij zeldzaam is , werd door J. V e­n e c ool geschilderd en gegraveerd door C. van D al e n. in f°. Het is beschreven in Nay. D. VIII. bl. 236. Dat hij tot den adelstand behoorde , blijkt o. a. uit een vers van. E. van Hoorn, med. dr. voor de uitgave van de Staetkun­dige Aelouwheyt van Jonker E. M. 2. dr. 1656. Zijn wapen komt voor in de Vermeerdering der wapenkaart van de steden en oud-adelijke geslachten van Holland en [Vest Friesland , doch zonder het hartschild , terwij 1 in de kaarten der Edelen en andere kaarten van het Sticht van Utrecht , alle het hartschild vertoonen. Hij schreef : De Kruisleer ter zaligheydt , met de spreuk : Nil virtute prius , 1651 kl. 8°. Met zijn afbeelding en spreuk. Hemelsch Landspel of Goden-trout der Amersfoordsche Land­douzoen , bevatt. den buytensten opstal van 't Nieuwe Stadhuys. deel. Zory E. M. era Nimmerdor. _De• Amsterdamsche Burger-Heeren , En , die van Amersfoort ter eeren. Amst. Gedr. voor de Heft. 1655. kl. 8°. Drooge Buckens , in de schwa. van Amore fortis gedroogd enz. door Virtute proba Magistrum, Asti (tactics non peril. Tot Utrecht , recht nit in in 't brand-oly-steegjen, schuyns over Ruymmond gietloogen, bij de Wind-buyl van .Tongerloo enz. 1676. Het eerste deel der Goden Landspel om dmersfoort; van 't Nieuw Stad-buys binnen Amsterdam; gespeelt en vent. aktaer , a. 1655 ; weleer door Jonker E. M. gerymt ; met uytleggingh verlicht en venciert door D. v. W. 2 dr. Arrest. Gedr. voor de Lie,fh. van de Bouwkunst. Z. j. m. pl. 4°. Nimmerdor. Utr. 1661-1667. 4°. Met groenen inkt op groen papier gedrukt , bevat niets anders dan een paar honderd vierregelige koupletten , die elk met dezen regel beginnen : 't Is Nimmerdor rondom, van boven of ter zyden. Key-klucht van Jock en Ernst. Utr. 1661. Dool-om-berg ontdoold of Dool in bergh. Utr. 1669. Kort-bondige gebeeden , bestaande in onverdoolde hartstoghten voor den verdoolden zondaars uytgestort , om uyt den wegh van doolingen te raecken : Dat God aan haa• , aan mij , en wie het zy , vergun. Beschreven en berymt door. . . . Utr. 1669. Met portr. en Lat. vers van R. K e u c h en i u s. 12°. Gekroonde Meysterlyke zoercken, bestaende in Ae•dsche en Hemelsche gedachten, bescreven en beriftnt: 1 dl. De gek•oonde berzYmde policij. Utr. 1668 , 166:), met doorloopende versregels en boven elke blz. een parelkroon en daaronder een spreuk, o. a. op bl. 19 : Peeper , leap en kalck , deckt menigh schalck. Achter dit werk is gedrukt : Cruysleer of d' herboorene Thomas Kempis , leerende deenvoudige herten den waeren weg ter za­ligheyt. Utr. 1661. m. pl. Stichtelycke Meyster , dal is , korte politijclee schilderij met nityeleezen leerelyke lessen. Magister Moralis etc. be nieuwe plate grondkaart van Utrecht op zijn schoonst en sterkst. Ev. Meyster inv. B. de Bay Jelin. Ant. Winter fec. Anno 1670. fol. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 418; J. Scheltema, Geschied- en Letterk. Mengelw. D. V. St. II en St. III ; van Loon, Ned. Historiep. D. II. bl. 491; H. Pol, Nimmer­dor in den Nederl. Volksalm. 1844, bl. 64; Astrea, 1854, bl. 399; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. I. bl. 144; D. III. bl. 77, 352; Cat. .T. Koning , D. II. bl. 322 ; Bibl. v. Pantfl. D. II. bl. 221; Muller, Cat. v. portr. ; Kobus en de Rivecourt; Catal. der Tooneelsp. v. W. Ilemkes , n°. 104; Navorscher, D. VIII. bl. 103, 236, 299. MEYSTERUS (JAcoBus), leefde in het midden der XVI(' eeuw , was rector der Coen bloeijende latijnsche school te Haar­lem , en leermeester van den beroemden H ad r i an u s Junius. Zie Vita H. .Tunii voor zijne Epistolae, Dordr. 1652 ; A bbing, Gesch. d. Groote kerk van Hoorn, bl. 24. MEYVOGEL (JACOB COENRAADSZ.). Zie MAYVOGEL (JACOB COENRAADSZ.) MEYVOGEL of MEYWYCK (MATTHEus). Bij Sandrart konat voor een zekere Matth e a s May v o g e l van Zeeland , als een bekwaam schilder, die zijn loopbaan voortreffelijk opende, doch zich te Rome in liefdesgevallen z66 verslingerde, dat hij aldaar in jeugdigen leeftiid overleed. Dewip hij den 1 Mei 1628 , in de Roomsche bent kwam , verkreeg hij den naam van May v o gel, doch K r a rn m merkt teregt op dat dit zijn eigen naam moet geweest zijn. Deze vermeldt van hem Een vrouw met eene kaers voor f 23 ; een stuk , verbeeldende Seneca voor f 15 ; een dito , verbeeldende Maria Magdalena, in den aanvang der 18e eeuw verkocht. Zie Sandrart, Teutsche Academie , u. s. w. Th. I. S. 313; Kramm, t. a. p. MEL of MES (GHERARDus), muzijkmeester en componist to Antwerpen. Hij gaf in het licht :9de , I ode en I lde Het 8"e, Mitsyckboeck of Souterliedekens , N°. V, VI, VII en VIII. Tenor. Ghecomponeert by Gherar­dus Mes ; gedrukt by Thielman Susalo , te Antwerpen. Men vindse oyck te coop by Claes Dierix soen Pet , apothekker , woenende in de Kerckstrael lot Alcmaer. 4°. Zie (J. K o ni n g) Naomi. v. eenige zelh. boeken en mss. bl. 78 Cat. J. le Long, no. 146. MEZ (ZACHARIAS DE) , bisschop van Tralles (in part.) in 1661 in den ouderdom van 62 jaren gestorven. Er bestaan verschillende portretten van hem , die vermeld worden bij M u e r , Cal. van portr. bl. 172. MIBAISE , agent wegens den staat te Duinkerken werd meermalen tot 's lands geheime diensten met nut gebruikt. Toen hij in 1631 wegens den staat te Calais woonde , schreef hi t] e3n gewigtigen brief , die vermeld wordt bij van W ij n , Nal. de Wagenaar, D. XI. IA. 63. MICAULT (GERHARDUS EMAUS DE) , werd den 27 Fehr. 1798 te Dordrecht geboren , en was de laatste mannelijke af­stammeling eener oude Nederlandsche farnilie , wiens voorouders , anno 1099 , onder den hertog van Bouillon als kruisridders den naam van Emaus aannamen , en wier wapen bestaande in eenen rooden toorn met op den helm een rooden steenbok in 1361 door Philips van Bourgondie , en door keizer K a­rel V in 1536 te Gent gecomfirmeerd en onder Maria Theresia in het archief te Weenen opgenomen werd , ter­wijl de naam van Micault slechts cerst door zijn vader is aangenomen , zijnde die zijner moeder een mede van een uitgestorven geslacht. Zijn vader, Pieter Emaus de Micault, woonde te Dordrecht , was gehuwd met Maria Char lo t t a van der Leth, en aldaar regter in het tribunaal. Reeds in zijne vroegste jeugd was blijkbaar onze Gerhardus een geboren schilder. `Vat hij dacht en handelde , was immer daarop be­trekkelijk , doch eene verkeerde opleiding en lotsbestemrning was oorzaak , dat de bij hem aangeboren kunst gestadig werd onderdrukt en nimmer (door vele omstandigheden in zijn leven tegengewerkt) hehoorlijk is kun nen ontwikkeld worden. slechts weinige jaren heeft hij onderwijs genoten van J a n van Lexmond, een der minste discipelen van Jacob van Str ij. Toen hij in 1816 geplaatst werd bij de adminis­tratie der belastingen te 's Gravenhage , werd hij door het zien van zoo vele voortbrengselen der oude school , moede­loos , doch gelukkig eene aanbeveling bekornen hebbende aan den gepensioneerden majoor Bagelaar en den ritmeester P. Janson, names deze den jongen mensch , bij wien zij zooveel aanleg bespeurden , onder hunne bescherming en leiding. -let is dan ook aan deze twee kunstbroeders te wijten , dat hij als het ware voor het vak is bewaard gebleven , en , niettegenstaande eene niet gelukkige levensloop , in zijne ledige uren vele tee­keningen en etsen heeft vervaardigd , (lie gewoonlijk bestonden in kleine militaire bewegingen en gevechten , en ook landschap­pen , rijk in denkbeelden , en als het ware onuitputtelijk in ordonnantien. Deze vervaardigde hij voor zijne vrienden met dezelfde gemaklijkheid als Jan L u i k e n , wiens manier hem eigen was geworden daar hij in zijne jeugd bij gemis van voorbeelden zich steeds van de platen van dezen meester als modellen bedienden. Als ontvanger der belastingen te Culenborg was hij bezitter van eene niet onaanzienlijke verzameling uitgezochte schilderijen, waarin uitmuntten schilderijen van H o b b e in a, van der Heist, Weeninks, Beeldemaker, enz. enz., en een beroemd kabinet van Molusken. Onder zijne voorwerpen van kunst was het onnavolgbaar crucifix, gestoken door Albert D u r e r , dat als het nicest beroemde kunststuk van dezen meester kan beschouwd worden , en waarvan men eene beschrij­ ving bij k a r el van M a n d e r vinden kan. Part. berigt. MIC AU LT (NixoLAAs) of MICHAULT , raadsheer in den geheirnen rand , is den 16 Aug. 1589 te Brussel , zijne geboor­ teplaats , gestorven , en was bevriend met P e t r u s N an n i us. Deze droeg hem zijne Declarnatio Quodlibetica de Aeternitate mundi. Lovanii 1549 (1550) en noemde hem vir insigniter eruditus ac vere humanus. Zie Paquot, Mem. T. III. p. 123. MICCERUS (HENRic JOHAN) , biocide in den aanvang der XVII. eeuw. Kramm bezit van dezen kunstenaar een groote lange prent , voorstellende een yezigt op de stad Emden , van de rivier de Eems te zien , met veel schepen , bij en in de haven , op den voorgtond met beeldies gestoffeerd , waarvan er eeDige te zamen een groot papier vasthoudeii , waarop de platte grond der stad Emden is afgebeeld. Zij is goed en met veel bewerkt en uitgegeven door Johannes Petre iu s, bi­bliopola Embdensis. Zie K r a m m , t a. p. Bibl. .7. Schouten , mss. p. 50; Bibl. v. Voorst , lass. p. 86 , 91; Bibl. H. W. Tydeman nzss. p. 35. MICHAEL (JAcoBus), door Blo ccius Michiel of Mi­chaelis, ook la co b u s de predikant genoemd , verkondigde reeds in 1564 het Evangelic to Oberrnorpter in Kleefsland , en was in 1568 lid der kerkvergadering te Wezel , nam ver­volgens de dienst waar to 's Hertogenbosch , en weed , toen hij in 1573 zich to Dordrecht had ne6rgezet , aldaar tot denten predikant beroepen. In het midden van 1574 werd hij aan Gorcum ter teen gegeven. Ten gevolge van oneenigheid met den kerkeraad keerde hij toen 's Hertogenbosch in 1577 tot de Staatsehe zij de was overgegaan , derwaarts terug , doch moest die stad , toen zij in 1579 aan Parma °verging weder verlaten. Zie van de Wall, Prit,i/. v. Dordr. bl. 1497; 'sGravesande, Tweehonderdj. gedachtenis van het eerste synod. H. 222 ; Kist en Royaards, Kerk. Archie f , D. I. bl. 457; 2 Serie. D. I. bl. 41; van Someren, Beschr. v. Gorkom , 1)1.17; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. hi. 99, volgg. ; G r o e n van Prinsterer, Archives. T. V. p. 223-226. MICHAEL (FRANciscus) , van Rieissel , een Dominikaan , biechtvader en hofprediker van Phili ps I , aartshertog van Oostenrijk , overleed in 1502 , na kort te voren tot bisschop van Galicie benoemd te zijn. Hij gal eenige redevoering over de zeven weeen der H. Maagd , en eene broederschap die Naar ter eere gesticht was , alsook over de broederschap van den H. Rozenhof in het licht. Zie du Pin, Bibl. Eccles. T. XII.; Adelung u. Rotermund• MICHAEL (JoHA.N GEORGE) verd 27 Febr. 1800 te Vel­zen geboren , nam deel aan de veldtogten tegen de Engelschen en Russen in N. Holland , was bij het beleg van Naarden , en diende onder koning Willem I als majoor bij de artillerie. Hij huwde Regina Elisabeth Muller, en overleed te Amsterdam 6 Junij 1858. Part. berigt. MIC HAELI VAN LUCCA ( Doctor) , en Leon a r d B o­talli, heelmeesters van den hertog v an Alencon, behan­delde prins Willem I na den aanslag van Jean Jauregui op zijn leven. Naast God was hij aan hunne zorg het leven verpligt. Zie van Meteren, Ned. Hist. D. bl. ; Hooft, Ned. Ilist. Busbequii, Epp. 2 ; Beaufort, Lev. v. Willem D. III. bl. 525. MICHAELIS (HEINRicH), te Soest in Westphalen geboren , was eerst to Aken , vervolgens te Utrecht en Amsterdam pre­dikant bij de Hoogd. gemeente , waar hij den 27 Aug. 1727 in den ouderdom van 59 jaren overleed. Zie Auserlesene Theol. Bibl. T. 38 , p. 138; A d el u n g u. R o­termund. MICHAELIS (GERRIT JAN) , in 1775 to Amsterdam , waar zijn varier beeldhouwer was , geboren , ontving zijne op­leiding van G. A. Ritter en Jurriaan Andriessen. De laatste gal hem drie jaren onderrigt in het theoretische en praktische der kunst , waarna hij de natuur vooral bij het schilderen van landschappen , tot leidsvrouw nam. Men vindt zoo in binnen- als buitenlandsche kabinetten vele voor­treffelijke proeven van zijnen arbeid en alleen in het mu­seum op het Paviljoen te Haarlem 5 schilderijen , als 3 land­schappen, 1 herfslyezigt met een waterplas , en 1 Geldersch landschap , voorsteliende het doorbreken der zon , na een hevige regenbui. Ook Tey ler 's stichting , vaarvan hij conservator was, bezit proeven van zijn talent. Zijn teekeningen zijn zeer gezocht , en hij etste eenige landschappen. Hij was cor­respondent der Ode kl. van het Koninklijk Nederlandsch Insti­tuut en van de Koninklijke Akademie van Beeldende kunsten to Amsterdam en overleed to Haarlem den 31 October 1857 , in den ouderdom vats 82 jaren. Zijn portret is naar de teekening van W. Caspari, door E. .1. Marcus ge­graveerd. Zie Immerzeel, Kramrn, en Muller, Cat. v. portr. MICHAELIUS (JOHANNES) of MICHIELSZ. (JAN), ook Johannes Michaelius K.eratinus, naar zijn geboorte­plaats Hoorn , leerling van Beeckman, en praeceptor van de derde klasse aan de Illustre school te Dordrecht , leefde in de eerste heift der XVII° eeuw , en was een toes niet onver­waard wijsgeer , Griekseh , Latijnsch en Nederduitsch dichter. Zijn boezernvriend en kunstbroeder Johan van Someren, griller der Chambre-mie-partie , en pensionaris te Nijmegen , noemt hem ergens nmagnus philosophus." Op dien titel zou hem zijn Li6ellus de Oculo , seu de natura visus , zijn Dialogus de aeternitate (Dordrechti 1-I. E s s a e u s 1645. 12°.) en eenige wijsgeerige en mathematische verhandelingen , die nimmer het licht zagen , regt hebben gegeven. Van zijne Grieksche Muse bezitten wij slechts een Tetrastichon tot proeve onder de Poemata , achter bet genoernd Libellus; van zijne Latijnsche zijn er meerdere voorbanden , als Carmina Sacra , Elogia , een getiteld : Virgo Dordracena , een ander de Continibus 70 pagis Dordrechtum circumjacentibus inundatione horribili submersis. Van zijne Nederduitsche gedichten bezitten wij alleen een treur­spel getiteld : Julius Caesar ofte Kaisermoorders , Dordrecht H. van Esch 1645. 12°.) 't welk den dichtei van Som e-r e n zoo geviel dat hij er een Epitymbion op vervaardigde. Hij dichtte ook in den trant van Huygens en Hoo ft , blijkens zijn gedicht "in den trant alwaer deze , benevens Tes­selschade en Anna Roemer Visschers , J. van Brosterhuysen , G. R. Doublet en anderen geschreven hebben. Hij vervaardigde eenige latijnsche dichtregelen onder de beeldtenis van Johannes van Beverwijck. Onder zijne eigene beeldtenis , door Jo s u a 0 ffermans, staan twee repels van B re y, onder eene andere deze van v a n Someren: llWat oyt bet prachtigh Grieckenlandt ffEn Rome vol van wijsheyt vant , I, lint schuylt bier in dit deftigh hooft , //Wiens naem geen sterflickheyt en dooft." Dezelfde dichter vervaardigde een Epitymbion in obitum lee­tissinzae foeminae Jacobae Michaelis V. Kal. 1644. Michaelius stierf 3 Aug. 1646. Zie Hoeufft, Parn. Lat. Belg. p. 174; van Someren, Uysp. der Vern. passim. ; Schotel, Gesch. Lett. en Oudheidk. Avondst. bl. 99 ; Bijdr. tot de Gesch. v. d. Geest. en -Wereldl. kleed. D. I. bl. 57; Ill. school, bl. 82-84, 225. MICHAELIUS (JoNAs), neef van den vorige , in 1577 , waar­schijnlijk te Hoorn , geboren , liet zich den 9 Sept. 1600 tot academie-burger te Leyden inschrijven , nerd in 1612 predikant te Nieuwbokswoude , in 1614 te Hem. Tien jaren later (1624) vertrok hij op de vloot van Piet H e y n naar St. Salvator in Brazilie , waar hij tot vast predikant werd aangesteld. Toen wij dit versterkte punt in he? volgend jaar weder ontruimen moesten , vertrok met de Nederlanders ook de Hervornade leeraar,, en wij vinden hem in 1625 , of den aanvang van 1626 , werkzaam in Guinea op het fort (St. George del Mina). In 1627 keerde hij naar het vaderland terug , en vertrok in Jan. 1628 met zijne vrouw en Brie kinderen naar Noord-Amerika , en werd de eerste predikant der Ned. Herv. gemeente op Manhattans of Nieuw-Amsterdam , het latere New-York. Van daar schreef hij den 11 Aug. 1628 een belangrijken brief aan A. S m o u ti u s , predikant te Amsterdam , door Mr. B o-d e l Nijenhui s mededeeld in het ArchiV van de hoogl. Kist en Moll, D. I. bl. 365 volgg. Het schijnt dat hij omtrent 1633 naar bet vaderland is weerf. -,rekeerd , of als pre­dikant naar Virginie is verhuisd. Iri 1137 en 1638 komt hij weder in Nederland voor , en were door de classis van Amster­dam weder aanhevolen aan HrT. Bewinclhebbers der West-Indisehe compagnie. Zie J. Hoornbeek, Sorg en Road aang. de Evangelie-prediking in Oost- en West-Indie , 's Gravenb. 1732 (ach ter W. H o g e r w a a r t s Afscheidsreden tot de geineynte op Batavia , bl. 53 , 55 ; M. Veeris, Beg. v. N. Holl. bl. 318 ; v. d. A a, Aardrijksk. JVoordenb. D. VIII.) bl. 92; vooral Bodel N ij e n fin is, t. a, p. MICR AU (THEOBALD), in 1676 te Doornik geboren schil­derde landschappen en groteske voorstellingen in den trant van Ten i e r s de Jo n g e. Hij hield zich lang te Brussel op , vestigde zich vervolgens te Antwerpen , waar hij in 1755 overleed. Zie Immerzeel. MICHAEUS (JAN), van wien wij anders niets weten clan; dat hij ugeleert in verscheide taelen" was en nden 25 Maert 1567 het laatste sermoen gepreekt heeft in den Geuzentempel to Gend." Zie Gcndsche Geschied. D. I. bl. 74 ; t e Water, Ref. a. Gend , bl. 15. AIICHELL (Louis), to 's Hage geboren , ontving, onderwijs van Nicolaas Wieling en Hermanus Vireist, in wiens manier hij fraai bloernen en vruchten sehilclerde , doch vertrok van daar naar elders. Zip bloeitijd was omtrent 1675. Zie Kramm, t. a. p. MICHELL (JAN PETERSEN) , werd in 1760 te Amsterdam geboren, verloor op achtjarigen leeftijd zijn vader,, die aldaar de geneeskunst uitoefende , hezocht de Latijnsche school en het Athenaeum , werd student in de medicijnen te Leyden , en ver­dedigde er eene dissertatie De Synchondrotomia pubis cominen­tarius , later door L u d wig, hoogleeraar te Leipzig in 't Hoogd. overgezet (1784) daarna ook gevoegd bij eerie lofrede op v a n Doe veren in de Gedenkschriften van de Kon. Maatsch. der geneeskunde te Parijs. In 1781 verkreeg hij de doctorale waardigheid , na het verdedigen eener verhandeling De mirabili quae caput inter et partes generationi dicatas , intercedit sym­patItia , in 1787 met anderen opgenomen in het Sylloge selec­torum opusculorum de mirabili sympathia van J. C. Trau g. S chle g el to Leipzig. Na zijne promotie vestigde hij zich te Amsterdam, en behaalde in 1782 den eereprijs bij het ge­neeskundig genootschap de servandis civibus op eene verhande­ling over den koortsbast en deszelfs vermenying met andere ge­weesmiddelen , en gaf nog in hetzelfde jaar in 't Mengelwerk der Algem. Vaderl. Letteroef: een stuk over de Epidemishce koorts , die voornamelijk iii Junij te Amsterdam had geheerscht. Met scherpzinnigheid voerde hij geschil met den hoogleeraar Y p e y over den card der uitwasemingen van bedorven wa­ter. In 1783 schonk hem het Prov. Utr. Genootsch. den gou­den eerepenning voor eene verhandeling over de oorzaken der vermeerderiny der zennzeziekte in ons land, in 't Lat. en Ned. uitgegeven en in de werken van geineld Genoots. opgenomen; een jaar later het Zeeuwsch Genoots. van Kunsten en Wetensehappen eenen voor eene verhandeling over de oorzaken , den aard en de genezing der zinkingaartige koortsen. In 1785 behaalde hij en J. R. Delman een prijs bij de Kon. Maats. van Geneesk. te Parijs over het gebruik der koortsbast in de allatende koortsen. In het volgende jaar verwierf hij den gouden eereprijs voor de beantwoording der vraag : over de kenteekenen der eigenlzjk gezeyde zeuuwziekten , derzelver oorzaken en geneeswijze , die ech­ter niet is uitgegeven. Nog schreef hij een verhandeling over de 6orstwaterzucht en over den invloed der ademhaling op het dierlijk leven , en vele anderen , die door hem zijn uitgesproken in Doctrina et Ami­citia en in Concordia et Amicitia. De door hem voorgedra­gene stukjes , zoo in Felix Meritis als elders , b. v. Mijne luchtreis , Kruidje roer mij niet , De mode in de geneeskunde Onze vragen van den day , Amst. 1794 , getuigen inzonderheid van zijn luim. Hij was lid van verschillende Genootschappen , en genoot algemeene achting. Hij overleed 4 Nov. 1795. Zijn. vriend G. Schutt° sprak den 17 December daaraanvol­gende in Felix Meritis eene sierlijke lijkrede op hem nit. Hij was in 1783 gehuwd met Johanna J a c o b a Kips, die hem een noon schonk (die volgt). Hij schreef: Natuurkundige verhandeling over den invloed der ademhaling op het dierlijk leven , in N. Alum. Magaz. 1794. D. II. St. I. bl. 385. Geneesk. verhandeling over de oorzaken , onderscheiding en ge­neezing der febres catharrales of zinkingkoortsen enz. 2e dr. Amst. 1806 , in Perk. v. h. Zeemsch Genoa's. 1786. D. XI. bl. 89. Diss. Phys. rued. de causis , indole et therapia morborum nervosorum , gui in Belgica observantur in Verhand. v. Teylers Genoa& 1785. D. III. St. St. I. bl. 191. De Holl. vertaling Ibid. bl. 427. Verhandeling over de ondersteuningsmiddelen van den koorts­bast , in I7erhand. v. h. Genoots. Servandis Civibus. 1783. bl. 167. Natuur- en Geneeskundige verhandeliug over de oorzaken, den cart en de genezing der zenuw-ziekte , welke men in de vereen. Nederlanden waarneemt. Utr. 1793. 8°. Aanmerkingen over de zinkingkoorts welke voornamelijk in de maand Junij des jaars 1782 te Amsterdam geheerscht heef t , in Algem. Vad. Letteroef. 1782. D. IV. St. II. bl. 389. Drie brieven aan A. Ypey , bevattende een ond'rzoek over de vermeende schadelijkheid der dampen van rottend water. Ald. 1782. D. IV. St. IT. bl. 524; 1783. D. V. St. II. hi. 232, 334. Lets ter nagedachtenis van P. Nieuwland. Amst. 1795. gr. 8°. Lie 1Vavors. 1865, 131. 166; Holtrop, Bibl. med. chir. ; Kobus en de Rivecourt; Arrenberg, Naaml. bl. 353; van Cleef, Alph. A aaml. bl. 402. MICHELL (JoHANNEs), zoon van den vorige , werd in 1785 te Amsterdam geboren , ontving onderwijs aan de Latijnsche school en het Athenaeum aldaar,, dock was naauwelijks aan de Leydsche hoogeschool tot geneesheer bevorderd , of hij over-iced in 1811. Hij had veel aanleg voor de Nederlandsche poezij , inzonderheid voor de behandeling van romances. Vooral wordt zijn romance de Vloek , opgenomen in de dichtvruchten van den vriendenkring Kunst door vriendschap volmaakter , D. V. bi. 101 , en in W i t s e n G e y s b e e k 's onder aangehaald werk , zeer geprezen. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bi . 419— 431; Kobus en de Rivecourt, Navorscher, 1865, bl. 166. MICHELL (MATTHEw), en niet Robert Mitchell, zoo als W a g e n a a r schrijft , Britsch bevelhebber te Duins , ver -scheen met 5 Engelsche schepen van oorlog, die door koning G eorge terstond nadat de tijding van den inval der Fran­schen in Staats-Vlaanderen te London gekomen was , met ette­lijke transportvaartuigen , inhebbende 3 bataillons troepen , naar Vlissingen gezonden was , met last , om mede te werken op de bescherming der zoo zeer bedreigde provincie van Zeeland , en onder belofte dat deze nog door meerdere schepen en hulp­benden zouden gevolgd worden ( April 1747.) Zie Wagenaar, Vad. Hist. D. XX. bl. 69; J. C. de Jonge. Neerl. Zcew. D. V. bl. 156 , 157. MICHELLE DE FRANCE , dochter van koning Karel VI en eerste gemalin van P h i I i p s van Bo u r g o n di e. Zij huwde in 1409, en overleed kinderloos den 8 van Hooirnaand 1422 op haar 28 ° jaar. Men vindt haar afgebeeld en hare kleeding beschreven bij van W ij n , Nalez. op Wagenaar , D. IV. bl. 97. Zie La Marche, Memoir. p. 54. MICHELIUS (JoHANNEs) , uit Antwerpen , in de tweede helft der 16e eeuw , groot voorstander en lofredenaar van Parac el-s u s. Hij verhief dezen in een door hem uitgegeven Apologie , boven alle artsen der oudheid. Zie Smett, Miscell. Lib. XII. p. 721, seqq.; Adelung u. Ro­termund. MICHELIUS (JosEPH) gaf een Scrinium cinnabarinum en Apologia Chemica , Middelb. 1597, in het licht. Ook schreef hij een werk de Pseudotemporistis tegen Bern h. Georg Renot us. Zie Richer, Adelung. MICHGORIUS (JoHANNEs) , te Deventer geboren , werd 1 September 1670 predikant te Koeverden , in plaats van F. T. van Stay ere n. Hij was op de classis te Sleen den 1 Sept. 1672 niet tegenwoordig , omdat hem , ofschoon ziek , bij het overgaau van Koeverden van den bisschop gelast was binnen 24 uren te vertrekken , omdat hij #de militie al te seer uyt de Bybel gesterkt had." Hij overleed 1 Nov. 1693. Hij hield eene lijkrede op Car. Rabenhaupt, die hij in 't licht gaf met eene beschrij ving van diens leven en bedrijven , met den titel: De ware troostgrond der geloovige zielen. Amst. 1675. Zie R o m e i n , de .Herv. pred. v. Drenthe , b1.255; Gron. Volicsalm. 1837. bl. 148 vlg. MIC HIELS (ANDREAS VICTOR) zoon van Josephus Mi­chiels en Anna Elisabeth Gilis, werd 30 April 1797 te Maastricht , waar zijn vader procureur-generaal bij het hooge geregtshof van Limburg was , geboren. Na in 1814 als tweede luitenant den veldslag bij Wa­terloo bijgewoond , en aan den veldtogt in Frankrijk te heb­ben deelgenomen , kwam hij in Julij 1817 te Batavia aan. • Onmiddelijk wachtte hem de strijd in de residentie Cheribon. Den 29 Augustus 1818 werd hij bevorderd tot kapitein. Den geheelen vijfjarigen oorlog op Java van 1825-1830 woonde hij bij als kolonne-kommandant. Twee wonden werden hem in 1827 door den vijand toegebragt, maar ook twee onder­scheidingsteekenen vielen hem in 1828 te beurt , want hij werd beuoemd tot ridder der Militaire Willemsorde van de 4e en 3e klasse. Bovendien was hij een jaar vroeger reeds bevorderd tot majoor. Ook Sumatra was het tooneel van zijnen mood. In 1831 en 1832 nam hij, als civiel en militair gouverneur. , westkust van Sumatra, deel aan de betnagtiging van Na­ras en Katiagan , in 1832 voerde hij eene expeditie aan tegen Djambi , hij Palembang , welke echter,, ten gevolge van zijn beleid , tot geene dadelijke vijandelieikheden leidde. In dat zelfde jaar werd hij in Mei bevorderd tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Buitengewone diensten bewees bij bij den aanval op Bondjol en de daarop gevolgde overwinning. Tot belooning, werd hij den 3 October 1837 bevorderd tot kolonel. Onder zijne bevelen werden in 18:38 de XIII Kotta's veroverd , en in 1840 Baros , Tapoes en Singkei vermees­terd , werd in 1841 de opstand van Batipoe gedempt , en word in 1844 en 1845 een algemeene aanval op onze Oostelijke grenzen afgeweerd en Soengei Pago bezet. Eervolle onderschei­dingen vielen hem voor a.l deze militaire feiten te beurt. In 1841 werd hij benoemd tot adjudant in buitengewone dienst van den koning en tot kommandear der Militaire Willemsorde In 1843 werd hem de rang van generaal-majoor toegekend ; in Februarij 1849 werd hem voorloopig het kommandement van het Indische leger opgedragen , in afwachting van den door den door den koning benoemden kornmandant. In die hoe­danigheid vertrok hij naar Bali, en sneuvelde daar als opper­bevelhebber der derde Balische expeditie en kommissaris van het gouvernement voor de Balische aangelegenheden bij de verovering van Kasoemba (25 Mei). Zijn lijk werd naar Batavia gevoerd en aldaar begraven. Er zijn twee monumen­ten voor hem gesticht , een op zijn graf te Batavia , en een te Padang. Zijn portret in olieverw is aan de Kon. Acad. te Breda. Men heeft van hem : Negrlands souvereiniteit over de schoonste en rzjkste gewesten van Sumatra. Amst. 1846. Zie Biogr. Album van van Sypesteyn, Cornets de Groot, enz. (waar portret, in fol. naar Hoffmeister, gelithogr. door E. S p a­nier, voorkomt ; ) Milit. Sped. 1850 2. S. II. bl. 185. 425 , 1852 , N°. 11 ; Kobus en de Rivecourt. Part. ber. MICHIELS (WoRANT), woonde in 1610 en 1616 to Beet-gum , een Friesch dorp. De Maats. v. Ned. Letterk. to Leyden heeft van hem in hands.: Stichtelyke Ilymen, hoe haer de jonge tnaegden mel aenge­name zedicheyt enz. zullen houden enz. Schriflvirlicice ryinen, leerende hoe een Christen mensche hem Mellen des bedrieghlyken weerelts vervoeringen in waren gelove , hope, ende liefde met becommernisse zyner zalickeyt zall wape­nen ende dragen. getogen uytte 4 uyterste met grooten arbeyt rhetoryckelyck gecomponeert door den vermaerden ende constigen Nederlantschen poget Jean Baptiste Ilouwaert , in 't tort ver­valet ende in deezen ordre gestelt deur Wibrandt Michiels van Beet,9,-um. A°. 1616. Mengelmoes ofte Alderhande rymckens enz. Zie Cat. d. Bibl. v. Letterk. 1846, bl. 108; Mr. J. Dirks, Frie.. sche Volksaiin. 1842, bl. 11 ; Ber. van het Hist. Genoots. D. I. bl. 47. MICHIELSZON of MICHIELZEN (MICHIEL), werd omstreeks in bet midden der 17e eeuw te Middelburg, zoo V r o 1 ij k h e r t wil, te Vlissingen , geboren , legde zich in zijn jeugd op de godgeleerd­heid en Oostersche talen toe , en werd den 15 Jan. 1661 tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd , na het verdedigen eener dissertatie de purgatorio. Thema legde hij zich (mogelijk te Utrecht) toe op de regtsgeleerdheid en werd raad in de vroedschap en pensionaris van Vlissingen. In 1674 werd hij met vijf andere staatsleden in buitcngewoon gezantschap naar Engeland gezonden om na den gesloten vrede met Karel II over een verdrag van zeevaart to handelen. Vervolgens had hij als pensionaris van Vlissingen zitting in de Staatsvergade­ring van Zeeland. Hier hield hij in aardig rijm , gedurende 9 jaren (1676-1684), aanteekeningen van hetgeen er in die vergadering voorviel , waaruit blijkt dat de heeren Staten van Zeeland in lien tijd , in lang Been Staten waren zoo als zij behoorden te zijn , en M i e h i e l s z o n daarentegen blijken gaf van een waar vriend des vaderlands , een vijand van laagheden, kuiperijen en ontvreemdingen te zijn geweest en tevens dat hij met de rondheid van een Zeeuw , voor waarheid en refit durfde spreken. Zoo ook wordt het laf gedrag der Staten in deze zelfde Burlesque Nolulen, bij gelegenheid der geschillen in de klassis van Zeeland , wegens het beroepen van eenen leeraar te Middelburg in 1676 voorgevallen , vinnig door hem ten toon gesteld. Er bestaan vele exemplaren dezer notulen inafschrift : sommige keurig gesehreven en door de teekeningen van voorname meesters geillustreerd. S c h e 1 t e m a heeft er slechts eenige frag­ menten van gegeven , en na hem Witsen Geysbee k. Een jaar voor zijn dood droeg de Utrechtschen hoogleeraar Jo­hannes L e u s d e n hem zijn Manuale liebraicum et Chal­daicum op. Leusd en prijst hem llals een man die over zijn taalkundig werk kon oordeelen en die zelve een Acadernisch dispuut over de bewaring en voortzetting der Hebreeuwsche taal verdedigd had." Deze echte republikein , "die den Sylla van zijnen tijd niet ontzag ," overleed in 1684. Zie Scheltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 115, Geschied en Let­terk. Mengelw. D. II. bl. 110, volgg. ; Wagenaar , Vad. Hist. D. XIV. bl. 358; Collot d'Escury, Boll. roem , D. A.IV (2) bl. bl. 616, 617; Wits en Geysbeek, B. A. C. Woordnnb. D. IV. bl. 431 volg.; Vrolijkhert, Vliss. Kerkherv. Voorr. Nieu­wenhuis, Woordnnb. Aanh. ; Kobus en de Rivecourt. MICHIELSZOON (ADRIAAN), komt voor als substituut­grietman van Barradeel op den landdag van 17 Jan. 1550. Hij was in 1556 en 1558 burgemeester van Harlingen. Zie van Sminia, N. Naaml. d. Grietm. bl. 203, 204. MICHIELSZOON (MARTEN), van de Rijp , de allereerste harponier,, varende op Groenland , welke in de openbare zee een walvisch schoot en doodde (1639 of 1640). Zie Dorregeest in Korte Historic achter de Rijper zeepostil ; J. Honing, Hist. Oudh. en Letterk. studicn , D. II. bl. 14, 15. MICHIELSZOON (JAN) of DE MICHAEL, in 1582 predikant te Grootebroek , en aldaar in 1595 gestorven. Men ontmoet hem bet eerst in 1572 als predikant van hopman Cabbe 1-jau, toen hij met Colterman en Jan Robert, luitenant van lien hopman , door die van Haarlem naar S o n o y om hulp werd gezonden. Sedert gebruikte hem Sono y meermalen tot 's lands dienst en zond hem naar de prins van Oranje , de koningin van Engeland en Ley c e s t e r. Hij stond bij So n o y in hooge gunst en hield geheime briefwisseling met hem , toen Maurits Medemblik belegerde. Zie B or, Ned. Oorl. B. VI. bl. 288 ; VII. bl. 17; IX. bl. 144; XXIV. bl. 26, 44; W a ge n aar, Vad. list. D. VIII. bl. 274; Amst. D. III. bl. 369. MICHU (BEN0IT) , geboortig uit Vlaanderen , vestigde zich te Parijs , waar hij de kunst van glasschilderen beoefende. Zijn zoon , aldaar geboren , heeft vele voorname werken , o. a. om de kapel te Versailles te versieren , met room ten uitvoer ge­bragt. Zie Kramm, t. a. p. MICKER of MICKEN (JAN) leefde in de laatste helft der XVIIe eeuw , en was , volgens Immerzeel, een naauwelijks middelmatig schilder. Kramm daarentegen beoordeelt hem niet zoo ongunstig , en beroept zieli op zijn schilderij , voor­stellende de Torenbouw van Babel, met legio van beeldjes , vol effekt , met een kunstige lichtspeling , alsof zij uit de school van R e m b r and t afkomstig ware , en fiks geschilderd , en vooral op een Gezigt a vol d'oiseau op Amsterdam , na de be-muring , omstreeks 1480 , een meesterstuk van kunst. Hij schijnt vader van H. J. M i cc er us (zie boven) te zijn geweest. Zie Immerzeel en Kramm, t. a. p.; Cat. d. Maats. v. Neerl. Letterk. D. I. bl. 12 (mss.). MICLOT (JAN) , kanunnik van St. Pieter te Rijssel , leefde in het midden der XV eeuw. Hij vervaardigde, op bevel van Philips de Goede, eene Traduction Francaise des Ades de St. ddrien , in ms. in fol. Volgens Paquot berustte het ms. in de Bibliotheek van den prins van Cond e. Achter hetzelve had men ook : L' llistoire de la translation des Reliques de ce Saint a Gram-motet en Elamite , ecrit en 1458 , onbekend gebleven aan de Bollandisten. Zie .Tournal de Verdun , Sept. 1751, p. 194 ; P aq not, Mein. T. I. p. 370. MICRONIUS (MARTINus) , de Cleyne , beroemd geneesheer, te Gend geboren , bloeide in het midden der 168 eeuw. Hij schreef : In plerosque Anatomicos Galeni libros. In libros de Piaci­tis Hippocratic, Platonic argumenta cum Latinis Galeni °petioles. Basil 1549. Zie Val. Andreas, Bibl. Belq. p. 653; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 817. MICRONIUS (MARTEN) of de Kleine, in het begin der 16e eeuw te Gend geboren , werd reeds vroeg met de gezuiverde leer bekend , en zocht een schuilplaats in Engeland, waar de jeugdige koning Eduard VI hem onder zijne be­scherming nam , en benevens den superintendent a Lasco, en de predikanten Delenus, Riv erius en Gallus tot leeraar der eerste gemeente , die hij de Augustijnen kerk te Londen had afgestaan , werd aangesteld. Hij arbeidde met ijver aan hare stichting en de bevordering barer belangen tot­dat Maria op den troon kwam , en de vervolging der Protes­tanten een aanvang nam. Hij behoorde tot hen , die den 17 September 1553 met 2 schepen uit Gravesend zeilden. Dat , waarop hij zich met a L a s c o en Uitenhoven beyond , landde na zware stormen in Denemarken , maar noch hier,, noch in eenig oord , waar de Lutheranen den boventoon hadden , voliden de vluchtelingen een schuilplaats. Eindelijk werd bun er een in Oost Friesland geopend , en Micronius in 1554 tot predikant te Norden beroepen. Hier bragt hij veel toe tot uitbreiding van het Evangelie , hield de eerste leerrede bij de hervormde gemeente te Frankfort aan (le Main , en maakte zich inzonderheid verdienstelijk bij zijne gemeente , toen deze 53 door een zware pestziekte bezocht werd. Hij overleed den 12 September 1559. Welk een man hij was , blijkt uit de volgende getuigenis van zijn landgenoot U t e n h o v en, die hem van nabij gekend heeft : "Wat vader Mi cr onius aangaat ," dus schrijft hij in de voorr. van zijn Waarachtig Ilist. Verh. bi 17 , "in dien man is zulk een opregtheid , zulk een ij ver tot vrede en eeriigheid, zulk eene heilzame gezonde leer , zulk een godzalig rein ver­stand om op alles te antwoorden en een uitstekend oordeel om de schriften te onderzoeken en te verklaren , wat ook onze tegenpartijders hier verdichten en zeggen , dat ik voor mij wensche , dat CHRISTUS kerk vele zulke mannen mogt heb­ben. Dat nu dit mijn oordeel en getuigenis over hem op gee­nerlei wijs valsch is , kan ieder een , gelijk de leeuw uit zijn klaauwen gekend wordt , verstaan en ligt vernemen uit de zamenspraken , die hij over eenige strijdende punten gehouden heeft en hier van ons geboekt zijn , al waren er geen onnoeme­lijke getuigenissen dergenen voorhanden , die hem zeer wel ge­kend en gehoord hebben." Hij schreef : Ben waerachtiyhe historie van Hoste , (ghenaemt Jooris) van der Kateleyne te Ghendt , om het vry opentlick strafen der af­godischer leere yhebrandt. z. pl. of j. Een claer bewys van he recht yhebrnyck des Naytmaals CHRISTI , ende wat men van de Misse houden zal. Ghedrukt binnen Londen by Collinus r olkwinner. Anno 1554. Uit de voorrede blijkt dat hij dit werkje in Londen den 8 April 1552 geschreven heeft en door den druk heeft gemeen gemaakt. Het is herdrukt in 1561. De cleyne Catechismus , kinder- of berichtleere der Duitscher ghemeente te Londen. Ghemaeckt door Marten Micron. Londen 1551. Embden 1559. Christlicke ordonantien der Nederlantschen gh,emeynte CHRISTI , die van den Christelicken prince Co Edewart den VI in het jaar 1550 to Londen inyhestelt was waertoe yhedaen is 't Priuilegium des voornoemden Co. Ed. den VI ter opbauwinghe der voernoemde Nederlandtscher ende andere antlandischer ghe­meynten. Gedr. buiten Londen by C. Volkwinner 1554 , 8°. 1560-1564-1565. dintichristische leere , ende onwarachtiye valsche verhael van de handel ofte yespreck anno 53 minder getal , tussche hem ende mij van die Alderheyl. Menschwerdinghe ons Heeren JESU CHRISTE voor vele yetuyyen yheschiet. Met noch een hertyrondelyckescherpe Sendtbriqf oft Vermaninge aan hemseluen enz. z. pl. of j. (C. 1 570) In 1 dl. kl. 8°. Beide geschriften zijn arioniem uitgegeven en bij denzelfden gedrukt. Fin kort Underricht , voor den eentfoldiyen Christen' de desz. Heren hillich Aventmahl werdiglijcken willen genelen. David Mart. Mycronius ende Vincent Phrisium , Deners der Gem. Chr. Tho Norden. tiedrukt na het Original van 1554 den 8 Decemb. (in 't Iaatst der 1 e eeuw of later) kl. 8°. Een waerachtig verhaal der t' zamensprekinge tusschen Menno Simons en Martinus Mikron van der Menschwerdinge JEStr CHRISTI. Met eener kleyner verklaringe op derzelven end an­deren twistigen artikelen in den naesten bladt angheteekent. Ge­druckt te Emden by Gellium Gtematium. Anno 1556 den 18 (Dit gesprek is te Wismar gehouden in 1553), Anno 1564. kl. 8°. Apologie of verantzvoordive. Marten Microns op 20 ver­ nheyden artikelen , die Menno Simons tegen het disputatie boeks­ ken in druk heeft uitgeyeven. Anno 1558. Apoloyeticum scriptuin Martini Micronii , qui Ecclesias Orien­ talis .Frisiae , a Joachim° Westphal° , aliisque ei similibus , /also traductas , modeste tuetur ac purgal. Responsum item ad quandam ejusdem estphali epistolam , de its rebus scriptam , quae post Anglicarum Bcclesiarum dissipationem Barnburgi , aliisque vicinis locis anno 1554 acciderunt. Inseruntur hic non nulla de Coenae Dominicae negotio , quae legisse pium lectorenz hand quaquam poenitebit. Anno 1557. Van de weerdigheydt , nutheydt ende noodigheydt der Christe­lyker veryaderingen. .Eerst in den Layne gescreven door Mar­ten Micron ende nu tot stichtinge der eenvuldiyer in nederduyt­sche trouwelyck overyezet. Gedrukt anno 1561. Dit werkje , na M i c r o n s dood uitgekomen , heeft hij niet molten voltooijen , 't Been door zijn goede vriend N i co 1 a as a ri n e us, is geschied. Kirchen-ordnung , wie die unter dem Christlichen K014 aim _Enyelandt Edward dem VI in der stadt Londen , in der Nie­derlendschen Gemeine C HRISTI , durch Kon. Vales& mandat ge­ordnet und geliallen worden , mit der Kirchendiener und Eltesten bewilliguny , durch Hernn Johan van Lasco , Freiherren in Po­len , Superintendenten derzelaigen Kirchen in Engelland en latei­nischer Sprach weitleuftiger beschrigen, aber durch Marten Mi­croniunt in eine Kurtze Summe verfasset , und jetzund verdeutchet. Gedrukt in der Churfurstlichen Stall Heidelberg durch JO han­nein Mayer 1565. De voorrede is van Micron i u s geschre­ven in 1554. Alle zijne schriften zijn hoogst zeldzaam. Zie J. Utenhovii, Simplex et fidelis narratio de instituta ac de. mum dessidata Belgarunz alioruwque peregrinorum in Anglia ecclesla , et potissimunz de susceptis postea illius nomine itineribus , quaeque eis in illis evenernnt. Bas. 1560; Bertram, Hist. Joh. a Lasco , P. II. p. 282, 308 ; Miscell. Gron. T. III. p. 88 ; Hoyer, Apol. _Nord. p. 72, 73 ; M. S c h o o c k , de bon. Eccles. et Canon. Ultraj. p. 46'2 ; V o et ii Polit. Eccles. T. I. P. I. L. II. Tract. I. C. I. p. 340 ; 5 3 * Venemac, list. Eccles. T. VII. p.263; Gerdesii, Floril. p. 250, 251; H. R. T. v. Alphen, III. p. 128, 144, 231; Prol. Oec. Cat. Pal. sign. C. Col. 6; U. E m m i u s , Rer. Fris. Hist. p. 948, 950; Harckenroth, Naaml. bl. 230 , 237, Meiners, Oostfriesl. Kerkel. Geschied. D. I. bl. 321 very. ; D. II. bl. 381 very. ; E n i s , Kort ber. bl 167, 168; Le Long, Hist. Verh. bl. 41-47, 55; Freyland, Kerk. Gesch. III. bl. 159; Ypey en Dermout, Gesch. d. Ned. Herv. Kerk , D. I. bl. 155, 434, 525 en aant. ; Reershemius, Ostfriesl. Prediger denkmahl, S. 223 if. , 804 ff ; K o e c h e r , Cat. Hist. d. Ger. kerk, bl. 184, 185, 186, 228; Mensinga, Over de Liturg. schriften, bl. 25; Kist en Royaards, Kerk. Archie!, 2de serie, D. II. hl. 43, 156; D. IV. bl. 282, 294; Glasius, Godgel. Nederl. ; van M i e r i s , Ned. Vorst. D. III ; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. I. bl. 186; Cat. v. Fred. Muller , bl. 94 ; Cat. .T. v. Voorst, T. I. p. 133, 134, 138, 144, 150, 251; Cat. Heringa , p. 49. MIDDAGHTEN (CHRIsToFFEL), een Friesch zeeman , ge­boren in het midden der 17° eeuwte Sexbierurn , begon als ge­meen matroos op Groenland te varen , en klom op tot den rang van schout-bij -nacht. Het is onbekend wanneer hij in 's lands dienst overging, dock in 1696 komt hij voor als kapitein van een der Friesche schepen , in 1705 werd hij schout bij -nacht , welke betrekking hij in 1721 nog bekleedde. Hij is meerma­len afgebeeld. Hij gaf in bet Licht : Atlas van 13 Zeekaarten. Harlingen 1717. F. Schotsman. Zee Atlas, bevattende 20 zee- en kustkaarten van Europa, - groot atlas formaat , fraai gekleurd , met portret van den ma­ker, bevindt zich in de boekerij van het Friesch genootschap van Geschied., Oudh,eiden Taalkunde. Daarbij behoort een - Berigtschrift. Amst. 1708. 4° . Nieuw bericht der scheepsbouw. Hart. 1712, 1714 , 1717 (3e dr. verand. en verbeterd) 1721 (4e dr. door M. geheel omgewerkt). Een exemplaar er van met eigenhandige verbe­teringen van den schrijver , werd te Harlingen op de auctie Fontein n°. 186 verkocht. Noodige verbeteeringe voor de zeevaart. Harl. 1721. 4°. Groot verbeterd Straatszeeboek, met de kaarten van Klaas de Prim Amst. 1719. fol. De nieuwe Lootsman8 wegwifzer. Amst. bij de Wed. Loots en J. Smyters. Zie J. C. de Jonge, Gesch. v. Ned. Zeew. D. IV a. bl. 489, b. bl. 297; Cat. van een hist. Atlas , verzarneld door J. .T. v. Voorst, bl. 35, n°. 765; Abcoude, Naamr. b1.240; Arrenberg, Nacinar. bl. 291; Nay. D. IX. bl. 335; D. X. b1.83, 311; Muller, Cat. v. portr. ; Kobus en de R i v e c o u r t; Versl. v. h. Friesch Gen. 1862- 1863, IA. 59. MIDDACHTEN (JAN VAN), een Geldersch edelman en een der bevelhebbers der Hoornsche ballingen , onder welken deze in 1482 Hoorn overrompelden. Zie Velius, Chr. v. Hoorn bl. 331 ; Viragenaar, Vad. Hist. bl. 211. MIDDELBURG (BARTHOLOMAEUS A) , in 1485 te ter Veere geboren , oefende ecrst gedurende dertig jaren den koophandel begaf zich vervolgens naar Leuven , studeerde in de wijsbegeer­ te , waarin hij alle zijne medeleerlingen overtrof. Hij trad in de orde der Minnebroeders van St. Franciscus, en was dikwijls van de­ zelve op verschillende plaatsen , ook te Middelburg , Gardiaan en Vicaris. Gedurende meer dan veertig jaren was hij een ijverig prediker , schoon aan beide zijde zijns ligchaams gebroken. G e o r g i u s van E g m o n d stelde hem tot wijbisschop aan en hij overleed te Utrecht den 11 April 1564 in den ouderdom van 80 of 86 jaren , en \Nerd in bet land van het Minnebroers­ klooster aldaar begraven. A driaan van den Burg, vervaar­ digde hem ter eere een Latijnsch grafschrift , door H. v a n Rij n in Nederduitsch rim overgebrsgt. Een ander liet , Petr us Trudenius op zijn grafzerk snijdeu. Hij liet na : Conciones de Tempore et Sanctis in 3 deelen. F 1 o r e n s van der H a e r , kanunnik te Rijssel , bezat in 1634 zijne handschriften, hem door Victor S c h o r el, pastoor te Utrecht, vermaakt. Zie Arnold. Raissius, Auctar. ad Molani Natules SS. Belgii XI Apr. p. 57 , 58; Sweertii,Ath.Bat.p.156;Boxhorn, Chr. v. Zeel. D. I. bl. 462; Ermerins, Veere, III. bl. 182; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 108; Illst. v. 't Utr. bisdom, bl. 184; La Rue, Gel. Zeel. bl. 142, 143; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 128; Paquot, Mem. T. I. p. 65, 66; Glasius, Godgel. Ned. Kobus en de Ri­vecourt. MIDDELBURG (JACOB ANTONISZ.), werd omstreeks de helft der XVe eeuw te Middelburg geboren , omhelsde den kerkelij­ken stand , werd er doctor , hoogleeraar in 't kanoniek regt, kanunnik , zanger van St. Gedula te Brussel , en generaal­vicaris van den bisschop van Kamerijk , Henrik de Berge s. Hij gaf in het licht : Elegans libellus , ac nunc primum impressus , de praecellentid potestatis Imperatoriae ; in quo plurima kctu vehementer tun utilia , turn arnoena, ex variis Authoribus , de ortu , gradihus et discrimine dignitaturn civiliurn et ecclesiasticarum: conscrip­tus a viro undecumque doctissimo Jacobo MiddPlburgensi , Juris Pontificii Professore , Henrici de Bergis Episcopi Cameracensis vicario generali. Hantwerpiae , ex officind optirni Chalcographi Theodorici , cognomine Mertens , Anno Domini M. D.II. Ca­lendis aprilibus. 8°. Romae. 1503. 4°. Erasmus prees dit boek zeer in een brief aan den schrij­ver en roemt zijn vernuft in dien hoogen ouderdom , zijn on­vermoeide vlijt bij 't genot van overvloed van tijdelijke goe­deren enz. Zie D. Erasmi, Epist. lib. XI. Ep. 26; Sweertii, AM. Belg. p. 354; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 400; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 70 ; Oudh. en Gestigt. v. Zeel. bl. 44 ; L a Rae, Gel. Zeel. bl. 3; Paquot, Mem. T. III. p. 116; Glasius, Godgel. Nederl. MIDDELBURG (LEvINUs VAN), opvolger van D id er i k van Herxen, prior van het Fraterhuis te Zwolle (1417). Ten gevolge van kerkelijke twisten , zoo noodlottig voor de broederstichting , werd hij met den overste , D i d e r i k van Herxen, uit Zwolle gedreven. Talrijke leerlingen volgden den meester. Dan met het herstel van den kerkvrede (1432) herrees spoedig het letterkundig leven. Hij beoefende de Ne­derduitsche poezij , waarvan nog een proeve voorhanden is , medegedeeld door Hoffman van Fallersleben, in Rieder/. geistl. Lieder des XV Jahr& (Hannover 1854) bl. 159. Zie Delprat in Alg. Konst- en Letterb. 1854, n°.59, en Broeders. v. G. Groete, bl. 90. MIDDELBURG (NicoLAAs vAN) , of MID DELBURGUS (NicoLAus), geneesheer te Middelburg , van wien G. Nor c­m a g u s deze getuigenis aflegt : "M. Nicolaum Middelburgum medicorum sua aetate Phoenicern , silentio non praeteribo , cujus raram et doctrinam et fidem cum praedicat non una regio , turn sumptuoissima mag­nificaque Domus Hantwerpiae quasi monumentum exstructa testatur." Zie G e r. Noviomagi, Epist. in Opusc. H. Barlandi , p. 262; La Rue, Gel. Zeel. bl. 305. MIDDELGEEST (Mr. SIMON vAN), bekend door de wel­ sprekende redevoering; voor den hove van Holland gehouden ter verdediging van Mr. Pieter de Groot, welke 's mans vrij­ spraak ten gevolge had. Deze pleitrede is door S c h e 1 t e m a in het licht gegeven. Witsen Geysbeek gewaagt ook van zijne verdienste als dichter,, die blijkt uit eenige verstrooide gedichten , o. a. uit twee die in den Bloemkrans ran versa. Gedichten. Amst. 1659 , voorkomen. Op Cat. van Mr. J. Fabius (Utr. 1807) p. 16 komt voor : S. M. Duplicq uitgesproken voor den Hove van Holland, in de zaak van den heer P. de Groot tegen Mr. Joh. Ruisch. Mits­gaders eenige Bzjlagen in het vonnis. Ms. 254 pp. fol. Zie S che lt em a, Geschied. en Letterk. Mengelw. D. II. St. III. bl. 1; Bloemkrans van Gedichten , bl. 223, 228 ; W i t s e n Geys­beek, B. A. C. Woordenb. D. II. bl. 480; D. IV. bl. 436; Wes­t e n b a a n , Redev. over P. de Groot , in Mag. van Prof. v. Kampen , D. III. bl. 69 volgg. ; Cornets de Groot, Lecensschets van Pieter de Groot , bl. 40; Conot d'Es cury, Boll. roem , D. III A. bl. 199; D. IV (2) bl. 418, 419; Sandbrink, de advocat. juribus ac doe­trina , p. 90, 99; Kobus en de Rivecourt. MIDDELHOVEN (MICHAEL vAN), in 1562 te Dordrecht geboren , van 1592 tot 1634 predikant te Voorschoten , in 1638 te Leiden overleden , umaakte zich een gezegende nage- dachtenisse in Godts kerke door zijn getrouvven voorstand dar zuivere leer tegen de Remonstranten (die daarom met verach­ting van hem spreken), en bediende voor een tijd de kruiskerk der Gereformeerden te Rotterdam , uit welke stad wen de recht­zinnige leeraars had weggejaagd. Hij liet zeven zonen na , die alle predikant werden. Zijn portret is vervaardig door J. v. d. Veld e. Zie te Water, Levensb. bl. 5 ; Boekz: d. Gel. Wereld, 1762 , bl. 746, 747; Nay. D. II. bl. 154; Soermans, Kerlc. Reg. ; Muller,Catv.portr. MIDDELHOVEN (DANIEL VAN) , zoon van den vorige, voor-over-oud grootvader van den hoogleeraar te Water, in 1612 te Voorschoten geboren, sedert 1636 predikant bij de Nederl. ambassade , eerst te Venetie, daarna te Parijs , vervol­gens in 1638 predikant te Tholen en eindelijk te Bergen op-Zoom , waar hij 23 Mei 1670 overleed. Hij huwde Johanna Liens, die hem drie zonen en drie dochters naliet. Volgens le Rue schreef hij : Neegen predicatien over de bekeering uit Job en de Psalmen. Bolsward 1651. 12°. XVI redenen over Job I. 1660. 12°. Over Job II, 111, IV, V, VI en V11. 3 d. Rott. 1661. 12°. Meditatien over eenige texten der Ileilige Schrift. Bolsw. 1651. 12°. Goede yedagten. Tooneel van Gods voorzoryen. 12°. Over de zes eerste capittelen van 't bock Jobs ; Goede ye­ dachten en Medilatien. Zie La Rue, Gel. Zeel. bl. 271; Paquot, Mem. T. I. p. 745; de Jong, Venetie ; Nay. D. IL bl. 154; Boekz. d. Gel. Wer. 1762 b. bl. 746 ; Mourik, Naaml. v. Godgsl. schrijv. ; Levensber. v. J. W. te Water, bl. 5. MIDDELHOVEN (MICHAEL), zoon van den vorige, werd in April 1645 te Tholen geboren , was eerst predikant te Wouw, , vervolgens van 1677 tot 1704 te Zaamslag. Hij overleed te Axel den 1 Julij 1706. Hij was tweemaal gehuwd , 1 met Adriana Jacoba van Wielandt, 2 met Sara d'Harp Uit dit laatste huwelijk werd Jona geboren , van 1705-1757 predikant te Axel. Hij schreef : Korte redenen over 't Sevende Capittel Jobs , met eene Medi­ tatie op de tribulatie dezes tijdts. 1678. 12°. Medilatien over Jacob. V : 11. Rott. 1670. 8°. Tooneel van Gods voorzienigheid. Bronader den woorden , oorspronkelijkheclen, ter bevattinge der Heilige Schrift. Rott. 1607. 8 °. Vau zijn zoo Jona heeft men eene Dissert. Theol. de funda­ment° Apostol. et Prophet. ad .Ephes. XI : 10. L. B. 1701. Zie la Rue, Gel. Zeel. bl. 271; Paquot, Mem. T. I. p. 145; Boekz. d. Gel. Wereld 1762 b. bl. 147, 148; Mourik, Naaml. v. Godgsl. schrijv. MIDDELKOOP (1:1'0N-isms) , zoon van Roel a n d en van Corn elia de Jong, wonende te 's Grevelduin Capelle; stu­deerde te Utrecht, werd 6 Aug. 1837 predikant te Oude- en Nieuwe Wetering , in 1840 te Monster en in 1844 te Almelo Hij was geb. 10 Nov. 1812 , en stierf 8 Sept. 1845 te Ze­venbergen. Van hem bestaat een verdienstelijk gedicht , getiteld : Simon , in 4 tafereelen , te Utrecht uitgegeven ; in de Boek-zaal van Maart 1841 een schrijven aan J. R o n g e , en voorts eenige Bijdragen in andere Tijdschriften en Almanakken. Part. berigt. MIDDELKOOP (JACOBUS ALBERTUS VAN) , opperkoopman in dienst der 0. I. compagnie in 1798 , en secretaris van po­litie te Samarang in 1806 en terstond daarop tot 1807 resi­dent te Pekalongan. In 1809 werd hij benoemd tot prefect van Java's oosthoek en in dat zelfde jaar door den gouverneur generaal D a e n d e 1 s belast met het invoeren eener nieuwe orde van zaken te Cheribon , werd hij tevens benoemd tot rid­der der orde van de Unie. In 1811 was hij landdrost te Sa­marang, en in 1816 lid en secretaris der adviserende commissie van kommissarissen generaal. Vervolgens werd hij met N. E n-g elh a r d benoemd tot commissaris voor de overname der Molukken en tevens tot gouverneur aldaar. Intusschen huwde hij 19 Nov. 1816 te Batavia met C. G. B e i 1 o n , weduwe W i e z e , die te Soerabaja den 6 Dec. 1821 overleed. Hij stied ook in Indie , 15 Sept. 1822 , in den ouderdom van 58 jaren , op bet eiland Timor te Koepang. Part. berigt. MIDDELLANT (PIEThR) , van Gouda , kweekeling van d e R uy ter, nam deel aan de meeste zeeslagen van den tweeden en al de gevechten van den derden Britschen en eersten Fran­schen oorlog. In 1665 werd hij tot kapitein bevorderd. Hij voerde in 1673 de Komeet8tar, , een schip van 68 stukken , waarop Tromp, na het verlaten van den Gouden Leeuw,, overging. Met dit schip streed Tromp hardnekkig tegen den Britschen admiraal S pr a g g ter verovering van den Royal Prince. Nadat hij in 1675 met een smaldeel achterom Engeland was gezonden ten einde Fransche oorlogscbepen of kapers , die gezegd worden zich in die streken op te houden , to vermeesteren of vernielen , vereenigde hij zich met de vloot van de R u y t e r. Eenige dagen voor den noodlottigen slag in de baai van Palermo , 1676 , was hij , toen schout-bij-nacht , onpasselijk , in het begin er van sprong hij , bij het in brand raken van zijn schip , in zee , en verdronk. Zijn dood was een wezenlijk verlies voor bet vaderland. Hij onderscheidde rich steeds als een kloek zeeman en dapper soldaat , gelijk hij getoond had in de twee jongste gevechten , door 's lands vloot in de Middelandsche zee geleverd. Het overhaast verlaten van zijn schip bij deze gelegenheid , waardoor zijn dood veroorzaakt werd , schijnt uit Bien hoofde aan den uitersten nood , of lie­ver,, aan zijne ziekte toegeschreven te moeten worden. Zie Holl. Merc. 1676 ; Brandt, Lev. v. d. Ruyter , bl. 704 ; W a-v is , Beschrij9. d. stad Gouda , D. IL bl. 43 ; de Lange van w ij n g a e r d e , Geschied. Beschrijv. der stad van den Gouda , D. II. bl. 108 ; J. C. d e Jo n g e , Negri. heldend. ter zee , D. III a. bl. 300 b. bl. 124 , 209 , 210. MIDDELLANT (Mr. H. VAN) , gaf in het licht : p. Vromans, Tractaat de Foro competenti of ciaayelijksche onderhooriye vierschaar, , verklaerende van welke zaaken het Hof ende de Hooye Itaad ter eerster Instantie kennisse nemen, ende wat de pliyt is van den rechter , advocaat ende procureur. 5 e dr. Leyden 1736. 4°. Zie Cat. d. Mats. v. Nederl. Letterk. D. II. bl. 103 ; A b con d e , Naa7nr. bl. 246. MIDDENDORP (JACoB VAN) of MIDDENDORPIUS , werd omstreeks 1537 niet te Oldenzeel , maar te Ootmarssum geboren , en ontving zijne opleiding te Z Nolte bij de broeders van he gemeene leven , onder Jan Tel gi us, Jan Lingius of van Lingen en Boethius Epo of Bote Ytes. Van daar begaf hij zich naar Keulen , waar hij de academische Bra-den van doctor in de regten (1582) in de philosophic en van licentiaat in de theologie verwierf. In 1580 volgde hij G o d-fried Gropper als deken van O. L. Vrouw ad graduo op De beroeringen die er ten gevolge van den afval van G e b-h a r d T r u c h s e s te Keulen plaats hadden , deden hem beslui­ten deze stad to verlaten eerst begaf hij zich naar Westphalen en vervolgens bezocht hij verschillende hoogescholen , aan welke hij opentlijk leeraaree. Te Keulen weergekeerd , verkreeg hij eene prebende bij de hoofdkerk en Ferdinand van B e ij e-r e n benoemde hem tot vice-kanselier der hoogeschool , waaraan hij tweemaal de waardigheid van rector bekleedde. Hij genoot algemeene hoogachting , stond in naauwe betrekking tot vele geleerden van zijn tijd en overleed den 13 Jan. 1611 in den ouderdom van 73 jaren. Hij schreef : De celebrioribus universi ordinis academiis libri duo. Colon. 1567 1572. 12°. - Academiarum celebrium universi terrarum orbis libri trez nunc recens per ipsum authorem quarti libri accessione locuple­tali. Ibid. 1524. 12°. ricademiarum celebrium universi lerrarum orbis libri octo locupletati. Colon. 1602. 12°. De officiis scholasticis , libri duo : prior de magistrorum, alter de auditorum officiis. Colon. 1570. 12°. Aristeae !Astoria versae per LXX Interpreter Scripturae Sacrae , ex M88. codicibu8 Graecis et Latinis restituta, et com­ mentario illustrata. Colon. 1578. 12°. Imperatorum , Regum et Principum, clarissimorumque virorum Quaestiones Theologicae , Juridicae et Politicae , cum pulcherri­ mis Responsionibus : sekctae , et ex 22288. Codicibus emendatae , atque commentariis sic illustratae, ut non modo ad besne jucun­ de , prudenter , beateque nondum, red ad capissendam et feliciter administrandam Rempublicam, omnibus hand medioriter sint pro­ fnturae. Colon. 1603. 12°. .Historia .Monastica, quae religiosae et solitariae vitae origi­nem , progressiones , incrementa et naturam ex scripturd sacra , ex Pontificio et Caesareo jure, ex antiquissimis historiis, ex veterum Patrum, atque Jurisconsultorum scriplis demonstrat. Colon. 1603. 12°. Zie Sweertii Ath. Belg. p. 368, 369; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 422, 423; Foppens, Bibl. Belg. T. 1. p. 529, 530; Pa-q uo t , Mem. T. T. III. p. 27-29; Saxe, Onom. T. III. p. 430; Hartzheim, Bibl. Colin. voc. p. 150; Lindeborn, Hist. Epict. .Daventr. p. 382; Kerk. oudh. v. h. bisdom van Deventer , D. II. bl. 364 very. ; D el p r at de Broedersehap van G. Groote , bl. 81 very.; Glasius, ' Noun. Godgel. Nederl. ; Kobus en de Rivecourt, Biogr. G6726.. MIDDENDORP (JEREmus), kunstschilder,, van wiens pen­seel in de kerspel-kerk van Kemraelle in Vlaanderen , twee uitmuntende schilderijen voerkomen. Zij stellen voor CHRISTUS geboorte en CHRISTUS aan het kruis. Zie Sanderns, Verheert. V laand. D. III. bl. 35; Kramm, t. a. p. MIDDERIGH (H.) , afgevaardigde ter Nationale vergadering in 1795. Zijn portret , door R. V i n k e l e s naar N. Dries, bestaat. Zie Rogge, Gesch. d. Staatsreg.. bl. 91; K o e n e n , Gesch. d. .Tod. bl. 306; Muller, Cat. v. portr. MIDLUM (HARMEN SYBES VAN) , Z0011 van S y b e P i e t e r s van Midlum en Antje Harmens, den 4 October 1739 te Koudum geboren , was aldaar schoolmeester , werd in 1788 grietman van Hemelumer Oldephaert , in 1795 afgezet , in 1804 lid van het gemeentebestuur zijner voornaalige arie- b tenij en overleed omstreeks 1810. Hij huwde S ij k e Tj e r k s, die hem 3 kinderen schonk. Zijn oudste soon Sybe, een tijdlang de functien van secretaris bij het grietenij-bestuur van Hemelumer Oldephaert waargenomen hebbende , liet zich , uit­hoofde zijner buitengewone lengte , later te Amsterdam voor geld zien en is aldaar overleden. Zie van Sminia, N. Naamlijst v. Grietm. bl. 312, 313. MIEDEN (Mr. ADRIAAN VAN DER), vrijbeer van Opmeer , van 1728-1758 raadsheer en van dien tijd of tot zijn dood , president van den hove van Holland , Zeeland en Vriesland. Hij was een uitstekend regtsgeleerde. V r e e d e maakt in zijn Hooge Raad melding van het vermaard geding van den raadsheer Mr. A. van der Miede n. //Oat de Hooge Raad niet zijne regten alleen, neen, die der menschheid met vuur wilt te verdedigen daar­van getuige dit geding. Met klem van redenen , met de taal, zoowel van het gezond verstand , als met het gezag eener gron­dige geleerdheid , schreef de Raad die onvergankelijke Memo­rien en Contra-Memorien , door V o o r d a ionwederlegbaar" en lleen meesterstuk van rechts en redeneerkunde" genoemd. Hij was ook een groot voorstander van kunsten en weten­schappen , en een vriend van den dichter Johan Mauriciu s, die hem o. a. bij zijne benoeming tot president en van zijn zoon , Mr. Arie van der Mi ed e n, bij diens benoeming tot lid van den Raad van Staten (1 Jan. 1754) en tot burgemeester van Alkmaar (24 Dec. 1756) geluk wenschte. Ook Ad ria a n v an d er Mieden beoefende de poezij en schreef o. a. een Dankzegging aen haere Koninklyke hoogheid Mevrouwe de princes van Oranje-Nassau , bij de verkiezing van zijn zoon tot burgemeester, een Nieuwjaers en Danckwensch aan den Here Pieter Anthony de Huybert , en andere dichtstukken in een der dichtbundels van zijn vriend M a u r i c i u s bewaard. Hij overleed te 's Hage 13 Nov. 1764. De overledene minister van Maanen bezat van hem de vol­gende handss. : Retroacta rakende den Haag , uit de Resolutien van Holland 1553-1724 en andere stukken , betrefende den Haag. 16 pp. fol. Collectanea , meerendeels het Hof van Holland betreffende. 2 zware portef. fol. Delft in 1755. Verzameling van alle stukken , betreffende het voorgevallene tusschen de schevenen van Delft en het Hof van Holland , de schorsing van Mr. W. van AssendeUt , hoed­officier , enz. 1 vel fol. Codex curialis Zelando-Hollandus of Hollands Hofwoorden­ boek , vervatt. al hetgeen aanmerkelijk voorkomt in de Memo­ rialen van den Hove van Holland 1482-1740. fol. 80 pp. Al de proceduren in zake van T. C. van der Mieden , den Proc.-Gen. A. van Wesele en den Raadsheer A. v. d. M. 1743-45. 1 vol. (gedr.) Processtukken , in zake de wed. Win , contra I. Pesters , 1735. Volledige verzameling der gedrukte stukken over dit proces , voorts al de aanteek. van den Raadsheer A. v. d. M. betrekkelijk deze zaak , waarbij belangrijke Memorien enz. 2 portef. fol. Legaat van de Hinojosa , President van het Hof, aan den Proc. I. J. van Reenen , best. in desz. collectie van Manuscrip­ten. Al de stmkken over deze zaak uitgegeven. Memorie van den Hove om to preevenieren, dat de secreten van de justitie niet komen te egareren. Alles gedeelt. opgesteld en verzameld door A. v. d. M. 1 vol. fol. Geschillen van Zeeland met het Hof van Holland over de jurisdictie. Verz. geschr. en gedr. 8tukken byeengebr. door A. v. d. M. 2 portef. fol. Criminalia notabiliora , collegit A. v. d. M. Uitgebreide verzameling proce88tukken van de jaren 1728 30 , met getuigen­ - verhooren. Hierbij al de stukken betreff. het proces over het divulgeren van de 8ecreten van staat 17281730. portef. fol. - Zie Berigt van den Hogen Raad over 't verlenen van Mandem. van Appel in de zaak van Mr. A. v. d. M. ; Memorie van 't Hof ; Contra­.Memorie van den Hogen Raad (1744); V o o r d a , Verhandel. over het verstand van de ordonnantie van koning Philips 1 St. bl. 56 , 58 , 139, enz. ; Vreede, Hoogen Raad, II. bl. 23 ; Ned. Jaarb. D. I. bl. 430; III. bl. 148, VI. bl. 61, 62; D. VIII. bl. 59; D. X. bl. 120; D. XI. bl. 360; D. XIII. bl. 795; D. XVIII. bl. ; J. Maur i-c i us , Very. d. Dicht. uitsp. bl. 314; Besluit d. Dichtl. uitsp. bl. 658 159 volgg. ; Cat. d'une coll. remarq. de mss., d'autographes etc. Dec. 1862 a la Baye, passim. MIEL of MIELE ook MEEL (JAN) , alias Bieke of Bike, dat is het Bijtje , een bentnaam , waartoe zijn naam Mel of Miel aanleiding gaf , werd , volgens Immerzeel, in 1599 te Brussei geboren , doch K r a rn m meent echter, in navolging van at zijne hiografisten , dat zulks te Antwerpen geschiedde. W e ij e r m an noemt zijn geboortejaar geheel ten onregte 1648. Zijn eerste leermeester was Gerard Segers, dien hij echter verliet om zich naar Rome te begeven , waar hij in 1648 tot lid der akadenaie werd aangenomen. Hij bestudeerde en co­ pieerde te Rome inzonderheid de werken van C o r e g g i o en Caracci, werd in de school van Andreas Sacchi toege­ laten , en legde zoo veel genie aan den dag dat zijn meester zijn hulp inriep bid het vervaardigen van een groot stuk , waar­ aan hij bezig was. Hij sloeg het aanbod van Jacobi van de hand , en gaf de voorkeur aan den stijl van Bambocci o. Hij schilderde meest jagtpartijen , carnavals , landloopers , bede­ laars , landelijke tafereelen en gezelschappen , ook historiele voorstellingen in fresco en in olie , die , schoon niet door ver­ hevenheid van teekening en bevalligheid van hoofden uitmun­ tende , echter beter zijn dan men van een schilder van zulke lage onderwerpen , als hij gewoonlijk voorstelde , kon verwach­ ten. Zijn uitnemendste voortbrengsels vindt men in het kei­ zerlijk kabinet te Weenen en te Turin , in een groote zaal , de jagtzaal genoemd. Kramm vermeldt de volgende door hem geetste platen : De belegering van Maastricht door Alexander van Parma, 1579 , het innemen van Bonn, door den prim van Chimay , 1588 , voorkomende in het lat. werk de Bello Belgico van S t r a d a , Romae 1640 , doch niet in de Ned. overzetting van Willem van Aelst, 1645. fol. Verder vindt men nog , volgens Kramm, de volgende etsen van hem : Een herder met een doedelzak. Een oude , die op he hoofd van een meisje ongedierte zoekt. Een ltaliaansche boer , die een doorn uit zijn voet haalt. De hemelvaart van Maria. De titel van La Poverta Conttnta. Ganimedes door Jupiters adelaar ontvoerd. De 8chapenmelker. Rene Heilige familie. Ben Romeinsch krijgsman , die het woord tot den koninq rig& Karel Emmanuel, hertog van Savoye , riep hem aan zijn hof, stelde hem tot zijn eerste schilder aan , schonk hem de St. Mauritius orde en een diamq.nten kruis van groote waarde. Zijn , door hem zelven in 1646 geschilderd portret , wordt in de Galerij te Florence, bij de 321 portretten der beroemdste kunstenaars van Europa gevonden. Het is door C. Gregory en F. Koetz gegraveerd , en door F. van Bartsch gelitho­grapheerd. Hij overleed in 1664 te Turin. Zie Kramm en Immerzeel. MEERBECANUS (FR &NcIscus) , gardiaan der Minnebroe­ders te Dordrecht , maakte zich berucht door zijne predikatien tegen de onroomschen. Hij werd door Entes , nadat die stad in 1572 tot de prins was overgegaan , in hechtenis genomen , doch vijftien maanden later wederom ontslagen. In zijn ge­vangenis disputeerde hij met Johannes L i p p i u s over de mis en andere godgeleerde onderwerpen. Zie Beverwyck, Beschr. v. Dordr. bl. 552 ; Balen, Beschr. v. Dordr. bl. 314; Schotel, Kerk. _Dordr. D. I. bl. 58, 72. MIERDMAN (STEVEN) , boekdrukker in de eerst helft der 16e eeuw , moest van 154;3-1545 vele vervolgingen in Brabant door­staan wegens het uitgeven van Bijbels. Hij nam de wijk naar Enge­land , doch toen de koningin Maria de Roomsche godsdienst begon te herstellen , verloor hij de bescherming onder Eduard VI ge­noten , en vlugtte met eenige anderen naar Embden , waar hem in 1554 het burgerregt werd geschonken. Bij hem en J an Gheilly art werd in 1558 te Embden gedrukt eene nieuwe uitgave van Luthers Hoogd. Bij bel , vervaardigd volgens de Maagdenburgsche of Meyburgsche uitgave door J o h. B u g e n­hagen, in 1554 bezorgd , grootendeels een herdruk van de laatste door den hervormer zelven herziene uitgaaf te Witten­berg , 1545. Opmerkelijk is het , dat M i e r d man het 3° en 4e boek van Exodus en het 30 boek der Makkabeen , niet in de Maagdenburgsche opgenomen , uit de Zurichsche uitgave overgezet en hier heeft ingevoegd. Deze bijbel kan beschouwd worden als de standaard van den vermaarden Biestkensbijbel , in 1560 gedrukt door Nicolaas Biestkens van Diest, te Embden. Zie S. Muller, .Taarb. voor de Doopsgez. 1837 bl. 5 7; Schultz Jacobi en Nieuwenhuis, Bijdr. tot de gesch. d. Evang. Luth. kerk in Nederl. St. II. bl. 57. MIEREVELD, MIEREVELT of MIEREVELDT (JAN MICHIELSZ EN) , konstig zilversmit en plaatsnijder te Delft, waar hij den 2 Februarij 1528 werd geboren , en 8 Nov. 1592 is gestorven. Hij was, volgens sommigen Mennoniet , en vader van Michiel en Jan. Zie van Mander, Schilderb. bl. .; Kramm, bl. 1229; Im-merzeel, t. a. p. bl. 224. MIEREVELD, MIEREVELT of MIEREVELDT (JAN), tweede zoon van Michiel Janssen, had veel aanleg om een goed schilder te worden , vervaardigde fraaije portretten , doch werd krankzinnig. Hij overleed in 1639. Zie K ramm, t. a. p. MIEREVELD, MIEREVELT of MIEREVELDT (MicHIEL), broeder van den vorige. Van Mander noemt hem Michiel Janssen. Hij werd 1 Mei 1567 aan bet Marktveld te Delft geboren, en had Willem Willems z. en zekeren Augu s­tij n tot leermeesters. Na diens dood genoot hij het onderwijs van den verdienstelij ken A. van Mont fo o r t te Utrecht , die hem na twee jaar ook door den dood ontviel. Hij had echter uitmuntend van diens onderwijs partij getrokken , en in zijne wijze van werken was koloriet en andersins in den snlaak van zijnen leermeester kenbaar. Eerst legde hij zich op historiele ordonnantien toe, doch , daar hij zoo bijzonder in bet schilderen van portretten slaagde, kreeg hij met deze werkzaamheid de banden zoo vol, dat hij zich genoodzaakt zag zich alleen tot dit vak te hepalen , ter­wijI hij slechts nu en dan een keuken met hare gereedschappen als tot uitspanning naar het leven , schilderde. Zijn roem als portretschilder bleef niet binnen de grenzen van zijn vaderland maar verspreidde zich door geheel Europa. Groot is de menigte door hem vervaardigde portretten. Ho u-b r a k e n berekent bet getal op 5000 , D e s c amps op 10000(P). Prins Hend ri k, broeder van K a re I I, koning van Enge­land , gaf zich zeer veel moeite om M i e r e v e 1 d naar Enge­land te lokken , doch te vergeefs. Vele Engelschen , die zich in Holland ophielden , lieten zieh door hem afbeelden , zoo als He n d rik , graaf van Southampton , de ridder Ralph Wi n-wood, Robert Rich, graaf van Warwick. levensgroot, graaf Robert Lindsey, door R. van Voerst, in 1631 in koper gebragt. Bijna alle beroemde mannen die in zijn tijd in Nederland bloeiden , heeft hij afgebeeld , zoo als prins M au rits, Fr e­derik Hendrik, Willem I, Lodewijk van Nas­sau, P. C. Hooft. Ook de Groot en Oldenbarneveld van welke laatsten de meesten door zijn schoonzoon , W lem Jacobs z. D e lff en anderen zijn in 't koper gebragt. Kr a m m vermeldt 4 van zijne historieele onderwerpen , het oordeel van Paris , Venus en Cupido , Juno , Pallas , door W. Swan en b u r g in 1609 kl. f. gegraveerd en verzen er onder van P. S c r i v e r i u s. N ag 1 e r vermeldt twee etsen van hem : Judith met het hoofd van Holofernus en de Samaritaansche vrouw met Jezus in gesprek bij de waterput. Tot zijne leer­lingen behoorden Pieter Gueerits Montfort, Nicolaas Cornelius, Pieter Dirck en Kluyt. Zijn wapen was: schild coupe , 1) zilver met drie pals van keel op het laatste zilveren veld drie zwarte sterren , 2) goud veld met een mo­lenijzer van azuur,, rondorn drie narrenbeelden van azuur,, twee en een geplaatst. Hij is meermalen afgebeeld , en overleed te Delft in 1641. Joach im 0 ud a a n vervaardigde een graf­schrift op hem. Zie Houbraken, Jacob Campo Weijerman, Immerzeel Kramm, Descamps, Pelkington, Fiorillo, Geschichte der Malerey in Grosbrittannie , S. 335 ; Ned. kunstbl. 10 Febr. 1 844 ; C 0 1­lot d'Escury, Hell. roem ; P. C Hooft, ieven ; Bleiswyck, Beschr. v. Delft; bl. 850 ; Dodt, Archive, D. V; Woordenb. d. Zamenl.; Hoogstraten; Kok; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. Kunst- en Letterb. 1847 No. 5, (verg. met Kramm, bl. II21); 0 u d a a n , Gel. bloemkrans van ged. bl. 63. MIEREVELD , MIEREVELT of MIEREVELDT (PIETER), zoon van den vorige, werd 5 Oct. 1596 te Delft geboren. Ook beoe­fende hij de schilderkunst. Bleisw y ck , en na hem Kramm, beschrijveii een zijner schilderijen , op de Anatomie-kamer te Delft aanwezig. Hij bereikte slechts den ouderdom van 27 jaren , en overleed , niet gelij k Houbraken, en na hem B r y an willen in 1632 , noch , volgens N a g 1 e r , in 1641, dock 11 Jan. 1623 te Delft. Kr am m bezit en beschrijft zijn getee­kend portret in 4°. Zie Bleiswyck, Beschr. v. Delft, bl. 857 ; Houbraken Kramm. MIERINCK (HENDRIK), op den Cat. van mss. van J. van Voorst, bl. 77 , komt voor: Politieke correspondentie over de jaren 1711 15. Verza­ - meling van omstr. 700 Brieven , ieder van 3 of 4 biz. geschre­ven door Hendrik Mierinck te Amsterdam aan den beer van Hoek(?) op eene lustplaats te Loenen. In 3 vol. velin 4°. MIEG (JOHANNES FREDERIK) afstammeling van een aan­zienlijk geslacht in de Paltz. Zijn vader, Johan Lode w ij k, die verschillende staatsambten had bekleed , was als uitgewekene te Straatsburg gevestigd , toen zijn zoon aldaar den 12 Aug. 1643 geboren werd. Hij ontving zijn eerste opleiding te Hei­delberg , studeerde ook aldaar in de godgeleerdheid , en legde zich onder H o t t i n g e r op de Oostersche taal en letterkunde toe, bezocht de hoogescholen te Marburg en Bazel (1659) waar hij Buxtorf hoorde. In 1662 te Heidelberg terugge­keerd , deed hij een reis naar Frankrijk en Engeland. In En­geland hoorde hij Castellio, Pococke, Pearson, Cud- worth, Santeroff, Lightfoot en anderen, en toenbijin 1663 op bet punt stond te Oxford in de wijsbegeerte te pro­moveren zonden hem de Heidelbergsche hoogleeraren bet doc­toraal diploma in dat vak over. Uit Engeland ging hij naar Holland , bezocht de Leydsche hoogeschool , en in 1664 die van Groningen , waar Alting en Maresius hem hunne vriendschap schonken. In 1667 was bij te Bazel , waar bij tot theol. doctor werd bevorderd , en den 8 Julij van dit jaar aan­vaardde hij het hoogleeraarsambt in de Oostersche talen met eane Oratio de docta ignorantid. Tijdens de strooptogten der Franschen in den Paltz , geraakte Mieg in 1689 in 's vijands handen , bragt negen maanden in een harde gevatigenis door , en werd , na het betalen van een aanzienlijk losgeld , door een onbekende geschonken , vrijgelaten. Te Heidelberg terugge­keerd , werd hem door de staten van Groningen en Ornmelanden een leerstoel in de godgeleerdheid aangeboden. Hij aanvaardde dien den 15 Junij 1691 met een Oratio inaug. de spiritu ecclesiae chri8tianae harmonic° (1691), doch naauwelij ks had hij zijne lessen geopend , toen zijn gezin en eindelijk ook hij , door een epide­mische koorts werd aangetast. Hij overleed 30 Augustus , en zijn stoffelijk overschot werd in het familiegraf der C a m e r a-r i u s s en bijgezet. Hij liet bij zijne vrouw C a t h a r i n a M o-d e s t a Strasburger, 4 zoons en 2 dochters na. Hij schreef: De diebu8 fe8ti8 et calendario Romano , en over Maim o­n i d es verhandeling et Juramento. Zie J. B r a u n i u s, Orat. funebris in doctiss. S. F. Miegii, Gron. 1611; Muntinghe, Acta secul. ; Gedenkb. d. Gron. hoogesch. bl. 51, 52. MIERIS (DIRK BASTIAANSZ. VAN) , zoon van B a s t i a a n Janszoon van Mieris en Cecilia , kleinzoon van Jan B a s t i a a n s z. , bij 0 r 1 e rs wederdooper genaamd , die nog in 1568 leefde. Dirk behoorde tot de Remonstranten en komt als zoodanig voor bij Brand t. Hij werd in 1619 met nog vier andere Leydsche burgers, wegens het stuk der collecte ten behoeve der Remonstranten in hechtenis genomen. Hij huwde Dievertje Jansdr. van Meerderberch. Sc h i n k el geeft in zijn Ge8chied• en .Letterk. Bijdragen zijn geslachtlijst op. Zie Brandt, Hist. d. Reform. D. IV. bl. 176-181. MIERIS (JAN BASTIAANSZ. VAN), geboren te 's Hage , zil­versmid en diamantslijper te Amsterdam. Hij behoorde tot de aanzienlijkste mannen van zijn tijd , en was bevriend met W i 1-lem van Heemskerck, vader van den schranderen Leyd­schen burgemeester J o o s t van H e e rn s k e r c k. Hij had bij zijn huis% roues Christina Andriesd r. met welke hij den 6 Junij 1608 te Leyden huwde , 23 in wettigen echt ge­teelde kinderen , onder welken Fran s. De genoemde W i 1-lem van Hee rn skerck bezocht dikwerf den ouden v a n M i e dien hij steeds aanspoorde iizijnen zoon Frans in het voortreffelijkste der schilderkunst te laten onderwijzen." Zie Schinkel, Gesch. en Letterk. Bijdr.; Brandt, Ref. D. III. bl. 803; Nay. D. IV. bl. 63, 342; van Mieris, Beschr. d. stad Leyden, D. II. Vosrb. ; Kramm, t. a. p. MIERIS (FRANs VAN), de oucle , broeder van den vorige, werd niet , gelijk Nagler opgeeft , te Delft , maar 16 April 1635 te Leyden geboren. Hij ontving bet onderwijs van den glasschilder en teekenaar Abraham Toren v l i e t en vervol­gens van Gerard Dou, die hem den "prins zij ner leerlingen" noemde. Men telt Frans van Mieris onder de bekwaarnste en behagelijkste schilders der Hollandsche school. ', Niemand ," schrijft I rn merzeel, gbereikte in de kunst meer clan hij den hoogen graad van uitvoerigheid , eigen aan het penseel van D o u. Zijn talent wedijverde met dat van Gaspar Netscher, in bet natuurlijk schilderen van fiuweel, satijn en bont. Hij was een goed teekenaar zijne ordonnanties waren geestig , en had-den in luimige beteekenis dikwijls overeenkomst met die van zijnen vriend Jan Steen." Zijne schilderwijze was mollig zijn koloriet levendig en krachtig , zonder bont te zijn. Te vergeefs zocht de aartsher­tog van Oostenrijk hem naar Weenen te lokken met belofte van een rijke belooning voor at vat hij vervaardigde , en een vaste jaarwedde van 1000 rijksdaalders. Vele aanzienlijken be­zochten hem in zijn atelier. De groothertog van Toscanen kocht van hem een schilderstuk voor f 2500 en voor een klein stukje, waarin slecbts 2 figuren voorkwamen , betaalde de aartshertog van Oostenrijk f 1000. Het portret van den admi­raal Cornelis Tromp, gold in 1852 op de verkooping van den baron de Varenges 1175 fr., een jaar te voren een zijner stukken op de verkooping van van Saceghem, te Brussel 27,000 fr. Etienne Leroy betaalde 19,500 fr. voor eene jonye dame aan haar toilet , op de verkooping van T h. P at u r e a u te Parijs. Het Amsterdamsche Museum be-zit van hem eene in het satzjn gekleede dame , die voor eene 54 met rood fumed bedekte tafel een brief zit te schrijven , waar ­naar een bediende schijnt te wachten. In 1771 gold bet op B raam c am p s verkooping f 3,610,000. Hij heeft ook geetst , doch alleen is van hem bekend een Boloyneesch hondje , ligyende to slapen hij een houten schot , kort en geestig in de manier van Rem b r and t. Zijne schil­derijen zijn in de voornaamste kabinetten van Europa , en de eerste meesters vervaai digden er gravuren naar. K r am m vermeldt van hem een Nachtstuk , in hetzelve ziet men het Groene Zootje , en op hetzelve hanyen aan de wip de yemartelde yebroeders Jan en Cornelis de Witt , en een man staande voor het Groene Zootje , die de twee martelaars met groote verwon­dering beschouwt , met een toorts in de hand , die de twee beel­den zeer sterk verliyt , uitvoerig behandeld op doek , in bet laatst der 18e eeuw voor f 10 verkocht. Van dit treurig ta -fereel gnat een prentje uit zeer fiks en luchtig geetst dat , hoogst zeldzaam voorkomt en door prentkenners voor het werk van Roeland Rogm an, doch door Kramm voor dat van van M i e ri s zelven gehouden. Men vindt dit plaatje ook in de Gedenkwaardiye stukken we-yens den moordt des heeren Cornelis en Johan de Witt , die­nende tot ophelderiny van 't treurig spel , genaamt de ilaeysche broedermoordt of dolle blijdschap. Kramm handelt uitvoerig over zijn portret. Een door hem zelven geschilderd , werd in Dec. 1854 te Parijs voor 2500 fr. verkocht. Ook in het koninklijk kabinet te 's Hage berust zijne afbeelding en dat zijner vrouw op een stuk , fraai geschilderd , door Pi g e o t gegraveerd , en voorkomende in La Musee Francais. 1-lij behoorde tot de Remonstrantsche belij denis , en liet bij zijne buisvrouw K pier tj e van der K o k (geb. 1630 , overl. Nov. 1700) o kinderen , onder welke twee zoons , J a n en Willem, (die volgen). Zij n sterfdag was 12 Maart 16S1. Zie Descamps, Vie des peintres Holland , T. p. 301-306; de Piles, Abregd de la vie des peintres , p. 441-449; Charles Blanc, Hist. des peintres, liv. 93-100; Ecole Holland , N°. 16; L a i v e s s e , Grand Livre des peintres ; Smith, Cat. rais. of the most emin. dutch , flemish , and french painters ; Dezallierd'Argonville, Abrogd de la vie des plus fameux peintres , Paris 1762, 4 vol. 4 0.; P elk i n g-t o n, Dict. of painters ; Schinkel, Geschied en letterk. bijdr. bl. 88 en Geslachtb. ; Houbraken; J. C. Weijerman; Immerzeel, Kramm; Nay. D. IV. bl. 362; Kobus en de Rivecourt; Mul­1 e r , Cat. v. portr. MIERTS (JAN vAN) , won van den vorige , werd den 17 Junij 1660 te Leyden geboren en oefende zich onder de va­derlijke leiding in de schilderkunst , doch minder neiging aan den dag leggende om de schilderwijs van dezen na te volgen , dan wel zijn vermogen te beproeven in een breederen trant en in kloeke beelden , werd hij ter lee•schole gezonden van G e- r a rd de Lairess e. Slechts kort genoot hij diens onderwijs en keerde weder tot dat zijns vaders. Na diens dood begat hij zich op reis , doch om te studeren , deels tot herstel zijner wankelende gezondheid. Eerst vertrok hij naar Duitschland , ver­ volgens , op uitnoodiging van de groothertou , naar Florence , '' en van daar naar Rome, waar hij den 27 Maart 1690 over­leed. Op de verkooping van de la Court van der Voort komen acht stuks schilderijen van hem voor, als : Rene dame , die een voyellje te eten yeeft, f 175. Len man aan eene tafel zittende , waarop een glas wijn , dobbelsteenen , kaarten enz. f 155. Ben schilder, in zajne kamer een pijp rookende enz. f 100. Een officier, staande in een twin met een glas wijn in de hand. f 121. Rene courtisine , rijk gekleed bij eene tafel , waarop een ge­ dekle 6okaal enz. f 140. CHR1STUS met de Samaritaansche vrouw aan de fontein enz. Met het jaarmerk 1690. f 60. Een bakker, die warm brood aan net venster gebragt heeft, staande se praten met eene dienstmaagd. f 60. Het eeniye portret van en door hem zelven , h,ebbende op zijn hoofd een fuweelen muss en in zijne hand een half opgerold blaauw papier. f 50. Op Cat. van Mr. J. v. d. Mar ek komt voor (Amsterd. 1773. N°. 428. Jan van M i e r i s. lit zijn portret is door dezen kunste­naar zelven in den jare 1689 te Venetie geschilderd op koper , zijnde zeer fraai en uitvoerig behandeld. Hij beoefende ook de dichtkunst blijkens zijn ms. Herder.. spel Amintas , en eeniye andere. Zie Nagler; Houbraken; Weijerman; Immerzeel; Kramm; Schinkel, t. a. p. , bl. 89 , waar den brief van hem voorkomt, gedagt. uit Venetie, 14 Jan. 1689; Cat. J. Schouten mss. bl. 149. MIERIS (WILLEM VAN) , broeder van deu vorige , werd den 3 Juuij 1662 geboren , had zijn vader tot leermeester en volgde hem na in het kunstvak dat hij met zoo veel glans beoefende. Hij schilderde echter meer tafereelen uit het burgerlijk leven, zoo als winkels , kraampjes , kruiwagens met vruchten , wild, kruideniers waren , alle echter met de uiterste naauwkeurig­heid naar het leven. Ofschoon hij al deze voorstellingen tot een hoogen graad van uitvoerigheid moist te brengen , zoo stond hij echter, volgens Immerzeel, in edelheid van tee­kening , kunst van schildering en zamenstelling , in schoonheid van koloriet en licht en bruin , en in effekt verre achter zijn vader, en gaf de natuur,, zoo als bij die aanschouwde , op bet doek terug , zonder toevoeging van het ideale saloon dat de man van genie , met al wat hij schept , weet te verbinden. 54* K r a m m eater deelt dit gevoelen Diet , acht bet oordeel van Immerzeel te gestreng , en beroept zich o. a. op een kapitaal stuk dat door Willem voor den heer Mein e r s h a-g e n is geschilderd , waarop die afgezant , nevens zijn ge­malin , in de gedaante van Reinout en Armida is geportretteerd. Er werden echter aanzienlijke prijzen voor zijn werk besteed. Men betnalde voor zijne kabinetstukjes tot f 1000 en weer. Ben rijk gemeubelde kamer , waarin eene dame , in wit satijn gekleed , haar toilet maakt , gold op de verkooping van Jonkh. Johan Gull f 2100. Het Haagsch museum bezit van hem een Kruidenierswinkel , het Amsterdamsche een Hoenderkooper en een Biddende Hermiet. Kramm verrneldt nog van hem : Diana in het bad , weleer in bezit van Sc ha rn p d'A v e r­ schoo t te Gend , en in 1840 verkocht , eerie schilderij , waar­aan in Messager de Gand 1842 p. 167 groote lof wordt gegeven. Zijn maecenas , de la Court bezat van hem 6 zijner ka­pitaalste en beste werken die voor aanzienlijke sommcn werden verkocht. Rene familie enz. f 850. Boeren binnenhuis waarin een Savoyaar zijne rarekiek ver­ toont enz. f 1200. Anromeda door Perseus verlost. f 220. Een Binnenhuis , waarin een man aan eerie to .zit , met een flesch in de hand. f 215. .Een winkel, waarin eene vrouw aan een jonyetje notes ver­koopt. f 250. Ben onderwerp uit de Tartuffe van Molire. Hij schilderde ook nu en elan geschiedkundige onderwerpen en was een verdienstelijk beeldhouwer. Zijne geboetseerde beeldjes en vazen met verheven heeldwerk werden gezocht en bewonderd. Mr. J. Mee r man bezat er verscheidene van zijne hand , die op den Cat. zijner Bibl. voorkornen en voor goede prijzen verkocht werden. Andere voorwerpen vermeldt Kr am m. Hij huwde op 22-jarige leeftijd (24 April 684) jonkvrouo g n eta Chapman. Hij vierde 24 April 1709 op zijn bui­tengoed Bakkershagen , nabij Wassenaar,, zijn zilveren- en later zijn gouden bruiloft. In zijn ouderdorn wend hij blind en over­leed 26 Januarij 1747 in den ouderdom van 85 jaren. S m it h beschrijft 160 stuks zijner schilderijen. Zijne vrouw had hem 3 dochters en 1 zoon geschonken. Zie Deseamps, Vie des peintres , T. III. p. 79; Schmidt, Bibl. rais. T. 1 en IX ; Nouv. Biogr. gen. ; Messager de Gand, 1842 , p. 147; Frans van Mieris, Beschr. v. Leyden , Voorr.bl.vi ; Schin­kel, t. a. p. bl. 90, 91; van Gils , Leev. d. kunstsch. enz. D. I. bl. 199; Collot d'Eseury, Holt. roem , I) I. b1.116, A. (1). b1.242 , 243; Houbraken; Weijerman; Immerzeel; Nagler; Pit- kington; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Mul-1 e r , Cat. v. portr. ; Bibl. Meerm. , T. IV.; Cat. Mr. J. van Buuren (1808), bl. 218 ; Cat. J. v. d. March (1773) N°. 429. MIERIS (FRANS vAN), de Jonge , zoon van den vorige , werd den 24 December 1689 te Leyden geboren , en van zijn prille jeugd of door zijn varier voor de kunst opgeleid. Ook hij bragt het in dat vak tot een aanzienlijke hoogte en schil­ derde uitvoerig binnenhuizen met moderne beeldjes , winkels , groentekratnen en dergelijke. Zijn penseel was delicaat , zijne teekening zuiver en zijn koloriet goed. Gelijk zijn varier , schilderde hij ook nu en dan geschiedkundige voorstellmgen , gelijk ook portretten. Op de verkooping van G i l d e in e e s ter, gold een door hem geschilderd binnenvertrek , zoaarin een schu­ rend vrouzaje met overvloed van huisraad f 400. Van Mieris beoefende tevens de vaderlandsche geschiede­nis en penningkunde , en heeft beide door zijn Charterboek en Nederlandsche vorsten groote dienst bewezen. Hij stond met de voornaamste geleerden van zijn tijd in vriendschappelijke betrek­kingen , hield eon letterkundige briefwisseling net It e e la n d , C. Verweys, G. van Loon, van Alphen, Cannegieter, Alkemade, van derSchelling. Hij nam in den twist tus­schen dezen en van Loon, over de uitgave der Rijmkronijk van Klaas Kolyn, de handschoen voor den laatsten op. #Gij scheid", schreef hij o. a. aan van der Sche 11 i n g, #v an Loon voor een valschaard , maar wat heeft hij u gedaan ? Is dit voor zijne beleefdheid en vriendsehap , die hij u altijd heeft bewezen P" Hij overleed ongehuwd te Leyden i) 19 Mei 1763, en lega­teerde aan de teekenacademie zijner geboortestad P 3000 2). Hij gaf in het licht: Beschrijving der Bisschopl. munten en zegelen van Utrecht , in 't bijzonder. Leiden 1726 m. pl. ; fol. en 8°. .danteekeningen van Fr. v. M. op zijne Beschrtjving der Bi8schoppel. nzunten en zegelen in 't bijzonder , met 2 manta,-beeldd. 's Gravenh. ter drukk. van A. D. Sehink el., 1835 , 8°. Kerkeldke Historie en Outheden der Zeven vereenigde Pro­vincien in zes deelen. Uit het Latijn van H. v. H. door 1) Hij woonde op de Breedestraat tegenover 't Gasthuis. 2) Reeds voor de 18e eeuw bestond er te Leyden een teeken-akademie. In 1702 verkregen de toenrnalige directenren C a r el de Moor en Will em van M i e r i s eene toelage van f 75-4-2 ter betaling van 't naakt model , welke som sedert jaarlijks, tot in 1795 is hetaald. Frans van Mieris en Hieronymus van der Mey volgden in 1736 de vorige directeuren op. In 1761 werd de laatstgemelde door A br a­h a m Del fos vervangen. In 1799 werd deze oude teeken-akademie door een nieuwe (Ars aemula naturae) vervang,en , welke den 28 Junij 1792 door den hoogl. S. F. J. R a u werd geopend. Zie Konst- en letterb. 1799. N°. H. v. R. (uitgeg.) door Frans van Mier i s. Leyd. 1726 , 3 Band. fol. Histori der Nederlandsche Vorsten , nit de Huize van Beije­ren , Bouryonje en Oostenrijk , sedert de reyeering van Albert, Graaf van Holland; tot den dood van Keiz. Karel de V , niet alleen nit de geloofw. schrijveren en bewijsst. samengesteld maar ook met historiepenningen gestei kt en opgehelderd. 's Gravenh. 1732-1735 , 3 dn. m. pl. fol. Het origineel is in bezit van Dr. G. Munnicks van Cleeff to Utrecht. Chronyk van Holland van den Klerk nit de laage Landen by der Zee enz. met eeniye aanteekeninyen zoo van P. Scriverius als van den uityever (F. v. M.) Leyd. 1740 , 4°. Verh. over de leenroerigheid van het Graarsehap van Holland, mitsy. eenige aantnerk. op 't werk van Mr. G. v. Loon. Leyd. 1768, 8°. Antwerpsch Chronijkje. Leyd. 1748 , 4°. Groot Charterboek der Graven van Holland, van Zeeland, en Heeren van Vriesland, beginn. met de eerste en oudste en eindig. met lacoba van Beijeren. Leyd, 1753 , 4 dn. fol. Hiertoe hehoort : Chronoloyisch Register op het vervolg van het Groot Char­terboek van van Mieris aanwezig op het Rijks- Archie' to 's Hage , uitgeg. door het Prov. Utreciasch Genootschap van Kunsten en etens. Utrecht 1859 , 8°. ( De bewerker is A. E I i n k Sterk Jr.). Handvesten en Privilegien van Leyden. 1759 , fol. Verhandelinq over het saamenstellen en beoefenen der Histo­ rien, inzonderheid der geschiedenissen van Holland, door Zo­ yraphos. Leyd. 1757 in 8°• Arnst. 1790 , 8°. (Zographos is een verdichte naam voor Fr. v. M i e r i s. Deze verhandeling is met eenige verandering , in stijl, taal en spelling, en met eenige aanteekeningen op nieuw uitgegeven door P. G. Witsen Geysbeek. Amst. 1826 , verg. Bibl. Willems., I. 88). F. v. M. en D. v. A 1 p h e n , Beschrijving van Leyden in. pl. Leyd. 1762 , 63 , 84, 3 dn. fol. Laatstgenoemde vatte na den dood van v. 1VI. (22 Oct. 1763) in het midden des 2e deels de afgebroken taak op. Er bestaan vele brieven van hem en hands. De Maats. v. Ned. Letterk. bezit er van van Loon aan hem , ook zijn er door Schin k el in het lick gegeven. Deze bezat ook een belang­rijke collectie mss. van F. v. Mieris, die openbaar zijn ver­kocht ('s Hage 1864). Zie Saxe, Onom. T. VI. p. 403, 404, 726; Descamps, Vie des peintre Boll. T. III. p. 79; Deadde, Encycl. des yens. du monde , liv. 100 ; Ch. Blanc, Hist. des peintres , Ecol. Holt. Pt. 36 p. 23 24, Nouv. biogr. Univ. ; Nov. Act. erud. 1756 Martii P. 11. p. 149-152, S chink el, Gesch. en Lea. Bijdr. bl. 47 v.; v. d. Will igen en v. denEnden;Immerzeel; Kramm;Siegenbeek,Gesch.d.Aed. letterk. bl. 284, 308 ; van K am p e n , Gesch. d. kunst. en wetens. D. II. bl. 211 , 359, D. III. bl. 140; de Wind, Bibl. v. Ned. Geschieds. ; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. II. bl. 33 , 49, 44, 120 , 145; D. III. bl. 28, 179, 235, 236, 323; Bodel Nyenhuis, Topogr. Be­schr. N°. 1004, 2453; Abcoude, Naaml.; Arrenberg, Naamr. ; Bibl. Schouten ms. p. 49 ; Bibl. Willerns , T. I. p. 88 ; Bibl. Schinkel , 16, 17, 18, 21, 26,28, 48; Cat. .T. Koning , T. 11. p. 246; Kobus en de Rivecourt, Woordenb. d. Zament. ; Muller, Cat. v. port •; v. d. C h y s , Tijds. voor Munt- en Penningk. , D. V. bl. 430 volgg. MIERLO (GODEFRIDUS VAN) werd te Mierlo geboren , en naar zijne geboorteplaats genoemd. Hij nam de orde der pre­dikheeren , welker overste of prior hij later werd , te 's Bosch ann. Later bekleedde hij hetzelfde ambt te Utrecht. In de godgeleerdheid zeer ervaren zijnde , hekwam hij den graad van doctor of hoogleeraar in deze wetenschap , en in 1559 werd hij om zijne uitstekende hoedanigheden tot provinciaal der pre­dikheeren orde verkozen. Nadat de eerste hisschop van Haar­lem , Nicolaus Nieulant, in I569 zijne bisschoppelijke bediening had nedergelegd , werd G o d e f rid us tot algemeen vikaris des bisdoms benoemd , en door den koning van Spanje voor den openstaanden zetel aan den paus voorg,edragen. Pius V verhief hem tot bisschop van Haarlem den I I December 1570 , en hij werd den 11 Februarij 1571 te Antwerpen gewijd. Gelijk te voren , gaf hij in zijn bisschoppelijk ambt blijken eener zeldzarne geleerdheid en wijsheid , en !egde hij eene groote zachtmoedigheid en onvermoeiden ijver aan den dag. Den 1 October 1571. hield hij de tweede kerkvergadering van zijn bisdom , en kondigde hij het algemeene concilie van Trente af. Hij zorgde voor de regeltucht zijner kerk en bij zonder voor het onderrigt en de opvoeding der jeugd. Onder de bepalin­ gen zijner kerkvergadering , die eerst in 1575 het licht zagen , had hij vastgesteld dat er in • de maand Augustus van het volgend jaar 1572 een nieuwe kerkvergadering zou gehouden worden waaraan echter cvegens de landsberoerten en woelingen der nieuwgezinden niet kon worden voldaan. Na de bevredi­ging of pacificatie van Gend , werd de bisschop in 1577 ge­noodzaakt, ten gevolge van een verdrag met de ingezetenen van Haarlem aangegaan , de kerk der H. Maagd Maria aan de Hervormden over te geven. Hij hield sedert , tot den 29 Mei 1579 , zijne bisschoppelijke stad in vrede , doeh toen op dien dag (H. Sacrarnentsdag) Haarlem door de protestantsche krijgsmagt was ingenomen , ontstond er een aware vervol­ging tegen de Catholijken. Naauwelijks was de stad ingeno­men of men viel de Cathedrale kerk , op het oogenblik dat dear de kerkelijke getijden werden gezongen , aan. Van Mierlo, die even te voren zijn leerrede tot het yolk had voleindigd , werd bij de bloedige tooneelen welke er plaats had-den , tiered , in een ouderaarsch vertrek gesloten , doch behield voor cen gering losgeld het lever]. Daar hij genoodzaakt was te vluchten , nam hij eerst de wijk naar Bonn , en daarna naar den bissebop van Munster, vvelken hij tot 1587 in hoedanig­heid van wijbissehop heeft bijgestaan ; wanneer hij met het geestelijk bestuur van bet bisdom van Deventer word belast, welke stall in genoemd jaar tot de gehoorzaamlieid van den koning van Spanje was wedergekeerd. Kart daarna , den 28 Julij 1537, overleed hij aldaar en werd in de Cathedrale kerk van den H. Lebuinus op een eenvoudige wijze begraven. Bij zijn testament den 23 Sept. 1581, tijdens zijn verhlijf te Bonn gemaakt, liet hij zijne geheele nalatenschap aan ondersehei­dene gestichten en aan de armen. Onder andere beschikkin­gen werden zijne twee kelken en zijne verzameling van boeken aan bet klooster der predikheeren te 's Bosch toegewezen. Be-halve de uitgave der besluiteu , welke hij in de door hem gehouden kerkvergadering had vastgesteld , bezorgde hij in 1566 een verbeterden druk van het Kalendarium perpeloum secundum institutum ordinis Praedieatorum van D i d a c u s X i m e n e s. Ook heeft hij eenige leerredenen en verdedigingen van het Katholijke geloof tegen de lagen der Hervormclen nagelaten, die eater niet gedrukt zijn. Nen vindt zijne of beelding in de Lat. beschrijving van het bisdom van Haarlem. Zie Foppens, Bibl. Beig. T. I. p. 373; Hist. Episc. Ultraj, et &fir. T. II. p. 25; van Gils, Bath. Meijer. Nemorieb. hi. 420 v.; van G i l s en Coppens, IV. Beschr v. h. Bisd. v. 's Hertogenb. D. III. bl. 385 v.; Boxhorn, Theatr. Holl. p. 146 ; Scriverius, Harlem. p. 70; Wagenaar, Vad. _Hist. D. VI. 435; Bat. Sacr. D. IV. hl. 38, v.; Beaufort, Lev. v. Willem 1, D. III. bl. 9; H e r ma n s, Consp. p. ; Over. Alm. 1843 , bl. 139 ; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. Portr. MIEBLOO (ANT. VAN). Van dezen heeft men Gentilitia nobilis. potentissimaque. Ex vetuss. monumentis eruta. Swollae. G. Tydeman s. a. Vier groote bladen met 144 wapens der provintie Overijssel, houtsnede met tekst, 4°. MIEROP of MYEROP (CoaNELis VAN CUYCK VAN), zoon van Joachim van Myerop en van Maria Schouten, beer van Hoogwoude, Eertswoude , Nieuweveen , Calslagen, Culstaart, Uyterbuurt, Sgrevelsrecht en Alblasserdam, was ont­ vanger-generaal van Holland , en hoogbeemraad van Delfland. Men verhaald dat toen de prins van Oranje in 1574 te Rot­ terdam in hevige krankheid was gestort, ja volgens bet gerucht door de pest was aangetast , Van Mier op eenige brieven nit het toen belegerden Leyden ontvangen hebbende , naar Rotterdam vertrok om hem die mede te deelen. Aan zijne woning gekomen, vond hij niewand , die hem eenig bescheid kon geven , zoodat hij zelf binnen trail en tot in de slaapka­ mer ging, waar hij den prins te betide vond leggen, zonder eenig mensch bij zich te hebben. Hij sprak den prins aan en vroeg hoe het met hem ging , waarop due met een zwakke stem zeide dat hij zeer krank was en zijn yolk van zich had laten gaan. Niet te min sprak de prins met hem , en boo­rende dat Leyden nog niet in 's vijands hander was , dankte hij God en werd door die tijding zoo gesterkt en verblijd dat hij van dien tijd of in krachten begon toe te nemen en wel­haast herstelde. Mierop huvde 18 October 1561 Elisabeth van Al­kemade, dochter van Dirk van Alkemade, heer van Leeuwesteyn. Zij overleed in 1604, hij in 1608. Aan de kerk van Wore= vereerde hij een glas met zijn wapen en vier kwartieren. Hij lift verscheidene kinderen na, zijn zoon Jo a­chim volgde hem als ontvanger-generaal van Holland op. Het was op diens bruiloft met Anna B a n n i n g s dat het spel van Hoof t gespeeld werd , uitgegeven door Prof. J. van Vloten, Hoofts, Brieven, D. I. W. 389. Zie van Leeuwen, Bat. ill. bl. 1017; Languet, Part. II. Ep. 19; Hooft, ed. [list. B. IX. bl. 332; Beaufort, Lev. v. Willer n D. II. bl. 503-505; Wagenaar, Vad. list. D. VI. b1.486. (Over het ges]acht). Chr. v. h.. list. Gee. D. IV. bl. 167; Butk ens; Luiscius; Hoogstraten; Kok, Nay. D. VI. bl. 179, 180, 240, 279, 315; D. VII, bl. 104, 178. MIEROP (CoRNELis Kum vAN). Zie KUIK VAN A.IIERLO (CORNELIS). MIEROP (FRANS VAN CUYCK VAN) werd omtrent 1640 te Brugge gehoren , beoefende eerst de schilderkunst tot zijn uitspan­ning , doch wijdde er zich later geheel aan. Hij vestigde zich te Gent ell maakte door zijn kunst veel opgang. Het vIeesch­houwers-gild koos hem tot beschermheer , bij welke gelegen­heid hij een groot stuk schilderde met de afbeeldsels der hoofdlieden van het gild. Hij schilderde visschen en andere gedierten , doch werd daarin door S n ij ders van Antwerpen overtroffen. Hij beoefende ook de etskunst , doch zijne pren­ten komen zeldzaam voor. Hij overleed in 1678. Zie Immerzeel; Kramm. MIEROP (GERARD VAN) was bevelhebber van het blokhuis te Ypesloot , in 1507 door de Amsterdammers opgeworpen om de Gelderschen den doortogt te beletten. Tegen het einde van Zornermaand van dat jaar wisten deze echter , zonder door de oorlogschepen , die het dekten , ontdekt te worden er zich in te dringen. Ii i e r o p ontdekkende dat er een 30-tal Gelderschen in blokhuis waren , stak het hoofd naar buiten en riep Bourgondie ! Bourgondie ! waarop het geschut van de schepen gelo.t werd en de Gelderschen naar Amsterdam weken , waar zij door R e i n i e r 111 ostert gevangen genomen en een jaar lang op St. Olofs­poot gevangen gezet werden. Zie Guill. Hermanni, Bibl. Gelr. p. 341, 242; Wagenaar Vad. list. D. IV. bl. 356, 367. MIEROP (Mr. VINCENT VAN), bijgenaamd "den grooten Vincent," zoon van Cornelis van Miel.op en N. van B o s c h u y s en , Bidder , heer van de Ketel , Spalant , Cabau , Spirinxhoek , Dort6monde en Ruyven , ambachtsheer van Ketel , in 1469 geboren en door Karel V tot de hoogste eerepos­ten geroepen. In 1515 werd hij rekenmeester , in 1518 eer­ste rekenmeester van Holland , daarna thesaurier-generaal over al de Nederlanden , ook werd hem het arnbt van meester der requester van Holland toevertrouwd. Groot was zijn invloed aan 't hof van Kare 1 V en 's landszaken , ook was hij een der rijkste ingezetenen der Nederlanden. Wij vinden hem ook vermeld als afgevaardigde tot de overneming van het we­reldlijk gebied van Utrecht en als bewaarder der charters. In eene Notariele akte van 4 Febr. 1647 wordt omschreven een Oudt Register van Landen en Renten, in 1539 door hem geschreven. Zijn naamteekening was zonderling , name­lijk XXCt , waaruit men V i n g t Cent moet lezen en daar ach­ter Corn elis rret vele krullen. Hij huwde Maria R uysch , Vrouw van Cabau , overleed 23 Junij 1550, in den ouderdom van 81 jaren , en werd in de kerk der Augustijnen te Brussel begraven. Zijne kinderen werden opgenoemd door van L e e wen. Bat. M. bl. 1017 , 1018. Zie Nay. D. III. bl. 98 ; Kobus en de Rivecourt; Hoynck van Papendrecht, Anal. Belg. T. I. p. 29, 167; Scheltema, Staatk. Ned. MIERLO (CoRNEms vAN) , heer van Ketel en Spaland , zoon van de vorige , was doctor in de beide regten , koint in 1534 voor als Deken van de Collegiale kerk van Oude Mun­ster te Utrecht en de Hofkapel te 's Hage , en werd in dat jaar door keizer Karel V om zijne geleerdheid en bekwaam­heid tot zijn extraordinair raad in den Hove van Holland benoemd , in 1556 prior , aardsdiaken en kanunnik van St. Salvator te Utrecht, blijkens een geschilderd gins , in hetzelfde jaar aan de Goudsche kerk gegeven , waarop zijn beeldtenis levensgroot in geestelijk gewaad afgeschilderd staat. Ilij over-iced in 1572 en werd begraven in de Domkerk onder een zark , overdekt met koper , waarin zijn afbeeldsel en wapen zijn uitgesneden. Zie Drakenborch, Aanh. op de kerk. oudh. v. Nederl. bl. 40, 126 ; de Riemer, Beschr. v. 's Gravenh. D. I. bl. 237, 238 ; D. II. bl. 741 ; Oudh. en Gesticht. v. Zeel. D. I. bl. 139 ; Nay. D. VI. bl. 245. MIETTE (JoHA.N) bewaarder der gevangenissen te Rijssel in 1479. Zijn borstbeeld vindt men op de tegenzijde van een penning , op svelks voorzijde afgebeeld is Jan van G r o o t-h use slotvoogd van Rijssel. Zie van Mieris, Ned. Vorsten , D. I. bl. 167. MIGAULT (JEAN) werd in 1645 geboren. Reeds in 1663 toen hij 18 jaren oud was , trad hij in het huwelijk met Elisabeth Fourestier, volgde later zijn vader Jean M i g a u 1 t als schoolmeester en voorlezer der Protestantsche kerk te Mougon op , en bekleedde ook het ambt van Notaris tot na 1680, toen de storm der vervolging opstak en de prote­stanten van alle bedieningen werden uitgesloten. Van den 22 Augustus 1681 tot het begin van 1682 , was hij en zijn tal­rijk gezin blootgesteld aan pijnlijke vervolgingen die hem soms van alles beroofd en behoeftig deden ornzwerven. Van den 31 Januarij 1682 vestigde hij zich te Mauze , waar hij als schoolmeester werkzaam was en den 28 Febr. 1683 zijn vrouw verloor. Na de herroeping van het edict van Nantes , moest hij wederom de vlucht nemen , overal vervolgd , naau­welijks wetende , waar zijne kinderen te bergen. Eindelijk deed hij zulks in een onderaarsch hol (1 Febr. 1686) , waar­na hij naar Rochelle zocht te vertrekken , ten einde daar aan twee zijner zonen den overtogt naar Engeland te bezor­gen. Aldaar werd hij erkend , ondervraagd en in den kerker geworpen. In een oogenblik van verbijstering teekende hij, zonder verder onderzoek , eene acte van afzweering van bet protestantisme. Treffend was zijn diep berouw over den geda­nen stag. Uit Rochelle week hij uit naar den Briel , van daar naar Rotterdam , Amsterdam , Leeuwarden. Eindelijk begaf hij zich naar Amsterdam , waar hij zich in 1688 met zijne kinderen neerzette. Hij bleef daar tot den 22 Mei 1696 , toen hij naar Emden vertrok , waar de Fransche kerk hem tot voorle­zer en onderwijzer had beroepen. Hij overleed in 1707. Den 2 Mei 1691 ging hij met Elisabeth Cocuaud, wed. van Pierre Chaigneau, dochter van Francois Cocuaud van Nantille bij Rochelle en Ester Moze, een tweede huwelijk aan. In dit huwelijk werden hem , be-halve de 14 kinderen uit het vorige geboren , nog twee kin­deren geschonken. Hij stelde zijne voornaamste lotgevallen op schrift en gaf er elk zijner kinderen een afschrift van. Twee van die af­schriften zijn bekend , een bij een zijner descendenten te Metal-Fields in Londen gevonden en uitgegeven met de titel : Journal de Jean Illiqault ou mallteurs d'une Camille Proles­tante du Poitou a l'epoque de la revocation de l'idit de Nan­tes. Paris 1825. Uit het Fr. in het Ned. vertaald door P. H. B abler, Amst. bij W. Messch ert, 1835, het andere, in bezit van den heer W. H. Houel, is door Prof.Bogaerds gebruikt voor zijne verhandeling Jean Migauld. Rene Bijdrage tot de Geschiedenis der Geloofsvervolginyen in Frankrzjk , te vinden in Archie' van Kerkel. Geschied., inzonderheid in Ne­derland, D. VI en D. VIII. Verg.. P. J. W en z, her Glau­benskraft, oder Denkwurdigkeiten au8 den Leben der ersten Glaubens-lielden der Protest. Kirche S. 189 ff. est. Haag , la France Protest. MIGGRODE of MIGGRODIUS (JOHANNES) werd den 6 Mei 1531 uit een aanzienlijk geslacht te Aalst in Vlaanderen geboren , en was in 1564 (welligt reeds een paar jaar vroeger) kanunnik en pastoor der parochiale kerk te Veere. Hier waren reeds toen velen met de hervorning ingenomen. Dit of wel­ligt eigen aandrift bewoog den pastoor over het punt van gods­dienst na te denken , met dit gevoig dat hij allengskens tot de leer der hervormden begon over te Kellen. Ofschoon hij de in iesterlijke waardigheid bleef bekleeden , varen zijne leer­redenen in den protestansche geest , hij haalde velen tot zijne gevoelens over, dock wist door zijnen in vloed den over­dreven ijver van sommige hervormden te matigen , zoodat te Veere het werk der hervorming een zachteren gang dale elders nam. Toen in 1566 de zaak der hervorming een ongunstigen keer nam , week hij naar Engeland , waar het vonnis van A 1 va (1568) hem welhaast volgde. Bragt hij zoo wereldsche goe­deren (Migg ro d e was zeer bemiddeld) aan de gewetensvrij­heid ten offer, hij bleef ook in den vreemde een trouwe zielszorger voor de met hem om het geloof uit het vaderland gewekenen. Weldra stond hij bij de vlugtelingen in hoot aan­zien en werd de stichter en eerste predikant der Nederl. Her­vormde gemeente te Colchester. Onzeker is het of hij ook te Norwich in die betrek king werkzaarn is geweest , doch zeker is het dat zijne prediking algemeen bijval verwierf en dat hij de verwarde begrippen en woeste denkbeelden der Watergeuzen , die zich onder zijn gehoor be ;avers , ophelderde en een voor­zichtigen en christelijken heldenmoed inblies. Na het innemen van den Briel keerde M i g gro d e naar Veere terug , trad daar als hervormd leeraar op , bevorderde er rust en orde , en be­zielde zoo krachtig de gemoederen voor de goede zaak , dat men zich tot elk offer bereid toonde. Zijne werkzaamheden bepaalden zich niet tot Veere; mar strekten zich tot geheel Zee­land uit , zoodat hij to regt den naarn van den Zeeuwschen her­vormer droeg. Het regelen der kerkelijke belangen op Wal­cheren , in het leger en de vloot werden hem opgedragen , waartoe hij een opstel vervaardigde over de verbindencle onder­schrijvinge voor de dinaren in Walcheren, onder de 91 artike­len en onder de 23 vraay$tukken in de kerkvery. (van Dordr. Junij 1574) beraamd en beantwoord, 't welk de eerste grond- slag legde tot de Zeeuwsche kerkordening. In 1574 rigtte hij de classis van Walcheren op , en nam steeds ijverig deel aan hare werkzaamheden. Niet slechts was hij , zoo lang zijne krachten zulks gedoogde lid van alien synode , maar van sommige ook voorzitter,, meestal scriba. Op de synode. van 1581 werd hem , nevens Michi el Pa n­neel, het ontwerpen van een forma van examen voor kandi­daten tot den H. dienst opgedragen, en op die van 1591, op welke de Zeeuwsche kerkordening werd ontworpen en daarge­steld , nam hij bet scribaat mum Zoo hoog schatte men zijne beloNaarnheden dat men hem aan het !load plaatste der predi­kanten , sari welke werd opgedragen mede te werken tot het zamenstellen eener geschiedenis der reformatie van ons vader­land. In 1578 arbeidde hij met G e r o b u l u s bij de regering van Goes om de Groote kerk aldaar aan de hervormden te doen inruimen , en in 1579 om Zuid-Beveland van leeraren te voorzien. Waarscbijnlijk is hij de opsteller van het Ontwerp omtrent de huweliiken en het ondertrouwen , om aau de Ed. Moy. II. H. Staten vertoond te worden (1597) , en van de Ware lroostgronden der gelovige zielen , 8°. Hij was de vraaghaak der gemeente , van den kerkeraad en der regering , bezat de gaven van zich kort , krachtig en sierlijk uit te drukken en paarde veel bijbelkennis aan geleerdheid. Hij bereikte den ouderdom van 96 jaren en overleed 6 Mei 1627. Bij gelegenheid van bet tweede eeuwgetijde der hervorming , werd hem als eerste en voornaamste kerkhervorrner in Zeeland , in de kerk te Veere een gedenkteeken opgerigt (1772), bij welke gelegenheid J o s u a van Iperen eene redevoering uit­sprak. Den 1 Julij 1827 sprak J. It einier eerie redevoering uit over de P erdiensten van Johannes Miggrode omtrent de her­vorminq in Zeeland en bijzonder in de stad Veere — of twee honderdjarige gedachtenis-rede ter eere van dezen man, Lie Smallegange, Chr. v. Zeel. bl. 489; Maseus, Sentent. van Alva, bl. 104, 105; E. v. Rheid. Nederl. Gesch. bl. 13; Uy­tenbogaert, Kok. Hst., D. III. bl. 129; Ermerins, Beschrijv. v. Vere, 2 St. bl. 128 , 143 ; Beschrijv. der Heeren van Vere uit den Huize van Bourqondie bl. 104 , Bij 1. V. bl. 156 , 157 ; V r o 1 ij k-h e r t , V liss. Kerkh. bl. 21 , 22; 'T e Water, Kort verh. d. Ref. v. Zeeland , bl. 10-93 , 168; 's G r a v e s a n d e , Twee h. j. gedagtenis der Middelb. vrijh. bl. 431; J. v. Iperen, Redev. ter eere van .T. v. Miggrode ; Y p e y en Dermout, Gesch. d. Hera. Kerk , D. I. bl. 231, D. II. bl. 32 en de aant., J. Roemer, t. a. p.; Ab Utrecht Dresselhuis, Herv. Gem. te Goes, bl. yr, Glasius, Godgel. Nederl.; Kobus en de Rivecourt; Groen v. Prinsteren, Archives, T. V. p. 223 suiv. ; Bibl. Breen. 01 VI , _Ease. III. p. 518 ; Boekzaal, Aley 1731 bl. 604 , (de daar voorkomende Lijst der Pred. te Veere is in 1753 dzonderlijk gedrukt te Vlissingen) ; Muller , Cat. v. portr. MEGGRODE (JABoBus VAN) , zoon van den vorige , werd in 1573 te Veere geboren , en achtereenvolgens predikant te Scherpenisse (1596) , Gapinge , Arnemuiden en sedert 1625 te Middelburg. Hier was hij ook Curator der Latijnsche school en overleed in 1645. Hij was niet onervaren in de dicht­kunst , blijkens den Nederduitschen _Helicon van 1610 , waar hij llden konstrycken Migrodius" worth genoemd. Na zijn dood verscheen van hem : Bloemhof der geestelijeke gehjckenisse met groote neerstiy­h,eijdt vergadert en bijeengebrayt. Dordr. 1646. Zie de la Rue, Gelett. Zeel. bl. 250, 251; J. W. te Water, Ref. v. Zeel. bl. 207, 319; G l a s i u s , Godgel. Nederl. ; Kobus en de Rivecourt; van der Aa, N. A. B. C. Woordenb. ; Kist en Royaerds, iirchief (eerste serie) D. V. bl. 118, D. IX. bl. 499 ; Boekzaal , Mei 1731 bl. 904. MIGOEN (ABRAHAM), boekdrukker en schoolmeester in de Fransche taal te Rotterdam , gaf in het licht : R. Bouchard, Den vrede der Siele , oft den middel, om se­kerlijc le weten of wy God toebehooren enz. ; overyheset door Abr. Miyoen. .Roterd. Jan van Waesberyhe , 1602. Gereduceerde lajelen van barest. Rott. 1624 . 4°. Len wonderbare schriftuerlijcke openbarinyhe , ende verclarin­ye , van 't eynde der Wereldt. Ende duydelycke aenwysinyhe van 't laatste jaer derzelven .... door P. V. Overyheset uyt het Fransois , door M. Rotterd. voor A. M. Schoolmeester , 1613. Zie Nay. D. IX. bl. 300, D. X. bl. 114, 1864, bl. 328; Mul­ler , Naaml. v. Godgel. Boelc. ; Muller , Cath. v. Pamfl. D. I. bl. 109. MIGNON of MINGON (ABRAHAM) , in 1639 te Frankfort geboren , ontving van zijn zevende jaar of onderwijs van den bloemschilder en kunstkooper Jacob M u r e 1. Toen hij 20 jaren bereikt had nam Murel hem met zich naar Holland , en haalde Jan David de H e e m over om zich verder met het onderwijs van den jongeling te helasten. Met het gelukkigst gevolg legde hij zich onder leiding van dezen , op het schilde­ren van bloemen , vruchten , dieren , insecten , schaalvisschen en weer andere voorwerpen van stillevens toe. In slit vak verwierf hij groote verdiensten , zijn penseel was natuurlijk , aangenaam en malsch. Zijne onderwerpen waren rijk en gees­tig. Hij werd eater door Jan van Huysum overtroffen. K r a m m zag van hem eene nis waarin een zilveren schotel met water is geplaatst , waar boven Omen druiven haven waar­aan vogels t•isten. Een zijner beste schilderijen werd op de verkooping van De la Court van der Voort te Leyden (1766) voor f 1500 verkocht. Zij stelde voor een pot vol bloemen , op het punt van te vallen , veroorzaakt door eene kat, dit een muizen val , waarin een mui8 i8 , onder zijn poot belt. en verschrikt naar de bloemvaas onalet. W e y e r rn a n (Lev. d. Schild. D. IL bl. 393) noemt deze schilderij , een kunstjuweel , dat ten trots der lente , en als in een tweestrijd met de natuur, schijnt geschilderd." Op de verkooping van M u 11 e r gold een fruitstuk van hem. 730 , en op die van G. van der Pot, een stuk met vruch­ten, een kreeft, enz. f 790. Het rijks museum te Amsterdam bezit van hem een bloem -en een fruitstuk , het thagsche een bloem8tuk. Hij overleed in 1679 en liet twee dochters na. Zie Immerzeel, Kramm. MIKCKER (JAN), bloeide in de eerste helft der 17e eeuw,, en beoefende , doch niet gelukkig , de schilderkunst. Hij schilderde landschappen met gebouwen , ook zinnebeeldige met vele kleine figuurtjes , schoon alle ijzerachtig en zwaarmoedig van klem. Hij zou de leermeester zijn geweest van J. B. W e e n i n x. Gunstiger oordeelt Kramm over hem. Zie Kramm en Immerzeel. MIKRONIUS. Zie MICRONIUS. MIL, MILL of MILLIUS (DAVID) , werd den 13 April 1692 te Koningsbergen geboren , was 1717 hulpprediker bij de Hoogduitsche kerk te Leyden , en werd reeds voor zijn 26ste jaar benoemd tot hoogleeraar in de Oostersche talen te Utrecht , welke post hij den 21 Maart 1718 aanvaardde met het houden eener oratie de Moharnedanismo , e vetenbus Ebraeo­rum scripti8 magna ex parte composito ; welke hij uitgaf te Utrecht in hetzelfde jaar, en later aanvulde met eene verhan­deling de Mohamedanismo ante Mahomedem, opgenomen in zijne Selectae Dissertationes (Utrecht 1724 , 1734) die overigens meestal onderwerpen behandelen van Bijbelsche oudheidkunde , en later met andere verhandelingen en redevoeringen vermeer­derd te Leyden in 1743 herdrukt zijn '). Den 8 Nov. 1727 1 ) De terra Canaan. De Nilo et Euphrate , terrae sanctae terminis. De Commutatione vestium utriusque sexus prohibita. De Gad et Meni. Jes. LXV:11. De .Tdolo .Jes. LXVI: 17. De Baalzebub et Miphlezet. De vitulo aureo , Exod. XXXII. De statuis et lapidibus adololatricis in Levit. XXVI. De altari niediatore. De cornibus altaris exterioris. De divinandi generibus. De Orientalium Magis. De Caussis odii .Tudabeos inter et iSamaritanos. hield bij , daar zijn professoraat met dat in de gewijde oudheden vermeerderd was eene oratio de variis virorum doctorum in antiquita­tibus sacris et orientalibus erroribus , waarschij n 1 ij k ook aftonder­lij k in het licht gegeven , maar ook nog opgenomen in S c h lager , Dissert. rariores de antiq. 88. ( Helmstad 1742). Met de waar­digheid van hoogleeraar der Godgeleerdheid bekleed , sprak hij den 10 Oct. 1729 de fatis theolo gyiae exeyeticae , welke oratie nog in hetzelfde jaar te Utrecht is uitgegeven. Hij schij n t echter met het onderwijs in de oostersche talen belast te zijn gebleven. Na hem ten minste wordt van geen hoogleeraar melding gemaakt voor R a u , die in 1719 zich als medehelper van M i 1 tot lector werd aangesteld , doch reeds in het vol­gend jaar buitengewoon en in 1752 gewoon professor werd. M i 1 wees een beroep naar de hoogeschool te Leyden of , en overleed te Utrecht den 22 Mei 1756. Op een der bovenvertrekken van de anatomie te Utrecht was vroeger geplaatst een tempel Salomons, door hem ten dienste der studenten in de gewijde oudheden , van hout ge­maakt en door zijn weduwe aan de stad geschonken , die haar daarvoor 200 dukaten vereerde. Het gevaarte was omtrent 12.59 ellen en ongeveer 8 ellen breed. Het binnenste voor­hof was ruim 1.56 el , en bet tempelgebouw zelf ruim 2.15 el hoog. Tn alle was de ware evenredigheid in acht genomen. Men kon binnen den voorhof tot voor het tempelgebouw gaan , en de sieraden en gereedschappen van nabij bezigtigen. Later zijn de vele overblijselen van dit werkstuk overgebragt naar bet locaal der hibliotheek. Zij zijn voor geen herstelling meer vathaar en hebben voor de bijbelsche antieolijke geen waarde. Hij is gelijk ook de tabernakel van Moses met hetzelfde doel , door Prof. R elan d us vervaardigd , beschreven. Van M i 1 bestaan verschillende afbeeldingen. Hij gaf in het licht : Di6sert. Selectae variae sacr. literarunz et antiquitatis orientalis capita illustrantes. Ultraj. 1726. L. B. 1746 , 4°. Vella Testamenium ex versione LXX interpretuin , secundum exemplar Vaticanunz Romae editunz , denuo recogniturn. Prae­fatione ?Ina cum variis Lectionibus e praestantissimus Mrs. Codicibus Bibliothecae Leidensis descriptis , praenzisit Day. Millius. A mst. 17 2, 2 T. 8°. Catalecta rabbinica in USUM scholarunt privatarum edita. Traj. ad Rhen. 1721 8°. Miscellanea Orientalia. Oratio de Muhamedismo e veterunz Hebraeorum scriptis mayna e. parte composito. Oratio de variis virorum doctorum in Anitquitatibus sacris et Orien­talibus , erroribus. Oratio de fabuta Orientalium. Th. Bostoni , ecclesiae Atticensis spud Solos pastoris , trac­talus stigmoiogicus hebraeo- , biblicus , quo accentuum hebraeorum doctrina traditur,, variusque eorum in explananda Sacra Scrip­tura ussus ortenditur,, cum praef. D. M. Amst. 1738. Dissertt. selectae variae litterarwn et antiquitatum orient. Capita exponentes et illustrantes cum secundig novisgue disertationibus., orationibus et miscellaeneis orientaliaus auctae L. B. [734. Miscellanea sacra , Jesaiae cap. IV , Ps. CXXI et CXXII , aliaque aryumenta , tam theologica guam exegetica , enucleatia et exponentia. Inter illy eminent chew dissertationes , qua-rum altera demonstratur obligati° hominis Christiani ad sacram coenam , aller a complectitur errores viroram doctorum in delineando tabernacalo Mosis fig. aen. illustrata et ornata. Amst. 1753, 1754, 4°. Disp. exeg. dissertationem de Nilo et Euphrate , terminis terrae sanctae vindicans et illustrans. Ultraj. 1746 (tegen Iken to Bremen). Disp. exeg. de Nilo , terrae sanctae termino , priorem defen­dens , cum refutatione nuperrimarum objectionum. Antwoord op hetgeen I k en in Symbol. liter. Brem. T. III. p. 11, p. 388 had geantwoord. Praef. voor S. Rau , Diatr. de Epulo funebri yentibus dando ad lee. XXV : 6-8. Traj. ad Rhen. 1747, 8°. Philol. I et II de sacerdote castrensi veterum Hebrae­ corum. Auct. Hier. van Alphen , 1719. In Talmud Babylonicum. Praef. Traj. ad Rhen. 1626 , 4°. Redevoering over de geleerde Godvrugt. Leyd. 1743 , 4°. Verklaring over den XXVII Psalm. Utr. 1739. 4°. De ware wysheit op Kaaren tydt sprekende , of Leerredenen tot opbouwing en bevestiging in het allerheiligste Geloof , een- maal den Heiligen overgeleverd. Utr. 1747, 4°. De groote werken en aanbiddelijken wegen des Heeren , vol­yens den CI Ti en CV Psalm , ontleend en verklaard , verrijkt met praktikale, natuurkundige en andere aanmerkinyen. Amst. 1752, 4°. Heilige Mengelstoffen of verklaringen over het LIY Hoold­stuk van Jesaia , den CXXI en CXXII Psalm , benevens an­dere Godyeleerde en schriftmatiye stofien. Amst. 1755 , (verb. door Bernard Keppel). 4°. De CV I Psalm ontleed en verklaard , met doorwrogte aantee­keningen en aanmerkingen verrijkt , met eene voorrede van 4l6. Fogel over Psalm LX II : 2-3. Amst. 1758. Zie Saxe, Onom. T. VI. p. 301, Anal. p. 696 ; G. Stolle, ad Heumannum , p. 518. 553, Series Profess. ; Gerdes, Scrin antiq. T. I. p. II. p. 341, .Drakenborghiana LXII ; J. 0. Strodtman, ?%'ova erud. Europa , T. VI. p. p. 555-563, T. IX. p. 246, 247; van L e n n e p , Ill. Amst. Athen. Mem. p. 256, Nov. Act. Erud. 1743, Aug. p. 440-450, 1759, Junii T. I. o. 293-306; Herin- 5 5 g a , de Auditorio , p. 145-163 , Miscell. Duib. T. II. p. 395 ; Bibl. Brem. Cl. I. p. 68, Cl. II. p. 776, Cl. III. p. 160, Cl, IV. p. 1068 ; Rotermund; Gollen, Neues Gelehrt. Europa, T. VII; Nouv. Bibl. Ozer.; Kist en Royaards, Kerk. Arch. D. IX. bl. 499 ; Bouman, Geld. Hooges. D. II. bl. 119; S e p p , .T. Steenstra en zijn tijd, D. I. 131. 17, 41, D. II. bl. 113 vlgg. 132, 155, 157; Nay. D. VII. 127 , 281 , 282 , 368 ; van Kampen, Bekn. Gesch. ; B j b­renstahl, Reiz. D. V. 131. 465 ; Le Long, Jubelf. Boekz. 1756 ; Boekz. d. Gel. Wer. 1756, D. I. bl. 559, 646; Kobus en de Rive-court; Muller, Cat. v. portr. ; Cat. de Groe, p. 42, 52, 54 ; Arrenberg, Naamr. v. bock., bl. 354. MILAN VISCONTI ( DANIEL DE) , zoon van Jan de M i­lan V is co nti, kanunnik van O. L. V. (protestant) te Utrecht en baron van het H. It. rijk , bij patent van keizer Leopold van 11 Oct, 1696, en van Alexandrina Kriex, werd 8 Julij 1652 te Utrecht gehoren , den 28 April 1671 kanunnik, en huwde 26 Sept. 1682 Matbild a Jacoba Servais, hij wie hij ten minste een zoon verwekte. Men benoemde hem den 1 Oct. 1686 tot lid van den provincialen raad van Utrecht, welke betrekking hij nog in 1708 bekleed­de , blijkens de volgende bricven door hem aan Jacob W i 1­1 e m Imhoff geschreven Danielis de Mediolano vice-comitis .... de geniis suae ortu et scut° , Epistolae duae . tabulis genealogicis , nec non de­8criptione insignium familiarum , quae cognatione cum suet con­junctae cunt , stipatae p. p. 14. Achter de viginti Genealogiae illustrium in Italia familiarum van Imhof f. Amst. 1710 fol. In den eersten brief toont hij aan dat hij van Jan V i s-c on ti afstamt en dat Imhoff zich bedrogen beett , zeggende dat die heer kinderloos was gestorven. In den tweeden zendt hij hem zijn Genealogie. A n t o n i u s M a t t h a e u s noemt hem , 11 vir j udicii , ingenii et doctrinae pracellentis , senator , camerarius et judex Trajec­ tinus." Zie de Epp. ; A. Matthaeus, do Rebus Ultraj., pp. 302 ; P a­quot , Mem. T. III. p. 10. MILAENEN (MATTHIAS HORATIIIS VAN) , of, zoo als hij in de Genealogie voorkomt M a t t h e u s de Mediolano Vi­ cec o m es, afstammeling van dezelfde familie , zoon van H o­ r atius de Milan Visconti (de Mediolano Viceco­ mes) en van Maria Portenghen, werd 22 April 1632 te Utrecht geboren. Na zich op de regtsgeleerdheid te hebben toegelegd werd hij advocaat bij bet Parlement van Mechelen , en in 1697 advocaat fiskaal bij bet geestelijk hot aldaar,, waar hij den 26 Junij 1702 overleed , hij zijne huisvrouw A d r i­ ana Maria Longueval, dochter van Jacob Longueval, en Catharina van Wyck (geb. 18 Julij 1646) een zoon nalatende (die volgt). Hij schreef: In traclatum de re fundiarid a renal° Scaevold Petri Cuy­pen , .Eloquentium jurisperitissimo , anteguam e vivie deecederet, Magni Regii S'enatile consillario denominato, et pridie mortis declarato , inceptum , a Guilielmo Cuypers , causarum patron°, fratre non minus experientid quam sanguine german° , auctum et consummatum. Ode voor C u y p e r s bovengemeld tractaat. Motif de Droit pour lee Peres , Provincial , Gardien , et Convent des F. F. Mineurs a Malines suppliants , contre l'il­lustrissine Archev4ue , Prevost , Doyen. et ceux du Chapitre de l'Eglise metropolitaine de e. Rombaut. .Rescribents. in fol, Le different envoye a la Judicature de cette tour (du Par­lement de Malines) et y indecis entre les chanoines. Chanoines-Reguliers de l'ordre du Val des Escoliers , et du Cloistre de N. D. de Hanswyck en cette vile , dune part , et le seigneur Illustrissime Archeveque de Malines (Alphonse de Berges) d'autre. 24°. Zie .app. cet. ; Paqn (3. t , Mem. T. III. p. 10. MILA.ENEN (HORATIUS NICOLAAS VAN) of MILAN VIS­CONTI (DE) in de Genealogie de Mediolano Vicecornes , noon van den vorige , werd 15 Junij 1663 te Mechelen geboren , studeerde in de philosophie te Leuven , behaalde er de eerste plaatsen , legde zich vervolgens op de regtsgeleerdheid toe , werd advocaat bij den Grooten Raad der Nederlanden , in 1702 syndicus of raadpensionaris zijner geboorteplaats , na twee j aren adjunct van zijn voorganger W ill em Cu ype r s geweest te zijn. Den 29 Nov. 1706 ontving hij zijn ontslag en overleed den 12 Jan. 1709. Zijn afbeekling is door J a n van Orley vervaardigd. Hij was als regtsgeleerde bekend en gaf in het licht. Discussion hietorique, juridique et politique eur 1' Immunite reek des Bylieea, et autres lieux pieux ; sur l'usage des Excom­munications , leur origine, et leers forces, et sur le pre0exte, que M. l' Archevique de Matinee e'est donne pour excommunier le Procureur general du Roy avec des Re:flexions 821,2* l'ordon­nance du Grand-conseil du 8 1700. 8°. Instruction pour le Pensionaire Horace de Milan , confre l'Ecoutete et Magietrat de la vile de Matinee , in 4°. Memoire sur plu8ieurs points , qui concern? t les &oils de la vile de dillilenes. Hem wordt toegeschreven Lettre a Monsieur de ** 8ur l'Excommunication du Procureur general du Roy. Malines in 12° , tegen een geschrift van Go v a e r t s. Zie Epp. cet. ; P aq o t , 1. c. MILAN DER (JoHANNEs) , beer van Pouderoijen , secretaris van prins Maurits , den Eumenes van Alexander, gelijk G r o ti us hem noemt , bevriend met de meeste geleerclen van zijn tijd en zelf een geleerde •eruditionis amans , ipse erudi- 55* tissimus " sch reef Heinsius, die een fraai gedicht vervaar­digde bij gelegenheid dat hij , ofschoon oud , nog eene zeer schoone en jeugdige vrouw trouwde , welk gedicht hij Scaliger in zijn laatste ziekte voorlas. B au din s beschuldigt hem van zuinigheid of gierigheid. Hij schijnt Lips iu s ook ten dien aanzien reden tot klagen gegeven te hebben. Hij prijst hem echter in zijne brieven . Zie Delpr at, Lewes inodites de .T. Lipse , p. 12 ; D. Heinsii, Poem. p. 8; audii, Epp. p. 896. MILATZ. (F. A.) werd in 1763 te Haarlem geboren , ont­ving van Paul v an L i e n d e r eenige onderwijs in de tee­kenkunst , waarin hij een zekeren graad van bekwaamheid verkreeg , blijkens eenige landschappen met O. I. inkt en wa­terverw. Twee zijner fraaije teekeningen , door L. P o r t-m a n gegraveerd , te vinden in het werk , getiteld : Geschied­kunclig Gedenkstuk van het voorgevallene binnen Haarlem in 1799 , door A. Loosies , Haarlem 1803 , en in A. L oosj es, Hollandsche Arcadia 2 D. en Bijvoegsel Haarl. 1804 , 1805 , komen vijf bevallige gezigten van Haarlem voor en nog vier platen en een titelvignet door M i 1 a t z geteekend. Zijn etswerken zijn in den smaak van Ant on i e W at e r 1 o 0 en zeer geacht. Kra m m vermeldt een dertigtal. Hij over­leed plotseling den 17 Nov. 1808. Zijn kunstvriend en stad­genoot , Herman us van Brussel, vervaardigde zijn af­beeldsel naar het lijk , liggende in de geopende kist en bragt hem in prentteekening in koper. Zie van Eynden en van der Willigen, Immerzeel en Kramm. MILBOURNE (Lulu) , Theol. Dr. en van April 1700 tot Junij 1701 predikant bij de Engelsche gemeente te Rotterdam. In het laatst gemelde jaar werd hij , volgens St even , "rector of St. Etelburgh and lecturer of St. Leonard's Shoreditch , London." Hij gaf in het licht : The Catechisme of the Church of England , explained by short questions and answers , for the use of the .English Church in Rotterdam. Rott. 1700. 8°. Zie Steven, fist. of the Scottish Church in the Netherlands , p. 326, 332. MILDER (JusTus) , den 14 April 1681 aangesteld tot ordi­nair ingenieur. Part. berigt. MILDER (JoHANNEs vAN) , door I m m e r z eel en K ramm vermeld. Het is onzeker of hij in Vlaanderen of in Duitsch­land het levenslicht zag. Zeker is het dat hij in 1619 te Antwerpen in het beeldhouwersgild werd opgenomen , en van 1633 tot zijn dood de waardigheid van deken bij dit gild be-kleedde. Hij was beeldhouwer van den Aartshertog 11 b ert , van hem zijn Twee standbeelden in den grooten buik der St. Gedule to Brussel. Het marmeren groote kerkportaal , versierd met drie stand­ beelden , voorstelleiide: den Zaligmaker , twee Engelen , en het grafteeken der familie d e Moy s met drie standbeelden , de H. Maayd , St. Jan en St. Catharina , in de hoofdkerk to Antwerpen. Een marmeren standbeeld der H. Maayd aan het altaar van St. Roch , in de St. George kerk aldaar. Het marmeren hoofdaltaar in de kerk der addij van St. Michiel , (1622) vijt standbeelden (J. C. onder het zinnebeeld van den goeden herden , Pet rus, Paul us en twee enge­ len) in het koor aldaar. Zijne beeldtenis is door A. v a n D y c k geschilderd en door L. V o r s t e r m a n gegraveerd. Hij overleed to Antwerpen 21 September 1638. Zie Immerzeel en Kramm. MILDERT (ABRAHAM VAN) , tooneeldichter uit de eerste helft der 17. eeuw. Men heeft van hem: Virginia trsp. Amst. 1618, 4°. Harcilia trsp. Ald. 1632 , 4°. Boertiyhe Clucht : van Sr. Groen-Geel. Ald. 1643. Zie Wits en Geysbeek, B. A. C. Woordenb., D. IV. bl. 436; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. , D. III. bl. 168. MILDERT (JOHANNES VAN). Zie MILDER (JOHANNES VAN). MILEMAN (FRA.Nciscus) , in 1609 van Brugge geboren , R. C. priester , trad in 1636 , 27 jaren oud , in de orde der Jesuiten , leefde gedurende 27 jaren als missionaris van Neder­land to Groningen en overleed 17 Jan. 1667. Hij schreef onder den naam van Franciscus v an der B r ugghe tegen de Mennonieten. F o p pen s geeft in zijn Bibl. Belt'. T. I. p. 300 de titels der door hem geschrevene werken op. Lie JOcher. MILHEUSER of MILHEUSSER (Jumus) bloeide in het midden der 176 eeuw als kunstgraveur to Luik. Men heeft van hem o. a. een zeer groote Topographische voorstelliny der stad Lnyk , een Platten grond der stad Schoonhoven en relief , beide in het Tooneel der steden van 's koninys Nederlanden enz. bij Joan B l a u w. Amst. 1650, Atlas form. Zie K r am m. MILIUSE). Op Cat. Goll van Frankenstein. Amst. 1833 , komt eene teekening van dozen overigens onbekenden meester voor , voorstellende een oud man, teekende naar een pleisterhoofd. Zie Kramm. MILIUS (JoilANNEs). Zie MYL (J. VAN DER). MILIUS (ABRAHANUS). Zie MYL (ABRAHAM VAN DER). MILIUS (P. J. MEESTERS) schreef : Waarneming eener zenuwaatige onttiteking-koorts, benevens eerige algemeene aanmerkingen over de genezinyen der zenuzo­koortsen. Middelb. 1818. 8°. Waarneming eener alyemeene verstijving (tetanos) in Moll en .Eldik, Prakt. Tijds. v. d. Genee8k. 1823 , 8upplem. Band I, St. 3, bl. 193. Zie Holtrop, Bibl. Ned. Chir. p. 226. MILLENIUS (HERMANNUS) behoorde tot de onderteekeiiaars der acta van het synode te Wezel , 1668, dat hij zelf echter niet bijwoonde. Zie 'sG ray esan de, 200jarige gedacht., bl. 220; Kist en Roy­aar ds, Archief (2e serie) D. V. bl. 257. MILLESIUS (WicHER), in Friesland geboren , was tot 1565 to Norden in Oost.Friesland , als predikant in dienst. In 1560, 1566 en 1579 heeft hij te Helpen en Groningen het dienstwerk waargenomen. De Embders hebben hem een en andermaal te vergeefsch als predikant begeerd. In 1584 over­leed hij als predikant te Hinte. Hij was een wakker en ge­leerd man. Zie Meiners, 0.-Friesl. kerkgesch. , D. I. bl. 460 , D. II. M.. 3-90; Brucherus, Gesch. d. kerkherv. in de provincie Groningen , bl. 220, 226. MILLIES (HENRICUS CHRISTIANUS), Art. lib. Mag. Ph. Dr., werd in 1803 predikant bij de Luthersche gemeente te Kui­ lenburg, in 1808 te ?urmerend. Hij kwarn als hoogleeraar te Harderwijk in aanmerking en had als geleerde en onder­ wijier grociten roem. Hij schreef : _Di8s. Philos. de superstitione. Hal. Sax. 1801 , 8°. Dim de ?mu librorum V. T. Apocryph. et N. T. interpreta­ tione, ju8ti8 finibus regendo. Hal. Sax. 1802 , 8°. Zie Schultz Jacobi en Nieuwenhuis, Bijdr. St. II. bl. 174; Bouman, Gesch. d. Geld. Rooges., D. II. bl. 543 , 544. MILLIES (JAcoBus) werd den 9 Julij 1767 te Deventer , waar zijn vader predikant bij de Luthersche gemeente was , geboren , ontving na diens dood onderwijs op de teekenschool te Amsterdam en behaalde er in 1785 den eersten prijs. Ook wijdde bij zich ander 11. Vinke le s en C. Brouwer aan de graveerkunst en was zoo voor hem als voor Ploo s v an A m s t el, Pi e r r e Lyon et en anderen te Amsterdam en 's Hage werkzaam. In 1797 graveerde hij te Parijs , waar­ heen familieomstandigheden hem drongen te gaan , met A. Hulk Jacobs z. en P. Groenia de platen voor een aan.-tal werken. Twee jaar later (het midden van 1799) reisde hij tot herstel zijner gezondheid naar Spanje , en was daar werk­zaam voor den Hollandscben gezant. Een jaar later keerde hij naar Parijs terug , waar hij zijn graveerwerk , het miniatuur schilderen en boetseren in was voortzette , en gelijk hij reeds vroeger gedaan had , onderwijs in het Hoogduitsch , Engelsch , Italiaansch en Spaansch gaf. In 1804 keerde hij naar zijn vaderland terug , en was achtereenvolgens te 's Hage in ver­schillende betrekkingen werkzaam , zoo als aan het Groot-Ze­gel , het Departement van Finantien , conservator van het kunst­kabinet aan 's rijks bibliotheek (1808) , in welke betrekking hij zelfs wel persoonlijk graveerde en de kunstschatten dier ver­zameling , zooveel mogelijk , aan de plunderzucht der Franschen Commissarissen trachtte te ontrekken. Hij overleed te 's Hage 19 Nov. 1813. Een zijner eerste werken was een klein protret van Dr. M. Luther op den titel van het Luthersch gezangboek (Amsterd. en Arnhem 1789) , sedert werkte hij veel, doch wilde onder Been zijner werken zijn naam plaatsen , en week slechts door toeval daarvan een paar malen af. K r a m m schrijft pl. 31-40 en 51-63 van het door W. de Haan uitgegeven werk van E. Lyonet _Recherches sur l'Anatomie et les Meta­morphoses de differentes especes d'Insectes , Paris 1832 4°. aan hem toe , gelijk ook de platen voorkomende in T. S p e e­le v e Id , Brieven over he eiland Walcheren , 's Hage 1808 , 8°; de Vignetten v66r Tafereelen en Menyelingen voor het verstand en hart , uit het Dagboek van een rampspoedigen, Leyd. 1810 en voor de Geschiedenis eener allerzeldzaamste vrouwenzoraak, Leyd. 1810 de platen met zegels voorkomende in D. I. der Geschiedenis der Heeren en Besch,rzjving der stad van der Goude, Amst. 1813. Behalve eenige portretten zijn van hem verschil­lende proeven van gravure au burin bekend , door Kr amm vermeld. Hij huwde Anne B o r n e t : die hem o. a. twee zonen schonk J. A. L. M i 11 i e s geneesheer te Hengelo en H. C. Millies, hoogleeraar te Utrecht. Zie Kramm. MILL (DAvin). Zie MIL (DAvin). MILL (S. M.) , weduwe van H a r s camp, leefde in de 2e helft der 17 e eeuw , en maakte zich als dich4eres , o. a. door een Lijkdicht op om P. Boddaert, bekend. Zie van der A a , N. A. B. C. Woordenb. MILLIUS (DAvin). Zie MIL (DAviD). MILO , een monnik van St. Amand , in het kerspel van Doornik , hloeide van 840-871, zijn sterfjaar. In zijn jeugd schreef hij het vita St. Amandi, l'raj. Episcopi , defuncti /1. C. 684 versibus hexametris ad Haimonum Monachum Vedastinum. libris IV , uitgegeven door H e n s c h e n i u s in Acta Sanct. T. I. Febr. p. 873-888, cum nobs in Mabillon Sec. 2 Acta Sanct. Bened. p. 719 seq. Ook schreef bij: Sermo de Translatione corporis S. Amandi , ejusque ordinatione et dedicatione templi in Actis Sanctor. T. I. Febr. p. 889--891 de elevatione corporis S. Amandi p. 891-893 en in Ope- . 7-a Philippi Havaenyi. Paris. et Duaci 1621. fol. Sermo de S. Principio , fratre B. Remiyii Remensis , .Episcopo A°. 506 defunct° Suessimensi. editunt a Surio 27 Septem­bris. Libri II de laude pudicitiae et sobrietatis , in hands. op de bibliotheken van Cambridge en Leyden. De Prologus is uitgegeven door Magnus Crucius in Diss. Epistol. p. 42 seq. Confliclus veris et homis , uitg. door 0 u d in u s , T. II. p. 326-328. De St. Cruce , Carmen Hexametrum duplex , in modum sphaerae inyenissime composilum. Ms. Carmina de laude parcitatis. Ms. Be arte metrica liber. Ms. Epistolae ad disversos. Zijn bloedverwant en leerling H u c b a l d u s, die ook zijn carmen de laude parcitatis uitgaf en aan Karel den K a l en opdroeg , heeft zijn epitaphium vervaardigd , dat men vindt in Acta Sand. T. III. Junii 16 , p. 16. Zie Fabricius, Bibl. Med. et Inf: Lat. T. V. p. 241 , 242; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 676; Edmund Martene, Anecd, T. I. p. 46; Miraeus, ad Sigebertum, p. 105; Jocher. MILST (NICOLAAS vAN) , pastoor van bet Bagijuhof te Bre­da, een vrij vloeijend volksdichter in den smaak van Cats en P o ir t e rs. De drie volgende werkjes zijn door hem in proza geschreven , maar met versjes doorweven : Jezus yhekruyst , en yhestorven vow- het J'Pelvaren van den Mensch , ofte het vermaeck der Ziele , besthende in vijf Medi­tatien op de v ie ylorieuse wonderen van den Gecruysten Jesus. Antw. 1693 , 12. Christelycke Beweegh-Redenen tot eene sago vreese , om of te weiren alle soryeloosheidt der Siele. Den derden druck ver­ meerdert tot een volkomen werxken. Hij wordt e'en saliyh man yeseydt , die steeds in vrees syn leven leydt. Breda 1703 , 12°. He houte sleutelken tot openinye van het Afenschen-Hart , yepast op eeniye woorden van d'Evanyelien die Sondayhs , na '8 Heyliyh days door het yeheel jaar en op eeniye bijzondere feesten , oock al de dayen van den vasten in de kercken worden vooryelesen. Daer komen noch by eeniye leskens voor den Advent. Antw. 1706 , 12°. Van Milst overleed omtrent 1705. Zie Hermans, Mengelw. D. I.; v. d. A a , N. B. A. C. Woor denb. o. h. ; Cat. van het N. Brab. Genoots. , bl. 69. MINCKELERS (JoHAN PETER) , in 1748 te. Maastricht ge­ boren , hoogleeraar in de Natuur- en Scheikunde te Maas­ tricht , lid van de eerste klasse van het Kon. Ned. Inst. , van de Akademie van Wetenschappen en Fraaije letteren te Brussel en van de Provinciale Commissie van Geneeskundig toeverzigt in de Provincie Limburg. Hij was een man van uitgebreide kundigheden , die tot de oprigting van een physiseh kabinet en scheikundig laborato­rium te Maastricht medewerkte. Hij gaf slecbts een werk uit, dat in 1784 volgens P o g g e n d o r f f te Leuven verscheen , be­staande uit eene verhandeling , waarin hij , naar men beweert , de eerste was , die de ontvlambare eigenschap van het gas uit steenkolen te trekken aantoonde. Het was getiteld : Mem. sur l' air inflammable tire des differantes su6stance8 , Louvain 1784. Hij overleed te Maastricht 4 Julij 1824 in den ou­derdom van 76 jaren. Zie Konst. en Letterb. 1824, D. II. bl. 36. MINDEREN (RAAB) gaf : Raadgeving voor sekere lever siekte, mitsgaders consilium medicum in pest en andere /mete siektens. Amst. 1699. Zie Abeoude, Naarnr. , Aanh. bl. 141. MINDERHOUT (HENDRIK VAN) , niet to Amsterdam , maar in 1633 te Rotterdam geboren , liet zich in 1664 te Brugge in het St. Lucas gild inschrijven en vertoefde er tot 28 Febr. 1672 , en overleed aldaar den 22 Julij 1696 en werd in de Domi­nicaner kerk , voor het altaar begraven. Hij heeft zich naam ge­maakt in het schilderen van stifle en woelende waters , rijk gestoffeerd , doch waarin de figuren niet aan het overige be­antwoorden. Hij was ook een liefhebber der rhetorica en werd te Antwerpen als zoodanig in 1670 in het gild ontvangen. Hij huwde 3 Febr. 1664 te Brugge Marguerite v a n de n Bro e c k e, en ten tweed; malen te Antwerpen Ann a V ictoir e C laus , die hem 5 kinderen schonk. Zie Immerzeel, Kramm. MINELLIUS (JOHANNES) werd omstreeks 1625 te Rotter­dam geboren , bezocht aldaar de Erasmiaansche school , waar hij in 1650 aan geplaatst werd. Hij hield zich ook onledig met de uitgave van verschillende classieke schrijvers , die hij met uit­voerige aanteekeningen tot schoolgebruik verrij kte. P e t r u s Burman had tenet weinig met deze aanteekeningen op , en stelde ze op een lij n met die van F a r n a b i us, doch anderen gavel er grooten lof aan. In het laatst der 17° en begin der 18e eeuw waren de editien van Min ell i us algemeen op de vaderlandsche scholen in gebruik , doch in de laatste vijftig jaren zijn zij er als pontes asinorum van geweerd. De Jesuit Jouvarci, Carpzo vius, Cellarius, Junc­k e r us namen hem bij het schrijven hunner aanteekeningen op Terentius, Horatius, Ovidius, Marte alis en an­dere classici tot model. Hij overleed omtrent 1683. Uitgavcn van Min ellius : C. Sallustius Cri,spus , primus in Historici , seu Bellum Cati-Zinarium et Jugurthinum , cum commentarii8 J. M. Roterod. 1653, in 16°, Hagae , Amst. 1665 in 16° , Roterod. 1695 in 16° , Francofurti 1706 in 12° , Lipsiae 1706 in 10° , Amstelod. 1720 in 12°. (Ad ultimain Wassii editionem diligenter castigata). Valerius Maximus , Annotationibus illustrates a J. M. Ro­terod. 1621 in 16° , in 1671 16°, 1681 in 16° , Hafniae 1703 in 12°. Yalerii Maximi Dictorum Faclorumque memorabilium libri novem, Annotationibus illustrati , operd J. M. Parisiis 1726 kl. 12°. L. Annaeus Florus ; cum Notis selectissimis J. M. Ad­didit Lucium Ampelium etc. Roterod. 1664 in 16° , 1670 in 16°. Met den titel L. Annaei Flori rerum Romanarum libri qua­tuor , Annotationibus in 21824M studiosae juventutis , instar coin­mentarii , illustrati , auctore J. M. Quibus accedunt Excerp­tiones Chronologicae , ad Flori historian accommodatae. Additus denique L. Ampelius ex bialiothecet Salmasii , ibid. 1680 in 16° , Amst. 1683 in 16°, Roterod. 1896 in 16°, Hafniae 1700 in 12°, Lipsiae 1764 in 12°. Publii Terentii Ceomoediae sex ; quibus accedunt Notae margi­naks J. M. Roterod. 1665 in 16°, 1670 in 16°, 1702 in 16°, Lipsiae 1713 in 16°. Ook gaf hij een Ned. overzetting van Terentius (Rotterd. 1663 , 12°). Audomari Talaei Rhetorica ; cum Annotationibus J. M. Ro­terod. 1666 in 12°. .Maronis Opera ; cum Annotationibus J. M. Roterod. 1666 in 16°; Rotomagi 1703 kl. 12° , Lipsiae 1708 , 1712 in 12°. Ad editionem P. Maasvicii castigata , cum An­ notationibus J. M. Amst. 1750 , 12°. Quinti Horatii Flacci Poemata, cum commentariis J. M. Praemisso Manutii de Metris Horatianis Tractatu et ad­juncto indite rerum et ver6orum copio8issimo (4e uitg. locupletis­simo). Roterod. 1668 in 12°, Londini 1676 kl. 12°. Cum Notis marginalibus J. M. , commentario D. Frederici Rappolti , et supplement° L. Joachimi Felleri. Lipsiae 1678 , 2 vol. in 8° , Roterod. 1700 in 16° , Lipsiae 1704 in 12° , Lugd. Bat. 1744 in 12°. Publii Ovidii Nasonis Tristium libri quinque ; cum Notis perpetuis J. M. Adjunct° Indite copiosissimo rerum et verbo­rum , CUM in textu, turn in notes, memorabilium. Roterod. 1684 in 16° , Francof. 1701 , 12° , Lipsiae 1724 , 12°. Lei­dei 1736 in 8°. Pubtii .MetaMorphoseon libri IV, cum Anotatithii-bus posthumis J. M. Roterod. 1686. 16° , Franco. 1701 in *0°. Cum iinnotationibus posthumis J. M. Quad Magna ex parte supplevit atque emendavit Petrus Raba& Ainst. 1729 ; met de gedichten van M a r g a r et a Rip en Breinen,sis en David van Hoogstraten. Publii Ovidii Nasonis Opera cum hogs perpetuis J. M. in Tristium libros , et ejusdem Annotationiaus posthumis in Melamorphosedn libros , quad magna ex parte supplevit atque emandavit Petrus Rabus. Roterod. 1697 kl. 12° , 2 vol , 1710 in 12° , Londini 1731 in 12°. M. 1'. Ciceronis Bpistolarum libri XVI ad familiares , ut vulgo vocantur ; cum "Innotationibus J. M. Roterod. 1702 , 12° , Lipsiae 1732 in 12°. P a q u o t vond de volgende edities cum notis J. M. doch waarschij nlij k zijn. ze slechts ad modum J. M. , Pub. Ovidii Nasonis Lieroidum .Epistolae. Francof. 1702. 12° , Lipsiae 1719. 12°. C. Suelonius Tranquillus. Lipsiae 1706. 12°. C. Plinii secundi Epistolae. Lipsiae 1712. 12°. Q. Ourtius Rufus de rebus gestis Alexandri M. Lipsiae 1714. 12°. Claudianus. Lipsiae 1715. 12°. P. Ovidii Nasonis Etegiaram de Ponto libri quatuor. Lip­ siae 1719. 12°. Phaedri Fabularum libri quinqae. Lipsiae 1724. 12°. Ad modum Minellii Cornelius Nepos de exellentibus vitis : Notis perpetuis ex Longolio , Lambino , Schotto , Boeclero , Buchnero , .Bosio , Cellario , aliisque , ad modum J. M. illustralus. 4djecta suns Fraymenta Schottiana et Index selectissimus. Amst. 1705 in 16°. M. T. Ciceronis libri tres de officiis : addito Catone Laelio , Paradoxis et Somnio Sciponis ; juxta recensionem Graevianatn emendati , et cum .Notis perpetuis instar comm,entarii ad modum J. M. illustrata. Amst. 170 /. in 16°. Sulpitii Severi Historia sacra; ubi textus , collation in­stituta cum antiquissimis editionibus Philologice , ad Linguae Latinae accuratiorem counitionem , et Antiquitatem Historiam que sacranz spectantibus , atqui ad modum J. M. substratis , illustratur. Adjecta est Vita Sulpitii , cum judicio de Scriptis et st iyco Mims , nec non Index rerum et verborum. LipSiae 1711. 8°. Min elli us liet aanteekeningen na op J u s t i n us en J u -v en alis, die Arnold Leers in 1685 in het licht beloofde to geven. Zie Saxe, Onum. T. V. p. 7: J. Fabrieii, Hist. Bibl., P. V. p. 323 ; C. H. H e u in a n n i , Via ad Hist:, Liber CVI , § XXIV XXV, p. 355-366; P. Burman, Praef. ad .Tustin, 1721; Pa- quot, Mem. T. XVII, p. 244-263; Moreri, Woordenb. der Zamenl. ; Kobus en de Rivecourt; Jocher; Rotermund, Biogr. Univ. , Nouv. Biogr. genor. MINNE (JAN), kapitein van het schip den Prins te paard, behoorende tot de vloot , die op de terugreis van Gottenburg , den 11 Nov. 1683, door een hevigen storm overvallen werd. Hij kwam in dien storm met zijn schip om. Zie J. C. de Jonge, Gesch. v. h. Neerl. Zeew. , D. I. bl. 402, 403: MINNE (JEAN BAPTIST A.) werd in 1734 te Wacken ge­boren , en leerde het historic schilderen te Parijs , waarvan in de kerk te Wacken nog proeven voorhanden zijn , zoo als eene heiliqe familie, het kind Jezus lief koost eene duif,, Petrus door den .Engel uit de gevangenis verlost. Hij overleed in 1817 te Wacken. De vader van Jonkhr. Eugene van M a l d e g h e m sprak bij zijne ter aardebestelling een rouwklagt in verzen uit. Bij dezen laatsten berusten nog eenige portretten en schetsen van zijn hand. Zie Kramm. MINNE (ARNOLDUS) verdedigde als student in de Godge­leerdheid te Leyden met Abraham du Pon, den 16 en 20 Nov. 1715, te Leyden, onder Taco Haj o van dell Ho-n e r t , een dissert. de argument°, scopo , occasione et method° Epistolae Pauli ad Romanos. Hij werd in 1719 als proponent te Zoeterwoude beroepen , vertrok in 1726 naar Deventer en overleed aldaar in 1729. Zie Vrolykhert, Vliss. Kerkherh. , bl. 238; Brans, Kerk. Beg. bl. 63. MINNEBODE (REONALD) uit Dordrecht , toonde zich ge­negen om Ge rard B r on k horst, kanunnik van St. Salvator te Utrecht , door het voorschieten van reiskosten in staat te stellen tot het ondernemen van den verren togt naar Rome , ten einde op de nieuwe inrigting te Windesheim des pausen goedkeuring erlangen. Hij leefde in het begin der 14e ceuw. Zie Chron. Windesh. p. 163; Delprat, Broederl. en G. G r o e t e, bl. 218. MINNEBROER (FRANs) , bloeide omtrent 1540 te Meche­ len. Hij was een bekwaam schilder in olieverw. In de L. V. kerk aldaar zag men van hem een vlugt naar Egypte, met uitmuntend geschilderde beelden en boomen , in de kerk van O. L. V. te Hanswyk , buiten Mechelen , een tafereel met voor­stellingen uit het leven van Maria, o. a. het bezoek bij Eli­sabeth enz. MINNECO VIUS (MATTHIAs) , te Maastricht geboren , bloeide onder de regerina van Maximiliaa n. Hij behoorde b tot de orde der Kruisdragers (crusiferi) en vervaardigde eon uittreksel der : Musica Boethii et Th,eologia Naturalis Sebeidi Hispani. Zie Sweertii, Ath. Belg. p. 560. MINNEN (LEVINAS VAN DER) gaf in bet licht: Den eerlycken Pluckvogel, verciert met veelderleye Pluymkens van Minneliedekens , Herders-sanyen, Drinck-liedekens en veel ander vermakelycke en boertige cluchten, uyt gebroeyt door Jonkheer van der Minnen. Antw. 1669. Den 8 druck op een nieuw oversien en veel plaatsen verbetert. tilnewerpen, By de weduwe Zndries Paulus Colpyn, 24°. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. , D. V. bl. 436. MINNEMA. Een Friesch adellijk geslacht te Harich in Gaasterland en te Leeuwarden gevestigd , op welke beide plaat­sen het kasteelen had. Veel lof verwierf de raadsheer Frans Minnema, die tevens Olderman van Leeuwarden en Griet­man van twee distrikten was. Zie de Genealogie van dit geslacht in het Stamboek van den Frie­schen adel. MINNES (LUITGRE) , Grietman van Stellingwerf Oosteinde , 1540. Zie van Sminia, N. Naaml. v. Grietm. , bl. 390. MINNEGHEM (GERARE VAN) , raad in den Hove Provin­ciaal van Holland , Zeeland en Friesland, werd met zijne ambt­genooten Coenraad de Leu van Wilhem en Pieter Alexander baron van Bachelaar in 1787 door Willem V naar Zeeland gecommitteerd om beschikkingen omtrent de regering te waken. Hij was bekend als een onmatige ijveraar voor de stadhouderlijke partij. De beide andere heeren waren gematigder. Zie very. op W age n a a r , D. XVII. bl. 138, 139. MINTARNUS (ANTONIIIS SEBASTIANUS). Valerius An­dreas, Foppens en van Heussen noemen hem een Utrechtenaar , wijl hij den bijnaam Trajectinus aan nam , doch dezen ontleende hij niet aan Utrecht maar aan Trajetto een kleine stad in bet koningrijk Napels, op de puinhoopen van het oude Minturnes, waaraan hij ook den naam ontleende. Hij was bisscbop van Ugento in het land van Otrante , ver­volgens van Crotona en lid van het Concilie van Trente. Men hield hem voor een der geleerdste mannen van zijn tijd en hij gal belangrijke werken in het licht. Hij overleed 15 Julij 1565. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 76; van Heussen, Bat. Scori , T. II. p. 138 ; Burman, Traj. erud. p. 229 ; Nicodem. Addit. ad Toppii Bibl. Neopol. p. 23 ; Crescimbeni, Istoria della volgar Poepa lib. II. p. 156; Ughelli, Ital. sacra, T. IX. 111 en 387 ; Rapin, Avertiss. sur les Reflex. touchant la Poetique ; P a q u o t, Mem. T. II. p. 156, 157. MIRAEUS (AuBERTvs) of MIRE (Amon LE), zoon van Willem le Mire en Jeanne Speeckaert, werd den 10 November 1573 te Brussel geboren , studeerde te Douai , on­der G e o r g i u s Colvenerius, en te Leuven , waar hij een der uitstekendste leerlingen van Justus L i p s i us was. Na­derhand omhelsde hij den kerkelijken staat , en werd in 1508 kanunnik van de Cathedrale kerk te Antwerpen , daarna score­taris van zijn oom , den bisschop , bibliothecaris van het ka­pittel , Protonotarius A postolicus enz. In 1610 zond zijn oom hem naar Holland om zich aldaar te verzetten tegen eenige be­lemmeringen , welke de. Roomschgezinden in sommige plaatsen van het bisdom van de zijde der Staten in hunne godsdienst ondervonden , en die men strijdig achtte met de bepalingen van het bestand. In het volgenden jaar ging hij naar Douai om voor eenige beurzen , die zijn oom er gesticht had , te zorgen. Bij deze gelegenheid werd hij Licentiaat in de Godgeleerdheid. Kort daarop benoemde hem de aartshertog Alb er t u s tot zijn eersten aalmoezenier en bibliothecaris , en in 1624 werd hij deken der O. L. V. kerk te Antwerpen en viscaris-generaal van den bisschop. Hij overleed te Antwerpen den 29 Octo­ber 1640 , in het 6 7 ate jaar zijns ouderdoms , en werd in de Cathedrale kerk , waar zijn grafschrift gelezen wordt , begraven. M i r a e u s stond in betrekking met de uitstekendste geleer­den der catholijke Nederlanden , zoo als Andreas Scho t-t,u s , Rosweydus, Bucherius (Boucher), Cornelis en Hendrik Lancelotus (Lan celotz), Christopho­rus But,kens, te.nedictus Haeftenus, de Rub ben­sen, Franc. Sweertius, Nicolaas Rochox, Gasp. Gevarti us en, anderen, die hem hielpen bij het zamenstellen zijner werken. Deze werken zijn zeer talrijk en hebben meest alle betrek­king tot kerkelijke oudlieden , -Yoornamelijk van ons vaderland. Vole , bijzonder die , welke over de geestelijke of monniken ogden handelen , zijn zeer opperylakkig. Welverdienden roem verwierf hij, echter door het verzamelen en uitgeven van een groote menigte openbare stukken uit vroegere eeuwen. Hij gal in het licht : Elogia illustrium Belgii scriptorunt qui vel Ecclesiain Dei propugnarunt , eel Disciplinas illustrarunt. Centuria Decadi­bus diiiincta Anti. 1602. 12°. It. auctius edita , ibid. 1609. 4°-. Hij volgde Paulus Jovius, na. ..TractatuS de Beguinarunt oriyine. Antv. 16n, ook gedeel­ telijk te vinden in zijn Chronicon Cisterciense p. 167-208. gaf dit stukje in het licht , toen zijne zuster C a t h arin a 1 eEr e , te Brussel bagijn werd. Blepchu,se Iii84oric:oruin Belyii. nondum typis editorum. Antv. 1606 , 12°. Pru..x. 1622. 121. Ook in de Bibliotheca Ms. Belgii van Antonius Sanderus, T. I. p. 20. Vita Asti Lipsii, Sapienticte et Literarum Antistitis. dub. Miraeus ex scriptis illius potissimum concinnabat. Antv. 1609. 12°. Ook in de 2° uitg. der. Elogia, en in de Fama posthuma J. Lipsii. Origins Coenobiorum .Benedictinorum in Belgio : quibus antiquae Religionis ortus progres8usque deducitur. Antv. 1606. 12°. Elogia Illustrium Gentis Spinulae. Antv. 1607. 4°. Colon. 1611. 4°. Rerum Coto orbe gestarum Chronica a Christ() nato ad nostra usque tempora , Auctorious Eusebio Caesariensi Episcopo , B. Hieronymo Presbyter° , Sigeberto Gemblacensi Monacko , Ansel­mo Gemblacensi Abbate , Auberto Miraeo Bruxell. aliisque om­nia ad antiquos codices mss. partim comparata , partim nunc primum in lucem edita opera ac studio ejusdem A. M. Antv. 1608, gr. 4°. Vooraf : Pauli Petavii de Epocha armo­r= Incarnationis Christi , de Indictionibus , et variis ah an­nis Christi supputandi modis , vroeger gedrukt Paris. 1601, 4°. De SS. Virginibu8 Coloniensibus Disquistio. Antv. 1608. gr. 4°. Origins Cartusianorum Monasteriorum per orbes universum. Td. 1609. 12°. Origines Ordinum Equestrium , sive Militarium , Libri duo. Antv. 1609. 4°. Colon. 1608 , 12°. In het Fr. Origin deschevaliers , et ordres Militaires. Anvers 1609. 12°. Notitia Episcopatuum orbis universi; item Codex Provin­cialis veins e Cancellaricl Romany excerptus. Paris. 1610. fol. Ook met den titel : Notitia Patriarchatuum et .drchi-.Episco­patuum °Wis. Christiani ; item Codex Provincialis Episcopa­tuunz vetus et novus. Antv. 1611. 12°. Verm. met 2 boeken met den titel : Notitia Episcopatuum orbis Christiani ; in qua Christianae Religionis amplitudo elucet , Libri V. Antv. 1613. 8°. Rerun Brabanticarum Libri XIX , auctore Petro Divaeo Lovaniensi ; studio Aub. Miraei , Canonici Antverpiensis, pri­mum nunc editi et illustrati. Antv. 1610. 4°. Histoire de l' Origin et Institution de divers ordres et con­gregations Religieuses , qui gardent la Regle et Profession de S. Augustin. Avec l'origine des ordres de S. Benoist et de Francois , en bref. Anvers 1611. 12°. Vita et Martyrium S. Alberti , Cardinalis , et Episcopi Leodiensis , auctore Aegidio Leodiensi, Aureae Vallis Monaao ordinis Cisterciensis , e Ducatu Luceburgensi. Antv. 1612. fol. Oratio in Exequiis Ruclolphi Li Imperatoris , habits "Int­verpiae. Antv. 1612. 4°. Ordinis Praemonstratensis Chronicon. In quo Coenobiorum istius instituti per orbem Christianum origines , Viri item sanc­titate scriptique illu8tre8 fideliter recementur. Colon, Agripp. 1613 , 12°. — her achter Vita venerabilis Haytonis , Regis Armeniae , postea ordinis Praemonstratensis canonici , ex diver­sis Auctorious collecta. — Vita venerabilis Hroznatae Teplen­sis et Choliessoviensis Monasteriorum in Bohemia fundatoris , a .Religioso Teplensi , Mims aequali , conscripta. .Ex vita Mar­tyrum Gorcomiensium Auctore G. .Estzo .... de duobus fratribus Praemonstr. Ordinis , Adriano Hilvaribecano et Jacobo Lacopio — Dissertatio de Antverpiensis Ecclesiae ori­gine et prograsu. — Auctarium (Chronici Praem.) ex Ro­berto .dltissiodorensi. — Ex Promptuario Antiquitatum sacra-rum Tricassinae Dioecesis a Nicolao Camuzaeo , Trecis an. 1610 , edito. — Elenchus Coenobiorum ordinis Praemon8traten­sis in Belgio , 8eu Gernania 19zieriore. Chronicon Cisterciensis Ordinis a S. Roberto Abbate Molls­mensi primunz inchoati , postea a S. Bernardo Abbate Clare­vallensi mirifice aucti, ac propagati. Colon. 1614. 12°. Origina Benedictinae , sive illustrium Coenobiorum Ord. S. Benedicti , nigrorum Monachorum, per ltaliam, Hispaniam, Galliam , Germaniam , Poloniam, Belgium , Britanniam, aliasque Provincias, Exordia ac Progressus. Colon. 1614. 12°. Canonicornm .Regularium Ordinis S. Augustini origines ac progressus per Italiam, Hispaniam, Galliam , Germanianz, Belgium , aliasque orbis Christiani Provincias. Colon. Agrip. 1614. 12°. .Epigrammata de Viris sanctimonid illustribus ex Oraine Prae­monstratensi , juxta ea , quae e variis .ductoribus collecta sent per R. D. .dub. Miraeum. .Edidit Joannis Baptista Wile Antverpiensis. Lovan. 1615. 4°. De Collegiis Canonicorum (volgens N i c e r o n verkeerdelijk .Regularium S. Augustini) per Germaniam , Belgium , Galliam, Hispaniam , ltaliam, aliasque ordinis Christiani Provincias , Liber Singularis. Colon. Agrip. 1615. 12°. Ordinis Carmelitani ab Elia Prophetti prinzum inchoati , ab Alberto Patriarchtz Hierosolymitano Vitae regulii temperati, a M. 2'heresia virgin 'Espana ad primaevam disciplinam revo­cati , origo atque incrementa. Antv. 1610. 12°. Ook in De ortu et program, ac viris illustribus ordinis .... de Monte Carmelo Tractatus Joannis Trithemii Auberti Miraei et Joannis de Corthagenet. Accedit catalogue illustrium scriptorum ejusdem ordinis. Colon. 1643. 12°. Origines Virginum Ordinis B. Mariae Virginis Annuntiatae. Antv. 1618. 4°. De statu religionis Christianae per Buropam, Asiam , Af­ nicanz et orbent novum Libri quatuor. Colon. Agrip. 1636. 12°. Lugd. 1620. 12°. Helmstadii 1 671. 12°. Originum Monasticarum Libri ITT, in quibus Ordinum omnium .Religiosorum initia ac programs breviter describuntur — Qui­bus , eocienz Autore, dictarum Oriyinum Auclarium, seu Liber guintus et °ratio in laudem S. 7homae Aquinatis accesserunt. Colon. Agrip. 1620. 12°. Laudatio S. lhomae 4qui2zatis , ejusque doctrinae, dicta Bruxellis in Aede sacra P. P. Dominicanorunz , Idibus Mar­tii , Anno 1619. ook achter het vorige. Geographia .Ecclesiastica, ordine Alphabetic° digesta. Lugd. 1620. 4°. Commentarius de Bello Boheinico , Ferdinandi II. Imp. am­spiciis feliciter gesto. Brux. 1621. 4°. Colon. 1622. 12 °. Serenissinzi Alberti Belyarum , Principis Elogium el Funus. Brux. 1622. 8°. De Windesimensi , Lateranensi , Aroasiensi et Congregatio­nibus aliis Canonicorunz .Regulariurn , ord. S. Augustini. Ac­cessit vita et translatio corporis V. Joannis 1?usbroquii, ord. ejusdem, in Viridi Valle , prope Bruzellam , An 1622, die 8 Nov. facta. Brux. 1622. 1 z,°. lasti Belgici et Burgunilici , sire Historiae Reruns Belyi­carum juxta dies in quibus evenerunt. Brux. 1622. 12°. Isabella sancta , Elisabetha Joannis Bapt. mater , Elisabetha Andr. .Regis Hung. firm, Isabella regina Portugalliae , Isabella S. Lud. Galliae Regis soror. Brux. 1622. 8°. De vita Alberti Pii, sapientis , prudentis Belyarum Princi-pis Conmentariue .dccedunt seorsinz Laurentii Beyerlinck et aliorum de eodenz principe Antv. 1622. 4°. 1634. fol. L'logia et Testimonia Variorum de V. Joanne 1?usbroquio , Priore monasterii Viridi Vallis. (Quod est Canonicorum Re­gulariurn , ord. P. Augustini , in Silvd Sonia prope Bruxellam) die 2 Decembris , anno Christi 13 81 aetat. 88 sanctissime de runcto. Brux. 1622. kl. 8°. Return Belyicarum Annales , in quibus Christianae Religio­nis , et variorum apud Belgas Principatuum origines ex veins-tis tabulis Principatuunique Diplomatibus haustae explicantur. Item Anacephalaeosis de Austrasiae 1?egno. Brux. 1624. 8°. Naderhand door den schrijver zeer vermeerderd en op nieuw uitgegeven met den titel: Reruns Belyicarum Chronicon ab Julii Caesaris in Galliam adventu usque ad vulgarenz Christi annum 111.DC.XXXV I in quo Beigarunz res .Ecclesiasticae et Politicae , per mile septingentos Pere annos cum exteroruin Historia compositae , ad exaxlanz temporis rationern revocantur , rejectisque fabulis , ex fide classicorum cujusque saeculi scrip­toranz ac veteruna .Diplomatunz , solide adstruuntur et varie illustrantoir. Antv. 1636. fol. Dit laatste staat bij velen in achting. Het is echter niet meer dan een dorre kronijk , die op goede bouwstoffen berust , doch overigens weinig boven de middeleeuwsche kronijken vooruit heeft. Het ergste is dat er noel' zamenhang nosh evenredigheid in to ontdekken is. Hij stapt van het eene onderwerp op een geheel ander , en is nu 56 ecns verwonderlijk kort omtrent belangrijke punten onzer gc­sebiedenis , clan weder uitvoerig , zelfs omtrent buitenlandsche voorvallen. Codex Donationum piarum. In quo Testamenta, Codicilli , Litterae Fundationum , Donationum , Immunitatum, Privilegio­rum , el alia piae Liberalitatis monumenta a .Pontificibus , Imperatoribus , Regibus , Ducibus ac Comitibus , in favorem Ecelesiarunz, praesertim Belgicarion , edita continentur. Brux. 1624. 4°. Stemmata Principum Belyii ex Diplomatibus ac Tabulis pu-Ilicis , potissinzum concinnata. Brux. 1626. 12°. Diplomatum Belgicorum libri duo , in quibus Literae Funda­tionum piarum , Testamenta , Codicilli , Contractus antenoptia­les , Foedcra Principum , et alia cum saci ae , tuna politicae anti­quitatis monumenta , ad Germaniam inferiorem , vicinasque Pro­vincial spectantia, continentur. Brux. 1627, 4°. Donationunz Belgicorurn Libri II in quibus Reclesiarum et Principatuum Belyii origines , increnzenta, mutationes , et alia cum Sacrae tuna Politicae antiquitatis mo2zumenta, ex ipsis Tabularum publicarum efontibus hausta, prosponuntur , _Arotisque illustrantur. Antv. 1629. 4°. Notitia Ecclesiarum Belgii in qua , Tabulis Dinationum piarum lonoca annorum serie digestis , sacra et politica Germa­niae inferioris, vicinarumque Provinciarnm Historia, explosis fabnlis , recensetur et illustrator. Antv. 1 630. 4°. Daze vier hoogst belangrijke verzamelingen zijn naderband door Foppens op nieuw uitgegeven , in 2 folio deelen , en vermeerderd met nog 2 anderen , welke eene gelijksoortige ver­zameling belielzen. (A. Miraei , Opera diploinedica et Histo­rica , Ed. J. Foppens , 2 vol. fol. Lovanii 17 23 et Diplo­natum Belg. nova collectio seu svple;ne2ztum ad Opera Diplo­nitica Miraei : Cora et studio J. F. Foppens , T. III. et IV. Brux. 1734. fol.) Galliae Belgicae sub Imperatoribus Romanis et Viarum in ea Militarium Typus. .Antv. 1630. fol. De congregationibus clericorunt in communi vive2ztium. (It Theatinorzinz , Societatis Barnabilarum, Somaschae , Ora­ torii , Doctrinae Christianae , et aliorum Liber Singularis. Colon. 1632. 12°. Ser. Isabellae Clarae Eugeiziae Hispaniaruna Iufantis , Lan­ datio funebris. Antv. 1634. 4°. Codex Regularu•z et Constitionum Clericalium , in quo forma Institutionis Canonicorunz et Santimonializinz canonice viventium ; Leges item scriptae Eratrum Vitae Communis , Theatinorunz , Paolinorom, sen Barnabitarum , Societatis Jesu , Clericorunz Somasoae sen S. Majoli Papiensis , Boni Jesu , Oratorii, 011atorwn S. Ambrosii , Ministrantium Infirmis , Clericorzon Minornm, B. Mariae , Scholarum piarwu , Doctrinae Christia- nae , et aluiarvm Religiosarum familiaruin in congregatione vi­ventium recitantur , Notisque illustrantur. Antv. 1630. fol. Bibliotheca Ecclesiastica , sive Nomenclatores septem veteres , S. Hieronymus, Presbyter et Doctor Ecclesiae , Gennadius Massiliensis , S. ildefonsus Toletanus , Sigibertus Gemblacen­sis S. Isidorus ilispalensis , Honorius Augustodunensis , Hen­ricus Gandaverisis , Miraci . . . . Auctariis ac Scholiis illus­travit. Antv. 1639, fol. Bibliotheca .Ecclesiastica , sive de seriptoribus Ecclesiasticis , qui ab wino Christi 1494 , quo Joannes Ttrithemius desinit , ad usque tempora nostra floruerunt. Pars altera Aub. Miraei. Decani Antv. Opus posthumum. Aubertus van den Bede , Ca­nonicus , sigillifer et scholasticus Antverpiensis publicabat. Id. 1640. fol. Deze beide deelen zijn opgenomen in de Bibliotheca Eccle­ siastica — curante J. Alb. Fabricio. Hamburgi 1718. fol. Hij was ook van plan het leven van G o d f r i e d van B ou i I­ I o n in het licht te geven. Foppens heeft de verschillende werkcn van Miraeus over de Staats- en Kerkgeschiedenis vereenigd en uitgegeven , met den titel : Miraei Opera diplonzatica et historica.-Brux. 1723-1748 , 4 vol. in fol. De Koninklijke Academie van Belgic heeft in hare Bulletins opgenomen , doch ook als Appendix afzonderlijk het licht doen zien Revue critique des Opera diplo­ matica de Miraezts sur les livres reposant aux archives depar­ tenzentales (,\I Lille , par M. A. le Glay. Brux. 1856. 8°. M i r a e u s heeft verschillende werken in rnss. nagelaten , die bet eigendom werden van den boekdrukker E. Friex te Brussel , en ter perse zouden gegaan zijn , indien zij niet met zijn huffs verbrand waren bij het bombardement dezer stall door de Franschen in 1695. Leon de Burbure heeft Lettres inedites d'Aubert Le Mire uitgegeven in Messager des sciences historiques de Belgique , armee 1859 p. 318 et 433. Men vindt een Lettre d' dlubert Le Mire aux Bollandistes in Bibliopihle Beige , T. II. p. 153. Ook heeft de Baron d e R e i ffenberg in hetzelfde werk T. II. p. 153 en T. III. p. 233 ‘gegeven den Catalogue des Oeuvres d'Aubert Lemire , 57 in getal. Zijn portret is door A. van Dyck geschilderd en door P. Pontius gegraveerd. In Bulletin de l' Acad. royale des sciences, lettres at des beaux arts de Belgique 1863 , p. 40 leest men : dat IIM. C. B. , nvieaire au Minimes a Bruxelles ," een prijs betaalde voor zijn nMemoire sur la vie et les ouvra­yes d'Aubert le Mire." Zie Sweertii, Ath. Belg. p. 146, 147; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 89-92 ; Miraei, Bibl. Eccles. (Elogium) ; F o p p e n s , Bibl. Belg. T. I. p. 107, 111; T. Magiri, Eponym. p. 595, 396; J. Del-Rio, Orat. in funere J. Mir aei, Antv. 1611, 8 0.; L. B eyer-Una, Parentalia in funere Miraei , A ntv. 1612, 8°. ; Joannes a S a n c t o Laurentio, Orat. Funeb. in Obitum .T. Miraeci , Quarii Episc. A ntv. Duaci 1611, 4°. ; Pope B 1 o u n t , Cens. , p. 977 seqq.; Erycii Puteani, Cent. 11. Epist. 63; Graevii Cohors. Mus., p. 206, 214; Gottl. Krantzius, ad Conringium Saec. XVII, c. V. p. 218 (2 7) ; Cat. Bibl. BunaL'. , T. I. vol. IL p. 137-156 ; Saxe, 0120W , T. IV. p. 238 ; Anal. p. 576 ; Freheri, Theatr. , Part. IV. p. 1533, 1534, c. icone; Conring, Censur. diplam. , c. VII. p. 117; Id. de antiquit. Acad. supplem., 32 ; J. G. V o s s i u s , de Scient Mathem. , C. LXVIII. § 29, p. 407 ; M o r h o v i u s , Polyhistor. T. I. C. XVIII. § 39, p. 205; Toni. I. et Polqh. Praet. , L. IV. § 13, p. 518, Tern. II; ere nii Animad. Phil. T. X. p. 252 , 253; Pars, Index Bat., p. 401, 402; Joh. Fabricii, list. Bibl., Part. III. p. 449, 450; J. A. Fabricius, Bibl. Antiq. p.57, 113, 144, 167; Paquot, Mem. T. I. p. 137 suiv. ; Nic eron, Mem. T. VII. p. 277 , 287 ; Messager des secences historiq. de Belgique, 1849, p. 318; Goetard, Rapport, p. 324; Baillet, .Tugenz , T. II. p. 28, 29 ; 11" .Dict. hist. ; Biogr. Univ. , Now,. Biogr. gener. ; Com­pte rendu des Seances de la Comm. royale d'Llist. T. X. n. 2. p. 277 ; De Wind, Bibl. v. Geschieds. , bl. 367, volgg.; van Kampen, Gesch. d. Ned. Lett. en Wetens. , D. I. bl. 222 ; Moreri, L u i s c i us, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rive-court, Jocher, Rotermund. MIRAEUS (JoHANNEs) of MIRE (JEAN LE) , neef van den vorige, werd den 6 Jan. 1560 te Brussel geboren , studeerde te Leuven in de wijsbegeerte, vervolgens te Donny, waar hij ook de rhetorica en (le Grieksche taal onderwees, en na in 1588 lieentiaat in de godgeleerdheid te zijn geworden , naar Brussel terugkeerde, waar hij pastoor der parochie van St. Ja­cob, gezegd van Conclenbergh, werd. Kort daarop werd hij kanunnik van St. Gudule en den 30 Mei 1604 tot bisschop van Antwerpen gewijd. Hij overleed 12 Jan. 1611 , in den ouderdom van 51 jaren. Jo hann es Del-rio, deken te Antwerpen , Jan de St. Lauren t, hoogleeraar te Douai, en Lau rens B ey er lin ck hielden lijkredenen op hem, die uitgegeven zijn. Zijn marmeren grafsteen vindt men in de O. L. V. kerk te Antwerpen. Zijn zinspreuk was: Futura prospice. Men heeft van hem: Decreta Synodi Diocoesanae Antverpiensis , mense Maio anni 1610 celebratae, praesidente in ea Rmo in Christ° Patre et Domino Joanne Miraeo Episcopo Antvelyiensi, Antv. 1610, 8°. ook in de Concilien van P. La b b e, en in Decreta et sta­luta tam in Synodis Provincialibus Archiepiscopalus Mechli­nensis , quam in Synodis Episcopalus Antverpiensis per Rims ac Rnws DD. Archiepiscopos nee non Episcopos eorumdem im­pressa. Antv. 1680 , 8°. Zij worden ook gevonden achter de Concilien in Duitsch­land , uitgegeven door P. Hartzheim, Jesuit , doctor van Keulen , gestorven in 't begin van 1763. Vooraan vindt men de toespraak van Miraeus aan zijne geestelijkheid. B. Mariae Pirginis in colle Acuto aped Sichem Brabantiae vpridam Beneficia ac Miracula fideliter descripta , ms. in 4°. Pit werk heeft den grondslag gelegd tot het werk van 0. L. V. van Scherpenheuvel door Justus Lipsi us. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 505 ; Foppens, Bibl. Belg. p. 538: Castillion, Sacra Chron. Belgii , p. 505 ; Sweertii Ath. Belg., p. 449-451 ; Raiffius, Belg. Christ., p. 19-23; Paquot, 1I1ern. p. 33, 34. MIRANDOLLE VAN GHERT (H.) , Med. Dr. to Breda en 's Hage , sehreef : Diatribe medico de Dysenleria, quae sparsim grassala fuit. Bredae 1780. Rott. 1780. Zie Le Roy, Bibl. Med. , T. III. p. 1325. ATIRICA (ANDREAS) , te Lemmer geboren , zette zich na zijne studien op een refs door Italie en Frankrijk volbragt te hebben , als med. dr. te Leeuwarden neer,, waar hij ook de latijnsche , grieksche en hebreeuwsche taal beoefende. Hij was even ervaren in de godgeleerdheid als in de geneeskunde. Hij stierf 6 Dec. 1585, na voor zijn dood zijn handschriften ver­brand to hebben. Zie Adam., Vitae Medic. p. 277 ; Suffrid. Petrus de Scriptor Frisiae, p. 296; Jocher; Rotermund. MIRICENYS (PETER). Zie MARTINI (PETER). MIRICINUS (PETER). Zie MARTINI (PETER). AIIRK1NIUS of MARKINIUS (CoNRADus), sedert 1600 predikant to Cappelle aan den IJssel , vervolgens to Emmerik , was in 1629 predikant in het leger van Frederik He n-d r i k , en hield de eerste predikatie te 's Hertogenbosch na het beleg in de St. Jans kerk , waarna hij tot zijn dood het leeraarsambt in die vesting bekleedde. Hij vertaalde : Vergaderinghe ghehouden in de kercke van Geneve door ... DD. Joannem Calvinum. In welcke de materie van de eeuwige verkiesingh3 Gods ker/celijc ende klaerliic van hem is voorgestelt. Ira 't Frans /1 o. 1582 wtgliegh. ende door Conradurn kerckend. to Cappelle op 't Ihsel overgheset. Rott. Fel. van Sambix. Valerii Maximi, des alley vermaerslen ende welsprekenden Ilistori-schrijvers , negen 6oecken van yhedenkweerdighe, loilicke woorden , daden ende geschiedenissen der Romeynen ende nyt­lantsche volcken, overgeset nit de Latijnsche i2ule Nederduyt­sche Tale. Rotterd. 1614 , kl. 8°. Zie B o r , Ned. oorl. D. V. bl. 359 ; Gesehiedk. Aunt. ondrend Fr. fiend. , bl. 134 ; Soermans, Kerk. J?eg. , bl. 85 ; Navorscher , D. VIII. bl. 257 , D. IX. bl. 63 ; Bibl. v. Panll. et Trakta­ten n°. 1038. MIROU (ANToINE) biocide, volgens Immerzeel, ()ultra) t 1640 als landschapschilder in Vlaanderen. De weinige stuk­ken , die van hem bekend zijn , zijn met figuren uit den bij­bel en de geschiedenis gestoffeerd , goed geteekend en los be­handeld. Zie Imnierz eel. MIRLAER (FR. HERm.) , schoonschrijver uit de tweede helft der 17e eeuw. Men heeft van hem: .Exemplaer boek , inhoudende allerhande Geechriften. Antw. 1686, 4°. MISE), Abcoude vermeldt van hem : De Antichrist vermorselt door den Kamer van Godts woord , 8°. Zie Abcoude, Aant. en vervolg , bl. 140. MISKENNINCK (D0R0THEus) &if vermoedelijk in 1682 in het licht : Het Roonzsch-Catholyck Mondt-stopperken , vervattende de verschillen des Geloof8 en kenteeckens der IL Kerck , enz. met een Ryinvers der H. Misse. Als dichter verdient hij Been melding. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. MISSY (JEAN ROUSSET DE). Zie ROUSSET DE MISSY (JEAN). MISTEUS (ROLAND) , volgens Rotermund een Neder­landsch geschiedschrijver. Men heeft van hem : Ilistoria Belgica , 8. Commentarius rerum sub tribes guber naeri6us , collate Mansfeldio , etc. Accedunt Ambr. Spinnlae historiae , describente Josepho Gamarino. Colon. 1611 , 1°. 1640 , 4°. Zie Rotermund. MIST (Mr. JAN UYTENHAGE DE) wordt door sommigen ge­houden voor den schrijver van: .De Stadhouderlycke .Regeeringe in Hollandt ende West.Vries­lant. Dat is Ben kort ende bondigh verhael van de Gedenck­waerdiytste daden ende wercken der Hollansche Stadhouder8 ; aenvangh nemende met het Stadthouder8chap van Prins Willem den I, ende eyncligende met de doodt van Prins Willem de II. Midsgaders Ben korte verhandelinge van de nootsackelicheyt ofte den ondienst van des Stadthouders hooge ampten ende be­dieningen in denselven Lande , ende dat in dese tijden. t'Am­sterd. By Joan Cyprianus van der Gracht, 1662. Volgens A. D. S ell enkel, op wiens Catalogus het ms. van dit \yak voorkomt , (Cat. to llage 1864 , p. 22) , is d Mist or de schrijver van, doch Pieter Paulus ( Verh. der Unie van Utrecht , D. I. bl. 7 3) en D. G r o e b e (Iets over P. de la Court en zijne schriften in Kunst- en Letterb. 1844 , n°. 39 , bl. 178) schrij ven het aan P. de la Court toe. Vertooy van de Alyemeene vrylteid der Staten van Holland ende West-Vriesland, onder ende yedurende de bedieninge onzer Graeven, opyesteld door N. N. beminner der yemeene vrijheit. Anno 1684 in 4°. p. he vaste gronde Vrij- en Gereytiyheden van de Reyeeriny van .Hollant en West-Vrieslant , mitsgaders van alle de leden van de zelve , door een liefhebber der Vrykeit , bevestiyt met anttyntycque Documenten daar toe behorende. Anno 1684 in 4°. p. 48. Dat eene populare ofte yolks reyeering voor de yeineenen Ingeseeten van Hollandt seer schadelick , Ene Monarchale ofte .Eenhoofdige doodelich ende daar en teyen Rene Aristokratische Regeriny , Bestaande uyt vele aansienlijke Hollandse Edelen, ende Burgeren daartoe yekoren, seer heylzaern is , ofte yder van dien respective sonde wesen schadelick , doodelick ende Heylzaein. Prov. cap. 14. Mijn Leven enz. Amst. 1684. MIST (Mr. JACOB ABRAHAM IJYTENHAGE DE) werd den 20 April 1749 te Zalt-Bommel geboren. Zijn oom van moeders­zijde A. V es trinck, burgemeester van Kampen , nam hem tot zoon aan en vertrouwde hem toe aan het geleide en on­derwijs van den geleerden rector J. D. van Ho v e n. Vervolgens studeerde hij te Leyden , en verkreeg in 1766 , na de verdediging eerier Dissertatie de inzperii alienatione het meesterschap in de regten. In Kampen teruggekeerd , werd hij een der drie secretarissen van die stad , mengde zich later in de politieke twisten , waarin hij de anti-stadhouderlijke partij was toegedaan , werd in 1796 lid der nationale vergadering , en behoorde in 1798 tot het getal van hen , die van hunne posten verdreven en in gevankelijke bewaring gesteld werden. Na zijn ontslag leefde hij een geruirnen tijd als ambteloos burger , eerst in de Beverwijk , daarna te Amsterdam , waar hij in 1800 zijne woonplaats vestigde. In tijden van meer­dere kalmte en gematigdheid weigerde hij echter niet het va­derland op nieuw met zijne bekwaamheden ten dienste te staan. Hij aanvaardde dan den hem opgedragen post van Lid van het Committe tot de Aziatische Zaken , en verwierf zich in die be-trekking zoo veel eer en vertrouwen , dat hij in 1802 door het toenmalig staatsbewind met den belangrijken en rnoeijelijken post vereerd werd or als Commissaris-Generaal naar de Kaap de goede 1-loop te vertrekken , ten einde die volkplanting van de Engelsehen over to nemen , en alles aldaar ten nutte zoo der Kolonie als van hot Moederland to regelen. In 1805 keerde hij naar het vaderland terug en toen een jaar later het koninkrijk van Holland ingesteld en Lodew ij k op zijn troop geplaatst werd , was hij mede onder de mannen , die de nieu­we koning van alle kanten om zich verzamelde ; ten einde omtrent 's lands belangen te worden voorgelicht. Van onder­scheiden aard , maar alle van bet hoogste gewigt en bet eerste aanzien , waren de waardigheden met welke hij achter­eenvolgens door dien vorst bekleed werd. De laatste was die van President van bet Hof van Rekeningen , welken post hij , doch op eene verminderde schaal , gedurende den treurigen tijd onzer inlijving in het Fransche keizerrijk behouden heeft. Na de herstelling onzer onafhankelijkheid werd hij door W ill e m I tot lid van den Raad van Koophandel en Kolonien , daarna tot Staatsraad in buitengewonen dienst benoemd , en als zooda­nig in vele gewigtige commissien gebruikt , tot hij eindelijk tot lid van de Eerste Kamer werd aangesteld , welke waardig­ beid hij tot den dag van zijn overlijden bekleedde. Gedurenee zijn gantsche leven betoonde hij zich een vurig voorstander van kunsten en wetenschappen , had een meer dan gewone kunde in onderscheidene vakken tot het staatsbestuur en de staatshuishouding, bijzonder met betrekking tot ons va­derland behoorende , en eene grondige kennis van bet Romein­sche en hedendaagsche regt , welks beoefening hij , ook te midden ziiner staatkundige werkzaamheden , bleef voortzetten. Driemaal was hij gehuwd , en bad bet ongeluk ook zijne derde echtgenoote , die een halfjaar voor hem uit het leven seheide , ten grave te brengen. Dezelfde ramp trof hem ten aanzien van 6 der 10 kinderen uit zijn eerste buwelijk gesproten. De Mist was ridder van den Nederlandschen leeuw,, vele jaren Directeur der Hollandsche Maatschappij der Wetenschap­ pen en lid der Maatschappij van Nederl. Letterkunde. Zie Galerie der Contemp. , T. VII. p. 102 ; Rogge, Gcsch. d. Staatsreg. , bl. 91, 102 ; van Kampen, Geschied. der Nederl. buiten Europa , D. III. bl. 418-437; Kist en Royaards, Hist. Archief , D. VIII. bl. 279 (2e serie); Kunst- en Letterbode, 1825 ; Siege n-b e e k , Rand. d. Jaarl. Vergadering der Maats. van Ned. Letterk , 1824, bl. 3 volgg.; Gedenkboek van de Maats. van Nederl. Letterk. , bl. 39 ; Register der Acad. Dissertatien en Oratien, 322; Kronijk van het Hist. Genoots. , D. VII. bl. 457, 459 ; Bilderdijk, Gesch. des Vaderl., D. III. bl. 308; Kobus en Rivec ourt; Muller, Cat. v. Portr. MIST (JAN HENDRIK DE) , geboren te Nijmegen , werd in 1737 als proponent te Gameren beroepen , in 1742 te Driel , hij overleed 1 Januarij 1795 , in den ouderdom van bijna 84 jaren. Hij schreef: Korte solids der Goddelijke waarheden voor Eenvoudiuen , achtste dr. Zalt-Bommel. Uitgebreide whets , ter nadere verklaring der korte schets enz. Als boven. Zie H. de Jon g h , Naamreg. der Predikanten ran Gelder?and , bl. 369; Naaml. van Nederd. boeken , D. IV. bl. 129. MITTENREYTTER (JonANNEs) , beroemd orgelmaker ver­vaardigde (1774-1777) het orgel in de groote kerk te Hoorn , en in 1780 dat in de kerk to Berlikum. Zie Abbing, Geschied. der Groote kerk te Hoorn , bl. 112 volgg. ; Boekz. 1780 , bl. 276, 277. MITSEN (CAREL OTTo) , zoon van George Fr eedrik Mitsen, predikant bij de Luthersche gemeente te Kuilen­burg , werd aldaar geboren , volbragt zij ne studien te Jena , werd als proponent te Amsterdam aangenomen , en na een beroep naar 's Hertogenbosch te hebben afgewezen , door de Staten des Kwartiers van Nymegen in 1724 tot adjunct van zijn vader benoemd. In ,7 .731 ging hij naar de gemeente to Rotterdam over, werd in 1745 emeritus , en overleed den 20 April 1747 , op een leeftijd van 47 jaren en nagenoeg 4 maanden. Hij gaf in het licht : Eene Hoogd. overzetting van P. J. Spener , .Eenvoudige ver­klaring der Christeliike leere na de order van de kkine Cate­chismus van Lutherus , in vrayen en antwoorden en met 8chril-tuurptaatsen bevestigt. 1754 , 8°. Laatste Leerrede (over P8. 121 vs. 8) in de Oude Kerk van de Ey. Luth. Gem. , d'ontv. "lugs& Gel. toegedaan. Rot­terd. 1736 , 4°. Het Laatste Huys des Heeren boven 't eerste verheerlijkt en met vrede begaaft , naar de bootschap van _Haggai 2 vs. 10 ter inwijding enz. Rotterd , 4°. Zie Scholtz, Jacobi en Nieuwenhuis, Bijdr. tot de Gesch. d. Evang. Luth. Kerlc in Nederland, St. I. bl. 61 , II. bl. 159 volgg., VII. bl. 78; Kobus en Rivecourt; Glasius, Godgel. Nederl. MIVENIUS (DANIEL) to Goes geboren , studeerde te Hei­delberg onder H e r m a n Witkind, en maakte zich als wis­kunstenaar bekend. Hij schreef : Apologia pro Philippo Lansbergio adversus Christmannum , Prof. Logices Heidelbergens. Middelb. 1605 , 8°. Epistolae quaedam Medicae cum Miscellaneis llenr. Smetii. Francof. ap. J. Rhodium, 1611, 8°. Volgens Jo c h e r was bij een Engelsch geneesheer dic zich meerendeels in de Nederlanden ophield en eerst te Vlis­singen , later te Goes practisecrde. Ook meldt hij dat zijn Epistola de Jos. Matadi° , in Smetii to vinden is. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg., p. 172; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 70; J. A. van Linden, de Scrip. Med. , p. 129; La Rue, Gel. Zed., bl. 250, 251; Joeher, Rotermund. MOBACHIUS (VEsALIus). Het geslacht Mob a c h is uit Kleef afkomstig , waar de grootvader van V e s a 1 i us Raads­heer is geweest , diens zoon P e t r u s M o b a c h werd in 1636 predikant te Opijnen en Heesselt , in 1638 te Dieren en Span­keren , waar hij in 1650 overleed ; hij was gehuwd met M a r­gareta Ringelbach, dochter van Jan Ringelbach, koopman te Zutphen , uit welk huwelijk geboren zijn 2 doch­ters en 4 zonen : Wilhelmus, later predikant te Doesburg; Johannes Fredericu s, waalsch predikant te Arnhem , la­ter daar conrector ; P e t r u s die in militaire dienst is gegaan en Vesalius (die zij ne broeders en zusters overleefde) te Dieren geboren 1 September 1640. Hij bezocht de latijnsche school te Doesburg , daarna de hoogeschool te Deventer , later die te Utrecht , waar hij in de letteren en godgeleerdheid studeerde , in 1660 werd hij rector te Wageningen , in 1664 corrector te Arnhem , twee jaren later daar rector , spoedig daarna werd hij benoemd in plaats van Jan Erasmus tot conrector to Alkmaar, met de toezegging , dat hij den rector Reinerus Neuhusius later zoude opvolgen , dens plaats hij hijna 14 jaren vervuld heeft , tot dat hij 19 November 1692 door Burgemeesters en Raad van Groningen tot rector daar benoemd werd ; hij vertrok derwaarts in het begin van 1693 , overleed er 13 October 1694 en werd er met veel plegtigheid begraven. — Hij was in 1663 gehuwd met W i 1­helmina Frederica Hachijn, dochter van Wilhelm Hach ij n , achtervolgens predikant te Calcar , Kleef en laatst hofprediker van den Keurvorst te Brandenburg, uit welk huwe­lijk 5 zonen en 1 dochter verwekt zijn , waarvan bij zijn overlijden nog de volgende 4 zonen in leven waren : Wilhe 1-m us als predikant te Wormerveer , overleden 13 November 1707 ; Petrus Floren tin us, eerst rector te Wageningen, doch bij het overlijden van zijnen vader reeds praeceptor te Groningen Johannes A d r i a n u s die volgt en Jacobus toen op de latijnsche school en in 1698 als student te Gro­ningen ingeschreven. Hij sehreef: Dissertationes de triumph° Romano , Alemariae 1681, 8°. _Levee el Jura triumphi _Romani, in 8°. In verzen : Lucretia , Anion en Buda en Jacobus Boning , maar verrader van Engeland, (volgens den Navorscher). Ben latijnsch vers van meer dan 200 regels , op het huwe­lijk van Mr. Jacobus Zeeman I. U. Dr. en substit. secre­taris van de admiraliteit van W.-Friesland en Jonkvr. C o r-n e 1 i a Sonck, den 12 Februarij 1679 voltrokkcn , gedrukt to Alkmaar bij P. de Wees, in folio. Een roman getiteld : 11 Van geliike bewegingen als gij ," herdr. te Zwolle bij T ij 1, 186 . , kl. 6°. Zie het akadem. programme bij zijn overlijden uitgegeven ; de Navorscher , D. XIV. bl. 144 , 174 , 204; Paauw en Veils; Kerkel. alphab. , bl. 138 ; de handelingen van Burgemeesters en Read te Groningen ; Boekz. der Gel. Wer. , 1749 , b. bl. 115; H. de Jon gh, pred. van Gelderl. , bl. 369 ; Boter mund. MOBACH (JOHANNES ADRIANUS) te Alkmaar geboren , was een zoon van V e s al i u s bovengenoemd ; hij genoot het voor­bereidend onderwijs onder de leiding van zijnen vader te Alk­maar , en werd als student te Groningen ingeschreven 16 Junij 1693 ; hij verdedigde onder den hoogleeraar B r a u n i u s meer­malen eenige theses , onder anderen "de vestitu Sacerdotum ," werd 10 Julij 1703 predikant te Delfzijl , waar hij overleed 5 Junij 1742 , in den ouderdom van 68 jaren. Hij huwde als proponent te Groningen in April 1697 met Geertruid a Borgesius, dochter van Joachim Borgesius in leven hoogleeraar in de wiskunde en welsprekendheid aldaar ; verwekte bij haar 3 zones , V e s a 1 i u s reeds geboren 21 Mei 1697 , als jongeling overleden ; Joachim die volgt , en Willem Frederik, die laatst predikant te Stevenswaard is geweest. Hij gaf in het Licht : Gods slaande hand of predicatie over de Zeeworinen , 60. Groningerlands hooge watervloed , 4°. Gron. 1717 , 8°. Neerlandsch Zang gewenschte vrede , 40. Oorzaak en plaagen van Nederland wegens de sterfte van het rundvee. Gron. 1716 , 4°. Zie Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande , bl. 59; Boekz. der Gel. Wer. , 1742 , b, bl. 115 ; de kerkelijke trouwb. te Gronin­gen ; bet kinderboek van de classis Appingadam ; Mourik, Naanirol der Godgel. schrijvers ; Abcoude, Naamreg. bl. 247 , Derde Aanh. bl. 104. MOBACH (JoAcEint) zoon van Johannes Adrianus bovengenoemd , geboren in de Ommelanden 19 Julij 1699 , werd in 1717 als student te Groningen ingeschreven en propo-nent bij de classis van Appingadam 2 October 1724. Hij werd predikant te Diever in Drenthe 2 December 1725 , te Nijkerk in Friesland 1737 , te 's Hertogenbosch in 1741, emeritus in 1777 , en overleed te 's Hertogenbosch 7 Decem­ber 1790. Hij huwde in April 1727 Josina Vegilin van Claerbergen, dochter van Frederik Vegilin van Claerbergen en Jayke Cornelisdochter van Bos­m a n ; zij overleed kinderloos 7 April 1744. Hij schreef : Zedige Aanmerkingen , en fegen bedenkingen over het zedig onclerzoek wie tnoogen en moeten ten Avondmaal gaan door A!. Swarte , briefsgezoljs opgesteld , met he vervolg of tweede brief . Leeuw. 1740 , 4°. De zuyvre leer der Hervormde Kerke nopens de personen die zouden en moeten ten Avondmaal gaan verdedigt, opgeheldert tegen M. &carte , 8°. De staat van een uitverkorenen , zoo voor ale bijzonder order en na zijne bekeering. Leyd. 1740 , 2 dl. 4°. Afscheid- en intreerede. 's Hertogenb. 1741 , 4°. Bijzondere deugden en pligten van een Christen of Christe­lijke Zedekunde. Leeuw. 1741 , 4°. Over Jesaia LVI. 's Hage 1741 , 4°. Afscheids- en intree-redens , uiigesproken tot de gemeentens van N.ykerk en 's Hertogenbosch, verrijkl met eenige noten en aanmerkingen. 's Hertogenb. 1742, 4°. Lijkpredikatie over den Professor G. van Midlum. 's Her­togenb. 1743 , 4°. De Lang gezvenschte en vast aanstaande Bekeering van het yolk der Jooden , nevens de wijzen van dien , verklaart uyt je­remia XXXI, verrijkt met Aanmerkingen en Nooten. Uytr. 1746 , 4°. Gelukwensching aan alle inwoonders in 't gemeen en allerley staats en 's lands persoonen in 't bysonder,, wegens de blijde Aanstelling van Zijne Doorl. Hoogheid , den Heere TY. K. H. F. tot stadhouder van de Unie , nevens opwekking tot eed en pligt , uytgesprooken in eene leerrede over Rechter. VI, vs. 12 en 13 en 14. 's Hertogenb. 1747. Salomons Zalving ten Koning over Israel , op de aanstelling van Zijne Doorl. Hoogheit W. K. H. F. , to Stadhouder , Kapitein en Admiraal Generaal van de VII Provintien der Vereenigde Nederlanden, toegepast. 's Hertogenb. 1747. De bazuine aan den mond ofte Geestelijk alarmgeblaas , in tyden van drukkende en dreigende noden, om een ieder bij tzjds voor 't nakend verderf, trouwhartig te waarschouwen , tot Boete en Bekeering op te wekken enz. in verschede Boet-Predicatien, sevens eenige schetsen om Bedestonclen te holden, met een bii­gevoegd Gebed , onz bij die gelegentheid te doen, tot aanleiding voor de jonge Nazireers. Amst. 1747 , 4°. Post Nubila Phoebus. Het licht uit de duisternis voortge­bragt , vertoond in verscheiden Leerredenen, slaande op den toe-stand van ons land , als bijzonder op den Zang gewenschten vrede, daarop gevolgd en gevierd den 27 October , uit Kon. VIII : 56-58. Dord. 1747 , 4°. Nederlandsch Zang uitgestelde hoop , eindlijk vervuld door de blijde geboorte van den .Erfprins , Willem den V , in III Leerre­denen , uit Psalm XLV : 17 en 2 Cor. 1 : 10 en Psalm LXXX : 5. Dordr. 1748 , 4°. lie Stadhouderlzjke Regering noodig voor Land en Kerk , even daaroin bevestigd en ertflijk vereenigd door de Heeren Sta- ten van de Provintien der Vereenigde Nederlanden , in het Hoogvorstelijk Hades van Zijn .Doorl. Hoogheit W. K. II. F. Prime van Oranje en Nassau , vertoond in twee Leerredenen. Dordr. 1748 , 4°. Boet-predicatie. Amst. 1750 , 4°. Boet-predieatie nit Nehemia IX vs. 1 , 2 en 3 op den Be­dendag den 24 Maart 1751 uitgesprooken, ter oorzaake van de zwaare overstrooming der waders , waarin voorkomt een bekno_pt verhaal van de laatste Inundatie , ter zelver tijd voorgevallen, nevens het Gebedt , bij die gelegentheid uitgestort. Amst. 1751, 4°. Lijkreden op Prins Willem IV. Amst. 1751 , I°, Zeedige Bedenkingen nopens 't werkje van den Eerie. Beer Ant. van Os , over 1 Cor. 1 vs. 30 , vervat in een Brief aan een trouw keraar in Gods kerk. Amst. 1753, 4 °. Der Staaten Verbodsdag plegtig gevierd den 18 Febr. 1756 uyt Nahum 1 vs. 5 , 6 en 7 , waarin gehandelt wordt van de ontsachlijke water beroering en de zoo geduyte Aardbeeving van den Berste November 1755 to Lisbon en elders , nevens de gene die juyst op die wive Biddag , ook in ons land voorviel: met een ondersoek waar uyt deselve ontstaan , als mede hoe verre zij voorboden van den ondergang der waereld zijn , gelijk ook in Openbaringe XVIII wel een voorzegging is van de verwoes­ling van Lisbon , dan liever een andere stad, ale ook oedenking over de groote Comeet. Amst. 1756 , 4°. Historisch verhaal en Register der voornaamste Aardbevingen sedert de schepping der waereld enz. Keur der verhevenste Gesigten vertoond aan Jesajas , Rze­chiel, Daniel en Johannes, welke breedvoerig ontvouwd en met elkander vergeleeken worden. Amst. 1758 , 4°. Zie Boekz. 1761 b., 131. 380-396. Plegtige Redevoering ter gedagtenis vernieuwing van de ver­overing der vermaarde .Hoofstad 's Hertogenbosch , den 17 Sep­tember 1629 , onder het wzjs en dapper beleid van Frederik Hendrik , Prinse van Oranje , gedaan den 17 Sept. 1758 nit Psalm XXXI : 22. 's Hertogeb. 1758 , 4°. Lijkrede op Naar Koninglijke Hoogheit Anna enz. , nit Pre­diker VI : 10. 's Hertogeb. 1 7 5 9. Plechlige Redenvoering gedaan op den Algemeenen Dank- , Vast- en Bededag , gehouden den 2 Maart 1767 , toegepast op de Alyemeene vreede , en de eerste zitting van Zijne .Hoogheid Willem V als EVstadhouder enz. in de Staats- en 1?aad8 .ver­gaderinge enz. , nit Psalm LXXII : 1, 2 , 3. 's Hertogeb. 1763, 4°. Plegtige dankpredikatie op den zo blyde en allerheuchelijkste Geboorte van Zijne Doorl. Hooyheid Willem Frederik , Prinse van Oranje , geboren 24 Aug. 1772, nit Ps. LXXII : 15. Amst. 1773. Zie Boekz. 1773 a. , bl. 90. Gedenktekenen opyericht ter herdenking van he tzveenzaal honderdjaarig Tijdyewriclit en lubelfeest , zoo van de Ref of in I gemeen , als het dies aangaande voorgevallene in den fare 1578 enz. , in eene Leerrede nit .Exod. XIX : 4-5 ver­toond. Amst. 1778. Zie Boekz. 1778 a., bl. 635. Kort verhaal van eenige zeldsame en wetenswaardige bijzon­derheden voorgevallen bij de inneming van 's Hertogenbosch. 's Bosch 1779 , 4°. Zie Boekz. 1778 b., bl. 587. Beschrijving der St. Tans Kerk te 's Bosch. 's Bosch 1789, 12°. M o b a c h beoelende ook doch niet zeer gelukkig de Ne­derduitsche poezij , blij kens zijn heilwensch op de vrede , in 1784 tussehen Engeland en de Hollandsche republiek gesloten , beoordeeld in de Polit. Kruijer , D. IV. bl. 60 , en een graf­schrift op E. C. Fisch , eclitgenoot van zijo ambtgenoot Prof. Abdias Velingius. Lie over zijne A vondmaals twist met M. S war t t e : Y p e ij en Dermout, Geschied. der .Nederl. Herv. keric , D. III. bl. 613; Lorgion, de Herv. kerk van Friesl. , bl. 252; Y p e ij , Gesch. van de Krist. kerk in de 1 Se eeuw , D. VII. bl. 402 , ook komt hij voor in de Kanselontluistering in Nederl. Herv. kerk, bl. 114-125; T. A. R o m e i n , de Herv. pred. van Drenthe , bl. 162; Stamboek van Fr. Adel , D. I. bl. 393; Abcoude, 1Vaamreg. , bl. ; A bcoude en A r r e n b e r g , bi. ; Cat. der Bibl. van het N. Brab. Genoots. en Supplem. Cat., n°. 1136 , 1785, 1788, 2263, 2375, 4989; van der Aa, N. B. A. C. Woordenb.; Heringa, .Naaml , bl. 65; Kobus en de Rivicourt. MOBACHIUS QUAET (DANIEL) begon in 1724 de ge­ neeskundige praktijk te 's Hertogenbosch uit te oefenen , en werd den 17 Julij 1730 hoogleeraar in de geneeskunde. Zijne openingsrede de medicina a mundo condito ad nostra usque tempora is in druk verschenen. In 1741 vertaalde hij in eene plegtige redevoering de Historia morbi elapso anno inter Hel­ mondanos Plebejos epidemice grassati , benevolo Nobilissimorum et Potentissimorum foederati Belgii Ordinum decreto sub ejus praesidio , per egregium Iledicum Grotenacker feliciter curati. M o b a c h i u s bekleedde de aanzienlij kste betrekkingen , bezat eene uitgebreide praktijk en de algemeene achting zijner me­ deburgers. Hij overleed omtrent het jaar 1754. Zie Dr. C. R. Hermans, Geschiedenis der III. en Latijnsche school te 's Hertogenbosch, bl. 27 ; Conzmercium Literarium , Neurenb. 1732 , p. 68; Boekz. der Gel. Wereld , 17 41 b. , bl. 90. MOBACHIUS QUAET , (WILHELmus) zoon van den vorige , sedert 1759 predikant Waverenveen , in 1762 te 's Hertogen­bosch, werd den 4 Sept. 1765 hoogleeraar in de wijsbegeerte, in 1769 predikant te Haarlem, waar hij 27 Januarij 1792 overleed. Zie Hermans, t. a. p., bl. 32. MOCK (LAURENS) , secretaris van Middelburg. Deze werd door den Magistraat gevoegd bij den , den 22 Aug. 1570 door den bisschop de Castro , benoemden kanunnik Thomas M e­nevorstius nom van alle personen , poorters en ingezetenen van Middelburg en Arnemuiden te ontvangen en te visiteren alle boeken , en die zij bevinden zouden dat gecorrigeerd zou­den moeten wezen onder zich te behouden." Een dergelijk onderzoek werd in Jan. daaraanvolgenden ook in de scholen gedaan. roen het Spaansche krijgsvolk in 1572, wegens wanbeta­ling , oproerig dreigde te worden , opende men te Middelburg eene leening voor den koning van Spanje ter hunner betaling. Mock was een der eerste, die zich tot deelname aan die leening bereid betoonde. Zie 'sGravezande, Hist. aaneenschakeling , bl. 135, 284. MOCKEMA (PoPKE VAN) ook POPKA TOT MORRA ge­noemd , zoon van B o t t e v an Mock e rn a, die ook reeds op bet huis Mockema te Morra woonde. Papke is kinderloos overleden. Hij was in 141 . Grietman van Oostdongeradeel. Zie van Sminia, N. Naaml. van Grietmannen , bl. 76, 77. MOCKEMA. (GERBRAND) leefde in bet laatst der XV0 en in den aanvang der XVIe eeuw , en was een der voornaamste edelen onder de Vetkoopers. Ook hij onderwierp zich na de vestiging van de Saksische heerschappij , doch werd , op be­schuldiging dat hij net den Stadhouder van den Graaf van Oost-Friesland tot omkeering van den toenmaligen stand van zaken zou zaamgespannen hebben , gevangen genomen , wrede­lijk gepijnigd , en bekende schuld , doch betuigde later zijn onschuld , waar zich dan ook Janke D o u w e m a en anderen van overtuigd hielden. De Stadhouder durfde , zonder zich met het gezag van den Keizer tegen opspraak te wapenen ,het vonnis des doods niet ten uitvoer te brengen. Toen bij dit bekomen had , werd Mockema den 16 November 1512 onthalsd. Zie Gabbema, bl. 271; Scheltema, Staatk. Nederl. ; G'ron. Volksalmanak , 1844; Eekhoff, Geschied. v. Friesland , bl. 135; van Sminia, levensschets van hem en zijn broeder Tjaard M o c k e- m a, die insgelijks een grooten rol in de staatkundige beweging van dien tijd speelde ; in Leeuwaarder Courant, 1834 , n°. 14. MO DA (JoHAN). Toen Winschoten in 1593 door V e r­ ugo werd beschoten , lag Mod a, sergeant van kapitein J o­h an van den C o r p u t , in de kerk , en verdedigde zich anderhalven dag met 30 man zoo dapper, dat V e rdugo hem prees en op vrije voeten stelde. Zie B o r, Very. d. Nederl. oorlogen. B. XXX. fol. 34. De ver­overing van Winschoten, door de Spanjaarden , in 1593 . een berijmd verhaal in Gron. Volksalm. 1840 , bl. 89 velgg. MO DA (GERHARDUS) was bevriend met Frans Hem st e r-h u i s, en toen deze in 1661 zich te Groningen beyond , schreef M o d a , die er toen S. S. Theol. et ling. Orient. student was , een Hebreeuwsche , Grieksche en Latijnsche spreuk in diens album. In 1666 word hij predikant te Burgwerd en Hichtum , in 1675 te Bolsward , waar hij in 1673 overleed. Zie Naomi. der Predd. van Bolsward, bl. 32 , de Crane, de fa­milie Heinsterhuis , bl. 15 , 108. MOD DERIVIAN (Mr. ToNco) den 11 Januarij 1745 to Groningen geboren , was een man van schranderen geest en scherp vernuft , die zijne meeste gedichten niet schreef mar in zijn geheugen , dat bijzonder sterk was , bewaarde , zoodat het zijn stadgenoot Spandaw niet dan met groote moeite gelukte om met huip van zijnen zoon , A. Mo d d e r man, eenige daarvan , voor de vergetelheid te bewaren en onder den titel van Nagelaten gedichten in 1817 uit te geven. Hij over­leed te Groningen 28 April 1802. Zie van der A a, N. B. A. C. Woordenb. MODDERMAN (J. J.) zoon van den vorige , werd den 4 van Herfstmaand 1786 te Groningen geboren. Al vroeg openbaarde zich in hem een groote zucht tot wijsgeerige we­ tenschappen , vooral tot de wiskunde. Op de hoogeschool in zijne geboortestad genoot hij bet onderwijs van den hoogl. de la Faille, en gaf een blijk zijner vorderingen in het Specimen Mathematicum de Sectionibus Conicis in ipso Cono consideratis , den 8 J unij 1808 , onder voorzitting van dezen hoogleeraar verdedigd. Sedert September 1808 wijdde hij zich onder leiding van den hoogleeraar van B e e c k C al k o en aan de Utrechtsche hoogeschool der verhevene Wis- en Sterre­ kunde. Hij overleed in Herfstmaand 1809 aan eene rhea­ matike ziekte van weinige dagen. Nog heeft men : Th. van Swinderen , B. H. Lulofs , B. H. Steringa Kuyper en J. I. Iiroddernzan, Brieven geschreven op eene wandeling door een yedeelte van Duitschland en Holland in den zomer van 1809. Gron. 1809 , 2 dn. met pl. 8°. Zie brief van van B e e c k Calkoen, in Konst -en Letterb. 1809 , D. II. bl. 292, 293 ; van Swinderen en B. H. Lulofs, ter Gedachtenis van .T. .T. Modderman , 1809. MODDERMAN (Mr. JAN REMEES) geboren te Groningen , studeerde aldaar in 1794 , werd Sous-Prefect van het Oldampt en Westerwolde. Toen deze betrekking verviel, wijdde hij zich aan de advocature en vertrok later naar de Oost , waar hij overleed. Hij was een bekwaam regtsgeleerde en schreef : Lets over de door de stad Groningen op nieuw over het Oldampt , Westerwoldinyerland enz. yepretendeerde Superioriteit. Gron. 1816, gr. 8°. Rekest en inlichtende memorie van land6ouwers , ter erlanyiny van tijdelzjk verbod van , en voortdurend bezwaar op den invoer van yranen en peulvruchten. Gron. 1824, 8'. Zie van C 1 e e f, Aiphab. Naaml. MODERATUS (PETRUS MASSENUS) te Gent geboren , direk­teur van het muzijkkoor van keizer Ferdinand I. Schreef : Declarationes purae et breves , JX Expositionibus et totidem Precationibus cornprehensae : item Anylicae salutationis Medi­tationes. Antv. 1559 , 12°. Zie F op p e n s, Bibl. Belg. , T. II. p. 991. MODERSOHN (volgens van H e u s s e n en van Rh y n MOEDERSOHN) (JusTus) , in 1637 to Munster in Westphalen geboren , studeerde to Leuven in de philosophie en theologie, werd in 1665 pastoor te Amsterdam , waar hij eene kerk of kapel stichtte , boven welke hij eene rijke bibliotheek plaat­ste. Behalve op de godgeleerdheid , legde hij zich op bijna alle wetenschappen , vooral op de wiskunde en muzijk toe , ook zou hij bijna alle talen verstaan hebben. Hij voerde den titel van protonotarius apostolicus , was lid van het kapittel van Haarlem , bachelier en meester in de kunsten , en overleed te Amsterdam den 8 Jan. 1693, in den ouderdom van 55 jaren. Men vond onder zijne papieren schetsen van verschillende wer­ken ; alleen zijn uitgegeven : Conciones quadrayesimales , seu commeritarius litteralis et mo­ralis in septern Psalmos Poenitentiales. Amst. et Antv. 1697 , 8°. Hij is naar J. de Bray door J. Klopper in fol. afgebeeld , zittende bij een' groote boekenkast, met muts op , in toga, een boek in de linkerhand , met 12 regelig Lat. vers , in fol. Zie Bat. Sacra, D. IV. bl. 192 ; P a q u o t , Mem. T. II. p. 820; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. MODED , MODET , MODETUS (HERMANNES) , of Her­man Strijker, die zichlaterook Hendrik van Benthem 57 noemde, werd , het juiste jaar schijnt niet bekend , te Zwolle , uit zeer geringe ouders geboren , omhelsde den geestelijken stand , nam het monnikskleed aan (men noemde hem later een ,uitgeloopen religieus ,") doch geraakte vroeg met de leer der hervormden bekend , en predikte die reeds , nadat hij door de keizerlijke plakaten uit Zwolle was verjaagd in 1545 , zonder levensgevaar , waaraan hij telkens was blootgesteld , te vreezen , alom in de Nederlanden , bediende eenigen tijd de heimelijke gemeente te Breda (1560) en Oudenaarde , en was de eerste , die in Nederland , op den 14 Junij 1566 , het waagde in de nabij­heid dier stad in het openbaar te prediken. In de volgende maand deed hij zulks voor een onafzienbare schaar nabij Gend. Van daar begaf hij zich naar Antwerpen , waar hij de gemoe­deren opruide en "den oppersten duitschen predikant van t' Laer," "docter B o t te r" en "de valsche predikant H e r m an nu s" ge­noemd werd. Hij beloofden den 15 Augustus (1566) te Amster­dam in de Nieuwstad te prediken , doch liet zulks , op verzoek van den prins van Oranje na , en ging op dien dag zulks buiten doen. Hij zou aldaar den 20 Augustus van dat jaar, de oor­zaak der beeldstormerij zijn geweest , doch hij verdedigde zich tegen deze beschuldiging in zijne Apoloyie ofte leant­woordinyhe leyhens de Calumnien ende valsche beschuldinyhen gestroeyet tot lasterinyhe des H. Evangelies ende persoon , door de vianden der Christelycker reliyie , z. p. 1567 , kl. 8°. Uit deze Apoloyie blijkt daarentegen dat hij inderdaad heeft getoond zijnen invloed tegen de beeldstormerij te doen gelden. Uit Antwerpen vertrok hij naar Gend , waar hij het predik­ambt tot in October waarnam , Coen hij in een vergadering der Gereformeerden te Antwerpen verscheen , waarin een smeek­schrift aan koning P h i 1 i p s II werd opgesteld , om vrijheid van godsdienst met aanbod van 30 tonnen schats daarvoor te zullen betalen. Dit alles gaf aanleiding dat de aandacht van het Spaansche bewind zich op hem , even als op Dathenus, vestigde , en dat de landvoogdes eene belangrij ke som uitloofde om hem in hechtenis te doen nemen. Tot de beschuldigingen tegen hem ingebragt behoorden dat hij in het einde van 1566 of den aanvang van 1567 de burgers van Maastricht tot den beelden­storm en het plunderen van kerken en kloosters zou hebben aangestookt, en dat ook op zijn aanraden , die van Maeseyk en Hasselt , het voorbeeld van de Maastrichtenaars zouden gevolgd hebben , indien de bisschop van Luik , zulks niet had weten te verhinderen , ten gevolgen waarvan M o d e d in bet gewaad van een Franciskaner monnik ontvlood. Toen de regering van Antwerpen het prediken aldaar wilde beletten , was hij niet zoo gemakkelijk tot onderwerping aan dat besluit te bewegen als zijn arnbtgenoot Taff in. Wij kunnen Mod ed niet van stap tot stap in dezen fel bewogen tijd volgen , noch de beschuldi­digingen vermelden , die tegen hem door de spaanschgezinden zijn ingebragt. Hij zelf gaf er aanleiding toe door zijn on­stuimig en bemoeiziek karakter , waarvan op elke bladzijde der geschiedenis van dien tijd sporen wordt gevonden. Het heeft echter aan ;een kundige mannen ontbroken die den handschoen voor hem opnamen , onder welke Will e m t e W a t er , pre­dikant te Axel de eerste plaats verdient. Zijn invloed moet zeer groot geweest zijn , zijnen welsprekendheid niet minder ; ook wordt van zijne geleerdheid goede getuigenissen gegeven , en hij behoorde tot hen aan wien G u id o d e Bres in 1562 de beoordeeling zijner Geloofsbelijdenis toevertrouwde. Nadat de landvoogdes het ban vonnis tegen hem geveld had, heeft hij het land verlaten , en is hij naar Engeland geweken en bekleedde mogelijk bet predikambt te Norwich , waar zich toen een aanzienlijk getal Nederlandsche vluchtelingen bevon­den. Zeker was hij den 3 November 1568 op de synode te Wezel , en onderteekende hare acta. Naar hij tusschen 1568 en J 572 omzwierf, is onzeker,, doch in dit jaar werd hij tot eersten predikant te Zierikzee beroepen. Lofwaardig was bier zijn arbeid ter vestiging van de hervormde kerk. Niet alleen Zierikzee , maar gelled Schouwen had ten deze veel aan hem te danken , en in 1573 werd in die stad , onder zijne leiding , een coetus gehouden ter bevordering en regeling der kerkelijke belangen. To bejammeren dat hij in twist kwam met den admiraal d e R ij k over de goederen der abdij te Middelburg 1). Volgens sommigen zou hij den kansel te baat hebben geno­men om tegen den moedigen watergeus te spreken , maar zeker dat Oranje uit het geschil dezer beide mannen grooter onheil duchtende , M o d e d een anderen werkkring aanwees en hem tot zijn hofprediker benoemde. Ook in deze betrekking ver­loochende M o ded zijn hoog en bitter karakter niet; ja min deezen dienst en zelts onder de oogen Zijner Doorluchtigheit , wilt hij zich zoo qualijk te matigen dat de princes , vrouw Charlotte van Bourbon , hem in plaats van Modet, immodet noemde." Hoe lang hij de betrekking van hofpre­diker vervulde is onzeker doch in 1578 kwam hij wederom te Gend , predikte daar den 5 October in de Predikheeren kerk , en liet zich zoo verre vervoeren , dat hij , op het voor­beeld D a t h e n us het yolk ophitste , om alien //religions vrede te verwerpen ," en tegen den prins van Oranje , die dezen vr ede tot behoud van staat en kerk , zeer aanbeval , op den predik­stoel hevig uitvoer. Hij durfde echter de komst van den prins te Gend niet afwachten , maar verliet met D a t h en us in stil­te de stad. I) uDaar (te Zierikzee) hij der Geestlijken grootheit , en zijne wydt­gapende heersehzugt openbaarde , door 't verzoek aen den Ammiraal of Seheeps-llopman de R y k van toezeg te hebben , van 't bewindt over de abdy tot Middelburg tegens dat het omgezet wierde." ET o o ft. 5 7 * In 1580 werd M o d e d te Utrecht aangesteld. Reeds had hij daar sedert Paschen gepredikt , maar was eerst den 17 October als leeraar aangenomen. Wat de regering , bij wien D u i f-h u i s nog in hooge achting stond en de consistorialen zich lieten gelden , bewoog om den onrustigen en onverdraagzamen man te benoemen , en van waar hij tot haar overkwam , heeft de geschiedenis nog niet opgelost ; doch hij , die zooveel gezien en gedaan , de vlammen der brandstapels aanschouwd , aan de overwinnende watergeuzen de hand gereikt had , die zich zelf als een' der grondzuilen van den jeugdigen staat en als geroepen ter handhaving van de zuiverheid eener leer , waar­voor hij zooveel had opgeofferd aanmerkte , meende zich te Utrecht juist op zijn plaats te bevinden , d6,ar was strijd en botsing , (16,6r vond zijn woelige geest voldoening. Dadelijk mengde hij zich dan ook in de zaak met de gemeente van St. Jacob , en de dood van Duif h uis scheen hem bet ge­schikte tijdstip om zich aan de Utrechtsche consistorialen en dus aan de Nederduitsche kerk aan te sluiten. Den 4 Aug. 1581 met zij n arnbtgenoot W e r n e r u s Helmic hi u s ten stadhuize ontboden , trad hij met twee predikauten van St. Jacobs kerke over de tusschen hen heerschende verschillen , in gesprek. Dit liep vruchteloos of , en nu verzocht hij in 1583 aan de Synode van Noordholland "dat dezelve wilde supplieeren voor de gemeente van Utrecht aan de geunieerde provincien , dat haer E. wilde verklaeringe doen op het der­tiende artykel van de Unie van Utrecht." Dit verzoek kon de Synode in dien vorm wel niet inwilligen , maar zij besloot daar­toe onder de hand te werken , met dit gevolg, dat nog ter zelfden jare van wegen de Algemeene Staten werd voorgedra­gen en naderhand met eenparige stemmen vastgesteld geen andere dan de Evangelische Gereformeerde religie binnen de geunieerde provincien , de openbare leering of exercitie toe te laten. Toen Ley ce ster aan 't bewind kwam , werd Mod ed een zijner ijverigste aanhaiigers , en zijn invloed zoo groot , dat hij zich in de keuze der wethouderschap en in de gewig­tigste aangelegenheden liet gelden. Men bezigde hem tot belangrijke zendingen , en toen L e y c ester naar Engeland was gekeerd , vertrok liij derwaarts met geloofs- en lastbrie­yen , die ook door zij ne ambtgenooten Sopingius, Helm i-c hiu s en U itenboga erd, doch daartoe door hem gedwon­gen , geteekend waren , naar Engeland , om bescherming van de bedreigde hervormde kerk enz. en het terugzenden van den landvoogd te verzoeken. Kort hierop (Junij 1587) ondervond hij de noodlottige gevolgen zijner staatkundige bemoeijingen. 1)e graaf van N i e u w en a a r , stadhouder van Utrecht , op hem wegens zijn verzet tegen de Algemeene Staten verstoord , welligt vermoedende dat hij er op uit was hem het stadhou- derschap te doen verliezen , besloot hem gevangen te nemen. Doch nu ontstond te Utrecht een oproer dat voor het ergste deed vreezen , maar door den Keulschen oud-Keurvorst True h-s e s en den Engelschen bevelhebber No r r i t s werd gestild. De Utrechsche regering oordeelde echter aan den stadhouder eenige voldoening te moeten geven en Mode t, schoon de consistorie er zich tegen verzette , eenige weken in zijn openbaar dienst­werk te moeten schorssen. Intusschen verzoende Modet zich met N i e u w e n a a r en steeg zoo hoog in diens gunst als diens haat bitter geweest was , en toen de Leycestersche par­tij het onderspit moest delven , schaarde hij zich aan de zijde , tegen over welke hij tot nu toe had gestaan , doch dit belette niet dat hij in November 1588 uit de dienst der Utrechtsche gemeente werd ontslagen. Te Emden , werwaarts hij zich naar zijn ontslag had begeven , wendde hij , door tusschenkomst van den kerkeraad aldaar,, pogingen aan om zich met den Utrecht­schen kerkeraad te verzoenen. Deze bewerkte dan ook dat men , na een breede onderhandeling , van Utrecht een formu­lier van verzoening overzond , dat den 16 Aug. 1591 door Mod et en den kerkeraad van Emden werd aangenomen en bij Meiners en Glasius bewaard is. Later genoot hij een jaargeld van de Staten van Holland en word hij tot geheime diensten in Duitschland , te Keulen , Munster en elders gebruikt. Uit de opdragt van zijn geschrift tegen de Wederdoopers blijkt dat hij zich in 1603 te Middel­burg ophield en uit een uitdrukking van S a r a v i a ten jare 1612 dat hij toen nog ledde. Zijn karakter is breedvoerig door Te Water, in zijne Geschiedenis der Reformatie van Gend , Glasius in zijn Godgeleerd Nederland , en vooral door Mevrouw Bosboom — Toussaint, in haren Leycestersehen roman , meesterlijk geschetst. Hij gaf in het licht : Een corte tafel ende gantsch grondich Bericht van he Heylighe Nachtmael. Ghedrucht (te Antwerpen?) 15 79 , kl. 8°. Grondich bericht van de yerste beginselen der I f ederdoopers secten , ende wat veelderley verscheyden tacken een yder met syne aert ende dryver daeruyt ges_proten syn , item van haer visioenen enz. Middelb. 1603 , kl. 8°. Zie Foppens, Bibl. Belg. , T. II. p. 962, 963 ; Epist. praest. vir., p. 362; J. v. d. Sande, Belgic. _Hist. Epitome p. 6; Nice Bur gundius, Hist. Belg. , Lib. III. p. 157, seq. , 159, 160 , 216, 315, 316, 317, 318, 322, 324; Fl. van den Haer, de Init. Tumult. Belg. , L. II. p. 237, 304; Ern. Eremundi Origo et Hist. Tumult. Belq. , p. 162; J. F. le Petit, Citron. , T. II. p. 124; Hopperus, Recueil des troubles des Pays-Bas , p. 97, B. III. 131. 95 , 96 ; H o oft , Nederl. Rist., B. VI. bl. 235, 236 , B. XXIV. bl. 1100-1107: B. XXV. bl. 212, 241 ; Bor, Ned. Oorl., B. VI. bl. 236, B. XXI. bl. 81, B. XXII. bl. 92; Wage naar , Vad. Gesch. , D. VIII. bl. 1 76 , 190, 216, 220; Antwerpsche Chron. , hi. 80, 81, 87, 88, 135, 91, 92, 96, 97, 117, 120, 121, 122, 135; Gendsche Geschied., D. I. bl. 6, 7. 8, 9, 10, 16, 39, 44, 47, 49, 74, 82, 83, D. II. bl. 63, 72, 88; Strada, de Bello Belgico, Lib. V. p. 208, 253-257, Lib. VI. p. 302; Tegenw. , Staat van Zeelant , D. IV. bl. 304, 305; Schotanus, Gesch. v. Friesl. , bl. 732; van Goor, Beschniv. v. Breda, bl. 76; Dodt van Flens­burg, Archief, D. III. bl. 255, 266; Bilderdijk, Gesch. des Vaderl. , D. VII. bl. 142; E n s , van de Forrnul. bl. 90, 91; W e­zembeek, van den Staet d. Religie, bl. 145-148, 150, 154, 155, 156, 157; Le Long, Hist. Verhaal, bl. 126; Brandt, Kort. verh. d. Ref., bl. 149, 304, 587, 718, 755, 756; Hist. d. Ref., D. I. bl. 347 very., 691, 692; Lryttenbogaert, Kerkel. list., D. III. bl. 221, 239, 252, 265-268; Kerkel. Plakaatb. , D. I. bl. 314; Hunnius, Statisch Vlaanderen , bl. 186 enz. 211, 214; Meiners, Oost-Vrieschte Kerk. Gesch. , D. II. bl. 291; 'sGravesande, Syn. v. Wesel; Te Water, Ref. v. Zeel., bl. 216; Kist en Roya ards, Kerk. Archief (eerste Serie) D. V. bl. 457, D. IX. bl. 363 , (tweede Serie) D. II. bl. 50 , VI. bl. 273, VII. bl. 226 , 278; Glasius, Godgel. Nederl.; Hoogstraten, Kok, Kobus en de Rivecourt; Cat. der Maats. v. Ned. Letterk. , D. H. bl. 3; Mul­ler, Cat. eener Zeldz. Verzam. v. Godgel. boeken , bl. 94. MODIIJS (FRANciscus) werd niet , gelijk Melchior Ad a m i schrijft , te St. Omer , maar te Oudenburg onder Brugge in 1546 geboren , legde zich te Douay onder Andreas H o i u s op bet Grieksch en Latijn , onder Joanne s Vend uillius en B o e t i u s E p o op de regtsgeleerdheid toe , vervolgde deze studie te Leuven , en werd in 1573 doctor in de regten. De onlusten bewogen hem zijn vaderland te verlaten en naar Duitschland te gaan , waar hij het grootste gedeelte van zijn leven doorbragt. In 1587 beyond hij zich te Bonn , toen deze stad bij verrassiug werd ingenomen. Hij werd gevaarlijk gekwetst en van al zijn bezittingen beroofd. In zijn vader­land weergekeerd , werd bij kanunnik te Aire en Artois , in stierf in 1597 of 1599. Zijn schriften zijn : Poemata Varia. Wurtzburg 1583 , 8°. Novantiquae lectiones tributae in epistolas centum, etc. Francfort. 1584 , in 8°. , herdrukt in Torn. V van den The­ saurus criticus van J. G r u t e r. Men vindt er excerpten van in Draekenborch's uitgave van Silius Italicus. Octosticha ad singulas cleri Romani figuras ; addito libello siugulari de ordinis ecclesiastici origine , progressu , vestitu. Francfort. 1685 , in 4'. Pandectae Mumphales, sive Pomparum et restorum ac so­ lemnium apparatuum, Conviviorum , Spectaculorum , quae in inaugurationibus , naptiis etfuneribus imperatorum, regum , prin. cipuumque celebrata volt , toini duo. Franefort. 1586 in fol. Deze beschrijving met houtsneden van Jo s. Amman is zeld­ zaam en slecbts gedeeltelijk opgenomen in Tom. XI. van den nes. "Intiq. Gram van G r o n o v i u s. Notae sive Collectanea in corpus , ut vocant , juris , hoc est in Pandectas ac Codicem Justineaneum. Francfort. 1586 in fol. , laatste uitg. met noten van Denis Godefroy, van Simon van Le euw en en anderen. Geneve 1756 , 2 vol. in fol. Rerum criminalium Praxis , et tractatus ea de re nobiliorum Jure consultorum simul collegati Fancf. 1587 in fol. M o d i u s heeft met aanteekeningen uitgegeven op Aelianus en Modestu8 (Col. 1580 , 8°.) , Quintus Curtius (ibid. 1581 , 8°.) , Justinus (Francf. 1587 , 8°.) , Titus Livius (ibid. 1607 , fol.) , Vegetius , Frontinus (Lugd. 1585 in 4°. , Lugd. Bat. 1607 , 4°.) , Cassiodorus , Jordanus Ravennatius , Ennodius Ticinensis , voorts : Anctarium Zonarae, Nicetae Acominati, Nicephori Greyorae enz. Ook gaf hij in het licht Barn. Brie­ sonii Lexicion Juris , Notae perpetuae in Pandectas et Codi­ cein enz, F o p p ens schrijft hem nog een onuitgegeven werk toe , dat men in de Bibliotheek van St. Omer bewaarde , maar er niet meer in te vinden is. Pet r u s Faber beschuldigt hem van plagiaat. Zijn beeldtenis vindt men bij B oiss a r d en Foppen s. Zie Meleh. Adami, Vitae Phil. p. 425; Sweertii, Belg., p. 247; Val. Andreas, Bibl. Belg., p. 234; Fop-pens, Bibl. Belg. , T. I. p. 300, 301; Fabricii, Hist. Bibl., P. III. p. 317; C r en ii, Animadv. Phitol. , P. V. p, 149; Draeckenborchius, Praef. ad Livium, T. VII. p. xt,v, XLVI; S aXe, 0710M. T. III. p. 531; B o i s s a rEIcones Var. illustr., Tom IV. Num. 2; Catal. Bibl. Bunav , T. I. Vol. II. p. 1445 , Hoeufft, Parn. Lat. Belg. , p. 70; Peerlkamp. de Poet. Neerl. p. 175, 176; Ryckii, Poem. p. 92; Baillet, .Tugem. T. II. p. 186, n°. 419; J. B r i t z , Code de l'ancien Droiot belgique; Nouv. biogr. gener; Jocher. MOELAERT (JAcos) werd in 1649 te Dordrecht geboren , begat zich in eenigzins gevorderden leeftijd tot de schilder­kunst en werd daarin onderwezen door Ni c o 1 a a s M a a s. Familiebelangen verpligtten hem naar Amsterdam te vertrekken en zich aldaar te helasten met het beheer van beroepsbezig­heden. In zijn tusschenuren bleef hij echter de kunst beoefe­nen en keerde later naar Dordrecht terug , waar hij zich zoo met het schilderen van portretten en geschiedkundige onder­werpen als met verzamelen van uitgelezen papierenkunst bezig hield tot dat hij , volgens Nagler in 1727 overleed. Zie, behalven Houbraken, van Eynden en van der Wil­ligen, Immerzeel, Kramm; Muller, Cat. v. Portr.; Ko­bus en de Rivecourt. MOELDER (HIERoNvmus) , Antwerpsch dichter van .Den lzjdenden Christus , ofte Passie van one Heere Jesu Christi. .Antes. 1666. Zie Willems, Verh. over de Nederd. Tael- en Letterk. , D. IL bl. 134 , W i t se n Geysbeek, B. A. C. Woordenb. , D. IV. bl. 437. MOELEN ( VAN DER) door Nagler en K r a mm ver­meldt als onbekend Hollandsch schilder, die to Rome werk­zaam was. MOELEN (JACOB PIETERSZ. VAN DER) of VERMEULEN door S c h ij n, I). II. bl. 672 zijner Geschiedenis der Menno­nieten als schrijver vermeld. Men heeft van hem : Christelycke onderrichtinghe oft een dare onderwijsinghe , met grondighe Belijdenisse der voorneemste Poincten der heyl­samer Leere enz. Gedr. tot Alcmaer , by Jacob de Meester wonende in de Lange Straet , in de Druckerye, 1609. Collatio S. Scripture. Dat is , Vergkelijckinge der H. Schrif­turen in verscheyden geloofs-saken, her Schritt met Schrifture verclaert ende vergkeleken wort. TO Dordrecht. Gkedr.by Jan Ca2zin, 1602. Met Appendix. Defensio , wt de heylighe godlycke Schriftnere , die dat strij­dende , menschelijcke vernuft , opinie , ende schadelzjcke dwalinghe wech neemt. Tot Alcmaer, by Jacob de Meester , 1599. Vertoogh aen de Successoors des Jesuyts. D. Francisci Cos­teri die met zijne (maar niet de rechte) Toetsteen heeft willen toelsen ende wederleyghen de Sliccessio Apostolica , Anno 1600 ghedruckt to Alcmaer bij Jacob de Meester enz. 1604. Zie Muller, Naaml. v. Godgel. boeken, bl. 94 , 95. MOELINGEN (GYSBERTUS VAN) leefde in het midden der eeuw en beoefende de graveerkunst , blijkens een wa­pen met tenanten van Bruno v an der Does, voorko­mende op de groote kaart van het Hooyheenzraadschap van Zuid.Holland. Zijn hoofdbedrijf was echter stempelsnij der , en als stempelsnijder der Geldersche munt werd hij 15 Augustus 1769 beeedigd. Door hem zijn de volgende Medaljes vervaarcligd : Op het bezoek van Princes Anna met de beide vorstelijke Spruiten bij home Grootmoeder Princes Maria Louiza in Fries- land , op het Oranjewoud , 1754. Op het eenwfeest der Stichting van het Gereformeerd Diaco­ nie-lrees.huis to Amsterdam. Op de lnhuldiyiny van Prins Willem V als algemeen Erf­ stadhouder. Op het overlijden van den Haagschen predikant Willem Mull- man 7 .Fehr. 1759. Zijn arbeid onderscheidde zich door eenig kunsttalent. Zie Astreca 1854, bl. 215; V ervolg op van Loon , n°. 334, 343, 391; Kra mm; Navorscher 1863 , bl. 146. MOEMOER ( DE) ingenieur,, werd gekwetst in het beleg van Menen 1706. Zie Bosscha, Negri. field. te land, D. II. bI. 395. MOENS (ANNA. MARIA) , geboren 31 Augustus 1777 te Hoorn , gestorven 10 Maart 1832 te Ede. Zij had in de ouderlijke woning als kind welvaart en vreugde gekend , maar ondervond dat het aardsch geluk , vol wisselvalligheen geen heil kan geven. De storm der omwentelingen verwoestte de welvaart des huizes , maar deed in de dochter de schomiste vruchten van zelfverloochening en geloof tot rijpheid komen. De Voorzienigheid bragt haar langs dien weg tot de vervul­ling van den zoetsten droom barer vroege kindsheid , zich te mogen wijden aan de opvoeding van de jeugd. Op twintig­jarige leeftijd zag zij zich reeds met zilver bekroond , door de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen , voor eene verhande­ling over het godsdienstig en zedelijk bestaan van Jezus, ge-lijk zij later voor haar zedekundig schoolboek het goud ontving. Nadat zij 14 jaren lang aan een klein getal van kweekelingen hare krachten had gewijd , zag zij zich in 1817 een grooter werkkring ontsloten. Het buitengoed Kernheim te Ede was van toen aan de plaats waar zij als eene moeder woonde en werkte aan de vorming van kinderen , die haar met buitengewone liefde aankleefden en hare gedachtenis wilden in eere houden , ook door het plaatsen van een gedenkteeken op haar graf. Zij was bloedverwant en vriendin van hare naamgenoot Petr o­nella Mo ens. Behalve eenige stukjes in de Kleine Dichterlijke Handschrif­ten , gaf zij in het licht : Dichterlijke bespiegelingen over Gods voorzienigheid, den dood , het graf, de opstanding en andere Zedelijke onderwerpen. Amst. 1795 , gr. 8°. Iets ter Gedachtenis van J. C. Lavater. Gron. 1804 , gr. 8°. Tafereelen van eene Christeli/ke opvoeding. Amst. 1822, kl. 8°. m. pl. DichterWke proeve over de Vriendschap en het wederzien onzer vrienden in de eeuwigh,eid, beide rijmeloos , waarbij ten slotte gevoegd is eene Cantate : Het uitzigt der Vriendschap. Amst. 1802. Zie Petr. Itioens door Warnsinck en Zimmerman , bl. 107; van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. ; Kunst- en Letterb. 1832 , D. I. bl. 179, 1834, D. I. bl. 34; Bennink Janssonius, Geschied. van het Kerkgez. der Herv. Gem. in Nederl. , D. I. bl. 286 , 287. MOENS (FR.) , een kunstscbilder van Middelburg , trok met Abraham G e n o e l s naar Rome , werd aldaar den 3 Jan. 1674 in de Bend aangenom en , en verkreeg den bijnaam van De Vlucht. Zie Kramm. MOENS (HENDRIK BERNDOT) , overleed te Groningen 18 Dec. 1858 , als gepens. Luit. Kolonel , Militair Kommandant der Prov. Groningen , en werd op het kerkhof Zuilen bij Breda in het familiegraf bijgezet. Zie N. Rott. Cour. 27 Dec. 1858. MOENS (J.) , Med. dr. , schrijver eener Diseert. de Ascite, abeu de Hydrope abdontinali. Leyd. 1813 , 4°. Zie Cat. C. H. a Roy , T. III. p. 1173. MOENS (Josus) , middelmatig dichter uit het midden der 186 eeuw. Hij plaatste zijne poezij voor de werken zijner tijdgenooten , b. v. voor A. A n d r i essen, Uitspan­ningen. Midd. 1756. MOENS (PETONELLA) , dochter van Pet r u s Mo ens en van Maria Lycklama a Nyholt, zag den 16 Nov.1762 te Cubaart in Friesland , waar haar vader toen predikant was , htt levenslicht. Op haar vierde jaar (haar vader was toen predikant te Aardenburg) , werd zij door een kwaadaardige soort van kinderpokken en tegelijk niet minder gevaarlijke scharlakenkoorts aangetast, waar uit zij haar geheele leven blind bleef. In weerwil hare blindheid legde zij zich op de beoefening van verscheidene kunsten en wetenschappen toe , in welke alle ze uitmunte , doch vooral op de Vaderlandsche poezij. In 1785 behaalde zij een gouden medaille bij bet Amsterdamsche genootschap van taal- en letterkunde voor het gedicht de ware Christen, in 1786 een groote gouden medaille van de Portu­gesche synagoge te Amsterdam ter dankbetuiging van een dichtstnk , getiteld : Esther , in vier zaugen , in 1788 een zil­veren schenkblad tot een geschenk van den Magistraat van Aardenburg, wegens een dichtstuk , getitelt : Eerekroon voor Aardenburg, en sedert werd zij nog negenmaal , het laatst te Antwerpen in 1840 , wegens bet dichtstuk Antwerpen verheerlijkt door de groote mannen , bekroond , en tot eerelid van versehillende dichtkundige genootschappen benoemd. In weerwil barer blindheid wist de begaafde vrouw de bekoor­lijkheden der natuur op een uitmuntende wijze te schetsen. Talloos zijn de gedichten door haar deels afzonderlijk , deels in tijdschriften vooral in de Euphonia, jaarboekjes en elders geplaatst. Niet minder verdienstelijk maakte zij zich door het schrijven van een menigte nuttige werkjes voor de jeugd , alle bestemd om haar tot deugd en godsvrucht op to leiden en liefde voor het vaderland in te boezemen. Die liefde koesterde zij zelve in hooge mate , waarvan vooral hare Tafereelen uit de Nederlandsche Geschiedenis ten bewijze strekten. Zij hield brief­wisseling met vele uitstekende mannen en vrouwen van haar tijd , stond in hooge achting bij bet publiek als dichteres , schrijfster,, bevorderaarster van al wat goed en edel was en christin. Zij overleed te Utrecht tusschen den 3 en 4 Jan. 1843 , waar hare nagedachtenis plegtig gevierd werd docfr de Maatschappij : Tot Nut van 't Algemeen. J. Deck e r Zimmerman sprak bij die gelegenheid eene Gedachtenis rede uit , die met de Herinwringen aangaande Pet r. .3Ioens , door W. H. Warnsinck in 1843 met haar por­tret is in het licht gegeven. Zij schreef : (en A. van 0 verstraten). Esther , in vier Boeken. Haarl. 1786 , gr. 8°. Eerekrans voor .elardenbury en Bergen op Zoom. Amst. 1788, 4°. Ruth , in vier boeken berijmd. 's Hage en Amst. 1790 , 4°. Dichtk. en Prosaische Mengelwerken. Haarl. 1790 , gr. 8°. De Gebroeders de Witten , in vijf zangen. Utr. 1791, gr. 8°. Johan van Oldenbarneveld. Zaltbommel 1792 , gr. 8°. H. de Groot , in zeven zanyen met portr. Zutphen 1790 , gr. 8°. (en B. B o s c h) , de nieuwe Constitutie van Frankrijk , twee dichtstukken. Amst. 1792 gr. 8°. Liederen voor het P aderland. Dordr. 1792 , gr. 8°. De geschiedenis der menschheid , in vijf zangen. Amst. 1793 , gr. 8°. Belanglooze liefde en ware vriendschap gescketst, in brieven. A inst. 1793, gr. 8°. Mengelingen. Anist. 1794 , gr. 3°. Nuttiye Uitspanningen. Haarl. 1795 , gr. 8°. Onderwijs in de goddienst voor de jeugd. Amst. 1795 , 8°. Vruchten der eenzaamheid. Amst. 1798 , gr. 8°. Mijne vrije denkwijze over belangrijke onderwerpen , met plat. 's Hage 1798 , gr. 8°. Bespiegelingen over Europa in de X17117e eeuw , in vier zangen. Haarl. 1802 , gr. 8°. Letterkransje voor lieve en brave kinderen, met pl. Haarl. kl. 8°. Haarl. 1806. 4.. dr. Haarl. 1828. De kleine Suse Bronkhorst, met een pl. Haarl. 1809 , 1825 gr. en kl. 8°. Historie van den .Neer Willem Er Estee , in brieven nz. pl., 3 D. Zaltbommel 1809 , gr. 8°. De twaalf maanden des jaars in bespiegelingen, vier stukken, m. pl. Haarl. 1810, gr. 8°. Carolina van Eldenberq , of de beproefde huwelzjks-trouw, D. m. pl. Amst. 1812 , gr. 8°. Karel van Roze2zbury , of de zegepraal der deugdzame liefde. Dordr. 1814 , 2 D. gr. 8°. De Kleine Willem, of het huisgezin van den Meer Lausbac h, 2° dr. met pl. Amst. 1815 , gr. 8°. Menyelwerk bestaande in bespiegelingen, dichtstukken, verha­len en brieven. Dordr. 1815 , gr. 8°. Aan de vrolijke bloesemknopjes der Menschelijke Maatschappij met gekl. plaatjes. Amst. 1816 , 16°. Aardenburg , of de onbekende Volkplanting in Zuid-Amerika. Onverwelkelijk bloemkransje voor de lieve jeugd , m. pl. Amst. 1817 , 16°. Bloempjes der vreugde voor de lieve kindschheid nz. pl. Haarl. 1 S17 , 16°. Mengelpodzij. Amst. 1819 , gr. 8°. lierfstbloempjes voor de lieve jeugd , m. pl. Amst. 1819 , 16°. De longe Sophia, 2n. pl. Amst. 1819 , 8°. Winterloveren , m. pl. Amst. 1820, 16°. Frederik Bernstein. Amst. 1822 , 2 D. m. pl. , gr. 8°. Tafereelen uit de Nederl. geschiedenis , dichterlijk geschetst voor de jeugd. Haarl. 1823 , kl. 8°. , m. pl. ibid. 1829. Dicktkundige Proeve. Amst. gr. 8°. (en W. H. Warn sinck B s z.) 'smenschen begin , midden en einde , m. pl. Amst. 1824 , kl. 8°, Mevrouw Veltman en hare Voedsterlingen ; een geschenk voor kinderen, m. pl. Devent. 1825 , ki. 12°. Nieuw Nederlandsch A-B boek m. pl. Amst. 1825 , kl. 8°. Herman en Susanna , of 7afereel van een gelukkig burger­ huisgezin. Amst. gr. 8°. Klein geschenk aan de Nederl. jeugd. Amst, 1825 m. pl. , kl. 8°. Dagboek voor mijne mannelijke landgenooten. Amst. 1831 , 8°., 2 dn. Gedichtjes en gesprekken voor kinderen. Amst, 1826 , m. pl. , gr. 8°. (en W. H. Warn s i n c k B s z.) , Waarheid en verdichting. Amst. 1828 , gr. 8°. De dankbare Vriezen aan geheel Nederland; dichtstuk. Haarl. 1828, 8°. Letter-Looveren , gestrooid voor mime jonne Landgenooten. Zwolle 1829 m. pl. , ki. 8°. Legaat aan mijne Vrouwelijke .Landgenooten. Amst. 1830 , 8°. Uitboezeming aan mijn geliefd Vaderland en de Noord-Ne­ derlanders. Haarl. 1835 , gr. 8°. Mevrouw Liliastal en hare kinderen, of geschenk aan mijne jeundige vriendinnen , m. p. Amst. 1831 , kl. 8°. Viif verhalen , ten geschenke aan mijne leergrage Landgenoo- ten , in uren van Uitspanning. Haarl. 1831 , gr. 8°. Rene week in de lente op het land. Haarl. 1833 , gr. 8°. Gelegenheids gedichties voor de lieve Vaderl. jeugd. Leyd. 1833 , kl. 8°. Willem en Ada of het ongenoegzame van den natuurlijke gods­ dienst. Ben geschenk voor mijne jongelandgenooten. Leyd. 1833. Gebeden voor kinderen. Amst. 1834 , kl. 8°. Gedichten , op vriendelijke uitnoodiging vervaardigd door .... en gezongen bij gelegenheid der plegtige viering van het 20-jarig bestaan des departement Koevorden , behoorende tot de klaats. Tot Nut van 't Algemeen , op den 9 April 1833. Koevorden 1833 , 8°. Bij de terugkomst van de vaderl. helden Chasse en Koopman met alle de dappere verdedigers van het burgslot bij Antwer­pen, uit Frankrijk , op den Vaderl. bodem. Utr. 1833 , gr. 8°. Gedichtjes voor de vrolijke ontluikende jeugd. Haal. 1834 , m. pl. Zestal brieven over , vooral in dezen tijd, belangrijke gods­dienstige onderwerpen. Amst. 1834 , gr. 8°. Ben zestal yodsdienstige overdenkingen, ter bemoediging mzj­ner lijdende natuurgenooten. Koevorden 1839 , gr. 8°. Tweede zestal godsd. overdenkingen ter bemoediying mijner lijdende natuurgenooten. Ald. 1839 , gr. 8°. Kleine Vertellingen voor kinderen. Deventer 1835 , 16°. m. pl. De jonge Sophia , 2 e dr. Amst. 1837 , kl. 8°. m. pl. Vreugdezang bij het tweede eeuwfeest van Utrechts Hooge-school. Utr. 1837 , gr. 8°. Zestal verhalen voor het ontluikend geslacht , door deszeVs vriendin. Amst. 1837 , kl 8°. , 2e dr. Amst. 1811. Geschenk voor lieve kleinen, in den morgenstond des levens. Koevorden 1838 , kl. 8°. Klein geschenk voor zoete en gehoorzame kinderen, door hunne liefh. vriendin. Koevorden 1838 , kl. 8 °. m. pl. _Kleine verhalen voor lieve vaderl. kinderen. Devent. 1838 , 16°. m. pl. Gelegenheids Gedichtjes voor de Nederl. jeugd. Nieuwe uitg. Amst. 1839 , kl. 8°. Antwerp. verheerlijkt door de groote mannen die he heeft voortgebragt. Utr. 1840 , gr. 8°. Nieuw geschenk aan de lieve jeugd, van hare heilbegerende vriendin. Dev. 1840 , 16°. na. pl. lets voor de lieve kleinen, die eerst beginnen to lezen. Koe­vorden 1840 , kl. 8°. De goede groolmoeder met hare kleinkinderen. Koevordem , kl. 8'. m. pl. Toonen der Christel. weenzoeds bij het onvoorzien overlzjden van Utrechts hoogleeraar Jodicus Heringa .Ez. , den 18 Jan. 1840. Utr. 1840. Eenige gedichtjes voor kincleren, als een klein geschenk. Amst. 1841 , kl. 8°. Verhalen en Gedichtjes voor de lieve jeugd. Koevorden kl. 8°. m. pl. Holl. Fr. Duits. en Eng. verhalen door Henry Brocke, T. H. Greb , Harison, Langbein , Petr. Moens en anderen. Amst. 1842 , gr. 3°. .Zie Ktinit -en Letterb. 1835, D. I. bl. 617, 1843, D. I. bl. 17; van der Aa, B. A. C. Woordenb.; Collot d'Escury, Holl. roem, D. bl. ; van K am pen, Bekn. Gesch. d. Nederl. Lett. , D. III. bl. 293; Naaml. van hoeken; Navorscher, , D. VI. bl. 258 , D. IX. bl. 94; Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. v. Portr. MOENS of MOYUS (SIMoN) , beroemd als vervaardiger van Clavecimbels, werd in 1532 lid der corporatie van St. Lucas te Antwerpen. Zie Recherches sur les facteurs de clavins et des luthiers d'Anvers in Bulletins de la Comm. de l'Acad. royale en Beige, 1863. MOENS (RETNoup), buitengewoon Kon. Raad , toen Delft en Rotterdam in 1572 aan de zijde der Staten waren overgegaan , verliet het Hof 'van Holland , meest uit Spaan­sche leden bestaande , 's Hage en week naar Utrecht , behalve Moens en de Griffier Barthold Ernst. Zie Wagenaar, Vad. list., D. II. bl. 381. MOENS (HENDRIK , Grave VAN) , heer van Kronenburg , vrij-grondheer van Vrijenes , Ambachtsheer van Ravensberg en Sluipwijk , Loenen enz. Hij was de zoon van Be r n a r d y n M o e n s , vrijheer van Klinckerlant , Grijfoort en van Maria Magdalena van Ornia, vrijvrouw van Vrijenesse, Siuip­wijk , Ravensberg , oud- en nieuw Gravecoop , Nieuwenhoeck enz. Bij opene brieven van den 1 October 1724 verleende keizer Karel VI den titel van baron aan hem en zijn broeder Gerbrand, en den 16 Dec. 1724 dien van graaf. Hij woon­de -toen te Amsterdam, en zijn geslacht had sedert meer dan twee eeuwen de R. C. godsdienst beleden en was ten alle tij­den dat van Karel ijverig toegedaan. Hij huwde Lucie Emerentia van Burmania, weduwe van H.J.baron van S c h w a t z r e n be r g , die in 1740 in den ouderdom van 40 jaren overleed. Van beide bestaan uitstekende portretten door en naar End 1 i c h vervaardigd. Zie B utke n s, Trophees de Brabant, suppl. T. I. p. 446-454, p. 456-463; Li stes den titres de Nobl. Cheval. etc.; Nobl. de Pays-Bas ; Ferwer da, 14e Generatie; Tegenw. Staat der Ver. Ne­derl., D. VI. bl. 318 , 319, D. VIII. bl. 55; B a chi en e, Kerk. Geogr. , D. II. bl. 142 ; W a g e n a a r , Beschriiv. v. Amst. , D. VIII. bl. 619; Navors., D. VIII. bl. 325, D. IX. bl. 58, 120, 311, 378. MOER (J. H. W. MU YS VAN DER) schreef: Waarneming eener yenezene venerische beenverweekiny (osteo­sarcosis venerea) in Alyent. Vad. Letteroef. 1819, D. XXIX. St. 2 bl. 263; 308. Waarneminyen betreffende de hydrops votivus , of caliclus in hare onderscheidene soorten. T. a. p. 1822, D. XXXII. St. 2 bl. 212 , 266, 267. Zie Ho ltrop, Bibl. Med. Chir. p. 229. MOER (J. J. VAN DE) schreef: Eene verbeterde geneeswiize van entropium beproefd, in Al-gem. Vad. Letterof. 1817, D. XXVII , St. 2 bl. 746. Ieis over een exanthema pseudo-variolosum , bij een' en ander gevaccineerden waaryenomen. T. a. p. 1818 , D. XXVIII. St. 2 bl. 359. Zie Holtrop 1. o., p. 229. MOERBEEK ( ). Abcoude vermeldt van hem : Zielstogten en andere yedigten. Zie A bcoude, Naamreg. , bl. 247. MOERBEEK (ADRIAAN ABRAHAMZ. VAN) , godgeleerde , taal- en letterkundige , was in de tweede helft der 18e eeuw predikant bij de doopsgezinde gemeente to Dordrecht. Hij gaf in het licht : de Hooyd. Spraakmeester van Prof. J. C. Gottsched , uit het Nederduitsch van E. Zeydelaar , en voorts met zeer veel 6zjvoe­sels vermeerderd. Dordrecht 1787 , 2e. dr. M. Kramer , Nieuw Troordenboek der Nederlandsche en Hoogd. Taal, overgezien , yezuiverd en vermeerderd door A. A. M. Leipzig 1768 , 2 dn. 38 dr. , 4e dr. Ibid. 1787 , 4°. Al. Kramer , Niederdeutsche oder Holliindische Grammatik , nebit einer alphabetischeu Forstellung , meist alien Holidndi­schen Grund-und Stamzoorter , von A. A. von Moerbeek , ver­mehret und verbessert. Leipzig 1774 , 8°. Neue Vollkommene Hollei:dische Sprachlehre. Leipz. 1791 , kl. 8°. Neue Auft. 1804. Ook zette hij uit het Hoogduitsch over : Uitvoeri,qe verhandeling over voornaame stukken uit de vroe­gere en laatere Historie der Ketteren, door Joh. Laur, van Mosheim , volyens den tweeden druk. Utr. 1776 , 2 dn. De wederleggende Godgeleerdheid naar de voorleezingen van J. L. Mosheim. Utr. 1771 , 2 dn. froordeboek des N. T. ter ophelderiny der Christel. leer , door TF. 4. Feller. Zie Rotermund; Schotel, Kerk. Dordr., D. II. bl. 375 , 376; A r r e n b erg , Naamr. bl. 35 7 ; Cat. d. Bibl. van Nederl. Leiterk.; D. I. bl. 115 , 128, D. III. bl. 65 ; Vad. Letteroef. , 1787, D. I. bl. 180. MOERBEECK (JAN ANDRIES) , op Cat. 19288. van J. M e e r- m a n , (1824)komt p. 171 het volgende handschrift (n°. 1025) van hem voor : Aenwijsinge door wat middel den yanschen ondergany van den Koning van Spaengien ofte dyne aldergrootste schaede can ofte sal to weye connen werden gebracht ; opgedragen , Bmmerick , 1 Mei 1625 , aan de Staten Generael en Prins Frederik Hen­drik der Nederlanden; met VII tusschengevoegde yegraveerde en gekoleurde kaarten, fr. b. verguld op snee. Verkocht , Cat. H. W. Tydeman, 1865 , p. 25 , n°. 300 A f 4.— Uitgegeven heeft hij : Redenen, waerom de West-Indieche Compaynie dient to track-ten het Landt van Brasilien den Coninck van Spangien te ont­machtigen , en dat ten eersten. Weesende een ghedeelte der propositie yedaen door Jan Andries Moerbeeck aen Mau­ritio Prince van Oranje , etc.... in '8 Gravenh. den 4 , 5 ende 6 April Anno 1623. Amst. 1624. Met voorrede van Moe r-b eeck, gedagt. 6 Sept. 1624. De 14e---21e reden zijn over­genomen door Baudaert, B. XVI. bl. 78-80. Zie Muller, Cat. v. Pam, l. , D e I. bl. 261. MOERBEECK (JAN vAN) of JEHAN DE MORBECQUE eigenlijk genaamd J e h a n de Saint Omer, heer van M o e r bee c k , eene heerlijkheid in Vlaanderen nabij Cassel. Hij sproot uit een der aanzienlijkste geslachten van Fransch Vlaanderen voort , dat vele dappere edellieden had opgeleverd. M o e r b e e c k was niet ontaard van zijne voorouderen : zoodra de gewesten besloten hadden , na den dood van R e q u e s e n s, zich tegen het Spaansch geweld te verzetten , bood M o e r-b e e c k zijn dienst aan , en nam het bevel over een bende ruiters , van wegen de .Algemeene Staten op zich. Burggraaf van de Fransche Vlaamsche stad Aire zijnde , werd hem het bevel van die vesting opgedragen , van welken post hij zich tot genoegen der Algemeene Staten kweet. In 1679 teekende hij de Unie van Brussel. Met de overige edelen van Artois keerde hij tot de gehoorzaamheid des konings terug. Zie J. C. de Jonge, Unie van Brussel, bl. 87. MOERBEKA (PETRUS A) , Med. dr. en Lat. dichter te Antwerpen , bloeide onder de regering van IC arel V. Men heeft van hem : Prognostica futuri saeculi , aliguando igne perituri. Exhortatio contra Turcas et Epigrammata varia. Antv. 1546 ; 8°. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. , p. 749 ; F o p p e n s , Bibl. Belg. T. II. p. 904. MOERINGH (P. H. G.) , Med. dr., zoon van Mr. A d r aan Moeringh in 1713 vroedschap te Gouda , in 1720 wegens die stad tot bewindhebber der O. I. Compagnie , 1 Jan. 1729 tot burgemeester aangesteld , 14 October 1729 te Leyden overleden , door den Goudschen rector A. H. Westerhof met een Lat. grafschrift vereerd , studeerde in de medicijnen en vestigde zich te Gouda. Men heeft van hem : Historiae medicitiales. Cum Tab& Amst. 1739 , 8°. J. A. Kulmi Pr. Di88. de Exostosi steatomatode claviculae , &nue felici section. Resp. P. H. G. Moeringh. Gedani 1732, 4°. Geleerden, Nov. en Dec. 1729. C. H. h Roy, cat. Bibl. Medic. T. IV. p. 1769, 1823. MOERINGH (Dr. CORNELIS GERARD) , ZOOri van Mr. Adriaan Moeringh, werd in 1730 in zijns vaders plaats , raad in de vroedschap te Gouda , bekleedde er verscheidene jaren het bailliu- en schoutsambt , was er in 1751 , 1752 , 1755 , 1756 burgemeester en overleed 7 April 1758. Hij was de eerste die in 1747 het verzoekschrift , waarbij 't verkoopen van ambten ten behoeve van 't gemeene land begeerd werd , onderteekende , en k warn door zijn menschelijkheid , beschei­denheid en bondigheid in 1748 in doze stad oproer voor. Deze Moeringh heeft zich ook als diehter van de volgende tooneelspelen bekend gemaakt : Alexander en Artemisia, Treurblijei2zdspel, Utr. 1734 , 8°. Artaxerxes , Treurspel. Utr. 1738 , 8°. Bedrooge geldgierge koppelaers , Blijsxel. Utr. 1738 , 8°. Belachelijke Redeneerder , Kluchtspel. Utr. 1740, 8°. Food van Seneka, Treurspel. Amst. 1743 , 8°. Gehoornde Filosooph , door slagen bevredigt. Utr. 1738. Geschaakte Bruid , Derde Heyday , of verhuistijd, Kluchtspel. Zij zijn ook in een bundel verzameld , getiteld : Tooneelstukken door een kunstbeminnaar , o. d. Zinsp. : Non semper arcum tendit Est pollo. Utr. 1738 , kl. 8°. Zie Nederl. Jaarb. , D. II. bl. 1135, D. VI. bl. 60, D. IX. bl. 66 , D. X. bl. 131 , D. XII. bl. 406 ; Wage n aar , Vad. Hist.. D, XX. bl. 133. 304; Bor, Nederl. D. II. bl. 218, 219; de Crane, fam. Hemsterhuis , bl. 21; Paquot, Mem, T. III. p. 573 ; Witsen Geysbeek; B. A. C. Woordenb. ; Reg. der Nederl. Cornediespel dichteren , bl. 81 ; Cat. der illaats. v. Ned. Letterlc. , D. I. 6. bl. 146. MOERKERK (BAsTIAAN) , in 1750 te Gorcum geboren , was lid van het Departementaal bestuur van Holland , later burgemeester van zijn geboorteplaats. Hij beoefende de Nederd. poezij , en gaf in het Licht : /Ian de gewapende buryerij van den Haag. Lierzang bij gelegenheid der gesloten .Alliantie tusschen de Republiek der Nederlanden en die van Frankrijk. 's Hage 1795 , 8°. Hij behaalde in 1787 een gouden eereprijs bij het patriot-tisch genootschap te Alkmaar voor het beantwoorden eener prijsvraag. • Zie van der Aa, IV. B. A. O. Woordenb. ; Astrea , 1854, b1.165. MOERKERKEN (WILLEM vAN) , herkomstig uit een oud adelijk Vlaamsch geslacht , doorgaans geheeten Graaf v a n Moerkerken, was de zoon van Lodewijk en van Catha­r i n a van Egmond, natuurlijke dochter van den Graaf v a n B u r e n. Zijne eene zuster huwde met Wessel van den Boetselaer, de andere met Herman van Bronkhorst, 58 wiens drie zonen onder de verbonden Edelen waren. Hij zel­behoorde tot dit getal. Door zijn huwelijk werd hij zijn ge­slacht tot oneer , om die reden verbood zijn vader , bij uiter­sten wille dat hem de heerlijkheid Barendrecht zou toekomen. Zie to W at e r , Verb. d. Edelen, D. III. bl. 138 , 139, D. IV. bl. 329, 330 (over het geslacht) ; 1 e C a r p en ti er, P. III. p. 908 --911 ; van Leeuwen, Bat. ill., bl. 1008, 1009; Hoogstraten, o. h. w. Moerkerken ; l'E s p i n o y , p. 93 , 105 , 118 , 121 , 122 , 740; IVobil. des P.-B., T. II. p. 386 ; Supplem. au Nobil. , p. 4; Recueil General des Families origin. des P.-B. , p. 223 ; Quartiers GOnOal., T. I. p. 25. MOERMANNUS (JoHANNEs), wiskunstenaar , sterrekundige en rector der school aan de 0. L. V. kerk te Antwerpen , overleed 21 Oct. 1621 , in den ouderdom van 65 jaren. Hij schreef in Lat. verzen : Itudimenta linguae latinae in fol. Apologia creaturarum seu fabulae versibus expressae. Antv. ap. Chr. Plantin., fol. Zie Sweertii Ath. Belg. p. 301 1 ; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 539; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 70; Jocher; Roter­mund. MOERMAN (Mr. JAN) (VAN DER KIELE) leefde omstreeks 1560-1621 en gaf in het licht: De cleyn Werelt , .Rethoriickelyck uytgestelt , tiimstelredam, Dirck Pieter8z. 1668 , met door C. J. Visscher gegray. titel, en vol koperen pl. , 4°. Zie van der A a , N. B. A. C. Woordenb. ; Cat. der Maats. v. Nederl. Letterk., D. I. bl. 221 , 232 ; Cat. J. Koning, D. II. bl. 328. MOERSBERGEN (ADOLPH VAN DER WAEL Heer VAN). Zie WAAL (ADOLPH VAN DER). MOERSBERGEN (BARTHOLOMEIIS VAN DER WAEL Heer van). Zie WAAL (BARTHOLOMEIIS VAN DER). MOERTE•E (GEROLF VAN DER) bloeide in 1460 te Gent. Hij was leerling van Daniel de Rick e, en schilderde vele tafereelen en altaarstukken voor kerken , dikwerf gezamentlijk met Lieven van den Bossche, leerling van Jan van Coudenberghe. Immerzeel vermeldt van hem: Het laat8te oordeel. De Hemelvaart der H. Maagd. De Marteldood der H. Barbara. De Dood van den H. Macharius. Zie Immerzeel. MOESBERGH , dichter uit het midden der 18° eeuw , van wien v an d e r A a vermeldt een gedicht , getiteld : de Vrijh,eid in Godsdienst. Ook leverde hij in 1751 eene bijdrage tot de Dichtkundige Cypressen bladen. MOERMAN (F. C.) gaf in 1825 te Utrecht in het licht : Berstelingen in gr. 8°. Zie Naanilijst v. v. Cleve. MOESEL (vAx DER) , grenadier , onderscheidde zich in den slag te Straalsund (1808), toen het corps van S c h ill valko­men werd ten onder gebragt. Ofschoon hij vijf wonden had bekomen , wilde hij niet teruggaan voor dat dit gevecht geheel een einde had genomen. Zie B o s s c h a , 1Veerl. heldend. te Land , D. III. bl. 272. MOESIENBROECK. Zie MEUSIENBROECK. MOET (J. H.), organist aan de kerk der H. Theresia to 's Hage, conponist llauteur d'un grand nombre de morceaux de musique sacree et d'une messe de Requiem avec fanfares," Hij stierf 18 April 1858 in den ouderdom van 35 jaren. Zie G r e g o i r , Biogr. des artistes Musiciens , p. 132. MOGGE (JAcoB), een Zeeuw uit de tweede helft der Ile eeuw , wiskunstenaar en landmeter 's lands van den vrye , schreef : Inleydinyhe der Sonnewijsers en het Beschrijven van lien , hoe men op alkrley voorgegeven vlack , dat van de son kan beschenen worden , een Sonnewyser beschrijven sal. Middelb. bij Z. Roman, 1686, en bij W. Goeree, 1675, fol. Nog heeft hij uitgegeven : Philippi Landsberyii, Beschrijvingh der vlaeke Sonnewysers enz. nienwelyx oversien ende met tzoodige biivoeging verryckt. Middelb. 1666 en 1675 , fol. Zie La Rue, Gelett. Zeel., hl. 334; Blommaert, Nederd. schrijvers v. Gend, bl. 228. MOGGE (RoGGE) , uit aanzienlijken geslaehte te Zierikzee, was aldaar in 1646 , 1649 , 1652 en 1656 burgemeester. Hij schreef , behalve Latijnsche en Fransche gedichten op uitgege­van boekwerken , een stichtelijk dichtwerkje , getiteld : Praesepe .Domini nostri /mu Christi decantatum. Hagae ()omit. 1665 , 4°. , na zijn dood in het licht gegeven. Hij hield briefwisseling met den Hoogi. Boxhorn, en overleed in 1656. Zie S ni all egange, Chr. v. Zed., D. I. bl. 5047 , 526 ; La Rue, Gelett. Zcel. , bl. 189; Boxhornii Epist. p. 78, 93, 118, 128; Paquot, Mem. T. II. p. 77; Kobus en de Rivecourt. MOGGE (Mr. PIETER) noon van Hub e rt us Mog ge, beer van Renesse , burgemeester en raad van Zierikzee , word aldaar in 1694 geboren , studeerde , zoo in zijne geboorteplaats als te Leyden , werd meester in de regten , in 1720 schepen en raad in de vroedschap verkozen , in 1727 raad zijner ge- 58* boortestad , vervolgens door de Staten van Zeeland tot opper­dijkgraaf van den lande van Schouwen , in plaats van burge­meester Nicol a a s A n t honi Cau, aangesteld. In 1728 werd hij voor de eerste maal tot burgemeester verkoren , later bekleedde hij dit ambt nog tweemaal , tot dat hij den 20 No­vember 1737 door de Staten van Zeeland in de generaliteit werd gedeputeerd , welke waardigheid hij tot in November 1741 bekleedde , toen hij door dezeltde Staten aangesteld werd tot ordinaris gedeputeerde in de vergadering der Staten Generaal. Hij werd tot verscheidene gewigtige handelingen gebruikt , on­der anderen ook in 1753 tot het sluiten van het commercie tractaat met den koning der beide Sicilian. Toen hij in April 1747 met den Rotterdammer beurtman te Zierikzee kwam , wilde hem het graauw ten lijve , rukte hem den hoed van 't hoofd en stak er een oranje-lint op. Men ontnam hem den degen , en voerde hem met een wagen naar het Heeren-logement , waar hij langer dan een maand werd bewaard. Toen de prins 2 Junij te Zierikzee kwam , stelde men hem terstond op vrije voeten , zonder dat iemand eenige beschuldigingen tegen hem dorst in te brengen. Hij was gehuwd , en liet bij zijn overlijden geen kinderen doch groote schatten na. Hij legateerde aan den staat tot het stich­ten eener akademie in zijn geboortestad , een som van 1420.000 en zoo de staten daartoe geen octrooi mogten verleenen tot het stichten van een arm-kinderhuis. Hij overleed 6 Nov. 1756. Zijn portret verscheen in den Zeeuwsch V olksalm. , 1844. Zie Wagenaar, Vad. Hist., D. XX. bl. 75, 100; Ned. Jaarb., 1756, bl. 1136, 1198; Scheltema, Staatk. Nederl.; N. Gel. Eu­ropa, D. XIII. bl. 188; te Water, Levensb. , bl. 374 ; Zeeuwsche Volksalm., 1846, bl. 70; Muller, Cat. v. Portr. MOHR (JOHANNES CHRISTIAAN) tijdgenoot en vriend van Schutte, Voet, L u s s i n g en anderen , was lid der meeste dichtgenootschappen van zijn tijd , en behaalde de gouden medaille bij het Haagsche voor zijn gedicht de voordeelen van den Christelijke godsdienst voor de burgerlzjke maatschappzj. Zijne gedichten zijn meestal in de bundels der dichtgenoot­schappen en voor de werken zijner kunstvrienden geplaatst. Veel gerucht maakte zijn ontzaggekke dock nuttige beschouwing enz., bij den brand van den Amsterdamschen schouwburg , den 12 Mei 1772, waarin hij dien brand als een godsstraf voordroeg. Hij betreurde den dood van zijn leermeester en vriend R. Schutt e in een lijkdicht, gelijk ook dien van V o e t. Het laatste dichtstuk voert tot titel : .Dichtgedagten bij het grad' van den Prins der Godgezcijde Nederlandsche Dichteren , Joanne$ Busebius Voet , in de ouder­dom van 73 jaaren in '8 Gravenhage overleeder op den 28 van Her fstmaand 1778. ..A.mst. 8°. Ook gaf hij afzonderlijk in het licht : Overdenkingen by gelegenh,eit van het sterven van den Hoogl. G. J. Nahuys en deszelfs Egtgenoot. Amst. 1782 , 8°. Hij zelf overleed in 1787. Zijn dood werd betreurd door verschillende dichteren , wier rouwverzen gezamentlijk zijn in het licht gegeven. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. , D, IV. bl. 438; Ter gedachtenis van .T. C. Mohr ; Schotel, Rerk. Dordr. , D. II. bl. 491 ; Schutte, Lykd. , bl. 126 ; Arrenberg, Naamw. , bl. 358; Kobus en de Rivecourt. MOHR (JoHAN MAURITS) , geen Nederlander van geboorte , was sedert 1739 predikant bij de Portugeesche gemeente te Batavia. Van 1745 tot 1753 bekleedde hij aldaar de betrek­king van rector bij bet Godgeleerd Seminarium. Hij was ook een vlijtig beoefenaar van de sterrekunde , zoo als kan blijken uit zijne vrearnemingen die opgenomen zijn in de werken der Hollandsche Maatschappij en in de Philosophical Transactions. Zijne geschriften zijn getiteld : Waarneminge over den schynbaren loop van Venus over de Zonneschiif den 6 Junij 1761 te Batavia. Verh. Holt. Maat­schappij 1763 , D. VII. bl. 380 en volg. Waarneming van Venus by Kaaren uitgang van de Zonne­schijf , den 4 Junij 1769 to Batavia. Ibid. D. XII. bl. 152. Waarneming van Mercurius by zynen uitgany van de Zonne­schijf , den 10 November 1769 te Batavia. Ibid. bl. 131 en volg. Deze twee laatste waarnemingen heeft men ook onder den titel : Transitus Veneris et Mercurii in eoruni exitu e disco Solis 4 Junii et 10 Nov. 1769 observatus (Phil. Tr. 1771). Breviario da doutrina da verdade Batavia. H. Mulder, 1750. De Bijbel. O. en N. in het Maleisch door J. M. .Mohr en H. P. van de Werth. Batavia 1758 , 6 dn. 8°. Mohr is in October 1775 te Batavia overleden , en aldaar den 28 van die maand ter aarde besteld. Zie L e u p e , in Bijdr. voor Land- en Volkenk. N. I. D. VII. bl. 161. Tijdschrift voor Neerlands Indic , D. IV , 1844, Poggendor ff, HandwOrterbuch zur Geschichte der exacten Wissenschaften; T y d e m a n, Cat. D. I. bl. 176 ; Cat. d. Maats. van Ned. Letterk. , D. II. bl. 436 , 437. MOHR (FRANS DANIEL) , werd den 13 Julij 1774 te Keu­len , waar zijn vader geneesheer was , geboren , bezocht te Duisburg o. a. de gehoorzalen der beroemde geneesheeren Gunther en Carstanjer, begaf zich in den ouderdom van 19 jaren naar Holland , en werd kort na zijn aankomst bij het leger der Staten in de militaire geneeskundige dienst opgeno­men met den rang van Chirurgijn-Majoor. Hij trad zijn nieu­wen werkkring het eerst in hij het korps ligte troepen , onder bevel van den Luit.-Kolonel Mathieu (1794). In 1795 werd hij overgeplaatst bij het bataillon Jagers , en verbleef daarbij tot den 25 October 1800. Gedurende deze jaren nam hij achtervolgens deel aan den veld­togt in Belgi (1794) , in Duitschland (1795), en aan de expe­ditie bij Texel (in 1797). Niettegenstaande de daarbij door­gestane vermoeijenissen en hoogst menigvuldige diensten , vond M oh r echter nog vrije uren , om zijne medische studien ver ­der voort te zetten , en begaf zich naar Leyden , waar hij , den 5 Mei 1798 , den graad van med. doctor verwierf. Na het bijwonen van den veldtogt in Noord-Holland (1799) werd Mohr, den 25 October 1800 , bij het regernent Saksen-Gotha geplaatst , en wij vinden hem daarmee in 1805 in Oos­tenrijk , waar hij aan alle bewegingen en aflaires van dat korps een werkzaam "deel nam. In 1806 bij het 13 Bat. Linie-in­fanterie geplaatst , woonde hij daarmede de bestorming bij van Straalsund. Te dier gelegenheid vond Mohr , in eene der straten , het lijk liggen van den bij de hardnekkige verdedi­ging dezer stad gesneuvelden Pruissischen Majoor Sch ill, wiens naam in de krijgsgeschiedenis van dien tijd een zeer belangrijke plaats bekleedt. Getroffen door het heidhaftig uit­einde van dezen dapperen soldaat , en door de hoogst karakte­ritieke uitdrukking van 's mans gelaat , amputeerde M o h r het hoofd van den romp , en zond dit aan Prof. B r u g man s. Geruimen tijd vertoefde M o hr te Straatsund , was daar be-last met de zorg voor de gekweste Denen , en verwierf zich hierdoor de warmste goedkeuring der Gouvernernents- Corn nais­sie , die hem dan ook , bij vertrek uit de stad , plegtig werd betuigd. In 1809 en 1810 ontmoeten wij Mohr in Zeeland en in 1811 als Chirurgijn-Majoor bij het hospitaal te Leeuwarden. Hier was hij weder in een zeer uitgebreiden werkkring ge­plaatst , toen hij onverwachts bevel kreeg om , met een rege­ment Poolschen lanciers naar Span je te vertrekken. Mohr ge­voelde zich echter te Leeuwarden zoo gelukkig , dat hij , die reeds zoo vele gevaarlijke en vermoeijende togten had mede gemaakt , niet kon besluiten aan dien roep gevolg te geven. Hij vroeg derhalve , doch zonder gevolg , zijn eervol ontslag nit de dienst , het Gouvernement toch begreep zulk een verdien­stelijk lid van het leger niet te mogen verliezen. Het ontslag werd Mohr geweigerd en hem tevens vergunning verleend zijn standplaats te Leeuwarden te behouden. In 1814 voorloopig aan bet hospitaal te Breda geplaatst , verwisselde hij dit spoe­dig met dat van Maastricht. Tijdelijk schijnt hij echter ook dit garnizoen verlaten te hebben , en bij den veldslag van Wa­terloo tegenwoordig te zijn geweest. Daar toch verleende hij zijne medische zorg aan honderden gekwetste Pruissen. De toekenning van het algemeene eereteeken , vergezeld van een vleijende aanschrijving uit Berlijn , beloonde Mohr voor zijne belangrijke diensten. Dit eereteeken in de beroemde dagen van 1813 , 1814 en 1815 voor uitstekende daden gesehonken , werd 20 jaren later door den koning van Pruissen verwisseld met de ridderorde van den rooden adelaar 4e klasse. Bij de reorganisatie van de militaire geneeskundige dienst in 1817 , werd Mohr eerste officier van gezondheid 2° klasse , of liever , als reeds vroeger dien rang bekleed hebbende , daarin bevestigd. Hij keerde weder naar Maastricht terug , waar hij sedert , tot aan zijne pensionnering in 1845 , en voorts tot zijn dood den 17 Januarij 1856 gebleven is. In 1831 werd hem het ridderkruis van de Nederlandsche Leeuw geschonken , van 1841 dagteekent zijn benoeming tot eerste ofEcier van gezondheid der eerste klasse , en toen het 50e dienstjaar den grijzen veteraan op ruim 70-jarigen leeftijd een welverdiende rust aanbragt , was het Komrnandeur kruis der orde van de Eikenkroon , nog de laatste onderscheiding , welke hij ontvangen mogt. Zie Astrea, 1856, bl. 470, 471. MOHR (Mr. J. C. VAN DER MEER) , lid der Tweede Kamer van de Staten Generaal , gaf in 't licht : Bedenkingen over het grondwettige , nuttige en noodzakelijke der jurij in Nederland. 's Hage 1823 , gr. 8°. Zie Naaml. v. v. Cleef. MOHYUS (ERIcius) of MOHY (HENDRIK) , werd in het laatst der XVIe eeuw geboren , legde zich op de geneeskunde toe , die hij van omtrent 1620 tot in het midden dier eeuw met grooten lof uitoefende. Hij schreef : Pulvis sympatheticus , quo vulnera sanantur absque Medica­menti ad partem affectam application et superstitione , Gale­nicorum, Aristotelicorumque cribro ventilatus 1634 , 4°. z. n. v. pl. Ook in het Theatrum Sympatlieticum. Norimb. 1660 , 12°, 1663, 4°. Tertianae crisis , quiz' Dominorum Petri Barbae Proto-Me­dici , Praxis curandae Tertianae et Vopisci Fortunati Plempii , Professoris Lovaniensis primarii , Animadversio discutitur ac legitima demum Tertianae curatio exponitnr. Lovan. 1642 , 4°. Zie Merkini, Lindenius renov. p. 262, 273, Paquot, Mom., T. I. p. 510. MOHYUS (REMACLIUs) of MOHY (REMACLE) , werd om­trent 1555 te Rondechamps in het land van Luik , aan de grenzen van Luxemburg geboren. Na zieh op de fraaije let­teren te hebben toegelegd , omhelsde hij den kerkelijken staat , en werd omstreeks 1604 pastoor te Judoigne , waar hij waar­scbijnlijk ook het Latijn onderwees , en den 21 Julij 1621, in den ouderdom van 76 jaren overleed. Hij gaf in het licht: Bpistolarum suasoriarum libellus , in 12°. L'encensoir d'or , contenant les prieres et pleurs de Messire Remade Mohy , etc. Liege 1608 , 12°. Usus scholaris , in quo nomenclature vocabulorum quorun­dam , Dialogi et Epistolae aliquot pueriles. Leodii 1609 , 4°. Le Cabinet Historial, contenant _plusieurs exemples de vertu et de vice, de prodiges etc. Liege 1610 , 4°. Les Brands Jamais du Paradis et de l'Enfer , de Messire Rem. Mazy; avec autres Admouitions pieuses. Liege 1630 , 16°. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 792; Sweertii, Ath. Belg. p. 656; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 60; Paquot, Mem. T. I. p. 510. MOINE (STEPH. LE). Zie MOYNE (STEPH. LE) MOIRON (. . . VAN DER). K r a m m meldt dat van hem een bergachtig landschap , waarin een legerkamp in vredestijd is voorgesteld , en eene kermis met een hansworst op zijn thea­ter, beide, onder de voortbrengselen der Vlaamsche school , in de Kunstgalerij te Dresden. Zie MOL (CHRIsTIAAN) , gezant van den Keurvorst van Bran­deburg te 's Hage in 1648 , gaf in het licht : Propositie gedaen door C. M. Gezant .... van Brandenburg etc. Ter vergad. van de 11. H. Staten Generaal op den 15 Dec. 1649. Amst. 1649. Zie A it s e m a, Saken van staat en oorlog , D. III. bl. 269 , 280 ; Muller, Cat. v. Painfl. , D. II. bl. 14. MOL (Mr. GODEFRIDUS) koster der St. Jacobskerk te , 's Hage, in de tweede helft der 18e eeuw. Op Cat. de la Bibliotheq. de M. , A. D. S chi n k el (La Haye 1864) komt bl. 25 en 26 voor de beide handss.: Register der wapens gehangen in de Groote of St. Jacobs­ kerk , in '8 , sedert 1759 tot 1788 , gedurende het Kos­ terschap van Mr. Godefridus Mol , in 4°. met korte aanteek. van G. M. OA van het Geslagtregister van Pieter de Vlaming van Oudshoorn en lafje de Waal; geextraheerd Tit de aanteeke­ningen van Wigbold Mailman , pied. te 's Hage , A°. 1737 , (gecop. 1773 in 4°.). MOL (ANTHONIJ DE), gesproten uit een oud aanzien­lijk geslacht dat reeds in 't be lting der XIVe eeuw in Brabant in groot aanzien was , waar het , gelijk ook in Vlaan­deren en elders vele heerlijkheden had. Hij was edelman van den prins van Oranje , stadhouder van leenen van Brabant , en een der verbondene edelen (1566). Het kan niet worden bewezen dat bij , gelijk men de Landvoogdesse aandiende , zijn pogingen zou aangewend hebben om 't yolk tot den beelden­storm te Brussel aan te zetten. In het een en ander vond Alva echter grond genoeg om hem te bannen als medeschuldig aan de misdaad van gekwetste majesteit. T e Water is niet zeker of hij de zoon was van Francois de M o 1, Major van Leu­ven , gehuwd met Ann a v an Buenst, die verscheidene kinderen naliet , of dat hij getrouwd is geweest met Joanna de Li gny, dochter van J a n , Heer van Hamme en P h l i p p o t e van de r No ot, welke laatste , zuster van Phi lip­pote v an Lign e , gehuwd met Gerard, Heer van Oyen­brugge, in 1578 is overleden. Zie Te Water, Verb. der Edel. , D. III. bl. 139 volgg.; Ho p. penis; Recueil dcs troubles , p. 98, van Meteren, Ned. Geb. , B. III. bl. 49 ; W a g e n a ar , Vad. Hist. D. VI. bl. 181 ; over het ge­slacht : Genealogies de guelques families des P. -Bas; p. 122-127 en de bij te Water aangeh. schrijvers. MOL (JERONIMUS DE) , beer van Watermale , uit hetzelfde geslacht. Toen zich in 1579 de Roomsche geestelijkheid te Brugge tegen het afkondigen van de Unie van Utrecht ver­zette , en vereenigd met de oude wethouders , notabelen of aan­zienlijken genoemd , het yolk opstookte zich met Artois en Henegouwen te vereenigen en 's konings gunst te herwinnen , dwong zij de wethouderschap tot het aanstellen van eenen kolonel naar den zin der gemeente. J e r o n i m us de N o 1, met deze waardigheid bekleed , bediende zich terstond van zijn magt , ontsloeg de toenmalige regenten en stelde Roomschen in hun plaats. Des anderen daags (den 3 van Hooimaand) , gingen zij ne aanhangers , naar 't Karmeliten klooster , waar de onroornsche Walen toen predikten , en stelden alles in roer. De bezetting , schoon door de M o 1 reeds afgedankt kwam in het geweer. De roomschgezinde burgerij volgde dit voorbeeld , nam den burgt in en hield de Wethouders op het stadhuis ge­vangen , terwijl de bezetting zich op verscheidene plaatsen ver­schanste. Ondertusschen riep men van beide zijde hulp van buiten in , en op verzoek der Staatschen , die den meesten spoed hadden gemaakt , kwamen acht vendels schutters van B a 1-f o u r s regement , te Turnhout leggende , en honderd vijftig paarden des anderen daags vroeg voor de stad. De ezelpoort , door een vendel knechten bezet , werd hun terstond geopend , waarop zij binnenrukten en de burgerwacht van de markt joegen. M o 1 vlood door een gat van den wal , en tot aan den hals door 't water , doch werd achterhaald en vast­gezet. De Waalsche predikant, Jan Haring, voerde , uit weerwraak over den moedwil aan zijn huis gepleegd , daar men onder anderen , zijne vrouw met stooten en slaan zees mishandeld had , met een rondas om den hals , een deel Fran­schen naar M o 1 's huis , dat leeg geplunderd werd. Vele gees- telijken vloden ter stad uit , welker kerken gesloten bleven , hoewel men de Roorrischgezinden niet verbood hun godsdienst in stilte uit te oefenen. Zie Bor, Ned. oorl. , D. XIII. bl. 120 ; V7agenaar, Vad. Hist. , D. VI. bl. 293 volgg. MOL (JAN DE) , beer van Oetingen , uit hetzelfde geslacht , was ten tijde van Karel V kamerheer van het hof van Brus­sel. In 1561-1569 bekleedde hij de aanzienlijke waardigheid van Luitenant der Leenen in Brabant , bij welke hij den ko­ning zelven vertegenwoordigde. In 1576 was hij een der afge­vaardigden die , door de algemeene Staten naar Gend gezonden werden , en aldaar uit hunne naam den Gentschen vrede on­derteekende. In 1577 onderteekende hij de Unie van Brussel en in 1579 was hij Amman van die stad. Zie Butkens, Troph. de Brab. , T. II. p. 428, Suppldm. I. p. 233; de Tassis bij Honyck van Papendrecht in de Anal. T. IV. p. 233; van Meteren, fol. 111. J. C. de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 45. MOL (P. F.) , waarschijnlijk uit dit zelfde geslacht , welligt de vader van A. n t h o n ij de Mol, of dezelfde met Pieter de Mo 1. Hij teekende de Unie van Brussel in 1577. Zie J. C. de Jonge, t. a. p. bl. 49. MOL (PIETER DE) , waarschijnlijk uit hetzelfde geslacht , hield ten tijde der Nederlandsche beroerte de zijde der Her­vormden en der vrijheid in Friesland , en was aldaar zeer werk­zaam voor de belangen der algemeene Staten. Zie J. C arolus, de rebus Ch. a. Robles in Frisia gestis , Lib. II. p. 107; Te Water; t. a. p. bl. 140 ; J. C. de J o n g c , t. a. p. bl. 49. MOL (JACOB DE) , Antwerpsch rederijker , bloeide in het midden der XVI° eeuw. In J. B. Houwaert s', Den handel der amouveusheyt, vindt men , volgens Snellaert, stukken van hem getiteld : Aeneas ende Dido. Ook worden nog van hem vermeld : Venus en Jupiter , Jonstich herte en Fama van eere. Koning bezat van hem een hands. getiteld : Van Eneas en Dido , twee amoreuse veleta ghemaect ende gespeeldt I' Ant­werpen , anno 1551 (in de kamer der Voolieren). Achteraan leest men : laat wrueten de mol. Composuit A. D. 1552 , ende is t' Antwerpen ghespeeldt in Mayo 't zel(de jaar. Zie Snellaert, Ned. Dichtk. in Belgic, bl. 169 ; Berichten van het Hist. Gezels. te Utrecht, D. I. bl. 48 ; Catal. van Hemkes , N 3. 5. bl. 1; Koning, Cat. (hss.) bl. 28. MOL (JACOB DE) , dichter uit het midden der 17 e eeuw. Bebalve een tooneelstuk getiteld : Bedrogetz lichtmis , op de regel: Ben snoepende kat , Wort een8 gevat. Amst. 1671, heeft men van hem : Huuwlijk8 Doolhof, Diolende trouto-zucht. In jaar 1678 in 8°. , en eenige verspreide gedichten , b. v. een graf­schrift op Dr. van Beverwyck in Bloemkran8 van verscheide gedichten. Amst. 1659 , bl. 236. Aen de opmerker van den tegenwoordigen tijdt , voor den Boll. Mercarius 1651. De Maats. v. Nederl. Letterkunde bezit van hem in hand­schrift : Geboortedicht op de verjaringe van de eerb. en duechdr. jonge dodder Jug'. Anna Franck , anno 1661, d. 9 Febr. , out 21 jaren, fol. ZieEts en Geysbeek, B. A. C. Woordenb. , D. IV. bl. 433; van der A a , N. B. A. G. Woordenb. ; Bibl. d. Maats. van Ned. Letterk., D. Ib. bl. 146, D. III. bl. 2. MOL (JOHANNES DE), zoon van P e t r u s de M o 1 (predi­kant to Midlum , Jisp en Middelburg) , als proponent beroepen to 's Gravenpolder (1749), vervolgens predikant te Nieuw-Loosdrech t (1752) , waar hij overleed , vervaardigde reeds als student een gedicht voor J. van den Hon e r t s , Oral° de sapientia et arte oratoria _Eccles. 1746. Voorts heeft men van hem een FeeNtzang op de geboorte van den erfprins van Orange, graaf van Buren , 8 °. , en in Boekzaal der Gel. wereld , 1766 a bl. 304-308 een zeer uitvoerig gedicht , getiteld : Loo8drechts Lijk-kladit over 't afsterven van Margaretha Helena Grael­land , vrouwe van Mynden en de beide Loosdrechten, weduwe van Mr. Jacob Halewyn. Zie Boekz. der Gel. Wereld, 1749b, bl. 120, 736 , 1752 b, bl. 531 , 1753 a , bl. 464; 34ste Verslag der Hand. v. h. Friesch Genoots. 1862, 1863. bl. 11; Cat. .T. Koning , D. II. bl. 325. MOL (JAN DE) , pastoor en deken der kamer van Bheto­rica te Thielt in 1632 , werd in dit jaar , op stads kosten , naar _Brussel gezonden om de verwijdering van tien kompagnien Span jaarden , die hier in bewaring lagen , te verzoeken. Zie S errur e, Vad. Mus. D. V. bl. 343. MOL (JOHANNES vAN) , dichter uit het midden der XVIIe eeuw. Men vindt een vers van hem voor S 1 a c h ten h o r s t s Geld. Gesciied. Zijn zinspreuk was : Dur en Mol. Zie van der Aa, t. a. p. MOL (J. v'AN). Mogelijk dezelfde als de voorgaande. Men heeft van hem een Fransch en Hollandsch gedicht , getiteld : Aux Nymphes d'Hollan,de stir le Trespas et Naisance de leers Altesses d' Orange. Utrecht. ] 650. Zie Mull er, Bibl. v. Parnfl. , D. II. bl. 37. MOL (JEROEN VAN DER) , dichter uit de eerste helft der 188 eeuw. Zij n Lijkzang en grafschrift op Luc as S c h e r-m e r (1711) wordt vermeld door van der Aa in N. B. A. a Woordenb. MOL (JACOB BUYENS VAN) , te Mol in de Kempen gebo­ren , was Dominikaan te Antwerpen , en R. C. priester. Meer­malen vervulde hij de betrekking van lector in de godgeleerd-heid , prefekt van de broederschap van de rozenkrans en (lie van prediker in zijn klooster. Hij stierf er den 12 Junij 1604. Hij sch reef : Gheestelyke oeffeninghe orn eenigheydt met Godt te cryghen. Antw. en 's Bosch. Den costelycken schadt der Broederschap van II. Roosen-Kransken van de aldereerzoeerdichste Moeder Godts in de Pre­dic-heeren oorden ingestelt. Antw. 1600 , 12°. , 1605 , 8°. , 1614, 8°. Hij liet in handss. na : De levens der uitstekende mannen die tot de orde der Do­minikanen hebben behoord in Engeland , Schotland , Saxe en de Nederlanden. Pita B. Zegheri. De Reformatione Religiosorum , Tractatus a Joanne Nyder , ord. Praed. , compositus , a mendis vero a Jac. Buyens pur­gatus ; additis locorum iScr . ipturae ac S. S. Patruin indicationi-bus illustratus. Zie De Jonghe, Rely. Dominie , p. 224, 225 ; Echard. T. II. p. 336 ; Paquot, Mem. T. III. p. 408. MOL VAN BAPTIST). Deze kunstenaar bloeide ten tijde van Rembrandt, werkte in diens manier en zou ook geetst hebben. Zie Immerzeel. MOL (WouTERus) , werd den 21 Maart 1786 te Haarlem geboren , door zijn stadgenoot H. v an B r u s s el in de tee-ken- en beginselen der schilderkunst onderwezen en genoot te gelijk onderrigt aan het Haarlemsche teekengenootschap. In 1806 verliet hij zijn vaderland en vertrok met brieven van aanbeveling aan den beroenaden bloemschilder G. van S p a e n-d o n c k , naar Parijs , waar hij , daar hij zijne keus op het historiele vak gevestigd had , onder de leerlingen van David werd opgenomen. Later behoorde hij tot de jonge kunstoefe­naren , die door koning Lod e w ij k als kweekelingen naar Parijs en Rome werden gezonden. M o 1 bleef echter to Parijs, en vond , na het eindigen van zijn pensioen , een toereikend middel van bestaan in zijn penseel. Na de herstelling keerde hij naar zijn geboorte plaats terug , en bestudeerde vooral in het Museum van het naburige Amsterdam het uitmuntend koloriet der oude Nederlandsehe meesters. Zijne Heilige fa­milie Rafael , en het Sterven van den Thebaanschen veld­heer Epaminondas , door hem op de tentoonstellingen van 1812 en 1813 gezonden , toonde dat hij talent bezat in het keurig copieren van oude meesterstukken. Op die van 1818 zond hij een oorspronkelijk en zeer indrukwekkend tafereel , voorstellende het Sterfbed van Prins Willem 1. Het werd door de prinses douairiere van Oranje voor f 1300 gekocht , en door deze aan de koningin op haar jaarfeest geschonken. In 1820 expo­seerde hij J acoba van Beijeren , die Frank van Borselen bezoekt , welk schilderij echter in geene deele zijn eerste werk evenaarde. Tot zijne beste voortbrengsels behoort ook een slapende jongem ling op Teylers Museum. Op latere tentoonstellingen trof men nog verscheidene andere historische en moderne schilderijen van dezen meester aan , ook vervaardigde hij portretten. Doch keeren wij tot zijn meesterstuk , het Stet:fled van prins Willem I terug. Van d e r Willigen schreef in zijn "Ian­hangsel: //Met deze schilderij opende M o 1 zijne loopbaan. Hij had dit stuk , of welligt de uitvoerige schets uit Parijs , waar hij voor zijne studie lang vertoefd had , medegebragt. Elk was verbaasd over dit zoo gelukkig tafereel , en ik zelf toog van daar naar Haarlem , om den man zelven te zien en te begroeten. Doch spoedig verspreidde zich het gerucht dat hij dit stuk niet alleen vervaardigd had. De proef op de som was dus , het vervolg van zijn penseelwerk te zien , en in 1820 zag men zijn lacoba van Beijeren , dat in geenen deele zijn eerste werk kon evenaren. Reeds van dien tijd of had hij met de publieke opinie te kampen , en vele Haarlemsche vrien­den spanden alles in , om hem op te beuren door hem werk te bestellen enz., dock hij heeft zich nimmermeer op de ge­wenschte hoogte kunnen verheffen. Van lieverlede nam zijn kwijnende staat toe werd hij tot last zijner familie , ja raakte zelf in hulpbehoevenden toestand , zoodat hij , door vereenigde bijdragen van kunstliefhebbers en beoefenaars omstreeks 1846 , te Haarlem in het R. C. Weeshuis besteed en op het einde van 1850 overleden is. Zie van Eynden en van der Willigen; Immerzeel; Kramm. Zijn portret bij van den Eynden. MOL (HENRI DE) , een der bekwaamste bouwkundigen van zijn tijd , die mede den bouw der St. Gedule te Brussel heeft daargesteld. Hij voerde den naam van C o o m a n , was van 1448=1461 raad der gemeente , en in 1468 burgemeester te Brussel. Zie Le Comte de la Borde, les Ducs de Bourgogne, T. II. B. II. Introd. p. xm; K ramm. MOL (RoBERTus DE) , kunstgraveur , waarschijnlijk verwant aan Piet e r v an Mol, in 1650 te Parijs overleden. Kramm vermeldt twaalf bladen van verschillende groote naar P. d e Cortone, waarbij de triomph van Alexander den Groote op Darius , met de latijnsche opdragt aan Ur b a n o S a c h e t t o, etc. plaat in de breedte , geetst door R o b. d e M o 1. Deze plaat wordt ook vermeld , in den Catalogue d'E8tarnpe8 et de Denims de jeu M. Pierre Wouters , chanoine de St. Gomer Lierre etc. Bruxelles 1797 p. 32, en is in de verzameling J. Ph. van der Ke lleu te Utrecht. Zie Kramm. MOL (GELLE LE) , n3ogelijk de vader van Henri d e M ol (hier boven), komt tusschen 1387-97 als bouwmees­ter voor in de oude grafelijke rekenkamer der Hertogen van Bo urgon die. Zie Le Comte de la Borde 1. c., T. I. p. ir. p. 10; Kramm. MOL (PIETER VAN), den 17 November 1599 in de O. L. V. kerk te Antwerpen gedoopt, was van 1622-1623 mees­ter van het St. Lucas gild een verdienstelijk kunstschilder, van wien verschillende kerken in Belgie vele voortreffelijke stuk­ken voorkomen. Het museum te Antwerpen heeft van zijne hand eene ilanbiddiny der Wifren , de galerij der Louvre een Doode Christus met de keilige Vrouwen , Johannes en Joseph van dirithmath,ea. Hij schilderde ook portretten , o. a. dat van David Teniers , den Oude , voorkomende in D e Bie 's Gulden Cabinet , gegra­veerd door P. v. L eyseb et ten, en dat van Anna van 008-tenrijk , gesneden door P. de lode, in het Theatrum Ponti­ ficum Inperatorum etc. Antv. 1652 , 4o Zie Immerzeel; Kramm. MOLANUS (JoHANNEs) of VERMEULEN, zoon van H e n d r i k V e r m e u 1 e n van Schoonhoven , werd te Rijssel , waarheen zich zijne ouders op dat pas bevonden , in 1553 ge­boren. Daar deze echter te Leuven woonden , zoo schreef hij achter zijn naam Lovaniensis. Hij legde zich aldaar op de philosophic en theologie toe, verwierf in 1571 den rang van magister in het laatste vak , vervolgens werd hij pauselijk en koninklijk censor, hoogleeraar in de godgeleerdheid en kanun­nik van St. Pieter. Hij bragt den tijd , die hem van zijne ambtsbezigheden restte, door met het beoefenen der kerkelijke oudheden. Heerlijk is het getuigenis dat B ar onius, Praefat. ad Martyrol. Rom. Cap. IX. van zijne verdiensten ten dien aanzien heeft afgelegd. Vooral maakte hij groote naam door zijne uitgaaf van het Martyrologium van U s u a r d. Hij overleed den 18 September 1585, werd in de St. Pieters kerk begra­ven. Op zijn tombe leest men zijn grafschrift dat in versehil­lende werken is opgenomen. Hij schreef : Annales Urbis Lovanii , et obsidionis illius historia. Love 1572, 4°. Usuardi Martyrologium, Annotationibus auctum. Lovanii 1573 et 1577, 8°. , typis Hier. Wellaei , cui adhaeret Tract. de lifartyrologiie. Indiculu8 et Ohronicon Sanctorum Belyic. , cunileaario Belgic°. Calendarium Ecclesiasticum dniv. Plant. 1574 , 12°. De Canonicis libri tres. Lovan. 1587 , 4°. Natale8 Sanctorum Belgii ; a morte editi Petri Louwii curd, e Molani 8cedis cum Chronici Sanctorum Belgii recapitulatione. Ibid. 1595. .Duaci. 1616, 8°. , met een Supplement van A r­nold de Raisse. Ibid. 1626. Diarium de medicis sanctis. Ibid. 1595 , 8°. Cum Praef. Henr. Cuycicii de Molani vita. Militia sacra Ducum ac Principum Brabantiae cum Notis Petri Louwii , typis Plant. 1592 , 8°. De historia Sacrarum imaginum et picturarum , pro vero earam um contra abusus. Lib. IV. Lov. 1570 , 1594 , 8°. Driemaal werd dit belangrijk werk in den loop der XVIe eeuw te Antwerpen herdrukt , en in 1771 gaf P a q u o t er te Luik een nieuwe uitgaaf van in 4°. met vele aanteekeningen en supplementen. Vooral verdient het gedeelte de aandacht , dat handelt over de dwalingen van kunstenaars in het voor­stellen van heilige zaken. Het gaf den abt M e r y aanleiding tot het schrijven der Theoloyie de peintres, Sculpteurs et Des­sinateurs. Emile N e v e sehreef : Des travaux de J. Molanus sur l'iconographie Chretienne. Louv. 1850. De Canonicis libri III. — De fide haereticis servandei , libri III1. — De fide rebellitus servandd , lib. I. — De fide et iuramento , quae a tyranno exiguntur. Colon. 1585 , 8°. De piis Testamentis et quacumque piae voluntati8 disposi­ tions. Colon. 1584 , 8°. Orations de ilynis Dei. De decimis dandis et de decimie recipiendis. Colon. 1587 , 8°. Zheologiae practieae compendium. Ibid. 1585 , 1590 , 8°. Bibliotheca Theologica. Colon. 1618 , 4°. P. I. Deel II is niet gedrukt. Hij arbeidde ook aan een uitgaaf der werken van P r o s p e-r u s (Antv. 1574), en van Augusti nu s (Antv. 1577). Men schrijft hem ook , doch ten onregte , een historisch gedicht Ant­verpua L. B. 1615 , door J o h. Molanus te Bremen (niet te Breda , zoo als de steller van het artikel Molanu8 in Nouv. Biogr. gendr. wil) vervaardigd toe. Zie Val. A n dr e as, Farti Acad. Lovan. en Bibl. Rely. p. 539 seqq.; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 70; H. Cuyekii, Elogium voor het Diar. Med. ; C. Loos, Illustr. Germ. Script. Catal. ; M i­raei, Elog. Belg. ; Sweertii, Ath. Belg. ; Sanderus, Script. Flandriae; A. Teissier, Eloges des hommes ill. T. II. p. 49 suiv. ; Niceron, Mem. P. XXVII ; Biogr. Univ. ; Dict. Univ.; Nouv. Biogr. gengr.; Richer; Rotermund; Kobus en de Rivecourt. MOLANUS (JoHANNEs) werd in Vlaanderen geboren , studeerde te Leuven , was tien jaren rector te Diesthou, maakte zich door een Epigram verdacht en werd te Gend als ketter aangeklaagd. Hij ontvlood in 1553 naar Bre­men , werd door eenige jonge Vlaamsche edellieden en door den Magistraat met geld ondersteund , en in hetzelfde jaar leeraar bij het Paedagogium. In 1559 verliet hij ten gevolge der Ubiquistische twisten zijn standplaats , trok naar Duisburg , doch in 1560 wederom te Bremen tot rector van het paedagogium beroepen , keerde hij derwaarts terug en overleed er in 1585. Hij was een aanhanger van A 1 b. Hard e n b e r g. Zijn Contessio en brieven aan Hardenberg, Albert Lang, Daniel van Buren, Joh. Wier en anderen vindt men in Phil. Cassels Bremensia p. 556-563, 564, 616. Een latijnsch gedicht van hem op het wapen van Bremen , komt voor in C h r. N i c. Rollers, Gesch. der Stadt Bremen , Th. II. p. 74. Zie G e r h. Meier, Orat. I de scholet Brem. , natalibus , progressiu et increnzento , p. 43 seqq. ; Dan. Gerdesii, Hist. Zliotuum , p. 54 , Phil. Cassels, Brem. T. II. P. III. p. 554 seqq.; JO ch er en Rotermund. MOLART of MOULART (MATTHEUS), alit der abdij van St. Gislain , gelegen tusschen Bergen in Henegouwen en Va­lenciennes , eene der oudste en aanzienlijkste abdijen van ge­heel Nederland , reeds in het midden der Xe eeuw gesticht. Hij was een man in staatszaken ervaren , en van wiens be­kwaamheden de algemeene Staten een nuttig gebruik maakte. Als hun afgevaardigde naar Gend gezonden , onderteekende hij , in hun naam , den Gendschen vrede ; hij onderhandelde van hunnentwege met Don J a n ; als een der voornaamste Geestelijke, teekende hij in 1577 de Unie van Brussel, en hij was een dergenen , die Don J a n tot het verleenen van het Eeuwig Edict overhaalden. Met de overige geestelijken keerde deze Abt, in dien tus­schentijd tot Bisschop van Atrecht verheven , tot de gehoor­zaamheid :des konings terug. Bij B o r komt hij voor als een der onderteekenaren van het verdrag tusschen Parma en Artois in het jaar 1579. Zie Not. der Algemeene Staten 1576-1578; B o r, Ned. oorl. , D. II. bl. 101; J. C. de Jong e, Unie van Brussel, bl. 98. MOLANUS (LucAs) , predikant te Woubrugge , doch door de Depitaten Synodi niet werkelijk beroepen , zonder con­sent der kerk in den dienst ingedrongen , en meermalen voor de synode te Leyden (1619) gedaagd en niet verschenen , werd door deze van zijn dienst ontzet. Hij was de gevoelens der Remonstranten toegedaan. Zie Brandt, Hist. der Ref. , D.IV.bl. 37; Kist enRoyaards, Kerk. Archief (eerste serie) D. VII. bl. 65; Tideman, de Rem. Broederschap , b1. 337. MOLD (JOHANNES \TAN), in Vlaanderen geboren , ging vroeg naar Spanje , en werd te Sevilla, leerling van I g n a c i o 1r i-a r t e. Hij schilderde landschappen in den trant van zijn meester en overleed er in 1706. Zie K ramm. MOLDE (FERDINAND DE) , dichter uit de tweede helft der 17° eeuw. Men heeft van hem : D'Edelmoedige Harder , of geluckige ongevallen , blijsp. yelp. op d'Anaterd. Schouwb. Amst. 1663 , kl. 8°. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. , D. 1V. bl. 445; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. , D. 1 b. bl. 147. MOLE (WILLEM VAN) van Brugge , deelde in bet vertrou­wen van keizer Karel V, die hem dikwerf als secretaris ge­bruikte. Hij volgde hem naar St. Just , en Karel luisterde vaak met genoegen naar de gesprek ken tusschen hem en zijn geneesheer Dr. M a t t h y s over historische en krijgskundige onderwerpen. Zie Vehse, Gesch. des Ostr. Hofs and Adds. , Th. II. S. 11, 14. MOLEMANS (W.). Op Cat. der handss. van J. v an Voorst, bl. 88 , komen voor : Dyckboeck des Landes Follenhove, 1731 in 4°. 58 pag. Dyckregister van de groote Schouwe van Vollenhove , 1724 in 4°. 78 pag. Resolutien v. 1661 , 173034 , daarbij behooren 4 st. fol. , gekopieerd door W. Molemans, voor I s. d e 1 a Plan q u e, burgemeester van Vollenhove. MOLEN (REGNERUS VAN DER) was eerst rector der latijn­sche school op de Jouwer , werd in 1692 predikant te Hoorn­sterzwaag , Jubbega , Schurega , Oude- en Nyehorne , in 1703, 1705, 1711 was hij veldprediker en is in 1727 gestorven. Hij had een eenigen zoon Bernhardus Lemstra van der Molen, candidaat tot de H. dienst in 1720 , rector der latijnsche school te Workum en aldaar overleden. De vader heeft een werk over de Openbaringen uitgegeven. Lie Jac. Engelsma, Volgl. d. predilc. onder de Cl. v. Zevenw. bl. 145 , 146; Abeoude, Naaml. v. boeken. Aanh. bl. 142. - MOLEN (S. VAN DER) sehreef : Verkl. v. h. gear. d. Schuyfschael. Amst. 1704. Zie Cat. Bibl. .T. G. de Crane, bl. 49. MOLENA.AR (CoRNELis) , in de wandeling Scheele Neel genoemd , leefde in de laatste helft der XVIe eeuw , ging , even als de kleermakers op het platte land van Holland , op dag­huur uit schilderen en werkte naar zeker tarief, voor een groot fraai landschap dat hij in een dag afpenseelde ontving hij een 59 daalder en voor een grondje of verschiet zeven stuivers. Voor Aegidius Coignet en andere meesters bedienden zich dikwerf van zijn hulp. Volgens I m m e r z e el was hij een uitstekend landschapschilder , warm koloriet , toon en penseelsbehandeling , bijzonder de boomslag waren prijselijk en hij slaagde bijzonder in de stoffaadje. Hij arbeide zonder meetstok en met vrije hand , en is te Antwerpen overleden. Zie van Mander; Houbraken; Jacob Campo Weyer­man; Immerzeel; Kramm. MOLENAAR (NiNoLAAs) schilderde landsehappen , gehuch­ten en stadswallen , meestal bij wintertijd en besneeuwd voor­gesteld , en van beeldjes en paarden wemelende ijsbanen. Vele dezer voorstellingen zijn fraai van schildering en schier koudma­kend van natuurlijke voorstelling. Zie van Eynden en van der Willigen; Immerzeel. MOLENAAR (JAN) was zeer bedreven in het voorstellen van boerengezelschappen bij trouwpartijen , gezelschaps spelen , drinkgelagen en daarvan voorkomende gevechten. Er is veel waarheid in zijne karakterschildering zijn ordonnantien zijn rijk en gevarieerd een meestal zeer uitvoerig. Zie van Eynden en van der Willigen; Immerzeel. MOLENAAR (JAN MIENSE) schilderde nog veel voortref -felijker dan zijn voorganger : zijne voortbrengselen zijn 110g fijner , kunstiger van behandeling , beter van koloriet en bar­monieuser van toon. Sommige zijner boerengezelschappen heb­ben een zweem van A. v an 0 s tad e. In 1827 werd te Amsterdam op de verkooping van Muller een Boerenbruiloft van hem voor ,f 670 verkocht. Niet altijd hidden de beide laatste M o 1 e n a a r s de kieschheid in het oog. K r a m m meldt dat een der drie M o 1 e n a a r s te Haarlem werd geboren en huwde met de schilderes Judith L eist e r , en in 1647 te Am­sterdam woonde. Bartsch beschrijft van Mol en aa r slechts een geetste prent , namelijk de kroeg , die door de Hollandsche liefhebbers aan Jan S teen wordt toegeschreven. N a g l e r maakt melding van de koekebakster en hare kinderen. Ook gaat er een boekje uit met den volgenden titel .Eenige boeren, uitgegeven door Justus Danekaerts , J. Molenaer inv. C. Dane­kerts fec. smalle prenten in 4°. Zie de vorige aangeh. schrijvers. MOLENAAR (JAN JANSZ. DE) of MULLENAER , schipper op het schip Mauritius op den togt van C orn elis Ho u t-m a n van Alkmaar in 1595 naar Oost-Indien. Hij overleed zeer schielijk den 25 Dec. 1596 voor 't eiland Luboo. Men Meld H outman verdagt hem vergiftigd te hebben , en zette hem in de boeijen , doch bij werd den i0 vrijgesproken , schoon velen hem nogtans voor schuldig hebben gehouden. Zie Val en t ij n , O. en N. O. I. , D. I. bl. 172 , 174; Rerste schipvaert der Holl. natie naer O. I. waerinne verhaelt wordt al wat haer sonderlings onder wegen bejegend is , als ook de conditien, religien zeden ende huyshoudingse der volkeren enz. in Begin en Voortg. der 0..T. C. D. I. ; 2°. Voyage fol. I. ; Oost- en West-Ind. voyagien , bl. 369, 370, 371; lien et urbis Amstel. Hist. auct. Joh. Isaac. Pontano , p. 187; Moll. Verhand. over eenige Zeetogt. der Nederl. 1849; Ned. Reizen (Amst. en Haarl. 1784) D. I. b1.117--344. B e n n et en van W ij k , Ontdekkings Reizen , D. III. ; Levens. der Nederl. Mannen en Vr. , D. VIII. bl. 389-320; Or. v. h. list. Genoots. D. VIII. bl. 189-320. MOLENAAR (SIMON) , zoon van G err i t S e m o n z e Molenaar en van Femmetj e Bosch, werd 15 Oct. 1682 geb. te Amsterdam , studeerde te Leyden , werd predikant te Tienhoven 1712, Lantsmeer 1715, bedankte in 1724 voor Dirksland , nam in 1727 het beroep te Vlaardingen aan en overleed aldaar 29 Sept. 1738. Hij huwde in 1712 M a r g a­re t h a van Zuylen, die hem 8 kinderen schonk. Hij schreef : Redelijke en onvervalste melk , getrokken nit den Catechismus , Amst. 1735, 1764, 8°. Kortbegrip , Amst. 1725 , 1732, 8'. Leerredenen. Bijbel-Merg. ofte Kort Regrip der waare Godgeleertheid over den lleydelbergschen Catechismus, 6ii wogen van vragen en ant­woorden, 2 D. 8°. , Amst. 1 723 , 1725 , 1742, 1743 , 1751 , 5 e d. 1752 , 1764. Nuttige Mengelstoffen , uyt de schriften zoo des Ouden als des Nieuwen Testaments enz. Amst. 1716 , , 1729 , 8°. , Leeuw. 1750 , 3d. dr. 8°. Zie van Al ph en, Prol. dec. Cathech. Palat. § XLI plag. f. 3 ; Koecher, Hist. v. d. .Heidelb. Catech. bl. 320, 343; van Alpen, Gesch. v. d. Heidelb. Catech. ; Schotel, Gesch. v. d. Heidelb. Catech. ; Sprenger van E y k , Gesch. en Merkw. der stad Vlaardingen , bl. 222; Brans, Kerk. Reg. bl. 37; Abcoude, Naamr. ; Arrenberg, Naamr. bl. 358; Maurik, Naami. der Godgel. Schrtyv. ; Boekz. d. Gel. Wer. , 1716 b , bl. 107, 1724 a, bl. 723, 1727a, bl. 364, 498, 617, 1738 b bl. 634, 1764, 1 bl. 217. MOLENAAR, (E), luitenant ter zee. Toen in 1787 door de te Woerden en te Amsterdam gevestigde Commissie twee gewapende vaartuigen werden uitgerust , die post vatten op de Zuiderzee werd aan M o 1 en a a r het bevel over het eene , en den kapitein ter zee Laurens H e n d r i k v an Pelt, dat over het andere , en tevens het gebied over al de op de Zuiderzee kruisende Amsterdamsche gewapende vaartuigen opgedragen. Toen hij uit de dienst der Admiraliteit tot dien van de Com­missie van het Defensie-wezen was overgegaan , werd hij ter verantwoording opontboden , doch zonder gevolg. MOLENAAR (IsAAK) werd den 3 van Herfstmaand 1776 , te Crefeld is Kleefsland , waar ziju vader het leeraarsambt bij 59 * de Doopsgezinde gemeente bekleedde , geboren bezocht de latijnsche scholen zijner vaderstad , en werd student bij de kweekschool der Doopsgezinden te Amsterdam , waar hij den lateren hoogleeraar Matt h ij s Si e g e n b e e k nog als student vond , met hem kennis maakte en met hem Pope's Essay on man las. Na een vijftal jaren te Amsterdam te hebben door­gebragt , keerde hij naar de moederlijke woning (zijn vader was vroeg gestorven) terug en zette vervolgens zijne studien te Jena voort. her genoot hij het minzaam huisselijk verkeer van den hoogleeraar G r i es b a c h , en den omgang van, S chille r. Van Jena keerde hij naar Amsterdam terug , vol­tooide er zijne stuidien , en was naauwelijks in 1804 tot proponent bevorderd , of werd predikant te Zutphen , twee jaren later te Groningen , in 1808 te Zaandam , en in 1814 te Leyden , waar zijn voormalige vriend Si e g e n b e ek hem als ambtgenoot begroette. her bleef hij tot 1818 , toen hij te Crefeld werd beroepen , waar hij 19 April 1835 overleed. De hoogleeraren Sack , S i e g e n b e e k en S w a r t hebben zijne verdiensten uitvoerig vermeld. De laatste in een afzonderlijke redevoering , den 2 Maart 1837 te Amsterdam in Felix Meritis uitgesproken , de beide eerste voor de door hen , na zij n dood uitge­geven bundels zijner leerredenen. Hij huwde Judith Alli e r. Men heeft van hem : Leerredenen van Isaac Molenaar : laatst predikant bij de Doopsgezinde gemeente te Crefeld, uitogeven door de Hoog­leeraren van der Palm , Siegenbeek en Muller. Amst. 1836. Predigten von Izacic Molenaar etc. Meurs 1836. ZieSiegenbeek, Brief aan S. Muller voor de Leerred. ; N.Swart, over I. M. in V ad. Letteroef. (Mengelw.) 1837 bl. 381 volgg. MOLENAAR (DIRK) , zoon van Anne Molen a a r en Johanna van Wageningen, werd 28 Januarij 1786 te Amersfoort geboren , en ontving zijne eerste opleiding te Utrecht , waar zich zijne ouders sedert 1 Junij gevestigd had-den. Na er twee jaren onderwijs in de oude talen genoten te hebben , werd zijne verdere opleiding aan H. J. van L a a r , rector te Gouda , toevertrouwd , en keerde hij in 1804 naar Utrecht terug , waar hij als student werd ingeschreven , en de gehoor­zalen zoo van anderen als inzonderheid van den hoogleeraren Royaerds, van Oordt en Huisman bezocht. Den 9 Aug. 1809 legde hij voor de classis van Utrecht zijn eerste , en naar gebruik dier dagen , dus 13 Sept. van dat zelfde jaar voor die van Amersfoort zijn tweede proponents examen at Den 1 Oc­tober daaraanvolgenden werd hij aan De Vuursche , door A. K o k , predikant te Utrecht tot de bediening des Evangelium ingeleid. her bragt hij 5 jaren door, en vertrok , na ook aanzoeken en beroepen om elders werkzaam te zijn ontvangen te hebben in Nov. 1814 naar NieuweLoosdrecht. Van waar in 1817 naar Doetinchem , in 1821 naar Middelburg en in 1822 naar 's Hage , waar hij , die zich reeds in 1819 door zijne door het Haag­sche Genootschap tot verdediging van de Christ. godsdienst be­kroonde verhandeling over de ingeving der Heiliye Schrift had bekend gemaakt , als schrijver optrad door een drietal Catechi­satienboekjes , die later door eene Handleiding voor mijne leer­lingen en voor Christelijke huisgezinnen werd gevolgd. In 1827 verscheen zijn bekend .ddres aan alle mime Hervormde geloofs­genooten, waarin hij , en niet gelijk sommigen meenen de sepa­ratisten eerst in 1835 , het eerst de dubbelzinnigheid in het formulier van onderteekening der belijdenis schriften onzer hervormde kerk , in 1816 door de Synode gemaakt, aan het licht bragt 1). Hij zelf schetst in zijn Aandenken de onaange­name gevolgen van dit schrijven , en de pogingen der vrijzin­nige partij om hem in een ongunstig daglicht te stellen. Hij wist echter den laster zijner vijanden niet beter te logenstraf­fen dan door de uitgaaf van een bundel zijner leerredenen , die welhaast door meer anderen gevolgd werd. Hierop ver­scheen zijn Praktikale Bilbelbeschouzoing voor Christen-huisge­zinnen tot eene dagelijksche handleiding geschikt. Hij ving den 1 Jan. 1833 met dezen arbeid aan , gaf om de veertien dagen een blad , en voleindigde het in 13 jaren. Veel nuts stichte hij zoo door dit als door zijne overige werken , zoo als het Zaligmakend geloof; De kern der yeloofs­leer ; Over de Gemeenschap met Christus en zoo ging hij voort door woord en pen nut te stichten tot zijn laten levensavond. In 1834 vierde hij zijn 25-jarige evangelie-dienst in de Nieuwe kerk te 's Hage, sprekende over 2 Cor. IV : 13 , en in 1847 zijn 25-jarige dienst als predikant te 's Hage in de Groote kerk aldaar met eene leerrede over 2 Cor. II. : 14-17. In Oct. 1847 werd hij voor de eerste maal door eene beroerte aangetast , doch hij herstelde en moat den 22 Maart 1857 wederom voor de gemeente optreden en den 3 October 1859 zijn 50-jarige Evangeliedienst vieren met eene leerrede over 1 Cor. XV : 10. Een ja,ar hierna werd hij voor de tweede maal door een beroerte getroffen , waarop hij zijn emeritaat nam en den 9 Oct. 1865 overleed. Molen a a r is tweemaal gehuwd 1. 14 Mei 1812 met Johanna Verschuur, den 31 Aug. 1819 overleden ; 2. 21 Sept. 1826 met E l i sabe th Jacoba Erissmann, wed. L. de Vijver. De koning be­noemde hem tot Commandeur van den Nederl. Leeuw. Zijn portret vindt men voor zijn Aandenken. 's Gravenhage 1863. Werken van D. M o le n a ar : V erhandeling over de Ingeving der H. Schriften, (met zilver bekroond bij het Haagsch Genootschap), 's Hage 1819. Adres aan alle mijne Hervorinde Geloolvenooten, Ald. 1827. )) Zie 's mans Aandenken , bl. 8 1 , 82. Leerredenen over verschillende onderwerpen , 6 dn., Ald. 182945. - Handleiding voor mijne leerlingen en Christenhuisgezinnen , Alb. 2 dn., 1829 , 1830. Noodige Aanwijzing van Bijbelpldatsen voor de kennis der gewijde geschiedenis , vraagboekje. Godsdienstleer , hoofdzakelijk uit de Bijbelgeschiedenis ont­kend , ibid. Schets der Christelijke Godsdienstleer voor de Catechisatien, ibid. De roede Gods over Nederland in de thans heerschen,de en verzooestende ziekte , 4 leerred. , 1832. Praktikale Bijbelbeschouwing , 13 dn. , Ald. 1833 45. - De Formulieren van Eenheid bij de Hervorynde Kerk in Ne­derland gebruikelzjk , zuiver Bijbelleer, , Aid. 1837. lie Formulieren van Doop en Avondmaal in derzelver Evan­ gelische waarde en kracht beschouwd , Aid. 1838. Noodzakelijke zelfsverdediginy , 1841. De genadeleiding Gods in de bekeering van zondaren , 2 dn., Ald. 1843 , 1844. Nieuwe Leerredenen over verschillende onderwerpen , 3 dn. , Ald. 1845 52. - Het zaligmakend geloof in eenige overdenkingen voorgesteld , 1846. De .Evangelische gezangen in de Gereformeerde Kerk gebrui­kelijk, midr en tegen onpartijdig en genzoedelijk aeoordeeld, 1847. Gedachtenis tot een da2zkoaar aandenken aan en voor de ge­nieente de Vuursche , Nieuw Loosdreclit , Doetinchenz , burg en 's Gravenhage , 6 leerred. , Aid. 1847. De Rijkdom, des Noels beknoptelijk voorgesteld en aangewe­zen , (uitgegeven , door de Vereeniging ter bevordering van Christelijke Lectuur). De Kerk des Heeren overeenkomstig het woord van God , - 3 dn. , 165054. De kern der Christelijke leer , 1850. Noodig onderrigt voor de Hervornzde Gemeente van 's Gra­venhage en geheel de Ned. Herv. Kerk naar aanleiding van he hvoord van Prof. Hofstede de Groot over de Groninger Godgeleerden , 1851. De Heidelbergsche Catechisnzus in Leerredenen , 2 dn. , 1852, 1853. Huis- en Handboek voor Christenen. Stichtelijke morgen­overdenkingen vow- iederen dag des jaars. Met een voorwoord van D. Molenaar,, 1853. In dit werk , door onderseheidene predikanten zarnengesteld , korut de maand Februarij voor van de hand van D. Molenaa r. Zoo ook in Pito dito Avondoverdenkingen , Ald. 1854. Rest- en Lijdensstof[en in Leerredenen , 3 dn. , 1853 , 1854. Leerredenen naar aanleiding der behoefte van onzen veelbewo­ genen tijd op Kerkelzjk gebied , Ald. 1854. In den jaargang van de Vereeniging , Christelijke Stemmen , 1854 , komt voor : Open6rief van Ds. D. Molenaar aan . Leerredenen over den strijd des yeloofs bij al de bedreigingen onzer .Ald. 1856. Beknopte opgaaj van de verschillende gevoelens der oncler­ scheidene Kerkgenootschappen onder de Christenbelijders in ons Vaderland, Ald. 1856. De waarheid. Bijbelsch Geschrift ter bevordering van ken­ nis en Godzaligheid, 2 dn. , Ald. 1858 , 1860. Laatste Leerredenen , 2 dn. , Ald. 1858 , 1860. Dankbare hulde aan Gods genade gebragt bij gelegenheid der 50-jarige Evangeliebediening , 2 October 1859. De eeniye wey des hells , overdenkinyen over Joh. X1P , Marc. V III en Matt& XVIII. Aid. 1860. De Zaligsprekingen van onzen Heer , overdenkingen over Matt& V. Ald. 1860. Leerredenen , vroeger uitgesproken , Ald. 1861. He woord Gods is niet gebonden. 12 Toespraken (Leerre­ denen) , Ald. 1862. ilandenken. De allereerste en allerlaatste Zeerrede van den Weleerw. Zeer Gel. Heer D. Molenaar , benevens een afscheids­woord aan de gemeente van 's Gravenhaye. 's Gray. 1863 , met portret. Na 's mans dood is een gedeelte van zijn werk , tijdens zijne verlamming met de linkerhand geschreven , uitgegeven in : Gedachten van een bijna taclitigjarigen yrijsaard over sterven en steribedden naar den Bijbel , Ald. 1866. Behalve deze bundeis komen er nog verscbillende min of meer bekuopte verhandelingen van Molenaar voor in de Zaadzaaiier (over de Samaritaansche vrouni), de Vereeniging , Christelijke Stemmen en andere godsdienstige periodieke werken. Zie Molenaar, Aandenken ; Part. berigt. MOLENHOFF (E) bloeide in 't midden der 170 eeuw. Men kent van hem alleen een kluchtspel , getiteld : De Krollende Ritzaart , met de Gulden Legenden van Jan van Tonyeren, (m. d. Spr.) : Suegt over al den besten zin, Gelyck de By , niet als de Spin. Amst. 1659 , kl. 8 °. Zte W i t s e n Gey-sbeek, B . A. C. Woordenb. , D. IV. bl. 444 ; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. , D. I b. bl. 146. MOLENTIEL (JoHANNEs) kwam in 1750 als proponent to Goedereede en Steliendam , vertrok in 1753 naar Som­melsdijk , waar bij in 1755 in versehil kwam met Wilhe 1. mus a Brak el van der Kluit, die aldaar voorheen predikant was geweest , maar toen oud van dagen aldaar een eervolle rust genoot. Molentiel, een man van zeer oppervlakkige Theologische kundigheden was gewoon in zijn leerredenen te drij yen : "dat de geloovigen ten aanzien van de regtvaardiging niet alleen , maar ook ten aanzien der heiliging in Chris t u s volmaakt waren ; dat zij volmaakte onderhouders der wet van God waren , dewijl C hristus voor bun de wet volmaaktelijk had onderhouden." Deze leer, die een lijdelijk christendom bevorderde , ergerde Kluit zoo , dat hij zich verpligt gevoelde er kennis van te geven aan de deputaten der klassis van Schou­wen en Duiveland , doch de klassis verklaarde hem , na zijn kerkeraad gehoord te hebben , regtzinnig , en ontzegae v a n der K lu i t en de klagende ledematen alien verdere eisch. Zie Negri. .Taarb. 1757, bl. 128, 162; Ypey en Derrnout, Gesch. d. Ned. Berm Keri c, D. III. bl. 605 , 605 en Aanteek. (830 en volgg.); Brans, Keric. Reg. bl. 137 ; Kralingiana I, bl. 35. MOLEWATER (BASTIAAN) , zoon van A d r i a an Mol e-water en Johanna Cornelia van Aiphen, werd den 16 Augustus 1813 te Rotterdam geboren , genoot eerst het onderwijs van den beer van Beer, vervolgens dat van den ouden beer de Raadt, op wiens ad vies hij op 13-jarigen leeftijd naar het instituut van den beer P. de R a a d t te Noordhey werd overgeplaatst. Voor zijn leeftijd buitengewoon ontwikkeld en zich door wetenschappelijken zin en fijnen kunst­smaak onderscheidende , kwam hij in 1830 te Leyden , en beoetende aldaar , behalve zijn boofdvak , met groote voor­liefde de Natuurwetenschappen , Philosophie , Oude- en Nieuwe litteratuur en vakken van kunst , werd op den 1 Julij 1840 bevorderd tot doctor in de geneeskunde , en zijn proefschrift de Typho abdominali sive /tore typhoidea , gaf de doorslaanste bewijzen zijner grondige studie en veelomvattenden blik. Na zijne promotie vestigde zich M o 1 e w at er in zijn geboortestad. Al spoedig opende zich aldaar voor hem eene ruime baan van praktische werkzaamheid , terwijl van zijne talenten in menigen kring partij getrokken werd , zoo o. a. in de Maatschappij tot bevordering der Nijverheid , waarvan hij een tijd lang sccretaris was , en in de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen , waarvan hij een geruimen tijd mede-bestuur­der was , en in de Hollandsche Maatschappij:van Fraaije Kunsten en Wetenschappen , waar hij verscheidene voordragten hield , uitmuntende door zaakrijkheid en geestige bewerking. Verder behoorde hij onder de eerste hoofdbestuurders der Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst en onder de oprigters van het Wetenschappelijk Instituut , te Rotterdam in 1850 tot stand gebragt , doch dat door gebrek aan belangstelling , in 1856 ten gronde ging. In dit jaar werd hij benoemd tot lid der Provinciale Geneeskundige Commissie , residerende te Dord­recht. Toen was hij reeds sedert eenigen jaren geneesheer en inwonend Directeur van het door hem opgerigte Rotterdam­sche Ziekenhuis. In 1856 werd hij er dirigerend geneesheer van , en sedert 1851 was hij Lector van de Klinische school. Ook stond hij sedert 1353 aan het hoofd der inrigting voor doofstommen onderwijs te Rotterdam. Hij was ridder van de Nederl. Leeuw , lid van het Provinciaal Utrechtsch genootschap , van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam , en Eerelid van het Geneeskundig Genootschap : .Disce Docendus Adhuc te Rotterdam. Hij overleed den 9 December 1864 , bij zijn echtgenoot J. G. L. Rose vier kinderen nalatende (een vijfde was in jeugdige leeftijd overleden) , zijn verdienste zijn door Dr. F. J. J. Schmidt, in Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde , tweede reeks , eerste jaarg. , Amst. 1865 , bl. 65 volgg. in bet licht gestelt. MOLHEM (Gnus vAN), waarschijnlijk een monnik uit de abdij van Afflighem , niet verre van Molhem , mogelijk zijne geboorteplaats. Hij zette de 96 eerste strophen van een gedicht van den Rinclus (Reclus , kluizenaar) de Moliens uit het fransch over. Zekere Hein r i c vertaalde het vervolg er van , en van zijnen ar­beid kwamen 25 strophen tot ons. De overzetting dagteekent waar­schijnlijk uit de XIIe of de eerste jaren der XIlIe eeuw , en is diensvolgens van veel vroeger tijdvak dan waariri Maerlant bloeide. Mone deelden in den Anzeiger de 6 eerste strophen van Gillis van Molhem, en de eerste van Heinvlo mode. Willem nam in zijn Museum nog eene der drie eerste strophen op en cvederlegde te regt M o n e , die voor .M olhem, in bet hands. bij verkorting Molhe gescbreven , aan het dorp Mol in de Brabantsche Kempen , wilde doen den-ken. Dr. Snellaert heeft ook de eerste strophen in zijne bekroonde verhandeling als proeve gegeven. S e r r are liet den geheelen Rinclus naar den Hulthemschen codex in zijn Vaderl. Museum afdrukken , voorafgegaan door een uitvoerige verhandeling over dit dichtstuk. Zie Will ems, Belg. Nuseum, D. I. 131. 344 ; de illiddelaer , D. I. bl. 77-81; Anzeiger fir Kunde des teutschen Vorzeit finfter Jahrgang , 1836 , bl. 209-211 ; Alt-Niederl. yolks. lit. S 252 Sanderus, Bibl. Belg. ins. T. II. p. 143; Snellaert, Korte schets , bl. 129 ; S er r ur e , Vad. Mus. D. III. bl. 225 volgg. , D. V. bl. 267 , 268. MOLHUYSEN (P. C.). Zie hier achter. MOLIN (PETRUS DU). Zie MOULIN (PETRUS DU). MOLINAEUS (PETRUS). 'Lie MOULIN (PETRUS DU). MOLINAEUS of VAN DER MEULEN (JoHANNEs) werd om­streeks 1525 te Gend geboren , oefende zich te Leuven in de wijs­begeerte en fraaije letteren , legde zich vervolgens op de regtsge­leerdheid toe , werd licentiaat in de regten en was waarschijnlijk reeds priester toen hij Pe t r u s Ximenes als hoogleeraar in het kanonnieke regt opvolgde (1557). Ook werd hij vroeger of later , in plaats van Cornelius J a n s e n i u s , deken van St. Jacob tezelfde stede. In 1558 werd hij rector der hooge­school, en in 1559, te gelijk met Johannes R a m u s en Petrus van der A a, doctor in de regten. Marg a-r e t h a van Parma benoemde hem tot Karen aalmoezenier en Philips II, in plaats van Martinus Rithovius, tot deken van St. Pieter te Leuven. Ook werd hij ka­nunnik van St. Pieter te Cassel in Vlaanderen , en eindelijk pastoor te Eyne in het kersspel van Gent. Niet te vreden met al deze titels , zocht hij ook het dekenschap der hoofdkerk te Gent te erlangen. Hij verzette zich tegen de instelling van nieuwe bisdommen en de vereeniging van zekere abdijen met deze , en begaf zich net Johannes L a t o m u s in 1573 voor deze zaak naar Rome , doch zonder gevolg. Naauwelij ks te Leuven weerge­keerd , word hij (1574) voor het concilie der bisschoppen te Mechelen geroepen om rekenschap te geven van zijn hun beleedi­gend sehrijven uit Rome aan de monniken van Afflighenm. Hij trok zich dit zoo aan dat hij krankzinnig werd en in het Cellebroedersklooster te Leuven werd opgesloten , waar hij stied 29 September 1575 , in den ouderdoni van omstreeks 50 ja­ren. Volgens V al. Andreas was hij ervaren in het latijn en grieksch en legde hij op twintigjarige leeftijd do zedekunde van Aristoteles uit. Men heeft van hem. Decretum B. Jvonis , e Praeposito Fani Quintini (Bellova­corum _Ecclesiae) Carnotensis Episcopi; septern ac decem Tornis, sive partibus constans , omnium, quotquot extant hujus aryu­menti , voluminum arnplissimum, ut non imrnerito , Thesaurus totius .Ecclesiasticae disciplinae appellari possit. Opus , cum labo­rang et allictae Ecclesiae plurimum serviens , turn omnibus sa­crarum ac Pontificarum rerurn studiosis comprirnis necessarium, scripturn quidem concinnatumve ante annos arnplius quadringen­tos , sed antehac nunquam editum ; nunc vero demum divulgatum curd ac studio J. M. Gandensis. Lovanii 1561 , fol. Volgens Sweertius hield M o l i n a e u s een redevoering voor Gregor ius XIII en de kardinalen , doch meldt niet of ze gedrukt is. Franciscus Molinaeus, raadsheer in de provincialen raad van Vlaanderen , was zijn broeder. Zie Sweertii Ath. Belg. , p.455; Val.Andreas, Bibl. Belg. , p. 542; Fasti pp. 43, 61, 156, 195; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 696; Paquot, illent. T. III. p. 546, 547. MOLINAEUS (JonANNEs) de jonge, dichter van Hollands dank- en bedeoffer aan den Alm. op den dank vasten bededay gehouden 5 van Julij 1673. Alkmaar 1673 in piano en Ter uitvaart van Maria Xoningin van Bngeland. Zie Muller, Cat. v. Pamfl. D. III. bl. 61 en 83. MOLII4A.Eti8 (.16141114t§), were 16 1667 propOneiii bij de RemonStrantsche brodersehap , en , n eerst de dienst te Bu. a, ren waarg. enomen te hebben , nog hetzelfde jaar predikant te Zegwaart en Zoetermeer , van daar vertrok hij naar Alk-Maar , welke plaats hij in 1683 met Rotterdam verwisselde , waar hij 15 November 1702 overleed. Ilij gaf in het licht : Merg des N. Verbonds voorgestelt in verscheide predikatien over bzjzondere schriftuurplaalsen des Nieuwen Testaments , waar bijgevoegt is een Predikatie over de doodt van D. Gerard Brandt de Jonge , uitgesproken voor de Remonstrantsche Ge­meente tot Rotterdam. Amst. 1703 , 4°. Heilige Keurstoffen, op nieuw uitgegeven , met den titel : Aanteekeningen over he Heilig Evanyelium van Lucas door Christiaan Hartzoeker , over de 16 eerste capittelen en over de 8 laatste door I. M. Amst. 1687 , 4°. Het yeestelijk Wapenhuis of onderwijzinq in de Christelijke Godsdienst, Rotterd. 8°, 2e. dr. de helft vermeerdert in 2 stukken. Rott. 1694 , 8°. Leere der Waarheidt , naar de Godzaligheid , of onderwijs in den Christelzjken Godsdienst bij Vragen en Antwoorden ye­stelt. Rott. 1696 , 8°. De recht geretormeerde Christen, beztraff'ende alle en allerlei pauselijke eer en heerschzucht , grannie en consicientie-dwan g , als merle de Liefdeloose en beklaachelzjke tweedragt die in 't Christendom in swanq yaen; .En aanwezende het rechte mid­del om de gesplitste deelen van he Gereformeerd Christendom weder bij een te brengen. Nevens een Aanhangsel, vervattende eenige gewigtige redenen , die een opregt Christen moeten bewe­gen om de Roomsche Kerk te verlaten , nevens eeniye vra gen de Roomsche priesteren in deze landen voorgestelt. 's Gravenh. 1669, 8°. De betoverde werelt van Balthasar Bekker, handelende van den aart en 't vermoyen, van 't bewind en bedrijf der goede en quade Engelen , onderrigt en wederlegt in twee Predicatien over Coll. II : 8 en Hear. I : 14 , de eerste van 't gebruik der philosophie, de tweede van den aart en bedrijf der goede .Engelen, en laastelijk in een verhandeling van de booze Gees-ten , of van den Duivel en zijne Engelen. Rott. 1692 , 4°. Paraenesis aan P. Rabus. Rott. 1692 , 4°. Predikatie over Ps. CXXIV toeyepast op het streng en be­naauwt beleg en wonderbaar ontzet der stadt Leyden. Rott. 1694 , 4°. Biddayspredikatien over 2 Tim. II : 1, 2 , 3. Rott. 4°. Lijkpredikatie over den heer 0. Pesser , predikant bij de Remonstrantsche gemeente te Rotterdam , over Genes. V : 24. Rott. 1694 , 4°. Sleutel des limas ofte Christelijk gebedeboek behelzende ge-beden voor allerlei soorten van Christenen in allerlei voorvallen en gelegenth,eden, vermeerdert met een ziekentroost. Met koperen platen gedrukt to Rotterdam (meermalen) in 12 ° , 8°. Amst. 1727. De ware wiish,eid, die van boven is , vertoont in Brie Pre­dikatien over Jac. III : 13 , 14, met een voorreden , waar in de groote onbescheidenheit van de Beer Jutrieu, en he groot ongelijk den Beer Episcopius en alle voorstanders der vreed­same waarh,eit en ware wijsheit bij hem aangedaan geleet wert. Rott. 1691 , 12°. Voorbruiloft des Lams , of de pligt des B. Avondmaals ne- yen* de noodzakekke voorbereiding etc. Rott. 1689 , 12°. Zie Cattenburch, Bibl. Rem., p. 108 seqq.; J. Tideman, Rem. brooders. bl. 58, 177, 142, 368; Ypey, Geschied. d. Kerk in de 18e eeuw , D. IX. bl. 226 ; GIasius, Godgel. Nederl. o. h. w.; Kobus en de Rivecourt; Arrenberg, Naaml. bl. 358; MOLINARIS , MOULIN of VAN DER MEULEN (JoANNEs) , in het midden der XVe eeuw to Doornik geboren , studeerde waarsehijnlij k in Frankrijk in de letteren , en kwam in kennis met Germain d e Ge n ay, kanunnik aan de Cathedrale to Bourges , later bisschop van Cahors en Orleans , en diens neef J ea n d e Gen a y , president bij het parlement to Parijs , en kanselier van Frankrijk , die Karel VIII in 1494 en 1495 naar Italie volgde. Mogelijk was Ai o 1 i n a r i s in zijn gevolg. Men vindt ten minste van dezen : Compencliana ltaliae descriptio , ad Joannem Ganayensem, Franciae cancellarium , in ms. Ook lietEna : Trium Marci Tullii Ciceronis librorum de legibus Synopsis . Praemittitur ejusdem ad Germannm de Ganaio Epistola , in ms. Zie Catel. des Mss. de la Bibliotheq. du Roi de France , T. IV. p. 7 et 261; Moreri, verbo Ganay ; Paqu o t,ET. II. p. 403. MOLINET (JEAN) , omtrent in het midden der XVe eeuw nabij Boulogne sur mer in Frankrijk geboren , begaf zich in dienst van Margaret ha van 0 o s t e n r ij k , dochter van Maximiliaan I en van Maria van Bourgogne, die hem tot boekbewaarder en historieschrijver of indicarius be-. noemde. Later werd hij kanunnik der L. V. Kerk to Valen­ciennes. Hij verwierf onder zijn tijdgenooten grooten room als Fransch dichter , ofschoon sommigen hem een zonderlingen stiji en het najagen van gezochte spreekwijzen verwijten. Hij bragt ook het bekende oude Fransche rijmwerk den Roman de la Rose in Fransch proza over Hij orerleed to Valenciennes in 1507 , en werd begraven in de hofkapel aldaar, , naast zijn leermeester Georges G ha s t elle s. Hij schreef ook eene geschiedenis van zijn tijd , eerst sedert 1828 uitgegeven door B u c h o n te Parijs in zijne Collection des Chroniques rationa­les Frangaises. Zij voert den titel van Chronique de Jean Molinet depuis 1476 jusqu'en 1566 en beslaat ten minste 5 boekdeelen der gemelde Collection. De abt de N e 1 i s , die het plan had deze Chronijk uit te geven , merkte op dat zij reeds daarom belangrijk is , wi,j1 zij over hetzelfde tijdvak handelt als de Mentoires de Philippe de Comines die eenigzins partijdig over Lo dew ij k XI en dus welligt niet altijd even billijk ten aanzien onzer vorsten is. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg -p. 541; F o p p ens, Bibl. Belg. T. II. p. 667; de Nelis, Prodrom. p. 77 seqq; Reiffenberg op Van der Vyncht , 1Ved. Ber. D. IV. bl. 530 volgg. ; d e i n d . Bibl. v. Geschiede. , bl. 110 , 111; Chronique Metrique de Chastelleau et de Molinet, Brux. 1836 , p. 9-41, zijnde een complete notitie van Reiffenberg over Molinet. MOLKENBOE R (JOHANNES HERMANNUS) te Amsterdam 5 Mei 1773 uit deftige burgerouders geboren , verloor reeds vroeg zijne ouders , doch vond in zijn tweeden vader Gerard van der Loo een trouwen helper en verstandigen raadgever. Van de natuur begaafd met een fielder verstand , welwikkend oordeel en vooral met een fijn gevoel voor het schoone en edele , deed de meerdere ontwikkeling van het laatste in hem dien zuiverre smaak geboren worden , waardoor hij vooral in het gebied der beeldende kunsten onder de mecst bevoegde beoordeelaars mogt gerangschikt worden. Op een der voor­treffelijke leerscholen van ons vaderland geplaatst ontving zijne verstandelijke beschaving aldaar eene leiding , waar door zucht naar kennis , ten aanzien der meeste wetenschappelijke onder­werpen , zoo bij hem gevestigd werd , dat hij naderhand , zoo ver zijn staat en beroep zulks gedoogde , tot de verdere beoe­fening daarvan menig uur van zijn bezetten tijd afzonderde , en inderdaad op eene welgevestigde algemeene kennis roem mogt dragen. Spoedig echter ontvlamde zijne geestdrift voor de kunsten en wel voornamelijk voor de teeken- en schilderkunst. Die geestdrift vond ook niet weinig aanmoediging in het voorbeeld en in de opleiding van zijnen aangehuwden vader , die hem niet alleen aanmoedigden , zijn oordeel en gevoel een juiste rigting gaf,, waar vooral in zijn belangrijk kabinet van schil­derijen hem de beste vaderlandsche , en uitheemsche talenten deed kennen en hunne verdiensten opmerken en bewonderen. Hij zelf bragt een belangrijke collectie schilderijen en tee­keningen bij een , werd in plaats van V e r s t e e g h medebe­stuurder van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten. Ook was hij lid der vierde klasse van het Kon. Ned. Insti­tuut. Hij overleed den den 2 April 1824. Zijne uitmuntende en allezins belangrijke verzameling van gekleurde en onge­kleurde teekeningen der meest beroemde meesters van de oud- Hollandscbe school , alsmede van eenige fraaije prenten , werden 2 April 1825 in het Huis met de Hoofden te Amsterdam verkocht. Zie van Eynden en van der Willigen; Kramm, t. a. p. bl. 1138, 1139: Verslag van de vijfde openb. vergad. in de vierde Klasse van het Kon. Ned. Instit. , bl. 50-52 ; Kunst- en Letterbode , 1824, d.l. bl. 216, 1825, d. II. bl. 315, 317, 320. MOLKENBOER (JOHANNES HENDRIKUS) werd in 1816 te Leyden geboren , genoot grondig elementair onderwijs en studeerde vervolgens aan de hoogeschool zijner geboortestad in de medicijnen. Als student vatte hij een bijzondere liefde op voor de botanie , en hield zich , ook nadat bij zich te Leyden als med. doctor gevestigd had , hier mede bezig. Hij vormde met dr. F. Dozy bet plan eene beschrijving uit te geven der minst bekende mossen , die op Java , Borneo , Su­matra , Amboina en Japan aangetroffen worden. Het eerste stuk van dezen arbeid zag in 1840 bet licht onder den titel van : Alusci frondoli inediti Archepelayi Indici. Door dit werk verwierf hij een Europeesche vermaardheid als musciloog. Toen hij later met zijn medearbeider van plan veranderde , en hun arbeid zich over alle mossen , welke in den Indischen Archipel voorkomen zou uitstrekken , werd de voortzetting van eerst­genoemd werk overbodig. In 1851 zag een gedeelte van hun­nen veelomvattenden arbeid bet licht onder den titel van : Bryologia .Iavanica 8. descriptio muscorum frondosorum Arche­pelagi Indici , iconibus illustrata. De verdere voortzetting van dezen arbeid was voor anderen weggelegd. Hij overleed 17 September 1854 , in den ouderdom van 38 jaren. Zie Nieuwenhuis (uitg. Sythoff, o. h. w.). MOLL (J.). Door de Bast en Nagler een hollandsch historic- en portret-schilder genoemd doch volgens Kramm dezelfde met J. Woutherus Mo I. Zie Kramm. MOLL (ANNA) , echtgenoote van Gerrit M o 1 1, moeder van den beroemden hoogleeraar van dien naam beoefende de Nederduitsche poezij. Men vindt een gedicht van haar bij de herstelling der Utrechtsche Academie in 1815 in Ann. Acad. Yraject. T. I. p. 79-81. Zie van der Aa, ./V. B. A. Woordenb. ; Visscher, Orat. de Ger. Moll, p. 9. MOLL (ANTHoNu), zoon van E v e r a r d u s Moll, werd 8 Maart 1786 te Maassluis , waar zijn vader toen predikant was , geboren. Later verhuisde hij naar Nijmegen , en werd (1797) daar op de latijnsche school voor het academisch on­derwijs voorbereid. In 1806 werd hij te Leyden tot med. dr. gepromoveeyd en vestigde hij zich als zoodanig te Nijmegen. In weerwil zijner groote kunde en de ervaring , door hem al spoedig in de betrekking van tijdelijk geneesheer bij het groot militair hospitaal en van stads doctor opgezameld , vond hij daar slechts weinig praktijk , //ten deele misschien wel , omdat hij geheel vreemd was aan alles wat in de verte slechts naar kunstenarijen of kwakzalverij zweemt." In 1827 besloot hij naar Arnhem te verhuizen waar op dit oogenblik behoefte was aan geneeskundige hulp. Ook daar werd hij stadsgenees­heer en zag zich al spoedig met het vertrouwen van velen vereerd , zoodat hij eene uitgebreide praktijk verkreeg. In de laatste jaren van zijn leven nam zijne gezondheid zeer of en hij bezweek den 16 Junij 1843. Jaren lang stood hij aan het hoofd der geneeskundige Com­missie van Gelderland en was ook in die betrekking met ijver en trouw werkzaam. Van zijnen wetenschappelijken arbeid bood hij het publiek menige vrucht aan. Zijne Dissertatie handelde over de Theoria sic dicta incitationis (1806). In 1815 gaf hij te Amsterdam in het licht : Proeve eener theorie van de werkinq der Contagio acuta op het menschelijk ligchaam, en de behandeling der daaruit voortvloeijende ziekten , 8°. , in 1819 Het Zeebad of overzigt over den oorsprong en de nuttig­lbeid der baden , gr. 8°., door zijnen vriend G. S w a r t end ij k Stierling met een aanhangsel over de Zeebad-inrigting te Scheveningen. Van 1821-1823 verscheen te Amsterdam in 3 deelen zijn liandboek tot de leer der teekenen van gezondheid en ziekte , waarvan in 1826 een 2de druk met ilanhangsel verscheen. Voorts verschenen : Brieven over het Scheveninger Zeebad, ten nutte van laiders , half-lijders en niet-liiders. Met afbeeklingen. Amst. 1824 , 8°. Leerboek der geregtelijke geneeskunde. Amst. 1826 , 3 dn. gr. 8°. Beknopte beschrzjving van den Aziatischen braakloop. Amst. 1832, gr. 8°. Een aantal stukken van zijne hand vindt men in het Frac­tisch tijdschrift voor de geneeskunde in al karen omvang van 1821-1843 , terwijl hij nog in dit laatstgemelde jaar een Tijdschrift voor de S'taalsgeneeskunde uitgaf , waarvan twee stukken in het licht verschenen , zijne verdienste werden door verschillende binnen en buitenlandsche geleerde genootsehap­pen erkend. Zie Kunst- en Letterb. 1843, D. H. bl. 1; Holtrop, Bibl. Med. et Chin p. 231, 232 ; van C 1 e e f, Alph. naaml. ; Brans, Naamreg. MOLL (GERARD) , zoon van Gerard Moll en van Anna v. Diersen, werd den 18 Januarij 1785 te Amsterdam ge­boren. Zijn vader was een deftig koopman , zijne moeder eene zeer begaafde vrouw , beoefenares der poezij. Voor den koop­handel bestemd , werd hij , zoodra hij genoegzaam ervaren was in de Fransche , Duitsche en Engelsche talen , in een voornaam handelshuis zijner geboortestad geplaatst om zich aldaar voor zijn toekomende betrekking in de Maatschappij voor te breiden ; doch hij had geen neiging , voor den koopmanstand , en begon zich op de oude talen en wiskunde toe te leggen. Intnsschen had de zorgvuldige vader de zucht tot wiskunde bij zijn zoon opgemerkt, en gaf hem den heer K e y s e r tot leermeester. Spoedig waren de beginselen der Meet- en Stel­kunde doorloopen en werden nu op de Sterrekunde toegepast. Reeds in 1801 hield de zestienjarige knaap zich , onder de leiding van zijne leermeester , met sterrekundige waarnemingen onledig , hij besteedde aan deze oefeningen al den tijd , die hem van zijne gewone bezigheden overbleef. Nog meer werd zijne lust tot de sterrekunde aangewakkerd , toen hij zich in het voorjaar van 1804 , wegens handelszaken in Londen bevin­dende , aldaar in kennis kwam met den beroemden kunstenaar T r o ugh ton , en in diens werkplaats de volkomenheid leerde bewonderen tot welke de vervaardiging der sterrekundige werk­tuigen gebragt was. Hij voorzag zich hier van een tienduims sextant , waarschijnlijk het eerste werktuig dat hem in eigendom heeft toebehoord. Intusschen was , met den klimmenden nood der tijden , de vrees voor de Fransche conscriptie op den Franschen voet meer en meer toegenomen. Men hoopte echter dat deze maat­regel niet tot de studerende jeugd zoude uitgestrekt worden. Het was deze omstandigheid die de vader van Moll bewoog zijn zoon als student aan het Athenaeum te Amsterdam te doen inschrijven , doch geenzins met bedoeling dat M o 11 den geleerden stand zou kiezen ; het bezoeken der collegial was in den beginne bijwerk , handel en kantoor bleven de hoofdbe­stemming. Spoedig echter bleek het dat Moll zich niet ten halven op de studie kon toeleggen. Zijn verlangen om zich geheel aan de wetenschappen over te geven , werd steeds leven­diger , hij waagde het eindelijk dat aan zijn leermeester v a n S w i n d e n te openbaren , door wiens bemiddeling hij eindelijk van zijn vader verlof ontving om den handelsstand vaarwel te zeggen. Sedert bezocht hij niet alleen de collegial van van S wi n-d en , maar ook die van C r a s en van Len n e p. De wis- en natuurkunde bleef zijn hoofddoel , maar was geenszins zijne eenige studie , en terwijl hij onder v an S wind e n , snelle vorderingen maakte in den geheelen omvang der natuur-weten­schappen , verrijkte hij tevens zijnen geest met een schat van letterkundige kennis. Onder de belangrijke personen , die Moll toen ten tijde leerde kennen , behoorde de Utrechtsche hoogleeraar v a n Bee c k Calko en , van wien hij de vereerende uitnoodiging ontving om benevens Keyser mede te werken aan eene naauw-keurige bepaling van het Meridiaan•verschil tusschen Amster­dam en Utrecht , door middel van vuurseinen op den toren te Loenen afgestoken. Deze gemeenschappelijke arbeid werd in November 1806 met gunstig gevolg volbragt. Na eenige jaren op het Athenaeum doorgebragt te hebben , gedurende welken tijd hij in Junij 1809 te Leyden tot kan­didaat in de faculteit der wijsbegeerte bevorderd werd , besloot Moll zijne studien te Parijs te voltooijen , waar hij , vooral voor de beoefening der praktische sterrekunde , ruimere hulp­middelen vinden zou. Hij vertrok in Junij 1810 derwaarts en bezocht er de lessen der beroemde wis- , natuur- en sterrekun­digen , die toen te Parijs waren , vooral die van den grooten sterrekundige Delambre, wiens genegenheid hij spoedig ge­wonnen had. Hij zette te Parijs zijne oefeningen onafgebro­ken voort , tot dat in Februarij 1812 , de gevaarvolle toestand zijns vaders, die kort daarop stierf, hem naar Holland te­rug riep. Intusschen was , door het overlijden van van B e e c k C al­koe n ffde leerstoel in wis- en natuurkunde te Utrecht open­gevallen , welke hoogeschool echter door de Franschen willekeur van haren ouden luister beroofd en tot eene icole 8econdaire ver­laagd was , zoodat er vrees bestond , dat die leerstoel niet weder zou vervuld worden. Moll bezat echter in van S w i n d e n en D e 1 a m b r e werkzame vrienden , wier aanbeveling voldoende was om hem nog in 1812 eerst tot Directeur van het obser­vatorium , en weinige maanden later tot hoogleeraar in de wis­en sterrekunde te doers benoeruen. Bij de herstelling der Hoogeschool, in 1815 , nam hij , in plaats van den emeritus hoogleeraar Rossyn, de lessen in de natuurkunde op zich. Van nu of aan begon voor Moll een nieuwe loopbaan. Een zijner eerste zorgen wijdde hij aan de verbetering van het observatorium , zoodat het weldra een ander aanzien verkreeg en geschikt werd tot het doen van waarnemingen , die aan den tegenwoordigen toestand der wetenschap beantwoordden. Vooral in de eerste jaren van zijn hoogleeraarsambt , hield Moll zich bij voortduring met praktische sterrekunde onledig; later werd hij , door zijne veelvuldige bezigheden , verhinderd daarmede geregeld voorttegaan. Van zijne waarnemingen zijn slechts die van de Komeet in 1818 en van dent overgang van Mercurius over de Zon , den 5 Mei 1832 , in het lieht verschenen. Bui­tendien deelde hij aan de astronomische Societeit te Londen een uitvoerig verslag mede van de in Holland gedane waarne­mingen der Zon-eklips van 7 September 1820 , op welken tijd Moll zelf zich in Engeland bevonden had. Bij het nederleggen van het rectoraat der hoogeschool in 1819 , schetste Moll, in eene latijnsche redevoering, den weg , welken de Sterrekundige , ter volmaking zijner wetenschap te volgen heeft , en thong met kracht op eene naauwkeurige en 60 onvermoeide waarnerning des hemels aan. Van zijne be­kendheid met het werktuigelijke gedeelte dier wetenschap kan ten bewijze strekken zijne Verkandeling over de Spiegel-Teles­copen , in de werken des Instituuts geplaatst. Niet minder ijverig legde Moll zich toe op het ander yak zijner studie , de Natuurkunde ; zijne lessen over deze wetenschap waren van den beginne of aan , hoogst belangrijk. Na den dood van den hoogleeraar E k am a in 1826 , ont­ving Moll, wiens roem toen algemeen gevestigd was , van Curatoren der Hoogeschool te Leyden het vereerend aanzoek om den opengevallenen leerstoel te vervullen , doch hij besloot Utrecht niet te verlaten. De stedelijke regering, beseffende hoe naauw de welvaart der stad met den bloei der Hoogeschool te zamen hing , besloot aan Moll een blijk harer erkentelijk­heid te geven. Moll verlangde niets voor zich zelven , maar verklaarde , dat al wat men voor de wetenschap doen wilde , hem aangenaam zou zijn ; weshalve door den Stedelijken raad met eenparigheid van stemmen een som van f 10.000 tot aan­koop van instrumenten ter zijner beschikking gesteld werd. Ons bestek gedoogt niet al de Verhandelingen door Moll over natuarkundige onderwerpen in het licht gegeven te door­loopen. Eene korte opgave zal voldoende zijn om de ver­diensten te doen kennen , welke hij zich omtrent de wetenschap heeft verworven. De ontdekking van 0 er stedt , in 1815 gedaan , wegens de werking des Galvanischen geleiddraads op de magneetnaald , had een nieuw veld van onderzoekingen voor de natuurkundi­gen geopend , hetwelk zij alien als om strijd betraden. Ook M oll bleef niet achter. Weldra deelde hij , in het Journal de Physique de uitkomsten mede , door hem verkregen , bij herhaling en uitbreiding dier proeven , zoo wel met eenen enkelvoudigen toestel als met den zamengestelden trogapparaat volgens Wollaston , en weer hij het verschil in werking aan , dat tussehen die twee soorten van toestellen , zod in scheikun­dige als in magnetische werking bestaat. Het was bij deze gelegenheid dat het potassium het eerst in ons land , door middel van het Galvanismus uit deszelfs oxyde werd afgeschei­den. Een nog grooter trogapparaat , door va n den B o s te Utrecht vervaardigd , en uit vier honderd paren platen bestaan­de , diende Moll, om de verschillende werkingen van het Galvanismus nader toe te lichten. Gedurende een reeks van jaren , hield hij zich met de voort­zetting dezer proeven bezig en gaf hij bij herhaling de uit­komsten zijner bevindingen in het licht ; waarbij de wetenschap steeds met nieuwe en belangrijke daadzaken verrijkt werd. Geene echter wekte de belangstelling der Natuurkundigen in hoogere mate op dan zijne proeven over de intensiteit der magnetisehe kracht , welke men , door den galvanischen stroom , aan het ijzer kan mededeelen. De Engelsche geleerde S t u r-g e o n had in 1826 eenige proeven bekend gemaakt , bij welke een hoef van week ijzer, met eenen draad van rood koper spiraalsgewijze omwonden , sterk magnetisch werd , zoodra de uiteinden van den draad in aanraking gebragt werden met de polen van eenen enkelvoudigen Galvanischen toestel. In eene proef welke Moll in Engeland bijwoonde , droeg die voor­bijgaande rnagneet 9 ponden. Moll besloot deze proeven op een grootere schaal te herhalen. Hij gebruikte een zinkplaat van 11 vierkante voeten werkende oppervlakte , geplaatst in een smallen roodkoperen bak. Het hoefijzer was omringd met een koperen spiraal van 83 windingen en woog 5 ponden. Zoodra de Galvanische verbinding daargesteld was , droeg het hoefijzer 50 ponden , welk gewigt tot 70 ponden vermeerderd kon wor­den. Hiermede nog niet tevreden , deed M o 11 nu uit week ijzer een tweeden hoef vervaardigen , welks gewigt 29 ponden bedroeg. Met denzelfden electromotorischen toestel verbonden , droeg hij nu niet minder dan 295 ponden. Maar,, even snel als de magneet-kracht in het weeke ijzer werd opgewekt , werd deze ook vernietigd , en werden de polen des magneets omge­keerd , zoodra de pooldraden , in omgekeerde orde , met de uiteinden des spiraals verbonden werden. Deze proeven deden aan de Natuurkundigen het verbazende vermogen kennen , tot welke de electromagnetische kracht kan worden opgevoerd , en toonden de ongeschiktheid aan , om die kracht in het groot tot beweging te doen dienen. Zij zijn voor de toepassing niet onvruchtbaar gebleven. Reeds aanvankelijk zijn door S t r a tin gh, J a co b i en anderen , toestellen uitge­dacht geworden , bij welke het Magnetismus van eene voorbij­gaanden Magneet als beweegkracht diem. • Onder de belangrijke bijdragen , met welke M o 11 de Natuur­kunde verrijkte, behoorden ook vooral de proeven door hem gemeenschappelijk in 1823 met van Bee k over de snelheid van het Geluid genomen. In bet vorige jaar had eene Com­missie , door het Bureau des Longitudes te Parijs benoemd , en uit Arago, Gay Lussac, Humboldt enz. bestaande, eene reeks van proeven omtrent dit onderwerp in het werk gesteld. Het verslag er van in het licht verschenen , had ech­ter niet beantwoord aan de verwachting , welke de vereenigde werkzaamheid dier geleerden had opgewekt. Overtuigd , dat eene grootere naauwkeurigheid te bereiken was , vereenigde zich Moll met van Beek om die proeven in ons land te herhalen. Door de hooge regering met de noodige hulpmid­delen voorzien , kozen zij , als uiteinden der standlijn , die het geluid moest doorloopen , den Kooltjesberg bij Naarden en de hoogte , genaamd de Zeven Boomen , bij Amersfoort. De af­stand dier twee punten is meer dan 17.000 Ned. ellen. Na afloop van al de voorbereidende werkzaamheden ; werden zes 60* nachten aan de eigenlijke waarnemingen gewijd , die niet alleen door haar getal , maar vooral door grootere naauwkeurigheid , die der Fransche geleerden verre overtreffen , en door onpartij­dige buitenlanders als zoodanig erkend werden , zoodat de daaruit afgeleide bepaling der sneiheid van het geluid thans nog algemeen aangenomen wordt. Indien deze waarnemingen het bewijs opleveren dat het aan Moll, ter bereiking van een wetenschappelijk doel, niet aan geduld en ijver ontbrak , zoo vinden wij hiervan de bevesti­ging in zijne proeven omtrent den warmtegraad , bij welken het water zijne grootste digtheid heeft , en vooral in zijne verge-lijking van de kilogramme met het Hollandsche en Engelsche, Trooisch en andere gewigten. Slechts zij , die zich met naauw­keurige wegingen bebben bezig gehouden , kunnen de moeite en tijdsopoffering waarderen aan dezen laatsten arbeid be-steed. Intusschen bepaalde zich Moll niet tot de zuivere weten­schap , maar strekte de kring zijner studien en nasporingen verder uit tot al wat betrekking had tot fabrijken en trafij­ken , tot werktuig- en bouwkunde , tot zeevaartkunde en water­staat. Hij bezat in al deze vakken uitgestrekte kundigheden en sloeg met belangstelling hare vorderingen gade. Het is aan deze strekking van zijn geest , dat men vooral zijne bij­zondere liefde voor Engeland moet toeschrij yen. De gestadige ontwikkeling en voortgang van nijverheid en kunstvlijt , de uitvindingsgeest der Engelschen , hunne geschiktheid voor me­chanische kunsten , de praktische deugdelijkheid hunner maat­schappelijke inrigtingen , leverden een schouwspel op dat hij met welgevallen gadesloeg. Be Engelsche geleerden schatte hij hoog hunne algemeene kennis en hunne harmonische ver­binding van theorie met practische toepassing , kwamen met zijnen aanleg meer overeen dan de dikwijls bloot theoretische en meer onzijdige ontwikkeling der Franschen. Toen in 1831 de Engelschman B a b b a g e , in een openbaar gemaakt geschrift , trachtte aan te toonen dat de wetenachappen in Engeland in verval en minachting waren , nam Moll de pen op om dezen in zijn eigen taal te bestrijden. In zijn eigenaardigen en lui­migen stirl , maar tevens met kracht van redenen toonde hij aan , dat de Engelschen voor geen andere natie behoorden onder te doen , en dat bepaaldelijk de zoo hoog geroemde bescher­ming door Napoleon aan de Fransche geleerden verleend , meestal gekocht was geworden door de slaafsche onderwerpincr aan den wil van dezen. Wederkeerig werd Moll door de Engelsche geleerden hooggeschat. Hij genoot de vriendschap van eenen Young, Herschel, Wollaston, Kaler, Brewster, en onderhield met hen eene gestadige briefwisse­ling. Bij de algemeene jaarlijksche vergaderingen dier ge­leerden , was hij steeds welkom , en de bijzondere eer hem te Edinburgh en te Dublin ten deel gevallen strekt ten bewijzen van de hooge achting welke men hem in Engeland toedroeg. Ondertussehen bleef Moll met hart en ziel Nederlander : de roem van zijn vaderland ging hem boven alles ter harte. Zijn verhandeling over de Vroegere Zeetoglen der Neder­lander8 , schijnt voornamelijk geschreven te zijn met het doel om de groote daden der voorouders meer algemeen te doen kennen , en hunne verdiensten omtrent aardrijkskunde en zee• vaart in het ware daglicht te plaatsen. Hij ontveinst niet dat Holland niet meer op denzelfden trap van grootheid staat als weleer , en dat traagheid en stilstand bij velen was doorge­drongen. Deze te bestrijden achtte hij pligt. Overtuigd dat gebrek aan natuurkundige kennis en onbekendheid met de vorderingen in andere landen , de voornamen oorzaken des kwaads waren , stelde hii bij voortduring zijne pogingen in bet werk om bij zijne landgenooten meerdere kennis te ver­spreiden en hun de vorderingen elders gemaakt , voor oogen to stellen. Zoo gaf hij eene beschrijving van zijnen overzee­sehen togt en de duikerklzak te Plymouth , berigten omtrent stoombooten , bet gebruik van brandvrije gebouwen , de ver­warming van stookkasten door stoom of warm water , de invoe­ring van Artesiaansche bronnen. Ook bepleitte hij de nuttigheid der bliksemafleiders tot afwending der noodlottige gevolgen , welke het inslaan des bliksems in openbare gebouwen en kerk­ torens kan met zich voeren. Onder alle vakken van toegepaste natuurkunde waren er eehter geene , die voor Moll eene grootere aantrekkelijkheid had , dan bet zeewezen en de waterstaat. Reeds vroeg had het hooge belang dezer vakken voor ons land zijne studien der­waarts gerigt , en hij vond in zijne betrekking als lid des Koninklijken Nederlandsehen Instituuts meermalen gelegenheid , om , door grondige rapporten over onderwerpen daartoe betrek­kelijk van zijne bedrevenheid er in te doen blijken. Geen wonder derhalve dat , toen in 1821 door Willem I eene Commissie wend bijeen geroepen tot onderzoek der beste rivier­afleidingen , ook Moll hiertoe benoemd werd. Gedurende de vier jaren , welke de Commissie met den haar opgedragen ar­beid doorbragt , wijdde hij zijnen vrijen tijd bijna uitsluitend aan de daartoe vereisehte nasporingen , en het was ook aan hem dat de Commissie bij bet eindigen der beraadslagingen, bet stellen van het rapport aan Z. M. opdroeg. Dit rapport dat in 1827 in druk verscheen , is een model van helderheid en oordeel. In 1826 als lid der Comrnissie tot het verbeteren der zeekaarten en het examineren der zeeoflicieren benoemd , was Moll in deze steeds ijverig werkzaam om de belangen van het zeewezen te bevorderen. Hij drong vooral aan op grondig onderwijs bij onze aankomende zeelieden , ten einde zij met vreemden zouden kunnen wedijveren. Toen in 1835 onze regering besloten had om deel te nemen aan eene reeks van waarnemingen , strekkende om de voortgang der getijen langs de kusten der Noordzee met naauwkeurigheid te bepalen , wist zij het bestuur dezer werkzaamheid aan niemand beter toe te vertrouwen dan aan M o 1 1. Hare verwachting werd niet te leur gesteld. In korten tijd had Moll de kusten hezocht , en een algemeen plan van waarnemingen ontworpen , welke , onder zijne leiding door de daartoe benoemde zeeofticieren in het werk gesteld werden , en in Engeland den wel verdienden lof van naauwkeurigheid en doelmatige inrigting verwierven. Bij zoo veel verdiensten omtrent de wetenschap en het vader­land , kon de eer niet achterblijven. Reeds in 1821 zag hij zich met de ridderorde van den Nederlandschen leeuw versierd. Bijna alle inlandsche en vele vreemde geleerde genootschappen beijverden zich om hem onder het getal hunner leden op te nemen. De universiteiten van Edinburgh en Dublin reikten hem honoris causa het diploma in de beide regten uit , terwijl de stedelijke raad der eerstgemelde stad , bij zijn verblijf aldaar in 1835 hem plegtig met het burgerregt vereerde. Den 11 December 1837 vierde M o 11 het 25-jarige feest der aanvaar­ding zijner betrekking als hoogleeraar,, en den 17 Jan. 1838 bezweek hij ten baize van zijn vriend M r. F. A. van H all te Amsterdam aan een hevige zinkingkoorts ; zijn stoffelijk over­schot werd te Amerongen nevens het lijk van zijn moeder bijgezet. Zijne afbeelding gaat op onderscheidene wijzen uit. Hij gaf in het licht Waarnemingen van de Komeet van 1819 , in Kunst- en Let­ terb. 1819 , D. II. bl. 59. Rapport op de beschouwing van de instrooming der Opper- Rijn- en Afaaswateren door de Nederlandsche rivieren tot in zee , door den Inspecteur Generaal Blanken, opgenomen in zijne Verhandeling over dit onderwerp. Uitgegeven door de eerste klasse V 8J1 het Koninki. Ned. Instit. , 1819. Sur rimitation de la proposition d'une mesure invariable prise dans la nature , in Journal de physique , T. 89. p. 388. Oratio de vitandi in astronomiae studio fingendi temeri­ tate , et coeli observatione quam diligentissime instituenda, dicta publice die XXV1I1 m. Martii a 1819, quum Acade­ miae regundae munus solemniter deponeret , in Annal. Acad. Rh. Traj. 1818-1819. On the solar Eclipse which took place in September 7. 1820. Communicated in a Letter to J. F. W. _Herschel .Esq., from Prof. Moll of Utrecht. Sur une experience d'electricite, in Journal de physique, T. XC. p. 396. Beschrijving van eenen nieuwen Scaphander , verbeterd door A. Schierboom te Amsterdam , in Natuurk. Verh. v. d. Holl. Alaats. der Tretens. te Haarlem , D. X. bl. 163. Buitengewone hoogte der barometers in Jan. 1820 , in Moist­en Letterb. 1826, D. I. bl. 47. Lage barometerstand den 2 Maart 1820. Ald. 1820, D. I. bl. 190. Beobachtung des ausserordentlich hohen and tiefen Barome­ terstandes im J. 1821. Nachrichlen aus den Niederlande , in Gilberts 21nnalen der Physik , B. XIII. S. 405. Berigt aangaande de duikelaarsklok en eenen togt met den- zelven gedaan , in Kunst- en Letterb. 1821, D. II. bl. 259. Sur des experiences electromagnetigues, in Journ. de Phys., T. XCII. p. 295. Sur les nouvelles experiences electromagnetiques. Ald. p. 309 , 311. Au redacteur du Journal de Ph. sur l'invention des lunettes d' approche. Aid. T. XCIII. p. 150. Over den lagen barometersstand van 25 Dec. 1821, in Kunst­ en Letterb. 1822 , D. I. bl. 30. Over een zeer gevoeligen Galvanischen toestel: vervaardigd door den beer J. van den Bos , en eenige Galvanische proeven met denzelven. bl. 292. lets over stoombooten , en een berigt aangaande die , welke aan den Moerdijk zal worden aangelegd. Ald. 1822, D. II. bl. 53. Verdere berigten aangaande de stoombooten en derzelver ge­ bruik. Ald. bl. 211. Brandvrije gebouwen. Ald. bl. 311. Bedenkingen over he werktuig ter verbeteringen der vaart in kanakn enz. Ald. bl. 372. On some electromagnetical experiments made by Mr. van Beek, van Rees , and Moll, in Edimb. Philos. Journ. T. IX. p: 167. Ben uittreksel staat in de Biblioth. Universelle, T. XX. p. 123. Redevoering over Jan Hendrik van Swinden , uitgesproken in de vierde openbare Vergadering der eerste klasse van het Kon. Instituut , 26 Aug. 1823 , in Verslag der vierde Openb. per­gadering der eerste klasse. Ook atzonderlijk uitgegeven , Amst. 1824, 8°. Lets over den onlangs overledenen Sterrekundige Delambre , in Magazijn van Wetenschappen, Kunsten en Letteren , verza­meld door N. G. van Kampen, D. II. bl. 29. .Eenige berigten (omtrent Stoombooten enz.), in Kunst-en Letterb. 1823, D. I. bl. 334. De Treeradmolen in de gevangenis van Coldbathfield te Lon-den , met eene afbeeld. Ald. D. I. bl. 291. Het hellend scheeprad door een stoommachine gedreven. Ald. D. II. bl. 98. Proefneming aangaande de snelheid van het geluid door G. Moll en A. van Beek , in Verk. d. eerste Hasse van het Kon. Nederl. Instil. D. VII. bl. 281; Phil. Transact. 1823; Bibl. Univera. T. XXX. p. 470 P o ggend orff , Ann. de Phys. T. V. p. 351 , 469. Berigt omtrent de werken to Plymouth met de duikelaarsklok uitgevoerd , in Kunst- en Letterb. 1823 , D. II. bl. 329. Berigt aanyaande J. F. Keyzer , in Kunst- en Letterb. 1824, D. I. bl. 354. Berigt aangaande den onderaardschen weg , welke in het bed van den Theems zal gegraven worden , met afbeelding. Ald. D. II. bl. 276. Over de electrische proef van den ridder de Nobili. Ald. 1824, bl. 364. Verhandeling over de verwarming der stookkassen door stoom, door W. Burley , uit het Engelsch vertaald , met bijvoegselen, in Natuurk. Vogl. van de Holl. Maats. der Wetensch. to .Haarlem, D. XIII. bl. 201. Verhandeling over eenige vroegere zeeloglen der Nederlan­ders. Amst. 1825, 8°. Bleibtreu , Beschrijving des sterrenheinels , vertaald door A. de Wit , met eene voorrede en aanteeken. van G. Moll. Amst. 1825. Over de uitgaven van de handschriften van Huyghens , in Kunst- en Letterb. 1825, D. I. bl. 358. Voorrede voor de Bijdragen tot de Nalnurkundige Weten­schappen (1826). Over eene verbeterde bereiding der olie voor horologiemakers. Aid. D. I. bl. 1. Verschuur , Beschrijving der yewigten, met aanmerkingen van G. Moll. Ald. D. I. bl. 7. Over eene vermoedelige nieuwe ontdekking in den Oceaan. Ald. D. I. bl. 84. Account of the discovery of an inhabited island in the Pacific by cap. Big., in Edimb. Journ. of Science, T. IV. p. 278. Over het stoomschip the Entreprise , uit Engeland naar Indie gestevend, in Bijdr. D. I. bl. 176. Nog iets over het Nederlandsch eiland. Ald. Proeven over de snelheid des geluids. Ald. bl. 191. Over twee nieuw uitgevondene .Kompassen. Ald. bl. 197. Over het Amsterdamsche peil en de geschiedenis van hetzelve. Aid. bl. 370. .Recensie van Lobatto's , Jaarboekje over 1826. Aid. bl. 109. Recensie over de longs werken , getiteld de dmstel enz. voor groote sch,epen bevaarbaar gemaakt. Ald. bl. 133, 203. Bijdragen tot de Gescliiedenis der wiskundige wetenschappen in Nederland, in van Kampen, Geschied. d. Nederl. Lette-ren, D. III. bl. 112, 116, 196, 261263, 289312. Pierre Simon de la Place , in Bijdr. D. II. bl. 281. Recensie van Maijer's Handleiding tot het teekenen van land-kaarten. Aid. bl. 22. Rapport aan Zijne Maj. nitgebragt door de Commissie tot onderzoek der beste rivierajleidingen (1827). Verhandeling over de Spiegeltelescopen , in N. Verh. van het Kon. Inst. eerste klasse, D. I. bl. 29. Over de warnttegraad, waarbij het water zijne grootste cligt­heid heeft. Ald. bl. 241. Eenige electro-magnetisch,e proeven , in Bijdr. D. II. bl. 372. Nieuwe berekening van de proeven over de snelheid van het geluid. Aid. bl. 375. On captain Parry's and Lieutenant Foster's experiments on the velocity of sound by Dr. G. Moll Prof. Communicated by Captain Henry Katers V. P. R. S. In de Philos. Transact., 1828 , p. 97. Naschrift over de beschrijving van den toestel van Hageman onz met stoonz te kuipen, in Bijdr. D. III. bl. 4. Recensie van Conrad , Leven van Bruinings. Ald. bl. 1. Tl^ aarneming van een lichtend luchtverschijnsel, in Kunst- en Letterb. 1 828 , D. II. bl. 338. Astr. Nachr. Th. VII. S. 49. Berechnung der Schallversuche von Forster and Parry , in Poggendorff, Ann. Th. XIV. S. 371. Waarneming der Komeet van Encke in 1825 door South te Kensington, in Kunst- en Letterb. 1828 , D. II. bl. 834. Over de snelheid van paarden , en in 't bijzonder over die onzer harddravers, in Bijdr. D. III. bl. 8. Antwoord van G. Moll , Lid der gewezene Commissie tot on­derzoek der beste rivierajleidingen aan Mr. J. G. van Nes , Hoogheemraad van den Lek-dijk bovendams , wegens eene Memo­rie van het Collegie van den Lek-dijk bovendams , over het rap­port door de Commissie tot onderzoek enz. uitgebragt. Amst. 1829 , 4°. De dood van Dr. William Hyde Wollaston , in Bijdr. D. IV. bl. 174. Over het verwarmen van stookkassen met heel water. Uitgeg. door de eerste klasse van het Instituut. Amst. 1829 , 8°. m. pl. Electro Magnetische proeven. Uitgeg. door de eerste klasse van het Instituut. Amst. 1830 , 8°. Ook in de Bibl. Univers. T. XXXXV. p. 19. .Edimb. Journ. of Science N°. 6. T. HI. p. 289. Journal of the Royal Institution 1831 , p. 379. Een uittreksel is gegeven in auet e 1 e t, Correspond. Mathematic'. et Physique T. VT. p. 327 , en overgenornen in de Ann. de Chimie et de Physique , T. I. p. 321. Over diepe putten of kunstbromzen, door de .Franschen Arte­siaansche genaamd, in Bijdr. D. V. bl. 269. lets over de zoogenaande Romeinsche cement , in Bijdr. D. V. bl. 400. Eenig berigt aangaande de Vergaderinq der Buitsche Natuur­kundigen en Artsen , gehouden te Hamburg , in Kunst- en Letterb. 1830 , D. II. bl. 378. Brief over de verkiezing van eenen nieuwen Voorzitter van the Royal Society te Londen. Ald. 1830, D. II. bl. 371. Over de verwarming van stookkassen met warm water , in Bijdr. D. V. bl. 121. Eenige berigten over Lange winters in deze landen , in Bijdr. D. V. bl. 128. Geschiedkundig onderzoek naar de eerste uitvinclers der Verre­bikers , uit de aantt. van den Hoogl. v an S win d en zamen­gesteld , in N. Verh. der eerste Hasse, D. III. bl. 103. Journ. of the Royal Institution , Febr. 1831, p. 319. On the alledged decline of science in England by a Foreigner. Lond. 1831 , 8°. Over de kilogramme , en vergelijking van dezelve met het Hollanclsch en Engelsch , Trooisch en andere gewigten , in Bijdr. D. VI. bl. 119. Nog lets over de Artesiaansche bronnen. Aid. bl. 334. Ellectro-magnetische proeven , in Bijdr. D. VI. bl. 349. Poggendorff, Th. XXIV. S. 639. Over verwarming met heel water , in Bijdr. D. II. bl. 554. Brief aan de redacteur van den Letterbode , behelzende waar­nemingen van het Noorderlicht van 7 Jan. 1831 , in Kunst­en Letterb. 1831, D. I. bl. 44. Beobachtungen des Nordlichts von 7 Jan. 18 31 , in P o g-g en d orf f, Ann. Th. XXII. S. 462. Brief aan de Redactie van den Letterbode, over de twee Schurnackers te _Hamburg , en over de onbrandbaarlteid der lig­chamen met eene oplossing van aluin bestreken , in Kunst- en Letterb. 1831, D. I. 341. Electro magnetische proeven , in Bijdr. D. VII. bl. 241 ; - Poggendorff, Ann. Th. XXIV. S. 488. Mercurius in sole visus , of overgang van Mercurius over de Zon , den 5 Mei 1832 te Utrecht waargenomen, in N. Perk. d. eerste klasse , D. IV. bl. 71. Ook afzonderlijk. Amst. 1833, 4°. Astron. Nachr. v. Schurnacker , Th. X. S. 205. Letterb. 1833 , D. I. bl. 432. lets over eene uitdrukking voorkomende in de Voorrede van Prof. II. W. Tydeman, geplaatst voor het eerste deel der Ge­schiedenis des Vaderlands , door Mr. W. Bilderdyk , in Kunst­en Letterb. 1833, D. I. bl. 195. Het antwoord van T y de-m an. Ald. bl. 244. Brief, behelzende proeven met zeer kleine galvanische toe­stellen. Aid. 1833, D. I. bl. 275. Lets betrefende wijlen den Hoogleeraar Jean Henri Parean. Ald. D. II. bl. 61. Brief over de verkeerde overzetting van het woord chevretten in de Duitsch,e Journalen. Ald. 1834, D. I. bl. 297. Quadratuur van den Cirkel. Ald. 1835 , D. I. W. 104. Winterkoude. Ald. bl. 176. Brief over de hoogte van den bom to Utrecht. Ald. 1835 , D. I. bl. 354. Recensie van Rodens Reize (onder de letter M.). Ald. bl. 137. Dicta a Ger. Moll , quum A. C. G. Suerman Vrol k , Academiae Rheno-Trajectinae alteris secularibus concelebrandis more majorum Math. Mag. Phil. Nat. Doctores renunciaret, in Ann. Acad. Rheno- h.q. 1836. Over de putboring op de heide tusschen Woudenberg en Zeist , in Kunst- en Letterb. 1836, D. I. bl. 82. (Het antwoord van Bred a. Ald. bl. 274). lets over den Catalogue der Zuidelijke Sterren , opgernaakt door Frederick de Houtman. Aid. D. I. bl. 2. Over waarnemingen der gelijen langs de kusten van Neder-land, in N. Verh. der eerste klasse, D. VII. hi. 1. Over de voorgewende ontdekkingen van Sir John Herschel in de maan , in Kunst- en Letterb. 1836, D. I. bl. 211. Brief over den Florentijnschen sprong. Ald. D. I. bl. 224. Bijdragen over a/eiders en het onweder. Aid. N°. 21, 22, 36, 50. Brief over den toestand der Astrunomie in Frankrijk. Ald. D. II. bl. 130. Over het Palludium. Ald. bl. 116. Over de luchtreis van Green van Londen naar Weilburg. Ald. D. II. bl. 371. Over het bestaan van een werk van Sebastiaan Cabot in Ar­chief van Mulder , D. V. bl. 214. Barometerstand gedurende den storm van 29 Nov. 1836, in Kunst- en Letterb. 1837 , D. I. bl. 13. Over afleiders en onweder. Ald. bl. 82. Lie Bericht aangaande het leven en de wetenschappelijke verdiensten van wijlen den hoogleeraar Gerrit Moll, door R. van Rees , in Kung- en Letterb. 1837, D. bl. 21, 1819, D. II. bl. 59 , 1838, D. II. bl. 83-91, 98-107; Dez. , Levensberigt van G. Moll, in Utr. Stud. Alm. 1839 , bl. 104 ; L. G. V i s s c h e r , Oratio de Gerardo Moll, dicta pu­blico die XXVI in. Martii a 1838, cum Academiae regundae munus solenni ritu poneret. Traj. ad Rhen. 1838, en in Ann. Acad. 1837-- 1838, p. 97; Holtrop, Bibl. Med. et Chir. ; de Verslagen van het Kon. Ned. Instit. ; van 't Prov. Utr. Genoots. ; der Maatsch. v. Ned. Letterk. 1838; Heringa, de Auditorio , p. 18, 158, 163, 209; Muller, Catal. v. portr. MOLL (PETRUS) of TALPA (PETRUS) een Friesch genees­heer to, Sneek , Leeuwarden en elders , tijdgenoot van S u f f r i­d us P e t r u s , een geleerd man en Latijnsch dichter , schrij­ver van : .Empiricus 8. indoctus Medicus et Exilium Empiricorumbrevi Elegia Satyrica. lie Suffrid. P e t r u s, de Script. Frisiae Dec. XV. 1; Vriemoet, Ath. Fris. p. 399. MOLL (PETRUS) , zoon van Johannes Moll, schepen to Sneek en van B o t tj e Pieter s, werd 26 Nov. I. 596 aldaar geboren , bezocht in 1617 de Hoogeschool te Franeker en legde zich vooral onder Tim a e u s Faber op de regtsgeleerdheid toe. Terwijl hij te Franeker studeerde , overleed Frederik Ste 1-lin g w e r ff J. U. D., rector der Latijnsehe school te Sneek. Moll werd waardig gekeurd zijn opvolger te zijn en bekleed­ de dien post , terwijI hij zich op de regten bleef toeleggen , en ontving den 8 Oct. 1625 bet meesterschap in deze. Reeds had hij den ouderdom van 51 jaren bereikt , toen hij, in plaats van Christianus Schotanus, die den leerstoel in de godgeleerdheid had verkregen , tot hoogleeraar in de Grieksche taal werd benoemd. Tweemaal (1648 , 1665) bekleedde hij de rectorale waardig­heid en overleed den 29 Oct. 1669. Zijn lijkrede werd door M i c h i el Busschius, hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid , gehouden. Hij huwde Ulrica H a n n e m a, die hem eene dochter schonk , G e 11 i a Mo 11, gehuwd 1. met Joachim Frencelius, hoogleeraar in de medicijnen , en 2. met Joann es V e r h e l , advocaat , bibliothecaris , later in 1657 voorzitter van het Friesch krijgsgeregt. Hij schreef : Longi Pastoralium de Daphnide et Chloe Libri IV cum eius Versione et Notis. Franeq. 1660 , 4°. Hem was de overzetting van Jungermann, schoon door V o s s i u s (Histor. Gr. L. IV. p. 111) vermeld , onbekend. Jo. Georg. Graevius schreef aan Nic. Heinsius llin notis nihil novi deprehendi , versio Jungermannianae (Hanoviae 1605) multum cedit." Zie Vriemoet, Ath. Fris. p. 398 seqq. ; de W a 1, de Clan Fri­siae Jurecons. , p. 44, 108; SO. Burm. T. IV. p. 23 ; Bader, Carm. .Tuven., Jocher; Jac. Engelsma, Volglijst der Predikanten onder de el. van Zevenwouden, bl. MOLL (PETRUs) , zoon van H e n r i c u s Moll, predikant te Wommels en (1626) te Langweer en Ter Oele , broeder van den vorige , in 1631 overleden ; studeerde te Franeker in de regten en werd in 1635 , na het verdedigen zijner Diss. de Sponsalibus et Nuptiis doctor in de beide regten. Zie Vriemoet, Ath. Fris. , p. 398; Engelsma, Volglijst enz. bl. MOLLER of MULLER (3 oHANNEs). Hij was we! geen Nederlander,, als zijnde in het buitenland , te Frankfort aan den Main , in den jare 1641 geboren ; doch door langdu­righeid van verblijf in ons vaderland als 't ware inlander geworden. Hij schijnt geruimen tijd elders (misschien te Hei­delberg) in de godgeleerdheid zich geoefend te hebben , toen hij ter voltooijing zijner studien onder J. Co ccej us en diens ambtgenooten , op zijn 24e jaar te Leyden zich liet inschrij­ven in Sept. 1665. Na geheel volbragten studien en nadat hij daar ter plaatse eenigen tijd de dienst als proponent in de aldaar gevestigde Hoogduitsche kerk (vooral voor de Hoogd. studenten die tijdelijk met hunne Duitsche gouverneurs of ephori bier vertoefden) waargenomen had , werd hij er in 1672 als werkelij k hoogd. predikant beroepen. IJve­rig als hij was voor het kleine hem toevertrouwde kuddeken , wilde hij niet alleen hen , maar ook zijn eigen vaderland in de kennis der H. Schriften beter doen indringen. Daartoe diende hem de destijds in gebruik zijnde ars nznemonica , die hij van eenen zijner leermeesters , Prof. J. L. Fabricius van Heidelberg uit diens Systema historico-chronologicum had overgenomen en op bijbelsch terrein wilde overbrengen. De Leydsche hoogleeraar in de regten , Bock elm an , was aan Moller op juridiseh terrein in zijne ars myna Pandectarunz voorgegaan , die omstreeks dien tijd met 6 bladen vol figuren door Rom e i n de H o o g h e verrijkt en fraai gegraveerd te Leyden uitgegeven was. Ds. AI oller hieraan kennis ge­kregen hebbende , gaf in 1681 bij F e 1 i x Lopes ter zelfder plaatsen uit , zijn Erkldrungs Schlissel der Biblischen Figuren , iiber die 4 Evv. , Gesch. der App. , and Offenbahrung Joannis , waardoor hij vooral de hoofdstukken , waarin elk e geschiedkun­dige zaak te vinden was , in 't geheugen wilde inprenten. Daartoe moesten dienen 3 platen met 28 afdeelingen vol figu­ren over elk der hoofdstukken van Matthews , 2 dergelijke over Marcus, 3 over Lucas, 3 over Johannes, 3 over de Handelingen , 3 over het Openbaringsboek. Hij voegde hieraan nog eenige hoogd. wrijmen " toe , op ieder der door hem afgebeelde hoofdstukken , aldaar in ,'t zelfde jaar gedrukt. De platen eenmaal gegraveerd zijnde , en het nut openbaar wordende , was niets gemakkelij ker dan dit ook op nederduit­schen grond over te plaatsen. In den jare 1682 1) verscheen dus , zeker bij denzelfden uitgever,, zijn Sleutel der BO. ,figu­ren met dezelfde platen in 't nederduitsch. Maar,, o ramp, het naauwlettend oog der nederduitsche theologen vond onder de kleine figuren sommige die bij de gelijksoortigheid der jood­sche en roomsche kerkgebruiken , naar de laatstgenoemde sche­nen heen te wijzen. 't Zij zulks door den graveur R. d e H o o g h e , die zoo naauw , 't zij in het zedelijke , 't zij in 't roomsch geloof niet zag , buiten des schrijvers weten was ingeslopen , of dat ook M o ller de kritische bezorgdheid der heerschende kerk niet deckle , hij en zijn boek werden aithans gansch onverwacht het voorwerp eener aanklagt , die zich in den nederd. herv. kerkeraad , waarvan hij blijkt lid te zijn geweest , in het najaar van 1683 , lucht gaf. De acten 1) Hieruit blijkt ten duidelijkste de dwaling in de Naandijst van A bc oud e (1741, I. 248), overgenomen in die van Arrenb er g (bl. 296), die van eene uitgave van 1662 gewaagt. aldaar geven van toen of tot in Julij 1686 een zeer uitvoerig en vrij merkwaardig verslag van deze zaak , die ter dezer plaatse niet behoort , doch waarvan 't genoeg zij te melden , dat de betrokkene erkende , gaarne ter vermijding van ergernis­sen een ontwerp van verdeediging te zullen inleveren. Dit geschiedde. Doch niet naar genoegen , 't was geene volledige terugneming , en zoo kwam dan de zaak in 1684 tot de provinc. Synode te Woerden , in 1675 tot die te Buren , en in 1686 tot die te Breda. Te dezer plaatse valt eindelijk het besluit dat Ds. Moller den geheelen druk tot zijn kosten en schade zal intrekken en ophalen : gelijk hij in 1684 reeds ver­klaard had #de platen " te hebben vernietigd. her door zijn denkelijk de afgedrukte platen bedoeld ; niet de koperen pla­ten. Altbans dit is zeker,, dat , na 30 jaren een tijd van verkoeling aanbrak (zie 1713). Ja zelfs in 1685 kwamen de plaatjes over het boek der Openbaringen met den daarbij behoo­renden tekst te Leyden afzonderlijk met 's mans naam , nemine contradicente , uit. En , toen de graveur R. de H o o g h e in 1708 en Ds. Moll er in Augustus 1710 gestorven waren ; vond een later geslacht geene zwarigheid in de verspreiding , gelijk de aanvrage om 't werk , ook door de gedwongen stui­ting daarvan aangewakkerd , te meer zich openbaarde. De titel dier vernieuwde uitgave , Leyden , J. A. Langerak, 1713 , 8°. gewaagt trouwens uitdrukkelijk van een ernstig ver­zoek van velen , waarop het eindelijk in 't licht gegeven werd met koperen platen van R. de Hoog (sic). Deze naam stond op de vroegere uitgave niet en worth ook in de kerkenraads­acten door M011er, ofschoon hij zelf zich vrijmoedig noemt , zorgvuldig verzwegen ; wat des te gemakkelijker was , wijl R. de Hooghe zeer veel zonder zijn waarmerk graveerde en dit ook op deze blaadjes gemist werd ; 't zelfde is 't geval met die van bovengemelde ar magna Pandectarum. — Doch deze vernieuwde uitgaaf strekt ten overtuigenden bewijze dat M Oi­1 e r in 1683 niet de koperen platen vernietigd had. Zoo verre een deel zijner werkzaamheden. Wij keeren terug tot omstreeks den jare 1700. Moller was toen nog geene 60 jaren. En het schijnt dat zijne kleine duitsche getneente , uit enkele duitsche gezinnen en de hoogd. studenten bestaande, hem geene genoegzame bezigheid gaf. Althans bij wierp zich, daar zijn vroeger plan van werkzaamheid den bodem was ingesla­gen , op het stereotyperen. En gelijk men in den vroegsten tijd der drukkunst schoolboeken met vaststae.nden tekst, in houten vormen , gedrukt had , zoo begreep hij dat de looden letters even zoo op vaste platen te solderen waren. Zie daar de stereotypie. Zijne belangstelling in de H. Schrift deed hem zulks op het boek der boeken toepassen. — Hij nu had een zoon , mede Johannes genoemd , hier te Leyden in 1687 geboren , in Febr. 1703 als student in de letteren ingeschreven , en bij hem op het Rapenburg inwonende ; en toen deze in den jive 1707 zijne drukkersleerjaren bij eenen Leydschen drukker vol­bragt had , werd de 20-jarige jongeling nu ook als vrijmeester­drukker in het boekverkoopers en boekdrukkers gild opgeno­men. In vereeniging met dezen zoon en gesteund door gelde­lijke hulp van eenen der werkzaamste boekhandelaars (S r. Jordaen L u chtm an s, n. 1651 t 1708) goot hij of liet hij onder zijn toezigt gieten alle de platen voor eenen folio- en eenen quarto Bijbel , deels voor kerkelijk deels voor huisselijk gebruik 9. De zoon zette , zeker na dat zijn vader tusschen 16 en 23 Augustus 1710 overleden was , dit winstgevend bedrijf voort tot dat ook dezen na weinige jaren stierf, tusschen 1718 en 1720 ook de weduwe Moller overleed , en de zoon van Jordaen Luchtmans, Samuel Luchtmans geheten, den geheelen toestel overnam. Deze en zijne zonen S. en J. L u c h t ma n 5, drukten hiermede gedurende geheel die eeuw door , tot dat door langdurig gebruik de looden platen vooral in de nootletter , haar dienst weigerden. De laatste druk van den quarto bijbel was van 1785. Zeer enkele dier looden platen zijn nog berustende bij Mr. Bo del N y e n h uis, erf­genaam en laatste lid der boekhandelsfamilie L u c ht man s. Zijne geschriften zijn in den loop van dit artikel alle genoemd. Uit de mss. acten van den nederd. kerkeraad te Leyden , gekopi­eerd door de zorg van Ds. van It e r so n. — Uit de inscriptieboeken der Leydsche Akademie burgers. — Uit de Gildeboeken van het boekverkoopers en boekdrukkersgilde aldaar ; — en uit particuliere berigten. MOLLER (A. W. P.) predikant te Duisburg , behaalde viermaal bet eermetaal bij het Genootschap ter verdediging van den Christelijken godadienst. Over de oorzaken , kenmerken en gevolgen van het ongeloof der Joden , omtrent den Zaligmaker , de handelwijzen van _Hem en Zijne Apostelen omtrent de ongelovigen , en het voorbeeld daarvan door ons te ontleenen (1795). .dnachrisis of beoordeeling van het werk Verna die Wun­dergeschichte des N. Test. am naturliche Ursachen zu erkliiren von J. C. F. Eck , uit het Latijn vertaald (1797). Betoog der kracht van het bewijs voor de Waarheid en Goddeliikh,eid der .Evangelieleer , nit de wonderwerken van Jezus en de Apostelen ; uit het Hgd. vert. (1801). Betoog en verdediging van de krackt en het bewijs voor den Goddekken oorsprong en het verbindend gezag van het Evan­gelie ; ontleend uit den voortreffekken aard van dwells Zede- 1) In October 1 702 was die gieterij reeds aan den gang , waarin men ook de karakters voor C. Schaaf's Lex. Syriacum in N. T. goot , wier proeven Ds. M ö 11 e r corrigeerde. leer en Karen gezegenden invloed op de verbetering van het petal van menscken en volken (1803). Zie Kist en Royaards, Archief voor Kerkel. Geschied. , D. V. bl. 262, 263, 294; Naaml. van van Cleef, , bl. 629, 630. MOLLER (WILLEM) maakte zich als 12-jaricre knaap reeds als dichter bekend door zijn Lijkdicht op den food van Willem IV in de Dichtk. Cypresaenblad. Zie van der A a, N. B. A. C. Woordenb. MOLLERUS , MOLLER (HENDRIcus). Zie ZUTPHEN (HENDRIK VAN). MOLLERUS (CtuusToPuoRus) , rector te Leerdam , beoefende de Latijnsche poezij , blijkens zijn gedicht : In Illustr. ac Seren. Principis ac Dom. Uraniae utriusque denati obitum . Filii nati ex utero matrix felicem ingressum. In piano (1650). Zie Muller, Cat. v. Pamfi. , D. II. bl. 37. MOLLERUS (CHRISTOPHORUS) , zoon van Johannes M o 1-lerus, predikant te Hien , Waardenburg en Zalt-Bommel , waar hij overleed , werd in de eerstgemelde plaats in 1661 geboren. Zijne voorouders waren uit de Paltz gevlugt , en hadden zich hier te lande gevestigd. Hij was de oudste van verscheidene kinderen. Zijn broeder Johannes was predikant te Baten­burg (1678) en 's Hertogenbosch (1679) waar hij in 169. overleed. Hij bezocht waarschijnlijk de triviale scholen te Zalt-Bommel , studeerde te Leyden onder S p a n h e i m en Trigland, werd predikant bij de Gereformeerde-Nederduit­sche gemeente (I 685) te Norwich in Engeland , in 1691 pre­dikant te Maastricht , werd al vroeg door jigtkwalen aangetast , verkreeg in 1 729 zijn emeritaat en overleed , na een 18-jarige stoel- en bedlegering den 26 Jan. 1 747 , in 't 86ste jaar zijns ouderdoms en 62ste zijner bediening. Volgens zijn levenbe­schrijver was hij een man van groote geleerdheid , doch heeft niets in het Licht gegeven. Curatoren van het Gymnasium te Maastricht benoemden hem in plaats van Barthelemy, tot Professor in de philosophie , in welke bediening hij in 1736 door Paul B a r b i n , oudste predikant bij de Waalsche gemeente werd opgevolgd. Zijne echtgenoot schonk hem een zoon , die als officier en ingenieur het land met ijver diende , en in 1708 bij het beleg van Rijssel sneuvelde. Zie Keppel, Naaml. van Predik., bl. 107; de Jongh, Naaml. van Predik. in Gelderland , bl. 370 ; Boekzaal der Gel. Wed. 1728 b , 1729 , 1747 a, 131. 101 , 323 , Navorscher 1866, bl. 320. MOLLERUS (Mr. HENDRIK) zoon van A driaan, agent en solliciteur te 's Hage , was in 1754 oudste raadsheer en werd den 23 Oct. 1 763 als president van den Hoogen Raad geinstalleerd. Zie Groot placcaatb. , D. VIII. fol. 45 , D. IX. fol. 5 ; Vreede, Hoogen Raad, bl. 56 ; Boekzaal der Gel. Wer. 1747 a, bl. 324. MOLLERUS (JAN HENDRIK Baron) , zoon van den vorige , in 1750 te 's Hage geboren , werd in 1784 tot Secretaris van den Raad van State benoemd en bleef tot aan de omwen­teling van 1795 werkzaam in dien post. Zoo groot was de lof , dien hij zich in de waarneming daarvan had verworven , dat de toenmalige bestuurders van den Staat hem dezelfde waardigheid bij het committe aanboden , 't welk den vroegeren Raad van State vervangen had (loch zijne gehechtheid aan het Stadhouderlijk huis ""as to sterk dan dat hij dit aanbod zou aanvaard hebben. Hij bleef derhalve buiten openbare be­(Honing tot het j a ar 1802 , toen de schikkingen , bij den vrede van Amiens getroffen en de gematigde beginselen , door de toenmalige regering gevolgd , hem veroorloofden op nieuw zijne dienst aan het vaderland te wijden. Nu bekleedde hij , ach­tereen volgens den post van Secretaris van het Provinciaal bestuur van Holland en van Lid van den A ziatisehen Raad. Ko­ning Lode wijk benoernde hem tot Staatsraad , daarna tot minister van Binnenlandsche Laken en laatstelijk van Eere­dienst. Ook onder de Fransche overheersching bleef hij werk­zaam , eerst als Lid van het Wetgevend Ligchaam voor het Departement der Alonden van de Maas , later als Directeur-Generaal van Bruggen en Wegen , in welken post, hem geheel vreenid , hij zich weld ra de noodige kundigheden verwierf en aan zijn vaderland gewigtige diensten bewecs. Willem I toonde Moll e r us verdiensten op prijs te stellen door hem , onder den titel van Commissaris-Generaal , het departement van oorlog op te dragen. Hij verkreeg echter no binn en het jaar,, op zijn herhaald verzoek , van deze waardigheid een eer­vol ontslag , werd tegelij k tot Staatsraad benoemd , en was , in die hoedanigheid , ook lid der commissie , belast met het ver­vaardigen van een ontwerp van Staatsregeling voor het Koning­ri jk der Nederlanden. Na de aftreding van G. K. van H o-g end o r p als vice-president van den Staatsraad , in 1816 , werd hij met die belangrijke waardigheid bekleed en bleef haar tot zijn overlijden met grooten lof en zeldzame kracht van geheugen in zoo heog geklommen ouderdom , waarnemen. Hij overleed 22 Junij 1834. Hij was o. a. kommandeur en later grootkruis der orde van den Nederl. Leeuw en Lid van de Maats. der Ned. Letterk. Zijn gelaat zag , in steendruk , bij H o u t man te Utrecht , het licht. Zie Galdrie Hist. der Contemporains, T. VII. p. 113 suiv. ; Nouv. Biogr. goner. ; S i e g e n b e e k in Handel. d. Vergad. der Maatsch. v. Ned. Letterk. 1835; Cour de L. Napoleon p. 394; 's Gravenhaagsche Staatsalmanak 1834; Y p e y en Dermout, Gesch. d. Nod. Herv. Kerk , D. IV. Aant. 59 , (324), 372, 376; C. W. P ap e, Leven en Werken von .1. D. .7anssen , 's Bosch 1855; K o bus en de Rivecourt. 61 MOLLERUS (MARTiNus) in 1691 als proponent te Zallik in dienst gekomen , in 1693 te Wageningen , waar hij den 18 Julij 1735 overleed oud 60 jaren. Hij schreef : Vreede en Trooster der Ziele. Amst. 1727. Handboekje. Amst. 1 .2°. Zie de Jongh, Naaml. van Predik. in Gelderland, bl. 370 ; Boekzaal der Gel. Wer. 1735 b , bl. 90 , 236. MOLLERUS (JoHANNEs) schreef : Bybelsche figuren van de vier Evanyeli.sten, Handelingen der A.poslekn en de Openbaringen van Johannes. Leyd. 1662 , 1738. Zie A b cou de. Naanzr. bl. 248 , Aant. bl. 142. De Jongh, Naaml. van predik. in Gelderl. , bl. 370 MOLLERUS (MARTINUS) , in 1648 als proponent te Waer­denburg c. a. beroepen , in 1673 te Zalt-Bommel waar hij in 1689 overleed , schreef : iieylsame betraytinqh, 1672. Aandaytige meditatien, 12°. Zielen balmin over Ps. 91. Over 't lyden van J. C. Dordr. 1667. Zie A bcoude, Naamr. bl. 248, Aant. bl. 142; Cat. v. der Grog, bl. 256. MOLLERUS (H.) schreef : Over de P8almen, fol. Zie Abcoude , Aant. bl. 242. MOLLERUS (FREDERICUS HENRICUS) , doctor in de regten en corrector bij den boekhandelaar Janssonius te Amster­dam , was in zijn tijd als geleerde beroemd en hield briefwis­seling met den geleerden Reinerus Neuhusius, rector te Alkmaar (1662). Zie R. Neuhusii, Epp. p. 169. MOLLERUS (ANNA CORNELIA) , vrijvrouw van Dalem en Vuren , zuster van baron Johannes Hen ri c u s bovengemeld , huwde Mr. Abraham Perrenot, later Mr. Johan Baron M e e r m a n , Neer van Dalem en Vuren. Zij verdient onder onze vaderlandsche dichteressen , die eenigen aanleg hadden , ge­ noemd te worden. Zij gaf van 1810-1816 vier bundels vrij­ vloeijende Gedichten, en in 1819 een dichtstuk in vier zangen Catharin en Othara in het licht : ook maakte zij Fransche verzen en leverde vertalingen uit de Noordsche talen. Zij over­ leed te 's Hage den 10 Aug. 1821 in den ouderdom van 72 jaren. Zie Kunst -en Letterb. 1821 , D. II. bl. 90 ; van der A a, N. B. A. C. Woordenb. MOLLINGER (FRANciscus RUDOLPHUS) , zoon van Frans Rudolph en van Maria Emerence Clasens, ward den 11 Oct. 1791 te Bergen op Zoom geboren. Hij trad den 19 Oct. 1804 als kadet bij het 13e bataillon infanterie van linie , daarnu 6e en naderhand 7e regiment infanterie in dienst , werd 4 April 1807 overgeplaatst als sergeant bij het 8e regiment infanterie , 12 Sept. 1809 benoemd tot tweeden luitenant bij het 9e regiment infanterie , ging bij de vereeniging van Holland met Frankrijk over in Franschen dienst en werd 22 Sept. 1810 geincorporeerd bij het 125 regiment infanterie, den 12 Julij 1812 benoemd tot eerste luitenant , 2 Sept. 1813 tot kapitein. Uit Franschen dienst ontslagen keerde hij onder de orders gesteld van den majoor Ter Horst der artillerie keerde met een bataillon, zamengesteld uit Hollanders, die zich in de vesting Maagdenburg bevonden , naar bet vaderland terug (Mei 1814) , werd kort daarna (26 Junij) kapitein bij het 5° bataillon infanterie Nationale militie , en klom vervolgens op tot majoor (1819) , werd gedetacheerd bij den krijgsraad te velde (1830-1839) , luitenant kolonel (1840), kommandant van de eerste afdeeling infanterie (1841), kolonel en plaatselijk kom• mandant te Maastricht (1843) , gepensioneerd in 1848, waarna hij zich te Kampen vestigde en er den 25 Junij 1866 over­leed. Mollinger onderseheidde zich in 1807 , 1808 en 1809 bij de belegering van Colberg en overigens in Noord-Duitsch­land en Pruissen , nam in 1812 , 1813 , 1814 en 1815 aan de veldtogten in Rusland , Pruissen en Frankrijk deel , en word den 16 Junij 1815 te Quatre-Bras door een geweerkogel door de regterhand gewond. In 1830 was hij in de vesting Ant­werpen en van 1831-1834 lid van den krijgsraad te velde. De Koning benoemde h'em tot ridder der Militaire Willems­orde , van de Orde van de Nederl. Leeuw en Kommandeur van den Eikenkroon. Ook ontving hij het eereteeken voor 1813-1815 , de St. Helena medaille en het onderscheidings­ teeken voor langdurigen Nederlandsehen dienst. Hij huwde G. A. Re viu S. Belangrijk genoeg achtte wij den volgenden brief van 20 Aug. 1854 door den generaal-majoor Men n i n g aan M o 11 i n g e r geschreven om bier in te vlechten. oWaarde vriend M o 1 l i ng e r! Beantwoordende uwen brief van den 12e deter, beb ik het genoegen u de verzekering te geven , dat ik het mij nog perfect herrinner gij in de jaren 1807 , 1808 en 1809 gediend hebt (aihoewel nog zeer jong zijnde) als sergeant bij de gre­nadiers van het 2e Bon van bet 86 regirnt Hollandsche infanterie , terwij1 ik in dienzelfden tijd de eer had bij dat zelfde korps te dienen als 2° luitenant. Dat dit regimt in opgenoemde jaren de veldtogt in Duitsch­land mede makende , een gedeelte uitmaakte der Hollandsche divisie , onder de orders van de luit.-generaal Gratie n. Dat bet 8° regiment in de maand Mey 1809 van de divisie gedetacheerd was, en vereenigd met een Westphaalsch kurassier­regiment , te zamen aangevoerd door den Westphaalschen gene- 61 raal-majoor Dalmignac, een gedeelte van het korps van den beruchten von Sch ill vervolgende, voor tie kleine ves­ting Domitz aan de Elbe gelegen , aankwam , waar genoemd onderdeel van het Schillsche korps , zich gen esteld had , hebbende de rivier tusschen den vijand en ons. Dat al de schepen welke zich op de rivier bevonden door den vijand voor de plants waren vast gelegd , en wij Been ander middel hadden van over te komen dan eene kleine door ons mede gevoerde roeiboot , welke nauwelijks zeven man konde voeren. Dat de kolonel van he Regiment Mori° de Isle vrijwil­liyers vroeg om met dit brooze vaartuig over de rivier te roeiien, en te trachten een schip dat onder het geschut van de vesting was vast gelegd over te halen. Dat ik U met zes officieren en grenadiers , waar onder begrepen de kapitein Sc harp, zvelke deze expeditie kommandeerde, die schuit zay beklimmen , en deze gewaagde ja roekelooze expeditie met ongehoord geluk , het was helderdag , zag ten uitvoer brengen, en een groot schip overhalen , waarin uwe grenadierkom­pagnie en de voltigeurs van het eerste bataillon yeembar­keert zijn. Op dit gezigt verliet de vijand de plaats , in allerijl vlug­tende , zoodat ons slechts eenige traineurs in handen vielen en de stad en vestingwerken door ons bezet werden. In die zelfde tijd werd het hoofdkorps in Straalzund aan­gevallen , waarbij S chill sneuveide , waarmede deeze expedi­tie geeindigd is. Ziedaar , vriend , eenige ophelderingen die gij van mij ge­ vraagd hebt , betrekkelijk het voorgevallene voor de vesting DOmitz , en ik geloof , zoo gij uw geheugen raad pleegt , het met de waarhei t'd zal overeen koomen." Zie Bosscha, Nederl. Heldend. te land , D. III. bl. 462 ; Dagblad van 's Hage 28 .Tunij 1866 ; Part. berigt. MOLLERUSE, een priester te 's Hertogenbosch , bloeide omtrent 1534, schreef : Annales Civitatis Buscoducensis , door van Heurn gebruikt. Zie van Heurn, Hist. der Meyery van 's H. Bosch , D. I. bl. v, VI; Hermans, Conspect. MOLLO (FRANgois) , koopman to Amsterdam en resident van Polen , schrander en bekwaam tot bedekte handeling , werd in 1696 door L ode w ij k XIV gebruikt tot het banen van den weg tot vrede. Zie Lamberti, Memoir. T. I. p. 11; Wagenaar, Vad. Hist. D. XI. 131. 531 , XVII. bl. 340. MOLLYNS (JAN) boekdrukker te Antwerpen in de 2° helft der XVIe eeuw , gaf onder den naana S. Franck in het licht een werk getiteld : Dat is die accoemste en de genealogie der Hertogen van Bra­ bant, van Salvius Brabon tot Key (ser) Carolus V. Thantw. Jan Mollyns 1565. Zie Cat. .T. Schouten , bl. 4. MOLYN (C.) zou volgens Nagler een teekenaar zijn ge­ weest , die in de eerste helft der 17 e eeuw bloeide. Nolpe graveerde naar hem een openbare oplogt , zoo als de Amster­ damsche burgers die in 1638 hielden. Zie Kramm. MOLYN (PIETER) de 0 u d e , te Haarlem geboren , leefde in de eerste heift der 17e eeuw. Hij schilderde landschappen in de manier van Jan van G o y e n , doch minder verdienste­ lij k. Zeer gezocht zijn zijne etsen die , door de goede verdee­ ling van liclit en bruin , fraai van effect zijn. Zij staan even goed aangeteekend als die van Jan van de V e 1 d e , die veel naar M o 1 y n gegraveerd , heeft onder anderen den uittogt der Haarlemmer schutters , in 1622 om de stad Hasselt te bezetten uitgetroeken ; 2 bladen , folio. Kramm beschrijft zijne etsen , landschappen met figuren voorstellende. Zie I mm er z eel ; Kra mm. MOLYN(PIETER) de Jonge, ook Cavaliere Tempest a en Pietro Mullers, zoon van den voorgaande , werd om­trent 1637 te Haarlem geboren. Hij volgde eerst de manier van Frans S n y d e r s en schilderde jagten van onderscheidene dieren , levensgroot , breed en krachtig. Later veranderde hij van stip en begaf hij zich tot de voorstellingen van Zeestor­men , die hij in al hare verschrikkelijkheid west' na te bootsen. Van bier de naam "Pe ter Tempest a" hem gegeven. Na Rome , werwaarts hij zich , na Holland en Vlaanderen doorreisd to hebben , begaf, ging hij van de Protestantsche tot de Itoomsche godsdienst over. Hij geraakte in kennis en gunst bij den adel en inzonderheid bij den graaf B r a c c i a n o , werd rijk , ontving den riddertitel en een gouden halskeeten. Na een tweejarig verblijf. te Rome , trok hij at naar Genua, werd er op vereerende wijze ontvangen en kreeg zoo veel werk als hij verlangde. In de hoop van eene Genueesche juffer , op welke hij verliefd was , te huwen , liet hij zijne huisvrouw door een gehuurden boos‘Nigt ombrengen. lIij werd gevangen en ter galge verwezen , doch op voorspraak van de adel , het vonnis verzacht en hij tot levenslange gevangenschap verwezen. Het bombardement van Genua door Lode w ij k XEV gaf aanlei­ding dat alle gevangenen geslaakt werden. Na een dertienja­rige gevangenis ontsnapte hij naar Placentia , nam den naam van Pietro fullers of de Mulierib us aan en overleed in 1661. Men wil dat de door hem in den kerker vervaardigde schil­derijen schooner van stijl , ordonnantie en koloriet zijn dan zijne vroegere kunst. Zijne schilderijen waren in Italie zeer gewaardeerd. Graaf Algarotti bezat een kapitaal stuk , voor­stellende Noachs ark met eene ontelbare raenigte van dieren , alle , zoo wel als de figuren , vol uitdrukking en oversehoon van teekening. Zie immerzeel. MOLYN (PETRUS MaRius), werd 9 Julij 1819 te Rotterdam geboren , ontving aldaar van J. H. van G r o o t v e l t zijne eerste opleiding in de kunst , werd vervolgens leerling van den Antwerpschen genreschilder F. de Br aekeleer, wiens kunst­vak hij met goed cfevolg beoefende. in 1842 bekroonde de Maatschappij Felix 5Ieritis zij it Goockelaar in een boeren her-berg met good. Hij vervaardigde fraaije etsen , van Ivelkc K r a m m er eene , eene oude vrouw, 64 de tafel zittende bc­schrijft. Hij overleed 28 April 1849. In 1850 werd te Antwerpen , in tegenwoordigheid van een aantal zijner kunstvriendeli een gedenkteeken ter sere van den vroeg gestorven verdienstelijken schilder onthuldigd. Zie Immerzeel; Kramm; Le Precurseur 29 Avril 1849; Han­delsblad 4E1850. MOLQUEREN (DOUWE FEDDRIKS vAN). Zie FEDDR1KS (DouwE). MOM (JACOB) , amptinan van Maas en Waal , die aangeno­men had om 'fiel aan de Aartshertogen over te leveren en zijne rnedepligtigen , A d r i a a n v an E yn th out s, sellout des Over-ampts van den lande Kuik , Elbert van B o t b e r g e n, Jan van Mekeren en Gerrit van de Poi, werd, op last van prins Maurits, met advijs en voorweten van eenige leden van de Staten Gen. , en wat betreft J. M o in , met medewerking van de Regering van Utrecht (waarvoor men haar akte van non praejudicie verleende , Res. St. Gen. Jan. 1621) gevangen genomen en naar den Haag gevoerd. Bier van werd door van Lycklama, als president , op den 25 Jan. aan de Staten Gen. mededeeling gedaan. Tot de voorloopige exa­minatie der gevangenen werden benoemd van Goeh, de Voocht, Mu y s en Schaffer. Op den 5 Fehr. daaraan­volgende ontvingen de Staten Gen. eene missive van den kan­selier en raden van het Hof van Gelderland , dd°• 23 Jan. met verzoek dat men de gevangenen alsnog zoude overzenden. Ann dit verzoek werd echter niet voldaan en het antwoord lnidde , udat men hen verzocht , het gepasseerde ten beste te wille verstaan ende affnemen als geschiet ten dienste van tlandt." Men besloot vervolgens bij de reeds benoemde regters bij te voegen 2 uit het kwartier van Nijmegen , 1 nit Zeeland , nit Utrecht , 1 nit Vriesland , 1 uit Overijssel en 1 nit Brabant. Gelderland verzette zich nog lang , en weigerden de regters te laten overkomen zoodat de Staten Gen. eindelijk besloten dat men zonder hen zoude voort gaan. Na een spoedige instructie der zaak werden Mo m , v. E y n t h o u t s en v. Bo t b e r g e n , den 16 April 1621 schuldig verklaard aan het crimen lame Majeetati8 , en dien ten gevolge ter dood veroordeeld , welk vonnis op den volgenden dag voltrokken werd. Van M e k e r e n en van de Pol kregen van prins Maurits pardon , met toezegging dat hunne namen in de sen­tentien der veroordeelden niet genoemd zouden worden. Zie Sententie over Jacob Mom, gewesene Amptman in Maas en Waal, Amst. 1621; Baudartius , Mem. , B. XIIII. bl. 55 v.; Wage-n a a r , Vad. Gesch. D. X. bl. 109; v a n W ij n , Aanmerk. op Wa­genaar , D. X. bl. 109 en volg.; V oll enhove n , Broeders Gevangen is, bl. 145 , 149; Muller, Bibl. v. Pamfi. , D. I. bl. 233. De drie ter dood veroordeelde gaan alle in plaat uit (door de Passe). MOM (Jonkr) vrijwilliger bij het roemrijk bestormen van het bastion Overijssel , een der zeven bastions van Koevorden in 1672 door Rabenhaupt , waarbij hij met anderen gekwetst werd. Lie Bosseha, Neerl. heldend. te land, D. II. bl. 129. MOM..4LIA (VVEzELINus DE) uit Henegouwen , monnik , later gedurende 21 jaren abt in de Benedictijner abdij van St. Lau­rentius te Luik , overleed in 1149. Hij schreef : De con8ensu Buangeli8tarum , Liber ms. Mabillo n schrijft hem toe : Epistola W. Abbati8 ad Florensent Abbatem , de Continentia Conjugatorum ante communionem. Zie M ab illo n, Analect. T. I. p. 339 ; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 1161. MOMMA (WILLEM) werd 29 September o. s. 1642 te Hamburg geboren. Zijn vader die denzelfden naam voerde had zich oin den oorlog , uit het hertogdom Gulik ale handelaar derwaarts begeven. Zijne moeder A n n a Boisot was aan de beroemde Karel en Lode w ij k Bo isot ver­maagschapt. Het eerste onderrigt ontving hij te Bremen , en dertien jaren oud ontving hij van den beroemden E dz as d te Hamburg onderwijs in bet Hebreeuwsch. Drie jaren later zonden hem zijne ouders naar Leyden , waar hij zich onder Hiedanus, Coccej us en Hoornbeeck op de godgeleerd­heid toelegde , vooral hechtte hij zich aan Coccejus, dien hij als een vader lief had , en onder wien hij 1662 opentlijk een dissertatie de oecononzia temporum verdedigde. Den 8 Junij 1666 werd hij peremptorisch geexamineerd en tot leeraar der hervormde gemeente te Lubeck , beroepen , deed hij aldaar den 26 Augustus zijn intrede , zeven jaar arbeidde hij daar met vrucht , tot dat de Calvinisten en ook hij , door de Luthersehen gedwongen werden de stad te verlaten. In 1674 werd hij tot hoogleeraar in de godgeleerdheid en kort daarop tevens tot predikant te Hamm beroepen , waar hij den 18 December zijn intreerede bield , de Je8u Chris* domino et 8ervatore. Twee jaren later ontving hij een beroep naar Mid­delburg. In Zeeland hadden toen de Voetianen den boventoon en prins Willem III scheen deze meer guest dan de Cocce­janen toe te dragen. Bij de bestaande vacaturen , in Maart 1676 , had deze de classe van Walcheren schriftelijk vermaand om bij het beroep zorg te dragen tegen de nieuwigheden , eene uitclrukking , die ongetwijfeld op de Coccejanen zag. Het col­legium qualificatum bragt intusschen het beroep uit op M o m­m a , een bekenden Coccejaan. De klasse weigerde wel hare goedkeuring en beklaagde zich dat men zoo weinig ache op de aanbeveling van den Stadhouder had geslagen , doch de regering van Middelburg , was het met het collegium qualifica­turn eens. Vergeefs schreef de prins aan de Wethouderschap vergeefs aan M o to m a die zaak voor het oogenblik to laten rusten. De klasse van Walcheren hield , ten gevolge der (feel­neming van den burgerkrijgsraad in het beroep , hare vergade­ringen binnen Middelburg niet veilig , en Momma Imam aldaar over om zoowel het professoraat in de godgeleerdheid als het predikambt te bekleeden. In dezen stand van zaken verbood de Stadhouder den over­gekomen leeraar te bevestigen. Men Wilde zich echter niet onderwerpen , en in weerwil der dreigende gevolgen had de bevestiging van M o m m a den 19 Julij 1676 plaats. De prins hierover misnoegd , beval de handhaving der kerk­orde aan de klassis: doze echter kon wel besluiten nemen , doch hare besluiten , daar de magistraat M o m m a voor de gevolgen had gewaarborgd , niet ten uitvoer leggen en moest zich vergenoegen met den huiten kerken orde bevestigden leeraar niet als predikant te erkennen. Deze ver•arring duurdc voort tot dat Willem III zich in November na bet eindc van den veldtogt persoonlijk naar Middelburg begat. Onmid­delijk besloten nu de Staten van Zeeland M o m m a of te zet­ten en den prins to magtigen hen , die de voorname oorzaken van het beroep en van de onbehoorlijken inbreuk op het regt der hooge overigheid , en van den persoon en waardigheid des Stadhouders geweest waren , met afzetting of schorsing in hunnen dienst te straflen. Momrna verliet nu Zeeland en begaf zich naar Delft bij zijn vriend Willem A nsla ar, den schoonzoon van Cocc e-j e s , waar hij zich geheel aan zijn geleerde studien wijdde , zoo men wil van een jaarwedde van den Stadhouder leefde en den 9 September 1677 overleed. Reeds vroeg bad M o m m a de gevolgen zijner gehechtheid aan bet Coccejanisme ondervonden. Mare si us toch Dam reeds de pen tegen zijn Dies. de Oeconomia temporum op­wierp een hevigen pcnnestrijd tusschen de Groninger en Leydscben hoogleeraar volgde. Mom ma werd er echter niet door afgeschrikt , tien jaren later te Hamm een grooter dogmatisch werk De varia conditione etc. , zamen te stellen , door A b r a h a m v an Poot in het Nederd. overgebragt. Van zijn uitlegkunde en predikwijze heeft hij ook proeven nagelaten. Hij schreef : Oeconomia temporunz divina demonstrata , praeside Coccejo , proposita. L. B. 1662 , 4o De varia conditione et statu ecclesiae .Dei sub triplici oeco­nonzia patriarcilarum , ac , Testamenti veteris et denique novi libri tres. Angst. 1673 , 8°., 1674, 8°., 1683, 4°., Basi 1718, 4°., door Ab r a h am v an Poot in het Hollandsch vertaald met den titel : Drie hoeken van de verscheiden yelegenheid en staat der kerke Gods , onder de drieerlei huis­houding der patriarcien en des (Jaen en des Nieuwen Testa­ments. Amst. 1675 , 1681 , 1896 , 2 dn. Oral. ausp. de lesu Christo , 1674 , 4°. Oral. ausp. de apparitionibus Jeszt Christi. M ediob. 1676 , 4°. be kennis der waerheid near de Gotsaligheit. Middelb. 1979 , 4°. , Amst. 1697 , 4°. Meditationes posthumae in _Epistolas ad Romanos , ad Galatas. Hagae-Comit. 1688. Meditationes in Catechesin Heidelbergensenz. L. B. 1684 , 8°. Bedenkingen over den Heidelb. Catechismus. A mst. 8°. , Leid. 1685. Bedeeling der tijden , 1682 , 8°. Praelectiones theologicae de advenlu Sckiloh ad Genes. 49 : 10, et de variis theoloiliae capitihus. Amst. 1683 , 8°. Schriftmatige bedenkingen. Middelb. 1678 , 4°. Gods nytcomende Liefde , 1698 , 8°. Predicatien. Middelb. 1679 , 4°. Brieven aan Joh. Coccejus in diens werken. "lie Vitae Tlieol. collecti. a .To. Geo. .Tochio , Jenae 1707 , p. 279 seqq. ; Cimbr. T. I. p. 437; Acta erud. , Lips. m. .Tub. 1706, p. 288 ; Car o 1 i , memorab. Eccles. secul. XV II , T. IV. p. 180 sq. ; Saxe, Onom. lit. T. V. p. 184 ; Konigii, Bibl. Vet. et Nor. ; Voc. C r e n i i , Animadv. Philoe. P. IX. p. 128: Catal. Bibl. Bunay. T. I. vol. 1I. p. 1449; van Alphen, Prolog. Oecon. Cateches. Palat. XLI. plag. f. 3; K o e c h e r , Hist. v. d. Heidelb. Catech. bl. 320 ; Wagenaar, Vad. Hist. D. XIV. bl. 446 volgg. ; Kort begrip vhn eenig e voorvallen in 't beroep van D. G. Momma. Middelb. 1676 , 4°. ; Historisch Relaas van het Classis ran Walcheren over het beroep van Momma. Vliss. 1677 , 4°. ; Regtsinnige leer , Leven en oprecht be-drijf van .T. van der Waeijen aan de gemeente van Middelburq voor-gestelt en gepleegt bijzonder nopens de beroepinge van With. Momma. Amst. 1678 ; Ypey, Systh. Godgel. , I). II. bl. 78 , 134 very. ; Ypey en Dermout, Gesch. d. Herv. Kerk , D. H. bl. 501 very. en de aanteek. ; Glasius, Godgel. Nederl. ; Kist en R o y a a r d s, Archief (2e serie) D. I. bl. 272 , D. VIII. bl. 51 ; Vrfie Fries ; A b c o u d e , Naamreg. hi. 148, Aanh. 142, derde Aanh. bl. 104 ; Arrenberg, Z% 7aaml. bl. 358; Kok; Niewenhuis; Kobus en de Rivecourt; Jocher; Rotermund; Maurik, ZVaamr.; F. Muller, Cat. van Godgel. Bock., bl. 95. MOMMAART (JAN) gat in het licht : Het Brabantsch Nagtegaake. Bruss. 1654 , 1698 , 8'. Zijn zinspreuk was : Naer 't duyster hoop ick 't licht. Zie van der A a, B. A. C. Woordenb. ; A b c o u d e , Naaml., Aanh. bl. 142. MUMMER (AEGYD.) uit Limburg , werd 4 Dec. 1550 Jur. Utr. D. te Marburg , in 1557 aldaar raad en hoogleeraar in de regten , in 1558 kamergerigtsassessor , keerde naar zijn vaderland terug en overleed er in 1570. Men vindt van hem een Epistola de ratione legendi discen clique Jura, in A. Matthaei Notae et ,Innotationes in Libr. IV Just. Imp. Justin. Herborn 1600 , 8°. Zie Rotermund. MOMMERS (JOHANNES MAURITIUS) den 8 April 1654 to Meurs geboren , werd 1680 predikant te Gulpen , 1682 te Hemmen , waar hij 26 Aug. 1737 in het 838te jaar zijns ouderdoms overleed. Hij is bekend door zijne aangewende pogingen om de rust en eendragt in de kerk te bevorderen. In 1729 verscheen zijn Luther gereformeert ; met een aanprijs. brief van T. H. van den Honert. Leyd. 1729, 4°. her tegen schreef Jo h. L u d w. Schlosser, Lutherus Lu­theranus Luthero reformato Jo. Maur. Mommers opposites , qua argumentum de domini nostri J. C. coena. Hamb. 1737 , 8°. , (germ.) 1739 , gr. 8°. In 1738 verscheen zijn Eubulus of goede raad om de ver­schillende broederen , de zogenaamde Voetianen en Coccejanen met malkanderen te bevredigen , en de noch durende geschillen lusschen dezelve , op eene bekwame wyze uit de schole en kerk van Christus wech te nemen , aan alle opregte lielhebbers van waarheid en vrede ter onderzoekinge en beproevinye voorgesteld. Rott. 1738 , 4°. Hij overleed een jaar voor deze uitgaaf plaats vond , maar zijn Johannes-woord was niet to vergeefs gesproken. Sepp, Stinstra en zijn tijd, D. II. bl. 179 volgg. ; Rotermund ; Ypey, Geschied. der Chr. kerk in de 18 eeuw , D. IV. bl. 107 very. bl. 266 very. ; Y p e y en Dermout, Gesch. der Ilerv. Kerk , D. III. bl. 195 very. 270 very. en de aant. ; G 1 a s i u s , Gesch. der Christ. Kerk in de Nederl. na de Rem , D.II. bl. 172 very. ; Dez. Godgel. Nederl. , de Jongh, Alphab. Naaml. bl. 371. MOMPER (JoDocus of JoDocus DE) , waarschijnlijk een Bruggenaar,, ontving zijn opleiding in de kunst van A driaen Brae m , en werd in 1512 als zoodanig in het Register der Schildersbroederschap aldaar ingeschreven. Hij vertrok van dear naar Antwerpen , waar hij in 1530 als meester in bet Gildebock van St. Lucas staat opgeteekend. Zie Kramm. MOMPER (JoDocus DE), zoon van Bartholomeus, klein­zoon van den vorige , werd volgens de een te Antwerpen , vol­gens anderen te Brugge of Amsterdam geboren. Ook verschilt men ten aanzien van zijn geboorten- en sterfjaar. Volgens Kramm was Brugge zijn geboorteplaats en kan zijn geboorte­jaar op 1559 worden gesteld. Hij vestigde zich te Antwerpen en werd een der beste landschapschilders van zijn tijd. Hij had een goed penseel en bragt door een gelukkige navolging der natuur , veel ruimte in zijne voorstellingen. De meeste zijner zomer en winterstukken werden met rijkheid van beeld­jes gestoffeerd door den fluweelen Br eughel, somtijds ook door Fran c s en geretoucheerd door D. T e n i e r s. Zijne vlugheid van werken gaf aa . eenige zijner schilderijen den schijn van met to weinig zorg en overleg behandeld te zijn , doch zij voldeden op een weinig afstands nogthans den ken­pers. Vele andere zijner landschappen zijn bijzonder uitvoerig en werden daarorn algemeen gezocht. Hij huwde 4 December 1590 met Elisabeth Gob yn. Zij overleed in 1622 of 1623, hij in 1634 of 1635. Zijn portret is door Anthonij van Dyck geetst. Galle, van Pan d e r e n en J. V i s s c h e r graveerden naar zijne landschap­pen. Hij zelf behandelde de etsnaald. Zie Immerzeel; Kramm; Oct. De le Pierre, Galerie d'ar­tistes Brugeois ; Catal. du Musee &Anvers , 1857. MOMPER (BARTHOLOMEUS DE) , zoon van den vorige , bezocht Italie , en verkreeg te Rome den bentnaam E e r -vruch t. Hij vestigde zich te Antwerpen , waar hij in 1682 meester werd. Hij verliet die stad ow den oorlog. In het Museum te Antwerpen berust een zijner schilderijen , een rots­achtig landschap , met figuren door Francois Francken, waarin een hagchelijk voorval nit het leven van den Aartsher­tog M a x i m i 1 i a a n van Oostenrijk is afgebeeld. Zijn portret is door van Dyck gegraveerd (aqua forti in fol.). Ook heeft men portretten van hem door S. F r i s i u s en L u c a s V o r­sterman de Oxide gegraveerd. Zie Kramm. MONACHUS (FRANciscus) , Minnebroeder te Mechelen , schrijver van Epistola de Wis situ ac descriptione ; qua de ditione Presbyteri eloannis mix) dicti , deque Paradisi situ disserit. A ntverp. 1565. Ook gal hij een Tabula Regionum Septentrionalium , Antv. apud Sylvestrum a Parisii8 in het licht. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 234 ; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 302. MONAEUS (JOHANNES CONRADUS) , werd te Creuznach waar zijn vader rector aan het gymnasium was , geboren. her ontving hij zijn eerste opvoeding , en bekwaamde zich verder te Neuhaus. Met de verwoesting van den Paltz verliep Qok de school dezer plaats. Hij begaf zich naar Marburg waar hij de lessen van Rudolph Coclenius, Ceorge Cruci­ger, Herman Vulteus, Ant. Matthaeus en anderen bijwoonde. Voor het voleindigen zijner studien was hij ge­dwongen naar Bremen te wijken. Hij vond in Matt h a e us Ma r t i n i u s een maecenas en vriend , door wiens bemiddeling hij in staat werd gesteld een groote reis door verschillende landen te ondernemen. Hij deed die als Mentor van den jeug­dige Rudolf Willem von Innhausen and Kniphau­s e n v an Lutzborg, later curator der Groningsche akademie en afgevaardigde ter Staten-Generaal. Zij doorreisden Frank­rijk , Zwitserland , Italie , Engeland inmiddels had Landgraaf Frederik v an Hessen zich ook bij hen aangesloten. Kort na zijn terugkeer in 1642 werd hij hoogleeraar in de regten te Rinteln en den 7 Februarij van het volgend jaar doctor in de regten. Den 11 April 1645 zag hij zich in de plaats van Lange tot hoogleeraar in de regten te Groningen be­noemd. Men mogt hem niet lang behouden. Hij overleed reeds 12 Junij 1648. Met zijne weduwe An Catharin a Wipperman liet hij twee dochters na , een derde zag eerst het levenslicht na zijn dood. 1)e op hem door prof. Ste i n-b e r g e n gehouden lijkrede is niet gedrukt. Zie Effigies et Vitae p. 198-203; Progr. Inaug. van 1645 ; Progr. funeb. ; Muntinghe, Acta Sec. p. ; Gedenkb. v. Gron. bl. 32 , 33 ; M u1ler, Cat. v. portr. MONASTERIO (THEonoRus A), te Munster in Westphalen geboren , trad uit de orde der Augustijnen in die der Fran­ ciscanen , doorreisde geheel als concionator apostolicus en maakte zich als prediker beroemd. Toen in 1489 de pest te Brussel woedde , bleef hij , schoon zich aan het verplegen der besmetten wijdende , verschoond. Hij overleed 11 Dec. 1515 als gardiaan van zijn klooster te Leuven. Zijn !even is door A r n. Raissius (Duaci , 1630, 4°.) beschreven. Hij gaf in het Licht : Kersten- Spieyhel. Zie Martyrol. Francisc. I V non. Febr. ; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 1118. MONA.XYLUS (ARNOLDUS) van 's Hertogenbosch. Zie PE­RAXYLUS (ANTONIUS ARLENIUS). MO M B AS (JEAN BARTON DE). Zie MONTB AS (JEAN BARTON DE). MONCEAU (JEAN BAPTISTE DU) , Graaf van Bergerdal , was de zoon van Pierre Dumonceau en van Catherine van der Meire n. Hij werd te Brussel den 7 November 1760 geboren. Na eerst tot bouwkundige te zijn opgeleid , betoonde hij echter later meer neiging voor den militairen stand , en trad in 1787 als vrijwilliger in dienst bij eene der kompagnien dragonders , welke door de Staten van Brabant waren opgerigt. Kort daarna bij de ontwapening dezer troepen door, de Oostenrijksche regering , nam hij de wijk naar de Ver­eenigde Nederlanden. Hij keerde echter in bet volgende jaar weder naar Belgie terug , alwaar toen onderscheidene korpsen werden opgerigt om de wapenen tegen Oostenrijk te voeren , en zoo werd Dumonceau dan ook reeds in 1790 als kapitein ge­plaatst aan het hoofd der kompagnie vrijwilligers , die , door hunne gele uniform , kanarievogels genaamd en later wel be­kend zijn geworden. Door zijne dapperheid verwierf hij nog datzelfde jaar den rang van majoor , doch de voordeelen welke de Oostenrijkers daarop behaalden noodzaakten vele Belgen , en daaronder ook Dumonceau, de wijk te nemen naar Frankrijk en toen in 1792 den oorlog tussehen Frankrijk en Oostenrijk uitbrak , kreeg hij als luitenant kolonel het bevel over het eerste bataillon ligte Belgische troepen , welke in Frankrijk waren bijeen gebragt. Du m o n c e a u streed in de daarop volgende jaren onder de bevelen van de generaals Beurnonville en Dumourie z. Wegens zijne dapperheid te Jemmapes betoond werd hij tot kolonel en den 16 October 1793 tot generaal majoor bevorderd. In 1794 onder Pic h e g r u nam hij deel aan alle bewegin­gen van bet Fransche leger in Belgie, zette in 1795 den voet op Nederlandsch grondgebied , en werd spoedig daarop belast met het bevel over de troepen te 's Gravenhage. Het is in die betrekking dat hij de gelegenheid had zich bij de Bataven geacht en bemind te maken. Het blijk daarvan ontving hij door het aanbod hetwelk hem werd gedaan , om als generaal in dienst der Bataafsche Republiek over te gaan. Hij nam dit aanbod aan , en , met toestemming van het Fransche be-wind , werd hij den 11 Junij 1795 als luitenant generaal bij het Bataafsche leger geplaatst. Het is bier de plaats niet om in alle bijzonderheden na te gaan , welke groote diensten door Dumonceau aan ons va­derland in die dagen zijn bewezen , zoowel bij de zamenstelling als de vorming van het leger , dat gedurende zoovele jaren daarna meestal onder zijne bevelen heeft deelgenomen aan de krijgsverrigtingen van het Fransche leger. In de eerste jaren na 1795 voerde Dumonceau het bevel over de tweede divisie van het Bataafsche leger , waarvan in Groningen het hoofd­kwartier was. Uit die plaats rukte hij naar Noordholland , toen de landing der Engelschen en Russen in 1799 aldaar plaats had , en bij de indeeling van het leger werd zijne divisie in bet centrum geplaatst. Bij den aanval op den 10 Septem­ber liet hij een attaque doen op den ringdijk tusschen Eenigen­burg en Krabbendam , en veroverde den post in laatstgenoemde plaats. In den slag bij Bergen den 18 September was D u-m onceau niet tegenwoorclig , maar hij heeft niet te min veel bijgedragen tot de gelukkige uitkonast van dien dag. Hij werd daarbij zwaar in de borst gewond , en was genoodzaakt het slagveld te verlaten. Hij werd near Amsterdam overgebragt , en reeds den 7 October nam hij weder het bevel zijner divisie op zich. Den 10 van dien maand viel hij de Engelschen te Dijkshorn aan , welk dorp vermeesterd werd. Den 18 October echter eene overeenkomst gesloten zijnde met den Hertog v a n York, ten gevolge waarvan Noordholland door den vijand ontruimd werd , vertrok de tweede divisie kort daarna weder naar Groningen terug. In het jaar 1800 nam D u m onceau als bevelhebber der Bataven onder den generaal A. u g e r ea u deel aan den veldtogt aan den Mein , welke met den vrede , te Luneville in Februarij 1800 geteekend , eindigde , en waarin hij den meesten lof in­oogste over het gedrag en de verrigtingen van zijne troepen. In 1803 , nadat de generaal D a e n d e 1 s de dienst verliet , werd Dumon c e a u aangesteld tot opperbevelhebber van het Bataafsche leger , en in die betrekking vooral heeft hij zeer groote diensten bewezen. Het leger werd naar zijne voorstel­len geheel nieuw zamengesteld. In 1805 was hij aan het hoofd van de leger afdeeling , welke eerst aan den Helder ingescheept zijnde, met den meesten spoed weder ontscheept en naar Duitschland oprukte , waarna zij vele belangrijke diensten tot dekking der Fra.nsche troepen en tot bewaken van belangrijke punters bewees. In Maart 1806 kwam D u m o n c e a u met zijne afdeeling in het vaderland terug. De verandering die daarop in de reg,ering plaats had , was voor D u m on ceau ook van groote beteekenis. Koning Lodew ij k schatte hem hoog en heeft hem tot de hoogste rangen verheven en de rneeste hlijken zijner genegenheid gegeven. In hetzelfde jaar dat Lod e w ij k tot koning was uitgeroe­pen , moest een Hollandsch leger op nieuw naar Duitschland oprukken. Koning Lodew ij k aanvaardde het bevel , doch heeft dat niet lang gevoerd , en na zijn vertrek werd Dumo n­ceau aan het hoofd daarvan geplaatst. Aan hem werd het bewaken der kusten aan de Elbe en Wezer opgedragen , en hij was later toegevoegd aan Bernadot te en in Oldenburg en Oost-Friesland geplaatst. In 1808 kwam hij in Holland terug. Den 21 December 1806 reeds tot Maarschalk van Holland benoemd , werd hem het voeren van dien titel toen eerst ver­ gund. Wegens zijne betrekking bij bet groote leger onder de bevelen van eenen Fransehen Maarschalk , had koning L o d e-w ij k het voeren van den door hem ingestelden titel niet eer­der voegzaam geacht. D u m o n c ea u was reeds vroeger door keizer N a p o 1 e o n benoemd tot ridder van het Legioen van Eer , en koning L o d e w ij k verhief hem tot Staatsraad in buitengewone dienst en tot Grootkruis der orde van de Unie. Bij brieven van den 30 Maart 1808 werd hij als Hollander genaturaliseerd , voerde verder het opperbevel in de militaire arrondissementen van Amstelland en Maasland , en werd daar­enboven tot kommandant en chef van het gouvernement van Amsterdam benoemd. In het door koning Lod e w ij k inge­stelde Groot Comite der artillerie en genie bekleedde ook D u­ mon c e a u de betrekking van voorzitter. Bij de landing der Engelschen in Zeeland , in het jaar 1809 , werd wederom het opperbevel over de Hollandsche troepen aan D u m on c eau opgedragen , en hij heeft als zoodanig zeer groote diensten bewezen , zoowel aan het leger als aan den koning persoonlijk , wiens stelling tegen over zijnen broeder en de Fransche maarschalken toen reeds zoo moeijelijk , ja zelfs vernederend voor hem was. Het laatste bewijs van Lod e-w ij k s genegenheid ontving Damon c e au den 3 April 1810 , toen hij in den adelstand van het koningrijk Holland werd opgenomen , met den titel van graaf van Bergerdal. Bij de inlijving van ons land in het Fransche keizerrijk werd aan generaal D u m o n c e au eene belangrijke taak opge­dragen , betrekkelijk het inlijven van het Hollandsche leger in dat van het Keizerrijk , en den 15 Augustus 1811 werd hij benoemd tot bevelhebber in de 25e en kort daarna in de 20 militaire divisie de laatstvermelde eene der belangrijkste kom­rnandementen in Frankrijk. In het jaar 1812 werd hij geroe­pen deel to nemen aan de verrigtingen van het groote leger, en geplaatst aan het hoofd eener divisie , waarmede hij met voordeel tegen de Russen aan de Boheemsche grenzen streed , doch na den slag bij Leipzig krijgsgevangen gemaakt werd. Na den omkeer van zaken , welke spoedig daarop volgde , werd hij ontslagen en bleef hij in Fransche dienst. Koning L o d e-w ij k XVIII vereerde hem wederom met het kommando in de 20 militaire divisie , en benoemde hem tot groot-oflicier van. het Legioen van Eer en tot ridder der orde van den Heili­gen L o d e w ij k. Gedurende de regering van koning L o d e-w ij k over ons land , was hij nog versierd geworden met het grootkruis der Badensche Orde van Getrouwheid. Eerst den 30 September 1815 bekwam hij een eervol ontslag en keerde naar zijn vaderland terug. De Generaal 1) um o n c e a u is echter bij bet Nederlandsche leger niet weder geplaatst geworden , en koning Willem I legde hem het pensioen van luitenant-generaal toe. In de Tweede Kamer der Staten-Generaal nam hij echter nog zitting in het jaar 1820 , toen de Staten van Zuid-Brabant hem tot lid dier Kamer verkozen ; doch in die betrekking bleef hij slechts kort werkzaam , want op den 29 December 1821 over­leed hij op zijn buitengoed te Foret bij Brussel , alwaar zijn stoffelijk overschot plegtig ter aarde is besteld. Zijn portret in steendruk , is geplaatst v66r zijn leven , hier onder aangehaald. Dumonceau was twee malen gehuwd ; eerst met Maria A p o l o n i a Colinet, waarbij hij verwekte een noon Jean Francois, thans gepensioneerd luitenant-generaal der kaval­lerie in Nederlandsche dienst en chef van het militair huis des konings; en daarna met Agnes Wilhelmina Cremers, die hem vier zonen en drie dochters schonk. D u m o n c e a u, en dit leert ons de geschiedenis van zijn leven , is geweest een bevelhebber, wiens militaire en burger­deugden steeds naar waarde zijn geschat door alien die hem gekend hebben , die door de groote en voortreffelijke diensten welke hij aan het Bataafsche , daarna Hollandsche leger, be­wezen heeft eene eervolle plaats toekomt onder die mannen , waaraan de herinnering bij ons leger niet mag verloren gaan. De eernaam , welken hij heeft verworven bij het Fransche leger /•General sans tache " strekt tot bewijs hoezeer hij ook in dat leger in hooge mate is geeerd en geacht geweest. Zie de B a v ay , Le General Dumonceau ; L o d e w ij k Bonaparte, Geschiedk. Gedenksch. , D. I. bl. 203, 213, D. II. bl. 321, 312; Vonk, de Landing der Engelschen en Russetz enz., D. I. bl. 15 , 155; 178, 182; J. W. van S y p e s t e y n , het leven en karakter van .T. B. .Dumonceau , oud Maarschalk van Boll. ; B o s s c h a , Neerl. held. te land, D. III. bl. 163, 182-195 , 198-206, 227, 237-249, 254, 292, 309, 419; Biog. Univ. T. VI. p. 315-317. MONCEAUX (JEAN Du) in 1569 te Hannut geboren , studeerde te Leuven , behaalde in 1586 den eersten prijs , trad drie jaren later in de orde der Jesuiten en overleed 28 Oct, 1651 te Namen in den ouderdom van 82 jaren. Hij schreef : La vie de St. Adele , vierge, extraicte d'un ancien ms. Latin d'Orp-le-Grand. Liege 1614 , 12°. Antidote du Peche , ou Traite de la Penitence , Liege , 1624, 16°. Zie Sweertii, Ath. Belg. p. 454; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 542 ; F o p p e n s , Bibl. Belg. T. II. p. 697 ; Acta S. S. 30 Junii T. VI. p. 588; Pa q u ot, MOm. T. II. p. 135. MONCHY (DE) wordt als kunstschilder door K r amm ver­ meld. Op een kunstverkooping in April 1846 te Leeuwarden gehouden komt van hem voor: Een jongeling die bezig is met jon,qe musschen uit een pet te halen. Zie Kramm. MONCHY (SALOMON DE) , doctor en professor der genees­kunde te Rotterdam , een der werkzaamste bestuurders van het Bat. Genootschap der proefondervindelijke Wijsbegeerte , in 1760 door de Ho11. Maatschappij der Wetenschappen met goud be­ kroond en mede in het Engelsch vertaald , over de oorzaken der gewone ziekten van ons scheepsvolk , hetwelk naar de vaart enz. Waaromtrent men iets opmerkelijks leest in Boekz. 1764 a, ht. 447. Hij kwam als hoogleeraar in de geneeskunde te Harderwijk in aanmerking. Zijn oudste dochter Rachel Alida Wilhelmin a huwde Mr. Simeon Pieter van Swin den. Zie Siegenbeek, Aanspraak bij de Leidsche illaats. 1855 , 24 ; Bouman, Gesch. d. Geld. _Mayes. , D. II. bl. 260; Kobus en de Rivecourt. MONCY (JAN), schoolnieester te Tiel , gaf in 1664 te Gouda bij Hoola in kl. 8°. en herdrukt in 1735 te Am­sterdam bij de Erve van de Wed. G. de Groot, in het licht: Boersche Theologia, in forma van een Dialoge, van een Paap en Schaap-herder , en zijn meester den Pachter met zijn huys­vrozewe , zijnde met hun vieren in 't Disputeren geraakt. Seer schoon en liejlijk oin te lesen voor alle Liefh,ebbers der Waar­heyd. — Hier is nog biigevoegt een Schaapherders liedeken. De voorreden ingeriyt "Ian al de Schaapherders van Artoys, Mijn liege Broeders en Mede-Gesellen. Zijn zinspreuk was : Laet ons God loven. Zie Cat. der Maats. Ned. Letterk. D. I. bl. 330, D. II. bl. 557. MONDE (NICOLAAS VAN DER) boekhandelaar te Utrecht , werd 27 Januarij 1799 te Utrecht geboren , en overleed aldaar den 3 December 1847. Hij was een ijverig beoefenaar der gesehiedenis van zijn ge­boortestad en uitgever en redacteur van het Tzjdschrift voor Geschiedenis , Oudizeden , (merkwaardige bi/zonderheden) en Sta­listiek van (de Provincie en Stad) Utrecht. Met at beeldingen. Utrecht 1835-1843 , 9 dn. , vervolgd onder den titel van Utrecht voorheen en than' ; met afb. Utr. 1844-1846. 3 8'. dn. Voorts gaf hij in het Licht : Utrecht en derz. fraaije omstreken ; bekn. overzigt dier stad en provincie , met kart. en pll. , if? ansch en Nederd. Utrecht z. j. (1841) kl. 8°. Geschied- en oudheidk. beschrijving van de pleinen , strate2z, stegen , waterleidingen , wedden , putten en pompen der sled Utrecht , met plans en afb. Utr. 1844-1846, 3 dn. J. Scheltema, lets over het huffs Brandaa (op de Oude gracht) waarin pans Adriaan VI in d. j. 1459 geboren is. Met een woord van den uitgever N. van der Monde. Utr. Maart 1835, 8°. Van der Monde was lid der Maats. van Nederlandsche Letterkunde. 62 Zie Bodel Nyenbuis, Topogr. lijst, N°. 2298, 2299, 2301, 2385 , 2447 ; Cat. d. Maats. van Ned. Letter/G. , D. H. bl. 144, 146 , D. M. bl. 352. MONDE (W. VAN DER), med. dr. te Leiden, in den aanvang dezer eeuw , schreef: Beriyt van een zeldzaanz yeval , waarbij de beenderen van eene vrucht welke drie jaren verboryen zijn yeweest , door den aars outlast zijn. In Rec. ook der Rec. 1816 , D. IX. n°. 9 , bl. 408. Zie Iloltrop 1. c. p. 232. MONDELAERS (VALRius) , to Herenthals geboren , bestuur­de eerst , ongeordend of wereldlijk priester zijnde de parochie van Olem bij Brugge in Vlaanderen , als pastoor. Na zijne professie in de abdij van Tongerlo , deed hij driemaal , gelijk zijn voorzaat , de reis naar Rome , eerst in 1660 om in het Collegie als lector onderwijs in de godgeleerdheid te geven , 't geen hij in 1663 in de abdij kwam doen. In 1665 werd hij wederom president te Rome , en nam tegelijk de bediening waar van professor. In 1671 was hij op nieuw leeraar te Tongerlo en in 1673 president en professor in het Collegie te Rome. In 168; in Nederland weergekeerd , stied hij 6 Aug. 1699 in de abdij. Mondelaer s was om zijne geleerdheid en godsvrucht , ook bij de kardinalen te Rome zeer bemind. Zie van Gils, Katholijk Meijer Memorieboek , bl. 143. MONDRAGON (CHRIsTOFFEL VAN) , een Spanjaard, geboren 1504, was zoo om zijne dapperheid als edelaardigen inborst in de geschiedenis oozes vaderlands bekend. Van zijn beleid gaf hij een proeve in 't ontzet van de stad Goes in Zeeland , in 1572 door de Nassauschen belegerd. Hij , die toen den rang van kolonel bekleedde , ontving van A 1 v a last de stad te ontzetten , ging den 20 Oct. te Bergen op Zoom met zijn regement Walen , waarbij zich nog eenige Spanjaards en Duitschers voegden , zoodat hij in alles 3000 man onder zich had , scheep. Zich gelatende als of hij 't op de Nassausche vloot had gemunt, wendde hij de stevens zeewaarts , doch deed welhaast bet mee­rendeel van zijn yolk te water gaan , om , hoewel er twee mij­len verdronken land en drie killen moesten doorwaad worden , te voet naar bet eiland Zuid-Beveland te trekken. Zeker Brabander , Di r k B l o e m a e r t, had hem dezen weg gewezen elk zijner soldaten had hij een zakje met buskruid en tweebak aan den hals gehangen. Mon dr a g o n volgde zijn gids en stapte aan bet hoofd der zijnen tot de knieen , soms tot de lendenen in 't water , en bragt het , in ruim vier uren, aan de overzijde met verlies van slechts negen man , die in den stroom verdronken. De belegeraars hiervan verwittigd , dreven er den spot mede en gunden daarenboven de Spanjaarden den ganschen nacht om zich te droogen en te ververschen. Met het aanbreken van den dag trok Mondragon op de stad aan. De belegerden deden hierop een scherpen uitval aan de andere zijde , en gaven hem dus gelegenheid , om door de stad te trekken , waarna hij de belegeraars op 't lijf viel en van voor Goes verdreef. Omtrent zeven honderd Nassau­ schen sneuvelden. De overigen bergden zich in de Yloot , die bier omtrent op stroom ten anker lag. Tot loon van dit en menig ander kkiek bedrijf, bekwani Mond r a g o n in het volgend jaar 1573 de waardigheid van stadhouder van Zee­ land. In deze hoedanigheid voerde hij bet bevel binnen Mid­ delburg , 't welk door prins Willem I zeer naauw werd insloten. Na drie weken besloot Mondragon met dezen in onderhandeling te treden , en de stad over te geven mids men hem en zijne soldaten met pakkaadje, wapens en vliegende vaandels liet uittrekken , en de burgers die zuiks inogten be­ geren , onbesehadigd op vreemden bodem aan land zetten. De prins weigerde zulks en daar hij de belegerden op Been andere voorwaarden dan van genade of ongenade Wilde ont­ vangen , zond M on d r a g o n tot antwoord , eerder, , dan in deze voorwaarden te berusten , de stad aan twintig plaatsen to zullen in brand steken en vervolgens zich in een uitval at vechtende in stukken to laten hakken. Toen leende de prins bet oor aan eene nadere onderhandeling, bij welke werd be­dongen , dat Mondragon en de zijnen met geweer en pak­kaadje het eiland Walcheren zouden ruimen , mits de vestingwerken en oorlogschepen onbeschadigd latende ; op zijn woord van eer zou hij binnen twee maanden tot den prins weerkeeren of Marnix van St. Aldegonde, Jacob Simonsz. de R ij k en eenige anderen op vrije voeten stellen. Op den 21 Fehr. verliet Mon dragon de stad en werd te Ter Neuse aan land genet. Ten aanzien der even gemelde gevangenen , hield hij zijn woord , en sprak , daar 't pas gaf , mannentaal , om bun ontslag te bevorderen. In de maand Junij 1575 ontmoeten wij Mond rag on in een aanslag op de Klundert , de Fynaard en den Ituigenbil , drie polders aan bet flollandsche diep bij Dordrecht. Van eenige Spaanschgezinde ingezetenen de gelegenheid van dit oord vernomen hebbende , bragt hij duizend schutters van zijn Waalsch regiment met twee vaandelen Spanjaarden , deels te scheep , deels te voet on half naakt bij laag water op het eiland , waarvan hij zich meester maakte , daar de Staatsche schepen de wijk namen. In bet volgend jaar (1576) werd hij meestet van Zierikzee. De stad had zich bij verdrag °verge­geven. Zij moest tot afkooping der plundering en voor het beholid harer voorregten tweemaal honderd duizend gulden be­looven. De bezetting zou wel met geweer en pakkaadje, doch stille trom , doove lonten en opgewonden vaandels uittrekken. 62* De hoogbaljuw Gaspar van V o s b erg e n , die uitdrukkelijk van 't verdrag was uitgesloten , werd nagespoord , gevat en voor Mond r a g o n gebragt. Deze Vosbergen had zich , ge­durende dit beleg , met eenige andere stedelingen , in 't Spaan­sche leger , dat er voorlag , vervoegd , met last , zoo als zij voorga­ven , de stad bij verdrag over te geven , niet evenwel zonder er eenige oorlogschepen in te begrijpen , met welker bevelhebbers zij vooraf moesten spreken , weshalven zij vrijgeleide derwaarts verzochten , doch zij hadden het tegendeel bewerkt , de scheeps­oversten aanwijzing gedaan welke dijken , ter beveiliging der stad moesten doorgestoken worden en seinen tot wederzijdsche correspondentie beraamd. Geen wonder dat Vosbergen na 't overgaan van Zierikzee het ergste vreesde , doch M o n d r a-g o n schonk hem edelmoedig vergiffenis. Kort daarna had Mondragon veel moeite met het Spaansche krijgsvolk dat wel twee en twintig maanden soldij ten achteren was en met drei­gende woorden betaling eischte. Meer dan eeris bragt hij hen met klem van woorden en een achtbaar gelaat tot bedaren , doch op den duur kon hij hen daardoor niet in bedwang hou­den. Men omsingelde zijn herberg en dreigde hem met den dood. Moedig begaf hij zich in het midden der muitelingen , ontblootte zijne borst en hood aan kogels en spietsen er op te ontvangen om alzoo met zijn bloed eene soldij te betalen , die hij noch betalen kon , noch hij maar wel de koning — schuldig was. Dit was genoeg om hen met schaamte te doen vertrekken. In 1579 beyond zich Mondragon voor Maastricht en bevorderde de bemagtiging dier stad. Minder gelukkig slaagde hij vijf jaren later in zijn aanslag op Lillo. Na een beleg van ruim drie weken geen kans ziende om iets van belang te verrigten , brak hij met zijne knechten op , alleen eenige bui­zen bezet latende. Deze teleurstelling belette hem niet van tijd tot tijd een kans to wagen. In 1591 heroverde hij de sterkten rondom Hulst ; vier jaren later noodzaakte hij M a u-r i t s het beleg van Grol op te breken , ging vervolgens P h p s v an Nassau met zijn gansche ruiterij te keer , bragt ze in wanorde en joeg ze op de vlugt. Deze was zijn laatste veldtogt. Hij had nu de ouderdom van 92 jaren bereikt en overleed 3 Jan. 1596 op het kasteel van Antwerpen , van welke stad hij burgvoogd was. Op zijn lijksteen las men in gluden letters zijn grafschrift. Hij huwde G u i l i e lm e d e Chastelet. Zie Reyd, Ned. Ge,sch.B.I.bl. 9; HoynekvanPapendrecht, Anal. T. I. P. II. p. 454, 833, T. II. P. II. p. 161, 162, 182, 185, 116, 203, 204, 217, 219, 272, 283, 290, 263, 300, 306, 321, 334, 335, 441, 475, 558; Epp. Viglii ab Aytta XLVIII. p. 16; Beaufort, Leven van Willem I, D. II. bl. 292, 391, 440, 608; Bor, Ned. Hist., B. VIII. bl. 88 (597), B. IX. bl. 73, 137, 145 (667, 673) 147 (681), 303 (897), B. XIX. M. 12 (466), IL XXVIII. bl. 34, 35, 36 (572, 573, 574), B. XXXII. bl. 23 (43) enz., 104 (129), 103 (131), 112 (140), B. XXXIII. bl. 5 (107); Hooft, Ned. list. B. VIII. bl. 315, B. IX. bl. 330, 397 , 451 ; Walsingham, Lettr. CLIV. p. 236, CLXXXVIII. p. 280; Wagenaar, Vad. list. D.• VI. bl. 392, 449, 461, 462, 464, D. VII. M. 62 99, 102, 185, D. VIII. bl. 16, 358 , 424, 425; van Wijn op Wagenaar, Nay. D. VI. bl. 328; Bos­scha, Neerl. heldend. te land, D. I. bl. 144, 184, 187. 231, 320, 324 ; 'sGravezande, Tweede eeuwged. d. Middelb. Vrijh. bl. 101, 134, 203, 255, 310, 333, 345, 351, 372, 376, 399, 405, 407, 408, 409, 418, 419, 518, 529; J. van de Velde, Tweehonderj. .Tubelfeest , bl. 73; Collot d'Escury, Holl. roem, A. II. 121, 122. A. IV. (2), 592, 593; J. C. de Jong e, Gesch. v. Neerl. Zeew., D. I. bl. 176; Kist en Royaards, Archly'', D. V. bl. 288 (2de serie) ; G r o e n van Prinsterer, Archives (Ind.); B e n t i v o­glio; Strada; Ab. Isselt; Cerisier; Bilderdyk; Luis­cius; Hoogstraten; Kok; Kobus en de Rivecourt. MONDTROMMEL (DE) gaf: Ben middel tegen de I Furmen, in N. Vad. Bibl. van We-tens. in 1803 , D. VII. St. 2 , bl. 359. Zie Holtrop 1. c. p. 232. MONE (JoHAN). In de kerk te Halle is het fraaije altaar,, een pronkstuk van beeldhouw- en snijwerk uit de XVIe eeuw, in 1533 door hem vervaardigd. Zie van Hasselt, Splendeur de tart en Belgique , p. 261; K ramm. MONENIUS (ARNoLD). Zie MOONEN (ARNOLD). MONETA (C. J. DE) gaf : Ben beproefd middel tegen de dollen hond8beet , in N. Vad. Biol. van freten8., 1801 , D. V. St. 2 , bl. 359. MONFORT (PIETER GERRITZ.) te Delft geboren , was een leerling van M i e r e v e 1 d en beoefende de schilderkunst tot uitspanning. Zie Immerz e el. MONTFOORT (JAN VAN) woonde in de lie eeuw te Brus­sel , was een bekwaam stempelsnijder , en heeft ook proeven zijner bekwaamheid nagelaten , zoo als een penning met de beeldtenis van Karel Alexander van C r o y, een op het St. Piet e r s klooster te Gend, ander° met de borstbeelden van koning Philips III van Spanje , en van koning P h lips IV en zijn gemalin Elisabeth van Bourbon en van de Aartshertogin de Infante Izabell e. De uitvoering zijner penningen is zeer keurig en heeft veel overeenkomst met den trant van K o e n r a a d Blok, zoo dat men vooronderstelt dat deze zijn leermeester zou geweest zijn. Zie Immerzeel. MONI (Louis DE) in 1698 to Breda geboren , ontving bet, eerste onderwijs in de kunst van v an K es s e l en B i set, ver­volgens van P hi lip van D ij k to 's Hage. Dezen volgde hij op zijn eerste reis naar Hasselt , vervolgens oefende hij zich in het teekenen en schilderen naar . het leven en het copieren van Gerard Do u. Door het bestwieren van dezen meester ver­kveeg hij bekwaamheid in bet schilderen van huisselijke of zoo­genaamde moderne stukjes. Ook schilderde hij eenige portretten. Een zijner verdienstelijkste sehilderijen een Komenijswinkel , werd bij Br a a m camp voor f 600, en bij Mr. Johan van der Marck twee keukens voor f 825 verkocht. In bet mu­seum to Weenen vindt men cen kabinetstukje van zijn penscel , voorstellende eene jonge keukenmeid die aan een open venter bezig is met nesters open to maken. Hij woonrle vele jaren te Leyden en overfeed aldaar in 1771. Zijn portret vindt men bij van Goo I. K r a m m bezit clrie geteekende portretten van dezen meester. Zie van Eynden en van der Willigen; Immerzeel; Kramm; Kobus en de Riveeourt. MONIKS of MONIX (J.) werd in 1606 te 's Hage gebo­ren , schilderde in den trant van G e r a r t s , doch zijne sehil­derkjen komen zeldzaarn voor , daar hij wed buitenslands arbeidde , en 13 jaren in dienst van den pans met teekenen en schilderen doorbragt. K ram m verrneldt van hem : Een krans net verschille2zde soorlen van bloemen. Een vogel. Volgens Kra m m is de teekening , voorstellende de overblijf­ sels van een tempel , waarhij andere gehouwen op een besloten plein met geboornte , die op zijn naam , doorgaat van Pi et e r Mo onin x. Hij overfeed te Leyden omstrceks 1686. Zie immerzeel; Kramm. MONIN (Gnus Du), word in 1565 to Beauraing in het Luxem­burgsche geboren. Omstreeks 1592 wvd hij kanunnik in de Cathedraal te Namen , en in 1603 liet hij voor zich zelven een gedenkteeken er in oprigten. In hetzelfde jaar verliet hij zijn kanunnikaat , trad in de orde der Jesuiten , en word rector der collegies to Namen en Luik. Hij overleed to Itijs­sel, waar hij prefet spirituel was , den 27 Sept. 1624 , in den ouderdom van 59 jaren. Hij sehreef : Sacrarium Leodiense , 16 1 S in piano. Sacrarium peranliqui Comilatus Namnrcensis ; in quo An­ fistites , Sancti , Sanctaeque istius provinciae , Canonicornm, et Canonicarurn collegia , nti el sexes utriusque Coenohia , alia- que avitae in sanctos el verse priscaeque in Deum religionis nostrorum monumenta compendiose recensentur. Lead. 1619, 12°. Hij hielp Arnold. de Rai s s e voor zijn Auctarium ad Natales S. S. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 31; De Raisse, Praef. ad Auctar. Molani ; Paquot, Mem. T. I. p. 622. MONIER (REMEUS DE) werd in 1590 de eerste predikant 's Heerej ansland. Volgens te Water was hij een man van zeldzamen geest. Hij week of van de drie hoofdpunten van 't formulier des doops , predikte zonder tekst voor te lezen , held een duistere predikatie over Amos V : 2 , 3 , 4 , gaf den zegen voor 't Psalmgezang enz. , 't geen ten gevolge had dat hij in onaangenaamheden met zijn kerkeraad kwam. Hij overleed in 1605 en werd opgevolgd door zijn zoon Jonas de Monier. Zie te Water; Ref. van Zeel. , b1. 254 , 256. MONNAVILLE of MONAVILLE (FRANs), portret- en his­torieschilder , werd to Brussel , volgens anderen te Antwerpen , ge­boren , begaf zich naar Rome , werd aldaar lid van het St. Lucas gild , en was o. a. voor prins Livio Odes c a l c hi werkzaam. Zijn Bentnaam was "de Jeught." Hij bloeide in de tweede helft der 17e eeuw. Men heeft van hem teekenin­gen met de pen met wit gehoogd. Zie K ramm. MONNEL (ANTHoNius) schreef : Solemnelen Requiem over de versierde Iftvaert der onsterfe­liicke iranssubstantiatie die M. Lamb. de Riicke , Pred. der Stadt Bergen op Zoom heeft willen houden , ghesonghen door Antonium Monnel , coster aan St. Afichiels tot Antwerpen in szjnen tijdt. Antw in de Plantynsch,e druckerie , 1631. Tegenschrift van : Wtvaert ende begravinghe van de Paepsche Transsubstantia­tie , nzitsg. oock van hare Misse , in 't aensien van Ileer Ma­theus de Beyc , Pastoer tot Halteren. Vertoont ende beschreven door Lambertus de Riicke Bed. des IL Be. te Bergen op Zoom. Rott. 1630. Zie Muller, Cat. v. Pamft. D. V. bl. 309, 313. MONNIER (PIERRE LE) , omstreeks 1552 te Pevele , tussehen Doornik , Orchies , Douai en Rijssel geboren , werd burger in de laatstgemelde plaats , en oefende er lang de be-trekking van Notaris uit. Toen hij 56 jaren oud was , deed hij een reis naar Italie. Hij vertrok 10 Maart 1609 van Rijssel reisde door Champagne , Bourgogne , Savoye , Pied­mont en het Milanesche , bleef zes maanden te Rome en Na­pels. Te Rome hoopte hij een bankier uit Rijssel te vinden , die hem het noodige geld zou geven om naar Jerusalem te gaan doch de dood van den bankier deed hem van dit plan afzien. Hij verliet Rome den 10 Maart 1610 , bezocht Loretto , vervolgens Padua , Verona en Trente en kwarn den 13 Junij te Rijssel terug , waar hij zijn notaris-ambt niet meer bekleedde , maar schoolmeester werd. Hij leefde nog in 1614 toen hij het volgende werk uitgat : Memoires et observations remarquables d'epitaphes , tom- beaux , colosses, obelisques , histoires , arcs lriomphaux, oral- sons , dictiers , et inscriptions , tant antiques , que modernes , veues et annotees en plusieurs titles et endroits , tans du Royaume de France , Duche et Comte de Bourgogne , Savoye, Piedmont , que d' Italie et d' Allemagne Avec acne briefue description des lieux d' aspect et inspection oculaire , sans y avoir este ayde de quelque lecture cosmographique , ny d'autre : qui pent servir de guide et grande addresse a tour voyageurs esdits quartiers. Lille 1612 , 12°. Uit eene elegie door Martin Trezel, med. dr. , ter zijner eere gemaakt , en achter dit werkje gevoegd . blijkt dat Mon n i e r nog verscheiden andere werken in poezij heeft geschreven , en een poeta non vulgaris moot zijn geweest. Zie Paquot, 1116n. T. I. p. 296; Foppens, Bibl. Bel g. T. II. p. 993. MONNIKHOFF (J.) was heelmeester te Amsterdam en behaalde in 1760 de eereprijs bij het legaat van J. S to 1p voor zijn verhandeling: Het noodzakelijk bestaan ran een Opperwezen betoogt alit het werkelijk bestaan van iet. Hij gaf in het licht : Werkluigkundige Samenstelling ler ontdekking van de bijzon­dere plaatsen , oorzaaken, kenteekenen, toevallen en genezingen der scheurssels of breuken. Amst. 1750 , 8°. m. pl. ibid. 1792 , 8c. Hij was een vriend en navolger van W. Deur h o f f , wiens Leven hij onder anderen beschreef. Op Cat. der &whs. van J. van Voorst bl. 39 komen voor : Deurhof. Het voorbeeld van verdraagzaamheid onder de Godlijke bezoekinge, vertoond in de Uytlegging en Verkla­klaring van het bode, Jobs , bewerkt in 1708-1715. Met voorreden betreffende Denrhoffs Leven en Schriften. .Na-reden betreffende het beletten der uitgave van het werk, en Registers door J. ill. (Amst. 1749). In fol. c. 6000 pag. Verklaaringe over 't XVIle Iloofddeel des Evang. van Joan­nes : of 't Hoogepriesterliik Gebed. Met voorreden van J. M. (Amst. 1745) in fol. 536 p. Op Cat. der handss. van Mr. H. W. Tydeman , bl. 57 komt voor : Mo2znikhol , Beschrijving v. h. Leeven van Willem Deurho j. Gedenkschr. van zaaken na desz. overlifden tot aan het einde van 1744 weegens zijne schriften voorgev., inzond. de Vitley­ging en Verklaaring v. h. Boek Jobs. Vit eyte beschijden op-maakt (1777) (33) en 501 pp., 4°. Alonnikhoff. Beschrijving v. h. leeven van Willem Deurhof , mitsg. Gedenkschr. v. zaaken weegens zijne Schriften voorgev. (1777) 512 pp. met portr. , 40. Zie K i s t en Royaards, Archief , (eerste serie) D. V. bl. 151; Cat. Bibl. C. H. a Roy , T. IV. p. 1483, 1585; Cat. Bibl. de Grog, p. 196; Arrenberg, 1V aamr. bl. 359; Boelcz. 1761a, bl. 24; Kunst -en Letterb. 1852 , D. II. bl. 369; K o b u s en de R i v e c o u r t. MONS (JAN BAPTISTE VAN) werd den 11 November 1765 to Brussel geboren. Te Campine leerde hij het weinige latijn dat men toen in Belgie onderwees , en zich daarna bij eenen apotheker op de beoefening der Pharmacie toeleggende , heeft hij zichzelven geheel gevormd. Zijne later uitgegevene werken toonen met welk een gunstig aevolg hij de natuur- en schei- b kundige wetenschappen beoefend heeft , en uit zijne briefwisse­ling met zoo veel geleerden in onderscheidene landen blij kt het duidelijk dat hij niet schier alle Europesche talen genoegzaam bekend was , om ze niet alleen te lezen , maar er zich ook verstaanbaar in uit te drukken. Het eerste werk door v a n Mons uitgegeven Essai sur lee principes de la Chimie anti­phlogistique , zag in 1785 het licht. Hij schreef het nog als apothekers bediende , want het was in 1787 dat hij , na een met roem afgelegd examen den rang van apotheker verwierf. Het is bekend , hoe in dien tijd de ornwentelingsgeest in Belgie heerschte. Hij bleef met zijn le vendige geaardheid niet vreemd aan de revolutionaire bewegingen , maar wijdde er zich met zulk een geestdrift aantoe dat hij weldra , van maje­steitschennis beschuldigd , in hechtenis werd genomen , en het was alleen aan zijnen jeugdigen leeftijd te darken dat hij het gevaar eener veroordeeling ontkwam. Maar ook bragten hem deze zelfde bewegingen met de Fransche geleerden in aanraking en werden zijne wetenschappelijke verdiensten door doze zoo gewaardeerd , dat toen Roberstot in Jan uarij 1795 als Franseh afgezant te Brussel aankwam , doze zich dadelijk tot hem vervoegde om zijnen raad aangaande eenige on derwerpen van algemeen nut in te winnen en hem eenige dagen later belastte met een wetenschappelijk onderzoek der Belgische mij nen , ten einde er den aard en den rijkdom van op to sporen. Toen Robers tot later het onderwijs in Belgie hooger wilde opvoeren , noodigde hij van Mons uit , hem een lijst toe te zenden van zoodanige personen , die zich , volgens zijn oord eel , met een gelukkig gevolg op de beoefening der weten­ schap toelegden , en hij , hieraan volgaarne bean twoordende , heeft door de uitkomst doen zien dat doze zaak hem zeer goed was toevertrouwd. In hetzelfde jaar werd te Brussel de Societe de modecine et pharmacie opgerigt , onder de zinspreuk : Aegrotantibus , en van Mons behoorde tot de vier leden der Commissie met de zamenstelling der wetten belast terwijl hij tevens tot Secreta­ris van het Genootschap werd benoemd en de vele Verhande­lingen , door hem in zijne vergaderingen voorgedragen , waarvan er sommige in het Recueil des Memoires gedrukt werken , kun­nen doen zien , welk een werkzaam en nuttig lid hij bij het­zelve geweest is. Verder werd hij in 1796 benoemd tot lid van het Institut to Parijs , en in 1797 tot hoogleeraar in de Schei- en Proefondervindelijke Natuurkunde aan de Centrale school van het Departement de la Dyle , terwijl hij terzelfder tijd de niet minder vleijende uitnoodiging ontving van de voor­naamste Fransche scheikundigen om deel to nemen aan de Redactie van de Annales de Chemie , destijds geredigeerd wor­dende door Fourcroy, Pelletier, Guyton, Vauq ue­1 i n en P r i e u r. In dezen voor de gerneenschap tusschen Duitschland, Frankrijk en Engeland zoo moeijelijken tijd bragt hij de werken der Fransche scheikundigen naar Duitschland en Engeland , terwijl hij tevens de Franschen met de proeven en ontdekkingen der vreemden bekend maakte. Een geruimen tijd leverde hij in de Annales de Chemie vertalingen uit onder­scheidene buitenlandsche Tijdschriften , zoo als die van C r e 1, B r u g n at elli, onzen landgenoot K a stelein en anderen. Zijn ijver , wel verre van te verflaauwen , groeide dagelijks aan , en toes zijn voorstel om de Annales de Chemie maande­lijks met een bijvoegsel to vergrooten niet kon aangenomen worden , besloot hij om zelf een wetenschappelijk Tijdschrift te Brussel uit to geven , waarvan dan ook het eerste nommer onder der titel van Journal de Chemie et de Physique in Oct. van 1801 in het licht verschenen is , een tijdschrift , dat al het belangrijke bevatte , wat destijds door de beroemdste ge­ leerden uit onderscheidene linden werd medegedeeld , en dat, schoon zijn uitgave door omstandigheden geheel onafhankelijk van den redacteur,, reeds na twee jaren gestaakt werd , een schat van geleerdheid bevat , die het doet bejammeren dat het schier geheel aan de vergetelheid is prijs gegeven , daar som­mige opmerkingen in hetzelve den schok tot verdere proefne­mingen konden hebben opgeleverd. Reeds sedert lang had van Mons zich ook op de beoefe­ning der geneeskunde toegelegd , en om zich meer uitsluitend aan zijne geliefkoosde studien te kunnen wijden , zag hij van de uitoefening der artsenijmengkunde of , en gaf hij zich in 1807 bij de Parijsche faculteit als geneesheer aan ; bijna te­gelijkertijd werd hem door de Universiteit van Helrnstad het diploma van doctor in de geneeskunde aangeboden. Reeds van zijn jeugd of had van Mons zich met een bij­zonderen ijver op de cultuur der vruchten toegelegd , en wel met een zoo gunstig gevolg , dat wij hoogstbelangrijke ont­dekkingen in dezen aan hem versehuldigd zijn , zoo zelfs dat hij reeds in 1795 voor zijne gewigtige mededeelingen eene opentlijke dankbetuiging ontving , en hem , van wege de Societe d' agriculture van het Departement de la Seine de gouden medaille werd toegekend voor den ijver en goede gevolg waar­mede hij zich op de vermenigvuldiging der varieteiten van vruchtboomen had toegelegd. Dergelijke eervolle onderschei­ding mogt hij ook van andere landen meermalen wegdragcn ; terwijl bovendien sommige zijner werken de eer der overzetting in onderscheiden talen mogten ten deel vallen en hij zelf , in het belang der wetenschap , ook vele werken van anderen ver­taald en meestal met zijne op- en aanmerkingen voorzien heeft. Toen , na de omwenteling van 1815 , koning Wille in I de Koninklijke Academie van Wetenschappen en Fraaije Letteren to Brussel , door den inval der Franschen vernietigd , weder herstelde , was van Mons een der eerstbenoemden , en geen wonder , want zijne wetenschappelijke betrekking tot de voor­naamste geleerden van Europa, het groote deel, dat hij ge­nomen had in het geheel nieuw scheikundig gezigtspunt en de ijver , met welken hij de Voltaisehe theorie verspreidde en ver­dedigde , hadden hem eenen zoo grooten naam doen verwerven , dat toen Pfaff zijne nieuwe electrische proeven aan de geleerde wereld vertoonde , van Mons hem verzocht om over Brussel to reizen , ten einde ze ook voor hem to herhalen ; ook vooral aan hem deelde van Marum en Paets van Troostwijk hunne ontdekkingen mede. Na de wederoprigting der Koninklijke Academie , volgde weldra de organisatie der Universiteiten en nu ook was weder van Mons een der eerst benoemde professoren , daar hem het hoogleeraarambt in de schei- en landhuishoukunde te Leu­ven werd opgedragen. Deze benoeming had echter voor hem zijue moeijelijke zijde , daar zij hem verpligtte , om zijne boom­kweekerijen , waaraan hij zoo vele jaren onvermoeid gearbeid had , en die thans uit 80000 boomen , meestal door hem uit zaad gekweekte pereboomen bestond , aan de zorg van anderen over te laten ; en ook had hij waarschijnlijk hiertoe nimmer besloten , zoo niet bijna terzelfder tijd twee hem zeer dieptref­fende sterfgevallen hem zijn verblijf te Brussel allertreurigst ge­maakt hadden , de dood zijner echtgenoote en van zijn jongsten zoon. Eerst was hij gehuwd geweest met jufvr. Coekelberg, die hij echter spoedig met eene eenige dochter uit dit huwe­lijk gesproten , door den dood moest verliezen , en zich in 1795 met jufvr. Diellen op nieuw in het huwelijk begeven hebbende , stied ook deze in 1815 , even nadat hij de jongste zijner vier zonen uit dit laatste huwelijk verwekt , had zien ten grave dalen. Mogten nu deze verliezen hem zijn vertrek naar Leuven dragelijk gemaakt hebben , zijne nieuwe betrekking aldaar gaf hem ook een voldoende afleiding om zich niet geheel , zoo als anders welligt het geval zou zijn geweest , aan zijn verdriet over te geven , terwij1 ook de nabijheid van Leuven en Brus­sel hem veroorloofde , om zijne bezigheden met de zorg voor zijne geliefkoosde boomen , ten minste gedeeltelijk , te vereeni­gen. Maar in 1817 ondervond hij andermaal een geweldigen schok , daar hij genoodzaakt werd den grond zijner boomkwee­kerij ter verfraaijing der stad , het bouwen van huizen en het aanleggen van straten of to staan. Wel nam hij zich nu voor, haar geheel naar Leuven over te brengen , doch , toen men hem gelastte , dat alles binnen twee maanden moest zijn opge­ruimd of dat het anders verbrand zou worden , was de tijd , die bovendien in de winter inviel , hiertoe veel te kort , to meer , daar onze geleerde slechts een gedeelte van den Zatur­dag met den Zondag ter zijner beschikking had om zich naar Brussel te begeven. Deze tijd liet hem dus niets anders toe dan om de kostbaarste boomen aan te teekenen en beschik­king to maken aangaande de overige ; naauwelijks kon hij gedeelte redden van hetgeen hij bezat , en nog bestond dit 2'-o -hoofdzakelijk uit entloten ; het overige werd verkocht of weg­gegeven. Van Mons huurde nu te Leuven een stuk grond van de stedelijke regering , bragt hierin de overblijfselen zijner kwee­kerij over en zettede op nieuw zijne zaaijingen en kweekingen met alien ijver voort; maar juist toen hij bij den toenemende bloei dezer nieuwe inrigting het vroeger geledene verlies begon to vergeten , werden op eenmaal al zijne vooruitzigten voor de toekomst vernietigd , en aan het weinige levensgeluk dat hem nog overig was , een doodelijke slag toe ,Yebragt. Het was na­melijk bij de oproerige beweging van 1831 dat zijne toenma­lige kweekerij door de ingenieurs als de geschikste plaats werd uitgekozen tot het aanleggen eener militaire broodbakkerij , en onverwijld werd een groot gedeelte der boomen weggehakt en de vruchten der overige aan den moedwil der voorbijgangers prijs gegeven. Intusschen verloor van Mons ook hierbij nog niet allen moed : hij huurde twee andere stukken gronds , om zijn jeugdig plantsoen van de 7 de , Bets en 9de achtereenvolgende voortteelingen te herenten. Maar nog had de vervolging Been einde : in 1833 werd op nieuw de boomkweekerij van v a n Mons als de eenige geschikte plaats tot aanlegging van eene gasfabrijk opgegeven , en . . . . thans was haar einde daar. Ondertusschen zette van Mons zijne wetenschappelijke stu­dien onafgebroken voort. Reeds in hetzelfde jaar, , toen zijne eerste boomkweekerij gesloopt werd , ondernam hij met de heeren B o r y de S t. Vincent en Drapiez de redactie der Annales generales des sciences physiques , in welke door hem een menigte stukken geplaatst zijn vooral ook over de cultuur der vruchten , met bij voeging van de afbeelding der nieuwe varieteiten , welke hij had verkregen. Toen hij in 1823 , door eene ernstige wonde aan het been het bed moest houden , maakte hij van deze rust gebruik tot de zamenstelling en uit­gave van eenen catalogus van vruchten , in welken ongeveer 2000 varieteiten voorkomen , en gaf hij tevens het hoofdbe­ginsel zijner theorie , met vele zijner handelwijzen van cultuur en zijne wijze van verzending in het licht. Na de ophetting der hoogeschool te Leuven ontving v a n Mons zijne aanstelling als hoogleeraar te Gend , waarvoor hij echter bedankte. Hij verkreeg zijn emeritaat en pensioen en werd kort daarna tot ridder van den Ned. Leeuw benoemd. In 1837 verloor van Mons den tweeden zijner zonen , en de smart hem hierdoor veroorzaakt , deed hem zijne overige dagen in afzondering doorbrengen , doch hij verwaarloosde zij­n e niet en tot het laatst van zijn leven hield hij er zich onafgebroken mede bezig. Een maand voor zijn dood keerde hij naar Brussel terug , doch een onweerstaanbare zucht dreef hem weder naar Leuven , waar hij 8 Sept. 1842 , in zijn studeervertrek door den dood werd overvallen. Hij had een werkzaam deel aan de zamenstelling der Phar­macopoea Belgica en werd later lid der Belgische Commissie ter zamenstelling eener Pharmacopee nationals. In 1821 ver­scheen zijn Materiei medicopharmaceuticae compendium , in 1821-1822 de tweede uitgaaf van zijne Pharmacopee manuelle, in 1800 in het licht verschenen met den titel van Pharmacopee usuelle , theorique et practique. Deze Pharmacopee manuelle , vond dadelijk een zoo grooten bijval dat de eerste oplage van 10000 exemplaren na weinige maanden werd uitverkocht , en zij in de Hoogduitsche taal tot driemaal werd herdrukt. Ook van de laatste uitgave van dit werk , de Pharmacopee universelle waren in 1842 Been exemplaren weer in den handel te ver­krijgen. In 1817 leverde van Mons eene Fransche vertaling der Pharmacopoea medici practici universalis etc. van S w e-d i a u r , en verrijkte haar met eene menigte aanteekeningen en bij voegsels. Wat zijne beoefening der Natuurkunde betreft , zoo hield hij zich in het bijzonder met de leer der electriciteit bezig. Als voorstander van het gevoelen van Franklin zoo ver­dedigde hij het in zijne Principes d'electricite ou confirmation de la theorie electrique de Franklin 1802 , ten aanzien van welk geschrift L i e b i g getuigde , dat hij er niet alleen de theorie van Franklin in verdedigde , maar ook het gevoelen van hen , die de aanwezigheid van twee elektrieke vloeistoffen aannamen , met krachtige wapenen bestreed. Ook over het onweder en de uitwerkselen , die het bij menschen en dieren kan voortbrengen , vinden wij van hem eene verhandeling in de Actes de la Societe de medicine de Bruxelles , terwijl zijne Memoire sur les brouillards de differentes natures vele opmer­kingwaardige zaken bevat. Vroeger maakten wij reeds melding van de Annales generates des sciences physiques door v a n Mons met Bory de St. Vincent en Drapiez in het licht gegeven. Vooral als scheikundige had van Mons grooten roem. Weldra was hij in den geest van L a v o i s i e r doorgedrongen en nam niet slechts een werkzaarn deel aan de verspreiding van het stelsel van dezen grooten man , maar trad ook opentlijk als zijn verdediger en wederlegger van de gevoelens der tegen­standers op, zoo als, onder anderen blijken kan uit zijne: Observations nouvelles sur la pretendue propriete du gaz azote d'entretenir la combustion. Hij was de eerste (lie in zijne aan­teekeningen op de Philosophic Chimique van Four c r o y , in 1784, de identiteit van het licht en de warmtestof heeft op­gegeven , een gevoelen , later ook op de electrieke en magne­tische stof door hem toegepast. Hierbij droeg hij eene nieuwe zienswijze voor aangaande den invloed , welken bet licht op de planten uitoefent. Veel heeft hij ook geschreven over de voortbrenging van warmte, over den eigenlijken aard der warmtestof en over Karen invloed op de eigenschap der lig­chamen ; voor dien tijd geheel nieuwe , en belangrijke gezigts­punten treffen wij aan in zijne Theorie de la Combustion 1802, vooral in zijn Lettre a Bucholz sur la formation des metaux en general et en particulier de ceux de Davy , ou essai de re­formation generale de la the'orie chimique 1810, ten aanzien van welke hij een brief van Be r z e I i u s ontving die door M e y 1 i n k in zijne verhandeling over van Mons is op­genomen. Van zijn jeugd of legde van Mons zich op de boomkwee­kerij toe, en reeds op zijn 22'te jaar ontwierp hij de gronden eener hoogst merkwaardige theorie , medegedeeld in l'Horticul­teur Beige , T. II. p. 203, en waarvan Poiteau getuigt dat zij een der geleerdste en meest nuttige ontdekkingen is , welke het genie in de laatste helft der 18e eeuw heeft aan bet licht gebragt. Later leverde van Mons nog menige belangrijke verhandeling in de Societe de Medicine to Brussel. In de Annales de physique generale heeft hij eene beschrij ving van de voornaamste varieteiten zijner vruchten medededeeld, in 1823 vervaardigde hij zijnen Catalogus , en in 1835 schreef hij het zoo belangrijk werk : Arbres fruitiers et leer culture. Behalve de genoemde werken heeft men van hem : Sur lee trois nouveaux corps chimiques , les metalloiluores, ?iodine et l'kuile detonnante de Dulong. Principes elementaires de chimie philosophiques , avec des applications generales de la doctrine des proportions determi­?zees 1818. ilorege de Chimie , e l' usage des lecons 1831-1835. Essai sur les principes de la theorie antiphlogistique 1785. Conspectus mixtionum Chemicarum, 1827. Preface et additions aux elements de philosophie chimique de Davy 1813-1816. Faits et vues detaches en rapport avec le differend sur cer­tains points de theorie chimique, dont la discussion rient &are entamee dans l' Academie des sciences de France. Vele stukken in bet Journal de Chimie et de Physique en in de Memoires de l' Academie de Bruxelles , o. a.: Memoires sur la reduction des alcalis en metal , T. III. 1823. Memoire sur quelques erreurs concernant la nature du chlore , et sur plusieurs nouvelles proprietes de l'acide muriatigue, T. III. 1823. Memoire sur une particularite dans la maniere dont se font les combinaisons par le pyrophore , T. VI. 1835. Memoire sur l'effacite des metaux compactes et polis dans la construction des pyrosphores , T. X. 1835. Acidum Azoto-Carbonicum, in Schei- , Artsenymenq , en Na­tuurk. Bibliotheek , door B. Meylink, 1830 , D. IX. N°. 6 bi. 291. Nieuwe bereiding van het Acidum Chromicum. Aid. 1828 , D. V. N°. 3 bl. 139. Over het Acidunz Crotonicum. Ald. 1861 , D. III. N°. 3 bl. 128. Bereiding van het Acid= hydriddicum. Aid. 1828 , D. V. N°. 3 bl. 135. Bereiding van het vloeibare Acidum hydrocyanicum. Aid. 1828 , D. V. N°. 2 bl. 138. lets betrekkelzjk het Acidum lacticunz. Aid. 1835 , D. XVI. N°. 7 bl. 13. Acidum melliticum. Aid. 1834 , D. XVII. N°. 4 bl. 200. Over de theorie van den tether. Aid. 1829 , D. VIII. N°. 3 bl. 121. lets over de Tether's. Medegedeeld door B. M e y 1 i n k. Aid. 1820 , 1). VII. N°. 5 bl. 256. lets over de .ether's. Nieuwe enz. 1838 , D. III. Junij bi. 82. Nog iets over de Aethervorming. Aid. 1835 , D. I. October bl. 126. Reagens voor illcalien en zuren in Schei- en Artsenijmeng. Ald. 1831 , D. XI. N°. 1 bl. 21. lets over de verbinding , welke de beide blaauwstofzuren: aci­dum cyanic= en acidum fulminicum met water aangaan , in Nieuwe Schei-Artsenijwerk en 2Vatuurk. Bibliotheek 1839 , D. Maart bl. 181. Over den staat der organische alcalien in de Kina soorten. Aid. 1827 , P. IV. N°. 2 bi. 71. Nieuwe akaloide in de overblijvende loot' na de crjstallisatie der Quinine. Medegedeeld door B. Meylin k. Ald. 1829 , D. VIII. N°. 2 bl. 67. Over he gebruik van den Alcohol , als een preservatief bij overgehaalde wateren. Ald. 1827 , D. IV. N°. 2 bl. 67. Werking .van den Alcohol op azijnzuur lood. Ald. 1833 , D. XIII. N°. 10 bl. 204. Ontdekking van eenen nieuwen Alcohol en eenen nieuwen aether , in N. Schei- enz. 1836 , D. I. Junij bl. 304. Alcohol bij de gesting van brood-deeg verkregen , in Schei­enz. 1827 , D. III. N°. 5 bl. 260. Over de onderlinge werking van Alcoholdamp en Zwaveldamp op elkander. Ald. 1830 , D. X. N°. 10 bl. 190. Over de bereiding der altheine. Ald. 1827 , D. III. N°. bl. 241. Ontdekking van valschen aluin , N. Schei. enz. 1836 , D. I. Junij bl. 308. Aluinaarde-metaal in Scheik. enz. 1827 , D. IV. N°. 3 bl. 130. Bereiding en eigenschappen van het Aluminium. Ald. 1828 , D. V. N°. 1 bl. 5. lets over de zoogenaamde amiden. Ald. 1833 , D. XVI. N°. 7 bl. 51. Bijzondere werking van de zoutzure ammonia op de azijn­zure soda. Ald. 1838 , D. IX. N°. 1 W. 5. Lets betrekkelijk het appelzuur. Aid. 1834 , D. VII. N. 6 bl. 304. Over het aqua phagadenica. Ald. 1827 , D. IV. N°. 3 bl. 231. Eenige scheikundige bijdragen nopens argylla , hydrargyrum , lapis infernalis , manas ammoniae et murias hydrargyri. Aid. 1831 , D. XII. N°. 8 bl. 69. Ben merkwaardiy verschijneel letrekkelijk het arsenik-zuur. Ald. 1833, D. X V. N°. 3 bl. 148. Bereiding van een zeer sterke azijn. Ald. 1826 , D. 11. N°. 4 bl. 233. Ids over den in 48 uren bereiden azijn. Ald. 1832 , D. XIII. N°. 4 bl. 1. Over de werking van de zoutstof bij eene door zwaveligzuur belette azijngesting. Medegedeeld door B. M e y 1 i n k. Ald. 1829 , D. VIII. N°. 2 bl. 64. Over Dobbereiner's azijnlamp. Ald. 1827 , N°. 3 bl. 262. Bereiding van het azijnzuur-ammoniak. Ald. 1827 , D. III. N°. 5. bl. 262. Zeer yeschikt middel om het onzijdig azzYnzuur lood van het onder-azijn-zuur lood to herkennen. Ald. 1827 , D. III. N°. 5 bl. 238. .dzijnzuur lood voor een zesde met zuur verzacligd. Ald. 1828 , D. V. N°. 1 bl. 11. Over het azijnzuur lood en loa•oxyde. Medegedeeld door B. Meylin k. Aid. 1829 , D. VIII. N°. 2 bl. 75. Bereiding van den balsamum opodeldoch. Ald. 1827 , D. III. N°. 3 bi. 244. Bereiding van eenen doorschijnenden balsamum opodeldoc ft, welke bijna onyekleurd is, en door ouderdom niet troebel wordt. Aid. 1828 , D. V. N°. 1 hi. 1. Lets betrekkelijk het benzazuur. Aid. 1834 , D. XVII. N°. 6 bl. 305. N. Scheik. enz. 1835 , D. I. October bl. 122. Bereiding van een salpeter-zuur bismuth, hetwelk een aan- zienlijk praecipitaat Levert. Aid. 1832 , D. XIII. N°. 5 bl. 243. Bi-sulphuretum Perri en bi-sulphuretum stanni , Aid. 1 334 , D. XVII. N°. 5 bl. 255. Bi•sur-sulphas sodae. Aid. 1832 , D. XIII. N°. 5 hi. 246. Over de bleeking van het was door de zoutstof. Aid. 1827, D. III. N°. 5 hi. 255. Over de voortteeling der bloedzuigers. Aid. 1827 , D. IV. N°. 2 bl. 70. Middel om gezogen hebbende bloedzuigers van derzelver bloed to ontlasten en ten gebruik ?ceder geschikt to maken. Aid. 1328 , D. V. N°. 1 bi. 21. Over den borax als een lucid blank makend middel. Aid. 1827 , D. III. N°. 5 bl. 252. Varieteit van den borax. Aid. 1828 , D. V. N°. 1 bl. 1 9. lets over het borax-zuur. Aid. 1834, D. XVII. N°. 3 bi. 142. Over de werking van den brandewijn op den azijn. Medege­deeld door B. Meylink, 1829 , D. VIII. N°. 2 bi. 61. Over het bromium , zonder aether. Aid. 1827 , D. I V. N°. 2 bi. 64. Middel om at het bromium uit de zout•looy to verkrijgen. Aid. 1826 , D. III. N°. 2 hi. 59. Over de vooronclerstelde gelijklijdige verbinding van het bro­mium met het indo-chlorium. Aid. 1826 , D. III. N°. 2 hi. 64. Lets over de ontleding van met bromium bezwanyerden aether door kalk of bitteraarde. Ald. 1828 , D. V. N°. 5 bl. 242. Over de bijtendmakiv der potasch. Aid. 1826 , D. III. N°. 1 bi. 466. Over de aanwezigheid van olie in den bast en den wortel van den calamus aromaticus. Aid. 1827 , D. III. N°. 5 bi. 259. Over , door deszelfs vlugheid zeer merkwaardig chloruretum manyanesium. Aid. 1827 , D. IV. N°. 5 bl. 241. Bereiding van cinnaber langs den natten weg. Aid. 1833 , D. XVI. N°. 7 hi. 16. Beschrijving van eenen colorimeter en hoe men denzelven ye­irniken moet. Aid. 1828 , D. V. N°. 3 hi. 1 49. Bereiding en nitwerkselen van de conine. AK 1828 , D. V. N°. 3 bi. 144. 63 ing van een nieuw alcaloide (cynapin). Ontdek kAid. 1827 , I). IV. N°. 3 bi. 135. Over de Cyodine. Aid. 1828 , D. V. N°. 1 bi. 16. Nieuw voorschrift ter bereiding van het deutoxydumbarii. Aid. 1827 , D. IV. N°. 5 bl. 246. V oordeelige bereiding van het donderzilver. Ald. 1827 , D. IV. N°. 2 bl. 62. Over de dracine. Ald. 1828 , D. V. N°. 1 bl. 16. Ben blaauw yekleurd vocht , zich ontlastende nit de wonden, veroorzaakt door empl. eantharid. Ald. 1832 , D. XIII. N°. 1 bi. 4. Over de yallas chinici. Aid. 1828 , D. V. N°. 1 bi. 14. Nieuw voorsehrift ter bereiding van het yalnotenzuur. Ald. 1827 , D. IV. N°. 5 b1. 251. Gas-earbonico-sulphuratum. Aid. 1827 , D. IV. N°. 3 bl. 129. ilanmerkingen over de verschiinsele2z van het galvanismus of de dierlijke eleetrieiteit , in Nieuwe Seheik. Bibl. , 1800 , D. III. bi. 31. Over de werkiny van yond op zilver, , in Verh. d. Maats. v. '1 Nut van 't 41g., 1833 , D. XVI. N°. 10 hl. 205. Goud-zouten , in Seheik. enz. , 1830 , D. IX. N°. 6 bl. 393. Zuivering van den honing. Ald. 1827 , D. IV. N°. 3 bl. 129. Iets over de vorming van den hout-azijn. Aid. 1830 , D. X. N°. 11 bl. 241. Over het hydraat van carbonato-sub-carbonas ammoniae. Aid. 1834 , D. XVII. N°• 1 bi. 2. Bereiding van de hydriiidas polassae. Aid. 1828, D. V. N°. 1 bl. 2. Bereiding van hydroyenium sulpharatum, hetwelk niet tot het minste vrij-waterstof bevat. Ald. 1827 , III. N°. 6 b1. 299. Over het hypo.sulphis zinci. Medegedeeld door B. M e y­1 i n k. Ald. 1829 , D. V. N°. 1 bl. 3. Middel OM de blaauwe kleurstof to bepalen , welke de in den handel voorkomende indigo bezit. Aid. 1827 , D. IV. N°. 5 bi. 243. Over de ?Perking van het indium op het acidunt fluo-soleoieum. Ald. 1828 , D. V. N°. 3 bl. 133. _Ward= arsenici. Ald. 1828 , D. V. N°. 3 bi. 137. Ioduretum hydrargyri nativum, in Amerika yevonden. Aid. 1828, D. V. N°. 1 bl. 11. Over het peel idduretum potassii to ontkleuren. Ald. 1827, D. IV. N°. 3 bl. 130. Lets over de bereidiny van het poeder van James. Ald. 1832 , D. XIII. N°. 1 bi. 5. Scheikundige waarnemingen bevattende: een seheikundig onder­zoek van jenever ; over de werking van zuurstof op indigo ; bereiding van oliemakend gas ; de werking van kool op eene oplossing van potasch en azzjnzuur ; over kermes minerals en kwikza Ald. 1832, D. XIII. N°. 4 bl. 181. Over de zcerking van den over-phosphorzuren kalk op rood koper. Ald. 1835 , D. XV. N°. 3 bl. 147. Waarneming omtrent de verbinding van overzuurden zoutzuren kalk , met phosphorzure ammoniak. Ald. 1836, D. II. N°. 4 bl. 231. Over de bereiding van den zoutstofhoudenden kalk en zout­ stofhoudende soda. Ald. 1827, D. III. N°. 5. bl. 271. lets over het zwavelzuur-kalk-hydraat, in N. Scheik. enz., 1837, D. II. Maart bl. 123. Over de kamfer-olie, in Scheik. enz. , 1831, D. XI. N°. 5. Benige scheikundige bijdragen over kamfer-olie , over de verandering van zuringzure aether en mieren- aether , over twee nieuwe pyrophori enz. Ald. 1833 , D. XV. N°. 5 bl. 249. Over de aanwezigheid der kelpstof in levende dieren. Aid. 1827, D. III. N°. 5 bl. 254. Over eene nieuwe verbinding der kelpstof. Aid. 1826, D. II. N°. 6 W. 319. Over eenen nieuwen verzuringsgraad van de kelpstor. Aid. 1828, D. V. N°. 3 bl. 130. lets met betrekking der ontleding van het kelpstojhoudend potasch-metaal , door zwavelzuur-koper oxyde. Ald. 1828, D. V. N°. 5 bl. 243. Over een ontkleurd kelpstottincluur. Ald. 1831, D. XI. N°. 1 bl. 20. lets over de bereiding der kermes minerale. Ald. 1834, D. XVII. N°. 3. Over de kermes-minerale. Ald. 1830, D. IV. N°. 4 bl. 167; 1831, D. XI. N°. 3 bl. 119, N°. 5 bl. 245; 1832, D. XIII. N°. 5. bl. 241; 1834 , D. XVII. N°. 4 bl. 197; N. Scheik. enz., 1838, D. III. Junij bl. 80. Nog iets over de bereiding van het koolstofoxyde. Ald. 1 833 , D. XV. N°. 4 bl. 198. Over de vloeibaarmaking van het koolstofzuurgas. Ald. 1834, D. XVIII. N°. 7 bl. 3. lets over het zwavelzuur koper. Ald. 1834, D. XVII. N°. 8 bl. 145. Eenige belangrijke waarnemingen betrekkelzjk den invloed der koude op verschillende bereidingen. Ald. 1830, D. IX. N°. 2 bl. 93. lets over den aard der in zeer olden wijn gevondene kristal­len. Ald. 1830, D. X. N°. 7 bl. 4. Middel om de in water moeijeliik oplosbaar zijnde ligchamen to kristalliseren. Aid. 1827, D. III. N°. 5 bl. 261. lets over de kunst-kamfer. Aid. 1830, D. IX. N°. 2 bl. 100. Over de werking van het kwik op het arsenik-metaal. Aid. 1831, D. XII. N°. 9 bl. 123. 63* Over de bevrieziny van he kwik. Ald. 1827, D. IV. N°. 3 bl. 128. lets over het zoutzuurkwik , in Scheik. enz. , 1835 , D. I. October bl. 124. Bereidiny van he zwavelzuur kwikoxyde, in Scheik. enz., 1832 , D. XIII. N°. 5 bl. 244. Forming van de kwik-salpeter en kamfer-aether , in N. Scheik. enz., 1837 , D. II. Maart bl. 122. Bereidiny van he lactucarium, in Scheik. enz., 1828 , D. V. N°. 3 bl. 145. Bereidiny van een laudanum liquidum zonder noacotine. Ald. 1827 , D. IV. N°. 5 b1. 250. Ben nieuw scheikundiy zamenyesteld liychaanz. Ald. 1826 , D. II. N°. 6 1)1. 322. Lets over den aard der yeoryaniseerde liychanzen. Ald. 1830 , D. X. N°. 10 bl. 183. Lets aanyaande de hyyrometische werkiny van eeniye plant­aardiye liycharnen en van de dierlijke 6laas. Ald. 1831 , D. XI. N°. 5 bl. 239. Over de nederplofliny van het lood door zwavelzuur en zwa­velzure zouten , en de oplosbaarheid van het zwavelzure lood 6ij eeniye liychamen. Ald. 1828 , D. V. N°. 1 bl. 15. Over de werkiny , welke het water 6ij de bereidiny der lood­pleister uitoefent. Aid. 1823 , 1). II. N°. 4 bl. 231. Over de luchtsteen, in N. Scheik. enz. , 1835 , D. I. Octo­ber bl. 123. Bereidiny van het manyanesas potassae , in Scheik. enz., 1835 , D. XVI. N°. 7 bi. 15. Bereidiny van het meconas aryenti, in N. Scheik. enz., 1836 , D. I. Junij bl. 309. Ids over het mecomium.zuur , in Scheik. enz. 1834 , D. XVII. N°. 3 bl. 146. Gemakkelzjke bereidiny van het meconiumzuur , en middel orn een zeer klei9ze hoeveelheid heulsap to ontdekken. Aid. 1827 , 1). IV. N°. 5 bl. 269. lets betrekkelijk het mercurius praecipitatus albus. Ald. 1830, D. IX. N°. 6 bl. 287. Ontdekkiny van drie nieuwe metale2z in de platina van het Ural-geberyte. A Id. 1827 , D. 1V. N°. 3 bl. 135. lets over eeniye mierenzure zoulen. Ald. 1830 , D. IX. N°. 7 bl. 9. Lets aanyaande de bereidiny van den murias hydrargyro-anz­moniacale. Ald. 1844 , D. XVII. N°. 3 bl. 144. Over eene nieuwe verbindiny der naphtaline. Ald. 1828 , D. II. N°. 6 bl. 321. Zeer yeschikt kenteeken om de narcotine van de morphine to onderscheiden. Ald. 1828 , D. V. N°. bi. 20. Eenlye eiyenaardiye ajzonderheden, betrekkelijk verschillende soorten van nevel , uit he Fr. door B. Me ylin k. Zutphen 1830, 8°. Over de yelijktijdige bereidiny van de nitras strychnine en de nitras brucine , in Scheik. enz. , 1828 , D. V. N°. 1 W. 12, Over het oleunz sinapi. Aid. 1833 , 1). VI. N°. 10 bl. 201. lets betrekkelijk ae verbrandiny van het oliemakend gas. 4\ ld. 1130 , D. X. N°. '8. bl. 63. Over de opperhuid (epiderme) van den berkenboom , en over he yebruik dat van dezelve kan yemaakt worden. Ald. 1828 , 1). V. N°. 1 bl. 21. Bereidiny van een volkomen zuiver oxydunz zinci. Ald. 1827 , D. III. N°. 5 W. 246. Bijzondere kristallisatie van de platina. Ald. 1834 , D. IX. N°. 6 bl. 298. Jets betrelende de phosphor. Ald. 1831 , D. IX. N°. 1 bl. 6. Jets over de herstelling van den phosphor nit den dubbel over-phosphorzuren kalk (bi-sur-phosphate de chaux). Ald. 1830, D. X. N°. 7 bl 1. lets over het brandig phosphorzunr. Aid. 1830 , D. X. N°. 10 bl. 185. Middel om planten , welke , doordien zij te tang uit den grond zijn yewees't verfensd zijn , weder frisch le waken. Ald. 1828 , D. V. N°. 1 bl. 25. Ontplojende platina. Ald. 1830. D. IV. N°. 6 W. 295. Nog iets over het gebruik dat Dobbereiner van het platina Puma& Ald. 1827, D. III. N°. 3 bl. 126. Over he smeedbaar maken van platina. Medegedeeld door B. Meylin k. Ald. 1829, D. VII. N°. 5 bl. 253. Platina-spons. Ald. 1827 , D. III. N°. 3 bL 127. Over een bijzondere soort van zwavelzure potasch. Ald. 1828 , D. V. N°. 1 bl. 9. Verbeterd voorschrifl ter bereiding van het potasch metaal. Aid. 1827 , 1). III. N°. 5 IA. 259. Purper van Cassius. Ald. 1833 , D. XVI. N°. 7. lets over den pyrophorus. Medegedeeld door B. M ey li n k. Ald. 1829 , D. VII. N°. 6 IA. 199. Ben nieuw pyrophoor , zonder vuur bereid. Aid. 1830 , D. IX. N°. 6 bl. 292. Middel om te bepalen hoevrel quinine verschillende kina-soor­ten bevallen en gemakkekke wijze om kinazure quinine en cin­chinine zouten le rerkrijgen. Ald. 1827 , D. IV. N°. 2 bl. 73. lets over de kleursverandering van den rabarber , door ver­menging met kreeftsoogen. Aid. 1830, D. X N°. 7 bl. 13. Verhandeling over het rhus radicans. Naar he li7ransch, in Nieuwe Vaderl. Bibliotheek van Wetenschap , .Kunst en Smaak. 1802 , D. VI. St. 2 bl. 70, 106. Rottekruiddamp werkt niet doodelijk , iri N. Scheik. enz. , 1835, I). I. October bl. 125. Over den waren as rd der rottekruid krislallen, in Scheik. enz., 1826 , D. II. N°. 6 bl. 317. Verandering van de Nalicine in een nieuwe soort van benzoe­radikaal, in N. Scheik. enz., 1838 , D. III. Junij bl. 78. Bereiding der salicine uit salix alba , in Scheik. enz., 1834 , D. XVII. N°. 3 bl. 147. Nienwe voorschrift ter bereidiny van den salpeterig-aelher. Ald. 1827 , D. III. N°. 5 bl. 266. Wederkeerige werkiny van het salpeterig zuur en he ammo­niak. Ald. 1827, D. IV. N°. 3 bl. 126. Een zeer gevoelig herkenmiddel voor het salpeterzuur. Ald. 1827, D. V. N°. 2 bl. 68. _lets over he salpeterzuur , in N. Scheik. enz. , 1835 , D. I. April bl. 33, Julij bl. 105. Opmerkelijk verschijnsel bij de overhaling eens mengsels van salpeterzure potasch, over bruinsteen-oxyde en zwavelzuur , in Scheik. enz., 1834 , D. XVIII. N°. 9 bl. 122. Wederkeerige werking van de salpeterzttre potasch en het zoutzuur ammoniak. Ald. 1827 , D. IV. N°. 3 bl. 123. Bewaring van zure sappen. Aid. 1827 , D. IV. N°. 2 bl. 65. ilerstelling van he selenigzuur in selenium , door melalen. Ald. 1827 , D. IV. N°. 5 bl. 248. Nienwe yraad van verzuring van het selenium. Ald. 1827 , Ald. 1827 , D. IV. N°. 3 bl. 138. Lets aangaande de bereidiny van selenium-stikstof. Ald. 1834 , D. XVII. N°. 6 bl. 308. Bereiding van siroop uit aardappelenmeel. Ald. 1834 , 0. XVII. N°. 3 bl. 148. Eene nieuwe stof in de inlandsche slaapbollen. Ald. 1827 , D. IV. N°. 2. bl. 69. Over de kristalvormige stof nit den smeerwortel (symphyluin oflicinale). Ald. 1828 , I). V , N°. 1 bl. 18. Over de bereidiny van de onzijdige koolstofzuur soda. Ald. 1830 , D. X. N°. 10 bl. 187. Voordeeliye bereidiny van den spiesylans honing , in N. Scheik. enz., 1835 , D. I. October bl. 125. Bijzonder verschijnsel bij de bereidiny van den spiritu,s nitri dukis. Ald. 1833 , D. XVI. N°. 7 bl. 14. Bereiding van zuivere stikstof: Aid. 1827 , D. III. N°. 5 bl. 243. Over eenige stikstof-verbindingen. Ald. 1834 , D. XVII. N°. 1 bl. 4. Eene nieuw ontdekte organisch,e slot in den bast des wortels van den appel- en peerboom , in N. Scheik. enz. , 1835 , D. I. Julij hi. 106 , October bl. 121. Middel ter held6rmalcing der stropen. Aid. 1827 , D. IV. N°. 2 bl. 71. 990 Ietz over het sub-carbonas ammoniae. Ald. 1833 , D. XV. N°. 4. bl. 197. lets over het zuiverbijlend sublimaat. Ald. 1831 , D. IX. N°. 1 bi. 19. Verandering van suikerzuur in wijnsteenzunr , in N. Scheik. 1837 , I). II. Alaart bl. 121. Middel om zich van de zuiverheid der sulphas chinini to verzekeren. Ald. 1828 , D. V. N°. 3. bl. 144. lets over het sulphureturn ammoniae hydrogenation. Mede­gedeeld door B. M ey lin k. Aid. 1829, D. VIII. N °. 2. bl. 66. lets over het yekristalliseerd super-tartras aetherewn , in N. Scheik. enz. , 1 3 6 , I). II. Sept. bl. 38. Syrupus pram persicorum, in Scheik. enz., 1827, D. IV. N°. 2 bl. t17. Bereidiny van syrupus papaveris albi e sum dilulo. Ald. 1827 , 1). IV. N°. 2 bl. 61 , N°. 3. bl. 121. Over de bereicliny can de ckridale. Ald. 1827 , U. III. N°. 5 bl. 231. Lets over het turbithurn minerale. Ald. 1831 , D. XI. N°. 2 bi. 74. Valeriaan aether, in N. Scheik. enz. 1838 , D. HI. Junij hi. 84. Over het gasvormiy vloeispath-chrorniumzuur , in N. Scheik. 1826, D. II. N°. 4 bl. 127. Over de werkiny van de warmte op het zink-oxyde, in N. Scheik. 1835 , I). 1. April hi. 35. lets over het in verdende lucht bevrozen water , in Scheik. 1632 , D. XIII. N°. 5. bl. 245. Over Dobbereiners zuiver water-stol. Ald. 1827 , D. III. N°. 3 bl. 125. Onderzoek der zoete wijn-olie. Ald. 1826 , 1). II. N°. 6 bl. 320. Raffineriny van den um:insleen-room in Italie. Ald. 1827 , D. III. N°. 5 bl. 253. lets over het wijnsteenzier. Ald. 1834 , D. XVIII. N°. 8 W. 61. Daarslelling van het wiinsteenzure spiesylans. Ald. 1830 , D. X. N°. 10 hi. 181. Nog ids over den vasten staat van het ifs in het luchtle­dige. Aid. 1833 , D. XV. N°. 3 bi. 140. Lene nieuwe verbindiny van het ijzer met youd. Medegedeeld door 13. Mey lin k. Aid. 1829 , .D. VII. N °. 5 bl. 255. Scheikundige wawnenzingen weyens de verbranding van ijzer. Ald. 1832 , 1). XIII. N°. 2 bl. 71. Over de vorming van een bijzonder iizerzont. Ald. 1826, D. II. N°. 6 bl. 318. Eenvoudille wiize onz zetsels to droogen. Ald. 1834 , D. XVII. N °. 4 bl. 199. Over de werkiny der zink op het acidum sulphuricum abso­lutum. Ald. 1830 , D. X. N°. 8 bl. 61. Over de werking van het zout , bij de zoogenaamde inzouting van verschillende ligchamen. Ald. 1831 , D. XI. N°. 1 bl. 17. Over een aijzondere 800rt van zout-aether , in N. Scheik. 1836 , D. II. September bi. 86. Nieuwe bereidingswiize der zout-aether , in Scheik. enz., 1 833 , D. XV. N°. 4 bl. 198. Over eenige verbindingen van de zoutstof. Ald. 1827 , D. III. N°. 3 bl. 119. Over de ontleding der onzijdige koolsto,fzure zouten door gezwaveld waterstofgas. Medegedeeld door 13. M e y 1 i n k. Ald. 1829, D. VII. N°. 5 bl. '258. Over de werking der zoutstof op den vloeispaatzuren kalk. Medegedeeld door B. Meylin k. Ald. 1829 , 1). VII N°. 2 bl. 76. Over den invloed van de zoutstof op den alcohol. Medege­deeld door B. Me ylin k. Aid. 1829 , D. III. N°. 2 bl. 76. Bereiding van den zoutstof aether , en eenige opmerkizzgen over de aethers in het algenzeen. Ald. 1827, D. IV. N°. 1 bi. 25. Over het zoutstof-hyth.aat. Medegedeeld door B. M e y 1 i n k. Ald. 1829 , D. VII. N°. 1 bl. 2 , N°. 2 bl. 74. lets betrekkelijk het zoutzuur. Aid. 1830 , D. IX. N°. 1 bl. 7. Bijzondere uitwerkselen, welke de minerale zuren , onder zekere omstandigheden , bij het koper veroorzaken. Ald. 1828 , D. V. N°. 3 bl. 143. lets over de vette zuren. Ald. 1834 , D. XVII. N°. 4 bl. 201. lets betrekkelijk de zurig-aether. Ald. 1834 , D. XVII. N°. 6 bi. 301. Over de oplossing der onder-zoutstofhoudende zwavel in onzij­dig zoutstofhoudend en over-zoutstofhoudend arsenik. Aid. 1831 , D. XI , N°. 1 bl. 15. Over het gestold zwaveligzuur. Medegedeeld door 13. M e y­1 i n k. Ald. 1829 , 1). VII. N°. 1 bl. 1. Werking van het zwaveligzuur-gas op het haltwatervrij zwa­velzuur , in N. Scheik. enz. 1837 , D. II. Maart bl. 122. Over de werking van het zwavelzuur op den alcohol , in Scheik. enz. , 1 827 , D. ITT. N°. 4 bl. 197. Over de verandering die plaats &Men door de werking van het zwavelzuur op den alcohol. Ald. 1828 , D. V. N°. 3 Li. 141. Over de werking van het zwavelzuur , op een mengsel van arsenikoxyde en zoutzure soda. Ald. 1831 , D. XII N°. 9 bl. 121. Watervrij onzijdig zwavelzuur ammoniak. Ald. 1827 , D. III. N°. 3. bl. 127. Zijn zoon Louis Augustus Ferdinand was generaal in Belgische dienst , zijn broeder Theodore een beroemd regtsgeleerde. Zie B. Meylin k, Levensb. van wijlen den Hoogl. .T. B. Mons , door B. Meyling in Kunst- en Letterb. 1846 , D. II. bl. 196 , 202 , D. II. 218; H o l t r o p, Bibl. Med. ac Chin 232, seqq. ; Liebig, Hist. philosophique der progres de la physique , T. IV. p. 173 ; L. A. J. Qu etelet, Notice historique sur S. B. v. M. Brux. 1843 12'; J. S. S t as , Notice historique sur S. B. v. M. Brux. 1843 8 °. Annaaire de 1'Acad. Royal de Brux. 1843 p. 177 A. Porteau, Notice nOcrol. et huistorisq. sur Mr. v. M. Annales de la Societe d' Horticult. de Paris T. XXI , p. 282 ; Le Liure d'or de l'ordre de Leopold, T. II. p. 356 , l'Horiticulteur Beige T. II. p. 201 ; Nouv. Diss. Genor. MONS (THOMAS) schreef : Quodlibet mayistri Thomae Montis medici et astrologi de significationibus coniunctionum superiorum planetarum que erunt wino MCVCCC et XXIIII in Februario. Per eundem ex di­uersis auctoritatibus collectum ac responsum in alma Univer­sitate Louaniensi in scolis artium. Achteraan : Impressum est hoc opusculum Antverpie in aureo missali per Adrianum Bergum Anno IJomini 1522 die decima Octobris , 4°. MONSENUS of MENSENUS (JOHANNES) werd omtrent den aanvang der 16e eeuw te Amsterdam geboren , legde zich op de letteren , vervolgens waarschijnlijk te Keulen op de god­geleerdheid toe. Hier werd hij licentiaat in de theologie en bragt er het grootste gedeelte van zijn leven door. Zijne schriften doen hem als een ijverig voorstander der Itoomsche kerkleer kennen. Volgens J ö c h e r was hij hoogleeraar te Douai. Hij schreef : De loco ab hac vita purgatorio , oratio Coloniae habita. Colon. 1540 , 12°. Obscurorum aliquot sacrae scripturae locorum, per alias ejus­dem Divinae scripturae sententias clariores luculenta interpre­tali°. Colon. 1540 , 12°. Finitiva scriptis e Canonicis Decisio , ab Apostolorum venire consuetudine, populo sub panis tantum specimine sacrain synta­xim esse tribuendam. Colon. 1546, 4°. Zie Sweertii, Ath. Belg. , bl. 453 ; V a 1. Andreas, Bibl. Belg. P. 542 ; Foppens, Bibl. Belg. , T. II. p. 907; Pontanus Libr. II. C. 28 p.261; Paquot, Mem. T. I. p. 659; Wagenaar, Amst. D. XI. bl. 202; Glasius, Godgel. Nederl. ; Joeher. MONSESZ. (DIRK), dapper matroos. Toen schipper Koenc in 1691 , op de trust van Portugal door drie Algerijnsehe root vers werd overvallen , verdedigde hij zich tot dat hij er 't le­ven bij inschoot. Nu nam Dirk Mon s c s z. , na ook de oppertimmerman gedood en de opperstuurman zwaar gekwetst waren , 't bevel op zich. Immer gereed om eer in de lucht te springen clan zich over te geven , had hij 't geluk den vijand te doers wijken , na een gevecht van een geheelen dag , in 't welk de Algerijnen 100 man verloren. Zie Nederl. Helderd. ter zee , D. II. bl. 737--739; van Wij n op Wagenaar, D. XVI. bl. 62; J. C. de Jonge, Neerl. Zeetvez. , D. IV a. bl. 292. MONSTER (FREDERIK UNICO , Baron VAN) , Luitenant-gene­raal in Nederlandschen dienst , onderscheidde zich in de Postern oorlog in Vlaanderen. Hij maakte zich onder anderen van Orchies meester. 7ie Bosscha, Nederl. Heldend. te land , D. III. bl. 55, 62. MONSTER (GERARD VAN) , een Hollandsch Edelman , trok in 1168 met graaf Floris III tegen de West-Friezen te velde (loch , net eenige anderen , tegen 's graven zi . , vooruit gereisd zijnde , vielen zij in Schagen en brandden het plat. De Friezen middellerwij1 op hunne loer liggende , sneden hull den pas naar het Bros des legers of , waardoor een fel ge­vecht ontstond , in hetwelk onder anderen Gerard van M o n­ster sneuvelde. Dit had plaats den 22 Januarij des gezeg­den jaars. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. III. bl. 261 en 262. IVIONSTRELET (ENGUERRAND DE), in de XVe eeuw te Kamerijk , dat toen tot Nederland behoorde , nit eon adelijk geslacht geboren , vervolgde de chronijk van I` roisar t. lie titel van zijn werk is: Chronique Enguerrand de Monstrelet. Gentilhomme , jadis demeurant a Cambray en Cambresis. Contenant les cruelles !per­res civiles entre les maisons d' Orleans et de Bourgogne , l'occa­pation de Paris et Normandie par les Anglois l' expulsion d'iceux et autres chosen memorables advennes de son temps en ce royaume et pays etrangers. Histoire de bel exemple et de grand Iruit aux Francois. Commencant l'an 1400 on flail celle de Froissart et finissant en l'an 1407 peu outre le Commen­cement de cello de Messire Philippe de Comine (titel der uitga­yen 1603). Dit werk is eerst uitgegeven te Parijs bij V isa r d zonder jaartal daarna in 1512 , 1518 , 1572 door Denis Sauvage, 1595 en 1603 , altijd te Parijs in drie deelen in folio , laatstelijk in de Collection des Chroniques par J. A. B u c h o n , Paris 1824 et suiv. , in welke verzameling M o n-s t r el et even als Froissart 14 deelen beslaat. Ook thaakt hij een deel uit van het Pantheon Litter. Paris 1842. Ofschoon blijkens den titel dit vervolg tot 1467 loopt , is echter that's het gevoelen aangenomeri dat Monstr el e t zelf het slechts tot 1444 gebragt heeft , en dat het overige er door eenen andere misschien Jacques de C l e r c q is bijgevoegd. Volgens d e Wind heeft Monstrelet zich vele moeiten gegeven om de gebeurtenissen naauwkeurig te onderzoeken en was daarover in gestadige briefwisseling met de aanzienlijken van zijnen tijd. Hij heeft zijne geschiedenis met vele echte staatsstukken en brieven van vorsten verrijkt. De meeste schrijvers prijzen zijne waarheidsliefde en goede trouw doch alien komen over een dat hij eenizins partijdig is over het huis van Bourgondie. Zijn stij1 is eenvoudig, maar niet vrij van langdradigheid. Volgens C a r p e n t i e r overleed hij in 1453 te Kamerijk. Zie Bibl. Univ. ; Bibl. Biogr. ; Bibl. getter. ; Bayle, Diet. Hist. et Grit. ; Brunet, Manuel du libraire , T. II. p. 507 ; D a c i e r , Mem. de l'Acad. des Inscript, T. XLIII. p. 560; Carpen tier, Hist. de Cambray , T. II. p. 805 ; D e w e z , Nouv. Mem. de l'Acad. de Brux. , T. II. p. 5; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 405 ; Foppens, Bibl. Belg. , T. I. p. 264; Jocher; Adelung, de Wind, Bibl. der Geschied. , bl. 70, 518. M. Dumossan. Prdcis Hist. sur M. et sur ses Chroniq. Paris 1808; Q u i t e r a t , Précis de la Pucelle , T. IV. p. 360 ; Aouv. Biogr. Gener. ; F a b r i c i i Bibl. Lat. Med. , T. II. p. 304; Offerhusii, Compend. IX, VIII 7 (0); Saxe, Onotn. T. II. p. 465. MONT (PAULUS DE) of PAULUS MONTIUS , werd in 1538 te Douai geboren ontving het eerste onderwijs in de letteren te Kamerijk , onder het opzigt van Christian us M a s a e u s, vervolgens studeerde hij te Leuven en te Parijs , waar F r a n­ciscus Maugre zijn medeleerling was. Hij werd kanunnik en penitentiarius in de cathedrale te Atrecht. Te Douai weer­gekeerd , verkreeg hij de post van secretaris dezer stad en ver­vulde haar meer clan 40 jaren. Hij overleed den 29 October 1602 in den ouderdom van 72 jaren. Hij gaf in het Licht : Commentaires sur l'oraison hominicale , tirez de divers auteurs. Douai. La Guerre Chretienne. Douai. L' Oratoire des Religieux et l'Exercice des Fertueux ; com­pose par Don Antonio de Guevare , Religieux de l'ordre de S. Francois , Evesque de Mindoquido , Predicateur , Chroniqueur , et conseiller de l'Empereur Charles cinquiesme: traduict d'Es­paignol en Francois par Paul du Mont Douaysien. Douay , 1576 8°. , 1599 12°. La grand guide des pecheurs pour les acheminer a vertu , composee en langue Castillane par le R. S. F. Lop de Gra­nade , de l'ordre de S. Dominique; en laquelle est traitO fort anplement des beautex et grandes richesses de la vertu , et ensemble du chemin qu'il taut suivre pour l'obtenir. Traduicte d'Espagnol etc. Douay 1577 , 8°. Paris 157 . 12°. Revue et cord* de nouveau. Ibid. 1585 , 8 °. , Lyon 1585 , 12°. , Douay 1594 , 12°. L'anatomie du Corps Politique compare au corps humain pour cognoistre la source et origine des maladies d'iceluy , que nous caueent pour le four d'huy taut de trouble parmy la Christiente. Avec le vrai et unicque remede pour le remettre en sante. Livret vrayment politique , et savant d'instruction pour Iota Estatz. Le tout traduits du Latin par etc. Douay 1581 , 12°. De la simplicite de la vie Chrestienne, compose en Latin par R. P. F. Hieromme Savanarola, de l'ordre des F. F. Prescheurs , et traduict en Francois par etc. Douay 1586 (ou environ) in 12 °. Lunettes Spirituelles pour conduire les femmes religieuses au chemin de Perfection ; traduites du Latin par Denys le Chartreux par etc. Douai 1587 , 12°. La verite de la _Foy soubz. le Triomphe de la Croix de Je­sus-Christ; livre 0es-excellent pour servir de bouclier et d'espee a ch,ascun a l'encontre des heretiques , infideles , et atheis­les de nostre temps ; compose en Latin par reverend pore F. Hieromme Savanarola de l'ordre des freres precheurs , philoso­phe chrestien de rare erudition : depuis traduict en Francois par etc. Douay 1588, 8'. La science de saint. Traduile de Denis lv Chartreux. Douai 1591 in 12°. Le ref Chemin et la vertu , traduit du merne. Ibid.. 1591 , 12°. La Semaine Chrestienne, traduite du Latin de Thierri de Herxen. Douai 1582 , 12°. De l' Imitation de Jesus-Christ ; compose en Latin par F. Thomas de Kempis — nouvellement traduit sur l'autographe Latin, escrit de la propre main de l' Auteur , tronve an monas­ tore de S. Martin a Louvain par etc. Donay 1601 , 1607 petit in 12°. Le Thresor mere ... de ... Marc Marville. Douai 1601 , 8'. Opuscules de S. Dorothee traduit en Franc. par etc. Opuscules de Louis de Grenade , trail. en _Franc. ... Les confessions de St. Augustin, traduites en Franc. Douay 1686, 8°. Zie S w eert i i , Ath. Belg. p. 593; Val. Andreas, Bibl. Belq. p. 717, 823; Bus eli ni, Gallo-Flandria, p. 183; Gazei, Bibl. sacroe, p. 160; Paquot, MOnz. T. III. p. 568 suiv. MONT (HANS of JAN) , vermaard beeldhouwer , to Gent ge­boron , leerling van Jan de Bologn e. Op aansehrijving van keizer Maximilia an zond deze Mont en B a r th o-lo meus Spranger , die te Rome de scbilderkunst beoefenden , naar Weenen. Beide verlieten Rome in 1575. Hier werd hem den last opgedragen modellen van was en potaarde te maken. Ook vervaardigde hij voor een groot nieuw gebouw eenige beelden in pleister,, ter lioogte van omtrent 8 voet. Na den dood van M a x i m i 1 i a a n in 1576 , werd den betaalmeester te Rome aangeschreven , vooral zorg te dragen dat de schilder en heeldhouwer , die men van Rome had doen konlen , niet vertrokken , voor de komst van den nieuwen keizer te Weenen , dat men hen wel onthaalde en maandelijks stipt op (le betaling pastte. Zes maanden later had de blijde inkomst te Weenen plaats , en S p r anger en Mont maakten , op last der stedelijke regering , een groote praalboog , met veel levensgroote beelden. Toen It die de kunst niet zeer was toegedaan , met zijn hof naar Praag ging , vergezelde hem Mont, die echter kort dama zonder verlof van daar vertrok. De laatste berigten die men van hem heeft waren dat hij bij den Turk en Turksch geworden was. Hij was een vriend van v a n Mander, die hem zeer prees. Zie van Mander, Immerzeel, Kramm. MONT (Gnus DE of Du) , te Antwerpen geboren , zette in het midden der XVIIe eeuw zijne studien te Rome voort. Hij was daar in 1674 en had den bentnaam van arybergh." Zie Houbrak en, Lev. d. Schilders , D. II. bl. 101 , D. III. bl. 350. MONTAGNA (RINALDO DE) , door den abt L a n z i een Hollander genoemd , leefde in Italie. Vele zijner kunststukken zijn voor het werk van T e m p e s t a aangezien en er voor ver­kocht. M o n t a g n a had echter meer ruimte in de luchten en was somberder in de wijze der werking van het water. De algemeene Zondvloed, in 1668 te Bergamo in de St. Maria Maggiore kerk geplaatst , wordt voor zijn werk gehouderi. Kr amm oordeelt dat hij dezelfde is met Rinaldo della Mon tagno, van wien M a l v a s i e getuigde , dat hij bij G ui do om zijne zeestukken , zeer in achting was. Zie Kramm. MONTAGNE (C.). Van dezen vind ik vermeld : Sermoen op den H. Bonifacius , 1691. MONTAGNE (M). Lie PLATTENBERG (MATTHEUS VAN). MONTANUS (PAULUS), VAN DEN BERCHE , VAN DEN BERG HE , werd den 14 Aug. 1530 uit een deftig geslacht te Utrecht geboren , studeerde te Leuven en Angers in de regtsgeleerdheid , en verkreea in de laatstgemelde plaats , 9 Julij r' 1550 , het meesterschap in de regten. Te Utrecht wedergekeerd bekleedde hij aldaar de post van advocaat bij den provincialen raad , en het bisschoppelijk hof. Kort daarop werd hij assessor van den ofliciaal van het bisdom. Philips II benoemde hem in 1561 tot lid van den raad, welk ambt bij bekleedde tot in 1580 , toen de staten het juk afschudden. Montanus verzette er zich tegen , werd den 1 Sept. van dit jaar van zijn post verlaten en leefde sedert in afzondering en gaf adviesen aan hen , die ze van hem begeerden. Hij overleed den laatsten September 1587 in . den ouderdom van 57 jaren. Een zijner zonen Daniel, werd beer van Lunenburg , dat hem aankwam door zijne vrouw Henriette Boll. Hij gaf in het Licht Tractatus de Jure Tutelarum et Curationum; in quo universa Tutelarum materia, et statuta civitatis Ultrajectinae, cum ampliationibus , limitationibus, quaestionibusque huic cognatis , nove , et plane , tam theoretice, quam practice , declarantur et enucleantur. Lugd. Bat. 1595 , fol. Francof. 1607 , 8°. Hagae Comit. 1656, 8°. , 1657 , 4°. (Uitgegeven door zijn zoos Balthasar Montanus). Zie Sweertii, Ath. Belg. , p. 596; Val. Adreas. .Bibl. Belg., p. 717; Fr eh er i Theatr. , Vir. ill. P. II. Sect. IV. p. 805; Graevii, Orat. in L. Acad. Traj. IVatal. ; Bat. S. T. II. p. 142; Rodenburg; Dedic. Jur. Conjug.; Struvii, Bibl. Jur. D. VI., D. LXIX; Paquot , /Wm. T. II. p. 602; Burman, Traj. erud. , p. 229, 230. MONTANUS (ARNOLDUS) VAN BERGEN of VAN DEN BERG , omstreeks 1625 te Amsterdam geboren , werd aan de Leydsche hoogeschool op het Staten Collegie eerst tot theolo­gant gevormd , later was hij daar beoefenaar der wijsbegeerte , en genoot er het onderwijs van J. Trig land , C. L' E m­pereur, Joh. Coccejus, J. Golius, M. Z. Boxhorn, A. Heereboort en A. Stuartus. Hij werd in 1653 pre­dikant te Schellingwouw , in December 1667 predikant en rector der latijnsche school te Schoonhoven , waar hij in 1683 overleed. Hij was een aanhanger van het Nederlandsche vor­stenhuis , getuige eenige zijner schriften. Zijne rectorale werk­zaambeden bragten hem tot bet herzien van Martinez Dictionarium en het uitgeven van Ca e s a r en Eras na i Col­loquia met aanteekeningen. In zijne geschiedkundige schriften in de moedertaal uitgegeven bezigde hij een korten ja stroeven Stijl , waarin hij , gelijk meer nederduitsche schrijvers van dien tijd , den ridder Hoof t trachte na te volgen. Hij bragt bij een betrekkelijk kort en bedrijvig leven zeer vele geschriften aan het licht. Het blijkt uit zijn gedicht ter eere van Hermes Celosse, toen deze zijn Daemonium meridianum dat is de Antichrist uit­gaf , dat hij ook een lieflaebber der poezij was. Hij gaf in het Licht : Julius Caesar , cum sel. varior. commentariis. L. B. 1651 , 8°. , meermalen herdrukt. '1 Leven en Bedrajf van Frederik Hendrik. Amst. 1652 m. pl. 't Vermeerderde leven en bedrill van Frederik Hendrik, Prince van Oranjen, 3de dr. Amst. 1659. Eigentlijk de 2de dr. van 1652 met een nieuwen gedruk­ten titel. De wonderen van 't 0o8ten, ofle beschrijv. van Oud-eu Nieuw Oost Indien, 3de dr. Rott. 1650 , 4°. , 1654, 12'. - Leven en bedrijf van den doorl. zeeheldt Johannes van Galen, Admirael der Hollandsche vloot in de Middel. zee , 2de dr. Amst. 1654, 4°. De beroerde Oceaan , of twee iarige :Zeecladen tusschen de vereenigde Nederlanders en Engelsche (1652, 1653) met 14 uitslaande koperen platen van J o d o c u s H o n d i u s. Amst. 1655 , kl. 8°. , 2°. dr. Amst. 12°. z. j., 30. dr. Amst. 1656 , 8°. , Schoonh. 1662. Auriaco-Nassovia domus ; sive vitae illustrium virorum in illis familiis ac speccatim Guilielmi I, Mauricii, Frederici Henrici, Guilielmi II , Guilielmi III , Principum Auriacorum. Schoonh. 1622 , Amst. 1663 , 16°. 2t. Midden onder 't be-wind van Jan de Witt verschenen. Montanus is slechts (le uitgever der verschillende hierin voorkomende Orationes ter eere van Willem I, II, III, Maurits en Frederik Hendrik. '1 Leven en bedrill der Prineen van Oranje Wilkes de eerste, Maurits , Frederik Hendrik , Willem de tweede , Willem de derde. Aengehecht met de daden der Nassouwsche slam , van 1682 tot dese tijd. Amst. 1664 m. pl. Beschrijvinge der eerste inwoonders van Amstalandt. — Mel een Hislorisch verhaal van 'I leven en dappere krijgsdaden der oude en doorluchte Heeren van Aemstel, behelzende de Doodt van Graaf Floris van Hollandt, door Gerrit van Vel­zen , met de oorzaken deszelf8, en het gevolge van dien. Benet­fens de Beschrijvingen van de tegenwoordige gelegentheydt van Amstellandt door 1'. van bomselaer. Amst. 1664, 24°. Jos. Scaligeri notitia Galliae, ed. A. Montano. Amst. 1670, 8°. De nieuwe en onbekende wereld of beschrijving van America en 't Zuidland. Amst. 1671 m. pl. fol. Dit meesterstuk van boekdrukkunst aan Joan Maurits van Nassau opgedragen , bevat eene naauwkeurige beschrijving der inwoners van het land en de geschiedenis van dat gedeelte der wereld. Breedvoerig zijn er de oorlogen der Hollanders in Bra­silie tot 1686 in behandeld. Hij volgt vooral het werk van De Lae t. Na het vertrek van Maurits is hij zees verward en gebrekkig in chronologische orde. Het werk in prachtig geillustreerd en bevat een der beste portretten van Joan Maurits. Dapper heeft met zijn eigen naam in 1673 te Am­ sterdam dit werk in het Hoogduitsch uitgegeven onder de titel van : Unbekannte Neue Welt etc. Het is letterlijk vertaald , zelfs „,de platen en de kaart. zijn kopien. Het wonderlick Evangelie van Nicodemus. Rott. 1671. Kerkclijke Historie van Nederland. Amst. 1675. Het han­ delt over de Vorstianen , Arminianen , Wedercioopers enz. maar bevat niets , waardoor het op dien algemeenen titel aanspraak mag waken. Leven en ledriji van Willem Henrik, Prince van Oragnien etc. etc. Met ph Amst. 1677, 24°. A bcoude en Jocher vermelden Leven, bedrijf en oorlogsd. van W ill e m III. Amst. 1703, 2 dn. m. pl. Aanvang en voortgany der Arminianen door A. Montanus , Ryssenius en Hoornbeek. Schoonh. 1662, 12°. Ook met dezen titel : Montanus , Sociniaansche Arminianen , Ryssenius , vuile leere der Nieuwe Remonstranten , en Hoornbeek , oorsprony der zirmi­ niaanscbe Nieuwiyheden. Belijdenis-predicatien over limotheus III : 15. Amsterdam 1652, 12°. Geesteliike verlaatingen 12°. Berigt van den Sabbath. Utr. 1663 , 12°. Verraedersche moorden des pausdoms tot voortzetting van een afgodische godsdienst , gegrondvest op 't Heidendom. Schoonli. 1666 , m. pl. Amst. 1697 , 2e dr. Een heftig geschrift tegen de R. C. Zeer onstichtelijke plaatjes geven het tot stichting geschreven opstel een dubbel­ zinnig sieraad. .Religionis Christianae catechesis in ecclesiis et scholis Ger­ maniae superioris et inferioris usitata , cum analysi ad margi­ nem •subjectisque scripturae locis adornata : ex illust•ium ordi­ num Ilollandiae et West-Frisiae decreto in MUM scholarum ejusdem provinliae. .Editio novissima. Unuisculusque Domi­ nicae analytic° compendio ad calcem locupletata ex Festii Tabulis. Amst. 1664 , 8°. .Korte Catechisatie over den Heidelbergschen Catechismns. Amst. 1659 , in 12°. Men heeft een Hoogd. overzetting onder den tytel Kinder-lehre ilber den Heidelb. Catechismus. Zerbst 1707, 8°. Vlucht nit Babel. Over de mirakelen in het Pausdom. Forbesius contractus. Amst. 1683 , 8'. Diatriba de esu carnium et quadragesima Pontificorum. Notae in D. Erasmi Colloquia familiaria. Na zijn dood verscheen : Dictionarium tetraglotton novum studio et labore M. Mar­tenez. Ed. noviss. aucta , authore A. Montano. Amst. 16 98 , 8°. Gedenkwaardige Gezantschappen der Oast-Indische Compagnie aan den keizer van Japan. Amst. 1669 m. pl. fol. Zeldzaam zijn de volgende geschriften van den Jesuit C o r-n e 1 i u s H a z e r t tegen eenige zijner werken. Redelicke Handelinghe van P. C. II. met den autheur van den Roomsche2z U.ylspiegel (Jacobus Lydius) , ende met Arnol­dus Montanus , voorstander ende patroon van Willem Steer­lingh , over net ootmoedich versoeck , dat sy onlancx hebben ghedaen , om pays ende vrede te houden. Sots- Caproen , met verscheyden bellen behanghen ende ghe­schoncken voor een Nieuv-jaer aen Arent Montanus , Gh,euschen woorden-dienaar tot Schoonhoven, 't Antwerpen 1669. Sot uyt de Mauw , dat is Arent Montanus , Geushen predi­cant binnen Schoonhoven , wederom op de been met zijn Japan­sehe Ghezantschappen , onlanckx ghedruckt tAmsterdam by Jacob Mews , t Antwerpen 1670. Borger-Koutje geh. tusschen twee geref. persoone van Schoon­hoven , waervan den een 't Utr. woonachtich is , reysende van Utr. na de Vaeri , waer in verhaeld wort het grouwelyck gh,e­voelen van eenighe dwaelgeesten onder de Remonstranten tot Schoon­hoven , ende hoe gheleerdelyck de selve bejegent syn van Arn. Montanus. ISamengesteld door den hooch. gel. L. D. I. P. Gedr. in de wijse werelt 1662. (Schotschrift op Mont. pred. te Schoonh.) Zie Fabricii, Bibl. Lat. edit. Lips. , T. I. p. 266; S c h o t e 1, Kerk. Dordr. , D. I. bl. 110, 111; van Alphen, in Prol. Oecon. Catech. Palat. 941 play. f. 3; J. F. Reinmanni, Cat. Bibl. Theol. p. 421; Jöcher, Gelehr. Lexic. ; Commelin, Beschrijv. van Am­sterd. , bi. 866; Pars, Naamrol , bl. 106, 147, 148, 302 , 424, 645; van Wijn, Nalez. op Wagenaar , D.ILbl. 142; Bentheim, Holland Kirch -and Schulenstaat ; Soermans, Kerk. Reg. , bl. 69; V e e r i s , Kerk. Reg. bl. 140; van Berke 1, Beschrijv. v. Schoonh. bl. 170; Koecher, Hist. d. Heidelb. Catech. , bl. 320, 343; van Kampen, Gesch. der Lett. en Wetens. , D. I. bl. 395 ; van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. ; de Wind, Bibl. v. Geschiedschrijv. ; Maurik, Naamr. v. Godgel. Schrijvers ; Glatius, Godg. .Nederl. ; Netscher, de Hollanders in Brasil. bl. xvix ; Arrenberg, Naam. reg. ; Abcoude, Naamr. ; Bibl. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. I. bl. 111, D. II. bi. 15, 31, 78, D. III. bl. 232, 233, 248, 249, 378, 609 ; Bibl. d. Rem. te Amsterd. , bl. 92, 93 ; Bibl. de Groe , bl. 256, 260; Cat. .1. Koning , D. II. bl. 194, 203, 233, 239, 240, 255, 363; Baur, Bibl. L. R. Supplem. 3, p. 177; Le Long, Boekz. , D. I. p. 347, 486 ; van S o m e r e n , Uitsp. der vernuft. , bl. 227 ; zie ook Neyn ; van K amp en , Gesch. d. Lett. enz. D. I. bl. 395. MONTANUS (ARNoLDus) , zoon van den vorige , kwam in 1702 als proponent te Lekkerkerk , waar hij in 1743 overleed. Niet zijn vader , gelijk Glasius evil , maar hij is de schrij­ver van : 64 "leafs geestelzjke overwinninghe na langen zelfstrijd, aenge­toont in eenige Redevoeringen over den LXXIII Psalm. Rott. 1717. Gulden keeten van de voornaemste deugden der Christenen. Euthanasia, orte wel sterven , waer in van den dood in 't gemeen en van alles wat tot het wel en salig sterven bekoort. Amst. 1744 , 2 dn. 8°. (met W. Eenhoor n). Zie Brans, Kerk. Reg. b1.77; Glasius, Godgel. Nederl. ; Boekz. d. Gel. wereld, 1718b, bl. 39. MONTANUS (ARNOLD) was omstreeks 1532 Oeconomus in de abdij van Egmond , vriend van de geleerden Allard van Amsterdam, uitgever der werken van den grooten Agricol a. Deze zond hem o. a. 1 Jan. 1532 een brief uit Keulen ten geleide van een encomium hospilalitatis Abrahe. Zie Alg. Letterl. Maand. Illengelw. , 1847, bl. 116. MONTANUS (DA-viD) of VAN BERGEN, predikant to Sluis , schreef : Ben Bondelke Alyrrhe van den lijdende en islriisdende Chris­tus. Rott. 1664, 8'. Gezangen over 't groot Intrest van een Christen. Amst. 1682, 8°. Geestelijke overwinning , 8°. Goude appelen in zilveren schalen , 8e. Het dayelijksch leven van een welyesteld Christen. Amst. 1682, 8°. Gezanyen der IL Schrift, 8°. Guide keten der Christelijke deugden. Rott. 1714 , 8°. Thomas a Kempis , Na-volginge van I. C. op duytsche rijm-maet uytgebreydt , le Boeck. Middelb. 1665. Bethlehems Stal-licht, voor , in , en na Kersnacht verschenen enz. Middelb. z. j. And. Rivet , Goude Ouderdom , uitgebeeld in een Latijnschen brief aen de Heer Wilhelm Rivet syn broeder. Met syn laet­ ste uren , den 2eu druck. Oversien en verbetert , beide uit he .Trans. Overgezet door D. M. Pred. tot Sluys. Utrecht J. van Waesberge, 1657, kl. 8°. Th. Brooks , Golden zippelen voor fonghmans ende jonyhe dochters en oock eene kroone der heerlykh,eyt voor oude mannen ende vrouwen. Uyt he Eng. door D. Montanus. Uytrecht Joh. Ribbius, 1663, kl. 8°. Zie Abcoude, .Naam. bl. 249, Aanh. bl. 143 ; Muller, Godgel. Werk. bl. 52, 103 ; Cat. .T. Nieuwenhuis , bl. 129 ; Cat. d. Maats. van Ned. Letterk. D. I, bl. 143. MONTANUS (BALTUAZAR) gaf uit Tract. nov. de iure Tu­tel. et Curat. L. B. 1599 , fol. van Paulus Montanu s. Zie Struvii, Bibl. Jur. select. , p. 213. MONTANUS (DAVID) , (mogelijk dezelfde als den boven­gemelde D. M.) schreef : Het dagelijksch leeven van een welostelt christen. Amst. 1745 , waar achter Theol. Keeten van Loizangen. Hage 1756. Zie Cat. J. de Kruyff, bl. 14. MONTANUS (EusEmus) schreef: Ben claer bewijs dat een Christen het Ampt der Overheydt mach bedienen ende dat de wrake ende straffe des quaedts nu niet anders noch scherper verboden en is dan int Oude Testa­ment : oock wat net Am_pt ende Officie eender overheyt sy , ende gnedebrengt. Midtsgaders , Antwoort op dese Vraghe : of de Christelycke onder Overheden hare hoogher-Overheydt eenichsins - moghen teghenstaen , wanneer sy met ghewelt den recliten Gods­ dienst wil verhinderen en de Menschen tot nieuwe Artiickelen dwinghen. Amsterd. 1616 , 4°. MONTANUS (FRANs). Hij noemt zich onder een brief aan P e t r u s Rabus uit Middelburg , 1694, Fransoys van Bergen, gezegd Mon t a n u s. Hij geraakte met dezen R a­ b us in hevigen pennestrijd , ten gevolge van zijn ugeprojec­ teerde psalmberijming " Rabus noemt hem "den Sluischen verzopen ligtmis ," "den slegtberuchten schrijver van zijne eigene ligtmisserijen." Men heeft van hem : Gemengelde Parnas-loof. Amst. 1693. Oorlogh der Philosophen. Vredezang over Naamen en de Breedasche Klio , 1697 , 4°. Lofrede op Rains. Middelb. 1699. Zie Rabus, Boekz. v. Europa, 1698b, bl. 378, 553, 554, 556; Abcoude, Naaml. bl. 269, Aanh. bl. 143. MONTANUS (GERARDUS). Jesuit , to Meenen , in Vlaande-ren geboren , onderwees de wijsbegeerte to Madrid en in Vlaan-deren en overleed to Villagaraia 19 Sept. 1632 in den ouder-dom van 44 jaren. Hij schreef : Compendium .Rhetorices sine dispendio , ex Aristotele , Cicerone , Quinctiliano. Metaphrasis Poetica in Cantica Canticorum Salamonis. Epigrammatum in Afartyres S. I. Centuria. Blegiae II. De victoria , quasi Uladislaus Poloniae Princeps anno 1620 retulit , in A b r a h. Bzovius, Annal. Bed. ad an. 1472. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 381 ; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 358. MONTANUS (GUILIELMUS), van Ath in Henegouwen , een Jesuit die verschillende ascetische werkjes in de Fransche taal heeft geschreven. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 330, 331; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 417. 64* MONTANUS (J. S.) schreef : Dies. de lethalitate vulnerum. Hardonov. 1750 , 4°. Zie Bibl. O. H. a Roy , T. IV. p. 1942. MONTANUS (HERMANUS) werd als proponent in 1609 te Loenen beroepen , wegens zijne remonstrantsche gevoelens van zijnen dienst in 1619 ontzet , teekende de belofte van stil­stand , die hij echter in 1620 weder herriep. In Julij 1622 te Haarlem predikende was hij in groot gevaar gevangen ge­nomen te worden. Men heeft van hem een werkj e Over de Nuttigh,eyd van den Kinderdoop , noyt voor desen zoo overvloedelyck ende klaer­lyck bezvesen. Amst. 1647 , 1648 (2e dr.) 8°. Zie Brandt, list. d. Ref. D. IV. hl. 333, 763; Tideman, de Rem. Broeders. , bl. 224, 231; V e e r i s en Paauw, Alphab. Reg. bl. 139 ; S c h ij n , Gesch. d. Menn. , D. I. bl. 101; Muller, Godgel. Werk. bl. 95. MONTANUS (JAcoBus) gaf in het licht : Odae Spirituales s. 1. et a. 1540. MONTANUS (JonANNEs). Jacobus M eh r ning uit Holstein , "beoefenaar der Heilige Godgeleerdheid" zette de Doopshistorie van Johannes Montanus uit het Neder­duitsch in de Hoogduitsche taal over en liet dit werk te Dort­mond in 1647 en 1648 drukken. Zie Schyn, Gesch. d. Menn. D. III. bl. 375. MONTANUS (MATTHEUS) kunstschilder,, bloeide in het midden der 17e eeuw. Imm e r z eel noch Kr a m m vermelden hem maar Hen d r i k Brun o vervaardigde een gedicht. Ad piclorem celeberrimum D. Matt& Montanum , voorkomende in R. Neuhusii, Thalia Alecmariana , p. 305. MONTANUS (PEntus) of VAN DEN BERGH , in het mid­den der 15e eeuw te 's Heerenberg geboren , een der geleerdste discipelen van H e g i u s , was eerst onderwijzer te Nijmegen , Alkmaar , Zwolle , eindelijk in het Fraterhuis te Amersfoort, werd 1500 rector. Zijne denkwijze was zeer verlicht , en dat zijn onderwijs in dien geest geweest zij , wordt vermoedelijk uit de daadzaak dat de broeders van het paedagogicum te Amers­foort in 1529 bij den bisschop van Utrecht onder zware ver­denking van ketterij lagen. In de maand Mei werden zij zelfs uit bet convent verdreven. Mon tan us gaf eenige werkjes over de presodie in het licht en beoefende zelf de latijnsche poezij , blijkens zijn Satyrae de Poetis , de discrimine inter divi­nunz Palm et versificatorem etc. Swoleis 1506 , Argentorati 1529, 8°. V erhoev en noemt ze de elegautissimae. Hij was door naauwe vriendschap aanE ra smus verbonden en overleed in 1507. Zie.Sweertii, Ath. Belg. p. 623; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 738; Fopp ens , Bibl. Belg. T. I. p. 993; Paquot, Mem. T. III. p. 281; Verhoeven, Rer. Amersf. Scrip. p. 46, 59; Saxe, Onom. T. VII. p. 388 ; Gerardi Noviomagi, Liber de viris illustr. inf.-Germaniae; van Bemmel, Beschrijv. v. Amersf. ; Delprat, Geert Groote, bl. 86, 8 7 ; G 1 a s i u s , Godgel. Nederl. ; Kobus en de Rivecourt. MONTANUS (PETRUs) van Delft, predikant in den Nieu­wen Hoorn , als taalkundige bekend door zijn Bericht van een niewe konst , ge2zaemt de Spraeckkonst, ontdekt en beschreven door P. M. , 1635 , 4°. een algemeene spraakleer , ter toepas­sing op 't Nederduitsch. Zie M orhof, Polyh. T. I. p. 781; Par s, Naamr. bl. 353; S i e­genbeek, Bekn. Gesch. d. N. Tale, bl. 226; van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. , D. I. bl. 218. MONTANUS (PETRUS) , Latijnsch schoolmeester te Amster­dam. Hij was zijn zwager Jodocus H o n d i u s behulpzaam in 't uitgeven van verschillende boeken en in 't overzetten , zoo als van het Sledeboeck van Boxhorn. Ook vertaalde hij : Beschrijvingh,e van alle de Nederlanden , anderssins ghenoemt Nieuw-Duytslandt door M. LOwys Guicciardyn , Eedelman van Florencen — overgheset in de Nederd. Spraecke door Come­lium — na wederom met verscheyden Historien ende aenmerckingen vermeerdert en versiert door P. M. Amst. 1612, 1617, fol. J. J. Pontanus , beschryvinghe der seer wyt beroemden coep­stadt Amsterdam , nit he Latijn vertaalt door P. M. Amst. 1614, 4°. Zie Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. I. bl. 126, D. III. bl. 334; Pars, Naamr. bl. 50. - MONTANUS (Mr. S. D.). Muller vermeldt : Schriftuurltjcke Disputatie aengaende het wesen en de Godl­heyt Jen Christi. Tuss. Mr. S. D. M. en P. J. Friesc 1650. In hs. naar de Dantzigsche uitgaaf. Dantzig 1650, 12°. Dit werkje bestaat eigentlijk in briefwisselingen over dit ge­wigtigtig stuk tusschen 1625-1627. Zie Schijn, Gesch. d. Mennon. bl. 529, 530; Muller, Cat. v. Godgel. Werk. bl. 115. MONTANUS (PETRos) werd als proponent in de heimelijke gemeente te Keulen beroepen , in 1658 predikant te Schel­lingwoude , in 1654 te Utrecht , aldaar emeritus in November 1679 en stierf er 26 December 1679 in den ouderdom van ruim 48 jaren. Hij gaf in het licht : Opwekkinge om te yveren voor het huys des Heeren. Utrecht 1670 , 4°. Zie Paauw en Veeris, Kerk. Alphab. bl. 140: Abcoude, Naaml. bl. 249; 'sGravesande, Syn. v. Wesel, bl. 199. MONTANUS (ROBERT) of VAN DEN BERGI1E in het eind der 166 eeuw te Dixmuiden geboren , werd aan een buiten- Iandsche hoogeschool doctor in de geneeskunde , zette zich in zijne geboorteplaats neer , en gaf in 't licht : Diaetenza, sive salubris victus ratio. Lovan. 1637, 12°. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 796 ; Foppens, Bibl. Beig. T. II. p. 1071; Paquot, Mem. T. II. p. 30. MONTANUS (THOMAS) of VAN DEN BERGHE , zoon van den vorigen , werd waarschijnlijk omstreeks 1615 te Dixmuiden geboren , legde zich op het voetspoor van zijn vader , op de geneesknnde toe , zette zich als geneesheer to St. Winoks­berge neer , en had aldaar in 1645 de directie over het Ko­ninglijk hospitaal, in 1666 werd hij gewoon geneesheer dezer stad en van het vrije van Brugge. Hij gaf in het licht : Qualitas Loimodea , sive Pestis Brugana anni 1666 , Hip-pocratico-Hermetice discussa per Thomam Montanum etc. Opus pro hac praesenti peste anni 1669 cavendd et curandd utilissi­mum. Brugis Flardror. Hij overleed in 1685. Zie Paquo t, Mem. T. II. p. 30; J. J. de Meyer, Notice sur T. M. fondateur et primier president de la societo de medicine , dite de Saint-Luc de Bruges. Bruges 1841, 18 parts. Discours prononcee h t'inauguration du monument de T. Montanum iz Dixmude , le 24 .Tuillet 1845. Drug. s. c. (1845) 8°. MONTBAS (JEAN of JOHAN BARTON DE) of (naar de uit­spraak) MOMBAS , Fransman van geboorte , leefde , omstreeks bet midden der 17° eeuw to 's Hage op een grooten voet , en werd dikwerf door den jonge W i 1 le m III bezocht. Hij werd kort voor het uitbreken van den oorlog in bezending naar het Fransche hof , en toen deze uitgebroken was (1672) als com­missaris-generaal der ruiterij met drie regimenten ruiterij en twee regementen voetvolk , ter bescherming der Betuwe (door een schipbrug met het leger van den Prins van Oranje dat langs den IJssel gelegerd was , vereenigd) gezonden. Het is bekend dat hij bij gelegenheid van den vermaarden doortogt der Franschen door den Rijn aan het Tolhuis bij Lobith zijne stelling aan den Rijn verliet on op Nijmegen terug trok. Hij werd daarop gevangen genomen , en eenigen tijd in 't leger to Bodegraven bewaard , doch ontvlugtte en nam de wijk naar Utrecht. Ondertusschen werd hij door den krijgsraad ter dood ver­ oordeeld en in beeldtenis opgehangen. Oorspronkelijk werd hij, over gepleegd verzuim in 't Diet genoegzaam verdedigen der Be­ tuwe en 't verlaten van zijn post ainhabiel " verklaardden lande meer te kunnen dienen en veroordeeld tot een gevangenis van 15 jaren , op zoodanige plaats als het den prins zou goedvinden , doch zijn vonnis werd door zijn vlugt naar 'slands vijande ver­ maard. Hij verdedigde zich in zijne Me'moires met den uit­ drukkelijken last , dien hij van een der Gedeputeerden te velde ontvangen had. Deze Gedeputeerde was Hieronymus van Beverninek, 't geen dien staatsman in een schot- schrift van die dagen door den Geest van Jan de Witt wordt verweten. Montbas zou ook de schuld gelegd hebben op deni Prins van Oranje , die , met voordagt ona hem te bederven , hem slechts een klein getal manschappen had gegeven , als be­hoorende tot de zoogenaamde Louvensteinsche factie, doch zulks is moeijelijk te rijmen met de gunst , waarin hij bij de prins zou hebben gestaan. Behalve zijne verdediging hood hij aan , zich , indien men hem lijfszekerheid verzekerde , voor onpartijdige regters te willen verantwoorden. Ook daagde hij de leden van den krijgsraad , van Zuilenstein , en de graven van Styrum en Flodorp , die in zijne teregtstelling vooral de han­den hadden gehad , tot een tweegevecht uit , doch men liet zijn uitdaging beantwoorden door den scherpregter van het leger , en zond dit antwoord aan den Fransche generaal , her-tog van Luxemburg. Zijn gedrag is verschillend beoordeeld. Wij geloven met K n o o p dat hij geen opzettelijk verraad heeft gepleegd , maar dat hij , in zijn bloode vrees van bet slachtof -fer eener intrigue zijner vijanden te worden , zich aan een daad heeft schuldig gemaakt , die altijd als een lafhartigheid veroordeeld moet worden. Hij trad na zijn veroordeeling in Franschen dienst , nam deel aan den togt der Franschen naar Woerden en smeedde (1678) een aanslag op Sas van Gent. Hij was gehuwd met Cornelia de dochter van Hugo de Groot. Zie Valckenier, Verward. Europa , D. I. bl. 455, 459 ; Bijl. D. I. N°. 42, bl. 101; Sylvius, Vervolg op Aitsema ; Ont­roerd Nederl. ; Franse , Engelse , Keulse en Munsterse enz. oorlogen ; Montanus, Leven van Willem Hendrik . bl. 251; Wagenaar, Vod. Hist. D. XIII. bl. 478, D. XIV. bl. 31 , 63; 64, 126, 261; van W y n , op Wagenaar , D. XIV. bl. 52 ; Leven van Wagenaar , hi. 47; Bosscha, Neerl. Heldend. te land , D. II. bl. 57 vlgg.; Leven van Mr. P. de Groot , bl. 66 ; D e p p i n g, Munst. krijg. Kblwt. 44; Jonkhr. van Sypesteyn en de Bordes, De verdediging van Nederland in 1672, 1673, eerste gedeelte , Bijl. V. bl. 116 vlgg.; Knoop, Nederland in 1672 en 1673, bl. 193; v. Sypesteyn, Ned. Belden , V orsten en Staatsmannen , D. II. bl. 382; lets over .Tohan Barton de Montbas ; Schotel, Lets over Bevernincic en B. van der Dussen , bl. 29 ; Dez. , Brieven van M. v. Reigersbergh ; Samson, Bist. de Guil. HIT. II. p. 186, 187, 188, 190, 447; Gourville, Mem. T. II. p. 1, 11; de Guiche, Mdmoires; Bilderdijk, Ge­schied. des Vaderl. D. X. bl. 221, 319; Verscheyde Consideratien over den tegenw. toestand des Lieve Vaderlant , en een Kort Verhaal van sommige Ghedenckwaerdige saecken. Gedruckt voor de liefhebber van Zijn Hoogheydt 1672; Muller, Bibl. van Pamil., III. 17, 37, 51; Hoogstraten; Kok; Kobus en de Rivecourt. Momoires de Montbas. MONTE (AEGIDIus DE) te Perweis geboren , trad in de orde der Minnebroeders , werd gardiaan of overste van hun klooster te Leuven , vervolgens provinciaal over Nederland. In 1570 werd hij door Philip s II in plaats van Johannes M a h u s i u s tot bisschop van Deventer benoemd. Driemaal be­zocht hij zijn bisdom en den 26 Mei 1576 overleed hij te Zwolle. Zijn lijk werd naar Deventer gevoerd en in de Cathedrale kerk begraven. Hij was een welsprekend prediker en een man van een regtzinnig karakter , en werd zeer geroemd om zijn mild-dadigheid. Zie H. v. He u s s e n en H. van R ij n, Bat. sacra, T. VI. p. 440 volgg. ; J. Revius, Daventria ill. p. 465 , 486 , Dumbar, Kerk. en Wereldl. Deventer , bl. 331; Overijsselsche Almanak , 1843, bl. 139. MONTE (FRANciscus DE), broeder van de vorige , kanunnik en licentiaat, door zijn broeder in 1572 tot aartsdiaken be­noemd. Hij was ook zijn gemagtigde om het bisdom in bezit te nemen , en domheer van Deventer. Zie Bath. sacra D. VI. bl. 444. MONTE DE BURET (PIETER DE) of MONTANUS BU­ RETIUS (PETRus) , derde zoon van Pieter de Monte de Buret en Catharina Nein, werd voor het eind der 15e eeuw te Perweis geboren , studeerde te Leuven , werd er licen­ tiaat in de Godgeleerdheid , volgde in 1539 Christo ph e 1 v an H a r e b e e c k als regent van het collegie de Valk op , werd in 1542 rector der hoogeschool , doch trad kort daarop in de orde van St. Franciscus, en onderwees ten minste tot 1555 de theologie in hetzelfde klooster , waar in hij zijn gelofte had afgelegd : vervolgens werd hij gardiaan to Leuven en op andere plaatsen , en was tot in 1578 te Ant­ werpen. Hij weigerde den voorgcschreven eed to doen , den aartshertog Matthias to gehoorzamen , hem met goederen en leven to verdedigen en don Jan van O o s t e n r ij k als vijand to beschouwen. Hij werd hierop met 14 monniken die even min als hij tot het afleggen van dien eed konden besluiten , naar Mechelen on van daar naar Leuven vervoerd en onder weg door de Calvinisten van alles beroofd. Hij overleed kort daarna 20 April 1579 to Leuven aan de pest. Hij was de jongere brooder van A e g i d i u s de Mon te , bisschop van Deventer. Hij schreef : Dominicae Passionis secundum quatuor Euanyelistas deluci­ da eruditaque narratio , ex veterum orthodoxorunz commenta­ rue studiose desumpta atque concinnata. Antv. 1555 , 1565 , 12°. Multo exactius quasi antea ao ipso authore recognita. Antv. 1571, 12°. .Elucidationes in Septem Psalmos Poenitentiales. Antv. 1569 , 16°. Hij stelde ook een verhaal op van het geweld hem en zijne broeders in 1578 to Antwerpen aangedaan , waarvan de hoofd­zakelijke inhoud is te vinden in : Commentarius reruin in Bel­t/io gestarum a Petro Ifenriguez Comite Fontano. Colon. 1611 , 4°. , van den Jesuit Del-Ri o. Zie Val. Andreas, BibL Belg. p. 748, 749; Fasti, p. 42, 204; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 1180; Vernulaei, Acad. Lovan, 2e det. p. 132 ; Sanderi, Chron. sacra. Brab. alt. ed. T. III. p. 147; Wadding, p. 286; Paquot, MOm. T. I. p. 526. MONTE (JAN BAPTISTE DEL) ritmeester in Spaansche dienst , vermaarci door zijne dapperheid. Wij ontmoeten hem het eerst bij het beleg van Haarlem 1573 , toen hij B a t e n burg, door den Prins afgezonden om Haarlem te ontzetten mede versloeg. Door een kunstgreep , waarvan hem de eer toe­komt , beslistte hij , op de Mookerheide de overwinning ten voordeele der Spanjaarden (1574), Toen Parma zich 2 April 1579 voor Antwerpen vertoonde en de stad met een beleg dreigde , overal de doortogt zijner benden , onder Octavio Gorsagon en del Monte, 3000 Staatschen , die te Bur­gerhout geschanst lagen , en dreef ze van daar tot onder de vesten der stad , daar een vinnig gevecht voorviel , in 't ge-, zigt van den aartshertog en de prins die op de wallen stonden om de vereischte bevelen te geven. Zie S t r a d e, de bello Belg. Dec II Libr. 1, p. 30 ; B o r , Nederl. Hist. B. XIII. bl. 92 (36) ; van Meter en, Ned. Geb. D. IV. bl. 78; Wagenaar , Vad. Hist. D. VI. bl. 428, VII. bl. 272; Bos-sc h a, Neerl. heldend. te land , D. I. bl. 187, 188. MONTE (R.) , dichter uit de tweede helft der 18° eeuw. Men vindt o. a. een gedicht van hem voor de overzetting van J. D. Michaelis, Inleiding in de Goddelijke Schriften. 's Hage 1778. MONTECUCCOLI (ERNsT) , uit een aanzienlijk Italiaansch geslaeht te Modena geboren , trad in Oostenrijkschen dienst en klom tot den rang van generaal veldtuigmeester op. In 1629 , toen de twijfelachtige betrekking van onzijdigheid tusschen de Staten en den Duitschen keizer tot openbare vijandelijkheid van dien laatste was overgegaan , sloot M o n t e c u c c o 1 i met een legermagt van 14000 voetknechten en 3000 miters , zich aan het leger onder van den Berg bij de IJssel , om met deze vereenigde magt in het hart der Republiek door to drin­gen , on haar , zoo mogelijk , den doodsteek te geven. Hij viel in de Veluwe en bemagtigde Amersfoort. Naar Duitsch­land weergekeerd nam hij deel aan den oorlog tegen Zweden , werd voor Brisch gewond , viel in handen der vijanden on stierf eenige dagen daarna. Onze geschiedschrijvers verwarren hem met zijn neef Raimond Montecucoli. Zie Ludolph, Schaubuhne ; Nouv. Biogr. GOn.; Wagenaar, Vad. Hist. D. XIII. bl. 97; v. B e m m el, Beschrijv. v. Amersf. D. II. bl. 944 ; B o s sch a, Neerl. heldend. to land, D. I. bl. 454 , 457 , D. II. bl. 151, 153 ; B o u m a n , Gesch. d. Geld. Hooges. D. I. bl. 64. MONTENS (GoDEFRoy) , burgemeester van Breda , bekend door zijn dappere verdediging van die veste tegen Parma in 1581. Hij werd van het pardon van den koning van Spanje uitgesloten. Hij was tresorier van prins Maurits, zijn doch-ter Geertruit huwde in Oct. 1606 Mr. Johannes Pan-h u y s e n , advocaat te Antwerpen. Hij gaat in steendruk uit. In 1581 werd zijn zoon H e n r i c u s student te Leyden. Zie Beaufort, Leven van Willem I, D. III. bl. 452; van Goo r , Besrhrijv. v. Breda , bl. 140 ; Navorscher , D. II. bl. 56 , D. III. bl. 48, 1864, Bijblad, bl. 76, 98. MONTER (JOHAN JACOB) te Assen, vriend en tijdgenoot van L u d o l f S m i d s en dichter gelijk hij. Hij bezong o, a. zijn Gallerye. Gron. 1686 , 4°. MONDRICOURT ( ). Een uit het geslacht van dien naam vindt men onder de verbondene Edelen , bij te Water, Verb. d. Edelen D, III. bl. 241. Zie Recueil Gker. de families org. des P.-B. p. 256 et suiv. MONTFALCON (Baron DE) was een der eersten , die be­stellingen ter zee had van den prins van Oranje. Wie van beide , Karel of G e o r g e de Watergeus was , is niet zeker. Zij waren Bourgondiers , en van Groningen houdt ze voor dezelfde met : "les deux Barons de Flessy , Bourgoigniers ," die op een lijst van hen , die de sectarissen in 1566 te Antwerpen begunstigden , voorkome. Op een lijst van verbondene edelen , ontmoet men ook de namen van llGeorge de Montfalcon en Charles de Montrakon, Baron de Flassieu" (dat met Flessy , bij het slechte schrijven der namen , genoeg overeen­komt , om ze voor dezelfde te houden met die van de lijst to Antwerpen). Zie te W a t e r , Verbond der Edelen , D. III. bl. 141 , 142 , D. IV. 138 ; Groen van Prinsterer, Archives, T. II. p. 352 et suiv.; van Groningen, Watergeuzen, M. 280, 468. MONTFOIRDE (Heer WILLEM VAN) een burger van Utrecht, koos in de gesehillen tussehen David van Bourgondie en G ij s b e r t van B r e d e r o d e de zijde des eerstgenoemde en werd diensvolgens in 1456 voor zijn leven lang ter stad uit gebannen, terwijl daarbij tevens bepaald werd , dat hem nooit zou worden toegestaan , met eenen nieuwen bisschop weder in te komen. Zie Burman, Utrechts. .Taarb. D. II. bl. 314. MONTFOORT (SwEER , Burggraaf \TAN) , dapper krijgsman, die in 1301 met Hendrik, Burggraaf van Leyden, Dirk van Wassenaar, Simon van Benthem, Floris van Drunen, Jacob van der Woude en andere edelen, Wil­lem bisschop van Utrecht versloegen. Zie Goudhoev en, Chronijk bl. 356 ; Kabinet van Ned. en Kleef- sche oudh. D. V. bl. 219. Over het geslaeht : Goudhoeven, van Leetiwen, Kok, Navorscher , D. II. en D. III. MONTFOORT (JoHAN Burggraaf VAN) , Domproost van Utrecht. Zie Chr. v. h. list. Genoots. D. II. bl. 71 , 72 , 73, 76, 77, 83, 85, 90, 91, 97, 111, 113, 114, 139, 141, 146, 209, 220, 223, 268, 287, 289, 292, 334, 336, 374, D. III. bl. 105, 198, D. IV. bl. 143 , 152, 261, D. V. bl. 102, 213. 214, 370 , 271 , D. VII. bl. 14, 76, 356, 358, 392, D. VIII. bl. 210, 213, 215, 225, 229, 232, 389, 399, 419, 423, D. IX. hi. 383, 392, 394, 397, 398. MONTFOORT (JAN Burggraaf vAN) een Hoeksch edelman , sloeg met W a 1 r a v e n heer van B r e d e r o d e in 1417 het beleg voor IJsselstein , in handen der Kabeljauwen , en maak­te zich meester van die stad. Zie Chron. v. Holl. de XXVIII divisie Cap. 3; Snoi, Rer. Bat. p. 135; van Mieris. Nederl. Vorst., D. I. bl. 18. MONTFOORT (JAN Burggraaf vAN) en zijn oom Z w eder v an M o n t foo r t , beide Hoeksche edellieden , beklommen en ovcrweldigden tusschen den 26 en 27 December 1488 , het sterke slot van Woerden , de sleutel des lands , dat door den slootvoogd Arent bastaard van Willem van E g­mo n d , heer van IJsselstein , achteloos werd bewaard. Zulks baarde groote ontsteltenis in Holland, wijl zij de bijgelegen landen , tuinen , dorpen plunderden en brandschatten. Zie Gondhoeveu, Chronific bl. 541; van Mieris, Nederl. Vorst. D. I. bl. 213. MONTFOORT (WILLEM VAN) , Drost van Hattum , kwam in 1580 , met voorschrijven van Parma in het leger van R e n­nen be r g , en maakte hem bekend dat hij zich , nevens zijn vader L o d e w ij k had verbonden om het slot te Hattum den koning te leveren. Renn e h e r g zond hierop 40 man van 't slot te Blyenbeek naar Hattum , daar zij , door Lo dew ij k bij nacht op 't slot gelaten werden , en vijftien staatsche krijgsknechten , die , dronken gemaakt , lagen te ronken , om­bragten. Toen vielen zij in de stad en verzekerden zich van de hoplieden , maar de burgers , bespeurende door welk een handvol yolks zij overvallen waren en uit Zwol eenige hulp ontvangen hadden dreven ze wederom naar 't slot , 't welk met hulp van vijf vendels , uit vijf der naaste steden , belegerd en beschoten werd. Na de overgave van 't slot werden de drost en zijn vader naar Arnhem gebragt en aldaar als verra­ders onthoofd en gevierendeeld. Zie B o r , Nederl. Hist. B. XV. bl. 229; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VII. bl. 361. MONTFOORT (JAcoBus), waarschijnlijk een kleinzoon van Jacob van Montfoort, den 17 Maart 1554 te Leyden overleden. Uit een door B o d e c h e r u s Ban n i n g i n s aan hem gewijde Elegie blijkt dat hij een regtsgeleerde was. Zie Bodecherii Banningii, Poematie. p. 32, 33. MONTFOORT VAN BLOCKLANT (ANTHONIE VAN) uit een aanzienlijk geslacht , doch niet verwant aan dat der burg- graven van Montfoort, gesproten , werd in 1532 te Delft geboren , oefende zich aldaar bij zijn oom H e n d r i k A s­ suerusz in de schilderkunst , vervolgens werd hij leerling van den beroemden Fran s Flo r i s , en een der grootste historie schilders van zijne eeuw. Hij onderscheidde zich door keurigheid van teekening , mannelijke uitvoering en een malsch penseel , meer bijzonder kennelijk in de behandeling der M a- r i a hoofden en andere vrouwebeelden op zijne altaarstukken. Ook muntte hij uit zoo in natuurlijke voorstellingen van gemoeds­ bewegingen en in gelaatstrekken als in houding , ook in het wel treffen van portretten maar zijn smaak voor groote en verheven composities en de overvloed der hem bestelde wer­ ken waren oorzaak dat hij slechts weinige afbeeldsels ver­ vaardigde. Toen hij 19 jaren oud was sloot hij eene echtverbintenis met eene dochter van goeden huize en zette zich te Delft ne­der , waar hij zich bestendig bezig hield met het schilderen van groote werken voor kerken en altaren. In 1572 voldeed hij aan een lang gekoesterden wensch en bezocht hij Italie , waar hij de schoonheden der herlevende kunst beschouwde. De invloed dezer beschouwing bleek in zijn altaarstukken , die hij te Utrecht , waar hij zich , na zijn aankomst vestigde , schilderde. Onder deze munt vooral zijn Hemelvaart van Maria, een kapitaal altaarstuk , met twee voorstellingen uit Naar leven beschilderde deuren (triptichon) , en door van M a n d e r en Kr a m m beschreven. Deze schilderij werd in 1820 voor f 6100 , en in 1846 aan den hertog van Nassau verkocht en naar dat hertogdom vervoerd. P. C. La F argue ver­vaardigde in 1739 naar dit meesterstuk eene fiksche gra­vure , in drie groote folio-piano-platen , waaronder op de mid­denprent staat : P. C. La Farque delineavit et are incidit , jussu et impensis J. J. van Rheenen Hayiensis , tabulae plus seculi dimidio po88e88oris. An°. 1739. Te Berlijn vindt men van zijn penseel Maria en Joseph , nevens hen acht jonge en oude herders , die het pas geboren kind aanbidden , onder een gewelf met een uitzigt op een landsehap. Zijne Twaalf Sibyllen , kunstig in hare karakters geordonnareerd en onder edele vormen voorgesteld , zijn door Philip pus G all e in koper gebragt. Tot zijn afbeeldingen behoort dat van Jacob Nuys van Holy , door Samuel van H o o g s t r a t e n gegraveerd , en te vinden bij Balen, Beschrijv. v. Dordr. D. I. bl. 124. Hij overleed in 1583 , drie kinderen uit een tweede huwelijk nalatende. Mich el M i e r eve Id was een zijner leerlingen. Zijn portret vindt men in de reeks van schildersportretten , 3 0 uitg. van H e n d r i k Hondius met verzen van Lamps o­nius, waar naar dat , 't welk bij van Mander voorkomt is vervaardigd. Zie van Mander; Immerzeel; Kramm. MONTFOORT (PIETER GERRITSZ.) te Delft geboren , was 17 jaren oud toen hij leerling werd van M i c h i e 1 Jan sz en Mi ere v el d. Hij bleef zulks slechts een half jaar. V a n Mander meldt van dezen schilder , dat hij "in 1604 omtrent 25 jaren oud , een geest bezat die tot verwondering strekte , dat hij zeer naauwlettend in de kunst was en uitnemend wel schilderde , schoon hij die kunst enkel uit liefhebberij en niet om gewin uitoefende." Zie van Mander; Kramm. MONTFORT (JEAN DE) , voornaam stempelsnijder en me­taalgieter uit de XVIe en XVIIe eeuw. In de St. Gedule te Brussel ziet men een door hem in 1610 gegoten Koper ver­gulden lee= , op het praalgraf der Hertogen van Brabant , Jan II en Anthonie van Bourgondie. Bij van Loon vindt men een door hem in 1623 vervaardig­den huwelijkspenning met de afbeelding van Karel Alexander van Croy , en een ander van 1629 met de beeldtenis van Joachim fiars8en8 , abt van St. Pieter te Gent , eerste stichter der kerk dier abdij , ten tijde van Karel de Kale, die op de keer­zijde wordt gezien. Zie Messager des Scienees etc., 1858 . p. 411 ; van Loon, Ned. list. Penn., D. II. bl. 154; Kram m. MONTFORT (PETRUS A) , licentiaat in de regten , te Haar­lem geboren , beoefende de latijnsche poezij. Zijn Carmen gra­tutatorium quo gratulatu8 fuit novum praesulatum Leodicensem , Cornelium a Bergin verscheen in 1539 te Leyden. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 749 ; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 994. MONTI , later jufvr. NIERI , eerste danseres aan het Am­sterdamsch tooneel, in de tweede helft der 18e eeuw. Zij werd in 1764 ten halve lijve met een grooten bloemruiker in de hand, onder een boog , en met een Holl. vers van G. D. afgebeeld. Zie Muller, Cat. v. Portr. bl 127. MONTIGNY (EMANUEL DE). Zie LALAING (EMANUEL DE) MONTIGNY (FLouIs DE). Zie MONTMORENCY (FLO­WS DE) MONTIGNY (GEoEGE DE), beer van Noyelles , uit de aan­zienlijke geslachten die den naam van Mon t i g n y droegen , wrens liefde tot het vaderland , in weerwil van alle smaad­heid , hem van meer dan eerie zijde aangedaan , niet werd uitgebluscht. Na dat hij zich aan de zijde der verbondene edelen geschaard , en hun smeekschrift onderteekend had , on­derhield hij briefwisseling met den prins van Oranje , poogde , schoon het hem niet mogt gelukken , Bergen in Henegouwen te helpen ontzetten , en beyond zich bij het ontzet van Leyden. Noch het vonnis van Al v a tegen hem geveld , noch het verbod om in Engeland te komen , maakte verandering in zijde denkwijze. Het is zoo , men vindt onder de krijgsbevel­hebbers , die onder don Jan van 0 os ten r ij k dienden , een Noy ell es vermeld , 't geen zou doen vermoeden dat deze bondgenoot , zich , gelijk zoo vele anderen , in 1576 bij de Spanjaarden gevoegd heeft ; doch het blijkt dat die beer v a n No y e 11 e s niet de bondgenoot geweest is , maar Jan van No y e 11 e s , heer van Rossignol , die zich in dienst van don J a n begaf , door Parma tot bevelhebber van Mechelen werd aangesteld en een der afgevaardigde was van den koning om met die van Artois en Henegouwen bet verdrag te sluiten en ze op nieuw aan 't Spaansche gebied te onderwerpen. Zie Recueil de Geneca. de Families orig. des P.-B. , p. 256 suiv.; Butkens, Troph. de Brabant, T. I. p. 183; Carpentier, Hist. de Cambray , P. III. p. 84, 805-807, 838 ; 1Vobil. des Pays-Bas , T. I. p. 165; Suite du Supplem. au 1Vobil. des P.-B., T. V. p. 237, 261; Christinaeus, .Tur. Her. P. I. p. 190-192; van Mete­r e n, Ned. Hist. B. III. bl. 59; Ho o f t, Ned. Hist. B. IV. bl. 263 . B. IX. bl. 391, B. X. bl. 443, B. XI. bl. 454, 458; De Tassis, Comment. de tum. , Lib. IV. p. 283 , L. V. p. 395, 409; le Petit, Chroniq. , Livr. XII. p. 383, Gendsche Geschied. D. I. bl. 248, 249; te Water, Verb. d. Edelen , D. III. bl. 143-144, D. bl. 423; Groen van Prinsterer, Archives, T. II. p. 61, p. 129 suiv:, 162. MONTIGNY (JAN DE) , heer van Villers , een der eerste teekenaars van het Verbond der Edelen , woonde hnnne voor­naamste vergaderingen , zoo als te Breda en Dendermonde bij , sloot , in hunnen naam , het verdrag met de hertogin van Par ma, en werd sedert tot de uitvoering van gewigtige za­ken gebruikt. De graaf v an H o o r n e werd het tot een groote misdaad aangetijgd , dat hij , schoon bewust dat V i 1 le r s van de nieuwe religie was , hem nochtans naar Doornik had ge­zonden tot demping der onlusten in die stad gerezen , de onroomschen te helpen en de bevelen der Hertogin tegen te gaan. De procureur generaal gaf daaromtrent vele bijzonder­heden op , die door H o o r n e niet alle werden toegestemd. Het blijkt echter uit 's Graven antwoord op dit punt der be­schuldigingen , dat hij zich van V iller s in zaken van belang te Doornik bediend had , zoo wet als de Verbondene Edelen , die hem , kort te voren , naar de graven van Egmond en Man s f e 1 d afzonden ona voor de veiligheid en godsdienstoe feningen der hervormde te Valenchiennes te waken. Een vroegtijdige dood verhinderde hem meer diensten aan vaderland en godsdienst te bewijzen. In de slag bij Daalhem , 25 April 1568 , viel hij in 's vijands banden , werd naar Brus­sel gevoerd , en in die stad , op een vonnis van den raad van beroerten , 2 Junij opentlijk onthalst. Van Met e r e n en. Hoof t geven een breedvoerig verslag van de omstandighe­den , die zijn dood vergezelden. Zie Brandt, Hist. der Ref. D. I. bl. 478; Kist en Royaards, Kerk. Archief D. IV. bl. 154, van der H a e r , De inst. turn. Belg. , p. 204, 313; Harraeus, Ann. Brab. , p. 27; Bor, Ned. Ges. , B. IV. bl. 137, B- III. bl. 99, B. IV. bl. 147; V iglius ab Aytta, Epist. ad Hopperum, p. 474, 475; van Meteren, Ned. Gesch. , B. III. bl. 52; Ho o ft, Ned. list. B. V. bl. 180; P. H e u­terus, Rer. Belg. Lib. XVI. p. 438; van Isselt, Histor. sui temp., p. 143; 1 e Petit, Chr. Livr. p. 200; Antiv. Chr. bl. 164; Strada, de bello Belgic° , Bentivoglio, Ned. Geb. Wagenaar, Vad. Hist. D. VI. bl. 270; Scheltema, Staatk. Nederl. Bilder­dijk; Arend; te Water, Verb. d. Edelen, D. III. bl. 145-148, D. IV. bl. 423; Groen van Prinsterer, Archives, T. II. p. 38, 58, 62, 327, 240; Kobus en de Rivicourt. MONTIGNY diet. de Siry (Louts DE) heer van Meri­court . spruit uit een der jongere takken van het huis M o n-t i g n y. Hij was PrevOt van Maubeuge , en werd door de algemeene Staten benoemd tot bevelhebber van Charlemont , eene kleine doch sterke vesting in Namen , door keizer K a-r e 1 gesticht. Op welk een wijze M e r icourt door don J a n overgehaald werd om de aan hem vertrouwde stad over te ge­ven , blijkt niet , doch het is zeker dat hij ze in de maand Aug. 1577 ontruimde. Deze daad werd hem evenwel niet ten kwade geduid , daar -de algemeene Staten verklaarden , dat dit gedaan was sans mauvaii8e intention , en dat zij hem dus tot het bijwonen hunner vergadering opriepen. Hij onderteekende in 1577 de Unie van Brussel. Zie Christinaeus, Jurisp. Her. T. I.p.191; J.C. de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 109, 110; Groen van Prinsterer, Archives , T. VI. p. 113. 469. MONTJOYE (ADRIAAN DE) , zoon van Adriaan de Mon t­joye, ridder , heer van Dorent , kastelein van Gent , ont­sloeg zich , na zijns vaders dood (1570) , zoodra zulks eenig­zins mogelijk was , van de voogdij over hem , ging tot het hoofsche leven over , voegde zich in 1566 bij de bondgenooten en onderteekende het smeekschrift. Om die re• den werd hij gedagvaard om zich te zuiveren , verscheen , ont­ving vergiffenis en deed vervolgens een rijk huwelijk te Gend. Meerdere levensbijzonderheden van dezen onstandvastigen bondgenoot zijn niet bekend. Zie de Carpentier, Hist. de Cambray , P. III. p. 104, 239 , 807, 808; Viglins ab Aytta, Epist. CC3CITI ad .Hopperum, p. 775, 776; te Water, Verb. d. Edelen, D. III. bl. 149-151. MONTMORENCY (Pilaus VAN). Zie HOORN (Graaf vAN). MONTMORENCY (FLoms vAN) , baron van Montigny , zoon van Joseph van Montigny, heer van Nivelles en van Anna van Egmond, broeder van Philips van Montm o r e n c y , graaf van Hoorne , werd in 1528 gebo­ren. Kort nadat Philips II het bewind had aanvaard , werd hij tot stadhouder over Doornik en het Doorniksche ge­steld , en in 1561 door de landvoogdes naar Spanje gezonden om den koning van den toestand des lands te onderrigten en geld te vragen , en kwam in het volgende jaar in 't vaderland terug , met moed van hoop en ijdele geloften. Ofschoon geen stellig deel nemende aan 't verbond der Edelen , werkte hij toch in den geest der bondgenooten door de inquisitie en de plakaten tegen te staan. Ook was hij vijand van G r a n v e 11 e en men wil dat hij hem zwart zou gemaakt en verspreid heb­hen dat de koning zich de Nederlandsche zaken weinig aan­trok. In 1566 hield men hem voor den geschiksten man om met J. van G 1 i m e s , markgraaf van Bergen , den koning tot gematigder denkwijze te bewegen. Hij nam tegen zijn zin de reis aan , kwam na lang dralen in Spanje, werd min­zaam ontvangen , doch met allerlei schoone beloften gepaaid en om den tuin geleid. Merkende dat zijn taal geen ingang vond , verzocht hij meermalen , schoon vruchteloos , naar Ne­derland te mogen wederkeeren. Naauwelijks was het berigt dat de graven v an Egmond en Hoorn gevangen waren te Madrid gekomen, of ook Mon t i g n y werd gevangen genomen en op het kasteel Segovia gezet. Under voorwendsel dat hij wil­de ontsnappen vervoerde men hem naar 't kasteel van Salamanca. Hier werden zijne gewone dienaren verwijderd en hem aange­kondigd dat hij zich ter dood had te bereiden , doch hem niet medegedeeld welken dood hij te wachten had , ook werd het hem niet toegestaan zijn laatste wil te beschrijven , wijl zijne goe­deren waren verbeurd verklaard : alleen mogt hij den staat zijner schulden opgeven. In den nacht van 15 Oct. 1570 trad een beul , monnik en notaris zijnen kerker binnen , en na gebiecht te hebben sloeg de beul een touw om zijn hals en verworgde hem. Hierop stak men het lijk , om de sporen der verwor­ging te bedekken , in een monnikspij en liet men de volgenden dag getuigen komen , die den Vlaamschen edelman erkenden en zijne identiteit bevestigden. Hem , die het vonnis had vol­trokken en den notaris , die er bij tegenwoordig was geweest, werden op dood straf verboden het geheim te openbaren , ter­wiji de koning het gerucht liet verspreiden dat hij uit ver- driet , wijl zijne plannen to ontvlugten niet gelukten , was gestorven. Men hield Mon t i g n y voor een wits en bekwaam man , doch weiflelende in zijne godsdienstige beginselen. Zijn lot en dood heeft den dichter K 1 y n aanleiding gegeven tot het schrijven van zijn treurspel Montigni. Mon t i g n y was ridder van het gulden vlies , zijn afbeel­ding bestaat. Zie Gysius, Ned. Ber.; E. Eremundus, Orig. et Histor. Belgic. Tumlt. ; H o p p e r u s , Rec. des troubles , Livr. I. Ch. I. p. 19, Livr. II. Ch. VII. p. 58, 62 , 63 , Livr. III. Ch. II. p. 76 , Ch. III. p. 77 , 78 ; V iglii Vita, N. LXXVIII p. 37 ; B ur­gundii, Hist. L. I. p. 53; Bor, Ned. Hist, B. II. IA. 44 (62), 45 (62), 77 (109), B. IV. bl. 120 (170); Hoo ft. Ned. Hist., B. III. bl. 80; van M et er en , Ned. Hist., B. II. bl. 38 , B. III. bl. 53 ; Strada, de bello Belq. , Dec. I. Lib. V. p. 262 ; Proces van Egmond, bl. 648 ; C e r i s i e r , Tafereel der Algem. Geschied. , D. III. bl. 168; Wagenaar, -Fad. Hist., D. VI. bl. 42, 72, 121, 131, 155, 157, 161, 195, 196, 246; van Wijn, HO,. en Nal. op D. VI. van Wagenaar, bl. 35, 266, 266, 267; van Mieris, Neder­landsche Vorsten ; t e Water, Verbond der Edelen , D. I. bl. 14, 117; Beaufort, Leven van Willem I, D. I. , D. II.; B i 1 de r d ij k , Geschiedenis des Vaderlands , D. VI. bl. 28 v. , 56, 81, 235, 240; van der Vijnckt, Nederl. ber. ; Schel-tema, ataatkundig Nederland ; Schotel, Floris I en II van Pal­lant ; van Vloten, De dood van Montigny, volgens de oorspronkelijke in Spanje gevonden papieren , in Vad. Lett. , 1852, D. II. bl. 357; Dez., Montigny's leven en dood in Spanje, Amsterd. 1853 ; L. B. G a-chard, La mort de Floris de Montmorency execute dans le Chateau de Simancas in Bull. Ac. R. Br. XIX. 3. p. 105 ; Over den dood van Montigny in Hist. Gen. Kron. , 3 Jg. , bl. 59; Groen van Prinsterer, Archives, T. I. p. 17, 35, 116, 139, 137, 173, 179, 279 , 416, 426 , 443 , T. II. p. 359 ; Kunst -en Letterb. 1861, N°. 13; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt. MONTMORENCY (NicoLAAs DE) , heer van Verdegies , zoon van Francois de Montmorency, beer van Wastines en Beuvry en van Helena Villain. Hij was in zijn jeugd in bediening aan het hof van Philippus II en in 1583 benoemde deze hem , in plaats van zijn oom Maxim il i as n Villain, tothoofdderfinantienbij Albertus en Isabella, die hem ook lid van den staatsraad maakten. Na het overlij­den van zijn neef Philip van S t a v e 1 e , heer van Glayon , en van zijn broeder Floris v an St avele, graaf van Her-lees en gouverneur van Cassel , werd hij heer van Haverkerke , Estaires en Suyd-Berquin , die 8 Aug. 1611 tot graafschappen werden verheven. Meermalen werd hij wegens zijne uitstekende kennis der regtsgeleerdheid in verschillende commissien gebruikt en overleed den 16 Mei 1617 to Gend. Hij huwde 1. Anne de Croy, van Bermeraing en Pamele, dochter van Ja­c o b de Croy, heer van Saimpy , van Tou-sur-Marne en Sluis , 2. de zuster van Philip de Croy, graaf van Solre. 65 Hij schreef : Manuale Principis. Duaci 1597 , 1 2°. floc Campi , in quo exercitia et meditations quotidianae. Lovanii 1604 , 12°. Exercises quotidiens et meditations en l'honneur de glorieux S. Joseph. , Espoux de la Mere de Dieu. 1609. L' Amour de Marie , divise en trois parties , faict et com­pose a l'honneur de .Dieu et de la vierge Marie etc. Brux. 1614, 12°. Manna absconditum , sei4 spiritualis dulcedinis pars prima (en vervolgens pars secunda) piarum meditationum , selectissimarum precationum , aliaque ad res divinas contemplandas accommodata complectens. Lov. 2 vol. 12°. Colon. 1616 , 12 °. Diurnale pietatis in quatuor partes repartitum. Antv. 1616 , 12°. 2 vol. Soleinne convivium bipartitum: de praecipuis solemnitatibus D. N. Jesu Christi , B. Mariae et sanctorum. Antv. 1617 , 12°. Le Chapelet Spirituel. Brux. La Fontaine d' Amour. Zie Du Chesne, Hist. Gone-7-0 de la Maison de Montmorency. Paris 1624, p. 340, 341 ; GenOal. des Maisons de Guines, d'Ardres. Ibid. 1631, fol. p. 432, 435; Sweertii, Ath. Bat. , p. 579; G. Colvenerii, Kalendarium S. V. Mariae , T. I. p. 207; Val. A n-d r e a s, Bibl. Belg. , p. 693 ; Sanderi, Flandr. ill. , T. III. p. 99; Paquot, Mem. T. I. p. 262. MONTMORENCY (FRANs DE) , neef van den vorige , .oudste zoon van Louis d e Montmorency , beer van Beuvry en van J ea n n e de S. Omer, werd omstreeks 1578 to Aire in Artois geboren. Hij trad in den geestelij ken staat , werd ter­stond protonotarius apostolicus , voorts prevoost der collegiale kerk van S. Pieter van Cassel , vervolgens kanunnik en groot deken der kathedrale van Luik. Toen hij veertig jaren oud was, trad hij in de orde der Jesuiten , en overleed 5 Fe­bruarij 1640. Hij schreef : Poetica Sacrorum Canticorum expositio. Duaci 1629 , 4°. Antv. 1629 , 4°. Viennae 1630 4°. en 12°. It. Cum accession XV Psalmorum lyricis modis expressorwn. Antv. 1638 , 12°. Paraphrasis poetica Psalmi XLI in immaturo funere Pomes­pis Robieani. Duaci 1637 , 4°. Parta de Batavis ad Antuerpiam victoria Epicedion. Antv. 1636, 4°. Pietas Victrix , Psalmis VII Qricis expressa, additd lucu­bratiuncula de artificio Poetic° Davidicorum hymnorum. Antv. 1639 , 12°. Zie Paquot, Mom. T. I. p. 263. MONTMORENCY (B.) , portretschilder in het midden der 1 Se eeuw. Hij schilderde o. a. het portret van Mr. Johan Pieter Recx8toot, .Raadpensionaris van Zeeland (1742). J. P o t-h o v e n vervaardigde er een teekening naar , waar naar J. H o u­brak en de gravure heeft gemaakt voor de bijprenten van Wagenaar's 17ad. Hist. Zie Kramm. MONULPHUS , uit een der adelijkste huizen van Neder-Austrasie gesproten , 1-verd omstreeks 570 bisschop van Tonge­ren. Bijna dertig jaren bestuurde hij de kerk. Hij stelde zijnen bisschoppelijken stoel in de door hem gestichte kerk van St. Servatius to Maastricht , en rigtte er eene nieuw ka­pittel op. Hij besteedde zijne erfelijke goederen tot godvruch­tige werken , zoo liet hij aan zijne kerk zijn landgoed of sterkte Dinant , later een stad aan de Maas boven Namen , welke tot het einde der verledene eeuw aan het bisdom van Luik is gebleven. Hij wilde ook de verwoeste stad Tongeren weder opbouwen , doch het einde zijner levensdagen voelende naderen , zag hij van die onderneming af. De meeste schrijvers zijn van meening dat hij omtrent het jaar 609 is overleden. Hij werd in zijn hoofdkerk aan de voeten van den H. Servatius begraven. Zijne overblijfsels werden in 1137 in de St. Ser­vaas-kerk in een marmeren graftombe diep onder de aarde geplaatst en zijn in 1623 weder ontdekt geworden. Zijne ge­dachtenis wordt den 16 Julij gevierd. Zie van G i 1 s , Kath. Meyer. Mernorieb. , bl. 10; van Gils en F o p p e n s , N. Beschrijv. van het Bisdom v. 's Bosch . D. I. bl. 14; Levens der Voorn. Heyl. , D. III. bl. 87 volgg. ; Acta S. S. Belg. , T. II. p. 187-203. MONTPENSIER. Zie BOURBON (CHARLOTTE DE). `1110OCK (S. J. M. VAN), kostschoolhouder to Delft, schreef : Verzameling van opstellen ter verbeteriuy van de daarin voor­komende Spel- en Taalfonten voor Kinderen. Zutphen 1811, kl. 8°. Ihemes pour ceux qui commencent a traduire du Francais et Hollandai8. Zutphen 1812. Aanleiding tot het zamenstellen en onibinden van volzinnen , yemeenliik bekend onder den 2zawn van construeren en analy­seren. Zutphen 1811. Chronologische tafel van de merkumardigste yebeurtenissen nit de Nederlandsche yeschiedeni8. Delft 1817 , piano. Nouveau Dictionnaire Frangais•Hollandais et Ilollandais-Francais. Zutphen 1825 , 2 vol. Zie Naaml. van van Cleef ; Cat. d. Bibl. v. d. Maats. v. Ned. Letterk., D. 1. bl. MOOK (Mr. JOAN), Schout van Enkhuizen. In 1650 ont­stond tusschen hem en de Wethouders der stad geschil , wijl 65* hij eenige lieden , die verklaard hadden dat hij , schoon ge­huwd , met een andere ongehuwde vrouw onbetamelijke gemeen­schap hield , had doen vatten , en te weeg had gebragt dat zij , bij schepenen-vonnis werden gebannen. Zij beriepen zich op 't Hof, en de regering oordeelde , dat hij zich zelve voor 't Hof had te zuiveren en zich middelerwijl to onthouden van 't waarnemen van zijn ambt , zelfs besloot de meerderheid hem van zijn ambt te ontzetten , en aan de Grafelijkheids rekenka­mer Frederik Siewertszoon Lakeman in zijn plaats voor te stellen. De staten zochten beide partijen te bevredigen , zonden gemagtigden naar Enkhuizen , doch vruchteloos. On­dertusschen brak er te Enkhuizen een hevig oproer los , de schout Moo k nam er deel aan , werd te 's Hage , waar hij zich beyond , geligt en op de gevangenpoort geleid , doch we­derom ontslagen. Sedert deed de Wethouderschap van Enk­huizen veel moeite om hem te bewegen van 't schoutambt afstand te doen en zich buiten de stad te onthouden. Einde­lijk besloot hij daartoe , nadat door berniddeling van Gov e r t van S l i n g e l a n d t was vastgesteld dat de stad hem f 8000 zou betalen. Hij eischte daarna no jets van de stad 't geen zij echter oordeelde buiten de overeenkomst te zijn. Onder­tusschen had hij zich , zoo 't sehijnt , naar Overijssel begeven , waar ook oneenigheden uitbarstten. Die van Kampen en Has­sel zochten hem in 1357 in Holland te doen bevorderen tot rentmeester der Beijerlanden , doch de Graaflijkheids rekenka­mer maakte zwarigheid hem met dit ambt te voorzien. Zie loll. Mem. 1653, bl. 53 ; Thurloe's Papers Vol. I. p. 294, 295, 300, 301, 307, 315, 316; Wag enaar, Vad. Hist., D. XII. 286 volgg.; Muller, Cat. v. Painfl., D. I. bl. 361. MOOLEN (S. VAN DER) , schreef : De nieuwe eclipswilzer. Amsterd, in piano. Planetarium of Planeetioijzer. Als boven. Over het maken en yebruik der pleinschaal. Amst. 1699 , 4°. Astronomia of .Hemelloopkunde. Amst. 1702, Meetkunstiy afbeeldsel van eene verduisteriny der tonne. Amst. 1765 , 4°. Zie Arrenberg, .Naainr. bl. 360. MOONEN (ARNOLD) werd den 12 Augustus 1664 te Zwolle geboren , in 1688 op vier en twintigjarigen leeftijd predikant te Hardenberg , vertrok van daar in 1689 naar Deventer waar hij den 17 December 1711 overleed. Hij maakte zich als Bijbeluitlegg:er en Kerkelijk redenaar in de Cocceaansche rigting beroemd , en deed door leer en voorbeeld veel tot verbetering van de kanselwelsprekendheid. Niet minder was hij als dichter en taalkundige bekend. Hij behoorde in zijn tijd rider de dichters van den eersten rang , en was de vriend van Brandt, Vollenhove, Francius, Broekhuizen, Hoogstraten, Poot, Botgans en andere , die alle zijn diehtvermogen hemelhoog verdienen ; zelfs Von del, die voor zijne dood nog eenige verzen van hem onder het oog kreeg prees die zeer , en getuigde van zekeren Herderszang udat die rustig was en staen mogt tegens d'ouden." Ook Bidloo prees zijne Herderszangen , die hij bij hem zag , hoog , ja verhief hem boven de eerste Italiaansche dichters in dit genre , en oordeelde : dat Dante noch Guarien Pet r a r c h e of Casa ons zulk Pastorel doen zien." Latere beoordeelaars stemtnen hier mede niet in , doch er­kennen dat zij onderscheiding verdienen. Van K a m p e n heeft Moone n's Herderszangen zeer oordeelkundig gekarakteriseerd. ',In al zijne schilderingen ," schrijft hij , llziet men Nederland­sche landschappen , die echter , ongelukkiglijk , voor het Her­dersdicht veel minder geschikt zijn dan de bekoorlijke , afge­wisselde bergen van Griekenland , Sicilie , Italie of Zwitserland , terwijl de zeden onzer boeren of veehoeders ook volstreks niets idiaals hebben. Vele der Herderszangen van Moonen zijn zinnebeeldig , en verheerlijken Bijbelstoffen of vrienden des dichters. De herhaalde toespelingen op oorlogs en andere staatkundige voorvallen hinderen het zuiver dichterlijk genot dezer veldzangen." Wellekens, Schermer, de Haes en andere latere dichters hebben Moonen in dit dichtvak overtroffen. `zijn overige gedichten zijn van onderscheiden waarde en gehalte , naar­mate van de onderwerpen die hij behandelt; somwijlen weet hij zelfs den toon van Antonides te treffen. Met Moonen begint , volgens Wit sen Geysbeek, het verval onzer vader­landsche poezij. Blijkbaar heeft hij zijn beide tijdgenooten , Brandt en Antonides, willen navolgen , doch zijn dicht­vermogen schoot daartoe werkelijk te kort. Na zijn dood gaf Poot de poetische nalatenschap van Moonen met een voor­rede , waarin hij hoog van 's mans talenten opgeeft , in het licht. Pee r 1 k a m p heeft een ongunstig oordeel over zijn Latijn­sche poezij geveld , en beschuldigt hem van geen genoegzame kennis der taal en prosodie to hebben gehad. Ypey roemt hem daarentegen zeer als beoefenaar der Ne­derduitsche taal. Nu eens noemt hij hem een zeer voortreffe­lijk kenner en beoefenaar er van , dan eens zegt hij van zijn in 1706 in het licht gegeven Nederduitsche Spraakkunst. ffMe­nigvuldige malen is dit voortreffelijk werk herdrukt , als zijnde , meer dan Brie vierde deelen der 18e eeuw tot handboek ge­bleven voor alle taalminnaren , die regelmatiglijk wenschte te schrijven. Zeker altoos werd die arbeid niet verbeterd door Willem Sew el, die ten jare 1708 eene Nederduitsche Spraakkunst uitgaf , maar daarin toonde op verre na niet dat wijsgeerig hoofd te hebben als zijn naaste voorganger M o o n e n." Verschillende dichters , o. a. K. v. A r k e 1 maakte lijkdichten op hem. Hij huwde Katharyna Aleida Osieius. Hij gaat ook in zwarte kunst uit , naar C. K e l d e r , door J. B o o­n e n gegraveerd , en daarna in de Overijss. Alman. voor 1854. Moon en gaf in het licht : Paulus te Atlienen , of X17 Predikatien over Hand. XV II. 1634, Deventer 1692, 8°. , Delft 1720, 8°. Zie Rabus, Boekz. v. Europa , 1693 , D. I. bl, 176 volgg. Stephanus de Diaken , of zzjn leven , bedrijt , dood en beyra­fenis , beschreven van Lukas in het zesde, zevende en begin van he aehtste hooldstuk van de Werken der Apostelen , en in openbare kerkredenen verklaard, door enz. Deventer 1696, 8°„ 1699, 2 dn. 8°. Zie Rabu s t. a. p., 1696, D. I. bl. 235, 414. De lijdende Christus , of llistorie van het lijden en sterven des Verlossers, uit de overeensteinining der vier Evangeli8ten ontvouzod en toegepast in een een en dertig doorwrogte preciika­lien. Delft 1718 , 2e dr. , 4°. , ook in bet Hgd. overgezet. Zie Boekz. 1764 a . bl. 216. Abrahams roeping uit Ur der Chaldeen enz. (in Predikaat­sien). 's Hage 1715 , 8°. , Delft 1717 , 8°. Paulus onder de Heidenen. 's Hage 1715 , 4°. Paulus onder de Heydenen. Delft l 715 , 8°. , door Emanu el M e y e r , predikant te Winterfingen in het Hgd. overgebragt. Lzjkpredikatie over koning Willem III. Davids Trapzangen of de liederen Hamaaloth. Delft 1700, 8°. Naamketen der predikanten enz. Dev. 1709 , 1789. A. Moonen , B. G. Noordbeek en J. Hoogewal, Naemketen der Predikanten , die , van de Herv. aen tot 1709 toe , in de ge­meenten en onder de vier dawn van het Overijss. Synode behooren het _Euang. bedient hebben. Dev. 1807 , 8°. Evangelie-Dienst. Delft 4°. Nederduytscke Spraekkunst ten dienste van in- en uitheem­schen nit verscheidene sclzrijveren en aentekeningen opgenzaakt en uitgegeven. Amst. 1706 , 12°, 1719 2e. dr. Op de Bible der Maats. v. Ned. Letterk. te Leyden is een exemplaar van dezen druk met papier doorschoten en geschrevene aanteekeningen van W. O. Reitz in 1725. Amst. 1740, (6e. dr.) 12°. '). Hier toe behooren : De Spelling van A. ]IIoonen in eenen Brief verdedigt , bene-vend een Nasehrift van eenige behulpselen der Nederd. lade 1 ) Volgens A beoude verscheen de vijfde druk te Amst. 1750. door eenen Minnaer dier Spraeke , Graevenh. , J. van Ellink­ huizen , 1708. W. Sew e 1 s , Aanznerkingen op het boekje genaamd : De Spelling van A. M. in eenen Brief verd. enz. A mst. 1708 , de schrij ver van dit tweede stukje onderteekent zich onder aan zijnen brief P. H. P. Korte Chronijke der stad Deventer tot den j. 1648, 2e verb. en vertu. druk. Deventer 1714 , kl. 8°. Poezij. Leyden 1700 , 4°. Vervolq der Poezij. Leyden 1720 , 4°. Oral. Panegyrica de Pace Brittannica , habila Hagae Comit. in celeberrimorum eruditorwn hominum consessu XII kalend. April 1674. liagae Comit. 1674. A. M. Zwollani Verbi divini ministri dum viveret Daven­ triensis Poemata Latina. Gron. 1716 , 12°. In bezit der Maats. van Ned. Letterk. te Leyden : Jo. Lindeborn,, Historia , sive notitia Episcopatus Daven­triensis Colo n. Agripp. 1673. Met wit papier doorschoten en met vele aanteekeningen of van Lin d e b o r n zelven of van Moon en. Hollandsche Rymkronyk van M. Stoke '8 Gravenh. 1620 , verrijkl door het bzjschrijven van zeer vele verbeterde lezingen en enkele toelichtingen van de hand van A. Al. , en sommige dergelijke van die van Ann. Ypey , volgens het exempl. van den laatstgen. Huy d e c o p e r heeft deze Aanteeken. van M o o­n e n bij zijne uitgave niet gebruikt. Zie Y p e y, Gesch. der Chr. Kerk in de 18e eeuw , D. VIII. bl. 402, 572, 681; Glasius, Godgel. Nederl. ; Hoeufft, Parm. Lat. Belg . p. 204 ; Peerlkamp, de poet. Lat. Neerl. ; J. Bronckhusii, Poem. p. 35; P. Francii, Poem. p. 70; Hoog­stratini, Poem. p. 201, Bidloo, Panpoctic. Bat. p. 117 volgg.; S i e g e n b e e k , Gesch. der Ned. Letterk. , bl. 183, 184, 220, 320; Ypey, Gesch. d. Ned. Tale, bl. 507, 536, 537; van Kampen, Gesch. d. Nederl. Lett. en Weters. , D. I. bl. 363, 387, II. 191, 205 ; G. Brandt, Leven van Vondel , bl 82 ; de Vries, Gesch. d. Ned. Dichtk. , D. I. bl. 262 ; V oorr. van P o o t voor het Vervolgh der Poezy van M. ; Viritsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. , D. IV. bl. 444 volgg. ; Snell a e r t , Schets eener Gesch. der Ned. Let­terk. , bl. 167, 172; H u b e r t s , Chron. Hand. tot de beoefening der Geschied. van 1Vederl. Letterk. , bl. 172 ; Overijss. Alm. , 1854, bl. 102, 1855, bl. 224 ; H i n 1 o p e n , Gesch. der Bijbeloverzetting , bl. 1; Pars, Naamrol , bl. 136, 137, 414, 418, 419; Collot d' E s cury, liollands roern in Kunsten en Wetenschappen ; Kist en Roy ae r ds, Kerk. Arch. , 2e Ser., D. VIII. bl. 186; P. C. M ol­huysen, Iets over A. Moonen in Overijss. Alm. 1854, bl. 102; Vier Brieven van A. M , ibid. 1855, bl. 344; J. van Harderwijk, Lets over A. M. , bijzonder als Latijnsch dichter , in Vad. Lett. , 1829, D. II. bl. 546; Rabus, Boekz. van Europa, 1693 a, bl. 179; 1694, 1696a, bl. 235, 415, 1700b, bl. 372; Boekz. der Gel. Wereld , 1720a, 393, 395; Abcoude, Naamr. ; Arrenberg, Naamr. ; Cat. der Maats. van Ned. Letterk. te Leyden, D. I. bl. 93 (hs.), 92 , 127, D. II. bl. 500, 553, D. III. bl. 226, 363 , 365; Cat. Musschenbroek , bl. 110; Cat. Schouten ms. , bl. 47; H oo g­straten; Kist; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Navorscher,, D. VIII. bl. 358, IX. bl. 90, 182, D. X. bl. 285. MOONEN (N.) , pastoor bij de R. C gemeente te Soerabaija. De Javasehe Oostpost wijdde eenige regelen aan de nagedach­tenis van dezen waardigen herder , die te Samarang in 1856 overleed. Hij was een der geestelijken , die , na het bekend geval met den bisschop in partibus G r o o f f , in 1846, over den landweg naar Java gezonden werd , voor het geestelijk op­zigt te Soerabaija. Ongeveer negen jaren achtereen was hij in zijn ambt ijverig werkzaam , niet alleen te Soerabaija , maar in den geheelen Oosthoek van Java en op Madura. Zijne assche heeft geene rustplaats mogen erlangen binnen den kring zijner gemeente , voor wier zielenheil hij getrouw arbeidde. In een volgend nummer wijdde een protestant de volgende dichtregelen aan zijne nagedachtenis. 1k was hongerig , gij hebt mij gevoed ; naakt en gij hebt mij gekleed. Beerft het Koningrijk. Het was genoeg een mensch te wezen , En weigring had men niet te vreezen Van hem , die , waar de armoe schreide Door ruime gift het hart verblijdde. Geen armen liet hij ledig gaan , Maar hood hem spijs en kleeding aan. Die vrome helper , mild in 't geven , Ging over tot een beter leven. De Hemel telt een Engel meer. God geve een anderen M o o n e n weer ! Pasoeroean , 22 Mei 1856. Zie Indier 9 Augustus 1856. MOONINX (CoRNELB) , kunstschilder in 1606 te 's Hage geboren. Zijn naam komt voor in het Gildeboek der Haagsche confrerie van Pietura , in 1656 aldaar opgerigt. Hij was daarbij tegenwoordig. Hij overleed in 1686 of 1687 na zijne terugkomst van Rome. Zie Houbraken; Immerzeel; Kramm. MOONINX (PIETER) , broeder van den vorige , was met dezen in 1656 medeoprigter der Haagsche Cenfrerie van Pie-sure. Hij wordt als landschap- en gebouwenschilder van den Paus opgegeven , en heeft waarschijnlijk met zijne broeder te Rome gewoond , waar hij , na, het vertrek van dezen naar 's Hage welligt in dienst van den Paus bleef en aldaar stierf. Zijn schilderwerk komt zeldzaam voor. K ramm vermeldt eene teekening van hem , voorkomende op de Catalogue van C. Buys , Amst. 1828 bl. 16 : een boer met een dansenden bond, en gist dat de overblijiselen van een tempel enz. in dien Catalogus op S. M o n c k s vermeld , ook van zijne hand is. Zie Kramm. MOONS (J. JAcoBus), kanunnik der Premonstratenser orde uit de abdij van St. Michiel te Antwerpen en pastoor te Rons­beck , bloeide in de eerste helft der lie eeuw en schreef on­derscheidene zedelijke rijmwerken , behelzende fabelen en zinne­beelden met Latijnsche en Nederduitsche zedespreuken. 's Mans rijmtrant is eenvoudig en niet ongeestig. Hij leefde nog in 1689. Willems vermeldt van hem : _Het sedelijk vermaek tooneel. De sedelijke Lustwarande. Den sedelzjken vreugden berg. Vreugde perk. Vermaek-spiegel. Vermaek veld en Vermaek troost, 7 dn. in 8°. m. plat. Antw. bij P. J. P a rij s , z. ja. Zie Willems, Verhand. over de Ned. Tael en Letterk. D. II. M. 178; Antw. Aim., 1820, bl. 75; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. , D. IV. bl. 451; Snellaert, Schets eener Geschied. d. Nederl. Letterk., bl. 160. MOONS (WouTER) of MONSIUS , pastoor te St. Nikolaas en Kanunnik der Cathedrale te IJperen , was Latijnsch dichter. Men vindt van hem in Joan. Slupe ri i , Herzeknsis Elan­dri Poemata. Antv. 1575 , p. 56-59, een Hymnus de coelo­rum gaudiis, Ave Maria en Ave Maris Stella. Zie Paquot, lligm. T. V. p. 320. MOONS (JoHA.N) , Advocaat en Fiscaal , deed 14 Sept. 1653 den eed als lid van den Hoogen Raad. G r o e n e w e g e n legt deze getuigenis van hem of : dJ o a n n e m Moons, Hollandiae , Zelandiae et West-Frisiae fisci Advocatum et Procuratorem Ge­neralem , cujus exactum judicium solidamque theoriae et pra­eneos scientiam magni facio , aliosque fori nostri coryphaeos in dubiis saepe in consilium adhibui. ' De Hollandsche consultatien zijn met zijne adviezen ver­vuld. Men heeft er reeds van den jare 1614. Over den fis­caal Moons en zijne beweringen aangaande M a r g a r e t h a Moons is lezenswaardig : Mr. H. W. T y d e m a n , Opheldr. en Bijvoegs. op B i 1 d e r d ij k 's Gesch. d. Vaderl. D. VI. bl. 277 volgg. Hij overleed 6 Maatt 1669. Zie G r o e n e w e g e n, Voorr. v. zij n Tractaat de legibus ab roga­tis ; Vreede, Hoogen Raad, bl. 45. MOONS (MAGDALENA , volgens anderen MARGARETHA) van vaders zijde uit eene deftige Hollandsche familie , en van moe-ders zijne uit een adelijk Brabantsch geslacht. Haar vader was Pieter Moons, ten tijde van Karel V ontvanger-ge­neraal van 's keizers beden over Holland en tevens keizerlijk raadsheer. Haar oudste broeder bekleedde onder P h i l i p p u s II het ambt van Raadsheer in den Hove van Holland nevens naeer andere waardigheden , en was een man van groot gezag en achting. Zij woonde nevens haar moeder en nog een broe­der en zuster te 's Hage , gedurende het beleg van Leyden 1574 , alwaar de Spaansche bevelhebber don Francisco de V al d e z haar ten huwelijk verzocht. Hare familie maakte veel zwarigheden om dit verzoek toe te staan , wegens de om­standigheden des tijds , doch de jonkvrouw,, omtrent dertig jaren oud , liet zich eindelijk door het aanhouden van V a 1 d e z bewe­gen in zijn huwelijks aanzoek te stemmen , doch de voltrekking van het huwelijk werd uitgesteld om de belemmeringen door het beleg van Leyden veroorzaakt , dat Valdez bezig hield. Toen deze bevelhebber zich langer dan hij gedacht had , door de dapperheid der Leydenaars opgehouden zag , nam hij voor de stad door een algemeenen storm te dwingen. Daags te voren verzocht hij zijne bruid , hare familie en andere aanzienlijke lieden ter maaltijd. Getroffen door hare ongewone treurigheid , vroeg hij haar er de reden van. Zij hernam dat zijn voorne­men om Leyden , waarin ze vele vrienden had , te bestormen daarvan de oorzaak was , dat zij een afschuw had van bloed­ storting en geweld , en dat hij , indien hij haar waarlijk be­minde , moest afzien van 't bestormen eener stad , die hem toch weinige dagen later van zelve moest in handen vallen , en eindelijk dat hij nimmer hare hand zou verwerven , indien hij de stad niet verschoonde. Hij liet zich door haren aan­drang en tranen bewegen en zag van zijn voornemen af. Dit verhaal , dat zij namelijk Leyden zou gered hebben , door de meeste geschiedschrijvers bevestigd , werd door den hoogleeraar T y d e m a n voor een legende gehouden , en strijdende tegen alle gronden van uit- en inwendige kritiek. Valdez begaf zich na het opbreken van het beleg , eerst naar Utrecht en vervolgens naar Brabant , en hield van daar met brieven aan , dat zijne bruid , daar hij niet naar Holland kon wederkeeren , mogt gebragt worden ten huize van hare gehuwde zuster te Antwerpen , waar haar huwelijk plegtig vol­trokken werd. Na het overlijden van de Valdez, in 1580 of 1581 , heeft zij zich wederom naar Holland begeven , en is , na eeni­gen tijd weduwe geweest te zijn , weder gehuwd met Jonkheer Willem de Bye, eertijds edelman van Willem I. Ten tweeden male weduwe geworden , is zij weder in het huwelijk getreden met Jonkheer J u r i a a n van Lennip, een aan­zienlijk Kleefsch edelman met wien zij op het huis te Werve , hem aanbestorven , en gelegen te Voorburg bij 's Hage , eenige jaren heeft gewoond , en daarna met haar gemaal te Utrecht haar verblijf genomen hebbende is zij aldaar in hoogen ouder­dom overleden zonder kinderen na te laten. Men vindt hare en Valdez af beeldingen in het Treurspel : Bet Beleq der star? Leyden , 1774 , 4° , van L. W. van Me r-k e n , gegraveerd naar de platen , die voorheen door Corn e­lis V i s s c h e r naar oorsponkelijke schilderij en gesneden en in het jaar 1649 door P e t r u s S c r i v e r i u s met zijne Bijschriften uitgegeven zijn. Bontius, gewaagt in zijn lreur - blij-end spel , zeer leven­ dig afbeeldende de belegering en ontzetting der stad Leyde , van / Amelia , een edele Juffrouw , boel van Valdez (Baldeus)." B derdijk noemt haar Margaretha. Zie Strada, de bello Belgico ; Butkens, TrophOes de Bra­bant, T. III. p. 456 ; Bijvoegsel achter de Korte Beschrijving van de Belegering van Leyden , door Frytiers , Haarlem 1739 ; J o h a n­u e s Alderkerk, de Wonderdaden des Allerhoogsten, gebleken in het Beleg en Ontzet van Leyden, 3e dr. 1734, bl. 183-191, L. W. van Merken, Voorb. voor Het beleg van Leyden ; W. Greeven, Redev. over Magdalena Moens in Mnemos. , D. XVI. (VI). bl. 339 ; Derde Mnemosyne , D. I. bl. 258 ; Orlers, Beschrijv. van Leyden , bl. 504; Roemer, Het vijfde halve eeuwfeest enz. , bl. 27; B i 1 d e r d ij k , Gesch. d. V aderl. , D. VI. bl. 175, 178, 271-280; D. X. bl. 296 v ; Arend; Quatuor personae , quibus Leyda debent et Hollandia inin­tium reductorum feliciorum temporum (F. de Valdez (!) , M. Moons, J.Dousa, L. B o i s o t). Quibus adjunctae sunt effigies celeberrimi his toriographi P. Scriverii , ac ingeniosi admodum sculptoris et pictoris .H. Goltzii , nec non et expertissimi quondam medici Paracelsi , omnes aeri incisae. Auctore et directors P. Soutmanno , Harlemensi pictore quondam regio. Op Cat. C. van Alkemade en P. van de Schelling, bl. 10 komt voor ms. Iluwelific van F. Baldus en Juffr. Catharina Moons , verhaal van het ontzet van Leyden. MOONS (LOUIS ADRIEN FRANVIS) werd 11 Mei 1769 te Antwerpen geboren , legde onder A. B. de Quertenmont de gronden der teeken- en schilderkunst , behaalde in 1792 de gouden medaille naar het levend model aan de Academie van Antwerpen , en werd later daaraan als hoogleeraar verbonden. Tusschen 1798 en 1817 hield hij zich te Dresden , Parijs en Petersburg op. In zijn vaderland teruggekeerd , werd hij ach­tereenvolgenden lid der Academien van beeldende Knnsten te Amsterdam , Antwerpen en van de Commissie tot aanmoediging der Schoone Kunsten. Eenige tijd daarna vertrok hij naar Italie , keerde over Zwitserland en Duitschland naar zijn vaderstad terug en vestigde zich daar voor goed. Sedert 1819 zond hij kapitale sehilderijen naar de Amsterdamsche , Brus­selsche , Gentsche en andere expositien. Tot deze behooren : De aanbidding der herders. De Emniausgangers (Antw. 1822). De R. Maagd met het kind Jezus op den school. De dichter Eschylus bezig zijnde verzen te maken (Mechelen 1822). Alexander en zijn geneesheer Izalik Jacob zegenende (Gent 1823). Job en zi/ne vrienden. Hagar en Ismael in de woestijn (Brussel 1824). Ben Engel den herders de geboorte Zaligmakers verkondigende. De ongeloovigheid van Thomas (Antw. 1825). Jacob met het bebloede kleed van Joseph (Amst. 1826). Rust der H. Familie in Egypten (Antw. 1828). &obis op den weg naar Damascns (Gent. 1829). iYoach en zijn , tamale in de ark , op het oogenblik dal de duif den olajeflak brengt. De Engel die den Zaligmaker gedurende zijn zielenlijden in den tuin der olijven versterkte. Moons overleed 2 Oct. 1815 te Antwerpen. Zijn portret vindt men in de Collection de Portraits des Artistes etc. van J. J. Eeckhout, in fol. Zie Antwerpsche Precurseur van 2 Oct. 1 845 ; Immerzeel en Kramm. MOOR (BARTHOLOMEUS DE) werd den 11 Febr. 1649 to Kapelle in Zuid-Holland uit een zeer geachte familie geboren. Daar was zijn vader B e r n a r d i n u s de Moor, Doctor der Wijsbegeerte , destijds predikant , later te Benschop en Kuilen­burg , laatst te Gouda , waar hij in 1680 stierf. Zijne moe­der A d r i a na van Vol l e n h o v en was van Utrechtsche afkomst. Na de latijnsche scholen te Kuilenburg en Gouda . later de akademien van Utrecht , Harderwijk en Leyden bezocht to hebben , waar hij zich niet uitsluitend op de geneeskunde maar op allerlei vakken van geleerdheid toelegde , verdedigde hij , pas 17 jaren oud , onder de Utrechtsche hoogleeraren L e u s den en van Mansveld eenige theologische stellingen over de schepping der wereld en het Nieuwe Verbond, en na voor zijn twintigste jaar tot doctor der geneeskunst bevorderd te zijn , zette bij zich als arts to Gouda , later te Amsterdam neer. In dien tijd gat hij twee geleerde boeken in het licht , die , bij alle wisselingen der studie voor de geschiedenis der geneeskunst belangrijk zullen blijven , het een over het herstel der genees­kunst het ander over de ziekte der hersenen. Amst. 1704 , 4°.). Hierdoor verkreeg hij zulk een grooten naam van geleerdheid dat hij I Mei 1706 tot hoogleeraar in de geneeskunde te Groningen werd aangesteld llnadat hij vooraf over deze en gene onderstelling in de wetenschap eene redekaveling ge­ houden had." Hij aanvaardde den 31 Mei 1713 zijn post met eene redevoering de amoenitatibus medicis , en legde in April 1716 het rectoraat neder met eene rede de piscium et avum creatione. Reeds in de eerste dagen van zijn profes­soraat was hem eershalve de graad van doctor der wijsbegeerte verleend. In 1721 raakte hij in onmin met de verzorgers der hoogeschool , die hij zelfs bij de Staten aanklaagde , meenende dat zij hem grootelijks verongelijkt hadden door trage betaling der voor den Hortus besteden Belden , door onthoudene ver­hooging van inkomen en door onderscheidene , niet vervulde beloften. Hij werd door de Staten in het ongelijke gesteld. Tegen bet einde van zijn leven verliep zijne school. Hij over­leed den 23 Junij 1724 , ruim 75 jaren oud. Hij gaf in het licht , behalve de genoemde verhandelingen : Coyitationum de instauratione Illedicinae , ad sanitatis tute­lam , morbos proyanyandos nec non vitam proroyandwn Libri Amst. 1695, 8°. Veris oeconomiae animalis , seu pains humanae , principiis innixae Pathologiae cerebri delineatio practica , in qud morbo­rum soperosorum per notas characteristicas distinctorum , nec non spasmorum accuratior distributio traditur. Amst. 1704, 4°. Praeloquiwn , quum in theatro anatom. novo Acad. quae est Harderovici corpus virile cultello anat. subjiceret. Ibid. 1715 , 4°. priv. de partu numeroso Lansdunensi rev. D. d e Paitz. Ibid. 1716. Instituti Illed. compendium. Arnst. 1720. De genuino sewn quarti praecepti Decalogi in Bibl. Brem. Cl. VII. p. 381— 422. Zie B oum a n , Gesch. d. Geld. Hooges. , D. II. bl. 63 volgg. ; Gedenkboek van Gron. ; Bibl. h Roy , T. I. p. 173, 261 , 468 , T. III. p. 1130 ; Bibl. Emtinck T. II. p. 180 ; R ab us . Boekz. v. Eu­ropa, 1695 , II. bl. 420 ; Sewel, Tweemaand. Uittreksel , 1704, D. I. bl. 422; Boekzaal , 1706 a, 561; Kobus en de Rivecourt; Glasius, Godgel. 1V ederl. MOOR (BARTHOLOMEUS DE) , zoon van den vorige , werd te Harderwijk geboren , was predikant te Maaslandssluis , vertrok in 1712 naar Gouda, en is aldaar in 1743 gestorven. Hij was een geleerd man , wien het hoogleeraarsambt in de Godgeleerd­heid werd aangeboden , 't geen hij echter afsloeg. Zie V r i e m o e t , Athen. Frisiaec , p. 580 ; Glasius, Godgel. Ne­derl. ; S oermans, Berk. Reg. , bl. 42 , 67. MOOR (BER1-1 ARDINUS DE) , zoon van den vorige , werd den 28 Januarij 1709 te Maaslandssluis geboren. Hij ontving zijne academische opleiding te Leyden en te Utrecht. Aan de eerstgenoemde leverde hij een proeve zijner studien in eene Disputatio de iustitia vendicativa Deo mention , L.. B. 1730 , en verkreeg aldaar later in 1736 het doctoraat in de Godge­leerdheid na het verdedigen eener Disputatio ad Act. 111 : 9. In 1732 werd hij predikant te Ingen , twee jaren later te Broek in Waterland , van hier vertrok hij in 1738 naar Oost-Zaandatn. De intrAe- en afscheidsredenen , door hem op deze verschillende plaatsen uitgesproken en later met anderen tot &nen bundel vereenigd , zagen alle het licht. Groot was toen­maals de verwachting die men van hem koesterde , te Harder­wijk kwam hij als hoogleeraar in de Godgeleerdheid , in plaats van E n s in aanmerking. In 1743 ontving hij een beroep naar Enkhuizen , in het volgende jaar als hoogleeraar naar Fra­neker doch voor hij er zijn inwijdingsrede uitsprak , werd hij (8 April 1745) in die betrekking te Leyden beroepen. Hij aan­vaarde den 21 Junij 1745 zijn ambt aldaar met eene Oratio de impenfecta ecclesiae militantis felicitate. In het volgende jaar nam hij ook een halve predikdienst op zich , in welke laatste betrekking hij in 1752 den voorzittersstoel op de Zuid-Hollandsche Synode bekleedde. In 1757 hield hij bij het aftreden als rector magneficus een Oratio de eo , pod nimium est in scientia theologica , op zeventigjarigen ouderdom ver­kreeg hij een eervol emaritaat , en bragt de laatste maanden van zijn leven te Gouda door, waar hij den 18 Julij 1780 ontsliep. Hij vermaakte aan de Leydsche hoogesehool f 4000 ten einde uit de inkomsten daarvan eenige Lithausche studenten in de Godgeleerdheid te ondersteunen. Hij is in mannelijken leeftijd door P. T a nje en in zijn ouderdom door P. d e Mare in plaat gebragt. Hij gaf in het licht : Inwijdings redevoering over den onvolmaakten Gelukstaat der strijdende kerk op aarde. Leyden 1745. Aischeids-rede in de Gorcumsche Synode. Gorcum 1737 , Disputationes de justitia vindicativa Deo essentiali. Leidae 1730. Orationes duae. Leidae 1745-1757 , 4°. Commentarius perpetuus in erohannis Marckii Compendium the­ologiae Christianae Didactico-Elencticum Pars Prima. Com­plecteus Cap. 1-17. L. B. 1761 , 4°. (Zie Boekz. 1701 b , bl. 585). Pars IL L. B. 1763 , 4°. (Zie Boekz. 1765 a , bl. 589-554). Pars III. L. B. 1765. Zie (Boekz. 1765 b, bl. 12-30). Epimetrum Suppl. Comment. perpet. in I. Marckii Compend. theol. Christ. L. B. 1778 , 4°. Intree- en A fscheids-redenen (van welke eenige Amst. 1744 , 4°. Franek. 1744 , 4°. , afzonderlijk in het licht waren gege­yen) en van des Ileeren oordeelen en zegeningen over het land bijzondere steden. Leyd, 1752 , 4°. Gedagtenis van zijnen dienst in verscheyde gemeentens be-waard enz. Leyd. 1752 , 4°. Twee Leerr. over 2 Cor. XII : 2 9 ; van Paulus opgetrok­ken in den derden Hemel , en van den Satan met vuysten ge- slagen enz. met een Voorberigt van Jacob Groenewegen. Leyd. 1753 , 4°. Kort begrip en de zekere vastigh,eid der .Apostoliscke Leere van Petrus , voorgesteld in het 1 Hooldstuk van zijn II Zend­brief. Leyd. 1756 , 4°. Leerredenen. Leyden , 4°. Leydens ontzet gevierd op den jaarlijksche Dankdag in 't jaar 1746 en herdrukt ter gelegenheid van den twee hondersten ver­jaardag dier gebeurtenis. Leyd. 1774 , 4°. Aanmerkingen op de orde des Heils door D. Kiernan. Leyd. 1773. Oude en nieuwe dingen of Leerredenen nit het O. en N. Tes­tament. Leyd. 1779. B. Hulsius , Ben Christelijk gebed tot God zllynachtig voor het vaderland in de kerke in deze oorlogstiiden, ter gelegenheyd van weekelijksche Bede-uuren met een aanprijzing van den heer B. d. M. Leyd. 1747 , 4°. Zie Vriemoet, Ath. Fris., p. 850; Bouman, Geld. Hooges., bl. 68, 149; te Water, Narratio , p. 221, 222; Siegenbeek, Gesch. der Leydsche Hoogeschool, D. I. bl. 317, D. II. bl. 156 , 200, 201; Glasius, Godgel. Nederl. ; Schotel, Gesch. der Leids. Bibl. ; Muller, Cat. van Portr. ; Kobus en de Rivecourt. MOOR (JAN DE) , een Vlissinger , werd met Jacob de Swyger, Gilein Gielesz. Leert en Jacob Lange­s t r a a t e , door de burgerij dier stad tot kapitein verkozen , toen deze zich verklaarde tegen den koning van Spanje. In dit zelfde jaar (1572) werd hij aangesteld tot vice-admiraal der Vlissingers , onder admiraal E w o u t Pie t e r s z. Worst, met wien hij in 1573 de vloot , die onder Sancio d'A v i 1 a Middelburg trachtte te ontzetten , groot nadeel toebragt , bij welke gelegenheid hij ook met den vice-admiraal der vijanden omtrent Borselen in een scheepsgevecht raakte. Eindelijk stierf hij op het bed van eer , want toen hij ten tweedenmale met B o u d e-w ij n E w o u t s z. , na den dood van Wo r s t , admiraal gewor­den , tegen San cio d'A vila ten strijclen zou gaan , werd hem , zoo als hij met andere kapiteinen in de kajuit des admi­raals den krijgsraad bijwoonde , door een kogel uit het sehip van Sancio d'A v i 1 a gekomen , de hersenpan of de helft van het hoofd weggeschoten , zoodat hij nog sprekende dood neer viel. Zie van Meteren, Ned. Hist. fol. 71, 589; Leeven en Daaden der Doorl. Zeehelden, bl. 219, 220, 223 ; G. Brandt, Leven van de Ruyter , bl. 5; de la Rue, Heldhaftig Zeeland , bl. 194; J. C. de Jonge, Neerl. Zeewez., D. V. bl. 138, 177, 378; Kro­nijk v. h. Hist. Gen. te Utrecht , D. IX. bl. 479 en volgg. met 3 Geneal- Tabellen daar achter. MOOR (loos DE) , zoon van de vorige , werd te Vlissingen geboren , was eerst kapitein ter zee en klom tot den rang van vice-admiraal op. Toen de Lissabonsche vloot , in 1572 , naar de Nederlanden kwam , was ze even als die van den hertog Medina Coeli, onbewust van de omwenteling te Vlissingen. Toen ze voor die stad was , werd haar van daar met een schot , naar oude gewoonte , een sein gedaan , waarop haar admiraal Willem Antonisz. van Antwerpen, met drie schepen de Honte opliep. Joos de Moor, toen nog kapitein , zond zijn boot met een deel yolks naar een dozer schepen , een Hol­landsch schip met specerijen geladen , om de manschappen naar Vlissingen te brengen , doch die het meenende te ontzeileu naar Rammekens , was d e Moor genoodzaakt met zijn klein oorlogscheepje het aan boord te klampen met dit gevolg dat hij het nam. De Lissabonsche vloot , dus geankerd , viel geheel door die welgelukte list in handers der Vlissingers. Men be­grootte hare waarde op omtrent 6 tonnen gouds en ruim twee­maal zoo veel aan suiker , specerijen , paarlen en gesteenten. Die van Vlissingen kozen de beste schepen om hen in den oor­log to dienen. De Moor joeg in den strijd tusschen den Zeeuwschen ad­miraal Worst met San c i o d'A vila, admiraal van P h lips II , een Spaansch schip , 't land van beloften geheeten , tegen een aarden bolwerk , daaromtrent opgerigt , aan , en klampte het aan boord. Ondertusschen vielen die van Vlissingen (lit bolwerk te lande aan , waardoor 's konings yolk genoodzaakt zijnde het te verlaten , en het door de Moo r werd prijs ge­maakt. Als kapitein woonde hij ook den slag van Louis B o i s o t tegen Glimes bij Roemerswaal bij , en den togt door hem tot het ontzet van Leyden ondernomen. Als vice-admiraal werd hij in 1588 , toen de onoverwinne­lijke vloot op Engeland en Nederland afkwarn , onder Just i­n u s van Nassau, toen admiraal van Zeeland , met 35 wel­bemande schepen in zee gezonden , met bevel om to beletten dat de hertog van Parma uit de Vlaamsche havens kwam , geen hij ook deed. Fr e d e r i k Spinola, overste der galeijen te Sluis , narn in 1603 voor , de Zeeuwsche schepen voor Sluis liggende te veroveren , dies roeide hij , den 26 Mei , 's morgens voor bet aanbreken van den dag , met acht galeijen uit het Sluische gat , naar de plaats , waar de Nederlandsche schepen , onder bevel van den vice-admiraal de M o o r , op hun gewone wacht lagen. Toen de Zeeuwsche schepen met hunne twee galeijen S p i­n ola met zijne galeijen en fregatten zagen uitkomen , gingen zij onder zeil en laveerden tegen wind oostwaards aan. De Spaanschen hadden , behalven bet bootsvolk , een groot getal , volgens sommigen 1500 muskettiers op , die op het aankomen zich dapper lieten hooren en een hagel van kogelen op de Zeeuwen schoten , en daar zij den oostenwind en de rijzende zon tot hun voordeel hadden , voeren zij dwars door de Zee­landers noordwaarts heen , en kwamen alzoo over den Fran­schen polder in de Uzelingen. Hier schikten zij zich , 's mor­gens ten vijf uren , in smaldeelen , ieder van vier , en vielen in goede orde onder luid geschreeuw op de Zeeuwsehe schepen aan. Twee galeijen klampten de Moor aan boord , vier andere kapiteins , L e g i e r Pi e t e r s z. en de zoogenaamde Hollandsche zwarte galei werden van de overige Spaansche galeijen besprongen. Na eenigen tijd elkander beschoten te hebben , vielen twee dezer galeijen -, die aan L e g i e r s boord lagen , ook de Zeeuwsche galei aan. Een der Iaatste twee de Hollandsche galei verlatende , kwam die , welke aan boord van den Zeeuwschen vice-admiraal lagen , te hulp. Toen dit ge­vecht tusschen acht vijandelijke galeijen en vier fregatten te­gen twee Hollandsche schepen en twee galeijen een aeruimen b tijd had geduurd , roeiden Spin ola 's galeijen , beducht dat de Zeeuwen ontzet zouden krijgen , ziende dat ze groote schade hadden geleden en dat ze geen zege konden bevechten , geheel in verwarring naar Sluische gat .terug. Onder hunne doo­den was doh' Frederik 8pinola. Thysius schreef: "dat hij , ijverende near de overwinning, in 't midden van den strijd , op een Nederlandsch sehip overspringende , na verschei­den wonden ontvangen en ook eenen arm verloren te hebben , zijne lafhartige ziel tevens met zijn bloed uitblies." Acht honderd (anderen zeggen duizend , weer anderen drie honderd) muskettiers , krijgsvolk , schippers en slaven bleven van de vijanden dood en zeer velen werden gekwetst. Aan de zijde der Zeeuwen sneuvelden er 36 en werden er omtrent 60 gekwetst dewijl hunne vaartuigen beter voor mus­ketschoten beveiligd waren. Onder de dooden van naam vond men kapitein Jacob Mi c hie's z. met zijn luitenant van de zwarte galei , en onder de gekwetsten den vice-admi­raal de Moor 'met drie wonden" en Fleming voegt er bij: Ngevaarlijk gekwetst ," en kapitein Legier Piet e rs z. doch beide herstelden van hunne wonden. Men dankte God voor deze overwinning , zingende den 3 45te Psalm , en in Zeeland werden ter gedachtenis zilveren en kope­ren legpenningen geslagen , op wier voorzijde men onder het Zeeuwsch wapenschild , de schepen der vcreenigde gewes­ten , die tegen de galeijen gevochten en de overwinning be­haald hadden ziet , met dit randschrift : Cedunt trireme8 navibu8 1603. Op de regterzijde vindt men de galeijen van Spinola in slagorde , onder 't waren van Middelburg , en binnen den zoom deze woorden : Victa peremto Spinola 26 ilfaji. In 1573 was de Moor ook korten tijd baljuw van Middel- 66 burg , doch hij legde dit ambtEneder onder belling dat hij f 200 's jaars zijn !even lang van den lande zou hebben. Zie Leeven en daaden der doorl. Zeehelden, bl. 144, 220; E. v an Meteren, Nederl. Hist., bl. 104, 105, 289, 500; G. Brandt, Leven van de Ruiter, , bl. 5; Ho oft, Nederl. Hist. , bl. 251, 347; A. Thysius, Histr. Navalis , p. 67, 151 ; Leven en Bedriil van Prins Maurits , bl. 281; P. Fleming, Beschrijving en beleg van Oostende , bl. 382.-384; van Loon, Nederl. ilistoriep., D. II. hi. 5 ; de la Rue, Heldh. Zed. , bl. 194-198 ; B al e n , Beschrjv. v. Dordr. , D. II. bl. 867 ; H. Grotii, Hist. Lib. IX. p. 575; Nas­sausche Lauwerk. , fol. 160; Wagenaar, Vad. Hist. , D. IX. bl. 91, 92 ; C e r i s i e r , Gesch. der Ned. , D. IV. 2 St. bl. 500, 501; Scheltema, Onoverwinlijke vloot; Schotel, de zwarte galeije van Dordrecht in Schull en van der Hoop, Bijdr. tot Boeten en Mensche kennis, D. IV. St. IV. bl. 382 volgg. ; B ild e r d ij k; C e r sier; J. C. de Jonge, Geschied. v. het Nederl. Zeew. , D. I. bl. 177, 198, 299, 333, 378; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. ; Kronijk van het Hist. Genoots. , D. IX. bl. 183. MOOR (ANToNIE) werd te Utrecht geboren , ontving onder­wijs in de schilderkunst van Schor el, bezocht Italie , bootste de natuur op uitstekende wijze na, en schilderde in een kloeke en krachtige =flier. IIij vervaardigde een menigte portretten aan de hoven van Spanje en Portugal , die dour betaald wer­den , zoodat hij zeer rijk werd. Ofschoon hij zich vooral op het portret toelegde , schilderde hij ook van tijd tot tijd his­toriestukken. Er was er een in het kabinet van de prins van Conde, voorstellende de opstanding des Heeren , tusschen de beide Apostelen P et r us enPaul u s; een stuk van groote kracht en waarheid was. Hi overleed te Antwerpen in de ouderdom van 56 jaren. Zijn portret bestaat op een penningplaat. Zie van Mander, Levens der Schilders ; Descamps, Vie des peintres Llollandois, T. I. p. 58, 59; de Piles, Abreqe de la vie des peintres , p. 372, 373; Leven der schilders , bl. 341; W. B u r g e s, Exhibition des trOsors de Part a Manchester en ce siecle, Mai 1857; Catalogue du Mushe du Louvre ; Biogr. Univ. Nouv. Biogr. gOnOr. MOOR (JosIAs DE) , zoon van den vice-admiraal Jo o s , uit zijn tweede huwelijk , kapitein ter zee , die in 1624 een Duinker­ker veroverde. Nog worden vermeld de scheepsbevelhebbers G o­vert Pieterse, Symon Cornelisz. en Evert de Moor. Zie de Jonge, Neerl. Zeew., D. I. bl. 378. MOOR (KAREL DE) werd den 23 Februarij 1656 te Ley­den geboren. Zijn vader, volgens Immer z eel een koopman , volgens Kr am in een schrijnwerker 1) , had aanvankelijk het 1) Zijn grootvader was Karel de Moor, gehuwd met Anna Vinero n. Deze diet, twee kinderen na : I Gerard de Moor, gehuwd doch zonder kinderen overleden. 2 Maria de Moor, ge­huwd met A n n e k e Robbaerts, die drie kinderen naliet : i M a­ria de Moor, gehuwd met Jeremias le Febre; 2 Jan Bap­tist de M oor, gehuwd, laat na een kind; 3 Karel de Moor, plan hem een geleerde opvoeding te doen geven , doch de besliste neiging van zijn zoon voor de schilderkunst ontdek­kende , bestelde bij hem bij Gerard Do u. Later nam hij Abraham van den Tempel tot leermeester , en toen deze hem door den dood ontvallen was genoot hij i og eenig onder­wijs van Frans van Mieris en Godfried Schalken. Onder de leiding dezer mannen muntte hij welhaast uit als schilder van protretten , geschiedkundige onderwerpen en mo­derne binnenhuizen. Het werk vloeide hem toe en zijn roem verspreidde zich welhaast buiten 's lands. De keizer van Duitschland verhief hem tot ridder van het Roomsche rijk , tot belooning voor de beeldtenissen van prins Eugenius en den hertoq van Marlborough te paard , met veel bij werk , volgens het verlangen van den keizerlijken ambassadeur met diens , door hem vervaardigd portret , naar het keizerlijk hof opgezonden. De Groothertog van Toscanen schonk hem een gouden medaille met zijn portret er op , voor zijn eigen afbeeldsel , dat hij in 1702 hem had toegezonden om in zijn galerij van portretten bewaard te worden. Vroeger vervaardigde hij voor den Magistraat der stad Leyden een kapitaal stuk , voorstel­lende de regtsoefening van Brutus over zijne beide misdadige zonen , een tafereel , aldaar voor den schoorsteen in de Sche­pens kamer geplaatst, dat zich door rijkdom van ordonnantie en juistheid van teekening onderscheidt en , volgens Imme r­zeel, met de beste kunstwerken van G. de Lair e s s e wed­ijvert. Groot is het aantal portrette dat hij vervaardigde , onder welke de Portretten ten voete uit en half levensgrootte van den Magistraat van 's Gravenhage , in 1719 voltooid en geplaatst in Burgemeesters kamer. Het Museum te Amster­dam bezit van hem het Portret van den schilder en dichter Joost van Geel , van Salomon van Til en anderen. K r a m m noemt ook eenige zijner etsen op , zoo als de portretten van A. van Goyen , G. Dou , Buste van een jongman en van eene vrouw. Nagler vermeldt er eenige. Op de verkooping van den graaf von F ri e s waren 14 stuks , doch K r a m m betwij­felt of ze allen van hem zijn. Zijn portret door hem zelve geschilderd was op de verkooping van J. van der M a r c k te Leyden. Naar dit portret is dat van Houbrak en gegra­veerd , dat in het werk van van Gool voorkomt. Hij overleedin 1738 te Warmond op zijn buitenplaats. Tweemaal was hij gehuwd : 1 met Hilde go n d e de Wael, 2 met Johanna Louisa Molenschot. Uit het eerste huwelijk had hij zes kinderen : Anna Magdalena, Karel geboren te Leyden in 1624 , huwde M a r g a r e tha de R id der , dochter van Jacques d e Ridder , schipper op Zeeland , en van A n n a S a s i e r of C a sier, van zijne 10 kinderen overleden er jong. Uit dit huwelijk sproot K a r el de Moo r. 66 Joseph, Maria Magdalena, Magdalena Hillegon­da, Sara, Magdalena, en uit zijn tweede huwelijk Anna de Moor, gehuwd met Jan van Soest. Zie J. C. Weyerman; Houbraken; Immerzeel; Kramm; Charles Blanc, .Mist. des peintres de l'Ocole Holl. ; Pilkington, _History of Picture; Descamps, La vie des peintres Holland. , T. III. p. 7-10 ; Nouv. Biogr. gadr.; Dict. Univ. ; Navorscher. MOOR (KAREL IZAAK DE), zoon van den vorige , was een goed portret schilder , blijkens het portret van den hoogleeraar _dlbinu8 , door de gravure van Houbraken bekend. Ook heeft hij geetst. Zijn etsen onderscheiden zich zeer van die van zijn vader. In het prentkabinet des graven von Ster n­berg-Manderscheid komen twee bladen voor , waarschijn­lijk door hem vervaardigd , als een Buste, half figuur , van een mei8je met ontbloote bor8t, houdende in de linkerhand een geldstuk , en een kwakzalver. Volgens Nagler hield hij zich langen tijd te Parijs op , en met de kunst bezig. De ets die hij vermeldt is echter niet bewezen van hem te zijn. Zijn portret komt voor in de kunstverzameling van J. van d r M a r c k te Leyden , onder N. 431 van de Oatalogus. Zie Nagler, Monogram. u. s. w. , Munchen 1858 ; van Goo], Lev. d. Schilders , D. II. bl. 434 ; Kr amm. MOOR (J.) gaf in het licht : Koning Williams zielzuchtingen °Parent he H. .dvondmaal. 's Hage 1704 , 8°. Zie Abcoude, Naaml. , Aanh. bl. 250. MOOR ( ), kolonel in Staten-dienst , sneuvelde in het ge­vecht bij Steenkerke in 1692. Zie B osscha, Neerl. Heldend. te land, D. II. bl. 248. MOOR (DE) , luitenant in Staten-dienst , onderscheidde zich in het beleg van Rijssel in 1793. Toen de prins van Oranje , daags na het openen der loopgraven , de Franschen nit een post , dien hij in het dorp Hiouw had laten drij ven , en een versterkte kapel buiten de Magdelena-poort had veroverd , liet hij deze door den luitenant de Moor met 100 man van de Hollandsche garde bezetten , doch B o u fl e r s, voor wien deze kapel van groot gewigt was, viel ze met zoo groote he­vigheid aan , dat de helft der manschappen en Moor zelve het levee verloor. Lie Bosscha, Neerl. Heldend. te land, D. II. bl. 429 , 430. MOOR (HENDuix), van hem zijn alleen de volgende too­neelspelen bekend : Bel-en Hemelvaart van _Theodore en Constancy , 1630. Ghemaeckte Geck , 1630. Olympia, 1635. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb., D. IV. bl. 453. MOOR (THOMAS DANIEL). Van deze bezitten vij een be­rijmde topographic , in 1777 te Gouda in het licht verschenen onder den titel van Schoonhovensche Arkadia, in 8°. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. , D. IV. 11/ 453. MOORBEECKEN ( ). Volgens Bosscha, een Chirur­gijn uit 's Hage , die met zijn ambtgenoot Alexander Cour t-mans, gedurende het beleg van Oostende door Alb e r t u s (1601), zeer vermaard is geworden. aMedicijnen en Chirurgij­nen leerden daar meer in eenc week dan elders in een jaar." Zie Bosscha, Neerl. Heldend. te land , D. I. bl. 380. MOOREELSEN (PHILIP). 'Lie MOREELSEN (PHILIP). MOORJAANSHOOFD (G.) . dichter uit de tweede helft der 18e eeuw. Van hem bestaat : Historische Aandacht op Jezus getrouwe Bloedgetuiyen van Abel at, tot 's Waerelds einde , kortelijk nagevolgt. Leyden 1771. Zie van der Aa, B. A. C. Woordenb. MOORE (T.) schreef : Onderzoek over des Zaligmakers zielanyst in den Hof: Rott. 1759. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 361. MOORE (J.) schreef: Beschouwiny der Maatschappzj en Zeden in Frankrijk Zwit­serland en Duitschland. Amsterdam 1780 • 7 dr. 8°. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 361. MOORMAN (Mr. JOHAN) werd in 1691 te Hulst geboren , studeerde te Leyden onder Noodt, werd in 1717 Jur. utr. dr. , in 1719 schepen , in 1726 burgemeester te Hulst , waar hij in 1743 stierf. Na zijn dood gaf de Zeeuwsche dichter B o d d a e r t zijne Gedichten (Middelb. 1745) in 8°. in het licht. Vrol ij khert noemt hem een beroemd regtsgeleerde en dichter. Als regtsge­leerden schreef hij eene Verhandeling over de Misdaden en der­zelver straffen ; vervolgd door Mr. I. J. van Hassell. Dordr. 1770, 2e. dr. Zie Vrolijkhert, Vliss. Kerkhemel, bl. 242 , 243 ; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb., D. IV. bl. 454; Collot d'Es­cury, loll. roem , D. V. bl. 288 ; Boelcz. der Gel. Wereld, 1746 , bl. 272 volgg. ; Cat. d. Bibl. v. Nederl. Letterk. te Leyden, D. III. bl. 85; Arrenberg, Naamr. bi. 361. MOORS (JoHANNEs), was van 1608-1615 pastoor te Bok- lioven , in 1615 te Berlicum , in 1621 abt van Berne. Hij was een man vol ijver,, bezorgde voor zijne religieusen , die uit de verbrande abdij verdreven waren , een bekwame woning in bet Fraterhuis (nu Ganzenpoort genoemd) op bet Hinthamer-einde te 's Bosch , welke woning Moors tot een volkomen klooster opbouwde , maar bij de herovering der stad in 1629 werd hij ook met de zijnen daaruit verjaagd. Hij teekende met den bisschop , den koordeken J. H e r m a n s , en met den magistraat de capitulaire-artikelen der stad voor de bur­gerij. In die onrustige tijden had Moors bij den bisschop O p h o v i u s bet innigst vertrouwen , en bewees hem gewig­tige diensten , hulp en raad , in voorvallende moeijelijkheden. Alvorens O p h o v i u s de -stad verliet , stelde hij Moors, den 5 October 1629, tot algemeen vikaris in al de zaken , die de priesters zijner abdij in dit bisdom nangingen. Hij vertoef­de doorgaans onder Heeswijk , zijne geboorteplaats en over­leed in 1641. Zie van G i 1 s , Cath. Meyer. Memorieb. , bi. 242 ; van G i 1 s en C o p p e n s , N. Bisdom van 's Hertogenbosch , D. IV. bl. 212. MOORTAL of MOORTEL (JAN). Zie MORTEL (JAN). MOORTELE (GHEEROLF VAN DEN) , een kunstschilder , die in de XVe eeuw in Vlaanderen bloeide. Hij vervaardigde o. a. in 1461 met Li even van den Bossche, een altaarstuk voor kerkmeesters van St. C h t i s t o f fe 1 in de parochie kerk van Everghem. Lie Messager der Sciences etc. 1859, p. 195 ; Kr am m. MOOY (CoRNELis DE). K r a m m vermeldt van dezen kun­stenaar een Kabbelend water aan een hoofd, gestoffeerd met zeilende oorlog- en andere schepen. Zie Kramm. MOOYER (PIETER JANSZ.) of MOYER , doopsgezind leeraar was bij de vredehandeling tusschen de Vlamingers te Dordrecht 21 April 1632, en met Abraham Dirksz., Tobias Govertsz. van den Wyngaard en Dirk Dirkszoon in 1626 en 1627 opsteller van Olijf-takje, of Schriftuurelijke Aanwilzing over wat Lieden de Vreede Gods staat , ook hoe dezelven tot Vreede en .Eenigheid verpligt en verboniten zijn enz. Hierin komt voor de ook door hem geteekende Geloofsbe­lijdenisse der Vlaanzsche Mennonieten. Voor de eerste reis ge­drukt A.rnst. 1629 by Jacob Aertsz. Colom. Zie Schyn, Gesch. d. Menn., III. 169, 170. MOOYMAN (C.) , Rotterdamsch dicbter uit de 2e helft der 18e eeuw , vereerde o. a. de nagedachtenis van P. H o fs t e d e met een lijkvers. Zie van der A a , B. A. C. Wovrdenb. MOQUET (J.). Volgens A r r e n b e r g gaf hij eerie Beschrij­°iv van Barbarzjen , 's Hage 1733 in het Licht. Zie Naamr. bl. 362. MOR (JOHAN) , tresorier van `Ville ni I , prins van Oranje te Keulen. Zie Groen van Prinsterer, Archives, T. III. p. 280, 381, T. V. p. 61. MORA AZ (J. A. DE) , med. doct. , .studeerde te Harder­wij k , en schreef : Diss. de Herniis et praesertinz de lemorali incarcerata citra Kelotomianz reposita. Harderov. 1770 , 4°. Verhandeling over eene zonderlinge yeneeskundiye waarneminy , betreffende eenen gesloten aars bij een kind. Middelb. 1817. Raad aan den Zandman over de inentiny der kinderpokje8. Arrest. 1791 (3d. dr.). Geneeskundig onderzoek , of de inentiny der koepokken boven de gewone inentiny der kinderpokjes te verkiezen zzj , en J. S. Vaume, nieuwe bewi/zen van de yevaren der koepok-inentiny. Uit het Fransch vertaald door C. Broer. Amst. 1801 , 8°, en in N. Verh. d. Boll. Maats. , 1817 , D. II. Over de cicuta ter geneezing van den kanker in .2V. V erhand. v. d. Holl. Maats., 1779 , bl. 287. Antwoord op de vraay : wat is de reden , dat de kinderpok­jes. (variolae) op bijzondere tijclen en plaatsen , somtifds onver­wacht zich openbaren en zeer geweldig woeden ; terwij1 anderen, zells in de nabunrschap , daarvan op denzelfden tijd yeheel be­vrijd Zie Holtr op, Bibl. med. et chir. , p. 243 ; Bibl. a Roy , T. IV. p. 1821, 1998. MORAEUS (PETRus) , Waalsch predikaiit te Delft, in 1600 in den ouderdom van 45 jaren overleden , had tot zinspreuk : Petra mea Christus. Hij is door W. J. D e 1 f f in 't koper gebragt. Zie Muller, Cat. v. Portr. MOR ASIRRE (JOB.ANNES COSTARD DE LA) , werd omstreeks 1668 in Frankrijk geboren , en nam , toen Lod e w ij k XIV het edict van Nantes had herroepen (1685) , de wijk naar Hol­land. Hij bezocht als student de hoogescholen te Franeker en te Leyden , maar oefende zich vooral te Dordrecht onder Salomon van Ti!. In 1698 werd hij, als proponent, te Wassenaar,, vier jaren later (1702) te Dordrecht beroepen , in 1709 sloeg hij een beroep naar Utrecht al , doch nam dat van Amsterdam in 1715 aan. Hij was een zeer godvruchtig en geleerd man , aan wie-n de Nederlandsche kerk groote verplig- ting heeft , en overleed den 1S October 1758 , in den ouder­dom van 90 jaren. Zijn adjunct Gh erar du s Sch i erh out, Theodorus van Schelluyue en Winoldus Budde hielden Iijkredenen op hem. Zie Negenentwintig Eerekransen , door de Ned. Herv. Gemeente te Amsterdam , voor hunne leeraars gevlochten ; Eerekransen , ten spijt der Lasteraren en hunne verfoeijelijlce schen-tytels ; S o e r m a n s , Kerk. Reg. , bl. 233 ; Brans, Kerkelijk Naamr. ; M. V e e r i s , Verm. Kerkelijk Alphabeth van Zuid-Holland; W a g e n a a r, Amsterd. , D. VII. bl. 423 ; Abrahams dood • volgens Gen. XXIV ; 8 , in eene lijkreden toege­past op het zalig afsterven van den Wel-edelen Welgeboren , zeer ge­leerde en Godvruchtige Beer J. C. de la M. enz. ; Y p e y en Der­mout, Gesch. d. Ned. Here. Kerk , D. IV. bl. 8; Schotel, Kerh. Dordr. , D. II. bl. 277-274. MORASIERE (THEopoltus MARTINUS DE LA), zoon van den vorige , was predikant te Molenaarsgraaf (1738) , Nieuw­poort (1734) en Oudewater (1741) waar hij in 1768 ontsliep. In de geschiedenis van Nederland staat een trek zijner ver­draagzaamheid opgeteekend. Zie De beroerten van de Vereen. Nederl. , D. III. bl. 195 (waar hij met zijn wader wordt verward) ; Brans, Kerk. Naamr. , bl. 23 , 69 , 70 ; Kinschot, Beschrijv. van Oudewater , bl. 49, S c h o t el, Kerk. Dordr. , D. II. bl. 274. MORAND (PHILIBERTus) , med. dr. te Amsterdam , gaf in het licht : Lexicon Anatomicum ofte ontleedkundig wonderboekje, vervat­tende in een Alphabelische order een kortbondige beschrijviny van de onderscheidene naarnen van alle de deelen van 't Men­schelzjk lighaam, nevens verscheide voornaame en korte in de ontleedkunde gebruikelijke spreekwijze, in 't licks yeyeven. Amst. 1762, 1770 , van welk werk men een verslag vindt in Boek­zaal 1662 b , bl. 755. 17erhandelinq over het kolijk van Piston. A inst. 1762 , be­oordeeld in Boekzaal 1762 6 , bl. 759. Zie Arrenberg, Naamr., hi. 862. MORA QUIN (P. H. J.), kapitein in dienst van den laude , onderscheidde zich in bet beleg van Breda door de Franschen 21 Febr. 1793 , overviel buiten de Boschpoort eene voorpost van een officier met tien man , nam de helft daarvan krijgs­gevangen , doch trok , op bet naderen van meerdere vijanden met overhaasting terug. Zie Bosscha, Neerl. heldend. ter land , D. III. bl. 19. MORBEKA (PETRUS) , geneesheer en dicbter te Antwer­pen , gaf in het licht : Prognostica futuri saeculi , aliquando iyne perituri. Exercitatio contra Turcas et Epigrammata varia. Antv. 1546, 8°. Zie V al. Andreas, Bibl. Belg. , p. 749 ; F o p p e n s , Bibl. Belg. , T. II. p. 401. MORCKE). Van dezen schilder , wiens leeftijd onbekend is , komt alleen voor , eenige vruchten met eez sperwer en duif. Zie Kramm. MORDACH (GEORGE) , den 8 Maart 1801 te Hackenstadt, bij Maagdenburg geboren , werd door Vogler en Schrader in de toonkunst onderwezen , legde zich op het bespelen der fluit , klarinet , violon , violoncel , bas en piano toe , en ont­ving te Wolfenbuttel lessen van. den uitstekenden Eerfeld t. In 1821 nam hij dienst in een hollandsch regiment en werd in 1827 directeur van het muziekcorps van het 10 regiment. Hij was bij het beleg van het kasteel van Antwerpen , en werd na de inneming er van naar St. Omer vervoerd , waar hij 27 maanden bleef. In 1833 werd hij op nieuw bij zijn regiment (lat te Utrecht lag , aangesteld , en bestuurder van bet muziek der St. Maartens kerk. In 1848 vestigde hij zich te Eindhoven als directeur der Harmonie , doch bleef er slechts kort , wijl hij benoemd werd tot leeraar aan de muziekschool te Deventer. In 1853 vestigde hij zich , na het vertrek van J. Boers te Nijmegen en werd er directeur der Maatschappij Caecilia. In 1824 huwde hij te AltonaER a a d. Zijn zoon George H endrik Mord a ch , den 18 Mei 1836 te Deventer gebo­ren , is te Nijmegen organist en zijne dochter Wilhelmina geeft er onderwijs in de muziek. Zie Gregoir, Biogr. des aut. mus. Neerl, p. 132. MORE (P. DE) graveur , die met Robert Mays ver­scheiden prenten sneee'd voor het Museum anatomicum van Prof. S an di f or t. L, B. 1793, 2 vol. fol. MOREAU (BouDE -wIIN) , omstreeks 1570 in Henegouwen geboren , nam het kleed der Cistercienser orde aan , studeerde te Douai en werd er achelier , later doctor in de godgeleerd­heid , secretaris van den abt van Citeaux , en in 1618 abt van Rosieres in Franche-comte. Ni cola as Bou cher ai, abt van Citeaux , zond hem als procureur-generaal der orde naar Rome. Hij kwam er in het eind van December 1621 en over­leed er tegen paschen van 't volgende jaar. Men heeft van hem : Regula S. Benedicti, ad XXX plus minus turn Veterum, tuna rims. codicum censuram Jidemque revocata ; cum aliis ejusdem Sancti Opusculis , vita: et historic?. Duaci 1318 , 12e. Colon. 1620 , 12°. Historia Cisterciensis. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. , .p. 101; S w e e r t i i , Ath. Belg . , p. 152; Foppens, Bibl. Belg. , T. I. p. 119; Le Waitte, Hist. Camberinae , T. II. p. 550, 553 ; Brasseur, Ill. Hannoniae sidera , p. 44; Paquot, Mom. T. II. p. 593. MOREAU (PIERRE) , geboren te Paray-le-Monial , ging uit zucht naar avonturen naar Holland , leerde er de taal des lands en trad in 1644 als secretaris in dienst van den nieuw be­noemden gouverneur van Brasilie. Na een verblijf van vier jaren in Amerika , kwam hij in Europa terug , reisde vervol­gens door Turkijen , waar hij in groote gevaren kwam. Hij overleed omstreeks 1660 te Paray. Hij schreef : Ilistoire des derniers troubles du Bresil entre les Hollandais et lee Portugais, depuis 1644 jusqu'en 1648 , uitgegeven in de Relations veritables et curieuses de l'isle de Madagascar et de, Bresil. Paris 1651 , 4°. Ook in het Holt. overgezet. Amt. 1652, 4°. Ook vervaardigde hij een Fransche overzetting van de Relation du voyage de Roulox Barb , interprete , et ambas­sadeur ordinaire de la Compagnie des Indes ce occident , an pays des Tapuies dans la terse- du Bresil. Zie Haag, La France pro test. MORDOSINIUS of MURDISINIUS (JoHANNEs) , een Schot , nerd in 1600 te Leyden lector in de natuurkunde , in 1609 hoogleeraar in de redeneerkunde en is als zoodanig in 1615 door J ach a e u s opgevolgd. Zie Soermans, Acad. Reg. , bl. 61; Siegenbeek, Gesch. d. Leyd. Hooges. , D. I. bl. 70 , D. II. bl. 83, 266 ; Navorscher,, D. IV. bl. 319. MOREELS (JAcoB), 'Lie MOREL (JACOB). MOREELS (MAuRus) , te Mechelen geboren , trad aldaar in 1570 in het schildersgild. Hij muntte uit in het schilde­ren van groote ordonnanties. Rub ens had ti eel achting voor bet talent van dezen meester , van wien o. a. bekend is een altaarstuk voor de St. Katharina-kerk , in zijne geboorteplaats , voorstellende de aanbidding der koningen, uitvoering van schil­dering en gloeijend van koloriet. Men heeft dit stuk schoon­gemaakt en bedorven. Zie Immerzeel. MOREELSE (PAuLus) , zoon van Mar t e n More else , in 1571 te Utrecht geboren , werd in de schilderkunst door M. M i ere v e l d t onderwezen , vervolgens bezocht hij Italie en oefende zich te Rome in het sehilderen van historie­stukken , doch legde zich later alleen op het portretschilderen , waarin hij uitrnuntte , toe. Te Utrecht weergekeerd had hij volop werk als schilder en ook als bouwkunstenaar. Hij had o. a. het bestuur over de bouwing van de Catharyne poort en men schrijft hem ook het eerste denkbeeld eener uitbreiding van Utrecht , later door zijn zoon opgevat en uitgewerkt , toe. Als raad en kameraar of bestuurder van openbare werken , be­wees hij aan Utrecht gewigtige diensten , en beyond zich in 1634 onder de afgevaardigden om de middelen voor te berei­den tot vestiging der illustre school. Te Amsterdam zijn nog verscheidene stukken van dezen meester aanwezig , o. a. in het rijks museum de portretten van Maria van Utrecht, weduwe van Jan van Olden b a r-n e veld en de beeldtenis eener bevallige schoone , voorgesteld als eene herderin met een bloemkrans om het hoofd , in 1817 op de verkooping van pastoor 0 c k e te Leyden gekocht voor f 2150. Het Haagsche museum bezit van zijn penseel de portretten van Catharina Christina van Nassau en dat eener prinses van Hanau. In het museum B o y m a n s berustten zes stuks portretten , waaronder Johan van Oldenbarneveld, twee herderinnen, de H. Maagd met het kind Jezus en Jozef en Maria met het kind Jezus. De kunstgalerij te Dresden heeft van hem een levensgroot portret , borststuk van eene jeugdige Vrouw , in het zwart gekleed met witte may en halskraag , in de regterhand eene zwarte vederbos houdende. Noch Bartsch !loch B a s a n vermeldde M o r e e 1 s e als graveur. Hubert no­teert vijf prenten naar hem gegraveerd , doch in den Catalogue raisonne d'estampes de feu Mr. Winckler, par Michel Huber et J. G. S t i m m e 1 vindt men nog andere naar zijn kunstwerk gesneden prenten aangehaald. Van het meesterstuk afkomstig van den pastoor 0 c k e te Leyden vervaardigde 3. A. Da w a i 11 e een fraaije lithographie. I m m e r z e e I vermeldt twee door M o r eels e zelve gegraveerde platen , Lucretia , een dolk in Naar hart wringende en een Amor tusschen twee dan­sem* jonge meisjes. De baron van Heeckeren van Brandsenburg te Utrecht bezit zijn levensgroot door hem zelven geschilderd portret , waarnaar de gravure der 8e uitgave van van Ma n-d e r is genomen. Muller en Kramm vermelden nog ande­ren portretten van dezen meester. Hij huwde Antonia van•Wyntershoven, die hem kin­deren schonk , en overleed 8 Dec. 1638 te Utrecht , waar hij toen raad en schepen was. Zie van Mander (8e uitg.; JacobCampoWeyerman; Hou­braken; Immerzeel; Kramm; Muller, Gat. v. Portr. ; Kok; Hoogstraten; Kobus en de Rivecourt; J. van Dijk, Be­schrijv. v. het Stadhuis van Amsterd. , bl. 139, 143 ; Fokke, Be­schrijving van het Stadhuis te Amsterdam ; IV agenaar, Amsterdam ; Descamps, Voyage pittor. , p. 117 ; Vie des peintres Holt , T. I. p. 163 ; Cat. raisonne etc. , T. III. p. 600 ; Nouv. Biogr. gdner. ; Diet. Univ. MOREELSE (HENRicus) , zoon van den vorige , werd den 17 December 1615 te Utrecht geboren , bezocht daar de La­tijnsche school , en studeerde vervolgens onder Joann es Isaacus Pontanus en Antonius Matthacus te Har­derwijk. Toen de laatste te Utrecht was heroepen om aan de nieuw gestichte hoogeschool het burgerlijk regt te onderwijzen , volgde M o r e e l s e zij nen leermeester derwaarts. Later hoorde hij teLeyden Salmasins, Heinsius enVinnius, vervolgens reisde hij door Frankrijk , bezocht de hoogescholen te Parijs , Geneve en Bourges , en werd aan de laatste door den beroem­den Edmund Merillius tot doctor in de regten gepromo­veerd. In zijn vaderstad teruggekeerd , hield hij eene lof­rede op den magistraat voor de stichting der hoogeschool , waarvoor hij met een prachtig boekwerk met de wapens der stad werd vereerd. Hij werd vervolgens (1643) tot buitenge­woon lid der schepensbank benoemd , en in het volgende jaar tot hoogleeraar in de regten , welk ambt hij aanvaardde met eene Oratio de jurisprudentiae Romanae usu hodierno. Tien ja­ren bekleedde hij dit ambt met lof en werd inmiddels door de stadsregering voor hare belangen gebruikt. Bij den fellen twist tusschen de eerste leden der Staatsvergadering en de stad in 1645 en 1646 werd hij naar den Haag gezonden en in 1652 tot lid van het hof benoemd , doch bleef hoogleeraar tot dat zijn opvolger gereed was zijne collegien te openen , hetgeen in 1654 gescbiedde. Vervolgens werd hij lid van de Chambre-mi-partie en geraakte eerlang meer in de staatkundige werkking , waarin hij door het wel waarnemen van zijne amb­ten , als lid der Generaliteits kamer , Burgemeester en Raads­heer , veel lof verwierf. Burgemeester zijnde legde hij zich bijzonder toe om de stad te verfraaijen. Zijn smaak voor het schoone , een erfenis van zijn vader , bleek nit een boek , dat hij over de verfraaijing van Utrecht schreef. Men had reeds handen aan het werk geslagen , doch het ongeluk der tijden en de Engelsche oorlog in 1665 deed het voornemen verijdelen. Hij overleed als raads­beer den 26 Mei 1666. Burman deelt zijn grafschrift me-de , de hoogleeraar G r a e v i u s hield eene lijkrede op hem. Behalve bet bovengemelde in het Hollandsch geschreven werken zijne Oratio inauguralis gaf hij nog eene Dissertatio de Legatis en eene andere de Manuductione studiosi juris , voor­komende in Vossii Dissertations, Traj. 1658 , in het licht. Zijn portret is in steendruk door N. van der Monde uitgegeven , 8 ° . Burmanni. Traj. erudd. , p. 231 seqq.; van de Water, Utrechts Placaetb. , D. II. bl. 1054, D. II. bl. 186 ; Syll. Epist. Burnianus , T. IV. p. 44; Rodenburg, Praef. de Jur. Conjug. ; Matthacus, de Auctionibus , Praef. ; Lipenii, Bibl. Phil. , p.14311; Graevii, Orat., p. 171; Scheltema, Staatk. Nederl. ; v. Hoog­straten, Pr. eener geschiedenis der Chambre-mi-partie , p. 111; K o-bus en de Rivecourt; Kramm. MOREELSE (PIETER). Op Catal. V er8tolk van Soelen, Amst. 1847 komt onder N °. 188 en 393 van hem voor Een oud deftig beer en eene dame in rake kleeding , en twee def­tige personen , met potlood geteekend. Kramm gist dat men in plaats van Pieter, Paulus moet lezen. Zie Kramm. MOREELSE (WILLENI) , uit hetzelfde geslacht , was ook kunstenaar te Utrecht en den 12 Augustus 1667 reeds overle­den. Hij huwde Geertruida van Melanen. Zie Kramm. MOREL (J. VAERSON) , in 1803 te Amsterdam geboren , Iverd eerst door J. A ndriessen, en na diens overlijden door J. U. Piene man in de kunst onderwezen. Vijf jaren was hij zijn leerling en nam tevens de lessen aan de Academie waar. Aanvankelijk legde hij zich op het figuur- en portret­schilderen toe , later hield hij zich meer bezig met het schil­deren van vruchten en wild. In 1830 werd hij tot onderwii­zer aan de Stads teekenschool benoemd en overleed in 1854. Op het paviljoen te Haarlem vindt men van zijn penseel eene schilderij voorstellende eene doode faizant. Zie Immerzeel; Kramm. MOREL (JACOB) of MAEREL. Volgens Nagler was hij een Utrechtsch schilder , leerling van G. F 1 e g e 1 te Frank­fort , waar hij met de weduwe v an Me rian den Oude , huw­de , en volgens Sandrart, in 1683 , in den ouderdom van 59 jaren overleed. H uigen daarentegen stelt zijn geboorte­jaar in 1611 , zijn sterfjaar in 1685. Kramm toonde uit authentieke stukken aan dat hij niet M o re els of M a r r el, gelijk sommigen beweerden , heette , maar Morel, dat hij te Frankfort geboren was , te Utrecht zijne studien verder voltrok en huwde met C at h a­rina Elect. Morel etste in medaljons een grooten vliegenden adelaar ; het afbeeld8el van keizer Leopold met de zeven Keurvoreten ; een gezigt op den ROmerberg , er onder geplaatst , is door A. Gran gegraveerd. Hij schreef : Reisebilchlein Air die ankommende Jugend zu lehren , in8on­derheit fur Mahler u. e. W. A°. 1661. Zie Kramm. MOREL (MiQuIEL) , kunstschilder te Rijssel , komt voor op de rekeningen van de hertogen van Bourgondie 1424-1525. Zie Kramm. MOREL (NicoLAAL) , in 1664 te Antwerpen geboren , was leerling van V er endael, schilderde , gelijk zijn meester, bloom- en fruitstukken en muntte uit in bet afmalen van vazen met basrelieven en andere onbezielden voorwerpen , waarmede hij zulk een naam maakte dat hij naar het Hof van Brussel werd geroepen , waar hij gebruikt werd om de paleizen te ver­sieren en van de voornaamste bestellingen ontving. Hij zou in 1732 te Brussel overleden zijn. Zie Immerzeel; Kramm. MOREL (JAN EVERT), in 1777 te Amsterdam geboren leerde het bloem• en fruitsehilderen bij Jacob Li n tho r s t , oefende zich verder onder D. van der A a te 's Rage en studeerde te Amsterdam nog naar de schilderijen , in de ver­zameling van den rijtuigschilder D. van D ijl, bij wren hij werkzaam was. Onder zijne werken vindt men keurige teekeningen naar J. van Huysu m. Hij overleed te Amsterdam in 1808. R. V i n k e 1 Jz. , Meld bij zijn graf een lijkrede. Zie Immerzeel; Kobus en de Rivecourt. MORELLE (PAUL). Zie MOREELS (PAUL). MORETUS (BALTHASAR) of MOERENTORF , zoon van J o­hannes Moretus en van Maria Plantinus, dus van den schoonzoon van Cbristo ffe1 Plan t y n , werd 23 Julij 1574 te Antwerpen geboren. Hij was een man van veel vernuft , oordeel en geleerdheid en Been ongelukkig dichter , wiens gedichten echter bier en daar verspreid zijn. Hij was leerling en vriend van L i p­si us en wijdde hem zijn Roza postuma memoriae J. Lipsii , Belgarum ocelli. Hij voegde bij het Theatrum orbis van Abraham Ortelius, kaarten en geographische en historische aanteekeningen (i/braharai Ortelii Parergon Theatri orbis , sive vet. Geographi ac Tabb. commentariis Geograpticis et Historicis) 1624 , fol Hij overleed 8 Julij 1641. Zie V al. Andreas, Bibl. Belg. , p. 102; Foppens, Bibl. Belg , T. IL p. 307; Moreri; Hoeufft, Pam., p. 108. MORETUS (JOHANNES) , Latijnsch dichter , wiens poezij men o. a. aantreft in Typo mundi , emblemate exposit° a R. K. C. S. J. A. (Rhetoribus Societatis Jen ilntverpiensis) op nieuw uitgegeven. Antv. 1627. Zie Hoeufft, Pam., p. 109. MORETUS (TnEonoRus) van Antwerpen , bloedverwant van den vorige , geb. in 1602 , een Jesuit , hoogleeraar in de mathe­sis aau de hoogeschool te Praag , gaf onder anderen in bet licht : .Propositionee Natkenzaticae de celeri et tardo naturae et armorum. Pragae 1635 , 4°. Hij overleed te Breslau in 1667. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. , p. 829; Fopp e ns , Bibl. Bel g. , p. 1125 seq. MOREYS (SAMPSON) , timmerman to Middelburg , substi­tuut en plaatsbekleeder van den predikant G h e 1 e i n in zijne predikatien (1566) , door Alva gebannen. Zie Sententien van Alva , bl. 62 , 69 ; te W a t e r , Ref. v. Zeel. , bl. 89 ; 's G ravesande, Tweehonderdj. bestaan der Middelb. vrijheid, bl. 47 , 55. MORGAN (CAREL) ridder , treffen wij het allereerst in 1600 als kapitein eener compagnie aan in den slag hij Nieuwpoort. In Augustus 1602 werd hij voor Grave gewond , en lange ja­ren diende hij aan het hoofd van een Engelsch regiment, eerst weder onzen Staat, daarna in den dertig jarigen oorlog den koning van Denemarken en reel met den rang van Luite­uant-generaal der infanterie en artillerie. Hij kwam in 1629 met een regiment in Nederlandschen dienst terug en werd in 1632 te Maastricht zwaar gewond , later were hij gouverneur van Bergen op Zoom. Het is onzeker of hij dezelfde is met den kolonel Morgan, wiens plaats (hij was kolonel van een regiment) na zijn overlijden in 1642 door Jo hn Cromwell vervuld is. Hij huwde Elisabeth van Marnix, dochter van Mar-. nix van St. Aldegonde (in 1608 overleden) , tot wier na­gedachtenis hij een graftombe oprigtte in de St. Hippolytus of Groote kerk te Delft. Hij voerde tot wapen d'or au yrilan de sable. ZieBor; v. Meeteren; Wagenaar, Vad, Hist. , D.XI.b1.154; Verzamelde berigten omtrent de krijgsbevelhebbers bij Nieuwpoort, Utr. 1836 , bl. 34 ; Verzameling van Gedeniestukken door P. Timareten , D. I. hi. 14; J. F aure, Hist. abregee de la vile de Bergen op Zoom ; A itsema, Zaken van Staat en Oorlog , D. I. bl. 648 ; Navorscher , D. IV. bl. 8-10 ; W. Steven, History of the Scottish church in Rotterdam, p. 372. MORGAN (THomAs) , bevelhebber der Engelsche vrijwilli­gers in 1572. Hij verdedigde in 1586 Rijn beck , en in 1588 Bergen op Zoom tegen Par m a. Hij was van 1586 tot 1596 gouverneur van Bergen op Zoom , wanneer hij door Paul us B a x werd vervangen. Volgens de lijst de gouverneurs van Bergen op Zoom bij F a ure, zou hij in 1587 P h. S i d n e y zijn opgevolgd. In 1589 huwde hij An n a, de dochter van den baron van M e r o d e, na haar te Dordrecht geschaakt te hebben. Zij huwde later met J u s t i n u s van Nassau. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXV. bl. 340, 380; 'sGravesande, Tweede eeuwgedachtenis der illiddelb. vrijheid, bl. 197; Wagenaar, Vad. list. , D. VIII. bl. 134, 290; Berigten over de Krijgsbevelhebb. bij ;Nieuwpoort, bl. 12 ; Wierszbitzky, De tachtigjarige Oorlog , D. I. bl. 609; Navorscher , D. IV. bl. 9-11. MORGAN (WALTER) sneuvelde in 1572 in een gevecht onder Hieronymus T s e er a e r ts tegen de Spanjaarden bij Zoutelande. Zie 'sGravesande, Tweede eeuwgedachtenis , b1.250: Navorscher , D. IV. bl. 9. MORGAN (ROBBERT) , kapitein ten dienste dezer laude , huwde Elisabeth van Valkenborg, weduwe de Veer. Zie S c h o t el, Kerk. Dordr. , D. II. bl. 107; Navorscher , D. IV. bl. 9. MORGENSTER (J.) schreef : Werkdadige Meetkonst , m. pl. , 's Hage 1757 , Tweede en ver­meerderde druk. Zie Arrenberg, Naatnr. , bl. 362. MORIACQ (DE) , kolonel bij het voetvolk dat den 23 Mei 1662 in den Munsterschen oorlog zich van de Dijlerschans , aan de Eems meester maakte. Zie De Engelschen en Munsterschcn oorlogh tegen de vrije en Vereenigt­de Nederlanden , Amst. 1670; Bosscha, Negri. ileldend. te land , D. II. bl. 19. MORIAN (ANNA) , dichteres , omstreeks 1650 te Zwol ge­boren , vriendin van den predikant A. M o o n e n , die haar dichtvermogen zeer roemde en een klinkdicht op de eerstelin­gen harer Muse , en haar dood in een leidenzang betreurde. 'Men heeft van haar: De bichtkunst van loperou Anna Morian , op het verzoek van goede vrienden bijeen gezamelt en ten geneeren der eerste uitgegeven. Amst. 1698 , 8°. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. , D. IV. bl. 454; Moonen, Pokij , bl. 146, 629; Cat. der Maats. v. A'ed. Letterk. , D. III. bl. 80, 84. MORINGUS , MORNICK of MORINCK (GERARDUS) , werd in het laatst der 15e eeuw te Bommel geboren. Hij bekwam in 1513 , under 154 mededingers de eerste plaats aan de hoo­geschool te Leuven , zich op de godgeleerdheid toeleggende , verkreeg hij den graad van licentiaat en daarna leeraarde hij deze wetenschap eerst in de abdij van St. G e e r t r u i d te Leuven , en later in die van St. T r u i e n , in het land van Luik. Hij is ook kanunnik en pastoor in laatstgenoemde stad geweest , in welke hij in 1556 overleed. Moringus heeft verscheidene werken , zoo over de godgeleerdheid als ge­schiedenis nagelaten. Foppens geeft de volgende op : Oratio panegyrica de paupertate eccle8ia8tica. Lovan. 1528. Oratio in laudem temperantiae . et vituperium intemperantiae. Antv. 1530. Commentaries in Eccle8ia8tem. Ants'. 1538. Vita B. Auguetini. Antv. 1533. Vita S. Trudoni8 , Liberii etc. Lovan. 1540. Vita Hadriani VI. Lovan. 1536. Men schrijft hem nog drie handschriften toe : Vitae S. Antonii et Gubertii. Praecepta vitae honestae. Chronicon Trudonense. Zie S weertii, Ath. Belq. , p. 215; Val. Andreas, Bibl. Belg. , p. 872 ; F op p ens, Bibl. Belg. , T. I. p. 168; Catal. prirnor. Lovan. 22. Mech. 1824; Beschrijv. v. Bommel, bl. 8 7 ; van Gil s, Cath. Meyer , Memorib , bl. 252 ; van G i 1 s en Coppens, Bisdom van 's Bosch , D. III. bl. 16. MORILLON (MAximimAAN) , prevoost van Aire , vertrouw­de van Gran v elle, die brief wisseling met hem hield. Zie G r o e n van Prinsterer, Archives le serie (Index). MORIN (ETIENNE) of MORINUS (STEPHANUS), behoorde tot die leeraars , welke onder L ode w ij k XIV hun vaderland moesten verlaten. Hij werd in 1624 te Caen geboren en aldaar predikant en hoogleeraar in de Oostersche talen. In 1685 week hij naar Holland , vertoefde eenigen tijd te Leyden tot hem in 1686 , op aanbeveling van den Waalschen predikant Louis Wolzogen, het hoogleeraar ambt in de Oostersche talen te Amsterdam wierd aangeboden , welke betrek king hij aanvaarde met eene Oratio de utilitate linguarum orientaliw n, die later het licht zag. In 1688 beriep hem de Waalsche gemeente aldaar tot haren leeraar, en den 17 Augustus van dat jaar werd hij als zoodanig bevestigd. In Julij 1699 ontving hij zijn eervol emeritaat. Hij overleed den 7 Mei 1700. Morin was een uitstekend oosterling , waarvan de volgende werken blijken dragen. Explanationes sacrae et philologicae in aliquot Veteris et Novi Testamenti loca , L. B. 1698 , 2°. , waaraan zijn zoo even gemelde oratie is toegevoegd. Exercitationes de lingua primaevii, ejusque appendicibus , in quibus multa S. Scripturae loca , diversae in linguis matationes , mulliplices nummorum Israelitarum et Samaritanorum species , atque varia veterans consuetudines exponuntur. Ultraj. I 694 , 4°. Zie Saxe, Onom. T. V. p. 278; F r a n c i i , Orat. in obi tuns Mo­rini in Orat. Francii , n°. 33 ; L e n n e p i i , Memor. Ath. Amstel. , p. 154 sq. ; K o e n e n , Geschied. der fransche vluchtel. , bl. 400 ; G1 a­sius, Godgel. Nederl. ; Kobus en de Rivecourt; Cornmelin, Beschrijv. van Amsterd. , bl. 648 ; W a g e n a a r , Beschrijv. van Am­sterd. , D. VII- bl. 278; Rabus, Boelcz. van Europa , 1694a, bl. 465 volgg., 1699 b , bl. 529 volgg. MORIN (PIERRE AUGUSTE) , in 1746 in Normandie gebo­ ren , was de zoon van een talentvol muzikant , die zich in dienst van den hertog van Orleans beyond , en die zijn en zoon van zijne prilste jeugd of in de grondbeginselen zijner kunst , waar­ voor hij ook hem bestemde , onderwees. De jonge Morin leerde eerst de piano en daarna het ffuitspel , aan welk laatste 67 hij de voorkeur bleef geven. Hij begaf zich op zeer jeugdi­gen leeftijd met een rondreizenden Franschen tooneeltroep naar de Nederlanden spoedig werd hij als le fluitist bij het fran­sche tooneel aangenomen , eene betrekking die hij gedurende weer dan 25 jaren onafgebroken heeft waargenomen. Morin was eigentlijk gezegd geen solo speler maar hij was een goed muzi­kant en een zedig en beschaafd man. Hij stierf den 5 Junij 1819. Zie Gregoir, Biographie des Artistes Music. Neerlandais. MORIN (PIERRE AUGUSTE) zoon van den voorgaanden , werd te Amsterdam in 1795 geboren. Van den ouderdorn van 6 jaren ontving hij van zijnen vader lessen op de viool en M. R. Merlen was verzocht de musicale opvoeding van den jongen Morin op zich te nemen. Deze gaf zich met nieuwen ijver aan de beoefening van zijn instrument over , speelde twee jaar later op een openbaar concert en oogste een daverend applaudissement in. Hij verkreeg weldra eene plaat­ sing als violist aan het orkest van het Fransche tooneel , daarna aan het Hollandsche en eindelijk aan het Duitsche. Zijn telkens hooger gewaardeerd talent , verschafte hem spoedig de medewerking in bet orkest van Felix Meritis , van de Zon- daas concerten en van de Eruditio Musica , waarin hij gedu- t' rencle eene reeks van jaren werkzaam was. Morin had zijne theoretische kennis van N a v of gille ontvangen , wiens lessen-in de welluidendheid hij zich zoowel wist ten nutte te maken , dat hij reeds vrocg aanspraak maken kon , om onder de goede componisten geplaatst te worden. Hij was begaafd met een gemakkelijke scheppingskracht en met eenen kunstkeurigen smaak. Onder zijne werken halen wij bij voorkeur aan : Quel­ques etudes de violon ; deux ballets pour le theatre subsidio par la ville ; an pot-pourri pour la Zauberilote, en eindelijk la partition du melodrame Pygmalion. Deze werken munten vooral uit door een overvloed van schitterende figuren en krachtige grepen , eene gelukkige en afwisselende verdeeling der instru­menten , alles bet kenmerk dragende van eene diepe kennis der kracht van ieder instrument. Hij bezat eene uitgestrekte, algemeene muziek-kennis. Zijn vioolspel onderscheidde zich door eene opmerkenswaarde vlugge behandeling krachtige streken , eenen zuiveren zilverachtigen en diepen toon , door netheid en vastheid in de dubbele nooten , alle hoedanigheden die door eene onberispelijke manier (methode) nog verhoogd werden. Morin stierf te Amsterdam in 1826. Hij bad een goeden inborst , was gedienstig , vrolijk en zedig. Zie G re goir, als voren. MORIS (R.) , volgens I m m e r z e e 1 een niet onverdien­stelijk figuurschilder uit de school van G o d f r i e d S c h a l­ , c k e n. Door zijnen vroegen dood zijn zijne werken hoogst zeldzaam , en heeft zijn talent zich niet volkomen kunnen ont-wikkelen. K r a m m deelt ons mede slechts een zijner schil­derijen te kennen , voorstellende : "een oud mannetje met een uil in de hand ," hetwelk behoorde tot de verzameling van S e-g e r Tierens, advocaat voor 't hof van Justitie , en te 's Hage in Julij 1743 (n°. 166 van den Catologus) verkocht is. Zie Kramm. MORITZ (ANNA), geb. Rey ermann, echtgenoote van Lo uis M or it z, was , blijkens den catalogus der Amsterdamsche tentoonstelling van 1813, 1814, 1815 en 1818 , eene ver­dienstelijke bloem- en vruchten schilderes. De maatschappij Felix Meritis vereerde haar , in 1817 , pleg­tig eene eereprijs voor harer fruit en bloemstukken. Zie Kramm. MORITZ (Louis) , geboren te 's Hage den 29 October 1773 , was een verdienstelijk portret en historie-schilder. Of­ - schoon hij eerst eene literarische opvoeding genoot en later voor den krijgsdienst werd opgeleid , toch was in de loopbaan der kunst zijn uitslag uitnemend. Zijn uitgebreid en onge-meen talent ontwikkelde zich verbazend snel , onder de leiding van D i r k van der A a (Haagsch kunstschilder) en door zijne vlijtige studie der natuur en gezette navolging van goede mo­dellers. Niet alleen echter in de schilderkunst muntte hij uit; zijn talent en zijne kennis waren veelzijdig , hij was een hoed werktuigkundige en heeft als zoodanig in het toezigt over de tooneelwerktuigen en sieraden , den Amsterdamschen schouw­burg belangrijke diensten bewezen ; boetseerde en vervaardigde beeld- en snijwerk uit hout , steen en ivoor. Hij muntte vooral uit in bet schilderen van paarden , en bragt ze soms in natuurlijke grootte op bet doek. Men vindt van hem vele portretten en portretstukken te Amsterdam en te Leyden, stallen met paar­den , in verschillende kabinetten. Zijne Gevanyennerniny van Cleo­patra door Proculus , werd door Felix Meritis met een prijs bekroond , en het pendant van die schilderij , de dood van Marcus Antonius behoort even als De overwillniny Nieuw­poort in 1600 tot zijne verdienstelijkste kapitale historie stuk­ken. Een zijner stukken : De berouwheboen,de Farms, werd in 1820 door For se 11 in koper gegraveerd. Een portret van hem , door hemzelve geteekend , vindt men in den Catalogus der Portretten van F. Muller vermeld. Volgens Nagler bevind een zijner marmeren beelden zich te Munchen. Zijn dood van Marcus Antonius en een Kozakken nachtleyer in het Paviljoen te Haarlem zijn uitstekende stukken , die door krachtige be­handeling van 't penseel en goede ordonnantie uitmunten. Hij was lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut , honorair lid van de Koninklijke Academie der Schoone Kun­sten te Brussel en lid van de Koninklijke Societeit van Schoone Kunsten en Letterkunde te Gent. Hij overleed den 22 No­vember 1850 te Amsterdam, in den ouderdom van 77 jaren. 67 Een zijner vrienden J. L. K es t e 1 o o t , professor bij de medische faculteit te Gent , schreef zijne biographie : eene korte levensbeschrijving vind men ook in de Konst- en Letteroode van 1851 , n°. 1. bl. 2. Zie verder Immerzeel en Kramm. MORKS (BARTHOL. Jon.), luitenant in dienst van den lau­de , werd bij Bergen krijgsgevangen genomen. Zie Bosscha, Neerl heldend. te land, D. III. Bijl. 5. MORLOT , ritmeester in Staten dienst , was bij de verras­sing van Wezel in 1629. Zie Bosscha, Neerl. heldend. te land. MORO (ANToms) werd omstreeks 1512 te Utrecht gebo­ren , en spoedig een der beste leerlingen van Johan S c h o o r 1, een der grootste portret schilders zijner eeuw. In vroegen leeftijd begat hij zich tot de voortzetting zijner studie naar home, om de werken der groote mannen aldaar,, tot volmaking zijner kunst, zich eigen te maken. In zijn vaderland weerge­keerd werd hij hofschilder van den kardinaal Gran v elle en daarna van Karel V, door wien hij in 1543 naar Portugal werd gezonden , om het portret van princes C a t h a r i n a, doch­ter van den koning van Portugal , de bruid van Philips II , en andere afbeeldingen van het vorstelijk geslacht te vervaar­digen , (voor vier portretten, van koning Johannes, zijne ge­malin Cat harina, zijne jongste zuster en dochter , donna M a r i a , ontving hij 2400 dukaten en daarenboven heerlijke geschenken). her werd hij deftig ontbaald , met een gouden keten van duizend gulden , ringen , medailles enz. beschonken , terwiji hij tevens tot den ridderstand verheven werd. Vele edelen maakte van zijne aanwezigheid gebruik zich te doen afbeelden. Somrnigen betaalden hem 100 dukaten voor een portret en gaven hem gouden ketenen. Na een reeks van jaren onafge­broken aan het hof werkzaam te zijn geweest , werd hij in 1554 naar Engeland gezonden om bet portret van koningin Maria te vervaardigen , waarvoor hem een gouden keten van honderd pond sterling en nog honderd pond als jaarwedde geschonken werd. Na bet sluiten van den vrede tusschen Spanje en Frank­rijk , vertrok Moro met den koning van Spanje , en ging in dienst van P h i 1 i p s zelven over , die hem zoo veel bewijzen zijner gunst schonk , dat de jalouzij der hovelingen er door werd opgewekt zelfs lichtte men de inquisitie in , dat door de meer dan gewone gemeenzaamheid van den koning met • Moro, #deze laatste , te goal bekend met de Nederlandsche zaken , er hem kundig van zou maken." Eens zelfs ging het zoo ver , dat Coen Moro aan bet schilderen was , de koning hem op den schouder klopte. Deze lei hem nit boert den maatstok op de schouders en wel in het bijzijn van drie grandes. Dit stout bestaan zou voor hem de jammerlijkste gevolgen hebben gehad , indien een der edelen hem niet gewaarschuwd had. On­der een versierd voorwendsel en belofte van weder te komen , keerde hij naar Utrecht terug. Moro vertrok niet weer naar Spanje terug , ofschoon Philip hem verscheidene malen door brieven liet ontbieden en bij zich zoo veel mogelijk een tijd lang wist te verschoonen , "tot dat de hertog van Alba, in de Nederlanden zijnde , die brieven ophield en Moro te Brus­sel in zijne dienst gebruikte ook tot naar het leven afmalen zijner bijzitten of speelmeisjes." Behalve een menigte portretten vervaardigde hij ook vele historische stukken , die van honge waarde en zeer zeldzaam zijn en alleen de vorstelijke gallerijen versieren. K r a m m beschrijft eene schilderij van hem , in 1817 in bezit van den graaf van B r a-beck op Soder bij Hildesheim. Dodt vermeldt zijne Afne­minge des Ileere van den cruyce by Maria Magdalena en De begroetenisse van den Engel aan Maria , door Johan van Re n e s s e , deken van St. Jan te Utrecht in 1618 aan bet kapittel van St. Jan vermaakt. Moro schilderde het portret vnn zijn leermeester Jan Schoorl (1558) en wederkeerig deze dat van zijn leerling. Dit laatste was in het kabinet van van der Ma rc k te Leyden. Het koninklijke kabinet te Ber­lijn bezit van hem drie schilderijen , o. a. een , voorstelende niet , gelijk op den Catalogus vermeldt wordt , dat van Schorl, naar dat van Mr. Cornelis Arendsz, van den Dussen , Secreta­ris van den Dussen. In het koninklijk museum te Madrid zijn 13 portretten van zijn penseel , niet vermeld bij Rat h­geber, die 21 stukken van hem opsoint. In het paleis te Hamptoncourt in Engeland bevinden zich de door hem vervaar­digde afbeeldingen van Maria de Katholijke , Karel V en van den hertog van Ala. In de verzameling van Karel I was het portret van Philips II , Maria, en van de grootouders van den hertog van Savoye. Het laatste zijner werken was eene be­snijdenis van C h r i s t u s voor de L. V. kerk te Antwerpen , doch hij heeft dit sierlijk stuk niet mogen voltooijen , daar hij in 1581 overleed. Moro was een statig , eerlijk en welsprekend man. Hij beeldde zich zelve af, en dit stuk versiert de portretten-gallerij van Europesche schilders te Florence. K ram rn vermeldt nog andere portretten , van welke een bij zijne verhandeling over dezen schilder, in den Utrechtsch,en Volhsalmanak 1848. Er is ook een zilveren medaille te zijner eere geslagen met bet omschrift: Antonio Mor Trai Pictor , op de keerzijde een staande trouw , verbeeldende de schilderkunst , rondom haar zijn eenige beel­den , vaten en andere werktuigen tot de kunst dienende , geschetst. Koning Ph i lip s overlaadde de kinderen van Moro met beer­lijke geschenken en bedieningen. De hertog van Alva maak­te den man zijner dochter tot ontvanger van Westvlaanderen. Zie van Mander, Houbraken, Immerzeel, Kramm, ook in Utr. Volicsalm. 1848; Fiorillo; Beschrijving van .Deft (1729) bl. 26; van Mieris, Htstorie van de Nederl. Vorsten , D. III. bl. 348. MORO (PHILIPS), of MOR, ook MORUS van Da s h o r s t, noon van Moro van Dashorst, doorPhilipsII tot kanunnik van Oudmunster te Utrecht benoemd. In 1559 verzocht hij ver­lof en ondersteuning om zijne studien voort te zetten. Hem werd zulks toegestaan mits hij niet naar Italie ging. Hij was echter in 1579 in het gevolg van S e b a s t iaan, koning van Portugal, bij Tanger in Africa. Hij beoefende , behalve de schilder-, ook de latijnsche dichtkunst. Onder anderen schreef hij : Trimphus pecuniae , the Ode annalis , guam eferiis ltartinia­nis modulabantur pueri. Traj. 1577 , 4°, Naboth , Tragi-comoedia sacra. Traj. 1570 1580. - Lipsi us vermeldt nog van hem een comoedia , Vinea geti­teld , waarschijnlijk dezelfde met Naboth. Zijn Carimen ad Janum Dousam, vindt men in Delic. Poe­tar. Ital. T. III. p. 674. Voorst zijn er verschillende gedichten van en aan hem in verschillende dichtbundels te vinden : o. a. in Janus D o u s a libr. V. .Epigramm, p. 129 libr. Hendecasyll, p. 192 , 193 , 164 , 200 , 202 , en in Lib. 11 Epodon Carm. III en Epist. IV, 4 en 8. In de Epistolae van G a b b e m a vindt men een brief van H. Junius aan hem. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg., p. 786; Foppens, Bibl. Belg., T. II. p. 1039; Burman, Traj. erund, p. 234, 235; Hoeufft, Parn. Lat. Belg. ; Peerlkamp, de Palls Neerl.; van Mander, Lev. d. Schild. , p. 230 ; Graevii, Orat. in Acad. Traj. natalem ; H. Junii, Epist. , p. 639 seq. ; van H e n s s e n en v an 11 ij n , Beschrijv. v. h. Utr. Bisdom , D. I. bl. 561 ; K r am m. MOROCOURT (JAN DE), verkeerdelijk Johannes M a­rocur tius genoemd , was een Carthuiser, te Doornik gebo­ren , en lang prior van een Carthuiser klooster bij Valenchien­nes , en overleed er den 12 October 1546. Hij beoefende de Latijnsche poezij. Men heeft van hem : Fratris Joannis de Morocourt , Nervi , Threnodia adversus Lutheranos, 1534 , 4°. Jo. Morocurtii Brunoniado8 libri quatuor , in qud divi Bru­7Z071i8 Carthusianorum Patriarchae, vitam , juxta narrationem Rev P. Domini Francisci a Pateo (prior van het groot Car­thenser klooster , gest. 17 Sept. 1521) carmine non contempt° perseguitur: in pet quoque nihil fabulosum aut vanumreperies, sed Christian° pectore carmen dignissimum. Antv. P e t r. C r nitus 1540 , gr. 4°. Ihtgoniados libri gualuor. Antv. P e t r. C r i n i t u s 1540, 4°. (bevat bet !even van St. Hugo , bisschop van Grenoble). De Nativitale Domini. he rebus ge8ti8 S. Laurentii. Zie Petreii, Biblioth. Cartus. , p. 206 ; Sweertius, Ath. Bat. , p. 454; d'Oultreman, Hist. de Valenciennes, p. 310; Valerius Andreas, Bibl. Belg. , p. 542; Paquot, T. I. p. 646; Peerlkamp, de Poetis Lat. Neerl. , p. 55; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 698. MORRE (PIETER) werd 21 van Herfsmaand 1780 te Zwol geboren , 5 Oct. 1798 soldaat bij het tweede bataillon der vijfde halve brigade Holl. infanterie, woonde de veldtogten in 1800 en 1801 in Duitschland bij , en behoorde in het kamp te Zeist onder het leger van den Franschen Maarschalk Marmont, later onder de garde van koning Lodewij k , onder wien hij in 1806 den veldtogt in Pruisen mede deed, Van de garde verplaatst bij de linie , bevorderd tot adjudant-onderofficier , woonde hij in 1809 den veldtogt in Zeeland bij. In 1810 verliet hij , na het eindigen zijner dienstverbindtenis , den krijgsmansstand , doch in 1813 kwam hij , in zijn vorigen rang, bij de gewapende burgermagt te Leyden , om de burgers met de behandeling der wapenen bekend te maken. Den 29 Aug. 1813 werd hij luitenant-adjudant , vervolgens eerste luitenant , was bij de ontruiming van Breda tegenwoordig , woonde het beleg van Naarden bij , en in 1815 den veldslag bij Water­loo, bij welke gelegenheid hij met de militaire Willernsorde vereerd werd. Inmiddels was hij tot eersten luitenant-adjudant bcvordcrd , en in 1829 werd hij als kapitein bij de 10e afdeeling infan­terie ingedeeld. In 1830 nain hij deel aan den veldtogt in Belgie , werd hij bij het kasteel van Antwerpen op het glacis van de lunet St. Laurent door een kogel getroffen en overfeed den 12 van Wintermaand 1833. Zijn portret en biografie vindt men in Bijdragen tot Boeken en Menschenkenni8 , verzameld door Schull en van der Hoop, D. II. St. IV. MORRHE of MORRHEUS of DESCHAMPS (GERARDus), geboren te Kampen , tijdgenoot van P e t r u s R a m us aan de universiteit , schijnt , na zijne promotie , tot magister artium, nog een tijd lang gebleven te zijn als docent te Parijs. Als zoo veel andere geleerden , uit het Noorden en Oosten opge­daagd , heeft ook M o r r h e zich in zijne oude academiestad gevestigd , en als typographus krachtig medegewerkt om de in Frankrij k achterlij ke taalstudie , vooral die van het grieksch , op te beuren. Blijkens het jaartal zijner werken , was hij daar in 't zelfde jaar met den beroemden Sturm, die eerst in compagnie met R e s i us to Leuven grieksch had gedrukt. Op de lijst der gevierde namen van buitenlanders , als Jo h. Badius, Chr. \Vechelus, figureert ook die van Morr­hells in de Jaarboeken der Fransche typographie , en behoor­de hij als degelijk geleerde en uitgever tot de 0r elli 's en IC r ii g e r 's zijner eeuw. In zijn lange lijst van drukwerken , chronologisch en naauwkeurig beschreven , geeft M a i t t ai r e een reeks van geschriften in 1530 en 1531 door onzen Kam­per geleerde bewerkt en gedrukt. Het op den duur met de theologen der Sorbonne niet kunnende vinden , begaf hij zich naar zijn geboortestad , waar hij in 1537 in de gezworene gemeente , en van 1538 tot 1548 in den raad zat. Hij was nog in 1556 in leven. De bibliotheek van het archief te Kampen bezit een Lexi­con Graeco•Latinum van Gerardus Morrheus Campensis. Pari­siis spud Collegium Sorbonne a 1530. Onder de brieven aan Erasmus (Ep. p. 1751) vinden wij er een van Morrhe, gedagteekend , ex vico Sorbonico 30 Martii a 15 3 2. Zie verder Majttaire, Annales Typhograph., Hagae Corn. 1722 ; Nederl. Spect. 1863 , n°. 39. MORRIS (THOMAS), notaris te Vlissingen , vertaalde uit het Engelsch : John Andrews, Hemelsche Spieghel toegecygent allen uytverkoren Kinderen Oodles , inhoudende voertreffelycke Leeringen 800 van de IL Oudtvaders even als vermaerste Philosophen en de geleerdste mannen der werelt. Middelb. 1645 , 8°. John Hayward's, Heyligdom der benaude Ziele. Mid-d E1733 , 8°. Zie La Rue, Gel. Zeel., bl. 126; Paquot, Mem. T. II. p. 5. MORSCH (PIETER CORNELISZ. VAN DER), bijgenaamd. PIERO. In het laatst der 160 en begin der 17° eeuw Kameraar bij de Leydsche rederijkers, werd in 1570 stadsbode en ziende dat hij zou worden afgezet , bedankte hij in September 1620. Hij was ook lid der Kamer der Witte Accolegen aldaar. Op het stadhuis te Leyden wordt een boekje met zijne gedichten en zijn portret bewaard. Zie van der Aa,EB. A. C. Woordenb. ; Schot el, Gesch. der Rederijkers , D. II. bl. 267. MORT (JAKOB LE) , zoon van een apotheker te Haarlem , werd den 13 October 1650 , in die stad creboren. Acht ja-ren oud bezocht hij het gymnasium te Leyden , dat toen 7 klassen had. Tot zijne leermeesters aldaar behoorden B u­chius en Ram pi us, die na eenigen tijd conrector en hoog­leeraar in de poezij geweest te zijn , in 1664 Corn el i us Schrevelius als rector opvolgde. In het volgend jaar werd hij student aan de hoogeschool , en genoot vooral het openbaar en afzonderlijk onderrigt in de philosophie van de R a e t en Stuart. Zich naar den wensch van zijn vader schikkende , studeerde hij vervolgens onder Cocc ej us, Heid anus en. H o o r n b e e k in de godgeleerdheid , doch drie jaren later ver­liet hij do hoogeschool en begaf hij zich naar Amsterdam , waar hij zich onder een Duitscher , doch bekwaam chemist , op de chemie toelegde , met plan , gelijk zijn vader , apotheker of wel geneesheer te worden. Na den dood van dezen vertrok hij wederom naar Leyden , waar hij zich op de genees- doch vooral op de kruidkunde en chemie toelegde. Van tijd tot tijd be­zocht hij ook het laboratorium van Karel Lucas de Maets, en hulp hem bij het verrigten zijner operaties , doch in 1672 raakte hij in onmin met dezen hoogleeraar en stichtte zelf een laboratorium, dat door de studenten druk bezocht werd. Drie jaren later opende hij een vvinkel van artsenijen , (boutique de pharmacie) en werd door een menigte zieken , die hem wenschten te raadplegen , bezocht. Ook begon hij in hetzelfde jaar (1675) bijzonder onderwijs in de chemie , pharmacie en theoretische en praktische geneeskunde te geven. Dit verdroot de genees­heeren , die hem , • die geen doctorate graad had , het prakti­seren en onderwijzen trachtten te beletten , met bet gevolg dat hij in een boete verviel, doch zes dagen later (1676) , ver­kreeg hij den graad van med. doctor te Utrecht. In Leyden weergekeerd , wijdde hij zich op nieuw aan de praktijk en aan zijne geliefde studien , verkreeg den 28 December 1694 mag­tiging tot bet houden van openbare lessen over de scheikunde en werd in 1702 tot gewoon hoogleeraar in dit vak benoemd. Hij aanvaardde deze betrekking met eene redevoering De con­cordantia operum naturae, chymiae et medicinae, en overleed den 1 April 1718. Hij schreef Compendium chemicum (omstreeks 1680 gedrukt). Christophori Love Morley Collectanea ckymica Leydensia, id est , Maetsiana , Marggraviana , Lemortiana : trium chymiae Professorum Leydensium Opus , quingeniis et amplius proce8- 8ibus adornatum, ordine alphabetic°. L. B. 1684 , 4°. Chemia Medico-ph pica, rationibus et experimentis instructa, brevi et facili via processus Spagyricos rite et artificiose ad finem perducendi normam exhi6ens. Cui annera est Metallurgia contracta , succinctam Metallorum cognitionem demonstrans. L. B. 1664, 4°. fig. 1699, 4°. In 't Ned. vert. door Ja­cob Romain; Amst. 1696, 12°. Metallurgia contracta , rationibus et experimentis instructa. L, B. 1696 , 4°. en achter chernia Medico -physica. Pharmacia Medico:Physica , rationibus et experimentis in­structa , accuratiore methodo adornata , nee non observationibus medicis illustrata. L. B. 1684 , 12°. Ook met den titel: Pharmacia rationibus et experimentis auctioribus instructa, me­thodo Galenico-Chymicci adornata. Seneca Epistola 33. Ego War vial veteri , sed 8i propiorein planioremque invenero , hanc tnuniam. Qui ante nos noverunt lista, non Domini nostri , seal Duces mint. Ibid. 1688 , 12°. Opgedragen aan Gaspard van Els, beer van Swanenborg. Chymia, rationibus et experimentis auscioribus , iisque demon­stratisis superstructa , in qua malevolorum calumniae modeste simul diluuntur. L. B. 1688 , 12°. Opgedragen aan Mr. Dirk van Hogendorp, heer van Steenbergen , raadsheer van den Prins van Oranje , en aan Willem van Hoge n­dorp, Schepen van Rotterdam , Bailluw van Prinsland. Idea Actionis corporum , motum intestinum , praesertim Per­mentationem delineans. L. B. 1693 , 12°. Chymiae verae nobilitas et utilitaa in Physics Corpusculari, Theorid Media , ejusque materia et signis , ad majorem per-Iectionem deducendis. Fundament° nova-antiqua Iheoriae Medicae ad Naturae operas revocata , superstructa fluido corporum exercitio , Chymiae no­bilioris Axperientia sufultd. L. B. 1700 , 12°. Oratio de concordantiae operant naturae chymiae et medi­cinae. L. B. 1702 , 4°. Facies et pulchritudo Chymiae ab maculis purifica-ta, ad veras naturae et suae artis leges exornata. L. B. 1112, 12°. Een Lat. brief aan H e n d r i k S n el 1 e n, aan het hoofd van diens Theoriae Mechanica Physico-Medica Delineatio. L. B. 1705 , 12°. Zijne afbeelding is onder de affagies bij P. v a n der A a. Zie Mercklini, Lindenius renovatus , p. 487; V. M a t t h i a e, Synopsis fist. Medic. , p. 773; Paquot, Mom. , T. VX. p. 136-145 ; Te Water, Narratio , p. 199 ; Siegenbeek, Gesch. der Leyd. .Hoopes., D. II. bl. 164, 165, 274; Soermans, Acad. Reg. , bl. 98; Conot d'Escury, Boll. roenz ; Poggendorff, Hand­wOrterb. zur Gesch. der exact. Wissenschaft. ; J ö c h e r ; Roter­mund; Abcoude, Naanzr. ; Kobus en de Rivecourt; Mul­ler, Cat. van Portr. MORTAIGNE (GURARD , een der nederlandsehe vlugtelin­gen , ouderling te Emden onderhield briefwisseling met J an Utenhoven (1557, 1558). Zie G e r d e s i i , Hist. renov. Evang. , T. III. p. 269; Docunz , p. 137-142 ; Hark en rot h, Oostvr. Oorspr. , D. I. bl. 466 ; B ru­cherus, Gesch. v. d. Opk. d. Kerkhervornz. in de Prov. Gron. , 125. MORTAGNE (HANS DIDERIK DE). Zie ORLEANS (CA­THARINA VAN). MORTEL (JAN) , in 1656 te Leyden geboren muntten uit in het schilderen van bloemen en vruchten , doch hij was niet oorspronkelijk , en hield zich nagenoeg alleen bezig met het copieren der kunstwerken van de H e e m en M i g n o n. Hij overleed in 1719 in zijne geboortestad. Zie Immerse el. MORTEL (P.). Ook deze (indien hij niet dczelfde is met Jan bovengemeld) schilderde vruchten en bloemen. Op eene verkooping te Amsterdam 1826 , komt van hem voor , ver­schillende vruchten , die op een steenen tafel leggen. Zie Kramm. MORTELE (HENDRIK MAERTSZ. VAN DE), SChepert van Middelburg werd , na den overgang van Zierikzee aan de Watergeuzen , door 't Spaansche bewind tot verschillende be­langrijke commissien gebruikt. Zie 's Gravesande, Tweede eeuwg. d. 1i2iddelb. vrijheid , 259, 261. MORTELEQUE (FERDINAND HENRI) werd in 1775 to Doornik geboren , vorrnde zich waarschijnlijk zelf tot kunste­naar. Hij vond de kunst uit , om op Lava van Auvergne en Volvic to schilderen en wendde deze uitvinding ook op glas , porcelain enz. aan. Op die wijze schilderde hij voor den Her-tog van Berry het inivendige eener kerk op glas , en voor K a-r el X, insgelijks op glas , een .Evangelist en een zeestuk. Zie Kramm. 1VIORTERA (SAuL), Rabbi te Amsterdam , schrijver eener Verhandeling Over de mar/mid der Mozaische Wet en over de Wonderdadige Voorzieniyheid Gods jeyens zijn Yolk. Deze Verhandeling is gericht tegen Protestanten en tegen Roomschen elk afzonderlijk , daarin wordt staande gehouden , dat gene zoowel als deze bij de volmaakte wet van God voegden , wes­halven geen hunner verdiende te worden ,gehoord , en alleen Mozes en de Profeten moesten in eere worden gehouden. Zie Da Rozzi. Dizzionario Storico Art. Mortera ; K o e n e n, Gesch. d. .Tod. , bl. 336. MORTIER (HIERONYMUS DU), zoon van Bruno du M o r-tier en Agnes de la Lacherie, werd omstreeks 1520 to Rijssel geboren , legde zich op de regtsgeleerdheid toe , kreeg een weerzin in deze studie en wijdde zich aan de fiaaije letteren. Hij huwde in 1547 N. de la Ca p elle, geboren te Brugge , in 1562 gestorven 2 eene jufvrouw uit Rijssel uit het ge­slacht van Lan no y. Hij overleed omstreeks 1580, in den ouderdom van 60 jaren aan de pest. Zijn devies was : Mors omnia solvit , foedera , amicitias et connubialia ,aura. Na zijn dood verschenen zijne Poemata pos­thuma in 8° (Atreb. 1620). Bij zijn leven verscheen : De victoria per comitem .Egmundanum, apud Gravelingam obtenta. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. , p. 389; Fopp en s , Bibl. Belg. , T. I. p. 483; Paquot, Mem. , T. I. p. 114; Hoeufft, Para. Lat. Belg., p. 35, 36. MORTIER (RUMOLDUS DU) van Douay,, gaf te Parijs in het licht: Oratio de guerimoniis pro fessionis literariae ad Aug. Thuanum. Zie Fo pp en s , Bibl. Belg., T. II. p. 1089. MORTIER (PETRus) was groot-kaartenharidelaar te Amster­dam in den aanvang der 18° eeuw. Zijn portret wordt bij Muller vermeld. Zie Cat. van portr. , p. 178. MORTIER (C.) heoefende te Amsterdam de teekenkunst in den aanvang der 18° eeuw. Men heeft o. a. van hem : De Haven en Straat van Gibraltar (met krzjgsverrigtingen van 1704), geteekent en in 't licht gebragt door J. Covens ex C. Mortier. Amst. z. j. (na 1704) folio. Zie Cat. v. Ned. Letterk. , D. III. bl. 528. MORTON (G.) , gezant van het Prinsdom Oranje aan W i 1-lem I, hield briefv¦ isseling met Graaf Jan v an Nassau. Zie G r o e n van Prinsterer, Archives , T. V. p. 57, vv. MORUS (ALEXANDER), van Schotschen afkomst , werd 25 Sept. 1616 te Castres in Languedoc geboren. Twintig jaren oud , begaf hij zich naar Geneve, om in de theologie te studeren. Hier ontwikkelde hij reeds vroeg ongemeene kennis , zoodat hem het onderwijs in de grieksche taal werd opgedragen. Drie jaren daarna werd hij er tot hoogleeraar in de godgeleerd­heid en predikant bij die gemeente benoemd. Zijne buitenge­wone welsprekendheid wekte aan de eene zijde den naijver van sommigen op , doch aan de andere zijde berokkende hem zijn gedrag omtrent de andere sekse en zijne ligtzinnige godsdienstige denkwijze vele verwijtingen. Dit belette niet dat hij veler achting genoot 'en men te Geneve in twee partijen , een voor en een tegen den hoogleeraar , werd verdeeld. Onder­tusschen vond hij een beschermer in den beroemden C I a u­dius S a 1 m a sius, die , vermoedt men , om den Leydschen hoogleeraar Span h elm, met wien Mor us reeds te Geneve in onmin was geraakt , te kwellen , al zijne pogingen inspande om den laatsgemelden een leerstoel in de theologie te Harder­wijk te doen erlangen. Die voorspraak zou tot het beoogde doel hebben geleid , doch de ongunstige geruchten , die omtrent M o r us in omloop Bingen , werkten het tegen , Spa n h e i zelf riep den invloed van Jo a n n es Sm e t i u s bij de Gel­dersche Curatoren ter tegenwerking in , en noemde hem : "ingenium ferox , turbulentum , et nova curans , quod vix Ge­nevensi disciplina aretissima in officio contineri potest." Schoon het beroep te Harderwijk niet slaagde , gelukte het hem zich te Middelburg tot predikant bij de Waalsche gemeente en tot hoogleeraar in de godgeleerdheid te doen heroepen. Hij kwam met de uitstekendste getuigschriften van regtzinnigheid en aan­vaardde in 1648 zijn ambt. Groot was de lof,, Bien hij als prediker mogt inoogsten , en dat hij , in weerwil der tegenwerking , die hij ondervond , in veler achting mogt deelen , bleek reeds bij zijne komst in Holland , toen hem een professoriat in de ge- schiedenis aan het Athenaeum te Amsterdam werd aangeboden. Zijn verbintenis met Middelburg moest hem van dien aanbie­ding doen afslaan , doch drie jaren later aanvaardde hij het hem op nieuw aangeboden professoraat te Amsterdam , ofschoon hij zich vroeger ongunstig over de regering dier stad had uitgelaten. Ook bier was zijn gedrag verre van onberispelijk , en zijne handelwijs zonderling. Meer en meer werd hij als onregtzinnig bekend , zelfs z66 , dat , toen het gerucht liep , dat hij in 1653 tot hoorgleeraar in de godgeleerdheid te Ley­den in aanmerking kwam , de klassis van Dordrecht een ver­toog tegen zoodanige benoeming bij de Staten van Holland inleverde. Ee eerste onaangenaamheid , die hem te Amster­dam trof , was de aanval dien hij van Milton moest verdu­ren. Die vermaarde Engelsche dichter, welke de partij van het Parlement tegen Karel I was toegedaan , meende dat Morus de maker was van een geschrift , in 1652 te 's Hage in het licht verschenen en getiteld : Clamor regii sanguinis ad coelum adversus paricidas Auglicanos, waarin Morus zeer werd beledigd , die het echter alleen aan de pers had gegeven , daar Petrus Molinacus, den zoon (du Moulin) er de autheur van was. De beledigde Brit tastte Morus met een in gal gedoopte pen aan , en z66 zwart was de teekening , die hij van hem ontwierp , en de tegen hem ingebragte beschul­digingen waren zoo zwaar,, dat Curatoren van het Amsterdamsch Athenaeum het zich tot pligt rekenden hunne aandacht er op te vestigen. Morus verkreeg van hen gunstige getuigschrif­ten , en met deze en die , welke hij in vroeger tijd bekomen had gewapend , gaf hij in 1656 te Amsterdam zijn bekend ge­schrift Alexandri Mori fides publica in het licht. Tegen het eind van 1654 verkreeg hij voor vier maanden verlof naar Frankrijk te reizen , doch hij bleef een jaar op reis en bezocht Italie. Met moeite was hij in staat deze ei­gendunkelijke verwaarlozing van zijn ambt te verontschuldigen , en onbegrijpelijk zou het zijn , dat hij , in weerwil daarvan de gunst der Curatoren die zelfs zijn jaargeld toen hij voor het beroep naar Charenton bedankte , ondervond , zoo het niet zeker was, dat hij , na zijn terugkomst, zijn professoraat met den meesten ijver had waargenomen. Zulks was echter van geen langen duur. In October 1657 schreef hij uit Mid­delburg aan de Arnsterdamsche regering , dat hij zich , inge­volge een geheimen last , hem door den Franschen gezant d u Thou opgedragen , naar zijn vaderland , begat Zeker is het , dat hij zich door eene redevoering , bij het vertrek van de­zen Ambassadeur uitgesproken , en door andere diensten in diens gunst had gedrongen. Daniel Heins ins , die deze redevoering gehoord had , schreef Ban G r o no vius: al o­r u s disecdentem (Thuanu m) oratione panegyrica prosecutus est , in qua adulationis multum , nec parum sane eloquentiae." De meeste aanleiding tot dit plotseling vcrtrek lag in het scherper onderzoek naar zijne zeden en godsdienstige denkwijze , door het Waalsche Consistorie en de Synode ingesteld. Be­vreesd voor den uitslag , zocht hij eerst een geheime lastgeving van du Thou, en had hij het uitzigt te Parijs als predikant geplaatst te worden. In weerwil van den tegenstand van velen en ook van Synodale vergaderingen , mogt hij die betrekking erlangen. Ook bier verloochende zich zijn onrustig en zonderling karak­ter niet. Het berokkende hem veel verdriet , zelfs werd hij in zijn bediening geschorst , doch er weder in hersteld. Hij overleed den 28 September 1670 ten huize van de hertogin van Roha n. Zijn krankbed zou dat van eenen vromen , zijn sterfbed christelijk zijn geweest. Bayle, die 's mans verdiensten op prijs stelde , legde deze getuigenis van hem af: t-+ ,Mr. M o r u s a beaucoup d'erudition et d'espril peu de religion et de jugement. Il est malpropre , anbitieux , inquiet , changeant , hardi , presomptueux et irresolu. Ii scait le La­tin , le Grec , l'Hebreu , 1'Arabe et ne scait par vivre." "Fuere (schreef d'Orville) in hoc viro multae et elegantes literae , vena poetae non proletarii , facundia admirabilis." Hij is nimmer gehuwd geweest. Hij schreef : De necessarid Dei gratiti et libero arbitrio Div. IV sub praesidio A. Mori. Genev. 1644 , 1°. Oratio de pace. Genev. 1647 et 1654, 4°. Vert. in 't Fr. Genev. 1647, 4°. Calvinus , Orat. hist. et apol. Genevae hab. in qua .Hugo Gro­an refellitur. Gen. 1648 , 4°. Oratio de gratia et libero arbitrio contra Dion. Patavium. Mediob. 1652 (nieuwe uitgaaf van N°. 1 met vermeerde­ringen). 4°. Oratio de duobus Genevae miraculis Sole et Scuto. Mediob. 1652, 4°. Cana Dei , seu de Scriptura S. exercitationes Genevemes. Mediob. 1653 , 4°. Fides publ. contra calumnias Joh. Millo2zi scurae. Hagae Comit. 1654, 12°. Supplementum, ibid. 1655 , 12°. Notae ad quaedam loca Novi foederis. Paris. 1658 , 8°. Lon ­ dini 1661, 8°. Ook in Crit. sacr. Angl. T. X. der eerste uitg. en in Observatt. select. in varia loca N. T. Hamb. 712 , door F a b r i c i u s uitgegeven 8°. , en met het Mgrothecium evangelic= van Cameron. Saumuri 1677 , 4°. Eusebii Episc. Caesar. Chronicon cum aliis ejus continual°. ribus , Graec. Lat. cumque notis Jos. Scaligeri. Amsterd. 1658 , fol. Ad Re. LILT de perpessionibus et gloria Messiae notae ac deatribae. Middelb. 1653 , 4°. Amst. 1658 , 4°. Victoria gratiae et liberi arbitrii etc. Midiob. 1652. Sermons sur la naissance de Jean Baptiste. Gen. 1658 , 1682, 8°. Soteria laus Christi nascentis , gedicht in 't Fr. overgezet door P e r a c h o n. Paris 1665 , 1609 , 12°. Ook gedrukt met Epicinia super Venetorum de Turcis victoria. Paris. 1663 , 4°. 1673 , 4°. Poemata. Paris. 1669 , 4°. Axiomata theologica , ook in Myrothecio evangelico. Fragmens des sermons de Morns avec ses derniere8 heures. La Haye 1685 , 12°. _Derniers Discours. Amst. 1680 , 12°. Sermons et Fragmens de sermons. Gen. 1686 , 4°. Sept Sermons sur divers textes. Amst. 1688 , 8 0: Sermons sur le VIII Chapitre aux _Romains. Amst. 1691. Sermons choisis sur divers textes. Gen. 1694 , 8°. Sermons sur le catechisme. Gen. 1695 , 2 vol 8°. Sermon prinonce a la Haye sur la mort du prince d' Orange an 1650 , in het Eng. vert. door Daniel la Fit e. Lond. 1694, 4°. Lettre a Mestrezat. Histoire de Geneve. Ms. Causa Dei , id est de scriptura sacra exercitatione8. Mediob. 1653, 4°. Fides publica contra Cl. Salmasium. Zie van L e n n e p , Memor. Amst. Ath.. p. 51, 122, 147, 150, 166; Cocceji Anecdota , T. II. Ep. 176, 305; Syloge Burm. , T. III. p. 389 ; Vita Clerici , voor de Quaestiones Sacrae .0. Clerici. Amst. 1685; M i e r e c 1 i u s , Syntagma Hist. Eccl. , p. 771; Panegy­rique d'Alex. Mores , Amst. 1693; Mist. de l'Edit de Nantes , T. III. p. 315, 453, 454; Sorbiere, Lettres LXIV. p. 442; Tana­quil le Fevre, Lettres, Liv. II. p. 157; Cottiby, Rdplique ac mr. Daille , p. 17; Nouv. de la Rdpubl. des Lettres . Mars. 1685, p. 533 )edit 2e); Daille, Replique au P. Adam , P, II. p. 127; C lom i é s, Biblioth. chois. p. 19; Milton, Defensio pro se , p. 23, 25, 132; Ludov. Molinaeus, Paraen. ad aedificat. , p. 433; Menagiana , p. 153; Suite du Menagiana , p. 82; S e n e b i e r , Hist. litter. de Geneve; Haag, La France protest. , T. VIII. p. 543 , 549 Symmons, Life of Milton ; Oeuvres melees de Mr. Chevreau , p. 40, 50, 48, 49, 409; Bayle, .Dict. , T. III. p. 20, 22 suiv.; Biogr. Univ. ; Nouv. Biogr. goner ; Siegenbeek, Gesch. der Leydsche Hoopes. , D. I. bl. 172 very. ; Bouman, Geld. Hooges , D. II. bl. 134 verv.; Kist en R oyaards , Archief , D. IV. bl. 211, D. X. bl. 316; W a g e n a a r , Amsterdam , D. XI. bl. 318; Comp. Gelehr. Lex. , S.1397; Jocher; Rotermund; Moreri; Hoogstr:aten; Kok; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Glasius, Godgel..Nederl. ; Mull er, Cat. v. portr.; Francii Poem. ; Broeck­husii Poem. ; Hoogstratani Poem. MORUS (animus). Zie MORO (PaiLippus). MOSA-TRAJECTO (BARTHEZie MASTRICHT. MOSANAS (GERARD), of VAN DER MAESEN , in 't mid­den der 160 eeuw te Roermonde geboren , trad te Keulen of elders in Duitschland , in de orde der Dominikanen , vervol­gens ging hij naar Frankrijk leefde sedert 1599 meer dan 15 jaren in zijn klooster te Lyon. Hij gaf uit : Bibliotheca Homiliarum et Sermonum priscorum Ecclesiae Patrum : in qua Euangeliorum, quae tam in officio tempori accommodato , quam in omnibus Sanctorum Testis toto anno in Missd leyuntur , prout in .Missali, decreto sacro-sancti Concilii Tridentini restituto , habentur : plurimaeque eorumdein Patrum de lidera conciones continentur ; in guatuor partes diyesta. Laurentii Cumdii , primum operci collecta , et post ejus obitum a F. Gerardo Mosano , Dominican° Germano , ad finem usque perducta. Lugd. Officina Junctarum 1588 , 4 vol. fol. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. ; Foppens, Bibl. Belg. , T. II. p. 602; Paquot; Mein. T. II. p. 466. MOSANDER (JAcoBus) of Maesman, Carthuiser monnik te Keulen. Hij voleindigde na den dood van L au r. Surius deel VII der Vitae Sanctorum. Ook bezorgde hij een ver­meerderde en verbeterde editie van het Martyrotogium Adonis. Colon. 1581 , fol. Volgens Theo d. P e t r e i u s , overleed hij 15S9 in Moravie. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. , p. 423 ; Foppens, Bibl. Belg. , T. I. p. 536. MOSCOSO (JAN LOPES), Spanjaard , ontmoet men in het beleg van Middelburg 1573. Toen er velerlei goederen , als zout , brasiliehout , aluin , wol en andere koopmanschappen uit Spaansche schepen aldaar gelost werden , beval de gouverneur dat deze alle zouden worden aangegeven in de herberg de Goude Leeuw in den Langendelft aan M o s c o s o , om door hem te worden opgeteekend enz. Zie 'sGravesande, 200-jarige ged. der Middelb. vrijheid , bl. 351, 352. MOSCHUS (FRANcars), MOUS .UET of MOUSKE , in het midden der 16e eeuw te Nivelles geboren , werd in het latijn en grieksch onderwezen , omhelsde den geestelijken stand , en legde zich op de regtsgeleerdbeid toe , werd licentiaat , ver­ volgens doctor in de beide regten. Daarna werd hij kanun­ nik bij de Cathedrale van Alrecht , en in 1590 was hij offi­ ciaal van dit Kerspel. Kort daarna of ten laatste in 1596 , werd hij pastoor van .Armentieres. In 1600 was hij nog in deze bediening en kanunnik van bet kapittel Seclin. In 1613 leefde hij niet meer. M o s c h u s i was welsprekend en ver­ vaardigde gemakkelijk latijnsche verzen. Men heeft van hem : Jacobi de Vibriaco .libri duo , quorum prior orienta- lis , sive Hierosolymitanae : alter occidentalis Historiae no-mine inscribitur. Omnia nunc primum studio et operd Franc. Moschi .e tenebris et situ in lucem edita. Duaci 1597, 12°. Coenobiarchia Oigniacensis , sive Antistitum Monasterii Oig­niacensis catalogue , own Elogiis. Duaci 1598 , 8°. verm. door Arnold de Raisse. Ibid. 1636, 8°. Beatorunz Arnulphi Villariensis , et Simonis Alisensis , Cis­tertiensis Ordinis Ascetarum , nondum quidem in Apotheosin ab .Eccksia' relatorwn , mird tamen sanctitate suo tempore cele­brium , Vitae , e situ et tenebris erutae , ac emendatae , et jam primum in gratiam pietatis studiosorum in lucem editae a Franc. Moscho. Abreb. 1600 , 8°. Apologia pro Sanctorum Reliquiis. Eden , sive Paradisus B. Mariae Virginis. Het is twijfelachtig of de beide laatste het licht zagen. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg., p. 234, 235; Loerii, Chroni­con Belg., p. 683, 684; Sweertii, dth. Belg., p. 248; Paquot, Mdm., T. I. p. 522. MOSER (GAsPARD) , te Maastricht geboren , op de zevende plaats te Leuven gepromoveerd , licentiaat in de godgeleerd­heid , professor in het seminarie te Antwerpen , werd in 1791 president van het Bossche Collegie , kanunnik in de hoofdkerk en hoogleeraar in de faculteit der theologie. In 1794 , werd bij , na alle gewoone proeven en blijken van geleerdheid , door gemelde faculteit bevorderd tot den rang van hoop leeraar. In 1797 , hij de vernietiging der Universteit , uit Leuven verjaagd , werd hij hoogleeraar in de godgeleerdheid in het seminarie van het bisdom te 's Bosch. Hij overleed in 1820. Zie Godsdienstvriend, 1821 , D. VI; Van Gils, Meijer. Memorie­boek, bl. 254, Hermans, Consp., p. 27. MOSCH (ToButs), van 1643-1671 predikant bij de Lu­thersche gemeente te Woerden , was een bekwaam en geleerd man. Na zijn overlijden verscheen : Lyck -tranen gestort over het over-lyden van den reel-hooch-geleerden eerwaerdigen en vroomen Heer Tobias Mosch , in syn leven bedienaer des Goddelycken woorts van de onveranderlycke Augsborgse confessie tot Woer­den , na dien by aldaer de Genteente Gods woordt hee ft Iron­welyck voorgedragen den tydt van 28 jaren , godsalich in den Heere gerust op den 20 Januari 1671 , door D. Westveen. Woerden 1671. Uit dit gedicht blijkt, hoezeer men reden had zijn verlies te betreuren. Zijn zoon was Michael M o s c h, geb. te Woerden 2 Nov. 1644 , in 1667 te Enkhui­zen en in 1.672 te Woerden beroepen. Hij huwde Maria van Hoge r s c h y n. Zij , en eenige andere familie•leden vereerden de Luth. kerk te Woerden met een nieuwen predikstoel. Hij overl. 1689. Zie Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de Gesch. d. Evang. Luth. Kerk , St. III. bl. 130 volgg. 68 MOSSCHER (JACQUES DE) , volgens Carel van Ma n­e r een Delfsch kunstschilder , llwel geschikt tot , en ervaren in alle deelen der kunst." Zijn portret kornt in de uitgave van diens Levens der schil. ders voor. Zie Kramm; Muller, Cat. van portr. MOSSEL (JAKOB), werd te Enkhuizen geboren , kwam in 1720, in nog jeugdigen leeftijd , met het schip de Haringtuyn in O. I. , werd in 1724 provisioneel assistent later assistent , in 1730 bock­houder,, in 1732 tweede kommies , in 1736 kommies , in 1738 eerste kommies , in 1740 gouverneur van Corimandel , in 1744 buitengewoon- , in 1746 gewoon raad van Indie , vervolgens directeur generaal , den 1 Nov. 1750 gouverneur•generaal ad interim Oa den dood van Imhoff). Hij werd den 24 van Zomermaand 1752 als gouverneurgeneraal geinstalleerd , den - 25 van Grasmaand 1754 door Hun Hoog Mog. tot gene­raal over de infanterie aangesteld , en overleed den 15 van Bloeimaand 1761 te Batavia. Onder zijn bestuur stegen de actien der O. I. C. van 500 tot 600. Hij beteugelde de oostersche pracht en weelde ; spaarde zijn eigene schatten niet om landbouw , nijverheid en industrie aan te moedigen , ten gevolge waarvan de suikermo­lens (zoo noemt men daar de fabrieken wanneer men van suiker­plantaadjes spreekt) aanmerkelijk vermeerderden. Hij verleven­digde ook den handel op China , en deed diens bloei en welvaart toenernen. Hij liet de hazen , patrijzen en de musch naar Java overbrengen. Zijn portret bestaat o. a. bij ll u Bois , Hist. des Gouv. gener. , bij wen men ook een uitvoe­rige levensschets van dien gouverneur-generaal vindt. Zie Lev. v. ber. mannen en vrouwen , D. VIII; Martinet, Vereen. 1Vederl.; Vervoig op Wag en aar , D. VII. bl. 135 ; Onmiddelijk vervolg op Wag e n a a r , D. XXII. bl. 17, 356 ; Post van den Nederrijn , D. IV. bi. 346; Nieuwenhuis; Kobus en de Rive-court; Muller, Cat. van portr. MUSSEL (W.), schreef : 7egennatuurlijke vergrooting des levers , bij de runderen in 1828 in ree-Artsenijkundig Magazajn door A. Numan 1830 , D. II. St. II. bi. 635. Mededeeling omtrent de jaarlijks in Friesland heerschende varkens-ziekte , zoo als dezelve , in de zomers van 1827 en 1828 , in de Grietenijen Oost- en IP est-Dongeradeel, plaats gehad, t. a. p. bl. 419. Beschrijving van een verloskundig werktuig voor het see , en deszells gebruik, t. a. p. bl. 635. Zie Holtrop, Bibl. med. et chir., p. 244. MUSSEL (KAAT). Zie MULDERS (CATHARINA). MOSSELMAN (CORNELIS JANSEN) zeekapitein , behoorde , tot het collegie ter Adm. van Zeeland , diende vele jaren op 's lands vloot , onder anderen in 1689 bij de expeditie naar Torbay. Hij bragt Willem III naar Engeland over en ver­kreeg daarvoor eene gouden medaille; beyond zich in 1690 weder in Staatschen dienst en streed dapperlijk in den zeeslag tegen de Franschen in dat jaar. Zijn schip was geheel redde­loos geschoten , en nogtans hield hij niet op zijn yolk aan te moedigen , met den brandenden lont betuigende liever den brand in het schip te steken dan het over te geven aan den vijand. Dit was van zulk eene uitwerking , dat hij eenige vij­andelijke schepen , waaronder dat van den admiraal , in den grond schoot. Bij zijne komst op de rivier van Londen ge­noot hij de eer dat de koning en de koningin zijn wrak kwamen zien en persoonlijk hem dankbetuigden voor zijne be­toonde dapperheid , die hij nog in eene reeks van gevechten ten toon gespreid heeft. Zijne eenige dochter J a c o b i n a was gehuwd met Marinas Jasper Warkier te Veere. Zie Boelczaal der Gel. Wereld 17 46 a , bl. 584-592 ; de Jon ge, Neerl. Zeew. , D. IV a. bl. 522. MOSSELMANS (JAN WILLEM NIKOLAAS) , studeerde te Ley­den en was candidaat in de regten , toen hij den 3 October 1863 , in den ouderdom van 27 jaren , overleed. In 1858 viel hem de eer te beurt zijne verhandeling over den toestand van Frankrijk in het jaar 1678 , beschreven in den trant van het derde hoofdstuk van Macaulay 's History of England, met den gouden eereprijs bekroond te zien. In 1862 gaf hij eene vertaling van de Gullivers Travells , door Jonathan Swift (Haarlem bij A. C. Kruseman), een werk dat om de hurnoristische wendingen , in de Engel­sche letterkunde , naast Sterne steeds eene plaats zal blijven bekleeden. De biographie van Swift, voor gemeld werk van de hand des vertalers geplaatst , getuigt van zijne kennis der geschiedenis van Engeland , in het bijzonder der staats­partijen , Whigs en Torys. Zie II. E. Moltzer, achter het slot van M o s s el man 's verslag der Memoirs of the Reign of George the second , in Gids , Nov. 1863. MOSTAERT (GUILLIAUME of WILLEM) zoon van Jose ph Mostaert, een diamantslijper te Antwerpen en Barbara van Trier. Onbekend schijnt het , wanneer hij Antwerpen verlaten heeft : mogelijk dat hij , die , terstond door Alva uitgebannen , tot de ijverige protestanten behoorde en dus welligt iets vroeger uit Antwerpen naar het noorden is gewe­ken. Althans in de merkwaardige lijst der protestanten , die in Maart 1567 in laatstgemelde stad van ketterij verdacht wer- 6 8 " den , komt zijn naam niet meer voor. In 1568 werd hij met verscheiden Alkmaarsche burgers , waaronder Guilliaume van Trier, door Alva uit deze landen gebannen. Waar­scbijnlijk keerde hij in 1572 te Alkmaar terug , waar hij in 157'3 huwde met M a r ij tj e Hanna Patin g. Reeds in het vorige jaar was hij door Son o y tot gouverneur van Alkmaar (luitenant der stede Alkmaar) aangesteld , en den 16 Julij 1573 (toen hij bruidegom was) werd Alkmaar door des prin­sen troepen bezet , en bij die gelegenheid door hen , die tegen het bezetten waren , in 't been geschoten , zoodat hij altijd daarvan mank ging. In 1575 werd hij door Son o y geplaatst in den zooge­noemden raad van beroerte , in Noord-Holland , waarin hij zich echter minder wreed dan de overige raden schijnt gedragen te hebben. Dat Mostaert in 't bijzonder vriendschap met Jo o s t Huegesloot, schout van Hoorn , gehouden heeft , blijkt uit zijn testament , dat hij , in December 1576 ten huize van lien schout passeerde. Volgens W a g e n a ar, verliet Mostaert die regtbank , vermits hij tot ontvanger der gees­telijke goederen in 't Noorderkwartier werd aangesteld ; deze gevolgtrekking rust waarschijnlijk op het gezag van Hoof t; doch uit de praemissen van de commissie door Ley c e s-t e r aan Mostaert gegeven , schijnt het dat toen eerst de administratie der geestelijke goederen onder een rentmeester is gebragt gesvorden , en er te voren verscheiden rentmeesters van dezelve geweesr zijn. Misschien was Most a e r t een van die laatste geweest doch dan is bet opmerkelijk , dat hij in 1586 op hetzelfde tractement , dat hij voorheen genoten had, is aangesteld geworden. In 1586 werd hij notaris , en twee jaren later zond Sono y , wiens vriend en vertrouweling hij was , hem naar Engeland , om bijstand te vragen tegen het leger des prinsen M a u r i t s, die hem , die den eed aan L e y c ester getrouw bleek , in Medemblik belegerd had. Zijn sterfjaar is onbekend , doch bekend dat hij een zoos heeft nagelaten en e6ne dochter , door hem Barb a r a genoemd , naar zijne eigene moeder. Zij buwde Jacob Co re n, raadsheer in den hoogen raad van Holland en West-Friesland en schrijver van Observationes et Consilia , Het portret van Willem Mostaert en zijn huisvrouw , berustten omstreeks 1820 bij den raadsheer J. S c h o n c k te 's Gravenhage. Zie Marcus, Sententien van Alva, bl. 118; Eikelen berg en B o om k a mp , Beschnjo. v. Alkmaar, bl. 179, 210; 11ooft, Ne­derl. Ilistorien , bl. 422; Wage naar, Fad. Hist. , D. VII. bl. 59. D. VIII. hi, 275, Mr. Bodel Nyenhuis, in Zuid-en Noord-Holl. yolks -Alm. voor 1845 , bl. 166 volgg.; Schotel, Merkel. .Dordr., D. I. bl. 112. MOSTAERD , MOSTERD of SINAPEUS (CHRISTIAN Us) ook Christianus Sinapius, en ,Corstiaen de predi­kant " genoemd , waarschijnlijk te Venlo geboren , komt voor onder de eerste predikanten te 's Hertogenbosch , waar hij, met Hermanus Moded en George Sylvanus diende. Vervolgens ontmoeten wij hem , na Jacobus M i c h a e l en P e t r us Bloocius, als leeraar te Obermormpter. Van daar begaf hij zich naar Wesel , waar hij , in Nov. 1568 , de kerk­vergadering bijwoonde en hare handelingen onderteekende. Van Wesel vertrok hij naar Venlo , waar hij in 1572 den dienst waarnam. In 1573 kwam hij te Dordrecht. Eene maand na zijne aankomst was hij scriba der classis van Zuid-Holland , die toen (20 en 21 April 1573) hare eerste verga­dering hield te Bornmel , en den 27 October van dat zelfde jaar,, der vergadering te Gorcum gehouden. In 1574 diende hij eenige maanden te Geertruidenberg. Den 8 Maart 1575 was hij voorzitter der classicale vergadering te Dordrecht , en in 1576 begaf hij zich naar Wesel om zijne vrouw en kinde­ren , die hij , voor hij naar Venlo vertrok , veiligheidshalve had achtergelaten , of te halen. Bij deze gelegenheid verzocht hem de kerkeraad , om naar een vroom en godvruchtig predi­kant orn te zien , wij1 de gemeente een derden predikant be­hoefde. Den 21 April 1577 , reisde C h r i s t i a n us naar Gouda om de vergadering der classis bij te wonen , en in Maart 1578 naar Oudewater , waar hij te gelijk met L a u r e n-t i u s C o p i c a n u s beroepen was. Volgens K i n s c h o t zou hij slechts weinige maanden te Oudewater in dienst zijn ge­weest , maar , volgens van Bemmel, tot het jaar 1587 , toen hij naar Medemblik werd beroepen. In 1589 vertrok hij. van daar naar Amersfoort , en in 1590 , bij leening , naar Leeu­warden , waar men hem in 1591 beriep , doch werwaarts hij niet vertrok , wijl de regering te A.mersfoort hem weigerde te ontslaan. Hij overleed in den nazomer van 1595. T e W a­t e r noemt hem een Nwelbeproefd en godvruchtig man." H e mann us Moded en Petrus Dathenus waren zijne vrienden. Zijne vrouw heette Geert Jaco b s. Zie Ypey en Dermout, Geschied. der Ned. Herv. Kerlc, D. II. bl. 24; Brandt, list. der ReA. D. I. bl. 529 ; Beverwyck, Beschrijv. v. .Dordrecht, bl. 352 ; B a 1 e n , Beschrijv. v. Dordrecht, bl. 667; I. van Nuyssenberg, Beschrijv. v. Geertruidenberg , bl. 188; Kinschot, Beschrijv. v. Oudewater , bl. 44 ; van Bemmel, Beschrijv. v. Amens". , D. I. bl. 155 ; Kist en Royaards, Kerk. Archie!, D. V. bl. 459 ; Nederl. Archie', D. II. bl. 17 ; van R h e e­nen en Voet, Naaml. bl. 59; Laurman, Naaml. d. Cl. v. Leeuw. bl. 6; Soermans, Kerk. Reg. ; Schotel, Kerk. Dordr., D. I. bl. 111 volgg. , D. II. bl. 756; A. R u t g e r s, Naaml. der Predilc., achter zijn Tweede eeuwgetijde van Amersfoorts hervorming ; T e Water, Tweeds Eeuwg. geloofsb. ; Ens, over de Fornzul., hi. 289, 290; Veeris, Verm. Kerkell.jk, Alphcrb. ; de Jong, Nawnlijst v. Gelderl. ; Bor, Ned. Oorl. , B. XXII. fol.35; M. Schookius, de Canon. Ultraj., p. 451 ; Repertorium Gonsistoriale Dordracenum , MOSTAERT , MOSTERD of SINAPIUS (Mr. DANIEL) , doctor in de wijsbegeerte , werd in 1619 onderregent van het Staten Collegie , en in 1635 tevens buitengewoon hoogleeraar in de zedekunde te Leyden. Hij overleed 22 Oct. 1638. B o x h o r n hield op hem een lijkrede , die , onder anderen , bij wijze van uittreksel , te vinden is vOcir D. S i n a p i i , Dissertt. .Ethicae, L. B. 1645 , 12°. Zie Siegenbeek, Gesch. der Leyds. Hooges. , D. I. bl. 113, 149, D. II. bl. 120, 121, 287; Schotel, Kerk. Dordr., D. I. bl. 121; Kist en Royaards, Hist. Archie", Ser. I, D. VII. bl. 125, Sec. II, D, IV. bl. 176. MOSTAERT of MOSTERT (REINIER) , burger te Amster­dam , maakte zich door zijne dapperheid beroemd in den oor­log met de Gelderschen. Zie Wagenaar, Beschrijv. v. Amsterdam , D. II. bl. 545, 447. MOSTAERT , MOSTAERT, MOSTERD (DANIEL) , secreta­ris van Amsterdam , in de eerste helft der 1.7e eeuw , vriend van V ondel, die hem zijn fraai dichtstuk De Roomsche Lier heeft toegewijd. Met minder bevriend was hij met Read, B a r­1 a e u s en anderen zijner beroemde tijdgenooten , vooral met Hooft, wiens geschiedkundige werken hij met B a a k nazag. Meermalen ontmoeten wij hem in den vriendenkring op het slot te Muiden. Hij was ook zeer ervaren in bet latij n en Vondel be­hulpzaam bij het overzetten der Classici. Hij was een lief­hebber en beoefenaar der Nederduitsclie poezij , en gaf in 1640 een treurspel , Marianne getiteld , in het licht. Ook verscheen er van hem een werkje getiteld Nederduyt­ sche Secretaris oft Zendbriefschrijver , Amst. 1635 , 24°. Met het tytelboexken , Amst. 1649 ; verm. A mst. 1656 m. portr. 24°. In de door v an V lot en uitgegeven brieven van Hoof t, ki.men twee brieven van dezen aan hem voor , en rneermalen wordt in de brieven van en aan den drost loffelijke melding van hem gemaakt. Uit een brief van V ondel aan Hoof t, d. 26 Julij 1646 , blijkt dat hij toen gestorven en in de Nieuwe­kerk te Amsterdam begraven was. Er bestaat nog van hem in hands. : Handvesten der stad Amsterdam , ?mar agter een Alphabeth op de oudste .previlegieboeken ter secretarie berustende. Zie Witzen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. , D. IV. bl. 454; V on del's Werken , (uitg. van v. L e n n e p) (Reg.) ; Bloemkrans van verscheid. gedichten , bl. 105; G. Brandt, Leven van Vondel, D. I. bl. 321 ; H o oft, Brieven , (uitg. van V lo ten), D. II. bl. 337, 378, D. III. bl. 542, 610, D. IV. bl. 205 volgg.; Koning, Slot van Muiden, bl. 76; Koning, Catal.; Kobus en de Rivecourt. MOSTART (FRANs) , te Hulst , in Vlaanderen , geboren , wiens vader uit Holland afkomstig en kladschilder was , woonde te Antwerpen. Hij schilderde landschappen en kwam in 1555 in het schildersgild. Hij overleed echter vroegtijdig. Men vindt van zijn penseel voortbrengselen in de kunstga­lerij te Weenen. Zie Immerzeel en Kramm. MOSTART (GILLEs) , tweelingbroeder van den eersten , op wien hij z66 geleek , dat zij niet te onderscheiden waren. Ook hij werd in 1555 te Antwerpen lid van het gild. Hij vervaardigde vele kunstige werken van historielen aard , ook wel eens potsige voorstellingen , daar hij geestig en van een kortswijligen aard was. Onder anderen schilderde hij eens een hel, waarin hij zich zelven voorgesteld had , met een zijner bekenden op het tiktakbord spelende. Hij had geen vermogen , en bij het naderen van zijn einde , zeide hij , dat hij zijne kinderen de geheele wereld met al ha­ven overvloed naliet , en zij dus maar handen uit den moues hadden te steken. Hij overleed den 28 Dec. 1598 in hoogen ouderdom. K r am m stelt de geboorte van beide broeders tus­schen 1520 en 1525. Hij schijnt een zoon te hebben gehad , ook Gilles geheeten , in 1612 als meesters zoon in het gild te Antwerpen ingeschreven. In het Museum te Antwerpen is een stuk van hem, voorstellende acht portretten , waarvan er zeven in het zwart , met geplooide halskragen en het achtste in misgewaad. K r a rn m beschrijft een door hem gesehilderd triptikon. H. Ho ndius, P. de Jode, Jan en Raphael Saddler en H. Wierix hebben naar hem gegraveerd. Zijn portret , door 1-1 o n d i u s naar S. Frisius, is met een Lat. gedicht van L a m p s o n i u s versierd. Naar dit is het portret, in de 86 uitgave van van Man de r, vervaardigd. Zie van Mander, Immerzeel en Kramm. MOSTART (JAN) of SINAPIUS , werd in 1474 , en niet , gelijk sommigen beweerden , in 1499 te Haarlem , uit een aan­zienlijk geslacht geboren. Daar oefende hij zich onder Jacob van Haarlem, en verder naar de natuur in de teeken- en schilderkunst , werd een bekwaam portretschilder, edelman en hofschilder van de landvoogdes M a r g a r e t h a. Daar hij zeer gelukkig in het treffen van gelijkenissen was, verkreeg hij overvloedig werk , inzonderheid van den hoogen adel. Doch zijn geest wist een hoogere vlucht te nemen , en hij gaf meer­ malen proeven van ongemeene verdiensten in het bewerken van onderwerpen uit de H. S. , die meest alle voor altaren bestemd waren. Ten tijde van Carel van Mander berustten bij zijn klein­zoon N i co laas Suike r, schout van Haarlem menig belang- rijk stuk van zijn penseel , zoo als bet Banket der Goden ; een West-Indisch landschap met naakte fiyuren ; de portretten van Jacoba van Beijeren en Frank van Rinsche , en zijn eigen le­vensgroot portret (doch zie Kr am m). Op het koninklijk Museum te Berlijn berusten twee fraaije stuk ken van zijn pen­seel , Maria voor een tapijten behangsel gezeten , houdende het kind op Karen school , en Bene rust op de vluyt naar _Egypte. In den grooten brand te Haarlem , zijn vele zijner werken ver­loren gegaan , daar zijn huffs met al wat er van hem was over­gebleven , door de vlammen werd verteerd. Hij overleed te Haarlem omstreeks 1555. Maarten H e e m s k e r k getuigde van hem dat hij alle oude meesters , die hij gekend had , verre overtrof. Zie van Mander, Immerzeel, Kramm en aangeh. schrijvers. MOST ART (MicHEL). A 1 ex. Pin c h ar t zag, bij Dr. S t e­vens te Antwerpen , een lief klein gebeeldhouwd statuetje van ivoor, voorstellende de H. Maagd afkomstig uit een gods­dienstig vrouwengesticht , waarvan bet wapen op het voetstuk , mede van ivoor , is afgebeeld. In het binnenste der kroon , die zij op bet hoofd draagt , leest men den naam van den kunstenaar Michel Mostar t, en bet jaartal. 1671. Zie Messager des Sciences , 1858, p. 99 ; K r a m m. MOSYN , MOZYN of MAZYN (MicHAEL) , omstreeks 1630 te Amsterdam geboren , werd een bekwaam graveur,, wiens werken zeer geacht zijn , doch weinig voorkomen. Hij gaf in het licht : Het Driekoningenfeest , naar J. v. d. Veld e; in fol. St. _Macre , Belijder , in 4°. P. M ari et t e exc. St. Thomas de Villeneuve aalmoesen uitreikende , in 4°. idem , idem. , .Eene slapende Venus , naar J. A. (?) Back er, in fol. obl. Venus op de waterers , door de Lieide veryezeld ; naar den zelfden in fol. idem. .driadne zit verlaten op een rots , op het eiland Naxos ; naar J. de Backer, in fol. idem. Ben groep Saters ofBacchantes ; naar C. H o l s t e y n , gr. in fol. idem. Ben Sater-familie in een Bosch , naar denzelfden , gr. in fol. Twee Nymphen , aan den kant eener rivier yezeten , waarin zij zich willen baden ; naar Guil. Poelenburg, kl. 8°. ohl. Zes stuks kindergroepen , naar G. van Eechout, in 8°. De vier hooldstoffen , door yroepeu hinderen vooryesteld , naar C. Holsteyn; gr. in fol. 4 stuks. De vergodiny van den vice -admiraal Marten Harpertsz. Tromp; daaronder een zeeslag , die aan R. N o o m s , gezegd Zeeman, wordt toegekend , gr. in fol. Portret van J. Cats , naar M o o i n x , in fol. J. Cats , door Geniussen gedragen , naar A. van der Venn e, in ovaal. Titelplaat voor C a t s' Werken , bij Schip per , 1654, in fol. Jan van Galen , vice-admiraal , in ovaal , naar H. van A 1-dewereld, in fol. Dezeljde ; kniestuk , met historisch bijwerk , naar J. L i­vens, in fol. M. A. de Ruyter ; naar H. van Aldewereld, in fol. Dezeljde ; naar G. van Eeckhout, gr. in fol. Dezelfde ; naar Rembrandt, in fol. Cornelis Tromp , vice-admiraal , naar C. van E e c kh o u t, in fol. Jacob van Wassenaar , vice-admiraal , in fol. Jan en Cornelis de Witt; naar H. van Aldewereld, in fol. Zie Imm erz eel en Kramm. MOTE (JEAN DE LA) , dominikaan , overste van het klooster te Valenciennes , leefde in den aanvang der vorige eeuw. Men heeft van hem : Recueil des indulgences , privileges , et statuts de la confrerie de Notre-Dame an Sainct Rosaire , Mons 1609. 12°. Zie Paquot, Mem. T. II. p. 670. MOTIVIAN (G. W.) , drossaard der vrijheid Rozendaal , en rentmeestcr van de domeinen van Willem V te Breda , ijverig Oranjeman , die in 1787 te Breda plegtig des Prinsen verjaardag vierde , en de patriotten tegenwerkte. Hij wend beschuldigd van een som van 100,000 genoten te hebben voor het be -loven van protectie aan de geemigreerden uit de Oosteiirijksche Nederlanden (1792). Van de Spiegel noemt hem "den befaamden Mot ma n ," en voegt er bij : ffbekend is het , dat deze door zijne frequente apparitie ten deezen tijde in Bra­bant , de aandagt van alien , en zelfs van het ministerie tot zich getrokken heeft ; zelfs werden , toen ter tijde , de wissels op hem geendosseerd , onder voorwendsel , dat het penningen waren uit de administratie der domeinen van zijn hoogheid , proflucerende." Zie Verzameling van stukken in de zaaken van L. P. van de Spiegel , bl. 37 ; R. L. Bouwens, aan zijne committenten , bl. 328 ; Vervolg op Wagenaar , D. XIX. bl. 357, 358; D. XXIII. bl. 268, vol g. MOTMAN (GERRIT WILLEM CASIMIER VAN) administrateur , van 's compagnies provisie-magazijnen te Batavia 1803-1807 , vervolgens onder het bestuur van D a e n d els, prefect of re­sident der Jakatrasche bovenlanden , en gedurende de eerste jaren na de wederovername onzer Indische bezittingen , in 1816 , resident van de Preanger regentschappen , overleden te Buiten- zorg den 25 Mei 1821 , oud 49 jaren. Zijne weduwe was R. J. Bangeman. Part. berigt. MOTTE (VALENTIN DE PARDIEU , genaamd heer DE LA) , graaf van Ekelsbeke , in Vlaanderen , een Franschman van geboorte. In 1553, nog zeer jong zijnde , begaf hij zich reeds met zijn vader in het leger. Van sergeant opgeklommen tot den rang van kapitein , ging hij in Nederlandsche dienst over. Hij stand in Nederland in groot aanzien en werd den 1 Sept. 1577 tot generaal van de artillerie benoemd. In die betrekking was hij bij het leger dat voor Gemblours geslagen werd , week daarop naar Vlaanderen , en ging , om welke redenen dan ook , over naar de Spanjaarden. Hij gaf in 1579 Grevelingen , waarvan hij gouverneur was , aan de Spanjaarden over , en trachtte in 1585 Oostende te verrassen , doch werd met groot verlies en zelf zwaar gewond , terug geslagen. In 1587 werd hij voor Sluis zeer zwaar gekwetst , en in de belegering van Douslens , in het jaar 1595 , werd hij door een musketkogel in het hoofd zoodanig gekwetst , dat hij spoedig daarna overleed. Hoewel hij door zijne dapperheid en schranderheid van ge­ringen stand tot de hoogste waardigheden was opgeklommen , zelfs tot den grafelijken stand verheven werd , wordt hij ge­zegd in eene groote mate trotsch en wreed te zijn geweest. Als zeer ijverig Roomschgezind , beging hij vreeselijke wreedheden op de Gereformeerden. Hij liet eene dochter na , die onge­huwd overleden is. Hij teekende de Unie van Brussel in 1577. Zie Vorst., Held. , Staatsm. , D. II. bl. 85 ; de J o n g e , Unie van Brussel, bl. 77-79. MOTTE FOUQUE (Baron HEINRICH AUGUST DE LA), Z0011 van een Franschen refuge nit een oude familie in Normandie , die , ten gevolge van de herroeping van het edict van Nantes, Frankrijk had verlaten , werd in 1698 te 's Hage geboren. Hij was bij Frederik de Groote, then hij als k roonprins te Rheinsberg resideerde , en lid van den "geheimen Ritterbund," door Fred e ri k gesticht , waarin 12 der vertrouwdste vrienden waren opgenomen. Fouque droeg den bondsnaam van le Chaste. Hij bleef tot zijn flood toe een der geliefdste vrien­den van den koning, onderscheidde zich in den 7-jarigen oor­log, vooral te Landshut. Zie Dr. E. V eh s e, Gesch. d. Preuss. Hofs and Adds. u. d. Preuss. Diplomatic. T. III. S. 202. MOUBACH (ABRAnAm), vertaalde: Naautokeurige beschrijving der Godsdienstplegtigheden van alle volkeren (van B. Pi car t.) Amst. 1727. 6 d. m. pl. Jean L a b a d i e , Zegepraal van den Gocisdienst, m. aanm. Amst. 1726. C. G. Zorgdrager , Bloeijende opkomst der Aloude en He­dendaag8che Groenlandsche viescherij — Met bijvoeging van de Walvischvangst , in haare hoedanigheid , behandelingen 't scheep8leven en gedrag , be8chouwt. 's Hage. 1727. 4°. m. pl. 2° dr. Verhandeling over de kanary-vogels. A mst. 1717. 8°. Zie Abeoude, Naaml ; Arrenberg, Naamr. bl. 364; Navors. D. VI. bl. 296; Rotermund. MOUBLET (J.) , gaf in het Relit : Verhandeling over de afzetting der Dye in het gewrigt. 1760. 8°. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 364. MOUCHE ( ) , een schilder te Amsterdam. Kr a mm vermeldt van hem een teekening , voorstellende : Ben schilder met palet op een ezel gezeten , die hem , als de waarheid naar den tempel der verbeelding voert; achter hem een sehrijver door figuren umgeven , onder aan staat Le Triomphe du vengeur , d' Homere. Zie Kramm. MOUCHERON (PIERRE), zoon van Jean d e Mouch e-r o n , vrij beer van Boulac , Moucheron Corbu en Limiere , gelegen in bet voormalig gouvernement van Isle de France , en van Margaretha de Cononos, werd in 1508 geboren in Normandie , vestigde zich te Middelburg , en huwde aldaar in 1534 met Isabeau de Gerbier, dochter van Antoine de Ge r bier, mede geboren te Middelburg in 1518. Zij schijnen zich uit Middelburg naar Antwerpen verplaatst te heb­ben , en stierven beide aldaar , hij voor 1567, zij in 1568, achttien kinderen nalatende waaronder : MOUCHERON (BALTHASAR DE) , 00k genaamd Bernard de Moue heron , voornaam koopman in het laatst der 16° eeuw te Middelburg en Veere gevestigd , die zich in 1594 met Jan Jansz. Carel en Dirk van Os vereenigde, om een noordelij ken weg naar de 0. I. te zoeken. Gezamentlijk droe­gen zij de kosten der reis van Willem Barents z. Zijn wapen vindt men afgebeeld op eene afbeelding van Annabon in de Ber8te reyse van Joris Spilbergen, voorkomende in Begin en Voorlgangh v. d. 0. I. Compagnie , D. I. bl. 12. Van hem stammen o. a. of de hertogen van Dorset, Graven van Middlesex enz. Zie K is t en R o y a ar ds, Arch. voor kerkel. gesch. D. IV. bl. 164; Inleid. tot de 0. I. Voyagien ; Kort verhaal der reize van Willem Ba­rentsz. getogen uit het journaal van Gerrit de Keer ; V al e n t ij n , 0. en N. O. Ind.; D o d t van Flensburg, in Verhandel. en berigt. van het zeewezen ; Seheltema, Peter de Groote in Zaandam ; J. Bouman, Gesch. v. d. Beemster , Kramm; Navorscher, D. IV. bl. 159 , 344 , D. VII. bl. 81 ; 's Gray e s a n d e, Tweeh. jarige ged. der Spode van Wesel . bl. 71; J. C. de Jonge, Opkomst v. h. Ned. gezag in 0. -I. D. I. bl. 109-120, 143, 220, vv. MOUCHERON (PIERRE DE), broeder van den vorige, be­hoorde tot het gezantschap naar Engeland , en had vier vrou­wen, bij de derde, Catharina Segillom, Balthasar, geb. te Arnemuiden 1587 , trouwde 3 April 1619 te Amster­dam Cornelia van Broekhove of van Brockhoven, die hem 6 kinderen schonk, onder welke MOUCHERON (FREDERIK DE) , in 1633 niet te Edam (zoo als Immerzeel wil) naar te Emden , waarheen zijn vader, ors de religie gevlucht was, geboren. Te Amsterdam werd hij voor de kunst door Jan Asselyn opgekweekt, en tot een uitmuntend landschapschilder gevormd. Toen hij den ouderdom van 22 jaren had bereikt , begaf hij zich , tot voorbereidiug zijner studies , naar Parijs , waar hij zich vooral bezig hield met het afteekenen van boomen , planters , gebouwen , gedenkteekenen fonteinen en soms geheele landstreken waarvan hij partij trok in zijne keurige landschappen, die door Theodorus Helmbreker, Adriaan van de Velde en Jan Lingelbach zijn gestoffeerd. lmmerzeel schrijft: pZijn kunstwerk is lieffelijk van koloriet, zijn voor­gronden zijn helder,, zijne verschieten nevelachtig; zijn boom­loof is teeder en los behandeld zijn penseel is vrij en aange­naam , soms echter is zijn kleur wel wat te geel of te groen." Het Haagsche Museum bezit twee landschappen van zijn penseel , het een door Lingelbach, het ander met j agers , door A. v. d, V el d e gestoffeerd. Op de verkooping van Goll werd voor een Landschap met figurer van den laatsten f 1400 op die van Mull e r, een door den eersten gestoffeerd, f 2,620.— betaalci. Er is slechts een door hem geetst prentje bekend , voorstellende een Boomrij landschap , een allereerste druk gold bij den Grave von F r i e s, f 57,— en een nieuw opgewerkte druk f 30.—. Na eene langdurige atwezigheid vertrok M o u c h e r o n naar Antwerpen van waar hij zich naar Amsterdam begaf , en in 1686 overleed. Hij huwde in 1659 Maria Joudreville, die hem elf kinderen schonk. Zie Immerzeel en Kramm. MOUCHERON (IZAAK DE) , zoon van den vorige , werd in 1670 te Amsterdam geboren , en door zijn vader voor de kunst opgekweekt. Den ouderdom van 26 jaren bereikt heb­bende , vertrok hij naar Italie , en het was bijzonder te Rome , en hare omstreken , dat hij de schilderachtigste voorwerpen voor zijn teekenpen vond. Te Amsterdam teruggekeerd , be­schilderde hij de zalen der aanzienlijken in het rondo met Italiaansche landschappen , die door hemzelven , Jacob de Wit of V erk o 1 j e werden gestoffeerd. Hij schilderde ook kabinetstukjes met dergelijke onderwerpen. Op de verkooping van de Ha as gold er een , gestoffeerd met een drift beesten, I 270.-- en op die van Creme r, een Italiaansch landschap, 400.-. Volgens I m m e r z eel was hij vindingrijk in 't or­donneren , en verkreeg hij dientengevolge te Rome den bent­naam van Ordonnantie. Zijn kleur en penseelsbehandeling zijn prijsselijk , en hij was bijzonder ervaren in de regels der bouw­en voortzigtkunde. Zijne teekeningen zijn fraai en worden duur betaald. Zoo gold op de verkooping van E y 1 S 1 u y ter 2 Gezigten te Rome, met inkt, f131.—. Ook etste hij eenige Arcadische landschappen. Kramm vermeldt : Verscheyde schoone en vermaakelyke gezigten van Heemstede , gelegen in de provincie van Utrecht , door J. M. Amst. bij de wed. Visscher. Eenige landschappen naar G. Poussin. 10 st. fol. Zaalstukken, in het knits van den beer D. B. Mesquita enz. (een stel van vier stukken.) Tuingezigten met figuren en gebouwen. fol. Idem in fol. oblong. Gezigt to Amsterdam met de opgerigte illuminatien bid den ontvangst der Moscovitische gezanten in 1698. Ben landscliap m(t een groote slak in het midden (zeldzaam.) Zijn portret gaat uit in zwarte kunst , in 4°. Naar dit por­tret is dat bij van Gool, Descamps en Immerzeel voorkomt. Er kwam een geschilderd portret van hem voor bij J. van der Marck to Leyden, door J. M. Quin chard geschilderd. Hij huwde te Amsterdam in 1713 A nn a van B o c k u m. Hij overleed aldaar 20 Julij 1744. Zie Immerz eel, Kramm, van Gool, Lev. d. Schad. D. Lbl. 362 enz.; Wagenaar, Amsterd. D. XI. bl. 436 ; Kobus en de Rivecourt, Kok, Muller, Cat. v. portr. MOUCHERON (HENRIcus DE) , vriend van Bode c h e r u s Ban n in g i u s , studeerde te Leyden , en verdedigde onder Jacobus Maestertius een Disputatio de natura feudorum. Hij leefde in de eerste helft der i 7e eeuw. Ban n ingius wijdde hem twee latijnsche zangen. Zie zijne Poem. L. B. 1637, p. 86, 140. MOULIN (PIERRE Du) , of Molin a eus, zoon van J o a­chim du Moulin en Francoise Gabet, weduwe du Ple s sis, werd den 18 October 1568 op het kasteel van Buhy geboren. In den Bartholomeus-nacht werd hij , die toen slechts 4 jaren bereikt had , en zijne broeders , door een oude dienst­maagd van zijn vader gered. Na te Sedan en Parijs gestu­deerd te hebben , begaf bij zich naar Engeland , waar hij vier jaren de lessen der hoogleeraren te Cambridge bijwoonde. Van d6Ar begaf hij zich naar Leyden om F ra n c i s c u s J u-n i u s te hooren. Op reis Teed hij schipbreuk , en verloor hij al zijne boeken , 't geen hem aanleiding gaf tot het vervaardi­gen van een gedicht , Votiva tabella getiteld , waarmede hij den grondslag van zijn toekomenden roem legde. Vier en twintig jaren oud , werd hij hoogleeraar in de wijsbegeerte te Leyden , en opende zijne lessen over het Organon van Aristo­tele8 , die door Groti us werden bijgewoond. Zeven jaren later in 1599, werd hij tot predikant te Charenton beroepen, doch volgde kort daarna de princes Catherine, als hofprediker , naar Lorraine. Na haar overlijden vatte hij zijne betrekking te Charenton weer op en vervulde ze 21 jaren , schoon hij daar menige vervolging moest doorstaan , en zijn huis twee­maal werd geplunderd , en sloeg het beroep als hoogleeraar te Saumur en (tweemaal) Leyden af. Moulin nam , gelijk de meeste predikanten , geen deel aan de staatkundige twisten onder H e n d r i k IV en L o d e w ij k XIII. Slechts eenmaal werd hij (1605) naar eene staatkundige bijeenkomst te ChAtellerault afge­vaardigd , doch speelde er geen belangrijken rol. Hij liet ook niet van zich spreken op de nationale synode van Gap, en het was eerst op die van Privat , in 1613, dat hij invloed op de vereffening van godsdienstige geschillen begon uit te oefenen. Met de predikanten u is , La F ay e t t e en te Frauchein belast om de redenen vOcir en tegen de doopsbediening bij of zonder de predikatie te bedienen , stelde hij een uitvoerig rapport op , door A y m o n , met de Ades du Synode , a l'abrogation de l'article du Synode national de Saint-Maxent , is uitgegeven. Niemand verlangde meer naar eene vereeniging der verschil­lende protestantsche kerken dan koning Jacobus , die in 1615 du Moulin uitnoodigde naar Engeland over te komen. Hij werd er met veei eer ontvangen , men schonk hem eene pre­bende van 2000 livres , en de universiteit van Cambridge gaf hem den titel van doctor. De vrucht dezer reis van drie maan­den was een plan van vereeniging , dat B 1 o n d e 1 in zijne Actes authentiques heeft opgenomen. "On y remarque (schreef H a a g) une moderation si eloignee du caractere de Moulin, qu'on doit necessairement y reconnaltre l'influence du roi Jacques. De kerken van Frankrijk wenschten du Moulin in 1618 naar de Synode te Dordrecht te zenden , doch Lode w ij k XIII verbood hem er zich been te begeven. Hij vergenoegde zich een memorie in te zenden , waarin hij verklaarde A r m i n i u s en zijne leerlingen te verachten. Geen wonder dat de Goma­risten hem een leerstoel te Leyden aanboden. Du Moulin poogde van zijn tijde de Dordtsche Canons in de kerken van Frankrijk in te voeren , en hij liet ze in de daad door de nationale synode van Alais , van welke hij voorzitter was , doch niet zon­der hevigen tegenstand , bevestigen. Kort na zijn terugkomst uit Engeland werd hem te Parijs berigt dat Buckingham een brief , door hem aan den koning van Engeland geschreven , waarin hij hem schreef dat de protestantsche kerken het oog op hem gevestigd hielden , aan L o d e w ij k XIII had ter hand gesteld. Hij vlood naar S ed a n , waar hij door den hertog van Bouillon en de akademie met open armen werd ontvangen en terstond tot hoogleeraar in de godgeleerdheid werd benoemd. Toen L o d e w ij k XIII in 1623 zijne toestemming niet wilde geven dat hij naar Parijs mogt wederkeeren , deed hij een tweede reis naar Engeland , op verzoek van koning Jacobus, die hem wilde gebruiken om den kardinaal d u P e r r i n te antwoorden en hem een verblijf en een jaarwedde schonk. Ook werd hij tot leeraar bij de Fransche gemeente te Londen benoemd. Na den dood van Jacobus (1625) keerde hij naar Sedan terug, waar hij op nieuw den koning verzocht naar Parijs te mogen komen. Zijn verzoek , door de synode nationaal van Chartres ondersteund , werd hem toegestaan. Bij het uitbarsten van den oorlog in 1628 verwijderde hij zich , hetzij op bevel van het Gouvernement hetzij uit eigen beweging. Uit eon brief, voorkomende in de Memoires de la Force, blijkt , dat hij in de maand November van dat jaar te 's Hage was. Later keerde bij naar Sedan terug, waar hij 11 Maart 1658 , in den ouderdom van 90 jaren stierf. In hetzelfde jaar gaf een anoniem schrijver in het licht: Les dernieres heures de M. du Moulin , ensemble le recueil de plusieurs yens faits I sa memoire. Charenton 1658. 4°. Sp an h e i m noemde hem : u Acutissimus et eruditissimus theologus." John Bates prijst hem ook zeer umirum (zegt hij) ingenii acumen : severum nonnunquam aut impatentid oblus­tatum. Hij was een onvermoeid kampvechter, niet slecbts tegen de Roomseh-Catholijke , zoo als Cayet, Coeffeteau, Cotton, J. Journe, Gondier, du Perrin, la Mil­letiere en anderen ; maar ook tegen zij n geloofsgenooten , zoo als Tilenus, Amyraut, Testard, Grotius en anderen. Hij gaf in het Licht : .Elementa Logices. L. B. 1596. 8°. Pit boekske heeft 13 uitgaven gehad en is in het Fransch overgezet. Paris 1624, in 12°. Sedan 1628. in 8°. Gen. 1631. in 8°. , en in 't Engelsch. Lond., 1624. in 8°. be relatis. L. B. 1597. 4°. De indote et virtute. L. B. 1597. 4°. Narre de la conference verbale et par ecrit tenue entre M. M. du Moulin et Cayet , par Archibault Adaire , gentilhomme ecossais 1602. 8°. Gen. 1633. 8°. Nouvelles briques pour le bastiment de Babel , eat-a erreurs nouvellement forget pour establir la grandeur de l'i­vesque de Rome. La Roch. 1664. 8°. Sedan. 1624. Gen. 1637. 8°. Accroissement des eaux de Siloe pour eteindre le feu du purgatoire et noier les satisfactions humaines et les indulgences papales. La Roch. 1604. 8°. 1608. 8°. Gen. 1614 , 1628 , 1.631. 8°. Defense de la foy catholique contenue au livre du roy Jac­ques I contre le reponse de Coeletau. La Roch. 1604. 8°. Paris. 1612. 8°. Nouv. edit. revue et augm. Gen. 1624 , 1631 8°. in 't Eng. vert. Lond. 1610 in fol. in 't Lat. Lond. 1614. 8°. Tractatus de peregrinationibus, altaribus et sacrificiis Chris­ tionorum cum Gregorii Nysseni epistold du euntibus Ieroso­ ?pm, latine versa et notis illustrata. Paris 1606. 8°. llanov. 1607. 8°. Jenae. 1719. 4°. 7rente-deux dernandes proposees par le P. Cotton avec les solutions ; item soixante quatre demandes proposees en contre­echange. La Roch. 1607. 8°. Lond. 1614 en 1615. 4°. Gen. 1625, 1659. 8°. Apologie pour la saincte Cene du Seigneur contre la presence corporelle et la transubstantiation; item contre les messes, sans communicans et la communion sous une seule espece. La Roch. 1607 , 1609. 8°. Gen. 1608 , 1610 , 1660 , 8°. in het Hgd. vert. Francf. 1644 , in 't Eng. Lond. 1612. 4°. Les eaux de Siloe pour eteindre le feu du purgatoire et noier les traditions , les limbes, les satisfactions humaines et les indulgences papales, contre les raisons d'un cordelier portu­ gals defendues par trois ecrits intitules , le l er le Torrent de feu, le 2e la Fournaise ardente , et le 3e le Feu d' Belie. La Roch. 1608 , 1610 , 8°. ; Vert. in 't Eng. Oxon. 1642. 8°. Antwoord op de aanvallen tegen Accroisement enz. Veritable narre de la conference entre les sieurs Du Moulin et Gontier , secondO par Mme la baronne de Salignac 1609. 8°. Gen. P. Aubert, 1635. 8°. Gen. 1660. 8°. Response aux lettres du sieur Gontier. 1609. 12°. Gen. 16g5. 8°. Theophile on traite de l'amour divin. La Roch. 1609. 12°. 1610. 12°. , met het volgende. Gen. 1624. 1652 , 8°. Heraclite , ou de la vanite et misere de la vie humaine. Volgens Aymon 3 6 edit. 1610. 12°. meermalen to Geneve berdrukt , in 't Hoogd. vert. door de prinses van Anhalt in 1617 , door Jacobi in 1621 , en door B e so ld u s . Straatsb. 1627. 12°. in het Eng. door Darcy, Lond. 1624 8°. en door l'E strange, Lond. 1652. 8°. Anatomie du livre du sleet? Coefetau, Refutation des faussetez , contenues en la 2 edition de l' Apologie de la Gene. Sedan. 1610. 8°. Gen. Aubert 1610. 12°. 1625 , 1633. 8°. Legires a M. M. de l'oulise romaine 1611. 4°. Vert. in 't Eng. Lond. 1623. 12°. De r accomplissement des prophoties 0?,6 est montre que les propheties de Saint Paul , de r Apocalypse et de Daniel tou­chant les combats de l'Eglise sort accomplies. La Roch. 1642. 4°. Gen. 1612. 8°. Sedan 1624. 8°. Gen. 1634. 8°. , in 't Eng. Oxon. 1642. 8°. Actions de gnices du P. Gontier au R. P. Viseur pour avoir entrepris sa defense contre le sieur Du Moulin et re­pondu a ses demandes touchant antiquite. 1612. 8°. Copie de la lettre ecrite contre Tilenus , aux ministres de France. Paris 1613. 8°. De monarchia temporali pontificis Romani liber , quo impera­toris , regum et principum Jura adv. usurpatores papae de­rfenduntur. Lond. 1614. 8°. (Gen.) 1644. 8°. Francof. 1716. 8°. Defense de la confession des eglises reformees de France par les quatre ministres de Charenton , Montigny , Durand , Du Moulin et Mestrezat , contre les accusations du sieur Arnoux Jesuite. Char. 1617. 8°. Gen. 1625. 8°. Oxon. 1620. 4°. met een Sermon sur Rom. 1 : 16 , pi eche a Greenwich par Du Mou­ lin en presence du roi Jacques. De la juste providence de Dieu , traite auquel est examine un ecrit du sieur .Arnoux par lequel it pretend prouver que Calvin fait Dieu auteur du pegehe. La Roch. 16 1.7. 8°. her­ drukt met le Sainct reveil spirituel en La Copie d'une lettre un sien ami en Hollande. Gen. .1624. 8°. Gen. 1632 , P. Aubert, 8°. Gen. 1659. 8°. De la touts puissance de Dieu et de sa volonte , traite auquel est exposé comment la toute-puissance de Dieu et sa volonte doivent regler noire joy an point du saint Sacrement. La Roch. 1617. 9°. Ii'uites et evasions du sieur Arnoux Jesuite. Charent. 1618. 8°. Veritable narre de la conference tenue entre les sieurs du Moulin et de Raconie. La Roch. 1618. 8°. Gen. P. Aubert. 1637. 8°. Boucher de la fog , ou defense de la confession de fog des eglises r4formees du rogaume de France contre les objections du slew. Ar­noux Jesuite. Char. 1618. 8°. Sedan 1622. 8°. Gen. 1630, 1670 , 8°. Paris 1846. 8°. in 't Hgd. Kleef 1620. Basel 1628. De la vocalion des pasteurs. Sedan. 1618. 8°., None. edit. rev. et CQI . Sedan 1618. 12°. Gen. 1.631, 1672. 8°. in 't Franekf. 1619. Anatome arminianismi, seu enucleatio controversiarwn , quae in Belgio agitur , super doctrina de provident is , de praedesti­natione , de morte Christi , de natura et gratia et de conver­sione. L. B. 1619. 4°. in 't Eng. Lond. 1620. 4°. Conseil ficlele et salutaire sur les mariages entre personnel de contraire religion. Charent. 1619. 12°. 69 Des traditions et de la perfection et $uffiisance de Ecriture Sainte. Sedan 1621. 12°. 1631. 8°. In 't Eng. Lond. 1632. 8°. Suite du Juge des controverses. Sedan 1630. 8°. Theses Theoloyicae de naturd Ecclesiae. Sedan 1624. 4°. Lettre escrite c't un de son troupeau , sur la calamite presente. 1621. 8°. Gen. 1637. 12°. , achter Nouvelles briques etc. Priere et meditation de l' ame fidelle sur affliction presente de l' Eglise ensemble lee prieres de matin et de soir. Sedan 1622. 120. Mogelijk hetzelfde werk met Saintes prieres plus divines traites. Gen. 1624. 24°. Du combat Chrestien ou des afflictions a MM. de l'Eglise reformes de Paris. Sedan 1622. 12°. , 4e edit. revue et augur. Gen. 1632. 8°., revue el augur. Que villy, 1671. 18°., in 't Eng. Lond. 1636. 2 vol. 8°. De ecclesiae visibilis dignitate. Sedan 1622. 4°. De notis verae ecclesiae. Sedan 1622. 4°. Theses theologicae de peccato mortali et veniali. Sedan 1622. 4°. De obidientiet et potestate , nec non de voto obedientiae mo­nasticae. Sedan 1623. 4° . Ode dedie a la ;nemoire de feu mll. le duc de Bouillon. Sedan 1623. 4°. Reponse a quatre demandes Miles par un gestilhomme du Poitou. Sedan 1623. 8°. Gen. 1624 , 1633. 8°. Sermon sur Daniel IX : 1-9. Sedan 1623. 16°. Elementa philosophicae morals. In 't Fr. door Mou lin zelven vert. Sedan 1621. le:Rouen 1629. 12°. Gen. 1627. 12°. Gen. 1627. 8°. Paris 1634. 12°. Sermons sur quelques textes de l' ecriture sainte. Gen. 1625 , 1636. 8°. De cognitione Dei tractatus. L. B. 1625. 24°. 1629. 16°. Vert. in 't Fr. Charent. 1625. 16°. Ook door Simon Go u-I art, 1637. 12°. In 't Hgd. door Jacob i. Leipz. 1694. Familiere instruction pour consoler les malades. Gen. 1628. 8°. 1636. 8°. Nouveaute la papisme opposee a l' antiquile du vray Chris­tianisme. Sedan 1627. fol. Gen. 1627. 2 vol. 4° , 1633. 4°. Vert. in 't Hgd. door S tutzin g, Wesel 1632 , en in 't Eng. Lond. 1662. fol. De uitg. van 16:33 is de beste. L' anti-barbare ou du langage etrange et incognue tant es prieres des particuliers qu' au service public. Sedan 1629. 8 °. Gen. 1629. 8°. Vert, in 't Eng. Lond. 1630. 8°. °ratio de landibus theoloyiae. Sedan 1622. 12°. Thesium theoloyicarum de peccato oriyinali pars tertid, in qua disseritur quo pacto peccatnm originate transeat ad posteros , nec non de poenci oriyinalis peccati etc. Sedan 1629. 4°. Enodatio gravissimarum quaestionum de providentiii Dei , statu innocentiae , peccato originali , libero arbitrio , praedestinatione et perseveratione electorum. L. B. 1632. 8°. Lettre a M. de Balzac. Gen. 1633. 12°. 1637. 8°. met den brief van Balzac. Reponse a la lettre de M. de Balzac. 1633. 8°. Gen. 1637. 8°. Iconomachus , seu de imayinibus et earum calm. .Sedan 1635. 8°. Lettre a M. de la Milletiere. Sedan 1635. 12°. met de brieven van Rivet en de la Milletiere. Jugement snr le livre du sieur de la Milletiere. 1636. 12°. Anatomie de la Hesse on est montre , par l'Escriture-Sainte et par les tesmoignages de l' ancienne _E ylise , que la Messe est contraire a la Parole de Dieu. Gen. 1636 2 vol. 8°. Gen. 1638. 8°. Leyde , Elzevir,, 1638 12°. Vert. in 't Lat. door Louis du Moulin. L. B. 1637. 8°. Hyperaspistes seu de fensor veritatis adv. calumnias et op­probria ingesta in veram religionem a Sylvestro Petrcisanctri jesuild,. Gen. 1636. 8°. Oppositions de la parole de Dieu , avec la doctrine de l'Eglise romaine. Gen. 1637. 8°. Collection of some romish tenets contrary to the word of God. Lond. 1640. 4°. , door Watt aangehaald. Seconde lettre a M. de la Milletiere. Sedan 1638. 8°. Lettres au Synode d' Alenpn , en 1637 , touchant les livres d' ilmyrant et Testard, on examen de leur doctrine. Amst. 1638. 12°. Deuxieme purge de l' Anatomie de la Meese , contenant lu messe en franc. et en latin , avec /In coinmentaire , on sold de-elites les diverses especes de Messes , avec les ragsteres et cere­monies et origine de cliaque piece de la .Messe. Sedan 1639. 12°. Vert. in 't Eng. Lond. 1644. 2 °. De beide deelen ver­eenigd 5e edit. Charent. 1647. 8". Gen. 1655. 8°. Yates seu de praecounitione luturorum et de bonis malisque prophetis , lib. IV . L. B. 1640. 8 °. 2e edit. augm. d'un livre. Gorinch. 1672. 8°. Justification contre les impostures de Leonard le Maire , dit Limboury. Charent. 1640. 8°. Gen. 1659. 8°. Strigel adversus (H. G r o t i i) commentationem ad loca quae­dam N. T. de antichrist°. Amst. 1640. 8°. Dit bock , door Barbier verkeerdelijk aan den zoon van du Moulin toegeschreven verscheen onder den pseudoniem van Hippolytes Fronton Caracotta. Le Capucin , traite auquel est descrite origine des Capucins et leurs voeux , reules et disciplines examinees. Sedan 1641. 8 ° . Gen. 1641. 8°. In 't Hgd. vert. Bazel 1642. Deze satyre door beulshanden verbrand , is zeer zeldzaam. , Reponse au livre du Cardinal Du Perron , inlitule: Replique a la reponse de Jacques 1, roy de Bretagne. Gen. 1641. 8°. 69* Trois sermons faits en presence des peres Capudits , 8ur Rom. XlI : 1 et Matt& XV III : 15-17. Charent. 1641. 8°. Gen. 1641. 8°. Meditation pour se prepares a la sainte Cene. Charent. 1643. 12°. item edit. augur. Charent. 1655. 8°. Dix decades de sermons. Gen. 1645 -1654. 10 vol. 8°. Elementa Logicae , Physicorum et Ethicorum. Amst. 1645. 8°. In 't Fr. vert. Gen. 1660. 8°. _Eclaircissement des controverses salmuriennes ou defense de la doctrine des eglises reformees. Leyd. 1648. 8°. Gen. 1649. 8°. Judicium P. Molinaei de Mosis Amiraldi libro adv. Spanhei­ mium , 8eu pro Dei miscericordia et sapientia et justilia apolo­ giae lib. III. Rot. 1649. 8°. La vie et la religion de deux bons Papes , Leon I et Gregoire I , 04 est montre que la doctrine et religion de ces pontifs tant celebres est contraire a la religion romaine de ce temps. Sedan 1650. 8°. Gen. 1659. 8°. De poenitentid et clavibus Tiber. Sedan 1652. 8°. Sermon sur Rom. VIII : 15. Sedan 1661, 8°. .Exhortation faite a see enfans peu de temps avant sa mort. Charent. 1651. 8 °. in 't Hgd. Zurich 1663. 12°. Sermons sur divers textes. Gen. 1661. 8°. Meditation sur la grande maladie qu'il eut lee anndes 1625 , 1626. Sedan 1662. 8°. Reponse a Samuel Langle (de l' Angle) , on est contenue la doctrine de M. Amyrault (zonder jaar of plaats). Nog worden hem toegeschreven : Meditations in Ps. CXXIII adv. J. Perronium , episc. .Eburoniensem (volgens M e u r s i us geschreven gedurende zij n verblijf te Leyden). Dialogues rustiques pour ceux qui sont dans des pays eloignesde la predication de la parole de Dieu. Charent. 1627. 8°. Rotterd. 1711. 8°. Lettres de reconciliation a M. Amyraut. Examen du livre du R. P. L. Joseph de Morlais , capucin. Iestament d'une mere a son file a naltre. Lettre a M. Drelincourt sur l'imposture decouverte du pre­tendu ministre Villeneuve. Distiques de Caton en yens latins , grecs et franc. , suivis des quatrains de Pibrac , en prose grecque par du Moulin , le out avec des trad. interlineaires, par Boulard Paris an II. 8°. Ay m o n sehrijft hem het Journal du Cupucins toe , doch dit is van Cloue t. A n cill o n noemt hem den schrijver van Anticotton , doch men is het vrij eens , dat Cesar de P 1 aix, sicur de 1'Ormoye , advocaat van bet parlernent te Parijs , er de autheur van is. Joe `h er vergist zich door du Moulin de verhandeling de fide justaficante toe to schrijven , waarvan zijn zoon de autheur is. Haag twijfelt of hij ook wel de schrijver zou zijn van l' Appellation Angkterre en der verhandelingen de ultimis temporibus contra Bellarminum en Du vray amour , consistant en aumone et charite. 11 a a g vermeldt nog andere geschriften van hem op de artikels Bouju , Bourynignon , Cappel , Dreincourt. Brieven van M. berusten in het Britsche Museum (mss. Burney, Vol. 369-371). In Bulletin de la societe du Prot. Franc. komt voor : Lettre inedite de P. M.a Andre Rivet (1621) el de Balsace etc. In het Nederd. werden vertaald : Nieuwigheicl des Pausdoins. Utrecht 1658. 2 d. 4°. Vreede der ziele. Amst. 1723-1740. Tien stigielijke predicatien. Amst. 1657. 8°. Overdenkingen en Gebeeden. .Amst. 1 726. 8°. Schat des geloofs. Delft 1670. 8°. Toetssteen der bezwaarden conscientie. Amst. 8°. Bijtend zout op den Slekkenhoorn der Jesuiten. Dordr. 1650. 8°. Onderwijzinge van 't Sacrament des H. Avondmaals. Arnh. 1609. 8°. Van de ijdelheid des menschelijken levens. Leyd. 1710. 8°. Verscheidene aandagtige Godzalige tractaten. Amst. 1622. 12°. gegen de onbekende teal. I 2° . Afgrond van Gods Barmhartigheid. Utr. 1607. 12°. Fan de Christelijke strijd en van de kennisse Gods. 's Gra­vent). 1667. 12°. Merg des Nieuwen Verbonds. 4°. Seekere weg tot saligheid. 4°. Ontleeding der misse. Amst. 1659. 8°. Pan de vrije wille. 8°. Balsem Gilead$. 8°. Overdenkingen of yebeeden op elken dag van de week. Amst. 1694. 12°. Raad voor een ongelijk huwelijk. 1 2° . Kart beyrip der reeden-konst. 1 2°. Waare wijsheid die van boven is , over Jacobus III : 13 en 14. 12°. 'roost der zieke zielen , of meg des Ilemels. Ainst. 1670. 12°. Drie sermoenen of predicatien geda an in tegenwoordigheid der vaderen Capuciinen. Hoorn 1650. 12". Geestelijke Leydsman. .. De what der lief de Gods. 16 I-4. 12°. Noodzakeliikheid des gebedts. Den Capucyn , zijnde een tractaet , in t welcke den oirspronck van de Capucynen ende haerlieder beloften , regels en disciplines beschreven en yeexamineerd worden. Rott. A'. 1654. Sleutel des Heinels. 12° . Nieutvejaars geschenk. 12°. Goddelyke Aanspraak in ' t klaayhuis tot troost der zieke zielen op den we y des Hemels. A mst. 1682. 12°. m. kap. pl. V erhandelin g van de vreede der ziele , ende vergenoeging des yeestes ; mi tsy rider s overdenkin yen en yebeden op elken day van de weeken. Nefens eene voorbereidiny tot het H. Avondmaal , in t Nederd. over yezet door H. Dullaert. A mst. 1680. he laatste clruk verbet. Amst. 1700. 8°. p een overkostelijk geriyt voor vrome zielen." De .Dict. de la Noblesse , en Toustain-Frontebose , schrijver eene genealogie van de famine To u s t a i n, door de vrouwen aan die der- Moulins verbonden , meldt , dat P. d. M. in 1599 buwde met Marie de C o l i g n on, en dat hij , als weduwnaar , in 1623 hertrouwde met Sara de G e s 1 a y , dochter van Louis de Geslay en Martha de Bussy. Zijn tweede vrouw schonk hem een zoon , Daniel, die zich in Bretagne vestigde , zich de heerlijkheid van Brossay , bij Vannes aan­schafte , en gedurende vele jaren gouverneur van het kasteel Josselin was. In 1672 huwde hij Esther U z i 11 e, dochter van Jan, heer van Kervelher , die hem verscheidene kinderen schonk, o. a. Pierre Daniel en Etienne. Hij ging, bij de herroeping van het edict van Nantes , tot de It. K. kerk over. Uit zijn eerste huwelijk zijn drie kinderen bekend , Pierre, Louis en Cyrus. Cyrus werd te Parijs gehoren , studeerde te Leyden , en werd in 1637 predikant te Chateaudun. Hij gaf een paar wer­ken in het licht. Zijne dochter Susanna huwde B a s n a g e. Pierre werd in 1660 geboren , studeerde te Sedan en te Leyden , vertrok van daar naar Engeland, waar hij zijne stu­dien voortzette , werd gouverneur van Richard Bo y 1 e en diens broeder,, keerde naar Holland terug , promoveerde er tot doctor in de godgeleerdheid , keerde wederom naar Engeland , en vestigde zich , schoon kort, in het graafschap Cork , in Ier­land. Vervolgens werd bij predikant te Oxford , werd door de universiteiten van Oxford en Cambridge tot doctor benoemd. In 1660 benoemde hem Karel II tot bofkapellaan en preben­darius van Canterbury, waar hij 20 Oct. 1684 overleed. Haag geeft een lijst zij ner schriften. Zie Vitae select. aliquot virorum , qui doctrinii, dignitate aut pietate inclaruerunt , p. 697-716; Alma Acad. Leid. ; M e u r s i i , Ath. Bat. p. 175; Ill. Acad. Leyd. icones, p. 44 ; Pope Blount, Cens. p. 958, 959; Anti-Molinaeus ; Morhofius, "Polyh. Litt. VI. C. IV. § 17; p. 545, 546 ; C r e n i i , AnimadV. Philol. P. I. p. 70, 71; P. II. p. 55 ; P. VIII. p. 130 seq. P. XIII. p. 115; J. F a­bricii, Hist. Bibl. P. III. p. 394, 395; Freheri, Theatr. P. I. Sect. III. p. 401, 402; Gottl. Kranzius, ad Conrinqium Saec. XVII. C. I. p. 191 ; Cat. Bibl. Bunay. T. I. V. II. p. 1448; B.G. S t r u v i i , Bibl. libr. ran Theca II. ap. 239 , 288 ; Imagines Boissard. P. VI, T. XVIII; Saxe, Onom. T. IV. p. 179; Anal. p. 582; Bibl. Brem. Cl. V. p. 337, 338 ; Recit des dernieres heures de P. d. M. Sedan 1658. 8°. Gen. 1666. 12 °. ; Legende doree de P. d. M. conte­nant l'histoire de sa vie et de ses ecrits , Paris 1641. 8°. (une diatribe tres virulente dont Panteur est reste inconnu) ; Haag, La France Protest. vv. ; Ancillon, Wang. Biogr. Univ. Nouv. biogr. gener. Le Protest. N°. 4, 5, 7, 10 ; Bibl. rais. T. XIII. p. 372; Cat. de la Bibl. Wal. a Leide, 10 supplem. p. 36 , 2e supplem. p. 49 ; P. d. M. oder Molinaei Vaters und Sohnes , auserlesene zur Andacht und Er­bauung dienliche geistreiche Schrij ten , saintlich aus denen originalen ins Teutsche grosten theils ZU111 ersten mahle , theils aber auffs neue mit moglichster Accuratesse abersetzt , auch mit nothigen Anmerkungen , aus­fuhrlichen Register , und glaubwiirdiger Lebensbeschreibung derer beyder Herren du Moulin versehen von M. .Toh. Daniel .Tacobi. Leipz. 1721. 4°. Baur, Handwb.; Jocher: Rotermund; Brandt, Hist. d. Ref. D. II. (Reg.); Siegenbeek, Gesch. d. Leyds. Hooges. D. L bl. 91, 114, 115; D. II. bl. 78, 79; Schotel, Floris I en II van Pallant , b1.141; Glasius, Godgel. Ned.; Rabus, Boekz. v. Europa 1694, bl. 171; 1700 , 131. 545 ; Cat. v. Godgel. boeken van F. Mul­ler, bl. 96; Abcoude, Naomi. v. boek. ; Aanh. 3e Aanh. Arren­berg, Naamr. bl. 364, 365; Cat. de Crane, p. 30, 35; Cat. J. van Voorst , T. I. p. 142, 148, 203; Niceron, T. XXXIII; Moreri; Kok; Hoogstraten; Woordenb. der Zamenl. ; Nieu­wenhuis; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. ; A. M. h Schurman, Opuscula , p. 277; Muller, Bibl. v. Pamfl. D. I. bl. 166, 167, 171, 172, 176. MOULIN (MARIA Du), dochter van P. d u Mo ulin, de oude , gehuwd met Simon de Bohe, was zeer ervaren in de wijsbegeerte en hebreeuwsehe taal , en hield met A. M. v a n Schurman briefwisseling. Zij werd door de prinses van Oranje tot directrice aangesteld van een pensionaat van ',demoiselles refugiees sans fortune." Zie JOcher; Rotermund; Haag; A.M.h Schurman, Opus­cula , p. 309; Schotel, A. M. h Schurman; Niceron, Mem. T. XXXIII. p. 97. MOULIN (WoLFGANG Du) , werd in 1728 uit Hessen-Cassel als predikant bij de Waalsche gemeente te Leyden beroepen , en overleed den 4 Maart 1745. Haag schreef : uW. d. M. , de Hessen-Cassel, pasteur des eglises Wallonnes de Delft et de Leyde." Hij schreef: La Religion revelee , on Recueil de Passages de l' Eeriture Sainte , site les verites et les devoirs di Christianisme , l'usage des Catechumenes. Leide 1742. 12°. 2 Part. Hij was gereed de laatste hand to leggen aan eene Histoire des projets qui ont ete formes , pour reunir les Calvinistes avec les Luth,eriens , toen hij stierf. Zie H a a g, La France Protest. ; Bibliathegue Raisonnee , XXXI. p. 150, suiv. ; Lijst van predikanten te Leyden , achter de Orde der Feest- en Lzjdensteksten (Leid. 1857) bl. 142; Cat. de la Bibl. Wall. Leide, p. 35: Jocher. MOULIN (PIETER Du), bediende van den graaf van Arlin t o n, deelde Willem III, uit Londen, in 1674, het hof- en staats­nieuws raede. De Staten van Holland verstonden dat hem f 1600 uit de secrete correspondentie•penningen behoorden te worden toegelegd , sornmigen noemen hem secretaris van Willem III. In 1676 werd hij gouverneur van Suriname. Hij overleed een jaar daarna. Zie Wagenaar, Vad. Ilist. D. XIV. bl. 342 , 343 ; Koenen, Gesch. d. .Toden , M. 287 , 288. MOULIN ( ANDREAS DU) , was notaris en schreef : De lichimis ofmal mortje mal kindje , klsp. Amst. 1687. kl. 8°. Polyxena, trsp. in hs. op de Bibl. v. Letterk. te Leyden. Volgens Witsen Geysbeek, ook een herder8pel op muzyk. Zie Witsen Geysbeek, A. B. C. Woordenb. D. IV. bl. 456 ; Cat. d. Moats. v. Ned. Letterk. te Leyden, D. I. b. bl. 147 ; D. II. hi. 479. MOULIN (Du) , leermeester van Willem I, die veel bij hem vermogt , werd in 1562 door hem naar Rome gezonden om bet in voeren van nieuwe bisdommen te beletten. De prins en de markgraaf van Bergen op Zoom , gaven hem brieven mede aan de voornaamste staatsdienaren van bet pauselijk hof , voor­zagen hem van een goede som geld , en het uitzigt op een goede belooning , zoo zijne zending gelukte. Doch de gouver­nante hiervan kennis gekregen hebbende , deed in alien spoed den Spaanschen gezant te Rome waarschuwen , ten gevolge waarvan zijne zending mislukte. Volgens anderen , zonden de Staten van Brabant hem naar Rome , en later naar Parijs om met de regtsgeleerden te raad­ plegen over hetgeen hun te does stond. Zie Beaufort, Lev. v. Willem I, D. I. bl. 266 , 267 : van Gro­ningen, Kort Verh. van de invoering der Bisdommen in Nederl. , bl. 28. MOULIN (C. D. Du), geboren in den fare 1728 , werd , na verschillende opklimmingen luitenant-generaal der infan­terie , in 1744 directeur-generaal der fortificatien en chef van het geniewezen in de Vereenigde Nederlanden. Hij overleed te Dordrecht den 21 Maart 1793. Zijn gesteendrukt portret, naar M. J. de Man, door J. Z. M a z el, bestaat in folio. Zie Bosscha, Ned. Held. te land, D. II, bl. 381 ; van Hall, Lev. en karakter van den L. Adm. van Kingsbergen ; Nederl. .Taarb. 1793, D. I. bl. 594. MOULIN (FERDINAND JAC OBUS DU) , zoon van den vorige geboren te 's Hage den 13 October 1776 , werd luit.•gen. in Pruissischen dienst , en generaal der infanterie , en overleed te Luxemburg 16 Junij 1845. Zie Herinnering aan Ferdinand Jacobus Du Moulin , koninklijk Pruis­sisch generaal der infanterie , 'sBosch 1848. Zijne biografie vindt men ook in de Rec. ook der Recens. 1850 , bl. 428-430, door A. J. P. Storm de Grave. MOULIN (EVERT), lakenhandelaar en ijverig naspoorder der oude geschiedeuis te Kampen ; hiervan getuige zijne Historische Kamper kronyk , eerst achter den Kamper Almanak, later af­zonderlijk (Kampen 1839 12°.) gedrukt. Hij was vader van een zoon en vier dochters. Zie Konst• en Letterb. 1856 , N°. 28. MOULIN (JuRIAAN), zoon van den vorige , werd in 1798 te Kampen geboren , bragt door eigen oefening het, in de ken­nis van vreemde en eigene taal en letterkunde , tot een merk­waardige hoogte. Zoowel de beide besehaafde talen der oudheid en de hoofdwerken barer schoone letteren waren hem bekend en door ij verige studie eigen geworden , als ook genoegzaam alle , zoo Noord- als Zuid-Europeesche talen en haar schoonste geschriften door hem beoefend en gelezen waren. Onder al de schrijvers van alle die talen was er echter geen , die een ijve­riger lezer en grooter bewonderaar in hem vond , dan de groote dichter , van wien hij ook zelf meerdere stukken , in getrouwe en gelukkige vertolking , op Nederlandschen bodem heeft over­gebragt. Ook zelf beoefende Moulin de poezij met gelukkig gevolg , getuige , behalve zijne reeds vermelde vertalingen van Shakespeare, zijne beide geestige hekeldichten , de Rotsgal­mende .Rekelzang en Opgerakelde Navonkeling , waarin hij de overdreven staats- en kerkbegrippen van B i 1 d e r d ij k, te ge­lijk met de in bet oog loopende zwakheden zijner dicht- en schemp-manier treffend deed uitkomen. Ook in verschillende onzer jaarboekjes en maandschritten vindt men verdienstelijke dicht- en prozastukken van hem , zoo als in de Muzen , Over­ - ij sselsche - Yolks- almanak enz. in het Athenaeum, Tijdschrift voor wijsbegeerte , Rec. o. d. .Rec. (1831 N°. 2 en 3 over de voortgang der zedelijke beschaving des menscheloms) in de Na­vorscher , onder de letteren J. M. Twintig jaren was hij de redacteur van de Kamper Courant. Hij overleed te Kampen 24 Junij 1856. Hij gaf in het licht: Spiritus Lenis (J. M.) Rotsgalmende Rekelzang of Minne­klagt , uitgeboezemd door eenen Ridder van den Domper. Kam­pen 1827, eerst geplaatst in het Mengelwerk van de Arnhem­sche Courant. Mijn leeftijd , eene opgerakelde navonkeling. Ald. 1829. Op de uitgetrokken schutterij. Kampen 1831. 8°. Macbeth , treurspel van W. Shakespeare nit het Eng. in dt versmaat v. h. oorsp. vent. en opgeh. Kampen 18E5. 8°. 2e dr. 1845. 8°. 3e dr. Haarlem 1858. 8°. Othello , de Moor van Venetien , u. h. Eng. van W. Shake­speare. 36 dr. Haarlem 1857. 8°. Proeve eener metrische vertaliny van W. Shakespeare,' too­neelspel, de Storm. Kampen 1836. 8°. De Storm , Romeo en Julia , n. h. Eny. van tr. Shakespeare , 2e dr. Haarlem 1858. 8°. (Met de laatste uitgaven der Macbeth en Othello uitgegeven onder toezigt van Dr. J. van V lote n.) Remonstranten te Kampen , eene yeschiedk. whets. Karkipen 1853. 8°. (Aly. Konst- en Letterb. 1854. n°. 43.) Voorts een stukje over Shakespeare tegen A. van der Hoop , een eerste dceltje Bibliografische aanteekeninyen, beide bij v a n Hulst te Kampen , en een lnleiding en Aanhangsel op de vertaling van Hamlet , door Roorda van Eysing a. Zie N. Amsterd. Courant 28 Jtinij 1856: Levensschets, door Dr. J. van Vloten, in Konst- en Letterb. 1856 , N°. 28 ; Navorscher , D. VI. bl. 360; D. VII. bl. 92; D. VIII. bl. 270; Cat. d. Maatsch. v. Ned. Letterk. D. I b. bl. 183; D. II. bl. 7; D. III. bl. 106, 168, 365. MOULLART (MATTHIJs) , geboren te St. Martin bij Aire in Artois , trad in de orde der Benedictijnen , studeerde te Leu­ven in de godgeleerdheid , werd licentiaat , keerde naar zijn klooster terug , van hetwelk hij eerst prior , later abt werd (1565). Toen hij in 1577 met Querin Douillet, abt van Liesses , als gezant der Waalsche provincien in Spanje was, benoemde hem Philips II tot bisschop van Arras (1575). Hij Wilde die betrekking eehter niet aanvaardeii , tenzij hij ontslagen werd van een aanzienlijke jaarwedde die de laatste bisschop Frans Rich a r d o t aan den kardinaal Gran v ell e moest betalen. Zulks werd hem toegestaan , en hij iit [577 gewijd. Hij overleed 11 Julij 1600 , in den ouderdom van 80 jaren , te Brussel, waarheen hij zich begeven had om eene vergadering der Staten bij te wonen. Zijn lijk werd naar Arras overgebragt en onder een prachtige tombe begraven. Hij gat in het licht: Statuta Synodi Dioecesanae celebratae Atrebati , praesidente in ed Reverendissimo in Christo patre ac D. D. Matthaeo Moul­lartio , anno 1584. Atrebati 1585. 4°. Breviarium ad ?mum Atrebatensis Ecclesiae , jnssu reverendis sinti in Christo Patris etc. emendation Regiaci Atrebatum. Zie Locrii, Chron. p. 691; Raessii, Belg. Christ. p.322-324; Val. Andreas, Bibl. Belg. i. v.; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 868; Gallia Christ. T III. p. 98, 126, 349, 350; Paquot, Mem. T. r. p. 210. 211. MOULINGHEM (J. B.) , in 1754:Ate Haarlem geboren was als violonist aan het orchest der Comedie Italienne te Pa­rijs verbonden , kreeg in 1809 een pensioen voor zijn lange en goede diensten , en overleed in 1812. Men heeft van hem : Nymph,es de Diane , reprosente a Paris. Six Quatuora , Par. chez L o u i s. Symphonie it gr. orch. Paris, chez B eye r. Zie Gregoir, Biogr. des Art. Mus. Neerl. p. 134. MOULING HEM (L0DEwIJK) , broeder van den vorige , in 1753 te Haarlem geboren , was eerst als violonist verbonden aan de muziek van den prins Karel van Lorraine, te Brussel , werd orchestmeester aan verschillende theatres in Frankrijk , en vestigde zich in 1786 te Parijs. Men heeft van hem , in de provincien ten tooneele gevoerd : Les amants rivaux. Le maxi Sylphe. Les deux contrats. Le thillard amoureux. Les ruses de l' amour. Le manege malheureux. Alle in ms. Hij overleed in het eind der 18e eeuw. Lie Gregoir, 1. c. p. 134. MOUMALE (WAZELIN VAN) stamde of van een aanzien­lijke familie te Henegouwen , en werd waarschijnlijk in het dorp Moumale, twee mijlen van Luik , geboren , trad in de orde van Benedictus , werd prior van St. Jacob , voorts in 1128 abt van St. Laurentius , beide in Luik. Hij overleed den 30 October 1149. Hij schreef o. a.: Rescriptum ad Reimbaldum , Leodiensenz , Praepositum S. Jo­ hannis in Thesaurus Anecdotarum van M a r t e n e en D u r a s, T. I. p. 340. In dit zelfde werk vindt men (p. 349 , 350) twee brieven van Reim b a uld aan Wazele n. Epistola ad Floriensem Abbatem , de continentia coniugatorum ante communionem , in de Analecta van M a b illo n ; T. I. p. 339 , der eerste uitg. en p. 471 , 472 der tweede uitg. Een verhandeling de consensu Euangelistarum, in ms. te St. Laurentius te Luik, waar men nog eenige andere werken van Wazelin bewaart. Zie Voyage litter. de 2 Bened. T. II. p. 188; Gallia Christ. T. III. p. 990; Paquot, Mom. T. I. p. 81. MOUNIER (J. J.), Gaf in het licht : Bewijs , dat de Philosophen , Vrije-Afetselaren en Illuminaten Beene oorzaaken waren van de .Fransche omwenteling ; behelzende niet alleen veele onbekende en wetenswaardige bijzonderheden be­trekkelijk de ]?ransche omwenteling , maar dient inzonderheid ter wederleyging van Barruel , Robyon en anderen , gev. n. h. Fr. Franeker 1802. MOUNTER (PIERRE), afkomstig uit een aanzienlijk Fransch geslacht , waarvan zijn grootvader , bij de herroeping van het edict van Nantes, de stad Rochelle verliet en zich met zijn gezin vestigde te Amsterdam. Zijn vader , Pi e r r e M o u n i e r, was aldaar handelaar,, en hij zelf werd aldaar den 9 Aug. 1774 geboren , studeerde aan bet Athenaeum te Amsterdam , werd 20 April 1796 proponent bij, de Waalsche synode te Utrecht, den 6 Aug. 1797 predikant te Nijmegen , den 23 Dee. 1798 te Utrecht, den 3 Nov. 1799 te Delft, en den 20 Nov. 1803 als predikant te Rotterdam bevestigd. Hij werd den 1 Julij 1842 emeritus , en begat zich ter woon naar Nijmegen , waar hij overleed. Hij gaf in het licht: Kort begrip van de Bijbelsche Geschiedenis en van die der Christekke kerk. Uit het Fr. Rott. 1823. Elemens des Doctrines et des Preceptes de la Reliyion Chre­tienne , pour l'instruction de la jeunesse. Rott. 1826. 8°. Toespraak aan zijne Geloofsgenooten, Leeraren , opzieners en leden der Ned. i[erv. Kerk. Rott. 1843. 8°. Zie Harder wijk , Naaml. en Levensbijz. der pred. te Rotterd. bl. 141 , 142 ; Steven, History of the Scott. Church at Rotterdam , p. 246 , 247. MOURANDE), paruikenmaker te 's Hage , berucht door zijne deelneming in de volksbeweging van 1786. Hij was het die de teugels der paarden voor de koets , waarin G e r a e r t s en d e G ij s e 1 a e r zich bevonden , greep , Om de laatste te doen keeren , en alzoo het rijden door de stadhouderspoort te beletten. Hierop werd hij gevat, en door gecommitteerde Radon ter dood verwezen , doch op voorspraak der genoernde heeren werd zijn vonnis verzacht en hij tot een eeuwigdurende gevangenis verwezen, waarop hij naar het tuchthuis te Gouda werd ver­voerd. Bij de omwenteling van 1787 werd hij , ten gevolge der amnestie, den 27 September van dat jaar verleend , ont­slagen. Zie 117. Nederl. .Taarb. 1786 bl. 185-199 ; Very. op Wagenaar , D. XII. bl. 7-19 (met een plaat); Gedenics. van Mr. C. L. Vitringa , D. I. bl. 127; A. L o osj e s vervaardigde een Treursp. waarin dit oproer werd voorgesteld. Haarl. 1786. MOURCOURT (JOHANNES DE) , te Amsterdam geboren , in 1619 predikant bij de Ned. Fiery. kerk onder het Kruis , en ziekentrooster te Keulen. Van daar werd hij in 1623 naar Waverveen , in 1626 naar -Weesp , in 1630 in de Gasthuiskerk te Amsterdam beroepen , waar hij 16 Aug. 1667 emeritus werd, en in 1674 overleed. Men vindt een brief van hem bij Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Gesch. D. X. bl. 389, 390. Zie 's Gravesande, Tweeh. jarige gedacht. der syn. te Wesel, bl. 199; Wa genaar, Arnsterd. P. .131.E; Veeris, Vernz. Kerk. Alphab. bl. 142; Rotermund. MOURIK (BERNARDUS) , boekverkooper te Amsterdam , gaf , met zijn collega , Gerrit Noordbeek, in bet lieht: Naamlijst der yodgeleerde schrzjvers , welke over het Nieuwe Testament , ofte 6zjzondere boeken, epistelen en versen , uit de­ zelve in he Nederduitsch yeschraven hebben , zo Gereformeerden, Lutherschen ales Remonstranten en Mennonilen , zijnde een hand­ leiding voor proponenten , predikanten, studenten en alle liefheb­ bers der Godgeleerdheid. Am.A. 1738. 12°. (twee drukken) 4e dr. z. j. in 4°. voor den vijfde dr. , 2 d. 4°. z. j. staat Noor d­ beeks naam niet meer. Amst. 1753. 4°. Nawnrol der Rechtsgeleerde en Historische schrzjvers , welke over Rechtzaaken en voorvallen in Holland , in 't Nederduitsch geschreven he66en enz. Amst. z. j. (met priv. van 1740) 2 d. 4°. 1751. 4°, Nawnrol der Medicinaale en Chirurgiale , Chemische en Na­tuurkundige schrzjvers , welke over alle Medicinale voorvallen en Doctooren, Apotheekers , Chirurgijns en Natuurkunde , opge­steld door R. M. Amst. 1752. 4°. ails tooneeldiehter is hij bekend door : De slagt-tijd of de verkeerde hu,yshousters , blsp. Amsterd. Voor den Aut. z j. (1752). De wintersche vermaakkelijkheden ; en de kunstige schaaise­rzjders , klsp. Amst. bij Bern. Mourik, z. j. (1752). Het Yvermaak op het ijs , in de Arresleeden , klsp. Ald. z. j. Het Buiten Amstels vermaak op het ijs , klsp. Ald. z. j. (1752). Mlle zeldzaam en onbeduidend. De Heidetherysche Catechismus , door meenigvuldige schrif­tzturplaalsen bevestigt, waarvan een groot getal woordelijk zijn uitgedrukt, alsmede de overeenstemming der lien yeboden uyt Exodus XX en Deuternomium V, en van het Gebed des Hee­ren uyt Mattheus VI en Lucas XI, geschikt om bij de Gere­formeerde Psalmen te kunnen binden. z. j. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 455 , 456 ; Cat. d. Bibl. v. Ned. Letteric. D. I b. bl. 147 ; D. II. bl. 245 tot 255; Abcoude, Naaml. .4anh. bl. 144; 3 de Aanh. bl. 3. MOURIK (REINTER VAN) , burgemeester van Zevenbergen, en lid van het dichtgenootschap Prodesse Canendo. Hij gaf in het Eat: Oorsprong van Zuid-Holland , met de veranderingen door 8tormwinden en hove watervloeden aan het land en de rivieren veroorzaakt. Rott. 1775. 8°. Beschrijving der gedaante van peilpalen , en hoe en waar de­zelven behooren geplaalst , mitsgaders hoe op dezelven de waar­neminyen yedaan moeten worden. Rott. 1776. 8°. Zie Abcoude, Naaml. ; Arrenberg, Naamr. bi. 365; Roter­mand. MOURONVAL (JAN DE), was pastoor der Cathedrale- en parochiale kerk van O. L. V. te Doornik , toen hij in het Licht gaf : Bastiment de Receptes Spirituelles contre les plus dangereu­ses maladies des humains , asiavoir contre toutes maladies en general, representees par la Lepre: puis contre d'es­prit, represent& par l'Hydropisie contre l' Alteration d'iceluy contre la puante haleine du Charnel , represent& de mesme par Hydropisie : contre Lugurgitation, represent& par l'iebvre Con -lenue : contre Eschaufement de sant/ , represente par chande maladie : contre Defection d'esprit , represent& par Paralysie , contre Malcontentement de felicite d'autruy , represenie par palle couleur de face. Paris. 1574. 16°. MOUROT (JAN FRANcOIS MICHEL) , zoon van Joseph Quentin Mourot, drijver en vergulder , die , onder anderen het bronzen werk aan het monument van G u y o t , te Gronin­gen gedreven heeft , en van Jeanne Marie Oubert, die zich op het vervaardigen van schilderijen met den naald , toe -legde werd den 11 October 1803 te Metz geboren. llij ge­noot het onderwijs van den beer Portman te Amsterdam. Hij was bijzonder ervaren in de regelen der bouw- en doorzigt­kunde , v¦ aarvan zijne werken het bewijs dragen. Hare Majesteit de koningin , ecbtgenoote van koning W it l e m I bad twee kapitale stukken van zijn penseel , voorstellende landschappen. In het kabinet van Mendez de Leon berustte een Staande hond van hem. Hij vestigde zich te 's Hertogenbosch , waar hij een steen­drukkerij oprigtte , doch verliet spoedig die stad , en vestigde zich te 's Hage als teekenaar,, later landde hij te Amsterdam , en eindelijk te Utrecht aan. Hier huwde hij den 25 Dec. 1844 met jufvrouw A. van de We ij e r , die aldaar een prent­winkel had , en schilder- en teekenbehoeften verkocht. Hij overleed 27 Junij 1847. Zie Immerzeel ; Kramm. MOUSKES of MUS , MEUSE , MUSSC HE (PanipPus), werd in de XIIIe eeuw te Gend geboren , voor den geestelij­ken stand opgeleid , en ten laatste in 1242 kanunnik en kan­selier der Cathedrale van Doornik. Toen Jan van Enghien, bisschop dezer stad , in 1274 tot den bisschoppelijken stoel van Luik was verheven , veroorloofde Philip de Stoute, koning van Frankrijk , aan het kapittel van Doornik een anderen his­schop te kiezen. Hij bestuurde zijn bisdom met veel wijsheid , en overleed den 24 Fehr. 1282. Men heeft van hem een geschiedenis van Frankrijk , die aanvangt met de schaking van Helena door Paris en eindigt met 1242. Volgens L a b b e berustte er een bands. van in de bi­bliotheek van den koning van Frankrijk , en hieruit zou C h a r­les du Fresne getrokken hebben hetgeen hij achter Mire de l' empire de Constantinople pour les Empereur8 Francois ... ecrite par Geofroy de Ville Hardouin , Paris 1657 , fol. heeft uitgegeven. Zie Buzelini, Gallo-Flandria, p. 231 , 332 ; Annales Gallo-Flandr. p. 294, 297; Le Long, Bibl. hist. de la France, p. 356 n°. 7104; Gallia Christ. T. III. p. 221; Summa Statut. Tornacens , Collectore J. le Groux, p. CXIII, CXIV; Paquot, Mem. T. I. p. 227. MOUTH AEN (B.), was in 1599 student te Leyden , en tnaakte zich als lat. diehter bekend achter de Theses logicae de substantia van N i c o l a a s a b 0 tt e n van Yperen , en voor , de Dissert. logica de Praedicamente quantitati8 , van zijn neef, H. N. M o ut haen, van Utrecht 1599. MOUTON (J.), ervaren apotheker en chemist, overleed den 17 Mei 1850 te Groningen , in den ouderdom van 74 jaren. Zie Konst -en Letterb. 1850, D. I. bl. 337. MOUWERIJN ( ) , goudsmid te Haarlem , die o. a. in 1428 het zegel voor de stad sneed of graveerde. Zie Kramm. MOUWICK (PIETER VAN) , komt onafgebroken op de rege­ringslijsten te Deventer , in den eersten rang , voor van 1493 tot 1538. Hij werd in vele bezendingen gebruikt, dikwijls tot 's lands klaringen beschreven , en vooral verrneld in de geschillen tusschen Zwol en Kampen , waarbij Deventer de zijde der laatste koos. Bij het oproer in Deventer , in 1521, na de nederlaag der Overijsselschen tegen de Gelderschen werd de woede jegens hem opgewekt , als zou hij aan die van Zwol buskruid bezorgd hebben. Zijn huis werd geplunderd. Toen de zaken zich door het bijeenroepen van alle burgers , die iets te verliezen hadden , eenigzins tot rust schikten , kwam hij opentlij k voor den dag , en daagde een ieder uit, die iets ten zijnen laste zoude kunnen inbrengen. Hij bood zich ten straf aan , indien er schuld was. Deze cordaatheid ontwapcnde de muitelingen , elk zweeg, en hierop volgde eene verzoening. Zie Revii, Davent. illust. p. 213, 214; Scheltema, Staatkund. Nederl. MOVET (JAcoBus) , dichter uit bet laatst der 17° eeuw. Men vindt o. a. van hem een Klinkdieht, bij gelegenheid der 25 -jarige predikdienst van Lambertus Teeringh, predikant te Ridderkerk , iII Boekz. der Gel. Wer. 1761 b. bl. 755. MOVILLERIE ( ) komt voor onder de edelen , die het smeekschrift onderteekende. Wie deze was , bleef aan te W a t er onbekend. Hij gist An t honis v an L a l a i n g, beer van Movillerie , die in 1584 naar Frankrijk is gezonden , om met den hertog van Anjou te handelen. Zie H o oft , Ned. Hist. bl. 896 ; B o r , Neerl. oorl. B. XIX. bl. 469; te Water, Verb. d. Edel. D. III. bl. 151. MOY (DANIEL). On-der de hands. , nagelaten door Prof. H. W. Tydem a n, vindt men : Reis naar I H. Land , in 1519. Dit es der week om to reysen van Antwerpen tot iherusalem. Dien wif M. Lieven Jam zoen (G illissen , burgemeester van Ziericzee) ende Neer Da­niel Moy voeren in icier 1519. 70 bl. Het hands. is nu in 's Hage op de Koninkl. Bibliotheek. Zie Cat. der hands. enz. van .H. W. Tydernan , 1865 bl. 19. MOY (JAcoBus) , een voormalig roomsch priester van Bun­schoten, nerd , met goedvinden der Staten van Holland , den 18 van Oogstmaand 1581, onder voorwaarde , dat vooraf zijne bekwaamheden in een kerkelijk onderzoek , moesten hlijken , aangesteld tot predikant van eenige dorpen van het Gooiland , in de nabijheid van Bunschoten , waar hij , roomsch katholijk priester zijnde geweest , met zijn gemeente tot de kerk overge­gaan was, en merle den dienst bleef waarnemen , ook zijn woon­plaats schijnt gebouden te hebben. Van R h e n en rneldt dat M o y te gelijker tijd de zorg was aanbevolen your de gemeente van Barneveld. Zie Ypey en Der m out, Gesch. d. Ned. Herv. kerk , D. II. bl. 78, en aanteek. bl. 41; van R h e n e n , Lijst , enz. bl. 131; de Jongh , Alphab. Naaml. vau alle predik. te Gelderl. bl. 373. MOYAERT (NicoLAEs) , nerd omstreeks 1600 geboren , en zette zich in 1624 to Amsterdam neer. Hij schilderde histo­riestukken , landschappen en dieren. Zijn schilderwerk komt zeldzaam voor. In de galerij te Dresden vindt men van hem : Silenus , op een lok yezeten , door oude en jonge Saters en Rumen van beiderlei kunnen omgeven , waarvan er een Item drui­vensap in den mond drupe. Het is bekend dat de platen , voorkomende in De bliicle in­komst van Maria de Aledieis , te Amsterdam, enz. door hem geteekend en door Pi eter N olp e zijn gesneden Zijn gatste hijbelsche landschappen zijn in den trant van it e m b r a n d t behandeld , als : Hagar war& door Abraham weggPzonden. De of erande van Izadk , de _Engel verschijnt links. lletzelide onderwerp , Abraham houdt den rain vast. Yobiaa verlaat het ouderlijk huis. Tobias keert naar zijne ouders terug. Nagler vermeld 15 stuks zij ner etswerken , meest naar zijne eigene teekeningen. Berchem, van der Does, Salomon Koninck en J. B. \V ei ninx, waren zijne leerlingen. Zie Immerzeel en Kramm. MOYAERT (ZEGER) was in het midden der XVII° eeuw lid van de rederijkerskamer te Sluis in Vlaanderen. Men vindt van zijne poezij in Vlissings Redenr. Lusthof. Zie van der Aa, N. B. A. C. W. MOYET (C.) , te Amsterdam , bezat een uitmuntende verza­meling van schilderijen uit de oude en hedendaagsche Holland­sche en Vlaamsche school , keurige teekeningen , onder welke van oude Italiaansche en Fransche meesters en een fraaije col­lectie onixen en andere zeldzaamheden. Zie Immerzeel en Kramm. MOYET (J.), broeder van den vorigen , en erfgenaam van diens verzarneling , welke hij zelis nog vermeerderde. Hem is het vaderland verschuldigd, dat de afteekening van den be­roemden sehuttersmaaltijd van B. van der Heist, door H. W. C o u w e n b e rg ondernomen en voltooid , ten dienste der gravure , door J. W. Kaiser uitgevoerd , belangloos is afge­staan. Kort daarop is hij overleden en de bovengemelde col­lectie werd in April 1859 in het Huis met de Hoofden te Am­sterdam geveild. ve gemelde teekening is voor f 1630 aan Teylers Genootschap , te Haarlem verkocht. Zie Kramm. MOYNE (STEPHANUS LE), in 1624 geboren , studeerde te Sedan is de godgeleerdheid onder d u Moulin, bezocht ver­volgens de Leydsche Hoogeschool , waar hij zich vooral op bet Oostersch en de gewijde oudheden toelegde. In Frankrijk te­ruggekeerd , werd hij in 1650 predikant te Geflosse. Kort daarop werd hij te Rouaan beroepen. Beschuldigd van , schoon onwetend , de vlucht eener dochter van een raadsheer van het parlernent naar Engeland , waar zij tot de Protestantsche kerk overging, bevorderd te hebhen, werd hij in den kerker gewor­pen. In 1675 was hij %ice -president der synode van Normandie , te Caen bijeengeroepen. Volgens N i c e r o n verliet hij in 1676 Frank­rijk , liet zich te Oxford tot doctor promoveren , en aanvaardde in Julij van dat jaar de betrekking van hoogleeraar in de god­geleerdheid en predikant bij de Waalsche gemeente te Leyden , waar hij den 3 April 1689 overleed. Hij schreef: Maria sacra seu sylloge variorum opusculorunt graecorum ad 70 rem ecclesiasticam spectantium. L. B. 1685. 2 vol. 4°. , 1694. 2 vol. 4°. (Het derde deel is niet verschenen.) .Epistola de methaphoris , door H. C u p e r uitgegeven. Traj. ad Rhen. 1687. 4°. en herdrukt in de Thesaurus antiq. Graec. et Roman. J. Poleni. Venet. 1737. 5 vol. pl . theologica ad locum Jeremiae XXIII : 6 , de Jehovah Justitia nostra. Dordraci 1700 (door van Til uitgegeven). Eragmentum ex libro de universo , sub Josephi nomine quondam a Day. Hoeschelio edito , cum versione, uitgegeven in den Jose-Thus , te Oxford 1700. fol. in het licht gegeven. Orations. De Jesu vero Messia. L. B. 4°. Le Moyne was van plan Josephus uit te geven , toen hij vernam dat Bernard hem in Engeland uitgaf. T. XIV der Collect. Conrail. bevat twee onuitgegeven stuk­ ken van hem : Eclaircissemens sur quelques passages du Pentateuque , en .Histoire de Cyrille , patriarche de Constantinople , en in T. XVII een brief door hem aan Bochart geschreven. Zie Niceron, M6m. ; Saxe, Ononz. T. V. p. 341; Cat. Bibl. Bunay. T. I. vol. II. p. 1441; K n i b b e , Manud. ad Orat. S. L. B. 1691; J. G. te Water, Orat. de Theol. erud. L. B. 1790, p. 67 , 77; Clar. Belg. ad Ant. Magliab. Epist. T. I. p. 14-15; T. II. p. 180, 183; P. Burmanni, Syll. Epist. T. IV. p. 171, 429, 438, 439, 570, 589; T, V. p. 165, 236, 239; Soermans, Acad. Reg. bl. 82; Siegenbeek, Gesch. d. Leyds. Hooqes. bl. 196, 229, 230, Toev. en Bijl. bl. 151, very.; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. b1. 46, 47 ; Glasius, Godgel. Ned. ; Haag, La France Protest. ; Eloge de sur le Moyne , in Hist. des Ouvrages des Savans par Mons. *** B. Mois d'Avril 1689 (edit. sec. Roterod. 1696 p. 134-136); Muller, Cat. v. portr. MOYT (JAN JAcossz.) , gesworen boekprenter en figuursnij­der in 1573 te Leyden. Hij prentte toen een in hout gesne­den kaartje ffzijnde de afbeeldinge van de forteresse of starcte van die vrome en vermeerde stadt Haerlem in Hollandt. Zie Ned. Spectator 1867, n°. 19. MOZYN (MicHIEL). Zie MOSYN (MICHIEL). MOZZO D'ANVERSA. Zie LECKERBETJEN (VINCENT). MUCIDUS (AEGIDIUs) , MUISIS (Gnus) of LE MUISIS, nam het kleed der Benedictijnen in de abdij van St. Maarten te Doornik aan , en werd er, omstreeks 1326 , prior van. Den 18 April 1331 werd hij tot abt gekozen. Paus Jo ha n• n e s XXII verklaarde de verkiezing van geen waarde , doch bevestigde haar , motu proprio in 1332. De nieuwe abt werd den 25 October v. d. j. in de abdij van Eeckhout bij Brug- gen. Hij overleed in 1352. De volgende handschriften , die in deze abdij bewaard werden , nalatende : Liber primus Chronicorum Aegidii li Muisis , .Abatis XVII hujus Coenobii post restaurationem. Dit deel vangt aan met de geboorte van J. C. Liber secundus Chronicorum Aegidii le Maisie. Dit deel eindigt met 1348 en loopt over de geschiedenis van Frankrijk , den Nederlanden en voornamelijk van het Doornetsche. De rebus gestis anni 1349 , 1350, 1351 et 1352. Dit is het vervolg. De schrijver is breedvoerig over de vervolging der Joden en de secte der Geeselaars of Flagellans. Uittreksels uit de twee eerstgemelde Kronijken zijn uitgege­ ven in de Notices et Extraits des Manuscrits de la Bibliotheque du Roi. T. H. p. 213230. - Tractatus de his , quae temporibus suis , ante et post promo­ tionem suam , in Coenoao S. Martini acciderunt. Tractatus de Consuetudinibus approbatis , antiquitus in coeno­ bio S. Martini observari solitis. Le Livre des Conplaintes de Gilles li Mussis , gelijk de vol­ gende in dichtmaat. Traite des divers etats des Seculiers , des Ecclesiastiques et des Religieux. Des Papes qui ont vecu de son temps. M a r t i n u s IV, Honovius IV, Nicolaas IV, Petrus Celestinus, Bonifacius VIII, Benedictus XI, Clemens V, Jo­hannes XXII, Clemens VI, Innocentius VI. Zie Voyage Litter. de deux Benedictins de S. Maur , T. II. p. 105 ; Gallia Christ. T. III. p. 278; Paquot, em. T. VI. p. 320; Pro­dromus van de Nelis , p. 66 ; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 356; de Wind, Bibl. v. Neerl. Geschieds. bl. 512. MUDA (WALTERUS DE) , Of MUYDEN (WOUTER VAN) , waarschijnlijk te Muiden geboren , monnik in de abdij Doest , van de Cistercienser orde , in Vlaanderen , leefde omtrent bet eind der 13° eeuw. Hij schreef in Latijnsche poezij een verkort leven van Tor p h i m u s , bisschop van Noorwe­gen , die , uit dit koningrijk verbannen , zijn verblijf nam in de abdij van Doest , en er in 1284 overleed. Karel de Visch heeft dit leven opgenomen in zijne bibliotheek van de orde der Cisterciensen , p. 316 , 317. Zie Paquot, Mom. T. I. p. 497, 498. MUDAEUS (GABRIEL), te Brecht bij Antwerpen in 1500 geboren , legde zich van zijne jeugd of op de letteren toe , studeerde te Leuven , waar hij , gelijk ook aan verschillende hooge scholen in Frankrijk, vriendschappelijk met A d r i a a n F 1 o r i s z. Nic. Clenardus, Alardus Amstelodamensis, vooral met Erasmus omging. Na te Parijs zich als een welsprekend 70* regtsgeleerde bekend te hebben gemaakt , keerde hij naar Leu­ven terug , waar hij in 1539 , te gelijk met Hieronymus B 1 i oul Laurenszoon, doctor in de regtsgeleerdheid , werd en in 1544 den eersten leerstoel in de regten verkreeg. Hij was een beroemd regtsgeleerde en leermeester van M a t-t h e u s W e s e n b e c i u s. Hij overleed te Leuven 21 April 1560. Na zijn dood gaf zijn schoonzoon , Mr. Jacobus R o e. lantius, in het licht: De media quadam via legum interpretandarum. Commentarii de contractibus quattuor , ad lit. Digest. I. Pro Socio IL De contrahenda Emptione et Venditione. De actionibus Empii et Venditi 1V. De Pignoribus et Hypothecis. Lovanii 1563. fol. Francof. 1586 , waarbij Commentarii in Tit. D. de Petitione Haereditatis en In Tit. de actionibus , ex Institut. lib. TV , vroeger (Paris. 1583. 8°. Francof. 1585. 4°.) afzonderlijk in het licht gegeven. Comment. in Tit. XXI priores lib. VI. Cod. de Testament. Spirae 1604. 4°. Cod. in Titulos omnes Cod. De restitutionibus , met andere schrijvers over hetzelfde onderwerp in fol. te Frankfort in het licht gegeven. De meeste zijner werken verschenen gezamentlijk Francof. 1568. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 253-255 ; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 325, 326 ; Petrus Vanderanus, Encherid. Judic. 1. III. C. VII; Struvii, Bibl. Juris Select. p. 164, 168, 192, 263; Suf­fridus Petri, Scriptores Frisia , Dec. XII. § 9 p. 274 , seqq. ; P. Freheri, Theatrum , P. II, S. IV. p. 843 , 844, C. Leone; Schoo ck , de Canonicatu Trajectino , p. 4 48 ; Heineccius, Praef. ad Tom. .Turisprud. Rontanae et Atticae ; Saxe, Onom. T. IV.; Anal. p. 609. MUDEN (RUDOLF DIER DE) broeder van het gemeene le­yen te Deventer. Clarisse maakt melding van een handschrift , welks inhoud dus luidt: In hoc libro continentur. Primo scripta Domini Rodolphi de Muden , (1459) quae scripsit de Gerardo Groet et de Do­mino Florentio et de multis aliis devotis fratribus. Et haec scripta tendunt usque ad vitam Godfridi Toorn , quarti prioris nostri fol. 65. Cujus vitam conscripsit Dominus Petrus Hoorn cum sequentibus , usque ad vitam suam ipsius Petri Hoorn. Inter quos continetur vita istius Domini Rodolphi de Muden fol. cum multis aliis devotis fratribus et clericis et laicis. Zie Kist en Royaards, Kerk. arch. D. I. bi. 395; D. II. bl. 265; Bibl. mss. Mr. H. W. Tydeman , p. 45 ; Delprat, Verhand. over de Breeders van G. Groete p. 345 ; Dumbar, Anal. T. I. 111JELEMAN (ADRIAAN) werd waarschijnlijk in de om­ streken van Brugge geboren , en monnik in bet Bernardijner klooster van Dunes. Zijn abt liet hem te Donay in de god­ geleerdheid studeren. Nadat hij den titel van licentiaat had verworven , vertrok hij naar de abdij van Altenberg , om er de theologie te onderwijzen. In 1629 begaf hij zich met K a re 1 de Vise h naar Duitschland , en was eenigen tijd als lector in de godgeleerdheid in het klooster Eberbach bij Mentz werk­ zaam. 're Dunes wedergekeerd , hield hij zich bezig met het schrijven der Annalen van deze abdij. In den aanvang van 1649 werd hij naar den Haag gezonden om eenige moeijelijk­ heden tussehen het huffs van Oranje en zijne abdij te vereffe­ nen. Hij overleed er den 7 Maart van dat jaar. Zijn lijk werd naar zijn abdij vervoerd en aldaar begraven. Men heeft van hem : Deductio difficultatis , quae est inter Religiosos B. Mariae de Dunis et dominum Principem Orangiae , occupantem bona dicti monasterii ,s'ita in territorio Hulstensi. Hagae Corn. 4°. z. j. In handschrift: Tractatus morales de justilia et jure. Tractatus de censuris Ecclesiasticis. Annales Monasterii Dunensis , waarvan Jacob Malbrancl voor het 3de deel de Morinis ecrumque rebus heeft gebruik cremaakt. 'let oorspronkelijk handschrift is in 1740 met de bibliotheek der jesuiten te Rijssel verbrand. Zie \Tisch, Script. Ord. Cist. p. 6, Paquot, Alfem. T. II. p. 481. MUCHLER (K.) , schreef : Zakboekje tot yezelliy tijdverdriji. Amst. 1810. Zie Alph. Naaml. der Gebr. van Cleef , bl. 412. MUELEN (L. VAN DER) , schreef: Handleidiny in de artillerie , besteilid 6ij het onderwijs op het Kadetten-Instituut der Marine , van Z. M. den Koning van Holland , in. 2 pl. Rott. 1 , 0 I. gr. 8°. Lets over de veldverschansing en het aanleggen van batterijen ; besteind tot het geven van onderwijs op het Kadetten-Instituut der Marine van Z. M. den Koning van Holland , m. 4 pl. Rott. 1807. Zie Alph. Naaml. der Gebr. van Cleef, bl. 413. MUELEN (ANDRIES VAN DER), Vlaamsch dichter, gaf in het jaar 1545 to Gent in het licht: Van der Ketyvigheyt der menschelicker naturen. Bengt ghe- maeckt in Latyne by Paus Innocentius de III , ende es daerna overgh,eseit , uten Layne in Vlaemschen dichte. Het is merkwaardig om de zuiverheid van taal. Zie L ely v eld op Buydecopers Proeve van Taal en dichtic. D. I. bl. 316; Willems, Verh. over de Ned. Taal- en Dichtk. D. I. bl. 242; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 456. MUELEN (JOHANNES ANDREAS VAN DER). Zie MEULEN (JoHANNEs ANDREAS VAN DER). MUELEN (Mr. WILLEM VAN DER). Zie MEULEN (Mr. WILLEM VAN DER). MUEREN (D. VAN) , laatste president van bet bisschoppelijk seminarie te 's Bosch. Den 10 Oct. 1630 deed hij zijne laat­ste rekening van het seminarie vertoonen aan den bisschop Ophovius, die toen te Geldorp in ballingschap was. De president behield in stilte zijn verblijf in bet nonnen­klooster op den Uilenberg te 's Bosch, waar hij denkelijk overleed. Zie van Gils, R. C. Meyer. memorib. bl. 249. MUEVEN (JAcoBus) of MUEVIN, kapellaan, vervolgens prior , eindelijk abt van de abdij van St. Maarten te Doornik (11 Mei 1355). In dit ambt volgde hij Muisis op. Hij overleed 5 Julij 1367. In de abdij berustte van hem in bands.: Chronicon de rebus , quae Tornaci potissimum atque in Elan­drid contigerunt ab anno 1297 1339. - Cantulaires divers de l' an 1340 , ou se trouvent quelques memoi­res on chroniques de dom Jacques Muevin , prieur du temps de l' abbe Ly Muisis et son successeur l' abbe Mueven lui-mgme. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 423 ; Foppens, Bibl. Belg.; Messager des Seiences hist. T. IV. p. 495. MUHL (JAcoB). In 1747 werd te Amsterdam een dichters­gezelschap opgerigt , dat nog een 25-jarig feest gevierd heeft , waarvan leden waren L. Paters, B. de Bosch, D. W 1­link, N. S. van Winter, A. Hartsen, P. van Win­ter Jr., H. J. Roullaud en J. Muhl. Elk was verpligt om elke maand een eigen gedicht te leve­ren van minstens 14 regelen. Zie H e r i n g a, Lijst van Dichters, bl. 66. MUHLEN (C. J. P. voN) , van Nijmegen gaf in het licht : Eerste en tweede schoolboek der aardrijkoeschrijving met 7 gekleurde kaarten. Amst. 1806. 2 d. 8°. Eerste schoolboek der wiskunde. Zalt-Bommel 1813. 2 d. m. pl. 4°. Derde schoolboek der wiskunde. Amst. 1813. 4°. Vergelijkende tafelen van verschillende maten , gewigten en munten. Zalt-Bommel 1813. 4°. Nadere berigten en aanmerkingen nopens zijne schoolboeken en leermethode. Amst. 1815. '3 stukjes 8°. Zie Alph. Naaml. der Gebr. van Cleef , bl. 414. MUHLENFELD (CHARLES) , talentrijk pianist en violonist , werd in 1797 te Brunswijk geboren , ontving onderwijs van K o e 1 b e r en K e 1 b. Groote vorderingen op de piano gemaakt hebbende , reisde hij door Duitschland en gaf vele concerten. Eindelijk vestigde hij zich in 1819 te Rotterdam , waar hij uit­stekende kweekelingen vormde , bij welke hij den smaak voor de klassieke muzijk bevorderde. Ook bestuurde hij er een aan­tal jaren de concerten. In 1850 liet hij zich te Parijs hooren , doch met minder toejuiching. Hij vertrok in hetzelfde jaar naar Londen , waar hij den 3 Sept. 1852 overleed. Men heeft van hem : Concerto de piano , op. I. Bonn. chez. Simwik. Deux trios pour piano , violon et violoncelle. Sonate pour piano en ut mineur Polonaise p. piano. Vienne chez Harlingen. Quinteti pour 2 violons , 2 altos et violoncelle. Bonn chez Simwik. Variations sur le menuet de Don Juan. Brunswick , chez Spher. Trois sonates p. piano et violon. chez Simwik. Rondo a 4 mains , chez Simwik. Gentil Hussard , chanson variee p. piano. op. 27. Rotterd, Plattner. Air variiS sur le Chaperon rouge , op. 28. Ald. Weemoed , lied. Amsterd. Theune. Bij 't Scheidig lied. Ald.E• '8 Konings verjaarday , volksgezany , paroles de H. Tollens a 4 voix. A la Haye chez Weygand. De Koning leev' , volksgezanq. Ald. Rondo , op. 49. Zie G r e g o i r , Biogr. des Art. Neerl. Music. p. 134. MUYCKENS (BERNARDus) , zoon van Ai noldus M u y e. k ens, en daarom gewoonlijk Bernardus A rnoldi ge­noemd. Hij was eerst predikant te Brussel met Daniel Stangius, later superintendent van het graafschap Oldenburg. Aldaar verkondigde hij , onder zware vervolgingen van de Spaan­sche inquisitie, en zelfs met levensgevaar, het evangelie, en vlugtte naar Aken. Hij Imam met zijn huisgezin te Woerden , en bediende hier als Luthersch predikant tevens de gemeente van Bodegraven. Hij vertrok van hier naar Rotterdam en werd vervolgens te Leyden beroepen. Te Leyden staande , nam hij tevens den predikdienst waar te Haarlem , alsmede te Bodegra­ven , alwaar hij om de veertien dagen predikte , totdat hij , door ouderdom daarin verhinderd , na 16 jaren de gemeente te Bodegraven getrouwelijk gediend te hebben , zijnen dienst aldaar nederleide. Hij overleed te Leyden ten jare 1612 , in den ouderdom van 74 jaren. Na zijnen dood werd door zijne weduwe en kinderen een werkje van hem uitgegeven , opge­dragen aan de predikanten , ouderlingen en diakenen der ge­meente te Amsterdam , die zich de belangen van dit gezin schijnen aangetrokken te hebben , met eene voorrede van M. A r n oldus G1 as e r u s, predikant te Woerden, geteekend : Woer­den 2 Maart 1613 , en getiteld : Tassie , ofte het lyden ende sterven onses .Heeren Jesu Christi , naar de ordening der historien , uyt de vier .Euangelisten te samen getrocken , oock der selvigher passi uytlegging , in seven sermonen ; oock een Christelycke uytlegging der verrysenis Jesu Christi , in vier sermonen. Ghedaen door den geleerden Ber­nhardus Arnoldi , minister der Augsborysche confessie der stadt Leyden. Joan. 6 Ondersoeckt de schriftuere , want sy ghee (1 ghetuygenis van my. lot Leyden. By Diderick Cornelisz. ende J. dbramsz. A°. 1613. Zie Mantle, Hist. d. Reform. bl. 337 ; Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdragen tot de Geschiedenis der Evang. Luth. kerk in de .Nederlanden , St. II. bl. 45 ; St. III. bl. 106 , 107; Glasius, Godgel. Nederl.; Kobus en de Rivecourt. MUILMAN (WIGBoLD) were als proponent beroepen te St. Anna parochie op de Bild (1699) , voorts als predikant te Muiden (1707), den Briel (1708) , Enkhuizen (1709), 's Hage (1712). Hij werd' in 1735 emeritus en overleed den 29 Maart 1746. Hij huwde Debora Ursinga, :doch­ter van S ex t us Us si n g a , en nam met zijn zoon W i 1-lem M u i l m an de revisie en correctie op zich van de Bijbeluitgave , die in 1757 te 's Gravenhage en Middelburg het licht zag. Zie Boekzaal 1780 b. bl. 739 ; d e Pa au w, Very. van V eeris , Verm. Kerk. Alphab. bl. 142 ; Brans, Kerk. Regl. bl. ; Glasius, Godgel. Nederl. ; W. Muilman, der Christenen sterke troost , enz. met portr. ; M u 1 1 e r , Cabal. v. portr. MUILMAN (PETRus) , zoon van den vorige , werd in 1735 als proponent te Uitwijk en Waardenburg beroepen , vertrok in 1744 naar Lexmond en Lakersveld , werd emeritus in 1780 en overleed in 1793. Hij schreef Geroep lot Godt om hulpe uyt Oorloysbenauwtheid , onder verpligtinge van hem , deszvegens to eeren of XXXII Redevoeringen en Gebeden ter gelegenheid der weke­lyke bedestonden in het jaar 1747 gehouden. 's Hage 1749. 4°. Leerrede over Openb. XIII , ter opening van de synode te Dordrecht 1764. 's Hage 1764. 4°. Zie Abcoude, Naaml. Tweede Aanh. bl. 108 ; Arrenberg, Naamr. bl. 365, 366 ; Brans, Kerk. Reg. bl. MUILMAN (WILLEM) , broeder van den vorige , werd den 27 December 1697 te Franeker geboren , studeerde aldaar on­derdebeide Vitringa's, Muijs, Alb. Schultens, Bos, Hemsterhuis en An dala, werd in 1720 theol. dr., in 1721 predikant te Heemstede , in 1722 te Voorschoten , in 1730 te Alkmaar, en in 1735 te 's Hage, waar hij den 7 Febr. 1759 overleed. Als latijnsch dichter is hij bekend door zijn Carmen heroicum de Christi passione , Franey. 1715 en anderen. Ook vervaardigde hij Nederd. gedichten , die ecliter niet verzameld zijn uitgegeven. Bekender is hij als godgeleerde, door zijne Exegesis illustris Prophetiae Zack. III : 9. Franeq. 1719 , onder A n d a 1 a verdedigd Dissertatio Theologica de libro Doi Ad. Exod. XXXIII : 32, 33. Franey. 1720, onder Vitringa verdedigd , en Dissertatio Theol. de libro vitae. Franeq. 1720, onder A n­dela verdedigd. Der Christenen sterke troost tot matiginge van hunne droef­heid over het afsterven van hunne yeliefde vrienden , zoeleer uyt I Ihess. IV : 13 , 14 voorgesteld bij gelegenheid van het zalig overlijden zijns vaders (23 Maart 1746). m. portr. Leerrede over 1 Them IV : 13 , 14. 's Hage 1726. Op verzoek van den kerkeraad te 's Hage belastte hij zich met de revisie en correctie van den Bijbel , in 1757 te 's Hage en Middelburg uitgekomen. Hij begon dit werk met zijn vader en voleindigde het met zijn broeder Mr. Hendrik M u i l m a n. Hij huwde Elisabeth, dochter van Albert Se ba, be­kend door zijn Rerum naturalium thesaurus. De Maatschappij van Ned. Letterk. bezit van hem Carmina , Ilagae Comit. 1713. lang 4°. Zie Glasius, Godgel. Ned. ; Bouman, Gesch. d. Geld. llooges. D. II. bl. 114 ; S c h o t el, Kerk. Dordr. D. II. bl. 389 ; Boekzaal 1759 a bl. 242 ; P a a u NV en Veeris, Verm. Kerk. Alphab. bl. 77; A bcoude, _Naanzr. Tweede A(Inh bl. 108 ; A r r en berg, Naaml. bl. 155 ; Cat. d. Moats. v. Ned. Letterk. D. I a. bl. 88 ; Bruin, Kerk. Reg. bl. 65, 144 ; v. d. Aa, N. B. A. C. Woordenb.; Mul­ler, Cat. v. portr. MUILMAN (Mr. HENDRIK) , broeder van den vorigen , nam met dezen deel aan de revisie en correctie van den bijbel , te 's Hage en Middelburg in het licht gegeven. Zie Glasius, Godgel. Ned. MUILMAN ( ) was als predikant te Enkhuizen , in 1787 het voorwerp van den haat van 't prinsgezinde graauw van die stad , en werd met ophangen bedreigd. e'Hij ondervond zooveel da­delijken moedwil er van , dat hij den dienst te dier stede moest nederleggen , en die standplaats voor Wieringen verwisselde , waar hij overleed. Zie Vervolg op Wagenaar, , D. XVII. bl. 96 , 97. MIJILMAN (WiGsoLD), zoon van Willem M ui lman , werd in 1756 als proponent beroepen te Hippolytus en Wes- terland op Wieringen , in 1757 te Edam , in 1759 te 's Hage waar hij in 1793 overleed. Hij onderscheidde zich door zijne patriottische denkwijze , en haalde zich den haat der Hagena­ren zoo op den hals , dat hij zijn ambtsbediening niet kon vol­brengen en zich buiten 's huis niet veilig rekende. Hij en zijn ambtgenoot , Johannes H eringa, leverden een verzoekschrift in aan den hove van Holland en den Magistraat te 's Hage om in bijzondere bescherming te worden genomen. Ofschoon zulks geschiedde , werd hij echter door het graauw , nadat de godsdienstoefening , waarin hij voorganger was , was aestoord , schreenwende het geliefde woord van den dag in de hOfplaats : Keer de slat uit naar zijn woning gevolgd. De onderschout en zijne dienaren konden hem niet beschermen , en men was verpligt hem en zijn huis door een wacht van krijgsvolk te bewaken. Zie Very. op Wagenaar , D. XX. bl. 349 v. ; N. Nederl. .Taarb. 1787 bl. 5161, 5211; 1788 bl. 621; Brans, Kerk. Reg. bl. 144; Roekz. d. Gel. Wer. 1756 a, bl. 795; b, bl. 250; 1767 b, bl. 377, 620; 1759a, bl. 523, 795; Muller, Cat. v. portr. 6 MUILMAN (PETRUS) , schepen te Amsterdam. Hij was het , die , toen in 1787, ten gevolge van het oproer op de beurs aldaar over het oranje-dragen ontstaan , de heeren Hope, s en P y e , voorname kooplieden , haar niet meer bezochten , hen met E. A. v an M u i d en plegtig afhaalde en ter beurze geleidde. Hij hield bij die gelegenheid , onder toevloed van een groote menigte, eene redevoering tot de ter beurze gebragte kooplieden. Zulks had het genoegzaam algemeen dragen van Oranje op de beurs ten gevolge. Zie Very. op Wagenaar, D. XVII. bl. 246, 247. MUILMAN (PETRUS). Zie SCHOUT (PETRUS). MUINCK of MUNCO, (Mr. ALEXANDER DE) , zoon van Alexander de Muinck en Johanna Stalius, werd in 1655 te Middelburg geboren. Hij was heer van Wertsenburg , op verschillende tijden hoogbaljuw en rentmeester-generaal be­westen Schelde , meermalen burgemeester , schepen en raad zij­ner geboortestad , en bewindhebber der 0. I. compagnie. On­der Will em III was hij een der voornaamste regerinasleden doch bedreef zoo vele buitensporigheden , dat hij een brief van absolutie noodig had en zijn gedrag door velen werd veroor­deeld. Uit deze acte van absolutie , met aanwijzing van de nulli­teiten uit de verantwoording van de wettige regering van Mid­delburg , in 1702 uitgegeven , kan het best zijn handel en be­drijf worden opgemaakt. Na het overlijden van den stadhouder uit de regering gezet , bleef hij buiten alle betrekking. Hij beoefende de Nederduitsche poezij en overleed op zijn prachtige buitenplaats he Hof niet zomer , in Mei 1719. Hij was gehuwd met H en r i et te T hib au t. ZijR portret , door Ph i- p v an D ij k geschilderd , is tweemaal door P. v an Guns t in plaat gebragt , met onderschriften van L. Bo e c k en N. van Brakel. Men heeft van hem : Wintervrugt , gewasschen op het hof niet altijd zomer , be­staande in schriftmatige uitoreidingen van verscheidene uitgele­zene versen van de Zendbriev Pauli aan de Philippensen , bedagt en in ripe uitgewrogt. Middelb. 1 7 12. 4°. Het boek Ecclesiastes ofte Precliker , in 't Hebreeuws genaamt Koheleth, in Duytse vaersen overgeset. Amst. 1716. 4°. 26 dr. .Eerzaame bezigheden , waarin des waerelds ydelheid door Maat­geschriften , zinbeeldig word vertoond. Amst. 1716. 4°. 2° dr. Zie Wagenaar, V ad. Hist. D. XVIII. bl. 151 ; Smallegange, Chr. v. Zeel. bl. 665; Scheltema, Staatk. Nederl. ; Register der Magistr. v. Middelb. ; La Rue, Gel. Zeel. le dr. bl. 74, 75 ; Wit sen G e y s b e e k , B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 45 7 ; Republiek der Gel. van .Tan. en Febr. 1713, bl. 76; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. I. bl. 246; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. MUIR (WILLIAM) , was lord provoost van Glasgow , toen hij om de geloofsvervolging zijn vaderland verliet en zich te Rot­terdam verbergde. Hij werd daar in 1643 de eerste ouderling der Schotscbe kerk , en overleed in Dec. 1679. Zie W o dr o w's History , Vol. I. p. 428 ; V eitch's Memoirs p. 48; Steven, History of the Scott. Church. at Rotterdam, p. 368. MUIS (PETRUs), in 1697 een der oudste wondheelers te Rotterdam , schreef ten dienste zijner leerlingen : Oeconomia animalie , of huishouding des ntensch,elijken lichaams , uitgegeven door een liefh,ebber der Genees- en Heelkunde. Amst. 1697. 8°. Hij komt ook voor in de Historie van overzeldzame genezin­gen bij P. Rabas, Boekzaal van Europa , 1697 a bl. 67 vv. Zie Rabus, t. a. p. bl. 176, 177. MUIS (J.) Zie MUYS (J.) MUISIS (Glum LE). Zie MUCIDUS (AEGIDIUS). MUISSART (ANToINE) , uit een aanzienlijk geslacht van Rijssel afkomstig , komt in de Not. der Algem. Staten , 20 Julij 15 7 7 voor met den titel van Licentie et droictz , conseiller Pen­sionaire de la vile de Lille. Hij teekende de Unie van Brussel 157 7. Zie J. C. de Jonge, Unie van Brussel, bl. 121. MUKRON (A.) , een der edelen , die met den hertog v a n A a r s c h o t, in 15 7 7, door de Gentenaars gevangen genomen werden. Deze omstandigheid schijnt hem tot de zijde des Spaanschen konings gebragt te hebben , want wij vonden hem in 1582 , als bevelhebber van Aalst van 's konings wege , toen die stad bij verrassing door de Nederlanders werd ingenomen. Hij teekende in 1577 de Unie van Brussel. Zie de T a s s i s , in Anal. van Hoynck van Papendrecht , T. IV. p. 282; van Meteren, .Ned. Hist. IA. 195; Haereus, p. 337 ; J. C. de Jonge, Unie van Brussel , p. 91. MULART(GERARD), MULERT of MULERTUS (GERARDUS), tot den Marsch, zoon van Zeino en Lutgard van den Marsch, werd in i4 te Utrecht geboren. Hij was zeer rijk en door regtsgeleerdheid en kunde van krijgs- en staatszaken vermaard. In 1516 werd hij lid van het hof van Friesland , en in 1522 hoofd of eerste raad , meester van de requesten en 's keizers secreten raad. In 1527 was hij lid van den Hoogen Raad van Mechelen en teekende , namens dezen , de overdragt van Utrecht aan Karel V. In 1528 , toen Groningen bij de staten van keizer Karel V gevoegd werd, werdhijaanGeorge Schenck van Tauten­burg, die tot stadhouder van dat gewest werd gesteld, toegevoegd en had sedert 1527 en 1528 de voorzitting bij de regtspleging (voorzitter in de hoofdmannen kamer te Groningen). Vroeger - nam hij vele bezendingen voor den keizer en de landvoogdes waar,, o. a. tot het sluiten van het driejarig bestand met C h r i s­tiaan III , koning van Denemarken , en met die van Lnbek 3 Mei 1557. Hij was een uitstek end regtsgeleerde. Sweertius noemt hem "vir exactae doctrinae"; V i g 1 i u s , met wien hij briefwis­seling hield en bij wien hij in hoog aanzien stond : "vb., qui in Rep. summo loco constitutu8 est. Zijn sterfjaar is onbekend, doch men gist in 1540 of 1541. Hij huwde Cornelia Pot h. Viglius droeg hem zijne Commentaria in decem titulos Insti­tutionum juris civilis op (1533). Hij zelf gaf te Parijs , waar hij in zijn jeugd vertoefde , in het licht : Additions in Flores ultimarum voluntatum Bollandini Bo­noniensis. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 282 ; Sweertii, Ath. Belg. p. 282 ; Graevii, Orat. in 4°. Acad. Traj. natulem ; Bur man, Traj. erud. p. 237; Hoynck van Papendrecht, Anal. T. I. p. 113-115 ; T. II. p. 150 ; T. III. p. 20 ; Supplem. de Butkens , T. II. p. 317; Hortensii, Rer. Ultraj. 1. VI; Ponti Heuteri. Rer. Austriae 1. IX. C. VIII. seqq. ; S. v a n L e e u we n, Bat. ill. p. 1481; Suffrid. Petri, Append. ad iledam. p. 2; Scheltema, Staatk. Ned. D. II. bl. 128, ! 29, MULDER , MULLER (CATHARINA) , ook wel Caat Ver­meulen , in de wandeling Kaat Morsel, wijl zij keurvrouw der mosselen was , volgens B i 1 d e r d ij k lleen ruw , gemeen wijf, rnaar bij wie geenerlei erg was ," speelde , benevens C e e t of Cornelia S w e n k , of Ruiye _Kea , hare zuster, te Rotter­dam, een groote rol als hoofd van 't oproerig gepeupel iu 1784 tot 1786. Een van de meest gerucht makende processen van Mr. W. Bilderdijk was dat van deze Catharina Mul­ der, die hij , nevens andere van hare denkwijze tegen de aan­ klacht van oproerigheid wegens Oranjeleuzen en kreten even gelukkig als manmoedig verdedigde. Een menigte pasquillen , gedichten , platen , enz. kwamen , haar betreffende , in den handel , zoo als: Echte en ware Levensgevallen van de befaamde Kaatje P ermeulen, alias Kaat Mossel, en haar medecomplize Keetje Zwenken, alias Zwarte Keet of Bulge Keel ; benevens eenige verdere befaamde oproermakers of oproermaaksters , verrijkt met haar welyelijkend portrait, enz.; .flan Catharina Mulder , an­ ders Kaat Mossel , m. p. (ged.) Leve de Prins. Ora* bo­ ven (m. portr.) Kaat Mossel voor den throon van Beelzebub (Tooneelspel). Utrecht z. j. Echt berigt wegens de Receptie van Kaat Morsel op de mi­litaire parade te s ilage , op Zondag den 13 lunij 1784. Rotterd. 1784. Zie B i 1 d e r d ij k , Gesch. des Vaderl. D. XII. bl. 62; Very. op Wagenaar, D. VIII. bl. 357 , 366 , 368 , 369 ; D. X. bl. 192 , vlg. ; N. Nederl. .Taarb. 1784 , bl. 331 , 357 ; v. d. A a , N. B. A. C. Woordenb. D. I. 131. 144 ; Muller, Cat. van portr. ; Cat. der Bibl. van .Ned. Letterk. D. I. b. bl. . MULDER (JoHANNEs) werd den 15 Mei 1769 te Franeker geboren , waar hij ook vooral in de natuur- en geneeskundige wetenschappen studeerde. Hij prornoveerde in 1790 tot Art. Lib. Mag. et Phil. doctor , na de verdediging eener Diseertatio de calore et modo, quo specijice corporibus inn& Met het voornemen zich in den geheelen omvang der geneeskunde, en meer bepaald in de heel- en verloskunde verder te bekwamen , zette hij zijne studien te Leyden voort. In 1792 vertrok hij, op raad van Georgius Coopmans en Dupuy, naar Engeland, waar hij in grootere hospitalen de verschillende handelwijzen van voortreffelijke mannen in elk yak wenschte gade te slaan. Te Londen vond hij in Orme, Lowder, Lucas en meer anderen uitstekende leerrneesters. In 1793 te Leyden terug­gekeerd , begot' hij te werken aan zijne door J. W. Schl e-g e 1 ook in het Hgd. vertaalde verhandeling, getiteld : Historia litteraria et critica forcipum et vectium obstetriciorum, waarop hem, den 6 Febr. 1794, te Franeker de doctorale waardigheid werd verleend. Den 15 Maart reeds ontving hij zijne be­noeming tot landsoperateur en lector in de anatomie , chirurgie en vroedkunde te Leeuwarden , en trad in Junij d. v. als zoo­danig op met een voorlezing over de beenbreuken. In 1797 werd hem bet hoogleeraararnbt in de ontleed-, heel- en verlos­kunde te Franeker aangeboden dat hij den 16 November van dat jaar aanvaardde met eene redevoering over de redenen , waarom de Nederlander8 in het algemeen zeer weinig tot verbe­tering en uitbreiding van de heel- en verloskunde hebben toeye­bragt. (Leeuw. 1797). Mulder was de eerste , die de koepok­inenting in Friesland bewerkstelligde , en wel aan zijn vriend , den beroemden schilder van d er K o o i. Zijn antwoord op de prijsvraag , over het Whalen der nayeboorte , door het genoot­schap ter bevordering van heelkunde uitgeschreven , werd met den zilveren eereprijs bekroond. Te Groningen , in plaats van van M a a n e n, beroepen , hield hij den 15 Junij 1808 eene oratio de meriti8 Petri Camperi in Anatomiam comparatam (Accedunt annotatione8 biographicae et literariae ague descriptio Musei Camperiani Gron. 1808, 4°. in 't Ned. vert. door G. H. Pz. Wachter Gron. 1809. 8°.) waarmede hij het hoogleeraarambt in de anatomie, chirurgie, obstetrie en physiologie aanvaardde. Zijn kabinet van natuur­en ontleedkundige voorwerpen (Museum Mulderianum) hood hem een rijke stof om zijne lessen over de natuurlijke geschiedenis en ontleedkunde der dieren met voorbeelden op te helderen. Als voorwaarde zijner benoeming had hij gesteld het oprigten van een zelfstandig heel- en verloskundig Nosocomium. Bij zijne lessen over de Zoologie gebruikte hij zijn overzigt over de ower velde dieren (Frank. 1807). Hij overleed den 18 Nov. 1810. Den 7 Dec. 1794 was hij gehuwd met Hyka Sophia Saagmans, die voor hem, gelijk ook zes zijner kinderen , overleed. Andere geschriften van zijn hand vermeldt H o 1 t r o p , Bibl. med. et chic. p. 251. Zie Prog. inaug. ; Muntinghe, Orat. p. 115 seqq. ; Levensberigt van Joh. Mulder, te vinden in het Overzigt van de voornaamste geval­len , welke in het heel- en vroedkundig Academisch ziekenhuis te Gro­ningen , van 1809 tot het einde van het Academiejaar 1810 zijn waar­genomen door .Toh. Mulder , uitgegeven door deszelfs zoon , prof. Cl. Mulder, Amst. 1824; Nieuwenhuis, Woordenb. ; Gedenkb. der Gron. Hooges. bl. 117, 118 ; Konst- en Letterb. 1810, D. II. b1.337; 1811, D. I. W. 83, 106, 388. MULDER (CLAAS) , zoon van den vorige , werd den 6 Oct. 1796 te Leeuwarden geboren. Te Franeker en te Groningen , waar zijn vader het hoogleeraarsambt bekleedde , door verschil­lende leermeesters onderwezen , keerde hij na den dood zijns vaders naar Franeker terug , om door prof. Ekama, in wiens mooning hij werd opgenomen , verder te worden opgeleid. Den 7 Jan. 1811 werd hij als student te Franeker ingeschreven , en volgde , na de ophetfing der hoogeschool, E k a m a naar Leyden. In den aanvang was de geneeskunde zijne hoofdstudie , doch de be­ roemde B r u g m a n s ontvonkte zijne liefde voor de natuurkunde, van welker gelukkige beoefening hij een bewijs gaf, in de beant­woording van de Leydsche prijsvraag : Qua desideratur Bien­ chu8 , sive catalogus earum Plantarum , guae grope urbem Leiden nanuntur,, welke de gouden medaille werd toegewezen. Den 13 Julij 1818 promoveerde hij in de geneeskunde , na het verdedigen zijner Dissert. de functione Hepatic disqui­sitione Zootomica Mims viscera nixa. Vervolgens vestigde hij zich als practiserend geneesheer te Makkum , vanwaar hij in 1821 naar de Joure vertrok , terwijl hij inmiddels tot doctor in de vroedkunde was bevorderd. Den 2 April 1822 tot hoog­leeraar in de botanie, chemie en pharmacie te Franeker be­noemd , aanvaardde hij Bien leerstoel den 1 Oct. d. v. met eene °ratio de meritis Davidis Meese , cum Botanicis , tum alas. Den 18 September bevorens had de senaat der Leydsche hoo­geschool hem honoris causa tot doctor in de wis• en natuur­kunde bevorderd. Tijdens hij te Franeker was geplaatst , gaf Mulder een tal van werken en verhandelingen , zoo afzonder­lijk als in tijdschriften uit , in de vakken van wetenschap , welke hij doceerde. Bij de overdragt van het rectoraat , sprak hij den 7 Junij 1826 , de emolumentis , quae ex rerum creatarum copia et varietate scientiae naturali accesserunt et etiam nunc accedunt. Na den dood van prof St r atingh werd hij hoog­leeraar te Groningen, en hield den 30 Junij 1841 eene oratio de Chemiae usu in illustrandis vitae phaenomenis. Tot aan het academiejaar 1852-1853 onderwees hij uitsluitend de schei­kunde in haren uitgebreiden omvang , doch sedert vervulde hij de plaats van van S w i n d e r e n in de natuurlijke geschiedenis tot in 1866 toen hij emeritus werd. In 1846 werd hij ridder van den Nederlandschen Leeuw. Hij huwde , 1 Janke Blo m-berg , 2 Henderika Wiersma. Hij overleed 4 Mei 1867 op eene rein naar Amsterdam, en werd te Franeker begraven. Zijne afbeelding komt voor in het photogr. album der Gron. akademie, 1864. Behalve zijne rectorale Oratio de nostra naturae cognition eficacius investigationis diligentia , quam inveniendi studio augenda et penficienda (Gron. 1847) en vele wetenschappelijke opstellen in den Konst- en Letterbode , Natuurk. Bijdragen , Tijdschrift van Natuurl. Geschied. , Sch,ei- en Natuurk. Bibliotieek , Va­der/. Letteroef. enz. gaf hij in het lichi : Handleiding tot de scheikunde. Amst. 1824 , 1825. 2 d. Overzicht van de voornaamste gevallen , welke in het ziekenhuis te Groningen in 1809-1810 zijn waargenomen door Joh. Mulder , nit de nagel. papieren uitgeg. Amst. 1824. De vergiftk. tajelen, door W. Stobe, Frank. 1825. Amst. 1830. A. Richard's Nieuwe Beginselen der kruidkunde en planten- natuurleer , met aanteek. Frank. 1830. Ook vervolgde hij sedert 1828 Vosmaers Woordenboek. Zie Gedenkb. der Hooges. v. Gron. bl. 154; Verslag van het verhan­delde in de Algem. vergad. v. h. Prov. Utr. Genoots. van Kunst. en Wetens. gehouden den 25 .Tunij 1867 ; Holtr op, Bibl. med. chir. p. 245-247. De Hoogl. J. W. Er m e r i n s gaf een levensberigt van Mulder in de Jaarboek. v. d. Kon. Academie van Wetenschappen voor 1867. MULDER (JOHANNES of JAN) werd in 1704 te 's Graven­hage geboren , studeerde eerst te Hamburg , onder Richey, Wolf en F a b ricius, in de voorbereidende wetenschappen , te Wittenberg onder W e r n s d o r ff, vervolgens te Helmstad on ­der Mosheim in de godgeleerdheid. Hij aanvaardde in 1732 het predikarnbt bij de Luthersche gemeente te Kampen , in 1740 te Groningen , in 1741 te Leyden , en in 1748 te Am­sterdam. Mulder was een geleerd theologant. Reeds in zijne jeugd toonde hij veel aanleg voor de beoefening der Oostersche talen te bezitten , en indien de dood zijner moe­der het niet had verhinderd , zou hij zich er geheel aan heb­ben toegewijd. Als kunstredenaar werd hij in zijn tijd zeer geroemd. Als zoodanig had hij zich geheel naar zijn leermees­ter M o s h e i m gevormd , van wien hij , gedurende twee jaren , huisgenoot en vertrouwde vriend was geweest. Zijn lijkredenaar V o r st ius noemde zijne leet redenen Pschoone , doordaehte en beblokte (een regt goed woord voor de omslagtige E n geleerde preken van dien tijd) redevoeringen." Hij was geen on ver­schillig toeschouwer van hetgeen in zijn tijd op het gebied der godgeleerde wetenschap omging. Met belangstelling sloeg hij den twist over de algemeene en bijzondere genade , gade , en toen Johan van den Honert het geschrift van Johann Friedrich Hoch stetten: Schediasma philosophico -theolo­gicum contra particularismum bestreden had , nam Mulder de partij op van den Duitsehen godgeleerde. In 1731 gaf hij een Brief uit aan den heer J. van der Honert , waarin bewezen wordt , dal de leerstukAen van de vrifmaglige voorbeschikkiny , noch met de gezonde reden , noch met de ingeschapen deukbeelden van God overeengebragt kunnen worden , waarop de hoogleeraar antwoordde in Aanmerkingen op den brief van den heer Mulder, waarop deze nog een Zedig antwoord liet volgen. Ook buiten ons vaderland was zijn naam met eere bekend. ,De grootste vernuften van onze eeuw ('t zijn de woorden van V or s ti u s) onderhielden met hem eene geleerde briefwisseling over welke gewigtige onderwerpen , kan men beoordeelen , wan­neer ik van velen , slechts den alom vermaarden A bt Jeruzalem , en het sieraad der Gottingsche Hoogeschool , den geleerden Walch noeme. Nog maar weinige jaren geleden , werd hem , uit eerbied voor zijne erkende verdiensten , de eer van medelid der beroem­de Zweedsche societeit Pro Fide et Christianismo opgedrongen." Men heeft van hem : De invloed en de handelwijze der yoddelijke P oorzienigheid in en bij he sterven van veele en veel belovende iionge menschen ; verhandelt, verklaart en verdedigt : over de woorden van David in de CIII Psalm , in het 15 , 16 en 17 vers ; in eeneliikrede ter gedachtenisse van F. Cappelen Graan , in zijn Leven leeraar der Ev. Luth. gem. te Saandam. 1760. Aenspraek aen de Ev. gemeenten , die in deze Vereenigde Ne- derlanden flock op heden bloeien en Godts alleenzaliymakend woort met hart en monde bekennen , geplaatst voor zijne vertaling van Mosheim's leerrede over de eiyenschappen der ware belijders van het Evangelie. 's Hage 1735. Voorrede voor Luthers volkomen kerkpostil. Leid. 1744. Absolutum deereturn tegen de leer der gereformeerden van 't volstrekte raadsOesluit. Amst. 1741. Catechetische vragen. Grondig onderzoek van den oorsprong des Pausdoms enz. 's Hage 1731. 8°. Zie , behalve de Lijkrede van Vorstius; Ypey, Geschiedenis der Christel. kerk in de 18e eeuw , D. VII. bl. 139 ; Domela Nieuwen­h u i s, Gesch. d. Luth. gemeente te Amsterd. bl. 152; Dezelfde met Schultz Jacobi, Bijdragen , D. I. bl. 55; D. V. bl. 40 volg. ; D. VII. bl. 38 very. ; Glasius, Godgel. Ned. ; Kobus en de Rive-court; Arrenberg, Naamr. bl. 366; Boekz. 1732a. bl. 68. MULDER (JoHANNEs), den 29 Januarij 1775 te Veendam geboren , voltooide zijne academische studien te Groningen , werd in 1797 proponent, on in Januarij van het volgend jaar predikant bij de Hervormde gemeente te Rolde , in Drenthe. Van daar vertrok hij in 1806 naar Vlagtwedde , en van hier in 1809 naar Groningen , waar hij den 28 Maart 1832 over­leed. Behalve eene leerrede, ter gelegenheid van het eeuwfeest der hervorming in 1817 en een paar verhandelingen , door hem in 't Groninger departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen uitgesproken , heeft men van hem een twaalftal leerredenen door J. P. A. W i n t g e n s en P. Hofstede, n a zijn overlijden , te Groningen en Delft in het licht gegeven. Hij was lid van het Zeeuwsch Genootschap. Zie Boekzaal voor 1832 , D. II. bl. 134 very. ; Glas iu s , Godgel. Ned.; Kobus en de Rivecourt. MULDER (JoHANNEs), dichter nit den aanvang der 18° eeuw , schreef verzen in de Dichtkundige Cypressenbladen , en gaf afzonderlijk in het licht : Geestelijke yezangen van Christus. Amst. 1707. Geestelijke verkwikkende wren. Enkh. 1700. Zie v. d. A a, N. B. A. C. Woordenb. MULDER (JOANNES), gaf in het licht : Leerredenen op alle de Zondagen ran het Mar. Leiden 1772. 5 d. 8°. Meditatien of Leerredenen over het lzjden van Jesus Christus. Leiden 1775. 8°. MULDER (JAN ANDREAS), werd den 25 Mei 1807 te Utrecht geboren , waar zijn vader de heelkunde uitoefende. Na de Hollandsche en Fransche scholen en het Gymnasium te heb­ ben doorgeloopen , liet hij zich in 1826 als student te Utrecht 71 inschrijven , en bezocht de gehoorzalen der hoogleeraren S u e r-man en Schroeder van der Kolk. In 1829 verkreeg hij den titel van stads heelkundige en in 1830 dien van stads verloskundige , en gaf privaat-onderwijs , zoowel aan de studen­ten der hoogeschool als aan jonge lieden , die zich uitsluiteud voor de uitoefening voor heel- en verloskunde bestemden. Toen de studenten der Utreclitsche hoogeschool zich als dappe­ren schaarden onder de banieren van Oranje , stelde zich ook M ul d e r beschikbaar. Het aanbod werd aangenomen , en hij werd als oflicier van gezondheid der Se kl. bij het hospitaal te Utrecht aangesteld , en weldra tot (dicier van gezondheid der 20 kl. bevorderd. In 1832 verkreeg hij zijn eervol ontslag , en trad in de burgermaatschappij terug , werd in 1834 lid der plaatselijke , en in 1835 der provinciale geneeskundige com­missie. Ook werd hem het lidmaatschap van het Prov. Utr. Genootschap , en van het Genootschap voor Genees- en Heel­kunde te Amsterdam aangeboden. Na den dood van den jeug­digen hoogleeraar Suer in a n werd hij tot lector in de heel-en vroedkunde , en in het volgende jaar (1842) honoris causa tot doctor in de heel- en vroedkunde , en in 1846 tot buiten­gewoon hoogleeraar benoemd. Hij aanvaardde den 4 Junij v. d. j. zijn ambt met eene Oratio de conjungendis variis antis medicae partions , ratione habita studii praxeos et institutionis. Hij overleed den 4 Mei 1847 aan een kwaadaardige typhus. Onder zij n onmiddelijk toezigt verschenen in het Neder­duitsch : E. C. J. von Siebold, Handleiding tot de beoefening der werktuigelzjke verloskunde. Utr. 1835. Dr. W. Kramer, &cad en waarschuwing omtrent doofheid enz. 1843 (welke beide hij van eene voorrede voorzag). Dieffenbach, Leerboek der operatieve heelkunde 1846. De aanteekeningen en waarnemingen van Record , door hem zelven in het Nederduitsch overgebragt , verrijkte hij met eenige nadere opmerkingen. Een zeer nuttig werk volbragt M alder met het uitgeven van Tabulae arteriarum. Traj. ad Rhen. 1838. Zijn belangrijkste arbeid was zijn Specimen inaugurals de Strabismo ejusque curandi ratione , in­primis per myotomiam ocularem, observationibus probatam. Traj. ad Rhen. 1840 , 't welk kort daarnaar door Dr. J. P. T. v an de r L i t h , onder den titel van : Verhandeiing over het scheelzien en deszelfs behandeling , ver­ taald werd uitgegeven. Voorts leverde M u 1 der nog twee uitvoerige opstellen over misvorming in de Organa Uro poietica et genitalia, met afbeel­ - dingen , beide in het Nederlandsch Lancet 1845 en 1846. Zie Levensberigt van den Hoogl. J. A. Mulder , door F. C. Donders , in Mr. Studenten-ahn. 1848; Yerslag van 't Prov. Utrechts GenocAs. 1847. MULDER (CAEcILIA). Zie VINKELES (CAEcJLIA). MULDER ( DAVID), omtrent 1746 te Utrecht geboren , zou kunstonderwijs genoten hebben van den beroemden Franschen beeldhouwer Fa Icon et, en later van zijn stadgenoot W. H. van d er W al 1. Men vindt kunstwerken van dezen beeldhou­wer , in verschillende Roonische kerken , aan orgels , aan de vischmarkt te Woerden enz. Hij teekende goede academie­beelden , en was medebestuurder van het Utrechtsch teekenge­nootschap. Hij overleed in 1826. Zie Immerzeel. MULDER (J.), een graveur,, die in het laatst der 18° en bet begin der 19° eeuw bloeide. Er bestaat van hem o. a. een gravure naar Jan Steen. Zie Kramm. MULDER (JOSEPH) , een Amsterdamsch teekenaar en gra­veur. Men heeft van hem boekplaten , o. a. v66r C o m m e 1 i n s Amsterdam , en de ontleedkundige werken van R u y s c h. Ook heeft men : Trues de Gunterstein , Dediges a Madame de Gunterstein et de Tienhoven , cl Amsterdam, par Nicolas Visscher , J. Mulder ad vivum del. et /evil. Zie Immerzeel en Kramm. MULDER (SAMUEL ISRAEL) , werd den 2 Junij 1792 te Amsterdam geboren. In zijne jeugd teekende hij zich S am uel Israel Salomon, of Samuel Israel Schriaiver, daar de geslachtsnaam Mulder door zijne eerst in 1811 , tijdens de Fransche overheersching , werd aangenomen. Lijn grootvader Salo m o n , van beroep diamantsnijder en juwelier,, was tevens niet onbedreven in de H. S. en de Hebreeuwsche letterkunde. Zijn vader , Isr a e l S a lo in o n, was in de latere jaren zijns !evens boekhouder en correspandentievoerder hij eenige voorname handelsbuizen. Ziine moeder heette M aria Boas. Zijn vader gat' hem eene voortreffelijke opvoediiig, en onderwees hem zelf in de gewijde taal en letterkunde. In zijne jeugd werd hij tot het beroep van diamantslijper bestemd, en hield hij zich , werkelijk van zijn 8° tot zijn 15° levensjaar,, met het aanleeren en uitoefenen van dit vak onledig. Toen het diamantslijperi meer en meer begon te kwijnen , begon hij zich met vrueht op studie en onderwijs toe te leggen. Waren zijne eerste leerlingen die op de banken eener vergeten e school, . hij kon er later hebben , die de hoogste staatsambten bekleed­den zag hij zijne taalkennis op prijs gesteld , eerst als heeedigii translateur (1817), zij steeg , door eigen oefening veelal , tot 71* die van den philoloog , die bij een van der Palm, W ij e r s , Juynboll, een C o h e n, en menig anderen orientalist , bin­nen en buiten 's lands hoog word gesteld. Behalve door eigen studie kwamen twee kringen aan M u 1 d e r , tot zijn hoogere opleiding in zijne geliefkoosde vakken van Oostersche en nieu­were letterkunde, zeer te stade. De eene was een gezelschap van geestverwante jongere en oudere lieden , te Amsterdam opgerigt onder den naam van Togneleth (tot Nut) , met het doel door onderlinge oefening de zucht voor de Hebr. letteren aan te kweeken. Twee bun­dels met bekroonde en andere gedichten zijn door dit gezel­schap uitgegeven , waaronder men uitstekende voortbrengsels van Mailers dichtvermogen in de Hebreeuwsche taal aan­treft , o. a. zijne beroemde romance Beroerja , in vier zangen , de lichtzinnigheid der vrouwen tot onderwerp hebbende , naar een verhaal , voorkomende bij een der oudste metaphrasten van den Talmud en zijne bekroonde , fraaije , dichterlijke bewerking , van Psalm VIII. Deze twee stukken droegen zeer veel bij tot Mulders vermaardheid in het buitenland. Van de ro­mance Beroerja bestaat in ms. eene vertolking der 12 eerste coupletten in Hgd. verzen door Dr. L. Levysohn, opper­rabbijn te Stokholm , schrijver van de zoologie des Talmuds. De andere kring was die van het letteroefenend genootschap tot Nut en Beschaving , in 1807 opgerigt waarin hij vele voor­treffelijke verhandelingen uitsprak. In 1822 gal dit genoot­schap eene prijsverhandeling uit over de Kunst van vertalen. M uld e r behaalde den lauwer met zijn antwoord , dat in het 2e deel der werken van dit genootschap is opgenomen. Een andere verhandeling over de waarde der psalmen verwierf hem geen minderen lof. Sedert lang deed zich de behoefte aan een Hebreeiaosch-Ne­derduitsch Woorden6oek gevoelen. Hij aanvaardde deze taak met zijn boezemvriend M. L e m a n s , en het verscheen , van 1825 ta 1831, in drie stukken, groot formaat in twee kolom­men , voorafgegaan door een Spraakkun8tige Handleiding en een lijst van woorden , wier stamwoorden den eerstbeginnenden niet wel bekend zijn , en gevolgd door een dubbel register der eigen namen. Omstreeks denzelfde tijd begon hij aan een nieuwe nederduitsche overzetting van den Bijbel , en met name van den Pentateuch bepaaldelijk voor de Israeliten. Dit werk ver­scheen dan ook weidra in vijf deelen , sierlijk gedrukt , Hebr. en Nederd. in twee kolommen op eene bladz. met eene verbe­terde uitgave der verklaring van R a s s i. Bij herhaling werden de door Mulder vertaalde Bijbelboeken herdrukt. In 1859 zag daarvan een vierde uitgaaf, eenigzins vermeerderd, het licht. Afzonderlijk verscheen het Ids over de vertalingen der H. S. en bijzonder van den Pentateuchus , door Israelieten van den vroeysten aid tot op dezen dag. Bij de eerste uitgave dezer bijbelverklaring, voegde hij een opstel over de verdiensten van Bassi , die in de 1 le eeuw , in Frank­rijk , te midden van de hevigste verdrukking voor de Bij bel­kennis , uit Juda's boezem een licht deed opgaan , dat hem nog bij uitnemendheid den naam van den Commentator doet dragen. Deze verhandeling werd later in zijne V erspreide lettervruchten opgenornen. Daar M ulder, bij 't klimmen zijner jaren , en de vele hem opgedragene ambtshezigheden , de hand der voltooijing zijner bijbelvertaling , waaraan de profetische boeken nog ontbraken , moest opgeven , kwam hij voor eenige jaren op de gedachte , een prijsvraag nit te schrijven , om eene nieuwe Nederd. verta­ ling te vervaardigen van het boek Jesaia , ten gebruike van Israelieten , met eene voorafgaande beknopte inleiding over dien profeet en den inhond zijner Godspraken. Behalve de reeds gemelde , gaf Mulder nog een talrijke reeks van grootere en kleinere geschriften in het licht : als eene beschrijving, in 't Hebr. en Ned., van een aantal grafzerken met opschriften , op de Ned. Israel. begraafplaats te Muiderberg. Voorts Rudimenta , of Gronden der Hebreeumsche taal , oorspron­ kelijk van M. Lemans, in 1840 door M uld er omgewerkt en vermeerderd. Handleiding voor eerstbeginnenden tot het leeren vertakn der Heiliye Schrift met (bij wijze van aanhang­ sel) een beknopte Beschrijving van 't Heiliye land , een onder­ werp mcer bepaald , hoewel ook nog elementair, door den schrijver behandeld in 1840 (Aardrijkskundige beschrijving van het Heilige land le StUk). De Handleidiny verscheen te Amsterdam in 1861. In 1846 gaf Mulder een Leerboekje voor de Israelitische jeuyd , en elf jaar (1843-1854) besteedde hij aan het bearbeiden een .Bij­bel voor de Israel. jeuyd , op het voetspoor van van der Palm. A s s c h e r noemt het zijn meesterstuk. Het werd door I. I. Peres te Philadelphia in het Engelsch vertaald. In 1855 verscheen zijn lets over de Misna , de Gamara en de Mythologie dies Talmuds , uit de beste bronnen bijeengebragt. In de lsraelitische jaarboeken (1835-1838) gaf hij Lets over den Predikcr, geschiedkundige schetsen over de Joden in de Barba,- ysche Staten , als ook over die in Denemarken iets over den Predikcr , een verhandeling over de Dichterlzjke schoon­heden van het ll le hoofdstuk van Job, verhandeling over Izadc _Reggio , voormalig hoogleeraar in de humaniora aan bet K. K. gymnasium te Gortz en anderen. In de Ned. lsraeliti­sche jaarboeken gaf bij een Levensschets van Salomon Munk , een Bijdrage tot de Levensgeschiedenis van Manaseh ben Israel , den beroemden Amsterdamschen rabbijn, die zich naar Londen tot C r o m well begaf , om van den protector te verkrijgen , dat zijne geloofsgenooten , sedert meer dare zevert eeuwen uit Engeland verbannen , zich weder aldaar zouden mogen neder- zetten , voorts Johannes Renchlin , de verdediyer der Joodsche letterkunde ; over een zeldzame medailk , tot inwendige joodsche aangelegenheden betrekking hebbende , een in 1735 te Am­sterdam vervaardigde medaille , welke noch bij van Loon, noch bij J e r. de Vries bekend is. In de Israel. Alin. voor 1830 gaf hij een populair opstel over Mendelsohn , en in dien van 1838 een levensschets van Josef Salomo del Medico , be­roemd Israelitiseli geneesheer, die te Amsterdam met Hugo de Gr oot en Barl a eus omgang had. In de jaarboekjes van 1859 , door L. B o rstel, met een weldadig doel in het liebt gegeven , gaf hij een belangrijk stuk over den hoogbe­gaafden R. Isaac Graanbown, uit Zweden afkomstig , in 1797 tot hoofd eener afgeseheidene of nieuwe gemeente, te Amster­dam geboren , die , na zijn dood (in 1807) met de k. z. Ned. Israel. gemeente weder werd zamengesmolten. in de Konst- en Letterbode van 1847, vindt men van M u l d e r' s hand eene levensschets van den beroemden geneesheer David Heilbron Cz. in 1762 te 's Hage geboren , en in bijna 85-jari­gen ouderdom te Amsterdam overleden. Toen eene halve eeuw in de staatkundige gelijkstelling der Israeliten in Nederland ventreken was , herdacht M u 1 d e r die, voor zijne geloofsgenooten , gedenkwaardige gebeurtenis in een bondig geschrift Het eerste jubile der Emantici page van de Ned. Israeliten. Op 't gebied van meer algemeen onderwijs kunnen wij ver­melden , zijne Beknopte Handleiding to de kennis der Hooyduitsche Taal­regelen , of verzameling van opstelkn, door Scherber, naar de derde uitgave voor Nederlanders omyewerkt , aanmerkeliik vermeerderd en meerendeels naar He yse' s spraakkunst inyerigt Amst. 1845). Verspreide lettervruchten (Verhand. over de kunst van verta­len ; Proeve eener alyemeene beschouwing over de Psalmen ; De Joden in de Barbarijsche Staten , van hunne eerste nederzetting in die landen to op onzen tijd ; Over de verdiensten van R. Salomo Ben Izak , bij verkorting genaamd Rani, ale verklaar­der der H. S. en Talmudische werken ; Over de dichterlijke schoonheden van het derde hoofdstuk van Job; Vertooy over het verband tusschen de huissek'ke opvoeding , en het onderwijs op de scholen ; V ertoog over het getal z6ven. Leyd. I844. gr. 8°. Kort overzigt van de geschiedenis der Nederlandsche letter-bode , naar aanleidiny van het grootere werk over dit onder­werp van den Hoogleeraar Matthijs Sieyenbeek. H a arl e m 1847. kl. 8°. Bekr. prijsvraag over de kunst van vertalen. Amst. 1825. Chronologisch handboek voor de geschiedenis der Israeliten , van de schepping der wereld tot op onzen tijd ; nit de geloof­waardigste bronnen bearbeid. 2 st. Amst. 1837. Over de verdiensten van R. Salomon Ben Izak , als verklaar- der der Heilige Schrift en Taltnadische werken. Amsterdam 1828. gr. 8°. Voorts : Ge6eden der Nederlandsche Portugeesche Israeliten. Op nieuw in he Nederd. vertaald. Amst. 1837. Vermelding verdienen ook zijne fraaije Ode (in 't Hebr.) aan den heer Loomstein bij gelegenheid van diens huwelijk , en zijne eigenaardige epi­ grammata. Ook getuige nog van zin echt klassieken Hebreeuw­ schen stiji de door hem vervaardigde Cantaten en Gebeden voor de inwijdinq der synagoge te Zaandam in 1824. Verschillende geleerde redacteurs van Hebr. tijdschriften , beijverden zich Mulders medewerking in te roepen , om door de voortbreng­ selen zijner pen , hunne bladen op te luisteren. Zoo vindt men van hem onderscheidene uitmuntende gedichten en andere der­ gelijke stuk ken in den Magyed, den Karmel en andere bladen. Zijne innige zucht tot opheldering nasporing van al wat de Joodsche oudheden , en in het bijzonder die der Israelitische gemeente te Amsterdam betrof,, wekte bij hem den lust op tot het stichten eener herinnering voor alle opperrabijnen dezer gemeente, die, na hunne arnbtsbetrekking bier eenigen tijd te hebben vervuld naar elders vertrokken , en ook elders be-graven werden. Ter bereiking van dit Joel plaatste hij in n°. 50 van het blad Hamaggid eene uitvoerige Hebreeuwsche uitnoodiging tot mededeeling van al hetgeen over dit onder­werp licht kon verspreiden. Dit was het laatste Hebreeuwsche stuk dat van Mulder het licht zag. In 1849 werd hij adjunct-secretaris , en na den dood van A. Tall , secretaris der N. I. hoofdsynagoge te Amsterdam , en vroeger was hij tot docent in het Hebreeuwsch aan het ste­delijk gymnasium te Amsterdam benoemd. In 1823 werd hij lid van verdienste van Togneleth, in 1856 honorair lid van het Onder­wifzersgenootschap , afd. Amsterdam , in 1853 lid der Godsd. .Amsterd. schoolcommissie, in 1826 secretaris van het Nederl. Israelitisch seminarium (collegie Saiidalh Bacharim), en toen dit seminarium later tot een rijksinstelling werd verklaard , werd hem levenslang de betrekking van Regent -secretaris op­gedragen. Een reeks van jaren fungeerde hij als secretaris van de Alq. commissie van examinatoren voor Israel. Godsdienst­onderwijs en het Rabbinaal collegie. Voorts was hij Inspecteur der Ned. Israel. Godsd. Armenscholen in dit rijk. In 1843 benoemde hem de hoogeschool te Giessen tot Phil. mag. et art. lit. clod., en in 1860 de koning tot ridder van de Ned. Lento. In 1822 huwde hij Carolina Harting, dochter van Jacob Hart in g. Hij overleed te Amsterdam den 30 Nov. 1862 in den ouderdom van 76 jaren. Zie Dr. E. B. A s s c h er, Levensschete van Samuel Israel Mulder, voorgedragen in het Letterk. Geneots. Tot Nut en Beschaving 19 Maart 1833; (J. J. Belinfante) in Ned. Spectator 1863; (N. S. Ca1isch) in Amsterd. Courant van 3 t Dec. 1862; Rotterd. Courant van 30 Dec. 1862 ; Jaarboeken voor Israeliten (1835-1838) passim. ; Recensent ook der Recensenten 1826 N°. 5 ; Letterk. magazijn van wetenschap kunst en smaak van 1828 N°. 5 ; Israel. weekblad van 9 .Tunij 1854 ; Franz D e 1 i t s c h , Zur Geschichte der .Tiidischen Poesie , Leipzig 1836 ; Ha­maggid N°. 6, 50. MULDER (G. C.) , bereikte als hoofdonderwijzer der le stadsschool te Nijmegen , meest door eigen studie en vlijt , een zoodanige hoogte , dat hij een eervolle plaats order de taalkundigen bekleedde , zoo als zijne uitgegeven werken ge­tuigen. Van zijn Spraakkunst verscheen de 7e druk. Hij had ook deel aan de bewerking van het Nieum Nederl. Woordenb. en overleed. 28 Nov. 1859. Zie N. Amst. Handels- en Effectenblad , N°. 18. MULDERS (A. T.) werd in 1773 geboren. In 1796 be­gon hij reeds als arm verzorger zijne publieke loopbaan. Op 22 Aug. 1797 werd bij , door de keuze zijner medeburgers, tot kapitein der gewapende burgerwacht benoemd , en door de directie dier burgerwacht in Bataafsch Brabant ingedeeld als komman­dant der 4e fuselier-kompagnie van het le bataillon. Den 28 Junij 1798 werd hij door het intermediair hestuur van het voormalig gewest , Bataafsch Brabant , benoemd tot lid der mu­nicipalen en schepenen der stad 's Hertogenbosch. Bij de reorganisatie van het gemeentebestuur, werd hij , bij decreet van koning L o d e w ij k van 20 Januarij 1808 , op nieuw als lid der regering benoemd ; bij keizerlij k decreet van 15 Mei 1810 in zijne betrekking bevestigd ; bij de omwenteling in 1813 voor­loopig door de commissarissen-generaal als lid van den gemeente­raad gehandhaafd , in 1815 bij kon. besluit van 19 December andermaal als raad der stad benoemd, en , hij besluit van 6 Aug. 1824 , nogmaals in die betrekking bevestigd. Na ruim 36 jaren door de moeijelijkste tijdvakken been , te weten , gedurende de republiek , het koningrijk Holland , bet Fransche keizerrijk , bet herstel van Neerlands onafhankelijkheid , bet koningrijk der Nederlanden , en den Belgischen opstand , als een der werk­zaamste leden der stalls regering, namelijk als majoor-komman­dant der schutterij , bij de eerste orgariisatie in 1815 , als lid en voorzitter der comrnissie van inkwartiering en eazernering, als lid en voorzitter van opperbrandmeesters , alsmede oprigter en medebestuurder der kon. school van nuttige en beeldende kun­sten , enz enz., de belangen der stad en barer ingezetenen belangloos te hebben gediend , werd hij , bij kon. besluit van 27 December 1834, tot wethouder benoemd , welke betrekking hij tot zijn flood bekleedde. Den 19 December 1840 werd hij door den raad benoemd tot lid der provinciale staten van Noord-Brabant, welke betrek- king hij vervulde tot de invoering der nieuwe provinciale wet van 1850. Den 6 December 1847 werd hij door Z. M. koning Willem II benoemd tot ridder der orde van den Nederland­sche leeuw , en sedert 1848 tot in 1862 werd hij telkens tot lid van den gemeenteraad herkozen. Hij overleed te 's Herto­genbosch 11 April 1863. Part. berigt. MULERIUS (NicoLAus), zoon van Pierre des Muliers of Mulier en van Claudia le Vettre, werd den 25 De­cember 1564 te Brugge geboren genoot aldaar het onderwijs van den geleerden Cruquius, vestigde zich vervolgens in 1582 te Leyden , waar hij het onderwijs van Li p si us, V u 1-canius, Snellius en Heurnius genoot. Den 24 Maart 1589 weld hij doctor in de geneeskunde , en vestigde hij zich als stads geneesheer te Harlingen , waar hij 13 jaren de praktijk uitoefende. In 1603 vertrok hij waar Amsterdam. Kort daarop werd hij als medicus provincialis te Groningen beroepen. Vijf jaren later (1608) zag hij zich aan het hoofd van 't gymnasium te Leeuwarden geplaatst. In 1614 werd hij hoogleeraar in de genees- en wiskunde te Groningen en oefende tevens als ge­neesheer de praktijk uit. Na de oprigting der O. I. Compagnie werd hij lid der kamer te Groningen, die hem meermalen tot de vergadering der negentienen afvaardigde. Twecmaal be­kleedde hij het rectoraat (1620-1621 en 1627-1628) en den 20 Julij 1626 werd hem de zorg voor de bibliotheek toe­vertrouwd. Hij overleed den 5 September 1630 in den ouder­dom van 80 jaren zijne echtgenoote , Chris tina Six, den 16 November 1645. Zijn oudste dochter huwde professor M. Win semi Ifs te Franeker ; zijn oudste zoon , P e t r u s , werd zijn ambtgenoot. Hij schreef: Kort onderwijs van '1 gebruyck des Astrolabiums. Harlingen 1615. .Ephemerides van 1609-1626. Tabulae Frisiacae Lunae-solaris , quadruplices. Alcmar 1611. Korte Afelen van sinus , tangentes , secantes etc. Institutionum astronomicarum lib , II , in queis Geographiae principia et pleraque ad artem nauticam facientia. Alcm. 1616. 8°. Calendarium romanum vetus , forma Juliana , cum Isagoge et examine temporum. Alcmar. 1611. 4°. Nicolai Copernici astronomia instaurata. 1617. Hemeisch,e trompet , Ilforgenwecker of to comeet des jaers 1618. Ubbonis Emmii elogium Groening. 1628. 4°. Ook in W i t- t e n , Mernor. philos. Dec. V. p. 31. Judaeorum annus Lunae-solaris et Arco-Arabum annus mere lunaris , recens uterque e suis fontibus deductus et cum anno romano facili methodo connexus. Groning. 1680. Mensonie Altingii , Pa8torie Emdani — Vita , de8cripta per Ubbonem Emmium, nunc pr. ed. , et Litterae. Ace. H. ^lltingii Historia de Ecclesiis Palatinis : nec non A. M. Isinck brevis Md. de Reforntatione in urbe Groninga et Omlandia : Item Ubbortis Entmii Vita per N. Muleriunt, Cura A. M. Isinek. Sump. editoris. 1728. Gron. 4°. Zie Effigies et Vitae p. 65 , 68 ; de Programmata funebr. van hem en zijne wedawe; Muntinghe, Acta Secul 1814, p. 111; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande , bl. 329 ; Hofstede de Groot, Gesch. der Broederen kerk , bl. 140 ; Gedenkb. d. Gron. Ilooges. bl. 11, 12 ; Cat. d. Maats. van Nederl. Letterk. D. II. bl. 161 ; Kobus en de Rivecourt; Benthem, Roll. Kirchen- and Schulenstaat , Th. II. S. 203; Jiicher, Rotermund; Poggendorff, Handworter­buch zur Geschichte der exacten Wissensch. ; Muller, Cat. v. portr. MULERIUS (PETRus), zoon van den vorigen , werd den 11 Maart 1599 te Harlingen geboren , ontving zijne opleiding voor de latijnsche school te Groningen , vervolgens te Leeuwarden , waar Ed o N e u h u s i u s toen rector, en zijn vader gymnasiarcha was. Hij werd vervolgens een der eerste kweekelingen der hoogeschool te Groningen , waar hij zich in de genees- en wiskunde oefende. In 1621 bezocht hij de Leydsche akademie , om zich onder Everhard V orstius op de botanie toe te leggen. In 1622 vertrok hij naar Engeland , en doorkruiste vervolgens bijna gebeel Frankrijk , om er bota­nische kennis op te doen. Na een tijdlang te Montpellier vertoefd te hebben , verkreeg hij in 1624 , onder het rectoraat van Julius Pacius, te Valence , de doctorale waardigheid. Te huis waar de oude M u 1 e r i u s zich reeds jaren onledig had gehouden met het schrijven van kalenders , nam hij in 1626 die taak op zich , en ging er mede voort tot 1636. Na be­dankt te hebben voor de benoeming tot hofarts van den prins van Oranje en voor het rectoraat te Appingadam , nam hij in 1628 het hem opgedragen professoriat in de physica en botanie te Groningen aan. Hij overleed den 14 Februarij 1647. Onder de geleerden , met welken hij een gestadige briefwisseling hield, behoorde de kruidkun­dige Otto Sp e rli n g, hofarts van den koning van Denemarken. Hij huwde in 1626 met Al achtild a, dochter van G el­lius Johannes Beth, schepente Amsterdam, en Cornelia van den Bosch, die hem twee dochters schonk en een zoon , bij zijn overlijden kandidaat tot de H. dienst. Zie Vita Prof. Gron. f. 65 sq. : Programm. funeb. Effigies et vitae p. 112-114 ; Gedenkb. d. Gron. Iloog. M. 8 , 9 , tevens bl. 19-20 ; Brucherus, Gesch. d. Kerkh. te Gron. ; Poggendorff, 1. c.; Muller, Cat. v. portr. MULERIUS (CARoLus), woonde in 1631 te 's Hage en gaf in het licht : Rene korte .ondertviisinye van de Spaansche Tale , .door een liefhebber der Sp. taal in de Nederd. sprake overyeset verbetert en geaugmenteert — Vocabulaer zn Spaansch ende in Duytach. Amst. 1648. kl. 8°. Linguae Italicae compendiosa institutio. L. B. 1631. 8°. opgedr. aan Lodewij k van Nassau van der Lek, heer van Beverweerde enz. Zie Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. II. bl. 293 ; D. III. IA. 509. MULERT was gedeputeerde van Overijssel ter vergadering der Algem. Staten , en lid der groote vergadering van 1651. Hij was president bij gelegeiiheid dat er over 't punt der religie gedelibereerd werd. Zie v an W ij n , op Wagenaar, D. XII. bl. 86 voig. ; Overijsselsche Volksalm. 1836 , bl. 68. MULERT (Zie MULART). MULIER (CLAUDIA) of LE VETTRE , echtgenoot van Ni colaas Muleri us, omhelsde met haar man te Brugge de hervormde leer maar sedert maakte de inquisitie hun verder verblijf aldaar zoo onaangenaam dat zij de wijk naar Meenen moesten nemen. Spoedig wachtte hun bier ook hetzelfde gevaar. Ter naauwernood ontsnapte de vader met drie zijner kinderen in een bosch , de moeder viel met haar zuigeling de vervolgers in handen , ja, zij onderging , een jaar daarna , met groote cooed te Yperen den marteldood. Zie Gedenkb. d. Gron. Hooges. bl. MULIER (Mr. G.) , studeerde te Utrecht , waar hij in 1755 in het licht gal : Dissertatio de mercibus .in commissum cadentibus , vulgo contrabande .goederen. Lie Register der Acad. Dissert. en Orat. bl. 16 ; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. II. bl. 454. MULIER (Mr. D.) , schreef eene Specimen philos. furis de jure homini in animantia bruta competente. Traj. ad Rhen. 1776. 4°. Zie Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. II. bl. 452. MULIERS. Zie MULERIUS (PETER). MU•KE (Jumus), een kunstenaar,, die waarschijnlijk in het midden der XVII eeuw to Amsterdam bloeide. Men vindt van hem op de helft een zeer aardig en geestig geetste en bijgegraveerde voorstelling van een ziekbed , waar een patient gelaten wordt , met veel figuren en een laboratorium op den ach­tergrond. Op den titel van 't vierde deel van Des tope jaer beschrijver , of zoonderlycke Genees- en Heelkonst , door (rover , C. Amst. 1665. 4°. leden Heer J. Zie K ram m. MULLER (CHRISTIAAN). Ofschoon bet niet bewezen is , dat hij een Nederlander was , blijkt het toch dat hij pier te lande de schilderkunst heeft beoefend. Men heeft o. a. van zijn penseel het portret van Joan Goa. Heineccius , Jams. Waesbergh excud. , volgens Kramm, vrij goed geschilderd , en door J. H o u b r a k e n gegraveerd. Zie Kr a m m. MULLER (GERRIT) , een landschapschilder en kunstliefheb­ber te Amsterdam , wiens verzameling , na zijn overlijden , den 3 April 18%7 aldaar is verkocht. Zie Kramm. MULLER (HARMAN JANSZOON) bloeide in het begin der XVI eeuw te Amsterdam , en was een goed houtgraveur. Men vindt o. a. een goede houtsnede van zijn hand in Die Passie ons Heere Jhesu Christi, alsoo Nycodemus ende die vier _Evan­gelisten ons beschrijven. Ghedruckt tot Amsterdam aen die oude Side, in die Warmoesstraet, bij mij Harman Janszoon Muller. Figuersnycler , in den vergulden Passer. kl. 8°. z. j. Zie Kramm. HULLER (HARMAN), omstreeks in het midden der 16e eeuw te Amsterdam geboren, zou een leerling van II. G o 1 t z i u s geweest zijn , en zijne opleiding in de kunst in Italie genoten hebhen. Hij hield zich land; op in Antwerpen , en arbeidde met C o r­nelis Kor,t, de Galles, de Sadelers en anderen , veel voor Jeronimus Kock, naar J. Stradanus, M. de Vos en andere meesters. Nagler vermeldt u0 stuks zijner gravuren , meest alle on­derwerpen uit de gewijde en ongewijde geschiedenis , onder welke een ..eillegorie op de aankomst der aartshertogin Anna van Oostenrijck te Antwerpen 1570, naar C. van den B r o e c k. Zeer fraai is zijn portret van Cornelius Schonaeus , rector te Haarlem. Zie Immerzeel en Kramm. MULLER ( HENDRIK LEONARD) werd den 27 Mei 1805 te Amsterdam geboren , door A. G. v an Sc hoop e en J. W. P i e n e m an in de schilderkunst onderwezen , en schilderde breede en meesterlijke portretten , die een volkomen gelijkenis hebben. Op de Amsterdamsche tentoonstelling van 1840 zond hij Len kluizenaar , die aller gocdkeuring wegdroeg. Kort daarna overleed hij. Zie Immerzeel en Kramm. MULLER (J.) , een schilder , van wien K ram m Een berg­achtig , hoomrijk Landschap , in de manier van van H e u s geordonnaneerd , vermeldt. Zie Kramm. MULLER (JAc.), zoon van Robert Mu 11 e r , kunstschilder te Utrecht , in het midden der 17° eeuw. Hij huwde Eli s a­bet h van Doorn. Zie Kramm. MULLER (JAN) , volgens sommigen omtrent 1570 , te Am­sterdam geboren. Kramm gist dat zijn geboortejaar vroeger moet gesteld worden , en dat hij , gelijk Immerzeel rneent , geen leerling van Hendrik Goltzius was, maar de kunst bij Coornhert heeft geleerd. Hij was een uitstekend graveur , had een stoute hand van werken , sneed het koper met de meeste gemakkelijkheid en was een uitmuntend teekenaar, fdoch niet vrij te spreken van gem anierdheid , even als Bart h. Spranger, waarnaar hij veel werkte. Bartsch geeft een catalogus zijner prenten , 85 stuks. Van zijn graveerwerk worth zijn eigen portret het hoogste gesteld. Hij sneed ook het portret van Maurits, naar Michel van Miere v elt, in 't koper, waarvoor de Staten hem f 100 toeiegden en dat van den Spaanschen ge­zant , Jan Neij en. Kramm bezit van hem de Schepping in zes dagen, met den titel , in rond formaat in P. naar de tee­kening van H. Goltsi us, 1589. Zie Immerzeel en Kramm. MULLER (J. F.), teekenaar uit het laatst der 18° eeuw. K ram m vermeldt van hem : Gezigt van het op strand jagen der Vlaardinger vischhoeken , door drie Euyelsche kapers , bij het dorp Scheveningen , op den 7 Januarij 1781 ; J. F. Muller inv. it delin. ; i1. irokke Wilms. seulp8. Zie Kramm. MULLER (O.) , zilversmid , bloeide te Amsterdam in de 17° eeuw , en muntte uit door zijn voortreffelijk drijfwerk en goed bewerkte gedenkpenningen , o. a. die op den admiraal d e Ruyter, Tromp, Evertsen, van Galen en denkeurvorst van Brandenburg. Zeventien stuks gedenkpenningen van hem , vindt men beschre­ven in Revue de la Numismatique Beige , 2° Ser. T. III. p. 52 tot 62. Zijn eerste werk dagteekent van het jaar 1653 , het laatst van ] 688. Als eene bijzonderheid wordt aangeteekend , dat de opschriften van al de medailjes door Muller gegra­veerd , in platte hollandsche verzen , waarschijnlijli van zijn eigen maaksel, vervat zijn , eene bijzonderheid , die zoo uitsluitend bij geen andere medailjeurs voorkomt. Hij heeft alleen in goud en zilver gewerkt , ten minste men vindt geen exemplaren van zijn werk in koper. Van de gedenkpenningen , door hem aan Tromp en de Ruy ter gewijd , komen enkele gouden exem­plaren voor. Zie Wap, Astrea, 1854, b1.65, 66; Immerzeel en Kramm. MULLER (SALomoN) , graveur , bloeide omtrent 1610. Waar­schijnlijk werd hij in de school van Wierixen opgeleid , wier nette manier van werken hij niet ongelukkig navolgde , schoon zijne teekening niet naauwkeurig is. Hij sneed een stel kleine voontellingen uit de gewijde geschiedenis , waarschijnlijk eigen compositie. Zie Immerzeel. MULLER (ABRAHAM) , med. doct. , lid van het Zeeuwsch genootsehap , schepen en raad te Vlissingen. Men heeft van hem : Theses medicae. L. B. 1764. De Thoracibus hodiernis foeminarum. Beschrijving van den loop eener ziekte eens achtjarigen Were , wien8 beide voeten door de koude ver8torven waren. Rotterdam 1776. 8°. .Afeteorologische waarnemingen te Vlissingen in den fare 1769 , 1769 , 1770 , in 1,P erken v. h. Zeeuwsch Genootschap. Bijzondere en 8chielijke geneezing van een , bij poozen , weder­komende pijnkke kramptrekkinq in de maag8pier , in N. Vaderl. letteroef. 1769 , d. 2 St. II. hl. 565. Zie Holtrop, Bibl. Med. air. p. 252 ; Bibl. Hagana , T. II. p. 613 ; T. V. p. 636 ; Cat. d. Bibl. v. h. Zeeuwsch Genoots. der Wetens. 357 , 375. MULLER (CHRISTIAAN) , letterkundige uit de XVII, eeuw. R o ter m un d roemt zeer zijn Satura obeervationurn philologi­carum maximam partem sacrarum. L. B. 1752. 8°. 74,14 Retermund. MULLER (C.) , een Duitscher van oorsprong , orkestmeester en stichter der voormalige Zondags-concerten te Amsterdam. G r e g o i r zegt van hem : #Il a constamment pris a coeur les progres de l'art musical , et par son talent it s'etart fait un rang honorable parmi les premiers musiciens a Amsterdam." Zie G regoir, Biogr. des art. Music. Neerl. p. 135. MULLER (CAREL FREDERIK) , werd in 1796 te Nijmegen geboren. Hij wijdde zich reeds vroeg aan de muziek , onder de kicking zitner moeder,, eene in der tijd beroemde zangeres en voortreffelijke pianiste. Reeds op zijn 16e jaar gaf hij de meest voldoende concerten als pianist , later was hij muziek­directeur bij het tooneelgezelschap van Leuve , tot bet jaar 1813, toen hij als vrijwilliger,, in den bevrijdingsoorlog in dienst trad. Na den vrede vestigde hij zich in Berlijn , legde zich met vernieuwde krachten -op de muziek toe , en gaf onder­wijs op de piano en in den zang, in welke hij voortreffelijke leerlingen vormden. Nu en dan leverde bij der muziekale we­reld verscheiden compositien , en gedurende vele jaren de muziekale pers eene menigte van zijne werken van glen aard. Deze zijn in alle rijken van Europa met den meesten bijval bekroond. De voormalige koning van Frankrij k , Karel X, beschonk hem met eene groote gouden medaille, eene derge­lij ke als Lod ew ij k XVIII aan van Beethoven schonk. Eene gelijke onderscheiding bewezen hem de koningen van Denemarken , Beijeren en Griekenland. De keizer van Rus­land schonk hem eenen diamanten ring van groote waarde , en de keizer van Brazilie benoemde hem tot ridder der orde van de Roos , en te gelijk tot kapelmeester en hof-componist , welke betrekking hij echter niet aannam , daar hem eene gelijke be-trekking te Berlijn werd aangeboden. In het jaar 1830 gaf M ulle r menigvuldige blij ken van zij ne vaderlandsliefde , door van zijne muziekale werken over te zenden , ten einde die ten voordeele van het vaderland te verkoopen , hetwelk aan­zienlijke sommen opbragt. Aan het collegie Zeemanshoop zond hij den diamanten ring , van den Russischen keizer ontvangen , ten einde de opbrengst te doen strekken ten voordeele van het fonds tot oprigting van een gedenkteeken voor J. C. J. v a n S p e y k , en aan vele steden in ons vaderland , en, in bet bij-zonder aan zijne geboortestad Nijmegen , schonk hij onderschei­den van zijne muziekale werken , als een blijk van gehechtheid aan zijn vaderland en zijne vaderstad. Zie Gregoir, 1. c. MULLER ( DIRK) , plaatste als student in de regten een vier­regelig vers voor J. W. Kumpel, Vaderl. Gedenk8t. Leyd. 1783. Zie Heringa, Naaml. v. Dichters, bl. 66. MULLER (GERRIT), raad van bestuur der koninklijke aka­demie van Beeldende kunsten te Amsterdam , onderscheidde zich als voorstander en beoefenaar der schilderkunst. Hij over­leed te Amsterdam , 25 October 1826, in den ouderdom van 47 aar. Zie Konst -en letterb. 1826 , D. I. bl. 28. MILLER (GEoRGE), werd den 8 Junij 1790 te Mentz ge­boren. Hij bezocht aldaar de Latijnsche scholen en kwam in 1803 op het gymnasium te Aschaffenburg, waarheen zijne ouders zich in dat jaar met der woon vestigden. Van den be­ginne af, dat hij de school bezocht , wedij verde bij hem ruse telooze en onvermoeide vlijt met den gelukkigen aanleg van zijnen levendigen geest , die zijne jaren en ligchaamskrachten te boven ging en hem overal de eerste plaats onder zijne me­deleerlingen verzekerde. Met deze schitterende vorderingen in de klassieke studien hield echter de ontwikkeling van zijn lig­chaam geen gelijken tred. Hij bespeurde dit , en , misschien reeds met een zeker voorgevoel van zijne toekomstige loopbaan , wijdde hij ook daaraan met het gunstigst gevolg de oplettendste zorg. Hierbij kwam hem de evenredigheid en leenigheid van zijn ligchaam , dat , ofschoon niet sterk , echter gezond en voor eene krachtige ontwikkeling vatbaar was , bijzonder te stade. Gymnastische oefeningen werden zijne uitspanning : kleine kunst­werken , die hij met eene zeldzame handigheid in de werktuig­kunde , vs aarvoor hij bijzonderen aanleg had , vervaardigde , hielden zijnen rusteloozen en van zijne kindschheid of alle ledigheid schuwenden geest bezig , en de natuurkundige verza­melingen , die hij met onvermoeiden ijver bijeenbragt , gaven voedsel aan zijne levendige verbeelding. Terwijl hij zich het werktuigelijke van alle belangrijke handwerken eigen maakte , was vooral bouwen zijne liefhebberij. Dikwijls wanneer hij, op zoogenaamde vacantiedagen , zijnen geest door de studie der oude schrijvers verrijkte , bragten zijne handen intusschen on­willekeurig en , als het ware , zonder dat hij het zelf wist , door zijn scheppend vernuft bestuurd , zinrijk gevormde en geheel eigenaardige kunstwerken in miniatuur voort. Terwijl hij met deze werkzaamheid naar ziel en ligcllaam tot de jongelingsjaren naderde, werd de school allengs te eng voor zijnen ver vooruitzienden blik. De bespiegelingen der wijsbegeerte kwamen hem , in hare geheimzinnige inklee­ding en afgetrokkene stelsels , niet vruchtbaar en nuttig genoeg voor , om hem te doen besluiten daaraan het grootste gedeelte van zijnen tijd te besteden. Aan de zuivere bron van een rus­teloos leven vol gevaren en moeijelijkheden , die den sterken nieuwe krachten verleent , terwijl zij den krachteloozen verzwakt , geloofde hij voor verstand en hart meer kracht en tevredenheid te kunnen scheppen. Hij trad daarom , in plaats van naar de hoogeschool te vertrekken , in 1807 als kadet in keizerlijk-Oostenrijksche dienst. Te Weenen aangekomen , werd hij door den toenmaligen intentant-generaal der gezamenlijke keizerlijke legers , den beer von Fassbinder, allervriendelij kst ontvan­gen , en aan de hartelijke voorspraak van dezen bevelheb­ber had hij de bijzondere oplettendheid en zorg te dan­ken , waarmede men in die hoofdstad op zijne verdere vorming acht gaf. Hoogere wis- en werktuigkunde , aard­rijks-, volken- en teekenkunde waren vooral de vakken , waarop hij zich bier bij voorkeur en met het gunstigst gevolg toe­legde , terwijl hij de studie der oude en nieuwe talen ijverig voortzette. Hij genoot daarbij het onmiddelbaar opzigt en de leiding van den verdienstelijken en achtenswaardigen kapitein , vrijheer von Stentz, in wiens huis hij , tot op zijn ontslag uit Oostenrijksche dienst, met liefde ontvangen en als een zoon behandeld werd. De uitstekende bewijzen van bekwaaMheid , welke hij bij zijne examens aan den dag legde, en de stiptste naauwgezetheid in de dienst deden hem , nog geruirne . tijd voor den aanvang van den voor Oostenrijk zoo noodlottigen veld­togt van 1809 , tot otlicier opklimalen. Na den vrede van Weenen , die tegen het einde van (lit jaar gesloten werd , vaar­digde N a p o l e o n een bevel uit , dat alien , die op den linker Rijnoever geboren en in dienst van vreemde mogendheden wa­ren , bij het Fransche leger moesten overgaan.t1 ii I 1 e r meende aan deze magtspreuk te moeten gehoorzamen , misschien des te eerder,, dewijl zijne ouders nog eenig grondeigendorn aan de overzijde van den Rijn bezaten. Het moest hem intusschell hoogst smartelijk vallen een regiment te verlaten , svelks hoofd­officieren hem zoo genegen waren en zich genoopt voelden , om in verscheidene brieven zijn vader dringend aan te sporen om hem tot eene verandering van zijn besluit over te halen. Maar in weerwil van de bij Wagram welverdiende onderschei­ding van een eervol sehriftelijk getuigenis omtrent zijn gedrag in den pas geeindigden veldtogt , in weerwil van de achting en liefde zijner karneraden , die hij in de ruirnste mate bezat, en niettegenstaande hij zich verzekerd kon !louden , dat zijne ver­diensten ook van hooger hand zouden erkeud Ivorden , waren alle pogingen vruchteloos om hem van zijn eenmaal genornen besluit af te brengen. Iiij werd op de eervolste a'ijs uit den Oostenrijkschen dienst ontslagen en ging als eerste luitenant bij het Fransehe leger over , met last om zich naar Spanje te be­geven. Naauwlijks echter bij zijn korps aangekornen , ontving hij tegenbevel om naar Niemen te vertrekken en (lee! te nernera aan den Russischen veldtogt. Hij onderscheidde zich hier in vele gevechten , werd door Napoleon zelf opgernerkt en door hem in persoon tot ridder van het Legioen van Eer benoemd. Van alles ontbloot en net eene zware en no niet genezene wond aan den arm , behalve nog zes andere gevaarlijke kwetsu­ren , die hij in vorig,/e veldtog,ten bekomen had , keerde hij uit Rusland terug en wachtte hij in het ouderlijke huis , waar hij liefderijk verpleegd werd zijne herstelling af. Gedurende zijn kort verblijf te Aschaffenburg werd hij door den edelen en on­vergetelijken groot hertog van Frankfort , Karel van D a 1­b e r g , in wiens dienst zijn vader als hof-controleur stond , op de eervolste wijze ontvangen. Door de hartelijkste zege­wenschen van de zijnen begeleid , spoedde hij zich vervolgens naar Frankrijk , om het kader van zijn regiment, dat inmid­dels derwaarts terug gekeerd was , te bereiken. Kort daarop werd hij tot kapitein bij de genie , en nog v66r de eerste ab­dicatie van Napoleon tot majoor benoemd. Spoedig tot den 72 rang van luitenant-kolonel bevorderd , zag hij , na de zooge­noemde honderd dagen , zijne vertrouwdste vrienden en wapen­broeders aan alle de noodlottige gevolgen van eene zoo gewel­dige ontknooping ten prooi. Het waren dagen van beproeving; , waarin partijhaat hem al de bitterheid liet smaken , welke zijne gehechtheid en trouw aan de door het ongeluk op het wreedst vervolgden hem berokkenden. In deze geheel veranderde en droevige stelling , ging hij , na een kort bezoek bij zijne familie , dat bet laatste was , op aanbeveling van zijnen voormaligen chef, den generaal A n-t h i n g, als kapitein der infanterie in Nederlandsch-Indischen dienst over. Zijn oogmerk daarmede was, om onder dit op­perhoofd , aan wien ondertusschen het opperbevel over het Nederlandsche leger in Oost-Inclie was opgedragen , zich in de kolonien een' ruimeren werkkring te orenen , waarheen hij tegen bet einde van het jaar 1816 afzeilde. Hevige stormen wierpen hem bij Eggraag op de kust van Noorwegen. Den tijd , tot het herstellen van bet schip vereischt , besteedde hij tot het doen van eene reis door dat land , van waar hij zijne bloedverwanten den 4 Maart 1817 nit Christiaansand zijn spoe­dig daarop gevolgd vertrek berigtte. Aanboudende stormen belemmerden op nieuw den voortgang van het schip en nood­zaakten bet om in de maand April het anker op de reede van Lissabon te latel vallen. Den 11 lei van daar afgezeild , ging de vaart zonder bijzondere voorvalien om de Kaap de Goede Hoop voorspoedig tot Java , ‘vaar men to Batavia aan wal ging. Ook bier gevoelde M ii ller zich nog to beperkt in zijn' krijgmans werkkring. Verre reizen door den Indischen archipel geloofde hij dat beter zijne zuclit naar uitgebreide werkzaamheid zouden bevredigen. Ook bedroog bij zich niet in zijne verwachtingen. lie Indische regerinY benoemde hem tot inspecteur der binnenlanden van Borneo , met den last om verscheidene tot dus verre onbekende ianden te onderzoeken en de onderwerping van somwige inlandsche opperhoofden aan het Nederlandsch gezag aan te nemen. Hij volvoerde deze vereerende zending met den gelukkigsten uitslag voor de rege­ring , noodzaakte verscheidene dier inlandsche vorsten om haar gezag , door bet sluiten van verdragen , te erkennen , en plantte de Nederlandsche vlag op vele plaatsen , die nooit te voren door een Europeaan betreden waren. Bijna aan het einde van een moeijelijken en gevaarvollen togt naar de onbekende bin­nenlanden van Borneo verliet hem zijne gelukster. Hij werd in Januarij 1626 on verhoeds door een volkstam der Daijakkers overvallen en verraderlijk door sluipmoord om bet leven ge­bragt. 'Lie Dr. E. Muller, Levensber. van G. Muller Leyden 1843; Franky. OberLost ands Zeitung v. d. 4 .di_ril 1S27; Courier de la Meuse 5 ili ei ;T7(lschrift voor ladle. MULLER (FRANC1SCUS XAVERIUS) en WILLEM ROSMAN, verdienen in Nederlands geschiedrollen eene pints naast de Claassens en van Spey k; want liever dan levend in de handen des vijands te vallen , verkozen zij den heldendood te sterven , en dien dienstbaar te maken aan hunne krijgsbroeders. Na de landing der Engelschen op Java , den 4 Augustus 1811, en twee dagen vci6r de bestorming van het versterkt retranchcment te Meester Cornelis , den 26 Augustus daarop­volgenden , hadden majoor Muller en kapitein II o sm a daarvan de verzekering en belofte gegeven , en zij hielden woord , want nadat hunne redoute n°. 2 voor de overmagt des vijands had moeteri zwichten en de Engelsche kolonel Gibs met een gedeelte van de grenadier-kompagnien van bet 1 5e , 9e en 69. Engelsche regiment zich voor en bin­nen de redoute n°. 2 bevonden staken de twee helden den rooden haan in het kruidmagazijn , waardoor drie kapiteins der Engelschen benevens een aantal manschappen den dood vonden en vele officieren en soldaten zware wonden bekwamen. Majoor Muller en kapitein llosman waren oude officieren van het indische leger. In het jaar 1802 vinden wij den eersten als kapitein van eene kompagnie veldartillerie , en den tweeden , als 2e luitenant bij hetzelfde wapen. Het lijdt geen twijfel , dat , indien de opperbevelhebber Janssens slechts eene magt had gebad eenig,zins in kraclit evenredig aan die der Engelsehen , in plaats van die zoo slecht zamewgestelde , voor negen , tiende gedeelten uit inlanders be­staande armee , in dat geval de heldendood van M u 11 e r en H o s m an tot eene overwinning der onzen , en eene verdrij­ving; der Engelschen zou geleid hebben , doch het echec bij de redoute n°. 2 geleden , scheen als voor een oogenblik hun aan­val geparalyseerd te hebben. Part. beriyt. MULLER (FIuGo), zoon van Jo an Georg e en van C o r­nelia Geertruid In de Beton, werd te Nijmegen 31 Mei 1769 geboren , en overleed te Gorinchem den 10 Januarij 1837. Als kadet bij de artillerie in dienst getreden , nerd hij achtervolgens tot 2e en le luit. benoemd. Na de omwenteling in 1795 nam hij zijn ontslag, doch werd 9 Nov. 1804 met den rang van majoor bij het depart. van oorlog geplaatst. Hij had den veldtogt in Vlaanderen in 1793 mede gemaakt, was tegenwoordig bij de belegering van Nijmegen in 1794 , en als luit.-kolonel was hij in 1809 hij het, leger van Brabant. Hij ging als grootmajoor,, na de inlijving in Franschen dienst, over, en werd 8 Jan. 1814 bevorderd tot kolonel , in welke betrekking hij bij bet leger in Spanje werd ingedeeld. Den 26 Junij 1814 werd hij door koning Willem I tot kolonel 72* directeur der oostelijke artillerie directie benoemd. Kort daarna van de 3e directie en den 21 Julij 1822 tot generaal-majoor bevorderd. Hij was directeur in de le artillerie-directie en van de rijks gieterij van metalen-geschut , toen koning Willem I . hem den 8 Nov. 1830 aanstelde tot opperbevelhebber te Go­rinchem , welke betrekking hij bij zijn overlijden bekleedde. Hij was ridder der militaire willemsorde 3e klasse , en ridder der orde van den ned. leeuw. Part. berigt. MULLER (JoAcHin FREDERIK) , geboi en te Amsterdam 19 Dec. 1791 , werd in 1804 als kadet op de militaire school te Zutphen geplaatst en in 1808 bevorderd tot 2e luitenant. In 1809 maakte hij den veldtogt in Zeeland tegen de Engelschen mede. Ook dien van Rusland in 1812 , in Saksen in 1 •s13 , toen hij 2e kapitein was , en benoemd werd tot ridder van het legioen van eer. Na de omwenteling van 1813 werd hij als le luitenant ingedeeld bij de rijdende artillerie en in 1830 tot majoor bij de veldartillerie bevorderd. Hij was toen te Bergen in Henegouwen en door de Belgen gevangen genomen , en werd eerst in 1831 uit die krijgsgevangenschap ontslagen. Hij werd daarna kommandant der artillerie in de Willemstad , en over­leed te 's Gravenhage 17 Junij 1832. Het vaderland verloor in hem een ijverig dienaar,, en het wapen der artillerie een kundig en verdienstvol offieier. Zie Ned. Spectator, D. I. bl. 16. MULLER (G. E.) , schreef : Drie Philologische verkandelingen tot opheldering van eenige merkwaardige plaatsen der Lijdensgeschiedenis van Jezus Chris­tus. Rott. 1746. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 366. MULLER (G.) , s.chreef : Waarnemingen van een omgekeerden bodem der baarmoeder , weggenomen en gelukkig genezen , in Verhand. d. Holl. Maas. v. Wetens. te _Haarlem. D. IV. 1760. bl. 257. Zie Holtrop, Bibl. Med. et Chir. p. 252. MULLER (H.), schreef : .Hemelsche Liefdenskus of Goddelijke liefdevlamme. Amst. 1736, 1740. Geestilijke verlacikk,ende nuren. Enk h . 1700. 12°. Absolutwn Decretum of tegens de leer der Gereformeerden van '1 volstrekte raadsbesluit. Amst. 174 L. Zie Abcoude, _Naamr. hi. 252 , 3e Aanh. bl. 106; A rrenberg Naanir. hi. 366. MULLER (H.), sc . reef : Adams eerste ontwaking en eerste zalige naakte of Adam huislijk , natuurlijk en yeestlijk beschouwd , door den val van Eva, en na den val met hunne kinderen. Amst. 1784. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 367. MULLER, dichter uit de 17 6 eeuw , bekend door zijne Geestelijke gezanyen Christi. Amst. 1607. 8°. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 145. MULLER VAN HOORNBACH (JOHANNES PIETER), dich­ter , leefde in de XVII° eeuw. Men viudt poezij van hem voor C. Wagtendorps Rijmkronijlc. Zie v. d. A a, N. E. A. C. Woordenb. MULLER (J.), gat' in het licht: Verhandeling over de verstoppingen des onderbuiks , en de wijze om dezelve to yenezen. (Getrokken uit het werk van den Iloog­ leeraar Ktimpf) ten nutte van lijders. Ult het llooyd. met eene voorrede , en eenige oplielderende aanmerkinyen ointrent de leere van Kampf door E. J. Thomassen a Thuessink. 's Hage 1790. 8°. Over het afhalen der nageboorten in Prijsverh. v. h. Genoots. ter bevord. der Ileelk. te itnsterd. D. VI. bl. 96. Zie Holtrop, Bibl. med. et chir. p. 252. MULLER (J. F.), schreef: Verhandeling over de oorzaalcen en behoedmiddelen , ter voor­koming van de tegenwoordig meerdere sterile van het volk op onze O. I. scheepen, in Werken van het Bat. Genoots. van Proefonderv, wijsbey. 1777. D. II 1. bl. 87. Zie Holtrop, 1. c. MULLER (J. F.) , burger te Amsterdam , wiens verhandeling op de vraag : Zoude men zich, ter verbeetering der bouw- en weilanden in onze p•ovincien, van de bout- en turfasch met nut kunnen bedienen? voor welk soort van gronden, en op zvelke wijze zoude men dezelve tot het meeste voordeel kunnen gebrui­ken? door de Maatschappij ter bevordering van den landbouw met goud bekroond. Bij doze gelegenheid ontving A. Vos, predikant te Briels Nieuwland , de zilveren medaille. Zij ko­men voor in Verhandel. slier Maatsch. Amst. 1778. 8°. 1 stuk. MULLER (JOHAN GEORGE), zoon van C h ristophor us An to nius M ul 1 er 1), werd in 1754 predikant der Luthersche 1 ) 'Loon van Andreas Muller, predikant te Esens in O. Fries-land, en van Anna Hedevrich A 1 te na, werd 20 Jan. 1698 te gemeente te Leeuwarden. Nog Been drie jaren was bii daar werkzaam geweest , toen hij te Curacao werd beroepen. Twee maal woes hij (lit beroep van de hand , maar voor de derde maal beroepen. vertrok hij in Julij 1757 naar de kolonie waar hij de eerste predikant van de nieuwe Luthersche gemeente was. Zijne Intree•rede te Curacao over Ps. CXXII vs. 6-9 verscheen te Leeuw. 1759 en zijne rede bij de inwijding der nieuwe kerk. Amst. 1764. Zie J. Hering, Beschrijv. van het eiland Curacao , bl. 44 ; Bijdr. van Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, D. V. b1. 220; Glasius, Godgel. .Nederl. MULLER (JOHAN WILLEM STATIUS) , werd in 1767 te Maastricht geboren , en , na aldaar zijn eerste wetenschappelijke opleiding genoten , en twee jaren aan de lloogeschool te Helm­stad gestudeerd to hebben , in 1792, door het Amsterdamsche consistorie tot proponent bij de Evangelisch-Lutherschen Han­genomen. In October 1793 word Ilij predikant to Gouda, in Maart 1794 te Alkmaar, sloeg aldaar het op hem uitgebragt beroep naar Arnhem af, doch nam in 1795 dat naar Haarlem aan. Veertien jaren bleef hij bier, bedankte in ( ­ lien tusschentijd voor Utrecht , vertrok in 1809 naar Amsterdam , waar hij tot 1835 arbeidde , toen een gezigtsverzwakking hem het emeritaat deed verkrijgen. Hij vestigde zich toen te Wageningen , waar bij , na een hevige ziekte, den 12 December 1836 overleed. Hij huwde 1 met Anna Dorothea Rueb, 2 net Johanna Elisabeth Poo tin a n. Hij was een man van fijnen smaak , helder oordeel en buitengewone werkzaamheid , die als prediker en door zijne schriften erg onderwijs groot nut in zijn kerkge­nootschap stichtte. Esens geboren. Hij verloor vroeg zijn vader , doch Dr. Br on (I el, Dr. Call en berg en Rector Muller namen hem als zoon aan en zorgden voor zijne opvoeding. Hij zette zijne studien te Gotha, op het Illustre gymnasium , onder den rector V occe rodt en professor Reichardt voort. In den ouderdom van 19 jal'en vertrok bij naar Halle, waar hij het onderwijs van professor Michael in de oude talen genoot. Niet lang daarna werd hij praeceptor in 't weeshuis te Glaeucha , en zette onder Franke, Lange, Dr. A n-t o n en Fr eilinghause n, zijne studien voort , keerde in 1722 naar zijn vaderland terug en ontving van Georg Albrecht, in 1723 , de collatie van Dunum , een dorp bij Esens. Den 5 Mei 1726 werd hij bij de Luthersche gemeente te Leeuwarden beroepen , waar hij den 13 Mei 1749 overleed. Zijn zoon P. L. St atius Mulle r, hield zijne Lificrede over II Timoth. IV : 7, 8 , die in 1749 te Leeu­warden in 4° is uitge4even. Achter dezen leest men een Hoogd. St ,!?"-qe:-.aag door den overiedene vervaardigd , voqraan een gedicht vcai J. D rn a. Als kerkeiijk Ieeraar onderscheidde hij zicli door netheid , eenvoudigheid en populariteit blijkens zijn Leerrede over de onsterfelijkheid der dieren. Haul. 1796. De krachtdadiye ondersteuitiny van openbare liefde-yestichten en armen-inriatinyen in het algemeen en van de illaatschappzj van weldadigheid, onlanys in ons vaderland opyeriyt, in he bijzonder , als van de beste soort van weldadiyheid aanyetoond in eene Leerrede over Joh, VI vs. 1-15. A mst. 1819. _Ken woord aan mijne yeznee?zte, op Zonday den 2,1 September 1834 , zijnde een day der Goctsvieriny mijner vijr-en•twintiy jariye ambtsbedieniny bij dezelce. Arnst. 1864. Leerredenen, twee tientallen. Arnst. ; 9 5 en 1836. Van zijne belangstelling in het ,t:tocIsdienstig onderwijs getuigen : Eerste onderwijs in de yodsdienst. _Een leer- en leesboekje voor kInderen. 2 st. Ilaarl. l 804. Bijbelsche yeschiedenis. finarl. 1805. Uitvoeriy onclerwijs in de Chr. yodsd. aarl. 1807. Beknopt onderwijs in de GILT. Godsdienst, ?;oorafyeyaan door een kort beyrip der Bijbelsclie Geschiedenis. Haa.r1. 1808 , her­drukt met een Korte scheis der kerkelijke yeschiedenis 1826, op nieuw uitgegeven 1834. Onderzcijs in de Christ. Godsdie;16.1, V907' de jellyd. Amst. 1812. Tot bevordering van Christeli; ken zin gat hij in het licht : Due verhandelinyen over den zelfnoord. 1794. Banc/both voor alle leeflijden, een pienwejaarsyeschenk voor alle vuienden van waarheid deugd , oorspronkeltjk nit het In-diaansch. .-‘rnst. 1818. Brieven van eel , menschenvriend aan li;jdenden en onyelukkiyen (zonder zijn naam). Amst. 1832. 2 d. S°. Het levee en karakter van den 6eroeinden Enyelschen Godye­lee•den D. G. P. Doddridge , na zijn rood uitgegeven door den hoogleeraar J. Nieuwenhu i s , Nijm. 1837 , en de twee wet.-ken , die insgelijks na zijnen flood door zij nen zoon bearbeid , het licht zagen : Steminen ?tit het gra( van een Christe;z. Dordr. 1839. 2 d. Stenzmen van gene zijde des yrafs. Dordr. 1S-13. In 1799 bekroonde de Maatsehappij tot Nut van 't Alge­naeen zijn antwoord op de vraag , of, en hoedaniy men de kin­deren behoort to leeren bidden en danken. Tien jaren later viel hem , met N. G. van Kampen de­zelfde eer ten deele bij Teylers Genootschap voor zijne verhan­deling Over de verbreidiny der Evanyelieleer. Haarl. 1809. 8°. (in D. XXIII der Verhand. van Teylers Genoolschap.) In 1696 werd hij met Heringa, van der Palm en K o p s benoemd tot beoordeelaar van de antwoorden , ingekomen op de door cen gezelschap godsdienstvrionden to Lt;yden uitge­sch rcren vraag : Welke de oorzaken waren van den verjlaauwden en vervallen ijver voor de opeulare Codsdienstoefeningen in ons vaderland en welke de middelen 0 ill dezen ceder op to wekken en aan to vuren? Op verzoek van de Nederlandsche Bijbelcompagnie nam hij de zorg op zich voor de Verbeterde nitgave van het N. Testa­ment, in klein fornzaal (1830). Ook was hij lid der Corn missie voor den herdruk van den Nederduitschen Lutherschen Bijbel , 1823, en van die tot de zamenstelling van bet Algemeen ye­zangboek voor de Ey. Luthersche kerk in de Nederlanden , 1826. Van 1833 was hij , gedurende Brie jaren , lid der Luthersche synode , en werd hem door deze opgedragen bet vervaardigen van nieuwe inleidingen tot de Bijbelboeken , van nieuwe inhouds­opgaven der hootdstukken en verbeterde aanwijzing van gelijk­luidende plaatsen. Hij plaatste onderscheidene bijdragen en versehillende maandwerken , en was lid der Holl. Maatschappij te Haarlem en van bet Zeeuwsch Genootschap. Zie Boekzaal voor 1837, D. I. bl. 402 very.; Bijdragen van S c h ultz Jacobi en Dornela Nieuwenhuis, D. I. bl. 135; 1). V. bl. 163 very. , D. VII. bl. 159 very.; D o m e l a Nieuwenhuis, Geschied. d. Luth. ge'neente te dmsterdam , bl. 131; G 1 a s i u s , Godq. Nederl. ; Kobus en de Rivecourt; van Kampen, Bekn Gesch. d Lett. en Wetens. D. III. bl. 220 ; C. S e p p , Proeve eener Pragm. Gesch. dr Theol. in Nederl. bl. 49 vlg bl. 123; Muller, Cat. v. portr. MULLER (L. R.), schreef: Dissect. Med. de tebre intermittence. Gron. 1809._ Zie Holtrop, Bibl. Med. et Chir. p. 252. MULLER (L. S.) gaf een Advys over de verhandeling van 1. Taylor over bet leerslufc der verzoening. Leetv... 1754. Zie Arrenberg, Naarnr. bl. 366. MULLER. (MARTINus). Abcoude verrneldt zijn boekje Van de voorhereydinge ten doode. 12°. Zie Naaml. 3e Aanh. bl. 106. MULLER (M.). Men heeft van hem : Proeve van Wijnroeikunde. Gron. 1780. Zie Arrenberg, t. a. p. MULLER (M. J. E.). Van hem vindt men een K.ort verslag aangaande de Cholera morbus op Java , met alb. in Verhand. v. h. Batay. Genoots. 1832. D. XIII. bl. 1. Zie Holtrop, 1. c. p. 252. - 11IULLERIUS of MULERIUS (NicoLAus), als proponent in dienst gekornen te Zuidzijpe in 1658, to Harderwijk in Augus­tus 1671, overieden in Jw.uarij 1692. Hij schreef: Vaticinia Pathmi elucidata , sive Revelationum Prophetica runt Divinae Apocalypseos S. Johannis Explicatio plana ac facilis. Harderov. 1687. 4°. Zie H. de Jon gh, Naamr. d. pred. v. Geldcrl. bl. 373. N1ULLERIUS of MULERIUS (NicoLAus), geboren te Brugge. Men heeft van hem : Het Testament enz. Noch is /tier bikeroeyd de copye van een Brief , yeschr. van syn Hoogheyt , aen Graef Berman van den Berg enz. (in d. Apr. 160 7 ). Noch een warachtiy ende ghenoechlick discours van D. D. .Nicolaus Mulleriunt enz. A°. 1508. MULLER (PmLIPPus LUDOVICUS STATIUS) zoon van Ch r i s-t o p h. Anton , werd in 1745 als proponent bij de Luthersche gemeente te Amersfoord beroepen. Van pier vertrok hij in 1750 naar Leeuwarden , waar hij gedurende zijn vijfjarigen dienst met vele onaangenaarnheden had te worstelen. Muller, een man van wijsgeerige den kbeelden , stond in godsdienstige denk­wijze en begrippen verre boven zijn tijd , (loch was tevens van een scherp en driftig karakter, dat zich niet naar de vat­baarheid van het grootste gedeelte zijner gemeente mist te schikken. Geen wonder fiat hij weldra van onregtzinnig­heid verdacEt , en door zekeren keurslijfmaker , Frederik Lentz, lid van den kerkeraad , den 5 April 1750 , beschul­digd werd , hoofdzakelijk in de leer van B. Bekker, over den duivel , in te stern . en. Muller verdedigde zich echter , en de kerkeraad nam genoegen in zijne verklaring. Lentz begaf zich nu met zijne klagten tot het Amsterdarnsche consistorie , dat den verlichten man wel niet volkornen vrij sprak , doch een vergelijk tusschen hem en zijn beschulcager bewerkte. Deze was echter niet te vreden , en verlevendigde in het volgend jaar met Johan nes Karssen, wieldraaijer van beroep, mede lid van den kerkeraad , de zaak met nieuwe hevigheid. Het inee­rendeel van den kerkeraad , verontwaardigd over deze nieuwe beschuldiging , riep de tusschenkomst van het Amsterdamsche consistorie in. Dit sprak den predikant wel vrij van ketterij , maar tocli z66, dat het bleek , dat het hem inderdaad daarvan verdacht. Die kerkelijke handeling bragt dan ook de gemoe­deren te Leeuwarden niet tot bedaren. In 1753 werd er een klassikale commissie, uit tien predikanten en ouderlingen be­staande, gezonden om Muller te hooren en te oordeelen. Zij verklaarden hem schuldig aan ketterij , ofschoon zij aannam dat zijne scluuld niet uit boosheid , maar uit onkunde ontstond. Zijne heterodoxie betrof voornamelijk de leer van Adams val , de erfzonde, 's menschen oneindig bestaan , de magt en onmagt der menschen , den vrijen wil , de regtvaardiging , het wezen des geloofs , de wedergeboorte .en de zaligheid der heidcncn. Hij en de handhavende kerkeraad verdienden wel van hun ambt ontslagen te worden , doch uit toegeeflijkheid werden zij opgeroepen zich binnen zes woken voor het Amsterdam­sche consistorie en afgevaardigden van Deventer te komen zui­veren. Deze echter achtten zich ongehouden aan deze oproeping te voldoen , en noodigdeu van hunne zijde de klassikale afgevaar­digden naar Leeuwarden om hunne beschuldigingen te bewijzen. Deze stelden alles in bet werk om aan de zaak een andere gedaante te geven , doch Muller en den kerkeraad ongehoord veroordeeld hebbende, waren zij onbevoegde regters geworden , en Been hooger kerkeljke regter kon beslissen , zonder dat de kerkeraad van Leeuwarden zulks verlangde. Ondertusschen na­men de rnoeijelijkbeden in de gemeente te Leetv arden toe , totdat er eindelijk den 3 Jan. 1751 in de Luthersche kerk alduar , in het openba,ar,, een twistgesprek tusschen 1\1 u 1 le r en zijde aanklagers Lentz en Karssen, door Joha n-n es Datz, een passementwerker, en H e n d r i k ij e r, een rijtuigverhuurder , ondersteund , wurd gehouden , waarin de laatsten een beslissende neerlaag kregen. Het twistvuur, niet gedoofd , zoo ligtelijk weer in laaije vlam zijn uitgebarsten , indien I uller niet in 1750 tot hoogleeraar te Erlangen was beroepen. Hij aanvaardde zijn ambt met eene Dissertatio Laugnrali,$) de jetsta probatilitatis valore(Erl. 1757), werd lid der keizerlijke akademie van natuuronderzoekers te Weenen , en van het koninklijk genootscllap te Berlijn en overleed in 1776. Ilij gaf,, behalve eerie kosthare overzetting van G. W. Knorr, Deliciae caturae of uitgelezen ka4inet van natnnrlijke zeldzaamheden welke de drie rijken der =blur aanbieden. Dordr. 1771. 2 d. fol. De Zedenineester der kerkelijken. Arnst. 73f) (z. n.) _Lijkreden over het smartelij47 arsterven van .... C. A. .2 -11zil­ler. Leeuw. 1749. 4°. Tranen eenes yolks over het rerlies van een eminent viper. hoofd. Leeuw. 1751. Kort ontzverp der zedelijke oogmerken Gods bij de schepping en regeering der weereld. A St • I 762. 8e. Veel hoolden veel zinnen , of zczjegerig onderzoek, over het ver­sail der gemoederen. Amst. 1765. 2 d. 8°. 17',40 (4e dr.) Het belang der Souvereinen en des yolks in het vieren van den dank-, vast- en bedendag. Leeuw. herdr. Amst. 1768. 4°. Renzarne nachtgedagten over de zcereld. Arnst. 1769 (2 e dr.) 1770 3 d. 8°. Bedenkingen betrefende den dierlijken oorsprong der koraal­geuzassen , ?mar adder gevoeyd is een Akademische redevoerizzg over den oorsprong era aanzcas der Natnurlijke kislorie nit het Latijn. Pordr. 1775. 8°. ditbreidiny over de vier eersle Hao/dstukken van Salomons. Spreuken. Amst. 1785. Zie Ypey, Gesch. d. Chr. kerk in de XVIIIe eeuw , D. IV. bl. 383; Missive der Luth. kerkenr. v. Leeuw. aan de kerkenr. der Luth. Gem. in 1Vederl. ; Tweede Missive enz. Grondige en bondige Nederl. der zoog. classik. Decisie ; Hist. en onpart. verh. van de verschillen , in de Luth. Gent. te Leeuw. ; De Theologie van Ds. P. L. S. .Muller en die van 1. Meijer ; de Wereld tot een onpart. oordeel geroepen over de brieven , enz. gevallen bij het E. Consist. d. Luth. Gem. te dmsterd. ; Onmidd. very. op Wagenaar,, D. XXIII. bl. 525 ; Ned. Jaarb. 1753, 1754; Schultz Jacobi en D. Nieuwenhuis, Bijdr. D.I.b1.105, D. V. bi. 220, D. VII. bl. 108, very. ; Glas i u s , Godgel. Nederl. ; Kobus en de Rivecourt; 0, Sepp, J. Stinstra en zijn tijd, D. II. bl. 239, 240; Arrenberg, Naamr. bl. 366; Muller, Cat. v. portretten. MULLE] (SToFFEL) , die zich omstreeks 1828-18S0 aan het hoofd eener secte plaatste , die zich naar hem M ul I e­rian en of S t offel i an en noemden. Zij bewoonden een soort van ark te Zwijndrecht , hadden gerneenschap van goe­deren en in hunne gevoelens veel van de oude herdoopers. Lie Kist en R o y a a r d s , drch. v. Kerkel. Gesch. D. IX. bi . 112. MULOCK (G.) , sch reef : Geestelijke en irereldlijice Meditatien over saaken oillangs voorgevallen , met overiceilingen der fataliteyten, refecterende op den persoon van Sijn Kan. Hoag& enz. Leiden 1689. Opgedragen aan N i c. Witse n. Zie Muller, Cat. v. Panzji. D. III. 41. 238. MUMME (GER,ARD) , leefde in de XI Ve eeuw , was vicaris te Zwolle , en schonk het klooster van Vrindesheim 200 Rh. guldens , met een handschrift van Thomas over de Evangelien. Zie D e 1 pr a t , Verh. v. d. Eroeders. v. G. Groete (2e uitg. bl. 217.) MUMMEN (BERNHARD) , een der voornaarnste herdoorers ten tijde van het oproer te Munster. Zie Nay. 1864, bl. 201. MUNCH E (G. W.) , schreef : Verhandeling over het sterker bevorderen van den groei der planten door den regen dan door het begieten , in Natuurk. ver­hand. van de Holt. Maats. v. Ifietens. 1817. bl. 1. Zie Holtrop, Bibl. Med. et Chir. p. 259. MUNCKERUS (PHILIPPus) , beroemd taalkundige , rector to Deventer, Haarlem en Arnhem. Hij gaf in het licht : Hermes Grammaticus ; s. supplementa in Grammaticam Latho­como-canucianain cet. .fl cc, Proinulsis Grammaticae rhilosophicae , conscriptae a Pascasio Grosippo(C. Scioppio) et Introd. in 9174111114, yraec.) Daventr. 1652. 4°. Pandaesia Grammatica, cet. Acc. eiusdem Introd. in Gramnz. Gruec. ut et Doctrina Scioppiana de Ellipsi. Arnhem 1662. 4°. De intercalation variarum yentium et praesertim Romanorum. Libr. IV. L. B. 1686. 8°. flij hield briefwisseling met Nieolaas Hein siu s. Zie Saxe, Onom. T. IV. p.• 563; Bibl. Vet. et Nov. voc. ; Burmanni, Syll. Epist. T. II. p. 657, seqq.; Schotel, Kerk. .Dordr. D. II. bl. 142; Cat. d. Maatsch. v. Ned. Letterk. D. II. bl. 263. MUNCKERUS (THomAs) , zoon van Johannes Jacobus Muncker us, in 1640 predikant to Makkinga, over!. I Sept. 1652 , broeder van den vorigen , een leerling van Chris t. Sc h o t a n u s , was prorector te Gouda en rector te Delft, en , volgens Saxe ',cathedra Academics dignissimus." Hij wissel­de , gelijk zijn broeder , geleerde brieven met N. H e i n s i u s en N i c. B 1 an car d u s , en overfeed in 1680 in den ouderdorn van omstreeks 41 jaren. Hij gaf in het licht : Antonini Liberalis Metamorphoses cum vers. Gail. Xyland•i. Amst. 1677. 8°. iva ziju dood verscheen : illythouraphi Latini &obits codd. edit i. Atnst. 1681. S'. waarvoor zijn zwaar gepruikte afbeelding. Zie J. Alberti, in Praef. ad Hesych. p. 38; P. Burmannus, Praef. (Id Anthol. Lat. p. XLII ; Saxe, 0720M. T. V.p. 243 ; Bail-let, .Tugent. de.; S'cavans , T. IL p. 276, No. 590; P. Burmanni, Syll. Epp. T. II. p. 657, T. V. p. 348; Schotel, Kerk. Dordr. D. I I. bl. 143; En gelsma, d. Pred. wider de cl. v. Zeven­wouden, bl. 307, 243. MUNCKE1tUS (SAmv EL) , z,..on van T h o in a s , werd , na aan de schulen te Utrecht en te Gouda onderwezen te hebben in 1691 , in plants van Caspar H o m be rgius, rector te Leeuwarden , en in 1697 te Dordrecht , welke laatste betrekking hij in November van dat jaar aanvaardde met een Oratio in­ anyuralis de literarum cum in pace lain in hello necessitate , cello wel gekozene stof , want men was toen in oorlog met Frankrijk , maar onderhandelde te Rijswijk. Zij is , gelijk het bij die gelegenheid door Al i c h a e l de Man, toen conrector te Vlissingen , vervaardigd Carmen bij J. van B r a a m te Dordrecht in het lick gegeven. Munekerus werd in dien tijd voor een uitnemend latijnsch en nederduitsch dichter ge­bouden , Arntzenius, professor en gymnasiarch te Zutphen noemt hem een uitstekend man , en Janus Bruck husius tong: llAonidurn Munckere et Phoebi cura Latini." Latere letterkundigen gaven een minder gunstig oordeel over zijne poezij , en die de moeite neemt zijn Artie poeticae pericu­turn , trigesimum ante annum aetatis suae facturn in libro Ele­giarum, Silvarum et Epiyrammatum , en Rijmproeve in allerlei­hande 810 en stole , beide in 1688 to Gouda uitgegeven , te doorbladeren zal hem waarlij k niet nevens de F r a n c i u s s e n, Broeckhusiussen, Antonidessen en Hoogstratens stellen. Het jubeljaar 1700 gaf den latijnschen en nede .duit­schen zangers , ruime stof tot dichten. Hunne Carmina secularia en .Eeutogetifden vormen een bun­del. Ook Munckerus kon niet zwijgen. Den 21 Jan. 1700 schonk hij burgemeesteren , wethouders en euratoren eene my­thologische allegorische plaat, waarop de Dordsche Maagd met het Pallasbeeldje op de hand , eene vrij duistere verklaring er van , en een Carmen seculare Coronis met den titel: Festivitas XVII a Salute parta etc. Cal. Jan. repraesentata a Samuele Munckero Gymnasiarcha. Hierbij behoorde : Onder­houd tusschen Philomusus en Philopraymon over Prent en Ge­dicht van den geleerden en beroemden Neer S. M, op 't juheljaar 1700 , na de Geboorte onzes Heilands , ale ook omtrent de stiytinyen van d' Aloude Balaviesche Moederstad Dordrecht, opyestelt door Dirk Heringa. Men heeft ook van hem: Vreedezany aan de Ed. Groot Achtb. Reeren van Dordrecht eerbiedigd toeyeeigend door Sam. Munckerus , op den vierdag zijnde den 6 van Slachtmaand des jaars 1697; te .Dordrecht anno 1698. Hij overleed den 1 Oct. 1700. Zie J. A r n t z e n i i , Orat. de natalit. et increm. Gymnas. Leovard. , p. 40; Hoeufft, Pam. Lat. Belg p. 196; peerlkamp, de Poetis Lat. Neerl. p. 441; J. C. G. Boot, Historia Gymnasii Leovard. , p. 28, 29, 71; Bronekhusii, Carnz. p. 123; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl, 143 ; Dez. Illustre school te Dordt. bl. 95 , 96, 97; Tydeman , op Bild. Geseh. v. h. V aderl. D. XIII. St. I. bl. 207, 208 ; Cat. d. Maats. v. Ned. Leiterk. D. I. bl. 245 ; D. II. bl. 269; J. Engelsm a , Volglijst der Predik. onder de cl. van Zevenwoude , bl. 207, 208. MUNCKERUS (GEORGE), noon van Johannes Jacobus Muncker us, predikant te Makkinga, broeder van Jo­hannes Jacobus M u n c k e r u s, predikant van Ureterp c. a. studeerde hij te Franeker , en defendeerde, onder prof. Arnol di, in 1667 een Disput. Anti .Ermanniana, werd in 1667 candi­daat in de Franeker classis, in 1669 predikant te Beetgum , n 1678 te Schingen , den 7 Sept. 1705 emeritus en overleed in 1715. Hij was ouk kanunnik. Zie Engelsma, Volglijst der Pred. onder de Cl. v. Leeuwarden, bl. 207 ; G r ey d a n u s, Naaml. der Fred. in de Cl. v. Frander , 1:01. 100, 101. MUNCK (C. II. D.) , hij Nagler MUNCK (JoHANNEs) , Nederlandsch kunstenaar,, bloeide in bet midden der XVIIe eeuw. Op Catal. Ploos van Amstel bl. 30 n°. 56 wordt van hem ermeld : Ren eapitale ordonnantie , verbeeldende een aanval van krijgs­lieden op eenige legerwayens , over een bract' rijdende , in de rivier ziet men zwemmende paarden en lieden , meesterlij k met de pen en sapverw. Zie Kramm. MUNCK (JAN DE) , geboren te Hulst den 12 Sept. 1687 , in 1728 aangesteld tot exarninator der landmeters , bij de gra­felijkheid van Zeeland, in 1730 tot erfscheider,, in 1731 tot generalen brandmeester,, en stalls-architect te Middelburg , in 1747 tot sterrekundige van prins Willem IV , overleed in 1760 in den ouderdorn van 73 jaren. In 1739 had hij bet opzigt over den bouw der nieuwe Luthersche kerk te Middel­burg, na alvorens die te Rotterdam bestudeerd te hebben. Hij schreef het volgende werk over de kometen: Bericht aangaande de waarnemingen yedaan door . . . in zijn observatorium te Aficldelburg in Zeeland enz. op de Zang ver­?mate verschijning van Venus met de Zon ; voorgevallen op den 6 Junij dezes jaars 1761. Pit observatorium is ook in plaat. Zie Ned. .Taarb. D. II. bi. 363 ; Collot diEscury, Holl. roem , D. II. St. I. bl. 247; Schultz Jacobi en Domela Nieuwen­huis, Bijdr. tot de Gesch. d. Ev. Luth. kerk, St. V. bl. 93 ; V er­woert , ilandb d. Vad. Gesch. ; Kobus en de Rivecourt, Nay. D. I.I. bl. 118; D. III. bl. 193, 104; Bijbl. bl. XCVII, 1864, bl. 174; 1866 , bl. 316; Muller, Cat. v. portr. ; Boelcz. 1761 b. bl. 86. MUNCK (LAURENS DUNEWEY DE) , zoon van den vorigen , sedert 1752 examinateur der landmeters bij het hof en den raad van Vlaanderen. Zie 11 iddelb. Naamzvijzer voor 1755; Nay. 1864. bl. 174. MIJNNEKEMOLEN (ADRIANUS), zoon van Theodorus Munnekemolen, predikant te Oost-graftdijk en Edam, waar hij 19 Jan. 1734 overleed , te Edam geboren , werd in 1739 te Vreeland , in 1745 te Edam en in 1748 te Leyden beroepen. In 1762 benoemden curatoren hem tot onderregent van het Staten collegie. Hij overleed in 1787. Zie Siegenbeek, Gesch. d. Leidsche Hooges. D. II. bi. 290; P a a u w en Veeris, Verm. kerk. alphab. bl. 143 ; Brans, Kerk. Reg. bl. ; Boelcz. d. Gel. Wer. 1787 , D. . bi. ; Reg. v. pred. achter de orde , volgens welke de Feest• en Lijdenstek,sten ens.. bl. 136. MUNNICK (P.). Van dezen dichter is alleen bekend : Hulde aan ,Jezus heilig Avondmaal , in twee zangen. Edam 1826. gr. 8'. Zie Alph. .Naaml. v. boci . bij gebr. van Glee/. MUNNICK (Kapitein DE) , van Rotterdam , dapper zeeheld , Mende den lande in den aanvang der 18e eeuw. Hier werd o. a. bet bevel opgedragen in Zeeland , met zijn uitleggers , ondersteund door een fregat , 't welk nabij de -Willemstad ging liggen , om den vijand , ingeval hij uit Bergen op Zoom of elders mogt doordringen , het hoofd te bieden en terug, te drijven , te nemen of te vernielen , en aldus de provintie Holland van drei­gende gevaren te bevrijden (1747). Zie J. C. de Jong e, Ned. Zeew. D. V. bl. 170. MUNNICKHUYSEN (JoHAN VAN), werd in 1661 in Fries-land geboren , was een goed plaatsnijder van portretten. Hij sneer' o. a. het portret van Hendrik Dirksen Spieyhel, burge­meester ran Amsterdam peen meesterstuk van graveerkunst" in 1685 in f°. naar de schilderij van M. Limburg; dat van Eranciscus Burman , Theol. Prof. naar C. M a e s ; van den adrniraal Cornelis _Tromp , naar D. van der P 1 a s in 1°. ; van Anna Maria Schurman, naar dez. in 4 0. ; van Pieter van Sta­veren, van Amsterdam , naar W. van Mieris; van Hendrik van der Graft , in F. ; van Abraham Jan Ouffeler , van Daniel Gravius , Pastor te Middelbury , naar Blyhooft, 1685 ; van Petrus Zurendonck , naar D. van der P 1 a s in f°. ; van A6ra­ham Heyseus naar A. Stegh, in f°. ; van Gil's& Voetius , naar Maes, gr. f°.; 0. Brandt de Jove, naar Musscher, 1685 ; F. _Episcopius , ovaal , kl. 40.; J. van Neercassel, Hij werkte ook in zwarte kunst , waarvan proeven op de kunstver­kooping van Moyet te Amsterdam , 1859, voorkomen. Lie Immerzeel en Kramm. MUNNICKS (Mr. GERARDS), eenig kind van Mr. Isa d u ck Munnicks ei Anna Hillegonda Thiers, burgemeester van Utrecht. Hij was beoefenaar der Vaclerl. geschiedenis en bezat o. a. belangrijke handss. die weleer Prof. A n t. M a t-t h a e u s toebehoorden , ook den degen , waarmede J. v a n Oldenbarneveld door den koning van Frankrijk tot ridder was geslagen. Hij overleed in Mei 1804, nalatende A n t h o­nia Elisabeth Munnicks, gehuwd met Mr. Nicolaas Cornelis van Cleeff. MUNNICKS VAN CLEEFF (Dr. G.), vroeger practiserend geneesheer te Utrecht, later lid der Provinciale Staten en van den Raad der stall Utrecht , was een groot voorstander der nationale ni.iverheid , waartoe zijn aanzienlijk vermo,9,.en veel heeft bijgedragen. Hij huwde P. J. C. van der Meulen, en overleed den 4 Mei 1860 te Utrecht. Hij was lid van het Prov. Utr. en het Hist. Gen. Hij was ook zeer bekend door het groote muntkabinet dat hij bezat, zeker een van de voor­naamste particuliere muntverzamelingen uit ons land , en dat na zijn dood is verkocht geworden. Hij bezat o. a. de gou­den penning door W i 11 e m V na den slag bij Doggersbank aan Zoutman vereerd, afgebeeld in le F r a n c q van B e r k- b e y Zeetrinmph , welk stuk 1204 wigtjes aan goud woog , en naar wij meenen , door het koninklijk kabinet is aangekocht geworden. Zie de hoogst belangrijke catalogus van zijne ver­zameling , door B o rn te Amsterdam verkocht. Zie Utr. Cour. van 3 Mei 1860 ; Chr. v. h. Hist. Genoots. D. bl. 189. MUNNIKS (HENDRIK) , werd in 1627 als kunstschilder in het St.•Lueasgild te Utrecht ingeschreven , en was in 1638 nog sverkzaam met het schilderen van een aandachtiy manshoofd. Zie Kramm. MUNNIKS (WYNoLrus), zoon van Bernhard Munniks secretaris der gerneente Haskerland , werd den 4 December 1744 te Joure geboren , ontving daar onderwijs in de oude tales , en vertoefde twee jaren te Bolbec , in het Normandische, ten einde zich verder in het latijn te oefenen en de Fransche taal to leeren. Na nog eenigen tijd bij een apotheker te Amster­dam werkzaam geweest te zijn , werd hij in 1764 student te Groningen , waar hij zich aan (le geneeskundige wetenschappen wijdde. Te dien einde bezocht hij ook de hoogeschool te Ley­den en Parijs , waar hij in de gehoorzalen van beroernde leer­meesters en in de hospitalen zijne ervaring aanzienlijk vermeer­derde. Te Lyon maakte bij kennis met de vermaarde chirurv,en P o n t e a u en F l e u r a n d t en in de provincie Languedoc deed bij waarnemingen betrekkelijk de luchtgesteldheid en de genees­kundige bronnen , waarna hij , in zijn vaderland teruggekeerd , den 28 April 1769 te Leyden den doctoralen grand in de ge­neeskunde verwierf , na het verdecligen eener Dissert. de be venerea eiusque praeciptis auxiliis , inter quae Blush. Swietenii et Cl. Plenckii remedia examinantur. In verbinding met Camper en van Doever en beij verde hij zich in het zoeken van middelen voor de veepest. Den 5 Julij 1769 begon hij te Dijkseinde , in Doniawerstal de inenting te beproeven , en zette ze op het Blaauwhuis in dezelfde grietenij voort. Onkunde en vooroordeel der meest belangbebbenden noopten hem °in zich van hier naar Terband te begeven , waar de hutten , ter berging van het vee, spoedig opgeslagen en de inenting op een getal van 108 beesten werd ondernomen. Doch ook bier had hij met dezelfde kwalen te worstelen. Bij nacht werd hij gewelddadig met het zieke vee verjaagd , en was ver­pligt bij Galama-dammen een schuilplaats te zoeken , waar hij verder ongestoord zijn proeven voortzette. In hetzelfde jaar werd hij tot hoogleeraar te Groningen beroepen, eene waardigheid, die hij den 19 Junij van dat jaar met eene Oratio de eummis, quos Anatomia habet delicii8, aanvaardde. Hij onderwees nu anatomie en chirurgie, en toen C a m p e r de hoogeschool verliet, volgde hij hem in 1774 ook in dien overige vakken op. Rede­nen van gezondheid deden hem in 1778 en 1780 besluiten een buitenlandsche reis te ondernemen , waarop hij telkens te Zurich een geruimen tijd bij Lava t er doorbragt. De akademie van kunsten en wetenschappen te Amiens, schonk hem in 1784 het eermetaal , wegens zijne verhandeling over de reden , maarom de breuken in het Picardijnsche zoo menigvuldig zijn en de beide middelen om daaraan te gemoet te komen. Niet alleen genoot hij de eer van tot medelid dezer akademie benoemd te warden , maar de koninkl. maatschappij van geneeskunde te Parijs be­kroonde ook zijn antwoord op de vraag over het verbeteren der gebreken van de ligchamelijke opvoeding der kinderen. In 1778 sprak hij bij de overdragt van het rectoraat de Botanices praestantia eiusque cum ceteris medicinae partibus connubio ; in 1786 , de corporis humani et plantarum fabrica, fatalem coecamque debellante necessitatem , intelligentiae autem et sapientis consilii teste ; in 1802 , de insigni utilitate , quae ex natura fabricaque, qua Homo ceteris animantibus praestat, contemplanda proiluit, optimo ad earn ulterius indagandam tamento. Hij begaf zich in 1780 in den echt met Antonia H a a s-b a a r t van Amsterdam in 1806 gestorven. Hij overleed 8 September van hetzelfde jaar. Zijn portret bestaat in profil. Zie M u n t i n g h e , Acta Secul. p. 113; Gedenkb. d. Hooges. te Gron. bl. 94, 95 ; J. Munniks, Levensschets van W. Munniks, Gron. 1812 in het Fr. Notice Biogr. sur W. M. Gron. 1812; A. G. Camper, Levensschets van P. Camper, bl. 20, 21; Kunst -en Letterb. 1806, D. II. bl. 242 ; Woordenb. d. Zamenl. ; Kobus en de R i v e c o u r t. MUNNIK (J. DE) , catechiseermeester en lid van het genoot­schap V/ijt is de voedster der wetenschappen. In een bundel gedichten door dit Genootschap uitgegeven , komen proeven zijner poezij voor. Zie Heringa, Naaml. v. dicht. bl. 66. MUNNIK (DIRK DE), dapper zeeman , die zich als brander­commandeur onderscheidde in de krijgsverrigtingen der Neder­landers tegen de vereenigde vloten van Groot Brittannie en Frankrijk , in den jare 1673. Hij smeet o. a. een groot En­gelsch schip aan boord , dat zich echter nog tijdig wist te redden. Zie J. C. de Jo n g e , Nederl. Zeew. D. III a. bl. 242. MUNNIKS (JonANNEs), werd den 16 October 1652 , waar zijn vader apotheker was , geboren , studeerde te Utrecht in de geneeskunde , werd er den 29 October 1677 lector in de anatomie , den 11 December 1678 buitengewoon , en den 9 Februarij 73 1680 gewoon hoogleeraar in de anatomie , medicijnen en botanie. Hij huwde Helena Meulemans, en , na haar overlijden , Maria de G ra a f. Na zijn dood , 5 Junij 1701 , liet hij de laatste kinderen na. Hij schreef: Oratio inaugurali8 de praestantia rei herbariae. Ultraj. 1678. 4°. Oratio inauguralis de utilitate anatomiae et fine. Ultraj. 1680. 4°. De urinis , earundemque inspections. Traj. 1674. 12°. Edit. sec. Ibid. 1688. 12°. Hij zou dit werkje, volgens bet er tegen geschreven stukje , Urimanticus castratus , uit het Fransch hebben overgezet. Chirurgia ad praxim hodiernam adornata , in qua veterum et Neotericorum dogmata dilucide exponuntur. Traj. 1686. 4°. Ib. 1689. 4°. Francof. 1691. 8 °. Amst. 1715. 4°. Door Corn e­lius Ha v art, med. dr. te Utrecht overgezet met den titel: De praktijk der heelkonst , volgens de stellingen der oude en hedendaagse yenees-oefeningen. In het Latijn beschreven . . . . en door denzelven op vele plaatsen vermeerderd . en verbe­terd , alsmale met verscheidene aanmerkensmaardige voorvallen verrijkt. Alles nit de Latynse in onze Nederlandsche taal , ten dienete der heelmeesters naauwkeurig overgezet enz. Utrecht 1693. 4°. De re anatomica Liber. Traj. 1697 8°. Ook bezorgde hij in 1683 en 1685 het vierde en vijfde stuk van den liortus Makbaricus van llenric. van Rheede , in fol. Oratio de indiscorde hominum concordia. Ultraj. 1693. 4°. Oratio de morte. Ultraj. 1700. 4°. Alle de genee8- en keelk. werken van J. M. verschenen te Amst. bij IJ n t e m a en Tiboel in 4°. m. pl. Zie Draekenborch, Series Profess. Traject. N°. 4; Burmanni Traj. erud. p. 237, 238; Lips. Act. erud. Nov. 1689, 1697; Pa­quot, Mem. T. III. p. 371; Dict. Univ. ; Kobus en de Rive-court; Rabus, Boekz. v. Europa, 1693, bl. 559, 560; 1697, b!. 610, volg.; Arrenberg, Naamr. bl. 367. MUNNIKS (J.) , advocaat , gaf in het licht : .Elandkiding tot de Rechtsgeleerdheid der Vereenigde Neder­landen. Amst. 1777. 2 d. 8°. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 367; Boelcz. d. Gel. Wer., 1776 IA 407. Mogelijk dezelfde met: MUNNIKS (J.), die schreef : Nederlandsch verbeterde Land- en Akkerbouw. Amst. 1780. Zie A rrenb e rg, Naamr. bl. 367. MUNNIKS (J.) , schreef: Dissertatio de atropa belladona. Gron. 1803. Zie Holtrop, Bib 1. med. ac chir. p. 253. MUNNIKHUYSEN (ANTHoNv), gaf in 1782 te Amsterdam bij A. E. Munn ik huysen in 8 °. in het licht : Zangwzjsen der Psalmen en Liederen ten gebruike der gemeente toegedaan de onveranderde Augsburgsche geloorsbelijdenis. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 367. MUNNYNCK (HENDRIK) , burger van Amsterdam , werd in 1570 ten laste gelegd een brief te hebben aangenomen van Lancelot van Brederode, ten einde die aan den burge­meester van het Westervlie te overhandigen. Hij doorstond de hem aangedane pijniging , bleef volstandig het hem tea laste gelegde feit ontkennen , en werd weldra ontslagen en in vrij­heid gesteld. Zie Koning, Lystr. regtsoef. te dinsterd. bl. 10. MUNSTER (DIRK VAN) , dichter van Der Kerstenen epie­ghel , ghemaect ende wtgegheven bi den eervaerdighen ende seer devoten broeder Dierick van Monster van Sint Augustijns oer­den (op een exemplaar zijn de laatste woorden doorgestreken en leest men : de minder-broeders orden) tot heyl ende salicheit alre kersten menschen m. houtsn. zonder paginering , waarschijnlijk tusschen 1486-88 bij Gerhart Leeu te Antwerpen in 12° gedrukt. De bibliotheek der Maats. van Ned. Letterk. bezit een exem­plaar , getiteld : Den Kerstenspiegel van broeder Diederick van Munster enz. .Aemstelr. by Jan Ewoutzoon in den Vergulden Passer, z. j. goth. lett. 16°. Zie J. F. Mon e, Uebersicht der Niederl. Volks-Literatur, , 260; van Wijn, .mist. dvondst. D. I. bi. 362; Willems, Verh. over de Ned. tael -en letterk. D. I. bl. 203 ; W i t s e n Geysbeek, B. 4. C. Woordenb. D. IV. bl. 257; Snellaert, Schets eener Gesch. der Nederl. Letterk. bl. 83 ; Cat. d. Maats. v. Ned. Letter/c. D. III. bl. 62. MUNSTER (HENDRIK VAN) , een der uitgevers van de Wer­ken der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen , leverde een paar dichtstukjes in de Volksliedjes , door die maatschappij in het licht gegeven. Zie v. d. A a , N. B. d. C. Woord. MUNSTERUS (CHRisToPaoRus), zoon van auirinus Snel of Christophori en van Catharina Hermans, werd den 13 Julij 1614 te Leeuwarden geboren , bezocht aldaar de Latijnsche school onder Edo Neuhusius, en verwis­ selde' den naam Snel met dien van Munsterus, naar de plaats , van waar hij afkomstig was. Den 21 October 1632 liet hij zich als student te Franeker insehrijven , bezocht de scholen van Daniel van Dam, Johannes Coccejus en Arnold Verhel, later die van Johannes Maccovius, en waarschijnlijk die van Mein a r d us S c h o t a n us en van 73 * J o h a n n e s Bogerman, in de godgeleerdheid , en werd den 20 Maart 1639 tot proponent aangenomen. Een jaar later werd hij predikant te Hemelum en Mirns. Terwijl hij aldaar in dienst was , hield hij vele twistgesprekken met missionarissen en R. C. priesters , en was in 1649 lid der synode te Sneek. In 1651 ward hij , op voorspraak van Johannes van Aylva, heer van Hemelum , in plaats van Jo a n n e s P h o c y l i d e s, door de Staten van Friesland tot hoogleeraar in de redeneer­kunde en wijshegeerte benoemd , en kort daarna verkreeg hij den titel van doctor en meester in de vrije kunsten. Hij over­leed den 15 (24) Maart 1660 , en werd den '3 April te Leeu­warden begraven. P e t r u s Mollius, hoogleeraar in de Griek­sche tail, hield een lijkrede op hem , die niet in het licht is gegeven , doch het Bpicedium en Vitae delineatio , door zijn bloedverwant J o a n n e s T e r e n t i u s vervaardigd , vindt men voor zijne Disputationes Metaphysicae. Hij liet bij zijne echtgenoote geen kinderen na. Men heeft van hem : Commentarius analyticus in Isagogen Porphyrii et Libros .dris­totelis de Categoriis et Interpretation. Praemissis Disput. de .Aratura Disciplinarum et Logices. Franeq. 1635. 4°. Disputationes Metaphysicae de Ente ejusque distinctionibus. Franeq. 1661. 4°. Zie Vriemoet, Ath. Fris. p. 410 seqq. ; Saxe, Onom. litt. T. V. p. 26, 27; Paquot, Mein. T. III.p.663, suiv.; Glasius, Godgel. Ned. ; Kobus en de Rivecourt, Klio's Kraan 2e opening, bl. 165, volgg. MUNSTERUS (AssuERus), voorheen om het geloof uit het land geweken , was Latijnsch schoolmeester te Groningen , en nam aldaar in de eerste tijden der hervorming eenigen tijd de predikdienst in de Walburgs kerk waar. Zie Brucherus, Gesell. v. d. opkornst der kerkher v. te Groningen, bl. 224. MUNSTER (JoitANNEs VAN) , stads operateur , heel- en vroedmeester te Nijmegen , gaf in het licht: Ben zestal verloskundige operatien en waarneemingen, zo om­trent het verlossen van vrouwen door de Sectio ossis pubis , of doorsnijding der schaambeensvereeniying , ale wegens het openen eener toegegroeide baarmoeder. Met een aanprijzenden brief van wijlen Prof. P. Camper , benevens een andere onlangs bekomen brief van G. van WU , lector in de ontleed-, heel- en verlos­kunde te Arnhem. Amst. 1804. Verslag ter beantwoording der belangrzjke vraag , of nament­lijk , J. van Roggen , heel- en stads vroedin. en S. Monroy , wed. Vleeschhouwer , vroedvrouw te Nijmegen , in het geval op den 2 en 3 .Februarij 1805 , aan hunne verpligting at of dan niet hebben beantwoord ? Geschikt voor vroedkundigen en al e n, die belang in he behoud hunner dierbare panden stellen. Nijm. 1805. 8°. Berigt van eene Synchondrotomie met goed gevolg verrigt to _Nijmegen in Algenzeene Konst- en Letterb. 1807. D. II. bl. 66; 1808, D. I. bl. 23. Verlossing door middel van de doorsnijding der schaambeen­deren. T. a. p. 1812. D. II. bl. 339. Zie Holtrop, Bibl. med. et chir. p. 253. MUNSTERUS (OTTo), was in 1706 praeceptor, in 1715 conrector aan de latijnsche school te Dordrecht. Hij aanvaardde de laatste betrekking met eene lat. redevoering de ninzia Romano-rum scriplorum assentatione , die met een Latijnsch gedicht van zijn vriend Janus van den Broucke bet Licht zag. Hij was een buitengewoon geleerd man , en , naar het oordeei van van den Broucke, een uitnemend dichter. In 1720 vertrok hij als rector naar Deventer , waar hij overleed. Zie Schotel, Ill. school, bl. 121; v. d. Broucke, Poem. p. 48 , 49. MUNTE (AUGUSTIJN VAN DER). Jo o s van Liesvelt, die de Remonstrantsche gevoelens aankleefde , had gedurigen twist met zijne vrouw,, die den contra-remonstrantschen predikant Festus H o m m i u s naliep. Om dit verschil bij te leggen , werd Festus, zoo 't schijnt, door eenige vrienden der vrouw,, ten huize van J oos geroepen. Daar had hij , in 't bij zijn van verscheidene getuigen , en een notaris , een gesprek met Joos, waarvan de notaris dispositie gaf. Tegen deze dispositie , die achteraan wordt medegedeeld , is de volgende Defensie ende waerachtige verantwoordinge tegen de gene die ten onrechte beschuldigt hebben voor valsche getuyyen Augustijn van der Munte , .Fusteynwercker , ende loos van Lie8velt , tafel­lakenwercker (te Leiden), waerinne betoonl wert dat se de waer­hey1 betuycht hebben enz. A°. 1613. Zie Mull e r , Cat. v. Pamfl. D. I. IA. 139. MUNT (JAN) , predikant te Brugge , werd door eenige Span­jaarden , inwoonders dier stad uit de predikatie weggerukt en grooten overlast aangedaan "was in 1566 in de vergadering , toen Godt , door den dienst , raad en arbeid van Junius, de diepe wond der Gentsche kerken , door onvoorzigtigheid gege­yen , eenigermate wilde heelen." Hij stelde den jaminerlijken toestand der brugsche gemeente voor , en "verzocht dat hem ie­mand mogt worderi toegevoegd , die aldaar de Fransche kerk vertroostte en bijstond." Die van Gent verontschuldigden zich met de schaarschheid hunner kcrkdienaren , doch op aanhouden van M u n t ging Junius naar Brugge, doch werd niet in de stad gelaten. Zie Brandt, Hist. d. Ref. D. I. bl. 374. MUNTENDAM (JoHANNEs) , studeerde te Groningen , werd in 1818 kandidaat in de godgeleerdheid , waar hij wegens een akademische prijsverhandeling met goud werd bekroond , in 1819 predikant aan de Bilt , in 1821 te Baflo Rasquest , in 1823 te Noorddijk , in 1827 te Uithuizen , in 1829 te Nij­megen en 1833 te Amsterdam , waar hij den 25 Februarij 1859 , in den ouderdom van 63 jaren , overleed. Zijne kennis was uitgebreid , en zijne doorgaande rigting vrij­zinnig , hoewel hij tegen de veel ruimer en stouter vrijzinnig­heid van deze dagen conservatief was. Hij onderscheidde zich door lust tot studio , welke hem tot zijne laatste levensdagen is bijgebleven , door eene zich steeds gelijk blijvende minzaam­held en bovenal door een vurigen en werkzamen ijver. Zijne levendige en hartelijke prediking deed hem van het begin tot het einde zijner dienst een weer dan gewonen toeloop erlangen en behouden. Na zijn dood verseheen : De Heiland bij den aanvang zijn openbaren levens , herdrukt in het Christelijk gezin. Amst. 1860. 8°. Zie Algemeen Handelsblad van 28 Febr. 1859. Part. berigt. MUNTENDAM (H.) Zijne : Verhandeling over de wonderwerken van Elia en Eliza , in vergelzYking gebragt met die van Jezus , ter bevestiging van de waarheid der eerste , en betoog van de meerdere voortreffelijk­heid der laatste werd door het Haagsch Genootschap met goud bekroond , en is te vinden in de Werken van het Genootschap , 1819. Zie Kist en Royaards, Kerk. Archief (le serie) D. V. bl. 262. MUNTENDAM (S.) , schreef: Viertal leerreclenen, betrekkelzjk de vier saisoenen des jaars ; ter opwekking tot eene aandachtige en godsdienstige beschouwing van de werken Gods in de Natuur. Utrecht 1805. 8°. MUNTING (ABRAHAM) , werd den 19 Junij 1626 te Gro­ningen geboren , bezocht er de latijnsche scholen en sedert 15 Januarij 1645 de akademie , waar hij zich op de natuurkundi ge wetenschappen toelegde. Zijn vader onderwees hem theoretisch en praktisch in de botanie en landhuishoudkunde. Na onder S c h o o c k diens verhandeling , de turp , sive de cespitibus biluminosis verdedigd te hebben , bezocht hij , na met de be­roemdste mannen in zijn vak te Franeker Utrecht en Leyden o. a. met Adolf Vorstius en Joan de Laet, kennis ge­maakt te hebben , in 1659 Frankrijk en oefende zich te Parijs in de vorstelijke kruidtuinen , die hem door hunne bestuurders , William Davison en Vespasianus Robinius werden ontsloten. Na een tweejarig verblijf in Frankrijk en te Angers , tot doctor in de geneeskunde bevorderd te zijn , keerde hij naar Groningen terug , werd in 1654 adjunct van zijn varier, en den 29 April 1658 , in diens plants, buitengewoon hoog­leeraar. In Januarij 1660 , werd hij gewoon hoogleeraar,, en later magister philosophiae. Zijn eerste werk , de Ware beoefening der planten , verscheen in 1672 , waarop in 1681 zij n e Dissert. de vera antiquorum herba . Brittannica, en zijn Aloidarium volgde. Hij overfeed kort daarna , den 31 Januarij 1683 , en had tot huisvrouw , Elisabeth Ga b­ bema, zuster van den bekenden geschiedschrijver Simon A b b es G a b b e m a. Hij mogt zijn omvangrijk prachtwerk , Naauwkeurige beschrzjving der aardgewassen , met ruim 250 koperplaten versierd , voltooijen. Het zag echter eerst in 1696 in groot folio het Licht; (loch 1wij1 des autheurs Groeningsche stijl veele leezers onsrnaakelijk viel , ook zomtijds vrij wat duis­ terheyd had , zoo hebben de bekostigers deezes druks eenen gesteld , die 't geheele ‘verk verschree% en , op een beeter schrijf­ wijs gebragt , en de verrneerde•ing des autheurs t'elkens op zijn plaats getrouwelijk ingelijft heelt." De bewcrker was F r. K ig­ gelae r, dezelfde welke de latijnsche vertaling , in 1713 , later in 1727, onder den titel : Phytographia curiosa uitgegeven , bezorgde. Hij schreef : Naauwkeurige beschrijving der aardgewassen etc. Leyden 1696. 2 d. fol. m. 243 pl. Plzytographia curiosa , exhibens arborum , fruticum , herba­ruin et forum icons , ducentis et guadragenta quinque tabulis ad vivurn delineatis , varias earunz denominationes Latina$ , Gal­licas , Italicas , Germanicas , Belgicas , aliasque ex probatissimis .Autoribus priscis ac neotericis desumptus , collegit et adjecit Franciscus Kiggelaer , Botanophiluse Amsterd. Joan van Leeuwen, 1711. fol. Duabus tabulis amplificala , cui acces­sit oratio funebris inobitunz Muntingii a Jo Mensinga habita. Amst. 1713. fol. Tab. icon. 245. Ibid. 1727. Met verander­ den titel: De vera Antiquorum Herba Britannica ejusdemque e cacici contra contra Stomacaccen, seu Scelotyrben , Frisiis et Batavis Scheurbuyck , Dissertatio Historico-Medica. Amst. 1681. 4°. 1698. Hierop schreef He nric us Cannegieter Nolae et ob­servations in zijne Dissert. de Brittenburgo , p. 149-179. fl Zoadarium , sive Aloes mucronato folio Americanae majoris , aliarumque ejusdent speciei historia. Amst. 1680. 4°. fig. Waare °diming der planten , waarin de rechte aart , natuur en verborgene eigensckappen der boomen , heesters , kruiden ex 6loemen , door een veeljaarige onderzoekingen , zelfs gevonden , als meede op wat maniere zij , in onze Neder- en Hoogduitsche landen gezaait , geplant , bewaart , ende door het geheele jaar geregeert moeten zijn , kenbaar gemaakt worden. Be8chreeven door A. M .Met 40 koopere plaaten verciert. Amst. 1672. Leeuw. 1682. 4°. Er verscheen een uittreksel van onder den titel : Groninger Hof-Almanack, getrokken uyt de oej7eningen der planten van A. M. Gron. 1687. 12°. Extrait du journal d' Angkterre , contenant quelques remarques d'un livre de plantes d' A. M. in Journal des Savans 1675 , p. 168-170. Arrenberg schrijft hem nog een Kerkekke Historie in 12°. toe. Zie Jo h. Mensinga, Or. funeb. . . . in obitum . . . . Abr. Muntin­gii . . . . habita in choro templi dcademici 19 Febr. 1683, ook in J. J. Ma nge ti, Bibl. Script. Medic. T. II. P. I. p. 376-382, in bet Ned. vert. voor de Beschrijv. d. dardgew. ; Saxe, Onom. T. V. p. 201 ; A. Haller, Bibl. Botan. L. VIII. p. 564; Cat. Bibl. Bunay. T. I. Vol. II. p. 564; Bunaldi, Bibl. Botan. p. 384; Paquot, Mem. T. I. p. 488-489; Niceron, Memoires pour servir a l'Hist. des hommes illustres, T. XXXVIII. p. 1; Gedenkb. d. Gron. Hooges. bl. 39, 40 ; van Kampen, Bekn. Gesch. d. Ned. Lett. D. II. bl. 65, 66; Moreri; Kobus en de Rivecourt; Arrenberg, Naamr. bl. 176; In phytographiam curiosanz 4. M. a Francisco Kig­gelario auctam et in ordinem redactam Elegia ; D. L i e b e r g i i , Poem. p. 85. MUNTING (ALBERTUS) , zoon van den vorige , werd in 1663 te Groningen geboren , en na vier jaren te Groningen gestudeerd te hebben , bezocht hij in 1684 de Leydsche hoo­geschool. In 1686 werd hij , toen med. dr. , door de Staten van stad en lande tot buitengewoon hoogleeraar in de botanie aangesteld , welke betrekking hij den 3 Nov. v. d. j. aanvaardde met eene Oratio de pomis Hesperidum. Het jaar van zijn overlijden is onbekend , doch 22 Junij 1695 werd Rudolf Eyssonius, med. dr. , zijn opvolger. Men schrijft hem den Gron. Hof-Almanack , Gron. 1687 toe. Zie Lareden op Abr. Munting , vert. door P. R a b us , wig:5r de Beschrijv. d. aardgew. ; Muntinghe, 4cta Secul. p. 50; Gedenkb. d. Hooges. te Gron. bl. 50. MUNTING (HENRicus), zoon van George M u n t i n g, koopman te Groningen , en Margaretha Loelevinck, werd reeds vroeg naar Middelburg gezonden , om zich daar in de pharmacie te bekwarnen , waar hij vijf jaren vertoefde en groote ervaring in de scbei- en kruidkunde opdeed. In 1604 vertrok hij, ter vermeerdering zijner kennis, naar Engeland , maakte aldaar kennis met Matthias Lobelius, 's konings botanicus, en liet zich ook door andere mannen van het yak voor­lichten. Om dezelfde reden in het volgend jaar naar Frank­rijk overgestoken , knoopte hij ook daar met ervarenen kruid­kundigen kennis aan , vertoefde een tijd aan de hoven der graven de R i b e r i c en de L a u s u i n , en zette daarna zijn reis door dit land voort. In 1666 te Rome gekomen , ging hij dagelijks om met den uitstekenden botanicus Henricus Corvin us, en woonde bij J o h. F abr i /•Med. Prof. ac. P a u 1 i V simpliciarius" in. Ook bezocht hij Napels , en be­kleedde de betrekking van lijfarts bij den prins van Gonzaga. Later was hij zulks bij graaf Wilhelm van Furste n-berg, te Praag , wiens medgezel hij ook werd , toen deze door keizer Rudolph II met eene diplomatieke zending naar den keurvorst van S a k s e n was belast. Nog drie jaren bleef M u n­ting bij den graaf, een groot betninnaar der natuurkundige wetenschappen , keerde in 1612 in zijne vaderstad terug en ves­tigde er zich als apotheker. Den 16 Januarij 1633 liet hij zich nog als student inschrijven , en verwierf in 1637 den doc­toralen graad in de geneeskunde. In 1642 verzocht hij om de professie der kruidkunde , en werd den 2 November v. d. j. (lop een instructie" , als provinciaal botanicus met den titel van buitengewoon hoogleeraar aangesteld. In Januarij 1654 werd hij ordinarius. De aanleg van den akademischen kruid­hof, was zijne vinding , en de provinciale regering earn al spoe• dig bet onderhoud dezer inrigting voor zijn rekening. Hij huwde Hester, dochter van Jan Reneman, rentmeester der Ommelandeu , die hem 6 goons en 8 doch-ters schonk. Hij overleed den 16 Maart 1658, in den ouderdom van 74 jaren en 6 maanden. Men heeft van hem : ilortus universae materiae medicae Gazophylacium. Gron. 1646. 12°. Prof. Joachim Borgesius sprak zijne lijkrede uit. Zie Proyr. funeb. Muntinghe, Acta sec. p. 30 ; Gedenkb. d. Llooges. te Gron. bl. 37, 38. MUNTING (WILLEM NICOLAAS) geboren den 24 October 17 8 5 te Charlois , waar zijn vader, Dirk Munting (overl. te Leyden 7 Jan. 1836) destijds predikant was , genoot zijn opvoeding te Breda, werwaarts zijn vader zich ten jare 1789 verplaatst zag. Na zes jaren de latijnsche school aldaar be­zocht te hebben , verliet hij haar, na het uitspreken eener °ratio de brevitate et fragilitate vitae humanae , en werd student in de godgeleerdheid te Leyden. Den 24 Junij 1807 tot de open-bare predikdienst toegelaten door de toenmalige classis van Voorn en Putten , werd hij den 14 Februarij 1808 door zijn vader als predikant te Eemnes-Binnendijks ingezegend. Een jaar later vertrok hij naar Bodegraven , en van daar in 1812 naar Wageningen , welke standplaats hij in 1819 met die van Hoorn verwisselde. Een nog uitgebreider werkkring opende zich voor hem , bij zijne beroeping naar Leyden , waar hij 8 April 1827 als jongste bedienaar optrad , en na den 1 Januarij 1849 zijn emeritaat verkregen te hebben , den 13 daaraanvol-genden overleed. Hij huwde 1 Anna Al eid a van der Weide, zuster van den vroeg overleden Dokkumschen predi­kant Lambert Willem van der Weide; 2 Jacoba M.o. r ga ret ha ti e Jong, wed. B. J. Wey ma r. Twee doch­ters blev.en hem uit zijn cerste edit over. De Maatschappij van Nederl. Letterk. te Leyden benoemde hem tot lid. Men heeft van hem : Godsdienstige overdenkingen over de kerkhervorming door F. V. Reinhard , gevolgd naar zijne leerredenen,. Mt het Hoogd. Leiden 1810. Wanneer kan het Nederland welgaan of godsdienstige over­denkingen bi) de gebeurtenissen van dezen tijd. Leyden 1814. Bijzonderheden uit de lijden der Hervorming betrefende de daden , lotgevallen , gevoelens en het karakter der Hervormers. Utrecht 1815. Tweede stalk 1824 (door hem zelven bewerkt). De Bartholomaeus-nacht van he jaar 1572, beschouwd in deszelfs aanleiding en gevolgen voor de godsdienst der Hervorm­den in Frankrijk , door K. Kurths. Uit het Hoogd. vertaald en met aanmerkingen voorzien. Dordr. 1827. Levensgeschiedenis van Jezus , door Joh. Jacob Hess , naar de achtste , door den schrijver op nienw 6earbeide uitgave. Uit het Hoogd. vertaald (met vele aanteekeningen en bijvoegsels) 4 d. Dordr. 1828-1830. Merkwaardigheden uit de geschiedenis van het Christendom en het Christelijk leven , door Dr. Neander. Uit he Hoogd. Leeuw. 1829. Eerste deel (is niet vervola-d). J. J. Hess , Antistes der kerk to Zurich , voorgesteld in eenige omtrekken van zijn /even en werkzawnheid , door zijnen opvolger G. Gessner. Vit het Hoogd. Leiden 1830. Geschiedenis van den voortgang en de onderdrukking der Her-conning in Italie , in de 16 eeuw , door Dr. Th. Crie. Uit het Engelsch vert. en met aanteekeningen vermeerderd. Dordr. 1832. Johannes Wessels , een voorganger van Luther , door Dr. C. Ullmann. Mt het .Hoogd. vertaald en met aanmerkingen ver­meerderd. Leiden 1835. De waardij van de kerkhervorrninq der 16 eeuw , in eenige overdenkingen godsdienstig beschouwd , door wijlen Dr. F. V. Reinhard. Met bzjgevoegde aanteekeningen. Leiden 1838. Geschiedenis der uitbreiding en onderdrukking van de hervor­ming in Spank in de 16 eeuw , door Dr. Th. M' Crie. 2 d. Amst. 1838 , 1839. Levensberigt van Dr. Th. M' Crie in Godgel. Bijdr. 1839. bl. 560-585. M a n t i n g s nagelaten bock verzameling in Oct. 1849 te Lei-den verkocht , bevatte o. a. een verzameling van hijna 3000 meest gegraveerde portretten , met bijschriften van zijne band. Zie N. Berkhout, Levensb. van M. in Handel d. jaarl. vergad. d. Maats. v. Ned. Letterk. 1849; Boekz. d. Gel. Wereld 1849 , D. I. bl. 557, 558. MUNTINGHE (HERmAN) , zoon van Petrus Munti n-g h e , ambtman van het Klei-Oldambt, later drost van Wedde en Westerwoldingeland, en Gezina Geer truid a Kiers, werd den 27 Augustus 1752 te Termunten geboren. Onder bet oog van zijn oom burgemeester ter Bor c h , volbragt hij zijne studien aan de latijnsche school te Groningen , en werd , toen hij den ouderdom van 14 jaren had bereikt , in 1766 , als student in de godgeleerdheid aan de hoogeschool ingeschre­yen. her ontving hij het onderwijs van Abresch, C h e­vailier, Berting en Kuypers in de godgeleerdheid en. van Schroeder in bet oostersch.EOnder den laatsten ver-dedigde hij den 22 Febr. 1775 opentlijk eene Dissert. critica , exhibens observationes ad quaedam V. T. Iota (Gron. 1775) in welke arbeid bij een grondiger kennis van de semiti­sche talen aan den dag legde dan van zijn jeugdigen leeftijd te verwachten was. In 1775 werd hij tot proponent aangenomen en kort daarna tot predikant te Buitenpost , en twee jaren later teZeerijp be-roepen. Den 27 November 1780 aanvaardde hij het hoog­leeraarsambt in de godgeleerdheid en kerkelijke geschiedenis te Harderwijk en trad tevens als akademie-prediker op. Zijne Orat. inaug. handelde de sapientia et bonitate divina in anti­quissima religionis pateractione conspicua (Harderw. 1781). In 1795 sloeg hij de aanbieding van den leerstoel in de Ooster­sche talen te Leyden af, doch nam die in de godgeleerdheid te Groningen in 1798 aan , en wijdde zijn ambt in met eene Oratio ivaug. exhibens aliquot illustriora , guae ecclesiae his­toria suppeditat damnorum religioni Christianae ab amicis suis ac fautoribus illatorum specimina. Na de rectorale waardigheid in 1807-1808 te hebben bekleed , viel aan M u n t i n g h e, toen de Groninger hoogeschool in 1812 bij de keizerlijke fran­sche universiteit werd ingelijfd , de betrekking van rector per­petuus ten deel , in welke hoedanigheid hij bet geheele collegie van curatoren verving , en met bet toezigt over alle inrigtingen van onderwijs in het departement belast was. Met eene pleg­tige redevoering , die men in den Almanak der Akademie voor 1813 vindt , installeerde hij den 3 November 1812 de Facul­teiten. Na de herstelling en verlossing van het vaderland , werd hij , in 1813 , in het rectoraat bevestigd , en tevens be­noemd tot lid van de commissie ter organisatie van bet hooger onderwijs. Ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest der hoo­geschool hield hij als rector , in tegenwoordigheid van den souvereinen vorst en H. D. gemalin , den 10 Oct. 1814 de Oratio in natalem ducentesimanz Acaderiziae Groninganae , welke met de geschiedenis der hoogeschool en hare boogleeraren opgenomen is in de door hem uitgegeven Acta Secularia Acad. Groninganae , die I Octobris 1814. Bij de organisatie van het hooger onderwijs in 1815 op nieuw als rector der herscha­ pen , aangesteld , hield hij den 6 November van dat aar de inwijdingsrede , welke hoofdzakelijk de voortreffe­lijkheid der door het kon. best. van 2 Augustus 1815 voorge­schrevene inrigting van het hooger onderwijs ten onderwerp had. Den 10 October eindelijk als rector aftredende, hield hij eene Oratio de neglecto ingenii cultu primaria corruptae medic aevo religionie Christianae cauca. Ofschoon reeds bij kon. besl. van 27 Augustus 1822, wegens het bereiken van (len zeventigjarigen leeftijd , van de verpligting tot het geven van onderwijs ontheven , ging hij niettemin voort der studerende jongelingschap den weg der wetenschap aan te .‘ijzen , tot dat hij den 24 April 1824 te Leeuwarden , werwaarts hij zich ten zijner uitspanning had begeven , overleed. Een gedenkteeken in den oostelijken muur der Martini-kerk te Groningen herin­nert ons de nabijheid zijner rustplaats. Hij liet bij zijne weduwe Francina Dr ij fhout, met welke hij te Harderwijk in den echt was getreden , kinderen na. Muntinghe's verdiensten werden erkend door de Leydsche hoogeschool, die hem , na weigering van het oostersche pro­ fessoraat in 1799 , doch te vergeefs, den leerstoel in de god­ geleerdheid aanbood. Het koninklijk instituut en vele andere geleerde genootschappen telden hem onder hunne leden. Hij was een der eersten die tot ridder van den Ned. leeuw werd benoemd. 'Als mensch genoot hij aller achting , en als Chris­ ten was hij velen ten voorbeeld. Men wist niet wat weer in hem te bewonderen , zijne uitgebreide en ongemeene kennis of zijne ongemaakte nederigheid , zijnen verdraagzamen zin of de vastheid van zijn geest en zijne opregte liefde voor de waar­ heid." Als exegeet was hij een geleerde van de eersten rang, en overtrof als zoodanig van der Pal m, ofschoon bij in leven­ digheid en vlugheid van vernuft, in rijkdom voor vinding , in gemakkelijkheid en sierlijkheid van voordragt voor dezen moest onderdoen. Wat hij als zoodani g voor het Oude als bet Nieuwe Testament vermogt2 'bewees zoowel zijn systema­ tische arbeid als zijn hoofdwerk de Geschiedeni8 der menschheid naar den Bijbel. Als beoefenaar der kerkelijke geschiedenis was hij ook niet ongelukkig, en als evangelieprediker zeer ge­ liefd." Dat hij ten alien tijde en in alle rigtingen de godge­ leerde studien bevorderde , schreef Glasius, behoeft wel niet gezegd te worden. De voortreffelijke kweekelingen zijner school hebben getoond , welk een meester hij hun was. De Sylloge opusculorum ad doctrinatn sacram pertinentium. L. B. 1794 be­ wijst bet en bekend is bet, dat hij in 1780 de hand sloeg aan het oprigten der Godgeleerde Bibliotheek. Hij gaf in bet licht : .Psalmen, nit het hebreeuwsch vertaald met taalk. aanmerkin­gen. Delft 1790, 1822. 3 d. Twee verhandelingen over den invloed van de Christelijke godsdienst op het volksgeluk. Gron. 1797. 8°. De spreuken van Salomo ; uit het hebremosch vertaald met aanmerkingen. Delft 1797. gr. 8°. Drietal leerredenen over belangrijke onderwerpen. Gron. 1816. 2° dr. 8°. Redevoering over de blijdschap van onzen Heer Jezus Chris­tus , bij het vernemen der eerste beginselen der uitbreiding van zijne leer , uitgesproken to Rotterdam in de algemeene vergade­ring van het NederlandRche Zendelinggenootschap in 1816. Leeuw. 1816. gr. 8 °. Acta Saecularia academiae Groninganae complectentia Orationes et carmen in natali ejus ducentesimo. Gron. 1817. 4°. Twee leerredenen. Gron. 1818. gr. 8°. Historia religionis et ecclesiae Christianae , ad formam com­pendii Schroeckianii redactae. Gron. 1818. gr. 8°. Pars theologiae Christianae th,eoretica. 2 t. 1 vol. Harder. 1800 edit. 2a. Gron. 1818. gr. 8°. Geschiedenis der menschheid naar den Bijbel. 11 d. gr. 8°. Delft 1819. Amst. 1832. Twaalftal leerredenen. Gron. 1824. gr. 8°. Leerrede over 2 Kron. XIII vs. 18. Gron. gr. 8°. Bij het afsterven van A. J. Duymaer van Twist. Gron. gr. 8°. Vijf en twintig jarige leerrede ale hoogleeraar to Groningen. Gron. gr. 8°. Brevis expositio criticae veteris Foederis ; ediderunt B. Nieu­wokl et C. H. van Herwerden. Gron. 1827. gr. 8°. Zijne Dissert. phil. crit. is herdrukt in Sylloge dissert. sub Schultensis, Siis. et Schroedeeo defenserum. P. II. p. 1153. Zie Progr. funebre ; J. R. van E e r d e , Oratio de Europa impe­riorum jure temperatorum attrice , p. 16 scqq.; T h. van Swinderen, in Almanak der acad. van Groningen voor 1824, bl. 1 very. ; Konst­en Letterb. 1826, D. I. bl. 418; Y p e y , Academische leerrede ter ge­dachtenis van H. M. ; Dez. Gesch. d. Christ. kerk in de XVIII eeuw, D. VIII. bl. 249 very. 462; Ypey en Dermout, Gesch. d. Hers. kerb, D. IV. bl. 271 very. ; C o 1 lo t d'Escury , Holl. roem , D. III­bl. 394 ; B o u m an , Gesch. d. Geld. .Hooges. D. II. bl. 380, very. 610, 612, 630; Siegenbeek, Gesch. d. Leyds. Hooqes. D. I. bl. 345 very.; Glasius, Godgel. Nederl.; Kobus en de Rivecourt; Nieuwenhuis; Bouman, Memoria Clarissii , p. 47; Sepp, Proeve eener Pragm. Gesch. d. Theol. in Nederl. bl. 5, 9 vlg. 16 , 67 vlg., 77, 81, 99, 116, 121, 126, 149, 235, 251 vig. 255; K is t en Roy a a r d s , Kerk. Archief, (eerste serie) D. IV. bl. 18 , (tweede serie) D. II. bl. 167; van Kampen, Bekn. Gesch. d. Ned. Letter. D. II. bl. 544, 545, 576, 580; Siegenbeek, Gesch. d. Ned. Letterk. bl. 319 , F o c k e n s , Godgel. Gron. bl. 412 volgg. ;Gedenkb. d. Hooges. te Gron. bl. 106-108 ; Gallerie contempor. ; M u 1­1 e r , Cat. v. portr. ; Boekz. 1780 , bl. 380 ; MUNTINGHEE1, adjudant-majoor, was bij de veldtogt naar Rusland en werd gekwetst in den slag bij Polotzk op den 18 Aug. 1812. Zie B o s s e h a , Negri. Helcdend. te land , Bijv. en verbet. bl. 39. MUNTZ (J. H.) , bekwaam teekenaar bloeide in de eerste helft der XVIIIe eeuw. Op Cat. Ploos van Amid, Amst. 1809 komen de volgende met 0. I. inkt geteekende landsehappen en boschgezigten voor : Een omslag met 34 stuks teekeningen met roet en de pen , verbeeldende Hebreeuwsche en Egyptische Urnen, Vazen , Krui­ken, met eene naauwkeurige afbeelding van hunne proportionele lijnen , en beschrzjving (bl. 315). Een omslag met 65 teekeningen van Kerken, Lusthoven, Tempelsieraden , prachtige gebouwen , meetkundige grondberekenin­gen enz. met de pen in sapverwen geteekend en meetkundig nit-gevoerd (bl. 316). Op Catalogus J. de Bosch. Amst. 1783. _Twee Boschgezigten met 0. 1. inkt. Op Catalogus van J. Stinstra. Amst. 1823. Twee stuks landschamen met sapverwen. Ben Italiaansch landschap met 0. I. inkt. Op Catalogus van Barchman Wuytiers. Utrecht 1792. Twee stub fraaije land- en watergezigten (1760). Zie Kramm. MURALT (A. R. DE) , klom op tot den rang van generaal­majoor en werd als zoodanig gepensioneerd. Hij overleed te Utrecht 27 DecembLr 1859. MURANT (EmA.NuEL), werd in 1622 te Amsterdam gebo­ren en had Philip Wouwerman tot leermeester. In de school van dezen , verkreeg hij het helder en zilverachtig ko. loriet, dat zijn schilderwerk , bestaande vooral in dorpsgezigten met gebouwen , bruggen , hutten , bouwvallen enz. onderscheidt. "Deze zijn alien met de meeste zorg en oplettendheid naar het leven afgebeeld en tot een zoo opmerkelijken graad van uit­voerigheid gebragt, dat men met een vergrootglas de pannen en steenen der huizen zou kunnen tellers , en zuiks zonder het stijve en pijnlijke, dat antlers diergelijk treuzel%verk eigen is. De beeldjes die hij in zijne ordonnanties te pas bragt , beant­woordden aan bet overige in schoonheid. Op de verkooping van van der Linden van Slingeland, gold een land­schap van M u r a n t 190.—. Het was rijk gestoffeerd met beeldjes , schapen en vogels , en had op den voorgrond boeren­ huizen bij een sloot , en in het verschiet een groot gebouw en toren , in de manier van Paulus Potter. Hij reisde lang in Frankrijk en elders . en zette zich dude• lijk te Leeuwarden neder , waar hij in 1700 overleed. Zie Immerze el. MURDISONIUS (JoHANNEs), leermeester van A n t oni u s W al aeus, toen deze in het laatst der 16e eeuw de latijnsche school te Middelburg bezocht. Hij was conrector, Johannes Gruterus rector. Mogelijk dezelfde met den volgenden. Zie Kist en Royaards, Kerk. /Irchief, D. VIII. bl. 14 (tweede serie). MURDISONIUS (JoHANNEs), verkreeg , na G. J. V o r­stius, van Curatoren der Leydsche hoogeschool vergunning , om over de wijsbegeerte te lezen. Lie Soermans, Acad. Reg. bl. 99; Toevoegs. bl. 83 ; Siegen­beek , Gesch. d. Leyds. Hooges. D. I. bl. 266. MURNER (THoMAs) , schreef : Gerechtige oorepronck der keyserl. rechten. 's Gray. 1620. Zie Cat. de Crane, bl. 40 . IVIURMELLIUS (JoHANNEs), zoon van Theodoricus M u r m e 11 i u s , werd te Roerrnond geboren , begaf zich in zijn jeugd in den krijgsdienst , maar verwisselden dien weldra met de studie der letteren , ontving het onderwijs in de Grieksche en Latijnsche taal van A 1 e x a n d e r H e g i u s te Deventer , en begaf zich van daar naar Keulen , waar hij meester in de vrije kunsten werd. In 1500 stond hij den rector Tim an n te Munster , in het besturen zijner school , bij. Toen hij zich echter in 1511 met dezen wegens de uitgaaf van een Compen­dium Grammatices in onmin was geraakt , scheidde hij zich van hem , en nam als rector het bestuur van de St. Lebuinus school aldaar op zich. Drie jaren later begaf hij zich naar Alkmaar, waar hij een nieuwe school stichtte. Vijftien jaren achtereen was hij hier rector , en bestuurde met zulk een voorspoed de school, dat hij op eenen tijd 950 leerlingen in zijn onderwijs zag deelen. Een geweldige brand hem van al zijne bezittingen beroofd hebbende , verplaatste hij zich (1516) naar Deventer , en mogt bier slechts een jaar zich aan het onderwijs overgeven. Hij stierf aldaar in 1517 , en wel door vergif , hem uit nijd , door zijn mede onderwijzer , G. List r i u s , toegediend. Hij liet zijne weduwe en zoon in armoedige omstandigheden na. Hermannus Busschius vervaardigde een grafschrift op hem. Murmellius werd door zijne tijdgenooten voor een uitstekend taalkundige gehouden en was als beoefenaar der La-tijnsche podzij zeer beroemd. Later heeft men vooral zijne verdiensten als dichter , betwijfeld ; Pe e rlk amp had te weinig voortbrengsels zijner muse gezien om er over te kunnen oor­deelen. Hij gaf in het licht : Versificatoriae artis Rudimenta. Monasterii , 4°, z. j. 4r8 componendorum versuum. Daventriae A 1 b. P a f r a e t, 1517. mew zlugusto. In artenz componendorum versuum Tabulae. Daventriae (A 1 b. P a f r a e t) 1519. 8°. Colon. Gymnicus. 12°. Paris Chris t. Wechelus, 1550. 12°. Tabulae in artis componendorum versuam rudimenta. Paris. (Simon Colinaeus) 1534.12°. Argentinae , Jacobus el ucun­dus , 1538. 24°. Cum Eobani Hessi explicatione. Norimbergae 1552. 8°. Tabulae J. M. in artis componendorum versuum Rudimenta. Adjecta sunt Nominum et verborum crementa per Petrum Go­defredum. Paris 1560. 4°, z. n. van drukker. God e f r i d u s R e m e u s gaf een epitome van dit werk , met den titel : J. M. Tabularum Opuscularia in Epitomen redacta. Lugd. 1542. Prudentii Carmen de Martyrio Divi Cassiani , Francisci Petrarchae , carmen de Diva Magdalena. Rudolphi Agricolae carmen de Divo Jodoco. In Petrunt Ravennatent Sylva Joannis Murmellii. Ejusdem Murmellii Epigrammatum liber. Colon. 1508. 8°. Prudentii carmen in Romanum Martyrem , cum Jo. Murmellii Commentario. Colon. 1507. 4°. Hanov. 1613. 8°. In Prudentii Opera , gegeven door Joh. Weitzius. Didascali libri duo , in quorum altero agitur de Artibus tuns Liberalibus , turn Mechanicis : altero ingenuarunt artium stadia Paraenesis continetur. Daventriae 4°. z. j. Elegiarum Moralium Libri quatuor. Monast. 1508. 4°. Epistolarunt et Carminum liber. Cui accedunt famigeratorum aliquot Germaniae virorum .Epistolae non illiteratae , ad loannem Murmellium scriptae ; turn nonnulli8 carminibus , nempe Joanna dedicollii , Rudolphi Langii , Joannis Bugenhagii , Hermanni Buschii , Pasiphili , Fr. llumoldi Carthusiani , Hermanni Tor -rentini , Jacobi Montani , Joannis Caesarii , iJirici Hutteni , ac aliorum. z. j. en pl. Opusculum de Discipulorunz o fiiciis. D. Hieronymi , ad Ne­potianunz , de Clericorum et Sacerdotum officiis , Liber cum J. M. commentario , 4°. z. n. van drukker of pl. Waarschijnlijk hetzelfde met het door Sw eertius en Valerius Andreas vermelde werk: Enchiridion Scholasticorunz mu de officio scholasticorum. Swollis. Petrus de Breda, 4°. In salutationes Angelicas M. Virginis dicendas Carmen heca­ tostichon , cum Hendecasyllabis. In florea D. Virginis , De .Matrix serta Paean triplex , cum nonnullis aliis carminibus. Liber Eclogarum decem et sex , carminibus constans variis , et moralibus , minimeque impudicis. 4 ° . z. j. of pl. Roma Divae Virginis Dei Matrix serta , ab Jo. Murmellio variis versuum generibus composita. Ejusdem ad D. Virginem Ilendecasylabi , Hiymnus , Expositimem continens Angelicae sa­ lutationis. . Liber nunquain editus. Impressus Amstelod. aped Joannem Besiekem . . . . 1481. 4°. Eclogae XVI. Monast. 1502. Panegyricon in praeconium Ill. Principis .Erici Monasteriensis Episcopi. Sapphica de Vild D. Ludgeri. In Praeconium Petri Ravennatis Sylvae. 1VIonast. 4°, z. j. Antonii Mantinelli Versilogus , optime artem versificandi Ira-dens , cup adjeeti sunt breves et utiles commentarii I. M. 4° . z. j. Volgens d e Bibliotheca inquisitissima. Hag. Comit. 1732 p. 340 , is deze uitgaaf omstreeks 1488 verschenen. Revi us vermeldt , in zijn Daventria illustrata , een uitgaaf van Keulen bij Gymnicus in 1537, en de volgende Antonii Mantinelli Versilogus , jam multis in locis recognitus et auctus per Josephum Ilorlennium , adjectis brevibus et utilibus commens tariis viri undecunque doctissimi J. 117. Antv. Michael Ilil­len ius. 1536. 4°. Isagoge in decem Aristotelis Praedicamenta. Coloniae 1532. 8°. achter Joannis Caesarii , Juliacensis , Dialectica recognita et locupletata. Paris. 1535. 12°. Lugd. 1539. 8°. Basiliae 1559. 8°. Coloniae 1567. 8°. Dit werk is in 1513 opgesteld. Sententiae , seu versus sententiosi ex Elegiis Tibulli , Pro­pertii et Ovidii decerptae , singulae cum brevi inscriptione ar­gument. Wittenbergae (G eorgius R h au, 1533 in 8°.) Wel­ligt is de volgende uitgaaf iets ouder : Versus selecti ab er. M. felicis Academiae Coloniensis in Philosophia magistro , ex Ele­giis illustrium trim poetarum , Tibulli , Propertii et Ovidii; qui eerie versus sunt magis memorabiles et ex Aldinis jam de-mum , quia plusculis antea mendis scatebant , literis correcti , Coloniae , ex ojicina Quenteliand , 4°. Loci communes senten­ tiosorum versuum , ex Elegiis Tibulli , Propertii , Ovidii, a J. M. deligenter collecti. Hamburgi , Fran c. Rh o d u s , 1536. 12°. Coloniae typis Gymnasii. 1541. Pappa puerorum , seu Adayia ac Sententiae Latino-Germa­nicae sub centis capitibus digestae. Colon. 1548 , 1560. 8°. Antv. 1551. 4°. Pappa Puerorum doct. viri J. M. Rure­mund. Libellus plane aureus , post omnes alias editiones jam denuo recognitus et auctus. Antv. H e n r. L o e u s , 1571. 12°. Severini Boethii , de consolatione Philosophiae , Libri quingue ; luculentissimis J. M. partim etiam Rodolphi .dgrycolae con­mentarii8 illu8trati. Colon. 1516. 4°. 1535. 8°. 74 De Commentarii van M ur m el lius zijn ook to vinden in de Opera Boethii. Basil. 1570. fol. Opuscula duo : unum de verborum compositis : alterum de ver­bis communibus ac deponentalibus. Col. 1504. 8°. Monast. Persii Elacci Satyrae , cum Ecphrasi et scholiis J. M. .Ru­rem. Item Herm. Buschii Pasiphili Epistola , qua Pereiani Prologi et prime Satyrae argumentum explicatur. Col. 1522. 12°. _Persii Satyrae , complusculis quibus scatebant mendis re­purgatae ac cum Ecphrasi et scholiis J. M. Ruraem. Colon. , Officina Citerana Quentel in Septenthri 1527. Ibid. Euchar. Cervicomus 1534, Paris. 1546, 1553. 8°. Antv. Baptistae Mantuani Bucolica seu Adolescentia ; cum cons­mentariis Jodoci Badii et Notis J. M. Antv. 1540. Colon. 1553. 12°., 1565. 8°. Nuclei J. M. Rurem. de Nominum , Verborumque Declinati­onibus , studiose juventuti perutiles , summeque necessarii. 4pud Sand= Ubiorum Agrippinam, in edibus llieronis Alopecii , 1525. 12°. Ibid apud Gymnicum. De inhoud is in deze re-gels vervat : Si cupis lauclem , docilis juventus , Ocium , Bacchum, Venereinque pelle Consequi toto propera decores pectore mores. Dictionarium trium linguarum I. M. nuper quam deligentis­sime correctum. Diationarz trzema Iezyki , opisany pizez Jana Murmeliusa ; teraz nowo wydany y pilnie proprawiony. Craccoviae 1616. 12.. Caroleia, ad Carolum Archiducem. Antv. T h e o d. (Mar- ti n u s) Alostensis 1515. Protrepticon Poetantium. Davent. Al b. P a fr a e t. Enchiridion Nominariorum. Neomagi P e t r u s Elzerius, 1553. 8°. De generibus Nominum. Colon. ap. Gymnicum. In Epistolam D. Hieronymi ad Niciam , Aquileiensis Ecclesiae hypodiaconum. Colon. 1505. Epigrammaium liber unus. Monast. 1510. Descriptio urbis Monasteriensis. Monast. 1502 (in supphische verzen. De hymnis ecclesiasticis Liber unus. Ook Annotations in Hymnos .Ecclesiasticos. Commentarius in Rusticum Angeli Politiani et in tjusdem Sylvam. Commentarius in .Epistolas .Horatii. Scoparium ad proyagandam e scholis barbariem. Liber ap­ prime eruditus. Scholia in (Pseudo) Cypriani carmen de ligno salutiferae crucis. Alcimi Aviti Viennensis Episcopi Libri VI a J. M. recog­ niti. Colon. 1509. 4°. Ook gaf M. een verzameling van Epist, selectae S. Iiieronymi, P a q u deelt van hem mede een Blegia in laudem S. Brunonis, door T h e o d. P e t r e i u s voor zijne Bibliotheca Cartusiana geplaatst, Men vindt ook een gedicht van hem in Gruteri De/, T. III. p. (165--,667. De divi Martini sanctissimi Turonensis ecclesiae episcopi et _Trajectensis patroni tutorisgue maximi vita , carmen encomiasti. cum ab J. M. ituremundensis Scholastisis in celebri eodetngue ornatissimo Alcmaria oppidi Hollandorum sane pas amoeni gymnasio editum. Cur Alcmariensis schola suculenta sit et editissimo loco con­ 8tituta J. M. Rurem. Epigramma. Ode dittos in Divorum tutelarium Matthiae Apostoli et Lau­ rentii Martyris Praecenia , edito Anno solaris MDXV. Zie Saxe, Onorn. T.III.p. 19; Anal. p.580; Franc. Sweertii, Ath. Belg. p. 454-456 ; Pantaleonis, Prosopograph. P. III. p. 33; Jac. Bevil, Daventr. illust. L. II. p. 138-140; Schurtz­ fleischii, Elogia , p. 56, 57; Jo. Franc. Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 700; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 542-543 ; J o. Burc. et Fred. O t t o n. M enckenii, Bibl. vir. militia et scriptis illustr. p. 312-314; J. Hartzheim, Bibl. Colon. p. 189; Gesnerus, ad Isagogen , § 129 , p. 138, T. I; Burmanni, Traj. erud. p, 191; Hamelman, Oratio de doctis Westphal. Viris. Opp. T. I. p. 99, 100, 102, 105; M. Adam, Vitae philos. p. 15; Aub.Miraei, .flog. illustr. Belgii script. p.192, 192; Cornelis Loos, Illustr. Germaniae Script. Catal. ; Peerlkamp, de Poet. Lat. p.61; Hoeufft, p.345, Parrs. Lat. Belg., Bibl. Bunay. Vol. II. p. 1754, Vol. III. p. 2002; Cat. Bibl. viri ill. P, A. Crevennae , V . III. P. I. p. 293 ; Bibl. Traject. p. 131; Append. Cat. Bibl. Traj. p. 28; Gerhard, Novio­magus vir. ill. inf. Germ. L. II. ; van Kampen, Beknopte geschied. der Ned. Letter. en Wetens. D. I. bl. 447; B o o m k a m p , Alkmaar en zijne geschied. bl. 366 ; D e 1 p r a t , Over de Broeders. van G. Groete , bl. 77, 2 dr. M. 7 6 ; Overijss. Alm. van 1852, bl. 60; Navorscher D. IX. bl. 162, 281; Schotel, Tilb. Avondst. bl. 306; Dez. school, bl. 12, 13; N i e s e r t , Joan J[urmellius literarische Verdienste, in eenige nummers van het tijdschrift Westphalia, 1825, door Dr. T r o s s uitgegeven ; Dr. C. A. Cornelius, Die Miinsterische Hu­manisten , Miinst. 1851; Jocher; Rotermund; Bauer, Leipz., Lit. Zeit. 1804, p. 572 f. ; Biogr. Univ. ; Biogr. hist. ; Nouv. Biogr. gdnerale ; Niceron, Mem. T. XXXIV. p. 114-126; Paquot, Me'm. T. II. p. 659, scpq. MURMULLIUS (JonANNEs), zoon van den vorigen , was magister , werd general superintendent te Oehringen , en over, Teed in 1555. Zie Samml. von A. and N. Theol. Sachen , 1743, p. 183; Roter­m.und. MURO (GERARD DE) , minnebroeder te Doornik. Toen de Flagellanten aldaar in 1349 kwamen , weigerde hij , toen hij op Maria hemelvaart in de kerk van het klooster van St. IVIartijn predikte , voor hen te bidden , 't geen het yolk zeer tegen do­zen prediker verbitterde. 74* Zie Messenger dee Sciences et des "iris de la Belgique , 1835 p. 375. MURRAY (WILLIAM) , gal in 1754 eenigen tijd onderwijs in het Engelsch aan de Schotsche school te Rotterdam. Zie Steve n , gist. o f the Scottish Church , p. 349. MURRAY (GEORGE) , 50 zoon van den hertog van Athole , en zijne eerste vrouw , Catharina, oudste dochter van W i 1-1e in en Anna, hertog en hertogin van Hamilton. Betrokken in de rebellie van 1745 , werd hij schuldig verklaard aan hoog verraad en ging hij buitenslands. Hij overleed 11 Oct. 1766 te Medemblik , in den ouderdom van 66 jaren. Men vindt zijn graf­zerk in de kerk der hervormden aldaar. Zijne vrouw was Amal ia , dochter en eenige erfgenaam van Murray of S t r o w an en Glencarse. Zij lieten na: John James, George, Amelia en Charlotte. Zie Nay. 1865, bl. 111 , 164. MURRAY (ANDREW), Schotsch kapitein , werd, 2 Julij 1600, in den slag bij Nieuwpoort door de Spanjaarden gevangen ge­nomen en vermoord. .Len gelij k lot trof Robert Bar c 1 a y. Zie Verzam. berigten omtrent de krijgsbevelhebbers bij Nieuwpoort, 72. MUSAERT (MARTEN) , Grittier van Axel, werd in 1578 door I m b i z e opgeligt en heimelijk vermoord. Zie Scharp, B. v. dxel. D. I. bl. 114, 116. MUSCH (CoRNELis), heer van Waalsdorp en Carnesse. In 1619 werd hij secretaris van Rotterdam en in 1628 griffier der Staten-Generaal. De regering van Rotterdam (lezen wij in den Ned. Spectator 1864 n°. 64) verschilde niet wezentlijk van die der meeste Hollandsche steden. Sedert 1615 bestond er de raad of vroedschap uit 24 voor hun leven aangestelde per­ sonen , die hun collegie door cooptatie voltallig hielden. In 1621 , onder den invloed van den coup d'etat van 1618 en van de daaropvolgende revolutionaire verandering der stadsrege­ ringen , droeg de vroedschap aan den stadhouder het regt op , dat hij in bij na alle steden reeds uitoefende , om bij vacature in haar collegie het nieuwe lid te kiezen uit een voordracht van drie door haar te benoemen personen. Wij vermoeden dat de beruchte M u s c h , die toen secretaris van Rotterdam was , en die de guest der stadhouderlijke partij behoefde om den voordeeligen post van griffier der Staten-Generaal , dien hij beoogde , te bekomen , deze gewigtige concessie van de vroed­ schap zal hebben afgevergd. Hij bleef er ook , na het verkrij­ gen van het begeerde griffiersambt , zijn invloed behouden, en had er voortdurend , door zijne gunstelingen , de regering op zijn duim , zoo als ons een tijdgenoot verzekert. Wel was de anti-prins-gezinde minderheid vrij aanzienlijk , maar hij en A er ss ens v an Somm el s dij k , die ook te Rotterdam veel had in te brengen , hielden de vroedschap in het goede spoor. Het recht aan Maurits toegekend , werd aan Frederik H end ri k en vervolgens aan Willem II opgedragen , hoewel toen niet zonder heftige tegenspraak van de minderheid." Toen in 1633 gemagtigden der Spaansche Nederlanden te 's Hage waren gekomen om van 's konings wege over het be- stand te handelen , wenschten zij een reis door de voornaamste steden te doen ; maar M u s e h , die het gevaar van zulk een reis doorzag , zorgde, dat hun door de Algemeene Staten verzocht werd dit plan te laten varen en te 's Hage te blijven. Hij zelf werd gelast hun dit verzoek mede te deelen en voegde er bij udat zulk een verzoek , als komende van hen , die de oppermagt van den staat vertoonden , voor een bevel moest gehouden wor­ den ," en toen evenwel een hunner zich naar Friesland op weg begaf , werd hem bevolen terstond terug te keeren , wilde hij in geen zwarigheid vervallen , daai hij alleen vrijgeleide had om in den Haag te komen handelen. Twee jaren later werd hij naar Kranenburg gezonden , om daar, gelijk later te Turn­ hout, met don M a r tin A xpe, geheimschrijver van den koning op nieuw over vrede te handelen , doch ook nu zonder vrucht. Van wegen het Fransche hof ondervond hij eenige onaange­ naamheden , wijI zijn gezant hem verweet , dat A x p e hem 100,000 kroonen had beloofd, indien hij een bestand met Spanje , met uitsluiting van Frankrijk , wist te bewerken. Niet lang na het sluiten van den vrede van Munster werden hij en de ontvanger Be r c k el tot kamerraden van Willem II benoemd. De prins , schreef Aitsema, "had de impressie dat hij zoude zijn staat en finantie , die verloopen , vervallen en bezwaard was , redresseren." M us c h deed veel moeite om het overnemen zij ner schulden door den staat te bevorderen , en trachtte de gecommitteerden , toen deze naar de gewesten vertrokken , door uitzigten op 'svorsten gunst, daartoe te bewegen , en hield hen door deze , en door de hoop op een gunstigen uitslag den prins van hem afhankelijk. "Door dit middel raeckte hij soo wel bij den prince als bij de gecommitteerden in een groot credyt en gaf hem groot aensien , ja , de principale directie in den staet , edoch verweckte oock te gelyck veel af­gunst." In het jaar 1650, het laatste zijns levens , was hij de steller van een gewigtig besluit ten behoeve van W il1e m II , behelzende, udat men, overeenkomstig met een voorslag van den Raad van State , aan de bevelhebbers der steden zou schrijven , dat men een plegtige bezending doen zou aan de Hollandsche steden , om ze te doen afstaan van het besluit , omtrent de bij­ zondere afdanking van krijgstroepen, en dat de prins deze be­zending als mede de personen , uit welke zij bestaan zou , zou regelen , wordende zijne hoogheid te gelijk verzogt en ge- authoriseerd , om alle noodige orde te stellen , en die voorzie­ning te does , ten einde dat alles in goede ruste en vrede werde geconserveerd , en inzonderheid gemaintineert en vastgehouden de Unie , met den gevolge en aankleeve van dien , en integen­deel geweerd en te gemoet getreden , dat daartoe zou mogen worden voorgenomen." 'Verder was hij een ijverig medewerker tot de gewigtige ge­beurtenissen in die dagen en de steller van twee gerugtmakende geschriften op naarn van Willem II , Redenen en Moliven, en Klagten over die van ilmsterdam. De secretaris van den prins , Heilersich, en de twee klerken , de griffiers Hulst en K u n e s , door gemagtigden der staten van Holland over de opsteller van beide geschriften ondervraagd , noemde M u s c h als die van beide, zeker van het laatste. Toen dit on­derzoek plaats had , was Musch reeds , 15 December 1650 , gestorven. Hij was de regterhand en misschien wel de aanhitser van den prins, en werd ter goeder ure aan de wraak der Loeven­ steinsche factie onttrokken. Er is zelf, schreef Tydeman, een vermoeden , dat hij zelf hem uit den weg gegaan is. Zijn naarn was niet in den besten reuk. Scheele en an­ deren lieten zich in de Groote vergadering , over het verkoo­ pen van ambten , knevelarijen enz. ten zijnen taste met stoute taal hooren. Zelfs in openbare plakaten werd hij van excessen oneerlijkheden bij hem gepleegd , na zijn dood beschuldigd. Er bestaan verscheidene scherpe pasquillen en grafschriften op hem , o. a. een van V o n d e 1. Een ander , in plano uitgege­ ven en geteekend P. L. luidt dus : GRAF-SCHRIFT OP DEN SEER CORNELIS ItIUSCH. Hier leijt de Hof-Musch voor en rot, Sy broeijde slangen in haer put , Leycesters en Due d' Alfs gebroet, Sij scheet de vrijheijt op den hoet , De schoonste steden op het hooft; Sij schond' en at al 't lekkerst' ooft; En pickte , sonder schrick of schroom , De schoonste karssen van den boom ; Sij vreesde kluid-boog , klap noch knip, De Alvloek kendes op een stip Sij vloogh den baas van syne hant , En speelde met de macht van 't Lant. Sij Borst aen eenen spinnekop , TerWijlse dronek en sprack dit sop Bekcimt mij seecker niet te wel , De rest geeft Aertsens en Kapel. P. L. Hij huwde Elizabeth, jongste dochter van den raadpen­sionaris Cats. Zijne dochter Elizabeth Maria huwde met Henry de Fleury de Coulant, heer van Buat. Zij was, even als Naar vader en moeder, gehaat bij de partij der d e Witten, doch een schrandere vrouw. Een andere dochter huwde den baron v an A s p e re n. Zie Aitsema, Saken van Staat en Oorlog , D. IL bl. 217, 282, 283; D. III. bl. 280; NV agenaar , Vad. list. D. XI. bl. 172, 214 ; D. XII. bl. 68 , 194 ; van W ij n , op Wagenaar , D. XII. hi. 39, 90; Resol. loll. 1633, bl. 42, 43, 46 ; 1635, bl. 221, 222; Holl. Merc. 1650 , bl. 63 ; Resol. Stat. Gen. 16 Dec. 1650; Bilde r-d ij k, Vad. Gesch. D. XI. bl. 44 , 270; Brieven van de Witt, D. IV. bl. 190 ; Groot Plakaatb. D. II. bl. 2400 ; Burman, Anal. T. II. Praef. p. XV. ; Amelot, Mem. Hist. et Polit. T. I. p. 543 , 544; Scheltema, Staatk. Nederl. ; Kron. van het Hist. Gen. (Reg.); Kok, Kobus en de Rivecourt, Woordenb. d. Zamenl. ; Cats, Ouderdmn, bl. 98 ; Vondel, Poezy , D. II. bl. 82 ; Bloemkrans van verscheide gedichten, bl. 369 volgg. MUSE NHOLIUS (ABRAHAmus) , predikant te Breda, werd door de synode van Dordrecht 1618, tot een nieuwe overzet­ting des bijbels bekwaam geacht. Zie Soermans, Kerk. Reg. bl. 27; Kist en Royaards, Arch. (eerste serie) D. V. bl. 117. MUSGHESELLE (LluitzNnus), een Carthuiser monnik , uit Vlaanderen , overleed 3 Dec. 1477. Hij schreef : De amore silentii et solutidinis lib 1. Tractatus de sertulo D. N. Jesu Christi. Exercitium spirituale de Parvulo et Agno , horis canonicis ad morem ordinis carthus. , accommodatum , ms. Zie P. Dixlandus, Chron. Carthus. lib. VII. c. 25 ; Petrus Sutor, Vitae Cartus. lib. II. tract. 3 c. 7; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 622; F oppens, Bibl. Belg. T. IL p. 576. MUSIC A. (ANTONIE DE) , in den aanvang der 16e eeuw te Antwerpen geboren , bekleedde aan versehillende hoven onder­seheidene , zoo burger- als krijgsbeclieningen volgde Karel V in 1544 op zijn veldtogt als kommissaris der levensmiddelen van 't keizerlijk leger , order den commissaris-generaal Fran­cois D u a r t e. Zij n leven was bij het beleg van St. Dither meermalen in gevaar. Hij schreef: Commentariolu8 rerum geetarum apud S. Digerium a6 Impe­ratore Carol° Tom, ad Regent Angliae Ilenricum VIII, voorko­mende bij J. B. Mencken, Script. rer. Germ. Lips. 1728 fol. T. I. Col. 1289—.1314. Zie Paquot, 1116m. T. I. p. 128. MUSIUS (CoRNELius), werd den 10 Junij 1.500 (anderen willen 1503) te Delft geboren 1). Zijn vader,, Johannes Pi e-t e r s z. M u s i us was uit het patricische geslacht M u y s van Holy te Dordrecht gesproten. Zijne moeder was Elisabeth Woudana (van der Woud e?) uit Vlaardingen. Beide zijne ouders waren eerlijke en vrome lieden uit den burger-stand , die hij echter reeds vroeg verloor. Op raad van zijn voogd, Nicolaas Seguerdius Bartholomeuszoon, omhelsde hij den geestelijken staat en vertrok hij met zijn broeder Pe t r u s en zijne zuster Judith, toen reeds Elisa­beth genoemd , die ook den geestelijken stand verkoos , naar Leuven , om aldaar in de godgeleerdheid te studeren. Hij oefende zich onder Con r a d u s C o c l e n i u s uit Westphalen in bet latijn , en onder B u t g e r u s R o s c i u s in het grieksch. Ook legde hij zich op de wijsbegeerte van A r i s t o t e 1 e s toe. Van daar vertrok hij naar Gend 2 ) , keerde van daar naar Leu­ven terug , om in de godgeleerdheid te studeren. Hier werd hij bevriend met Johannes Hassel m an n us, aan wiens oordeel hij later zijne schriften onderwierp. Van daar ging hij naar Atrecht , vervolgens naar Parijs 3), waar hij door Coquinius aan Jodocus Badius Ascensius was aan­bevolen, en hij met Gulielmus Budaeus, Jacobus Fa­ber Stapulensis, Faustus An drelinus, en Petrus Rosset us omging. Twee jaren vertoefde hij te Poictiers , waar hij vele geleerde vrienden verkreeg. Hij was ook van plan Italie te bezoeken , toen hij het overlijden vernam van Jo h. Colman, prior en biechtvader van het St. Agatha klooster te Delft. Hij keerde daarop naar zijn vaderland terug, liet zich tot priester wijden en bekleedde vijf en dertig jaren 1) Volgens sommigen werd hij te Vlaardingen geboren. P le m pi u s schrijft in zijn Musius : "Pater erat Flandringanus ; Pauper , sollers et humanus ',Nee torpens inertia. Gandavum veniebam ,,Paedagogus hic fiebam ,,Patribusque 3)E ',Dein Lutetiam profectns ,,Et Pictavium provectus Mentem libris acid. lang met trouw en ijver diezelfde betrekking in genoemd kloos­ter. Hij was een vroom en verdraagzaam man , die zich in de uren van uitspanning met het beoefenen van kunsten en weten­schappen , vooral der poezij , en een geleerde briefwisseling be­zig hield. Met de eerste geleerden en dichters van zijn tijd was hij bevriend. Musius beoefende de latijnsche poezij. Peerlkamp's oordeel is niet ongunstig over zijne gedichten "pectoris ingenui simplicitas in . M u s i i carminibus apparel" //Nee (voegt hij er echter bij) lyrica tamers , net elegiaca sunt exactae latinitatis. Non pessimum est illud in Ciconium Delp/iicum , dat bij G r u­terus, Delic. poet. Belg. p. III. p. 677 scqq. voorkomt. H o e uff t noemt het "versus millitissimi de materno amore ciconiae." Ook Marron prijst dit gedicht zeer. De volgende zijn door hem in bet licht gegeven : Institutio Foemineae Christianae ex ultimo Proverbiorum capite diversa carmine reddita . ad cognatum suum Jodocum Sasboutium Delphum , in Senatu Holl. consiliarium. Odae et Psalmi aliquot. Pictavii typis Marne filior. 1536. 4°. De Temporum ,fugacitate , deque sacrorum Poematum immor­talitale. Ibid. 1536. 4°. Imago patientiae ad Cebelis Thebani Tabulae imitationem, Coquino , Maecenati ac patron° inscriptae , versu elegiaco tu­mulorurn Desid,erii Erasmi libellus. Lovanii 1536 , apud Rescium. Solitudo , sive vita solitaria laudata : Cornelio Musio enco­miaste. Psalm 54. ,Ecquis dabit columbinas "Leves alas , alas binas , ,Vt hint volem propere ; ,Ilactenus vi impeditus In secessu expeditus ,Valeam quiescere? Antverpiae.EEx Officina Christ. Plan tini 1566. 4 °. Vooraan gedichten van Wilhelmus Dam a sus Dor dr a­ce n us en van H ad ria n us Junius, medicus. Acbter aan nog andere latijnsche gedichten van M u s i us, o. a. het gemelde gedicht , getiteld : Ciconia Delphica sive pietatis parentum in liberos typus. Ad Jodocum Henricum aedituum, in Ciconia peregrina sive pietatis liberorum in parentes typus. Ad Lam­bertum Guilielmum Pastorem. Aan bet slot vindt men nog eenige dichtregelen van J a co b us S u s i u s aan hem gewijd en de kerkelijke goedkeuring van W i 1 h. D a m a s i Lind a­n u s , die deze poematia , upraeclara , non minus docta quam pia" noemt. Hymnus de S. Cornelio , St. Agatha etc. Monachus et Silvula. Praecationum Regiarum , quas ferunt Guilielmum II. Il. Hollandiae comitem et Rom. Imp. recitare solutum. Cum Musil Precious horargs , a morte .ejusdem evulgavit Li1448 ab Op neer _Delphilee J. V. D. L. B. 1582. 16°. apud Stratium. De yen pastoris officio oda , ad Lambertum Guilielmum Del­phic ad Pastoritium munus , tunc recent? accitus. Men vindt ook gedichten van hem in G r u t e r i Delic. Poet. Bela. P. III. p. 667-680. Ook zijne verschillende werken met kantteekeningen in bi­bliotheken verspreid , o. a. Al. Galeni Origines monasticae. Dilingae. 1563. 4°. Gijsbert Lap van Waveren had 8 of 10 epigrammen van zijn hand in hands. Ook bezat . Medenblick mss. gedichten van hem. Tot zijn geleerde vrienden behoorden Nicolaas a Castro a Novaterra, J.Strijen, Lindanus, Rumoldus Ste­nemolen, dien J an us S e c a n d u s zijn leermeester noemt , C o r n e l i us V erburch, van Delft , zijn bloedverwant , B al­duinus Jacobi, raad te Dort en Mechelen, Martinus Duncanus, Cornelius Adrichemius, Petrus Nan­nius, Petrus Bosselius, Wolfherd Borsalicus. Zijn zinspreuk was non sine fato. Hij had een onbepaalde hoogachting voor D e s i d e r i u s Erasmus, van wiens hand hij een afbeelding der Kruisiging des fleeren bezat. Zeer verschillend is , vooral in de laatste jaren , geschreven over zijn leven en uiteinde. G 1 a s i u s scbreef : ongetwijfeld beleefde hij een woelig tijdperk , vooral toen de Nederlandsche vrijheid geboren was , gevaarlijk voor een roomsch priester. M u s i u s had ook het voornemen Delft te verlaten , toen deze stad de Hollandsche zijde had verkozen , doch Willem I be­woog hem , wiens zachtmoedig karakter en verdraagzaamheid achting , en wiens grijze hairen eerbied inboezemden , te blijven. Zelfs wijdde hij zijnen dienst aan de belangen van bet vaderland. Intusschen wekte het 's prinsen misnoegen op , dat de pries­ter zich , zonder zijn verlof, naar 's Gravenhage had begeven. Hierdoor achtte zich de woeste Lumey, graaf van der M a r c k , wiens heldenroem zich met onschuldig bloed bezoe­delde, geregtigd om Musius na te zetten. Hij achterhaalde en voerde hem naar Leiden. Met ongehoorde wreedheid werd hier de grijsaard, op 's graven last , mishandeld en vefolterd. Ten laatste vond hij een erode van zijn lijden en () even aan de galg, zelfs zijn lijk werd met bitteren smaad bejegend. Te laat toch had Oranje het gevaar van den vromen geestelijken vernomen. Toen 's prinsen renbode met het bevel, om hem in vrijheid te stellen , voor Leiden kwam , bield Lumey de poorten gesloten tot dat de lijst zijner euveldaden , ook met dit schandelijk misdrijf , dat op den 10 December 1572 plaats vond vergroot was. Algemeene verfoeijing bij roomsch en onroomsch en 's prinsen ongunst was het loon van den Bader , te hoog geplaatst, zoo het sehijnt, en door zijne inneming van Brielle te zeer beroemd , am hem met het zwatird det tergei­ding te kunnen treffen. Gebeel anders luidt het resttltaat van van S o m e r ens on­derzoek : ,Een plegtigen eed werd (te Delft) wederkeerig vary iedere priester en monnik vrijwillig afgevorderd de stad niet to verlaten en den vijand niet toe te vlugten , loch Mush's, schoon het op doodstraf werd verboden , verliet heimelijk het convent en nam de vlucht , na nog des avonds bij den prins ten maaltijd te zijn geweest, vergezeld van zekeren Francisca­ner C o m o l u m M e r a n us en een geestelij ke zuster C h a r­1 o t te v an de Mer we d e. Deze vlugt schijnt nog eenige uren verborgen te zijn gebleven , want eerst op 's prinsen mid­dagmaal , werd hem dit geboodsehapt. Deze , zegt H o o ft , toonde zijn misnoegen , en gelastte Lumey, die met hem at , den pater na te jagen. Hij viel , volgens B o r en Blei s-w ij c k , in handen van Lumey 's krijgsvolk , dat hem nog dienzelfde avond gevankelijk binnen Leyden bragt. Lumey stelde Musius in handen van een krijgsraad , en in tegenwoordigheid van deze regters , onderging hij een scherp examen , waarvan O p m e e r vele ijsselij kheden verhaalt , en waarvan het gevolg was , dat zijne regters hem tot de strop verwezen , welk vonnis door Lumey bevestigd werd , en hij nog denzelfden avond binnen Leyden onderging. In weerwil van de verdediging van Lumey door van S o­m er e n , en hetgeen er voor en tegen in de Navorscher van 1852 geplaatst is , is er nog veel donkers in die treurige ge­schiedanis , dat een gezettelijk en naauwkeurig onderzoek ver­eischt. Een monographie van Musius bestaat er niet. Op den Catal. van den hoogl. Kist komt voor een Vertical van den oorsprong van het St. Aagten klooster te Delft , en Authentieke stukken op de stichting en lotgevallen van dat kloos­ter betrekking hebbende , en andere merkwaardigheden , dit kloos­ter betreffende , de Rozenkrans met daarbij behoorend in hoot gesneden en verguld doodshooldje , toebehoord hebbende aan Cor­nelius Musius. Zijn afbeelding bestaat met een lat. gedicht er onder van F r. Rap h e 1 e n g i u s. Zijn vreeselijk einde is in het Theatrum Crudilitatis haereticorum afgebeeld. Zie Excursus Gisberti Lapii ex Waveren, civis Ultraj. ad vitam et martyrium B. M. Cornelii Musii ab eximio domino M. N. Estio editum bij Do d t Arch. D. VI. bl. 234 ; E s tins, Hist. Mart. Gorc. Libri IV. C. XIII; P1 empii, Musius sive Rythmicum Poematiis, Amst. 1618; P. Opmeer, Hist. Martyr. (Col. 1623) p. 66; Junii, Bat. C. XVI ; Thomas B o z i u s , Ccmgr. Orat. presb. de signis Ecci. Dei lib III. fol. 839; Meursii, Lib. III. Alb. p. 104; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 160; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 212; Miraei, Elog. p. 189; Ill. et Clar. Viror. Epistol. select. C. II. p. 575; van Heussen, Hist. Episc. Ultraj. p. 429; Bat. S. T. I. p. 75; Hoeufft, Parrs. Lat. Belg. p. 22; Peerlk amp, de Poet. .Neerl. p.100, 101; Opmeer, Nederl. Martelaarsb. (Amst. 1656) B. VII. bl. 271; Bor, Ned. Hist. B. VI. bl. 39; van Meteren, Ned. Gebeart. ; Leven van Ned. Mannen en Vrouwen , D. IV. bl. 304; Claer be­wys , dat den Prince van Orangien de oorsake ende eersten oorspronck is gheweest van deze langhduerighe ellende ende tweedrachticheit : oock mede culpabel ende deelachtich gheweest te zyn• van den grouwelycken aen­slach by den Francoysen op de stadt van Antwerpen voorsz. ghekeert den XVII Jan. 1583 ; Historie Balthazar Gerards , alias Serach, die den Tyran van 't Nederlandt , den Prince van Oraengie , doorsehoten hee ft , en is daerom door grouwelycice ende vele tormenten binnen de stadt van Delft openbaerlyck gedoodt 1584 ; Bleiswijck, Beschrijv. van Delft, (Delft 1667) D. I. bl. 444; Efooft, Ned. Hist. B. VII. bl. 299 ; J. J. van der Horst, Hist. Krit. onderzoek omtrent het hu­ welijk van Willem van Oranje en Anna van Saksen , bl. 92; Verspreide en nagelaten dicht- en proza-stukken — met bzographie — van H. H. van Someren , bl. 256 volgg. ; Immerzeel, _Lev. en werlc. der Holl. en Vt. Kunstsch. D. I. bl. 223; Kist en Royaards, Kerkel. Arch. (eerste eerie) D. I. bl. 232 ; Co llot d'E scar y, Holl. roem , (A) IV (1) b!. 122; v an K am pe n, Gesch. d. Lett. D. I. bl. 76 ; Rosner, Gesch. overzigt der abdijen , bl. 584, 585; Bilderdijk, Gesch. des Vaderl. D.VI. bl. 134; van Groningen, Gesch. der Watergeuzen , bl. 266; Glasius, Godgel. Ned. ; Jocher; Rotermund, Biogr. Anc. et Moderne (Paris 1821) T. XXX. Dict. Univ. hist. et crit. T. XII ; Moreri; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Balen, Beschr. v. .Dordr. bl. 848, 1140; Alg. Konst -en Letterb. voor 1852, N°. 10 ; Nay. D. I. bl. 354 ; D. II. bl. 272, 324-326; D. III. (Bijblad) bl. VIII en volg.; Cat. N. C. K;ist, p. 1, 98, 148; Muller, Cat. v. portr. MUSKETIER VERGENST (Mr.), studeerde te Leyden , en promoveerde in 1809 met eene Dinertatio de Burggraviatu Leidensi, en werd lid der Ned. Maatsch. v. Letterkunde. MUSQUETIER (JonAN DAVID) , luitenant in dienst van den lande, werd in de actie van den 19 Sept. 1799 gekwetst. Zie B o s s c h a , Neerl. Heldend. te land , D. III. Bijl. bl. V. MUSQUETIER ( ), luitenant ter zee. Toen de Fransehen den 27 Julij 1794 zich in het bezit van bet land van Cadzant wilden stellen , drong hij bet bij den post van Turkije , een half uur van IJzendijke , binnen. Bij de ve•dediging van dezen post zag M u s q u e t i e r al zijne kanoniers gekwetst of gedood , en de ammunitie verschoten , en evenwel, ofschoon zelf gewond, vervoerde hij met de handlangers de stukken naar IJzendijke. Zie Orders betreffende de linie van defensie te water in 1793-1795, door den zee -olicier J. H. van 0 l m h a asen, Amst. 1797 uitgege­ven onder N°. XLIX ; B o s s c h a, Nederl. heldend. te land , D. III. bl. 108. MUSSCHENBROEK (SAMUEL JOOSTEN VAN). Het geslacht van Musschenbroek is oorspronkelijk uit Vlaanderen , waar het reeds in de XIVe eeuw in groot aanzien was , en alom be­kend onder den naam van Musienbrouc k. Onder de Spaansche vervolgingen , in de 16e eeuw , om het geloof , deed het afstand van zijn aanzienlijke bezittingen en waardigheden , verliet zijn geboortegrond , en vestigde zich in Holland , onder den naam van M u s s c h e n b r o e k. Fen der afstammelingen was Samuel J o o s t e n , geboren te Leyden , den 23 Junij 1639. Hij was de uitvinder der luchtpompen , en van verschei­dene Physische en Microscopische instrumenten , injicieer en anatomische spuiten. Fene zijner beroemdste luchtpompen werd onder het opzigt van den hoogleeraar B u c h e r u s de Volder in 1675 vervaardigd , en berust nog in het laboratorium phy­sicum te Leyden , waar zij , in het laatst der vorige eeuw nog gebruikt werd. Hij overleed in 1682. Zie Catal. instrum. P. van Musschenhroek 1762, p. 49 N°. 479 ; Coll ot d'Escury, Holl. roem , D. III. bl. 48. MUSSCHENBROEK (JAN vAN), in 1687 te Leyden gebo­ren, was een boezemvriend van den beroemden 's G r a v e z a n d e, met wien hij aanhoudend werkzaam was in het uitvinden en verbeteren der physische instrumenten , door 's Gravezande beschreven. Hij is door verscheidene koningen aangezocht geworden om aan buitenlandsche hoogescholen als hoogleeraar in de physica onderwijs te geven , doch hij verkoos zijn loopbaan te Leyden te eindigen , waar hij in 1748 overleed. Zijue beschrijving der luchtpompen in 4°. in het Nederduitsch uitgegeven , is in het Fransch en andere talen overgezet. o. a. Augsburg 1765. 8°. (edit. nouv.) Zie Collot d'Escury, Holl. roem , D. VII. bl. 32 , 49 ; Cat. instrument. P. van Musschenbroek , 1762 ; Lijst zijner eigene werktuigen met de prijzen waarvoor ze te krijgen zijn (omstr. 1752); van K am­p e n , Geschied. d. lett. D. III. bl. 312 ; Nouv. biogr. gadr.; S av e­rien, Vier der Philosophen , T. VI; R o t e r m u n d. MUSSCHENBROEK (PETRUS VAN), broeder van den vo­rigen werd den 14 Maart 1692 te Leyden geboren, bezocht de gehoorzalen van Perizonius, Jacobus Gronovius, Albinus de Oude, en Hermannus Boerhaave; ver­wierf den graad van A. L. M. en med. dr. en bezocht in 1717 Londen , waar hij beroemde mannen leerde kennen en de lessen van I s a a c k Newton bij woonde. In 1719 werd hij hoogleeraar in de wijsbegeerte en wiskunde aan de hoogeschool van Duisburg aan den Rijn , in 1721 buitengewoon hoogleeraar in de geneeskunde, welk ambt hij aanvaardde met eene oratio de conjungenda medicina cum philosophicis scientiis. Van daar vertrok hij in 1723 , in dezelfde betrekking , naar Utrecht , waar hij den 23 Sept. zijn ambt aanvaardde met eene oratio de certd method° Philosophiae experimentalis. In September 1726 Weld hij eene oratio de Astronomid post plane restauratam turrim astronomicam, en den 6 Oct. 1732, toen hij tot hoogleeraar in de astronomie benoemd was , de .iftstronotniae prae8tantia et utilitate , gum .eoientii8 alert. In 1740 werd hij tot hoogleeraar in de wiskunde en wijsbegeerte te Leyden benoemd en wijdde hij zijn ambt in met eene oratio de mente humana 8emet ignorante. Na den dood van 's Gravezande hield hij (1742) bij den aanvang zijner lessen in het Tkeatrum pky8ieum eene rede de fatis philoeopkiae natu­rali8 en twee jaren later (1744) sprak hij de 8apientia divina. M u s s c h e n b r o e k was een der uitstekendste natuurkundi­gen van zijn tijd. Hij deed gewigtige opmerkingen over de magneetkracht. Onder anderen die , dat de zeilsteen niet alleen al het ijzer , maar ook zijn ontbindingen , en alle liachamen , die ijzerdeeltjes bevatten aantrekt. Hij vond eeu werktuig uit, tot proefnemingen wegens de wrijvieg der metalen , en stelde een nieuwe inrigting voor tot het doen van weerkundige waar­nemingen. Hij bewees , door eerie beslissende proef, , dat de zamengedrukte lucht niets van hare veerkracht verliest , deed verseheidene proeven over de gekleurde ringen tusschen zamen­geperste platen , over de kleuren , door de mengeling van ver­schillende vloeistoffen veroorzaakt , en over het vermogen , dat mengelstoffen van onderscheidene kleuren bezitten tot inzuiging van het licht. Hij bewees vervolgens , dat de vuur- of warmte­stof alleen niet genoegzaam was tot verklaring van het oprijzen der dampen. Met L u l o f s en Wolff bepaalde hij het eerst de soortelijke zwaarte van het water, en gaf daarbij te kennen , dat men ook op de temperatuur van den dampkring moest let-ten. Hij vond den atmometer en pyrometer uit , en bezigde reeds de eleetriciteit tot verklaring van den regen. Dus be­reidden hij en 's Gravezande reeds de groote omwenteling , die Pri est ley en La voisier in het einde der achttiende eeuw zouden bewerkstelligen. De scheikunde werd telkens weer in de natuurkunde getrokken , zoo als de gedane ontdekkingen aantoonen , en men begun in te zien , dat de dampkring als eene groote scheikundige werkplaats moest worden beschouwd, in welke de natuur zich gedurig met vereeniging en ontbinding bezig hield. Mussehenbroek, hoewel een hoog verdienstelijk natuur­kundige , bezat echter geensins bet seherpzinnig oordeel van G r a v e z and e. Zijne sterkte bestond meer in het semen van proeven , en het in 't werk stellen van waarnemingen. Vooral zijne metereoloyische en magnetieche proeven verdienen grooten lof en worden nog heden gebruikt. Zijne proeven over de haarbuisjes zijn merkwaardig , en waren toen ter tijd nieuw. Hij ontdekte eenige fouten in de Trigonometrische meting van Snel l i u s, en herhaalde daarop gedeeltelijk zijne graadmeting; doch dit werk kan wegens zonderlinge naauwkeurigheid niet ge­roemd worden. In de werktuig- en bouwkunde is de kennis van de kracht en sterkte der materialen van het grootste be-lang , en vele proeven zijn daaromtrent voorheen in Frankrijk , door Coulomb genomen , en men zette dit onderzoek later , vooral in Engeland , met ij ver voort. Aan M u s s c h e n b roe k korat de eer toe van het eerst hierover naauwkeurig nagedacht to hebben. Ook is hij de uitvinder der handelwijs , om reek. sen van waarnemingen , door kromme lijnen , graphisch voor te stellen. Dit middel , door Musschenbroek voor metereolo­ gische waarnemingen gedaan , wordt thens op vele anderen toegepast. Humboldt heeft er zich met veel gevolg van bediend. De oratie , in 1730 te Utrecht bij het nederleggen van het rectoraat gedaan , de methodo instutuendi experimenta physica, hoewel oneindig minder dan die van 's G r a v e z a n d e, de Evidentia , verdient allezins vermelding. In de schriften van Musschenbroek, begint men reeds een veelvuldiger gebruik van de Analytische methode te vinden. dan bij 's G r a v e z a n d e plaats had , dit is inderdaad eene op- merking , die wel vermelding verdient. Musschenbroek heeft de proeven der leden van de Flo­ rentijnsche Academie (del eimento) in 't latijn vertaald , en , met aanteekeningen verrijkt , uitgegeven. Er bestaan van hem nog eene uitmuntende reeks van waar­ nemingen in handschrift , welke de hoogleeraar N i e u w e n h u i s vergeefs heeft gepoogd uit te geven. M u s s c h en b r o e k was lid der koninklijke academie te Pa­rijs , Montpellier , Berlijn , Stockholm , Petersburg , Felix meri­tis , enz. Hij wend door den koning van Denemarken in 1732 beroepen naar Koppenhagen , in 1737 door den koning van Engeland , op een zeer aanzienlijke jaarwedde , in 1740 door den koning van Pruissen en de keizerin van Rusland , en eindelijk in 1763 , door de koning van Spanje om slechts vijf jaren te komen ad f 25,000 's jaars , welke aanbiedingen hij steeds van de hand sloeg. Hij overleed den 19 September 1761. J. Ho u­braken, en naar hem , J. J. H a y d , hebben ons zijn af­beeldsel nagelaten. Hij gaf in het licht : Epitome Elementoruvz Physico-Mathenzatica ad uses .elcacle, micos. Traj. 1726. 8°. 1734. L. B. 1741. 8°. vent. in het I-Igd. Augsb. 1765. 8°. tweemaal in het Fransch , sans door Pierre Massuet Dr. en medicine. (Baal de Physique — avec un's Description de nouvelles sorter de machines Pneumati­ques et un Recueil d'Experiences par Mr. I. v. M. Traduit du Hollandais. (Natuurkunde en J. v. M. over de luchtponapen. Leyd. 1736 , 1739) 2 T. 4°. , waarvan een uittreksel in Bibl. rail. 1739. T. XXIII. p. 69 suiv. een tweede overzetting is van S i g a u d de la Fond (Cour8 de Physique Leyde et Pa­ris 1769 , 3 vol. 4°. fig.) naar de laatste latijnsehe uitgaaf : Introductio ad Philosophiam naturalem. L. B. 17 6 2. 2 vol. 4°. door L ul o f s uitgegeven, ,Le plus vaste reeueil de ce que'con. connoisoit alors de physique." Dissertations Physicae experimentales et geometricae de mag­nete , laborum capillorium vitriorumque speculorum extraction , magnitudine terrae , cohaerentia corporum firmorunt : dissertationes ut et ephimerides ntetereologicae Ultralectinae. L. B. 1729. 4°. Tentamina Experimentorum naturalium in Academia del cimento ex Italico sermon in Latinum conversa , quibus commentarios nova experimenta et orationem addidit P. v. M. L. B. 1731. 4°. Institutions physicae. L. B. 1734. 80. 1734. 8°. 1741. 8°. 1748. 8°. 1762. 8°. Institutiones Logicae. L. B. 1746. 8°. De aerie praestantia in humoribus corporis humani. Leidae 1739. 4°. Ook in Hall e r s Dissert. Anatom. Vol. IV. p. 590, seqq. Geschrevene en gedrukte stukken over de watermachine des heeren L. Gennete , achter net Pesthuis te Leyden , in 1754 opgerigt , met afkeurende advysen der Professoren P. van Mus­sch,enbroek en Allemand , en van den Neer A. Edens , daarna uitgebragt , met afbeeld. Een lijst zijner nagelatene handschriften vindt men p. 180 volgg. der Bibliotheca Musschenbroekiana L. B. 1826, van welke vele door de Acad. Bibl. te Leyden zijn aangekocht. Zie Catalogue Librorum manuscriptorum que in inde ab anno 17 41 Bibliothecae Lugduno-Batavae accesserunt. N°. 784. Zie Saxe, Onom. Lat. T. VI. p. 269; Anal. p. 679; D rack e n­borch, Series Prof. n°. LXVI et LXXXVIII; Stolle, ad Heu­mannum p. 773; Par elegiarum ad P. v. M. collegam honoratissimum a . (ms.) J. Lulofs, Oratio , de causis Astronomiae promotae p.33; R a v ii, Oratio paneg. in natalem centiquessimum et quinquesimum , Acad. Traiect. p. 19-21; te Water, Narratio , p. 37-39, 2 ! 8 ; He­ringa, de Auditorio , p. 145 ; Siegenbeek, Gesch. d. Leidsche Hoogeschool , D. I. bl. 271, 282, 300; D. II. bl. 194; van K am­p e n , Bekn. gesch. d. Letter. en Wetens. in .Nederl. D. II. bl. 351 — 361; D. III. bl. 310-312; Vrije Fries , D. VII. bl. 358; Collot d' Escury, Boll. roem , D. VII. bl. 31-67 ; La vie de Mr. P. v. M. — par son fils .T. W. de M. conseillier et Echevin d' Utrecht (17 6) me. ; Saverien, Vies des Philosophes VI ; Condorcet, Eloges ; Boerner, Nachr. von Aertzen , T. I. p. 529-541 ; T. III. p. 742; Nouv. Biogr. gener. ; Bzbl. rais. , T. XXIII. p. 59, suiv. ; T. XXIX p. 187, 202; T. XXXII. p. 48; T. XXXIV. p. 100, 101; T. XXXVIII. P. II. p. 110; T. XLI. p. 443; T. XLV. p. 147; Biogr. moderne ; Petite Biogr. Convent. ; Biogr. Univ. ; Biogr. histor. ; Rotermund; Cony. Lex.; Bauer; Acta erud. T. X. p. 770; T. XIII. p. 609; T. XV. p. 2; Niva acta erud. 1748, Aug. p. 469— 471; Alio p. 412, 413; 1742, Sept. P. I. p. 515-518; Cat. Bibl. Bunay. T. I. Vol. II. p. 1461; A. Haller, Bibl. Anatomica , T. II. L. VIII. n°. 846, p. 100, 101; Cat. Gevers, p. 38 ; Cat. Krijghton, p. 118, 119; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Ver. woert, Woordenb. d. Zamenl. ; Muller, Cat. v. portr. ; Navors. D. VII. bl. 95, 252; D. IX. bl. 331; D. X. bl. 56 Boekz. d. Gel. Wer. 1721 a. bl. 112; Naaml. v. d. Prof. van Utrecht , bl. 84; Bibl. Bremen Cl. VII. p.117; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 299, 355. MUSSCHENBROEK (PETRus VAN) , kleinzoon van den Leyd­schen hoogleeraar van dien naam , werd den 9 September 1764 te Utrecht geboren , alwaar hij , na zich zeer grondig, vooral in de ken­nis der beide regten , onder de hoogleeraren Roo r d a en B o n-d a m , geoefend te hebben , in 1788 den doctoralen graad verkreeg op een die8ertatio , 8istens diplomata quaedam Trajectina nondum edita annotationibu8 illustrata. Na meer dan eene regtskundige be­diening tot den jare 1795 te Utrecht vervuld te hebben , bleef hij door den loop der tijden zonder aanstelling tot 1803 , toen hij schepen werd in zijne geboortestad. Vervolgens bragt zijn diep inzien in de verschillende takken der regtsgeleerdheid te wege , dat hij in 1801 door koning Lod ew ij k benoemd werd tot lid van het wetgevend ligchaam , en tevens met de heeren J. E. Reuv ens en C. T. Elout , belast met de vervaardi­ging van een nieuw ontwerp van het crimineel wetboek ; welke commissie na verloop van vier maanden met hare werkzaamhe­den gereed was , en 's konings hooge goedkeuring ondervin­den mogt. Onder Napoleons bestuur werd hij voorts aangesteld tot lid van de regtbank te Utrecht , van welken post hij, na daarin in 1814 bevestigd te zijn , op het einde van 1820 eervol ontslag ver­kreeg, als zijnde door eene kwijning naar ligchaam en ziel overvallen , welke eindelijk op den 14 Junij 1823 zijn overlij­den ten gevolge had. De rust , welke zijne ambtsbezigheden hem overig lieten , werd door hem onafgebroken en onvermoeid besteed aan het beoe­fenen van de geschiedenissen onzes vaderlands , en van zijne oudere en latere regten en letterkunde. Daar Mu s s c h e n­br oek zich gelukkiglijk in staat zag , tot bet aanleggen eener belangrijke boekerij , liet hij bijna geene gelegenheid voorbij gaan om deze zijne lievelingsvak ken te verrijken , vele hand­schriften , en oude werken op de verkoopingen der heeren Bondam, Visser, Steen winkel, van ' Iirachendorff en anderen , vooral voor hetgene zijn vaderstad betrof , op­ koopende , doorsnuffelende , en ook , waar het pas gaf , de­ ze aan bet licht brengende , gelijk reeds in zijne Inaugu­ rale dissertatie gebleken was. Zoo zijn wij aan zijne min­ dere bezigheden , na het vertrek van koning Lod e w ij k, verschuldigd Eenige stukken betreffende de Utrechtsche ge­ schiedenissen , Utr. 1810 , bevattende 1°. stukken over den keizerlijken tol van het kapel van St. Maria te Utrecht , en 2°. een register van charters en papieren , weleer (voor 1795) berust hebbende in de archiven der staten-karner te Utrecht, gelijk hij mede in hetzelfde jaar met eene voorrede uitgaf, , dat 0e8tfrie8che Lantrecht. Pat hij ook in latere jaren in dezelfde en andere vakken werkzaam bled, blijkt o. a. zoowel uit een in 1817 door hem geschreven brief, waarin hij verweld op de pers te hebben "Zeker Diarium van A r n. 75 Buchelius, afgeschreven door den heer van W achen­d © r ff, en waarbij hij eenige aanteekeningen zoude voegen ," als uit de pogingen door hem , omstreeks denzelfden tijd , aan­gewend ter uitgave van de weerkundige en magnetische dag­boeken , weleer door zijn grootvader Petr us van Mussehe n­broek, dertig jaren lang gehouden. Het was J a c o b u s N i e u-w e n h u i s , die aannam zich volgaarne met die taak te willen betas-ten , welk plan echter van Musschenbroek even min als talrijke andere bij zijn levee mogt ten uitvoer zien leggen. Zijne rijke boekverzameling werd den 4 October 1826 en volgg. dagen bij S. en J. L u c h t m a n s te Leyden verkocht. (Biblio­theca Mu88chenbroekiana. L. B. 1826). Musschenbroek was sedert 1804 lid der Maats. v. Ned. Letterk. en corresp. der tweede klasse v. h. Kon. Ned. Inst. Zie Mr. Bodel Nyenbuis in Handelingen van de .Taarl. Vergad. der Maats. van Nederl. Letterk. 1824. bl. 38 volgg. ; Dr. P. J. Ire r­menien, Versl. d. Utr. archiev. MUSSCHER (MieHIEL vAN) , werd in 1645 te Rotterdam geboren , en gat reeds in zijne jeugd blijken eener onbedwing­bare neiging en van den gelukkigsten aanleg voor de teeken­kunst. De eerste teekenlessen ontving hij van M art ij n Zaagmolen, en later oefende hij zich onder Abraham van den Tempel, Metzu en A. van Ostade in het schilderen. Veelal vertoefde hij te Amsterdam , waar de kunst­lievende Jonas Witsen hem tot maecenas en vriend was. Hij muntte in het portret en moderne gezelschapstukjes uit, doch vervaardigde ook verdienstelij ke gesehiedkundige ordon­nanties. Zijn koloriet was holder en waar , zijn penseel malsch en breed , waarvan een zijner stukken op het Haagsch Museum, waarop hij zich zelve, zijne vrouw en zijn zoon afbeeldde , ten bewijze strekt. Op de verkooping van G. van der Pots, gold zijn Gezigt op de Prin8egracht bij de Westermarkt te Amsterdam f 325. , — op die van A. M e ij n t s , eene vrouw, in oud flollandsche klee­ding , aan naaiwerk bezig , f 455.—, op die van S. R i s , twee binnenhuizen, in bet eene een de/big heer voor een tafel met boeken , wien een fryer een eendvoyel brenyt , en het andere eene dame , geld gevende aan eene meid met. een marktemmer in de hand , / 1,415., op die van V o s , het portret van den be­ — roemden kun8t8childer Willem van der Velde , voorgesteld in zijne binnenkamer zittende voor zijn ezel , waarop de aanleg van eene schilderij (later het eigendom van den baron V erstolk van So ele n) f 600.-, Op de tentoonstelling te Manchester, in 1857 , was zijn portret, en dat zijner vrouw in zijne schil­derkamer,, behoorende aan sir Humphrey de Stafford. K r a m m vermeldt no andere portretten van hem , in zwarte kunst vervaardigd , ten halve lijve , regts, met palet en sail­derstok in de linkerhand , in randwerk , aan de eene zijde de 1.187 dood met gijn zeis , en aan de andere bet leven , een engel met zeepbellen , een vierregelig Hollandsch vers , beteekend M. van Musscher , ,fecit. A. 1685. Ook bestaat er een par­tret , dijstuk met halskraag en hoed , Jan S to 1 k er, zwarte kunst , naar J. van R a v en s t e y n, pi uv. Ook komt er een in het Illuseurn lilorentinum voor. Als graveur heeft hij zich o. a. ook bekend gemaakt door een bejaard manshoold , met knevels , in den trant als de advokaat van Jan Steen, een ander,, dat J7ondel in jeugdigen leeftijd zou voorstellen enz. Hij overleed in 1705. Zie Le Moniteur Universel, An. II. (1794) n. 219, An. III. n. 45, 263, An. IV. n. 1, 125, An. V. n. 186, An. VI. n. 15, An. VII. n. 181, 206 ; Biogr. Moderne , (1806) ; Petite Biographic Convention. , (Paris 1815); Gal. des Contemp. ; Nouv. Biogr. Genii-. (Paris 1863); Irnmerzeel; Kramm; Kobus en de Rivecourt. MUSSCHERT (JAcauEs FAN), vervaardigde bijschriften op A. Hoogvliet, S. Feitama, M. de Roode, J. M. Cluinkhard en B. H u y d e c o p e r in het Panpoeticon Ba­tavum van A. van Halen (1720). Zie van der A a , N. B. A. C. Woordenb. MUSSEM (JAN VAN), te Wormhout in West-Vlaanderen, noemde zich rnagister, vertoikte uit het latijn in het Nederduitsch : Rhetorica , die edele const van welsegghen, ghenomen uyt de oude vermaerste Rhetorisienen ende Orateuren , als Cicero , Quinc­tilianus , ende meer andere — overghestelt uyt den Latijnen in ghemeender spraken , bij enz. Nu van nieus oversien enz. Te Gouda, Jac. Migoen , 1607. kl. 8°. Zie Cat. der Maats. v. Ned. Letter/co D. I. bl. 212, 314. MUSSIS (Gnus La). Zie MEUSIS. MUSTON (CHRIST. R.), M. A. werd in 1832 predikant bij de Engelsche presbyteriaansche kerk te Rotterdam , later van Ne•-Chapel te Bedford. Hij gaf in het Licht : Recognition in the world to come ; or , Christian Friendship in earth perpetuated in Heaven, door G. v an Reyn in het Nedent. overgebragt. Zie Steven, Hist. of the Scottish Church , p. 335. MUTS (SimoN), gereformeerd burger te Amsterdam. Zijne begrafenis in de Nieuwe kerk aldaar door de gereformeerden , in 1566 gaf aanleiding tot een hevig oproer. Zie W a g e n a a r, Amsterd. D. III. bl. 187. MUTSAERTS (DioNYsius), in 1578 te Tilburg geboren , aanvaardde in 1603 de orde van Prernonstreit in de abdij van Tongerloo. Nadat hij vervolgens , van bet jaar 1616 tot 1625, de pastorij van Calmpthaut had bediend , vertrok hij naar 15 * Rome, en nam daar een groot deel aan de oprigting van het Norbertijnsch collegie , uit welke zeer veel nut voor de R. C. kerk in Nederland is gesproten. In 1626 nit Italie wederge­keerd , werd Mutsaerts proost of bestuurder van het nonnen­klooster St.-Catharinendaal te Breda , dat door de oorlogsram­pen zeer vervallen was , doch door hem , zoo wat de geeste­lijke levenswijs als de middelen van bestaan betrof, , in een bloeijenden toestand werd hersteld. Hij werd hierin door den wijzen raad van bisschop Ophovius geholpen. Men vindt onder anderen vermeld , dat zij , van den 14 tot den 18 No­vember 1630 in de abdij Postel, deswegens met elkander hebben geraadpleegd. Mutsaerts is den 19 November 1635 , te St.-Catharinendaal overleden , en in de kloosterkerk voor het hoop altaar begraven. Toen hij pastoor in Calmpthout was , schreef hij eene kerkelijke geschiedenis, van het begin der we­reld , welke hij tot bet jaar 1628 heeft gehragt. Ook ver­vaardigde hij toen eene geschiedenis der kerk in Nederland met den volgenden titel: Generale Kerckelyke Historic van he begin der werelt to het jaer onzes Heeren J. C. MDCXXIV , vervattende bene,ffen ende naer de geschiedenissen des O. 7., den ouden slant der H. R. Kercke, de onafgeoroken successie der Pausen ver­rijkt ende vermeerdert met de Kerckelycke Historie van Neder­land& Antwerpen by H. V erdussen, 1624, 2 d. fol. Ofschoon de schrijver wegens zijne geleerdheid en naarstig. heid geprezen wordt , is echter dit werk van weinig belang voor onze Nederlandsche geschiedenis , daar men meestal hetzelfde elders vinden kan , en de bijzonderheden , die hij anderen niet zij n geboekt , liggen , als het ware , onder de algemeene zaken bedolven. Proust van St.-Catharinadaal zijnde , beschreef hij het levee van den H. N or b e r t u s en de plegtigheden der overbrenging van dezen heilige uit Maagdenhurg naar Praag. Ook heeft hij de levensberigten van de heiligen der orde van Prernonstreit in handschrift nagelaten , welk werk men denkt hetzelfde te zijn , dat later door Joannes Ludolphus van Uraeywinc­k e 1 , kanunnik van Tongerloo , in druk is uitgegeven. Hij had nog een ander werk over de heiligen van genoemde orde opgesteld , waarvan de geleerde Johann es Chrysostom us van der S t e r r e veel gebruik heeft gemaakt in zij ne uitgaaf der feesten van de heiligen uit de orde van Premonstreit , welke in 1625 te Antwerpen plaats had. Mutsaerts heeft wijders eene litanie van den H. Augustins laten drukken , die door den H. Stoel was goedgekeurd , en men gewoon was in de abdij Tongerloo te bidden. Zie Neorol. Tongerl. ms . ; V al Andreas, Bibl. Belg. , p. 190; F o p p e n s , Bibl. Belq. T. I. p. 245; Oudh. en Gestichten van 's Her­togenbosch bl. 475 ; van H e r d e go m , Diva virgo candida p. 201; van Heylen , Ristor. Verhandel. over de Kempen op den Bladwijzer ; van Gils, Kath. Meyer. Memorieb. bl 504 , 505 ; van G i 1 s en C o p p e n s , Nieuwe Beschrijv van den Bosch D. IV. bl. 180, 181; De Wind, Bibl. van Nederl. Geschieds. bl. 372, 378 , 579 ; Her-mans, Not. Lit. Brab. Sept. ; Mol, Kerk. Gesch. v. Nederl. D. I. Voorw. bl. XYIV. MUTSAERTS (NicoLAAs) te Tilburg geboren , studeerde te Tongerloo , werd in 1573 pastoor in zijne geboortestad , en had tijdens zijne bediening veel van het protestantsche krijgs­ yolk , dat Um in den kerker wierp , te leiden. in 1590 werd hij tot pastoor van Tonr.rloo verko7,en. Daar de benoe­ ming des konings van Spanje , die , volgens gebruik , de keus moest bekrachtigen , tot den 12 Augustus 1592 was uitgesteld , werd Mut s aer ts eerst den 20 October van dit jaar, door den prelaat van Park, Franciscus van V lierden, in zijne waardigheid van prelaat bevestigd. Deze plegtigheid had te Brussel plaats , en werd den volgenden dag door zijne cij­ ding gevolgd , die in het maagden-klooster van de H. Elisa­ beth , in dezelfde stad , in het bijwezen van den prelaat v a n Par k en van die der abdijen Averbode , Heylissem en Dili­ gem , door Le vin us van Beek e n , bisschop van Antwerpen , werd verrigt. M utsa er t s toonde veel ijver voor de belangen der abdij , liet hare vervallen goederen verbeteren en bevor­ derde het geestelijke onderwijs bij zijn onderhoorigen. Niet alleen nam hij in 1595 deel in het godgeleerde eollegie , dat eenige prelaten der orde van Premonstreit in 1571 aan de universiteit te Leuven tot stand bragten , en beijverde zich de abdij van bekwame leeraars te voorzien. In 1603 was Mu tsaerts genoodzaakt de vlugt te nemen , ten einde zich tegen de vervolgingen van liet krijgsvolk in veiligheid te stellen. Hij vestigde zich te Herlaer,, waar hij een geruimen tijd zijn verblijf hield , doch zorgde dat hem in hetzelfde jaar een medehelper werd toegevoegd. Nadat hij in 1607 aan de pro­vinciale kerkvergadering van Mechelen en in 1608 aan de wijding van den prelaat van Berne had deel genomen , over­leed hij den 21 November , in den ouderdom van 78 jaren. Zie van G i 1 s en C op p e ns, N. Beschrijv. van 's Bosch , D. V. bl. 257, 258. MU ZENBECHER (ESDRAS HEINRICH) te Hamburg in 1744 geboren , was akademieprediker te Gottingen , tot hij , op aanbe­veling van den abt Jeruzalem, te Brunswijk, in 1773 als predikant der Luthersche gemeente te 's Gravenhage werd beroepen. Den 28 November 1780 beriep hem de kerkenraad te Amsterdam. Hij werd met twee zijner ambtgenooten van onregtzinnigheid beschuldigd ; doch vertrok in 1789 als generaal superintendent naar Oldenburg. De kerkeraad zijner gemeente schonk hem bij die gelegenheid een fraaije zilveren thee-vaas, welke op een folio-Mad is afgebeeld. Hij was een weisprekend leeraar en 0.af in het licht : Specimen Illuetrationum variorum N. T. locorum ex B. Bielii .Thesauro Philologico seu ,Lexico in LXX et aliis veteris Testa­ments interpreti8 in Sgmbolae litter. Haganae Cl. II. Dreg Prediglen 1780. Predikatie ter gedachienisse van den Weleerw. en Zeer gel. neer Jan Ilendrik Vorstius , gehouden in de Nieuwe kerk te _dm8terdam , op den 26 April 1783. Zie T)om e l a Nieuwenhuis, Geschied. d. Ev. Luth. Gemeente te 's Gravenliage bl. 62 ; Dez Geschied. d. Ainsterd. Luth. Gem. bl. 168 vlgg. ; Dez. en Schultz J acobi, Bijdrag. tot de Gesch. d. Ev. Luth. Kerk D. vII bl. 122 volgg. MUYCK ENS (THEopuRus), zoon van A rnold Muyckens en van Adriana van Adrichem, werd den 27 Augustus 1665 te Amsterdam geboren , studeerde aan de Leydsche hooge­school in de wijsbegeerte en geneeskunde, en promoveerde den 27 April 1691 in dat laatste vak. Hij vestigde zich te Amsterdam en bleef bij de praktijk , de vetenschap beoefenen. In 1693 verschenen te Leyden zijne Gollectanea Chymica Leidensia contracta , welk en arbeid de }tegering Bier stad en Curatoren met goud bekroonden. Den 8 Junij 1706 aanvaardde hij het hoogleeraarsatnbt in de ontleed-, sehei- en planten­kunde te Groningen , en den 9 Augustus 1700 verleende men hem aldaar den doctoralen titel in de philosophies Den 8 Februarij 1721 ontviel hij aan de hoogeschool. Hij was on­gehuwd. Zie Programma funeb.; Gedenkb. d. Gron. Hooges. bl. 60. MUYDEN (JoANNEs VAN) studeerde in 1390 aan de hooge­school te Praag. Hij behoorde tot de bestuurders der hooge­school als decaan der philosophic faculteit. Zie Delprat, Broeders v. Groete bl. 278. MUYDEN (WOUTHER VAN). Zie MUDA (WALTHER DE). MUYDEN (JoHANNEs A), den 26 Januarij 1652 te Utrecht geboren , studeerde in de regten en werd eerst praeceptor der 4ae klasse , vervolgens prorector der Hieronymiaanscbe school. Den 27 December 1680 benoemcien curatoren hem tot buiten­gewoon en den 8 October 1683 tot gewoon hoogleeraar in de regten. Hij overleed den 25 Mei 1729 1 ), en was twee maal gehuwd geweest. Zijne laatste vrouw,, met welke hij in 1684 huwde , was A d r i a n a van B e n t h e m. Beide schonken hem kinderen , die alien ongebuwd overleden. Volgens Burman heeft hij slechts twee compendien , namelijk Institutionum (com­pendiosa Institut. justiniani tractalio , Ultraj. 169$ , 8°) en Pandectarum, in het licht gegeven , die meermalen zijn her- 1 ) Volgens Burman. Volgens Heripga 1709. drukt , het eerste in 1737 cum Acklitionibus Everardi3Ottoni8 8°. Den 21 MHart 1720 legde hij voor de vierde maal de recto­rate waardigheid neder met eene redevoering de Philosophia et medicis iisque quae ex responsis jurisconsultorum et consatuti­onibus Przncipum de illis constituta sun& Zie Burman, Traj. erad. p. 238, 239 ; Boekz. d. Gel. Wereld, 1720, bl. 357; Heringa, de Auditorio p. 142. MUYDEN of MUIDEN (Mr. CORNELIS VAN) iberoemd ad­vocaat te Rotterdam in het laatst der 17e en begin der 18e eeuw , tijdgenoot en vriend van A lkemade en van de r Schellin g, die hun bebulpzaam was bij hunne oudheidkun­dige onderzoekingen. MUYDEN (J. VAN) gaf in 't Worstelende Christen , yetrokken uit de schriften van Daniel tyke. Dord. 1658 , 8°. Zie A bcoude, Aanh. bl. 845. MUYKEN of .MUYK ENS (J.) plaatetser,, omtrent 1606 geboren. H elle r vermeldt van hem : iforahanz huiyt voor drie Enyekn. Ben knielende Magdalena in een yrot. Venus en Amor , slapende in een yrot , waarbzj een Sater , 1637. Zie Kramm. MUYKERS (THEoD.). Zie MUIKERS (THEop.). MUYLWYCK (CATHARINA) waarscbijnlijk de dochter van Matthijs van Muylwyck en van Agatha van den Bosch, gehuwd met Nathana el Maasla n , predikant te Schiedam. Zij leefde in de eerste helft der 17e eeuw en was als dichteres en zangeres vermaard. Cats droeg haar zijne Gala-Ikea op. Men verwarre haar niet met haar naamgenoot , op welke C o r n. Boey een latijnsch gedicht vervaardigde en dat voorkomt bij Lydius, Vrolzjke uren des doots M. 302. Zie Sehotel, Geschied-, Letter- en Oudheidk. Avondstonden , bl. 167. MUYLWYCK (MATTHIJS VAN) noon van Willem van , Muylwyck Wille to s z. raad en vroedschap (1558) , later burgemeester van Rotterdam (1572) , hoogheemraad van Schie­land , den 29 Dec. 1574 overleden , en van Catharina van Veenland; vader van de vorige , nerd raad en burgemeester van Schiedam, en in 1596 van wegen (le Staten van Holland naar den koning van Denemarken , Ch r i s t i a an ona de­zen met de aanvaarding zijner regering geluk te wenschen en het voortdurend genot van eenige vroeger verleende voorreg­ten en gunsten , ten behoeve van Amsterdam , Schiedam -en Enkhuizen te verkrijgen. Hij ,huwde A g a tla a van der B tit eh Pie ter sd r. , ea liet kinders na. Zie Balen, Beschrijv. van Dordrecht bl. 1178; Schotel, school bl. 45; Schied. .Taarb. 1852 bl. 60. MUYLWYCK (MATTHIJS VAN DE MERWEDE heer van). Zie MERWEDE (MATTHIJS VAN DE). MUYLWYCK (WILHELm VAN) , raadsheer in 't hof van Holland. Men vindt een brief van Ho of t aan hem in 1638 geschreven. Lie H o oft's Brieven (nitg. van V lote n) D. III. bl. 242. MUYNERS (BERNARDUS) , ook B e r n a r d u s Arno Id i ge­noemd , werd in 1538 of 1539 geboren. Hij was ten tijde der Iteformatie predikant bij de Luther­schen in Zuid Nederland. Te midden der uiterste gevaren had hij de gemeente te Brussel bediend , en was eindelijk genoodzaakt geworden naar Aken te vlugten. In het laatst der 16e eeuw beriep men hem te Woerden , van waar hij later naar Rotter­dam vertrok. In 1601 kwam hij te Leyden , waar hij in 1612, in den ouderdom van 74 jaren overleed. Na zijn dood werd, door zijn weduwe en kinderen zeker werkje van hem uitgegeven , opgedragen aan predikanten , ouderlingen en diakenen der gemeente te Amsterdam , die zich de belangen van dit gezin sehijnen aangetrokken te hebben , met eene voorrede van M. Arnoldus Glaserus, predikant te Woer­den. Het voert tot titel : Passie , ofte het lyden ende sterven onses Heeren Jesu Christi , naar de ordening der historien uyt de vier Evangelis­ ten to samen getrocken , ook derselver Passi uytlegging , in seven sermonen ; oock een Christelycke vytlegging der verryse­ nis Jesu Christi in 4 sermonen. Ghedaen door den geleerden Bernhardum Aernoldi , Minister der Ausborchsche confessie der stadt Leyden. Joan. 5. Ondersoekt de Schriltuere, want sy geeft ghetuyyhenis van my. Tot Leyden. By Diderik Corne­ lisz. ende J. A. Cranisz. , A. 1613. Zie de Voorrede van Glaserus ; Man n 6, list. der Reformatie bl. 337; Schultz Jacobi en Nieuwenhuis, Bijdragen tot de Ge­ schiedenis der Evangel. Luth. Kerk in de Nederlanden , Stuk II. bl. 45 (in de foot), Stuk III bl. 107, 108, Stuk V bl. 33; Glasius, Godgel. Nederland. MUYR (HENDRIK VAN DER) rederijker nit den aanvang der • eeuw. Men heeft van hem : breeds-Triumph gedicht, yhecomponeert ende rhetoryckelyken verloont by de earner. Vernieut wt Liefden tot Gorinchem 1609 en Kluckt van den Ketelboeter en Frans Joppen en Gerrityen de Licht, beiden in 1644 gedrukt. Zie Wits en Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. V. bl. 459; Cat. d. Maats. v. Nederl. Letterk. D. I. bl. 221, D. III. bl. 244. MUYS VAN HOLY (JAN), zoon van Pieter M u y s van Holy, schepen en veertig te Dordrecht en van E r m g a r d van Alblas J an s d r. aging den 6 Junij 1573 als volontair naar den Heere prince van Orange , in 't heleg van Haarlem en werd den 16 in zijn been geschoten , te Leyden gebragt , ten huize van Mevrou van Lee, alwaar hij stern den 24 Junij op St. Jans dag , en in St. Pieters kerk aldaar begraven." Zie B al e n , Beschrijv. van Dordrecht bl. 1134. MUYS vAN HOLY (Mr. JACOB), zoon van Pieter Muys van H oly, ouder broeder van den vorige , was een vurig aan hanger van Willem I, en bragt Diet weinig toe tot overgave van Dordrecht aan de Watergeuzen. Den 1 Augustus 1572 werd hij, door den koning van Spanje verklaard , k kapitein der rehellen ," #alzoo binnen Dordrecht bevolen en geordon­neerd was, alle kelken , ciborien , monstrantien , goud- en zil­verwerk , de kerken en kapellen toebehoorende , in zijne handen te brengen." Hij was den 28 Septemner lid van den read ge­worden , den 29 October 1572 werd hij sellout , den 8 Julij 1577 burgemeester en in 1583 wederom schout van Dordrecht en bailliu van Zuid-Holland. In 1574 en eenige volgende jaren bekleedde hij het arnbt van ontvanger generaal van Hol­land en VVestfriesland en van gecommitteerde ter finantien. llGedurende deze bedieningen (schrijft 13 ale n) is hij geemploi­jeerd geweest in de secreetste aflaires heeft ook reizen en commissien zoo binnen als buitenslands waargenomen , volgens de brieven en commissien , daarvan nog aanwezig." In 1573 werd hij tot een der raden van den Prins aangesteld , en in 1577 was hij de eerste afgevaardigde , welke, in naam der Statan van Holland en Zeeland de Unie van Brussel onder­teek ende. Hij huwde in 1561 Elisabeth van der Linde, dochter van Hugo Pieters z., heere van de Linde en Voorde en van K o r n e 1 i a Mols, hij welke hij verscheidene kinderen naliet. Zie Balen, Beschrijv. v. Dordrecht bl. 1135; Muller, Cat. van portr. ; W a gena ar, Vad. Hist. D. VI. bl. 367; Schel­tema, Staatk. Ned. bl. 399 ; J. C, de J o n g e , V nie van Brussel bl. 136. MUYS VAN HOLY (HuGo), zoon van den vorige , werd te Dordrecht geboren , bekleedde van 1599 —1620 het Schoutambt aldaar , werd in lit jaar bailjuw en dijkgraaf van den lande van Stryen , in 1619 , 1620 , 1621 gecommitteerde in 't Col­ legie der Staten Generaal , in 1622, 1623, 1624 lid der ge­ committeerde Raden der Staten van Holland in 1624 en 1625 burgemeester van Dordrecht , en kwam den 15 Maart 1626 in den Raad van Staten. Hij was ook ordinaris gecommitteerde ter vergadering der Staten van Holland en Westfriesland. Hij stond in 'wog aan­ zien bij Prins Maurits, en was oorzaak, dat ten fare 1618 geen verandering in de regering werd gemaakt. Hij bekleedde &nen read met de wiiise reden dat bet ongeliik aan weinigen , doorgeans bij alien werd opgenomen. Hij had een groot deel aan het in hechtenis nemen van Olde n-barn ev eld , de G root en Hoogerbeets en werd ook tot bet voorloopig hooren en naderhand tot het vonnissen der Staatsgevangenen benoemd. De Groot maakte aanmerking op zijne benoerning, als zijnde deze , vermits hij schont , ofli­cier van justitie was, strijdig met 's lands costumer. Het alge­meen gerugt niidde dat hij een der doordrijvers van het dood­vo-nnis van Olden bar n e v e 1 d was. Van bier welligt 's yolks afkeer van hem , die bleek , toen , na zijn overlijden aan een walgelijke ziekte , er naauwelijks burgers te vinden waren , die het lijk ten grave wilden geleiden , en men riep dat de satan bet uit de kist had gehaald. Hij stied* te Dordrecht 28 Mei 1626. Zijn eerste vrouw was Philippote Casenbroot, dochter van Mr. Leonard Case in b root, Raadsheer in den Hove van Holland , zijne tweede C a t h a r i n a Rataller, docker van Mr. George Rataller en van Margareta van Loo nit Friesland. Zij sehonk hem drie kinderen. Hugo M u y s van Holy was de oom van de beroemde Janos Rutgersius, die hem het eerste boek zijner Variae lectione8 opdroeg. Bladz. 237 noemt hij hem : . Vir. cujus magnanimitas ac erga patriam fides et constantia , ut olim bello ita none in pace eniteseit ," en deelt een gesprek met hem mede over den oorsprong van den naam .Dordrecht. Hij was beer van Kethel en Spaland en werd door Gu s­ta af Adolph, koning van Zweden , tot ridder benoemd. Zie Balen, Beschrijv. v. Dordr. bl. 1137; Brandt, Hist. der Regtspleging van Oldenb. bl. 251; De W all, Priv. van Dordr. D. III. bl. 1664; W ag en a a r , Vad. Hist. D. XI. bl. 114, 138,281, 296, 341; Vollenboven, Broeder's aevangenisse bl. 97 ; Scheltem a, Staatk. Nederl. ; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 269; Bilderdijk, V. G. D. VIII. bl. 8,3. 264. MUYS VAN HOLY (Mr. AREND), jongere brooder van den vorige , werd in 1692 , na bet overlijden van zijn vader , bij provisie schout en baljuw van Zuid-Holland , in 1620 , 1621 schepen en burgemeester van 's Heerenwegen. Hij overleed in 1622 kinderloos. Hij was de oom van den beroemden philoloog Janus R u t-g e r s i us, de zwager van Heinsius, (lie hem het tweede boek zijner Variae lectiones opdroeg. Zie B a 1 en , Beschrijv. van Dordr. bl. 1135. MUYS VAN HOLY .(JAcos), zoon van Hugo M u y s van Holy en Katharina Itataller, beer van Kethel, Woude en Spaland , werd te Dordrecht geboren en volgde zijn wader in 1626 als baljuw en dijkgraaf van den laude van Strijen op. Hij huwde Martina Joachimi, 1ochter van Albert Joachimi, ridder, Neer tot Oost chide van Hoedekens kerk Vinninge , en van A d r i a n a Huyssen, van Rotterdam , die hem geen kinderen schorik. Karel I koning van Engeland , verhief hem tot ridder (baronet). Hij overleed 22 Julij 1633, Lie Balen, t. a. p. 1137. MUYS VAN HOLY (AREND), zoon van Simon M uys van Holy Anthony 's zoon, secretaris van den Hove en Hooge vierschaar van Holland , en van Jan n e k en van K o rte n­ hoeff, bekleedde van zip jeugd of vele aanzienlijke bedie­ningen in zijn geboortenstad. Zoo werd hij in 1660 welgebo­ren of mansman van den Bove en Hooge vierschaar van Zuid- Holland en penningmeester van den Zuid-polder van Ba­rendrecht en Pernisse , in 1661 Waterschepen , in 1663 corn­missaris van 't brood en schepen , in 1666 weesmeester ter weeskamer, in 1668 rentmeester van 't H. 'Geest- en Pesthuis ter Grooten kerk , voorts was hij secretaris , (1660 weesmeester ter weeskamer, superintendent van 't stapelregt , stadhouder en grittier van de leenen en baanderije en heerlijkheid Merwede kerkmeester,, gevolmagtigde ter thesaurie en burgemeesterska­flier , en besoignes en bezorging van stads finantien , commer­cien , politien , colonel en artillerijmeester,, grachtmeester, H. Geest- en Pesthuismeester ter Groote kerk en der Regulierissen­nonnen-goederen , burgemeester var. 't gerecht en van de gemeente , en uit dien hoofde gouverneur der stad , stads sleu­tel bewaarder , representerend baron van de Merwede , en meer­malen gecommitteerd ter dagvaard van de Staten van Holland en Westfrlesland. In het jaar 1672 was hij secretaris en ,deed hij ernstige pogingen ma Cornelis de Witt, tot het teeke­nen der acte waarbij Willem III tot stadhouder wetd be­noemd over to halen , en de hekende letters P(i qoactus) te doen doorschrappen. Ook was hij getuige in het berucht proces van de ruwaard , doch geenzins tot bezwaar van dezen. Men wil, dat hij , in dien tijd geen geringe toegevendheid omtrent de prins van Oranje betoonde later echter nacre hij de voorregten en vrijheden zijner geboortestad zoo ter harte , dat hij zich pligtshalven genoodzaakt acbtte , van maatregelen te veranderen en zich tegen 's prinsen inzigten te verzetten. Dit bleek vooral in het vernieuwd verschil tussehen de stad en den stadhouder , wegens de nominatie der achten in 1685. Hij moest echter , vermits aan de zijde van den stadhouder , naar men zegt , meer met magt dan met rent werd te werk gegaan , het on­derspit delven , werd op bijzondere aanschrijving van den prins als lid van den oudraad , ontslagen. Daar zij , die dezelfde lijn met hem hadden getrokken , hem toen verlieten , verkoos hij zijne overige dagen in stilte en rust te eindigen. Men zegt , dat hij al die vermogen en begaafdheden had , die konden strekken om niet alleen den meesten invloed te erlangen maar ook langen tijd te behouden , en dat hij een standvastig , onbeschroomd en moedig verdediger van stads en lands belangen was. d'A v a u x schreef : dat hij , bij het he­vigst der gemelde twisten zou gezegd hebben , wel te weten , dat de staahouder voor had om zich van zijn persoon te ver­zekeren doch dat dit hem geenszins zou kunnen afschrikken op het begonnen spoor voort te gaan , en dat hij , voor het belang van zijn vaderland , wel een reis naar Loevestein over had. Hij huwde 1. Elisabeth de Carpentier, 2. Maria de Witt en overleed in 1700. Zie Balen, Beschrijv. v. Dordr. bl. 1139, 1140; Dez. , Daglijsten of Gedenkboek (Dordr. 1676); Sylvi a s , Very. op Aitsema D. II. B. 23 bl. 2 volgg. ; van de Wall, Handy v. Dordr. bl. 1902 volgg.; Wagenaar, Vad. fist. D. XV. bl. 259-279, D. XVI. bl. 58; van Wijn, Bijmegsels op D. XIV. bl 57-68, 24, 75, 81, 82, D XV. bl. 53, 54; d'A vaux, Negoc. T. IV. p. 200; Beroerd Nederl. ; Scheltema, Staatk. ederl. ; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 34 ; Nederl. Keurd. D. III, bl. 272; Hoogstraten, Gediehten , D. V. bl. 115; Kok; Kobus en de Rivecourt. MUYS VAN HOLY (Mr. NicoLlAs) van Amsterdam , was aldaar advocaat en 54 jaren oud , toen hij gevangen werd ge­nomen , en wegens het laten drukken en uitgeven van las­terlijke brieven , requesten en andere seditieuse geschriften , dienende tot affront en calangie van den regter en andere personen , 29 Oct. 1708 , werd geconfineerd voor den tijd van 25 jaren op een verzekerde plaats om aldaar gehouden te worden buiten acces , en na expiratie van dien , ten eeuwige dage gebannen uit Holland en Westfriesland. Hij schreef: Middelen en motiven om het kopen en verkopen van Oost­en If est-Indische actien , die niet getranspoerteert werden , to beswaren met een Impost ten behoeve van het, yemeene Land en de stad Amsterdam. Amst. 1687. In bijzonderheden nopens dit plan en he naar aanleiding daarvan voorgestelde in de vergadering der Staten van Hol­land, vindt men in een paskwil in 1690 tegen Mugs van Holy uitgegeven, getiteld: Eenige Aenmerckingen op een Pasquil genaemdt: Vindiciae Amstelaedammenses of Contra-Spieghel der Waerheydt. Relaes en Contradictie op de motieven , om het koopen en verkoopen van Oost- en West-Indise actien, te beswaaren met een Impost by de Heer N. M. v. H. Advocaat tot Amsterdam onwetend voorgestelt in (1687). Oplossing van de difticulteiten, die by eenige gemaakt werden tegens sekere Memorie behelsende middelen en motiven. Gedr. tot Amaterd. 1687. Consideralien enz. (als .voorg.). Met noodige aanteekenin-gen. z. a. t. (Tegenschrift van he vooryaande). oorstel van zeker faciel middel , waar door men in tijden van nood , onder allerley soort van Reyeeringen , een gekkma­tiye schatting , van de Ingezetenen , naar proportie van iders capitael , soude kunnen omslaen, sonder fraude onderworpen te zijn of ook eenige hardigheden to yebruiken, ilmst. 1691 , op­gedrayen aan den mysticus F. M. van Helmont. Antwoord van Mr. Uric. M. v. H. op sekere 80 genaemde Remarques , in druk uytgegeven jegens syn ontwerp en conside­ratien over 't redres van Quohier van den 2005te penning (yedigt 31 Dec. 1691) Amst. Ph. Rotterdam. Zie Koning, Lijfstr. Regtsoef. te Amsterd. bl. 176; Tiele, Cat. v. Pamji. D. III. bl. 269. MUYS (DouwE) , leerling van den doopsgezinden predikant Herm.Reynsken,schreef tegenCornelius van Huyzens. Zie Rotermund. MUYS (J.) wij weten alleen van dezen meester dat hij, blij­kens een rookend boertje (1810) , in den aanvang deter eeuw de graveerkunst beoefende. Zie Immerzeel, Kramm. MUYS (C0RNELIA) , in 1745 te Rotterdam geboren , tee­kende haar portretten naar het leven en schilderijen. Zie Immerzeel. MUYS (NicoLius) werd in 1740 te Rotterdam geboren , ontving onderwijs van zijn vader,, die schilder was, en van A art Soho uw m a n. Hij bragt het zeer ver in bet schil­deren van binnenhuizen , die zeer uitvoerig zijn , doch kon , daar het les geven vecl van zijn tijd wegnam , weinig tijd aan het beoefenen der kunst wijden. Op de verkooping van bet kabinet van van der Pot van G r o e n e v e l t werd van hem een Markt gezigt , met een menigte figurer , rijk van bijwerk en alleruitvoerigst geschilderd , voor f 310 verkocht. Hij et­sche ook eenige prentjes. Hij overleed in 1808 te Rotterdam. Zie Immerzeel. MUYS (ROBBERY), broeder van den vorige , werd den 2 Mei 1742 te Rotterdam geboren , leerde de teekenkurst van zijn vader,, doch legde zich voornamelijk op de graveerkunst toe. In 1761 , 19 jaren oud , sneed hij een Zeegezigt naar W. van d e V e 1 d e met het onderschrilt Le salut the 1 7 aisseaux, dat onder de goede graveerwerken van dien tijd kan worden ge­steld. Veel minder zijn zijne vier geziyten op de stad Dordrecht , naar de teekeningen van Jan A r e n d s , door hem in 1766 — 1768 gegraveerd , en bij 131 u sse uitgegeven. K ram m bezit van hem Een jonyeliny , die met een yeopend ei in de handen, vrolijk naar (Lon aansekouwer ziet , in 1765 , door her , naar eene schilderij van C. Sc h a l k en gegraveerd. Hij graseercle ook het portret van Gaspard Netsoker en ziftte vrouto naar de sehiftterij van dien meester , ook dat van Maria Lodi t, naar N et sc her; van Lowis Marie vats Welch ,ren en anderen. Hij vervaardigde ook vele geneeskundige platen voor het Museum Amami-cm Academiae Loyd. Bat. van den hoogleeraar S an­dif or t; den Titel voor het werk , Natuurlijke Historie voor Eineleren enz. Hij overleed te Rotterdam , den 19 December 1825. Zie Immerzeel; Kramm. MUYS (WILLEm), vader van de voorgaanden , werd in 1712 te Schieflam geboren eii vestigde zich te Rotterdam. Hij ver­vaardigde historische onderwerpen , van grooten omvang , en tot kerkstukken dienden , portretten en ook eenige kabinet­stukken in den trant der van Mier is sea en van Pi ete r van der W erf f. Hij overleed in 1763. Zie Kramm. MUYS (JoANNEs) Med. doctor en burgemeester te Ley­ den. Hij schreef : Praxis Chirurgica rationalis , seu observationes Chirwrgicae secundum solida verae Philosophiae futzdamenta resolutae Quin­que Decades. L. B. 1 685 , 8°. Decas Sexta et Septima. Ibid. 1690, 8°. Podalirius redivivus , sive Dialogus inter Podalirium, in quo juxta normal/I Philosophiae solidioris mutta medico-chirurgica illustrantur et examinantur. L. B. 1686. Praxis medico-chirurgica, Decades XI L. Amst. 1695 , 8°. Observations on the texture of the muscles in Philos. Trans. Num. 339. Praxis aurca 1657. Ot3seraationes ad Pauli Bathetti chirargicam et Tr. de Pate. Podalirius perfectu8. Observat. Chir. Decades 1 7111. Zie Vriemoet, Ath. Fris. p. 754; C. D. kRoy, Catal. Bibl. Med. "I. IV. p. 1770; Jocher; Rotermund. MUYS (WIGER of W1JER WILLEM), zoon vary Jan Mays, med. dr., en van Maria Sclauiting, werd 5 Jan. 1682 te Steenwijk , in Overijssel gehoren , bezoeht drie jaren de latijnsche school van Kampen, es mpagt vervolgens het onderwijs van zijn breeder I zaak M a y.s te Vollenhoven, in de beginselen der algebra, meet-en geneesktzride genieten. Toen hij 16 ja­ren bereikt had , werd hij student te Leyden , studeerde on­der de Voider en Sengue rdius in de wijsbegeerte, en cinder Bid lo 0, Dekk ers en Hotton in de gen-eeskunde. Van Leyden begaff hij zich near Utrecht , wear hij in October 1701 doctor in de geneeskunde werd. Te Steenwijk terug ge-keerd , oefende hij aldaar drie jaren de praktijk uit. Verrol­gens vestigde hij zich te Arnhem , en in 1707 boderi Curatoren der Groningsche hoogeschool hem den stoel der philusophie en mathesis , door het vertrek van den benoemden Jean Be r-n o u i 1 li vacant geworden , aan ; doch dit aanbod had , tea gevolge der twisten tusschen de regering dier stad en de Ommelanden geen gevolg. Twee jaren later (Maart 1709) benoemden Curatoren van Franeker hem , tot plaatsvervanger van Bern ard F ulle n i us, hoogleeraar in de wiskunde. Den 13 Aug. 1711 aanvaardde hij zijn ambt met eene Oratio de usu Matheseos in .perficienilo ingenio et judiclo (Franeq. 1711 fol.). Den 4 November 1712 werd hij hoogleeraar in de genees­kunde , in 1720 in de chirnie , in 1726 in de botanie. Ook kreeg hij later het opzigt over den plantentuin. M uys overleed den 19 April 1744 , in den ouderdom van 63 jaren. Zijn ambtgenoot en vriend H e r m a n n u s V en e m a, hoogleeraar in de godgeleerdheid en kerkelijke historic, hield een lijkrede op hem. Hij was read van den prins van Oranje en sedert Sept. 1709 lid der Koninklijke Maatschappij van Wetenschappen te Berlijn. In 1710 huwde hij Ma r g are t h a v an R u y v ers, die hem vijf kinderen schonk , onder welke Johannes Henricus Wilhelmaa Muys, med. doctor te Rotterdam. Hij schreef,, behalve de gemelde ()ratio, eene de Iheoriae Medicae usu ague recta illam excolendi ration , den 19 Nov. 1713 , toen hij bet hoogleeraarsanabt in de geneeskunde aan.-vaardde , uitgesproken , voorts : Elementa Pkysices methodo Mathematica demonstrata cum duabus Dissertationibus de causis soliditatis corporunt et re8i8-tentiae fluidorum. Amst. 1711, 4°. Dissertatio et observations de 81121'4 Ammoniaci praeclaro ad Febres intermittentes usu. Franeq. 1716 , 4°. Investiyatio labricae quae in parlibns illusculo8 composten­ tibus. exstat. Diss Prima. L. B. 1741 , 4°. De tweede is niet verschenen. De voorrede van dit werk is in het Fransch (piss. sur la per­ fection du Monde corporel et intelligent. Leide 1745 , 8°) en in het Hollandsch (De volmaakte eigenschappen en deugden van 't Godlijk opperwezen in de wereldschepping enz. , vert. door J. de V i s s e r, M. D. Amst. 1747) overgezet. hisputationes duae , de materia luminis 8. lyni8, calori8 et kids natura. Franeq. 1721 , 1722 , 4°. Opuscnla posanma. s. sermones academici de 8electi8 mate-rii,s et di88. de destinctione mentis et corporis. Franeq 1749 , 4°. , door zijn noon W. W. M uys uitgegeven. Hierbij is die redevoeringen , door hem gehouden gelegenheid dat hij bet rectoraat nederlegde. De fine , queen Deus in hoc mundo habet. De virtute seminali , qua Plantae et Animalia generi suo propagando sufficiunt. De studio Partium, cum morbo Melancholic° comparando ; voorts : Dissertatio de distinetione mentis et corporis en Appendix de substantia mentis. Vooraf gaat de Oratio funebris van Venem a. Pr. Diss. de venenis eorumque anlidolis. Req. G. .Razenkai. Franeq. 1735 , 4°. Zie Vriemoet, Ath. Fris , p. 754 seqq.; Witsen Geysbeek, Woordenb. der Zamenl. ; Poggendorff, Handworterb. zur Geschichten der exacten Wissenchafft ; Paquot, Mem. T. I. p. 355 ; J o c h e r; Rotermund; Abcoude, Tweeds aanh. bl. 108. MUYS (G) schreef: Verhandeling over het aderlaten. Enkhuizen 1731, 8°. Redelijke heelkunstoefening , 1684 , 8°. Twaalftal tientallen der heelkunst, Rotterd. , 8 °. Zie Arrenberg, Naaml. bl. 567. MUYSER (GERARD) werd den 11 Maart 1726 te Amster­dam geboren. De dichter Willekens bezong hem bij zijne geboorte en vroeger de fraaije lustplaats Endenhout , dat het rijk en aanzienlijk geslacht . waaruit hij sproot , in bezit had. Sedert 1748 woonde hij te Utrecht , wear hi met J. Stouw, W. K r o o n en J. W. R o s c a m in 1753 het taal- en dicht­kundig genootschap tempore et studio stichtte. Hij was een zeer bekwaam dichter, en de verzameling , die hij in 1751 in 4° te Amsterdam , onder den titel van Mengeldichten in bet licht gaf , bevatten veel schoons en lieffelijks. Hij overleed te Utrecht den 5 November 1757. Behalve de genoetnde bundel , zien nog van hem het licht : Het yered Venetie, trsp. (n. ..Eng. van Ottoay), n. h. Fr. gee. Utr. 1759. be blyscap , voorspel , ter geleg. van de verjaaring van H. Kon. Hoogh. Mevr. de Princesse Gouvernunte enz. , 2° dr. 's Gravenh. 1754. Eduard de derde, trsp. getr. u. h. Fr. van Gressel. Amst. 1761. Dankzegging van den Schouzobury aan de Ed. Achtb. Heeren .Regeerders der stad Utrecht enz. Divertissement Nel sine Nederland verlost , nit de handen der verkrachters der vrijheid. Na zijn dood bezorgde Philip Z w e e r t s in 1760 de uit- gave zijner Nagelaten ''Gedichlen. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. V. bl. 458; J. B. Willekens en P. Vlaming, Dichtk. Uitsp. bl. 73; J. B. Willekens, Versch. Gediehten hi. 130 ; Tad- en Dichtk. Bijdr. D. II. hi. 297; Cat. der Bibl. van Ned. Letterk. D. I. 6, hi. 147; Arrenberg, Naaml. bl. 368; Rotermund. MUYSSON (JACQUES) beer van Toillon , in 1636 geboren, raadsheer van het parlement van Parijs, word , wij l hij pro­testant was , gedwongen afstand te doers van zijn ambt. Zijne kinderen werdeu hem ontroofd en aan mad. la Sabliere toe­vertrouwd , om in den R. C. godsdienst te worden opgevoed. Om ze terug te erlangen moest hij het catholicism omhelzen. Hier­op week hij , in 1665, naar Nederland. Men heeft van hem : Avis (Pun reluyie shr le celebre acis aux relugies , lettre inedite, tiled( gedeeld in _Bulletin do la societe de ilistoire du Protestant;sme Franc. Paris 1863 1). 306. Ook is hij do schrijver vtin Requeste an nom des Protestan• dry France, gedr. in 1-1()Ikild in 1697, door ttitleren J a (1 tt elot totgesehre-vt-n. hij h ttw(k; ee. 1 6 -/ Ina A [Ina (t ,; It amboui 1- e t , doelii .,‘ t: U 'lc:A. van 6 a b i e r e en van Margar(itha Ilubsein, the hem 4 kinderen selionk. MUYSSON (PHILIPPE), zoom van den vorige §2 eboren den 7 Mei 167-i. Op Cat. a'une Col,?eciion reilairquatile de manuscrits etc. La Haye 1868 komt under n°. 621 p. 46 voor Lettres , memoi­res , contrats de mariaye , testaments etc. etc. touch. Phil. illuys­son , Seiyn. de 7ouilon et de Rieux , sa femme et ses enfants refugees de la France et demeurant a la Haye 1693 portef. Lie Haag, La France Protest. MY (HIERONYMUS VAN- DER) in 1687 te Leyden geboren , ontving onderwijs in de schilderkunst van Willem v an Mie­r i s , in wiens stij1 hij net en uitvoerig binnehuisjes schilderde. Meer werk rnaakte liij van het schilderen van portretten , die zich eater minder door een fraai penseel dan door eene ge­lukkige gelijkenis kenmerken. Men heeft vele portretten van hoogleeraren regenten van het armhuis ook sehoorsteenstukken enz. van hem. Zie Immerz ee l. MYE (ISAAK VAN DER) in 1603 te Delft geboren trad in 1623 in de orde der Jesuiten. Na eenigen tijd de oude ta­lon en wijsbegeerte onderwezen to hebben , oefende hij zich in het prediken , en werd als missionaris naar Holland gezon. den , waar hij tot zijn dood , die den 7 Junij 1656 to Delft voorviel , bleef. Hij beoefende de latijnsche poezij en gaf in het Hat: Idyllium de Morse et Apotheosi elegantissimi Poetae Gas­paris Kinschoti sub Daphnidis nomine , in lusus pastoritios qua­drifariam discreturn. Ad generosum ac pernobilern virum. D. Sebastianum Iperarinra , Iperariae etc. dominnin. Lugd. Bat. 1650. Delphis 1651. 76 Musa paraenetica ad luventutem Belgicam. Roterod. 1648 , 40. Editio allera priori emendation. Delphis 1681. Zie Paquot, Min. T. II. p. 305 ; Hoeufft, Parn. Lat. Belg. p. 164; Pee rlkamp, de Poetis Lat. Neerl. p. 385. MYER (M. D.). Slechts eene schilderij van dezen meester,, voorkomende op den Catal. van Mr. H. Bosch te 's Graven­hage 1760 , en voorstellende Katwijk op Zee , vol figuren, was aan Kramm bekend. Zie Kramm. MYEROP. Zie MIEROP. MYL (Nic0LAA8 VAN DER) oudste zoon van E n g e 1 b e r t van der Myl Klaasz. en van Elisabeth van der Byl, werd den 2 Febr. 1619 controleur der artillerie welke betrek­king hij vervulde tot den 9 Nov. 1631 , toen zijn zoon E n­gelbert hem opvolgde. Frederik Hendrik stelde hem, den 13 Aug. 1629 , aan tot luitenant-generaal der artillerie. Hij huwde Geertrui van Royen van Payenburg. Zie Balen, Beschrijv. v. Dordrecht bl, 1142; vanSypenstein, Bijdr. voorEde Geschiedenis van het Ned. Artilleriekorps bl. 30. MYL (ENGELBERT VAN DER) zoon van den vorige , werd 9 Nov. 1631 controleur der artillerie , 26 Nov. 1641 controleur der fortificatien , den 12 December 1650 luitenant-generaal der artillerie. Hij was bevelhebber der artillerie van de leger­afdeeling onder den prins stadhouder , Willem Fred e r i k van Nassau , en hielp den 4 Junij 1664 de Dylerschans ver­meesteren op den bisschop van Munster. In 1672 werd hij luitenant-generaal der artillerie. Hij huwde C at h arina Hallincg. Zie Balen t. a. p.; van Sypenstein, t. a. p. bl. 31, 32. MYL (ADRIAAN VAN DER) , broeder van Ni col aas van der M y 1, was secretaris van Zijne Excellentie , Maurits van Nas­sau, prins van Oranje , en huwde 1. Pet r o n ell a Gool, 2. Agnieta van Couthelberg. Zie B a 1 e n , t. a. p. bl. 1143. MYL (HENRIK VAN DER) , broeder van den vorige , werd eommissaris van de monstering en commies der ammunitie te Rees. Hij huwde Maria van D al e. Een zijner zonen Adriaan van der M y 1, was ontvanger der keurvorstelijke goederen en huwde Davida van Valkensteyn. Zie Balen, t. a. p; bl. 1143. MYL (JOHANNES VAN DER) of MILIUS , broeder van de vorige, was eerst rentmeester van Willem, grave van den Berg, beer van Bylant. In 1577 stichtte hij met zijn ambtgenoot J o h. A e r a r i u s de hervormde gemeente van Appingadam, die hij echter,, ten gevolge van den afval van Re n n e n b e r g , moest verlaten. In 1589 kwam bij te Embden, doch verliet nog in `t zelfde jaar die plants , en ging naar Breda , waar hij de ver­borgene gemeente diende. Toen die stad 't volgend jaar 1590 door Haultepenne ingenomen en onder het SpNansehe julc gebragt was , narn hij de that naar Delft , waar hij npg in hetzelfde jaar in dienst k warn. Van :dm werd hij in 1591 weder naar Breda beroepen. 1-lij overleed. Zijne vrow wa s Kristina van Wimborg, dochter van Antbonie van W i tn b o r g , uit Nuis, hoprnan der vorsten van Klee en van Gatharina van N nit het adelijk geslacbt der Q u d e n in Westphalen. Zie B a l en, Besch•jv. van Dordr. bl. 1143; Brucherus, Herz. der Prov. Gron. bl. 211, 224 , 234; van G o o r , Beschrijv. van Breda D. I. bl. 76 ; Pers, Ontwaakte Leeuw bl. 560 ; Mareke n­ro th, .Nader berigt van din cersten kerkstaat van de gerneente ,b,innen Breda oyder het kruis ; S eh ote 1. Kerk. Dordr. D. I. bl. 148; Dez. Dordrecht bl. A (lama , i 41 ; Naaml. der Pred. van 'tad en Lande bl. 29; Bor, N. H. B. XIII, hi. 59; van Spaen, Inl. tot de Historie van Gelderl. D. I. bl. 349 ; Boekz. 1731 , bl. 344. MEABRAHAM VAN DER) , zoon van den vorige werd niet , gelijk sornmigen willen te Dordrecht, naar te Efleeren-berg , in Gelderland , de residentie der graven van den Berg ., den l 3 Fehr. 1563, g.,eboren, en van zijne, jeugd of voor den geeste­lijken stand opgelcid. Ann de doorluchto school to Gend boor-de h ij .1-cobus Kime :I on eius, later (1581) predikant te ikliddelbarg era heogleernar te Heidelberg (158'7) , en L a m­hertus 1) anaeus, v roeger amhtgenoot van Beza te Geneve en hoogIcernar te Leyden. 1)en 1.2 Fehr. 1583 verdedigde hij , onder voorzitting van Kim e d o n cius, 9 stellingen uit den Brief flan de Hebreen llnopens het priesterdom Christi ," waarin hij beweerde pdat Zijn priesterschap en offerande , al andere priestersehap vernietigd heeft , bij gevolge , drat de mis­sie der papisten eene onzinnige papisten aperij is." Het vol­ gende jaar verliet hij met beide hoogleeraren de stad en ves­trgde hij zich in Zeeland. Vijf jaren verliepen er,, eer v a n der Myl tot proponent aangenomen , en , in plaats van A r u n­deaux of Arun (I e u s (v an Rie t) , nadat anderen het beroep hadden afgeslagen , te Vlissingen tot predikant beroepen werd. Ilij narn aldaar cenige jaren het preclikambt waar , werd meer­malen (o. a. in 1597 door de classis van Walcheren), naar de synode gedeputeerd , en voor een regtzinnig evangeliedie­ naar gehouden. Toen hij eater in de kerkelijke geschillen , die toen het vaderland beroerclen , tot de partij van A r m n i u s begon over to hellen , werd hij den magistraat onaange­naam. In bet laatst van 1608 eischte deze zijne verplaatsing , en toen zulks niet spocdig genoeg geschiedde , lldemitteerde hij hem polityckelyek ," en verbood hem bet prediken. De reden dier strenge handelwijs ligt in het duister,, en kan noch uit de acten des kerkenraads , noch uit die der classis opgemaakt 76* worden. Uit de acten der synode van Vere (1610) blijkt, dat er uergerlijke gerugten ," van hem uitgestrooid waren; doch het is niet bekend , of ze tot zijn leven of tot zijn leer be-trekking hadden. De kerkeraad gaf hem , in 1608, of in den aanvang van 1609 zijn ontslag. De classis van Waleheren en de synode van Vere , waarop van der M y 1 zich had be­roepen , zeer over de handelwijs van den Vlissingschen kerke­raad verstoord , beklaagden zich bij hun Ed. Mog., edoch de kerkeraad verantwoordde zich , naar het schijnt, tot genoegen der Staten , daar de door hem afgezette leeraar niet weder in zijne plaats hersteld werd. Eenige jaren daarna (1614) werd hij predikant te Papendrecht, onder de classis van Zuid-Holland , en bleef daar rustig het evangelie verkondigen tot in 1619, toen hij , volgens So e r m an s, emeritus , en , volgens anderen , als armeniaansch predikant afgezet werd. Ofschoon van d er M y 1 als Arminiaan , en vooral door zijn Brief aan een predikant in Holland , waarin hij het formulier , door de Veersche synode voorgeschreven , tot nader verbindtenis orn bij de zuivere leer , de nederlandsche confessie en den catechismus te blijven, "zeer hard , zwaar en onvoorzigtig" noemde , be­rucht was, genoot hij echter wegens uzijnen christelijcken wandel en buitengewone geleerdheid ," de achting van gelet­terden en ongeletterden. Tot de eersten behoorden C h r i s-to ph orus Stickius, raad van den keurvorst van Branden­burg, stadhouders van Limburg, Bona v. V u 1 c an i u s, D a­niel Heinsius, Petrus Hondius, Hugo Grotius, Johannes van Beverwyck, Simon van Beaumont, die allen gedichteri ter zijner eere geschreven hebben , en, gelijk ook Joh. Uitenbogaert, Gerardus Johan­nesz. Vossius, Job. Wouwerus, Justus Lipsius, Adria an van Blyenburg, briefwisseling met hem hielden. Als godgeleerde had van der Myl een welverdienden roem. Bev e r w y c k prees hem als zoodanig. Of hij , die eenige god­geleerde werkjes in Duitschland uitgaf, de autheur is van het werkje de Praedestinatione (Wittemb. 1594) en de Abrogatione exorcismi in baptismo (ibid. 1591) is twijfelachtig. Zekerder is hij de schrijver van de Overlegginghe van den 23 Psalm. Dordr. 1611 , 8°. In het work van Beverwyck Epistolica guaaestio de vitae termino fatali an mobili, cam doctorunz responsis , komt ook een geleerd en scherpzinnig antwoord van onzen M y 1 iu s voor. Na zijn overlijden is een onvoltooid werk van hem De migratione populornm in 12° uitgegeven. Als taalkundige was hij niet slechts in Nederland , maar ook in Duitschland vermaard. Van zijne tijdgenooten hebben Gr o­tius, Heinsius, Hondius, Vulcanius, Scriverius, Colvius, Lydius, Beverwyck en anderen met grooten lof van zijne taalgeleerdheid gesproken. In lateren tijd deden zulks Eccard, Huydecoper, Moonen, Kluit, Ypey. Ook werd hij in 1618 tot die predikanten gerekend , welke voor de bijbelvertaling geschikt werden geoordeeld. Van zijne grondige kennis der oude grieksche , latijnsche en nederduit­sehe talen , bestaan twee gedenkteekenen. Het eene is de Archeologus 'lento, in de Collect. Etgmol. Leibnitz. Hanover 1717 , door G r o ti us geprezen en door H u y d e c o p e r zeer geroemd. Het andere is de Lingua Belgica , sive de linguae illius communicate cum cum plerisque aliis tum praesertim cum Latina , Graecti , Persica deque communitatis illius causis ; turn de linguae Obis origine et latis,siiind per nations quam­plurimas diffusione ; Vt et de ejus praestantia. Quit' turn occa­sions , hic simul quaedam tractantur consideratu non indigna , ad linguas in univeroaLl onines pertinentia Additus et est index. Lugd. Bat. pro Bi/liopolio Commeliano excudebat anno 1612 , Ulriens Cornelii et G. Abraharni. Dit werk , door hem , gedurende zijn verblijf te Dordrecht, na zijn ontzet te Vlissingen en v(i6r zijn beroep te Papen­drecht , binnen twee rnaanden vervaardigd , was aan de Staten.. Generaal opgedragen. Gelijk ten Kate vele Cimbrisch-Duit­sche woorden die zoo in klank als beteekenis met grieksche , latijnsche en gallisehe woorden overeenkomen , uit het grieksch en latij n wilde afleiden , zoo poogde van der Myl, en na hem Jacob Frederik Iteinmann het grieksch, latijn enz. van het oostersch te doen afstammen. Zulks deed hij met de grootste seherpzinnigheid en met de uitstekendste blij­ken van grondige kennis der oude talen doch hoe hij dwaal­de , heeft Ypey, in zijne Geschiedenis hr Ned. tale grondig betoogd. Bona v. Vulcanius, als taalkundige bekend door zijn belangrijk werkje De litteris et lingua Getarum s. Got­torum , Justus Lipsius, Daniel Heinsius, P. Hon­dius, later Slichtenhorst, Pars, l‘lorhoff en vele anderen , stelden van der M y 1 s werk op hoogen prijs. Ook Ten Kate, Ruydecoper, Ypey, Siegenbeek prczen bet , in weerwil der menigvuldige dwalingen , die het bevat. Reeds in zijne jeugd , beoefende Ml y I i u s de latijnsche poezij, hlijkens zijne Consolatio super morte Eilardi ab Alma Frisii Ileidelb. 1587 i°, en later hragt hij to Dordrecht eenige grieksche gedichten van Pi n d a r us en anderen over, en vervaardigde in sapphisclie vt , rzen ten gedicht tot lof der vriendschap , (Landi amicitiae) en een ander De officio et fide­lilate verae amicitiae , beide te vin (len in zijne Lingua Belyica. Zij ne Consolatio en andere gelegenheids verzen bij overlijden , trouwen enz. van sommige zijner stadgenooten , in piano en gr. folio gedrukt , komen zeldzaam voor. Ook zijne neder­duitsche poezij is weinig bekend , ofschoon zij , die er van spreken , haar hoogelijk roemden. In den Zeeuwschen Nach­tegael , Middel. 1623 4° , komen twee bevallige stukjes van hem voor : Aen de deught- , konst• ende yeestrycke juffrouw Johanna Coomans , en Geestelycke Hoogst zeld­zaam is zijn Slack van Lepanten , in Schotsen client beschreven door den allerchristelycxsten coning ende opregten belyder der waer­heydt , Jacobus , door de glienade Gods , coning van Engelandl. In Nederlandschen dicide yhetrouwelyck overgezet door A. v. d. A!. Amsterdam zonder jaartal (1603). kV il le in s eti 1 e Fran cq van B e r khey roemden vooral zijn gedicht voor de vertaling der Bucolica en Georgica van Carel van Ma ii-d e r. De laatste noemt het ffeen dichtkundig bloernpje." V a it der Myl was an der eersteu , zoo niet (le eerste , die de wijzen en inaten van de grieksche en latijnsche dichtk unst ook op de .,:edichten onzer tail trachtte over te brengen , en ze , zonder eenig rid in of weerklank , op het daitsehe in to stellen. Eenige niet mislukte proeven vindt men in zijne Lingua Bel­gica en f der Vtiendschaf." G o d d a e'u s heeft in zijne //Nieuwe Gedichten sonder rijna , naar de Griexe en Latijnse Dichtinaten op allerhande soorten van versen ingesteld. Har­derw. 1656 , lang-form. , dit bevallige lied van van der Myl in rijmlooze verzen overgebragt. Van zijne vorderingeii in de natuurlijke historic, gaf hij een blijk in zijn werk lie origine animaliwn , waarin hij over de voorteeling der alen en palingen in Holland handelt. Ook als oudheidkundige had hij verdiensten. Hij overleed te Dord­ recht den 27 Maart 1637 , in den ouderdom van 7 1 jaren. Hij word in de Groote-kerk begraven , waar men zijn grafschrilt leest. Hij huwde 1. Dien eke H o e v ij z e r, dochter van Mr. Jan Hoev ij z e r, brouwer in de brouwerij het l -loefijzer te Delft , in wiens huis en mouterij , v6Or de verandering van den godsdienst , onder het kruis gepredikt nerd , en van Baarte Mar . een tensdochte r. Zij schonk hem zoon , Jan, ge­ huwd mit E n g el tj e Verm ij. Den 19 October 15 9 6 her trouwde hij met En geltj e van D u y nen, bij welke pleg­ tigheid de gantsche kerkeraad als getuige tegenwoordig was. Zij schonk hem vier zonen , Ab To h a m , Joachim, Samuel, David, en drie dochters, Dingna, Kristina, Anna. Zijne dochter Anna huwde den vermaarden A n d r e a s Co I­ vius, predikant bij de \Vaalsche gerneente to Dordrecht. Op de Leydsche bibliotheek berust een brief van hem aan Petrus Seriverius, een aan Ui tenbogaert, twee aan D. H einsiu s. Een brief van Stiekins aan v. d. y 1, vincst men in de Ling. Belg., en een brief aan G. J.Vossius p. 208 der Epist. Select. De andere daar voorkomende brief is niet , gelijk de Index meldt , aan Abraham, maar aan Corn. v a n der M y 1 e geschreven. Vooral was hij bevriend met Jo­hannes W ouweru s. 'Non amat , sed deperit. Mylii nutu dicta consultaque mea gubernantur ," schreef deze Antwerpsche geleerde aan D orninicus B a u d i us (Epp. p. 489 , 490). Beide , Wouwerus en Mylius hielden briefwisseling met J. Li psiu s. Een brief van dezen laatste is bewttard geble­yen in J. Lip sii Opera omnia T. II. p. 162 , 153. Zie Hist. Myliana de variis Myliorum familiis Ienae 1751 4°. ; T e Water, Ref. van Zeel. bl. 165; Balen, Beschrijv. v. Dordr. bl. 1161 ; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 3 ; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 701; Le Long, Biblia sacra , T. II. p. 862:; S w eertii, 4th. Bat.; Morhoff, Polyh. T. I. 1. IV. p. 738 , T. II. 1. II. p. 395 ; Vrolijkhert, Vliss. Kerkh. bl. 41 volgg. ; Te Water, Doorl. School van Gend, bl. 144; L e i d e k k e r , Eer en trouw van de Syn. van Dordr. D. I. bl. 155-157 ; gist. Tijdschrift, Utr. 1851; Schotel, Kerk. Dordr. bl. 322 ; Dez. Keiz. Stadh. en Koninkl. be­zoek in de Gr. kerk te _Dord. bl. 55; Bor , N. H. B. XIII bl. 58 , D. I. bl. 148; Boegz. 1731 bl. 344 ; Adam a, Naamr. der pred. v. stad en lande , hi. 2:? ; S o e r m a n s , Kerk. Reg. bl. 27 ; Vlaemsche Chronyck , bl. 313; D. Heinsii, Poem. p. 256; P. Scriverii, Poem. p. 38 ; Grotii, Poem. p. 215; Kist en Rogaerds, Kerk. Archief, D. V. bl. 117, D. IX. bl. 320, 325, 367; S iegenbeek, Bekn. Uesehied. d. Ned. Letterk. bl. 223 ; van Kampen, Bekn. Geschied. d. Kunst. en Wetens. D. I. bi. 207 ; Ypey , Geschied. der Ned. tale , D. I1 bl. 449 ; W i 11 em s , Verh. over de Ned. tael en letterk. St. IV hi. 297; Le Francq van Berkhey, Eerb. Proefkusjes, bl. XII; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woorden­bock D. V. MYL (JA.COSU VAN DER) , zoon van A driaan van der My 1 en David.: van Valckesteyn, ontving het eerste onderwijs van zijn oom Johan, en vervolgens te Heidelberg. Hij werd in 1578 predikant bij de hervormde gemeente te Dordrecht. In het begin van „lulij van hetzelfde jaar ontsliep hij reeds. Hij stond in naauwe vriendschap met Johann es Vossius, vader van den beruemden GerardusJohannesz., dien de weduwe van Junius (B a r b a r a) na het overlijden van zijn vader tot zich nam. Zie Balen, bl. 1042; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 147, 148, 204 ; De Crane, Oratio de Vossiorum Iuniorumque familiis p. 11, Vossii Epp. p. 276. MYL (JoHANNEs NICOLAA3 VAN DER) , zoon van den majoor­kommandant vanRouk .... van der Myl en van Paulina ll o or n e b o s c h, ward 8 Sept. 1769 extraordinair ingenieur,, en den i 0 Oct. 1771 luitenant-ingenieur. Hij woonde het gevecht te Malacca, den 18 Junij 1784 bij , en sneuvelde er in. Hii huwde in 1782 Chri tiun Petronella Giant-Schatt er, docker van den kapitein ter zee Justus C lant-Sehatter. Zie J. C. de Jonge, Zeewezen, D. VI. bl. 198. MYLE (..'kART VAN DER) , zoon van Cornelis Corneli SZ. schepen (1511) en (1522) burgemeester van Dordrecht., en van Hillegond, dochter van Arend Willem v an Crayon- stein, weduwe van Jan van Slingelandt, werd in 1501 te Dordrecht geboren. Hij reisde , na de triviale scholen aldaar bezocht te heb­ben , door Frankrijk , Duitscbland en Italie , waar hij met de meest beroemde tnannen van zijn tijd kennis maakte , en zijne regtsgeleerde studien voltooide. In zijne geboorteplaats weer­gekeerd , werden hem de aanzienlijkste betrekkingen , als van raad (1554) , schepen (155?) en burgemeester opgedragen , en verwierf hij , zoo om zijn "buitengewone kunde van refits- en staatszaken ," als om zijn "goer( oordeel en gematigdheid in 't stuk van religie ," de achting en vertrouwen zijner medebur­gers , die hem een en twintigmaal tot burgemeester herkozen , en hem het beleid der gewigtigste zaken opdroegen. Toen de stad in de eerste helft der 16e eeuw in hoogst moeijelijke en gewigtig,e omstandigheden verkeerde , bewees hij haar be­langrijke diensten , en inzonderheid dankte zij hem het hehoud van het stapelregt , dat eenige steden en dorpen haar hetwisten en trachten te ontnemen. Ook in den aanvang van den op­stand tegen Spanje stolid hij aan het hoofd der regering. Schoon ijverig catholiek en opregt koningsgezind verzette hij zich , zooveel hij vermogt, tegen de gestrenge uitvoering der plaka­ten , (loch tevens trnehtte hij het prediken buiten de stad te voorkomen en haar tegen heeldstormerij te 1)Phoeden 't Been Philips erkende , door hem tot den adelstand te ver­heffen. Toen de graaf van Bossu, nadat Treslong en Ro o b o 1 zijne schepen en schuiten verbrand hadden , voor Dord­recht was gekomen , van plan om aldaar zijne afgematte , natte en beslijkte soldaten te verfrisschen , en het yolk , in den waan , dat hij met geweld den tienden penning kwam halen , in rep en roer geraakte , en de poort sloot , onder het geschreeuw dat het de Spanjaarden niet in wilde hebben , begaf zich van d er M y 1 e naar buiten , en raadde den stadhouder of haar binnen te trekken , met belofte hem van het noodige te zullen voor­zien. Bossu, in zijn voornemen gedwarsboomd , barstte in gramschap los, en beet , op den baard van den grijzen burge­meester wijzende , de zijnen toe : 'Deze oude is mede on­trouw aan den koning," waarop van der Myle antwoordde : "dat hij de stad , nu ook wel , gelijk hij zoo dikwijls en lang gedaan had , in de gehoorzaamheid aan den koning zou bewa­red en , na belast te hebben , hen van nooddruft en schepen te voorzien om naar Rotterdam te varen , van daar ging. In weerwil het de stad den graaf aan niets liet ontbreken , over­vloed van wijn , bier en brood en de noodige vaartuigen ver­schafte , verlieten zij haar onder bet uitbraken van verwen­schingen en bedreigingen , verbrandden moedwillig het klooster Eemstein , en kwamen , deels over land , deels over water , te Rotterdam , waar zij listig binnen geraakt ," hunnen toornigen moed met het bloed der ingezetenen verradelijk koelden , het- Myie iioch btiiten Hoch binnen de stad over deze zaak zou geinolesteerd worden , gelasLten kolonellen en kapiteinen der schutterij hem , toen hij zich , den 12 Maart 1589 , wegens zij­ne particuliere zaken binnen hare muren beyond , "haar binnen 's daags zonneschijn te verlaten en niet weder in te komen , zonder acte van den magistraat." Den volgenden dag verzocht van d er M y 1 e aan schout , burgemeesters en regeerders der stad, dat de hoplieden hun bevel mogten intrekken , doch zij "approbeerden de uitzetting ," waarop hij appelleerde bij den hove van Holland , dat de kolonellen en kapiteinen dagvaarde en in het ongelijk stelde. Ten gevolge hiervan ontstond er een proses tusschen de erven van Arent C o r n e l i s z. v a n der M y l e en de regering our den hoogen raad , dat eerst in 1595 ten voordeele der eersten werd heslist. J onan over­leed te Antwerpen in 1599 , bij zijne beide vrouwen A gat ha, dochter van A n t h o n i s van den Bosch, burgemeester van Zierikzee, en Christina, dochter van Herman van Blyen• borght , schepen te Dordrecht , zeven kinderen nalatende. Lie van de Wall, Privil. van Dordr. D. II. bl. 1453, 1577, 1582 ; B ale n , Beschrijv. v. Dordr. bl. 329 ; van Leeuwen, Bat. ill. N. 1018; De B e g t , Geschied- en dardrijksk. Beschrijv. v. d. Swyndr. waard. bl. 98; S c h o t el, .Dordr. 1,1. 10, 29. MYLE (ADRIAAN VAN DER) ambachtsheer van Blenkens­graaf en Dubbeldam , zoon van A e r t van der NI y 1 e , werd in 1538 te Dordrecht geboren. Na aldaar op de Groote school zich op de letteren en te Leuven op de regtsgeleerdheid toe­gelegd te hebben , werd hij , den ouderdom van vijf en twin­tig jaren bereikt hebbende , mad in den rade van Holland. War hij den hervormden godsdienst toegedaan was, verzocht hij , bevreesd voor Alva 's komst , om met behoud zijuer be-trekking in den rade van Holland , een buitenlandsche reis to mogen doen. 's Konings toestemming verkregen hebbende , reisde hij door Italie , en beyond zich in 1572 te Padua en te Venetie , waar hij zich op de letteren toelegde en geleerde betrekkir4en aanknoopte. In den aanvang van 1573, vertrok hij van daar naar Heidelberg , waar hij door keurvorst F r e-d e r i k 1I1 rninzaarn ontvangen , doch aangeraden word naar zijn vaderland weer te keeren , wijI hij van grant J n van Nassau had vernornen dat het den prins van OraAje aan brave raadslieden ontbrak. Hij volgde 's keurvorsten •itad , en keerde naar Holland terug , waar hij met open artnen ontvart­gen en terstond met den prins van Oranje tot raad der staten van Holland benoemd werd. Sedert wijdde hij zich geheel aan de belangen van zijn vaderland , en bevestigde dagelijks zijn ouden rout' , van een "excellent regtsgeleerde en hoogst ervaren in materie van Staten " te zijn. Wij ontmoeten hem bij alle gewigtige beraadslagingen en belangrijke besognes zoo wel bij den vtedehandel te Breda (1576) , Gend (1 576) en welk de burgers van Dort niet en deed berouwen , dat zij de Spanjaarden uitgehouden hadden." Kort daarop werd Dordrecht door de Watergeuzen ingenomen , verliet burgemeester v a n der Myle met andere glippers de stad en zette zich te Delft neder, waar hij later, schoon ten onregte , in verdenking ge­raakte de staatspartij te zijn toegedaan. Hij stierf in 1580 in den ouderdom • van 79 jaren , en werd bij zijne vaderen in de St. Odulphus kapel in de Groote kerk te Dordrecht begraven. Zie de geslachtlijsten van v an der Myle bij Bal en, van L e e u w e n , Kok; lets over den aflcomst en adeldom van het geslacht van der Myle , overgeleverd ter vergadering der ridderschap van Hol­land in Mei 1618; van de Wall , Priv. v. Dordrecht D. II. bl. 1322, 1371 ; van Leeuwen, Bat. ill. N. 1018; Beverwyck, Beschrijv. v. Dordr. bl. 72 , 73 , 348 ; Balen , bl. 842 ; van A 1-kemade en van der Schelling, Beschrijv. v. d. Briel D. I. bl. 123 volgg. ; B a r e u t h , Boll. en Zed. .Tubeljaar bl. 60 volgg, ; 0 u­denboven, Beschrijv. v. Dordr. bl. 526 ; Geuzenliedb. (1687) bl. 58; Beeldsnyder, Verb. d. Edel. ; Schotel, Dordrecht (over het geslacht van der Myle) ; Dez. Kerk. Dordr. D. I. bl. 45 , 46. MYLE (CORNELIS VAN DER), zoon van den vorige , ambachts­heer van de Myl , Dubbeldam en St. Anthonij-polder,, ward in 1556, door Philips II tot bailluw van Strijen aangesteld en bekleedde tusschen 1564 en 157 I., het ambt van kastelein , bailluw en schout van Gouda • waar hij , gelijk zijn vader te Dordrecht , den beeldenstorm belette. In 1572 zette hij zich te Leyden neder, waar hij in 1605 kinderloos stierf. Hij was tweemaal gehuwd , eerst met C a t h a r i n a, dochter van Joachim H o p p e r s , raad der Nederlanden in Spanje , die in 1599 nog leefde , en vervolgens met Adrian a van der Does J a c o b s d r. Hij legateerde deze een morgengave van f 600 en zijne heerlijkheden aan zijn broeder Johan. Zie De Lange van Wyngaerden, Beschrijv. d. Heeren en Stad v. d. Goude, D. II. bl. 103; Balen, bl. 924; Beverwyck, bl. 72; Hoynck van Papendrecht, final. T. II. p. 98; N. Burgundius, Hist. Beig. p. 226; Brandt, Hist. d. Ref. D. I. bl. 362; Wagenaar, v. H. D. IV. hi. 187, 188; van de Wall, bl. 3323; Schotel, Dordr. MYLE (JOHAN VAN DER) broeder van den vorige, Neer van Barendrecht , Bleskensgraaf en Kijf hoek. Deze bleef te Dordrecht wonen , en bekleedde aldaar in 1582 de betrek­ king van schepen. In 1585 ward hij , waarschijnlijk ten ge­ volge van een geschil met de regering , na bet aanvaarden en eigenen van landen en gronden , die aan hem en zijnen broeder toebehoorden , tot versterking der stad , nit Dord­ recht gebannen , en vestigde hij zich te 's Hage. Ofschoon de Staten van Holland , bij welke van der Myle zich be­ klaagd had , na de zaak onderzocht te hebben adeze uitzetting aIs niet gedaan achtten ," en geboden hadden dat van der Keulen (1579) , werwaarts hij alleen door Holland werd afge­zonden , als in het door de Spanjaarden bedreigde Dordrecht (1576) en bij de satisfactie van Amsterdam (1578). Ms ge­committeerde in den landraad (i575), in de vergadering der Staten van Holland , in de Staten -generaal te Antwerpen , en in den raad van State van Brabant, diende hij zijn vaderland /•met onbesproken trouw , voorzigtig en schrander beleid, goedaardige bescheiclenheid." 1)e prins had "groote estime " voor hem , en telde hem wonder zijne wijste, vastberaadste en getrouwste vrienclen en raadslieden." Geen opoffering was hem te groot als 's prinsen dienst die vorderde. Goed en bloed had hij voor hem veil , en "had het van hem afgehangen , zijn meester had den graven-hoed verkregen." Zijn naam komt herhaalde­lijk voor in de handelingen over het aanbieden der grafelijk­heid awn den prins. Hij hehoorde tot het gezantschap naar Amsterdam , om die stall daartoe te bewegen , nadat hij Dord­recht reeds ge.i onnen had. De prins dankte hem voor de goede diensten hem aldaar bevvezen in een brief , die als een kleinood bij de familie bewaard is gebleven. Na den dood van prins W i 11 e m, werd hij terstond den jeugdigen M a u ri t s als raad toegevoegd , met behoud van het voorzittersehap in den hove van Holland, waartoe hij in het laatst van 1583 was verheven. Beide betrekkingen vervulde hij met teedere naauwgezetheid, loffelijken ijver , bijzondere voorzigtigheid en gernatigdheid. Hij was een vijand van kerkelijke oneenigheden , en llachtte ze pernicieus voor het welzijn van den staat," en noemde ze fteen weg , die naar Spanje leidde." Hij zocht de misnoegde par­tijen te vereenigen , en spoorde de leiders tot eendragt en vrede awn. Mannelijk en krachtig was zijne toespraak op de Haagsche conferentie van 1587. Hij diende Maurits //met de zelfde trouw , ijver en opregtheid als hij zijn vader had ge­daan ," wedij verde met zijn boezemvriend , Johan van Olde n­barnev eld, in het bevorderen van dieris belangen ; bewerkte zijne verheffing tot pins van Oranje , stadhouder en kapitein­generaal van Holland en Zeeland ; fnuikte de magt en invloed en ontdekte de kuiperijen van Leycester; onderrigtte den Engelschen gezant Buck h or s t aangaande de oorzaken en den loop van 't misverstand tusschen de koningin en de Staten , en overtuigde hem van de goede bedoelingen der laatsten ; zoodat hij Ley c ester, die toes (1580 alleen het oor van Elisabeth scheen te hebben , zou kunnen en durven weer­staan. Na het vertrek van den laatsten , stelde hem de Staten van Holland terstond van hunnentwege in den raad van State der Vereenigde Nederlanden. Hid liet zich dit welgevallen , ,mits dat hij in geen vredehandel met Spanje zou gebruikt worden , voornemens zijnde , als zulks geschiedde , zich naar andere landen te begeven om Aid ii zijn eigen gemoed en van anderen beschuldigd te worden , dat hij een verdrag had helpen bevorderen , dat hij zelf niet betrouwde." Naauwelij ks had hij zitting genomen , of de onoverwinnelijke vloot naderde ooze kusten. In dit hagehelijk tijdsgewricht toonde hij een verwonderlijke kracht en ijver. Na den 11 van Louwmaand voor de leden der Staten , van den hoogen raad , en den hove van Holland , der rekenkamer en der regering van 's Graven­hage, op verzoek van den raad van Staten, in de vergadering der Staten-generaal , eene plegtige rede gehouden te hebben , die alleen hem den titel van puitnemend orateur," hem door zijne tijdgenooten gegeven , waardig rnaakte , begaf hij zich naar de meest bedreigde gewesten , stelde op alles de noodige orde , en nam de geschikste maatregelen om het dreigend ge­vaar of te wenden. Eerst toen dit geweken was , keerde hij naar 's Hage terug , en hervatte hij zijne gewigtige bedieningen. Sedert nam hij een werkzaam deel aan alle ondernemingen van Maurits, stond hem met raad en daad ter zijne en was een der ontwerpers van het plan om Breda te verrassen (1590). De hlijdschap over bet welgelukken dezer onderneming , stortte hem in een gevaarlijke ziekte. Naauwelijks eenigzins hersteld , weed hij op nieuw door deze aangetast. "'s Avonds van den 16 Julij 1590 aan tafel zittende , merkte zijne huisvrouw uit ze­kerc propoosten de haastige verwarring. Hem coat vragende , antwoordde hij : "in Godes naam ," en ontsliep daarop terstond in den ouderdom van 52 jaren en 6 maanden." Zijn dood ver­wekte algemeene ontsteltenis. Hij nerd voor een der "heehste steunpilaren der republiek " gehouden ; zijne "buitengewone kennis, gevatheid , doorzigt, werkzaamheicl " algerneen erkend. Men noemde hem lleen man van kloeken moed , wijs beraad , groote scherpzinnigheid , een wakkeren , ongecorrumpeerden voor• stander der vrij heid , een opregt patriot ; een groot , goed en wel bekend liefhebber van zijn vaderland , der religie en van de beide excellentien , die in de principaalste zaken van 't land en in de ergste benaauwdheid gebruikt is en daarin heeft vol• hardt tot zijn dood toe." Hij was een beminnaar der geleerd­heid , bevorderde den bloei der wetenschappen hield brief­wisseling met Italiaansche en Nederlandsche staatslieden en geletterden. Dominicus Baudius, Justus Lipsius, Adriaan van Blyenburgh, Janus Dousa, Francis­cus Nansius, Petrus Scriverius, Franciscus Ju­nius, Floris van Pallant, Cornelis de Koning van Blo ys, Willem van Be v er en , behoorden tot zijne ver­trouwde vrienden , doch aan niemand was hij inniger verbonden dan aan Johan van Oldenbarneveld. Van zijne welspre­kendheid zijn slechts weinige, van zijne dichterlijke gate Beene proeven voorhanden. Bij zijn afsterven verschenen vele grieksche en latijnsche ele­gies. J u s t us Lip s i u s , toen hoogleeraar aan 's lands hoo- geschool te Leyden , vervaardigde ter zijner eere een latijnsch grafschrift , waarvan B o r eene Nederduitsche overzetting heeft gegeven. Zijne echtgenoote Magdalena, dochter van den raadsheer Cornelis van E g m o n d , schonk hem twee kin­deren, Cornelia, die met jonkheer Daniel de Hartaing, hoer van Marquette , kolonel en luitenant-generaal der ruiterij 1), de laatste gouverneur van Ostende , huwde , en Cornelis (die volgt). Er komen brieven van geleerden tan A. v. d. Myle voor , ook zijn er op de Leydsche bibliotheek. A. v a n Blyenburgh vervaardigde een Ode ad A. Mylium prae8idenz Curiae Batay. equitem. Zie Brandt, _Hist. d. Ref. D. I. bl. 548 , D. IV. bl. 146 ; Dez. , Kort verhaal d. Ref. bl. 59; Epist. select. p. 574; Balen, Beschrijv. v. Dordr. bl. 952; van Leeuwen, Bat. ill. bl. 1019; Wage­naar, Vad. Hist. D. VII. bl. 23, 24, 110, 119; Scheltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 138; Dez. Onoverw. vloot, bl. 120 ; B e a u­fo r t, Leven van Willem I, D. UT. bl. 643 ; 'sGravesande, Unie van Utr. bl. 165 , 166 , 167 ; Resol. v. Boll. , 19 April 1587; v an W ij n , Nalez. bl. 308 ; B o r , Ned. Hist. B. XXIV. bl. 67 , B. XXVII. bl. 26, 27 , 29, (verg. Balen bl. 208); van Meteren, N. G. D. II. bl. 145; B a udii , Epp. p. 98, 112 ; Poem. p. 143; J. Dousae, f. Poem. p. 195; J. van Beaumont, Gedicht. (uitg. van Tide ma n) , hi. xxv. en N. 1; Epp. ad Ant. Magliabechium , T. I. p. 172 , 174 (over zijne bibliotheek) ; V an de Wall, Priv. V. .Dordr. D. II. bl. 1323 ; Cat. mss. J. Koning , bl. 115 ; S c h o t el , Dordr. bl. 15 volgg. MYLE (CORNELIS VAN DER) , 20011 van den vorige , werd in 1578 te 's Hage geboren. Na zijns vaders dood , zond hem zijne moeder naar zijn oom C o r u e li s te Leyden , waar hij eerst de latijnsche school bezocht en vervolgens de lessen van Bonaventura Vulcanius, Paulus Merula, Julius A, B e y m a en G e r a r d u s T u r i n g i u s over oude geschiedenis en letteren bijwoonde , en vriendschappelijk met F 1 o r is v an Pallant, Hugo de Groot, Daniel Heinsius, Petrus Scriverius, Janus Dousa en Simon van Beaumont omging. B a u di u s noemde hem . den uitnemendsten der jonge­lingen ," ode zon der jongelingschap." Sommigen wijdden hem hunnen zangen , anderen schreven in zijn album. Menig blaadje uit dit laatste is verloren geraakt , doch dat van D o u­s a en Beaumont zijn bewaard gebleven. Na zijne studien volbragt te hebben , reisde hij , gelijk zijn vader en grootva­der , door Frankrijk , Duitschland , Italie en Engeland , bezocht daar de beroemdste hoogescholen en vermaardste mannen , o. a. Jacobus Thuanus,IsaacCasaubonus,MarcusVelse­r u s en Raphael T h o r i u s. Te 's Hage weergekeerd , werd hij Raad van prins M au ri t s en lid der ridderschap van Hol- 1) Over Hartaing, Ned. held. te land, D. I. bl. 431 ; Schel­tema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 451; S ch ot e 1, t. a. p. bl. 30. land, legde, onder 01 d en barneveld, de gronden van zij­ne uitnemende kennis van het staatsbestuur , en gebruikte in alles den wijzen raad en de heldere voorlichting van dies staats­man. Ondertusschen wijdde hij menig uur aan de beoefening der letteren , briefwisseling en omgang met zijne geleerde vrienden , en het verzamelen eener kostbare bibliotheek. Tot deze vrienden behoorden Gerardus Johannesz. Vossius, Joachim Hofferus, HugoGrotius, de van Beverens, de Blyenburgen, de,Rutgersiussen, Henricus H e n­ninius, Apollonius Schotte, Martin Opitz, Vin­contius Fabricius, Erycius Puteanus, Justus Wilhelmus Zinkgref, Jacobus Lectius, Dominico MQlino, Joannes Wouwerius, Johan Balthasar Schupp, Georgius Philippus Harsdorfer, Conta­r in i en vele andere geleerden en staatslieden , van welken sommigen , in hunne uitgegevene brieven en geschriften , met lof van hem hebben gesproken. Van tijd tot tijd bezocht hij Leyden , waar hij Scaliger leerde kennen , en zoo hoogach­te , dat hij hem "den God der geleerden " noerade , zijn af­beeldsel liet vervaardigen , en nevens dat van G r o t i u s , die het zag en bezong , in zijn studeerkamer ophing. Te • Leyden ont­moette hij ook DominicusBaudiusen Rombout Hoger­beets, Petrus Cunaeus, Johannes Meursius, met wie hij brieven wisselde ; Daniel Heinsius en ook andere geleerden en dichters , die rntt hoogen lof van hem gewaag­den , of ter zijner eere de snaren tokkelden. Zulks deden ook Baudius, Grotius en Heinsius op zijn bruiloft (1603) met Maria van Oldenbarneveld, docker van Johan van Oldenbarneveld en Maria van Utrecht. Hij stond in hooge guest bij Louise de Co lig n y, die dikwerf zijn invloed bij Maurits inriep , en was de vertrouw­de vriend van Frederik Hendrik. H.endrik IV verhief hem tot de ridderlijke waardigheid ; Maurits benoemde hem (1606) tot curator der Leydsehe hoogeschool. Vier jaren later werdhijmetWalravenvanBrederodeenJacobvanMal­d e r4e naar Frankrijk gezonden , om met H e n d r i k IV over de Kleefsche en Guliksche • zaken te handelen , en hem te ver­zoeken de fransche troepen in staatsclien dienst eenigen tijd te willen bezoldigen. Kort na het sluiten van het twaalfjarig bestand werd hij , op voorstel van Maurits, tot buitengewoon gezant bij de Republiek van Venetie benoemd. Gedurende zijn verblijf te Venetie hield hij briefwisseling met zijne ge­leerde vrienden in Nederland en vooral met Fran c i s c us Junius. De briefwisseling met dezen is nog gedeeltelijk aan­wezig , en uit deze blijkt , dat hij ook Rome heeft bezocht. Van d e r M y 1 e deelde geheel de staatkundige inzigten van Oldenbarneveld, was even als deze zeer fransellgezind , gezien bij B o i s i s e en Maurier, en het doh in zijne brie.ven aan zijne vrienden te Parijs en den ambassadeur v a n L a n g e r a k hoogst onvoorzigtig over Maurits uit. Op den oogenblik , dat 01 d enbarn eve ld werd in hechtenis genomen , beyond van der Myle zich bij den Engelschen gezant. Nog denzelfden dag , begaf hij zich met zijne schoonbroeders , v a n Veenhuizen en Groeneveld, naar den prins, omhemte verzoeken , dat men hunnen vader om zijn ouderdom zijn huis tot een gevangenis mogt geven. Eenige dagen later vertrok v an der Myle, daar op hem , als verdacht van medepligtigheid aan hetgeen zijn schoonvader werd aangetijgd , uscherp gelet werd " naar Rotterdam en van daar naar Parijs. Later te 's Hage weergekeerd werd hem niet alleen zitting in den raad van State geweigerd , maar ontzette men hem ook van het cura­toorschap der Leydsche hoogeschool , en besloot de ridderschap van Holland bij meerderheid van stemmen hem en Veenhu i-z e n niet meer onder de edelen te beschrijven , ja men ging zoo ver van do deugdelijkheid van zijn adel in twijfel te trek-ken. Van der M y 1 e . weinig genegen zich aan de spionnen zijner vijanden toe te vertrouwen en los van den Haag ," vertoefde sedert te Dort bij zijn neef Pompej us de Ro vere, of te Antwerpen en te Brussel bij den aartshertog , llin groote ongerustheid over hetgeen hem zou kunnen weervaren , daar al zijne actien en gedragingen valschelijk werden verklaard." Zijne vijanden wilden dat men hem in hechtenis zou nemen , doch Maurits oordeelde zulks te gestreng , en verbandde hem naar Goedereede. Later werd hem , die aldaar met ligchaams­ ongesteldheden worstelde , de Beverwyck tot plants zijner bal­lingschap aangewezen , en stond men hem toe llalomme door de provincie van Holland te reizen , waar zijne bijzondere be­langen en bezigheden zulks vorderden." Na den dood van Maurits nam zijn lot een gunstiger keer. Frederik He n-d rik noodigde hem de begrafenis van zijn broeder bij te -wo­nen ; doch het liep nog ettelijke jaren aan eer hij zijn nude plaats en zitting in de vergadering der Staten nam. Hij oe­fende echter , schoon hij geen zitting in collegien van staat had, grooten invloed op den prins uit , en was dikwerf zijn tafelgast. Eerst in 1640 werd hij als curator der hoogeschool te Leyden hersteld. Van alle zijden ontving hij hartelijke gelukwenschingen en eeredichten. Twee jaren later stierf hij algemeen betreurd. Ook toen ontbrak het aan geen gezangen , van welke die van Barlaeus, Kinschot en Boxhorn tot ons zijn gekomen. De eerste schreef ook een roerende brief aan A d ri aan van der Myle, vol lofspraken op zijn overleden vader. Box ho r n sprak te Leyden in het groot auditorium een plegtige lijkrede over hem uit. Maria van Oldenbarneveld schonk hem vijf kinde­ren, Geertr uid a, die ongehuwd overleed. Ma,rgar etha, huwde Charles der Loges, heer van der Loges , kapitein der garde van Holland , Arnold (die volgt) , A d r i a a n (die volgt) , J a n en Cornelia beide jong overleden. Over zijne bibliotheek heeft men een brief van N. H ei n­sius aan Ant. Magliabecliius. Janus Rutgersius droeg hem lib. IV zijner Variae Lectiones op , Damas van Blyenburgh den flureolus II zij ner Veneres BlyenOurgicae , L e c t i us wijdde hem zijn werk de Adieus publicis , Leid. 1597, 8°. Brieven van Floris van Pallant aan hem vindt men in het Culenb. Archier en van Vossius onder de Epp. select. ex scrinii8 litt. I Brandtii , p. 125. De brieven van Bar laus aan van der Myle vindt men wider diens Epp. Amst. 1654, Op de Bibl. der Leydsche hoogeschool is een brief van v. d. My le aan H o o g e r b e e t s van XVII Cal. Febr. 1593. Ook waren er brieven van L. de C olig ny Mr. Vend re mil 1 e in het familie archief In (lit archief was ook een zeer belangrij ke brief van A i t s e ut a aan van der M y le. De brieven van B a r 1 ae us vindt men onder diens Epp. p. 178 , onder de Praest. ac erud. Vire Epp. p. 625 , en op de Leydsche Bibliotheek. Barlaeus droeg van der Myle zijn gediehten op (L. dedicat , in priorem poem. Barlaei edit. nob. C. v. d. M. 1628 en in secundam 1631 Poem. 1. 11. p. 2 ) II oott zoned aan v. d. M. zijn Hendrik de Groote , waarop v. d. Myle hem , 26 Maart 1626 , to Utrecht , uit het sterfhuis van zijn schoon­broeder Marquette, antwoordde. Ben brief aan G r o t i u s van hem vindt men in Schotel's Dordrecht (Bijlage) , brieven van Heinsius aan hem in de Bibl. der- Leyds. hooges. Men heeft van hem: Ontdecking van de valsche Spaensche Jesuytische practycke by een liefhebber van de waerheyt ende van het vaderlandt. Hierop volgt : Noodige 1?emonstrantie aen de doorluchtighe hooghe ende moghende heeren die Staten-generael — in 't par­ticulier overghegheven ter vergaderinge enz. opten 30 Meg anno 1618 , door aen Heere ambassad. van Amens ; die beantwoord werd door C. v. d. M. in Vertoogh aen de hooge Moghende h,eeren, mime Heeren de Staten-Generaal der Vereenich,de Ne­derlanden , teghen seker fameu8 libel , haer H. M. gepresen­teert , onder den naem van Remonstrantie , ?pawl:de onderteyckent Francois. van Aertsen8. lets over den afkomst en adeldom van het geslacht van der Myle , overgeleverd ter vergadering der ridderschap van Hol­land in Mei 1618. Zie Box h o r n i i Oratio in excessum illustr. viri C. v. d. M. -Acad. Lugd. Bat. Curat. L. B. 1643 fol. ; Alma et ill. Acad. Leid. (met portret) ; Si e g en be e k , Gesch. der Leidsche Hoogeschool , D. II. bl. 7, 8; Sc helteEna, Staatk. Nederl. D. II. bl. 140 ; Balen, Beschrijv. van Dordr. ; van Leeuwen, Bat. ill. ; W a g e n a a r, Vaderl, Historic D. X. bl. 44 , 259; van W ij n op W. D. X. bl. 105; B ilderdijk, Geschied. des Vaderl. .VIII. hl. 102, 103; Brandt,Eder Ref D. H. bl. 282, 1). IV. hi. 157, 158, 159, 237; Leren ran de Groot bl. 336; Baudartius, Klein. D. X. bl. 64 ; J. C. d e onge. .Nederl. en Venetie bl. 23 volgg ; van M e­teren, Ned. Gesch. D. X. hi. 322; van de Wall, Pries v. DGrdr. D. II. bl. 1323 ; Ca rl et o n, Lewes et Negociat. T 11. p. 289, T. III. p 12, 248. 269; van 011efen, Leren van Vondel bl. 70; Kronyk van het Hist. Genoots. IX. 1853, 1855 hi. 29; Baud ii, Epp. p 112, 238, 251, 177; Epist. ad Ant. May liah. T. I. p. 172, 174; Epp. Select. ex scriniis Brandtii p. 125; Grotii Poe,,,. p 240, 247, 283 ; Cunaei Epp. ex edit. Burrnanni p 201 seqq.; Sy 1. Epist. Bunn. T. I. p 087: Baudii, Poem. p. 4111; Hellish, Poem. p. 273, 289, 291; Praest. ac erud. vir. Epp. p. 7 53 ; Huygens, Mein. desalt. p. 96 , 97, 161; Boxhornii, Poem. p 130, Epp. p. 196; Barlaei Poeuz. T. 11. p. 321; C. Kinschot, Poem. p. 13; Schotel, Dordrecht ; Kok; Nieuwenhuis; Kobus en de vecourt; Muller, Cat. v. Portr. YLE (ARNoLD VAN DER), zoon van den vorige, studeerde te Leyden , en ging, na opentlijke verdediging eener Dimr­talio de loco , vreemde Widen hezoeken. In zijn vaderland weergekeerd , begat hij zich in 's lands krijgsdienst '), dock beoefende teveus de letteren. Hij hield briefwisseling met zij­ne leermeesters , B a u d i u s en Barlaeus, en was hevriend met Frederik Lodew ij k, zoon van den vriend zijus va­ciprs Foppe van Aitsema.EGotfried 1-1.e.renitius droeg am; beide jongelingen zijn Iiinerarium Frisio cum op. Hij stierl onat huwd in den bloei zijns !evens. Hein­si us en B a r l a e u s beweenden hem in treurgezangen. Zie Baudii Pain. p. 109, 129, 218; Barlaei, Poem. T. II. p. 1 13, 323; G. Ilevenitii, Diner. Frisio- MIL et Abrah. Or­telii, Hiner. Gallo-Drab. Ex. of Elsevir 1630, 12g.; Schotel, t. a. p. bl. 26, 35. 111 YLE (AnatAAN VAN DER), hroeder van den vorige, beer van de My!, Duliheldam , Bleskensgraaf, St. Atithonis­ polder en lineman , hooghcemraad van Delft en lid der ridder­schap van Holland. Hij studeerde te Leyden , trad later in krijgsdienst en werd reeds in zijn jeugd door Frederik He n-d r i k tot gouverneur.der stad en van het eiland Willemstad , de Niervaart en °tilliggende forten benoerud , en bewees later, als kolonel van het Zuid,hollandsche regement en lieutenant­generaal der artillerij den lande getAigtige diensten. Hij vet--mecsterde o. a. in 1684 de l)ylerschans ;Ian de Eems. Ook beoefende hij de oude letteren en was in briefwisseling met H u y-gens en Westerliaan, nan wien hij vermaagseliap was. Hij huwde 1. Agatha van Ran p ho r st vrouwe van Raaphorst, welk huwelijk door Barlaeus en Westerbaan i3 bezon­gen; 2. Pet ronella an kV assenaar, docker van Johan van Wassenaar van Duivenvoorde. Zijne eerste vrouw 11 B a u d i u s noemt hem 'ordinum ductor." 77 sohonk hem cane doebter Cornelia, vrottwe van Raaphorst , den, 12 Jan. 1656 gehuwd met Philip Jacob van B 0 et­sel mar, baron van Asperen. Ook slit huwelijk moat e s­terb4an bezingen. Hij heiong ook de gehoorte '.an zijne beide zonenCorneli u s (1649) en J a n (1651) , die bride in ieugdigert leeltijd ov.eFleden. Met hem stied het manuelijk ()or der van der Myles uit, Behalve deze bride zonen had Adriaan hij zijne to eede vroulv , drie dockers , K 1 a r a Elisabeth, ionkvrouw van de Myl , die in 1676 Fred trik can Iteede van 11 endswoude, beer van de Lie• en lid der teldOerschap en edelen van Holland huwde, Mina Agatha, j9tikVrouw van Marquette en A n EA a Magdalen u, jpnk vrouw ygn lblas. Hij ov•rleml in 1665. De familiepapieren zijn 15 Oct. 1855 door den hock bandelaar DI. Nyho i f te 's Hage verkocht, en , zop men wit , naar .0ene­marken verzonden. Zie Bosscha, Neerl. Heldend. te land D. II. bl. 19; Barlaei, Rpp. p. 521, 635; Poem, T. II. p. i85; Westerbaan, Ged. D. I. hi. 396, 397, 364, 393, 397, 405, 459; Schotcl, t. a. p. ; cat. K. o ning, D. I. bl. 115. MYLINI; of M PALING (H. L.) graveur,, bloeide in de Ise eeuw._ Volgens K ram m is zijn graveerwerk met zorg behandeld en fraai. Ouk was hij ern goed teekenaar. Zie Immerzeel; Kramm. MY LING of \IEYL1NG (J.) gravenr,, waarschijnlijk de va­der van den bovengemeide. Men heeft o. a. van kern : Ailaterdam van de biliten 4m,s.tel at te zien , zoo als het zia vertoonde in den ,?are 163(!, den 29 Jidij, fol. leelding van den [louden Kop , aan den Ileer C. de Wilt vereeid, naar de teekeniny van A. Schounnan. Zie Kramm. MYLIUS (WILLEM) dicbter uit het laatst der 17 e eeuw. Men heelt van hem : Preldaezangen van Thgrsis , yesierd met toegepaste zinnemin­ nebeelden. Leyden 1702', 4°. Zie van der A a, N. B. i1. C. Woordenb. MYLiUS ( ARNoLous) of MY L werd den 16 October 1540 to ryemoe•sheim , in het toenuntlig graalschap Meurs , gebo­ren. Zijn varier Herman My l i u s was beer van (lit dorp en van Bet thffg , zijne thoeder heel te M a r g a r e t h a van Werd t. Na zich op de letteren to behhen toegelegd , xvijdde hij zich aan (le boekdrukkunst, en in 1570 was hij nog werk­m all in de drukkerij der Birek ma n n s te Antwerpen. Orn• streeks 1576 rigtte hij zelf eene drukkerij op , die beroemd is geworden. Hij was ook sehepen en opzigter der toreus van Antwerpen. }lij overleed den 16 Nov. 1604.; bij zijn vrouw,, Barbara Birck mann , (lie hij den 24 April 15'96 bad verloren , Brie kinderen (A rn old, M a r g a r et ha en Herm an) nalatende. Zijn ligchaarn weed in de parochiale kerk van St. Paulus begraven , waar men zijn grafschrift leest. Hij schreef : Locorum Geographicorum nominc; antiratz et recentict, cum commentario. Colon. Agrip. 1594 , W. Men heat ook van hem eene gesehiedenis der onlusten in zijn tijd in de Nederlan­den en omstreken , en een verzarneling van brieven aan beroem de mannen. Zie Sweertii, 4th. Belg. p. 143, 144; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 48 ; Foppens, Bibl. Belg. T. p. ; A c g. G 1 e­nius, de Alagnitudine Coluniae p. 421; Paquot, Mein. T. 11. p. 270. MYLLER (JoHAN) , praeceptor van prins Maurits, toen deze aan de Leydsche hoogeschool studeerde. Als zoodanig verzocht hij , den 4 Augustus 1 583 , bij de regering van Ley-den vrij heitl van stedelij ke accijnsen. Zie Nacorscher D. IV. bl. 62. NYN (ANDREAS VAN DER) graveur, zon een der acht kin­deren van Merman v an der My n geweest en in 1714 te , Arnstertlam geboren zijn. Hij vestigde zich eenigen tijd te Louden , en graveerde aldaar o. a. het portret van 11 is hard Le verd i g e. Hij graveerde ook in mart° kunst en sail­derde portretten. Zie Kr am m. IlYN (AGATHA VAN DER) , zuster van Hermxn van de r­111y n. Zij sebilderde vruchten , bloemen en wild , en bleef in Engeland , waar zij gestorven is. Haar kunst wordt in den .Pa•nas van Willem Swaanenburg zeer geraemd. Zie Kramm, en den aangeh. Parnas (Amst. 1724) bl. lg. MYN (CORNELIA VAN DER), dochter van Herman van der Myn, zuster der vorige, in 1710 geboren , schiklerde portretten en bloemen. Hare kunst was te Londen , waar zij zich ophield , zeer geaeht. Mogelijk is zij dezelfde met A g a­t 11 a voormeld. Zie Immerzeel. MYN (FRANCIS VAN PER), broeder der vorige, in 1719 grebo­ren , hield zich te Amsterdam op, waar hij zich , gelijk ook te 's Hage en elders , met het schilderen van portretten, in het groot en klein , van aanzienlijke personen , bezig hield. Zijn koloriet was helder en behagelijk. Zijn penseels behandeling in het naakt is rnalsch en smeltend , zijne draperien zijn breed en fiksch. 14 j schilderde ook kabinetstukjes , die meestal mo­derne gezelschapjes voorstellen. In bet kabinet van B r a a m- 71* camp waren er drie. Fen van daze een beer, die eerie dame lielkoost, werd voor f verkocht. Op (le verkooping van Johan van der NI arck te Leyden , A inst. 1773 , ko . t zijn door hem zelven , fraai en uitvoerig geschilderd , portret voor. Zie Immerzeel; Kramm. AlYN (GEORGE VAN DER), broeder van den vorige, werd in 1723 te Louden geburen. Hij vestigde zich , na den dood zijns vaders , te Amsterdam. Ilij schilderde portretjes , die good gelijke.nde en , zoowel wat koloriet als penseel betreft , kunstig en behaaglijk zijn uitgevoerd. O. a. vervaardigde hij die van D. Al uilman, Jan Punt (door de zwarte kunstprent van J. M. A rdeli bekend), van C. Ploos van A m s tel en J a C. Corn e 1 i s z. Ook sehilderde hij moderne stukjes , met uitnemend natuurlijk in skip gekleede dames. Op de ver­koopi lig van Pieter Cal k o e tt W z. werd een dergelijk kabinetstukje, schoon van teekening , gunstig rut ordounan­tie en uitdrukking en meesterlijk geschilderd , voor f 500 verkocht. Zij to laatste work was een familiestuk 7111 . den beer H ass e I a a r , naderhand buNemeester van Amsterdam. Hij overleed te Amsterdam in 1763. Zijn portret %%erd levensgrout door zijn broeder Francis geschilderd. Kra m m bezat er een op grijs papier met zwart ell wit krijt. Zie Immerzeel; Kramm. AlYN (11ER m AN VAN DER) , varier van den voriae , werd in 1684 te A ntsterdam gehoren , en odende zich in de schilderk mist , order den bloemsehilder Ernst St e u v e n. Welhaast overtrof zijn leermeester verre , en legde zich tevens , met het ge­lukicigst gevolg , op het historiele vak toe. V6Sr 1716 hield bij z!cli op aan het hof van den kettrvorst van den Paltz , en keerde , na diens overlijden , naar Amsterdam terug. Dan verwekte zijn Jupiter en Dan.ae alg,emeette bewouilering , doch de buitensporige prijs , (lien hij voor dit kunststuk vroeg , was echter oorzaak (lat het niet zoo spoedig verkocht werd , als hij zich voorstelde. Do in dien tijd noor hem geschilderde sulk-ken , aan de gewijde geschiedenis ontleend , onderseheiden zich door juiste teeke . ing, keurige drapering van kleedingstofien , naaun'keurigheid van costuum en waarheid van uitdruk king. Aileen meta, men zijn koloriet van het naakt wel ee . s te paarseh of te grijs. Na zich een pous te Antwerpen opgehou­den te heithen vertrok hij rhiar Parijs , waar hij den hertog van Orleans welkotn was , (loch hij Icon Been opgang, . naken wegens de ongeheorde prijzen dip hij eischte. Liter vestigde hij zich te London schilderde alduar familiestuk ken en portretten van de aanzietilijkste persotten , o. a. can den pries en de priuses van Wallis , den hertog en de hertouitt van Chaudus , den ridder Grego rij Page , een ziunebeeldig stuk op het huwelijk van prins W i Ilem ITT op bet Loo enz. Doch ook pier stowi (le hooge waardering zijner kunst zijn fortuin in den WIT,. In 1 7 36 verliet hij Londen en keerde bij naar Amsterdam terug , doch ging nogmaals naar Louden, waar hij in Nov. 17 41 ovei'leetl. Hij huwde Susann a BI o erne n d a a l , en liet acht kinde.ren rra , van welke 6 zo­ nen en twee , of , zoo C o r n e I ia, door I m in e r z e e 1 vermeld dezellde is met Aga t h a, eerie dochter de kunst beoefend hehben. Men vindt zijn portret bij Des c a m p s. Hij graveerde ook in zkl arte kunst, zoo als Ern oxide woekeraar, , die field tell, half fiAuur,, naar zijn eigen sehilderij. Zie van Go ol , Levens der schilders , D. II. bl. 34 ; Wagenaar, Beschri j v. an ihnsterdain 1). VIII. bl. 448 ,EXI. hi. 439 ; van Swaanen burg, Parnas bl. 123; Nagler; Descamps; Immer ze el; Kramm. AlYN (N. VAN DER) . waarschijnlijk een noon van den vo­ rige , bloem en portretschilder,, in 1716 hofschilder van keur­ vorst Johann W ill) e I rn te Dusseldorp. Na 's keurvorst dood , vertrok llij naar Antwerpen. Aldaar sehilderde hij o. a. .Een Antwerpsch lak'vkooper en zijn huisvrouw, , die hem een druiventros aanhiedt enz. twee levens groote portretten beide lieilijk gekoloreerd , (loch de vleeschkoleur had te veel van rijpe perziken , welk koloriet hem was bijgebleven van zijn vorig beroep , het schilderen van fruiter). Voorts de portret­ten van den kunstschilder Iloremans en zijne hui•vrouto , en nog een aloein en fruitstuk. Van Antwerpen begaf Ilij zich naar Parijs , aar zijn kunst Been bij vat vond. Van Parijs reisde hij naar Londen , waar hij het portret van den koning sehil­derde. Nopens deze schi1derij schreef Jacob Campo W e y e r­rn a n. N Hij cierde dat koniuglijk konterfijtsel met een zilver­lakensche rok , geborduurd met gouden druiven en bloemen , tot een be‘iijs van het spreekwoord adat de stoffe week voor den arbeid." Helaas ! het zilver liken •ierd gekeurd voor hlik , en alle die met het penseel geborduurde le . te- en herfstschat­ten veroordeelt als wanstaltige cieraden. Het konterfijtsel bleef berusten in zijn schilderkamer." In 1737 vertrok hij naar de Nederlanden , en begaf hij zich naar het boo, waar hij de afbeeldsels van den Prins en de Prin­ses van Oranje vervaardigde. Van hem hangen in de sacristy der kerk du Sablon te Brussel de door hem vervaardigde por­tretten van de /amilie de la Tour en Taxis. Zijn sterljaar is onbekend. Zie Jacob Campo W ey er ma n , Leven d. Schilders , D. IV. bl. 353; Kramm. MYN (ROBERT VAN DER) broeder van den vorige , werd in •724 te Louden geboren , waar hij een aantal port ten,, landschaippen en bloemen .schilderde. Zie Kram m. MYN 0 EN (MELTS VAN), even burger van Utrecht, loos in de geschillen tusschen David via n Bourgon die en Gijs­bext yan 3rederode, de zijde des eerstgenoemde en werd diensvolgens in 1456 voor zijn 'Leven Lang ter stag uit geban­nen , terwijl daarbij tevens bepaald werd , dat 'hem nooit zou wprden toegestaan , met eenen nieuwen bisschop weder in te lopmpn, Zie Burman, Utrechts .Taarb. D. II. ))). 314. MYN DEN (REGNIER VAN) , kapitein in dienst van den lande , Ibewaar,de met 50 man Lumei, in 1573 , op het slot te Gouda. Zie van W ij n, Bij v. en Aanm. op Wagenaar, Faded. Rist. D. VI. b l. 105. MYNSHE ERE (JAN) , schilder en architect, geboren in Vlaanderen , biocide =trent het jaar 1560. Hij was vooral als portretschilder beroemd en portretteerde de voornaamste personen van zijn tijd , o. a. keizer Karel V en diens ge­zin. Hij werd in het laatst van zijn Leven naar Toledo geroe­pen , om aldaar voor de hoofdkerk de standbeelden der twaalf apostelen te schilderen. Hij zou in 1569 aldaar zijn overleden. Zie HE ERE (JAN . E). Zie Immerzeel; Kramm. MYRICA (Jou.) een Carthuiser monnik , te Leuven gebo­ren , werd hoogleeraar te Brussel en schreef : Medicine errantinot in twee boeken Enarratio Catholics orationis dorninicae enz. , er? overleed in 1582 te Rutila Han de Lotheringsche grenzen. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. i. v. ; Foppens, Bibl. Belg. T. IL p. 700 ; Joeher. MYRICA (Jon.) of VAN HEYDEN , ookELA BRUYERE , te Eindhoven geboren, vcrklaarde in 1548 de H. Schrift te Leuven , werd daarop doctor in de godgeleerdheid , was inqui­siteur,, en overleed te St. Omer den 16 Junij. 1584. Zie Joeher. (MARTINUS) , te Leuven geboren , een Fran­ciscaner monnik , werd provinciaal van de Nederlanden en ver­taalde Ch ri stop h. deCapite Fontium. Defensio religionis avitae in het Nederduitsch. Hij overleed den 10 Julij 1604 te Mechelen. Zie Jocher. MYRICANUS (SERvAnus), broeder van den vorige , te Leuven geboren , werd ook eene Franciscaner monnik en provinciaal der Nederlanden. Hij overleed 12 Fehr. 1599 te Brussel , et ligt in bet koor der Minnebroeders kerk begra­ven. Zij'n grafschrift vindt men bij Foppen s. Ilij gal-in het Licht : Enchiridion F..Afinorum, compkclen* regulam S. Fran-cisci cum ejus Testament() , et alia S. Sedie 4posiolicae e PP. monntnenta, itegularn F. 1. Minorum concernenlia., Ants. 1590 , 12°. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 1093; Joeher. MYR1K E HENDRIK), prEdikant hij den Hollandschen consul te Constantinopel , deed in 1664 een reis door het H. land. Deze reis weed door Joan Henrik Reits, predikant in de Paltz , uitgegeven , en met aanmerking,en verrjkt , door i l h e 1 in Otto It e i t s nit het Hoogduitsch vertaald en ver­meerderd met koperen platen , Rotten!. 1725 in 8°. in het Licht gegeven , wider den titel van : Ua g1iregittter gekonden door den Ileere Henrik Myrike, in ziin Ed. Leven Gereformeett Predikant to Konstantinopelen op zijne reize mar en door het Beloofde Landt .Kanaan, en z. Zie Boekzaat der Gel. Wereld, 1725a, bl. 641. -MYR1CINUS , 11 EllEC1NUS , 11IRICENTYS , NUS (PrrRus) of PET It US Al A RUN' , cenn Vlaarnsch gra­veur , the omtrent 1550 biocide , sneed verseheiden ongewone en •onderlijke voorstellingen naar Jeronimus Bo s, B re u­ghel en anderen. Ook was hij te Antwerpen prentverkooper en men yin& nnam onder onderseheidene prentetl. bij .1 e-x i s Cock uitgegeven, voerende het janrtal 1567. I ni­merzeel verrneldt van hem een copij , naar een grootere prent , van het portret van Albert 1) u r e r , in zes en vijflig jarigen leeftijd K r a rn m , een prent voorstellende de wilze en dwaze maayden in fol. , naar den Boeren Breughe I, Nees zamenstelling ernstig , doe!' tevens zoo wonderlijk voorgesteld,, dat , bij de besehouwing daarvan , zeker ieders lachspieren zul­len worden aangcdaan." Zie K r am m; Nagler, Kunstler -Lex. op Miricenys ; Bruniot , Dict. des Monogrammes. MYST ERG (A) .chreef: Over Korijen , die met Kalveren bliiven liggen , in *edam van het Batay. Genoots. der Kunsten en Welens. 1786, bi. 1. Lie Holtrop, Bibl. med. ac chir. p. 254. MYSERUS (LAMBRECHT) zond, behalve eenige theologische werken , te Middelburg in 1730 , niede in het Hat : _Eorige Ge­dieliten ter opwekking des Heeren yolk. Ziine theologiFche waken waren : Kinderdeel der vromen,. Amst. 3' dr. z. j. Onderscheiden ster/ bedden. Middelb. 8'. Kabinet des Genade Verbonde. Amst. z. Der vromen ondervinding op den weg mar den Hemel. Rott. 1737, 8°. Over het II. .eivondmaal. Rottera. z. j. Zie Abcoude, .Naamreg. bl.E; Arrenberg, Naamreg. bl. 468; van der Aa, N. B. A. C. Woordenh. MYTENS (A ART) of ARNotan DE OU DE , in Italic hekend onder den naam van Renahlo, nerd in 1541 te Brussel geho­ren. Na goede vorderingen gernaakt te hebben , begat hij zich , ofschoon nog jong , naar Italie , en naln te Rome zijn intrek hij den Nederlandschen gra veur AnthoniSantvoort, in de wan­deling den groenen Anihoni geheeten , onder wien hij zijne studien vervorderde. Ook had hij v eel omgang met Hans Spee c­kaar t. Van Rome ging hij naar Napels, vervolgde zijne studie onder Kornelis I' ij p, huwde en begon zich toe te leggen op het schilderen van altaarstukken , historian en por­tretten , die zoo wel daar als elders zter genild en getrokken waren ook vormde hij vetscheide leerlingen. Uit Napels keerde hij naar Rome terug , naar hem een groot stuk voor St. l'i e te r nerd besteld. #Hieraan hij tuonen , wat een Nederlander in de kunst vermogt." Hij o . erleed aldaar in 1602. 'rweemaal is hij gehuwd. Zijne tweede vrouw , de we­duwe van zijn tweeden meester,, Korn el i s P ij p , overleefde hem. Hij had zich echter van hoar gescheiden en zich met zijne vier kinderen uit het eerste huwelijk en zijn disci­pelen een tijd fang #te Aquila in 't Abruzzo" opgehouden. Na den dood zijner eerste vrouw , bezoclit hij zijne moeder te Brussel en zijn broeder (waarschijnlijk Daniel de Oud e) te Hage. Van Mander verhaalt, #dat hij zoo leergierig was om de anatomie van het menschelijke ligchaam good te leeren kennen , dat hij met zijne medeleerlingen een lijk van (le galg stal , om tot onderzoek te dienen. Zijn vader , over (lie stout­heid verb:las(' , wist (lit misdrijf , 't geen A a r t er niet in zag„ bij zijn vriend , den burgemeester te verbloemen. Sal va tor Rosa ziuspeelde bier op in zijn Salgre op (le schilderkunst. Zijn portret vindt men onder de schilders portretten , met de verzen van D. La mpsonius, waarnaar een kopij door H. H o n­dius, in klein folio is vervaardigd. Naar slit is de afbeelding bij van Mander. Zie van Mander; Immerzeel; Kramm. MYTENS (AAR r) of ARNOLD, DE JONGE , waarschijnlijk een zoon van Daniel Mytens. Volgens van Eynden en van der Wi 11 igen zou hij van 1612-1660 te Hage geleefd hebben doch K ra m m heeft tegen (lit tijdvak eet.e bedenking. Hij was namelijk geen lid der in 1650 te Haile opgerigte Confrerie-kamer. Tot zijne schilderstukken bebooren : De Itaadpen8ionari8 Jacob Fats met Mevrouw Ilaviu8 (zijne huishoudster) op deszelf8 kof8tede genaamd Sorgvliet, vroeger in het kabinet van C. van II eemsk er ck te 's Hage. De Hnweliiksplegligheid van den Keurvor81 van Brandenburg met de dockter van Frederik Hendrik, Prins van Oranje , vroc­ger in bezit van L o r m i e r , iota in bet kabinet van den prins van Oranje op rte groote zaal van 't oude hot te 's Hags, Zie Immerzeel; Kramm. MI TENS (DANIEL), in het laatst der 16e eeuw te 1-lage geboren. Men tx eet niet wie zijn leermeester was , (loch %%rue­schijnlijk vormde hij zich naar de werken van Ruben s. Reeds vroeg begat hij zich naar Engeland , en steeg wider de rege­ring van Jacobus I en Karel 1 tot hoog aanzien. Uit een brief van hem aan Sir Dudley Carleton, Engelsch gezant te 's Hage, blijkt dat hij reeds in 1618 voor het hof werkzaarn was. Later werd hij hofschilder. Hij schilderde zijne portretten zoo voortrelfelijk schoon, dat zij voor het werk van v a n 1) y c k werden gehouden. Te Hamptoncourt zijn portretten ten voeten uit van prin­sen en prinsessen uit het Huis van Brunswijk-Lunenburg en dat van Carel fl o w a rd , graaf van Nottingham ; te Knowle het levensgroot afheeldsel van L i o n e l Cranfield, graaf van Middlessex en lord Schatmeester (op een kleine bel staat het jaa•getal 1623); te Kensington zijn eigen por­tret te St. James , onder vele anderen , het portret van konin­gin Maria van Schotland waarschijnlijk eerie door hem ver­vaardigde kopij , en dat van den beroemden dwerg J e f fery Hudson, die, loch minder gelukkig , in zijne groote schil­derij , voorstellende Karel I en zijne gemalin , weleer in bezit van den graaf van Dunmore, voo•komt. In 1808 was het por­tret van graaf Henry Rich van Holland, levensgroot , in gestreepte kleeding, met een wandeistok in de hand, in bezit van lady Elisabeth Germain te Dragton. Kramm zag in 1827 in het Brit8h Institution de afbeelding van koning Karel I en koningin Henriette Maria, en van den in­fant prins Karel, door M yt en s. Hij had in Engeland een groote vermaardheid tot op de komst van A n t h o n i e van D y c k. Zoodra deze tot eersten hofschilder was benoernd , verzocht hij zijn ontslag, (loch ko­ ning Karel mist hem te bewegen , te blijven . en hij werd de vriend van van Dyck, die zijn portret schilderde. Omst reeks 1630 schijnt hij Miter weer naar Holland te zijn vertrokken , en zich te 's Hage gevestigd te hebben , waar zijn zoon J o­ h a. n nes met roern de kunst beoefende. Zijn door van Dyck geschilderd portret is door Paul Pontius uit muntend gesne­ den , en komt voor in de kunstzaal van van D y c k. Er waren verscheidene portretten door hem op het huis te HondselaarsL:ijk. Zie Houbraken; de Bie; Immerzeel; Kramm. • -MYTEN$ (Dtaia)E‘IONGE , goon van Jo hann es Myten s, werd , volgens van Gool, te 's Hage geboren in 1646. , doch volgens W eyer m an in. 1647. Hij was een leerling van zijn vader, en meermaten in het bestuur der karner -van Piknura. Volgens K r a in n2 i.s hij waarschijnlijk met, W. 1) 0 dyns en D. van der Schaar te • Rome ge­weest , waar hij vlijtig studeerde , vrplijk -leekle en den bijno.am van Bonte Kraai verkreeg. Men heat ook Dortretten van hem. . Hu overfeed te 's Rage in 1688. Men vond ook van zijn werk te Hondselaarsdijk. Zie .Immerzeel; Kramm. MYTENS (IsAA.K), waarschijniijk te 's Hage geboren , zoon en leerling van Daniel Myten s, broeder van den eersten hoofdman Johann es My. tens was een uitstekend portret­schilder naar leveusgroote. Hij was een der (Inci voornaamste contrib.uanten , en de eerste der .beide gedeputeerden tot de oprigting der Confrerie karner Pictura te 's Hage. Het jaar van zijn overlijden is onbekend , docli hij was in 1665 nog confrater der confrerie.. Op de karner Wil$. van zijn penseel een vrotven­fortret. Ook van hem en den volgende waren portretten te Ilondselaarsdij k. Zie Immerzeel ; Kramm. MYTENS (JoHANNEs), zoon van Daniel Mytens, de 0 ud e, werd waarsehijnlijk te 's Hage geboren. Hij was een #wakker portret -en historieselaier," en in 1656 een der optigters , sedert meermalen hoofdman , en van 28 October 1669 tot '27 October 1671 deken der eonfrerie van Pictura Hage. In 's .Rijks Museum berust van heni (le albcelding van den luit. admiraal C or n ells Tromp en zijne echtge­noot. Kr am m vermeldt nog van hem het portret van een knaapje van drie jaren , als een jager gekleed, met zwarte ba­ret , door een groene veer en parelen versierd , op het hoofd, boudende een polsstok , waaraan een hafts hangt, op zijn sehouder. Waarschijnlijk overleed hij in 1671• of 1672. MYTENS (JoHANNEs). Zie MEYSSENS (JoHANNEs). MYTENS (CoaNnis). Zie MEYSSENS (CoRNEms). MYTENS (MARTINus). zoon van •I s a a.c Mytens, werd in 1639 of 1640 te 's Gravenhage geboren , en leerde de kunst bij zijn vader , werd als hofschilder naar Zweden geroe­pen , en is aldaar overleden. Hij was een uitnemend portret­sehilder, cloth nog meet roem verwierf zijn zoon 11 a rtin u s, in 1698 te Stokholm geboren , in 1770 als hofschilder van keizer Frans I te Weenen overleden. Deze keizer schatte hem zeer hog en overlaadde hem met rijkdommen. Hij was de roem van zijn tijd , en aan bijna alle Europesche hoven , zoo om zijo, kunst als persoon, Het door hem gesehilderde portret van Frans I, is doer P. Tanje in 1752, fraai in fol. igegnaveerd. Zie iiramxn. MODERN (JUSTIN), zoon van Jean Adrien 1) advocaat te Middelburg en vim (2 o r n e li a H ei tz, werd den 11 Julij 1803 te Nliddelburg geboren , en , daar hij , van zijne jeugd of veel neiging voor ,de zeedienst toonde , den 5 Sept. 1817 tot bui­tengewoon adelhorst aangesteld en op het wachtsehip Braband te Vlissingen geplaatst. Na eenige maanden op dat linieschip gediend te bebben, werd bij op de Lignal overgeplaatst , om vervolgens naar de Middelandsche zee te plan, waar hij den 7 Augustus 1818 op bet linieschip Willem d? Eerste overging. Den 21 Junij van dat jaar kre(g hij zijne eerste hevordering, die tot adelborst 2e klasse. In 1820 tot adelborst 1e klasse benoemd, ging hij tevens over op het fregat Diana. Zijn verblijf in de Mid­clelandselle zee duurde tot 1823, toen hij naar bet vaderland terugkeerde en non actief werd. In December 1824 iverd hij op het wachtschip Zeeland, in het Nieuwe Diep liggierrde, ge, plaatst nadat hij in Januarij van datzelfde jaar kst buitenge­woon luitenant ter zee 2r klasse bevo•derd was. In Augustus van het volgende jaar werd hij overgeplaatst op het soup Triton, waarmede bij den 13 November uit het Nieuwe 1)iep zeilde, en den 21 Mart 1826 op de •eede van Batavia amp­kwam. In 1828 vertrok dit schip van Makassar naar Am. boina. Het plan hestond toen eene geschikte plaats voor ewe vestiging op de Zuidwestkust van Nieuw-Guinea te kiezen , en met die tank werd de kommandant van den Triton belast, die tevens den schoener de Iris onder zija bevelen kreeg. Als Cornmissaris voor de politieke zaken scheepte zich de peer v a n 1) De familie ran Moder a, nit Metz afkomstig, verliet Frankriik om de godsdienst vervolgingen te ontvingten , en zette zich in den aanvang der 18e eeuw te Hanau neder , waar het hoofd van 'het ge­zin een zijden- en kamelotten fabriek oprigtte. Fen der afstamtne­linen , Pi e r r e M o d era, stndeerde te Geneve en werd Fransch pied ikant ate Thelon. D el d e n op de Triton in, en tevens maakte ook een natuur­kundige Commissie de reis merle. In (lien tijd waren de kusten van Nieuw Guinea bijna een onbekend land , en de togt derwaarts een ware ontdekkings togt. Den 21 April werd de baai van Amboina verlaten en den 21. Mei kwamen de schepen binnen de winding der 1)oerga rivier. Mod e r a verrnoedde toen reeds (lat doze geese rivier nutar een zeearrn %las , 't geen door later onderzoek is bevestigd , waarna zij den naam van priuses M arianne heeft ,gekregen. Na op onderscheidenc punten (le kust bezocht te hebl)en , werd eene geschikte gelegenheid voor de bevolene nederzetting in eene bani gevonden , die den naam van Tritons-baai ontvine. Het fort (lat men bouwde , werd , ter eere van den Commis­saris-generaal , balms L.,renoernd. Kurt daarop keerde de Triton naar Amboina en Modera, die sedert 1827 tot luitenant ter zee 2° klasse benoem(I was , (2 April 183(0 naar het vaderland terug , waar hij nog in hetzelfde jaar zijn Verhaal van eene reize naar en langs de zuidwestkast van Nienic Gainea , gedaan in 1828 door Z Al. Curvet riton en Colonialen Schoener de Iris, in bet licht gal. Den 28 November 1831 vertrok hij met de Korvet Ilippomene8 naar onze West Indische bezittin­gen , en in i 835 keerde hij , wegens herhaalde aanvallen eener zenuw kwaal, naar bet vaderland terug. Een jaar voor zijne terugkom,t was hij met S. M. L. H. Cores de Vries to Paramaribo in het huwelijk getreden , en tot luitenant ter zee le klasse bevorderd , vijf jaren vervulde hij , in het vaderland , de betrekking van adjudant van den directeur en kornmandant der marine in het hoolddepartement van de Maas, en in Maart 1842 werd hij , tot zijue oeferiing in het stoumwezen , aan de stoomfabriek te Fijenoord geplaatst. Deze kennis moest hem weldra te pas komen , want den 21 October 1843 werd hij eerste ()dicier op het stoornschip illerapi , dock reeds in Mei 1844 werd hem de betrekking van officier der werving te Rotterdam opgedragen. Den 1 Mei 1845 kreeg hij het bevel over het kostschip Pegasus , te Rotterditm lig­gende , en verwisselde (lit in Februarij 1847 met het kom­mando over het transportschip Dordrecht. Hij deed met (lit schip eene reis naar Suriname en Curacao, en keerde in Octo• ber van hetzelfde jaar in het vaderland terug. Zijne laatste actieve plaatsing (hij was kort te voren tot ka­pitein luitenant bevorderd) was, in Junij 1850, die als eerste officier op het fregat Sambre, doch reeds in Maart van het vol­gende jaar werd hij , om zijn gezondheids toestand eervol ont­slagen , op non activiteit gebragt en den 1 Januarij 1852 gepensioneerd. Toen de schout bij nacht En slie, die met Modera op hetzelfde schip had gediend , minister van Marine was gewor­den , werd hij , op diens voordragt , tot referendaris bij het Depaltement van Marine benoemd , in welke betrekking hij zich zoo kweet , ( h1t Z. M. hem in 1853 tot ridder Will de oide van den Nederlandsehe Leeuw benoemde. Na (le attn.& ng van Enslie, werd ook 111 od era ontslagen (loch in 185 6 na het optreden van Mr. J. S. Lot sy als minister van Ma­rine , mede met (le fanctien van Referenda•is belast. Zij­ne Diet genoegzame overeenstemming in ziens‘qze met den minister , o . arent zaken het materieel betreirende , was oorzaak vale zijn eer ¦ ol °lasing , en sedert !fleet hij asnliteloos , doch Meld zich tot zijn flood toe bezig, met hetgeen op de Marine betrekking had , elf hewerkte een aantal hi jdr:wen van ondersehei­den aard voor het tijdschrilt Verhandelinyen en Beriyten belrefende het zeervezen, zoo als eene Verhancitling over de krijuskundiye beiveyinyen ler zee (jaarg. 184.1 , I S 1.3) een veryetilkiny van de Nederlandache werken over de zeelaktiek (1856), veer reye­liny erg inriutiny ran het zeewevin (1843 , 18:) , 1 6 is 1) , eene zeevaaranndiye beschrijcing van West Ii,die en Aanleekeninyen op eene reis naar West-ludie in 1 5 4 7 ( I 844 , 1849) , verslay belrekkelijk de ,schroetylownpakket Napoleon , en over het spin-yen van slownkelels i 84) , over BI01171 ' 8 ankerliylloestel (1858) , over den waarbory der deuydzawnheid ran anker8, kabel-en tuiykeltinyen ( I 8li I ). in 1846 gat' hij in bet Licht Zeilmakets handboek, vrijge­voly naar het Frans'cli van J. P. M. le Liecre. Ook gaf hij met A. H. B i s s c h o p Grey e 1 i n k, vroeger luitenant hij de Alarine , een zee%aartik uudig werkje uit , dolt vournarnelijk be­stemd was oni door vreemde zeevarenden hij het aandoen on­zer kusten gebruikt te worden. In het Engelsch gesehreven kwatn het in 1850 en 1851 in 4 stukken , onder den titel van Ariel for the Dula coast uit , voor rekening van het college Tot nul der Zeevaart te Itotterdatn. lle teelmische ken­nis , die Modera bezat zijne gesehiktheid en lust tot het doer) van nasporingen , hieraan gepaar(I , zijne naauwkeurigheid en opmerkzaamheid van geest, wezen hem als den geschiksten man atm , oin den woordenschat orrzer taal %vat het zeewe­zen betrult , bijeen te breligcn , bt k . opt op te helderen , en daardoor mede te werken tot (fell ophouw van het Nederlandsch taalkundig Woordenhoek. Volgens getuigenis %all den hoogleeraar -De V r i e s , was hij er een der ij verigste tnedearbeiders van. I odera was ridder tier derde classe van St. Stanislas en lid der Maatschappij %an Nederl. Letterkunde. Hij overleed te 's H age den 27 Alaart 1866 in den ouderdom van calm 62 jaren. Zijne levenssehets door J. M. Obreen, koint voor in Levensberiylen der afgestorcen Medeleden tier Alaat8. v. Ned. letterk. 1667. MOLIWYSEN (PHILIP CHRIST1AAN) werd (len 2 Novem­ber 17U3 to Maastricht geboren , bezocht ill September 1804 de latijnseire , school. onder (le leiding van den rector J. Po s­thiu s, en in Srpternher 1805 onder (liens opvolger C. F. Nage 1. Den 18 September 1809 werd hij als student te Utreellt ingeschreven en. den 31 Julij 1814 proponent te Leerdam , orider de classis vary Buren. Den 16 Augustus te Vueht ale predikant beroepen , bediankte bij in het volgeade jaar vow) Burgh op Schouwen , werd in April 1816 bij de invoe­ring der nieuwe kerkelijke organisatie seriba van het klassi­caal•bestaur , en in April 1818 secretaris van bet provineiaal kukbestuur van Noord• Brabant. Den 8 Maart 1819 kreeg hij een beroep naar Deventer, wear hij den 17 Mei 1830 tot secretaris van euratoren van h-et. Athenaeum werd benoemd. Van 1820-1855 was hij on­afgebroken, in het kerkelijk bestuur,, zoo wel als lid van het klassicaal bestuur van Deventer, als van het provinciaal kerkbe­stuur van Overijssel. Een vierde eener eeuw nam hij deel aan het exarnineren der candidaten bij (lit beatwir. in 1851 werd hij gedeputeerd bij de algemeene Synode te 's Gravenhage , ook in 1854, en als, nu tot voorzitter daarvan behoemd. Den 10 Januarij werd hij. tot atchivaris der stall Kampen aange­steld en overleed er den 5 April 1865. Hij was oak de medeoprigter van de oVereeniging tot beoefening van Over­ijsselsch refit en geschiedenis" en een van do werkzaamste leden. Molhuyse it had groote verdienste als qodgeleerde doeh v.00ral als oudheidkuidige. Van beide zijn uitstekende proeven voorbanden, Net Utrechtsch genootscharv, de Leidsche Maat­schappij , het Noord- Brabantseh , bet Twentsch genootschap, het Thuringer Saksische Verein te Halle , het Historische Ver­ein fiir den Nieder- Rhein en de Alterthums freunde irn Rhein­lande te Bonn , erkenden zijne verdiensten door hem tot lid, sommige tot buitengewoon lid te benoemen. De konintr, sehonk hem de ridderorde van den Nederlandsehen Leeuw. Hij huwde den I Junii 1820 Adelaide Julie Eugenie Carteret, uit welk huwelijk gesproten zijn twee zonen , Andreas A n­toni us Adrianus en Henri Emile Auguste, alsmede (Sine docker, A ntoinette Benedictine. Zijn portret gnat in _teendruk uit. gaf in het licht Aardrijkskundig Leeighoek, Deventer 1838 , 2e. dr. Gude , Foorzieniyheid in menscheliike lotgevallen. Aid. 1826 , 18-30 2e dr. 'Lie Godyel. Bijdr. 1S26 , bl. 299 , 304. Fr. Volkmar Reinhard, Stelsel der Christelifice Zede­kunde , 8 cll. Aid. 1827, 1.833 2e. dr. beerrede ,.det twee' konderd 14i/tit/sten verjaardag van de stickling der Decenler Hervormde Genzeente. Met eeniile histo­rische aanteekeningen. 1)ev. 1829. Dr.. R. O TZSC hirner: Protestanlismus e-a Kalholicis­tat van het atandpunt der Slaatkande &maim:ed. Dev. 1823. Dez. Het sielsel der Terngwerkiv voorgestekl en onderzocht. Dev. 1824. Brieven over* Godsdienst en Staatkunde aan de heeren de Chcaeaubriand. de la Mennaie en Afonilosier. Leerrede over de veranderde beirtikking der kerken onzer Ian- den, met eels bijvoegsel. Dev. 1826. Leerredelien over mile sloffen. Dev. 1842. Dertien Leerredenen over verschillende onderwerpen. Dec,. 1844. Calalogns Bibliotbecae Darentriensis. Dev. 1832. Charters en Bescheiden in het Oude Archief le Kampen. 1861-1863. I CI Nyhoffs, Bijdragen over Vaderl. Geschiedenis en oud• heidkunde. Uittreksels uit processen der Hanse steden , ten aanzien der betrekking van de Geldersche steden tot het Hanse verbond, I. 17 ,1.. Brief van Joh. U:gtenbogaert, II. 192. De dnglen in Nederland , of ,fanmerkingen over de Leap Angliorum et 15'erinorum hoc est Tharigorum, III. 50. De Anylen in Nederland, V 1. 244. Bet sterlhais van pries Willem I, VII. 42. lets over Carolas &atlas of Be Haan. Maria van Gelte , koninyin van Schotland, VII. 77. Verklaring van de woorden Laak, Leek , Lek, d. i. aches. ding , !pens , VII. 97. Proceditre over de werken van David Joris , IX. 246. De Pictualie-brooders of Likedeelers , X. 211. Het Stift ter Illinnepe, 1. 103, (Nieuwe reeks). De Vaurproef en geregtelijke tweekamp in de veer tiende mum; , 1. 139. Biidrage tot de geecltied.enis der Lleksen processen in Gel­derland, I. 194. Aanteekeninyen nit de Geschiedenis van het strafreal, IL 5L Public Records, 11. 183. Ve•volg van de aanteekeningen nit de Geschiedenie vast hitt strafregt, II. 195. De visscherij in de Zaiderzee, III. 307. De vereeniging tot beoefenin . van Overijeselsch real en ge* schiedenis. Voorts beeft men van zijne hand nog stukken in versebil# lende tijdsehrilten , h. v. in de Letteroef. van 1837 (Decent., Sanchonialkon, in bet Tijaschrift veer Staathuis-,her) over D. X IV , over de onveiligheid an hoedkande en Stati8tiek , vroeuer tiJd. Ook treft men vile hoogst belangrijke opstrIlen van hem Han in den Overiisselacke Fol•aloranak en de Decoder Courant, (lie lkij van 1837 tot October 1860 retligeerde. Ook, was hij redaeteur van , het .Necialandschi Letierldad van Julij 1842 tot Julij 1844. Zie Mr. B. Vir. A. E. Baron Sloet tot Oldhnis, Levevsberigt van P. Molhaysen in Handal der Maids. v Ned Lett erk 1868. Levens­berigt van .1.I. door P. Ny li o f f, in den Nederl. Spectator 1865. MONTYN (CHRisTiAAN GERRiT) werd den 29 Augustus 1803 te lileskensgraaf , waar zijn wader , Johannes Montyn, predikant was geboren. Zijne moeder heette Johanna Ka p­te ij n. In 1819 werd hij ingeschreven order de burgers der Utrechtsche hoogeschool en voleindig(le zijne propareudeutische studien order (le huogleeraren v a n eusde, Goud °ever, Simons en S c h ro d e r. In de godgeleerdheid waren 11 e r-man Roya a rd s, van Oordt en Heringa zijne leidslie­den , en in het Iaatst zijner studiejaren mogt hij ook de lessen van 13 o u m an en H. J, Royaards volgen. Met vvelk een vlijt hij als jongeling zieh op zijne stuffier' toelegde , Meek uit de in 1823 dour hen beantwoordde en bekroonde prijsvraag cover tie k nicht van het zoogenoemde physico theleo ,ische bewijs." In October 1826 door het provincittal kerkbestuur van Utrecht als kandidaat tot de H. dienst tovgelaten , werd hij reeds (len II December als predikant te Middelharnis heves­tigd. In 1828 werd hij te Yssel monde , en in 18 ;1 te Hoorn en het volgende janr te Utrecht beroepen. Door en door er­me . in de kerkelijke wetter) , kreeg hij spoedig zitting in het klassikaal bestuur , en later in het proviuciale kerkbestuur van Utrecht , waarvan hij een geruime tijd secretaris was. Ook was hij boofdbestuurder van de protestantsche vereersiging Unitas. Bij herhaling nerd hij naar de hoogste kerk vergade­ring afgevrtardigd en deze benoemde hem tot lid hirer synodale commissie. In 1861 werd hij , hij gelegenheid dat de Utrecht­sche hooge school het julrel van ham- 250 pirig bestaan vier-de, honori• causa tot doctor in de got-,releerdheid benoernd , ook was hij ridder van de Nederlandsche leeuw en Ii 1 van het provinciaal Litrechtsch genootschap. Hij huwde Anna Jac o b a Cornelia Krayenhoff van de Leur en overleed te 's 'Lige , waar hij de najaarsvergadering tier Synodale Com.-missie bijwooride , den 13 November 1861. Zijn stoffelijk overschot werd te Eik- en Duinen ter ruste Behalve eenige LeerredeNen , in de reeks van Leerredenen, ter bevordering van Erangeli8che kenni8 en Christelijk leven, geplaatst of opgenomen in de Verzarneling van Us. Albert van 'Toren en b er g e n te Groningen, en eenige stukjes in bet Chri8telijk Museum en Bijbelsch Dayschril I , bewerkte hij eerie Ge8chiedenis der liervorminy in de Nederlanden , voor de Ecangeli8che AlaatNchappij, die onder de schriften !rarer Evan­gelicche Bibliotheek wenl opaenomen in vijf deeltjes uitgege­vet) , die %lin 185S tot 1864 zijn verschenen. Na zijir Hood (1866) hezor,r(lit de lioogleeraar 13, ter H a a r eel' tweede druk met (PH korte leverisschets en portret van den schrij . er, bij D. A. Thiewe, in twee deelen. MUNCK (JAN DE) een bekwaam bouw- en sterrekundige , werd den 12 September 1687 te Hulst geboren. Van zijne jeugd en van zijne eerste opleiding tot de wetenschappan vin• den wij Beene bizonderheden opgeteekend , maar wel dat hij te Middelburg woonde , en aldaar achtereenvolgens onderschei­dene amIlten bekleedde. Hij werd in 1728 aangesteld tot examinator der landmeters bij de graaflijkheid van Zeeland ; in 1780 tot erfscheider ; in 1731 tot generale brandmeester en tevens in datzelfde jaar tot stalls-architect. In deze Iaatste betrekking is te Middelburg onder zijn toezigt gebouwd de nieuwe Luthersche kerk , aan welk gebouw men in 1739 den eersten steen heeft gelegd , en hetwelk in 1742 voltooid is. Aan dit gebouw is 's mans nagedachtenis bewaard op een steen bij den ingang der kerk ingemetseld , welke het volgende op­ schrift draagt : beeze Kerk ie voltooid in den Jaare 1742. Onder het ieleid van den Heere Jan de Munck, 6eroemd architect dozer Stede Middelburg , tot wien8 eere, de Luthersche gemeente dit gedenkteken opricht. In het jaar 1747 henoemde de stadhouder,, prins Willem IV , hem tot zijnen astronomicus en observator,, welligt ten gevolge van zijn in het lieht gegeven werk over de komeet van 1743. Vijf jaren later (I 748) heeft Munck insgelijks waarnemingen gedaan op een te dien tijde versehenen korreet, waaromtrent men een berigt kan %Wen in de Nederl. Jaarboeken van dat jaar, D. I, bl. 363. Hij overfeed in den jare 1760, hetwelk blijkt uit 's mans portret , dat in F r. Muller's catalogus der par­tretten enz., Amst. 1852 aldus ornschreven wordt : HM unck (Jan d e) Astronom. van prins Willem IV, ob. 1760 aet. 73. Ter hat ver lijve , links , zittende in groote leunstoel , voor eene tafel , waarop een hoek Manuscr. der Astronom. Observatien door J. de Munck, dat hij met de regterhand vasthoudt. Naar J. Pa 1 t h e, door J. Ho u b r a-k e n , fol." Jan de Munck heeft een zoon nagelaten , met name Laurens Dunewey, (lie in 1752 aangesteld werd tot exami­nator der landmeters bij het hof en den raad van Vlaanderen te Middelburg. (Middelburger naamwijzer voor 1755). Zie IVavorscher H. , bl. 118 , III. , hi. 104 , Bijblad 1853 , hi. 97 , en jaargang 1864, bl. 1;4; Collot d'Escury, Boll. roem , II. le. St. bl 247. MUYS (JAN GERRITSZ.) dapper zeeman , diende den laude in den tweeden oorlog met El' ran k rii k 1689-1697 , was hij den zeeslag bij La Hogue en Barfleur (1692) , dock was reeds 78 to voren tot Schout bij nacht van het noorder-kwartier bevor­derd. llij was een ervaren en moedig zeeman. Zie J. C. de Jon g e , Neerl. heldend. ter zee D. IV. a. bl. 249 , 310, 403, 459, b. bl. 77. MUYT (P. N.) werkte zeer veel tot nut der jeugd , in het eerste vierde deel dozer eeuw. Hij sch reef : Aardrijksbeschrtjving voor kinderen, 2 stukjes , Leiden , 1806, 8°. .dardrijksknudig leer- en leesboek , 3e dr., 1825 , 8°. Geschied en aardrijkskundiye beschrijving der provincie Zee­land, met een kaartje, 1821 , 8°. Spel en leesboekj& voor de school jeugd , 4 stukjes , 1822, 8°. Korle en nuttiye leeslesjes over wetenschappelijke , zedekuudiye en yodnlienstiye onderwerpen, 2 stukjes , 1822 , 8 °. Leesoeleninyen van onderscheiden aard , ter bevordering van den natuurli)ken leestoon. 3 stukjes, 1815, 8 0 Belanyrijke bijzonderheden, ontleend nil de natuurkunde, na­tuurlijke historie , land- en volkenkunde, 2e dr. , 8 stukjes, 1826 , 8'. Karakterschelsen van vermaarde mannen en vrouwen nit de vaderlandsche en alyemeene yeschiedenissen, 2e dr , 2 stukjes, 1A5, 8°. Nieuw spa- en leesboekje , voor kinderen, 2 stukjes , 1822 , 8°. Raadyetinyen en onderriytinyen in verhalen voor kinderen, 1810. 2e en Se leesboek , 2e dr. , 1825 , 8° 1839 , 8°. Idem 4e en 5e leesboek. Ook onder de titel van : Het 4e leesboek , Beknopte yeschiedenis des bijhels. 5e. lie yeschiedenis van Tobias , ol de weyen der Voorzie­ niyheid. Nieuw aardrijkskundig sehoolhoek , 3 stukjes, 1824, 8°. liandleidiny vi,or ondei wipers ten yebrnike van Siegenbeeks kort bearip der verhandeliny over de Nederduitsche Spelling , 1824, 8". Perzameling van opstellen, waurin de regelen eener yoede apel- en. taalkunde verwaarloosd ziin, 2 stukjes , 1824, 8°. liandwoordenboek der meest yebruikelijke Nederduitsche zelf­8tandiye naamwoorden, ls 24 , 8°. Geschied en aardrOskundige beschrijving van het Konink­rijk der Nederlanden , benevens de yeschiedenis der walervlotden en overstroominyen in hetzellcle , 3e dr. , 5 stukjes , met een kaart , 1826, 8°. De yeschiedkundige beschrijviny der watervloeden , afzonder­ lijk , 2 ,tukjes. Zedeliike vertellingen voor "ono kinderen , 2 stukjes , 1824 , 8 °. Bijzonderheden aanyaande de leepoijze, het karakter , de kkeding , woningem ens. der ondate en hedendaagsche volken, met gekleurde platen , 1825 , 8°. Reizen onz de wereld voor de jeugd, 2 deeltjes , met gekleur­de platen , 1825 , 8°. De geschiedenis der mensehheid. Mietfe en Leentje, of de twee ongelzjke zusters en de brave Willem , 2 leesboeken. .Lotje en Gustaaf , of de teruggevonden kinderen. Karakterschetsen van uitmuntende kinderen, 2 leesboeken. Pieter en Dirk, de ongelijke broeders en derzelver onyelijke lotgerallen, 1826 , 8°. Alyemeene wereldgeschiedenis voor de schooljeugd, 2c dr. , 2 stukjes , 1827. Merkwaardigheden nit de Vaderlandsche geschiedenis , 1829 , 1838, 4e dr. Beqinselen der geschiedenis van ous Vaderland, 1839 , 5e dr. Beginsaen der Aardrijkskunde, 1839 , 5e dr. Allen , behalve bet eerstgenoemde , gedrukt to Zalt-Bommel , bij Job. Noman. EINDE VAN HET TWAALFDE DEEL. 78* • AANWIJZING DER PERSONEN IN DIT DEEL VERMELD. Blz. Biz, Maaiken (Jansdr.) .. .E1. Maas (Abraham) . • • . . 12. 1/ ( Het oude) . . - N (1)e korte) .. • (Pieters) E ( Wouters) . . . E Maaldrink (Lambertus) E Maan (Cornelis de).EZie Man . E2 ifE(Jan) E , (C. W ) Maane (J. de) Maanen (Johannes van) . • (Mr.Cornelis Felix van) E 3. (PieterEJacobus van) E 5. • (Florentius Jaco- bus van)E 7 Maaren (Luitanant van) . 10. Maarschalk (Andries) . . Maar=che (Cornelis van der) — Maarseveen (Gerrit van) . 11. N (H. van) . • Maarts (W.) E Maarten van Rossem. Zie Rossem E12 ifEJan E. , . . . E # Pietersz. vanMaas­ land....... . . N • •E .... • • • — Maartensz. (Arend) . . . . N (Adrieaan) E13. # (A.) met Adriaan Schoonebeek . . • • • • ff((Coenraud) E14. IFE(Dirk) E---N (Engelbregt) • . . E _ N (Gerrit) E15. N (Gerrit) E--N (Godfried Arnold) E— N (Gerardt Brandt) , E— # (Hendrik) E— N (Hendrik) E_ (1 ) E16. # (Jacob) I. U. Dr. E N (Jacob) E N (Jacob) E• • N (Joan) • • , • • • • _ # (Johannes Baptist) . 17. • (Johan) E_ N (Johannes) E— N (Johannes) , . . . E— # (Karel of Carolus) E— # (Koster) E_ N (Ludovicus Coyne-lius) E•• . 18. (Nicolaas) E (Peter) of Maes . . 19. N (Peter) E (Pieter) E.. 20. N (Philippus) •. • N (Philippus) if (Aart van) Blz. Maas (Coenraad van der). 20. • (Evert Krynsz. van der) E (Pieter van der) • • — , (Willem) E21. U van Altena E Maasbergen (Kapitein) •• Maasdorp ( k.) E Manse (van der). Zie Ma- sius ((ierbert en Guil) Maaseland (A. van). . . . — MaaAoek (Paulus) . . . E Maaskamp (11', ) E22. Maaswyck of Maasvicius ,(Pancracius) Maat (Matthaeus van der). 23. • (Jan). Zie Blanck hot (Jan Theunisz ) E Maatelief (Cornelis). Lie Matelief E Maater of Mater (Govert van) E Maaijen (Jan) E Mahe (Jan Jans) ,E(Pieter) E Mabuse (J ) E24. Mac-iutosh (Alexander). Macare (Jan)E 25 (Mr. Pieter Johan Redman) E (Jhr. Cornelis An-thony _Redman) . . E MacariusE(Joann es) of l'Heureux ...... . . 29. 1Vlaccovius (Johannes) of Makowsky . . . . , . . Macharu (Bartholomeus) . 33. Macheren (Philip van) . . Macherentin us (Johannes Theodorus) . . . . .. . 34. Macbet (J. J. en J. G. Kiett. — Machteld van Lancaster . — // . ...... • . . N . . . . ...... of Mechteld .. — N of Mechteld . . 35. van Voorne . — Blz. Machteld van Braband . . 35. Macht (Gerard Lodewijk (le) 36. Macliwits (Melchior) . . . — Mack witsch (M. van) of Mack wits .E. E Mack (Gerrit Andriesz.) of Mak E Mackay (Daniel) # (Hugh) E37. # (Hugh) • (Pieter) Maclaine (Archibald) . . . Mac Phail (Mr. William), 38. Mac Phaill (Alex.) .. . . 39. Macpherson (Alexander Da- niel) E Macquelijn (Michiel Jaco- bus) Maequet (Jan 1) )E40. Macward ( Robert) .. E41. Madan (11/1) 44 Made Maden (Richard) — Mader (J.) • (Willem) of Maeder. C. F.)E. — Maddersteg (Michael). .. 45. Madiol (G. L ) E Maecht (Jan de)E46 Maelcote. Zie Malcotius . Maele (Zegter van) . . . . Maelen (Jetske lienou van der) of Malen Maelson ( Dr. Francois). . 47. Maenhoudt (Josias) . • . . 50. Maern (Arent van der). . — Maerlant , Meerlandt of Mierlant , Merlant (Ja- cob van)E 50 Maers cr.. . , 56. Maersz. (Jan) E Maerten (Pietersz.) ... E Maertensz. (Clement) .. • Maertense (Willem Simon). 57. Maertensz. of Martini (Cor- nelis) (Walig) . . . . 58. Maertschalck (De Weduwe van Hen rick). . • • • • 58. Maertsz. ( Willem) • • • (Cornelis) • • • • — -NIaes (Willem Peterszoon). 59. • (Gottfried) • (Gottfried) . E60. • Canini E • (Jan Baptist Lode­wijk ) E • (Pieter) E61. • (Thomas) . . . . . E62. • (Tydeman) • •E• • #E(J.) E (Evert van der) • • •••••¦•••• (Willem) E ••¦•¦¦• Maesen (M. J. van der) , Maes . . E63. Maeslant (Johannes van) , Maessen (Mauritius) . • • ----Maestertius (Jacobus) . • • ¦•¦•¦•¦ Maets (Carolus de) . . . . 64. • (Carolus Ludovicus de) E 66 . Maetschoen (Gerard) .. E67. Maetselaer (1'hilippus Pei- grimszoon van) Maetsuiker (Jan) . . . . . 68. Magus ( Dr. Adamus) . . . 70. IVIaflix Baudewijn van). E Magdaleen k en E •••¦• Magdalena 'Tans • . . • • • Magdalius (Jacobus). . • Magellan (J. H ) E Magerus (Nicolaas) . . . E Magister (Guil.) of Guillau- me le Maistre Magner (Johan Gerard) . 71. Magnet (Jean Louis) . . • (Samuel) E••¦•¦ Magnus (Gerardus). Zie Groete (Geert) ••¦•¦•¦• ...••¦¦• • (Jacob) E N (lioelant Jacobsz.) . 72. O (Simon Jacobsz.) . Magnussen (Pieter) . . . . Magus (Ditis zoon) . . . . • 12;9 Magyrus (Abraham) .. . 72. MavvitsE) .E. 73. Maheux (Jacobus).EZie ill eheuy (Jacobus) . . . Mahieus(, And riesM atheusz.) Mahieu van Leuse . • • • ( Everrard) . . ¦•••••••• MahneEillem Leonard). Mahn (Jacobus) 75. Maheu ( Willem) . • • • • Mahuet (van Laar) • • . ahusen (Jacob) E llah usius (Johannes) of Malden . . . 76. Ala hy (Bernard) . • • • • — M a ide n (Joannes) . .. 77. MaierusE(Jo . unnes) of Maier E Maigret (George) ( Anastase) . . . . 79. Maillebois (Yves Marie Des-marets Graaf (le). . . . — Maio of Mains (Joannes). . (La) Maire (Jean le) . . . . . . 80. (Simon le) E83. . (Isaac le) E • (Isaac le) • (Jacob le) E84. • (Mr. Hendrik le) E87. (Dirk) # (Christoffel) .. E— Mairsant ( Mr. Jan) . .. E88. Maismineufve (Kolonel).E¦••¦••¦ aison (de la Grand) . . — Maizonnet (J. E.) . . . . — Nlaizonnet(Louis Lancelot). 89. Majeur (NI E Majofski (Theodorus Jo- hannes) Major (Carolus) E91. //E (Johannes) Kijonbancqs (Alexander). — Majus (Wilhelmus) . . . . Makdowel (Willem) . . . . Mak eblyde (Lodewijk) . . 92. Makhuo (Kolonel de), E • •. 1240 Blz. Makkentos (Johannes). . 93. Makolo (Johannes) . . . 94. Makowski (Johannes) Zie Maccovius (Johanues) E Mak reel E II¦•• Malaise (Charles) . . . Malapert (Charles). . . . aE(Philippus) . . .E95. Malaspina. Zie Tempel (Olivier van den) . . . Malbergen (F. van) .. . ••••¦•• Malboude. ZieMabuse(Jan de) E 96. Malbois (H )E•¦¦¦¦•¦• Malhorch (Hendrik, Dirck en Cornelis van) .. . Malhrancq (Jaques) . . . Malcorpius (Michael) . . 97. Malcotius , Maelecotius , van Maelecote (Robert) E Malcotius (Jan) E98. aE(Laurens) . . E • (Odo) E , (Dirk) 99. Maldeghem (Salomon de). ff((Philippe de). Maldegem (lietgen van) . 100. aE(Pieter van) . Maldeghem of Malder-ghem (N, van) . . E aE(Jean Baptist van) E 101. Milder& (Jacob van) . E 1VIalderen (Jan van) of Malderus E102. Male (J. F. van) . . . E 104. aE(Petrus de) . . . E Malen (Jetske Reiou van der) E Malet (Charles) E105 Malfait (Philip) . . , (Philippus Wilhel- mus) Malfeson (Jan Baptist) . — Malhey Malinaeus (Guilielmus) — Malin us (Henricus de). . 106. Blz. Malkin (Jeban) E106. Mallaga (A )E Mallant (Pieter) . . . . E 107. Malleprade (Louis le). . --Mallory (Karel van). . aE(Philips van)E. 108. Mallaroy (Monsr. de) . Malleyn (G ) E M Nina (Mr. Anthony Cornelis de) E Maio (Vincent) . . . . • Malonoxius (Antonius) of Antoine Masnay . . . 109. Malorix ¦Mulpaeus (Johannes)E. — aE(Petrus) . .E. — Male (Jan) E1 10. Malpe (Frans) E••¦¦¦¦¦• Malsem (Thomas van) aE(Stein van) of Stein Maltissen . . . Malsen (Anthony van) . 111. aE(Karel van) . . . (Itobcrt van) . . — Maria van) . . Malthan (J ) Mameranus (Henrieus). . 112. aE(Nicolaaa). • ---Mimes (Franc. de) . E113. Mamezius (Galerand) .E• — Man (Cornelis de). . . • (J. de) 114. • (Jan Adriaansz. de). • (J.). • E (J. D )E - /I (Klaasz. Jan) . . . (Jan Willem Engel- bert de) E (Jan Willem Engel- bert de) E115. (Michiel de) .E. . a (Maximiliaan Jacob de) E • (Maximiliaan Jacob de) Ea (AnthonEWillem de) . E 116. 117. •. Blz. Man (A. W. H. Nolthe­ nius de) E 119. M anar(Jan)of Manaraeus) E 120. Mauard (Arnold) . • . (Anthony) . . . 121. Manasseh Ben Israel . Mandelslou (Graaf Ernst van) E 125. Mandeinaker (Mattheus) E (W. K.) . Mander (Adam van) of Manderius E , (Adam van). . 126. I,E(Carel van) . • • — ,E(Carel van) .. E 131. 'VE(Carel van). . E 132. if((Carel van) .• • 133. ,,E(Carel van) . . • _ (Utilia van) . . . ..._.... Mandere (Pieter) . .. . Mandeille( Emanuel van). 234. N (Johan van) . Mandeville (Bernhard) . — Mandos (Martinus Huber- tus) E 135. Mandren(Wouter van der) E136. Mandrillon (Jr.). . . . E ,. _ Mandt ( Adrianus) . — „E( ) E Mandijn of Mandin (Jan) E Manemacker (Mattheus) E137. Mallen Az. (Jacob van) E I,E(Willem Christi-aan van) E13S. Manger (Johan Gerard) E _ 11E(Kolonel) . . . E --- /1.(SebalnGodflied) E _ ifE(Samuel Hendrik) E 189. /IE(Hermannus) . E141. Mangelaer (Cornelis) .. • 142. /,E(Cryn Come-lisz ) (Frans Crijns-sen) (Cluiryn) . . . Manglerus ( Eustatius) . . Mangot (Adrianus) • . . 143 1241 Blz. Nanheer (Gerrit) . .E. 143. Manilius (Arnold) . . E144. N (Cornelis).E. (Boudevvijn). . . 145. Manke HPyn. Zie ndries-sens (Hendrik ) .E. Nanmaker (Adriaan). E— (Adriaan van) E 146. Mann (Aub. TH) ....E147. Mannaert Arnoldus). . . Ma . ne (Johannes Herman-n us) (Josina) E148. Mannin ofMauvin(Jehan) E Manning ( ,kdriaen)E• • Manninga (Unico)E. • • Marano of NannoE. . Manrique (Migurl) .E• • Mans ( Fredericus H.) . 150. Mans (Arnoud van) . . Mansart (Sicur de). Zie Maulde (Guillaume de). Mansdael (E. van) . . • Mansdale (Rombout van) of Keldermans . . Mansfelt ( Pieter Ernst Graaf van) . . . . , (Karel van). . . 152. p (Karel Graaf van) 153. Mansveldius (Regnerus) . 155. Mansvelt (Jan Florisz.) . • (Jan Tsaak van). — Mantats of Matants . . . 156. Manteau van Dalem (P.). Manteau (Jaques) .E. Mantelius of Mantels (Jan). Mantel E 158. Maquereau (Robert) .. . Marbach (Johan Christi- aan) E Marbais (Philihert van . (Philihert de) . 159. (Philips van) . . Marcel (Arnold) • • .. if 160. Marcelis (Otto) E • (Jan van) . . • • Marcelis (Jan) E161. • (Petrus) . •-Marcelli ( Henricus) . . . 162. • (Maicellus) . . . Marcellinu,s of Marchelin us. 163. Marcellus E 164. p ( Dr. Adrianns) E Marcelli (Franciscus). . ••¦¦••••¦ Marcellus of Marcelis (Ga- briel) Marchand 165. N (J.) E • (Prosper) . • E Marchant of Marchand) E Marchant (Franciscus) . E (Jacobus) . ff((Jacobus) . . . 166. ff((Petrus) . .E. (S.) . . • . • • ff((Stephanus) . . • (Vineentius)E. 168. Marche (OlMer de la) . Marchesini(GiovanniFran- cesco) . -E1 71. Marcilius (Theodorus) . E Marck (, harles van Lum­ men , Lumina of Lu­mey van der) of Marca (Carolus) • . . . 174. Marck (Jacobus Cornelius van Dumene van der), of Jacobus Lumme­naeus (Luminaeus) Marca E 175. Marck (Lodewiik Pieter Engelbert van der) . . 176. (Robert van tier) . 177. v (Adolphus H van der) E 179. (Engelbertus van der) E ff((Erardus of Everar-dus van der) E • (Graaf Willem van der) ..... • . . . . 180. N. (Frederik Adolph van der) ...... . . 184. Marck (Johannes of van Marck E 187. Marck Aegidiusz. (Mr. Jo- han van der) E192. Marckart (Joannes Wil- helnms) . E •¦•¦•¦•• Marckart (Mr. Frederik Abraham) E193. Marckius (Johannes) Zie Marck (JohannesE• . 194. Marcquix ( Luz.) .. E (Gul ) E Marcus (Mr. Pieter Jansz.). ff ifE(Jacob) aE(Jacob Ernst) E //E (Mr Pinter Jan) E 195. N (Rudolph) .. E106. Mare (Pieter de) E-Maree ( Hendrik Godaert de) E Marees (G de) . . . . . E197. N (Reneke Busch de) E .1¦¦¦ 1••••¦•• Mareeuw Jz. (Jacobus) . E Maren (H. van) E Maresius (Samuel) of des Marets) E198. Marets (Henri Des-) . E212. ( Daniel Des-) . E Margaretha , Gravin van Hennenberg E213. Margaretha , Gravin van Holland . . .E. . . . Margaretha van Bourgon- die E 216. Margaretha van Bergen of Kleef E Margaretha van Oosten- rijk E. • . . . Matt4aretha van Parma . 221. Margaretha, weduwe van Adam III 225. Margaretha van Vlaande- ren E Margaretha van Geire . E Margelle E Margravius (Christiaan) •¦¦¦¦•¦•• . • . Blz. Marggrav (George) of Mar-gravius . . 226. Maria van Bourgondie • van Uostenrijk . . 2:29. de Medicis . . . . 2z.i. Henrietta E23;. van York . . . . E 235 • Louisa E van Nassau . . E 24 . . . 11.van NassauE. • E 24 t. • van Gelre .. . E — 242. Marienhof (Hillebrandus). )E• - • - • • (A braham en Giles van)E. . . • • • Mariken E . 243. # van Meenen E. if.en A nrieken . E . Marin (Jakob) of Marinus . .11¦•¦ ifE(Pierre) E Marink elle (Joseph) . E• 244. Marinus Claessen E245. if. (Ignatius) . . • (Johannes) . . . . Mario (Johan Hendrik van) . . Marion (Jacob). .E. . . Marissal (Ambrosias) . . 246. ft. ( Lod ewij k ) . • (Philips Karel) ffE(Christoffel) . • ¦¦•• Maringa ( Wyger) . . . . 247. Maritz (Jean) E Marius (Hadrianus) .. E • (Leonardus)E. 248. Mark (Henrik van der) 250. Marken ( Bernardus van). o (Johannes van) . Markon (Jan Pz) . . • . Markus Geri itszoon . . • -- • Janszoon E251. • Willemszoon . Marlais of Marlois . . ••¦•¦•¦ Marie (Adrianus van) 1243 • Blz. Merle (Mr. Cornelis van) . 251. 11.(David van) .. . E # (van) . 1.11•¦¦¦ • (Mr. Gerrit Willem van) E Marlian (Pieter) . . • . E 258. Marliand (Raimond de) E Marine (Johannes Conra- dus) E 259. Marme (Jan Willem) E260. Marne (Jan Baptist de) E (Jean Louis de) E261. Marneff ( Pieter) E Marneffe (P. J. de) .. E illarnet ( E.) Marnix (Jan van) .. •E262. N (Jan van) . • • • o (Jan van) . .E. 263. (Filips van) . . . 264. Marnout. lie Maregnault. 282. Maroquinius ( Andreas) . . — Mar& les (Frederik van Yve) E. • • Marolois (Samuel) .. . . — Maronier (J ) E283. Marot (1)aniel) E • ( Daniel) ..... E384. Maroten (Leo) Mal otte (Jan) E Marquais (Jacobus de) E — Marquette. Lie Hartaing E285. Marre (Jan de) E Marrebeck (J ) E286. of MarebeekE--Marree (G A. DE) . . . — Marrevelt (Kapitein) . Marrigjen A riens E287. Marriot (Pieter) E Marritje Freerks vanGarst- hui zenE. . . E Marritje Nadwinx . . . E Marron (Paul Henri) . E Marschall (H. G.) . . . E 292. Marselaer (Adriaen van) E 111..¦•• llyE(Frederik van) E Marseus van Schrieck (Otto) E 294, Blz. Marshall (Thomas) . . . . 224. Marshoorn (Gerrit) .. •¦•¦ Marsilius, de VVijze , (Sa-piens) E 295. • (Theodorus) . E29ri. • van Ingen . E— Marsse . de Jonge (Jan) E — .Marssen , de Jonge (Jan) E Zic Martsen (Jan) , de Jonge E.... Marsy (Balthasar en Gas-pard de) Marteau (Gilles de) . . . 297. ff (Gilles Antoine de). — a (Samuel) — Marten van possum. Zie possum (Marten van) E 198. Martena (Sjuuk) E ff (Hessel) . . . E • ( Doeke Doeckes van) E •¦••••¦• • (spits) E (Hessel van) E • Hessel van) . • 299.E • ( loeke van) . • 300.E • (Tjebbe) • • • E301. • (Kempo van) . E • ff(Ooeke , Due° of Doco) E 302. Martha . . . 306. Martenasie of Martinasie (Pieter Franciscus) . . 307. Martens (Bartholomeus) . — II (F ) (Jacob) • (M 208. • van Sevenhoven (Mr. Jacob Constantijn). •¦•¦•• Martensz (Arend).EZie Maartensz. (Arend) . . 309. Martensz. (Mr. Symen) . — Martenus (Guil.) of Mar- tinus E # (Johannes) . E . — Martfeldt (Joseph August). # (Johan Freile-rik) • • • • • . • • • • 310• . Blz. Marthulesie (Thomas) of Matulesia 310. Martin (Cornelis) . • • . E — aE( i )avid) E311. NE(Jan) E314. Martinelli (Carel) Martins (Jan) 315. . N (Nabur) O (Wouter) Martinet (Johannes Flo­rentius) . ...... , 11E(Jacob) . . . . . 319. Martinez van Waucquier (Matthias) . . • : . . . — Martinez ( D. F.) . .. E320. Martini (Gerardus) . • • • — aE(A rnoldus) • . . . 321. vE( Antoni) . • . • • _ O ( Mr Antoni) . . - /IE (Jonkheer EveMa-rius Adriaan) E322. (Johan Wilhelm) E 333. 1244 0E(Pieter) . E_ O (Mr Ambrosius) . 325. 'F (ylatthaens) .. . • ff((MarcusECorne-lius) •¦•••••• ifE ____ (P ) E# ( Willem) E— #E( ) E326. Martiniere (Antoine Au­gustin Bluzen de la) . — Martinius (Bernardus) . . 329. ,,E(Carolus)E. . . ifEof Martini (Cor-nelius) # (Franciscus) E330. I,Eof Martinus (Jo-hannes) E331. # (Matthias) . . E332. Martino of Marten van fiend . ...... . . 333. Martinus . . • ..... • if (Johannes) . . . # (B ) E . ( D.) E vE(Johannes) . • • E324. _ _ E _ Blz. Martinus (Guibertus of Wibertus) E334 • of Marten (Elia-cus of Eleus) .1¦1.11. • (Theocioricus) E— aE• • E335. Martsen , Marts , Marssen , Marsse (Jan) E r. 11artuschewitzE(George Alexander) E Martijn (David). Zie Mar-tin ( oavid) E336. Martijn van Antwerpen. E 337. 1'E) EMarurn (Egbert van). . E • (or. Martinus van) E Marwits (Maurits).EZie Mackwitsch (M) . . . . 338. Marx (L. F.) • (.1 • (C. R ) Mary (H.) Zie Marius (Had Han us) E Maryn (Pierre). Zie Marin (Pierre) Masch (Jan van) • (AE) E339. Mascou (Godfridus) . . E Masius (Andreas) of Maes E340. Mascheck (Joseph) . .. E342. • (HendrikJoseph Carolus) ..... . • • 343. f•...0 • (Charles) . • • • • (Louis) . . . E344. • (H uhertus) . E • (H uhertus Sigis­mundus) • • • • • • • • • (H ubert us) . . . • (Johannes Ja-cobus) .. . . . . . . E 345. • (Jan Pieter) E • (Carolus Cor­ nelis) 346. Masius of Lies (Gysbertus) E • (Johannes) . . • . E • (Johannes) E348. • of Macs (Willem) E • • Blz. MaskampofMascamp(Hen-ricus) E 348. Masman (Gerhard) . • • E 349. • (LW.) Massa (Mr. Johan) . . . . # (Isaac Abrahamsz ). 350. Massaeus of Masseeuw (L hristiaan) E Massaux (Guislain Joseph) E 351. Massemin (Pieter) . . . E352. Massenus Moderatus (Pe- trus) Masseux (G. W.). • • • — Massing (Bernard E353. Massis , Masseus of Mas- sisius (Daniel)E. . . . Masson ( Bartholerni. Zie LatomusEBartholo-maeus) E • (Jacques) Zie La­tomus (Jacobus) ... . • (Jacques). Zie La­tomus (Jacobus) . . . . • (Samuel) . . . • • O (Jean) E Mascot (Thomas) E356. Massow (Mr Gerlach Cor- nelis Johannes van). • ..--. Massuet (Pierre) E356. MassynE) . E. 358. Mast (Herman van der) . • (Jan van der) . . • ((Tijsbertus van der). # (Robert van der). . 358. # (DirkEHeyrnansz. van der) .. . . . . # (Maria van der) . . Mastelljn (Marcus) of Mas- telinus) E• • • Mastenbroek (Fenna) . . • 360. Mastricht (Bartholomeus van) of Mosae-Trajecto 361. Mastricht (l'etrus van). . Manures (Petrus de) . . . 362. Mat (Abraham van der) . Matelanck (Willem) . •• 363. Matelief (Kurnelis) .. . Blz. Maten (Jettan) 365. Mater (Covert van) Zie .Master ((overt van) Maternus E • (J. F. . • • .. 366. Matham (Adriann)E• • • (Jacobus) . . . . • (Jan) . . . . . . 367. • (Theodorus) . . E Mathenes of Mathenesse (Willem van) E368: • (Diderik van) . E 370. • (Daniel van) ff. (W outer van) • (Philips van) • (.kdriaan van) • (Johan van). • (Adriaan van) • (Gijsbrecht va • (Johan van). • (Adrisan van) • (Johan van) • (Jan Fredelik Matheus (I? ) #Eof Mathieu (Ja Mathias (Antonius) . Mathisius 1. Mafthi4u Mathot (Jean Theodu MatImurne (Johan) . Mai hijs of Mdtheij (Jai Mathijsz (Vincent). . Mathijsen (C.) . . . • Moon Matree ((`bristophorus Zie Matt ree . . . Mats (Jacob). Zie Metuis Pacob) . E Matsijs (ecirnelius, of -Metensis 312 -3 374. 376. :377. 37S. 379. 380. 381. • of Metsijs (Jan) E 392 • (Jan) E • Matsijs of Metsijs (Quintets , Quentin of Quintijn) E393 Matter (J de) E3 4 Matt ha (Johan Alexander Baron van) E3S5. Matthaeus (Antoniu5) . . • If (Antonius) . • III (Antonius) . • IV (Antonius) . • V (Antonius) . • VI (Antonius) . • (Christopherus). (Coenraad) • Blz. 3.85. 3686. 387. 390. 391. • (JOCAUS)(• • (Philippus) . • (Philippus) . 392. • Bernaertsz. E • Flander .E. E 393. Matthes (Hendrik Justus) E %Adieus E 396. • (Joost) • (E. vanE• • Matthias ..... . . E • Matthiae, Mat, thieu (Pet rus) E398. Atittlfiae, Mat­thys (Christiaan) . E Mat thieu of Matthieuvv (Balthazar) E401. • (Jean C h rysosto­ me de S.) of Jean hlustin. (C 11(( Matthisius (.kssueru,) . E (Gerard)Eof Matthijs E403. Matthys (SE) E404. # van Rordrecht (Broeder). Zie Wentsen (Matthvs) • (Jan) E405. • (Hendrik) . • . • -(Haym) E Matthyssen (Jan) of Mat­thysz . .... •E• • • of MatthyszE ffnE (:Tan ) E 406. • (Pie. er Wi­chard E • (Allart) • (San) E • Blz. Matthyssen (Jan) . . . . 407. hyE(Robert) . . Matton , Mathon of Ma- ton (II ) #E(J .) Mahon (Edmond Etienne Joseph) 40 Mattree (( 'hristophorus de) 409 Matty (Paulus) of Maty . of M ithy (Charles). 411. Uof Mathy(Matthieu). — Mattye (Jan) E412 ( Abraham) . . . E413. Mauheuge (Jean) Zie Ma-buse (Jan) E Mauhurnus, Momhurnus; mburnius (Johannes) — Mauden ( David van) . E414 Maultie (Uenricus EE415. IIE(Willem de) . E O (Nicolaas de) ffE • (Louis -de) ..E. 416. Maure I Jacob le) . . . Mauregnault ((;aspar de). • (Gilles -de) . — (Jacob de) • ffE o (Cortielisde). 417. • (Johan Gas-par de) . • (Johan de) . (Johan de) • (Mr Johan de) (Jhr Mr Da- niel Pieter de) . . . . 418 . Maurer (Jacob). E Maurice (J ) E Mauricius (Johannes) E 419. (Jan Jacob) E Maurier (Benjamin Ati- bery beer van) . . . 424. Maurik (Willem van) . . 427. Maurisse (Mr. Pieter Si- mon) E Maurissens (Joannes Bap-tista) of Maurice . . . 428. Maurits Prins van Oranje-Nassau . .E. . , If. • • . • Blz. Maurits, Graaf van Nassau. 43C Lodewijk van Nas-sau E Mauritsz (Willem) E. Maurois (Thomas) . . Frederich Wil-helm von) MaximilianusTransilvanus. 394. Maximiliaan van Bourgon-die.EZie Bourgondie (M v.)E. . E Maximiliaan van EtzmondE Zie Egmond (M v.) E Maximiliaan van Oosten-njkE. • . . . . . . . . Ma ximiliaan (Ruth) . EE446. May (J. W.) . . ... IfE (Olivier le) E ff # (Jan Cornelisz ) .. r (Jan) E447. ifE(Joan) E If (Willem) . . .. . Wiyar (Johanna Othonia) Mayer (11 ) (H de) Mayken Heermans . . . 448. ffE in den Hert en Catharina Rose . . . Mayne (Leonard de). . . Mayolez of Majolez (Ca- rolu,) Mayr (Frans Ulrich) aE(Johan Ulrich) .. 449. Mays (J ) E Mayus (Jacobus) .E. . Mayvog•l (Jacob Coen- Tatu)sz) E •••¦••¦• Mazizel '( E450. Mazurelius (Christiaan) ilazureelE. . . .E. Mazurius (Ludovicus) of Misurius E Mazereeuw (Jan) . . E Mcann (Theodoricus L u- dovieus he) . ..E. 453. • Blz. Mean (Carolus de) . . . . 453. • (Petrus de) . . E454. Mebius(JacobusEngelsma) • (Theodorus gelsma) . . E456. Mettle Hennequin van) E — Mechele (Philips van) . E • ( Henricus van) E457. Mechelen (Martijn van) E ff((Syrnon van) E • (Jon kvrouw van) 458. • ( Willem II van) • (Johannes van) Mechlen (Antonius van) of AUchleosis E460. Mechlina (Guilielmus de) . • (Johannes de) E Mecima (Joh ) E Meckarna (Scipio of Sippe) E • if(( I lessel van) E462. • (Pybe) .. • • • Mecken ( Israel van) . • Mi4lard (Lodewijk) .. . 463. Medem (Anna van) .. . • Medenbach( Benjamin van) • (.1a(!ol)us van) . 465. • Wakker (Jaco-bus Bhilippus van)E. • MedenbachE( Benjamin van). Zie Medenbach (Henjamin van) .E. 466. Medendorp (Lambert E— Meder ( Hellas) . . . • (J.C ) Medina Cell (.Juan de la Crrda , Hertog van . . 467. Medina(Giovanni Baptista) Mee (Lucas du) E468. Meeckeren (Gerrit van) E • (Johan van) of Meek'ren Meec'kren (Job van) . . 469. Meefl (Willem van of de) . — Meek'ren (Job van) . . . Meel (Mr. Juan Wilhelm van) . . . . .E.E. . — a (Johan). Zie Miel (Jan). 470. 1248 Blz. Meele (Mattheus de). . . 470. Meene H.) . . E Meenen ( E. C P.) . E Meer (Jean de) • (Abraham van der) . — (Abraham van der) . 471. ( Arent van der) . . • (Arent van der) . . — (Mr. Arent van der) . •..1¦•¦• • Willemsz.( Arent van der) E 472. • (Arnold van der) E • (Arnoldus van der) E (Cornelis AdriaanszE van der) . . ,E. . E • (Mr. Daniel van der) E473. • (Frans van der) E— (Georgius van der) 474. • de Jonge(G.van der) (Hemericus van der). ( Hermann us van der) (Hubertus van der) . • (Hubertus van der) . 475. • (11.. van der) . . . . a (Hyacinthus van der) // (Jacobus van der) . •¦¦ (Jacob van (Ier) . . 476. (Johan van der) . • (Jan van der)E. U (Mr. Johan van der). (3-in van der) . • • ¦•• ff (Jan van der) . . — U (Johan van der) 477. ff (Laurent van der) • (Lodewijk van der). 478. • (Nicolaas van der). — (Nicolaas van der) . 479. •• .1¦.. V (Nicolaas van der) . ff (Noach van der) . (Noe van der) . . . • Jr. (Noach van der). • Jun. (N van der) . 480. • (Mr Pieter van der) . • (llogier yen der) . 481. • (S. van der) . . . . — • (Theodorus van der). • (Willem van uer) . Blz. Meer (Mr. Willem van der) 481. (Willem van der) . a (Willem van der) . 482. (Willem van der) . a (Wilhelmus van der). (Wouter van der) . Stuling (Arnold van der) . . . . . . . . a de Wijs (Jacobus van der) Meerbeeck (Adriaan van) . 483. aEof Meerbeecq (Jan van) E Meerbeek (Bern. van) . E484. Meerburg (Nicolaas) . . E Meere of Meer (Herman- nus van der of van 't) . Meere (Philippus van der) aE(Wouter van der) . 485. Meerendonk (Roelof) . . •¦¦••¦¦ Meerhem (Rogier van) Meerhoud (T. of I ) . . , Meerhout (JoannesE. • --MeerhoutsEntonius) . . 487. Meerhout of Meerhoutanus (Petrus Vekemannus) . •¦•••¦ Meerhuysen (Jan) . . • . Meerink (Albert. ) . . . • . Meerkamp (II ermannus) . 488. Meerkerk (Dirk) E Meerle (Angelus).EZie Merula. . Meerloo (Ghysbert) .. . 11•••¦¦¦ Meerman (Hendrik) • • • aE(Johannes Hen- drik E 1.1.¦¦• (Anna Cornelia Zie Mollerus (Anna Cor­nelia) • . 489. // (Dirk) • • • • • • (Dirk) E480. • (Frans) E // (Mr. Francons)) E O (Mr. Gerrit) . E491. if. (Mr. Gerard) E • (Gerard) .. . E • (Mr. Gerard) E Meerman (Johan) E464. (Johan) . • • . . 495. aE(Johan) E496. (Maarten Ruy-chaver) E 503. (Willem) .E. E Meers (Hubert van der) E505. Meersch (Abraham Arent van der) E (Jacob Jansz. van der) 508. (Claeyse van der) E (Pasquier van der) ifE(Mr Johan Frans van der) E Meerschen (Johanna van der). Zie Coomans (Jo­hanna) 509. Meert (Pieter) of Meerte. Meerten (Lambertus An­tonius van) E // (Leonard van) E510. • (J. E. van) . . E (Anna Barbara van) 1/.(Jan van) . . . . 514. ifE(L. A. van) . • (Hendrik van) Meertens (Abraham) . • • (Jacob) . , . . Meerveen (Johannes a) . 516. Mees (Daniel) . (Gregorius) . • aE(Johan) . (Mr. Hendrik Wil-lem) E 520. aE(Petrus) . . . . . E Meese (Bernard Christof-fel) (David) . . . • • . 521. Meester (Andries) . . . . 522. aE(Andries de). Zie Demetrius (Andries) . ¦•¦•¦¦•• aE(De) • (E. S.) . . . . . . 523. aE(Israel). Zie Mec- ken (Israel van) . . . 79 • Biz. Meester (Mr. Gerrit Abra- ham de) 523. Meesters (P.) E525 Meestere (G. de) E526. Meester (Martinus de) . E— Meesters (Willem) . E. E Meeter (P. A.) . .. . . 527. Meeteren (Emanuel van) Zie Mekeren (Emanuel van)E. . 527 Meetkercke (Adolf van) E • (Anna van) 530 if (Anthonis van) 531. • (Nicolaas van). Meeus (Adam) . . . . • • Meeuse (Christiaan . Meeuwen (Johannes) . . 532. • (Jakob van) . . Meeuwisse (llochus) . • • •¦••¦¦¦••• Megan (P E Meganch (Pieter) . . . 533. Meganck (Mattheus) . . • if Megapolensis (Samdel) . . Megen (Karel van Bri- meu, Graaf van). Zie Brirneu (Karel van) . . 534. Megen (Lucas Roelof van). ¦¦•¦¦¦ 11.(Pieter Willem van) Meggelen (Jacob Jansz E van) E Mechelen (Romhout van) E— Meggrode. Zie Miggrode E 535. Megus (Petrus) . . . . E Mehen (Ellardus van) . E Meheux of Maheux (Ja­ cobus) E •••¦•••¦• Mehus (Lieven) of Meus) E — Meiboom (Marcus) . . . E 537. • () E539 . Meier (Johannes) . • • • — Zie Meyer . . . . 543. Meiere de) Meiling (lienrieus) • • • 1.••¦¦¦ • (Zeno) E (Henricas)Eof Meilingius E• 1250 Blz. Meinardus (Franciscus) . 544. Meinard de Man . . . . . •¦••••¦• Meinardi (W .) Meinardszoon (Lucas) .. Meindaerts of Meinarts (Petrus Johannes) . . • Meinderts (Eelke) . . . . 545. Meindertsz. of Menyertsz van Bleisdijk (Nicolaas) 546. Meine (H.) Meiners (Eduard) MPinertszoon (Cornelis) . 545. Meinerts (Claas). Zie Mey- nerts Class Meiaold van Windesheim of Weinold van Windesheim 548. Meinserus of Meineerius Meire of Meere (Gerard of Geraert van der) . . — Meire (Jan van der). . 549. Meis (Arnold) — IVIeisner (Doctor) of Meix- Der 551. Meister (L.) .. • . . . (C. G. L).. . . (Mr. Hendrik) . Meikens. Zie Mytens . . ¦••¦••¦• Mejan (G. W. Verwey Verwey Mejan Mejontsma (Petrus van) Meker ( ) • 552. Mekeren (Jan van) • • • (Jan van) (Jan van) . . • (Ude van) . . Mekkama (Julius) . . . 553. Mek'ren (Job van) . . Mekern (W ) Mel (Jan de) 554. MelancliusE(Matthias Theod ) Melar of Melaer Melart (Laurent) . . . . ¦ ••¦••¦ Melcior of Melchior (Broedlain of Broeder­lain) • • • • • • • • • 655. • Blz. Melchior (&ibert Willem) . 555. I/.(Joh. Albertus) . 5'6. Melckb (. M) E557. Melck-VVeydtE(Cornelis Claeszoon E Melder (Chrisitiaan) . . • ---(Gerard) E558. I/.(Gerard)E• — • (J ) 559. Meldes (Gaufroet van) . Meier ( )E...... Win (Matthias) . • . . Melis Stoke. Zie Stoke (Melis) . . .E, . Melisz. (Antonius.EZie A emilius (Antonius) • --Meliszoon (Lammert) . . Melissant (Theod.E. • — Melissen (Kapitein)E. . 560. Melknap (Claes Jarisz.)E— MellemaEEdouar- dus Leon) #. (Ed)) E561.. 1,E(Hendrik) • . (Po ppe van)E• aE(Sierk) .E. o • Meller (C.) Zie Melder (C.) 562. Mellet (C. M Louis de) . Melling (Lambert) . . . Melle ( de)E. . .E. Mellinga (S. Ho) . •E• (Econihs) . . Mellinus (Abraham Phi- lips) . . . . . . . . . . — Melo (Bartholomeus de) . 563. Melort (Andries) . . . . . '564. Melotte (Antonie) . Mels (Margaretha) . . Melun (Robert de) . . • • O (Hugo de) . . • . 665. •¦•¦••••• • (Francois de) . Melvin (Pieter) • van Carnbee (Ja-mes John) E569. w van Carnbee (Pie-ter Baron) E570. Mclyn (Gerard) E584. 1251 • Blz. Memhard of Meiimert (Jo --hannes Gregorius) .E684. Memmelinek (Hans of Jo-hannes). Zie HemlinE,e (Hans)EE• 685. Memmius (Abrahamus) . • (Coenraad) . E •¦¦¦•• (Isaac) E (Petrus) . . .E586. Menalda (Elbo) .E. Menaldus (Subrandus)E. 587. Menander (Sibrandus) . • Menard (Frans). Zie Mey- nard (Frans) E¦•¦••••• Men asseh Ben Israel. Zie Manasseh Ben Israel. ..¦••••¦•¦¦ •¦••¦•••• Menco • . . Men ardus. Zie Mennardus. 588. Mendoza (L)on Bernardino de) Mendota (Francisco de) . 589. Menevortius (Thomas) . . 531. Meng (Joh.) Monger {Willem) . . . . • (Jacob Tonning . Menheere (Cornelis 'Lau- rensz ) E Menherr (M Valentin) Menil (Vincent Elie) • • 592. Menkerna Jr. (J ) . If.Senior E • (H. A.) E• — Menken ( Mennens (Willem) . • . . — • (Willem) . . • • 593. (Frans) E— Menners (Jacob) . . . E-594. Mennes (Otto) E Menninck (Adriaan Mi- chielsz ) of Menningh. Menninga (Sjoerd) . . E5V6. Menningh (A) . . . . . • (Gerardus) E— Menno Simons . . . . . E 5211. Mens (Willem) .E• . . E 1606. ,/E(H. J. van) . . . E.6017. (J. F. van) . . 79 Blz. Mensaert (G. J.) 607. Mense (Willem) . . . . • — Mensert (Willem) Mensinck (Dirk) E609. Mensinga (Johannes) . E 610. • (Johannes Adri-ani) E 611. (Jacobus) . E— Menso (Johan Hendrik) E612. (Majoor) E Mensonis (Paulus) . . • E Menten (Theodorus) . . E Mentes (Hillebrand)E. E Men theda. Zie Entes (Bar- thold) . . s . . W . . . 613. Menthiesz. (Gerbren) E. Menton (Frans) Mentz (Dirk) E (Hartog Ulman van) 614. Menyn (Joost de) of Joost van Meenen if • Meppel (Jan Corneliszoon) 619. Meppele (Conradus van) . 620, Meppen (Johannes Alexan- der van) of Meppensis . (Luhbert Alexan- der van) of Meppensis . Mepsche (Johan de) . . . 621. Mera (Pieter) E622. Merbekius (Tobias) .. E Mercator (Franciscus) of Cremers . • (Bartholomeus). • (Gerardus) . • • • (Regnerus) of Craemer E625 Mercell (A ) E Mercerus (Guilielmus) . E Merck ( ifE(J. van) E625. Merck elhach (C. M.) . • E Merckt (Hendrick van der) if((Johan van der) E Merct (Jocob van der) of Merck t E Merckt (vicolaas van der) E Merck ( ) Blz. Mere de Dieu (Gaspard de la) E 6 27. , de Dieu (Jean de la) E N de Dieu (Jerome de la) 628. 11 de Dieu (Marguerite de la) E de Dieu (Pierre dela) 629. # de Dieu (Pierre de la) Merecinus (Peter).EZie Martini (Peter) . . . . 630. Merek (J.) Zie Merck (JE van) E Meren (Gilles van der) E # (Jan van der) . E # (Johan Baptiste van der) . Merens (Maarten)E.. E • (Jan Maartsz ) . E 631. I/ (Mr. Meynaert) E 632. H (Allard) (Meynard) . . Lucas) . . • Dirk) E (Mr. Meynard) . E633. ( Lucas) E— Merian (Maria Sibylla) E634. ff((Caspar) . . . . E 636. Merica ( Henricus de) . E — Mericourt (L. de Mon tigny Sgr. de) Zie Montigny. 637. Merius (Abraham) .. . . #E(Joh ) (de Meer . Merken of Merck (J ) . . • (Luchretia VVilhel­ mina van) E• Mekern (Everhardus) . 641. Merkerck (Hendrik van). 642. Merkere (Gerard van) of Meeckere . . . . . . . Merkes (Leonard Arend) en Merkens(FransChris-tiaan) E , (Johannes Gerrit Willem) . • . E644. 11Evan Gendt (JhrE JohannesGerrit Willem) Blz. Merkman de Jon ge (Pieter) 648. Merkus (Charles Guil-laume . . 650. (H — N (Pierre) Merlen (Abraham van) 652. I, (Cornelis van) . — I, (Jacobus van) . 653. I, (Johannes van) • (Theodoren Jo­hannes van) . ... . •••¦•• (Jean Baptiste, Baron van) Merler (Jacob) , Merlon of Jac. Merlo dorstius . 658. Merlin (Jacob van). Zie Merlen (Jacobus van) . 660. Merman (Hendrik) . • • (F. A) Mermier (Stephanus) . . 661. Merlon us (Jacobus). Lie Merlin (Jacob van) . . Merode ( Bernart van) . • • (Filips van) . 662. (Jan Baron de) (Jan de) (Jan de) 663. • (Levert van) . • • — ff (Richard van) . if.(Robrecht van) . 664. (Walraven van) . (Willem van) . • (Willem van) . . (IJsbrand van) . 565. Meroode (J. de) Meron (Philip van) •• * •.••¦••• Merous (Maarten). Zie Mereus (Maarten) • • • Meroveus Merree (Johannes Jaco- bus de) 666 Merrem (D ) Mers (Casparus) Mersch , Meersch , Meer- sche (Mr Jacob van der) Mersch , Meersch , Meer-sche (Israel Jacobsz.) . Blz. Mersch , Meersch , Meer-sche (Julius bcoh-zz ) 667. Alersell , Moerseh, Meer-sehe (Pieter van der). Mersmen (Ernestus) . . . Mertens (Jan) N (Johannes) Zie Martijn van Antwerpen. (Johannes Cor­nelis) . • 668. Mertvorst (Thomas) • • Merula (Angelus) . . . (Paulus) . .. 671. (Willem) (Paulus) 675 . (Willem) 1 (J. )Merwede (Daniel III van de) (Daniel IV heer van de) . 682 (Adriaan van de) (Claes en Dirk van de) If (Daniel VI beer van de) . . . . . . . . (Claes van de) . • ( Daniel VII heer van de) . . . 683. • (Floris van de) (Daniel VIII Ba­ron van de) . . . . . 684. if.(Nicolaes of Claes van de) . . . . • (Daniel IX Ba­ron van de) 685. • (Willem van de) 686. (Otto van de) . — (Diderik van de) (Jo n k heer Jan van de) Danielsz. . . . 687. if .(Jonker Adriaan van de) 688. (Jonker Adriaan Willem van de) .. . . Blz.E Blz. Merwede (Jonkr. Jan Fre- derik van de) . . . . . 689. (Jonkhr. Philip- pus Everardus) . . . . 690. (Jonkhr. Rob-bert Adriaan van de) . . . . . . . 691. • (Jon k hr.hn re- derik van de), • (Matthijs van de) Merweilleux of Merveilleux (David Francois de of le) 694. Merwen (Mr. Franciscus ,Simonsz. van) . . . (Hendrik van) . Merxem (Joan van. Straa-ten heer van). Zie Straa-len (Joan van) . 694. Merz (A.) , . . Mesander (Herman) Mesch (C ) Mesdach (Adriaan) 696. (S ). Mesdag R.) . . • It (W. C van) . . Mes Hammer Mesgers (G.) . . • . 697 Mesius A ) Zie Metius (A .) Mosmaker. (Jan de) • . • Mesritz (van) Mess (Pieter Gerard ) . • — Messchaert (Nicolaas) . • Messehert ( Willem) . . 699. Messchaert van Vollenho- yen. Zie Volle.nhoven. 701. Messemakers (Engel bert). Zie Cultrificis (Engel- bert) . Messemaeckers (Hendrik) Messu (Joannes) Metael (Frank A ) 702. Metayer (Phil ) • ( Louis) E Metaris. Zie Metsys . Met (Corn.) Zie Matsys (Corn ) Metelen (L. ten) . Metensis (Cornelis). Zie Matsys (Cornelis) . . . 702. Metelerkamp (Hierony- mus) // (Egbertus) . 703. // (Mr. Rutger) 705, Meter (Andries de)• Zie Demetrius (Andreas) Meteren (Adriaan Cuyk van) (Jacob Cuyk van) (Adriaan Cuyk van) (Jacob van) . 705. u (Emanuel van) , . Metting (Mr. Dirk) of Metsing 708. Methorst (tV S ) 1, (C.) /1 (S. E.) 709. Methurst of Medhurst (Jo-haul)) of Med hurst(Wal- ter Henry) 710. Metius 715. U (Dirk Adriaansz ) 716. (Adriaan Adri-aansz ) I, (Anthony Adri-aansz ) 719. y (Jacob Adriaansz.) u (Dirk). . . . . . . 720. Metman (Mr. Leonard) Metropolus . — ... 721. Mets (Jan de) . . Metser (0.) . . . . Metsius of van Mets (Lau­ rentius) Metsu (Gabriel). Zie Met-zu (Gabriel) 724. Metsys (Jodocus) . . . (Quintin) Zie Mat sys (Quintin) . . . Metz ( Daniel) Methereither (Joh,) • • • Mettger (C. H ) 725. Mettecoren (Henricus) • - B1z. Metteli (V.) .E. . . .E72 5. Maser (Guilelams) . . . — Metvorst (Mr. Thomas) . — Metzlad (Jacob Casper) . Metzlerus (Johannes Ge- orgius) . . E726. Metzu of Meuse (Jacques) E of Metsu (Jacque-mijntje) • . of Metsu (Gabriel). 72 7. Meulemans (Adriaan) . . 72 9. Meulemeester (Philippe Francoys de) .E. . 730 (Joseph Ka rel de) Meulen (Gilles van der) E731 (Antoine Francois van der) E I/ // I/ /I // der) // I/ (Cornelis van der) 732 (Klaas van der) . — (Laurent van der). — (Pieter van der) . 733 (P. J. van der) . — (Sieuwert van der) — (Andries van der) — (Catharina van E•E734. (Gerardus van der) — I/ (Joost van der) — (Cornelis Hubert (Daniel van der) (Jan van der) . . 735. (van der) of du Moulin E van /I der) d er) der) (JohannesAndreas der) E (Mr. Willem van of Muelen . • • • (P. van der) . . . 736. (Rijnhard Jan van 737. (P. H. van der) . (Pieter Luitjes van (Pieter Hermanus Luitjes van der) • • • Meulenaer (Antoni) . . • 738. (Pieter) .. • • Blz. Meulenaere (Floris van) . 7381. (Pieter. Paulus Zacharias de) E (GraafF.A.de) Meulenaers (Abraham). . 739. Meulenbergh ( D.) . . . . Meulendijk (Godefridus) . Meulewels (Pieter) • . . . Meulenhoff (Frederik) . . Meulnian Junior ( Barent). 740. (Mr. Jan) . . . Meuluwe (Hendrik van) . 741. Meuninxhoven ( ) • • • . 742. Meurant (Emanuel) .. #. ( Esaias) . . . • — Meurer (Joseph) E I,E(Frederik Alexan-der) Meurier (Gabriel) . . • • — ,,E(Gabriel) . . . . 744. Meurling (Jan) E745. Meurs E // (Walraven van // (X. van) E // (Christoffel Graaf van) E (VincentGraaf van) // E van) E I/ (H. van) . • • • • // (Hendrik) 746. 747. 748. ••••¦¦•¦• // (Jacob van) . . . . 749. (Jacob) E // ••¦•¦•¦• // (Jacobus van) • • // (Jacobus van) . . 750. // (Kapitein van) . . // (Mr. N. S. van) . (Johannes van) of Meursius ...... . E (Johannes van) of Meursius E759. Meursing,e (Albert). . . E760. Meus (Haviken) . .E. E ••••¦¦ (Lieven. Zie Mehus (Lieven) E Meuse (Jean de) Blz. Meusers (M.) 760. Meusevoet (Vincent Reg-neri) Muesevoet . . . ¦¦•¦••¦ Meusienbroeck , Maeusien­brouckolMoesienbrouck (Adriaan van) . . 761. Neudorp (T. N ) E Meward ( Mr. Robbert. Zie Mac- Ward (Robbert) . 762. Mewen (Arnoud Johan van) of illeeuwen . . . ( Mr. Pieter van) . /IE(Johan van) . . . I,E(Jacob van). Zie Neeuwen (Jacob van) . (Jacob van) . . . ...¦•••¦¦¦ Meuwen (J.). Zie Meeuwen (J. van) E Ney (Ad rian us de) . •E— /, (George de) E763. ff (Willem de) E764. N (Johannes de) . . E (Jan de) E768. u (Pieter de) E • van Streefkerk (Mr E Jean Gijsberto de) . E • (Maerten Pieter van der) E 769. • (Arnoldus te) . • • • E 776 (Jan Ary dc) . . • // (van der) F, of May (Job Sea- borne) Meye of Nye (Frederik van der) E771. Neyburg (Bartholomeus) E Meyen (Johannes a) . . Meijer (Albertus) of Meier- rus 772. (Antonius de) . . (AdrianusFrans 13a- ron) E 773. (A ) E774 1,E(A) E I,E(A ) E NE(A. D.) Blz. Meijer (A. H.) . . . . . . 774. ifE(Bernardus) .. . . — • (Bernard) E775. (B. J.) ifE(Christiaan) .. E— # (Cornelis) . . . . E776. o,E(Cornelis) E— Meijere (C. S D )E777. Meijer ( Daniel) E778. ( David) E (F.) .. E I,E(Fran ciscus) of Nei-jerus E — #E(Gerhard) .E. • • • — (G. A.) E779. (Gerrit Johan) . E /I _ (G. de) E782. Jr. (Hendrik) . . E If — ,, (Hendrik Arnold) E — I/ (Henric) E783. // (Herman n us) . . E784. ,, (Hermann us) . . E — a (Herman us) . . . E _ // ( Herman n us)of Mei-jerus) E 785. 11.(Herman) . . • • • I,E(Justus) E786, (...) "E(...) //E(1-1 C E— /,E(Jacobus) .E. . E • (Jacob de) of Nei­jerus . 788. /I (Jan) E791. I/ (J. C.) E— // (j C.) // (J. 13,) . // (J ) E792. I/ (Johan Everard) E 1/ (J.)E...... II • // (J. J.) // (Itelius Justus) . . — (Francoys de) E (Hendrik) E H de)E793. // (H. de) E (Johannes de) E • Blz. Meijer (Jan de) E793. • (Laurentius) . . Meijere (Leon de) . .. 794. Meijer (Lieve Willem) . • (Gilles de) . . . . 795. • (JohanEHendrik Louis) E 796. (Jonas Daniel) . E (Livinus of Lieven de) E 801. I (Ludovicus of Lo- dewij k ) E 802. (Marcus de) . . . 804. (Philip de) . . (Antoni de)E. . .E805. (Pieter) . . • // (Rudolphus) . . . . 806. (Rernetius) I/ (Ubbo H) • . iVleijere (Johan de) . i1eijeringh (Albert) . 807. Meijers (Matthias) . . (Nicolaas) . . • Meijen (H ) 808. Meyl (Franciscus Antonio Ernst) ..... . . . . Neylan (Germain Felix) E 909. Meylener (P E Meylink (Bernardus) . E 810. • ( A ntonius Alexius Joseph us) EE 813. Meyn (Mej. S. A. C.) . 815. Meynaertsz. (Symon) . . Meynard , ook Meynard Man E 816. of Mein ardus ( Frans) E Meynert Heruians . . . 817. toe Fraenker . Meynerts (Pieter) . . . . Meynier Saint-Fa' (Louis August) E Meynichus (J. W E Meysenheim (W. C.) E Meyssens (Cornelis) . E . 818. Meyssiens (Joannes) . E Neyster (Everard) . . E Blz. Neysterus (Jacobus) . . . 821. Meyvogel (Jacob Coen- raadsz.).EMayvogel (Jacob Coenraadsz.). E Meyvogel of Meywyck (Mattheus) E Mez of Mes (Gherardus) E (Zacharias de) . . E 822. Mibaise E Micault (Gerhardus Emaus de) E /, (Nicolaas) of Mi- chault E823. Miccerus (Hedric Johan) . Michael (Jacobus) . . . . I,E(Franciscus) . . 824. • (Johan George) . Michaeli van Lucca (Doc-tor) E Michaelis (Heinrich) . • • //` (Gerrit Jan) • . Michaelius (Johannes) of Michielsz. (Jan) . . . . 825. (Jonas) . . . . 826. Michau (Theobald) . Michaeus (Jan) E Michell (Louis). . . . E E • (Jan Petersen) 827. E • (Johannes) . . 828. (Matthew) . . E . Michelle de France . • . 829. Michelius (Johannes) .E r. (Joseph) . . . Michgorius (Johannes) . • Michiels (Andreas Victor). • ( \Vibrant) • .E• 830. Michielszon of Micliielzen (Michiel) E831. Miehielszoon (Adriaan) E832. (Marten) . E (Jan) of de Michael Michu (Benoit E Micker of Micken (Jan) E Miclot (Jan) EE833. Micronius (Martinus) . E ff((Marten). . . E Blz. Middaghten (Christoffel) . 836. Middachten (Jan van) . — Middelburg (Bartholo-amens a) .. . . . . E 837. I/. (Jacob A.nto-nisz.) N (Levinns van) 838. (Nicolaas van) of Middelburgus (Ni- colaus) . E .••¦•¦ Middelgeest (Mr. Simon van) E Middelhoven (Michael van) •¦¦•¦•¦¦• (Daniel van). 839. /I (Michael) . . Middelkoop (1)ionysius) . 840. (Jacobus A l-hertus van) E Middellant (Pieter) . . . E // (Mr. H. van) E841. i1iddendorp (Jacob van) of Middendorpius (Jeremias) • • 842. Midderigb (H.) Midlum (Harmen Sybes van) E •••¦¦•• lYlieden (Mr. Adriaan van der) E, • • • • Niel of Miele ook lYleel (Jan) E 844. Meerbecanus (Franciscus) E845. 11ierdman (Steven) . . E Miereveld , Mierevelt of Miereveldt(JanMichiels- E zen) 846 /I.Mierevelt of Miereveldt (Jan) . . . Mierevelt of Miereveldt (Michiel). . Mierevelt of Miereveldt (Pieter) • . 847. Mierinck (Hendrik) . . . i1ieg (Johannes Frederik). — Mieris DirkBastiaans van) 848. (JanEBastiaansz. van) E849. (Frans van) . . E Blz. Mieris (Jan van) E850. ( Willem van) .E•• 851. II.(Frans van) .. . . 853. Mierlo (Godefridus van) . 855. Mierloo (Ant. van) . . . 856. Mierop of Myerop (Corne-lis van Cuyck van) . (CornelieKuik van). Zie Kuik van Mierlo (Cornelis) 857. II (Frans van Cuyck van) (Gerard van) • . . • (Mr. Vincent van) . 858. Mierlo (Cornelis van) . . Miette (Johan) Migault (Jean) E859. Miggrode of Miggrodius (Johannes) 860. Meggrode (Jacobus van). 862. Migoen (Abraham) . . • Mignon of Mingon (Abra- ham) Mikcker (Jan) E863. Mikronius. Zie Micronius. Mil , Mill of Millius ( Da- vid) E ..•••••• Milan Visconti ( Daniel de) E 866. Milaenen (Matthias Hora­tius van) E IF (Horatius Nico­laas van) of Milan Vis­conti (de) . , E867. Milander (Johannes) • • • -- Milatz. (F. A ) E Milbourne (Luke) E Milder (Justus) . E . . . 'IE(Johannes van) . • Mildert ( Abraham van) . (Johannes van). Zie Milder (Johannes van) . Mileman (Ft anciscus) . . Milheuser of Milheusser (Julius) Milius (Johannes). ZieMyl (J. van der) 868. 869. •••••¦•• 870. . Blz. Milius (Abrahanus). Zie Myl (Abraham van der). 870. (P. J. Meesters) (Hermannus). . — Millesius (Wicher) . • . MiHies (Henricus Christi- anus) E aE(Jacobus) . • Mill (David). Zie Mil (Da-vid) . 871. ,, (S. ... ( David). 'Lie Mil (David) — Milo . Milst (Nicolaas van) . • 872. Minckelers (Johan Peter) 87.j. Minderen (Raam) . . • — Minderhout (Hendrik van) Minellius (Johannes) . — Minne (Jan) 876 ,; (Jean Baptista) Minne A rnoldus) . . • — Minnebode (Reonald) Minnebroer (Frans) • Minnecovius (Matthias). . Minnen (Levinas van der). 877. Minnema, . . Minnes (Luitghe) . . . — Minneghem (Gerare van) Mintarnus ( Antonius Se- bastianus) Miraeus (Aubertus) of Mire (Anbert le) 878. (Johannes) of Mi- re (Jean le) 884. Mirandolie van Ghert (H ) 885. Mirica (Andreas) Miricenys (Peter). Zie Mar- tini (Peter) • --Miricin us (Peter). Zie Mar-tini (Peter) Mirkinius of Markinius (Conradus) Mirou (Antoine) 886. Mirlaer (Fr. Herm.) . . Mis Miskenninck (Dorotheus). 1259 Blz. Missy (Jean Rousset de). Zie Rousset de Missy (Jean) . . . . . . • . 886. Misteus (Roland) E Mist (Mr. Jan Uytenhage de) E Mist (Mr. Jacob Abraham Uytenhage de)E. . . 887. Mist (Jan Hendrik de) • 888. Mittenreytter (Johannes). 889. Mitsen (Carel Otto) . • • Mivenius (Daniel) . . • • Mobachius (Vesalius). . . 890. Mobach (Johannes Adri- anus) . . 891. (Joachim). . . Mobaehius Quaet (Daniel) 894. Quaet (Wilhel-mus) E 895. Mock (Laurent) Moekema (Popke van) ook Popka tot Morra . • • V (Gerbrand). • • Moda (Johan) 896. (Gerhardus) . . Modderman (Mr. Tonco) (J. J ) . . — I/ .(Mr. Jan Re-mees) 897. Moderatus (Petrus Masse nus) . . . • Modersolin of Moedersohn (Justus) . . . . . . . Moded , Modet , Modetus (Hermannes) . . . • • Modius (Franciscus) . • • 902. Moelaert (Jacob) . . . 903. Moelder (Hieronymus). . V1oelen (van der) . . 904. I, (Jacob Pietersz. van der) of Vermeulen Moelingen(Gysbertus van) Moemoer (de) Moens (Anna Maria) . 905. # (Fr.) # (Hendrik Berndot) • (J. ) 906. . . • Blz. Blz. Moens (Josias) . • z . . 906. Mohyus (Ericius) of Mohy (Petronella) . . (Hendrik) E919. Moens (Simon) . . 910. ff((Remaclius)Eof • (Reinoud) . . . . Mohy (Remade) . . . • (Hendrik , Grave Moine (Steph. le) Zie van) E Moyne (Steph. le). E 920. Moer (J. H. W. Muys Moiron (... van der) .. E — van der). . . . . . . Mol (Christiaan) .. .. E (J. J. van de) . • • ,, (Mr. Godefridus) . _ Moerbeek ( ) E911. ff (Anthonij de) . . . • — (Adriaan Abra-p (Jeronirnus de) . . . 921. hamsz. van) . E I, (Jan de) . 922. Moerbeeck (Jan And ries) E P.I. ) . . .E. • •E.--- • if (Jan -van) of (Pieter de) E— Jehan de Morbecque E912. I,E(Jacob de) — Moerbeka (Petrus a) . E — (Jacob de) E ff Moeringh (P. H. G.) . E (Johannes de) E . . 923. Moeringh (Dr. Cornelis (Jan de). . . . . . Gerard) E913. ff (Johannes van) . . . — Moerkerk (Bastiaan). . E — (J. van). , . . . . . — ff Moerkerken (Willem van) E // (Jeroen van der) . • Moermannus (Johannes) E 914. (Jacob Buyens van). 924. Moerman (Mr. Jan) (van 11 (Jan Baptist) E. • - der Kiele) . . E• 11 (W outer us) Moersbergen (Adolph van (Henri de) E925. ff der Wael , Heer van) E (Robertus de) . • • . ff Zie Waal (Adolph van (Gelle le) E926. der) E — , (Pieter van) . . . • I,E(Bartholomeus Molanus (Johannes) of van der Wael , Heer Vermeulen E van). Zie Waal ( Bar-/,E(Johannes) . . . 927. tholomeus van der) . • Molart of Moulart (Mat- Moertrle (Gerolf van der). theus) . .. E928. Moesbergh .. . • . . . Molan us (Lucas) Moerman (F. C.) . . . . 9 15. Mold (Johannes van) . . 929. • Moesel (van der) . . . Molde (Ferdinand de) . Moesienbroek. Zie Meu-Mole (Evan) . • . sienbroeck ..... • . • Molemans (W.) . . . • . Moet (J. 1-1.) • • • • • Molen (Regnerus van der). Mogge (Jacob) /,E(S. van der) . . . . (Bogge) . . . .E— Molenaar (Cornelis) . . . (Mr Pieter) . . . — (Nicolaas) . . . 930. Mohr(JohannesChristiaan) 916. (Jan) ,, (Johan Maurits) . . 917. (Jan Miense) . I, (Frans Daniel) . . (Jan Jansz. de) • (Mr. J. C. van der of Mullenaer E Meer) E 919, (Simon) . . . . 931. . Blz. Molenaar ( ) ..E931. (Izaak) ... E— 0E(Dirk) . . . . E 932. Molenhoff () E935. Molentiel (Johannes) . • • Molewater (Bastiaan). • . 936. Molhem (Gillis van) . . . 937. Molhuysen (P. C.) .E. Molin (Petrus du). Zie Moulin (Petrus du) . . Molinaeus (Petrus). Zie Moulin (Petrel du) • . ••••¦••¦•• • of van der Meu-len (Johannes) .. . . • (Johannes) . . 93s. (Johannes) . . 939. Molinaris, Moulin of van der Meulen (Joannes) . 940. Molinet (Jean) E MolkenboerE(Johannes Hermannus) E941. #E(Johannes Hen-chikits) E 942. Moll (J.)..... . . . E ifE(Anna) .E. E (Anthonij) . . E • • ¦¦•¦•¦ ifE(Gerard) . . . E .. 943. I, (Petrus) of Talpa (Petrus) E955. • (Petrus) • (Petrus) E956. Moller of Muller (Johan-nes) ifE(A. W. P.) • • • • 959. I,E(Willem) E960. Mollerus , Moller (Hendri­cus). Zie Zuthen (Hen­drik van) • (Christophorus). — # (Christophorus). • (Mr. Hendrik) . , (Jan Hendrik Baron) E.. 961. (Martinus) E .. 962. • (Johannes) .. . #EMartinus) .. . • • . • • 1261 . Blz. Mollerus (Fredericus Hen-ricus) E 962. II.(Anna Cornelia). Mollinger (Franciscus Ru- dolph us) Mollerus ( ) E954. Mollo (Francois) . • . . • Mollyns (Jan) . E Molyn (C.) . .. E965. ff. (Pieter) de Oude E # (Pieter) de Jorge E ifE(Petrus Marius . E 996. Molqueren (Douwe Fed­driks van). Lie Feddriks (Douwe) E ¦¦••••••¦ Mom (Jacob). E (Jon kr) E967. Momalia (Wezelinus de) E Mamma (Willem) . . . E — Mornmaart (Jan) E970. Mornmer (Aegyd.) . . . • — Mommers (Johannes Mau- ritius) E Momper (Jodocus of Jo-docus de) E # (Jodocus de) E971. ff (Bartholomeus de) — Mouachus (Franciscus). — Monaeus (Johannes Con- radus) E972. Monasterio (Theodorus a) E — Mohaxylus (Arnoldus) Zie PeraxylusE(Antonius Arlenius) E Mombas (Jean Barton de) E Lie Monthas (Jean Bar-ton de) E Monceau (JeanBaptiste du) 973. Monceaux (Jean du). . • 976. Monchy (de) . . - . . . . # (Salomon de) E— Money (Jan) ...... 977. Monde (Nicolaas van der) — Monde (W: van der) . . 978. Mondelaers (Valrius). . . — Mondragon (Christoffel van) . . . • Mondtrommel (1)e) . . 981. Moue (Johan) E Monenius (Arnold). Zie Moonen (Arnold) Moneta (C. J. de) . • Monfort ( Pieter Gerritz.) ¦•••••¦• Montfoort (Jan van) . . Moni (Louis de) . .. Monks of Monix (J). 982. Marlin (Gillis du). . —Monier (Rerneus de) . . 983. Monnaville of Monaville (Frans) E Monnel (Anthonius) . E Monnier (Pierre le) E Monnikhoff (3 ) E914. Mons (Jan Baptiste van) 98i. ff.(Thomas) . . . . 1001. Monsenus of Mensenus (Johannes) E Monsesz. (Dirk) .. . E — Monster (Frederik Unico Baron van) E1002. IIE(Gerard van). E Monstrelet (Enguerrand de) E Mont (Paulus de of Pau-lus iVlontius E1003 #E(Hans of Jan) . E1004. • (Gillis de of du) E1005. Montagna (Rinaldo de) E (C.) E ff. (M.) Zie Plat- tenbergE(Mattheus van) .E... . . Montanus {Paulus) , van -den Berche, van den Berghe . • (Xrnoldus) van Bergen of van den Berg ...... . . . 1006. • (Arnoldus) . . 1009. 111.(Arnold) . ti . 101 -0. (David) of van Bergen -• • • BtAthazar) • (llavkl) . . .. 1011. M6ntanusE(Eusebius) . 1011. a (Frans) . . 1/ (Gerardus). a (Guilielmus) 1/ (J. .S.) . . . . 1012. If (Hermanus) . • (Jacobus) . . (Johannes) ff (Matthews) // (Petrus)of van den Bergh E • (Petrus) . . • 1013. a • (Petrus) • • • (Mr. S. D. . (Petrus) . • • (Robert)Eof van den Berghe . . . (Thomas) of van den Berghe • . • 1016. Montbas (Jean of Johan Barton de) of Mom bas. — Monte (Aegidius de) . . 1015. a (Franciscus de) 1016. #Ede Buret (Pieter de) of Montanus Bu-retius (Petrus) . . . . — aE(Ian Baptiste del) 1017. Monte (It )E Montecuccoli (Ernst) . E 1VIontens (Godefroy) . E Monter (Johan Jacob) E1018. Mondricourt ( ).E. . E Montfalcon (Baron de) E Montfoirde (Heer Wil- lem van) E Montfoort (Sweer , Burg-graaf van) . .E• • • ff. (Johan , Burg-graaf van) E1019. ff. (Jan , Burg-graaf van) E • (Jan , Burg­graaf van) E • (Willem van) E • (Jocobus) . E ff.van Dlo-cklant (Anthonie van) . . . 1020. • Blz. Montfoort (Pieter Ger-ritsz.) E..E1021. Montfort (Jean de) . . ff((Petrus a) . . Monti , later Nieri.. . •¦¦••• Montigny (Emanuel de). Lie La Laing (Ema-nuel de) ..... . • •••••¦ (Floris de). Zie Montmorency (Floris de) (George de) . 1022. (Jan de) . • . .111¦¦¦ •((Louys de) . 1023. Montjoye ( A driaan de) . Montmorency (Philips van). Lie Hoorn(Graaf van) 1024 (Floris van) • (Nicolaas de) 102'5. U (Frans de) . 1026. • (B )E Monulphus E1027. Montpensier. Zie Bour- bon (Charlotte de) . •••¦•¦•• Moock (S. J. M. van). hook (Mr. Joan) . Moolen (S. van der) . .1028. • Moonen (Arnold). . • (N ) E• 1032. Mooninx (Cornelis). • (Pieter) . . • • Moons (J. Jacobus) . . 1033. • (Wouter)of Mon E sius E I,E(Johan) E n (Magdalena) . E • (LouisEAdrien Francois) . E1035. Moor (Bartholomeus de) 1036. • (Bartholomeus de) 1037. • (Berhardinus de) . • (Jan de) . . . . . 1039. • (Joos de)E. . 1040. • (Antonie) .E. 1042. • (Josias de) . • • • • (Karel de) . • • • -- Blz. Moor (Karel Izaak de) . 1044. ff (J. ) • (de) E • (Hendrik) . .E. • (Thomas Daniel). 1045. Moorbeecken O • • • • Mooreelsen (Philip), Zie Moreelsen (Philip) . . iVloorjaanshoofd (G.) . Moore (T ) E ..1.1•¦¦ • (J.) - •E-E• -Moorman (Mr. Johan). Moors (Johannes) . . . Moortal of Moortel(Jan). Zie Mortel (Jan) . . 1046. Moortele (Gheerolf van den) E ••••¦¦•¦• Mooy (Cornelis de) . E Mooyer (Pieter Jansz.) of Moyer Mooyman (C ) Moquet (J ) E1047. Mor (Johan) E Moraaz (J. A. de) • . • .11¦¦• Moraeus (Petrus) . . Morasiere (JohannesCos-tard de la) E .11.¦¦•• • (Theodorus Mar­ tinus de la) E1048. Morand (Philibertus). E Maraquin (P. H. J.) . E Morbeka (Petrus) . . E — Morck ( ) E1049. Mordach ;(George) . More (P. de) E Moreau (Boudewijn) E (Pierre) . . E. 1050. Mordosinius of Murdisi-nius (Johannes) . . Moreels (Jacob).EZie Morel (Jacob) . ••¦•• • (Maurus) Moreelse (Paulus) •• • (Henricus) .. 1052. • (Pieter) . . .. 1053. • (Willem) . Blz. Morel (J. Vaerson) . . 1153. aE(Jacob) of Maerel. aE(Miquial) . . . . aE(Nicolaas) .. . E aE(Jan Evert) . . E 1054. Morelle (Paul). Zie Mo-reels (Paul) E Moretus (Balthasar of Moerentorf E ff( (Johannes) • • ifE(Theodorus) • • Moreys (Sampson) . . . 1055. Morgan (Carel) E aE(Thomas) . (Walter) . . (Robbert) .. . 1056. Morgenster (J ) . E Moriacq (de) E Morian (Anna) E Moringus, Mornick of Morinck (Gerardus) . Morillon (Maximiliaan) • 1057. Morin (Etienne) of Mo­ rinus (Stephanus) . . a (Pierre Auguste) . — If. (Pierre Auguste). 1058. Moris (R ) E— Moritz (Anna) gebE Beyermann .. . • • • 1059. (Louis) E— Morks (Barthol. Joh.) E1060. Morlot E Moro (Antonis) . . . E if (Philips) of Mor,, ook Morus van Das­ horst 1062. Morocourt (Jan de) E Morre (Pieter) E1063. Morrhe of Morrheus of Deschamps (Gerar- dus) • • Morris (Thomas). . . . 1064. Morsch (Pieter Cornelisz van der) E Mort (Jakob le) . . . E Mortaigne (Gurard) . 1066. Mortagne (Hans Diderik Blz. de). Zie Orleans (Ca­tharina van) . • . , • 1065. Mortel (Jan) MorteleE(Hendrik Maertsz. van de) . . 1067. Morteleque (Ferdinand Henri) E Mortera (Saul) .E. . E Mortier (Hieronymus du) (Rumoldus du) . if((Petrus) E1068. aE(C.) E Morton (G ) E Morus (Alexander) . . . Morus (Philippus). Zie Moro (Philippus) . . 1071. Mosa-Trajecto (Barth a) E Zie Mast richt E1772. Mosanas (Gerard) of van der Maesen E Mosander (Jacobus) of Maesman E Moscoso (Jan Lopea) E MoschusE(Francois), Mousquet of Mouske . Moser (Gaspard) .E• . 1073. Mosch (Tobias) E Mosscher (Jacques de) E1074. Mossel (Jakob) E W ) E (Kaat). Zie Mul-ders (Catharina) . . . 1075. Mosselman (CornelisJan­sen) E Mosselmans (Jan Willem Nikolaas) E 11..¦11. Mostaert (Guilliaume of Willem) E Mostaerd , Mosterd of Sinapius (Christianus). 1077. • Mosterd of Sinapius (Mr. Daniel). 1078. of Mostert (Reinier) E aEMostaert, Mos- terd (Daniel). . . . . Blz. Mostart (Frans) . • E1079. # (Gilles) .. . E # (Jan) of Sinapius E — #E(Michel) . . . E 1080. Mosyn , Mozyn of Ma-zyn (Michael) . . . . — Mote (Jean de la) . . . 1081. Motman (G. W .) E 'IE(Gerrit Willem Casimier van) . . . E # (ValentinEde Pardieu) E1082. • Fouque (Baron Heinrich August de la) — Moubach (Abraham) . . — Moublet (J ) E1083. Mouche ) Moucheron (Pierre) E— U (Balthasar de) — /I (Pierre de) . . 1084. (Frederik de). — # (Izaak de) . . — (Henricus de). 1085. Moulin (Pierre du) .E. • (Maria du) . • . 1095. • (Wolfgang du) . — (Pieter du) .E. 1096. N • (Andreas du) (du) E. . • (C. D. du) E. , (Ferdinand Ja- cobus du) #E(Evert) E1097. # (Juriaan) .. .E— Moullart (Matthijs). E1098. Moulinghem (J. B.) . • — #E(Lodewijk). 1099. Moumale (Wazelin van). — Mounier (J. J.) .E• • • (Pierre) . . • • 1109. Mourand Mourcourt (Johannes de) Mourik (Bernardus) . . 1 101. • I,E(Reinier van)E— Mouronval (Jan de) . . 1102. Mourot (Jan Francois Michel) Mouskes of Mus , Meuse , Mussche (Philippus) . 1102. Mouthaen (B.) E1103. Mouton (J ..•¦•¦¦• ) Mouwerijn Mouwick (Pieter van) . Movet (Jacobus) .. • . — Movillerie ( ) E1104. Moy (Daniel) E ...¦¦••¦ I, (Jacobus) Moyaert (Nicolaes) . • . (Zeger) . .. . 1105. Moyet (C.) . • • ,• . . . Moyne (Stephauus le) . Moyt (Jan Jacobsz.) . . 1106. Mozyn (Michiel). Zie Mo- syn (Michiel) E Mozzo d'An versa. Zie Leckerbetjen(Vin cent) Mucidus (Aegidius), Mui-sis (Gilles)of LeMuisis. Muda (Walterus de) of Muyden (Wouter van) 1107. Mudaeus (Gabriel) . E— Muden (Rudolf Dier de) E1108. Mueleman (Adriaan) . E1109. Muchler (K .) E• • Muelen (L. van der) . . •¦¦¦•• ¦•••¦ • (Andries van der) # (Johannes An­dreas van der). Zie Meulen (Johannes An­dreas van der) . . .. 1110. # (Mr. Willem van der). Zie Meulen (Mr. Willem van der). • . Mueren (D. van) . . . . Mueven (Jacobus) of Muevin E Muhl (Jacob) Miihlen (C. J. P. von). Muhlenfeld (Charles) .. 1111. Muyckens (Bernardus) . Muilman (Wigbold). . . 1112. (Petrus) . • • . (Willem) . 8..0 ¦••¦•••• • Muilman (Mr. Hendrik) . 1118. ff. ( ) . . . . . . .E......_ , (Wigbold) . E . _ (Petrus) . • • • 1.114. , (Petrus).EZie Schout (Petrus) . .. — Muinck of Muncq (Mr. Alexander de) • . Muir (William) . Muis (Petrus). . . • . . , (J.). Zie Muys (J.) •¦•¦¦¦¦••••• Muisis (Gilles le). Zie Mucidus (Aegidius) . Muissart (Antoine) E. Mukron (A ) E, Mulart (Gerard) Mulert of Mulerius (Gerardus) 1116. Mulder , Muller (Catita- rina) aE(Johannes) . . . 1117. , (Claas) E1118. (JohannesofJan) 1120. aE(Johannes) . . • 1121. 11. (Johannes) . . . aE(Joannes) . . 1,E(Jan Andreas) . •••¦•¦¦• I,E(Caecilia). Zie Vinkeles (Caecilia) . 1123. aE(David). . • • . — aE •(.1 ) aE(Joseph) . . . . — aE(Samuel Israel). — , (G. C.) • . E1128. Mulders (A. T.) . . . E — Mulerius (Nicolaas) .. E 1129. aE(Petrus) . .. E1130. aE(Carolus) . . E _ Mulert ( ) E.. 11.31. ,EZie Mulart E. . — Maher (Claudia) of le Vettre E•E— nE(Mr. G.) . E . . — aE(Mr. D.) . E . . Muliers. Zie Mulerius (Peter) E Mulke (Julius) . .. . E Muller (Christiaan) • . E1132. • E 1266 Blz. Blz. Muller (Gerrit) . . • E1132. , (Harman Jans­zoon).. . . • a . . .. . flE(Harman). . . . I,E(Hendrik Leo-nard) . . • . . • 'IE(.1 ) E 1133. -,E(Jac ) E— a (Jan) E--NE(J. F.) . •• • . E — , .(0 ) U (Salomon). . E1134. , (Abraham) . . E -y.(Christiaan) . E_ 1/. (C ) . (Carel Frederik). --­y.(Dirk) .. . E1135. H (Gerrit) E -,E(George) . . . E _ U (Fran ciscusXave­rius) en Willem Hos­man E. 1139. aE(Hugo) E. . . . (Joachim Frede-rik) . , .. . . . . . . 1140. , (G. E.) . . . . . — , (G) E. _. — N (1.14) E , (H) E.. . 1141. ff , van Hoornbach {Johannes Pieter) • . ff.. (J ) E 1,E(J. F )E ,,E(J. F.) . . . . E , (Johan George) E , (Johan Willem Statius) . . . • • • . • 1142. ,,E(L. R.) • •E. . 1144. , (L. S.) . . • • --h'E(Martinus). • ----ff.(M.) ..... .. -----, (M. J. E.) — E Mullerius of Mulerius (Ni­colaus) .. . . . . . . a of Mulerius (Ni- colaus) E1145. Blz. Muller (Philippus Ludo-vicus Statius) EE1145. IIE(Stoffel) . EE1147. Mulock (G.) E Mumme (Gerard) . . E .11.1¦•¦ Mummen (Bernhard) . E Manche (G. VV.) . . . Munckerus (Philippus) . - // (Thomas) . . 1148. // (Samuel) . . ­// (George) . . 1149. Munck (C. H. D.), of Munck (Johannes) . 1150. ff((Jan de) . . . . 1/ (Lour. I)unewey de) -Munnekemolen (Adrian.) Minnick (P )E I, (Kapitein de) . 1151. Munnickhuysen (Johan van) E -Munnicks (Mr .Gerards) E -,, van eleef (Dr. G.) - Munniks (Hendrik) . . 1152. I,E(Wynoldus) . . .._ Munnik (J. de) E1153. "E(Dirk de) . . E Munniks (Johannes) . E /I (ij•) I,E(J.) Ii. (J.) •E• • • • Munnikhuysen(Anthony) Munnynck (Hendrik) . . Munster (Dirk van) . . • (Hendrik van). Nansterus (Christoph.) (Assuerus) . . Munster (Johannes van). Munsterus (Otto) . . . Munte (Augustijn v. d.) Murat (Jan) .. . . .. . Muntendam (Johannes) . I/ (11.) • • • I/E(S.) •E• • lllunting (Abraham) (Albertus). • (Henricus) . • (Will. Nicol.). 1154. 1155. 1156. 1157. 1158. 1160. 1161. Blz. Muntinghe (Herman) . . 1168. E1166. Muntz (J. H.) Muralt (A. R. de) . ••¦¦••••¦¦• lYlurant (Emanuel) . E- Nurdisonius (Johannes) 1167. (Johannes) -Murner (Thomas) . .. -11Turmellins (Johannes) (Johannes) 1171. Mut° (Gerard de) • • • -Murray (William) . . . . 1172. • (George) . . . • - ff (Andrew) . . . Mussaert (Marten) . Musch (Cornelis) .. .• -Musenholius(Abrabamus) 1175. Musgheselle (Laurentius) Musica (Antonie de) . -Musius (Cornelius) . . . 1176. Musketier Vergenst (Mr.) 1180. Musquetier(JohanDavid) U.() .- Musschenbroek (Samuel Joosten van) •••••¦¦• (Jan van) . 1181. • (Petrus van) - • (Petrus van) 1185. Musscher (Michiel van). 1186. Musschert (Jacques van). 1187. Mussem (Jan van) . . . Mussis (Gill. le). Z.Meusis Muston (Christ. R.) . • Muts (Simon) Mutsaerts (Dionysius) - (Nicolaas) . 1189. Muzenbecher(Esd.Heinr.) -Muyckens (Theodorus) . 1190. Muyden (Joannes van) . • (Wouter van). Lie Muda (Walther de) • (Johannes a) • - , (111r. Cornelis v.) 1191. 1/.(J. van) . . . . -Muyken of Muykens (J.) -Muykers (Theod.). Zie Muikers (Theod.) . . - Blz. Muylwyck (Catharina) . 1191. (Matthijs van) 11E(Matt. v. de Merwede heer v.). Zie 1VIerwede (Matt. v. d.) 1192. ff((Wilhelm van) Muyners (Bernardus) . Muyr (Hendrik van der) Muys van Holy (Jan) . // (Mr. Jacob) 1193. (Hugo) . . 0 (Mr.Arend) 1194. (Jacob) . . — ff (Arend) . . 1195. ff (Mr.Nicol.) 1196. Muys (Douwe) E1197. (J.) • 11 (Cornelia) (Nicolaas) (Robbert) (Willem) 1198. (Joannes) E ff (Wig.ofWijerWill.) 11 (G ) 1200 Muyser (Gerard) . .. . IVIuysson (Jacques) . . . 1201. U((Philippe) .. . My (Hieronymus van der) Mye (Isaak van der) . — Myer (M.E)E1202. lllyerop. Zie Mierop . E Myl (Nicolaas van der) E (Engelbert van der) E (Adriaan van der) • (Hendrik van der) • // (Job. v. d.) of Milius (Abraham van der). 1203. U (Jacobus van der) . (Joh. Nicol. v. d.). Myle (Aart van der) . . 11 (Cornelis van der) 1209. (Johan van der) . (Adriaan van der) 1210. (Cornelis van der) 1213. N (Arnold van der). 1217. (Adriaan van der) . Blz. Myling of Meyling (H.L.) 1218. 0 of Meyling (J.) • — Mylius (Willem) . .. E — • (Arnoldus)ofMylE — Myller (Johan) E1219. Myn (Andreas van der) E 11 (Agatha van der) E 11 (Cornelia van der) (Francis van der) ff (George van der) . 1220. 0 (Herman van der) 11 (N. van der). . . ff (Robert van der). Mynden (Melis van) . . 1222. ff((Regnier van) Mynsheere (Jan) . . .E— Myrica (Joh )E (Joh.)of vanHey-den E Myricanus (Martinus) . • (Servatius) . • — Myrike (Hend:ik) . . . 1223. Myricinus (Petrus) . Mysberg (A ) lYlyserus (Lambrecht) E Mytens (Aart) of Arnold de Oude ..... . . 1224. U (Aart) of Arnold de Jonge E (Daniel) . E1225. ff (Daniel)deJonge E1226. (Isaak)E ff (Johannes) .. E ff (Johannes). Zie Meyssens (Johannes). (Cornelis).EZie Meyssens (Cornelis) . (Martinus). .. . Modera (Justin) E1227. Molhuysen (Phil. Christ.) 1229. Montyn (Christ. Gerrit). 1232. Munck (Jan de) . .. . 1233. Muys (Jan Gerritsz.) . — Muyt (P. N.) 1234.