A. J. VAN DER AA, BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK . DER NEDERLANDEN , BEVATTENDE Levensbesohrijvingen van zoodanige Personen, die zich op eenigerlei wijze in ons Vaderland hebben vermaard gemaakt, YOORTOEZRT DOOR K. J.Rvai' 1.1 arderwijk , EN Dr. G. D. J. MOTEL. Onder medewerking van de Heeren: P. J. B. C. ROBIDg VAN DER AA, Prof. P. 0. VAN DER CAWS, W . EEKHOFF, Dr. J. J. DE HOLLANDER, S . G. KLYNSMA, P. A. LEUPE, H. C. ROGGE, T. A. ROMEIN Jhr. J. W. VAN SYPEBTEYN en anderen. DERTIENDE DEEL. HAARLEM, J. J. VAN BREDERODE. 4868. BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLAND EN. N. NA ALDE (ARNoliD) bloeide in den aanvang der achttiende eeuw en behoorde tot de Hattemisten of Libertijnen te Mid­delburg. Zie Kist en R o y a a r d s, .Arch. voor Kerk. Gesch. inxonderheid in Ned. D. I. bl. 280. NAALDEMAN (HENDRIK), mennoniet te Emden, verzette zich met anderen tegen het banvonnis in 1556 tegen S w aantj e R u t g e r s, zuster in de Fmbder gemeente, uitgesproken, en ofschoon Menno Simons in zijn gevoelen deelde, werd ook hij gebannen. Zulks gesehiedde, volgens O t t i u s, in 1557. Hij vereenigde zich nu met zijn aanhang tot' eene afzonderlijke gemeente, eerst de Scheurmakers, maar door Lie v e r t Bo u-w e n s, oudste te Emden, die doorgaans in het stuk van den ban zeer gestreng was, de Drekwagen genoemd, omdat zij, volgens zijn zeggen, allerlei vuiligheid op- en aannamen. Zie ten Kate, Ges. der Doopsgez. te Gron. enz. D. I. W. 112.— 113 A. M. Cramer, Menno Simons, VI. 124. NAALDENBERG (A.), med dr., studeerde en promoveerde te Franeker op eene Spec. crit. med. sistens observationes in lethati inter parturiendum uteri ruptura, Franeq. 1801. Hij schreef met J. S. Sm it het berigt eener voorspoedige verlos­sing door de keizersnede, in Algem. Konst- en Letterb. 1805, D. II. bl. 370. Zie Holtr o p, Cat. med. chir. bl. 254. NA ALDWIJK BOUDEWIJN VAN), ald us genoemd naar Naald­wijk, een aanzienlijk ambagt in Delfsland, zoon van Willem 1 v an N a ald w ij k, in 1250 vermeld, was ridder, kastelein op het slot Wijdenesse in West-Friesland. Toen de Friezen dit slot in 1296 belegerden, was hij genoodzaakt het over te geven. Zie Kok, Tad. Woord. D. XXIII. bl. 132; Goudhoeven, Chiron. van Hall. bl. 193; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 1010. De bij deze schrijvers als ook bij H o ogstr a t e n voorkomende genealogien zijn zeer onvolledig. NAALDWIJK (1-1-cGo vAN), zoon van Bo u d e w ij n v an Na a 1 dw ij k, behoorde tot de vier mannen van graaf F 1 o ris V, die in 1285 zwoeren, dat de bisschop van Utrecht gehouden was vier sluizen te leggen in den Windeldijk. Hij huwde een jonkvrouw van Velzen en met haar het ambt van maar­schalk van den grave van Holland. Zie Goudhoeven, t, a. p. van Leeuwen, t. a p. van Oadenhoven, Zuidholl. bl. 329 ; van W ij n, Huisz. leeven, No. 1 bl. 116; Wagenaar, Fad. Hist. D. II. bl. 361. NAALDWIJK (WILLEm vAN), zoon, volgens anderen, klein­zoon van den vorige, Hij was ridder en maarschalk van den grave van Holland. Hij stichtte en doteerde ter eere Gods een collegie van 13 kanunniken te Naa!dwijk en werd in 1345 bij Staveren door de F'riezen verslagen. Hij huwde Sophia van Raaphorst, dochter van Gerrit van Raap­horst en Agnes van Duvenvoorde. Zie Beka in Joanne 17, p. 118; Conlin. Nangii ad annum 1345.; Goudhoeven, t. a. p. van Leeuwen, t. a. p. Kok, t. a. p. Wagenaa r, Tad. Hist. D bl. 260; van Wijn, Nalez. D. I. bl. 356; Iluisz. Leeven, No. 1. bl. 116; van Loon, Aloude Reg. van loll. D. V. bl. 512, 513. NAALDWIJK (HENDRIK VAN), zoon van den vorige, ridder, maarschalk van Holland, streed in 1 39 6 met hertog A al-b r e g t tegen de •Friezen. In een charter uit de veertiende een w leest men ) dat G e r a r d, heer van Voorne, op Saturdag van St. Geertruidsdag (die inviel op den 17 van Lentemaand, des jaars 1337,) Henrik Willemszoon van Naaltwic verlijt heeft met eenige leengoederen, en daar onder, volgens den Brief zelven, D i dat Goet te Hontsel, item de Maerscaltijd van Noert-Holland, ten Erfleen, die Beer Hugh e van N a e l t w io behuwlijkte an der jonckvrouwe van Velsen." Hij huwde H a e s g e n, dochter van den beer van Schalkwijk, die hem kinderen schonk. Hij voerde vier lelyen en een kruis van zilver in een veld van lazuur. Zie Goudhoeven, t. a. p. van Leeuwen, t. a. r. Kok, t. a, p. van W ij n, Huisz. Leeven, bl. 117. NAALDWIJK (WILLEM VAN), zoon van H end r i k v an Naaldwijk en van Catharina, dochter van Hugo van Heenvliet, • ridder, erf maarschalk, raad en rentmeester- generaal van, Holland. In 1427 werd hij door J a c o b a van Beijeren naar den bisschop van Utrecht gezonden, ook was hij een der raden van hertog Philips van Bourgondie, door dezen met anderen ten jare 1440 gelast, om de rekeningen van den muntmeester van Holland en Zeeland op te nemen. Hij overleed in 1444. Hij huwde Will emij n van Eg mond, vrouw van de Watering bij Delft, die in 1482 te Antwerpen overleed, kinderen nalatende. Zie Goudhoeven, t. a. p. van Leeuwen, t. a. p. Kok, t. a. p. Burman, Utr. Jaarb. D. I. bl. 342, 343; v. d. Chijs, de Munten der Graafs. van Holl. en Zeel. bl. 403; Chron. van het Hint. Gen. D. VIII. bl. 418. NAALDWIJK (HENDRIK VAN), oudste zoon van Willem van Naaldwijk en VVillemijn van Egmond, heer van Wateringen en Capeile aan den Yssel, ridder, erfmaarschalk van Holland, deed omstreeks 1470 zijn slot te Wateringen tot een monnikenklooster herbouwen: Hij nam in 1465 deel aan den oorlog tusschen Philips van Bourgondie en de Luikenaars; huwde Machteld van Raaphorst Bartho­lo m e u s dochter en stierf in 1496, zij in 1497, eene dochter nalatende, Willem ij n e van Naaldwijk, Capelle en Wateringen, gehuwd met J a n, burggraaf van Montfoort. Zie Goudhoeven, t. a. p. van Leeuwen, t. a. p. en 1326. Kok, t. a. p. NA ALDWIJK (A DRIAAN VAN), broeder van den vorige, heer van Berg-ambacht, was een der hoofden der Hoeksche partij te Utrecht in 1480. Hij huwde A g n e s, dochter van J a c o b, heer van Warmond en Alkemade, en H eintje van B r a k e 1, Jansdochter te Dordrecht, die hem kinderen schonk. Zie Goudhoeven, t. a. p. van Leeuwen, t. a. p. Kok, t. a. p. van Alkemade, Jonker Fransen Oorlog, bl. 70. NAALDWIJK (Heer WILLEM VAN) was een der raden van hertog Filips van Bourgondie, door hem, met anderen, ten jare 1440 gelast om de rekening van den muntmeester van Holland en Zeeland op te nemen. Zie van der C h O s, De Munten der Graafsch. Holland en Zeeland bl. 403. NA ALDWIJK (JAN VAN) zoon van den vorige, broeder van H e n d r i k van N a a 1 d w ij k ontvanger van Leyden, werd in den aanvang der XV eeuw geboren. P h it i p s van Bourgondie benoemde hem tot ridder. Den 11 Julij 1468 was hij bij de huldiging van Karel van Bourgondi8 als Graaf van Holland en Heer van Friesland tegenwoordig, en een der 56 edel­lieden, die hem den eed van getrouwheid aflegden. Na den dood Van dezen hertog, verklaarde hij zich opentlijk tegen zijne dochter Maria en wierp zich tot een der hoofden van de 1* partij der Hoekschen op. In 1479 werd hij met andere uit Leyden gehannen, welke stad de partij der Kabeljaauwen hield. Toen Leyden in 1481 door de Hoekschen veroverd was, werd ook hij tot een der hoofdmannen, aan wie hare bewa­ring was toevcrtrouwd, aangesteld. In het volgende jaar was hij een der aanvoerders van de Hoeksche vloot , en ver­toefde tot in 148i te Utrecht , toen hij met Z wed er v a n Montfoort en Wallaven van Brederode naar Jonker Frans v an Br e de rod e werd afgevaardigd om dezen, uit naam der Hoekschen, het opperbewind aan te bieden. Toen deze dit aanvaard had, verzamelde hij te Sluis een vloot en bemagtigde Rotterdam. Jan v an Na a 1 d w ij k was ook toen onder de aanvoerders ; ook nam hij deel aan de bestorming van Schoonhoven en de mislukte aarislagen op Schiedam, Leyden en Gouda, en aan den scheepstrijd op de Lek (1489). Hij geraakte met 350 man, niet zonder gevaar, aan land en nam de wijk naar Montfoort. Toen de Rotterdammers, kort daarop, eenige vaartuigen met granen, van Woerden door de veenen naar huffs wilden voeren, werden zij bij Moordrecht door 2400 Oostenrijkers aangevallen en verslagen. J an v an N a a 1 d w ij k, die er bij tegenwoordig was, werd gevangen genomen en te Dord­recht in hechtenis gezet, doch voor gering losgeld ontslagcu, mits hij beloofde zijn best te zullen doen am Rotterdam bij eerlijk verdrag in 's konings handen te doen overleveren. Na de overgaaf van Rotterdam, begaf hij zich naar Sluis, waar zich het overschot der Hoekschen ophield, schuimde de zee en behaalde nu en dan buit op de Hollanders en Zeeuwen. Hij voerde het bevel over de vloot in den scheepstrijd bij Brouwershaven (1490), werd verslagen en week, na een zwaar verlies ondergaan te hebben, naar Sluis, van waar hij, als hoofd der Hoekschen, verscheidene togten, zoo to water als te land, naar Holland, Zeeland en Friesland ondernam, tot dat de opstand onder de Kennemers en West•Friezen in de lento van 1491, ('t Maas- en Broodspel) hem eenige hoop gaf zich wederom in Holland te vestigen. Hij vertrok in louwmaand met zijn vloot van bluis, van plan om te Zandvoort te landen; doch de dorpelingen zulks gewaar wordende, stelden zich te weer en hielden de 1-Ioekschen van het land. Naald w ij k zeilde toen voort naar Wijk op Zee, waar hij de dorpelingen te bedde overviel ; velen, die de wapenen grepen, van het leven beroofde en eenige huizen in brand stak en plunderde. Van Wijk begaf hij zich naar het Marsdiep, en bemagtigde de eilanden Texel en Wieringen, sleet het grootste deel van den zomer op en omtrent deze eilanden, en hield de Zuider­zee en de zeegaten met zijne vloot onveilig. Eens echter begaf hij zich naar Sneek, van plan om met hulp der Schieringers, die eene lijn met de Hoekschen en Holland trokken, eene onderneming op Hoorn of Enkhuizen te beproeven. Na vergeefsehe pogingeri om een dezer steden te verrassen , verliet hij de West-Friesche kusten en keerde naar Sluis terug. Men hield ander weg scherpe wacht om hem te vatten, doch hij geraakte in het kleed van een lijf knecht van zekeren heer der Duitsche orde, behendig binnen die stad. Na het beleg en de overgave dier stad in 14n, begaf hij zich naar Parijs, waar hij over­leed , bij zijne huisvrouw Gil lesje van den Lek of Polanen, weduwe van Floris van K ijfhoek, Been kin­deren nalatende. Zij hertrouwde met Filips van S p a n g e n. Zijne heerlijkheden gingen in het huis van Zuilen over. Naal d w ij k liet in 1478, zonder zijn naam, te Gouda bij G herar d. de Leen een chronijk drukken, met den titel : Hier begint die Chronike ofte die Historie van 11)11ant, van Zeelant, van Vrieslant ende van het stichte van Utrecht. Zij werd in 1483 te Leyden in 4o. herdrukt, en in 1663 gaf P e t r us Seri v e r i u s haar te Amsterdam op nieuw uit in 4o. met den titel : Het oude Goutsche Kronycxken of Historie van Hollandt, Zelandt, Vrieslandt en Uytregt met een byvoegsel tot de laalste graaf van Holiandt. Benejens een Toet­steen, ter proevingh van veel plaatsen deser Historie. Paquot, Scheltema, van Kampen houden Jan van Na a 1 d w ij k voor den schrijver van het geheel, en de eerste haalt twee handschriften der Cottiaansche bibliotheek aan, waarin hij als zoodanig bekend staat, doch de W ind oor­deelt dat hij slechts de schrijver is van het vervolg van 1437— 1477, en grondt zijn gevoelen op eene aanteekening van Scriverius op bl. 129, bij den dood van J a c o ba van Beijeren op het jaar 1437 s Ende hiermede eyndigen deselve Chronycken. Doe heeft die Auteur geleeft. T'geen dat voorts volgt tot het iaer 1477 is van een ander daer by gedaen, ten tijde als 't eerst gedruct werdt." Paquot prijst dit oude kronijkje, wijl de schrijver de eerste gcweest zoude zijn, die de oude fabelen ter zijde ge­schoven heeft. Scriverius daarentegen houdt het ) voor mager en sober, met groove, lange, vette, dicke fabelen en beuzelingen doorspekt" en d e W in d liet vervolg, 't welk J an van N a a 1 d w ij k er heeft bijgevoegd, voor het eenige belangrijke gedeelte er van. Op Cat. der mss. van M e e r m a n en die der Bibl. der Leydsche hoogeschool komen mss. van deze chronijk voor, die A. K Ina met den gedrukten tekst heeft gecollationeerd. 'Lie Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de 1;ivecourt. Jocher, Adelung en Rotermund, It. Sn oiu s, Rer Bat. lib. XII. p. 177. 178 edit. 1620 in fol. Groote Chron Devig. XXI C. 74 XXXI. C. 75; Velius, Bes van Hoorn, bl. 144, 145; Alkemade. Jonker Fransen Oorlog, bl _29, 70, 73, 79, 94, 149, 217, 248, 256, 265, 277, 278, 279; Handy. van Enkh. hl. 43 ; Brandt, lies. van Enkh.; Iibbo Emmitis, Lib. XXIX. p. 451; Gondhoeven, Chron. van Hall s bl. 194. Boxhorn, Theatr. p. 72, 73, 173, 299, 306; Orlers, Bes. van Leid. bl 216: Balen. Be,. van Dordr. hi. 801: van Leeuwen, Bat. Ill.. t. a. p. Wagenaar, Vad. Iiist. D. IV. bl. 255, 256, 271, 275, 276, .192; Paquot, Men:. T IX. p. 98. Scheltema, Mengeito. 1). II. 2. bl. 14, 15; van Kampen, Ges. der Ned Lett. 1). III. bl. 48; de Wind, Bibl der Ned Gesch. bl. 81, 82; Cerisier, Tea. der Pad. Ges D. II bl. 31)8, 315. Bilderdijk, Gesch. des Veld D. IV. bl. 276, D. V. bl. 288, 294, D. V. bl. 304; M. Verbrugge, Riddcr S. van Naaldwijk, hPer van Bergamo. laalste hoofd der Hoeksche Staatspartij anno 1488-1492. Dev. 184.t (overdr. nit de Fakkel); De Nederlaag van Frans van Bre­derode, of de laalste ondern. der Hoekschen; door eenen Hall. Dicht. nit het laatste gedeelle der XV. Eeuto bezongen, uitgeg. naar het ourspr. Hands. met aant. van .1. Koning in Nieuwe Werk. der Maats. van Ned. Lett. D. I. 2e st. Cal. Bibl. ma:. Meerm. p. 176, no. 1062. Cat. Libr. ms s. qui inde ab anno 1741. Bibl. Lugd. Bat. acc. p. 198, no. 670. Cat. Burm. d 81. no. 3034. Arend, Gesch. des Tad.; Chron. van het Hist. Gen. D. II. bl. 97; Collot d'Escury, Holl. Bonn,' D. A. I. bl. 174, D. II. A. bl. 58. NAALDWIJK (PIETER), Nederlander van geboorte, was in de eerste helft der zeventiende eeuw med. dr. te Gottenburg in Zweden. Hij beoefende de Latijnsche dichtkunst. Men heeft van hem: Libri duo Philippicorum, sive de equorurn natura, elections, educatione, disciplina et curatione, L. B. 1631, 4o. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 994; art A. Per werda, T, I. P. If. p. 290. Jocher en Adelung, art. Naarssen (Joh. van). NAAR (ISAAC), rabbijn bij de Portugesche Synagoge te Amsterdam in den aanvang der zeventiende eeuw, schreef las regias dedinim en zou in 1616 naar Italie zijn vertrokken. Zie Jocher, i. v. NA A.RDEN (HENatcus), waarschijnlijk te Naarden geboren, was de eerste Nederlandsche dichter, die zich in den vreemde vestigde. Men weet niets van hem, als dat hij in 1473 ge­arbeid heeft. Alleen kent men bet volgende door hem ge­drukte werk: Magistri Johannis de Vernay in psalmos et cantica consue tudinaria. Aan het einde : Per me fienricum Naarden, CCCC. LXXIII IV die ante purficationis, hora sexta de nocte. Zie Mess. des Sciene. Hist. 1847. p. 52. NAARSSEN (JAN vAN) of N a e r s s e n, afstammeling van bet Dortsch geslacht van dien naam, dat reeds in de 14e eeuw voorkomt, zoon van 11 end r ik van Naarssen en [ley lig van Waes Lambrechtsdochter, was Burgemeester (1403, 1404, 1414, 1417) schepen (1404, 1414, 1415) gasthuismeester of vader (1401, 1402, 1403) begijnmeester (1400) en thesaurier (1401) te Dordrecht. In het laatstgemelde jaar, voer hij, volgens Bal e , op St. Symon en Juden avond om een bolwerk te maken tegen den heer Jan van Ark e 1. Hij werd in 1419 raad van hertog Jan van Beyeren, huwde Hade wy, dochter van G ij s b r e ch t V r an k e n, bij wie hij kinderen verwekte. Zie A. Kemp, Lev. der doorl. Heeren van Arkel, bI. 148; Balen, Beschrifv. van Dordr. bl. 1148. NAARSSEN (REvIxIT VAN), zoon van Jan van N a a rs­s e n, secretaris te Dordrecht en Elisabeth d e Jon g e. B a 1 e n vermeldt het volgende nopens zijn naam (R e v ix i t): Toen zijn vader eens bij ontstoken doovenkolen op zijn kan­toor zat, geraakte hij door dien drmp gehcel buiten zich zelven. Zijn huisvrouw op het kantoor komende, meende dat hij dood was, kreeg hem met groote schrik in een andere kamer, en door bekwame hulpmiddelen weder tot zich zelven, doch, ten uitersten zwanger zijnde, verloste zij door ontstel­tenis van een zoon, dien de vader R e vi x it liet noemen, zeg­gende : Ik ben als weder levend geworden." Hij woonde te Antwerpen, doch vluchtte van daar om de geloofsvervolgingen te ontgaan, terwijl zijne goederen door de Inquisitie werden aangeslagen, en vestigde zich wederom te Dordrecht, waar hij stierf, bij zijne beide vrouwen M a g d a le en tj e N..... en M a c h t eld Evertsdochter kinderen nalatende. Zei Balen, t. a. p. NAARSSEN (REvarr vAN), zoon van T h o m as v an N a ar s s e n en Yd a G r a a s, vestigde zich als wijnkuiper of wijnkooper te Rotterdam, waar hij ) de verklikker" werd genoemd. Toen de Remonstranten to Rotterdam in 1619 ten getale van wel 3000 menschen achter het slot Ho­ningen bijeenkwamen om A l ber t us H ultenus , gewe­zen predikant van Buren, te hooren, zou hij eene aanzien-Eike som hebben bedongen, zoo hij den predikant dood of levend in handen kreeg. Onder zijne leiding begaven zich een veertigtal soldaten derwaarts, doch toen deze bij de ver­gadering kwamen, was de predikatie reeds geeindigd, en had men, schreef iemand die daarbij tegenwoordig was, den raad van v an Naarssen gevolgd, men zou op de burgers heb­ben geschoten. Hij huwde A. n t ho ne t t a v an H e el, dock= ter van Jacob van Heel en van Agnes Severyn en stierf in 1655, zij in 1662 beide te Rotterdam, kinderen nalatende. Zie Balten t. a. p.; Brandt, Hist d. Ref. D. IV, 1. 798, 799- NAARSSEN (JoriANNEs VAN) of Narssius, zoon van Revixit van Naarssen en Machteld Everts, werd 9 November 1580 te Dordrecht geboren, ontving akiaar het on­derwijs van Franciscus Nansius en Cornelius Reke­r a r i u s, volgde dezen naar Amsterdam en kwam in 1597 in het staten-collegie te Leyden, om daar op de beurs van Amsterdam onder Johannes Cuchlinus en Petrus Ber­tius te studeren. Reeds in het volgende jaar verdedigde hij onder dezen eenige theses elhicae de arnicitia. Te Dordrecht leefde hij op vertrouwelijken voet met Gera rd usJoh an nesz en V o ss iu s, bij Wien hij om geen oogenblik zijne lessen te verzuimen en altijd bij hen te zijn, gewoon was zijn intrek te nemen, met Johannes Naeranus, Balthazar Lydius en andere geleerde mannen, met wie hij brieven en verzen wisselde want reeds vroeg beoefende hij de latijnsche poezy, waarvan nog verschillende gedichten uit zijne jeugd, geene on­gelukkige proeven, getuigen. In 1605 (volgens anderen in 1611) werd hij predikant te Grave, later de ambtgenoot van H e n r i c u s Leo te Bommel. In den aan yang van 1619 nam hij, die de Remonstrantsche gevoelens was toegedaan, zijn ontslag. Daar hij de akte van stilstand niet Wilde teekenen, besloot men Aug. 1620 (bij hield zich toen te Rotterdam op dewijl hij altijd een schadelijk man en een bijzonder roer­vink der Remonstrantsche factie geweest was" bij de synode van Gelderland op zijn afzetten aan te dringen en hem ter plaatse waar hij woonde, stilstand te doen teekenen. In de Rot­terdamsche synode van Julij 1621 werd wcder over hem ge­sproken. Men zeide, dat hij het land doorreisde, overal Re­monstrantsche boeken en geschriften strooijende en verkoopende de G-eldersche synode had zijne afzetting onnoodig geacht en de akte van stilstand was toen nog door hem niet geteekend. De burgemeester van Rotterdam beloofde, zoo hij zich daar onthieid, die teekening te bevorderen. Het blijkt ook dat hij toen schriften buiten 's lands ten verkoop voerde en ze der­waarts zond. In de vergadering der Directeuren te Antwerpen, 9 Julij 1621, kwam van hem een verzoek in om lid te worden van de Broederschap, (loch," wijl zijn huisvrouw van goede mid­delen was, zijne dienst gratis te gebruiken. Zuiks werd toege­staan met bijgaande vermaning over de a precipitantie van zijn spraak," en bedenking ) of het niet beter ware, dewijl hij nog. , in verscheide steden openlijk wandelen moat, dat hij zonder pre­ diken , goede diensten deed." Volgens Brandt was, hij na dat hij zijn dienst te Bommel had ne8rgelegd, op raad van u tg e r s i u s, naar Zweden vertrokken om zich aldaar op de medicijnen toe te leggen. Uit een brief, in hooimaand 1619 uit Caen in Frankrijk aan Dr. van Som e r en te Dordrecht ge­schreven, blijkt, dat hij zich aldaar onder Brixaeus en M a u-r itius in de geneeskunst studeerde en tot med.doctor bevor­derd was. Reeds in 1620 was hij cchter in het vaderland terug en den 26 Maart 1622 werd hij ten huize zijner buurvrouw te Rotterdam , waar men een ander predikant zocht, ge­vangen genomen. Na weken lang in hechtenis gezeten te hebben, ontkwam hij, door aan des cipiersdochter , onder schijn van boert, de sleutels te ontnemen, en haar, bene- yens zijne vrouw, die hem was komen bezoeken en van zijn voornemen wist, in zUn gevangeniskamer op te sluiten. Weinige dagen daarna kwam hij te Maasland scliier in handen. Sedert begaf hij zich buiten 's lands en bezocht Zweden, De­ nemarken, Moscovien en Pruissen, en werd lijfarts en historie­ schrij ver van G u s t a a f Adolph, koning van Zweden, welken vorst hij naar Pruissen volgde om gedurende diens verblijf aldaar zijne daden des te beter te kunnen vcrnemen. Hij was het ook die hewerkte dat G r o t i u s in Zweedsche dienst trad. In lateren tijd keerde van Naarssen naar zijn vaderland terug, vertrok in 1635 naar Batavia als buitengewoon raad van Indie en overleed er omstreeks twee jaren later. Hij was bekend met het Zweedsch, Duitsch, Fransch en Latyn en vervaardigde zoowel in deze als in zijne moeder­ taal gedichten. Het meest muntte hij echter als Latynsch dichter nit , dock ook als zoodanig waren zijne verdienste mid­ delmatig. Zijn huisvrouw Cornelia Spiering van Delft, schonk hem een zoon, Bernhard genaamd, jong overleden. Men heeft van hem : Riga devicta ab Augustissimo Principe G u s tavo A dolp h o, Suecorum, Gothorum, Vandalorumque rege; magno principe Fin­ landiae, Duce Esthoniae, Careliaeque, nec non Noringriae Domino, ete carmine heroico descripta. Rigae Livonum G er - hardus Schroder. 1625. 4o. Neva Pomerelliae obsidione Polonorumliberata, ductu augustis­ simi Sueciae etc. regis Gust a v i A dolp hi aliaque pamata Sueco-Borussica, Aloschouitica Miscellanea J oanni s Na r s sii Anastasii f. Dordraco — Batavi. Stockholrniae typis Reusnenanis. Anno 1627. 4o Opgedragen aan Frederik He nd ri k en met lofdiehten van 0 l a u s B u r e de Bo o, Metropolis Hol­miens; Cos. reg. ; Petrus a Naeld wyck. Bat. Med. Doct. (arnico posuit Stockholtriae); Joh. S i m o n i u s in Regia Upsaliensium Academia et Colleyio Skyttiano oratoriae Pro­fessor; 3 oh. Matthias Goth us, Ill. Coll. Pro f. Stockholm. Gustavidos sive de Bello Sueco — Austriaco libr. tres. Poema­ turn Miscellaneorurn liber unus. Hamburgi, ex officina Jacobi Rebeulini. Anno 1632. Gustavus saucius, Tragoedia, in qua res Sueco .Polonicae in Borussia gestae, anno 1627 niajore ex parte enarrantur. Cui accedunt Regis beatissimi defuncti Funebria; aliaque miscella­ nea Latina et Batavica etc. Francofurti ad Moenurn: Typis Wolfgangi Hoffmanni. Anno 1633. Gustavidos, sive de belto Sueco .Austriaco liber quartos : continens occupatam Thuringian, Franconiam et loca quaedam finitimae. Francof. ad Moen. Typis Wolfgangi liofinanni. Paquot vermeldt nog van hem twee kleine dichtstukjes achter de beide Panegyrica van den Prins van Ora*. Lugd. Bat. Joh. Paets 1597 4o. Ook gaf hij Rott. 1623 zijne Apologia, en de baron Beeldsnijder van Voshol, in 1837 zijn album, ook in het Hgd. overgezet, in het Licht. Onder de Praest. ac. erud. vir. Epp. is er een van Narssius ad Sandiurn (p. 198). Zie Balen, Beschriiv. vau Dordr. bl. 214, 1150; Narsii, Gus­(avid p. 124, 129; Val. Andreas, Bibl. Belg. c. v. Fop-pens, Bibl. Belg T. II. p. 780; Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Blogr.Univ.;Jocher, Adelung, G. Matthiae Conspect. hist. Medic. Gott 1761. p 557 Paquot. Mem. T. I. p. 263, 264; Brandt, Hist. der Rep. D. IV. bl. 5, 311, 526, 704, 714, 715; van W ij n, Nalez. op Wage. na a r' s Pad. Hist. D. II, bk. 300, 301; Scheltetn a, G en L. Mu). D. III. St• III. bl. 67, 68; van Kampen 'Desch der Ned. Lett. en Wet. I). III bl. 95; H o e u f f t, Peru. Lat. Belg. p. 124•; Peerlkamp, de Palls. Lat. Neeri. p. 287 ; S c h o t e 1, Kerk. .Dordr. D. I. bl. 186, 264; Ill. School le Dordr. bi. 20 ; Praest. ac erud. viror. Epp. p. 332, 333; Barlaei, Epist. p. 129; J. NI olleri, Cimbria liter, 1'. II, p. 576, 599 ; Kist en R o y a a r d s, Ned. Archief, D. IV, bl. 270; Co 110 t d'Escur y, BOIL Boem.D. A. III. bl. 139, 140 ; G 1 a s i u s, Godgel. Nederl. o. h w.; N. C. Kist, Synod. Handel. in de zaak der Remonstr. bl 107,verv.;Tideman, de Rem. Rroeders, bl. 271, 272; de J o n g h, Alphab. Naaml. v. Fred, bl. 375; v. d. Aa, N. B. A. C. Woordenb. o. h. w. Cat. A,,Fer-werda, T. I p. 111, 290. NA ARSSEN (Mr. LEONARD VAN), zoon van Thomas van N aa r s s e n, controleur van de cony oven en licenten te Rot­terdam, en Ann a van der S t r i k. In Mei 1653 werd hij in regten betrokken over eenige oproerige woorden, doch de uitslag van dit geding is onbekend. Hij was een ijverig prinsgezinde, die zich in de verschillende volksbewegingen van zijn tijd bekend maakte. In 1672 bragt hij veel toe tot de verheffing van den prins van Oranje, en werd door de bur­gerij en later door den prins tot vroedschap verkozen. Hij huwde Anna, dochter van 3 o r i s B o r s b e e k en van Maria v an D e u r en, die hem 2 kinderen schonk. Zie Balen, Beschr. van Dordr. bl 1154; Wagenaar, Fad, Hist. D. XII. bl. 281, D. XIV. W. 76, 77, 115, 194. NABUER of N a b u r, kunstschilder en beeldhouwer te Oudenaarde, in de eerste helft der vijftiende eeuw. Zie Kramm. Lev. en Werk. der Roll. en PI. Kunstsch. D. IV. bl. 1180. NABUR (JAcQuEs), beeldhouwer en schrijnwerker te Oude­naarde, in den aanvang der zestiende eeuw. Zie Kramm, t a. p. NACHENIUS (JACOB JAN), werd in 1712 te 's Hage ge­boren, ontving het onderwijs van Mattheus ter W e s t e n in de schilderkunst , begaf zich van daar naar Amsterdam , waar hij huwde. Hij vertrok later naar Oost-India, waar hij overleed. Lie K r a rnm. Lev. en Werk. der Boll. en P1. Kunstsch. D. IV. bl. 1186. NACHTEGAAL (ABRAHAM Kz.) of N a gteg a al gaf in 1726 te Rotterdam in 4o. Mengeldichten in bet licht. Ook verrijkte hij het tooneel met de volgende kluchtspelen : Het toevalligh Bedrogh mislukt, kluchtsp. Rott. 1719. De verwaende Luibert, of de Getrouwe tegens dank, blijsp. ald. 1722. Steven van der _Klok, Schoolmeester, Koster, Doodtgraever en Klokkeluider enz. en le Slagvoort, op het Klinkend mitsgaders de Uitvaert van zijn Grootje; kluchtig blsp. Rott. 1722. De Uitvaert van Steven van der Klok, in zijn leven School­meester, enz. boertige tragedie. Amst. 1728. Lijksermoen over het ontijdig en droevig omkomen van Steven van der Klok, enz. op den 2 Febr. 1718 zeer eloquentelijk uiigesproken door den Eerw, Vader Barthol. Oriels, Pastoor der Gem, aid. op rijrn gestelt door Jan de Wasser, Zegvelt, bij Ouderwetse Floris van Nieukoop-Ertgen, overladen 1719, kl. 80. meermalen herdrukt o. a. in Jaarb. van Dordrecht, 1841. De Arglistige Jnfer bedroogen of gevlugte Tooneelspeelster agterhaalt. Kluchtsp. z. j. en pl. kl. 80. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. IV. bl. 464 ; de Vries, over de dichters van de 18e eeuw. D. II. bl. 103; d. Tooneelsp. van W . 11 ern k e s, No . 51 ; Cat. d. Bibl. v. d. Maats. van Ned. Lett. 1). I. W. 253, b. 149; Arenberg, Naatnr. v. both, bl. NACHTEGAEL (anima) of N a c h t e g a a l, waarschijnlijk vader van de voorgenoemde. K r a mm meent dat hij te Utrecht is geboren en aldaar het graveervak beoefende Zie K r am m, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Sch. D. IV, bl. 1186. NACHTGLAS (CR), een kunstliefhebber te Utrecht, van wien eenige prenten, dock van middelmatige verdiensten bestaan, o. a. het portret van Fortunatus Scacchus, beroemd. Italiaansch geleerde. Zie Kr am m, Lev. en Werk. der Holt. en Pl. Kunst-Sch. D. IV. bl 1186. NAD (P.) bloeide in de eerste helft der 17e eeuw en be­oefende de dichtkunst, blijkens hetgeen men van hem vermeld vindt in den Zeeuumche Nachtegaal en dessel Is dryderley ge­sang. Middelb. 1623. Zie van der A a, N. B. A. C. Woordenb. o. h. w. NADT (JAN VAN DER), ook gespeld N at werd in 1434 door H ertog F i 1 i p s v an B o u r g o n d i e in de plaats van Jacob Piet e r s z o o n aangesteld tot Meester particulier zijner munten van Holland, Zeeland en Vriesland; in welke hoeda­ nigheid hij in 's Gravenhage voor het Hof den eed kwam af­ leggen. Zie van der C h ij s, de Munten der Graafschappen Holland en Zeeland, bl. 395, 96, 99 en 443. NAELDEMAN (HENDRIK), een compasmaker te M iddel­ burg. Bij was doopsgezind en verzette zich tegen hen die de tuchtoefening in al hare kracht wilden gehandhaafd hebben, door in zeker werkje de zoogenaamde echtwijding te bestrij­ den, of, gelijk eigenlijk het geval was, door het gesehrift van L u h b e r t G er r it se n, mede een doopsgezinde, die zich even­ zeer daartegen aankantte, in 1591 te herzien en verbeterd in het licht te geven. Deze tegenspraak had geene uitwerking. Na el d e m a n werd gebannen en zijne aanhangers, bij wijze van beschimping met den naam van Compas•Mennisten aangeduid, en de meer strenge Doopsgezinden, doorgaans de oude Vlamingen genoemd, behielden de overhand. Zie Kist en R o y a a r d s, Ned. Arch. voor Kerkel. Geschied. 1). IV. bl. 270. NAELDWYCK, zie NAALDWYK. NAELDHOUDT (NicoLAAs), kapitein bij het Admiraliteits­collegie van de Maze, een uitstekend zeeman, die zich in den roemrijken tijd van Tromp en de R u i ter onderscheidde. Hij was bij den togt naar Chatham en werd gelast, als corn­mandeur of bevel he bber, met de scheepsbevelhebbers El a r d t du Bois, Pieter Jacobze Nanningh en Cornelis Joosten S m i e n t, benevens drie advysjagten, de noodige branders tegen den vijand op de rivier van Londen aan te voeren, het kasteel te be­schieten en met hun geschut voor de drie branders eerien weg te banen tot de drie admiraalsehepen, wier vernieling zou beproefd worden. Zij gingen den 23 Junij 1667 onder zeil, en lieten in de nabijheid van Upnor-Castle, niettegenstaande het hevig vuur uit de sterkte, het anker vallen. De dappere Naeldhoudt werd nu door van N e s met acht branders vooruitgezonden , met dit gevolg , dat de vijandelijke branders, then zij ontwaar werden met welk een onverzaagdheid Naeldh o u d t zijne branders aanvoerd­de, den moed verloren, hunne ankers kapten en naar de koninklijke fregatten liepen , die door vrees insgelijks in overhaasting de vlucht namen. Doch Naeldh out liet den vijand Been rust. In allerijl volgde hij hem en toen ont­stond er een hevig gevecht tusschen de Nederlandsche en Britsche oorlogschepen en branders, waarin N aeldhoud t, door de vijandelijke branders ornsinzeld, groote koeibloedigheid aan. den dag legde, maar zich tevens aan het uiterste gevaar bloot­gesteld zag. Kort daarna geraakte hij in gevecht met de bran­ders onder bevel van den schout bij nacht Joseph Jordan. Hij is wederom de voorste. Twee branders naderden hem en trachten hem aan te klampen, doch met eene zeldzame tegen­woordigheid van geest deed hij een zijner sprinkels in alien spoed kappen, waardoor zijn schip zwaaide. Hij weerde vervol­gens beide, schoon 70 van zijn yolk uit schrik o"erboord spron­gen, dapper af, en ontkwam aldus, tot verwondering en blijd­schap van alien, het nakende gevaar. Zie Brandt, Lev. van de Ruder, bl. 576 ; van den Bosch, Lev. en dad der doorl. Zeeheld. 1). II. bl 254; Roll. Mere. 1667, J. v. de Jonge, Gesch. van he Zeew. I). II. St. II. bl. 444, 461, 465, 1). III. St. I . bl. 414. NAERANUS (SERvAnus), of van der Neer, ook alleen Servatius, Servatius J oannis, Servatius Wynants, Servatius Winandi, Servatius Wynants Nerensis, Servaas Jansz. Naeranus, Servatius Weertensis, N aeranus Neerssen van Weert, Servaas Jan van Neer s o e n van We er t genoemd, werd in het midden der 16e eeuw te Weert, in de plovincie Limburg geboren. In 1575 en 1576 was hij predikant te Maastricht en Hasselt. Volgens een lijst der predikanten in de classis van Maastricht, voorkomende in Boekzaal der Gel. Wereld, Julij 1740, bl. 76-91 was hij tweede predikant to Maastricht, werd aldaar in 1576 in con­nectie met Hasselt beroepen en vertrok in 1576 naar Goch. Volgens eene aanteekening van zijn eigen hand was hij in dat jaar dienaer des woorts in die heymelicke gemeynte tot Em­merick en in die andere Cleefse steden daer omtrent," In 1578 kwam hij te Dordrecht, hield er een proefpreek, werd er den 28sten Augustus van dat jaar bevestigd, en bleef er tot zijn dood toe in dienst, schoon hij, volgens gebruik dier dagen, te 's Hage, Utrecht en Amsterdam te leen werd gegeven. Hij was een godvruchtig, gematigd en geleerd man, bevricnd met Dathenus, Moded en Adriaan van Blij­enbur g. In 1602 werd hem verlof gegeven zich eenigen tijd van zijn dienstwerk te onthouden, ten einde zijne over­zetting van het Nieuwe Testament te kunnen voltooijen. Hij gaf deze het volgende jaar te Dordrecht bij A br ash am Canin in 80. in het licht, met den volgenden titel: 't Nieuwe Tes-tament van nieuws oversien na de Griecsche en Latijnsche Texten, ende ghecorrigeert van veel fouten, die in de voor­gaande Testamenten gevonden syn geweest. Hij overleed 24 December 1608. Zijn zoon Samue I, toen predikant te Ainersfoort, betreurde dit verlies in een Latijnschen treurzang (Lacrymae in obitum Parentis desidera-tissirni NNaerani etc.). Hij is tweemaal gehuwd ge. weest. Zijn eerste vrouw sclionk hem vier zonen, die voigen. Zijn broeder W yn and us J o h a n n e s, elders genoemd W y­nandus van Weer t, dee,1 in 1582 ‘te Dordrecht, een voor­stel en werd vervolgens voor de classis van Zuid-Holland door L e vi nus van der Borr e, predikant te Geertruidenberg, geexamineerd. In 1586 komt hij voor als predikant te Bles­kensgraaf en later te Elburg. Zie Kobus en de Rivecourt, Balen, Bes. van Dordr.bl. Le Long, Boekz. der Ned . bl. 775, 776; S. Naerani, Poem. p. 42; Soermans, Kerk. Reg,; de Jongh, Naamr.. der Pred. van Geld. bl. 376; Brandt, Ges. der Rel. D. III. bl. 867; A b r. Rutgers, Tiveede Beutog. waar achter Naaml. der Leeraars aedert de Hervorm . to Amerstoord, No. 8; M.Schookius, de Canon Ultraj. p. 477; Kist en Royaards, 1Ved. Arch. voor Kerk. Ges. D. 1V. bl. 298; Glasius, Godg. Ned. o. h. w. Schotol, Kerk . Dordr. D. I. bl. 121, 181 volgg 9, II. bl. 758. NAERANUS (SAMUEL), oudste zoon van den vorige, werd te Dordrecht geboren en ontving aldaar op de Latijnsche school het onderwijs van Franciscus Nansius, Adrianus Mar­cellus en Cornelius Rekenarius. Reeds toen had hij smaak voor de Latijnsche poezy , blijkens zijne gedichten op Nansius en R ek en a r ius, als ook op zijne schoolmakkers Janus Rutgersius, Johannes Narsius en Gerard us Johannesz. Vossius. Toen Rekenarius tot conrector aan de Latijnsche School te Amsterdam benoemd was, die toen den vermaarden Ma t t h a e u s Sl ad u s aan het hoofd had, volgde hij hem derwaarts, doch in 1601 was hij mode te Dordrecht, en vertrok nog in dat jaar naar Sedan, met eene attestatie geteekend (ce 12 de Juillet 1601). Van daar ging hij naar Saumur, waar hij onderwijs schijnt gegeven te hebben. Ten minste in eene attestatie, geteekend door den predikant Bouchereau, leest men: Nous certifions que Mr. S. N. natif de Dordrecht, pendant qu'il a demeure entre nous faisant profession des bonnes lettres a en sa charge deploye telle dexterite et diligence, que nous en avons eu contentement et sec ordinaires auditeura profit." Vier of vijf jaren bleef hij vervolgens eerste regent en hoofd van het collegie en later hoogleeraar in de Grieksche taal te Sedan. her onderwees hij o. a. de beide zonen van C a s a u b o n u s en knoopte hij vriendschaps betrekkingen aan met onderscheidene heroemde mannen, onder welke Dan. T i le n u s, G. Donaldson, Tusanus Berchetus, Guil. Cragius, Philips van Mornay, heer van Plessis en anderen. In 1603 en 1605 ontmoetten wij hem in Holland, blijkens zijne handteekening in het album van J. N a r s s i us en de handteekcningen van Godefrid us A 1 en d o r p, A ndr. De-m et r i u s en vele anderen. In Mei 1611 keerde hij, blijkens een attestatie, geteekend door Cappel en Franco i s d'O r, predikanten te Sedan, naar Holland terug, waar hij nog in het zelfde jaar voor de classis van Zuidholland geexamineerd en predikant te Hazerswoude werd. Van daar werd hij in 1617 naar Amersfoort beroepen, in 1618 wegens de Remonstranten der provincie Utrecht naar de Synode te Dordrecht gedeputeerd, en in het volgend jaar van zijn dienst ontzet en naar Waalwijk vervoerd. flier woonde hij eelligen tijd en vertrok vervolgens naar Antwerpen, waar hij in 1619 en 1621 de vergaderingen der Broederen bijwoonde. In 1620 had hij wel gepoogd zich naar Amersfoort te begeven, om zijne stervende en naar hem verlangende huisvrouw te bezoeken, mar buiten de stad kreeg hij berigt van haar dood en tevens van de verbittering jegens hem, die zóó groot was, dat men des nachts het huis der kranke vrouw omgeven had en tegen de vensters opgeklommen was, om hem zoo mogelijk in hechtenis te nemen. In de drie laatste maanden van 1621 bediende hij de gemeente van 's Gra­venhage. in het volgende jaar begaf hij zich naar Dantzig, om aldaar de dienst voor de Hollandsche kooplieden waar te nemen. Door de Gecommitteerden tot verzorging der kerken werd hij in hunne vergadering van Februarij en Maart 1632 aan Amersfoort toegeschikt. S am u e 1 N a e r a n u s bekleedde ender zijne tijdgenooten eeh hoogen rang als geleerde, waarvan een menigte brieven en ge­dichten, deels gedrukt, deels in handschrift aanwezig, ten be­wijze strekken. Als godgeleerde heeft hij zich door slechts Eeii geschrift bekend gemaakt. Veel eer verwierf hij zich door zijne Latijnsche gedichten. Peer 1 k amp noemt hem een goeden en bevalligen dichter. Ook beoefende hij de Neder­landsche poezy. De broederschap beval hem in de groote vergadering van 1638 het in het Latijn overbrengen der Enge Poorte van P op pins aan, welke taak echter later aan zijn zoon werd opgedragen. Zijne zinspreuk was hint sursum, van Neer opwaarts. Hij huwde 1 Catharina Zwaneveld in 1620 gestorven, 2 M aria, dochter van Francisc us Junius. Uit dat laatste huwelijk werd een zoon, J o a nnes, geboren, die volgt. Hij overleed in 1641 te mersfoord. Zijn zoon vervaardigde op hem dit grafschrift: „Der deugden oeffenaar des Heeren waarheits-preeker, „Die quaden myde en lee, gehenger nam tot wreeker, „Die eere aan Godt, en aan zijn naasten stiebting gaf, „Hoe hoog in nedrigheidt, die leidt hier N eer in 't graf. Hij schrecf: Onderwijsing in de Christelyke religie, gestelt bij vragen en antwoorden, naar de belydenis der Remonstrantsche Gerefor­meerde Christenen, mitsgaders derzelver .formulieren ende ge­beden des Heiligen Doops en des Retligen Avondmaals, vol-gens Y p e y en I) e r m o u t het oudste onderwijsboekje der Remonstranten. Volgens C at ten bur g h verscheen er te Rot­terdam in 1640 een tweede druk in 80., vermeerdert met een aanspraak tot de ziek,en en eenige gebeden. R o g g e vermeldt in zijn Bible der Ned. Geschr. bi. 103, nog eene vierde uitgave, Rott. J. Naeranus, 1664, 80. Hij schrijft bet werk echter aan Episcopius toe. Tegen dit werkje schreef Abraham H ey danu s, wiens geschrift weer werd bestreden door J o h. N a er a n u s. Volgens K o e c h e r behoorde hij tot de predikanten, Welke hunne aan-arnerkingen en bedenkingen over den Heidelbergschen Catechis-nm der Nat. Syn. in 1618 aanboden. Poenzata ad magncos Academiae Leydensis curatores. Dor­draei Excudebat Franciscus Borsalerus, 1611, kl. 4o. met gedicht van Janus R u t g e r s i u s. Ook vindt men gedichten van hem bij G ruterus. Del. T. III. p. 680-693, en v roe­ger bezat P. van der S c h ening Epigrainmata mss. van hem. 1/66r de Inst. °rat, van V o s s i u s, en in de albums van Rutgersius, Narssius enz. komen Lat. en in Apollo's Harp Nederduitsche gedichten van hem voor. J. S c h enema wil dat het Stichtelyk banquet of eenvoudige Christelijke Echts­en Bruilottswetten, alle deugdlievende en bondvaardige jonge­lieden toegepast mst de spreuk: 't Begin en slot zj heiligheid en deugd, En met een woord: doe wel en zij verheugd, gevolgd van een liedeke door N a e r an us gedicht. Het is gedrukt in 1613. Brieven van hem aan Conr. Vorstius, Abraham Hey-d anus, G u i 1. H a tt e m en aan N. N. komen voor in Epp. Eccl. et Theol. Amst. 1684, fol. p. 380, 604, 608, 609, en onder de Epist. Select. center. .Ruari, H Grotii, Mersennis, M. Gittichii et Naerani, Amst. 1677, 4o. (4. 77, 78, 79, 80, 82, 83) brieven tusschen R uar us en S en J. Naeranus; brieven van Is. Casaubonus aan hem in Epist. celeb. Vir. — Ex Sc . in. Litt. J. Brandi, p. 286, 287; 'en in Epp. Eccl. p. 142, van G. J. V o ssiu s in Epp. G. J. Vossiz. Op de der Remonstrantsche kerk te Amster­dam berust. en mss. brieven van G. J. V os si us, Dion ys ius Vossius, Franciscus V ossius, C. Barlaeusmet Latijnsch gedicht, Beauchamp, J. Bev erovicius, G. Canterus, Isaac Casaubonus, C. .Rekenarius, A. M. Ramsa­cus, Jacobus Gerhardus, Andreas Gebhardus, J. Uytenbogaert, Andreas Colvius, Johannes Hus­wedelius, Guil. Kelmet, Matthaeus Sladus, Daniel S a e c a n u s, en anderen aan hem; voorts Epistolae ad Varios, Getuigsehriften van hem met een paar gedichten, en eene verzameling van Latijnsche gedichten van Samuel Naer a­n u. s, meest gecopieerd door P. v an der Se hell in g. De hear van Dam van N o o r d e l o o s te Rotterdam is in bezit van zijn album. In de Bibliotheek van Pamfletten van Muller en Rogge komen voor Disputatie van de vrije wile; daervan . . . . under 't beleyt D. Dan. Tileni, Prof. in de Theol. binnen Sedan ghedisputeerd heeft, Anno 1606. Samuel Naeranus Servaaszoon wt Hollant, wI het origineel overghe- zet, 161A. Propulsatio contumeliarum quibus G. Voetius in Thersite 8720 petit S. Naeranum, 1638. Zie !Richer, Adelung en Rotermund, Kobus en de Ri. vecourt; Hut. van de kerkberoertc in Roll. (Amst. 1773) bl. 55. van Bemmel. Beschr. van Amer(.s bl. 169; Goudhoeven's Chron. M. 225 ; Brandt, Dayzc. Reg.; Dez, Hist. der Ref. I). II. bl. 201, 241, 216, 247, 251, 252. 280, 28 , 559, 479, 970, D. IV. bl. 31; Uytenbogaert, Kerk. Ges, bi. 1062; Hand. der Nal. Syn. D. IV. bl. 17; Regenboog, Hist. der Rem. D. II. bl. 45. Koecher, Hist. der Heidelb. Cat. bl. 271; Alkemade en v an der Schelling, Bes. van de Brie!, bl. 162; Balen, Bes. van Dordr. bl. 212; Scheltema, Gesch. en Lett. Mengelzo. D. III. St, III, bl. 57, 64, '14S; Den. Anna en Maria Tesselschade, bl. 136; van Kampen, Gee. der Lett. en Fel, D. I. bl. 188; van der Aa, N. B. A. C. Woord. o. h. w. Ypey en Dermout, Ges. van de Herv. Kerk iu Ned. D. III. bl, 383 ; J. Tideman, De Cat. lit. der Rein. bl. 17 vv. Dez. de Rem. Broed. bl. 259,262,264, 349, 350; Gla si us, Godg. Ned. o. h. w. Dez. Ges. der Nat. San. 3e ofl. bl. 65, 66; Schotel, 111. School, bi. 43; Kerk. Dordr. D.I. bl. 183, 187,189, 526. D. II. bl. 758; El oe ufft, Turn. Lat. Belg. p. 126; Peerlk am p, de Poet. Jat. Negrl. p, 286. G r u t e r u s. Del. T. III. p. 680-693. de Crane, Oral. de Voss. Jan. p. 49. M. Schoockius, de Canon p, 477. Epist. celeb. vir. Ex ser. Brantii, p, 286 . Bibl. Script. Rein. A. van Callenburch, p. 113. Scheltema, Over het Vrijen en Trouwen, hi. 147, 218. Rut­gersii, Poem. p. 332. Libror. Rar. Coll. T. I. p, 582. Vos. sii, lip. p.. 146, 165, 333, 377, 433. D. van Hoogstratcn, Ged. bl. 58 volgg. A. Rutgers, Tweede Eeuzegel • enz. Noaml. der Leer. bl. 57. van Rhenon, Fred. van Amersf. bl. 123. II. C. Rogge, Bibl. der Rem. Ges, bl. 103, 135, 197. Mu lie r , Bib!. van Ned. Pamji. 1). I. bl. 122. Cat. C. van Alkemade en P. van der Schelling, bl. 59. Cat. der Bibl. van de Bens. Kerk te Amt. bl. 19. Nap. 1).Rbl. 272. NAERANUS (JonANNEs), brooder van den vorige, eerst predikant te Streef kerk, daarna te Papendrecht, vervolgens in 1591 te Breda en in 1592 to Nijmegen, waar hij in '1598, gelijk ook zijne ambtgenooten J o a n n e s Venator en J a c o-bus Lomannu s, aan de pest stierf. Zijne vrouw Heeske overleefde hem. .Wij ontrnoetten Naar nog in 1603 te Dor­drecht. Er komen bij Brandt, Historie der Ref. D. I, A. bl. 12, Aanteekeningen van hem voor. 41. broeder Samuel vervaar(ligda een Latijnsch gedieht op zijn overlijden en dat van zijn brooder Abraham Naeranu s, sedert 1596 predi• kant te Kampen, getiteld: Ire obitum Joannis et Abrahand Naeranorunt, fratrum, fidorum (Wilts Noviomagi, hujus Cam-pis) Ecclesiae ministrorum. Zie Ypey en Dermout, Ges. der Ned. Herv. Kerk, D. II. bl. 131; Naaml. van Pred. i in van Goor's Bes. van Breda; Wawa. van Pred. in de Bes. van Nijmegen door Arkstee; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. IA. 187, 188, 527; Glasius, Godg Ned. Afl. 8 bl. 562 (foot). 2 NAERANUS (ISAAC), broeder van den vorige, kwam in 1596, na eenigen tijd de schooldieitst te Amsterdam waargenomen te hebben voor de Classis van Z. H. om geexamineerd te worden. Den 11 November 1597 werd hij te Ridderkerk in dienst gesteld tot dat zekeren Frans J a n s z., die aldaar beroepen was, maar wegens het winter weer niet over konde komen" zou zijn aangekomen. Hij bleef tot .1603 aldaar, toen hij aan Breda were te leen gegeven, van waar bij naar Vlaardingen vertrok. Een ijverig voorstander der Remon­ stranten zijnde en rondelijk verklarende dat de Canones Dor­ drac., naar zijn oordeel, niet overeenstemde met Gods woord, werd hij door de Zuid-Hollandsche Synode in 1619 afgezet. Hij weigerde de acte van stilstand te onderteekenen en stierf te Rotterdam, 14 Januarij 1621, ten huize van •liatel ij n e van N e el of A k k e r 1 a k. Hij werd in eene slaapbank, omdat men geen doodkist durfde te laten maken, op het kerkhof begraven. Hij husvde 1 A 1 e t t a Boox, 2 te Vlaar­dingen Anna de AI oer we r t. Zijn broeder Samuel be. zong het laatste huwelijk en hief een treurzang aan, bij den dood der eerste vrouw . Hij was," schrijlt Brandt, om sijne deugden en gaven den sijnen seer aengenaem." Zie Brandt, Dist. der Ref . D. III bl. 867, 915, 916, D. IV. M. 652, 653; Regenbogen, Hcst. der Ref . D II bl. 220; Gla­sins, Godgel. Nederl. o. h. w; Sehotel, Kerk. Dordr. D. I bl. 188, 521; Sprenger van Eyk, Gesch. en AJerkw. der stad dingen, bl. 220; rlaardinger 6=e.s.ch. Amst. 1807; van Goor, B. v. Breda; Soermans, Reg.; Hand. der Z II Synode in de xaak der Rem. bl. 31; Barlaei, lipest . 151, p. 349; Kist en Roy nerds, Kerk Arch. D. VII, W. 31, Album van Narssius, bl. 37 ; Tideman, Rem. Broederschap, bl. 217. NAERANUS (JollANNEs), zoon van Samuel Naen aru s en Maria Junius, te Sedan geboren, werd in 1641 propo­nent bij de Remonstrantsche Broederschap, en na eenigen tijd nu hier dan daar het predikambt te hebben waargenomen in 1652 predikant te Oudewetering. In 1667, vatte hij het plan op ) nit aanmerking dat de studenten zeer gebrekkig in talen en philosophie naar het Seminarium werden gezonden, buiten kosten van d e societijt to Amiterdam, eene school op to rigten, waarin hij de kinderen der Remonstranten in ver­schillende Faculteiten zou exerceren," Hiervan kwam toen niets, doch in September 1669 besloten Curatoren van het Seminarium, dat Na e r a n u s te Oudewetering nit naam der Societijt eene school zou mogen oprigten, om jongelieden in de Latijnsche en Grieksehe talen, wijsbegeerte en geschie­denis te onderwijzen, ten einde met vructit de lessen van den Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te kunnen bijwoonen. Sedert bestierde hij dit Gymnasium als rector tot dat zij in 1676 of 1677 vervallen was. Tot zijne leerlingen behoorden Casparus Danckerts en H, Hollingerus, In Noveat- ber 1678 vroeg de gemeente van Oudewetering, in plaats van N a e r a n u s, die ' genoegsaem affgedient" was een' anderen predikant. N a c ran u s verzocht toen vrij heid om te Rotter­ dam te gaan wonen. Ilij buwde Anna Rij ckewaert, dochter van Theophilus Rijckewaert, die hem drie zonen (I zaak, Theophilus en Samuel) schonk. Hij over­ leed echtcr in zijne gemeente 4 December 1679. Hij begon in 1640 (le Enge Poort van Poppius en . in 1648 met Ds. S n e can us de Kerkelyee Historie van U yten.. bogaert in het latijn over te zetten. In de Epistolae prae­ stant. et erudit. virorum (p. 853 seqq. 868 seqq. 871 seqq komen drie brieven van hem voor. In de Bibliotheek der Remonstrantsche perk te Amsterdam wordt (No. 136) eene verzamcling van aan hem door beroemde mannen geschrevene en eene andere (No. 137) van door hem geschrevene brieven bewaard. Hij beoefende ook de Hollandsche Poezy. Men vindt o. a. een zijner gedichten in Apollo's harp, bl. 129. • Zie Tideman, Rem. Broed. bl. 21, 162, 360; Glasius Godgel. Nederl. o. h. w.; v. d. II o e v e n, Gedenks. van het Semin. der Rein. le Amsterdam. M. 122; S c h e I t e m a, llfengelw. D. III. St. III. bl, 148; Seh o te 1, lierk . Dordr. 1). 111. bi. 758, 759. NAERANUS (THEoParLus), zoon van Jan N a e r an us en Anna 11 ij c k e Iv a e r t, advokaat te 's ii age. Doze bewecs met meer anderen, uit hoogachting voor de gebroeders d e W i tt eene liefdedienst aan hunne lijken, door die, zoodra daartoe door de Staten Prov. vrijheid verleend was, van het schavot of to nemcn. Hij werd met zijn broeder Samuel N a e r a n us te 's Hage en Iz a a k N a e r a n u s, Boekverkooper te Rotterdam verdacht als de hand gehad te hebben in het zamenstellen, verspreiden en verkoopen van zeker gedicht ge-naamd: Hollands Venesoen, in Engeland gebakken en in Hol-land geopend voor de lief hebbers van 't vaderland. De twee eersten werden voor het Hof geroepen, en de derde werd in bechtenis genomen en eindelijk ontslagen. De ambassadeur de Groot werd beschuldigd er de schrijver van te zijn. Naeranus huwde 1 van den Kruys, 2 'Emerentia V e r d o n c k en ontsliep onverwacht 3 Februarij 1684. 0 u­daan maakte een vers op zijn overlijden. Zijn eenige zoon J a n stied ongehuwd. Zie W a g e n a ar, Vad. Hist. D. XIV. bl. 178, 221, 222; Sehotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 527, 528; Vertraute .Briefen uber das Konigreich der Niederlanden 1818, 2 Th. Nederd. en Latijns Keurd. 1 B. bl. 222, 224. NAERANUS (•oHANNEs), geleerd boekverkooper en boek­drukker te ROtterdarn, bloeide in het midden der 17 eeuw. Vele belangrijke werken ziju van zijn pens gekomen; - ook gat' hij met Pieter van Waesbergher ,eenige uit. 2* Men heeft van hem eene voorrede voor M. S. Episcopii Responsio ad duas Petri Wadingi, Jesuitae Antverpiensis Epis­tolas, Unam de regula fidei, alteram de adoratione imaginum. Cui. praemissum est ejusdem auctoris Labyrynthus pontificius, Roterd. ex of J. Vaerani, 1644. Antwoord op de Proeve van Abrahamus Ileydanus tegen de Onderwysinge in de Christelycke religie, na de belydenisse der Renzonstranten. Gesteld door S. Episcopius, Tot Rott. gedr. by J. Naeranus, met voorrede van den uitgever, die zijn naam verzwijgt, misschien is bet J. N a e r anus zelf. De tweeds druck verbetert en vermeerdert met een breede wederspraeck op de Aen-spraecke A. Ileydani aan alle Remonstrantsgezinden Tot Rott. bzj J. N. (Ook verschee• er een tweede druk te Amsterdam voor P. Walschaert, 1645) vierde druck, .Rott. bij J Naeranus. Den vroliiken Democryt, lacchende met 's werelds ijdelheden. Net de tegensprake van . . . Heraclylus, Noodig gelesen te werden om de oogen te openen, enz. 1654. Noodige Verantwoordinge voor den vrolijcken Demokryt over eenige beschuldigingen tegen hem . . . in . . . Bondige ver­antwoordinge van de Resolutie by de . . . diaconen genomen etc. (de resolutie der Remonstrantsche diakenen tegen de Ilijns• burgers is van 13 Mei 1654). Met eenige aanmerkingen over een libel . . Onpartijdig bericht enz. 1655. Bierop veTscheen eene 'Corte Wederlegginye etc. J. .afgedrongen Verantwoordinge tegens eenige . . . proceduyren geh. bij de kerkeraad der Remonstranten to Rot­terdam, enz. 1656. S. N. Genood-drukte of scheydinge van de gemeenschap met de Samuels Lansbergens en hare adherenten. Een oud rijmen zeyel Trouwe, Eer en Becht, Namen Schalk tot Karen knecht, Schalk die neeg en boog Tot m'hem in de kerkenraad toog Nu heeft Schalk zoo genegen en gebogen Dat Trouwe, Eer noch Redd in de Kerken-raad niet en mogen, enz. 1656. Schuytpracaje tusschen vier personen varende van Delf op Leyden, over den — onwettigen handel van een predikant van Del f, die tens burgemeesters dochter wil trouwen, tegens wil. . . van haar vader. Tot )elf, gedr. voor D. Bornius en Samuel de Jonge in comp. van twee nichten, Anno 1658. Den Hollandzen vraagal aan de Vliegende Fawn. Met hare antwoorden, behelzende vele nzeuiestUdingen, enz. 1666. Den oprechten Hollandschen bootsgezel, vertoont in een ' Zamenspraak tusschen . drie personen geweest zijnde in de aatste zeeslag, ens. 1666. Het rechte tweede deel van den oprechten Hollandschen bootsgezel, enz. 1667. De vrede en vrijheid van het vaderland hersteld en bevestigt boven gedachten en verwachtingen, en de rechte Stoffe van angenarne danlcbaarheid by God, Gedrukt 1666. Zie s e h elte m a, Geschieci- en Left. Nengelto. D. III. St. III. bl. 42; Tielc, Bibl. van Pony!. No, 5312, 5421, 5508; Rogge, Bibl.. van Rem. Geschr. bl. 281; Nan. D. XI. bl. 349, 1). X11. hi. 84, 142. NAFRDEN (MAERTEN VAN), president der hoofdmannen-kamer te Groningen, raad in den Bove van Bollard, werd in den aanvang der zestiende eeuw geboren. In 1527 was hij een der vier vrcemde regtsgeleerden, die door de landvoogdes naar Friesland ge7,onden werden als raden van het Hof, die dagelijks voor 12 stuivers vijf uren zouden te refit zitten. Tien jaren later (1537) werd hij in het Hof van Holland verplaatst, vervolgens president van bet Hof te Utrecht, later luitenant van den vorst te Groningen, en na deze bediening ver­laten te hebben, op nieuw als lid van den Hove van Holland aangenomen en in zijn vorigen rang erkend. Hij overleed in 1566, een goeden naam, door kunde en gematigdheid verwor­ven, nalatende. Van deze laatste deugd gat' hij hlijken in de regering te Groningen, waar hij zich tegen J. de Me ps c h e en andere drijvers van geweldige maatregelen zóó sterk liet hooren, dat deze hem uit de stad lieten jagen. Hij huwde A uck van Donia. Zic ScheltemR&oak. Ned. D. II. bl. 144, 145. Kobus en e Rivecourt; Naamrol der Raden's Hof, van Friesland. 80. NAEREBOUT (FRANs), door N i e r s t r a s z zoo voortreffelijk bezongen, eerst visscher en loots van de Oost. Ind. Compagnie ter kamer Zeeland, later ontsteker van de groote Bakenlantaren aan de Ooster Schelde, word 31 'Augustus 1748 to Veere geboren en vertrok in zijn eerste jeugd met zijne ouders naar Vlissingen. Zijn wader, M a t th e u s Na e r e b o u t, een vis-seller, was een zeer deugdzaam en zedig man, welke lof merle toekomt aan zijn brooder Jacob. De beide broeders J aco b en Frans N a e r e b o u t maakten zich beroemd door den stouten en berhaalden togt naar bet wrak van het Oost. Ind. Comp schip Woestduin, dat den 23 Julij 1779 op de Noor­derrassen, in bet gezigt van het eiland Walcheren, was vast geraakt en aan stukken stiet, Zij reddeden met levensgevaar eerst 71, naderhand en 16 der ongelukkige schiphreukelingen en bragten ze te Vlissingen behouden aan wal. Een zoo stoute als edelmoedige bnderneming vervulde aller harten en monden. De nieuw'spapieren bazuinden de glorie der N a e re b o u ten nit, Zij werd gehoekstaafd in het Vervolg der Vaderlandsche Historie, D. II. bl. 212 ; in de Nieuwe Nederlandsche Jaar­ boeken van Juni"' , September en October 1779 bl. 770, 884 en 1154 ; in de Handleidirg tot de Physiognomiekunde, D. I. bl. 106 ; in een Bericht wegens het verongelukken van het Oost-Indische schip Woesduynen en de redding der meeste schepelingen door de menschlievende pogingen van de gebroeders N a e r e b out, opgesteld uit verscheiden mondelinge en schrif­telijke verhaalen van geloofwaardige ooggetuigen, door een hoog. schatter van ware verdiensten, Middelb. kl. 80. en het Bericht wegens het verongelukte Oost-Indische schip Woestduin; en de reddinge door de gebroeders Naer ebout, Middelb. 1780, (door Ptof. te W ate r) gr. 80., bij gelegenheid van vier platen in het koper gebragt naar de teekeningen van Engel H o o ge r h e i d e, het verongeluk ken van het schip en de redding der meeste schipbreukelingen voorstellende. De toen jeugdige Vlissingsche dichter Bellamy schilderde de grootmoedige daad niet lang daarna met levendige verwen in een vertoog, getiteld de Schipbreul,' in het Mengelwerk der Vad. Letteroef. D. II. bl. 198. Aan de beide Na er ebouten en acht hunner logtgenooten werd den 23 Sept. 1779 door bewindhebhers van de Oost Ind. Comp.. ter kamer Zeeland eene helooning van f 1800 toegelegd, en vijf dagen later in de Algemeene Ver­gadering van den Oeconomischen Tak der Hollandsche Maat­schappij van Wetensehappen, aan Jacob en F. van Nae­rebou t, met algemeene toejuiching, ieder de gouden medaille of 23 ducaten of anders de zilveren medaille en 23 ducaten toegewezen tot erkentenis hunner loffelijke daad. ale laatste werden bun den 14 April 1780 door N. C. L a mb re c h tsen, secretaris van het Vlissingsche, departement van den Oecono­mischen Tak, met een aanspraak (in het Bericht van te Water opgenomen) overhandigd. 11 h y n v i s Fe it 11, gedeputeerd van het departement Zwolle, ontboezemde toen het volgende extempore : De beste Maatschappij, uit de celste zucht ontsproten Schenkt Ran Batanfsche deugd een gouden eerekroon, Zij schat verdiensten hoog in Neerlandsrth achtb're grooten, Maar vindt ze in 't visschers kleed, hoe nedrig, ruim zoo schoon Straks is de taal van 't hart in ieders oog te lezen, De mensch, de Batavier, al wat gevoel heeft, schrcit, Dus heiligt goud, der deugd eenstemmig toegewezen, Vereeuwigt, Vlissingers, uw deugd en mensehlijkheid. De redding der schipbreukelingen van 't schip Woestduin was de eerste daad, die de namen van Jacob en Frans Na erebout beroemd maakte. Jacob bepaalde zich meer bij de visscherij, en overleed eenige jaren later, maar Frans N a er ebout hield zich voornamelijk aan het gevaarlijk ambacht, om schepen in zee te geleiden en weder binnen te brengen. Van zijne bekwaarnheid in dit vak, gaf hij, niet lang na het gebeurde met het schip Woestduin, eene uitmuntende proeve met 's lands fregat Brunswijk, kapitein Pruys t. Tegen zijnen raad uitgezeild, zou het wiskunstig op den Dorpel gebleven zijn, doch N ae r e bout deed alle de reven uitsteken, de bene­denzeilen bijzetten, en dreef alzoo het schip met versnel de vaart, niet net de" kiel naar beneden, maar overzijde, door stortzeeen en branding over de gevaarlijke droogte been, bren­gende alzoo bet fregat behouden in zee. In Maart 1781 werd Fran s Naerebout met zijne visschuit en vier man in 's lands dienst aanc.,renomen en bragt verscheidene compagnie­en 's lands schepen binnen en in zee. In Julij van dit zelfde jaar bragt hij lanils schip Zuid-I3eveland, kapitein van K ink e I, met nog twee Oost-Indische schepen van Vlissingen naar Texel, zoo manoeuvrerende dat vier Engelsche schepen, die er op pas-ten, hun oogmerk moesten laten varen. In 1783 werd hij aangesteld tot loots van de Oost•Indische Compagnie ter kamer Zeeland en deed in die betrekking verschillende gewigtige diensten. In 1786 was hij een der voornaamste behouders van bet Oost-Indische Compagnie-schip Barbest ein , kapitein C. v an Vlaanderen, en bragt het met de muitende Fransche mili­tairen, die het op Calais gemunt hadden, ter reede van Duins, daar zij meest alle gevang,en genotnen wcrden en het schip behouden. Niet minder gelukkig was hij in datzelfde jaar door behouden op de reede van Rainmekens te brengcn het schip Alblasserdam, kapitein Valkenburg, 't gcen tusschen die plaats en de Westput al zijne ankers en touwen verloren had. Maar niets was bij dit alles de redding van het Oost-Indische Compagnie-schip Zuiderburg, kapitein D e k k er van d er M i e d e n, in December 1788 uit Zeeland naar China uitgezeild, met 400 man equipage en f 500,000 aan contanten. Dit schip zijn roer op de rassen afgestooten hebbendes, lag meer dan zes dagen lang in het ijs te drijven. Onmogelijk was bet kings den gewonen w ep.; hulp toe te brengen, want alles was met ijs bedekt; maar Naerebout, door bewindhebbers om hulp en rand gevraagd, deed twee scheepssloepen met 8 paarden naar West•KapAle slepen, met nog 8 gcresolvecrde mannen aan boord ; deed het tinker ligten en bragt het schip, een kabel voor een roer gebruikende, in zee. 1)aar vond hij de lootsgaljoot der Compagnie, onder bevel van X oe n raad Co rn el i s s en, aan wiens beleid oak de grootste lof toekomt, die hij achter aan Zuiderburg met zware kabels vastmaakte, gebruikte deze galjoot nu voor een hulproer en duck alzoo eene Engelsche haven in te zeilen, toen een storm van Brie dagen de galjoot afsloeg en den toestand van Zuiderburg aller­hagchelijkst maakte, Eckel. had N a e r e b o u t het genoegen om schip en lading in Plymouth behouden binnen te brengen, tot verbazing der Engelsche zeelieden, Even als het schip Zuider -, burg bragt Frans Naerebout in 1793 het Oost•Indische Com­pagnie-schip de Zwaan, dat voor Duinkerken het roer had verloren, binnen. Toen hij in October 1794 het schip Voor­land naar binnen zou brengen, verhinderde de hevige wind den loots in Engeland af te zetten. Nae rebout moest dns medevaren naar de Kaap de Goede Hoop. Spoedig nam hij de terugreis aan naar 't vaderland met het schip de Mentor, doch werd door de Engelschen genomen, opAebragt te St. Helena, en welhaast als krijgsgevangene overgcbragt naar En­geland. Een Engelsch admiraal herkende hem op de beurs te Londen, riep hem bij zieh en bood hem 200 pd. sterl. jaar­lijks aan, indien hij als loots op zijn schip wilde dienen. Hoe belioeftig ook, sloeg hij dit aatibod af, en hij had het geluk Engeland, waarmede zijn vaderland in oorlog was, te ontvlugten. In 1802 bragt hij 's Compagnie's schepen Vrede en Rust en naderhand de Heldin behouden in zee, moetende vervolgens bij den stilstand van den zeehandel den soberen kost winnen met het visschen van garnaal. In 1804 diende N a e­reb ou t als loots op de floiille, die, onder bevel van den admiraal V e r h u c11, van Vlissingen naar Boulogne zou steve­nen. Welhaast werd zij door de Engelschen aangevallen, doch door de voorzigtige manoeuvre van Naerc bout moestcii de zwaarder schepen zich verwijderd liouden, wegens de tusschen liggende banken, en kwam bet grootste deel der flotille be­houden te Boulogne binnen. De dichter A. L oosj es Pz. gaf in 1792 te Haarlem een tooneelspel in drie he­drijven, de gebroeders N aer e b ou t getiteld, in bet Dit stuk werd den 26 November 1802, door de Nederduitsche tooneellisten W i e r t m a n en H o etin k, voor een groote me­nigte aanschouwers te Vlissingen vertoond, in tegenwoordigheid van Frans Naereb out en zijn buisgezin (zijn broeder Jacob was reeds gestorven.) Den 6 11I cart 1816 hield Mr. P. P o u s, hoofd-ontvanger der convooijen en licenten in het departement Zeeland, in het Zeeuwsche Genootschap eene Voor-lezing over de menschlievende en stoute dadcn van den nitmuntenden zeeloots Frans Naerebout. Bij die geleffenheid stelde de president Lam brechtsen voor den voortreirelijken man, die zich toen in de stad beyond, te laten binnenstitan, ten einde hem in aller tegenwoordigheid een geschenk van f 100, van wege den ridder van Kinsber g e n hem toegezonden, aan te bieden. De eerwaarde grijsaard verscheen in de vergadering, werd met onderscheiding ontvangen en ontving het geschenk, Den 20 September van dit jaar ontving hij ook in een openbare vergadering van bet departement Goes der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen f 100, bij welke gelegenheid J. de K a n ­t e r, griffier bij de regtbank, een redevoering hield, waarin hij de verdiensten van N a e r e b o u t herdacht. 1-1ij overleed den 29 Augustus 1818, in den ouderdom van 71 jaren. Het Goessche departement van het Nut van 't Algemeen belastte zich met de kosten eener plegtige begrafenis. Bij zijn dood en be-graven werden er Latijnsche en NederduitEche gedichten gedrukt. Hetzelfde departement zorgde voor een eerezerk op zijn graf in de Wandelkerk, die den 20sten December 1819 met veel plegtigbeid gelegd werd, in tegenwoordigheid van een'commissie uit den Raad. J. Herne rij k Tak las bij die gelegenheid een grafschrift voor. honing W1 e m• I benoemde hem tot Broeder van den Ned. Leeuw waaraan eene jaarwedde van I 200 is verbonden, waarbij door eenige Amsterdamsche vrienden nog f 100 gevoel-r,d werden benevens een mildc gift van 't Departe­meat Goes der Maatschappij. Zijn zoon Frans N'a erel? out liet zonen na. Bet of heel& el der broeders vindt men voor het Bericht van prof. te Water. Men heeft van hem: Journaal zijner onverwachte rein met het 0. I. Compagnie­schp Moorland in '1 laatst van 1744. ms, Zie Collet d'Escury, Iloll. Roem, D. VI. St. II. Biil. bl. 9. Konst- en Letter b. 1816. I. 214, 1817. I, 194, 1818. II. 177, 194, 210, 1820. I. 18; N. Bolt. Cour. 8 Dec 1858. 10 Nlei 1863; Nan. 1864. 61. 336; Kok, rad Woord. (13ijv.) Kobus en de Rive-court, M u I 1 e r, Cat. van Portr. NAEREBOUT (FRANs), kleinzoon van den vorige, loods bij het loodswezen te lissir:en, was even braaf, nedei ig, ingetogen en mensehlievend als zijn grootvader. Reeds had hij verscheidene mcdailles voor het redden van schipbreukelingen verkregen, toen hij in het begin der maand Augustus 1858 zijne vrouw en zes nog jeugdi;e kinderen verliet. Bij 1)uinkerken op een Fransch schip naar Antwerpen bestemd, vond liii , daar die bodem met man en muis verging, den dood in diezelfde golven, w'aar zij-n grootvader, en ook hij, zoo menigmaal, door God geleid, de reddende handen naar de in doods:2;evaar ver­keerende zeelieclen uitstaken. Zijn lijk spoelde to Wijk aan Zee aan en werd door de zorg van den burgemeester begra­ven. Zijn broeder Levinus Na er ebout, gepensioneerd schipper •bij het loodswezen aan de monden van de Schelde, stierf to Lobith 4-5 Mei 1863. Op bevel van den koning werd een rijksvaartuig in 1863 Frans .Naerebout genoernd. Zie Rolt. Cour. 8 11)ec. 1858, 10 Mei 1863. NAENTGEN, leerkoopster, word in 1559 met Fransk en, vroedvrouw, en P 1.eu n i g e n v an d e r G o e s, to .Antwerpen op den Steen in een tobbe verdronken. Zie v an Br a c h t, He bloedigh Tooneet, D. II. bl. 244. NAENTGEN, met andere Doopsgezinden in 1551 naar Gent gevlugt, werd verraden, gevangen geleid in des Graven Steen en zonder worgen aan een stank verbrand. Zie v an Bracht, Het bloedigh Tooneel, D. II hi. 106. NAERSSEN. Zie NAARSSEN. NAEUWINCX (HENDRIK) of Naiwinek. volgens Bryan S t a n1 a y oratrent 1620 te Utrecht, doch meer waarachijnlijk to Schoonhoven geboren, was een goed schilder, teekenaar en graveur van Bosch- en bergachtige landschappen, stadswallen en dorpsgczigten. Bartsch beschreef zijn etswerken. Zij bestaan ult eene reeks van 8 bladen. Zij zijn uiterst zeldzaam kompleet, en • worden bij de lief hebbers hood geacht, wegens cle atoute en vaste hand dszer geetste landschappen. J an As se I ij n was zijn tijdgenoot, die zijne sehilderijen met figuren en beesten stolfeerde, waardoor welligt zijne werken aan dezen worden toegekend. Op • de verkooping van den beer v an E ij 1 Sluiter werden twee 4ner teekeningen voor 3 120 verkoeht geworden. Zestien door hem geetste landschappen werden in 1821 op eene veiling voor f 75 verkocht. Lie Immerzeel,• Lev. en Welk. der Holl. en. Vl. Kunst-Sehild. D. II. bl . 253; Kr a m m, Lev. en Werk. der Holl. en V2. Kunst- Schild. D. IV. bl. 1186, 1187. NAEUWINXS (ANToNY), waardRschepen in Gelkenesse bij Schoonhoven, bekend door bet verblijf dat de afgezette Remon­ strantsehe predikant Daniel W itt i us in Lentemaand 1619 ten zijnen huize narn, en den hevigen aanval op , zijn huis do -or den baljuw van Schoonhoven, kapitein G u it w i I en anderen, .ten einde zich van den persoon van Wit tins meester te maken. Zie art. Wittius; Brandt, Hist. der Ref, D. III. bl. 728 volgg. van Therkum, Bee. van Seheonh. bl. 548. NAEUWINXS (JACOB), burger van Schoonhoven, remonstrantsch gezind, ging in Hooimaand 1619 met nog eenige anderen naar de Nieuwpoort om to hooren prediken, waarop hij vastgehou­den en gegijzeld werd. ilieruit ontstond een vreeselijke be­roerte, waarrnede zich de Staten moesten bemoeijen. N a e u-w i n x s werd niet losgelaten voor hij eene boete van f 50 had betaald. Zie Brandt, Hist. der Ref. D. III.R804-807; Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en 1 7 1. Kunst-Sehild. D. IV. bl. 1181. NAEUWINXS (TANNEKEN) gaf in 1622 onderwijs in de Fransche taal te Schoonhoven. Zij was remonstrantsch gezind, en werd op bet stadhuis ontboden, wijI men in een barer schoolborden een pasquil had gevonden , waarin de Contra­remonstranten werden doorg,ehaald. Men eischte dat zij met cede zou beloven de waarheid te zeggen. Zij weigerde zulks, doch beloofde te zeggen wat zij betrek kelijk dit wist. Men nam bier geen genoegen in, sloot haar tot 's avonds op in het stadhuis, en bragt haar toen in de herberg het Vlies, daar zij door twee stadsboden zoo naauw bewaakt werd, dat niemand van hare broeders of misters haar mogten spreken. Hier verteerden de boden vier en twintig . dagen acht gulden 's daags. Hare broeders verzochten het Hof van Holland dat men haar mogt te regt stellen. Dit gesehiedde tot driemaal toe voor schepenen. De baljuw drong op den gaischten eed, doch Tanneken verzocht dat men haar geenen ecd zou afne­men aangaande het pasquil, waaraan zij zei(le geen schuld to hebben. 't Mogt niFt helpen, men liet haar tot hare groote kosten zitten, tot dat zij f 100 tot boete en f 200 voor de kosten gegeven had. Zij vroe daarna: of men te Duinkerken of elders onder de vijanden gevangen zittende, met geen rede­lijker rantsoen zou losraken ?" Zie Brandt, Dist. der Ref. D. IV. bl. 755, 756. NAEVE (JoHANNE) of N a e v i u s, word te Mechelen gebo­ren, was Augustijner monnik en bacealaureus in de godge­leerdheid. Hij bloeide in de eerste helft der zeventiende eeuw, als prior to Flasselt, Antwerpen en Mechelen, vervolgens als de­finitor en provinciaal in de Nederlanden. Hij schreef: Erernus Augustinianus, floribus honoris et sanctitatis vernans, Lovanii, 1638, 4o. De frequente et fructuoso sacramentorum poenitentiae et eucharistiae usu cum append. de sodalitibus et indulgentiis. Vita serrnoy,esque missales Ferdinandi I Imperatoris (in 1674 door D a v. S c h i r me r in het Hgd. overgezet) voorts Vita Sanct. Zie Val. Andreas, Bibl. Bel y. q. 544; jiicher, Adelung. NAEVE (JonANNEs) of N a e v i u s, geboren to Hondschote, in 1516 regent van de school van Ryssel. Hij was de leermeester van Jo h. Despaute r i u s en stood in hooge ach­ting bij E ra s m u s. Hij stierf plotseling in 1524. Men heeft van hem Latijnsche brieven. Lie Sweertius, Ath. Bat. i. v. Jöcher, Gel. Ler. i. v. NAEVI ANUS (MARCUS). Adel ung vermeldt dezen Ne. derlandschen arts als schrijver van het werkje de curandis morbis, Gaud. 1573-1575, 80. Zie A d e I u n g, Fortzetz. and Eryanz. jöcher, c. v. NAEY (CORNELIS CORNELISZ.) of N a ay, voer hi het laatst der zestiende eeuw voor Balt h az ar Moue hero n, weleer voornaam koopman te Antwerpen, later te Middelburg, op de Witte Zee. In 1593 was hij als schipper op de vlieboot de Zwaan, deelgenoot aan de onderneming, onder Jan Huigen van Linschote n, om ecn vaart ntur China, door het Noor­den te zoeken. Ook was hij admiraal der tweede onderneraing onder Linschoten en La Dale in 1595. Zie Linschoten, Voyaqie; Bor, Ned. Oorl. D. III. bl. 867-­873; Scheltem a, Rust. en de Ned. D. II . bl. 52, 55. NAGEL (LABEL FERDINAND), stamde of van een oud aan• zienlijk geslacht uit den omtrek van Bremen, sedert ruim vier ceuwen gevestig,d in de vrije rijkstad Eslingen in het koningrijk Wurtemburg, waar de leden (lezer familie steeds in reaerings- en regterlijke betrekkingen zijn geweest en nog zijn. Zijn varier, Jacob H e i nr ich Nagel , meer lust in den militairen stand hebbende, be.c.,af zich als vaan­drig in Hollandsche dienst en woonde als kapiteiii op wacht­geld laatstelijk op bet kasteel te Bladel. Hier schonk zijne echtgenoot Marie Sara van A ss en, den 22sten September 17t33 bet levenslicht aan Karen zoon Car el 1' e r-d i a nd. Na den dood zijner ouders, verliet hij met zijn broeder P h i 1 i p p u s W ij nand het land en begaf zich naar Eslingen, waar zij de Latijnsche school bezochten. Later vertrokken beiden naar Leyden om hunne studitin te vervolgen. Philippus W ij nand studeerde in de godgeleerdheid en werd predikant te Papendrccht, waar hij in 1810 ongebuwd over-iced. Carel Ferdinand daarentegen studeerde in de let­teren en Iverd achtereenvolgende conrector en rector der Latijnscbe scholen te Hattem, Oldenzaal, Doetichem, Deventer, Bommel en Tiel, waar hij in 1824, salvo honore et stipendio werd ontslagen. hl ij vestigde zich te Maasbommel, waar hij in Januarij 1825 overleed. Driemaal is Nagel gehuwd gewecst, 1. met-Louize e n­riette, dochter van Gerhard us II end ricus Boot, pre­dikant te Leur bij Breda, en van I ouize Maria Num m er. Zij overleed 17 November 1806. 2. met Cornelia de Bruin, docker van den predikant de Bruin , to Herveld bij Nijmegen. 3. met M aria Debora L uy m es, dochter van Henric us L uy m es, predikant te Haaften bij Bommel. Zijn eerste vrouw schonk hem Brie zonen en twee dockers. 1. Gerhardus Heinrich, die volgt. 2. Sara Louise, geboren 26 Maart, overleden 24 April 1794. 3. Johannes Cornelis, geboren to Deventer 8 Maart 1797, adjudant bij de Oost•Ind. kavallerie, in 1835 ongehuwd in Oost-India overleden. 4. Louize, geboren 28 December 17994 te Doe­tichem, gehuwd met Alexander Cremer te Arnhem. 5. w i 1 h e 1 m u s, geboren 12 Augustus 1802 te Bommel, di­recteur van het postkantoor te Leyden, gehuwd met Ca t h a­rin a Petr on ella van den H am. Uit het tweede huwelijk werd 29 December 1839 te Tiel geboren Philipp us Wy­n a nd, den 25sten Maart 1834 als proponent •voor de Heilige Dienst overleden. N age] was een uitstekend philoloog uit de scholen van R uhnk en iu s en Wy t te nbac h, en beoefende niet alleen de classische talen vooral, volgens getuigenis van H. A. S c u I­tu s, het Gricksch, maar ook bet Oostersch. Zijne verdiensten bleven dan ook niet onopgemerkt. Het Provinciaal Utrechtscli genootschap koos hem (1794) tot -lid en hij kwam bij het Amsterdamsche gymnasium als conrector en als hoogleeraar te Harderwijk in aanmerking. Reeds als student gaf hij, op verzoek van zijn It ermeester, den genoemden Sehul ten s, een Latijnsche overzetting van bet Duitsche werkje van A 1-ber t Jacob Arnold over de Spreulan van Salomon, die met eene Praefatio van Schultens in 1783 te Leyden met den volgenden titel verscheen: Alberti Jacobi Arnoldi Theol. et Linguar. Orient. Profess. in Gy . nasio flanoviensi Observationes ad quaedam loca Proverbiorum Salomonis. Ex Germanico sermone in Latinum conversae. In 1794 zette hij C. P. Damrnii Compendium historiae fabulosae nit het Duitsch in het Latijn over en liet het to Leyden drukken. Dit werkje, door W e y t in g h geprezen, is sedert algemeen op de Latijnsche scholen ingevoerd en verving de verouderde Godenleer van D. van H o ogs tr a te u. Ook verscheen er eene Hollandsche overzetting van, even als de Latijnsehe, met plaatjes, met den titel van: Inleiding in de Fabelkunde der oude Grieken en Romeinen, naar den vi) fden druk, tit het Hoogd. vertaald met XVI plaatjes. Niet minder nut stichtte hij door zijne uitgaaf van de Epistolae Selectae van Cicero (it. T. Ctceronis Epistolaruin Sclectarum Libri tres, in usum scholarum, curante C. F. Na­gel, qui animadversiones et Belgicam interpretationern vocarn et loquendi formularuin difficiliorum adjecit, Lu4d. Bat. 1802), waarvan in 1824 te Leyden een derde uitgaaf verscheen. Ook gaf hij eene overzetting nit het tloogduitsch van het 2de deel van Do ring s Vertalingsproven, waarvan de hoogleeraar Bo s s c ha het eerste deel vertaald had en eene nieuwe uitgaaf van Nieuwpoort's werkje de ritibus Romanorum. In 1808 bezorgde hij te Utrecht eerie editio altera, auctior et emendatior cum praefattone van lo. Daniel a Lennep's Etymologicum Linguae Graecae. In de Acta Literaria Societatis Rheno-Trajectinae, T. IV. (1803) staan van hem Observationes Auctores La­tinos, p. 256-295, en in Auctores Graecos, p. 296-299. Zie voorts 1 et over hem gestelde in een brief van Wyttenbach aan Tydeman in Bergma n's Annol. ad Vitam Rahnkenii, p. 3G6 ; W c ytingh, Mist. Litt. p 183; Hermans, Consp. °nom. Lit. p. 28. B o u in a n, Geld. 11009, 1). 11. bl. 343. Programma va4 het Utr. Gen. 1794, 1825. Part. ber. NAGEL (GET:rayns HEINRICH), zoon van den vorige, den 14den Junij 1795 te Deventer geboren, werd ambtenaar 2de klasse aan bet gouveruernent van Nc61.1andsch Indai, en ver­gezelde den hoogleeraar B 1 ii in e op diens outdekkingsreis door de binnenlanden van Java. Na gerepatrieerd to zijn, begat hij zich cp nieuw, als ambtenaar lste klasse naar Java en keerde van daar met pensioen terug. 1-lij huwde Maria van der Burcht, diehemeenzoon, AlexanderLodewijk Adriaan H end r ik, controleur op Java, schonk, en overleed 29 De­cember 1861 te Utrecht. Behalve vele bijdragen in letterkundige tijdschriften, gaf hij de volgende deels oorspronkelijke, deels door hem vertaalde romans in het licht: Schetsen uit mijne Javaansche portefeuille, Amst. 1828. .Avondstonden aan boord of Verhalen uit Indie , Leid. 1828. Javaansehe Tafereelen, &mst. 1829. Mijn reiszak, ontmoetin9en, tooneelen en gevallen op togtjes door Holland en Belyie, Amst. 1831. TVandelaarsoogst, . luimige schetsen en tafereelen, Amst. 1832. Ook heeft men van hem de volgende overzettingen: J. B a n i m, Crohoore met de bijl. brit het Eng. vertaald Amst. 1847. Bowers (J.) Zeemansleven of reizen en lotgevallen, bit het Eng. Amst. 1835. G. P. R. I a m es, Arabella Stuart, Roman der Engelsche geschied. ontleend. Cit het Eng. Must. 1844, 2 din. Mae Fail an e, De bandieten en roovers in Spanje, Italie en elders. Naar het Eng. Amst. 1844, 2 d. F. Marryat, Avonturen van Pieter Simpel. Naar het Eng. Amst. 1837, 3 din. S. M. ''V i 1 s o n, Mijn scheepsjournaal. Zonderlinge lotge­vallen en onimoetingen van Thomas Cringle. Naar het Eng. Amst. 1835-36, 3 dln. Mt Famine cant. NAGEL (Generaal-wachtmeestcr), een dapper krijgsheld van den b!sschop van Munster, die, Coen hij in Junij 1672 Hattem belegerd en ingenoinen had, starnpvoetende uitriep • dat de Munstersche bisschop nergens zoo ele brave soldaten als voor dit omterke nest met zeer weinig verweerders, verioren had." Hij had meer dan 700 man, onder welke veel voorname oversten, verioren. Hij was ook een der aanvoerders in het beleg van Groningen. Zie Montanus, Leven en Bedrijf van Willem Hendrik, bl. 518, 319. Gron. Folksalm. 1837. bl. 6, 31. Overijss. Volksalm. 1843. bl. 123. NAGEL (J. H.) vertaalde uit het Hoogduitsch van K. S t e in, Het vrouwtje van den Spree, kluchtspel, Amst. 1800, kl. 80. Zie Cat. der Mats. van Ned. Lett. D. I. b. bl. 148. NAGEL (PIETER), een Vlaamsch plaatsnijder, bloeide om­streeks 1580 te Antwerpen. Hij was de lading van Philip G al le, en volgde, dock niet gelukkig, diens manier. Hij graveerde verschillende prenten naar Marten H e e m s k er k en andere Viaamsche meesters. Men houdt De zeven werk,en van barmhartigheid, die hij naar eerstgenoemden in het koper sneed, voor zijn beste werk. In het algemeen genomen is zijne teekening onnaauwkeurig. Zie Immerzeel, Lev. en Ire, k. der Holt. en 7!. Knnst-Schild. D. II. bl. 253. NAGEL (WILLEm), bailjuw van Kennemerland, de partij van Jacoba van 13eijeren toegedaan, licp in 1426 aan het hoofd der Kennemers Holland of en bedreef alomme veel moedwil met plunderen en vernielen. Hij stiet zijn hoofd voor Hoorn en werd in een bloedig gevecht bij de voorstad, do Keeren genoemd, gedood. Zie Groote Chron Divis. XXVIII. c. 16, 37. Goudhoeven, Holt. Chron. .456. Ileemskerk, Bat. Arc, (A mst 1678) bl. 220, 221. V ossius, Annal. Eoll. 1 X. p. 38. V elius, Beschr. van Hoorn, 41. 25. AVagenaar, Vad. Hist. D. III. bl. 472. .Ned. en Kleepche Oadh. D. I. bl. 101. NAGEL (Kapitein VAN) onderscheidde zich in den posten­oorlog in Vlaanderen. De verovering, van Werwick (11 Junij 1794) kostte hem het leven. Zie Bosscha, Neerl. Held. te Land, D. III. bl. 67. NAGELL (ANNE WILLEM CAREL Baron vAN), beer van Ouden en Nieuwen Ampsen, geboren te 's Gravenhage den 4den Januarij 1756, prornovecrde in de regten te Leyden, en werd achtereenvolgende edelman bij Z. K. II. den stadhou­der pries W i 11 e m V, bur,gemeester der stad Zutphen , lid der ridderschap van Gelderland, extraordinaris gccommitteerde bij . Hun Hoogmogenden de Staten-Generaal, commies-generaal der convoijen en licenten van in en uitgaande regten, en extraordinaris ambassadeur aan het Hof van Groot-Brittanje in 1787. In het jaar 1785 en 1786 was hij ijverig werkzaam ten voordeele van het hais van Oranje tegen de vrijzinriige omwentelings geest van dien tijd. Als extraordinaris minister aan het Hof van Groot-Brittanje, bekwam hij in 1795 zijn ontslag, daar hij zich niet aan den omwentelings-geest van dien tijd wilde onderwerpen. Hij bleef echter in Enge­land, omdat zijne beziltingen in de Nederlanden door de regering der Bataafsche Republiek onder sequester cverden ge­legd, daar hij geweigerd had .haar te gehoorzamen en reken­ichap te geven van zijne onderhandelingen, welke hij alleen aan Hun Hoogmogenden verschuldigd was. Gedurende dien tijd hield hij zijn verblijf op het paleis van Hamptoncourt bij Londen, waar voor aan hem en zijne familie door koning G eorge III, apartementen werden gege­ven, te gelijk met de koninklijke familie van Oranje, welke hij gedurende dien tijd vele diensten bewees en in wier be­belangen hij steeds werkzaam was. In den zomer van 1802 keerde hij om zijne zaken in de .Nederlanden te schikken naar zijn vaderland terug, en tegen het najaar vertrok liij weder naar Engeland om zijne loopende zaken te regelen. Bij het uitbarsten van den oorlog in 1803 verliet liij Euigeland, nadzA koning George de III hem te vergeefs voor zijn trouwe diensten een aanzienlijk pensioen bad aangeboden en vestigde zich in zijn vaderland op zijn goederen te Ampsen. Van 1803 tot 1811 bleef hij zonder betrekking, doch in dit jaar werd hij doer keizer Napoleon tot lid van den Conseil van het Departement van den Binnen-Dssel tegen zijn zin en protest benoemd. Bij de terugkomst van de koninklijke familie van Oranje in 1813 werd hij door den Souvereinen Vorst Willem den I geroepen en hersteld in zijne vorige betrekking als Commis­generad der convoyen en licenten, den 6 April 1814, en benoemd tot secretaris van staat belast met het bcstuur der buitenlandsche zaken, nadat hij als president der notabelen in de vergadering to Amsterdam in Maart de grondwet bad hel­pen invoeren; voorts tot kamerbeer in buitengewone dienst lid der ridderschap van Gelderland, tot grootkruis der orde van de Nederlandsche Leeuw. In 1816 .werd hij ver­heven tot ridder. grootkruis van de orde van Carel III van Spanje, in 1819 tot ridder grootkruis van het legioen van Eer, door Lodew ij k den XVIII van Fraakrijk. In 1816 weigerde hij het trr:ctaat, wegens bet afstaan van een;ge van cnze West-Indische bezittingen , waar onder de Berbice en St. Eustatius, aan Engeland over te geven, en werd dat tractaat noel' door hem geteekend noch geratiti­ceerd. In 1821 werd hij ridder groctkruis van de orde van de guelph van Hanover. In 1823 gevoelende dat zijn vercrevorderden leeftijd hem niet meer geschikt maakte om werkzaam te zijn in zijn betrekking als minister van buiten­landsche zakcn, verzocht hij 7ijn ontslag, dat hem door den koning werd verleend. In 1824 werd hem van wegen den koning opgelegd de onderhandelingen met paus Pius den VII, wegens over bet concordant, die gedurende zijn ministerie een aanvang hadden genomen, voort te zetten, welke hij even­we1 nict tot stand heeft kunnen brengen. Nadat hij het ministerie vaarwel had gezegd, Meld hij zich tot - bet eind van zijn levee meerendeels met zijn landgoed Ampsen bezig. Hij was een groot voorstander van schoone kunsten, en bezat een uitgelezene verzameling van schilderijen, van oude meesters. In 1832 werd hij benoemd als lid der provinciale staten van Gelderland, welke betrekking hij tot een jaar voor zijn dood •ekleedde. Hij stierf in 's Gravenhage den 6 Februarij 1851 in het 96ste jaar zijns levens. Particulier berigt NAGHEL (DIDERuK) worth onder de geleerde monniken van 2gmond gerekend. Van monnik werd hij als van- Vlier­beeck in Brabant. Zie Bat. Sacra T. IV p. 134. NAGELMAECKER (LituRENTIus) werd omtrent 1544 te Bergeik geboren, studeerde te Leuven, werd aldaar in 1563 primus in de philosophie, welke wetenschap hij eenigen tijd in het collegie het Yarken heeft onderwezen. In de godge­leerdheid verkreeg hij den graad van licentiaat en gaf vervol­gens onderwijs in dat vak aan de kloosterlingen der abdij van St. Bernard. In 1571 vestigde hij zich te Mechelen, waar hij tot kanunnik theologaal benoemd werd, terwiji hij wijders in 1579 tot plebaan der hoofdkerk van genoemde stad werd aangesteld, welk ambt hij tot in 1585 bekleed heeft, wanneer hij tot penitencier der aartsbisschoppelijke kerk bevorderd werd. Toen Matthias Hoviu s, aartsdiaken der kerk van Mechelen, in 1596 tot aartsbisschop benoemd was, volgde N a g e l m a e c-k e r hem op in de betrekking van aartsdiaken, welke waardigheid hij tot zijn dood toe bekleed heeft. Hij overleed den 30sten Junij 1612, in den ouderdom van 58 jaren, den roem van welsprekendheid en godsdienstigheid nalatende: Hij is in de kerk der nonnen van Blijenberg, welke hij eenigen tijd bestuurd had, met een grafschrift, dat bij van Gils en Coppens voorkomt, begraven. N a g e 1 m a e ck er heeft een werk aan­gaande het jubile en de aflaten opgesteld, hetwelk te Ant­werpen, onder den titel van de Jubilaeo sive indulgentiis et plend remissione Dialogus in 1576 gedrukt is. Zie Val. Andreas, Bibl Belg. p. 622; Fopp ens, Bibl. Belq. T. II. p. 810: Paquot, Mem. T. I. p. 201; Cat. Omn. Prim. p. 33; van Gils, Cath. Meyer. Memor. N. 237; van Gils en Copp ens, Nieuwe Baehr. van het bisdom van 'a Bert. D. III. bl. 54, 55; Hermans, Comp. Onom. Liter. NAGEOIRES (J. DES). Zie VINNE (ISAAK VAN DER). NAGGE (D.) gaf in het lick: Sendbrief Pauli tot de Romeynen met meditation verligt, 4o. Zie Abcoude, /tank. bl. 147. NAGGE (WILHELMCS). Van hem vindt men in T. I. der Analecta van Dumba r, •p. 289-346, het fragment eener Historia Hollandica, in het Ned., loopende van 826 —1197. Hij is waarschijnlijk dezelfde welke eene Korte Beschrijving van de Prov. van Overijssel, Der. 3. de Lat (kort voor of even na 1700) 2 bl. fol. in het Licht gaf. Zie van der Chijs, de Munten der voorm. Heeren van °perils:. M. 333; Mr. Bodel Nijenhuis, Biogr. Lijst ran Plaatsbes. no. 2848. 3 NAGLER (HENDRIK WILLEM), luitenant-kolonel, werd in 1799 bij de landing der Engelschen in Noord-Holland gekwetst. Zia Bosscha, Orl. Held. te Land, D. HI. bl. 179. NAGTEGAAL (Arnim) of Nachtegaal, bij Bryan Nagtege I, waarschijnlijk dezelfde met zijn naamgenoot A r­nold Nagte ga al, bekend uit zekere gcdrukte Memorie van Rechten enz. ingesteld tegen R o m e i n de llooghe, ‘vaaruit blijkt plat hij omstreeks 1658 is geboren en tusselien 1673­1677 bij de Hooghe heeft geleerd. Hij is bekend door een onbeduidende gravure in zwartekunst, voorstellende het Portret van Ishach Aboab, Rabin. Zie Kramm, Lev. en iTerk. der Doll. en Vt. Kunst-Wild. D. IV. bl. 1188. NAGTEGAAL (J.) wordt els teekenaar vermeld, o. a. van de portretten van J. van Oldenbarneveld, Hugo de Groot, J. Arminius en J. en C. de Wilt. Zie Kr amm, t. a. p. bl. 1188 ; Cat. der Kunstnal. van C v an eemskerk, 's llage, 1765. no. 47. NAGTEGAAL (JAcos), burgemeester van Vlissingen, gecom­mitteerde raad van Zeeland wegens deze stad, leefde in het einde der zeventiende en begin der achtiende ceuw en werd heschuldigd van den koning van Pruissen aan 't markgraaf­schap te hebben willen helpen. Zie van Wijn, Nal. op lragenaar, Fad. Mist. D. XVII. bl. 32. NABUYS (GERARD JOHAN), zoon van Gerard Na h u y s, Janunnik van het kapittel van Oud-Munster te Utrecht en van Margaret ha Pot t, kleindochter van den A msterdamschen predikant N. de la Plan qu e, werd den 1 Februarij 1738 te Utrecht geboren. Reeds in zijne jeugd koesterde hij eene overhellende neiging tot het predikarnbt, en, na de latijnsche scholen doorloopen te hebben, werd hij een der voortreffelijkste kweekelingen van de academie zijner geboortestad. Hier genoot hij de lessen in de talen, wijsbereerte, wis- sterren- en boven • natuurkunde, ja in alle de wetenschappen welke zijnen naar kcnnis (lorstenden geest kcnden verrijken, van de hoogleeraren Reitz, Rau en I-1 ah n, terwij1 hij voor al die takken, welke de godgeleerdheid, uitlegkunde en. kerkclijkc geFchiedenis be­treffen, de lessen hoorde van Irhove n, Elsneru sa We s -selin g, Burman en inzenderheid van Bonne t. Eno proeve leverde hij hiervan in zijne onder den hoogleeraar H a h n, destijds de natuur. en scheikunde onderwijzende, ver-dedigde Explicatio quaestionion mathcmaticarum de maximo et minim° in scientid machinali. En wat men in de Godgeleerde wetenschappen van hem te verwaehten had, toonde zijne onder Bonnet verdedigde Dissertatio Philosophico-Theologica, quei axiopisfia Mysteriorum religionis ex natures tny3teriis adstruitur. Reeds had hij zich door deze geschriften roem verworren, en zich een werkzaam lid der beide, destijds onder de stud& rendc jeugd binnen Utrecht oNerigte genootschappen, Dulces ante omnia .1lugae en Tendimu4 ad idea: betoond, toen hij in 1762 tot proponent werd aangenomen. Reeds in het volgenJe jaar went bij predikant te Eede, een dorp op de Ve'awe, van waar hij in 176 ,1 naar Oud-Beijerland vertrok. Ook bier bleef hij slechts kort. Den 1 December 1765 beriep hem de gemeente van Middelburg, en vijf jaren later (Aug. 1770) sprak hij te Rotterdam zijne intreArede over 1 Cor. III : 10-15 uit. Gedurende zijn vcrblijf in Zeeland, werd hij lid van bet te Vlissingen opgerigte genootsc . ap der wetenichappm, en te Rotterdcm hem den titel van Hoogleeraar in (le wijsbegcerte en zedekunde opgedragen, ter gclegenlicid dat hij een beroep naar Amsterdam had afgesta..en. Na verloop van 6 jaren werd dit beroep berhaald, dat hij thans aannam, waarna hij den 28 Junij 1778 in de hoofdstad bevestigd werd. Bijna 3 jaren bekleedde hij bier met veel roem bet lceraarsambt, waarna hij eindelijk in eene hoogere tverkkring geplaatst werd. Na alvorens bij curatoren van de hoogeschool to Groningen in aanmerking gekomen en naderhand in diezelfde betrekking voor Harclerwijk gekozen te zijn, doch voor welk beroep hij bad bedankt, tverd hem 16 Oct. 1780 door curatoren van 's lands 1-loogeschool te Leyden het gewoon hoogleeraarsambt in de Godgeleerdheid en kerkelijke gesc . iedenis, in plants van den overleden D. van cicr Kemp, op eene wcdde van f 2300 opgedragen. Hij aanvaardde zijn ambt den 30 April 1781 met eene inwijdingsrede De sabtilioris Ethnicismi inter Christianos nosh c2 aetate serpentis noxis ac remediis. I)och Diet lang had Leyden's hoogeschool genot van 's mans onderwijs. Naauwelijks had hij een aanvang met zijne acade­misehe lessen gemaakt of hij word reeds van zijn post afge­rocpen. Nahuys ontsliep den 9 Oct. 1781 in den ouderdom van 43 jaren en ruim 8 maanden. In bet laatst van zijn ver­blijf te Middelburg was hij gehuwd met Ca th arina Wal­burg van Ma nsfe 1 d, doc . ter van den toenmaligen burge­meester, mr. Jan Jacob van Mans fel d te Utrecht, bij wien hij 7 kinderen verwekte, onder welke een zoon P. H. N a h uys laatst predikant te Haarlem. Na huys behoorde tot de geleerdste en mildste mannen van zijn tijd. Wars van alle irystieke denkbeelden, paarde hij ver. lichting aan echte godsvrucht, en in zijne geschriften en leer­redenen toonde hij hoe ware nederigheil, een zachtaardiga geest en afkeerigheid van nits beduidende kerktwisten, de voornaamste trekken van zijn karakter uitmaken. De geleerde H of s t e d e hecft eene breedvocrige schets van 3* zijn leven gegeven, en R. S c h ut te pleatste onder zijne af­bedding eenig,e dichtregels. Zijne afbeelding is zeer dikwijls in bet licht gegeven. Men heeft van zijne pen : Kort rertoog over de onstofelykheid en onsterfelijkheid der ziel in Verh. van het Zeeuwsch Genootschap. D. I. II. J. Krom, K. van der Palmen D. C. van Voorst, Verhandel. over de verbeteringen der openbaare, vooral der He­derduitshhe schoolen met aanmerkingen van G. J. N. in W erk . van het Zeeuwsch Genootschap. D. VIII. Nagelaten leerredenen van J. de Leeuw, over de us eerste verzen van den brief des Apostels Judas, benevens eene door­loopende verklaring over deszelfden geheelen brief, en het tweede hoofdstuk des tweeden brief van Petrus, door G. J. N. Amst. 1776. De bedroefden wegens het verlies hunner kinderen en nab& staanden door de kinderziekte, tot eene betamelijke en troostrijke onderwerping aangespoord (over de geoorloofdheid der inenting) Rott. 1778. In twee leerredenen. Inwijdings-Bede over de nadeelen van een verfijnd Heidendom onder de Christenen van onzen tijd inkruipende, en de midde­len daartegen. Leid. 1781. Volledige uitlegkundige en praktikale verklaring over den Brief van Pa ul u s aan de Philippensen. 3 d Amst. 1781. So. Leerredenen over Jes. LIU, LI V en L V. uitgegeven door J. van Nuys Klinkenberg. Amst. 1782. 80. Leerrede over Ps. VIII 4, 5. Leerrede over Ps. CXLV : 8b. Amst. 1783. 80. Leerredenen over Zacharia V : 5--11 en Jesaia L VIII : 1-12, ter voorbereiding van eenen Dank- vast- en Bedendag. Amst. 1786. 80. Bekend is zijnen arbeid met zijnen ambtgenoot J ac o b us van Nuys Klink en be r g in het laatst van zijn verblijf te Amsterdam begonnen over eene verklaring van den geheelen Bijbel, en waaraan hij tot de 8 eerste hoofdstukken van Numeri reeds gevorderd was, toen hij ontsliep. Te Rotterdam werd hem in 1775 met zijn ambtgenoot van L a r en de correctie opgedragen van den Bijbeldruk, die daar met de nieuwe Psalm­berijming bij den Boekhandelaar Br o n k h or s t het licht zou zien. In 1782 gaf P. I-1 o fste d e to Rotterdam zijn leven in het licht met eene leerrede over 2 Cor. V : 14. Zie Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecour t, Roter­mund, Y p e y, Kerk-Geach. der 18e eeuw, D. VIII, bl. 445, 666; Siegenb eek, Gesch. d. Leydsche Hooges. D. I. bl. 317, very. D. II. Toev. en Bijl. bl. 225; B ou ma n, Geld. Hooges. D. H. bl. 342, 377; Harderwijk, Naaml. der Pred. te Rotterd. bl. 90 very.; Glasiu 8, iGodgel. Nederl. o. h. w.; naamltjbten van Abeoude, Arrenberg en Muller, Cat. van port.; Boekz. der Gel. Wereld, 1781, bl. 80 ; Kist en Royaards, Arch. v. Serk. Gesell. D. IX, bl. 491, 497; C. S e pp, Proev. eener Fragm. Gesch. der Theol. p. 99, Jo A. Stin sir a en zijn tijd, bl. 12 ; Bibl. Hag. T. II. p. 614, Cat. der Bahl. v. h. Zeeuwsch Genoa:. b1.349. NAHUYS (PETRus), geboren 1692, predikant eerst te Woer­den (1717) en vervolgens sedert 14 Nov. 1722 te Monnikkendam, waar hij, na eenige jaren te voren, wegens een borstkwaal, zijn emeritaat genomen te hebben, 23 Julij 1766 in de ou­derdom van bijna 74 jaren overleed. Zijn portret bestaat, Hij schreef: Kort begrip der Christelijke religie. Amst. 1738. 80. 2e dr. vertu. Amst. 1744. 3e dr. Amst. 1753. 80. 3e dr. 2 D. Rott. z. j. Amst. 1760. 2 D. -80. Kort begrip der Christelijke religie, verdedigt tegen allerley dwaalingen en dwaalgeesten, zijnde een tweede deel of vervolg van het kort begrip, enz. 1745. So. Klein kort begrip, 1766. Het voorbeeld der gezonde 'woorden of net kort begrip der Christelijke religie. Amst, 1758, 1761. De gansch treurige uitvaart van ape doorl. Hoogh. den Ileere Wille m IV geviert in een lijkrede over 1 Sam. XXV : 1. Amst. 1752. 4o. Voorafspraak voor de korte en zakelijke uitbreiding van het gebed des Heeren, alsmede de vijfde leerrede der aaneengescha. kelde stoffen, over 1 Joh. I V : 44. Amst. 1752. 40. Korte en zakelijke uitbreiding over het Geb ed des Heeren, alsmede deszelfs vijf leerredenen der aaneengeschakelde stoffen over Joh. VI : 44, en andere keurstofen , naar gelegentheid van tijden en zaken verklaart. Amst. 1753. Onderzoek des Geloofs. Dordr. 1768. 80. Voorbeeld der gezonde woorden. Amt. 1761. 80. Zie Boekz. der Gel. Wereld, 1752, 1766, bl. 107, volgg. Reps-bliek der Gel. Julij en "tug. 1752, bl. 13-15; Bon man, Gesch. der Geld. Hooges. D. II. bl. 342 ; G 1 a s ins, Godgel. Nederl. c, v.; Arrenberg, Naamr. bl. 307; F. de Paanw, Vero. van 7 e -r i s, Kerk. atilphab. bl. 143; B. Kepp el, illphab Naaml. der nog in levee zijnde Fred. bl. 110. M all e r, Cat. van Portr. in voce. NAHUYS (ALExA)IDER PETRus), rzoon van den voorgaande, werd den 10den van Louwmaand 1737 te Monnikendam geboren, en stud eerde sedert 25 van Herfstmaand 1753, voornameli,jk onder de leiding der hoogleeraren van Lo m, v an H a as t en-b u r g en 's G r a eu w e n to Harderwijk. Den 30sten van Zo­mermaand 1761 promoveerde hij in twee vakken, eerst verde-digde hij eene dies. philos . de Chemiae in Physicd usu (Hard. 1761) en vervolgens gemengde medische stellingeh. Nadat hier op van L o m en 's G r a e u w e n korte redevoeringen ge­houden hadden, werd hij door den eerste in de wijsbegeerte, door den ander in de geneeskunde tot do3tor bevorderd. Deze, zoo roemrijke dubbele promotie werd nog terzelfder dage door een andere, veel beteekenende plegtigheid gevolgd Hij zag zieh namelijk de bijzondere vergunning verlecnd, om op den boo­geren katheder, van *liar slechts de met de kape gepromo. vecrden spreken, eene plegtige redevoering tot het laatstgenoemde studievak betrekkelijk to !louden, namelijk de quaestione utrurn Uroscopus ex sofa urinae inspeclione, ineglectis reliquis morbo­ruin criteriis, quosvis morbosos afecf .us detegere iisque ex arts mederi possit. 1)it stuk word Diet sleeks afzonderlijk uitc.ce-geven, Hard. 1761, maar oak gevoegd achter y.ijn Tractatus chem., continens nova quaedam experimenta cum basi sails marini, nitri et aluminis, Part.: I, A mst. 176], 80. Biel-op deed N ahuys eene wetensehappelijke rcis door Trankriik, waarna hij zich to Hoorn, later te 's Hage als arts vestigde. Intusschen verhinderde hem de zorg voor de kranken geenszits door bet schrijven van belangrijke waarnemingcn zich binnen- en buiten's lands beroemd te maken. Vooral verwierf hij zich grooten roem _door zijne -Diss. de qualitate noxid aeris in nosocorniis et carceribus ejusque remediis Lat. et I3elg.; Hari. 1770, 80., door de Koninklijke Akademie der Weten­schappen to Lyon met den dubbelen cereprijs bekroond. To Harderwijk tot opvolger van van Haasten burg benoemd, opende hij in Heristmaand 1771 zijne lessen, doch hield eerst den 10den van Zomermaand zijne inwijdings-oratie de Anatome Chirurgiae dextra, ipsiusque neglectu , uberrimo calamitatum et errorum (onto; Mara. 1772, 40, Twee jaren daatna handelde hij bij de overdragt van bet rectoraat De salutari et noxia virtutis et vitiorurn in sanitatem operatione. Vier jaren later vertrok hij naar Utrecht, waar hij den 23sten van Wijnmaand 1773 zijne betrekking aanvaarddc met eene rede de religiosa plantarurn contemplatione, acerrimo ad Diyivi .Numinis amorein et culture stimulo, Traj. ad Rhen. 1775, 4o. door J. VOord u in, med. stud. in het Nederd. vertaald en aldaar uitgegeven, 1776, 80. Hij huwde B r g it t a A l i d a A yen h o r n en overleed den Eden April 1794. Bij gaf nog in bet lieht: Waarneming over de inviting van zijne eenige dodder, Hoorn, 1771, 80. Parallele de la Mille laterale de Mr. is Cat avec celle du Lithotome cache, suivi de deux dissertations etc. Par Claude Nicolas le Cat, publid par Alex. Pierre H. Amst. 1766, 80. .Waarneming van een volkomene opstopping von water en yen eene hedge lon-i ontstekinq, welke laatste door eene van zelve yoortkornende kwijling gelukkig en volkomen geredt werdt, in. Verhanclelingen van het Zeeuwsch Venootschap, 1773, D. II. bl. 935. Waarneming van eene ontlasting van een aanmerkelific aan­tal van uaterblaazen door den afgang, t. a. p. 1773, D. III. bl. 475. Vcrhandeling over de langzame belette doorzwelging van • het voedsel in den slokdarm, in Verhand van de loll. Maats van Wetensch. to Haarlem, 1769, D. IV. bl. 177. - Kruidkundige liVaarnerning en beschryving van het geslacht, genrzamd Cyanella capensis. Met afb. in Verh. van het Prov. Utr. Genoots. der Wet, 1789, D. IV. St. 2, bl. 50. Verhandeling over een bijzonder middel van zout uit de Wiesembryanthenzum chrystallinum of Vsplant, t. a. p. 1789, D. IV. St. 2, bl. 154. Verhandeling over den waren aart van het rottenkruid en deszelfg ?perking op sonzmige micldenzouten, t a. p. 1789, St. II. bl. 115. Onderzuek o f het phlogiston het ware beginsel der ligchamen is, met dubbel goud bekroond, t. a. p. 1789, D. V. bl. 1. In de Mist. en gedenkschriften van de Maltsch. tot redding van drenkelingen binnen Amsterdam, 6de stukje (aldaar 1776), vindt men eene hoogst belangrijke 'vaarneming van zijne hand, die ook zijn menschlievend hart tot eere verstrekt, omtrent het bijbrenAen eener schier hopelooze drenkelinge. Digs. de stupendel impr. cranii carie per naturam et artem feliciter curala. Resp; A. van Solingen, Traj. ad ,hen. 1780, 9o. Diss. chem. de aquae origins ex basibus Otis purl et secum invicem combinatis, Traj. ad Rh. 1780, 80. Zie Kobus en de Rivecourt, Heringa, de dud. p. 153. S. Rau, Oral. Pitney. ad natal. Centes. etc. (.der. Prof.), Very. op lragenaar, 1). XXIV. bl. 302 ; B o u m a n, Ges. der Geld. Moog. bl. 315, 341, 402, 517, 608; It, o te rmu n (1, V o ge I. Newer Med. Leipz. gel. Zeit. 1777. p. 611; Bibl. Med. Chir. p. 258; Cat. Bail. a Bog, P. IV. p. 1801. T. V. p. 2105; Bal. Hulth. no. 6324; Nieuwe Pad. Letteroef. D. IV. I. 432, 493, D. V. I. WO, 2. 564; Pad. Letteroef. D. VI. I. 366 , A rron berg, Naaml. veto Bock. bl. Cat. der Nat. Bibl. no 1755 ; Cal. der Bal. van het Zeeutesel; Gen, NAHUYS (HENRIcus), in 1655 geboren, word proponent bij de classis %Valcheren den 17den Maart 1682, predikant to Schoondijke 17 Junij van slat jaar, vertrok in October 1683 naar Hoornaar, in December 1686 naar Delftshaven, emeritus in 1719 en overlecd 4 September 1722, oud. 67 jaren. Hij gaf eene Lykrede op den dood van Koningin Maria, 4o., in het Licht. Zic Abconde, 'tank bl. 146. NAHUYS VAN BURGST (Nir• IIUTBERT GERARD), generaal­ majoor, oudraad van Ned. India, werd den 28sten Maart 1782 to Amsterdam, van vader en moeders zijde uit een alowlgeSlaeht geboren. Ofschoon voor de regterlijke studien opgeleid, kon hij, van jongs of zijne neiging tot het militaire niet onderdruk ken; de gebeurtenissen op het einde der vorige eeuw waren wel geschikt om die neiging bij den vurigen jongeling te voe­den en hij vatte werkelijk de wapenen op, doch de hartelijke en treffende letteren van zijnen schoonbroeder R. J. S c h i m­melpenninck en van de hoogleeraren Gratama en Kem­per, verbonden hem op nieuw aan de studien, zoodat hij na het schrijven van zijne dissertatie: De efectu pactionum et transactionum in jure criminali, op zijn eer en twintigste jaar tot doctor in de beide regten bevorderd werd en als advocaat voor het Hof van Holland optrad. Slechts een jaar daarna verloor hij zijn vader en volgde hij hem in zijn uitgebreid practizijnskantoor in de hoofdstad op. In het laatst van 1805 kwam bij tot het besluit eene betrekking in Indic te aanvaar­den; hij vertrok als raad van financier en domeinen naar Ba­tavia. Hij liep groot gevaar van schipbreuk en het vaartuig, waarop hij zich had ingescheept, moest in de Zweedsche haven Warberg eene toevlugt zoeken. Van hier ondernam men op nieuw de reis, doch na vijf maanden aan de Kaap de Goede Hoop aanlandende, vond men die bezitting in handen der En­gelschen. Ofschoon door hen op het scherpst onderzocht, had N a h uy s het geluk de hem toevertrouwde depeches voor den vijand verborgen te houden, waartoe eene welgeslaagde list hem dienstbaar was. Eerst na twee zeer verdrietige maanden kon hij de straat Sunda bereiken, van waar hij over Bantam naar Batavia kwam. Inmiddels had de regeringsvorm in het moeder­land weder eene verandering ondergaan, welke de intrekking ten gevolge had van de hooge commissie der heeren E 1 o u t en van G r as v e 1 d t, welke beide heeren hunne reis reeds tot Noord-Amerika hadden voortgezet; want bet was bij de onze­kerheid der betrekkingen langs dien weg, dat vele Nederlanders over en weder naar de lndische bezittingen moesten reizen. Met andere tot bedoelde commissie beboorende ambtenaren be­sloot N a h u y s naar het vaderland terug te keeren; in Maart 1807 vertrok hij derwaarts, thans over Noord-Amerika, doch het schip waarop hij zich beyond, had het ongeluk in de golf van Gascogne door een Engelschen kaper genomen en naar Plymouth opgebragt te worden. Met veel moed en beleid redde hij ook toen belangrijke depeches, waarmede hij belast was; hem werd deswege een getuigschrift onder anderen door den vice•admiraal L uc a s afgegeven. Eerst anderhalf jaar daarna werd de koning van Holland met zijn gedrag in Engeland be­kend en behaagde bet HD. hem uit Maastricht op vereerende wijze op te roepen, en hem de overbrenging van zijne depeches naar Java aan den maarschalk Daendels toe te vertrouwen. Ten einde zich te beter van deze taak te kwijten, vertrok hij in Maart 1809, in het gewaad van een matroos naar En­geland, begaf zich van daar over Noord-Amerika naar Java, alwaar hij, in November van dat zelfde jaar behouden met zijne berigten aankwam, terwijl zoovele vroegere, met de overbrengers daarvan, in 's vijands handen gevallen waren. Door koning Lode w ij k op het sterkst den maarschalk Daendels aanbevolen, werd hij door laatstgemelde tot com­ missaris en inspecteur der wegen en posterijen aangesteld, en nadat ten genoege der regering een jaar daarna het postwezen behoorlijk geregeld en in werking was, werd hij met de ad­ ministratie der houtbossehen van meer clan het derde gedeelte van het eiland Java belast. Deze post was gelijk gesteld met den rang van kolonel. Terwijl hij daarmede bekleed was, werd hem door den gouverneur-generaal in last gegeven om, met eenige inlandsche magt, de benders struikroovers, die destijds het gebied van Midden en Oost-Java onveilig maakten, te be­ stoken en uiteen te jagen. Hij bewees in dat opzigt groote diensten, doch moest de volvoering van deze task bijkans met den dood hekoopen, door de zware vermoeijenissen, waaraan hij zicb, te midden van bet regengetijde, had blootgesteld. N a b u y s was in de gelegenheid vele diensten aan de over­zeesche bezittingen te bewijzen; hij deed inlandsche troepen op sommige punten op de been brengen tot keering van gevreesde invallen; hij raakte ook vaak in moeijelijkheden, daar zijn menscblievende geest zich kwalijk kon voegen naar de soms harde bevelen des maarschalks; en men weet, dat, vooral door zijn toedoen, twee inlandsche prinsen, in state ter dood ge­doemd , gered werden. De luit.-gen. Jan s ens kwam spoedig hierna de teugels des bewinds overnemen, maar voor eene vreemde regering, die ook het moederland had overheerscht. Zwaar viel het Nahuys zich aan die regering aan te sluiten; doch er bleef hem, gelijk alien landgenooten op Java, wel niet anders over, en toen de aanval der Engelschen tegen dat eiland in 1811 plaats greep, bood hij trouw zijne militaire diensten den generaal J a ns ens aan, welke met voorkomendbeid werden aanvaard . Eerst werd hij bij den staf van den brigade-gen. A 1 ber ti geplaatst, en na de doodelijke verwonding van dien verdienstelijken hoofd­officier, nam de generaal jansens hem bij zijn eigen staf. Zich te ver gewaagd hebbende, werd hij bijkans door de En­gelsche jagers ter neder geschoten, en slechts ter naauwernood door een hunner officieren gered . Gevangen genomen, liep zijn leven nog het uiterste gevaar, daar de Engelsche be­velbebber hem als gijzelaar hield voor een ingezetene van Ba­tavia, die van verspieding verdacht en door de onzen met den dood bedreigd was. (Zie Précis de la Campagne de Java, door den hertog van Saksen•Weimar.) Reeds den 24sten Augustus was hij op vijf plaatsen, doch slechts ligtelijk gekwetst; twee dagen later werd hij, bij eene charge der Engelsche dragonders, omsingeld en kreeg hij een pistoolschot in den arm, waardoor hij krijgsgevangen werd gemaakt. Na het eindigen van den veldtogt, die aan Nederland de schoonste zijner bezittingen voor een tijd ontrukte, lcgde generaal Ja nsens en de brigade-ge• neraal de Kock, chef van den staf des opperbevelhebbers, de vleijendste gctuigeiiissen af D over de gestadige blijken van in. telligentie en ijver, door hem aan den (lag gelegd, en over de dapperheid, waardoor hij had uitgemunt, bij al do die suecessivelijk tuss.chen 10 en 2G Augustus hadden plaats gevonden." 11 ij werd wegens zijn uitmuniend g,ed rag in dezen veldtogt door zijn chef en den minister van kolonien, den her-tog Decres, aan keizer N a p o l eon in de laatste ha4chelijke oogenblik ken van het Fransehe Keizerrijk voor het legioen van eer voorgedragen. llij werd daarmede ten gevolge der staat­kundige omstandigheden niet eer bcgiftigd, dan onder de rege­ring van koning Lode w ij k Philip s, die hem door den minister Guizot de schriftz.lijke verklaring deed atleggen, dat hij, de koning, de diensten aan het keizerrijk bewezen, als aan Frankrijk zelf bewezen, besehouwde. Na verschillende weder­waardigheden in zijn krijgsgevangenschap op Java te hebben ondervonden, afgewisseld do,r mensehlievende bejegening van eenige ridderlijke Engelsche oflicieren, word N a li u y s met andere krijgsgevangenen naar Bengalen overgevoerd en had hij het genoegen, dat Lord Mint o, de gouverneur-generaal van Britsch Indio, hem het ongelijk vergoedde, dat hem door de nieuw gevestigde autoriteiteti op Java was aangedaan. Aan alle krijgsgevangenen werd een behoorlijke maatidelijksehe un­derstand toegelegd en het onthaal der Engelschen was zeer voorkomend, ook uit besef, (lat. de magt die Java verdedigd had, op uitmuntende wijze Karen pligt had gedaan, tegenover do veel sterkere magt der Engelschen, zootlat de verovering van Java alleen, den Engclschen op meer yolks was te staan gekomen, dan die van al de overige Nederlandsche bezittingen te zamen. Acht maanden verbleef hij in Brit$.6 Ind ie en word vervolgens met eenige andere otheieren naar Louden overgevoerd, van waar hij op zijn eerewoord naar de stad Reading iii Berk­shire vertrok, welke plaats den krijgsgevangcn Indische offieieren tot verblijf was aangewezen. Een half jaar decide hij flier de wolfing en het lot van den vriend zijner jeugd, den generaal de Kock; het was er verre af, dat het onderhoud der krijgs­gevangenen hicr naar dat in Britsch Indic releek; de meeste krijgsgevangenen hadden geene andere hulpmiddelen dan de 18 pences daags, welke hun van regei ingswege werden verstrekt: ter core van de Hollandsche krijgsgevangenen mag gezegd won.-den, dat ook niet een, ondanks alle ontberingen, eenc poging tot ontvlugten deed, waartoe de vaderlijke bejegening van den genoemden hoofd-offieier de Kock ook niet weinig bijdroeg. Op grond dat hij civiel ambtenaar was gewe( st, wist N a h u y s zijn ontslag to verwerven en word hem verlof gegeven naar VrankriA te vertrekken;. en in December van het voor Neder- land zoo gewigtige jaar 1813 bereikte hij Parijs. Hij besloot, na de tijdingen uit Holland te liebben vernomen, terstond der­waarts terug te keeren; het behoelt naauwelijks gezegd to worden met •oeveel gevaren die reis verbonden was, ten ge­volge der achterdochtige politic, en het krijgsrumoer, dat van alle zijden werd vernomen; met veel moeite wilt Na buys zich een pas to versehaffen, waarmedc hij over Zwitserland naar Nederland reisde, hoewel daarmede cen gansche maand verliep, en nog zou hem (lie reis mislukt zijn indien prins von Met­ternich hem te Bazel Been aanbevelingsbrief hail medegegeven. Te 's there aangekotnen, bood hij tier vaderlandsche rege­ring zijne militaire dienstea op eigene kosten aan, en nog voor het cinde des jaars 1314 werd hem de vereerende last opge­dragen, als cersten commissaris van den souvereinen vorst van Nederland naar Java to vertrek ken, zoo ter aankondiging van de ophanden komst van Nederlandsche troepen, als tot bet nernen van cenige voorbereide . .de maatregelen daartoe. Doch bet sehip de Arinus Marinus iced blj een zwaren storm in December op onze kusten schipbreuk; ter naauwernood word de cquipatre gored. N a It u y s had bij doze schipbreuk zooveel tegenwoordigheid van gecst aan den (lag gelegd, dat hem, toen hij een paar dagen (laarna te 's llage terugkwam, door den souvereinen vorst de last werd oNedragen, het mogelijke to (Then tot bet redden nit het vaEtgeraakte schip van een kistje van waarde; onmiddellijk begat hij ziell weder naar Ilellevoet­stuis en was zoo gelukkig, lien last te kunnen volbrengen, ofschoon de loods, voor het vele drijfijs bed ueht, onwillig was hem mar bet wrak over to brengen. Drie maanden later was hij weder aan boord van een oorlogskorvet ingescheept, loch het leven zoo vol afwisselingen van den baron N a h u y s, narn op nieuw cene andere wending. Keizer Napoleon was in Frankrijk teruggekeerd en de gebeurtenissen then ten gevolge, deden onze reiziger den voorgenomen togt naar Java staken, z;jn arm ter verdedigitig van het op nieuw bedreigde vader­land aanbieden, en weldra stond hij als onbezoldigd vrijwil­liger in de gelederen van het Nederlandsche leger; hij werd als majoor bij den staf van den generaal C h a ss c geplaatst. In de gewigtige dagen van 1815 op nienw gewond, word hij deswege door zijn generaal aan den prins van Oranje tot ridder der iVlilitaire Willems-Orde voorgedragen, met zeer vleijende wuorden over zijn gehouden gedrag, daar C h as s 6 verklaarde, dat hij generaal, dagclijks redcnen had, om zeer over hem to vreden to zijn en tevens hem to bewonderen over zijne goede wijze van dicnen. Pat 15 Junij, toen Bindle door de Pruissen was verlaten, meer bedoelde majoor, op eigen aanbod met cene ordonnance naar gemelde plants reed, hoezeer men geloofde, dat de vijand seeds daar was (een ofEcier van het garnizoen to Bindle had milks den generaal komen berigten), en korten tijd daarna de zekerste tijdingen van daar mede­bragt, waarvan de gevolgen waren, dat hij generaal met nut zijn mouvementen ten uitvoer brengen kon." In den herfst van 1815 was eindelijk het gelukkig oogen­blik aangebroken, dat de eerste nieuwe uitzending van Neder­landsche magt naar Java voortgang kon hebben; men meende aistoen, dat er geene vooruitzending van commissarissen voor de troepen noodig was, daar de Engelschen op Java alle maatregelen van voorbereiding wel zouden getroffen hebben; doch men weet hoe ver het daarvan of was, en de bijzondere berigten door den majoor N a h u y s ontvangen, deden hem al de noodzakelijkheid van bedoelde voorbereiding beseffen. Aileen door zijn aanbod, om op zijne korten de reis te doen, werd het hem vergund vooruit naar Java te vertrekken en was hij de eerste Nederlander, die in de kolonie de tijding aanbragt, dat spoedig de overbeden en krijgsmagt te wachten waren, die het Nederlandsche gezag aldaar weder zouden vestigen. Onbeschrijfelijk was de vreugde, die deze mare aldaar voort­bragt; te grooter was die vreugde, omdat zelfs een nieuwe Engelsche gouverneur van Java benoemd was, die korte dagen na Nahuys aldaar aankwam. Men kan ligtelijk nagaan, dat er menige wrijving tusschen bem en het Engelsche bestuur plaats greep, dat ongaarne aan zijne tijdingen geloof sloeg; doch ruimschoots werden die onaangenaamheden vergoed door de bulp en ondersteuning, die landgenooten hem verleenden tot bet gemakkelijk maken zijner taak, het oprigten van ka­zernen en hospitalen. De zaken stonden, wat dergelijke gebou­wen betreft, op Java nog erger geschapeu, dan men hem eerst gemeld had. Die omstandigheid en al hetgeen de voor- en nadeelen van de Engelsche tussehen-regering op Java betreft, zoomede de tekst der overeenkomst van de teruggave; dat alles is nog zeer onlangs in het bekende werk van den heer H. D. Lev yssohn Norman ontwikkeld en medegedeeld. Bepalen wij ons dus bier te zeggen, dat de diensten door N a h u y s, nog v66r de sluiting van bedoelde overeenkomst den lande be­wezen, door de drie commissarissen-generaal allezins op prijs werden gesteld, en zij hem geen beter blijk van groot vertrou­wen konden geven, dan hem te benoemen tot resident aan het hof van Djokjokarta, en het mogt hem gebeuren om de eerste op Java de vlag van zijn dierbaar vaderland in top te hijschen en van. het fort en zijne residentie te zien wappelen, naauwe­lijks een half uur na de aankomst der Nederlandsche krijgs­magt te Djokjokarta. Als door eene hoogere bestiering vond hij bier bij de minderjarigheid des Sultans diens oudoom, prins P a k u a l a m met het regentschap belast; hij was een der beide prinsen die vroeger door bet beleid van Nab u y s van een oogenschijnlijk wissen dood waren geied. Het was vooral aan deze gelukkige omstandigheid te danken, dat hij bij den vorst en de grooten van het rijk van Djokjokarta, een zoodanig groot ver­trouwen en een invloed verkreeg, gelijk misschien nooit een resident voor hem had bezeten, en dat de overgang van rege­ring op Java aldaar geenerlei tegenstand hoegenaamd ontmoette, ondanks de voorspellingen van Engelsche bewindvoerders. Twee jaren lang vervulde N a h u y s den post van resident in genoemd rijk, gedurende welken tijd hij bij herhaling de schriftelijke betuiging van de regering erlangde, wegens hare tevredenheid en goedkeuring over zijn betoonden ijver en buitengewone ac­tiviteit. In 1818 werd hij tot commissaris van het gouverne­ment der kust van Borneo benoemd en het gelukte hem met den sultan van Puntiana, van Sambas, van Mampauwa en van Banjermasing de noodige tractaten te sluiten, waarbij de supre­matie van het Nederl. gouvernement erkend en deszelfs regten en inkomsten verzekerd en geregeld werden. Hij bezocht ver­schillende andere streken van Borneo, vestigde de aandacht op de rijke goudmijnen van Mandore, deed de nabij gelegene eilan­den aan en was op een zijner togten bijna in handen van moordzieke zeeroovers gevallen; hij keerde niet zonder moeite naar Java terug en nadat al zijne handelingen ter kuste van. Borneo de hooge goedkeuring der regering hadden mogen weg­dragen, hervatte hij zijne function als resident aan het hof van Djokjokarta, en weinige maanden later ontving hij de vereerende schriftelijke verklaring van den gouverneur•generaal, P dat de vermeerdering van 's lands inkomsten grootendeels aan zijne voorzorgen en doeltreffende maatregelen te danken was." Gaarne had hij aan de onderneming tegen het trouwelooze Palembang deel genomen, (loch de Indische regering achtte zijne tegen­woordigheid nog te zeer noodzakelijk te Djokjokarta. Hij slaagde er door zijne krachtige houding in, eene tegelijk met de Palembangsche onderneming opkomende beweging te stuiten, en den beleidvollen resident werd op nieuw de tevredenheid der regering te kennen gegeven * voor den warmen ijver in de dienst van bet vaderland en den koning, bij alle gelegen­heden aan den dag gelegd" en werd hij tevens tot luitenant­kolonel bevorderd. Gewigtige dagen beleefde Nahuys nog in hetzelfde jaar 1820. De grijze sultan van Soeracarta stierf; gedurende een tiental dagen was hij, volgens de bestaande regelen, met de keizerlijke waardigheid belast, waarna de oudste zoon des over--ledenen, de kroonprins, door hem in naam der Nederlandsehe regering tot keizer werd uitgeroepen • Het volgende jaar had hij ook zijn deel van rouw en zorgen hij het uitharsten van de cholera op Java, en in de twee of drie volgende jaren was bet hem door evenveel kracht als voorzigtigheid gegeven, op. roerige bewegingen in verschillende gewesten, o. a. in Kadoe, te fnuiken; te Djokjocarta ontwapende en nam hij met eigene hand gevangen den prim D i e p o s o n n o, ofschoon deze door een troep volgelingen omstuwd was; doze des doods schuldige vorst werd van Java verbannen, doch verkreeg van den mensch­lievenden gouverneur-generaal lijfsgenade. Het vetblijf van Na huys te Djokjoearta en Socracarta, was door ti elerlei ont­wikkeling en verbetering aldaar gekenmerkt; de gouvernements­inkomsten dezer landen waren verdubbeld en de steenen ge­bouwen in de hoofdplaati van het eerstgenoemde gebied, wel met een vierde vermeerderd; (loch nu ontstond er verschil van meening tusschen hem en de regering over het vraagpunt der industrie van de Europeanen in de vorstenlanden. Vroeger was die sterk aangemoedtgd en N a h u ys was daarvan mede een groot voorstander; de re4;ering k wam tot het besluit, daar­aan een einde te maker; N a h u y s aehtte dit noodlottig en hij verzocht zijn ontslag als resident en tevens verlof om naar Europa terug te keeren. Die terugreis wilt de ijverige man nog in vele opzigten diensthaar to maki;n aan, de helangen des vaderlauds. I-lij bezocht eenige plaatsen van den Indischen Archipel, als: Benkoelen, Padang, het rijk van Menang., Ka­ban, Bilionw, Singapore en Poelo•Pinang, waarvan later door hem een reisverhaal iu druk word uitgegeven, dat de tweede uitgave zag verschijnen, wclke mede gelled wad uitverkocht. Evengemehl reisverhaal is opgestcld in brieven, gerigt aan Z. Exc. den hoer luitenant-generaal en luitenant-gouverneur van Nederlandsell Iudie, d e hock, van Vi, ien Nahuys in zijn voorberi4t te regt zeide, dat op hem door wandel en gedrag van tcepassing was het: suaviter in modo fortiter in re. lloogst belangrijk in vele opzigten is dit werk over Sumatra en omliggende gewesten, vooral voor den waarin het geschreven weal; en zijne beschouwing over het toen no twij­felachtige bezit van Singapore, toont den helderen blik van den staats- en krijgsman; hij zegt o. a.: • als Nederlander doet het mij Teed, dat wij zelven Ilia Singapore uit do handen van die zeeroovers gewrongen bebben, in plants van dezelve in het rustig bezit to laten van dit eiland, hetwelk wij nu de Enge:sche natie betwisten." Van Sumatra's Westkust vertrok hij naar Bengalen, alwaar hij gedurende acht maanden verbleef, in welken tijd het ver­drag in Europa gesloten werd, hetwelk de betrekkingen tus. schen de Nedtrlandsche en Britsche O.I.- bezittingen moest regelen. Ilij keerde over Bordeaux naar het vaderland terug, waar hem eene zeer eervolle ontvangst verbcidde, en de rege­ring, op voorlichting van manner als van H o g en d o rp, Talc k, El o u t en andcre vrienden van degelijk onderzoek, hem de vuldoening gaf, dat zij hem nopens de Europesche industrie in de Vorstenlanden in het gelijk stelde, en de In­disehe regering gelastte, de uit hutine bezittingen gestotene Europesche planters, weder in het genot van hunne regten to doen treden. Ten blijk van Zr. Ms. goedkeuring, werd hij met de burgerlijke ridderorde van den Nederl. Leeuw begiftigd en- tot kolonel bevorderd. Maar terwijl bij zich over dezen gelukkigen uitslag zijner pogingen mogt verheugen, liep de mare rond van den vernielenden inlandechen krijg, die in het enders zoo rustige Java was uitgebareen. Hij gaf dadclijk aan 's konings verlangen gehoor, om op nieuw zijne diensten aan de overzeesehe bezittingen te wijden; ten vierdeninale ver­trok bij naar Java, alstoen door eene jeugdige Bade en een eenigen zoon vergezeld. Door zijn kloek gedrag' werd het schip, waarmede hij de refs deed, van een wis vercierf gered; ter kuste van Zuid -Amerika word het in den nacht door een sterk gewapcnd Braziliaansch oorlogschip gejaagd, dat meende een kaper voor to bebben; tegen den zin des kapiteins deed Nab uys het besluit bovendrijven, om alle licliten op te zetten en zich des floods wanhopig te verdedigen. Door de lichten alleen werd de vergissing bespeurd en bet schip behouden. Dort na de aankomst van Nahuys te Batavia in de maancl Augustus 1827 werd hij door den commissaris geueraal, burg­graaf Du Bus de Ghisignies, benoernd tot resident aan het hof van Soeracarta en comrnissaris van het gouvernement aan dat van Djokjoearta. Gedurende de (Inci en een half jaar van zijn verblijf in de vorstenlanden van Java, mogt hij zoo vele en zoo gewigtige diensten aan bet vaderland en de kolonien bewijzen, als waartoe zelfs gedurende een geheelen levensloop, maar weinigen gelegenheid hebben. Hoewel de evenvermelde betrekkingen niet mcdebragten militaire, expeditiiin tegen den vijand to maken, zict men echtcr uit de officiele rapporten van dien tijd, dat hij nict aehterlijk bleef zich aan het hoofd van Nederlanclsehe en inlandsehe troepen to plaatsen, en den mai­telingen allerwege afbreuk to doen, waar het slechts mogelijk was. Onder anderen nam hij in October 1827 deel aan eene driedaagsche expeditie in bet gebied van L)jokjocarta, volbragt hij met de cavallerie eene zeer gelukkige, welgeslaagde charge, redde hij bet leven van eon erdienstelijk oflicier door het dooden van een woedenden muiteling, en bragt hij twee rnaan­den later, bij nieuwe onlusten in het Rembangsehe, eenige inlandsche magt to zamen, waarmede hij de cerste kracht van den aanrukkenden vijand brak en geheel geslaagd zou zijn die te betcugelen, ware Let nict, dat hij eene al to groote over­magt veer zich had gehad. De lielft zijner benden verloor het leven; hij retitle to naauwernood bet zijne. De opperbe­velhebber van het Indisehe leger gaf op de vereerendste wijze van zijne gedragingen kennis aan den commissaris-generaat, die den innigelen lof daaraan toekende, (loch nithoofile van zijne volstrekt vereischte tegenwoordigheid aan it inlandsche hoven hem verzoeht zich ZQO vecl mogelijk van de deelneming aan de mititaire operatien te onthouden. En werkelijk was zijne egenwoordig,heici aan, de bedoelde hoven hoogst noodzakelijk; te Soeracarta werd eene zeer gevaarlijke zamenzwering gesmeed; Na h u y s wist die te ontdekken en te verijdelen, en het hoofd van den aanslag, It go Warsit o, werd weder met eigene . handen door hem gevangen genomen en ontwapend. De ge­rml van het Indische leger betuigde hem schrifte lijk, dat hij de wijze admireerde waarop hij dit alles behandeld had." De commissaris-generaal gaf in niet minder krachtige woorden zijne goedkeuring te kennen, over den gunstigen afloop dezer zaak , waarvan hij onmiddellijk naar Nederland berigt zond; zoo ook van eene andere zamenzwering in het gebied van Soeracarta, door Na h u y s ontdekt en gestalt. Bet was door zijne be­hoedzame handelwijze, dat de jeugdige Keizer van Soeracarta tot de bekentenis en het vragen van vergiffenis gebragt werd, over zijne geheime kuiperijen met het hoofd der muitelingen, D i e p o N e g o r o. Hij droeg met den verdienstelijken kolonel 1 e Br on d e Y exela veel bij tot ontwapening van eene vijandelijke colonne, door den beruchten hoofdpriester der muitelingen R i a i Modj o genaamd, aangevoerd, en het was door zijn moedig gedrag, dat hij de verraderlijke streken ver­ijdelde, waarmede de muitelingen, zijn leven en dat van den braven kapitein R o e p s bedreigden, en op nieuw mogten hem wegens een en ander de vleijendste betuigingen van waardering zijner diensten en erkentelijkheid ten deel vallen. De opper­bevelhebber des legers verklaarde: i dat hij alles meesterlijk had behandeld." Bij het eindigen van den opstand en door ziekte overvallen, wenschte IN a h u y s een verlof naar het va­derland, doch het werd hem op zeer vereerende wijze afgesla­gen, daar men, na al 'de gewigtige diensten in de jongste jaren door hem bewezen en bij zijne groote ondervinding, zijn verblijf aisnog op Java noodzakelijk achtte. Hij werd in het begin van 1830 naar Batavia ontboden, alwaar hij de over­dragt van het bewind bijwoonde, dat uit de handen van den burggraaf du Bus de G hisignies overging in die van den luitenant-generaal van den Bose h, beide mannen, wien het vaderland en de overzeesche bezittingen , in verschillende op­zigten zoo oneindig veel verschuldigd zijn. Zijn exc de heer van den Bosch verlangde schriftelijk de gevoelens van N a­h u y s te verstaan, nopens drie hoogst belangrijke punten van administratie, namelijk: nopens de beste middelen ter uitbrei­ ding der cultures, nopens de noodzakelijke verbeteringen der policie en nopens de middelen ter bekoming van eene schade­loosstelling voor de door den vijf-jarigen krijg veroorzaakte oorlogskosten; de meeste der voorstellen, welke hij hierop in­diende, werden dan ook met de goedkeuring van den schran­deren gouverneur-generaal bekroond eft beantwoordden volkomen aan het oogmerk, Den 29sten Maart was een dag van groote feestviering te Soeracarta: het was op dien dag dat door N ah u y s de eerste steen gelegd werd van den eersten Christen tempel, die, sedert der Europeanen komst op Java, in de Vorstenlanden was ge­sticht; hij was de bevorderaar en volvoerder van het ontwerp, door den geleerden en ij verigen zendeling G e r i c k e gevormd. Het was eene toevallige en hoogst gelukkige omstandigheid, dat de bittere vijand der Christenen, die vijf jaren land Java's rust verstoord had, juist dien „dag in ballingschap van daar vertrok. De herstelde vrede en rust bragten bij den gouverneur-ge­neraal van den Bosch het denkbeeld tot rijpheid, om de heeren M e r k us en v a n Se venhoven tot commissarissen bij de twee inlandsche hoven te benoemen, um de keizers van Soeracarta en Djocjocarta te bewegen, tegen billijke schadever­goeding, van een groot gedeelte van hun schoon land afstand te doen. Teedere, gewigtige, maar hoogst moeijelijke zending, waarbij N a h u y s, ondanks zijnen no lijdenden gezondheids­toestand, door bemiddeling van den generaal de Kock bewo­gen werd als mede-commissaris op te treden, daar men teregt veel van zijne kennis der hoven, den aard en de denkwijze der Javanen, tot het welslagen dezer taak verwachtte. Hij en M e r k us achtten zich verpligt niet terug te deinzen voor de groote daad van verantwoordelijkheid, om op eigen gezag bij openlijke publicatie, aan de inlandsche bevolking den keizer van Soeracarta, onder hevige vermoedens liggende van deelneming aan den opstand, en die in het geheim het keizer­lijk paleis verlaten had, vervallen te verklaren van zijne rege­ring en gevankelijk naar Samarang te doen vervoeren. En naauwelijks was deze maatregel genomen of eene tweede daad van groote verantwoordelijkheid was noodzakelijk; een onwet­tige pretendent kwain opdagen, die ligt een gevaarlijken aan­hang kon erlangen. De commissarissen gaven, uithoofde van deze ornstandigheden, na kort doch rijp beraad, aan de prinsen van het hof te kennen, dat zij in last hadden bekomen, om den tweeden, eenig overgebleven zoon van den vroeger over­ledeiien keizer, met name Pangerang Ad e p a t t i P o r b oj o, ten troon te verheffen, hetgeen dan ook den volgenden dag mct de gewone plegtigheden plaats greep, zonder dat de be­dreigde rust een oogenblik was verstoord, of deze gewigtige gebeurtenis het leven van een enkel mensch gekost had. Van groot aanbelang mag deze dienst aan den lande bewezen, be­schouwd worden, daar hierdoor het dreigend gevaar van nieuwe onlusten te Soeracarta, gelukkig werd afgekeerd. De gouver­neur-generaal betuigde dan ook zijne bijzondere tevredenheid aan de commissie, over de energie en het goed beleid, waar­mede door haar in deze moeijelijke taak gehandeld was. Het was ook bijzonder door de goede zorgen van Na h u y s, dat men in tijds van des keizers heimelijke vlugt kennis kreeg, en dat daarop diens gevankelijke wegvoering uit zijn rijk volgde. 4 Zeer kwam tot de gevangenneming van den keizer te stade het Javaansche bijgeloof, volgens hetwelk zekere onzigtbare vorstin, eene soort van waternimf, haren zetel in of bij het zeestrand gevestigd houdt, en zij gereed is ieder, die een groot werk evil ondernemen, in den droom bij to staan. De keizer had diensvolgens, alvorens de vaan des opstands uit te steken, zich aan het zeestrand ter ruste gelegd, in de hoop van dezen wonderdadigen invloed te zullen ondervinden; het was bier dat hij ontdekt werd, en door de heeren van Nes en Soil e w ij n s, zonder het aanwenden van eenige dwang­middelen, tot de commissarissen werd gevoerd. Zijn val gaf aanleiding tot het geven van een bewijs van groote huwelijks­trouw; de twee eerste gemalinnen des keizers hadden geweigerd baron gemaal in ballingschap to volgen, waarop de derde in rang zijnde gade van den vorst, zich terstond bereid betoonde, zijn verder lot to deelen. Men moet weten welk een indruk het woord ballingschap bij den Javaan heeft, die deze straf met die des doods gelijk stelt, om to kunnen beseffen wat deze daad van opoffering der derde vrouw van den afgezetten keizer inhad, en men zag tevens bij die gelegenheid hoezeer de Javanen voor edele indrukken vatbaar zijn, daar zij Naar met den uitbundigsten lof begroetten, en het gedrag der twee andere vrouwen niet minder afkeurden. N a h u y s en de andere staatslieden die deze zaak tot een goed einde bragten, toonden hoezeer zij doordrongen waren van de noodzakelijkheid, om in hagchelijke oogenblikken op eigene verantwoordelijkheid en gezag tot beslissende maatregelen to komen, zonder welke anders ligt de invloed van eenige duizenden over millioenen, op het spel kan worden gezet. Daartegen staat over eene regtfaardige, menschlievende uitoe­fening van het gezag, eene groote waakzaamheid voor het welzijn der inboorlingen; en onder hen die deze uitoefening zoo begrepen, mogt N a h u y s steeds eene eerste plaats be­kleeden. Hij was met den commissaris van S e v e n h o v en in den loop des jaars 1830 nog ijverig werkzaam tot het bepalen van de grensscheiding tusschen de rijken van Soeracarta en Djok­jocarta, eene bepaling die reeds bijkans eene eeuw lang de bron van velerlei moeite en ongelegenheden was geweest; het gouvernement kwam daardoor in het rustig bezit van een vier­tal rijke en vruchtbare provincien, die sedert zooveel tot stijving van 's lands schatkist hebben bijgedragen, In het begin des volgenden jaars meende Nahuys op nieuw om zijn ontslag en pensioen to mogen aandringen, hetgeen hem dan ook aller­gunstigt door den gcuverneur-generaal werd toegestaan, nadat zijn ambtgenoot, de beer M e r k us aan Z. Exc. den gouverneur­generaal van den B os c h bad geschreven, dat het voorname­lijk aan den grooten invloed van den commissaris Nahuys op de prinsen van Soeracarta, alsmede aan zijn ijver en erva­ring te danken was, dat, tot merkelijk voordeel van 's lands financien, de zaken met het hof van Soeracarta zoo spoedig tot een gewenscht einde waren gebrag,t. In Junij 1831 behouden, met de zijnen, in het vadertand teruggekeerd, verbleef hij aldaar verscheidene jaren, en maakte zich zijne tegenwoordigheid in Europa ten nutte, om in vier octavo-boekdeelen te verzamelen: de officiele militaire rapporten gedurende den vijfjarigen oorlog op Java, vermeerderd met eene beoordeelende beschouwing van een vroeger uitgekomen werk over dien krijg, en nog verrijkt door eene correspondentie over de zaak der land verhuizingen op Java, benevens een ver­haal, door bijlagen bekrachtigd, van den verraderlijken, dock, zoo als wij reeds gemeld hebben, mislukten toeleg der mui­telingen om hem gevangen te krijgen, Voor ieder die over de gebeurtenissen op Java, van 1825-30 een fielder licht wil krijgen, is deze vermmeling onmisbaar, en zij werd dan ook door bevoegde heoordeelaaren hoog geschat. In 1836 werd hij weder tot het tooneel zijner vroegere be­drijven teruggeroepen, en wel in hoogeren werkkring: het was als lid der hooge Indische regering, als raad van Indic en als generaal-majoor titulair, dat hij zijne vijfde reize naar Java ondernam, en hij verbleef aldaar drie jaren, toen herhaling van zijne ziekte hem noopte nieuw verlof naar Nederland te vragen, en een paar jaren later ; zijn pensioen als raad van Indic, bij welke gelegenheid hij tot kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd werd. Zoowel gedurende zijn jongst verblijf op Java, als gedurende zijn ambteloos 'even in het vaderland, bleef hij de belangen van Nederland en zijne bezittingen met raad en daad behar­tigen; ging hij voort voor de regering en waar het pas had, ook voor het publiek licht te verspreiden over menig punt van staathuishoudkunde en bestuur; de ontwikkeling van Java, waartoe hij almede de grondslagen had helpen leggen en waarvan hij de eerste vruchten op de plaats zelve had zien rijpen, gaf hem de gelegenheid tot het ontvouwen der begin­selen van koloniale staatkunde, welke hij voor de duurzame afwerping van die vruchten, noodig keurde. Steeds bleef hij voorstaan het stelsel van Europeesch landsbezit in de vorsten­landen van Java; tot het verbeteren van bet inwendig bestuur, om den inlander van bezwarende lasten te ontheffen; tot het brengen van de politie op een goeden voet; tot het bewaken van den grooten schat, dien Java aan zijne bosschen heeft en waarvan gedurende eenigen tijd op ondoeltreffende wijze was gebruik gemaakt; tot het aanleggen van goede wegen en wa­terwerken, tot het bevorderen der zedelijke belangen van den inlander, doe') op die behoedzame wijze, welke het welslagen daarvan alleen mogelijk maakt. finder de geschriften, welke 4* van hem, behalve de reeds vermelde zijn uitgekomen, vallen voornamelijk op te teekenen zijne: Beschouwingen over Neder­landsch Indie, in 1847, waarvan een nieuwe druk met nadere toelichting een jaar later het licht heeft gezien; voorts bijdragen over koloniale aangelegenheden en belangen, hoofdzakelijk ten doel hebbende het betoog van het nut van aanmoediging eener vrije cultuur in de zoogenaamde vorstenlanden van Java en een voorzigtigen vooruitgang van liberale beginselen in het bestuur onzer kolonien, in de dagbladen of andere tijdschrif­ten, die zich bijzonder aan de Indische belangen wijden. Nog in 1857 gaf hij over de twee gewigtige vraagstuk­ken van den dag, het Indisch drukpers-reglement en het onderwijs, twee geschriften nit, die, hoewel hij zich niet be­paaldelijk noenade, toch terstond aan hem werden toegeschreven, omdat niemand zich daarin vergiste, die zijnen toon en stijl kende: waardig en gematigd, maar toch vol klem; omdat hij daarin weder blijk gaf van die beginselen, welke hem op zijne gebeele loopbaan tot rigtsnoer hadden gestrekt: het waren die, welke door een Schimme 1p enninck, Fal ck en zijn leermeester Kemper waren beleden, die van redelijke vrijheid en orde, van edele verdraagzaamheid in het gods­dienstige en staatkundige. Deze achtte ook hij de grondzuilen van Neerlands staat, en daarvoor heeft hij eene halve eeuw met pen en degen, geijverd of gestreden. Ook in latere jaren nog, gaf hij aan zijne zucht tot reizen toe, bezocht vooral Frankrijk en Engeland, en beyond zich juist in de hoofdstad van laatstgemeld rijk, toen de tijding ontvangen wend van het overlijden des gewezen konings van Holland, den graaf de St. Leu. Na hays achtte zich genoopt diens zoon, prins L o d e w ij k N a p o l eo n, die toen te Londen zijn verblijf hield, als gewezen dienaar zijns vaders, zijn rouwbeklag te betuigen en de jeugdige prins, wien de toekomst zulk een grooten lotwisseling voorbehield, schreef hem eigenhandig een zeer hartelijken brief, waarin hij N a h u y s de hulde bragt, dat hij zich, wat zeldzaam is, door geen tegenspoed lief afbrengen van de inspraak des harten te volgen, en zich vroegere dagen te herinneren. En voorzeker, zoo onwrikbaar Nab u y s aan het vaderland en zijn koningshuis gehecht was, was hij daartoe te edelaardig. Rondborstig en gulhartig, heusch en minzaam, onbekrom­pen en hulpvaardig, vereenigde N a h u y s vele eigenschappen, die hem in de herinnering van alien, die hem gekend hebben, zullen doen voortleven ; en zijne daden en geschriften wijden hem onder de mannen, die Nederland en Oranje met zelf­standigheid en innige toewijding hebben gediend, eene merk­waardige plaats aan. Zijne grootste aanspraken op blijvende herinnering, wat de koloniale aangelegenheden betreft, .zullen voorzeker wezen zijn onvermoeide ijver, invloed en medewer-king, waardoor 'de gelukkige wending van zaken in het bin­nenland van Java heeft plaats gegrepen, waardoor de inkomsten ven den lande grootelijks zijn vermeerderd, de bloei van die gewesten verhoogd, en de rust van Java ook voor de toekomst op steviger grondslagen is gevestigd. 11ij overleed 12 Januarij 1858, in de nabijheid van Breda, in den ouderdom van 76 jaren. Er bestaat eene autobiographie van zijne hand, die met zijn portret is versierd, na zijn dood in den handel gebragt. Zie Belq. Konst- en Letterb. 1857. No. . , illgem. Handelsbl. t en 8 Febr. 1858. Brinkman, Naaml. van Boek.; Cat. der Maats. van Ned, Lett. D. IT. 131. 173. NAHUYS (Mr. CORNELIS JAN WOUTER), oudere broeder van den vorige, geboren in 1763, was eeu man van uitgebreide kennis en bijzondere regtschapenheid. Hij beoefende vooral de natuur- en wiskunde, over welke vakken hij eene rijke ver­zameling van werktuigen en boeken bezat. Ook was hij lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Hij over­leed op zijne heerlijkheid Burgs. onder 's Prinsenhage bij Breda in 1831. Zijn weduwe, de eenige dochter van den dapperen vlootvoogd C r ull, liet een vierkant ijzeren grafgedenkteeken voor hem plaatsen op het Prot. kerkhof to Zuilen, bij het Ginneken, waarop 2 Lat. opschriften. Ter regterzijde leest men: Exegi vitae, dubius, non impius annos; Incertus moritor, cunctus at horror abest. Nil scire est hominis, noctisque errore vagari Rerum summe parens, to miserere mei. Ter linkerzijde de Nederduitsche overzetting: Ik ben in twijfel, maar bestendig vroom geweest; Ik sterf onzeker, maar in 't minste niet bevreesd; Niets weten, dwalen, yid den sterveling ten deel: 0 God , Gij kent mijn ziel, die ik a aanbeveel. De bekende Latijnsche dichter en taalgeleerde J. H. H o e u ff t, die deze regels vervaardigde, was een boezemvriend van N a­h uis. Behalve andere gedichten op hem, vervaardigde hij het volgende: M CORNELII JANI WALTREBI NAHUYS. Astrorum si pulcher amor novisse meatus, Inque opere artificem mens devenerasse Deum, Si justi sincerus honor, verique bonique, • Inque suos pietas, in patriaeque solum, I Si candor, si rara fides probitasque severa, D Si miserum auxiliis promta levare manus, Mortali reserare queunt penetralia coeli, , NARUSI, merito aunt reserata tibi." Door een ongenoemde (B.) dus overgezet: II Zoo geestdrift om den loop der sterren na te gaan, • Met eerbied in 't gewrocht een Schepper gale te slaan, 11 Zoo een opregt gemoed, dat deugd en waarheid huldigt, Geen pligt verzaakt aan vriend en vaderland verschuldigd; I Zoo schaars gevonden trouw, onkrenkbare eerlijkheid, Een hand tot hulpbetoon der nooddruft steeds bereid: Zoo dat den sterv'ling op den Hemel kan doen hopen, Dan, NAatirs, staat met regt voor U de Hemel open. Zijn portret bestaat in physio notrace door Go nor d. Zie Kunst- en Lett. 1831. D. I. bl. 356. 1833. D. I. bl. 5. v. d. A a, Geschiedk. Bea. van Breda, b1.121;J.H,Hoeufft, Bpid. Carm. p. 38.76. Kobus en de Rivecourt. NAITERVIJS (ALBRECHT VAN), misschien Na te w isc h, komt voor als medeopnemer eener muntmeestersrekening met de Bur-. gemeesters van Dordrecht aldaar ten fare 1430. Zie v. d. Chij s, de Muntend ,r Graa fschappen Holl. en Zed; bl. 567. NAIVEU (MArraYs). Zie NEVEU (MATHYS). NAJER (K.), schreef : Eenvoudig vertoog briev-wijs geschreven aan Jakob Mar­c el i s, om zijne gerneende uytvinding van de Quadratura cir-cull. Amst. 1702. (I ace 1V1 a r c el i s had in Amst. 1699 in het licht gegeven : Ampliatie en demonstratie wegens de Quadrature van de cif. -kel. Amst. 1699.) Zie Cat. d. Bib/. le dine. lste ged. bl. 270. NAMEN (WILLEM Gaaaf VAN), woonde in 1388 de zeer talrijke vergadering bij, die te Leuven gehouden werd ten aanzien van den graaf van Gelre, wegens de lasterlijke beschul­digingen, die tegen hem gedaan werden, als zoude hij name­lijk getracht hebben den koning en de koningin van Frankrijk, den hertog van Normandie en den geheelen Staatsraad te vergiftigen. De leden der vergadering waren behalve deze Willem van N amen, Ja n III, hertog van Braband, W i e m IV, graaf van Holland en Henegouwen, A d o ! f, graaf van Berg, Jan van Beaumont, Diederik, graaf van Kleef, Di e d e r i k, graaf van Loon, Died e r i k, heer van Montjoie, Valk€nburg en Veere, landvoogd van Zeeland, Wi 1­1 e m, heer van Hoorne en Altena, en . 0 t t o, beer van H uik. Zij noemden zich alien neef van den graaf van Gelre. Zie van der Chijs, de Munten der Leenen van Braband en Limb. bl. 124. NAMEN (JAN, Graaf VAN). Ten behoeve van dezen vorst verklaarde, in een bewijsstuk van 27 November 1333, door 5.5 een keizerlijk notaris afgegeven, Jan van Name n, 0 t t o, heer van Kuik, A a rB o u d, beer van Stein, Jean de R a c o u r t en andere ridders, ten overstaan van hertog J a n II van Bra-band, dat hij alle aangegane verbindtenissen wilde gestand doers. Zie van der C h ij a, de Munten der Leenen van Braband en Limb. bl. 173 en de Munten van Overijssel, bl. 168. NANING (JAN), waarschijnlijk een Amsterdammer. Hij bloeide in de tweede heift der zeventiende eeuw en beoefende de etskunst. K r a m m vermeldt van hem drie prentjes in 4o., voorstellende Drinkende en rookende boertjes, in de ma­nier van A. van O s t a d e, die zeer zwak geteekend zijn, Zie K r a m m, Lev. en Werk. der Holl. en Vi. Kunst-Schild. D. IV., M. 1188. NANNING (KoPPEN), zoon van K o p p e Cornelis z. , ge­goede Roomschgezinde huislieden te Woggenum, werden be­schuldigd van eenigen omgekocht te hebben tot het plegen van landverraad en brandstichting. Op deze beschuldiging, door de pijnbank afgeperst, werden beide, vader en zoon, te Alkmaar op de gruwelijkste wijze gepijnigd. Nanning werd veertien maal te Alkmaar en twaalf malen te Schagen op de pijnbank gebragt en vervolgens bij vonnis van 30 September 1575 door Sonoy ge veld, het hart uit het lijf gesneden en ge­vierendeeld . Tollens heeft deze treurige geschiedenis bezon­gen in Nieuwe Gedichten, D. II. bl. 133. Zie Bor, Ned. Oorl. B. VIII. bl. 1 06; Hooft, Ned. Hist. B. X. bl. 412; Velius, Chron. van Hoorn, bl. 147; Brandt, Hist. der Ref. D. I. bi. 563; Dez. Kort Perk. op 1575; Pers, Ontstelds Leeuw, bl. 519; Opmeer, Roomsch Boll. Mart. D. II bl. 254--271. Chron. van Alkm. 1645. bl. 91; S. Ei k el enberg, Alktn. en zij* Ges. D. II. bl. 368; Jonektys, de Pijnbank wederspr. en bematigt (Rott. 1 651) bl. 121; Kabinet van Ned. en Kleefache Oudh. D. I. bl. 122; Fruin, de Gore. Mantel. bl. 41 en Gids. 1865. no. 5. NA.NNINGS (PIETER en CLAB8), twee broeders, eerlijke en gegoede huislieden van de Roomsche godsdienst, werden ge­lijk de vorigen, valschelijk beschuldigd en deerlijk gefolterd. Pieter werd eerst naar Delft, vervolgens naar 'a Hage ge­voerd en den 15den Julij 1577 onder handtasting ontslagen. Hij keerde naar Benningbroek terug, doch overleed kort daarna aan de uitgestane smarten. Zie de bronnen bij 't vorig artikel aangehaald. NANNING (JOAN), werd 10 Aug. 1689 te 's Gravenbage geboren, studeerde te Keulcn, werd aldaar licentiaat in de godgeleerdheid, stond tot October 1715 als pastoor of disser­vant te Leyden, van 30 October 1715 tot 20 Augu.itus 1718 als pastoor te Weesp. Van daar werd hij, P ter take van on­gehoorzaamheyd en twistmaakerij onder de Roomsch Catholyke gemeente," verbannen. Na van Augustus 1718 tot Maart 1720 amhteloos te Vinkeveen geweest te zijn, werd hij ('Mart 1720— 1737) pastoor te Bergen, vervolgens aan den Buitenveldert, waar hij 29 Sept. 1761 overleed. Nanning was een zeer geleerd man, een niet onverdienstelijk dichter en welsprekend leeraar, bevriend met Jan Baptista W e 1 1 e k ens, Jo h an -nes Franciscus Delsing, Gerard van Loon, en andere geleerde dichters van zijn tijd. P. K oe t s, schilderde hem levens­groot ten halven lijve, waarnaar H ou br a k en een fraaije plaat sneed. Hij gaf in het licht: Historie der Veranderingen van de Protestantsche kerken door den Heer Jakobus Benignus Bossuct, Bisschop van Meaux, Raadsheer des Konings; voorheen Leermeester van mijn !leer den Daufyn, eerslen Alemoezenier van Mevrouw de Daufyne. Uit het Fransch vertaald, Leuv. 1738, 3 d. kl. 80. Aurelius Prudentius Klemens Lofzangen op de H. H. Martelaren, vertaald door J. N. A mst. 1748, kl. 4o. Wettige Vooroordeelen teflen de Kalvinisten, uit het Fransch vertaald door J. N. Leuven, 1743. Jezus te Bethanien gezalfd of de Historic der Zalving te Bethanien in agt korte Predikatien overwogen, Antw. 1749. Brief van Desiderius Erasmus, van Rotterdam, aan Koen­raad Pelikaan. Bevattende zyn gevoelen wegens het Heilig Avondmaal des Heeren. Mitsgaders Twee Predikatien, onlangs over dezelve stole gedaan, Amst. 1750, gr. 80. Twee Predikatien op den Jaarlijk schen Gedenlcdag van het Wonder der Heilige Stede. Gedaan binnen Amsteldarn, Amst. 1750, gr. 80. Tweeds druk, met vermeerderde schikking, ver­meerderd met Twee platen, 1750, gr. 80. .Predikatien op de Zondagen, Leuven, 1752-1754, 2 d. Jesus van de Dood verwezen, of de H. Historie der Ver­rijzenisse en der Verschyninge der Zaliginakers op den eersten Dag, in XXIV korte Predikatien voorgesteld en overwogen. Met eene plaat, Amst. 1755. Predikatien op de Zondagen, 3de d. Leuven, 1755, gr. 80. met eene plaat. Godvrugtige Gezangen op de voornaamste Feesten, Amst. 1756, gr. 80. Refugium peccatoris ad J. C, ut Salvato•em, 111uminatorem, Pastorem, Reyem, Conditorem, Patrem, Pontifi ceon, Mediato-rem et Judicem, Lat. en Ned. 1756, gr. 80. Predikatien op de Zondagen, 4de D. Leuv. 1757, gr. 80. met een plaat. Predikatien op de Zondagen, 5de D. Leuv. 1758, gr. 80. met een plaat. Predikatien op de Zondagen, 6de D. Leuv. 1759, gr. 80. met een plaat. Jezus te _Bethlehem yeboren, besneden en aangebeden, of LXI Predikatien op de Geboorte, Besnijdenisse en Aanbid-dinge des Zaligmakers en op andere dan invallende Vierdagen, gedaan door J. N. Leuven, 1761, gr. 80. met een plaat. Verdediging van den Zeer Geleerden en Eerwaarden Heer J. Nanning, Roomskatholyken Pastoor te Buitenveldert tegen de eerrovende gerugten, die de Jansenisten ten zijnen opzigte to knsteldam, en elders hebben verspreid, aan zijne Gemeente onmiddelyk voor de Predikatie van den XXVIII Zondag na Pinkteren op den 13 van Herfstinaand 1761 voorgedragen en van woord tot woord uit zijn eigenhandig Geschrift in 't licht gegeven. A mst 1761. Predikatien op de Zondagen, 1 D. 1 ste Stuk, 2de druk, Gent, 1767. Predikatien op de Zondagen, 1 I). 2de St. Leuven, 1767. Zie G Kok, Bijzond. betreffende de R. K Statie van 1Peesp. WitsenGeysheek, B. A. C Woord. 1). IV b1.464; J. de Vries, Ges. der Dichtk. in de 18e Eeuw, 1). II. bl, 150; Glasius, Godg. Ned. 1). II. W. 567; Visscher, Leiddraad; Nay. L). VI. bl. 1:159 VII. bl. 92, 205; van Heussen en van Rijn, Vtr. Berd. D. II. bl. 386; Bat Sacra, T II p 279; Phiialethes, Brief van een Boll. Priester can een Gron. Priester zijnen Yrindt, Paschen 1758; Joan Nanning. Tcfereeltjes urt de vorige eeuw door Pauwels Forestzer in R. C. Folksalin. 1858. bl. 130 volgg. Muller, Cat. eau Portr. NANNING (FREDERIK PETRUS Gisms), werd 18 Novem­ber 1798 te Suriname geboren, en ontving zijne eerste op­voeding te Amsterdam. Voor de krijgsdienst bestemd, ontving hij sedert het laatst van 1817 zijne opleiding op de artillerie­en genie school to Delft, In Julij 1819 werd hij officier, was vervolgzns gedurende vijf jaren werlizaam bij den vesting­bouw te Luik, waar hij tevens, door weetlust aangedreven, onder anderen de lessen van den hoogleeraar in de statistiek Wageman volgde. Welke vruchten dit onderwijs heeft gedragen, toont eene statistische verhandeling van Nanning in den jaargang 1826 van de Star. Van Luik werd hij naar Delft gezonden en tot onderwijzer bij de school benoemd, wier kweekeling hij vroeger was. In 1828 tot eersten luitenant­ingenieur benoemd, werd hij, nog in hetzelfde jaar, aan de nieuw opgerigte koninklijke Militaire Academie te Breda ver­bonden en met de werkzaamheden van kapitein der genie bij dezelve belast. Na de tijdelijke sluiting dier Academie, ten gevolge van het oproer in 1830 in Belgic uitgebarsten, maakte hij eerst een deel uit der bezetting van die vesting en werd later aangesteld tot leeraar bij de genie-school, die, gedurende den stilstand der Militaire Academie te Breda, aan het Insti­tuut voor de marine te Medemblik werd toegevoegd Hier overleed hij den 4 September 1832 eene weduwe en 4 kleine kinderen nalatende. Hoeveel het vaderlandsche krijgswezen, waaraan hij reeds tot een uitmuntend sieraad strekte en nog meer beloofde te worden, en de daartoe behoorende weten­schappen aan hem verloren hebben, kunnen zijue vertaalde en oorspronkelijke schriften getuigen. Tot onze kennis kwamen Handleiding tot de werkdadige meetkunst. Delft, 1828, 's Hage en Amst. 1836. 2 d. 80. met 15 pl. Verkorte werkdadige meetkunst, bevattende de onderscheidene wyzen van opmeten van landen. 's Hage en Amst. 1849. gr. met 5 pl. De overzetting van Mr. S a v a r t, Beginselen der verster-kingskunst, inhoudende de veldverschansingen en vestingbouw. 2 d. 80. 1837, en van A. F. D r i e u, De gids voor den pontonnier, of ver­handeling over de militaire bruggen, door wijlen E. P. G. N. Delft, 1835. gr. 80. In de urea zijner ontspanning beoefende Na n n i ng de dicht­kunst en heeft daarvan proeven nagelaten, die bewijzen dat hoezeer hij geen hooge vlugt nam, hij vooral zeer gelukkige huiaselijke onderwerpen bezong. In 1825 gaf hij te Delft Mengeldichtjes, en in 1828 te 's Hage en Amsterdam Proeve van krilgsgezangen, 80. ten dienste der Militaire Normaal-school in het liclit. Verder leverde hij vele beoordeeiingen in de 'Friend des Vaderlands, ook stukken in Proza en Poezy in hetzelfde Tijdschrift, zoo als eene Navolging der Bataviade van C h enie r, het Kolo­nisten morgen• en avondgebed enz. Nanning was sedert 1830 Lid der Maatsch. v. Wed. Letterk. te Leyden. Zie Siegenbeek, in Hand. d. Maand. Veryad. v. d Maatsch. v. Ned , Letterk , to Leyden . 1833. IA. volgg. ; van der A a, N. B. A. C. Woordenb, o. h. w.; 44anhangsel op het Woordenboek van Ni ea­enhui s. o. h w.; Milit. Spec/. D. I. hl. 151 ; Kobus en de Riveeourt. NANNING (0 ), onderwijzer te Maassluis maakte zich be­kend door : Oefeningen in de Nederduitsche taal, bestaande in gebrek-kiae opstel/en, met voorafgaande taalregelen, iets over de zin-scheiding, en korte aanleiding tot de zinc- en woordontleding enz. voor de Nederlandsche scholen. 'a Bosch 1842. kl. 80. Leeroefeningen, ingerigt naar de leerwifze van den Heer P. J. Prinsen. Vier stukjes, Rott. 1844. kl. 8o, Willem Leergraag, of de brave leerling ; bevattende eenige zamenspraken tusschen eenen onderwijzer en zyne leerlingenl; wat een good kind behoort te doen, om zich, in en buiten de school, wel te gedragen. Rotterd. 1847. 80. Welenschappelyk handboehje voor at de klassen onzer Va­derlandsche scholen, bevattende voorschriften, bepalingen, bijzonderheden enz. uit het gebied der N ederduitsche taal, reken­kunde, geschiedenis, aardrijkskunde enz. Zamengestela tot nut en genot der leerlingen. Rotterd. 1847. kl. $o. Wetenschappelijk Handboekje voor de laagste klassen onzer Vaderlandsche scholen. Rotterd. 1847. kl. 80. Goede en slechte kinderen, voorbeelden tot aansporinq van deugd en tot afschrikking van ondeugd. Rotterd. 1847. kl . So. Praktisch, Theoretisch rekenboek voor meisjes en ook voor jongens, ingerigt overeenkornvtig het tegenwoor dig stelsel van maten, gewigten en muntspecien. Rott 1848. 2 st. kL 80. 'Lie Brinkman, Kum?. van Boek NANNENGA (WOUTER RUDOLF), werd den 2 April 1740 te Groningen nit den beschaafden burgerstand geboren, door­liep de Latijnsche scholen en werd op zijn twaalfde jaar met veel lof tot de Hoogeschool te Groningen bevorderd, waar hij zich op de talen, vooral de Oostersche, ander van Lennep en Sc h r o e d e r, toelegde en zulke vorderingen maakte in de wetenschappen, dat hij nog student, in zijn 18e jaar als Hoogleeraar in de Grieksche letterkunde te Franeker werd beroepen, waartoe aanleiding gaf eene door hem in 1759 ge­schrevene en ander het voorzitterschap van S c h r o e d e r open­lijk verdedigde dissertatie, beheizende taalkundige aanmerkin­gen over eenige gewigtige plaatsen van het 0. T. Sedert ver­dedigde bib gedurende zijn verblijf te Groningen, nog 2 dis­sertaties, de eene onder voorzitting van B e r t 1 in g, Hoog­leeraar in de Godgeleerdheid, over den aard van bet zedelijk verderf der menschen en de andere over Jes. XLII : 3 ver­geleken met Matth, XII : 20, ( Dissertatio theol. de Messia calamo quassatum non confracturo ad illustr. Jes. XLII et Matth. XII: 20. Gron. 1763) welke hij in 1763, bij gele­ genheid dat hij onder bet praesidium van den genoemden B er t -ling tot doctor in de theologie bevorderd werd, verdedigde. Op mad van geneeskundigen, onthield hij zich, daar hij zwak van ligchaam was, eenigen tijd van het predikambt, maar hield met veel bij val en toestemming der theologische faculteit lessen over de godgeleerdheid, vervolgens bezocht hij no een jaar de Utrechtsche Hoogeschool, waar hij inzonderheid in de vriend­schap en hoogachting van den beroemden G. Bonnet decide, die later betuigde, dat hij N a n n i n g a zelden had verlaten, zonder 'het een of ander van hem geleerd te hebben. In 1766 werd hij predikant te Oude•Schoot, en in het volgend jaar te Dronrijp, waar hij reeds in Louwmaand 1768 aan eene uittee­rende ziekte stierf. Hij was lid der Maatschappij van Nederl. Letterkunde te Leyden , in het eerste deel van welker werken in 1766 uitgegeven, eene door hem geschreven verhandeling over het werkwoord laten, als een hulpwoord der gebiedende of toevoegende wyze getruikt, voorkomt. Als lid van -het Utrechtsche genootschap Tendimus ad idem, en Tandem fit surculus arbor, gaf hij in de werken er van : Observatio ad LOCUM Jer. IV, 7, et alia loca in quibus Th. rin occurrunt. (Opera societ. cui tessera Tend. etc. p. 38). Zie Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, GI asius, God-gel Nederl. o. h. w. ; Boekz. d. Gel. wereld. 1768 . .Handd. d. Maats. v. Ned. Letterk. 1768 bi. 3 NANNINGH (PIETER JACOBSZE), zeekapitein, onderscheidde zich onder Tromp en de Ruite r. Hij was o. a. bij den togt naar Chattam en werd op de rivier van Rochester mede belast de noodige branders tegen den vijand aan te voeren, het kasteel te besehieten en met het geschut voor de branders eenen weg te banen tot de drie admiraalschepen, wier vernie­ling beproefd worden, Zie v. d. Bosch, Ned. Zeeh .D. II. hi. 1245; J. C. de Jonge, Ges. van het Ned. Zeeiv. D. II. bl. 444 NANNIUS (P.Entus), of Nanninck (P iete I), in 1500 te Alkmaar geboren, werd, na de eerste beginselen der talen ge­leerd te hebben, schrijver of klerk bij een procureur, stu­deerde vervolgens te Leuven, keerde na voleindigde studien naar Alkmaar terug, waar hij gedurende verscheidene jaren het rectoraat aan het Gymnasium bekleedde. Omstreeks 1535 vertrok hij wederom naar Leuven en onderwees aldaar eenigen tijd de fraaije letteren in bet collegie van S t. Hieronymu s. Na het overlijden van 0 o nr atlas Gocleniu s, volgde hij dezen als Hoogleeraar van he Collegium trilingue op en aan­vaardde dezen post den 1 Februarij 1539 met eene oratie over de are poetica van H o r a t i u s. Achttien jaren bekleedde hij hcm met eere en verwierf zich de milting en vriendschap van de geleerdste rnannen van zijn tijd , onder welken van N i c o l a a s E v e r a r d i, president van den hoogen raad, zijue zonen Nicolas Grudius en Janus Secundus, Paulus Leopard, den dichter Cornelis Musius en Nicola s M i ch a ult of Micaul t, lid van den geheimen raad, Philip N i gr i, kanselier van het gulden vlies, vooral van Antonius P err e n o t de Gran v el 1 e, toen bisschop van Atrecht, later kardinaal, die hem een jaarwedde schonk en onder de buiten­landers van Nicola us 0 la h u s, raadsheer van koning F e r-d inand en koningin M a r ia van Hongarije, gouvernante der Nederlanden, ook van Jacobus F i e s qu e, Genueesch edel­m a n en bisschop van Savone, zijn leerling to Leuven, die hem met belofte van een groote jaarwedde naar Italie poogde te lokken ; doch N a n n i us vergenoegde zich met het geven van onderwijs en het zamenstellen van geleerde werken totdat hij den 21 Junij 1557 begraven werd, blijkens zijn grafschrift op een zwart tharmeren steep, tegenover het altaar van S t. Pieter in de cathedrale kerk te Leaven, bij Paquot afge­drukt. Zljne afbeeldiug vindt men in de Elogia van M i ra e u s met drie verzen van Andreas Sehottus: Nanni, Castalidum decus sororum, auisque te videat, tuosque foetus, Hand Nanum vocitet, sed o ! Gigantem. Cornelius Valerius, die Nannius op diens wensch opvolgde, hield eer. lijkrede op hem, die waarschijnlijk niet is uitgegeven. Het heeft Nannius niet aan lofredenaars ontbroken, doch voor zoo ver ons bekend is, heeft nog geen geleerde zich op­ zettelijk bij hem bepaald. Men geeft hem den lof van eeu uitstekend kenner der oude talen en een groot criticus te zijn geweest. A d r i anus Junius stelde hem heneden C o c 1 i­ n u s. Ook als Latijnsch dichter heeft hij verdiensten, doch Sc h oock iu s noemt hem ten onregte under de belijders der Hervormde godsdienst. Hij schreef: Institutionurn Juris civilis libri quatuor, olim a Theophilo Arttecessore in Graecunz e Latino uberius difusiusque trans­lati . . . Graece editi. AVectis etiam aliquot Petri Nannii Annotatiuncualis, Lov. 1536, 4oRDeze Annotatiunlae waren oorzaak van een twist tusschen hem en Jacob us Curt ins, die deze paraphrase van T h e o p h i l u s in het Latijn had overgezet. Dcclamatio de bello Turcis infe•endo, Lov, 1536 (1537) in 16o. Oak in de verzameling, getiteld: Jacobi Sadoleti, de bello Turcis inferendo, oratio. Ejusdem argumenti, Othonis Bruns­feldzi ad Christianos Principes oratio. Jacobi Fontani, de Rhodi expugnatione, epistola. Petri Nannii declamatio. Lu­dovici Vivie, de vita Christianorum sub Turcd , opusculum Basiliae, 1538, 8o, Ook in een andere verzameling door Nikolaas R e u s n e r, getiteld : de Bello Turczco, selectis simue orationes et consultationes, T. IV. p. 80 seqq. N a n-nius droeg dit werk aan Nicolaas Olahus op. Demosthenis et Aeschinis Epislolae, Latine versae, Lovanii, 1537, 4o. D. Basilii Magni, Archiepiscopi Caesariensis, in sanctans Christi Nativitatepn Houzilia, P. N. interprete, Lov. 1537, (1538) in 16o. aan Ruar d. Tapper, deken van St. Pieter te Leuven opgedragen. D. Basiiii Mayni, Archiepiscopi Caesariensis, Homiliae tres, cum tribus ejusdem Epistolis, P. N. Alcmariano interprete. I. Homil., in dictum illud Euangelicum secundum Lucam: Diruarn horrea mea, et majora exstruam, et de Avaritia II. , adversus Divites III., in fusee et siccitate habita, Lov. 1538 (1539) opgedragen aan Jan Recam p, abt van Aduard. Deze over • zetting overtreft die van R a ph ael V ol at erranu s. Marci Calonis et Phocionis vitae e Plutarch° Latins versae, Lov. 1540, 4o. Oratio gratulatoria in adventu Caroli V zn Belgium, toy. 1540. Orationes tree de laudibus Eloquentiae, Elistoriae et Agricul-turae, Lov. 1541, 4o. Dialogismi Heroinarum; libellus nunc primum et natus et editus, lectuque dignissimus, Lovan. 1541, 4o. Paris, 1541, 40' In het Fr. Cinq Dialogismes, ou Ddliberations de cinq nobles Dames, a savoir Lucrece, Susanne, Judith, Agnes, Camma, Galatienne, traduit du Latin de Pierre Wannius par Jean Millet, Paris, 1550, 80. Athenagorae, Atheniensis Philosophi, de mortuorum resui­rectione; Graece et Latine. P. N. Alm. interprete, Lovanii, 1541 , 4o. Ook met dezen titel: Athenagorae, Atheniensis, Philosophi Christiani, liber de Resurrectione mortuorum; Graece, cum versione Latinc2 P. N. Alcm. Paris, 1541, 4o. Ook Athenagorae, Ath. Phil. Christ. Apologia vel Legatio pro Christianis. Ejusdem Liber de Resurrectione mortuorum, Graece; cum versione Latina Conradi Gesneri et P. N., ex editione et cum annotationibus Henrici Stephani. Accedit ad calcem Phoebadi, .Rpiscopi, liber contra Arianos; ex editions Theodoiri Bezae, (alleen in het Latijn) met de werken van Philo, Bas­leae, Simon Episcopius, 1558, 12o. T. II. p. 1401-1441, Ibid. Idem, 1561, fol. It. Paris, 1567, 4o., achter de Grieksch-Latijnsche uitgave van J u st i n u s, Paris. 1636. fol. Part. II, p, 40 68, Coloniae (Lipsiae) 1686, fol Part. p. 40-68. Epistolae Damiano a Goes, aan het hoofd der door N a n­nius bezorgde eerste uitgave van diens Hispania, Lov, 1542, 4o. met de overige werken van G o e s, Antw. 1544, 4o. in de Hispania illustrata van An d r e a s S c o tt u s, Francofurti, 1603, fol. Genethliacum in Cl. viri Damiani a Goes, Equitis Lusitani, ,ilium Emanuelem, Lovan, Rmet eenige werken van dezen Portugees, vervolgeus in Hispania illustrata P. S c o tt T. II. p. 826, 827. Demosthenis Oratio de Immunitate adversus Leptinem. La- tine versa, Lovan, 1542, 4o. Demosthenis Orationes duae; prima contra Androtionem: secunda de Immunitate adversus Leptinem, Latine, Basileae, 1542, 12o. Funebris Oratio habita pro mortuo Conrardo Goclenio, Lovan. 1542, 4o. Orationes duae gratulatoriae de felici Caesaris Caroli V in Brabantiam adventu, Lovan. 1543, 4o. Oratio de obsidione Lovaniensi. Adjunctus est Dialogus de milite peregrino, Lovan. 1543, 4o. Synesii et Apollonli Epistolae selectiores e Latine versae, Lov. 1544, 4o. beuterologia, save Spicilegia in librum quantum Aeneidos, Lov. 1544, 4o. Castigationes in Tzti Livii librum tertium decadis primae, Lov. 1545, 4o. M. Tullu Ciceronis Accusationis in C. Verrem liber quie­tus; cum scholiis et castigationibus P. N. Lov. 1546, 4o. Zwixrcov, sive Miscellaneorum Decas Una, Lovanii, 1541, 12o., Lugduni, 1548, 22o Ook in Thesaurus Criticus van Grute r, Franc. 1602, gr. 80. p. 1223-1277. Een uittreksel van dat boek vindt men in Caroli Sigonii Patavinarum Disputationum adversus Franciscum, Robortellum, liber secundus, in quo Ephemeridibus respondetur. Accessit ejusdem ad Epistolam Gabrielis F carnii responsio. Item Petri Nannii adversus Robortellum disputatio, ex libro Miscelleano-rum ejus Octavo. Patavii, 1562, 4o. Declamatio Quodlibetica de aeternitate mundi (Lovanii, 1549 (1550) mensi Febr. in 12o. Duarum sanctissimarum, Agaethae et Lucae, Dialogismi; una cum Corn. Musii Hymno in eandem divinam Agatham, Loy. 1550, 4o. Consulti Chirii Fortunatiani Rhetoricorum libri tres, cacti- gatiores reddati opera P. Nannii Akm. Lovanii, 1550, 12o. Sapientia Solomonis, una cum scholiis, Petro Nannio inter- prete, Basileae, 1552, 4o. Leges Municipales civium Mechlinensium, e lingua Teutonica in Latinam translata. Eyiisdem de Magistratuum, rerumque vocabulis difficilioribus. Lovanii, 1552, 4o. Ook aan het hoofd der Commentarien van Pa RC h r i s-ty n over de Costumen van Mechelen (Edit. 4o. Antw. 1671, fol.) In Cantzca Canticorum paraphrases et scholia, Lovanii, 1554, 4o. B. Athan. Magni, Alexandr. Episcopi Opera, Latina; ex interpr. S. N. et aliorum, Basileae, 1560, fol. 4 vol. Basil. 1564, Paris, 3572, 1581, fol. Graece et Latina, ex interpr. P. N. et aliorum. Accesse­runt fragmenta varia et notae variarum lectionum. Heidelb. 1501, 2 vol. fol. Psalmi XL versibus expressi a Jac. Latomo, Lovan. 1556, 12o. (15 Psalmen zijn door P. N. in Lat. verzen overgebragt. Zijne erfgenamen bewaarden nog overzettingen van andere Psalmen.) In P. Virg. Maronis Bucelica. Commentaria docta et ac­ curata, muncque primum in lucem edita, Basil. 1559 (1560). Did e r i c u s L a n g i u s, hoogleeraar in het Grieksch aan het Collegium trilingue, gaf deze Commentarien na den d ood van Nannius in het licht. Auli Prudentii Cleinentis opera. ex fide decem librorum ma. nuscriptorum emendata studio Theodori Pulmanni et Victori8 Giselini. Accedunt . . . . Symmachi et Ambrosii Epistolae adversariae de Religione, cum scholiis P. N. et Victoris Gi­ selini. Erasmi commentarius in duos Hymnos Pru- dentii. Antv. 1564. 80. Scholia in Orationes. D. Ambrosii de obitu Valentiniani Itn­peratoris, de excessu fratris sui Satyri etc. in de uitgaven van A m b r o siu s, Basileae. 1567. Paris 1569. pl. Apologia super Annotutiunculis in Theophilum ; adversus quemdam Jacobum Curtium in Thes. Crit. Gruter. Francof. 1602 T. I. p. 1378-1386. In Q Horatii Flacci Artem poeticam commentarius, in de-uitg. van Horatius met den comment, van L. Tor re n­tius Antv. 1608. 4o. p. 787-789. De claris Roirtae Corneliis, Libellus ad C ornelium Musium in de uitg. van C. Nepos te Frankfort 1608. fol. , met N e - p o s en Sextus Aurel. Victor, uitg. van A. Schottus. Midd. 1609. fol. Epistola Paulo Leopardo in Goldast, Phil. Epp cent. una. Francef. 1610. in 80. p . 245, 246, Somnium sive Pa•alipomena Virgilii res In ferae a Poeta relictae, hactenus non edit nn • Lovan. 1611. 16o. Somnium alterurn: in Lib. II. Lucretii Praefatio, habita Lo. vanii in Collegio Trilinguz, achter het vorige (p. 31-53), beide door Erycius Pute a nas uitgegeven. Epistolu ad Cornel. Gualterum et Georgium Cassandrum, in Ill. et ciar. vit.. Epp. door Ber tius uitgegeven. L. B. 1617.80.p. 74. liet in handschrift na : Epistola de obsidione Lovaniensi per Rossemium, ad Micau­lium patrem. Oratio purgatoria . Praefatio in adversarias orationes Demosthenis et Aeschnis. Praefatio in liomerum Ecloga, et Apodemia, interlocutoribus Faleso et Mylace Oratio de amore in librum quartum Aeneidos, weleer in bezit van B. V u 1 c a n i us, thans in de Acad. Bibl. te Leyden. Gratulatio ad Mariam Angliae reginam pro felici connubio et restauratd Majorum religione. Enarationes sive scholia in Oratorem Ciceronis. Enarationes in Manilianam Ciceronis, s. Orationem pro Lege Manilla. Publii Terentii comoediae sex cum Aelii Donat. aliorumque Veterum commentariis et Calphurnii in tertiam Comoediam Inter­pretatione. Paris 1536. fol . Liber hic emendationibus et no-tis. P. Na nnii undique refertus est, zie Bibl. Emtinckiana. (Amst. 1753) p. IV. p. 23. .M. Plauti Comoediae viginti. Parisiis Rob. Stephanus. 1630 . in fol. c. emendat. et notis mss. P. N. De Bibliotheek te Leyden bezit : Excepta ex libro sexto historiarum Polybii de populi Roo mani domestica, militarique disciplina per P. N. Index librorum quos scripsit P. N. Zie M. Adami, Vitae Phil.; Id. Exordia Colleg. Tril. p. 50--54; Id. Fasti, p. 279, 281; BorrichiuS, de Poetis, p. 147; Grae­vii, Cohor. Musar. p. 329, 332; P. Cunaei, Epp. p. 100; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 749-751; F o pp ens, Bibl. Belg. T. II. p. 994; Sweertii, Ash. Bag. p. 6.25-627; Pope Blount, Cens. Celeb. Auth. p. 664 seqq. Th. Magyri, Eponym. p. 610; Medici, De Vita et Script. P. N. in Acad. Bunon. 1849. T. IX. p. 411. Saxe, Onom. T. III. p. 187; Ti. G. Gyraldus, Dial. IT de Poet. p. 561 Oper. Castalennis Prosopogr. P. HI. p. 174; A u b. Mir aei, Elogia Belg. (edit. 1602) p. 151-153; Joan Coster, Epist. Ded. Ambros. Oper. Praef.; L i p s i i, Lovan. L. III. C. 4; A d r Junii, Batavia, (ed. 1652) p. 395, 396; Huetius, de claris Interpp. edd. Bag. p. 231; Th u an us, Dist. sui temp. lib. 19 in fin. Crenii Anim. Phil. P. XI. § 10. p. 88, 93; Gerdes, Flor. libr. rar. p. 257. Cat. Bibl. Bunay. T. I. Vol. II. p. 1663; J. Fabricii, Dist. Bibl. P. I. p. 68; Hoeufft, Pare. Lat. Belq. p. 19, 254; Peerlkamp, de Poet. Lat. Need. p. 60; P. Sch ot te, Hisp. Ill. T. II. p. 828. Jbeher, Adelung, Niceron, Mem. T. XIV. p. 35; Paquot, Mem. T. III. p. 123; Teissiir, Elog. T. I. p, 120; Biogr. Univ. i. v. Baillet, Jugem. T. II. p. 161. no. 360. p. 393. no. 837. Moreri, Nouveau Did. Dist. i. v tioudhoeven, Chron. bl.Boxhorn Pooneel; Chron. van Alkm. bl. 210; Eikelenbe-rg en Boonkamp, .Alkm. en zijne Gesch. P. II. bl. 42, 120, 111, 422; Paauw, Europaas Lutherdorn, W. 352; Collot d'Escury, Holl. .Roern, A. IV. (1) 122; van Kampen, Bekn. Ges. der Ned. Lett. en Wet. D. I. bl. 76; Hoynck van Papendrecht, Anal. T. II. P. I. p. 177, 238, 379; Delprat, Over de Broed. van G. Groete, bl. 67; Bat. Sacra, T. I. p. 158; Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwen­huis, Kobus en de Rivecourt, Cat. Publ. Lugd. Bat. p. 42. 30, 31, 119, 163, 246, 254, 257, 266, 278, 346, 348, 349, 350 ; ms, Index libr. quo: scripsit P. N.; Bal, Hulthem. No. (Index) Cat. G. J. de 'Servals, No. 3107; Cat. J. Koning, D. II. bl. 159. NANNO, of gelijk v an H e us s e n schrijft Mann o, te Staveren geboren, bloeide omstreeks het midden der negende eeuw en was de leermeester van R ad b o u d Me, bisschop van Utrecht in de 7 vrije Kunsten. Hij schreef commentarien op de ethica universalis en de boeken de coelo et mundo van A r istotele s. Ook schreef hij over de legibus en de Republica van Plat o. Zie J. de Beka, Chron. Episc. p. 22; Val. Andreas, Bibl; Belg. i. v.; Sweertii, At h. Belg. i t v . F o pp ens, Bibl. Belg. T. IL p. 898; Suffr. Petrus, de Script. Fris. p. 33; Bat. S. T. I. p. 158; Hoogstraten, Kok, Jocher, Adelung. NANSIUS (FRA.Nctscus) of N a n s, een der geleerdste man­nen van zijn tijd, werd omstreeks 1513 te IJzenberge, in de voormalige Casselnrye van V eurne geboren. Volgens V a 1. A n d re as was hij aldaar, en waarschijnlijk later te St. Wi­noxberge, de leerling van den vermaarden P aul us L e o p a r. 5 u s, met wien hij tot diens dood (1 567 ) briefwisseling hield. hij 'bezoeht ook de hoogescholen te Leuven en "Parijs, in welke laatste stad hij met vele uitstekende mannen omging en eene nieuwe uitgaaf van een der zamenspraken van P 1 a t o met eene Latijnsche overzetting en aanteekeningen in het licht gaf (Platonis dialogus de virtute, qui Menes inscribitur, inter­prete et scholiaste F. N. Paris. typis regiis. fol.) Na het meesterschap in de regten verkregen to hebben, keerde N a n s i u s naar zijn vaderland terug en werd kort daarna tot raadsheer in het Vrye van Brugge (eene uitgestrekt­heid van 7 uren rondom de stad), aangesteld, eene waardig. heid, die hij ook gedurende de onlusten, tot zijne vrijwillige ballingschap in 1584 met roem bleef bekleeden. Zijne uren van verpoozing waren deels aan de beoefening der Grieksche en Latijnsche letterkunde, deels aan de dichtkunde (N a n s i u s was een vurig beminnaar der Grieksche Muze), deels aan den omgang en briefwisseling met de uitstekendste geleerden van dien tijd, als G u i l Pant inus geneesheer te Brugge, F r a n­ciscus Raphelengius, Franciscus Bricorius (op de Acad. Bibl. te Leyden is een exemplaar der Metamorphosen van Ovid ius in 1574, door F. B aan F. N. Is embe r­gensi s ten geschenke gegeven), Bo n a v e n t u r a V u l c a­nitis, Petrus Colvius, Franciscus Thorius, Lucas Trelcatius, Adr. Sara via. Joh. Bollius, Justus Lip­sius en J a c. A u g. Thua nu s, die hem eens te IJzenberge bezocht, toegewijd. Vele brieven met dezen en anderen tus­schen 1550 en 1574 gewisseld, zijn nog verspreid voorhan­den, en doen hem als een zeer oordeelkundig beoefenaar der Ouden kennen. Lipsi us vooral stelde hoogen prijs op het oordeel van zijn ouden vriend. Hij raadpleegde hem over duistere plaatsen, die hem onder het bestuderen der classici te ooren kwamen. A Nihil est aut te humanius, aut litteris tuts amabilius," schreef hij hem eens. In ge vorderd en ouder­dom verliet hij met eenige anderen, die, gelijk hij, de gevoelens der Hervormden omhelsd hadden, de zuidelijke gewesten, en nam hij de wijk naar Holland. In 1581 of 1582 kwam hij te Leyden, waar zich vele zijner landgenooten onthielden, en werd aldaar, door den invloed van Vulc a n i u s en L ip siu s, aan de Latijnsche scholen, waarschijnlijk als onderwijzer in de Grieksche taal geplaatst en knoopte vriendschapsbetrekkingea aan met de geleerde mannen, die zich toen in die stad be­vonden. Sedert 1572 hield hij zich onledig met de versio poetica of Paraphrasis Euangelii Johannis van N o n n u s, een min bekend Grieksch dichter, volgens sommigen onder keizer T he od o s i us te Panopolis in Egypte geboren. Hij had dezen dichter meer­malen gelezen, vergeleken met den Evangelist en ontdekt clot hij niet slechts geheel verminkt, maar op vele plaatsen, door- lien er verscheidene regels uit waren verlo7en geraakt, onbe­grijpelijk was geworden. Weldra was zijn besluit gekomen, om, zoo mogelijk, eene verbeterde lezing te geven, en de ga­pingen aan te vullen. Hij schafte zich al de uitgaven van zijnen schrijver (handschriften kon hij Diet raadplegen) aan, vergeleek ze onderling en plaatste zijne verbeteringen aan den kant. Dezen arbeid toonde hij zijnen vriend Lips iu s, die er zeer mede ingenomen was, hem de voltooijing er van aan­vaardde, ja een geheel nieuwe verbeterde uitgaaf van den autheur met een Latijnsche vertaling te bezorgen. Nansius volgde zijn raad en gaf in 1589 in het licht: Nonni Panopolitani Graeca paraphrasis Sancti Euangelii secundum Johannem, an­ tehac valde et corrupta et mutila, nuns primum emendatissima et perfecta. Cum interpretatione Latina. Lugd. Bat. ex of. Plant, ap Fr. Raphel. (1) In de opdragt aan W i 11 em L o d e w ij k, graaf van Nassau, en aan de Staten van Friesland vinden wij eene oordeelkundige besehouwing der verschillende uitgaven van Nonnu s, die sedert 1501 in het licht waren gekomen. Daarop volgen eenige Grieksche verzen op Nonnus en Latijnsche van J ousa, Adolphus Mekerchus, Bonay. Vulcanius, Petrus Col vius, Jacob Gruterus en Guil. Hespe­1 i u s, zoo vele lofspraken op Nansins en diens geleerden arbeid. Eindelijk ontmoeten wij den gezuiverden tekst van Nonnus met de Latijnsche vertaling van Nan s i u s. Gelij Ic-tijdig verschenen bij denzelfden uitgever; F r. N a n s i i in Nonni paraphrasin Euangelii Johannis, jam primum suo nitor i restitutam, et. CCCLXIX versibus auctam Notae, ubi multa, non vulgaria, tractaniur ac varii auctorum loci corriguntur aut illustrantur etc. Cum triplici Indice, 80. later (1618) te Keulen herdrukt en in Vol. VI der Bibl. Patrum overgeno-men. (2) Ten tijde van Scaliger, Heinsius en Grotius werden deze notae op zeer hoogen prijs gesteld. Sedert de reformatie werden ook te Dordrecht de kunsten en wetenschappen met buitengewonen ijver beoefend. De stedelijke regering stelde alle middelen in het werk om haren bloei te bevorderen. Kunstenaars en geleerden werden door haar aangemoedigd of met aanzienlijke gesehenken vereerd. De vlugtelingen uit de zuidelijke gewesten, die eenigen naam hadden verworven, waren verzekerd ondersteuning en bescherming bij haar te zullen vinden. Zij plaatste aan het hoofd der Latijnsche school (ook de Groote of Stadsschool genaamd) mannen, die zij geschikt (I) Het antograsf van de bewerking van Non nu s, met mss. kantaanteekk. van N an s i u s, vindt men in de boekerij der Leidsche Universiteit. (2) Het autopilot is op de Bibi. te Leyden. 5* achtten, om de jonge vrucht in eruditie te instrueren," man­nen, wel onderleyt iLi 't Griecx en Latyn," Reeds hadden zij O r y d r i u s D het onderwijs in de fonda­menten der tale aanbetrouwd," Cornelius Rekenariu s, als geschiedschrijver en Latijnsch dichter niet onbekend, tot onderwijzer in de Latijnsche taal, dichtkunde en welsprekend­heid en Adrianus Marcell us in de Grieksche taal aange­steld . Zij meende echter ook Nansius A te moeten versoucken te Dordrecht te willen komen, om de superintendentie der La­tijnsche school aan te nemen." Nan s i u s kwam den 23sten Julij 1591 in de stad, werd er door de regering koninklijk onthaald en tot s preses van de Griecksche tale, op eene jaar­ wedde van 250 die later met 50 1, vermeerderd werd, aangesteld. Nu werd Dordrecht een mercatus bonarum lite­rarum," een oeffenschool aller geleertheit." Uit alle oorden des lands bezochten jongelingen het gymnasium om zijne prae­lectiones te hooren. Zoo hoorden volgens een ms. aanteekening van Nansius zelven (3), Gerson Panelus, Gerardus Arnoldi, Gerardus Vossius, Abraham Aurellius, Samuel Caninius, Gideon Junius, Matthias Dre­yen, Abrahamus Arnoldi, Lazarus Celsus, Paulus Asperensus, Jacobus Arsenius, Leonardus Casem­brotius, Petrus Pylius, A brahamus Vossius, Wil­helmus Bichtius, Bartholomeus Segwaert, Wilhel­mus Berckius, Martinus Jacobi, Adrianus Cool, Cornelius Ditert, Simon Coelemey, Diodorus Ale­wyn, Joannes Narsius, Joannes Casemius, Daniel Demetrius, Raphael Allendorfius, Petrus Gripius, Petrus Vinckius, Tobias Cornelii, Elias Campen­sis, Engelbertus Bekius, de praelectiones Nansianae in Theocritum; anderen, onder welke R o c h u s van den Hon er t, en Eryeius Puteanus, die in Orationem Demosthenis de rebus in Chersoneso gestis, in Sententias Elegiacas Theognidis, in Plutarchi libellum de pueror. discipl,, in aurea carmina Pythagor., in Callimachum, Hesiodum, in poenza admonitoriutn Phocylidis, in libr. IV Aeneid. en andere schrijvers. Behalve deze Praelectiones, alle in hs. op de Bibl. Acad. Lugd. Bat. aanwezig, schreef Nansius aanteekeningen op de Institutio­nesLing. Graecae van N. C 1 e n a r d u s, vermeerderde het woordenboek van Conrad Gesnerus (Basil, 1567), stelde hij eenige stukjes over de Grieksche spraakkunst op (4), die hij echter niet, gelijk de spraakkunst van J o h. D e s p a u t e-r i u s (Grammatica Despaut. Typis Plant. 4o.) uitgaf. Ook vond ik vermeld, dat hij veel werk van den dichter L u c r e- (3) Voor zijne Praelectiones in Theoerituni op de Bibl. te Leyden. (4) Alle op de Leydscho Bibliotheek . t i u s (1) en Coniecturae in Simplicium et in Epicleti Enchi­ridion maakte, welke laatste, volgens Sal m a s i u s (Praefat. in Simpl.) D a n. H e i n s i u s voor d e zijne zou hebben uit­gegeven, en dat hij eenige Orationes schreef, o, a. 66a nog in ms. voorhanden, de amore, habita cum IV libr. Aenead. auspicaretur. Ondertusschen vergat hij N o n n u s niet, maar arbeidde, gedurende de twee eerste jaren van zijn verblijf te Dordrecht, zoo ijverig aan dezeu autheur, dat hij reeds in 1593 kon in bet licht geven: Fran c. N a n s i i ad Nonni paraphra-sin Euangelii Johannis Greece et Latine editam, curae secun-dae; in quibus quaedam, a nemine hactenus observata, notantur in alios etiam auctores. Lugd. Bat. ex of. Plant. ap. Franc. Raphel., 80. Nan s i u s droeg dit werk (van hetwelk hij een exemplaar zond aan Jacobus V e r h e i d e n, later in bezit van prof. S a x e) op aan den vermaarden Latijnschen dichter Adria an van B1 ij enbu rg, burgemeester d eiJ onghe (Junius) en de overige leden der Dortsche regering. Jauus Dous a, fil., G u i 1. Hespeliu s, plaatsten er Grieksche, en Petr us Molinaeus, Petrus Bertius, Corn. Rehanarius en Franciscus Raphelengius Latijnsche gedachten voor. Achter aan ontmoet men eenige Grieksche gedichten van Na n­sius zelven, als een op de aankomst van S ca l i g er te Leyden (1593), een aan Lipsiu s, toen hij Tacit u s op nieuw uit­gaf, zeven zijn aan den Leydschen hoogleeraar J o h. H e u r-n i u s, een aan Raphael Thorius en aan zijn vriend Petrus C o l v i u s gerigt. Dit laatste was in 1588 opgesteld, toen doze Brugsche geleerde uitgaf L. Apuleji Madaurensis Opera omnia, quae extant, emendata et aucta cum suis ad omnia uberioribus notis, et ejusdem Apuleji libro TrEei ie,u7vEiag ex Bibl Franc. Nansi i, Lugd. Bat. Ook moeten er, in 1588 afzonderlijke gedichten van Nansius zijn uitgegeven. Nansius overleed in het midden van 1595, een zoon, Franciscus, eerst geneesheer te Dordrecht, later te Mid del­burg, nalatende. Zijne uitmuntende bibliotheek werd opentlijk te Dordrecht geveild. Vele bands. en boeken uit dezelve zijn door H e i n s i u s voor S c a l i g e r gekocht en door dezen aan de Leidsche bibliotheek vermaakt. Zie V a 1. Andreas, Bibl. Belg. p. 236 ; F op p e n s, Bibl. Belg. P. I p 302, 303; Meurssii, Ath. Bat. p. 271; Vossii, Rhet P. I. p. 88; Koningius, Bibl. vet. et nova, p. 566; J. Sares­ beriensis, Polic ; Saxe, Onom. T. 1V. p. 70; Thuanus, in Comment. de Vita sua, p. 15 fin. achter Sui temp. llist. lib. CXXXVIII Aurelian, 1626. 3 vol. in fol J. Lipsii, Opera Omnia T. I p. 688, 690, T. II. p. 160, Almeloveen, Syll. Plagior. p. 1g ; J. Scaligeri, Epist. p. 532, 633; Cat. P. van Braam, (2) Titus Lucretius Carus, de rerum natura, correctus ab Oberto Gifanio, Antv. 1563. Cum ms. collatus a Franc. Nantio et Isaaco Vusslo, 80. op de Leydscbe Bibliotheek. Dordr. p 984 No. 1141; Cat. Bibl. Acad. Lagd. Bat. (Index) Scaligerana p. 85 (stultus ille Nansius in Nonnum); lieinsii, Amst. Sacer. C. XI I. init. Joh. Gorop. Becan., Delit. Poet. Belg. T. II. p. 475, 476, 477; Vossii, Epp. 322; Geneal. Putean. p. 29 M. Pilii, Poem. van Meteren, Ned. Ilist. B. XI. fol. 204. B e v e r w ij e k, Bei. van Dordr. bl. 284 ; T e Water, Gesch. der Ned. Eery. Kerk te Gend in het Voorb.; Vrolijkbert, Vliss, Kerkh. bl. 164; B a 1 e n, Bes. van Dordr. bl. 120, 121; Hoof t, Ned. .Hist. B. XV. bl. 650; P. Nieuwland, Lett. Verb. D. II. bl. 4; Schotel, Rerk. Dordr. D. I. 61. 173, 185, 214, 217. Ill. School te Dordr. hi. 34, 734 volgg. I)ez. lets over Franc. Nan-sins in Algem. Konst- en Lett. 1842, no. 23; de la Rue, Gel. Zeel. bl. 120, 121; Tideman, Inl. voor zijn uitg. der Ged. van S. van Beaumont, bl. 5. NANS (ELIZABETH), kleindochter van F r a nei so u s, dochter van François Nan s, geneesheer te Dordrecht, later to Middelburg, beoefende de Nederduitsche poesy, en is door Be v er w ij a k onder de uitnemende vrouwen vermeldt. Zie B e v e r w ij c k, Uytnern. des Vrouto. .Gesl. bl. 190; La Rue, Gel. Zeel. bl. 76; Kunst. en Lett. 18424 no. 23. NANTZING (MIJNDERT), was even als van Spe ij k, burs gerwees, bestuurde als tweede luitenant een uitval uit de Citadel van Antwerpen, en sneuvelde bij die gelegenheid aan eene doodelijke kogelwonde. Hij had den ouderdom van 36 jaren bereikt, was ridder der Milit. Willemsorde en had het Metalen Kruis. Lie Bosscha, Narl. Held. te Land, D. III. bl. 761, 762; L. P. S t a a t s, Herinner. aau het Kasteel van finny. bl. 73. N A PPIUS (EvERARDus PETRI), of Evert Pieter s, be zoeht geen hoogeschool, kwam in 1655, met treffende getui. genissen voorzien, voor de Synode te Bolsward, en verzocht Naar een proof van zijne bekwaamheden te mogen geven. De Synode was, even als vroeger de classis van Bolsward, verbaasd over zijne buitengewone talenten. Na voor die classis gedxa­mineerd te zijn, werd hij in 1656 predikant te Midlum, 1663 lid der Synode te Bolsward, 1665 veldprediker bij prins M au rits van Nassau, 1666 prediker op de vloot onder de Vries, ook in 1671 en 1672, wederom veldpre­diker bij prins Ma urits 1673, 1674, in dat jaar predikant te Amersfoort, en na aldaar slechts een vierendeel jaars ge­staan te hebben in 1675 predikant te Harlingen, in 1677 praehes der Synode te Sneek, 1685 Deputatus Synodi. Hij was een buitengewoon bekwaam man, die eater voor zoo ver bekend is, geen geschriften nagelaten heeft. E n g e 1 s m a meldt, dat hij zich door de levendigheid van zijn geest en invallende gedachten heeft bekend gemaakt. Hij stierf in 't begin van Januarij 1680, nalatende een noon P e t ru s, in 1686 predikant te Nieuw Brongersma of de Knijppe, overladen 18 April 1703. 71. Zie A. Grey danns, Naaml. der Fred. te Franeker, .49, 72. J. Engelsma, Polgl. van Pred. onder de Classis van Zevenwouden, bl. 175, 176; C. Carolinue, predikant te 'sneerenveen, Lijkrede over Nappius nit Job XIV: 1, 2. NAPJUS (EELco) was executeur der stad Sneek en een onderzoekend man, toen hij, met meer goeden wil dan oordeel, uit kronyken en andere bescheiden, in 1772 aldaar in het licht gaf: Historische Chronyk of Beschryvinge van Oud en Nieuw Sneek. Behels . eene Verhandelinge van dess . benaming, aar.- was , voorregten enz. Mitsg gedenkw. geschiedenissen aldaar voorgevallen; sampt Naam-register der Burgemeesteren, Sche­ penen en Raden, Secretarissen, alsmede alle Predikanten, zedert de Re formatie tot desen j are 1772 ingesloten. Ook van desz . tegenw. gelegentheid enz. Sneek, 1772, 80. Eene nieuwe vermeerderde uitgave hiervan, onder den titel van Geschiedkundige Kronijk en beschrijv. van de stad _Sneek , 1826, 80. Zie Mr. J. Dirks in Vrije Fries, D. V. bl. 178; van d er C h ij s, de Munten van Friesland, Grou. en Drenthe, bl. 114; Mr. Bodel Nijenhuis, Alph. Lijst der Plaatsb. bl. 247; Arrenberg, Naamr. van Boek.; Brinkman, Naamr. van Boek. NASON (PitTER), volgens J. C. W eij er m a n in 1630 te Amsterdam, doch volgens Pieter Ter w es ten te 's Hage geboren en discipel van Johannes van R a v e s t ey n. In 1656 was hij aldaar gevestigd en behoorde tot de 47 kunste­naars, die zich aldaar vereenigden, tot scheiding van het schil­dersgild, en het weder oprigten van een Confreriekamer van Pictura. Hij was een uitmuntend portretschilder, en schil. derde meest voor aanzienlijke geslachten, bij welke nog vele werken van dezen meester gevonden worden, b. v. te Heu­kelum, bij Wageningen, bij den baron van Wassenaa r, op het kasteel Zuilen, te Zuilen bij den baron T uyl 1 van Serooskerken; bij de familie Taets van Amerongen, bij Mr. J. J. graaf Nahuy s, te Utrecht, bij de familia v a n der Doe s, die, volgens Kr am m, alien getuigen van zijn voortreffelijk penseel en koloriet. Ook schilderde hij de por- tretten van Maurits den Braziliaan, Karel II, Koning van Engeland, van Willem Fr e d e r i k , Stadhouder van Friesland en Groningen. Hij schilderde ook stillevens, die o. a. in het Kon. Museum te Berlijn voorkomen. Zijn bloei­tijd was 1670. Ter w e s t e a, die hem zeer hoogen lof toe­zwaait, schrijft dat hij in hoogen ouderdom te 's Hage is overleden. Zie K r a m m, Lev. en Werk. der Holt. en Pl. Kunst•Schild. D. IV. bl. 1189. NASSAU (CHARLOTTE FLANDRINE DE), dochter van Willem I, prins van Oranje, en van Charlotte van Bourbon. Reeds bij het leven van haar vader bij de vrouw van Par acl y (Paraclet). Koningin Elizabeth, die zich, na den dood van Willem I, het lot zijner dochters zeer aantrok, schreef 17 October 1584 aan den hertog van Mon t p e n s i e r nopens haar: i et quand a l'autre nommee Fland r i n a, que la Dame du Par a c l y, avait desja appres de soy du vivant de son pere, nous iuy avons de longtemps bien expressement recommandee.'' Toen de princes-weduwe van Oranje in den winter van 1597 naar Parijs vertrok, om hij het huwelijk harer dochter Charlotte Brabant i n e met Claud e, heer van Tremouille, tegenwoordig te zij n, nam zij Flandrine met zich Zij bleef eenigen tijd bij den hertog v an Mont p e n s i e r wonen, en ging later tot de R. C. godsdienst over en werd abdis van St. Croix bij Poitiers. Volgens Beaufor t was zij kort van gestalte en zeer hardhoorende." Zij stierf 10 April 1640. Er werd eene lijkrede op haar gehouden (Oraison funebre de C. F. de Nassau, abbesse de Sainte Croix de Poitiers, Poitiers, 1640, 4o,) en Claud e Allard gaf hare levensbeschrijving in het licht (Miroir des rimes religieuses, ou la vie de tres haute et tres religieuse princesse Madame C. F. de Nassau, tres digne abbesse du monastere de Sainte Croix de Poitiers, Poitiers, 1653, 4o.) Zie de la P i s e, Tableau de l'Hist. des Princes et Principaute d'Orange, p. 552; Orlers, Afkomste 'en de Daden der Graven van Nassau, bl. 136; van Meteren, Ned. Hist. 1). Vl. bl. 473; Beaufort, Leven van Willem I, D. 111— bl 738; Groen van Prins t e r e r, Arch. de la Illaison d'Oiange-Naszau, T. VIII. p. 448, 472 ; Ferwerda, Geneal. Oranje en Nassau. NASSAU (CHARLOTTE BRABANTINE), oudere zuster der vorige, te Dordrecht geboren, ontving hareopvoeding bij de hertogin van Bouillon, I Ayant," schreef koningin Elizabeth `aan den hertog van Montpensier, 17 Oct. 1581, v par cy-devant recommande celle d'apres qui se nomme B r a b a n t i n e h Madame la Duchesse de Bouillon, votre seur, pour estre nourrye pres de Mademoiselle de Bouillon, sa fille." In 1598 trouwde zij met Claude, heer de la Tremouille, hertog van Thouars, prins van Talmont, graaf van Glisnes, zoon van Louis III de la Tremouille en J can n e de Montmorency, , een rijk, magtig heer," schreef v a n M e-t e r en, in Poictiers, wiens zuster is de moeder van den jongen prins van Conde, de eerste prins van den bloede van Frank­rijk." Het huwelijk werd besloten in 't leger voor Oldenzeel, waarheen de princesse-weduwe vertrokken was. Van daar reisde zij den 15den van Louwrnaand 1598 met hare beide- dochters Brabantine en Flandrine en den kleinen Frederik Hen­drik, met toestemming der Staten, naar Frankrijk, ontving van deze reisgeld en de bruid f 20,000 tot een bruidsgave Den beer van D o m m a r vil 1 e, hofmeester van graaf H e n-d r i k, schonken zij een keten van f 1800. In gezelschap van de priuses was graaf Er n s t van Nassau. Den 13den September 1617 kwam Brab an tin e, sedert 1604 (toen haar man op 38jarigen leeftijd gestorven was) weduwe, met haar zoon en dochter te Dordrecht, en ging, meldt Baler., de kamer en 't huis daar zij geboren was, bezien. Dit huis bew000nde bij hare geboorte Jan v an Wesel Thom a s z. schepen, en behoorde in 1678 aan Maria E p p e n-ho f, weduwe wijlen Jaques Ter wen Jaquesz. Het stond toen de Kleine Spuistraat. Zij stierf in 1631. Zie Biogr, Univ. i. v. Tremoille; Dodt van Flensburg, Arch. D. VII bl. 282; de la Pis e, Tableau de l'Hist. des Princes et Principaute d'Orange, p. 552; Oilers, Atkomst en de Daden der Forsten van Nassau, bl. 136; van M e t e r e n, Ned. Hist. D. VI. bl. 473; Balen, Bea. van _Dordr. bl. 172; Ferwerda, Geneal. Oranje en Nassai,; Beaufort, Leven van Willem I, D. III. bl. 735; Groen van Prinsterer, Arch de la Maison d'Orange-Nassau, T. VIII. p. 448, 472. NASSAU (Jhr. FREDERIK VAN), heer van Zuilenstein, natant.-lijke zoon van Fr e der i k H end r i k, en volgens sommigen van eene dochter van den Rotterdamschen burgemeester v a it Eg m o n d t van d en N ij en b Lug h, volgens anderen van een burgemeester van Emmerik. Hij vervulde de post van gou­verneur bij den jongen pries Wil lem III, waarvan men hem in 1666 ontsloeg en met een jaarwedde van f 4000 voor den tijd 'van 5 jaren schadeloos stelde. Hij was commandeur van Buren, onderscheidde zich in de krijgsdienst en schijnt de eerste te zijn geweest, die hier te lande den titel van generaal der infanterie heeft gevoerd. Hij bestuurde in 1672 den aan­val op Woerden, en viel, na tot het uiterste met heldenmoed gestreden te hebben, met achttien wonden bedekt, op de strijd­plaats. Volgens de een werd hij, teen hij reeds gevangen was genomen, door een soldaat gedood, volgens anderen was het Mon t bas, die er een eer in stelde den man, die aan 't hoofd van den krijgsraad gezeten had, waarin het geregte­lijk onderzoek tegen hem had plaats gehad, aan zijne wraak te hebben kunnen opofferen, gelijk hij kart te voren hem eene uitdaging tot een tweegevecht gezonden had, welke door den scherpregter beantwoord werd. Den i3den Maart 1640 was hij uit krachte van eene dotatie onder levenden van Fred e­rik Hen d r i k de heer van Zuilenstein geworden. Na zijn dood werd zijn oom Guil 1 a u m e de Nassau er eigenaar van. Zie Sy lvius, Very. op Aitzeina, bl. 462 ; Leven van Fred. Hendr. D. H. bl. Blomhert, Ges. der Vereen. Ned. bi. 20. Camp. de Hal. p. 218; Bosseha, Negrl. held. te Land, D. II. bl. 1:)6, 109; La Fargue, Gest. Tab. V; Utr Volksalin. 1840. bl. 148; Nay. Nee V. bl. 334, VI. bl. 152, 245, VII. bl. 365, NASSAU (JAN vAN), de Jongste, graaf van Nassau-Siegen, de eenige van dien naam, die voorkomt onder de vijanden van Nederland, zoon van J a n van Nassau , de Oude, en Margarette van Waldeck, was de eenige voile broe­ der van Maurits Johan en een halve broeder van Willem van Nassau. Hij werd in 1583 geboren. Hij was in dienst van den aartsbisschop van Keulen, toen deze in 1598 hem naar die gewesten zond, om over de terug­ gave van Rijnberk te handelen, voor deze vesting door den ammirant werd belegerd. Hij trad later in dienst der Staten, doch nadat hij te vergeefs pogingen tot bevordering had gedaan, ging hij in keizerlijke dienst over, en viel in 1629, terwijl Frederik Hendrik 's Bosch belegerde, aan het hoofd van acht of tienduizend man in de Veluwe. Reeds had hij en de graaf van den B e r g Amersfoort in hun bezit, toen zij ijlings terugweken op de mare dat Wesel bij verrassing was ingenomen. In het volgende jaar lag hij met een klein leger in de nabijheid van Rijnberk, en dacht ziju broeder W i l 1 e m van Nassau den weg over den Rijn tussehen Broek en Orsoy af ate snijden, maar werd in een scherp ruitergevecht hij Rosenroy tussehen Venlo en Renberk, door den ritmeester Ijs se 1st e i n, geslagen, gewond en naar Wezel gevoerd, waar zijn broeder hem dikwijls bezocht. Hij kocht daarop zijne vrijheid voor 10,000 rijksdaalders en ontkwam in het volgende jaar met moeite een tweede ge­vangenschap, teen hij de Spaansche scheepsmagt aanvoerde, welke op het Slaak of de Mosselkreek geslagen werd. De onzen gaven hem sedert den bijnaam van Mosselman. In 1637 poogde hij Rijnberk te heroveren, doch ook deze onderneming­liep ongunstig af. Een jaar later maakte de dood een einde aan zijn woelig levee. In 1613 was hij to 's Hage uit de Protestantsche tot de R. C. Kerk overgegaan. In het archief van het Huis Oranje-Nassau te 's Hage, vindt men een stuk getiteld: Erhebliche uundt grundtliche motiva undt Ursache warumb den Edel Wohlgebohrne Herr Johan zu Nassau sich zum Rornischen-Catholischen glauben begeben hatt, door G ro en van P ri nsterer in de Archives medegedeeld. Hij huwde twee maal on werd vader van 23 kinderen. Zie Aitsema, Saken vaa Shutt en Oorlog, D. I. bl. 880, 1018, 1032, D. III. bl. 434; Mem. de Fred. Henri, p. 119, 120, 121; Leven van Frederik Hendrik, D. I. bl. 388, 389 ; J. Comme1ijn, Leren van Frederik Hendrik, passim 29, 225, D. XI. bl. 101, 103, 117, 136; van Wijn, Nal op Wag. I). XI. bl. 65, 68, 109, 1:10, 111; Hooft, Brieven, No. 183, 185, 303, bl. 146, 148, 246; Aube­ry, Memoir, p. 349; Bosseha, Neerl. Held te Land, 1). I. bl. 467, 475; van der CaTellen, Gedenks D. I. bl. 300, 550, 585, 641-643; Bor, Bes. van de Bosch; v an Wasseuaar, Hist Perk.; Wagenaar Vad. Hist. D. IX. hi. Bemme1, Bes. van ihnersf. bl. 951; Groen van Prinsterer, Arch. de la Maison d' Orange- Nassau, T. VII. p. t77, seqq. 359, 364, T. VIII. p. 22, 27, 117 seqq. 166 seqq. (see. ser.) T. II. p 2, 47, p. 323, 409, 412, 551, 430; v an Lennep, Ges. van Noord-Ned. D. II. St. III. bl. 23, 50, 56, 57, 60, 61, 68, 70, 74, 34, 97, 102, 107; Kobus en de Rivecourt. NASSAU (JusTiNts VAN), natuurlijke zoon van Willem I en Eva Elinx of Eli v e r, volgens sommigen eene barge­meestersdochter van Emmerik, die naderhand A. A r o n d eau x, secretaris van Hulst, huwde, werd in 1559 geboren. Zijne moeder was zijne eerste opvoedster, vervolgens nam Rem b er tus 11 o r r a eu s de rnoeijelijke taak zijner opvoeding op zich, en verge­zelde hem naar de hoogeschool te Leyden, waar hij in 157t3 als student word ingeschreven en hij, behalve H o r r a e u s, Petrus Tiara, Justus Lipsius en Cornelis Grotius tot leermeesters had. In 1579 schijnt hij de hoogeschool verlaten to hebben, in 1581 behoorde hij tot de edellieden, die den hertog van Anjou op zijn togt naar Engeland volgden. Teruggekeerd, diende hij den lande en bleef als guydon van den graaf van Lava 1, onder het gevolg. van An j o u. Toen Pa r m a, na het bemagtigen van Duinkerken en vele andere plaatsen ook in Staats-Vlaanderen, zoowel Vlissingen als Ant­werpen bedreigde, vergezelde hij zijn vader naar Zeeland In Jan. 1585 was hij onder de eersten, die met uitstekende dapperheid den aanval op 's Hertogenbosch deden. De toen door hem betuonde moed was welligt mode oorzaak, dat hij in het volgende jaar, in plaats van Tr e s 1 o n g, tot luitenant­admiraal van Zeeland word aangesteld, en. schoon zijne pogingen om Antwerpen te ontzetten, mislukten, u k w eet hij zich echter," volgens B o r, s vromelijk." Het was vooral hij, die bij de Staten van Zeeland aandrong om zich te wapenen, en Hollands bijstand to vragen, op het gerucht dat Pa rma het oog op Zeeland had geslagen en een aanslag op Walche­ren, Tholen of Zuid•Beveland in den zin had, en toen J us­tinus ontdekte dat Parma er bij den koning van Spanje sterk op had aangedrongen, om, v6Or de armada iets ander­nam , Vlissingen to bemagtigen, zorgde hij dat er steeds schepen in zee waren um verkenningen te doen. De raad van Parma word verworpen, eerst zou de armada Engeland veroveren. Ten einde echter het uitloopen van P a r m a's vloot van Antwerpen naar Duinkerken te beletten, hield de admiraal de Vlaamsche kusten van den mond der Schelde tot Grevelingen geblokkeerd. Hij beyond zich in persoon op de vloot on geleidde alle be­vregingen, bereikte zijn doel on bewees dus den lande eene onvergetelycke, onvergeldelycke dienst.'' Doch hierbij bepaalde J us tin us het niet. In Maart 1589 word hem, bij resolutie der Staten, een eigene compagnie onder het Zeeuwsche regiment toegestaan, waarmede hij in 1590 zijn broeder M.a u r its ter zijde stond bij het beleg en de inneming van Breda. Vier jaren later werd hem de last opgedragen om Louise de C o 1 i g n y naar Frankrijk te begeleiden, en in 1595 droegen hem de Staten dien op om koning H en drik aan het hoofd van twee regimenten bij te staan. In 1596 wederge­keerd, stelde hij dadelijk orde op al hetgeen tot het zee wezen betrekking had en bereidde alles voor tot den togt, die in gemeenschap der Engelschen tot het veroveren van Calais zou ondernomen worden. Toen de Spanjaarden, tot vrede geneigd, met Frankrijk en Engeland onderhandelden, welke beide landen den vrede aanrieden, doch waartegen de onzen, wijl zij steeds de voorwaarden wantrouwden, zich bleven aankanten, werden Justinus en Old enbarneveld in het begin van Maart 1598 naar Frankrijk gezonden. In Frankrijk vermogten zij niets, de vrede werd 2 Mei geteekend, doch meesterlijk vervulden zij hunne taak bij de weifelende koningin. Deze bleef aan onze zijde, en wij werden, hoewel dit een en ander met geld must gekocht worden, meer onafhankelijk van En­geland. In Zeeland wedergekeerd, zorgde hij dat ook door de Leeuwen een aanzienlijk deel werd genomen in den togt naar de Corunha en in 1600 droeg hij het zijne bij tot de overwinning bij Nieuwpoort, die den heldenglorie der Nassau's helder deed schitteren. Het door deze overwinning beroemde jaar (1600) eindigde niet voor dat eene andere zeetogt was behaald. De eer van het beramen, voorbereiden en besturen van den togt naar Antwerpen, om het groote admiraalschip dat aldaar gereed lag, Sp i n o 1 a te ontrooven, komt geheel en alleen aan Zeeland's admiraal, J ustinus van Nassau, toe. Hierdoor kreeg de handel van Antwerpen een gevoeligen slag, werd des vijands laatste hoop op nieuwe ondernemingen verij­deld en een groot gevaar van Zeeland afgewend. Dit was het laatste feit te water, dat van J u s t i n u s, als admiraal van Zeeland bekend is. Op zijn dringend verzoek ontving hij den 29sten Mei 1611 een eervol ontslag en werd hem een pensioen van f 1000 Rijnsche guldens toegelegd, Nu vestigde hij zich te Leiden, waar hij het Prinsen Loge­ment, na den dood van haar gemaal tot 1585 door Louise de Coligny bewoond, betrok. Na zijn vertrek naar Breda, schijnt zijn familie een huffs op de Hooigracht bewoond te hebben, tot ook deze zich in 1606 te Breda vestigde. Den. 29sten December 1601 werd hem de commissie van gouver­neur van Breda, door de Staten opgedragen. Schoon hij geen deel nam aan de krijgsverrigtingen van zijn broeder, was hij echter ijverig werkzaam, om met al de middelen, die hem ten dienste stonden, de goede zaak te bevorderen, werd hij door de Zeeuwsche Staten en Prins M a u r it s over krijgs­kundige zaken geraadpleegd, werden hem door de Algemeene Staten verschillende commissien opgedragen en hield hij zich bezig met het versterken der stad, die na het eindigen van het bestand, door Sp inola belegerd, en door hem met be­ leid en standvastigheid, ofschoon niet met het gewenschte ge­ volg bekroond, verdedigd werd. her leefde hij nog zeer lang en ontsliep 26 Junij 1631. Hier was hij in de gelegenheid aan zijn zucht voor de wetensehappen te voldoent zelf beoefende hij de Fransche pckzij, blijkens een gedicht dat hem wordt toegeschreven. Hij was bevriend met H u y g e n s, Z u y 1 e n van Nijeveld, Marnix van St. Aldegonde enanderen. Er zijn nog brieven door hem aan den eersten geschreven voor­ handen. Hij huwde in 1596 Anna van Merod e, weduwe van den Engelschen kolonel Morgan , dochter van H e n d r i k van Merode en Francoise vanBrederode. Zij overleefde hem ruins drie jareii. Beide werden in de Hooglandsche kerk hegraven; een eenvoudige maar toch met zorg bewerkte steen met Dunne beeldtenissen en een toepasselijk opschrift bedekt hun graf. Zij lieten de volgende kinderen na: 1 W i 11em Maurits van Nassau, die huwde met M a r i a v a n S o m m el s d ij k, derde en jongste dochter van F r a n ç o i s van Aersse n, heer van Sommelsdijk, de Plaat, Bommel en Spijk, en P e t r o n e l l a van B o r r e, wier kinderen waren Justinus van Nassau, die in Frankrij k aan de kinderpokken overleed, A nn a, die huwde met George van Cats, en Justin a, die in den echt trad met Will em A d r i a a n, graaf van Batenburg. 2 Philips van Nassau, gehuwd met Margareth a, ba­ ronnesse van Courtenbach, ouders van eene dochter, getrouwd met den baron S c h e n k van Bleijenbeek. 3 Lenore Henriette van Nassau, die 27 Febr. 1632 te Leyden huwde met den ridder H e r r i Herber t, luitenant­colonel van het regement van den ridder Her w o u t, en ser­geant-majoor van een derde (leel van het leger van H. M. Staten- Generaal, weduwenaar van Jeanne de Horne s, dochter van den baron van Boxtel en zuster van den graaf de Hornes. Zie, behalve do geschiedsehrijvers, Bor, van M eteren, Hooft, Strada, de la Pise, van Reidt, de Clercq, Wagenaar, van Wijn, Bi1derdijk, A re n ds, de Woordenboeken van L n is ei us, Hoogstraten, Kok, Nieuweuhnis, Kobus en de Rive-court, Peerlkamp, Oratio de perpetua, quae Acad. Leid. Araus. intercessit necessitudine, spectata praecipae in studiis Princip. L. B. 1840; van Mieris Beschr. van Leid. D. I bl. 81; van Go or, Beschr van B; eda, .3G ; Nieuwe Reeks der Werken van de Maats. der Ned. Lett D. VII bl. 24; Aub ery, 3fenz. p. 247. Mem. de Fred. Henri, p. 7-9, 20, 34; H. Hugo, Obsidio Bredan. Arinis Philippi IV ductu Ant Spinola, A 1626; Ai t ema, Saken van Staat en Oorlog, 1). I. bl. 271, 223-233, .391-418; Beaufort, Leven van Willem I, D. III bi. 738; vau der Capellen, Gedenks. D. I. bl. 59; Bosseha, Ned. Held. te Land, D. I. hi. 268; Mr. J. C. de Jong e, Ges. van het Ned. Zeew. D. I. bl. 198; Dez. Levensb. der Evertzen, Inl. Scheltema, Onoverw. Vloot, bl. 126. van Kampen, Fad. Karakterk. D II. bl. 105; Swalue, de Daden der Zemeen, gedurende den •pstand tegen Spahje, bl 113, 114; 1)ez, Just. van Nassau, meest naar onuitgegevene Stukken, m, p1. Amst. 1858; Groen van Prinsterer, Arch. T. I. p. 59, T. VI p. 330, 2e Ser. T. I. p. 140, 142, 193, 392, T. II. p. 55, T. III. p. 16, 17, 32; Chron. van het Hist. Gen. 1). VII. bl. 147, 148; Nay. D. VIII. bi. 361, D. IX. bl. 93, 143. NASSAU (LonEwuK VAN), heer van Beverweerd, La Leck, Odijk, en Lekkerkerk, natuurlijke zoon van Mauri tps bij de jonkvrouw van Mechelen, broeder en erfgenaam van Willem van Nassau, een der uitstekendste mannen van zijn tijd, van groote bekwaamheden in den krijg en den raad. In zijne jeugd diende hij onder Frederik H e n d r i k. Mogelijk was hij dezelfde met kapitein Bever weer t, die wij in 1629 voor 's Bosch ontmoeten. In 1641 vinden wij hem mede voor Gennep, waar hij den vijand veel afbreuk deed. Hij was een vertrouwde vriend van Willem II. Hij, die, wil men, Been kennis droeg van 's prinsen aanslag op Amsterdam, toonde hem het gevaar aan, waaraan zijne troepen zouden zijn blootgesteld, zoo de Amsterdammers den St. Anthonisdijk geheel doorstaken, 't welk den prins zoo ontstelde, dat hij hem naar 's Hage zond, met last om de Algemeene Staten te verzoeken, dat zij den prins lieten verzoeken met de troepen af te trekken. Groot was zijn helangstelling in het lot der 6 gevangen heeren, en s hoewel seer tot den prins geneigd, keurde hij zulke rigou­reuse moyens als oorsaack tot scheuringh en verbitteringh af." Na 's prinsen dood bleef hij de vriend der prinsesse-weduwe, wier belangen hij voorstond en die hem het grootst vertouwen schonk, Hij wist haar genoegen le doen nemen met de schik­kingen der Staten van Holland, omtrent de opvoeding van Willem III, en wendde, schoon de koning het beloofd had, vergeefsche pogingen bij koning Karel II aan om de akte van seclusie voor Holland terug te krijgen. In 1660 stond hij aan het hoofd van het buitengewone gezantschap naar En­geland, om met Karel II een verbond van vriendschap, on -derlinge bescherming en zeevaart te sluiten. her wist hij zich zoo door zijne persoonlijke hoedanigheden, als door zijne bekwaamheden, even als vroeger te Parijs, waar hij vroeger gezonden was, om het huwelijk van W i 11 e m I I aan den koning mede te deelen, en te 's Hage te doen opmerken. Ka r el II wenschte hem aan zich te verbinden en bood hem voor zijn zoon, den heer van Od ij k, een ambt van f 14 a 15000 's jaars atm. Eerst in 1662 werd het bekende verbond met Groot-Brittanje door hem en de overige gezanten gesloten. Ms vriend van de Witt trachtte hij den koning gunstiger voor dozen te stemmen. De geschiedenis plaatst hem onder de voorzigtige en scheipzinnige staatslieden van zijn tijd. Hij overleed den 28 Fehr. 1665. Uit zijn huweiijk met E 1 i­s abe th van Hoorn had hij zes kinderen, drie zonen en drie dochters. Ma u r i ts, heer van La Leek (die volgt), Wil 1 e m, heer van Odijk, H e n d I i k, beer van Ouwerkerk, A mali a, gehuwd met den graaf d'A ffry, Isabella Mau-rice, A nn a en Charlotte, staatsdame van koningin Ann a. Zie Aitzema, Saken van Shell en Oorlog, D. II. bl. 848, D. IV. bl. 610, 614, 645, 665; Wicquefort, de l'Ambass. T. I. p. I. 192, 446; Wagenaar, Vad. Hist. D . XI. bl. 305, D. XII. bl. 102, D. XIII. bl. 10, 36, 45; van Wijn, dant. en Bijv. op Wag. D. XIII. bl, 21 ?2, 30, 34, 36; Thurlo es, Papers, Vol I. p. 701; Brieven van J. de Witt, passim; Groen van Prinsteren, Arch. 2e Serie, T. III. p. 120, 307, 310 sv. 314, 315, 316, 317, 324, 327, 344, 360, 468, T. IV. p. 212, 218, T. V. p. 145, 198. Swalue, Just. van Nassau, bl. 129; Chron van het Rise. Gen. D. X. bl. 21, 23, 24, 26; Kobus en de Rivecourt . NASSAU LA LECQ, (graaf MAURITS LODEWIJK VAN), zoon van den vorige en broeder van heer van Odijk en Ouwerkerk, onderscheidde zich als krijgsman onder W it 1 e m III in den oorlog tegen Frankrijk. Hij was in 1670 kolonel, in 1673 als brigadier in den slag bij Senef, waarin hij gekwetst werd en overleed in 1683 als gouverneur van Sluis, Zie Sylvius, Very. op ilitzema, B. X, bl. 55; Very op '1 rem. Europa, Ticeej. Ges bl. 274 ; L. Sy lvi:us, Lev. en Bedrijf van Willem III, bl, 259; Bosscha, Held. to Land, D. II. bl. 8, Bijl. NASSAU LA LECQ (L. T. graaf van), zoon van H e n d ri k Karel, graaf van Nassau La Lecq, heer van Beverwaard en Odijk, voorzitter der Edelen en Ridderschap, luitenant opper­ houtvester der provincie Utrecht (26 Jan. 1781 to Utrecht in den ouderdom van 84 jaar gestorgen), maakte zich als regtsgeleerde, politiek schrijver en dichter bekend. Men heeft van hem: Politique brieven over verscheiden gewigtige onderwerpen, zoo tot het staatkundige als huishoudelijke bestuur der Repu­ blyk betrekkelijk, Utrecht, 1780, 80. Brieven over de Noord-Amerikaansche onlusten, Utrecht, 1739, 3 stukjes. Register op alle de voornaamste Rechtsgeleerde Advysen, Consultatign, Advertissementen, Sententien, Utrecht, 1779. Toonecloefeningen met de zinspreuk Ridendo dicere verum. De Noord -Arnerikaen in Holland of de bedrogen Hoogmoed, Utrecht, 1781. Het Engelsch Nieuwe-Jaars Compliment, of Samenspraak tusschen een Zee-Officier, yetveeze kooprnan, Noordholl. Boer en een Duitscher, over de rencontre voorgevallen op den laatsten Dec. en cersten Jan tusschen het Engelsch Esquader onder de Commodore Fielding en het Hollandsch Esquader onder den Schoutbijnacht Graaf van Bijland, enz. (door den Schrijver, onder de zinspreuk: Quidquid dilirant Reges plectuntur Achivi, Amst. 1780, gr. 80. Zie Cat. der Haat,. van Ned. Lett. D. I. bi. 148; Arrenberg, Naamr . van Boek. NASSAU WOUDENBERG (CoRNELis graaf VAN), zoon van den veldmaarschalk graaf H end ri k van Nassau, heer van Ouwerkerk, en van Francoise van Aerssen van S o m m e l s d ij k, diende den lande in den successie-oorlog en onderscheidde zich door zijne dapperheid in den slag bij ()udenaarden, vooral in dien bij Wijnendaal, waar hij met 8000 man op een weer dan dubbel getal vijanden de over-winning behaalde. Dit schitterend wapenfeit, waarin zich dapperheid aan schrander overleg paarde, mogt zijn vader nog weinige dagen voor zijn dood vernemen. De Algemeene Staten stelde hem, die toen brigadier was, voor dit heldenfeit tot generaal-majoor aan Hij nam deel aan het beleg van Door­nik, werd in den slag bij Malplaquet gekwetst en verdronk in Julij 1712 bij Denain in de Schelde. Zie van Wijn, iiant. en Bijv op Wagenaar, Fad. Hist. Di XVII. IA. 83; Putter, Neueste Ges. T. I. p. 972, 429; De Vrijer, Leven van Maribor. D. III. bl. 290; W. Coxe, Herz. Johann von Maribor. Leben and Denkzenrdigk. 6 Th. Wien 1820-2 ; Hist. de Jean Churchill, Due de Marlborough 3 vol. 80. Oorlogst. van Europa, Leijd. 1750. 2 d. Boss cha, Neerl. Held. te Land, 1) II. bl_ 416, 440­443, 458, 534, BO. 20 NASSAU (HERMAN VAN) van Zwolle, werd in 1499, nadat hij aldaar waarschijnlijk stedelijk muntmeester was geweest, en misachien ook voor den elect Jan v an N a s s a u, toen deze er zich tijdelijk ophield , munt geslagen had, door den Gel­derschen hertog Karel van E g m o n d voor zes jaren tot diens muntmeester te Zutphen aangesteld, aangezien N y c l a e s N ij k e r ziju ambt had nedergelegd, Verder werd hij uitdruk­kelijk benoemd tot de eenige binnen de vierdelen van Zutphen en Arnhem. Zie van der C h j s, de Munten van Overijssel, bl. 340 en de Munten der Graven en Hert. van Geld. bi. 118, 119, 306. NAT (graaf VAN DER) of N a t h onderscheidde zich als krijgsman in het gevecht bij Ekeren (1702). Zie Europ. Marc , 1703. bl 71-104; Wagenaar, Vad. Hist. D. XVII. bl. 52; Bosseha, Neerl. Held. le Land, D. II. bl. 335. In B odeeberi Banningu, Poem. p. 162 (L. B. 1636) kotut voor Epitaphium ddriani van der Nath, Doming in Molenswaert cognati. NATALIS (HIER0NYMUS), volgens de een een Spaansch, volgens anderen een Vlaamsch jesuit, en vicaris-generaal van Ignatius de Lo y o 1 a, tot wiens eerste medgezellen hij be­hoorde, in 1581 gestorven, bekend door een zeer middelmatig werk, doch dat om de platen, die er in voorkomen, zeer ge­zocht wordt. Het heeft ten tile': Meditationes in Euangelia totius anni, Antv. 1591, fol. c. fig. Zie Nouveau bict. 'list. 1. v . Diet. Biogr. i. v. NATALIS (HENRI Non), Luiksche graveur, die in de eerste helft der zeventiende eeuw bloeide. Het door hem ge­sneden portret van den in 1637 vermoorden Luikschen bur­gemeester La Rue 11 e, komt voor in llistoire tragicque ou relation veritable de tout ce qui se passa au tragicque banquet Warfuzden — extraite des depositions raises en garde de boy, ensemble de plusieurs lettres, escrits et signatures, trouvees, tant sur la personne du dit qu'ailleurs, etc. Liege, 1637, in 4o. Zie I m m e r z e el, Leven en Werken der Roll. en Pl. Kunst-Wild. D. IT. bi. 254. NATALIS (1/limn), noon des vorige, in 1609 te Luik geboren, was een der voornaamste graveurs van zijn tijd. Reeds op elfjarigen leeftijd sneed hij, under leiding van zijn vader, eene St. Magdalena, St. Theresia en St. Franciscus, die door kunstkenners werden geprezen. Welhaast evenaarde, ja over­trof hij de meesters, die hij zich ten voorheeld had gesteld, Om zich verder te volmaken, reisde hij naar Parijs, waar hij een groot aantal portretten sneed. Van daar ging hij naar Rome, waar hij den beroemden J. S a n d r a r t vond en door hem vriendschappelijk werd ontvangen. Deze beval hem prins J u s t i n i a n i aan, die hem eenige antieke standbeelden in prent liet brengen. Hij slaagde hierin zoo gelukkig, dat deze vorst op het denkbeeld kwam, eene verzameling der fraaiste standbeelden in de galerij van zijn paleis te Rome aanwezig, in prent te brengen. Hij droeg dien arbeid op aan J. Sand r a r t, C. Bloem aar t, Theod. Mathan, H. van Persijn en Natalis, doch het werk van dezen laatsten onderscheidde zich z66, dat hij, volgens getuigenis van Sand ra r t zelven, van toen of een der be­kwaamste graveurs zijner eeuw geacht werd. Behalve deze prenten bragt IN a to I i s ecn aantal scnnuenjen van oeroemde meesters. Rapha61, Cezar Bossanus, Titiaan, Le Poussin, Pietro de Cortone, Andreas Sacij, Geor­g:io di Crasso, Romanelli en anderen — in prent. In zijn vaderland teruggekeerd, zette hij zich eerst te Antwerpen, en vervolgens (1642) na een afwezigheid van elf jaar, te bulk neder. Hier vervaardigde hij een aantal prenten naar de fraaije werden van A. van Diepenbeek, Mignard, Bour­don, Ru bens, B. Flemalle, G. Douffet, W. Damery, welke zijne roem meer en meer zoo in als buiten zijn vader­land bevestigden. Vooral onderscheidde zich de plaat in B. Fisen's Hist. Leod.; eene Heilige familie naar Raphael; het uitzenden der Apostelen; een St. Bruno, te midden der Ileiligen van zijn orde naar Bertholet Flemalle, de Buste van St. Lambert enz. Bij de verheffing van L e o pold tot keizer werd hij naar Frankfort geroepen, om diens portret te vervaardigen. Dit gelukte hem z66, dat hij, behalve eene 6 aanzienlijke belooning in geld, een gouden medaille en den titel van 's keizers gewoon graveur verwierf• Bisschop F e r­dinand van Be ij e r en benoemde hem tot graveur der munt van het prinsdorn van Luik en tot ijker der gewigten van de stad. Lodew ij k XIV bood hem de betrekking van eersten graveur met een aanzienlijke jaarwedde en huisvesting in de Louvre aan. Hij nam dit aanbod aan, begaf zich op weg naar Parijs, doch naauwelijks aan de grenzen gekomen, werd hij ziek, keerde naar Luik terug en stierf in 1670. Voor hij zijn vaderland verliet verkocht hij ecn gedeelte zijner prenten aan iemand te 's Hage, die ze aan een koopman uit Frankfort afzette, waar zij in den aanvang der achttiende eeuw nog bestonden, en mogelijk nog aanwezig zijn. Natalis liet ook naar zijn teekeningen graveren. Zoo vindt men in het Dypticon Leodiense, Leod. 1669, fol. van den Jesuit A le x a n d e r W ilth e i m, twee vrij groote en fraai gesneden platen met het onderschrift: M. Natalis deline­avit B. Collin sculp. Tot zijne voornaan3ste en zeldzaamste kunstwerken behooren: de Maagd, zittende met het kind Jezus op den schoot, vergezeld van St. Jozeph; de verrukking van den Apostel Paulus; de bruilo ft van St. Catharina; het laatste Avondmaal naar eene schilderij van A. van Di ep en b e e k; de Goclin Pomona, De door hem gegraveerde portretten zijn zeer gezocht. Zijn eigen portret in ovaal gevat, met eigen­aardig bij'verk in fol., is ook waarschijnlijk door hem naar een teekening van L. Fines gegraveerd. Hij huwde M aria de F al eau m on t, die hem verschei­dene kinderen schonk.en wijdde zich aan de graveer- later aan de schilderkunst, vestigde zich te Hamburg en overleed aldaar. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der foil. en Vl. Kunst-Schild. D. II. bl. 254. 255; Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en VI. Kunst-Schild. D. IV. bl. 1189. NA.THANS (S.) tandmeester te Amsterdam, schreef: Verhandeling over de Tandziekte, Amst. 1800, 80. Zie Holtrop, Bibl. Med. el Chir. p. 256. NXTRUS (L. VAN) gaf met J. P ole ij en C. v an V u r en, Amst, 1734, het Groot volkomen Molenboek of naauwkeurig ontwerp van Molens, 3 d. fol. Zie A r r e n b c r g, Naaml. van Boek. bl. 358. NA.UNHEIM (R), een medailleur, die omstreeks het midden der achttiende eeuw in Belgid bloeide. Men heeft van hem een Schouwpenning op J. G. Carpzoo, 1754. Lie Kr am m, Lev. en Werk. der Holt. en Vl. Kunst-Sch. D. IV. bl. 1186. NAUTA (GAVIUS), te Sneek geboren, werd 30 Mei 1703 predikant te Scherpenzeel, Spangen, Munnekeburen en Nyetryne, van waar hij in 1705 ging naar Ytens. In 1715 werd hij predikant te Oudkerk en Roodkerk, toen hij in 1722 door de gedeputeerde Staten, als canonicus, gelast werd * op te maken een ordentelijk compendium der kerkelijke wetten," waarvan de eerste druk verscheen in 1757, als: Het Compendium der kerkelijke Wetten , enz. Amst. 40., terwijl door de grondige zorg van H. A. d e Ch a lm o t in 1771 de 2e uitgaaf versa scheen met den titel : Compendium der kerkelijke wetten van Vriesland, geextraheert uit 's lands. en synodale Resolutien enz. Tweede druk. Geheel verbeterd, tot den jaare 1771, aangevuld, en met een volledig Register voorzien, ills mede de Ke•ken•ordeningen der Gerefor­meerde Nederlandsche kerken, in de Nationale Synoden gernaakt; benevens die door de Provincien van Gelderland, Holland. Zeeland en Utrecht aangenoomen en in byzondere vergaderingen bepaalt, enz. Leeuw. 1771 80. Hij overleed 26 November 1751, oud 77 jaren. Zie J. Engels ma, Predik. van Zevenwoud. bl. 276. NA.UTA (EEuwE), kleinzoon van den vorige, geboren den 8 October 1757 te Ytens, waar zijn vader Hetto Na u t a toen predikant was, studeerde te Franeker, werd 1 October 1781 proponent bij de classis van Bolsward en Workum, en tot predi­kant in zijne geboorteplaats Ytens bevestigd 21 April 1782, vertrok in September 1783 naar Edens en Spannum, waar hij overleed 23 September 1826. Hij huwde in 1782 met Anna Lanting a, die in 1793 overleed en hem twee zonen en eene dochter naliet, van welke een zoon voor hem overleed. Hij wijdde 24 Mei 1819 het nieuwe oriel in de kerk to Spannum in met eene leerrede geheel in dichtmaat, zelfs de gebeden, uitgesproken, welke hij in het licht gaf to Leeuwarden 1819, onder den titel van: Leerrede over de Christeigke Blijdschap, gr. 80. Zio Boekz. der gel. wereld op genoemde jaren, NAUTA (GAJus) te Sneek geboren, werd in 1606 doctor in de regten te Franeker, vestigde zich in 1607 als advokaat in zijn geboorteplaats, waar hij later het ambt van secretaris bekleedde. In 163(3 werd hij Raad in het Hof van Friesland, en overleed 1645. Hij liet een eenige zoon na, Joan n e s, geboren te Leeuwarden en in 1648 student in de regten te Franeker. Hij was als regtsgeleerde beroemd, doch heeft bij zijn leven niets in het licht gegeven. In 1779 verscheen te Leeuwarden: De Decisien van het Hof van Frieslandt; vergadert ende by geschrift nagelaten van de Heer G aijus N au t a, vermeerdert ende met een register verrykt door An t h o n i u s K a n n, procureur generaal van Vriesland. 4o. 6* Ook liet .hij in handschrift na : Comentaria in quatuor libros Statutorum Frisiorum. Zie H u b e r, Dom. aurp. t. p. 186; Dez.Praef ad Observat. rer. form. ; De Wal, de clan. Fris. Jurec. p. 125, 434; Arrenberg, Naam­reg. v. Boek. bl. 15; Neuhusii, Poem. Extemp. p. 151. NAUTA (SimoN), zoon van S i m on N a u t a, lid der vroed­schap van Franeker, aldaar in Januarij 1727 geboren. Na de triviale scholen zijner geboortestad doorloopen te hebben, werd hij student te Franeker, oefende zich in de godgeleerdheid onder Aeg. Gillissen en H. W. Bernzau, werd in October 1751, na voor de classis van Franeker geexamineerd te zijn, tot het S. Ministerium toegelaten, volgde in 1753 H. A d e ma, toen tot predikant te Huizum, later te Zwol beroepen, als corrector te Franeker en in 1760 Wilhelmus Jacobus Rol­a a nu s als predikant te Wolvega op. In 1770 hield hij eene Lijkrede over 't afsterven van den Hoog Welgeb. Heere Jonk-heere 0. Z. v an Hai' en, Grietman van Weststellingwerj, op den 2 September 1779, in Wolvega, over Job. XIV : 2, uitgegeven te Zwolle, 1779, 80. Hij overleed hier, sedert April 1803 emeritus, 23 Maart 1810. Zie J. Eng el s m a, rolgl. d. Predik. van Zevenw. hi. 274; Boekz. der gcl. Wereld. 1780. bl. 44, 45 ; Ferslag v. h. Friesch Genootsch. 1859-60, bl. 365. NAITTA (OBIA.s AuGusnm), te Leeuwarden geboren, in 1645 proponent geworden, in 1654 predikant te Tjerkgaast c. a., waar hij in het laatst van 1677 overleed. Bij gaf in het licht twee leerredenen over Psalm 122, en de Guide Leeraar der Jeugd, Franek. 1663. Van deze bezitten wij Vreugde­galmen over den welstand van Neerlands Kerken 80. Zie dank. van ilbcoude, Naaml. van Boeken. bl. 147; J. E n g e Is­m a, rolgl. der Fred. van Zevenw. bl. 106. NAUTA (Sacco GODEFRIDUS), geboren 30 Januarij 1786 te Midlum, hanteerde reeds in zijn jeugd de Nederlandsche Her. Bij overleed te 's Hage 10 December 1804. Zie van der An, N. B. A. C. Woordenb. o. h. w. NAUTA (S. S.) Schreef : Specimen chir. med. de corporibus peregrionis et oesophago removendis Franeq. 1804. Zie II o 1 t ro p. Bibl. med. chir. p. 216. NAUTA (BAVIUS ANTONIUS), zoon van G y s b e r t u s A n• t oni u s N a u ta, commies bij de Staten van Friesland, en van Eva J us ti n a Manger, dochter van den Franeker Hoog­leeraar van dien naam, werd 24 April 1800 te Leeuwarden geboren. Zijn vader vroeg verloren hebbende, werd hij door zijn moederlijken oom H. Manger te Haarlem opgevoed , genoot aldaar het onderwijs van den geleerden rector P. Hof m an Peer 1 k amp en kwam in 1817 op de Hoogeschool te Leyden, waar hij spoedig onder de kundigste studenten werd gerang­schikt. Gewigtige redenen bewogen hem van zijn eerste voor­nemen, zich aan de predikdienst toe te wijden, of te zien en de oude letteren te beoefenen. Van zijn gelukk igen aanleg biertoe bewijzen zijne beide te Utrecht en Leyden met goud bekroonde prijsverhandelingen. In 1825 viel hem de eer te beurt, bij gelegenheid van het 25 jarig bestaan der Leydsche Hooge school, more majorum, d. i. door de promotie met de kap, plegtig tot den graad van doctor te worden bevorderd. Hij verdedigde te dien einde 4 Februarij een inwijclings­dissertatie, bet eerste gedeelte van Seneca 's boekje de Pro­videntia, waarna hij den 9den daaraanvolgenden in de Pie­terskerk nit de hand van den hoogleeraar B a k e, die in een keurige aanspraak aan zijn buitengewone verdiensten hulde deed, de doctorale bul ontving. Sedert hield N a u t a zich te Leyden, waar hij zich vestigde, onledig in het geven van privaat lessen in de Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche taal en besteedde de uren, die hem van zijne lessen overschoten, met cigene letteroefeningen, voltooide o. a. het tweede deel zijner uitgave van Seneca de Providentia (1828) droeg (1829) naauwkeurig zorg voor den herdruk van P1 a t o 's Phaedon naar de uitgave van W ij t t e n­ bach, waar bij hij een Epimetrum of toegift van aanteeke­ ningen voegde, en ware hem een langer leven vergund go -worden dan had hij de bewerking van een of ander der zede­ schriften van P1 utarchus ondernomen. Voorts was hij andere geleerden behulpzaam door zijne dienstvaardigheid in het ver­ gelijken van oude handschriften der Leydsche Bibliotheek, inzonderheid aan den kundigen Popp o, bij zijne uitgave van. T h u c y d id es en aan het genootschap van Duitsche natuur­ onderzoekers voor den nieuwen druk der Historia naturalisvan P1 i ni u s. Ook was N au ta geen vreemdeling in de vader­ landsche letterkunde, waarvan in zijne nagelaten handschriften vele sporen aanwezig waren. De maatschappij van Nederlandsche letterkunde to Leyden erkende zijne verdiensten door hem in 1826 en het Provinciaal Utrechtseh genootschap van kunsten en wetenschappen door hem in 1834 tot lid te benoemen. Toen in 1826 bet hoogleeraarschap in de oude letteren te Franeker, door het emeritaat van den grijzen W a s s e n berg h openge val­ len was, viel aan Nauta alleen de eer to heart van het tweetal voor die vacature met zijn naaro aangevuld to zien. Hij huwde Anna Helena de Loch e s, die hem, gelijk ook zijn eenig kind naar het graf vooruitging. Hij zelf overleed te Leyden den 2 van Hooiraaand 1835, niet slechts om zijne buitengewone geleerdheid, maar om zijn christelijke vroomheid en nederigheid algemeen geacht, Men heeft van hem : Commentatio de perfecto oratore, e sententia Ciceronis ad Quaest. ab ord. Phil, theor et Lit. hum. Acad. Rheno-Traj. propositum. Traj. ad Rhen. 1820 en in de Annales van dat jaar. Commentatio de T. Coelio Antipatro, Historico belli Punici secundi, in certam. Acad. ex sententia ordinis Phil. Theor. et Lit. Hum. Acad. Lugd. Bat. 1821 en in de Annales van dat jaar. Specim. Liter. inaug exhibens Senecae librum de providentia Quod pro grade Doctor. more majorum conseq. publice ex amini submittit. B. A. N. L. B. 1825. Later, met de andere helft te zamen, onder den titel van L. A. Senecae Liber de Prov. cet. Rec. varietate lectionis et annotatione instruxit. Schets van de Geschiedenis der Latynsche Dichtkunst in Nederland, getrokken uit de Prijsverhand. van den Hoogl. Peerl­kamp Leyd. 1826. 8o Beschouwing der boeken van Plato over de Staatsregeling, eene voorlezing in den Rec. ook der Rec. D. XV. Mengelw. bl. 55-70. Voorlezing over 't leven van Livia Drusilla Augusta, in Rec. ook de Rec. Mengelw. 1826. Beoordeeling van J. T i d e m a n, Dissert. Litt, de Deo Pla­tonis. Amst. 1830 in Rec. ook de Rec. 1831 D. XXIV Boek­beoord. bl. 180-185. Beoordeeling van het rnenschelijk hart ens. volgens de Brieven van Seneca vert. en omgewerkt door A. Hirschig, Alk. 1834 in de Vriend der Vaderl. voor 1835. D. IV No. 5, bl. 188-201. Zie Aanh. op het Woordenb. v. Nieuw en hnis. Handel d. Jaarl. Vergad. v. d. Maat. d. Ned. letterk. le Leyden 1836. Programma v. h. Prov. Utr. Genoots. 1836; Acta Secul. Solemn. Acad. Lugd. Bat Natalis eius ducent. el quinq. L. B. 1825 en in de Annel. Acad. v. d. j. Kunst. en letterb. 1836. NAVARCH US (JAcons), Jesuit, te Honschoten geboren, schreef: Epistola de archiepiscopo Armachano en Epistola Asiatica de rebus AsZaticis, ad religionern spectantibus; de Nestorianis, Jacobitis etc. de China, de provincia magnae Tangutiae, de Tartaris aliisque vicinis regnis. Ook uitgegeven met de Epis­tolae Jndicae, Lovanii, 1570, 80. Hij stierf in 1576. Lie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 524; Foppens, Bibl. Bely. T. I. p. 531. NAVARENUS (JOHANNES), door J. de Tassis, door v a n Meteren Jan de Novarese, door Bentivoglio Na­y err ez e genoemd, electo der Spaansche muitelingen, van Aalst, die in 1576 Antwerpen overvielen en plunderden. Hij voerde het vaandel, aan de eene zijde met Christus aan het kruis, aan de andere met het beeld der II. Maagd, en sneuvelde in den strijd. Zie J. B. de Tassis, Comment. de Tumult. Belg. in Hoynck van Papendrecht, Anal. T. II. p. 222, 223; van M eteren, Ned. Hist. D. II. bl. 400, 405; Bentivoglio, Ned. Hist. bl. 247. NAVE (kapitein), kapitein eener compagnie van het 27ste bataillon jagers, was met dezelve in het gevecht bij Quatre­bras. Zijne compagnie werd aangetast en omgetrokken door de infanterie van B a c h e 1 u en de kavallerie van P i re, waar­door zij, gelijk ook die van den kapitein van H e e c k eren v an W al i e n, genoodzaakt werd of te trekken. Hij werd bij die gelegenheid gekwetst. Zie Bosscha. Negri. Held. le Land, 1). III. bl. 529, BO. W. 25. NAVEA (MICHAEL) of Naveau of Mich. Naveus, werd te Warnant een dorp in Henegouwen, ten noorden van Hui in 1539 geboren, studeerde in het collegie het Verken te Leu­ven, verwierf den 5den rang bij de bevordering van 1559. Den geestelijken stand omhelsd hebbende, studeerde hij aan dezelfde universiteit in de godgeleerdheid, maar werd spoedig naar het collegie het Verken teruggeroepen om het te besturen. Terwij1 hij zulks deed, werd hij licentiaat in de beide regten. en vervolgens kanunnik en officiaal van Utrecht onder bisschop F r an c o i s Ric h ardot. Voor het overlijden van dozen prelaat, legde hij die betrekking neder en begaf zich naar Doornik waar hij kannunnik aan de hooffikprfr w r l ;7, —11, 2 L : tremung hij de kerkvergadering bijwoonde in 1589 onder Jan de V en devill e, die hem tot regter synodaal be­noemde. Weinige weken na dien dood (15 Oct. 1592) werd Na v ea tot aartsdiaken van Doornik benoemd, en op de synode in 1600 door den bisschop M i c h i e 1 d' Esn e bijeen­geroepen wederom tot synodaal regter en examinator des pas­ toors verkozen. Eindelijk koos hem de bisschop Maximili en le Villain de Gan d, toen hij 1 Maart 1610 den bisschoppelijken zetel iu bezit had genomen, tot zijn vicaris-generaal. Na v e a be­kleedde deze betrekking nog vier jaren, stierf den 20 Nov. 1680 in den ouderdom van 82 jaren en werd in de cathedrale van Doornik begraven. Hij stichtte 4 beurzen in het collegie van S tand on c k te Leuven in het koninglijk seminarie te Donay. onder zijn portret leest men dit distiichon. Ecce sui a primd Patroni mente Michael, Voto, opercique cliens, Naveus multisque Patronus. Ma ttheus N a v eus S. Th. Doctor L, C., nepos ejus et cliens. Men heeft van hem : Michaelis N a v e i, Jurium consultissimi, canonici et archidiaconi Tornacensis Chronicon Apparitionum et gestorum S. Michaelis Archangeli, a mundo condito ac deinceps per varias orbis partes : in sex libros distinctum. Duaci 1632 80. Zie Synodi l'ornac. collectae ab J. le G r on x, P. II. p. 217, 224, 307, 317. &cued herald. des Bourguem. de Liege p. 376, 377, Val. Andreas Bibl. Belg. p. 675; Foppens, Bibl. Belg. T.IIp. 895; Paquot. Mom. T. III p. 138. NAVEA. (imam) of Michel Na v e u s, neef van den vorige, licentiaat in de regten beer van Constantijn bij Door­nik, beoefende de Latijnsche poezy, blijkens een Epitaphium op zijn oom o. a. te vinden bij Paquot. t. c. p. 38. NAVEA. (MATTHIA8) of -N a NT eu s, neef van den vorige, werd tegen het eind der zestiende eeuw geboren, studeerde te Douai, verwierf aldaar, omstreeks 1630 de doctorale waardig­heid en werd censor librorum van wege den bisschop van Atrecht. In 1632 ontmoeten wij hem als kanunnik van St. Piat van • Seclin en pastoor van St. Pieter te Douay. Den 13den Julij 1632 werd hij tevens kanunnik bij de Cathedrale van Doornik, waar hij vervolgens zijn verblijf nam. Bisschop Maximiliaan de Villain de Gand benoemde hem tot censor librorum van zijn kerspel: hij was in de kerkvergadering, 21 April 1643 door dien prelaat gehouden en werd er be-noemd tot examinator des pastoors, welke betrekking hem ook in de kerkvergaderingen, 21 April 1649, 13 April 1660 verleend werd. Hij stierf in dit of hot begin van het volgend jaar. V a 1. Andreas noemt hem solidi solertisque vir ju­ dicii atque ingenii," doch anderen oordeelen min gunstig over zijn oordeel en verstand. Men heeft van hem: Encomium S. Josephi, Virginis Deiparae Sponsi, Duaei, 1627, 12o, Sp9nsus Virginis decovatus, Corona XXX gerrimarurn Splendoribus coruscante. Ibid, sive Encomium S. Jo­rephi omstreeks 1636.— Orationes tres de signi crucis, et orationis efficacid, et D. Thotnae Aquinalis laudibus, Duaci, 1630, 4o. Catechesis, sive de Sacramentorum institutione, Confessione Sacramentali, Extrema Unctione et Matrimonio, Conciones XVI, Duaci, 1633, 12o. In Festa Sanctorum Praelibatio Theologica, praedicata ex parte per Alatthiarn Navaeum S. Th. Doctorem, Canonicum Ternacensem, ad librorum Censuram a Rmo. Domino cons­ missum charitate salvd, Tornaei, 1635, 12o. Annotationes in Sumtnae Theologicae et Scripturae Sacrae plerasque difficultates: item Sermones duo de SS. Plato et eutherio, Tornacensium Patronis, Duaci, 1640, 4o. Tri-Octava Sermonum de venerabili Sacramento et Sacrificio, omstreeks 1641. — It. priore auctior editio, subjunctis de BB. Sponsis Virgine et Joseph, ad Sacrae Scripturae titulos, Poematibus XVI, Tornaci, 1645, 12o. Zie Synodi Tornac. Collect. ab I. le °roux, p. 364, 371, 379­391, 397; G. Colvenerii Kalend. S. V. Mariae T. I. p. 228; V a 1. Andreas, Bibl. Belg. p. 662 ; Foppens, Bibl. Belg. T. p. Paquot, Mem. T. HI. p. 39. NA VEAU (J.) Men heeft van dezen een Dissertatio de febribus in genere, L. B. 1814. Zie Holtrop, Bibl. Med. et Chir. p. 237. NAVES (NicoLA.As DE), J. U. L. president van den pro­vincialen raad van het hertogdom Luxemburg, door K a r el V in 1531 ingesteld. Hij was op den rijksdag te Worms; schreef een Recueil d' Histoires en stierf in 1546 als stede­houder van den graaf van M ansfel d. Zie Miraei, Opera Dipl. T. II. p. 1282; Suppl. Butkens, T. II. p. 317; Hoynck van Papendrecht, Anal. T. I. P. II. p. 644. Jocher, Adelung and Rotermund. NAVES (JOHANNES DE), Luxemburgsch edelman, door J. de T a s s i s ) vir prudens et longa rerum experientia clams" genoemd , getrouw aan den koning van Spanje, was in 1577 onder J a n van Oostenrijk, fouraFfie-meester van het leger en stierf gedurende het beleg van -Maastricht (1579), te Luik, werwaarts hij gevoerd was, aan de koorts. Mogelijk is hij dezelfde die don Ja n in 1576 te Luxemburg ontving en ha­rangueerde. Zie J. B. de Tassis, Comment. de Tumult. Belg. in Hoynck van P.apendrecht, Anal, T. IL p.p. 240, 307,407; Wagenaar, V ad. 1.1181. D. VII. NA.VIGHEER (JoANNEs), godgeleerde :en kanunnik bij de hoofdkerk zijner geboortestad Iperen. Men heeft van hem: Oraliones panegyricae in festa B. M. V. Ipris, 1637, 12o. Zie Fopp ens, Bill. Bela. T. II. p. 701. NANITUS, wordt vermeldt op het jaar 128 na Christus, als de tweede bisschop van Tongeren of Luik. Hij zou te gelijk het bisdom van Trier en de kerk te K eulen bestuurd hebben. Anderen stellen tusschen hem en Mat e r n u s, eerste bisschop van Tongeren, nog andere bisschoppen der Tongeren. Men is van gevoelen dat hij in 190 den marteldood heeft ondergaan. De feestdag van den H. Navitus wordt in het bisdom van Trier den 7den Junij gevierd. Zie Jac. Lobetias, Gloria Leod. Eccles. p. 17; van Gils, Kaih. Meijer. Memorieb. bl. 7; van Gils en Coppens, Nicutee Beschr. van het Bisdom van 's Hertogenb . D. I bl. 7. NAVIUS (J0HANNEs), te Luxemburg geboren, volgde 1540 Mat th ij s H eld als vice-kanselier op , werd door keizer Karel V in moeije!ij ke zaken gebruikt, en bewees hem be­langrijke diensten. In 1547 met A.n t o n ie Fug°. e r door den keizer van Ulm naar Augsburg gezonden, werd hij op reis door de koorts aangetast en stied 20 Febr. 1547 in de laatstgemelde stad. Zio Butkens, Suppl. T. I. p. 108; Freheri, Theatr. p. 822. Col. 2; Hoynek van Papendrecht, Anal. T. I. p. 102, 191, T. II. P. I. p. 291. NAYLER (B. S.), omstreeks 1780 geboren te Cherbourg in Engeland, kwam omstreeks 1820, als schoonschrijver en taalmeester te Amsterdam, en gaf, behalve eenige schoolboeken, uittreksels uit Engelsehe schrij vers in het lichten vertaalde eenige Hollandsche werken in het Engelsch, zoo als : A Rhetorical Grammar; wherein the common improprieties in reading and speaking are exposed, and the true sources of elegant Pronunciation pointed out, Amst. 1822, 80. A memoir of the life and writings of Walter Scott: the Wizzard of the Nord, the great unkwown, the wither of Waverley, Amst. 1833, 80. Seleet Scenes from the Britisch Drama: adopted to public and private readings for ladies and gentlemen, to which an essay on pronuntiation etc, Amst. 1848. Poetical beauties of Walter Scott selected, Amst. 1837, 12o. Verhandeling uitgesproken in the English Literary Society, door den hoogl. N. G. van Kampen — benevens de vertaling in het Engelsch door B. S. N. met aanteekk. Amst. 1836. Redevoer. over het oordeel der Nakomelingschap door den Hoogl. J. H. van der Palm, benevens de vertal. in ha Eng. door B. S. N. Amst. 1837. Naylers Zak-kalender, Nota- en Tekstboek voor 1842, ten gebruike voor Heeren en Dames, Amst. 1842. Zio Brinkman, Naana. van Bock. NEBBENS (A.), kapitein-majoor der stad Middelburg. Van hem vindt men in Verhand. uitgegeven door het Zeeuwsch Genoots. der Wetens. te Vlissingen, 3de d. Middelb. 1772, een Antwoord op de vraage over de redenen en herstelling der 'Fallen in de Zeedyken. Zie Bibl. Hag. Cl. V. p. 636. NEBEL (DANIEL WILHELM), phil. ac med. dr. werd te Heidelberg geboren, studeerde te Utrecht, waar hij den 16den Maart 1756, na openlijke verdediging zijner verhand. de magnets art fficiali tot phil. doct. bevorderd werd.RLater werd hij buitengewoon hoogleeraar in de geneeskunde in zijn geboortestad. In 1763 sloegen curatoren der hoogesehool to Harderwijk hun oog op hem als opvolger van v a n L o m, tot hoogleeraar der wijsbegeerte, wis• en sterrekunde, en in 1771 benoemden zij hem tot opvolger van van Haaste n- burg als prof. in de geneeskunde. Zie B o nm an, Ges. der Gel'. Hoog . D. II. bl. 300, 341. NECK (JoaAN VAN), werd omstreeks 1636 te Naarden ge­boren, en door Jacob Backer in de schilderkunst opgeleid. Hij bezat eene bijzondere bedrevenheid in de voorstelling van badende vrouwtjes en andere naakten, en maakte zich een krachtige schilderwijze en meesterlijke penseelsbehandeling eigen. Tot zijne uitstekendste voortbrengselen behoort zijn Simeon in den impel, een altaarstuk voor de Fransche Katholyke kerk op de Boommarkt te Amsterdam. Behalve badende nimfen en historiestukken, schilderde hij nog kleine portretten, b. v. dat van den den godgeleerden Henricus Groenewegen, Aet. XXXVI. in 1681 kl. fol. door C h r. van Hagen in koper gebragt. Blooteling gaf gravuren naar zijne andere werken in het licht. Zijn portret met z wart en wit krijt op graauw papier geteekend, komt voor. Hij overleed in 1714. Zie Immerzeel, Lev. en 'Perk. der Hon. en Fl. Kunst-Schild. D. II. bl. 257; Kr amm, Lev. en perk. der Boll. en Pl. Kunst-Sehild. D. IV. bl. 1120; Cat. van van der Marek degz, te Leyden, Amst. 1773, no. 1821. NECK (JACOB vAN) uit een aanzienlijk geslacht te Amster­dam geboren, was de zoon van Cornelis van Neck. Reeds in zijn jeugd beploegde hij, waarschijnlijk tot het drij ven van koophandel, de zee en deed zoo veel kunde en .ervaring op, dat de 0. I. Maatschappij, straks na hare oprigting, op hem het oog liet vallen als geschikt tot het voeren van het opper­bewind harer ondernemingen in de afgelegene gewesten. In 1598 liep hij als admiraal met 8 schepen door de staten met geschut voorzien naar de 0. I. in zee. Deze togt was zeer voorspoedig. Vier zijner schepen deden de reis in 15 maanden en bragten o. a. 400 last peper en 100 last nagelen mede. De vier andere schepen kwamen ook rijk beladen, doch later in het vaderland terug. De gelukkige uitslag dezer onder­neming was oorzaak dat van Neck in 1600 op nieuw word uitgezonden. Bij zijne aankomst in 0. I. vond hij den koning van Ternate, bondgenoot der maatschappij, misnoegd op de Portugezen, met welke hij in 't volgend jaar in een scheep­strijd werd gewikkeld. Na een logie te Patane opgeslagen en een voordeeligen inkoop van peper gcdaan te hebben keerde de admiraal weder naar zijn vaderstad, waar hij tot lid der regering werd benoemd. In 1609, 1612, 1615, 1617, ontmoeten wij hem op de lijst der schepenen, in 1621 werd hij raad en in 1622 burgemeester, driemaal bekleedde hij sedert deze betrekking. Behalve het hier onder aangewezen portret, bestaat er nog een, zeer klein, van hem, met eenen hoed op. En medaillon, zonder naam van graveur, waarschijnlijk door H. G o ttzin g. Zijne beide reizen zijn uitgegeven, de eerste met den titel J. v. Neck schipvaert op Oost.-Ind., waar by ghevoeglat is de Voyagie van S. de Weer t, naar de straten Magalanes; de tweecie druk achter 0. v a n N oort s Voyagie door de sera-ten Magalanes en beide in Voyages aux lades publ. par Joost Hartgens. Amst, 1648 4o. Zie B o r, Ned. list. B. XXXVI. bl. 38 ; v. Meteren, Nederl. Hist. B. XXII fol. 417; Wagenaar, Tad. Hist. 0. IX. bl. 138; Dez. Beschr. van Amt. D. IV. bl. 346, 377. D. bl. 236; Ned. .Reiz. D. II. bl. 1, D. III, bl. 1, 96, 100; Kok, Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. v. Portr.; Nay. D. X. bl. 34, 206. NECK (Mr. JOAN VAN), Secretaris van 't collegie ter Admi­raliteit in het Noorder kwartier ) een zeer geleerd man en goed van leven." Van der Meersch e schreef : s dat hem nooit ecn godvruchtiger en zedenlijker boek was voorgekomen, als dat geschreven en op kosten van den autheur bij zijn meester Isaac Willemsz van der Beeck in 1649 gedrukt is, genaamd Rigtsnoer des levens, door den heer advokaat J. v. Neck dubbelwaardig mu van alle menschen gelezen en vooral betracht te worden." Ook schreef hij Vertroostinyen over 't af­sterven van eenige vrienden en Bewijs van de Nietigheit des menschen leven en staet. Zie Abbing, Gesch. d. Stad Hoorn. D. I. Aant. bl. 121. NECK (REINIER SIMONSZOON VAN) Amsterdammer, een der aanzienlijke burgers, die in hun geboortestad het werk der hervorming ijverig voorstonden en meer en meer veld zochten te doen winnen. Hij moet echter ook bij de Roomschgezinde rege­ring in goeden reuk hebben gestaan ; men vindt althans aan­geteekend, dat deze in 1566, uit vrees van opschudding onder de Onroomschen, die tot nog toe hunne godsdienstige verga­deringen buiten de stad hadden gehouden, bij van Neck aan­zoek deed om hunnen. leeraar J an A ren dszo o n in de Minder­broeders kerk, binnen deze stad, op den predikstoel te brengen. Hier door aangemoedigd verstoutte zich v an Neck nevens A d r i a an P a u w aan burgemeesteren te verzoeken dat het boekvertrek der monnikem hun tot een consistorie-kamer moat worden opgeruimd. Ofschoon dit verzoek werd afgeslagen, was hun echter, onder de hand, te verstaan gegeven, dat men bet niet zou beletten, indien zij, tot het genoemde oogmerk er gebruik van maakten, zoo als zij ook deden. Toen Br e d e r o d e in het volgende jaar te Amsterdam kwam, werden van Neck, A driaan Pauw en Andries Roe-lens z gelast zich tot hem te begeven, om de reden zijner komst te vernemen, en hem, zoo mogelijk, tot vertrek te bewegen. Later zorgden van Neck en Laurens Ja co b s z Reael dat hem door de hervormde gemeente f 2400 werd opgeschoten. Toen nu B r e d e r o d e tot overste van Amster­dam was aangesteld, besloten burgemeesteren II van de beide religien" negen personen te doen verkiezen, om met deze, als 't noodig of oorbaar mogt zijn, over zaken, de bewaring der stad betreffende, te spreken. Van Neck was een der benoemden, die kort daarna 300 ingezetenen van de schamele gemeente aannamen om de nachtwagt waar te nemen. Fen gevolg van zoo veel deelneming in de goede zaak was oorzaak dat v a n Neck, na bet omslaan van Amsterdam, in 1578, tot Raad in de vroedschap dier stad en commissaris van huwelijksche zaken werd verkozen. Zie Brandt, Hist, d. Ref. D. I. bl. 440, 445; Hooft, Ned. Hist. B. IV. bl. 140, 141; W a g e n a a r, Besch. v. gust. D. III. bl. 200, 218, 262, 478, 480. D. IV. hi. 6; Kok, Vad. 1Voorden6. o. h. w.; Scheltema, Brederode te Amst. in 1567 hi. 49. NECK (WILHELmus vAN) werd 1725 proponent, 1727 pre­dikant te Dubbeldam, in 1733 te Geervliet, 1738 te Maastricht waar hij ook in 1743 prof. theol. werd. Hij deed eene plegtige dankpredikatie te Maastricht, wegens de ontruiming dezer stad door de Franschen, 1749, In Junij 177 overleed hij eme­ritus. Zie Boekz. der Gel. Tier. 1749. a. M. 366, 1755. b. bl. 101. Beg. der driem. Uittr. 1745-1759. bl. 217; B. Keppel, Alphab. Naaml. van Fred. bl. 111; de Jong, Naaml, van Fred. in Geld. bl. 374. NECKER, (NATALIS JOSEPH), in 1729 in Vlaanderen ge­boren, werd te Douay med. dr., daarna keurpaltzisch bota­nicus te Manheim, lid der Akademie der Wetenschappen aldaar, historiograaf der hertogdommen Gulik en Berg, eerelid van bet Collegium Medicum ie Nancy, en lid der Akademion van Wetenschappen in Holland, Brabant, Ronan, Beijeren en Cha­lons. Hij stierf 10 Dec. 1793 te Manheim. Zijne schriften zijn opgesomd in Meu s e 1 s Lexicon, T. X. p. 30, fol. Zie Adelung en Rotermund. NEDEK (PIETER) werd in 1616 te Amsterdam geboren, oefende zich onder P i et e r L a s t m an in de schilderkunst, heeft zich later als landschapschilder bekend gemaakt, en stierf in 70jarigen ouderdom in zijn geboortestad. Zie Immerzeel. Lev. en perk d . Holl. en Vl. Kunst-Wild. D. III bl. 257. NEDERBOSCH (J.), als proponent te Nieuwveen beroepen in 1775, schreef: Geestelyke Vischvangst, 80. Zie Maurik en Noordbeek, Naand. van Godgel. Schrijv. Both. der Gel. Wer. 1775. b. bl. 413, 416, 703, 812. NEDERBURGH (Mr. H.) geboren in den aanvang der zeven­tiende eeuw, bekleedde onderscheidene posten, o. a. dien van raad en pensionaris der stad Rotterdam en gedeputeerde wegens die ter vergadering van hun Edel-Grootmogenden, de Staten van Holland en West-Friesland. Mr. J. P. de Fr em e ry oud-Burgemeester van 's Gravesande bezit nog belangrijke handschr. van dezen staatsman. NEDERBURGH (Mr. SEBASTIA AN CORNELIS) werd 7 van lentemaand 1762 te 's Gravenhage eboren, studeerde te Leyden, en zette zich vervolgens als advokaat neder in zijne geboorte­stad, die zijn vader H e r m a n Nederburgh verlaten had, om te Rotterdam het pensionarisschap te bekleeden. Spoedig werd hij tot tweeden en vervolgens tot eersten advokaat der generale Nederlandsche Oost-Indische Maatschappy benoemd. Zijne welsprekendheid, schranderheid en braaf heid bleek zoo zeer in deze beschikking uit, dat hem in 1791 te gelijk met F ryk enius, Alting en van Stock um de hoogst vereerende maar uiterst moeijelijke en hagchelijke post van commissaris generaal voor Indie en de Kaap de Goede Hoop opgedragen werd. Het waren geen geldelijke inzigten die hem eenen regt genoegelijken huisselijken haard deden verlaten om lastige werk­zaamheden aan het andere eind der aarde te aanvaarden, (opsporen van verregaande maversatien en frauden, en ha daarstellen van de noodige redressen en reformen) maar daartoe was noodig die innige vaderlandsliefde en zucht om het algemeen welzijn te bevorderen, een grondtrek van zijn karakter. De aan deze be­diening verknochte bezwaren werden niet weinig vermeerderd door de onverwachte gebeurtenissen, die tijdens dezelve in het vaderland voorvielen. Het bewind, dat hem tot commissaris generaal had aangesteld, trad of en werd opgevolgd door een ander dat op geheel anderegrondslagen was gevestigd. Aan eed en pligt getrouw, zeilde N e d erb urgh in deze zee der omwente­ling, welke, helaas zoo vreesselijk door de partijschappen gezweept werd, op geen ander compas dan dat van regtschapenheid en gevoel van eer." In 1800 keerde hij naar het vaderland en zijne dierbare betrekkingen terug. Het was echter eerst in slagtmaand 1803 eer hem de honorable decharge, door hem verzocht, ver­leend werd. Later werd N e d e r b u r g h lid van den Asiatic. schen raad, koning Lod e w ij k benoeuide hem tot staatsraad, eerst in buitengewone, daarna in gewone dienst, en laatstelijk tot directeur van de publieke schatkist en commandeur van de orde der Unie. Hij overleed den 3 van Oogstmand 1811, op zijne goederen niet ver van 'a Gravenhage, 6 kinderen nalatende. Zijne afbeelding is door den kunstschilder C. H. Hodgy voor ons bewaard, waarvan een copy berust onder den heer Bodel Nijenhuis. Gedurende 1800-1803 verrijkte hij onze letterkunde met eenige stukken van zijne hand, ) in welke die natuurlijke wel. sprekendheid heerscht, welke, uit het hart opgeweld, voedsel vindt in het gevoel en door verontwaardiging aangevuurd, geen woorden zoekt maar vindt, geen beelden najaagt maar waar­heid verkondigt" zoo als: Request aan den Raad der Azialische Bezittingen, om be­spoediging van het onderzoek der verrigtingen van de Commissie. Extract nit de Aansprake door Mr. S. C. N. op den 13 van Bloeimaand 1800 in de vergadering van gemelden Raad gedaan Missive van Mr. S. C. N. aan voornoemden Raad in dato 19 van nntnaand 1802, houdende de van hem gevor­derde elucidatien. Voorts gaf hij in het licht: Advertentie aan zijne Landgenooten betrekk. onderscheiden gedrukte stukken in de Caren 1799, 1800 en 1801 uitgegeven op naam van D. van .Hogendorp (Amst. 1 Mei 1802, 's Hage, 1802, 80. Echte stukken betreff'ehde het volbragt onderzoek der ver­richtingen van de Generale Commissie in 1791 benoemd ge­weest over de 0. I. bezittingen van den Staat en de Kaap de Goede Hoop, 's Hage, 1803, 80. Verhandeling over de vragen: of het nuttig zijn zoude de 0. I. Bezittingen van den Staat to brengen op den voet der V. 1. Volksplantingen ? en of en in hoeverre het voordeeliger voor dit Gemeenebest zijn zoude den Handel op voortnelde Bezittingen door eene uitsluitende Compagnie to drijven, dan wel, die voor alien 's lands ingezetenen open le stellen, enz. 's Hage, 1803, 80. Zijn schoonzoon Mr. J. P. de F rem e r y liet door zijnen zoon James de F r e m e r y Jr. een Inventaris op de Hand­ schriften van Mr. J. S. Nederburgh maken, geplaatst in Hand. der Maats. van Ned. Letterk, voor 1864, bi. 143 volgg. Zie Aanh. op Aet Woord. van Nieutoenhuis; Kobus en de R i v court, Cat. der Maats. van Ned. Lett, D. II. bl. 172. NEDERHEIM (JOHANNES VAN) was ambtenaar in dienst van den Hollandschen graaf Willem IV en vergezelde dezen op zijne reis naar het Heilige Graf, alsmede naar Pruissen van 6 Augustus 1343 tot 8 April 1344. De rekening over die reis door gemelden van N e d e r b eim opgemaakt, eerst in de munten der landen, door welke de togten hadden plants gehad, en vervolgens in de toen in Holland gebruikelijke lands­munt, wordt nog in het Rijks-Arehief aangetroffen. Zie van der Cl4s, de ',tauten van Holl. en Zeel. ena. bl. 172. NEDERHOVEN (P.), dichter uit het midden der zeventiende eeuw. Hij vervaardigde: 't Verwarde Huwelyk, blyeindent Spel, gesp. op de Amst. Schouwb. Amst. 1667, gr. 80. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 464; Cat. der Bibl. van Ned. Lett. D. I. b. bl. 148. NEDERMEIJER (JOHAN THEODOOR HENDRIK) Ridder v o n Rosenth a I, nit een adelijk Oostenrijksch geslachtgesproten, zoon van Hans Heinrich Conrad von Rozenthal, schepen in de schepenbank te Culemborg en Louize Anna I3o s c h werd 27 Maart 1792 te Culemborg geboren, genoot aldaar na de Hollandsche en Fransche scholen doorloopen te hebbcn bet onderwijs van den -rector der Latijnsche School Jo a n S a­m u e 1 S w a a n, en bezocht vervolgens de hoogeschool te Leyden (Sept. 1811) om zich op de regtsgeleerdheid toete­leggen. her genoot hij het onderwijs van D. G. van der Keessel, E. Hageman, N. Smallenhurg, H. W. Ty­d e m an en J. M. K e m p e r. De laatste maakte bijzonder veel werk van hem. Onder het voorzitterschap van dezen hoog­leeraar opende hij, 30 Januarij 1815, bet openbare dispuut­collegie over bet Natnur-, Stmts. en Volkeren regt, met eene gedachtenisrede ter eere van den verdienstelijken student in de regtsgeleerdheid, Bartholomeus Cornelis van Dorp, den 3den dier zelfde maand aan de A kademie en zijne vele vrienden door den flood ontrukt. Die rede, in zuiver Latijn gesteld, was de eerste opentlijke proeve der opleiding, door hem te Culemborg genoten, en van de vorderingen door hem aan de hoogeschool gemaakt. 7, werd gedrukt in den studentenoalmanak voor het jaar 1816 ultgegeven bij L. H e r­dingh en zoon te Leyden. Reeds als student was hij lid van de Hollandsche Maatschappij van fraaije Kunsten en Weten­sehappen, en muntte als werkzaam lid uit der beide dispuut- collegien Per Augusta ad angusta en Door oefening leert men. De vlijtige voortzetting zijner studien ward gestoord door de terugkomst van Napoleon van het eiland Elba. De geva­ren, waarmede deze gebeurtenis en hare gevolgen, het dier bare vaderland en zijne pas herborene onaf hankelijkheid be­dreigde, uoopte het grootste gedeelte der burgers van de Leydsche hoogeschool zich als strijders voor het vaderland aan to bieden en de vergunning van den koning to vragen tot bet oprigten eener compagnie vrijwilligers, bestemd om ten dienste des vaderlands gebruikt te worden. In hetgeen daartoe werd gevorderd was van Rosenthal zijnen vriend J. C r o m m e­1 i n bijzonder behulpzaam. De gevraagde vergunning werd verleend, de compagnie vrijwillige jagers opgerigt en v a n R o s e n th a 1, door de keus zijner krijgsmakkers, tot korporaal bij de compagnie bevorderd. Op den 10den Julij 1815 trok hij met haar nit Leyden, eerst naar Bergen in Henegouwen en van daar naar de omstreken van Valenciennes om eindelijk voor Conde post te vatten. Van daar terug geroepen, keerde de compagnie naar Leyden terug en deed er den 8 October 1815 haren intogt. Na vervulde krijgspligt vatte hij met ver­nieuwden ijver zijne studien op ea werd 24 Junij 1816, na verdediging zijner Dissertatio historico-politica inaug. de ser­vorum Afriorum conzercioque recte sublato, nec non de Afro-ruin servitute penitus tollenda tot doctor in de beide regten benoemd. Den 10 Julij daaraanvolgenden legde hij als advo­kaat den eed of voor het hoog geregtshof in 's Hage en keerde naar zijne geboortestad terug om daar de regtspraktijk uit te Menem Den 20 Junij 1817 benoemde hem de konitig tot substituut-officier bij de regtbank van eersten aanleg to Amster­dam. Op dat drukke packet vond hij veel werk, maar ook veel gelegenheid om van zijne verkregene kennis to doers blijken en die kennis to vermeerderen. In Januarij 1820 werd hij door den gouverneur uitgenoecligd deel te nemen aan de werkzaam­heden cencr commissie tot het uitdeelen van hulp en ander­steuning nan noodlijdenden door den toenmaligen watersnood. Ruim cen jaar later ontving hij zijn eervol ontslag als substi­tuut-officier en werd 22 October 1821 benoemd tot auditeur­inilitair in het provinciaal commandement van Gelderland, gevestigd blijvende to Arnhem. Ted gelijk ocfende hij nu de regtspraktijk uit, waarin hij uitnemend slaagde. De blijken der hoogachting zijner ambtgenooten werden gegeven door de herhaalde voordragten van zijn persoon tot lid van den Raad van Toezigt en Dicipline der orde van Advokaten, en de be­wijzen zijner waardering van de zijde van het Provinciaal Geregtshof van Gelderland door zijne herhaalde benoemirigen tot lid van den Raad en eindelijk in het laatste jaar van zijn verblijf to Amsterdam tot deken van de Orde. Bovendien was hij werkend lid van het letterkundige genootschap Pro­desse conamur en van de maatschappij tot Nut van 't Algemeen; nam hij gewillig deel aan de werkzaamheden van de plaatselijke school-commissie, van het stedelij k algemeen armbestuur, van het beheer der bank van leening en van de spaarbank, van den kerkeraad en later van de kerkvoogdij. Van 15 Februarij 1831 tot 30 Junij 1832 nam hij, ter oorzake der ziekte en het overlijden van den rijks-advokaat Mr. J. M. Ro u k en s, al de werkzaamheden van dit ambt waar, tot dat de opvolger van den overledene die taak van hem overnam. Den 5 October 1833 werd hij tot lid van den Raad en in 21 October 1841 tot wethouder der stad Arnhem benoemd, en bij 's konings besluit van 21 September 1834 in den Neder­landschen adel met den titel van Ridder ingelijfd. Den 1 Junij 1836 in de Riddersehap van Gelderland opgenomen, werd hij tot secretaris van dat collegie verkozen, en nam die betrekking, als lid van hetzelve, tot in 1849 waar. De administrateuren van eenige fondsen der nalatenschap van den luitenant admiraal van K ins b e r g e n, verkozen hem 22 Mei 1842 om met den hoogleeraar, mr. J. v an H al 1, als curator extra locum de belangen van het opvoedings-instituut te Elburg te bevorderen. Niettegenstaande al die bemoeijingen, wist hij, gedurende een groot gedeelte van het doorgeloopen tijdperk, eenige uren of te zonderen om met een zijner akademie vrienden Li v i u s en Tacit us en met twee andere jongere burgers der Leidsche hoogeschool de Pandecten van Just in ianus te lezen. Na hot uitbreken van den Belgischen opstand nam hij niet slechts deel aan eene compagnie rustbewaarders te Arnhem, maar liet zich bij de te huis geblevene schutterij inlijven. Den 7 Julij 1841 verkozen de provincials staten van Gel­derland Ne de rm eij e r tot lid van de tweede kamer der Staten.Generaal, waarop hij zijne werkzame betrekking als au­diteur militair nederlegde. Den 2 October 1841 benoemde hem de koning tot lid der Staats-Commissie tot herziening, opmaking en wijziging der militaire strafwetgeving en versierde hem met het ridderkruis van den Nederiandschen Leeuw. Welk een werkzaam deel hij aan de veelvuldige onderzoe­kingen en beoordeelingen der kamer nam, getuigen de aantee­keningen en verslagen, die daarvan werden gemaakt en open­baar medegedeeld. Hij koos daar een zelfstandig standpunt, sloot zich zeldzaam aan anderen aan, onderzocht vlijtig, maakte voor zich zijn besluit op, kwam rondborstig voor zijn gevoelen uit en verdedigde die met bekwaamheid en standvastigheid. Als proeven daarvan mogen worden aangenaald : Beschouwingen, over den financieelen- en staatkundigen toestand des vaderlands, in verband met de voorgedragene belasting op de bezittingen. (z. n.) 's Hage 1844. 2. Het voorstel door hem, na het verwerpen van eene algemeene herziening der Grondwet, door negen leden der Tweede Kamer in 1843 voorgesteld, tot die kamer gerigt, om de bepalingen der Grond wet, betrekkelijk de plaatselijke be­sturen te wijzigen, nagenoeg zoo als die thans in art. 138 der G. W.. gevonden worden, welk voorstel, even als dat der negen leden invest zwichten voor het aangenomen beginsel dat de Grondwetherziening van de kroon behoorde uit te gaan. 3. De nota, die hij, toen de wetsontwerpen tot herziening der Grondwet, door den koning in 1848 der kamer aangeboden, in de afdeelingen zouden worden onderzocht, in zijne afdeeling ter tafel bragt, en daarin het denkbeeld geopperd, om bij een voorloopig verslag, aan de regering mede te deelen, dat de kamer, in het welbegrepen belang des vaderlands, hare per­ sonele bevoegetheid tot medewerking in eene verandering van Grondwet, slechts in zoo verre wenschte te verleenen, als noodig bevonden zou worden om op eene wettige wijze eene nieuwe kamer te doen zamenroepen, die door de wijze van hare zamenstelling, een volledigen waarborg leveren kon van de ware tolk van de wenschen der natie te zijn, en aan wier eindbeslissing dus met volkomen vertrouwen de vraag kon worden overgelaten : welke veranderingen in het staatsverdrag door het verliehte gedeelte der natie kon worden begeerd. De weg die tot dusdanige gewenschte uitkomst zou kunnen leiden kon, naar de meening des voorstellers, zonder vele moeijelijk­ heden worden gebaand. Daartoe zou alleen gevorderd worden om bij de wet de noodzakelijkheid te verkiaren tot het buiten werking stellen van art. 81 der bestaande Grondwet en tot tijdelijke invoering, onder de noodig bevonden wijzingen, van het voorloopig kies­reglement, ten einde, na aanneming door de dubbele kamer, aan de, krachtens dat kiesreglement, zamen te stellen kamer, de tegenwoordige wetsontwerpen, ter definitieve beoordeeliug zouden kunnen worden voorgelegd. Door het volgen van dezen weg zouden niet slechts het voor de toekomst des vaderlands onwaardeerbaar voorregt worden verkregen, dat het te vernieu­wen staatsverdrag, de waarachtige uitdrukking van het gevoe­len der meerderheid des yolks zou zijn, maar ook andere voor­deelen zouden daarmede verbonden zijn, welker hoog gewigt, noch door de regering, noch door de kamer zou worden mis­kend." Na het af kondigen der herziene grondwet verviel de lastbrief, dien van R o s e n t h a l als vertegenwoordiger des yolks in de Tweede Kamer van de Provinciale Staten van Gelderland had ontvangen. Hij trad evenwel daardoor van het tooneel niet af. 11 ij aanvaardde de keuze voor de Tweede Kamer te Arnhem op hem uitgebragt en trad met dezen nieuwen last-brief in 'Abr. 1849 op nieuw als volksvertegenwoordiger in de Tweede Kamer der Staten-Generaal op. Reeds v66r en bij den aanvang van het jaar 1847 waren hem enkele nu eens meer verwijderde dan eens meer be­paalde voorstellen gedaan om eene ministerieele betrekking te aanvaarden. Hij had daaraan niet toegegeven, omdat hij zich met toenmalige volgehoudene weigering van hervorming der staatsbeginselen niet kon vereenigen. In 1849 werd hem de stellige uitnoodiging daartoe gedaan en hij aanvaardde die van het Departement van Justitie, en tevens voorloopig het bestuur van het Departement van de zaken der hervormde en andere eerediensten. Gedurende dit gewigtige gedeelte zijner staatkundige loop­baan, vielen hem twee aangename roepingen ten deel. De eerste werd hem opgedragen door 's Konings besluit van 29 Maart 1850, dat hem benoemde tot een der grootmagtigden 7* Om, van wege den koning, bet verdrag tot stand te brengen en te onderteekenen, betreffende het huwelijk van prinses il­helmina Frederika A lexandrina Anna Louisa der Nederlanden, dochter van prins F r e de r i k der Nederlanden met den kroonprins van Zweden Karel Lode w ij k E u g e­n i u s, bij welke gelegenheid hij het grootkruis der orde van de Poolster ontving. be andere betrof de arbitrale uitspraak door den koning, op de uitnoodiging der kabinetten van Parijs en Madrid, te geven over reeds oude geschillen betref­fende het maken van schepen. De rninisterraad ‘verd daar­over, onder zijn voorzitterschap, geraadpleegd, en het opmaken van het vonnis den minister van justitie opgedragen De toen­malige president der fransche republiek schonk hem to dier oorzake, op 1 Junij 1850 de decoratie van groot-officier van het Legioen van Eer. Als minister voor de zaken der hervormde ell andere eere­diensten heeft hij zich gekenmerkt door het stellig uitspreken der loslating dezer kerkgenootschappen door de regering, en door bet in het leven roepen van 's konings besluit van 24 Januarij 1850 houdende intrekking van het besluit van 1 Febr. 1815 rio. 15 nopens de uitoefening van het collatieregt bij de beroeping van predikanten. liVie en wat hij als minister van justitie is geweest, behoeft niet te worden geveld. De wetten die hij tot stand bragt, werden in het openbaar behandeld en zijn met zoo vele be­sluiten, die hij in werking bragt, in het Staatsblad van die jaren opgenomen. Den 10 Julij 1852 verkreeg hij, op zijn verzoek, zijn ontslag als minister, en schonk hem de koning tot blijk zijner te­ vredenheid het grootkruis der orde van de Eikekroon. Se­ dert werden vergeefsche pogingen aangewend om hem het openbare leven weder te doen intreden, en wijdde hij zich geheel aan de beoefening der letteren. Van de vruchten van zijn arbeid heeft hij drie proeven in bet Xde Deel der Bij- dragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidsk. door Mr. Is. Ant. N ij h o ff nagelaten als : Het geslacht van Panthaleon in den slag by Walef, naar een onuitgegeven Fransche verhaal. Het strafgeding tegen Johan van Messem en Dirk van Ruyven, naar oorspronk,elifice be­scheiden toegelicht. Geheime brieven van de gezanten Beverringh en Nieuwpoort aan den Raadpensionaris Johan de Witt. Behalve de letterkunde lag hem levenslang nog eene zaak aan het harte en wel de vrijmaking der slaven. Uit zuivere belanptel­ ling sloot hij zich aan de Maatschappij tot afschaffing der slavernij to 's Hap aan en bled tot zijn dood haar tweede voorzitter. In den zomer van 1855 vertegenwoordigde hij Prins F r e­derik der Nederlanden, als grootmeester der Nederlandsche orde der Vrijmetselaren op het door p•ins Mara t, groot-meester der Fransche orde, algemeen congres van al de broe­derschappen, zoo in Europa als in Amerika te Parijs zamen geroepen om over de belangen dier orde te raa&lplegen, en een voortdurend verband tusschen de versehillende Loges tot stand te brengen. Hij overleed den 31 Januarij 1857 en werd in bet familie graf te Velp bijgezet. Sedert 1852 was hij lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leyden. Den 28 Augustus 1823 huwde hij Jeannette W i 1 h el­mina baronnesse van Eck, dochter van Samuel baron v a n Eck en Jacoba Louysa baronnesse van Lij nd en, die den 9 Junij 1851 ontsliep, na hem acht kinderen gesebonken te hebben, van welke 3 bij zijn leven overleden. Zie Hand. der Jaarl. Aly. Very. v. d. Maats. v. Ned. Letterk.1857 N. Amst. Cour, 3 Febr. 1857. NEDERVEN (CoRNELis), van Breda, schreef in 1657, als collegii Castrensis alumnus" dictata of uit den mond van Sim. Bicrens en Sal. Serura ux, welke in de Biblioth. der Maatschappij van Ned. Letterkunde te Leyden berusten. De beer Schouten bezat ook een verzameling van tractaten, door dezen student geschreven, Breda, 1661, 4o. Lie Cal. der Bibi. der Maats, van Lett. D. III. IA. 12, 13; Cat. J. Schouten, mss. bl. 53. NEEDERBERG (CoRNEms), taalkundige te Amsterdam, in het laatst der achttiende eeuw. Op Cat. J. Koning D. II. bl. 282, 283 komt voor: Wegwyzer ter Nederduitse Spel- Spraak- en Dichtkunde te saamen gesteldt door Jan van Belle , Naauwkeurig oovergezien en van Misslaagen gezuiverd door een Liefhebber der Neder­duitse Taal. -- Lyst van meest Zelfstandige en Meervoudige Naarnwoorden, die to gelyk ook Werkwoorden zijn, en door 't aflaten of aanvoegen van Ben letter onderscheiden worden, ont­worpen door Cornelis Eeederberg in '1 jaar 1799 te Amster­dam, gebonden achter Jan van .B e 11 e, Horte Wegwyzer, ter Spel-Spraak-en Dichtkunde, Amst. 1748. NEEF (ADIIAAN DE), schoolmeester en leermeester der ma­thematische kunsten to Middelburg," bioeide in de tweede helft der zeventiende eeuw. Men heeft van hem: Cyfferboeck der Heylige Schrift over de gelden, gewighten ende ma ten der Hebreen, Arithmetisch gereduceert op gelden, pewighten, ende maten in onsen, Lande en Tydt gebruyckelyk, 2de dr. Middelburg, 1683, 80. zeer door P. de la Rue en J. Willemse n, die er een gedicht op vervaardigde, ge­prezen. Korte Tydrekening, beginnende van de Scheppinge der Wee-reldt tot den /are 1698, Middelb. bij G. Me erten s, 40. Heidelbergsche Catechismus op rym, Middelb. 1680, 80. Zie La Rue, Gel. Teel. bl. 76, 77; Abcoude, Naomi. van Boek. bl. NEEFS (H. M. HUBERTUS), bachelier in de godgeleerdheid, priester der 0. L. Vrouwekerk van Antwerpen, bloeide in de eerste helft der zeventiende eeuw en was een goed dichter. Men heeft van hem: Corte Wtlegginghen van alle de Triumph­wercken ghemaeckt ende ghestelt ter eeren des Doorl. Prince Cardinael Ferdinandus, Infante van Hisp. op sijn blyde in-compete binnen , de stadt van Antwerpen den 17 April 1635, overgheset door H. M. Hub. Neefs, Priester, Hantw. L a a r van Diest. Willems meldt van hem, dat hij in den tijd van tweemaal vier en twintig uren de honderde Latijnsche verzen in Neder­duitsche diehtmaat overbragt, welke staan in de Triumphael incompst van Cardinael Ferdinandus, Infant van Hisp. binnen Antwerpen, aldaar gedrukt 1635, 4o., waarschijnlijk hetzelfde werk als het bovengemelde. Hij vertaalde ook den lofzang, die de Minnebroeders te Jeruzalem ter gedachtenis van de geeseling zongen, in het Nederduitsch. Men vindt hem in Corte ende gheluckighe Reyse van J an v an der Linde n, D. II. bl. 53. Zie J. F. Willem s, Vern. over de Ned. Taal en Ltilerk. D. II. bl. 88 ; Wits en Geysbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 465. Muller, Cat. van Pamil. D. I. bl. 320 ; Bibl. Ilulihem. No.27840. NEEFS (JOHANNE s) of N e e v i u s, te Mechelen geboren, trad in de orde der Augustijnen, verwierf den graad van bac­calaureus in de godgeleerdheid en bekleedde het priorsehap to Hasselt, Antwerpen, Mechelen en elders. In 1625 werd hij definitor en provinciaal zijner orde over geheel Belgio of de provincie van Keulen. Hij schreef: Eremus Augustiniana floribus Honoris et Sanctitatis vernan9, Lovanii, 1638, 4o. De frequenti et fructuoso Sacra . entorum poenitentiae et eucharisticae usu cum appendice de sodalitatibus et indulgentiis in het Vlaamsch. Vita S. Monicae, Antv. 1628. Horologia monasticae perfectionis, Lov. 1630. De Tertiariis Ordinis S. Augustini, Antv. 1 632. Testamentum Christi Salvatoris, in het Vlaa msch. Regula S. Augustini cum explicatione trium votorum. Hij overleed 28 Junij 1656 te Mechelen in den ouderdom an 80 jaren. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p.545; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 700. NEEFFS (F. LODEWIJK) niet vermeld under de zes Nee ff s, alle schilders in het Gildeboek van St. Lucas te Antwerpen voorkomende. Nagl e r meent dat hij wel een zoon van den ouden Pieter Neeffs kan wezen, en meldt dat van dezen schilder in de Galerij del Prado te Madrid, het inwendige eener kerk met het jaartal 1646, en in de Galerij te Dres- den Bet inwendige van de 0. L. V. kerk te Antwerpen met figuren van Franqois Franc k, beteekend 1648, aanwezig zijr, K ra m m meent dat de doopnaam niet goed is opgegeven, wiji de genoemde Franck de Jonge, 6 Mei 1642 overleden is, en gist dat hij dezelfde is met den ouden Pieter Neeff s, wiens stukken meestal door dezen zijn gestoffeerd. Zie Kr am in, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Wild. D IV. bl. 1190. NEEFFS (JAcoBus), waarschijnlijk zoon en kleinzoon van Pieter Neeffs de Oude en de Jonge. Hij werd in 1630 te Antwerpen geboren, behandelde bij voorkeur het graveerijzer en werkte met bijzondere gemakkelijkheid. Zijn teekening van het menschenbeeld is, schoon vrij naauwkeurig, in een eenig­sins gemanierden stijl, terwijl de uitdrukking, die hij zijne figuren gaf, sours wat overdreven is. Hij bragt portretten en historiele voorstellingen van Ruben s, van D ij c k en andere beroemde Vlaamsche meesters in prent, In het bekende prent­werk van van D ij ck zijn eenige portretten door hem ge­graveerd, die niet tot de minstc van deze verzameling behooren. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Boll. en Vl. Kunst-Schild. D. II. bl. 257; K r a m m, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst- Wild. D. IV. bl. 1190. NEEFFS (MICHAEL) volgens Nagler op gezag van Br ul­1 i o t een kunstgraveur, doch volgens K r am m moet in plaats van Neeffs, N a t a l i s gelezen worden. Zie B r ul l i o t, Cat. der Sammlung des Fihrh. von deiretin, Mun­chen 1827; Ke mm, Lev. en Werk. der Holl. en 1 71. Kunstschild. D. IV. bl. 11.93 1191. NEEFFS (PIETER) de Oude, in 1570 te Antwerpen geboren, en leerde de schilderkunst onder H e n d r i k v an S t e e n w ij k, hij in het schilderen van gothische kerken van binnen te zien overtroffen heeft. Volgens Immerzeel bestond zijn groote kunst in de volkomen kennis van de liniaire en luchtperspec­ tief en in het oordeelkundig aanwenden van het voornaamste Licht op eenig hoofddeel des gebouws, hetzij op een prachtig orgel, een grafstede, een altaar of een kansel. Ook andere schilders overtrof hij in het verlichten der kerken door kaarsen en fakkels, die ook vooral daardoor schoon zijn, dat men zelfs in de donkere gedeelten de kleinere voorwerpen onderscheidt en de wijkende luchtspelingen kunstkeurig waargenomen ziet. Wat betreft de kabinetstukken in deze soort van kunstvoort. brengselen, — het inwendige van kerken enz. zoo moet men de beide P i et cr Nee ffs, vader en zoon, Steenw ij k en andere Vlaamsche en Hollandsclie schilders den prijs toe­ kennen: zij hebben daarin zulk een graad van volmaaktheid bereikt, dat het vergeefsche moeite zou zijn hen te willen over­ treffen. Teniers, Breughel, Sebastiaan en Francois ra nk en, van T ul d en en anderen verhieven het kunstwerk van Neeffs door hunne stoffaadje. Men vindt zijne kunst in meest alle vorstelijke en andere kabinetten, ook in het A msterdamsche en Haagsche, op de verkooping der baronnesse van Leijden van Warmond in 1816 gold een kerkje van Neef fs f 374.00. Hij overleed in 1610. Zie I m m e r z e c 1, t a. p. Id 257; Kr am m, t. a. p. bl. 1191. NEEFFS (PIETER) de jonge, zoon van den vorige, in 1601 te Antwerpen geboren, schilderde in denzelfden stiil en manier dezelfde onderwerpen als zijn vader, doch bleef verre achter hem in talent. Volgens I m m e r z e e 1 overleed hij in 1658, doch N a g1er vermeldt een sohilderij in de galerij te Meiningen dat tot jaartal 1660 voert. Zie immerzeel, t. a. p.; Kramm, t. a, p. NEELSIUS (NicoL.tAs) geboren te Campenhout, trad in de orde der ?reekheeren, was in 1584 Theol. Dr. te Douay, gedurende 16 jaren prior provincialis en inquisiteur en schreef: Comment. in Genesin; in Cantica Canticorum; in Epistolas Pczuli; in Apocalypsin St, Johannis; Orationes varice latinae, graecae, hebraicae; Conciones de fide et symbolo (de bei le laatste in m.s. te Gent.) Exhortationes ad Sodales, Praelectiones in 4tum Sententiaruln. Hij overleed te Gent 29 Januarij ] 600 in den ouderdom van 60 jaren. Zie .T ocher, Val. Andr. Bibl. Bela. p. 693; Paquor, Bibl. Bolg. T. 11. p. 916. Belgium Dominic. p. 77. NEER (AART VAN DER), volgens sommigen in 1613, volgens anderen in 1619 geboren. Men is het ock Diet eens omtrent zijne geboortestad, doch men vermoedt Amsterdam. Zeker is het, dat hij aldaar een groot gedeelte van zijn levee doorbragt en dat vele zijner landschappen, bij maanlicht voorgesteld, aan de omstreken dozer stad en Utrecht zijn ontleend. Er bestaan ook eenige lanthehappen can hem bij opkemende zon en bij daglicht, doch de treesten zijn maanlichten en d eze hebben geen wcerga. Niet te groot is de lof door vroegere en latere zijner biografisten aan hem gegeven. Zijne tafereelen," meldt I m m e r z e, e 1, it zijn meest altijd ruime dorp- enstrand gezigten met nienigte van schepen, schuiten en levendig gewoel van beeldjes en maanschijn. Allerkundigst en schoon is hij in zijne luchten. Ook zijne winterlandschappen zijn even ge­trouwe voorstellingen van de natuur als rijk van ordonnantie, Zijn koloriet is waar, zijn toest gemakkelijk en schoon, en in alle zijne schilderijen is een ruimte en harmonie van toon, die verrukkelijk is." Aanzienlijke prijzen werden er voor zijne schilderijen betaald. Fen Wintergezigt gold op de verkooping van den beer Vrancken van Lokeren, in 1825, 3000 francs, in 1845 op die van den heer Me fir e te Parijs, een Landschap maan­ licht f 3000. Mevrouw Rots chi 1 d te Frankfort, kocht het gansche kabinet van den beer R cu s voor f 197,000, vooral om in l)ezit te geraken van een uitnemend kabinet•stukje van van Nee r, voorstellende een water of gracht in eene stad, bij maanlicht, zoo helder en tevens zoo natuurlijk, dat ieder deskundige dit stuk moest erkennen als het eerste in dien stij1 te wezen, dewij1 het als 't ware daglicht uitdrukte, niet­ tegenstaande het volkomen nacht was." Fen ander stuk van hem, dat in prent voorkomt in de ga­ lerij van Lucien Bonaparte, onder den titel van Paese con Figure ed Anirnali, werd in 1833 te Londen op de ver­ kooping van S e b a s t i aa n Era rd, voor 800 pond Sterling aangekocht. In meest alle beroemde Europesche kabinetten, ontmoet men voortbrengselen van zijn uitmuntend penseel. Vele zijn door Aliamet, Le Bas, Basan, Miler, Wood en anderen in koper gebragt. Hij overleed in 1683. Ziju bloeitijd was 1660. Hij zelf schilderde zijn portret, dat in de galerij to Florence aanwezig is. N. Billi vervaardigde er eene gravure naar. Zie Inimerzeel, t> a. p. bl. 257, 258; Kramm, t. a. p. bl. 1192. NEER (EGLON HENDRIK VAN DER), won van den vorige, werd in 1643 te Amsterdam geboren, Hij ontving onderwijs van zijn vader en van Jacob van Lo o, een uitmuntend schilder van naakte beeldjes, inzonderheid van vrouwen. Reeds vroeg reisde hij naar Frankrijk, waar hij in den ouderdom van 20 jaren schilder werd hij den graaf van Dona. Vier jaren later begaf hij zich naar Rotterdam. Het door hem geschil­derde portret der prinses van Nieuw burg gaf aanleiding dat de honing van Spanje, voor wien hij het vervaardigde, hem tot zijn hofschilder benoemde. .Behalve portretten schilderde hij ook landschappen, die hij doorgaans met .wilde bloemen en planten, die hij te Brussel, waar hij eenigen tijd woonde, in zijn tuin aankweekte, stoffeerde. Vooral echter verwierf hij een groote vermaardheid door zijne binnenkamers, waarin hij G e­ra rd T er b u r g's afbe€lding van satijnen, fluweelen, bonten, tapijten, gouden en zilveren huissieraden en in het algemeen van alle stoffelijke voorwerpeii evenaarde. In de nachten was hij aangcnaam en teer. Zijn ordonnantien waren liefelijk van teen en kunstig van schildering. Met den besten uitslag be- werkte hij ook onderwerpen uit de geschiedenis en fabelkunde. Hooge prijzen werden voor zijn stukken betaald. Op de ver­ kooping van van der Linden van Slingeland, in 1785, gold een prachtig slaapsalet, waarin eene bevallige jonge dame in wit satijn gekleed, de handen wascht in een zilveren schotel, die een page haar voordient, terwij1 hij met de andere hand wijn uit een dito lampet schenkt, en voorts nog drie andere figuren, f 2,450. Later werd deze schilderij, op de verkooping van Cremer, voor f 2,500 verkocht. Een zijner meesterstukken, bij Immer z eel omschreven, gold op de veiling van den baron Goll f 1.920. Twee binnen­kamers werden op de verkooping van Bra am cam p voor f 550 en f 560 verkocht. In het Amsterdamsch Museum is van zijne hand een verbeelding der Historie van Tobias, rei­zende met een engel en door dezen gewezen wordende op een visch, welke uit de rivier opkomt. Tot zijne leerlingen behoorde de ridder Adriaan van der Werff. Van der Neer trad driemaal in den echt, te Rotterdam met M aria W age n s-v e 1 t, 2 in Brabant met de miniatuurschilderes Du Ch at tel 3 met A drian a S p i l b e r g, dochter van den schilder J o a o­nes Spit ber g, weduwe van den schilder W illem Br ee k-v el d, 5 Dec. 1650 geboren. In zijne twee eerste huwelijkcn had hij niet minder dan 25 kinderen, van welke slechts 2 of 3 de kunst beoefenden. Zijn portret, door hem zelven geschil. derd wordt gevonden in de galerij te Florence, een ander met zijn vrouw ook door hem geschilderd, was in de beroemde collectie van W. L o n m an te 's Hage. In de laatste jaren van zijn leven was hij kabinetschilder van den keurvorst van den Paltz. Hij overleed te Dusseldorp 3 Mei 1708. Zie Houbraken, Schouwb. D. III bl. 45, 172, enz., Wagenaar, Arnst. D. XI bl. 424, 425 ; Immerseel t. a. p. Kramm t. a. p., Biogr. Univ. Cobus en de Rivecourt. NEER (Joli. VAN DER) zoon van den vorige, beoefende de beeldhouwkunst. Zie Immerzeel t; a. p. bl. 259. NEER (JACOBUS VAN DER) zoon van den vorige, werd door zijn vader in de beeldhouwkunst onderwezen. Hij vervaardigde verschillende werken voor Nederland. In 1744 behaalde hij de zilveren medaille, als primus, aan de Academie te Antwerpen, in 1765 was hij aldaar deken vun het St. Lucasgild en in 1794 daalde hij er ten grave. Zie Immerzeel t. a p. bl. 259; Kr amm t. a. p. b1.1192; J. B. van der S t r a a t e n, Jaarboek van St. Lucas. der Stad Ant­werpen bl. 254. NEER (J ACOBUS JOHANNES VAN DER) in 1760 te Antwerpen geboren, ontving zoo van zijn vader als aan de Academie on­derwijs in de beeldhouwkunst. Reeds vroeg behaalde hij aan den laatste den eersten prijs. Men vind o. a. van hem een marmeren grafteeken in de St. Jozefskerk en in de 0. L. V. kerk een martneren Christusbeeld. Hij overleed te Antwerpen in 1838. Zie Immerzeel, t. a. p. NEERCASSEL (JoANNEs VAN), zoon van G o d e fr o y van Neercassel en an Machteld van Wevelinkhoven, werd in 1623 te Gorkum, waar zijn vader brouwer was, ge­boren. zijn eerste vorming genoot hij van de kruisheeren te St. Aagten bij de Graaf, de wijsbegeerte leerde hij te Leuven in het collegie van 't Varken, schoon hij in St. Pulchcriaas of het Hollandsehe Collegie woonde. hit Leuven begaf hij zich naar Parijs tot de paters van het Oratorium, die hem naar Saumur zonden, om zich in de godgeleerdheid te oefenen. Zijne vorderingen waren zoo groot, dat hij zelf aldaar in dat vak onderwijs kon geven en zulks eenigen tijd deed. In 1652 keerde hij naar Belgie terug en begaf hij zich naar vader J. H. Q u a r r e, die hem naar Mechelen zond als geestelijk bestuur­der van zijn orde-huis aldaar: ook onderwees hij er tegelijk de godgeleerdheid in het aartsbisschoppelijk Seminarie. Jets later verlangde men hem als hoogleeraar te Keulen, waar hij besloot zijn krachten aan zijne geloofsgenooten in zijn vaderland te wijden. Na eenigen tijd als kappelaan te Rotterdam en bij Abraham van B r i e m e n, pastoor van St. Geertruid te Utrecht, werk­zaam te zijn geweest, werd hem, in plaats van J. W ac ht e­1 a e r, door Jaco b u s de la Torr e, aartsbisschop van Ephese, in 1653 het toezigt over het grootste gedeelte en 3 jaren later over bet geheele Utrechtsche bisdom opgedragen. In 1601 werd hij tot coadjutor van den toen benoemden apostolischen vicaris B a 1 d u i n us Cats aangesteld en den 9den September van bet volgende jaar ontviug hij te Munster de wijding tot bisschop van Castorien in partibus infidelium. Sommigen be­weerden, dat deze denkbeeldige waardigheid niet voldoende was om de eerzucht van N e e rc assel to bevredigen. Mogelijk was de kerkprelaat niet van alle eerzucht vrij te pleiten, doch het is tevens niet te ontkennen, dat hij in de orde geestelijke vijanden vond, wel in staat en wel geneigd zijn karakter in een donker daglicht te plaatsen, Onder hen (merkte G 1 a s i u s te regt op) was toch menige vreemdeling op den Nederlandschen bodem gedrongen, die weinig met de denk­wijze der inboorlingen instemde. De eigentlijke Nederlandsche gcestelijkheid beschouwde het vaderland nog niet als eene missie en dus volstrekt van Rome afhankelijk. In haar oog was de bisschoppelijke zetel nog niet opgeheven, want, al waren zij niet door den Staat erkend geworden en al hadden zij voor het uiterlijkc vreemde titels gedragen, voor haar en voor Rome waren Vosmee r, Roveen en de in To rre niet alleen apo­stolische vicarissen, maar ook aartsbisschoppen van Utrecht geweest. Wel was B a ld uinus Ca t s op denzelfden tijd, op welken Neercassel zijne bisschoppelijke wijding ontving, tot aartsbisschop van Philippi en pauselijken vicaris, eigentlijk aartsbisschop van Utrecht, gewijd, maar toen reeds had een aanzienlijk deel der Nederlandsche, vooral de Utrechtsche geestelijkheid, die waardigheid liever zien opdragen aan den krachtigen en werkzamen N e e r c a s se 1 dan aan den zwakken en reeds bejaarden Ca t s. De eerstgenoemde wist zich dan ook, in weerwil van den hoogeren rang der anderen in het beheer over de Utrechtsche kerk te handhaven. Bij den dood van C a is wend liij zelf tot het apostolisch vicariaat verheven. Hij maakte zich met het goede en kwade dat bestond van nabij bekend, begon de bestaande gebreken met ernstigen wil te keeren, en nam lofwaardige maatregelen tot bet doen ophouden van' die ergelijkheden, waaraan velen, vooral orde-geestelijken zich schuldig maakten. [lij zelf onderzocht de bekwaam­heden van hen, die als priester wenschten op te treden en weer met onpartijdigheid hen terug, die deze bediening alleen in hun eigebelang zochten. Om den roomschgezinden jongelingen ruime gelegenheid tot bet verkrijgen der gevorderde bekwaamheden te geven, stichtte hij te Leuven bij het reeds voor het voormalige bisdom Haarlem opgerichte collegie, ook een voor hen, die tot het Utrechtsche Sticht behoorden. Ofschoon van ganscher hart de Roomsche kerkleer toegedaan en de door haar voorgeschreven plegtighe• den naauwkeurig in acht nemende, ontbrak het hem in andere opzigten aan geen verlichten zin. J. G. G r a e v i u s noemde hem in een brief aan Nicolaas H e i n s i u s (20 October 1672) een man door vele gaven van verstand en hart uitmuntende. Hij erkende de wettigheid van het voor den burgelijken ambte­naar gesloten huwelijk, gedurig reisde hij om in persoon acht te geven op de kerkelijke aangelegenheden en zijne geloofsge­neoten ook door onvermoeide prediking te stichten, en de gebreken, welke bij zijne onderdanige geestelijkheid werden gevonden, weg te nemen. Als prediker, als leider der hem toevertrouwde gemeente, als kerkvoogd, als mensch verdient hij alien lof. Toen Lod e w ij k de XI V zich meester had gernaakt van Utrecht, begaf zich Neer ca ssel derwaarts, predikte van tijd tot tijd in den Dom, doch reisde in het volgend jaar, op ver­zoek der voornaamste ingezetenen van het Sticht, naar den honing om zachtere handelwijze jegens het onderdrukte Utrecht te verzoeken. Nogtlians rooest hij, toen de Franschen de stad verlaten hadden, naar elders de wijk nemen. Eerst hield hij zich te Antwerpen op, waar hij dikwerf predikte, vervolgens ging hij naar Iluissen in de Over-Betuwe, waar hij zich omtrent het schoolwezen verdiensteliik maakte en in het klooster van Eliza- bah, dat hij betrokken had, een seminarie voor jeugdige geestelijken stichtte. Weldra keerde hij echter terug en had van nu of met vele moeijelijkheden te worstelen. Het prote­stantsche Nederland, verontwaardigd over de vervolgingen der Protestanten in Frankrijk, begon de plakaten tegen de Room­schen, in den jongsten tijd niet met hardheid ten uitvoer ge­legd, met voile krachten toe te passen, vooral werden de orde­geestelijken, meest vreemdelingen, die men minder meende te kunnen vertrouwen,, bedreigd. N eer cass el deed nu wat hij kon tot opbeuring zijner geloofsgenooten, trad als voorspraak der monniken op, en zag dikwerf zijne pogingen wel gelukken. Ondertus3chen bleef hij met onverdroten ijver zijne herder­lijke pligten vervullen en zijne gemeenten in de verschillende provincien bezoeken. Op een deter togten, overviel hem eene ziekte, die den Eden Junij 1686 te Zwolle een einde aan zijn leven maakte. Zijn lijk werd den 11.den Julij naar Glaan in het Munstersche vervoerd en aldaar den 12den in de kerk van het nonnenklooster begraven. Op zijn grafzerk staat een Latijnsch opschrift, waarvan de Hollandsche vertaling door de schrijvers der Bat. Sacra wordt rnedegedeeld. N e e r c a s s el verdient te refit een eervolle plaats onder de apostolische vicarissen in Nederland. Men heeft hem echter van ontrouw aan den Roomschen Stoel en van overhelling tot bet Jansenismus beschuldigd. Tot de laatste droeg zijn vriend­schappelijke en vertrouweiijke omgang met .v an Heussen niet weinig bij. Ook stond hij in geen vijandige betrekking met de Fransche Jansenisten 1) a V au ce I, krill], uld, Q u e s-n e I en anderen, en was K odd e, onder wiens bewind bet Jansenismus in ons vaderland zoo grooten opgang maakte, jaren lang onder het onmiddelijk opzigt van N e e r c as se 1. Wij bezitten van dezen geleerden prelaat: Constitutiones servandae a presbyteris in Belgio foederato laborantibus, Brux. 1668, 80. Bevestiging in 't geloof en troost in vervolgingen, Brussel, 1670, 80. De sanctorum et praecipue B. Mariae Virginis cultu, irac-tatus quinque, Colon. 1 675, 80., vert. in 't 11011. door H. F. van He usse n, Antw. 1673, 80., in 't Fr. door Le Roy, abt van llaute-Fontaine, Paris, 1679, 80. I ractatus de lectione scripturarunz. Accedit Dissertatio de interprete Scripturarum, Emmerick, 1677, 12o., in 't Fr. vert. door den abt Le Ro i , Parijs, 1680, 80. Epistola de Acatholicorum conjunctionibus matrimonialibus in Ilollandia comma magistratu ac ministris eorunz publicis in Bat. Sacra, T. II, p. 481, Epistola pastoralis lo. Neer. ad clerum et populum in foe­derato Belgio Catholicurn, data 8 Apr. 1679, 4o. Amor poenitens, seu de divini amoris ad poenitentiarn ne- cessitate et recto clavium usu, Emmerick, 1683, 12o. 1684, 2 vol. 12o. door den abt G uibe rt, Utrecht, 1741, 3 vol. 12o. Ook in het Nederduitsch. Goethals schreef omtrent dit werk: L'auteur etablit la necessite de l'amour de Dieu dans le sacrement de la penitence. Cet ouvrage est entierement con­forme aux idees des A rnaul d, des Du Vauce 1, du Que s-n e 1, qui furent consultds et qui suggererent memo differentes corrections. Quelques-uns pretendent que lorsque le Saint-office resolut de condamner l'ouvrage, I n n oc e n t XI s'y opposa, en disant que in doctrine qui y etait renfermee ne meritait aucun reproche, et que l'auteur etait un homme d'une haute vertu; mais cette assertion n'est fondee sur aucune preuve. Ce qui est certain, c'est que sous Ale x a n d r e VIII le livre fut condamne jusqu'a ce qu'il subit des corrections. Le decre't qui le condamne se voit a l'index, sous la date du 20 Juin 1690, quatre ans apres la mort de Neer cas s e 1. Cependant To s i n i nous apprend que Neer ca ssel recut ce coup penible avec la plus grande moderation, et que pour se montrer en tout obeissant au Saint Siege, ii s'empressa de corriger le livre. Rien ne prouve mieux l'aveuglemeut de l'esprit de parti que cette confusion de dates. Van Heussen geeft in Bat. Sacra, T. III. p. 467— 468 de lijst der verdedigings-schriften voor dit werk: Dissertatio qud expenditur, num nobilibus catholicis in Hol­landid jus competat pro arbitrio suo designandi ac nominandi pastores super populum catholicum. Deze dissertatio schijnt in 1682 tegen den heer van Cremenburg geschreven to zijn. Canonicae animadversiones in dissertationem canonicam D, N. du Bois: in qua contra Rev. Episc. Castoriensem in F. B. Sedis Apostolicae vicariurn contendit nobiltbus quibusdam catholicis in Hollandid jus cornpetere, pro suo arbitrio, nomi­nandi et praesentandi episcopo seu ordinario pastores, 1683. Na zij n dood gaf zijn secretaris B a r t h. P e s s e r i u s: Brevis ac compendiosa relatio, seu potzus annotatio visitatio­nis per Daventriensem potissimum deoecesin anno doinini 1686, 4o. In hss. Veehand. van de aanbidding in den geest en waarheit van het Sakrament des Vormsels. Verdedigingsschriften van zijn Amor poenitens, axle weleer in bezit van zijn vriend en medgezel van He u s s e n, in wiens Bat. Sacra de titels er van, verscheidene brieven van hem en ook zijne of beelding voorkomen. ZieRP a c de Bellegarde, Hist. abregie de l'Eglise Milrop. d'Utr. Chap. X p. 168. suiv. Goethals, Lect. relat. a l'hist. des Scienc. des Arts, des Lettr. des Moeurs et de la Politique en Belg. T. I. p. 179 suiv. C. H. v. V. Esq. Dist. sur l'ancienne Eglise Cats. dans la Pags-bas en partie trad du Noll. p. 16-18; Norm, Pict. flist. i. v. Dom Petra, Holl. Oat. p. 246 sq. Neale, a 11131. of the so calleed Jansenist in Boll. p. 159 twig. Bat. Sacra, T. I. p. 459 seqq. A. Ley dekker, Hist. Jansen. p. 185; Syll.Epist. Burm. T. IV. p. 137 seqq. Foppens, .Belg. T. II. p. 701; Hoynck van Papendrecht, Hist. de reb. Ultrai, passim; Tie de van Espen, Liv. III. C. 2. art. 1. No. 1; Glasius, Godg. Ned. o. h. w. Dez. Ned. Kerkges. na de Hero. bl. 37 very. 53 very. R. Oath. Jaarb. voor het Kon. der Ned. 1843, bl. 105; Buys, Proeve van atintwoord op de Prijsvraag der R. K. Haat:. enz. Amersf 1822. W. an der Heyden, Verh. van de Verrigt. der Jezuiten in Fried. bl. 239-240; Biogr. Univ.; Joch er, Gel. Lex. i. v. A d s­lung and Rotermund, Fork. Iselin's Lex.; Kobus en de Rivecourt, Nay. D. VII. bl. 122; Muller, Cat. van Portr. NEEREN (ALBERT VAN) of van Nee r, zoon van Willem '17 an N e e r e n, geboren te Nyel bij Gulik, leetde in de zes. tiende eeuw en hield zich, 1542, te Antwerpen bezig met het vervaardigen van Clavicordes. Zie Bulletin de l'Acad. Royal. des Sciene. en Belg. 1863. p. 362. NEERINCX (W.) schreef Dissertatio de melancholia, L. B. 1727. Zie Cat. C. IL a Roy, T. III. No. 8360. NEERING (F.) schreef: 't Leven van Joseph, Antw. 1710, m. pl. Zie A b c o u d e, Naaml. van Boek. b1. 258. NEERKASSEL (WESSEL VAN), omtrent hem leest men in B o o g a e r t s Geuzevelt bl. 36: Als men op Ougly, de hoofdhandelplaats der Nederlandsche maatschappij in Bengale, bericht kreeg, dat het schip de Goude Fenix, eenigen tijdt te voren met den Raadt van Indie Bernard P h o o n z e n, omtrent de Chormandelsehe kust, door overmacht van den Francois verovert, en in de Bengaalsche rivier gebracht, van dezen vijand was toegerust, om weder van daar in zee te steken, en op de scheepen der maatschappij los te gaan, be­sloot de Bengaalsche Raadt dat voornemen te verijdelen, en hetzelve door eenige van de daar liggende scheepen te doen bekampen. Tot deze onderneming boodt de heer Wessel van N e e r k as s e 1 zijn dienst aan, Coen het gezag voerende op het schip Popkensburg. Hiermede, voorzien van 84 stukken, en verzelt van 't schip Beekesteyn, dat er 20 voerde, had hij nevens een boeijer en sloep zich geposteert voor Kasserije. Het anker op den 26 van Wijnmaand des jaars 1705 gelicht hebbende om op den Fenix te komen, streek dat schip, voor­zien van 54 stukken en verzelt van een brander en twee gewapende vaartuigen, terstond zijn wimpel, liet een roode vlag van de groote steug waaijen, en schokte N e e r k a ss e 1 opzijde, die den Francois de voile laag gaf, en in zulk een verwarring bragt, dat hij onder den rook met staande zeilen ten anker kwam, waardoor N e e r k a s s el achter hem geraakte, en van zijn voornemen verstoken werd om den Fenix awl• stouts te enteren. Na 't optrekken van den rook achter dat schip ten anker gekomen, poogde de Fransehe Brander hem aan boort te leggen, dies hij zoo rustig met het vernielen van 't achterschip afwees, dat dit brandschip buiten zijn ge­schut raakte. Toen moest hij veel lijden door 't zwaar kanon van den Fenix, dat gestadig uit de kajuit en de konstapels­karner op hem donderde. Maar omtrent 10 uuren des inorgens stil water wordende, kapte hij het anker, ova naar den Fenix te drijven, die daar op zulkx insgelijk deedt. Dos drijvende en hardnekkig aan wederzijde schietende, kon echter N e e r­kasse I, wat moeite en vlijt hij ook aanwendde, den vijandt niet aan boort komen. Dit kannonneeren tot s' achtermiddags ten 3 uuren geduurd hebbende, zette het de Fenix over de Oostbank, en bij de Haazespruit tegens het strandt zijnde (lit schip zoodanig gehavent, dat het niet weder kon heretelt, maar in de rivier van Bengale moest gesloopt worden, waarop de Fransche vaartuigen den overwinnaar in hander vielen, wien dit gevecht op 28 zoo dooden als gequesten stand. De Fenix leverde er een getal van 60 tilt." weten verger Diets van hem dan dat hij in 1702 met C. A. Bo ogaert op het schip Vosmeer was. Toen deze zijn Geuzevelt dichtte, leefde van Ne er k a s se 1 up een prachtig buitenverblijf op den wog van Amsterdam naar Haar­lem, digt bij de buitenplaats van Antony Klok, Geuzeveld genaamd, door B o o g a e r t bezongen. Zie Nay. D. II. bl. 59, D. VI. bl. 237, D. VII hi. 122. NEESEN (LA GAENs), werd omstreeks 1611 to St. Trond geboren, studeerdc in de fraaije letteren en wijsbegeerte, begaf zich in den geestelijken stand en word licentiaat in de godgeleerdheid to Leuven. Na den dood van Nico 1 a as v a n Lank hvel t, president van het aartsbisschoppelijk seminarie te Mechelen, benoemde aartsbisschop Jacob B o o n e n hem (1639) tot diens opvolger en droe4-hem tevens het onderwijs in de godgeleerdheid in dit huis op. Na gedurende een veer­tigtal jaren het regentschap uitgeoefend te hebben, overleed hij den 22sten Mei 1679 in het acht en zestigste jaar van zijn ouderdotn. Men begroef hem in de kapel, die hij bij het seminarium had gesticht. Later werd zijn overschot naar de nieuwe kapel overgebragt. Nees en was ook kanunnik van St. Rombout, synodaal examinator en censor der boeken in het bisdom van Mechelen. Overigens was hij zees milddadig jegens de armen, en vermaakte al zijne bezittingen aan het seminarie. Hij schreef: Theolobia Christiana affectiva de Deo Uno in essentid , Trino in personis, et Verbo Incarnato, ad mentein SS. Augustini et .Thomae . . . . 1698, 4o. It. Haec editio correcta est: . • . Leod. 1708, 4o. Theologia moralis Christiana de Aetibus humanis, ad men-tem SS. Augustini et Thomae, continens tutiores et securiores regulas dirigendi conscientias, Mechls 1675, 4o. It. ed. 2a. auctior et emendatior, Ibid, 1675, 4o. It. Colon. Agripp. 1679, 4o. Theologia moralis Christiana de tribus virtutibus theologicis, Fide, Spe et Charitate ad mentem SS. Augustini et Thomae, Colon. 1678, 4o. Theologia moralis Christiana de Sacramentis ad menten: SS. Aug. et Thomae, continens securiores et tutiores regulas ea administrandi et sursipiendi, . . . . 1676, 4o. It. 2a. auctior et emendatior, Colon. 1681, 4o, Tractatus tres de Justitia et Jure, ad Supplementum Theo­logiae moralis Christianae R. adm. D. Laur. Neesen. . per P. B. T. C. M. T. L. (Philippus Bertrand, Theolo­galem Canonicum Mechlinensem Theologiae Lectorem), Leod. 1684, 40. Al deze tractaten verschenen gezamentlijk met den titel: Universa Theologia in duos tomos divisa, ad mentem SS. Augustini et Thomae exposita. Tomus I partim Deum Unum, Trinum et Incarnatum; partim Actus humanos, Leges, Chris­tique Gratiam complectens. . . . Haec editio correcta est a pluribus erroribus. . . . Insulae 1693, fol. Tomus II partim Virtutes Theologicas, Jus et Justiliam: partim Sacramenta conaplectens, Ibid, 1693, in fol. Antv. 1707, fol. Zie an Ghestel, Hist. Meal. T. I. p 79; Sweertii, Neerol. p. 70; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 811; Paquot, Hem. T. III. p. 432-434. NEGERE (MVIATTHEus), bloeide tusschen 1620 en 1630 in Vlaanderen en schilderde historische en bouwkundige onderwerpen. In 1623 schilderde hij voor de L. V. Kerk te Doornik de Heilige Fatale met een glorie van Engelen, van welke K r a m m schrijft: I De ordonnantie is in een grootschen stijl, en de kin­dertjes zijn lief, ook is er fijnheid van kleur en frischheid in, doch weinig effect en wijking in de zamenstelling. Zij heeft bij het schoonmaken veel geleden en is op vele plaatsen slecht bijgeschilderd. Zie Deseamps, Voyage Fitton de la Flandre et du Brab. p. 23. K r a m m, Lea. en 'Perk. der Holl. en FL Kunst-Sehild. D. IV . hi. 1128. NEGORO (RA DEN ADIPArn Am), regent van Damak, diende den lande ruim 30 jaren opregt en getrouw als regent zoo van Kalowoengoe als Damak. In de onlusten van 1826 beyond hij zich, niettegenstaande zijne vergevorderde jaren, steeds bij de colonnes en te veld e, en ontzag Been vermoeije­nissen om de rust te helpers herstellen. Onder het vervolgen 8 van den gewezen pangerang van Serang in het Poorwadadische, werd hij door een buikziekte aangetast en overfeed hij den 13den April 1826, in den ouderdom van ruim 60 jaren. Hij was een braaf ambtenaar, gehecht aan zijne godsdienst en voorouderlijke gebruiken. Zijn dood werd zeer betreurd. Zie H. J. D o m i s, Resident van Samarang, in Bat. Cour. van 29 April 1826. NEGRE (N. VAN), bloeide in het midden der zeventiende eeuw, waarschijnlijk te Leyden. Hij schilderde o, a. de af­beeldsels der hoogleeraren Otto H eur n i u s, C 1. S a l m a-sins, Jac. Maestert, Fred. Spanheim. Zijne portretten zijn door Suyderhoeff, de Pas en van Dalen in plaat gebragt. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Kunst-Schild. B. III. bl. 259; Kram m, Lev. en Werk. der Holl. en Pl. Kunst-Wild. D. IV. bl. 1192. NEHRA (HENRIETTE AMELIE DE) of N e r a h, letteromzet­ting van van H a r en, natuurlijke dochter van W ill em van Ha re n , den dichter van den Friso. Zij werd. den 15den Mei 1765 geboren en stierf te Amsterdam in 1818. Zij schijnt de protectie te hebben genoten van lord Lansdowne en M. B. Vaughan en bevriend te zijn ge­weest met C ab a ne s en L a Fayette. Gedurende 5 jaren, sinds 1784, was zij de bijzit van Mi r a b e a u. Eene vrouw van verstand. Zie Revue des Deux Mondes, 1 Juin 1858; Vad. Letteroef. 1858. no. 10 ; Kunst- en Letterb. 12 Junij 1858 ; Nay. D. VIII. bl. 353, 354; Dr. J. H. Halb ertsm a, Het Geslacht der van Harens, bl. 202. NEINER (J. VAN) gaf in het licht: Nieuwe Ultdragers winkel der tegenwoordige weereld, enz. Amst. 1735, 2 d. 80. Zie Abeoude, Naamr. van Both. b1. 258; A r r e n b e r g, Naamr. van Both. bl. 374. NEIPIUS (1VIRLcHron) of van N i e p e, geboren en pastoor van Breden in het Vrye van Brugge, omstreeks 1560. Hid was beoefenaar der Grieksche en Latijnsche letterkunde, en legde zich bijzonder toe op de kennis der Heilige Schriften. Volgens V al e r i u s Andreas was hij een leerling van P a u-l u s L e o p a r d u s, doch de door hem aangehaalde plaats, bewijst slechts dat hij met dezen bevriend was. Hij gaf Ada-gia aliquot. . . . nunquam antehac edita, achter de Adagia van Er a s m u s, uitg. Paris, 1571, fol. en latere, o. a. in die te Geneve, 1612, fol. Ook in de verzameling Spreek­woorden van Victor Giselinus, bij Plantyn in 12o. gedrukt. Zie Val. Andreas, Bidl. Belg. p. 670; F oppens, Bibl. Bolg. T. I. p. 70; Paqno t, Mere. T. II. p. 262. NELENUS (JoHANNEa), zoon van Jakob Pieters Ne­1 e n us, burgemeester aldaar, en van Eva Jan s, ward den ,12den Maart 1654 te Wormer geboren, bezocht de hoogesoholen ,te Franeker, Utrecht en Leyden, werd in 1678 proponent, den 23sten Julij 1679 te Westzaan in zijne dienst bevestigd en overleed aldaar den 4den April 1725. Van dezen bestaat een fraaije in potlood geteekende of beelding. Meer dan ten halven lijve staat hij voor een sierlijk gebouw, op eene van welks kolommen, regts, gescbreven is: actatis suae 24, en op eene andere, links, Vitringa 1673. Onder bevindt zich eene keurige proeve van pennekunst van T u 1 p: In effligiem Johan­nis Neleni S. S. Alin. Cand. en een achtregelig Lat. vers van Aemilius Jacobides Pharmacopoeus. Zie Paauw en de Veeris, Perm. Kerk. Bey. bl. 144; Nay. D. IV. bl. 108, 292, 386. NELENUS (JAcoBus), zoon van Johannes Neldnus, predikant te Westzaan, te Wormer geboren, als zestienjarig jongeling den 13den October 1695 te Leyden als student in­geschreven. In 1714 werd hij proponent, in 1716 predikant te Groet en Kamp, in 1756 emeritus en overleed 22 Jan. 1760, in den ouderdom van ruim 68 jaren. Hij schreef: Eenige voorname Geschiedenissen des 0. P. naar de Texten van het N. T. verklaart en toegepast, aan zijne gemeente, Alkm. 1753, 1757, 4o. Zie Arrenb erg, Naamr. van Both. bl. 309; Paauw en Vee­ris, Tern. Kerk. Alph. bl. 144; Boekz. der Gel. IPer. 1757. b. bl. 293, 1760. a. bl. 714; E eppe 1, Naamr. van Fred. bl. 111; Nay. D. VI. bl. 293. NELIS (CoRNELis FRAticiscus DE) werd den 5 van Zomer­maand 1736 te Mechelen uit deftige ouders, die hun bestaan in den koophandel vonden, geboren. Zij, bespeurden al vroeg in hunnen zoon een heerschenden lust tot de letteroefeningen en volgden zijne keus op. In zijne geboortestad ontbrak het hem niet aan bekwame gelegenheid, om in de Latijnsche en Grieksche talen zoo onderwezen te worden, dat hij met een gewenscht gevolg zich naar de Leuvensche Universiteit kon begeven. Hier oefende hij zich in de wijsbegeerte, naderhand in de Godgeleerdheid, ook in het burgelijk en kerkelijk regt.-In de wijsbegeerte maakte hij zulke uitnemende vorderingen, dat hij in 1 jaar 1753, als de meest gevorderde (Primus) werd uitgeroepen, en naar een oud gebruik bij de academie te Leuven, als zoodanig zijne plegtige intrede to Mechelen deed. Het kon wel niet anders of dit eerbewijs moest hem spoedig den weg banen, om, na het voleindigen van den loop _ zijner letteroefeningen, groot aanzien te verwerven.. Weldra werd hem het oppertoezigt over het collegie van Mechelen te 8* Leuven aanbetrouwd en hij kort daarna aangesteld tot bibli­ othecaris der Universiteit. Van Leuven vertrok hij met de woon naar Doornik, nadat hij eene kanunnik plaats der Ca. thedrale kerk in die stad bekomen had. Gedurende het open­ staande bisdom van Doornik bekleedde hij eene der plaatsen van vicaris-generaal van dit bisdom en kreeg den rand van, groot-vicaris van den bisschop van Doornik. Na de afschaf­ fing der Orde van de Jesuiten, benoemde men hem als lid van de coramissie der letteroefeningen te Brussel, op een dagelijksch inkomen van een pistool. Deze niellwe post was oorzaak dat hij van woonplaats veranderde en Brussel met Doornik verwis­ selde. Bij deze gelegenheid schreef hij eene verhandeling over de scholen en het beoefenen der fraaije letteren. Dit stuk behelst eenige aanmerkingen, uit de geschiedenissen ontleend, alsmede een A.lphabetisch berigt omtrent sommige kundige leeraars in de scholen, gedurende de zestiende eeuw, Deze verhandeling is nooit in druk gegeven, maar een afschrift daarvan wordt te Brussel bewaard. Toen het bisdom van Brugge was opengevallen viel ook de aandacht op de N e l i s en hij was een der drie kerkelijken, die tot het vervullen van die bisschoppelijke plaats meest geschikt geoordeeld en voorgesteld werd. De verkiezing viel op een anderen ; doch hij kreeg vermeerdering van een jaar­lijksch inkomen van f 2000 uit de inkomsten van dit bisdom te voldoen. Niet lang echter daarna werd hij verkozen tot bisschop van Antwerpen, tot welke aanzienijke post hem zijne meer dan gewone geleerdheid en langdurige ondervinding be­kwaam maakte. Het is vermoedelijk dat niemand der Ant­werpsche bisschoppen, sedert L e v inns To rr en t iu s door Lips i u s en anderen in den rang der grootste mannen ge­plaatst, onzen Nelis in uitgebreide kundigheden overtroffen heeft, en de meesten, zoo niet alien, die de bisschoppe­lijke waardigheid aldaar bekleedden, op een zeer verren afstand van hem in 't stuk van kundige geleerdheid gebleven zijn. Het was geen wonder, dat een man, die van zijn vroegste jeugd af, de fraaije letteren en edele wetenschappen beminde en beoefende, die in beide de voortreffelijkste vor­deringen maakte, bevoegd geacht werd tot het geven van open­baar onderwijs, dat men hem boven anderen verkoos om de letteroefeningen van de aanzienlijksten, zelfs van een vorst te bedienen, dat men hem eindelijk den 15 Februarij 1785 tot bisschop van Antwerpen verkoos. Zijne kerkelijke waardigheden deden hem, naar 's lands gewoonte deelnemen aan het burgelijk bestier. Uit dien hoofde was hij eerst gewoon afgevaardigde en president der staten van Doornik, na zijne verheffing tot de bisschoppelijke waar­digheid was hij een lid der Staten van Brabant en bij afwe­zigheid van den aartsbischop van Mechelen, bekleedde hij de eerste plaats in hunne vergadering. Bij bet naderen der Fransche legermagt aan de Brabantsche grenzen in 1794 zag hij zich genoodzaakt zijn vaderland, den bisschoppelijken zetel, en zijn kostbaren boekenschat, te verlaten, doch niet voor dat hij het zeldzaamste gedeelte zijner bibliotheek, en vooral een aantal keurige handschriften, sedert een veertig tal jaren door hem verzameld, in een veilige plaats geborgen had. Nu begaf hij zich near Holland en hield gedurende de winter van dat iaar zijn verblijf te Leyden, waar hij kennis maakte met de hoog­leeraren T e Water en R u h n k e n i u s, die zijne bedrevenheid in talen en wetenschappen bewonderden. Zich in Holland niet veilig achtende begaf hij zic4 naar Duitschland, vervolgens naar Italie en hield hij zich een geruimen tijd te Bologne op, waar hij voornamelijk de hand zou hebben gehad in het doen drukken van een letterkundig tijdschrift, in 't Hebreeuwsch geschreven dat zeer grooten bijval verwierf. Bij de aanna­dering der Fransche verliet hij Bologne en vertrok hij naar Florence. Hij nam hij zijn verblijf in de abdij van Camalduli of Campo Malduli, en stied aldaar, aan de gevolgen van 't water in de borst, in den ouderdom van ruim 62 jaren. Zijn lijk werd in een nabijgelegen kapel op een berg begraven met het volgende opschrift, ter zijner gedachtenis in een leids plaat gegraveerd : CORNELIUS FRANCISCUS DE NELIS, Episcopus Antverpiensis, Mechlinae natus die 5 Junii 1736, electus Episcopus die 15 Febr, 1785, doctrina et ingenio, pastorali solicitudine, sacerdotali constantia, morumque suavi­tate nulli secundus, die 30 Junii 1794 temporibus Laud aequis cedens, e Belgio egresses, Italiam petiit mense Novembri eius­dem anni, variasque insignes perlustravit urbes, Florentiam denique invisens , solitudinis desiderio incensus , animi qui corporisque valetudinem expetens, Camalduli tandem voti corn­ pos perveniens, gravissimo hydropis morbo correptus, omnibus Ecclesiae ritibus, brevi eheu fato cessit die 21 Augusti A. D. 1798, praeclaris virtutum omnium relictis monumentis. Corpus Eius, congruis funebribus persolutis, in sacro hoc Eremo, ut optarat, translatum ac turnulaturra fuit. Toen zijne erfgenamen of hunne gemagtigden te Florence tvaren gekomen, gaf men hun in bedenking of zij niet een grafschrift zoud en doen vervaardigen, het in een steen laten houwen, en dien steen in den muur bij het graf doen plaat­sen. Dit werd goedgevonden. Het opschrift is van dezen inhoud: CORNELIUS. FRANCISCUS. DE NELIS. Dorno. Machlinia. Antverpiensi. Episcopo. Vigilantissimo. Religionis. Zelo. Pietate. Eruditione. anstantia. in. adversia. nulli. non. conferendo. Qui. solitudinia, amore. fiagrans. In. Camaldulensi. Eremo. diem, obiit. supremum. Ann°. Pub. Sal. ozrocauxxxvin. xII kal. Septembria. Act. suae. .n. D.xVI. Op den grond, aan het hoofdeneinde van 't graf, is nog een ander opschrift te lezen met 's bisschops bijgevoegd wapen. Dit grafschrift, door hem zelven vervaardigd, net last om er na zijn dood gebruik van te rnaken, is kort, eenvoudig, veel­beduidend en in deze woorden begrepen: Hie. Facet. CORNELIUS. FRANCIsc,Us• DE Nina. Episc. Antverpiensis. Peccator. et . Peregrinus. &in portret ging uit voor zijn Belgic. rerun Prodromus, naar en door J. Rosaspin a, groot 80. en een hiernaar gevolgd geotst portret in Go et h a 1 s Lectures, T. III. Op raad van den vermaarden S c h o e p fl i n, ondersteund door den invloed van den Graaf van Cobeuzl en den Prins van St a r h e m b e r g, werd in 1769 te Brussel een letterkundig genootschap gesticht, door de keizerin-koningin Maria T h e­resia ongemeen begunstigd, en in 1772 verheven tot eene keizerlijke koninklijke akademie der wetenschappen. Onder de allereerste leden dier maatschappij stond de N e 1 i s de derde in rang, reeds den eersten van Sprokkelmaand in 1769 verkozen. De dagregisters en verhandelingen der academie getuigen van zijne ijverige werkzaamheid tot vermeerdering van haren luister en tot uitbreiding van allerlei wetenschap­pen. In 1773 las hij eene verhandeling over het oude Brabant, den oorsprong van die provincie en de afleiding van haren naam (1limoires de l' Acaddrnie de Bruxelles. T. I. p. 64-67.) Ook maakte hij een aanvang met zijne verhandelingen over de mogelijkheid en de voordeelen der aankweeking van ver­sehillende soorten van vreemde dieren in de Nederlandsche gewesten, en gal in bedenking het inbrengen en aankweeken van de. Paco (Trigogne) in het Luxemburgsche tot vermeer­dering en verbetering der wollen. (t. a. p. 45-59.) her kwani nog een onderzoek over een oud gedenkstuk dat tusschen Hollain en Rongy nabij Doornik gevonden wordt, en bekend is onder den naam. van Steen Brunchaut. (t. a. p. 471-485.) In 177.5 leverde hij twee verhandelingen, betref­fende de Nederlandsche gesehiedenis de eery over het droog­maken der landtu tot den akkerbouw, de andere over de stern delijke regeerwijze en de voorregten aan de Nederlandsche steden verleend. (T, II, p. 587-596, 669— 673)., , Omtrent het einde van 1779 deed hij onderzoek naar de gelijkvormig­heid der Vlaamsche taal met die der bewoners van de Krim (T. III. p. 48). Ofschoon het te bejammeren is, dat deze en gene stukken niet door hem voortgezet en ten einde gebragt zijn, geven zij nochtans genoegzame blijken dat hij geen werkeloos lid der Brusselsche maatschappij was. In 1795 werd hij tot lid der maatschappij van Nederlandsche letterkunde benoemd. Deze verkiezing was hem z66 aangenaam dat hij aanstonds vrijheid verzoch om't geen hij ten dienste der maatschappij, gvooral tot opheldering van den oorsprong der taal en over de eschie­denis van die landen, wilde in gereedheid brengen in de Latijnsche of Fransche taal te mogen inleveren. Door de onrust der tijden en zijn vertrek buiten 's lands hebben deze voornemens verijdeld. In zijn jeugd en later maakte hij veel werk van de Grieksche en Latijnsche schrijvers, vooral van Plato, Aristoteles, Plutarehus, Cicero en Plinius, over deze schreef hij wijsgeerige, oordeel-, geschied- en staatkundige aanmerkingen, die echter niet in het licht kwamen, omdat ze, gelijk hij zelf getuigde, niet genoeg uitgewerkt en beschaafd waren. Eens viel het gesprek op de natuurlijke historic van P1 i n i u s en hoeveel H a r d u i n u s en anderen daarin nog ter bearbeiding hadden overgelaten. De bisschop vermeldde zijne oordeelkundige gissingen en verbeteringen van deze en gene plants, en had het genoegen dat zij gedeeltelijk zelfs aan It u hnk e n iu s behaagde en dat deze sterk aandrong op de uitgave der aan• merkingen over dien en andere oude schrijvers. Nog te Leuven schreef hij een klein stukje, getiteld : Frag-ment sur les principes du vrai bonheur. Discours a Lysimaque. Louvain, de l'Imprimerie de 1' Universite 1763. Het was niet gekomen van de drukpers der Leuvensche Academie, maar ver­vaardigd op eene bijzondere drukkerij die de schrijver in zijn huis had. Niet meer dan zes exemplaren werden er van gedrukt, Weinige jaren later werd dit werkje herdrukt met eenige scherpe en schampere aanmerkingen, doch ook deze uit­gaaf komt zeldzaam voor, om dat de N e 1 i s zich van bijna alle exemplaren heeft weten meester te maken. In eene aan­merking gevoegd bij Entretien Philosophique p. 5, 6 beklaagt hij zich over den onheuschen handel van zijnen tegenschrijver, die zijne zoogenaamde wederleggingen had doen herdrukken onder den titel van les Dews Chrysippes, ou le Stoicien masque, roman comique, pour servir d'introduction a ressai de paraphrase de la nouvelle apocalypse du nouvel apotre d'amour, Leyde (Louvain), 1763. Reeds voor vele jaren had de Neils geschreven : Series Pythagorici, caeci, de natura ac phaenomenis rerum, ad Theognidem filium. Disputationes Sex. Hij zelf vertaalde een gedeelte van dit werk in het Fransch. Het eerste stuk kwam te voorschijn met dezen titel: L'Aveugle de la Montagne. Entretiens Philosophiques. Magnifice. . . . sapientiam tractabat, a Amsterdam et a Paris, 1789. Voor het tweede stuk staat geen titel, maar op den omslag staan deze regels gedrukt: Raw ego de Veterum placitis linquisque canebam, Et Sophia simul et Musis etc. Het geheele werkje zou uit 30 verhandelingen bestaan, nu bezitten wij slechts 8 van die verhandelingen, welke voor re­kening en op de bijzondere drukkerij van den bisschop gedrukt zijn, en dus te Antwerpen, schoon Amsterdam en Parijs op den titel van het eerste stukje genoemd worden. In L'Esprit des Journaux, 1794, vindt men een uitvoerig uittreksel van dit werk, daaruit met verkorting in Vad. Letteroef. voor 1794, No. 2, bl. 79-84 overgenomen. Voorts is het werk uitgekomen, behalve te Antwerpen 1781-1793, 2 vol. in 180. edit. augm., te Parma, 1791, 80. en te Rome, 1797, 80. Te Water vermoedt dat nit het Latijnsche werk ook ontleend is een klein stukje door d e Nelis in 1787, zonder zijn naam uitgegeven onder den titel: Quiesce; Conceits d'un Philosophe a Marc-Aurele. Nadat de brieven van Viglius van Aytta van Zuichem in de Analecta Belgica van H o y n c k van Pap e n d r e c h t waren uitgegeven , werd de begeerte der geschiedkundigen om ook die van Hopperus te bezitten, opgewekt. De Nelis belastte zich met de uitgave en maakte een begin met het drukken te Leuven in de drukkerij van de Universiteit, en bet werk werd, zoo veel de brieven aangaat, voleindigd, doch de uitgave bleef achter tot dat zij naderhand met goedvinden van den bisschop, door Bo n d a m in 1802 bij J. A 1 t h e e r te Utrecht in 4o. uitgegeven. (Zie Hopperus.) Toen de N e 1 i s nog te Leuven was, bezorgde hij ook ter perse eene verzameling van Leuvensche charters ((Tabulae pu­blicae Lovaniensium), eenige geschiedkundige verhandelingen van Viglius v an A y t t a en meer andere stukken die alle echter onvoltooid bleven, Belangrijk is zijn voorlooper der Nederlandsche zaken of verhandelingen over de Nederlandsche historie en hare voornaamste schrijvers, eerst in het latijn op­gesteld, naderhand in 't fraud' vertolkt en in beide talen te gelijk gedrukt te Antwerpen in 1790. Het latijnsche werd in 1795 herdrukt, zonder bijgevoegden naam of plaats van drukker, doch het was bij B o n o n i te Parma. De latijnsche titel is: Belgicarium rerum Prodromus, sive de Historia Belgica ejusque scriptoi .praecipuis Commentatio ; qua vulgandorum monumenta series, praefatio, argumentum operis, et summa rerum capita exhibentur. Ex Bibliothea Corn. Franc. de Hells, Epistcopi Antverpiensis MCCCLXXXX. T e• Wa t e r geeft in zijn hieronder aangehaald werk, een uitvoerig verslag van den inhoud en gist dat de schrijver het in bet Fransch overzette. Behalve deze werken gaf de Nel is nog in 1765 te Leu­ ven een Oratio in Funera Erancisci I in het licht. Collectio Opuscul. ad historiam liter. Belgii pertinentium curd et cum notis 0. T. D. N. bibliopolae publicae Lovanium praefecti (omstreeks 1767, 80. Erycii Puteani, auspicia Bibl., publ. Lovan. (cum notis C. F. de Neils, Lovan. typ. acad. circa ann. 1767, in 80.) ()raison Funebre de Marie Thdrese, Brux. 1781, 4o. In het Nederd. overgezet door de Beaur ep air e, Brussel, (1781) 80. Tot zijne nagelatene mss. behooren, behalve een menigte Latijnsche gedichten in allerlei soort van versmaat, een Lat. werk over de lotgevallen, zeden en wetenschappen in Europa, sedert het begin der zestiende tot het einde der zeventiende eeuw, te Napels geschreven. Quaestionum Camaldulensum libri quatuor. (De avocandis et disjungendis hominibus, seu de vita rustica et agrorum secessu, nec non de oppidorutn utque urbium incommodis. — De anti­quissimis societatis humanis dissidiis, ad Platonis .Allegories de Bello .Atlantum: — De cultis Italiae incolis, et de nominibus Urbium ac Populorum per Orientem et Septentrionem ad usque mare Tyrrhenum.) Zie Biogr. Univ, c. v. Biogr. Goner. c. v. 'lank. op het Woord. van Nieuwenhuis; J. W. te W ate r, Berigt der Letlerk. Perdiensten van C. F. de Nelis, laatste bisschop van Anew. Amst. 1803. 80. (vol­gens opgave van Oettinger) en in Voorber. der Vern. van de Xaats. der Ned. Lett. te Leyden, Eerste Deel, Leyden, 1806; Prosper S t a a s, Eloge Hist. de C. F. de Nelis, dernier Edque d'Anvers etc. Louvain, 1848. 12o. G. J. A. de St as s art, Notice sur C. F. de Nelis, Eveque d'dnvers etc. Brux. 1855; Messager des Sciences et des Arts de la Belg. 1835. p. 244; van Gi I s, Calk. Meyer. Memorieb. bl. 118; van Kampen, Bekn. Ges, der Ned. Lett. en Wet. D. III. bl. 153, 225, 227; Cat. van Hulthesn, No. 4477, 22086, 22422, 22474, 22475, 22476, 22481, 22914, 22969, 22970, 24688, 26308, 26883, 27013, 27014, 27031, 27032, 27033, 27034, 27145, 27330, 30196, 31110. Kobus en de Itivecourt,, NELLDORP (Mr. JAMES), opperste chirurgijn van de En­gelsche natie, ontving in Sept. 1606 van H or a t i u s V er e, ridder, collonel en overste commandeur van 't Engelsche krijgsvolk in dienst der Staten 11 voile macht ende auctoriteyt te disponeren ende commanderen over alle de andere chirurgyns enz. op alle nootlike occasien enz." Het was waarschijnlijk zijn zoon Fran s, die bij besluit der vroedschap te Utrecht 26 Jan. 1626 tot stads chirurgijn wend aangesteld. Zie v. d. Monde. Ajds voor Gesch. Oadh. en Statist. van Vireo& t841 bl. 63. 67. NELLESTEYN (JoAN VAN) Burgemeester van 'Utrecht be­hoorde in 1675 tot de geoligeerden der Staten van Utrecht om Willem III het aanvaarden de hooge regering van Gelderland en Zutphen aan te raden. Volgens getuigenis van velen in bet ma. album van A r n. Bucheliu s, had hij ook, na de ontruiming van Utrecht door de Franschen, zeer groote ver­diensten in het doen herbloeijen der universiteit. Zie Wagenaar Vad. Hist. 1). XIV bl. 347. Br and t, Tejo Gawked. bl. 621. NELLESTEIN (GUALTTHERU8 VAN), te Utrecht geboren, werd 30 Julij 1654 predikant te Jutphaas, vertrok in 1661 naar 'Utrecht, waar hij 15 Junij 1698 overleed; hij gaf in 1660 te Utrecht bij 11 e n r. V e r s t eegh, aan d' oude Graft, in 't licht: Gaet uyt Babel, ofte nodige waerschouwinge tegens de fa­miliare conversatie ende gemeijnschap met de Pausgesinden. Zie F. M u 11 e r. Cat. v. Godgel. Iret*. M. 97 ; Abeoude Naamr. bl. 258. NEMERY (JAN) was muntmeester in dienst van den Hob. landsch en graaf Willem IV, die hem ten jare 1406 gelastte het vervaardigen van quartier grooten, die men noemt leen­wekens , houdende in alloy drie penninghen conincx silvers." Zij zijn afgebeeld in van d er C hij s, de Munten van Hol­land en Zeeland. Ne m e ry komt ook nog later dikwerf in de grafelijke rekeningen als muntmeester voor tot op 5 Mei 1432, toen hij waarschijnlijk wegens hoogen ouderdom of andere redenen, buiten staat was geraakt zijne moeijelijke werkzaam­heden langer waar te nemen. Hij schijnt tusschen 1436 en 1437 overleden te zijn. Althans op dien dag werden nieuwe muntmeesters aangesteld. N e m e r y, die blijkens zijn naam, waarschijnlijk een Waal was, komt ook op andere plaatsen voor als belast met commission van zijn' vorst naar verschil­lende steden. Zie van der C h ij s, de Munten van Roll. en Zeel. enz. bl. 284, 290, 291, 298, 299, 301, 344, 346, 347, 348, 819, 350, 352, 354, 356, 368, 371, 373, 376, 378, 379, 382, 383, 567; zijne weduwe komt voor bl. 403. NEMIUS (GASPAR), bisschop van Antwerpen en aartsbis­schop van Mechelen, was een Bosschenaar van geboorte. Hij schreef over het kanonieke regt en stierf in 1667. Zie Foppens, Hist. Epise. dntv.; van Gils, Cath. Meyer. Mem, bl. 179; van de Velde, Gallia Christ. T. III. p. 61; Hermans, Consp. Onom. Lii. p. 18; Muller, Cat. van Portr. no. 3821. NEMIUS (HENRIcus), Jesuit te 's Hertogenbosch, in 158-5 geboren, werd coadjutor spiritualis, maakte zich ale godgeleerde bekend door eenige schriften, o. a. Maria mater misericordiae advocata fidelium animarum in zijne moedertaal. Zie Alegambe, Bibl. Script. S. J. Foppens; Hermans, Comp. Onom. Lit. p. 14; 'Richer i. v. NEMIUS (JoANNTs) of Jan Goverts z, geboren te 's Her­togenbosch, was een geleerd en bekwaam onderwijzer der studerende jeugd, welk ambt hij te Nijmegen, vervolgens te Amsterdam en eindelijk in zijne geboorteplaats heeft bekleed. Hij leefde tot omtrent 1597 en liet verscheidene werken over letterkunde en opvoeding, zoo in proza als dichtmaat na, o. a. een Lat. vertaling van Tyl Uylenspiegel. De imperio et servitute Ludimagistri, carmine, additis echo• Noviom, 1551, 4o. Apologia scholae principalis in urbe Amstelodamensi, Silv, 1556, 4o. Leges Scholae Silvaeduacncis, Silv. 1572, 80. Orthographiae ratio et pronuntiandi modus, non levibus con­jecturis scil. gravissimorum scriptorum auctoritate constans, Antv. 1572, 80. Annotationes in Syntaxin Erasmi, Ibid, 80. Tyli Saxonis historia, sive humanae stultitiae triumphus, parens et noverca, versu iambic°, Antv. 1555, 80. — Ulalarum Speculum, alias triumphus humanae stultitiae, vel Tylus Saxo, nunc primula latinitate donates, 1563, 80. Scholia in Supplicium Cassiani per Prudentium. Epitome de conscribendis epistolis, Antv. 1552, 80. Ook gaf hij, uit: Joan Murmellius, de compositis verborum etc. castigavit et convenientibus versibus exornavit, Silv. 1555, 4o. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 542-543; Fop p ens, Bibl. Beig. T. II. p. 701; Verheijk, Oral. Secul. Schol. H e r-mans, Consp. Onom. Lit. p. 7; v an G i 1 s, Cath. Meyer. Metn. bl. 182 ; v an G i l s en C o p p e n s, Nieuwe Bes. van '8 Bosch, D. II. bi. 135; Delvenne, Biogr. des Pays-bas, c. v. Ondenhoven, Bes. van '8 Bosch, bl. 70; Schwindel, Thes. Bibl. T. III. p.279. 1r,reytag, Apparat. T. II. p. 1017; Joeher, Adelung en R o te rmun d, i, v. Kunst- en Lett. 1836. bl. 151. NENY (PATRicE-MAC), later graaf de N e n y,. president van den raad van de Oostenrijksche Nederlanden. Volgens Del v e n n e, Goethal s en d e Wind, werd hij te Brussel ge­boren 24 December 1716, doch W a r n k on ig schrijft: * it n'etait pas natif de la Belgique." Hij heeft zich beroemd gemaakt door: Mdrnoires historiques et politiques sur lee Pays-Bas-Autri-chiens, Brux. 1751, 2 vol. 80. Neuchatel, 1781, 1784, 1785. Hij overleed te Brussel 1 Januarij 1784. Zie Biogr..Warnkonig, Hist. Fland. T. I. p. 101; De W i n d, Naaml. der Geschieds. bi. 24; Aanh. op Nieutcenh. Woord. der Zamenl. Goethals, Led. etc. T. IV. p. 267. NEO (HENS. BOGARD.), in Brabant geboren, trad te Leuven in de orde der Dominicanen, bekwam den titel van conciona­tor generalis, en was een ijverig tegenstander der hervorming. Hij zette uit het Nederd. in het Latijn over Petri Bac heri i hortulus praecationum, en stierf 4 Mei 1606 in hoogen ouderdom. Zie Jecher. NEOCORUS. Zie KUSTERUS. NEODESIANUS (Psuurs) of N eo c 1 e ti a n us, te Antwer­pen geboren, studeerde te Wittenberg, ging in 1542, op aanbeveling van Melanchto n, als superintendant naar Hoya, en werd, naar den wensch van den graaf J o d o c u s, een krachtig bevorderaar van de hervorming in dat graafsehap. Men heeft van hem: Wahrhaftige und glaubwardige Historic von dem Christi. und gottsaligen Abschied aus diesem todtlichen Leben des — Joan Timanni Amsterdami, Pastoren der Kirchen zu St. Martin in Bremen. Harburg, 1557, 4o. Zie Adelung und Rotermund. NEODORP (R), schreef: Verschil tusschen Luther en de latere Lutheranen vet.-toond, 4o. Zie Abcoude, Aanh. en Very. op het Naanar. bi. 148. NEOMAGUS (ARNOLD), predikant te Bergambacht, werd in Dec. 1618 door de gedeput. der Delfsche Synode in zijne dienst geschorst tot het einde der Nat. Synode, omdat hij I was onzuiver bevonden in de leer van de volmaakte onder­houding der geboden Gods in dit leven, insgeiijks dat de Hei­denen door de onderhouding van de wet der natuur, konden salig hij worden ; was ook betichtigd, al hoewel niet overtuigd, van oneerlijkheid en geheel onrustig gevonden in zijne predi­cation, in dewelke hij Cal vinus menigmaal nominatim door­streek," zeggende, volgens Brandt, diens gevoelen, te zijn , s dat God onnoosle kinderkens van de moeders afrukt en in de helle werpt." Ontboden om voor de Z. Hon, Synode te cora­pareren, om de canones of de acte van stilstand te teekenen, verscheen hij niet. In eene missive verklaarde hij die eerst niet te kunnen aannemen, en werd van zijn dienst gedeporteerd. In Augustus 1619 ging hij met Lucas Molanus naar Waalwijk. Den 18 Mei 1621 kwamen in de vergadering, door Episcopius, Grevinkhoven en Cupus te Keulen ge­houden, klagten in dat A r n old us (N eomagu s) die van Heusden tot nog toe onbediend gelaten had, terwijl zijn be­zwaar, , dat men niet dan met convooij daar kon komen," voor geen wettige reden van excuse werd gehouden, en men aanwij-zing voor de bediening der pleats "geed, zoo hij weigerachtig bleef derwaarts te vertrekken, Den 15 Julij werden deze klagten herhaald met bijvoeging dat hij zonder commissie naar Amsterdam gereisd was om daar te prediken. Men besloot aan de dirccteuren in het vaderland te schrijven, dat zulks niet behoorde gedoogd te worden. In 1620 gaf hij een wederlegging der Dortsche canons onder den titel van 't Hemelsch Synode en 't rechtmatigh oordeel ge­houden tot Sion tegens 't aerdtsche Synodus Nationaal ende onrechtveerdich oordeel ghehouden binnen Dordrecht in de Dood-Cappelle Anno 1618 ende 1619. Met privilegie van den Aller­hoogsten tot aan het eynde der wereldt. Zie Rand. d. Z. Roll. Synode 1619 (Art. 57); Br a nd t. Hist. der Ref. 1). IV bl. 37, 414. Tideman. Rem. Broedersch. bl. 337; Kist en Itoijaards. Archief voor Kerkel. Geschied. ineonderheid in Nederl. D. VII bl. 64. Muller. Cat. v. Patty!. D. I bl. 221. Kok. Vad. lVoordenb. i. v. Kobus en de Rivecourt; Soer­m a ns, Kerk. Reg. bl. 70. NEOMAGUS (ANTox) schreef: Expeditio Mauritiana Plandrica cum exercitu Ordinum tini-torum provinciarum Belgii, Leidae, 1617, 4o. Goudae, 1615, 80. Zie Adelung en Botermund. NEOMAGUS(Joll.),00k Noviomagus of Bronckhorst, te Nijmegen geboren, onderwees omstreeks 1539 de wiskunde te Keulen, werd inspector der stadsschool te Rostock (anderen noemen hem professor Mattheseos aldaar) en in 1542 als magister ingeschreven. Omstreeks 1546 word hij rector der school te Deventer, daarop licentiaat in de regten, ging in 1569, ten gevolge der vervolgingen om de godsdienst, naar Keulen, waar hij in 1570 stierf. Hij schreef: Logistice et theoremata numerorum s. arithmeticum. De astrolabii compositione. Annatationes op B e d a de ratione temporum, natura rerum, et loquela per gestum digitorum. Comment. in Aristotelis quosdam libros. Georgii Trapezuntii de re dialectica libellus cutn Scholiis Noviomagi ab eodem recognitis atque locuplet. Adj. est ab eodem Gilberti Poretani libellus de sex principiis, Basil., 1536, 80. Cola 1538, 80.R • Ook gaf hij eene Latijnsche overzetting van P to 1 om aeus Geographia, in 1540 met houtsneden kaarten in het licht verschenen, en in 1546 80. herdrukt. Zie Joeher, Adelung en Rotermund, Bib!. Bunay. T. I. Vol. II. p. 1110; Saxe, Onom. T. III. p. 191; Hager, Geogr. Bilehenusal. 2. B. S. 356. NEOIVIAGUS (GERARDUS) Zie GILDENBAUER. NEOSTADIUS (mr. CORNELIS MATHIASZ ) of van den N i e s t a d of van N ij e s t ad t, heer van Zevenhoven en Capelle, werd in 1549 te Brielle geboren, studeerde te Douai, was de eerste hoogleeraar in de regten aan de hoogeschool te Leyden. In 1580 werd hij, tot fiscaal van Holland aange­steld zijnde, op zijn verzoek ontslagen. In 1602, toen hij de waardigheid van eersten raad in den Hoogen Raad voor Holland en Zeeland bekleedde, werd hij in plaats van den overleden voorzitter van dien Raad, van Banchem, tot curator der Leydsche hoogeschool aangesteld. Hij overleed to 's Hage in 1606. Als regtsgeleerde had hij grooten room, ook door de volgende geschriften: Curiae Hollandiae, Zelandiae et Westfrisiae Decisiones: nec non aliquot Decisiones Supremi Senatus, quibus sententiis Cu­riae rei judicatae auctoritas tribuitur, L. B. ex offs. Elzev. 1617 in 4o. In bet Ned. vertaald door A driaan v an N i s p e n, nevens de vertaalde schriften van den raadsheer J. K ore n, Rott. 1655, uitgegeven. De Feudi Jur. scripti et Holl. Westfrisiciq. Successione, Gron. 1670, 80. Arresta consilii Hollandici in rebus feudalibus, Hagae Comit. 4o. De pactis antenuptialibus rerum Judicatarum observationes, L. B. ex off. Elzev. 1614, 1620, 4o. Utriusque Hollandiae Zelandiae, Frisiaeque Curiae decisio­nes: item tractt. de feudi Holl. Frisicique occidentalis origins et successions; nec non Curiae feudalis ejusdem Provinciae observ. feudisticarum decades sex. Acc. de pactisantenuptia-libus obss. et deciss., auct. C. Neostadio. Edit. novis. Hagae Comit. 1667, 4o. Zijn of beelding vindt men met een kort levensberigt in de Alma et lll, Acad. Leid. Zie Meursii, JIM Bat. p. 258; Val. Andreas, Bibl. Belg . p. 162; Foppcns, Bibl. Belg. T. I. p. 215; Alkemade en van der Schelling, Bes. van den Briel, D. I. bl. 101'; B ox-horn, Toon. van Boll. Sandbrink, de adv. Jur. p. 91; Siegen­beck, Ges. der Leydsche Hoog D. U. bl. 55, 74; Jaarb. vow. Dordr. 1840, Zifengelw. bl. 14; J. Douzae, Poem. p. 60; Catal. Muller, in voce. NEOSTADIUS (JAconus), lid der regering van Alkmaar, meermalen ter vergadering der Staten van Holland afgezonden, vriend der pazy en schoonvader van den geleerden dichter Reinerus N e u h u s i us, in wiens Thalia Alcmariana, Amst. 1661, verschillende aan hem gewijde Latijnsche gedichten voorkomen. Zie o. a. p. 109, 179, 192. NEOPHYTA (FERDINANDUS) of Ferdinandus Philip p u 9, gelijk S o e r m a n s wil, een Pool van afkomst, word in 1599 door curatoren der Leydsche. lloogesehools op eene proeve van zes maanden aangenomen tot bet geven van onderwijs in de Arabische tag. Later in dat zelfde jaar werd deze aanne• ming nog voor 3 jaren verlengd. Zie Seer mans. Acad. Reg. bl. 201. Siegeubeek. Gawk. der Leidsche Hooges. D. II bl. 266 Chr. v . h. fist. Genools. D. II bl. 7 NEPVEU (JAKos), zoon van Jean Nepveu en M a r g a-r e t h a Felt am a, geboren te Amsterdam 1785, beoefende de bouwkunde tot uitspanning en begaf zich in 1802 tot voort­zetting zijner studien naar Parijs, Later legde hij zich op het landschapschilderen toe en gaf op de Amsterdamsche exposities 1816-1836 blijken zijner vorderingen in dit yak. Hij was Lid der Koninkl. Akad. te Amsterdam en overleed ongehuwd in het laatst van 1836 of begin van 1837, daar in April van dit jaar zijn fraaije collectie schilderijen, teekeningen, prenten, enz. in het Huis met de Hoofden te Amsterdam zijn verkocht. Zie K r a m m. Lev. en Werk. d. Hon. en 77.Kunstsch. D. IV bl. 1192. NEPVEU (JEAN), geboren te Amsterdam 27 Augustus 1719, was de zoon van Louis N e p v e u (wiens ouders A u b i n Ne p v e u en Anne Baron bij de opheffing van het Edict van Nantes de wijk naar Holland hadden genomen) en Su­ z a n ne H a m e 1 o t. — Hij genoot zijne opvoeding op eene goede school te Weesp en daarna te Amsterdam en vertrok vervolgens naar Suriname, waar zijne ouders gevestigd waren. In 1740 werd hij te Paramaribo gezworen klerk ; in 1742 Se­ cretaris van den gouverneur-generaal Jan Jakob M a u r i c i u s; in 1745 secretaris van het Hof van policie ; in 1754 tweede rand-fiscaal ; in 1756 waarnemend gouverneur-generaal in 1761 eerste raad-fiscaal ; in 1768 gouverneur-generaal ad interim ; en in het volgende jaar gouverneur-generaal effectief, welke gewigtige betrekking hij omtrent tien jaren tot zijn dood toe met roem bekleedde. Hij klom dus van den laagsten trap tot de hoogste waardigheid in de kolonie op en had dit alleen te danken aan zijne groote bekwaamheid en schrander doorzigt. Tijdens de groote kabaal van Salomon Duplessis tegen den gouverneur-generaal Mauriciu s, behoorde hij, met zijne broeders Louis Pi e r r e en A ubin N e p v e u, tot de partij van laatstgemelden, wiens voile vertrouwen hij genoot en die niet naliet, waar het pas had, hem den grootsten lof van eerlijkheid en bekwaamheid toe te zwaaijen. Later, vooral na zijne de­ finitieve benoeming tot gouverneur der kolonie, had hij in den moeijelijken strijd tusschen de Societeit en den kommandant der Stadhouderlijke troepen met groote onaangenaamheden te kampen, welke niet nalieten hem aan verschillende beoordee­ lingen bloot te stellen. Treffend zijn de karakterschetsen van hem gegeven, door den kapitein J. G. Stedman in zijn .Narrative of a five years expedittion, etc, from 1772-1777 2 vol. Lond. 40. Second. Ed. 1846, en door V. P. Malon et in de Collection de Mdmoires sur la Guyane Frangaise et Hollandaise 5 vol. Paris An X. Jean Nepveu was ge­huwd met Johanna Agatha Ouderogge, waarbij hij vijf kinderen verwek te, wier nakomelingen nog in verschillende betrekkingen hun vaderland en koning dienen. Zijn tweede huwelijk met Elisabeth Buy s, weduwe van I s a a k Sto 1-ker t, bleef kinderloos. Hij overleed te Paramaribo den 27 Februarij 1779. Zie over Jean Nepv eu, behalve de aangehaalde werken van Stedman en Malou e t, H a r t s i n e k, BeschrOving van Guiana 2 d. in 40 Amst. 1770, Becuell van egte siukken en bewijzen door Sal o mon 1) upl e s si s enz. 5 D. in folio Amst. 1752, Jhr. C. A. van Sypestei n, Jan Jacob iffauricius i 'aGravenhage, 1858, West-Indio (tijdschrift) 2 d. Haarlem 1855, J. W o l b ers, Gesch. van Suriname Amst. 1861, Nederlandsche jaarboeken 1779, enz. Fraai Portret, zie Cat. Mull er, no. 3824. NEPVEU (Mr. LAURENT THEODORE), kleinzoon van Jean N e p v e u, gouverneur-generaal van Suriname, (neef van J a k o. 13 Nepveu hierboven), zoon van Laurens Johannes Nep­veu en Margaretha Roosmale, werd 29 Maart 1782 te Utrecht geboren. Hij was lid van de Provinciale Staten en wethouder der stad Utrecht. Hij beoefende onder leiding van C h r i s t a a n van Geele n, den vader, de teekenkunst voor uitspanning. Zijne gezigten naar oude meesters en de natunr, in de omstreken van Utrecht, en Spa, getuigen van vaardigheid, die hij zich in het vak van landschappen verkreeg. Later legde hij zich onder Bruno van S t r a a t en op het schilderen met olieverw toe, en gaf o. a. daarvan op de Ten-toonstelling in 1822 te Amsterdam gehouden, blijk. Hij over-leed 14 Nov. 1839 te Parijs, werwaarts hij zich tot herstel zijner gezondheid had begeven, nalatende bij zijne weduwe Helena Elisabeth Ram, twee zonen. Zie Kr am m, t. a. p. bl. 1192. NERANUS (A.), bloeide in het midden der 16 eeuw en volgde de school van R e m b r and t. Gemeenlijk kept men hem de schilderstijl van van V l i et toe, doch K r a m m oor­deelt dat zijne teekening der beelden, o. a. op eene schilderij een gastmaal voorstellende, die van v a n V1 i e t verre overtreft. De kardinaal Pe s c h bezit van hem De handwassching van Pilatus. Zie K ram m, t. a. p. bl. 1192. NERDENUS (H. A.) of van Naerde n. Zie LINDEN VI. A. VAN DER). NERVE (RICHARD JEAN DE), in 1579 te Caen in Frankrijk geboren, studeerde aan de Leydsche hoogeschool, waar hij 17 Nov. 1001 als student in de godgeleerdheid werd inge­ schreven. Uit - de Resol. d. StatenaGeneraal van 28 Aug. 1611 blijkt, dat hij toen als predikant van het Regiment Chatillon is aangesteld. In 1624 vertaalde hij, op ver­ zoek der Staten van Holland, de acten der Dortsche Sy­ node in het Fransch. (Actes du Synode National, tenu a Dordrecht, l' an 1618 et 1619 ; ensemble les jugemens tant des Theologiens estrangers que de ceux des Provinces Unies des Pais-Bas, sur les poincts de doctrine y ddbattus et con­ troverss. Mis en Francois par etc. Leyden, chet Isaac Olivier 1624 2 t. 4o.) In Aug. 1604 trouwde hij te Leyden Anna W ij n t r o p van Utrecht, en had uit dit huwelijk verscheidene kinderen, van welke de meeste in de Waalsche kerk te Leyden gedoopt zijn, o. a. Jacques, Jeseph us en Herman, die ook aan de Leydsche hoogeschool hebben gestudeerd. Hij moet reeds voor 1635 zijn overleden. In 1607 schreef hij een treurspel Le triomphe de la ligue. In 1610, tijdens de Remonstrantsche en Contra Remonstrant-sche twisten een Tractaat ofte Alghemeijnen Inventaris timer inne verhandelt ende vertoont worden, alle de groote zwaricheden die ons uyt de Hedendaechsche schriften ende disputatien ont-staan, dat hij aan Prins Maurits opdroeg, en in 1611 ver­tolkte hij de Minnedichten van Hooft in Fransche verzen. Zie Navorscher. D. VIII- bl. 3, 122: Cat. de la Bibl. Walonne Leyde, p. 7, 8. NERINCKX (C.), missionaris in Kentucky, gaf te 's Hage, 1826, een Brief aan zone bloedverwanten en vrienden in Nederland, in het licht. Zie Brinkman, Naand. van Boek. NERINCQ (P. FRANCISCII8), I priester der Societyt Jesu," een Vlaamsch dichter uit het begin der achttiende eeuw. Men heeft van hem: De Goddelijcke Voorsienigheydt uytgebeeldt in Joseph onder-Coninck van Egypten, verciert met Sinnebeelden ende Sede-leeringen, Antw. 1710, 4o. met pl. Leven van Joseph, Antw. 1710, 4o. met pl. Leven van den H. Cassimirus, Antw. 1692, met pl. Zie Willems, Veil. over de Ned. Taal- en Lett. D. II. bl. 162; Snellaeri, Schets eener Ges. der Ned. Lett. bl. 161; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 465; Antw. Alm. 1820. bl. 57. NERVEN (CoRNELis), beeldhouwer en architect, werd in 1697 lid van het beeldhouwersgild te Brussel, en bloeide in den aanvang der achttiende eeuw. Hij bouwde eene schoone kapel bij de Dominicaner kerk, en den achtergrond van het stadhuis, die f 138,300 kostte, het standbeeld van Jacobus 9 en een nis boven het koor der koninklijke Spaansche kapel te Brussel is ook door hem gebeiteld. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Hal. en Pl. Kunst-Sehild. D. III. bl. 261. NES (JAN JACOBSE VAN), gezegd Oude hoer Jaep. De v a n N e s s e n zijn waarschijnlijk, even als onze voornaamste zee­helden, uit lageren, misschien wel uit den boerenstand voort­gesproten. (1) Hun stamvader was kapitein J a co b v an N e s, scheepsbevelhebber bij de admiraliteit van de Maze. Zijne beide zoons waren Jan Jac o b se v an N e s, gezegd Oude Boer Jaep, en an J a c o b s e van N e s, gezegd Jonge bow Jaep. De eerste diende den lande van 1614-1652 onder de admiraliteit van de Maze als bootsman, stuurman, consta­bel, luitenant en kapitein. In de laatste betrekking stond hij vele jaren onder het bevel van den luitenant-admiraal M a r t en Har p e r tsz oon Tromp, hielp met dezen de Duinkerkers bevechten en woonde den beroemden zeeslag van Damns in 1639 bij, waarin de Nederlanders door de vernieling der groote Spaansche vloot, zich met roem overlaadden. Een zware ramp trof hem in 1652,daar hij in een slag tegen de Engelsehen voor zinken vreezende,met zijn zoon den luitenant, den schrijver en eeni­ge manschappen, zijn schip Gorcum (dat in den strijd zijn grooten mast, en door aanzeiling zijn fokkemast, boegspriet en galjoen verloren had), verliet. Ter regtvaardiging van zijn gedrag opgeroepen, ontweek hij den storm en werd in zijne afwe­zigheid door de daartoe door Hunne Hoog Mogenden benoemde tegtbank, verklaard van zijne betrekking als kapitein te zijn vervallen, onwaardig en onbekwaam te wezen om den lande immer in eenige hoedanigheid te mogen dienen en voor den tijd van twaalf jaren uit de Vereenigde Nederlanden gebannen. Het blijkt evenwel uit de door hem ter zijner verdediging bijgebragte bewijsstukken , dat hij zich bij den aanvang van den strijd en ook later in bet bedoelde gevecht als een kloek soldaat van zijn pligt had gekweten. Zeker is bet echter dat hij zijn schip verliet, doch in de bescheiden, ter zijner verdediging ingediend, wordt zulks toegeschreven aan te grooten ijver, om zijnen door den strijd en aanzeiling van twee schepen masteloos en onbruikbaar geworden bodem op sleeptouw te doen nemen, ter bespoediging waarvan hij in de sloep was gestapt om een kabel aan een nabijliggend schip over te brengen, doch waarbij bet terugkeeren, door het on­verwachts opzeilen van een vijandelijk fregat, hem zou belet zijn. Hoe het zij zeker is het dat hij gedurende ruim 13 (1) Wij volgen hier Mr. J. C. de Jong e, doch anderen willen dat de van Ne ss en eigentlijk DESSESSART heetten en uit VANNES afkomstig zijn. Van Nes zou een verbastering van den Fransehen naam zijn. jaren buiten dienst bleef, en dat hij eerst op den 26 Januarij 1666 op nieuw door de Algemeene Staten word aangesteld. Op bijzondere aanbeveling van den luitenant-admiraal de R u ij t e r, word hij s wegens de volkomene kennisse van de valeur, conduite ende capaciteit" welke deze verklaarde van van N e s te hebben, tot kapitein op het schip van dezen opperbevelhebber benoemd. Sedert dezen tijd heeft oude boer Jaep zich steeds als een moedig en kundig scheepsbevelhebber doen kennen. Iloogstwaarschijnlijk woonde hij op het schip van de R u ij t e r den beroemden vierdaagschen zeeslag, en den kort daarop gevolgden hagchelijken strijd. in Aug. 1666 bij, en werd hem, tot belooning zijner bij die gelegenheid aan den dag gelegde dapperheid, nog in hetzelfde jaar het gebied over een schip van oorloo. opgedragen, waarmede hij in het t' volgende jaar den togt naar de rivier van Rochester bijwoonde. Na het sluiten van den vrede, gelijk meer andere kapiteins, naar de Middellandsche zee ter bescherming van den koophandel tegen de Algerijnsche kapers gezonden, werd hij door 6 schepen van Bien Rooverstaat in Nov. 1669 op de hevigste wijze aangevallen, doch hij verdedigde zich, ofschoon alleen zijnde, en daarenboven verpligt de hem toevertrouwde koopvaarders te beschermen, z66 heldhaftig tegen deze talrijke vijanden, dat zij, na een scherp gevecht genoodzaakt werden hem te verlaten en hij zijn bijkans zinkend schip met een groote menigte ge­kwetsten, en na het verlies van vele dooden in het vaderland bragt. Eindelijk verloor oude boer J a e p, bij den zoo onregt-vaardigen aanval der Britten op de Smirnasche vloot, in Maart 1672 dapper strijdende voor het Vaderland het leven. Zie Holt. Mere., 1652 bl. 104. 1666, 1672, bl. 18, Brandt. Lev. v. de Ruijter bl. 68 ; J. C. do Jong e. Gesch. v. h. Ned. Zee­ teeezen, D. II a. bl. 65, 358. 359. Bilderdijk. Fad. Hist. D.IV bl. 213. NES (JAN JACOBSE VAN), gezegd Jonge boer Jaep, broeder van den vorige, diende vele jaren den lande ter zee. Dort voor het uitbreken van den Engelschen oorlog, werd hij met zijn schip in Engeland aangehouden, doch daarna, zoo het schijnt, weder vrijgelaten. Hij overleed in 1652 to HAvre, waar zich toen zijn schip Gelderland beyond. Zie J. C. d e Jon ge. Gesell,. v. h. Ned. Zeetoezen D. II a. bl. 360. NES (ABRAHAiu VAN), onzeker of een zoon of neef van Jacob van Ne s. Hij overleed in 1652 en had het gebied over een schip van oorlog in de Middellandsehe zee. Zie J. C. de Jonge. t. a, p. NES (Luitenant van), zoon van Ouden boer Jaep. Hij was met zijn vader in den zeeslag van Oct. 1652, en verliet met hem het schip. Sedert is niets van hem geboekt. Zie J. C. de J onge. t. a. p. 9* NES (.A.ERT JANSSE VAN), noon van J an J a c o b s e van N e s, gezegd jonge boer, ook alzoo in zijn jeugd bijgenaamd, werd hoogstwaarschijnlijk te Rotterdam, waar zijn vader en de andere leden zijner familie woonden, geboren. Sedert 1637, diende hij den lande als hoog bootsman, stuurman en schipper, zoo bij zijn vader als oom. Ten gevolge zijner diensten bij­zonder als bevelhebber op het schip Gelderland, na den dood van zijn vader, werd hij, die op dien stolid eerste schipper op een gewapenden koopvaarder was, 23 Aug. 1 652 door de Algemeene Staten tot kapitein benoemd. In deze betrekking woonde hij de meeste zeeslagen van den eersten Enplschen oorlog bij. Daarna werd hij met Obdam eerst naar de kusten van Portugal, waar hij twee prijzen maakte, gezonden, en daarna met dienzelfden opperbevelhebber naar de Sont, waar hij in den hevigen strijd met de Zweden op nieuw uitstekende be­wijzen van moed gaf. In 1662 ontving hij in de Middel­landsche Zee, werwaarts hij met de Ruijter vertrokken was, het berigt dat hij tot schout bij nacht was benoemd. Na zijn terugkomst werd hij andermaal met denzelfden vice-admiraal naar de Middellandsche zee gezonden, en volbragt daarna met hem den vermaarden togt naar de Dust van Guinee in West­Indi6, gedurende, welken hij wederom uitstekende blijken van kunde, moed en beleid gaf. Inmiddels tot vice-admiraal bij de Admiraliteit van de Maze benoemd, aanvaardde hij, bij zijne komst in bet Vaderland, die betrekking, en scheepte hij zich met de It u ij t e r tusschen wien en hem eene onverbre­kelijke vriendschap, op onderlinge hoogachting gegrond, bestond, in. Deze, door een hevigen storm beloopen, verrigtte niets van aanbelang, doch van N e s gaf te midden van den ramp, nieuwe blijken van moed en beleid . In Maart 1666 werd hij tot luitenant-admiraal van de Maze benoemd, en hem, bij afwezigheid of overlijden van den opperbevelhebber, het gebied over 's lands vloot toegezegd. Als zoodanig woonde hij den vierdaagschen zeeslag en den minder gelukkigen strijd van Augustus daaraanvolgende bij. In eerstgemelden zeeslag, toen het schip van de R u y t e r te zeer beschadigd was om te kunnen volgen, voerde hij, gedurende een geruimen tijd, de vlag en het opperbevel en gaf daarbij treffende bewijzen van dapperheid en beleid. Gedurende den tweeden zeeslag ver­liet hij nimmer de zijde van d e R uy te r, stond hem in den grootsten nood getrouwelijk bij en was een der voornaam­ste redmiddelen van den grooten zeevoogd en 's lands vloot. Toen de zeemagt van den Staat wederom uitliep, voerde hij wegens eene ernstige ziekte, waardoor de Reiter overvallen was, wederom het opperbevel. In het volgende jaar nam hij deel aan den togt van Chattam, hield daarna een geruimen tijd de Theems besloten en verhoogde bij die gelegenheid in twee gevaarvolle gevechten den roem zijner voorzigtigheid en van zijnen moed. Na het uitbreken van den derden Engelschen oorlog hielp van N e s de verecnigde Britsche en Fransche vloten bevech­ten, zoo in den hardnekkigen strijd van Soulsbay 1672, als in de drie bloedige zeeslagen van het volgende jaar, in al welke gevechten hij in geruime mate decide in de gevaren, maar ook in den roem des opperbevelhebbers der Nederlandsehe zeemagt. Na dien tijd was van N e s nog slechts bij een zeetogt, dien naar Belvile in 1672, tegenwoordig, gedurende welken weinig belangrijks verrigt werd. Sedert dien tijd bleef hij tot op zijn overlijden aan land. Zijn dood had waarschijn-lijk den I 3den of 14den September 1693 plaats. Waarschijnlijk is dit aan land blijven, deels aan de mindere uitrustingen in die jaren, deels aan de verheffing van Co rnelis Tromp tot luitenant admiraal-generaal, in plaats van den gesneuvelden d e R u y t e r, deels aan zijn vergevorderden ouderdom toe te schrij von. In April 1692 stond koning Willem III hem nit hoofde van zijne hooge jaren toe, met behoud van zijn tractement, aan land te blijven en ward de waardigheid van lui­tenant-admiraal van de Maze aan Willem B a s t i a e n s e Schepe rs opgedragen, Zijne rustplaats is niet alleen met geen praalgraf versierd, maar niet eens met zekerheid bekend. Zijne of beelding is meermalen in plant gebragt. Hij is gehuwd geweest met Geertrui den Dubbelde, dochter van Willem den Dubbelde en Elizabeth Coddaeus, en overleed 7 Jan. 1684. Zij lieten twee zonen na, J a i en A e r t. J a n nam in 1705 J o s y n a Tack in huwelijk en stierf iu Maart 1706, nalatende Jan van N e s; A e rt van N e s, luitenant-kolonel der dragonders van den graaf van S c h 1 i p p e n b a c h, huwde Susanna Bormans, dochter van Petrus Bormans, pre­ dikant te Zwartewaal. Zie Luiscius, Hoogstraten, Kok, Kobus en de Rivecourt, Aitse in a, Sak . van Staat en Oorl. I). III. bl. 766, 781, 783, 786, 788, 796, D. V. bl. 482, 483, 484, 497-500, 565, D. VI. bl. 95, 96, 107-132; Brandt, Lev. van de .Ruyter, bl. 42, 251,428-430, 486, 514 -518, 601, 669-675, 858; Ludlow's Mem. T. III. p. 164, 166; W a g en a a r, Pad. Dist . D. XII. Ll. 234, D. XIII. bI. 158, 263; Bilderdij k, Fad. Hist. D. IX. bl. 181-215; J. 0. de Jonge, Ges, van het Ned. Zeew. D. II. a. bl. 87, 250, 265, 361 volgg. b bl. 104, 463, 286, D. III. a. bl. 39, 413, b. bl. 10, D. IV. bl. 305; Chron. van lad Hut. Gen. D. VI. 252, 253, D. VII. bl. 131, 135 ; van Kam p en, Karakt. der Pad. Ge:. D. II. St. I. bl. 289, 290; Boekz. der Gel. Irer. a. bl. 575; Schotel, Kerk • Dordr. D. II. bl. 169; Collot d'Escury, Holl.Roem, D. II. bl. 109; Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. van Pot* . NES (JAN JAMBE VAN), broeder van den vorige, werd in 1652 tot luitenant op het schip Gelderland aangesteld, over hetwelk zijn vader het bevel voerde, en waar over hij het bevel had, toen kort na bet overlijden van zijn vader, een ander oorlogschip er tegen aanzeilde, waarbij het meeste yolk jammerlijk omkwam. Tot kapitein van een schip van oorlog bevorderd, woonde hij met hetzelve (le meeste zeeslagen van den eersten Engelschen oorlog bij. In de naastvolgende jaren werd hij dan eens alleen, dan onder een smaldeel, gelijk in 1662, met den vice-admiraal Egbert Meussen Kortenaar ter kruistogt uitgezonden, ter beveiliging der zee en tot bege-leidino. van koopvaarders. b In 1664 werd hij net de Ru ij to r naar de Middelandsche zee gezonden en vergezelde hem, nevens zijn broeder, op den beroemden togt naar de kust van Gain& en Westindi, op welken hij zich met zijne krijgsmakkers door zeevaartkunde, dapperheid en beleid onderscheidde. In den aanvang van 1666 werd hij tot den rang van schout-bij•nacht verheven en was als zoodanig bij den vierdaagschen zeeslag, waarin zijn schip, een der zwaarste van de vloot, op den eersten dag z66 werd getroffen, dat het naar het vaderland moest gesleept worden. Hij zelf stapte op een ander schip over, hielp daar­mede den vice-admiraal d e Li efd e ontzetten, brak met de overige opperhoofden en kapiteins, tegen het einde van den strijd, dapper de vijandelijke linie door en overlaadde zich met roem. Ook woonde hij den minder gelukkigen zeeslag in Augustus bij en behoorde toen tot het smaldeel van zijn broeder, die nimmer van de zijne van de Ruij t e r week. Zijn whip was een der meest beschadigde. Hij had in het volgende jaar deel aan de luisterrijke over-winning op de rivier van Rochester en was een der hoofden, die den aanval op Harwitz bestuurden, die echter door ver­schillende omstandigheden mislukte. Daarna volgde hij d e Ru ij t e r op diens togt door het kanaal, door welken de kustbewoners van Groot-Brittanje in rep en roer werden ge­bragt, Bij het uitbreken van den derden Engelschen oorlog verge­zelde hij eerst van G h en t, bij de vervolging der Engelsche schepen op de Theems en woonde den zeeslag van Soulsbay bij, waarin zijn schip, even als in den vierdaagschen zeeslag gansch reddeloos geschoten werd, doch waarin hij, op een ander overgestapt, voortdurend zijn pligt bleef verrigten. Ook nam hij een ijverig deel aan de drie bloedige slagen in 1673 tegen de vereenigde Engelsehe en Fransehe zeemagt geleverd, en werd om zijn kloekmoedig gedrag, 24 October van hetzelfde jaar, door den prins van Oranje, in plaats van Jan d e L i e f d e, in den laatsten zeeslag roemrijk gesneuveld, tot vice­admiraal benoemd en hem door de Staten van Holland een rentebrief van f 1000 geschonken. In bet volgende jaar voerde hij als vice•admiraal bet bevel onder den luitenantoadmiraal C. Tr om p, bij de onderneming tegen Belisle. In 1677 hielp hij, onder denzelfden opperbevelhebber, den koning van Dene­marken in het bevechten van de Zweden. In 1678 had hij het bevel over een smaldeel, om de Oostindische retourschepen op de kusten van Noorwegen op te wachten, dat hij ook deed en die hij ook in behouden haven bragt. Ruim drie jaren, in het laatst van Febr. of begin van Maart 1682, overleed hij to Rotterdam, en werd nog in hetzelfde jaar als vice-admit aal bij de Maze vervangen door Frederik Willem, graaf van Bronkhorst en Stirum, toen schout-bij-nacht bij de Amsterdamsche admiraliteit. Waar van Nes begraven ligt is onbekend. Zie Brandt, Leven van de ltuyter, bl. 370, 371, 463, 781, 782, 865 ; J. C. de Jonge, Ges. van het Ned. Zeew. D. III. a. bl. 14, 21, 60, 94, 198, 212, 322, 413, b. bl. 11, 75, 93, 255, 267, 394; Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. van Portr. Kort en Oprecht Verhaal van de Zeeslagh onder het Commando van Johan van Nes den Ouden, den 20 Nov. 1669. 4o. NES (Commas VAN), broeder van den vorige, trad, gelijk zijn grootvader, vader, oom en broeders, in dienst bij de ad­miraliteit van de Maze, was in 1666 luitenant, in welke be-trekking hij de zeeslagen van dat jaar zal hebben bijgewoond. Ook in 1667 en 1668 vindt men hem in die betrekking en in 1679 deed hij als vrij williger met zijn broeder Jan, den toenmaligen schout-bij-nacht, een togt naar de Middelandsche Zee. Zijne verdere lotgevallen zijn onbekend. Mogelijk sneu­velde hij in een der volgende jaren, gedurende den derden Engelschen oorlog. Zie J. C. de J o nge, Ges. van het Ned. Zeew. bl. 166. NES (J. VAN), was kapitein van de korvet Suriname, toen doze in 1807 met het fregat Kenau Hasselaar, kapitein Ever t s z, en het eiland Curacao bij verrassing door de En­gelschen werd genomen. Van Nes werd bij zijne komst bier te lande in hechtenis gezet, doch door het Hooge Milit. Geregtshof vrijgesproken. Zie J. C. de Jonge, Ges. van het Ned. Zeew. D. VI. b. bl. 625. NES (FRANK VAN). To Schoonhoven waren op kermisdag 1566 de schutters gewapend op den Doel vergaderd om het sacrament, naar gewoonte, door de stad te volgen, doch velen de hervorming toegedaan, weigerden zulks. Zelfs zocht zekere Frans van Nes het yolk te bewegen tot het plunderen der kerspelkerk. Zie Marcus Sent. van Alva, bl. 46, 152, 281, 294, 297; Wa-genaar, Vad. 2Hist. D. VI. bl. 187. NES (CoRNEras VAN), baljuw van Schoonhoven, hielp Oran­je's uitsluiting ten tijde van Cr o mwel in de Staten van Holland doorzetten tegen het raadsbesluit door de vroedschap genomen. Ook ging het gerucht dat hij mede II door J o a n d e W it t bekuipt, tegen het voorregt bij keizer M a x m i 1 i a an verleend, 't geen bij (van N e s) zelf bezworen had, tegen weerspraak van Hu go B1 o em v 1 i e t en burgemeesteren Joan van der Croef en Hugo van Ark el, dat de ver­kiezers der Overigheid met zes leden tot een en twintig, niet zonder toeleg van scads bestier onder de knie te krijgen, ver­minderd waren," doch in 1672 had er verandering hier in plaats en werd R ut ger van A r ke 1, in plaats van Co rn e­lis van Ne s, tot baljuw verkoren. Zie Montanus, Leven van Fred. Hendr. bl. 533, 634. NES (JOHAN DAN), te Delft geboren, werd een leerling van M i e r e v e 1 d en scbilderde portretten en hibtorische onderwer­pen. Hij vertoefde eenige jaren in Frankrijk en Italie en overleed in 1650. Zie Immerzeel, Leven der Schad. D. III. bl. 240. NES (F. VAN), een dichter van Schimp- en hekeldichten, 80. Zie A b con de, 4etanh. op de Naaml. van Boek. bl. 148 . NES (Mr. EVERT REIN VAN), ambachtsheer van Meerkerk, jon­ger broeder van den volgende, werd in 1781 te Utrecht geboren, waar hij zijne opvoeding ontving en eerst de oude letteren, later de regtsgeleerdheid beoefende. In 1804 werd hij doctor in de beide regten, na de openbare verdediging zijner verhandeling de judiciis judicum juratorum, vestigde zich te Utrecht en wijdde zich uitsluitend aan de regtspraktijk. Gedurende den tijd dat hij die praktijk beoefende, verwierf hij zich door bui­tengewone schranderheid en diepe regtskennis groote eere, en door den ijver, waarmede hij de hem toevertronwde zaken waarnam, door zijne levendige belangstelling in dezelve en niet minder door de zich nimmer verloochenende regtschapenheid, waarmede hij zijne uitgebreide regtspraktijk uitoefende , de algemeene hoogachting. Ala raad der stad trachtte hij steeds het welzijn der burgerij te bevorderen. Na een vierde van een eeuw benoemde hem de koning tot raadsheer in bet Hoog Geregtshof te 's Gravenhage. Ook in deze be-trekking verwierf hij zich door zijne groote kunde, beraden­beid en zijn zelfstandig karakter de algemeene boogachting. In 1838 werd hij tot lid van den Hoogen Raad der Ne­derlanden en later tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd. Hij overleed den 26sten December 1843 to 's Gravenhage, bij zijne twee achtereenvolgende echtgenooten, Dames v an R h ij n, kinderen nalatende, en werd te Utrecht begraven. Zie 771r. T'olksalm. 2849. bl. 12 volgg. NES (Mr JACOB GERARD VAN), oudste zoon van Jacob van 1 e s, arnbachtsheer van Meerkerk, werd den I lden Oc tober 1776 te Utrecht geboren, en verkreeg 25 November 1797, het meesterschap in de regten, na het verdedigen eener dissertatio de Argumento a contrario sensu petito. Terstond begon hij te Utrecht de regtsgeleerde praktijk uit te oefenen onder zijn oom Mr. Willem Gerard van Ne s, sedert 1740 als advocaat een sieraad der Utrechtsche balie. Weldra werd hij de advocaat van den toenmaligen algemeenen aanklager der stad Utrecht, in 1801 adjunct-procureur-generaal bij het ge regtshof der Provincie Utrecht en in 1802 raad in bet­zel fde geregtshof. Toen in 1811 Napoleon al de provinciaie geregtshoven had vernietigd, werd hem van wege den heere Bey t s ge­vraagd of hij begeeren zou om els raad in het Fransch Keizer­lijk hof van cassatie te Parijs geplaatst te worden, waarvoor hij echter uit vaderlandsliefde bedankte. Op eigen begeerte werd hij tot vrederegtcr van het canton van Maarssen aangesteld, voor welke betrekking hij in 1817, bij gelegenheid zijner benoeming tot lid van de tweede kamer der Staten-Generaal voor den tijd van een jaar, bedankte. Maar zijn gedrag in die betrekking mishaagde zoo zeer aan de toenmalige Hooge regering, dat de Staten van Utrecht als het ware gedrongen werden in 1818 van Wtenhoven van Heemstede, een bekwaam sterre­kundige in zijne plaats te kiezen. In datzelfde jaar werd hem onder de hand voorgesteld zijn domicilie in de pro­vintie Friesland te vestigen, met verzekering dat hij dan da­delijk door de Staten van de Provincie tot lid der Tweede Kamer benoemd zou worden, waartoe hij echter niet kon be­sluiten. Sedert 1810 was hij lid van het Bovendams Leksdijks col­legie en in 1816 als zoodauig naar Brussel geroepen, om al­daar van wege de provintie van Utrecht merle to werken tot bet ontwerp eener nieuwe wetgeving op het onderhoud der ri­vierdijken. Wederom werd hij in 1830, ter gelegenheid der 'Belgische onlusten tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Ge­neraal gekozen, en nam die betrekking waar tot in 1836, toen de invloed der Hooge Regering op de Staten van Utrecht hem op nieuw van die betrekking deed ontzetten. In 1838 werd hij bij de regterlijke organisatie, ofschoon de oudste regterlijke ambtenaar dezer provintie, geheel voorbij gegaan. In ditzelfde jaar vestigde hij zich te 's Hage en in 1840 werd hij door de Staten der provintie Holland tot de dubbele vergadering tot de toen­malige herziening der grondwet gekozen en in November van hetzelfde jaar tot gewoon lid der Tweede Kamer, Den 28 November 1848 gaf hij, bij eene discussie over de nieuwe begrootingswetten, in die kamers een overzigt zijner parlemen­taire loopbaan. Kort daarop verzocht hij de Staten van Holland om bij de verkiezing buiten aanmerking te blijven. Bij de komst van W i 1 le m II tot den troon, werd hij dadelijk ridder van den Nederlandschen Leeuw, in 1844 tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal aangesteld. In November 1848 verzocht hij niet voor de Tweede Kamer der Staten•Generaal in het district IJsselstein in aanmerking te komen. Van N e s was ook ridder van het Gouden Kruis van den Verlosser, een orde toen door koning Otto van Griekenland gesticht, en sedert 1849 curator der Utrechtsche Hoogeschool. Hij huwde G. W. G. J. Rinia van Nauta, en overleed 23 Maart 1859 op den huize Oudwijk, nabij Utrecht, in den ouderdom van 82 jaren. Zijn lithographisch portret is geplaatst bij zijne biographie in de Utrechtsche Volksalmanak, 1849 (voorwoord). Zie venter Utrechtsche Courant, 29 Maart 1859 ; Konst- en Letterb. 1859, bi. 105; Staats•Courant, V Oct. 1843. NESPEN (N. VAN). Zie NISPEN (N. VAN). NESS (HEYNKEN VAN), een burger van Utrecht, koos in de geschillen tusschen Da v i d van B o u rg o n d i8 en G ij s b e r t van B re der o d e de zijde des eerstgenoemden, en werd diens­volgens in 1456 voor zijn levers lang ter stad uitgebannen; terwijl daarbij tevens bepaald werd, dat hem nooit zou worden toegestaan, met eenen nieuwen bisschop er weder in te komen. Zie Bouman, Vir. Jaarb. D. II. b1. 314. NESSE (VAN DER). Tenzelfden dage dat de tijding van het vangen der graven van Edmond en Hoorne te Madrid kwam, werd ook M o n t i g n i aldaar vastgehou den en kort daarna naar bet kasteel van Segovia gevoerd, waar men ook, schoon afzonderlijk, den beer van der N e s s e plaatste. Beide werden zij zeer naauw opgesloten. Wie deze van der Nesse was, blijkt niet. Men gist dat hij dezelfde was met dien van d er Ness e, welke een dagverhaal van zekere reis van Ka r el V gescbreven heeft. Zie H 0 p p e r i, Epp. P. II. Epp. XXVII, XXVIII. in 40. p. 135, 138, 182; van Wij n, Nalez. op Wegenaar. D. I. bl. 266. NESSE (ULRIK VAN), priester, beho orde tot hen, die in 1419 de uitspraak der keizerlijke gevolmagtigden betreffende de in den rijksban verklaarde Vetkoopers aannamen. Zie Driessen, Aronum. T. IV. p. 762, 706; Westendorp, Jaarb. van en voor de pov Cron. 1). II. bl. 366. NESSE (WILLEM VAN DER), een uitstekend Jansenistiscir prediker der Catharinakerk to Brussel, die door den Mechelsen aartsbisschop van S u s t ere n, zeer vervolgd werd. Nesse klaagde hem aan en won in 1708 zijn proces. Na zijn dood weigerde de aartsbisschop hem een eerlijke begraafplaats , het­geen het yolk zoo in opstand bragt, dat de begrafenis moest volgen. Hij schreef: Defense de la Justice, de la souverainite du roi, de la Sentence du Souverain conseil de Brabant, et du droit des ecclesiastiques dans la causse de Mr. Guil, van der Nesse contre l'archeaque de Malines, 1708, 4o. Refutation d'un Monitoire de Mr. l'archeaque de Malines, 1708, 4o. Le refus de Signor is Tornalaire, 1709, 80. Zie Adelung en Rotermund. NESSELT (EDmoND), omstreeks 108 te Luik geboren, legde zich in zijn jeugd op de aeneeskunde toe te Leyden. Na hierin reeds eenigzins gevorderd te zijn, reisde hij door Frank­rijk en andere landen tot vermeerdering van zijne kennis. In zijn vaderland wedcrgekeerd, oefende hij de geneeskunde uit en verl‘reeg zulk eon roem in dat vak, dat de vorst-bisschop George Lode wij k van Bergen hem tot zijn geneesheer aannam. Hij overleed 24 Febr. 1731 in het 73ste jaar zijns levens. Zijn zoon M at t bys N e s s e 1 t was geneesheer en raad aan het Allodiaal hof te Luik. Hij schreef: Traite analytique des Eaux de Spa, et de leers vertus et usages, Spa, 1699 , 12o. Recueil de ce que les meilleurs Ecrivains ont ddcouvert sur l'usage des Simples les plus usites, in ms. Methode pour guerir divers cas rares dans lesquels l'Auteur a eu l'occasion de pratiquer, in ms. Zie El o y, Dice. de Mid. T. II. p. 209; Paquot, Mini. T. II. p. 649. NESSELIUS (NIcoLLus), licentiaat in de godgeleerdheid en pronotarius apostolicus, werd in 1584 te Maaseik geboren, ontving zijn eerste onderwijs te Luik, studeerde vervolgens te Leuven in de philosophie en theologie, onderwees deze gedu­rende drie jaren in de abdij Diligem bij Brussel, en werd vervolgens biechtvader en secretaris van C a r olus Philipp us de R o d o a n, bisschop van Brugge. Eindelijk werd hij pas. toor te Mechelen en kanunnik aan de St. Pauluskerk te Luik. Hij was redenaar en dichter en overleed in 1642 en schreef: Tract. de avaritia, Leod. 1636. 80. Theatruns Aeternitatis lib. II, metro redditum, Ibid. Thesaurus Spiritualis de Sacro Capite S. Petronellae Virg. quod in Sacello Castri de Reckem magno peregrinorum con-cursu colitur (in het Fransch) Ibid, 1629, 80. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 694 ; Foppens, Bibl. Belg.; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 916; 'Richer, Gel. Lex. i. v. NESSINK (CHRISTOPHEL) gaf in het licht: Beschrijvinq van het landregt van Overijssel met eenige aan­merkingen en aanteekeningen, Kampen, 40. Zie Abcoude, Naamr. 2 6Rbl. 28, 112; Arrenberg, Naamr. bl. 374. NETHENUS (MArTHIAs) werd den 27sten October 1618 to Suchtele, in Gulikerland, waar zijn vader Jo han n es toen predikant was, geboren. Deze te Rees beroepen zijnde, ontving zijn zoon aldaar en te Wezel zijne letterkundige opleiding. Van daar v ertrok hij naar Harderwijk, waar hij onderwijs van Hendrik van Diest en Johannes Cloppenburch ont­ving. Toen van 1) i e s t naar Deventer was beroepen, volgde hij hem derwaarts en . bleef daar tot 1682. Toen hij naar Utrecht vertrok, waar hij de lessen van G ij s b e r t u s V o e t i u s, Carolus de Maets en Meinardus Schotanus bijwoon­de. In 1642 word hij proponent, en twee jaren later meester in de vrije kunsten. Toen hij in 1646 tot predikant te Kleef was beroepen, verzocht hij van de Staten van Utrecht eenige vergoeding voor de dienst, die hij gedurende vier jaren, de kerken ten platte lande dezer provintie bewezen had, daar an­ders menigmaal de kerken en de gemeente ledig en zonder excercitie van godsdienst zouden geweest zijn", welk verzoek hem ontzegd werd. Na acht jaren to Kleef het leeraarsambt bekleed en twee jaren de school bestuurd te hebben, werd, hij 24 April 1654 tot hoogleeraar in de Godgeleerdheid to Utrecht beroepen en aldaar den 30sten Mei, na het houden eener dissertatio de Transsubstantione tot doctor in de godgeleerdheid benoemd. In 1659 vorderde de regering van Utrecht van de godgeleerden der hervormde gemeente aldaar bun oordeel over de kapittelgoederen, waarover hooggaande geschillen tusschen de godgeleerden en kapittelheeren gerezen waren, met de meeste onpartijdigheid nit te brengen. Dit geschiedde ten jare 1660 door de pen van Matthias Neth e nu s, in cen werkje, waarvan de titel was: Accoort der 't Satnentlicke dienaren des Goddelicken Woordts in de gemeente Jesu Christi tot Utrecht in 't adviseren over 't ge­bruyck der kerckelicke goederen. Maar zoo verre was het er van of dat dit geschrift de gemoederen vereenigde, dat het nog grooter scheuring verwekte. M a r e s i u s gaf er eenige korte aanmerkingen over in het licht, Rejlectiones breves ad Conceptum Math. Netheni), en hierop liet Net h e n u s ten jare 1661 terstond volgen: Necessaria defensio pastorum Ul­trajectinorum. In hetzelve havende hij toen Mar es i u s op zulk eene onbeschaafde of liever onbeschofte wijze, dat hij door uitgezochte scheld- en smaadredenen, hem naar het hoofd ge­worpen, zelf zijn stand de grootste oueer aandeed en ook zich zelf daardoor de meesto smart verwekte. De Staten van Groningen en Ommelanden, die in dat geschrift ook op eene verregaande wijze beleedigd werden, vorderden eerst van de Utrechtsche Staten, en daarna van de vroedschap der stad, voldoening. De laatste, het geschrift van N e t h e n u s weer opzettelijk onderzocht hebbende, vond 's mans gedrag, daarin bloot liggende, zoo erg, dat zij hem den 14den April 1662 van zijn post ontzettede. Tot 1669 bleef hij buiten eenige openbare bedieiiing. In de opdragt van S. Rhetorforti examen Arminianismi, 1668, ondervond de Utrechtsche regering dat zijne pen niet minder scherp was geworden, In later tijd (1674) poogde hij, schoon te vergeefsch, hare gunst te winnen en vernietiging van het tegen hem uitgesproken vonnis te verkrijgen. In 1669 was hij als predikant en hoogleeraar te Herborn beroepen en bleef in deze betrekking werkzaaam tot zijn dood. Gedurende zijn verblijf aldaar mengde hij zich in den twist over het werk van M e ij e r Philosophia Sacrae Scripturae interpres. Exercitatio paradoxa, in qua veram philosophiam infallibilem s. literas interpretandi normam esse demonstrator, en over bet geschrift van den Utrechtschen pre­dikant olzogen. Vroeger maakte hij zich bekend door een twistgesprek over de transsubstantiatie, door hem te Spa met den Capucijner Joseph Maria van Lens gehouden. Ilij stierf den 9den October 1686. Ji5c her schreef: s Er war ein unriihiger Mann, der auf seine Meinung ohnverander­lich stehen blieb; wie er denn vor gewisz gleubte. Adam sey nicht selig worden , welche Meinung er fast in Ellen seinen Predigten zu Herborn auf Offentlicher Cantzel mit vorbrachte. Von seinen Collectaneis, so er zu den Leberis-Beschreibungen der reformirten Theologen des 17 Seculi gesammlet, ist nichts heraus gekommen." Nicol a u s G u r tier u s, hoogleeraar in de wijsbegeerte en welsprekendheid, eerst te Herborn, later te Hanover, hield eene lijkrede op hem. Men heeft van hem: Dissert. de Transsubstantiatione ejusque contra Joseph Mariae a Lens, Capucini namurwicani defensionem. Dissertationcs de conditionata, seu media in Deo scientia, bij V o e t, Disput. Theol. T. I. p. 264, 273, 285, 309. Dissertationes de Decreto Dei circa contingentia libera ab­ soluto, an a conditione extra Deum suspenso. Diss. de Scientia medii. Diss. de Decreto Dei circa possibilia, quae non fiunt. De Gratia Dei. In Epistolas ad Timotheum, Traj. 1655. Dispute de concursu Del determinante an determinabili. Disput. de Litera et Spiritu, 1657, in het Ned. Gron. 1662, 4o. Tractatus de Interpretatione Sacrae Scripturae contra Lud. Wolzogen, Herbornae, 1675, 4o. Orationes funebres in obitum Heidfeldii et Caussenii, Scholae Herborn. Mecenatum, te Herborn gehouden. Oral. de Primatu Regum Angliae ecclesiastico. nstructio histor. de Canonicis tripartita. Ook gaf hij in het 'kilt: Samuelis Rhetorforti Examen Arminianismi, an. 1668, 80. Sam. Smith, Davids ge8egende man, ofte een verklaringe over den eersten Psalm . . . Vertaelt door Al. N. Hier is noch by-gevoeght een Gulden Cleynoot (door Nathan Pownol, overgezet door Sim. Ruyting), Nijmegen, 1667, kl. 80. Rene Praefatio introductoria voor Guil. Atnesii Opera, quae Latine scripsit, omnia in quinque volumina distribute, Amst. 1658, 12o. Ligtende Duysternis, 1710, 80. Zie P opp ens, Bibl. Belg. T. II. p. 878; Burman, Tray. erud. p. 239 seqq. V oetii, Disp. Theol. T. I. p. 264, 516, T. V. p. 728; Crenii, Animadv. Phil. el Hist. P. VII. p. 127; P. XIII. p. 160; Le Long, Bibl. Sacra, T II. p. 878; Lipenii, Bibl. Theol. T. H. p. 872; Ileringa, Oral. de Auditorio, p. 138; van de Water, Utr. Placaatb. D. bi. 429; Ypey en Dermout, Gies. der Ne d. Herv. Kerk, D. I, Aant. W. 132: Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Ges. inzond. in Ned. D. III. IA. 538, 570, 581. 591, D. IX. bl. 499; Aitsema, Saken van Staat en Oorl. D. IV. bl. 978; Wagenaar, Vad. Hist. D. XIII. bi . 53; Steven, Hist. of the Scott., Church, p. 30, 33; Glasius, Godg. Ned. o. h. iv. Muller, Cat. van Godg. Werk. bl. 109; Jocher, Gel. Lex, i. v. Abcoude, 3e Aanh. van Ned. Both. bl. 6. NETHENUS (S.) schreef: Apologia Netheniana. . ofte Zodiacus. .dat is: een waer-achtige ontdekkinge van de onrechtveerdige proceduren tegens hem sonder oorsaak en tegen alle billikheyt te Birstein in 't werk gestelt, en met eenen, een wederlegginge van de na Uyt­regt gesondene Schriften, Amst, 1697, ki. 80. Van de noodzakelykheyd der geheiligde kennisse, 80. Zie A b cou de, Paamr. 3. Aanh. bl. 6. NETSCHER (GAsPAR) werd in 1639 te Heidelberg geboren. Toen zijn vader, aldaar een steen- of beeldhouwer gestorven was, verliet zijne huisvrouw met hare vier kinderen, ten ge­volge van den overlast der krijgslieden in allerijl de stad en week in een landkasteel, dat vervolgens belegerd werd. Daar de vijanden den toevoer van buiten afsneden, heerschte er eerst gebrek en vervolgens hongersnood in de veste, waardoor twee harer kinderen overleden. Zij had den moed met hare overige kinderen, een dochtertje en tweejarig zoontje (G a s p a r d) in de nacht te ontvluchten en bereikte, uitgeput van vermoeid­held, Arnhem, waar zij Been andere toevlugt had, dan de liefderijke zorg van eenige personen, die deelnamen aan haren beklagelijken toestand. Doctor T u 11 e k e n , een braaf en rijk man, belastte zich terstond met de opvoeding van den knaap, en wenschte hem voor de geneeskunde op te Leiden. Daar hij echter meer neiging had tot de teekenkunst, bestelde hij hem bij K o s t e r, die bekwaamheid had in het schilderen van vo• gelen en wild. Later kwamRonder leiding van Gerard Ter bur g te Deventer, in wiens school zijn schoon talent zich zoo gunstig ontwikkelde en nagenoeg een dergelijke rigting als dat van zijn voortreffelijken meester bekwam. Hij schilderde binnenhuizen en eene menigte kabinetstukjes, waarvan hij de onderwerpen aan den bijbel on de fabelkunde ontleende, en nu en dan een por­ tret. Toen hij in het laatste bijzonder slaagde en vele bestet- Hagen kreeg, bleef hij er zich bij bepalen. Zijne naakten," schrijft I m m er z eel. I zijn voortreffelijk van kleur en delicaat gepenseeld, boudingen en kleedingen zijn bevallig en waar, sa­ tijn, zijde, linnen, batist, Turksche tapijten en in bet algemeen stoffelijke voorwerpen wist hij eigenaardig en natuurlijk na te bootsen. Vele zijner werken kunnen in uitvoerigheid met die van Frans van M ieris wedijveren. Op twintigjarigen leeftijd begaf hij zich naar Italie. Te Bordeaux maakte hij kennis met den werktuigkundige G o d in, uit Luik, verliefde op zijne dochter Mar ia, met welke hij in 1659 huwde. Zijne rein naar Italie schoot er bij in, en hij vestigde zich later te 's Hage, waar hij in 1673 als lid der Confreriekamer werd ingeschreven en zijne kunst jaren lang uitoefende. Hij overleed in 1684, een vermogen van f 80,000 nalatende. Zijne zonen The od or u s en Constant ij n beoefenden mede de kunst. Zijn portret, dat zijner vrouw en dochter wordt in het Koninklijk kabinet te 's Hage en zijn portret te Florence bewaard. In Smith 's catalogue komt een stuk met dezelfde portretten en hetzelfde jaartal 1665 voor, doch er wordt een geheel andere voorstelling in beschreven. Volgens Smith werd daarnaar in 1772 door F. A. Da v i d eene gravure vervaardigd. Kr amm vermeldt andere portretten van hem. Hij schilderde meestal vorsten, vorstinnen, ambassadeurs, aanzienlijken en daar onder ook dames in kostbare kleedij, waarin hij zeer uitmuntte, In S m i th's Catalogue raigonne, vol. IV, suppldm. worden 120 stuks zijner schilderijen, die in bijna alle galerijen en voorname kabinetten van Europa voorkomen, beschreven. In het Rijks-Museum te Amsterdam wordt van hem bewaard het portret van Co n s tan tij n Hui j g ens, en een binnenvertrek waarin een prachtig gekleede vrouw bezig is Naar zoontje op te tooijen; in het Museum Boymans het Portret van eene in het blaauw satijn gekleede vrouw. Zijn portret van Jan de Witt, berustte weleer in de galerij van den graaf van St ol­ber g te Soden, en werd in 1859 te Hannover verkocht. In de Galerij van Dresden berust zijn Portret met dat zner vrouw, door hem geschilderd en door E. K r ii g er gegraveerd in fol. en in de Galerij van Orleans is hij staande voor een nis met palet enz. voorgesteld. Gault de S a in t-G er main en de Bur tin vermelden dat voor een figuur ten halven lij ye van dezen meester f 3600, en voor eene kapitale compositie f 7500 werd besteed. Op de verkoo ping van Br en ta n o gold een Binnenhuis, waarin eene in wit satijn gekleede vrouw les in de muzijk schijnt te nemen van een nevens haar staan-den beer f 410; op die van Gildemeester een kaartspe-lend gezelschap f 400. Op die van Mevrouw H og g u e r een Jongeling in prachtige kleedinq, die eene door hem geblazen zeepbel naoogt. Deze schilderij is bekend door het fraaije prentje van J. G. Will e, genaamd Le petit physicien. De zelfde graveur bragt ook N e t s c h e r s Mort de Cleopatre in het koper. N e ts cher schijnt ook de graveerkunst beoefend te hebben, o. a. een schoon zwart kunstblad, voorstellende Ben slapende Nina, tegen den rug te zien, dooa een Sater begluurd. Kramm vermeldt nog andere gravures. Zie, behalve Houbraken, Wagenaar, van Eynden en van der Willigen, Immerzeel, t. a. p. bl. 260; Kramm, t. a. p. bl. 1193; N i e u w e n h u i s, Woord. van Kunsten en Wetens (volg. bij Sisithoff); Museum Boym. bl. 30 ; Bu rg e r, Musees de la foil. p. 248; Notitie der Sehild. van het Kon. Kab. te 's Hage; Cat. van het Museum te Jimst.; Biogr. Univ. Kobus en de R i v e c o u r t. NETSCHER (THEopoRus), oudste der negen kinderen van den vorige, werd in 1661 te Bordeaux geboren, en door zijn vader te 's Hage in de kunst onderwezen. In zijn jongelings­jaren reisde hij in het gevolg van den ambassadeur d'A v a u x naar Parijs, waar hij twintig jaren bleef aan het hof, onder de hovelingen verkeerde en een aantal levensgroote af beeldin­gen van vorstelijke en aanzienlijke personen schilderde. Op verzoek van den Hollandschen gezant 0 d ij k, keerde hij naar den Haag terug, met belofte van hem een aanzienlijk ambt te bezorgen, doch al wat hij verwierf, was een ontvangersplaats te Hulst, die hij door een commies liet waarnemen. In 1715 stak hij naar Engeland over als betaalmeester der trdepen van den Staat, die G e o r g e I in dienst nam tot bestrijding der rebellen in Schotland. Hij bleef zes jaren te London, genoot er veel eer aan 't hof en schilderde er, gelijk vroeger te 's Hage, vele portretten en werd bezitter van een aanzienlijk vermogen. In Holland teruggekeerd, schilderde hij weinig mecr, trok zich uit de groote wereld terug, en eindigde in 1732 zijn leven te Hulst. Er bestaan van hem vele portretten van koning W ille m, en verscheidene andere personaadjen van hoogen rang. In verzameling van den graaf D e s p i n o y, te Versailles in 1850 verkocht, kwamen van hem voor de portretten van Cath. Henr. d'Angenne, Duchesse d' Olonne, Mme. de Thi­ranges, soeur de Mme. de Illontespan; twee hofdames bij Louis XIV en de Hollandsche Magistraat. Men vindt zijn portret bij van Go ol en D e s c a m p s. Zie de onder het vorig nnmmer aangehaalde bronnen. NETSCHER (Co'annuli), broeder van den vorige, in 1669 of 1670 te 's Hage geboren, verloor op veertienjarigen leeftijd zijn vader, wiens opleiding hij alleen heeft genoten. Evenwel werd hij een goed portretschilder, schilderde ook goed gcordonneerde familiestukken, was gelukkig in het treifen der gelijkenis en had een fielder coloriet. Ligchaams­ongemakken ontnamen hem vaak de lust zich met de kunst bezig te houden. Hij was deken en hoofdman van de kunst­kamer en regent der Academie. Hij overleed in 1722. Zie de onder het artikel Gaspar Netscher aangeh. bronnen. NETSCHER (JUSTUS ADRIANUS HENRICUS), zoon van den staatsraad J. T. Net s c h e r, werd den 10den April 1818 te 's Hage geboren. Hij was leerling van C. K r ii seman, deed in 1835 een kunstreis door Duitschland, Frankrijk en Belgie, en legde zich op het sell ilderen van binnenhuizen toe. Ook teekende hij op steen en leverde o. a. prenten in dit kunstvak in de Kunstkronific, uitgegeven door de Nederlandsche Maatschappij van Schoone Kunsten. Zie Immerzecl, t. a. p. bl. 262. NETSCHER (J. T.) schreef de Ciceronis Oratione pro Archia, L. B, 1809, 80. Zie Cat. J. H. Oosterdijk. bl. 109. NETTE LIPSZ. , Doopsgezind leeraar te Harlingen in 1566. nam deel aan het verschil tusschen de gemeenten van Har­lingen en Franeker over de verkiezing van eenen Jer o en, tinnegieter, tot het dienaarschap. Zie Brandt, Hist. der Ref. D. I. bl. 406, 413, 415. NETTELET (Ampros), s. theol. doct. en deken der kerk to Kamerijk, gaf, volgens T r i t h e m i u s, een belangrijk werk in het licht, getrokken nit de Epistolae D. Elieronymi, in 4 boeken. Hij biocide omstreeks 1494. Zie Val. Andreas, Bibl. Belt'. p. 18; Foppens, Bibl. Belt'. T. I. p. 70. NETTBN (CORNELIS ANTHONIE GEISWEIT VAN DER), lilt een deftig geslacht, den 19den Julij 1772 geboren, en als generaal-majoor der kavallery, ridder van den Nederlandschen Leeuw, lid van de meeste Nederlandsche geleerde genoot­schappen, op den 27sten Mei 1847 to Delft overleden, ver­loor zijn vader, een geacht regtsgeleerde, nog geen 10 jaar oud zijnde. Van zijne vroegste jeugd ontwikkelde zich bij hem eene buitengewone neiging vooral tot de natuurkunde, en alle op den oorlog betrekkelijke wetenschappen, waartoe zijn grootvader van moederszijde, een aanzienlijk geneesheer 10 die een groot aandeel in zijne vorming had, de eerste aan. leiding gaf. Bovenal was zijne heerschende neiging, om den krijgsstand te aanvaarden, die vooral aangewakkerd werd, door de geest­drift, welke de bedreigde aanval van keizer Jo s e p h op het gemeenebest, algemeen deed ontvlammen. Ala kadet bij het regement infanterie van Salm in 1787, bij de vermeestering der voorposten van Amsterdam, gewond en door de Pruissische troepen krijgsgevangen gemaakt, was deze harde proef geenszins in staat, om de lust in den krijg­stand uit to blusschen, welke hij thane in Oostenrijkschen dienst zocht te bevredigen. Na, als vrijwillig kadet, bij des­zelfs ruiterij, toen als de beste van Europa geacht, in den oorlog tcgen Turkije (waar hij met onderscheiding het gevecht bij Tockahany en het beleg van Belgrado bijwoonde, en met zijn regement naar Belgie gemarcheerd, ter beteugeling der Brabandsche onlusten, en in den oorlog tegen Frankrijk, 1790 --­1792, met eere kampte) te hebben gediend, trad hij in Maart 1794, als kadet bij het regement karabiniers in Nederlandsche dienst, aan welke hij onafgebroken zich wijdde. In 1795 tot 2den luitenant bij de kavallerie benoemd, zag hij zich in 1806 tot ritmeester bij de garde bevorderd, en zoo daar, als na hare oplossing, bij het 2de regiment huza­ ren overgeplaatst (dat bij de inlijving van het Hollandsche Leger, het 11de regiment huzaren in het Fransche geworden is), met het opper onderwijs belast. Bij het 3de korps, onder aanvoering van den maarschalk N e y, deelde hij met hetzelve in alle voorvallen van den Russischen veldtogt, waarin zijn corps zich zoo zeer onderscheidde, als ook later in deszelfs rampspoedig lot. Na het doorzwemmen der Berezina, viel hij gewond in de handen der Russen. Even wonderlijk ontsnapte hij te Witepsk aan de oorlogspest, die zoovele. duizenden wegrapende, ook hem aantastte. Als krijgsgevangen doorreisde hij een groot gedeelte van dit rijk, ,tot in het gouvernement van den Caucasus, waar hij gedurende zijne gevangenschap zich bezig hield met het op­ stellen van gedenkschriften over dezen gedenkwaardigen veld­ togt, en de taal magtig geworden zijnde, met het inzamelen van berigten, omtrent den militairen staat en de gebeurtenissen, als ook omtrent de paardenrassen. De herstelling van Nederlands zelfstandigheid, maakte een elude aan zijne ballingschap, en gaf hem gelegenheid aan zijn vaderland zijne diensten te wijden. Hij betrad het in Septem­ ber 1814, en werd met den rang van majoor, bij bet departe­ ment van oorlog gamployeerd, daarna bij de kavallerie aan­ gesteld, tot hij den 15den Februarij 1815 aan het hoofd van het kavallerie•onderwijs bij de militaire school te Delft be­ noerad werd. Zijne beoefening van de veeartsenijkundige wetenschap, deed hem tot lid der kommissie tot het examen der veeartsen benoemen, aan wier hoofd zich de beroemde professor B r u g- m a n s, als voorzitter beyond. Zeer veel heeft hij bijgedrann tot verbetering van den paardcnteelt, door het daarstellen eener stoeterij in het Groot Hertogdom Luxemburg,' waartoe hij zelfs twee reizen in het zuidelijke Frankrijk deed, om de meest geschikte hengsten te verkrijgen. Gewoon alles, wat tot de uitbreiding zijner kundigheden konde bijdragen, zich ten nutte to maken, had hij, belast met de inspection der remonten, zich deze gele­ genheid ten nutte gemaakt, om zijne op ontleedkunde gegronde paardenkennis uit te breiden. De paardenkennis en rijkunst, (door hem wetenschappelijk behandeld) als ook de paarden­ teelt, hebben veel aan hem te danken, zelfs werd eene zijner verhandelingen door het Haarlemsche Genootschap bekroond. Zijn ijver en kundigheden, die hem onder het bestuur van koning L o d e w ij k, reeds met de orde van de Unie, had doen vereeren, verwierven hem den 29sten Februarij 1824, de ridclerorde van den Nederlandschen Leeuw, terwiji hij op den 27sten Augustus 1822 tot luitenant•kolonel der kavallerie bevorderd was geworden. Eene reeks van werken, uit zijne pen gevloeid, en veelal nog ten onderrigt van het Nederlandsche leger aanbevolen, getui­gen even zeer van zijn vlijt, als van uitgebreide kundigheden, die met zijn vak in naauwer of wijder verband stonden, daar zij krijgs- of rijkunst, wapenkennis, paardenkennis of geschied­kunde betroffen. Gedurende het bestuur van koning L o d e w ij k, werd hij belast met de redactie der reglementen voor de kavallerie, om die, welke bij het Fransche leger bestonden, met de ver­eischte wijzigingen, voor de Nederlandsche ruiterij in het Hollandsch te vertalen. Behalve het exercitie-reglement, waarbij een analysie op de verklaring der platen toegevoegd was, het reglement op den inwendigen en op den velddienst, had hij reeds te voren twee werken uitgegeven als handleiding tot de militaire vorming. Der wapenkunde en wapenoefening, wijdde hij twee andere werken, en men is hem erkentelijkheid verschuldigd, voor zijn On­derrigt voor de ligte troepen en de officieren die op de voorposten dienen, waarvan de eerste uitgave in 1808 en de tweede veel uitgebreidener in 1823, het licht zag. Het handbook der paardenkennis, het eerste oorspronkelijke werk over dit vak in Nederland, en zijne beknopte handleiding tot de paar­denkennis, leveren een overzigt van dit yak. Het werk onder den titel van Karel XII en Napoleon uitgegeven, behelst, benevens eene uit de beste bronnen ge­putte levensgeschiedenis van dezen zoo miskenden krijgshaftigen 10* Vorst, de beschrijving der twee heroemde gevechten bij Puuitz en Krasnoe, bij welke eerie talrijke, zegevierende kavallerie, door hun koning aangevoerd, niet bij magte waren, eerie kalm zich verdedigende infanterie, te vernielen. Door het aanhalen der redenen, waaraan dit mislukken toe te schrijven is, trachtte de schrijver het twistpunt over de suprematie der beide wapens toe te lichten, terwijl tevens de bouwstoffen voor de geschiedenis van den Russischen veldtogt verzameld werden, wier uitgave, ter perse gereed, slechts door den dood ver­hinderd werd. Bij het uitbreken van den Belgischen opstand, zijne diensten den koning aangeboden hebbende, werd de vrijwillige rust be-steed, met een werk te schrijven over de bajonet vechtkunst, welke hier te lande onbekend, de baan opende tot meerdere taktische volmaking der infanterie. Daarna echreef hij de Veteraan, of krijgsbedrijven der Ne­derlanders in Belgie, en de Russen in Turkye, met bedoeling de onverdienste wegens de wapenen des legers in het ware daglicht te stellen. Hij diende ook eene memorie in, tot oprigting van een landstorm te paard, tot wering van den gedreigden inval der Belgische ongeregelde horden. Kort voor zijnen dood, zag nog van hem het licht eene belangrijke briochure over de wapenvervaardiging in Borneo, en het ijzer dat aldaar gevonden wordt, welke de aandacht van het bestuur tot zich mogt trekkers, en toen hem kort voor zijnen dood, de overgezonden ertsen en eenige aldaar ver­vaardigde wapens, naar aanleiding van zijne berigten, door den kapitein -der artillerie W e s s e l s aan . hem ter bezigtiging gezonden werden, konde hij de streelende gedachte koesteren, nog in den laten avond van zijn. leven geslaagd to zijn, een onderwerp op to sporen, dat zoo wel uit een krijgskundig oogpunt, als merle als handeltak, voor zijn vaderland nuttig konde zijn. Zijn portret gaat in steendruk uit, door H. J. Backer vervaardigd, naar de teekening van H. L a p y in 1810 nit­gevoerd. Lijst der door den druk uitgegevene werken: Algemeen Zamenstel der militaire pligten, kundigheden en dienstverrigtingen, een hand- en leerboek voor de onderschei­dene rangers van den krijgsstand, bijzonder voor die der ka-vallerie, Gron. 1803, gr. 80. Grondbeginselen der krijgswetenschappen en van den krijgs-dienst, met tabellen, Zutphen, 1806, gr. 80. Onderrigt voor de ligte troepen en der officieren die op de voorposten dienen, volgens het voorschrift van Frederik II voor zijne officieren der kay. 's Huge, 1808, 80. Dit werk herdrukt, otngewerkt en vermeerderd, 's Hage, 1823, 80. Onderrigt voor de onderofficieren in den voorpostdienst, kl. 80. 's Hage, 1832. Provisioneel reglement op de exercitien en manoeuvres der kavallerie, 4 st. 's Hage, 1807, herdrukt, 1814, 80. Verklaring van en bijvoegingen tot de platen van hetzelve. Reglement op den inwendigen dienst, de politie en krijgstucht der kay. 80. 's Hage, 1807 en 1814. Voorschrift wegens het legeren der ruiterij, 80. zonder onderrigt in de handgreepen te paard, Franseh en Hollandsch, gr. 80. 's Hage, 1807, herdrukt en vermeerderd, 1829. Onderrigt in het schiet- en zijdgeweer, met platen, 80. Amst. 1808 en 1814. Ditzelfde werk heeft 5 drukken gehad, waarvan de 5de veel vermeerderde en verbeterde te 's Hage uitkwam, 1828, 80. Onderrigt in het gebruzle van het zijdgeweer en andere wa-penen, Amst. 1810, 80. Handleiding tot het gebruik van het schietgeweer bij het schiilschieten en in het veld, voorafgegaan door een geschied­kundig overzicht, 's Hage, 1830, met pl. 80. Het geschiedkundig overzicht is ook afzonderlijk gedrukt a De bajonnet-schermkunst, 's Hage, 1832, 80. met pl. Handboelc der paardenkennis ten dienste van den burger- en krygsstand en voorschri 'ten van genees- en heelmiddelen, 2 d. gr. 80. met pl. Amst. 1811, 1817. Handleiding tot de behandeling en gezondheidsbewaring der paarden, 1815, 80. Beknopte handleiding tot de paardenkennis, derzelver genees­kunde en gezondheidsbewaring, voor eerstbeginnende beoefenaren dezer wetenschap, gr. 80. Amst. 1818. lijst der gebruikelijke geneesmiddelen. Bekroond antwoord op de vraag der Ned. huishoudelijke maatsehappy te Haarlem, welke de redenen zijn, men in de Nederlanden, de paardenfokkerij niet met den uitslag bekroond ziet , als in andere landen. De zilveren medaille. Karel XII en Napoleon of tafereelen en vergelijkingen uit hunne krijgstogten, gr. 80. 's Hage, 1827, met pl. De Veteraan of krijgsbedryven der .Nederlanders .i3elgie, en der Russen in Turkije en Perzie, kl. 80. 2 d. Delft, 1837. Lijst van kleinere of in tijdschriften geplaatste stukken: Letterkundige mengelingen (meestal in de Milit. Spectator, Athaeneum, Recensent en Vriend des Vaderlands.) Kara Ali, hoofdman der roovers in Kazan, in Vriend des Vaderlands. Bijdragen tot de kennis van den invloed van den menschelijken geest, vooral op de huisdieren, in V r. des V. Verwonderkke vertooning van zinbegoocheling door eene dweeper8secle in Hindostan, in Vr. des V. Het beleg tan het kasteel van Alicante, 1708-1709, Sp. 1836, p. 111. De partijgangers in den 7jarigen oorlog, of de opgeligte renbode, Sp. 1836, p. 69. Necrologie van professor Haug, Sp. 1836. Hollands trouw en Engelands dank, Handelsblad 1833. Het rivierpaard en deszelfs jagd, Handelsblad, 1833. Len middagmaal bij de Maratten, Handelsblad, 1833. De wedlooper in het Waadland, Handelsblad, 1833. De paardenwedlooper to Norotcher Kask, in Staatscourant, 1826.R -De bajonnet en het zwaard, of de kamp der Engelschen in Hindostan, Sp. 1841. De herten in Schotland en de laatste wolven ?net hare jon-gen, Vr. des V. De inneming van 's Hertogenbosch door de Prui8sen, 1814, Sp. 1839. De nationale strijdvaardigheid der- Hollanders, Sp. 1837. La tour d'Auvergne, Sp. 1833, .p. 351. Napoleon en de Fransche soldaten, Sp. 1834, p. 80. Gedenkzuil voor de Beijeren, Sp. 1834, p. 71. De overrompeling van Tineyborg, Sp. 1834, p. 17. Ken u zelven, Sp. 1834. Merino, Sp. 1834. Marlin Zurbaum, in manuscr. Bet Spaansche leper, Sp. 1835, p. 224. Het tijgerhol, Handelsblad, 1835, 29 Jan. De thee en de theegezelschappen bij de Mongolen, Handels- blad, 1834, Mei. De inzameling der Paraguaythee, mannscr. De haringvangst in Zuidelijk Rusland, in Vr. des V. Cabrera, in Vr. des V. L'empecinado, in Vr. des V. De kttgsligting in Rusland,in Vr, des V. Khuva, in Vr. des V. Neerolowien: Necrologie van professor H a u g, in Sp. 1836. Necrologie van den Generaal La Tou r, in manuscript. Necrologie van den Generaal T i nd a 1, in manuscript. Necrologie van Cabrera. Necrologie van van S p e ij k. Recensien : Van Kampen, Europeesch Rusland, in Vr. des V. Van der Duin, Rijdkunst. Van W ij k, Korseppa wederspann ige paarden. K ekmeij e r, Kennis van den Ouderdom der huisdieren. B a v i n k, De ervaren paardendoctor. D'A u s San, Gedenkschriften, in Vr. des V. De bajonnet vechtkunst, Handelsblad, 1833. R ij nevel d, Dekkers Strategie, Athenaeum, 1837. R ij ne v el d. Omwenteling in Polen, Athenaeum, 1837. Rijneveld, Oorlog op Celebes. M e r k e s, Versterkingkunst, Athenaeum, 1837. Dekker, Kleinen oorlog. D e Br a c k, Voorposten dienst. Bevelschrift der Fransche legers to velde. Nog in handschrift de recensien van: De Brack. La Rochetyman. Bismarck, Ideen tacticq. T e n n e c k e r s, Lehrbuch der Siellordnung, Tenneckers, Veterinair chirurgie. Tenneckers, Civil and militetr Pferdeartz. Wetenschappelijke en krijgskundige: Over de versterking van Parijs, in Vr. des V. Over de wapenvervaardiging op Borneo, in Sp. Geschiedenis van het schietgeweer. Bijzonderheden betrefende het Chineesche krygswezen, in V. d. Vad. Beschouwang der groote krijgswerktuigen der ouden en he­dendaagsche, in Ath. Gebruik van ongemeen groot geschut en het eerste gebruik van holle projectilen in Zeegevechten, in Ath. Beschrijving der verzameling van oude wapenrustingen, to G.odrichcourt, in Ath. Gedachten over den braakloop, in Handelsblad 1832. Nadere gedachten, in Handelsblad 1833. De Stoom-ijsbreekers, Sp. p. 86, 1835. De generaal Schepern, Sp. 1834. Lofwaardige bepaling wegens de gekwetsten, in 'Sp. De borstharnassen der ouden, in Sp. De waarde en voordeelen der bajonnet vechtkunst, in Sp. Over de vordering in ligchaarnsoefening bij sommige legers, in Sp. 1838 . Mededeelingen over de vuurwapenen in Noord-Amerika, in Sp. 1833, pag. 302. Over de slaggeweeren en vooral het geweer Robert, Han delsblad 1833. Het infanteriegeweer in vroegeren en lateren tijd, in Sp. 1835, p. 45. Over den terugstoot der vuurwapenen, in Sp. 1835, p. 222. Het verbazend slaggeweer Heurseloup, in Sp. 1836, p. 85. Onderzoek wegens de trefzekerheid der verschillende vuur- wapenen, in Sp. 1838, p. 169. Beschouwing der staling der inf. op 2 of op 3. gelederen, in Sp. 1835. p, 81. Beschouwing der -ligte ruiterij in de verschillende wereld-deelen, in Sp. 1840, p. 134. Over de vorming der guannes en de vuurwapenen der kay., in Sp. 1837, p. 157. Over het kruissen der Stangtengels, in Sp. 1836. Nagelatene handschriften: a. Aanteekeningen in met wit papier doorschoten tverken. Dept. Oorlog. Burger Bibliotheek der veterinar kunde Berl. 1823 4o. Dept. Oorlog. Handboek der Paardenkennis 1811 2 d. 4o. Dept. Oorlog, Handboek der Paardenkennis, 2 d., Gezonds­ heids en geneeskunde 1811 4o. Dept. Oorlog. Paardenkennis, 4o. 2 d. uitgave meest wit papier. Beknopte handleiding tot de paardenkennis, 4o. 1818. Dept. v. Oorlog. Voorschriften van paarden geneesmidcialen, 4o. Dept. v. Oorlog. Handleiding tot de paardenkennis, 4o. vol aanteekeningen 1817 carton. Dept. v. Oorlog. Bekroonde prijsverhandeting over de reden van het rerval der paardenteeld. fol. Ook in manuscript. fol. Bis met onuitgegeven voorrede en refutatie van gedane aanmerkingen er op, fol. Dept. v. Oorlog. Hoyer handwOrterbucla der Kriegs wissen­schaft, 1808 folio. Dept. v. Oorlog. Prumpff algemeine litsratur der Kriegs wissenschaften, Berl. 1824 3 Th. met register van de landen, en van de schrijvers, door v. d. N, bijgehouden. 4o. Dept. v. Oorlog. Meijer, Handbuch der feuerwafen techniek 1835, met vele aanteekeningen en doorschoten registers. 4o. Dept. v. Oorlog. Reglement der kay., Grondbeg. van h. onderwijs, folio. . Reg. der Kay. School des ruiters ie paard, folio. Reg. der Kay. Grondbeginselen van het onderzvijs, 8 platen. Reg. der Kay. School des ruiters, S platen. Reg, der Kay. Eskadrons school, 8 platen. Reg, der Kay. Manoeuvres, 8 platen. Reg. der Kay. Op den inwendigen diensi, .Algemeen zamenstel der militaire pligten, Gron. 1803, 4o. Grondbeginselen der krijgswetenschappen 1806, 4o. Dep. van Oorl. Onderrigt in het gebruik van het :ijdgeweer en andere -wapenen, 1810 4o. Onderrigt in het schiet- en zydgeweer, 1828, 2 d. 4o. Onderrigt in het schietgetneer, 4o. met vele aanteekenin­ gen omtrent het schieten. De bajonnet schermkunst 1832, 4o. Karel XII en Napoleon, 2 d. 4o. en 1 d. atlas, platen, Penningen enz. op hem betrekkelijk, volgens Nordberg en an­ deren. Onderrigt voor de ligle troepen 1813, 2d. 4o. Be Veteraan, 1737, vol, 4o. Een folio deed met aanteekeningen, platen en teekeningen vermeerderd, inhoudende de Beschouwing der grootekrygswerk­ tuigen der ouden en hedendaagsche krijgswerktuigen. Gebruik van ongemeen groot geschut en het eerste gebruik van holle projectilen in zeegevechten. Beschrijving der verza­meling van oude wapenrustingen te Goodrichcourt, oorspronke-lijk voor het Athenaeum bewerkt 1834. De vervaardiginq der wapenen in Indic, en vooral op Borneo, met vele teekeningen en bijvoegsels vermeerderd, oorspronkelijk in den Spectator 1846 geplaatst, folio. 6 Ingezonden me, orien, Uitgebreide memorie en bijlagen. ingezonden na het gehouden examen over de onderofficieren in 1820. Memorte en stukken betrefende de militaire school te Delft; voorstellen tot verbetering, studie, plan, aandeel van den ge­neraal v. d. N., folio. Memorte, over eene op te rigten kavalleryschool, fol. Men heeft de beste brokken uit deze memorie als het ware gestolen, zonder den schrijver de eer toe te kennen. Memorien over de tegenwoordige hrygsrnagt en de weerbaar­ making der geheele natie. Memorien over eenen landstorm te paard. Memorien over het malcen van hutten. Memorien over de kleeding, de wapening en het zadeltuig . Memorien over de hulpmiddelen tot militaire vorming. Beoordeeling van een project reglement van velddienst. kiemorie over de Oostersche en Indische wapenverwaardi-ging, vooral de klingen en hunne damassering betreffende, met vele teekeningen, folio. De brochure van de wapens op Borneo is er slechts een fragment van. Dit opstel is gereed voor den druk, en het resultaat der nasporingen van v d. N. geheele leven. Memorien en rapporten, wegens het in Luxemburg en ten behoeve van deszelfs paardenteeld verrigte. Reizen naar Frankrijk, aankoop van hengsten, daarstellen der stetoerij, dekken van militaire merry's en veulende pot, folio. Uitgebreide memorien, over de Amelandsche, Vriessche, Javasche paarden, en binnenlandsche nemontering. De paar-deuteeld in Nederland, en middelen tot derzelver verbetering, folio. Memorien over het belangrykste der kavallerij betreff'ende paarden, remontering, fourages, zadels, beslag, fol. Prijsvragen voor het Utrechtsch Genootschap, beoordeeling van verhandelingen, en memorien over fourages, paardenteeld, veeartsenijkunde en daarmede in verband zijnde onderwerpen, Memorie over den militairen veeartsenijkundigen dienst. Drie memorien over de soorten van Kay. .Het hoofbeslag en de zadels. Nog zijn in bezit van den zoon Brieven door zijn vader aan zijne moeder geschreven, sinds zijne inscheping op de reede van Texel tot 1845. Het jaar 1811 en 12 zijn vooral zeer belangrijk. Vrij volledig zijn de brieven van 1797 tot 1804 en van • 1810 tot 1821. Aanteekeningen wegens den aankoop van 101 paarden in Luxemburg. Korrespondentie van den Zen kolonel v. de N. wegens dienstzaken, folio 1815-1319. Officidele correspondentie over de inspectie der stoeterij in Luxemburg 1821-22, zeer interessant 4o. Rekening van 100 remontpaarden in Luxemburg gekocht, D. van Oorlog. Declaratie der kosten van den koop der hengsten in Frankrijk. Korrespondentie betrekkelijk den koop der hengsten. Korrespondentie betrej'ende de remonte en stoeterij. in 1823. Een folio boek waarin zeer belangrijke brieven van v. d. N. Een dito. Een aanslag, waarin zich bevinden de stukken van do orde van de Unie, en veie ontvangene brieven. Een aanslag, waarin zich bevinden de familie, papieren en de biographien. Een dito met hiertoe behoorende bijlagen en certificaten. Een kleine rood marokijnen agenda, met familie aanteeke­ ningen. Gedenkspreuken uit onderscheidene schrijvers, So. ilanteekeningen in 1797, gedurende de inscheping 12o. verzen en spreuken. Gedachten op de reede van Texel 12o. Itindraire de la tnarche de Franche en Pologne, in 1812 12o. van Arras, over Brussel, Maastricht, Roermonde. Wesel op Hamburg, en over Berlin en Thorn tot in de kan­tonnementen aan den Weichzel tot zijne aankomst to Witepsk als krijgsgevangene. Gedenkschriften over den veldtogt in Rusland, 3 d. 80. zijnde het net van bovengemelde memorien. Journal d'un voyage en Russie, in 1813, 12o. Statistique et notes sur la Russie 12o. Fragmenten nit den geest doe tijas, 80. Veldtogt in Rusland, van de Russische zijde, So. Zakboekje van den. Rusi. veldtogt, 12o. Dit heett hij bebouden, toen hij door de Beresina zwom. Aanteekeningen en journal van mijne terugreis, van Czarnayar naar Holland, 4o vel. Eene portefeuille met teekeningen, i n Rusland gemaakt en hare verklaring. Beschrijving van mijne kwetsing bij Jemeppes, en het leven van Geusendam. Mengelwerk betrekkelijk v. d. N. , 4o, band. Letterkundige arbeid. Boek met pennekunst, 4o. De fabelen van Esopus, met platen. Register op Jonstons vatuurlijke historic, kunstig geschreven, met gouden kapitale letters, fol. heele band verguld. De gedichten van Ossian vertaald, met fraai geteekende platen en kaarten, 3 (1. 4o Duitsche gedachtelt en van Ossian. 4o. Romaneske tafereelen der voorwereld, uit het Duitsch vert. 4o. Ve•zameling van ondheden uit onderscheidene schrijvers, 12o. Inleiding tot de yeogruphie, met kaarten 1788. Over de Cholera, fol. Beschrijving orer de dcole de medicine te Parijs en de ye- t6rinaire school te Alfort, 12o. Drie stuks Agenda's over zijne laatste reizen, 12o. Engeland, Souvenir van onze refs in 1837 en vermelding van het belangrijkste over (lit land, 4o. Klein zakboekje met a'tnteekeningen uit Londen. Drie interessante adversaria 4o Repertorium, 4o. Exquisses et part)•aits. Belangrijke uittreksds en mengelwerk, over /and-wis- en natuurkunde, 4o. Geschiedenis: Ilet Gevecht bij Funitz in .Krasnoe, fol. met pl. en portr. Karel XII, folio, pl. en teeken.RHoogst interessante documenten over K a re l ; de vrucht der nasporingen van v. d. Net ten s geheele leven. Biadragen tot de geschiedenis van Karel 111, 4o. Karel XII, Veldtogten, 4o. Karel XII en Napoleon, 4o, Napoleon, 4o. Napoleon beoordeeld, 4o. Beoordeeling van den Russiechen veldtogt, 4o. De Russische veldtogt, 4o. Russische veldtogt, bijzonderheden, 4o. Napoleons karaktertrekken, 4o. Aanteekeningen betreffende het Russische rijk: Over den veldtogt van 1812, over Keizer Napoleon en de meeste zimer beroemdste hydgenooten. Vele biographische bij­zonderheden, waarvan eenige perso o iilijk door van der Net t e n gezien, zijn dik 4o. marokijn. Synchronistisch overzigt van den .Russischen veldtogt, piano, Dep. van oorlog. De veldtogt van 1812 geschetst en kritisch beoordeeld, fol. onuitgegeven, het werk van d'A u s s on tot basis nemende. De veldtogt van 1812, 2 d. in 1 mar. fol. band, bestemd tot vervolg van het werk Karel XII en Napoleon. ededeelingen en episodes uit den Russischen veldtogt, fol. mar. Zeer interessante, ook persoonlijke beschrijvingen, zooals b. v. _De nacht va de bataille van Borodino. Pruissische kavallery onder .Frederak II, vooral in den slag by Zorndorff: Episodes uit de laatste oorlogen, 2 d. in fol. mar. band. Oorspronkelijke gedenkschriften betrekkelijk het beleg der citadel en de gebeurtenissen op de Schelde in 1832, uit oor-spronkelijke echte bronnen en vertrouwde mededeelingen, fol. cart. pl . Eenige stukken betrekkelijk het beleg der citadel in 1832, folio, en eenige losse bladen over de citadel in 4o. Ten be-sluit van den veteraan bestemd. In portef. met bruinen rug. Het beleg der citadel van Antwerpen uit oorspronkeligke mededeelingen beschreven. De expeditie naar den Doel, door deszelfs bevelhebber Boelen, folio. ,tSynchronistisch overzigt van den tiendaagschen veldtogt, folio, Dep. van Oorlog. Oorlog met Belgie. Officiele rapporten, mondelinge mede­deelingen, memoran en bijzouderheden, door van der Netten verzameld, folio. Oorlog met Belga van het stuiten der vijandelijkheden in 1830 tot het beleg der citadel, inhoudende vooral den tien­daagschen veldtogt. J3estemd tot het 3de deel van den vete­raan, folio in portefeuille. Hoofdgebeurtenissen van de omwenteling in Belga, en wei­nig bekende bijzonderheden, getrokken uit bijzondere mededee-lingen. Gedachten over de Hollandsche armee en militaire gedachten, 4o. mar. Rijdkunst en paardenkennis: Von (1 ua s t, Dasz Reitpferd, vertaald, 4o, met platen. Geschiedenis der Rijdkunst, fol. cart. Rijdkunst, 4o. cart. Taktiek en Rijdkunst, 4o. cart. De Bed- en afrigtingskunst, folio. De militaire rijd- en afrigtingskunst, folio. Physiologic en pathologic, 4o. cart. Dep. van Oorl. Paardenkennis, folio, Dep. van Oorlog. Paardenartsenykunde, 4o. cart. Dep. van Oorlog, Gedachten en aanteekeningen over de Cholera, bevruchting van het veulen, 4o. cart. Dep. van Oorlog. Over de paardenkennis, folio. Krijgskundige : Militaire literatuur-catalogue, met clavier index, 4o. Taktiek, getoetst aan die der ouden, aan Folard en Saxe, (het 1 ste militaire werk van van der N e t t e n) 4o. carton. Zijn zoon bezit nog I exempl. in folio.R• Over de taktiek, folio. Ideen over de topographic, instructie, bewaring der gezond­ held, desertie, kriNsgebruiken des oorlogs, vorming van geest, 4o. cart. Militaire hygiene, 4o. (gezondheidsleer). Herkenningen, met teekeningen door een eleve der militaire school, 4o. Ideen voor de kavallert, 4o, cart. Details et equitation de la cavallerie, 2 d. 4o. fraai getee kend, in etui. Plan tot het oprigten eener nationale armee. 4o. Militaire gedachten, 4o. Exercitievoorschri ften door den Generaal Dury, 40. Fraai geteekende platen voor de manoeuvres der kay. lang 80. Vragen over het geheele kavallerie-reglement, 2 d . 80. Wapenkunde, tabellen, jraai geteekende wapens, 4o. Kregskunst, kriggsdienst, anecdotes, biographische schetsen, 4o. cart. Twee agenda's met interessante aanteekeningen en mengel- werk, behelzende interessante stukken, over leger, techniek en taktiek, en voorspellingen uit den geest des tijds afgeleid, en in 1848 bewaarheid, 12o. Het gevecht bij Eckmuhl, krzygskundige mengelingen, gedach­ten over wapening en vechtwigzen, groot 4o. Voorbeelden van verrigtingen in den kleinen oorlog, en epi-sodes uit de laatste oorlogen. Krig:qsleeringen van St. Ce y r en W e y, gedachten over militaire onderwerpen, gr. 4o. Krigqskundig en kriggsgeschiedkundiq mengelwerk, gr. 4o. Adversaria , wapenkunde, in .kay., art. , genie en marine 4o. Aanmerkingen op het kavallerie-reglement en militaire ge­dachten, 4o. Militaire denkbeelden en memorien, vooral over de kaval­krie in haren geheelen omvang, 2 d. fol. 4 Stuks zakboekjes, waarin to Londen en elders, de interes­santste oude of zeldzame Oostersche wapenen afgeteekend zijn. Belangrigke beschrilving der nieuwste slaggeweeren, en van die hunne lading' van achteren ontvangen, projectiles, patroon­vervaardiging, proeven enz. met vele teeken., fol. Over de Oostersche en indische wapenvervaardiging, voorna­melijk de klingen en derzelver damascering betrefende, met vele teekeningen en de beschrijving der zeldzame stukken, in eenige niet meer bestaande kabinetten, fol. De brochure van de wapenvervaardiging op Borneo is een fragment uit dit werk. Aldus eene opgave van de door den generaal van der Net ten nagelatene geschriften geleverd hebbende, schiet ons alleeu over de verwondering te betuigen, hoe hij in staat was, zoo vele werkzaamheden te volbrengen. Zijn arbeid werd vermeerderd, door het gemis van eenige hulp in het schrijven, daar hem niet eens een korporaal of fourier toegevoegd was oni het copijwerk te verrigten; zoodat alle correspondentien en memorien, nog in bezit van zijn zoon, waarvan de nette afschriften naar de ministerien gezonden zijn, meestal van eenen vertrouwelijken inhoud zijnde, twee en meermalen, door hem geschreven moesten. worden. Zoo heeft hij ook de geheele ad ministratie, over zulk een belangrijk etablissement, als dat, te Delft was, (de veeartsenij­kundige behandeling, het bereiden der medicijnen, hunne ver­antwoording en de fourage) alleen en ook wader in het dub­beld gevoeld. Voeg hierbij den tijd, die zijne reizen roofden, het inhalen bij de terugkomst van het zich opgehoopt hebbende werk, de groote materiele en geldelijke verantwoordelijkheid. Op hem rustte niet alleen de verpligting het personeel en de paarden te surveilleren, waarbij later het aan de paardenmarkt gestal­de veulen-depOt gevoegd werd, maar de kavallerij in Karen geheele omvang, het opstellen der leercursussen In het bezit eener ongekrenkte gezondheid, waren weinige uren nachtrust hem voldoende, en het stalen geheugen verrigtte de 1,verkzaamheden, tot welke, minder begaafden, zich niet in staat gevoeld zouden hebben. Zijne kennis was zoo ongemeen, dat, hoe ongelooflijk zulks ook schijnen moge, men nimmer in staat was eene vraag te doen, zonder dadelijk eene volkomen antwoord te beko­men. Na jaren herwaarts, konde hij in een gelezen boek, het verlangde dadelijk opslaan, hetgeen zijn werk zeer verligtte. Door zijne vrienden ten grave begeleid, sprak de majoor van Me u r s, die waarlijk, den ouden, buiten alle betrekking gestelden man, niet uit belangzucht behoefde te vleijen, de volgende grafrede uit : Mijne Heeren. Voor en aleer wij deze plaats verlaten, alwaar eene droevige plegtigheid ons vereenigt heeft ; voor en aleer zich dit graf voor altijd sluit, over het stoffelijk overblijfsel van een man, die wij alien vereerden en hoogachtten, zij het mij vergund eenige woorden tot u te rigten, die thans met inij van dezelfde gevoelens doordrongen zijt. Wat ons hier ver­eenigd, is immers een gevoel van erkentelijkheid, van ach­ting, die wij hem toedroegen, die eenmaal ook ooze leeraar was. Hij leefde in eenen tijd, rijk aan gewigtige ge­beurtenissen : een meer dan 20 jarigen oorlog, waarin een groot gedeelte van Europa, en ook ons vaderland gewikkeld is geweest, was voor hem een mime bron van kennis en van ondervinding. Steeds getrouw aan de beginselen zijner jeugd, die op ware deugd en stille godsvrucht, zonder eenigen praal waren gegrond, vergaderde de generaai G e is welt van der N e t t e n, een rijken schat van kunde en wetenschappelijke kennis. Daarbij paarde hij eene groote krijgsmans deugd, to weten koelbloedigheid en bedaarden moed in de oogenblikken van gevaar. De kennis en de ondervinding, door hem in dat groote tijdvak van militairen roem opgedaan, ging niet, even als bij zoo vele anderen, verloren. Neen ! dit zaad was gevallen op eenen vruchtbaren akker, want, na het eindigen van den oorlog, wist hij het nuttig aan te wenden, tot vorming van zoo velen onzer, die aan zijne wetenschappelijke leiding werden toever­trouwd. De vele vruchten van zijnen arbeidzamen geest zijn zoo vele getuigen van het eenige doel, dat hij, tot zelfs nog in de laatste oogenblikken zijns levens bejaagde, nuttig en steeds werkzaam te zijn tot verbetering van het bestaande. Daartoe heeft hij voortdurend zijne krachten aangewend, en ook daardoor heeft hij menigen wrok en onaangename wederwaar­digheden, van sommige zijner tijdgenooten en wapenbroeders moeten ondervinden, die, met naijverige blikken, zijne meerdere kennis en werkzamen geest aanstaarden, zonder deze te kunnen evenaren, ze door aanhoudende tegenwerking trachtten to on-derdrukken. Maar ook daarentegen oogstte hij in de achting en liefde zijner leerlingen, en moat het genoegen smaken, van er onder te tellen, die nimmer zijne lessen vergeten hebben, maar in hun volgend leven, zijne voetstappen drukkeude, hem bewezen, hoe ze met vrucht tot hetzelfde doel, streving naar volmaking, ze hebben weten toe to passen. Thane, mijne Heeren,moeten wij hopen, dat hij ontvangt de eenige ware belooning die den mensch mag verblijden, die getrouw aan zijne bestemming, nuttig zijnen tijd besteed heeft, en zoo aan het doel, van zijn tijdelijk aanzijn hier op aarde heeft beantwoord. Hij was een braaf mensch, cen braaf soldaat, een nuttig lid der maatschappij, een licfderijk echtgenoot en vader. Ook God verhoorde zijnen wensch, en schonk hem na een kortstondig lijden eenen rasschen dood. Wij brengen hem bier ons laatst vaarwel en dat zijne asch ruste in vrede. Ik heb gezegd. 31 Mei 1847. Zijn portret is naar de teekening van H. Lips 1810, ge­lithogr. door H. J. Backer, 8. Parlic. mededeel. _Handel. der Jaarl. verg. der Jfaats. van Nederl letterk. 1847, bl, 43. Volgg. Bijblad tot de Zondags Edilie, gevoegd bij het Algeineen HandelsOlad van 7 Janij :1847, B :o s 4 e h a. Nederl. Held. te land D. III. bl. 390; Muller. Cat. v. portr. NEUYES (J.) of Neuye, hollandsch dichter in het midden der zeventiende eeuw, gaf in 1666 eene berijmde topogra­phie van Holland, die men denkelijk als een soort van poeti­schen reiswijzer gebruikte. Beschryvingh van Batavien, haer gedeelte aen dies zyde des Rhyns, genaemt Zuyd- en Noord-Holland, Amst. 1666, 12o. , Amst. 1729, 80. Beschryvingh van Hollandt benevens deszelts oral. landen, genaemt Z. en N. Hollandt (met aanteek.) A.mst. 1739, 80. zijnde eene vermeerderde herdruk van de Beschryv. van 1666. Hij schreef ook voor het tooneel: Eneas of JTader des Vaderlants, bly-eindend trsp. (met de spreuk) Tantae molls erat Romanam condere gentem, Amst. 1617. De gewroke Lucretia of Rome in vryheit, trsp., Arr.st. 1669, 4o. Zie Wi tsen Geysbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 466, 467; Bodel Nijenhuia, Topogr. Lijst van Plaatsh. bl. 86, 87; Gat. J. IConing, D. II. bl. 219 ; Musschenbroek, bl. 103; Cat. der Maats. van Ned. Lett. 'D. I. b. H. 150, 13. III. bl. 168. NEUFFORGE (JEAN FRANVIS DE), graveur, beeldhouwer en architect, werd in 1714 in het land van Luik geboren. Hij gaf in het licht Recueil dlementaire d' Architecture , 1757, fol. Zie K r am m, Lev. en Werke der Boll. en Vl. Kunat-Sehild. D. VI. bl. 1594. NEUFVILLE (LOUISE CHARLOTTE DE). Zie RITTER (G. N.) NEUFVILLE (CHRIST. LEONORA DE) werd in 1713 te Amsterdam geboren. Volgens de Vries was zij eerie vrouw van veel studie en belezenheid, eene ijverige minnares van wijsbegeerte en natuurkunde, doch haar ontbrak het noodige vernuft mil de natuur in hare diepste schuilhoeken op te sporen en de voorwerpen met den schitterendsten glans der verbeelding op te helderen. Het hoofdwerk dezer dichteres is getiteld: Bespiegelingen voorgestelt in Dichtk,undige Brieven, in 1741 te Amsterdam in het licht gekomen en in 1762 vermeerderd herdrukt. De drie °erste briev en zijn vertalingen van V oltair e, in de vier overige draagt zij hare eigene denkbeelden in Alexan­drijnen voor omtrent wijsgeerige onderwerpen, en bestrijdt de materialisten op Wolfiaansche gronden, welk stelsel echter reeds in haren tijd veel van zijn crediet verloren had. Daar zij zulks doet op een betoogenden trant, in een dorren, schralen, didaktischen vorm, zonder eenige beeldspraak, schil­dering of verheffing, maar in plaats van dit alles, voorzien met geleerde noten, die hetgeen zij Wilde ophelderen, nog duisterder maken of overtollig zijn, is de lezing er van alles behalve aangenaam. Ongunstig is dit oordeel van Wit sen G e ys b e e k, die de populaire levensphilosophie van Jufvrouw van Merk en verre stelt boven hare savant° kamerphilosophie. Zij gaf ook in 1738 te Amsterdam een treurspel Childerik, gevolgd naar het Fransch van de Moran t, met pl. Volgens . sommigen heeft zij onder den naam van Vrouwe C. P. uitgegeven: Bespiegelingen over Gods kerk- en waereld bestier enz. Ann. 1751, Vervolg van Stichtelijke Gedichten op vers. onder-werpen. Ald. 1757 en anderen, dock meer waarschijnlijk is de gissing dat onder dezen naam schuilt Cat h a r i n a de Wil de , echtgenoot van Mr. Jo s u a B r a k o n i e r (zie ald.) Zij zette ook V o 1 t a i r es Discours sur la legalia des conditions over. Zij overleed ongehuwd in 1781. P. B o d d a e r t vervaardigde twee gedichten op haar portret, door Verkolje geschilderd . Zie very. op I. Wageuaar Anat. fol.R554. Bijvoeg. op I. Kok, rad. Woordenb. D. III bl. 240. Wits en Gijsbeek, B. A. C. Wvordenb. D. IV bl. 465 ; J. de Vries, Gesck. d. Ned. Dichtk. D. II bl. 246 ; Si ege nbeek. Beh. Desch. d. Ned. Letterk. bl 265. A. van Haien. Panp. p. 219, Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. 1, bl. 258, -; b. bl. 150. Hamburger freimfithiger Urtheite 1755, p. 646 ; Adelay en Retermand, Kobus en de Rivecourt. NEUFVILLE (Heer VAN). Zie RUFFOULT (JEAN). NEUFVILLE (ROBERT DE), een Zwitser, ging na het ver&rijven der Franschen uit de valeijen, over bij het regiment De Loches, hetwelk destijds door de Geallieerden aan den hertog van Savoyen was afgestaan, en diende later onze republiek. Hij schreef een Relation de ceque s'est passé de plus remarquable dans les Vallees de Lu-cerne en l'annee 1689 et 1699, medegedeeld in Kist en Roy a a r d s Ned. Arch, D. VI. bl. 53 volgg. Mogelijk was hij dezelfde met Ro b e r t de N e u f v i 11 e, neef van Cligne t, aan wien deze zijn postmeesterschap te Leyden in 1 '720 overdroeg en die in 1734 overleden is. Zie van Mieris, Beschr. van Led. D. III. bl. 481; Kist en Royaards, Ned. Arch. voor Kerk. Ges. D. VI. bl, 24, 29, 48. NEUFVILLE (ADAM), een arts, schreef de febribus in ge­nere, Laid. 1657, 4o. Zie Adelung en Rotermund, c. a. 11 NEUFVILLE (Lope is RDE), een arts, schreef: De membrana allantoide, Leid. 1737, 4o. Zie Adelung en Rotermund, i. v. NEUHUSITTS (EDO, Neuhaus of N ijenhui s, werd 21 October 1581 te Steinfort in Westphalen geboren. Zijn vader was R e g n e r u s N e u h u s i u s, een aanzienlijk burger dezer stad. Zijne moeder heette Sara Pi c a r d. Hij ver­loor zijn vader en moeder in den tijd van 6 weken; de een zijner beide broeders ging handel drijven in Spanje, de andere werd ofilcier in Zweedsche dienst. Hij zelf wijdde zich aan de studie en werd opgevoed door zijn oom 0 t t o C a s m a n n, eerst te Steinfort en vervolgens te Stade, waar hij tot rector der Latijnsche school beroepen was. Na onder hem de oude talen en de wijsbegeerte geleerd te hebben, keerde hij 9 jaren later naar Steinfort terug, waar hij onder C o e n r a a d V or-s ti us en Cl e m. T i m p 1 e r zich op de Godgeleerdheid toelegde. Toen hij in 1607 op weg was om zijne studien te Marburg te vervolgen, ontving hij een uitnoodiging om de betrekking van Rector te Leeuwarden te bekleeden. Hij nam ze aan en was niet weinig verwonderd, aldaar leerlingen te vinden, die ouder waren dan hij. In 1613 werd hij ouderling bij de Her­vormde gemeente aldaar, en in 1619 werd hem door de Staten van stad en laude het rectorschap aan de Latijnsche school hunner hoofdstad aangeboden, doch hij sloeg dit beroep af. Hij overleed 7 Maart 1638, in het 57ste jaar zijns ouderdoms, en werd door zijn conrector Henricus Kolde opgevolgd. Een zijner zonen, R e g n e r u s N e u h u s i us, vereerde zijne nagedachtenis met verschillende Latijnsche dichtstukken. Hij schreef: Princeps Agapetianus, sive Commentatio de officio Principis, vulgo Scheda Regia dicta, qualm Agapetus, magnae Ecclesiae Constant, Diaconus, ad Imp. Justinianum I perscripsit, in LXXII. Aphorismos digesta, et metricis adstructa numeris, Francof. 1603, 12o. Infantia Imperii Romani sub septem regibus, Amst. 1620, 16o. Ook in N. 8. Manes Nassovii; seu Epicedion Wilhelmi Ludovici, Comitis Hassovii, 1620. Ook in N. 8. 4 Theatrum ingenii humani, sive de cognoscenda hominum indole et secretis animi moribus liber, Amst. 1633, 24o. 1648, 16o., 1664, 24o. Liber secundus, Ibid, 1664, 24o. 5 Fatidica sacra, sive de Divind futurorum praenuncia. tione, liber I, Amst. 1635, 16o. Liber secundus, Ibid, 1636, 16o. Fatidica sacra, sive de rectd futurorum praesensione, Liber III, Ibid, 1648, 16o. 6 Triga Scholasticorum artium, sive Idea loquendi, seu Grammatica, Dicendi, seu Oratoriae arils: et Disserendi, sive Dialecticae, Leovard. 1636, 80. 7 Gymnasium Eloquentiae, sive studii oratorii Institutio, Amst. 1641, 24o. Cui accesserunt libelli tres Arils oratoriae et ratione exercendae Eloquentiae et Logicae, ex editione R. Neu-h usi i, Amst. 1664, 24o. Hij arbeidde omstreeks 12 jaren aan dit werkje. 8 Infantia Imperil Romani sub septem regibus; cui acces­serunt Manes Nassovii, et Praefatio in Victorias Belgicas etc. ex editione R. Neuh usii, Amst. 1657, 4o. Praefatio in Victorias Belgicas. Nova Grammatica illustrium in Frisia Scholarum Rectori-bus. Neuhusius was met Wibrand Revius, rector te Franeker, en P ie t e r Moll door de Staten van Friesland belast met de bewerking van dit boekje. Zie R. Neuhusii Epist. de Vita Edon. Neuh. in Mem. Phil. H. Witting, Dec. T. V. p. 65-68; R. Neuhusii, Poem. luven. p. 48, 100-109-144, 164, 190, 302, 307; Brandt, Daqw.. op het jaar 1638; Paquot, Mom. T. II. p. 42, 43; de Wal, de clay. Fris. leas., 166; Foppens, Bibl. p. 166; J. Erasmii Oper. Posth. p. 476; Joeher, Adelung. Muller, Cat. van Portr. . en vooral J. C. G.'. Boo t, de Hist . Gymn. Leov. 1854, p. 16. NEUHUSIUS (REGNERUS) of Rein ier N e u h a u s, zoon van den vorige, werd in 1608 te Leeuwarden geboren, waar hij onder Augustinus Haringius, Jan Backena'ude en zijn eigen vader de eerste gronden zijner taalkennis legde. Vervolgens studeerde hij te Franeker onder R h a 1 a en S c h o-t anus in de regtsgeleerdheid , en reisde later door Frank­rijk in gezelschap -van T h e o d o r u s S a e c m a, later doc­tor in de regten, secretaris te Leeuwarden en eindelijk raadsheer in het Provinciaal Hof van Friesland. In 1631 en 1632 was hij te Caen, ging van daar naar Saumur en had het plan Bordeaux en Valence in Dauphine en vervolgens Spanje en Italie te bezoeken, dock hij keerde in 1632, schoon schoorvoetende, op bevel van zijn vader, terug, daar hij liever advocaat wilde zijn, dan het bestuur van de school te Harlingen, dat hem was opgedragen, op zich te nemen. Hij deed zulks echter, doch werd niet in Frankrijk, maar in zijn vaderland doctor in de beide regten. In 1638 werd hij rector te Alkmaar, welke waardigheid hij vele jaren bekleedde. Te vergeefs boden hem curatoren van Harder­wijk en Franeker hem den leerstoel der welsprekendheid en ge. schiedenis aan, dewijl hij in Alkmaar zeer gezien was en daar een groot aantal bekwame leerlingen vormde. Bij zijn tijdgenooten was hij a!s Latijnsch dichter zeer in aanzien, doch het oordeel van het nageslacht over zijne poezy is niet zoo gunstig. Hij is tweemaal gehuwd: 1 met Boethia Hoptilla, 2 met Odilia Neu­stad t, gelijk blijkt uit zijn Thalia Alcmariana, p. 419 sqq., p. 403 seqq en p. 230 seqq. Dit laatste huwelijk is door zijn ambtgenoot J an us Erasmus bezongen: (In auspic. Nuptias 11* class, Doct. viri D. P. R. N. J. C. Gymn. Alcm. Rect. et elect. ornat. Virg. Odiliae Neostadiae, celebratis prid. Cal. Martias M. D. C. L. V.) Foppens, Saxe en anderen willen dat hij in 1662 gestorven is; Pa q u o t heeft reeds aangetoond dat deze opgave fautief is. Dat hij in 1663 nog leefde, blijkt o. a. nit de Dedicatio der Opera Fosthuma J. E rasm i i. Volgens de Wal was hij in 1679 nog in levee. Hij schreef: Poemalum Juvenilium, Libr. II , Franek. 1634, Libri III, Amst. 1644, 24o., Amst. 1644, 24o. It. Libri II. Miscellanea Batavo-Frisica. Et Otia Academica, Tom II, Amst. 1669, 24o. Manuale Philologicum, seu Analecta optimorum Authorum, in usury Scholarum Belgicarum, ex observatione R. N. Scholae Harling. .Rectoris, Amst. 1636, 180. Epistolarum familiarium lib. 1. 04i addita est Oratio inauguralis de recte informandd Inventute, et Oratio triumphalis de liberatd ab Hispanorum tyrannide Alcmarid, Amst. 1639, Id. Centuriae Tres. Cum Libbello Posthumo Poematum et Epist. cl. viri. L. Ed. Neu-husii, Patris, Amst. 1651, 24o. Tyrocinium Eloquentiae, sive habitae Alcmariae orationes ; cum Fasciculo :Poematum et Epistolarum, Franeq. 1642, 24o., Amst. 1648, 24o. Ook order dezen titel: R. N. Icti Suada Alcmariana continens Orationum centuriam, habilas in Gymnasio publico; novis-sima editio, auctior et emendatior, Ibid, 1656, pars alt. 1660, 24o. Comici enucleati, sive Electa Plautina, et Terentiana ; cum vete­rnis ac recentiorum notis, et indite Thesium Philologicarum in usum Juventutis, Amst. 1646. Electa Senecana et Sallustiana, kmst. 24o. Synopsis Elymotogica, sive de originibus linguae Latinae libellus cui respondit Examen Philologicum proxime edenduin. 4ccessit ejusdem Centuria Epigrammatum ad amicos, Amst. 1652, 16o. Epistolarum familiarium Centuriae quatuor, novae, (scalicet sexta, septima, octava et nona,) Amst. 1653, 24o., 1678, 24o. Examen Philologicum, (sive Etymologiae Latinae juxta ordinem Alphabeti.) 4ccessit Erotematum libellus in Infantiam Imperil Ro­mani sub septem regibus, Amst. 1654, 24o. In obitum Clar. et Net. Piri Dr. Jani Erasmii L. A. H. Gym­xasii Alcmariani Pro-Rectore, 1658. Florilegium Philologicum; ect. noviss. auctior, Amst. 1658, 24o. Suadae Alcmarianae pars altera et novissima, continens Orationes quinquaginta, habilas in Auditorio publico Gymxasii Alcmariani, Amst. 1660. 24o. Apparatus Eloquentiae, sive Electa class. Authorum, Amst 1663, 24o. Thalia ..ellcmariana , sive Poematunt posteriorum liber, Amst. 1658, 24o., edilio 2a auctior. Cum elogiis amicorum, Amst. 1661, 24o. 1678, 24o. ed. novissima libri ties. Exercitatio Eloquentiae, sive Suada Alcmariana novissima, con-linens Grationes LXI'. Cum j aciculo Poeinalum, Amst. 1671, 24o. Auriacus, sive suada Alcmariana novissima, in qud continentur septennii proximi Bella Gallo-Belgica; cum Fasciculo Epigramma-Ism, Amst. 1679, 24o. Epistola ad Barlaeum in Collect. Meelii, Amst. 1701, p. 176. Zie Poematea Juven. ed. 1669. p. 41, 73, 85, 89, 146, 176, 188 209, 230, 261, 266-271, 285, 294, 342, 343, 376; Witten, Biogr. ad annum 1662; Vriemoet, 11th. Fris. p. 448; Philel. Tima­reti, Collect. ;num. p. 379-380; J. Erasmi, Opera Posth. in Dedic.; Saxe, Onom. Lit. T. IV. p. 507; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 1060; K5nigii, Bibl. Vet. et Nova, voce; de Wal, de Clar. Fris. p. 166, 439; Paquot, 3I m. T. II. p. 45; Bauman, Ges. der Geld. lloog. D. I. bl. 135; Morhof, Polyh. Litter. S. VII. C. 3, § 17; Borrieius, de Poet. Lat. Dies. 5, § 183; Hoeufft, Tarn. Lat. Belg. p. 169, 170; Peerikamp, de Poetis Neerl. p. 603; Coupe, Soir. Litt. T. X. p. 261; Kobus en de Rivecourt, roord. der Zamenl.; Boxhornii, Poem. p. 70. Muller, Cat. van Portr. Boot, Ms boven, 24. NEUHUSIUS (HENRIcus) of N e u h a u s, jongere broeder van den vorige, omstreeks 1616 te Leeuwarden geboren, werd in 1636 advocaat bij het Hof van Friesland, welke betrekking hij nog in 1668 uitoefende, terwijl hij tevens as­sessor was in het krijsgerigt en pensionaris van Workum. Twee zijner zonen, Eduardus en Johannes werden in 1668 advokaat te Leeuwarden. Hij was een zeer middelmatig Latijnsch dichter en gaf in het licht: .Extemporanea Poetnata, Leov. 1656, 24o. Zie Paquot, Mem. T. II. p. 45; de Witl, de cliff. Fris. Jur. p. 166, 167; Hoeufft, Pam. Lat. Belg. p. 177; B. Neuhusii Poem. Juven. p. 98, 356; Vriemoet, ifth. Fria. p. 396. P e e rl­kamp, 384. NEUMAN (J. L.) gaf in het licht : Tafel der Hebreeutv­seize conjugatien tot gemak der leerlingen opgesteld. Amst. H. Vieroot 80. Zie A r r en berg, Naaml. v. boek. bl. 609. NEU1VIAN (P. W.), rabbi te Leeuwarden, vervaardigde een Hebreeuwsch lofdicht op A. van L i m b u r g, dat voor­komt achter diens dissertatie de instauratione ecclesiae. Zie Navorscher, D. VI. bl. 339. NEUMANN (WILLEM), componist en goed davecinist. Hij vestigde zich omstreeks 1772 te Amsterdam en vormde uit­muntende leerlingen. Hij heft in het licht gegeven zes so­naten voor de piano met 2 violen en bas, Amst. Hollandsche gezangen gevarieerd voor de clavecimbel ; 3 pieces de clavecin avec flute et piano, Amst. ; piece a 4 mains et 2 a deux mains, op. 4 ; deux pieces de clavecin, tirees de l'opera d' Atys, et de l'opera Niva op. 6 et de l'opera d' Azemia, et celui de les amours d'ete op. 7-8 et 10 ; Pair Oui noir In'est pas si diable, varid pour' le clavecin, alle gedrukt bij Hummel te Berlijn en te Amsterdam. Voo rts Musikaal Zangweiser van het boek der psalmen, met eene nieuwe ge­composeerde bas cm te zingen en te spelen Amst. Huisselijke onaangenaamheden waren oorzaak dat hij zic h in den aanvang dezer eeuw te Amsterdam doodschoot. Zie Gregoir, Les artistes musiciens Hollandais, p, 135, 136. NEUMANS (C.) gaf in het licht Grondelijke en met proeven bewezen Medicinale en natuur- kundige Chymie, Leeuw. 1767, le bl. le stuk. Zie Arrenberg. Naaml. van both. bl. 309. NEUMARK (S.) schreef : Over het wezen en den omvang van de' Staats-policie. Gron. 1819 8. Zie Fervolg op Arrenberg, bl# 526. NEUMAYR (PR. FRANCISCUS) gaf in het licht : geechillen of leerredenen over gewigtige geloofsvragen. 1873 So. Zie Arrenberg, Naaml. v. boeken bl. 374. NETJRENBERG (GUNSTELING VAN) 'Lehreef : Aanmerkingen over de redevoeringen van Klaas Jeroen Gund­ing, over den staat der republijk van Holland 1738. Zie Cat. J. Koniny, D. II b]. 299. NEURENBURG WILLEMSZ. (JOHAN VAN), te Dordrecht geboren, werd in 1643, acht, in 1647 veertig, in 1650 raad, 1654 schepen zijner geboortestad, in 1656 gecommitteerd ten beleide van stadszaken, in 1673 burgemeester van 't ge­recht, in 1674 burgemeester van de gemeente, en als zoodanig gouverneur van Dordrecht, representerende baron van de Mu. wede, gevolmagtigde ter thesaurie in burgemeestersukamer ter bezorging, en besoignes van stads finantien, commercien en policien etc , colonel en artillerymeester. Ook was hij sedert 1672 directeur van den Levautschen handel op de Maze, voorts leproosmeester van de gevangenen en .krankzinnigen en vader van de cellebroeders en tuchtelingen goederen, kerk­meester, weesmeester ter weeskamer, superintendent van de koopmansbode. en ordinaris wachtschuiten op Kampveer, Ber­gen op Zoom, superintendent van 't stapelregt, grachtmeester, deken van de verwerijen, weef- en meelmeester, staal- en tarra­meester, overman der huis timmerlieden, superintendent van de lakenhal. Meermalen werd hij gecommitteerd op de verga­dering der Staten van Holland en West-Friesland. Zijn zoon Jacob werd in 1670 acht en veertig en bekleedde reeds ver­scheidene andere posters ; zijn kleinzoou Johan wasHeemraad van de Kriznpenerwaard. , Zie Dag-tyste of Gedenktoek der gewoonlijke Bezigheden van de Ed. Groot-dichtbare Heeren, de Heeren van de Dud-Bade of vroedschap ; mitsgaders de kameren Iudiciele den stad Dordrecht door M. Bale n, d e Wa 11. Prov. v. Dordr. bl. 1948, 1958. NEUSE (VINCENT) kapitein ter zee onder prins Willem I. Toen in het laatst van Jan. 1574 de Spaansche vloot, op het goeddunken van Rome r o, tegen het gevoelen van G 1 i m e s, van Bergen vertrokken voor Romersw a a l was komen liggen, werd hij, Joost de Moor en Jacob Stoffelsz met acht van d e ligtste wachtschepen uit Vlissingen gezonden om met de Spaanschen te schermutselen en kondschap nopens hen to nemen. Zie'sGravesande. Tweede eeuwget. der Middelb. vrijheid, bl 393. NEUSPITZER (HERMANNUS) werd to Emmerik omstreeks den j are 1635 geboren, en studeerde te Harderwijk, waar hij in Maart 1658, onder den hoogleeraar P a ul us Coloni a s, twee disserta-tien De praxicoenae Dominicae en de incarnatione Verbi) verde digde. De roem zijner geleerdheid bewoog curatoren der Illustre school to Dordrecht, hem toen rector der Latijnsche school te Gor­cum, in plaats van Pet r us Su r e n d o n c k, naar Utrecht beroe­pen, tot rector aan te stellen. Allen, die te Dordrecht eene be­schaafde opvoeding genoten, bezochten toen de Dortsche school, ook lokte zijn naam vele vreemdelingen derwaarts. Welk eon prijs curatoren op zijn onderwijs stelden, blijkt toen hij in 1685 tot rector te 's Hage benoemd was, uit 'het aanbod van vrij­dom van stads accijnsen en inposten, benevens een vermeer­derde jaarlijksche inkomst van f 200," zoodat hij nu f 1000 van de stad. trok. Hij is tweemaal gehuwd gcweest en liet drie dochters (A n n a Maria geb. 8 Jan. 1649, Anna Margaretha, Maria Ca t h ar i n a) na, toen bij in 1689 overleed. Bij testamentaire dispositie maakte hij i eene stichting ter bevordering der studien in de godgeleerdheid, eerstelijk van de leden van zijn geslacht, en bij gebreke van dien van de zone der twee onderste praeceptoren bij de Latijnsche school to Dort, welke strekking door hem werd gesteld onder administratie van curatoren. Ne u s p i t z e r heeft zich ook als Latijnsch dichter bekend gemaakt. Zijne aanminnige gelaatstrekken zijn bewaard in zijn portret, dat fraai gegraveerd, in 4o. bestaat, in proefdruk van M u n n i k h u y s e n? Letterdrukken zijn niet bekend. Zie V r o 1 ij k h e r t, Vliss. Kerkhemel, bl. 403, 4de, Sehotel, Kerkel. Dordr. D . II bl. 18, 19. Dez. in Kunst. en Letterb., 1858 no. 55. Dez. Ill. school bl. 91, 239 ; Staatsblad 1848 no. 17. NEUSENIUS (SEBASTIANIJS AUGUSTUS), N e u s e n of N o e. z e n, geboren to Saffl nge in Vlaanderen, studeerde te Lou yen Rijssel en Wittenberg, waar hij de vervolgingen tegen de Hervormden ontvlugt was. Hij werd to Marburg doctor in de beide regten, hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal en land­grafelijk Hessische kerkeraad. Hij beoefende bij voorkeur het Hebreeuwsch, waarover hij eenig9 schriften in het licht gaf en overleed te Marpurg in 1536, in den ouderdom van 33 jaren. Men heeft van hem: De Literarum, roc= et Accentuum Hebr. wawa, mogelijk het­ zelfde met De prima' sermonis Hebraei lectione. De Litterarum servientium officlis. Marpurgi, 1532, 80. Re drbore consanguinilatis. Zie Foppens, Ilibl. Belg . T. II. p. 1091; J ocher, i. v. Pie­ters, de Templo NEUVILLE (DE LA), pseudoniem van Adri en B a i 11 e t. Ofschoon deze geleerde, 15 Junij 1649 te Neuville-en-Hes, in het kerspel van Beauvais, geboren en in 1706 overleden, geen Nederlander was, vermelden wij hem echter om de wer­ken die hij . over owe geschiedenis schreef. Hij gaf zijne Histoire de Hollande in bet licht, onder den naam van B a l­thazar d'Hezinail de la Neuville, anagramm van Baillet de la Neuville de Hes. Hij schreef: Histoire de Guillaume I, prince &Orange, avec les actions les plus remarquables de Guillaume III, Amst. 1689, 12o. Histoire de Bollande depuis le &eve de 1609 ou finit Cronus jusqu'a notre temps, Paris, 1693 , 4 vol. 1703, 4 vol. Histoire de Hollande etc. de 1609-1697, Amst. 1702-1706, 3 vol. 4o. Historie van Holland, beginnende met het bestand van het jaar 1609, alwaar H. de Groot eindiqt, lot aan de &immeegsche vrede, uit het Eransch: benevens het vervolg tot de .Rijswijkse vreede in '1 jaar 1697, Amst. 1704, 3 vol. kl. 80. Tot de vrede van Utrecht in het jaar 1713, vervolgt tot 1713, door F. Leclercq. Hier komt by eene korte Historische Inleiding van de eerste opkomst dezer Republyk tot aan het bovengemelde bestand, Amst. 1726, 2 vol. 4o. Zie Adelung en Rotermund, Bill. Chais, T. IV. p. 127. Bibl. Hui th em, No. 26472, 28496-28500. NEVAY (JoHAN,) Zie NEVIUS (JoHANNEs.) NEVE (GoDEFEoi DE) of Nepoti s, organist van aartshertog Philip s, vermaakte bij testamentaire dispositie aan mr. J a n de B a r k e 1 e, beroemd orgelmaker, bekend onder den naam van mr. Jan van Antwerpen, zijn portif of draagbaar orgel en aan Jacob Muwet zijn beste clavicordium. Zie Bulletin de *la Commission royale des Sciences en Belgique 1863 p. 349. NEVE (FEANmscus), volgens Bryan Stanley in 1625 en volgens Immerzeel 1627 te Antwerpen geboren, doch K r a m m twijfelt of dit jaartal wel juist is opgegeven en meent dat hij het is die in 1630 in het St. Lucasgild te Antwerpen ontvangen is. Volgens I m m e r z e e 1 vormde hij aanvankelijk zijn ontwikkelend talent naar de groote modellen van R u bens en van D ij c k en studeerde hij vervolgens te Rome naar de kanstwerken van Raphael en de Grieksche antieken. Te Antwerpen teruggekeerd , verkreeg hij als historie- en portretschilder groote vermaardheid. Hij ordonneerde met vuur, teekende met bevalligheid en had een goed coloriet. Flij schijnt gecn enkele ets in zijn yak te hebben gemaakt en alleen als hoofdzaak landschappen geetst te hebben. De bekende 14 stuks etsen zijn bij Bartsch beschreven. Ziellaubraken, Lev. d. Sehilders. D.Iibl. 142 • Immersedl, Lev. en week. d. Roll. en FL KunstseL D. II hi. 262. 263; Kra m m, Lev. en werk. d. . en Vl. Kunsisch., D.IVb1.1194. NEV!. (FRANcIscus DE), volgens K r a m m in 1680 als meester van het St. Lucasgild 7.,eboekt. Zie Kr am m, 1. a. p. NEVE (SABASTIAEN DE), beeldhouwer te Antwerpen bloeide in het midden der 17 .eeuw B a it. M o r et u s besteedde in 1640 aan S a b. de N e v e, de nieuwen marmeren tuyn, in de capelle van H. St. Lucas en 0. L. V. Kerk voor de som van f 850. Zie J. B. van der S t r a e 1 e n, Jaarboek van St. Lucas der stall Antwerpen, bl. 108. Kr amm, t. a. p. NEVELE (LUCAS VAN), werd in 1552 als schilder en in 1565, als magistraat te Brussel vermeld. • Zie Messager des sciences hist. Band. 1558 p. 169. K r a in in t. a. p. bl. 1195. NEVEN (MATTHYs) of Neuven, in 1647 te Leyden ge­boren werd door Mr. Toren v 1 i e t in het teekenen en door G. D d u in het schilderen onderwezen. Hij schilderde moderne binnentuinen uit den deftigen stand, speel- en thee-gezelschap­pen, kraamkamers, en dergelijke onderwerpen, alien met smaak geordonneerd, geestig bewerkt en fraai van effekt, in den trant van D o u. Hij overleed te Amsterdam in 1721. Zijn ge­schilderd portret komt voor op Cat. der kunstverzam. van mr. Johan van der Marck, Amst. 1773 no. 446. Zie Immer see 1, t. a. p. K ramm, 1. a. p. NEVI ANUS (MARC), eigentlijk Neefs of de Weef te St. Geeraertsbergen tusschen 1520-1539 geboren, studeerde in de geneeskunde, en werd aan een buitenlandsche hoogeschool med. dr., vestigde zich in zijne geboortestad, oefende er met goed gevolg de practijk nit, en weed twee of driemaal bur­gemeester. Vervolgens omhelsde hij den kerkelijken staat, liet zich tot priester wijden en woonde ten minste van 1563.-1575 te Gend. Hij was een middelmatig Latijnsch dichter en gaf in het licht • De Plantarum viribus, Poematium; ad generosissimum,illus­trissiniumque principem ac Dominum, D. Lamorallum Aegmon­danum, Principem ,zaverii etc. Comitenz Aegmondae, etc. B(1-ronem Barii, Dominum Armenteriae etc. Gubernatorem Flandriae etc. Aurei Velleris auratum Militem Lovanii 1563 12. De qualitatibus primis, secundis, tertiis, iisque quas Natura tegit occultas abditasve, Poenzation Gand. .1573 12o. 16o. De Curandis morbis, Poemation Edit. ult. Gand. 1573 12 In Poimatium suum de curandis morbis, corollarium, de febribus agens Gand. 1575 12. Zie Sweertius. .nth. Belg. p. 524 ; Vol.Andreas, Bibl. Belg p. 640. Diercklini Lendenius renovatus p. 779; Foppens, Bit& Belg. T. II. p. 840; P aqu o t, Men t.T D. III p, 581. Ho e u f f t. Par Lat. Belg. p. 45. Peerlkamp. de Poet. Latin. p. 71. NEVIUS (JOHANN* of N e v ay , in Schotland geboren, predikant te Niwwilss, kapelaan van den graaf van Loudon, werd 13 Dec. 1662 uit Schotland gebannen en zette zich te Rotterdam neder, waar hij het overige van zijn leven door. bragt. Hij beoefende de podzy, en werd in 1647 door de algemeene synode van Schotland met drie anderen benoemd tot het nazien der dichterlijke overzetting der Psalmen. ilij ver­vaardigde een paraphrasis van S a 1 o m o n's Hooglied en Latijn­ache gedichten voor de vijftien predikatien van J a c o b u s Borst ius predikant to Rotterdam. Zip Ste yen, Hist. a the Scottish church of .Rotterdam p. 36, 53-54, 75. Sch ot e 1, Kerk. Dordr, D. I. Bl. 466. NEVIUS (SARA), dochter van den beroemden Willem B r a k e 1, predikant to Rotterdam, huwde met den zoon van den vorige. Zij was eene godvreezende vrouw en beoefende de Nederlandsche poezy. Men heeft van Naar Aandagtig Leerling van den Heere Jezus met een voorrede van W. a. B r a k e l 's Gravenhage 1737 (vierde druk. Zie van der A a , N. B..C. Woordenb. v. H. W. S'chotel. _dant. betrefende drie Fader,. dichteressen en Kunst en lettlerb. 1843 D. I bl. 294; Steven,e. c. Arrenberg, Naaml. v. boeken, 309; Cat. de Groe. b 1. 172. NEVIUS (A.) schreef : De arte vitraria Amst. 1669 6. Zie Bibl. Blyswyck. T. II. p. 46. NEY (JAN) of N e y e n), zoon van Maarten N e y, ge­boren in Zeeland, doch sedert met ter woon vertrokken naar Antwerpen, waar hij den post van gezworen klerk en griffiier der rekenkamer bekleedde en de zijde hield van Prins Willem I, met welken hij in 1674 heimelijk verstand had en dien hij de hand bood in een aanslag op die stad, welke echter rais­lukte. Belijdenis doende van de protestantsche godsdienst, voedde hij zijn zoon insgelijks op in die leer, welke hij aan­kleefde tot op zijn 21ste (sommigen willen 25ste jaar). Toen omhelsde hij de Roomsche leerbegrippen en begaf zich in de orde der IVIinderbroederen, of Minoriten, over welke hij eerlang tot commissaris generaal of overste werd aangesteld • Hij was een man van beleid , en van taalkennis en geleerdheid niet ontbloot, van hier, dat hij van de Spaansche regering dikwijls over zaken van aangelegenheid geraadpleegd werd. In 1607 was men zoowel van de zijde van het Spaansche hof als van die. der Algemeene Staten de oorlog moede. N e y werd van de Spaansche zijde naar Hage uezonden om te beproeven of men in geen onderhan­ deling kon treden zonder dat de Aartshertog de Vereenigde Nederlanden tot een vrije republiek verklaarde. De po ,ing ° mislukte wel, maar N e y bragt het zoo ver, dat er den 29 April 1607 een wapenstilstand van 8 maanden ge­sloten werd. Toen N e y zich na de sluiting er van te Brussel beyond, verzocht hij om den staat der VereenigdeNe­derlanden nader te leeren kennen en den vredehandel verder voort to zetten, verlof om naar 's Hage te mogen wederkeeren. Om daartoe vrijheid to bekomen, gebruikte hij het voorwendsel dat in het gesloten verdrag eenige duisterheden waren, omtrent welke hij nadere ophelderingen verlangde van de Staten. Het niet bekomen antwoord voor toestemming houdende, begaf hij zich naar Holland. Den 12e Mei verscheen hij ter vergadering van de Algemeene Staten, en begeerde aldaar, dat 's lands vloot, na de overwinning onder Heemskerk op de Spanjaarden behaald, zoude opontboden worden. In het begin van Julij werd daar­toe besloten en een nieuw verdrag rakende de wapenschor­sing schitterend gesloten. De listige monnik had nu een duidelijk inzigt aangaande den toestand van zaken bekomen. Hij zag hoe afkeerig Prins Maurits en verschillende staatslieden van den vrede waren. Allerlei middelen stelde hij te werk om de laatsten tot vreedzamer gedachten te brengen. Een van deze staatslieden was de griffier C ornelis A e r s en s. Zoo deze kon gewonnen worden, zou er een belangrijke schrcde tot den vrede zijn geda an. Te Delft, waar hij zich thans beyond, noodigde N e y hem tot een mondgesprek. Om zijn eerzucht te streelen betuigde hij hem zijne dankbaarheid, omdat, door zijn bewerking, de vredehandel een aanvang had genomen, en mat de gevaren, waarin A e r s e n s zelf zich daardoor had gestoken, breed uit en hood hem, in naam der aartshertogen de wedergave van het huis, dat hij eertijds to Brussel had bezeten, aan. Hij ging nog een stap verder, door he vertoonen van eenen schuldbrief van 50,000 kroonen door Spinola met eigen hand geteekend, indien er vrede of be- stand voor negen jaren werd gesloten, van welke som hem, op zijn begeren, straks 15,000 kroonen zouden worden be• taald. Daarenboven bood hij uit Sp i n o 1 a's naam een dia­mant van groote waarde voor A er s s en's echtgenoote aan. In 't eerst wees deze de geschenken van de hand, dock nam ze eindelijk aan, en gaf er kennis van aan prins Maurits en 's lands advocaat Oldenbarnevel d. Bij nog andere staatsleden stelde N e y dezelfde middelen, schoon met onge­lijken uitslag, in het werk. Na deze verrigtingen keerde de pater naar Brussel terug, tot het halen van eene nadere bekrachtiging der wapenschorsing op de voorwaarden door de Staten beraamd Van Brussel reisde hij naar Spanje, om 's konings goedvin­den te vernemen. Met heen en weer trekken, sleet hij genoegzaam al het overig gedeelte van het jaar, en kwam, onder het gevolg van den markgraaf S p i n o I a, in den aan­yang van het volgend jaar, herwaarts, om over een veeljarig bestand te handelen. Om eenige hapering in den handel, welke eerlang geopend werd, zond men N e y naar Spanje, onder voorwaarde van binnen 40 dagen te zullen wederkeeren. Doch deze was de laatste reis dat hij Holland bezocht. Hij keerde in zijn klooster terug, waar hij stierf. Zie Disc. of 1' Samenspr. tun. den Coning van Spang. ende 'Tan Neyen van den Trede-handel der Vereen. Ned. zonder afz. plaats of jaar; Confer. tenue entre le Pape et le Roy d'Espagne sur le traile de la paix des P. B. Item, Dial. du Roy d'Esp. avec Jean de Neye Moine. Sur le pour parley de la dice paix. Traduit de Ram. en Franc. 1608, 80. Wagenaar, van 1Vijn, Cerisieir, Bklderdijk, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Riveeourt, Woord. der Zamenl. Kunst- es Lett. 1835. D. II. bl. 270 Du Thon, Hist. sui temp. T. XIV. Larrey, d' ringlet. T. II. ,p. 690. Grotins, Hist. des Troubl. des P. B. Livre 16, 17, 18, Fisq n et in Nouv. Biogr. Genet.. T. XXXVII. p. 885; Biogr. Univ. T. XXXI. p. 145; Iselin; Lex. Th. S 641; Jo Cher, Ad elung, Rotermund, Muller, Porttr. NEYENBORCH of NIJENBORCH (JonArt VAN), te Gro­ningen nit een deftig geslacht in 1621 geboren, bloeide in het midden der zeventiende eeuw, vervaardigde Fransche en Neder­duitsche verzen, en beoefende ook de klassische literatuur. In geen dezer vakken muntte hij echter uit, ofschoon, sommige zijner nederduitsche verzen, herdrukt werden. Men heeft van hem: De weeckwerken der Ghedenkwaerdighe Histories, Leerge­dichten en Spreuken, Gron. 1657, 4o. Hofstede, met deszelfs andere bedenckingeta, gedichten en historien, Gron. 1659, 4o. Het Gulden A, B, C, ofte Jeugts deughden Spiegel, Groen. 1661, langw. form, Het wondertoneel, o fie Lusthof der history paerlen, zonder jaartal, Tooneel der ambachten, enz. Gron. 1659, 2 d. 3 maal gedr. laatstelijk 1670, 4o. Groninger Historien, enz. Van de eerste gheheugenisse af tot dezen tegenwoordigen Jare toe, sijnde 1660, Gron. 1660, 5de dr. 40. Schoole der Wysheit ofte het lof der Schoolen met derzelver nuttigheyt, voor deze bedenckelyckheden en toe eygeningen, Gron. 1662. 4o. Variarum lectionum Selecta, figuris aeneis applicata, Gron. 1660, 80. Zie v. d. Aa, N. B. A. C. Woord. o. h. w. NEYENVEEN schreef : Spiegel der Lydsame lleyligen, Amst. 1686, 80. Zie A b c o u d e, Naaml. bl. 258. NEYN (Mr. PrEJER DE), zocn van mr. Cornelis de N e y n, pensionaris van Alkmaar, later raad ordinaris in 't Hof provintiaal van Holland, werd omstreeks 1650 te Alkmaar geboren. Toen hij 10 jaar bereikt had, zonden hem zijne ouders ter kostschool bij Arnoldus Mon tanu s, predikant en rector te 8choonhoven. Vijftien jaar oud bezocht hij de Leidsche hoo­geschool, waar hij van alle banden ontslagen, zijne vrolijke lusten den ruimen teugel vierde. Toen de Franschen in 1672 in 't land vielen, nam hij dienst in het regiment van Stein Calenfe 1 s, onder den luitenant•kolonel Nicolaas van Brederode en hielp Texel bezetten, totdat de vrede te Breda getroffen, hem weder ontsloeg. Besloten hebbende zijn studien in de regtsgeleerdheid voort to zetten, begaf hij zich naar Duisburg aan den Rijn, en nam zijn intrek bij den prof. juris F e 11 m a n n, die hij naar Groningen volgde, waar hij als hoogleeraar was beroepen. Wat ooit student (Pseudo­studiosus) bedreef, werd door hem ondernomen." Later verkreeg hij te Harderwijk, voor geld, den titel van mr., doch in zijn vaderland zijn fortuin niet kunnende maken, ging hij in dienst bij de CI. I. Maatschappij, werd fiscaal aan de Kaap de Goede Hoop, vertoefde daar eenige jaren, kwam in het vaderland terug en schreef zijn Lusthof der Huwelijken, be­helsende verscheyde seltsame Ceremonien en plechtigheden, die voor desen by verscheyde Natien en Volckeren soo in Asia, Europa, Africa, als America in gebruik zijn geweest, als wel die voor meerendeel noch hedendaegs ghebruykt ende onder­houden werden. fitsgaders desselts Vrolycke Ueren. Uyt verscheyde soorten van Mengeldichten bestaande, Amst. 1681, 1697, 80. met pl. De Lusthof is meermalen herdrukt met weglating der Vrolycke Ueren, die niet vergeten verdienen te blijven. Zijne puntdichten zijn scherp, zijn Leersame digten min of meer in den trant van Huyge n s' Zedeprenten. Bi. 36 zijner Vrolycke Ueren komt een Geboortedigt voor, waarin hij zijn autobiographie geeft. V66r dit boekske vindt men ook zijn wapen en zinspreuk Non server oleurn. Het jaar van zijn overlijden is onbekend. Zie Seheltema, Over '1 Vryen en Trouwen, bl. 194; v. d. Aa, t. a. p. !fro& Ueren, bl. 123, 140; van Berkum, Baehr. van &hoots& bl. 414. NEYN (PIETER PIETERSZ.), 15 Dec. 1597 te Leyden van weinig vermogende ouders geboren, , die geen middelen hadden hem in de teebken- en schilderkunst te doen onderwijzen en die hem daarenboven in het vaderlijke bedrijf van steenhouwer noodig hadden. Door eigen vlijt en eenig onderrigt, bragt hij het echter zoo ver in de wiskundige wetenschappen, dat hij les in de bouw- en doorzigtkunde geven kon. Later ont­ving hij onderwijs van J o s u a van der V el d e in het land­schapschilderen, In 1632 werd hij stads steenhouwer in zijn geboortestad, waar hij in 1639 overleed. Zie S. van Leeuwen, Korte Bes. van Leyd. bl. 190 Immer­zeel, t. a. p. Kramm, t. a. p. Orlers, Bes. van Leyd. bl. 394. NEYS (J ACOBUS DE) , een vermogend Antwerpenaar, die de kunst voor uitspanning beoefende en zeer fraai doode vogels en andere stillevens schilderde in de manier van Evert van Aalst. Hij was een tijdgenoot van Matthews Ter w esten, met wien hij te gelijker tijd te Rome was, waar hij den bijnaam van de Genereuse verkreeg. Te zamen vertrokken zij wit Rome. N e y s had een abbe, secretaris, jager en knecht in zijn gevolg, en na vele landen bereisd en veel kunst verza­meld te hebben, wilde hij naar zijne familie wederkeeren, doch overleed op reis aan een kolyk. • Zijn lijk werd naar Antwer­pen gevaerd en aldaar in 1701 of 1702 begraven. Zie Kram.m, t. a. p. NEYTS (Gnus) of N y t s, bloeide, volgens Na g I e r, tusschen 1650 en 1690. Hij schilderde landschappen. In de Koninklijke Galerij te Dresden zijn er twee, die het jaartal 1681 dragen. Hij muntte echter meer als graveur nit. Bartsch en Na g ler geven zijne gebtste prenten op. Zie Immerzeel, t. a. p. Kramth, t. a. p. NEYTS (J.). Volgens van Ey nden en van der Wil­1 ig e n dezelfde met G ill es Neyt 5, Jjetgeen Kr a tam be= twijfelt. In de verzameling van wijlen den heer van Leyden vtan W a r m o n t koMen voor zeven geetste landschappen, ge­teekend J. Neyts. Zie Kr amm, t. a. p. NEYTS (JAcoBs) van Brugge, rigtte in 't midden der acht­ tiende eeuw een troep operisten op, met welke hij Vlaamsch Belgie en Holland doorreisde, en overal den uitbundigsten lof inoogste; ja zelfs de nieuwsgierigheid van het Hof te Brussel opwekte. Te Amsterdam speelde N e y t s op den grooten Schouwburg, then op den 11den Mei 1772, bij de opvoering van de Deserteur, dat prachtig gebouw een prooi der vlammen werd. Pit schrikkelijk ongeval, waarbij zoo velen het leven inschoten, berokkende den ondergang van N e y is en P u nt. Deze ging het Rotterdamsch tooneel verlevendigen, gene begaf zich terug naar de Oostenrijksche Nederlanden. Poch de merkelijk verminderde troep had thans te worstelen met de rederijkkamers, op alle punten van Vlaanderen en Brabant in het leven gebragt door de geestdrift, welken N e yt s overal voor het nationaal gezang had opgewekt. Zonder dat ongelukkig voorval, dat N e y ts vooruitzigten ten eenemale in den grond boorde, had misschien deze man een nieuwe omwenteling in de uitspraak der taal te weeg gebragt. Zijn troep uit. West-Vlamingen bestaande, bediende zich van de West-Vlaamsche tongval, in zeker opzigt zachter dan de algemeen gesprokene taal, en die zeer in den smaak der vxouwen en dilettanten van Amsterdam vie!, maar bij het vertrek der Vlamingen verdoofden plaatselijk vooroordeel en gemeente, hetgeen op het nationaal gezang den gelukkigsten invloed had kunnen uitoefenen. Hij overleed in 1794 te Boulogne. Zie S n e l 1 a e r t, Sada eener Ges. van Ned. Lett. bl. 181, 182. Gregoire, Les "frt. Music. Neerl. p. 136. NEYTS (FBANcois), broeder van den vorige, orchestmeester te Amsterdam,. brag& in de Nederlanden veel tot ontwikkeling der opera. Waarschijnlijk was hij het, die in 1810. als zanger met mejufvrouw Carel s, aan het Hollandsche tooneel was verbonden. Zie Gregoire, t. a. p. NICASIUS HEESE of H e s i u s, aldus genaamd naar zijne geboorteplaats Heeze, anderen noemen hem volgens den clop­naam zijns vaders N i c a s i u s J a n s s ens, Hij had in het pauselijk collegie te Leuven, zijne godgeleerde studien voltooid en daar den graad van bachelier in die wetenschap verkregen. Hij was zeer ervaren in de H. Schrift, welke hij voor een groot gedeelte van buiten kon opzeggen. De zucht tot vol.. maaktheid had hem tot den kloosterstaat aangedreven, hij werd te Gorinchem minderbroeder en stichtte zijne medegezellen door eenen vromen wandel. Het scheen dat hij met den geest der prophetie bezield was, want toes men, na de eerste beroerte der beeldstormerij in 1566 van meening was, dat de godsdienst v eorts ongestoord zou uitgeoefend worden, voorspelde hij dat het onweder spoedig zou losbarsten, zoodat men niet weten zou waar zich te bergen. Dit werd in 1575 bewaarheid, nadat de Briel door de Watergeuzen was ingenomen. Bij het innemen van Gorcum, werd Nicasius met zijne mede­broeders en andere priesters gevangen genomen en in het ver­vallen klooster te Rugge, door den strop ter dood gebragt. Hij had den ouderdom Nan 56 jaren bereikt. Nicasius heeft verseheidene schriften nagelaten, die nimmer het licht zagen. Zie Hist. Mart. Bat. duct. P. Opmeero (Col. 1625) p. 22 ; Lev. van de Voorn. Heyl. (Mech. 1828) D. III. bl. 47; van Gils, Meyer. Cath. Manor. bl. 366; van Gils en Coppens, Nieuwe Bes. van het Biadom van 's Bosch, D. III. bl. 98. NICASIUS (BERNARD), eerst leerling van F. S n ij d e r s, reisde vervolgens naar Italie om zich te bekwamen, vestigde zich bij zijne terugkomst te Parijs, waar hij in 1678 • over­leed. Hij schilderde landschappen en jagten, in de manier van zijn meester. Zie Immerzee 1, t. a. p. bl. 263. NICASIUS (Joa&NNEs), rector der Latijnsche school te Dordrecht, verscheen in 1573 voor den kerkeraad aldaar, ver­klarende f dat zijn school verliep en dat de overigheid er weinig acht op sloeg, zoodat hij, wegens het geringe loon en den duren tijd, niet konde leven, weshalve hij vroeg, of hij zich tot zijne studie mochte begeven," waarop de kerkeraad ant­woordde dat by patente zou nemen en zich oefenen om zaturdachs een avontpreeck te doen." Iiij werd in 1575 door curatoren der Academie te Leyden uitgenoodigd, de inwijdingsredevoering te houden en eenige lessen te geven aan de academie. Hij beloofde zulks, dock trok later zijn woord weder in. Zie Scho tel, Kerk. Dordr, D. I. bl. 76; Dez. Ill. School. bl. 17, is. NICASIUS (JoHANNEs). Of deze dezelfde is met den vorige, of met Joh. Nicasius, die volgt, of met Nicasius van der Schuer e, die in 1566 of 1567 in of ,bij Gent heeft gepredikt, is onzeker. Zeker is het, dat hij een bedaagd man was, die voorheen al had gediend , toen hij in 1595, en dus terstond na de reductie van Groningen en Ommelanden, te Middelstum predikant is geworden. Deze oude man was bij zijne medebroederen zeer in achting, zoodat zij hem daarom de Synodale commission van praeses, assessor, deputatus en correspondent menigmaal hebben opgedragen. In het jaar 1610 is hij, wegens eenige onlusten, door de Synode van zijne dienst te Middelstum ontslagen met een loffelijk getui- genis. Waarna hij in 1613 tot predikant te Bourtange is beroepen, waar hij in 1617 of 1618 is gestorven. Zie Adam a, Naaml. enz. bl. 82; dicta Syn. Gross. et Omit. Brucherus, Ges. der Kerkherv. te Gron. bl. 282, 326, 862, 368, 369. NICA.SIUS (JoaNNEs), woonde als predikant te Borsum in 1578 met M e n s o Al ti ng en drie andere predikanten, het gesprek met de Mennonieten te Embden bij, en werd naderhand, in 1589 of 1590, als predikant te Groothuizen benoemd, om benevens den evengenoemden en nog eenen anderen predikant, een gesprek te houden met den Ariaan Matthias V e h e, toen te Grietzijl gevangen zittende, die dus ook in 1581 op de Nationale Synode te Middelburg kon geweest zijn, to meer omdat die van Embden verzocht waren, hunne gemagtigden derwaarts te zenden. Zie Meine r s, Oostfr. Kerk. Gesch.. D. II bl. 42, 68, 216 ; B r chorus t. a. p. bl. 369. NICLAES (HENDRIK), werd uit eenvoudige en vrome ouders, iu 1501 of 1502, volgens sommigen te Munster, geboren. Tot zijn vijfde jaar werd hij door zijne moeder opgevoed, en toen bij eenen pater Cornelius ter schole gezonden. Hier was hij zoo ijverig dat zijne ouders, voor zijne gezondheid bezorgd, hem eenigen tijd te. huis namen. Zij onthulden hem alle boe• ken, uitgenomen een over het lijden van J. C., dat hij des te meer las. Voor alle dingen boezemde de vader hem eerbied en liefde voor de plegtigheden der R. C. kerk in. Zoo werd hij dan ook gewoon dagelijks missen en predikatien te hooren, en onder­hield zich met zijn vader veel over de beteekenis der eerste, en dacht en vraagde over dergelijke punten zoo veel dat zijn vader buiten staat was, hem te antwoorden. Toen hij acht jaren oud was, Meld hij met zijn vader eens op een winteravond een gesprek dat gewigtige gevolgen had, wij1 de daarin geopperde denkbeelden van den knaap • dat namelijk het Evangelie spreekt van eene-wederher­stelling der eerste volkomene geregtigheid, dat deze op de tegen­woordige wijze niet is bereikt en derhalven langs een anderen weg als de tegenwoordige moet gezocht worden," reeds den lateren antimomistischen profeet verraadden. Noch zijn vader, noch zijn biechtvader , noch andere priesters konden hem zijne be­zwaren ontnemen, nieivand lezen wij s genugte dem Verstande des Kindes, weil sie von der Ethillung der Gottseligkeit in Jesu Christo and der Wiederherstellun,,o. des menschlichen Geslechtes in seine friibere Gerechtigkeit nichts verstanden." Hij sprak nu niet meer over deze en dergelijke dingen voor zijnen manuelijken ouderdom, toen hem in een visioen ver­klaard werd s das des Wesens-Einheit Gottes mit dem Men­schen die wahre Erfiillung der Gottseligkeit in Jesu Christo and der grosse Gerechtstag Gottes auf Erden ist." Hij geloofde dat 12 hij zelf van den goddelijken Geest doordrongen en een god­delijk mensch was geworden. Toen dat visioen voorbij was, lag de knaap wakker op zijne legerstede, doch zoo moede dat hij, bij het aanbreken van den dag, in slaap viel, en droomde dat hij zich niet slechts met Gods Heiligen over de godzaligheid van Christus verheugde , en ze alle lief kreeg, maar ze ook nadrukkelijk tot de godzaligheid opwekten, en hun het heer­lijke leven schilderde voor hetwelk God den mensch geschapen en door Jezus Christus uitverkoren had. Hij geloofde zich nu geroepen om als profeet op te treden, want hij had in den droom niet slechts vreugde en heiligen gezien, maar ook on­boetvaardigen, die zijne liefde, waardoor hij ze tot de godza­ligheid wilde trekken, niet ter harte wilden nemen. Hij had ze in dorre verdroogde boomen zien veranderen, van welke velen door de wormen verteerd werden. Ondertussehen bleef hij getrouw aan de R. C. kerk, en toen L ut he r optrad, las hij diens schriften, doch zij gevielen hem, zoo wegens diens lasteringen van het priesterambt in de Katholyke kerk, als omdat de grond der ware geregtigheid en de vervulling der godzaligheid in J. C. er niet in geleerd werd, niet; hij ging echter met Lutheranen om, en werd door hen bewogen den Bijbel te lezen, en dientengevolge (hij was toen 27 jaren) als van ketterij verdacht gevangen genomen, doch, daar men geen ketterij omtrent de leer of dienst der Kathoijke Kerk bij hem ontdekte, weder ontslagen. Eenige jaren later verliet hij met zijn vrouw en kind, zijn ons onbekend, verblijf en vertrok naar Amsterdam, waar hij wegens zijn omgang met afvalligen van de R. C. Kerk ver­dacht en gevangen werd; doch men wilde hem, daar men niets dat naar ketterij zweemde, bij hem ontdekte, ontslaan, mits hij be­loofde met geen verdachten te verkeeren, en daar hij zuiks weigerde, werd hij nog langer in den kerker gehouden en ein­delijk voor den hoozen mad van Holland gebragt, waar hij, vooral door den heer v an Assendelf t,' ondervraagd, en, zonder dat men de vroegcr geeischte belofte van hem vorderde, ontsla­gen werd. Na zijn ontslag bleef hij nog 9 jaren te Amsterdam, onthield zich van Salle partijen, leefde stil en volhardde dagelijks in het innige gebed tot God, en wekte de zijnen op om zijn voorbeeld te volgen. Toen hij eens weder bad dat God toch zijne 'volkomene waarheid op aarde mogt openbaren, ontfermde God zich over hem en alle menschen, verscheen hem, zonk gebeel in hem neder en werd eens wezens met hem, gelijk Hij in de dagen zijner jeugd gedaan *had; deelde hem de verborgenheden van Zijn wezen mede, stortte Zijnen Heiligeu Geest der getrouwe liefde van Jezus Ohristus over hem nit, gelijk Hij door zijne heilige profeten beloofd had, verkoos hem tot een dienaar van zijn heilig en genadig Woord, en sprak tot hem : p vrees niet, 1k ben het die ales in alles is (de God der Mennichten Vader, d Godt der Gelovigen Saliehmaker nude der Godt der Gel8vigen heilige Geest). 1k wil thans ales weder herstellen, gelijk 1k van den beginne af door mijne propheten gesproken heb en het thans weder in zijne • heerlijkheid berstellen. Thans, in uwen mannelijken ouderdom van Mijn heilig verstand, wil Ik u alles nader openbaren wat gij in uwe jeugd nog niet kondet dragen opdat gij alles den menschen kinderen verkondigen moogt, wat Ik u zeggen zal, want daartoe heb Ik u van uwe jeugd af aan Mijn hart gedragen, tot een huis Mijner woning uitverkoren en tr voor alle verderf behoed. Thans in de tijd van mijn regtvaardig gerigt vervuld, waarin de boozen den eeuwigen dood, de goeden en gehoorzamen het eeuwige leven verwerven zullen." Door zijne bestendige gemeenschap maakte de Heer hem nu meer en meer geheel eenstemmig, met Zijn wil en woord gebood hem al Zijne openbaringen op te schrijven en in het licht te geven, en gaf hem Danidl, Elid ad en To bias tot zijne medehelpers. Ook gebood hem de Heer niet langer te Amsterdam te blijven, maar met vrouw en kind naar Emden te vertrekken. Nu trad hij openlijk als profeet en sectenstichter op, en be­ gon zijne schriften in het licht te geven. Twintig jaren (van zijn 39ste tot zijn 59ste) hield hij zich te Emden op, dreef daar, gelijk hij reeds vroeger deed, koophandel en zorgde voor de uitbreiding zijne secte. Dikwerf reisde hij voor zijnen handel uit Emden over Holland naar Brabant, en nam dan geregeld bij Coo r n h e r t te Haarlem zijn intrek. Na eenen omgang van meer dan acht jaren ontmoette deze hem voor het laatst te Antwerpen. Ondertussshen zocht hij zoo door persoonlijken om- gang als door de geheime verspreiding zijner boeken zijn "gevoelens meer en meer te verbreiden. Zijne geschriften werden meest alle to Emden vervaardigd, en door Dir k van Börne d e Bo hm .be r- g e rs, Christophel Plantijn en Augustijn van Hasselt gedrukt, terwijl H e n dr i k Jan se n uit het dorp Barneveld en voor anderen de verspreiding er van zorgden.Zijne aanhangers namen zoo in Friesland, Overijssel en Holland als in Brabant en Vlaan­ • deren toe. Ook in Emden sloten zich eenige eenvoudiger aan hem en het Huis der Liefde aan. Bij anderen echter mislukten zijne pogingen b. v. bij Coo r n h er t, die zijne schriften niet in overeenstemming vond met de H. S. Te Emden zelf waren de evangeliedienaars hem vijandig, vooral was de predikant G illis een zijner hevigste tegenstanders. Geen minderen tegenstand ontmoette hij bij de Anabatnisten .en onder deze bij Da v id J or i s. Zulks bleek o. a. uit een brief van dezen van 10 Mei 1540 (Geschreven an N. A., die myn ziele in go­rechticheyt bemint. Myn antwoort op een Boecxken van Heyn­drick Niclaesz voort ghebracht, unde wat mij daervan goet dunckt. (Zie Joris Briefe. 1 B. 1 Th. Br. 100 fol. 92-96). In zijn 59ste jaar besloot de Rand van Emden tot zijne 12* gevangenneming; doch hij ontsnapte het gevaar en vlood naar Kampen, waar hij zich eenigen tijd ophield en P l a ntij n tot hem kwam. Eenigen tijd later vinden wij hem te Keulen waar hij krank werd, doch herstelde. Waarschijnlijk heeft hij zich ook in andere plaatsen opgehouden, en is ook in Engeland geweest. Op 65jarigen leeftijd kwam het Woord des Heeren weder tot hem, en ontving hij het bevel om naar een ander land te trekken, waar hij bekwaamlijk kon wonen, en dat tot een land van rust en vrede voor de uitverkorenen bestemd was. Deze moesten hem op zijnen weg volgen en zoo in dat land komen, en met zijn hart en gemoed eenswezens met God worden. Vier en twintig oudsten, de Nazarenen en de vier voor­naamste Seraphijnen in het Huis der liefde zouden met hem reizen. Onder het beeld eener reis, die hij met zijne oudsten ondernam, werden de nieuwe schreden die hij deed afgebeeld, en deze schreden waren een nieuwe betere organisatie der gemeente en eene nieuwe verbeterde uitgave zijner schriften. Ondertus­schen werden zijn eerste aanhangers, zoo als P1 a ntijn, Augustijn, Hendrik Jansen uit Dordrecht, Hubert uit Rotterdam en anderen, ja zijne naaste verwanten hem vijandig. Zij twijfelden aan zijne roeping tot propheet. Wel deed N is 1 a a s alle pogingen, zoo reondeling als schriftelijk, hen tot het Huis der Liefde terug te brengen, doch vergeefs. Ook zijne broederen poogden te vergeefs de afgevallenen weder met hem te verzoenen, doch terwijl zij zich daarmede bezig hiel­den, was N i c la e s gestorven. Allen die over N i cl a e s schre­ven hebben hem verkeerd beschouwd uit onkunde aan zijn schriften. De eerste die hem naar waarheid schetste was Dr. N i p p o 1 d te Emmerich in Heinrich Niclaes ?Ind das Haus der Liebe. Ein, monographischer Versuch aus der Secten-Geschichte der Refor­mations zeit. Zugleich ein Beitrag zur Entwickelungs-Geschichte der anabaptistischen antitrinitarischen and antinomistischen Le­ben des Niclaes in Zeitschrift far die historische Theologie. Jahrgang 1862 III Heft. Hendrik Nicla es schreef in s dudischer Sprache (in een platduitsch dialeEt) die als heilige Sprache fur das Haus der. Liebe gait, wie die Werke eben falls ale heilige betrachtet and bewahrt wurden." Ook werden ze in het Latijn, Fransch en Engelsch overgezet. De titels van alle zijn one niet bekend. Velen worden er in de tegenschriften opgenoemd, en op bevel van E l i z a b e t h de engelsche overzet­tingen der schriften van de Familiaristen verbrand. Men heeft van hem in : De Bibliotheek de Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam. Van des Minschen Heerlickheit im Anvangk, von synem affal­dodt unde vordomenisse, unde van syne Wederuprichtinge in 8yne :Wigs ifeerlickheit. Eine grundige Berichiinge (86 § 8 fol.) Ein hertelicke Vormaninge an alle Liefhebberen der War­heit, uncle an alle die sick under de Gehorsamheit der Lieften biigen (45 § 8 fol.) Ein kostelicke Klinnode (ler suverlicker Berichtingen, unde liejlicker Vormaningen, wo men, in dem denste der Lieften, dem Worde des Levens unde der iVarheit ghehorsam wesen unde to Vollenkomenheit ofte O'dtheit des manlicken Wesens Christi darinne upwassen sal (31 § 8 fol.) Grundige Berichtinghen unde Underscheit der Vorstande­nissen, na de Warheit der hilliger Schrifturen, daruede H. N. einen Brief, an ern gheschreven, beandtwordet. Octbr. 1549 (16 cap. 28 fol. Vorki2ndighe van dem Vrede up Erden, und van dem Ge­nedigentydt, idt Golden-jar ofte anghendm far des Heren (74 8 fol.) Evangelium ogle eine Frolicke Bodeschop des Rycke Godes unde Christi (42 cap. 95 fol.) Eine Upweckinge des herten tot de Navolginge Christi, in den lyden synes Criltzes: Van H. Y. in dem tyde synes lydens unde bangichedes an Synen Frandt geschreven unde gesendt (31 § 6 fol. Einen franthlicken Brief, um hertelicker Liefte an E inen geschreven uncle gesendt, dar he to de Enicheit der Lieften, to de Eindrachticheit ofte Enicheit des herten, unde to eines­ sinnes ende Gehorsamheit der Lieften mede gelievet wert (21 § 6 fol.) Ein korte Vormaninge, geschreven unde ghesendt an einen Jangher, offte Discipel in de Liefde (15 § 4 fol.) Ein Klachreden, die de Geist der Lieften, unde H. N. milk sampt Abia, Joacim, Daniel, Zacharias, Tobias, Haniel, Rasias, Banaias, Nehemias, Elidad etc. de vornoempste Olde­ren unde Andeneren des hillighen Wordes in dem Huse der Lie ften, over de blindtheit der volckeren klagende zynt (36 § 5 fol.) Dat uprechte Christen-gelove des Ghemeinschoppes der Hil­ligen des Mises der Lieften: Dar oick de uprechte Christelicke ape inne beluga und beleden wert. Ook in het Engelsch overgezet. De Wet, ofte de vornOmpste Geboden Godes, uncle de twelf vorampste Hovet-artyckelen der Christen-gheloves. Mith noch ethlicke goede Leringen unde Gebeden. Dorch H. N. im Dic'hte ofte up Rpm verordent, 8 fol. Einen Brie, geschreven unde gesendt an einen Lief hebber der Wdrheit, die thovoren ein lasterer des Denstes der Lieften gewest, unde dar na, mit grote droffenisse over syne sanden, sick to densulven Denst, mime darinne gehorsamheit tho bewisen, bekeret heft (42 § 10 fol.) Eine lieflicke Vermaninge, geschreven unde gesendt an einem Hasgesinne, dem Huse der Lieften thogedtin (24 § 6 fol. Eine Roepende•Stemme des Geistes der Lieften, Dar . alle VOickeren, uth latter Genade, to dat Has der Lieften mede geroepen unde genodet warden (14 § 5 fol.) Ein underwysende Vormaninghe, an de Goedtwilligen, die sick to de Gehorsamheit der Lieften gantselick Overgeven (81 § 11 fol. Prophetie des Geistes der Lieften: Wearmede dath de Here. . . idt grawelicke vorderven over die godtlosen tho er­kennen gift. . . up dath se sick alle, to erer Beholdinge unde Salicheit, to de Gehorsamheit der Lieften oprichtelick begeven. (19 cap. 4o. fol. ) De volgende 6 Tractaten behoorden vroeger den heer d e Jonghe te Brussel, thans aan de Doopsgez. Bibliotheek te Amsterdam. Von dem rechtferdigen Gerichte Godes over de olde verdor­vene Walt unde von ere straffingen unde Uthrodinge (14 fol. Eyn dare berichtinge von die Middelzverkinge Jesu Christi, die in den Geest geschiet, tot ein Versoeninghe tusschen Gods und die mensche (1550, 9 fol.) Ein warachtich bericht, wt den Geest der Liefden, yegens dat valsche Gericht eta Oordeel wt den vleysche (1551, 10 fol.) Eine grundige Berichtinge, daer inne verclaert wert... dat underscheyt tusschen Godt den Vader ende synen soen (1542, 8 fol.) Eyn claer underscheyt van die gelatenheit in den Geest, und van- die gelatenheit unde ungelatenheit in den Geest, und van die Diensten und Ceremonyen der Christen (21 fol. 2 Brieven van Jan. und Sept. 1552, en een gebed van Aug. 1548). Van dit Geestlicke Landt der Beloften, van dat hemtnelsche Jerusalem und des hilligen Volcks (1546, 49 fol.) Institutio .Puerorum. De gantze Boeckstaven der A. B . C . De Thein vornompste Gebodten Godes. De Twelf HOvet­artyckele des Christen Geloves. pith noch etlike goede Lerin­gen unde Gebeden (10 stukken). Dorch H. N. op Rvm ver­ordenet unde am dach gegeven, unde uppet Nye oversein unde verbetert, 1573 (12 fol ) Ook komt een exemplaar van dit werkje oor op den Cat. van Zeldz. Godgel. Werk. van F. Muller (1857) bl. 97. Cantica. Liederen °fie Gesangen dorch H. N. an dach gegeven, unde uppet Nye Oversein unde vorbereit, unde met mehre Gesangen vermehrt, 1572 (28 Liederen, '24 fol. 10 de Bibl. der Maats. van Nederl, Letterk. De Lieder edder Gezangen. Tot goede Lere unde stich­tinge, den Husgezinne der Liefden unde in alien die siek daer thoe wenden, 1575 (32 Lieder, 48 fol.) Andere uitgaaf als de vorige. Refereinen unde Rondelen edder Rymische Sproken, Dorch H. N. am dach gegeuen unde van em uppet Nye oversein unde verbetert 1575 (13 Ref. 15 Rond. 32 fol. Die grundige Refereinen, die H. N. wedder sync Vyenden am dach gegeven heft, 1575 (Met een niet onbelangrijke voor­rede en aanhangsels, 16 fol.) Comoedia. Een gedicht des Spels van Sinnen, clorch H. N. am dach gegeuen , unde van em uppet nye Oversein unde verbetert. Zonder pl. van dr. (Embden) 1575, met houtsn. Met voorrede en Loflied op het Iluis der Liefde, 72 fol. Titels van werken door zijne tegenstanders vermeld: Spiegel der Gerechtigkeit, durch den Gest der Liebe und den vergotteten Menschen H. N. aus der himmlischen Wahrheit bezeigt. Zijn hoofdwerk, door Coornhert en Grey i c h o-v e n en in Chronica 47, 15 aangehaald. Strafe der Hurrerei, geciteerd door C o o r n h e r t en G r e- v inch o v e n. Welligt is dit of het volgende het Straffing­ boecxken, dat Bullinger dikwerf met het Handtboeczken en Gerichtsboecxken aanhaalt. Strafe und Ermaghnung, door Grevinchove n, mogelijk door B u 11 in ge r aangehaald. Sprziche des H. N. , die er an den Tag qegeben hat, door Coornhert en Grevichoven aangehaald, de Dominical Sentences door Knewstu b Epistle Dedid, f. 5. Figuren des Tabernakels. Volgens Wale h, 1653 (6 pp.) gedrukt. Terra palis oder Zeugnizy von dem geistlichen zunde des Friedens. Von den Sieben Sacramenten, Von der Misse, bij G r e v i n c h o v e n aangehaald. Episteln oder Sendbriefe des H. N. door G revinck- hoven vermeld. Erste Ermahnung an seine Kinder und Tractat von den Seligkeiten und Todsunden. (Door Grevinchoven en Watch in 1656 gedrukt, en door K n e w s to b aangehaald.) Zweite Ermahnung an seine Kinder door Grevinchoven aangehaald.) Verborgenheit der Liebe (door B ul ling e r genoemd.) Revelatio oder Gott und Seine grosze Offenbarung. (Bij Watch als in 1649 gedrukt, Frederik M ul l e r vermeld Bijbelsche figuren. Verza­ meling van 83 bijbelplaten, gegraveerd door P. E. v a n B o rc h t, 1582. Met tekst onder iedere plaat en eene voor­ rede (6 bl.) in 4o. Achter de meeste onderschriften vindt men de woorden: Nemet ter herte," blijkbaar de zinspreuk van den schrijver. Zeugnusse ausz der heyl. Schrift: Voin richten Weinstock; Zeugnusse von Sion; Abbildung der zierley Weg . e etc. Von der waren Frucht der Gerichten: Heulet oder Weinet. 6 Zin-nebeeldige prenten met tekst rondom in plat Duitsch, alien .onderteekend Charitas extorsit. Gedruckt zu Colin durch Ni-clas Bohmbargen. Nu gest idt Gerichte over de Werlt etc. Apocalyptische prent als de voorgaande met tekst in zoogenaamd Neder-Saksisch, onderaan. Ulla Lieften an dach gegeuen dorch H. N. Tegenschriften: D. v. C o o r n h e r t, Spiegelken van de Vngerechtigheyt of to menschelyckheyt der vergodeden H N. Vader van den Huyse der Liefden, in Werken, D. III. f. 38-73. C. G r e v i n ch o v e n, Ontdeckinge van de monstreuse Dwa­lingen der liberfynschen vergodeden Vrygheestes Hendrick Ni­claessen, eerst Vader van het Huys der Liefden, 1604. In B ulingers geschrift tegen de Wederdoopers (1560), vindt men veel over D. Jo risz en H. Ni clae s. A Confutation of the doctrine of David George and ,H. N., the father of the family of love. By Marlyn Micronius, Minister of the woorde in the Dutche Churche at Londen, under Edward the V I, of blessed , memory, king of England, taken out of his book concerning holy assemblies, whiche thee wrote in Latine a little before his deam, at Nord in East-Prieslande, which alse afterwards Nicholas Carinaeus set foirth publiquely in printe, certaine thinges being added unto it, translated Worde for Woorde into Englisch. A Confutation of monstrous and horrible heresies, taught by H. N. and embraced of e Number, who call themselves the Familie of Love. Bij J. K wewstu b. A Sermon preached at Paulus Crosse the Fryday before Easter, commonly called good Pryday, in the yeerc of our Lorde 1576. Bij John Kwewstub. Ook bestaan er wederleggingen van H. Ainsworth, J. Etherington, Randall (a brief discovery of Fanzilisme, London 1645), S. Rutherford, Benj. Bacernius, Rob. Basilicas. Zie ms. Chronika des Misges. der Lieften: Daerinne betuget were de Wunderto. Godes for lester tydt, unde idt iene dat H. 2 . unde deco Meg ,der Lieften wederfaren is. Dorch Daniel, ein Nede-older mit H. N. in dem Iliisg . der Lieften, am daeh gegeven, Psalm 46, 65 (53 cap. 160, fol.); ms. De Gescheften H. N. uncle etlicke hemmelsche Werckinge des Berm and Godes, die H. N. van syner JOget ann weddefaren zynt. Dorch Zacharias, ein .4fede-Older in dem Busy . der Lieften, am dach gegeven. Psalm 46, 4. Prov. 2 (25 cap. 70, fol.); ms Ordo Sacerdotis. De Ordeningen des printed. States in dem Husq. der Lieften, also in H. N. desulve uth dem Munde unde horde des Berm lute idt waeraftige Weser , sulvest, geschr. nude den Olderen nude Ministeren in dem Hiisg. der Lieften Overandt- 185 wordet heft. Psalm 32. Prov. 1. Jes.. 61. 1 Petr. 2 (27 cap. 79, fol.) Op de Bibi. der Metals. van Ned. Letterkunde: Successio anabapt. Door V. P. (1612) p 94, 95; Hoornbeek, Summa Control,. p. 418-423; Sagittarius, Introd. in Hist. ecel. sive Not. Script Velar. eq. recent. (1694) c. 33. p. 914; Kort­holt, list. Eccl. 1V. 2'. (1708) p. 833; Cambdeni, Annal. ad A. 1580; V enema, ,Instit. Hist. Eecl. T. VII. Hist. Reform. (1783) p. 447, 448; Walch, Bibl. Theol. Sel. (1758) T. II. p. 447, 448; Stockmann, Elucid. haeres. p. 145, 148; Caroli, Mentor. Eccl. Sec. 17, T. I. p. 88; Vogt, Cat. Libr. rar. id. 4, p. 487; Bibl. llamb. Mixtr. 1' III. p. 400 ; Bulinger, Der Widerieuffern Urspr., Fiirgang, Secten, Wasenfurnemen and gemeine Leer Artik; Zurich, 1561. 4o. Arnold, Kirchen and Ketzer Hist ; B. Neat/ der, Kircheng T. II. S. 883 ; Ben them, Roll Kzrch- and Schu­lenst. (1698) c. 19. p. 826; Mosheim, Kirchenges T. VII. p. 291-293; Schroeckh, Kirchenges. T. V. p. 478-481; Stand­lin, Kirchenges. von Groszbrit. T. II. 10, 8; A schbach, All g. Kirchenl. i. v. Famil. A Relation of several Beres. Lond. 1646; Etherington, Abriss Disc. of Famil. -Lona. 1645; list. der beroerten van Engel. 1647. bl. 104-108, 1649. bl. 434-438; Kort Verh. van het Geloof der goedwilligen in Engeland, genaamd de Familie der Liefde, 1604; Sparrow's Coll. of art. p. 171; list. Beschr. Earle afbeeld. der voorn. Hooftketteren so van tie Cathol. ende Christ. Kercke — diergel. in druck also nogt (maar nu nieuw) wIghegaen syn, ghemeerdt ende verbelert door C. v. S. A. Amst. 1610, fol. Grouwelen der voorn. Hooftkett Ghedr. VOW' Niclaes de Clerck, p 152-154, m. portr. van Niclaes; Brandt, Hist. der Ref. uitg. 1648, D. I. bl. 229-231 (uitg. 1677) bl. 187-489; Ypey, Ges. der Syst. Godg. D. III. bl. 67, 68; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 169; Glasius, Godgel. Ned. i. v. Kist en Royaards, Arch. van Kerk. Ges D. V. bl. 358; Cat. der Mats. van Ned. Lett. D. I. bl. 26, 216 (Eerste) Cat. (van Jae. Koning) No. 171. 2; Cat. van Godg. Werken van Fr. Muller, bl. 97. Cat. der Doopsgez. Bibl. te Amst. NICOLAAS I, werd in 1136 door paus Innocentius II te Rome tot bisschop van Kamerijk gewijd, hij was een deugd­zaam en bekwaam herder, die veel toebragt tot den luister zijner hoofdkerk en andere kerken en kloosters in zijn bisdom. Onder dezen kerkvoogd bekrachtigde keizer Co e n r a a d II, in 1145, al de bezittingen der kerk van Kamerijk. In 1161 heeft bisschop N i co la a s aan de, abdij van Tongerloo de pastorijen van Broechem, Oleghem en Wijneghem verleend. Hij overleed omstreeks 1161. Zie Miraei. Dipl, T. p. 180 181; Foppens, list. Episc. Sylv. p. 198; van Gils, Cath. Meyr. Memoneb bl. 48.; van Gils en C o p p e n s, N. Beschr. van het Bisdom van 's Herlogetzb. D.Ibl. 96. NICOLAAS II, uit het huis der graven van Henegouwen, werd in 1167 bisschop van Kamerijk, (loch overleed een jaar na zijne aanstelling. Zie van Gils, t. a. p. bl. 50;Coppens en van Gils, t. a. p. bl, 98. NICOLAAS. bijgenaamd de Fontanis volgde in 1248 G u i a r d us, als bisschop van Kamerijk, op. Hij bevestigde in 1269 de wetten van zijn neef en voorganger Godefridus aan Kamerijk gegeven. Hij heeft ook in 1268 de opdragt der kerken van Schooten en van Merxem goedgekeurd, die het jaar te voren door H en ricu s, Neer van Breda, aan het .kapittel der hoofdkerk van Antwerpen waren overgegeven. De ketterij der Albigenzen, die tot in zijn bisdom was doorge­drongen, en te Antwerpen aanhangelingen had, alsmede de onlusten, die in zijn land waren ontstaan, baarden hem een grievend verdriet, 't. welk in 1'275 een einde aan zijn leven maakte. Zie Miraei, Dip?. T. IV p. 400, T. I p. 306; van Gila, t. a. p. bl. 51; van Gils en Coppens, t. a. p. bl. 100. NICOLAAS, proost der Leb.uinuskerk te Deventer, in het laatst der XIV eeuw, werd bisschop van Spiers. Zie Dumbar, t. a p bl. 323. NICOLAAS. gemeenlijk de Caputiis genoemd, was een ervaren regtsgeleerde, medelid van de voorname regtbank de Rota te Rome, en proost van het kapittel te Utrecht, toen hij in 1341 door paus Bene dictus XII tot bisschop van Utrecht werd verheven, terwijl de kanunniken in hunne keus bet niet eens waren. Hij stood binnen het jaar het bisdom af, werd bisschop van Verceil en in 1350 kardinaal. Aan de hoogeschool van Peruzie, in Italie, stichtte hij een collegie van studenten in de god- en regtsgeleerdheid, met de bepaling dat twee studenten uit het bisdom het genot der stichting konden hebben. Hij is in 1368 te Rome overleden. Zie Chron. de Traj. et ejus Episc. p. 348. Matthaei, Anal. vet. aevt T. V; Chron. J. de Beka p. 104. ft e vii, Hist. Da-ventr. Lib. I p. 72; tindeborn Hist. Epise. Daventr. C. H D. I; Bal. S. T. 1 p. 265 266.Dumbar, kerk. en wereldl. Deventer, bl., 323 A. 525 537 B. van Gils t. a. p. bl. 72. van Gils en Coppens t. a. p. bl. 139. NICOLAAS (HERMANS), burger en koopman te Harlingen, noodigde den Jesuit, pater Willem W a r i g h e m, bekoord door diens prediking, in 1611, ten zijnent en hield hem weer dan zes weken in geestelijke bemoeijingen bezig. In het vervolg nam de gemelde Jesuit steeds bij hem zijn intrek en nam er in 1614 130 boetelinge den biecht af. Op bevel van burgemeester Re v i u s werd zijn huis onderzocht. Hij overleed 13 Maart 1616. Zie v. d. Hey den, Perhaul. van de verriqiing. der Jesuit. in Fried. bl. 32, 44, 50. NICOLAA S (JAN), van Enkhuizen, portretschilder, werd in de 16 eeuw geboren. Men heeft van hem o. a. het portret van H e n r. Ant. van der Linden, Theol. Prof. Franeq., ob. 1614 aet. 69. W. Delft scup. kl. fol. NICOLAAS ofNiclaes Peters scbreef: Sermonen oft wtlegghing en op alle de Evangelien v an der Vast e n, metier Passien, alsomen die in die kercken houdt zeer costelijck wt geleyt. Ghepront int J. o. H. 1520. Ende gemaect bij den devoten Pater Broeder Nic la es Pee ter s, ilinnebroeder ende Gardiaen. kl. 80. Zie Cat. de Bibl. v. d. Maats. V. Ned. Letterk. 1). III. bl. 61. NICOLAAS (JACOBI), sedert 1611 predikant te Zevenhoven, werd wegens zijne Remonstrantsche gevoelens in 1619 ontzet. Zie Brandt, Hist. de Ref , 1) , 1V Soerman s, Kerk. Reg. bl. 142. NICOLAAS (GERARDUS), predikant te Norden, vertaalde : Henr.. Bullingeri Teg hens de Wederdoopers. 6 boecken, nu eerst wt de Lat. tale in Nederd. overgestelt, door Gerar­dum Nicolai in zijnen leuen kerckendienaer tot Norden. Die daer by ghevoecht heeft een Wederlegginghe der leeringe van Menno Symons, Dierich Philips, Adam Pastor, Hendrick Ricolaes enz , ende meer andere. Ghedruct tot Embden, in 't jaar 1569, den 25 Junij, 4o. Opgedragen aan A m e­1 i a, gravinne tot Nieunaert, welke opdragt geteekend is door Johan Mal e t uit Emden, den 11 Junij 1569. Zie Muller, Cat. van Godg. Both. bl. 124; Cat. Tydeman, T. I. p. 181 NICOLAERTS of NICOLARTS (LAuRwtsmus), geboren te Tongeren, S. Th. Doct. Protonotarius Apostolicus, eerst kanunnik der Coll. kerk van St. Jan den evangelist te Luik, later kanunnik en poemtentiarius in de Cathed. kerk van St. Lambert aldaar. Hij gaf in het licht : Tractatus de Praxi Beneficiaria ex concordatis inclytae Nationis Ger maniae deductus. Col. 1658, 1704, 4o. Zie Sweertius, 4th. Belg. J. Foppens, Bibl. .Eelg. T. II. p. 812; J5cher. NICOLAI (ANTomus) of T e un is Claesse n, ook Antony Nicolaus, Claes en Antony, Claes van Wassenaer genoemd, was eerst priester te Hoogebeintum en reeds in 1545 onder de leeraren, die het evangelic met groot gevaar in Nederland predikten. Het is onbekend hoe lang hij predikant geweest is te Opleeuwerd in Oost-Friesland, dock hij hield in 1566 de eerste Gereformeerde predikatie te Leeuwarden. Hem volgde des namiddags zijn medearbeider Mart in us Eli a c u s. Beide predikten dagelijks des morgens eene voile week, en werden door bet yolk gehoord als orakelen. In het volgende jaar moest hij Friesland verlaten. Te Leeuwarden terugge­keerd, werd hij in 1574 naar Enkhuizen beroepen. Van 1583 tot 1588 komt hij voor als predikant te Stiens. In 1590 verzocht hij wegens ouderdom ontslag van zijne dienst, doch verkreeg het niet en was nog in 1595 praeses van de synode te Franeker. Hij moet een geleerd man zijn geweest, broeder van Tiberius Nicolai van Wassenaer, eerst priester van het klooster Thabor, later predikant te Koudum, en van Jo h a nn es N is o 1 a i, eerst predikant te Rauwert en Eernsum, daarna te Hallum en Dokkum. Zie ViglinsabAytta, Epist. XVIII ad llopper;Matthaei Anal Pet. aevi. T. III. p. 584 ; G a b b e m a, Perk. v. Leeuto. bl 654; Meiners, Oost-Fr. Kerkges, D. I. bl. 458; Ypeij en D e r m o u t, Gesch, der Ned. Hero. Kerk. D. I. bl. 200 en Aant. bl. 76. D. II. Aant. bl. 19, 95; va41 der Heijden, Perk. van de Verrigt.' der Jezuit. in Friesl. bl. 12, 217 ; Naaml. van de Classis van Leeward. bl. 2; Aatzmerkingen op die Naaml. achter die van Cl. 'v. Franeker, p. 129, 137, 174, 176; Harken-r oth, Kerk. Gesch. in Oost-Friesl. bl. 12-14; Columba en Pre a s, Naaml. der pred. van Dokkum, bl. 29, 30. Lorgio n, Gesch. Gedenkb. bl. 36. NICOLAI (ADRIANus). Zie MARIUS (HADRIAN* NICOLAI (BENJAMIN), van Middelburg, schreef: Hartelifice zegenwensch aan allen die den Heere Jezus lief hebben in onverderfelijkheid, vermeerderd mei de Verhandelinge over Joannes XV: 14. 2 dr. Goes 1718 80. Zie Abeoude, Ttoeede dank bl. 118; LaRue, Gel. Zeel. bl. 77. NICOLAI (CoRNELB), groot liefhebber van oudheden. Hij had een kabinet van Romeinsche oudheden, volgens van M i e-r i s, Beschrijving van Leiden, D. II. bl. 6. NICOLAI (DIDERIcus), sedert 581 hervormd predikant te Jengum, in Oost,Friesland, in 1611 afgezet wegens het voor­staan en verspreid en der leer van D a v i d J o r i s. Zie Meiners, Kerkel. Gesch. D II. bl 336; Ten Cate, Gesch. der Doopsgez. in Grow enz. l7. I. bl. 47.. NICOLAI (EvERARD), van Middelburg, zoon van Nic o 1 a as E v er h a r d i, voorzitter van bet Hof van Holland, en El is a­b e t h van B1 yo u 1, werd in 1541 raadsheer en later voor­zitter in het hof van Friesland, te Leeuwarden en in 1556 president van den grooten mad van Mechelen, gest. in 1561. Zijn zoon C a r e 1 N i c o l a i werd in 1576 raadsheer in het Friesche Hof. Zie La Rue, Gel. Zeel. bl. 164. VIII. Andreas; 213. Reiger s-b erg, Bijv. 345. van Leeuw en, Bat. Ill. 1480. Gouthoeven, Kron. 102, 307. Naamr. Baden's Hofs van Fried. 11, 23. NICOLAI (GEORGIUS EVERAILD1313), zoon van den vorige, werd in 1543 geboren te Leeuwarden, was hoogleeraar in de regten te Ingolstad in Beijeren. en gaf in het Hat Methodus Juris Civilis. Zijn naam komt als boven voor op een door W 01 f Kil ian gegraveerd portret, in de stedelijke bibliotheek van Leenwarden. Er heerscht soms verwarring tusschen de leden van het geslacht, die zich nu N i c o 1 a i, ‘dan weer Everardi noemden. Verg. Deel V, hl. 246 van dit werk. Zie La R n e, Gel. Zeel. p. 164. NICOLAI (FRANcrscus), zoon van Nicolaas E v erard een geleerd en vroom minnebroeder, schreef: Apologia adversius calumnies Francisci Lanberti in Regulam S. Francisci: Antv. 1528. Zie Val. Andreas. Bibl. Belg. p. 251.; P o p p e n s, Bibl. Belg. T. a. p. 304, Richer. NICOLAI (GumELmus), in 1580 tot tweeden predikant van Kruiningen naar Goes beroepen. De elassis van Zuid-Beveland benoemde hem in 1583 om op de Synode te ver­schijn.en, zoo er eene belegd werd, en in 1588 tot het opstellen van zeker formulier-gebed voor proponenten, waarin Joris de R a a d hem de hebulpzame hand moest bieden. Hij was een der twee afgezondenen predikanten uit Zuid-Beveland tot de Synode van Middelburg 1593 en van Tholen 1602. ilij gedroeg zich eensgezind met de predikanten van La ns be r-g e n, vader en zoon, zijne twee ambtgenooten, in 't verzoek dat zeker stads-doctor geen burgemeester mogt worden; hij schreef met hen daarover aan den Magistraat en verdedigde hen, benevens de ouderlingen en de Coetus van Goes, ten jare 1613. De van Lansberg ens werden van hunne dienst verlaten, hij bleef er in, want het was op hem niet gemunt; ook was hij geen med. doctor gelijk zij. Hij overleed in 1615. Zie t e W at e r, Ref. van Zeel. bl. 275, 276, 283, 303. NICOLAI (J.) Zijn Rouw-klacht oover 't ooverliiden van Jujer Maria van Jaasma, niet zonder verdienste, vindt men in -Klioos kraam, D. I. bl. 324 en volg. NICOLAY (JAN HENDRIK), werd in 1766 te Leeuwarden geboren, was eerst werkzaam in het vak zijns vaders, die het yak van rijtuigschilder uitoefende. Zijne lief hebberij in de natuurlijke historie bragt hem eerst tot het opzetten, later tot het schilderen van vogelen. In 1819 dong hij mede naar de door Felix Meritis uitgeloofde medaille voor een schilder­stuk met dood wild. Schoon de prijs hem ontging, werd van zijn werk ecliter eervolle melding gemaakt. Later zag men van hem op de tentoonstellingen schilderijen, dood en levend wild voorstellende. Hij overleed te Leeuwarden in 1826. Zie Imm er a eel, t. a. p. bl. 263. NICOLAI (IDzA.RDErs) werd te Franeker geboren, waar hij eenige jaren den rector Theoderic us Mantegum tot leer­meester had, en stond ook met dezen in de schooldienst, werd onder Si x t u s Ripper tu s, eerste leeraar der gezuiverde religie, lid der hervormde gemeente, en stond met dezen eenige jaren in de dienst van het evangelie. In 1592 werd hij van Trummarum te Franeker beroepen, was 1594 lid der Synode van Bolsward, 1596 scriba der Synode te Harlingen, 1598 deputatus Synodi, vertrok in 1599 naar Hallum, kwam in 1601 als scriba der Synode te Bolsward, wegens de classis van Leeuwarden, werd vervolgens predikant te Minnertsga, was als zoodanig in 1605 lid der Synode te Franeker, en stierf 25 Februarij. Hij schreef: Grondelijke onderwijzinge tegen allerley Dwalingen der We-derdoperen, Fran. 1609, 4o. Opgedragen aan den Magistraat van. Franeker. Leere der Waerheyt van eenighe Leerstukken, Franeker, 1618, 40. Zie Greydanus, Naaml. van Pred. onder de Cl. van Fran. bl, 26, 74, 110, 152. Cat, van Voorst, D, I. bl. 111. NICOLAI (JACOB). Zie SWANENBURG (JACOB). NICOLAI (IsAAK). Zie SWANENBURG (IsAAK). NICOLAI (IsABELLE), dochter van Nicolaas Everardi van G r ij p s k er k e en zuster van den beroemden Latijnschen dichter Janus Sec und u s, Mater van St. Aagten te Delft, was om hare geleerdheid beroemd. Zij verstond . Latijn en behandelde bet penseel. Er bestaat een Latijnsch gedicht van Karen jongsten broeder aan Naar. Zie Jan. Secundi Poem. p. 146. Burmanni Syl. T. II. p. 208. van Beverwijck, Uitn. des Pronto. Gest. B. 2. bl. 76; Goudhoeven, Chron. bl. 103; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Ges. D. I. hi. 23, 233. NICOLAI (LuDoLPHus), van ZwolIe, schreef: Een Oeffeninghe ende verclaringhe van dat eerste ende alder opperste gebot der liefden Gods enz. Ghemaect eerst in 't ende nu in duytsche van den eerw. Pater, broeder Lu­ dolphus Nicolai van Zwol, Viceguardiaen van den Minne­ broeders tot Campen. Eerstwerf geprent int jaer 1530. Thantw binnen die Camerpoort in den Mol, wed. van Henr. Peeterssen van Middelburch, 1534, kl. 80. Lie Cat. der Bibl. der Maats. van Ned. Lett. D. I. bl. 186. NICOLAI (NicoLAus), een vermaard prediker der Menno­nieten te Delfzijl, schreef: Confessio fidei et doctrinae, Amst. 1624, 80., waarvan men een uittreksel vindt bij Sc h ij n, p. 255-278. Simplex explicatio quid sit ecclesia Dei, Ibid, 1610, So. Impedinzentum pads inter ecclesias Vlarningorum et• Frisio­rum per Petri Jo. Twiskium cum sociis et visitatum per Nicol. Nicolai, Ibid, 1629, 12o. Kruyslessen van . den Heere Jezus, 80. Zie A deiun g, A b koud e, dank. en VerV. bl. 148. NICOLAI (NicoLAAs). Zie GRUDIUS (NicoLAAs.) NICOLAI (NicoLAAs Ruus) bij v an L ee u w e n, R u ij s oh C 1 a ass e n, deed 5 Julij 1584 eed als fiscaal van den Hoo­gen Raad. Zie V r e e d e, Hoogen &ad. bl. 48. NICOLA1 (NicoLAAs). Zie SWANENBURG (NicoLAAs). NICOLAI (PHHAPPus) Luthersch predikant te Hamburg. Ofschoon Been Nederlander vermelden wij hem wegens zijn berucht boek Verantwortung der Evangel. Kirchen in Hollandt, wider die Lasterung Pet. Plancii Calvin. Pred. zu Amsterdam u. s. consorten. Handb 1603. Volgens Brandt, legde de magistraat te Amsterdam, op aan­drijven van Plane iu s, de Lutherschen aldaar ten laste, dat zij N i c o l a i tot het schrijven van dat boek hadden opgewekt. Het was vol gal en bitterheid, en geschreven tegen de preek door Pla n c i us op Hemelvaartsdag 1603, in de Oude Kerk gehouden, waarvan een kort begrip door hem in geschrift gesteld en door het land verspreid was." Men heeft nog van hem : Bericht von den Euangelis. Christen. Zijne Wiederwerdigkeit zu Amsterdam. Hamb. 1604 80. (hetzelfde werk met de Verantwordung) is ook in het Nederd. overgezet, met den titel: Verantwoordinghe der. Evangelisschen Kercken in Hollant, tegens die lasteringhe P. Platted, Calv. Pred. tot Amsterd. Hamborch 1603, kl. 80. Tot dat geschil behoort Korte afveerdinghe des lasterspiegels Phil. Nicolai door de Dien. der kercken tot Zurych, over­geset d. TV. S (Overts:,) Amst. 1605 80. Zie Brandt, Hist. de Ref. D. II. IA, 52, Cat. v. Voorst, T. I. p. 251, 255, Cat. d. Maals. v. Nederl. Letterk. D. II. bl. 58. NICOLAI (PETRUS HIERONYMUS) bijgenaamd a Middel­burg, zoon van Nicolaas Everardi en Elizabeth Bla­d ell a of, volgens anderen, Blyo u t of B lyoe 1, trad in de orde der praemonstratensen, was Jur. utr.dr. te Leuven en wend in 1503 abt en prelaat der abdij te Middelburg. 8 o a­h o r n, stelt hem onder de geleerde manners van Zeeland, doch volgens 1a Rue is hij waarschijnlijk te Mechelen geboren. Zie B o x h o r n, Chr. v. Zeel. D. I. bl. 459 : Oudh. en Gest. v. Zeel.. bi. 8; Disaert. de genie Nicolai, Le Rue, Gel. Zeel. N. 168, 335. Stemma yenta Nicolai, tegenover bl. XLVII der Opera Omnia J. Nicolai sec. curd P. Bosscha. NICOLAI (WILHELmus) of W i 11 e m Claasz van Utrecht, gaf in 1639 in het licht : Arithmetische en Geometrische pracktijk der Bosschieterij, waar in • geleert wort alle hetgeen een constapel van nooden is te weeten, alles zo duydelyk gestelt dat de weerstige onderzoeker volkomen berecht bij hem zelven lean bekoomen, en leeren zoo wel voor die geene die niet cyferen en kunnen, als vlor die geene, die het kunnen. Utrecht 4o. Zie Burman, Traj. crud. p. 249 J5eher NICOLAI (WILLEM). Zie SWANENBURG (WILLEM). NICOLAI (Dommicus DE S.), in de wereld Bock genoemd, werd op het einde der zestiende eeuw uit fatsoenlijke ouders in Gelderland geboren, trad nog jong, in de orde der Carme­lieten der oude Observantie, doch ging in 1622 in die der ongeschoeide Carmelieten over, en legde in hun klooster te Brussel, waarvan hij later prior werd, de gelofte af. In 1624 zonden zijne superieuren hem naar Duitschland, waar hij op verschillende tijden den rang van prior bekleedde. Hij was in 1647, als socius van den Provinciaal van Duitschland, in het algemeene kapittel zijner orle te Rome gehouden, tegenwoordig en ver­zocht pans I n n o c e n t i u s X verlof bij de Ongeloovigen te gaan prediken. In dien tusschentijd werd hij tot prior van het klooster te Maltha verkozen, en, had naauwelijks een jaar die betrekking vervuld, toen hij benoemd werd tot visitator generaal van al de huizen, die zijne orde in de Levant bezat en ontving tevens de belofte van vice-provinciaal over Per­zie en de Ind_ ien te zullen worden. In 1649 vertrok hij en kwam, na het koiiinkrijk van Canara en de stad Mangator aan de kusten van Malabar, bezocht te hebben, te Goa aan. Den 18den Junij van het volgende jaar werd hij door een hevige ziekte aangetast, doch genas en voleindigde den bouw der kerk van het collegie van St. Theresia, in de voorstad van Goa. Den 24sten Januarij 1654 scheepte hij ziola naar Lissabon, voor zaken zijne orde betreffende, naar het hof van Lissabon in; doch hij werd op rein krank, liat zich op St. Michiel, een der Azorische cilanden, ontschepen, en stied er den 14 Julij. Behalve twee Duitsche werkjes, heeft men van hem eene Latijnsche overzetting uit het Hoogduitsch, getiteld: Funiculus triplex viginti quatuor praecipvorum beneficio­rum nodis Deiparae Virgini Carmelitas suos obligans• ad Festum Commenmorationis solemnis, 16 Aid, vel Dominica subsequente, gratitudinis ergo instituendum et celebrandurn, Pragae. In zijn klooster te Antwerpen bewaarde then een menigte brieven door vader Dominicus aan zijne zuster nit Perzio en de Indian geschreven. Zie Hartzheim, Bibl. Colon. p. 71; Cosm. de Villiers, T. I. p. 417; Paquot, Mem. T. I p. 589. NICOLLE (VINCENT), omstreeks 1663 te Rolencourt in Artois geboren. Zijn vader was J ac q u es N i c o 11 e, zijne moeder Fran gois e Char t r e 1. Vijftien jaren oud trad hij te Douay in de orde van St. Dominicus, studeerde aldaar in de philosophie en theologie, en werd lector in de wijsbegeerte aan het collegie van St. Thomas en vervolgens aan dat des konings, daarna in de theologie aan het eerste. Gedurend.e lien tijd nam hij alle graden aan de Universiteit aldaar. Later werd hij viermaal prior van zijn klooster, eens van dat te Valenciennes en eens van dat te Luik, waar hij ook de god­ geleerdheid onderwees. Het kapittel der • provintie van -St. Rosa, in 1709 te St. Omer gehouden, benoemde hem tot Provinciaal. Hij overleed • den 27sten September 1739, in den ouderdom van 75 jaren, in het klooster, waarin hij zijne gelofte had afgelegd. Hij gaf in het licht eeti kort begrip der wijsgeerige werken van pater J oha n n e s de St. T h o m a s, ten gebruike der studenten, die in de wijsbegeerte der Th o m as c h e n onder­ wezen werden, als ook: Synopsis variarum Resolutionum in Ilistoriam,sacram Veteris et Novi " Testamenti per capita, articulos et quaestiunculas dig esta ct exposita, et in modum Catechismi ,redacta ad usum sacrae Theologiae Candidatorum; per eximium ac Rdam. ad­ modum Patrem, Fratrem Vincentium Nicolle, Ex- ProVincialem et Sacrae Theol. Magistrum sacri Ord. Praedicatorum. Ad­jecta est" Appendix variarum propositionum a Sumas Pon­ taficibus damnatarum, Duaci, 1725, 40. Zie Paquot, Men. T. II. p. 331. NICOLAIDES (JoHANNEs), geb. in 1660 te Hindelopen, zoon van Nicola us Hilar id es, rector en later secretaris van Hin­delopen, volgde zijn vader als rector op, werd vervolgens corrector te Dokkura, te Leeuwarden en rector . te Bolsward, waar hij in 1726 stierf. Hij vermeerderde het Novum Dictionarium Tetraglotton van M a r t h i a s Martinez. Amst. 1714 80. Zijn broeder Petra s N ico 1 a i d e s was eerst subrector te Franeker, daarna te Leeuwarden en overleed aldaar 1713. Zie bet art. Martinez (M), J. Engelsma, Folgl. der predik. onder de Cl. v. d. gevenzvouden. bl. 223. NICOLAIUS (hcosus) van Loens in Vlaanderen, ervaren in het Grieksch en Latijn, schreef : 13 Miscellaneorum .libri IX in Append. Tom. V. Lampadis Criticae ed. Jane Grutero, p. 254-692. Hij was secretaris van Loens en bevriend met Paulus Leopardus, wiens dood hij betreurt in VIII Epipkvl. C. XXIII. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 531; Tzetz. Glad. 4 vs. 784 seq; Koenin gii, Biol. vet. Nova Alto rfii, 1678, fol.; Sax e, Nona. T. IV. p. 42, 43. NICOLAS, geboren te Pas in Artois, I homme de bon esprit et biers instruict aux Sainctes lettres," oefende te Atrecht het ambt van schrijfmeester nit, waarom hij den bijnaam had van l'Ecrivent. Hij werd met Jean de P o i x van Atrecht en Etienne Bourlet van Beuvry, ale Lutheraan gevangen genomen en veroordeeld om verbrand te worden, hetgeen in 1534 geschiedde. Zie Haag, La Fr. Prot. i. v. NICOLAS (M.), D homme de scavoir," begaf zich met zijn vrouw Barbara uit Geneve naar Duitschland, van plan om zich in Engeland te vestigen, werd niet ver van Bergen ge­vangen genomen, derwaarts gevoerd en aldaar in 1542 ver­brand. Zie Haag, La Fr. Prot. i. v.; Hae met ed e, Hist. d. Martel. (1566) bl. 119. NICOLAS (BROCARD DE ST.) werd omstreeks 1680 te Sittard geboren. Na zijne eerste letteroefeningen geandigd te hebben, nam hij het besluit de wereld te verlaten en werd earmeliet. Zijne oversten gebruikten hem vervolgens voor het onderwijs der wijsbegeerte en godgeleerdheid in verschillende provincial van den Beneden-Rijn, gelijk ook in de abdij van St. Maximinus bij Trier. In 1739 werd hij provinciaal en leefde nog in 1747. Hij schreef: Dissertatio Polemica de Pritnatu, Jurisdictione, Infallibilitate et Superioritate tam in quam extra Concilium generale Roma­norum Pontificum. De Build Unigenitus et nullitate Appellationis ad futurtm; Concilium, Treviris, 1719, 12o. Dissertatio Theologico-poletnica de contraversiis occasione schismatis Quesnelliani exortis, Treviris, 1720, 12o. Theologia Moralis Fundamentis, Colon, 1735. Alphabetum Morale, seu Theologia Miralis de Casibus Con • scientiae: ordine . Alphabetico elucidata, ex solidae Probabilitatis principiis deducta, Conferentiis Carolinis accommodata. Authore R. P. Brocardo a S. Nicolas admodum. S. Theol. Professore emerito, per Allemaniam inferiorem, Coloniae, 1739, 12o. Zie gartzheim, Bib?. Colon. p. 365; it out hei n), 1/04. rrev. T. III. p. 3321 Paquot, Mem. T. III, p, 440, 5465 NICOLAUS, kanunnik van St. Lambert to Luik, leefde in het midden der twaalfde eeuw, en schreef: Gesta S. Lamberti episcopi, Pontiff sive Episcopi ab a 6N ad 696 Leodiensis et Martyris, uitgegeven door 3-o b . Chapeaville, T. I. p. 371-490, Gest. pontif, Tungrens, Leod. 1612, 4o. Triumphus reliquiarurn S. Lamberti Martyris de Castro Bullinio in exped. Bulliensi, Ao. 1141 contra Rainaldum I, Comitem Barrensem, in het aangeh. werk , T. II. p. 577— 602. Algeri Scholastici Leod. elogium in Analect. Mabill. T. I. p. 303 (edit. nov. fol. p. 129, 130.) Zie Chap eaville in detnnot. ad Lamb. vitam ; J ocher, Var. bricius, Bibl. Med. ac infim. T. N. p. 346. NICOLAUS (130LDius), een Franciscaan en Gardiaan te Dixmuiden in de zestiende eeuw, schreef: Apologia contra Epistolam Amerei cujusdam, quae de ap­paritionibus et reditu Spirituum agit. Zie Sand erus, de Script. .Flandr, p. 125; 4.411111g en Ro­termand. NICOLAUS DE BRUXELLA of Nic ola as Heems de C a p ella, doctor en hoogleeraar in de regten te Leuven, schreef: Compendium in Institutiones, en overleed 21 Junij 1032. Zie 'nicker. NICOLAUS EDANUS (Mr.), rector cler Latijnsche school te Amersfoort (1555) en te Harderwijk, volgens Schrassert een stichtelijk poeet, waarschijnlijk dezelfde met N is o 1 a a s van Ede (zie dat art.) Zie van Bemmel, Bes. van Amersf. D. I. Al. 454 Selmaii. Bert, Bes, van Harden°. D. I. bl. 73. f. NICOLAUS DE FRISIA, van Bolswerd, was in 1427 student to Oxford, en vervolgens hield zich bet afsebrijven en verkoopen van boeken Oezig, Zie Kirchhoff, Die Hands. Handl. des Mittelalt. S. 137. Nay. D. VIII. 1)1 . 5. NICOLAUS (MiumNus), predikant in de Vier, gedeputeerde der Zuid-liollandsche Synode, was ill 1619 reehter in de zaak van Petrus Cupus. Zie Bran d$, Rut. dor Ref D. III. hi. 315; -Boermans, Kerk. Reg. 13* NICOLAUS SAMMIS, HARLEMENSIS, aldus naar zijne geboorteplaats Haarlem genoemd, was prior der Carmelieten, en stierf in 1495 of 1510. Hij schreef: Vademecum sive Sermones de tempore et de Sanctis. i' Consultation es, Repetitiones et Disputationes, Venet. 1487, 1497. De potestate Papae, Imperatoris et Concilli libris IV, Med. 1495, 1510. Chronicon temporum, Historia Ordinis sui. Vitae SS. Patrum et de Sacris mulieribus. Farago Fragmentorum. Vita S. Grail, Carmilitae. Vita S. Annae. Consiliorum (niet Consiliorum gelijk Po s s e v i n us wil), duo Volumina. Vita Simeonis Stockii. Zie Fabricitts, Bibl. lied. ac inf. Lat. T. IV. p. 386. Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 688. NICOLAUS DE TRAJEOTO, een Dominieaan en Doctor Scholasticus reatus, te Utrecht geboren, begat zich in 1360 naar Parijs en vervaardigde een Commentarius in Boethii Con­solationem mortis, Eenige houden hem voor denzelfden met Nic. Trivet. Zie Jocher; Florenti nu s Kist. p. III. 1. 21. C. VI. T ' T. I. p. 390. III. p. 690; Fabrieins, Bal.Belg. et inf . Lat. NICOLAUS VAN ANTWERPEN, pastoor te Mels, predikte tegen de mis. De geestelijkheid wist een mandement van den keizer to verwerven, waarin bevolen werd het opperste kleed te nemen van hen, die in zijne vergadering tegenwoordig waren, en 30 Carolus-guldens werden uitgeloofd voor het vangen van Nicolaus zelven. Hij werd gegrepen, in een, zak genaaid en haastig, nit vrees voor het yolk, bij de stalls kraan in 't water geworpen, 1534. Zie v. Haemstede, Hist. der Prone Mart. Anno 1564, W. 84, 85. NIDEK. (MATTneztis BROIIERIIIS VAN), 7 Dec.1677 te Amster­dam geboren. Hij studeerde in de regten en schreef in 1713 een Dissert. de Veterum ac recentiorum Adorationibus, Amst. 80. later door J o h. P ol e n u s opgenomen in Supplem. Thee. utriusq. Graevii et Gronovii, T. II. p. 905 seq. Hij beoe-fende de vaderlandsche oudheid- en dichtkunde, de laatste in den stijl van C 1. Bruin en overleed voor Februarij 1743. Men heeft van hem: Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche oudheden in COO platen van A. Rademaker, Amst. 1727-33, 6 dln. 4o. Verheerlijkt Watergraafs of Diemermeer by de dad Am­sterdam, vertoond in LX gezigten, Amst. fol. en 4o. Beschryving van het Zegepralend Kennemerland, in C pla-ten, door H. de Let h, Amst. 1768, 2 st. fol. (De platen schijnen wel 40 jaren ouder te zijn). De Zegepralende Vecht, vertoonende de verscheide Gezichten van Lustplaatsen en Dorpen van Utrecht naar Muyden, Amst. 1719, 2 d. 4o. F. Halm a, Tooneel der Vereenig de Nederlanden, vervolgd door M. B. v. N., Leeuw. 1725, 2 deelen met platen en karton, fol. Analecta medii Aevi, () site Oude Ned. Geschiedenisboeken van Sicke Beninge, Sybe Jarichs, Tjalling Aykema en eenen anderen over de Vriesche en Gron. Landen, Amst. en Midd. 1725, lste en eenigste deel. Zederijke Zinnebeelden der Tonge, Amit. 1716, 80. vets­meerdert met eenige uitgezogte van E. Yving, door S. Ver-made, Amst. 1786. Arrenberg vermeldt nog van hem: Kronyk van Friesland, Leyden, 1725, en Ned. Geschiede­nisboek, Amst. 1752, 80. Zijne kunstverzameling werd te Amsterdam verkocht, 20 Febr. 1743, doch bleef toenmaal bijeen bewaard. 't Was een atlas in 82 portefeuilles. Zij werd, vermeerderd door de zorg van W. H e u s k e s, andermaal en wel in 378 nummers geveild te Utrecht, den 18den Februarij 1861, onder den naam van Schouwburq der Nederl. Gebeurtenissen, van 1566 —1713. Lie Saxe, Onons. T. VI. p. 226; Witsen Geysbeek, B. 4. C. Woord. o. h. w. Arrenberg, Naamr. bl. 377; Bodel Nijen­hu is, Topogr. Lijst, No. 94, 95, 1376, 2639, 3070; Cat. der Mewl:. van Ned. Lett. D. II. bl. 20, D. III. bl. 184, 214-216. NIELLIUS (CAnoLus) of Nielle met Fran c. Junius in het midden der zestiende eeuw predikant bij de Fransche gemeente te Antwerpen. flij had den moed om het refine evangelie te prediken, terwijl de vlammen van den brandstapel, waarop zijne geloofsgenooten den dood vonden, door ramen van het vertrek, waarin hij sprak, zigtbaar waren. Zie Vita F. Jmnii in Scrin. dni. D. Gerdesii, T. I. p. 241, Brandt, Hist. der Ref. D. I. bl. 291, D. III. bl, 935; Tideman, Rem. Broed. bl. 227; G 1 as i u s, Godg. Ned. o. h. w. Nay. D. II. bl. 282. NIELLIUS (CARoLus) of N i e 11 e, geb. in 1576, noon van den vorige, was eerst predikant te Keulen, werd vervolgens in 1604 bij de Waalsche gemeente te Utrecht beroepen. Hier was hij zeer gezien, genoot eene jaarwedde van f 800 en een vrije pastorie. Hij was de rigting van A r m i n i us toegedaan en gaf daarvan herhaalde blijken. In de zaak van den Amster- damschen predikant 0 o ula r t, spande hij zijne pogingett in, om het consistorie tot zaehtheid te brengen, kwam (1617) id letterstrijd tegen Fabricius de Basseeour t, een ijverig Contra.remonstrant, en scbreef tegen hem Verification cont'e Bassecourt. Voor de Synode to Dordrecht gedaagd, was hij er geen werkeloos lid zijner partij. In Februarij 1610 werd hij door de Utrechtsche vroedschap van zijne bediening ontzet en den 6den Julij naar Waalwijk gevoerd. Misleid door zeke­ren Jan Janszoon Toppe, werd hij met Poppius, door dezen verraden, en in Januarij 1663 te Haarlem in hechtenis genomen, tot eene eeuwige gevangenis gedoemd en naar Loe­vestein vervoerd. Den 19den Julij 1631 ontsnapte hij, werd vervolgens predikant te Amsterdam, en door de broederschap in verschillende gewigtige zaken gebruikt. Hij is tweemaal gehuwd. Volgens Haag overleed hij 27 December 160. Men heeft *an hem een Tractaet over de verwerpinge. Zijn portret is, naar T. K e y s e r, door C. d e Pas, fraai gegra­veerd. Zie Brandt, Hist. der Ref. (Reg.) Tideman, Ges. der Rem. Broed. bl. 16, 17, 30, 31, 227, 232, 252, 253, 254, 312; Glasius, Godg. Ned. o. h. w. Haag, La France Prot.; Dodt van Flensburg, Arch. voor Berk. en Wereldt. Gt.:. D. IV. 337, 353, 370; P. A. Limborch, Vita Episo. p. 311; 111q. Noodw. Woord. der Zamenl.; Kobus en de Rivecourt, Nay. D. IX. bl. 164. 282, 316; Muller, Cat. van Portr. NIERMEIJER (ANToNIE), zoon van Johan Hendrik Niermeijer en Petronella Fig6e, werd 2 Sept. 1814 re Vlaardingen geboren. In Februarij 1829 werd hij leerling aan de Latijnsche school te Schiedam, die onder de leiding stond van den rector mr. G. C. B r it le nbur g, die al spoe­dig met den jongeling, vol lust voor wetenschap en genot voor het schoone was ingenomen. Het Hebreeuwsch leerde hij bij den predikant Overman aldaar. Wel toegerust, vertrok hij in 1833 naar de hoogeschool te Leyden, waar hij in zijn derde academie-jaar loffelijk vermelding kreeg op zijn antwoord op de vraag: qualis fuit inter populos in patria nostra sedem habentes, Religionis et Sacrorum conditio, antequam Christiani erant. quis ei cum Mythologia, sive Septentrionali seu Graeca, Latinave, nexus intercessisse videtur ? quae postea eius super­fuerunt reliquiae et vestig ia ? Den 9den November 1836 werd hij kandidaat in de godgeleerdheid, den 4den October 1838 proponent bij het Prov. kerkbestuur van Zeeland, en den 7den Maart 1840 predikant te 's Heer Arendskerke en Baarsdorp. Aldaar bevestigde hem dr. J. a b Utrecht DresSelhuis, predi­kant te WolfaertSdijk, met wien hij spoedig, bij zeldzame overeenkomst in studierigting, bevriend werd. Toen N i e r-m eij e r te 's Beer Arentskerke kwam, Teed hij aan een oog­kwaal, waarvan hem zijn ambtgenoot J. L. A. Kremer te Heeze in Noordbrabant, in wiens kunde en ervaring hij vex­trouwen stelde, genes. Te Heeze vond hij weer dan hij gehoopt had, eene levens­gezellin in J an tina Didde n s, met gelijke bedoeling uit Oost-Friesland gekomen. Met zijne genezing en door het huwelijksleven, scheen ook N i e r m e ij er ., in meerder opzigten een ander mensch to worden.werd weder ge­zellig, doch hechtte zich het meest aan de ouden van jaren, en werd weldra de gevierde in den kring der ambtgenooten, die erkennen moesten gedurig van hem te leeren, en de man des yolks, dat hem gaarne hoorde, zoowel wanneer hij in de Nutsvergaderingen verzen voorlas of verhandelde over bezem" I slaapmuts" enz. als wanneer hij des Zondags het evangelic yen. kondigde. Hij legde mede de grondslagen van het Theologiseh Genootsehap Philomathia en gaf den eersten stoot aan de ver­eeniging Bellamy to Heinkenszand, aan racer opeubare voor­dragten gewijd. Maar N i e r m e ij e r reciteerde niet alleen, hij maakte ook verzen, en gaf, schoon hij er weinig waarde aan heehtte, er eenige van in het licht. Zijn voornaamste arbeid te dozen is evenwel zijne Beschouwing en dichterlijke navolginq van ha lied der liederes, eene ringslezing van Maart 1842, geplaatst in de Fakkel door dr. Sprenger van E ij k (D. XV of Latere bijdragen), 1843, groot 80 blz., waarin hij erkent, dat dit erotisch dichtstuk hem een lievelingsboekje was ge­worden, waartoe zich nu en dan zijne studie bepaalde, terwijl hij vroeger zelfs aan eene dichterlijke navolging er van zijne krachten had beproefd. Doch diergelijken arbeid verrigtte hij zonder sehade van hoo­gere oefeningen. Hij beproefde zijne krachten aan eene be­antwoording van de vraag van bet Haagsch Genootschap over de echtheid van den Brief aan de Efeziers, die in September 1846 met goud werd bekroond. Op verzoek van zijn vriend Dress e 1 h u i s plaatste hij een der eerstelingen van zijne exegetische en kritische studidn in diens Bijdragen tot bevor-dering der Bijbelsche Villegkunde (Verh. over Hand. II: 1), die als voorlezing in den ring gediend had, terwijl niet lang daarna in de Jaarboeken voor Wetensch. Theol. D. V. St. I zijn: lets over de opschriften der Algemeene Zendbrieven van Paulus werd aangetroffen. Aan het einde des jaars trad zijne bekroonde Verhandeling over den Brief aan de Efeziers in het licht en werd in 1848 en 1849 door Vervolgen verrijkt, terwijl daarenboven ook nog word uitgegeven het werkie, ge-titeld: Het hedendaagsche standpunt van de kritiek des N. T., tetamen evenwel slechts vruchten van snipperuren; want sedert ket Haagsehe Programma voor het jaar 1847, waren N i e r-m e ij e r's ge-daehten bepaald bij de Schraften, die aan Johannes tvdrdett Wegekazd, waarvoor direeteuren hem 9 Sept. 1850 op nieuw een gouden medaille toekenden. Zijne verhandeling werd in 1852 uitgegeven en kort daarna door een Trervoa gevolgd. Intusschen waren andere vereerende onderschei­dingen niet achtergebleven. Het Zeeuwsch Genootschap bood hem in 1848 en de Maatschappij van Ned. Letterkunde in 1849 het lidmaatschap aan, terwijl de Akademische Senaat te Leyden hem den 14den October 1850 eershalve, den docto­ralen rang en titel schonk. In 1852 werd hij, op voorstel der Theol. Faculteiten te Groningen en Leyden, door de Alg. Synode der Ned. Herv. Kerk benoemd tot medevertaler van het N. T. Later volgden nog bet lidmaatschap van het Frov. Utrechtsch Genootschap (1853) en het corresponderend lidmaat­schap van het Haagsch Genootschap tot verdediging van den Christelyken Godsdienst (1854). Ondertusschen was hij redacteur geworden van de Bijdragen tot bevordering van Bijbelsche uitlegkunde, dat drie jaren ach-tereen, met meerendeels bijdragen van zijne hand, onder den titel van Magazijn voor kritiek en exegetiek verscheen. Daarenboven voltooide hij zijne Bijdragen ter verdediging van de echtheid der Johanngische schritten en schreef hij in verschillende tijdschriften, zoo als de Jaarboeken, de Gids enz. verhandelingen en beoordeelingen met en zonder zijn naam. Terwijl hij geheel voor de studie scheen te leven, vervulde hij ook getrouwelijk zijne ambtpligten, en bekleedde tevens de betrekkingen van secretaris der Zeeuwsche predikanten vereeni­ging en was hij lid van het classikaal bertuur en sec.-scriba. Na een beroep naar Kapelle (1850) afgeslagen te hebben, aanvaardde hij een tweede (1852) naar Wemeldingen. Aldaar werd hij den 7 November bevestigd ; maar reeds den 12 daaraanvolgenden werd te Rotterdam begeerd als leeraar, en den 30 als hoogleeraar te Leyden. Hij predikte den 1 Mei 1853 te Wemeldingen zijn afscheid en aanvaardde den 28 1V1ei het hoogleeraarsambt met eene oratio de theoloOae practicae studio futuro Euangelii ministro prorsus necessario. Zijne lessen over Bijbelsche uitlegkunde en practische theologie en niet minder zijn optreden als akademieprediker deden hem in de algemeene hoogachting en liefde zijner ambtgenooten, der academische jongelingschap en der Leidsche gemeente in hooge mate deelen. Doch reeds den 10 April 1855 sleepte hem eene ziekte, die aanvankelijk aan geen gevaar deed denken, naar het graf. De hoogleeraar K is t en de student T e r p s t r a spraken den 16 April treffende woorden bij zijn graf. De e_ erstgenoemde herdacht 22 April zijne nagedachtenis voor de gemeente met eene, sedert uitgegeven, leerrede over 2 Chron. XXV : Wat de hoogleeraar Scholt en op den 24 April over zijne verdiensten jegens de kerk en de wetenschap tot zijne leer­lingen gesproken heeft, is nit de Morgenster van den 9 Mei 1855 bekend. Zijn portret bestaat op meer dan 66ne wijze in steendruk. Hij schreef : Proeve eener navolging van Salomo's Hoogheid. 's Graven- hage 1837. Het booze wezen in het Bygeloof onzer natie. ]Lott. 1840; Bekroonde verhandeling over de Efeziers. 1847. De Kritiek der Tubingsche school beoordeeld. Vervolg op deze verhandeling. Het hedendaagsche standpunt van de kritiek der N. T. mast. 1849. Magazijn voor kritiek en exegetiek. 1850, 51 en 52. 3 d . Bekroonde verhandeling over de Joh. Schriften. 1852. .eifscheidsrede gehouden te 's Heer Arendskerke op den ge- denkdag der Hervorming 31 October 1852. Oratio de Theol. pract. studio, futuro Euang. Ministro prorsus necessario, 28 Mei 1853. Nagelaten Leerredenen. Leid. 185 (uitgeg. door Prof. K i s t). Polyxena's dood uit de Hecuba van Euripides in Calliope voor 1838. Electras echtgenoot (vrije navolging van Euripides Electra. vs. 1 --76) in Zeeuwsche Volksalm. 1843, bl. 62. Pruilerslied (eene nagedachtenis van zijne reis naar Heeze) in Europa voor 184. Z. Volksalm. 1847. bl. 39. Toen mijv zoontje gestorven was. (17 Sept. 1850) in Zee­ land Jaarb. 1853 bl. 14. Beschouwing en dichterlijke navolging van het lied der liederen in Fakkel, latere Bijdragen (XV) 1843. Proeve eener bewysvoering dat de woorden: Zij waren alien keen" Hand. II: 1, alleen van de Apostelen te verstaan zijn, in Bijdragen tot bevord. van bijbelsche uitlegkunde, D. V. bl. 1-48. lets over de opschriften der algemeene Zendbrieven van Pau­lus met betrekking tot derzelver echtheid, in Jaarboeken voor Wetensch. Theol. D. V. St. I. bl. 88-123. De echtheid van Paulus brief aan de Efeziers oordeelkundig onderzocht, in Gids, 1849, No. 3 en 4. Open antwoord aan Dr. D. Harting, over de glossemalhe­orie, in Jaarb. voor Wetens. Theol. D. IX. St. 2. Voorts verbandelingen, beoordeelingen en artikelen in Bij-belsch Woordenboek, Gids, Jaarboeken, Godgel. Bijdragen, Licht en Leven, Kerkelijke Courant, Verslagen der Zeeuwsche Predikanten- Vereeniging enz. Zie Dresselhuis, Levensb. van Niermeijer in Versl. der Algens. 'erg. der Maats. van Ned. Lett. 1855 ; S e p p, Proeve eener Pragm. Ga. der Theol. in Ned. bl. 148, 172, 216, 219, 243 volgg. 246. 248 volg. NIELS (ARNOLD) of N ij 1 e n, te Nijmegen geboren, trad to artmitigen in de orde der Dominiketten ; bij wolke hij bet ambt van prior bekleedde. Ook was hij pastoor van de Wal­burgs enMaartenskerk, en nadat hij het ambt van algenleen vicaris, bij het openstaan an den stoel, waargenomen had, in plaats van Jan K n ij f, tot bisschop van Groningen be­noemd . Ofsehoon hij, ten gevolge der beroeringen, zijn wijding niet ontving, bekleedde hij echter vier jaren de bissohoppelijke waardigheid. De raad, de nieuwe leeringen toegedaan, dag­vaardde hem om rekenschap van zijne eer te geven en zich jegens zekere beschuldigingen te verdedigen. Hij deed sulks z66, dat men hem uit den kerker, waarin men hem had ge­worpen, ontsloeg en hij naar zijn klooster terugkeerde, ja, men was genoodzaakt hem de geroofde goederen van St. Wal­burg en St. Franciscan weder over te geven. Na de inneming van Groningen in 1594, week hij naar Brussel, waar hij op den dag van St, Thomas van Aquina (2 Maart) 1603 over­leed. Hij schreef: Tractatus de controversiis fidei. Tractatus de Sacramentis in genere et specie. Sermones de B. Virgine, ms. Eteposltio antiphonae Salve regina, Zie van Heussen en van Rijn, Bat. Sacra, T. V. p. 287. 288, 294-296 tor, Ned. Oorl. D. bl. 114; Ondh. van Gron. bl. 61, 83 rt. Chton. t urn Gron. en Oml.; B t a n d t, list. der Ref. D. I. M. 057, 658; trutherut, Ges, van de Opk. der Kerkk. to Gron. bl. 223, 227, 251. Hofstede de Groot, Ges, der Beoederke te Gron. bl. 55; Joeher Adelung, Grote. Folks-alm. 1837. bl. 108, 109. NIELSIUS (NicoLAAn), geboren te Campenhout, trad in de orde der Dominikanen, werd in 1584 theol. dr. te Douay ) was gedurende 16 jaren prior provincinlis en inquisiteur, en overleed te Gent den 29sten Januarij 1600, in den ouderdom van 60 jaren, Hij schreef Comment. in Genesin, in Cantzca Canticorum, in Epistolas Pauli etc. ZieJöeber, Foppens, 13161. Belg. T. It. p. 70; Paquot, Mem. T. II. p. 916. NIELVIN. Deze naam koint op een der lijsten der ver­bondene edelen voot, doch is onbekend in de geschiedenis des vaderlands. T e Water gist dat bier R o b eft de Melun bedoeld wordt. Zie Pets. der BM. 1). III. hi. in. NIEMA.NN (Jomonas Eunzwni), kwam omstreeks 1820 in Indict en werd daar geplaatst ter algemeene secretarie, waar hij zich ras deed kennen tti3 een man van uitstekendt bekwaam' heid. Tot hoofdkommies opgeklommen, verkreeg hij eerie aan. ,stelling bij de factory te Decima tn was opperhoofd van den Nedetlandsahen handel in Japan van 1835-1838. Zijh ijver aldaar herakkende hem den wensch der Japansthe regering bij wijn vertrek, dat hij niet mogt worden teruggezonden. Later vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij door den minister vein kolonien J. C. Baud in 1845 geraadpleegd ward over de redactie der vast te stellen nieuwe wetboeken voor Neder . landsch Indio. Hij overleed in den ouderdom van 54 jaren in het ambt Delden op eene refs naar de badplaats Bentheim den 18 Junij 1850. Part. Berigt. N1ENG (JAN JANsz), burger en inwoner van Hoorn, vond omtrent 1632 de diepmolens uit. Het eerste model door hem gemaakt, heeft de lengte van 2 voet 6 en een halven duim, is breed of wijd 9 duim en hoog 6 en een halven. duim, Hoornsche voetmaat, alles buitenswerks gemeten. Dit model was, volgens A b bin g, voor eenige jaren in stads fabriek nog te zien. Zie A b bing, Very. op Pella's, D. I. bl. 12. NIENHOV EN (MxcwEL, abt van), Nienive of N i e n o-v i a. De abdij van dien naam was een der beroemdsten in Vlaanderen. Zij was gesticht in 1137 en aan de heilige Cornelius en Cyprianus" toegewijd. Als een der voornaamsto edelen teekende Michiel abbe de Nieve. de Unie van Brussel, 1577. Zijn naam was eigentlijk Michiel van Male. Hij bestierde de abdij elf jaren en overleed in 1570. Zie Gramaye, Ant. Belg. Flandr. p. 4'7; Sanderi, Plandr. T. I I. p. 196; de Jonge, Unie van Brun. bl. 69. 1sTIENHITIS (HENDRIK), word den 12den Februarij 1790 to Ten Boer, in de nabijheid van Groningen geboren. Zijn vader, Lambe rtus Nienhuis, was aldaar eints 1789 predikant, zijne moeder heette A a 1 tj e Tone ken s. Reeds vroeg moest hij de ouderlijke zorg ontberen. In 1799 stierf zijne moeder, en korten tijd daarna, vestigde zich zijn vader, die inmiddels zijn emeritaat had verkregen, met zijne twee zonen zijne woon­plaats binnen Groningen, waar hij in 1801 overleed. Zijne voogden, Gerhard Orem er, predikant to Woltersum en H e n-d r i k B r a a m, commissaris tot de Wees- on Huwelijkszaken te Groningen, kweten zich met ijver van hunne taak en ver­trouwde hun pupil aan de zorg van Karel Mulle r, die aan het hoofd stond tenor bloeijende kostschool. Het onderwijs op de Fransehe school maakte plaats voor de meer opzettelijke opleiding tot de wetenschappelijke loopbaan. Doze vigil hem ten deel in den huisselijken kring van prof. .1. R. van Et r-d e, toen nog conrector aan de La*sche school dezer stad. Na een zesjarig verblijf aldaar, word hij in 1806 tot de ,Aaa- demische lessen bevorderd. Gedurende drie jaren verdeelde hij zijn tijd tusschen fraaije letteren, geschiedenis en wijsbegeerte en de wis- en natuurkundige wetenschappen. In de Grieksche en Latijnsche letterkunde, Grieksche oudheden, vaderlandsche taal, stijl en welsprekendheid, was daarbij zijn leidsman de hoogleeraar J oa n n e s R u a r di, in de logica en anthropologie Cornelius de W a al, in de algemeene en vaderlandsche ge­schiedenis en Romeinsehe oudheden genoot hij het onderwijs van zijnen mentor en vriend J. R. van E e rd e. Met geen minderen vlijt volgde hij de lessen over Mathesis en physica van J. B aart de la F ai 11 e, en zijne zucht naar nuttige kennis deed hem insgelijks met graagte de lessen bijwonen van P. D r i e s s e n over de natuurkunde der planten en van J o h. Mulder over de zoologie. Ook genoot hij gedurende twee jaren het bijzonder onderwijs in de mathesis van Johannes Esveld. Dus behoorlijk toegerust en reeds aan een werk­zaam leven gewoon, ging hij tot de faculteit der regtsgeleerd­heid over. S e e r p G r a t a m a onderwees hem het natuurregt, alsmede het staats- en het strafregt; Albert Jacob Du y­maer van Twist het burgerlijk privaat-regt, volgens den Code Napoleon, en Carel Christiaan Paehlig het Ro­meinsch regt en de geschiedenis van hetzelve. Den 25 April 1812 verkreeg hij de waardigheid van doctor in de beide regten, na het verdedigen eener Dissertatio ad locum Juris Napoleonici de divortio. Nog in hetzelfde jaar, waarin hij de academie verliet, trad hij in den echt met Anna Maria J o­h a Vo s, dochter van den Zuid-Larenschen predikant Lambertus Vos en Anna Clara Carsten, beiden uit een Drentsch geslacht, vestigde hij zich ter uitoefening der regtspraktijk als advokaat bij de Arrondissements-regtbank to Groningen, en genoot aldaar male als zoodanig gedurende ruim tien jaren aller vertrouwen en toegenegenheid. Wat de eerste jaren zijner loopbaan ale praktizijn betreft, wordt ge­meld dat hij, op verzoek van den keizerlijken procureur bij het Tribunal de 1re. instance, zich tijdelijk heeft belast met de functie van griffier van het vredegeregt, kanton de Leek, en dat hij, reeds weinige dagen na zijne promotie, tot in Julij 1813 toe is werkzaam geweest als avoud provisoire. Dadelijk had hij ook een drukke praktijk. De kommervolle dagen, die bet afschudden van het Fransche juk vooraf gingen of onmid­delijk volgden, waren voor de ingezetenen van Stad en laude, daar de benders van Napoleon nog de sterkten inhielden, geen dagen van gerusten en gezetten arbeid. Ook Nienhuis deelde met zijne jeugdige vrienden in de gevaren, welke het bewaken van Delfzijl medebragt. Naauwelijks was in Mei 1814 geheel Nederland van de vreemde krijgslieden gezuiverd en alles tot vaderlandsche ge­bruiken wedergekeerd, of N i e n h u i s werd benoexnd tot lid van het collegie van Regenten over de gevangenissen binnen de stad Groningen, uit welke betrekking hij echter nog voor het einde van het jaar eervol, op zijn verzoek, werd ontslagen. Den 4 Junij 1816 werd hij tot procureur bij de regtbank van eersten aanleg te Groningen aangesteld, terwijl hij tevens als advokaat voor de balie werkzaam bleef. Bij besluit van 18 Junij 1822 werd hij tot plaatsvervangend regter in de regt­bank van lsten aanleg en in 1823 tot hoogleeraar in het he­dendaagsch burgerlijk regt aan de hoogeschool te Groningen benoemd. Hij aanvaardde den 6den October van dat jaar deze post met eene redevoering de ratione, quam theoriam ap­pellant processils civilis, praxeos Judiciariae procuratrice et quasi parente, nimis neglectd. ToenRillem I in 1830 het Te Wapen uitsprak, was N i e n h u i s, even zwak van ligchaam als vurig van geest, niet te weerhouden van op 's konings roepstem de wapenen aan te gorden en het voorbeeld te volgen zijner ambtgenooten v a n 0 o r d t en V r o 1 i k, en op bij na zestigjarigen leeftijd liet hij zich, in de Tweede Kamer der Staten-generaal gekozen, die keuze welgevallen, daar het vaderland naar zijne inzigten niet minder in gevaar was door verraad of zwakheid in eigenen boezem, en te groote toegevenheid van koning en onder hem besturende ministers. Reeds vroeger had een val van het paard eene dij break veroorzaakt, die wel genas, maar cenen eenigzins gebrekkigen gang ten gevolge had, en in 1830, toen hij nog in Februarij met zijn ambtgenoot P. H e n d r i k s z als afgevaardigde der hoogeschool het tweede eeuwfeest van het athenaeum te Deven­ter had bijgewoond, overviel hem in het najaar eene borst­ziekte, die tot longontsteking oversloeg en hem den dood nabij bragt, maar in den zomer van het jaar 1834 trof hem een in de gevolgen meer ernstig ongeluk, door hem niet, in­gezien, maar waaraan zijn medicus prof. J. B a a r d t de la Faille nog in 1859 zijne verlamming en zijn tot zijnen dood toe kwijnend leven heeft toegeschreven. Bijna geheel het akademie-jaar 1834-1835 was hij bedlegerig, en toen hij na herhaalde toevallen, wederom hersteld, in de maatschappij op­trad, meende men in den beginne een flaauwe schim te ont­moeten van hetgeen N i e n h u i s vroeger was geweest. Den 9den October 1845 sprak hij bij het nederleggen van zijn rectoraat de justa ac prudenti legum, quibus utimur, civilium aestimatione, en in het voorjaar van 1856 werd hem een zijner geliefdste leerlingen van Bone val F a u r e, thans hoogleeraar, te Leyden tot adjunct toegevoegd. Hij overleed 28 November 1862. I Hij was een door geleerd man, muntte nit in sierlijke welsprekendheid, was beminnelijk in den omgang, telde zoo te Groningen als elders, een groot aantal vrienden n was door zijne leerlingen geliefd." Ook in andere betrek. kingen was hij werkzaam en nuttig. Als ouderling bij het olassikaal bestuur te Groningen, word hij door de hooge kerkvergadering van 1850 benoemd tot lid der algemeene synodale commissie. Gedurende drie jaren bleef hij lid, en zijne, adviezen oogstten doorgaans hoogen lof en goedkouring in. Twintig jaren lang was hij grootmeester der Loge Union Frovinciale, gevestigd te Groningen. Boning Willem II schonk hem de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw; het Utrechts Genootschap van Kunsten en TVetenschappen en de Maatschappj van Ned. Letterkunde benoemde hem tot lid. Ook was hij sedert 6 Januarij 1813 werkzaam lid. van he genootschap Pro excolendo Jure patrio to Groningen,. portret als grootmeester bestaat levensgroot. Hij schreef: Oratio de rations etc. Gron. 1824, 80. en in Ann. Acad. Gron, 1822-..1823. .Handleiding bij akademische Voorlezingen over het heden. daagsch regt, 2 stukken, Gron. 1827, 2de dr. 1831, 80. Mernorie van Regte over het Erfpachtsregt, ingevoerd bij de wet van den 10 Jan. 1824, met betrekking tot de Groninger vev , e Belolemming, Gron. 1831 (in vereeniging met mrs. H. 0. Peith, W. J. Quintus, H. Trip en H. de Ranitz). Voorlezing over de wenschelijkheid om bij de herziening onzer wetgeving dezelve aan to vullen door een volledig zamenatel van stellige regtsbepalingen °parent de middelen tot handhaving van regt, Gnu.. 1833, 80. Akademisehe Voorlezingen over het Nederlandsch BurgerlOk Regt, Gron. 1849 en 1854. Van het huwelijk en de regtsbetrekkingen, die door en ten gevolge van het huwelijk tusschen de echtgenooten geboren wet-den. Afzonderlijk en buiten zijne voorkennis uitgegeven, en in 2de stuk van het eerste deel zijner Akadem. Voorlezingen, Gron. 1854. Redevoeringen in de Staten•Generaal, in Handelingen van de Regering en de Staten-Generaal over de herziening der Growl wet, V347-1848, D. III. hi. 247, vgg. 819, 378 vgg. 485, 526. Ids over eene beweerde tegenstrijdigheid in art. 187 van het Nederl. Burg. Wetboek in Mrs. G. D i e p h u i s en A. Oudeman, Opmerkingen eta Illededeelingen, St. II. hi. 23-29. Over het ongegronde der regtspreuk Error communis jus Tacit, bepaaldelijk tot hare toepassin . op instrumentaiire °dui­gen in Bijdr. tot Regtsgel. en Wetg, D. X. bi. 186--221. Onderzoek betreffende eene transitoire questie omtrent het vruchtgebruik door de wet aan de Oudere toegekend van de goederen 'dinner minderjarige kinderen in Ned. Jaarb. veer Regtsgel. en Wetg. D. I. bk 120-139. Hulde aan Mr. T. Haa k ma Treating in Groninger Courant, en daaruit overgenomen door prof. B. W. T y de-m a n in zijne levensschets van Tr e s 1 in g, in Hand. der .Meats. van Ned. Lett. 1863, bl. 17. Tresling, Memorie van rep, over de ontzetting van eigendom, bij beslag op een ondeelbaar goed; bijzonder op eene beklemde plaats, in 1823 door N i e n h u i s bezorgd. Ned. Wetboeken van Burg. Regtsvordering door Mr. A. O u d e m a n, met eene voorrede van Mr. H. N i e n h u i a, Gron. 1842. Hij bezorgde ook een uitgave van het Nederlandsche Wisselregt , vervat in den Eden en 7den titel van het Wetboek van Koop­ handel voor bet Koningrijk der Nederlanden, alleen ten ge­ bruike bij akademische lessen, Gron. 1836. Zie J. H. Philipse, Levensb. in Eland. van de Maeda. van Ned. Lett. 1863. 3. van Hall, Ned. Jaarb. voor Baegisg. en Fetens. D. XII. bl. 211 volg. Dez. Bijdr. D. VII. bl. 334 volg. Dez. Nieuwe Bijdr. D. V. bl. 215; Dez. Handl. tot de Beoef. van het Burger,. Begt (Amst. 1851), bl. 72; G. Diephuis, Handb. voor he Ned. Burg. Begt, D. I. bl. 72; Ann. Acad. 1840-1849. p. 543, 1852­1856, p. 179; J. C. Voorduin, Ges. en Beg. der Ned. ;Fab. D. I. bl. 69 (1); G. Wolters, Oral. de its quae triatia aclaeta Acad. per annum practer. accider.; p.7 Anal. Acad. Gron. 1829-1830. Band. der Alg. Synode, 1850. bl. 250, 1851. bl. 108-114, 130. vg. 290, 342, 1852. Bijl. B. bl. 12, 1853. bl 59, 233, Bijl. B. bl. 136; Gron. Cour. 5, 28 Dee, 1802. icIEROOT (Lim*, predikant to Wormer, gaf in bet Hat: .De ,weg des Allerhoogaten in Zijn heilig dom, ter inleiding van Zijn kerk in haaren vollen luister in 't laatste der dagen, of een Verklaaring der drie laatste hooftstukken van Zacha- rias, Arad. 1765. Zie Beekz. der Gel. Wer. 1766. a. bl. 115-137. NlEROP (A. vAN) schreef : De jacht van den doorluchtigen vorst Freder i k H e ij n­dr ic h, Prince van Oranjien : op de velden van Brabant, Berchsche ende Gelderlandt, in den comer des iaera 1629, be­ginnende den 30 April ende eyndighende den 13 September. Delft 1629 4o. Zie Cat. der Bibl. v. h. Prov. Gesch. v. N.-Brabant. bl. 109. NIEROP (1VIEINDERT NrAN) kapitein ter zee. Op uitnoodi­ging der Fransche regering zendde het Bataafsche bewind, in 1797, twee fregatten naar Ierland. Dien ten gevolge liepen de Furie, kapitein Luitenant B. P 1 ei s z en de Waaiczaam­heid, kapitein M. v. N i e r o p nit Texel, die echter beide kort daarna genomen werden. Zie J. C. de Jon ge, Gesch. van het Nederl. Zen). D. 66. bl. 332-339. NIEROP (AELBRECEIT) was in 1672 oudste raad in den Hove van Holland. Hij was een der regters van C. de Wit t, en werd door Maurits mede gemagtigd om de regering te veranderen en de nieuw benoemde vroedschappen den eed of te nemen. Als zoodanig kwam hij ook te Dordreeht en te Haarlem. Zie Valekenier, rem. Europa. D. I. Bijl. NO. 67, bl. 150, 735; A. Montanus, Lev. v. Fred. Hendr. bi. 516. 517, 524; Wa­genaar, Vad. Hist. D. XIV, bl. 157, 197, 199, 201. NIEROP (HENDRIK) regtsgeleerde en dichter. Men vindt zijne gedichten alleen voor de werken zijner tijdgenooten. Hij overleed te Hoorn, zijn geboortestad , 20 Mei 1666. Zie Very. op Velins, Kron. v. Hoorn. bl. 94; van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. Joeher. NIFROP (DIRK REMBRANTSZ VAN) werd in 1610 te Nieuwe Niedorp geboren, waar hij het ambacht van schoenmaker uitoe­fende. Volgens Jöcher was hij mathematicus te Amsterdam en een verded iger van de leer van Cop e r n i c u s. Hij bloeide tusschen 1658 en 1677. Volgens Dirk Borger van Schoorl, stierf hij 4 Nov. 1682. Hij noemt hem II een groot mathe­maticus, geleerd en vermaard astronomicus." * Die veel boecken in zijn leven s Voor de stuurluy heeft geschreven." Zijn Nieropper Graadboek heeft hij zelf veertien malen uitgegeven. Op den titel zijner Oeffeningen staat zijn welge­lijkend, maar toch anders gesneden portret dan op dien van de Wisk. Musyka en de Wisk. Rekening: op den titel Des Aertrycks beweging, in de plaati daarvan een Schildpad. Hij schreef: Des Aerdrycks beweging in de Sonnestilstant, bewjsende dat dit geensins met de Christelijke Religie is strijdende enz. Met noch verscheydene Aenmerckingen, soo van de vindingh der lenghte van Oost en West, en anders, enz. 't Amst. 1661, 4o. en 80. Eenige oeffeningen in God-lycke Wiskonstige en Natuerlycke dingen. Waer in dat gehandelt wordt. Ten eersten. Van des Werelts Scheppinge. Ten tweeden. Een Meetkonstige beschryvinge des geheelen Aertkloots. Ten derden, het maeksel van alderhande kaerten. Ten vierden, Van de Cometen of Staertsterren haer verschyninge, Amst. 1669, 4o. Mathematische Calculatie, d. 1. Wiskonstige Rekening, lee­rende het vinden van verscheyden Hemelloopsche voorstellen; alsmede 't beschrijven en uytrekenen der Zonnewijzers; noch is hier bijgevoeght de Wiskonstige Musica, Amst. 1650, 1659, 1673, 1680. 80. De uitgaaf van 1659 bevat als Inleydinge een Onderwys orn de Tafelen van de Logarithmus te makes naar 't Fransch van E. Wi n g a te). En voorts: lste deel De Uytrekeninge der Driehoecken; 2de deel Klootsche Rekeningen; 3de deel De Beschryvinghe der Sonne-wysers; 4de deel Eenige Vraegh8tuk­ken: En voornamelyck van de Weegh-konst: Astronomia of Hemelloop met een planeetwijzer, Amst. 1658, 4o., 1659, 80. Konst der Stuurlieden, Amst. 1696, 4o. Lootsmans Wegwfizer, 4o. Rekening der Driehoeken, inhoudende de Tafelen van de Declinatie der Sonne, tnitsg. de Noordt-Sterren en andere voorname vaste sterren: berekent op den Meridiaen deser Landen; enz. samen van nieuws overgesien. Ende nu met den zevensten en achtsten Druck overgesien, verbetert en vermeerdert met een tweede Tafel van de Sons Declinatie, etc. Tot Amsterdam, bij Abel van der Storck, etc. 1676, 1678, 1679. Er volgt met een nieuwen titel, doch onafscheidelijk bij het voorafgaande behoorende: Almanach, nae den nieuwen stijl, van eenige achter-een-vol­ghende jaren, als van het frier 1677 tot 1692. Ghestelt op den Meridiaen deser stadt Amsterdam, bij Abel van der Storck, etc. s. a. Voorts met nieuwen titel, doch mede bij het vorige be-hoorende: Kort begrip van de nieuwe lichiende columme ofte Zee-spie-ghel, inhoudende linghs en dwers-courssen van de Oostersche, Noortsche en Westersche Scheepvaart. Van nieuws vermeer­dert ende verbetert, door verscheyde ervaren Zee-luyden, 'T Amsterdam, bij Abel van der Storck, etc. s. a. De vijfde druk, Amst. bij Gerrit van Go ed esberg h, 1666, -met eene voorrede van 1664, daarachter den almanak en voorts de Lichtende Colomme, mede zonder jaartal, zoo ale in de latere drukken van dit boeksken. Nieut-Dubbelt Nierper Graedtboeck, 1684, 1686. Onderwijs der Zee-vaert en andere Wercken, Amst. 1661; 1662—.1673, 1675, 80. Bipoeghsel (daar) op, Ald 1673. Generale Beschrijvinge der Son-Eclipsen (van 1673—.82), Ald. 1673. Tildtbeschryvinge der Waereld, waer in gehandeld wordt: 1. Van des Wereldts Ouderdom enz. 2. Van de Feesten praels enz. 3. Van de voornaamste Geschiedenissen des We­reldts, op Tijdkaerten in 't korte gestelt enz. 4. Van onze Burgerlycke Tijdt ens. Amst. 1648, 4o., 1659, 80., 1662, etc. Nu met desen derden en vierden druck overgesien, ver­betert ende wel een derde-part vermeerdert bij A b el v an der S tor c k, Boeckverkooper, op 't Water, bij de Nieuwe Brugh, in de Delfsche Bijbel, 1675, 80. In dorso tituli; de effigies 14 van Itembrants in hout, met een very van T r a u d e n i u s er onder. De Voorrede tot den Leeser is gedagteekend: ge. daan in Nieu-Niedorp in October 1671. Verdediging van de stilstand der Zon, Amst. 1661, 4o. Antwoord aan Co c c ejus. Almanach van den nieuwen stijl, van acht achter-een-vol­ gende, jaren, gecalculeert op den Meridiaan der stadt Amster­ dam. Hier is bijghevoeght een eeuingh•duyzende Almanach, om door 't tellen over de vingeren, de onbeweeglijke Feestdaqen to vinden. Van nieuws verbetert en vermeerdert, en de Ta­felen van de lenote der dagen en nachten op 17 verscheyden aartskloots.breette gestelt, 't Amst. bij Abel van der Stork etc. s. a. Een vroegere druk, mede zonder jaartal, is bij Gerrit van Goedesb erg h, hebbende een Calender van 1666-1674). La u ts geeft bepaaldelijk bet drukjaar 1680, doch deze druk is zonder jaargetal. Onmiddelijk volgt hierop: Generale beschryving der Son-eclipsen etc., Amst. bij Abel van der Storck, 1673. Almanach nae den Nieuwen Stijl, van acht achter-een.vol­gende jaren (1680-1686), gecalculeert op den Meridiaan der Stadt Amsterdam, ens. Van nieuw verb. ende vertu. Amst. z. j. kl. 80. Nieropper Almanach na den Nieuwen en Ouden Styl, op Schrikkeljaar 1676. Bij een gestelt door Johannis Jacobsz Stichter, en het op en ondergaen van de Maan door D. B. v. N. Amst. 1676, 24o. Kort Begrip van de nieuwe lichtende Columne, of to Zee-Spiegel. inhoudende langhs- en dwers-courssen van de Oos­tersche, Noortsche en Westersche Schipvaert. Van nieuws verm. ende verb. door verscheyde ervaren Zeeluyden, Amst. z. j. kl. 80. Journaal van de Reizen van Abel Tasman, bij D. R8Z. van Nierop. Yederduytsche Astronomia, dat is: onderwijs van den loop des Hemels, leerende het vinden der plaetsen en bewegingen der Vaste Sterren, Son en lilaen: als oock hare eclipsen of' ver­duysteringhen. Item, den loop der Planeten, welcke door rekening4 en oock tuygh-werckelyck met een planeet wijzer aan­gewesen wordt. Bierby gevoeght een Aen-hangh, dienende tot naeder vercla­ringhe over den loop des Hemels. Als oock eenighe voorbeel­den der Son-eclipsen, etc. Ende nu met den tweeden drack overghesien, verbetert ende vermeerdert, bij denzelfden Autheur, ale oock een gedruckten Planeet-wyser. t' Amst. by Gerrit van Goedesbergh, boeckverkooper op 't Water, in de Delfsche Bijbel, over de Nieuwe Brugh, Anno 1618, 4o. Fol. 2 r.: Forte Verklaringhe van de Tydt-plaet, in rijni, geteekend: H. L., verso: Klinckdicht op den Nederduydischen Astronomica, geteekend S. G. R u p s. Het daarop volgende: Tot den Leser, is gedagteekend. Tot Nieutve Nierop, de Sonne omtrendt het begin des teyckens Tauri, in 't 1650ste jaer nae Christus geboorte. Bladz. 15 van het eerste der op den titel aangeduide stukken, geeft R. te kennen, dat hem Waar. neminghe ter hand zouden zijn gekomen van eenen Tad e Philips, Landmeter tot Schagen van 1620, en D ir c k ersz Abb e ste e, Landmeter in de Wieringer Waert, van den jare 1647, gedaan met een groot Quadraat van via roei half­middelijns, zoo als merle van J. van H e u v el, Dienaer des heiligen Evangeliums aldaer; en in bet derde stuk over de Son­eclipsen, p. 5, noemt hij eenen C or n. Symonsz. Rit s, wonende tot Wormer (1644) neerstich arbeyder in het uytre. kenen van voorbeelden, en eindelijk op p. 99 daaraanvolgende wordt men gewaar, dat hij in den jare 1652 doende was, om een Europesche Paskaerte, nae lengte en breedte te tnaecken, op wassende Braden etc. Een vroegere uitgaaf verscheen te Amsterdam, 1658, later te Keulen, 1693, 4o. Zie Prof. L a u t s, Vern, over deniris. en Sterrekundigen D. B. V. N. in Verh. en Berigt. betrekkelijk het Zeno. door Jhr. G. J. Tindal en Jacob Swart, D. III. Dist. Tyds. van Prof. Vissc her, 1842, bl. 124, 140; A J. van der A a, .dardr. Woordenb. der Ned. D. VIII. bl. 101; Blaupot ten Cate, Gee. der Doopsg. in Holl. D. II. bl. 165; Schoorl, Kron. van Medembl. bl. 128 ; (M.Scha­gen), Naaml. der Doopsgez Schrijv. en Schrift. Amst. 1745, bl. 70, 71; Tweej. lietzen rondom de Wereld (1720-1722) Dordr. 1728. Voorts Jocher, Adelung, Kobus en de Rivecourt, Bibl. der Mats. van Ned. Lett. D. II. bl. 466, 469, D. III. bl. 620; Bibl. Krighout, p. 113, 268; Bibl. de Crane, p. 66; Naatnr. van iibkoude; Naamr. van Arrenberg, bl. 376, 377; Nay. D. III. IA. 322, D. IV. bl. 268; Muller, Cat. van Portr. NIEROP (PIETER REMBRANDTZ VAN), niet de noon, maar de broeder van den vorige, was leeraar in de stuurmanskunst en Doopsgezinde vermaner te Hoorn. Zijn portret komt voor bij Mull e r, Cat. van Portia. bl. 212. Zie Nay. D. III. 131. 223, D. IV. bl. 268. NIEROP (JAN) geadmitteerd landmeter te Schoorl, werd met 30 gouden ducaten beloond voor zijn antwoord op de vraag : welke %fin de beste, spoedigste en gemakkelijkste en min host- baare middelen om Neerlands zeestranden to verhoogen in Ver. handel. van het Genoots. onder de anspreuk Floreant liberates arles. D. II. St. I. Amst. 1780. NIEROP (Mums) onderscheidde zich als luitenant in dienst der Republiek in den Munsterschen oorlog. Een afdeeling bisschoppelijke troepen had zich over het moeras der Boar­ tange, in een bosch bij het dorp Ipsenhuizen geworpen en stond door meerdere gevolgd te worden, Kapitein S t a m 14* kreeg last om met 500 soldaten en eenige ruiters den vijand, van wiens sterkte men onkundig schijnt geweest te zijn, aan te tasten. Op den 5 en 6 October 1666 had de ontmoeting plaats. De Munsterschen, schoon voor 't minst 2000 man sterk, werden, na een allerhevigst gevecht, volkomen geslagen, en met een aanmerkelijk verlies over het moeras teruggejaagd. Men ontdekte then dat de vijand over het moeras was geko­men door middel van een zeer lange brug ; en aan den luite­nant Willem N i e r op, die bij het zoo even vermelde ge­vecht, met een honderdtal uitgekozene soldaten de voorhoede had gehad, werd opgedragen deze brag te vernielen. Met 100 muskettiers trok hij derwaarts, joeg de wacht, welke zich in eene bij de brug gelegene schans beyond, op de vlugt , ver­brandde de brug geheel en ontving de getuigenis van een gewigtige dienst aan het bedreigde gewest te hebben bewezen. Zie Aitsem a, &ken van Slat. en Oorl. B. XL V. bl. 649 ; Den Engelschen en ilfunsteschen Oorlog. bl. 236 ; B o s s c h a, Need. hel­dend. to land. D. IL bl. 83. NIF,TISTRASZ Junior (JOIIANNES LEONARDUS) werd 4 April 1796 114 eran deftig gcslacht te Rotterdam geboren. Voor den handel, niet voor den geleerden stand opgeleid, genoot hij enkel eene beschaafde, Beene geletterde opvoeding, maar tevens zulk een, die geschikt was om gevoelens van menschelijkheid en echte godsvrucht bij hem op te wekken. Zijne zucht en aanleg voor de dichtkunst openbaarde zich reeds vroeg, en werd door zijn verkeer met vele beminnaars en beoefenaars der dichtkunst, vooral met Immerze el, Feith en T oll en s, niet weinig aangekweekt en ontwikkeld. Vooral aan I m m e r­zeel had Nierstras z, wat zijne opleiding als dichter aanbe­langt, onbegrijpelijk veel te danken ; deze was zijne gids op het voor den nieuweling onbekende pad naar den zangberg. Onwillekeurig vormde hij zich in lateren tijd naar Fe it h en T olle ns, z66 dat in vele opzigten zijn dichtkunst de kleur der hunne draagt, en hij van te groote, soms slaafsche navol­ging, wel niet geheel kan worden vrijgepleit. Zijne gedichten getuigen van zijnen echt godsdienstigen zin, van zijne liefde tot deugd en goede zeden. De gloed der waarheid bezielt zijne leerdichten. Zijne tafereelen zijn meesterlijk geschilderd, zijne verhalen vloeijend. Zijne vloeijende verzen zijn rijk aan treffende en gepaste wendingen, overvloeijend van nuttige en behartingswaardige lessen, met ea woord, zij gaan uit het Bart tot het hart. Zij mogen van geen gebreken zijn vrij te pleiten: in kracht, juistheid en oorspronkelijkheid voor die van rijker begaafde barden onderdoen, het kunstkeurig nage­slacht zal gewis aan N i e r s t r a s z onder de sieraden van onzen zangberg altijd een plaats toekennen. Welke slagen hem in zijn maatschappelijke betrekkingen mogten treffen, met welken tegenspoed hij to kampen had, nimmer morde hij. Met christelijke bezadigdheid verdroeg hij ook de miskenning en den naijver, aan welke zijne letter­vruchten ten doel stonden, en die in sommige recension van zijne werken, maar vooral in zeker geschrift Nieskruid voor den Heer J. L. Nier s tr a s z Jr., gedrukt by J. C. van Kesteren te Amsterdam, doorstraalde. De algemeene verachting, welke den laaghartigen zamensteller van dit pamflet ten deele viel, was de welsprekendste wederlegging van een geschrift, dat de eerste schandzuil in onze negentiende eeuw voor de Nederlandsche poezy opgerigt, inoet zijn, doch door ieder, wiens hart wel geplaatst is, met medelijdend schouderophalen werd voorbijgegaan. N i e r s t r a s z was lid der Maatschappij van Ned. Letterkunde, en overleed 2 Augustus 1828 aan een zenuwziekte. Hij werd te Alphen begraven. Op zijn grafsteen leest men de volgende regels van T ollen s: „'t Is Ni e r s tr a s z die bier rust, In 's 'evens bloei ontslapen, „Verwierf hij 't loon van braafheid vroeg, „Geen lofdicht siert zijn graf, geen lauwer en geen wapen, „Zijn wandel is hem lofs genoeg. Hij gaf in het licht: Opwekking aan mijne Landgenooten in November 1813, 's Hage, 1813, Roth 1814. Wapenkreet, gr. 80. (6 April 1815) 's Hage, 1815. Zegezang op den slag van Blaumont, 80. (1815) 's Hage, uitgegeven ten voordeele der gekwetste Nederlanders. De overwinning op Algiers, 's Hage, 1816. De Verlosser en andere Gedichten, 's Hage, 1820. De Nederlandsche Nijverheid (bekroond met den gouden eerepenning, door de Koninklijke Maatschappij van Schoone Kunsten en Letterkunde te Gend in 1820), Gend, 1820. Dithyrambe op Petrus Paulus Rubbens (bekroond met den gouden eerepenning door en te vinden in de Gedichten en Verhandelingen van het Koninklijk Genootschap van Taal- en Dichtkunde te Antwerpen. John LI o war d, Leeuw. 1822. Dit dichtstuk boezemt dubbele belangstelling in, wijl het den grondslag legdetot de oprigting van de Maatschappij tot de zedelijke verbetering der gevangenen in ons vaderland. Eeuwzang bij het Vierde Eeuwgetijde van de uitvinding der Boekdrukkunst, bekroond door en te vinden in de Werken van de Holl. Maatschappij van Fraaije Kunsten en Weten­schappen, D. VII. Aan Mr. Izaak da Costa, Rott. 1825. Frans Naerebout, Leeuw. 1826, alwaar ook een tweede druk van het dichtstuk is verschenen. Gedichten, Leeuw. 1827. Verspreide gedichten in den Muzen-Almanak en dien van het Schoone en Goede, in den Antwerpschen Almanak, uitge­geven door het Koninklijk Genootschap van .Tael- en Dicht- kunde, onder de zinspreuk: Tot Nut der Jeugd, in de Chris­telijke Gezangen voor de Evany. Luth. Gemeenten in het Kon. der Nederlanden. (Gez. 24, 37, 49, 129, 222.) Zijn afbeelding bestaat. Zie Kunst- en Letterb. 1828. D. H. bl. 40, 98, 1829. D. I. bl. 245, D. II. bl. 402, 421, 1838. D. I bl. 401; Hand. van de Jaarl . Perg. der Metals. van Ned. Lett. te Leyden, 1829 ; v. d. A a, N. B. A. C. IPoord.; Schote1, Tollens en zijn Tijd, passim; van Kampen, Bekn. Ges. der Ned. Lett. D. II. bl. 405. D. III. bl. 206; Dez. Mag. voor Wet. Kunst en Lett. D. III. bl. 309; Briefw. over J. Howard van J. L. N. uitgeyeven door een Yriend der Menge& heid, Amst. 1833 ; C o 11 o t d'E s cury, Holl. Roem, D. IV. (2)b1. 859 ; John Bowring, Ids over de Holl. Taal en Lett. hl. 36, 87; Lulofs, Toel. en Bedenk. bl. 104. 105; Nieuwenhuis, Kobus en de R i v e c o a r t, Cat. van Tollens, bl. 49; Cat. van Cleep M u 11 e r, Oat. van Portr. NIERSTRASZ (Mr. HENDRIK), staatsraad in buitengewone dienst, kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw, burgemeester, notaris en president van den raad van bestuur van het koninklijk Athenaeum te Maastricht. Vroeger audi­diteur-militair in de provincie Limburg en lid der provinciale Staten, onderscheidde hij zich door zijn uitgebreide kennis, onver­moeiden ijver en werkzaamheid, helder doorzigt en edel karakter. Hij overleed 18 Februarij 1855 te Maastricht, in den ouderdom van ruim 82 jaren. Zie Amst. Cour. 1855. No. 7249. NIERVAART (C. vAN) leefde op het einde der zeventiende eeuw en gaf eenige stukjes in het Geusen Liedboek. Zie v. d. A a, N. B. A. C. Woord. NIERVAERT (C. D.) schreef: Oprecht onderwijs van de Letterkonst, bequaem orn wel en volkomenlijck te leeren spellen en lesen, Breda, P. S e 1 d e n­slach, 1701, 8oc Van dit weinig bekend schoolboekje, op welks titel een aardig houtsnee vignet eene school voorstelt, is door M. J. L. C. Jacob, een verslag gegeven in N lows­blad voor den Boekhandel van 1859. Zie Cat. M. J. L. C. Jacob, T. II. p. 196. NIEUBERGER gaf in het licht Dagelijks Gebedeboek, Gron. 1728, 80., Amst. 80. Zie Abcoude, Naamr. van Boek. bl. 260. NIEUBURG (JAcoBus VAN DER). Op de bibliotheek der Maatschappij van Ned. Letterkunde te Leyden berust een hands getiteld: Het Welsche Liedtboeck, verciert door veel geestelijke en ziel­roerende Gezangen; — met nog een korten omtrek van nog eenige Oorlogh-Liederen, tusschen de RH. Staten, den Keyser en Engeland tegen den Konink van Vrankrijk en Spanje; — te samen vergaderd door Jac. VOA den Nieuburg , tot Wel, 1717, 4o. tie Cat. der Maats. van Ned. Lett. D. I. bl. 13. NIEUHOF (JonAN), N ij h o f of N ij h o v, werd 22 Julij 1618 te Uelzen in 't graafschap Bentheim geboren. Verlangen naar den vreemde, groote reislust en de ruime gelegenheid, die destijds het naburig Nederland daartoe tot het verzamelen van aardschen voorspoed aanbood, dreven hem naar Holland, en wel naar Amsterdam. Hier geraakte hij in kennis met het invloedrijke geslacht Wit ze n, en op ruim twintigjarigen leeftijd (1640) begaf hij zich in dienst der W. I. Compagnie, waarvan Cornelis W i t z en bewindhebber was, als koopman naar Brasilia. Hetgeen hij aldaar, hetzii in 't bestier des gouvernements en van 't Nederlandsche bewind, zoo in 't burgerlijke als krijgskundige, 't zij ook voor de aardrijksbe­schrijving en de natuurlijke geschiedenis opmerkte, heeft hij neergelegd in zijne Brasiliaensche Zee- en Landreize, fol., na zijn dood door zijn broeder Hendrik in 1682 bij de wed. Jacob van M e u r s in het licht gegeven. Nadat in Brazilie de zaken door verschillende oorzaken ge­durig meer en meer waren achteruitgegaan, verliet Johan in 1649 dat werelddeel, en begaf zich over Nederland naar Benthem terug. Doch na drie jaren oponthoud aldaar, ont­brandde in hem de begeerte ook de Oost-Indian te bezoeken. Op den 23sten Augustus 1653, in het felst van den eersten Engelschen oorlog, voer hij weder uit Texel uit, zekerlijk op een koopvaardijschip, en, achter Engeland om stevenende bereikte zijn schip de Kaap de Goede Hoop, alwaar de kom­mandeur van R i e bee k eerst sinds ettelijke maanden bezig was de Nederlandsche kolonie op vasten voet te brengen. Hij weidt uit over Zuid-Afrika in zijne 0. I. Zee. en Lantreize en geeft ook eene kaart der kolonie, naar zijne eigene teekening, gelijk trouwens al de kaarten door hem ge­waarmerkt zijn. Den 30 April 1654 landde hij to Batavia aan. Welhaast leerde men den werkzamen man kennen en waarderen; dermate, dat hij door den gouverneur-generaal Ma et s u ycker om handelsbetrekkingen met China aan to knoopen, als eersten hofmeester benoemd werd . Hij bleef in China van 14 Augustus 1655 tot 31 Maart 1657. Deze reis is door hem zelven op last van de bewindhebbers der O. I. Compagnie uitvoerig besehreven en later met vele (meer dan 150) platen van landstreken, natuurtooneelen en voort­brengselen in het licht gezonden. Dit laatste echter liet hij zijnen boven vermelden broeder over, die het, bij Joha n's afwezigheid, in 1665 to Amsterdam in fol. (herdrukt in 1670) in de wereld zond. Deze droeg, naar tijdsgewoonte, het werk, dat weldTa in het Hoogd. (1666, 4o. en herdrukt 1669, fol.), Fransch (1665, fol.), en' ook in het Latijn (door prof. H o r-n i u s, Amst. 1668, fol.) overgezet werd, met eene uitvoerige opdragt aan de burgemeesters H e n d r i k Dirks z. Spiegel en Cornelis Witzen op. In 1654 uit China teruggekeerd, bleef hij niet lang te Batavia. Met de retourvloot van zeven schepen, keerde hij, onder het oppergezag van den heer Hoene s, eersten raad van Indie, en later schepen der stad Leyden, naar Nederland terug. In Amsterdam teruggekeerd, onthield hij zich bij zijn broeder H e n d r i k, destijds reeds aldaar, waarschijnlijk in handelszaken, gevestigd. Den 22sten October 1658 vertrok hij wederom, met eene, on der A d r. van Aelmonde uit­zeilende vloot, op het schip Arnhem, naar de 0. I., en landde den 18 Julij 1659 te Batavia aan. Hij bereisde sinds vele hoeken der 0. I., eerst Sumatra's westkust, later Amboina, Boero, de Piscatoren, en Formosa, al waar hij de eerste is, die de geschiedenis van Ds. H a m b r o e k vermeld. Ook Malakka, Perzi8, Gamron, Ceilon, Madura, Tutucorijn en de Westkust van Hindostan liet hij niet onbezocht. Geen wonder, dat de Compagnie, in wier dienst hij zich naar alle die plaatsen had begeven, den ijverigen man ten laatste in December 1661 tot opperhoofd in de toen juist den Portuge­zen ontweldigde vesting Coylan op de Malabaarsche zeekust benoemde. Hij was er tot Julij 1666. Het was deze aan­stelling, die hem nog te weer in de gelegenheid stelde om zoo­wel door verdragen met inlandsche vorsten de handelsbelangen zijner heeren en meesters te bevorderen, als de binnenlanden aldaar in oogenschouw te nemen, Zeden, gewoonten en natuur­voortbrengselen te leeren kennen, beschrijven en de laatstge­ noemden af te teekenen, ja ook om eene Landkaart van de oust van Malabaar, Madura en Coromandel op te waken, later ook bij zijne Reize, in 1682 aan het licht gebragt. Van 25 Julij 1664 tot 17 Dec. 1670 bleef hij buiten Compagnie's dienst op Batavia, en besteedde er dien tijd om die plaatsen en omstreken to beschouwen en te schetsen en alle boomsoorten en kruidgewassen, omtrent en verre buiten de stad in de bos­schen groeijende, af te teekenen. Een derde deel zijner 0. I. Zee en- Lantreize is dan ook aan de beschrijving van Java, met menigvuldige af beeldingen van planten, plaatsen en dieren gewijd, gelijk dan ook eene kaart van Batavia Batavia en Haar onderhoorigheden naar zijne teekening gesneden is. Den 17 Dec. 1670 ging hij nit 0. I. voor de tweede keer naar het Vaderland onder zeil en kwam behouden den 9 Julij des volgenden jaars aan. In het uiterste najaar van 1671 begaf hij zich opnieuw als koopman, in dienst der 0. I. Compagnie, naar Oost-Indie, ditmaal om nimmer weder te keeren. Nadat men op de Noordkust van Madagascar om ververschingen te bekomen, aan de bogt van Antigoa, ook wel Moordenaarsbaa geheeten, geland was, ging N i e u h of met den stuurman en eenige andere maats den 8 Oct. 1672 landwaarts in, om met de inboorlingen handelsbetrekkingen aan te knoopen. Doch niemand hunner kwam terug. Hij was, volgens zijn broeder, begaafd met een goed ver­ stand en andere deftige hoedanigheJen, lustig en vrolijk van aarn en aangenaam in den omgang, een lief hebber ook in de muzijk, en hij sprak verscheidene talen. Hij was ook geen onbevallig dichter, blijkens een gedicht onder het portret van zijn vriend J. S t e e n d a m en andere gedichten in zijne Oost­ en West-Indische reize (1682) en een onuitgegeven gedicht, door mr. Bodel Nyenhuis medegedeeld. Zijn portret, door een onbekende gesneden, vindt men met een tweeregelig vers van Jan V o s voor zijn door zijn broeder uitgegeven Beschrijving van 't Gezandschap der Oost-Indische Compagnie aan den grooten tartarischen Cham, nu keyser van China. Het stelt hem op veertig jarigen leeftijd voor. Als commandeur van Coylan met een rol in de hand, en een zesregelig vers van Lingelbach er onder staat hij afgebeeld voor zijn 0. en W. I. Zee- en Landreize. ZieJohan Nieuhof,doorMr. J.T. Bode! Nyenhuis,in Bijdr. voor Vaderl. Geschied. en Oudheidk. verzameld en uitgegeven door Mr. Is. An. N y h o ff. Nieuwe reeks, D. III bl. 1, v a Kampen, Gesch. der lett. en WM. in de Nederl. U . I hi. 330, D. H bl. bl. 75, D. III bl. 142. Dez. Gesch. d. Ned. bniten Europa, D. II bl. 116, 121; &der/. reizen D. X, XI, XIV ; W. Schouten, Zee- en Landreyzen bl. 199.Collot d' Escury, Holl. roem A III bl. 240. J ocher Gel. Lex. Ih. III S. 179; Ad clung undRo­termu n d, Foriszetz. v. Jac her. Th. V bl. 554 ; E b er t s, Bibl. Lex. N. 14004-14809: Woordenb. d. Zamenl , Kobus en de Ri­vecourt; Hand. v. d. Moats. d. Ned. Letterk. 1857 bl 59, 1860 bl. 26, 27; Kr amm t. v. p. bl. 1127; Muller, Oat. v. portrett. Nouv. Biogr. generale, i. .Biogr. Univ. i. v . NIEUHOF (HENDRIK), broeder van den vorige, koopman te Amsterdam, aan wiens pen wij de uitvoerige opdragten en voorredenen van J o h a u s drie reisdeelen te danken hebben. Zie het vorig artikel. NIEUFIOFF (THEorsoRus). Van hem bestaat een portret van den voorgenoemden H en d r i k Nieuhof in zwarte kunst. Zie mr. Bodel Nyenhuis, t. a. p, bl. 33. NIEUHOFF (A. It.) kunstschilder, die zich in 1658 te Leeuwarden ophield. Hij schilderde o. a. het portret van J. d e V e n o, Advokaat voor het hof van Friesland. Zie Bodel Nyenhuis, t. a. p. bl. 32. Muller, Cat. van portr. bl. 206. NIUHOFF (BERNARDUS) werd 18 Maart 1747 te Lingen geboren, waar zijn vader geacht koopman en regeringslid was. Na in zijne geboortestad de Latijnscheschool bezocht te heb­ben, werd hij in 1762 student aan het aldaar gevestigde akademische gymnasium, waar hij de lessen van Fr. Th. W it­hoff, Ant. Phil. Wasmuth, Sam. Meiling, en diens broeder J a c. Hen r. Meil in g bijwoonde. In het najaar van 1769 bezocht hij de hooge school te Ley den en was een der eerste discipelen van den vermaarden Di o n. van de W ij n­perss e, die in het voorjaar de Groninger hoogeschool met de Hollandsche verwisseld had. Ten jare 1773 werd hij pro­ponent en na het verdedigen eener Dissertatio inaug. de Sensu pulchri. (L. B. 1773 4o.) Doctor der wijsbegeerte. In het volgende jaar verving hij N ic. H e n e k e n als hoog­leeraar in de wijsbegeerte te Deventer, en reeds den 7 Aug. van dat jaar werd hij tot gewoon hoogleeraar der wijsbegeerte, wis- en natuurkunde te Harderwijk benoemd. Te Deventer had hij zijn intrede gehouden met eene Or. de legg. nat. evidentid te Harderwijk, deed hij zulks, 5 Junij 1776, met eene rede Pro recentiorum Philos. Naturalem exornandi sensu rec tissimo (Hard. 1776 4). Men leerde hen al aanstonds kennen als een voorstander der proefondervindelijke studie, welke de werkingen der natuur bespiedende, hare algemeene wetten zocht te ontdekken. Geene uitgave schroomde hij om zich de daartoe ver­eischte hulpmiddelen teverschaffen, zoodat zijn physisch kabinet met de rijkste verzamelingen van bijzondere personen hier to lande kon wedijveren, ook verzamelde hij Grieksche, Romeinsche, Ooster­sche en Nederlandsche munten, die eerst door verkoop in hand en van Prof. Renve ns en naderhand door legaat aan de Leydsche Hoogeschool zijn gekomen. Nog had N i e uh o f f een aanzienlijk kabinet met schelpen en wat daartoe behoort, door zijn ambt­genoot Prof. van Lit h de J e u d e aangekocht en tot alge­meen nut opengesteld. In 1780 sprak hij als aftredend lector de arte fruendi bonis fortunae, turn privatae turn publicae (Hand. 1780 4o). In hetzelfde jaar tweemaal als promotor optredende, deed hij eerst de zelfkennis als eene voorname bron van ge­luk — daarna de Wetenschappen en Kunsten als hulpmiddelen tot het menschelijke welzyn waarderen. Bij eene gelijke gele­genheid toonde hij, twee jaren later, hoe des Allerhoogste wijsheid en goedheid doorstraalt in het wereldbestuur, die van den dienst en de vaste wetten der natuurkraclaten en tweede oorzaken gebruik maakt. In 1785 en 1789, dus voor en na de groote omwenteling, welke tusschen die beide jaren plaats had, deed hij de opent­lijke bevordering van twec leerlingen, door redevoeringen vergezeld gaan, die op de omstandigheden van het geschokte vaderland betrekking hadden. Want eerst wees hij de over-eenstemrning tusschen Nederland en Medea, die wel het betere gag en het ergers najaagde, later staafde hij dat het bestuur der goddekke regtvaardigheid, ook als de boozen voorspoed hebben, onberispelijk en hag is. Maar hoe ook de staatkundige omstandigheden dier dagen zijn gevoelig hart bedroefden; geene zwartgalligheid of ontmoe­diging verhinderde hem toch, toen hij in het laatstgenoemde jaar andermaal als rector aftrad, een Oral rect. te houden pro temporum , quae vivimus, felicitate . In 1804 sprak hij over he verband tusschen het tegenwoordige en toekomende leven en in 1806 over het pragmatische Idealismus, waartoe hem de stollen, door de candidaten, die gepromoveerd zouden worden, aanleiding gaven. Fen en andermaal k wam de akademie in gevaar om hem te verliezen. Toen in 1786 S. J. Br u g m a n s den katheder van Franeker met lien te Leyden verwisselde, werd hij nevens anderen genoemd om hem op te volgen en vroeger of later kwam hij als hoogleeraar te Groningen in aanmerking. Na de omwenteling in 1795 werd Nieuhoff, benevens zijn am btgenoot de Rh o e r, tot lid der eerste nationale ver­gadering benoemd. Anderhalf jaar zat hij in de onstuimige raadszaal, steeds de gematigde beginselen voorstaande, welke de tijd regtvaardigen zou. Beide hoogleeraren keerden in September 1797 naar Harderwijk terug. Nieuhoff bleef de hoogeschool aldaar tot hare geheele vernietiging, zijne krachten toewijden. Hij overleed 2 December 1831. Zijn zoon V. M. Nieuhoff werd in 1804 tot doctor in de wijsbegeerte bevorderd, op eene dissert. de arte diu vivendi. Hij schreef behalve de gemelde orationes: Over Spinozisrne , Harderwijk, 1739, 80. De ratione studii recte constituenda, Harderov. 1801. Iets over Eudaemonisme, geplaatst voor 5. H. T u f t r u n k Over Staatkunde en Wetgeving, uit het Hoogd. Zutph. 1802. Daartegen kwam K in k e r op, in van Hemer t's Magazijn voor de Critische Wijsbegeerte, D. VI. St. I. Om hem te beautwoorden, schreef hij een zeer uitvocrig stuk, geheeten: Aan P. van He .t, betrefende het eudaemonisrne , Hard. 1803, gr. 80. Daarop volgde in bet allerlaatste stuk van het gezegde Maga,zijn (VI. St. 3, bl. 310 en 369), een dubbele weder­legging, de eerste van K in k e r, de andere van van H e m e r t. M. Herz, Proeve over den hoofdzwijmel of de duizeligheid. VIt het Hoogd. met eene Voorafspraak van B. N. en een brief over de krankzinnigheid, Hard. 1791, 80. J. F. Z u c k e rt, Verhand. over de hartstochten. Uit het Hoogd. met eene voorafgaande brief van B. N. het ontstaan der hartstochten betreffende, Hard. 1794, 80. Zie Konst -en Lett. 1832 D. I. bl, 1. "lank. op Nieuwenhuis Woord.; Kobus en de Rivecourt, Bouman, Ges. der Geld. Roog. D. Ii. bl. 352, 422, 439, 495, 588, 592, 604, 625, 630. Boekz. 1762. D. H. bl. 200; Bosseha, Beutof. hi. 117; Kraijen­hoff, Levensbijzonderh. bl. 86; van Kampen, Bekn. Ges. der Ned. Lett. I). II bl 593; dtstial. Acad. Gard. Anno 1817-1818; Notice sur le Cab. Nuns. de Leyde. NIEULANDE (JOHANNES VAN), zoon van Jacobus van Nieulande en Johanna Verberckmoes, werdomstreeks 1660 te St. Paul, in het land van Waes geboren. Na zijne eerste studien volbragt te hebben, trad hij in 1677 in de congregatie van het Oratorium, werd eindelijk pastoor te St. Nicolaas, waar hij den 15den Maart 1714, in den ouderdom van 53 jaren, stierf. Men heeft van hem: Godtvruchtigheyt der Cytverkorene, bedeylt in dry deelen; het eerste het lofweerdigh ende godtvruchtryke Broederschap van den H. Dootstryt ons Salighmakers Jesu Christi stervende aen het cruys, om ons te verdienen een deugtsaem leven, ende een salighe doodt; ingestelt door den doorluchtigste en eerueirde beer H. Philip Erard van der Noot, bisschop van Gendt etc., opgericht den 22 Maert 1710. Het tweede deel behelst den Wegh van het bitter Lyden Jezu Christi, met afdeelinghe van de Statien, voetstappen, etc., gelyck die te Jeruzalem be­vonden is. Het derde deel spreeckt van den Lof ende Weer­digheyt van het H. Cruys; wort oock gehandeld van de gees­telycke Cruysen, ende eenighe beweeghredenen om die te aen veerden. Den 3 druck vermeerdert en verbetert, Antwerpen, 1710, 12o. Lie Pet. de Sweert, Necrol. p. 40 en Chron. Orat. p. 127. 128; Paquot, Mem. T. II. p. 57. NIEULANDT (JACOBUS PASCHASIUS), te St. Wyn.oxbergen in Vlaanderen geboren, begaf zich omstreeks het midden der zestiende eeuw tot de Dominikanen, en deed zijne gelofte in het klooster dier orde te 's Hage. Meest heeft hij zich be­kend gemaakt door eene Nederduitsche vertaling van het La­tijnsche werk van Victor U ti censi s, getiteld: Historic, ofte Waerachtighe beschryvinghe van de onghena­ dighe ende grouwsaeme Vervolginghe der goede Kerstenen, aenghedaen van de Wreede Wandalen in 't landtschap van 4/ryken, Antw. 1568, 12o. Zie de Jonghe, Desol. Bat. Donsin. p. 174 ; Paquot, Men:. T. I. 468; Oudh. van Delft. bl. 391; Glasius, Godg. Ned.; Cat. der Mewls. van Ned. .Lett. D. III. bl. 66. NIETTLANDT (FRANascus), a Nova Terra of Nov a­t e r r a n us, te Gend in de zestiende eeuw geboren, scholasticus der St. Pieterskerk te Leuven, regent der openbare school aldaar, was zeer ervaren in het Grieksch en Latijn, waarvan hij eene proeve gaf in Doctrina Christiana Graece et Latina; typis Gravii, Lovan. 1560, 80. Disciplina Christianorum, omnibus fidelibus annos discretio. nis habentibus scitu necessaria, in ordinem digesta per Franc. Novaterranum, Presbyterum Gandavensem. Adjectum est Ser­vitium Missae, quod confiteor vocamus , cum aliquot Canada Ecclesiasticis, Lovan. 1568, 12o. Mogelijk een latere uit­uitgaaf van het vorige. Zie V al. Andreas, 3ibl. BE .p. 237; Past. Acad. p. 285. 286; Foppens, Bibl. Belg. T I. p. 305 ; Vernulaei, Acad. Siv. 2e ed. p. 76, 77; P aquot, Mem. T. I. p. 586. NIEULANT (AmmAN VAN) of Nieuland t, werd in 1590 te Antwerpen geboren, doch ontving zijn opleiding in de schilderkunst te Amsterdam bij Pieter I z a k s en F r. ;B a d e n s. Hij was een goed schilder van kleine beeldjes en landschappen. In het Museum van Berlijn bevindt zich van hem: Dansende kinderen in een landschap, waarbij een Fauw en Nimf op een viool en een trom spelen, in 1657 geschilderd. Hij schilderde ook voorstellingen van vaderlandsche gebruiken, als in 1633: Jaarlijksche Omgang der Gilden en Leprozen op Kopper­maandag, te Amsterdam, gehouden in den jars 1604, in 1769 door S. 1' okke gegraveerd, in fol., naar de teekening van J. de Wit J a n s z. 1768, die voorkomt in den Atlas of Verzameling van Gebouwen ens. der Stad Amsterdam voor kinderen enz. in fol. oblong. Hij teekende ook een fraaijen titel voor Iconologia, of uytbeeldinghe des verstands enz. door Cesare R i p a enz., Amst. bij P. P. P e r s (1644); R. A. P e rs y n scuip. in fol. Zijn portret is door C. Woumans sc. uitgegeven en komt ook voor bij de Bi e. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 265; Sramm, t. a. p. bl. 1197. NIEULANT (WILLEm of GULIELMI VAN) of van der N i e u w e 1 an d t, volgens sommigen in 1584 te Antwerpen geboren. Waarschijnlijk was hij een broeder of bloedverwant van den vorige en waren beide zonen van Willem van N i e u­1 an d t, die in 1584 als mr. knoopenmaker in het St. Lucas­gild te Antwerpen werd ingeschreven, en zich P naest zoovelen om de ongenae der Spanjaarden te ontvlugten, met zijn gezin te Amsterdam vestigde." Hij was aldaar een leerling van Roeland Saver y, en nadat zijn talent genoegzaam ontwik. keld was om met vrucht op reis te gaan, begaf hij zich naar Italie, en werkte te Rome drie jaren bij zijnen landgenoot Paulus B r i 1, wieus schilderwijs hij zich geheel eigen maakte, doch later veranderde hij geheel van stijl. Voornamelijk legde hij zich toe op het afteekenen van oude gedenkstukken, vervallen gebouwen, triumf bogen en dergelijke, die hij ver­volgens in zijne landsehappen te pas bragt. Zijn koloriet is natuurlijk en behagelijk, maar dikwijls te groen; zijn penseel vrij en meesterlijk, zijne stoffaadje niet onverdienstelijk getee­kend. Hij heeft een stel van 60 (N a g ler vermelt er 56) Italiaansche landsehappen geetst, zoo naar eigen composition als naar die van Paulus B r i 1. Onder zijne gravuren is er een in drie bladen in fol., voorstellende De Groote Tyberbrug, onder welke Antverpian. 1600. Indien hij in 1584 geboren werd, zou hij toen nog slechts 16 jaren zijn geweest. In 1606 keerde hij naar zijne geboorteplaats terug, en werd in dat jaar als meester-schilder in het St. Lucas-gild aldaar ontvangen. Hij keerde later naar Amsterdam terug, waar hij in 1635 is gestorven. Gedurende zijn verblijf te Antwerpen, was hij lid der rederijkkamers de ()leak en de Violieren, en vervaardigde als zoodanig de volgende spelen, die alle in die kamer ten tooneele zijn gevoerd. Claudius Domitius Nero, tragoed. t' Hautii, 1618. Saul, tragoed. Ald. 1617. Levia, tragoed. Aid. 1624. Aegyptica ofte Aegyptische Tragoedie van M. Authorium en Cleopatra, op den Regel: Wanhoop, nydt en dwaes beminnen, Reden, deught en eer verwinnen, Ald. 1624. Salomon, Tragoedie, op den Re,qhel: Godt smijt den hoogh­moet neer, en tort den dwaes sign leven, Den mensch die nedrich is, wordt door den Heer verheven; verihoont op de Redenrijcke Cam er van de Violiere, Ald. 1628. Nog heeft hij te Amsterdam doen drukken : Treurspel van Sophonisba Aphricana, op den Regel: Wie dat hem self verwint, bethoont veel grooter kracht, Dan die van Steden groot, de Mueren breeckt met macht, Amst, 1635, 1639. jeruzalems Verwoestingh door Nebuchodonozor, trsp. op den Beget Des droeven onderganck, van Zedechias thoont, Hoe Godt d' ondanckbaerheyt en onghetrouheyt loont, Ald. 1635. Poema van den Mensch, inhoudende d' ijdelheydt des We­relts, d' ellende des levens, ends rusts des doodts, leerdicht, AWN. 1621, 4o. Willems en Witsen Geijsbeek prijzen zijne treur­spelen. Zijn portret, J, Meyss an fecit, komt voor bij d e B i e. Zie Houbraken, Schousob. der Schild. D. V. bl. 121; D es­camps, Vie des Peintr. T. I. 363; Fussli, Lex. T. II; Cat. du Made d'Anv. 1857; Immerzeel, t. a. p. bl. 264; Kramm, t. a. p. bl. 1197-1199; Willems, Verh. der Ned. Taal- en Lett. D. II. bl. 561; Witsen Geysbeek, B. 4. C. Woord. D. IV. bl. 469 volgg. Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 933; Siegenbeek, Bekn. Gee. der Ned. Lett. bl. 137, 138; Snellaert, Sends eener Ges. der Ned. Lett. bl. 113, 140; Blommaert, de Ned. SchrOv. van :Gent, bl. 202, 211; Melokb eke, Geschiedk. ANIL rakende de Peoene, bl. 105, 107; Cat. der Maats. van Ned. Lett. D. II. bl. 150. NIEULANT (J LN), volgens Fiorillo dezelfde met A dri as n, doch Br y a n-S tanley wil dat hij in 1569 te Antwerpen is ge­boren. Hij schilderde historische voorstellingen op kleine schaal, en was in bet landschap zeer bedreven, hetwelk hij met onvermoeide vlijt uitvoerig hehandeld heeft. Zie Kr amm, t. a. p. bl. 1198. NIEUPOORT (WHAM( HENDRIK), Nypoort ofNeopor­ t u s (G u i 1. H e n r.), bloeide in de achttiende eeuw te Utrecht, waar hij aan de academische jeugd privaat onderwijs gaf. Sommigen noemcn deze stad zijne geboorteplaats, doch Saxe houdt het voor onzeker of bij een Utrechtenaar of een Hol­ lander was. Hij was leerling van P e r i z o n i u s en v a n der N o o d t, regtsgeleerde en literator. Zijn boekje Rituum qui olim aped Romanos obtinuerunt succinta explicatio ad intelligentiam veterum auctorum facili methodo conscripta, werd algemeen aan de academien en scholen gebruikt. Het werd cerst te Utrecht, 1712, 80. uitgegeven, voorts Budissae, 1713, 1715, Traj. ad Rhen, 1716 prioribus multo auctior et numismatibus illustrata, 80. Budissae, 1723, 1733, Traj. ad Rhen., 1723 (edit. 3a), 1734, 80., Argent. 1738, 80., Budissae, 1739, 80., Berol. 1751, 1766 edit. 13a, 1767 cum Joh. Matth. Gesneri Prolusione et Caroli Ferd. Homme-lii Fraetoris libro singulari, Traj. ad Rhen, 1746, 1774, 80. edit. 14a, Berol f 1784, 80. Traj. ad Rhen. 1808 (editio altera auctior et amdndatior). (Mph. Joh. Gottfr. Hoymann en C. G. Scb wart-zius Observationes ad G. H. N. Compendium Antiquit. Ro-man. ed. it. Andr. Mich. Nagelio .Altdot:fi 1757, 80. gaven aanteekeningen. Pet. Franc. Guyot de Fontaines zette dit werk in het Fransch over, Paris, 1741, 1771, 12o. 134storia Reipublicae et imperil Romanorum ab urbe condaa ad an. urbis 727 quo Octaviano Caesari summa imp. cum nomine Augusti, delata fuit, Ultraj. 1724, 80. Zie Saxe, Nom. T. VI. p. 213, 214; Fifa Fabr. Reim p. 368; J. D. Fuss, Ant. Rowan. Leod. 1826, Praef. p. VI. dig. Deutsche Bibl. T. VII. P. II. p. 346-348; Richer, Adelung, Baur, Boekz. der Gel. Wet. 1723. b. bl. 625 en hot ant. Na­gel (C. E.) NIEUPORT (Justus VAN). Zie Ny p o o r t (Justus vAN DER). NIEUPOORT (JosAN TAN), Burgemeester van Utrecht werd bij gelegenheid van den inval van den vijand in de Veluwe, Amersfoort ingenomen, en Utrecht met schrik vervuld was, in oogstmaand 1629 naar s Hage gezonden met vele- zoek dat de Vergadering van hun Hoog Mog. en den Bud van Staten derwaarts mogt verplaatst worden, 't geen terstond geschiedde. Zie van W ij n, Bijvoegs. en Aanmerk. op Wagenaar, D. XI bl. 50. NIEUPOORT (MAARTEN), Kapitein van eene compagnie soldaten, was gehuwd met Maria Col v e, dochter van El e n­ri c us Col v i u s N i c o la as z. Predikant te Zwyndrecht en Maria Verschoor (zie Balen, Beschrijving van Dordrecht, D. II bladz. 1089). Volgens het werk van Jhr. J. W. v a n Sypenstein en J. P. de Bordes de verdediging van Ne­derland in 1672 in 1673 le (gedeelte, bladz. 31) lag M a a r• ten N i e u p o o r t met zijne kompagnie infanterie ten jare 1672 te Maastricht en Bale n, t. a. p. pl. meldt ons, dat hij den 26sten October 1674 voor de stad Grave sneuvelde. Zie Jaarb. veer de Stad en het Kenton Schied. 1852. W. 20 en 21. NIEUPOORT (Mr. William), noon van Willem N i e u­p o o r t, secretaris van Schiedam, aldaar den 30sten Januarij 1607 geboren, werd een der grootste staatsmannen van de zeven­tiende eeuw. Na volbragte letterkundige studidn in Frankrijk, werd hij benuemd tot secretaris bij den ambassadeur in Enge­land, J o a c h im i. In 1629 werd hij lid van de regering zijner geboortestad, vervolgens pensionaris en bekleedde sedert van wege Schiedam vele staatsambten. Na het overlijden van Willem II, zonden de Staten van Holland hem eerst naar Friesland en Groningen, ten einde de Staten dier gewesten te bewegen tot het houden van eene buitengewone vergadering in den Haag, vervolgens naar Zeeland, om daar de denkbeelden van die van Holland, nopens de noodeloosheid van het ambt van kapitein-generaal, veld te doen winnen. Hij betoonde onder de omstandigheden, waarmede de uitvoering van dezen last vergezeld ging, yes! moed. In 1653 werd hij een der afge­vaardigden van C r o m w el I, om over den vrede te handelen. Als vertrouwde van de Witt had hij een groot deel aan de leiding der zaken, reisde been en weder en werd benevens Bev ern in c k van geheime voorschriften voorzien. Een en ander deed de verdenking geboren worden, dat hij het vorderen van de zoo vermaarde acte van seclusie aan Cromwell had voorgesla­gen, doch hij zuiverde zich met eenen eed en deed daardoor de van wege Friesland ingestelde strafvordering vervallen. Hij bleef als ambassadeur in Engeland, doch de door hem ge­voerde onderhandelingen tot het sluiten van een scheepvaart­verdrag vorderden weinig en na " het herstel van Jacob II, aan wien hij niet aangenaam kon zijn, werd hij terug geroe­pen. Gedurende den tweeden Engelschen oorlog was hij in verstandhouding met eenige uitgewekene Engelschen, en vermits hij de partij van den raadpensionaris de Witt was toegedaan, troffen ook hem de gevolgen van 1672. In een oproer te Schiedam werd hij door het graauw gevangen genomen, later werd hij door den stadhouder van zijne ambten ontzet. Hij overleed den 2den Mei 1678 inden Haag, bij zijAe echtgenoote Anna van Loo n, verscheid ene kinderen nala! tende. Joachim 0 ud a an vervaardigde bij zijn overlijden een Lijkgedagtenis. Men heeft van hem: Verbael, gehouden door de Heeren H. van Beverningh, W. Nieupoort, .T. van de Perre en A. P. Jongestal, ale Gedepu. teerden en Exiraordinaris Ambassadeurs van de Ikeren Staa­ten Generaal aen de Republycque van Engelandt, 's Gravenh. 1725, 4o. Schrigvens van 't Beene Willem, Hieupoort, Ambassadeur van Hollandt, in en ontrent syn jonghste audientie van het nieuw Parlement van Engelant enz. — bejegent is, en wat hij voorders aen 't seljde Parlement vyt krachte van nieuwe cre­dentiale geproponeert heeft (10 Junij) Harl. (Pseud.) 1659. Missive van den Heer Ambassadeur Willem Hieupoort uyt Engelandt aen seker gequalificeert Heer aging. drie weecken prolungatie van stilstant van wapenen tusschen, de Wooten ( van Nederland en Zweden). Hoch een Missive van Benz. Ambass. aen de Hann Am. bass. in Denemarcken enz. (over 't zelfde onderwerp, beide van 13 Junij). — Item een Missive en Instructie van het aen den Engelschen Admiraal Montagu in de Sond, ten eynde ale boven, Haarl. Jan Schae ck (pseud.) 1659. Zie A i t s e m a, Hera. Leetae, bl. 134, 136 ; Saken van Shutt en Oorl. D. III. bl. 814, 815, 1153, 1295 enz. D. IV. bl. 133. Ludlow s, Memoirs, Vol II. p. 21, 199. Vol. III. p. 135­ 139, 150, 151, 152; T hurl o es Papers, Vol. I. p. 281, 299. ' 600. Vol. II. p. 133. Vol. 111. p. 114, 116. Vol. V. p. 243, 259, 309, 463. Vol. VI. p. 489. Vol. VII. p. 33, 119, 130 Wiequefort, Livre X. p. 572; v. d Capellen, Gedenkst. D. Il. bl. 302, 303; d e Witt, Brieven, D. II. bl. 205, 223. D III. bl. 880; Lamberti, T III. p. 551; Wagenaar, Fad. Hist. D. XII. bl. 130, 488, 257, 259, 264, 307, 316, 279, 280, 309, 337, 369, 430, 472. D. XIII. bl. 4, 10, 168. D. XIV. bl. 78, D. XVI. bl. 441. D XVII. bl. 289. D. XVIII. bl. 128; van Wijn op Wagenaar, 1). XII. bl. 43, 115; Bil­derdijk, fees. des Fad. D. IX. hi. 72, 75, 83; Sebeltema, Staatk. Ned.; Jaarb. van Schied. 1849. M. 1 volgg. van Kam­pen, Karakt. D. II. bl. 250; J. Oudaan, Ged. D. III. W. 467; Kok: Nieuwenhuis, Kobus en .deRivecourt. NIEUPOORT (WILLEM HENDRIK), zoon van Maarten N i e u p o o r t, werd den 13den Mei 1674 in de Nieuwe Kerk te 's Gravenhage gedoopt. Deze was later gehuwd met Marie Juliane Sitsard. Behalve hunne dochter Louise Juliane, bezaten zij nog een zoon, Marten Hendrik geheeten. Hij was den 30sten Mei 1700 te Frankfort aan 15 den Oder geboren, studeerde te Utrecht en werd in 1723 als proponent aangenomen. In het Groot Plakkaatboek, D. VI. bl. 412, leest men, dat hij als proponent gepredikt hebbende op den 18den Augustus 1726 in de Kloosterkerk te 's Hage, voor een commissie uit HH Mogenden, den 19 Augustus, na gehoord rapport, is aangesteld voor den tijd van 5 jaren tot predikant bij den ambassadeur aan het Turksche Hof, van wege den Staat der Vereenigde Nederlanden, Mr. Cornelis K alkoe n, met wien hid, volgens de Boekzaal van Mei 1730, bl. 632, in September 1726 derwaarts ver­trok. Hij overleed te Constantinopel den 3lsten Januarij 1730, en werd den lsten Februarij aldaar met groote staatsie begraven; ten blike van de gunst, waarmede genoande am­bassadeur hem was toegedaan, client dat deze order gegeven heeft, om een monument op zijn graf ter zijner eere te ver­vaardigen. Zie Jaarb. voor de Stad en het Kanton Schiedam, bl. 27. NIEUSTAD RUTGERSZ (PIETER VAN), med. dr. te Dor Brecht in de tweede helft der zeventiende eeuw, zette het Sort begrip van de Leere der Medicine en Chirurgie van den geleerden mr. Petrus Pignaeus, Chirurgyn des Konings en deken van de Schole te Parts, in het Nederduitsch over. Hij huwde Cornelia Stoop Dirksdr. die hem 3 kinderen schonk. Zie Bale n, Beschr. van Dordr. LI. 1246. NIEUSTA DT (C. ves). Zie NEOSTADIUS. NIEUVEEN of NYEVEEN, bij B o r, Nie v ee n. Den naam komt als die van een der Edelen in 1566 voor. Wie deze was bleef onbekend aan te W ate r. Zie Verb. der Edel. D. II. bl. 163. NIEUWELANDE of NIEUWLANDT. Zie NIEULANT (WILLEm VAN). NIEUWENA AR (ADOLF, Graaf VAN) en Meurs, stad­'louder van Gelderland, Overijssel en Utrecht. In 1584 volgde hij den afvalligen W ill e m van den Berg als stadhouder van Gelderland op; trachtte in 1585 te ver• geefs den afval van Nijmegen te voorkomen, en kwam daarbij zelf in groot levensgevaar, loch het gelukte hem, door eenig yolk in die stad te brengen, Arnhem te be­houden. In hetzellde jaar deed hij, op den naam van T r uc h s es, verdreven aartsbisschop van Keulen, met omtrent duizend man een inval in dat aartsbisdom, en verrastte den 10den Mei Nuis. Terwijl hij zich hier ophield, trad M a ar­ten Sch en k va n N id eg hem met hem in onderhandeling om tot de Stantsche zijde, welke hij voor eenigen tijd had verlaten, weder te keeren. Op den 20sten Mei kwam men binnen Gelder overeen, dat Schenk zijn huis Blyenbeek den Staten zou leveren en voorts hunne zijde houden, wits zij hem een veldmaarschalksplaats in hunne legers opdroegen en hem een antler huis, in de plaats van het zijne, bezorgden, of f 4000 in 't jaar, zijnde het beloop der inkomsten van Blyenbeek. Na het sluiten van dit verdrag, ruimde S ch enk zijn slot, en bemagtigde, nog voor het einde dier maand, het slot te Overasselt bij Grave. Kort daarop vereenigde zich Nieuwenaar met Schenk en den beer van V illers, trok tegen den Spaanschen overste de T a s sis op, ontmoette hem te Amerongen, doch werd verslagen. N i e u w e n a a r ontkwam het binnen Amersfoort, Sch en k binnen Wijk te Duurstede, V ill e r s in 't hoofd gewond, werd gevangen ge­nomen en na lang zitten tegen hoog losgeld geslaakt. Oiidanks deze nederlaag begeerde de Utrechtsche burgerij hem, in plaats van Vill e rs, tot hunnen stadhouder. In 't eerst kantten zich de Staten hiertegen aan, doch voor op­schudding bevreesd, gayer: zij hunne toestemming om hem, bij voorraad, en gedurende de hechtenis van V iller s, dien post to doen bekleeden. Niet lang daarna trok hij met 18 vaandels Engelschen en Duitschers in de Veluwe, en bemag­tigde de schans bij IJsseloord. Van bier nam hij zijn weg naar een blokhuis, boven Heusden, aan 't Bergsche Hooft, en maakte er zich insgelijks meester van. Terzelfder tijd hield hij heimelijk verstand binnen Nijmegen met eenen J a n Haar ent s, die in een toren aan de vest woonde. Door middel van dezen was hij voornemens yolk in de stad te brengen, en 't ware gew isselijk gelukt, indien hij in dronken schap . zich niet iets van het ontwerp had laten ontvallen. Hierop werd hij gepijnigd en tot ontdekking van het geheim gebragt. Om zijne teleurstelling eenigzins te vergoeden, liet de stadhouder een schans te Lent bouwen, en daar uit de stad, soms met gloeijende kogels heftig beschieten. Doch dit had geen andere uitwerking dan dat eenige huizen beschadigd of in brand geschoten werden. Een inval van heer v a n Ha utepenne‘ in de Betuwe met 500D man, deed hem eer­lang dit oord verlaten. Hij• stond in blakende gunst van L e y c e s t e r, die hem aan het hoofd eener kamer van geld­middelen, op eigen gezag ingerigt, stelde. In 1586 gaf hij een bewijs van bet groot gezag, dat hij zich als stadhouder aanmatigde, door de Staten des lands van Utrecht, de wet­houderschap, de ambtenaren der stad en de gansche gewapende burgerij onder een nieuwen eed te brengen van getrouwheid aan de Algemeene Staten, aan Le y c e s t er als landvoogd en aan hem zelven als stadhouder over 't land van Utrecht. Na het vertrek van L e y c ester in 1587 wisselde hij van aan­hang en voegde zich bij hen, die op den graaf en zijne raads• 15* lieden vertoornd waren. Kort hierna, then het geschapen stond, dat er een burgeroorlog ontstaan zou, toonde hij veel beleid, veranderde de regering, nam P r o u n i n g en die van zijn aanhang gevangen en herstelde de rust. Den 18den October 1589 kwam hij door het ontbranden van buskruid deerlijk to Arnhem aan zijn einde. De Groot kenschetst hem met een paar woorden als een I man traag in den oorlog, maar van onberispelijke zeden." Hij liet zich door de omstandigheden beheerschen en was geen man van vast karakter. Zyne vrouw Walburg van N i e u w e­n a a r, voormaals gehuwd met den ongelukkigen graaf v a n H oor n, was zijne voile nicht en werd zijne erfgename. Haar testament van 28 October 1594 wordt bewaard in het Prov. Archief van Utrecht, collectie Boot h, boek XXII, b. bl. 82 en medegedeeld in Kronijk van het Hist. Gen. to Utrecht, 5de Jaarg. bl. 115 volgg. Zio Bor, van Meteren, Wagenaar, van Wijn op Wage­naar, D. VIII. bl. 38; Cerisier, Bilderdijk, Kok, Nienwen­hula, Kobus en de Rivecourt, Woord. der Zatnent.; Brandt, list. der Bef. D. I. bl. 712, 714, 728; Beaufort, Leo. van Willem I, D. I. bl. 604; Scheltema, Staatk. Ned. o. h. w. Kluit, Hist. Staatsreg. van Holt. D. III. en Bijl.; van Kampen, Fad. Karakt. D. I. bl. 490, 491; v. d. Monde, Tijds, voor Gesch. en Oudh. van Utr. D. II. bl. 358, 359; Chron. van het Hist. Gen. D. V. bl. 31, 32, 116, 408, 410-412, 419, 420. D. VIII. M. 235, 252, 303. Brieven van hem (1586, 1588, 1589) D. VIII. bl. 235, 236; Kist en Royaards Arch. voor Kerk. Gm D. VII. bl. 251; Groen van Prinsterer, Arch. D. VII. bl. 438. D. VIII. bl. 50, 218, 289, 309, 810, 458; Overijs. 4/m. 1848. bl. 70; Mul­ler, Cat. van Portr. NIEUWENAAR (Am.= vex) of Nyena r, dochter van Humbert van Nieuwenaar, nicht van Herman, graaf van Meurs, hawde waarschijnlijk omstreeks 1561 H e n d r i k van Bred e rod e. Zij was zoo godvruchtig van hart en kuisch van zeden, als edel van geslacht. Zij deelde in al zijne gevoelens en lotgevallen, vergezelde hem dikwerf getrouw en moedig op vele zijner togten, alom ten beste der zaak, die hij voorstond, onder­nomen, en gaf ten blijke van haren met B r e d e r o d e een­stemmigen geest en van hare koenheid in 1566 een voorbeeld, Coen zij met de zusters van W i 11 e m I, door de regenten der stad Hoorn feestelijk onthaald, den burgemeester Willem P i e t e r s Z. Enkhuize n, den gouden penning, waarop de ziuspreuk der verbondene edelen: fiddles an Roy jusques la besace" gestempeld was, om den hals hing. Du Thou kende haar een I uitmuntend verstand" toe. Kort na haar huwelijk liet haar echtgenoot voor haar het lusthuis Ameliastein in het Vuursche bosch bouwen tusschen den Zuider Lekdijk en de Vaart, die de weduwe van J o h an W o 1 fa rd van Br e­derod e in 1658 naar Gorinchem deed graven. Het werd in 1826 gesloopt en door Radem aker afgebeeld, zoo als het zich in 1607 vertoonde. Na overiijden van Br e d e r ode huwde zij Frederik III, keurvorst van de Paltz, bijgenaamd de Godvrachtzge, en overleed in 1602. Zie Voet, Oorspr. Voortg. en Daden der Doorl. ileeren van Bre­derode, bl. 133; Groot Placaatb. D. VIII. bl. 647; Velius, Kron. van Hoorn, bl. 298; te Water, Verb. der Mel. D I. bl. 94; le Long op Rademaker, D. VI. bl. 55 ; Tegenw. Staat van Boll. D. VII. bl. 515; Groen van Prinsterer, Arch. T. I. p. 270, 385. T. III. p. 416. T. V. p. 427, 464; Mr. M. C. v. Hall, Hendrik Graaf van Brederode, bl. 50, 51, 163; B e a uf or t, Wil­lem I, bl. 604. NIEUWENAAR (gravin ANNA vAN), eigenlijk N y ena r, was in tweede huwelijk echtgenoote van heer W a 1 r a-v e n van Bred e r o d e; zij was de moeder van de Fransche abdis Margar et h a van Brederode, die in gemelde abdij zoo vele verschillende geldstukken heeft laten slaan, waar van onder anderen, nog vele in het Munt- en Penningkabinet der Leidsche hoogeschool gevonden worden. Deze Mar g a r e th a was halve zuster van Reinoud van Brederode, vader van den in de Ned. geschiedenis zoo bekenden H e n d r i k van Brederode. Zie van der C h y s, de Munten der Leenen in de Efertogdommen van Brab. en Limb. bl. 196. NIEUWENAAR (gravin ELIZABETH VAN) of N yen a r, was gehuwd met Frederik v an Sombre f, beer van Rek­helm in Limburg, van welken heer nog munten voorkomen. Hij verwekte bij haar eenen zoon, mede Frederik geheeten, en die in bet jaar 1495 voorkomt als heer van Rekheim, Kerpen en Tomberg. Zie van der C h y s, de Munten der Leenen in de Hertogdommen Brab. en Limb. bl. 288 en 289. NIEUWENBURG (JAN JANSEN 'PAN DEN), een AmsterdamMer en watergeus, had met R uychaver deel aan het wegnemen en plunderen van het marktschap van 's Hertogenbosch. Zie Sent. van Alva, bl. 245; van Groningen, Ges. der Waters. bl. 281; Art Bie en Calfsvell. NIEUWENHEIM (WoLTER VAN), heer van Driebergen, voerde als majoor het regiment van K a n n e n b u r g h, na het sneuvelen van deszelfs bevelhebber, aan, in het gevecht bij Ekeren (1703). Hij wordt genoemd onder de officieren, die zich toen onderscheidden. Zie Bosseha, Nedrl. Held. to Land, D. II. bl. 135. NIEUWENHEYM (adjudant), mogelijk Wo 1 ter God e-f ri ed van Nyenhei m, kapitein in het regiment van A ylva was bij de verdediging van Bergen-op-Zoom in 1747. Zie Bosscha, t. a. p. bl, 647. NIEUWENHO (E.), bloeide in het midden der zeventiende eeuw. Men vindt Nederduitsche gedichten van hem verspreid voor de werken zijner tijdgenooten, o. a. voor A. van d e r I) o n c k, beyder rechten doctoor, Beschrtyvinge van Nieuw Nederlandt, Amst. 1656, 4o. NIEUWENHOVE (FRANS VAN) of Franc i s c u s a No va curia, werd in den aanvang der zestiende eeuw te Gent geboren, trad in de orde der Recolletten, werd priester, onder­wees eerst de theologie in het klooster te Gend, werd vervolgens tot prediker gebruikt, en ontving als zoodanig veel toejuiching. Zijne verdiensten waren het, die hem het ambt van gardiaan van zijn klooster te Gend, Brugge en Duinkerken bezorgde. Hij overleed in dat van Gend 8 Junij 1582. Hij heeft in ms. nagelaten: Sermones in to tius anni Dominicas. Conciones in Euangelia, quae per annum in Ecclesia pro­poni solent ad Sanctorum memoriam, cum legendis quorumdam Sanctorum. Condones in Euangelia Quadrageaimalia; cum Explamatione Passionis Dominicae. Alterum Quadragesimale, de Militia. Commentarius in Epistolam Pauli ad Epheaios. Expositio Regulae Fratrum Minorum. De Casibus reservatis Episcopo a Jure, Consucetudine, et Statutis Synodalibua, mum Tornacensibus. Oeconomza Christiana, .de Societate conjugall, herili et externc2 . De Septem Ecclesiae Notis sacris, vel Sacramentis Axco-mata. In orationem Dominican. Ira Synbolum Apostolorum. In Hymnum Evangelicum; Gloria in excelsis Deo. In Hymnum: Yeni sancti Spiritus. Collationes quatuor ad Sacerdotes in Primitiis. Tractatus de virginibus , et viduis , ex utroque Testamento. De visa et aspectu Dei. Sermones in prof essione monachorum et religiosorum. De Septem doloribus gloriosae Virginia. Tractatus de fructibus Spirittls. Zij vormen to zamen 3 deelen in folio. Zie Sand erus, de Ganday. p. 41; Sweertii, 4lh. Belg. p. 249; Val, Andreas, Bibl. Belg. p. 236, 237; Yoppens, Bibl. Belg. T. II. 40; Paquot, Mem. T. 11. p. 636, 637; Her mans, Consp. NII4.1UWENHUIS (AART). Op den Cat. der handss. van van V oor s t, bl. 29, komen voor 2 ms. Willem D e u r h o f f, Dc Zeeven Gelykenissen van onze Heer en Zaiigm,aker J. Chr. voorgestelt in 't 13 Hoofd-deel van het EA' ;mg. van Mattheus en Opening en Verklaaring der XIV—XVIde Hoofdstuk van het Evang. van Johannes. _Met voorreden betr. het levee en de Werken van Deurhof, in fol. c. 1000 pag. Belden onuitgegeven en geschreven door A. N. die er een epigram op een portret van D e ur h o ff in 1776 heeft bijgevoegd. NIEUWANHUIS (GERRIT). Hij bewerkte het Algemeen Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen, in 8 deelen, te Zutphen van 1820-1829 in het licht verschenen. In 1833 verscheen het eerste deel van het Aanhangsel op dit Woordenboek, bijeenverzameld en in orde gerangschikt door een Vaderlandsch geleerde, in 1835 het laatste deel. Tot de medewerkers van Ni e u w e n Iva is' Woordenboek behoorden o. a. J. 0. A r n t z e n i u s, te Harderwijk, E. A. Borger en J. M. Kemper te Leyden, H. M u n­tinghe en J. A. Uilkens te Groningen, J. Vosmaar te Utrecht. Sedert 1852 verschijnt een nieuw bewerkte uitgaaf, eerst bij F u h ri te 's Hage later bij Sythoff te Leyden. Zie het Voorber. van het eerste deel van het Aanhangsel. NIEUWENHUTS (JAcosus), zoon van Ja cob Sever in Nieuwenhuis (*) en Maria Geertruida Scholl, van Burtscheid bij Aken, werd den 26sten October 1777 te Alkmaar geboren. Zijn vader wilde hem voor den handel opleiden, doch door voorspraak van den Lutherschen predikant Nicolaas de R e u s, gaf hij hem in 1789 vrijheid tot studeren. Na de Latijnsche scholen te Alkmaar doorloopen te hebben en privaat-les in de wis- en natuurkunde van den schoolmees­ter G o v e r t de Bee r, die hem zelfs met de werken van Descartes en S p i no s a bekend maakte, genoten te hebben, werd hij door den predikant J. W. Statiu s Mulle r, eerst te Alkmaar en later te Haarlem, gedurende 2 of 3 jaren voor de akademische studien opgeleid. Vervolgens begaf hij zich naar Tubingen, waar hij de lessen van S to r r, Flat t, S c h n ur­r er, Gaab en P fl eiderer bijwoonde, en van Mag. Hau­b e r nog privaatles ontving. In 1798 keerde hij naar Alkmaar terug, in 1799 werd hij proponent en in het volgend jaar predikant bij de Luthersche gemeente te Zutphen. Hier was hij werkzaam tot in 1803, toen hij naar Utrecht beroepen werd, waar hij de 13 eerstvolgende jaren bleef. Gedurende zijn verblijf aldaar, sleeg hij in 1805 een beroep naar Gronin- (*) Zijn vader, nit een Deensch of Noordsch geslacht, Nyegaard geheeten, gesproten, voer eerst ter zee, Teed schipbreuk, vestigde zich als koopman to Alkmaar, waar hij zijn naam N y e g a a r d, omdat hij niet verdragen kon N y d e g a a r d genoemd to worden, in di en van Nieuw en h u is veranderde. gen en in 1809 naar Rotterdam af; doch in 1816 nam hij ten beroep als hoogleeraar in de wis- en natuurkunde te De- Venter aan. Hij had als predikant zijne studie in de wis- en natuurkun­ dige wetenschappen, reeds te Alkmaar begonnen en te Tubingen vervolgd, voortgezet, gedurende zijn verblijf te Zutphen daarin onderwijs gegeven aan de kadetten van de Militaire School, door den generaal V o et bestuurd, en ten nutte van hen een Wiskundig Leerboek in het Licht gegeven. Te Utrecht tot lector benoemd aan de aldaar gestichte Fundatie van R e s­ woud e, was hij, om die betrekking onder keizer N a p of e o n te kunnen behouden, verpligt geweest zich den academischen graad van doctor in de wijsbegeerte te verwerven, hetwelk hij den 28sten Februarij 1811 op theses gedaan had. Voorts Meld hij in 1823 een avond•eursus over de natuurkunde, en voor eenige inzonderbeid Duitsche studenten, een gursus over de geschiedenis der bespiegelende wijsbegeerte. Don 31sten October 1816 aanvaardde hij den opengevallen leerstoel van C h e r n a c met eene Oratio de varia philoso­phandi ratione, cum mends humanae indcle et progressibus comparata, opgenomen in de Annales Acad. Gron. 1816--1817, p. 637-653. In 1822 werd Nieuwenhuis naar Leyden beroepen, ter vervanging van S. J. van de W ij n-p er s-e, als hoogleeraar in de bespiegelende wijsbegeerte en den 15den Julij van dat jaar aanvaardde hij den post van met een, Oratio de praestantia Philosophiae theoreticae in dis. scum Philosophorum conspicua, gedrukt in de Annales Acad. Lugd. Bat. 1822—.1823. Ruim twintig jaren werkte N i e u w e n h ui s mede door zijn onderwijs en schriften tot den roem der Leydsche hoogeschool. Gedurende het akademie-jaar van 1833-1834 bekleedde hij de waardigheid van rector magnificus, die hij nederlegde met eene Oratio de primcipiorum pugnd in rebus gruvissimis saute dejudicandis, uitgegeven in de Annales A.cad. Lugd. Bat. van dat jaar, Na op zijh verzoek, 29 Maart 1843, zijn emeritaat verkre­gen to hebben, verliet hij Leyden en vestigde zich met zijn huisgezin op het buitengoed van een zijner zonen, het huis den Engh bij Vleuten in de provintie Utrecht, waar hij zijne overige levensjaren doorbragt, zich bezig houdende met zijne bij voorkeur geliefde wijsgeerige bespiegelingen, en het uitge­ven van geschriften. Uit de kerk tot de hoogeschool overgegaan, verloor N i e u-w e n h ui s de eerste niet uit het oog. Hij behoorde tot de commissie ter organisatie van de Evangelische-Luthersche kerk hier te lande, door koning Willem I benoemd, en was, sedert de oprigting harer Synode in 1829 lid van deze hooge kerkvergadering en van hare Synonale Commissie tot in 1844 , en van 1825-1846 curator van het Evangelisch-Luthersch Seminarium te Amsterdam. Van 1826 tot 1834 nam hij als buitengewoon predikant bij de Evangelisch-Luthersche Gemeente te Leyden, de dienst waar op twaalf predikbeurten 's jaars. Van 1826 tot op zijn vertrek uit Leyden, was hij lid van de plaatselijke sehoolcommissie aldaar. Als geleerde genoot N i eu w e nh u i s de algemeene achting en werd hij achtereenvolgens lid van verschillende genoot­schappen , van welke dr. Bergman in de levensbeschrij ving van den hoogleeraar (bl. 171, 172) een lijst 'weft gegeven. N i e u w en h u i s beoefende ook de dichtknnst. Reeds op 14jarigen leeftijd gaf hij een gedicht in bet licht bij bet eeuw­getijde der Luthersche gemeente in Alkmaar 1792; een gedicht Het Noodlot getiteld, vindt men in den Schouwbnrg voor 1807, no. 8. Hij huwde (1) 18 September 1800 to Zut­phen Carolina Wilhelmina Ferdinandine Domela van B r u n s w ij k, gestorven 13 September 1810, hem 6 kin­ deren, o, a. dr. Ford. Jac. Domela Nieuwenhuis, hoogleeraar bij het Evangelisch-Luthersch Seminarie to Amster­dam, nalatende; (2) Anna Margaretha Elisabeth van Pesc h, die hem 10 kinderen schonk, van welke nog 5 zonen) mr. Coen ra ad Jacob Nic ola a s, kanton-regter te Woer­den; mr. Hendrik Bernard te Utrecht, mr. Dionys Ch r is tiaan bij Utrecht, mr. Ad r iaa n Jacob te Parijs) en eene dochter, (A n n a Jacob a, gelmwd met Ds. 4. J. R i c h a r d, prekikant bij de Hervormden te Zeist) in leven zijn. Nieuwenhuis overleed 7 April 1857 en werd den 1 lden aan de Bildt ter aarde besteld. Een welgelijkend portret met facsi­mile zijner handteekening, naar eene daguerreotype voor 1847 is in November 1847 door J. P. B er g haus to Leyden in steen gebragt. Hij gaf in het licht: Wiskundiq Leerboek, Zutphen, 1803, 2 d. Het eerste deel, de Rekenkunde en Meetkunde , is opgedra­ gen aan den Utrechtschen hoogleeraar H en n e r t; het tweede, de Algemeene Rekenkunde of Algebra, aan den generaal V o e t. Te Utrecht schreef hij een aantal beoordeelingen en andere stukken , meest van wijsgeerigen inhoud, in den Schouwbnrg van in- en uitlandsche Letter- en Huishoudkunde, b. v. Beoordeel. van Rh. .F e i t h'e Brieven aan Sop h ia over de Santiaansche Wysbeg eerte J. K in k er, Brieven van Sop h ia aan mr. Fe ith. .Korte Verklaring der Schellingiaan,sche totysbegeerte. Gedachten van den wig' sg eer Fichte over het Christendom. G eschiedk onderzoek. over den uitslag der gemaakte toTas­ sing en van Bovennatuurkundige grondbeginsels op de .11 7 atuur­kunde in Verh. door Teyler' s Tweede Genootschap, 16e stuk Haarl. 1809, IA. 81-256. Handleiding to het Catechetisch onderwijs in den Christe­liiken Godsdienst, Zutphen, 1806, 12o. Leerredenen, A ld. 1808. Zie Bijdragen tot de Geschied. der Evang.-Luth. Kerk in de Nederl. verzameld door J. C. Schultz Jacobi en F. J. Domela Nieuw enhuis. St. I. hi. 66, 1845, bl. 115-155. Het gewigt van den eed geschetst in eene leerrede over Ja-cob V: 12, aid. 1803. De luisterryke Overwinning der Bontgenooten in den Veldslag van Belle-Alliance, godsdienstig gevierd in eene Leerrede over Openb. XI: 15-18, Utrecht, 1815. Zie Bijdragen, bl. 155 —157. Quaestiones Philosophicae inaugurates, Traject. ad Rhen, 1811, 4o. Gedachten over het Akademisch Onderwijs der bespiegelende Wijsbegeerte in het Koningrijk der Nederlanden, Leyd. 1834. Intia Philosophiae Theoreticae Vol. pr. Psychologices gicesque elementa conplectens. Vol. Sec. pars pr. elementa Metapliysices (historiae adumbrata) complectens, Lugd. Batay. 1831-1833, 2 T. 80. Quaestiones Logicae in usum scholarum, Lugd. Bat. 1842. Ph. W. v. B e u s d e, de Socratische School, vierde deel, de Metaphysica, nader toegelicht en beoordeeld door J. N., Leid. 1840, 80. Ned. vertaling uit het Fransch van dr. H. A h r ens, Grondbeginselen der lilensch- en Zielkunde, naar de leer van Dr. F. C. Krause enz. met aanteekeningen, Utrecht, 1847, 2 d. gr. 80. Voorberigt voor de door een andere hand naar het Deensch gemaakte vertaling van dr. H. M art e n s e n's Grondschets voor een stelsel der Zedelijke Wijsbegeerte, Utrecht, 1847. Onderscheidene boekbeoordeelin ,,en in het Algemeen Letterk. Maandschrzft. Een dier beoordeelingen, die van dr. D. B urge r's werkje over het opklimmende deel der wijsbegeerte, volgens Kraus e, gaf den Leidschen hoogleeraar in de god.- geleerdheid dr. J. H. Scholte n, aanleiding tot zijn tegen- schrift: Over het Gods begrip van Kr au s e, Brief van den Peer J. Nieuwenhuis, Doctor en voormalig Hoogleeraar der Wijsbegeerte, Leiden, 1846. Tweetal Leerredenen van J. N. en H. J MatMes, gehou­ den te Leyden op den 9 November 1828, bij gelegenheid der bevestiging en intrede des laatst genoemde, als predikani der Evangelisch-Luthersche Gemeente aldaar, Leyden, 1828, 80. Een aantal artikelen in het Algemeen Woordenboek van Kunsten en Wetenechappen, onder toezigt van G. N i e u we n-h uis, uitgegeven bij H. C. A. Tbieme te Zutphen, 1820 en very. vooral in het lste deel op letter A. Redevoering over het onweder. De Geschiedenis der Bespiegelende Wijsbegeerte beschouwd cols de geschiedenis der ontwikkeling van den menschelijken geest. Het Verband der Wiskunde met eene beschaafde Opvoeding . De drie laatste in N. G. v an K amp e n, Magazijn voor Welens. Kunsten en Letteren, 1822--1830, Me deel, 3de stuk, bl. 355 en v. 6de deel, 3de stuk, bl, 321-352, 8ste deel, 3de stuk, bl 171-398. liedevoering over het leven en de wijsgeerige verdiensten van den Hoogleeraar J. J. H e an e r t, voor het Iste deel van diens Lessen over de eerste beginselen der Wijsbegeerte, uit het Latijn vertaald door G. C. S p a an, Leyd. 1822. Herinneringen aan J. W. S t a t i u s M ull e r, Evangel. Luthersch Predikant, voor diens overzetting van Het leven en karakter van den beroemden Engelschen Godgeleerde Dr. P. Doddridge, Nijmegen, 1837, kl. 80. Voorrede v$56r J. W. S. Mulle r's nameloos uitgegeven Stemmen uit het graf van eenen Christen, enz. Dordr. 1839. 'Lie Siegenbeek, Ges. der Leydsche Hoog. D. 1. bl. 436. Toev. -en Bijl. bl 261; Schultz Jacobi en F. J. Domela Niettwen-huis, Bijdr. tot de Ges. der En. Luth. Kerk in de Ned le St. bl. 60 en v. 135-138. St V. bl. 43-45. St. VII. bl. 151-157. Schourve. van In- en all. Lett.; Perk. van Teylers Tweede Gen. St. XVI. bl. 81-256; Boekz. Nov, 1816. bl 637. Amst. 1857. bl. 463, 459; Alg. Konst- en Lett. 1847. No. 35, 54. 1857. No. 16'. S e p p, Proeve eener Pragm Ges. der Theol. bl 97, 162 volg. Korte Ges. der Leydsche Hoog. 1821-1822; Studenten Almanak voor 1823. Hand. der Metals. van Ned. Lett. 1845. bl. 84, 1857. bl. 162 volgg. Utr.. Cour. 11 April 1857; Muller, Cal. van Portr. NIEUWENHUIS (TJERK), werd den 5den November 1708 te Harlingen uit Doopsgezinde ouders geboren, vertoefde vier jareu aan de hoogeschool to Franeker, en begaf zich van daar in 1731 naar Amsterdam, waar hij het onderwijs van den Remonstrantschen hoogleeraar Cat t e n b u r g h bijwoonde. Hij onderscheidde zich zoo, dat hem, hij de ongesteldheid van den hoogleeraar C l e r i c u s, het onderwijs in de logica aan sommige studenten werd opgedragen. Intusschen waren de Doopsge­zinden te Amsterdam tot het besluit gekomen een eigen hoog­leeraar te benoemen, ter opleiding hunner aanstaande predikan­ten. De drie leeraars van de gemeente bij het Lam, vestigden hunne aandacht op Nieuwenhuis en bevolen hem voor die betrekking aan, hetwelk ten gevolge had dat men besloot hem tot hoogleeraar in de chronologie en philosophie aan te stellen, wanneer hij tot de vereischte bekwaamheden gekomen, en aangaande de gevoelens der leer met die van het Lam eenstemmig mogt zijn. Hierop begaf N i e u w e n h u is zich op nieuw naar Leeuwarden en zette hij izijne wijsgeerige studien voort. In 1734 keerde hij, na het doctoraat in de philosophic verkregen te hebben, naar Amsterdam terug, werd tot proponent bij de gemeente van het Lam bevorderd, reisde ter zijner ontwikkeling naar Fngeland en Frankrijk, waar hij met de geleerdste mannen van zijn tijd kennis maakte. In het vader­ land teruggekeerd, aanvaardde hij den 28sten November 1735 zijn post met eene Oratio de utilitate Philosophiae in theologia et de praestantia religionis revelatae. Den lsten December van dat jaar opende hij zijne lessen, en de Doopsgezinden mogten 24 jaren de vruchten van den ijver van dezen geleerden man plukken. Een aantal bekwame leeraars zijn in zijne school gevormd. Hij overleed 9 Augustus 1759. Zijn portret bestaat. Behalve zijne dissertatie de innumerabilibus mundis zijn one geen geschriften van hem bekend. Zie K. de Vries, Lijkr. over het afaterven van T. Nieutoetshuis, Amst. 1759; Ypey, Korle Ges. der 18° eeuto, D. JX. bl. 183; D. J. van Lennep, Mem. Aiken. Amst. p. 293; Blaupot ten Cate, Ges. der Doopagez. in Roll. D. II. bl. 97, 102, 129; S. Muller, Geo, van het Onderto. in de Theol. bij de Ned. Doom. bl. 33 volgg. Glasius, Godg. Ned. o. h. w. Sepp, Joh. Stinstra en ziju Tijd, D. I. bl 18, 58, 207 volg. D. II. bl. 154, 2.54, 291, 295. Dez. in 't Jaarb. voor de Doopsgez. van 1840-1850, bl. 99-112. NIEUWENHINZEN (JAN), werd 1 September 1724 te Haarlem geboren. Eerst werd hij opgeleid om boekverkooper te worden maar daar hij altijd een groot lief hebber van godsdienstige zaken was, en zich daarin 'oefende, werd hij in 1758 predikant bij de Doopsgezinden, en eerst predikant te Middelharnas, vervolgens te Aardenburg en Monnikendam, waar hij woonde, toen hij in 1784 de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen stichtte. Wel moot van hem getuigd warden, dat hij een prediker was der Christelijke deugd. Naauwgezet voor zich zelven, rijk in levenswijsheid en met volhardenden ijver bezield, paarde hij aan dit alles innige liefde voor God en de men­schen, zijn streven was om dezen gelukkig te maken, en, ter bereiking van dat doel, hunnen geest te beschaven en hun hart te veredelen. Zijne verhandeling over de voortree­lificheid der wijsheid getuigt van zijn helder hoofd, maar zijn geheel en langdurig leven van zijne onuitdoof bare zucht om zijnen naasten nuttig te wezen. Hij overleed 24 (andere 25) Februarij 1806, in den ouder­dom van een en tachtig jaren, en was gehuwd met G e z i n a W ij n al d a, die hem drie kinderen schonk, waaronder zijn zoon Martin I] s, die hem zoo behulpzaam was in het stichten der genoemde Maatschappij. Bij zijn overlijden was slechts een zijner kinderen, namelijk Margareth a, in leven. Op zeer vele plaatsen hield men met groote plegtigheid re­devoeringen over hem. Zijn of beeldsel reeds in zijn leven uitgegeven, zag op nieuw bet licht en is zeer vermenigvuldigd geworden. Er werd een medaille ter zijner gedachtenis geslagen en in tie kerk to Monnikendam een marmeren graftombe operigt. Zie het leven van Nieuwenhuyzen, nitgegeven door de Maeda. tot Nut van 't Algem. met afbeeld. der graftombe. C. Wertz, redevoering ter gedachtenia van J. N. Blaupot ten Cate, geachied. der Doopsgez. in Holland, D. II bl. 179 very. Glasius, Godgel. Nederl. Nieuwenhuis, Cobus en de Rivecourt. A. Volkerse, Lijkdicht op het a fsterven enz. Amst. Dez. Lijkzang enz. voorgelezen op het Departem. Monnikendam der Amts. tot Nut van 't Algemeen; C. Scholl, Bedev. ter nagedacht. van 1. N.; J. de lir utjff, .Redevoer. to nagedacht. van J. N. Muller, Cat. van Portr. NIEUWENHUYZEN (MAwriNus), zoon van den vorige, word den 9 December 1759 te Middelharnas geboren (1). Te Aardenburg was hij de schoolmakker van Petrone lla Moen s. Na de verplaatsing van zijn vader uit Aardenburg naar Monnikendam in 1771 stelden zijn ouders hem onder het opzigt van zijn oom Daniel Hoven s, echtgenoot der eenige zuster van zijn vader, toen leeraar der Doopsgezinde ge­ meente te Leyden. her bezocht hij de latijnsche scholen, genoot het onderwijs van den bekwamen apotheker Galena s, Van der K a a i in de kruidkunde en woonde hij tevens de Botanische lessen van den hoogleeraar v an Ito ij en bij in den academie tuin dier stad. Twintig jaren bereikt bebbende, bezocht hij (1780-1783) de hoogeschool to Harderwijk, en vervolgens to Franeker, waar hij 9 December 1784 het medische docto­ raat bekwam, vervolgens zette hij zich als geneesheer neder to Edam, waar kort te voren zijne krachtdadige huip in het oprigten der maatschappij Tot Nut van 't Algemeen was on­ dervonden, welke hem, tot haren Secretaris benoemde. De verplaatsing van het hoofdbestuur naar Amsterdam had tengevolge dat hij in 1787 zijne woonplaats in doze stad nam en in 1789 to Haarlem in het huwelijk trad met Anna Maria H erdi ng h. Uit hetzelfde buis, waaruit hij gehuwd was, word hij ook ten grave gedragen, want op den 23 Februarij 1793 wegens het regelen van familiezaken in die stad aange­ komen zijnde, word hij een uur daarna door een hevige koorts aangetast, waaraan de dood een einde maakte op den 6 Maart. Zijn nagedachtenis word in de beide Amsterdamsche departe­ menten der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen op den 26 Maart en den 8 April 1793 door de lijkredenen van G. Brander & Brandis en Mr. M. C. van Hall, plegtig gevierd. Zijn beliuwdbroeder A. Lo o sj es Pz. gaf een klein, maar treffend stukje ter zijner gedachtenis in het licht, en de Maat- (1) Zijne moeder G e z in a Wij nald a, to Dokkum in Friesland in 1722 geboren, stierf 23 Mei 1787. schappij Tot Nut van 't Algemeen, van welke hij met zijn varier de oprigter was, vond goed om aan zijne wed uwe een dubbelen gouden medaille en aan zijne beide kinderen ieder een zilveren to schenken, ten blijke van de hoogachting dier maatschappij voor 's mans verdiensten, welk oogmerk in een daarbij gevoegd diploma was uitgedrukt. Zijne afbeelding door I. de Rood e gegraveerd, vindt men voor de lijkreden van G. Brend e r i Brandi s. Als geneesheer, vooral als beoe­fenaar der kruid-, plant- en scheikunde, heeft hij zich gedu­rende zijn veiblijf te Harderwijk bekend gemaak t door zijne mededeelingen in de Genees-, Natuur- en Huishoudkundige Jaarboeken, en in 1782 gaf hij te Leyden bij L. Herding een Apotheek in Vragen en Antwoorden voor Berstbeginnenden in het licht. N i e u w e nh u y z en beoefende ook de dichtkunst en was ongetwijfeld een verdienstelijk dichter, hoewel van minderen rang, en dat het hem aan geene theoretische kennis of gezond oordeel en goeden smaak ontbrak, blijkt uit zijne Opheldering van het Ygodinnentimmer, in den Ystroom van Antonides, in de Werken van het Amst. Dicht- en Letteroe I. Genoots. D. IL bl. 321. Als een blijk van achting voor zijne dichtvoortbrengselen, vermelden wij dat het Leydsche dichtgenootschap, van hetwelk hij geen lid was, desniettegenstaande reeds in 1783 een zijner dichtstukken in deszelfs werken heeft doen drukken (1). Zijne dichtstukken zijn ook niet bijeenverzameld in het licht gege­ven, mar worden in genootschappelijke en andere bundels (2) aangetroffen. In velen heerscht een luimige en satyrische geest, vooral in zijne puntdichten (3); echter wist hij zijn tier, waar het pas gaf, gelijk in de bijdragen door hem ge-leverd tot de Christelijke Gezangen voor de Openbare Gods-dienst, bekend onder den naam van Grooten Bendel, ook tot statigen ernst te stemmen, Van zijn Geest der Nederlandsche Dichters, Amst. 1788, 80., verscheen slechts an stukje. Zeer werd geprezen De Mensch, een Gezang, Amst. 1789, 80. Ook gaf hij een treurspel in het licht, getiteld: Desdemona, naar het Engelsch van Shakespeare, Amst. 1789, kl. 80. De meeste vertoogen in den Menschenvriend zijn -van zijne pen. Of de door hem in Felix Meritis, Doctrina et Amicitia en elders gehoudene redevoeringen gedrukt zijn, Ronbekend. (1) Jan Lueinde, welk dichtstuk naamloos gevonden wordt in de Tael- en Dial?. Oe fen. van het Genootschap; Kunst wordt door arbeid verkregen, D. III. bl. 98. (2) B. v. in bet Taal-, Dicht- en Letterkundig Maandwerk van G. Brender h Brandi s, waarin een stnk, getiteld: .Het nadeel der onaehtzaamheid, in 1781 opgesteld, zeer geprezen werd. (3) Epigrantmat. Anthologie, bl . A34. Van zijn ijver tot verbetering van het schoolwezen, getuigen de door hem uitgegeven schoolboeken: Spel- en Leesboekje voor eerstbeginnenden, Schoolboekje van Nederlandsche Dewclaw en Trap der Jeugd, voorts zijne Verhandeling over he kunst­matig lezen en de Leerlessen bij die verhandeling behoorende, en zijne Levensschetsen, gedeeltelijk met zijn behuwdbroeder A d r i a n us Loo Si es opgesteld. Zijn Lettergeschenk voor de Nederlandsche Jeugd, met platen, werd in 1825 te Haarlem voor de vierde maal uitgegeven. Zie de genoemde 1Predenen; Bijvoegsel op J. K o k. Fad. Woord. D. III. bl. 220; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woord. o.h.w. Boum an, Ga. der Geld. Hoog. D. II. bl. 429-430; Woord. van Nicuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. van Portr. NIEUWENHUIZEN (BAREND) in 1771 to Noortdorp ge­boren, was een dichter, wel niet van den eersten maar toch ook niet van den laagsten rang. In 1778 gaf hij met A. J. Schen k, Keur van Dichtbloemen, in 1799 alleen een vertaling in verzen van de Alpen door H all e r, een gedicht Buonaparte, (1802) dat goede trekken bevat, in 1804 een zeer vloei­jende, vrije vertaling van Le merite des femmes van Legouv 6, die schoon in haar geheel de vergelijking met de Vrouwen van S p a n d a w niet kunnende doorstaan, echter niet onverdienste­lijk is. In de Kleine Dichterlijke Handschriften treft men mede stukjes van hem aan, die meest alien een somberen pest ademen, en hier en daar niet vrij te pleiten zijn van het toen in twang zijnde sentimentele. Hij overleed 16 Julij 1840 als oud referendaris bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken. Zie van Kampen Bekn. Ges. der Ned. Lett. D. II. bl. v. d. Aa, N. B. A. C. Woord. NIEUWENHUYZEN (FREDERIK) werd in 1758 te Zutphen geboren, ontving onderwijs in de muzijk van B1 e u m e r, ver. volgens van 1772-1778 van den organist en klokkenist G r oen em an te Zutphen, en werd organist van den Dom to Utrecht (18 December 1778). Sedert dien tijd legde hij zich op het componeren toe en bragt verschillende dichtstukjes van van Alph en, Bellamy en Klein, aan wie hij door vriendschap verbonden was, op muzijk. Men heeft van hem: Eerste lessen der Zangkunst, ingericht om op de Schoolen regelmatig to leeren zingen. Bijeenverzameld voor het Utrechtsch Zanggenootschap: Naar hooger Doel, Utrecht, 1806, 80. Koraal-boek, inhoudende alle de Melodyen der Evang. Ge­zangen, in gebruik bij den openbaren Godsdienst van de Ned. Herv. Gemeenten, geschikt voor de Klavecimbaal, lang 4o. Utrecht, 1807. Evangelische Gezangen, in gebruik bij den openbaren Gods- dienst van de Ned. Here. Gerneenten, op vier stemmen, in gr. 12o. Gregoir noemt de volgende composition, die hij in hands. naliet, op. La bataille de Doggersbank, a deux Orchestres. s Cette com­ position a dte executee pour la premiere fois a la fate de ran­ niversaire de l'Universite d' Utrecht en 1781." Cantate en l'honneur du Baron v an der Cap ellen, pied couronnee en 1784. Cantate du 150e anniversaire de l' Academie (1789). Un chant dramatique pour l'inauguration du Theatre, l' an- nee 1796. Cantate de la paix d'Allcmaar, 1802. De Toonkunst, Cantate, citee avec doge par l'Institut Royal en 1818. N i e u w e n h u y z e n was niet slechts een uitmuntend organist, maar ook als klokkenist de waardige opvolger van eenen B e r g- h u i s, Pot hoff en anderen. Hij stond aan het hoofd van verschillende muziek-vereenigingen en was stichter van de ver­ eeniging Naar hooger Doel (1803). Ook was hij lid van verschillende genootschappen en had den titel van kapelmeester der academie. Hij overleed te Utrecht 19 Januarij 1841, in den ouderdom van 83 jaren. Zie Gregoir, Lea Art. Mits. Negri. p. 137-138; Komi. en Lett. 1841. D. I. bl. 97. NIEUWENHUIIZEN (JAN FRIIDER110, zoon van den vorige, werd 27 Februarij 1784 te Utrecht geboren, was gedurende 40 jaren organist en directeur van het concert Amat alte si­lentia mesa. Hij rigtte er een muzijkgezelschap op en heeft veel toegebragt tot vorming van den muzijkalen smaak onder de burgerij. Hij overleed te Utrecht in 1851. Zijn broeder G. J. F. Nieuwenhuy ze n, den 4den Januarij 1828 te Utrecht geboren, is aldaar organist en klokkenist en heeft zich, zoo door zijn spel en onderwijs, als door het redigeren van Nederlandsch Illuzykaal Tijdschrift (1846-1848), zijn Voor-bereidende school voor eerstbeginnende Organisten enz. en eenige composition bekend gemaakt. Zie Gregoir, t. a. p. kl. 438, 439. NIEUWENHUYS (A.) schreef: Verhand. over den voorkeur van den eenen boven den anderen liesch-breukbrand, en aanhanasel van den balm liesch-bresekband. Met afb. in Natuur- en Geneesk. Corresp. Sociel,y1, 1803, D. In. St. 4. Zie Holtrop, 1. c. p. 257. NIEUWENHUIJS (CHRISTIANIIS JOHANNES), volbragt zijne studien in Duitschland en vestigde zich als practiserend doctor te Amsterdam, waar hij grooten roem verwierf. In 1810 gaf hij in het licht Nadeelige vooroordeelen en misbruiken in de Geneeskunde bestreden doch vooral gaf hij door zijn in 1820 en volgende jaren verschenen Proeve eener geneeskundige Plaatsbeschrijving der stad Amsterdam, die met kaarten en platte gronden opgehel­derd, in vier lijvige boekdeelen is vervat, een doorslaand blijk een veelzijdige kunde en lust tot onvermoeid onderzoek. Zija sehrijven over het Almoeseniers Weeshuis in dit werk, bragt veel toe tot het later overbrengen dier ongeluk­kigen naar het platte land in Drenthe, waar zij thans te Veenhuizen in de kolonien der Maatschappij van weldadigheid verzorgd worden. In 1818 had hij reeds aan den generaal van den Bosch de hand geleend tot het oprigten van ge­ -melde maatschappij, door het lidmaatschap der hoofdcommissie te aanvaarden. In 1823 gaf hij met F. L. A N i e u w en h u y s in het licht eene verbeterde bereiding der kinaloogzouten. bene-yens Geneeskundige tvaarraerningen met deze kina en koortsen. Hij was lid van het Bataafsch Genootschap der proefondervin­detijke wijsbegeerte te Rotterdam, van het Provinciaal Utrechtsch en het genootschap en overleed den 8 van Herfstmaand 1837 in den ouderdom van 62 jaren. Men heeft nog van zijne hand: Diss. med. de usu imprimis diaeielieo, muriatis sodae, seu Salle eibarii, Gron. 1s07. Verslay van de E .pidemische koorizen in 1834 le Amsterdam, in Hippocrates. D. VIII. St. 2, bi. 31. Verslag van de pokken in 1834 te Amsterdam, t. a. p. D. VIII. St. 2, bl. 154. 1'erslaq van de Epidemisehe Scarlatina in 1834 to Amsterdam, t. a. p. bl. 136. lets over het dierlijk Magnetismus in „engem. Vaderl. Letteroef, 1813, D. XXIII. St. 2, bl. 549. Geneesk. Verhandel. over de Warmte, t. a. 1). 1800, L. X, St. II. bl. 330. Met P. Bello, Waarnemingen betreffende drie gevallen van merkwaardiqe hoofdwonden, in Jaarboek van Genees-, Heel- en Na-luurkunde, 1811, D. III, St. I, bl. 80. Eenige wenken over de pathologie, therapie en aefiologie der Aziatibehe Cholera, Amst. 1833, go. Wcarneming eener heilzame ?perking van den Conslardiawijn in kramp van den onderbuik in Bijdragen tot de Iheor. en Pract. Geneeskunde, 1813, D. III, St. 3, bl, 103, Waarneiiiing over de waking der digitalis purparea in bloed­siortingen, in Alger. Vad. Lebteroef. 1799, D. IX. St. 2, bl, 564. Zie Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, C. H. Roy, Cat . Bibl. Med. T. III p. 1237; Holtrop, Bibl. Med etc . p. 258. NIEUWENHUIJS (F.) schreef: Lets over de zoogenoemde kina-zoorten in den Bee. ook der lee. 1822, D. XV, no. 8, bl. 34 . . 16 Ditty. med. de Norman et abnormali urinae indole, L. B. 1820. Zie Holtrop, t. a. p. p. 258. NIEUWENHUIS (J.) schreef: Verslag van eenige eleetro -magnetische proeven, in illgem. Kunst-Kunst -en Letterb. 1821, D. II. bl. 823, 338. Brie) aan A. van Beek over de magnetische proeven van Oer-sted, t. a. p. 1821, D. I. hi. 194. Zie Holtrop, 1. c. p. 257. NIEUWENHUIS (L. C.) schreef: Dim med. sistens momenta quaedam, de surditate, per punclurain membranae tympani curandi, Traj. ad Rhen, 1807. Zie Holtrop, 1. c. NIEUNITENHUDS (C. J.), van dezen kunstenaar vindt men op den catal. der kunstnalatenschap van wijlen Z. M. Koning Willem III op de tweede verkooping Sept. 1851, onder No. 274 van den Catalogus, De portretten van de gebroeders van Eijk fraai geschilderd. Kr a m m gist dat dit het werk is van den vermaarden kunsthandelaar C. J. Nieuwe nhuis, die veel deel had aan het verzamelen van schilderijen voor genoemde galerij. en daarvan in 1837 te Bra ssel een bere­deneerd.e beschrijving gaf met den titel Description de la Col-lection der Tableaux qui ornent le Palais de S. A, R. Mgr. le Prince d' Orange a Bruxelles, die later gevolgd werd door Description de les Galerie de Guillaume II. Zie Kramm, t. a. p. bI. 1199. NIEUWENHUIZEN (HENDRIK), werd in 1741 te Breda geboren, teekende geeste en gegraveerde prenten met de pen zoo naauwkeurig na dat het geoefend oog zelf er soms door bedrogen werd. Proeven van dien aard leverde hij naar de prenten van Rembrandt, Collot enz. Volgens I m m e r z e e 1 zette hij, ter nakoming van bedrog aan de achterzijde bij zijn naam met de pen geteekend, doch volgens Nagler: calamo delincavit. Zie I mmerz eel t. a. p. bl. 262; Kramm La. p.b1.1199. NIETJWENHUIJZEN (JACOBUS JOHANNES), zoon van B a-rend Johannes Nieuwenh uyzen, ambtenaar aan het Miniesterie van Finantien, en Elisabeth Debora Lug t, werd den 19 Augustus 1816 te 's Hage geboren: op tienjarige leeftijd vertrok hij met zijne ouders, ten gevolge eener ver­plaatsing zijns vaders, naar Amsterdam, en werd klerk bij een notaris, vervolgens, daar hij weinig neiging voor dit vak had, bediende hij een korenverschieters of zolderbaas. Hij bekwaamde zich zoo in die zaak, dat hij, toen zijn meester overleed, eerst in dienst der weduwe, vervolgens als aandeelhouder werkzaam bleef. Intusschen had hij op verkoopingen en uitstallingen—izijn boekenschat, die hij reeds vroeg begon te verzamelen, ver­meerderd, en zag hij zich in het bezit van menige zeldzaam geworden uitgave van oud-Hollandsche werken, inzonderheid van liederboekjens en volksromans. Het was ook deze be­langrijke tak der letterkundige wetenschap, op welker beoefe­ning hij zich met bepaalde voorliefde toelegde. Van tijd tot tijd, misschien te zelden, maakte hij eenige vrucht zijner na­sporingen door den druk gemeen. In 1839 plaatste hij in den Algemeenen Konst- en Lelterbode, no. 15, een klein artikel over den Nederlandschen volksroman Melianus, den Ridder met het kruyce, door van d en Bergh onopgemerkt gelaten. In 1847 gaf hij wederom in dien Bode, no. 47, een verslag over een anderen volksroman, Frederick van Jennen, en sedert leverde hij van tijd tot tijd, maar meestal kleine bijdragen, titels b. v. over Jan de W e e r t s Nieuwe Doctrinael, over den Homulus (het eerste in den Konst- en Lelterbode, het tweede in de Dietsche Warande) enz., of hij bragt dezen of genen gelukkigen vondst aan den dag, als Dietsche kleinigheden, b.v. fragmenten van een handschrift van Het leven van Jezus, Korn ning Artur en anderen, in verschillende jaargangen den Dietsche Warande opgenomen. Van eenigen meerderen omvang is de Schoone Historie ofte Parabel van den Verloren Sone, een dramatisch gedicht uit de helft der zestiende eeuw, waarvan hij in de Warande eene uitgave bezorgde naar de oude druk­ken, van welken er slechts twee ten onzent, ea in Belgic worden gevonden. In 1837 ving hij eene vertaling aan van D e 1 p ra t s bekroonde verhandeling over den voortgang en de nitbreiding der Boekdrukkunst in de XV en XVI eeuw, doch bij heeft dien arbeid laten steken. Hij overleed 25 Augustus 1860. Zijne keurige boekerij werd in Maart 1861 door den boekbandelaar F. Muller te Amsterdam verkocht. Hij was lid der Maatschappij van Ned. Letterkunde to Leyden. W. .L H ofd ij k heeft zijne biographie geschreven, die onder de levensberigten der genoemde maatschappij (1862) is opgenomen. NIEUWENHUIJSEN (JoHANNEE0 of N i e u w e n h u s i u s, dichter uit de tweede helft der zeventiende eeuw, vriend van Heibloc q, onder wiens Vriendendichten een vers van hem van 20 October 1667, voorkomt. Zie v an de r As, 117 . B. A. C. IVoord. NIEUWENRODE (PETBUS VAN) of Nyenrod e, werd in 1613 als proponent te Zijdervelt bij Culenborg beroepen, en vertrok van daar in 1617 naar Rotterdam. Hij was de partij der Contra-remonstranten toegedaan en deelde ook in hare vervolgingen. Na de aanstelling eener nieuwe magistraat in deze istad, Coen Remonstranten en Contra-remonstranten vrijheid 16* van godsdienst erlangden, werd hij met zijne gemeente hersteld. Toen de Remonstranten in 1619 het onderspit moesten delves, werd hij een . zoo ij verig Contra-remonstrant, dat hij zich met de wethouders der stad op den grooten kerktoren begaf om door middel van verrekijkers, toen onlangs uitgevonden, de vergaderingen der Remonstranten in het open veld te ontdek­ken. Hij vertrok in November 1631 naar Alkmaar en over­leed aldaar in 1639. Zie Brand t, Hist. der Bef. D. IV. bl. 56; Null. der Dortsehe Syn. 1). i i. bl. 164; Harderwijk, Naaml. en levenabijzonderh. van pred. le Rott. bl. 26. NIEUWtNTIJDT (BERNARD), den 10den Augustus 1654 in het dorp Westgraftdijk geboren, legde zich, overeenkomstig den wil zijner ouders en eigen neiging toe op het beschouwende gedeelte der geneeskunst, en oefende ze naderhand als arts ill de stad Purmerende uit. Hier was hij tevens raad en vroe d­schap en bekleedde hij de burgemeesterlijke waardigheid. De mikroskopische waarnemingen, door hem met onvermoeide vlijt gedaan, zijn bekend. Hij geraakte met L e i b n i t z, H e rma n n en Be r n o uill e, in geschil over zijne Analysis infinitorum, had in het eerst behagen in de wijsbegeerte van C art e s i u s, doch de zwakheid van hare veronderstellingen merkende, ver­koos hij de proefondervindelijke natuurkunde en gaf daarin lessen in zijne stad. Zijn regt gebruik der Wereldbeschouwing is eene teleologie, of, zoo als hij in het voorberigt zegt, eene scopologie, ter aantooning van de wijze oogmerken Gods in het geschapene. C h a t ea u b r i a n d gaf er in zijn Genie du Christianisme een uittreksel van. Waarschijnlljk bedoelde hij onder de ongodisten en ongeloovigen, tegen welke hij schreef, S pin o z a en diens aanhangers, die, hoe gunstig men ook over hem denke, loch zekerlijk verstandelijke en zedelijke oog­merken aan God en een doel aan de schepping ontzeidde. Het is jammer," schrijft van Kampen, • dat N i e u-w e a t y d t, uit overdrevene zucht om ook den geopenbaarden godsdienst te verdedigen, verscheidene bijbelplaatsen, die hij kwalijk verstond, heeft willen ophelderen, en tot zijn oogmerk gebruiken. Ook is natuurlijk door de reuzenschreden der natuurkunde veel in dit werk veranderd en onbruikbaar ge­worden; nogthans heeft het de verdiensten van bijna alles, wat men toen van de natuur wilt, daarin bijeengebragt te hebben, weshalve het ook in 't Hoogduitsch en Fransch werd vertaald. Nog schreef N i eu w e n t ij d t (dien men wil dat self vroeger een Godloochenaar sou geweest, doch door de natuur­kennis bekeerd zijn) Wiskundige Gronden van zekerheid. Hij plaatste in het Journal Litter. een opstel * Wie man (schreef J o c h e r), die Iabulas Sinuutn ohne ..ilultiplication und Divi­sion, brauchen kannte" en schreef Consideratione8 en gaf een. Analysis infinitorum ex polygenorum natura deducta, De titels zijner voornaamste werken zijn: Het regt gebruik der Wereltbeschouwingen, tot overtuiginge van ongelovigen aangetoont. Met kopere platen, Amst, 1716, 1720, 3de druk, 4o., Dordr. en Amst. 1741, 6de dr. 4o. In het Eng,relsch en Fransch, Paris, 1725 4o. Amst. 1760, 4o. Gronden der zekerheid. Op de regtebetoogwyze der Wis­kundigen so in het denkbeeldige, als in het zakekke: ter weder­legging van Spinosaas Denkbeeldig Samenstel; en ter aanleiding van eene sekere, sakekke wijsbegeerte aangetoont, Amst. 1741, 1754, 3de druk, 4o. Coxsiderationes circa analyseos ad quantitates infinite parvas ap­plicalve principia et calculi di ferentialis usum in resolvendis pro­blematibus geometricis, Amst. 1694, 80. Analysis infinitorvm seu Gurvilineorum proprietates ex polygeno­ rum natures" deductae, Ibid, 1695, 4o. Considerafiones secundae circa Calculi dferentialis principia. Brief aan Bothnia de Burmania over het 27ste artilcel zijner meteores. Eene wederlegging van Spin oz a, Amst. 1720. Hij overleed 28 Mei 1718. Zijn portret bestaat naar D. V alkenburg door P. van Gunst. Zie Siegenbeek, Bekn. Ges. der Ned. Lett. bl. 303; van Kam­pen, Bekn. Ges. der Ned. Lett. en Wet. D. II. bl. 74, 75; Collot d'Eseury, loll. Rom, D. IV. St. II. bl. 376; Kok, Nieuwen­huis, Kobus en de Rivecourt, Woord. der Zamenl ; Muller, Cat. van Portr.; A b c o u d e, Naaml. van Boek. Journ. Litter. de la Haye, 1725; L'Europe Say. T. VIII. p. 894; Bibl. Brem. T. p. 285, 286; Niceron, Mem. T. XIII; Montuela, list. des Mathdm. T. II; Biogr. Uniu.; Nouv. Biogr. Genet.. o. v. Bibl. Reds. T. XXVII. p. 266, T. XXXIV. p. 98, 107, T. XXXVII. q. 485; Cat. Bibl. Bunay. T. I. Vol, II. p. 1470; A. Haller, Bibl. Botan. L. IX. no. 1066, p. 126, T. II; "Maim. T. II. L. VIII. no. 854, p. 106, 107; Saxe, Onom. T. V. p. 397. Anal. p. 647; Jocher. Muller, Cat. van Porir. NIEUWEVEEN (S.) schreef: Onderzoek over het wezenlijk oogmerk van den Godsdienst, Amst. 80. Zie Abcoude, Aank. bl. 149; Arrenberg, Naaml. IA. 379. NIEUWHOFF (B.) Zie NIEUHOFF (B ) NIEUWHOFF (WO, kunstgraveur uit den aanvang dezer eeuw. K r a m m vermeldt een portret van Alexander, keizer der Rumen, door hem gesneden en in aquatint bewerkt, naar de teekening van G. J. G e u z e n d a m. Voorts dat van Prof. des Amorie van der Hoeven, naar C. H. Hodge s, in fol., dat van A. Fokke, naar H. W. Caspar i, 80. , dat van P. T. Schluter, R. K. Pastoor to Delft, 1823, naar J. Hari, 80. enz. Voorts graveerde hij, in gelijke manier, zeer groote landschappen en Rijngezigten luchtig bewerkt, in de mauler van teekeningen met de pen er opgewasschen. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1200. NIEUWLAND (NiooLAAs vAN) , gewoonlijkRNova Terra genoemd, van Egmond afkomstig, en na deden van de St. Maria-kerk te Utrecht geweest te zijn, wij-bisschop van George van Egmon d, onder den titel van bissebop van Hebron. Arglistig en geslepen, gereed om onder den schijn van de grootste vroomheid en christelijke liefde, het onbeiligste te ondernemen, had hij zich bij zijne kerkelijke overheden aangenaam weten te maken, en door hunne gunst geholpen, hooge waardigheden verkregen, om die later met nog grootere te verwisselen. Pastoor van Haarlem geworden, werd hij in 1560 door Philips II tot eersten bisschop van het nieuwe Haarlemsche bisdom benoemd, en ontving in deze betrekking, door beschikking van paus Pius IV, als tot een bruidschat ter onderhouding van zijne tafel en bisschoppelijke waardig­ held." De kloosterlingen betoonden grooter liefde voor de schatten der abdij dan voor hunnen nieuwen abt en maakten het den bisschop spoedig onaangenaam. De kanunniken van Geervliet volgden hun voorbeeld en deden hem nieuwe kren4 kingen. aan. Weldra nam de hervorming ook in de stad, waar hij zijn zetel gesticht had, meer en meer aan aanbang toe, Hij was in deze stad den 2den Februarij 1562, volgens de beschrij ving in een brief van Cornelius IVI u s i n s aan M a r ti n u s (D o r p i u s), plegtig ingehuldigd, bij welke inhul­ diging A d r i a n u s Junius een distichon vervaardigde. In 1564 hield hij eene kerkvergadering te Haarlem. Hij was doctor theologiae, en genoot eenigen roem van geleerdheid en welsprekendheid. Deze laatste gebruikte hij op de laaghartigste wijze tegen den vromen Angelus Me rul a. Oud en droef te moede onder den last van pijnlijke krankte, hield hij met slappe hand zijne waardigheid kwalijk op, tot dat hij, na herhaalde wenken van hooger hand ontvangen te hebben, met weerzin in 1569 den bissehapsstoel nederlegde, onder voorwaarde een jaargeld van f 1000 en het gebruik van het huis Abspoel buiten Leyden te genieten. Meermalen klaagde hij, vooral in een brief aan van S w i e t e n, die bij A m p z i n g bewaard wordt, over het niet betalen van dit jaargeld. Hij stied in hoogen ouderdom te St. Maartensdijk in Zeeland, in Mei 1580. Volgens B o r en, na hem, A m p­ zln g, zou hij reel van den beker hebben gehouden. Zijn portret vindt men in de Bat .Sacra. Hij gaf een boekje in het licht: De rite celebrandi missam. statuten der onder hem gehoudene spode zijn met den titel Statuta Synodalia an. 1564, 4o. typis Zureni in het Eat gegeven, herdrukt in het 2de deel der Bat. Sacra. Zie 'Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 694; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 619; J. van Leyden, Kron. van Egmond (vert. van van Herk, herzien door Kempber, Alkm. 1732) bl. 221-224; Bockenberg, Kron. van Egmondt, bl. 127 (volgens welken hij in 1578 overleed en begraven werd te Utrecht in St. Servaes abdij) Bat. Sacra, D. IV. bl. 25 voigg. Ampzing, Beschr. van Haarl. p. 446; Bor, Ned. Oorl. B. I. p. 19; Burgund, Libr. I. p. 33; van der Haar, de Minit. Tumult. Belg. Libr. I. C IX p. 149; H o p p e r n s, Trouble: des Pays-Bas, p. 30 ; Hist. Episc. Ran (met afb.) Hoynck van Papendrecht, Anal.; Boxhorn ap lieigerab. D. III. bl. 155; Repert. van Plakat. bl. 103; P. Mera­la, list. Trag. p. 23; v. Alk.env.d.Schelling,Beschr. van den Briel, D. I. bl. 110; Wagenaar, Vad. Hist. D. VI. bl. 65, 70; Moll, 4. Merula, bl. 108 volgg. Yolks-aim. voor Ned. Katholiek. 1154. hl. 69; van Groningen, Korl Verhaal van de invoer. der Bled. in Ned. 33-34 ; Römer, Overz. van de Kloost, en abdijen in de Graafs. van Holl. en Zeel. D. I. bl. 272. 620. D. II. bl. 176. NIEUWLAND (PETaus). zoon van Cornelis Nieuw­ land, een wijnkooper en van Petronella Koolbrand, broeders dochter van G o v e r t Koolbran d, Burgemeester en Raad in de vroedschap te Rotterdam, werd aldaar 16 Sep­ tember 1722 in den Houttuin geboren. Zeven jaren lang bezocht hij de Latijnsche school zijner geboorteplaats en ge­ noot afzonderlijk onderwijs van den beroemden J e n s i u s, van den Philoloog Dumont en van den Philosooph F r e s c a r o d e, vervolgens ging hij naar Utrecht, waar hij inzonderheid van het onderwijs van Wilhelmus ab I r­ hoven gebruik maakte. Den 12 October 1746 verdedigde hij aldaar eene dissertatie de Gnosticorum Systernate, die hem als een grondig geleerde bekend maakte. In 1748 werd hij predikant te Nieuwenhoorn en de Gooten, onder de classis van Hoorn erl Putten, in 1750 te Vlissingen. Hier staande, viel hem de eer te beurt uit naam des kerkenraads W il le m IV den 5 Junij 1751 te verwelkomen als beer van Vlissingen (1), Deze aanspraak gaf mede aanleiding dat hij in 1752 te Haarlem werd beroepen. Gaarne had de regering van Rotterdam hem tot leeraar benoemd gezien, doch milks mislukte door de tegenkantingen van verre het grootste gedeelte van den Kerkenraad, zoodat er zich de Staten van Holland mede moesten bemoeijen. In 1757 vertrok hij naar 's Hage, waar hij in 1757 zijn emiritaat verkreeg en den 30 September 1795 overleed. Hij huwde den 25 van Zomermaand 1750 te Rotterdam met Maria Margaretha Mees, dochter van Georgius (1) Zijn aanspraak is gedrukt en de geschiedenis der inhuldiging opgesteld door D. F. Haet, bl. 25..-26. Me es, kassier of makelaar in gelden aldaar, kleinzoon van deli Rotterdamschen predikant G. M e e s. Er bestaat van hem een portret door J. H oub r ak en naar A. Schouwman gegraveerd. Het stelt hem op 37 jarigen leeftijd voor en is versierd met een Latijnsch gedicht van J a c. B r a h en een Hollandsch van C a r. V1 1 e g. Hij was lid van het Zeeuwsch Genootschap en een vlijtig beoefenaaar der fraaije letteren in den ruimsten zin des woords, vooral der Joodsche oudheden en kerkelijke geschiedenis, waarvan hij in verschillende werken blijken gaf. Hij schreef : Noodige aanmerkingen tegen Probus over het bestaan van Spoken 's Hage, 1766 8. Letter- en oudheidkundige verlustingen .ophelderende aan- merkingen over verscheidene bijbelsche, kerkelijke, waereldlijke en wysgeerige keurstofen 's Hage 1765-1767 4 d. m. portr. Lectiones, en Otia exegetica of uitlegkundige vermaakljjk­ heden, bevat in verscheidene Brieven over vele bijbelplaatsen en eenige stukken over de kerkgeschiedenis, 2 d. 's Hage 1773-1775. Twee oordeelkundige Brieven over de Latijnsche en Grieksche woorden Charivarium, Acacia, Aphentes en Cyranides 's Hage 1773. Vertnaaklijkheden uit de kerkelijke geschiedenis 'a Hage 1770. Zie VrolUkhert, Flan Kerkhemel, bl. 297 volgg. Boekz. d. gel. wer 1795, bl. 508; .1 en 0. Verlust. (voorr.) Y p e ij, Gesch. d. Christel. Kerk in de XVIII eeuw, D. VIII bl. 448 Glasius) Godgel. Nederl. S c h o t e 1, Kerk. bordr. D. 1 bl; 501 Nederl Jaarb. 1755 bl. 1150-1178. Kobus en de Rivecourt. Ar­renberg, Naamr. bl. 378, 379 ; Mulle r, Cat. v. Portr. Boekz. der Gel. Wer. 1748. a. 131. 486, 735, 49 a. 1749. bl. 371, 491, 1750. a. bl. 121, 242, 1751. b. bl. 475, 1752. a. bl. 211 b. 371, 675. NIEUWLAND (PETRUS), eenige zoon van Bar e n d N i e u w-land (2) en van M a r e t j e Klink e r t, werd den 5 No­vember 1764 in de Diemermeer geboren en opgevoed. Zijne ouders waren zijne eerste leermeesters en gaven hem onderwijs in het lezen, schrijven en rekenen, waa,rbij zijn, vader hem bovendien in de beginselen der wiskunde onderrigtte, zoo dat hij met do 6 eerste boeken van E u elides bekend werd. Reeds zeer vroeg openbaarde hij een diehtelijken geest, en reeds op zeven jarigen leeftijd vervaardigde hij eenige versjes, (2) Deze was mr. timmerman, geb. 10 Febr. 1708 te Norden in Oost-Friesland. Hij stierf 28 Sept. 1779 te Diemermeer. Zijn zoon vervaardigde bij die gelegenheid een gedicht, opgenomen in aimn Nagel gedichten bl. 141. De vader behoorde tot de poops­gezinde gemeenfe, de moeder was de onveranderde Augsburgsche confessie toegedaan, de zoon lidmaat der gereformeerde gemeente. die van dien aard waren dat eenige Amsterdamsche heeren hem, toen hij nog maar 10% jaar oud was, kwamen bezoeken en zijne versjes in 1775 lieten drukken. Hierdoor meer bekend geworden, inzonderheid bij den eerwaardigen eu menschlie­venden Bernardus de Bose h, nam deze op zich voor zijne opvoeding to zorgen en bij zich aan huis. Zijne vrouw Catharina de Vries, die Nreuwland als een tweede moeder vereerde, was hem behulpzaam in de taak der opvoeding ; J e r o n i m u s de Bosch belastte zich inmiddels met den vluggen knaap in de oude talen te onder­wijzen. Bij dit onderwijs werden de reeds gelegde gronden der wiskunde, onder opzigt van den verinaarden A e n e a e, verder beoefend en in de uren van uitspanning een schat van historie­kennis en aanverwante wetenschappen verworven. In 1777 werd hij tot de lessen der Amsterdamsche hoogleeraren toegelaten, •sprak in 1780, onder voorzitting van T ol­lius, eene door hem zelven opgestelden Latijnsche rede­voering uit, en verdedigde drie jaren. later, onder Wij t t en b a c h, een verhandeling de Alusonio Rufo Philosopho Stoico. Terwijl Nieuwland zelf nog onderwijs genoot strekte hij reeds andere jongelingen tot onderwijzer. Van September 1783 tot in Junij 1784 woonde hij ten huize van den heer de G r a e f f, heer van Zuid-Polsbroek, in hoedanigheid van gouverneur van diens kinderen. Reeds in het volgende jaar (1784) werd hij ander de kandidaten geplaatst tot het hoogleeraarambt in de Latijnsche letterkunde te Franeker, door den dood van J. Schrader opengevallen, en begaf hij zich naar Leyden om de lessen van Ruhnkenius Valkenaar en Pestel bij te wonen. Tot dat tijdstip had hij zich bijna gelijktijdig op Letter- Wis- en Natuurkunde toegelegd, maar nu bepaalde hij zich voornamelijk tot de laatste dier wetenschappen, om ze als hoofdstudie te volgen. De vermaarde van S w i n d e n, juist naar Amsterdam verplaatst toen Nieuwland van Leyden terugkeerde, werd nu zijn voornaamste leermeester in de Wis. Natuur- en Sterrekunde, terwij1 hij inmiddels om dezen hoogleeraar te Franeker te ver­vangen, onder de candidaten werd gesteld. In 1788 onderging hij te Leyden de gewone examina in de wijsbegeerte en wis­kunde, en werd tot candidaat in deze wetenschappen aangeno­men, en toen na het einde van dit jaar de leerstoel der philo­ sophie en sterrekunde wederom te Franeker open viel, door het vertrek van S. J. B r u g m a n s naar Leyden, werd hij ook wederom onder de candidaten tot dien post benoemd. De komst van van Swinden te Amsterdam gaf de Hollandsche Admiraliteit aanleiding tot het verbeteren van Neerlands Zeevaartkunde, zoo door het geven van een geschikt leerboek aan de stuurlieden als door het overbrengen van geschikte sterrekundige tafelen en uitgaven van verbeterde Zee- kaarten, en op het voorstel van genoemden hoogleeraar werd N i e u w l and in April 1787 lid der commissie tot bet be-paten der lengte op zee en de verbetering der zeevaart­kunde. Deze benoeming was de eerste stap tot zijne be­vordering. Twee maanden daarna werd hij, uithoofde van bet vrijwillig vertrek van Hen n e r t, in diens plaats to Utrecht beroepen tot hoogleeraar in de wijsbegeerte, wis- en sterrekunde. Hij nam dit beroep aan, en maakte zich gereed derwaarts to vertrekken en zijne oratio de insignibus Astrono­miae incrementis novissime captis et etiamnum sperandis uit to spreken, toen hem berigt werd dat H e n n e r t teruggekeerd en zijne aanstelling voor onnuttig verklaard was. Twee jaren later (29 April 1789) werd hij door de rege­ripg van Amsterdam, in plaats van den overleden P. S tin str a, aangesteld tot doctor in de zeevaartkunde. Hij aanvaardde die betrekking den 1 September met eene redevoering over het nut dat de uitvinding van de Zeevaart aan de menschelijke maatschappij in het algemeen heeft toegebragt, en in het ver­volg nog doet verwachten. Met den grootsten lust en ijver vervulde hij de pligten van dien post, die hoofdzakelijk het onderwijs in de stuurmanskunst medebrengt, zoodat hij zelfs het beoefenen van de hoogere deelen der wiskunde staakte, waarin hij zelfs E u 1 e r overtroffen zou hebben, doch bij of-ferde zijn roem aan zijn pligt op, en zeide bij gelegenheid dat men hem dit voorhield: Ik zal dan geen E u 1 e r kunnen worden I Ik zal dan trachten Neerlands Dalrymple to zijn." Ter verzachting van het smartelijk verlies van zijne huis­ vrouw Anna Hartwigina Pruyssenaar (29 Maart 1792), met welke hij 24 Julij 1791 was gehuwd , deed hij eene bui­ tenlandsche reis naar Gotha, om zich, onder het geleide van den beroemden von Z a c h verder in de sterreknnde to oefe­ nen. Niet alleen van dezen en andere geleerden aldaar genoot hij vele blijken van achting en vriendschap, maar ook zelfs van de regerende hertogin van Saxe-Gotha, die zelve de wis­ kundige wetenschappen beoefende, en naderhand met N i e u w­ 1 and eene belangrijke briefwisseling onderhield. Brandende van verlangen zijne kundigheden te vermeerderen, legde hij zich toe op de proefondervindelijke natuurkunde en wel dat gedeelte hetwelk tot de scheikunde behoort. . Om zich daarin te oefenen, vond hij eene uitstekende gelegenheid in het scheikundig geuootschap, door den hoogleeraar N. Bond t, J. IL Deimann, A. Paets van Troostwijk en A. Lauwere n berg opgerigt. Hij liet zich tot lid aannemen, verstond in zeer korten tijd yolk-omen de theorie der schei­kunde, en las den 24sten Mei 1791 in het Departement der natuurkunde van de Maatschappij Felix Meritis eene Schets voor van het Scheikundig leeratebel van La Voisi n, ja was in staat de schoone ontdekkingen van dit genootsohap in de Fransohe taal gemeen te maken in de Recherches Physico. Chymiques en in het Journal de Physique, 1792-4794. Den lsten Jnnij 1793 wend hij te Leyden, in plants van C. H. Dame n, tot hoogleeraar der natuurkunde, hoogere wiskunde, burgerlijke en krijgsbouwkunde, waterweeg• en sterrekunde atm. gesteld. Hij aanvaardde dien post met eene redevoering de Ratione Disciplinarum physicarum cum ratione Eligantiorum quae vocantur literarum comparata ex utrarumque nature li strata, Reeds had hij zich aangegord om den roem van 'a lands hoogesehool door zijn' roem bij de gcleerde wereld te hand- haven ; reeds vloeide de menigte naar dit schouwspel zamen, om den gcleerde te bewonderen, die op zoo veel mindere tooneelen al de blijken zijner voortreffelijkheid had aan den dag gelegd; reeds was het schouwtooneel der eere beklommen; reeds toonde hij de grootheid zijns persoons aan de opgetogen tnenigte, en..... • het gordijn viel." Het gordijn viel den 14 November 1794, en N i e u w 1 a n d verliet onder tranen en luide toejuichingen tevens het aardsch tooneel, op hetwelk hij, in iiaauwelijks dertig jaren, langer dan eene eeuw de heer­ lijkste craven en voortreffelij kste bekwaamheden ten toon ge­ spreid, en ieders lof, goedkeuring en bewondering vernomen had. Zuiks had hij ook als dichter: niet slechts gaf hij proeven van zijn dichterlijk genie in de Latijnsche en Fransche talon, maar vooral toonde hij zijn grooten dichtelijken aanleg in de vaderiandsche letterkunde. Met zijn elfde jaar had het Haagsch dichtgenootschap hem tot zijn kweekeling aangenomen, en plaatste dadelijk een zijner vroegste gedichten onder zijne werken." Het lijdt geen twijfel (wij stemmen het een zijner lofredenaars toe), of hij zou de beste diehters geovenaard, welligt overtroflen hebben, indien hij zich geheel de dichtkunst bad toegewijd. Levendige verbeeldings­ kracht, kennis van de werken der natuur ; ervarenis in go. schiedenissen en oudheid, grondige kennis van de oude ea bijua alle Europesche levende talen, die hij genoegzaam zonder onderwijs had aangeleerd, en alle de overheerlijke dichtstukken welke hij zich had eigen gemaakt ; een gehengen dat hen, alien to geschikte tijd te binnen bragt ; een fijn gevoel van het dichterlijk schnon, en zonderlinge bekwaamheid om onze taal en hare talrijke bui­ gingen en sierraden te gebruiken, in een woord al wat den dichter uitdrukt, vond zich in N i e u w land vereenigd." Deze getuigenis wordt bevestigd door zijne in 1788 uitge­geven gedichten, en den bundel dergelijke gedichten in 1797 door A. de Vries aan het licht gebragt en sedert nog tweemaal herdrukt. Si egenbee k, van Kampen, J. de Vries, de C 1 e rc q, en anderen hebben breedvoerig over zijn poezij gehandeld, en wij vergenoegen ons naar hunne ach riften in de noot te verwijzen. Aan eeretitels heeft het N i e u wl a n d niet ontbroken. Hem werd achtereenvolgend het lidmaatschap van de genootschappen van Erfurt, Utrecht, Haarlem, Rotter­dam, Vlissingen, en van de Maatschappij van Letterkunde te Leyden opgedrongen, voorts werd hij tot titulair lid van het Departement der Physica en Felix Meritis, in 1783, en later tot honorair lid benoemd. Even voor zijn dood was hij door de Maatschappij van Gottingen tot medelid verheven. Zijn stoffelijk overschot werd, volgens zijn begeerte, op het kerkhof te Diemen ter ruste gebragt. Spoedig na zijn over­lijden schreef de hoogleeraar B r u g m an s een kort levensberigt van den overledene. Op den 24 N ovember, en dus tien dagen na zijn overlijden, hield de student J. W. v an Son s b e e c k in de groote gehoorzaal der Leydsche accademie eene sierlijke Nederlandsche redevoering aan de nagenachtenis van N i e u w. land gewijd , waarna D. J. v an Le n n e p een schoon La­tijnsch treurdicht uitsprak, Den 1 December vierde dr. J. P. M ich ell in het genootschap Concordia et libertate de na­gedachtenis van zijn vriend met een karakteristike redevoering, en den 24 December hield de hoogleeraar van S w in d e n een lijkrede op hem in de maatscliappij Felix meritis. Er bestaan verschillende of beeldingen van hem. Hij schreef Dissertatio Philosophico-critica de Musonio RV°, Philosopho Stoico, Amst. 1783, 4o. redevoering over het Nut dat de uitbreiding van de Zeevaart aan de Menschekke Maatschappij in het algemeen heeft toege­bragt, en in 't vervolg nog doet verwagten, benevens de aan­spraak gedaan by den aanvang der openbare lessen, etc. Amst. 1789, 4o. Zeevaartkunde, met platen, A mst. 1793, 80. Schets van het Scheikundige Leerstelsel van Lavoisin, Amst. 1792, 80. Later herdrukt in het N. Algemeen Magazijn van Wetenschap, Kunst en Smaak, D. I. bl. 389. Oratio de ratione disciplinarum physicarum, cum ratione elegantiorum laterarum comparata, 4o. maj. 1794, L. B. Almanakken ten dienste der Zeelieden, van 1788 tot 1796, en eene verklaring van dezelve, afzonderlijk uitgegeven; ge­schreven met medewerking van den heere professor v an Sw ind en. Met denzelfde uitgegeven eene Verhand. over de lengte der Zee, en Tafelen daartoe betrekkelijk; .eene over den Sex-tant; .eene over het werktuig van Le Guin, en eenige be-rigten over de Zeevaartkunde. Recherches Physic° -Chemiques par MM. J. R. Delman, A. Paets van Troostwijk, P. Nieuwland, N. Bondt en Lau­ renberger, Amst. 1792. In het Algemeen Magaziin: Verhand. over het Systema La Voisin. Verhand. over de gevoeligheid van het hart. Verhand. over de betrekkeliike waarde der verschilknde takken van menschekke kennis en kunst, alle voorgelezen in Felix Meritis. In B o d e's Supplementband zur Astronomisches Jahrbuch, Veber die Methode von Douwes. Ueber die Schiefe der Ecliptik. In Konst- en Letterbode, 1792, 1793: Verslag wegens den Heere N. Bondt. Over de alqemeene maten. In Xunstliefde spaart geen Rye, D. IV. bi. 194, v. 188: Gedichten. Hij vertaalde de Lat. verhandelincren van Wyttenbach en d e Bosch Over de gevoelens de; Ouden wegens den staat der zielen na dit leven, bekroond door T e y le rs Godgeleerd Genootschap en uitgegeven in het 4de deel van deszelfs Ver­handelingen, als ook H o t t i n g e r's Lat. verhandeling Over het waar en valsch vernuft, in ms. op de Bibl. der Maats. van Ned. Lett. Zie Cat. D. II. bl. 483. Gedichten, Amst. 1788. Nagelaten Gedichten, uitgegeven door A. d e V ri e s, Haarl. 1797, 1816, 1827. Twee Gedichten van P. N. oud tusschen de 12 en 13 jaren; het eene Gedenk to sterven" en het andere ) Op den Nijd," het laatste afgeschreven naar den druk 1 Mad 4o., in ens. op de Bibl. der Maats. van Ned. Letterk. Zie Cat. D. II. bl. 480. Gedichten en Redevoeringen, met portr. Amst. 1824, 80. Op den Zeeslag tusschen de Hollandsche en Engelsche Es­quaders, 5 Augustus 1781. Op het graf van Wolter Jan Baron Bentinck, Schout bij Nacht enz., overleden 23 Augustus 1781 aan zijne wondersin den zeeslag enz; ontfangen, 4o. Aan Mr. G. de Graejf en Christ. van Herzeele, wegens het verlies van hunne oudste dogter, Maria Joh. de Graej; over-laden d. 22 October 1781, in den ouderdom van 10 jaar, 4o. Ter Gedachtenis van mijne echtgenoote A. H. Fruyssenaar enz. Amst. 1792, 80. Zijne papieren, de wis- en natuurkunde betreffende, beeft hij vermaakt aan den hoogleeraar van S w i n d e n. Zij komen voor op Catalogue d'une coll. de mss. delaissez par Mr. J. H. Van S w ind e n, Amst. 1866, p. 6. Op denzelfden Catal. p. 83, komt voor: Een groote verzameling ongedrukte en vele uitgegevene gedichten van P. N. alien in hands. van den Schrijver. Ook ears gedrukt vers, op het onweder, vervaardigd in den ouderdom van 10 jaar en andere stukken, en p. 70een brief aan Bern. Bosch en een gedrukt op de dood van Jfej. Hop.. Zie Saxe, Onom. T. VIII. p. 427, 448; Speyert van der Eijk, Oral. de vi Math. Staling. p. 1-4, 20-23; Heringa, de Audit. p. 27, 213 seqq. Bibl. C'it. V. II. Part. IV. p. 128-130; J. Luzac, Orat. de Socrate Cive, p. 41-45, 208-211; Wytten­bach, Pita Ruhnkenii, p. 209, 211; Elog. T. Hemsterh. Pita D. Ruhnkenii cet. ed. J. T. Bergman, p. 237 sq. J. G. te Wateir, Append Narrat. de rebus Acad. p, 137; Galerie des Contemp. c. • . Biogr. Univ. i. y. Nouv. Biogr. Gener. 1. v. Ges. des P. N. in N. Gel. Europa, T. XV. S. 820 ; N. Alq. Korai- en Lett. 1794. no. 149 (deze biographie is door S. J. Brngmans, en met aanteekk. overgerromen in Nienw I. Nagel. Ged. Haarl. 1827); Lijkrede op P. N. d. 24 van Winterm. 1794 uitgespr. te Anat. in de Maas. Felix Meritis, door J. H. van Swinden, Amst. 1795. 80. lets ter naged. van P N. door J. P. Michell, voorgelezot in het Gen. Concordia et Libertate 2 Dec. 1794, Amst. 1794, 80. met faesim. van een Lat. gedichl; Ter Naged. van P. N. door J. W. van Sonsbeeck en D. J. van Lennep, Leyd. 1794; Siegenbeek, GesI. der Leydsche Hoog. D. I. bl. 327, 328, 424. I). II. bl. 235, 236, 416;S. Baur, Lev. van Gedenkw. Mannen en Yrouw. D. I. bl. 328; Des. Lebensg. B. II. S. 200-214; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 479 volgg. van Kampen, Bekn. Get, der Lett. en Wet. in Ned. D. II. bl. 399 volgg. M. Siegen be ek, Bekn. Ges. der Ned. Lett. bl. 280; J. de Vries, Proeve eener Gat. der Ned. Dichlk. D. II. bl. 307-326; W. de Clercq, Over den indeed der vreemde Lett. op de Ned. in de Perk van het Kon. Ned. D. III. bl. 321; A. de Vries, Voorr. voor de derde l7itg. der Ned. Ged.; Collot d'Escury, Hon. Roem in Kunst. en Wet. D. IV (1) bl. 98 (2) bl. 354-357, 464, 465. A. III bl. 296, 227; Snel­inert, Schets eener Ges. der Ned. Lett. bl. 185-187, 197; J. P. van Capelle, Redev. over de Verd. der Amsterd. W. 56; Bowring, Lets over de Holl. Taal- en Lett. bl. 69, Lulofs, Toel. en Bed. bl. 68; L. G. Visscher, Bloeml. nit de beste Schriften der Ned. Dtcht. D. ITT. bl, 263-273; Vervolg op Wage­ naar, Pad. Gas. D. XIV. bl. 165, xrst. W. 215, L. bl. 351, LII. bl. 158; D. J. van Lennep, Rust. Manp. p. 75 seqq. S. P. J. (J. P. Scholten), Klinkd. op het afsterven van N. 1 bl. fol. . .het graf van P. N. overl. 14 Nov. 1794. .Een Vaderl. en onendechapminnend .gr 80. Amst. Bij de beschouw der afb. van het Gedenkteeken ter naged. van P N. door J. P. Michell, Amst. 179b; Nleuwenhuis, Woord. der Zamenl.; Kobus en de Rive-co ur t, DI u 11 e r, Cat. van Bortr., Cat. der Keats. van Ned. Lett. D. I. bl. 277, 297, 300, D. II. bl. 467, 480, 483; in Boak.z. Nov. 1837; Bauer, Lebenagem. 2B. S. 209.-214; 11. B. L. Handworterb Th. IV. S. 60, 61. NIEVWLAND (JAN INGEN), niet to verwarren met den baron Willem van Nieul ant, die ook in den oorlog van 1672 voorkomt, en wiens regement vermeld wordt door S y p e a t e y n en de Bordes, in De Verded. van Ned. 1). I. bl. 89. Wij ontmoeten dezen kolonel in bet in 1672 door de Franschen beleuerde Wezel, in onderhandeling met C ond6, en later te Doe:burg. Daar ging hij met andere hoofdbevelhebbers in die door de Fransehen belegerde stad, tot den Magistraat, en aprak hem dus toe: s 't Was christelyek aisle avond omtrent aes uren ten godsdienst in gebede zamen te komen, om uit een verzoend , herte met God manhaftig to strijdcxl. Geen moedigei kriigsm an, ala wiens gewisse in den Hemel een Zaligmaker vind," Voorts zwoer hij met opgestoken vingeren tot den laatsten bloeddroppel alles voor de vrijheid op to zetten. De overige krijgsoversten en magistraatspersonen volt. den zijn voorbeeld. Spoedig ontstond er geschil tusschen hem en Alle rt C o u t i 8, die ) het onderstelvoogdijschap" binnen Doesburg hekleedde, over het opperbevel in de stad, dat ten zijnen voordeele door den krijgsraad werd beslist, daar er besloten werd dat N i e u wland als oudste kolonel gou­verneur zou wezen. D u r a s, hopman der koninklijke lijf­wacht, noodigde N i e u wland op twee honderd schreden buiten de stad tot een mondgesprek, doch N i e u w 1 a n d sloeg het af. De Fransche koning" sprak hij, I was vijand der Algeineene Staten, hij moest derhalve zijn weigering niet kwalijk duiden." Toen de bezetting, die zich overigens dapper gedroeg, hare post verliet, wijl zij I ettelijke 24, andere 48 uren, zonder aflossing, hunne borsten vol blaauwe builen en roers onbequaem waren geschoten," en de burgemeesters 't gevaar, welke de stad bij zulk een schandelijk verlaten over 't hoofd hing , aantoonde, zeide Nieuwla nd : ) hij had geen gezag omtrent de bezettelingen, die niet 'anger wilden vechten.' , Maar," snaauwde hem burgemeester It e use n toe: ) Kondet gij u niet dienen van 't rapier, 't welk gij op zijde draagt." 't Kwaad is te algemeen," antwoordde hij, I om straf to kunnen oefenen." Op zijn voorstel werd er met den vijand gecapituleerd. Zijn flaauwhartig gedrag was oorzaak dat de stad aan L o d e w ij k XIV overging. In 1674 gedroeg hij zich dapper in den aanval op Grave. Lie A. Mon tan u s, Leven en Bedrijf van Willem Hendr. bl. 213, 214, 275, 276, 277, 278; Valckenier, Fem. Eur. bl. 395, 402, 491, 496; Relation du Siege de Grave et de aqui de lifayenee (in 1689). Ook in het Hoogd. overgezet, Brunswijk 1774; G. Lain., .Relation de tout ee qui s'est passé pendant le Siege de Grave en 1674, Paris, 1753. 40. Bosseha, Redd. Held. te Land, D. II. bl. 191. NIEUWLAND (L. vAN), alleen door de volgende etsjes aan Kr am m bekend: een Landschap, waarin fangs een kerk, op den voorgrond een boerenwagen, rijdende bij een huis, waarbij een boer stmt. L. v. N. del et sculp. 1763, 80. Een Idem. Een weiland met twee koeijen, door een sloot, die op den voorgrond uitloopt, van den weg gescheiden, op dezen een man die van het melken komt: regts een woning, waarbij een man een ketel schuurt; op den tweeden grond een kasteel met een toren, z. j. Zie Hramm, t. a. p. bl. 1200. NIEUWLAND (CONSTANTIA VAN DEN), dichteres te Ant­werpen, bloeide omtrent 1649. ZieRvan 't Ankh Genoots. bl. 8; Willems, Belg. Mu,. D. II. bl. 95. NIEUWLAND (JoH. DE) behoorde even als P e t r. N o t a, predikant te Oldeborm, Eustatius Mangler u s, rector te Medemblik, later praeceptor en connector te Hoorn, Henr l­ens Ni euw a art van Schiedam, tot de vele Latijnsche dichters, die in het laatst der zeventiende en begin der acht­tiende eeuw de Boekzaal met hunne gedichten versierden. Hij vervaardigde o. a . een Ode ad Rever. D. Vechovium, 1699. NlEUW LINT (FR: LE0P.) of N ieul an t, hoofdman van het gulden hof der Colveniers te Brugge. Men vindt Zamen­spiegelinge op het Wapenschrift van F. L. N. B r u g g h e, Rovie, 4o. NIEUWMAN (P.RVolgens A b c o u d e gaf hij in het licht: Het licht ten tijde des Avonds om te verlichten de oogen Israels, de Trooster Zions, als de Heere bz .:j wijze vaa Sa­menspraaken, zijnde dit gevonden onder de sch,riften van Rabbi Joachim Cimchi, Leid. 1740, 80. Zie Abeoude, Naamr. bl. 261. NIEUWSLIEV (H.) schreef: Schuilpraatje of Zamenspraak tusschen eenige Rotterdam­mers, over het verschil tusschen het Meerdertal van de Grote Kerkenraadt, en vier Protesteerende Leeden, naukeurig aange­theekendt. Gedr. te Altona, bij Coenraad Vrysprecher, 1756. Lie over de Rotterd. kerkgeschillen Y p e y en D e r m o u t, Gesch. der Ned. Herm Kerk, D. III. bl. 580-586. Zie Cat. der Maats. van Ned. Lett. D. I. b. bl. 175. NIEUWOLD (JoiltiNNEs HENRICUS), zoon van J oh an n es He nricu s N i eu w ol d, predikant te Gerkesklooster in Fries-land, daarna te Ten Boer, en eindelijk op het Hoogezand, beide in Groningerland, en v an T i t i a Jan s o n i c s, dock ter van Johannes Janson i u s, in 1707 als predikant te V een­dam overleden. In de eerstgemelde plaats werd Nieuw old den 17 November 4737 geboren. De steile en harde begrip­pen des Vaders hadden op de opvoeding des jongelings veel invloed en bragten zijn vlugge en levendige ziel meermalen tot halstarrigheid of moedeloosheid. In den ouderdom van 9 jaren werd hij ter schole gelegd te Appingadam, en op zijn 13 jaar, te gelijk met den lateren hoogleeraar Sy pk e ns be­kwaam voor de Academie gerekend • Vooraf echter werd hij nog 3 jaren aan de leiding van den predikant S1 u it e r te Rooveen overgegeven. Hier werd hij niet alleen in de La­tijnsche en Grieksche maar ook in de Hebreeawsche taal in de wijsbegeerte onderwezen, en ontving hij nader onderwijs in de christelijke godsdienst. Zestien jaar oud vertrok hij naar Groningen waar hij verscheidene jaren vertoefde, vervolgens naar Utrecht. In 1763 werd hij voor de classis van Groningen geexa­mineerd, en het volgende jaar predikant te Heumen en Malden, waar toen de gravin van Welder en en acht anderen huis­gezinnen de geheele gemeente uitmaakte. Den 28 November 1766 deed hij zijne intrede teDldeboorn in Friesland en den 16 September 1 772 vertrok hij naar de gecombineerde gemeenten van Warraga, Warfriens en Wartena in Friesland, eene collatie van het adelijk geslacht der Cam­ stra's, her begreep hij zich op den landbouw te moeten toeleg gen en werd lid van de Maatschappij van Landbouw, en daar in zijne gemeente de dweeperij en onkunde ten top was geklommen, begon hij zich aan de verbetering van het onder­ wijs te wijden. Reeds in 1780 was hij tot de commissie benoemd, in wier banden de bij het Zeeuwsch Genootsehap bekroonde prijsverhandelingen omtrent de verbetering der scholen van Prof. Krom, Na h u is en van de r Pal m, gesteld werd, ten einde aan de classis van Leeuwarden de geschiktste maatregelen voor te slaan ter verbetering der scholen, en in 1799 ontving hij eene belangrijke aanvrage omtrent het toenmaals tot stand gekomen Agentschap van Nationale opvoeding, en werd hij tevens om de vrijheid verzocht, om hem zelven voor dezen post voor te dragen. Zijne bescheidenheid wees echter dit ver­ zoek van de band. Nadat vervolgens de wet op het openbare onderwijs, in 1801 tot stand was gekomen, was hij een der eersten welke daarbij tot schoolopziener werd benoemd. Ver­ volgens werd hij, bij een volgende organisatie van het onderwijs bij de wet van 1806, niettegenstaande zijne klimmende jaren en zijn herhaald verzoek om ontslag, in dezen post op nieuw bevestigd. In 1804 werd hij door de commissie ter verzameling der Gezangen voor de Hervormde kerk geraadpleegd. Hij deelde over dezelve en vooral over de muzijk er van zijne gedachten uitvoerig mede, hetgeen ten gevolge had dat de commissie hem een prachtuitgaaf er van aanbood. Hij overleed den 30 Junij 1812. Omstreeks het jaar 1775 begon hij zich met het schrijven van kinderboekjes bezig te houden. Zij zijn zeer menigvuldig en toonen alle duidelijk zijne groote kinderkennis aan en ztiivere begrippen omtrent alles wat de kinderen noodig en nuttig is. Zijne eerste werkjes waren allerlei kleine boekjes, losse biaden, raadgevingen, schrijflijsten enz. welke moesten dienen om de kinderen op eene gemakkelijke wijze, zonder het langwijlige spellen, het lezen te leeren ; iets, dat in dien tijd, waarin men geen andere middelen van aanvankelijke vorming dan het lezen in de scholen kende of althans gebruiken durfde, van het hoogste belang was. In eene leerrede welke hij hield 17 over Spreuk. XXII : 6, ontwikkelde hij het ontwerp, waarna hij wilde dat men de jeugd zoude onderwijzen, namelijk, dat de kinderen duidelijke en voor hunne vatbaarheid geschikte denkbeelden zouden worden medegedeeld van zich zelven, van de wereld, van God den Heer der wereld. Naderhand schreef hij naar dit plan de volgende kinderboekjes : I over den mensch zelven Voor een kind om zich zelf to leeren kennen 1792. 1805, 4c dr. Wii zijn kinderen met elkanderen. lets voor een kind over zijn vader en zijne moeder. Het is toch goed dat er vele menschen in de wereld zijn. IL Over de wereld. lets voor kinderen. Over alles een weinigje of eene kleine wereldkunde. Het voorjaar of de Lente. De schoone Natuur, en de Heer der Natuur, of de Zomer en de Herfst. De schoone Natuur en de Heer der Natuur of de Winter. III. Van God, den Heer der Wereld. lets van God, voor een kind van vim)/ tot zes jaar. De eerste geschiedenissen van het volmaakte kind, dat er eens op de wereld geweest is (een beschrijving van de kindschhuid van Jezus). Verhaal van het beste Kind, hetgeen er ooit op de wereld geweest is. Het volmaakte kind (waarin het gedrag van het Kind Jezus omtrent God tot een voorbeeld van navolging voor kinderen wordt opgegeven.) De twaalfjarige Jesus. Jesus het beste voorbeeld, met de drie vorige werkjes onder eenen titel begrepen. Jesus Kinderliefde ; eigenlijk eene kinderpreek over Marc. X : 13--16. De Geschiedenis van den Godsdienst . in twee deeltjes ; ver-meerderd door A. W. C. A. V i s s e r, Groningen 80. lets voor een jong schoolmeester (hiervan verschenen slechts 4 nummers) Na zijn dood gaf de schoolopziender H. W. C. A. Vi s se r Twee verhandelingen over lees- en schriffkunst Zutphen 1818. Het leven van Jesus voor kinderen van vijf tot zeven jaar, een vervolg op de eerste Geschiedenissen van Jesus en den Twaayjarigen Jesus, Zutphen. Het leven van Jesus voor meer gevorderden, Zutphen 1822 2 d. Spelend onderwijs 4de dr. m. pl. 4 stukjes Zutphen 1822, 8ste dr. 1831. Nagelatene verhandelingen, Anno 1821 3 d. Zie H. W. C. A. V isser, Herinnering mos J. H. N. Sneak 1814. Plegtige toewipling van het monument, gesticht in de groote kerk to Leeuwarden, aan J. H. N. Aant. 1821. Columbus en Dreas, Naaml. van Predikatsten onder ressort van Dokkuns, bl. 105. lent. en Letterb. 1812, d. II. bl. 97; 1814, d. I. bl. 292; Nieuwenhuis, Woordenb. Kobus en de Rivecourt, Foordenb. der Zamenl. NIEUWOUDT (C.), krankbezoeker te Amsterdam, gat een Bundeltje van geestelijke gezangen, ter verheerlijking van den gekruisten .Reiland (1768 1769) in het Licht, Amst. 8. Zie van der Aa, N. B. 11. C. Woordenb. o. h. w. Boekz. d. gel wergild 1763 bl. 101.Arrenberg, Naamr. bl. 379. Abconde, derde lank. bl. 8. NIEUWOUTS (MINNO), wordt opgegeven ale dichter van de Gemartelde Apostelen, Zie v. d. Aa, t. a. p. NIEUWPOORT (WILLEM VAN), de jonge, rederijker nit het laatst der zestiende en begin der zeventiende eeuw, wiens po6zy o. a. voorkomt in Des Rederyckers stichtige t' Samencomste to Schiedam, in 1603. Zie v. d. Aa, t a. p. NIEUWPOORT (JoHANNEs VAN DE). Zie NYPOORT (JOHANNES VAN DER). NIEUWSTAD (CoRNEus VAN). Zie NEOSTADIUS (Con-NELIS). NIEUWSTADR ) gaf in het licht: Reisbeschrijving na Moscovien, Thiel, 1699, 80. Zie Abcoude, Naamr. bl. 260. NIEVEEN wordt onder de Verbondene Edelen genoemd, w ie hij geweest is, blijft onbekend. B o r leest Nieue m. Alleenlijk is bekend, dat een geslacht Nieveen of Nye veen te Groningen bekend en lang in aanzien geweest is. Zie te Water, rerb. der Edel. D. III. bl. 163. NIEVELT (P. TAN), was als majoor bij de belegering van de Willemstad in 1793. Zijn portret vindt men bij P. v an Oldenborgh, De belegering en verdediging van de Willem. stad, Dordr. 1793. Zie Boesch a, NeOrl. Held. to land, D. III. bl. NIEVELT (ADRIANA JOHANNA TAN) dichteres uit de tweeds helft der achttiende eenw. Zij schreef gedichten voor de wer. ken harer tijdgenooten. Zie Schotel, Letter-en Oudheidk. 'boast. bl. 165; van der Aa, t. a. p. 17* NIEV ELT (SIBERTus VAN) broeder der voorgaande, dichtte, gelijk zijne zuster. Zie van der Aa, t. a. p. NIFS (J. W. v. D.) schreef : Liefde van Venus en Adonis. Zie Abcoude, 1Vaamr. bl. 261. NIGER (JAcoBus) of Le N o i r, te Ath geboren, omhelsde den geestelijken staat en werd Minnebroeder van observantie. Hij bloeide in de eerste helft der zevende eeuw, gaf in de Fransche tad versehillende geestelijke werkjes in het licht en in het latijn twee zamenspraken Thorus immaculatus en Noli me tangere," het laatste in handschrift. Zie Valerius Andreas, Bibl. Belg. p. 424; Foppens, Bibl. Belg. T. 1. p. 530; Jocher. NIGRE (PHILIPPus), bijgenaamd de Campo. J. U. Doctor, Deken van St. Gedule, lid van den hoogen raad te Me­chelen, later van den geheimen raad te Brussel, cancelier van de orde van het gulden vlies, protonotarius apostolicus en eerste bisschop van Antwerpen. Hij overleei in 1562. In zijn jeugd schreef hij : Tract. de exemptione anonica, na den dood van den schrij ver met Annotationes en Additiones in het licht gegeven door C h. d e Espinoy. Antv. 1593 80. In het Chartulare Capituli Canonicorum Ecclessiae B. N Mariae Oppidi Geenvlietensis, Dioecesis Traject. ex Arehivo B. M. V. vulgo Bollandorum, Lovan. bij Hoynck van P ap en d r e c h t, Anal. T. III p. 94 vindt men Copia Com­sultationis Rev. Domini P. Nig r i. — super duplici Jure Iris stitutionis. Zie Valerius Andreas, Bibl. Belg. p. 777; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 1040; Hoynck van Papendrecht, Anal. T. I. p. 37, 181. T. II, p. 1 p. 346 T. II. p. 11. p. 9. T. III. p. 94. Gull. Ohrist. T. V. col. 127 ; Hist. Episc. Antv., Batkens, Trophees. Supplem. T. II. p. 417; Aub. Miraei, Script. Sec. XXI p. 184. (edit. F a b r i c.) Le Tolson d'Or. T. 1. p. 176. Tombes des Hommes ill. p. 25. etc. NIKKEL (JR), predikant te Wormer, gaf in 1832 te Zaandijk in het licht: Opwekkiny aan mijne medechristenen in Noord-Nederland. NIKKELEN of NICKELE (IsAAK VAN), volgens Nagl er architect en schilder van Haarlem, in het laatst der zeventiende en begin der achttiende eeuw, volgens sommigen de varier, dock waarschijnlijk de broeder van Johannes van Nikke­len. Kr am m vermeldt van zijne kunst: Een Boomsch kerkje, van binnen met orgels, altaren en beelden, gestoffeerd door B. Br a k e n b u r g, fielder van colo­riet en kunstig behandeld. Eene teekening, voorstellende Het inwendige der Groote kerk te Haarlem, vast en sterk geteekend. Zie Kr amm, t. a. p. bl. 1201. NIKKELEN (J ACOBA MARIA VAN) of Ni c k el e, dochter van J o h a n n es van N i k k elen, omstreeks 1690 geboren. Zij leerde de schilderkunst onder H e r m an van der M ij n, en schilderde voortreffelijk bloem- en fruitstukken. Zij huwde Will em T ro o s t en schonk hem 8 kinderen, waarvan in 1750 nog een zoon en dene dochter leefde. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1201. NIKKELEN of N i c k ele (JOHANNES vAN), zoon van I s a a k van N i k k e 1 e n, schilder te Haarlem, vader van de vorige. Hij werd in 1649 te Haarlem geboren, en in de schilderkunst onder­wezen door zijn vader, die het inwendige van kerken, in de manier van v an Vlie t, en landsehappen schilderde. De zoon schilderde landsehappen in den trant van Karel du J a r d i n, kwam in dienst van den keurvorst van den Paltz, die hem tot ridder benoemde. Later kwam hij aan het hof van Hessen-Kassel, waar nog veel van zijne kunst wordt ge­vonden. Hij bezat ook eene bijzondere bedrevenheid in het schilderen van chassinetten met transparente verwen. Ook etste hij o. a. 4 landsehappen, door Nagler vermeld, en beoefende de poezy. Hij overleed in 1716. Zie H o u b r a k e n, Sehoutob. van Schad. en Schilder. D. II. bl. 266; Sehrevelius, Harlem. bl. 493, 495; van der Aa, t. a. p. bl. 452; I mmerz eel, t. p. bl. bl. 264; Kramm., t. a. p. bl. 1201. NIK SKR (JAN PIETERSZOON), oudste burgemeester van den Briel, bij gelegenheid dat deze stad door de Watergeuzen werd ingenomen. Hij stemde het eerst tot de overgave. Zie W a g en a a r, Fad. Hist. D. VI. bl. 343, 344. NILANT (Jos. FRED.), waarschijnlijk van Deventer, hoog­leeraar in de geschiedenis en welsprekendheid aan het gymna­sium te Lingen sedert 1712, later regter te Almelo, neef van J. F. G r on o v i u s, taal- en oudheidkundige, schreef: Fabulae antiquae ex Phaedro fere servatis ejusque verbis desumtae et soluta oratione expositae: acc. Romuli Fabulae Aesopiae c. not. editoris, L. B. 1709, 80. Bened. Balduinus Calceus antiquus et mysticus et Jul. Ni­gronus de Caligd veterum. Omnia figuris ornata et observ. illustr. L. B. 1711, 12o. Zie B u r m a n n a s in altera Praef. ad Phaedrum; J.deRhoer, Observ. Phil. c. XVI. p. 63; S a x e, Nom. T. VI. p. 137, 138; Anal. p. 648; Adelnng en Rotermund; Lessing, Zur Gesch. and Liter. lster Beitr. p. 45; Holtman, Btbl. no. 11383,19559. NIMAN (HERNANsz.) een kunstenaar , aan wien eenige jaren later dan 1650 door de algemeene staten een uitsluitend octrooi werd verleend om de toetst in marmersteenen, door middel eener door hem uitgevonden molen en zonderlinge bereiding, zoo zacht te maken, dat daaruit niet alleen kolom­men, tafels en andere stukken, zonder dat er iets verloren ging, konden gemaakt, maar ook daarop, als het ware het papier konden geprent worden en wel met een glans, die den schoonsten spiegel evenaarde. Zie van Wijn, Bijv. en damn. op Wagenaar's Tad. Hist. D. X. bl. 38; Nay. D. IV. bl. 326. D. V. bl. 202. Woordets6. der Zatnenl. NIMWEGEN (PIETER vAN). Zie PETERS (PErsit FEANcis). NIMWEGEN (MART1NUS JOHANNES VAN) predikant te Stand daar buiten 1786, Nieuwenhoorn en de Gooten (1790), te Fynaart (1796), overleden in 18 schreef : Overdenkingen over het gesprek van el OM met eene Sama­ritaansche vrouw. Joan. IV : 5—.42. Rott. 1809. Leerrede over Ps. LXXXI : 14-17, ter Nabetrachting op den laatsten Dank- en Bededaq. Rott. 1809. Zie Brans, Kerk, reg. bl. 9, 126, 141. NIMWEGEN (JAN VAN), soldaat, die in 1486 ter naauwer nood met het grootste gevaar in vrouwen gewaad ontsnapt, to Rotterdam de mislukte aanslag op Schiedam mededeelde. Hij zelf door de zijnen geholpen had 's Gravensteen openge­broken, Joris van Br eder od e en den hoofdman Lep el­ta k op vrije voeten gezet : hierop nam de stadvoogd hem niet alleen met een eerlijke bezoldiging onder zijne krijgs­betide op, maar bevorderde hem daarenboven tot hoofdman. Later trok hij met andere bevelhebbers naar Overschie, viel de beschansing aan, verrastte de bezetting, en overrompelde ze, was bij een tweeden mislukten aanslag op Schiedam, en sneuvelde 4 Junij in den scheepsstrijd op de Lek. Zie van Alkemade, Jonk. Frans. oorl. bl. 151, 154, 1559 161, 168, 170, 199, 213 NIMWEG EN (VAN), kapitein ter zee. In 1746 werd Mytens, Wijs en van Nim w e gen, voerende de Ailiddel. burg van 44, de Windhond en de Raaf van 24 stukken, die zich in deze oogenblikken in Engelsche havens bevonden, be­volen voor als nog in Groot-Brittanje to vertoeven en als auxiliairen dienst te doen. Dezen begaven zich naar de oos­telijke kust van Schotland, waar hunne medewerking tot dem­ping van den opstand gevorderd ward, bleven aldaar eenige weken, en keerden toen naar het vaderland terug, zonder echter iets van aanbelang te hebben kunnen verrigten. Zie J. C, de Jo n g e, Geis, van het Ned. Zeno. D. V. bl. 147. NIN ABER (ENGELBERT CORNELIS), omstreeks 1723 predi­kant te Amboina, herzag de Maieische bijbelvertaling. Zie Callenberz, Naehr. von einem Vers. den yeti. Muharnm. zur Erkenntn. Jesu Christi za bringen, S . 1 3, 1740 A d e 1 u n g — en Rotermund. NINABER (J. C.), kapitein-ingenieur, onderscheidde zich in 1809 loffelijk in den strijd te Straalsund, onder den ge­neraal Gratie n, toen het korps van Schill volkomen werd ten onder gebragt. Zie Bosscha, Negri. Held. te land, D. III. bl. 276. NINABER (JAN DIRK), eerste luitenant der grenadiers, nam deel aan den togt naar Rusland in 1812, en sneuvelde. Zie Bosscha, t. a. p. bl. 395. NISSA (JEAN DE), misschien H e ni o a a, welk geslacht, in volgende tijden, tot de hoogste eereambten in ons gemeenebest is opgeklommen, was in 1566 schepen te Middelburg, deed belijdenis van de gevoelens der Calvinisten en bemoeide zich met hunne zaken. Zie van L e e u w e n, Bat. Ill. p. 1473; Sent. van Alva, M. 65 ; te Water, Kart Verh. van de Ref. in Zeel. bl. 106. NIPETANG (JusTus). Onder dezen naam (waarschijnlijk verdicht), kwam 18 Augustus 1672 een brochure in het Halt, getiteld : '1 Samen-spraak of to Westphaelsche to hooupe kat-linge manges den Swarten Meyster onde sinen Knegt, in den darden druk, on allemool mislukt. To Adterte veer den Bukenhendler in de Vive Sinnen, 4o. Dit stukje staat in verband met de geschiedenis van Willem III. Zie van der A a, te a. p. bl. 459; Cat. der Maats. van Ned. Lett. D. II. bl. 341 . NIPKENS (J. J.), was als luitenant bij de actie van 19 September 1799. Hij komt voor op de lijst der gesneuvelde officieren. Zie Bosscha, t. a, p. D. III. Bijl. bl. 5. NISENER (JoHANNEs), in 1633 als candidaat beroepen te Lippenhuizen en Terwispel, ging van daar in 1639 naar Blya, in 1646 naar Hallum, waar hij in 1654 overleed. Hij gaf in het licht: W. en A. H. Bradscha w, Bruyloft-kleed der Tafel­ghenoten Christi. Dat is twee tractaten van de voor-berey. dinghe tot de weerdighe ontfanginghe des H. Avondmaels. In Engelandt tot achtmael herdrukt. .Nu in de Nederd. sprake overgeset door J o h. N i s en e rum D. des G. W,, Leeuw. 1639. Zie Engelsma, Pred. van Zevento. bl. 221; Columba en D r e a s, Nam'. der Pred. Ct. van Dokkum, bl. 32 Cal. van Godg.Boek. van F. Muller, bl. 51. NISIUS (PmLIPPUS), predikant te Wagtendonk en sedert 1606 te Claaswaal, waar hij in 1643 emeritus werd. Hij schreef: De Wapenen des Geestelycken teeken ofte Boeren Crijchs, ghenomen uyt 1 Het geloof der H. Apostelen. 2 De inset­tinghe des H. Doops, ens. Rott. Matijs Bastiaensen, 1609. Zie Soermans, Kerk. Reg. bl. 16; Muller, Cat. van Pan/l. D. I. bl. 106. NISPEN (GERARD VAN), afstammeling van een geslacht, dat in Holland eeuwen lang wel bekend en in groot aanzien was, gesproten uit Gerrit van V o o r n, burggraaf van Zee­land, en BE adewig van B or ssel e. Hij was ridder, en werd met hertog Karel van B our gondi e te Nancy in 1477 ver­slagen. Hij huwde Mar gar e th a Tack en liet na Gerard van Nispe n, den 7 Julij 1533 gestorven. Zie de Geslaehtlbst der van Nispen's bij Balen, Beschr. van Dordr. bl. 1157 volgg. van Leenwen, Bat. Ill. p. 1025; Ferwerda, D. I. St. 1; te Water, Verb. der Edel. D. III. bl. Ib3. NISPEN (ADBIAAN VAN), zoon van Gerard van Nispen en van Margaretha Deyms, tusschen 1545 en 1562 schepen te Dort, waar hij, volgens Bale n, 11 Julij 1565, volgens van L e e u w en in 1562 stied. T e Water gist dat hij tot de verbondene Edelen behoord heeft, 't geen echter het geval niet kan zijn, zoo hij in 1562 overleed. Hij huwde de dochter van Boudew ij n Dena Tielemansz., beer van Papendrecht, en van Maria Moermans Woutersdr., die hem 4 kinderen schonk. Zie Balen, van Leenwen, Ferwerda, t. a. p. te Water, t. a. p. en D. IV. bl. 445. NISPEN (ADRIAAN VAN), zoon van Gerard van N i s-pen en Maria de Joede, trouwde Maria Cornelisdr. Hierusalemsvr., weduwe van A dr ia an Henriks z. V la­m in g, Hieruzalems heer. Zij deed met haren eersten man meid, knecht, hond en kat, den 19den Mei 1565, een refs naar Jeruzalem en keerde den 28sten Maart 1566 behouden met haar gezelschap te Dordrecht terug. Beide van N i s s e en sijn vrouw overleden te Dordrecht 1599. Zie B al en, t. a. p. bl. 835, 1069; Sao tel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 13; Dez. de van Nispen's in Jaarb. van Dordr. 1840. bl. 14 ; Dez. Keiz. Stadh. en Kon. bezoek in de Groote Kerk te Dordr. bl. 25. Begs na Hieruzalem gedaen by Deer Adriaen de naming, Raedt in Dordr. ende to vinden in versch. Voyagien ofte Reran — gale verz. door een hiefhebber derzelver, .1(driaen v(an) N(ispe*), Dordr. 1652, 120. NISPEN (HEN-mx vAN), zoon van A d ri a a n van Ni s-pen en Anna Oem van Papendrecht, was raad (1581) en schepen (1585, 1590) te Dort, generaal-meester van de munten der Vereenigde Nederlanden, bailluw en dijkgraaf van Woudrichem en den lande van Altena (1590). Hij huwde Anthonette van Rijswijk Jacobsdr. Hij overleed 10 October 1617. Hij komt voor bij gelegenheid van den twist met Herman Herbert s, predikant te Dordrecht, en zeide bij deze gelegenheid: „Mannen ik heb de Spaansche inqui­sitie gelezen, maer ik quam nooit ter plaetse, daer ik deselve soo levendig sag in 't werk brengen, gelijk ik u hier (te Dordrecht) sie doen." (1583) Zie Balen, van Leenwen, Ferwerda, Brandt, Hist. der Ref. D. I. bl. 695, Waarachtiy Ferhaal der Roll. Syn. bl. 2 7; Teyenber. van H. Huberts, bl. 8, 9, 10. NISPEN (GERARD VAN), brooder van den vorige, was raad (1574) en schepen (1576) te Dordrecht, ontvanger en com­missaris-generaal van de fortification van Holland (1575), ge­committeerde in den den Raad van Staten, raad van Prins Willem I, hij huwde Agatha Jan Schellaerts dr. en overleed JO Dec. 1578. Zie Balen, van Leenwen, Ferwerda. NISPEN (JusTus VAN), zoon van H en dr i k van Nispen en A nthonette v an R ij s w ij k, was secretaris van den Raad en generaal muntmeester van de vereenigde Nederlanden. Hij huwde in 1624 Elisabeth van der Gracht, dochter van Wijnand van der Gracht Adriaanz. Rand en Vroed­schap van Gorinchem en van Dingna van T on g e r e n. Hij overleed 21 November, zij 16 Maart 1652. Zie Balen, van Leenwen, Ferwerda. NISPEN (mr. JOHA.11 VAN), zoon van den gemelde, was Raad en Generaalmeester der vereenigde Nederlanden. Hij buwde 1652 Din gna van der Gracht, oudste dochter van zijn oom Willem van der G rach t, Secretaris van den Hove van Holland en agent der stad Groningen. Zie de aangeh. bronnen. NISPEN (BALTHAZAR VAN), zoon van Cornet is van Ni s-p e n, en Anna van Sant voor t. Het is Diet onwaarschijnlijk dat hij te Antwerpen werd geboren en opgevoed. Hij was provoost der munt aldaar. In 1615 bezochten A lb e r t u s en I s a bella de munt en schonken hem bij die gelegenheid sea z ilveren schaal , die afgebeeld en beschreven is in het onder-staand werk van Schull en van der Hoop. Hij huwde Maria de Moy, dochter van Hendrik de Moy, raad en eerste secretaris van Antwerpen en van Elisabeth van Gulick_ Wij vinden verder niets van hem opgeteekend dan dat hij in de korte ridderstraat, in den Zwanengang te Ant­werpen, een gesticht voor 12 oude mannen deed bouwen en dat hij in December 1625 overleed. Hij werd bij zijn brooder A d r i a a n in de Borchtkerk te Antwerpen begraven, onder een marmeren monument, waarin eene schilderij van P. P. Rub ben s, voorstellende de opstanding van onzen Verlosser. Hij liet geen kinderen na, doch de schaal bleef bij zijne familie to Dordrecht. Zie Balen, van Leeruwen, Ferwerda, Schotel, de schwa van van Nispen in Bijdr. tot boeken en inenschenkennis, van Schull en van der Hoop, D. IV St. II bl. 65 volgg. Dez. in Jaarb. van Dordrecht 1840 bl. 14, van der Wall, Priv. v. Dorde. D. I bl. 284. Nay, D. III bl. 133 D. IV bl. 136, D. V, bl. 4. NISPEN (HENDRix NTHONY VAN), zoon van Jacob van Nispe n, raad en generaal-meester van de munten der ver­eenigde Nederlanden, vaandrager van de Garde van de Staten van Holland (1664), luitenant (1665) en kapitein van een com­pagnie van het zee- en land-regement van den kolonel Willem Joseph van Gen t, woonde in December 1665 in Junij 1666, op het schip van kapitein Sweer s, en in Maart 1672 op 't schip van kapitein Jan van N e s, convoyerende de Spaan­sche vloot en Smyrnaarsvaarders, de zeeslagen tegen. de Engel­schen bij. Hij bleef in dezen slag. Hij huwde in 1669 Gertruda ten Hage, dochter van Johan ten HageBur­gemeester van Woudrichem en van Bert rud a Z weer s. Zie Balen, van Leeuwen, Per werda. NISPEN (ABEL VAN), afstammeling van hetzelfde geslacht, te Dordrecht geboren, beoefende de dichtkunst en was bevriend met Nicolaas Colvius, Cornelis van Someren en andere dichters van dien tijd. Hij was in 1628 en 1629 un­derling te Dordrecht, vervaardigde een Jaerdight op C a t s en een Hardercout, bij gelegenheid van zijn huwelijk met Cornelia v an E e r t r ij c k e, die hem vier kinderen. drie zonen en eene dochter, schonk. Anna huwde met Christina van Lake r-v e 1 d, die in Aug. 1676 voor Maastricht werd doodgeschoten. Cornelis zette zich to Dordrecht als geneesheer neder en overleed in 1650. A d r i a a n en Karel volgen. Zie van der A a, t. a. p. Jaarb. van Dordrecht 1840 bl. 14, 15. NISPEN (mr. ADRIAAN VAN), zoon van den vorige, te Dor­drecht geboren, ontving het onderwijs in de oude talen aan het Gymnasium aldaar onder B e e c k m a n, studeerde te Leyden en zette zich als advocaat te Dordrecht neder, wear hij in booge achting stond bij Cornelis van Beveren, Adriaan van Blijenburgh, Johann es vanSomeren, de Hoog­s t rat e en anderen. Hij gaf in het licht een vertaling van A dr. Gaels, observatien van de keyzerlycke practycke, ra­kende so wel de judiciele processen als derselver saken, decisien Rott. 1656 4o. en van Hollands practyk in rechten door K. van Neufstadt en Jac. Kooren. Grieksche Venus, of de vryagien van Klitophon en Leucippe, hmenias en Ismene en Leander en Hero, nit 't Grieksch ver- taalt, Dordrecht 1662 12. Ismene nit het Grieksch van Eustatius; Standvastige Rodanto nit het Grieksch van Theodorus Prodromus. Alle, volgens Sc h el t e m a, kleine minverhalen in zacht llollandsch, doormengd met losse verzen." Uit het Latijn bragt hij in het Nederduitsch over Den Kaizarlykken Gesant Aug. Gisleen Busbecq, aen den grooten Soliman, Dordr. 1662 12, opgedragen aan mr. A br ah a m v an Bev ere n, Heer van Oost- en West-Barendrecht, burge­ meester der stad Dordrecht en met lofverzen van J o h. v a n Someren, N. Vivien, J. M. de Castelleios, C. van Overstege, K. van der Staey.Kolibraud, P. Gode- w ij ck, M. B al en en andere diehters. Spaansche Diana, oorspronkelijk in het Spaansch door C. del Monte Major, opgedragen aan Jacomyna Vaans, en door Overstege en van Someren bezongen. Verscheyde Voyagien, ofte Reysen, Dordr. 1662, 12o. Opgedragen aan C o r n el is V a en s, schepen en thesaurier te Dordrecht, bevattende: Reys na Constanttnopolen gedaen bij Jr. Joris van der Does. Reys na Hieruzalem gedaen by Heer Adriaen de Vlaming, Raedt in Dordrecht. Reys door verscheyde landen gedaen bij den Factoor van den doorluchtigsten koning van Poortugaal Emanuel de XI V. Reyse van Nicolaes Clenard, Leeraer in d' Academie van Leuven (gedr. in 1651). Beschryving van Turkyen. Voyagien ende Beschryvinge van 't koninckrycke van Siam, Moscovien ofte Ruslandt, Yslandt ende Groenlandt. Ook ale dichter is hij bekend door verschillende stukjes, meest alien gedrukt voor de werken zijner stadgenooten, b. v. voor J. v an 0 or t s, Stuarts ongeluckige Heerschappye, Dordr. 1649, 12o.; Grieksen Adelaar, Dordr. 1655, 12o. vd6r de Herstelde Zeegtriomf van Ka r el II, door verscheyde voor­naamste poeten van Hollandt, Dordr. 1660, 12o.; C. v a n O v e r s t e g e s Poesy, bl. 95, achter zijne overzetting van den Kw's. Gezant enz. Zie Scheltema,RLett. Metsgeho. D. III. St. III. bl. 116; Jaarb. van Dordr. 1840, bl. 15 volgg. v. d. Aa, t. a. p. NISPEN (Cum VAN), broeder van den vorige, vertaalde eenige regtsgeleerde werken, o. a. J. de Damh o Lid e r, Prak-tyke of gebruyk zoo van Civile a18 Criminele Zaken, Rotterd. 1656, 4o. Zijne dichtstukken vindt men v66r de werken zijner stadgenooten, b. v. Stuarts Ongel. Heerschappye en in den bundel van zijn vriend C. van 0 versteg e, waar hij zieh Karel Nispens van Aardrijk teekent, Zie van der A a, t. a. p. Jaarb. voor Dordr. 1840. IA. 18. NISPEN (MArrEtEus vex), geadmitteert landmeter, onder­wiker in de landmeetkunet en boekverkooper bij de Nieuwbrug in het huis genaamd de Zonnewyser, to Dordrecht. -In 1662 gaf hij Beknopte Land-meet-konst leerende in 't korte, alles wat in 't gemeen in de Practycke des Landt-metens voorkomen kan, in 1669 en later herdrukt met het tractaat van Landsmaten door J. P. D o u, ende C. Eversdy ck ende andere, opgedragen aan Cornelis Pompe van Meer­der v o o r t, ridder enz, Uit het woord aan den lezer blijkt, dat hij, zoo met den hoogleeraar Clement van Zorgen, als met den beroemden wiskunstenaar D i r c k R e m b r a n d t s van Nierop in betrekking stond. In 1689 en 1696 en welligt later zijn er herdrukken van dit boek venchenen, Comeet-gespreck tusschen Mr. Abraham ende Justinus aeng. de hedendaegsche Steert-sterre. Mitsg. of men uyt deselve gets lesen kan, Dordr. 1681. In 1685 gaf hij in 4o. in het licht: Philippi Lansbergi Astronomische en Geometria Qua­drant, mitsgaders deszelfs onderwzjs: zijnde seer nut en ver­maecklijck voor tale krijghs•officieren, ingenieure, kooplieden, landineeters, zeevarende ende reyzende lieden en alle liefheb­bers van Mathematische Speculatien. Het blijkt uit deze beide werken, dat van N i s p en ook de Nederduitsche tier, schoon zeer gebrekkig, heeft bespeeld. In 1700 kwam to Amsterdam bij J. van Oosterw k in 4o. in het licht: Brief aan den Heere Ma t the u s van Ni spe n, beroemd Wiskunstenaar en Landmeter to Dordrecht, waar in het ver­ schil over 't einde der zeventiende eeuw nader ter toetse komt, en de redenen van J. Bagelaar en Petrus Jens in hunne aan­ merkingen en onderzoek wegens dit stuk overwogen worden en Aanmerkingen op den Brief van F. Halma aan M. van Nispen, over het begin der achttiende eeuw, 4o. Hij huwde Maria, dochter van Jacob van der Eij k, secretaris van den Hove en hooge Vierschaar van Zuid-Holland en van Sara van W el, die hem 4 kinderen schonk, die bi5 Bale n, Beschr. van Dordr. bl. 928, worden vermeld. Zie van der Aa, t. a. p. Jaarb. voor Dordr. 1840. bl. 18, 19, 20. NISPEN (MARIA VAN), dochter van den vorige, huwde met David van Hoogstraten. Ook zij heeft verzen gemaakt, die men voor en in de werken harer tijdgenooten vindt: ook v66r hare overzetting van de aanteekeningen van ll; de Groot op het Evangelie van Mattheus. Zie van der A a, t. a. p. Jaarb . voor Dordr. 1840. bl: 20. Schotel, Letter- en Oudheidk. Avondst. bl. 164. NISPEN (Dr C. VAN) studeerde te Utrecht en werd na het verdedigen eener Dissertatio de respiratione necessaria ad vitam animalem (Ultr. 1752), med. doctor, dichtte o. a. een Zamenspraak ter eere van den zeer gel. Heere Wit­helmus Henricus s' Jacob, tusschen Vrolykaart en Reinhart, wanneer zijn Edele zijn Verhand. in 't ligt gaf over hedendaegs zeer beroemde Wereltgestel van Copernicus, 1750. het Utr. Zie v an d er A a, t. a. p. NISPEN (Mr. JOHANNES VAN), raad-ordinaris in den Hove van Holland, Zeeland en Friesland, hanteerde in de achttiende eeuw de Latijnsche her en ook somtijds de Nederduitsche, gelijk in het Statiaboek van J. K o e r ten te zien is. Zie van der Aa,Ra. IN NISPEN (VAN), leefde in bet laatst der zeventiende en begin der achttiende eeuw. Hij liet eene verzameling van 30 deelen in manuscript na, bevattende de geslachtlijsten van de voor­naamste Nederl. familibn, door hem gedurende 40 jaren bij­eenverzameld. Deze zijn met zijn boeken bij M o e tj e s in den Haag verkocht. A 1 k e mad e had er op willen bieden, maar schijnt van dit plan wederom afgezien te hebben; althans deze groote verzameling is een eigendom van den koning van Pruissen geworden. Zie Uffenbach, Merkw. Reis. T. III. S. 323; Collot d'Eseury, Roll. Bombs, D. III. a. bl. 189. NISPEN (N. vAN), bloeide in den aanvang der achttiende eeuw. Hij schilderde o. a. de afbeelding van Ds. La u re n­tius Steversloot, waarna R. Blokhuyzen eene gravure vervaardigde. Op Cat. F er w e r d a, bl. 80, komt van hem voor: Een meester zijn schoolkinderen onderrigtende. Op die van Mr. Ca spar van. C it te r s te Middelburg, Rott. 1811, no, 172, een herder en herderin naast elkander zittende in een andschap, waarvan de voorgrond rijk met bloemen is versierd. In Winkle r's kabinet te Leipzig was van hem eene zuigende vrouw. Hij teekende zich Ni s p (N. v a n). Zie Kram m, t. a. p. bl. 1201. NISPEN MULLER (SIMON JOHANNES VAN). Litt. hum. Stud. Wij kennen hem alleen als dichter van de Dapperheid der Zeeuwen, Midd. 1782 vermeld op Cat. B 1 e_i s w ij k, T. II. p. 137. NITHARDUS werd in 1038 bisschop van Luik. Hij stichtte in de stad Luik twee parochiekerken, namelijk de kerk van den H. Thomas en die van den H. Remigius. In het jaar 1049 verkreeg hij van keizer H e n d r i c u s III het graaf­schap van Hesbaie. Ilij overleed den 24sten Augustus 1042 en werd in de hoofdkerk van den H. Lambertus begraven. Zie Chapeanville, Gesta Pont. Leod. T. 1. p. 278-280; van Gils, Oath. Meyer. Mem. bl. 22; van Gils en Coppens, N. Bes. van d. Bosch, D. I. bl. 37. NITZSCHWITZ (majoor vox) diende als majoor bij het eerste bataillon van d en prins van Saxe-Gotha, in de Willem­stad, then deze vesting in 1793 door de Franschen belegerd werd. Men vindt zijn portret bij P. van Olden bur g, Beleg en Verdediging van de Willemstad in Maart 1793; Bossch a, Ned. Held. te Land, D. III. bl. 32. NITSEN (CAREL VAN DER), geboren te Maastricht, stu­deerde to Leuven, werd in 1527 door keizer Karel benoemd tot procureur generaal en raadsheer in het hot van Friesland. Daarna werd hij raadsheer in den hove van Holland en in 1557 weder van Friesland, in welke betrekking hij president was, toen hij in 1567 te Minnertsga overleed, na gehuwd te zijn met Elisabeth van Roon. Zijn. zoon Maarten en kleinzoon Carel bleven in aanzien en verbonden zich aan ver­scheidene adellijke en aanzienlijke geslachten in Friesland. Zie Stamb. van den Fr. Adel, D. II. bl. 46, 192, 210; Winse­mins, list. 34-51; Hoynck van Papendrecht, Anal. Belg. D. I. bl. 1, 500 ; Gabbema, Verh. van Leeuw. bl. 521; Gott t­hoeven, Chron. bl. 105; v. Leenwen, Bat. Ill. 1073, 1476; Schotanns, Chron. W. 739, 759; Naamr. d, Fr, Baadsh., 17 . NIVAR (JAN), werd te Luik geboren, leefde in de tweede helft der zestiende eeuw en muutte als glasschilder Zie Immerzeel, t, a. p. bl. 264. NIVELLES (JACQUES), een benoemd Belgisch kunstdrijver, die in het midden der dertiende eeaw bloeide. Hij vervaar­digde met N i c of o n of Colas van Douai, een prachtige reliekkas, boven het hoogaltaar der collegiale kerk to Nivelles. Pit schoone stuk zilverwerk was voorheen met edelgesteenten omzet en met vele medailjons versierd, die de voornaamste levenagevallen der H. Gertruid aanwijzen. J a q u e n e t of Jaquemon t, monnik in het klooster van Anchin s mede een zilverwerker," vervaardigde er de teekening van. Zie Kramm, t. a. p. D. II. bl. 363, 364. D. III. hi. 1201. NIVENIUS (JoANNEs), letterkundige uit de zestiende eeuw, mogelijk te Amsterdam geboren, waar hij in 1552 rector der oude school was. Hij beoefende de Latijnsche school. H o­ vaeus vergeleek hem zelfs bij S a n n a z a r i u s en V ed a, doch, volgens P a q u o t, ten onregte. Men heeft van hem: Tumultus Anabaptistarum in nobilissimo Maus Hollandiae emporio Amstelaedamensi nuper etiam descriptio, Amst. G u i 1. Jacobi; 1552, 4o. Ook met den titel: Tumultus Anabaptisticus seu larvae male lotae, Paulo jam tersiores redditae a Corn. Giselberto Plempio, Amst. typis Tapianis, 1630, 12o. Bet gedicht is vertaald in Holl. verzen, en geplaatst achter Oproeren der Wederdoperen; geschiet tot Amsterdam, Munster en in Groeningerland, door Lambertus Hortensius, Amst. 1660, met den titel: Der Herdooperen aanslach op Amster­dam, Anno 1552. In 't Latijn beschreven door mr. J an van Nieueveen, nu in Nederduitschen rijm gestelt door C. G. P. Ter bede van zijn vriend M. C. Zie A. Hova'ens, Diat. cui tit Zuermundas; Valer. Andreas, Bibi. Belg. p. 1545; Poppens, Bibl. Belg. T. 11 p. 705. Pa-. qnot, Mem. T. I. p. 229; Peerlkamp, de Poet. Lat. Negri. p. 56. NOBACK (J. C.) gaf in het light: Tafelen der berekening van de Wissel- en geld-arbitragien tusschen Amsterdam en Hamburg, Amst. 1805, 4o. Ook in het Hoogd. NOBBE (TREODORIIS HERMANUS PETERSEN), zoon van J o­hannes T h e o d o r u s No b b e, predikant te Zijderveld, ver­vaardigde een gedicht, bij gelegenheid dat zijn vader zijn vijf en twintigjarigen predikdienst in deze gemeente vierde. Zie Boekz. der Gel. Wen 1763. a. bl. 245. NOBEL (JACOB), in 1497 te Utrecht geboren, en aan verscheidene aanzienlijke Utrechtsche geslachten verwant. Zijn vader was Hendrick Nobel en zijne moeder G ee rtruy t e k e n h uysen, 10 April 1540 overleden. Hij was kerkmeester in de St. Nicolaaskerk in 1571, en een der eerste, die de Hervormde godsdienst omhelsde en overleed te Utrecht 13 Jan. 1573. Toen hij zestien jaren oud was, schilderde hij keizer Kar e 1. Ook schilderde hij zich zelven door een metalen spiegel, met een grooten baard en een doods-hoofd, waarop zijn band rust. Hij huwde Ca t h a r i n a Peters van Moo ij e, een vleeschhouwers dochter van Brussel, met wien hij doorging, loch hij verzoende zich later met de vrienden. Zijn vader H en d r ik woonde in de Nobel, op de Oude G racht bij de Geertebrug, in 't huis genaamd Klein Schonenburg. Hij was in 1498 in 't heilig land, werd na zijns vrouws dood priester en overleed in Maart 1541. Zijn portret, ter halver lijve geschilderd met een wit kleed, waarop een kruis, berust op het stedelijk Museum to Utrecht. Zie Kramm, t. a. p. M. 1201, 1202. NOBEL (JACOB 'CORNELIS VAN), schepen te Amsterdam. Toen het graauw in 1566 aldaar het karthuizer klooster plun­derde, en de schout eenige plunderaars gevat had, en de stad stad in rep en roer raakte, zond de raad hem, den onderschout Willem Maartenszoon Kalf en den burgerhopman Cle­ment Volkertszoon Co ornhert, den schout te gemoet, met last om de gevangenen wederom te ontslaan. Zie Brandt, Hist. der Ref. D. I. bl. 382, 383 ; Wagenaar, Amsi. 1) III. bl. 192, 193. NOBEL (AD.), regtsgeleerde, wiens advyzen men vindt o. a. in Consultation, Advysen en Advertissementen gegeven en ge-schreven b j verscheiden treffelijke Rechtsgeleerden in Holland (Rott. 1670), D. II. bl. 34. NOBEL (P.) gaf in het licht: Disc. riled. de momentis quibusdam de actione alkalium in adfectiose calculosa, Traj. ad Rhen, 1823. Zie Holtrop, 1, c. p. 259. NOBENUS (AEGIDIIIS PAESMANS) werd den 15den Augus­tus 1541 te Hasselt in Luik geboren, huisonderwijzer bij Andrea s A.1 e n u s in de toonkunst en oefende o. a. haar te Weenen uit, waar hij door keizer Karel V werd gehoord. Later studeerde hij te Leuven in de godgeleerdheid en werd pastoor, vervolgens trad hij in de orde van St. Franciscus, en overleed 15 Junij 1621. Hij schreef: Tract. Catechisticus de VII Sacramentis. Elucidatio catechistica Symboli Apostolici, Orationis Dominicae et Salutationis Angelicae. Condones XV. De passione Dominica; eene beknopte ver­dediging van het Salve Regina en Ave Maria in het Nederd. Brussel, 1622. Zie Val. Andreae, Bibl. Belg . p. 28. NOCKANT (JAN) te Rijssel geboren, trad 6 Mei 1498 in de orde der predikheeren, die hem naar het klooster van St. Jacques te Parijs zonden, om in de godgeleerdheid te stude­ren. In 1515 te Rijssel teruggekeerd, werd hij er in 1520 eerste lector in de godgeleerdheid, vervolgens prior van het zelfde klooster, in 1520 definitor provincialis en kort daarna inquisiteur voor' Doornik. Na voor de tweede maal tot prior te Rijssel benoemd te zijn, overleed hij er 28 December 1540. Hij gaf met Jan Lance au of Lane ill e in het licht: F. Antonii de Azaro, Parmensis, Medulla sermonum, Paris. 1515, 12o., en alleen: Commentaria Magistri Ordinis, Thomae de Vio, Cajetani, in I partem Summae S. Thomae de Aquino, Paris. 1514, 80. Zie Paquot, Mem. T. I. p. 590 NOB]RT, luitenant, sneuvelde in de dagen 15-18 Junij 1815. Zie B co as e h a, Areerl. Held. te Land, D. III. Bijl. bl. 26. NODELL (JAN ADAM), geboren to Leeuwarden werd daar van 1763 tot 70 vooral door den rector Val. Slot holm er in de oude talen onderwezen, en was achtereenvolgende rector te Dokkum, Kampen, Amersfoort en Rotterdam. Vandaar werd hij in 1783 geroeperi om den leerstoel van zijn leermeester, Johannes Schrader te Franeker in de Grieksche taal te bekleeden. T)och hij ondervond, beter rector dan hoogleeraar te zijn en trad terug, om op zijn oude post den roem van de Erasmiaansche school te Rotterdam te handhaven, waarin hij uitstekende leerlingen kweekte. Hij overleed daar in 1814. Hij was een uitstekend geleerde en voortreffelijk Latijnsch dich­ter, blijkens zijne Regina, lusus poeticus, Elegiae XIII, Franek. 1775. Regina, luaus poeticus, Elegiac IV. Leov. 1775. Regina, lusus poeticus. Liber alter, Gron. 1777. Carminum Sylloge, Gron. 1794, pars altera, 1796. Rosillae basia Jano Secundo dicata, 1777, zonder naam. In de Deliciae Poeticae komen twee gedichten van hem voor, ook v66r de dichtbundel zijner vrienden b. v. P. van Braam. Zijn leerling, H. C ol 1 o t d'E scur y, prijst, even als Hoeufft en P e e rlk a m p, zijne poezy. Zijne Regina (schrijft hij), zoo echt erotisch, de Libertas Batava, de Frisia, zoo rijk aan gedachten en schilderachtige voorstellingen, de menigte zijner andere gedichten, van korter of langer omvang, zijne losse stukjes eindelijk, waarborgen hem een blijvenden rang op onzen Latijnschen zangberg. Behalve zijne gedichten, gaf hij critische aanmerkingen, (Criticarum Observationum Libellus. Campis, 1781, 80.), en vervulde den wensch van W y t t e n b a c h, door eenen tweeden te leveren, v66r welken eene door hem bezorgde uitgave van de Fabelen van Avian us, naar een onbekend handschrift te Kampen opgespoord, gevonden wordt. (Flavii Aviani Fa- 18 bulae ad .SS. codices collates cum "'arils le e 0 nibusNOvi-aii Remedium amoris, Theodult Eclogam, Catonis Disticha, et Notis criticis in Scriptores aliquot veteres, Inst. 1781, 80.) Ook gaf hij Notae Criticae in Ciceronem, Justinum et Horatium in Adis Societatis Trajectinae, T. I. 1793, 80. p. 150-163. In 1788 hield hij te Franeker eene redevoering in gebonden stij1 in laudem Frisiae. Zie S axe, Onom. T. VIII. p. 437; Bibl. Crit. Vol. II. P. III. no. 111, p. P. VII. p. 94 ; II o eufft Porn. Lat. Belg. p. 248; P e; r1 kamp, de Poet. Lat. .Neerl. Del. Poet. p. 571, 577, 574 (J. M. Meet, Genithlzacon ad J. A. N.) P. van Braam, Carm. p. 133; 0 o II o t d'Eseury, Carm. Hagae Corn. 1817 (Paid.) Dez. Roll. Roam, D. IV. 1. bl. 267; v. Kampen, Bekn. Ges. der Ned. Lett. D. H. bl. 568; Bouman, Ges, der Geld. .Hoog. D II. M. 514, 515; Aanh. op Nieuwenhuis, lroord. der Zamenl.; Kobus en de Riveeour t. NOE (M.) gaf in het licht: Het sleuteltje der Franse Tael, 1676. NOEL of NOOL (JoHAN), beroemd musicus in de X V eeuw onder de speeltuigen, in 1480 door hem nagelaten, was een luit en een oriel. Lie Bulletin de 1' Acad. Royale des Sciences en Belg. 1863 p. 319. NOEL VAN BARLAIMONT, in de eerste hclft der 16de eeuw schoolmeester te Antwerpen, gaf in 1511 aldaar bij Willem Vorsterman in het licht: Vocabulare van nyeus gheoordineert. Ende wederom gecor­rigeert om lichtelic franchoys te leeren lesen, scriuen ende spres ken dwelt gestelt is meestendeel bi personagien. Vocabulaire de nouveau ordonne et de rechief recorrige, pour aprendre et parler Franchoys et Flameng. lequel est mis tout la plus part par personnaiges, kl. 4o. z. pag., in bezit der Maatschappij van Ned. Letterkunde te Leyden. Zie Cat. D. I. bl. 114. NOEL (JULIE ANNE MARIE), den 19den Augustus 1812 te lirussel geborep, huwde Jean Baptiste van Eycken en bcoefende het genre- en historieschilderen met het gunstigste gevolg. Zij werd, even als haar eehtgenoot, door N a v e z voor de kunst opgeleid en bezocht Duitschland en Frankrijk. I m­ m e r z.e el vermeldt van haar: .gene jonge moeder by de wieg van haar kind; eene spin­ nende vrouw, door den slaap overvallen; d _ e onderschepte brief; (1,6 Maagd en het kind Jesus, en zegt, dat er veel bevallig­ heid. en nalyikit in het werk dezer kunstenares hperscht. Zie Immer ze e 1, t. a. p. D. 1 bl. 230. NOEL (PAUL J OSEPH), werd in 1789 te Waulfort-sur-Meuse bij Dinant geboren, leerde de beginselen der teekenkunst in het ouderlijk huis en vervolgens bij L e o n, schilder te Dinant, Van (mar begaf hij zich naar Antwerpen, kwam wider de leiding van Herr eij ns, professor aan de academie, behaalde verschillende prijzen, o. a. te Gent, voor een historieel land­ schap, welk yak hij onder J. J. van R e g e n m o r ter bestu. deerde. Uit de school van dezen meester ging hij naar Brussel, waar hij weder herhaalde prijzen verwierf en eindigde vervol­ gens zijne studien te Parijs onder S w e b a c h, van waar hij naar Brussel terugkeerde. Na eenigen tijd te Amsterdam ge­ woond te hebben, overleed hij 27 November 1822 te Sosoye bij Dinant, in den bloei zijner jaren. Aanvankelijk schilderde hij landschappen met figuren en beesten, doch hierin niet naar wensch kunnende slagen, legde hij zich later op het zoogenoemde genre toe, meestal in luimigen trant, waarin hij groote karakterkennis aan den dag legde en het is bijzonder in dit vak, dat hij grooten naam verwierf. Immerz e e 1 vermeldt zijne voornaamste schilderijen, voor­ stellende: Een gezigt naar de, natuur in den orntrek der Maas. (1813) Eene halte van Beijersche ruiterij. Een postilion voor de deur van een herberg,. Gezigt op het kasteel van Frey aan de. Maas bij Dinant. (1816). Een Reiziyer, die door woiven wordt aangevallen (1818). De Viaonische bierkroeg (1819). Een zinnelooze bedelaar, die een hond in eene boerenwoning laat dansen. De twee Dronkaarts en de Fruitvrouw (1821). Kramm vermeldt dat de beroemde schilderij, voorstellende: een boer, die van den trap van een poort valt, met het aan­gezigt in een mand met eijeren, op de verkooping in het Huis met de Hoofden, in 1826, verkocht en aldaar beschreven, f 4605 gold. Op diezelfde verkooping werd van dezen mees­ter een binnenhuis met figuren, voor f 600, een stadspoort met eigenaardige bedrijvenheid, voor f 276, een oude. Jood met een bera ting meisje enz., voor f 385, een schoeninakers­winkel, voor j 512, een Land- en Watergezigt, met gebou-wen, voor f 25 werd verkocht. Zijn portret vindt men bij I mm erzeel. Zie aid.. t.Rp. bl. 262, 263 Kram ins t. a. p. bl. 1202. NOEL DE CARON. Zie CARON (NOEL DE). NOELEN (WouTER VAN), lid der Rederijkkamer Moyses Bos te 's Hertogenbosch. Hij beantwoordde de vraig: Wat oej'n,ing is elck best, en nodigst voor 't, gemeen, in 1642 door de Vlissingsche Kamer de Blaeu Acoleye uitgeschreven met een referein. Zie van der A a, N. B. A. C. Woord. o. h. w. 18* NOENI.Onr. PIETER VAN), cen Zeeuw, gal' in 1766 te Middelburg bij 11 endrik S a s, een grooten bund el Stichtelijke Gedichten in het licht. Achter de Nagelaten Gedichten van Pieter Bo d daert en v66r de Gedichten van J. E. V o e t leest men ook verzen van hem. Hij was een zeer middelmatig dichter. Lie van der A a, N. B. A. C. Woord. o. h. w. Boekz. der Gel. Wet.. April 1747. bl. 356 volgg. NOEMER (C. VAN), schrijver van: Diss. de mirabili ratione, qua C. H. a morbis liberatur, L. B. 1719. Zie C. H. a lioy, Cat. Bibl. Med. T. 11. p. 514. NOEMER (J. S. VAN) schreef: Diss. med. de lochiorum fluxu naturali atque praeternaturali, L. B. 1805. Zie Holtrop, 1. e. p. 259; C. H. 'a itoy,l. c. T. III. p. 1318. NOENART (mr. (JORNELIS JACOBUS), to Utrecht, leerde Rein ie r Smetiu s, omstreeks het midden der zeventiendc eeuw, den boekilandel. Lie K is tRy a a r ds, Kerk. Arch. (cerste serie) I) IV. bl. 139. NOEST' (G.) schreef: Het algeineen Staatsregt gebruikelijk in tijden van Vrede en Oorlog, Amst. 1753, 4o. Zie A r r e n b e r g, Naaml. bl. 379 ; Cat. P. Geyer:, p. 27; Bibl, Krighout, p. 148. NOEWIVELLES (JAN DE), in Vlaanderen geboren, trad in de orde der Dominikanen, was tweemaal prior van ziju kloos­ter te Douay en overleed aldaar 14 November 1632, Hij gat' in het licht: Actions meznorables des Peres Dominicains qui out fleury aux Pays-Bas, Douay, 1629, 12o. Traduit du P. Hyacinthe Chocquet. Zie Script. Ord. Praed. T. H. p. 474; P a q u o t, Mem. T. I. p. 348. NOGUES (G.), Hollandsch officier, was als kapitein in den slag van Talavera in Spanje (1809). Chass6 maakte in zijn rapport eervolle melding van hem. Lie B o s se h a, Neerl. Held. te Land, I), III. bl. 354. NOIDENS (BENEmcrus REMIG1US), omstreeks 1610 to Antwerpen geboren, ging in 'Lijn jeugd naar Spanje, trad er in de orde der Minoriten, en onderscheidde zich door zijne ervarenheid in de zedekundige godgelecrdheid. Hij overleed waarschijnlijk tusschen 1660-1670. Volgens Hello t. heeft hij 9 deelen over verschillende onderwerpen geschreven. N c olas Antonio vermeldt alleen : Practica del oficio de Curas y Confesores: y Doctrina paea Penitentes. Madrid 1651 4o . I?elox espiritual, politico y moral, para componer la vita del hombre. Madrid 1656. Zie Nic. Ant. Bibl. Hisp. nova. T. II. p. 351; Paquot, Mem. T. III. p. 159. NOIERT (HEYN), in 1417 schout van Amsterdam, werd door Jac o b a van Beijeren van zijn ambt verlaten, doch door Hertog J a n van Beijeren, op ongewonen tijd en wijze, in 1419 tot Burgemeester aangesteld. Zie Wagenaaar, ..617nst. D. II. 220. NOIRCARNIES (PHILIPS VAN ST. ALDEGONDE, heer 'VAN) stadhouder, ,kapitein generaal en hoogbailliu van Henegouwen. Hij voerde in 1566 als stedehouder van den markgraaf v a n Be r g e n het bewind over Henegouwen, en beyond zich in groote ongelegenheid daar de onroomschen te Valenchiennes verscheidene kerken bemagtigden, en zich op hun getal en vermogen verlatende, ze weigerde te ruimen. Hij scheef brief op brief aan de landvoogdesse dat hij, zonder geweld te ge­bruiken, de bloedplakaten niet konde ten uitvoer leggen. Men trachtte in het volgend jaar bezetting in de stad te bren­gen, doch deze werd de toegang geweigerd, Na verklaarde men Valenchiennes voor weerspannig en vijand, en ontving N o i r ca r m e s in de volgende maand bevel, om aan 't hoofd van een aanzienlij k getal knechten tegen de stad op te trekkers. Met den vaandelen voetvolk en zeshonderd paarden ontmoette hij de Onroomschen, ten getallen van drie duizend tegen hem uitgetrokken, verstrooide ze of dreef ze wederom naar binnen, waarna hij regelregt op de stad trok, en ze beschoot. Sedert December 1566 belegerde hij haar, en na met 22 stukken geschut, gedurende 36 uren, beechoten te zijn, met 3000 schoten, hetgeen toen voor iets merkwaardigs werd gehou­den, gaf zij zich over den 24 Maart 1567. Naauwelijks was hij in haar bezit of hij liet verscheidene aanzienlijke bur­gers en twee calvinistische predikanten vangen G u i d o de Bres en Pelerin de la Grange, den 31 Mei te Doornik ophangen. Even eens handelde hij te Door­nik, 't welk ter zelfder tijde hem in handen viel. In het­zelfde jaar maakte hij zich meester van Maastricht en 's Hertogenbosch, trok op bevel der landvoogdes naar Amsterdam, kwam den 8 Mei voor de Haarlemmer poort en begeerde binnen gelaten te worden. Men voldeed aan zijn eisch, waarop in zijn naam en dien van sellout, burgemeesteren, schepenen en radon, de vergaderingen der Onroomschen verboden en de Roomschen in hunnen luister en aanzien hersteld werden. Hij stood in blakende guest bij A 1 v a, dien hij bij zijne over­komst nit Spanje in het leger bij Diedenhoven begroette en door .wien hij tot lid van den raad van beroerte, wakrin hij echter, onzeker om welke reden, timmer zitting nam, be­voemd werd. Alva raadpleegde ook hem over de invoering van den tienden penning, welke hij echter wenschte te matigen, zoos at de reanufacturen er van ontheven werden. In hetzelfde jaar (1572) was hij tegenwoordig bij het beleg van Haarlem, en in het volgende jaar werd hem, nadat de graaf van Bossu in een scheepstrijd op de Zuiderzee gevangen was genomen, het bewind van oorlog in Holland toevertrouwd. Ook bekleedde hij, in 's graven plaats, het stadhouderschap vau Utrecht. Zijn geheime aanslag op Gouda mislukte. In 1574 lief hij zich door den landvoogd Requesens gebruiken tot het bewerken ewer bevrediging 'van de algemeent staten met Zeeland, Bloch ,de dood voorkwam de volvoering van dezen handel, daar hij den 4 Maart 1574 overleed. Hij was lid van den raad van §taten, en wordt als een onopregt hoveling door de geschied­schrijvers voorgesteld. Ook noemde men hem I een cruel animal." Zijne vrouw was Alin e de Levin , gezegd Famars. Zia Hoynck van Papendrecht, Anal. T. I. p. 48, 49, 50, 51, 190, 309, 311. P. II. p. 346, 417, 418, 425, 432, 441, 503, 595, 642, 734. 'T. IL P1. II. p. 102, 149, 163, 165, 169, 172, 183 ; Bur­garde, Hist. Belg. p. 267, 291, 326, 331 ; Hooft, Ned. Hist. B. III. bl. 123. B. IV. bl. 148 Bor Ned. Oorl. B. III. bl. 94 (134) 99 (142) 120 (170). B. VII. bl. 43 (533); Adr. Pauw, Relaes. bl. 3. Brandt, .Fist. d. Ref. D. I. bl. 457, 458, 459; Bentivoglio, Ned. Hist. bl. 129, 137, J. B. Tass is, de T24712. Belq p. 149; Gysius, Oorspr. en voortg. der Ned. beroerte. bl. 225; Dapper, Beschr. van An:at. bl. 196 ; Commelin, Beschr. v. Amst. bl. 1e20; W a g e n a a r, Be­:thrift). v. Anat. D. III, bi- 260 volgg. Dez. Vad. Hist. U. VI. bl. 205, 209, 232, 246, 252, 414, 456, 465, 478; Beaufont. Leven van Willem I D. I. bl. 517, 519; 's Gravenzande, Tweede eeuzofeeet der Mideldb. Frijheid. bl. 59, 90, 203, 223, 228, 242; J. P. Le Petit, /a Grande Chron. ancienne et moderne de Roll. Zel. etc. p. 130, 131; L Offerhaus, Comp. H. B. p. 78; Groen van Prinste­ren, Arch. de la maison d'Ozange Nassau, T. I. p. 343. 346, 443. T. V. p. 146, 147, 317, 371. T. III. p. 71, 239, 322, 445, 469. T. IV. p. 285. T. VI. p. 299; Chron. v. h. Hist- Gesch. D. VI bl. 294. VII. bl. 380. D. VIII. bl. 27; Bosscha, Neerl. held. te land. D. I. bl. 139; M i tl ey, the rise of the Dutch republic. p.153; Schel­tema, llendr. v. Brederode te ilmst. bl. 121; Kok, Kobus en de Rivecourt, Woordenb, der Zamenl. NOIRCARMES (JEAN DE, Heer VAN SELLES), luitenant der boogschutters, werd in 1578 nit Spanje gezonden naar don J a n van Oostenrijk en do Staten, om 's konings begeerte te kennen to geven, liever langs den weg van vrede dan van oorlog de gewesten ter onderwerping te brengen, Hij was in de vergadering, hier over te Leuven gehouden, tegenwoordig dock deze kwam tot Been besluit. In 1579 zoild de hertog van Parma hem naar Atrecht om deze stad te bewegen zich met den Koning te verzoetten. Ook arbeidd e hij ib dat jaar aan de verzoening der Waalsche gewesten met den kotittg. Zie J. B. de Tassis, Comment de tumult. Bely. in floynck v an Paper," d recht, Anal. T. II. p. II. p. 308, 309, 331, 394, 406. NOKKEN ( . VAN), Med. dr. te Utrecht, gaf eene Beschrijving en afbeelding van een nieuw werktuig om den rook van tabak in de darmen te brengen, in Verh. der Hollandsche Maatschappij van Wetens. 1756, D. IV. bl. 232 van de berichten. Hij beoefende ook de dichtkunst, blijkens zijn vers op de bevestiging van Petrus van Kempen, predikant te Goedereede (1759) b. 704, en zijn Lijkdicht op het overlijden van Wil-helmus Geisweit. A. L. M. en Phil. Dr. predikant te Utrecht, overleden 1762. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woord. o. la, w. Boekz. der Gel. Wer. 1759. b. bl. 704, 1762. a. bl. 239-264; Holtrop, t. a. p. 259. NOLDENIUS (A.) was eerst rector te Dordrecht na de reformatie, werd in 1580 predikant te Bleskensgraaf en ver­volgens te Westnaas, waar hij in 1585 overleed. Zie S c h o t e 1, Berk. Dordr. D. I bl. 476. Dez. Ill. School. bl. 22. NOLE (JACOB DE), een beeldhouwer te Utrecht, in de tweede helft der zestiende eeuw. Zie Dodt van Flensburg, Arch. D. VI. bl. 316; Kramm, t. a. p. bl. 1200. NOLE (A NDREAs COLYNS DE), beeldhouwer te Antwerpen, leefde, volgens K r a m m, in de eerste helft der zeventiende eeuw. Volgens een contract van 14 April met Wen s e 1 a us C o the r g e r gepasseerd, heeft hij , op last van de infante I s a b e 11 a, het beeldhouwwerk moeten vervaardigen voor de kerk van Notre Dame a Alontaigue. Hij beitelde, gezamentlijk met zijn broeder R o b e r t, de schoone standbeelden, die de kapel van 0. L. V. in de kerk van Karel B o r r o m e u s te Antwerpen versieren. Vroeger zag men van hem ter zelfder stede, in de hoofdkerk, bij het altaar der houthakkers, een dooden Christus met het hoofd op den schoot zijner moeder. Dit stuk was in albast gebeiteld en strekte tot graftombe van dozen meester. In van D ij c k s bekend prentwerk der kunstenaars, komt zijne afbeelding voor, gegraveerd door P e t r us de J o d e. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 265; Kramm, t. a. p. bl. 1203. Mess. des Scienc. Rid. 1858. p. 97; V is sch ers, Lets over.... en de Gebr. Colijn de Nole enz. Antw. 1853. 80. NOLE (ROBBERT DE), bloeide te Antwerpen gelijktijdig met J a n va n Milder t. In 1594 werd hij lid van het St. Lu­casgild aldaar en overleed in 1636. Men heeft van hem o. a. Het marmeren hoofdaltaar in de collegiale kerk te Lier, in 1625 geplaatst; bet prachtige marmeren, en om zijn regel­matigen bouw bij de kenners hoog aangeteekende hoofdaltaar, in de kathedrale kerk te Antwerpen, versierd met 3 stand­beelden, waarvan de infante Isabella in 1624 den eersten steen legde, terwiji de kosten van deszelfs daarstellingf 18,000 beliepen ; de 6 standbeelden en andere marmeren versierselen in de marmeren kapel der familie H o u t a p p e 1, en de H. Borromeus•kapel aldaar. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 265; Kr amm, t. a. p. bl. 1203. NOLET (mr. ELIAS), advokaat te Amsterdam in de achttiende eeuw, beoefende de dichtkunst. Hij schreef in het Stamboek van J. Koerten. Zie v. d. A a, N. B. A. C. Woord. bl. 464. NOLK (P. VAN) een zeer mi'ldelmatig dichter, die als S. S. Min. cand. een vers plaatste voor bet Zegepralende Lot'. tooneel der vrouwelijke Sexe door J. M au r i t i u s. Zijn spreuk was Invita Minerva. Zie Her inga, Lijsi van dichters. bl. 67. NOLLEKENS (JOSEF FRANCISCUS) zoon eens schilders, die zich langen tijd in Engeland had opgehouden. Hij werd in 1706 te Antwerpen geboren, stak in jeugdigen leeftijd naar Londen over en legde zich toe op het scbilderen van landschappen en huisselijke tafereelen, eerst onder de leiding van Pi e t e r Tillem a n s en later door het copieren der wer­ken van Watteau en der bouwkundige ordonnantien van Gro v an ni Paolo Pannini. Zijn werk was in Louden gezocht en verschafte hem de gunst van Lord C o b li a m en andere aanzienlijke personen. Voor den eerste maakte hij to Stowe onderscheidene ornamentwerken. Hij overleed in 1748 in gemelde hoofdstad. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 266. NOLPE (PIETER) in 1601 te 's Hage geboren, was een uitstekend graveur en onderscheidde zich door een vaste snede en een schilderachtig effect. Tot zijne meest beroemde werken behooren de naar de tee­keningen va n Cl a e s M oy a e r t vervaardigde platen in : De blijde Inkomste der Koningin Maria de Medicis , te Am­sterdam. Ibid. J. C. B l a e u, 1639 met het portret van den auteur, Kaspan van Baer le, Th. Matham Sc. naar J. San- dr a r t. Al die platen, allegorische voorstellingen voor die feesten aangewend, zijn schilderachtig door hem gesneden : de overige zijn door S. Save r ij naar S. de V 1 i e g e r vervaar­digd. De opgang, die dit werk maakte gaf hem aanleiding tot het afbeelden van den ganschen optogt bij de inhaling dier vorstin te Amsterdam, in zeven bladen, bekend onder den naam van de groote kavalkade. Deze gold op de verkooping van V erstol k van Soelen to Amsterdam 1847 f 125 en de eerste (de kleine genaaral) v66r de letters en v66r de wapens in de lucht, eerste druk i 120. De Heer K r am m bezit een exemplaar van het geheele werk, eerste drukken v66r de nommers en v66r de wapens in de lucht enz., alsmede een exemplaar met al veranderingen van die drukken, tot aandenking en vergelijking en bijgevoegd. Daarbij is gevoegd de beroemde prent. De vier Burgsrneesters van Amsterdam, raadplegeude over de ontvangst van de genoemde Koningin, door S. Suyderhoeff naar de schilderij van T h e- o d o r u s de Key se r, een als met de burin geschilderde prentdruk. De Beschrijvinge van de blyde Inkoomste, Rechten van Zeege­bogen en ander toestel op de Welkoomste van Bare Lilajesteyt van Groot- Britannien, Vrankryk en Ierland, tot Amsterdam, den 20 May 1642 ; te Amsterdam, by N i c ol aes van R a­ n, voor Pieter Nolp e, Boekverkoper in de Calver­straat, bevat zes platen, Allegorien, en de zes Triumfpoorten, daar ze in vertoond zijn, naar de teekeningen van Jan Wil­dens door Nolpe gegraveerd. Het daarbij gevoegde portret van Samuel Coster is door R. Perzij nnaar J. Sandrart gegraveerd. Voorts graveerde hij een afzonderlijke prent, in drie bladen naar de schilderij van Piet er Potte r, vader van den beroemden Paulus Po tte r. Zij stelt voor de illbeelding van het puyck der Burger-Ruyteren , door last der Heeren Burgemeesteren vergadert, OM de Koninginne van Groot- Britanie Mar i ,a, op den 20 May in den fare 1642, Amsterdam bezoekende, in te halen. Opperritmeester was Heer Di r k Tholin x, voorzittend schepen en Hopman van een Vaandel Burgeren ; Tekendrager de Heer Jo h an Oetgens, Jonck-Heer van Waveren, Ruygenes etc. Ritmeesters plaats , houwer, de wel• af-gereden Joachim Verpo or ten, Voorts bestont de Vaen uyt de navolgende enz, En hierop volgen 132 Damen van alien, die in volgen dos te paard de inhaling verheer­lijkten Deze plaat, en drie der Allegorische voorstellingen, met twee eerepoorten golden op de genoemde verkooping f 170. Hij gaf ook een boekje, bevattende afbeeldingen van koddige figuren, in den stijl van Pieter Quast, of Jacob Callot met gecartoucheerde randen 80. getiteld : 't Boeren•leven door Pie ter No 1pe in 't cooper genzaeckt en uytgeoeven te Amstetqam ; waarvan latere uitgaven bij Wit h. d e n bestaan. Voorts een diergelijk boekje in 86. oblong met meer figuren op elke prent, fraai geetst. N a g­1 e r beschreef 43 notnmers van zijne werken, waaronder niet voorkomt: De Deugd wyst Herkules de wegen der wereldsche deugden en ondeugden, naar Pieter Potter in piano. Begrafenistrein van Z. H. Prins Frederik Hendrik, naar de teekening van den architect Pieter Po s t, 1651. Hij leefde nog in 1670. Zie Van Eynden en Van der Willigen, Gesch. d. Vad. Schilderk bl. 80, 225 ; Immerzeel, t. a. p. bl. 266; Kramm, t. a. p. bl. 1204, 1205; Kobus en de Riv ec o u r t. NOLTHENIUS (ABRAHAM) beoefende, toen hij te Leyden studeerde, de Latijnsche poezy en plaatste o. a. een gedicht voor de Dissertatio 3a de categoriis in genere van zijn vriend Abraham Basins. NOLTHENIUS (G. A.) schreef eene Dissert. de educatione pauperism in Civitate in Acad. Rheno-Traj. def. Amst. 1825 80. Zie Cat. d. Maas. v • Year!. Letterb• D. II, bl. NOLTHENIUS DE MAN (ANTHONIE WILLEM HENDRIK) luitenant generaal bij den generalen staf, ridder der konink­lijke Nederlandsche orden, lid der Akademie van Beeldende Kunsten, overleed te 's Hage den 28 October 1842, in den ouderdom van 49 jaren. Hij was eerst bij den waterstaat, later bij de genie, eindelijk bij den algemeenen staf geplaatst, en beoefende in zijne snip­peruren de vaderlandsche geschiedenis en oud heidkunde en had een belangrijke collectie teekeningen en portretten van oude en moderne meesters, portretten, handschriften en oudheden, waar­van de catalogue is uitgegeven. Zie Bredasche Courant 27 Oct. 1842. NOMIUS (NicoLAA.$), R. C. pastoor ; in 1626 in den ouderdom van 45 jaren gestorven. Muller vermeldt twee portretten van hem. Zie Muller, Cat. van Portr. NOIVISZ (JoANNEs) in 1738 geboren, trad in zijn jeugd in zeedienst, doch zulks hem niet meer aanstaande, bleef hij aan wal, en huwde eene weduwe, eigenares eener suikerraffina­derij. Door zijne neiging voor studie verwaarloosde hij zijne taken, die vooral nut den dood zijner vrouw, in 1789, hoe 'anger hoe meet achter uitging: hij trachtte zijn levensonder­hdud met schrijven te verdienen, en gaf zelfs les op eene lagere school der Portugeesehe Joden N o m s z was een der vrucht­baarste schrijvers en maakte zich als dichter, heldendichten, leer-dichten, hekeldiellter, roman- en geschiedschrijver, critieus en als algemeen bel•esprit bekettd. In 1764 trad hij als tooneel­clichter met eene vertaling van P i r ons treurspel Ferdinand Cortez, welken arbeid hij ijverig vervolgde, leverende aait het Amsterdamsche tooneel j aarlij ks ettelij ke nieuwe stukken, zoo eigenvervaardigden als verhalingen. De goedkeuring ja de geest­drift waarmede sommigen bij het publiek ontvangen werden, deed hem met lien arbeid voortgaan, zoodat er meer elan 50 tooneelstukken van hem voorhanden zijn. Het langst hielden zich Hambroek, de Ru iter en illaria van Lalain staande.ROp zijne twintig eerste tooneelproducten (name-lijk van 1764-1782 uitgegeven) gaf hij eene autocritiek in het licht, een wonderlijk mengelmoes van eigenlof, kenneren­oordeel, artnduidinp.; van opgemerkte schoonheden, valsch ver­nuft, gemeene beelden en uitdrukkinzen, nietige vitterijen en hrabbeltaal. Meermalen, en soms vrij scherp, zijn deze tooneel­stukken en vooral de drie laatstgenoemde, opentlijk beoordeeld en getoetst geworden. Gelukkiger slaagde N o m s z in zijn vroegeren tijd in het overbrengen van Fransche tooneelspelen, en zijne bearbeiding van Athalia, den Cid, Zaire en Soliman de tweede voor ons Nederduitsch tooneel. In sommige :zijner oorspronkelijke blij­en kluchtspelen heeft hij in sommige opzigten L angend ij k overtroffen . Even als treurspeldichter poogde hij als heldendichter V o 1­t a i re na to volgen. De Henriade bragt hem gewis op het denkbeeld tot het vervaardigen van zijn langdradig gedicht, in 24 zangen getiteld : Willem de eerste, of de Grondleoing der Nederlandsche Vriiheid. Tien jaren later (1789) gaf hij een gelijksoortig cyclisch gedicht (Maurits van Nassau , Prins van Oranje) van veel minder gehalte dan het eerste. Even langdradig en onbevallig is ook zijne berijmde vertaling van Flo r i a ns Numa Pompelius. Men erkent er den autheur van de Attalla en Zaire niet in. Schoon geen Italiaansch verstaande, ondernam N o m s z toch eene overzetting van Tasso's Ver­lost Jerusalem, waarvan echter alleen het eerste gedeelte het licht zag. Gebrekkig, zelfs slordig is zijne vertaling der Fa­belen van J. de la Fontaine. In zijne dichtverzameling, geti­teld Mengelwerken, in 1782 in het licht verschenen, ontmoet men zijne beste gedichten o. a. Aan, den Philosooph is regt Horatiaansch. Zijne Vertelsels zijn los, naif en bevallig. Ook zijne hekeldichten verdienen lof de zedekundige aanmerkingen zijn doorgaans vrij scherp en cynisch en de karakter schildering levendig en prachtig. In zijn opstel in proza, waarmede hij dezen bundel sluit (Abdallah of het onvolmaakte geluk) bootste hij Volt aires Zadig ou la destinee na, Als prozaschrijver heeft hij verdiensten, vooral door zijn Mohammed, of de Hervorming, een politiek godsdienstige roman, in 1780 uitgegeven en zijne Vertelsels (1781— 1785), Mijne Uitspanningen, de Historie van Piet Snot, De tooneelspectator en anderen. Hij overleed den 25 Augustus 1803 te Amster­dam in het St. Pietersgastbuis. Zijn portret is meer dan eens door R. Vinkeles naar H. Pothoven, naarJ. Verstegen en naar D. B r u y n i n x vervaardigd. Zijne schriften zijn Nina, of de door Liefde gewordene zinloze, trsp. (vertaling) m. zang z. p. of j. Denkelijk 's mans eerste in druk gege­ven tooneelarbeid, oorspronkelijk niet voor het publiek, maar voor een bijzonder gezelsehap bestemd, blijkens het naamloos geschreven voorberigt. Ferdinand Cortez, overwinnaar van Mexico, trap. gem, n. h. Fr. van A. Piro n. Amst. 1764 met titelpl. van S. Pient. Titus, trsp gev. n. h. Fr. van De Bello y, Ald. 1765 met titelpl. van V in kel es naar C. P10 os van A mste 1. De Maats. van Ned. Letterk. te Leyden bezit een exemplaar met voor­inges. uitslaande pl., voorstellende de Romeinsche Hof-Gallery, met de afbeelding van het 8ste tooneel des 4den bedrijfs, naar de schilderij van J. And r i e s s en en H. N u m a n, ge­teekend door J. B ul t huis en gegraveerd door J. de Wit 1788 4to, en portr. van H. L. Le k a i n, Comedien. du Roy, in den rol van Ti t u s en Brutus en naar H uquie r door J. B. Michel p. 32. Amosis, trsp. Ald. 1767 met titelpl. van S. pokk e. Hiertoe behoort. Aanspraak aan den Heere . . . toen zign Ed. My, by de vertooning van Amosis, in zekere verdrietige zaak wilde inwikkelen (vierregelig dichtstuk), mondeling extempord voort­ gebragt, 1767 . Noodi:ge Onderrichting van J. N. omtrent verscheidene uit- atrooisels rakende ziin trsp. Amosis, Amst. J. S m i t, 1768. Iemant en Niemant, zinspel, Aid. met titelpl. van S. F o k k e. Hiertoe behoort W. van 0 1 lefe n C as p e r s z. Dichtregelen op het Zinnespel I en N van J. N. Zoroaster, trsp. Aid. 1788, met titelplaat van S. Fokk e. Hiertoe behoort Op het trap. Zoroaster (dichtregelen get.) Sauve erreur. —Schouwburg-verzoek ter begravinge met Zoroaster Amst. 1768, teegens den 12 Dec. 4o. Aan den lief dergken Aanspreker, die mijnen vermoorden ,ongsten zoom Zoroaster zonder eenig loon heeft grafwaarts geholpen (klinkdicht), 1'768. — Aan een naamloozen brief­schriiver (na de uitgave van Zoroaster) 1768. — Aan de Heeren Douwes (dichtregelen), 1768). Bescheidene Aanmerkingen over de beoordeeling van Amosis, voorkomende in de Nieuwe Vad. Letteroef. D. I. No. 10, alsmede eene korte Verhand. over het trsp. Zoroaster, Amst. 1769. Hekeldigt voor den Heere J. Nomsz, ter afgedwongen ver­dediging van .Axaxtaavg (L. F. v. B. (Le Francq van Berkh ey, gedrukt voor den Schrijver, 1769. — Zotskap voor de Naamlooze Cabale van eerlooze, zoutelooze en faam­rovende Lasteraars van J. le Francq van B e r k h e y, of de zoogenaamde Verdedigers der Heeren Nomsz wegens Zoro­aster, en tegens het Hekeldicht van Akakiades, L. F. v. B. enz. Eerste en allerlaatste stukie. Gedrukt voor den Schrigver, 1769. — Verstaanbare en welterzaalce doende Wederlegging van 't Weder antwoord door L. N. raakende de bewuste aan­merkingen over den Zoroaster, trsp. door .1 Nomsz, verrigkt met een treurgalm, op het eeuwig vaarwel van den tegenschrij-ver, door A. Henriades V. S. Amst. Gedrukt voor den Autheur, 1769. Jochem Durfwel, Io Paean voor de paskwillante Cabale van A. B. C. etc. op Fopland in 't jaar 1, 2, 3, enz. met spotpl. Proeve van Hekelprullen, of een Toontje Hooger ter Wedergalm en Grafschrift voor A. Henriades, V. S. on­der het kenmerk V. S. Vipera Scabiosa, big gelegenh. van zijn Eervergeten en met Bordeeltaal opgevulde Wecierlegging tegen L. N. zonder pl. en j. De Graaf van Warwik, trsp. gevolgd naar het Fransch van De la Harpe, Amst. 1771. Met portret van J. N. geb. 1738, naar D. Br uynin x, 1771, door R. V i nk e I es, 1772, met tweeregelig onderschrift van P. J. Uylenbroek. Athalia, trsp. getrokken uit de H. 8. door Racin e, uit het Fransch overgezet, Aid. 1771. Bajazet, trsp., gevolgd naar het Fransch van R a c i n e, Aid. 1773. De Cid, trsp. door P. C o r n e i 11 e, verriikt met leerzame Aanteekk. door de Voltair e, enz. het Fransch gevolgd, Aid. 1771, 1772, 2de dr. Amelia, trsp., gevolgd naar het Fransch van de V o 1 t a i r e, Aid. D. Kli pp i nk, 1772, Ald. Jz. Duim, 1772. Soliman de Tweede of de drie Sultanas, blsp., naar het Fr. van Favar t, Aid. 1775, met titelpi. van Vink eles naar H. G r a v el o t.RAan de uitmuntende Actrice, Mej. Eliz. Pilotti, ter geleg. van het spelen van de Rol van Roxellane, in het blsp. Sol. de Tw. den isten Nov. 1774. — Op de uitgave van den Sol. de Tw. blijsp. in het Nederd. berymd door J. .N.. (get.) Les Honneurs soutiennent les Arts, 1775). N o m s z, Aan het Tooneel- en Dichtlievend Genoots. Utile et Amusant (ter aanbieding van zijn Sol.) Amst. 1786 Antonius Hambroek, of de belegering van Formosa, trsp. Amst. 1775, met titelplaat van S. F o k k e, 1776. De Landloopster, Opera, gee. naar La Bohemienne van Favart, Amst. gedr. voor de Liefh. z. j. Ald. 1776 Zaire; trsp. (naar het Fransch van de Vol tair e), Aid. 1777. — (W. van 011efen Cz.), Gedachten bij de vertoo Raw van het trsp. Zaire enz. Maria van Lalain, of de Verovering van Doornik, trop. Ald. 1778, met titelplaat van T h. K on in g, naar J, B uy 1779'. Ripperda, of de lnnerning van Haarlem, trsp. Ald. 1779. Mich. Adr. de Ruiter, trsp. Aid. 1780. — Noodig Bericht aan het Publiek, wegens het Treurspel van .1. N. verkeerdelijk door Zijn Ed. genoemd M. A. de R. Aid. 1781. — De Eer des tweeden Vondels verdeedigd, of onpartijdige Ammer­kingen op het onlangs uitgekomen Geschrift, ten tytel voerende . Noodig Bericht enz. — De Lachebek (Woensdags•vertoog,) z. pl. of j. (Amst.) — De Britsche baldadige Trotsheid, bewee­zen en beteugeld enz., door een Vad. Schrijver, dewelke tot zijn Bazis of Text genomen heeft, tiers Regels uit het trsp. M. A. de R. door J. N. Atom to bekomen. De Man van Vertrouwen, klsp. Amst, 1781. De Doggersbankers, trsp. Aid. 1782. Het Weeskind van China, trsp. naar de V oltair e, Aid. 1782. Verh. over den Orphelin de la Chine, van V o 1 t a i r e, Aid. 1782. Met voorgev. pl . van 't 5(le Bedrig, 7de Tooneel door A. Fokke Sz. naar J. E. Grave. De Driftige, blsp. Ald. 1782. Vriendelijke Aanmerkingen op het blsp. de Dr/tige van J. N. (Dichtregelon), A mst. 1783. Cora, of de Peruanen, trap. Ald. 1784, met titelpl. van C. Boger ts, naar J. Buys. De ifertogin van Coralli, trsp. Ald. 1784, met titelplaat als voren. Aanteekeningen op alle zijne Tooneelstukken, Aid. 1784. Iernand en Niemand. Zinnespel, Aid. 1785. — Op hat Zinnespel enz. gegeven op den 8 van Bloeimaand 1786, achter de Deserteur enz. ter stuiting van het Tooneel enz. door W v an 011e f e n,. in Gelegenheidsgedichten van het Tooneel-,Gez. Oefening kweekt Kennis. Bartholomeus Las Casas, trsp, Aid. 1785, met titelplaat van R. en H. Vinkeles, naar J. Buys. Oldenbarneveld, trsp. Aid. 1787, met titelplaat en portret van 0. naarRBuys, door R. V in kele s. De Huigchelaar, blsp. naar den Tartuje van Molier e, Aid. 1789.. Gabriela van Vergy, trsp. (naar het, Franseh van De Be 1- 1 o y), Aid. 1789, 1791. Lodewijk de Zestiende, Koning van Vrankrijk, trsp. Aid. 1793. Maria Antoinette van Oostenrijk, koningin van Vrankrijk, trsp. Aid. 1794. Semiramis, trsp. naar het Fransch van Voltai re, Aid. 1801. Verzamelde stukjes in et ligt gekoinen, bij gekgenheid der uitgave en vertooning van den Zoroaster door den Heer J. N. Gedr. voor de Liefh. 1761 Rederijkers Lierzang, opgesteld voor de actheurs en actrices van den Anat. Schouwb,; toegezonden aan de E: E. Heeren Regenten, — gedicht door Kleptornisus Referinus (J. N.) op het eiland van verwarring bij Stultus Narcissus, Amst. tegen het stuk Don Louis de Vargas, of de Edelmoed, Wraak, van dat jaar 1783. Aan Lubbert Lubbertsz, (Amst.), 1773, 80. Brief van zeker op reis ztjnde Dordrechtschen Heer, wegens zaken den Amst. Schouwb. betrefende ter toetze gebracht, door een' Gezelschap, onder de Zinspr. Virtutis et Artis amid, Amst. 1774, 80. Denkelijk van J . N. tegen Brief van een Heer te Dordr. aan zijn vriend te Amst. wegens het Enga-geeren der Amst. Acteurs em Actrices, enz. Apolloos Welkomgroet aan Zijne Doorl. Hoogh. Willem den V enz. Uilgesproken door J. Punt, Coen Zijne Doorl. Hoogh. den Amst. ,Schouwb. met Hoogstdeszelfs tegenwoordigheid ver­eerde den 1 Juny 1768, benevens de Dankzegging enz. 1768. Het Orakel in den Tempel der Ned. Dichteren, of de kunst-vriend van J. le Francq van Berkhey, M. D. Leyd., C. 11 e y ligert, 1769. — Opdragt aan de .Eerw. Broeder­schap onder de Zinspreuk: Oefening beschaaft de Kunsten.— Op het eerste Burgemeesterschap van mr. Jonas Witsen (1765). — Ter tweede Verheffinge van Mr. Leonh. K uys­ten van H o e z e n, tot Schepen der stad Amst. d. 3 Febr. 1776. — Huwetijks Formulier voor alto verliefde Pastoren enz. Saamgesteld op de Synode te Schuddebroek, z. pl. of j. — Grafschrift voor den Dichter Lucas Pater, 1781. Ned. Dichtk. Schouwb. 3 d. Ald. 1786, 1789, • 1791. Dicht- ern Prosastukjes van verschillenden inhoud, in bezit der Maats. van Ned. Lett. Aanspraak aan de Leden van het TooneelOefen. Gen. 00. kweekt Kennis, binnen Amsterdam, bij het openen van deszelfs Tooneel d, 10 v. Herfstmaand 1786. Sarnenspraak tusschen Jan en Hein, gedicht ter Zilveren Bruiloft van Joh. Gill. Reisig en Anna Telghorst, 12 Maart 1772. Dichtstukjes van het Ware Vaderlandlievende Gezelschap, ten Zinspreuk voerende: De Zucht voor 't Vorsaijk His, VOOT Kerk en Vaderland, Is hier tot Schibboleth, de Staten lief­deband. Op Cat. der Bibb.. van Witsen, Geysbeek, bl. 87, komen voor J. N. Tooneelpoezy, 12 d. met pl. 1769, Pazy, A mst. 1767. Mohammed of de hervorming der Arabieren, Amst. 1780, 2 d. 80. Willem de .1 of Grondlegger der Ned. Vrijheit, in XXIV zangen, met pl. Amst. 1780, 4o. Vaerzen voor CapeIlen tot de.n Pol, (door J. Ver­y e e r, G. J. G. Bacot en J. N.), Amst. 1785. Mengelwerken, Amst. 1776, 1782, 4o. Aan den Ned. Dicker J. N. bij de uitgaave van zynen Willem den Eersten, enz. A mst. 1780, 4o. Vertelsels, Ald. 1785, 80. Vad. Brieven en Versen, Amst. 1785, 80. 2 d. J. de la Fontaine, Fabelen in Nederd. Vaarsen over­gebragt, Amst. 1786, 5 din. Levert van Karel V, Ald., 1787, 12o. Leven van Philips II, Ald . 1787. Maurits van Nassau, in 6 zangen, Md. 1790, 4o. Uitspanningen, Ald. 1790, 80. 2 st. Vertelsels, Ald. 1792, 80. 3 st. Nagelaten Tooneelpoezy, Amst. 1818, 2 d. 80. Zie Siegenbeek, Bekn, Ges. der Ned. Lett. bl. 275; van Kampen, Bekn. Ges. der Ned. Lett. D. II, bl. 134, 135, 159, 168; de Vries, Proeve eener Ges. der Ned, Diehlk. D. H. 1A. 292 volgg. Witsen Geysbeek, B. A. C. Woord. I). IV. bl. 514 volgg. Kunst- en Lett. 1803. 1). II. bl. 140, 1812. D. II. bl. 100 Collot d'Eseury, Boll. Roem in Kunst. en Wet. D. A. IV. (2) bl. 585-558, 559, 721, 722; Hu hurts, Chron. Handl. voor de beoef. van de Ges. der Ned. Lett. bl. 115; Arrenberg, Naamr. bl. 380; Cat. der _Muds. van Ned. Lett. D. I. bl. '228, 263, 264, 276. b. bl. 37, 151-158, 263, D. II. bl. 534-536, 556, D. III. bl. 93, 157; Aanh. op Nieuwenh.; Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. van Portr. NONNIUS (LuDovicus) of N o n i u s, zoon van een Ant­werpsch geneesheer nit Portugal, werd in Antwerpen geboren. bloeide in 't begin der zeventiende eeuw en muntte als genees. heer, geschied- en letterkundige en Latijnsch dichter uit. Hij schreef: Hispania scilicet populorum, urbium, insularum ac fluminwra Descriptio, Antv. 1607, 80., door Scal i g e r geprezen. Ichthyophagia, seu de esu Piscium, ibid, 1616, 80. Diaeteticon, sive de re Cibaria, Libris IV. Antv. 1627, 80. 1646, 4o. Comment. in Jul. Caesarem, Augustum Tiberiumque Hub. Goltzii, Ibid, 1620, fol. 1644. Comment. in Hub. Goltzii, Graeciae Univ. Numismata, Ibid, 1620, 1644, fol. Zijne gedichten zijn veispreid b. v. in Fama posthuma J. Lipsii (Epicedium I. Lipsio) en in de Del. Poet. Belg. G r e r i, T. III. p 693 —699. Hij had voor de pers ge reed Elogia Hispanorum arms Peerlk amp prij st zijne podzy. Zie F. Sweertii, Ath. Belg. p. 521 S. Val. Andreas, Bibl. Rely. p. 636, 637; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 834; Ansel­mi Banduri, Bibl. Nummaria (ed. Fabr.) No XIV. p. 21, 24, 25, No. XLVII. p. 48; Freytag, Anal. Lilt. p. 636; Saxe, Nom. T. IV. p. 185; Pe erlkanip, de Poet. Lat. Neerl. p. 226, 22V Parrs. Hoeufft, Parn. Lat. Belg. p. 116, 117. NONNART (JAN) Dominikaner monnik, gestorven 27 Mei 1626. In zijn klooster te St. Omer bewaarde men van hem, in hands. Sermons sur la Prophele Joel, door hem in 1616 gedurende de vasten in de Cathedrale dezer stad gepredikt. Zie Paquot, Mern. T. II. p. 27. NONNE (N.) Schreef : Boetpredileatie over Amos VII : 4-6. Avast. 1740. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 380. NOODT of NOOT (ADOLPHUS HENRICUS) predikant te Beek en Ubbergen (1721), Deutekom (1722), Doesburg (1743), kwam in 1729 als hoogleeraar in de godgeleerdheid te Harderwijk in plaats van E n s in aanmerking. Zie B o u rn an, Gesehied. d. Geld. Hooges. 1). II. M. 149; De J °ugh, Nauml. d. Predik. iii Gelderl. L1. 381. NOODT (GERARD) zoon van Pieter N o o d t, gemeensman te Nijmegen en van G ijs be rta Biesma n. werd den 4 September 1647 aldaar geboren. .Hij bezocht de Latijnsche school zijner vaderstad, en maakte onder Pieter We ri c h en Isaac Gruter u s groote vorderingen. Op zijn 16 jaar achtte men hem in staat de lessen aan de te Nijmegen opgerigte academie bij te wonen. Hij legde zich onder J o h. S c h ul­t i n g, hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid, zijn bloedverwant, op deze vakken toe en ontving onderwijs van T h e o d or us C r a n i u s in de wijsbegeerte en wiskunde. Op raad N. an een vriend begon hij onder Pe t r u s de Greve de regtsgeleerdheid te beocfenen en verdedigde in 1668 twee disputen. Vervolgens begaf hij zich naar Leyden en hoorde er Daniel Colonius, A driaan van Thienen, Etienne Mai chand en George Koenraad Crucius over de regts­geleerdheid en G r ono v i u s, de vader, over de fraaije letteren. Na Paschen van 1669 ging hij naar Utrecht, waar hij de gehoorzaal van Jan George G r a e v i u s bezocht en liet zich den 9 Junij te Franeker 1669 tot doctor in de regten promoneren. Hierop zette hij zich te Nijmegen als advocaat neder, en ver­wierf in 1671 grooten roem door zijn pleitged ing voor twee misdadigers. Tot belooning benoemde men hem, schoon hij den ouderdom van 24 jaren naauwelijks bereikt had, tot hoog­leeraar in de regten. In October 1677, gedurende het congres 19 te Nijmegen, bood hem de gevolmagtigde ran den keurvorst van Brandenburg, in naam van de regering van Kleef, waarvan hij lid was, een gewone leerstoel in de regtsgeleerdheid te Does-burg aan, doch, ofschoon de hoogeschool van Nijmegen op het punt stond van opgeheven te worden, wilde hij haar toen niet verlaten, doch aanvaarde in 1 Mei 1679 den leerstoel van U 1 r i c us H u b e r, tot raadsheer in het hoogen raad van Fries-land benoemd, te Franeker, en hield den 6 October van het­zelfde jaar zijne intreerede de civili prudentia et naturalis iuris cum civili cognatione. Tweemaal sloeg hij het aanbod der curatoren van de Utrechtsche hoogeschool af, doch toen zij hem voor de derde maal beriepen, nam hij het aan en hield er den 12 Februarij 1684 zijne intreerede de Causis corruptae Juris­prudentzae. In 1686 werd hij tot gewoon hoogleeraar in het staats- en burgerlijk refit naar Leyden beroepen. Zijne oratio inauguralis is niet bekend, doch bij het nederleggen der Rectorale waardigheid, in 1705, toen voor de tweede maal door hem bekleed, hield hij eene hoog-merkwaardige redevoe-ring de Religione ab Imperio jure gentium libera, in het Fransch, Engelsch, Duitsch en Nederduitsch overgezet. Gedu­rende de drie laatste jaren van zijn leven, namen zijne krachten af, en na eenige aanvallen van beroerten, waarvan hij door de zorg van Boer h a a v e herstelde, kreeg hij den 1 Aug. 1725 een heviger aanval, toen hij bij zijn schoonzoen op diens buitenverblijf bij Haarlem was. Hij liet zich naar Leyden vet.-voeren en overleed er twee dagen later, 15 Aug. in den ouderdom van bijna 68 jaren. Zijn stoffelijk overschot werd te Nijmegen in het vooroudelijk graf bijgezet (1). Hij huwde 26 April 1686 Sara Maria van der Marck van Leur uit Hage, die hem in Oct. 1698 door den dood ontnomen werd, tot wicr eere hij sprak in zijn Epistola Dedicatorza Julii Pauli ad Nicolaum Thomam van der March van Leur, haar broeder. Zijne eenige dochter Sara huwde Johannes Ham van den Ende, zoon van Abraham van den E nd e, advokaat te Amsterdam. C. Valk heeft hem, in zijnen mannelijken leeftijd, in plant gebragt: A. van der L a a n en de Effigies bij v an der A a vertoonen hem in zijnen ouderdom. Hij gaf in het licht: Oratio funebris in obztum P. de Greve, jur. prof. Noviom. 1678. Probabilium Juris Liber primes, Lugd. Bat. 1674, 40. Liber II et III, Ibid, 1679. Op verzoek van H. van B e-v e rn i n g h, afgevaardigde op den Nijmeegschen vredehandel, gaf hij het vervoig in het licht, getiteld: Probabilium Liber (1) Paquot stelt zijn sterfjaar 1715. rv, quibus accedunt de Junsdictione et imperio Libri II e ad Legem Aquiliam Liber singularis, Rid, 1691, 4o. In deze uitgaaf verdedigt hij zich tegen de kritiek van Chris t­fri d W a e cht le r, advokaat to Dresden, die uitgegeven had Notae ad Ger. Noodt J. C. et Antecessoris Probabilium Juris Civilis Liberos tres, Wittenb. 1681, 80. Ook in zijne Opuscula rariora, Traj. ad Rhen. J a c. va n L a n c k o m, 1733, 80. p. 191-336. Dissert. de Civili prudentia, habita Franekerae Frisiorum a. d. 6 Oct. A. M. DC. LXXIX, cum auspicaretur Juris Professionem, Franek. 1679, 80. °ratio de causis corruptae Jurisprudentiae, habita Ultraj. ad Rhen. Prid. Id, Febr. MDC. LXXXIV, Ultr. 1684, 40. De Foenore et Usuris Libri III, in quibus mulla Juris Civilis, aliorumque Veterum Auctorum loca aut illustrantur, aut emendantur, L. B. 1698, 4o. Dissertatio de lure summi Imperil et Lege Regia, habita in Acad. Lugd. Bat. d. d. V. Id. Febr. M. DC. XCIX cum Magnifici Rectoris munere abiret, L. B. 1699, 4o. In 't Ifrausch vertaald door J. Bar bcyra c, Amst. 1707, 1714, 1731, 12o. In het Engelsch door J. Sa v a g e, Lond. 1708, 80. In bet Ned. met den titel: Redevoering over het recht der Opperste Magi, Amst. 1784, 80. Opera Varia, L. B. 1705, 4o. Julius Paulus, sive de Partt2s expositione -et nece apud Veteres, liber singularis, L. B. 1700, 4o. Auctior ibid, 1710, 40. Diocletianus et Maximianus, sive de transactione et pactione Criminum Tiber singularis, L. B. 1704, 4o. Dissertatio de Religione ab Imperio Jure Gentium libera, habita in Academid Lugduno-Batavd, a. d. VI. Id. Febr. A. M. DCC. VI cum aboret Magnifici Rectoris niutiece, L. B. 1706, 4o. In het Fransch vertaald door Barb e yr a c, in het Engelsch door S a v a g e, in het Ned. met andere schrif­ten over het zelfde onderwerp van J. L o ck e, B. H o n d 1 e y, J. Driebergen en eenige uittreksels over de zedeleer der kerkvaders, 1706, 1734. Afz. De Godsdienst vry van heer­schappij, 1706. Redevoering over het recht der Opperste Alagt, Amst. 1784, in bet Hoogd. Frankfort en Leipzig, 1724, 80. Observationum Libri duo in quibus complura Juris civilis, aliorumque Veteruna Scriptorum loca aut illustrantur out emen-dantur, L. B. 1706, 4o. Het 2de boek is vermeerderd in de nitgave van 1713. De formd emendandi doli mall, in contrahendis negotiis ad­missi apud Veteres, Liber, L. B. 1709, 4o. Ch ristfr id W a e c h tier heeft dit werk op verschillende plaatsen aange­vallen in Journal de Leipsich, 1709, p. 413. 19* Opera onznia, cum ante edita, turn adhuc inedita, L. B. 1713, 4o. Behalve de ,genoemde werken viudt men hier nog in De Usufructu .Libri duo, in quibus multa V eterum loca aut emen­dantur aut explicantur. Ad Edictum Praetoris de Pactis et Transactionibus Liber Singularis. Comment. in D. Justiniani Digesta, sive Pandectas Juris enucleati ex omni Vetere Jure collecta; quorum prima pars in IV libros distrabuta; hoc volumine exponitur, L. B. 1716, 4o. Arnica Responsio ad difficultates Julio Paulo, sive Libro de Partiis expositione et nece, super notas a Viro Amptissi­mo Cornelio van Bijnkershoek, Jet° .... Opusculo de Jure occidendi, vendendi et exponendi lileros apud Romanos, L. B. 1722, 4o.; herdruk met de repliek van Bynkershoe k, L. B. 1723, 4o. Opera omnia, ab ipso recognita, aucia, emendata multis in locis, atque in duos Tomos distributa, LI B. 1724, fol. T. I. P. 644. Toinus // continens: Comment. in D. Just. sane­tissimi Principis, Libros XX V II Digestoruira sive Pandectarum. Juris enucleati ex omni vetere jure cotlecti adhuc ineditum, praeterquqm ad Libros priores IV, pp. 590. It. Huic novae Ed. inter alia accessit V. Cl. Joannis Barbeyraeii Hist. Vita Auct. Narratio, L. B. 1735, fol. 2, vol. pp. 648 et 590. Deze uitgave bevat, behalve het levee van No o d t. nog: Responsum in causa Matrimoniali (T. L p. 645-648). Dit Responsum vindt men ook in het 3de deel der Uir, Consult. en is in bet Lat . vertaald door A 1 e x. Arm P a-g e n s t e e h e r, en gevoegd in zijn Irnerius injurici vapulans, Gron. 1702. In de Bibl. Blijswijck., T. II. p. 147 waren in ms. N o o d t Definitiones et Decisiones Institutionuna D. Jus-tiniani. Lie, behalve het VitaNvOor de laatste uitg. zijner Opera door Bar beyrac, .Eloy. 6. N. in Act. erud. &Eqpt. X. 2-66. Morhofius in Pol. Pract. L. VI. Sect VIII. § 4. p. 593, T. 11; Burmanni, Tiaj. Erad. p. 249-253; Nriernoet, Ath. Fris. p. 587 seqq. Saxe, °nom, T. V. p. 220, 221; Anal. p. 618; G. Stolle, ad lieuniann., p. 447; Konigii, Bibl. Pet. et Nov. voc. .Cat. Bibl. Bunco. '1'. 1NVII. p. 1471, Struvii, Bzbl. Juris, p. 119, 141,R162, 171, 183 198, 327, 351, 404; II. J. Arntze-nius, Oral. de optima Juris Romani ant. forma in G. IVoodlii sped. Tr. Bat 1788;; TRItoukens, Orat. Schol. in laudem G. N. Jur. pro Noviunz, 1747; J G. Graevii, Epist. ad N. _Heins. in Zyll. Burn. N. V . p. 649; UIr. liuberus, Eunom. Rom. p. 67; GR Opusc. Var. Syll. p. 989; Misc. Oh Vol. IV. T. 1. p. 110, 13:r. T. 11I. p. 271-301; Ant c XVI. § 15; to Water, Narr. p. 195; Heringa, de .dud. p. 142, 163, 206; Att. Enid. bps. Junii, 1691. Sept. 1709 Nov. 1723. Jun. 1724 Suppl. T. I11. Sect. V. p 234. 1'. X p. 86. Avva Let. Lep. 1726. p. 1397; beogr. Biogr. Geiser.; .Biogr. Hist.; Chausepie, Nouv. Dee& T. III; Niceron, Mem. T. XVI. p. 303; Barbeyrac, Eloge do er . N. in Rec d, Disc. sur div. mat. Amst. 1731; Paquot, Nom. T. I. p. 181-192; Bibl. Reds. T. IX. p. 324. T. VI. p. 375-380; Journ. Litt. 1713. T. I. p. 2; Jecher, Adelung en Rotermund, I3auer, Inglers, Beitr. sur Jur Biogr, T. II. P. II. No. XXXV. p. 365-383; Miseri, Hoogstraten, Kok, Nieuwenbuis, Too/W. der Zan. Kobus en de Rivecourt, G. van Hasselt, de Hoog. to Fran. onder Noodt in Geld. lifaandy • D. I. bl. 351; Siegenbeek, Ges. der L. Hoog. D I. bl 237, D. II. bl. 157, 158; Bouman, Ges, der Geld. Hoog. D. I. bl. 173, 252, 258, 267, D. II. b!. 635 -, Vonck voor bl. 91 Huygen, Bes. van Doesb.; van Kam­pen, Ges. der Ned. Lett. en Wet. D. II. bl. 40, 41; Abcoude, Naamr. bl. Arrenberg, Naamr. bl. 280; Muller, Cat. van Portr. NOOMS (RENIER). Zie ZEEMAN (RENIER). NOORD (OLIVIER VAN) of N o o r t, in 1588 te Utrecht geboren, zette zich te Rotterdam neder, waar hij op de markt herberg hield. Hij was de eerste Nederlander die den aard­bol rondzeilde door de straat van Magellaan (12 Augustus 1598) onbeschadigd over Borneo en Java langs de Kaap de Goede Hoop (26 of 28 Augustus 1601) te huis kwam, doch Beene ontdekkingen deed. Moll beschuldigt hem van onkunde in de zeevaart en van noodelooze wreedheid, waarvan hij onwraakhare bewijzen bijbrengt. Hij was overigens niet ont­bloot van schranderheid ; op de Dieveneilanden, waar reeds de Spaansche heerschappij erkend werd, liet hij de Spaansche vlag waaijen, en een matroos monnikenkleederen aantrekken, waardoor hij levensmiddelen bekwam. Het is merkwaardig dat van N o o r d gelegenheid had van de Araucanos, een dapper inlandsch yolk, dat zich moedig tegen de Spanjaarden verdedigde, en aan een dichter dier natie zelfs de stof tot een heldendicht opleverde, berigten in te winnen. Nopens dezen toot schreef de G r o of non quidem opes ullas sed ciarum patriae decus attulit." In 1602 komt hij voor als scbeepsbevelhebber in 's lands dienst, ook wordt hij niet lang daarna onder de verdedigers van Ostende ontmoet. Hij sleet zijne laatste levensjaren te Schoonhoven, en stierf aldaar den 22sten Februarij 1627. Hij werd in de St. Bartholomeus-kerk begraven. Op zijn graf­zerk leest men: Hic ille est, totum velis qni circuit orbem, A Magellano quartus Oliverius. Volgens eene overlevering had hij twee zeer fraaije stukjes geschut, in bet jaar 1598 te Utrecht gegoten, die met hem de reis rondom de wereld hadden gemaakt, bij uitersten wil aan de stad Schoonhoven besproken. Zij werden in 1770 of 1780, toen men den stadhuistoren van een nieuw klokkespel voorzag, versmolten. Om de grootste klok werden deze regels, door mr. D. Hoole van Noo t en vervaardigd, gegoten: Mijn schor geloei op rein van dapperen van N o or t Klinkt, na een lange rust, thane in een fraai accoord. Zijn portret is door J. de G e ij n gegraveerd. Men heeft : Wonderlicke Voyagie, bij de Hollanders ghedaen door de strate Magalanes, ende voorts den kloot des Aerdtbodems om, met vier schepen, wider den Admirael Oli vier van Noort van Utrecht, uylgevaren. Anno 1598. Rott. 1602, 4o. Amst. bij c h i el d e Groot. 1664 4o. Amst. z. j. bij G. J. Ja e g h m a n, Utrecht, 170(3, met houtsn. overgezet in verschillende talen o. a. in het Fr. Amst. 1602, fol. Zie An accoant of several late Voyages and discoveries to thi South and Norht, towards the Streights of Magellan, the South-Seas etc. Lond. 1695 80.; van Meeteren, Ned. Hilt. B. XXII, f. 436; Grotii, Hist. Lib. X. p. 445; Wagenaar, Tad. .Hist. D. IX. •bl. 139; Ned. Reiz. D. I. bl. 11. D. II. 83, 147, 150; Valentijn, 0. en N. 0. Ind. D. I. bl. 177; Rabus, Boekz. v. Europa. 1696 h bl, 276; Moll, Zeetogien, bl. 105-119; van Kampen, Pad. Karakterkunde, 1). II. W. 91, 92; Collot d'Escury, Holl. roem, 1). II. bl. 197; Purchas, Pelgr. T. I. P. II. p. 72; Hist. Univ. (Paris, 1784. 124 vol. 80.) T. 80. L. 34. p. 1-4; Nouv Bioyr. Gener.; Recueil des Voyages qui ont servi a retablissement de la Coni-pagnie Indes Orient. (Rouen, 1721. 10 vol. 12o.) T. II. p. 328, 332, T. III. p. 1-153; de Laet, Novus Orbis, Liv. XIII. c. IX. Herrera, Recueil de Navig. du detroit de Magellan; Santago de Tessio, Guerra de Chile (1735) p. 81; Frederic la Croix, Pa-tagonte, Terre du Feu, Iles Malouines in L' Univ. Pitt. p. 26; van Tenac, list. Gabe. de la Marine, T. Ii. p. 328, 339; Schinkel, Gesch. en Lett. Bijdr. bl. 14 (Eigenh. diant. van 0. v. N.) Ned. Held. ter Zee, 1783. 1). I. M. 191, :`12; van Berkum, Beschr„ van Schoonh. bl. 408, 409. L a a t s, Het Ulr. Geslacht van Noort, bl. 8, 9; Pad. Lett. 1821. bl. 89; Kobus en de Rivecoulrt, Muller, Cat. van Portr. NOORDAA (SimoN HENDRIK VAN DER) werd den 16 April 1793 to Heekelingen geboren. Zijn vader Simon van der N o o r d a a, uit een deftig Leydsch geslacht gesproten, was achtereenvolgende evangeliedienaar te Heekelingen, Vuren en Dalem, en eindelijk te Dinther, Heeswijk en Nestelrode, waar hij den 12 Januarij 1826, in 63-jarigen ouderdom ontsliep. Zijne moeder heette Flora Theodora Verploegh. Het eerste onderwijs ontving hij te Leyden en to Spaarndam, later werd hij .ter schoole besteld to Maastricht, waar hij zich niet alleen een grondige kennis van het Fransch maar ook eene voldoende der Latijnsche taal eigen mankte. Deze laatste stelde hem later tot vele belangrijke nasporingen in staat. Eerst was hij eenigen tijd bij een notaris te Leyden werkzaam, en in 1810 begaf hij zich met hetzelfde oogmerk naar Dor­drecht, waar hij spoedig warme vriendschap sloot met vele toen levende beroemde kunstenaars en letterkundigen, zoo als J. C. Schotel, J. C. Bendorp, J. Schouten, J. S m i t s Wz., P. S. S c h ul 1 en meer anderen. Eenigen tijd daarna werd hij aangesteld tot commies griffier der Regt­bank en griffier der beide vredegeregten, welke ambten hij tot in jare 1840 waarnam, gelijk daarna die van commissaris van politie en waterschout tot aan zijn dood. Gloeijende van liefde voor zijn vaderland, gordde hij zich meermalen voor hetzelve vrijwillig aan, de eerste maal in 1813, toen hij als luitenant van den landstorm tegen de Franschen optrok, waarvoor hij in 1819 de zilveren medaille ontving ; de tweede maal in 1815, teen hij zich voegde bij de vrijwillige jagers te paard, met welke hij in Frankrijk en tot binnen Parijs trok. Gedurende vele jaren was hij bijna aanhoudend medebestuurder van het Departement Dordrecht der maatschappij tot Nut an 't Algemeen. Tijdens zijn overlijden was hij daarvan voorzitter. Gedurende geruimen tijd bekleedde hij de betrekking van orateur bij de vrijmetselaars loge la Flam­boyante der stad zijner inwoning. Ook was hij penningmeester van de maatschappij tot Nut van Handel en Zeevaart en regent van het Stads-Gasthuis aldaar. Behalve het lidmaatschap der maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, werd hem dat opgedragen van het Noord-Brabandsch Genootschap, van Thu­ringsch-Saksisch Verein te Halle en Berlijn, het Bonnsche Verein van Oudheidvrienden en de Societd royale des Anti­quaires du Nord to Koppenhagen. Hetgeen van der N oor d a a van wetenschappelijke zaken het meest ter harte nam, was het bijeenbrengen (reeds sedert het 12 jaar zijns levens) eener verzameling van gedenkpen­ningen en munten, die hij tot een echt wetenschappelijk doel bezigde en hem tot allerbelangrijkste historische en artistische nasporingen aanleiding gaven. Geleid door zijnen goeden smaak, keurde hij het in 1830 af, toen in 's Rijks-Murat de penningen, die men door middel van zeer oude, nog voorhandene stempels aldaar vervaardigde, liet bronzen, terwijl men toch in de tijden Philips II, van de Ruiter, Tromp en Balthazar B e k k e r dit kunstmiddel, om den koperen afslagen van pen­ningen luister bij te zetten, niet gekend had. Hij was de eenige in Nederland, die zijne stem tegen deze onhistorische handelwijs verhief. Als schrijver gaf hij eenige belangrijke boekbeoordeelingen in het licht in het gedurende veertien jaren door den hoogleeraar van der Ch ij s bezorgde maandschrift de Vriend des Vader­lands : o. a. van het werk la Belgique et l'Europe. In de Bijdragen tot Boeken- en Menschenkennis van wijlen de H.H. Schull en van der Ho op leverde hij ten jare 1831 een geestig en keurig verslag nopens de teen door geheel het numismatic& Europa zoo yes! geruchtmakende revolutie-medailles der Belden. In het Tfidschrift voor Algetneene Hunt- en Penning&unde van den Hoogl. van der Ch ij s gaf hij : lets over de vroegere provinciale koperen munt, duiten ge-naarnd (Stuk III 1833. Over eenen Frieschen verlovings- of pandpenning nit de X VII eeuw. (Stuk VI 1834). Gouden Bruilofts- en tevens begrafenis-penning (Afd. Geschied-en Penningkundige Aanmerkingen, naar aanleiding van eenige hies te lande gevondene tnunten. En wel in No. VII van het Tijdschrift (1836) van bl. 657-679, naar ann-leiding van eenen Frankischen tiers de sol d'or. In No. VIII (1837) van bl. 763-858 gaf hij, naar aan-leiding van eenen Frankischen denarius te Dorestadus of Wyk by Duurstede geslagen een refit kritisch onderzoek naar de Jigging, des naams, oorsprong en de lotgevallen van dat be-roemde Nederlandsche Emperium der middeleeuwen, terwijl hij in een afzonderlijke afdeeling zijner verhandeling Dorestadus als muntplaats beschouwde. Door de H[. H. Mr. H. M. A. J. van Asch van Wijck, Mr. L. Ph. van den Bergh en Mr. J. Dirks en V. D. N oo r dans verhandeling later, bij hunne oudheidkundige nasporingen, met vrucht gebruik ge-worden. In D. II, St. I (1839) leverde hij eene Bijdrage naar aan-leiding van eenige Bisschoppelijke-Utrechtsche muntjes en twee Graf elijk-Hollandsche dito. Eindelijk in stuk III van dat deel (1843) over eenen Gedenk­penning op het overlijden van den kunstschilder G o v e r t Flink. Van zijne hand is een verslag omtrent Romeinsche Oudhedeu te Kuik in 1823-1825 gevonden, opgenomen in de door Dr. Jan ss en bezorgde Oudheidk. Mededeelingen, St. IV. bl. 365 en omtrent oudheden te Oud-Alblas t. a. p. bl. 390. Levensberigt van wijlen den hoogst bekwamen Dordrechtschen Graveur Jan Chri st iaan Bendo rp in verschillende num­mers van de Algem. Konst- en Letterb. 1850. Levensberigt van 31r. P. F. Timm ers Verhoev en en Hand. d. Jaarl. Vergadering der Maats. v. Nederl. Let­terk. 1850. Hij huwde Henrie te Louisa Grimm en overleed aan de gevolgen eener beroerte den 3 Januarij 1851. Zie zijn Levensberigt door Prof. P. C. van der Chijs, in Rand. d. Jaarl. Verg. van de Maats. van Nederl. Letterk. 1851. bl. 56 volgg en door Dr. G. D. J. S c ho te I, in Konst- en Letterb. 1851 No. 23. Ook raadplege men diens Commert. de B. Huydecopero; Leven van C. van Altemade en P. van den Schelling en Abdij van Rijn,-budg over hem. Kobus en de Rivecourt. NOORDBEEK (ELBERTUS), oorspronkelijk uit Bentheim, gebor yen omstreeks 1645 te Noorthoorn, werd in 1670 candidaat voor de classis van Zevenwouden, in 1673 predikant in de grietenij Aengwurden, was in 1676 lid der synode op 't Hee­renveen, 1680 te Harlingen, 1684 Deput. Synode en in dit jaar te Staveren beroepen, van daar te Workum in Friesland 1697, waar hij in Febr. 1720 overleed. Hij behoorde tot de Cocejaansche schriftuitleggers van zijn tijdperk en gaf in het licht : Beknopte uitlegginge van de Prophetic Jeremie, waar in de Prophetien in hare ordre ontleendet en de spreekwysen kortelijk geopent worden. Door El b e r t us No o r d b e e k Bedienaar der H. Evap Belie tot Workum. Franeker 1701, 2 d. 4o. Anist. 1730 2 d. 4o. Verklaring der prophetie van Malachie, waarin de zin der t000rden na de kracht der grondtaele wort geopent, de 1,..rvul­ling der voorzeggingen aangewezen, en op het gemoet door gebruiken worden toegepast. lArorkum 1716 4o. Zijn zoon Johannes werd predikant te J acobi-Parochie (1709) overt. 24 October 1735, en zijn kleinzoon E lb ert u s, predikant te West-Steilingwerf (1736), Merrum en Nykerk (1745). Zie Ypey, Geseh. der Chr. Kerk in de XVIII Eeuw D. VIII. b1 402 very.; Glasius, Godgel. Nederl.; Arrenb erg, Naaml. bl. 381; J. lingelsma, rolgl. der Pred. onder de Cl. van Zeven­woude bl 87. 278 ; Rabus, Boekz. van Europa 1700 bl. 546;Grey­danus, Naomi. der Pred. en de Cl. van Franeker, bl. 63 ; Boekz. d. Gel. wer. 1720 bl. 365. NOORDBEEK (PETRUS), zoon van Johannes Henricus N o o r d b e e k, werd te Noord hoorn den 13den Januarij 1711 geboren, studeerde te Groningen, werd als proponent beroepen te Staveren (1731), te Hattem (1734), Amersfoort (1739), Groningen (1743). bedankte in 1736 voor Hasselt en Hinde­ lopen, Amsterdam, (1748) waar hij in 1779 overleed. Hij gaf in het licht: Paulus zeege-zang nit 2 Tim. IV : 7, 8 verklaard en toe­gepast op t heilig leven en zalig sterven de Weleerw. Zeergel. en godvrvchtige Heeren Franco de Bruin en Mar tinus Sn e t h l a g e Amst, 1763 4o., waarvan een verslag in Boekz. d. Gel. W ereld. 1763 a bl. 743. Zie Glasius, Godgel Nederl.; Paanw en Veeris, Vern . .Kerk. Alphab, bl, 146; II. d e Jongh, Naamreg. der Fred. in Gelderl. bl. 379 ; D r e a s, Naaml. der fired. onder 't ressort van de E Cl. van Dokkum. bi. 125; Croes e, Nuatnr. no. 177; W a. genaar, Besehr. van timst. D. VII bl. 496; Arrenberg, Naamr. bl. 381; Boekz. d Gel. Wereld 1731 a bl. 727 b, bl. HO, 1737 a, hi. 233, 617, 637, 1736 b, bl. 248, 489, 1743 a, 730 b 130, 1748 a, ol. 621 b, bl. 108, 1756 a, 799. Mulle r, Cat. van Portr. NOORDBEEK (GERRIT) en Be r n a r d us Maur i k, beide boekverkoopers te Amsterdam gaven in het licht : Naamlijst der Godgel. Schrijvers, zynde een handleidiny voor Predikanten, Froponenten, Studenten en alle liefhebbers der Godgeleerdheid. Amst. 1738 in 12o (twee drukken). 4 dr. z. j. in 9o. Voor de vijfde druk. Amst. bij B e r n a r d us Mourik 2 d. 4o. z. j. staat Noordbeek s naam niet meer op den titel. NOORDBERGH (ABRAHAM) Evangelisch Luthersch predikant te Bodegraven, van waar hij in 1809 naar Kuilenburg en van daar naar Weesp vertrok, waar hij in 1843 zijn emeritaat verkreeg. Hij overleed in 1848 te Kampen. Ilij gaf in het licht : Schets voor het Catechetisch Onderwijs, ten dienste van de Ev. Luth. Gemeente te Weesp. Weesp 1813. De uitzigien op het toekomend leven, :Air en na Jesus ver­schijning op aarde, naar den Bijbel. Amst. 1829. Geschiedenis van de Luthersche Gemeente te Weesp, in Nieuw Archief voor Kerkel. Gesc/uied. van de Hoogleeraren. Kist en Royaards. D. I. bl. 129. Zie Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. D. I. bl. 68. D. 11. bl. 175; Glasius, Godgel. Nederl.; Kobus en de Ri vecourt. NOORDE (CoRNELis vAN) werd in 1731 te Haarlem ge­boren en werd door Frans Decker en F. H. Jelgersma onderwezen. Hij was medebestuurder van de Haarlemsche Teeken-A kademie, en vond zijn bestaan voornamelijk in het onderwijzen der teekenkunde. Zijne tusschen uren besteedde hij aan het etsen en het vervaardigen van houtsneden en prent­teekeningen. Tot zijne geetste prenten behooren het portret van Joannes Enschedd, Lettergieter en Boekdrukker te Haarlem ad vivum del. et fee. 1788 in 80., van Joannes Deknatel, Doopsgezind leeraar te Amsterdam, door hem get. en door J. Houbraken in 1762 gegraveerd in 80. Jacob du Bucquoy, zeereiziger en schrijver, door hem naar het lev. get. en geotst 1788 in 4o. Dezelfde prent met zes regelig vers van P. L a n g e n d ij k. Leopold Mozart, gecartouceerd ovaal, op eene viool spelende met vierregelig Lat. vers ; bet. C. v. N. 1764; Joh. Enschede exendit zeldz. Hendrik Tilly. geb. ten Oostende den 29 Sept. 1662, woont te Haarlem, in 't Aalmoezeniershuis, gezond van verstand. 1764 (overl. 25 Sept. 1767.) Willem Opperdoes, geb. te Haarlem, 27 Dec. 1674, heeft 14 jaar ter zee gevaren, is mede geweest bij de vermaarde overtogt van Prins Willem de 3de in het jaar 1688. Den 19 Illey 1704 voor Egmond op Zee, in een gevegt, zijnde tegen drie Franse schepen, sprong het schip daar hij op was in de lugt. Van 't jaw. 1724 tot 1768 waagmeester en cnllecteur geweest, en leeft daar nog in welstand, fraaije en schilderachtige ets. Josina Keusen, wed. Jan Comes, geb. te Haarlem, 28 Sept. 1773, leeft daar nog welvarende 1773. Elizabeth Precies, weduwe van Pieter van de Barre, geb. te Oostende, den 24 Ataart 1681, is nog in leven. C. W. Noorde sculp. 1781, naar La Cr o i x del. 1781 fol. Voorts komen op verschillende catalogi nog van hem ver­ schillende geteekende of gegraveerde portretten, op de Cat. van Muller en ook door Kr am m vermeld. Voorts nog Dirk Helinbreker ultmuntend schilder, geb. te Haarlem 1624 overt. in Italien 1694, ipse del. C. v. Noorden fecit, 1772 in gr. fo. s Deze kop" schrijft K r a mm p is voor­treffelijk , als met bruin krijt, op witten grond, schilderachtig geteekend, bewerkt." In dezelfde manier zijn nog de volgende, zeldzame prenten : Een liggende hond, naar G. V i s s c h e r, C. v. N. fecit. 1777 gr. 4o. Een liggende leeuw C. v. N. ad vivum del. 1757, fecit. 1766. Als met rood krijt geteekend in kl. 80. oblong. Een staande leeuwin, met de pen get. door R e m brand t C, v; N. fec. kl. 80. oblong. Een staande en een liggende koe, met bruin en zwart, zeer misteekend C. v. N. fec. 1765, in 12o. oblong. Een vrouw, die een schaap melkt, bij eene schuur, naar C. Berche m, C. v. N. fec. 1788, in 80. oblong. Een Landschap met twee koeijen en vier schapen, die door een herder en eene vrouw worden gedreven, naar denzelfden, 1768 in fol. Een Duingezigt met een kerkgebouw op den voorgrond, naar Jan van Goo ij e n, C. v. N. fec. 1767, kl. 80. oblong. Een zittende vrouw met een kind op haar school, naar eene met 0. I. inkt gewasschen teekening van L i n g e 1 b a c h, C. v. N. fec. 1767. Een naakt zittende man, met de pen opgewasschen door Rembrandt, C. v. N. fec. 1765 in 4o. Een zittend officier der Burgerwacht, een lange pijp roo-kende, met zwart krijt geteekend door C. Tr o o s t, C. v. N. fec. 1765 in 4o. Eenige gebrekkelijke Joden, naar R e m b r and t, kl. 4o. Een staande man, naar de teekening van A. van O s t a­d e, in 80. Bijna al deze prenten berusten bij den heer P h. J. van Kellen te Utrecht. In de verzameling van mr. J. van B u r e n, bailluw van Noordwijkerhout enz., te Leyden in 1808 verkocht, kw am voor Het compleete en zeer zeldzame werk van C. van Noorde, 48 stuks, waarbij 13 stuks verschillende drukicen. K r am m vermeldt nog: Een jongen met een hoed op, die zijne pijp ontsteeict aan, vuur, hetwelk hij in een test in zijne hand heeft, F. Hats pinx. C. v. N. fec. 1765, uitrnuntend en uitvoerig geetst, Een Landschap, waarin een staande en grazende koe, oblong, en de weergade met een staande en een liggende koe, oblong. Een gezigt op de Groote Markt en de Groote Kerk te Haarlem, C. v, N. p. et fee. 1764, Johannes Ensche­de. exo gr. fol. Cagelot of Potwalvisch, tang omirent 60 voeten, even be­voorden Egmond op Zee levend gestrand, op den 15 Febr. 1764. Den 1 Maart aldaar in veiling verkocht voor f 800. Den 19 Febr. naar 't leeven geteekend en in 't koper gebragt te Haarlem door C. v. N. Een idem, lang 64 voet, gestrand tusschen Zantvoort en Wijk op Zee, den 20 Febr. 1762, verkogt 5 Maart voor I 900, C. v. N. ad v. 21 Febr. gr. fol. Titelplaat voor het werk Korte en zakelijke Beschrijving der Vereen. Ned . Amst. 1766, 80. Een prent in fol. Afb. van den Ridder N i c ol a as van Ruive n, door hem in 1764 gesneden voor de stad Haarlem, door v a u Oosten de Br u y n, Haarl. 1767 in fol. bl. 316. Met H. Spilman gaf hij in het licht Verz. van Gezigten in, de vertnakelijke Landsdouwen van Haarlem, Haarlem, 1763, fol. De beer Kr am m vermeld ook een door hem naar eene schilderij van Jan van Eij k, in bezit van den beer J. E n s c h ed te Haarlem gegraveerde plaat, voorstellende De zittende S t. G e e r t r u i d a, op eene hoogte, met nog eenige figuren; achter haar is men druk bezig om eene groote kerk te bouwen, met een toren, die nog maar gedeeltelijk is voltooid. Men hield deze prent voor een origiuele teekening van J. van Eyck ; ja, wat weer is, de meest erkende kunstkenners hebben die meening gedeeld en daarover de pen gevoerd . bearbeidde ook het portret van Frans Hals, in mezzo-tinto. Onder zijne houtsneden is hoogst zeldzaam het portret van Romeyn de Hooghe, geb. to Amst. overt. te Haarlem 17086/ 10, kl. 4o. Van zijne afbeeldingen bezit de heer K r a mm een hout­snede in kl. 4o. oud zijnde 17 jaren, met een steekhoed op, waaronder C. v. N. Se ipse ad v. fec. Anno 1748, een dito 1763; het Portret van hem en zijne vrouw, in den bloei hunner jaren, in pastel, waarschijnlijk door hem geteekend, in gr. fol., als ook onderscheidene ordonnantien, olifanten enz. Eene teekening van zijn hand, voorstellende een Besneeuwd Wintergezigt, gold, op de verkooping van den beer K op s, f 49. Hij overleed kinderloos in 1795. Zie Immerzeel. t. a. p. bl. 266. Kramm, t. A. p. bl. 1205. volg. Kobus en de Rivecourt. NOORDEN (J. vAN), med. dr., gaf in het licht: Diss. de potuum aquos&rum ealidorum abuse, L. B. 1771. Verb. over de Lughoeeykundige Bol of Aeroslatiseh Werktuilq, Rott. 1783, 80. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 381; Cat. Med. C. H. a Roy, T. II. p 351. NOORDEN (CoRNELts JusTus VAN), zoon van Cornelis Justus van N o o r d e n, predikant te Herkingen (1738), Spijkenisse (1741), uitgediend 1787, gestorven 1789, werd in 1776 beroepen te Schelluynen, en vervoigens predikant te WO( bij Heusden (1777), Nederhardinxveld en Giesendam (1780), Ilillegondsberg (1788), Schoonhoven (1789), Delft (gasthuis-kerk 1790), emeritus (1822) en overleden te Delft den 26 October 1828, oud 75 jaren. Hij gaf in het licht: De gaak van het Zendeling G enootschap beschouwd als het werk, des ileeren, Rott. 1820, 8o Zie Brandt, Kerk. Rey. bl. 36, 72, 90, 106, 109, 110, 134, 136; Naaml. van van Cleef, 51. 432 . NOORDEN (J.) gaf in het licht: Inleiding tot de Kruidlcunde, Fransch en Hollandsch, Rott. 2 d. met afgezette platen. Zie Naarnl. van van Cleef, bl. 432. NOORDENDORP (ADRIAAN), werd in 1781 te 's Hage geboren, en was aldaar architect. Onder zijne leiding werd het koninklijk paleis in bet Noord-einde vergroot en voltooid. Ook is hij de bouwmeester van het paleis van Z. K. H . prins Frederik der Nederlanden. Hij overleed in den bloei zijner jaren. Lie Immerzeel, t. a. p. bl. 266. NOORDENHOUT (GERRIT), zoon van den Amsterdamschen predikant bij de Luthersche gemeente tilt i llem N o o r d e a- o u t, werd in 1756 te Amersfoort geboren, studeerde te Kiel en Gottingen, werd in 1781 proponent, vervolgens predikant te Weesp (1783), Utrecht (1787), Rotterdam (1788), Amster­dam (1791), waar hij in 1811 o verieed. Zijne afbeelding is door A. van der Beek en D. Sluij ter naar H. W. Cas­pari vervaardigd, kl. fol. Lie Domela Nieuwenhuis, Ges, der Amst. Luth. Gem. bl. 218. Muller, Cat. van Portr. N OORDEWI ER (MIcHAEL JAN). In 1806 te Baflo geboren, kwam N o o r d e w i e r op dertien-jarigen leeftijd, zooals men zegt, toevallig te Assen, wider de leiding van den heer N as s a u. Eerst leerling, werd hij aldra kweekeling, later secondant aan zijne school. In 1832 werd Noor d e wier te Winschoten geplaatst aan 't hoofd eener inrigting van middelbaar onder­wijs, waaraan tevens het onderwijs in de oude talen was ver­bonden. In 1835 verkreeg hij aan de hoogeschool to Gronin­gen, na verdedigen van een Specimen continens brevissimum paedagogices conspectum, den graad van doctor in de letteren en bespiegelende wijsbegeerte. In 1851 werd hij in de plaats van dr. Na s s a u, die zijne betrekking had nedergelegd, benoemd tot rector der Latijnsche school, later, bij veranderde inrigting, van 't gymnasium te Assen. Hij was een man van studie en wetenschap, een uitstekend onderwijzer, en wat meer zegt dan beide, een braaf mensch. Van zijne wetenschap getuigen zijne werken, van zijn onderwijs de leerlingen, die hij gevormd heeft, van zijn edel gemoed de algemeene achting, die hij genoot. Hij overleed den 9den November 1865 en werd den 15den ter aarde besteld. Hij was sinds dat jaar 1854 lid van de maat­schappij der Nederlandsche Letterkunde. Hij gaf in het licht: Nederduitsche Regtsoudheden, Utr. 1853, 80. Een bijna vergeten hoofdstule ?lit het leven onzer Vaderen opgerakeld, Gron. 1854, 80. Zie Prov. Cron. Cour. 18 Nov. 1865; Cat. der Maats. van Ned. Lett. D. III. bl. 293, 307; zilg. Lett. Maands. 1855. NOORDERWIEL (HENDRIK), glasschrijver te 's Hage, mede­oprigter van een nieuwe Kamer van Pictura te 's Hage in 1656. De heer D. van der Kellen Sr. te Utrecht bezit eene groote schilderij van hem, in 1647 vervaardigd, voorstel­lende een allegoric op de huwelijksbestemming van den mensch, in den smaak der Huwelykswfuik van Jacob Cat s. Zie Kramm, t. a. p. b1. 1208. NOORDKERK (HERmA.Nus), een voortreffelijk regtsgeleerde, die gedurende een voornaam gedeelte der 18 eeuw te Amster­dam heeft gebloeid, en, gelijk Boerhaav e, niet slechts in zijn vaderland, maar ook buiten hetzelve met roem is bekend. Hij werd 28 Januarij 1702 te Amsterdam geboren. Zijn vader Jacobus N o o r d k e r k had eene bediening bij het Oost-In­disch huis. Zijne moeder heette Margaretha Linde n. De staat zijns vader, wiens huwelijk eerlang met meer kinderen gezegend werd, gedoogde niet dat hij zijn tweeden zoon H e r-ma nu s tot de studie opleidde, hoezeer al vroeg een onweder­staanbare trek tot letteroefeningen bij hem ontdekt werd. Van hier dat zijne ouders hem in zijne eerste jeugd voor de schilderkunst bestemde, waarin hij door Ot mar El 1 i n ger onderwezen werd, doch vorderingen maakte, weshalve '' hij uit eigen keus van dit beroep afzag, en zich met alle vlijt op de kennis der letteren toelegde, waartoe de inkomsten van een klein ambtje, waarmede hij door het burgemeesterlijk geslacht der Cory e r s was begunstigd en dat hij door een ander, tegen zekere bepaalde jaarwedde, liet waarnemen, in staat werd gesteld. Onder eenen Hongaarschen leermeester oefende hij zich z66 ijverig in het Latijn, dat hij binnen korten tijd, de akademische lessen te Leyden kon bijwonen, en in 1728 tot doctor in de regten bevorderd werd. Kort daarop gaf hij drie regtgeleerde werkjes in de Latijnsche taal geschre­ven, als zoo vele proeven zijner bckwaamheid en lust tot onder­zoek , in het licht, waardoor hij zich al vroeg in de regtsge­leerde wereld een naam verwierf en tevens de maatschappij, vooral in dien tijd, geen geringe dienst bewees. Zij voeren tot titel Specimen l6ctionum seu Disquisitio de lege Petronia (1731); Observationum decas ; Matrimonia ob sodomiticum turpe facinus, quod peccatum cum vocant, jure solvenda. (1733.) Hij vond er naderhand echter zooveel berispelijks in, dat hij groote moeite deed ze te laten opkoopen en nit de wereld te helpen. In zijn vaderstad zich neergezet hebbende, verwierf hij welhaast door zijne buitengewone bekwaamheid in het pleiten een grooten roem, vooral ook nadat het hem gelukt was, drie criminele gevangenen door middel van een ordinair proces, met een gewenscht gevolg te verdedigen. In deze eerste pleit­rede handhaafde hij de geschondene regten der menschheid, door de verdediging van een slaaf, die zijnen meester in Amerika ontvlugt, door dezen achterhaald en vervolgens in de gijzeling was geworpen, en wist door zijne welsprekendheid den ongelukkigen man zijne vrijheid te schenken. Later mogt hij door een voordragt, die diepen indruk maakte, een beschul­digden uit de kaken des doods redden : maar hetgeen alien overtrof, waarin hij zich, volgens getuigenis van W a g e n a a r bij alle voorstanders eener red elijke vrijheid van godsdienst, eenen onsterfelijken naam verwierf, door als voorspraak op te treden voor twee zijner stadgenooten, die wegens het drukken en uitgeven van eene verkiaring over het bock Job, door W. De u r h off geschreven en van onregtzinnigheid betigt, in 1743 ter schouts-rolle gedagvaard en verwezen waren. De schrandere en welbespraakte man verdedigde de beschuldigden, ten aanhoore eener talrijke schaar, met zoo veel klem en vrijmoedigheid, dat hij de toejuiching der gansche pleitzaal en der regteren, voor wie hij sprak, mogt wegdragen. No or d-k e r k kenschetste zich voorts door grootheid van ziel, een onvermoeid geduld, door nederigheid, minzaamheid, door een zuivere godsdienst, maar vooral door zijne geneigdheid om ongelukkigen te helpen. Hij bediende behoeftigen en gods. dienstige gestichten van verschii]ende gezindheden om niet, en geringe weduwen, verdrukte weezen en andere ongelukkigen vonden altoos in hem een getrouwen raadsman en ijverigen voorstander. Van hier dat zijn huis de toevlugt was van rijk en arm, en het, zoo als ook zijne verschijning voor de balie, te regt een leerstoel voor vele jongere toen nog levende ambt­genooten moat genoemd worden, wanronder N i k o 1 a a s Bo n d t, Hendrik Barlijn Luiken, Jacob Klinkhamer, Jan Baptista de Graaf. Hij stierf aan een verval van krachten op den 6 Nov. 1771 in den ouderdom van bijna 70 jaar. Zijn lijk werd, op zijn uitdrukkelijk begeerte, zonder veel gevolg, naar Haarlem ge­gevoerd, en aldaar in de Groote-kerk in stilte bijgezet. P e­trus Bu rma nnus Secundus gedacht zijner in een Latijnsch treurdicht door M. C. van Hall in Nederdnitsche versen overgebragt. Tot de schriften, die, behalve de bovengemelde, nog van hem het Licht zien, behooren een doorwrochte verhandeling, vervat in een berigt, ten behoeve van den baljuw van Noord­wijkerhout gesteld, waarin vele. bijzonderheden omtrent het Strandregt zijn bijeenverzameld, te vinden in de Nieuwe Nederl. Jaorboeicen van 1769, bl. 578 volgg ; vervolgens eenige naarnlooze geschriften, die hij in 1740, ter demping van de stedelijke onlusten, die toenmaals te Amsterdam onder het gemeen plaats grepen, uit liefde voor orde en rust, in het licht gaf, alsmede ee-ne door hem bewerkte redevoering in een kleinen kring van lettervrienden uitgesproken, over het ijdele en nuttige, dat hier beneden den mensch, als natuurlijk, en verstandiglijk wezen, aankleeft en ten deele valt. Doch het-geen boven alien uitmunt is die merkwaardige en mannelijke opdragt aan de toenmalige revering van Amsterdam, geplaatst voor het eerste creel der Handve)ten en Privilegien van die stad, door twee andere regtgeleerden begonnen, doch door N o o rd k e r k in 1755 voltooid. De Pleitreeden voor Deurhofs Job verscheen te Haarlem 1746 4o. Op Cat. der Bib!. van Mr. G. W. an O o s ten de Br u ij n komt bl. 36 een exem• plaar voor Avec note interess. de Mr. v. 0. de B r u ijn. Zie J. S. V ern ed c Eloge de Mr. Advoe. Noord. 1771. J. W a g en a ar, Sehets v. h. ley. der Aar' en het Gedrag van den Heer. Mr. H. N. Amst 1771 80.; Lev. van J. Wagenaar, bl 74; Mr. W. Schorer, Pert. over de ongerijmh. der hedend. 1tegtsgeleerdh. en prakt..Middelb. 1767; .11. C. van 11 411, Mr. H. beschouted als Nederd redeaaar en lvtterk. in Regtsgel. Verh. bl. 246. verv• Sepp, Joh. Slinstra on zijn tijd. D. 11. bl. 45, 65, 104 volg.; van Ka 171 pen, Mag. 1) II. bl. 191; Sepp. Met pletdooi van Mr. LI. N. an Gudgel. Bijdr. 1864, bl. 353 volg ; Saxe, Onom. F. VI p. 477; C. G. 11aubold, Institut. Jur. Rom. p. 203 ; Sand bri a k, de Advocat. Juribus ac doctrina, p. 138, 136; Ltilofs, Blair's lessen. D. II, bl 213-216; Coll ot d'E s e ur y, Roll. roem. D. A. III. bl. 199. D. IV (2) bl. 422. 423; Siegenbeek, Bekn. Gesek. der Ned. Letterk. bl. 306; B e k k e r, Lijkz. op den grooten Noordkerk ; Kok, Bijv.; Nieu­ wenhuis, Alg. Woordenb.; Kobus en de Itiv„eeourt, Woor­denb. der zatnettl.; Bouman. Gesck. der Geld. Roogesch. D. II bl. 144, 145; lied. Vad. Letteroeff. D. I. St. I. bl. 134. Bib!. d. Se. et. d. A. T. XXXVI p. 460 8. Bibl. Hag. T. V. p. 206. Boekz. d rel. wereld 1778 b bl. 474; Cal. J. v. roorst. T. I. p. 152. NOORDT (CoRNELts). Zie NOORDE (CoRNELis VAN). NOORDT (JoHAN VAN) volgens sommigen te Amsterdam geboren, bloeide in bet midden der XVII eeuw en schilderde geschiedkundige en zinnebeeldige onderwerpen, portretten, ba­dende nimfen en beesten, van welke sommigen door bekwame kunstenaars in het koper zijn gebragt. Hij was ook een be­kwaam etser. Kr a m m neemt eenige etswerken van hem op en vermeldt: Het eigen geetste werkje van J. van Noordt, 50 stuks. Hij was leermeester van Jan Voorhou t. Zie Immerzee 1, t. a, p. bl. 366; Kram m, t. a. p. bl. 1209. NOORDTDIJK (PETRUs), predikant der Doopsgezinden te Amsterdam, beoefende de poezy, en gaf er eene proeve van in het Stamboek van J. Koerte n. Zie van der A a, N. B. C B . Woordenb. NOORDWIJK (JEROEN VAN). Zie JEROEN. NOORDWIJK (EVERARD VAN), een Hollandsch edelman, trok in 1168 met Graaf Flo r i s IIJ, tegen de West-Friezen te velde , doch, met eenige anderen, tegen 's Graven zin, voor­uitgerend zijnde, vielen zij in 's Schagen en brandden het plat. De Friezen middelerwijl op hunne luimen liggende, sneden hun den pas naar het gros des legers af, waardoor een fel gevecht ontstond, in hetwelk onder anderen Everard vanNoordw ij k sneuvelde. Pit had plaats den 22 Januarij des gezegden jaars. Zie W a g e n a a r, Vad. Hist. D. III. bl. 261 en 262. NOORDWIJK (W.) vertaalde uit het Engelsch in het Latijn: J. Nihell, Novae raraeque observationes cir ca variarum crisium praedictionem ex pulse, nullo habito respectu ad sigma criti ea cri­ticorum. Amst. 1746 80. Zie Cat. Bibl. C. R. a Boy, T. H. p. 576. NOOREN (0. J3 schreef : niss. med. de apoplexia. L. B. 1810. NOORT (A ERT VAN). Gu i c ci a r d ij n schrijft nopens hem vAert van N o o r t, van Nimmeghen, borger van Antwerpen, groot navolgher van (le Italia ansche vonden, d' aller eerste, die de conste op cristallijn te hacken ,en te verwen ghevonden heeft." 20 Zie Guieciard ij n , Bess d. Ned. bl. 128. (Arnhem 1617) Kramm, t. a. p. bl. 1209. NOORT (Ails vAN) te Utrecht geboren, volgens Kramm waarschijnlijk de vader van of verwant aan Willem van Noor t. Hij komt in de Kameraars rekeningen van Utrecht 1494 voor en schijnt een zilversmid te zijn geweest, waarschijnlijk ver­stond hij ook de snijkunst. Zie 8 r a m m, t. a. p. bl. 1210. NOORT (R. VAN) of N o er t bloeide in bet midden der XVI eeuw te Utrecht en was een noon van Willem van N o o r t. Hij volgde deze in 1558 als stads-bouwmeester op, met een jaargeld van f 20. Hij vervaardigde o. a. in 1557 twee leeuwen metter stads­wapen, om geplaatst te worden boven den inganc van de nywe Tolstege-brug, boven 't water. Deze leeuwen, vol karakter, doch zonder veel relief, bewerkt in den destijds heerschenden heral­dischen stijl, zijn thans met de brag, ten gevolge der verfraaijing der stad, bij den ihgang van het plantsoen, weggebroken. In 1560 werd hij door burgemeesters van Utrecht afgevaardigd om in andere gewesten de bestaande spui-sluizen te gaan opnemen, ten einde beter in staat te zijn het ontwerp eener spiusluis te leveren, die aan de behoefte beantwoordde. Na Gouda te hebben bezocht, kwam hij met hetzelfde doel te Antwerpen, waar eene opene spuisluis met trekdeur gevonden werd, en waar het groote verschil in den waterstand, bij ebbe en vloed, het spuijen gemakkelijk maakte. Te Damme en te Sluis in Vlaarderen onderzocht van N o o r t de sluizen, later ook to Brussel en te Vilvoorde, vooral om in oogenschouw te nemen het zoogenoemde Brusselsche kanaal, dat te Willebroek met de Roepel gemeenschap heeft, en dat over eene lengte van weinige uren gaans, een zoo verbazend verval van water aanbiedt. Toen hij werkelijk in 1562 de spuisluis in den Vaartschen Rijn zou waken, ter plaatse waar deze in de Lek valt, ontving hij nog onderwijs van de bouwmeesters Jakobz en P a u w el s, die de twee spuien gemaakt hadden in de iVieuwe Graft, welke omstreeks Zeist een aanvang neemt, en zich in de stadsgracht stort, nabij de plaats waar het bol­werk Wolvenburg gestaan heeft. Toen Bred er o d e de stad Utrecht bij verrassing zocht in te nemen, vernielde hij al den kostbaren arbeid van de nog onvoltooide spuisluis aan de vaart. In 1577 werden de nieuwe bolwerken aan de noord­zijde van de witte Vrouwenpoort, waarvan de planteekeningen door Johan van B a r c k waren vervaardigd, onder zijn toe­zigt ondernomen. Hij overleed in 1582 , Uit tevredenheid voor de door hem bewezene diensten, werd aan zijne weduwe A m el tje, van stadswege een jaargeld van f 25 toegelegd. Zie Lauts, Bet Iler. Geslaoht van Noort, bl. 3; Kramm t.a.p !A. 1210. NOORT (LANBERTUs VAN) vader van Adam vanNoort, beroernd glasschilder. In het Museum Ian Antwerpen zijn 15 stuks historische tafereelen van hem aanwezig, van welke, volgens den Catalogus van 1857, de eerste zeven zijn ver­ vaardigd voor de Gildezaal voor St. Lucas aldaar. Hij schil­ derde 3 glazeu in de kerk te Gouda: het 9de, de ojerhande van priester Zacharias, het 11de, de geboorte van Johannes den dooper, het 13de, Jezus twaalf jaren oud, zittende ondcr do leeraren in den tempel te Jerusalem. Van Bemrael en Immerzeel noemen hem van Oort. In 1571 overleed hij in groote armoede „ onder misseri6n" inhet huis genaamd De vlugt in Egypte in de Cammerstraat te Antwerpen. Zie lmmerzeel t. a. p. Kramm, t. a. p. bl. 1210, 1211 • Dez. Goudsche Glazen, bl. 68, 75, 81 ; Collot d' Escury, Boll. roem D. 1 bl. 70 ; van Bemmel, Baehr van Amersf. D. 1 bl. 448; Guieerardij, t. a. p. bl. 81; Lauts, Bet Utr. geslacht van Noort, bl. 7. NOORT Lots (VAN), mogelijk een zoon of kleinzoon van A ar t, werd te Antwerpen geboren. 'Lou ys van Hor schrijft G u i c c i a r d y n, fraey in vele dingen te beworpen en om conterfeyten." Zie Guicciardyn, t. a. p. bl. 125; Kramm t. a. p. bl. 1211. NOORT (MAttcEms van), zoon van W i 11em van Noort (die volgt), werd in de 2de helft der XVI eeuw te Utrecht geboren. Men heeft van hem : Afmetinge der Vecht, van de vryheyd der stad Utrecht ena. gedaan Off Mr. M. v. N. Arctitect .der stad Utrecht, den 19 en 21 Junk 1622. Hij was waarschijnlijk de broeder van den beroemden rei­ziger Oli vier van Noort of Noordt. Zie Kramm t. a. p. bl. 1211 ; Lants t. a. p. bl. 8. NOORT (P. vArt), verdienstelijk kunstschilder, in den stijl van den Utrechtschen Jacob Gill i g. Op den huize Groan-hove onder Wassenaa r, toebehoorende den Baron van Tuyll van S er o o s k e r k e n, vindt men van hem Riviervisschen en want. Zie Kramm t. a. p. bl. 1211. NOORT (WILLE3t VAN), waarschijnlijk te Utrecht geboren, vader van Hendri k van Noort. Hij was in 1541 aldaar in stads dienst als ingenieur en als bouwmeester of architect en in 1549 Raad dier stud. Hij vervaardigde, op last van het stedelijk bestuur, een uitvoerigen platten grond van de oppervlakte der geheele stad , behoorlijk uitgemeten, voorna­melijk met het oog op de versterking der plaats. Behaive 20* de breedte der stads grachten, de dikte der stads muren, en de uitpassing der aanwezige bolwerken, vindt men op de schets teekening, tevens nieuw aan te leggen bolwerken en der­gelijken. Niet lang daarna vervaardigde hij ecn kaart van de Vaart of Vaartschen Rijn, welke vaart, hij het dorp Vrees­wijk, aan de stad gemeenschap bezorgt met de rivier de Lek. In 1544 werd hem de opmeting toevertrouwd van den loop der Lek, welke bij hoogen waterstand, sours bij Vreeswijk zoo schrikbarend opstuwt. Er werd te dier gelegenheid ook ge­sproken van de killen aan beide zijden, en van de door de rivier loopende killen. Tot gezegde opmeting werden hem twee andere bekwame mannen tnegevoegd, onder welke Evert va n Sc ha y c k, die reeds vroeger sommige gedeelten van het stichtsch gebied in kaart had gebragt. De vischbrug werd in 1548, naar het model daarvan door hem geleverd, gebouwd. Ook vervaardigde hij het ontwerp voor het stadhuis, na het afbreken van het oude Hazenberg, in 1547 gebouwd. Onder zijn toezigt werden in 1552 de grondslagen der nieuwe bol­werken, waarschijnlijk naar de aanduiding, door hem op den platten grond gemaakt, gelegd. Bij de plegtige intrede van P hilip s II te Utrecht, in Oct. 1549, werden aan hem alle zaken, zijn vak betreffende opgedragen. In ditzelfde jaar deed hij met J an S c h o o r 1 een voorstel aan den raad der stad, om door middel van zeker werktuig en schip de rivieren en vaarten te verdiepen, hetgeen hun werd toegestaan op stads te kosten doen, onder belofte evenwel van hunne zijden tot te­ruggave der onkosten, bij aldien 't niet aan het gewenschte doel beantwoordde. Zijne mooning was vermoedelijk dit, wat nog heden gedeeltelij k te zien is over de .Tansbrug aan. tie zijde van het huis Drakenburg, waar een klein beeld, ten voeten uit, van Keizer Karel V, in den gevel met een La­tijnsch onderschrift geplaatst staat. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1211, 1212. Lauts t. a. p. bl. 1,2,3. NOORT (JAN VAN) komt ook omstreeks den tijd dat W ill e m leefde, als architect te Utrecht voor. Zie Laut s, t. Et. p. 3. NOORT (WiLLEkt VAN), zoon van H e n d r i k, werd met dezen en Pieter van Sy p ene in de laatste weken van 1577 naar den Prins van Oranje te Haarlem gezonden om met dezen te spreken over de versterking der stad. De Prins gaf zijne toestemming, en binnen vrij korten tijd werd, van wegen de stad, voor de verbetering der bestaande en den aanleg van nieuwe bolwerken, de sour van f 6575 beschikbaar gesteld , volgde zijn varier niet als stadsbouwmeester op maar wel een anderen zoon Marce 1 i s, die f 150 tot jaarwedde ontving. Zie Lauts, t. a. p. bi. 7. NOORTBERGH (GERARDUS JACOBUS) gaf in het licht: Ad recriptum Diocletiani et Maximiani , L. B. 1786, 4o. Zie Bibl. Pagel, T. II. p. 438. NOOT (Jonkbeer JAN VAN DEN) noemde zich Patricius van Antwerpen," en schreef op elk der XVI boeken van Pegasides Pleyn van zijn tijdgenoot H o u w a e r t, een sonnet. Hij overtrof hem niet in poezy, maar gebruikte minder bastaard­woorden. Zijne zinspreuk was: Tempera te tempori (Schik u naar den tijd). Hij overleed te Antwerpen in 1590. Hij schreef in het Ned. en Fransch: Cort begryp der XII boucken Olympiados, in 't V7. en Fr., Antw. Giles van den Rade, 1579, kl. fol. met por­tret van den Schrijver, in 't koper. Hymne de Braband, Anvers, 1580, fol. avec fig. De patische Wercken van ?din Mere van der Hoot, 1581, 1593, 1594, fol. met portret (in houtsnede) en platen. W ill e m s bezat een exemplaar, waarbij gevoegd was eene copie van ver­schillende stukken, getrokken uit de archiven van Antwerpen, rakende v an der N o o t's poorterschap, verkregen 2 Junij 1558, zijn huwelijk te Leuven en onderstand in geld voor het in druk geven zijner werken. Diverses Oeuvres poetiques, Anvers, 1581, 1 vol. kl. fol. Zie Willems, Vern, over de Ned. Taal. en Lett. D. I. bl. 290; Anew. Alm. 1820. bl. 53; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woord. D. IV. bl. 528, 529; J. B. Willekens, Verh. over het Herdersd. Amst. 1715. bl. 190 en volg. Snellaert, Schets eener Ges. der Ned. Lett. bl. 114, 133; Bibl. Willems. T. II p. 74, 75. Groen van Prinsterer, Arch. Sdrie 1. T. II. p. 333 b. Nieuwenhnis. NOOT (THOMAS voi DER), vertaalde uit het Spaansch van Pedro Ximenez de Prexano: Dat licht der Kersten. Ghe­print in de princelyke stadt van bruesel: in den Zeeridder. In 't jaer ons heeren vyf hondert ende achthyene : den twintichsten dach nouembris. Vooraan leest men: Dees boecken syn te coope in den Zeeriddre te bruesel Ei t amsterda -in ingheleborch. Met houtsnee figurers, fol. Zie (J. Koning) Naaml. van eenige zeldz. Boeken in mss. bl. 76. NOOT (ADAM VAN DER), noon van L a m b e r t u s van der Noot te Amersfoort, werd in 1557 te Antwerpen geboren, waar zijn vader hem in de kunst onderwees, was in 1587 meester, in 1598-99 deken van het St. Lucas-gild te Ant­werpen. Hij was een man van veel talent en zeer beroemd. Rubens, Jordaens, Francken, H. van Balen, be­hoorden tot zijne leerlingen. Daar hij driftig van aard was, verlieten hem allengskens zijne leerlingen en begunstigers, eindelijk bleef J o r d a e n s, die later met zijne dochter huwde, alleen slechts over. Hij maakte veel werk van het teekenen en ordtifinereny, dOch veronachtzaamde later die noodwendige deelen der kunst, en hegon oppervlakkig en gemanierd te schilderen, 't geen nadeelig op zijn roem werkte. Zijn koloriet bled hogtans schoon en zijn penseel vrij en kunstig. Rubens pleeg te zeggen: indien van N o o r t Rome bezocht en naar goede modellen gestndeerd had, hij al zijne tijdgenooten zou overtroffen hebben. Hij schilderde veel voor kerken, altaren enz. Het Brusselsche Museum bezit van hem een voorstelling van den Zaligmaker, die de kinderkens tot zich roept en de St. Michielskerk te Gent, de Genezing van eene zieke door tUssthenkomst van de H. Maagd Hij overleed in 1641. An th onie van D ij c k etste telf zijn portret. In het Gulden Cabinet van de Bie vindt men zijn portret door Hendrik Sn ij e r s, naar J. Jot daen s. Pet fly§ de Jo de, R a p h. Sadeler en anderen hehben prenten naar zijn kunstwerk gemaakt. Onder sommigen zijner portretten leest men Adam van Oar t. Zoo noemen hem ook de Bie en Immerzeel. Guicciardij n noemde hem van Itort, Zie van Mander, Houbraken, Jacob Campo Weyerman, de Bie, Guicciardyn, Be:. der Ned. bl. 126; Immerzeel, bl. 278; Kramm, bl. 1209; de Piles, L6). tier Wild. bl. 354. NOOT (WOUTER VAN DER), afstammeling van een adelijk geslacht in Brabant, sedert het jaar 1235 bekend. Hij was de overgrootvader van Karel, die volgt, raad en kamerheer van Philips vau Bourgondie, die hem als ambassadeur bij den Konino. van Hongarije gebruikte en hem in 1454 ridder sloeg, welke eer zijn zoon in 1540, zijn kleinzoon, in 1589, zijn na•achter-kleinzoon L e o n a r d, Heer van K e d e g h em in 1659 ook genoot. Keizer Karel VI vergunde in 1716 aan Ch. Bono v. van der N o o t, bij een open brief, vrij heid om aan eene van zijne heerlijkheden den titel van graafschap te geven. Zie B tit k ens Troph. de Brab. T. I p. 251, T. II p. 363, 367, 369 ; Suppl. aux trophies de Brab. T. I p. 430. Nobil. des P. Bas, T. I p. 7, 81, 371. T. II p. 478-480 Quart. Genial. des Families Nobles, p. 151, 232, 235, 276, 311, 312 ; Te Water, Verb. d. Edele. D. III. bl. 168. NOOT (ADOLF VAN DER), kanselier van Brabant. Men vindt een brief van hem aan de koningin van Hongarije, gouvernante der Nederlanden, hij G a c hard, _Relation des troubles de Gand sous Charles V, p. 256. Zie Serrure, Tad. Mus. V. 1, 2. NOOT (KAREL VAN DER), peer van Rysoir, soon van Wouter vander Noot, kolonel in keizerlijke dienst en van Cat ha ri n a 'H. i,nckar t, genoot veel onderscheiding onder de verbondene Edelen, en werd door hen, nevens eenige anderen, benoemd tot het sluiten en teekenen van 't bekende verdrag met de land­voogdesse. Door Alva ingedaagd, was hij voorzichtig genoeg niet naar Brussel te komen, en gebannen zijude, ontzonk hem en zijnen broeder de moed niet. Niet alleen toch poogden zij yolk en wapenen in 't Guliksche te verzamelen, maar be­raamden een plan om den landvoogd, wanneer hij tot uitoefening van godsdienstplegtigheden naar het klooster Groenendaal, in 't bosch van Soignies, zou gaan, op te ligten, te vangen en te dooden, 't geen hun echter mislukte, daar iemand uit hunne bende de aanslag verklapte. Dort daarna kwamen de- beide broeders met den prins van Oranje te velde naar Brabant, en K arel kreeg bevel over 800 miters en 4 vaandelen voet­knechten, die in 's prinsen dienst waren. Volgens een ms. genealogie, werd deze bondgenoot in Frankrijk vergeven, doch elders leest men, dat hij in 1566 overleed. Strada verhaalt dat de heeren van R y s o ire en van Carl o, met andere edelen, den 2den Julij 1568 te Brussel, op last van A 1 v a, onthalst zijn, doch die opgave is onjuist, daar hij in 1570 en de twee volgende jaren met Willem van Oranje briefwisseling hield over de verlossing van Nederland en in 1573 bij het beleg van Haarlem was. Hij huwde Margriet van Randerode van der A a, en liet twee zoons na, van welke L a m or a a l van der No o. t, de oudste, huwde Anna de Her tain g, de jongste, $ ar el, volgt. Zie van Meteren, Ned. Hist. B. III. bl. 49, 51, 59; Strada, de bello Belg. Lib. VII. p. 381, .382, 387; Hooft, Ned. list. B. V. bl. 176, 196; le Petit, Chr. L. X. p. 176; Wagenaar, Pad. Hist. D. VI. bl. 275; te Water, Verb. der Edel. D. I. bl. 453, D. I1I. bl. 164 volgg. Gaillard, De l'Influenee exercie par la Bel g. sur les Prov. Thies, p. 259; Groen van Prinsterer, Arch. Serie I. T. II. p. 58, 62, 162. T. III. p. 243, 279, 292. T. VIII. p. 483. NOOT (KAREL VAN DER), heer van Hoogwoude en Aerts­woude, jongste zoon van den vorige, drukte de voetstappen van zijn vader, was in 1590 kapitein der lijfwacht van prins M a u r i t s, die geen minder vertrouwen in hem, dan W l e m I in zijn vader stelde, en hem in 1601 tot eersten be­velhebber van het belegerde Oostende, en drie jaren later tot bevelhebber van Sluis in Vlaanderen, luitenant-gouverneur van Vlaanderen voor prins Frederik Hendrik aanstelde. Hij overleed in 1614 en werd te Sluis begraven, waar zijne beeld­tenis boven zijn grafzerk nog te zien is. T e Water schrijft: D gelij k hij den welverdienden roem van gelukkig oorlogsbeleid en kloekmoedige dapperheid wegdroeg, zoo was hij ook niet onverschillig omtrent de gezuiverde godsdienst. Ten bewijze hiervan strekte zijn ernstig verzoek in 1603 aan de elassis van Walcheren gedaan, * om den proponent Fr an ç o i s d'E s-p in oy nit Middelburg, voor de kerk te Ostende te willen zenden." Hij huwde Anna M an ma k e r, dochter van den thesaurier van Zeeland. Zijn portret, zie bij P. F l e m in g (hieronder), bl. 62 en 400. Zie an Reyd, Ned. Hist. bl. 449; Very. op van Reyd, bl. 9. Grotii, Hid. L. XII. p. 443, L. XV. p. 482; van Meteren, .Ned. Hid. B. XXV. bl. 476, 477, B. XXVII bl. 515; Gamdri­nus, de bello Belg.. L. I. p. 3; le Petit, Ohr Liv. XIV. p. 555. L. XVII rp. 761; Wagenaar, Pad. _Hist.. D. IX. bl. 108, 162, 169-207; Bosscha, Neerl. Held. te Land, 1). I. bl. 326, 368. Bijv. en Verb. bl. 12 ; te Water, Verb. der Edel. D. III. bl. 165, 166; Gaillard, De l'Influence exercie par la Belg. etc, p. 259 ; Le memorable Siege d'..7stende, decrit et divise en douze livres par Christ. de Bonours, du Conseil de Guerre et Capitaine en-tretenu par Sa Makatea, Brux. 1628; H. L. van Haestens, Bes. des Machtigen Heijrtochts nit Holl. nae Vlaend. gedaen bij de H. M. Heeren Staten- Gener. der Vereen. Ned., van gelycken de bloedige ende strenge beleg. der Stadt Oostende, in 4o . met pl. Leid , 1614; P. F1 em i n g, Oostende vermaerde, gheweldige, lanckd. ende bloedighe Beleyer. bestorrn. ende ilanv. van 1602-1604, in 40. met pl. 'sHage, 1621; Dodt van Flensburg in van der Mond e's Tijds. 2 St. I. bl. 217. NOOT (JASPER of KASPER) (sommigen noemen hem ver­keerdelijk JAN VAN DER), ridder, heer van Carlo of Carloy, broeder van Karel v an der Noo t, was eerst hopman van 500 voetknechten, in dienst van den koning van Spanje, doch nadat hij zich bij het bondgenootschap gevoegd had, deelde hij in de meeste ondernemingen en lotgevallen van zijn broe­der. Hij trok op Paaschdag 1567 met andere voorname Gereformeerden uit Antwerpen, toen hunne zaken aldaar ver­loopen waren, en werd op last van Al v a en den bloedraad ingedaagd, om zich binnen drie weken te Brussel te komen verantwoorden. De indaging was vruchteloos, doch had e'en bannissement ten gevolge. In i570 was hij in Friesland bij Un ic o de Maning a. Hij sneuvelde, volgens van Mete-re n en te Wa te r, in 1573, toen hij tot bntzet van het be­naauwde Haarlem werd gezonden, doch het blijkt dat hij in November 1583 zich met eenige troepen to Bonn beyond. (') Hij huwde Joanna van Enghien, dochter van Virgi­lius, heer van Zandbergen, en Agnes v an Ber c he m. Volgens sommigen hertrouwde zij , na zijn dood, met F i 1 i p s d ne van 0 y e mbr gg e, anderen schrijven dat zij dezen eerst, en naderhand van d e r N o o t in echt heeft gehad. Hij (*) In Bonn liegt noch here Carlo mit etlichen criegsvolck and ist dasselb bisz noch, unangesehen obschon vial geschrey davon gemacht wirden, nicht belegert. Bettre de Jean de Nassau an Prince Orange et Dilletabourg, 24 Nov. 1583, bij Groen van Prin­'Serer, T. VIII. p. 280., liet na J an, overleden 1643, gehuwd met Johanna de M a s m y, vrouwe van Grez, door welke dit edel geslacht, in de graven van der Noot is overgeplant. De bekende Henri Charles Nicolas van der Noot (geboren 7 Januarij 1735 te Brussel, 18 Januarij 1827 te Strombeeck overleden), stamde of van een bastaardtak van het geslacht van der N o o t, welke zich in den aanvang der ,zes­ tiende eeuw vormde. Zie Nob. des P. B. T. II. p. 493-496. Chron. van Antw. bl. 128, 156; van Meteren, Ned. Ges. D. III bl. 49; Hooft, Ned. .Dist B. VIII. hi. 321; te Water, Verb. der Edel. D. III. bl. 169, 170; Gaillard, De ?Influence etc. p. '25, 26; Gro en van Prinsterer, Arch. T II. p 82. T. III p. 292. T. IV. p. 45, 56. T. VIII. p. 281; Fragm. Geneal. de in branche beitarde du jam. Henri van der Noot, Freres et Soeurs, sortie de la trois. branche eteinte de Guillaume Utensteinzveghe, dit van der Noot, Brux. 1791. in piano; J. F. A. F. de Avezedo Continho y Bernal, Gen. de la Fam. dv van der Aoot, 1771. fol. NOOT (FERDINAND VAN DER). Onder de mss. door Oh ris­tiaan Huygens aan de Leydsche hoogeschool vermaakt, was ook een hands. van dezen, getiteld: De telescopiis a se confectis. Zie Cat. Bibl. Publ. Leyd. p. 356. NOOT (THOMAS .VAN DER), bloeide in den aanvang der zestiende eeuw: Men heeft van hem: Dboeck der Jnghelen, ghetransl. wten franchoyse in duetse, Th. v. d. N. Bruesele 1517, d. 18 Nov. goth. letter met houtsn. fol. Zie Cat. der 'Haab. van Ned. Lett. D. I. bl. 181. NOOT (J. VAN DER) schreef: Diss. med. de Salivatione in variolis, Hard. 1800. Zie Holtrop, I. c p. 259. NOOT (RLA), een bekwaam Nederlandsch kiinstenaar, die bet gedreven koperwerk van den schoorsteen in de kruide­nierskamer van het huis La Brouette te Brussel heeft vervaar­digd. Zie Kr am m, t. a. p. bl. 1217. NOOTEBOOM (ENGELBERT), vertaalde uit het Engelsch van John Leland: Beschryving van de voornaamste Schriften der Deisten, die in deze en de voorgaande eeuw in Engeland zijn uitgekomen, Utr, 1765, 3 d. 4 at. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 303; Boekz. der Gel. Wer. 1765. b. bl. 563, 582. NOOTEN (mr. D. HOOLA VAN) gaf in het licht: Proeven over de vastigheid der gronden, welke voor den Christen in de Openb. gelegen zijn, Rott. 1793, 80. Vaderlandsche regten voor den burger, Amst 1793, 80. 5 stukken, De Regten van den Mensch, Rott 1794. Antwoord op de vraag, voorgesteld door het Utr. Genoots. van Kunsten en Wetenschappen : Welke is de grond, waarop men een volkomen regt uit eene overeenkomst of contract ver­krz)gt, zoo dat men iemand tot voldoening daarvan dwingen mag ? en hoe kan dus hetgene bevorens een onvolkomen regt, een enkele gewetenspligt was, door overeenkomst een volkomen regt geven, en een dwangpligt worden ? onder de Zinspreuk: Qui va droit ne manque. Waaraan den 15 van Zomermaand 1808 de prigs eerier Gouden Medaille is toegewezen, Utrecht, 1810. Zie Natant. der Gebr. van Cleef, bl. 432 ; Cat. der Nat. Bibt. no. 707, 1352. NOOTEN (mr. S. HOOLA VAN), studeerde te Utrecht en schreef: Diss. generalia quaedam de jure circa venandum, Traj. ad Rhen, 1734. Hij was liefhebber en beoefenaar der Ned. poezy. Zie Beg. van Acad. Diu. en Orat. No. 367. NOOTEN JANZ. (S. VAN) heelmeester te Amsterdam, gaf in de Verh. uitgegeven door het Zeeuwsch Genoots. 3 d. bl. 463. Bericht van het gebruik der Electriciteit in de geneezing van lammigheid. Zie Bibl. Hagan. T. V. p. 637; 1-1 oltro p, 1. e p. 259. NOOTEN (H. VAN) scheef : liedendaagsche Bouwkunde. Amst. 1720.2 d. fol. Zie Abconcle, lank. bl. 248; Arrenberg, Naatareg.bl. 381. NOOTIVIAN (PIETER), Latijnsch en Nederduitsch dichter uit de eerste heft der zeventiende eeuvr. Van zijn tooneelarbeid is ons bekend: Spel van den bloedigen slagh van Pavyen, gheslagen, tusschen de Vectorieuster, Boomschen Keyser Carel de Viilde ende der stoutmoedighen Coninck Franciscus Primus van Vranckrfick. 1525 d. 24. Febr. Amst. 1627 4o. Ulysses, treursp. 's Gravenhage 1629 4o. Victorie van 's Hertogenbosch, Beleydt door Frederick _Hen- ri& Delft 1629, 1630 4o. (met anderen titel). Borias, cite wulpsche . treursp. 's Gravenhage, 1635 4o. Nebu,cadnezar, Treursp. Minne,spiegele met platen. 1634 80. Zie Paquot, Mem. T. II p. 609; Witsen Geijsbeek, B. A. C. Woordenb. o. h.; Register der Nederl. Tooneelspel dieh­teren, 1)1. 84 ; Cat. der Maas. van Ned. Letterk D . I b. bl. 158. D. III. bl. 168; Cat. J. Koning, 1) bl. 312, 317; Abcoude, Naaml. bl. 262. NOOTT (WERmER) werd in 1670 te Arnhem geboren, leerde waarsehijnlijk te Nij waar hij zich lang ophield, de schilderkunst. Later begaf hij zich naar Emmerik, waar hij omstreeks 1750 overleed Hij muntte nit in het voorstellen van doorzigtkundige werken en in het nabootsen van beeld­hoawwerk. Van Eynden en van der Willigen zagen van hem een oud anshoofd, in Rem b r a n d s smaak, zeer stout behandeld. Zie Immerzee 1, t. a. p bl. 267; K r a rn ni, t. a. p. bl. 1213; Kobus en de Riveeourt. NOOY (J. DE). Onder No. 39 en 40 der kunstnalatenscbap van Jacob Nepveu te 's Hage komt van dezen meester voor een hangende doode Naas en verder wild, benevens een wederqd. Zie K r a in m, t. a p. NOOY (W. DE). Op de tentoonstelling te Amsterdam 1820 waren van dezen meester te zien vijf schilderijen, zoo land­schappen als huisselijke tafereelen. Hij woonde toen te Nijkerk. Zie Kramm, t. a. p. NOOYE (SEBAsTIAAN "FAN) of, gelijk de Italianen hem noe­men, Se b a s t i a an d'Oy a, werd in 1532 te Utrecht geboren, en architect van K a r el V en Philips IL Hij oefende zich in zijn vak te Rome en teekende aldaar zeer naauwkeurig de badstoveu van Dio c 1 e t i a nu s af. Zijne teekeningen wer­den in 1558 door J e r o n i m us Kock gegraveerd en uitge­geven met den titel van : Tlzermae Diocletiani lmperatoris, quales hodie etiam nunc existunt, sumptibus et ardenti erg a venerandam anti quitatem studio , Ant. Perenot. de Granvelle, Episc. Atrebatensis in lucent eductae etc. Dit prentwerk gold op de verkooping van den Heer M a-r iet t e te Parijs, in 1776, 525 livres. Behalve de burgerlijke architecteur beoefende No o y e ook de militaire bouwkunst, en het was onder zijne leiding dat in 1553 Philippeville en in 1555 Charlemont versterkt werden . Ook bouwde hij het hotel van den Kardinaal Granvelle te Brussel. Hij overleed aldaar den 5 Junij 1557 en werd in de H. Gudule begraven. Zie Iminerzeel, t. a. p. bl. 167. NOOY (JAN). Onder andere schepen bevonden zich in het jaar 1800 op de Eems, ter verdediging van die rivier, 's lands galei de Voorzorg, eerste luitenant Jan Nooy en de kanonneerboot de Adder, luitenant J. J. D i n g e ma ns. N o o y des avonds ten 7 ure van den 7 Oct. door eenige visschers onderrigt, dat er een Engelsche kotter nabij de bat­terij van Wattum lag, begaf zich terstond met zijnen bodem en de kanonneerboot de Adder derwaarts om te onderzoeken, wat hiervan ware, met voornemen om, wanneer dit berigt bleek waarheid te zijn, den vijandelijken bodem aan te tasten en, zoo mogelijk, te overmeesteren. No oy, die als oudste officier het bevel voerde, hield het, om niet ontdekt te worden, zoo na doenlijk aan den wal, tot dat hij ten half tien het vijandelijk schip in 't gezigt kreeg, waarop de beide officieren regelregt op hetzelve aanzetten, klampende de Voorzorg den kotter op zijde aan, terwijl de Adder hem van achteren invuurde. Zoowel N o o y als 1) i n g e m a n s legden hierbij evenveel on ver­schrokkenheid aan den dag, maar aan Dingemans gelukte het, 't eerst, in eigen persoon, op den vijandelijken kotter over te enteren. Nu ontstond een scherp, doch kortstondig gevecht, met dit gelukkig gevolg, dat het vijandelijk schip, genaamd the Rose, van 18 stukken, en gevoerd door John ull e n, die gekwetst werd, de vlag streek, en in zegepraal te Delfzijl binnen gebragt werd. Dit was het eerste Britsche koningsvaartuig, dat sedert de Omwenteling des jaars 1795 door de Bataven met den sabel in de vuist veroverd werd Zie J C de J o n g e, Gesch. v. h. Nederl, Zeno. D. VI. IA. 4,15, 446. NOOZEMAN (J.) schreef voor het Amterdamsch tooneel : Lichte Klaertje, op het spreekwoort: Sieje 't visje tast het aan, Or anders sal 't u wel ontgaen ; gesp, op d' Amsterd. schouwb. op nieuw overs. en verb. Amst 1669. Beroyde Student, gesp. ald. 3 dr. (m. d. spr. In Liefd' Bloyende. Ald 1679. Bedrooge Dronkkaart, of Dronkke-Mans Hel gesp. op d' Amsterd. Schouwb. Aid. 1679. De Hollebollige Rombout, of de Getemde Snorker ; trsp. Ald. 1649 4o 1732 's Gravenh. z. j. 80. Klucht van Krim Onverstant, of Vrouwen Parlement, op den Reuel: Daer is Been vrouw quaet, zoo 't de man niet toelaet; gesp. op d' Amsterd. Schouwb. Ald. 1671. Hans van Tongen, razende-liefdens eynd. Het spreeckwoort seyt : Die soeckt te snoepen in de Echt. Wert dickmael qualyck af-gerecht. Ald. 1644 4o. Hans van Tongen, of kluchtige Tooverliefde. Ald. 1660. Zie Cat. d. _Vaal's. v. Ned. Letterk, D. I b. bl. 159. NOP (GERRIT) historie- en portretschilder, omstreeks 1570 te Haarlem geboren, bezocht na door K o rn e 1 is Korn el is z van Haarlem in de gronden der kunst onderwezen te zijn, Duitschland en Italie. Hij werd in 1604 te hula verwacht ; doch het is volgens Kr a m m onzeker of hij er gekomen is. Volgens I m m e r z e el overleed hij in den ouderdom van 52 jaren. Zie van Mander, Schilderboek, bl. 293; Immerzeel, t . a. p. bl. 267; K ram in, t. a. p. bl, 1213. NOPPEN (MATTEIEus), sedert 1684, predikant te Zwolle, waar hij in 1730 emeritus werd, beoefende de pozy, en schreef een gedicht in het album van j, K o er te n. Hij overleed 30 Januarij 1733, oud bijna 85 jaren. Zie v an der A a, N. B. A. C Foord. o. h. w. Boekz. der Gel. Wer. 1730. a. bl. 321. NOPPEN (AR& VAN) gaf in het licht: Tafels, bevattende in kubieke ellen, den inhoud van vierkant bezaagd en rond hout, Midd. 1823. Zie Nuami. van Gebr. van Cleef, bl, 435. NOPPENUS (THEopoRicus), te 's Hertogenbosch geboren, studeerde te Leuven, en was in 1518 primus in het collegie het Verken, werd te Orleans doctor in de beide regten, was aldaar omstreeks .13 jaren hoogleeraar in bet burgerlijk regt, vervolgens weer dan 20 jaren raaasheer in den Raad van Bra­bant, Volgens zijn grafschrift bij F o p p e n s overleed hij 5 Maart 1565, doch V ig l i u s schreef aan H o p p e r u s, 7 Maart 1568: ,Franciscum Parisium Nopenum que consiliarios Brabantiae amisimus." Zie Hoynck van Fapendrecht, Anal. T. I. p. 466. NORBERT DE ST. JULIENNE, in het begin der acht­tiende eeuw te Brussel geboren, werd, voor hij in de orde der Karmelieten ging, Herman genoemd. Nadat hij tot priester gewijd was, was hij eenigen tijd praefect der laagste klasse, vervolgens prediker en overleed 5 Maart 1757. Hij schreef: Verisonae Septem buccinae in Jubilaeo R. P. Lamberti a S. Bartholomaeo, Brux. 1741, fol. Liber Epigrammaticus. — Guil. Phil. de Herselles, Episc. Antwerp. Antv. 1745, 4o. in elegische verzen. Panegyris Gull. de Herselles, Episc. in suo ad Cathedram adventu, ib. 4o. In hexameters. En een ander gedicht op hem ib. eod. fol. Carmen elegiacum gratulatorium Episc. Jos. Anselmo Wer­broeck, in suo ad Cathedram adventu, Ib. 1745, fol. Bravium emeritae senectutis in Jubilaeo Ludov. a St. Ca- harina, Mechlin, 1740, fol. Belgica pace restitula sub auspiciis M ariae Theresiae Aus­triacae Hungariae Reginae Carolique Lothari gubernatoris ge­neralis , lb. 1749, 12o. Labores mercede coronati in Jubilaeo R. P. Romani a Sancta Elizabetha, lbid, 1751, fol. In hexameters. Carmen panegyricum Guil. Delvaux , duplex Jubilaeum Sa­cer dotale et Episc, celebranti gratulabundum, lbid, 1756, 4o. Hij liet anderen in hands. na . Zie Mem. pour servir a l'Hist. Litt. des X1 711 Prov. des P. B. T. XVIII, Louvain, 1770. So. p. 29 suiv. A de lun g en Ro­termund. NORBERTO (HERMAN A SANaro) gaf in 1670 te Antwerpen in het iicht een Tractat. de praeposito et voto sera phico S. Matris Theresiae, 80. Zie Jocher. NORDEN (J.) schreef: Lusthof der Armen, 12o. Zie Abcoude, Rank. bl. 149. N OREL (JAN) of N or el 1 , in 1635 geboren , bekend door zijne reizen, was ook dichter. Over zijne poezy oordeel­den zijne vrienden F e i t a m a en M o o n en, gunstiger dan de latere critici. Zijn portret is vervaardigd door P. S c h e n c k, met dit volgend onderschrift van J. F e it a m a: N o r e 1, die in zijne jeugd heeft aarde en zee doortoogen, En 't flonkrend hemelligt aanschouwd met kundige oogen, Wiens vlugge digtpen 't lof van veele vorsten meld, Pronkt hier in zwarte kunst op 't wit papieren veld. Hij gaf, behalve de I, 1 seistroom de roe in der Overijssel Steeden, Amst. 1693, 4o. in het licht: Poetische Getallen, beginnende met een en eyndigende met twaalf. Ter Lijkstaatsi van M. de Ruyter, 1677, Amst Sam. Imbrechts, in piano. Zee- en Landtriom f op de vrede tusschen Louys de 11V en de Algemeene Staaten, Amst. aid. 1678. Ryinregelen zo voor ale naar de Herstelling van 't Kon. van Groot-Brittanje door. . . . Willem de III, aid. J a c. Robijn, 1691. De Maatschappij van Ned. Letterkunde te Leyden bezit gedichten in hands. van hem. Zie Witsen Geygbeek, B. it. C. Woord. D. IV bl. 529, 530; Oefens. der Konst. bl. 274, 297; Cl. Bruin, Kleefsche en Z. .11 Are. bl. 40; Nay. D. I. bl. 123, 174, 294, 348. D: XII. M. 207, t309, 371; Cat. der Maas. van Ned. Lett. D. III. bl. 2, 81; Abcoude, Naamr. 61. 264; Kobus en de Rivecourt. NOREL (RoBL0F), mogelijk de zoon van den vorige, beoe fende ook de polizy en gaf in het licht: De Usage Minnaars, of de Jonker Boer, en de Boer Jon-ker, blsp. Amst. 1705, 80. Zie W i t s e n G e y s b e e k, t. a. p. Cat. der Mauls. van Ned. Lett. D. I. bl. 149. NORES. Alleen bekend door de Onnutte Voorzorg, of de kwalijk bewaarde Dochter, groot ballet pantom. Amst. 1801. Zie Cat. der Metals. van Ned. Lett. D. I. bl. 159. NORMAN (GUILLAUME), geheimschrijver van den Grooten Raad, werd in 1572 door Alva opzettelijk naar Zeeland ge­zonden, ten einde in alle steden zich te doen onderrigten aan­gaande de pogingen en werkzaamheden der regeringen tot het doen invoeren van den tienden penning. Zelf schreef hij of liet door den heer van W a k k e n e, de onderscheidene steden aanschrijven, om de hand daar aan te houden en de aange­stelde collecteurs bij te staan door middelen van dwang. Zie van I p e r e n, Tweeh. Jubelf. Bijlage. G. en H; E r m e-r i n s, Bes. van reere, D. II. bl. 140-145 ;'sGravezande, Tweede Eeuwget, der Midd. Frijheid, bl. 144, 145 ; Van W ij n, Bijv. en flannz. op Wagenaar, D. VI. bl. 75. NORONHA (F.) gaf in het licht: Beschrijving der altingia excelsa (Lat. en Boll.) in Verh. van het Bat. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1790. D. V. bl. 49: Relatio plantarum Javanensium iterfactione usque in Bandana recognitarum, Ibid, D. V. bl. 1. Beschrijving van den boom, genaamd ranghas, Lat. en 1-1011. Ald. D. V. bl. 1. Zie Holtrop, Bibl. Med. et Chin p. 259. NORRINCQ. Leven van den H. Casimir-us, .t lust. 1692, met pl. 80. vermeldt A b c o u d e, 'Ian& op zijn Naaml. bl. 451. NORRITS (EnuARD), bevelhebber van Ostentle, veroverde in 1594 eenige vijandelijke schansen in Vlaanderen, die hij echter liet slechten en verliet. Zie B o r, Ned, .gist. B. XXXI. bl. 7, 8. W a g e naar, Fad. Hist. D. VIII. bl. 351. NORRITS (JoHN) Engelschman, overste van een regement of tien -vaandelen Engelschen in dienst der staten, komt het eerst in het gevecht bij Rimenant in 1578 voor. Toen hij zich in 1580 te Zwartsluis, in Overijssel beyond, zond hij van daar een aantal schutters naar Giethoorn, op den vijand af, van welke zij een vaandel verrastten en verstrooiden. In persoon trok hij in het laatst van dat jaar met weinig paar­den en 23 vaandelen voetvolk, te zamen weinig meer dan 1800 man uitmakende, naar Meppel, latende Zwartsluis met slechts drie vaandelen bezet. De Spaanschgezinde graaf van R e n n e n berg besloot eene zoo zwakke bezetting aan te tas­ten . Nor r it s, in tijds daarvan verwittigd, zond derwaarts een deel Engelschen en Walen, die, in de schans binnenge­laten, met de bezetting een uitval deden op den vijand, hem op de 'vlucht dreven en wel 300 man versloegen. Aan buit ontnamen ze, behalve bet geweer van ruim 500 man, twee standaarden, van welke hij eenen, nevens 700 pond buskruid, en weinige dagen later f 1600 aan goud, den be­legerden toezond. Omtrent denzelfd en tijd waagde N o r r it s, over het moeras, een kans op de Bennenbergschen, doch met weinig vrucht. Bet ontzet van Steenwijk, 't geen door R e n-n e n b erg belegerd was, werd nu het groote doel van den Engelschen overste. Met het begin van 1581 verliet hij, na tot veldheer der Staten, op eene jaarwedde van 1200 pond ter maand, aangesteld te zijn, zijne legerplaats te Meppel, en sloeg zich op nieuw te Giethoorn neder. Hier kwam men hem aanzeggen, dat Steenwijk het geen vier dagen langer kon uithouden. N o r r i t s zond hierop aan Son o y om eenige tonnen bier en andere levensbehoeften, en deed ter zelfder tijd (17 Jan.) aan de belegerden weten : i Zij hadden zich gereed te houden, wijl hij in den volgenden nacht iets tegen den vijand zou ondernemen." Met zijn regement Engelschen, dat van graaf Willem L o dew ij k van Nassau en eenig ander yolk, nog geen 2000 man, trok hij in stilte naar Steenwijker­woud, viel on verhoeds op de Rennenbergsche ruiters in en stak de huizen in brand. Intusschen deden de belegerden een uitval en raakten met den vijand handgemeen. Er sneuvelde veel yolks aan beide zijden, doch de aanvallers keerden eerlang naar binnen. N or r its trok insgelijks af, naar een digt met boomen bezet kamp, doch werd derwaarts door Rennenber g, die hem naauw hield ingesloten, gevolgd. De Staatsche veld­overste beyond zich thans in groote zwarigheid, zonder leeftogt, zonder ruiterij en onkundig van den weg, langs welken hij zich naar het leger kon begeven. De weg naar de stad stood hem wel open, doch hij vond het ongeraden meer yolk er in te brengen, wegens de schaarsheid van leeftogt, die er, volgens opgave, in was. Ten einde raad, terwijI zijn yolk verliep, trof hij gelukkig een Steenw ijker aan, die hem den weg wees naar Blokzijl, van waar hij, door den zelfden gids, de belegerden liet weten, dat hij, gesterkt met Friescbe bulp­benden, die van uur tot uur verwacht werden, binnen kort zijne vorige legerplaats dacht te betrekken. Nu sloeg hij, na zijne benden verzameld te hebben, zich neder in bet klooster van St. Janskamp. R en n en berg, hiervan onderrigt, sloeg derwaarts den 24sten 3antiariii op weg, en wierp in allerij1 eenige schansen op. N o r r i t s, dus ingesloten, beyond zich in grooten kommer, daar er zoo veel gebrek aan levensvoorraad was, dat men zich met paardenvleesch moest behelpen. Hij liet echter den moed niet zinken, en weerde Rennen berg zoo moedig af, dat deze, ook op de tijding der aankomst van Friesche hulp, in den nacht met stille trom, met achterlating van lijftogt, dooden, gekwetsten en gevangenen, naar Steenwijk aftrok. In den aanvang der volgende maand leed Rena en b er g weder­om een groot verlies, daar eenig voet- en paardenvolk van Nor r i ts, des nachts van den 9den Februarij ter sluik uitge­trokken, hij Dieveren, een dorp in Drenthe, een deel zijner miters verrastte en sloeg, en o. a. 12G paarden buit maakte, en den brand stak in de huizen en eenige wagens met mond­en krijgsbehoeften, die ze moeijelijk konden vervoeren. Dit alles wakkerde den moed van N o r r i t s aan, die gewoon des daags en 's nachts alles met eigen oogen te zien, thans de kans schoon meende te hebben tot ontzet der bele­gerde stad. Met 3500 knechten en 6 kornetten paarden op• gebroken, legerde hij zich in 't oosteinde van Steenwijkerwoud, deed er een plaats afperken met aarden wallen, die den soldaten tot borstweeringen dienden, en liet zijne vaandels in zulke voege op de hoogten planten, dat ze binnen Steenwijk konden gezien worden. De vijand liet hem hier niet onbe. stookt liggen; er viel eene schermutseling voor tot wederzijdsche schade, die echter N o r r i t s niet belette zich nader bij de stad te legeren, van waar hij het de Rennenbergschen eerlang zoo bang wist te maken, dat ze, vermoeid van arbeid en honger, onder vloeken en dreigend roepen om soldij, begonnen te deinzen. Nu onderrigtte de wakkere N or ri t s, door brieven in looden kogels gesloten, de belegerden geen zij te doen hadden, en zond, in den vroegen morgen van den 22sten Februarij, een goed aantal manschappen stadwaarts, die door een goed deel der belegerden, die zware balken bij zich had-den, om de slooten te vloeken, ondersteund werden. Over deze trokken nu de ontzetters, met koorn, meel en buskruid, een welkome voorraad, door welke de stad gespijsd werd, die, ondanks het schieten van den vijand, nogmaals gelijken aanvoer bekwam. Graaf Re n n en be r g wanhopende Steenwijk te bemagtigen, trok nu heimelijk in den nacht van den 12den Februarij af. N o rr i t s deed hierop zijne intrede binnen de stad, doch reed terstond weder ter Oosterpoort uit, om 's vijands toestand te bezigtigen. Wel had hij lust zijne achterhoede aan te vallen, doch aangezien de dikke lucht het nasporen belette, van 's graven geregelden aftogt, stelde hij dit uit den zin, mar zond zijne benden deels naar Vollenhove, deels naar Meppel, Om eenige rust te genieten. Deze dutirde echtr ,r niet 21 In den zomer van hetzelfde jaar rigtten de Rennenbergschen in Friesland nieuwe vijandelijkheden aan. Ter harmer beteu­geling werden Norrits met zijne Engelschen, nevens acht vaandels van Sono y en eenig ander yolk naar Rinsuniageest gezonden. Toen de Rennenbergschen, die te Kollum gelegerd waren, van daar naar Grijpskerk opbraken, deed Nor r i t s Munnikezijl bespringen en bemagtigen. Nu trok de vijand in slagorde nit zijne legerplaats op. Welhaast raakten de benden aan elkander, met het gevolg, dat Norr it s hem terugdreef en tot onder de wallen van Groningen vervolgde; terwijl zij verscheidene vaandels, vier stukken geschut, een menigte ge­weers, al de pakkaadje, vele gevangenen en wel 200 dooden in den loop lieten. Nog grooter slagting zou N or r i t s hebben aangerigt, zoo hij meerder paardenvolk had gehad. Na R e n n e n b e r g 's dood had No r r i t s met diens opvol­ger, Francisco V e r d u g o te doen. Deze, het gedeelte der Ommelanden, dat nog staatsch was, gewonnen hebbende, lag thans te Noordhorn. De landraad begaf zich, om hem het hoofd te bieden, naar Leeuwarden, verzamelde al de rui­ters in dat oord, en vereenigde zich met het voetvolk van Nor r i t s, dat thans bij Kollum lag. her begonnen de Frie­zen eerlang te rnorren dat er niets werd uitgevoerd. N o r r i t s korselig van aard, nam hierop een hagchelijk besluit. Hij trok met ruim 2000 knechten en 500 paarden den laatsten Sep­tember op om de Spaanschgezinden aan to Casten. Hij deed den aanval en scheen schoone kans op de zege te hebben door zijn grof geschut, waarvan V er d u g o onvoorzien was, zoodat zijn yolk reeds aan 't wijken sloeg. Het te vurig en on­bezonnen aanloopen der Staatschen was echter oorzaak, dat de Spaansche veldbeer, een opening ziende, daarop inbrak en door­drong tot aan 't grof geschut, hetwelk schandelijk verlaten werd . Nu ging het onder de Staatschen op een vlucht met zwaar verlies zoo van bevelbebbers als gemeenen, N o r r its self bekwam er wonden aan zijn regterhand. Deze was zijn laaiste veldtogt. Hij viel door zijne gehechtheid aan de staten in ongenade bij L e y c e s t e r, die hem in 1587 op schrif­telijken last van Koningin Elisabeth eerst naar Engeland ver­volgens naar Ierland zond tot weering, zoo 't heette, van een inval der Spaanschgezinden, doch A inderdaad omdat hij den landvoogd over de hand was, als staande hij zeer wel met de Staten van den laude en o .n zijn oeffenen van goede tucht onder 't Engelsche krijgsvolk, 't welk hem ontzag doch te ge­lijk beminde." Zie W. L a n i u s D o c c u s (Doccurnensis?) Die belegeringe, be­zettinge ende ontzettinge der sladt Szeenwyck, in Stiehl van Overijssel, Ao 1580 beg. 18 Oct. 1580, eindig 23 Febr. 158 :, 1581 4; Eygent­liehe unnd Wahrhaj tige nieuwe Zeitung von der gewallige wind grosse belartung der sladt Steenterk etc. 0 611 n 1581 4 13, Broucrius (B r o u w e r), Brevis narratio, oral. lzgata, de liberatione urbis Steen. wyeensis, in Transisulania aitae, Daventr. 1581 4; L. N. Sehunr• man, De belegering van Steenwijk door de Spanjaarden in 1580; dichtstuk, Zwolle 1835 8; S. F. Klijnsma, Geschiedk. herinneringen aangaande de voormalige vestingen, Steenwijk, Kuinre en BlokzVl, Mep-pel 1853 8; Aanteekeningen van mr Z. ter Stege (over de geschied. van Steenwijk op het einde der 16 eeuw) verm. met nalezing en bij­voegsels door F. A . Lbbinge Wubben, Meppel 1859 8; Strada, de Bello Belg . Dec. 1 Libr. X. p. 560, 562. Bor, Hooft, Cerisier; R. Fresinga, Memor. bl. 344, 350, 357, 364, 371, 395, 403, 458, 462, 467, 478, 483, 484; Wagenaar, Vad. Hist. D. VII bl. 225, 360, 362, 363, 364, 366, 387. D. VIII bl, 199, 318 • Bosscha, Neerl. held. te land, D. I M. 265, 266; Groen van Prinsterer, Arch. T. VII p. 384. T. VIII p. 15, 17, 23, 351, 363-367; Mot-. ley, the Rise of the Dutch Republ. p. 509, 410; Kok, Kobus en de Rivecourt. NORTH, noon van den baron N o r t h, zeer gezien bij Leyces-ter, kreeg in 1586 ongenoegen met zekeren W e b e s, lokte hem naar buiten, greep hem met behulp van 5 of 6 dienaars aan, bond hem, wierp hem achterover, en ) boo­rende (schrijft Hoof t) eindtlyk met beide de duimen, tot de hoolen des gezigts in, drukt hem de ooghappels uit, zoodat ze op de kaaken hingen. W e b b e s daarnaar ontbonden, duwde ze zachlyk weder inwaarts, en ontging, hoewel te nauwe noodt, de blindtheit." Hij vertoonde zich met zijn bebloed aangezigt aan Ley c e s t e r en verzocht regt. North viand na den .Brief, om van daar naar Engeland over te steken, doch hij werd door den sellout gevangen. Gevraagd hoe te handelen, beval L e y e e s t e r hem los te laten en voegde er bij dat de zaak, als uitstaande tusschen twee Engelschen, ter kennisse van hare Majesteit behoorde." In het volgende jaar 1587 vielen eenige Engelsche ruiters in Holland, door N or t h en den Heer v a n B.r a k e 1, volgens het gerucht, opgemaakt, doch volgens hun voorgeven op bevel hunner oversten en der Utrechtsche Staten. W aarschij ulij k was deze zijr. vader Lord North." s Deeze (schrijft H o oft) uit den voetzande opgeholpen door gunst van L ey c e s t e r (want zijn grootvader was eens vleeshouwer zijns ambachts geweest) had den mond gemaakt op eenighen aanzienlijken Staat hier te lande, en men hield het doorgaands daarvoor dat hij naa Stadthouderschap van Utrecht stak." L e y c e s t e r magtigde hem in 1586 tot verkiezing van den nieuwen Utrechtsche magistraat. Zie Hooft, Ned. Hist. bl. 1118, 1132, 1154 ; Wagenaar, Rust. D. VIII bl. 166 ; van W ijn, Nalez . bl. 308. NORTIER (A.), schreef : JVaartzemingen over de werking der Lyosccamus op de zich vormende calaraet in 80. Hippocrates, Magazyn toegewijd aan de Geneesk. D. VI, St. 3 bl. 197. Waarneming wegens een inversio uteri in Alg • Kona- en Letterb. 1821 D. II bl. 149. 22* Berigi aangaande de waarneming van een inversio uteri in Hippocrates, D. VII St. 2 bl. 181 Over de inversio uteri, t, a. p. D. VI St. 4 bl. 275. lets over de roos der eerstgehorenen (erysipelas neonatorum) en de verharding van het celwyze wee' sel in dutalio selae cellulasae, t. a. p. 1). VI St. 3 bl. 243. Zie Holtrop, C. e. p. 259, 260. NORWLEY. Toen de Raadpensionaris Fa g e 1 in 1687 in een brief aan Stew ar d het gevoelen hunner H. M. over de afschaffing der Test-Akten en der strafdreigende wetten in Groot-Brittanje geschreven had, en die, op bevel van den Prins gedrukt was, liet het Engelsehe hof dat er zeer gestoord over was, een geschrift uitgaan onder den titel van Parlemen­tun: pacificum, waarin beweerd werd dat F a g el's brief verdicht was of dat de gedachten hunner Hoogheden er kwalijk en buiten hun kennis er in voorgesteld werden, Zeker Engelschman Norwley was de steller van dit stuk en de Staten hiervan onderrigt, beklaagden er zich schriftelijk over aan den koning. Deze stelde die klagten in hand en van Nor w ley zelven, die aan sommige zijner vrienden verhaalde, dat hij 's Konings be­seherming had verzocht, en ook daarvan zoo verzekerd was als Burnet van die der algemeene Staten. Zie Wagenaar, Fad. Hist. D. XV bl. 367 ; van Wijn, damn; D. XV bl. 68. NOSEMAN (C.) Zie NOZEMAN (C.) NOSSE (JA5PAR), zeekapitein, een geoefende en moedige Zeeuw, voerde het schip Walcheren, van 70 stukken, onder den vice-admiraal van W a s s e n aa r, toen Alicante in 1706 door de Engelschen en Nederlanders stormenderhand werd in­genomen. Zie J. C. de Jonge, Ges. van het Ned. Zeew. D. IV. bl. 381. NOSTER (JonAw), bloeide in het midden der zestiende eeuw als stempelsnijder to Arnhem, Zie G. van Hasselt, Twee Schetsen van Geld. Klaar-banken van 'I Hooge Gerigt, bl. 30; Kramm, t. a. p. bl. 1213. NORKUIL (Elormani), predikant te Maastricht ; werd in 1779 prof. litt. et linguae graecae aldaar. Zie Boekz. der Gel. Wer. 1779. b. bl. 730. NOTA (PETaus), werd te Franeker geboren, omstreeks het jaar 1728 a 1730. Na aldaar de Latijnsche school bezocht te hebben, ging hij in 1747 tot de akademische lessen over, en woonde die van V r i e m o e t over de Oostersche talen en Joodsche oudheden, van L. C. V a 1 c k e n a e r over het Grieksch, van J. Schrader over de geschiedenis, voorts die van H. Venema, Aegid. Gillessen en P. Conradi over de godgeleerdheid bij, en na in Augustus 1753 tot cand. benoemd te zijn geworden, kreeg hij in 1754 een beroep naar Oudeboorn en Nes, was in 1756 lid der Synode te Fra­neker en in 1760 te Heerenveen. Hij kwam in 1764 als predikant te Peins en Zweins en in 1775 te Berliknm, alwaar hij 23 September 1808 overleed. In 1762 gaf hij in het licht eene leerrede over Psalm 103: 14, 15, bij het afsterven van den Wel-Edele Gestr. Heer T. Lycklama a Nyeholt, Grietman van Utingeradeel. Voorts: Tweetal van Kerkekke Leerredenen, de eene ter inwijinge van de nieuw gebouwde kerk te Berlikum, en de andere ter inwijinge van het nievwe orgel in gemelde kerk opgerigt. Be­nevens (op blz. 69) een aanhangsel betreffende de Oudheden en voornaamste gebeurtenissen van de dorpe Berlikum, Fran. 1781, 80. Ook beoefende hij de Latijnsche pobzy, blijkens zijn gedicht voor S. H. Mange r, °rat. de incremento Philolog. Sacr. ab idonea Arabicae et Palestinae exploratione sperando, en op het vroegtijdig afsterven van F r ed e ri c u s W i tt ev e en, pred. te Harker-Horne en Nije-Haske. Zie Engelsma, Volglijst van Fred. onder de Cl. v. Zevenwoud. bl. 62, 70. Boekz. d. Gel. wer. 1754, 1762. a. bl. 356, 357, b. bl. 337, 459, 1764, a. bl. 831, 332. Cat. d. Maata. v. Ned. Lett. D. II. bl. 562. NOTEIVIAN (HENDRIK), een beeldhouwer in 1656 te Dor­drecht geboren, werkte in bout en boetseerde. Weleer waren er in de kerken van Dordrecht vele wapenborden van zijn hand, en nog zou, volgens getuigenis van I m m e r z e e 1, in die stad aldaar busten, kindertjes, beeldjes, dieren van hem worden be­waard. Hij leefde in 1700 te Amsterdam. Er bestaat van N o t e m a n een uitmuntend portret in mezzo tinto door J. G o 1 e naar de schilderij van A. de G i ld e n. Zie van Eynden en van der Willigen, Kobus en de Ri­vecourt; Immerzeel t. a, p. Kramm t. a. p. bl. 1218; Mul-ler; Cat. v. Pot*. NOTER (PIETER FRANCOIS DE), de vader, werd in 1747 te Waelhem, Prov. Antwerpen, geboren, ontving zijne eerste op­leiding aan de Akaclemie van Mechelen, behaalde de eerste prijzen, in de bouw- en doorzigtkunde, werd er stads architect en overleed in den ouderdom van 83 jaren. NOTER (PIETER (FRANcois DE), zoon van den vorige, werd den 21 Nov. 1779 te Waelhem geboren. Hij ontving zijne eerste opleiding aan de Academie te Mechelen, terwijl hij zich tevens in den atelier van den beeldhouwer J. F. van Geel in het boetseren oefende tot in 1793 de staatkundige omstandighe- den eene groote verflaauwing voor de schoone kunsten en dien ten gevolge in de werkzaamheden zijns meesters te weeg bragten. Reeds had hij den ouderdom van 28 jaren bereikt, toen hij zich weder aan de kunst wijdde, de natuur tot gids nam en zich met onbezweken moed op het schilderen toelegde. Achtereen­ volgend behandelde hij verschillende vakken, en bragt zeege­ zigten, landschappen, winters, stads- en kustgezigten op het doek. Boven alle muntten zijne stadsgezigten en landschappen uit en deze staan ook het hoogst bij de kunstkenners aange­ schreven. D e Noter heeft vele nanmoediging mogen ontvangen. Brus­sel, Doornik, Gend, Rijssel, Kamerrijk, beschonken hem her­haaldelijk met het eermetaal; de Academien van Amsterdam, Antwerpen, Gent en verschillende kunstgenootschappen droegen hem het lidmaatschap op. Zijne kunstwerken versieren de meeste Museums en Kabinetten in Belgic, het Noorden van Frankrijk en Holland. In het Paviljoen te Haarlem beviuden zich 6 zijner voortbrengels die zich door verscheidenheid van onderwerpen kenmerken. Overigens vindt men een aantal zijner werken vermeldt in Dictionnaire des hommes de lettres etc. de la Belgique, Brux. 1837. In 1830 en 1831 etste hij eene verzameling van landschap­pen, waarin onderscheidene naar H o b b e m a, die te Gent werd uitgegeven onder den titel van Recueil de Gravures a l'eau forte, dont plusieurs d'apres Hobbema, par P. F. de Noter, Gand 1831. Hij was pro­fessor aan de Academie te Gent, deed verschillende kunstreizen door Frankrijk, Zwitserland en de Nederlanden. Uit zijne school kwamen o. a. Surmont de Volsbergen, V ermersch, Engel, Moerman, L e s ij, enz., behalve zijne drie kinderen die hij bij Anna Maria de Keij z e r verwekte. Hij over­leed te Gent den 21 Maart 1842 in den ouderdom van 63 jaren. Men vindt eene uitvoerige biographic van hem in Mes-sager des sciences historiques en Belgique 1843 p. 187. Bij Immerzeel vindt men zijn portret. Zie E. N. Cornelissen, Not. Biogr de P. F. de Noter, Gand 1843 80.; Immerzeel, t. a. p. bl. 267, 268; Kramm, t. a. p.bl, 1213, 1214; Muller, Cat. v. Port's. NOTER (HERMANUS AUGUST DE), noon van den vorige, werd den 1 Dec. 1806 te Gent geboren. Ook hij ontving zijne opleiding tot kunstenaar aan de Gendscbe Academie, behaalde verschillende eerpenningen als ook de eerste prijzen naar het pleister en het leven, toen de dood in 1837 een einde aan zijn leven maakte. Van 1826 of heeft hij op verschil­lende tentoonstellingen in Belgic voortbrengsels zijner kunst gelever,d, die opgegeven zijn in Dictionnaire des hommes de lettres etc. de la Belgique, Brux. 1837. llij legde zich ook op het etsen toe. Le Blanc beschrijft 26 stuks zijner etsen. In W e ig al's Kunstlager-Catalog worden vermeld 10 bladen Paarden en Landschappen en Landschap­pen met figuren, doode eenden, in 80. (no. 13027), en een Jaytstuk met dood gevogelte en hazen, waarbij honden, in 80. (no. 14529). Zie Immerzeel, t. a. p. Kramm, t. a. p. NOTGERUS, uit een adelijk geslacht van Swaben of komstig, werd in 971 bisschop van Luik, en wordt om de menigvul­dige gebouwen en kerken, die, na de verwoesting der barbaren, door zijne zorg zijn opgerigt of hersteld geworden, als tweede stichter van de stad en het bisdom van Luik aangezien. Onder anderen stichtte hij, omtrent het jaar 987 de collegiale kerk van St. Jan te Luik, aan welke keizer Otto III in 997 de kerk van Hedikhuizen schonk. Onder het bestuur van N o t­ger us werd de kerk te Budel (dekanaat van Helmond), welk( door Pepin us van H e r s t al aan de abdij van Kevermunt of Chevremont was verleend, door keizer Otto aan de hoofd­kerk van A ken opgedragen. N otgerus verkreeg in 985 voor zijn bisdom het graafschap Huy, dat voor hem A n s fr i­d u s, die daarna bisschop van Utrecht geweest is, bezeten bad. De kerk van Luik had eenige jaren te voren, bij opdragt van het klooster van Lobbes, het gebied over de belft van de stad Mechelen verkregen, in welk bezit zij, tijdens het bestuur van Not g e r u s, in 980, door keizer Otto werd bevestigd. De bisschoppen van Luik behielden het opperbewind over Mechelen tot het jaar 1336, wanneer de bisschop Adolf van der M a r c k het aan Lode w ij k, graaf van Vlaanderen, verkocht. Het was door de bemiddeling van No t ge r u s, dat de Duitsche keizer, H e n d r i k II, ten jare 1007 aan het kapittel van Thorn in Limburg, het regt van tol en regtsgebied schonk, alsmede het beschermheerschap over de kerken van Britte, Chamaritte en Avesaath. Aan N o t g e r u s wordt de instelling van den dag der geloovige zielen" in het bisdom van Luik toegeschreven; dit feest was in zijnen tijd door den H. Odilo, abt van Cluny, begonnen. De kerkvoogd zorgde ook voor den bloei der wetenschappen. Hij stierf, zoo men denkt, in 1007. Er zijn schrijvers, die hem onder het getal der Gelukzaligen" of * Heiligen" rangschikken. Zie Miraei, Dipl. T. I. p. 50, 507, 657. T. II. p. 1017; Not. in Dipl. Miraei, T. III. p. 121; L o b b e t, Gloria Leod. Eccl. p„ 75 ; C. Sm et, ileyl. en Roemw. Pers. 1). II. bl. 39; van Gils, Cath. Meyer. Memor. bl. 20; van Gils en Coppens, Nieuwe Bes. van het Bisdom van 's Hert. D. I. bl. 33, 34 ; v. d. Chijs, De Bunten der Leenen van Brab. en Limb. bl 187; M. Polain, Notger. Brim. S. d. 80. Extr. des Beiges illustr.); J. B• Pitr a rcvdque Notger. Libge 1853 80. Exit • . du Bullletitue de l'Itutit. archooli . NOTHAEUS (MARcus) werd inl 615 als predikant te Ophemert en Varik beroepen, en in 1619 wegens Remonstrantsehgezinde ge­voelens afgezet. Hij teekende de acte van stilstand, en zette zich als schoolmeester te Tiel neder, doch onthield zich van de godsdienstoefening der Contra-Remonstranten, zoodat hem het schoolhouden verboden en de stad ontzegd werd. Hij geraakte om zijn ergerlijk leven bij de Remonstranten in kleinachting en teekende eenige jaren later de Canons, werd in 1628 rector te Goes en vertrok in 1633 in dezelfde betrekking naar Bommel. Zie Brandt, list. der Ref. D. IV. bl. 5, 335; de Jongh, Naaml. der Pred. in Geld. bl. 380 ; V ro ly k her t, Kerkh. bl. 355 ; Kist en Royaards, Arch. (2de Serie) D. VII. bl. 200 v. Nehalennia, 1849. bl. 46. NOTTAART (JAN), schout van Amsterdam, werd in 1405, met twee burgers, op bevel van hertog W ill e m, onthalsd, wijl zij deel hadden aan den moord van den priester W ill e m Bruinszoon. Zie Anon. ad talc . Pontani p. 6; Wagenaar, Amst.D.11. b1.199. NOTTELEN (LAMMORAAL VAN), predikant te Woerden, ge­storven in 1713, maakte zich als dichter bekend door Beschryving van de nieuwe versterking en verdere toestant der stad Woerden, in rijm te zamen gesteld, Woerd. 1705, 4o. Zie v. d. Aa, N. B. A. C. Woord. o. h. w. Brans, Kerk. Beg. bl. 151; Mr. Bodel Nijenhuis, Topogr • Lijst °au Plaatsb. no. 1347. NOTTELMAN (H.) schreef: De pokken epidemie van de jaren 1832 en 1833 te Oost­ huizen en omliggende gemeenten in Tiolschrift voor Genees- Heel- Verlos- en Scheikundige Wetenschappen, 1837, D. IV. St. I. bl. 118. Waarneming eener langdurige verzweering in de linker liesch, met ontlasting eens langen ronden Worms. Met aanmerkingen en gevolgtrekkingen van T. A. Jorritsma en G. J. R ij n-d ors, t. a. p. 1806, D. II. St. I. bl. 85. NOTTENS of NOTHENS werd in 1612 rector to Goes, doch door de consistorie van die stad voor de Classis van Zuid-Beveland van Arminianerij beschuldigd. Hij herriep den 28sten van dat jaar voor die classic zijne dwaling en deed op nieuw eene regtzinnige belijdenis. Zie Vroltjkhert, Vliss. Kerkh. bl. 357. NOTTEN (JOHAN ANDRIEs), tweede luitenant bij de bri­gade van den generaal-majoor Z u y 1 e n van N y v e 1 d, werd in de actie van 19 Sept. 1799 te Bergen krijgsgevangen. Zie Bosse h a, Need. Held. te Land, 1). III. Bijl. bl, 2. NOUE (FRmicois DE LA), bijgenaamd Bras-de-fer, noon van Francois de la Nou e, den 2den van Bien naam, en van Bonaventure l'Esper, vier, werd in 1531 geboren, Reeds in zijn jeugd voerde hij de wapenen, en onderscheidde zich in Italie. In Frankrijk wedergekeerd, omhelsde hij de partij der Calvinisten, die hij belangrijke diensten bewees. Hij ontnam in 1567 Orleans aan de Catholyken, had het bevel over de achterhoede in het gevecht te Jarnac in 1569 en maakte zich meester van Fontenai, Oleron, Marennes, Sou­bise en Bruage. Het was bij het innemen van Fontenai, dat zijn linkerarm verbrijzeld werd en hij een ijzeren arm liet vervaardigen, van welke hij zich zelfs bediende, om de teugels van het paard te bestieren. In 1571 naar de Nederlanden gezonden, verrastte hij Valenciennes. Na den St. Bartholo­meus-moord, benoemde de koning hem tot bevelhebber van de troepen, die naar Rochelles werden gezonden, doch hij gebruikte dit leger ter versterking der partij van de Protes. tanten. In 1578 tot maarschalk van 't leger der Algemeene Staten aangesteld, behartigde hij de belangen der Nederlanden tegen de Spanjaarden, tot dat hij den 10den Mei 1580 bij Ingelmunster overvallen en gevangen genomen werd. Eerst in 1584 werd hij op vrije voeten gesteld, onder beding, dat hij niet meer tegen den koning van Spanje zou mogen dienen. Hij diende vervolgens met grooten roem onder Hendrik I V, tot dat hij, bij het beleg van Lambale in 1591, door een musketkogel werd gedood. Hij was een der grootste, dapperste en eerlijkste mannen van zijn tijd. H e n d r i k IV riep bij het vernemen van zijn dood uit: I Nous perdons un grand homme de guerre et encore plus un grand homme de bien." De Fransche en Nederlandsche geschiedenissen zijn vol van zijn lof. B o r legt de schitterendste getuigenissen van hem af. H ooft schrijft: i hij was een beer van den gezuiverden godsdienst, en wijdbefaamt om zijn krijgskund' en voorzightigheit; maar wiens deughdzaamer, oprechter en zoetelyker van zeeden, misschien veele eeuwen opwaarts niet hadden voortgebraght." Vijand en vriend hadden de grootste achting voor hem en beweenden zijn dood. C'etait," zijn de woorden van D a­n i el, ) un des plus Brands capitaines et de raven de tout le monde, un des plus honnetes hommes de son temps. 11 nest pas seulement loue dans nos histoires, par les historians de la religion pretendue reformee, a laquelle sa vertu et sa re­gularite faisoient beaucoup d'honneur, mais generalement par tous ceux, qui ont parle de lui, et par les Espagnols meme." In BrantOme, du Thou, Davila, la Popeliniere, Strada, St. Marthe, Mezerai, Dupleix, Moreri vindt men veel tot zijn lof. Volgens sommigen zou hij tot bet verbond der Edelen be hoord hebben, doch zulks is niet genoegzaam hewezen. Hij schreef: Discours politiques et militaires, Bale, 1587, 4o. La Ro- chelle, 1590, 12o. 1638, 80.RIn het Hoogd. vertaald, Frankfort, 1592, 4o. In 't Eng. Londen, 1597, 4o. Observations sur plusieurs choses advennes aux trois pre­ miers troubles, qui se sont passes en France de 1562 a 1579. Declaration de F. de la Noue pour la prise d'armes et la defense de Sedan et de Jamets, Verdun, 1588, 80. Ook heeft men van hem: Observations politiques et morales sur l'histoire de Guicciar- din, die op den kart der Fransche vertaling van C h o m e d y, Paris, 1568, 1577, Geneve, 1577, 1583, 1593, 2 vol. zijn gedrukt. Andreas Demetrius, predikant te Dordrecht, gaf er in 1599 (Dordr. 4o.), eene overzetting van, met den t el • Oorlogen van Italien, bescreven door Francois Guicciardin, Edelman van Florence, met seer schoone polityque, oorlogse ende morale aanteekeningen van Monsr. de la N o u e. Den ghematichden Christen, of van de maticheyt die men ghebruyeken moet in religions verschillen, tot ghemeene rust der kercke, eenicheyt der Chrzstenen ende 's landts welvaren. Seer noodich in desen tot om de ghemoederen te matighen, die ghenen die al te lichtveerdichlijck hare broederen haten en ver­ oordeelen tot droefheyt der vrornen ende blijdschap onser ?Van­ den. Ghetrocken meestendeel uyt het boeck van wijlen den edelen wijsen ende seer vermaerden Franschen Heere, mijn Heere de la Roue, gheintutileert Discours politiques et mili­ taires, ende by een yhestelt door J. de la Haye, bedienaar des evangeliums van de Fransche Gemeynte in s' Gravenhaghe. In s' Graven haghe bij Hillebrand Jacobsz. 1613, 4o. Ph. Kervyn de Volkaarsbeke, Correspondance de Francois de la Noue, surnomme Bras. de•Fer, accompagnde de notices historiques et precedee de la vie de ce grande capitaine, avec portrait et face. Gand et Paris, 1854, 80. Moise Amirault heeft zijn leven geschreven. Hij huwde Marguerite de Teligni, zuster van Charles, echt­genoot van Louise de C o l i g n y, die hertrouwde met prins W i 1 le m I, die hem drie kinderen schonk: Odet de la Noue (*) , kapitein onder H e n d r i k IV, dich­ter van de Poesies Chretiennes, Geneve, 1'94, 80., waarschijn­lijk schrijver van Vie et Description de la Tyrannie, Reims, 1577, 16o, en Dictionnaire des rimes frangaises, scion l'ordre (*) Zie over hem: Dr. Aubigne, Hist. Univ. de son Temps, S 1-onde, Rist. d. Franc. T. XXXI; Goujet, Bibl. Franc. T. III. enck e, Bibl. Doct. Mil . Nosy. Bioyr. des lettres de l'alphabet, plus un amas d'eipithetes, recueillieg des Oeuvres de Dubartas (Geneve, Vignon, 1596, in 80. en Coligny (Geneve) 1624, (l'amas d'e'pithdtes is van Simon Go u-lard), Theophile de la Noue, die den naam van Te­ ligni (zie T e l i g n i), aannam, en eene dochter, gehuwd met den markies de la Moussaie. Zie, behalve de genoenide Fransche schrijvers, Luise ins, Hoeg­straten, Kok, Kobus eu de Rivecourt, Biogr. Univ.; Biogr, Hist.; Biogr. Gen.; Bauer, Jiicher en Adelung; La vie de Franc. Seigneur de la Noue, dit Bras-de-Fer, ou 8°,11 contin. guantite de Choses memor., qui aervent A l'eclairc, de celle$ qui se sont pass. en France et aux P. B. depuis le Commenc. d. Troubl. surv. pour la Religion, jusque a ran 1521. Par Mr. Moyse Amirault, Leyde, 1661. 4o Docum. Hist fined concernant les Troubl. d. P. B. 1577-1581, publ. avec d. Not. biogr, et hist. par Ph. Kervyn de Volkaersbeke et J. Diegerick. Avec d. facs. Gand, 1848-1850. 2 vol. T. II. p. 404-417; Ph. Kervyn de Vo!kaersbeke, Not. Biogr. sur Fr. de la Noue, surnomme Bras-de-Fer, Gand, 1848, 80. Haag, La Fr. Prot.; Brantorue, Vie d. yr. Capit.; De Thou, Hist. sui temp. Lib. LVII. T. V; Mezerai, Daniel, Dupleix, Hist. de Fr.; Davila, Hist. d. Guerr Civ. en Fr.; Arcere, Hist. de la Rochelle; Simonde, Hist. d. Franc. T. XXVII. h XXXI; Etienne Couchois, Le Tombeau de la Noue, Melun, 1594, 80. Bor, Ned Oorl, B. I. bl. 55, B. XIII. bl. 78, 92, 99, 100. B. XIV. bl. 191. B. XV. bl. 207; Strada, de bello Belg. Dec. II. Lib. I. p. 34, 54. Lib. II. p. 68. Lib. III. p. 175, 177. seqq. 179; van Meteren, Ned. Ges. B X. bl. 10t, 162; 1-looft, Ned. Hist. B. VI. bl. 248. B. VII. bi . 269, 276 B. IX. W. 359. B. XIV. bl. 592; de Tassis, de Tam Belg . Lib. IV. p. 324. Lib. VI, p. 428 Lib VII p 489; Wagenaar, Vad. Hist. D. VII. bl 224, 272, 273, 277, 289, 317, 318; te Water, Verb. der Edel. D. III. bi. 170 volgg. D. IV. bl. 445, 446; Bilderdijk, Vad. Bist. D. VII. bl, 298; Bosscha, Ned. Held to land, D. I. bl. 256; Groen van Prinsterer, Arch. (Index); Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 245; Brunet, Man. du Libr. p. 567; Nijhoff, Bijdr. voor Vad. Gesehied- en Oudheidk. D. VIII. St. I Aanh. en berigt, bi 25; Beknopt Biogr. Honcho. van Ned. uitgeg. door A. E. C. van Someren, i. v. Nov. D. VIII. bl. 258. D. IX. bl. 14, 78, 181; De Kempenaer, VI. (;'/iron. bl. 230, 254, 255, 275, 295, 299, 315, 349. Mil . Spect. D. II. bl. 137. Muller, Cat. van Portr. NOUE (J.) of N o v e, een houtgraveur, leefde in 1634 te Brussel en was waarschijnlijk aan den Parijschen boekdrukker en waarschijnlijk ook houtgraveur, G u i 11 aum e de la Noue, verwant. Men kent hem toe: Urbain Grandier, curd, bruld en 1634, dortee de Gaston de la Vile de Bruxelles. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1214. NOUHUYS (A. H. VAN) schreef: Dim. de usu corticis Peruviani in morbis hydropicis L. B. 1782. Zie Bibl. C. H. a Roy, T. II p. 704. NOURY (Fa. G.) schreef exhiben3 historiam botunicam, chemico•pharmaceuticam et medicam foliorum Diosmae Serratifoliae (vulgo foliorum Buchu). Cron. 1827, 80. Zie Bibl. C. H. a Roy, T. II p. 743. NOUSENIUS (SEBASTIAAN AUGUSTUS), volgens V a 1. A n­dreas een Vlaam, was j. u. doctor en hoogleeraar in de be­breeuwsche taal te Marburg, waar hij in 1536 overleed, en op het St. Elisabeths kerkhof werd begraven. Hij schreef : De prima sermonis Hebraici lectione. De litterarurn servientium officiis, Marpurgi, 1832, 80. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 807; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 60. NOVA-CURIA (FRANcIscus a), zie NIEUWENHOVE (FRANS VAN). NOVA-TERRA (NicoLAAs i), zie NIEUWLANI)T (NICO­LAAS VAN). NOVA-VILLA (ARNOLD DE). Op Cat. C. H. a Roy, D. II p. 618, 619, komt voor : Den groten herbarius, met al den figueren der cruyden, om die crachten der cruyden te onderkennen. Met een tafel van de nanien der cruyden, in Latyn en Duitsche. Een register om lichtelic te vinden die curacien tegen allerhande crancheden. Een tractaat om alle oryne te judicerene — Van den cautelen der orynen van meester Arnold de Villa Nova, opdat die meester niet brogen en worde. an die operacien van alle drogerien en medecynen te kennen. Metter Anathomie der menschelycker gebeenten. Een expert tractaet voor personen, die op dorpen en castelen woven verre van die meesters. an te maken wonddrancken, salven, eun olien, daar hem elck med3 genesen mach. Noch is hier een boecxken by gemaect van menigerley plantingen en potingen der boomen, met veel schoone leeringe van die natuere der boomen, welt in Band Herbarius niet en is, Utr. 1538 fol. NOVESI US (A RNOLD) of de N u y t s , onderwijzer aan de Fraterschool te Amersfoort, in de eerste helft der 16e eeuw. Hij was de opvolger van Gerard L i s t r i u s, en werd door Petrus Apherdianus opgevolgd. Van Bemmel telt mr. Johannes N o v e s i u s oncler de rectors van de Lat. school te Amersfoort. Zie D e 1 p r a t, BesehrUv. v. Geert Groete, bl. 88; v an B e m m e 1, Beachrijv. van Amer?. D. I bl. 131. NOVIOMAGUS (GERARDuS), Zie =GILllENHAUER (GERARD). NOVIOMAGUS (JoHANNEs), zie BRONKHORST (JAN VAN). NOVISADI (J. C.), schreef : Diss. de jure rei monetariae apud Batavos Tr. ad Rh. 1754. Saxe noemt zich zelf schrijver dezer dissert. Zie S a x e, Onom. Liter. Mantis. sive part. oct. p. 30, Reg. d. Acad. Diss. en Ora t. n. 275. NOVIOMAG US (PADLUS) of van Ni m w ege n, een der eerste Luthersche predikanten, die benevens H e n d r i k van. 's Hertogenbosch te Koldingen, met eenige Gereformeerde pre-dikanten een mondgesprek hielden over de leer der praedesti­natie. Zie J o h. Uitenhov e, Narratio p. 48, 49, 52, 53, 87, 193, etc. T. I p 73, 77, 78. V o s s i i, Diss. Epist. p. 4, 5, 6, 7. etc. Brand t, list. d. Ref. D. II bl. 318, 319. NOY (ADRIANA LA), diende op 's Lands vloot in den eersten Engelschen ooi log 1652, 1653. Haar kapitein getuigde, dat zij op togten en wachten zich had gedragen, vroom en eerlijk als een matroos schuldig was te doen." Zie J. C. de Jong e, Neerl. zeew. D. 1I bl. 173. NOY (CORNELIS DE), krankbezoeker te Amsterdam, gaf in het licht : Gemeenzarne handleidinq tot het doen van een, redelijke Ge­loofs.Belydenis, volgens de leer der Hervormde kerk, Amst. 1765 80. Zie Boekzaal der gel. wer. 1765 bl. 267 ; A r r e n berg, Naamr bl. 241. NOYDEKIN, volgens van W ij n een Vlaming, volgens Budding h een Dortenaar. In het bij Augustij n k e n van Dordrecht aangehaald hs. op de Kon. Bible te 's Hage (1) (1) Van dezen August ij n of August ij n k en bestaan ver. schillende gedichten, o. a. in een Pkmhs der XIII of het begin der XIV eeuw op de Koninkl. bibliotheek te 's Gravenhage als : Van den Scepe fol. 56a ) bits van der Vrouwen borch (fol. 59d). Mogelijk­ook : Een jam- merliche clage," &'n beginnende: 'In eenen meye quanz ich gegaen. plan eene bosch enz, Voorts Dit is van der Linde van Wenschenbosrh (fol. 626) en welligt anderen. \V i 1 1 e m s vermeldt van hem : De berth van vroudenryc en een rikelyc scip ; uit Hss. van van Hal them achter den Dietschen Lucidarius, voorts een gedicht op bet getal zeven, en een ander Sinte Jans Boangelien also et Auguslynken van Dordrecht ghe­ exponeert heeft, beginnende : .Sinte Jan Evangeliste Die met Gods gracien wiste Van den Godliker verholentheit, Die heeft gesehreven ende gheseit, Een Evangeliuni rechte ende clam" komen gedichten van hem voor. Mr. Bil der d ij k geeft een drietal Fragmenten van dien dichter, door Hoff ma nn van Fallersle ben ontdekt en afgeschreven in Taal en Dichtk. Verscheidenh. 1822 d. III bl. 160-184. Budding h, die in zijn Geschied. van Opvoed. en Onderwjs D. II St. 1, bl. 12 volgg. uitvoerig van dezen dichter gewaagt, deelt alleen een zedekundig gedicht van hem mede. Hij leefde in de XIII ceuw. Zie van Wijn, Hist. Avonds. D. I. bl. 262, 263. Budding b, t. a. p.; Mone, Alt. Siederl. Volksliler. S. 322. Maerlant, Spieg. Hist. D. I bl. 176; Witzen Geysbeek, R. A. C. Wool.-denb. D. IV bl. 530. NOYELLE (J AN DE), heer van Rossignol, ridder van het Gulden Vlies, in dienst van don Juan van Oostenrijk als hofmeester (Oeconomus). Onder Parma was hij lid van den krijgsraad, en werd door hem naar Bergen in Henegouwen gezonden, om de Walen en de provincien Arthois en Hene­gouwen te verzoenen. Hij werd gouverneur van Mechelen, waar hij nog in hetzelfde jaar door de partij van W i 11 e m van Oranje vermoord werd , (1579.) Zie Iloynck van Fapendrecht, Anal. T. II St. II, p. 284, 395, 409. NOYELLE (PAUL DE), beer van Noyelles in Artois, van Staden, Colonne en Torsy, een aanzienlijk edelman, wiens oudste zoon H u g o, door de Aartshertogen A a 1 b e r t en Is a b e 1 la tot graaf verheven werd. Hij zelf was kolonel in dienst der Algemeene Staten en teekenende in 1577 de Unie van Brussel. Zie Nob. der Pays Bas T. I p. 165. Supplem. T. II p. 237; J. C. de Jon ge, de Unie van Brussel, bl. 74. NOYELLE (PoNTEws DE), Heer van Bours, een Vlaamsch edelman, uit Artois afkomstig. Hij was een geruimen tijd de zaak der vrijheid zeer toegedaan en bewees aan dezelve eencu grooten dienst, door, in het jaar 1577 het kasteel van Ant­ werpen voor de Algemeene Staten te hehouden. Het bevel over een vaandel krijgsknechten voerende, was hij in 1579 tegelijk stadvoogd van Mechelen , van wegen den aarts­ hertog Math ias en den Prins van Oranje. Hevige twisten ontstonden tusschen hem en de burgers dier stad, voortsprui­ tende uit zijne openbare gezindheid voor de Spanjaarden en uit zijnen haat tegen de Hervormdeu. llit liep zoo hevig dat hij met smaad de stad werd uitgedreven, doch zijn verraad werd geen belooning hij werd door Par ma en de zijnen met verachting ontvangen. Hij behoorde tot de onderteekenaars der Unie van Brusse11577. Zie Hoynck van Papendrecht, Anal. T. II p. P. Hp. 270, 423. Harraei Anal. T. III p. 261; J. C, de Jonge, Unie van Brussel hi. 71. 72. NOYELLES (Louis, graaf VAN), zoon van H ago en van Margaretha van Bourgondie, gravin van Fallais, lui­tenant-generaal der infanterie en kolonel van een regeinent in 1704. NOYENS (JAN), komt in 1481 als beeldsnijder en waar• deerder bij het St. Lucas-gild te Antwerpen voor. Zie J. B. van der Straelen, Jaarb. van Si. Lucas der Stad Antwerpen, bl. 25; Kranam, t. a. p. bl. 1214. NOYENS (JAN) of No u t s, ook Jan van Turnhout, werd omtrent 1446 te Turnhout geboren, studeerde te Leuven, waarschijnlijk onder Robert de Laeu, Willem Arnoldi en Dirk G r o e n e n d a a l in het kanoniek regt, werd den 27sten October 1670 licentiaat in die faculteit, gelijk ook, na de hoogleeraren Raimond de Mariano, Jan van Papcnhoven en Gerlac (le Bondt gehoord te hebben, den 24sten April 1476 in het burgerlijk regt. Den 27sten Februarij 1481 werd hij doctor in de beide regten en gewoon professor in de regten. Hij overleed den 14den September 1492. Hij schreef: Casus breves super tot= corpus Juris civilis, zonder naam van plaats en jaar. V a 1. Andreas houdt hem voor den schrijver van een werk de Dogniatibus Scripturae; doch dat is waarschijnlijk het werk van Jan Dried o van Turnhout. Lie V a 1. Andreas, Bibl. Belg. p. 572; F a s t i, p. 39 173, 174; Paquot, Mem. T. III. p. 360. NOYROT (JoHAN), was commandeur, toen hij in April 1675 twee Duinkerker kapers en in Junij een derden, na een hardnekkig gevecht veroverde. Als kapitein nam hij vervolgens deel aan den toot van de R u y t e r naar de Middellandsche Zee, 1675-1678. Kort na zijne aankomst op Sicilie het van belang achtende, dat at de schcpen van 's lands vloot vereenigd waren, zond de R uy t e r een felouque naar Napels, met last aan de Haan otn zich bij de vlag te voegen, s maar (schreef hij) daar het door Spaansche en bij gevolg door trage handen gaat, zoo lieb ik noodig geacht, nog twee schepen van oorlog van de vlaggc te detacheren, gecommandeerd wordende door de kapiteinen Gillis Sch ey en Johan Noy rot, en hen het dubbele van mijnen lastbrief mede te geven." Nadat d e R u y t e r gewond was, greep de auesne met den vijande-lijken middeltogt de Nederlandsche voorhoede aan, waarbij Noyrot sneuvelde. Zie J. C. de Jon ge, Ned. Held, ter zee, D. III. b. bl. 132, 175, 253. NOZEMAN (ConNElas) of N o s e m a n, zoon van Jacob Nozeman (zoon van Johannes Noseman en Anna Rhijndorp) en van Geertruida Maria Costerus (doch­ter van Cornelius Costerus en Maria Spiering de W ell) werd den 15 van oogstmaand 1721 te Amsterdam ge­boren. Voor de predikdienst bestemd, ontving hij het onderwijs van Adrianus van Cattenburgh, Joannes Drieberge en Joannes J aco bus W ets tein in de godgeleerdheid, wijsbegeerte, geleerde talen en kerkelijke geschiedenis. De onderscheiding waarmede deze hem bejegenden, verwekte bij hem de hoogste achting, die later tot innige vriendschap over­ging. Met vuur verdedigde hij den zoo dikwijls verongelijkten Wetstei n, vooral tegen den geleerden East Apthorp, vicar of CI oydon, die hem in zijne Letters on the prevalence of Christianity before its civil Etablishment ten onregte te na had gesproken. In 1741 werd hij tot de predikdienst bij de Re­monstrantsche gemeente toegelaten en in 1744 te Alkmaar beroepen, waar hij in zijne snipperuren zich met de beoefening der proefondervindelijke wijsbegeerte en natuurlijke historie bezighield. In 1749 vertrok hij naar Haarlem en bediende de gemeente aldaar tot 1760. her was hij een dergenen, die de oprigting der Maatschappij der Wettenschappen hielp bevor­deren. Hij zou zeker ook een harer eerste leden geweest zijn, zoo niet een misverstand tusschen hem en zekeren gelecrden man, die bij de eigentlijke stichters dier maatschappij een grooten nvloed had, tusschen beide ware gekomen. De grond tot dit imisverstand was waarschijnlijk gelegd door twee brieven, door hem in 1751 en 1752 uitgegeven. Hier verzamelde hij, zoo voor zich zelven, als voor het sedert zoo beroemd geworden kabinet van natuurlijke historie, door mevrouw de gouvernante, weduwe van Prins W ill e m EV, aangelegd en toen in zijn opkomst, niet alleen een menigte van Nederlandsche kapellen, man ook van vogelen, van welke het geheele jaar door overal in Holland te mogen schieten en vangen, hij van die vorstin vrijheid verkregen had. Hier vertaalde hij de Geslachtlijst der Vogelen van Moehrin g, die hij vermeerderde en met zijn aanteekeningen verrijkte, en in 1758 met eene voorrede, aanteekeningen en naandijst de voornaamste schrijvers over de vogelen, te Amsterdam door A r n o u t V o s m ae r werd uitgegeven, Ook hielp hij de uitbrei­ding der natuurkunde bevorderen door zijne bijdragen in de Mtge-zocht e Verhandelingen nit de nieuwste werken van de Societeit der Wetenschappen in Europa en van andere geleerde mannen, met naauwkeurige afbeeldingen, te Amsterdam bij F. H o u t­tuyn, in verscheidene achtereenvolgende jaren (10 d. m. pl. ) in het licht gegeven. Ook vertaalde hij de oratio van Alberti pro Poesi Theologis utili, welke overzetting door den hoogleeraar zelven werd uitgegeven. Eindelijk hielp hij in 1754 en vol­genden , nevens den Remonstrantschen hoogleeraar Jacob righout en den toenmaligen Remonstrantschen leeraar van Delft, naderhand mede hoogleeraar A braham. v a n d er M c e r s c h de eer en belangen van zijn godsdienstig genoot­schap verdedigen tegen den kwaadaardigen aanval der schrijvers van het zoogenaamde Examen van 't ontwerp van Tolerantie enz. en tegen den Koudekerksc hen leeraar N i c o 1 a a s H o 1­t i u s, in welken twist hij tot driemaal toe mannelijk de pen voerde. In 1755 werd hij mede eigenaar van eene lettergie­terij, in welke hij nog eenige jaren, nadat hij Haarlem ver­laten had, deel behield. Ook deze verschafte hem werk, en hielp hij door haar meer near letterlijken zin, dan door schrijven den voortgang der letteren bevorderen. In 1759 gaf hij aan eene beroeping naar Rotterdam gehoor. Hier arbeidde hij tot het in stand brengen eener inrigting tot verbetering der . inkomsten der nagelatene weduwen en weezen an predikanten, en ging hij voort met het beoefenen zijner geliefde studion en het uitgeven van werken. Reeds in 1761 zag men van hem de overzetting van de Dierlijke Wereld, door den Engelsehman W a t s o n. Hij bragt in dit werk merkelijke verbeteringen, N oegde er aanteekeningen bij en ver-rijkte het met echte afbeeld$els der bijzondere dieren. Sedert hereidde hij zich tot de uitgaaf van het werk, dat hem voor namelijk beroemd heeft gemaakt, dat der Nederlandsche Voge­len, volgens hunne huishouding, aard en eigenschappen, door hem beschreven en geheel nieuw en naauwkeurig geteekend en in het koper gebragt, en natuurlijk gekleurd door en onder opzigt van Christie an S e p pRZoon te Amsterdam, een werk, welks uitgaaf aanving in 1770, en onafgebroken voort­ging. Tusschenbeide was de ijverige man steeds in andere vakken werkzaam en gaf menige uitmuntende overzetting van Engelsche schrijvers. Zoo zond hij de Leer van Genade of Dienst en Werkingen van den Heiligen Geest in 1767 met bijvoegselen en verbeteringen van den Bisschop zelven, van den vermaarden wijsgeer en godgeleerde John P r i e s t l e y en anderen, doch meestal naamloos, in her licht. Hij dong naar den uitgeloofden prijs door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen en de Maatschappij tot bevordering van den Landbouw te Am­sterdam uitgeschreven, en had het genoegen beiden te er­langen. In 1771 nam hij een werkzaam deel aan de oprigting van bet Bataafsch Genootschap der Proefondervindelij ice VVijsbe­geerte te Rotterdam, van hetwelk hij de voorzitters stoel be­kleedde. Nog meer echter dan door al zijne schriften en stichtingen, is zijn naam algemeen geworden door zijn twist met H o fs te d e over de zaligheid der heidenen, waartoe H ofs ted e's beoordeeling van den Belisarius van Marmontel an nleid ing gaf. 22 Volgens Ypey beschuldi7de men Ho fstede verkeer -delijk de stelling , voor te staan dat den heidenen de weg tot den Hemel geheel gesloten was. Het blijkt uit 's mans eigene woorden dat deze meening niet de zijne was. Hij wenschte de zaligheid der heidenen, maar hij ontkende, dat hunne deugd hun daarop regt gaf, wetende dat uit de werkeri der wet geen vleesch zal geregtvaardigd worden voor God. Op dit punt was Nozeman het niet geheel oneens met hem. Ook hij hoopte de zaligheid der brave heidenen van Gods barmhartig­held, maar hierin verschilde hij van H ofst e de dat hij hunne deugd groot genoeg schatte om die bij het toekennen van za­ligheid in acht te nemen. De hoofdtwist van deze beide mannen was over de deugd of ondeugd van S o c r a t e a. N o. zeman verdedigde de eerste ; Hofs te de noemde zijne goede daden en die der brave heidenen blinkende zonden. Het verschil gold de bepaling van deugd; maar beiden achtten Gods barm­hartigheid tot zaligheid noodig. Zij die aan den twist deel namen, overdreven beider meening. Evenwel werd zij van beide zijne met hevigheid gevoerd. Zoo wel N o z em an en Hofstede vergaten de lessen der verdraagzaamheid, hun door het werk van Mar mon t e 1, waaruit het geschil geboren was, gegeven. Gelijk wij boven meldden, had No z e man zich vroeger in de geschillen met H o 1 t i u s en Comrie over het examen van het ontwerp van tolerantie ingelaten, en in zijn nader be­ toog tegen Holtiu s, in 1756 verschenen, beweerd, dat 's lands regering aan het Remonstrantsche kerkgenootschap vrijheid van openbare godsdienstoefening vergund bad. Tegen die meening trok thans Hofst e d e te velde, den Remonstrantschen leeraar uitdagende, zijne bewering nit de geechiedenis en de bestaande plakaten te hewijzen. Dit was nit den aard der zaak onmo­ gelijk, maar nu achtten zich vele Hemonstranten door H o f­ sted e beleedigd Hun predikant te Leyden, Pieter van den Bosch en de Haagsche bouwmeester Co r n e l is Red e­ lij k h e i d namen de partij van Nozeman en van de Remon­ s tranten op en bejegenden Hofstede op scherpen toon Maar nu ook ging het oorspronkelijke des geschils allengs verloren en werd het op een ander en ruimer veld overgebragt, waar het niet door N o z e m a n, maar door anderen werd voortgezet. N oz em an stond bij zijn kerkgenootschap in hooge achting, want, had hij bij de groote vergadei ing van 1756 consideration medegedeeld tot opbeuring van het seminarium en van de broederschap, welke men volgde, hij kwam ook in 1767 in aanmelking voor het professoraat. Een val van een ladder had een toenemende verzwak­ king ten gevolge, zoodat hij naar dienst-verlichting ver­ langde. De kerkeraad veroorloofde hem slechts vijftien malen in het jaar te prediken. Hij vestigde zich te Moordrecht doch overfeed reeds den 22 van hooiruaand 1785. Verschillende, Vaderlandsche maatschappijen schonken hem het lidmaatschap zoo als die der Nederl. Letterkunde in 1767, het Provinciaal Utrechts Genootschap in 1778. :1-4 huwde den 4 van herfst­maand te Alkmaar Johanna Ho vin g, dochter van Albert U oving en Johanna Boo t, bij welke hij 4 zoons en 4 doch­ters verwekte. Zij overleed den 7 van Louwmaaud 1760. Hij hertrouwde den 3den van Wintermaand van hetzelfde jaar met Maria de Beurs, dochter van Johannes de Beurs en Anna Maria Naberman. Nimmer werd bij zijn leven eenige af beelding van hem ge­maakt, maar de kunstschilder Dionys van Nijmegen onder­nam, op dringend verzoek van J a co b N o z e m a n, oudsten zoon des overledenen, om hem, na zijn dood, louter door zijne verbeelding geleid, in olleverw af te malen, waarin hij geluk­kig slaagde. Hij schreef: Twee brieven aan den Eerwaardigen Heer N. N. over zijn Ed. wijsgeerig onderzoek, in het tweede en derde stuk van het Hollandsche Magazijn (bl. 285 —341 en 601-700) of er een ander wereldgestel van even groote goedheid als het tegen. woordige mogelijk zij, 1751 , 1752. Beschouwingen der beste Weereld of Philosophische Beden­kingen over Gods goedheit en wiasheit, Amst. 1752. Eerste proefnerning orntrent de uytwerkingen van de Inentinye der ziekte van het Rundvee, Amst. 1755, 80. T. Watson en C. N o z e m a n, Dierlijke Weereld ter beschouwing opengezet, Amst. 1761, met pl. 80. Betoog der kwade trouw van de schrijveren van 't examen des ontwerps van Tolerantie omtrent de Christelijke gezintheden der Remonstranten, Leyden, 1755, 4o. Eerste proefneming over de Uytwerkingen van de Inenting der verschillende Ziekten in Rundvee, gedaan in de Beverwijk door C. N. Agge Roskam Kool en Jan Tak, Med. Dr. Amst. 1755. D. H. G. M o er i n g h, Geslachten der Vogelen, vert. en met aanteekk. vermeerd. door C. N. Amst. 1757. J. A 1 b e r t i, Redevoering over de Dichtkunst den Godge­leerden nuttig, 1749, 4o. Wat is er tot nu toe over de Natuurlijke Historie van ons vadertand geschreven ? Wat ontbreekt er nog aan? En welke is de bests wijze, waarop de gemelde geschiedenis zoude dienen geschreven te worden ? in Werken der Holl. Aiaatschappij van Wetenschappen, 1769. Welke zijn de eigenschappen van de verschillende soorten van het Equisetum, b ons bekend order den naarn van Heermoes, Unjer of Kattestaart ? Waarin bestaat card en hoedanigheid van deszelis Yruclotdeelen en Voortplanting ? 22* 13/ elk nadeel wordt door hetzelve aan het Wei- en bouwland toegebragt ? En welk is het door de ondervinding beproefde bests middel, om hetzelve op de minst kostbare wijze uit te roeijen, in Werken der Maatschappij tot bevordering van de Landbouw te Amsterdam, 1779. Het Rhabarber van de echtste soort, in Werken van het Bat. Genoots. van Proefondervindelijke Wijsbegeerte, 1774, D. I. bl, 455. Verhandeling over de Nederlandsche Zoetwater Spongie, eene huisvesting der marters van puistenbyteren. Met afb, t. a. p. 1790, D. IX. bl. 462. Socrates eer gehandhaafd, Leyden, 2 stukken. Aanmerkingen op het aanhangsel van P. Hofstede achter de Verhandeling van Zimmerman, Leyden, 1770. Nederlandsch Vogelwerk met derzelver beschrijving, na des. zelfs clood vervolgd door M. Houttuyn en Sepp, Amst. 1824, fol. gekl. pl . 4 deelen.. Bericht wegens eenige Aentnerkingen der Heeren M. en J. van Leeuwaerden tot verdediging van den Abbativus absolutus in Werken der Maats. van Ned. Lett. D. I. (1772) Bedenkingen over den zoogenaamden Cimbrischen vloed. Aenteekeningen van Woorden en Woordbuigingen uit zeker boek met geschrift: Van dat Leven ons lieve heeren Ihu Xpi, ghedruct buten Scoenhoven. In den Hem. In 't iaer ons heren, 1499, ki. 80. 6 bl. fol. ms . in bezit der Maats. van Ned. Lett. te Leyden. Zie A. Stolker, Hulde der Vriends. aan de Naged. eene voor lang ge,,tory of Levensber. van den Lem. C Nozernan, in raderl. Letteroef. 3 808 . Gelehrt. Brief w. zwischen 1 J, Reiske, M. Mendel. sohn en G. E. Lessing, T. I. S. 321, 322; N. Barkey, Bibb Bag. CI. IV. p 201; Schlegel, Keck. Ges. 1), I. bl. 408-410; v an E in e m, Kerk. Ges. D. I. bl. 397-399; Advoc. der Fad. Kerk, St I, bl. 22, 23; Yp ey, Kerk. Ges. der 18° Beta°, D. III. bl. 169-177, D. VII. IA 163; Yp e y en D ermout, Ges. der Ned. Rem Kerk, D. III. bl. 579 very. en de aant. J. Ti d em a n Broed. bl. 55, 236, 243, 373; Glasius, Godg. Ned. Dez. Ges. der Ned. Rem Kerk, D. II. bl. 251, 302; land. der Zuid-Hoil. Syn. bl. 326, 327, 328, 330, 331; Kobus en de Rive• court; Hand. der Maats. van Ned. Lett. 1787 bl. 4; Cat. der Maats. van Ned. Lett. D. I. bl. 63, D. II. bl. 199, 201; A rr en-b e r g, Naamr. bl. 381; Cat. der Bibl. der Ben. te Amst. bl 103. Bibt. M usschenoroek, p. 102. NOZEMANR). Collot d'Escury noemt hem een onzer goede componisten van vroegere dagen. Zie foil. limn, D. IV. (2) bl. 454. NOZEMAN (J . W .), een onbekend dichter, wiens J aar. zangen bij de Haarlemsche Rederijkers aangehaald worden door van der Aa, N. B. A. C. Woord. o. h. w. NOORT (Mr. MATHIEU VAN), geboren te Leyden, den 23 December 1768, had, na zijne loflijk volbragte regtsgeleerde stadia], lang door verschillende landen van Europa gereisd en daardoor, bij veel verkregen menschenkennis, een fijnen kunst­smaak zich verworven, waarvan door hem de bewijzen in zijn geschreven reisjournaal waren nedergelegd. In zijne geboorte­stad teruggekeerd, gaf hij van dien smaak de doorslaandste be­wijzen door zijn met kunde verzameld kabinet van schilderijen van vaderlandsche meesters, en door zijn voortreffelijk teeken­werk, vooral van portretten en vruchten. Ook etste hij enkele portretten en boetseerde in was onderscheidene kunstwerken, als eene buste van prof. Pi e t e r N i e u w 1 a n d. Toen de landhuishoudkundige prof. G. W ttewaal 1, met het onderwijs aan de Leydsche hoogesehool voor zijn vak belast werd (1823), werd van N o o r t door hem aangezocht, om de Nederlandsche appelen en peeren, waarvan hij bovenal ook de aankweeking ter harte nam, af te teekenen en met een beschrijvenden tekst uit te geven. Hij kweet zich van deze task meesterlijk. Hiervan zagen, van den jare 1830 af tot aan zijnen dood in 1844 toe, dus in 14 jaren, 21 afleveringen bet licht, waarna het, gelijk zulks meermalen met kunstwerken ten onzent gaat, deels bij gebrek aan geldelijke ondersteuning, deels door zijn verscheiden, gestaakt werd. Nooit in den handel gebragt en slechts aan zijne vrienden weggeschonken, werd het niet ge­noegzaam bekend. Er liggen nog wel voor 2 it, S deelen door hem geteekende voorwerpen (zoo peeren als appelen) bij eenen van 's mans hoogschatters (den Heer B. W t te w a all) te Leyden in portefeuille. In zijne laatste levensjaren leefde hij, die vroeger zoo aan den stedelijken raad zijner geboortestad, als aan kunstvereenigingen aldaar, met name aan die van Ars aemula Naturae een zeer werkzaam deel nam, nu zeer terug­getrokken, op zijn buiteiigoed, in Leidens nabijheid, het huis ter Wadding onder Voorschoten, alwaar hij in ongeveer 76jarigen ouderdom, d. 17 November 1844 overleed. Hij gaf uit en let voor zijne vrienden drukken: Pomologia Batava of afbeelding en beschrijving van onder­scheidene soorten van Appelen en Peeren, welke in Nederland gewoonlijk worden gekweekt, alien naar het leven en kleuren geteekend en beschreven door Mr. Mathieu van Noort (steen-druk van L. Springer), Leyden, in commissie bij den boekhandelaar v a n der Hoe k, 21 afleveringen, in 4o. Het voorberigt, waarin hij van de aanleiding tot dit werk gewaagt, was geteekend 22 December 1830 (zijn 62ste jaardag.) Zie kortelijk M. Si eg enb ee k, Hand. van de Haat'. der Ned. ett. 1845. bi. 20, 21. Cat. eener fraaije Ferz. Schad. nagelaten our Mr. M. v. N. te verkooper, op bet huis ter Wadding, onder et bestuur van den Not. Mr. H. Obreen, d. 29 April 1845. Uit articuliere berigten aangevuld NUBERUS (JOHANNES Ci.NRADus), waarschijnlijk een Duit­ scher van afkomst. In Februarij 1672 beyond hij zich te Leyden, toen hij er tot lector der oude letterkunde, staatsleer en historie benoemd werd. Na ruim ncgenjarige werkzaam­ heid aan deze universiteit, werd hij 21 October 1681, in plaats van A bra ham van Berk el, naar Delft vertrokken, rector van het gymnasium te Harderwijk. Daarenboven werd hem r uit singuliere gratie en faveur, geaccordeerd het houden van privata collegia in litteris, voor zooveel als zulks, zonder praejudicie en nadeel van de rectorale functie en de school kon geschieden." Dit rectoraat bleef hij omstreeks 14 jaren, tot kort voor zijn dood, bekleeden. Intusschen ontving hij, al spoedig na zijne komst aan het gymnasium, niet later althans dan in het begin van 1684, den rang van buitengewoon en den 14den October 1690 dien van gewoon hoogleeraar der historie en welsprekendheid, als­ mede der Grieksche taal. Hij was de eerste der Harderwijker literatoren, van wien men verineld vindt, dat hij door respon­ denten korte verhandelingen (disputers) openlijk verdedigen Zelf beklom hij, evenals prof. Meier, in 1690 den katheder om eene redevoering te houden tot lof en verwelkoming van Z. K. M. van Groot-Britanien. Behalve deze redevoering (Panegyricus Wilhelmo HI M. Brit. Regi, patriam revisenti, Hard. 1691, fol.), schreef hij nog Revisiones in Tursellinum. Hij overleed den 18den October 1696. Zijne vrouw Oath a­rina Curi ck e n, die hem overleeide, moet zeer begaafd zijn geweest. Zie Siegenbeek, ties der Leydsche lloog. D. II. bl. 149. S ouma n, Ges. der Geld Iloog. I), 1. IA 245-247. 1) II, bl. 25. Soermans, Berk. Reg. bl 92, 101; Kobus ea de Ri­ •vecour t. NUCK. (ANTON), een der verdienstelijkste ontleedkundigen, die ons vaderland in de zeventiende eeuw heeft voortgebragt. Hij werd te llarderwijk geboren, ontving aldaar zijne opleiding werd er in 1677 met den hoogsten lof in de geneeskunde bevorderd, en oefende sedert de uenees- en heelkunde uit in den Haag tot 1687, toen hij tot buitengewoon hoogleeraar in de ontleedkunde naar Leyden werd beroepen. Ilij bekleedde dien post met ongemeene toejuiching en maakte in zijn vak belangrijke ontdekkingen, welke hem eerie groote vermaardheid deden verkrijgen. Toen ten zijnen tijde de kunst van de onderscheidene vaten van bet dierlijk ligchaam met bereidingen van was, of met kwikzilver op te vullen, eene uitvinding van het uitgebreidste nut, in ons vaderland door van H oo r n e en S w a m m e r d a m, ontdekt en door R u y s c h weldra tot een ongehoorden graad van volmaaktheid gebragt was, pastte Nu c k dezelve met een niet minder hoed gevolg en met eenen ruim zoo nuttigen uitslag op het watervaten-stelsel toe, daar zijne voorgangers en tijdgenooten slechts bloedvaten opvulden. De kundige Soemnte ring stelde het gezag van het • getuigenis van Nu c k, met opzigt tot het aanzijn van watervaten in en­kele deelen, boven dat van alle anderen, dewijl hij', s in het kunstmatig nasporen der opslorpende watervaten, nog door niemand, zelfs niet door iemand der nieuwste tijden is over­troffen geworden. In zijn voornaamste werk Adenographia curiosa et uteri foeminei anatome nova, L. B. 1691 en 1696, 80., getiteld, verbeterde hij niet slechts alle dwalingen aana gaande de watervaten volgens vroegere ontleedkundigen, maar leverde hij ook eene menigte nieuwe en belangrijke waarne­mingen. Eerst handelt hij over onderscheidene soorten van klieren; daarna beschrijft hij zeer naauwkeurig het zamenstel der vrouwclijke borst, vervolgens ook dat der andere klieren, het ontstaan der watervaten uit de slagaderen enz. Door dit alles was hij in staat gesteld vele ziekten oneindig beter te verklaren, dan voor hem geschied was. Zijne onderzoekingen betrekkelijk de generatie zijn mede zeer belangrijk. Hij out­dekte ook eene nieuwe ontlastingabuis voor het speeksel, welke bij sommige dieren voorkomt en beschreef die in zijn werk de ductu salivali nova, L. B. 1985, 80. Verder heeft men van hem Operationes et experientia Chi­ rurgica, L. B. 1696, 80. Al zijne werken verschenen te Leiden in 1733, 2 vol. 80. Zijn vroegtijdige dood, op den 5den van Oogstmaand 1692, werd als een groot verlies voor de hoogescliool en de weten­schap betreurd. Zijne afbeelding komt voor onder de Effigies van van der Aa. In 't Nederduitsch verscheen zijn Ileelkunde, Leid. 1740, met pl. 80. Zie Sandifort, Introd. van zijn Mus. Anal. p. XXI; S. Th. Soemmering, Onderz. der gronden, voor een verond. IJ'ederopnem. van Zenum. door de Watery. Amst. 1811. bl. 47; Sebastian, Oral. inauq. (Ann. Gron. 1831-1832) p. 7, 13; Siegenbeek, Ges. der L. Hoog. D. I. bl. 294, 295. D. II. bl. 158, 159; Bo uman, Ges. der G. Hoog. D. I. bl. 365. D. II. bl. 616, 656; van Kamp en, Bekn. Ges . der Avd. Lett. D IA. 62 ; Collot d'Eseury, Hold. Roem, D. VII. bl. 1400 ; N i e u wenhuis, (Aanh.) Kobus en de Riveconrt. Arrenberg, Naaml. bl. 381. NUIS (ABRAHAM), vermoedelijk een Hollandsch stempel­snijder. Hij was omstreeks 1693 in dienst van C h r i st i a a n IV, koning van Denemarken. Men heeft van hem eene reeks Afbeeldingen der koningen uit het huis van Oldenburg. Zie K r a mm, t. a. p. bl. 1214. NUTSRVAN). Van dezen kUnstenaar komt op Cat. Jaques Meyers, Rott. 1722, voor (no. 260): Een Zee met scheepjes. Zie Kr am m, t. a. p. NUIS (H. J ,) of Nuys, schreef over Gebruik van het rectangulum geometrico-Astronornicutn, Zwolle, 1686, 40. P. van Bleisw ij k bezat van hem in hands. Redenen en Middeles van verdieping en verzanding der Rivieren en Havens op een Meetkundige manier betoogd en aangewezen. ZieRBle isw ij k, T. II. p. 146. N UITS (LuBBERT) worth door W a g e n a a r genoemd onder hen, die de hervorming te Amsterdam in 1566 voorstonden, en die als schutter den pred ik ant Jan A r e n d s o o n, met een schuit uit Waterland naar Amsterdam bragten. Lie Wag e na a r, Bea. van Amat. D. III. bl. 168. Comm e­1 i n, Bea. van Amat. bl. 986. NIIIS (JACOB VAN) of N uy s, aldus waarschijnlijk naar zijne geboorteplaats, de stad Nuis of Neus in het Keulsche geheeten, verliet in December 1425 de dienst van hertog F i 1 i p s van Bourgondie, hetzij door overlijden of anderszins als coloriarden, d. i. naar men verneemt, als de zoodanige, dien aan min edele metalcn de kieur van zilver of goud moest geven. Hij werd op den 3den December 1425 als zoodanig in de Dordrechtsche munt opgevolgd door zekeren J a c o b J a n s s o o n, op eene bezoldiging van S5 nieuwe Hollandsche schilden, van de munt des hertogen. Zie van der Ch Us, de Munten van ffoll. en Zeel. bl. 372. NUMAN (PHILIPS), secretaris van Brussel, waar hij den 19 Februarij 1627 overleed. Fo pp en s, die verscheidene werken van hem opgeeft, prijst zijne hegaafdheden in de Nederduitsche dichtkunst, doch schijnt niet gekend te hebben zijn werkje, getiteld: Den stryt des gemoets in den week der deuchden, Brussel, bij Jan Mommaert, 1590, 4o.RWillems, Kantelaar en de Vries hebben een uittreksel van dat zeldzaam werkje gegeven. Of de hierna volgende werken van N u man, die in het Latijn of Vlaamsch zijn geschreven, bleef Willem s onbekend. Descriptio Spectaculorum et Ludorum in advIntu Sereniss. Przncipis Ernesti Austriaci Bruxellis editorum, Typis Plant. 1.595, fol. Panegyricum in adventum sereniss. Principum Alberti et Isabellae in Civitatem Bruxellensem, Ibid. 1602, fol. Poemata varia (verspreid en op bladen, ) Miracles de Notre-Dame advenuz au Mont-aigu (suivis de deux dialogues sur les miracles), Brim 1603, pet. in 80. Ook in 't Vlaamsch. Zie F opp ens, Bibi. B,1g. T. IL p. 1040, A W ichmans, Brab. Mar. p. 207. Will ern s, Verh. over de Ned. Taal en Lett. D. I. bl. 291. Kantelaar en Siegenbeek, Euterpe, D. I. bl. 126. Wi tse.n Geijsbeek, B C. Woord. D. IV. bl. 530. 531. Bibl. Hulth no. 25531. NUMAN (HERMANCS) werd in 1744 te Ezinge, bii Gro­ningen geboren, oefende zich in zijns vaders fabriek van verlakte goederen, in het teekenen van vogels, landschappen enz., werd vervolgens te Haarlem bij den behangselschilder J an Augustini in de leer besteld, bleef daar vier jaren, keerde naar Groningen terug en vervaardigde er portretten, zoo in olieverw als pastel. Toen hij 24 jaren bereikt had, ging hij, ter voortzetting zijner studien, naar Parijs, en kwain daar in kennis met den graveur le B a s, 't geed hem aan­leiding gaf zich ook op die kunst toe te leggen. Een jaar later keerde hij naar zijn vaderland terug en zette zich te Amsterdam neder, vervaardigde er portretten en hielp J u r­riaan A n d r i e s s e n in het schilderen van eenige tooneel­schermen voor den Schouwburg. Ook gaf hij onderwijs in de teekenkunst en gaf, ten behoeve zijner leerlingen, een werk uit, getiteld: De beoefening der Teekenkunde, door de eerste gronden der meetkunde gemakkelijk gemaakt, Amst, 1807-1812, 4 st. In 1797 gaf hij een stel van 24 prent-teekeningen in het licht. Zij stellen Hollandsche buitenplaatsen met hare be­ schrijving voor. Zij zijn luchtig geetst en in kleuren, met het penseel opgewerkt. Men heeft ook van hem: Gedachten over den smaak, benevens eene Verklaring vau de schoonheid van de schilderkunst, naar bet Hoogduitsch van R Meng s, Amst. 1773, 8o Men vindt van hem in de kunstverzamelingen wonder franije tee­keningen, bestaande in landschappen, zoo van eigen vinding als naar schilderijen van N u ma n aan. Eene teekening van den Delfschen van der M ee r, voorstellende een Gezigt op Delft, goldt op de verkooping van den baron van Leyden f 36; een dergelijke naar A. Cuyp, op die van O. S i n g e n d o n c k I 59. Hij was directeur yen de Maatschappij Felix Meritis, en lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut Hij over­leed den 9den Maart 1820. Zie I mmerzee1, t. a. p. Kramm, t. a. p. Kunst- en Lett. 1820. D. I. bl. 177. Arrenberg, Naamr. bl. 382; v. Cleeff, Naamr. bl. 432. NUMAN (HENRIcus), predikant bij de Hervormde gemeente te Baflo-Rasquert, een dorp in de Ommelanden der provincie Groningen, overleed op 40jarigen leeftijd in 1787. Hij was onder zijne tijdgenooten, wegens zijne kennis der Semitische talon, genstig bekend , en een der vrienden van den 5.1taatsraad Mr. Hendrik L ud o lf Wichers, in 1848 te Groningen, in den ouderdom van 93 jaren overleden. Hij huwde J o­hann a Sara Piccard, die met H. Wichers, geneesheer te Middelstum, hertrouwde en in 1826 overleed. Zie Leven van A. Numan, achter de Hand. der Maeda. van Ned Lett. 1853. bl. 51, 52. Boekz. der Gel. tier. 1787. M. 234. NUMAN (ARNoimus), in 1753 te Groningen geboren, werd in 1776 art. lib. mag. phil. clod., in 1781 predikant te Vrieschalo, en in 1785 te Ezinghe in het Westerkwartier, 1794 te Oud-Niedorp, classic Alkmaar, en verwierf zich door zijne geleerdheid en als schoolopziener van Noord-Holland, groote verdiensten. Hij was de broeder van de vorigen en oom van den volgende en overleed er 28 Maart 1831, oud ruim 77 jaren. Zie het aangeh. Verslag, bl. 62. Boekz. der Gel wer. 1776 b bl. 796, en op de genoemde jaren; Nay. 1858, bl. 346. NUMAN (ALEXANDER), zoon van H enricus Numan (zie boven), werd den 8 December 1780 te Baflo, in de Provincie Groningen geboren. Hij verloor 7 jaren oud zijn. vader en werd aan de opleiding van zijn oom Arnoldus Numan toevertrouwd. Na diens vertrek, werd hij in het huis -yen zijn stiefvader H. W i c hers opgenomen en later een ij verig leerling van den Middelstummer predikant B W. Ho ffma n. Hij woonde tusschen beide een geruimen tijd bij een broeder zijns stiefs­vaders, die te Winschoten en de omstreken, mede een gezocht geneesheer was, zoodat hij v6Or zijn komst aan de Academie, daar, doch vooral te Middelstum, veelvuldige gelegenheid had om zich voorbereidende kundigheden in sommige natuur- en geneeskundige wetenschappen te verwerveia, het land en land-yolk en de behandeling der gewone volksziekten te leeren kennen. Daar hij als student de vacantie-dagen op het land doorbragt, moest die kennis toenemen naar de mate zijner vor­deringen in de wetensehappen. en nu kon hij zich, in kor­teren tijd dan anders mogelijk was, aan de hoogeschool te Groningen, waar hij 25 September 1801 ingeschreven werd en 18 Augustus 1804 promoveerde, tot medicus vormen. On.-middelijk na zijne promatie vestigde hij zich op het Hooge­zand, in de nabijheid van Groningen, zoo dat hij zijn letter­kundig verkeer met zijne vrienden kon voortzetten, die nog vermeerderde, teen hem later het lidmaatschap der provinciale commission van geneeskunde (1814) en landbouw (1815) op­gedragen werden. Het voorstel hem door een uitgever nit Oost-Friesland, destijds met Holland en Frankrijk ingelijfd, gedaan om het veeartsenijkundige Handboek van J. N . R o 1 h-w e s, in 1812 verschenen, ten dienste der veehouders in het Hollandscb te vertolken, gaf de eerste aanleiding tot zijnen volgenden levensloop. Immers wijdde hij zich van dien tijd af meer en meer aan dit vak waarin het veerijke en wetenschap­pelijke Nederland bij Duitschers en Franschen acbter stond , of­schoon geen land aan den bloei en toepassing dier wetenschap meer behoefte had. Toen Will em I Koning der Nederlanden werd, waren de veeartsenijkunde en veeartscn in Belgien in hoogere schatfing dan in Noord-Nederland. daar velen hunne opleiding aan de beroemde school van Alfort hadden genoten. Maar dat men ook hier meer en meer het gemis van geschikte hulpmiddelen voor de veehouders bij de behandeling hunner zieke dieren begon in te zien, bewees het hoofdbestuur der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Dit meende die zaak als eerie ge­wigtige volkszaak te moeten behandelen. Het trad daarvoor met N u m a n in briefwisseling en ouderhandeling. Aan die loffe­lijke poging is de uitgave toe te schrijven van het Handboek der Genees. en Verloskunde van het vee, waarvan de eerste uitgave in 1819, de vierde in 1844 te Groningen, verscheen. Duizende exemplaren van dit werk zijn door (lit land, Brabant en de Vlaanderen verspreid. In hetzelfde jaar, waarvan de eerste uitgaaf van het Handboek verscheen, nam de Koning (13 September 1819) een besluit, waarbij de oprigting eener veeartsenijschool op Gildestein even buiten Utrecht. Door de beicie zoo even genoemde werken, was de aandacht der rege­ring gevallen op N u m a n; die na lang aarzelen de voorstellen der regering aannam en zich te Utrecht als hoogleeraar bij de zoo pas in het leven geroepen school vestigde. Van dit oogen­blik af, en vooral sedert zijne latere benoeming tot directeur der school, trad hij met voile kracht op in de wetenschappe­lijken werkkring van veeartsenijkunde en landbouw.. Aan het hoofd der veeartsenijschool geplaatst, bleef hij voor haar met mannenijver werkzaam tot een. paar jaren voor zijn dood, toen zij hervormd werd. Hij overleed den 1 September 1852 aan eene anthrax-ziekie, ivelke zich in de laatste week der maand Julij van hetzelfde jaar plotselinc,, was begonrien te ontwlkkelen. Hij huwde in 1806 met Catharina Dorothea Star-L i e h t en v o o r s t. Zijn portret gaat in folio in steendruk uit, Aan eerbewijzen heeft het hem niet ontbroken. Hij was ridder van den Nederlandschen Leeuw, kommandeur van de Eikekroon, lid der eerste klasse van het Kon Ned. Instituut ; directeur van de Nederl. Huish. Maats. (later Maatschappij ter bevordering der Nijverheid) ; lid van de Prov commissie vnn Geneesk. Onderzoek en Toevoorzigt en der Prov. Commissie van Landhouw te Hannover, lid van het Natuur­en Letterk. Genoots te Groningen, en der Maats. ter be­vordering van den Landbouw te Amsterdam, secretaris der Prov. Commissie van Landbouw te Utrecht, lid der Maats. v. weten- schappen te Haarlem ; corresp. lid van: het Genoots. Via Unita Fortior te Hoorn, lid der plaatselijke schoolcommissie van Geneeskundig Toevoorzigt te Utrecht ; van het Bataafsch ge­nootschap van proefonderv. wijsbegeerte te Rotterdam, van het Zeeuwsch Genoot., van de Maats. van Ned. Letterkunde te Leyden, honorair-lid der Maats. tot bevordering van den Land­bonw en veeteeld in de provincie Zeeland, der verloskundige vereeniging te Utrecht, der I)ordrechtsche Flora te Dordrecht ; corresp. lid van het Batay. Genoots. van kunst en wetenschap, lid van verdienste der veeartsenijk. Vereeniging in Noord-Hol­land, honor. lid der Societe Royale de Medicine, de la Societe de Medicine veterinaire de Belgique a Bruxelles, eere-lid van het Verein Teutscher Thierartzte. Hij schreef: Dissert. Inaug. de Carbonatum officialium praecipuorum propagandi methodo natura et usu, Gron. 1804. Veeartsenijkundige werken: J. N. R o h 1 w e s, Algemeen Handboek der algetneene Vee­artsenijkunde, uit het Hoogd. vertaald, Gron. 1812. Handboek der Genees -en Verloskunde van het Vee, Gron. 1819; de tweede uitgave in 1826; de derde uitgave in 1833; de vierde verbeterde en vermeerderde uitgave is van 1844. Proeven omtrent de werking van de stnetstoren der Koepokken op onderscheidene huisdieren, met aanmerkingen hiertoe betrek­kelijk, eene bijdrage tot de vergelijkende Geneeskunde, in Vad. Letteroef. van 1825. Veeartsenfikundig Magazijn, Gron, lste deel 1827 en 1828; 2de deel 1829 en 1830; 3de deel 1837; 4de deel 1844. let vierde deel ook uitgegeven onder den afzonderlijken titel van rerhandeting over de heerschende Longziekte onder het rundvee. Het vijfde deel, 1ste stuk, verscheen in 1845, het 2de stuk in 1846. Bet zesde deel in 1847, bij van K e s­ter e n, te Amsterdam. Proeven en Waarnemingen omtrent de inenting der Pokken van schapen, door D. H. van der Meer, H. C. B. Medenbach de Booij, S. Ellerbeek en G. H. Barnaer, met een vergekkend overzigt, hiertoe betrekkelijk en eene voorrede door Dr. Numan, 's Gray. ter Algemeene Landsdrukkerij, 1825. Redevoering over de Veeartsenijkunde en de inrigting van derzelver onderwijs overeenkomstig met het belang der Maat­schappj, Gron. 1827; ook geplaatst in het Veeartsenijkundig Magazijn, Deel 1. Sur les proprietes nuisibles, que les sauvages peuvent acqui­rir pour differents anintaux domestiques, par L. Numan et L. Marchand, trad. du Holt., Gron. 1830. Dit werk is in het Hoogd. overgebragt door dr. C. S p r e n g e 1, in zijne Land- und Forstwirtsschajliche Zeitschrtft fur Braunschweig, Hanover und die angrenzenden .Lander, Braunschw. 1834.-36. Teregiwijzing eener verkeerde opvatting omtrent de proeven betrekkelijk de werking der smetstoffen van de Koepokken op onderscheidene Huisdieren, voorkomende in het Journal de Medicine Vdterinaire, Janvier 1826, in het Journal d' Agri­culture Frangaise van 1827 en in de Konst- en Letterb. van 14 Maart 1828. De Wijze om Koeyen door koepokstoffen le besmetten, en daardoor koepokken voort te brengen volgens Dr. Sonderland te Barmen, aan proefnemingen onderworpen, in Konst- en Let-terb. van 24 Junij 1831. Verhandeling over de Koepokken, zoo als dezelve naluurl:jk bij het Rundvee voorkornen, en door inenting kunnen worden voortgebragt en over de bevestigende of Pak-mok des paards enz. met platen, Utr. 1831. Waarnemingen omtrent het langdurig verblijf boven den gewonen dragttip van gestorvene jongen bij de moederdieren, in het 3de deel der Nieuwe Verh. der Eerste Klasse van het Kon. Ned. Inst. Amst. 1831. Bescixijving van een misvortnd schaap met overlolligheid van deelen, met platen, in het 4de deel van dezelfde Verhand. Amsterdam 1832. Over de Horzel•maskers, welke in de maag van het paard huisvesten, met platen, in het IVde deel der nieuwe verhan­ delingen der Eerste Klasse van het Koninklijk-Nederlandsch Instituut. Amsterdam 1833. Dit werk is in het Hoogduitsch vertaald en met bijvoegsel vermeerderd omtrent overige Hor­ zelmaskers bij de buisdieren voorkomende door Dr. C. H. H e r w i g, hoogleeraar aan de Koninklijke Veeartsenijschool ee Ber­ lin. In. het Magazin fur gesammte Thierheilkunde, door dr. E. F. Gurlt and Her twi g, 4de Jahrgang, Iste st. 7de heft, Berlin, 1838, en mede afzonderlijk uitgegeven; in het Fransch vertaald door den hoogleeraar S. V e rh e y e n te Brussel, in het Recueil de Medicine Vdtdrinaire van Mars, Juin en volgende nummers.. Mededcelingen van een kort Verslag omtrent eenige proeven, genomen met oogtnerk om door het inenten van Runderen, Koepokstojen te verkrijgen, en over de uitwerking dezer store op den mensch, door B. H a r t o g, heelmeester te Wormerveer, in de Konst- en Letterb. van 18 Augustus 1834. Over de Veeartsenijkunde en beschrijving van 's RijksVee- artsenijschool te Utrecht, met afbeelding van derzelver gebou- wen, in bet Tijdschrtjt voor Geschiedenis, Oudheden en Sta- tistiek, Utrecht, 1838; ook afzonderlijk verkrijgbaar gesteld. Beschrijving van een grootendeels dubbeld Kalfs-monster, in het 7de deel van de Nieuwe Verh. der Berate Klasse van het Kon. Ned. Inst. Amst. 1838. Over de periodische ontlasting van Bloed nit de geslachts­ deelen bij eommige huisdieren, bepaaldeijk bij de Koe en beschouwing van dit verschtynsel iii betrekking tot de constructie der vrouw, in bet Tijdschrift voor Natuurlijice Geschiedenis en Physiologic van J. v an der H oeven en W. H. de Vries e, D. V, Leyden, 1838. l)eze verhandeling is in het Hoogd. vertaald in F r ol ips Neue Notizen, B. VII. In het Fransch vertaald door professor S. V e r h e y e n, in bet Journal Veiterinaire et Agricole, Bruxelles. Over wormen, voorkomende in de oogen van sommige dieren en den mensch, vergezeld van eene Waarneming omtrent een bijzonderen, tot dusverre niet beschreven Worm, verwyderd uit het oog van een paard, door de opening van het hoorn­vlies, in het Tijdschrift voor Natuurl. Gesch. en Phys. van J. van der Hoe ven en W. R. de Vriese, deel VII, Leyden, 1840. In het Franseh vertaald door S. V e r h e ye n, professor a l'ecole Vdterinaire d'Agriculture Belg. Brux. 1842. Over de inentinq van het 41Iontzeer en de Klaauwziekte aan Runderen en Schapen, als een tniddel om deze ziekte zachter en minder langdurig te makers, Utrecht, 1842. In het Fransch vertaald door professor S. V e r h e y e n, in het Journal Vet. et Agric. Brux. Verhandeling over de onvruchtbare Runderen , hekend onder den naam van Kweenen, in verband tot sommige andere dieren met misvormde Geslachtsdeelen, Utrecht, 1842, met 23 gelith. platen. In het Franseh vertaald door professor S. V e r h ey en te Bru.ssel, 1843. Over den hoogen ouderdom Bien het Paard bereiken lean, Utrecht, 1843. Drietal Waarnerningen betreffende de dolheid van den Hond, in het 7de deel van de Verh. der Eerste Klasse van het Kon. Ned. Inst. A mst. 1843, vertaald door professor S. V e r-he y e n, in het Journal Vet. et Agric. T. II. Over de uitgedroogde en zoogenaamde Steenkalveren, welke meermalen in de baarrnoeders van koeijen worden aangetrojen, vergeleken met harde of versteende menschelijke vruchten (Li­thopodia) en sommige andere steenvormingen, tvelke in de dier­gelifice ligchamen voorkomen, in het Tijdschrift van het Kon. Ned. Inst. no. 4, 1843, bladz. 373, vertaald in het Fransch door professor S. V e r he ij e n, Inspecteur veterinaire de Farm& Beige. Aanmerkingen op het geschrift van den beer J. van Her-tum, getiteld Een woord over de oorzaken van het voortdu­rend heerschen der besmettelijke .Longziekte onder het Rundvee, in eenige Provincien van het Koningrijk der Nederlanden, in verband tot de verhandeling van den zelfden Schrijver, over de besmettelijke Longziekte van het Rundvee, en de maatrege len en middelen om dezelve af te weren en te stuiten. Zwolle 1845. ()r ergedruk t uit het Tijdschrift de Vriend van den Luraclmura. Proeven omtrent de voedering van V-irkPnq met aardappe. len, door de heerschende rot ziekte aangedaan. en over de nadeelige uitwerking van schommelig voedsel, voor den mensch en onderscheiden vee Utrecht 1845. Overgedrukt uit de Utrecht­seize Courant. Over den invloed der maan en hare verschillende standee, op het voortteling-vermogen der dieren in het tijdschrift het Instituut jaargang 1846 bl. 36. Aanwijzing der behandeling van de Schurft der schapen en van ander vee, zonder aanwending van Rottekruid en kink­middelen. Teregtwgzing betrefende eene dwaling, voorkomende in het werk van Dr, J. M. Zimmerma n. onlaugs uit het Hoog­duitsch vertaald door B. B. Sy bran d Med. Dr. te Am-sterdam, getiteid : de menschenpokken en derzelver behandeling, in Kunst en Letterbode No, 22 1846. Advies over de onlangs plaats gehad hebbende plotselinge sterfte onder een aantal Runderen van de Wed. van der Loos, in het Voorburgstraatje te 's Gravenhage, medegedeeld in de Staats•Courant door de Administratie over de Nationale Nijverheid. Raadgeving van Landlieden, ter voorkoming van ziekten onder het vee, ale het gevolg van de plaats hebbende regen­ achtige weergesteldheid. Korte handeling tot de kenteekenen der gezondheid en zie­ kelijkheid van het Rundvee, vooral ten dienste van hen, die belast zijn met het toezigt op den invoer van buitenlandsch vee binnen het goningrijk der Nederlanden, 1830. Deze hand- leiding is mede ten behoeve der Belgisehe provineidn, in de Fransche taal in de dagbladen, medegedeeld. Over de ziekten van het Rundvee, gewoonlijk het Miltvuur genaamd, benevens eenige algemeene aanwijzingen om dezelve te behandelen en voor te komen 1829. Dit stuk is mede in de Fransche taal, in de Belgische dag­bladen, ter behoeven dier provincion medegedeeld. Bijdragen tot de ontleedkundige en physiologische kennis der Horens van het Rundvee, met platen; in het XIIIde deel van de Nieuwe verhandelingen van de Eerste Klasse van het Ko­ninklijk Nederlandsch Instituut, enz. 1847. Over den nadeeligen invloed van den zieken Veestaat op den landbouw, uitgesproken op het tweede Landhuishoudkundig Congres, gehouden te Arnhem op den 3, 4, 5 Junij 1847. Overgedrukt uit het verslag van het verhandelde op het Congres. Over het nut van de aanwendinq van aderlatingen bij de heerschende longziekte van het Rundvee, geplaatst in een der Utrechtsche Couranten van Mei 1848, naar aanleiding van een daarover geplaatst vertoog van den heer J. C. Enkl a a r , in het dagblad Overijssel. Kan het vleesch van dieren, hij welke het Rattekruid uit­wendig of inwendig als geneesmiddel is aangewend, veilig door den mensch als voedsel worden gebruikt ? te Tiel bij C. Cam-pagne 1848. Adres aan het 5de Landhuishoudkundag Congres te Leyden, betrekkelijk de zaak der Lonyziekte en daartegen te nemen maatregelen, Leyden bij H. It. de Bre u k 1850. Over de Veelkop-Blaasworm der hersenen (Polycephacluscoe. nurus) cenebralis. In de Verhandelingen der Eerste Klasse van het Koninklijk Nederl. Instituut, 3de reeks 3de deel. Hier­van is een kort uittreksel gegeven, met eenige verkleinde af­beeldingen in de Tagesberichte u. z. w. von R. Fr or i e p 1852 Mei No. 305. S. 73. Bijdragen tot de kennis van de Schaaps-Neushorsel ( Oestrus nasalis ovinus) in het Tijdschrzft voor de 117is- en Natuur­kundlge wetenschappen van het Koninklijk Nederlandscit Insti tuut. Deel IV. Ontaarding in vet of steatosis, en buitengewone ontaardin,c der slaapspieren bij een Jong geboren kalf, in de Verhandelingen der Eerste Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, 3de reeks 4de deel, 1851. Over het gebruik van vleesch van zieke dieren door den mensch, Utrecht 1852, bij S i d d r 6. Over het Rattekruid als geneesniiddel voor de schurft der sch pen, Utrecht 1852, bij Sid d r e. %?ijders zijn uit het Hoogduitsch en Fransch vertaald, ond'r leiding en opzigt, en met voorredenen van A. N u m a n, uit­gegeven de navolgende werken : Handboek der Vee-artsenijkundige heelkunde van J. F. C. Dieterichs, door J. W. A. Hart en G. Kylstra, Groningen 1827, 3 deelen. De kunst van het Hoefbeslag van J. F. C. Dieterichs, door J. W. A. Hart, 's Gravenhage en Amsterdam 1830. Het Hoejbeslag zonder dwang, van C. Ballassa, door J. W. A. Hart, 's Gravenhage en Amsterdam 1830. Verhandeling over de kennis van den ouderdom des Paards, van het Rundvee, Schaap, den Hond en het Varken, door N. F. Girard en J. Girard, uit het Fransch vertaald door F. C. Helemeijer, Utrecht 1837. Verhandeling over den Kolder der Paarden, mede uit een geregtelijk vee-artsenykundig oogpunt beschouwd: naar het Hoog­duitsch van Niaken overgewerkt en met vele bijvoegselen ver­meerderd door F. C. Hekmeijer, met een voorrede van A. Neiman, Breda 1828. Landbouwkundige geschriften: lets voor Landbouwers over het zaaijen van koolzaad en u nclere veltlyewassen op retjen, met platen, Gron. 1827. Handleid. tot de inlandsche Schaapteeit, ineonderheid met opzigt tot verbetering der Wol; in het Tijds. ter bevord. der Nijverheid, 2de, 3de en 4de deel, Haarlem, 1834, 1836 en 1837. Ook afzonderlijk gedrukt, Haarlem, 1835 en 1836, 2 deelen met platen. Over de belangrijkheid der Wolteelt en de noodzakelijkheid, dat dien tak in ons Land tot meerdere volkomenheid worde gebragt in evenredigheid tot naburige landen, in het zelfde tijdschrift, deel 111. lets voor .Landbouwers over de teelt van het Chineesche Radijszaad als oliegevend gewas, Utrecht, 1837. Beschrijving van een Werktuig geschikt om Wortelgewassen te snijden tot Vee-voeder, in het Tijds. ter bevord. van Nij-verheid, deel V, Haarlem, 1839. Berigt orntrent de Schaapsteelt aan 's Rijks Veeartsengschool, in het zelfde tijdschrift. lets over de bemesting met beenderen, zijnde een verslag van de Commissie nit het Landbouwk. Gezels. te Doncastle in Engeland, tot het onderzoek, van het nut dezer wfjze van be­mesting benoemd, uit het Hoogd. volgens de Moglinsche Jahr­bacher der Landwirtschaft von F. K or t e, B. 1, Berlin , 1836, vertaald in het tijdschrift de Vriend van den Landrn to van E. C. En klaa r, deel 3, Nijmegen, 1839. Proefneming orntrent de teelt van den Verw-duizend-knoop (Polygonum tinctorium) en het verkrijgen eerier blaauwe verve stole nit deze plant, in het TO. ter bevord. van A.Vijverh. deel VI, Haarlem, 1840. Geschiedk. Onderzoek omtrent de vermaarde afkomst van het Texelsche schaap uit de Oost-Indien en ophelder. nopens de oinstandiyheid, tvelke lot deze veronderstelting waarschijn­lijk aanleiding zal hebben gegeven, met eene plaat, Utrecht, 1842. Voorwoord voor Reinhold Nobis bemestings -leer, vrij be-werkt door Louis M u 1 d e r, math. et phil. nat. cand. Rott. H. A.. Kramers, 1850. Geneeskundige schriften: Dissertatto inauguralis de Carbonatum Officianalium praeci­puorum propagandi nzelhodo, natara et usu, Gron. 1840. lets over de Zwartc Staar, volgens H u f el a n d, nit het Hoogd. vertaald, in de Vad. Letteroef van 1806. lets over de Breuken, volgens U uf elan d; in hetzelfde tijdschrift. Vergiftiging door den Braaknoot (Nux Vomica); in het Geneesk. Magazyn, (zie no. 5), 4de deel, 2de stuk, Leyden, 1806. GVaarneming omtrent de Water -kanker (Ulous Noma); in het Geneesk. Magazijn van S t t p r i a a n L u i s c i u s, Mac-q uelin en On t ij d, 4de deel, 3de stuk, Leiden, 1807. C. W. Hufeland, Waarnemingen omtrent de Zenuwkoort- 23 sen en derzelver complicatien, met eene voorrede van E. J. Thomassen a Thoessink, Gron. 1808. Over het Maartsche Sneeuw-water, in het Groninger maand­schrift Tot Nut van 'I Algem een, Gron.. 1810. Nuttigheid van het IJswater, in hetzelfde tijdschrift. Waarnemingen omtrent de verplaatsing van het Hart van de linker- naar de regter holligheid van de borst enz., in de Geneesk. Waarn., uitgegeven door E. J. T h o m a s s e n Thuessink, Gron. 1810. Waarnemingen omtrent den Persloop, welke in den nazomer van 1810 in De Kiel heeft plaats gehad. Verhandeling, be­kroond en uitgegeven door de Provinciale Commissie van Ge­neeskundig Onderzoek en Toevoorzigt in het Departement van den Wester-Eems, Gron. 1812. Over het Slaapwandelen en het dierlijk Magnetismus, van K. S p re n ge 1, uit het Latijn vertaald, iu de Vad. Letteroef. van 1814. Verhandeling over het dierlijk Magnetismus als den grond­slag ter verklaring der physische levens-betrekkingen en sym­pathie tusschen de dierlijke liychamen, Gron. 1814. Over de west geschikte wijze van Koepokstoge te verea­melen en te bewaren, in den Konst- en Letterb. van 8 Jan. 1831. Zie Levensb. van A. Numan, rustend Leeraar der Acad. door W. Secr. der Acad. in Versi. en Meded. vun de Kon. Akad. van Wet. 1). I; Levensb. door C. Star Numan achter Hand. der Maats. van Ned. Lett. 1853; H oltrop, Bibl. Med. et Chtr p. 261; G. J. Mulder, Veeartsenijsch. bl. 8; Kobus en de Rivecoart, NUMAN (S. H.) schreef: Twee Waarnemingen omtrent het vermogen van het semen phellandrii aquatici in Algem. Vad. Letteroef. D. XXII. St. 2, bl. 165. Drietal Waarnemingen omtrent de uitwerking der artemisia vulgaris in de vallende ziekte, t. a. p. 1826, D. XXXVI, St. 2, bl. 165. Waarnemingen omtrent den Water-kanker uleus norma, in Geneesk, Magazijn, door S t i p r i a a n L u i s c i u s enz. 1815, D. V. St. 3, bl. 74. Zie Holtrop, Bal. Med. ei Chir p. 262. NUIVIAN (CORNELIS STAR), zoon van den vorige, werd den 2 Februarij 1807 te Sappemeer geboren. Na gedurende zijne kinderjareii het gewone volksonderwijs te hebben genoten, werd hij 7 jaren oud te Hoogezand aan ale zorg van P. J. R ii n c-k e 1, die aldaar een inrigting voor beschaafd middelbaar onder­derwijs had, toevertrouwd. In 1822 werd hij student te Utrecht, en reeds in het volgende jaar zijne verhandeling de Latina recentiorum poesi et de Horatio atque Sarbievio inter se com-paratis (1) door de Luiksche Academie, en in 1825 zijnft lofreden op Viglius ab Aytta door die van Gent het eer• metaal waardig gekeurd (2), In 1825 ging hij, na bet bekomen van den graad van candidaat in de Besp. wijsb en Letteren, over tot de studie der Regtsgeleerdheid, onder A r n tz e n i u s, de Brueys, van Enschut, N. C. de Fremerij en later onder Holt i u s en A c k e r s d ij c k. Met jeugdigen ijver werd aan de Grondwet van 1815 door hem en eenen zijner vrienden eene opzettelijke studie gewijd. Als vruchten van dit onderzoek zijn eenige opstellen door hem in tijdschriften ge­plaatst (3). Ook behoorde hij en zijn vriend H o r a S i c ca ma tot de redactie van het in den jare 1826, 27 in de studentenwereld veel opgang makende Utrechtsche Akademieblad, de gekort­wiekte Faam, waarin de opstellen over de beslurten betrefende het Hooger Onderwijs in no. XIII volgg. van hem en een zijner vrienden en de Beschrijving van een juardagh der Hooge schoole tot Utrecht ten jare 1826, in den stijI van Hoof t, in No. X van hem alleen is: Ook gaf hij in 1830 anoniem, Het petitie•regt van ingeze­tenen aan de ,Staten Generaal gehandhaafd, te Utrecht bij J Alt heer in het licht. Uit den veldtogt van 1830, waaraan hij deel nam, weder-gekeerd, gaf hij eene Diatribe in .Nicolai Machiavelli opusculum del principe inscriptum als Akademisch proefschrift uit. Het geheel geschiedkundig eerste bock de Nicolai Machiavelli vita, aetate et scriptis, werd verdedigd onder het praesiaium van Prof. van H e u s d e en verwierf Numan honoris causa den titel van Philos. Theor. Mag. Littor. Hum. Doctor; het twecde meer bijzonder handelende over Machvelli's werkje Del Prin­cipe werd verdedigd als inaugurale dissertatie ter verkrijging van den rang van Jur. Rom. et Hod. Doctor. Na bet overlijden van G a b i n u s d eWal (22 Oct. 1833) kozen curatoren der Groninger Hoogeschool Nu man in zijne plaats en den 11 Junij 1834 hield hij zijne inwijdingsrede fie Jure publico hdc nostril aetate potissimum recte excolendo. 7cs jaren later le de hij de Rectorale waardigheid neder met eene rede de patrio Jure-consulto , academica institutions infor­mando (4. Gedurende dit Rectoraat smaakte hij op den 11 Junij 1840 het genoegen zijnen Akademievriend W. Mu u r ling als op­volger van van O o r d t in te leiden met een korte schets van 0) Annal. Acad. Leod. a. 1822-1823. (2) Annal. Acad. Gand. a 1823, 1824. (3) o. a. in de Arnh, Cour. van 1888, no. 69-71. (4) Annal. Acad. 1839 —40 . Hagae Cond. 1842, p . 191 seqq 23* zijn leven en wetenschappelijke verdiensten. Kort te voren had bij eerie dergelijke schets fie even van J. Lenting, die op den 21 Mei 1840, als opvolger J. te n B r in k zijne betrekking aanvaardde. Beide programata getuigen van N u m a n s ge­schiktheid om in korten en sierlijken Latijnschen stij1 zijn gedachten uit te drukken. Nog eenmaal, in het jaar 1854­1855, vervulde hij de rectorale waardigheid, en droeg deze op den 11 October 1855 over, na het uitspreken eenerredevoering de disciplinae quae in Juris nature explicandd versatur, sive de Juris doctrinae philosophicae ambitu et gravitate. Hij overleed in den avond van den 9 Mei 1857. Behalve van andere genootschappen was Nu man lid van het Prov. Utr. Genoots. en de Maats. van Ned. Letterk. te Leyden. huwde Octavia Cornelia Susanna van Swinderen, dochter van Jhr. mr. Oncko van Swinderen van Rensuma, welk huwelijk met een vijftal kinderen werd gezegend. Be-halve de reeds gemelde schriften zijn nog van zijne hand : Ideiding tot de wetenschap van het Europische volkregt, na-gelaten werk van Prof. G. d e W al met voorr. van N u m a n Gron. 1835. Zede- en staatkundige Toespraken van Dr. W. E. Chan­ning, Met eene voorr. van Mr. C. Star Numan Gron, 1850. 51, 2 d. Verslag over de bronnen van oud-vaderlandsch refit, met, betrekking tot de stad en provincie Groningen. Aanteekk. v h. verhandelde in de ,'ectie vergad. v. d. Utr, Genoots. over 1853-1854 ; Sectie voor Regtsgel. en Wetg. hi. 13 en Big­lagen 13 bl 48-58. Joan Melchior Kemper, als Nederlandsch Staatsman gesclzetst in de Gids, Jaarg. 1841 no, 4 en 6, en afzonderlijk Amst, bij G. J. A. Beijerinck, Amst 1841. Schets van het leven en karakter van Mr. Jhr. Wicher van Swinderen in den Algem. Kunst en Letterb. van 1836. Schets van het leven en karakter van Alexander Numan in Handel. der Maats. van Ned. Letterk. 1853. Tammo Sypkens tot aandenken voor zijne vrienden, geschetst door mr 11 A. .'pandau en mr. C. Star Human, Gron. 1843. Ter nagedachtenis van Ph. W. van Heusde, Gron. 1839. Aanspraken aan de comp. vrijwillige lagers van de Utr. Studenten, Almanak voor 1831 bl. 155-162, voor 1834 bl, 115-126 ; Annales Acad. Rh. Traject a 1833-34, in Orat. T. G. van L i d t h d e J e u d e p. 21: Verslag van de derde Hance der vrijw. lagers van de Utr. Hoogeschool, Utr. bl. 9 — 19. Ook bestaat er een Hoogd. vertaline van zijne dissert. get. C. S N. Untersuchung fiber Nikolo's Machiavelli's Buch vom Fursten. Nach d. Latien. .Deutsch bearbeit von Ferd. Gauter, etc. Karlsriihe, 1841. Zie Mr. Philipse in [land. der Maats. van Ned. Lett. 1858. de \Val, Aanzpr. ler opening der Juarl. Very. op den 18 Junij 1857 bl. 5, Hand. der dig. Verg. 1856. bl. 51 volgg. W. Woldringh, Din. inaug. qua chute Quaest. Juris publ. Belg. expl. p. 64, not. 36; Annal. Acad. Rh. Traj. a. 1833-34, p. XXVIII, Tierslag der Jaarl. Verg. tan het Prov. Ulr. Gen. 1858. Alger's. Kunst-en Lett. voor 1834. bl. 29 —299, 312-317. 1838. bl. 459• 61, 1841. 1,1 . 313-315; Bijdr. tot Begtsg. en 1Velg 1) IX. bl. 224; J . de Bosch K emper, in Staatk. en Staathuis­houdk. Jaarb. voor 1857 -Voorb. bl, IX. Ned. Jaarb. voor Regisg, en Wetg. D. III hi. 296; Gedenkb. van Gron. IJoogesch.; Nzederl. Mus. drette Heft, Carlsr, 1838; Kobus en de Rivecourt. NUMMER (WILHELMES HENDRICUS), geboren te Leeuwarden, in 1735, bezocht de Latijnsche school te Breda, studeerde te Groningen, werd in 1759 als proponent te Zundert en Rijs­bergen beroepen, in 1771 te Oudebosch, waar hij den Eden October 1781 in den ouderdom van 46 jaren en 6 maanden overleed. Hij was ongehuwd. (1) Men heeft van hem: Disputatio Philosophica exhibens observationes selectas ad Origines Hebraeas, GI on 1755, 4o. Flier achter een Grieksch vers van S. H. V e r s c h u i r en Latijnsche van H. Knock en P. H. L emantea u. Zie Boekz. der Gel. Wer. 1781. b. bl. 57 volgg. Brans, Berk. Reg. W. 180; H er m a n s, Cons?). p. 26. NUN EM (A. VAN), tooneeldiehter uit de eerste belft der achttiende eeuw, gaf onder de zinspreuk per gradus ad altiora in het licht: Petro Aloisio Farnese, Hertog van Parma en Piacenza, trsp. Amst. 1738, kl. 80. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Foord. D. IV. bI. 531. Cat. der Maats van Ned Lett. te Leyden, D I. hi. 159. NUNEZ (J.), chevalier de Tavarez, schreef in 1788, als student in de regten, terwijl hij te Zwolle woonachtig was, een uitvoerigen Zeyenzang ter heuglyke Wederkeringe en Her­stellinge van Prins Willem V, geplaatst in Gedenkzuil van .N eerlands Neil en Oranjes zegepraal. Lie v. d. A a, N. B. A. C. Woord. NUPOORT (JAN) of N i e u p o o r t, werd als proponent be­roepen naar Constantinopel met den ambassadeur K alkoe n, en later predikant te Batavia. Hij maskte zich als godgeleerde en dichter bekend door: Het Voorportaal van het Gebouw der Pcdtzische Godge­leerdheid geopend of Inleiding tot de verklaring van den Heidelb. Catechismus, Utrecht, 1775. (1) Zijn vader was eerst amanuensis van den prins stadhouder, later secretaris en stokhouder to 's Prineenhage. Catechisatie over het voorbeeld der Goddelyke Waarheden van A, Hellenbroek, Utrecht, 1776, 2 d. Het voorbeeld der Goddelijke Waarheden van Abraham Hellenbroek tegen de gevoelens van parthyen verdedigd. door Samuel van Emdre, preilikant te Hinnaar, zijnde een Vervolg op de korte en eenvoudige Catechtsatie over 't gemelde Voor­ beeld door Jan Nupoort, Utrecht, 1785 Het refit Gebruik van den Heidelb. Catechismus aangewezen en aangeprezen, Utrecht, 2 d. 80. 't Wezen des Geloofs, gezogt en gevonden in de XXIste Vraag en Antwoord van den Heidelb. Catechismus, Utrecht, 1777, So. Gron. 1791, 80. Drie Leerredenen na het doen van eene gevaarlijke reize, uitgesproken te Batavia 1782, Utrecht, 's Hage. Een gedicht van hem vindt men in de Stichtelijke Gezangen van W. van der Meer. Zie van der A a, N. B. 4. C. Woord. Arrenberg, Naami. 362. NUPOORT (JAN VAN DEN). Zie NYPOORT (JAN VAN DEN.) NUSSEN (ABRAHAM JANSSENS VAN) of Nuysse n. Zie J ANSSENS (ABRAHAM.) NUSSYE (JoHANNEs) te Groningen. Wij weten alleen van hem, dat hij de afschrijver is van een handschrift op de bibliotheek te Groningen, waarin o. a. eenige tractaatjes van Geert Groet e. Hij voleindigde het in 1462 op den feest­dag van Maria Magdalen a. Het is beschreven door J. Clariss e, in zijn Verh. over den Geest en Denkwyze van Geert Groete in Kist en R o y a a r d s, Kerk. Archzef , 1. bl. 357, 381. NUTIUS (PHILIPPus), Jesuit, te Antwerpen in 1597 ge­boren, welsprekend redenaar en hoogleeraar in de wiskunde en godgeleerdheid te Praag en Madrid, biechtvader van den graaf de Feria, veldoverste van den koning van Spanje. Hij werd naar Zweden gezonilen, one (le reeds wank elende koningin C h r is t i n a tot de Roomsche kerk over te halen. Hij over-Iced te Mechelen 17 April 1661, in den ouderdom van 64 jaren. Hij gaf in het Vlaamsch eenige schriften uit tegen Jacob us Triglan d, hoogleeraar te Leyden. Zie F oppens, Bibl. Belg. T. II. p, 1042; J5eher. NUWEHOVEN (DOMINUS VAN DEN). Op s' Rijks Archief berust: Handschrift en Rekening van 11 v. d. N. van de equi­page van of Schepen van oorloghe, opghestelt by Myn here den Adrniraal van Beveren tot bescertnenisse van de Earincbuissen, A°. 1523. Zie J. C. de Jonge, Ges. van net Ned. Zeeto. D. I. bl. 84. NUYS (Orro), schreef een verhandeling de Capitis dolore, Hard. 1698, 4o. Zie Adelung. NUYEN (WIJNAND JAN JOSEPH), werd den 4den Maart 1813 te 's Hage geboren, had reeds in zijne jeugd eene over­hellende neiging tot de teekenkunst, en den beroemden landschapschilder A. S ch elf h o u t tot leermeester. Hij ar­beidde van 1825 af, eenige jaren onder diens leiding en bragt het met verbazende snelheid tot eene aanzienlijke hoogte in de kunst. Aanvankelijk bepaalde hij zich tot bet schilderen van zomer- en winterlandschappen, waarbij hij getrouw de natuar tot leidsvrouw had. Op zijne reizen door Frankrijk en Belgie werd hij weer nabij bekend met de aldaar heerschende schilderkunst, die, schoon zeer kort, in vloed op zijne manier uit­oefende, doch spoedig zegevierde zijn gezond verstaud, en in zijne strand-, haven- en stadsgezigten, dikwijls wernelende van on­telbare grondig geteekende en fiks geschilderde stoffaadje, heerschte weder die zelfde heldere toon en waarheid van kolo­riet, die reeds van vroegere dagen de kenmerken der Hollandsche kunst waren Hij overtrof in de bovengemelde vakken alle zijne tijdgenooten, vooral door meesterlijke penseelsbehandeling. Zijn werk, na zijn dood aanmerkelijk in prijs gestegen, ver­siert de meeste, zoo in- als huitenlandsche kabinetten. Aan­zienlijk is bet getal zijner schilderijen en teekeningen. I m­mer z e el vestigde het oog van bet publiek vooral op zijn kapitale schilderij, voorstellende een Stads binnenhaven, even rijk aan ordonnantie ale uitmuntend van koloriet en penseelsbe­handeling, weleer in de kunstverzameling van A. D. Sc hi n.k el te 's nage. Hij huwde C. J. S c h el fhou t, dochter van zijn leermeester, en overleed den 2den Junij 1839. Zijn lijk werd met veel plegtigheid op het lt C. kerkhof buiten 's Hage ter aarde gebragt, waarop zijne vereerders een eenvoudig mor nument stichtten, dat den 22sten Jalij 1842 plegtig werd inge­wijd . Hij was lid der Akademie van Beeldende Kunsten. Zijn portret, naar de schilderij van N. de K e ij s e r, door H. t e n H o v e Bz. op steen gebragt, is van eene treffende gelijkenis. Zie behalie Immerzeel en Kramm, Astrea, 1839; Not. Bzogr. snr W. J. J. Nuyen, peintre doll. par Felix Rogaarts, Soc. des Beaux-Arts, 1839, met portret, door B au gale t; Kunst- en Lett, 1839. Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. vats Portr. NUYENS (JoANNE4), een Antwerpsch kunstschilder, van wien niets weer bekend is, dan dat, hij in 1482 in de regis­ters van het St. Lucasgild aldaar voorkomt. Zie K r a mm, t. a, p. NUYSSENBURG (\VILLEM vAN) of N u y s s e n b o r c h, zoon van Jan van Nuyssenburg en Anna van Al bias, diende keizer Karel V op eigen bears, 16 maanden lang, met 10 knechten te paard. Hiervoor werd hem door den keizer te leen gegeven zeker lanai' in Pependrecht, naar hem Nuyssenburg genoemd, later wegens de zware dijklasten, bij steking door zijne erfgenameii verlaten. Hij huwde W i helmina Vi s s c h e r. die hem 5 kinderen schonk. Zie Bale n, Best van Dordr. M. 1169. NUYSSENBURG (JoHAN VAN), zoon van den vorige, had in 1572 tot 1596 (zijn sterfjaar), het gouvernement van den geheelen Hoekschen Waard tot den Briel toe. Hij huwde I. Geertruid van der Bies, 2, Emma Botten. Zijne 20 kinderen vermeldt Bale n, t. a. p. bl. 1169. NUYSSENBURG (ANTEtoNi VAN), zoon van Dirk van Nuyssen burg en Geertruid Muys van Holy, was med. dr. en hoogleeraar in de natuurkunde en Grieksche taal. Hij overleed echter kart daarna in 1636 aan de pest. Zijn echtgenoot Susanna K o e n e n, schonk hem geen kinderen. Zijn broeder J ac o b was med. dr. te Bommel, waar hij in 1648 stierf, Zie B ale n, t. a, p. hi. 1171; Seho te1, Ill. School, bl. 79, 133. NUYSSENBURG (IsAAc VAN), den I lden Januarij 1738 te Rotterdam geboren, studeerde te Leyden, werd in 1763 pre­dikant te Dzendoorn, onder de classis van Tiel, in 1765 te Buren, in 1771 te Geertruiden berg, waar hij den 6,1 en Aug. 1773 overleed Hij behaalde den lsten Februarij van dat jaar de zilveren eerepenning met zijn dichtstuk Op het Tweeds Eeuwgetijde der Leydsche Hoogeschool, bij het genootschap Kunst wordt door arbeid verkregen. Tegelijker tijd werden jonkvrouwe de L a n n o y en de kostschoolhouder Simon van der Waa 1, die toen beiden, gelijk Nuyssen burg te Geer­truidenberg, de poezy beoefenden, bekroond. Behalve deze dichterlijke proeve gaf hij nog in het licht: Nederland door vreugde en droefheid tot God yeroepen, in 3 leerredenen, Utrecht, 1769. Nederlandich Eeuwgetf)de, in klinkdichten, Dordr. 1772. Korte beschrijvinq van Geertruidenberg, voorafgegaan door plegtige Jubdreden ter Tweeds Vereeuwiging van de eerstge­beurde Verlo8sing der stad uit de magi der Spanjaarden, op den laatsten van Oogstinaanel 1573, en gevolgd van eenige Historische Bylagen, Dordr. 1774. 80. Nagelaten Gedichten, Uttecht, 1778. N u y s s e n burg was lid der Haagsche en Leydsche dicht­ genootschappen. Le B r a n s , Kerk Beg. .6, 162 ; Korte Bes. van Geertruid. 131. 383; WitsenReysbeek, B. A.C. Woord. D. IV. bl. 531 voigg. Glasiu s, Godg Arre n b er g, Naarnt. bl. 383, 385; de Lannoy, Ged.; Kobus an de Rive court; Bo (lel Nyenhuis, Topogr. Lust, hi. 49 ; Cat. der Maqt4.. van Ned. Lett. D . II. bi. 109, D. HI. hi. 90. N1JYTS (PIETER), officier of schout van Etten, Lear en Sprundel, werd to Breda geboren, en overleed in IVIaart 1708. Hij lief onder andere kinderen een zoon na, met name L. N uyt s, die na zijns vaders dood in geschil kwam met de dorpsregering over de rekening van den overledenen schout, hetwelk bij eene resolutie van den Raad van State, dd. 15 Aug. 1710 beslecht werd. Nuyts wijdde op het oud adelijk kasteel van den Houte zijne uren van uitspanning nan dicht­en geschiedkundige tijdkorting, waarvan de vmchten ons be­waard zijn in zijne navolgingen van H or at i u s en Juvena­1 i s , in even treurspel, en in ecnige bij- en opschriften voor zijne vrienden en in vriendenrollen, welly alles in zijn on­dichterlijken leeftijd met graagte ontvangen werd, Hij was de leermeester van J a co b Z e e u s van Zevenbergen in het werktuigelijke der podzy. Ter helooning van een gedicht op koning Willem III van Engeland, ontving hij een gouden eerepenning. Zijne werken zijn: Admetus en Alcestis, treursp., Amst. 1694, 1 2o., 1720, 12o (3de druk)., 1752. iliertoe behoort: On,derzoek en zedig oordeel op het zoogenaemd Treurspel van Admetus en Alces­ tis, 12o. Mengeldichten, 12o. Achter den eersten thuk van den Ad­metus. Het zesde Schimpdicht van Juvenalis, zinvolgeliik vertaald door enz., Amst. 1702, 12o Het achtste Schimpdicht van Juvenalis, zinvolgeliyk vertaald door enz., Arnst 1704, 12o, Het elf de Schimpdicht van Juvenalis, .vertaald, en op onze tijden toegepast; en eenige Lierzangen uit Horatius Flaccus in Nederd. Vaerzen vertaald door enz., Amsterd. 1698, 12o. Het tiende en dertiende Schimpdicht van Juvenalis, in Ned. Vaerzen gebragt door Mr. Laurens Bake, heer van Wulvenhorst en P. Nuyts, Amst. 1695, 120. Het tide, 8ste, I lde en 13de schimpdicht van Juvenalis, door N u y t s met toepassing op zijnen tijd omgewerkt, is ook overgenomen in: Alle de Schimpdichten van Juvenalis en Persius, door ver­ scheide Dichteren in Nederd. Vaerzen overgebracht, Haarlem, 1709, 80. De Bredaasche Klio uitdeelende verscheide Gedichten, be­treende de Stad, het Land en de Aangehoorigheid van Breda, Amst. 1697, 40. De regering van Breda, aan welke N u y is dit werk op­droeg, was er zoo mede ingenomen, dat zij den schrijver de drukloonen van f 120,50 te goed deed, en daarenboven bij den zilversmid Hendrik van Gulick te 's Hage, een stuk zilverwerk, ter waarde van f 202,95 liet maken, als een ge­schenk aan den schout van kitten. Neerlands Welkomst aan Zijn Brittannische Majesteit, 1698 Amst. 1698, 4o. 1)it gedicht, meestal achter de Kilo ge- bonden, is ook afgedrukt onder zijne Mengeld. bl. 107-118. Beschrigving van Etten, Leur en Sprundel, mss. fol. 53 blz. in bezit van P r. C u y p e r s. In de verzameling van autographen van het Noord-Bra­bandsch Genootschap zijn een paar puntdichten door N u y t s eigenhandig geschreven. A bcoud e vermeldt nog: Puntdichten, Amst. 1696, 40. Over 't landt of de kust der Ka, ere, 80. Vredezang, in Bib 1. van Pamji. D. II. bl. 293. Zie Witsen Geysbeek, B. 4. C. Woord. D. I. bl. 535. CollotRr y, Doll. Roem, I). VI. St. I. bl. 400 ; H er-m an s, Comp.; Dez. Bijdr. tot de Ges. van i.Voordbrab. D.Rbl. 316 volgg. Zeeus, Nagel. Ged. bl. 154; Bred. Klio, bl. 14, 60; 'tabus, Boaz. van Bur. 1697. b. W. 240 volgg. Abcoude, Naamr Cat. der Maats. van Ned, Lett. D. I. b. bl 159, D. H. bl. 514; Kobus en de Rivecourt. NUYTS (DAVID), rijk Antwerpsch koopman, aldaar in 1568 geboren, die zich in de zeventiende eeuw te 's Gra venhage nederzette, en er den 24sten September 1631 stierf. Hij is bekend door zijne groote legaten, bij testament aan de armen van 19 steden van Holland en Zeeland toegewezen, ten ge­zamenlijke bedrage van f 176,300. Zijn portret en dat zijner vrouw, fraai gesneden door Jonas S u y d e r h oe f, met een achtregelig vers van Jacob Cats onder het zijne, vermeldt Muller, Cat. van Portr. N IJBER (NicikEs), burger van Nijmegen, werd toen Tho­mas die Grave den post van Muntmeester der Ilertogelijke Munt van Gelderland Diet Langer kon waarnemen, op Doners­dach in Octavo Sacramenti" 1496 voor zes jaren als zoodanig aangesteld. Hij on tying last om binhen Nijmegen, of elders, onderscheidene gouden en zilveren Geldersche munten te slaan, waarvan er nog in de kabinetten gevonden worden en afge­beeld zijn in v. d. C h y s de Munten der Graven en Hertogen van Gelderland, al3mede in v. d. C h y s de Munten der Heeren en Steden van Gelderland. In 1499 ontving hij zijn ontslag en werd vervangen door Herman van Nassau van Zwolle. In 1511, toen Karel van Egmond, hertog van Gelderland, Utrecht inhad, vervaardigde hij daar, op diens last, als Muntmeester, ook versehillende munten, waarvan er nog eenige overig, doch zeer zeldzaam zijn (afgebeeld in v. d. C h y s, de Munten der Bis­schoppen, van de Heerlijkheld in de stad Utrecht. Burgemeester, Schepen en Raad der stad Nijmegen en de Meester van het St. Nicolaasgild lieten ten jare 1499 door onze N ij b e r, hunnen medeburger, ook stedelijke gouden en zilveren munten vervaar­digen. — In 1487 had men, toen Deventer van den Keizer het muntregt verkregen had, uit die stad, blijkens de Kame­raarsrekening van het jaar gezonden, naer Claes N ij her den muntmeester, ten einde over munten te spreken." Nog vroeger, in 1481, was N ij b e r ontslagen geworden door Burgemeester, Schepenen en Raad der stad Zutphen, ten dienste van Welke stad hij een tijd lang heele en halve witpenningen vervaardigd had. De Muntmeesters waren zeer dikwer slechts tijdelijk in dienst en togen van de eene stad naar de andere. De tijd van 's mans overlijden is geheel en zeker, doch stellig eerst na 1511. Zie v. d. C h y s, de Munten der Graven en hertogen van Gelder­land bl 111, 294, 99, 300, 309, 319, 419 der Aeeren en Steden van Gelderland bl. 37, 93, 94, 261; der heeren en Steden van Overijssel, bl. 29S, 411. NUTT< AMER (MAARTEN), waarschijnlijk gesproten uit een aanzienlijk Oost-Friesch geslacht, komt in 1524 voor als munt­meester der stad Kampen, zijnde hem op den 28 November diem jaars door Burgemeesteren, Schepenen en Raad dier stad opgedragen om aldaar eene nieuwe Munt op te rigten en te munten ; het laatste op denzelfden muntvoet als de stad De-venter of zooals de muntmeesters te Embden en te Hasselt. Al zijne munten zouden binnen de stad Kampen gangbaar zijn. Hij zoude ook mogen munten schellingen en halve schellingen op den voet der Harnburgsche. Zijn arbeid zal eerst in 1525 een aanvang hebben kunnen nemen. Zie van der C h ij s, De Hunten der voorm. heerlijkh. en der Steden van Overijssel, bl. 322 en 323. NYEK A MER (MArrEuEus), gesproten uit het aanzienlijk Oostfriesch geslacht van dien naam, schijnt eenigen tijd, en wel tusschen 1473 en 1480, de belangrijke post van munt­meester te Dordrecht bekleed te hebben, doch die op geene eervolle wijze te hebben verlaten . In 1488 komt hij als muntmeester voor van hertog Albrecht van Saksen te Sleek en werd door dezen vorst als onderh andelaar naar Leeuwarden gezonden over de overgave dier stad. Zie van der C h ij s, De Munten van foil. en Zeel. W. 464 en 495 en. De Munten van Fries, enz. E l 132. NYEK A1.141R. (MAaTiNus), waarschijnlijk wel dezelfde als Maarten (zie boven), komt bij Beni n g a voor als in 149A secretaris van graaf Ed z a r d van Oostfriesland Hij schijnt zich in Nederland later te hebberr opgehouden, blijkens be­rigten te vinden bij van der C h ij s, de Munten van Fries-land, Groningen en Drenthe, bl. 132. NYRNBORCH (JoHAN VAN). Zie NEYENBORCH (JOHAN VAN). NY EN BORCH (REGINA) hield zich in de zeventiende eeuw te Naarden op, en vervaardWe vloeijende gedich ten voor do werken barer tijdgenooten en elders. Lie van der A a, N. B. A. C. Yoord. o. h. w. NYEN BURGH , Zie EG MOND VAN DER NYENBURG H. NYENBURG (J VAN) werd, henevens Gaspar Fag el, pensionaris van Haarlem, en Gaspar Schad& naar Friesland en Stad en Lande in 1668 gezonden, op 't stuk der Har-monic. Zie Aitsein a, Saken van Sided en Oorl.NVL bi. 490-495, 503, 528, 607; WRe n a ar, Fad. Hist. D. XIII. bl. 337. NYENDAA L (Liu RENS). Van dezen Latijnsch en dichter, die door zij ne tijdgenooten Ca spa r Barlaeu s, Bodech e­rns Banning en anderen zeer geprezen , doch door latere critici, vooral door den hoogleeraar Pe e r 1 k am p, op een veel lageren trap gesteld wordt, ward, volgens Paquo t, te Utrecht geboren, ofschoon Ca spar Bur m a n hem niet onder de geleerde Utrechtenaren telt. Ilij bloeide omtrent 1632. Men heeft van hem: Scaldis devictus, sive Iriumphus super fusel, ad Scaldis os­tia, Hispanorum classe , auspiciis potentissimorum foederati I3elgii Ordinum, ductu illustriseimi principle F r e d e r iciHen­rici, Arausiorum Principis, etc. Ultraj. H e r m a n n u s Bo -culous, 1631, fol. Scazon ad nobilissimum praestantissimurnrie juvenem D. Anselmum Boll van Hamersfelt, post publicarn Disputationem, publice Doctorem utriusque furls renunciatum. Ultraj. Herm. Borculous, 1632, in fol. Poemata, Ultraj. 1645. Zie Morhof, Polyh. T. 1 p. 549; Paquot, Mem. T. p. 680, Cl. 13orrichii, de Pal . Dissert. n § 184; itoeui lt,Parn. Lat. Belg. p. 172; Peerikamp, de Poet. Lift. Neerl. p.288 seqq. van K a m p e n, Ges, der Ned. Lett. bL 97; Bodecheri Baniiingii, Poem. p. 86. NYENDAAL (GERARD VAN). Onder de Poenzata van A n­tonius Aemi1ias, Ultraj. 1651, is er een Ad Gerardum Nyendalium, non minus festivum guava literatum, pro Docto­rali u. j. laurea publice de contrahenda emtione et venditione disputantem. Zie A. Aemilii, Poem p. 456 seqq NYENDAAL (Gosumus vAN), werd in 1660 predikant bij de Remonstrantsche gemeente te Frederikstad, in 1665 te Dokkum, in 1667 te Zevenhoven, in 1678 te 's Hage, waar hij` in 1690 overleed. Hem werd in de vergadering van 1670 toegelegd twee rijksdaalders van iedere contribuerende kerk, voor de verlaling der Erigelsch,! Brieven. ',Vaarschijnlijk zijn deze de brieven van Hales en B al canqual, is 1670 door P h. van Limborch uitgegeven. Lie Tide Ina n, Rein. b1 65, 105, 298, 330, 368; J.Zogge, Bib,. der Rem. Ges. bl, 218. NYENHEIM (Fkolas DE) of N tun h em, drossaard van bourne, hirsselstein en Buren, was in 1566 een der onder­teekenaars van het Verbond der Edelen. Toen tae Staten van Holland den 7den December 1575, op het voorstel van den prins van Oranje, besloten hadden, om hulpbenden van den paltsgraaf Joan Kasimir te verzoeken, hem te bidden naar dat land te trekker met Mlle de krijgslieden te paard en te voet, die hij geworven had ten dienste van den hertog van Alencon en den prins van Conde, en hem, om de kosten der wer­vingen goed te maken, honderd en twintig du izend guldens aan te bidden, wits hij zelve zijn aandeel in die geldsom droeg, werden Floris van Nuynhem en Olivier van den Te m p e 1 met een lastbrief van den prins naar Zeeland ge­zonden, om Lodewijk van Boisot en Alexander van H a u ta i n, gouverneur van dat gewest, het berigt te brengen, dat het gemelde voorstel aan de Staten van Holland gedaan en door deze goedgekeurd was, en dat reeds iernand in last gekregen had, om 't vertrek en aanbod der Staten van Holland aan K a s i m i r bekend te maken. De Zeeutvsehe gouverneur en de twee afgezondeeen van den prins moesten het een en ander aan de Staten van Zeeland melden. Die van Middelburg waren niet ongezind, then last te helpen dragen, en dewijl Zierikzee thans, uithoofde van het Spaansche beleg, niet kon betalen, begrepen zij, dat die post op 't meene land behoorde gebragt te worden. Zie Bor, Ned. 3orl. B. H. bl. 38 (55); Langnetus, Epist.. Secret. 1. I. p. 64, 65; te Water, Verb. der Edel. 1). III. bl. 173-175. D. IV. bl. 467; Kobus en de Rivecourt. NYENHEIM (WOLTER GODEFRIED VAN), kapitein in het regiment van A y 1 v a. Het was waarschijnlijk deze, die voor­komt bij de overrompeling van Bergen op Zoom in 1747. Zie Bo 88 cha, Ned. Held. te Land, D. IL bl. 647. NYENHOFF (H QGO VAN) of N y h o ff. Het geslacht N e n ho ff of Ny h off heeft drie zeelieden in de tweede helft der zeventiende eeuw opgeleverd: H u g o, die bijna al de zware zeeslagen in (len eersten en tweeden Engelschen oorlog bij­woonde en in den zeeslag van 3 Augustus 1666 sneuvelde. Hij had twee broeders, waarvan de een in 1665 als luite­nant sneuvelde, de derde, Willem geheeten, werd na dit gevecht, door de ad miraliteit van Amsterdam tot commandeur van de soldaten benoemd, • ten respecte van de merite van syne broeders, beide in rescontre iegen den vijandt gesneuvelt." Zij schijnen van Texel afkomstig te zijn. Zie J. C. de Jonge, Ges. van het Ned. Zeew. D. I. bl. 352. NYEMEG EN (JAN VAN) was, volgens V e r a c hten, Do-cuments pour servir u l'histoire mondiaire d' Anvers, p. 32, tegelij k met Hubert Bou wen s, onder de regering van Ma ximil i a a n, als voogd over zijnen minderjarigen zoon, Filips den Schoonen, oaveur, of gelij k men het toen noemde, iftersnijder, in de hertogelijke munt te Mechelen. Zie van der Chijs, de Munten der Graven en Hert. van Geld. bl. 96. NYENRODE (GIJSBRECHT VAN), leefde, toen G u i van Henegouwen door den invloed van zijn broeder Jan van A v e n n es, graaf van Holland, op den bisschopp elij ken zetel van Utrecht was geplaatst. Hij verschijnt het eerst op het tooneel der geschiedenis in den oorlog met de Vlamingers, toen de stad nog door Jan van R e n e s s e en andere Vlaamsch­gezinde edelen werd bezet gehouden. Hij poogde toen met zijne vrienden, door middel van zijn sterk kasteel Nyenrode, het gebied van den gevangen bisschop tegen hen te besehermen, immers Wille m, oudste zoon van den graaf van Holland, verbond zich den 20sten Julij 1304, om G ij s b r e c h t v au Ny en ro de met goede trouw te zullen ontzetten of te doers ontzetten, in geval deze als dienaar des bisschops op zijn huis werd belegerdt. Bij uitzondering der s loten van Montfoort, Vianen, Zuilen en Beusichem, was, xolgens getuigenis van gelijktijdige schrijvers, het geheele Nedersticht van Utrecht, gedurende de maand April van 1304, in de magt der Vla- mingers geraakt, waaruit wij mogen afleiden, dai ook het slot Nyenrode toen in de magt des vijands was, doch toen Witte v an Ha e m s t e d e tegen het einde dier ma,and te Haarlem op nieuw den Hollandschen Leeuw ontrold en den sluimerenden moed zijner landgenooten opzewekt had, en de Vlaming in een enkele week uit Holland en het Nedersticht verdreven was, onttrok zich ook G y s b r e c h t aan de vreemde beer. schappij en schaarde zich onder de beschermers van uet vader. land en den wettigen land vorst. Zeven jaren later droeg bij bet eigendorn van zijn slot Nyenrode met vier morgen lands, aan graaf Willem III op Zijn sterfjaar is onbekend. Waar­schijnlijk tusschen 1337 en 1345, Zie Carpentier, Hist. de Cambr. (Pr.) p. 90, waar Wilhel­mn s, denkelijk dezelfde met G z el b e r tus ook Gy s br ech t voorkomt. M el is Stoke, Rymkr.. D. III. B VIII. bl. 156; De Klerk uit de laage Landen, bl. 196; M ie ris, Charterb . D. II. bl. 42, 119; Matthaei's, de Jure gladii, p. 265; te Water, verb. der Edel. D . III. IA. 176; Tijds. voor Geschied. Oudh. en Statist. van Utr. 1837 bl. 398; Algem. Desch. d. Pad. D. II. St II bl. 56, 57; Conn. de la Nobl. d' Utr p. 14, 15; Plakaatb . van Utr. D. I. bl. 280; de geslachtslijsten bij H o o g s t r ate n, F e r w e r d a, vooral J. J. d e Geer, Proeve eener Geseh. van het gesl. van Nyenrode uit oorspr. Stukken bewezen (overgedr. nit de Berigten van het Hist. Gen. D. IV. St, I.) Utrecht, 1851, en Salez • op de proeve, Utr. 1854. NYENRODE (GERARD SPLINTER VAN), schildknaap, broeder of zoon van den vorige, werd 31 Mei 1346 door gravin M arg a r e ha van Beijeren met het huis Nyenrode beleend. Hij kon . t sedert 1315 in. de oude oorkonden voor. Den 13den Maart 1326 trof hij, benevens andere edelen, geland aan. de Vecht, een overeenkomst met den graaf van Holland, omtrent het slaan van eenen dam over de genoemde rivier. Op den 10den November 1327 was hij borg van den bisschop van Utrecht bij den graaf van Holland. Hij overleed waarschijn­lijk omtrent 1357, nalatende een zoon, G ij s b r e c h t van N yen r o d e, naar het schijnt door hem verwekt bij Maria Persyn, genaamd van Velse n, dochter van J ohan Pe r-s yn, heer van Velzen, Waterland, de Leer en Souteveen, en van Ju.tte van Brederode. Zie van Miens, D. II. bl. 190, 248, 331, 448, 617; d e G e e r, bl . 9, 10. NYENRODE (GYSBRECHT VAN), zoon van den vorige. Toen hertog Willem van Be ij er en op den 11 Nov. 1355 den oorlog aan het Sticht had verklaard, ontzeiden verscheidene Stichtsche Edelen en c. a. G y s b r e c h t van Ny e n r o d e hunne vriendschap aan den bisschop Wij ontmoeten hem ge­durende den veldtogt van dien winter aan de zijde van J a n v an E g m o n d in een gevecht tegen de stedelingen van Bun- schoten, waarbij deze laatsten 70 strijders verloren. Toen bisschop Jan van A r k el in den aanvang des volgenden jaars onverwachts in Amstelland viel en de steden Weesp en Muiden verwoestte, verzamelde G y s b r e c h t, op last van den Hertog een strijdhaftig heir binnen Naarden. Den 14 Maart 1356 trot: Gysbrecht nit deze vesting, en legde Soest in de arch. Bij het gezigt dier vlammen trekt Otto v a n Zaa n, den bisschop Maarschalk van Eemland, aan de spitse der Burgerij van Amersfoort den vijand tegen. Hevig is de eerste ontmoeting, waarbij Ny en ro de zwaar ge­wond en door de tijzing uit het gevecht gedragen werd In het volgende jaar 1357 komt Ny enrode weder als handelende voor, en werd door hertog Willem voor zijne bewezene diensten met het baljuwschap van Kennemerland en Friesland beyond. In of omtrent 1358 verzoende hij zich volkomen met hisschop Jan van A r ke I, en werd hij, nadat Albrecht zijn broeder in het bewind was opgevolgd door dezen als baljuw van Kennemerland en Friesland afgezet, en Reinold van Bred e r o de, die de Hoeksche partij was toegedaan, als zoodanig benoemd. Deze willekeurige daad kon ',jet anders dan de verbittering van Nyen rod e en zijne vrienden verwek­ken. Bred erode ging, om zijne nieuwe betrekking te aan­vaarden, maar in de d 'linen van Kastricum gekomen, vigil hij plotseling in een hinderiaag der Kabeljaauwschen, die zich dear achter struiken hadden verborgen; drie zijner volgelingen werden hem afgeslagen en gedood, en hij zelf ontkwam ter naauwer­nood, door de snelheid van zijn paard, aan het dreigend ge­vaar, en vlood naar de kerk van Kastrikum. Door de inge­zetenen van het dorp teruggedreven, bergde zich een deel der aanvallers in het nabijgelegen slot Heemskerk, doch Nye n r o d e en eenige andere Edelen namen met hunne gezellen de wijk naar Delft, toen in onmin met den ruwaard. Aan het hoofd der poorters en vreemde krijgsbenden togen zij uit en verwoestteu de sloten Polanen en Binkhorst, braken zelfs binneu 's Graven­hage des hertogs kerkers open, en verlostten er de gevangene Delftenaars uit. Hertog A albr e c h t sloeg het beleg voor Delft. Onder aanvoering van Nyenrode en zijne vrienden, gaven de belegeraars de belegerden niets toe in dapperheid : dan na eene verdediging van tier weken begon hen den moed te ontzinken, en den 20 Mei 1359 gaf hij de stad toch over. Ny en rod e, buiten den zoen gesloten, redde zich heimelijk uit de stad en vlood op het slot te Heusden. Na hier een jaar tang op last van Ai b r e c ht belegerd te zijn, werd hij eindelijk, op voorspraak van 0 t t o, heer van Arkel, in genade aangenomen, op voorwaarde hem vergiffenis te vragen en binnen twee jaren een bedevaart naar Jerusalem te doers. Naar het schijnt was N y e n r o de den 1 Februarij 1362 van den pelgrimstogt naar het H. Graf en naar de rustplaats van St. C at h a r i n a op den Sinai wedergekeerd, dewijl hij toen en bij herhaling 19 Januarij 1365 weder voorkomt als getuige van den bisschop van Arkel. In 1374 ontstak de krijg tussehen Holland en Utrecht op nieuw, en hertog Albrecht sloeg den 2 Mei van dat jaar het beleg voor Gildenbrug, een slot, dat kort te voren door de gilden van Utrecht tot bescherming eener nieuw gegravene vaart naar de Lek te Vreeswijk was gesticht. Onder de keur van ridders en schildknapen die wij den 9 Mei voor de sterkte ontmoeten om haar met kleine donderbussen met lood te bestormen, behoort ook N y e n r o d e. De hoofdlieden die op den burg het bevel voerden, lieten de brug neervallen, een deel der bezetting liep af, wierp zich op de belegeraars, wond­den N y e n r ode en namen hem gevangen. Van zijne wonders hersteld, werd hij door de belegerden tot bemiddelaar tussehen hen en den hertog gekozen, en hij bewerkte een verdrag, waarbij de bezetting zich den 1 Junij 1374 overgaf In 1375, 1379, 1380 en 1391 komt Nyen rode als raad van hertog A 1-b r e c h t van Be ij e re n en in dit jaar ook als maarschalk van Eemland voor. Toen de Kabeljaauwsche partij 's her­togen zoon, den graaf van 0 o s t e r nt had beschuldigd van deel aan de moord van A. l e i d van Poelgeest ( 21/,, Sept. 1392) te hebben, was de graaf naar Altena gevlugt. Albrecht sloeg eerlang het beleg voor het slot. Ook bij deze belegering was N y e n r o d e op nieuw met zijne manschappen zijnen leenheer ten dienste gekomen. Op den 9 Jan- 1394, kort voor of na het beleg had hij zich ook verbonden om het huis Wulverhorst, in 1374 gevvonnen, ten behoeve des hertogs te zullen houden en bewaren, opdat daaruit geen schade aan de landen vrienden of onderdanen van Holland zouden geschieden. Niet lang daarna, tusschen 3 Aug. en 3 Nov. overleed hij. Uit zijn hutvelijk met eene dochter van Otto van der P o el liet hij drie zonen na, Splinter, Otto (le) en Otto, benevens twee dochters, Elsebe, gemalin van Jakob van Zuylen en Nievelt en Fye, gemalin van Beer M o m­baar of Momber. Tot zijne bastaarden behoorden: 1. Nijenrode genaamd Dorlant (Gysbrecht), die door zijn vader opgevoed werd te Niemandsverdriet in den Alblasserwaard, omstreeks Paschen 1419, in dienst van J an van Egmon d, raad van hertog J a n van Beijeren, eenige burgers van Utrecht op de Lek overviel, beroofde en hen gevangen nam. ell Otto overleed nog bij het leven van zijn vader, voor nog zijn httwelijk met een dochter van H e n d r i k van Vianen was vol­trokken HU had reeds de ridderlijke waardigheid verkregep. 24 2. Nijenrode (Nicolaas van Turnout van). 3. Nyenrode (Splinter van), die geland was aan de Vecht, en in 1417 onder de banieren van gravin J a c o b a van Beijeren sneuvelde. 4. Nye n r ode (J an v a n), in 1421 door hertog J a n van Beijeren tot schout te Amsterdam aangesteld. Zie Holl. Div. Kron. Dev. 25 CIX. C. XII. Orig. Culemb. in Matthaei Anal, T. III. p. 619, 620; V erm. Bek a in Mat­thaei, Anal. :r. III. p. 248, 250, 251-254, 615. T. V. p. 570 Stiff rid i Petri, Append. ad Chron. J. de Beka, p. —573 ; 142; B. S n o i, Rer. Bal. Lib. IX. p. 125, 126, 127. id. S we e r t i i; Joh. Leydis, Chron. Belg 1. XXX. c. 12; Buchelius in Hedam. p. 255; van Mieris, D. III. bl. 27, 36, 92, 93, 94, 137, 152, 301, 347, 361, 362, 366, 582, 583, 598, 604, 605, 620. D. IV. bl. 599; Mattheus ; de Jure gladii, p. 318, 420. Dez. de Nobil. p 351. Dez Anal. T V. p. 235; Tijdsehr. van van der Monde, no. 1837. hl. 400, 1838. hi. 31; van Wkin, .Huisz. Leven, D. I. bl. 645 volgg. Alg Ges. cl. Pad. D. II. St. II. bl 250-255, 296. de Geer, t. a. p. ht. 10 volgg. Nalez. hi. 14 volgg. NYENRO DE (JoHAN VAN), behoorde onder de vermogendste in Holland en word op den 3 Mei 1398 met 10 gewapende manschappen door hertog Albrecht van Beijeren tegen de Friezen ten strijde geroepen. flij komt 1 Februarij 1399 als ridder voor en stierf, bij zijne vrouw, Margareth a, dochter van den ridder Wouter van Minden en van W o u-t e r van Ruwie 1, met welke hij omstreeks 1392 gehuwd was, eon noon nalatende, G ij s b r e c h t van Nyenrode van Velsen, die bij zijne vrouw, eene dochter van Frederik Uten h am, eene dochter naliet, Adrian a, in September 1483 te Utrecht gestorven. Na J o h a n's dood begaf zich zijn vrouw in het klooster to Wijk. Zie de Geer, t. a. p. bl. 24 volgg.; van NI ,:eris, I), III. bl, 673; Matthaei, Anal. D. III. p. 264, NYENRODE (OTTO vAN), broeder van den vorige, een der Incest vermogende leeiimannen van Holland. Toen hertog Al brecht in 1398 tot een nieuwen krijvstogt tegen de Frie -zen had besloten werd hem geboden om zich met 25 man. schappen te St. Jansmisse naast komende op de vergaderplaats des legers te Enkhuizen te bevinden, ten einde van daar met den g_ rad v an O o s t e r v ant naar Friesland over te steken. Den 23 September 1401 komt hij in een opdragtsbrief als ridder voor. Gedurende den krijg, welke door Holland en TJtreeht, na den dood van Hertog Albr ec h t, tegen de heeren van A r k e 1 word hervat, ontmoeten wij hem (1405) met zijne manschappen onder de banieren der Stichtschen bij de belegering van het slot Everstein. Den 12 October 1407 riep graaf Willem VI hem met 4 gewapende knechten to Woudrichem op tot verdediging der Hollandsche grenzen, die tom door de Gelderschen als bondgenooten der heeren v a n rkel werden bedreigd. Nog was hij later tegenwoordig onder de schitterende schaar van Hollandsche, Zeeuwsche, Henegouwsche en andere edelen, vereenigd bij gelegenheid van het vredesverdrag dat op den 13 Februarij 1419 tusschen gravin Jac o b a en Naar oom hertog J a n van Beijeren te Woudrichem werd gesloten. Hij overleed vermoedelijk om­streeks 1434. Uit zijn liuwelijk met H e i 1 w i ch van Vianen. jongere dochter van H e n d r i k van Vianen, het G o o i en A m e:i d e (bruid van zijn oudsten broeder) sproten vijf zonen, Gijsbrech t (die jong overleed) Johan, He ndrik, Gij s­brecht en Splinter) en eene dochter, Lutgarda, die men zegt, gehuwd te zijn geweest met B a u d e w ij n van Z w ie ten, peer van Kalslagen en en Loendersloot. Zie van Mier is, D. III. IA, 673. D. IV bl. 221, 526. D. V bl. 84; van Leeuwen, Bat. ill. bl. 746, 1113; Burman, Utr. laarb. D. I bl. 56; Te Water, Verb. der Edel. D. III. bl, 174 ; De G i er, t. a• p. bl. 27 volgg; Tegenw. Staat d. Nederl. D. VIII bl, 87; Tijdschr. v. Utrecht, 1837, b1, 400, 412 . NEYENRODE (GYSBRECHT VAN), vierde zoon van den vorige, werd in 14'23 te gelijk met Gysbrecht van Vianen van Ryzenburg, na den dood van bisschop Fred e r i k van Blankenheim, door de kapittelen van Utrecht tot ruwaard of wereldlijk bewindvoerder van het sticht aan beide zijden des Ussels verkozen. In 1327 zegelde hij als schildknaap mede den brief, waarbij het bisdom door de drie staten van *Utrecht aan Rudolf van Diepholt werd opgedragen. Op den 19 September 1435 verleidde hertog Philips van Bo urgondie hem met het huis van Amerongen en toebehooren, dat hij den 2 April 1459 weder afstond aan Ever w ij n van Kui­lenburg. Hij overleed 1 September 1560, uit zijn huwelijk met eene dochter uit het geslacht van Z i n d e r e n, eene dochter, Johann a, gehuwd met ridder Jo h a n v a n H e m e rt, nalatende. Zie Burman, Utr. Jaarb. D. I. bl. 280; Matthaei. Anal. T. V. p. 441, 491; Dez. de Jure gladii, p. 215, 216; Dodt, Archief. D. II. bl. 195 volg. ; Kronyk v. h. Hist. Genootsch. 1848 bl. 136, 137. De Geer, I. a. p. 30 volgg. NYENRODE (SPLINTER VAN), jongste broeder van den vorige, baljuw van Muiden, Naarden, Weesp en Gooiland. In deze betrekking sloot hij 11 November 1421 eene overeen­komst met zijn neef A 1 p h e r van der Hors t, om elkander en hunne wederzijdsche onderzaten niet te benadeelen, in den oorlog, die toen tusschen hertog .1 a n van Beijeren en het Sticht van Utrecht werd gevoerd. Na den dood van J a n van Beijeren (1425) bleef hij getrouw aan de Kabeljaauwsche partij en diende hertog Philips van Bourgondie, die, door I a n van Beijeren tot erfgenaam aangesteld, allcs aanwendde 24* om zijne nicht, Jacob a, gravin van Holland, van haar wet­tig gebied te ontzetten. In 1426 kreeg hij van dezen vorst last om bet huis Uitermeer te slechten, en opende omtrent dienzelfden tijd het slot te Muiden voor den hertog , die deze sterkte, door Jean de Villiers de A d am, maar­schalk van Frankrijk, liet bezetten, zich verbindende om dien burg, na het einde van den krijg met zijn nicht van Brabrant, hem weder over te leveren of al zulke schulden te voldoen, als deze en diens oudste broeder op dit huis hadden te vor­deren . Daar hij de partij van J a co b a begunstigde, werd hij van zijne betrekking ontzet. Hij verliet daarop Holland en vertrok naar het Sticht van 13 trecht, waar hij zich later als een voornaam tegenstander van bisschop Rudolf van Diepholt deed kennen, die hem, toen hij zijn zetel voor een tijd verlaten en daarna weder bij verrassing had ingekregen, den 3 Februarij 1449 de stad en het Sticht van Utrecht ontzegde, terwijl voorts bij nader besluit van den stedelijken raad van Utrecht, op straffe van 5 jaren ballingschap aan een ieder verboden werd hem te herbergen of te laven. Later kocht hij de riddermatige hofstad Bodestein, waar hij zijne dagen in overleed den 3 Jalij 1471 eindigde. Hij huwde Johann a, natuurlijke dochter van hertog J a n van Beijeren, bij eene jonkvrouwe van M er w ed e, bij welke hij twee zonen, Johan en Gysbrech t, en eene dochter 0 t t e, in 1457 met Arend v an Z wieten gehuwd, verwekte. Zie v an Mierls, 1). IV. bl. 866, 590, 689, 824, 893, 985. Burman, 17€r. Jaarb. D. bl. 131, 148 Dodt, Arch. D. H. bl. 215; Tijds. van Utr. 1837. bl. 400; rioning, Slot te Muid. bl. 115; de Geer, t. a. p. IA, 32 voigg. NYENRODE (SPLINTER VAN) (), kleinzoon van den vorige, zoon van Johan van Nyenrode en Margaretha van R u i v en. Hij hield in 1508, tegelijk met Willem van N y v el t, en uit vriendschap voor Dirk van Z w i e t e n, het slot Loendersloot een tijd lang als kastelein tegen de Bour­gondische krijgslieden bezet. Hij huwde Anna Eg bert s, dochter van Zuyle n, die hem een zoon schonk, Eg be r t, waar­schijnlijk het laatste wettige mannelijke oir van zijn geslacht, en twee dochters, Johanna en El i z a bet h, van welke de jongste in den echt trad met J an van R ie b e e k. Zie A. M. C. van Asch van W yc k, Arch. voor Kerk. en Wet._ Ges. enz. D. I. bl. 237, 246, 265, 266; de Geer, t. a.p. bl 34. (*) Zijn broeder G y al) r e c ht overleed ongehuwd. Frans was in 1528 schepen tier stad Utrecht en van 1530-1560 raad in het Hof aldaar. Zie over hem en zijn descendenten d e Geer, bl, 35. Zijn zuster H e i l w i c h huwde W o u t e r U t e n h a m en K a n e r a Dirk van Rijn van Jutphaas. NYENRODE (GY8BRECHT VAN), jongste zoon van Splinter van Nyenrode en Johanna van Beijeren, maakte zich als een hevig tegenstander van bisschop David van Bour­gondie bekend, en was om die reden in 1481 genoodzaakt de wijk uit Utrecht te nemen. Den 26sten Februarij 1493 bezegelde hij mede, van wege de ridderschap van Utrecht, een vredesverdrag tusschen den bisschop en de Staten van Utrecht ter eener, en Frederik van Egmond, beer van Ussel­stein , ter andere zijde, gesloten. Hij overleed den 18den Junij 1511. Zijne echtgenoote G e e r t r u i d, dochter van E rn s t v an A meronge n, schonk hem een zoon (E r n s t) die volgt, en 3 dochters, Bea t r i x, den 4d en Mei 1555 door K a r el V tot abdisse van St. Servaas binnen Utrecht aangesteld en den 3den December 1564 overleden; Eliz a­b e t h, non in het klooster der Witte Vrouwen te Utrecht, en Johanna, gehuwd met Simon van Teyl ingen, 2. met Goda rd de Con inc k, in 1528 op de Neude, ten gevolge van staatkundige beroeringen, onthoofd. Zie Matth aei, Anal. T. I. p. 519 , 524 ; Burm a n, Utr*Jaarb. D. 111. bl 509; Fundationes, p. 267, 269, 467; D o dt, Arch. 1). 1. bl. 173. 1). III. bl. 145 de Geer, t. a. p. bi 36. NIJENRODE (ERNST VAN), zoon van den vorige, verkreeg in 1527 met zijn neef Frans het geboren burgerregt binnen Utrecht, en komt vervolgens tot het jaar 1554 in de regering dier stad voor. Hij was, tijdens den plegtigen intogt van Philip s, prins van Spanje, binnen de stad Utrecht (1549) burgemeester, en verkreeg vermoedelijk bij die gelegenheid de ridderlijke waardigheid. Hij overleed omtrent 1557 en liet bij Margaretha v an Renesse van Wu lven, een dochter van Geertruid, gehuwd met Goderd van Reede, heer van Saasveld, Amerongen en Nederhorst. Zie Matthaeus, de Jure gladii, p. 275; Utr. Placaatb. D. III. hi. 145, 161, 163; Tijd8. van U tr. 1837. bi. 129, 561; Utrecht Voorheen en Thans, 1843. bl. 65 ; de Geer, t. a. p. bl. 36, 37. NYENRODE (JoHAN VAN), oudste soon van Otto van Nyen rode en Heil wich van Vianen, ontmoeten wij den 27sten April 1411, voor het eerst en wel als schildknaap. Den 15den Augustus 1416 beloofde hij, als zoodanig plegtig, te gelijk met vele andere edelen, om J a c o b a van Beijeren, na den dood van Naar vader, als landsvrouw te zullen huldi­gen. In 1427 verrecs de oorlog tusschen Rudolf v an Diepholt en Zweder van Kuilenburg, die elkander een tijd lang den zetel van Utrecht met geweld van wapenen betwisten. De eerste en de stad Utrecht bewezen Johan de bijzondere gunst van met zijn gezin en hofstede te Nyenrode en met al zijne overige goederen, in het Sticht gelegen, buiten den krijg to mogen blijven. Van zijne zijde beloofde hij aan den prelaat en diens bondgenooten geen nadeel toe te brengen , noch zijn huis voor hunne vijanden te openen. Ook hertog Philip s van Bourgondie verleende op den 19den Augustus van hetzelfde jaar 1427, voor een bepaalden tijd, de gemeene buren en onderzaten van Nyenrode een zekere bescherming tegen gevangenschap, roof, brand en andere oorlogsrampen. In 1449 werd ook hij, ale een voornaam tegenstander van bisschop Rudolf van Diephol t, te gelijk met zijn broeder Spli n- t e r, uit de stad en het Sticht van Utrecht gebannen. Hij overleed den 1sten Julij 1454 en liet bij zijne vrouw I d a v an By land. na, Gysbrecht, die volgt, Johan, die met Else van Darthuisen en in 1475 met Johanna van M o nt f o o r t huwde, en een zoon naliet, H e n d r i k die on­ gehuwd stierf; Johann a, gehuwd met G e r r it van R ij n Soudensz en H e il a, non in het klooster van St. Cecilia. Zie Matt h. Fundat. p. 287; van Mieris, D IV. 211. bl. 344, 383, 897; Do dt, Arch. D II. bl. 247; Along. Ges. d. Tad. D. St. II. bl. 517; Burman, Cir. Jaarb. D . II. bl 531, 148 Tijds. van Utr. 1837. bl. 401; de Geer, t. a. p. bl. 36 volgg. NYENRODE CORNELIS VAN), zoon van G ij s br e c h t (*) van Nyenrode, en Cornelia van Waveren, kanunnik van den Dom te Utrecht en heer van bet huis te Hillegom bij Haarlem. Hij was in 1566 een aanvoerder der beeldbre­kers, had zijn dienstknecht bevolen den beeldbrekeren bijstand te bewijzen en was oorzaak dat de doopvont in de St. Ni­colaas-kerk gebroken en vernield werd. Ook behoorde hij tot de verbondene Edelen. Dies werd hij den 17den Augustus 1568 door Alva in den bloedraad uit den lande gebannen en zijn goed verbeurd verklaard. Hij hield zich sedert te Wezel, Keulen en Aken op, en liet bij zijne echtgenoote C a­th a r in a van Nov e r u m twee kinderen na, van welke de zoon in jeugdigen ouderdom stierf en de dochter het huis Hillegom beerfde. Zie Sent. van Alva, bl. 107, 111; Bat. Ill. bl. 768; W a g en aar, Tad. Hist. D. VI. bl. 184; te Water, Verb. der Edel. D. III. bl. 175-178; de Geer, t. a. p. bl. 47 volgg. NYENRODE (JoHAN vAN), zoon van Johan van Ny e n-rode en van Else v an Darthuize n. In den driejarigen oorlog tusschen Maximiliaan van Oostenrijk en de stad lArecht, was bij, als een getrouw leenman van Holland, de (*) Deze Gysbrecht, maarschalk van Eemland (1528-1547), zoon van H e n d r i k van Nye nr o d e, baijuw van Loosdrecht, Min­den en Tekkop, in 1519, in den hoogen ouderdom van 84 jaren overleden. Hij was natuurlijke zoon en eenige nakomeling van Gysbrecht van Nyenr ode, in 1460 door Philips van Boar­gondie tot baljuw van Loosdrecht, Minden en Tekkop benoemd, ;ehuwd met Alienora van 13 orsel en. partij van den Utrechtschen bisschop toegedaan. Het slot Nyenrode, zoo zeer geschikt om de vaart langs de Vecht te belemmeren en alzoo de stad Utrecht den toevoer of te snij­den, werd door de Hollandsche krijgsknecliten bezet; maar eerlang togen de burgers van Utrecht uit, sloegen het beleg voor N y e n r o d e, en beschoten het zoo hevig dat de bele­gerden het den 7 September 1480 genoodzaakt waren zich over te geven. Den 24 Julij 1422 werd hij door den hoer v an Mont it; n y, als styli.? houder-Generaal van Holland net N y e n-rode verle.id Hij overleed dun 11 Julij 1495, bij zijne echtgenoot Elisabeth van 'Guy len van der Haar, eeue dochter Se f i n a na, Omstreeks den 15 Februarij 1504 werd deze rijke, maar toen nog onmondige erfdochter buiten weten van hare bloedverwanten en voogden met geweld ontvoerd van het huis Nyenrode, door Willem Turk, zoon van Godard Turk en Margaretha van Egmond, dochter der He eren van Usselste in. In 1405 werd zij met haren schaker in den echt verbonden, en werd moeder van een zoon, in prille jeugd overleden en van twee dochters, Elis a­beth en Klara. Lie Ma 1 t h a e i, Anal. T. I p. 408 ; Burman, Utr. Jaarb. D. III bl. 514 ; Tijc18chrift van Utrecht 1840 bi. 95, 409, 1840 W. 167, 169, 268, 269. D e Geer, bl. 49 volgg. NYENRODERYSBRECEIT VAN), komt in 1523 voor al s hoofdman te Naarden. Aldaar bloeide toen de lakenweverij, toen echter in 1486 de lakenvelders menigmaal in plaats van gereed geld voor hunne waren, brood, seek en anderen leeT­togt moesten ontvangen, die hun boven de waarde werd opge­drongen, raakten zij hierover aan 't muiten en handgemeen met de burgerij, die onder 't geleide van Nyenrode het yolk op de vlucht dreef. Zie Boxhorn, Theatr. Roll. p. 343; Tcgenw. Staat van alle Vol-keren, D. VIII, bl. 101 ; D e Geer, t. a. p. bl. 123. NYENRODE HENDRIKSZ. (HENDRIK VAN), een der bel­hamers bij het oproer, dat in 1610 binnen Utrecht plaats had, die zich zoo bijzonder moedwillig in woorden tegen den Magistraat van Utrecht verliep, dat hij den 13 Julij van dat jaar gevangen genomen en 2 Augustus daaraanvolgenden voor levenlang werd gebannen. Niettemin ontmoeten wij hem op den 3 Mei 1611 in de pastri-kerk te Utrecht, waar hij onder de prediking aan een plotseling toeval stied. Zie de Geer, t. a. p. bl. 48. NYENRODE (PETER HENDRIK8z.), zoon van den vorige, of N i e u w e n r o o de werd in 1613 ails proponent te Zijder­velt. Te Culenborg en van daar in 1617 te Rotterdam beroe­pen , flij was de partij der contra-remonstranten toegeduan en deelde ook in hare vervolgingen. Na de aanstelling van een nieuwe magistraat in deze stad, wanneer remonstranten en con­tra remonstranten vrijheid van godsdienst erlangdeu, werd hij in zijne gemeente hersteld. Toen in 1619 de remonstranten het onderspit moesten delven, werd hij een zoo ijverig contra-remonstrant, dat men aangeleekend vindt dat hij zich met de wethouders der stad op de groote kerktoren begaf, om door middel van verrekijkers, toen onlangs uitgevonden, de verga­deringen der remonstranten in het open veld te ontdekken. Hij vertrok in Nov. 1631 naar Alkmaar en overleed aldaar in 1633. Zie Br an d t, Hist. der Ref. D. III ijl. 344, 345, 883 ; D o d t, Anatief. D. IV bl. 97, 189. V. bl. 40, 177. NI bl. 16,105. Tijd­schrift van Utrecht 1839 bl. 160 De Geer, t. a. p bl. 48. Veeris Per. Naaml. v. Pred. H a r d e n w ij k. Naaml. van levenbizond. bl. 25, 26. NYENRODE (SPLINTER VAN), bastaard, een kuustenaar, die in het begin der VVI eeuw te Utrecht bloeide, tijdgenoot van Pieter v an Ingen. Zie Kramm, oq Ingen (Pieter van); Dodt, Archief. D. III bl. 213, 215. NIJENRODE (Mum VAN), in 1613 schepen te Utrecht. Hij behoorde tot de Stichtsche gemagtigden, die met de Hol­landsche in Augustus 1618 ten huize van Daniel Tres el, eerste klerk der Algemeene Staten, vergaderden. Zie Wage naar, Vad. Hist. D. X. bl. 210, 217; de Geer, t. a, p. bl. 48. NYEVELT (*) (JACOB VAN ZTJYLEN VAN), heer van Hoe- (*) Van de menigte takken, uit de huizen der oude heeren van Zaylen, Anholt, Wijk-te-Duurstede en andere, is alleen nog overig die van Zuylen van Nyevelt, die zijn naam ontleend aan de heer­lijkheden en sloten Zuylen en Nyevelt in het Sticht van Utrecht, waarvan afbeeldingen bestaan, De oudste tak van Zuylen van Nye­velt, werd oudtijds gerepresenteerd door de heeren van Nyevelt, Hoevelaken, Geerestein, Broekhuisen enz., de jongeren waren heeren van Blickenburg, Leusden, Kesteren, Ingenhaven, Schoonauwen, Oudewater, Vreeswijk, Maasland, Maassiuis, Doorne, Cothen, Coul­ster, Heilo, Nellestein, Aasdom, Berg-ambacht, 's Heeraartsbergen, Ammers, Dartbuisen, Eng, Berkou, Dorth, Bylevelt, Hinderstein enz. Al deze lijnen zijn tegenwoordig uitgestorven, en de nog be­staande takken dier familie werden in Holland gerepresenteerd door de heeren van Sehouwenhurg, Glinthorst, Schoonderbeek, Veldhui­sen, Brieller, Schafelaar, bl aarssen, Nieuw-Beyerland, 's Graven-Ambaeht, Ehze enz. in Belgie door de heeren van Snaefburg, Crajestein, Boelestein, Maarssenbroek, Isschot, Haar, Kokengen, Spengen, Haenwijk, Montfoorts gerecht, Wikevorst, Roelants, Hof­stade, Leyseele, Gaesebeek (in Vlaanderen), en in Beijeren door de heeren der majoraten van Prufeningen, Alkofen etc , In de zes­dende eeuw heeit de Hollandsche tak de Hervormde godsdienst aangenomen, die van Belgie en Beijeren zijn bij de R. C. ge- Woven. velaken, raad van den bisschop van Utrecht en een zijner voornaamste krijgsoversten. Hij was de stamvader van dezen tak, en oudste zoon van Steven v a, n Zuylen van V ec ht, ridder, heer van Hoevelaken en Schalkwijk, raad van den bisschop Jan van Dies t, burgemeester en overste oudeman der stad Utrecht in 1312 en 1318 voorkomende, en van Ma bilia .. Deze had tot grootvader Fre deri k van Zuylen Anholt, stamheer van den tak van Zuylen van ech t, ridder, die op het tornooi in 1236 te Haarlem door den graaf van Holland aangerigt, was en door graaf F 1 o­ r is V tot ridder orde van St. Jacob benoemd werd, en te­ genwoordig was in den slag in 1282 te Sweserenge, door het leper van den bisschop van Utrecht tegen de heeren van Amstel en Woerden geleverd. Zijn overgrootvader was Steven V, heer van Zuylen, An­ holt, Sweserengen, WTestbrouck enz., die voorkomt onder de scheidslieden, in het geschil tusschen den graaf van tiled, den aartsbisschop van Keulen en den hertog van Luxemburg (1217) en die vervolgens met doze vorsten het verdrag van Keulen, I anno 1221, Kalend. Junii" zegelde. Jacob huwde omstreeks 1326 zijn nicht Chris ti na van 7 uyle n, vrouwe van Nyevelt, in 1351 gestorven, en noemde zich sedert (vroeger teekende hij zich Jacob van \re c h t) Zuylen van Nyevelt en nam tevens het wapen zijner echt­genoot aan. Zijn tweede vrouw was Elsabe Ut enha m, doehter van P i e te r, heer van Ham in het Sticht, en van eene dochter nit het geslacht der heeren van Noortwijk in Holland. Hij komt voor in charters van 1340 en 1350, wordt een der dapperste ridders van zijn tijd genoemd en on­derscheidde zich bij verschillende gelegenheden, vooral gedurende de twisten tusschen de Lichtenbergers en de Gunterlingen. Daags voor St. Cecilien dag 1346, trok hij aan het hoofd der troepen van den bisschop tegen de laatsten op, en dreef ze, na een hardnekkio. gevecht, waarin hij zwaar werd gekwetst, nit Utrecht. In '1353 verbond hij zich met eenige magtige heeren tegen den bisschop, die om zich te wreken, de goede­ren van vele zijner bloedverwanten en vrienden, zoo als de kasteelen van Montfoort, Hollestein en Ghoreel, en in het be­gin der lente van het volgende jaar, het kasteel Nyevelt be­legerde, welk beleg echter word afgebroken, daar de oorlogende partijen zich verzoenden. Hij overfeed in 1355, en liet na Ste v en van Zuylen v an Nyevelt; Clementine van. Zuylen van Nye velt, gehuwd met Dirk van Poelgees t, ridder, hoer van Honade en Koudekerke, zoon van Gerrit van Poel ge e s t, ridder, en van Adelaide van Raaphorst, dochter van Gerrit, bailliu van Kennemerland, en van A g n e s van Vi a s s e n a a r, gezegd van Duivenbode; Johanna v an Zuylen van Nye v el t, religieuse te Rijnsburg; Frederik van Zuylen van Nye v el t, stamvader van den tak Zuylen van Blicken­burg. Zie J. Gailliard, Maison de Zuylen, Bruges 1863. p. 1. suiv Cloet, Chat. et Mon. des P. B. p. 65, 139; Fresch o t, Nobl. d'Utr. p. 15, 16; Carpentier, Mist. de Cambr. P. III. p. 902, 1041; Hoovstraten, Schuer, Iloordenb. o h w. Nyevelt; Verh. Ned D. VIII. bi 57, 58, 81; de Bruin, de rechtstr. hl. 7, 8; Oude Holt. Chron. 23 Iv. 4 Cap. bl. 259; Goudhoev en, Holl. Chron. bl. 245, 383, 390; Bat. Suer. 1).NIA. 351; 11 alma, TonnNNed. 1). 1. bl. 438; -V oet van Oudheusden, .Beschr. van Culemb. 1)1 29; K e ii, p, Lev. der _Door'. Ileeren van Arkel, 71, 81; Le Petit, Chron I). I. W. 286; Brecop, Chron. biss. Utr. bl. 287; te Water, Verb. der _Edelen, D. III. bl. 181, 182. 1). IV. bl. 307: SchoteI, Ahdij van Rijnsb bl 156, 246, 287, 288, 320, 359; Knb van Ned. en K1 Oudh D. V. bi. 242, 243. Smode, Schalk. bl. 331; van Ileussen, Hist. Episc. Foed. Belt' T. I. p. 150; Ileda, Hisd. Ultraj. T. II. p. 197; Buchelius et H e d a, His t. Traj. p.. 257; Matthaeus, Anal. T. III-p. 209, 408, 604, 605; Chron. auctius van Beka, uitg. van lVlatthaeus, 239, 310. NYEVELT (STEVEN VAN ZUYLEN VAN), oudste zoon van Jacob van Zuylen van Vecht, gezegd Zuylen van Nyevelt, en van Christina van Zuylen, heer van Nye­velt en Hoevelaken (24 Maart 1355), gouverneur der. kasteelen en kwartieren van Eemland en Stoutenburg (1384), raad van den bisschop van Utrecht, komt meermalen in charters uit het midden der veertiende eeuw voor. Zoo zegelde hij in 13M Donderdag na St. Urbanus, met Gilbert van Zuylen v an Abcou de, Died erik van Zuylen van Yacht en Wou­t e r van Zuylen van V ec h t, een charter, waarbij de bis­schop van Utrecht verklaart, den rata zijner raadsheeren te volgen en voortaan het ambt van gouverneur van het kasteel van Eemland aan been vreemdelingen meer te geven. In het zelfde jaar ontving hij do kasteelen en domeinen van Eemland en Stoutenburg to pand voor het geld, dat hij den bisschop had voorgeschoten, en kwam hem nogmaals den 21 October 1368 to hulp, toen hij, gevangen op het kasteel van Goor, zich buiten staat beyond de belangrijke sommen voor zijn rant­soen to betalen. Meermalen word hij in moeijelijke gevallen door de Staten van Utrecht geraadpleegd, die vooral in 1386 versohillende boden naar Hoevelaken zonden, om hem, uit to nood igen, om met hen over gewigtige zaken to komen raad­plegen. Hij was in alle woelingen van zijn tijd gewik­keld. Gedurende den oorlog tusschen den graaf van Holland (1356) en den bisschop van Utrecht, word hij op zijn kasteel Nyeveld door Jan van E g m o n d belegerd. Eerst na eene hardnekkige verdediging word het den 22sten Mei overgegeven, geplunderd en verbrand. In 1398 stond hij than bloedverwant Jacob van Zuylen v an A b c o ude terzijde bij diens ondernemiug tegen Rhynestein en bragt veel toe tot het nemen dezer sterkte. Den 7 Mei 1398 werd hij en zijne bloedverwanten Wille m van Z uy­len van Abe oude en Dirk van Zuylen, zoon van Sweder, door hertog Al b e r t van Beijeren verzocht, om met een zeker aantal mannen hem bij te staan in den oorlog tegen Friesland. Hij veroverde in 1405 met J a c o b v an Zuylen van Abcoude en Dirk van Zuylen van Her­melen, Hagestein en Everstein. Hij huwde A. g n e s van H e e m s k e r c k e, dochter van Gerri t, ridder, heer van Heemskercke, en van Ma r g a r et ha van Cralinge n, doch­ter van Wille m, heer van Cralingen, en van Christina van Z u id w ij k, vrouw van Rodenrijs, die hem de volgeude kinderen schonk: J a co b, .die volgt, H e n d r ik, die volgt, Will e m, die volgt, (waarschijulijk) A n n a, vronw van J a n v an Nyenrode, ridder, beer van V elsen en Poel, gestorven omstreeks 1411 en broeder van Elsa b e van Nyenrod e, Agnes, gehuwd met Adri a an van Ra aphorst, ridder, heer van Raaphorst, Aarlander-Veen, Soetermeer, bailliu van Haarlem, enz. Zie van Leeuwen, Bat. ill. p. 955, 978, 1203; Arnold de B e v e r g e r n e, Chron. Mon. in Annal. M a t t h a e i, T. V. p. 54. Gisb. Lappiu a Waveren, Append. in Beka, p 122; Suffr. Petri, Append. in Beka, p. 145; Chron. Osnaburg. ap Meiboom, p. 234; Matth. Vossii, Ann Lib. II. p. 352; Matthaeus, Nob. p. 350, 799; J. a L ei di s, Chron. Lib. XX. bap. 11, 12. J. Gailliard, p. 13 suiv. Freschot, Nob. d'Utr. p. 15. V e r m e i r e, Misc. Gen. p. -)06, 326; Le Petit, Chron. Holl. T. I. p. 298, 314; Gouth o even, Chron. p. 197, 400, 409, 410, 421; Oud Holl. Chron. div. XXXV. Cap. 13, p. 259, XXVI, Cap. XVII. p. 255, 265, 266; Burman, Jaarb. D. I. bl. 50, 56, 96 ; A 1 b. K e m p, Hist. der Hceren van Arkel, bl. 85, 440, 441; Arent toe Boecop, Hist. Utr. bl. 292, 293; Schota­nus, Friesche ties. bl. 184; S m i d s, Schalk bl. 271; C e r i s i e r, Ned. Ges. D. II. bl. 3; 1Vagenaar, Fad. Hist. 1). III. bl. 286 ; Tegenw Hist. Utr. D. I. bl. 70, 1). II. bl. 183; van Mie­ ris, Charterb. D. III. bl. 674 volgg. H alma, Tonn. Ned, D. II. bl 115, 315; te Water, Verb. der Edel. D. III. bl. 242 voigg. D. IV. bl. 228; van Spa an, Hist. Geld. D IV. bl. 208; Brou­erius van Nidek, Cab. Oudh. D. I. bl 99 ; Kok, Woord. 1). XX. bl. 481-483; D. XXIV. bl. 70, 75; Hoogstra ten en S'chtter, Woord. o. h. z a. Nyevelt; A s c h van WUck s Oudste Kamer-Rekening van Utz•. bl. 79, 80, 106-109, 120, 121, 125, 132 etc. in Cod. Dipl. Ser, 1I. div. II p. 191-192; But k en s, 1'Espinoy, le Carpentier o. h w. Nyevelt. NYEVELT (JACOB VAN ZUYLEN VANS, zoon van den vorige, ridder, heer van Nyevelt en H oevela ken, bezegelde met J a n van Zuylen van Vecht en Willem van Zuylen van A b c o u d e het charter van bisschop F r e d e r i k v an B l a n c-k en helm van 25 Mei 1403, betreffende het bestuur van den Leckerdijk. Ook komt hij den 26sten December daaraan volgende en den 16den December 1409 voor. In 1410 werd hij door het leger van Will em IV, graaf van Holland, in zijn kasteel Hoevelaken belegerd, dat genomen en verbrand werd. Hij huwde in 1411 Elsabe van Nyenrode, dochter van Gysbrec ridder, heer van Nyenrode. Velsen, en Poel, hoofdman van Amstelland, Waterland, Zeeburg, gou­verneur van het kasteel van Naarden, bailliu van Kennemer­land, erfmaarschalk van Gooiland, in 1396 gestorven, en van Bebra van A rckel van Leyenberg. Bij zijn dood in 1498, liet hij na: Ste v e n (die volgt); Wille m, die den 3lsten Maart 1436 met andere Stichtsche ridders een verbond sloot met bissehop Rudolph van Diepholt tegen Walraven van 1VIeurs. Hij huwde E v a. . . die hem een zoon schonk. W it 1 e m, schepen van Utrecht (1460-1468), welke den 27sten Junij van het laatstgemelde jaar tegenwoordig was bij de verzoening der broeders Gerrit, beer van Culemborg, en 1-1 ubert van Culemborg. Ricka of Elizabeth, gehuwd met Jan van Renesse, ridder, heer van Renesse, Rynauwen, Hillenberg en Baarland. G ysberta, gehuwd met Gerard van Culemborg. rid­der, heer van Maurik, zoon van Gerard IX, heer van Cu­lemborg, en van Bertha van Egmond. J a co b a, gehuwd met W ill e m van G e n t, beer van Rixtel, amhtman van Neder-Betuwe, burgemeester van Thiel, zoon van W outer van Gen t, bailliu en dijkgraaf van West-Friesland. Christ in e en Ste vin a, beide religieuzen to Rijnsburg1 Zie van Leeuwen, Bat. Ill. p. 1061; van Heussen, Hist. Binge T I. p. 175; AI a tthae us, Nob. p. 773, 886 seqq. 1)ez in Ann. Chron. Amersf. p. 233: Dez. De Jure Gladii, p. 401; V e r­hoev en, Rer. Amerse. p. 78, 79; Buchelius, ed. Hedam, p. 288; Tessehenmacher, Ann. Cl. p. 481; Gailliard, p. 16 suiv. Fr eseho t, Nob, d'Utr. p. 14, 15; Go e thals, Diet. Gen. van Mieris, Chart. D. IV -bl: 15, 38, 41, 143; Groot Plac. 's Lands van Utr. D II bl. 107; H al ma, Tonn. Ned, o h w. Gent; Tegenw. Staat van Vtr. 1) II. bl. 9; 10 ; Hist. Geld. b1.517 volgg. Pontanus, Geld. Hist. D. II bl. 182; Arent toe B o e e o p, .Hist. Utr. bl. 350; Stiehtenhorst, Geld. Gesch. Gouthoeven, Chron. bl. 134. Bat S. D. II. hi. 440 Bur­man, Jaarb. D. I. bl. 398, 472, 473: D. III. bl. 46, 86, 159, 298, 468, 509. V o e t, Hist. Culernb bl. 38, 39, 113. Small e-gauge, Chron. Zel bl. 702. Bachiene en Basehing, Bes. Ned. bl 315. Hoogstraten, Sehuer enz, o. h. w Nyen­rode Gent. Utr. Hist. Gen. in Cod. Dipl. Ser. II T. II. No. 75. p. 115, 116. Ferwer d a, Wapenb. Gdn. Renesse, Gener 7, 8, 9. d'A b l a i n g, Ridd. van Veluwe, bl. 98. Sehotel, Abdij van Rignsb. bl. 153, 154, 246, 350. NYEVELT (STEVEN VAN ZUYLEN VAN), heer van Nyevelt en 1 loevelaken, Bylevelt en Nederliorst (1461), behoo•de tot de ridderschap van Utrecht en Gelderland, was schepen en burge­meester van Utrecht in 1434, 37, 39 en maarschalk van liet bovenkwartier in het Sticht (1442). Hij bezegelde met vele zijner bloedverwanten het charter, bij hetwelk de Utrechtsche ridders zich den 14(len Maart 1436 vereenigden met R u d c 1p h van 1)iepholt tegen Walraven van lieurs. Hij huwde Elizabeth van Ooy, dochter van Gerrit, ridder, heer van Ooy, en van Elizabeth van Renes se, en stierf in 1464, nalatende Jacob (die volgt) en E 1 i z a h e t h, ge­huwd met haar bloedverwant Dirk 'v an Z u y 1 e n van de H a a r, heer van de Haar, Zevender, Harmelen, Caba enz. oudste zoon van Dirk van Zuylen van Harmelen en Josina van der Haar. Zie Matthaei Nob. pR350. Bal. Sacra, T. II. p. 449. Vormeirc Msr. Gen. p. 385. Burman,Rfaarb. I). I. bl. 421, 472, 473, 479, 503. V o c t, Flist. Cul. bl. 85 volgg. Fen-w e r d a, trap. G6n6al. Ren. Gen . VII. en G6ne'al. Arckel, Gener. XXII.Se h o t e 1, Abdij Rijnsb. bl. 248. Gail liard, p. 20. NYEVELT (JACOB VAN ZUYLEN VAN), zoon van den vorige ridder, beer van Nyevelt en I-1 oevelaken (12 Maart 1457), werd 19 Februarij 1469 in de ridderschap van Utrecht opge­nomen, was lid van den bisschoppelijken raad, en 1447 gou­verneur van Stoutenhurg, en maarschalk van Amersfoort en Eemland. Hij werd in 1467 tot eerste scheidsrnan in de geschillen tusschen den bisschop en de steden Amersfoort en Bunschoten gekozen en omhelsde in 1470 de partij van Jonker Frans van Bred c r o d e, hoofd der Hoekschen tegen den bisschop van Utrecht, Da vid van Bourgondi6 en ontkwam met veel moeite aan de vervolgingen van dezen, die zich reeds van Reinoud van Brederode en Jan van Amerongen had meester gemaakt. Hij huwde Oda de Roe v e r van Montfoort, dochter van Jan de Roe ve r, ridder, burggraaf van Montfoort, heer van Purmerende, Linschoten, Weer, Hek­kendorp enz., dijkgraaf, raad van J a c o b a van Beijeren en van Cunegonda van Bronkhorst Iiij overleed in 1476 en liet na Steven (die volgt) en J a n en Il e n r i k. Zijn portret en kwartieren vindt bij G a i lli a r d. Zie IVI a t t h a e i, Nob. p. 350, 819,896-898;Gailliard, p.21, 22; Freschot, Nobl. d' Utr. p 15, 54; Le Petit, Chron. Holl. T. 1, p. 480 ; Burman, Jaarb. 1). II, b1.277; van Spaen, Mist. v. Geld. I). IV. bl. 197, G o uth o even, Halma, Ho og­s t r a t e n, ichuer, Beverwyek, Beschr. v. Dordr. bl 63, Kerk-Oudh. D. II. bl. 250, Tegenw Staat van Utr I) II. b1. 114, 115; C_ S t r o o b a n t, Genaal de Montfoort. p 129-398: NYEVELT (JAN VAN ZUYLEN VAN), jongere zoon van den vorige, raad van den hertog van Gelderland, afgevaardigde van dezen bij de staten van Utrecht. Hij leefde nog in 1524 en komt in menigte charters en andere openbare stukken voor. Hij was een dapper ridder, een der hoofden der Hoekschen en nam deel aan tie meeste ondernemingen tegen de Kabeljaauwschen. Na den ondergang zijner partij en den dood van Frans van Bre­derode, werd hij begrepen in de acte van amnestie van 1 Jan. 1517. IN trad met twee zijner broeders en verscheidene bloedverwanten in het verbond van N ye v e ld, waarvan zijn broeder H e n d r i k het hoofd was, tegen David van Bour­gondi6, bisschop van Utrecht, die de regten, privelegien en vrijheden, door de stad Utrecht onder zijn voorgangers genoten, had geschonden. In 1483 streed hij onder zijn broeder Hend ri k, toen deze zich van Utrecht meester maakte, en hielp in .Julij van hetzelfde jaar met zijn oom, den burg­graaf van Montfoort, die stad, toen zij door de Hollanders belegerd werd, die hij verdreef. Toen bisschop D a v id in 1483, 'ten gevolge eener overeenkomst, wederom den zetel van bet bisdom had beklommen, werd hij met zijne broeders S te­ e n en Gerrit en zijne bloedverwanten D i rk en Steven van Z u y l e n van H a a r gevangen genomen en eerst na het betalen van een zwaar losgeld ontslay;en. Hij vorderde bij een brief, gedagteekend den 24 October 1514, van de stad Leyden hem binnen 14 dagen te betalen de Belden, die zij, nadat zij door zijn brooder Hendrik was ingenomen, bij een acte van 1481 beloofd had, am dezen ter hand te stellen, met bedreiging van, zoo zij er niet aan voldeed, die som ge,wapen­derhand in te vorderen. De stad antwoordde, dat zij zich onderwierp aan de beslissing van Maximilia an, ruwaard van Holland, Jan v an N y e v e l t schreef den 6 December 1514, op bevel van den hertog van Gelderland, aan de staten van Utrecht, de oogenblikkelijke in vrijbeidstelling, zonder rantsoen van de gevangenen op den Rijswaart gemaakt, en den 26 der­zelfde maand betaling van de achterstallige penningen, wegens zijne dienst. als monstermeester. In October 1516 werd hij met Willem van Rossem door den hertog ter regeling van belangrijke zaken naar de staten van Utrecht gezonden. Den 6 Maart 1517 zegelde hij, namens de staten van Utrecht een brief, die Frans I, koning van Frankrijk berigtte, dat de staten toestonden in het verdrag met Karel V te worden opgenomen, behoudens hunne privilegien, onafhankelijkheid en de uitvoering der vorige verdragen. Hij stierf, zonder wettige descendenten. Zijn 16 kwartieren vindt men bij Gaillard. Zie M at thaeus, de Jure gladii, p. 390; Gailliard, p. 22 suiv. ; Hubner, (Xeslacht-req. octaf. 419, 423; Voet v 0. Beschri van Cuylenb , bl 146 volgg ; Brouerius van Nidek, Kab, v. Nederl en Klee fsche Oudh. D. IV. bl 49 ; van M e e r i s, Ned. Porsten, 1) I. bl. 168; van L e c u w e n, Bat ill. bl. 916 volgg.; A lkemade, Botterd. Hendenci. bl. 32, 321, 329,323,Gouthoe-Chron. bl. 521-536; Le P e t i t, Chron. Boll. T. I. p. 526-568, Oude 17011 Chron. div. XXXI. bl. 421-437, 467 ; K o k. Pad . Woordenb. D. H.R75; H alma, Tonn. d. Aederl. bi. -217; E 1 s e v i e r, schuldvordering van Johan van Zuylen van ilryevelt, in Kron. v. h. Utr. Gen. 1857 391-397; vanAsch van Wijck, Archie. 5 kap. Utr. en Kron. Utr. Gen. jaarg. 1847, bl. 174 volgg. 1848 bl. 260. NYEV ELT (HENDRIK VAN ZUYLEN VAN), broeder van den vorige, was meermalen raad, tresorier, schepen, burgemeester en overste ouderman der stad Utrecht. Hij behoorde tot de dapperste ridders van het Sticht, was een der hoofden van de Hoeksche partij en een der hardnekkigste vijanden van bisschop David. Toen Jan van Egmond, stadhouder van Holland en Jan van W a s s e n a a r zich aan het hoofd der Kabeljaauwen den 3 Julij 1479 van Leyden hadden meester genaaakt, begaf zich Hendrik van Nyevelt met zijne partij naar Leyden, en besloot in 1481 die gewiglige plaats weder te veroveren, hetgeen bun gelukte, waarop hij de regering ver­zette, de Kabeljaauwschen die hij gevangen had op een zwaar rantsoen zette en de burgerij zware lasted oplegde. Daarenboven liet 11 end r i k zich een schepen-acte geven, waarbij de stad zich verbond hem of zijne erven 9000 rijnsche guldens te geven. Hij bood weerstand aan alle voorstellingen en dreigingen van Maxim i 1 i a a n en vernomen hebbende dat de troepen van dezen, onder den stadhouder L a 1 a i n g en J a n van Rans t, markies van Antwerpen, de sterkte te Alphen hadden ingenomen, van plan om Leyden te naderen, verjoeg hij ze van Uaar tot aan Delft, en keerde zegepralende met de buitgemaakte vaandels naar Leyden. Vervolgens verdedigde hij de stad en het kasteel van Montfoort met zulk eene dapperheid, dat aartshertog Maximili as n verpligt was het beleg op te breken en naar 's Hage terug te keeren. Op den dag zelven zijner terugkomst, verbande hij H e n d r i k en zijne deelgenoo­ten, met verbeurd verklaring hunner goederen. In den loop van hetzelfde jaar hielp hij met zijn oom den burggraaf van Montfoort, de stad Utrecht belegeren en verdreef de 2000 Hollanders, aan wier hoofd de bisschop in zijne bis­schoppelijke stad wilde terugkeereii. llrj versloeg ook met andere ridders den stadhouder L a 1 a i n g, die aan het hoofd van een sterk leger, het beleg voor het blokhuis aan de vaart, eene sterkte bij Utrecht, had geslagen. De overwinnaars trokken in processie naar de Buulkerk, waar zij de op de Hol­landers veroverde vaandels, op het altaar van 0. L. V. ter hulpe neerlegden. Nadat den 24sten April 1483 D a v id van Bourgondie, door tusschenkomst van Maxim i l iaan en zijn broeder was hersteld, liet hij de broeders Jan, Steven en Gerrit Zu yl en van Ny evelt gevangen nemen, stelden hen op rantsoen en verwoestte hunne leengoederen. Hier­door haalde hij zich nog weer den haat van dat geslacht op den hals, en then die van Utrecht het despotische hestuur van den bisschop moede, tegen hem opstonden, liet zich H e n­drik niet bidden, om zich aan hun hoofd te stellen. Terstond verzamelde hij zijne manschappen, trok den vol­genden nacht (11/12 Mei 1483) naar Utrecht, waar hij met het aanbreken van den nacht aankwam. In de stad vond hij een hardnekkigen tegenstand, doch belmalde een volkomen overwinning. Hij zelf ontving een zware wond, doch de zijnen bleven meester van de stad en voerden den bisschop gevanke­lijk naar Amersfoort. H e n d ri k ging geen wettig huwelijk aan, doch liet een bastaard na, J a c o b. 1480-1481 schepen te Utrecht. Zie Heda, Ep. Traj. p. 296, 310. Lamb. Hortensins, Ber. Ultr. Lib. II. p. 55, edit. Buchelii. B u c h e 1 i u s ad Hed. p. 311. i ur man, Jaarb. D. III. bl. 469, 497-500. Go udhoe. vent Chron. bi. 521-523, 534 volgg 533 volgg. van M i eris, Ned. Vorst. D I. bl. 168 Alkeniade, Rott Heldend bl 31 volgg. Oude Holt Chron. div. XXXI. XXXII. c. XXXIII. p 421 C. 4111. ip. 435-437. Th. Basinus in Anal. Matthaei, T. •I1., p. 147. Ainelgardus, Geste Ludov. XI. Lib. VI. c 16 et 20 in Coll. Vet. Script. aped Marlene et Durand, T. IV. p. 293 seqq. Acta Ultr apud Merthaeus, De Ber Anzersf. p. 322. Snoji Hut. Boll. Lib. XII. Gailliard, 1. c. ()Hers, Be:. van Leyd. bl. 411-415. Chron. Flaendr. D. bl. XXIV. bl. 456. Le Petit, Chr. Roll. bi 534, 565, 566-568. van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 915-917. van de Water, Utr. Plac, Ao. 1481. J. F van Cortgeen van der Goude, Chron. Utr. bl. 49, 50. Wage-Baer, Vad. Hist. D. IV. bl. 226. Cerisier, Ned Hist. D. II. bl. 291. Ber, Utr. Hut. Gen. D. I. bl. 189. D. I V. bl. 151-154 180 volgg. Chron. Utr. Rist. Gen. Jaarg. 1851. p. 291--397. Elzevier, De Strijd ten. de Hoeks. en de Kabelj. in 1479 in Ber. Utr. Hist. Gen. D. IV. bl. 126. Dez. Oorlog tuns. Holl. en Utr. 1481-1483 in Ber enz. D. IV. bl 280. van Asch van W ij c k, Driej. Oorl. 1481-1483. NYEVELT (STEVEN VAN ZUYLEN VAN), de Jonge, broeder van den vorige, tweede van lien naam, ridder, Neer van Maarsen, raad van den hertog van Gelder en graaf van Zut­phen, werd in 1498 grootmeester der Teutonische orde balye van Utrecht. Hij herstelde het oude slot van Maarsen, dat hij Zuylenburg noemde, en vestigde zich aldaar, daar hij zich onophoudelijk te Utrecht, gedurende de onlusten, aan allerlei geweldadigheden zag blootgesteld . In 1527 werd zijn slot door Geldersche soldaten ingenomen, geplunderd en verwoest en hij zelve gedood. De bisschop David vervolgde de plun­deraars ten strengste. Zijn portret is in de zaal der Duitsche orde te *Utrecht en wordt bij G a i lli a r d gevonden. Zie Ma t tha eus, Nob. p. 109. Anal. T. V. p. 813. 884 in Chroiz. Ord. Tent in Lib. de Vit. Praef. Traj. Lamb. H o r t en­si u s, de Rebus Ultra p. 106, 107. Ryck e 1, Hist. St. Gertr. p. 620. 621. Gailliard, p. 30. Freschdt,p. 199, 200. Tegenw. Staat van Utr. D. 11. bl. 153, 355. Kok, o. h. w. ter Meer. Kl. Brntn, De Vechtstr. bl. 4. van der Monde, Hist. Utr. bl. 234, 233. Dez. Tijds. Utr. Oudh. Jaarg. 1846. bl. 353 1846. bl. 353. NYEVELT (STEVEN VAN ZL YLEN) de oudere, oudste broeder van den vorige, ridder, heer van Hoevelaken, ingeschreven in de ridderschap van Utrecht, ridder van het H. Graf dat hij in 1502 bezocht. Hij werd den braven • ridder" genoemd en was niet minder door zijn dapperheid als ]engte en buitengewone kracht vermaard. Hij was een der hoofden van de hoeksche partij en nam met zijn schoonvader van B r o e k h u i s e n deel aan de oorlogen in 1481 tegen de Kabeljaauwschen, onder aanvoering van zijn broeder El e n d r i k van Z u y 1 e n van N y e v e 1 d en onderscheidde zich bij het innemen van Leyden. Uit het land gebannen en van zijne waardigheden beroofd, vluchtte hij naar Sluis en streed (1481-1496) aan de zijde van Frans van Brederode tegen de veel talrij ker magi der Kabeljaauwschen. Den 20 November 1488 liet de vloot van B r e d e ro d e, uit 48 schepen bestaande het anker voor Delft vallen, Terstond liet deze 800 man aan wal stappen, verdeelde dit legertje in tweeen, gaf het bevel over de eene helft aan S t e­ st e n en nam het bevel der andere op zich. In den tijd van een uur vermeesterden zij de voorsteden en 't zwaar blokhuis to Rotterdam en trekken zegepralend de stad binnen. Br e d e r o d e en Steven maakten zich van de hoof-den der kabeljaauwsche partij en van een menigte Engelsche, Vlaamsche, Fransche en Duitsche, rijk met koren, wijn en andere levensbehoeften belaste schepen meester. Steven on derscheidde zich met zijn broeders J a n en Gerrit bij het veroveren van verschillende steden, kasteelen en sterkten en nam krachtdadig doel aan de talrijke gevechten, waarin de Hoekschen, nu eens overwinnaars dan eens overwonnen, blijken van groote dapperheid gaven. Hij was opperbevelhebber in den gedenkwaardigen slag bij Brouwershaven tusschen Br e d e r o d e, die 38 schepen en 1200 man onder zich had en J an v a n E gm o nd, die over 86 schepen en 3000 Kabeljaauwschen het bevel voerden. In dit bloedig gevecht werden de Hoeksehen verslazen, Frans van Brederode en Steven van Zuy­len van Nyeve lt gevangen genomen. Hij nam met zijne broeders J a n en Gerrit en an­dere bloedverwanten deel aan den bond der Ny e v el is tegen Bisschop D a v id van Bourgondie, nam deel aan alle onderne­mingen en veldtogten van 1481-1486. Het was ge­durende deze dat de lieden van den bisschop, geholpen door de Hollanders het kasteel van Nyevelt plunderden en ver­brandden. Na de herstelling van bisschop D a v i d, werd Steven met zijn broeders Jo h an en Gerrit gevangen ge­nomen, naar wijk bij Duurstede gevoerd, en na het geven van een zwaar losgeld ontslagen. Hij overleed in 1507 bij zijne huisvrouw Walravine van Weerdenburg van Broeck­huisen, dochter van Renier en Ermengard van Groes­be e k, nalatknde Frans, ridder, heer van Nyevelt en Hoe. 25 velaken, te Milaan door een Spanjaard vergiftigd en in de kerk van 0. L. V. aldaar begraven (1526) ; 0 d a, gehuwd met Jan van Ito s s e m of R o s s u m, ridder heer van Rossem, Pouderoyen, Meynerwyck, Oye en Fngelenburg, oudste zoon vary Jan v an Ross e m, ridder, heer van Rossem. raad van de hertog van Gel de r, pandheer van Bredevoort en J o-ha n n a van Hem e r t vrouw van Pouderoyen. Hij over­leed in 1560, zij in 1547 of 1555, kinderen nalatende. Zie Gailliard p. 33 suiv. Freschot, Nobl. d' Vtr. p.9, 10, 15, 34, 86 ; S t r o o b a n t, Notic. sur les vicontes de Utrecht in „banal. Acad. Areheol. de Bely T. IX p. 407-409 J. F. V e r­plancke, Not. Gen. ; Surius, Voyage a Jeruz. Chap. 92,p.47 ; v an A 1 k em ad e, Rotterd. Beldend. c. IV p. 70-84, c. V— XXXII, c. XXXII' p. 255, 266, 267, c, XXXIV p. 275; G o n d h o even, Chron. p. 530; Le Petit, Chron. Boll. T. I p. 544; Cericier, D. II bl. 188; J. F. van Cortgeen, Chron. Utr. p. 47; van Loon, Besehrijv. d. Ridd. ; van Spaan, Hiat. Geld. bl.IV p. XXIII bl. 197, 108 ; Ned. Hist. Vir. Gen. Jaarg, 1857 bl, 70 ; Halma, Hoogstraten, Schuer, Kok. Gailliard. NYEVELT (GERRIT VAN ZUYLEN \TAN), 3de zoon van J a-c ob en O d o de Roe v e r van Montfoort, werd te Dordrecht voor keizer M a x i m i l i a an tot ridder geslagen, in 1477 met Geerestein en in 1525 met Hoevelaken beleend. Hij be­hoorde tot de edelen, die den 21 Julij 1468 werden afgevaardigd om K ar e 1 den Stouten, hertog van Bourgondie engraaf van Hol­land te 's Gravenhage te verwelkomen. In 1481 werd hij met Cornelis v an D o r p door den magistraat van Delft afgezonden om zich met den heer van V ere, stadhouder van Holland, die aan bet hoofd van 7000 man naar 's 1-lage trok, om zich van die stad meester te maken en zijn gezag te herstellen, te verstaan. Hij , was een der voornaamste hoofden der Hoekschen, nam deel aan hunne voornaamste ondernemingen, was een der opperbevel­hebbers bij het innemen van Rotterdam, en werd door F rans v an B r e d e r o d e in Jan. 1840 gelast, zich van IJsselmonde meester te maken hetgeen hij met 40 schepen en 400 man deed. Hij nam den bevelhebber van het kasteel Flori s, beer van Wijngaarden gevangen en voerde hem met zijn gezin naar Dordrecht. Hij nam deel aan den familie-bond tegen den bisschop van Utrecht en was bij alle ondernemingen tegen dezen tegenwoordig. In 1482 werd zijn kasteel Geerestein door de Hollanders belegerd, veroverd en hij gevangen genomen. Na de herstelling van den bisschop in September 1483, werd hij gevangen genomen, Tatar Wijk bij Duurstede gevoerd, op los­geld gesteld. Hij overleed 24. December 1533, nit zijn hu­welijk met zijne nicht H i 1d egon de van Zuyl en van N y ev e I t, was (in 1526 gestorven), eenige dochter van A m e­ll s van Z uylen van Nyevelt, en Adelaide de Witte nalatende Jac o b, ridder, heer van Hoevelaken en Geerestein, maursehalk van Utrecht, gehuwd in 1517 (1) met T h e o- dorine van Wassenaer van Duivenvoorde, dochte r van Jan, ridder, heer van Duivenvoorde, Sterrenburg en Noordwijkerhout en van Elisabeth van Re nesse van Zeist (2) met Judith van Renesse van Culenborg, in 1538 gestorven, dochter van Jan van Renesse van C u l e n­borg en Geertruida van Heemskerk die hem 12 kinderen schonk. Hij overleed den 12 Junij 1545 — W i 1­1 e m, heer van Schalckwijck in 1520 gestorven — A m el i s, heer van Schalckwijck en Schonauwen, raad van Phili ps cue Goede, hertog van Bourgondie, kanunnik van het kapittel van Oud-Munster, in 1503 en 1507 van het kapittel en de hoofd­kerk van Utrecht, In 1518 van het kapittel van St. Pancras te Leyden, en in 1526 deken in den Dom van Utrecht. Hij werd tot vele gewigtige en belangrijke zendingen gebruikt, nam deel aan de oorlogen van zijn tijd, en verzette zich met kracht tegen de belasting die bisschop H e n d r i k van Beijeren aan de geestelijkheid wilde opleggen. Op zijn raad en aanhouden werd er een verbond gesloten met Jan van E g m o n d, hertog van Gelder en de oorlog aan de bisschop verklaard. Toen de stad hernomen was (1 Julij 1528) werd er een prijs op zijn hoofd gezet, en het was alleen aan de welwillendheid der gemalin van den gouverneur van Utrecht, die hem een schuilplaats verschafte en hem in het geheim uit de stad liet gaan, dat hij zijn leven te danken had. Hij overleed 11 Jan. 1544. — 0 d o gehuwd met Hendrik van Valck e­na e r, heer van Bottenstein Elisebet h, chanoniesse te Mariendaal, B e a t r i x, chanoniesse te Oudewijk. Zie van Heussen, Hist. Episc. T. I p. 84, 138, 143, 144, 149, 150, 151, 456 ; Th. Basinus en Matthaei Anal. T. I p. 479; Lamb. Hortensius, de Reb. Ultraj. p. 25, 26. 33,158; Hoynck van Papendrecht, Anal. Belgic. T. IP. I p.99, 178; Drakenburg, Aanh. Bat, Sacr. p, 13, 68, 69;Matthaeus, de Fundat. p. 434 ; Gaillard, p. 38 suiv.; Freschot, p. 183, 184 ; v. d. Ho ev e a, Charter Chron. D. I ql. 62 ; B o x-horn, Theatr. Holl. c. VII p 725; van Leeuwen, Bat. Ill. p. 791 ; Le Petit, Chron. Boll. T. I p. 529. 530 ; Oude Holl. Chron. div. XXI c. XVIII p. 418 ; van A 1 k e m a d e, Rotterd. Beldend. bl. 105, 106 ; Stichtenhorst en Pontanus, Geld. Hist. bl. 111 ; v an Spa an Hist. Geld. D. IV bl. 190, 197; Kok, Woordenb. D. XXIVbI. 194; Balm a,Hoogstraaten,Schuer, Oudh. BOW. bl. 95; D' A b lain g, Bidder. Velure. bl. 87, 136, 164. _Hist. Chr. Jaarg. 1851 bl. 169, 17o, NYEVELT (WILLEM VAN ZUYLEN VAN), oudste zoon van Frederik van Zuylen van Nyevelt, ridder, heer van Berg-Ambacht, Aertsbergen en Ammers, drost en ballliu van 's Hage en van Stephanie de Grui te r. Hij volgde zijn vader in deze heerlijkheden op en was ook heer van Darthui­zen en andere plaatsen. Hij huwde in 1532 A g n e s F o e y t, zuster van. E 1 s a b e t h Foe y t, echtgenoot van zijn broeder A d r i a a n. Zij overleed in 1562, hij in 1543, en liet na 25* 388 Willem (die volgt) J a n, ongehuwd overleden, G ij sbrecht gehuwd met Bertha van Dompselaer, Marie gehuwd met Everard van Dompselaer, Antonie gehuwd met van Westrenen van Noortwijck, (2) Margaretha van W ij n berge n, die kinderen nalaat, Niet zijn zoon Willem maar hij, gaf in 1540 in het licht: Souterliedekens, ghemaect ter eeren Gods, op alle dye Psal­men van David : tot stichtinghe ende een gbeestelijcke ver­makinghe van allen Christen menschen. Gheprent Thantwer. pen op dye Lornbaerde veste, tegen de gulden bant over. By my Symon Kock. Anno MCCGCC ende XI den XII in Junio 12o. Hij was de eerste die Davids Psalmen in Nederduitsch rijm bragt op de wijze van bekende, meest wereldlijke liederen, die dan ook gretig door bet yolk, zelfs ten tijde der bloedigste vervolgingen in Nederland, gezongen werden. De aftrek was zoo groot, dat, volgens le Lo n g, in dat zelfde jaar (1540) niet minder dan 6 onderscheidene drukken bij denzelfden uit­gever het licht zagen. Het getuigenis van le Long en van den hoogleeraar J. A 1 b e r t i stelt het boven alien twijfel, dat de eerste uitgive dezer Souterliedekens in 1540, en niet, gelijk sommigen willen, in 1539 is geschied. Ook werden zij gedrukt in 1550 te Campen bij Steven Jaen s­sens, in 1558 bij Jan Matth ijszoon, in 1559 bij Jan de Laet, in 1564 bij Claes van der Wouwere, in 1613 te Utrecht hij Harman van Borculo, wonende onder den Doms Thoren in 't vliegende hart. Volgens Gailliard gaf hij in 1531 ook de Fonteyn des Levens in het licht. Zie Willems, Verh. over de Ned . Tael- en Lett. No. 5, bl. 278. Collot d'Es cury, Holl. Roetn, D. IV. St. II. bl. 416, 419; Witsen Geysbeek, B C. Woord. D. IV. bl. 535; Ypey, Ges. der Ned. Tale, D. II. bl. 415; Huydecoper, Proeve van Taal en Dichtk. pass. Hub erts, Chron. Hard. bl 32; Snellaert, Schets eener ties. bl. 81, 86; H. A. van Alphen, Voorr. der Verkl. van Psalm CXI; Bor. Ned Oorl B. IX. bl. 176; A. v. d.Capellen, Gedenks. A. 1). II. voorr. bl. XXXIII; J. Omius, Prakt. Godgel D. I. bl. 230; J. le Long, Hist Yerh. bl. 39; Goudhoeven, Chron. 1620 D. I. W. 219, 236; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 392, No. 13. Andriessen, itanm. over de Psalmen van Datheen, bl. 170; 'sGr a­yesande, Ged. der Syn. van Wezel, bl. 204, 205 ; Ypey en Der- o u t, Ges. der Ned. Hery Kerk, D I. bl, 543 aant. bl. 180, 281; Bachiene, Bes. Ned. bl. 1103; A. Pars, Index Bat. IA. 237, 431; te Water, Verb. der Edel. D. IV. bl. 447 very. verg. met D. III. bl. 186 ; van I p e r e n, Kerk. Hist. van het Stab. D. I. bl. 98 vol4g. Schotel, Verh. over het Wilhelmuslied, bl. 58. Dez. in N b off's Bijdr. voor Vad. Ges . en Oudheidk . D. III. St. IV. 131. 217; Ferslag van de 8e Openb. Verg. der IV° kl. van het Kon. Ned. Inst. bl. 28; v. d. Monde, Hist. Utr. bl. 41. d'A b 1 a i n g, Ridd. Vel. Wapenb. pl. 20; Kok, Woord. o. h. w . .Dompselaar, D. XXX. bl. 177, 17 8; F e r w e r d a, Woord. Wijnbergen, Smallegange, Kron. Zeel. bl 428; Boekz. der Gel. Wer. Sept. 1739; Cat. J. Koning (bij den lien gs t, 1828 bl. 17, 18; J. Alberti, Cat. -Libr. No 3590, 80. Cat. J. Boning, D. II. .bl. 271. No. 1088; le Lon g, Bibl. Sel. No. 1173, 80. Burman, Orat. bl. 387, 390, 401; Freschot, Nob!, d'Utr. bl. 32. Snellaert, Pxijsverh. p. 87, 88. More. Ubers. der Nied. Polksl. alter. Zeit, S. 162, 163. Kobus en de Rivecourt. NYEVELT (WILLED VAN ZUYLEN VAN), heer van Berg­ambacht, Aartsbergen, Ammers. Darthuisen, zoon van den vorige, werd in 1538 te Utrecht geboren, in de ridderschap van Utrecht en Zuidholland ingeschreven en achtereenvolgende drost of hofmeester van Culemborg (1672), schout van Dor­drecht (1574) en Zuid-Holland (1587), drost van Muiden, baljuw van Gooiland, Naarden, Weesp, en bekleedde vele andere krijgs- en staatkundige betrekkingen. Hij onderscheidde zich als staatsman, krijgsman en geleerde. Hij was een der warmste aanhangers en vrienden van den prins van Oranje, en een der eersten, die het smeekschrift der edelen teekende, en was onder hen, die het den 5den April 1565 aan Ma r-g a r e t h a van Parma overhandigden. Dit en zijn ijver voor de goede zaak, zijn deelname aan alles wat Naar bevorderde, had zijn banvonnis met verbeurdverklaring zijner goederen. Hij vlugtte naar Wesel, waar hij de eerste kerkvergadering der ifervormden bij woonde en hare handelingen onderteekende. Hier nit blijkt. dat hij ook om de godsdienst voortvlugtig was, gelij k H o oft schrijft, die er bijvoegt dat deze edelman van statelijken huize de kost met zijne handen moest winnen en zich te Emmerik met boekenbinden geneeren." Ook hield hij zich onledig met het overzetten van eenig© werken, zoo als van de Chronyk van Johannes Cario of Carlon, die hij in 1586 te Dordrecht geheel in het licht gaf. (1) (1) Volgens te W at er hield hij zich toen bezig met de over­zetting van deze kronijk, die door Mel a n c h ton en Caspar Peutin ger vervolgd was. Te Water had evenwel die vertaling niet gezien en verwijst naar B o r, die gewag maakt van een eerste stuk, reeds in 1586 verschenen, terwiji Burman (Traj. erud.) alleen eene editie van 1629 vermeldt. Eerst verscheen Jo an nis C ar ionis Chron., Witenbergae, 1528. 12o. 1540. 80. Kort daarna de volgende vertaling Len Chronycke van al 't ghene datter geschiet is van 't beginsel des werells tot den fare MCCCCC ende XLIII etc. door Joannem Carionem 2tstronomus der Keurvorsten van Brandenbotch, 21ntw. bij Jan Graphaeus, 1543. Voorts verschenen er van den oorspronkelijken tekst verscheidene uitgaven, door P. M ela nchto n en C. Pen cerns atingevuld, ale te Wittenberg, 1572, 8o . ander­maal 1580 en 1582. 80. Zoo ook eene Duitsche en Fransche overzetting, om nu van latere uitgaven, zoo als die van S a n t a n­dr e a n us en van Samerissinus niet to gewagen. Voorts in 't Hollandsch Chronica Carionis van den beginne der iverelt van tot op keyser Carolum den 70 den van lien name, op een nieu in de Latynsche sprake beschreven ende met menzgherleye oude en nieuwe historien, oock met beschryvinge van vele oude conincrycken ende volcken ende met vertellinge van eeniye der voornaamste dingen, die in de kercke ge­daan ende in de wereltlicke regementen, maer sonderlinge in Griecken- Nadat Alva Nye v e 1 t uit zija vaderland had gebannen, bleef zijn hart er echter aan gehecht. Van hier, dat de drost van Embden hem in 1568 met een geheimen last naar D i r k S ono y zond en dat Willem I in 1572 eigenhandige brief­ wisseling ter bevordering van 's lands algemeen belang met hem hield. Niet fang daarna schijnt hij van Wezel naar Nederland te zijn weergekeerd, want in 't einde van 1572 vertrok hij als gezant met den beer v an N o o r d w ij k naar Engeland, om onderstand in yolk en geld bij de koningin te zoeken. Bij het toenemen zijner achting bij de voorstanders der vrijheid, rees de haat der Spanjaarden, zoodat hij van de al­ gemeene vergiffenis in 1574 werd uitgezonderd en in 't volgend jaar Engeland moest ruimen. Hij bekleedde voorts de aan­ zienlijkste posten, zoo binnen as buiten 's lands. In 1580 verliet hij zijne beide ambten van schout van Dordrecht en baillia van Zuidholland, welligt daartoe door den last van andere ambtsbedieningen bewogen, want in 1577 was hij bekleed met de waardigheid van drossaard van Maiden, baljuw van Gooiland enz. , en reeds twee jaren vroeger in de ridderschap van Holland beschreven. In de laatste betrekking onderteekende hij in 1575 de eerste unie tusschen Holland en Zeeland, en in datzelfde jaar werd hij mede afge­vaardigd tot den vredehandel te Breda. In 't volgende jaar werd hij naar Zeeland gezonden, om met den prins over den vrede te handelen, en hielp de pacificatie van Gend tot stand brengen. In 1580 onderteekende hij, wegens de Staten van Holland, de overdragt der hooge waardigheid aan den prins van Oranje en twee jaren later werd hij gemagtigd tot he ligten der geding­ stukken, bij den geheimen en grooten raad te Mechelen be­rustende, en de ingezetenen van Holland rakende; in 1586 liet hij zich bewegen om met andere gezanten naar Engeland te gaan, en in 't volgende jaar de hooge overigheid dezer lan ­den andermaal der koningin aan te bieden. Eindelijk was hij in 1591 de eerste der acht gevolmagtigden uit de Staten van. Holland, die, benevens acht predikanten, eene nieuwe kerk­ordening beraamden, in welke vergadering echter niet hij, maar Old en h a r n e v e ld meest het woord voerde. Zoo ge­lukkig hij in 1568 het geweld van Alva ontkomen was, zoo ijdel waren de listige aanslagen in 1587 van L e y c e s t e r om hem op te ligten. lant, ant Roomsche rycke ende Duytsche natie geschiet zijn, seer vermeerdert ende gebetert door Philippum ilfelanchtonem ende D. Ca:-parum Peucerum. de hoochduytsche Sprake getrouwelicker overghesett in de Nederduytsche tale door W. v. N. Tot Dordr. by Jan Canin, ]586. Intasschen zagen ile latere Latijnsehe, Fransche en Duitsche uitgaven het licht, waarna de vertaling can van Z uy 1 e n, aange­vuld tot 1619, nogmaals gedrakt word, Arnhem, 1629. 80. Niet hij, gelijk sommigen schrijven, maar zijn zoon Fred e-r i k werd te Utrecht, omtrent dien tijd, niet zonder voorweten van L e y c e s t e r, in hechtenis genomen. De graaf had echter ook op den vader geen goed oog, omdat deze zich geheel aan de zijde der Staten van Holland hield. Hij gaf aan twee hop­lieden, die binnen Naarden waren, heimelijken last, om N y e- elt met list naar die stad te lokken, hem aldaar gevangen te nemen en naar Utrecht te brengen. Het plan, om hem te Muiderberg op te ligten, zou gewis gelukt zijn, indien hij vooraf geen berigt van den aanslag gekregen en een genoegzaam aan­tal krijgsknechten tot zijne veiligheid medegenomen had. Deze geweldadige stap van L e yc e s t e r, maakte Nye v e lt des te vuriger, om. den graaf te weerstaan, en hij liet niets onbeproefd ter verzekering van Naarden voor de Staten van Holland, hoe­wel zijn toeleg vruchteloos afliep. Gail 1 i a r d vermeldt hem ook als krijgsman en schrijft : PGuillau me de Zuylen van N y evelt servit en qualite de capitaine sous les drapeaux de Frans (?) de B r e d e r o d e: suivit celui-ci dans ses principales campagnes et se distingua surtout a Vianen, a Vreeswyck et a Utrecht." Hij overleed te 's Hage den 28sten October 1608 en werd in zijn familiegraf te Aartsbergen bijgezet. Hij huwde te Utrecht 1. Catharina Ram, dochter van Adam Ram en Anna van Cuyck; 2. in 1559 te 's Hage Agatha Booth, in 1589 op het slot te Muiden overleden, dochter van A r en t Boot h, drost van 's Hage, gouverneur van Franeker, grietman van de Bilt in Friesland, en van G e e r t r u i d a van Lee u-w en; 3. Agnes t' Seraarts, wedawe van Dirk v an Wassenaar Duvenvoord e, bailliu en dijkgraaf van het land van Voorn, en dochter van L o d e w ij k van Le e u w e n, bailia van 's Hage, en Margaretha van 11,a, lmal e. Hij liet na Willem (die volgt), Adam (die volgt), A r e n t, in­geschreven in de ridderschap van TJtrecht, gouverneur van Schenkenschans, in 1599 door den admiraal van Arragon vruchteloos belegerd. kinderloos in 1626 overleden, A b r a­h a m, kinderloos in Engeland overleden, Frederik (die volgt), C a t h a r i n a, chanoinesse van Leeuwenhorst. Zie Burman, Trey , erud. p. 30-32, 364, 365 ; J. deTimmer­man, de Unione boll. et Zeel. p. 43; Gailliard, p. 67; Archly. de la Maison d'Orange, T. IV. p. 93 enz. B o r, Ned. Hist. (aitg. 1621). B. II. bl. 64, III. bl. 119, IV. bi . 153, 174, VI. bl. 29, VIII. bl. 88, 96, IX. bl. 174, 176, 177. 191, 192, XV. bl. 197, 201, XVII. bl. 29, XX. bl. 30, XXI. bl. 40, 55, 73, 74, XXII. bl. 14-18, 63-71, 78-90, XXVIII. bl. 43-49, 64-66, 72, 73, 103, XXVIII. bl. 20, XXX. bl. 31, 32; Hooft, Ned. Hist. Al. bl. 7, 8, 19, B. VII. bl. 299, VIII, bl. 327, X. bl. 411, 443. XI. bl. 162, XV. bl. 1125, 1140, 1141; van Meteren, Ned. Hist.; Goudhoeven, Chron. bl 194; van Leeuwen, Bat. Ill. M. 768, 1021; Balen, Bes. van Dordr. bl. 8, 237, 850; Wagenaar, Tad. Hist, D. VI. bl. 122, 184-197, 211, 232, 233, 466, D. VII. bl.29-31,109,110 133. 134, 1). VIII. bi. 192,193,263; te Water, Verb. der Edel. 1). III. bl. 179-194, U. IV. hi. 309-313 en Bijl. A. en B. bl. 313-315; Pars, Bat. Schr. bl. 234, 235 ; A. v. d.Capel­1en, Gedenks. voorr. bl. 33 volgg. Beaufort, Leven van Willem I, D. II. bl. 337, 338; van Loon, Ned. Historiep. 1). 1. bl. 97, 313, 415, 416; Res. der Staten van Holl. op de aangeh. jaren. Tegenw. Stelae der Ned. D. VI. bl. 470, 471; Bondam, Onuitg. Stukk. D. I. 142, 200, 301, D. V, bl. 260; 's Gravenzande, 200jarige Ged. der Synode te Wesel, bl. 219; Kerk. Plakaatb. D. III. bl. 404; v an G o o r, Bes. van Breda, bl. 143; Utenbogaert, Kerk. Hist. D. II. bi 257 278; van Meteren, Ned. Hist. D. 11. bi. 50, 1), V. bl. 108-111, 1). VI. bl. 12; Marcus, Sent. van _Alva, bl. 29, 31, 110, 148-154, 251, 252, 349, 352, 357; Hoogstraten o. h. w Ylartsbergen en Bergambacht; K o k, Woordenb. o. h. w. Nyevelt. van der V ynck t, .Hist des Troubl. des P, B. (uitg van Tarte) D. 11. bl, 333, 334; Co llo t d'Escury, Holl. Roem, D. IV. bl. 216; S c h o t e 1, Abd. Riansb. bl. 246 ; Dez. lets over J. v. N. in hoffi Bijdr. voor Fad. Hist. en Oudh. D. III. bl. 173 volgg. de Wall, Prot). van .Dordr. hl 1666; Scheltema, Staalk. Ned. L. G. Visscher, Hist. Tijds. D. Ill. bl. 173 volgg. voorts Cerisier, Bilderdijk, Arend, Macanley, Kobus en de Ri­vecourt, Woord. der Zamenl.; d'A b lain g, Ridd. Fel. bl. 99. NYEVELT (WILLEM VAN ZUYLEN VAN), zoon van den vorige, ridder, onderscheidde zich met zijn broeder A dam bij verscbeidene gelegenheden door zijne dapperheid. Beider moed bleek o. a. in den bloedigen slag van Hardenberg, waarin Willem als vaandrig onder Maarten Schenk diende en sneuvelde. Hij huwde M ar is van Z w a r t s e n. b e r g, kinderloos overleden, dochter van F r e d e r i k, baron van Zwartsenberg, ambtman van hertog U 1 r i c en zijne eerste vrouw Walbur g, gravin van Elsterstein. Zie Bor, Ned. Hist. B. IX. bl. 174, B. XV. bi. 195, 285; van Leeuw en, Bat. Ill. bl. 1021; Hooft, Ned. list. 1). XV. bl. 703; van 1Ned. Hist. .,Nleteren, D. X. bl, 183; te Water, Verb. der Edel. I) bl, 179; Ilu r m a n, Tray crud. p. 365. G o u d h o e v e n, Chron. bl. 194; V i s s c h e r, Hart. Tijds. Aug. 1842. bl. 92, 93 Gailliard.p. 70, 71. NYEVELT (ADAM VAN), broeder van den vorige, ridder kapitein en gouverneur van Schoonhoven (1583), diende als kapitein van eene compagnie voetvolk in dienst der Staten van Holland, in het regiment van den graaf van Hohenlo, en ge­droeg zich moedig in den slag van Hardenberg in 1580, waarin zijn breeder Willem sneuvelde. Gevangen genomen, herkreeg hij eerst drie maanden later zijne vrijheid, onder­scheidde zich in den togt tegen de Friezen in 1595, en viel op nieuw in de magt der vijanden, toen in 1596 de Span­jaarden, onder bevel van aartshertog A 1 b e r t, zich in de maand Augustus van Hulst, in het land van Waas, waarvan hij een der voornaamste verdedigers was, meester maakte. Adam van Z u y 1 en van Nye v e 1 t was tevens letterkundige Hij gaf in het licht: 't Leven der doorluchtige Grieken ende Rorneynen, tegen elkander vergeleken, door Plutarchus van Chaeronea, uit de Grieksche sprake overgeset door J. Amyot. Mitsgaders het leven van Hannibal, Scipio den Africaen; nit het Latin ver • franscht bij Carolus Clusius, ende noch het leven van menigen treffelijke krijgsoversten, beschreven door Aemilius Probus, cities versamelt en uytgegeven door S. G. S. (Symon Goulart S.) te samen van nieus tot gemeen nut verduytscht door A. V. Z. V. N. en ten deele bij eenen anderen beminder, Leyden bij J. Paedts en J. Baumans, 1603. Volgens Gailliard zette hij ook uit het Italiaansch in bet Nederduitsch over de gesprekken van M a c h i a v el over de tien eerste boeken van Titus Li v i u s en diens werk de Vorst (Leyden, 1652, 2 d. 180.) Hij huwde 1. E v a van Bur m a n i a, gezegd van Bonargia, dochter van N i­colaas en Oda Onsta, en 2, Anna van Galen, dochter van heer van Papendorp. Hij overleed kinderloos omstreeks 1596. Zie de boven aangeh. bronnen, van L e e u w e n, Bat. Ill. bl 878; Bor, Ned. list. B XXXIII. bl. 40; Gailliard, p. 71. NYEVELT (FREDERIK VAN &MEN VAN), broeder van den vorige, ridder, heer van Bergambacht, Aartsbergen, A mmers, (door zijn huwelijk) den Eng en Berkou, gouverneur van Gor­cum, maarschalk van 't Nederkwartier, president van de rid­derschap te Utrecht. Hij verzette zich met kracht tegen den graaf van Leycester en hield de partij der Staten van Holland. In 1585 protesteerde hij bij notarieele acte tegen de schending der oude regten en privilegien der stad Utrecht, welker rege­ring willekeurig door aanhangers van L eij c es t e r was ver­vangen. In 1618 en 1619 werd hij naar de Nationale Synode afgezonden en stelde 2 Julij van het laatstgemelde jaar, op verzoek van E r ns t Casimi r, graaf van Nassau, de admissie van diens zoon Hendr ik, tot ridder der duitsche . orde, voor. Deze voorstelling werd, in weerwil der jeugd van den kandidaat, gunstig opgenomen en op denzelfden dag geregeld door Jacob van Zuylen van Nye velt, commandeur van die orde te Maasland. Hij huwde in 1597 Anna U t e n Eng, vrouw van Eng en Berkou, gestorven in 1635, erfdochter van Amens Ut en En g, heer van genoemde plaatsen, en van Johanna 't S e r a a r t s. Hij stierf in 1629 en liet na: Wille m, heer van den Eng, lid der ridderschap van Utrecht, huwde Gijsberta van Hardenbroeck, dochter van Jo­achi m, heer van Hardenbroeck, ridder der 1)uitsche orde en van Johanna van Heerjansdam, en liet na: Fre­derik, heer van den Eng, gehuwd met Johanna van Renessen, dochter van Lubbert, en Geertruid van D o n c k e I, vader van Willem J oachi m, heer van den Eng, die kinderloos stierf en de laatste mannelijke afstamme­ling was van dien tak. — A g a t h a, vrouw van Berkou, gehuwd met Willem van L i e r e, heer van Oosterwijk, gezant aan het Fransche hof; Theodor a, gehuwd met G o d­schalk van H a 1 m a 1 e, ridder, heer van Hinderstein, en maarschalk van Montfoort; E mil i e, vrouw van Bergambacht en Aartsbergen, gehuwd 30 April 1620 met Al w a r d a van de C appell e, riddet, heer van Boedelhof, Mervelt, Crayen­stein, lid der ridderschap van Zutphen. Zie Matthaeus, de Nob. p. 1014-1016; Gailliard, p 73. suiv. Bor, Ned. Hist. B. XXXVIII. bl. 43-45, 100, 101; XXXIV. bl. 10, 19, 20, 108, 113; Be verwijek, Bes. van Dordr. bl. 88; Hed. Hist. Roll. D. III. St. X. bl. 469-470; Sted. Hist. Utr. D. I. W. 197; Utr. Placaatb. D. I. bl. 171; A. v. d. Capellen, Gedenks. D. II. voorr. bl. 33, 34; Kok, Ifoordenb. D. IV. bi. 127; te Water Verb. der Edel. D. III. bl. 180, 381-384, D. IV. bl. 312; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 1025. NYEVELT (EVERT VAN ZUYLEN VAN), zoon van J a co b, tweede zoon van . F r e d e r i k, heer van Bergambacht en 's Heerambtsbergen, en van Stephanie de G r u i t e r, en van zijne tweede vrouw F r a n c i s c a v an D o m p s 1 a a r. Hij speelde een belangrijke rol in de onlusten van 1566 en 1567 te Utrecht. Elij huwde de Bye, die hem slechts eene dochter, Elisabet h, schonk. Zie Fresehot, Noble d'Utr. p. 32. Gailliard, p. 77. Bijdr. lot de Hist. der derv. bl. 235, 236, 252, 259, 272. te Water, Verb. der Edel. D. IV. bl. 309. NYEVELT (FREDERIK VAN ZtrYLEN VAN), broeder van den vorige, heer van Woerden, ingeschreven in de ridderschap van Utrecht. Hij onderscheidde zich door zijne dapperheid, vooral bij het beleg van Amersfoort in 1572 door don F r e­derik. ',Frederik van Nievelt Jo bszoon (lezen wij bij Hoof t), vendrigh der bezettelingen, stand dat pas op de veste. Een dronke soldaat rukte hem 't vendel uit der handt, gink' er mee staan slingeren op de borstweer, en vond 't geen hij te zoeken scheen, wordende daadlijk doorschoten." Hij huwde H i l d e g o n d a U t e n En g, en liet een zoon na, Fr e d e r i k, in 1634 geerfd op de Veluwe, lid der ridderschap van 'Utrecht, gehuwd met Maria van We n­un m, bij wie hij kinderen verwekte, Zie Fresehot, Nob. d'Utr. p. 9; Gailliard, p.78; d'Ablaing, Kidd. Vel. bl. 316, 326, 407, 316, 327, 378; Hooft, Ned. Ilia. bl. 287; Kok, op Woord. D. YIII. IA. 300. NYEVELT kKOENRAAD JAN VAN ZUYLEN VAN), zoon van G erard, heer van Schouwenburg, amptsjonker van Doorn­spijk den 12 Maart 1710, lid der ridderschap van de Veluwe en Iuitenant-kolonel der infanterie, en van G e e r t r u i d a van Wijnbergen van Glinthorst. Hij werd in 1718 geboren, was beer van Glindhorst en Veldhuizen, be­hoorde sedert 25 April 1738 tot de ridderschap der Veluwe, was sedert 26 Maart 1756 amptsjonker van Barnevelt, sedert 15 Maart 1762 van Rheede, van 1751-1762, burgemeester van Arnhem, gedeputeerde in 't collegie der admiraliteit van de Mase to Amsterdam in 1757, 1753, 1754, in 1765 ge­deputeerde naar de Staten-Generaal. Hij huwde Theodora Wilhelmina van Lynden, dochter van Caspa H e n d r i k, heer van Ressen, lid der ridderschap van Nij­megen, raadsheer, ontvanger-generaa( van Gelderland, in 1759 overleden, en van G e e r t r u i d v an D e de m, gestorven in 1733, docker van Willem Jan van Dede m, beer van Burg en Hoevelaken, en van Gerber i c h van Dede m, vrouw van Mau r i k en 0 I d e na 11 e r, de dochter van H e r-m a n van Dede m, beer van Spankeren, Boechorst, ontvanger­generaal der Veluwe en van Geer truid van W ij nberge n. Theodora Walravine van Lynden hertrouwde, na den dood van haar echtgenoot, in Julij 1767 met V. de W a t e n v i 11 e of von W a t e n w ij 1. Hij liet 3 kinderen na: G e e r­truida W a 1 r a v i n a, geboren 25 Junij 1749, gestorven 29 September 1790, gehuwd met Cornelis Jacobus van B u r m a n i a, kapitein bij het regiment Baden-Dur­lach, burgemeester van Leeuwarden, lid der Staten van Friesland, gestorven 17 Mei 1816; Caspar H e n d r i k (die volgt), Gerrit Willem (die volgt). Zie ,Ned. daarb. 1767. bl. 1024; d'Ablaing, bl. 316, 404, 407, 431, 436. Gailliard, p. 82. NYEVELT (GASPARD HENDRIK VAN ZUYLEN VAN), s0011 van den vorige, heer van Glinthorst, Brieller en Schaffelaar, werd den Ili:len November 1751 geboren, luitenant bij het Geldersche oranje-regement, amptsjonker van Barneveld, den 5den Mei 1754 lid der ridderschap van de Veluwe, ridder en coadjutor der Teutonische orde, lid der gedeputeerde Staten en representant in Gelderland. Hij was een uitstekend rede­near, waarvan de redevoering, die hij in de hooge staatsver­gaderingen van zijn tijd heeft uitgesproken, ten bewijze strek­ken. Zijn taal was even mannelijk en krachtig als zijn ka­rakter. Vurig voorstander van het patriotisme dier dagen, trad bij onbeschroomd tegen alle misbruiken op , zelfs met gevaar van zijn persoon. Zijn naam staat met eere in de geschiedenis van zijn tijd opgeteekend, Hij vervulde eene aanzienlijke rol in de politiek zijner dagen. Hij huwde 1 (14 Mei 1774) Theodora Anna Wilhelmina van Pabst, dochter van Rudolph Willem van Pabst, beer van Bingerden en Wolfsweert, burgemeester van Wage­ningen, en van Antoinette Huygens. 2. Susanna Lewe van A duwaerd, dochter van Evert Joost, baron van Lewe, heer van Aduwaard, en van W i l h e 1­mina van Dijksterhuis. Hij overleed in 1828 te Amersfoort, zonder kinderen na to laten. Zie Gailliard, p. 83, 84; d'A b 1 a in g, bl. 431, 436; Nederl. Jaarb. 1781-1790 en het Very. van Ikagenaar op die jaren. NYEVELT (GERRIT WILLEM VAN ZUYLEN vAN), broeder van de vorige, heer van Dorth, werd den 8 Januarij 1756 ge­boren, den 30 April 1778 lid van de ridderschap der Veluwe, ambtjonker van Nykerke, lid der Duitsche Orde, en achtereen­volgens representant van Gelderland, drost van Arnhem, gede­puteerde bij pe Staten-Generaal, president der Nationale Conventie, geopend den 1 Maart 1796 en deparmentaal raadsheer van Gelderland. 13 ij ook betrad de politieke loopbaan, waarin hij zich niet minder dan zijn broeder Ca s par H en d r i k onder­scheidde, muntte vooral in het administratieve uit, en was een man van vaste grondbeginselen, een ijzeren wil en van een mannelijk en rondborstig karakter. Den 15 April 1785 was hij de eerste die protesteerde tegen de aanmatiging van den erfstadhouder, die in zijn betrekking van eersten edele en presi-dent van de ridderschap, zich het uitoefenen van eenige regten had aangematigd, en ten gevolge dier protestatie moest de stad hou­der van zijne pretensie afstaan. In November 1785 stelde hij aan de Staten van Nijmegen voor den prins stadhouder uit te noodigen in de boezem dozer vergadering te komen, ten einde hen vrij uit de noodzakelijkheid aan te toonen een einde te maken aan misbruiken, die hij als strijdig met de grondvesten der constitutie achtte. Toen dit voorstel schipbreuk leed, gelijk al de overige pogingen, die hij sedert drie jaren tot dit doel had aangewend, beklaagde hij zich met eenige collegen, medeleden der ridderschap, en der Staten van Gelderland, bij de Staten van Holland. Vier jaren later werd hij beschuldigd van met een buitenlandsch gouvernement omtrent de zaken van het land briefwisseling ge­houden en den stadhouder beleedigd te hebben, en bij N onnis van het provinciaal hof van Gelderland tot zware boete veroor• deeld en vervallen verklaard van al zijn ambten en waardig­heden Later deed men hulde aan zijn goede en loyale be­doelingen, en werd hij niet alleen in al zijne posten en waardigheden hersteld, maar tot veel hoogere verheven. Hij overleed 8 April 1813. Hij was gehuwd met 1. J a c o b a Maria Wilhelmina van Lynden, overleden 25 October 1784, dochter van H e r m a n W i 11 e m, heer van Oldenaller en van Jacoba Louise van Eck van Overbeek. 2. Anna Mar ia Romp, douariere van van den B u r c b , lid van den raad van Indio, overleden 6 Mei 1810, en 3. Christina Maria Catharina van Lennep, douariere van Jan van Walre e. Zij overleefde haar man en hertrouwde, in Augustus 1814, Alex an der D i r k, baron van Spaen van Voorstonde en overleed te Brummen den 23 Maart 1857, in den ouderdom van 82 jaren. Zij was de dochter van David van Lennep en Judith Coster. Kinderen uit het eerste bed : Coenraad Jan beer van Brieller en Glinthorst, geboren te Amsterdam 24 Augustus 1779, officier bij de dragonders van Renesse, lid der ridderschap en gedeputeerde Staten van Gel­derland, ridder van de Durtsche orde. Hij huwde Augustus 1804, Clementina van d er Niepoort, dochter van Ru­dolph Floris en Debora Johanna Gobius, en overleed 29 Jan. 1837, nalatende Jacoba Wilhelmina Maria, geboren 13 Mei 1805, huwde 21 Augustus 1831 Jacques Rau, zoon van Sebald Fulco Rau, hoogleeraar in de godgeleerdheid en oostersche talen te Leyden en Geertruida Stepha ni a, gravin van Randwijck, president van het hof van justitie van Gelderland, te Arnhem, dijkgravf der Over-Betuwe, houtvester van het eerste district der provincie, commandeur van de orde van de Eiken kroon en ridder van de Nederlandsche Leeuw, Debora Florent in a, geboren 14 Julij 1806, in Novem­ber 1845 gehuwd met haar moederlijken neef Matth ens J u s­tus Hendrik van der Niepoort Gerrit Willem, geboren 12 Augustus 1807, burgemeester van Barneveld, lid der ridderschap, en Staten van Gelderland, den 26 Maart 1857 gehuwd met Catharina Jacoba Jo­hanna van Haersolte, douariere van de Stur­1 er en dochter van Gerrit Godard Antonie Sweder, baron van Haersolte en Anna Maria van der Burch. Caspa r H en d r i k, geboren 3 September 1808, lid der ridderschap en gedeputeerde Staten van Gelderland, houtvester van het derde district dier provincie. Hij huwde 21 October 1852 te 's Hage, Jo ha nna Cornelia baronesse van Tuyll van Seroos­kerke, dochter van Rene Vincent en Johanna Magda­lena Ring eli n g, uit welk buwelijk geboren zijn : Coeur a a d J a n, geboren 24 Februarij 1854. Johanna Magdalena Cornelia, geboren 30 Mei 1856. F 1 or is Rudolp h, geboren 9 October 1809, kapitein der kavalerie in Oost-Indib, ongehuwd gestorven 15 Jan. 1839. Christina Maria Catharina geboren 21 Mei 1814- Dirk Wille m, geboren 5 Januarij 1813, raadsheer bij de algemeene rekenkamer te 's Hage, huwde 24 December 1857 Maria Alexandrina Adriana, barones van Brakell tot d en Br a k el 1, geboren 13 Augustus 1813, dochter van Dirk L o d e w ij k, baron van Brakell, heer van Brakell, en van Syna Alexandrina van Neukerchem, gezegd van Nyvenheim. A dr iana Margaretha, geboren 25 April 1814, in October 1843 gehuwd met Maurits de Br u y n. Kapitein der genie, zoon van Maurits en Angelina van der Niepoort. Anna Mari a, geboren 15 Mei 1815, huwde in Junij 1842 Karel Fran s, baron van Hemert van Dingshof, zoon van Wolf F l o r is baron van Hemert, bewaarder van het kadaster te Arnhem, lid der provinciale staten van Overijssel, directeur van het register en der domeinen van die provincie en van Mathilda Margaretha van Aerssen-Beijeren van Voshol. Clem en ti a, geboren 15 December 1816. Zie Gailliard, p. 86, 87, 88; D'Ablaing, p. XLVIII, XLIX, p. 436; Ned. Jaarb. 1785, bl. 1516-1518, 1789 bl. 1821•1763; van der Monde, Hist. Utr• bl. 56. NYEVELT (FREDERIK VAN ZUYLEN VAN), ZOOri van A n­tonie van Zuylen van Nyeveld, derde zoon van Fre­derik en Stephanie de Gruiter (1), en van Bernal.-dine G r a u w e r t (2). Hij was heer van Bylevelt en Hardenstein, lid der ridderschap van Utrecht. Van der H o u v en meldt dat hij gerekend werd onder de driftigste, kragtigste en kloekmoedigste tegenstrevers van den graaf v an Leycester." Hij stierf den 11 Mei 1597 en liet bij zijne vrouw Godefrida de Coning dochter van Godefroi, schepen en burgemeester van Utrecht in 1525, 26, 27 en 28 geen kinderen na. Zijn broeder Bernard werd na zijn dood heer van Bijleveld en Hardenstein. Deze was ook lid der ridderschap van Utrecht en in 1577 Drost van Steenderen en huwde Math ilda van der Maath, dochter van Philips en Mat hil da van Crachtw ij k, bij wien hij kinderen ver­wekte. Zie Gailliard, p. 90, 91; Freschot, flrb. d'Utr. p. 68; Bur­man, Jaarb. D. III bl. 45, 85, 144; Te Water, Verb. d. Edelen, D. IV bl. 309 ; van den H o u v en, Roll. _diode Vrijheid, no. 170, 171 • NYEVELT (GYSBERT VAN ZUYLEN VAN), zoon van den vorige, vriend van Maur it s van N a s s a u, die hem aan het hoofd der Nederlandsche troepen naar Oost-Friesland zond om de Oost-Friesen tegen graaf En n o III bij te staan. Hij huwde in 1603 Barbe de Greve, dochter van Herman, en . . . . van Kleef. Zie Gailliard p. 92, Familie berigt. (1) Hij was lid der ridderschap van Utrecht, hoer van Bylevelt en Hinderstein. Hij komt onder verschillende acten voor. (2) Dochter van Bern a r d, heer van Hardenstein en Weerdestein, eerste onderinan der stad Utrecht (1471, 1473. 1476), en van Geertruid van der Bern. NYEVELT (HERMAN VAN ZWILRN VAN), zoon van den vorige, houtvester der domeinen van het graafschap Aurich. Hij stond in hooge achting bij Ulrich II, die peet van een zijner zonen was. Waarschijnlijk was het deze Herm an, die zich als dapper zeeman onder T r o m p, die 27 April 1643 met kapitein V er b e e c k een koninklijk fregat van Duinkerken, gewapend met 24 kanonnen nam en vele gevangenen maakte, onder welken de kommandant R o c us N i k a s i u s. Hij huwde Christina van M a1 b e z ij e n en liet 5 kinderen na, onder welke Jacob (die volgt) G ij s b e r t, 16 Januarij 1639 te Aurich geboren, schepen van Rotterdam gehuwd 27 November 1675 met Geert r u i Zeeghers van Wassenhoven, dochter van J a n, heer van Wassenhoven en A gat ha van Berk el, gestorven 8 Maart 1701 en met zijn kwartieren Zuylen, Nye. velt, Malbezijen, Bodeghem, Greve, Zeeghers van Wassen-hoven, Berke', Ramacker, Ram bij zijne vrouw in de kerk van den Bergschenhoek begraven ; Piete r, 22 Januarij 1645 te Aurich geboren, kapitein eener compagnie mariniers in dienst der Nederlanden in 1672, in 1682 ongehuwd gestorven ; Ulric h, peetekind van graaf Ulrich II, in 1646 geboren en vroeg gestorven. Zie Gai 11 i ar d, p. 93, Chron. Utr. Hist. Gezelsch. jaarg. 1849, bl. 264, NYEVELT (mr. JACOB VAN ZITYLEN VAN), zoon van den vorige, 10 December 1640 te Aurich geboren, president van 't bestuur, dijkgraaf en houtvester van de stad en 't graafschap van Lingen. Bij den inval van den bisschop van Munster ging hij naar Holland, en werd bailjuw, raad en president burge­gemeester van Rotterdam en van wege deze stad gedeputeerd bij de Staten van Holland. Hij is vooral bekend door het oproer van 1690 te Rot­terdam, ten gevolge van het ter dood veroordeelen van Cornelis Co ster ma n, beschuldigd van een kraaijer of verklikker door­stoken te hebben. Het graauw plunderde en vernielde zijn huis, en hij werd van zijn ambt verlaten, doch reeds in 1692, kreeg hij de eclatantste satisfactie, die een man van aanzien kon verlangen. Hij werd niet alleen in zijn ambt hersteld maar ook met f 150,000 gadedomageerd voor de geledene schade. De schrij ver van het Beroerd Nederland en W a g e­naar hebben de geschiedenis van dit oproer breedvoerig ge­boekt, B i 1 d e r d ij k neemt er het stilzwijgen over in acht, doch Prof. Ty d e m a n wijdde er een Bijlage achter D. X in Bilderdijk Gesch. des Vaderl. aan. Hem scheen het toe dat het tumult van een staatkundigen aard en de hoofdofticier Jacob van Z uy1en van Nyev e lt een korten tijd het slachtoffer werd van de heimelijke woe­lingen der Anti-Stadhoudergezinden ; hij een opregt voorstan­der van Willem III , met wien hij regtstreeks, later door tusschenkomst van B en tin c k, over de belangrijkste regeringszaken correspondeerde. Ook T. beschuldigt W a g e­ n aar en zijne naschrijvers, ofschoon zij het voorgeval­ lene vrij getrouwlijk opteekenden, van partijdigheid, die hij aantoont. Zeer groot is het getal pamfletten, pasquillen, ge­ dichten en ook blaauwboekjes bij die gelegenbeid in het licht gegeven, aangeplakt, uitgestrooid. Zij word en door Muller in zijn Bibl . van Pamfletten opgenoemd, doch nog veel meerdere in handsch. en gedrukt berusten bij de nakomelingschap van de hoofdschout. J a co b v an Nye v el t was ook een groot voorstander der regtzinnige leer. G ail l i a r d noemt hem, un zele fondateur de la secte des Pietistes, secte qu'on lui reproche d'avoir soutenue et favorisee avec trop d'ardeur en usant meme de l'influence qu'il exercait a raison des hautes fonctions, dont etait re'vetu." 1-lij overleed 24 Junij 1695, bij zijne huisvrouw Joh annna van Beaumont, dochter van Arnold, ge­ heime raad van den Prins van Oranje en president van den grocten raad van Brabant en J oh a n n a Go c h 5 kinderen nala­ tende: A r n o 1 d, geboren 2 Julij 1664, burgemeester van Rotterdam en Ruwaart in het land van Putten, vergezelde in November 1688 als edelman W illem III naar Londen en was den 23 Februarij 1689 bij zijne krooning tegenwoordig, huwde Martha Maria van Lichtenberg en overleed 10 Junij 1731; Johanna Christina; Arondine Maria, beide ongehuwd overleden; Herman geboren 28 October 1670 in 1693 secretaris van Rotterdam, huwde 9 September 1706 Ida Adriana van Berkel, en Jacoba in 1696 gehuwd met Floris van Raven. Zie Waaraght. Verh. van 't gepass. to Bolt , soo ten regarde van het vangen, examineren en onthoofden van Cornelis Kosterman, als van gheene daar op is gevolght. Door A. Ill. Roll. 1690 40; Verz. van eenige Stukken en Bewijsen, dienende tot ophelderingh pan het leven ende daeden van den heer en meester Jacob Zuylen van Nyevelt, ge­ wesen hoofd-ojic. der stad Rott Dord. 1690 4o. ; Crimin Bysch van den Procur. Gener. van Boll., Zed. en West-Friesl. op en jeyens Jacob Zuylen van Nyevelt, 1691 4o. Cond. v. Anew. in de zake voor den Hogen &de in Holl. latispendent tusschen mr. J. v. Z. — contra de Procur. Gener. enz-'s adage 1691 fol.; Beroerd Nederl. Holl. Mere. 1690; Wagenaa r, Ned. Hist. 11 XIV bl. 122; Ce r s i e r, Ned. Gebeurt. B i 1 d e r d ij k, Gesch. des Vaderl. D. X bl. 345 v.; (Sulker), Gerlof en Verburgh, 4t/g. Hist. 1). II bl. 205; G e r. van Loo a, Ned. Hist. penn. D. III bl. 507, 508 (penning voorstellende den brand van het huis van v. Z u y - len) J. F. Martinet, het Vereen. Ned. bl. 337; Muller, Cat. v. Pam fl.; Gailliard, p. 92; Coll. van Stukken rakende het tumult to Roll. 'en plunder. van het huis van den Bailliu mr. Jacob Zuylen van Nyevelt, deels gedrukt, deels mss. in een aware foliant in bezit van de familie Zuylen ; Rotterd. Pasquil en Zang­bun& of verzam. van al de gedichten en pasquillen en liedekens, ter gelegenh. van den oproer tot Roll. ontstaan, ovarent het uitwerpen van den heer van Zuylen van Nyevelt, gewezen hoofd-offic. ald., en he afbr : van dwells huis en hof, openb. aangesl. en gezong., neffens een Korte aant. der gevallen en geseh, ter materie dienende. Motif behooren eenige trieven, die die kenteek. dragen van op straat hij de plunder. geleden to hehben, weleer in bezit vats C. v, A 1k e m a d e, en P. T. di Sebellin g; Cat. C. v. A en P. v. d. S. 1848 bl. 12 ; Rat. en Haagsche aanteek., gedaan door J. Oudaan van 1663-1690 t. a. p.; NYEVELT (ARNOLD VAN ZUYLEN VAN), ZOOn van den vorige, den 4 April 1701 geboren, was luitenant generaal der cavallerie en gouverneur van Grave, waar hij in 1769 stierf. Hij huwde Jacoba E ra noise a, baronnesse Trip van Zui. telande, dochter van B a u d e w ij n kolonel van een regement infanterie en gouverneur van Hulst en van Sara Eli sa beth Heide w ier, bij wien hij naliett Joh a nna Adelaid e, geb, 11 Jung 1738, ongehuwd, Willem Rudo I f, geboren 17 October 1740, kapitein der cavalerie bij het regement van Fam ar s, ongehuwd; Sara Gerard in e, geboren 17 September 1742; Wilhelm ina Elizabeth, geboren 11 Maart 1764, gehuwd met Robert Douglas, soon van Karel Ayton, lord van King­lassa en van Christina Hapsbnrn; Johanna Wil­helmi ne geboren 18 Augustus 1747, gehuwd met Otto G e a b a d e, initenant kolonel der artillerie ; J a co b Jo s ua, geboren 1 Mei 1755, in 1768 page van den erfstadhouder, in 1772 kapitein der garde to paard, in 1793 kinderloos overleden. Zie Gailliard, W. 97, 98. NYEVELT (PAULUS JACOB ZUYLEN VAN), soon van J a co b (geboren 17 Januarij 1739 president-wethouder van Rotterdam, gestorven 10 Maart 1805), en Adriana M a r i a C o r n e t s d e G ro o t, eene regclregte afstammelinge van den ambassadeur Pieter de Groot en alzoo van den onsterfdijken Hugo, schrijver van het onvergankelijk werk over het regt van oorlog en vrede, den 10 Augustus 1775 geboren, werd kolonel en kapitein ter zee, overleed 14 Februarij 1855, huwde 1. Johanna Jacoha Theodora Biehon, 2. Gerardina van Wes. treene n, doch lint geen kinderen na. Zie Gailliard, p. 100. NYEVELT (CouNEras VAN ZUYLEN VAN), broeder van den vorige, werd den 3 October 1777 geboren, was ridder en tresaurier der orde van den Nederlandschen Leeuw, bekleedde verschillende diplomatische betrekkingen, en was o, a. seere­taris van legatie to Nape's en secretaris-generaal van het depar­tement van binnenlandsche zaken. Hij buw de Cat ha rin a Geertruida Bergsma, dcchter van Ennius Herman, raadsheer bij het hooge geregtshof to 'a Hage en Bertha Boar na Se hu It z, Na zijn dood hertrouwde zij met fi e n- 26 d r i k, baron Col lot d'E scury overleed 26 November 1852. Zie Gailliard, p. 100. NYEVELT (HuGo VAN &rum VAN), broeder van den vorige, Heer van Nieuw-Beijerland en 's Gravenambacht werd den 7 Julij 1784 te Rotterdam geboren. In Maart 1800 werd bij als student te Utrecht ingeschreven en verliet in 1803 de akademie, na het verdedigen van een specimen academicum exhibens observationes quasdam de munere Legatorutn (76 p. 4o.) dat doorslaande bewijzen van niet gewone belezenheid, goeden smaak, scherpzinnigheid en vernuft gaf. Het werd dan ook met toejuiching ontvangcn. Hij was advocaat bij het hof van Gelderland, toen Gerard Br and t se n, tot ambassa­deur bij keizer Napoleon benoemd, hem den voorslag deed, hem naar Parijs als particulier secretaris werkzaam Ran de legatie" to volgen. Hij nam dit voorstel met erken­telijkheid aan, en verkreeg bij besluit van 1 Julij 1805 den rang van kapitein bij den generalen staf, met vergunning het uniform en de andere onderscheidingsteekenen aan dien rang verbonden te dragen. Smartelijk viel hem eenige maanden later de taak den raadpensionaris Schimmel p e n n i n c k de tijding over te brengen, dat het besluit van Napoleo n, om zijn broeder Lode w ij k tot koning van Holland te ver­heffen, onherroepelijk vast stond. Niettegenstaande deze ver­andering van een regeringsvorm, bleef de ambassadeur B r an t-s e n, en nevens hem, zijn secretaris, na kortstondige afwezig­held, bij voortduring te Parijs, tot dat die den 20 Maart 1807 tot secretaris van legatie, later tot charge d'affaires, te Madrid werd aangesteld, van waar hij eerst, ten gevolge van de inlijving van het koningrijk Holland en het Fransche keizerlijk in 1810 naar het vaderland terugkeerde. Het keizer­lijk besluit van 12 Mei 1811 benoemde den toen ambteloozen diplomaat tot adjunct-maire van zijne geboortestad Rotterdam, s in welke qualiteit (betuigde hij later) ik aan den Heer M a r i­v a ult, directeur van politie, zoo weinig genoegen gaf, dat ik in 1812 niet weder op het tableau der Municipaliteit verscheen, en zulks tot mijn groot genoegen, wordende alzoo geheel vrij, om mij pro viribus et pro aetate (ik was in 1813 reeds dertig jaren oud) aan te sluiten aan de zeer confidentitile bera­mingen van G. K. van H o g e n d o r p c. s., ten einde eenigzins gereed to zijn bij den ondergang van de Fransche heerschappij, waarvan de teekenen zich reeds lieten zien." Het is nit de geschriften van K o n ij nenbur g, Vreede en Groen van Pr inst er er genoegzaam bekend, welk deel van Zuylen aan den oorsprong en de verbreiding der nationale omwenteling met mad en daad genomen heeft. ook vermeldt de eerste zijn naam onder die der leden van het nieuw stedelijk bestuur van Rotterdam. Doch weldra riep het aandenken aan zijne diplomatische antecedenten hem tot zijn gewonen werkkring en op een meer uitgestrekt veld terug. Bij Besluit van 11 Januarij 1814 werd van Z u y len aangesteld als commissaris diplomatiek bij de commanderende generaals der geallieerde en der Hollandsche troepen in Belgic, tot aanmoediging en bevordering der goede gezindheden van de ingezetenen van dit land. Als zoodanig volgde hij bet hoofd­karakter van den Pruissische luitenant-generaal von B u 1 o w, in een tijd, toen Bergen-op-Zoom zich nog in 's vijands magt beyond en Antwerpen door Car not werd verdedigd. Den 18 Junij 1814 krecg hij de benoeming tot buitengewoon gezant en gevolmagtigd minister aan bet Hof van Zweden, tot bet weder vastsnoeren van de oude banden van vriendscliap en handelsver­keer tuuchen de beide rijken. Al ras echter kwam daarbij eene gewigtige en ingewikkelde zaak, de ondersteuning name­lijk, die hij op last der Nederlandsche Regering, aan de hou­ders van obligation ten laste van het Zweedsche rijk, als wier vertegenwoordiger W. G. van d e Poll bandelde, moest verleenen., In Februarij 1816 verliet van Zuylen bet gure en barre Noorden, en reeds eenige maanden geleden tot bet gezantschap te Madrid bestemd, begaf hij zich in Junij daaropvolgende op rein naar het bekoorlijk Zuiden. In de hoofstad van Spanje aangekomen, trof hij er het Hof niet aan, maar volgde het eerst naar Guadalaxara, daarna naar Alcala de Henares. Hier, op eenige uren van Madrid, slaagde hij er in, binnen eenige dagen de laatste hand te leggen aan eene reeds te 's Hage door den generaal D on Miguel deAlava en den Nederlandschen minister van buitenlandsche zaken, den baron van Nagel 1, tot zekere hoogte gevoerde onderhande­ling over een definitief verbond ter beteugeling der met onge­wone stoutheid gepleegde en dagelijks toenemende zeeroove­rijen van de Barbarijsche staten Algiers, Tunis en 1.ripoli. Op den 10 Augustus werd het gedenkwaardig traktaat geteekend, dat, hetzij dan wegens den goeden stij1 en de zorgvuldige bepa­ling van den casus foederis, hetzij als voorbeeld van eene ridderlijke en belanglooze politick, die meer de zaak der mensch­heid en der in slavenboeijen naar vrijheid en verlossing smach­tende christenen beoogde, dan wel angstig en naauwlettend het meerder of minder stoffelij k voor- of nadeel becij­ferde, in den Guide Diplomatique van Ch. de Mar tens eene welverdiende plaats gevonden heeft. Gedurende zijn verblijf in Spanje, zorgde hij met onvermoeide wakkerheid voor de belangen van den handel, beschermde lien tegen knevelarij, en verdedigdc, in 't algemeen, de regten van den staat en van onze landgenooten. Had hij weleer in Zweden, naar vermogen, de bedrogen Hollandsche geldschieters voor meer schade behoed, thans Meld hij niet op, in ernstige en krachtigc vertoogen voor 26* de belanghebbenden bij de achterstallige coupons van de Spaan. sche geldleeningen in Holland to ijveren, en bragt hij door den invloed, welke hij bij voorname leden van het Spaansch bewind genoot, eene uitkomst te weeg, over welke de Heeren Hope zich ten uiterste voldaan betoonden. Eindelijk keerde hij, na eenige maanden tot herstel zijner gezondheid in Italie doorgebragt te hebben, na eene afwezigheid van ruim zes jaren over Parijs naar Nederland terug. Den 15 Januarij 1825 werd van Zuyl en tot ambassadeur bij de Verheven Porte benoemd in het hagchelijk tijdgewricht, then de heidhaftige opstand der Grieken en de daaruit geboren worsteling, vol onmenschelijke wreedheid, toen de onvermijdelijke oorlog met Rusland, waaruit de vlam, zonder ongemeen beleid, over gansch Europa dreigde over te slaan, den blik der staatkundigen naar het Oosten trok. In den loop der maand April begaf hij zich naar Parijs, vertoefde er eenige weken, en kwam over Auxerre en Lyon naar Marseille, waar hij zich mei zijn gevolg aan boord van Zr. Ms. fregat de Rupel inscheepte en den 5 September te Konstantinopel aankwam. Eerst na den vrede van Adrianopel, na het herstel der internationale betrekkingen, verliet de baron van Z uy 1 e n den post op welken hij zoo lang met wijsheid en moed gestaan en duizenden aan zich ver­pligt had. Gedurende zijn gezantschap mogt het den gezant gelukken eene aanzienlijke verzameling Grieksche munten en Perzische, Arabische, Turksche en andere gesnedene steenen magtig te worden, welke thans tot niet gering sieraad van het koninklijk kabinet verstrekken. Ook 's Rijks Museum van Oudheden ontving van hem ten jare 1830 eenige belangrijke Grieksche oudheden ten geschenke, die te Santorino (Theca) gevonden waren. Den 22 September 1829 verliet hij Konstantinopel, en nam met de oorlogsbrik de Echo, vervolgens met het fregat de Javaan de terugreis naar het Vaderland aan, en werd met bijzondere onderscheiding te Maltha en aan het Fransche Hof ontvangen.. Binnen het jaar na zijne wederkomst uit het Oosten, ten gevolge van den gewelddadigen afval van Belgic, en van de beaenkelijke wending, welke de ter kwader ure ingeroepen tusschenspraak der tweede Londensche conferentie voor den Koning der Nederlanden nam, achtte Willem de toevoeging van den met verlof hier aanwezigen ambassadeur aan den begaafden Falck wenschelijk. In December 1830 ging hij voor eene, door de maatregelen der regering en ver­tegenwoordiging beide reddeloos bedorven zaak, naar Engeland, en bleef er schier zonder tusschenpoozen tot het voorjaar van 1833 een tijd vol onvruchtbaren arbeid en inspanning, vol kwelling, kwade trouw en beginselloosheid." Zijn ontslag ging gepaard met zijne benoeming tot Minister van Staat, als een blijkbare hulde aan zijne zeldzame bekwaamheid en bedrij- vigheid. Hiermede sluit zijne eigentlijke diplomatische loop. bairn, ofschoon de herbaalde waarneming van het interim der buitenlandsche zaken, de te Wiesbaden in 1839 gesloten con­ventie wegens de regten der Nassausche agnaten, en de buitengewone zending naar Brussel en Parijs ter aankondiging der troonsbeklimming van Willem II het vermoeden had doen veld winnen, dat geen ander dan de baron van Z u y­1 e n, bij de aftreding van den minister Verstolk met de leiding der diplomatische aangelegenheden zou belast worden. Men had zich bedrogen. Aan het hoofd der zaken van de Hervormde en andere eerediensten, uitgezonderd de Roomsch Katholyken, werd Hugo Baron van Z u y 1 e n van Ny e v el t geplaatst. Aileen in September 1841 werd Verstolk van Soelen door van Zuylen vervangen, doch slechts voor den korten tijd van eene maand. Van Zuylen was minister van 1 Maart 1842 tot 15 Maart 1848. Zonder moeite of naberouw zeide hij toen het openbaar leven vaarwel en sleet sedert des zomers zijn dagen in de omstreken van Haarlem op Duin-en-Berg, tegenover de bouwvallen van het huis te Brederode, of wel op Meer. vliet, nabij Velsen, rustig en tevreden, zoo als welecr zijn voorzaat Pieter de G r o o t. Een niet gering deel van zijn tijd werd met schaars gedvenaarde vlugheid aan een zeer drukke briefwisseling besteed opmerkelijk door den lossen en puntigen stijl, gelijk door de rijkdom van de daarin behandelde zaken. Ook vervaardigde hij toen het Memorandum betrekkelijk zijne diplomatische verrigtingen in Jung, Jul ij en Augustus 1831 als Mede-Plenipotentiaris ter Londensche Conferentie, dat hij, ter wederlegging van eene eerroovende aantijging in het werk van den graaf van der D u y n en van den baron v a n G r o v e s t i n s voorkomende, in de Franscbe taal vervaardigde en liet drukken, doch niet in den handel gaf. Met stilzwijgen mag dit niet worden voorbijgegaan, dat zijne vaderlandslieven­de zorg en waakzaamheid in de stille afzondering van het staatsbedrijf, niet insluimerde ; dat, bij gelegenheieder voor­dragt van wet ter voldoening der veal besproken Rtissische schuld," zijne tijdige en doeltreffende herinnering aan de con­ventie van 16 November 1831 der Natie en haren verte­genwoordigers de oogen heeft geopend. Zoo was de avond van zijn leven nog aan het welzijn van den staat gewijd. Hij overleed den 18 Maart 1853. Vier dagen later sprak Ds. H u y d e c o p e r bij zijn graf. * Hij was een goed man, vol liefde, van een beminnelijk karakter, een menschen- en oak een kindervriend. Hij was een nederig en waar christen. Nooit heb ik hem te vergeefs voor ongelukkigen gevraagd : menig een lijdenden en behoeftigen heb ik door zijne hand mogen helpen ; weldoen was zijn lust. Zoo leefde, zoo stierf hij." Behalve de genoemde geschriften en eenige toespraken (niet in den handel) heeft de baron van Z u y l e n geen geschriften van zijne hand in het licht gegeven, dock hij liet belangrijke memorion betreffende zijn verschillende gezantschappen na. Hij was een voorstander van kunsten en wetenschappen en trachtte beider bloei naar zijn vermogen te bevorderen. Aan het konink-lijk Nederl. Instituut schonk ho hij eenige belangrijke boekwerken; de hoogleeraar V r e e d e droeg hem zijn Bussische Schuld, Dr. Schotel zijn Abdij van Riinsburg op. De Maats. van Nederl. Letterk. te Leyden benoemde hem tot lid, en droeg, aan den hoogleeraar V r e e de de taak op 's mans leven voor hare jaarboeken te beschrijven. De koning der Nederlanden benoemde hem in 1818 tot kommandeur der Orde van den Nederiandschen Leeuw, Karel X tot Grootkruis der orde van het legioen van eer. In 1840 wend hij Grootkruis der • orde van K a r el III van Spanje, in Augustus daaraanvolgende van de Turksche Orde van N e c h a n I f t i h a r, in Januarij 1846 van de Poolster van Zweden. Ook ontving hij van George IV, en keizer N i c o 1 a a s prachtige gouden snuifdoozen met juweelen omzet. Zijn portret is op steep gebragt en door hem, behalve aan bloedverwanten, aan sommige ambtgenooten en diplomaten vereerd. Hij huwde den 12 Maart 1823 jonkvrouwe Cornelia Adriana Boreel, die hem eene dochter schonk, een half jaar later reeds overleden. Zie Baron de Severberg, Du Royaume des P. B. T. I. p. 25, 26, 114-116, 118-121; de To rreno, Hist . du soulevem. de la Guerre et de la Revolution d'Espagne, T. I. p. 135-145, T. H. p. 103-105, 122, T. III. p. 6, T. V. p 46, 488; Capefigue, Emma d'Etat de l'Burope, p. 351-381; Ch. W it h e, Rev. Beige, 1830. T. III. p. 274; Lord Holland, Souv. Dipl. 1851. T. V. p. 80, 82; Gailliard, p. 101 suiv. lndependancc Beige, 26 Mars 1853, Revue des deux mondes, 1 Avril 1853, Chronique p. 198 (ed. Paris). Journ. des Debate, 24 Juillet 1829, 24 etc. 25 Nov. 1829. Conservations-Lezikon der Gegenwart, Leipzig (Broekhaus) 1841. S. 529 ff.; von Hammer Purgstall, Gesch. des Osmanisches Reich es, T. IV. S. 158 ff. Mem. des KOnigl. Preuss. Gazer. L. Freiherr von Wolzogen, (Leipz. 1851) S. 247. Corresp. Desp. and other papers. of vise. Castelreagh, Third Series, vol.1 (IX) 1853 p. 100, 153, 194, 220, 249, 256. II (X) p. 209, 255, 194, 226, 261, 307, 503; Koninkl. Alm. v. de jaren 1808 en 1802; Ko nijn en b u r g, Nat. Gedenkb. der Ned. Unie, 's Gravenb. 1816 bl. 160; Stuart. Jaarb. v. h. koningr. der Ned. voor 1816 D. I. bl. 84, 128; 1820 D. I. bl. 56, 56-60, 1821 D. II. bl. 52-61; van Dijk, Rep. hist. et Chronol. des Trait. conclus par its Moll. p. 294; Ch. Martens, Guide Diplom. T. II„ p. 117-121; Snouekaert van Schauburg, Ess. sur les Min. pub/. (1833) p. 105; de Grovestins, La Conf . de Londr. et Guillaume I, Paris 1844 p. 15; Bosseha, ..Ved. Held. te land. D. bl. Dez. Lev. v. Willem II, bl 654, 641, 717; Thorbeeke, Aunt. op de Grondw. (Art. 194) D. II. bl. 232; Mr. G. Gro en van Prin­sterer, Verscheidenh. over Staatsr. en Polit. D. VI. bl. 256-258; V r e e d e, Herinn. van een Staatsman betrekkelljk de verhejing van Willem Hot Souveretn Vorst der Vowels. Nederl. Amst. 1850; V r e ed e, de Russ. Wald, bl. 4, 15; Jaarb. voor het Kon. Ned. Inst. 1847, bl. 104; Dr. Janssen, Beschr. der Grieksche, Rotneinsche en Etrurische Monumenien van het _Museum van Oudheden te Leyden. Dagblad van Z-Rolland en 'a Gravenhage; Nieuwe 26 heart 1853; Tijdgenoot 21 Julij 1842 bl. 375 volgg I 118, 155, 278; Boil. Cour. 487 volgg. 7 Sept. 1848 bl. 495, 549 volgg. 571 en 1843, bl. 6 Junij 1844. V 365; Nederlander, Amst. 1851 no. 298, 254 en lateren ; V reed e, Levensberigt vvn Hugo Baron van Zuylen van Nyevelt, Versl. der Jaarl. Verg. d. lifaatach. van Ned. Letterk. 1853. (waaraan wij hoofdzakelijk ons opstel ontleenden); Ko bus en d e Rivecourt, L. Bnonap. Geschiedk. Ged. achter NYEVELT (PEinIPPus JIImUS VAN ZUYLEN VAN) broeder van de vorige, werd den 20 April 1785 geboren. Hij was heer van Hin­derstein, lid der ridderschap van Utrecht, gedeputeerde van deze aan de staten dezer provincie, kamerheer van den koning der Nederlanden, luitenant kolonel in dienst van Holland, ridder der militaire Willemsorde, huwde Fred erica Ma r i a, gravin van B y 1 a n d t, geboren den 25 November 1784, dochter van Otto Wille m, graaf v an B y l and t, heer van Marienwaard, en van Caroline, baronnesse van Wassenaer van Star­renburg, weduwe van 1. Maarten Adriaan, baron van Brakell en 2. van Willem, baron van Spaen la Lecq., burgemeester van Elburg. Zij stierf te 's Hage, 5 October 1808. Zie Gainiard p. 105. Familiepap. NYEVELT (JAN A DRIAAN VAN ZUYLEN VAN), zoon van Jacob Zuylen van Nyevelt en Adriane Marie Cor­ nets de G r o o t, lid der ridderschap van Friesland, geboren den 25sten Augustus 1776 te Rotterdam, was grittier der Staten van Holland, toen hij bij kon. besluit van 3 Nov. 1826 benoemd werd tot gouverneur van Friesland, welke betrekking hij ruim 13 jaren eervol bekleedde. Hij werd commandeur der orde van den Neder­ landschen leeuw. Hij huwde Quirina Catharina P et r o­ nella Teding van Berkhout, dochter van Jan en Elisabeth van Sypesteyn. Hij overleed den 29 Maart 1846, nalatende: Elisabeth Sophia Cornelia, geboren 4 September 1815; A dr iana Mari a, geboren 18 Februarij 1819, staatsdame van prinses Frederik der Nederlanden te 's Hage, huwde 5 Augustus 1847 Willem Dirk Arnoud a ri e, baron van B r i en e n van de Groote Lindt, geboren te Amsterdam 5 Maart 1814, kamerheer van ,den koning der Nederlanden, lid der provinciale staten van Zuid-Holland, ridder der orde van den Nederlandschen leeuw, groot•officier van de orde van den eikenkroon, ridder der orde van St. Jan van Jeruzalem enz., gestorven te 's Hage, den 9 April 1863; H u g o F e r d in and, geboren 1 Maart 1821, kamerheer in (1847) van den koning der Nederlanden, lid der provinciale staten van Zuid-Holland, ridder van den Nederlandschen lecutv en van de orde van L e o p o 1 d, koning tier Belden, den 5 Jan. 1853 te gehuwd met Wilhelmine Louise Fred e- rika, gravin van Limburg-Stirum; Anne Jeannette Pe­tr onel I a, geboren 16 Augustus 1822, den 20 November 1846 gehuwd met Hugo, baronvan Repelaer van Driel; Quirine Catharine, geboren 30 December 1823; Jacqueline Elisabeth Susanna Henriette, geb. 21 Nov. 1828. Zio Gailliard, bl. 106, 107 Eekhoff, Gesch. van.bl. 444, 500. Familicpap. NYEVELT (PHILIP Jumus VAN ZLYLEN VAN), zoon van Jacob en van Adelaide Johanna Timmers, werd 9 Januarij 1743 geboren, trad in 1767 als volontair met den rang van kornet in een regiment karabiniers in dienst, werd spoedig ritmeester, vervolgens majoor, en later luitenant kolonel in het regement dragonders, in 1795 belast met de organisatie der kavallerie en tot generaal-majoor benoemd. Bij gelegenheid van den inval der Engelschen en Russen in Noord-Holland was hij aanvoerder van den linkervleugel van de Bataafsche kriks­magt, sterk 5236 man en was gekantonneerd in de dorpen tusschen Calantsoog en Alkmaar. Hij onderscheidde zich door dapperheid en militaire talenten, werd den 21 Augustus 1799 gekwetst en den 10 December daaraanvolgende zijn paard door 't vijandelijk vuur hem onder 't lijf weggeschoten. In 1804 werd hij luitenant-generaal en gouverneur van 's Hage en achtereenvolgenden onder Louis Nap ol e on, maarschalk van Holland, militair-commandant der provincie Holland en Utrecht, groot-kamerheer en groot-ceremoniemeester aan het hof, president van den hoogen raad van adel, gouverneur der militaire scholerr. Na de vereeniging van Holland met het Fransche keizerrijk, benoemde N a p o 1 e on hem tot senateur en graaf van 't rijk, en als zoodanig teekende hij in de gedenkwaardige zitting van den Senat Conservateur, 6 April 1814 het nieuwe ontwerp der Fransche constitutie, die het gouvernement monarchaal en erfelijk en L o-d e w ij k XVIII tot koning verklaarde Na den afstand van keizer Napoleo n, behield hij den rang van luitenant-generaal en koning Willem I verleende hem den titel van graaf voor hem en zijn mannelijke nakomelingen. Hij paarde aan uitstekende wetenschappelijke kennis, de be­minnelijkste hoedanigheden en .gaf verschillende werken in het licht, die van de eerste getuigden, o. a. Traite de la Supdriorite aux dchecs, avec planches, 1798, meer-malen herdrukt 'en in verschillende talen overgezet. Tot zijn eer werd to Zwolle het schaakgezelschap van Zuylen van Nyevelt ge­sticht, dat nog bestaat. 12 Attraction detruite par le mouvement primordial. ou Theorie nouvelle du tours des corps celestes et du mouvement, °me de planches , herdrukt Brussel 1826. Na meer dan een halve eeuw de uitstekendste burgerlijke, diplomatische en militaire ambten bekleed to hebben, stierf hij to Utrecht 20 Februarij 1826. 409 Hij was grootkruis der orde van de Unie, der koninklijke orde van den gouden adelaar van Wurtemberg, othcier van het legioen van eer, enz., en huwde met Clara H el en a, dochter van Hendrik Wacker van Son en Anna Sophia van Holl e bee k. Zijn kinderen waren : A de la i d e J o h a n n a, geboren 16 Maart 1780, gehuwd met Frans Steven K are 1, graaf van Randwijck, en overle­ den 185.. ; Susan na Henrietta, geboren 1781 ongehuwd gestorven, Pieter H e n d r i k, geboren 1 1782, kommandant­ generaal van Luxemburg, gehuwd met zijne nicht Susanna Martha van Zuylen van Nyevelt, dochter van Ja­ cob en Adriana Maria Cornets de Groot, den 6 Maart 1817 gestorven, kinderen nalatende : Juli a, geboren 14 December 1783, gehuwd met E w o u d, baron van Vredenburch, staatsraad, gouverneur van Noord-Bra­ bant, vervolgens van Zeeland, kommandeur der orde van den Nederlandschen leeuw; Johanna Mai is Catharina, geboren 28 September 1786, gehuwd met Alexander J a c o b, baron v an Spa e n van Biljoen, heer van Biljoen en Rengenberg; A r n o u d J a c o b, geboren 9 November 1788, majoor der kavallerie, ongchuwd to Batavia overleden; H e riette Catharina, geboren 4 Maart 1792. Zie C. van der A a , Geschiedenis van den Yongst gaindigden oorlog, Amst. 1806 D. VII; L. C. Vonk, Geschiedenis der landing van he Engelsch Russische leper in Noord-Holland, Haarl. 1801. 2 d. Ge­schiedk. beschouw. van den Oorl. op het grondgeb. der Bat. Rep. in 1799 door den luit ...gen. baron Krayenhof. Nijm. 1832. Veldt. van den gen. Bruce enz. beschreven door een offic. van zijn Itatemaj. het Fr. Haarl. 1802; M. Dumas, Precis des Evenemens milit. etc. Pa­ris 1800 T. 1. Hist. de la camp. faite en Hon. trad. de reinglais par M. Mac-earthy, chef de bataill. d'lniant. etc. Paris 1810. The History of the campaigns in Germany, Italy etc. an the years 1799 to 1799. Lond. 1812 4 voll. 8. Narrat. of the Duke of Yorks camp. in North-Holl. in 1799 in the Naval and military magaz. p. 1; E. Walsh, Narrat of the Exped. to Moll. etc. London 1800 40. Feldzug in Nord. Holt. im jahre 1799 nach dean Englischen der Walsh, bearbeitet von Menu von Minutoli, Berl. 18!0. Bosse!) a, Nederl. heldend. to land. D. III, bl. 166, 173, 209; Gailliard, p. 200 suiv. Ann. des hommes sum et cal. Brun. 1828 p. 228. Courier des P. B. no- 57. .26 Febr. 1826. Koch, Codex des Schachsp. Inl. p. 44; W.Leurs, Elements of the game of chess; Ill. London News 31 Oct. 1850. Alg. Hand. 5 Jalij 1 851 . lets over den graaf van Zuylen van Nyevelt vooral in betrekking tot zijne verdiensten orntrent het schaaksp. NYE VELT (STEVEN VAN ZUYLEN VAN), zoon van IV ill e beer van Snaefburg (1), en Maria van de V ij v e r e, werd (*) Zijn grootvadcr was Ste v en, jongste zoon van Fr e d e­rik en Diderica van Maarssen, in 1441 dijkgraaf en stadhouder van Leenen van het graafschap Leerdam, en Helwich v a n Acquoi. Zijn vader Frederik, in 1485 geboren, gehuwd 1. met Lucie van Bucbel. 2. met Cornelia van Asperen den 4den October 1603 to Utrecht geboren, was lid der rid­derschap dier stad, deed eene reis naar Rome en keerde na eene afwezigheid van 20 jaren terug. Hij huwde den 16den Januarij 1641 Adriana Botter van Snellenberg, ge-boren in 1607, gestorven 6 September 1651. Hij overleed den 10den Februarij 1657 en liet gene dochter na, Maria A n n a, geboren 24 November 1644, 7 October 1664 te Utrecht kinderloos gestorven. In een Treurdicht over het afsterven van de hoog edele geborene Jv affrouw, Mejufvrouw Maria Anna van Zuylen van Nievelt, Vrouwe tot Snaephburg, gerust binnen Utrecht op den 7 October 1664, door M. v. B., wordt zij genoemd: het rooseken van het Sticht, het bloemeken van Nievelt, die in eigendom had so veele landen en kasteelen. so kostelycke schatten; zij was so ryck, so edel, so schoon etc. Haar oom Pieter Frederik van Zuylen van Nye. velt was haar erfgenaam. Zie Kok, Woord. D. I. bl. 198, 1). XXII. bl. 38-40. D. III. bl. 1138-1139; Bachiene. Bes. der Ned. A. bl. 285, 286; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 847-849; van der Monde, Tijds. voor Mr. Hut. 1836. bl. 407, 408, 1837. bl. 20, 25, 161, 172, 240, 243. Del. list. van Mr. bl. 99 ; Teg. Staat van Utr. D. I. bl. 206. Goudhoeven, Citron. bl. 226; Ei reach ot, Nobt. d'Utr. p 38. Gailliard, p. 114 suiv. NYEVELT ( . . . . . VAN) was burgemeester van Utrecht, tijdens de kortstondicee - regering van den bisschop H e n d r i k e' van Beijeren. Hij bezocht ten jare 1527 gemelden bisschop, wiens krijgslieden de Utrechtsche burgerij niet wilde binnen­laten, ten einde eerie overeenkomst, zoo mogelijk te sluiten, te Oostbroek, waar de Lisschop zich teen ophield. Zie van der Chys, de Illunten der bias. van de heerl. en de stad Utrecht, bl. 253. NYEVEEN of N ieveen, een der verbondene edelen, van wien niets meer bekend is. Zie te Water, verb. d. Edelen, D. III. bl. 163. NYEWAEL (DANIEL vAN), secretaris van Utrecht, koos in de geschillen tusschen David van Bourgondie en Gij s b e rt van B r e d e r o d e de zijde des eerstgenoemde en werd volgens in 1456 voor zijn leven land ter stad uitgebannen ; terwijl daarbij tevens bepaald werd, dat hem nooit zou worden toegestaan, met eenen nieuwen bissehop weder in to komen. Zia Burman, Utr. Jaarb. D. II. bl. 314. van V ur en. Zijn vader Steven, beer van Snaetburg, geboren 10 Augustus 1530, lid der ridderschap van Utrecht, gehuwd 1. met Cornelia van Oostrum. 2. met Johanna van Ernel. Hij zelf werd 25 Julij 1563 geboren en had in tweede huwelijk Wilhelmina van Riebeck. NIJHOF ( . . . . . . ), luitenant-kolonel, na den dood van den kolonel M e r w e d e, aanvoerder van het Nederlandsche regiment in 1626 door de Staten aan den koning van Dene­marken ter hulp gezonden, dat zoo zeer decide in de nederlaag, Welke Mans vel dt, aan de Dessanerbrug van Wallenstein onderging, dat het bijna geheel vernield werd. Ook Nij h o f liet het leven op bet slagveld. Lie Bosscha, Negri. Held. le land, D. I . bl. 421. NIJHOFF (JoHAN) of N i e u w h o ff. Zie op NIEUWHOFF. NIJHOFF (WILLEM VAN) of Nyeuhof f, kapitein ter zee, zoon van den kapitein der infanterie Hugo van N ij h off en van Maria de Co nine k, werd in September 1613 geboren, den 29 April 1637 kapitein ter zee, overleed 4 Julij 1653 in de Middellandsche Zee op het schip Koevorden, en word begraven te Livorno. Hij was gehuwd met Isabella Margo re th a van d er y d e n, waarbij hij zeven kinderen verwekte, als : Catharina, gehuwd met Hendrik van Tholl, kapi­ tein ter zee. Wilhelmina, gehuwd met Abraham Ferdinand van Z ij 11, kapitein ter zee. H u g o, geboren te Amsterdam, 4 Februarij 1636, kapitein ter zee 3 Januarij 1659, sneuvelde 14 Augustus 1665. Zijn lijk werd aan den Burg te Texel begraven. D i r k, geboren 1640 of 1646, luitenant op het schip Koe­ vorden, bleef in een gevecht op den 7den Junij 1669, nadat zijn regterhand afgeschoten en bet schip in brand geraakt was. W ille m, geboren 12 Junij 1652, kommandeur bij de ad­miraliteit to Amsterdam 20 Junij 1675, overleden to Amster­dam 14 Januarij 1681, to Texel begraven. Hij was gehuwd met Margaretha Tholinx, waarbij Arend Willem, geboren 8 October 1676, kommandeur ter zee bij de admira­liteit te Amsterdam. Hij overleed ongehuwd in de Middellandsche Zee, en was de laatste mansoir van zijn geslacht. Joha n, geboren 15 Augustus 1656, kapitein ter zee, ge­bawd aan Catharina Beckx. Zie J. C. de Jonge, Neerl. Held. ter zee, D. H . b. hi. 352. Fain. Pap , NIJHOFF (JACOB Louts), zoon van Paul us N ij h off werd 10 Aug. 1782 te Arnhem geboren, studeerdf.: te Utrecht werd in 1805 predikant te Druten, en hetzelfde jaar te Ooster­beek, eindelijk in 1817 to Gouda, waar hij 18 December 1844 in den ouderdom van 63 jaren overleed. Hij huwde Al et t a Brouwer. Hij gaf in het licht: Twaalftal Leerredenen, Arnhem, 1831. Het is beter te vallen in de hand des Heeren, dan in de handen der menschen. Een woord ter leiding der gedachten bij de thaw heerschende ziekte. Brief aan eenen vriend, aangaande het schryven van C. H. van Senden, predikant te Zwolle, en hetgeen deswege voor­komt in de Bgdragen tot Boeken- en Menschenkennis, verza­meld door Mr. P. S. Schull en A. van der Hoop Jr. hide deals, IVde stuk, Arnhem, 1835, gr 80. Bet kruis van Christus onze eenige roem, eene overdenking op den Goeden Vrijdag, met eenen voorafgaanden brief aan zijne medebroeders in de Evangelie-bediening over het prediken der Lijdensgeschiedenis, Gouda, 1840, gr. 80. Nagelaten Leerredenen, Arnhem, 1846. Zie Boekz. d. Gel. Wer. 1845 a IA 91-92. NIJHOFF (mr. ISAAK ANNE), zoon van den boekhandelaar Paulus Nijhoff en Maria Sophia Brouwer, dochter van den liberalen predikant Paulus Brouwer te Maassluis, halve broeder van den vorige, werd den 26 Julij 1795 te Arnhem gebo­ren. Reeds op 12 of 13 jarigen leeftijd namen een paar zijner betrek­kingen hem op eene reis door Belgie mede, en hetgeen hij er zag en ondervond teekende hij op en liet het drukken. Op veertien­jarigen leeftijd werd hij aan de ,org van N i k o la as Lobr y, predikant te Gorinchem toevertrouwd, met wien hij later naar LeeuWarden vertrok, van waar hij na een verblijf van drie jaren naar de ouderlijke woning terugkeerde, om van nu of tot het einde zijns levens met onverpoosden ijver en volhar­ding in zijn maatschappelijk bedrijf werkzaam te zijn. Hij was een sprekend voorbeeld van den echten Nederlandschen bock­handelaar, wien goede trouw bovenal ten harte gaat, was in 1842 een der hoofdbestuurders van de vereeniging tot bevor­daring van den boekhandel, toen het vijf en twintigjarig bestaan van dien hand gevierd ward en ward gekozen om bij die gelegenheid de feestrede nit te spreken. Hij gaf daarin waarsahuwingen in wenken en opwekkingen in het belang van den boekhandel en niet alleen wenken maar beant­woordde daaraan met de daad. Als burger van Arnhem nam hij deal aan allerlei nuttige inrigtingen en was een werk­zaam lid van het aldaar aanwezige Natuur- en Letterkundig genootschap, later de Geldersche Maatschappij van Geschied­en Letterkunde onder de zinspreuk Prodesse conarnur. Van het groot aantal voorlezingen door hem in deze maatschappij gehouden zijn vele in den Geldersche Volks-Almanak, enkele in de Bijdragen uitgegeven. Jaren lang was hij een onmisbaar lid van menigvuldige commission van onderwijs en. werd eerst bij de laatste regaling, op zijn dringend verzoek, ale secretaris der commissie van onderwijs vervangen. Ook was hij een der stichters eener openbare bibliotheek, waaraan zijn zoon ais bibliothec,aris wend geplaatst. Sedert 1817 arbeidde N ij h of f mede aan onderseheidene Tijdschriften, zoo als het Letterlie-vend Maandschrift, de Vaderlandache Letteroefeningen, de Re-censent, de Letterbode en later de Spectator. Van 1817 tot 1819 schreef hij schoolboekjes voor Iteken-en Aardrijkskunde; de laatste, in het Nederduitsch en Fransch opgesteld, werden meermalen herdrukt. In 1820 verscheen zijne Wandelingen in een gedeelte van Gelderland, een werk dat in zestien jaren tijds vijftnaal aangevuld en herdrukt werd. Zijn Arnhem en zijne omstrelcen, werd in weinige dagen geschreven en in 1854 uitgegeven. In 1823 verscheen zijn Kort Overzigt der Alge­meene Geschiedenis, gedeeltelijk naar het Hoogduitsch van K. H. L. Poli t z, een der beste, beknopte leerboekjes, waarvan hij in 1862 de vijfde geheel herziene en verbeterde druk in het licht gaf. In 1826 volgde de Statistieke Be-schrijving van Gelderland, uitgegeven door de Commissie van Landbouw in dat gewest, in overleg met eene commissie der provinciale stater. Zij kan voor een gedeelte beschouwd worden als bijdrage tot eene overwerking van de Tegenwoor­dige staat van Gelderland, in 1741 uitgegeven, een boek, dat geen juiste denkbeelden van den physieken toestand der provincie gaf , en buitendien de teregtwijzing eener latere kritiek in het geschiedkundige vak behoefde, Uit een tal bouwstoffen, kostte het N ij hoff groote moeite, het werk zoo te redigeren dat een schoon geheel, met belangrijke bij voeg­selen van zijne hand verrijkt, voor den dag is gekomen. Hij, wien het geluk en de eer des vaderlands zeer ter harte ging, kon het jaar 1848 niet laten voorbijgaan, zonder aan het einde van den tachtigjarigen oorlog door den vrede van Munster to gedenken. Zijn stukje de Vrede van Munster, in 1848 geslo­ten, herdacht in Nederland in 1848, wees op het groot belang van die gebeurtenis en werd met hoogen lof ontvangen. Ein­delijk nam hij in 1849 de redactie van den toen zeer verwaar­loosden Gelderschen Volks-Almanak op zich en versierde dien jaar op jaar met zijne bijdragea. , Ook buiten Arnhem toonde hij zijne werkzaamheid door het inventariseren van het Archief van het voormalig graafschap Kuilen­burg, dat tot hiertoe in een verwaarloosden toestand verkeerd had. Deze arbeid werd hem in 1829 opgedragen, en hij volbragt zijne taak op eene wijze dat hem 's konings goedkeuring met de groote gouden medaille te beurt viel. Den rijkdom dezer verzameling, waarin hij orde gebragt .heeft, heeft bij zelf in het eerste stuk zijner Bijdragen doen kennen. Een vurige wensch werd vervuld door een besluit van den gouverneur van Gelderland van 10 November 1847, hetwelk de schifting en beschrijving der gemeente-archieven in dat gewest regelde. Nu strekte zich zijn invloed over de geheele provincie uit en kon aan zijn plan om deze zaak op eenen eenparigen voet to brengen gevolg gegeven worden. Uit deze dorre opgave blijkt reeds dat onvermoeide arbeid­zaamheid een hoofdtrek in het karakter van N ij li off was, doch onze verwondering , over hetgeen hij gedaan heeft klimt, wanneer wij hem als archivaris van Gelderland beschouwen. Den Eden Augustus 1816 werd hij als zoodanig aangesteld, en begon hij de reorganisatie van de archieven van het hof en de rekenkamer, van de opgevolgde besturen na 1795 enz., welke onder verschillende namen op verschillende plaatsen verstrooid lagen. Vooral trok zijne belangstelling het gedeelte van het oude archief van het Geldersche Hof en de Reken­kamer (afgeseheiden van dat gedeelte, waarvan zijn zoon in 1856 de registers heeft uitgegeven), waarin de bescheiden zijn, welke later als historische gedenkstukken in de Gedenkwaar­digheden zijn opgenomen. N ij h of f wist beter dan iemand, hoeveel er nog in die geschie­denis op te helderen en te verbeteren was, en welke bronnen de door het stof der eeuwen bedekte stukken zijn, om tot eene weer juiste en volledige kennis te geraken. Bond am bad zijn Charterboek tot 1286, v an Spa en zijne Geschiedenis tot 1343 gebragt. Hieraan wilde hij zich aansluiten en de Gedenk­waardigheden voortzetten tot den dood van hertog Karel van Egmond in 1538; een tijdvak van ruim een paar eeuwen, maar tech eene onderneming van grooten omvang, als wij letten op de zeven kwartijnen die hij uitgaf. De archivaris de Jonge nocmde reeds het eerste deel a een book vol diepe geleerdheid en voor de geschiedenis des vaderlands van bet hoogste aanbelang, hetwelk dat van Bondam op zijde streeft, ja in vele opzigten overtreft." Sedert verschenen deel I--VI, het laatste in 1862, dat eindigt met den vrede van Gorinchem in 1528 Nog negen Garen ontbraken ,aan de voltomjing van zijn plan, het­geen hij berekende, dat op zijn zeventigste jaar, bij voort­durende gezondheid, zou kunnen plants hebben. De dood vergande hem de vervulling van dien wensch niet. Be Ge­denkwaardigheden," getuigde een bevoegd schrijver, s worden door geen ander werk van dien aard buiten 'a lands overtrof­fen en zijn eene eer voor onze natie." Een ander noemt ze, 11 het duurzaamst gedenkteeken van N ij h offs stalen ij ver en van zijn oordeelkundigen arbeid." Prof. He e r en schreef in zijn be­oordeeling van dit work in de Gottinger Anzeigen, i eine solche zuverlassige Schilderung des Zustandes eines Landes in einem friiheren Zeitraum ist baarer Gewinn fiir die Geschichte; es ist ein heller Fleck mehr in ihrem Gebiete." En toch niet afgemat door dat omslagtig werk, begon hij in 1837 eene andere onderneming: de Bi.jdragen voor Vader­ landsche Geschiedenis en Oudheidkunde, eenigzins als voort­ zetting van het tijdschrift Antiquiteiten door W e s t e n d o r p en Reuvens uitgegeven. Tien declen met CM register maken de eerste reeks nit; drie deelen behooren tot de tweede reeks. Het allerlaatste door hem er in geplaatste stuk is: Overzigt van de tot heden in het licht verschenen registers en inven­ tarissen van oude arch:even in Nederland. Nij hoff was eerelid en lid van verschillende in en bui­ tenlaudsche genootschappen, die door M o l h u ij z en in zijn leven van N. worden opgenoemd, o. a. was hij lid der ko­ ninklijke Akademie van Wetenschappen in Nederland. De koning benoemde hem tot ridder der orde van den Nederlandsohen Leeuw en de Senaat der Groningsche Akademie honoris causa tot doctor in het Romeinsche en hcdendaagsche regt. Zijne echtgenoot Martina Co rnelia Houtk amp, schonk hem negen kinderen, waarvan een als uitgever, en binnen-en buitenlandsche boekhandelaar, een tweede als archivaris van Gelderland, 's vaders voetspoor met grooten lof drukken. Hij overleed 20 Junij 1863 aan een borstkwaal, die sedert den dood zijner jongste dochter, ruim drie maanden voor hem ge­ storven, sterk was toegenomen. Hij gaf, behalve de genoemde werken, in het licht: De vermeerderde magt en het gevestigd aanzien der Romeinen beschouwd als in zich bevattende de kiwi van het vernal den ondergang des Romeinschen staats. Eene proeve van des menschen kortzigtigheid in het nasporen van de keten van oor­ zaken en gevolgen in de lotgevallen der wereld, in Vad. Let- teroef. Mei 1820, II. 293, Redevoering over de mislukte pogingen van Karel den Groote ter herstelling der vervallen weunschappen, in Rec. der Rec. 1820, II. 365, 401. Proeve eener beschouwing van den tachtigjarigen oorlog tegen Spanje en deszelfs voordeeligen invloed op den koophandel onzer tegenwoordige Noordelyke Provinciin, in Vad. Letteroef. 1821 II. 656. Eenige regels uit den inventaris der nalatenschap van Karel van Egmond, hertog van Gelre, ale bijdrage tot de geschie­denis der weelde van amen tfid, in Vad. Letteroef. 1821, II. 656. Beschouwing van den invloed, trelken de tachtigjarige dor­log tegen Spanje en het afwerpen van het Spaansche auk op de wetenschappelijke beschaving der Yereenigde Nederlanden uitgeoefend hebben, in Rec. 1826, II. 461. De invloed van den tijdgeest in ons Vaderland gedurende de eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog, Ald. 1829, II. 133. Eed van prins Maurits als Stadhouder van Gelderland, in Algem. Konst- en Lett. 1829, I. 94. Landdag in Gelderland, Ald. 1829, I. 94. Bijdrage tot de Geschiedenis van het Muntwezen in Gel-derland, Ald. 1831, IL 419. Herinnering aan het gevoelen van W. A. van Spaen, aan­gaande de molens door den Romein Drusus in den Rijnstroom gelegd en door den Batavier Drusus weggenomen, Ald. 1833, II. 405. De Volksverlichting, eene redevoering, in Volksbode, 1844. Mededeeling betreffende een handsehrift, afkomsttg van het klooster Bethlehem bij Doetinchem, in Verslagen en Mededee lingen der Ron. Akademie van Wetenschappen, Afd. Lett. D. II. bi. 168. Levensschets van Jan van Nassau-Katzenellenbogen, stad­ houder van Gelderland, 1850. De Schipbrug te Westervoort, hare vernieling, Ald. 1851. Levensberigt van Gerlach van der Cappellen, Aid. 1852. De Klingelbeek bij Arnhem, Ald. Bisschop Albertus den Apostel der Lifflanders, Ald. 1853. E'en woord tot inleiding van het stuic van J. L. Nijhoff, getiteld: Twee bange dagen en een blijde nacht. Herinnerin­gen aan 29 en 30 November 1813, Ald. De Heidenen in Gelderland, Aid. De Geldersche ploofiery, bijzonder te Nijmegen, Ald. 1854. Gelderlands geschiedenis belangrijk voor gevoel en verbeelding, Ald. 1855. De Geldersche Bloem, Alp. 1855. Een blik op de marktplaats en het St. Walburgs plein te Arnhem, Aid. 1856. Het Kasteel te Hattem, Aid. 1857. .De Arnhemsche Gilden, Ald. 1858. Het Wilhelmus te Eede, in 1624, Aid. 1859. Rozendaal, Ald. 1860. Maarten van Rossem, Ald. 1861. Bijdrage tot de Geschiedenis der eertijds te Arnhem heer­schende weelde bij de verandering der regering en by het vieren van den Vastenavond en den Meidag, Ald. 1863. Overzigt van het archief, afkomstig van het Graafschap Kuilenburg, in Bijdragen voor Vad. Geschied. en Oudheidk. D. I. 1. Uitnoodiging ter viering van den klokkendoop, I. 74. Eerste handelingen van Jan, Graaf van Nassau-Katzenel­ lenbOgen, ale stadhouder des Vorstendoms Gelre en Graafschap Zutphen, I. 104. lets over den togt van Hertog Albrecht teoen de Friesen, I. 151. .Handelsvoorregt aan die van Kuilenburg en Calais verleend, I. 207. De stad Elburg voor het k,eizerlijk hofgerigt gedaagd, in rijksban gedaan en daaruit ontslagen, I. 266. Bijdragen tot het strafregt, I. 288, II. 131, V. 163. De Vereenigde Nederlanden in 1672 door laakbare onvoor- zigtigheid den val nabij gebragt, door de Gocldelijke Voorzie­nigheid zigtbaar behouden, II. 1. Stakes behelzende de onderhandelingen met Francois van Valois,- hertog -van Anjou, 1578, II. 29. Aanstelling van Jan, Graaf van Nassau-Katz.enellenbogen, als stadhouder des vorsteradorns Gelre en graafschap Zutphen, II. 49. Het huis van Maarten van Rossem to Arnhem, II. 124. Jan, Graaf van Nassau, het stadhouderschap van Gelderland verlatende, II. 161. Naarralfjst der verharadelingen omtrent de geschiedenis en het staatsregt in ons vaderland, voortgekotnen nit de school van den hoogleeraar Kluit, IL 196. Bedenkingen des Rofs van Gelderland tegen de uitvoering der plakkaten van keizer Karel V, IL 247. Verboden Wapenen onder keizer Karel V en Philips, II. 258. Bijzonderheden betrekkelijk het leven en karakter van Don Emanuel van Portugal en Emilia van Nassau, II. 264. Ontwerp van overeenkotnst tusschen keizer Maximiliaan en Karel, hertog van Gelre, II; 280. Onuitgegeven stukken betrekkelijk de geschiedenis der Spaansche heerschappij en die van den opstand tegen Spanje, bijzonder in Gelderland, III. 29, 184, IV. 29, 215, 275, V. 208, VI. 57, 264, VII. 48, VIII. 43, 202, 265, IX. 203. Bijdrage tot de Geschiedenis der geregtelijke Geneesrunde, III. 75. Het Loo, geen Lusthof der Geldersche Hertogen. Akte van in bezitstelling naar het Geldersche Leenregt, IV. 225. Een regtshandel voor het Veemgeregt, IV. 261. Een der oudste papiermolens op de Veluwe, V. 90. De ambtman, 's regter en dijkgraaf van Overbetutve, V. 165. Aatateekening op Bondam's Chartetioek, V. 231. Stadregt van Bronkhorst van 1842, VI. 37. Bijdrage tot de Geschiedenis van het regt van Placet, VI. 54. Onuitgegeven brieven betrekkelijk de komst van Leycester in de Nederlanden, VI. 107. Aanbevelingsbrief van de koningin van Engeland voor den hertog van Anjou in 1586, VI. 124. *lets over Floris van Egmond, stadhouder van Holland, 1539, VI. 271. Bet Geldersche regerings-reglement van 1673 en 1750, VII. 79. Zegel van den graaf van Leycester als algemeen landvoogd der Vereenigde Nederlanden, VII. 107. lets over ha stedelijk Archief to Zutphen, VII. 164. Zegels van overladen Vorsten, VII, 233. 27 .1100clijke .r'egten vain Bree!oort, VIII. 181. Bepalingen aangaande de waarde der loopende munten in 1501, VIII. 193. Set ontstaan van het Pannerderschen kanaal, VIII. 217. Bet klooster Bethlehem of Bulhem bzj Doetichem, IX. 1. .Zeldsame verklaringen betrejende grenebepalirg, IX. 61. Nijmegen en de Jesuiten in 1555, IX. 139. .Vrtjgeleide-brief van Karel van Egmond, hertog vim Gelre, Ix, 10. Berigt aangaande het oude Archief der stad Doesburg en Tweede Seri e, II. 103. Verordening betreffende het beheer der inkomsten van de inkomsten van den Taleweerd, als bezitting van het fraterhuis te . Doesburg, II. 138. Wat Karel van Egmond, hertog van Gelre en graaf van Zutphen in de Vaderlandsche Geschiedenis beteekent, II. 140. De Stijl der Orde van St. Jan van Jerusalem en der Maltezer Bidders, II. 267. De nederlaag van Jonker Frans van Brederode, vermeld door Jan, graaf van Egmond, IL 269. Voorts talrijke boekbeschouwingen. Zie P. C. Molhuijsen t Levensb. van Mr. I. A. NVhoff, in Levensb. der Haas. van Ned. Lett. 1864. Jaarl. Pers. van het Prov. Utr. Gen. 1864. Jaarb. voor den Ned. Boekh. 1864 (met zijn portr.) Nieuwabl. voor den Boekh. 1863. no. 82. bl. 135 en very. NUKEN was in 1589 predikant te Arnhem en een hevig vijand van het ,gebruik van het orgel in de kerken. Zie van Hasselt, Chron. der stead Arta. 131. 238; Kist en R o y a a r d s, Arch. (eerste serie) X. bi. 248, 249. NIJKERK (K.) wordt door van der A a vermeld als medearbeider in de Dichtkundige Cypressen-bladen. Hij was een weinig beteekend dichter. Zie N. B. A. C. Woord. NIJKERK (•oosr WILLEMSZ.), koopman te Amsterdam, in den aanvang der 17de eeuw, deed met El i a s Tr i p een voorstel tot oprichting eener compagnie voor den handel op Moscovien. .Hij schreef: Klaer Bericht ofte Aenwysinghe hoe ende op wat wijse, de tegenwoordige dierte der Granen sal kunnen geremedieert werden, ende de schipvaert deser lande vergroot, 's Gray. A. M e u r i s, 1630. Met vele veranderingen er in vindt men het bij Aitsem a, D. I. bl. 104, vv. Naerder Bericht, ofte „denwysinghe hoe en op wat maniere dat men altydt goedt koop Broodt aen de Gemeynte sal ver­oorsaecken, ende den uytvoer van 't Cooren wederom' vry stellen. Waar in wederleydt worden twee Tractaten, die tegen ons Ciaer Bericht uytgegeven zijn, war van het eene is ge- naemt Grondigh Teyken-Berieht ende 't andere Tegen-Bewys, Arad. bij Broer Jansz. en Pt. Walschaert, 1631. Zie Mulle r, Cat. van Parufl. D. I. bl. 299, 310. NIJLAND (HENDRrK), cameraar of thesaurier te Deventer, genoemd het koninkje van Deventer," hoofd eener factie in die stad in 1672, die in de vroedschap bijna alles naar zijn hand zette. Men noemde zijne partij, waartoe ook zijn broeders Willem en Andries behoorden, de Nijlandanen. Hij speelde vooral een groote rol, in 1672, then De- venter door de gecombineerde Fransche-, Munstersche- en Keulsche legers werd ingesloten, was hij een der oorzaken van de spoedige overgang dezer veste, waartegen zich burgemeester Boekholt verzette. Zie A. M o o n e n, Chr. van Deventer; D u m b a r, Berk. en Wer. Dev. Sylvius, Ferv. op Aitzema, Holl. Mere. 1672. Montanus, Leven van Fred. Hend. bl. 296. 301, 302, 303, 305, 308, 341, 342; Valkenier, Vertu. Ear. D. II. bl. 341 volgg. Ontr. Ned. bl. 201; Bosse la a, Ned. Held. te Land, D. II. bl. 69 volgg. K o k, o. 11. W. Pet). NIJLANDT (P.) schreef: De Nederlandsche Herbarius, off' Kruydt-Boeck beschryvende de geslachten, gedaente, plaetse, tyt, oeffeningh, aert, krachten en medicinael gebruyck van allerhande Boomen, Heesteren, Boomgetvassen, Kruyden en Planten in de Nederlanden, Amst. 1673, 1675, 1678, 1682, 4o. met pl Verstandige Hovenier, Huishouder, Kok en Bijenhouder, Amst. 1669, 80. Schouwtooneel der Aartsche Schepselen, met pl. 80. Zie Abeoude, Naaml. van Boek. .Arrenb erg, Naamr. bl. 383. NIJLEN (Auttomus), te Nijmegen geboren, was de derde en laatste bisschop van Groningen. Hij was daar eerst in de orde der predikheeren getreden en had het ambt van prior bekleed. Voorts was hij pastoor van de St. Maartens- of St. Walburgskerk geweest en had bij het openstaan van den bisschoppelijken stoel, het ambt van algemeen vikaris waar­genomen. Wegens de toenemende magt der Hervormden, werd deze nieuwe bisschop niet ingewijd, maar heeft nogthans vier jaren het bisschoppelijk regtsgebied uitgeoefend. Bij de verovering van Groningen in 1594, nam de bisschop de vlugt naar Brussel en is daar in 1603 overleden. Zie Brucherus, Ge:. der Kerkh. in de Prov. Gron. bl. 223, 227, 251; Hofstede de Groot, Gee. der Broed. Serk, Tegenw. Staat van Stud en Lunde; Oudh. en Gest. van Gron. Gron. Folks aim. 1837. bl. 108, 109. Over0s. Alm. 1839. bl. 20. NUMB (JA.00Bus), in 1670 to Deventer geboren, werd in 27! 1696 als proponent te Assen beroepen, doch had hier weinig gezonde dagen, zoodat reeds in 1701 de kerkenraad bij Drost en Gedeputeerden klaagde, dat in anderhalf jaar maar eenmaai des iondags en dat nog wel door anderen gepredikt was, enz. Deze stonden hem hierop toe de dienst tot 1 Mei 1702 te laten waarnemen, hetwelk jaren geduurd heeft, tot dat eindelijk in 1709 door hen besloten werd hem een jaarlijksch pensioen van f 250 Is emeritus aan te bieden. Hij nam er genoegen mede en is daarna te Groningen gaan wonen, waar hij den 2lsten Augustus 1714 overleed en in de Noor­derkerk onder den predikstoel begraven werd. N ij 1 o6 was een der opbouwers van ooze taal, en wordt als zoodanig door Huydecoper, ten Kate, Ypey S i e g en b e e k en anderen geprezen. Zijne Aanleiding tot de Wederd. Taal, verscheen omstreeks het begin der 18de eeuw, zonder naam, maar werd later met zijn naam uitgege­yen. In 1711 verscheen. te Leeuwarden de tweede druk, kl. 80. nu vermeerdert met een vervolg (de Maatschappij van Ned. Lett. te Leyden bezit een exemplaar met aanteekk. van M. Ty d em a n), in 1723 te Amsterdam in kl. 80. de 3de dr., en in 1746 te Amsterdam een 4de druk. In 1751 gaf D. van Hoo gs tr a te n een 5de dr. kl. 80. Als dichter maakte hij zich bekend door een drietal stukjes v6Or zijne Schriftuurlijke Redevoeringen, Gron, 1711 en Amst. 1724, en zijne Stichtekke Mengelstoffen, ald. 1740. In zijne exegetische schriften volgde hij de Coccejaansche rigting. Daartoe behooren: Schriftuurlijke Aanmerkingen, waarin vele plaetsen der Rei­lly Schrift verklaert, of uit Historien en Oudheden opgeheldert worden, met pl. Leeuw. 1710, Amst. 1732, 4o. Uytgezochte Bijbelschriften, 1703, Leeuw. 1707, Delft, 1723, Amst. 1742, Rott. 1748 (3de dr.) Schriftuurlijk Licht, Gron. 1713, Amst. 1735. Predikatien en andere stichtelijke Mengelsto!en over ultge­leeze plaatsen van Godts H. Woord, Leeuw. 1711, Amt. 1721 (3de dr.), 1740, 4o. Voorts gaf hij in het licht: XII Predikaetsien over voorname plaatsen der B. Schrift, Gron. 1702, 4o. VI Predikaetsien over verscheiden Texten der H. Schrift, Leeuw. 1716, 80. Onderwijs in de voornaam8te Leerstukken van den Christ. Godsdienst, Gron. 1711. Leer der Waarheid, 80. Zie A. Ypey, Bekn. Ges. der Ned. Taal, D. I. bl. 504, 507. 535; Ga. van de C4r. Iferk in de 188 Lento, D. VIII, bl. 402. Ypey en Dermout, Ges. der Ned. Herv. Kerk, D. III. bl. 367 ou .Rana bl. 187; Gla sin II, Gag, Ned. o. h. w. Romein De Fiery. Fred. van Drenthe, bl. 11, 12; v. d. Aa, N. B. A. C. Woord. Kobus en de Rivecourt, Siegonbeek, Bekn. Gee. der Ned. Lett. bl. 320; Collot d'Escury, Holt. Bonn in Kunst. en Wet. D. IV. St. II. bl. 40; Huydecoper, Proeve van Taal en Diehtk. Register. -v an Kampen, Bekn. Gee. der Ned. Lett. D. II, bl. 191; Boekz. der Gel. War. 1721. a. bl. 404 ; Cat. der Bibl. der Maats. van Ned. Lett. D. I. bl. 126, 127; Abcou de, Naaml. bl. 263. Aant. bl. 149; Arrenberg. Naamr. bl. 383; Cat. de Greve, bl. 70. NIJMEGEN (REmBorz• VAN). -Reeds in het tweede jaar van het bestaan der hoogeschool to Praag (1361), ontmoet men er hem als baccalaureus. Zie Delprat, Broed. van G. Groete, bl. 278. NIJMEGEN (G. VAN) gaf onder den pseudoniem van Vryheits Vriendt een Historic der Rynsburgsche Vergadering, Rott. 1775, 80. Zie Cat. der Maats. van Ned. Lett. D. III. bl. 230. NIJMEGEN (DE STOMME VAN). leerling van Frans Flori s, bloeide in het laatst der zestiende eeuw als kunst­schilder. Zie van Mander, Schilderb. Kramm. NIJMEGEN (Wrunt vAN) werd in 1636 to Haarlem geboren en muntte uit door het schilderen van zoogenaamde schijnbedrie­gers. Op cat. J. van der Marc k te Leyden 1773 komt onder No. 497 zijn portret, door F er d in and Bo' geschilderd. Hij wordt daar marmersch ilder" genoemd. NIJMEGEN (Ems VAN) werd in 1667 te Nijmegen gebo­ren, verloor zijn vader op zijn twaalfde jaar, werd door zijne beide broeders in de schilderkunst onderwezen. Hij begaf zich vervolgens naar Holland, en gaf te Leyden en te Rotterdam proeven zijner bekwaamheid in het schilderen van zaal- en zolderstukken, waaronder vele historische voorstellingen, koets­sieraden enz. Hij vestigde zich in de laatstgemelde stad, huwde er Johan n a S t i e r m a n en had er overvloed van werk waarbij hij door zijn zoon Dionys en Gerard Sanders, aange­huwde zoon van zijn broeder Tobias, die later met een dochter van Elias in het huwelbk trad, werd bijgestaan. Hij over-iced in 1755. Zie Immerzeel en Kramm. NIJMEGEN (Toms VAN), jongere broeder van den vorige. Beide jeug,dige schilders bragten het door aanleg, vlijt en oefe­ning al vroeg zoo verre dat zij tot onderscheiden schilderwerk met vrucht konden worden gebezigd, waaronder zelfs plafonds met bloemen, basrelieven en andere zaalversierselen die zij met oejuiching in Kleefsland, Overijssel en naderhana in Friesland ervaardigden. Tobias trouwde en vond to Dusseldorf vol. doende aanmoedigingen bij de keurvorst, in wiens dienat hij tot zijn dood bled. Zie Immerzeel en Sramm. NIJMEGEN (BARBARA VAN), jongste dochter van Elias , beoefende, op het spoor van Naar vader, de schilderkunst en overleed in 1771. Zie 1m m erzeel. NIJMEGEN (DioNYs VAN), zoon en leerling. van El ias , werd in 1705 to Rotterdam geboren en volgde den vaderlijken weg in de kunst. Groot is het aantal der door hem vervaar­digde portretten van geleerden en aanzienlijken, familie. en andere portretstukken, plafonds, behangsels, arcadische landschappen en basreliefs geschilderd, die zijn penceel tot eer verstrekten. Hij was vooral beroemd door zijne teekeningen in crayon, bijzonder van Serafynbeeldjes, die ongemeen bevallig en naif zijn. De bekende dichter D. Sm it vervaardigde een verdienstelijk dichtstukje op eenige door D i o n y s geteekende Serafyntjes. Hij overleed in 1798. Op zijn negentigste jaar schilderde hij nog een portret uit het leven. Men vindt zijn portret en dat van zijn vader bij van Go ol. Zie Immerzeel on Kramm. D. Smits Ged. NIJMEGEN (GERARD VAN), zoon van den vorige, werd in 1735 to Rotterdam geboren. In de teeken- en schilderkunst door zijn vader onderwezen, maakte hij reeds vroeg groote vorderingen en teekende het portret van W illem V, door den, bekwamen Franschen graveur B eauv a r 1 et in het koper ge-bragt. Eerst was hij zijn vader behulpzaam in het schilderen van zaal• en zolderstukken, doch legde zich later op dat vau boseh- en bergachtige streken toe. Dit kunstwerk, meldt Imme r­zeel , bij . den aanblik kenlaar, is doorgaans stout gedacht en fiks gepenseeld ; men mist er nogthans die gemoedelijke getrouw. heid aan de natuur in, welke men in de schilderstukken van vroegere beroemde landschapschilders bewondert. Hij teekende en schilderde ook portretten in olieverw. Hij etste naar zijn eigene teekeningen 1790 —1794 , als 3 afleveringen, ieder van 6 stuks, Landschappen, met watervallen, beelden en beesten ge­stoffeerd in 4o een liggende geit bij een, hek, naar P. v a n Blo e m e n in 4o ; een staand getuigd paard bij eene emmer water, denzelfden, 4o ; een hond, onder struikgewas eene kat ontdekkende, waarvan het laatste gedeelte niet is afgewerkt ; eene allegorische versiering in fol. Volgens Kramm zijn al deze platen zeldzaam. Hij was medebestuurder van het Rotterdam­sehe kunstgenootschap Hierdoor tot Hooger en sprak in 1800, bij eene prijsuitdeeling over de waarde der teeken- en schilder­kunst, die het licht ziet. Hij huwde Susanna Catha. r i n a N ij g h Zijn portret vindt men bij van E y n d e n en van d en Willigen. Ook bezit Kr amm er een door de schilder van A r i e S c h e f f e r geteekend. Hij overleed te Rotterdam in 1808 te Leyden werd van hem, op de verkooping van pastoor 0 c k e een landschap voor . f 208.00 verkocht. Zie Immerzeel en Kramm. NIJMEGEN (SUSANNA CATHARINA VAN), geb. Nij g h, echt­genoote van den vorige. Zij teekende in een kloeke manier landschappen, naar eigen ordonnantien en schilderijen van voorname meesters. Ook vertaalde zij Gilpin's Verhandeling over de Pren­ten, Rotterdam 1787 80. NIJPOORT (JUSTUS VAN DEN), een Utrechtsch kunstschilder en etser, van wien 17 stuks, voorstellende historieele binnen­huizen en hofgezigten op deverkooping van den grave v a n Fries voor f 16 verkocht zijn. Hij moet geestige voorvallen nit het huisselijk leven geschilderd hebben in den smaak van Co rnelis B e s t. Zijn etswerk vindt men ook in : The Farst•Bischofliche Olmucische Residentz-Stadt Cremsier, sambt denen nechts darbey Neu-erhoot, und von Grund zu ge­richt und erbauten Lust- Blum- und Thier-Garten. Gezeich• net durch G. M. V i s s c h e r, Kais. Edelknabe mathematico, Herausgegeben von U. F. A. Heger, Caplan Crembsier, 1691. gr. fol. Landschappen met Amors en Oferstieren, met versieringen omgeven. De Groetenis van Maria en Elisabeth in den stijl en als door Jan Luike. Zie Houbrak en, Leven der Schilders, D. III bl. 239. Wei­gel, Kiinst-Catalog 18e .Abth. No. 15482. NIJPOORT (GERARDus), Latijnsch dicliter uit het midden der XVII eeuw, plaatste o. a. een Adlocutio ad Christ. Roden­burgium, voor diens Tractatus de Jure Conjugum. Traj. ad Bien 1653 4o. NIJS (ANTHONY). Copye van sekere Brief van Ju s tu s R y ckew a e r t, gheschr. aen An t h o ny Nij s, coopman in 't engels taken tot Rotterdam mitsg. corte notulen op denselven, gestelt door een liefh. der waerheyt ende des vaderlandts. Ao. 1635. Zie R o g g e, Cates:. beireff. de Gesch. d. Rem. bl. 93. NIJS (JoANNEs), sedert 1610 beroemd advokaat van Fries-land, 1623 lid der Staten van Friesland, 1626 curator der Universiteit van Franeker, in 1649 als president van 't hof van Friesland gestorven. Zie Vriemoet, dth. Eris. p. LIII, W. H n b e r us, Ausp.Dovi Coll. I. et II Oper. Min. T. I. p. 50, 293 ; Neahusii Poem. bl. 101 ; D o W al, de Clar. Frisiae Juree. p. 435 NIJS (PETEus). Op Cat. C. van Alkemade en P. van der &hang, bl. 40, komt voor: Genealogic van 't geslacht Nija, uit de Pransche taal bijeen vergadert door Petrus NO, de tweeds van diem naam, in het jaar 1588, zijnde dat werkje geschreven en de portretten, wa­penen, tomben en landschappen ens. geteekend door K. v. A. ms. NIJS (EIKANuEL DE). .Deze kunstschilder bloeide omtrent 1680 te Amsterdam. In de Galerij te Schleissheim komt van hem voor een Boerenbinnenhuis met veel huisraad, luchtig doch treffend van toon door hem geschilderd. Zie Kramm. NIJS (FRANcisaus DE), een historie-, portret- en genre­schilder te Molenbeek St. Jean. 1 m m e r z eel noemt (an. Denies (F rangoi s),) eenige zijner werken op. In het por­tretwerk door Pet r u s de J o d e, Theatrum Pontific., Im­perat. etc., Antv. 1652, 4o. komen onderscheidene portretten door hem geschilderd voor, als een. Melchior ab lialtafeld, Carel de Longueval, graaf van Buquoy, baron de Beck andd. Zie Kramm. NIJS (JAcoEus DE), in 1693 deken van het St. Lucasgild to Antwerpen. Hij gaf i voor zijnen vrijdom aan de kamer, eene schilderij, verbeeldende de oefeningen in de Academie, met nog twee solderstukken of Plafonds, tegen den theater geplaatst zijnde. Zie J. B. van der St ra el en, Jaarb. van St. Lucasgild, bl. 158; Kramm. NIJS (JAwns DE), chirurgyn, steensnijder en vroedmeester te Leyden, bloeide in de eerste helft der achttiende eeuw, omatreeks 1730. Men heeft van hem: Observationes Chirurgicae de Calculo renum, vesicae, urethrae, lithotomid a vesicae puncturd, in quibus Lithotomiae methodum, quam oeleberrirnus Jeannes Jacobus Rau, Anatomiae et Chi-rurqiae in Acad. Lugd. Bat. quondam Professor, exercuit, tutissimam et felicissimam omnium huc usque inventarum methodo-rum ewe, variis experimentis et rationibus probat Jacobus de civitatis Leidensis Chirurgus, lithotomus, obstetricandi ordin. arteni cravens et coram obstetricibus praelegens, qui addendas etiam curavit figuras, ad vivum delineates, L. B. 1731. Zie M ul 1 e r, Cat. van Portr. in v. Denys. NIJS (ADate..or DE), commandant te Wijk bij Duurstede in 1787, in naam der Amerfoortsche Staten, werd, nadat de kolonel van Quad t de. ze stad was binnengetrokken, gevangen genonien, near Amersfoort vervoerd, en na de omwenteling iaar Utrecht overgebragt. en bleef ruim 5 maanden gevangen op den huize Haazenberg. Hij en zijn lotgenoot v an der Kemp werden niet geslaakt, voor dat zij ieder een borgtogt van om­ trent f 49,000, onder voorwendsel van schadevergoeding, gesteld hadden. Zie Very. op Wagenaar, D. XVII. bl. 411 volgg. J. A. de Chaim° t, Ferz. D. XXXIII. bl. 313, 317, D. XXXIV. bl. 14, 77-80. NIJS (ADRIAAN DE). Bij den inval der Franschen in ons vaderland, stood hij Dumouriez ter zijde en bragt zijn fortuin ten offer. Met een groot huisgezin begaf hij zich daarop naar Java, tijdens de Engelsche occupatie van dat eiland. De gouverneur-generaal van d er C a p e l l e n stelde hem in 's lands dienst als collecteur van het zegel te Batavia. Hij overleed er omstreeks 1830 in hoogen ouderdom, en was welligt de laatste, die de ouderwetsche staart en kleeding droeg. Tot op het einde van zijn leven bereed hij een groot paard, en had al het voorkomen van een geoefend miter, en voormalig kavallerie-officier. Part. Berigt. NIJSSEN (WILLEM), med. dr. te Dordrecht, bloeide in het midden der zeventiende eeuw en maakte zich als dichter bekend door .Apollo, de Vader van de Geneeskunst. Zie Sehotel, Ill. School, bl. 45. NIJSSEN (W.), schreef eene Dissertatio de Domini° eminenti, L. B. 1758. 4o. Zie Register der dead. Disserl. et Orat. No. 829. NIJT (BozmzAN CORNELISZ.) te Middelburg, waar hij in 1572 Stads-constapel der artillery of , Busschieter en Raad" was. Toen de tijding te Middelburg kwam van de overgave van den Briel, gelastte hem de regering het geschut en den oorlogsvoorraad na te zien, te doen herstellen en schutvaardig te maken uit vrees voor nieuwe beroerten." Kort daarna werd hij met jonkheer Jacob de Valladol ij t, raad en Zon niu s, pensi­onaris dier stad, naar Arnemuide gezonden om de gemeente aldaar in vrede en rust te houden, te helpen voorstaan en aan to moedigen alle Geuzen en vijanden vau zijde Maj. van land te houden en alle invasion te beletten." Hij werd ook in andere commission gebruikt. In stadsre. keningen komt hij ook onder den naara van *mon ami." Zie 's Gravezande, Middelb. Vrijh. bl. 161, 176, 261. NUTHOFF (J. GOTTERT VAN) of Nieth off, ridder, lui­tenant, later kapitein van de garde van prins Ma ur i t s, nam Olden barn e ve 1 d nit naam der Algemeene Staten gevangen. Zie Venus, loom, bl. 562; Aitsema, Saken van Stdat en Oorl. D. 1. bl. 845; Wagenaar, Vad. Hid. D. X. bl. 254. van WOn op Wagenaar, D. I. bl. 322. NIJSTEN (BARTHOLD of BARTHOLOMEIIS VAN), werd den 10 Junij 1670 grietman van Rauwerderhem, en was sedert 1652 volmagt ten landsdage uit Oostergo. Den 11 Febrnarij 1668 kreeg hij zitting in het Collegie van Gedeputeetden. In dit en het volgend jaar was hij commissaris bij de Synone te Leeuwarden en Heerenveen, zoo als ook in 1683 nogmaals op laatstgenoemde plaats en in 1684 to Sneek. Hij overleed den 14den Maart 1696, in den ouderdom van 68 jaren. Zie van Sminia, Nieuwe Naanal. van Griettn. bl. 165; Wap. Viersen Gen. 5, Coehoorn, Gen. 6; Charterb. D. V, bl. 543 volgg. 6 D. bl. 118 volgg. J. C. de Jong e, Unie van Brim. bl. 173. NIJVENHEIM (C. F. VAN) behoorde tot het garnizoen, dat in Mei 1809 het fort Merida, in Spanje, onder bevel van S to r m de Grave verdedigde. Hij werd, bij Talavera gekwetst. Zie B o s s e h a, Negri. Held. te Land, D.Rbl. 341, 356. NIJTZEM (Jonker MARTEN VAN DER), van den N ij t se m, van der Nijtzem, van Nijsten, Nisten, zoon van Karel of Carle van Nij tz e m, die in 1539 onder de raden van den hove van Friesland vermeld worth en in 1569. de waardigheid van voorzitter in dit hof bekleeddende, overleed. Hij was de eerste der afgevaardigden van het platte land, dat is van de Edelen en Eigengederden buiten de steden ; die de Ernie van Brussel in 1577 teekende. Hij vertegenwoordigde bij de Unie, zoo als bij andere gelegenheden, het landschap Wes­tergo. Hij was een ervaren staatsman, wiens dienst wegens zijne bekwaamheden en vele aangelegenheden ten nutte van het vaderland gebezigd,werd. In de moeijelijkste omstandigheden, ten welke zich Friesland, zich gedurende de eerste jaren • der Spaansche omwenteling, beyond, betoonde hij zich een ijverig verdediger van de regten en vrijheden zijne provincie. Hiervan gaf hij blijken in het jaar 1572, then hij aan de onmatige geldsvorderingen van Billy een mannelijken tegenstand hielp bie­den. Doch, toen de oneenigheden, wel verre van of to nemen, in dat gewest na dien tijd hooger en hooger klommen, en het misnoegen tegen den Stadhouder dagelijks toenam, besloten de Friezen, jaloersch op de handhaving hunner voorregten, in 1574 een afgezant naar Requesens te zenden, om over de liandelwijze van Billy te klagen. Deze gewigtige en tevens gevaarlijke last werd aan Van N ij tz e m opgedragen, in welks uitvoering hij met vele bezwaren to kampen had, doch van welken hij zich tot genoegen zijner landgenooten kweet. Een gedurige tegenstander aan de geweldadigheden van Billy go. weest zijnde, werd van N ij t z e m, bij de omwenteling van 1576 en 1577, het meest geschikt geacht om met de twee bier vermelde afgezanten naar Brussel te verreizen, en om Friesland met de Algemeene Staten to vereenigen. Ook van dezen last kweet van N ij tzen zich nitmuntend, en hij verwierf zich de achting van de vergadering • der gemeene Staten. Ten blijke hiervan strekke, dat eene beTlangrijke zending naar Maastricht van hunnent wege, hem toevvirtrouw& werd, en hij gedroeg zich hierin en in vele andere omstandig­heden Met zooveel beleid, dat hij niet alleen de goedkeuring van zijne zenders erlangde, maar zelfs met een geschenk vanf 4000 door de Algemeene Staten beschonken werd. Ten laatste verlangde hij naar Friesland terug to keeren, waartoe de oneenigheid der Bondgenooten, de terug gang van de goede zaak en de steeds voortdurende onrust in zijn gewest, waar­schijnlijk hem zullen hebben aangespoord. Op zijn dringend verzoek gaven de Algemeene Staten hem daartoe op den 18 Julij 1578 verlof maar lieten hem niet vertrekken zonder een vereerend getuigschrift. Zie W in s em iu s, Histor bi. 192, 193, 203, 211, 212, 254,274; Schwartzenberg, Charterb bl. 901, 965, 988 enz.; J. C. de Jong e, Unie van Brussel, bl. 171-173. BIJVOEGSELS. NETSCHER (JOHANNES THEODORUS) werd to Rotterdam 1 De­ cember 1786 geboren. Na promotie aan de Hoogeschool to Leyden, waarhij onder de leiding van den hoogleeraar W yt ten b a c h ijve­ rig had gestudeerd, werd J. T. N e t s c her in 1811 benoemd tot Substituut van den keizerlijken Procureur bij de regtbank van eersten aanleg to 's Gravenhage. In 1817 werd hij aangesteld tot Commissaris bij het Dept. van koophandel en kolonien, welke betrekking in 1818 bij het Dept. voor het publiek onder­ wijs, de nationale nijverheid en de kolonien werd ingedeeld. In 1824 werd hij benoemd tot referendaris ; in 1826 tot Enspec­ tear Generaal der nationale nijverheid en in 1828 tot Admini­ strateur voor de nationale nijverheid. In verband met de op heffing van de administratie voor de nationale nijverheid werd hij in Februarij 1848 tot staatsraad in buitengewonen dienst en eenige maanden later, in October 1841, tot lid van den &ad vad State benoemd. Deze laatste betrekking word door hem bekleed tot 1 Jnlij 1862, wanneer hij, na den Lando 51 jaren onafgebroken to hebben gediend, werd op pensioen ge­steld. Als administrateur voor de nationale nijverheid werd door hem de Veeartsenijschool to Utrecht tot stand gebragt ; bevorderde hij met de meeste belangstelliug landbouw, fabriek­wezen, scheepsbouw en handel , en deed hij zich steeds als een voorstander kennen van hetgeen tot de ontwikkeling van die rijke bronnen van het volksbestaan kan leiden. Bij herzie­ningen van de tarieven van in- uit- en doorvoer word dan ook door hem steeds op vermindering van regten aangedrongen, voor zoo veel dit destijds met de belangen van landbouw en nijverheid strookte. Hem viel de onderscheiding te beurt van in 1829 tot ridder en in 1849 tot Commandeur der Orde van den ned. Leeuw benoemd te wordenJ Hij was lid van onderscheidene geleerde Genootschappen, o. a. van het Friesch Genootschap van proefonderviudelij ken Landbouw ; van het prov. Utrechts Genootsehap, en van het Oudheidkundig Genootschap te Athene. Hij huwde P e tr on ell a Jacoba Matthyssen en overleed te 's Hage 20 Jan. 1864. Hij schreef: Disputatio juridico-literaria, de M. Tullii Ci­ceronis Oratione pro A. Licinio Archia poeta, L. Bat. d. 29 Oct. 1808, 80. Een blad proefschrift, dat destijds zeer grooten opgang maakte. (D. Wyttenbachii) Philomathia, S. Misc. Doct. Liber 1. p. 190-200. Part. Berigt. NINABER (JoHANNEs CORNELIS), een zeer verdienstelijk hoofdofficier van het korps ingenieurs, mineurs en sappeurs, werd den 1 December 1799 te Deventer geboren. Na eene voldoende militaire opleiding genoten te hebben, trad hij den 12 Maart 1797 in dienst en werd den 10 Augustus 1802 tot 2de Luitenant Ingenieur aangesteld ; den 20 Julij 1802 tot late Luitenant, en den 8 Augustus 1808 tot 2de kapitein Ingenieur benoemd zijnde, maakte hij als zoodanig in 1809 de veldtogt in Duitschland mede. In den strijd van Straalsund deed hij dienst onder de bevel en van den generaal G r at ie n, die hem in de legerorde met lof vermeldde. Bij zijne terugkomst uit Franschen dienst werd hij bij besluit van 16 Maart 1814 tot late kapitein aangesteld en maakte als zoodanig in 1815 den veldtogt in Frankrijk mede ; den 22 Julij tot majoor en den 11 Maart 1825 tot luitenant kolonel benoemd zijnde, werd hij in 1834 kommandant van het korps mineurs en sappeurs, d at hij kort daarna weder verliet om als direeteur der Fortifi­catidn in de 3de directie te Vlissingen op te treden. Den 17 September 1836 werd hij tot kolonel benoemd en in 1841 verwisselde hij zijne toenmalige standplaats met Nijmegen als directeur der 2de directie van Fortification. Deze betrekking heeft hij bekleed tot op de reorganisatie van het korps, bij Z. M. besluit van den 19 October 1843 then hij op pensioen is gesteld. N i n a b e r was ridder van de Militaire Willemsorde en der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Zie 13o 88 e h a, Ned. Held. to Land. D. III, bladz, 276. P. Ber. Bladz. Nijloe (Jacobus)R. . 420 Nijmegen (Rembold van). 421 — (C. G. van) . — (De Stsmme von) .0.000 11110.1.111 (Willem van) . 4•1•11111111 ¦¦•¦¦ (Elias van). . (Tobias van) . — ¦••••1¦0, (Barbara van) . 422 (Dionijs van) . — (Gerard van) . (Snsanna Catha- rine van). . . . • 423 Nijpoort (Justus van den) (Gerardus) . Nijs (Anthonij). . (Joannes)R.R. • Blade. Nija (Petrus)R. . . 424 — (Emanuel de) . -(Franciscus de) . — (Jacobus de). . 1•111•111111 — (Jacobus de). -(Adriaan de). -(Adriaan de). . 425 Nijssen (Willem) . . . — (W.) • • • • Nijt (Bouman Willemsz.). ••••••• Nijthoff (J. Gottert van) of Niethoff . . . . ¦11111111•11M Nij sten (Barthold o f Bartho- lomeus van) . . . . 426 Nijvenheim (C. F. van) . Nijtzen (Jonker Marten v. d.) — AANWIJZING DER' P E R S O N E N, IN DIT DEEL VOORKOMENDE. Bladz. Bladz. Naalde (Arnoud) . .R1 Naeldhoudt (Nicolaas) . 12 Naaldeman (Hendrik) . Naeranus (Servatius) .' 13 Naaldenberg (A .) . . . —R(Samuel). . . 14 Naaldwijk (Boudewijn van) — (Johannes) . . 17 (Hugo van).R2 —R(Isaac) . . . 18 (Willem van) _,R(Johannes) . . ...._ (Hendrik van) .._R(Theophilus) . 19 (Willem van) — (Johannes) . . — (Hendrik van) .R3 Naerden (Maarten van) . 21 (Adriaan van) . Naerebont (Frans) . . , — (Heer Willem (Frans). • . 25 van) . . • Naentgen .R• • • (Jan van)R , =NMI= — (Pieter) .R6 Naerssen (zie Naarssen) • Naar (Isaac) . .• Naeuwinxs (Hendrik of 111..OP Naarden (Henricus) ¦¦¦¦ Naiwinek) . . . Naarssen (Jan van) ofNaersen — (Antony) .R26 Naarssen (Reviedit van) . R7 Naeuwinxs (Jacob). . Naarsen (Revixit van) . ••¦¦R(Tanneke) . • Naarssen (Johannes van) Naeve (Johannes) . . . 27 of Narssius . . — (Johannes of Naevius) 00¦1 MINIM — (Mr. Leonard v.) 10 Naevianus (Marcus) . . Nabeur of Nabur . . Naey (Cornelis Cornelisz Nabur (Jacques) . . . of Naay)R. . . . M.! Nachenius (Jacob Jan) . Nagel (Carel Ferdinand). 28 Nachtegaal (Abraham Kz.) 11 — (Gerbardus Hein-Nachtegael (Clement) of rich). • • •R29 Nachtegaal . . . . — — (Generaal-Wacht-Nachtglas (C . . • .) . . 11 meester). • •R30 Nad (P.) • • • • • (S• H•) • • • 111•¦• Nadt (Jan van der) . . — (Pieter) . • • .11¦11. Naeldeman (Hendrik) . . 12 — (Willem) . .R31 Naeldwijek (zieliaaldwijk) (Kapitein van) . =ONO Blade. Nagell (Anna Willem Carel Baron van) . . 31 Naghel (Diderik) . . . 33 Nagelmaecker (Laurentius) — Nageoires (I des). Zie Vinne ...... (Isaak van der)R.R.R. ....... Nagge (D.)R, .R.R — (Wilhelmus) . . — Nagler (Hendrik Willem) 84 Nagtegaal (Arnoud) of Nachtegaal . (j• )R•R•R• 0¦•••••• (Jacob)R.R. Nahuys (Gerard Johan) (Petrus) . . . 37 — (Alexander Petrus) ----van Burgst . • 39 (Mr. Cornelis Jan Wouter . . . . . 53 Naltervijs (Albrecht) . . 54 Naiveu (M.) .R. Najer (K.) . . . . . Namen (Willem Graaf van) — (Jan Graaf van) . Naning (Jan) . . . . 55 Nanning (Koppers) . . WOWED Nannings (Pieter en Claes) Nanning (Joan) • • • Nanning (Frederik Petrus Gisius) • . . . 57 (C.) •R• • 58 Nanninga (Wouter Ru- dolph. • • • • • Nanningh (Pieter Jacobse) 60 Nannius (Petrus of Nan- ninck (Pieter) . • . — Nanno • . . . . . 65 Nansius (Franciscus) of Nans • • • • • • Nans (Elizabeth) . . . 70 Nantzing (Mijndert) . . Nappius (Everardus Petri) Napjus Eelco)R. . . 71 Nason (Pieter). . . . Nassau (Charlotte Flan- drine de) docbter van Willem) . . eRMIS -- (Charlotte Braban. Bladz. tine) • • • • 72 Nassau (Jhr. Frederik van) . . . . 73 (Jan van). . . 74 (Justinus van) . (Lodewijk van) . 78 la Lecq (Graaf Maurits Lodewijk van)R. . • 79 la Lecq (L. T. Graaf van) . Woudenberg (Cor­nelis Graaf van 80 — (Herman van) . — Nat (Graaf van der) of Nath • • • • • Natalis (Hieronymus). .1•••••• — (Henri Noel) . 81 (Michiel) Nathans (S.) . . 82 Natrus (L. van) . Naunheim . . Nauta (G aviu s) . 83 — (Eeuwe) (Gajus) . — (Simon) . . • • 84 (Obias Augustini). (Sicco Godefridus) (S• S.) • • • • - — (Baffin Antonius) Navarchus (Jacobus) .R85 Navarenus (Johannes). • — Nave (Kapitein)R. . 87 MINER Navea (Michael) . . . — (Michel) of Michel Naveus . . . . 88 — (Matthias of Naveus — Naveau (J.) . . . . 89 Naves (Nicolaas de) J. U. L. (Johannes de) Navigheer (Joannes)R• — Navitus Navius (Johannes).R. 90 UMMINP Nayler (B. S.) . •R Nebbens (A.) . . . . Nebel (Daniel Wilhelm) . — Neck (Johan van). . . 81 — (Jacob van) , . Bladz. Neck (Mr.. ban van). 92 -(Reinier Simonszoon van) • • • .R• — (Wilhelmus van) . 93 Necker (Natalis Joseph) . Nedek (Pieter). . . . Nederbosch (J.) . . . 96 Nederburgh (Mr. H.) . (Mr. Sebasti- aan Cornelis) . • • Nederheim (Johannes van) 95 Nederhoven (P.) . . . 96 Nedermeijer (Johan Theo- door Hendrik) . • • Nederven (Cornelis) . . 101 Nederberg (Cornelis) . . Neef (Adriaan de) . . Neefs (H. M. Hubertus) 102 — (Johannes) of Nee­ rius).R•R•R•R• Neeffs (F. Lodewijk)I. — (Jacobus) • 103 — (Michael) • . — (Pieter) . . . — (Pieter)R• . 104 Neelsius (Nicolaas) . Neer (Aart van der) . - (Eglon Hendrik van der) •R•R•R. • 105 — (Johan van der) . 106 — (Jacobus van der) . — (Jacobus Johannes van der) . . . . Neercassel (Johannes van) 107 Neeren (Albert van) . . Neerinci (W.) Neering (F.) . . . . Neerkassel (Wessel van) . Neesen (Laurens) . . . 112 Negere (Matthews). . 113 Negoro (Raden Adipatti Adi) R Negre (N, van) ; . R 114 Nehra (Henriette Amelia de) of Nerah . . . Neiner (J. van) . . • Neipius (Melchior) of van Niepe. . . MM. 431 Bladz. Nelenus (Johannes) . . 115 — (Jacobus)]. . Nelis (Cornelis Francis- cus de) . . . • . — Nelldorp (Mr. James) . 121 Nellesteijn (Joan van) . 122 Nellestein (Gualtherus van) — Nemerij (Jan) . . . . Nemius (Gaspar) . . -(Henricns) . . -(Joannes) of Jan Govertszoon . . . . 123 Neny (Patrice-Mac) . . Neo (Hear. Bogard) . . 124 Neocorus. Zie Kusterus Neodesianus (Paulus of Neocletianus. . . Neodorp ( ) . Neomagus (Arnold) . (Anton) . . 125 (Joh.) . . (Gerardus). Zie Gildenhauer. . . . Neostadius (Mr. Cornelis Mathiasz) • 126 (Jacobus). . Neophyta (Ferdinandus) of Ferdinandus Philippus. Nepveu (Jacob) . . . 127 — (Jean) • • • — -(Mr. Laurent The- odore). . . . 128 Neranus (A.) . • . Nerdenus (H. A.) of van Naerden. Zie Linden (H. H. van der) . Nerinckx (C.). • . . 129 Nerincq (P. Franciscus) Nerven (Cornelis) . . . — Nes (Jan Jacobse van) . 130 — (Jan Jacobse van)R131 — (Abraham van) . -(Luitenant van) . . -(Aert Jansz van) . 132 — (Jan Jansse van) . 133 — (Cornelis van)R. 135 — (J. van) . . . — (Cornelis van) . • . Bladz, Nes (Johan van) . • . 136 — (F. van) . .R. 136 — (Mr. Evert Rein van) ­ -- (Mr. Jacob Gerard v.) Nespen (N. van) zie Nispen • (N. van). . 138 Ness (Heynken. van) . Nesse (van der) . • — (Ulrik van) . . - -- (Willem van der) . — Nesselt (Edmond) . . . 139 Nesselius (Nicoluas) . Nessink (Christophel). Nethenus (Matthias) . . 140 —R(S.) .R. . 142 Netscher (Gaspar) . . . 144 -(Theodorus) . — (Constantyn). 145 — (Justus Adrianus Henricus) • • • • — (J• T.) • • • — (Johannes Theo- dorus). . . . . 427 Nette lipsz . • . . • 145 Nettelet (Aegidius) . . Netten Cornelis Anthonie Geiswert van der) . . Neuyes (J.) of (Neuye) 160 Nefforge (Jean Francois de) Neufville (Louise Charlotte de) zie Ritter (G. W.) . — (Christ. Leonora de) • . •R•R• -(heer van) zie Briffonit (Jean) . . . 161 — (Robbert de) . — (Adam) . . . 162 -(Lodewijk de) Neuh wins (Edo) . . . -(Regnerus of Rei­nier Neuhaus) . . . 163 — (Henricus of Neu; haus) . . . .R. 165 Neuman (J. L.) . . ---R(P. W.) • • — (Willem) . Neumans (C.) . . . 166 Neumark (S.) . . 432 Bladz. Neymayr (Pr. Franeise. v.) 166 Neuvenberg Gunsteling v.) — Neuvenbnrg Willemsz. (Jo-han van) . . . .R— Neuse (Vineent) . . . 167 Neuspitzer (Hermanus) . — Neusenius (Sebastianus Au-gustus) Neusers of Neusen Neuville (de la) . . . 168 Nevan (Johan) zie Nevius (Johannes). . • . . ¦•••••Il Neve (Godfroi de) of Nefrotis — (Franciscns)R. — (Franciscus de). . 169 -(Sebastiaan de). . Nevele (Lucas van) . . Nevin (Matthys) of Weuven Nevianus (Marc) . . Nevius (Johannes) of Nevuy 170 — (Sara) .R• (A.).R•R•R• Ney (Jan) Neyen . . . Neyenborch of Nyenborch (Johan van) . .R• 172 Neyenveen . . . . Neyn (Mr. Pieter de) — (Pieter Pietersz.) . Neys (Jacobus de). . Neyts (Gilles) of Nyts — (J.) • • • • — (Jacobus) . . . — (Francois) . • . Nicnsius (Neese of Hesius) -(Bernard — (Johannes) — (Johannes) • • — (Johannes) . • Niclaes (Hendrik) . . . , • • • II. • •• • III . •• • (Proost) • •R• (Hermann) • • (Jan)R.R. . of Niclaes Peters (Jacobi) , . - (Garardus) . 173 174 175 176 177 185 186 186 187 • 1111.11111 Bladz. Nscolaerts of Nieolarts (Laurentius)R.R. 187 Nicolai (Antonius) of Ten-nis Claeszoon . . (Adrianus) zie Ma- rius (Hadrianus) . . 188 (Benjamin) . • • (Cornelis) . • • (Did ericus) -(Everard) . • • (Georgius Everard us — Franciscus). . . 189 (Guielmus) . . — (J . ) •.•.•.•.•.- • • Nicolay (Jan Hendrik) Nicolai (Idsardus). . . 190 — (Jacob). Zie Swa­nenburg (Jacob)R190 -(Isaak). Zie Swa­nenburg (Isaak).R. — (Isabella)R. . — (Ludolphus)R. -(Nicolaus) . -(Nicolaas) zie Grun­dius (Nicolaas) . . . 191 -(Nicolaas Ruys) . -(Nicolaas zie Swa­nenburg (Nicolaas) . . — (Philippus). , — (Petrus Huronymus) — (Wilhelmus)R. 192 — (Willem) zie Swa­nenburg (Willem) . -(Dominicus de S.) — Nicolle (Vincent)R. 193 Nicolaides (Johannes) . . Bladz. Nicolaus (de Trujecto. • 196 — van Antwerpen — Nidek (Mattheus Brone- rius van),R. . . Niellius (Carolus) of Nielle 197 Niemeyer (Antonie) .R198 Niels (Arnold) of NylenR201 Nielsius (Nicolaas). . . 202 Niel v in • • 4 • • • Niemann (Johannes Erdewin)— Nieng (Tan Jansz.) . . 203 Nienhoven (Michel) Nienhuis (Hendrik) . . Nieroot (Thomas) •R. 207 Nierop (A.. van) . • — (Mein dert van. • -­(Albrecht) .R208 (Hendrik)R. • — (DirkRembrantz.van) ­-- (Pieter Rembrandz. van) • • • • • • 211 (Jan) . . . — (Willem) Nierstrasz junior (Johannes Leonardus) •R212 — (Mr. Hendrik) . 214 Niervaart (C. van)R. Niervaert (C. D.)R. Nieuberger . . . . . Nieuburg (Jacobus van der) — Nieuhof (Johan) Nyhof of Nyhov . . . . 215 Nieuhof (Hendrik) . . 217 Nieuwhoff (Theodorus) . (A• R.) • -(Bernardus) . 220 Nicolaius (Jacobus). ,R— Nieuwlande (Johannes van) — Nicolas . . . . . . 194 — (M.) • • • • — -(Brocard de St.) . Nicolaus. •R. . 195 — (Boldias) .R. -de Bruxellas of Ni­colaus Heems de Capella --­--Edanus (Mr.) . . 195 — (de Frisia).R. -Martinus) •R. —, Sunnis liarlemensis 196 Nieulandt Jacobus Pascha-sius)R.R•R.R• -(Franciscus).R221 Nieulant (Adriaan van) . -(Willem of Gui­lielmi van) . .R. -(Jan) . .R223 Nieupoort (Willem Hendrik) Nypoort of Neoportus — Nieuport (Justus van) zie Nypoort (Justus van der) 28 Bladz, Nieupoort (Johan van) . 223 — (Maarten) . . 224 — (Mr. Willem) . -(Willem Hendrik) 225 NieustadRutgersz . (Pieter v) 226 Nieustadt (C. van) zie Neos- Immo tadius. , • • • • Nieuveen of Nyeveen. . — Nieuwelande of Nieulandt zie Nieulandt (Willem van) — Nienw enaar (Adolf graaf v.) (Amelia v.) of Nyenar . . . . . 228 ••••••¦. (gravinAnna v.) 229 -(gravin Elisabeth van) of Nyenar . . . — Nieuwenburg (Jan Jansen van den). . . . . — Nieuwenheim (Wolter van) — Nieuwenheym (adjudant). — NieuwenhO (E.) . . 230 Nieuwenhove (Frans van) — Nieuwenhuis (Aart) . . (Gerrit . . 231 (Jacobus) . — 1111•=111., •(Tjerk) .R. 235 Nieuwenhuizen (Jan)R. 236 (Martinus) 237 (Barend) . 239 Nieuwenuhyzen (Jan Fre- derik). . . . . . 240 Nieuwenhuys,_(A.). . . Nieuwenhuis(Christianus Jo. hannes)R. . . . -(F.) . . . 241 -(J.) . . . 242 . (L. C.) . (J. C.) . . Nieuwenhuizen (Hendrik) . (Jacobus Jo- hannes) . .R. . Nieuwenhuyzen (Johannes) 243 Nieuwenrode (Petrus v.) of Nyenrode . . . . Nieuwentijdt (Bernard) . 244 Nieuweveen (J.) . . . 245 Nieuwhoff (B.) zie Nieuhoff Nieuwhoff (W.) . . Bladz. Nieuwland (Nicolaas van) . 246 -(Petrus) . . 247 -(Petrus) . . 248 -(Jan Ingen) . 254 -(L. van) .R255 -(Constantia v. d.) -(Joh. de) • . 256 Nieuwlant (Fr. Leop.) . Nieuwman (P. W.) • • Nieuwsliev (H.) • • • Nieuwold (Johannes Heno- reus) Nieuwoudt (C.) • • . 259 Nieuwouts (Minno) • . — Nieuwpoort (Willem van) (Johannes van de) zie Nypoort (Johan- nes ven der). . . . 41110.10 Nieuwstad (Cornelis van) zie Neostadius (Cornelis) .0¦IN • 41¦•••¦¦• Nieveen . . . . Nievelt (P. van) . . . — (Adriana Johanna van) • • • • • • — -(Sibertus van), . 260 R4111¦1110 Nifs (J. W.) .R•R. Niger (Jacobus) of Nois . Nigre (Philippus) . . . Nikkei (J.). . . . . Nikkelen of Nickele(Isaakv.) (Jacoba Maria van) of Nickels . .R. 261 — of Nickele (Johan-nes van) R wall11111. Nikker (Jan Pietersz.) Nilant (Joh. Fred.) . ; 262 Niman (Hermansz.) . . Nimwegen (Pieter van) zie Peters (Peter Francis) . — (Martinus Johan­nes van) .R. . — (van). . • . — Ninaber (EngelbertCornel.) 263 — (J. C.) • • • (Jan Dirk). . (Jan van) . . . -(Johannes Cornelis) 428 Bladz. Nissa (Jean de) . . . 263 Nispetang (Justus). . Nipkens (J. I.) • . N-isener (Johannes). . Nisius (Philippus). . . 264 Nispen (Gerard van) • (Adriaan van). (Adriaan van). (Hendrik van). . 265 (Gerard van) . (Just-as van) . . (Mr. Johan van) . • (Balthasar van) (HendrikAntonie v.) 266 (Abel van). . •• (Mr. Adrianus van) — _ (Carel van). . . 268 ....... (Mattheus van) . — — (Maria van) . . 269 — (Dr. C. van) . . -----(Mr. Johannes van) • 4=.1.1. (van) .R.R.R.R— —. (N. van) . . . • — Muller (Simon Jo- hannes van) . . . . 270 Nithardus(Bisschop vanLux.)— Nitzschwitz (majoor van) . — Nitsen (Carel van. der) . _ Nivar (Jan). . . . . Nivelles (Jacques) . . . — Nivenius (Joannes) . . 271 Noback (J. C.) . . . — Nobbe (Theodorus Herma- nus Petersen) . . • • Nobel (Jacob) . . . . -­--(Jacob Kornelis van) 272 _ (Ad.) . • . • — .— (P) ....... (Jacob Kornelis van) -­ — (Ad..) . . • • (p.)R.R•R. Noberius (AezidiusPaesmans)— Nockant (Jan) . . • ---Nobert . . . . . . 273 Nodell (Jan Adam) . • --Noe (M.) . . . . 274 Noel (Johan) of Nool • --- -- van Barlaimont • Bladz. Noel (Julie Anna Marie) 274 — (Paul bseph) . . --­--de Caron. Zie Caron (Noel de) . . . 275 Noelen (Wouter van) . • Noemer (C. van) . . . • — (J. S. van) . . — Noenart(Mr.CornelisJacobus Noest (G.) . . . . . •¦•¦••••• Noeuivelles (Jan de) . . Nogues (G.) . .R. Noidens (Benedictus Re. migi us) .R.R. .R. Noiert (Hein) . . . . 277 Noircarmes (Philippus van St, Aldegonde Heer van) . (Jean de Heer vau Selles) . 278 Nokken (H. van) . • . 279 Noldenius (A.) . . Nole (Jacob de) •• • — Andreas Colijns de) --­ --Robbert de). . . 280 Nolet (Mr. Elias) . Nolk (P. van). . .R— Nollekens (Josef Franciscus) Nolpe (Pieter). . . . — Nolthenius (Abraham) . 282 (G• A.) • • de Man (An­ton Willem Hendrik) . Nomius (Nicolaas) R. C. Pastoor . •• • Nomsz (Johaunes). . . • Nonnius (Ludovicus) of Nonius .R. . • 288 Nonnart (Jan) . . . . 289 Nonne (N.) . , . . • Noodt of Noot (Adol- phus Henricus)R. — (Gerard) . . . Nooms Reinier Zie Zee-man Reinier. . . . 293 Noord (Olivier van) of NoortR. . . . . Noordaa (Simon Hendrik van der)R. . . . 294 Midst. Bladz. Noordbeek (Elbertue) . 296 Nooten (Mr. S. Hoola van) 314 (Petrus) . 297R-- Jansz (S. van) . — (Gerrit) R• - -(H. van) . . 0.•••11 (Abraham): Noorde (Cornelis van) Noorden (J. van) . . . — (Cornelis Justus van)R. . . (Jan) • • • • Noordendorp (Adriaan) . Noorderhout (Gerrit) . . Noordewier (Michael Jan) Noorderwiel (Hendrik) . Noordkerk (Hermanus) . Noordt (Cornelis). Zie Noorde (Cornelis fan). Noordtdijk (Petrus) . Noordwijk (Jeroen van). Zie Jeroen • (tverard van) (W.) med. dr. 298 Nootman (Pieter) . . . ....... — Noott (Werner) . . . 315 301 Nooij (J. de) . . . . ....... ¦•••••• 305 — (W. de) • • • • — Nooije (Sebastiaan van) Nooij (Jan) • .R316 Noozeman (J.) .R• — Nap (Gerrit) . .R. 317 Noppen (Mattheus)R 0.111.1. — (A. van) . . • Noppenus (Theodorus) Norbert de St. Julienne . Norberto (Herman it Sancto) . . • • . 318 Norden (J.) . Norel (Jan) of Norell • --- — (Roelof) . • . 319 Nores . . • . . _ Nooren (0. J.) . .RNorman (Guillaume) . Noort (A. van) . . . (Elias van) . . 306 (H. van) of Noert (Lambertus van) . 307 (Loys van) . ••••••• (Marcelis van).R. (P. van) . • . (Willem van) . — (Jan van) • • . 308 — (Willem van) . . Noortbergh (Gerardus Ja­cobus) . . • . . 309 Noot (Jhr. Jan van den) -­--(Thomas van der). ."'"' ••••¦• (Adam van •der) . I•¦••• (Wouter van der) . 310 (Adolf van der) . (Karel van der) . (Karel van der) . 311 (Jasper of Kasper) 312 (Ferdinand van der) 313 (Thomas van der). — (J. van der) . . — (La) • • • • • — Nooteboom (Engelbert) • — Nooten (Mr. Horla van) 314 Noronha (F.) . . • Norrincq . .R. • Norrits (Eduard) . • • (John) • • • -­North . . . . 323 Nortier (A.) . • • Norwley . • . . . 324 Noseman (C.) Zie Noze- man (C.) Nosse (Jasper) •••••••• Noster (Johan) • Norkuil (Hendrik) . . Nota (Petrus) . . • . Noteman (Hendrik) . . 325 Noter (Pieter Francois de) (Pieter Francois de) -­ --(Hermanus August de) . • • . . 326 Notgerus .R• • . 327 Nothaeus (Marcus) . . 328 Nottaart (Jan). . . • Nottelen (Lamoraal van) Nottelman (H.) . • Nottens of Nothens • • Notten (Johan Andries) . Noue (Francois de la) . 32 Bladz. None (J.) of Nove . . 331 Nouhuys (A. H. van) . — Noury (Fr. G.) . . . — Nousenins (Sebastiaan Au- gustus) . . . . . 332 Nova-Curia (Franciscus Zie Nieuwenhoven (Frans •¦•••••11 , van) •R•R•R•R•R• Nova-Terra (Nicolaas Zie Nieuwlandt (Nico-laas van) . . . . 111.¦ Nova-Villa (Arnold de) Novesius (Arnold) of de Nuyts .R•R•R• Noviomagus (Gerardus) Zie Gildenhauer (Gerard) . Noviomagus (Johannes). Zie Bronkhorst (Jan van) . 333 Novisadi (J. C.) . . Noviomagus (Paulus) Noy (Adriana la). . — (Cornelis de) . . . Noydekin . . . . Noyelle (Jan de) . . . 334 — • (Paul de) . (Ponthus de) . Noyelles (Louis) Graaf van) • • • • • . 335 Bladz. Numan (S. H.) . . . 354 — (Cornelis Star) . — Nummer (Wilhelmus Hen- dricus) . .R. .357 Nunem (A. van) . . Nunez (J.) . . . . . Nupoort (Jan) of Nieupoort (Jan van den) Zie Nypoort (Jan van den) 353 Nussen (Abraham Janssens van) of Nuyssen. Zie Janssens (Abraham) . t1111111•11=1 Nussye (Johannes). . Nutius (Philippus) . Nuwehovee (Dominus van den) Nuys (Otto) . . . . 859 Nuyen (Wijnand Jan Joseph) — Nuyens (Joannes) . . . — Nuyssenburg (Willem van) of Nuyssenborch 360 (Johan van) -- -R(Anthoni van) (Isaac van) — Nuyts (Pieter) . .R. 361 — (David) . • . . 362 Nijber (Niclaes) . . Nijekamer (Maarten) . . 363 Noyens (Jan) . . .R --(Matthaeus) -(Jan) of Nouts Noyrot (Johan) . . . Nozeman (Cornelis) of Noseman . . ) . . 340 — (G. W.) • • Noort (Mr. Mathieu van) 341 Nuberns (Joh. Conradus) 342 Nuck (Anton) . . . . — Nuis (Abraham) . . . 343 van) . . (H. J.) of Nuys . 344 Nuits (Lubbert) .R— Nuis (Jacob van) of Nuys — Numan (Philips) . . . (Hermanus) . . 3,15 (Henricus) . . — (Arnold us) . . 346 (Alexander) . . (Martinus) . 364 Nijenborgh (Johan van) Zie Neyenborch (Johan van) . — (Regina) . . Nyenburgh. Zie Egmond van der Nyenburgh . Nyenburg (J. van) . . 11.•¦••• Nyendaal (Laurens) . . (Gerard van) . 365 (Gosuinus van) Nyenheim (Floris de) of Nuynhem . . (Wolter God-fried van)R. 366 Nyenhoff (Hugo van) ofR ••¦¦••¦I Nyhoff.R.R. Nyemegen (Jan van) . Nyenrode (Gijsbrecht van) Nadi. Bladz. Xyenrode (Gerard Splin- • Nyevelt (Frederik van Zuy. ter van)R. . 867 (Gijsbreelit van) (Johan van) . 070 (Otto van) . • ­ -(Gijsbrecht van) 371 (Splinter van) . (Splinter van) . 372 (Gijsbrecht van) 373 (Ernst van) . -- --(Johan van) . (Cornelis van) . 374 (Johan van) . (Gijsbrecht van) 375 Hendriksz. (Hendrik van) . (Peter Hendriksz) (Splinter van) . 376 (Willem van) . — Nyevelt (Jacob van Zuy­ len van) • • . (Sfeven van Zap. len van) . . . 378 (Jacob van Zuy-len van) . . . 379 (Steven van Zuy-len, van) . .R380 INNINON.• 4..¦••• MM.• (Jacob van Zuy-len van) . . . 381 (Jan van Zuylen van) • • • • (Hendrik van Zuy-len van) . . • 383 (Steven van Zuy-len van) . . . 384 (Gerrit van Zuy-len van) . . . 386 (Willem van Zuy-len van) . . . 387 (Willem van Zuy-len van) . . • 389 tWillem van Zuy-len van) . . . 392 (Adam van) • . (Frederik van Zuylen van)R• 393 (Evert van Zuy-len van) . . . 394 len van) . .R894 (Koenraad Jan van Zuylen van) •¦¦ (Gaspard Hendrik van Zuylen van) 395 (Gerard Willem van Zuylen van) 896 O¦¦•• (Frederik van .Zuylen van) . . 898 (Gijsbert van &l-len van) . . . (Herman van Zuy-len van) . .R399 (Mr. Jacob van Znylen van) . . (Arnold vanZuy-len van) . . . 401 (Paulus Jacob van Zuylen van) . , (Cornelisvan Zuy- len van) .R. (Hugo van I Zuy-len van)R. . 402 (Philippus Julius van Zuylen van) 407 (Jan Adriaan van Zuylen van) . . (Philip Julius van Zuyleu van) . . 408 (Steven van Zuy-len van) . , 409 (• • • • • van) . 410 Nyeveen of Nieveen . . Nyewael (Daniel van). Nijhof (.R.) . . . 411 Nijboff (Johan) of Nieuw- hoff, zie op Nieuwhoff . — (Willem van) of Nyeuhoff. . . • • (Jacob Louis) . (mr. Isaak Anne). 412 Nijken .. .R. • . 418 Nijkerk (K.) . . . . (Joost Willamsz,) Nijland (Hendrik). . . 419 Nijlandt (P.) . . . Nijlen (Arnoldus) • .