ri 11 BIOGRAPHISCI1 WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, BEV ATTEN DE Levensbesehrtivingen van zoodanige Personen, die zieh op eenigerlei wijze in ons Waderland hebben vermaard gemaalk.t, VOORTGEZ ET DOOR 1(0 ARIBE EN 1131%. G. D. J. S C H O T E L. Onder medewerking van de Heeren : P. J. B. C. ROMA VAN DER AA , Prof. P. C. VAN DER CHINS W. EEKHOFL , Dr. J. J. DE HOLLANDER , S. G. KLYNSMA , P. A. LEUPE , H. C. ROGGE, T. A. ROMEIN Thr. J. M. VAN SYPESTEYN en anderen. VEERTIENDE DEEL. HAARLEM, J. J. VAN BREDERODE. 1867. BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK. DER NEDERLANDEN. 0. OBANDO (M), schreef een lijkrede en las onras del rey Felipe II. Brussellas 1598 4. Zie Bibl. lInIthem, n. 26639. OBBES (AssE) of Aesse Ob bezoon werd in 1582 Griet­man van Ilaskerland. Hij was vele jaren Volmagt ten landsdne en werd in 1594 eerste ouderling bij de gemeente to Joure. IIij huwde Aaltje Terisgha, en had ten minsten een zoon. Zie Charterb. v. Priest. D. IV, bl. 236 , 1111; .Naaml. v. Fred. in de (lassis v. Zeventvoatden, bI. 119 ; van Sminia, N. Naaml. van Grietmannen, bl. 355. OBBES (OBBE) werd 31 Jan. 1604 Grietman van Gaasterland ; ook was hij Dijkgraaf van de zeven Grietenijen en de stad Stolen, en werd in 1602 lid van Gedeputeerden. In 1620 volgde hij de lijkstatie van graaf Willem L o d e w ij k als lid der Staten van Friesland. Ilij had een school) huis te Balk , stichtte het raadhuis aldaar, overfeed 8 April 1632 in den ouderdom van 70 jaren en werd te Wijkel begraven. Ilij was gelmwd geweest 1 met F o o c k e I, doehter van Jochum van WijckeI die 17 Febr. 1619 in den ouderdom van 79 jaren kinderloos overleed , en 2 met R cj ckjen tiV ij t tie s, die hem twice kinderen schonk en 0 Junij 1643 stierf. Zie lrapenb. Wijekel Gen. 2; liegeniv. slaat van Friesl, D. XV , bl. 553; van S m in ia , N. Naaml, v. Crietm. bl. 379. OBBES (NITTEnT) of 0 b e n s z. was leeraar bij de Doopsgezinde Waterlanders te Amsterdam, die in den Grooten-Spiiker, later de gemeente van den Toren genoemd , vergaderden. In 1620 werd hij met de gevoelens van S o c i n u s bekend, omhelsde ze, verdedigde ze mannelijk en vergenoegde zich niet longer met de prediking zijner ambtgenooten A n s l o en II e s s s e 1 i n g. In 1624 predikte Hans de Ries van Alkmaar, die een groo­ten invloed bij de zijnen had , te Amsterdam , en liet zich nit over den invloed van Gods geest en over de godheid des Woords , volgens Joh. 1 : 1. Nittert, die ontkende dot er een ander woord clan het geschrevene , de H. Schrift , was, sprak hem hier over aan. Men kwam overeen , elkander zekere vragen dit geschil betreffeude schriftelijk ter beantwoordiug over te geven doch in plaats van zulks te doen , liet^fl b b e s de zijnen rondgaau , zonder ze aan de Ries te hebben mede­gedeeld en gaf ze vervolgens in het Licht net dezen titel : Raag-Bezem zeer bequaam om zommige Mennonitische schuren te reinigen van de onnutte spinnewebben , zotte gr llen en fidelheden eeniger geestdrererijen , Swinkveldianen en derselver voorstanderen , die op hunne bilzondere Drijvingen en lnspraaken steunen , tot verminderinge van '1 beschreeven Woord Gods. Toegemaakt door den Nicodemus Letterknecht van Wt. Geest Amst. 1625. 40. Eerst lochende Obbes er de maker van te zijn, doch Coen hij zag tot welke onaangenaamheden het aanleiding gaf, beleed hij bet, met bijvoeging eater dat de tad dus buiten zijn we-ten gesteld was , waarop hem het nachtmaa1ontzegd en hij van de dienst ontzet werd. Nu gaf hij door middel van eenen J a n Theunis z, een zijner voornaamste voorstanders , andermaal bet werk in het Hell!, net den volgenden titel Eenige vraagen, dienende tot onderzoek van de Natuure en. kracht der Hei­lige schriftuure of het beschreeven woord Gods. Met flock. een Briief (Brief van Nittert Obbenz. aan Hans de Rijs , de voorrede van den eersten drnk). Ale• leerWker en leergierig­lykerwyze by vraagen en beantwoordinge met Ja of Keen, Hans de Nis voorgesteld door N. H. Zoo gnat men ten He­melwaert. Amst. 1826 4. en liet door eenige zijner vrienden „zijne zaak door namelooze geschriften op het schoonst aan de wereld voordragen ," zijn mcdeleeraars R e n i e r W ij brands z, Pieter Andriesz Ilesseling en Kornelis Klaas Anslo op bet allerhatelijkst afschilderen , drong daze leeraars, die de zaak mondeling op wetenschappelijke wijze hidden eindigen , zich ook in opentlijk uitgegeven geschriften te ver­dedigen en de gansehe zaak naar waarheid open te leggen. Het einde van dien twist was, dat Z3S onzijdige Water­landsche leeraars eenige artikelen opstelden , die door Obbes onderteekend werden , en uitgegeven zijn met den titel: Dertien artykelen , gesteld door Rippert Eenkes en zijne Illedehulpers , neffens hem by Yeme de Ring , Hans Alenson , Engel Pietersz., Gerrit Jansz. en Jan de Pla ondertekend ; Nittert Obbes voor­gelegd, en van hem, om den vreede te trefren , onderschreeven den 8 Sept. anno 1620 binnen Amsterdam , 1627 4, ook door Maatschoen in zijn Aanhangsel van de Gescbiedenis der Menno­nieten. b1. 119. volg. opgenomen. Zie Sehtin , Gesch. d. _Hermon. D. H, bl. 489 voigg. Mnatschoen Aanh. enz. U. 81, 83, 85, 86, 90-28, 102-107, 115, 118, 119, 126 --128 Kobus en de Rivecourt o.t.w. OBBES (Piiimpsz). Zie PIIILIPSSZ. (OBBE). OBDAIII. Zie Wassenaa r. OBERDIEK (J. C.) schreef: Verhandeling over de nadeelige uitwerkselen van den winter van 1822 op boomen , heesters en planten, en over de middelen door tvelke de nadeelige uttworkselen van felle vorst eenigermate zijn to voorkomen in Natuurk. verhandel. v. d. 11°11. Maats. van Wetenschappen, 1828 , bl. 49. Zie 1-loltrop. Bibl. Med. Chir. p. 263. OBERMAN (ANTHONY) in 1781 te Amsterdam geboren , werd door bekwame meesters in de scliiiderknnst opgeleid. Hij schil­derde later Gelderscbe en Overijselsche landschappen , weiden met vee , paardenstallen en vooral zijn laatsten tijd , bloem­en tuinstukken. Zijn penseel was zeer vruchtbaar. Op het Pavil­joen te Haarlem is van hem eene schilderij eene vacs met bloemen voorstellende een dergelijke werd op de verkooping van Bernet voor f 105,00 verkocht. Hij gal.stuks gelithograpbeerde landschappen bij de Ge-broeders Portman to Amsterdam in het licht en etste 20 stuks fragmenten van dieren. Sedert 1833 was hij lid van de konink­lijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam , en over­feed aldaar 20 Oct. 1845 , in den ouderdom van 64 jaren. Zijn portret komt voor in het bekende work van J. E. Mar cu s. Zie I m m e r z e el. Lev. en JPerk d. Iron. en Vl. Kunstsch,. D. II, bl. 273 ; K r a m m. Lee. en 'Perk der loll. en Vl. Kanstseh. D. IV, bl. 1217. OBERT (ANTomus) geneesheer te St. Omer , in de eerste belft der 17e eeuw , schreef: Paraenesis de venae sectione ire pleuritide adversus Ferneliiet Fucciiperadoxam sententiam 1 629. Paraenesis secunda de venaesectione in pleritide met zijn Assertio de venae sectione in various administranda Airdo maropoli 1631. Anastichiosis apologetica pro paraenesi sua adversus Lud. du Cardin, Audomaropoli 1 641 4. Zie Val. Andreas. Bibl. Belg. p. 71 Joeh. Gel. Lex. 1. V. Fop­peus Bibl. Belg. T. 1. p. 82. OBERT (WALARNDUS). of Valerandus geboren te Atrecht , uit adelijken geslachte , was raadsheer in het hooge geregts­hof van Artois. Ilij liet in hands. na : Tract. de Motibus anno CO id LXXVIII a rebellibus Geusiis Atrebati excitatis. Zie Val. Andreas. Bibl. Belg p. 848; Joelier. Gelehrl. Lex. I. V. Foppens. Bibl. Belg. 1'. II p. 1161. °BRECHT CJ a co b u s of Johann e s.) beroemd Neder­landsch contrepuntist , zag waarschijnlijk te Utrecht in 1430 bet levenslicht , en werd in 1465 kapelmeester van de hoofd­kerk dier stad. IN was de leermeester in de muzijk van Erasmus van Rotterdam , die , gelijk deze zelf verhaalde, op zijn zesde jaar als koorknaap aan die kerk geplaatst was. ZOo groot was de bekwaamheid en gemakkelijkbeid van Obrech t, dat hij stechts enen nacht noodig had om eene mis te componeren , wake door de eerste mannen van zijn' tijd bewonderd werd. Na Erasmus was Ant on ius W ij n­ga er t zijn bekendste leerling, ook zoo hij Thomas Tzamen en Adam Luyr, beide van Aken de muzijk onderwezen hebben. Glareanus deelt van hem een Canon (3 stemmig en een Parce Domine (3 stemmig) mede , welker par­tituur bij F o r k el voorkomt. Ook in een werk van S e b a 1 d Heyden vindt men een Qui Collis, en een tweestemmigen Canon , getrokken uit de Mis van genoemden meester, getiteld Je ne demande. 0 c t a v i o Petrucci van Fossombrone gaf in 1503 een boek met vierstemmige Missen van hem in het licht. Ook in het eerste boek der Missen voor 5 stemmen van ver­schillende schrijvers (Missarum diversorum auctorutn liber Primus) door den zelfden uitgever 1508 te Venetie in 4 d. in bet licht gebragt , vindt men eenen van dezen meester, getiteld : Si dedero. Ook geeft de abt B a i n i misses van 0 b r e c h t op, welker mis thans in de archiven der bisschoppelijke kapel te Rome bewaard wordt. In bet vierde boek der motetten van de kroon door Petrucci, te Venetie 1504 gedrukt , vindt men 4 Missen van hem , en 4 andere stukken in de &feta a cirque, libro primo (Venetie 1505 , Petrucci, in 4o). Ook bevat de kostbare verzameling van motetten door Conrad P e u t i n g e r te Augsburg 1520 fol. uitgegeven een scboone motet van Ohre c h t voor 5 stemmen (Salve crux) Fetis heeft dit stuk in partituur gezet, een meesterstuk van compositie voor den tijd, waarin het geschreven is, Winter feld haalt in zijn werk, waarvan de titel beneden wordt opgegeven , als een der oudste proeven van den oratorium—vorm eene passion aan , voor vier stemmen door Jacob Obrecht en Joan Galliculus, uitgegeven door Georges Rh a u te Wittemberg 1538, in eene verzame­ling den titel voerende Selectae harmoniae. Tusschen 1470 en 1480 zou zich Obrecht eenige jaren met den duitschen Heinrich I sa ak te Florence aan bet hof van den hertog Lorenzo il Magnifico opgehouden en zich na zijne terugkomst , volgens Gerber 1475 , te Utrecht hebben neergezet. Zoo hij den voornaam Johannes heeft gevoerd en niet gelijk Glareanus wil, Jacobus, dan was hij in 1487 organist in den Dom te Utrecht. Dit komt ook zeer wel over­een met de chronologie dat Erasmus, van wien een brief aan hem bestaat , zijn leerling was. Hij stierf in 1487 en werd in de galerij der Domkerk begraven , waar nog te lezen staat : In 't jaer ons hen .111CCCCLXXXVIll op sinte Egidius avond sterf blyde Janes orqaniste deser kerken. Zie Glareanus Dodecac h. p. 256 ; Forkel, Algenz. Gesch. d. Muzijk D n, bl. 522, 524 ; Sebald Heyden, Musicae id est artis ranendi Lib. 11 cap. 6. Itemor. stor. criti. della vita a delle opera di Giov. Pierluigi da Palestrina t. 1 p. 140 It. 226; C. Pout in ger in Liber Select. eantion. gnat &go mutetas appellant ; Winterfeld, Jo­hannes Gabrieli u. sein Zeitalter Th. II S 205. Hist. Tijdsehrift 1842, bl. 53; Nederl. Mazikaal Tijdschrift 1843 bl. 92, 93. Schilling's Universal Lexicon d. Tonk. OBREEN (JacoBus) geb. te Rotterdam 3 Oct. 1697, zoos van Otto Ohre en oud kapitein van een jagt ten dienste van deft Raad van Staten der Vereenigde Nederlanden en van Anna S w ry ter s, werd in 1719 proponent, in 1721 predikant to Philippine, in 1725 to Aardenburg , in 1728 te Hulst , beoefende de latijnsche poezy, blijkens twee latijnsche gedichten op het overlijden van zijn ambtgenoot Ernastus Ludo vicus Di e-d erix 20 Nov. 1729 overleden. Hij volgde hem als rector der latijnsche school aldaar op en sprak eene oratie uit de origine et progrzssu literarum humaniorum in Belgio focderato. Hij overleed 5 Dec. 1737. Zie Bockz. d. Gel. IVer. 1730 a bl. 115, bl, 97. 1738 a bl. 219. OBRIZIUS (ROBERT) een geestelijke uit Hermanvilte in bet graafschap Artois , was eerst pastoor bij de St. Magdalena kerk to Atrecht , vervolgens kannunik bij de cathedrale aldaar. Hij was een geleerd man, godgeleerde, dichter en prediker en overleed in 1584. Zijn grafschrift is door hem zelve vervaardigd. Hij gaf in bet licht: Eydillia sacra in utrumque Testamentwn, libris XII. Duaci 1587 8. typis Joan. Bogardi : cum auctoris Elogio per Franc. Moschum. De Atrebatensi urbis liberalione a Sectariorum factiosorum oppressione, anno 1578. Antw. op Belleruum 1590 4. llymnorum libri V11. Epistolarum libri 11. Coemeterwn, seu virornm illustrium , et Artesiae comitum Epitaphia. Atrebat. 1592 4, apid Gull. Riverium. In hands. Metaphrasis Cantici Canticorum. Progymnasmata ad veram pietatem. Zie Sweertius. Ath. Belt'. p. 60 V al.Andreas. Bibl. Belg. p. 797; Foppens, Bibl. Belg. T. II p. 1078, Joeher. Gelehr. Lex. I. V. Bibl. Hulth. n. 23483, 28074. OBRY (ADRIAEN) Obrys of A. U b ri u s bijgenaamd de schoenmaker of doctor Leest , predikte in 1566 te Veere en nevens de Hoorne ook te Middelburg, waar hij ten huize van Frans Cour ts e zijn intrek had en bevriend was met den notaris Willem Do m b u r g, in 1570 door Alva met confiscatie zijner goederen uit Middelburg gebannen. Ook 0 b r y ontving hetzelfde vonnis twee jaren vroeger. Zie Marcus. Sent. van Alva, bl. 233, s'Gravesande, Tweede Eeuwged. d. Middelb. Vrijh. b1.33 376; Van I p e r e n , Tweehonderd-jarig Jubelf. te Veere, bl. 29, 105, 115; Te Water Ref. van Zeel. bl. 84, 90. OCCO Searlensis of van Scharl zou , volgens sommi- gen, omstreeks bet jaar 970 uit de papieren van zijn oom Solt o Forteman en anderen een kronijk opgesteld hebben , Welke vervolgens in de XIV eeuw door eenen Jo hannes V 1 y t a r p aangevuld en eindelijk op. het einde tier XVI eeuw door Andreas Cornelius van Staveren, in 1589 te Harlingen, waar hij organist was , overleden , zou vervolgd en uitgegeven zijn. In 1597 verscheen te Leeuwarden deze kronyk met den titel : Cronyk , ende waarachtige Beschryvinghe van :Vriesland, Be­ginnende nae des Werelts Scheppinghe 3070 fare : Ende deu­rende worts tot na de Geboorte Christi 1565. Eerst door Ockam Scharlensem seer vliftelick bij een gheteekent. Ende andermaal door Johannern Vlitarp weder vermert ende verbetert. Als nu oock ten derde-mael door Andream Cornelium Stavri­ensem seer neertelick ende ghetrouwelick gheschiet is ; in fol. Dat Andreas Cornelius werkelijk een oud haudschrift voor zich gehad en er de eerste boeken zijner geschiedenis nit ontleend heeft, is niet onwaarschijnlijk daar hij zulks op verschillende plaatsen en met te veel schiju van waarheid bevestigt om zulks niet aan te neaten. Ook komt de inhoud bier en daar volkomen overeen met de kronyken van S y b e J a­richs en Cornelis Kempius, (beide ouder dan Andreas, Cornelius), zoodat deze ten minste de fabelen niet kan ver­zonnen hebben. Een andere vraag echter is, of 0 c c o en V 1 y t a r p werkelijk geleefd en de aan hen toegedichte kronyken ver­vaardigd hebben. Ubbo Em mitts en de Wind beweren , op inwendige gronden , dat beide fabelachtige personen zijn, geboren uit de gloriezucht der Friezen om hunne oudheid eci hanne ge­schiedenis tot de verste oudheid te doen opklinmen. D e Wind gist, dat het oudste gedeelte van het hands, 1 welk Andreas Cornelius voor zich gehad heeft , het week is geweest van eenen schrijver nit het begin der 13e eeuw , hetzij hij dan Occo van Scharl heette of niet, die , op het voetspoor van 11 unibaldus, Ga I fri d u s, Turpin en anderen, deze fabelen heeft zamengesteld , juist in dien tijd , toen Bijbel en ware geschiedenis in het kleed van een roman moesten gehuld worden , wilde men deze aanhooren. 114 achtte het zeer mogelijk, dat dit zijn werk , 't Welk in het latijn zat geschreven geweest zijn , door eenen lateren schrijver uit de XV of het begin der XVI eeuw , hij heette dan Vlytarp of anders, vertaald of opgescliikt, vermeerderd en vervolgd is, tot eindelijk Andreas Cornelius, dit handschrift in zijne eenvoudigheid als een kostbaar kleinood aanmerkende, het op zijn beurt omgewerkt en vervolgd heeft. In 1742 verscheen van deze kronijk te Leeuwarden een tweede uitgaaf in 4o. De niet altijd even oordeelkundige Westendorp nam in het eerste deel zijner Jaarboeken van en voor de Provincie Groningen zeer veel van 0 c co over. Yolgens den baron van Schwartzenberg berustte het eerste afschrift of opstel der geschiedkundige verhalen van Occo nog te zijnen tilde (1773) order de papieren der Staten van Friesland ; doch dit hand­schrift is niet bij het Provinciaal Gouvernement van Friesland voorhanden. Mr. J. van Lennep, gaf in het 2e d. 40 st. der Bijdr. voor Vaderl. Geschied. en Oudheidk. J. A. Nyho ff eene Proeve van een kritisch onderzoek der zoogenaamde Ifronilk van Andreas Cornelius. Zia Suffr. Pet r. De Script. Eris. dec. XIV no. 7, Harnconii Eris. p. 7. 101. Ubbo Emmius. Hist. Lib. III , p. 45. Dez. Re­futatio Apologet. en ook achter de groote uitg. van 1616. G a b bem a Verhaal van Leeuwarden bl. 3. F o k k e Sjoerds, Beschr. van Vriesl. 1). I hi. bl. 7, 13. Val. Andreas. Bibl. Bely. p. 704. Fopp e n s. Biol. Bely. p. 704 P a r s. Ind. Bat. p. 711 Tj a d e a. Des gelehrte Ost­ friesl. Th. II S. 77, seqq. Voorrede van het Charterb. van Friesland I). 11 bl. LXVII; Van Wij n, Huisz. Lev. D. I. St. I bl. 7, 13. Friesche Volhsalrn. 1855 p. 34. 11r. Daam Fockema, Proeven van Taal- en Geschiedk. Leeuw. 1838. Vad. Letteroef. voor Septemb. 1838, bl. 463 volg. Brief van den Beer D. Fockenza te Leeuw. in Vaderl. Letteroef. Nov. 1838 bI. 615, 616; De Wind. Bibl. d. Nederl. Gesch. M. 6 volgg. 506; Aanh. op Niewenhuis Kobus en de R ivecourt. Jo ch e r, Bibl. d. Meats. v. Ned. Letterk. D. II, bl. 152. Bibl. Hulth. no. 31054, v. d. Ch us, De Alunt van Friesl. Gron. en Drenthe. bl. 43 , 616. OCCO. (ADOLPHUS) , geb. in 1447 in Friesland , volgens an­deren in Ofterhusen in Oost-Friesland , lijfarts van Sigismund, aartshertog van Oostenrijk , een zeer geleert man , bevriend met lI udolphus A g r i c o l a , van wien hij diens nagelaten hand­schriften erfde , en te Augsburg, zijne woonplaats , overleed in 151)3. Zijn portret is gesneden door D. Casto s. Zie Jo ch er Gelehr. Lex. i. v. Chronijk v. h. Hist. Genoots. D. II bl. 43. OCCO (POMPEJUS) Fries van geboorte, zette zich als koop­man te Amsterdam seder, waar zijn finis de verzamelplaats was van in- en uiteemsche geleerden. Volgens Valerius Andreas en F o p p e n s gaf hij een gebedenboek nit met den titel In melius Pompejus Occo : volgens Ponta nus was het een psalmboekje , dat hij in 1519 op den naam van Hieronymus te Parijs lief drukken. A d of p h u s Occo gaf de handschriften van II u d o l-p h u s Agricola van dezen Po mpejus, die ze ter uitgave af­stond aan All a r t van Amsterdam. Die uitgaaf had in 1539 te Keulen bij G ij m ni c u s plaats , doch reeds geruimen tijd te voren had Allart bet voornemen eene zoodanige uitgave der werken van den vermaarden Fries met den Keulschen drukker Sot e r (Seiji) te beproeven , waarvan echter waarschijnlijk niets is uitgekomen dan in 1532 de Progymnasmata van-Aphthonius in 8°. Zie Val. Andreas. Bibl. Bela. p. 781 Fopp ens. Bibl. Belg. T. II. p. 1047. Po ntanus Descr. urb. ilinst. lib. II c. 28. .Bat. Sacra T. II, p. 7. Wagenaar Beschri,jv. v. Amsterd. D. X1 bl. 203; Chr. v. h. llist. Genoots. D. H bl. 43, 44. OCCO (SIBBANT), zoon van den vorige , in den reanvang der 16e eeuw te Amsterdam geboren , werd in 1541 schepen zat ook in de jaren 1543, 1545 , 1551 en 1553 in de schepenbank zijner geboortestad en bekleedde in 1556, 1558 , 1560 en 1562 er de burgermeesterlijke waardigheid. In 1549 vergezelde hij S t r a t i u 5, raad van Gelderland , op kosten van 't gemeene land , naar Denemarken , om over het verhoogen van den SW­schen tol te klagen. Volgens Pon t a n u s was hij een zeer ge­leerd man, die met Andreas Alciatus, Viglius van Zuichem van Ayta en Janus Secundus in briefwisse­ling was Petrus Apherdianu s, die hem zijne Epigrammata moralia opdroeg, getuigde dat hij niet onbedreven was in de dichtkunst en de latijnsche dichters gaarne las. W.:5pr die Progymnasmata van. Aphtonius, in 1532 hij Soler (Ileij1) en de werken van 11. Agricola in 1539 bij G y m n i c u s , beide te Keulen in het licht verschenen , •ordt een brief van A l a r t aan dezen S i b r a n t O c c o gevonden. Zie Pontanus Diseript. Anat. lib. I.I. C28; V alerins Andreas Bibl Belt'. p. Bat. S. 11, p. 17. Foppens Bibl. .Belt'. T. 11 p.1047; Joeher, Addling, Kok, WagPnaar Vaderl. Historie El V bl 352; .Beschrijv. van Amsterd. D. III bl. 88 D. XI bl. 203; C'hronijk van he Hist. Genoots. 1). I I bl. 41. OCHS (JOHAN. CHPH). Volgens A de lung en Rotermund Portz. u. Ergcinz a. Jocher's Lexikon B. V. S. 914, een regts­geleerde die schreef: De contractu assecurationis L. B. 1699 4. OCHSENDORF (JonAN MATTHIAs WILHELM) werd den 3e Dec. 1799 te Ktinieslutter in het hertogdom Brunswijk geboren. Zijn vader beoefende als dilettant met veel talent de Alt-viool, loch leidde zijn zoon niet voor de kunstenaars loopbaan , maar voor de godgeleerdheid op. Van 1814 tot 1818 was hij leerling aan het Gymnasium te Helmstadt, ging- van chum naar Gottin:;en , en keerde in 1822 als theologiae studio:41s weer mar Helmstad terug. Her vervulde hij tot 1826 de betrekking van Gouverneur en zette met grooten ijver de beoefening der muzijk als dilettant voort. Reeds op zijii 8ste jaar bespeelde hij de piano zeer viug en was zijne liefde voor de muzijk zoo groot, dat zijn vader moest besluiten hem door cantor Riemann to I{onigslutter en door B o ij e te Helmstadt in bet praktikale gedeelte der muzijk , hij Dr. He i n ro t h to Gottingen in de theorie en compositie te doen onderwijzen. In 1826 besloot hij zich gelled aan de kunst te wijden, teen een beroep als muzijk­onderwizer te Dordrecht op hem werd uitgebragt. In 1828 werd hij tot Directeur der Liedertafel Aurora, door den beer A. Kist opgerigt , benoemd, welke post hij tot aan de ontbinding dier ver­eeniging met ijver vervulde. Ook stond hij vele jaren aan het hoofi der daaruit voortgevloeide gemengde zangvereeniging Cae­cilia , werd later onderwijzer aan de zangschool der glaatschappiff tot bevordering van Toonkunst en fungeerde als Directeur van bet winter—concert tot aan de koinst van den kundigen muzijk—diree.-teur Bohm e. In 1832 viel hem de moeijelijke post van organist aan de groote kerk ten deel, waarvoor hem niet de nnodige Iiefde en ijver mar wel de middelen ontbraken om zich als een vol­korner' goed gevormd organist te doen Belden. In 1818 w'erd Irij als directeur der choraal oefening tot bevordering van het pro­testantsche kerkgezang benoemd en was daarvoor tot zijn dool werkzaam. 1-lij overleed 30 Dec. 1843, bij zijne vrouw Eleonore C o n r a d i n e Sophie G e r e c ke van Helmstadt, waarmede hij in 1826 in den edit trad , 5 kinderen nalatende. Mr. C. A. V r i e­zendorp en de predikant F. Michelsen hielden toespraken zijn graf, waarbij ook bet treffend Abendlied (vs. 1 en 3), van F. Kuhlau en het Begrdbnisslied (vs. 1 en 7) van H. G. Nageli met eenige instrumenten begeleid , gezongen werden. Aan den zeeschilder J. C. Schotel, droeg hij 3 door hem gecompo­neerde Polonaisen op. Hij maakte zich ook als componist verdienstelijk , zette de Volksliederen , de Star der Hoop , de Hoop viersteinmig voor mannenstemmen en maakte ze door den druk gemeen. Zie Caeeilia, Alg. JTijclsehrift 1854. bl. 48, 49. Gregoir, les artistes musaeiens Areerl. p.139; G. ll. J. Sehotel, leven van J. 0. Schotel bl. 139. OCKE (BERNAI1DUS) R. C. priester in de nieusve roomsche kerk , die men van de saaihal na de ramp te Leijden heeft ge­bouwd , landdeken van Rijnland en verdienstelijk christen leeraar, was ook een ervaren kunstkenner en kunstliefhebber en hail een fraai kabinet schilderijen. De inrigting en 'versiering van bet nieuwe kerkgebouw droeg onmiskenbare hlijken van zijn kunsIsmak. Hij overleed te Leyden 6 Augustus 1816 in den ouderdom van 61 jaren. Zie dlg. Konst. letterb. 151G. d. 2. bl 99, OCKENBERGH (GERARDUS) voIgde in 1404 Johan W e e n t als abt van Egmond op. 11 ij wist door zijn invloed ten hove te bewerken, dut graaf Willem 'VI, na dat deze aan Arent van Egm on d , de heerlijkheid van Egmond, hem door bertog Aalbe r t in 1396 geschonken, weder ont . am. Toen echter graaf Willem in 1408 zijn broeder Johan van Beijeren tegen de Luikenaars wilde bijstaan , droeg hij Arent de heerlijkheid op zekere voorwaarden tot een erfelijk leen op. In 1409 eater gaf de graaf als goede man deze uitspraak „dat de beer van Egmond het land, daar zijn slot reeds eenige eeuwen opgestaan had en waarover groote twisten waren ontstaan, ter ken zouden houden van de abdij , z66 echter dat de abdij het nimmer iii eigendom zoo bezitten ; dat de heer van Eg-mond de landerijen van den graaf ter leen zou houden dat de dienaars der abdij niet zouden staan order den beer van Egmond, ten ware di.:t zij iets in het dorp misdreven dat hij ook over die dienstknech-ten iiiets zou to zeggen hebben binnen de muren des kloosters en de deuren van 't gasthuis, ten ware hij door den abt werd te hulpe geroepen dat hij de eigen dienstknechten der abdij niet zou dwingen tot zijne dienst en geen ongelden afvorderen ten ware dat ze van eenig wanbedrijf overtuigd waren enz." De heer van Egmond meende bij die uitspraak in zijn regten ver­kort te zijn , waarop de graaf in 1313 wederom een uitspraak gaf, dat de beer van Egmond zijn bezwareu binnen zekeren tijd had in te leveret), of dat antlers de eerste uitspraak voor goed en geldig zou worden gehouden. De heer van Egmond verscheen niet en gaf openlijk zijn ongenoegen tegen den graaf te kennen weigerde hem in den oorlog net de Gelderschen bij te staan, ja zou zelfs verraad gemmed en he op zijn leven toegelegd hebben. Na het overlijden van den graaf meende Egmond, die de partij van J a n van Beijeren tegen Jacoba hield, dat het oogenblik daar was zich op den abt te wreken. Deze hiervan verwittigd, vlood met eenige monniken naar Utrecht, terwijI Egmond de abdij plunderde en J a n van Beijeren op­ruide om den abt en het convent bij den pans van vele misdrijven en ongebondenheden te beschuldigen. De abt wist zich echter bij den paus te regtvaartligen. Gedurende deze oneenigheid was Gerard van 0 ck e nbergh in 1424 in zijn ballingschap te Utrecht gestorven. Ziju lijk werd naar Egmond gevoerd en aldaar begraven , op zijn grafzerk leest men: „Abbas Gerardus Ockenbergh came solutus „Jsto sarcophago contegitur rubeo „Qui patria pulsus Traiecti tnoenia poscit „Annis in senibus, quo peregre moritur. Zie Joh: A. Leydis, Chron. Egmond. p. 81 sm. Bockenbergh, Kronyk van Egmond, bl. 120. .Bat. Sacra I) . IV bl 131; Kist en Roy a ards, Archie / v. Kerk. Geseh. D. I hi. 426. OCKTEN (P. vAN) onderwijzer te Utrecht, gaf in bet licht: Algebra of Stelkunst behelzende worteltrekkingen, vergelijkin­gen en voorstelltn. Utrecht 1828-1831 , 2 D. Zie Brinkman, Naaml. van Bork. OCKERS (WEIN ADRIAAN) huisvrouw van J u r i a a n ter Me u— I e n, was bij den beeldenstorm in de oude kerk te Amsterdam 1566. Zij smeet hare pantoffel tegen een 11. Vrouwenbeeld van Simon Si e eh t, dat haar en haar dienstmaagd T r ij n Henrik s, die er bij stond, het leven kostte. Zij werd in een wijnpijp met water op het schavot verdronken en haar man gebannen. Zie Hist. de Martel. bl. 419 b. Brandt. Dist. de Ref. D I, bl. 358, 488. Wag en a ar. Beschr. van, Amsterd. 1). III, bl. 180. OCKERS (WILLEM). A r r e n berg vermeidt van hem : Nagelaten geestige Mengeldichtjes, Amst. 8. Zie Naomi. van Boek. U. 382. OCKERSE (WILLEM ANTONY) won van Ru do 1ph us 0 c ke r s e, notaris te Vianen en van A li da J o or ma n, werd den 16 April 1760 te Vianen geboren. Reeds vroeg werd hij te Mellen ter scliole besteld, daarna •genoot hij het onderwijs van den hoog­bejaarden rector W. F. II a che n berg, en bezocht in 1776 de utrechtsche hoogeschool. Hier hoorde hij Car o 1 us S e g a a r over het Nieuwe Testament, Saxe over het latijn, de geschied­en oudheidkunde, Rau over de hebreeuwsche taal, israelitische en christelijke oudheden, II en n ert over de wijsbegeerte en Bonn et over de godgeleerdheid. Intusschen was bet niet alleen het onderwijs van die geleerde manner , waardoor hij tot zijne aanstaande bestemming gevormd werd: veel bragt ook tot zijne vorming toe de kennis aan en vertrouwelijke oingang met de voortreffelijkste jongelieden, die zich destijds met hem te Utrecht aan de hoogeschool bevonden of haar kort te voren verlaten hadden en gedeeltelijk nu nog daar verkeerden. Tot de laatsten behoorden Hieronymus van Alphen, tot de eersten Royaards, Van Loo, van der Roest, van Vloten en meer dergelij­ken. Eenheid van smaak evenwel verbond hem allernaauwst aan eenen dichterlijken vriendenkring, van welken van Gogh, K 1 e ij en Uytenhoven, en wat laterBellamy, Rau en Hinlopen de voornaamste sieraden waren. Hoe deze edele jongelieden elkander opscherpten en met elkander wedijverden , daarvan le­veren sommige hunnen voortbrengselen , zoo als de Poetische Spec­tator en de Proeten voor het verstand, de smaak en het hart, welhaast de onmiskenbare bewijzen op. Doch afzonderlijk met van Go c h en K I e ij n gaf hij nu reeds een klein geschrift in het licht getiteld Reistragmenten en Anecdoten, gelijk nog een ander , dat den naam van Bardietjes droeg , waaruit toen reeds te gissen was, wat van die vernuften bij vervolg van tijd te wachten was. In oogstmaand 1781 werd 0 c k e r s e te Utrecht proponent, en 17 Febr. 1782 te Baarn en Eembrugge , in de nabijheid van Soestdijk, beroepen , in plaats van de naar te Duurstede verhuisden leeraar Pa u l u s van Hem e r t, wiens opvolger hij ook aldaar in 1784 werd. Het was bier dat 0 c k e r s e de grondslagen legde van zijnen roern, door het . uitgeven der twee eerste stukken zijner Karak­terkunde, ook in het hoogduitsch en fransch overgezet. Aandoeningen van borst en zenuwen bewogen hem in 1795 eerst voor een pons, daarna voor altijd zijn ontslag van den wijkschen kerkeraad en van de classen van Rhenen en Wijk te verzoeken. Hij vertrok naar Amsterdam en Weld zich daar bezig met het derde deel zijner Karakterkunde en anderen letterkundigen arbeid, daarna kwam hij in zekere volksvergaderingen en werd daar gaarne gehoord. Dit baande hem den weg ter verkiezing door twee wijken tot volksvertegenwoordiger in het jaar 1'Z97, en in treurige omstandigheden tot dat hij in 1810 te Limmen hij Alkmaar als predikant werd beroepen. Weder deed de hevige vvederkerende borstkwaal hi 1818 hem dezen werkkring, waar­voor hij zoo geschikt was , verlaten. Kort daarop werd hij door den invlocd van den generaal majoor van d en Bosch tot tweeden secretaris (P. van He in e r t was de eerste) van de pas opgerigte Iflaatschappij ran Weldadigheid benoemd. De werkzaainheden aan dezen post verbonden, waarbij ook de redactie van het maandschrift de Star kwam, namen nu al zijn tijd weg, voor letterkundigen arbeid school er niet veel over. Evenwel liet hij niet na te doen wat hij kon en zich daarbij door lectuur en mittige gesprekken met geleerden en geoefenden verder to volmaken. Ook liet hij zich gebruiken in de kerkelijke commissie tot de oost— en west—indische kerk -zaken en woonde als afgevaardigde van dezelve in 1825 de algemeene synode der bervorinde kerk bij , werd door deze tot lid eenen centrale commissie benoemd, en liet zich aan de werkzaarnheden, welke deze vorderde, zeer gelegen zijn. Eindelijk weigerde het ligchatnelijk werktuig, sluts tang ver­lamd, geheel zijn dienst. Een langzaam verterende zielste ontrukte hem den 19 Jan. 1826 aan zijne vrienden en betrekkingen. Den 17 April 1787 huwde hij Alida Baudina Titia Bruyn, jongste dochter van Dirk Bruyn G e o r g i u s z. burgemeester te WO( , die den 20sten Aug. 1810 everleed, na hem vier kinderen , een zoon , die reeds vroeg overleed en drie dochters, Alida Sjoerdtje, in 1820 gestorven, Constantia Lenora in deze betrekking kweet hij zich tot aan de oniwenteling van Junij 1798 , waarna hij ontslagen werd en naar Amsterdam terugkeerde. Thans legde hij zich op den halidel toe, en sloot met W. C. van V l o ten compagnieschap tot den handel in effect"n , die aanvankelijk goed slaa•de, maar later deerlijk tot zijn schade afliep. Thans beyond hij zich met vrouw en kinderen en Pe tronella The re s i a gescbonken te hebben. is meer don eens in portret gebragt , erthmaal zeer in 't groot , met gepoederd hoofd , zonder naam. Ocher se was een man van buitengewone geestvermogens, schrander inzigt juist oordeel, diepe menschenkennis , waaraan hij goedhartigheid en opgeruimdheid van geese paarkle. Zijne werken zijn alle in een krachtigen stijI , Welke hetgeen hij gevoelde en anderen wenschte in te boezemen, met een vuur bezielde, dat toen ook in latere levensjaren bij is gebleven. Na zijn dood word hem door den leydsche hoogleeraar J. Clarisse een ge­paste hulde toegebragt in een levensberigt voor bet in 1826 uitgegeven derde deel der Vruchten en Resultaten van een zestigjarig leven , terwijl hij in een uitvoerig artikel in v a n d er A a's Arieuw Biogr. Grit. en Anthol. Woordenb. als dichter beoordeeld wordt. Yroeg beoefende hij de diehtkunst. Reeds in de gemelde Proeren komen eenige gerijmde en rijmlooze sinkjes van hem voor , die gestrengelijk in den Poetische Spectator beoordeeld werden : later plaatste hij er ook in de Recensent der Recensenten , van welke eenige dcor Prof. C I a r i s s e in zijn voortreffelijk levensberigt zijn overgenomen, wear nit blijht, dat hij van het zachte, losse, bevallige en naive het meeste werk maakte. Ook had hij een verklaarde neiging tot de satyre. Zijne muse nam echter inderdaad een hooge vlugt loch scheen noch voor de ode , noch voor de epopee of het treurspel berekend to zijn. Men heeft van hem: On'werp tot eene Aigemeene Karakterkunde , 3 St. Utrecht 1788, 1790 Amst. 1797. De constitutie der Franschen verdedigd tegen de lasterlijke grondbeginsels van de leden der Societeit , in de Kroon en het Anker to Londen cergaderende. In Holland 1793 8. Bataven! eischi een Nationale Constitutie (1793). Bescheiden Antwoord van eenen Bataaf, op het lets van S. H. Vernede , over het succinct Rapport of Berigt der Commissie tot onderzoek van het gedrag van het vorig be­stuur 1796. Redevoering en tweede Redevoering der bekende Nederland­sche Staatsregeling 1796, 1797. Leerrede naar aanleiding van Ps. XXXIV : 21a, waarin het begraven der dooden buiten de kerk en stadspoorten wordt aangeprezen. Utrecht 1792 S. Napoleontische Redevoeringen. Eerste Tweetal. Amst. 1814 8. . Tweede Tweetal. Amst. 1815 8. Nederlanders ! Geen geloof aan Napoleon ! Geen rrede met den Franschen! Te wapen Moed I Amst. 1815 8. De veldslag en overwinning van Waterloo. een leesboek roor alle ouders en kinderen, die godsdienst en vaderland liefhebben. Ljkrede aan het graf van Napoleon Buonaparte. Amst. 1821. Gedenkschrift van de groote kerkhervorming in de zes- tiende eeuw. Amst. 1817 8. Gedenkzuil op het graf van Bellamy. Haar!. 1822. in ver­eeniging met zijne zuster. 7 entoonst elling der Nederlandsche Nifverheid in drie zangen. Amsterd. 8. Nagelaten geestige Mengelstukjes. Amst. 8. 1Vagelaten Redevoeringen. Amsterd. 1826 8. Vruchten en Resultaten van een zestigjarig leden. Amsterd. 1826 3 d. 8. Het eerste deel in 't volgend jaar herdrukt. Voorts vindt men een menigte verhandelingen over allerlei onderwerpen en opstellen, van zijne hand in de Vaderl. Let­teroefeningen. (Aanspraak aan de Nederlanders, die de lezer een voorbe­rigt noemen kan (1782). Denken, Spreken, Doen (1782). Mogelijk ook de Vrijgeest verbeterd, de Node, Gemengde Aan- merkingen (1781), de Rozen en de Lelien, het Kind en de Vader, eene Aanmerking over de Gierighezd, Proeve over de hoegrootheid der menschelijke ligchamen, de Woorden en Pen­ningen hebben eenerlei gelding, Profil van de Vrilheid (1783) ; in de Lektuur an smaak , Amst. 1809, 1810. (Het vaderleke huis, 5 stukjes. Aanmerkingen over Wereldkennis en Beschaafd­heid , lets over de Beeldende taal der Dichtkunst, Klaag en Toonzang aan mfine grifze moeder,) ; in drie jaargangen van den Oeconomischen Tak. Amst. 1801, 1802 ; in den Recens. ook der Recensenten, waarvan hij van den aanvang, met Kemp er, Reinhardt, Claris se, en Ten Brink, nevens eenige andere geleerde mannen, vaste medeschrijver en eenige jaren redacteur was, de meeste beoordeelingen van geschiedkundige , staatkun­dige dichtkundige en romantische werken en een menigte op­stellen en gedichten plaatsten zoo als: De taal der lie/Vie, Alaagdelilke zegepraai, Na het onverwacht vertrek van miin Meisje, Het weldadiq vermogen der verbeel­dingskracht , Het Blosje van Molly , Raad aan goede meisjes, de Oude en Hedendaagsche liefde, aan de zalige schim mijner oudste dochter, op den dood van Leentje een uur na hare geboorte met hare moeder overleden, Uitnoodiging tot het zalig lenteleven, Lenteavond in mijn tuinhuis, een verkwik­kende regen, De dood der Natuur, Aan de koude Meimaand van het jaar 1816 , Aan de lieve Heinen, Het slot liatestein te Vianen (Romance), De Recencent, Cajus Julius Caesar als Staatsman en als &Osman beschouwd, leis wegens het ver­handelen over Niels, lets over het werktuigekk vermogen der Dichtkunst, lets over Bellamy, Mitten Akademischen Vrienden­kring enz. Menschkundige aanmerkingen, liarakters, Twee woor­den over het oog, Aanmerkingen omtrent de oorspronkelillee en algemeene beteekenis der Wortelklanken in de Nederduit­sche taal, eenige algemeene bruikbare, maar op de Fransche scholen minder in acht genomene hulpmiddelen om zich den geest der Fransche Taal eigen te maken, Wat behoort de Vrouw te ziln, Hoedanigheden in de Verkeering van het grootsie aanbelang, De zucht der menschen om groot te zijn is kleinig­heden, Menschkundige aanmerkingen over de valschheid, lets over het Briefwisselen, Aan Cordatus (misschien A. U i t te n-hove n) toegezondeft. Algemeene aanmerkingen en spreuken over vriendschap en vrienden, Trouwhart en Constantta, Lize, Pamine en Leopold, (zedelijke verhalen), Vragen aan de Na­tuurkundigen nopens den buitengewonen zomer van het jaar 1816 en anderen); in de Star, waarvan hij zoo lang hij leefde re­dacteur was, en die na zijn dood door den hoogleeraar P.O. van de Ch ij s vervolgd vverd : lets over de oorzaken der armoede en de hulpmiddelen daartegen , lets over de ver­schillende denkwilze van het Nederl. publiek ()wren: de in­rigiingen en het lot der illaats. v. Weld., Verhand. over de vraag : werki eene grondontginnende en fabriceerende huloni­satie in de groote Maatschappij weldadig terug ? en zoo ja , hoe doet zij dit ? lets over de beste wow en meest gepaste middelen om Vaderlandsche jongelinqen van gerinqeren of verarmden stand tot nuttige burgers der Maatschappij op te leiden, Aanwijzing der voordeelen van de alzondelijke, en echter maatschappelijke verzorging der Armen in Kolonien vereenigd, boven die van derzelver ondeelig en verstrooid bestaan in de groote Naatschappappil , Betoog dat de maatregelen der rege­ring, betreffende de bedelaars to plaatsen in de kolonien der Maatschappij van Weldadigheid , genoegzaam zijn om in 2 of 3 jaren alle bedelarU nit te roeijen, De mensch, als gezellig wezen , bestemd tot arbeidzaamheid en zedeltikheid en zijne opleiding daartoe de grootste weldaad die men hem in den staat van armoede kan toebrengen, Gedachten orer eene meer doelmatige en bezutnigende verzorging der correctionele ge­vangenen in ons Vaderland, door dezelven even gelilk de bedelaars in een koloniaal etablissement over te brengen , Onderzoek of en in hoe verre eerie meerdere beschaving der lagere volksklasse met het belang der algemeene Maatschappij strooke en eene strekking hebbe om hare leden van die klasse zelve gelukkiger te maken, Wet is ware armoede? Waardoor worden en blilven de menschen doorgaans arm ? Welke zijn de beste middelen om het lot der ware armoede te verzach­ten, om de reeds bestaande nationale armoede te verminderen en om de toeneming derzelve voor te komen ? lets over de vatbaarheid van den mensch voor zedelilke opleiding , zelfs in den staat van zijn diepst zedelek vernal, is de verplaatsing van weezen, arme kinderen en vondelingen nit de bijzondere plaatselijke gestichten en godshuizen in de koloniale etablis­sementen der maatschappij van weldadigheid, voor die gestichten of de plaatsen hunner vestiging inderdaad nadeelig? Waarom waren de stedelifice Godshuizcn voor kinderen eertijds minder scha­delijk en meer doelmatig dan thans? Eindelijk ontbreekt het niet aan eene menigte van groote en kleindere , meest Hoogduitsche stukken en stukjes door hem in onze taal overgebragt. Deze alle op te noemen is ondoenlijk. Tot de voornaamste behooren de Brieven over den Kaukasus en Georgien, en Verslag van een reis in Persie in 1812, nit het oorspr. Fransch der Reizigers zelve; W. van Freygang en deszelfs echtgenoote met aanteekeningen Amst. 1817, en de meeste romantische werken van C. 0. Saltzman n, zoo als Blaauwkool, Puppet, Ligthoofd enz. enz. Zie behalve de Beknopte Levensschets van C l a r i s s e en T y d e m a n, gedrukt voor de Vrachten enz. het Woordenboek van vander A a, flank. op Nienzoenhmis, Kobus en de Rivecourt, Galerie hist. des contem­poranis T. VI1 p. 309, 310 ; N. G. v an Ka 111 pen, Beknopte Gesehied. der Nederl. Lett. en Wetens. D. 11I bl. 182, Dagverhaal van de twcede Nation. Verg., represent. het yolk van Neder1.1). VIII passim ; Hcring de Audit. v, 219. B o u to an .5ievioria Clarissii p. 29, 68, 173, 207 sq. 282, 327, 331. J. Se heltema, Geschied. eat Letlerk. Mengelaa. D. III St 1, bl. 195. Glasius Godgel. Ned. Tydeman in _Mnemosyne D. XIX M. 292-294, o. w. Brinkman. Naaml. van Boeken. Mul ler eat . v. postr. OCKERSSE (JAN COI1NET,IS) Afstammeling van een annzienlijk zeeuwsch geslacht, vijfde zoon van Cornelis Ockerss e, raadsheer in den Hove van Holland en Zeeland, werd 17 Nov. 1673 geboren. Twintigjaren oud kreeg hij verlof met de William als vriiwilliger onder den Vice-Admiraal van de P u t t e in zee te gaan, waarmede hij dit jaar en eenige volgende aan de krijgsverrigtingen deel nam. Koning Willem HI benoemde hem in 1698 tot kapitein, in welke hoedanigheid hij, in het eerste jaar van den Successieoorlog bet bevel over het fregat l'Aurore voerde en de Noordzee tegen de Duinkerkers hielp beveiligen. In bet volgende jaar tot Been commandement benoemd, wist bij te be-. werken, dat hij in zijn rang van kapitein op bet schip Veere, als onder den kapitein Jan de la Palma geplaatst werd. her moest hij, onder den vice-admiraal Gele ij n E v e r ts e n de vlaamsche kusten helpen bevvaken. De la Palma . gedurende dien togt overleden zijnde, werd hem het gebied over bet schip Veere tijdelijk opgedragen. Hierin werd hij weder door de Staten van Zeeland hevestigd met de bestemming om zich met de vloot onder den Luitenant-Admiraal Callenburgh naar de Middelandsche zee te begeven. Hier hood zich aan 0 c k e r s s e de eerste, maar helnas ook de laatste gelegenheid aan te toonen welk een moedig en kundig zeeman hij was. Bij de inneming van Gibraltar was hij een der zes nederlandsche kapiteinen die met kloekmoedigheid deze sterke vesting tot de overgave hielpen dwingen. Vervolgens hielp hij, in den winter van hetzelfde jaar 704, een eskader vijandelijke schepen in de baai van Gibraltar vernielen en d:e vesting ontzetten. Eindelijk veroverde bij , in de lente des volgenden jaars, in de nabijheid dier vesting, na hevigen tegenstand , met de sabel in de vuist een fransch linieschap, behoorende tot bet eskader van P o i n t i s , voor welke beldendaad hij van s' lands overheden een regtmatige beloonint; ontving. 0 ck ers s e klom sedert van rang tot rang. werd in 1709 Sellout bij nacht, in 1723 Vice-Admiraal, in 1730 Luitenant-Admiraal, en overleed 10 Junij 1745. Zie : J. C. de Jon g e, Gesch. v. h. Ned. Zeeivezen. D IV IA. OCKES (HERMAN) dicbter van Hemelsucht ofte syne laatste besigheyd! , berattende eenige stukken des Nieuwen Testaments, als de geboorte , oproedivg en eenige wonderdaden des Heeren Jesu Christi. Haarlem 1649. Lankw. kJ. f 2mo. Zie Cat. Bibl. Haarlem T. III, p. 296. OCKINGA (TJALLING). Friesch edelman, oefende zich in Italie in de letterkunde te gelijk met de edelen Homme Homminga, Godfried Roorda en Sickel Cammingha, begaf zich ver­volgens in 1099 net dezen naar het H. land, werden te Jeruzalem door koning G o d fr i e d minzaam ontvangen, streden tegen de Saracenen en keerden in 1106 over Jaffa, Venetie en Rome naar Friesland terug, waar zij den 'Men December van dit jaar, met processie , kruis en vanen plegtig werden ontvangen. Zie Occo Scarl. Chr. v. Priest. bl. 90, 91. Focke Sjoerds, Mist. Jaarb. I).. bl. 281. OCKINGA (WATZE), een der Friesche edelen, die zich in 1119 naar het II. land begaven. Te Venetie aangekomen vonden zij daar een galei zeilvaardig om naar Jaffa over te steken; van Jaffa reisden zij naar Jeruzalem, waar Coen Bo u d e w ij n II regeerde, onder wien z ij tegen de Saracenen streden. In 1120 nam hij deel aan de gevechten in Klein-Azie, en werd met Sick e Ca mmingha door de Parthen gevangen genomen , waar­schijnlijk door B a 1 a k, toes deze het kasteel Chortbort of Chort­bert, door de christen geschiedschrijvers Karteparta of Quartepiert , waarschijnlijk een verbastering van het romein­sche Quarta Parthica, met den koning nam. Volgens O c co S eh arl ens is vverden zij naar Parthie gevoerd, cloth later voor rantsoen weder ontslagen. Zie Occo Scar 1. Chr. v. Priest. bl. 94. F. Sjoerds, Mist. Jaarb. D. I bl, 321. Van Kampen, Geschied. der Kruistogt. D 1 bl. 357. OCKINGA (HER° VAN), zoon van L o l l e v a a 0 c k i n g a en His v an A l b a d a, komt als Grietman van Wonseradeel voor in de verzoening, welke op den 16den November 1481 tusschen Leeuwarden en de Scliieringers werd getroffen. In 1504 was hij een der gecommitteerden uit de Staten, afgevaardigd aan Hertog George v a n S a k s en, wegens het besluit omtrent de leengoederen. Hij woonde op Ockinga-State te Burgwerd en huwde 1 Graats,dochter van Watze Abbes van Dekama, 2 Rikts, dochter van Goslick Juwinga en Sytske van Aylva. Zie Vriemoet, Ath. Iris. p. XXX1I1 Geogr. Woordenb. v. Friesl. bl. 22. Charterb. v. Friesl. D. 1 blz. 705, W in semius. Chr. bl. 402; Baerdt van Smiuia, Nieuwe _nand. v. Grietm. bl. 253. OCKINGA (Long VAN) zoos van Watze van 0 ckinga, sedert 1576 Grietman van Menaldumadeel. In 1574 was hij ge­committeerde bij de zeedijken en wordt zijn naam gevonden op het steenen monument ter eere van Caspar Robles bij Har­lingen opgerigt. In 1577 liep op eene reis van Mechelen naar Friesland zijn leven groot gevaar; want met v a n T o nger en te Enkhuizen gekomen , werd hij aldaar door de soldaten en vooral door de Friesen , die aldaar in garnizoen lagen , aangerand. Zij wilder hem doorsteken , op grond , zoo als zij zeiden , dat hij een verrader van zijn vaderland was en schoonzoon van A n thonis Del Vaille, die voor zeer Spaanschgezind en wreed bekend stond doch hij kwam er me den schrik af. Ilij onderteekende in 1579 het rekwest aan R e n­nenberg to-t verhindering van de Unie van Utrecht, doch moest 2 spoedig daarop het land ruimen ; onderscheiden malen inge­daagd verscheen hij niet; maar begaf zich in Spaansche krijgs­dienst en lag in 1585 , als luitenant van Billy's vaandel , met 900 man bij Geskesbrugge en Visvliet, met oogm,erk om Fries-land voor den koning to heroveren. In 1580 was hij tegen­woordig bij den veldslag tusschen Schenk en Hohenloo. Hij huwde 1, Elisabeth, dochter van Anthonius Del Vaille, Raad in het Hof van Friesland, en Genoveva Nicola ij 2' s, dochter van Sasker He rin ga en Rixt, dochter van Jan Romkes, burger van Leeuwarden. Zie Charters. D. III, bl. 1174, 1175 ; D. IV, bl. 160, 178, 10(. Winsemius Chr. bl. 589, 631,754, Baerdt van SminiaN.Naami. v. Grietm. bl. 178, 179. OCKINGA (WATZE VAN) bijgenaamd de Oude , te Dronrijp , noon van Lolle van Ockinga en Aaltje van Hermana, was Grietman van Menaldumadeel. Hij presenteerde op den landsdag van 1540 rawest tot redres van eenige lasten , zoo door de steden als anderzins op de ingezetenen van het platte land gelegd. In 1545 behoorde hij tot de Staten, die zich verzetten tegen de inbreuk op 's lands voorregten en privile­gien. In 1549 zat hij mede in de commissie aangaande het ge­sclienk aan Filips II. Den 10 Dec. van datzelfde jaar werd hij van wege den keizer tot Raad in het hof van Friesland benoemd. Hij huwde 1 Elisabeth Costers, van 13russel, 2 Wick, dochter van Pieter van Cammingha en Eelk Aebinga van B1 ij y a , en had bij elke vrouw twee kinderen. Zie Stamp . van Adel. Upo van Bunn. tab. Gen. Charterb. D. II , bl. 817, Winsemius, Chr. bl. 519, Baerdt van Sminia, N. Naanil. van Grietm. bl. 175. OCKERSE (ANTOINETTE) dodder van Rudolph 0 ck erse, openbaar notaris te Vianen , en van A 1 i d a Joorman, werd in 1763 te Vianen geboren , was eene dichteres van smaak, die zich geheel naar haren man , den beroemden dichter en aestlietiker Joannes Pet ru s Kle ij n , Raadsheer in bet Hof van Politie en Justitie van Gelderland , en diens dicht­trant vormde , gelijk hare in 1800 in het licht verschenen Oden en Elegien (in 1809 met de Nagelaten Gedichten van J. P. Kleijn, en op nieuw Arnhem 1818 gedrukt) en hare in 1817 Nieuwe Dichtkundige Mengelingen (Amst. 8°) genoegzaam aan­toonen. Behalve deze gaf zij in 1792 gezamentlijk met haren echtgenoot, een bundel Gedichten (Utrecht 80 Mengelingen in Proza en Poezij (Leijd. 1817 2 d.) en in hetzelfde jaar gedichtjes en vertellingen voor kinderen (kl. 8 met en zon­der plat.), die door Nieuwe gedichtjes en vertellingen voor kinderen gevolgd werden. Al deze dichterlijke voortbrengsels geven hoar een eervolle plaats in de rei onzer Nederlandsche dicliteressen. Als prozaschrijfster gaf zij soms heerlijke proeven van 'mar sums godsdienstig gevoel in hare Gedachten by het graf van B. Blair (1797 Zalt Bommel 1819. 12 2e dr.), en De Bijbel een bron van goddelek onderwijs voor den tnensch en zijne dagelijksche levensbetrekkingen (D..lfi 1825 2 d.) In 1822 gaf zij met haren broeder een Gedenkzuil op het grat van J. Bellamy in het Licht. Zij overleed te Leyden 25 Dec. 1828. Zie van der Aa. N. B. A. C. 7Voordenb o. h. w., Klein, Vrucht. rn Result, van een zestigjariy Leven (voorb.) U. 3. Glasias. God-gel. Nederl. o. h. w. , OCKERSE. (A DELAIDE GEERTRU IDA) gehuwd met Dr. S c hi pp ers , dochter van de vorige erfde van de talenten barer moeder,, blijkens de gedichten die van baar in 1814 het Iicht zagen en nit eenige later uitgegeven Gedichten voor de feugd. Zie van der A a, N. B. A. Woordenb. o. h. w. OCKINGA (JARICH VAN) Raad in het Hof van Friesland, goon van Steve van Ockinga, Raad in het hof van Fries-land en van Magdalena van Burmania, werd 18 Febr. 1644 te Leeuwarden geboren. Reeds als dertienjarigen knaap werd hij, (13 Nov. 1651) tot kapitein der infanterie aange­steld. Den 13 Febr. 1666 aanvaardde hij zijn militaire be-trekking en den gewigtigen post van Raad in den Hove van Friesland. In 1673 leverde hij met zijne ambtgenooten H o r a­tius van Knijff en Assuerus van Grovestins bij de Staten der Provincie een vertoog in , waarbij zij verzochten ontslagen te worden van het doen van den eed van geheirn­houding der advie zen , in de vergadering van het hof gege­ . ven , vermits zij oordeelden dat iemand , die tot zulke hoogst­gewigtige ambtsbetrekkingen geroepen was , van zelfs behoorde te weten vat voor de dienst des lands moet verzwegen of geopenbaard worden. Bij resolutie van de Staten werden zij in het gelijk gesteld , en het Hof verzocht hen weder toe te la-ten tot de beraadslagingen , waarvan zij , uithoofde van hunne weigering om den eed te doen waren uitgesloten. Tot eersten en presideerenden Rand in het Hof benoemd, was J a r i c h tevens Curator der Akademie te Franeker. Hij was een bekwaam en geleerd man , bemind en geacht bij zijne landgenooten en medeburgers , alsook bij de vorsten van Oranje-Nassau. Hij beoefende de wapen- en natuurkunde. In de variae genealogiae van Jhr. A I e x. Jos. van der Laen leverde hij de genealogie der Grov estins, en in het Stam­boek van den Frieschen Adel dat van 0 c k i n g a en meer anderen. Hij overleed 7 Nov. 1714 Tweemaal was hij gehuwd I met Barber van Camstra, dochter van Homme van Cam­stra en Edwert van Juckema, wed. van Bonne van Harinxma Do nia, geb. 9 Maart 1634, gest. 30 Nov. 1696. 2. Ida Maria van Sixma, dochter van Ulbe van Sixma en Ai egonda van U ni a, 26 Aug. 1705 overleden. Me. G. J. van Eekoma vervaardigde een treurzang op haar dood en R. Roukema een grafschrift op boar noon Watze Hero geb. 30 Jan. 1701 , overleden 11 Sept. 1705. We V riem oet. Alh. Fris. .1. van Ockinga door Ti. Vaerc1t van Sminia in N. Priesche volkszalnz 1855 p. 03 volgg. Charterb. v. Friesl. 1). V , bl. 949 en 951. J. Bad e r s Camoenae juven. p. 96, 147. OCKO TEN BROEKE was een magtig hoofdling in he tegen--woordig O.—Friesland in de nabijheid der Ommelanden in de 15e eeuw. Tijdens den aanhoudenden strijd tusschen de Schie­ringers en Vetkoopers hield hij de partij deter laatsten, en ver--bond zich met de stad Groningen Hunsingo, Frivelgo , Lange , ,wold, Fredewold en Humsterland met de Vetkoopers van Bin. lopen en Workum tegen de Schieringers. In September 1420 werd er te Leeuwarden een verbond tusschen 0 c k o ten' Br o e k e, de landen van Ooster- en Westergo en de stad ningen gesloten , iets wat te meer noodzakelijk was daar Her-a tog Jan van Be ij e r e a , graaf van Holland , Zeeland en Fries-, land de Schieringers ondersteunde. Zie van der C h ij s , de Ilfunten van Friesland, Groningen en Drenthe . bl. 397, 619, 626. ODA. De H. 0 d a was de dochter van eenen der koninge . van Schotland , men gist van E u g e n i u s VII, die in het jaar 700 leefde en tot in 716 het gebied over Schotland gevoerd heeft. Volgens de legende werd zij op erne wonderdadige wijze van eene blindheid genezen Coen zij bij de heilige overblijf­sels van den H. Lambert us, bisschop van Tongeren, een be­devaart had gedaan. In haar land teruggekeerd , ontvlugtte zij omtrent het jaar 722 het ouderlijk huis , begaf zich eerst naar den berg Gargan in Apulie en naar Rome , en vestigde zich eindelijk in de landstreek Taxandria. Er worden verscheidene plaatsen van het oude Taxandrie opgenoemd, welke eenigen tijd tot verblijf aan de H. 0 d a verstrekt zouden hebben , zooals de zandheuvels , welke zich aan de Poel , in het gehucht Mersele, onder Venray (vikariaat van Limburg) bevinden , waarom men daar ook een bedehuisje, ter harer eere opgerigt, aantreft. Er is ook eene groote kapel ter eere van de H. 0 d a bij de stad WTeert gebouwd, ter gedachtenis dat deze heilige zich daar eenigen tijd in een afgezonderd bosch heeft opgehouden. Ook voert een zandheuvel aan den regteroever der rivier de Dommel , in het gehucht Vressel onder St. Oederode, van ouds den naam van St. Odenberg ; omdat eene oude overlevering getuigt da de H. 0 d a daar eenigen tijd haar verblijf heeft gehouden , eer zij hare laatste woonplaats , omtrent Brie vierde uurs van daar verwijderd gekozen had. In deze laatste • ver­blijfplaats ziet men nog een klein, rond en met gras begroeid zandheuveltje, welk mede den naam van St. Odenberg draagt, waar de heilige, volgens overlevering, gewoond heeft, gestorven en begraven is. Men heeft eens een houten kapelletje gebouwd, dat in de eerste jaren na den Munsterschen vrede is wegge­ruimd, doch later heeft men in de nabijheid van dit heuveltje eene schoone kerk met een collegiaal capittel voorzien , ter eere van de H. 0 d a gesticht. Volgens de schrijvers der Acta S. S. Belgii is 0 d a omstreeks 726, in den ouderdom van on­geveer 85 jaar overleden. Haar feestdag wordt in het Bisdom van 's Bosch jaarlijks den 27 Nov. gevierd. Te St. Oederode worden overblijfsels dezer Heilige bewaard, en vroeger ver­toonde men er ook hare doodsbaar. Zie: Acta S. S. Belgii T. VI , p. 591-597, 602, 607-110, 615. Graminaye, Peland. p. 15. Van Gils, .bath. Meijer. bl. 547 , van G i 1 s en Coppens, Beschrijviny van het Bisdorn van 's Bosch , 1). I I1 , bl. 123 volgg. ODE (JAcoBus) werd den 11 Dec. 169S te Zutphen geboren, studeerde, schoon niet onafgebroken in de Godgeleerdheid aan de Harderwijksche Hoogeschool. In jeugdigen leeftijd (1723) reeds tot buitengewoon Hoogleeraar der wijsbegeerte te Utrecht beroepen , werd hij later almede met het buitenge­wone theologische professoraat aldaar vereerd, (1727) maar dit laatste leide hij na verloop van eenige jaren (1736) neder, om vervolgens alleen Hoogleeraar der Astronomie , Wis- en Natuurkunde te zijn. In 1733 geraakte hij in hevigen pennestrijd met den Groninger Professor D r i e s s e n. Toen de hoogleeraar L a m p e van on­regtzinnige Roellistische meening omtrent de generatie van Gods Loon beschuldigd werd, trad ook Driessen onder de bestrij­ders van dien geleerden man op. Lampe was reeds overleden en nu nam 0 de zijne partij op met het schrijven eener Epis­tola ad A. Driesseniutn , in qua vera celeb. Lampii senten­tiade naturali et aeterna filii Del a patre gencratione ex- ) ponitur. Driessen antwoordde hierop in scherpen toon in het voor­berigt van zijne juist in het licht verschijnende verklaring van het Hooglied , en zeer spoedig volgde an van 0 de een niet minder scherp tegenschrift bij de Hollandsche vertaling van zij­nen evenvermelden brief. Er volVen nog een aantal schriften, die echter weinig meer nut aanbragten , dan dat zij gelegenheid gaven om Driessen van een voorbarig oordeel te beschuldigen en te bewijzen dat geschillen op het gebied der godgeleerdheid zeldzaam zonder billijkheid gevoerd worden. Behalve eenige Dissertatien (o. a. de sole Christ Ultr. 1727) gaf hij in 1739 te Utrecht een Commentarius de Angelis , een zeer uitgebreid en geleerd werk, waarin hij o. a., gelijk vele zijner tijdgenooten, het overgeloof aan tooverij en aan den omgang met booze gees-ten verdedigde. Hij huwde 25 Julij 1748 met J a cob a A do 1phin e, doch- ter van A do I ph Frisvogel, Majoor van een regement gre­nadiers in staten dienst, en van Sophia van der H o eft'. 76 werd den 22 April 1686 geboren, en overleed den 12 Oct. 1750. Hij stierf den 28 Nov. 1751 , in den ouderdom van 55 jaren , zonder kinderen na te laten. Den 20sten Jan. van het volgende jaar hield de hoogl. Reits eene lijkrede op hem. Zie Reitz, Oral. funs: b. Heringa, de Audit. p. 147. Y p e y en Dermout, Gesch. der Herv. Kerk , D. HI, bl. 507. Schotel,, Kerk. Dord. D. II , bl. 299, 356. Naaml. van alle de H.I. Prof. achter V o e t s' Honderd). Jubel. Gedacht. d. Utr. Acad. Bouman Geschied. d. Geld. Hooges. D. II. Glasius Godgel. Nederl. o. h. w. Bibl. Rais , T. XXIII p. 448, suiv. Acta Lips. Boekz. d. geb. we­reld , 1723 a bl. 1733 a 229, 230. Misc. Duisburg , T. H p. 394, 753. 1i2ise. Gron. T. III p. 704. Ekker, de Rieronschool te Utrecht 2de stuk hi. 35. ODELARD. Volgens een sprookje leefde er in de 13e eeuw een zeker vermogend man , genaamd 0 d e 1 a r d, die aan me­laatschheid lijdende. op zekeren tijd te drinken vroeg. Zijne dochter nam een arinkschaal, spoelde die om en gaf harm vader te drinken. Nadat hij gedronken had , spoelde zij de schaal andermaal om , en het maagdelijn dronk insgelijks; doch die handelwijze mishaagde Odelar d': het hinderde hem. dat zijne dochter zwarigheid maakte om den beker, door hem zoo even gebruikt, ongereinigd aan den mond te brengen, en daarom vertoornde hij zich, onterfde zijn kind, en gaf al zijn goed aan do abdij van St. Geertrui to Nyvelles. Op die wijze kwam ook de drinkschaal van Odelard naar die abdij en begon men, vooral onder de vorsten en edellieden, de ge­woonte aan te nemen om daar ter plaatse de patera Nivellensis (de schaal van Nyvelles) te gaan drinken. Men vindt eene af­beelding dier schaal in Vitae St. Gertrudis, abbatissae Nivil­lensis Brabantiae, ttitelaris historicae narrationes fres. IYuno primum in lucem erutae, cura et studio Josephi Gerold Ryckel ab Oirbeeck , Abbatis St. Gertrudis Lovaniensis. Lo­vanii 1632 4°. Zie Scriverius, Toetsteen hi. 263, A I k e m a d e, Nederl. Displegt, bl. 208 L'iniage de la noblesse de Sainte Gertrude et de ses parens par Rebreviette, sieur des Escoeuvres , Paris 1612 Chr. v. h. Hist. Genools. 1). II, bl. 324, 332. ODEN.VAN DER) volgens Nagler een kunstgraveur of kunstliefhebber, tijdgenoot van Jacob Callot (zie dit art.) miens portret hij graveerde. Zie Kramm, Lev. en werk. d. Holl. en Vi. Kilns's. D. IV bl. 1217. ODEVAERE (JOSEPH DioNysrus), een noon van een raadsheer te Brugge, werd aldaar den 2 Oct. 1778 geboren, ontving op de school der Augustijnen onderwijs in de oude lette­ren , cloth werd , door de Leuveiische hoogeschool , bij de komst der Fransche troepen in Belgie , opgeheven was , door zijn va- der voor den handel bestemd. De jonge Odevaere gal zich in de uren, die hem van het hem zoo verdrietige kantoorwerk overbleven , aan zijne neiging voor de teeken- en schilderkunst over , woonde de lessen aan de academie bij , won achtereen­ volgens verscheidene medailles en eindelijk den grooten prijs. Nu wijdde hij zich , met toestemming van zijne ouders , geheel aan de beoefening der kunst en begat' zich met aanbevelings­ brieven van zijn achtingswaardigen stadgenoot Suvee, naar Parijs, kwam daar,, wijl S u v e e tot directeur van de Fransche school te Rome benoemd was , onder de leiding van David, en bleef bij dezen tot in 1802, het tijdstip van den grooten wed­ strijd , werkzaam. Schoon zijne pogingen ditmaal niet gelukten vatte hij echter zijne studien met vernieuwden ijver op en be-, baalde in 1804 den grooten prijs in het schilderen (het onder­ werp der prijsstof was de Dood van Phocion.) Luisterrijk werd hij (29 Oct. 1804) in zijne geboortestad ontvangen, de aca­ demie bood hem een gouden medaille en het stadsbestuur een geschenk in zilver aan. In September van het volgende jaar vertrok hij uit Rome, wear hij acht jaren vertoefde. Gedurende zijn verblijf aldaar,, vervaardigde hij de Krooning van Karel de Groote, die in 1810 op de tentoonstelling te Parijs en vooral door Napoleon zeer ward geprezen. In 1811 werd 0 d e vaere belast met de vervaardiging van twee groote schilderijen in fresco voor bet pauselijke paleis Monte-Cavallo , Romulus des veldheers bait behalende en de Grieken en Trojanen , el­hander het lUk 'ran Patroclus betwistende ten onderwerp heb­hende. De politieke gebeurtenissen beletten de voltooijing dezer ordonnanties. Na zijne terugkomst nit Rome (waar hem het lidmaatschap der beroemde academie van St. Lucas was aangeboden) schil­derde hij verschillende stukken , waarvoor Nap oleon hem een gouden medaille vereerde. In 1814 hood hij , door den generaal Evers voorgesteld, Willem I, honing der Nederlanden, eene teekening , de Unie van Utrecht voorstellende , aan. De vorst droeg hem op die in het groot op doek te brengen. Deze schilderij bevindt zich thans in de audientiezaal op het paleis.Een jaar later werd hij tot schilder des konings benoemd en . belast eene schilderij te vervaardigen , voorstellende het oogen­blik , waarop de kroonprins in den slag van Waterloo werd gekwetst. Dit stuk, op uitgebreide schaal uitgevoerd, werd herhaaldelijk ten toon gesteld en bragt veel op voor de armen, ter wier behoeve de tentoonstelling , zoo te Brussel als in andere steden , plaats had. Ook schilderde hij , op last des ko­nings , de Slag bij Nieuwpoort 1600 , om tot pendant van den Slag van Waterloo te dienen. Op de Brusselsche tentoonstelling zag men van hem de Krooning van Karel de Groote, Raphael door Bramante aan Paus Julius II voorgesteld, de Marteldood van St. Laurentius en anderen. Op de Gentsche expositie van 182-8 was van hem Phedra hare misdaad aan Theseus kenbaar maken sen het de en Narcissus, zich in het water spiegelende, volgende jaar op die van Gent de Zegepraal van Cimabgre. Ode v a e r e beoefende ook de fraaije letteren , verzamelde te Rome bouwstoffen voor eene geschiedenis der kunsten in Italie sedert hare herleving tot op Raphael, en arbeidde tot zijn dood aan eene overzetting van R a pha e l's level] , waarvoor hij reeds verschillende teekeningen vervaardigd had, toen hij in het begin van Februarij 1830 te Brussel overleed. 0 d e v a e r e was Lid van het Kon. Ned. Inst. en Bidder van de Ned. Leeuw. Zija beeldtenis is door hem zelven vervaardigd, ook gaan er andere portretten van hem uit. Z:e Gaterie des Contenyorains , T. VIII, p. 311, 312. 1m merz eel, Lev. en werk. der Holt. en O. Kunstseh. bl. 2h, 275 ; K ram m, Lev. en werk. der Holl. en Vt. Kunstsch. 1). IV, bl. 1217 . Verslag der. jaarl. zitt. v. h. Kon. Ned. Lust. 1830 Muller, Cat. v. path-. ODILBALDUS , een Fries van geboorte , bekleedde na den Utrechtschen bisschop Hunger of U ungerus, in de 9de eeuw, volgens sommigen gedurende 23 volgens anderen, meet' waarschijnlijk, gedurende 33 jaren den bisschoppelijk Utrecht­ schen zetel. Nadat de Noorman Go t fried, die eenig gebied in deze landen voerde , omgebragt en de zijnen door de Frie­ sen uit Teisterband , aangevoerd door hunnen graaf Gerolf verslagen waren , werd Odilbaldus in het meer gerust be- zit van zijn bisdom hersteld. Het eerst ontmoeten wij hem Os bisschop van Utrecht in 873 in eene kerkvergadering te Keulen bij gelegenheid der inwijding der St. Petruskerk aldaar geliouden eene vergade­ ring , waarin een besluit werd genomen dat voor het levee der kapittelgeestelijken belangrijke gevolgen had. In 887 ontmoeten wij hem wederom te Keulen in een pro­ vinciaal-synode , die cenige g-ewigtige bepalingen aangaande zekere kerkroovers maakte , en andere die den zedetijken wan ­ del van geestelijken en leken betroffen. Gelijk zijne voorzaten behartigde hij de zaak der heidenbe­keering , ook was hij een vriend van de vrijlating der lijfeige­nen. In zijn tijd werd het Benedictijner nonnen , later mannen klooster, nog later abdij te Egmond, gesticht. Z w en tibold, koning van Lotharingen , ontsloeg ten jare 890 , onder het be­stuur van bisschop O d i l b a l d de onderdanen der Utrechtsche kerk van de betaling der tollen , die ten behoeve van de \Tor­stelijke schatkist, te Tiel en te Deventer geheven werden, ter­wij1 hij tevens de overige , vroeger verleende voorregten der kerk bevestigde. Bij Heda hi. 64 komt eene lijst voor van de goederen en vrijheden der Utrechtsche kerk , naar hij meent , van bisschop 0 d i l b a l d opgemaakt, waaruit men kan opmaken hoezeer zij door de vrijgevigheid van vorsten en edelen in den tijd van twee eeuwen in rijkdom en aanzien gestegen was. Eene min kritische beschouwing van die lijst of commemo-ratio , waarvan nog twee teksten bestaan , heeft men Dr. Ph. C. v. d. Bergh tot het gevoelen doer overhellen dat men het stuk tot omstreeks 960 moet brengen. Volgens Regino stierf hij in 899. Zie Joh. de Beka. Chron. p. 20. Buehelius ad Iredam p. 70. Regino, Chron. Pertz. T. I. p. 609 ; Hameonii Frisia p. 108; Bat. sacra T. I. p. 158 ; van Gils, Cath. Meijer, Memorieboek. bl. 64. van G i 1 s en Coppens. N. Beschrijv. v. h. Bisd. van's Bosch. D. I. bl. 124; v. d. Chijs, de Munten der Bissehop van Utrecht bl. 11-12; de Munten van loll. en Zeel. bl. 7; Friesl. Groning. en _Drenthe bl. 358, Moll. Kerkgeschiedenis van Nederl. bl. 264-265. Arend, Fad. Gesch. D. I, bl. 314, 316, 410 st. II, bl. 7; Cat. Bibl. publ. Lugd. Bat. p. 58, 60, 370. ODILIA van Salvis en Jan van Salvis , zuster en broeder van Simon, beer van Born in Limburg , stelden zich na diens dood in het bezit van zijne erfenis , maar behielden ze niet lang , want zij verkochten ten jare 1400 Born , Sittard en Susteren voor 70.000 goudguldens aan Willem Hertog van G u 1 i k en G e 1 d e r. Sedert dien tijd bleef de heerlijk­heid van Born aan Gulik gebecht, tot dat zij later , na de beroeringen der Fransche staatsomwenteling op het einde der 18de eeuw , eene andere bestemming kreeg. Zie v. d. C h ij s , de munten der Leenen in Braband en Limburg bl. 73. ODIMARUS , Odtmarus , Ortmar , Ortmir of Ortmeijer , vol­gens Trithemins koning der Franken , doch volgens Picard t, niet een coninck der Francken maar een Prince , Dynasta en Heerscher der Sicamber of Geldersche Volcken , eer de Sales soo vermaert en bekend waren , die met hulpe der Gelderschen , trestphalingen , Tubanten en Sallanders, de Romeynen altydt in 't vaarwater geweest is , en in de hayven geseten heeft van dien tydt of dat die selve have Heerschappye in deae Landen , stabaleerden , en vertelt nog te veel van hem om bier mede te deelen. Tritteneus en van Heusden en met hen vele anderen , wilten dat hij de stichter van Ootmarsum in Overijssel zou geweest zijn , 't geen echter door van R h ij n weersproken worth, en wil den imam van de Marsaten , Maresaten of Moerasbewo­ners afleiden. Men wil dat Odimar us iu bet jaar 127 na C. gestorven is. Zie J. Picardt, Beschrijvinge van eenige vergetene en verborgene Antiquiteilen der Pro vineien en Leaden , gelegen tusschen de Noorclzee, de Yssel, .Eenise en Lippe bl. 105, 105; van Heursen, Kerh. Oudh. D. V1 M. 655-657. Navorscher D. II bl. 247 DIII bl. 247. ODO of 0 d a r d u s , te Orleans geboren , was abt der abdij van den H. Mar tinus bij Doornik van de orde van Ben e­dictus, toen hij in 1105 tot bisschop van Kamerijk gekozen werd. Hij kon , zoo als zijn voorzaat Manasses, geen bezit van zijne bisschoppelijken stoel nemen. Deze toedragt van zaken duurde tot het jaar 1106 , wanneer de afgezette bisschop Gualth e- r u s, bij den dood van keizer Hendrik IV, werd verdreven. Omstreeks het jaw. 1112 weigerde hij den bisschoppelijken staf en ring nit handen van. keizer H e n r i c u s V te ont­vangen, en werd daarom in ballingschap gezonden. HO is, den 19 Junij 1113 in de abdij van Anchin bij Douay gestorven. 0 d o was een zeer geleerd en deugdzaam herder. Hij had te Doornik , voor dat hij bisschop was, met grooten roem on­dervvijs gegeven , zoodat men uit Saksen dervvaarts kwam om zijne lessen bij te wonen. Hij heeft ook eenige god­geleerde werken nagelaten , die voorheen in verscheidene kloosters in Nederland werden bewaard. Zijne Homilia de vil­lico inquitatis zijn door Martine in Thes , anecd. Tom V. Par. 1711 uitgegeven. Zijn Expositio in canonem Missae ver­scheen Paris. 1575 , 1589 Colon. Agrip. 1618 Paris 1624 en in Bibl. Patr. vol. 4 col. 395 en fol. vol. 6 col. 549 in fol. vol. X11 Part. p. 404 en fol. op de Bibliotheek der Leydsche Hooge school wordt bewaard Odonis Canter. Episc. disputatis cum Leone Judaeo de Jucarnatione Christi in hands. Zie M i r a e i Dipl. T. I. p. 519 ; van Gils. Oath. Meijer Menonib. bl. 47 ; van Gils en C o p p e n s, Nieuwe beschrijving van 's Bosch. D. I. bl. 92. A d cl u n g en Rotermun d, Cave, Seripte eccl. T. II. p. 189; Hist. liter. de la France T. IX. p. 585 seqq. A s c h b a ch. illgem. Kir­chenl. e. v. Val. Andreas Bibl.Belg. p.705. Goethals, Hist. de Let­tres T. III p. 1 suiv. ODOKAR. Sommigen gissen dat hij dezelfde was met graaf Dirk I. Hij was een der graven die door koning Z went bold van zijne vvaardigheid was beroofd , met wien zich R a­giner, hertog van Hasbain en Henegouwen , na in 898 in de ongenade van dienzelfden koning gevallen en van zijne bezit­tingen beroofd te zijn , verbond. Zij wierpen zich in Durfos, vvaar zij zich verschansten. Z w en t i b o l d kwam met een leger voor die vesting, doch de ongenaaktbaarheid der plaats deed hem onverrigtea zake terugtrekken. Onmagtig om het langer tegen Z w e n t i b o l d uit te houden , zochten Raginer en 0 d o-k a r hulp bij Karel den eenvoudige. Karel bragt hierop zijn krijgsmagt bijeen , toog eerst naar Aken , en, na het bemag­tigen dier stad , naar Nymegen , en reeds stond hij gereed dieper het land in te dringen en Zwentibold slag te leve­ren Coen de vrede tusschen de beide vorsten onverwacht ge­troffen werd. Nu herhaalde Zwentibold zijne pogingen om Durfos te bemagtigen , doch te vergeefs , en zag zich genood­zaakt het beleg op te breken. Het rijk van Lotharingen werd na den dood van A r n o u d, door de grooten Zwentibold ontnomen en aan L o d e w ijk, wettigen zoon van den eerstge­noemden gegeven. Na den dood van dezen veroverde Karel de Eenvoudige Lotharingen. Raginer en 0 d o k a r waren de eersten die hem toevielen. Zie Regino ad annum 898, 899, 900; Butkens, Pr,vves T. I. p. 14; M iraei Diplom. Belg. lib. II. C. XV, in Tom I. Opera p. 252 ; Goudhoeven , Chr. bl. 77. ilvnal. illetens. ad annum 898, 899. NV agenaar tad. Hist. D. 11. bl. 100, volgg. v. d. H e urn, Beschrifv. van 8 Bosch. D. I. bl 64 , 65. ODRADA werd in de XIIde eeuw te Balen (de kanaat Geel) geboren en is daar ook overleden doch werd te Alem be— graven , waar zij bijzonder vereerd werd , gelijk ook hare overblijfselen in het klooster der Carthuizers te Vucht. Bis­schop Zoesius verleende den 9den Augustus 1617 eene aan­zienlijke relikwie van deze Heilige aan Philippus Nevius of Neuck, pastoor te Hoogemeerde , die deze relikwie, om ze den hervormden te onttrekken , aan den prelaat van Averbode heeft overg egeven , door welken zij den 27 December 1654 aan de kerk van Balen is overhandigd. Genoemde bisschop had ook in een der altaren , die hij in 1624 te Schijndel wijdde , eene relikwie van de H. Odrada gesteld. De overblijfselen dezer Heilige Maagd , welke te Alem berustten , zijn in 1663 naar Macharen (dekanaat van Ravenstein en Megen) overgevoerd. Ook de Millingen (dekanaat van Geel) is van ouds de H. 0 dra da bijzonder aangeroepen. Men vindt vermeld dat W i c h— mans het leven dezer Maagd met aanteekeningen verrijkt heeft. Het blijkt intusschen Diet dat deze in druk zijn uitgegeven , er wordt althans onder de boekwerken van dezen schrijver,, bij Foppens daarvan geen gewag gernaakt. Zie Onicia sand. dioec. Sylv. p. 7 edit 1807. van G ils, Cath. Meijer. Illemorieb. bl. 207 ; van G i 1 s en C o p p e n s. N. Beschrijv. van's Bosch, D. IV, bl. 206 , 207. Miraei Dipl. T. I. p. 468. ODRY.) Van dezen beoefenaar der teekenkunst kende Kr a m m slechts Twee koeoen , staande in een waterplas , mees­terlijk met de pen geteekend en een weinig gccouleurd. Zie K r a m m. Lcven en werken der Holl. en Pl. kunstsch. D. IV, bl. 1217; Catal van J. 0. Husly. Amt. 1798 , bl. 10. ODULPHUS werd , volgens eene overlevering, te Best (in een huis , staande op den grond , waarop in 1437 een kapel ter zijner eere is gesticht), uit een voortreffelijk gesIacht der Fran— ken geboren. Priester gewijd , wenschte hij in het kloosterleven zijne zaligheid met meerdere verzekering te bewerken , doch daar zijne ouders hem dringend verzochten dat hij te Oirschot de herderlijke bediening zoude aannemen , werd hij , naar men meent , omtrent het jaar 806 pastoor in die plaats. Later begaf hij zich onder de kanunnikken van Utrecht , welker stichtende levenswijs hem getroffen had , en stelde hij zich onder het bestuur van bisschop Fr e d e r i c u s. Te Utrecht scheen hij door zijnen voorbeeldigen levenswandel , en door zijn ijver in het prediken zoo uit, dat hij tot bestuurder der gansche vergadering van kanunnikken werd aangesteld. Fr e der i c u s zond hem vervolgens naar Friesland , om de inwoners van dit gewest , bij welke een groot 7iedebederf heerschte en eenige do-lingers tegen het geloof plaats budder' op den regten w'eg terug te brengen. Hij genoot de voldoening dat door zijn ijver de zuiverheid der zeden en de opregtheid des geloofs hersteld werden. Verblijd dat de breuk der kerk voor het oogenblik genezen was , doch niet zonder zorg voor de toekomst , en na te Staveren een kapittel van reguliere Kanunniken gesticht to hebben nam hij afscheid van de talrijke schaar,, die zich bij zijn vertrek om hem verzameld had en keerde hij naar Utrecht terug, waar hij omtrent het jaar 837 in hoogen ouderdom over­leed. Zijn jaarlijksch feest worth den 12 Junij in het vicariaat van 's Bosch gehouden. Hij is ook de beschermheilige der kerk van Borch-Loon in het land van Luik. In Noord-Holland is hij de patroon der kerken van Wijk op Zee en van Assendelft , terwijl in Friesland, waarvan hem de kerk van Bakhuizen is toegewijd , voorheen nabij Staveren een klooster heeft gestaan, dat Haar hem St. Odolfs klooster werd genoemd, Hij werd in de kapel van St. Victor naast de St. Salvator's kerk te Utrecht begraven. Aldaar werd zijn hoofdpan in een zilveren hoofd be­waard. Lap van Waveren maakt melding van zijn houten sap. Men zegt dat hij geschreven heeft, Antidotum sive Amuletum ad-. versus striges , ineubos et similes daemonum praestigias. Zie Bat Sacra T. I p. 140 seqq. Acta sanct. op 12 Junij. Vita S Odulphi bij Surius. Hamconii Frisia p. 66. A. Miraeus, Annal. Belg. ad annum 830. Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 704: Siveer­tius, Ath. Belg. p. 58. Joh. a Leijdis, de rebus gestis D. D. de Breda­rode in A. Matthaei, Anal. T. I p. 661. Buchelius, ad Hedam in Fred. .Episc. Chr. auctius Joh. de Beka bij Matthaeus, Anal. T. III p. 36, 475. Van Gils, Kath. Meijer. Memorieb. bl. 244. Van Gils en C o p p e n s, N. Beschrijv. v. h. Bisd. van 's Bosch D. 1V , bl. 78. Moll, Kerkgesch. D. 1 bl. 377, 378; v. d. Chijs. De Munten van .Friesl. Gron. en Drenthe bi. 168, de Munten der Heeren en steden van Overijssel bl. 30. 141, de Munten van Holl. en Zeel. hi. 168. Zaanl. Jrarb. 1843 bl. 90. (de vierclag van St. Odulphus) 1845 bl. 101 (St. (*ulphus en de Zeeman.) Arend. Vad. Gesell. St. I. bl. 389. Jocher, Kobus en de Rivecourt. Muller, Cat. van rortr. ODYK. Zie Nassau (Willem van) OE (J.) Alleen bekend door een Leerdigt ter begravinge van Z. D. Willem Karel Hendrik Friso , op 1 Sept. 1723. OEDE van Bergen, dochter van den heer van Bergen, was gehuwd met Floris van Borselen, die haar , 7 ender waarborg van hertog Aalbrecht van Be ij ere!), „tot eenre duwarie" maakte, "horen leve gedurende de achte hon­deft Hollantsce gulden 't sjairs enen Engelschen nobel van des conincx munte van Engelant voir drie gulden gerekent, of pay-meat dat also goet is dair voir". Zie v. d. Chijs, .De Munten van loll. en Zeel. enz. bl. 237. OEDSMA.AUGUSTINUS of ACRE) zoon van Dirk F r e e r k s z. in 1531 , en brooder van Feike Dircksz. in 1550 griet- tnaftnen van Idaarderadeel, was sedert 1553 grietman van Dan­tumadeel. Doctor in de regten zijnde stond hij als een bekwaam tegtsgeleerde bekend. Afkeerig van de Spaansche dwingelandij behoorde hij tot het verbond der Edelen en was met Johan van Bon g a en andere Friesehe Edelen in het leger der ver­bondenen toen zij den 24 Aug. 1571 de stad Staveren in­namen. In ditzelfde jaar en denkelijk noch voor dezen veldtogt werd hij van zijn ambt ontzet, en door Do eke van Mar tena met Seerp van Galana en eenige anderen opgewekt , om Leeuwarden den Prins van Oranje in handen te spelen , welke aanslag echter mislukte. Na nog menigvuldige bewijzen van vaderlandsliefde en dapperheid gegeven to hebben , schijnt hij omtrent 1578 of 1581 ovebrieden te zijn. Zie Carolus, Lib. H cle rebus gestis. Billaei p 379 ; Dor, Ned. Hist: B. VI bl, 279, Winsemius, Hist. p. 139; Schotanus, Geseh. v. Friesl. bl.. 763. Gabbema, Verh. v. Leeuto. hi. 539. Te Water, Ver­bond d. Edelen, 8 st. bl. 194, 195. van Sminia, Naaml v. Grietin. bl. 117, 118. G. de W al, de Clar. Frisiae Jrvisc. p. 15, 36. OELEN Arnim!. JANSZ. VAN). In 1683 verscheen, zonder naam van plaats Kort en opregt verhaal van het droevig wederva­ren van A. J. v. 0. in 1622..... en hoe hij een mat­vigch gevangen heeft. Zie Cat. J. Koning. D. II. bl. 218. OEM (CLAAS) afstammeling van een aanzienlijk Dortsch ge­slacht, zoon van Claas Oem en Elizabeth Vrank, was in 1304 een der voornaamste ridders en edelen in Holland. Hij was anibachtsheer van Dubbeldam , waarmede hij in 1318 verlijd werd , en in 1325 schout van Dordrecht. In 1345 streed hij met graaf Willem IV omtrent St. O d u l p h u s klooster bij Staveren tegen de Oost-Friesen , waar hij sneuvelde. Hij huwde Johanna van Arkel van Bockhoven, bij welke hij ver­scheidene kinderen won. Zie Go u d h o v en, ('hr. v. Holl. bl. 376, 380. Balen, Besehrijv. van .Dordr. bl. 1172. Van Leenen, Bat. Ill. p. 1033. Boxhorn 2'oon v. Holl. bl. 33. T e Water , Verb. en S2neek. D. III bl. 388. OEM (GODSCHALCK), zoon van G o t s c h a 1 c k Oem, in 1385 schildknaap der oude gravin van Holland te Kamerijk en van Catharina v an der Woude, stond aan het hoofd der Dor­tenaars, die hertog Jan van Be ij eren Leyden hielpen bele­geren. In 1440 bekleedde hij de burgemeesterlijke waardigheid en huwde Willem B o o r d e s dochter , bij wie hij kinderen won. Zie Ba1en, Beschrijv. v. Dordr. bl. 1173. Van Leauwen, Bat. Ill. bl. 1033. H oogstraten, o. 11. w. OEM (SEHAN) waarschijnlijk Jan 0 e m , komt in de in het Fransch gestelde rekening der Meesters Particulier van de Blunt te Dordrecht , Gilles de Cosesinde en Loys de Leefdale , na Merl dood van hertog Filips van Bourgondie, graaf vats Holland en Zeeland , den 29 Junij 1467 opgemaakt , voor nls waardijn (garde) van gemelde Aunt. Hij was waarschijnlijk dezelfde met den volgende. Zie v. d. Ch ij s, De Manton vau Holland en Zeeland, elf; bl. 43. OEM (JAN), zoon van Dirk 0 e m en Maria Nemery, be­ tocht he H land , en werd bij zijne terugkomst to Dordrecht Jeruzalems beer. Hii was heer van de Lind burgemeester (1482) en schout (1500-1516) van Dordrecht. Volgens Balen was bij in zijn tijd een zeer vermaard man. Hij huwde 1 Cat h a- Tina dochter van beer Adolf van der Mark, ridder. 2 Elizabeth de Vrieze, dochter van. Jacob de Vrieze. 3 Wilhelmina van Walscharlos. Hij stierf in 1522 to Mechelen in hoogen ouderdom clod' kinderloos en werd in do kerk van St. Rom bout begraven. die Baien, t. a. p. bl. 1174,1175. Van Leeuwen, t.a.p.b1.1037. OEM (ADRIANA) dochter van Tielman 0 em en Mar gr i et van Slingelandt, was meer dan 30 jaren abdisse van Leeu­wenhorst bij Leyden , stierf in 1527 in hoogen ouderdom en werd in de kerk te Rhoon onder een zerk begraven. Zie Bal en, t. a. p. bl. 1175. Van Leeuwen, t. a. p. 1037. OEM (GonscnALK.) oudste broeder des vorige , heer van Wijngaarden (dat hij in 1432 van Arent van Gent, Bidder, kocht) , ambachtsheer van IJsselmonde, Raamsdonk , Grys­oorde , Oude- en Nieuwe Tonge , Groot Waspik , Schrevel­duyn en van den ambachte • en gewaarde regterschap van 's Graven wildernisse , road- en rentmeester generaal van Hol­land , Zeeland en Friesland , Raad ten gouvernemente derzelver landen. Hij huwde Margaretha, dochter van F 1 o r i s van Alkemade (in 1421 door de Friesen verslagen) en van Elisabeth van Cronenburg, Willems dochter, wiens moeder een voor dochter was van Jan van Polane n, heer van de Leek , bij welke hij kinderen verwekte. Hij was de stamvader der Oems van W ij ngaarden, wier genealogie bij Gouthoeven, van Leeuwen en Balen voorkomt. Zie Balen t. a. p. bl. 1175; van Leeuw en t. a. p. bl. 1037, 1038. OEM (JACOB) zoon van T i e l m a n Oem, burgemeester van Dordrecht (1415) en van Agnes van Biitterswijk, was schepen en kerkmeester ter Crooter-kerk (1475) en burgemeester (1476) te Dordrecht. Hij huwde L u t g e r a de Jonge, doch­ter van R e y e r de Jonge, burgemeester, en van Johanna Quecckels, G ij sbrechts dochter. Zij hadden te zamen 20 kinderen, 12 zonen en 8 dochters, alle op een tafereel gebragt, dat weleer in de Groote kerk te Dort ophing en later in de familie bewaard werd. Hij stierf 2 Novemb. 1485 zij 5 Aug. 1498 en lieten kinderen na. Zie Ba1en t. a. p. bl. 1175. OEM (TIELMAN) zoon van de vorige , in 1459 schepen to Dordrecht. Hij huwde Elisabeth van der Does Bartho­lomeus dr. die in 1487, na hen kinderen geschonken te heb­ben stierf. Hij vertrok nog bij Naar leven (1478) naar Rome en van daar naar het H. Land. Na doode van zijne vrouw werd hij priester en kanunnik ten Grooter-kerke en stierf in 1503. Zie Balen t. a. p. bl. 1176. OEM (WILLEId) zoon van Herman 0 e m , schepen te Dord­recht, en Catharina dochter van Adriaan van Moe­syenbroeck, was raad te Dordrecht (1570) later bur­gemeester van Rotterdam. In 1576 was hij gecommitteerd tot den vredehandeling. Hij huwde Elisabeth Karre Christ i­aans dochter en stierf kinderloos in 1579. Zie Balen t. a. p. bl. 1178. OEM (Mr. CORNELIS) broeder van den vorige , Jur. Utr. Dr. rand des konings in den Hove van Holland. (1575). Hij huwde Gell is van Hoytema van Olferda, naaste nicht van den president Viglius, verliet in 1572 de stad Dordrecht, en stierf in 1599 te Utrecht , in den ouderdom van 60 jaar; zij in 1609. Uit dit huwelijk sproten 18 kinderen. Zie Balen t. a. p. bl. 1178. Hoynck van Papendrecht, Anal. T. III. p. I. p. 263. Schot e1 , Ill. school 51. 17. OEM (HEgmAN) zoon van Herman Oem en Catharina Boucquet, licentiaat in de regten , liet zich in de orde der Jesuiten aannemen en werd protonotrius apostolicus (eerst be­ambtschrijver des H. Roomschen Stoels.) In zijn vaderland te­ruggekeerd , zette hij zich in zijne geboortestad Dordrecht ne-, der en werd in 1626 pastoor bij de R. C. gemeento aldaar. Hij stierf den 5den Mei 1694. De schrijvers der kerkelijko oudheden hebben bij hunne beschrijving van Dordrecht "het een en ander uit de papieren van de stads kerken en uit de onge­drukte jaarboeken van Dordrecht, door H. 0 e m geschreven, ge­put". Ook Balen heeft die papieren gehad en gebruikt. Vol­bens opgave van van Heussen, Balen en Foppens liet hij de volgende hands. na, die , blijkens de uittreksels er van, van het hoogste belang voor de geschiedenis van Dordrecht ziju. Beschrjring handelende van de opkomste en den voortganq des heiligen Rooms-Katholieken geloofs, zoo in de hoofdstad van Holland , Dordrecht , als in de bijgelegene plaatsen van Zuid Holland. - Annales Ecclesiae, in quibus titulus de ortu et progressu urbis primariae Dordracensis , Zuyt-Hollandiae, et familiae Dordracenae. Aanteekening op de Reschrilvinge van W. van Goudhoeven, tzopens de kerken , kloosters, Gasthuyzen, kapellen enz. in Dordrecht en deszelfs byvang begrepen. Vita D. ac M. Hermanni Haeckii J. U. D. Presb. ae vicarii Ecclesiae D. Nicolai Dordrac. sui olim eogna'us veteribus et autographis monumentis. Zie B al en t. a. p. bl. 215, H78, Bat. secant T. III p. 555; F o p-pens, Bibl. tielg. T. I. p. 577; van Heussen, Proleq. Hisi. Ppis­cop. Ford. Belg p. 36, 50. S in i d s en Schotel, BeschrVv. van Dordrecht O. I. bl. LiV, LV. OEM (Mr. ANTHONIS) zoon van Herman Oem Jansz. en Cornelis de Zee, werd doctor in de beide regten , was be­vriend met den bekenden arts en geschiedschrijver J. van B e­ver w ij k , en vervaardigde Latijnsche gedichten o. a. voor diens werk De tertian() Vitae pars III. Hij gaf Balen een hands: voor zijne Beschrilv. v. Dordrecht. Zie Balen t. a. p. bl. 84, 1120. Smidts en Sehotel t. a. p. bl. IV. Schotel, Let. en oudheidk. Avondst. bl. 98. OEM (CATHARINA en WILHELIENA) beide dochters van 14 e r— in a n Oem Hermansz. en van Catharine Boucquet, de eene in 1660 , de andere in 1654 te Gend gestorven, muntten in verscheidene kunsten en talen uit , en waren bij uitstek be­dreven in bet latijn. Zie Bever w ijck, Uitn. d. vr. gest. M. 145 ; Balen, t. a. p. bl. 1178; S chotel's Letter- en oudh. Avondst. bl. 46 , 151, 152. OEM (JOANNES SIMON HERIYIANNITS) St. Theol. Sicent. Aarts­priester van Amstelland , deken van 't kapittel van Haarlem , Pastoor te Amsterdam , geb. 1698 , overleden 25 Mei 1771. Er is van hem een fraai portret naar P. Koers, door J. Ho u­braken fol. Zie.Cat. van portr. OEM VAN WIJNGAARDEN (Flamm) oudste zoon van G o d­ schalk Oem van Wijngaarden enJonkvrouwe Margriet van Alkemade, heer van Wijngaarden , ambachtsheer van IJselmonde , Grijsoorde enz., was Baillin van Zuid—Holland (1450 , 1474) schout (1474, 1475) en burgemeester van Dord­ recht, (1464, 1465 , 1466, 1467, 1473) in 1468 een van de ridderschappen en edelen van Holland , die hertog Karel van Bourgondie als graaf van Holland tot hunnen heer en prins huldigden te 's Hage. Iiij huwde Jonkvr. B a rth a van der Boukhorst, dochter van Frank van der Bouk­ horst, ridder en van vrouwe N. van Bakene ss e, Jacobs dr. schildknape. Zijne kinderen lieten. Zie Balen. t. a. p. bl. 1340. Van Leeuw en, t. a. p, bl. 1089. OEM VAN WIJNGAARDEN (TIELMAN) broeder des vorige beer tot Raamsdonk , Grootwaspik , Schrevelduin en Twaalf- tall Houve , bezitter van het huis en der hofstad Croone­stein , bailliu van Kennemerland , raad van 't hof van Holland (1475) welke betrekking hij vrijwillig neerlegde , in 1480 raad en rekenmeester van Holland , beschreven onder de ridderschap en edelen van Holland , huwde Jo l e n t a van Egmond van IJselsteijn, wed. van Adolf van der Mark, ridder, stierf zonder nakomelingen. Zie Balen, t. a. p. bl. 1340; Van Leen wen, t. a. p. b1.1030; Hoogstraten. OEM VAN WIJNGAARDEN (Flom) zoon van F 1 o r i s Oem van Wijngaarden en Bartha van der Boukhorst, Bidder, heer van IJselmonde, raad in den hove van Holland, beschreven onder de Ridderschap en Edelen ter dagvaard en op de vergaderingen der staten van Holland. Hij huwde Maria van Svvieten,dochter van Willem van Swieten en vervvekte bij haar kinderen. Hun zoon Joost verkocht in 1540 de heerlijkheid IJselmonde aan H e n d r ik van M e r ode, heer van Petershem. Zie Balen, t.a.p. bi. 1341; Van Leen wen, t. a. p. bl. 1039. OEM VAN WIJNGAARDEN (JAcou) zoon van F l o r i s 0 e m van W ij ngaarden, ridder , heer van Wijngaarden en Ruy­brouk , lid der Hollandsche ridderschap , en van 0 t t e line van den Coulster, gezegd Alkemade , werd in 1525 te Dord­recht geboren. Indien zijne eigene gezindheid hem niet bewo­gen had om deel te nemen aan de vrijheidIievende pogingen der Edelen in 1566, lion hij echter hiertoe aangevuurd worden door het voorbeeld van zijne stamgenooten en de geslachten van Duvenvoorde, IJselsteijn, Zuijlen van Nijevelt en vele anderen , waarop hij door geboorte en huwelijk naauwe betrekking had. Alva en zijn raad wisten menigvuldige be­schuldigingen tegea hem in te brengen ; hij had de predikan­ten van de nieuwe godsdienst ingebragt en naar verscheidene plaatsen geleid ; 1111 voegde zich bij 't yolk dat vergaderd was om de predikanten te hooren ; hij voorzag zich van pistolen om de menigte , indien men haar om die reden geweld aan­deed , te verdedigen ; hij droeg den rooden sluijer, het teeken en de grijze kleederen der verbondene edelen; zelfs verweerde hij zekeren predikant tegen den onder-bailliu van Rijuland, die 't prediken te Waddink bij Leyden , waar zulks te voren nog Diet geschied was, verboden had , terwijl van W ij n g a a r d e n verklaarde dat het tegen wil en dank dergenen , die er zich tegen verzetten wilden , gebeuren zou, en den gemelden bail­liu met schandelijke woorden uitschold ; de abdisse van Rijns­burg had hij door bedreigingen gedwongen de deuren van haar klooster te openen om aldaar de Calvinistische predika­tien te does, tot welker bijwoning hij 't yolk liet oproepen door briefkens , aan de stadspoorten van Leyden aangeplakt. Ook poogde hij de dienst in de kerken van Wassenaar bij 3 Voorschoten te verhinderen en verbood tot dit einde de hos­ters de klokken aldaar meer te luiden, en daarenboven had hij iemand , die hem geholpen had de beelden in de kerken te Leyden te breken, bedreigd dat hij opgehangen zou worden , omdat hij zich niet verder tegen de geestelijken had blijven verzetten , 't welk hem gemakkelijk kon vergeven worden. Alle deze beschuldigingen, waar of valsch, waren naar het oordeel van den bloedraad toereikende orn van W ij n— g a a r d e n uit de Nederlanden te banners , doch dat vreemd is , van verbeurdverklaring zijner goederen wordt in 't ge­drukte vonnis niet gerept , hoewel het blijkt dat alle zijne goederen aangeslagen zijn , bij voorbeeld de ambagtsheerlijk­heid van W ij ngaa rd e n waarmede hij in 1554 verleid was , ook andere bezittingen , welke hij Wen nit den boedel van zijn vader verkregen had of die op hem gekomen waren 't zij door het overlijden van Willem van Alkemade, ridder, zij in 1557 door den dood van Johanna, dochter van Jan van W ij n g a a r d e n, wier moeder nit den huize Duivenvoorde was. De Spaansche haat, die tegen hem bleef woeden en hem deed uitgesloten worden uit de algemeene vergiffenis in den jare 1574, kon zijne vaderlandsliefde niet uitdelgen. Dit bleek niet slechts uit zijne briefwisseling met prins Willem I in de kommerlijkste jaren voor gemee­nebest , maar ook nit zijne verrigtingen nadat hij nit zijn ballingschap was wedergekeerd. verscheeii wegens de rid­derschap in de eerste vrije staatsvergadering in Louwmaand 1572 to Dordrecht gehouden en was sedert lien tijd tot den jare 1583 tegenwoordig bij de gewigtigste raadplegingen over den vredehandel te Breda en de opdragt der graallijk­beid aan den prins. Het staatkundige besluit van lioningin Elisabeth, waarbij hem Engeland ontzegd wcrd , deed hem minder nadeel dan het ongenoegen der burgerije te Gouda, in welke stad hij in de jaren 1574 en 1575 gouverneur was , doch met den dood bedreigd word, om dat hij er eenig krkjgsvolk binnen Wilde la ten , zoo dat hij zich genoodzaakt zag nit Gouda te vertrekken. Driemaal is hij gehuwd geweest , cerst met He s-sel 1%lulert, daarna met Johanna van Zuylen van Nyevelt, eindelijk mei een dochter van E in ond van S ch war tzenb er g. Bij zijn eerste echtgenoote verwekte hij drie zonen en twee doehters. Karel, Iuitenant—kolonel , ge-bleven in 1581 in een rencontre op de Hoboker heide; luitenant kolonel gehleven in een rencontre op de Ilardenburger heide 1580; Roelof in een tweegevecht te Rome dood gebleven ; Ot t el y n e, na den dood van haren va-der, in 1604, vrouw van W ij ngaarde n, gehuwd met K a-rel van den Rh ij n e , Bidder, heer van Nieuwenhoven , voogd van Iperen , en Maria gehuwd met Joachim Re n- g er s. De drie zonen van dozen boudgenoot waren hunnen vader evenmin gelijk in waren roem als in 1engte van le­vensjaren en schijnen ongehuwd gestorven te zijn. Zie Balen t. a. p. bl. 1340; van Leeuwen t. a. p.; Hoogstra­ten t. a. p.; Sententien van .Alva bl. 48, 49; ()Hers Besehrijving v. _Leyden; bl. 554 B o r, Ned. Historie B. VII bl. 10 , (847), 29, (513), 281, (386), B. VIII 51. 91, (602), B. XV. bl. 201, (187), 121, (645); van M e t e r e n Nederl. Geschied. B. II. bl. 59, _Register der .Ressl. van Holl. 25 Maart en 5 April 1583 51. 88, 97; Wagenaar Vad. Historie D. VII. bl. 82 ; Te Water, Verb. de Edel. D. III. W. 390 volg.; Scheltema staatk. Nederl. D. VI. bl. 168, 185, 377. OEM VAN WIJNGAARDEN (GERARD) zoon van H e n d r i k van Wijngaarden en Ermgard Spruyt van Krieken­beek, dochter van Bruyninck Spruyt van Kriekenbeek Raad-ordinaris in den Hove van Holland (Nov. 1572) , daarna Raad-ordinaris in den hoogen raad van Appel, bij commissie van den prins van Ora* van 18 Jan. 1582 , en president van den hove van Holland , bij commissie van de Staten van Holland en West-Friesland van 31 Maart 1591. Hij wend in 1579 , 1584 en 1585 extraordinaris beschreven , nevens an-. dere edelen van den lande , om met de edelen van het col­legie te delibereren en adviseren op zwaarwigtige voorgeval­len zaken , die den lande ten hoogsten waren betreffende. Hij huwde Sandrina Croesing, vrouw van Benthui­z e n en ambachtsvrouw van Soetermee r. Hun zoon Ja­c o b Oem van Wijngaarden huwde 15 Junij 1610 Anna van den Rhijne, dochter van Charl es van den Rhijne, ridder en Ottelyne van Wijngaarden. Zie Balen t. a. p. bl. 1342 en 1343; van Leeuwen t, a. p. bl. 1041; W agenaar Vad. fist. D. VII. bl. 451. OEM VAN WIJNGAARDEN (GERARD) zoon van J a cob Oem van Wijngaarden en Anna van den Rhyne, edelman extra-ordinaris van Frederik H en drik, was in 1632 als volontair bij 't beleg van Maastricht. "Na de overgaaf word hij in een ongelukkige recontre, schrijft Bale n, binnen de voor­stad des avonds op straat aan 't hoofd gekwest , zoodat men hem heeft moeten trepaneren , maar de koorts daarbij geko­men zijnde is hij op den 20sten October van dat jaar dezer we­reld overleden in de ouderdom van 21 jaren en te 's Hage begraven". Zie Balen t. a. p. bl. 1343 ; van Leeuwen t. a. p. bl. 1841. OEM VAN WIJNGAARDEN (WnLED1) tweede zoon van Jan Oem van Wijngaarden, de oude, bailliu en schout van 's Hage (1500) en raad in den hove van Holland, en van Catharina van Egmond van IJsselstein, was beer van Albrandswaard ambachtsheer van Grijsoord , bailliu van den Haag (l 512) en houdvester Honand. Hij buwde de dochter van Philips Ruygrok van de Werve, rid-der,en van Johanna van Schagen, nalatende Cornelis en Catharina, gebuwd met Jasper van Blois van T r es lo n g, bailliu van den Briel en den lande van Voorne. Zie B a l e n t. a. p. bl. 1343 ; van Laeuwen t. a. p. 1042. OEM VAN WIJNGAARDEN (ConNEus) zoon van Co rn elis Oe m van W ij nga arden, meesterknaap van Holland , en van Maria van Abbensbroek en kleinzoon van Willem Oem v an W ij ngaa r den, hecr van Grijsoord en van Al­brandswaard. Dat hij een der verbondene edelen was , blijkt uit A 1 v a's vonnis tegen hem , S on o y en Bin kh o r s t, voltzens hetwelk hij de vergaderingen der bondgenooten bijwoonde, anderen zocht te bewegen om zich bij dezelve te voegen en de nieuwe godsdienst op elle mogelijke wijze begunstigde. In 't bijzonder worth nopens van W ij n g a a r den betigt, dat hij aan de nonnen van Loosduinen bij 's Hage gezegd zou hebben, dat men van haar klooster een duivenhok maken'zou, daarenboven zich bij haar beroemde dat de president van den raad te 's Hage zoo verre gebragt was , dat hij zijne toestemming geven zon tot het ontslaan der gevangene beeldbrekers , om welke rede­nen hij gedagvaard , maar niet verschenen zijnde, uit den lande gebannen werd , met verbeurdverklaring zijner goederen , die hij in Zuid-Holland bezat en hem gedeeltelijk aangebragt wa-• ren door zijn echtgenoote Al y d of E I i s a b e t h• v a n W ij s-b u r c h, of waarmede hij in ten fare 1555 verlijd was , na den dood van zijnen halves broeder F i l i p s 0 em van Wijngaarden, wiens moeder geweest is, Geertruid van Hon dho r st. Nadat Alva en de Spaansche dwingelandij uit deze landen geweken was , zou hij naar zijn woonplaats , den Haag, zijn wedergekeerd. Volgens T e Water was hij het, die de begrafenis van Prins Willem I bijwoonde , want zijn halve broeder , ook C o rn e 1 i s geheeten , was reeds in 1 582 overleden. De bondgenoot liet Been handel toe. Zie Sententien V. Alva, bl. 51, 52; B o r, Ned. Hist. B XVII bl. 57 (455); T e Water, Verb. Edelen, D. III bl. 385-387; D'Yvoy van Mijdrecht, Verb. en smeeks. d. Edelen, bl. 57, 58; Ba1en, t.a.p., bl. 1344.; Van Leen wen, t. a. p., bl. 1041. OEM VAN WIJNGAARDEN (Jonkh. CORNELIS) volgens D'Yvoy, zoon van Cornelis Oem van Wijngaarden en van G e e r t r u ij van Hon dhor s t, halve broeder van den vorige. Hij . behoorde tot (le comparanten voor Commissarissen van den Hove van Holland tot aflegging van den gerequi­reerden eed van trouw aan den koning. Zie Te Water, t. a. p.; D'Yvoy van Mijdrecht t. a. p, OEM VAN WIJNGAARDEN (Mr. Rows) zoon van J a n O em v an W ij n g a a r de n, heer van Croonenstein , en van Catharina van Egmond van IJsselstein. Na de triviale scholen te Dordrecht doorloopen te hebben , studeerde hij te. Len- yen. VolgensGoudhoeven, Beverwijck en Balen zou hij tusschen 1482 en 1502 het griffierschap van het Hof van Holland bekleed hebhen, doch deze verwarren hem met zijn naamgenoot en bloedverwant Floris van W ij ngaarden, ambagtsheer van Usselmonde , zoon van Floris 0 em v a r Wijngaarden en Margaretha van Alkemade, wand dat deze toen ter tijd griffier van het hof van Holland geweest is , leert ons een brief van 12 Nov. 1496 , waarbij hij bij opdragt van Philips van L a n n o y verlijd vvordt met de helft van het Oost-ambagt van IJsselmonde, en in welken brief hij genoemd is griffier der landen van Holland , Zeeland en Friesland. Trouvvens deze laatstgenoemde werd eerst in 1503, in plaats van Cornelis van D o r p , raadsheer in het voorschre­ven hof, daar onze Floris Oem van Wijngaard en deze waardigheid se ,lert 1495 reeds bekleed been. Men begunstigde hem sedert ook met het superintendantschap van Leyden , en daarna met den ontvnngst der penningen ter bescherming van. Holland in den Gelderschen oorlog. Doch deze laatste bedie­ning gaf hem zoo veel vijanden , dat hij verpligt vverd om in 1510 zelfs zijn raadsheerplaats neer te leggen. Hij were toen in sommige aangelegen zaken ten dienste van den lande en des keizers nog wel eens nu en dan gebruikt , maar van de wedde Diet behoorlijk kunnende bestaan nam hij in Nov. 1513 de bediening aan van Pensionaris der stad Dordrecht. Volgens v a n de Wall kweet hij zich zonderling in de waarneming van dezen post en verdedigde de voorregen dezer stad op eene meer dan ge­wone wijze. Hierdoor verwekte nij den naijver der overige steden en haalde hij zich haren haat op den hats. B e v e r w ij c k en B a­1 e d wijten zulks aan de drift waarmede hij voor de privile­gien van het stapelregt gewoon was te spreken; maar, schoon dit, gelijk ook andere omstandigheddn bij de onder aangehaalde schrijvers vermeld , daartoe kan medegewerkt hebben , heeft echter de bevordering van het regtsgeding, door de sententie van den Hoogen Road van Mechelen , waarbij de steden van Noord-Holland verklaard worden niet ontvangbaar in haren ge­danen eisch, ten einde die van bet Dordrecht en het kwartier van Zuid-Holland in alle gewone en buitengewone beden en belastingen zouden geschat worden , naar gelang van hun ver­mogen , daarin geldende voor een zevende ten minste voor een negende deel van 10April 1513/1514" opgevolgd is, hiertoe waar­schijnlijk den voornaamsten grond gelegd. Althans eenigen tijd daarna kreeg de Magistraat van Dordrecht , bij eenen brief uit Saragossa , gedagteekend 6 Dec. 1528 , bevel om van W ij n­gaarden binnen twaalf uren de stad te doen ruimen. Doch , gelijk het lieden van uitstekende verdiensten en bekwaamheden, schoon zij uit verkeerde inzigten soms eenigen tijd in ongunst geraken , zelden ontbreekt aan edelmoedige voorstanders , die zich hunne belangen als hun eigen aantrekken , zoo zeg men ook dit eerlang ten aanzien van dezen ongelnkkigen minister bewaarheid. De geleerde kardinaal A d ri aan Florys z., die zich na­derhand onder den naam van paus A d r i a an VI beroemd heeft ge­maakt , trok zich de zaak van zijnen ouden vriend bijzonder aan , en schreef ten zijnen voordeele aan den stadhouder van Holland en a.an anderen , ten einde zijn herstel bij keizer K a-r e I te bewerken. Hierop werd de geheele zaak , ten onder­zoek van daartoe bevoegde Commissarissen gebragt, die hem eerlang volkomen onschuldig verklaarden , met dit gevolg, dat hij kort daarna in zijn vorige waardigheid hersteld werd. Wan­neer dit geschied is, kan, bij gebreke van bescheiden, niet bepaald worden. Van W ij n geeft echter naar het eigenhandig berigt van Mr. Floris en het ms. Register in de zaake van de verpond. bl. 100-156, een andere verklaring van de reden zijner on­genade. Hij geraakte, volgens dezen, in 1515 in ongunst van graaf H e n d r i k van N a s s a u, stadhouder van Holland, wijl hij, ter gelegenheid van zeker regtsgeding, hangende tusschen Dord­recht en Mr. Ni colaas Coebe I, voor den hove van dit gewest, geklaagd had over weigering van justitie , en men deze klagt den stadhouder had aangebragt als te strekken „ter vermindering ende verachting van zijn autoriteit." Mr. F 1 o r i s hierop door 't hof bij den grooten raad te Brussel aangeklaagd en door den raad gedagvaard zijnde , liet de stad Dordrecht hem niet toe op de eerste dagvaarding te verschijnen. Hij verscheen echter op de tweede , alwaar de procureur-generaal verscheiden zware beschuldigingen tegen hem uitbragt , ter zake ook van anderen hem aangewrevene handelingen , als had hij ingewik­keld gedreigd , dat Dordrecht wel eens van beer zou kunuen veranderen, waarom gezegde procureur-generaal tegen hem verbeurtenisse eischte van lijf en goed , immers om bet verbeurte zijner goederen nit Holland te worden gebannen, of ten minste onder dadelijke oplegging eener som van zes duizend Rhijnsche guldens vooreerst dit gewest te moeten ruimen. Floris zich op dat alles goed verdedigd bebbende, gelastte de groote raad de zaak te beschrijven. Hij keerde toen naar Dordrecht terug, en zijnen meesters van alles verslag gedaan hebbende , namen zij het voor hem op, 't geen sedert een goede keer voor hem zal genomen heb­ben, nadien hij in zijne bovengemelde bediening bleef tot den jare 1518, teen hij , op last van Karel V, er van werd ontzet, doch omtrent 1521, op voorspraak van zijn vriend, A d r ia an Flor is z o o n, toen kardinaal van T or t o s a, hersteld. Het kan zijn, dat de ontzetting van zijn ambt door eenig verschil met 's lands advokaat van Loo (hij zou hem in het aangezigt gezegd hebben , dat het hem niet vrij stond twee ambten — advocaat van Holland en raad des graven -- te gelijk te bekleeden) is verhaast, maar die al het voorgaande overweegt en tevens opmerkt , hoe nit zekeren brief van den kardinaal Adriaan Floriszoon duidelijk blijkt, dat , behalve door den griffier du Bliou I, 's konings schrijven voornamelijk was veroorzaakt „door raet en toedoen van den beer van N a s sa u," B 1 i o u 1 gevoelt Iigtelijk dat de laatste ramp van Mr. F I or i s aan de oude vete met dezen is te wijten geweest". Volgens aanteekening van Balen werd Mr. Floris de 4 October 1521 van stadswege reeds vederom to dagvaart gezonden. Ook meent deze dat hij twee jaren later, tot raad in het hof van Holland werd bevorderd , doch waarschijnlijk is Balen verleid door een verkeerde opvatting van G o u d h o e v en 's woorden. W a g e n a a r meent dat hij nog in 1525 onder de edelen ten dagvaart van Holland verschenen is, doch hij verwart hem met den beer v a n IJ s­selmo n d e die , te dezer tijd, meerrnalen onder de ridder­schap en edelen ter staatsvergadering beschreven werd en in of omtrent 1534 overleed. Het sterfjaar van Mr. Floris is onbekend. Mr. Floris was een hevige vijand van de leer van L u­ther die in zijn tijd , eenigen opgang begon te maken. Hij beweerde dat het glimmend vuur in zijn beginsel moest ge­bluscht worden en dat men het geen tijd moest gunnen zieh in lichten laaijenvlam te zetten. Brieven van paus A d rsi a a n aan Mr. Floris zijn bij B e­verw ij ck, Balen en Burman in de hier onder opge­merkte geschriften bewaard: een brief van Mr. Floris zelve is door Dr. Schotel medegedeeld in het Archief van de Hoogl. Kist en Royaards. Hij huwde Arnoldina van Duivenvoorde, docker van Arend van Duivenvoorde en Margaretha van IJsselsteijn, bij welke hij de vol­gende kinderen verwekte: Jan Oem van Wijngaarden, dom kanunnik en scholaster te Luik , G ij s b e r t Oem van Wijngaarden, Catharina Oem van Wijngaarden, beide ongehuwd, Adriana Oem van Wijngaarden ge­huwd 1 met Adriaan van Borselen, 2 Wouter van Berkesteijn, kinderloos, Maria Oem van Wijngaar­d e n, gehuwd met C a r e l T's e r claas, ridder te Brussel, liet kinderen na. Zie van Leeuw en Bat. Ill. bl. 1039, 1011. 1155; Balen t. a. p. bl. 355, 356, 810, 813, 1344; Gouthoeven, Chr. van Holt, bl. 107, 214, 227; B e v er w y c k, Beschryving van Dordrecht bl. 227. 329; De Riemer Privilegien van 's Hage D. I. bl. 384; Burman Vita Hadriani p. 448, 449 ; W a g e n a a r, Vad. Hist. 1). IV. bl. 413, 414; Van Wijn, Nalez op Wagenaar D. 1. bl. 218, 221. V. d. Wall, Privilegien van Dordrecht. D. 2. bl. 858, 859 ; Kok Vad. IVoordenb. 1). XXIII. hi. 224 ; Scheltema. Staatkundig 2Vederl. . II. bl. 514, 515 ; Du It i eu. Intrede en Inhuldiging van Karel V. M. 145, 147; Kist en Royaards, Archief voor Kerkel. Gesch. D. VI. bl. 329. OEM VAN WIJNGAARDEN (DANIEL), zoon van Jan 0em van W ij n g a a r d en en heer van Werkendam, raad-ordinaris, later president van den hove van Holland en van J a c o b a de Witte van Zierikzee , heer van Werkendam , baron v a n Wijngaarden, heer van Ruygbroek, Benthuizen en Zoeter­meer, bekleedde verschillende gewigtige ambten, zoo als in 1648 dat van baljuvv en dijkgraaf van de stad , lande en groot waterschap , mitsgaders kastelein van het huis van Woerden. Hij werd in 1666 beschreven in de ridderschap en edelen van Holland en wegens deze afgevaardigd in de Generaliteits reken­kamer, vervolgens in de vergadering van hun Hoog-Mog. de algemeene Staten , Hoogheemraad van Delftsland en Curator van 's lands haogenschool te Leyden. In 1669 wilde men hem naar Frankrijk zenden, dock hij verzocht van de reeds op hem uitgebragte keus ontslagen te worden, in 1672 vertrok hij aIs buitengewoon gezatit naar Chris tiaan V koning van Denemarken. In 1684 sloot hij benevens anderen een verdrag met Frankrijk , zoo het scheen ter bevordering van den vrede van Europa. Hij overfeed den 9den October 1688, in den ouderdom van ruim 62 jaren, bij zijn echtgenoot, Ca tha r i n a van Zuidland, eenige dochter en erfgenarne van Iman, heer van Zuidland , Moermond , Renesse en Noordwille , met welke hij in 1634 gehuwd was , nalatende: Ca th a r in a S o-p hi a Oem van Wijngaarden, vronw van Zoetermeer, gehuwd 1 met Daniel Glezer, beer van Middelburg , 2 met Frederik de Liere, raadordinaris in den hove van Hollond, die kinderen nalieten , J a c o b a Oem van W ij n-g a a r de n, vrouw van Moermond, ongehuwd overleden, W i 1-lem Oem van W ij ngaarde n, baron van Wijngaarden, beer van Benthuizen en van Werkendam, ongehuwd overleden; J o­hanna Maria Oem van Wijngaarden, na haars broe­ders dood barones van W ij ngaarden, Vrou•e van Benthui­zen , Renesse en Werkendam , 22 October 1690 gehuwd met Jacob van der R ij d t, heere van Endegeest, Woutwezel en de Westdoorn. Geboren te 's Hage 21 October 1654. Zij lieten kinderen na. Zie Balen t. a. p.; Van Leetivren, t. a.p.; Kok, Vad. Woor­denb. D. XXIII bl. 223 , 224; W a g e n a a r , Vad. Hist. 1). XV bl. 244; Van W ij n, Bijv. en aanm. op Wagenaars Vad. Hist. D. XIII bl. 122 ; S i e g e n b e e k , Gesch. d. Leid. Hoogesehool D. II bl. 17; Seheltema, Staatk.Nederl. IV; Soermans, Acad. Beg. bl. 14. OENEMA (HEcrron) of Hette Tj e pk e s van Ipema, ge­naamd Oenema, friesch edelman , bewoonde met zijne vrouw Fr ouck Scheltem a, die, na de hervormde godsdienst verzaakt te hebben , eene ijverige catholieke was geworden in 1630 een aanzienlijke stins te Leeuwarden. Bij hen vond de jezuit, pater W ic hard Math ij ssen, gedurende zijn verblijf te Leeuwarden en omstreken , gastvrij onthaal. Zij waren de 11. C. missie in Friesland zeer bevorderlijk. Zie v. d. 11 e ij d en , Perh. v. d. verrigt. d. Jesuit. in ?nest. IA; 106, 278. ()ENEMA (DouwE ANNES VAN), sedert 1475 grietman van Tietjerksteradeel, gaf den 28 Februarij van dat jaar een con­sentbrief op den verkoop van eenig veenland door Ge rri t Sjo erda aan het klooster Aalsum. Twee jaren later ping hij zijn zegel aan het akkoord gemaakt tusscben de regering van Leeuwarden en de vier gr;etenijen, omtrent vier zulen in den Leppedijk bij Irnsum. In het volgende jaar teekende bij de overeenkomst, waarbij het Klaarkampster klooster order zekere voorwaarden aannam een zijl te leggen bij Klaarkamp in de Dokkumer Ee. Zie Charterb. v. Friesl..bl. 661, 670, 673 ; van Sminia, N. 'Velma. d. Grietin. bl. 129. OENEMA (TINco VAN) van ter Caple , eenige zoon van T i n c o v a n 0e n e ni a , was in 1604 lid van Gedeputeerden en in 1607 ordinaris gecommitteerde in de Staten-Generaal bij de hande­lingen over het bestand met Spanje. Hij volgde als Volmagt ten landsdage de lijkstatie van Willem L ode w ij k. In 1622 had hij nog zitting in de states. Sedert 1591 was hij Griet­man van Schoterland. Hij huwde Ca th a rin a, dochter van Jaques de Blocq, Kon. Maj. Excijsmeester te Harlingen , en Maria van der Burgh, en had bij haar 4 kinderen. Hij overleed 20 Aug. 1631. Zie Stamb V. Adel; Winsemius, Chr. v. Ftiesl. bl. 899, 905, 911; van Sminia, N. Naaml. v. Grietm. bl. 365. OENEMA (AmEL of AEmmus), zoon van den vorige , sedert 1627 Grietman van Schoterland. In 1637 twist ontstaan zijnde tusschen Schoterland en Aengwirden over den eigendom der kerk te Heerenveen, werd hij te rade om binnen zijne grietenij eene nieuvve kerk te bouwen op den grond , hem te dien einde door de ridderlijke orde der balie van Utrecht geschon­ken. Het gebouw werd voor f 9500 aanbesteed aan een Har­linger burger. In 1641 was hij lid van de Staten en in 1644 van Gedeputeerden. Hij bleef ongehuwd en overleed 7 April 1647. Zie Tegenw. staat van Friesl. D. XV bl. 521; van S rn i n i a , N. Naatnl. van Grietm. 51. 365. OENEMA (TIBamus VAN), broeder van den vorige , werd 1 Dec. 1619 tot Grietman van Utingeradeel benoemd , was in 1631 tevens lid van Gedeputeerden. Hij volgde in 1620 de lijkstaatsie van Graaf W illem L o d e w ij k, als lid van de Staten wegens Zevenwolden. Hij was toen Grietman en lid van de rekenkamer. Hij huwde H a e sj e, dochter van W i 1— I e m van Viersen en Titia Godefredi, overleed 22 Mei 1640, en werd even als zijn vrouw te Oldeboorn in de kerk begraven. Zie van Stninia, N. Naana. van Griehn. hi. 331. OENEMA (IwoBus of JAQUES VAN), broeder van den vorige, was in 1622 kapitein , in 1635 kolonel bij de Infanterie , werd 10 Jan. 1646 Grietman van Ooststellingwerf en was in het zelfde jaar Volmagt ten landsdage. Hij huwde Taetje v a n Viersen, zuster van de echtgenoot van zijnen broeder T i-h e Has, Grietman van Utingeradeel , doch stierf 6 Oct. 1646 kinderloos. Zie van Sminia, N. Naaml. v . Grietm. bl. 396. OELSEN (JACOB.) Luitenant ter zee, bevelvoerend oflicier van den Beschermer, tweede schip van de Bataafsche voor­hoede in den zeeslag bij Camperduiri, 11 October 1797. Aan­vankelijk verdedigde zich dat schip kloekmoedig tegen 2 vij­andelijke schepen. Gedurende een our handhaafde de bevel­hebber, kapitein Hinxt zich tegen de cvertnagt, doch ongeluk­kig bekwarn hij een wonde, waaraan hij later overleed. Van dien oogenblik schenen de schepelingen den cooed verloren te hebben. Kort daarop werd de bazaansmamast omver geschoten, door welk ougeval het gebruik van bet roer belemmerd werd en de Beschermer uit de linie afviel. Van dat oogenblik of nam het schip geen deel meer aan den strijd, zijude, volgens ge­tuigenis van 0 e 1 s e n voor den zee•krijgsraad , niet in de ge­legenheid geweest om de zich nog verdedigende schepen der voorhoede van de vice-admiraal de Winter bijstand te bieden of den vijand op eenige andere wijze afstand toe te brengen. Zie Sententie van den Hoogen zee-krijgsraad in de zaak van den overt. kapt. Hinxt en /nit. Oelsen; J. C. de Jonge. Gesch. van het Ned. Zeezo . D. VI. bl. 195, 196. OENKERK (Sums VAN), door Winsemius Sixtus Old-k erki us genoemd, een der eerste hervormde leeraars van Oen­kerk, Giekerk en Wijns, Cl. van Leeuw., moest in 1567 vluchten. Zie Greydanus, Naaml. der Predikanten wader de Cl. van Franeker , bl. 151. OENIUS of OEMIUS (PAscllAstus) was in 1569 acht-en-twin­tig jaren rector of schoolmeester te Zierikzee geweest , toen hij, op last van A 1 v a, door de vicaris S t r ij e n werd gedis­tueerd. Op zijn verzoek ontving hij, "tot reconpasse zijner ge­trouw e en lastige diensten" een jaarlijksch inkomen van zes onden groote vlaams. Zie T e Water Historie der Ref. in Zeeland. bl. 231, 232. OENTJES (BOARD) in 1477 grietman van Idaarderadeel, zegelde in (lit en het volgende jaar de beide stukken omtrent den Leppedijk. Zie Charterb. van Friesland, I. 670, 673; van Sminia, N. Naaml. van Grtetm bl. 147. OERSCHOT (HENRI DE) een Augustijner monnik in bet kloos­ter Bethlehem bij Leuven , leefde in de eerste helft der 15de eeuw. Hij schreef: Historia de cladibus Leodiensium an. 1469 a Carob Audace Burgun. duce illatis , in ms. in de Cotton. p. 131. Zie Jocher, Adelung, I, V. Fabricius, Bibl. med. ac infrn. Lat . T. V, p. 470. Oudini, Comment. de script. Eccl . etc„ T. III p. 2615. OERTEL (ABRAuam). Zie O r t e 11 (A bra b a m.) OESTBROEC (CLAES VAN) bloeide in den aanvang der 16de eeuw als beeldhouwer te Utrecht, blijkens Kameraers reke­ning 1529 bij Dodt , Archief D. III. Zie K r a m m , Lev . en werk d . Hol . ei n. Kunstsch . D. IV, bl. 1217. OESCHELWITZ (Z. W. F.) schreef: de Nederlandsche stal­meester ; of grondige onderrichting van at hetgeene betrekking heeft tot het kennen , beslaan en onderhouden , toomen , za­delen der paarden , zoo ook tot de ziektens en gebreken der paarden , en hoe dezelve te kennen en te geneezen zyn. En eindelijk eene verhandeling over het fokken en aanquee­cken van paarden. 2e verbeterde druk , 's Hage 1774, 1777 2 e. en pl. Militair Handhoek voor de Kavallerie m. p1. 's Hage 1761 8, Hedendaagsche krijgskandel van de infantery 's Hage 1761 8. Zie Holtrop, Bibl med. chr.. p. 263; Arreuberg, Naaml. p. 384. Cat. E. H. a Roy. T. V. p. 2321. OETBERT een Nederlander uit de IXde eeuw, schreef het Via S. Frederici Episc. Ultraject. voorkomende in de Acta. Sanct. Tom. IV. 18 Jul. p. 460. Zie Jöcher in v. Fabricius Bibl. med. ac inf. Let. T. V, p. 470. OEVER (HENDRIK TEN) Kunstschilder , wiens werken , in den stij1 van T erb ur g, zeldzaam voorkornen. In de kerkekamer der groote of St. Michielskerk te Zwol hangt van hem eene schilderij, de Regenten of Kerkmeesters die dezen kostbaren aan­bouw onder hun bestuur lieten volbrengen , voorstellende. Men wil dat hij zeif onder deze voorkomt. Volgens Kra mm is het geheel uitmuntend geschilderd , klein levee , goed geteekend en schoon van klenr. Het zweemt naar de school van 11 e m b r an dt wat het effekt betreft , doch het geheel doet zich voor als een stuk uit de school van Gera r d T er b ur g. Zij werd in 1690 door hem geschilderd. Een ander voortbrengsel van zijn penseel wordt vermeld op Cat. van Mr. C. van Cit t ers , van Mid­belburg te Rotterd. 1801 verkocht. Het stelt voor : eene wo­ning, waarvoor een geslagt varken op een ladder , voorts eene vrouto bij zich hebbende drie kinderen met den blaas spelende, en ander bilwerk , ongemeen natuurlijk en meesterlijk. afge­ beeld. K r a m m , t. a. p..1218. Kron. v. h. hist Genoots. D. II, bl. 8. OETGENS VAN WAVEREN (T. R.) Zie Waveren (T. B. Oetgens van) OETS (PIETER) een Zeeuw , werd in 1726 geboren. Hij teekende portretten meest in crayon , woonde lang te Rot­ , terdam , vertrok van daar naar Amsterdam en stierf aldaar in 1790. Zie Immerzee1, Leven en Werken der schild. D. II bl. 274. OEVEL (A. vAN) bloeide in het midden der 17de eeuw en was lid der Goessclie rederijkerskamer de Balsembloem, order de zinrpreuk : Uyt jonste begrepen. Er komt van zijne poezy voor in Vlissings Redens-Lusthof beplant met seer schoone en bequame oeffeningen. Vliss. 1642 4. Zie van der A a , N. B. A. C. Woordenb. 0. h. w. OEVER (A. H. TEN) gaf in bet licht: Eenige regtsgeleerde vraagen en antwoorden aangaande den doodslag , als bij voorbeeld of de ?Dille voor de daad moet gehouden worden enz. Campen, 1744 8. Zie Abcoude, Naamlijst; Awenberg, Naamlijst, bl. 317. OEVER (ALETTA TEN) echtgenoote van den beer P. R o e lf­s e m a te Groningen , schilderde op eene verdienstelijke wijze ter barer uitspanning landschappen. In 1818 waren van haar op de Amsterdamsche tentoonstelling vier schilderstukjes . Ge­zigten in Drenthe en Groningerland, bij zomer en winter, voorstellende. Zij stierf. Zie Immerzeel, Lev. en work. d. Holl. en Vl. Kunstsch. D. II M. 275. OEVER (Mr. GEBH. JOE. van) schreef: De sanctitate majestatis. L. B. 1708 4. Zie Adelung en Rotermund. OEVER (HENRICUS HIERONYMUS TEN) werd in 1746 geboren. in 1769 predikant te Scharwoude , in 1773 te Giesen-Oudkerk, in 1777 te Oud-Beijerland , in 1784 te Woerden en in 1787 te 's Hertogenbosch. In 1793 kreeg hij een beroep naar Haar­lem , clod' daarvoor bedankende , benoemde hem de regering van 's Bosch tot hoogleeraar in de wiskunde , en droeg hem ook later bet onderwijs in de Oostersche talen op. In 1816 kreeg hij zijn emeritaat en overleed den 2en Mci 1825 in den ouderdom van ruim 79 jaren. Hij is bij de geleerde wereld gunstig bekend door drie be­kroonde verhandelingen. In 1781 behaaide hij het gouden eermetaal bij de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen voor zijne verhandeling over de zedetijke opvoeding der jeugd, en in 1801 voor zijn antwoord op de vraag: Op welke wijze ken men de min kundige ten klaarste en gemakkelfikste den Schepper leeren kennen in zijne volmaaktheden uit zijne werken. Amst. 1801 8. In 1790 wees het Genootschap tot vcrdediging van den Christelijken godsdienst te 's Hage hem een zilveren medaille toe voor zijne beantwoorde prijsvraag : over de leer der vot­ doening aan de goddelilhe geregtigheid door een Middelaar, , in de werken van het Genootschap afgedrukt. Zie Aanh. op het Woordenb. v. Nieuzvenhuis D. IV bl. 690 ; R oy­ aards, flaagsch Genoots. bl. 141 ; C. It. Hermans, Gesch. der .Moll. en Lat. school te 's Bosch bl. 36 ; Glasias, Godgel. Nederl o. h. w. Conspeet. hist. lit. p. 27. Levensg. v. d. Jonkh. van Belgeur D. II bl. 100; S e p p , Proeve eener Pragm. Gesc/iied. der Theol. bl. 90; Kist en Royaards, Arehief, D. V bl. 268. OEVER (LAMBERTUS VAN DEN) werd te Moergastel geboren en was bachelier in de Theologie. Hij werd in Nov. 1680 , in plaats van Johannes Kempeniu s, president van het Bossche collegie en overleed in den aanvang van 1697. Zie van Gils, Kath. Meijer, Memorieboek bl. 155; Van Guts en C o p p e n s , N. Beschrijv . v. h. Bisdont van 's Bose4D. Ib1.357. OEVEREN (CoRNELIs VAN), afkomstig nit twee burger fami­lien , van 's vaders zijde uit Krimpen op de Lek , van moe­ders zijde nit Rotterdam. Zijn vaderlijke grootvader was H e r t u s v a n 0 e v e r en, te Krimpen op de Lek , proponent bij de Gereformeerde kerk , 7 Julij 1683 bij het Edelmogend collegie der admiraliteits op de Maze tot predikant aangesteld, onder commando van den schout bij nacht Almond e. Cor­nelis werd den 18den November 1694 te Krimpen op de Lek geboren. Toen hij acht jaren oud was werd zijn vader (lie schipper was, tot 's lands dienst geprest. Gedurende de 13 maanden die deze in dienst bleef , vergezelde zijn zoon hem naar het oorlogstooneel. Te Rotterdam wedergekeerd, bestelde hem zijn vader eerst bij een schoenmaker,, vervolgens bij een wagenmaker en in 1718 zette hij zich als wagenmaker op de Wijnhaven , en trad twee jaren later in het huwelijk met Nee ltje Strytdonk, in 1689 geboren , een afstammeling van het geslacht A sse ndelf t. Reeds in 1709 had hij zijn vader verloren. Hij zelf gaf van dat overlijden het volgende berigt : "Den 9den April van het jaar 1709 stierf mijn vader. Hij was een man, naar den mensch gesproken, ongelukkig van zijne wieg tot zijn dood , doch is zeer christelijk overleden. Twee uren voor zijn sterven , riep hij mij nog aan zyn bed, en zeide: Gy zyt mijn oudste zoon , ik geef u de les , die prins Frederik Hendrik aan zyne kinderen gaf: „Eert God en houd zijn gebod , eert ook uwe moeder en houd vrede onder malkan­deren". Voorts zeide hij : ik ga 1111 henen naar mynen Vader in den hemel, daar heeft J e z u s Christus, zijn eeniggebo­ren zoon , voor mij een plaats bereid; want in zyns Vaders­huis zyn vele woningen". Zijne laatste woorden waren: "Het is of er een rouwband voor myne oogen word gebonden , en zant in mijne ooren gestrooit, maar myn geheugen wordt boe langer hoe grooter en mijne zielsvermogens hoe langer hoe frisscher". ZO sprekende nam God hem op in zijne eeuwige heerlijkheid." Na den dood zijner eerste vrouw huwde hij in 1728 met Neeltje van der Ba a r s geboren van Berkel, en toen ook deze gestorven was (14 Fehr. 1748) nog in hetzelfde jaar (26 April) met Ma gchiltje Bellaer t. Van zijn jeugd of maakte hij zich bekend als een groote vriend van het huffs van Oranje-Nassau en werd de hoofdpersoon der Oranjege­zinde kleine hurgerij. Het was vooral aan hem te danken dat Will e IV door Rotterdam tot stadhouder, kapitein generaal en admiraal werd benoemd. Hij zelf geeft in een •erk, waarin hij zijne levensgeschiedenis verhaalt, en na zijn dood onder den titel van Levensbeschryving ran Cornelis van Oeveren waarin zyne geboorie , opvoeding, verrichtingen, gewigtig Aan­deel in de rerherfing van zyne Doorluchtige Hoogheid in 1747 en verdere bedryven , benevens zyn getrouwe aan­kleving aan het gezegend lluis van Oranje , en verscheide ontmoetingen ran Hoog-aanzientiike personen worden voor­gesteld en is in bet licht gegeven, een breedvoerig verhaal zijner verrigtingen. „Die dag (der verheffmg van Willem IV te Rotterdam tot stadhouder) (dus eindigt hij) die mij zo lang door de gedacliten gemaalt had , liep dus zo gelukkig af. Myne ontwerpen , die ik menigmaal met myne vrienden had overlegd, wierden dus ten uitvoer gebragt. Myne daden hadden geringe beginselen, maar groote eindens. Ik wag zeggen, zon­der te roemen , dat ik een van de eerste in gansch Holland ben , die de verheffing van zyne Hoogheid opentlyk durfde voorstaan. Dit maakte mij een naam onder myne land- en stadgenooten. Mijn voornemen volbragt zijnde, gedroeg ik my verder zoo als ik altoos gedaan had, als een gehoorzaam in­gezeten. Nergens wilde ik my nu meer mede bemoeijen. Som­ mige myner medeburgers kregen concepten in 't hoofd , daar ik my niet konde noch wilde meede vereenigen." Hij werd den "prinselijken wagenmaker" genoemd. Zijn portret werd ver­vaardigd en gretig door de prinsgezinden gekocht, niet zelden werd hij door de regering van Rotterdam net vrucht gebruikt tot voorkoming of demping van oproeren ; bij W i l le m IV, de prinses gouvernante en bij W i l l e m V was hij zeer gezien , had de vrije toegang tot het hof en kwam met vele aanzien­lijken in aanrakirg. In 1748 werd hij hof-hellebardier bij de admiraliteit op de Maze , welk ambt hij tot zijn dood toe bekleede. Hij overleed 14 Mei 1787, in den ouderdom van 921 jaar en werd vier daden later in zijn geboorteplaats Krimpen op de Lek begraven. Behalve het bovengeineld werkje werd van dezen van 0 e v e r e n in het licht gegeven : Dagrerhaal van de .Rotterdamsche historic wegens de verkiezing van Willem Carel Ilendrik Friso, prince van Orange, tot stad­houder elm der vereenigde Nederlanden, voorgevallen 19 April 1747, opgesteld door C. v. 0., gedrukt voor de uit­gevers be de boekverkoopers in de Jlollandsche steden to bekomen 1747. Hij zelf bezorgde in 1751 een tweeden druk van dit gesdrift met een opdragt aan zijne Doorl. Hoogheid. llij beoefende ook de rijmkunst , blijkens eenige ter eere van het Oranjehuis door hem vervaardigde rijmen, die , volgens zijn eigen getuigenis, de goedkeuring van twee door hem genoemde, doch overigens geheel onbekende dicliters wegdroegen. Bij gelegenheid dat zijne afbeelding door G. Bak huy s en ge­schilderd en P. T a nj d gegraveerd , in het licht verscheen , vereerden sommige het met gedichten , van welke er drie bl. 53 en 54 van de Levensbeschrijving zijn gedrukt. De schilder S t olk e r vervaardigde een carikatuur Arent met v an 0 e v e- r en's portret met deze regels : "Dit 's K e es v a n 0 e v er en, de tweede Don Quichot, "Een Gek , een windbuil, maar nochthans een Patriot". Zie , Levensbeschrijving, in den tekst aangehaald. Astrea 1858. bl. 134. Muller, Cat. v. portr. OEXMELIN (ALEXANDER OLIVIER) reiziger en geschiedschrij­ver, volgens bet algemeene gevoelen een Vlaam van afkomst en geboorte. In 1666 kwam hij als matroos der W. I. Com­pagnie op het Schilpadden eiland , waar bij voor 30 kroonen aan een inboorling verkocht werd. Na daar drie jaren gediend to hebben , trad hij in een rooverstroep , waaronder hij tot 1674 bleef. Hij keerde met een Hollandsch schip naar Europa terug en deed vervolgens drie reizen naar Amerika op Hol­landsche en Spaansche schepen en was in 1 697 bij de ver­overing van Carthagena. Eenige zinsneden uit zijn reisverhaal doen vermoeden dat hij aan boord de betrekking van chire­gijn vervulde. Men weet den tijd van zijn overlijden niet doch zijne handschriften kwamen in bander' van Fr o u tign i e r es , die ze met den volgenden titel in het licht gaf: Histoire des aventuriers qui se sont siynales dans les lndes, contenant ce qu'ils ont fat de plus remarquable, avec la vie, les moenrs et les coutumes des boucaniers, et des habits de St. Domingue et de la Tortue de Paris 1680 2 vol in 12o. Treroux, 1774-1775. 4 vol in 12o. "Le ton de v6rite qui rogue dans les dents d'Ouxmelin les fait lire avec plaisir". Zie. v. CEY (Ph up JANSZ. VAN) een Utrechtsch stempelsnijder, die in het midden der 16e biocide. Zie K r a m m Lev. en Werk . der loll. en Vi. kunsts. enz. D. IV. bl. 1218. OEYENBURCH HENDRIK VAN) volgens E c h a r d te Brussel geboren , werd aldaar Dominikaner monnik en stierf er den laatsten April 1713. Men heeft van hem : Manuale Conctonatorum Euangelicum. Dogmaticum, Mo­rale , sive conciones morales et doctrinales in omnes anni Dominicas. Brux. 1708 So. Zijn dood verhinderde hem de voortzetting van dit werk. Zie de Jonghe, Belg Doninie. p.:428; Echard, T. II. p. 785; Paquot, Means. T. II. p. 117. OFFENHUIZEN (FREDERIK VAN), zoon van Hans of Douwe van Offenhuizen en Rintje Roorda, werd in 1568 door Alva gebannen, wijl hij tot de verbonden Edelen behoorde , doch in 1579 , bij de omkeering van zaken , in plaats van Pieter van Boe ij m e r, Grietman van Franekeradeel. Langen tijd was hij volmagt ten Iandsdage of voor zich zelven of als gesubstitueerde van zijn schoonbroeder Wa 1 ti n g h a. Zijn Damn komt ook voor op het monument, te Harlingen voor Caspar R o b l e s opgerigt. Volgens de gedrukte naamlijst was hij ook substituut Grietman van Barradeel , doch echter slechts voor korten tijd. Hij huwde Rieme van Wa 1-tijnga, zuster van H o b b e van Waltingha (zie dit art. ) bij welke fiij 2 dochters had. Zij woonden te Achlum. Van deze dochters huwde Habel D ouwe Hottinga; Ath, Karel van der Nit sen, zoon van Martinus, door zijn vrijheidsliefde bekend en van Ida Grating a. Eene dochter van A t b. v a n Offenhuizen trad in het huwelijk met Ni co la a s A rn oldi, een Poolsch Edelman , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker. Zie Stamb. van Adel; Vriemoct, AIL Fris . XXXII; vanS minia, N. Naaml. van Grietm. bl. 193 ; Winsemins, Mist. lib . II p. 214; Te Water, Verb . d. Edelen , D. III bl. 196, 197. OFFERHAUS (CHRISTIAAN GERHARD) Z0011 van Leonard Of­f erha u s , ontvanger van bet Graafschap Mark , werd 30 April 1672 te Hamm geboren , studeerde daar op bet gymnasium , zette vervolgens zijne studien te Harderwijk onder M e ij e r, in 1695 te Utrecht onder Wit sins en van Haalen, to Franeker onder Roell, Vitringa, Perizonius en Rhen­f er d, te Dordrecht onder Salomon van Til voort , werd in 1696 proponent, en in hetzelfde jaar Hoogleeraar in de godgeleerdheid aan het gymnasium te Hamm , in 1701 predi­kant te Wezel , in 1708 Hoogleeraar in de godgeleerdheid en de oostersche talen aan het Athenaeum te Deventer, in 1733 emeritus. Hij overfeed 81 Dec. 1758, bij zijne vrouw, M. Heshuijsen NNedukve van D. Eldinkhuizen edn zoon nalatende , die volgt. Hij gaf in het licht: Dissertatio de vaticinia Noetica Franeq. 1695. Dissert. de regno Assyriorum Hamm 1700. Exercitatio philologica exhibens synopticam descriptionem vet. Hierosolymae Daventr. 1718 4. Exercit Ph. lol. de prima mundi aelate Daventr. Disquisitio Theol. de '. A.? 4C Apacalyptico en illzscell. Duisb. T. 1 p. 181-203. Zie Neves gel. Europa Th. XV S. 680-694; Al e u sels, Lea% Th . 1 S. 214; Adelung en Rotermund, e. v.; Wachter, Ge­schichll.Nachrichleniiber des Ilammsche Gymnasium T. IV. S. 77; F. C. G. Hirschin g, His/. Lill. Hanc16. c. v. 117iscell. G2•012. T. IV lase. III p. 443 ; BiLl. Brent. Cl. I I p. 613 ; Program. Cl. J. de .Rhoer; Van Eck en B o s s e h a , 2e eeuwf. v. h. Alhen. le Del:enter bl. 106; B o u in a n , Geseh. d. Geld. Moves. D. I, hi. 241, D. If, hl. 147, 148; Schot el, 1C)rk .Dordr. D. 11 bl . 378. Bock:. d. geh. wereld 1799, bl. 77 volgg. OFFERHAUS (LEONARD), zoos van den vorige , werd 26 Dec. 1699 te Hamm geboren , ontvin,.9:, zijne eerste letterktin­dige opleiding te Wezel, kwarn in 1706 op het gymnasium te Deventer, en in 1714 te Gouda , waar hij Westerhovi us tot leermeester had. In 1720 werd hij student te Deventer. ver­volgens te Utrecht, en in 1725 hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid te Lingen, welk amht hij met een Oratio de persecutione Waldensium aanvaarde. In 1725 be­noemden Curatoren hem tot floogleeraar in dezelfde we­tenschappen te Groningen en hij aanvaardde den 29 Julij dit ambt met een °ratio de causis incrementi Antichristi sex prioribus seculis sire de Antichrist° in aitero ante ipsius ortum et natitarit. In plaats der Professio linguae Latinae werd hem in 1752 het onderwijs in de vaderlandsche ge­schiedenis en aardrijkskunde opgedragen. De algemeene ge­ schiedenis biliandelde hij aanvankelijk naar aanleiding van het Bationarium temporum van Petavius tot dat zijn eigen Com­pendium (Gron. 1751) het licht zag. Bij het onderwijs der geschiedenis des vaderlands aebruilite hij zijn Compendium hist. /oeder. Belgii (Gron. 1765), bij dat in de aardrijkskunde het Compendium Cellarii. Ook onderwees hij de Romeinsche Antiquiteiten, en in 1776/77 hield hij voorlezingen de histo­ria rirorum eruditorum. Driemaal bekleedde 0 fferhaus het rectoraat. De onderwerpeti zijner oratien, bij de overdragt gehonden , waren : in 1739 de Caroli crasso , insigni alter­nantis forlunae exemplo ; in 1746 , de caussis invalencentis Barbariei ; in 1747 (als Prorector), de singulari Romano-rum in re militari prudentta; in 1755 de Originibus gentium foederatum Belgium incolentium. In 1752 hield hij eene Laudalio funebris W. C. II. Frisonis. Gron. 1752. Na het overlijden van Rossal (1744) werd hij Bihliothecaris der Academie , in welke betrekhing hij uitgaf: Catalogus Biblio­thecae Acad. Gron. (Gron. 1758). Bij gelegenheid dat hij het feest zijner vijftigjarige ambts­bediening te Groningen vierde begroette de hoogleeraar A r n t-4 zenius den jubelaris met een uitvoerig dichtstuk onder den titel van Gratulatio tiro Cl. Leonardo Offerhaus cum quin­quagesifl2um gesti in Acad. Gron. Omland. numeris annum celebraret , facta in choro templi Academici d. XVIII Junii 1778 , waarbij Latijnsche en Nederduidsche verzen van an­deren zijn toegevoegd , o. a. Gratulatio nomine quindecim nepotum facta a Leone Warmolts. Vroeger verschenen Carmina ad virunz celeb. Leon. Offerhaus in Y111 Kal. Mart. 1775 , den dag van zijn 50jarig professoraat Den 12 Mei 1779 werd hij op de meest eervolle wijze van zijne werkzaamheden ontheven en tot professor ordina­ries benoemd. Hij stierf reeds den 18 October daaraanvol­genden. Hij huwde Cornelia Huijsinga, reeds in 1751 over­leden , hem drie kinderen nalatende : Herman Jo ha n, pre­dikant te Winsum , Elisabeth, eerste echtgenoote van N. d ssonville, daarna hertrouw'd met Joh. G r ego r i te Vere en Corn el i a Christina, echtgenoote van Mr. J. H. W armolt s. Zijne afbeelding vindt men v6Or de 3e uitg. van zijn Compend. lust. univ. en voor die van Schruckh De hoogleeraar de R h o e r Meld een lijkrede op hem. Hij schreef: Compendium historiae Unirersalis , quo res sacrae ac protanae in orbe et ecclesia gestae brevissime exhibentur Gron. 1751 , 1756 , 1775. Ed. J. M. Sch .'. oc k. Lips. 1772 2 vol. 8. "Ce n'est qu'une refonte dans le sens du systeme religieux des Protestans du Rationarium temporum de Petau." Biogr. Univ. Diss. hist. phtlol. de vita Salvatoris privata et publica. Devent. 1720 4o. Compendium Historiae Foederati Belgii per modum An­nalium in usum juventutis Academiae concinnatum, Gron. 1753. Specilegiortbm Historico-chronologicorum Libri fres, Quibus chronologia sacra , origines et fata Regnorum per Orientem, ut et Graecorum migrationes exhibentur. Accedunt Dispu­tationes duae, de Ptulomaeo Aulete, et Vita Salvatoris pu­blica el privata. Nee non Disputatio in Epistola insti­tuti a Viro Clarissimo Gerhardo ten Cate, qua dubiorum et difficilium quorumdam e Prophetzs locorum explicatio Evangelicae .Historicae congruens traditur. Gron. 1759 4. Dit werk gaf aanleiding tot een letterkundigen twist met J. G. Walther. Korte schets van de volken , die weleer 't gezegend Ne­ derland bevolkt en. bewoond hebben (Haarl. 1761 80.), ookin Verh. v. d. Bawl. Meats. der Wetens. D. VI. Zijne Oratio funeb. Gull. Car. .Hens. Frisonis is door mr. Lucas Trip in het Nederd. overgezet en ziet bet Licht. Disput. Theol. de ecclesia apostolica totius Ecclesiae. N. T. matre, ad Galat. /V: 26. Ultra j. 1724 4. door Wolf in zijn Curae. philol. et crit. T. H p. 750 verkeerdelijk aan Lampe toegeschreven. Oratio de persecutione Waldensium Ultraj 1725 4. Diss. histor. de antiquo Assyriorum imperio. Lingen, I 727.:4. Piss. altera acad. de monarchia Assyriorum dilaterata, Lingen 1727 4o. Oratio de Antichristo in utero. Gron. 172g. 4o. Diss. histor. chronolog. exhibens synchronismurn rerum paullo ante captivitatenz Babylonicum gestarum. Ibid. 1730. 4o. Diss. hist. chronolog. de rebus sub. Nebucadnezare magno in oriente gestis. Ihid 1734. Diss. hist. Chronol. allera de rebus sub. Nebucadnezare. Ibid. 1734. 4o. Diss. de rebus a morte Nebucadnezaris ad Cyri exitum in Oriente gestis. Ibid. 1737. 4o. Epistola ad virum doctissmont I, Georg. Waltherum, A. N. qua dubia ab ipso de aere teinpli mota , renovantur et ratio putandi tempora in Spicilegiis propopsita illustrator et confirmatur. Gron. 1741 4o. Epistola ad Leon. Offerhausium, in qua dubiorum et dif-ficilium quortindam e Prophet is locorunt explicatio , Euangeli­cae historiae congruens , in Offerhusii Speed. .,list. chrono­log. p. 577 seqq. Zie J. de Rh oer , oral. few& in obituni L. 0. Gron. 1761 4o.; Sax, Onum. T. VI, p. 316, Anal. p. 708, 11 untinghe Acta Secul. Acad. Gron. p. 130. J. F. NV a c Ii t e r Gesc/iichtl. Nacirichten fiber etas Hammsche Gynin. s. 71. Bo um an Gesch. d. Geld. Hooges. D. II bl. 147, 148, 151; S c h o- t el , kerk. Dordr. H. M. 382. Biogr. Univ. , Meusels Lex, Th. X. s, 214-218; Adelung en Rotermuud; Kobus en de Reve­court. Ziegler, Hamburg. Verm. .Bibl. I. 13. 2 St. S. 288; J. D. Michaelis, Dissert. de prisca Hierosol. cafes rives christiani sent Dez. Paraphras S. 38; Flornbergers, gelehr. Teetschl. S. 537. Neue gelehrte Europa Th. 1. S. 30-39. Th. 1X. S. 91-92; F. C. G. Hirschig, Hist. Litt. Handb. IV ; Nova acta eruct 1742. P. I. p. 111-129, 111iscell. Gron. T. III. P. III. p. 523; .Bibl. Hag. Cl., II. p. 627; Bill. rais. Toni. IV p. 700; Nova. Misc. Lips. vol. IV. p. 3999. D. XXV. p. 63. seqq. Novi. Bibl. Dec. 1740. p.456,1741. Mars. p. 532; van Eck en Bossche, Tweehond.jarig jubelf. d. Bowl. school to Deventer p. 108. Gedenkboek der Gron. hooge school bl 400 ; Boekzaal der gel. wereld, 1787 h, bl. 648, 649, 1779 a bl. 535, b bl. 734, 494. Cat. der Maatschappij van Ned. Letterkunde. D. II. bl. 39, 77. M u 11 e r, Cat. v. porlr. OFFERHAUS (E. D. ASSONV1LLE geboren) bloeide in het midden der 18e eeuw en maakte zich bekend als dichteres van gele­genheidsverzen, o. a. op het overlijden van Princes Anna weduwe van Willem IV en op bet huwelijk van Care 1-Chr is ti a an van Nassan-Weilburg en Wilhelmina Caro­lina , princes van Oranje-Nassau. Zie an der A a, N. V. B. C. 1V. o. h. w. OFFERMANS (JoHANNEs) werd in 1616 te Dordrecht ge­borea , legde zich op bet landschapschilderen toe , d ,ch dear niet in kunnende slagen, verwisselde hij zijn penseel net de verwerskwast. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Vl, Kunstsch. D. II bl. 275. K ramm, Lev. en Werk. d. Holl. en 1 71. Kunstsch. D. III M. 1218. OFFERMANS (JosuAH) een kunstgraveur, leefde in de XVII eeuw in Holland en graveerde portretten o. a. dat van J o­hannes Michaelius Keratinus of Hornanus, praecep­tor aan het Gymnasium te Dordrecht. Zie Kramm t. a. p. 51. 1218. plant. bl. 114. Soho tel, Ill. School bl. 84. OFFIGNIES (JEAN d') beer van Marque, sedert 1564 meer­nialen schepen , in 1577 voorschepen of voorzitter in de sche­penshank der stad Bergen in HenefYonwen. Hij was een dergenen , die van wege die stad en dat landschap in 1579 bet verdrag, van verzoening met Parma teekenden. Hij onderteekende ook in 1577 de Unie van Brussel. Hij huwde Catherine des Champs. Zie Bor, Neg. Oorl.., bl. 101 , G. J. de Boussn. Hist. de la Ville de lions in de lijst der Sebepenen ; J. C. d e Jon ge, Unie van Brussel M. 201. OFFIGNIES (Timm n') beer van Callenelles , achterklein­zoon van .1 e a n 110 ffigni es, schildknaap, kleinzoon van den bovenstaanden Jean WO ffignie s, schepen van Bergen enz , en van Catherine des Champs, vrouw van Callenelles, zoon van G uy ffignie s, beer van Callenelles en M e r u e-r i t e Fournea u. Hij werd te Bergen omtreeks 1570 geboren, stndeerde in de regten en was in 1597 en 1598 schepen zijner ueboorteplaats. Ili,j werd vervolgens een der eerste raadsheeren van het Groot Baillinschap van Bergen , die als Raadsheeren van den tzewonen road des lionings. voor de in­stelling van het Souveraine hof van Henegonwen in 1612, lien den. Hij was milks ten minste tot 1602 , werd in 1517, toen het van den gewonen road werd gescheiden , raadsbeer van bet 2enoemde hof en stierf 3 April 1672. Hij schreef Observations sir les Loin et costumes de Hai­naut in ms. Ilij huwde Jeanne van Compel). Zie B o 11 S S 11 , Hist. de Mons. p. 352, 353, :397, 433. P a q u o, Mem. t. II, p. 475. OFFRINGA (NICOLAAS) of Klaus Luitjes, proponent on­der de classis van Groningen , werd in 1686 predikant te Haskerland. Bij zijn perempto . r examen werd hij op zijn ver­ zoek in het Nederduitsch in de Theologie geexamineerd, Zijn werk de Zin Christi in . elove en liefde, zonder jaartal in bet licht gekomen, werd eerst, nadat de visitatoren er verscheidene veranderingen in gemaakt hadden, geapprobeerd. Hij overleed den 4 Oct. 1699. Zie Engelsma, volylijst der predik. van Zevenwonden bl. 132. OGELWIGFTT junior (HENDRIK) in 1764 to Amsterdam geboren, onderscheidile zich wider de voor bet tooneel arbei­dende schri;vers. De meeste zimer talrijke stukken zijn in proza, enkele gelled berijmd, anderen door zangen afgewis­seld. Zij onderscheiden zich door zachtvloeijendheid. Hij over­leed in 1841 , en schreef: Nina of de Zinnelooze door Liefde, tnsp. met zany gev. n. h Fr. Amst. 1789. Aan de uitmuntendste Nederl. actrice , )Uej. Joh. Corn. Watiier, by gelegenheid dat HaarEdel de rol van Nina onvergelfike,ijk fraai had uitgevoerd Aldr. 1790. De Vrindenraad, of het welgeluk, ontwerp ; Tnsps. Ald. 1790. Louise en Volsan, Lisp. Ald. 1791. De Schulden, zangsp. gev. n. h. Fr. Aid. 1791. De korte Dwaling, tnsp. met zany, van Monael, gev. n. h. Fr. Ald. 1791. Azentia of de ?Malden , tnsp. met zany , yea. n. h. Fr. Aid. 1791. Het Rozenfeest van Salencia , zangsp. gev. n. h. Fr. Ald. 1792. Men doet mat men ken en niet wat men wil , blsp, yea. V. h. Fr. van Dorrigny. Aid. 1787. Aan den uitmuntenden Nederlandschen. Tooneelspeler, den Iteere D. Sardet 17b8. De verbelerde Dwaas, blsp. yea. n. h. Fr. van Patrat. Aid. .1788. Waldheim, tnsp. Aid. 1789. De Visitandines, zangsp n. h. Fr. Aid. 1796, 1799. De Pruik en de Das, blsp. n h. Fr. van D. Picard. Aid. 1797. Het Geschenk , of de Gelukkige Misvatiing ; blsp. n. h. Fr. van Pairat, Aid 1797. De wanhoop van Jocrisse, blsp. n. h. Fr. van Dorvigny. Aid. 1798. Toberne of de Zweedsche Visschers, zangsp. Aid. 1798. Mathitde, tnsp. n. h. Fr. van Monvel , Aid. 1801. De Medeminnaars, zahgsp. gee. it, It. Fr. Aid. 1801. De twee Figuroos blsp. n. h. Fr. van Martelli, Ald. 1602. Don Juan of de Steenen Gast ; zangsp. n. It. ilyd., vrij yea. Aid. 1804. De Menschenhater, insp. n. h. Fr. Le Misaniltrope van Moliere, vrj gev. Aid. 1805. In Tooneel en illengelpoezy van het Geiiootschap, onder - de zinspreuk: Kunstmin spaart Been vlijt (Amst. 17761791) - komt in D. XV , behalve De Korte Dwaling, voor : Vangienne of de Karaktertoets, Insp. n. l'Habitant de la Guadeloupe van Mercier 1788. Zie van der Aa, B . N. C. Woordenb. (3.. h. w. Cat. d. Maats. van Ned. Letterk. D. II bl. 31, 160, 268. Cat. B. v. d. Aa bl. 111. OGGELBEEK (ROBERT bills) schreef : Onderwijs over den Leere des Catechismus en Avondmaal, Rott. 1708, 1738 8. Zie Koecher, Catech. Hist. d. Ger. Kerk bl. 320; Abcoude, Naa2nr. bl. 264. OGIER de Deen , een der getrouwe medgezellen van Karel den G r o o t e op zijne wapentogten , zoude van dezen vorst in 801, volgens den geschiedschrijver Manteliu s, het graaf­schap van Loon in Limburg ten geschenke bekornen hebben. Zulks is echter aan twijfel onderhevig. Zeker is het echter, dat Ogier, de edele Paladijn , afstammende nit een geslacht, dat 5 eeuwen zich zeer verdienstelijk had gemaakt , in deze landen zich lang heeft opgehouden. Zio v. d. C h ij s , ,de Illunte2z der Leenen in Braband en Limburg, bl. 218, 253. OGIERS (ANNEKEN) dochter van Jan Ogiers z. , gehuwd met A d r i a a n Bo o g a ert, plateelbaKker te Haarlem , werd als Doopsgezinde 17 Junij 1570 veroordeeld om verdronken en wider de galg begraven te worden , met verbeurdverkla­ring barer goederbn. Zie van Bracht, Martel-Spiegel bl. 505. OGIER (CARoLus) een Latijnsch dichter, over wien: Baillet, Jztgem. des savans 1681: llocufft, Parrn. Lat. Belg p. 79. OGIER (SmoN) of Ogerius, Jur. utr. Doctor , geboren te St. Omer, bloeide in het laatst der 16e eeuw , en was een zeer vruchtbaar en, volgens Peerlkam p, een zoetvloeiend Latijnsch dichter. Hij gaf in het Licht : Irene et Ares ad magnum keroa Alexandrunz Farnesium, Duac, 1588 8. Hierbij : 1. Odarum libri. 2. Ombrontherino'n libri. 3. Euctithz libri. 4, Sylcarnm libri Cantilenarnm piary;fl ac pudicarunz Enneades duce. Item Perititera. I)uaci 1592 8. _Eflcowioritin (quilins honzines laude et konore digni, diqnis honeslantur laudibus) litter I , Accessit efjusdenz Auctoris spa­wieint.22. Tihpr 1_ Dust.' 1597. Epitaphiorum Tiber 1.; ejusdern Brugae, ubi autoris Ber Audomaropoli Brugas , et reditus inde dornum desOribitur Ibid. 1597 8. Cameracuin, et Alpes versibus deseripta Ibid. 1597 8. Artesia, ubi Provincia Tibulliano versu gueritur de eala mitate sibi a Gallis nuper illatci ; accedit ejusdem .Tibullis , ubi ostendit quisnam prineipatuin teneat in Elegud tam aped Graecos , gum Latinos. Ibid. 1597 S. Lutetia , carmen. Ibid. 1597 S. Vervinum, carmen. Ibid. 1598. Alberlus et Isabella , Panegyrieus carmine expressus. Ae­ cessit ejusdem Encomiorum Tiber secundus Duaci 1600, 2 part. 1 vol. S. Melon libri Nieoleverene. Threnodiae. Charisteria Duaci 1600. _Elegiarum Chrislianctrum libri tres. Galatea. Calliopesachea. Paraeneses. Calcium. Symbola Antv. 1603 8. Morini Antv. 1602. Opuseula sclicet Lutetia Duaci 1690. Ook had hij een episch gedicht , zoo lang als de Ilias , over de daden der graven van Vlaanderen, aangevangen , doch vol­tooide het waarschijnlijk niet. Dit gedicht bezorgde hem den titel van Florias. Ook vindt men gedichten van hem hij Gru­t er us. Delitiae T. III, p. 706-795. Zie Locrii, Chron. Belg. p. 695; Sweertii, dth. Belq. p. 676; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 812; Foppens, Bibl. Belg .T.11p.1102.P a quot, Nem T.1,p.212; Hoeufft,Parn. Lat. Belg. p. 78; Peerlkamp, de Poetis Neerl. p. 175, 176. Bibl. .11-nllthin. No. 23485, 23486, 23487, 23488, 24350, 24351, 24352, 26680. P i e r s e , Biogr. de Saint. Omer; Nom). Biogr. General T. 38, p. 523. Biogr. Univ.: Jocher, Kobus en de Rivecourt. OGIER (BARBARA) dochter van Guillielmus Ogier, bloeide te Antwerpen in het laatst der XVII eeuw. Even als Naar vader beoefende zij de Nederlandsche poezij , en verwierf toen grooten roem als dichteres van: Verwellecoming op de Sael van Pictura , aen Zijn Doorlucht. Hoogheyd Max. _E»zidanztel, Herlog van Be?..jeren, Antw. 1693. De zegepraelende Acadevzia 1694. De clood van Clytus, op 's konings verjaarfeest, 19 Dec. 1703 , in tegenwoerdigheid van den Bisschop en de regering van Antwerpen vertoont. Pantera. Zij dichtte in den trant van haar vader. Ook haar echtge­noot Guillam Ignatio K e r r i c x was een tooneeldichter. Zie J.Willems, Verhand. over de Ned. Tael en Letterk. D. II bl. 140; W i t s e n Geijsbeek, Biogr. Anth. Grit. Woordenb. D. IV, bi. 73, 74. A2ztiv. Alm. your 1819 bl . 44. Cat. v. Tooneel­spel. van W. llenskes , No.110. OGLER (GuiLiEms) Factor der rederijkerskamers de Vio-Iiere en den Olijftack te Antwerpen , vvaar hij omstreeks 1625 geboren werd. Lamb. Bidloo noemt hem een dichter, "Die , in zyn taal en stip en dichterlyke bloemen, "Meer Amsterdammer als Antwerper is te noemen, "Bij wien niets ergerlyk voor 't aller tederst oor, "In straf van 't vuylste quaad der zonden komt te voor." Minder gunstig is het oordeel van latere kunstkenners , schoon zij toestemmen dat zijne blijspelen zinrijker dan de rederij­ lierspelen van den gewonen stempel zijn; maar de zamenspraak is in enge platte Vlaamsche straattaal. Hij schreef: lie Seven Hoof'[-Sonden, speelsghewys vermakelyck ende leer­ saenz voorgestelt , namelyk: de Hooveerdigheydt , de Gierig­ heydt , de Onkuysheydt , Haet erg Nydt , Gulsigheydt , Gram­ schap en Iraegheyt (in 7 Tooneelstukken, vertoont op de Ramer van de Violieren en die van den Olyf-tack to Ant­ werpen, lus.schen 1639 en 1678) .Must. 1682. Belachelijck Misverstant ofte Boere-Geck , speelgewys uyt­gebebeelt d. 18 Oct. 1680 op de Ulmer van den Olyf-Tack binnen _Antwerpen. Aid. (hetz. jaar.) Don Ferdinand ofte Spaensclien Sterrekyker , blsp. vothoonl op de Saele der vereende Coneten geseyt S. Lucas Guide , ende uyt-gewerckt door de Liethebbers van den Olyf- _Tack binnen Antwerpen d 21 Oct. 1714. Antes. J. P. Rob ij v s, z. j. kl. 8vo. Een ongenoemde in den Nevorscher D. VII bl. 16, stelt dit stuk met Snella e r t op naam van zijne dochter Barbera 0 g i er, wiji het eerst 25 jaren na zijn flood op den Amster­damschen schouwburg werd vertoond. Met portret van 0 g i e r door G. B o u t a t s naar P. T y s, en twee buitengewone zin­nebeeldige titelpl. Haet en Nyd , klsp. Amst. 1720 Id. 8vo. Docht dit is geen van de Seven Hooft-Sonden onderschei­den stuk. Hij moet zijn eerste kluchtspel de Gnisigheydt (voorliomende wider de Seven _Hoolt-sonden ) in 1617 begonnen zijn te schrij­yen , dock hij had het ongeluk geese vrienden te bebben, die hem of konden prijzen , of hem zijn gebreken ouder oog brengen , tot dot hij lid werd van de zoo even genoemde rederijkerskamer de Oldftak. Daar leerde hij kennel.) Joan I.S. ccW eenen Man "Seer ervaeren , die door • oude "In de coast niet en verkoude "Maar was noel' het Hooft daervan, En voorts zekeren "v an den Bosch, een tweede vriend, die hem mede be­ hulpzaam was in zijne kunstlievende pogingen. Van de Klueht de Gulsigheyt speelsgliewijs vertoont op de Kamer van den OlUltack den 18den October Anno 1639 binnen Antwerpen) zegt hij zelf: "Once stadt scheen noyt versaedt "In het sien en in het hooren : "Ilondert mad, en cond ." niet stooren , "Want bet bleef in eenen staet. "Oft het sulckx verdient , oft niet, "Laet ick Lesers oordeel geven : "Meer als veertigh Iaren 'even "Is mij d'Eer daervan geschiet. Daarop bat hij volgen: "Toch ick sie een ander Licht "En niyn son begint te daelen : "Weirelts Eer syn Mid straelen "MinnenWEeuwelijck ghesicht. Een zijner klachten de Grantschup, heeft zich onder den titel van Moedwillige Bootsgezel nog ver in de 1Sden eeuw aan het Amsterdamseh tooneel staande gehouden. Hij was in 1689 overleden. Onder zijn portret (P ieter T ij s , pinxit Anno 1660 ; G a r p, B o u t a t s fee. aqua tint. 1682) leest men : "Dit 'stWesen sonder siel "Van aerde myns gelijck "De siel behoort aanWRijck "Van waers in 't lichaern v iel. Zie Bidloo Panpatio. Bat. `b1. 184 ; J. F.Willems, Verhandel. over de .Nederd. Tael en .Letterk. D. II. hi. 129 volgg; Witsen Geysbeek B. A. C. Woordenb. D. V. hi. I. volgg.; Siegen­beck, Belt. Gesch. d. Ned. Letterk. bl. 163; van Kampen Beknopte Geschied. der Nederl. Letterk. en Wetens. .. II. bl. 655; Antw. .veer 1819 bl. 48 ; Snel 1.a e r t , Schels eener Geschied. der Nederl. L(-iterk. hi. 143-148; Belg. _Museum 1). IX. H. 308; Sehotel, Tilb. Aoondst. hi. 188; Navorseher; D. V. bl. 271. D. V I. LE 51, :339. 1). VII. IA. .16; Algem. troordenb. der Za­2nenl, 0. h. w. Kobus en de Ilivecourt; _Muller (at. v. port. Cat . d. .31nats. V. .Nederl. Letterk. 1). 16. hi. 160; Cal. _Satin. 1). III p. 370; Abkoude, Naanzr. hi. 425. OGIERS (BAuwiN) beeldhouwer te _Antwerpen in den aan­yang der 16e eeuw. Zie K ram m, Lev. en Werk. d. loll. en Vl. Kenstsch. D. IV. bl. 1219. OGLE of Ogly (JEAN) kolonel en bevelhebber der Staatsche be­zettinr in Utrecht. In 1610 ontdekte men aldaar een zarnen­zweering om hem te vatten , bet krijgsvolk te overmeesteren en de regering te veranderen. Hij was no in 1618 in die betrekking, toen hij , die ter betaling van Holland stond, door de stater] van dit gewest geboden werd niets te doen noch voor te semen dan hetgeen hem voor de staten van Utrecht of de Afgevaardigden der staten van Holland bevolen werd. Meertnalen komt zijn naam in de geschiedenis dier dagen voor. In 1604 was hij in Ostende , en gaf een verslag van een gedeelte des belegs , gedrukt 1556. Zijn portret , door Fait horne, staat voor F. V e e r e's Commentaries , 1655. fol. Zie IV agenaar, Fad. .Mist. D. X. bl. 31,220,230.231,293,294. OGLE (thrum) of 0 gly, dochter van den Engelschen ko­lonel 0 gl y of voltooide hare opvoeding in Engeland, ver­bond zich in den echt met Willem S -w a e n en vestigde zich te Utrecht , waar zij door Anna Maria van Schurman en anderen met Nederduitsche en Fransche gedichten begroet werd. Die van Anna Maria van Schurman zijn volgens haar schrijven aan Vorstius (1648) te Leyden , buiten Naar weten uitgegeven. Ulri cia Ogle was eene zeer begaafde vrouw en een sieraad van het gezelschap dat zich bij Hooft op het slot te llluiden vereenigde. Zij muntte als zangeres uit. Huygens vereerde hare kunstmatige zangen met een vrij luimig gedicht. Zie K o n i n g , he Slot te Maiden bl. 136; Huygens, Korenbl. D. III. bl. 150. D. IV. bl 297; Dez. Mona . Desult , p. 195; fistrea, 1852 bl. 242 ; Seho t el A. .31: van Schurman , 50 en bl. 13 der aant. OGUIER (ROBERT) v a n R ij s s e 1 in Vlaanderen , werd in 1556 met zijn vrouw en beide zones , B a u d e c h o n en Martin om den geloove ter dood gebragt. Het was in de woning van Oguier, dat de gerneente van Rijssel in het ge­heim vergaderde. Zie H a a g, la France Protest. T. VIII. p. 41. OHIMONIUS (CHRISTISTELLA) een arts , schrijver van Divul­,qatio .professionis praxeos medicae in morbis curandis, quorum medica non possibilis est profligatio, inter quo est podacjra, coxendicis dolor et arthritis Ante. Zie Adelung en Rotermund, i. v. OESEL , Oezel , Ousel , Ouzel , Oisel, Oiselius, Loisel (JAcoB) afstarnmeling van het aanzienlijk geslacht van lien naam, dat ten tijde van den 13,artholomeus-moord Frankrijk verliet , zich in Vlaanderen vestigde, vandaar, orn A 1 v a's vervolgingen te ontgaan , naar Leijden week en er een lakenfabriek oprigtte, zoon van Philips Oesel en Maria le Noir,, werd 4 Mei 1631 geboren. Zijn vader bestemde hem voor den koophandel en zond hem naar Holland, wear hij te Haarlem, Leijden en Amsterdam zich op dit vak toelegde. Hij had echter zooveel begeerte tot de studie , dat hij van de lessen der Hoogleer­area , op de pleats wear hij zich beyond, gebruik maakte, tot dat zijn vader hem verlof gaf zich er geheel aan te wijden. In 1650 begat hij zich near Leijden, wear hij bet onderwijs van Salmasius, Heynsius en Boxhorniusgenoot. Hiermaakte hij zulke vorderingen dat hij reeds op een-en-twintigjarigen leeftijd eene goede editie van Minutius Felix kon bezor­gen. Van Leijden ging hij near Utrecht , wear hij in de regts­geleerdheid studeerde , die hij vervolgens te Leijden vervolgde tot dat hij in 1654 aldaar den greed van doctor verwierf. Nu deed hij een wetenschappelijke reis door Engeland en Frank­rijk en wenschte ook Italie te bezoeken ; doch daar er de pest heerschte , keerde hij te Geneve near Frankrijk en vervolgens in 1657 near Holland terug. her Meld hij zich zoo te Utrecht, Leijden als 's liege met letterkundigen arbeid bezig , o. a. met de uitgave der lnstitutiones van Ca j u s. Men be­schuldigt hem dat hij zoo voor zijn Minutius Felix als voor Cajus van den arbeid van anderen gebruik zou gemaakt heb­ben en dat de noten van 0 es el op den laatste uit den com­mentarius van Hier. A lea nder op Camas, in 1600 te Venetic gedrukt, zouden getrokken zijn. In 1667 werd 0 esel hoollleeraar in de regten to Groningen , en bekleedde dit ambt tot den 20 Junij 1686, toen bij in den ouderdom van 55 jaren stierf. Hij was nimmer gehuvvd gevveest. Zijn lijk werd in de akademiekerk begraven. J. M ensinga hield eene lijkrede op hem. Hij schreef en gaf in het Licht: M. 111inutii Felicis Oclavius , cuin integris omnium notis ac commentariis, novaque recensione Jacobi Ouzeli, cujus et accedunt animadversiones. Accedit p•aeterea Tiber Julii Materni V. C. de errore profanarw;a religionum L. B. 1652 4 , 1672 8. .Disputatio inauguralis, de Obligatione, L. B. 1654 4. Caii , antiquissimi Jurisconsulti, Institutionuin fragmenta , cum notis perpetuis. Acceclit insuper Aniani Epitome L. B. 1658 8. Gellii .Noctes atlioae, cum Antonii Thysii, Ouzeli et variorum Commentariius L. B. 1666 8, Jac. G r o n o v i u s heeft dien Commentarius streng beoordeeld en teregt berispt. Thesaurns seleclorum .Nuinisinatum antiquorum is Julio Cae­sars ad constantinum magnum cum sinyulorurn, succincta des­criptione et accurala enarratione. Amsterdam 1677. 4. "Les planches de cet ouvrage (schrijft Nicer o n) soot les memes que celles qui avoient servi eu l'ouvrage Flamand de Joachim Oudaan (Rownsche 117ogendheid Amst. 1671 4.) „Les libraires qui les possedoient &ant bien aise d'en avoir nit nouvau debit , engagerent Oesel a les accompagner d'un commentaire Latin , qu'il tira pour la plus grande partie de l'original Flamand.' Pezelfde schrijver oordeelt dus over hem : "Il (Oisel) avait quelque erudition , mais c'etoit un insigne plagiaire, dont presque tons les ouvrages ne soot qu'une de ponille de ceux des autres , qui souvent it n'a point nommes pour paroitre davantage original." °ratio funebris in obitum Jac. Altingii. Groning. 1680 4. Hij had eene voortreffelijke bibliotheek waarvan in 1687 te Leyden in 2 deelen de catalogus is uitgegeven. Lie I. M e n s i n g a, Oral. funeb. in obit. nob. ac celeb. viri Jac. Oiselii, Icti. et .Polyhist. eximii Jar. nat. et gentlit. Prof. Gron. 1686; Morhof Payhist. 1, 14, 13, 9 ; S axe, Onom. liter. t. IV, p. 563, K 6-ningii, Bibl. rel. et Nov. i. v. Crenii ilninzad v. philol. p. 111, p. 168, IX. p. 218; J. A. F a b r i c i i, Ccnturia Plagiariorum N. XXXII, p. 40; J. A. lea bricii, .Htst. Bibl. p. 1, p. 174. Bibl. Brem. Cl. VIII, p. 880 ; Muntinghe, Acta Secul. p. 000 ; Niceron, Mem. T, XIII. p. 385, 389 ; Chaufepie, Nouveau Diet. Hist. et Grit , T, III. i. V. Baillet, Juge.nz T.Wp. 257; Biogr. Univ. i. v. Nouv. Biogr. Univ. i. v.; Haag, la France Protest. i. v . Diet. Hist.; Journal des Savants Fevr. 1715. Gel. Preussen. Th. 11. p. 320-338; Jocher, Adelung en Rotermund; Biblzoth. Germ. VII, Cat. Bib/. Bunco. T. I. v. II. p. 1475, 1476; Kobus en de Riv e-c o u r t, Gedenkb. d. Gron. Hooges. bl. 42-43. OESEL (PHILIPPus) neef van den vorige , zoon van M i chel Oesel en Esther van Huysteen, werd 7 October 1671 te Dantzig geboren, verloor vroeg zijne ouders , en werd door zijne voogden en zijne schoonmoeder opgevoed. Na de lagere scholen te zijn geboorteplaats doorloopen te hebben , legde hij zich te Bremen op de wijsbegeerte, godgeleerdheid Hebreeuwsche taal toe. Van daar ging hij naar Groningen, Frane­ker en Leyden , waar hij groote vorderingen maakte in de godge­lerdheid en Bijbelsche critiek. Vooral legde hij zich op de Ooster­sche talen toe, zoodat zijne tijdgenooten hem op een rij met B ux­t orf en Coccejus stelflen. In 1697 bezocht hij Engeland , maakte daar kennis met beroemde mannen en onderzocht de zeldzame handschriften die zich in de bibliotheek te Londen , Ox­ford en Cambridge bevonden. Vervolgens reisde hij door Frankrijk en Duitschland , bezocht zijne bloedverw'anten te Dantzig, en keerde vervolgens naar Holland terug (1706), waar hij zich op de geneeskunde toelegde. In 1709 werd hij te Franeker doctor in de geneeskunde , pa het verdedigen eener DissertatiO inaaguralis de lepra cubs Hebraeorain. Franeq. 1709 4. 're Leyden wedergekeerd, werd hij er in 1711 pre­dikant bij de Hoogduitsche gemeente tot 1717 toen hij te Frankfort aan den Oder, waar men hem reeds in 1706 tot predikant begeerd bad , tot hoogleeraar in de Godgeleerdheid en tevens tot predikant werd beroepen. Omtrent twee jaren later huwde hij Anna Christina Ring, doch die vereeni-ging duurde niet lang. Hij stierf 12 April 1724 , zonder kin­deren na te laten. Diet r. Sigfr. Claessen hield eene lijkrede op hem, en Nicol aas West ermannus schreef een Elogium Philippi Ouselii Theologi Francofurtani propter Oderam, geplaatst in de Bibl. Bremensis cl. VII p. 877 Hij schreef, behalve de genoernde Dissentatie, ook in Schil­lingii Comment. de lepra L. B. 1778 8 : p. 4— 68. De Accentuatione Ilebraeorum metrica tractatus. Lugd. Bal. 1714. De Accentuatione Hebraeorum prosaica. Lugd. Bat. 1715. 4. Welligt in het eerstgemelde werk hetzelfde met Introductio in accentuationem Hebraeorum metricam L. B. 1714 4o. door Chau f e p i é verrneld , in vvelks voorred e hij beweerde dat de punten en accen ten zoo mid als de H. S. zijn, een gevoe­len ook door Buxtorf en Coccejus omhelsd, maar door C a p­pellus verworpen. De auctore Decalogi, diss. duae, Francof. ad V. I 717, 1718 4o. De decalogo soli Israeli dato diss. tres. Franco!. 1719. De naturd decalogi diss. duae. Ibid. 1723 4. De nominibus decalogi Francof. 1717 8. De denario regni coelorum s. Parabola Mafth. XX. 1-16. diss. duae; Francof. 1720, 1723. Encomium taciturnitatis;.Vituperium loqqacitatis , in ms. in het Britsch Museum. p. 893 , 499. In Bibl. Brem. t. a. p. vindt men een Lat. brief van Fr. Burmannus en II a­drianus Relandus aan Oeselius en in Tom i. Thesauri epistolici Lacrosiani een brief van hem aan Lacroz e. Zie, bebalve de Oral. Funeb. van Claessen en bet Elogium van w esterinannus, Bibl. Germ. Torn. XII Art. IX, p. 13S, 140. Chaufepie, Diet. Hist. et crit. i. v.; Haag, la France Prot. i. v.; Biogr. Univ. i. v. Biogr. Hist. i. v. Nouv. Biogr. Univ. i. v. ; P ri­deanx Hist. des jails. T. II. p. 164-194. Journll des Seay. Fevr, 1715, p. 215;J-ocher, Adelung, Rotertnurfd, 1Iinsching, Hist, Lit. Ilandb. beruhmter ii denkwiird. Personen. T, VI. L. 220. OKEGEIEM (JAN) beroemd toonkunstenaar omtrent 1430 in een der steden van Henegouwen , waarschijnlijk te Bavay ge­boren , in de eerste jaren der 15e eeuw , te Tours in do eerste jaren der 16e eeuw gestorven. Men weet niet in welke school hij zich gevorrnd heeft , doch het is waarschijnlijk dat hij Gilles Binchois, eerste zanger van den Hertog van Bourgondie, wiens hof zich toen te Peronne, niet ver van Bavay beyond , tot leermeester heeft gehad. Zijn talent werd spoe­dig opgemerkt en hij kwam bij Karel VII als eerste zanger of kapelaan in dienst. Na den flood van Karel VII (1461) verliet 0 k e ghem waarschijnlijk bet hof en begaf zich naar de abdij van St. Mart ij n van Tours, waar hij later bet aaibt van zanger en tresorier vervulde. Jean L em air e , Belgisch dichter en geschiedschrijver te Bavay geboren, en tijdgenoot van 0 k egh e m in diens ouder­dom , meldt dat bij in 1512 nog in die abdij was. 0 k e g-h e m moet toen 81 of 82 jaren bereikt hebben, Zijn sterfjaar is onzeker : volgens K i e s e we t t e r was het 1513. Deze meester,, een der kundigste van zijn tijd, heeft ook leerlingen gevormd , die zelve weer leermeesters van anderen werden. De lofspraken van zijn leerlingen hebben hem tot het hoofd eener school verheven. „On volt, par ce que sous reste de ses ouvrages, leest men in de Nouv. Biogr. Generale , „gull etait bien superieur a Dufay et a ses autres predecesseurs immediats dans Part d'ecrire , les partiees sont mieux conte­nues dans leurs limites naturelles les croisements sont plus habilement elites ; l'harmonie est mieux remplie. Limitation et le Canon, dont on trouve les premiers rudiments dans les oeuvres des musiciens de la fin du quaorszieme siecle , prennent entre ses mains plus de developpement et une forme plus reguliere. GI ar ea n deelt in zijn Dodecachordon een • Canon voor drie stemmen , een Kyrie voor vier stemmen en het Benedictus voor vier sternmen der mis ad omnem tinum en Kiesewetter bet Kyrie der mis Gaudeamus van hem mede. Verscheideue misses van Okeghem warden in hands. bewaard in de pauselijke kapel te Rome. F e ti s s bezat een hands. nit de XVe eeuw met drie motetten van dezen mu­sicus. Glarean zegt in zijn Dodecachordon, en vele schrij­vers hebben het herhaald , dat Ok eghem een mis voor 36 stemmen schreef, doch D. D e n n e B a r on houdt zulks voor zeer onwaarschijnlijk. Zie Glarean, Dodecachordon ; Faber, Erofenzata musices prac­ticae ; Wilphlingseder, Erotemata, practicae continentia praecipuas ejus artis praeceptiones ; Hawkins, History of the science and prac­tice of mune; Burney, a general history of music; Forkel, Al­gemeine Geschichte der Musik ; Fetis, Menzoire sur les musiciens Neerlandais en Recherches sur la musique des roi de France et de quelques Princes , depuis Philippe le Bel jusqu'a in fin du regne de Louis XIV. (Revue Musicale t. XII p. 234) en Biogr. univ. des mu­siciens ; Kiesewetter, Die Verdiensfe der Nierliinder um die g'on­kunst; Dez., Geschichte der Europacisch abendlandischen oder unsrer heutiger Musik. Art. van D Denne Baron, p. 574, T. XXVII , der None. Biogr. Generale publiee pa Firmin Didot freres, sous la la direction de M. le Dr. Hoefer. OLDENBARNEVELD (Mr. J.. vAN) Ridder,, Heer van den Tempel , Roderys , Berkel enz., • Raad-Advocaat van Holland , Bewaarder van bet Groot Zegel en der charters van Holland , werd den 14 Sept. 1547 te Amersfoort gehoren. Hij sproot uit een adelijk geslacht 't welk in en voor de XVe eeuw de ridderhofstad Oldenbarneveld bij Nieuvvkerk op de Veluwe bewoonde. In den jare 1603 noemde hem de Staten van Hol-land Jonkheer Joan van Oldenbarneveld. Zijn vader was Gerard van Oldenbarneveld, zijne moeder Dekena van Weede van Stoutenburg, dochter van Johan van Weede van Stoutenburg: Claas van Oldenbarne­veld was zijn grootvader en deze een achterkleinzoon van Ernst van Oldenbarneveld, schildknaap, omtrent 1425 gestorven , die zich van Nieuwkerk met ter woon naar Amers­foort verplaatste. Hij was gehuwd geweest met A lyd van Lo o k horst Johans d. Na zich waarschijnlijk aan bet gym­nasium zijner geboorteplaats in de oude tales geoefend te heb­ben , legde hij zich in 1564 en 1565 te 's Hage op de regten toe en vervolgde in 1566 en 1567 zijne studien te Leuven en Bourges in Frankrijk. In het laatstgemelde jaar dwong hem de burgeroorlog met veel andere studenten Frankrijk te ver­loten , hij reisde door het graafschap Bourgondie en Besancon, het graafschap van Monspelgart en een gedeelte vun Zwitser­land naar Bazel , en vandaar naar Keulen , waar hij zijne regts­geleerde studie hervatte. Vandaar begaf hij zich mar Heidel­berg , vervolgens naar Italie , en wedergekeerd werd in 1572 advocaat voor 't Hof van Holland. Toen in 1572 de President Baden , en de meeste advocaten en suppoosten van het Hof den Haag verlieten en zich naar Utrecht begaven , weigerde hij te volgen en was een der drie advocaten , die zich het eerst onder bet gouvernement van den prins stelden. Ilij trad nu opentlijk als belijder der gereformeerde religie op, woonde verschillende lierkelijke vergaderingen en de openbare gods­dienst hij en werd gebruikt als commissaris tot bet maker van behoorlijkeu staat van "wapening der Ingezetenen en vordering eener wettige contributie." Toen men te 's Hage elk oogenblik de Spanjaarden te gemoet zag, vertrok hij in Februarij 1573 naar Delft, en behoorde in hetzelfde jaar tot hen die onder Batenburg tot ontzet van bet deerlijk benaauwde Haarlem uittrokken. Of hij toen reeds de post van advocaat der staten van Holland be­kleedde , blijkt niet , doch wel dat hij later daartoe werd aan­gesteld op een wedde van 18 ponden. Na als commissaris tot vordering van het ontzet van Leij­den werkzaam te zijn geweest , reisde hij in het begin van 1576 naar Zeeland tot defensie van de gemeente van Zie­rikzee en werd na de pacificatie van Gend pensionaris to Rotterdam. Sedert gebruikte men hem niet slechts in gewig-< tige zaken , die steeds meer bet gebeele land betroffen , als tot bet sluiten der Unie van Utrecht (1579), en tot bet ont­werpen der voorwearden Waarop Willem I tot graaf van Holland zou worden gehuldigd. De prins beminde en achtte hem zeer en vertreuwde hem veel toe , ook omtrent de ge­wigtigste en neteligste punters van bet staatsbestuur. Toen de treffende slag , die in 1584 het vaderland van zijn vader beroofde , dat ontwijfelbaar aan Parma's wapenen en staatkunde scheen te moeten ondervrerpen, was bet 01 d e n­barneveld die als door de Voorzienigheid geroepen was zich voor den gescbokten stoat in de byes te stellen en hem door zijne staatkundige wijsheid voor den val te behoeden. lezen niet dat hij eenig deel heeft gehael in den nood­lottigen Mandel over (le opdragt der hoore overheid aan Frank­rijk , hij was daarentegen een der afgevaardigden tot hetzelfde Joel naar Engeland , waaruit oppervlakkig meer heil te spel­len scheen. Ook Elizabeth weig,erde even als Hendrik III de souve­reiniteit , maar besloot toch onderstand en hulphenden in­te verleenen en haar gunsteling, Lei c e s t e r, kwam met krtigs­yolk in bet land. De algemeene Staten henoemden hem onmid­delijk (15863 tot gouverneur-generaal der Unie, met geliike magt als de vorige landvoogden onder de grafelijke regering bezeten hadden. De doorzigtige Olden bar nev e 1 d , bevroe­deride waartoe die uitgebreide magi, aan dezen vreemdeling verleend , zou !eider), bevorderde de benoeming van Maurits tot Stadhouder,, Kapitein-generaal en Admiraal van Holland en Zeeland , onder eerie instructie , gegrond op die , welke zijn vader iu 1556 van den koning van Spanje ontvangen had, met toevoeging van een road , op -vviens advys hij in de gewig­tigste zaken west handelen. L e i c e s ter nam de verhef­fing van Ma urits zeer euvel op , en het schijnt dat hij van toen af daarop bedacht was , om zich in de landgewesten vrienden te maker en de belangen van Holland , vooral den koophandel , daaraan op te offeren. Hoe het zij : Oldenba r-n e v e I d was van dien tijd af de ziel der raadplegingen in Holland tegen Lei c e s t e r. Het atnbt van advocaat van Holland en Raadpensionaris, was slechts eerie bediening in de handen van gewone menschen, dock aan groote mannen gaf het altijd het bestuur over de provincie en een zeer gewigtig aandeel in de regering van den staat , waarvan Holland zulk een gewigtig deel was, in handen. Daarom trachtte ook Lei c ester den man , wien hij alien tegenstand tegen zich en de Engelsche partij toeschreef, die hem eenmaal de verkeerdheid van zijn bestuur, vooral de stremming des koop­handels , rustig had onder het oog gebragt en zelfs doers he­kennen, die meermalen alleen de spits tegen hem afbeet , die alle aanslagen ontmaslierde , dezen man trachtte hij te vat-ten en naar Engeland op te zenden. Toen waren de namen van Old en barneveld en Ma urits steeds onafscheidelijk als steunpilaren van 's lands otiafhankelijkheid. Olden') a r­neveld was als een tweede vacler van dezen heldhaftigen vorst en zonder zijn zorg en waakzaamheid zoo hoogst waar­schiinlijk de Engelsche invloed den zoon van Willem I, die toen nog die volksgezindheid niet genoot , welke later zijn deel werd , wel nit het kabinet en het bestuur over 't leger • hebben weten te weren. Moeijelijk en gewigtig was de taak van den advokaat ; gelijktijdig toch moest hij worstelen tegen Engelsche kuiperij , tegen de predikanten en het door hem opgeruide yolk , tegen de misnoegde krijgsknechten onder S o­n o y en tegen Spanjes magt onder het beleid van Parma. Later heeft men hem beschuldigd van toen het hoofd te heb­ben laten hangen naar Spanje , maar hij was ten tijde van Leicester juist de man , die de toenmalige vredesonderhan­delingen afkeurde , als geschikt om het land vveder onder Spanje te brengen , en toen hij den post van advokaat van Holland aanvaardde was het uitdrukkelijk onder de voorvvaarde dat hij, in geval van onderhandeling met Spanje, dadelijkvan zijn post zou ontslagen wordeil. Toen Leicester naar Engeland was wedergekeerd , wa­ren de staatsleden bedacht op sommige veranderingen in den algemeenen toestand en het beleid van zaken. Het stadhou­derschap van het Sticht van Utrecht stolid titans open. 01— denbarn eveld oordeelde dat 's lands belang vorderde , dit gewest met Holland en Zeeland onder een stadhouder te ver­eenigen. Om de gezindheid der gemoederen te peilen , hield hij verstand met eenige stichtsche edelen. Met veel moeite haalde hij deze tot zijn ontvverp over. Diensvolgens werd in Febr. 1590 de stadhouderlijke waardigheid van het Sticht van Utrecht aan Maurits opgedragen. Meer en meer ontving hij sprekende bewijzen van do tevredenheid van 's lands staten over zijn ijver voor het algemeen welzijn en wijs beleid. Zoo ontving hij voor zijne medewerking aan de inneming van Breda , door middel van een turfschip , een fraaijen vergulden kop , op welken de gantsche geschiedenis kunstig gedreven was, ten geschenke, en de staten stonden ten getuige bij den doop van zijn zoon Willem, later beer van Stoutenburg, schonken hem , bij wijze van pillegift , een kop ter waarde van f 600 en het kind eene lijfrente van f 200 's jaars. In 1582 werd hij tot een der gemagtigden verkozen , tot het beramen eener kerkordening, die eerst in 1591 tot stand kwam; in 1598 werd hij met Ju s ti nus van Nassau, admiraal van Zeeland, tot gezant naar Frankrijk en Engeland benoemd om H e n d ri k IV en Eliza b e t h tot volharding to den oorlog tegen Spanje te bewegen ; als afgevaardigde to velde hielp hij de belegeringen van Zutphen , Deventer en Nijmegen door M a u r i t s doorzetten. Vijfentwintigmaal woonde hij van 1591 tot 1604 in gemelde hoedanigheid de krijgsverrigtingen bij, bevorderde de togten van Li nsc ho ten, Heemsk erk en B a r e i d s z tot ontdekking van den Noordoostelijken doortogt en bragt veel bij tot de oprigting der 0. I. Maatschappij in 1602. In 1603 werd hij met Frederik Hendrik, Walra­ven, heer van Brederode en Jacob Val ke, Rentmeester van Zeeland , op nieuw naar Engeland gezonden om den ko- 5 ning tegen den Spanjaard op te zetten en tot ondersteusing der Nederlanden te bewegen , ook om de elf schepen , met toestemming des overledenen konings in Engeland met mond­en krijgsbehoeften beladen , tot ontzet van Oostende, vandaar te mogen voeren. Niet ongegrond bleek eerlang des advo­kaats vermoeden , bij den Engelschen honing geopperd , om­trent de neiging van het spaansche hof tot vrede. Ver­sehillende oorzaken , die door den schranderen staatsman waren voorzien , liepen tot die neiging zamen. De oorlog kostte maands aan Philips meer dan drie honderd dui­zend kroonen , eene som , reeds voor jaren lastig, thans ondragelijk geworden. Dit geldgebrek was oorzaak , dat de koninklijke veldheer Spin ola , geen kans ziende om den krijg met roem te blijven voeren , bij zijn meester ernstig op een vredehandeling aandrong; ook eenige spaansche grooten en de Portugezen thans aan het spaansche juk onderworpen, hunkerden naar dien vrede, daar de overwinningen der staat­schen ter zee hunnen koophandel en zeevaart , zoo in het Oosten als in Europa geheel ten gronde bragten : de aartshertog Alb er t u s zelfs was er begeerig naar. Reeds in 1606 liet de laatstgemelde aangaande zijne gezindheid , onder an­deren aan 01 den b arn e veld eenige opening doen. Wijd nit­eenloopende waren hieromtrent de gevoelen bier te lande. Sommigen achtten den vrede gansch hopeloos , eenigen be­geerden haar niet , en onder deze prins Ma u r i t s en de Hollandsche en Zeeuwsche kooplieden. Old e n b a r n e veld stond aan het hoofd van een derden aanhang , die den vrede wenschelijk en noodig achtten , doch hij Wilde geen vrede dan op eerlijke voorwaarden. Dit bleek genoegzaam bij de onder­handeling van 1608, toen hij bij het vertrek der gezanten verklaarde , "dat zij eenmaal vruchteloos zouden begeeren , dat zij thans zoo stijfhoofdig verwierpen , en dat het nog verder te vergieten bloed , den Spanjaarden aan 't versmaden van den vrede zou schuldig verklaren." Wij zouden de grenzen , ons tot dit artikel vergund , te ver overschrijden , indien wij de handelingen van 01 de n b a r n e v e l d tot sluiting van het be— stand voet voor voet volgden, Genoeg zij het, dat verschil van inzigten de spanning tusschen Maurits en Old enb a rn e— v eld, waarvan reeds sporen ten tijde van den luisterrijken slag bij Nieuwpoort te ontdekken zijn, bevorderde , eene span­ning die gedurende het bestand onder de kerkelijke beroe­ringen meer en meer toenam. Het is bekend dat Olde n— b a r n e veld beschuldigd wordt dat hij de wettige magt en den prins besnoeide ter verheffing van de zijne , en dat hij zich daartoe van de godsdienstige twisten der Remonstranten en Contra-remonstranten bediend heeft. Ons bestek gedoogt niet, om ook hierover uit te wijden, evenmin als over eene andere be­ schuldiging, dat hij diensten aan Frankrijk zou bewezen hebben, die sneer dat rijk als onzen staat zouden hebben hevoordeeld, eti waarvoor hij door den koning ruirn beloond zou zijn geworden. Voo•zigtiger had hij , die volgens sommigen van geldgierigheid niet is vrij te pleiten , gedaan, zoo hij he geschenk had af­geslagen. Ook geven zijne trouwste aanhangers toe, dat hij in zijn ijver te verre ging, toen hij ook in Utrecht de Ni aard­gelders zocht in te voeren; hij had voor zijn gewest alleen, niet voor de andere zorg te dragen. De lotgevallen van 0 I­denbarnev eld van 1609-1619 zijn uitvoerig geboekt en te bekend , om ze ook slechts in eene korte schets mede te deelen , doch, hoeveel er ook over hem geschreven is , tot nog toe bestaat er echter geen onpartijdige geschiedenis van dezen staats­man. Deze zal welligt dan alleen kunnen gescgreven worden , wanneer al zijne Gedenkschriften, van welke de heer v a n Deventer reeds drie deelen in het licht gaf, en andere belang­rijke stukken , die reeds ontdekt zijn , het licht zien , rn aar • dan ook moet een man die niet slechts onpartijdig is , mar op de hoogte der historische wetenschap staat de pen voeren. Doch hoe men over 01 denbarnevel d's gedrag oordeele , zeker is het, dat het vaderland grootelijks aan hem ve rpligt • is , en dat hij een der eminentste staatslieden van zijn eeuw was; ja dat hij schier alleen het roer van staat stuurde. Zijne buiten- en binnenlandsche betrekkingen waren uitgebreid; zijn invloed was onbeperkt ; hij was de vraagbaak van alien ; een man van grooten bedrijve , werkzaamheid , geheugen en be­leid, ja ongenieen in alles. Hierin komen alien overeen , zelfs zij , die hem op het hevigst beschuldigen. Zijn dood was zijner waardig , en de woorden die hij op het schavot uit­sprak , zullen bij het late nageslacht eerbied blijven wekken. Na zijn dood is hij steeds verschillend beoordeeld : terwijl dezen heat den nederlandschen Cato noemden , kreten anderen hem als een landverrader uit. Enkelen pleitten hem van alle beschuldigingen niet vrij , doch stemmen toe dat hij "ter goeder trouw zijne oogmerken en middelen voor wettig hield en bleef houden." Maurits zelf beschreef hem "als een grijsaard, die , na in zijne jeugd sommige dingen verzonnen en ze rond gevent te hebben , zelve in zijn ouderdom eindelijk die voor waar had gaan houden en van die waarheid zijn behoud deed afhangen." Hij was een groot voorstander van al wat tot bloei en welvaart van zijn vaderland kon strekken ; beschermde kun-Sten en wetenschappen , en inzonderheid heeft de Leydsche Hoogeschool veel aan hem te danken. De geleerden hielden hem in hooge achting. Scaliger wijdde hem zijne uitgaaf van Hippolyti Canon Paschalis Bpiscopi Lugd. Bat. 1595 40. Hij, Dousa, B arlaeus, Baudius, Meursius, (de leer­meester zijner kinderen) Bertiu s, Grotius , Heinsius, Schriverius en later Vondel, Westerbaan, om deals eenigen te noemen , hieven lofliederen te zijner eere aan de beroemste kunstenaars beelden hem af. V o n­ del, Dui m, Nomsz, bewerkte een gedeelte zijner le­ vensgeschiedenis voor het tooneel , in Frankrijk gaf de dichter L e m i e r e een treurspel in het Licht , getiteld : Barneveld, Grand-Pensionaire de Hollander zijn stokje waarop hij leunde toen hij het schavot betrad , het zwaard , waarmede hij onthoofd were , de ring die hij aan zijn dienaar gaf , en andere voorwerpen door hem gebruikt , worden als relikwien bewaard. Vondel, Oudaan, den Elger, Zeeus, van der Pot en anderen, dichtten bijschriften onder zijne afbeelding ; Koster ver­ vaardigd zijn grafschift. Buiten 's lands wordt hij voor een martelaar van staat, "voor een der edelste, maar ook der ongelukkigste lief­ hebbers eener geregelde vrijheid beschouwd" ; koning Willem I liet in ben aanvang van zijn bestuur het standbeeld van 01­ d e nb arneveld te Brussel onder de vier grootste mannen , die het vaderland heeft voortgebragt , plaatsen. Hij huwde Maria van Utrecht en had de volgende kin­ deren : Reinier van Oldenbarneveld. (die volgt.) Jan van Oldenbarneveld, in 1632 of 1633 kinder­ loos overleden. Willem van Oldenbarneveld. (die volgt.) Gerard van Oldenbarneveld, gehuwd met Deliane van Weede, dochter van Cornelis van Weede. Adriana van Oldenbarneveld, gehuwd met Reij­ nauld van Brederode, ridder , vrijheer en baron tot Wesenbergh , heer tot Veenhuizen , Spanbroek , Oosthuizen , Etershem , Hofreede , Schaerdam , Quadijk , president van den Hoogen raad van Holland , Zeeland en Westfriesland. Zij over­ leed in 1601. Maria van Oldenbarneveld, gehuwd met Cornelis van der M ij 1 e , Ambagtsheer van de Mijle , Dubbeldam en St. -Anthoniespolder,, raad in den Rade van State der Ver­ eenigde Nederlanden. Francoise van Oldenbarneveld, vrouwe van den Tempel en Berkel , huwde Adria an van Naaldwijk, heer van Tempel. Zij overleed omtrent 1645, hij leefde nog 23 Dec. 1659 doch was overleden 1 Sept. 1660. Zij lieten na : Johan van N a a 1 d w ij k, ambagtsheer van Berkel, leefde nog 21 Jan. 1658 , doch was overleden Dec. 1659 ; R e ij n i er van Naaldwijk, ook voor zijn vader overleden. Anna Maria van Naaldwijk, huwde Hendrik van Losecaat. Zij was weduwe 21 J a n 1658 , sedert 1660 vrouw van Ber­kel, 3 Jan. 1665 overleden , kinderen nalalende. Gertruda van Oldenbarneveld, op welke Meursius een lijkvers vervaardigde. J. v. 0. is zeer dikwijls in plaat gebragt , o. a. naar M. J. Mierevelt door Gaspard de Beslini e r e te Parijs. Zeer groot folio. Een portret door de Staten-Generaal 1619 verboden en daardoor zeer zeldzaam. Hij schreef: Remonstrantie aan den llooge ende Mooghende Heeren Staten van de landen van Hollandt ende West- Vrieslandt van Hoer Johan van Oldenbarneveld , Bidder, Advocaet van den zelven lande. 's Gravenh. 1618. Ook in het Duitsch en Fransch en Lat. (Hysteria Hollandica 1. Oldenb. Apologia ad status Boll. et West-Frisiae. Durocortori 1618 4 , ex interpretatione Petri Holden Ibid 1618 4, Francof. 1618 4. Zie over de verschillende uitgaven dezer Rem. Manes H. Grotii. p. 712, 713. Muller en Thiele, Bibl. v. Pamfletten bl. 183. Corte verthoninge van J. v. 0. op de remonstrantie v. Franpoin van Aerssens in 1618, met de Billagen daertoe betrekkelijk in Hist. Gen. Jiron. 6 jg. 41. Ook in hands. op Cat. d'une remarq. collect. cet p. 9. Remonstrantie rakende constitutie van den staet deser Ne­derlanden in 't stuck van de politic ende financie door J. v. 0. in Hist. Gen. Chr. D. VI, bl. 257 volgg. Gedenkschriften van J. v. 0. en zijn tjd., verz. en met inl. en aanteek. uitgegeven door L. van De vente r. Brieven van en aan Oldenbarneveld vindt men zoo gedrukt als in mss. Gedrukt is zijn brief aan zijn huisvrouw en kinderen uyt de kamer der droeffenisse 13 Mei 1619 in zijne verschillende levensbeschrijvingen , in he Latijn in Praest. ac vir. eruct. Epistol. .Ep. CCCLV en in Manes Grotii p. 162. Voorts zijn drie brieven van hem uitgegeven door Dr. Schotel in Utrechtsche Volksalm. 1855 en een brief van Bo c k e n b e r g h aan hem T. a. p. 1856, en een van Baudius onder diens Epp. p. Meer brieven op Cat. te Water bl. 114 , Cat. mss. van Koning bl. 116, Cat. mss. van Voorst bl. 136, 190. Cat. d'une remarq. collect. de mss. la Haye 1862 p. 55. Cat. d'une belle col­lect. mss. de dont la vente aura lieu 15 Oct. 1855 suiv. par N. Nifhoff p. 10. Cat. mss. v. J. Schouten p. 56. In hands. Overzigt van de laatste kerkelijke gebeurtenissen, sedert de conferentien van 's Hage en Delft 1611 7 pp. fol., op Cat. d'une remarq. collect. etc. p. 9. Zie Waerachtige Histories van de ghevanchezzisse, bekentenisse, leste woorden ende droevige doot van wzjlen Heer Johan van Oldenbarneveld, Ridder enz. Te sanzen yhebracht meest uijt zijner Edt. eijgene behen­delijek uifigezondene ende bewaerde schriften, die men daarvan heeft connen becomen. .11fitsgaders uijt de verklaringe van zijne Ed. Dienaer Johan Francken , ende 't gent voorts bij een yder notoir is. Ghedruckt in 't jaer ons Hecren 1620 ; van Historic van het Leven en sterven Heer Johan van Oldenbarneveld, Ridder enz. waarachtelijk beschrevendoor een Liefhebber der waarheid. (Mr. Cornelis Bosch 9) In 't jaar ons Ileeren "inn° 1648 ; Historic van het levee en sterven van Johan vun Oldenbarneveld , Ridder enz., waarachlelijk beschreven door een liefhebber der waarheydt. Den tweeden Bruck vernzeerdert met hetgene in den eersten Bruck was nagelaten, ende andere noodige dingen. Op Loevesteijn, 11001' Lieven van Vrijheid, in 'titter onses Heeren 1658; quaels; Waerachtige Historie van 't Geslachte, Geboorte, Leven, Be-driff, Gevangenisse , Examinatie, Bekentenisse , Reehters, Proceduren, Brieven, laatste 1Voorden en .Doodt van wijlen J. van Oldenbarneveld Bidder. Te Amsterdam, bij Jozua van der Straten , anno 1669 kl. 8o; Waarachlige Historie van 't Geslachte , Geboorte , Leven , Bedrijf enz. Den tweeden Druck verbetert, van groote fouten gezuivert, en vermeer­dert met verscheide digzgen en eenige Schriften van Jan Franken , laatst wachtmeester tot Amersfoort , en in zijn, fonkheid .Dienaer van zijn .Edelheid tot zijn Dood , reeds to voren gedrukt. Tot .Rotterdam bij Johannes Naeranus Anno 1670 kl. 8 (verg. over deze biografien : Ty­dem an, Nalez. op Bilderdijk, Tad. Hist. D. IX bl. 306 volgg. D. X bl. 326. D.Gr o e b e , Letterl. Maands. Febr. 1824 ; J. D. M e ij e r, TT erslag V. d. openb. zit. d. 2e kl. v. h. Kon. Ned. Inst. d. 13 Meart 1835 bl. 56, 82. 11. Grotii, Manes p. 713, 714.) Gulden Legende van den Niemen St. Jan , dat is : Cart Verhael van den Bdeldom, denehden ende handelingen van meester Jan van Barnevelt , ghewesene advocaat van Hollandt ende West- Vrieslandt. Ghedruckt anno 1618. Vuil paskvvil op O. op den titel een houtsnede , die zijn portret moet verbeelden. (Over de verschillende drukken , zie Muller en Tiele, Bibi. v. Pamilett. D. I , bl. 185.) Verhaal van J. v. Oldenbs. Leven en Daden gerigt tegen zijne beschuldigers 14 April 1618, 44 pp. fol. (Cat. des d'une Collect. remarq. de mss. p. 10.); Leverab. v. eenige meest Nederl. Jilannen en Vrouzven D I I ; Vaderl. Chocolaad, Amst. 1706 bl. 1-15 ; A. C Oudemans, Het Leven en de Lotgevallen van J. v. 0. Amst. 1826 m. portr. ms. Genealogie van J. v. 0., Geneal. aanteek., preuves , stukken be­ treffende de nalatenschap van J. v. 0., meest alien opgesteld door F. van Limburch en Al. v. d. Craght, 1 vol. f. ms .; Geslacht van J. v. 0. Ganda. aanteek. daarover met ofschriften van oude charters en vele andere stukken daartoe betrekkelijk , voorts Correspondentie dear-over van V. Spaen , V. Wijn en andd. Allen verz. door G. van Hassell. 1 vol. fol. ms .; ms. Memorie over de afkomst van .211. v. Utrecht en de brieven van legitimatie, opgesteld door .111 v.. d. Craght , corrcsp. daarover met tr. v. d. Pot fol (Catal. (rune collect. remarq. de mss. d'autographes etc. ven. 1-3 Dee. 1862 a la Haye p . 45 No. 603, 604, 605.) Deze mss. behoorden tot de collectie van wijlen den minister van Maanen ; B o u m a n , Geld. Hooges. D, II, bl. 15. Bifl. bl. 73 volgg. van het Hofdieht. .Endeldijk van W. v. d. Pot (Reid. 1768 4o) m. portr. v. M. v. -Utrecht. Belangrijke brief van den geschiedschrijver Bockenbergh aan J. van 0., over de geslachten .Amersfoordt, Stozden­burch en van Weede, medegedeeld door 1)r. S c h o t e 1 in Utr. Yolks-aim. 1856 bl. 145; J J D odt v . Flensburg, Goederen van 0. in 't stieht van Utrecht in 1623 iu v. d. Monde, Tijds. D. VII, bl. 171; J. L. Kesteloot, Oldenbarneveld's heerlijkheid Roderijs, onuitgegeven opschriften van Vondel enz., Gend 1852 8o; Navorscher Regist. M. S iegenbeek, Toetsing der gronden over de on­derstelling dot tusschen M. van St. Aldegonde en 0. vroegtijdig eene merkelijke verwijdering heeft plaats gehad in Nijhofs Bijdr. D. VII, bl. 153. Dez • over den strijd van 0. tegen de geestelijke heerschzucht en ter vestiging van het republikeinsch stelsel van regering in Redev. en verh. bl. 7 2 ; H. Beyerman, 0. de staten van Holland en Leycester in 1585 en 1586. Dev. 1847 8.; Dez., Met ?vat hart hebben de Staten van Holl. en 0. den graaf van Leycester verwelkomd in Vad. Letteroef.1846 D. II , bl. 101; Huber, Iledend. Rechtsgel, B. IV, K. XVIII, p. 1; H. Grotitts, Paral. Republ. p. 11, 15, 66 en 76; Scheltema, Staatk. Ned. i. v.; V reede, Over de verdiensten onzer voorouders in het vak van Diplomatie bl. 14 volgg. Doz. /n/. tot eene geschied d . Nederl. Dtplont. Tweede ged. Twecde 81. bl. 163 volgg.; J. D . M e ij e r , over J. v. 0. als de man , clan wien de staatk vorming van 0223 land tot een gemeenebest is toe le sckrijven, Z. Inst versl. d. openb verg der 2e kl. 1835. Peril. in gel. genoots _D. II, bl. 249; Mr. S. Ips. iselius, Staatk Verlicht. d. Nederl. in 171nem. XIII st. bl. 56; Sling e­landt, Staatk Geschrift 1). III bl. 30 ; (Karakter) Ceresier, Tafereel d. Ned. Gebeurt, D.IV,b1. 436, 424 ;Van Kampen, Nederl. Karakterk ., D. I, bl. 436, 437, 443, 447, 448, 452, 455. D. II, bl. 59, 63. (regtspl. dood.) Pasquillen op de val van 0. in Tiele en Muller, Bibl. v. Nederl. Paniji. D. I, bl. 195, 196; G.Brandt Hist . d. Reglspl. v. 0 ., Rott . 1710; Dr. F. L. Hoffmann, Notice relative a une collection de mss. possedee dans la seconde moi­tie du XVII siecle et les premieres annees du XVIII a Dordrecht, par David Mud van Giffen et vendue a k Haye en 1705, p. 8. (Verhooren van J. v . 0 .), uitgegeven d. h. Hist. Gen. Utr. 1850. Siegenbeek, Verslay der verhooren van 0. Haarl. 1849 ; Hist. Gen. Kron., 6 jg., bl. 257 ; .Extracten uit de verhooren van J. v . 0. met eenige aanteek van Prof. K. IV. T. ms op Bibl. Tydeman., in P. V, p. 41. Mays van Holy in onmin met z1:) 2a echtgenoote wegens de bemoeijingen in het proses van 0. in Nay., D. IX , bl . 296 ; Request der kinderen van J. v. 0 ., can den hove van Holland OM surcheance van de requestratie zijner goederen. Copie Declinatoir ildvies van Mr. N. van Kinschot daarop.— Request van de wed. van 0. in dispositie op gen. Request 1619 Zie Cat. d'une coll. rem . p. 10. Relation der causes et motifs pourquoi le sieur J. v . 0 . a 'este decapite a la Haye Dordr. 1618, 1619 8 ; A. S t o 1 k e r , Bijzonderh. nit het eigenh. verhael v . J. Francken, laatste dienaar van 's lands adv . J v . 0., wegens het dezen en den dienaar wedervaren en tot op den dood van 0. in Vad. Lett. 1825 D. II, bl . 36; Sententie van J. v. 0., 's Gravenh., 1618, 1619 4 en 8 ; (Over de versehillende uitgaven d . sententie, zoo in het Lat. als Holl. Zie Manes Grotii p 712, 713) Arlieul en ordeel over J. v. 0. Adv. v . Holt. 1619 4; I. da Costa, Inlicht. omtrent het karakter van Prins Maurits en de Rechtspl. van J. v. 0. Rotterd. 1825 2 St. 8 ; II. de Groot ; Verantw d. welt. reg. v. Holl.; C. v an Bijnckers­hock, Quaest. Jur . publ. Lib. II; Kluit, Gesch. d. Holl. ,Staatsreg. 1). HI, bl. 135. Degen , waarmede 0. tot ridder werd geslagen. Hist. Gen. Kron. 8 jg. IA. 180 ; Koperen eereplaat op 't praalbeeld van 0 . Bild. t. a. p. D. X bl. 309. Koperen plaat van 't wapen van 0. Bild. t. a. p. Be­grafplaats Nay . (Reg.) (Ring) 13 Mei 1619 vereerd aan zijn knecht J. Franeken , Cat. v. Geschiedk. Gornichem Aug. 1829, Bild. t. a. p . bl. 310, K. en L. bode 1829 D. I, M. 429, Hist. Gen. Kron. 5 jg. bl. 440, 12 jg. hi. 58. (Stokje) Vondels Ged. bl. 77. ylpollos hanp bl. 309, 341, W e s-I erbaan, Ged. Het is thans in bezit v. d. Baron B. T. van H e e m s t r a te Leyden. (Zwaard) waarmade hij is onthoofd , Cat. d. Tentoonst. le Utrecht, bl. 18. Cat . d. Tentoonst. te Delft 1863 bl . Cal . d. Boek Antiq. en Rarit., van Wilk. Greve med . dr . bl. 47.; Seheltema, Staatk. Nederl. D. II, bl. 159; Praaltooneel v . Ned. wonderen, D. III. Graf­schrift cThor S. Koster in Bloemkrans v . versch. Ged. M. 18. (Afbeelding en gedichten er op.) Muller , Cat. v pot* , Cat. d'une collect. remarq. p. 10, Bloeinkr v . verseh Ged. IA. 39, 523. Den El. ger, Ned. W. 98. 0 u d a an, Poezy, D. III, IA. 317; Zeeus, Ga. bl. 361 ; Vondel, Hekeld., bl. 41. Nay. 1865 bl. 120. (Eereverzen) Cr' ro t i i, Poem, p.210; M eu r s i us, Poem p.211; Fr. Duim, v .d. Heer J sv .0 onth. d. 19 Mey 1619, Gear in't jaar1719 Ned. en Lat. Keurd., D. I, bl. 113, D. 1II, bl. 13, 15; J. van Vondel, Ged. bl. 77. G. Brandt, Ned. bl. 117. Van Haren, de Geuzen. Penning op 0., Nay. D. II bl. 312. De geschiedk. werken van Bran dt, B a u dar ti us, U ij ten bo­gaert, Trigland, IJpey en Dermout, Regenbogen, Bor, Me­teren, Wagenaar, van Wijn op Wagenaar, Cerisier, deClercq, Te Water, Bilderdijk, Groen van Prinstereu, Beeloo, de woordeboeken van Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, ook in de Bijv. Kobus en de Rivecourt. Hooft, Mengelwerk, bl. 191. Calkoen, Oldenb. eer verdedigd. tegen den Adv. der Vad. Kerk, bl. 250. 'sGravezande, de Unie van Utrecht herdacht , bl. 65. V. Mieris, Rise. der Ned. vorst., D. I, bl 61. Beaufort, Lev. van Willem II, D..b1.492. Te Water, Ref. van Zeel., bl. 240, 241; Stijl, Opkomst en bloei d. Nederl.; Blomhert, Geseh. v. h. Ver. Nederl., bl. 201; Van Bemmel, Beschrijv. v. ilmersf., bl. 440 ; M. v. d. Kemp, Maurits van Nassau, pass.; Schotel, Floris van Pal-lent, bl, 171 volgg. 244; Dez. Jean Diodati, bl. 74. Dez., Geseh. Letter- en Oudheidk. werken , bl. 184: Mr. C L. V i t r i n g a, Gedenks. D. I, bl. 61: Vollenhoven, Broeders Gevangen., bl. 179. Nijhoff, Bijdr. v. Ned. Gesch. en Oita., D. I, bl. 99, D. V bl. 95, D. VI bl. 96, D. VII bl. 462-64, D. VIII bl. 131-140: C ol I o t d'E scur y, Holt. lioem, A. II bl. 26, 152, II bl. 64, A. II M. 174, 175, 176, 177, 178: Vreede, .Hooge Read, I bl. 43, II bl. 10. Groen van Prinsterer, firchiv. 2e Serie, T. I, p. 350, 392 , 609, T. II, p. LIV, LXVI, LXVI—LXXVI, 35, 353, 78, 79, 87, 121-206, 472, 475, 353, svv. 564 svv, 557. Kist en Rooyaards, Archief, D. III, bl. 407. 2e Serie, D. III, bl. 317-320, D. V11I bl . 351. Chr. v. h. Hist. Genoots. (Rcg.) De levensbeschrijvingen van G r o t i u s, door Brandt, Bu ri gn y, Laden. Navorscher, Regist. Nederl. Spect., 1860, 1862. Du Thou, Hist. Sat temp., 1. I: H. Grotii, Belg. Phoen. Manes. (Ind.) Bentivoglio, Bela. delle Tregua di Fiandra, p. 298: M o r e r i , Biogr. Univ., N. Biogr. Gener., .Biogr. hist. 0 e­tinger, Bibl. Biogr. p. 1334: Sismondi, Hist. d. Republ. Ital. T. XII, p. 234: 1' Abbe St. Real , Conjur. eontre Nenise ; Car­leton, Lett. et Negec. (Ind.) L'Aubery, Mem., p. 296, 368, 396. Bauer, Jocher, Adelung en Rotermund, H. Gelzer, Prins Moritz and Oldenbarneveld, eine Politische and KirehlicheKrise der Niederlande in Frauenfeld Schweiz Mus Th. 1II, S. 167. Vondel, Palamedes oft vermomde Onnozelheyd, trsp. Annt. 1630, 1664, 1671 enz. Fr. Duim, Het regtspeding van J. v. 0., en Aunt. 1745. J. Nomsz., Oldenbarneveld, trsp. Amst. 1787 m. pl. Bibl. d. Haat:. van Nederl. Lett., D. III bl. 442. Bibl. Tydem., hss. p, 41. Bibl. Hula. (Reg.) Muller, Cat. v. Portr. OLDENBARNEVELD (Dr. ELIAS VAN) Ridder,, broeder van den vorige , werd in 1586 , in plaats van zijn broeder, pen-sionaris van Rotterdam , in welke bediening hij zich loffelijk en eerlijk kweet. Hij werd in 1602 met anderen geroepen tot eene geheime opening van zijn broeder tot verheffing van prins Maurits. In 1610 werd hij met Johan van Dui­ venvoorde, beer van Warmont en Woude ((lie kort voor het vertrek van bet gezantschap overleed) , Johan Berk, Albert de Veer en Mr. Albert Joachimi, pensionaris­ sen te Dort, Amsterdam en Goes naar Engeland gezonden en door den koning tot ridder geslagen. Hij stierf zeer on­ verwacht in 1612 , bij zijne huisvrouw N. van Krimpen, de volgende kinderen nalatende. Gerrit van Old enbarneveld, overleden 5 Aug. 1603. Willem van Oldenbarneveld, Deliane van Oldenbarneveld, Reijnier van Oldenbarneveld, Petronella van Oldenbarneveld, huwt met Tail­ 1 e fe r de Moriacq, die de volgende kinderen bij Naar ver­wekte: Anna, gehuwd met Steven van der Dussen, Heer van de Noordwijken , die kinderen naliet. Petronella overleden 7 Junij 1684. Zie ms. Geneal. v. Oldenb. Leven van Oldenb., bl. 13: Van W ij n, Bijv. op Wagenaar, , D. I, bl. D. X , bl. 25, Nal. op iagenaar, 318:S eheltema, Slaatk. Nederl., o.h.w. Nat. J. 'Coning (ms)p.116. OLDENBARNEVELD (REINTER VAN), noon van den vorige , Heer van den Tempel , Ambagtsheer van Groeneveld , Brand­wijk en Gijbelaud , Houtvester van Holland en West—Friesland, Hooglieemraad van Delfland. In Augustus 1606 werden hij en zijn broeder Willem te Heidelberg als studenten ingeschre­ven zoo wel als Johannes Meursius bun paedagoog. Toen zijn vader gevangen was genomen , begaf hij zich met zijne beide schoonbroeders v an der M ij 1 e en Veenhuizen naar prins Mau r i t s , en verzocht hem dat men hunnen vader, wegens zijn ouderdom , zijn huis tot gevangenis mogt geven. De prins antwoordde dat zulks ter beslissing aan de Staten-Geueraal stond , waarop zij zich tot deze wendden , doch geen antwoord ontvingen. Ook begaf hij zich met zijn broe­der S toutenburg en zijn schoonbroeder V e en h uiz en naar den Engelschen gezant Carleton, en verzocht hem een gunstig berigt te willen geven , wanneer de zaak buns vaders op het tapijt zou komen , en de states het gevoelen der ambassadeurs vragen , waartoe de gezant meende dat zij en hunne vrienden bet werk trachtten te beleiden. Na den dood zijns vaders werd hij van het Houtvesterschap en Heemraadschap van Delfland ontzet. Zijn broeder Willem wikkelde hem in 1623 in den aanslag tegen het leven van Prins Maurits, waartoe hij geld verschafte. Na de ontdek­king van den aanslag nam hij de vlucht, en begaf zich, op aanraden zijner huisvrouw, naar Scheveningen , waar een vis­scher hem aanbood, hem elders been te brengen. Verschrikt op bet gezigt der ruime zee, ging hij met de visscher en zijn kamerdienaar langs het strand naar 't naaste dorp , waar een wagen besteld werd om hem naar Zandvoort en voorts naar Egmond te brengen. her trok hij een visscherspij aan , liet zich naar Petten brengen en van daar overvoeren naar Texel. Zich hier niet vertrouwende, stak hij naar Vlieland over, waar hij scheep dacht te gaan. Hij werd echter herkend , door den schout van liet eiland gevat, near den Haag gevoerd, op de gevangenpoort gezet en veroordeeld om onthalsd te wor­den , welk vonnis, nadat zijne moeder en vrouw, vergezeld van hun zoontje , den prins te vergeefs om genade hadden gesmeekt , aan hem werd voltrokken in 1623. Hij was gehuwd met Anna Weytsen, vrouw van Brand­wijk en Gijbeland , later hertrouwd met Jacob. Weste r­baan, en in 1648 overleden. Zie 't Haegsche Discours , belangende de groole verraderij, onlangs ghehoort ende ghesien, met alien het glicene dat als tot noch loch toe in 's Graven-Haghe ghepasseert is. Met het Placeaet der Staten (van 9 Febr).; Publ. ter ontdekking van B. en W. v. Oldenb. Adr. v. d. Dussen ende ale medebeleyders ende aendrijvers van de zamenzwee­ring (in d. 16 Febr.) Copye ofte Brief dewelcke is overgesonden uyt '3 Graven-Haghe deweleke meesterdeel inhoudt het schrickelijck verraadt 't wcick sij souden begaen liebben aan den Heer Pr. van Oranje; Het vierdaeghsche Licht van FebruarV, daer in le sien is de wo nderlijcke ende grouzvelijcke Haeghsche Tragoedie : ofte compositie tegen het lieve vaderlanclt ontdeckt door dese eerwaerdighe manners enz.; Sententien, bij den Hove van Hollandt, ghearresteerdt jegens B. v. Oldenb. ens.; Justitia geschiedt in 's Gravenhage den 23 van Meert, over van Groe­nevelt, soon van den ouden Barnevelt. Brandt, Hst. de Ref. D. II, bl. 647, 842, D. IV bl. 291, 909, 933, 941, 956, 1045, 1047, 1048, 1049, 1050, 1052; U ij t e n­bogaert, Leven, B. IX bl 183; Baudartius, Men/. Bl. X bl. 15; D win glo, Verantw., bl. 222, 223-229, 240, 304-306; P. Scriverius, Oud -Bat. _dant. bl. 192, Jeannin, Negoc. T. II, p . 333, 334; Carleton, Lett. et Negoc. T. Up. 377 , 390; Wagenaar, Fad. .Mist., D. X, bl. 238, 391, 350, 453, 459, 461, 465, 473; Van Wijn, Nal. op Wagcnaar , bl. 329, 360; Leven v . Nederl. Man. en. Vrouw., D. V, bl. 210; van Deven­ter, Gedenkschr., van T. v. Oldenb., Chr. v . 4. Hist. Genoots., D. V, bl. 304, D. VlIbl. 49; Kok, Kobus en de Rivecourt. Westerbaen, Gedicht., Cerisier,; Bilderdijk, Halmael. B. en W. van Oldenb. Irsp. Leeuw. 1828; J. de Wal, in Handel. d. d. Meats. v. Ned. Letterk. 1865, bl. 82, 154.; Muller, Cat. van portr. OLDENBARNEVELD (WILLEra VAN) broeder van den vorige; ridder , Heer van Stoutenburg en St. Aldegonde , ambagts­heer van West-Souburg en Seroonspolder,, gouverneur der stede en lande van Bergen-op-Zoom , edelman ordinaris van Zijner Majesteits kamer van Frankrijk , ritmeester van een compagnie ruiters in dienst der Vereenigde Nederlanden, werd in 1590 te.[lap geboren , en ontving bij..doop eem pillegift der Staten van Holland (1). Van. zijne jeugd is MIS' Diets bekend als dat hij te Heidelberg studeerde. Wij. antmeten hem eerst na de gevangenneming van zijn wider bij Ca rleton, (zie het vorig artikel) en zien hem , even als Reinier, yam zijne ambten en waardigheden ontslagen, en daar zijn vaderlijke goede-ren , nit welke hij jaarlijks f 2000 moest trekken , verbeurd ver­klaard werden, werd. hij schier van al zijne inkomsten. beroofd. Hij was de hoofdaanlegger van den aanslag op het leven van prins Maurits in 1623 , die door de geschiedschrijvers uitvoerig ge­boekt is. Hij was gelukkiger clan zijn broeder, en ontkwam nadat de aanslag ontdekt was , het gevaar. Hij zou zich in een kilt nit 's Hage hebben doen dragen , kwam heimelijk te Rotterdam en onthield zich daar met van der Das s e wel tien of twaalf dagen , ten huize van een gewezen speel­man , doch nu van goede middelen , wachteade tot dat het. naauwe toezigt wat zou verslappen. Eindelijk huurden zij een. schip voor f 1000, met beding dat de schipper, Jacob Bel t-j es genaarad , kaas zou laden op Wesel , en hen en hunne dienaars er onder verbergen. Anderen zeggen dat zij zich in bet vooronder verschuilden , en schippers pijen aantrokken. ore niet erkend te worden. Zij hadden zich van spijs en drank. wel voorzien, en lieten , als zij bij steden kwamen., door den: schipper eenige verversching koopen. Dus de Waal opvare.nde, bleven zij eenige uren voor Nijmegen liggen;: hier werden zij het eerst door den schippersknecht gezien die hen echter niet kenden. Men maakte hem diets dat het geestelijke heeren waren , die hij niet moest verklappen , en schonk hem twee: rijksdaalders , opdat hij zwijgen zou. Omtrent het tolhuis, niet ver van Schenkenschans, moesten zij eenige uren blijven wach­ten. Hier zond Stoutenb urg zijn knecht aan land. ore jets te koopen, of, gelijk anderen willen , om te vern.e.men, welke geruchten in de schans omtrent zijnen heer liepen. In de Khans werd hij terstond erkend door eenige soldaten , die. hem te Bergen op den Zoom, terwijl S-t outenb u.r g aldaar gou­verneur was, gezien hadden. Men vraagde hem terstond naar zijnen beer. In het eerst Weld hij zich onkundig, zeggende dat zijn beer al voor lang vertrokken was. Men Weld zich, met zijn antwoord niet voldaan , dreigde hem met de_ pijn, bank en deed hem dus erkennen hetgeen men weten wilde. Terstond werden eenige soldaten naar het schip gezonden ; doch deze kwamen te laat; want S t out enb urg met v an de r D u s s e n en den schipper , in de boot op bet water visschende en uit het achterblijven van den knecht eenig vermoeden op­vattende , lieten zich zonder uitstel door den schipper naar de overzijde van den Waal op Kleefschen bodem breng.en. Hier huurden zij eenen wagen , die lien en den schipper to post naar Goch bragt. Deze stad had spaansche bezetting in , de bevelhebber ontving hen vriendelijk , en gaf bun , na eenige dagen toevens , een sterk geleide mede naar Brussel , waar de Aartshertogin Isabella hen eerlang , bij eene schrif­telijke acte , in hare bescherming nam. De huisvrouw van v a n der D u s s e n -volgde eerlang haren man naar Brussel , en strekte hem tot eene trouwe hulp in zijne ballingschap. Maar de beer van S t o u t e n b u r g was zoo gelukkig Diet. Zijne echtgenoote Walburg van Mar nix, dochter van den be­roemden Philips van Marn ix , heer van St. Aldegonde , weigerde hetzij aan gebrek aan liefde of nit weerzin in zijne misdaad , hem in zijne ongelegenheid gezelschap te houden , en liet hare afkeerigheid van hem en zijn doen openlijk blij­ken. De staten schreven sedert brieven Dan de aartshertogin , met verzoek dat men hem zou overleveren ; doch het werd geweigerd. Hij deed daarna eene reis door Frankrijk en Italie. Te Brussel wedergekeerd , vond hij zich in groote verlegen­heid. Aan de eene zijde zocht hij door zijne vrienden toen de tijden een weinig bedaard waren , pardon en landwinning to verkrijgen , van den anderen kant werd hij van de spaansch­gezinden aangezocht, om zich onder hen in de krijgsdienst to begeven. Eenige vrienden raadden hem , dat hij in eenigen anderen oorlog , buiten nadeel van zijn vaderland, zijn fortuin zoude zoeken. Lang stond hij in twijfel , werwaarts over te slaan. Eindelijk besloot hij geheel van partij to wisselen , en zoowel de godsdienst als de wapenen van den vijand aan to nemen. In of omtrent het jaar 1626, nam hij dienst onder de aartshertogin , en sedert zag men hem , als ritmeester de wa­penen voeren tegen het vaderland , tot groot verdriet zijner bloedverwanten. Hij werd benevens zijn vader 17 Mei 1611 door koning Jacobus I van Engeland tot ridder geslagen. (1) In Tres. rek. van Dordrecht 1590. Jacob Muys van Holy de som 33 of van 4 groot over zijne verschoten reyscosten ende vacatien, dat hij van wegen deter stadt gecommitteert zifride van heeren Staten van Hol­landt is gereijst in de Haege, om als getuyge te staen over den loop van de zoone van den Advocaat van den Lande met Johan van Oldenbarneveldt , dte genoempt was Willem 33 so, . Zie Brandt, Hist. d. Ref., D. 1V , bl. 291, 900, 903, 904— 929, 933, 957, 959, 960; Wagenaar, Vad. Hist., D. X bl. 390, 450, 451, 452, 459, 461, 465, 467; Cerisier, Bilderdijk, Carleton, Lett. Main. et Negoeiat, T, I1 p. 377, 379; Chr. u. h. Hist. Genoots., D. IV, bl. 102, 170, D. V, bl. 434, D. X bl • 28; v. d. Monde, Utr. Tijdsch., 2e s., D. II bl. 157; Lus­sicus, Hoogstraten, Kok, Kobus en de Rivecourt. Muller Cal. van portr. OLDENBARNEVELD (A. W. vith) was ..schreef: Spec. Acad. de Elburgo ejusque stabs municipali. Par­derov. 1760 4o. Zie Bodel Nyenhuis Tojiogr. Lijst van plaalsb. No. 810. OLDENBARNEVELT (J. G. VAN) ge naamd Tullingh was in 1757 te Leijden in de regten gepromoveerd , en noemde zich in 1789 Oud-Fiscaal van de Generaliteit te 's Hage. Men heeft van hem : Onderzoek of de Bestaltbrief V002 4 de militie van den staat van den laatsten Februarij 1579 kracht van wet gchad hebbe enz. Utrecht 1783 8. Brieven . over Texel , uit de aanteekeningen van wifien P. van Cuijck te saamengesleld door J. G. v. 0. In. pl. Delft 1789 8. Zie Arrenberg. Naaml. bl.; Bodel Nyenhuis, Topogr, lijst van Plaatsb. bl. 157 No. 1718. OLDENBORGH (PIETER VAN) Secretaris en Penningmeester der steede en Landen van Willemstad , geboren :1750 , en aldaar overleden 14 Junij 1812 , schreef : De belegering en verdediging van de Willemstad in Maart 1793 , met afbeeldingen. Dordr. en Amst. 1793 8. Bijiage tot hetzelve Amst. 1798. Zie mr. Bodel Nijenhuis, Topogr. liist van Plaalsbesehrijv. bl. 49. OLDENBURG (FR. JUSTUS VAN) schreef: Verschil tusschen de leer der gereformeerde kerk en die der remonstranten in Nederland. Utrecht 1769 8. Over de tolerantie Utrecht 1769 8. De Hoogeerwaarde heer P. Chevalier verdedigd ten aan­zien van zijne kerkelijke gronden der christelijke zedeleer en het gebruik der Engelsche Predikwijze. Leyden 1772. 8. Arr en ber g Niamz bl. 384. Bibl. Hulthem. N. 25322. OLDENBURG Jun. (F. J. VAN) (I. W. Boers) schreef : Vaderlandsche brieven over de denkwyze van J. F. Mar­tinet , het Synode van Dordrecht in 1618 en 1619, het karakter der Fransche Natie en de Staatkundiqe inzigten der prinsen van Oranje 2e dr. Rotterd. 1794, kl. 8. Zie Brin km a n , Naaml. Nat. der Maats. v. Ned. Letterk. te Leijd. D III, bl. 245. OLDENBURG. (MARCUS VAN) Opperkoopman in dienst der 0. I. compagnie , werd in 1633 door Philippus Lucasz, gouverneur van Amboina , ordinaris raad en later (1635) directeur van den handel , naar den mogol Sj a h Djohan gezonden ter regeling van eenige handelszaken. Zie Chron. v. h. Hist. Genoots. D. VIII bl. 270 330. OLDENBURG (JAcogus) doctor in de wijsbegeerte, was achtereenvolgende predikant te Witmarsum, Blya, Hoge-Beyn­turn tin Emden. Na ruirn vier jaren in de laatstgemelde plaats "gelieft als een vader, ontzien als een opsiender van hare sielen , en een besorger van haar heyl" het Evangelie ver­kondigd te bebben, nam hij in 1688 zijn afscheid, en deed in Aug. daaraanvolgenden zijne intrede te Dordrecht, waar hij, in plaats van V r e c h em , op eene wedde van I609 beroe­pen was. Beide, zijn afscheid en intreerede gaf hij. in het­zelfde jaar met een gedicht van Alb. Albertho m e: Eccl. Emd. te Dordrecht bjj Sy m on onder de Linden in het Hat met den volgenden titel : Laatste wensch en eerste aanspraak gedaan en gegeven aan de christelijke bloefiende gereformeerde gemeente en moe­der-kerken binnen Emden en Dordrecht , in welk de pligten van Leeraren en Ledematen begrepen zfin , met eene aan­spraak aan de seer waarde geagtede en bloeijende gemeenten binnen Emden en Dordrecht. Een derde door hem te Dordrecht gehouden en uitgegeven leerrede Over de Geesteljjke ondertrouw tusschen Christus en syn kerke. Hebr. 11. 18, 19, is meer streng Coccejaansch. Zeer was hij ingenomen met de leer der verbonden, eene bijzondere methode van Co c c ej us: en lang nadat V i t r in g a de ongegrondhetd van het gansche denkbeeld der onderschel­dene verbonden had aangetoond , kwam er een derde druk in het licht van zijne Regte Natuur en Aard des Saligma­kenden Geloofs , uytgehaalt tajt zijn, opsigt Welke elke het heeft op het verbond der genade , steunende op 'den raad des vre­des , waardoor de sondaar overgaat in de gemeenschap met God en de Middelaar Jezus Christus , waarin de middelen, arti dat Geloote te verkrijgen , te bewareu en te doers was­sen es regt werkzaam to ',taken , met eat wooden aange­toont. Dordr. 1735 12. COP nieuws oversien , verbetert en door vele onderschey­dingen opgeheldert en vermeerdert met een korte schets van het geheele week.) Ofschoon anders hoogelijk ingenomen met het stelsel van Coe, c ej us, werd hij Miter niet door weggesleept tot het lijdelijk berusten in het ac'o ,r05-'spa. Volgens v an I p er e n toch is zijne Schriftmatige verkla­ring over de drie eerste Hoofdstukken tan het Hooglied (Dordr. 1691), geheel analytisch met vragen en antwoorden bewerkt, veelal tegen het Profetisch stelsel van zijnen groo­ten leermeester. Het meest gerucht maakte zijne Nietigheijt en ongegront­heyt der Sociniaansche Godsdienst en Twyfelingen en Swa­righeden over de Dryeenigheyt , voorgestelt aan J. v. 0. to Witmarsum en Emden , geschreven tegen Jo h. B e c c u s , hoogleeraar.predikant te Middelburg , die eerst in eene bijzondere zamenspraak en later voor den kerkenraad ver­ klaarde "het ten aanzien van de leer der Drieeenbeid en der Godheid van J. C. met de socinianen , en , voor zoover het de 5 punten aanging , met de Remonstranten eens te zijn. Becius beantwoordde het geschrift van Oldenbu rg en die van N i co l a a s van Hoorn ,o emeritus predikant te St. Aag­ tekerk , in het eiland Walcheren , T a r qui n iu s Poppinga, predikant te Pietersbierum in Friesland , David Z a c c h e r, predikant in den Polder en van Petrus A ppeldoorn in zijne Verantwoordinge voor de verdrukte waerheydt , welke veer onchristlijk wordt beoordeelt en te kort gesproken van Jacobus van Oldenburg , Amst. 1682 8. -Beproeving en wederlegging van de Twijfelinge enz. 1680 8..Probatio Spiritus authoris redivivi, d..Beproevinge van den geest des Autheurs van Arrius, en in zijne Defensio Apologiae mo­ desta et Christianae J. B. d. Beschouwinge van de zedige en Kristelijke verantwoordinge, beide 1669 4. Behalve de bovengemelde schriften gaf hij nog in het licht Aanspraak aan de Gemeente te W(*tmarsum 4. Verklaring van den Isle Zendbrief van Johannes Fran. 1684 Amst. 1731 12. Ongegrondheid der zoogenaamde Sociniaansche Godsdienst tegen Swiccher en Swartepaart , 1681 8. Blijk der Waarheid tegen de Leugen , Leeuw. 1681 8. stierf in 1690 , nalatende eene weduwe , Ma r retj e Lollcdes, die sedert van stadswege een pensioen van f 300 trok. Bij zijn overlijden vervaardigden Jacob Gordon en an­deren Lijkdichten en Treurzangen, en Isaak van Veen twee grafschriften. Onder zijne of beelding door A. Houb ra k e n geschilderd en door A. Ha e lw egh in plant gebragt, leest men een vierregelig latijnsch vers van H e r m. Neuspitse r. Zie Sehote1, Kerk.Dordr. D. II, bl. 91 volgg. Y p e ij , Geschied. der System. Godgel. D. III bl. 264: Van I p e r e n , Brievert over he Hooglied, voorr. M n11 e r , Cat. v. Portr. OLDELAND (HENDRIK) teekenaar en plaatetzer in het mid­den der XVII eeuw. Tot zijne prenten behooren : De Geeseling van Christus naar Jac. Palma 1636 4o. Een man in een leuningstoel gezeten , met zijne beide ar­men er op leunende. Gorcum 1640 , zeer zeldzaam in Rem­brants'stijl. Zie Kram m. t. a. p. bl. 1219. OLDENEEL. (WILLEM ANTHONIE JOSEPH Bar. VAN) zoon van Paulus en van Anna Maria Elisabeth van Eussum, werd geboren te Groningen 19 Febr. 1778. Hij trad als hussaar in 1799 in fransche dienst en werd het volgende jaar tot 2 luitenant bevorderd. Hij kwam in 1814 in Nederland met demissie terng , laatst majoor van de kavallerie geweest zijnde. Hij had van 1799 vele veldtogten bijgewoond o. a. van 1808-1812 in Spanje, in 1813 in Duitschland en 1814 in Frankrijk en was door den keizer in 1810 tot ridder en in 1811 tot officier van he legioen van eer bevorderd. Als Lt. kol. werd hij in het jaar 1814 'geplaatst bij 114 regiment belgische karabiniers , werd later kolonel en chef van het 9e regiment kurassiers. In 1825 was hij gen. majoor, provintiale kommandant van Oost-Vlaanderen en werd in 1830 gepensioneerd. Hij was ridder der militaire Willemsorde 4e klasse en over­leed to Maastricht den 4e Maart 1836. Partic. Berigt. OLDENLANDUS, een Hollandsch natuurkundige. Men heeft van hem: Catalogi duo plantarum Africanarum, quorum prior complectitur plantas ab Hermanno observatas, posterior vero illas continet , quas Oldenlandus et Hartogius indaga­runt in Thesaurus Zeyl anicus , exhibens plantas in. insula Zeylana nascentes. Curd Joh. Burmanni Amst. 1737 gr. 80. met 110 koperen platen. Zie Adelung en Rotermund. OLE. (CORNELIS CORNELISZ) vice admiraal onder Piet Heyn in 1620. Zie Chr. v. h. Hist. Genoots., D. IV bl. 287. OLEN (JAN vAN) niet, gelijk de meesten willen , dezelfde met Jan Oles en Jan van Me n. Hij was een Amsterdam­mer,, ten minste hij woonde er van 1651 tot 1698, toen hij overleed. Hij copieerde schilderijen inzonderheid de vogel­stukken van Melchior Hondekoeter. Zie J. C. Weijerman, Lev . d schild., D. IIbl. 159; Kramm, t. a. p. bl. 1219. OLENNIUS was een Romeinsche landvoogd in het tegen­woordige Friesland en Groningen die het yolk uitermate streng en onbillijk behandelde. Zoo eischte bij b. v. dat men de schatting van ossenhuiden door zijne voorgangers aan het yolk opgelegd zoude voldoen met de huiden van de groote , doch zeldzame huiden van de auerossen. Het yolk sloeg daardoor tot eenen opstand over , dien de Romeinen niet dan met moeite konden bedwingen. Zie v. d. C h tj s, de Munten van Friesl. Gron. en Drenthe bl. 299. OLFFEN (H. G.) schreef: Dis8. med. de aphtis adullorum Gron. 1816. Zie Holtrop, Bal. Med. Chir. p. 264. OLIBOL.) van dezen meester, die overigens geheel on-bekend is , vermeld Kra m m : Een stick, zijnde '1 Admiraal­whip zeilen op '1 JJ, voor Amsterdam , minder uitvoerig. Zie Cat. van 'Met. D. II bl. 249; Kra m m , t. a. p. bl. 1219. OLING (LUCAS) een Oostfries van geboorte , was in het be­gin der 19e eeuw zilversmid le Leeuwarden. Hij was zeer erva­ren in de geschiedenis, de natuurkunde en rekenkunde, en schreef: Over eenige getvigtige pligten opziytelijk de oogen : tot onderrichting en waarschouwing Amst. Leeuw. 1806 S. Rekenkundige voorstellen ontleend uit de Natuur-, Sterre- en Zeevaartkunde ena. uitgegeven door M. Lenzans,Amst. en Leeuw. 1803-5 2e dr. 4 stukken Aunt. 1827. Met dit werk was Prof. Swinden zeer ingenomen. -- Over de nieuuitgevondene filtreer werktuigen in Alg. Vad. Lett. 1803 , D. XIII , st. 2 bl. 441. Zie H o l t r o p , Bibl. Med. Mr. p. 264 ; van Cleef, Naaml. OLDENBURG. (JoHAN VAN) Deze oude ervaren kapitein be­hoorde tot de moedige verdedigers van Aardenburg tegen *de Franschen in 1672. Zie Scheltema, Geschied en Letterk. Mengelw. D. V St. 2 Bosscha, Neerl. addend. le land D. II, bl. 85. OLIKAN, (P. JACOBSZ.) neef van den Drossaard P. C. Hoo ft die twee hrieven (Dec. 1640) aan hem schreef, die opge nomen zijn in de verzameling van Hoofts', Brieven door v an Vlo ten D. IV bl. 3, 5. OLIKAN of OLYCAN (YSBRAND) deed 18 Dec. 1658 eed als lid van den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland , overleden 8 Maart 1680, Zie Vreede, Hooge-raadbl. 46. OLIER (D. F.) schreef eene Dissertatio de vulneribus sclo­petariis L. B. 1741. Zie C. H. it Roy, Bibl. med. T. IV, p. 1545. OLIPHANT (Mr. JAcoBus) geb. 1737,was nog student te Leyden toen hij in 1764 3e praeceptor werd aan de Illustie school te 's Bosch. In 1778 werd hij conrector, den 2 Maart 1786 rector en den 13 Jan. 1790 professor in de fraaije lette­ren. Als rector hield hij den 19 Aug. 1786, zijne openingrede: de Gymnasii moderatoris principio officio et munere. De ver­maarde advocaat van 's Hertogenbosch Jan van Sassen, spreekt in de voorrede zijner academische Disputatie met groo ten lof van zijnen leermeester (Lugd. Bat. 1806) en zijn broe­der Jacob Jan van Sassen, die in 1804 ook te Leyden pro­moveerde droeg hem de zijne op. Oliphant werd 1 Febr. 1806 emeritus en stierf kinderloos 18 Maart 1813 in 76jari­gen ouderdom. Zie Konst en Letterb. 1813 D. I bl. 194 : Hermans, de ill. 6 'school te 's Bosch, bl. 48, 49. S t i v e n, Hist. of the Saoitisehik arch. Rotterdam, p. 285. OLIS (JAN) een bekwaam kunstenaar, die omstreeks 1670 of later bloeide. Hij schilderde gezelschapsstukjes en zeer uitvoerige portretten. Ook ordonnanceerde en teekende hij voor de werken van Jacob Cats, door Adriaan Matham ge­sneden. Zie Kramm, t. a * p., bl. 1209. OLISLAGER (J. N. W.) schreef: Bereiding van het aceta8 plumbi liquidum in Schei-, Artsenijmeng- en Natuurk. Bibliotheek, door B. Beelink,. 1827 D. III no. 6, bl. 300. Bereiding van den aether acelicus. T. a. p., bl. 301. Candelae fumales, T a. p., D. III no. 4, bl. 202. Extract van bruine Kina (extractum corticis peruviani fusc.) T. a. p., 1826 D. II p. 3 bl. 133. Extract van druiven-wijngaard (evtractum pampinarum vitis) T. a. p. Bereiding van het hydro-sulphuratum stibii T. a. p. , D. II no. 4 bl. 234. Middel om Planten voor insecten te bewaren. T. a. p., 1827, D. II no. 4 bl. 203. Rookpoeder van eene fraaie kleur en eenen seer aange­namen reuk. T. a. p. bl. 201. Alcoholieche Salpeter-aether (aether nztricus alcoholicus.) T. a. p. 1826, D. II no. 3 bl. 135. Unguentum Piharelli T. a. p. 1827, D. III no. 4 bl. 201. Zie Holtrop, Bibl. 21fed. Chir. p. 264. OLIVARIUS (JAN) of OLIESCHLAGER werd omstreeks 1545 to Gend geboren, bezocht de meeste universiteiten in Duitsch­land en legde zich daar toe op de letterkunde , vervolgens heorde hij in het college royal to Parijs de lessen van Adriien Tournebu of Turnebus, en van Jean de la Rame of Ramus, die er de grieksche en latijnsche wijsbegeerte aan onderwezen. Zoo groot waren de vorderingen die hij maakte, dat hij op zeventienjarigen leeftijd reeds in staat was het Grieksch to onderwijzen. Toen opende hij te Gend eene school , die hij vele jaren bestuurde en die door een groote menigte leerlingen bezocht word , tot dat de onlusten in 1566 hem deze plaats deden verlaten. Hij begaf zich naar Duisburg, waar hij het Grieksch en Latijn onder Jan Otto van Brugge onderwees. In 1575 overreedde hem zijn landge­noot Li vin us Ponta nu s raar Douai te vertrekken, waar hij hem den leerstoel in het Grieksch en de welsprekendheid afstond. Olivarius bekleedde deze betrekking met grooten roem en legde zich in zijne vrije uren op de regtsgeleerdheid toe. In gevorderden leeftijd liet hij zich tot licentiaat in de regten (bevorderen verliet vervolgens Douai en vestigde zich to Kanergh , waar hij het ambt van syndicus of sensiorum ver­kreeg. Hij stief waarschijnlijk in deze stad en Zekei. voor 1624. Justus Rij ckius maakte een gedicht op zijn dood. Andreas Schottus roemt zijne welsprekendheid, S a n­derus zijne Dennis in de grieksche en latijnsche talen, zijne gedichten en regtskennis. Ook noemt hij hem een deftig re­denaar en een uitstekend wijsgeer. Men heeft van hem: Michaeus, Tragoedia sacra. Nebuchodonosor, Tragoedia sacra. Divi Prosperi, Agustanici, Episcopi Rhegiensis Opera, collatione vetustorum exemplarium einendata, et edita studio et labore Joannis Olivarii. Duaci 1577 8. Zie Sanderus, de Gandavensibus p. 75: Scottus, Praef. ad Sii. Aurel. Victoris lib. de viris illustrib. Hist. .Rom. Seriptor. Latini minores, Francof. 1588 T. I p. 487, : V a 1. Andreas, Bibl. Belg. p. 545; Sweertii, Ath. Belg. p. 457 J. Otto p. 468: Foppens, Bibl. Belg. T. II p. 707; Paquot, Nem., T. II, p. 477; Jother, Adelung en Rotermund I. v., Kobus en de Rivecourt. Schotel, Tilb . Aeondst. bl. 285, 324. OLIVARIUS SCHOLASTICUS was een geestelijke uit de dertiende eeuw, vooral beroemd door zijne Historia Dariaiatina. Hij was geboortig van Keulen en verscheen herhaalde malen in de streken , die thans de provincie Groningen uitmaken om den volke de kruisvaart als een Gode welgevallig werk te prediken. Hij volbragt zijn werk met de door hem gevvenschte uitkomst. Olivarius wierf in het jaar 1214 in Friesland en Groningen niet alleen vele strijdbare mannen, maar ook tevens vele vrouwen aan. Zie v. d. C h ij s de Munten van Fries!., Groningen en Drenthe, bl. 8, 334, 335. OLIVERIUS (ARNOLD) geestelijke van de Oide der Arigustiltien , de laatste prior to Haarlem , vervolgens gedurende vele jaren te Maastricht Definitor der provincie , stierf to Maastricht 14 April 1600. Volgens Burman was hij prior to Utrecht. Hij schreef Exegesis in Psalmum 44 en Commentarius in Canticum Canticorum, beide in hands op de bibliotheek, to Utrecht. Zie Burman Trag ertd. p. 253; Foppens Bib!. Bag. T. 1, p. 100 ; Elsius Encomiast. August. p. 84 ; Jöcher i. v. OLIVERIUS(Jo. ElstGELBERT) .Te suit, in 1588 te Barton in Lixem­burg geboren , was langen tijd prediker en studiorum piae­feetus te Creutznach, en stierf aldaar Oct. 1631. Hij ver­taalde mit het Italiaansch in het Latijri het boek van Jo. Dorn Candela de bono 'status tirginitatis et continintiae lib. 11 , to Mentz 1603: 12o uitgigeven. Zie V a 1. Andreas Bibi. Belg. p. 204: F o p p e n s , Bibl. Belg.' v, T. 1 p. 263, T. IL p.706: Joeher, Adelun g,J OLIVERIUS (JoHANNEs) schreef: Preces Horariae Antv. 1567 12. Zie Adelung en Rotermund, i. v. OLIVIER (JORDAN) predikant te Pau , „honnete homme , bon chretien , et fidiele pasteur". Hij had reeds lang met zijn ambtgenoot Daneau in den kerker gezucht, toen de protes­tanten in Pau of liever eenigen van hen , die geneigd waren tot de R. C. kerk over te gaan , tot voorwaarde van dien overgang zijne loslating stelden. De bisschop nam dit voorstel aan , de beide predikanten werden ontslagen en voor vijf ja­ren verbannen. De reden hunner gevangenschap is onbekend. Olivier verliet Frankrijk , begaf zich naar Holland , en werd eerst predikant te Breda , later te 's Hoge , waar hij in 1709 stierf. Hij gaf in het licht: Lepons chretiennes d'un pere a ses enfants, ou l'on eta­blit les principaux verites de la religion chretienne et ou ron explique les principaux devoirs. La Haye 1706 , 2 part. 8. ZieHaag, La Prance Protest. i.v.Ade1ung en Rotermund,i. v. OLIVIER (ANTOINE). Deze Henegouvvsehe schilder speelde een voornamen rol bij de inneming van Bergen in 1572. Hij werd door Alva, bij plakaat van den 17deu Maart 1573 , even als kapitein E w o u t Worst, vogelvrij verklaard, en daarbij een belooning van f 4000 uitgeloofd aan dengenen , die hem levend zoude uitleveren en dood slechts de helft dier som. Vroeger diende hij Alva als teekenaar van landkaarten en als spion , "doch deze liet zich door hem bekouten." Hij sneuvelde in het gevecht aan den dijk tusschen Amsterdam en Ouderkerk op den 7 Mei 1573. Zie J. van de Capelle, Beleg van Haarlem, D. III bl. 42: Kramm, t. a.p. bl. 1219, 1220: Gachard, Corresp. de Philippe II, T. II p. 356, 357. Navorscher D. III bl. 130, 131. OLIVIER (WILLEmsz.) geboren te Nijmegen , pastoor te Leeu­wen , tusschen Nijmegen en Tiel , verdacht van de leer der doopsgezinden te zijn toegedaan , week , op aanraden zijner vrienden naar het land van Kleef, ging tot de Doopsgeziude gemeente over, en huwde eene Antwerpsch3 weduwe , ook derwaarts om den geloove gevlucht. Toen zij hem twee zonen geschonken had en deze niet gedoopt werden , werd zij en haar man op den steen gebragt. Zij raakte vrij , doch hij werd 22 Jan. 1574 te Antwerpen levendig verbrand. Hij was een man van "zeer kloek en doordringend verstand ," in het Hebreeuwsch , Grieksch en Latijn ervaren. Zie van Bragt, Bloedig Teneel, D. II bl. 692. OLIVIER VAN DIXIVIUDE, zoon van Pieter van Di x— m u d e , die zich in 1380 met L o d e w ij k, gezegd Haeze van Vlaenderen, voor Eenham beyond tegen de witte kaproenen, en van Catharina Godenox, kleinzoon van Denis van Dixmu de, Bidder, voogd van Ypre, en van Ca therine Paeldijnck, zuster van Denis, proost van St. Maartens klooster aldaar, was in 1423, 1428 schepen, en, tusschen 1425 en 1456 , bijna elk jaar schepen of raad , en in 1436 , 1446 en 1435 voorschepen van Iperen. Hij beschreef de regering der drie eerste hertogen van Bourgondie , P h i lip s de Stout e, Jan zond(!r Vrees en Philips de Goede, en begint zijn historisch verhaal zonder eenige voorbereiding met een oproer van het graauw te Iperen ontstaan, na de vernieuwing van den magistraat en de raden ,der kamer dezer stad, 15 Sept, 1377. J. J. Lambin gaf in 1835 te Iperen in 40. in het licht : Merhwaerdige Gebeurtenissen, vooral in Vlaenderen en Bra­ bant , en ook in de aangrenzende landstreken van 1377 tot 1443, letterlijk gevolgd naer het oorspronkelok onuitgegeven Cu titelloos Handschrift van Olivier van Dixmude; — met Voorrede, geschiedk. Aanteekk. en gist van verouderde woor­dsn en Alph. Tafel. Zie Voorrede van dit ?perk ; Cat. d. maats• v. Ned. Letterk. D. II, bl. 180. OLIVIER (GERRIT VAN) werd in 1759 te Dordrecht nit een def­tig geslacht geboren. Zijn varier, die een aanzienlijk handels­huis had , wenschte zijn zoon daarin op te leiden. Deze vol­deed met opoffering van zijn eigen begeerte om zich aan de letteren toe te wijden aan diens verlangen. Intusschen dreef eene aangeborene leergierigheid hem altijd tot het lezen en bijzonder tot het onderzoek van historische en god­gcleerde onderwerpen. In de staatkundige geschillen , die, na den Engelschen oorlog , in 1780 ontstaan , geheel het oude Nederland beroerden , trok hij , met jeugdige geestdrift, de partij van hen , die eene hervorming in den staat verlangden, en was in zijne vaderstad , eene der bekwaamste en werkzaam­ste voorstanders van die partij. Dit had ten gevolge dat hij , na de omkeering van zaken in 1787, het raadzaam oordeelde, het land te verlaten en zich eerlang te Keulen nederzette. her geraakte hij in kennis met den beroemden natuurkenner,, den boogleeraar Bennet, ter gelegenheid dat deze met zijne echtgenoote eerie reis door Duitschland doende , zich eenigen tijd aldaar onthield. Bean et in onzen Olivier een groote mate van beschaving en bijzondere zucht voor vvetenschap en kennis ontdekkende en te gelijk bemerkende dat gebrek aan gezette bezigheitcl bend het gemis van zijn vaderlaud met dubbele smart deed geyoelen , wekte hem op om zich op de beoefening der Natuurlijke Historie toe te leggen , waartoe zijne gemeenzaamheid met een aanzienlijk ingezeten van Keu­len , die een fraai kabinet daarvan bezat , hem de schoonste gelegenheid aanbood, hem te gelijk eenige aanwijzing doende om zich daarin te oefenen. De hierdoor reeds opgewekte lust werd nog meer versterkt op een reis door eenige voor­name Duitsche Akademiesteden, waarop hij Bennet verge­zelde. Bij hun bezoek van den beroemden natuurkenner B 1 u-m en bach te Goitingen , vernamen zij van dezen dat een vermeerderde uitgave van zijn Handboek der Natuurlijke His­torie gereed was in het licht te komen. Dit bragt Bennet op het denkbeeld , om zijne landgenooten , die tot hiertoe eene volledige handleiding tot de kennis der Natuurlijke His­torie miste , van dit werk eene vertaling te bezorgen , hij sloeg Olivier voor, dien arbeid gemeenschappelijk te onder­nemen , en wist diens zwarigheden uit den weg te nemen, door dat gedeelte van den arbeid, 't welk een meer weten­schappelijke kennis vorderde, voor zijne rekening te nemen. Hieraan hebben wij de voortreffelijke vertaling en bewerking van het genoemde Handboek dank te weten , die in 1802 het licht zag. Inmiddels was Olivier, ten gevolge der verandering van zaken , in den aanvang van 1795 , naar zijn vaderland teruggekeerd, waar hij zich , wegens zijne kunde en bekwaamheid , de belangrijke betrekkingen, eerst als lid van het Committe van Marine, en later in andere , mede tot het zeewezen behoorende geplaatst zag , terwi.j1 hij zijne ge­liefkoosde studien bled' voortzetten. Na de herstelling van ons yolksbestaan , verkoos hij een ambteloos leven te leiden en zich geheel aan de laatste te wijden. Hij vestigde zich daartoe op een buitenwoning (Postrust) onder hazersvvoude bij Ley­den , ten einde in de nabijheid van Bennet te zijn. Onder an4eren gat' hij, met dezen , drie belangrijke bijdragen tot eene Fauna Belyica in bet licht, de eerste de zogende dieren , vogels en amphibien, betreffend,e , de tweede rakende de vis­schen en insekten , de derde eene opgave behelzende van de wormen en weekdieren , weike achtereenvolgens , in den jare 1822 , 1824 en 1826 door. de. Hollandsehe Naatschappij van Wetenschappen te Haarlem met goud bekrooncl werden. Die Maatschappij (1815), en de Maatschappij van Nederlandsche let­terkunde te Leyden , (1807), benoernden hem tot lid. O l i.v i e r huwde tweemalen , voor de laatste reize de we­duwe van den geleerde en staatsman Pieter Paulus. Bij zijne laatste echtgenoote had hij eene dochter. Hij overleed 6 Sept. 1827. Dien heeft nog van hem: Betchrtiving van . men zeldzamen zeehoorn van het ge- .stacht der tepelbakken 1n. afb. in Nat. Verh. d. Maats. der Wetenschappen te Haarlem , 1811 bl. 241, en eene vertaling van het Handboek van de beoefenende leere der geneesmiddelen voor veeartsen door August Rysz , in 1825 uitgegeven. Zie Siegenbeek, in Handel. v. d. Jaarl. Vergad. d. Maats. van Nedert. Letter k. to Leyden 1828 bl. 42 volgg. Konst-en Lelterb. 1827 bl. 162. 1829 D. I bl. 100; Collot d'Eseury, Holt. roent D. VII bl. 228-230. Nat. verhand. d. Haats.v.iVetens. te Haarlem. D. XI, XIII, XIV, XVe d. 2 st. H o 1 tr o p, Bibl. Ned. Chir. p. 241. OLIVIER (ADoLpHus) predikant te Beek bij Maastricht, en 1702 te Stavenisse. Hij overleed op reis naar Amsterdam al­daar in Oct. 1706. Hij vervaardigde een niet onverdienstelijk lofdicht voor J. Ma u riciu s, Zegenpralende Lortooneel der Vrouwekke Sexe Amst. 1704. Zie Heringa, Naaml. v. dicht. bl. 68; de Jong, Naaml. der Fredik. van Geld. bl. 381. OLIVIER (J.) Jun. schreef: Engelsch leesboekje , Amst. 1816 8. Verzatneling van opstellen en regelen der Engelsche taal, Annt. 8. Met A. W. N. van Gent, Handboek der Engelsche taal, Amst. 1816 8. Choice reading pieces for dutch young learners of the English language, Rott. 1826. Zie Brinkman, Neutral. van Boek. OLIVIER (J.) Jzn. vergezelde een jongeling, wiens op­voeding hem was toevertrouwd, naar Batavia; werd se­cretaris van Palembang; redacteur van den Oosterling , en directeur van 's Lands drukkerij te Batavia. Hij huwde D. J. van Rietschoten en overleed 26 Sept. 1858 te Batavia. Men heeft van hem onderscheidene schoolboeken en werken over de Oost-Indien, onder welke zeer belangrijke o. a. Aanteekeningen op eene reize in Oost-Jndie en gedurende een veeljarig verblY in onderseheidene Nederlandsche Eta­blissementen , Amst. 1827. (Op den Alph. Naaml. v. Boeken bij Gebr. van Glee, bl. 438, worth dit werk aan Olivier (Joh.) toegeschreven.) - Land en zeetogten in Neerlands late en eenige Brit­ sche etablissementen in 1817-1826 , 2 d. m. pl. gr. 8vo. Atnst. 1828. Eerste handleiding tot de aardrijkskunde van Nederlands m. een kaart. Amst. I 830. Merktoaardigheden uit den tiendaagschen veldtogt der Ne­ derlanders in Belgie , Amst. 1834 m. pl. en kaart. Manuel de la conversation franpaise pour les Neerlandais. Ouvrage redige d'apres la 16 edition des Diologues des na­ tions, Kampen 3 Sections. Engelsche Spraakkunst, naar de leerweze van Nuray, Grant en wat de uitspraak belreft, volgens Walker en She­ridan, ten dienste der scholen ingerigt, Leeuw. 1836 hl. 8. Levensschetsen van de beroemdste mannen der oudheid in het gebied der kunsten en wetenschappen, naar de meest geloofw. brennen opgesteld en ter vertaling in het Franseh met een woordenboekje voorzien, Kampen 1837. Reizen in den Iflolukschen Archipel naar Nacasser enz , in het gevolg van den Gouv.-Gen. van Neerl. Judie in 1824 gedaan , en , volgens de dagboehen en aant. van onderschei • dene reisgenooten beschreven, Amst. 1834 en 1837, 2 d. gr. 8. Tafereelen en merkwaardigheden nit Oost-lndie, Amst. 1836-1838, 2 dn. 8. Hetzel[de werk voor Jongelieden , 1844 2 dn. 8 m. p1. en 1 kt. Tafereel van Oost-Indie voor jongelieden van beiderlei kunne, Amst. 1841 ki. 8. Eerste handleiding tot de Aardrijksk. van Neerl. lndie, Amst. 1842 kl. 8 met een kaart. Hoog- en JVederd. Spreekwilzen, tot voorafgaande oefening van hen, die de lloogd. taal willen leeren. B. Hall, Zee- en landreizen voor IVederl. lezers (Uit het .Eng.) vertolkt door J. 0. Amst. 1836-1838 2 dn. 8. C. S. W. van llogendorp, Beschonwing der Nederl. bezittingen in Oost-Indie. Uit het Fr. vert. door I. 0. verm. met eene inleid. en vele aanteeh. v. d. auteur Amst. 1833 . gr. 8. C. de Jong, Reizen naar de Kaap de Goede Hoop , ler­land en 1Voorwegen, voor jongelieden bewerkd door J. 0. Amst. 1834, 1839, kl. 8. De Oosterling. Tilaschrift ba uitsluiting toegewijd aan de verbreiding van Dennis van Oost-Indie ; rerzant. en in het licht gegeven door J. 0., Kampen 1835-1837. J. Ross, Verhaal van eenen tweeden zeelogt, en van verscheidene landretzen in de IYoordpool gewesten, tot op­sporing eener noordwest-doorvaart. Uit het Eng. vert. door J. 0. Zutphen 1837, 3 dn. met een kaart. J . Spencer, Beizen in. Circassie en eenige naburige lan,-den , in 1826 gedaan. Uit het Eng. bekn. vert. door J. 0. Anist. A838, yr. 8 m. 1 plaat. Taylor, Merliwaardigh. nit eik land v Europa, Amst. 2e dr. Azie, — Africa ------ America-- alle wit het Engelsch overgezet door I. 0. Vergani, Engelsche Spraahkunst , vereenvoudigd en tot 21 lessen gebragt , omgew. voor de Holt. scholen door J. 0. Kampen 1840 b!. 8. Vollmer, Reizen en lotgevallen in onderscheidene ge­westen der aarde. Vrij vert. door J. 0. Utr. 1837, gr. 8 m. pl. J. van Wijck Rz., Lectures on the History of the Net­herlands , originally published in the Dutch language , trans­lated bij J. 0. Arnh. 1838 8. Bijdrage ter beantwoording der gewigtige vraag : is de cholera mintus besmettelijk? — Zoo ja : is de oorzaak der besmetting in den dampkring of in het menschelijk ligchaam gelegen in Rec. ook der Rec. 1831 , D. XXIV No. 7, bl. , 335. Verhandeling over de kunsten en handwerken der Chine-Zen in het Tijdschrift van 1Veerl.-Indie, 3e jaarg. I, bl. 283, 428. Over de Tijdrekening der illahomedanen in T. a. p. II bl. 322. Zie Brinkman, Naaml. v. Boeken. Holtrop, Bibl. Ned. ttc Clair. p. Javasche Courant 6 Oct. 1858 No. 80. OLIVIER (N.) van 's Gravenhage, gaf in het licht: Het zee­regt van vroegeren en lateren tijd , 's Gravenh. 1831 gr. 8vo. Zijn oudste zoos is de tegenwoordige minister van justitie (1866), N. Olivier. Zie Brinkman, Naaml. OLIVIER (W. J.) gaf in het licht: Plegtige intogt van Hunne Koninklijke Hoogheden , den Prins van Oranje en Prins Frederik der Nederlanden op den 17 September , en komst van Zone Majesteit en de ko­ninkldke , op den 18 Septemher biunen Amsterdam, Amst. 1831 gr. 8vo. Van Speck's flood en nagedachtenis gehuldigd door Neer­lands hoofdstad op den 4 en 5 Mei 1831 , met eene afbeel­ding , Amst. 1832 gr. 8. Zie Brinkman, Naaml. v. Boeken. OLIVIER SCHILPEROORT (T.) door menigvuldigen letter­kundigen arbeid, in tijdschriften en dagbladen , voortreffe­lijke vertalingen en verdienstelijke eigene geschriften aigemeen bekend. Hij behoorde tot de hevige bestrijders van de Bel­gische omwenteling van 1830, maar was desniettemin een groot voorstander van eene zich op degelijke gronden ontwikkelende openbare denkwijze. De laatste jaren zijns le­yens bragt hij te Brussel in zeer kommerlijke omstandigheden door, gedurende eene langdurige ziekte door twee dochters liefderijk bijgestaan, terwijl hij van onderscheidene zijden blijken van waardering zijner bekwaamheden ondervond. B i I d e r d ij k heeft meermalen getuigd, "zelden iemand te liebben aangetroffen met zooveel taaltakt als Olivier Schil- peroort (1)," en ook anderen is het voorgekomen, dat hij eene buitengewone kennis van talen, inzonderheid van eenige der nieu­were, bezat, en scherpzinnigheid aan vlugheid op ongewone wijze vereenigd e. De door hem vervaardigde taalkundige geschriften zijn de volgende: Proeve van Nieuwere Taalkunde op de Nederlandsohe Spraak­kunst toegepast. Gron. 1806. Premier cows de Grammaire Anglaise a l'usage des ecoles, Gron. et Amst. 1806. Proeve over de uitgangen der (lransohe) Naamwoorden , 's Gravenhage 1818. Algemeene Taalreyelen , ten gebruike der Nederl. scholen , Deventer 1818. Mort Begrip van het zamenstel onzer trial, na inzuge van Mr. IV. Bilderdjks Spraakleer env. Amst. 1827. Het eerste werk is eigenlijk eene kritiek van Weilands Spraakkunst , maarvan het menige leemte aanwijst. Ook de spellingleer van Prof. Siegenbeek kwam hem Diet in alien deele onberispelijk voor, hoewel hij ze dadelijk om der een— parigheid wille , aannam. Het laatste bevat eene proeve van bewerking van een nieuwe "de beteekenissen onderschei­dend Taalkundig Woordenboek ," waaraan hij , in 1825 ijverig arbeidde, en nopens 't welk hij reeds eene ver­bintenis met een onzer boekhandelaars had aangegaan. Er is van dit woordenboek echter,, gelijk van menig ander, waar­van het plan werd opgezet , Diets gekomen. Ik twijfel ook , of zoodanige arbeid, althans in zijn geheel bijzonder geschikt zou geweest zijn voor Olivier Schilperoort, die meer uitmuntte door oorspronkelijkheid en scherpzinnigheid , dan door naauwgezetheid en grondigheid van studie , in 't geen tot den ganschen omvang der taal behoort. Voorts zijn van zijne hand nog bekend een paar op­stellen van taalkundigeu inhoud in het mengeiwerk van den Recensent ook der Recensenten van 1817 en vervolgens, en alzoo dagteekenende van den tijd , toen hij , blijkens den titel van het tweede en derde der bovengemelde geschriften , "Regent van het atheneum to Luxemburg" was. Van 's mans overige werken is zeker vow. de geschiede­nis onzer letterkunde het merkwaardigst , Proeve van beoor--deelende Tooneel -Dichtkunde , op het treurspel Montigni toe­gepast (Amst. 1822), opgedragen aan de Tweede Klasse van het Kon. Ned. Instituut. Deze kritiek (een boekdeel van 216 bladz.) van een in der tijd zeer gevierd tooneelspel, berok­kende hem veel onaangenaamheden. (1) Schull en van der Hoop, Bijdragen tot Boeken en Men­schenkennis , 1833 bl. 383. , Men verspreidcit3 gelfs het gerucht dat hot work eigenlijk van Bilder4 ij k , Wiselius of anderen , of komstig was, ea dat Olivier $chilperoort er slechts zijn naam aan geleend }dad. Pit gal don s.chrijver eene verantwoording in de pen, in den vorm van een' Brief aan den Algemeenen Secretaris des Instituuts , gedagteekend 's Gravenh. 22 Aug. 1820, die aan de lee vt erd toegezonden , doch nimmer in den handel is gebragt. Tot zijne werkzaamheden van letterkundigen aard behooren nog de nieuwste uitgave van Bellam ij's Proevon voor he verstand en hart, 2 dln. (Rotterd. bij S m i t 1825. ) De inleidende verhandeling tot dat werk is , van zijne hand. Voorts heeft men van hem : Tafereet der Gebeurtenissen van Europa , op bet eincle der achtiende en het begin der negentiende eeuw (Bij wider met betrekking tot dit gemeenebest) in vier deelen. Voorafgegaan door een kort begrip der voornaamste gebeurtenissen zedert het begin der 18 eeuw tot den aanvang van den laatsten oorloq , Utrecht 1803 , 2 d. m. pl. .Eerste beginselen der werknndige aardrijksbeschrijving, Dordr, 1812 , met en zonder kaarten , 8. Aurora , wijsgeerig staatkundig jaarboek over 1815 , Zalt-Bommel 1816. Levens- en karakterschets van Willem .Frederik , Prins van Oranje-Nassan. Naar het hoo,qd. van J. van 4rnoldi m. portr. Zutphen 1818 8. &hetes der Algem. geschiedenis, Rott. 8 Nederlandsche Geschieclenis, Rott. 1825 , ki. 8. 4. Brief. exposition of the fcreign Policy of Great Bretain towards Holland. .Herinneringen nit Engeland als Bijdrage tot de kennis van den tegenwoordipen staat des Rijks , meerendeels nit amptelijke bescheiden gestaaft , Kampen 1839 , 2 d. Gedurende 1825 en 1826 woonde hij te Rotterdam , en hij stierf te Brussel in den ouderdom van 71 jaren. Zie Brinkman, Naaml. v. Boek. Cat. der Maats. V. Nederl. Letterk. D. I. bl. 129, 130. D. 16. bi. 5. D. Ill. bi. 269. OLLAND (J.) Van dezen bezitten,.een Verdersspel„ ge-titeld : Darnetas en .Philis , Amst. 1791, gr. 8vo. Gedrukt voor en opgedragen aan het gezelschap .Eendracht., Zie Cat. d. Maats. v. Nederl. Letterk. 1). 16 bl. 161. OLLANDO (ALBERTO DE) Zie O u w a t e r (Albert van) OLLANDO (MARTINO D') Zie Gend.a r ti n van) OLLEFEN (LIEVE VAN) den 13 Oct. 1749 te Amsterdam geboren heoefende de poezy en geschiedenis, "Hij, was een dier letterkundigen , die men wel Been bekwaamheid of ver­n_uft, 9n4eggen kan , war dje zich altijd in denzqlfden kring bewegen , en wier geest somwijlen geene ongevallige bloesems drijft, doch immer de vruchten uitwerpt voor zij tot genoeg­zame rijpheid gekomen zijn , om den kieschen smaak te vol­doen". Veel , zeer veel heeft v an 011ef en geschreven in proza en pofty, en inzonderheid veel gecompileerd naar het recept der boekverkoopers , in wier soldij hij stond. Hij wist zich uitnemend naar den geest der tijden te schikken. Tot zijne beste gedichten behooren : de Wereld is Been Tranen­dal , in 4 zangen, Amst. 1 784 , welk gedicht hem in moeije­lijkheden met de Amsterdamsche Synode bragt, in Julij van dat jaar gehouden , en het rieten kluisfe van Mej. E. Wolf,gel,. Bekker , op Lommerlust in de Beverwijk , Amst. 1784, waarvan W i t s e n G e y s b e e k eenige coupletten aanhaalt. V un 011efen overleed 16 Junij 1816 te Amsterdam. Hij gaf nog in het licht: 15 Gelegenheidsgedichtjes , wier titels voorkomen op den Cat. d. Maalsch. van Ned. Letterk. D. II. bi. 542, 543, D. III. hi. 157. Aan .Francina Bane, de minnaresse van J. Bellamy. Amst. 1786. Proeven van Vaderlandsche Gedichljes voor Kinderen. Aid. 1786. Clarissa, of de Mislukte Boosheid, insp. Amsterd. 1781. Het ligten van den Derden Man of Henry Qualre geprest; insp. Alomme te bek. De werving voor het ITaderland, ten dienste van Neerlands Oorlogsvloot of de wonderlyke en klugtige koophandel en Matrozen-Soldaten etc. etc. etc. Ben herbergspel z. pl. en j. Het Revolutionaire Huishouden nasp. Amsterd. De Revolutie in Amsterdam, Insp. toegewyd aan de Muni­cipaliteit le Bier stede. Ald. 1795. Het beminnelifke kind, tnsp. onder de zinspreuk Hoop voedt Lust. De redeljjke en de geveinsele .Droefheid Insp. Orgon of de gestrafte Valsheid tnsp. Het spel, tnsp. in zijne Bibliotheek der Kinderen of verza­ meling van Mengelsloffen, geschikt voor de opvoedin,q der jeugd (pr. en dichten) met kop. pl. versierd Amsterd. 1782, 2 dn. 8. Amst. 1789, 2 dn. 8. Dankbetuiging aan de acteerende Leden van het Tooneel­lievend Kunstgenootschap Oefening kweekt Kunst by gelegen­heid van eene overheerlyke representatie van mijn tnsp. Cla­rissa enz. Door dat Kunstgen. gegeven op d. 9 Jan. 1 785. Verkorte beschrijving van Amsterdam ,qeschikt voor de op­voeding der jeugd 1 782 8. Leven van Joost van Vondel Amsterd. 1783 8. L. van 011efen en R. Bakker, de Nederlandsche Stad- en Dorpbeschrifver. Amsterd. 1791-1811 d. met pl. 8. Beredeneerde Rekenkunst of Schatkamer der Kooplieden. Atnsterd. 1783 8. Beschrijving der Nederlanden. Amsterd. 8. Beknopte Historie der Nederl. Amsterd. 1783 8. De .Fi ansche en Nederl. spraakmeester der jeugd. Amsterd. 1793 8. Zie Witsen Geijsbeek B. A. C. Woordenb. o. h. w. Ar­renberg, Naaml. v. Neerl. Both. Brinkman, Naaml. v. Boek. Cal. der Maatsch,. v. Neerl. Letterk. D. I. bl. 267 6 HO. D. II. bl. 542, 557, 1). bl. 157, 212, 457. OLLEFEN (WILLE . VAN) Caspersz. tooneeldichter uit het laatst der 18e eeuw, ijverig lid van Kunstmin spaart Been vlfit en Oefening kweekt Kunst. Hij schreef : Clarissa of de Mislukte Boosheid; insp. gevolqd naar de proza van L. van 011efen Amst. 1784. Het Trornmelend Huisspook of de Echtgenoot waarzegger blsp. gevolgd naar het proza van Lijnslager. Ald. 1784. Ook in Tooneel en Mengelpoezy van het Genoots. onder de zin­ spreuk Kunstmin spaart Been vliYI D. VII. Joachim; of de zegepraal der Ouderliefde ; Insp. Ald. 1785. De minnaar standbeeld , zang sp. gev. n. h. Fr. Ald. 1794. De jaloersche tegen dank, insp. n. h. Fr. Ald. 1798. De onstuimiqe tzvond , Insp. met zang n. h. Fr. Ald. 1799. Willem de Vfilde , Prins van Oranje enz. insp. geschikt voor de opvoeding der jeugd. Amsterd. 2 kl. 8. Nevrouw Bentinck enz. Insp. Atnst. 1782 met pl. gr. 8. De gewaande Koetsier, klsp. n. h. Fr. van Hauteroche. Am­ sterd. 1811 8. Van der Aa vermeldt een zijne stukjes voorkomende in kleine Dichterlyke Handschraften getiteld de .3/Tema, overigens leest men van hem: Proeve van Muzikale Uitspanningen. Vrije gedagten over de grijsheit en het graf in dichtkunst voorgesteld. Amsterd. 1784. Zie van der A a , N. A. B. C. Troordenb. o. h. w. Cat. der lifaatsch. v. Nederl. Letterk. D. I. bl. 161. D. II. bl. 538, 542, D. III. bl. 157, 168, 169. Arrenberg, Naaml. bl. 386. OLM (J. M. VAN) gaf in het licht: Arithmetica of Reken­konst. Gron. 1729 , 1735 , 1755. Vermeerderd door M. v a n 0 I m Jz. 17e druk 8. Gron. J. 0 omken s en H. E. R i s ch 4e druk Gron. 1827. Zie Abco ode Naamr. bl. 264; Arrenberg, Maaml. v,Nederl. .Boek. bl. 439 Brinkman Naaml. OLM (L. VAN) rekenmeester, gaf in het licht: 60 voorbeelden rekenkundig opgelost. Gron. 1811 , 2e d . 8, 75 ditto dito Gron. J. 0 omk ens. Zie Brinkman, Naaml. OLM (MATHAEUS VAN) wiskunstenaar, gar in het licht .Fort oiderigs in de zeevaart of konst der Stuurlieden. Gron. 1762 , 1765 , 1787. Schatkamer der Negotie of grondi iq onderzajs in het Ita­tiaansch boekhouden. Amsterd. 1766, 1768. Zie Brinkman, Naaml. v. Boek. Arrenberg, _nand. v. Boek. bl. 366 ; Both. d. Gel. Werken. 1766 6..374. OLIVIE (J.) gaf in be licht: Beschoming der staatsgesteldheid van Pngeland. Derde dr. 1772 8. Zie Arrenberg, Naaml. v. Ned. .Boek. bl. 386. OLMEN.VAN) schreef: Bijdrage om zich zelveh en anderen le leeren kennen. 's Bosch 1826 gr. 126. Zie Brilikinan, Naaml. OLMIERS (loos) diende onder Adolf van Boar go n-die , Heer van Wackene , Admiraal en Capitein-generaal van de armee en schepen van oorlog in 1557, blijkens een or­donnancie van dien tijd. Zie J. C. de Jon g e , Yederl. Held. ter zee D. I bl. 574. OINHAVSEN (.1. H. van) was in 1794 eerste luitenant van de tweede conlOgnie der pas opgerigte scheeps-artilleris­ten , Waarciver van Woensel het bevel had. Hij noemde zich oud-officier op den titel van de door hem , even als het werk van Ho e u ff t, met voorweten en op kosten van van Kin s­bergen uitgegeven geschriften. Ordres letreffende de Linie van Defensie to Water , in 1793-1795, Amsterd. 1797. Ook gaf hij in het licht: Practicale Zeenzansleiddraad voor zee-officieren, Amst. 8vo 2e druk. Zie J. C. de Songe, Nederl. Heiden. ter Zee D. VI a bl. 473. Bibl. Musiehenbroek. p. 100. OLON (J.) gaf eerie betcbrijving van Marokkci m. pl.'s nage 1698 8. din Arrenberg, Naaml. bi. 380. OLORINUS ook Cygnaeue eigenlijk Swa en s, te Goorle bij Tilburg geboren was deken en pastoor te Geertruidenberg, van daar door de Geusen verdreven , nom hij de wijk naar het Bagijnhof to 's Bosch. Hij stichtte het gasthuis te Oes­tetwijk en andere *Ebbe gestichten. Hij schreef: Thesaurus saintaris sapientiae. 1610 So. _Explicatio Missae et Can orris 1611 16o. De arte concionandi. 1611 16o. Salutares doctrinae ac phrases mentem linquamque mantes. 1612 80. Summa virtutum et vitiorum 1615 So. In het Hollandsch : Doctrina consolatoria contra sicrupulos et pusilanimitatem 1612 8. Demonstratio verae et christianae fidei 1613 So. Expositio coenae et passionis Dominicac 1622 , alle bij Joh. Turnhout, te 's Bosch uitgegeven. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 86.F oppens Bibl.Belg.t. I. p. 100; Joeher, t. a. p. OLPEN (ABRAHAM ISAAK VAN) in het begin dezer eeuw te Haar­lem ging in 1823 naar Indic, was aldaar aan het bureau van den Gouverneur-Generaal werkzaam en klom tot den rang van Adjunct-Secsetaris der Hooge-Regering; werd in 1834 Resident van Ternate tot 1839 , wanneer hij om redenen van zwakke gezondheid zijner vronw met een tweejarig verlof naar Nederland ging. In 1841 vertrok hij van daar wederom naar 0. I., in 1843 vverd hij resident van Nenado , in welke betrekking hij tot 1850 den laude diende. Toen verzocht hij zijn ontslag en keerde voor goed naar zijn vaderland terug. Hij overleed 15 Febr 1861 te Leyden. Partic. berigt. OLPHEN (HENRicus VAN) in 1694 geboren, werd als propo­nent te Kopenhagen bij den Ambassadeur van onzen staat in 1674 beroepen , in 1675 predikant te Wormerveer, in 1679 te Weesp, in Nov. van dat jaar te Alkmaar , wear hij in Dec. 1712 overleed. Zijo portret is in 1706, toen hij 57 jaren oud was , vervaardigd en met S reg. vers van J. Vollenhove in het licht gegeven. Zie P a u w en V e e r i s Atph. Nam!. bl. 146, 141. Milner Cat. tr. Porti. OLPHERT B a r en d s z. Zie Bar ends z. (OLPHEBT.) OLPHERU$ (J.) schreef een werkje over de tafelen der hoekmaten, raakiiinen en mijilijnen 4o. Zie A beoude, Aanh. en verb. van Ned. Bock. bl. 251; Arren. berg, Raaml. v. Ned. Boek. bl. 386. OLTHOF (JAN.) Factor der Rederijkerskamer de Witte Angieren te Haarlem, bloeide in den aanvang der 18e eeuw, blijkens zijne Jaarzangen aan die kamer met die van andere factoren dier kamer, uitgegeven te Haarlem hij J. van der Vinne en Mozes van Hulkenray. Zie Witsen Geijsbeek, B. A. C. Woordenb. D. bl. Cat. Bib?. Haar?. 2e suppkw. p. OLOFZOON (DIRK.) Vlaskooper en schutter te Amsterdam bevorderde in 1566 aldaar de preeke en bragt met anderen de predikant Jan Arendsz met een schuit uit Waterland derwaarts. Zie Crommel ijn , Beschrijv. v. Amst. bl. 986; Wagenaar, Be­schrijv. . v. Amsterd. D. III. bl. 268. OLTMANS (ALEXANDER). jongste zoon van den even zoo genoemden ontvanger der directe belastingen te Amsterdam en van Anna Maria van der Kloot, werd aldaar 25 Februarij 1814 geboren. Als kind ontving hij les in de tee­kenkunst van P. G. Bentichen, later begon hij met zelve plannen van vestingen na te teekenen en las eenige werken over de vestingbouwkunst , waarvoor hij zooveel lust en aanleg betoonde dat zijne ouders hem zeker naar de militaire aka­demie te Breda zouden gezonden hebben , om als ingenieur te worden opgeleid , zoo de zwakke staat zijner gezondheid daartegen geen beletsel had opgeleverd. Hij zette echter zijne teekenoefeningen voort, en vervaardigdc ook eenige stadsge­zigten, die niettegenstaande zijne nog geringe bedrevenheid in het teekenen , de verdienste van eene getrouwe gelijkenis bezaten, de oefening in de doorzigtkunde stelde hem evenwel ook al spoedig in staat zijne teekeningen te verbeteren. Na dien tijd ontving hij onderrigt in die teekenkunst van B e-r e t t a , doch ook dit was van korten duur, daar diens vertrek naar 's Hage , als wanneer Olt man s bij K. Karss en on-, derwijs in de schilderkunst ging nemen. Tot hiertee had 0 1 t-m ans de teeken- en schilderkunst slechts beoefend als lief­hebber , evenzoo de muzijk, waarvan hij zich eene groote mate van kennis eigen maakte , terwijl hij de viool met veel vaardigheid bespeelde. Hij was overigens op het kantoor van zijn vader werkzaam tot diens overlijden , in het begin van 1839. Nu besloot hij zich geheel aan de kunst te wijden en hield bij voorkeur zich met het vervaardigen van stadsgezig­ten onledig. Zijne schilderstukken zijn echter niet talrijk ; het scheen dat hij zelf zijn werk niet voldoende achtte, althans Diet beantwoordde aan datgeen wat bet, volgens zijn oordeel, moest zijn. Later hielden andere werkzaamheden hem veel vau zijn eigentlijk kunstvak terug, zoodat hij in de laatste jaren aims levees weinig meer de schilderkunst beoefende. In 1845 werd hij benoemd tot plaatsvervangend of tweeds secretaris der' maatschappij Arti et Amicitiae en twee jaren later tot eersten sccretaris, welke betrekking hij tot zijn dood toe vervulde. Ook werd hij opzigter van de vereeniging tot bevordering der beeldende kunsten ten naauwste aan de be­langen van Arti et Amicitiae verbonden. Behalve de reeds genoemde beoefening der teeken— en schilderkunst en die der muziek hield Oltmans zich ook niet Iiterarische studie onledig, en in verband met zijne vroegere teekenoefeningen, was het vooral de theorie en de archaeolo­gie der kunst en weer bepaald der middeleeuvvsche bow­kunst, waaraan hij zijne onderzoekingen wijdde. Zijne be­lezenheid in de geschiedenis , zoo onmisbaar voor de kennis der oudheid en hare voortbrengsels , stood hem hierin bijzon­der ten dienste. De vruchten zijner archaeologische onderzoe­kingen plaatste Oltmans van tijd tot tijd in eenige tijdschrif­ten o. a. lets o'er het praalgraf ran den hertog van • Gel­der in de St. Eusebius -kerk te Arnhem , in de Kunstkronijk; over den toren ran de Oade Kerk te Delft, in Boutokundige Bijdragen van de Maats. tot bevordering der bouirkunst D. I, en in D. II deelde hij de nieuvve enkaustische sadder-toijs van Fernbach, met eenige opmerkingen over de ver­schillende schilderwijzen van vroegeren en lateren tijd mede. In het derde en vierde deel koint voor eene beschrijving en ecn archaeotogisch onderzoek der achthoekige en romaansche kapellen op hel Valkhof te Nijmegen , die door hem op de plaats zelve met veel naauwkeurigheid werden opgenomen , en in teekening gebragt , en bij hare beschrijving deelde hij de met veel zorg bijeenverzamelde geschiedkundige berigten desaangaande , gepaard met zijne eigene beschouwingen over den acrd , de inrigting en den oorsprong dezer gebouwen mede. Dit opstel is door hem in de Fransche taal overgezet en to Amsterdam bij J. M. E. Meijer uitgegeven net den titel : Description de la chapelle carlolingienne et, de la chapelle Romane, restes du chateau de Nimegue. Recherche Archeologique etc. 4. Zijn verdiensten werden erkend door de koninklijke Aca­demie van beeldende kunsten te Amsterdam, het Comite his­torique des arts et monuments te Parijs en de Maatschappij pan Nederl. Letterk. te Leyden, die hem tot lid benoemden. Hij overleed te Amsterdam 10 April 1853. Zijn afbeelding, door N. Pieneman geschilderd is door W. F. Wek me ij er gegraveerd. Zie Handel. d. Meats. v. Nederl. Letterk. 16 Jan. 1843. Levensb. bl. 105 volgg. I m m e r z e e 1 t. a. p. bl 276 ; K r a m m t. a. p. bl. 220; Kobus en de Rivecourt en Nieuwenhuis 2e uitgaaf. OLTMANS (JAN FREDERIK.) Deze verdienstelijke schrijver, die onder de pseudoniem van J. van den Hag e, eenige uit­stekende romans o. a. het Slot Loevestein in 1570 (Amst. 1830 2 D. 1839 2e D. 2e dr.) De Schaapherder, een ver­haal uit den Utrechtschen Oorlog (1839 4. 8.) uitgaf, over­leed in Gelderland in Januarij 1854. Onder de naam van J. van de Cappe 11, gaf hij belang­rijke stukken Door Geschied- en Oudheidkunde, zijnde bijla- 7 gen en aanteekeningen beirekkelok het beteg en de verdedi­ging van Haarlem in 1572-1573, Schoonh, 1844 80. Zie Konst en Letterb. 1854 bl. 41. OLYVE (S.) Den 17 Maart 1804 was op de Schelde nabij Zierikzee, een rijk geladen beurtschip , benevens twee andere vaartuigen, door eene groote gewapende Engelsche sloep, be­ hoorende tot het voorvaats krnissende vijandelijke eskader onder sir. Sidney Smith genomen. Dientengevolge werden er op verzoek van het Departementaal Bestuur van Zeeland , eenige gewapende schepen derwaarts gezonden, ten einde de ingezetenen van dat gevvest tegen zulke strooperijen te be­ veiligen. Onder deze behoorde 's Lands kanonneergaljoot de Schrik , gevoerd door den eersten luitenant S. 0 ly v e. Dit vaartuig liggende nabij CoIijnsplaat , nabij de kust van Noord Beveland werd onder begunstiging van een dikke lucht , in den nacht tusschen den 23 en 24 Maart, door zeven Britsche vaartuigen, waaronder drie barkassen, gewapend met 12 pon­ ders canonnades , en te zamen bemand met 200 koppen, onver­ hoeds aangevallen. Niettegenstaande het onverwachte van den aanval en de groote overrnagt des vijands , zijnde de Schrik met slechts 30 koppen bemand , verdedigde Olyve zich gedu­ rende bijkans twee siren met de grootste onverschrokkenheid, doch ten laatste moest hij voor het geweld bukken. Reeds in het begin van het gevecht werd Olyve zwaar in bet aange­ zicht gekwest , doch niettemin bleef hij bet bevel voeren en volstandig den hem aanvertrouwden bodem verdedigen tot dat hij door een tweeden kogel onder de borst getroffen op het dek nederstortte Op hetzelfde oogenblik beklommen de Brit- ten, die 17 dooden en 25 gewonden telden, onder het aanhef­ len van juichtoonen , de kanonneergaljoot maakten zich van haar meester en werpen, tot schande der menschheid, den ziel togenden Bevelhebber met drie gesneuvelden over boord. Zie J. C. de Jon g e, Gesch v. I. Nederl. Zeeuw. D. VI. bl. 549, 556. OMAERS (JAN7 vAN ST.) Toen Jan van Blois in 1361 verlof bekwam om op den burg te Schoonhoven in de kapel mis te mogen lezen , kwam Jan van S t. Omaers nit Utrecht om haar te beschilderen. Hij en zijne helpers waren er omtrent een half jaar aan bezig. Zie C. J. de Lange van Wijngaerdeu, Geseh. der Heeren en Besehrijv. van Gouda , D. I. bl. 710, 716 ; K r a m m t. a. p. bl. 1220. OMAL (jonAN) wiens naam ook Jan d'Aumaele, Om­mal en misschien Johan T hom ale wordt geschreven, zon volgens den een vvelligt aan het Fransch geslacht Aumale zijn verwant geweest , volgens den anderen uit een adelijk Duitsch geslacht afkomstig zijn. Van Est echter schrijft uit- drukkelijk dat hij niet van adel was, en Fr u i n gist dat hij naar bet Duitsche dorp Omal , van waar hij vvelligt geboorte was, beetle. Weleer was hij kanunnik te Luik, mar werd een apostaat; ontweek met Lumey zijn vaderland, verge­zelde hem op zijne verschillende togten, was de bloeddorstig­ste der woestelingen , die onder hem dienden , en een zijner meest vertrouwde aanhangers kw am met hem in den Briel bleef er ten minste tot in Nov. 1572, en was er in eenig bewind, want hij verscheen 18 Nov. met Tr e sl on g, Gou­verneur van den Briel , op het stadhuis om te hooren naar de klagten der Brielsche burgerij, door bet onderhouden der soldaten tot de uiterste armoede gebragt. Hij was bloeddor­stig en droeg zorg voor de uitvoering der bloedige bevelen van zijn meester. Weinige dagen voor de inneming van den Briel, was hem in een zeegevecht de regterhand afgehouwen , en deze verminking had zijne boosaardigheid nog verhoogd. Niet lang na.dat den Briel was overgegaan, werd op zijn last de kanunnik B e r w out Jan s z. des nachts van het bed geligt , zonder eenige vorm van proces opgehangen en nog half le­vend onder den grond gestopt. Omal leefde met eene con­cubine , wier moeder zekere Maria Taselen, het huis van Berwout begeerde , mar niet van hem krijgen kon , op de voorwaarde die ze wenschtte. Om haar te believe!) en aan het begeerde goed te helpers zou de eigenaar ter dood veroor­deeld zijn. Zeker is het dat Lumey, later over dien moord ondervraagd , geen woord tot rechtvaardiging er van heeft b ij gebracht. Hij had deel aan bet dooden der geestelijken uit Gorinehem door Brand naar den Briel gezonden. Van Haren onderscheidt hem te regt met de naam van barbaar. Waarschijn­lijk verliet hij net L u m e y het land. Lie Opkomste der Ned. beroerten enz. Tot Ceulen, bij de IVeduwe v. Gasper de Kreimer 1666 12o. Historia Martyr. Batavic auctore Petro Opmeero Col. 1625. Te Water Verb. der Ed. D. II. bl. 225. D. III. bl. 19 Groningen Gesch. d. Watergezcz. bl. 281, 468; Fruin, de Gorcumsche Martel. bl. 31 volgg. van H a r e n de Geuzen. OMARUIS (JOANNES FABER) noemde zich aldus naar zijn gehoorteplaats Omal, in het Luiksche. Hij was een beroemd regtsgeleerde en schreef vele werken in dit yak, die niet zijn uitgegeven zoo als De Senatusconsultis; De Officio Procon­sulis , Quaestoris , Praefecli Figilum; De Officiario,Praetore; Baillivis, De Divortiis et repudiis ; De Cencibus et vectigali­tus; De alimentis; De Villa , venariis , Saltubus, re­nationibus , Aucuplis , Aquaeductu , Fluminibus , .Finibus agro­rum. Vindemid, Glande legends, deque Interdiclis ad haec am­nia competentibus. Zie Val Andreas, Bibl. Belg. p. 499 ; F o p p e n s Bibl. Belg. t. I. p. 70. Jocher, Adelung, Rotermund. OMAZUR (N.) gaf in het licht: Labyrinthua Cupideni8 d. i. den doolhof der lie, de , waar­van eerhyds Daphne van Apollo vervolgd , verkeerde in een laauwerboom, versiert met Roosetnynen van rijn2en op de nieuw­ste danswijsen ende stemmen, bestaende in Minneliedekens , Her­derssangen , Veldidenntjes enz. te Antwerpen hij Jacob Mesen. 1663. Lankw kl. 12o. Zie v. d. A a, N. B. A. C. Woordenb. op Omazur. Cat. Bibl. Hart. T. III. p. 272. ()MEIJER JR. (R.) dichter, die in het midden der 18e eeuw bloeide. Hij leverde o. a. in 1757 in bet Aanhartasel op de Dichtkundige Cijpressen bladen Amstels Treurklagt over het droevig afsterven van zijne Doorluchlige Hoogheid W. H. K. JI'riso. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. o. h. w. OMIUS (S.) Zie Oomius (S.) OMME (H. vAN) waarschijnlijk van Oudevvater, ten minste in het weeshuis aldaar hangt eerie schilderij in 1651 door hem vervaardigd, voorstellende een Gastmaal,waarop de binnen­vader en moeder met de weeshinderen van dien tijd zijn afgebeeld. Zie Kinschot, Beschrijv. van Oudewater bl. Kramm, t. a. p. bl. 1220. OMMEN ( ), onder luitenant in 's lands zeedieust. Toen hij in Aug. 1808 met vijf kanoneerbooten de haven van Bologne verlaten had, werd hij tusschen de kapen Grisnez en Blanez door acht Engelsche brikken hevig beschoten , doch hij hood dapperen tegenstand en kwam zonder veel schade behouden te huis aan. Zie J. C. de Jong e, Besch. v. h. Nederl. Zeew. D. VI. 6. bl. 542 OMMEGANCK (MARIA JACOBA) zie M y o n (M aria 0 m m e­ganck, Ommeganck, Balthzar Paul) werd 26 Dec. 1755 te Antwerpen geboren, ontving onderwijs van den land­schapschilder Hendricus Josephus Antonissen, doch heeft zich , „voornamentlijk door ingeschapen genie en het vlijtig bestuderen der natuur,, tot eene zoo aanzien­lijke hoogte verheven in het vak van het landschap met dieren , bijzonder met schapen , dat hij onder de latere schilders in dat yak den eersten rang bekleedt". Doorgaans maakte hij zijne studies te Dinant , Chaufontaine en Huy. Terwijl hij eens in die streken met teekenen bezig was, werd hij voor een spion aangezien en in de gevangenis gebragt, terwiji zijne schetsen en krabbelingen naar Parijs werden opge­zonden , doch door tusschenkomst van een vriend kwam hij spoe­dig weer op vrije voeten. Op de tentoonstelling van 1795 te Parts verwierf hij den grooten prijs voor bet landschap, op bet deksel van een klavier, buiten zijn weten door een zijner vrienden opgezon­den. in 1808 vereerde hem de keizer van Frankrijk een gouden medaille met zijn beeldtenis. Sedert moest hij jaarlijks een stuk voor de keizerin Josephine schilderen. In 1814 werd hij mede benoemd in de commissie , die te Parijs de door de Franschen weggevoerde schilderijen terug moest vor­deren. Daar 0 m m e g a n c k zijne reputatie voor een goed gedeelte in die stad had verworven , deed men hem gevoelen dat deze commissie minder voor hem geschikt was , waarom hij ook de werkzaamheden meestal aan zijne mede-commis­sarissen, Regemorter en Odevaer e, overliet. In weerwil daarvan , ging de verbittering tegen .hem te Parijs zoo hoog dat men kort daarna op eene tentoonstelling met een mes een suede over een landschap van hem kraste , dat gelukkig op paneel geschilderd was. Bij zijn leven maakte 0 m m e g a n c k geen bijzonder hooge prijzen voor zijne kunst, zelden ,meer dan 100 of 150 louis d'or. Kort na zijn overlijden , verminderde de waardering er van , doch de prijs steeg zoo dat in 1143, 12,000 francs voor een kapitaal stuk werd betaald en in 1856 voor een dito op de verkooping der kunstnala­tenschap van den beer de C o n i n c k te Gent 14,000 francs. Zijne ordonnantien, zijn doorgaans eenvoudig, maar natuur­lijk, warm en aangenaam van toon, en het mollige der scha­pen is allerkunstigst en schoon. Er bestaan ook van hem fraaije teekeningen en vele in potaarde geboetseerde schapen. Ommeganck overfeed te Antwerpen den . 18e Jan. 1826 en werd den 21 dier maand in de parochiale kerk van St. Charier B o r r o m a e u s begraven, bij zijne huisvrouw Me­jufvrouw P a r m n t , acht kinderen nalatende, onder welke een zoon , die echter geen schilder werd. Een zijner dochters erfde het kunsttalent van haren vader. 0 mmega n c k was ridder der orde van den Ned. Leeuw, lid van het Kon. Ned. Instituut, correspondent van dat in Frankrijk , raad der aka­demie van Antwerpen, vice-president aan het genootschap ter aanmoediging van schoone kunsten aldaar en van vele andere maatschappijen zoo binnen als buiten 's lands. In zijne be-trekking als lid van het Nederl. Instituut, zond hij in der tijd 2 mcmorien bij hetzelve in , die van zijn oordeel en kennis getuigen , de eene over het schalderen op witte of donkere gronden, de andere over het ideale schoon. Er gaat een fraai portret van hem uit, in een bonten pets gekleed , dat hem veel jonger voorstelt dan dat van J. J. Eeckhout, door Grevedon gelithographeerd voor de Galerie des peintres par Chabert et Franquinet. Parijs 1822. Ook vindt men hcm bij I m m e r z e e1 afgebeeld. Zijne na­gelatene kunst is iq 1827 te Antwerpen verkocht. Ter nage­dachtenis en om 's mans roem te hul4igen heeft de vermaarde beeldhouwer P. J. de Cuyper, in 1856 een monument ver­vaardigd , voorstellende een bladend schaap op eene tombe, bestemd voor het Museum te Antwerpen. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 276, 277, Kramm, t. a, p. bl. 1221. Verslag der jaarl. vergad. van het Kon. Ned. Inst. 1826. Muller Cat. v. Portr. Nouv. Biogr.-gener. i.v. J. A. S n ij e r s, Lofrede op B. p. 0. Antw. 1826 8. A. V oisin, Eloge du peintre B. P. 0. Gend 1826 8. (Extrait du Missager des Sciences et des Arts. N i e u w e n-h u i s , Kunst in Letterb. 1826 D.I. bl. 49. Woordenb. der Zamenl. o. h.w. OMMEREN (J. VAN) schreef: De ware aanbidding in geest en in waarlieid. Grave 1794 12. Zie Brinkman, Naaml. v. Both. J. D o e d e s, Leerrede ter Na­gedaehtenis v. J .. v. 0. OMMEREN (Mr. J. VAN) schreef : Dissetatio ad iuris Velavici Cap. XXXI art. V. Groning. 1786 4. Zie. Cat. der Maats. v. Ned. Letterk. D. 111. bl. 314. OMMEREN (RIcaEus vAN) werd den 12 December 1757 te Leeuwarden, volgens Nieuwenhuis in 1578 te Amsterdam,. uit burgerouders geboren. Naauwelijks had hij zijn ze­vende jaar bereikt, of deze zonden hem naar de latijn­sche school, waar hij het onderwijs van den bekwamen V a-lent ij n S 1 oth ouwer genoot. Vervolgens bezocht hij de hoogeschool te Franeker, waar hij de lessen van W a s s e n­bergh en Schrader bijwoonde. Deze laatste boezemde den jongeling liefde in voor de latijnsche poezy. Hij had bier voor een gelukkigen aanleg, blijkens zijne in 1778 nog als student te Franeker uitgegeven Sylvae sine Lusus Juveniles. Te gelijk met hem studeerden te Franeker 1-1. Bosscha en J. A. Node , met welke hij vriendschap sloot. Na volein­digde studien ontving hij eene benoeming tot praeceptor aan het Gymnasium te Zwolle , dat toen onder het bestuur van J. P. de III edenbach Wakker stond. Twee jaren later (1780) werd hij rector te Dokkum en drie maancien daarna te Amers­foord , waar hij in December van hetzelfde jaar zijn ambt aanvaardde met een carmen elegiacum de immensa damno­rum et miseriarum serie , quae ex juventute in otio et vo­lupt ate transacta proveniunt. Kort daarna werd dit met een voor- en narede in het licht gegeven. Gedurende zijn verblijf te Amersfoort trad hij in bet hu­welijk met Ida S a n t i n c k, en gaf hij bewijzen dat hij steeds voortging in het beoefenen der poezy. Hij vervaardigde na­melijk een Elegia consolatoria ad amicum suavisisimum Her-. mannum Buosscham deobituxoris, in 1782 metBosschaas Ele­gia ad Ommerinum , de illo obitu in het licht verschenen, en een Epicedium, gewijd aan de nagedachtenis van zijnen leermees­ter J. Schrader, dat met andere lijkdichten in 1784 door Wass en b e r g h achter zijne Laudatio funebris J. Schrader is gevoegd. Dit lyrisch gedicht, een gelukkige navolging van Hora tins, bragt hem in kennis met den beroemden dichter en letterkundige 11 i e r o n y m u s de Bosch, op wiens aan­beveling hij tot rector van het Gymnasium te Amsterdam werd benoemd. Te gelijker tijd ontving hij ook een beroep naar Rotterdam, en bodes die van Amersfoort hem aan zijn inko­men te verdubbelen, hem den titel van hoogleeraar en zitting in den raad te geven , doch beide aanbiedingen sloeg hij of en deed in 26 Abut 1784 zijn intrede met een uitstekende Oratio de prudenti veterum poetarum lectione, optima vir lute altrice, in proza (Amst. 1785 4.), later door den hoogleer­raar Sieg en beek op nieuw in het licht gegeven. Deze be­hoorde tot de uitstekende leerlingen van van Ommeren en gaf een blijk van zijne hooge achting voor zijn leermees­ter door de uitgave van diens Carmina et Oratio Lugd. Bat. 1827, voorafgaan door zijn levensberigt, In zijne ledige uren bleef van Ommeren de beoefeuing der latijnsche dichtknnde voortzetten : en er zijn verscheiden vrucliten van zijnen geest, die den stempel zoowel van genie als van bekwaamheid dragen. On­der deze behooren o. a. een Ode, in 1790 bij Didot , in alcal­sche voetmaat, en in 36 coupletten uitgegeven (Ode ad Gal­los , Paris. 1790) , welke ten onderwerp had, de eerste ver­biudtenis in het veld van Mars , en waarin men hem de voetstappen van M e o a e n a s gunsteling ziet drukken , welke hij nog in een ander soort van gedichten, in de Brieven na­melijk, gevolgd heeft, die door hem zijn uitgegeven onder den Epistolae Horatiana ad Jacobuin Hooft , de nativitate Zijne bijzondere voorliefde voor H o r a ti u s blijkt ook uit zijn Quintus lloratius Flaccus als mensch beschouwd, Amst. 1789 8 , ook in het Hgd. Horaz, als Mensch and Blirger von Loin , dargestellt in zwei Vorlesungen. .plus dem Hollandischen von L. Watch. Nebst einein critischen Anhang von Herri Hofrath Eichsteidt. Leipzig 1802) , waarin hij met niet minder oordeel dan geleerdheid de nagedachtenis van den dichter tegen de lasterlijke aantijgingen verdedigt , waar­mede men zijne zedelijkheid en vaderlandsliefde had zoeken te bezwalken. Marron, Hoeufft, Peerlkamp en Sie­genbeek hebben met hoogen lof van de verdiensten van v a n 0 in m er e n als Iatijnsch dichter gesproken. Zijne gedichten zijn meest alle verspreid , enkele in de .Delitiae voeticae van van Kooten opgenomen. Geschiedkun­dige opstellen van zijne hand vindt men in de Mnemozyne van Prof Tydeman en in de Bibliotheek van oude Letterkunde , waaraan hij medewerkte. Volgens Nie u wenhuis zijn zijne Nederduitsche en Latijnsche werken in 1797, onder opzigt van Hier. de Bo sch en M. C. van Hall s bij P. van H e n g s t te Amsterdam uitgegeven doch Si e g e n b e e k ge­waagt bier niet van in zijn Epistola ad D. J. Lennepium voor zijne uitgaaf der verstrooide Carinina van v a n O m m e r e n. Ho e ufft vermeldt nog zijn Elogium .Egberti de Vrij Tern­minck. Hij arbeidde aan eerie nieuwe uitgave der Argonau­tica van Val. Flaccu s, toen bij 6 Januarij 1796 overleed. Twee jaren te voren verloor hij zijne vrouw, die hem drie kinderen schonk. Afzonderlijk verschenen zijne. RedPvoering bijdL bevordering der Latijnsche schoolieugd op den 3e van grasmaand (1795), i. de N. Z. Capel te_ Amsterd. uitgespr. gr. 8, en Anthologia poetica in usunz Gymnasii Amstelodam. Amst. 1793 12. To zijne leerlingen behoorden Kemper, D. J. van Lennep, Siegenbeek, Jer. en Abr. de Vries, Urselius en anderen. Zie SIegenbeek Narratio de Vita B. v. Ommeren voor de uitg. van diens Canmina etc. H o e u f f t , Parn. Cat. _Belg. p. 250;Peerlkamp, Poet. Cat. Neerl. p. 531, 532;J. de Vries, Re­dee. over B. v. 0. in Pad. Letteroef. 1833, D. II. bl. 145, 193; Nieuwenhuis, Kobus en de Riveconrt, van Kampen, .Bekn. Geseh. d. Nederl. Letterk. en Wetens. D. II, bl. 566, D. III, bl. 241; Co 1 lo t d'Escury, Holt. roem, 1) IV, (I) bl. 46. Ma­ gasin Encyclop. P. V I, p. 89. Nouv. Biogr. Gener. i. v.; Adelungen Rotermund, Int. Bl. der A L.1796, p. 826 ; Alg. Litt. Zeitung, 1791 , p, 172, 5p9, folgg. Bibl. Hultm. N. 21926, 23073 , 23375, 23387, 23789; Navorscher 1). II, bl. 214. OMMEREN (Sacco VAN) zoos van den vorige, in 1782 te Amersfoort geboren, in 1809 als rector te Zwolle overleden, beoefende gelijk zijn vader de latijnsche dichtkunst , waarvan proeven voorkomen bij Siegenbeek: R. v. Ommeren Car­mina et °ratio p. 130. OMMEREN (RUDOLPH VAN) werd omtrent het midden der 17e eeuw wegens Gelderland afgevaardigd ter vergadering der staten generaal. In 1655 werd hij naar Zwitserland en Savoije gezonden om ten behoeve der ongelukkige Waldenzen te onderhandelen , welken last hij ten nutte der zoo deerlijk lijdende christenen en tot genoegen zijner meesters vervulde. Deze zonden hem later naar Bergen op Zoom met Johan van den Honert om opkomende twister met de Prinses van Hohenzollern weg te semen. In 1666 sloot hij een trac­taat met Denemarken, vervolgens werd Liu rekenmeester van Gelderland , en overleed 16 Febr. 1689. Hij huwde A l b e r­tina Pau W. De Witt noemde hem, „een good Geldersch heer van goede qualiteiten". ZieWagenaar, Vad. Gesch. D.XIIb1.432; ScheltemaStaatk. Nederl. 0. h. w. Brieven v. J. de Witt D I, bl. 218. OMMEREN (CAREL VAN, burgemeester en syndieus van Born­mel, schreef : Authentique Resolutien , Acten, Missiven en Rescriptien, wegens den Magistraet der stadt Salt—Bommel, aenwijs wat voor ende bij de belegeringh wits, , bij het overgaen van de selve stadt Bommel gepasseert is (Julij 1672) 's Gravenhage 1678 opgedragen aan den prins van Oranje in d. 10 Nov. 1673. Remonstrantie aen de Staten Generaal enz. overgeg. door den heere C. v. 0. Borgem en Geconzinit der stadt Salt- Bommel bads mede een Provisionele wederleggingh van seec­ker Mel op de namen van II. de Vael en E Alestekor, uit­gegeven enz. (23 Maart) 's Gray. 1674. lweede Reinonstran­strantie streckende onz 't erlanghen commissarissen of gedeli­geerde Rechteren enz. (Dec.) 's Gray. 1674. OMMERING (Luitenant Kolonel VAN ) kotnt voor op de &wit van sterkte en Indeeling van he Engelsch-Nederlandsche leger in de eerste dagen der maand fumy 1S15 , als Julie­nant kolone1, bij het Bat. Inf. N. M. no 28 te Helleghem bij de twetde brigade, eerste devisie, luiten. generaal Ste d­m a a. Zie Bosse ha Nederl. held. le land D III Bijl. bl 16. OMMERING JACOBSZOON (ADRIAAN) middelmatig dichter uit be midden der 1Se eeuw, van wien men, behalve eenige gedichten in de Dichtkundige Cypressebladen, in A r n o u d van Halen's Panpoeticon en in de Boekzaal der gel. Ire­reld , de volgende afzonderlijk uitgegeven dichtstukken heeft. Aan den prof. J. v. d. Honert, ter afinaninge om zijn tijd niet &Inger te verspillen aen het Nieukerksche werk en las­terpennen. Amst. 1751. 4. Heilwensch aan den hooggel. heer Johan van den Honert T. II Z. ben zijn hoog-eerw. den 20 Nov. 1752 het XXXste /aar van zijn hoog-leeraars mat met veel Mister bekleed halt. Amst. 1715 4o. Op de stigtelijke troostrede over 1 Samuel XXV vers 1, door den godyruchtigen en geleerden heer P. Nahuis, (paste leeraar der geineente te Monnickenclam , opgestelt ter gezegende gedachtenisse en ter plegtige zlitvaart zilner Doorluchtige Hovheid Willem Carel Hendrik Friso enz. Zie van der A a, N B. A. C. Wooraenb. a. h. cv. Schriften tegen het werk te Nieawkerk bl. 13. OMMERING (JACOBUS VAN) 6 Jan. 1675 te Leyden geboren, in 1703 als proponent te flazerswoude gekomen en in 1726 aIdaar gestorven gaf als proponent predikatien in bet licht die met die van anderen gedrukt zijn Leijd. 1717, 4o. en in 1733 herdrukt. Zie VrolijkhertWKerkhemel bl. 270, Both der Gel. Wer. 1716 6 bl. 634; Brans Kerk • Reg. bl. 59. OMMINGUIA (HANcK) Grietman van Winseradeel komt voor in eene ferdban wegens Sybalda-goederen van het jaar 1420. Zie van S m i n i a Naaml. v. Grietmannen bl. 251. OMPHAL (Mr. JAY ROBB VAN) afkomstig nit een Geldersch geslacht, een zoon van Anthony Frederik van Om­ph a 1 , majoor in 't oud Geldersch regiment vati den prins van Oranje-Nassau, voor Sept. 1781 te Nijmegen overleden , werd te Nijmegen geboren en studeerde te Groningen, waar hij in 1768 he meesterschap in de . regten verkreeg, na het verdedigen eener Dissertatio Jurid inaug. de origine atque indole reconciliationis propinquorum quae patria lingua Soeninge nuncupatur. Hij leefde omstreeks den fare 1780 te Nijmegen , waar hij de betrekking van advokaat­fiskaal des Ampts van Overbetuwe bekleedde. Hij was ijverig in zijne ambtsbetrekking en onderscheidde zich door zijne christelijke menschlievendheid , waarvan hij het offer werd. Den 2en Maart 1784, namentlijk , ter gelegenheid van een watersnood, die in dien tijd Gelderland teisterde , verloor hij het leven in den ouderdom van 36 jaren , in een aak , beladen met mondbehoeften orn de overstroornde Over-Betuwe te ver­zorgen. Hij werd benevens nog 7 andere personen door den vliegenden storm weggerukt. Fart. berigt. Bibl. Hag. Cll. II. p. 428. OMPHAL. (ANTHONIE FREDERIK JAN FLORIS JACOB baron van) onderscheidde zich reeds als luitenant in het gevecht bij Cividad Real , diende in Rusland en was later adjudant van Z. M. honing Wil le m 1. Zie Bossch a, Neerl. heldend. te land D. 1II, hi. 337, 392, 401. ONDAATJE (M. J.) proponent in de Tamulsche gemeente (1771-86) gaf in het licht : Tamulsche Kinder-catechismus , — uitgegeven door S. A. Bronsveld , Bedienaar des H. Ev. en Rector in 't semina­rium te Colombo ; nu bfj den 3en druk verbetert door M. J. 0 n d a a tj e proponent in de Tamusche gemeente. Ald. z. j. 80. Zie Cat. der _Mats. v. Ned. Letterk. D II bl. 431. OrOAATJE (Mr. P. Ph. J. QUINT) geboortig te Utrecht in 1760 , studeerde aldaar te gelijk met Bella m y. Hij werd een boezemvriend van den voor dichtkunst en vaderland gloei­ jenden Zeeuw en vervaardigde ook verzen. Daar hij sedert een werkzaam deel nam aan de staatkundige woelingen van dien tijd , schijnt hij later de her niet meer te hebben ge­ hanteerd. Althans, behalve hetgeen van hem in de Proeven voor het verstancl, den smaak en het hart is geplaatst , is niets ten onzer kennis gekomen. Hij stied te Batavia , den 30 April 1818, in den ouder­dom van omtrent 60 jaren als lid van den Hoogen-Raad van justitie over Neerlands Indie. Hij gaf ook in het licht : Bijdr. tot de Geschied. der omwenteling in 1787. Duinker­ken 1791, 1792 2 st. 80. Historiesch verhaal van de onwettige behandeling de pro- vintie en stad van Utrecht, aangedaan in den jaaren 1672, 73 en 74 (Utrecht) 1784 80. 0. ontwierp en gaf in 1799 in .het licht eene kaart der Baataaische Republiek verdeeld in Departementen en Bingen, volgens de acte van staatsregeling bij publicatie van 17 Nov. 1798, en in districten bij pull. van 14 Mei 1799, gegr. door C. van Baarsel te Amst. een bl. gr. fol. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. e. h. w.; Very. op Wagenaar D XV. M. 333, 333, 359, 386, 387, 388, 390. Cat. d. Maats v. Nederi. Letterk. D. III. bl. 262, 350. ONDER DE WIJNGAART (mr. CANZIUSJ Raad en scliepen der stad Delft , in de 2e helft der 18e eeuw , beoefende de Nederl. poezij , blijkens zijn lijkvers te vinden in de Lijkzan­gen op de Weleerw. ZeerUel. Heer Pettus On der de Wijn­gaart, rustend leeraar in de Herv. Gemeente te DeUt. Deze was in 1729 als prop. te Hendrik Ido-Anbacht beroepen , in 1731 predikant te Maaslanssluis , in 1732 te Middelburg , in 1735 te Delft, waar hij in 1778 emeritus werd en in 1782 overleed. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. o. h. w. ONDERDEWIJNGAART (P. V.) zoon van den vorige, dicli­te op hetzelfde onderw erp , niet beter dan zijn vader. Zie van der Aa, t. a. p. ON DER DEWIJNGAART CANZIUS (Mr. JACOB HENDRIK) werd 13 van louwinaand 1771 te Delft geboren , bezocht in 1787 de Hoogeschool te Leyden, en werd reeds in 1790 tot doctor in de beide regten bevorderd , na de verdediging eener dissertatio de jurisprudentia cum Philosophia connutio. Thans de maatschappij ingetreden , hield hij zich nog eenigen tijd met de voortzetting zijner studies bezig en werd eerst tegen het elude van 1793 bij het Hof van Holland, als advocaat en no­taris beeedigd. De omwenteling in den aanvang van 1795 , deed niet slechts zijn vader, die burgemeester,, lid der sta­ten van Holland en aan het Hoofd der Hollandsche Magazijnen was, maar ook Canzius alle zijne openbare betrekkingen verliezen. No had hij zich een andere loopbaan te kiezen en deels zijne neiging tot beoefening der wis- en natuurkundige wetenschappen , waarin hij zich tot een boogen trap, zoo van theoretische als praktische, kundigheden verheven had , deels het uitzigt , 't welk de gestremde invoer van voort­brengselen der Engelsche nijverheid op een goeden uitslag scheen aan te bieden , bepaalde zijne keuze tot de oprigting eener fabriek van wis- en natuurkundige werktuigen. Deze kwam, met het begin van 1797 werkelijk tot stand, en werd sedert door hem nog grootelijks uitgebreid, en op een geheel systematischen voet ingerigt. In datzelfde jaar werd hij met eenigen anderen, de stichter van het godsdienstig genootschap onder den naam van Christo Sacrum bekend , en tevens , uit loutere godsdienstijver, een der beide leeraren van dat ge­nootschap , in welke betrekking hij tot aan zijn verhuizing uit Delft met gemoedelijke getrouwheid, en tot groote stich­ting van velen , zoo in als buiten het genootschap volliardde Ilet werkzaam deel echter welk hij aan deze instelling had, haalde hem van de zijne van het Waalsche kerkgenootschap , bij 't welk hij vroeger den post van diaken en later van un­derling bekleed had , eene ontzetting van den laatstgemelden post op den hals. Intusschen arbeidde hij onverdroten aan de volmaking zij­ner fabriek, en had ook de voldoening , dat de daarop ver­vaardigde werktuigen den lof van alle kundigen wegdroeg , en zijne inrigting als een sieraad des vaderlands door hen ge­roemd wend. De raadpensionaris Schimmelpe nnick ver­eerde hem, gedurende zijn kortstondig bestuur, met een bezoek, en koning Lode w ij k schonk hem de orde der Mile en het brevet van lllanufaclurier des Reks. Het laatste aan­vaardde, hij doch het eerste wees hij van de hand, uithoofde van de hem reeds knellende omstandigheden , waarna hij , ten gevolge van gebrek aan vertier, met opzigt tot zijn fabriek verkeerde. Wel had hij het genoegen van bij eene tentoonstel­ling van nationale Kunstvlijt in 1820 zich, wegens de daarop door hem geleverde voortbrengselen zijner fabriek, met een gouden eerepenning beloond te zien , doch dit bragt weinig of niets toe tot de verbetering van Karen ongunstigen staat, die zoo verergerde , dat hij zich genoodzaakt vond eene in­rigting geheel op te geven , die hij met opoffering van een goed deel van zijn vermogen had tot stand gebragt. In de lente van 1811 besloot hij met de zijnen zijn verblijf te Em­merik te vestiges, van plan zich voortaan aan de voortgezette beoefening van drie zijner meest geliefde vakken van studie , de wis- en natuurkunde namelijk , wijsbegverte en nijverheid toe te wijden , en die beoefening met het onderwijs te ver­binden. llij verkreeg hiertoe , binnen kort , althans ten deele . gewenschte gelegenheid , door zijne benoeming tot professor bij het Gymnasium Philosophicum in het gesticht Sophia, vvelke leerstoel hij , ofschoom de eenige Protestantsche °rider­wijzer aan het gymnasium , tot genoegen van Roomschen en On-roomschen bekleedde tot aan de geheele ophefling er van door bet Fransche bestuur. Dit bestuur benoemde item tot Wire der stad Emmerik , welke betrekking in het volgende jaar (1812) toen de Pruissische regering de Fransche had vervangen in die van Burgemeester veranderd werd. Na ge­vraagd en bekomen ontslag van deze waardigheid, aanvaarde hij in Februarij 1816 de post van eerste commies bij bet se- cretariaat van het departement voor het onderwijs , der kun­sten en wetenschappen , aan welks hoofd toen , met den titel van comrnissaris-generaal R e p e 1 a e r v a t, Driel stond. Twee jaren later, werd dit departement met dat van Nationale Nil­verheid en kolonien onder een ministerie vereenigd, aan welks hoofd F a l c k geplaatst werd. Door de onder de hand be­werkte benoeming van van E w ij c k tot vervanging van d e G e e r, die zijnen vorigen post van secretaris bij bet dep rte­ment van onderwijs met dien van griffier der Staten-Generaal verwisselde , in zijne , op vroeger stellig gedane verzekering gebouwde verwachting van dien beer, bij bet verlaten van zijnen post, te zullen opvolgen, teleurgesteldoverd C a n s i u s thans als eerste commies bij de divisie van Nationale Nijverheid ge­plaatst; eene plaatsing, die, wegens mindere overeenstemming met den man, die aan het hoofd der divisie stond, en over wiens gedrag bij billijke redenen van beklag meende te heb­ben , hem, op den duur, minder aangenaam viel. In 1820 was hij , boven anderen , werkzaam tot regeling van de toen te Gent gehoudene Tentoonstelling van voortbrengselen der Na­tionale Nijverheid , werd als lid der daartoe ingestelde corn­missie met het uitbrengen van bet rapport belast en opende de plegtigheid der openbare uitdeeling van de toegewezene eereprijzen met eene toepasselijke redevoering. Dezelfde taak volbragt hi' in 1825 te Haarlem , bij gelegenheid dat aidaar eene dergelijke tentoonstelling plaats had. Net genoegen had hij zich , een jaar vroeger, weder in zijne vorige betrekking tot het departement van onderwijs overgebragt gezien , en met nog grooter genoegen ontving hij in 1825 zijne benoe­ming-tot referendaris , vergezeld van het geschenk van een gouden snuifdoos , ten blijke der tevredenheid van den honing over zijne werkzaamheden. In 1826 werd hij tot directeur van een te Brussel op te rigten Museum van Kunst en VolksvNi, aangesteld. Na de omwenteling van 1830 bleef hij te Brussel doch weigerde elke aanbieding hem door bet Belgisch gou­vernement gedaan , daar hij zich door den gevordenden eed niet aan hetzelve wilde verbinden. Eindelijk keerde hij in 1837, op herhaald en dringend verzoek der zijnen, naar Holland terug , waar bij den 10 van Louwmaand 1838 overleed Als mensch en christen was Ca n z i u s zeer eerbiedwaardig. Zijne wezentlijke braafheid very, ierf hem evenzoo de algemeene achting , als zijne wetenschappelijke kennis. De Maatsch. van Nederlandsche Letterkunde te Leyden benoemde hem tot lid. Dat hij ook de roezy beoefende , blijkt nit de Poetische Mengel,sioffen van het Haagsche dichtlievende genootschap Kunstliefde spaart Been gaf in bet licbt: Bericht aangaande zijne Fabricq van kunstwerktuigen te Delft 20 Oct. 1800. Het genootschap Christo-Sacrum binnen Delft. Delft 1801. Catalogus van mathematische , ph,ysische, anatomische , chi­rurgische en andere lnstrumenten, te bekomen in de Fabrieq van 0. C. Aid. 1804 2 st. 80. .AanJYpey over eeni,qe aanmerkingen in het verslag van het kerk,qenootschap Christ° Sacrum te Delft, Leid. 1801. .Eeredienst bij gelegenheid van de vfli en twintigste verga­ dering der oprigting van het Genootschap Christ° Sacrum 's Hage 1822 So. .Redevoerin,q by de plegtige uitreiking der eere penningen aan de bekroonde Tentoonstellers van voortbrengselen der Nationale Nfterheid op d. 10 Avg. 1825 benevens V. Loosjes, Dichtst. op den lof der Niiverheid, Haarl. 1825 So. De Maats. v. Ned. Letterk. te Leyden bezit van hem in hands. Brie nagelatene verhandelingen of voorlezingen 4o. 1. Ten betooge , dat de kennis der Nederlandsche tad, in derzelver omvang , ,qelijk die der Latijnsche, eene bron is van uitgebreide geleerdheid 1806. 2. Over de kracht der Nedetduitsche Mal, met opzigt tot de uildrukking van het schoone in al deszelfs betrekkin­gen 1808. 3. Over den steendruk 1808. Ook wordt hem toegesebreven : Over de beteekenis van het woord godsdienst, zijnde eene redevoering , gedaan in een gezelscha_p van lieden , die geene bijzondere secte van godsdienst belVen. Delft 1799. Zij bezit ook zijn portret in steendruk z. pl. of j. van uitgave of naam van bewerker fol. Hij voert er de titel op van A. L. M. Phil. et Jur. Utr. Doct. die hem in 1812 door een der vaderlandsche Hoogescholen eensbalven werd gescbonken. Ook komt zijn portret voor bij Rogge, Jacob Hendrik, Oncler de 11/1jngaart tansies en het Christo Sacrum te Delft in kalender voor de Protestanten in Nederland 1862 bl. 195 volgg. Zie Ypey Gesch. d. Chr. Kerk in de 18e eeuw, D. X bl. 90 very.; Ypey en Dermout, Gesch. d. Ned. fiery. Kerk D IV bl. 248; Glazius, Nederl. Kerkgesch. na de Hery D. III bl. 376 very.; Dez. Godgel. Nederl o. h. w. ; S i e g e n b e e k in Hcndb. d. Jaarl. Vergad. v. d. Metals. v. Nederl. Letterk. te Leid. 1839 ; van der A a N. B. A. C. Woordenb. o. h. w. ; Poetische Mengelstoffen van Kunstl. spaart geen Vlijt D VIII bl. 156 ; L J. F. Janssen, Rapport over hands. documenten door mevrouw Onder de Wijngaart. Cansius aan de _Moats. v. Ned. Letterk. Geschonken in. Letterk. Handel. 1844 bl. 85 ; Cat. d. Meats. v Nedl. Letterk. D II bl. 94, 125, 235, D. III bl. 30 ; Muller Cat. v. portr. ONDEREET (B. C. J.) was sehrtiver van Nacre instructie voor de pryzers in cosmiers Gendt 1780 in 12o. Zie B1ommaert, Nederl. Schrijvers van Gent bl. 357. ONDERMARK, ook UNDERMARK en OUDERMARK, (MAARTEN) te Gent geboren , studeerde te Wittenberg onder Luther en M e­lanchton, en woonde bij den eerste in huis. Hij werd in 1525 door Hertog Ernst als predikant naar Celle geroepen om daar de hervormde leer in te voeren en in 1529 met hetzelfde doel , benevens Hendrik Bo ck en 111 attheus Ge n-de rich naar 0. Friesland, werd 1542 superintendent te Celle en stierf 1569. Zie B ij t e m e i s t e r de Vita Seriptis et meritis supremor. praesulum in ducatu Luneburg., p. 20 seqq. Adelung en Rotermund. ONDERIJK ( T.) schreef : God in den zondaar verheerlijkt Amst. 1694. 4o. De dwaze Atheist ontdekt en overtnigd, Amst. 1702 , 2 d. 40. Zie A r r e n b e r g Naamreg. 54;319 Cal. d, Groe. bl. 65. ONDERWATER (DIRK) won van een welgesteld Landman in den omtrek aan Leyden geboren. Even als P o o t vormde de na­tuur hem tot dichter. Een krachtig gedicht van hem De jon­ste dag maalite veel opgang. Jammer dat hij door verloop zijner zaken , van een schraal arnbtje moetende leven , als vertaler van roman en tooneelstukken , zijn onderhoud in zijne pen vinden moest en dus de her niet naar wensch kon han­teeren. Behalve eenige dichtstukken in verschillende bundels verspreid gaf hij in 1804 te Leyden een kleine verzameling in het:blicht , waarin wezentlijk verdienstelijke stukjes voor­komen hoewel niet zonder gebreken. Hij overfeed te Leyden 12 April 1818 , oud omtrent 60 jaren. Zijn portret ziet het hat. Hij gaf in het licht: De Eerbyke _Eigenzinnige, trsp. U. h. hgd. vertaald. liaarl. 1795 gr. So. De verzoening of de Broedertzcist, trsp. n. .hgd. van Tr A. leand. Aid. 1799. Sint :Maarten of de gestolen Ganzen Insp. door Hageman (n. h. hgd.) vertaald. Leyd. 1799. Adeleide , Gravin van Teck , Ridder — Insp. n. 't hgd van E. Burger geb Hahn. Ald. 1799. Het boodshoold,of de Vogelkooyen , Ridder — to cp. n. het hgd. van G. Hageman, Amst. 1799. Noch de een noch de andere. lilsp. n. h. hgd, in den Haag 1801. Mengelingen in dichtinaat en proza Leyd. 1804 80. Ernstige , sativigue en Domocratische I,etterarbeid. Leiden 1802. De vriend der Kinderen of gedachten voor het opkomend geslacht. Leiden 1817 3e drub met vervolg 1819. Zie Witzen Gijsbeek B. A. C. Woordenb. D V bl. 5, 6. Cat. d. Maats. v. Nederl. Letterk. D I 1 b bl. 162, D III bl. 99. M u 1­1 e r, Cat. van purtrett. o. h. w. ONDERWA TER (PomPEJus) waarschijnlijk afstammeling van het bekende burgermeesterlijke geslacht van dien naam to Dordrecht , diende den lande als ritmeester en onderscheidde zich in 1745 bij de verdediging van Doo•nik tegen de Franschen. Zie B o s s c h a, Neerl. Heldend. te land D. II. bl. 581. ONDERWATER (Conn's) burgemeester van Delft, toen Delft in 1672 door de opgezetenen van Maasland en Maaslands­sluis werd ingenomen en zij de Wethouderschap noodzaakten het eeuw ig edict of te zweeren en den pries tot stadhouder te verklaren. Zie Wagenaar, Vad. Hst. D. XIV. bl. 81. ONDORP (ANDR.) uit Alkmaar, artium et utriusque medici­nae dr. te Bazel en in 1484 rector dier Universiteit. Aiken. Baur. p. 168. Adelung en Rotermund. ONESIMUS DE K1EN een kapucijn nit 1peren, zette u;t het Spansch in het Latijn over Medulla cedri Libani, s. Concep-Ins praedicalnles super Dominicas tains anni ex Homiliis Qua­dragesimalibus heron. Bapt. de la Nuza. Antw. 1683 4o Colon. 1655, 1660 4. Zie D1 iraei, Scrip. Sam XVII; Fabricii, Hist. eccl. p. 329; Lipen , Bibl. Yheol. T. I. p. 647. seqq. Adelung en Ro• termund. ONGHENA (JAN) te Gent geboren, stond in 1566 met zijn broeder Li even aan het hoofd der volksbeweging, die de beelden brak en nit de kerken wegnam. Met een gewaanden brief van den graaf van Eg m on d hadden zij de stadswacht verwijderd en w aren zoo onverhinderd in de Augustijner kerk gedrongen. Den 10 Febr. 1568 werd hij voor den Raad van beroerte gedaagd , doch hij verscheen niet, en verschool zich te Antwerpen in het gewaad van een bootsgezel , doch hij werd ontdekt en den 31 Julij 1568 te Gent gevangen binnen gebragt , en den 2 Augustus van hetzelfde jaar opge­hangen. De Kempenare betreurde den dood van dezen ver­nuftigen jongeling, dien hij een verdienstelijk dichter noemt. „Hij was (dus luiden zijne woorden) in zijn leven een aer- dig Vlaamsch dochter, en had een geestig dicht gemaakt , in hetwelk hij al de kloosters dier stad beschreef, trouwende de monniken met de nonnen of bagijnen , den deken van Rinse, heer Pieter Titelman, broeder van Franciscus, min­derbroeder en voorlezer der Godgeleerdheid te Leuven, inqui­siteur, paerde hij met het verken der Byloke , waerom hij ook gevangen en gestraft werd over ketterij van gemelden deken , maer ontkwam het nog alsdan , ter oorzake en voor­sprake van sommige edeten , aen de welke hij zoo om zijne poesie als geestigheid aangenaem was; maer nu werd die groote kunstenaer opgehangen". Zie de Keropenare , Vlaemsche Kronijk bl. 12 , 29, 42 , 44, 56, 57. B1ommaert, Ned. schrijvers van Gent, bl. 108, 109. ONGHERS (JAeoBus of JAN) een geboren Nederlander, die zich in 1691 , in den bloei zijner jaren te Praag vestigde. Van hem bestaan vele schilderstukken , historische en bouvv­kundige onderwerpen , die rijk gedacht en goed geteekend doch rosachtig van koloriet zijn. In 1714 werd hij pre­sident der schildersbroedersschap aldaar, en overleed er in 1730. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1221. ONGNYES (GUILBERT D') zoon van Jan , heer van Ongnyes , gouverneur van Doornik en van Margaretha de Lanno y. dochter van Philips de Lanno y heer van Santes en ridder van het Gulden flies , werd ter laatstgemelde ptaats om­trent 1520 geboren. Hij omhelsde den kerkelijken staat , werd kanunnik , aarts-diaken van Doornik en in 1552 vicaris­generaal van den aartsbisschop Charles de Croy, die te gelijker tijd abt der kloosters van Afflighem en St. Guislain was en ook dat van Haumont bestuurde. Na den dood van dezen prelaat in 1564 werd hij in diens plants benoemd en den 9 October 1565 in de kerk van St. Anna gewijd. De nieuwe bisschop poogde met ijver de besluiten van het concilie van Trente in zijn bisdom in te voeren, wendde alle pogingen aan tot uitroeijng der ketterij, en het kapittel zijner cathedrale met geleerde lieden te bezetten hield eene sy­node en overleed te Kortrijk den 25 Augustus aan de pest. Zijn lijk werd naar Doornik gevoerd. Zijn grafschrift leest men bij het P a q u o t. De acta der onder hem gehoudene sy­node zijn uitgegeven met den Mel Decreta et statuta Synodi Dioeceos Tornacensis per Reveren­dissimum in Christ° patron Guilbertum d' Ongnyes, Episco­pum Tornacensem Duaci, 1574, Lovanii 1589 12o. ook in Sum­ ma Statutorum Synodaliwn Bpiscop. Tornacens. van J. de Groin. Insulis 1726 8. T. IL p. 173-217. 8 Zie G a z e t , Hist. Eccles. du Pays-Bas p. 239, 240; Gallia Chris­tiana T. III. p. 240, 261; Paquo t, Mena . T. ITI. 473—.475. ONGOYS (IEAN te Busnes in Artois, in (le 17e eeuw geboren, was in 1576 en 1579 boekdrukker en boekhandelaar te Parijs. Hij schreef: Le Promptuaire de tout ce qui est advenu de memorable de­puis its creation die monde jusques a present, reduict en forme -de calenclrier,, on journal. Paris 1576 12o. Promptuaire de lout ce gni est advenu plus digne de memo­rable de'puis la creation du monde jusques a present. Auquel ont este adjontes cette seconde edition) les catalogues des 'apes , Empereurs, et Roys de France; avec trois Genealogies et descentes des Roys d'Angleterre, Rspaegne et Portugal; contenant le temps que precisernent ils ont regne , et leurs gestes plus memorables jusqu'aujourd'huy. _Ensemble le nombre des Archives chez de ces Royaumes , et les Eveschez depen­dants d'iceux. Paris 1579, petit in 12o. Lie Le Croix de Maine p. 219, 320. Locrii , Chron. Belt'. p. 689. Paquot. Mem. T. III , p. 78. OLST (RIENIER VAN) voornaarn glasschilder,, bloeide waar­schijnlijk te Zutphen , in het begin der 17 eeuw. Hij be­schilderde in 1610 een glasraam door de staten generaal aan de hooftlkerk van Zutphen vereerd. Zie Resol. Stat. Gener. 13 Julij 1610; Kram m, flank. op de Lev. en Werk. (1. Boll. en VI. schilliers euz. bl. 214. ONKRUIT THEODORIO te Zwolle geboren , was een be­kwaam portret- en landschapschilder in miniatuur , hield zich meest op te 's Hage en Amsterdam , en was een geruimen tijd werkzaam op de porcelijn fabriek van den graaf van Grons­veld te Munchen. Hij heschilderde ook waaijers en maakte teekeningen voor boekwerken. Omstreeks 1766 verliet hij 's nage, doch werwaarts hij vertrok is even onbekend als zijn sterfjaar. Zie Immerzeel p. a. p. bl. 378 , Kramm, t. a. p. bl. 1221. ONNEN (F. J.) Med. dr. schreef: .Dissertatio Chir. de prolapse-.inversae connato. Traj. ad Rhen. 1824. Zie Ho 1 t r o p, Bibl. Med. et chir. p. 265. ONNEN (H.) Med. dr. schreef: Dis8ertatio medica de vi consuetudinis tainquain varietatioy utriusgue hominis principle causarum summa. Traj. ad 1803. Lie 1-I o l t r o p, Bibl..Clair. p. 265. ONSELEN (A. VAN) van dezen heelmeester vindt men twee gvaarneminiqen eenen ileneze2ze verlamming van het boven8te voglid in Hippocrates. D. I st. I bl. 94. Zie Holtrop, Bibl. Med. of Chir. p. 265. ONSENOORT (ANTIIONIUS GERARDUS VAN) werd den 27 Oc­tober 1782, uit brave, burgerouders te Utrecht geboren; zijn vader 11u yBert v an Onseno or t, oefende bet vak der heelkunde in die stad nit en werd als gildebroeder, in het toeumaligen collegium medico-chirurgicum, in het jaar 1786 opgenomen. In zijne vroege jeugd , naauwlijks negen jaar oud , werd zijn vader hem door den dood ontrukt; reeds moederloos, en op het tijdstip , dat hij de leiding eens vaders nog zoo zeer behoefde, werd hij met eenen jongeren broeder en twee zus­ters, als afstammeling van een burger van Utrecht, in het Gereformeerde burger weeshuis opgenomen. De regenten van het gesticht , aan wie titans de zorg voor zijne verdere opvoeding was toevertrouwd, bemerkten weldra in den knaap eenen .neer dan gewonen aanleg, welke veel goeds voorspelde. Hij scheen echter meer lust te gevoelen voor een werktuigelijk bedrijf, dan dat hij eenige zucht tot wetenschappelijke ontwikkeling liet blijke . . Na geeindigde schooljaren gaf hij de voorkeur aan het yak van schrijnwerken (kastenmaken) waarmede hij gedurende cenigen tijd met vrucht zich bezig hield. Met deze oefening vereenigde zich eene , bij hem heerschende zucht tot lectuur, (I) en ieder oogenblik, hem van zijn handwerk overschie­tende, werd daaraan toegeweid. Deze begeerte naar kennis intusschen, meer en meer de overhand verkrijgende, werd naar (lie mate de lust voor het gekozen ambacht verdrongen, zoodat hij , nu 17 jaren oud, aan de regenten des gestichts de toestemming verzocht, zicli op het vak der heelkunde te mogen toeleggen. Dit werd hem toegestaan, en hij ten die . einde , onder de leiding van den ervaren heelkundige J. A. van de W a ter te Utrecht gesteld. Met een helder oordeel tevens een gelukkig geheugen parende, waren zijne vorde­ringen zoo in het oog loopend, dat hij reeds binnen een jaar (1) Door eigen oefening bekwaamde hij zich in de Fransehe Mal, welke hij gelegenheid had in 1793, bij de cankomst der Fransehen te Utrecht, verder can te leeren. in. het gesticht zijner opvoeding, ten overstaan van twee genees- en twee heelkundigen, onder welke laatsten ook zijn leermeester , een examen in het vak der ontleedkunde met alien lof doorstond. Twee jaren onder de leiding van de beer van de W a­ t et doorgebragt hebbende , verliet hij in den ouderdom van 19 jaren het gesticht en begaf zich naar Amsterdam om zich verder te oefenen. Den 1 Mei 1804 trad hij in militaire dienst bij het hospi­ taal te 's Gravenhage , alwaar hij als chirurgien sonsaide ver­ bleef tot den 9 Februarij 1806 , toen hij tot chirurgien aide major bevorderd werd. Al spoedig echter werd hij tot chirurgien der eerste klasse benoemd. Den 17 Januarij 1806, onder het bewind van ko- Ding L ode w ij k , werd hij gecontinueerd als ehirurgien princi­ pal (1) en tevens benoemd tot lijf-medicus van de heeren van Gr as v eld en Da endels , gouverneurs generaal van de Nederlandsche Oost-Indische bezittingen. In genoemde be- trekking volgde hij laatstgemelde op een Amerikaansch schip met den staf en bagaadje van dien gouverneur. Deze bodem, welke over Noord-Amerika naar Batavia bestemd was , werd door de Engelschen genomen (2) , in bet vermoeden dat de gouverneur-generaal Da e n d e 1 s zich aan boord zoude be­ vinden. Gedurende een kortstondig verblijf in New-York, waar­ van hij melding maakt in eenzijner werken (3), maakte hij gebruik van de gelegenheid zijne kunde en ervaring te ver­ meerderen. Alras uit de Engelsche krijgsgevangenschap ontslagen, tref­ fen wij hem wederom aan op het Nederlandsch oorlogs­ fregat de Gelderland , bestemd naar de goudkust van Guinea ten einde van daar zijne vroeger mislukte bestemming te volgen. Deze bodem, welke den 5 Maart 1808 de reede van Texel verliet, had aanvankelijk reeds met tegenspoeden te kampen. Door bet lek worden van het vaartuig, was de kapitein Pool verpligt te Bergen in Noorwegen ter kalefatering binnen te loopen , hetwelk op den 24 Maart plaats vond. (4) Spoe- (1) De staat van dienst, van wege het Departement van Oorlog ver­ztrekt, is omtrent dit punt onduidelijk. Van zijne benoeining tot chirur­gien principal wordt niet gesproken , slechts staat daar vermeld , dat hij in dien rang gecontinueerd is. (2) Zie Siaat der Oost-Indische bezittingen door den generaal Daendek. 's Hage 1814 folio 1 deel blz. 1 in de noot. (3) Over de vorming van eenen kunstigen oogappel bladz. XIV der voorrede. (4) Zie J. A. de Marre Reizen op en beschrijving van de goad­kust van Guinea 2e deel, bijlagen bladz. 30. Aig was het schip hersteld , en den 4 Mei zeilde bet weder uit tot voortzetting van de reis. De oorlog met Eu-- ;eland , welke toen op het hevigst woedde , maakte de zee Leer onveilig ; op alle Nederlandsche vaartuigen werd jagt ,Temaakt en ook de Gelderland ontging dit gevaar niet ; den 19 Mei werd het door het Engelsche oorlogs-fregat the Vir­ginie aangeklampt , en op het vernemen, dat het een Neder­landsche bodem was , in een gevecht gewikkeld , hetwelk de overgaaf ten gevolge had, na een dappere verdediging en het verlies van 13 dooden en 43 gekwetsten. Van Onsenoort die als passagier aan boord was (1) verleende bier den gekwetsten grooten bijstand ; met den Chirurgijn-Majoor Tappert behandelde hij onverschrokkem de lijders under het hevigst vuur ; hij was met den overste. van Gorkum en de kommissaris ordonnateur Kok , de last­ste die zich aan boord van het veroverde vaartuig beyond. Het schip Gelderland werd door de Virginie to Cork op­gebragt , alwaar de admiraal der engelsche vlag gestationeerd was. Beklagenswaardig was toen het lot der gevangenen ; zij waren bij het nuttigen van schrale scheepskost , verpligt steeds tusschendeks op een zeil te slapen Gelukkig dat dit niet van langen duur was. De beer Kok overleed sedert aan de ge­voigen. Velen werden ziek , (loch van 0 ns en oor t had aan zijn sterk ligchaamsgestel zijne voortdurende gezondheid te danken. Den 21 Mei verliet het engelsche fregat met de ge­vangenen de reede van Cork, en wierp den 1 Junij op de reede van Plymouth het anker. Als passagier had van 0 n­senoort het geluk alhier het lot van 's lands ambtenaren , immers voorshands niet te deelen. (2) Den krijgsgevangenen werd Moreton Heamstead , in het graafschap Devonshire , als verblijfplaats aangevvezen alwaar zij negen maanden vertoefd hadden , toen in Februarij 1809 , hun verlof aankwam , om naar het vaderland terug te kee­ren. (3) (1) T. a. p. bl. 37. (2) De eerste krijgsgevangenschap schijnt van Onsenoort ge­leerd te hebben zich niet als militaire arts in werkelijke dienst, bekend te maken. Zijn Engelsebe paspoort, vermeldt zijnen titel als "Private Physician". De passagiers werden als neutraal, de burgerlijke ambte­naren , doch vooral militaire officieren , als krijgsgevangenen beschouwd, en tot u;twisseling bestemd. De gevangene burgerlijke ambtenaren be­klaagden zich later hunne onvoorzigtigheid , van zich niet als passagiers te hebben opgegeven. Zie Mar re t. a. p. biz . 43. (3) In hoeverre van Onsenoort het lot der krijgsgevangene amb­tenaren deelde, om namelijk te Moreton Heamstead te moeten verblijven, is ons niet duidelijk geblekea. Dit is zeker, dat zijn adres op de pas tot terugkeering naar het vaderland, te Louden gesteld was. • Na een verblijf van acht dagen op het Cartelschip, hetwelk hem naar het vaderland overvoerde , wierp deze bodern op de reede van Hellevoetsluis het anker. Teleurstellend was het verbod van te mogen ontschepen (1): eerst den volgenden dag , na de aankomst van eene speciale vergunning uit 's Gra­venhage, werd ook van O n s e n o o r t ontscheept, die zich onmiddelijk naar 's Gravenhage begat, alwaar hij , na afgelegd verslag zijne mislukte reis , in denzelfden rang bij het leger geplaatst werd; immers hij woonde in het jaar 1809 den veldtogt in Zeeland , tijdens bet landen der Engelschen op Walcheren, bij. De inlijving van het koningrijk Holland in het fransche kei­zerrijk bragt geene verandering in het lot van van O n s e­noor t te weeg; hij bleef tot 1811 in denzelfden rang, tot dat, op den 31 Januarij van dat jaar, eene aanstelling als chi­rurgijn majoor bij het fransche leger in Portugal hem naar dat koningrijk riep , alwaar hij al de moeijelijke en gevaarlijke veldtogten mede maakte. Van daar vertrok hij met het fran­sche leger naar Spanje , alwaar hij den bekenden worstelstrijd tusschen vrijheid en overheersching bijwoonde onder bet opperbevel van de maarschalken Masses a, Marmont en Souet (2) wien hij vergezelde in de veldslagen to Busaco, Salamanca , Victoria , op verschillende plaatsen in de Pijreneen en te Toulouze. (3) In den veldslag bij Salamanca bragt hij den maarschalk Mar mont, die gevaarlijk gekwetst werd, de eerste hulp toe. Bij de terugkomst van het fransche leger uit Spanje . werd van On seno ort, den 16 Mei 1814, in denzelfden rang overgeplaatst bij het leger van het zuiden , vanwaar hij , bij den val van Napoleon, den 1 Junij, bij het 1 regement van linie overging. Toen , door den algemee­nen maatregel van 31 Augustus 1814, alle vreemdelingen uit de fransche dienst eervol ontslagen werden , behoorde hij on­der diegenen , welke van dat ontslag gebruik maakten. Na nog eenigen tijd zich to Parijs te hebben opgehouden , waar hij van de menigvnldige gelegenheden , welke tot ver­meerdering zijner kennis zich aldaar aanboden , met den mees- (1) Dit verbod van keizer Nap oleo n uitgaande , moest gevolglijk door zijnen broeder Lodew ij k geeerbiedigd worden ; hierin straalde genoegzaam de schijn-koning door ; men ziet echter nit de toestemming van ontscheping , welk gewigt men hieraan hechtte; doch deze staatkunde verhaastte den val van den , door velen miskenden koning van Holland. Zie Marrd t. a. p. en Documens historiques et reflections, sur le gou­vernement de la Hollande par Louis Bonaparte Tom. 2 p. 310, 414. (2) Militaire Chirurgie geschieclk. beschoated , bl. 67. 3) T. a. p. bl. 64. ten ijver gebruik maakte , keerde hij in zijn vaderland terug, alwaar eene aanstelling in zijnen ouden rang hem dadelijk1e heart viel. Reeds spoedig was van Onsenoort in de gelegenheid -den natuurgenoot hulp toe to brengen tijdens den, veldtogt van Waterloo in 1815 , was hij belast met de behandeling van de gekwetste pruissische soldaten in het Lazaret Vloerbak te Leuven. Hoezeer hij zich bier van zijnen pligt kweet , getuigt de Divisie-generaal-arts Dr. G r f e, die can bet hoofd van de pruissische geneeskundige dienst stond , in zijn voordragt aan den minister, voor de ridderorde van den rooden Ade­laar. (1) Van den 18 Junij tot den 6 October 1815 was hij in dit hospitaal met den meesten ijver, onafgebroken vverkzaam, toen de directie over hetzelve opgedragen werd aan den Ober­stobs-arzt Dr. Weber, met bevel het naar Faucon over te brengen. In dit ttjdsverloop werden er 12 a 15000 pruis­sische krijgslieden in dit hospitaal , onder zijn toezigt behan -deld , in welke moeijelijhe taak hij getrouw werd bijgestaan door den gevangen franschen inspecteur generaal van de ge­neeskondige dienst, den baron Larrey. (2) Bij besluit van Z. III. den honing der Nederlanden van 20 111aart 1817 aangaande d oprigting van 's rijks hospitaal te Leuven en te Leyden , werd van 0 n s e n o o r t het volgende jaar als officier van gezondheid der le klasse bij het hospi­taal in eerstgenoemde stad aangesteld , en tevens met bet onderwijs belast Gedurende vier achtereenvolgende jaren onderwees hij aldaar de theoretische en practische chirurgie oogheelkunde tevens werden Item de lessen in de oog­heelkunde , aan de hoogeschool aldaar opgedragen , (3) en hem in hetzelfde jaar, den graad van medicinae et chirurgiu doctor verleend. Zijne dissertatie de cataracta , welke niet gedrukt is , gaf aanleiding tot bet later door hem uitgegeven werk over de graauwe staar enz. (4) Toen in 1822 , de beide rijks hospitalen te Utrecht ver­eenigd werden , benoemde Z. M. van Onsenoort tot eer­sten officier van gezondheid bij deze nienwe inrigting. In dat (1) Militaire chirurgie , blz. 46 in de noot. (2) T. a. p. bL 46. (3) De beer Harbaur, later inspecteur-Generaal van de genoemde dienst, was toen hoogleeraar aan de hoogeschool te Leaven , en bij hare oprigtiug rector magnificus; het was door zijn toedoen, dat het ouder­wijs, bij het hospitaal aldaar met het academische onderwijs in verband werd gebragt. (4) iinnales Acadentiae Lovauicnvis 1818-1821. zelfde jaar opeiide hij zijne lessen met eene redevoering over de militaire chirurgie geschiedkundig beschouwd enz. Het was omtrent dezen tijd, dat de bekende oogziekte on­ der de militairen , zich ook in het Nederlandsche leger meer verspreidde. Van Onsenoort werd op hoog bevel , eene inspectie in Belgie opgedragen , waar deze ziekte onder de troepen bijzonder woedde. Ook bij ons bleef er een groot verschil heerschen in de gevoelens over de oorzaken, welke het ontstaan der oogziek­ ten bevorderden en hare voortduring en verspreiding begun­ stigden. Dit gaf aanleiding tot menigerlei geschriften van onze militaire artsen , en zelfs begonnen er ook buitenlandsche geneeskundigen zich mede te bemoeijen; enkelen schenen niet ongenegen er winst mede te willen bejagen. be oogarts Adams nit Londen hood het gouvernement aan tot geenen geringen prijs , de oogziekte in het Nederlandse leger te zullen uitroeijen. De stukken tot deze onderhandeling betrekking hebbende , werden door den toenmaligen inspecteur-generaal H a r b a u r aan van Onsenoort medegedeeld ; deze droeg ook het zijne bij , dat men aan de schatkist eene zeer aanzienlijke som bespaarde voor den aankoop van een geheim y waartoe een schat, zonder doel zoude verkwist zijn geworden. De ondervinding had toch reeds genoeg geleerd , dat door een geheim middel niets meer zoude verkrcgen worden , dan men tot dusverre, door doelmatige hulpmiddelen te vergeefs beproefd had. Men mag dus in dezen ook van Onsenoort dank weten, dat door zijne bemoeijingen eene aanzienlijke som gespaard , en de eer der Nederlandsche militaire artsen niet verder ge­krenkt werd. In het laatst van het jaar 1827 werd hem door den ko­ning eene verplaatsing als eerste officier van gezondheid bij het hospitaal te Nymwegen gezonden, ten einde hem, bij ont­hefting van vele werkzaamheden , meer gelegenheid te geven, tot de voortzetting van zijn letterarbeid. Bij deze gelegenheid boden hem de kweekelingen van 's rijks hospitaal , als een bewijs van hoogachtiug en dankbaarheid, eene instrument-tasch met zilveren werktuigen aan , benevens een adres , waarin zij de gevoelens hunner erkentenis, op de ondubbelzinnigste wijze aan den dag leg den. Daar van Onsenoort meende deze overplaatsing met zijne betrekking niet te kunnen vereenigen , verzocht hij, dat bem voorloopig een verlof mogt worden toegestaan; later oordeelde hij beter , van wege eene uitgebreide en even (1) Gesehiedenis der oogneelkunde , bl. 48. winstgevende practijk, zich geheel aan den dienst te ontrekken. Van nu of aan wijdde van Onsenoort zicb geheel en al aan letterarbeid, en aan de behandeling zijner lijdende na­tuurgenooten , en spoedig werd zijne hulp op eene hoogere schaal noodzakelijk , toen namelijk de cholera in 1832, zich op eene dreigende wijze bin . en Utrecht vertoonde. Eeue der armoedigste en uitgebreidste wijiken der stad (wijk C) vigil van Onsenoor t ten deel ; hij lief zich deze keuze gaarne welgevallen. Het vooroordeel , wegens de behandeling der lijders berokkende hem in deze, waarlijk onbesehaafde wijk, in den aanvang groote onaangenaamheden , doch zijne overre­dingskracht en vasten wil bewczen den lijders , dat hij voor hun behoud alleen werkzaam wilde zijn ; hij betrok eene woning in de nabijheid dezer wijk en overtuigde , zoowel door zijne zorgen , als door opofferingen uit eigene middelen ter voorziening in voedsel , deksel enz. hen weldra van de waarheid zijner gezegden. Na den afloop der ziekte weigerde hij de geldelijke be­looning, welke van were de stad den geneesheeren was toegedacht , doch nam gaarne van de bewoners dier wijk eenen zilveren inktkoker aan, hem als een blijk van erkente­nis voor zijne menschlievende hulp aangeboden. Reeds sedert geruimen tijd , bij herhaling aan rheumatismus lijdende, werd hij eindelijk genoodzaakt van zijne zoo werk­zame loopbaan afstand te doer, doch ontving nog lijders aan zijn huis , ja zelfs toen hij zijne legerstede niet meer kon verlaten, was hij nog de hulp der lijdende menschheid. Zijne snel toenemende ziekte in eene verzwakking ontaard, deed hem den 23 December 1841 nog zeer onverwachts be­zwijken, na eene bedlegering van slechts weinige dagen. Hij bereikte den ouderdom van 60 jaren. Zijn stoffelijk overschot werd op eene plegtige wijze, met de militaire eerbewijzen , aan zijnen rang verknocht, den 27 daaraanvolgenden, ter aarde besteld. Onderscheidene zijner vrienden vergezelden het lijk naar de laatste rustplaats. Hij had dus slechts kort genot van het pensioen, hetwelk hem den 22 April 1841 door Z. M. Willem II goedgunstig werd toegestaan. In Belgie vatte een zijner waardigste leerlingen, het voornemen op het leven van van Onsenoor t, uit een wetenschappelijk oogpunt be­schouwd, te beschrijven , en zijne verdiensten vooral met be-trekking tot de oogheelkunde in een waardig daglicht te stel­len. Het portret is een getrouwe afbeelding der oorspronke­lijke schilderij van J. Verhagen voor weinige jaren ver­vaardigd. Van Onsenoort was lid van het genootschap van kruid­en landbouwkunde te Leuven; het geneeskundig genootschap te Leuven ; het genootschap ter bevordersng der heelkunde te Amsterdam (8 oct. 1821) ; het provinciaal Utr. genoot- schap, La societe des sciences medicates et naturelles de Bru­xelles (15 Mei 1829) ; Societas medial Bruxellensis (25 Nov. 1829) La societe de medicine de Gand. (13 Dec. 1836) La societe de medicine d' Amiens ; be cercle illedico-chirur­gica de Bruxelles. Zijne vooruaamste schrifte . zijo : Observations sur le retablissentent de la vue in Annales de la Medicine Physiologique , par F. J. v. Broussais , l'annee 1822 p. 89. Verhandeling over de graauwe staar met betrekking tot de verschillende kunstbewerkingen , welke tegenwool dig tot derzelver genezing in gebruik zen , alsmede iets over den kunstiyen oogappel en de belangrijkste sedert Chesel­den , tot op heden aangewende en nog bestaande methoden, door welke dezelve kan gevormd worden. Amst. 1819 80. De operative heelkunde, stelselmatig voorgedragen. Amst. 1822-1827, 3 d. 80. De geneeskundige heelkunde , stelselmatig behandeld , ten leiddraad bij zijne lessen en in verband gebragt met ;fine operative heelkunde. Amst. 1825-1827, 3 d. 80. Beschrijaing van den heelkundig en veldtoestel (Apparatus chirurgico-ca4rensis) door hem uitgevonden en veranderd, uitgegeven en onder deszel/s opzigt vervaardigd door T. Bonneels chirurgicale instrumentmaker te Brussel. Gorinch. 1828 met afb. Description de l'appareil chirurgical de campagne , com­pose par A. G. v. 0. et confectionne sous sa surveillance par F. Bonneels. Bruxelles 1828 fig. So. Bijdragen tot de geschiedenis van de vorminq van een kunstigen 0,9appel, in het algemeen, en tot die vow' Nederland in het bij inzonderheid om deze kunstbezverking, volgens geheel nieuwe methode en daartoe uitgedachte, zeer eenvoudige in­struntenten te verrigten , gestaap door practische gevallen. Utrecht , 1829 So. De militaire chirurgie geschiedkundig beschouwd en met betrekking tot derzelver uitoefening , zoo bij de land- en zeemagt als in de koloniale dienst onderling vergeleken, benevens de ptigten , die een officier van gezondheid, zoo in vrede als in oorlogstijd, doch inzonderheid op het slagtveld te vervullen heeft, geschetst in eene redevoering, bij gelegcn­heid van den aanvang der lessen in den fare 1822 in het groot rijks Hospitaal te Utrecht bij N. van der Monde in gr. 80. met het portret van den schrijver. De kunst om de oogen wel te verplegen en voor ziekten te bewaren , een handboek ten dienste van alle standen, ye­slachten en ouderdom, volgens eene rijpe ondervinding , te zamen yesteld, met afbeeldingen. Utrecht in gr. SO. Geschiedenis der oogheelkunde, als .lot het onder wijs derzelve betracht. Eerie redevoering gehouden bij den aanvang der lessen to Leuven in-1828, benevens een over­zigt der literatuur betreffende dit onderwerp , sedert dien tijd tot op heden. Utrecht 1838 gr. So. De operative heetkunde, stelselmatig voorgedragen, Auist. 1822-1827 , 2de verbeterde en zeer vermeerderde druk, 3 deelen, 4 stukken, Amst. 1835-1837 met platen. Genees- en heelkunclig handboek over de oogziekten en ge­breken, in derzelver geheelen omvang , 2 deelen met 4 ge­kleurde platen. Amst. 1839-1840. Het Nederlandsc7 lancet , hydschrift aan de practiseke chirurgie en oogheelkunde gewgd. Gr. 80. 1832 -1842 , jaargangen met platen en portretten. Opqave eener nieuwe manier ont de afzetting van den arm in h,et schoudergewricht to verrigten (met afb.) inedeyedeeld door J. vun de Velde in Prakt. Tijdschrift voor de geneesk. in al Karen omvang. 1828 st. I bl. 52. Nieuwe manier ter wegneming van het drzqgezwel van het horenvlies. Net afb. t. a. p. 1829. st. I bl. 31. Genezing der waterbrenk, door binding en nadere wijziging dezer kunstbewerking , medegedeeld door I. van der Velde met 2 afb. t. a. p. 1829 , st. IV, bl. 310. Nieuwe methode oin den arnt nit het sclionde•getoricht door ane snede weg to nemen hi Gen. bijdr. door C. Prllys van den .Hoene 1827, D. II, st. 1 bl. 62. Schildvormig beursgezwel in en beneden de wenkOraauw ; wegneming deszelven , aanzvending der drove heckling en ge­nezing met een naauwkijks- merkbaar lidteeken, (met afb.) in het Arederl. Lancet 1838, st. 6, bl. 203. Midne wijze van behandeling der beursgezwellen aan of in den omirek der oogleden. T. a. p. 1839, st. II, bl. 490. Versla_pping van het bindvlies van het bovenste ooglid (pro­lapsus conjunctivae palp. superior.) waardoor het ,qezigtver­mogen verhinderd werd , wegneming en genezing . T. a. p. 1838, st. 3, bl. 87. .Eenige bedenkiven betrekkelijk de anzputatie door de cir­ kelsnede of door de lapvorming. T. a. p. 1839, st. 5, bl. 363. Waarneming van een druifgezwel van den regenboog binnen de voorste oogkamer (staphylorna iridis i2ztra bulbum) T. a. p. 1839, st. 6, bl. 346. Seheeve lials door o2zvolkomen verouderde ontwrichting aan de linkerzijde van den vierden en vijfden halszvervel, door mechanische middelen bestreden. Met afb. T. a. p. 1839 , st. 12, ht. 562. Operatic • eener hazelip , bij een man van 28 jaren, stilling der bloeding door omdraa0ing (torsio arteriarum) met 1 afb. T. a. p. 1838, st, I, bl. 31. Welgeslaagde behandeling van den aangeborenen buiten­waarts gekeerden horrelvoet (vanes) met behulp van mecha­nische middelen met 1 afb. T. a. p. 1839, st. 10, bl. 420. Waarnenzing van aanmerkeNke met haar begroeide moe­dervlekken (naevi materni pilares) over de geheele oppervlakte des ligchaams versp•eid met afb. T. a. p. 1839, st. I, bl. 25. VergroeNnq der neusbuis aan derzelver neusgedeelte. T. a. p. 1838, st. I, bl. 19. Aanvankekke kwetsing van het regteroog met verplaatsing en uitneming des lens. T. a. p. 1838, st. I, bl. 18. Orthopaedie, inleiding en strekking derzelve. T. a. p. 1838 st. I, bl. 20. Behandeling van een peesknoop door pleisters , bedeeld met het proto-iodur. hydrarg. T. a. p. 1838, st. 2, bl. 52. Bijdrage tot de geschiedenis der aanwending van het ge­gesmolte salpeter zure zilver (nitr. argent. !us) onder den eenen of anderen vorm als ectroticum , in oogontstekeningen met slijm-vloed enz. T. a. p. 1838, st. IV, bl. 122. Waterbreuk van den traanzak (hydrocele sacci lacrymalis) Met of b. T. a. p. 1839, st. 7, bl. 234. Aanmerkehike onvolkomen uitivendige verspreide traanzak­pijpzweer (fistula sacci lacrymalis incompleta , externa, dif­fusat), met goed gevolg door de kunstbewerkin,q bestreden, met 1 afb. T. a. p. 1839, hi. 8, 387. Behandeling der vet gezwellen aan de oogleden door de uitwendige aanwending van de calomel onder zalfvorm. T. a. p. 1838, st. II, bl. 57. Behandeling der viekken van het doorschijnend horenvlies door creosot. T. a. p. 1838, st. 1, bl. 17. Aanmerkelifke waterbloedbreuk ( hydrohaematocele) biy een man van hooge jaren onder bezzvarende om8tandigheden , door de kunstbewerking met goed gevolg bestreden. T. a. p. 1839. st. III M. 17. Waterbreuk,behandeld door de naaldsteek (acupuncture) na gedeeltekke mislukking der inspuiting met tinct. iod. T. a. p. 1838, st. 2, blad 64. Nieuw instrument van Wagner, tot vorming van een kunsti­gen oogappel, getrokken uit de Algenzeene Afedicinische an­nalen voor de maand October 1818 in Llippocrates D. IV. st. IV. bl. 318. Nasporingen betreffende de J/Jgyptische oogont8teking door B. Chamseru. T. a. p. D. V, ,stuk 8, bl. 235, D V, st. 4, M. 341. Tweede geval van gelukking eener kunstmatige verplaat8in, der pupil met inklemming in het harde oogvlies (sclerotica) van een gedeelte oogappelrands van den regenboog (met 1 of .) in Praktisch tiddtschrift enz. 1823 suppletn. band. I , st. 2, IA. 170. Beschrijving en afbeelding van een brilvormig werktuig , ter verhelping van he scheelzien in Algem. Vad. Letteroef. 1829 D. XIX, st. 2, bl. 201. Genezing der waterbreuk door binding (ligatura) in Gen. bydr. door Pruys. van der Hoeven. 1827 D. II, st. I, bl. 80. Zie Visscher, Hist. Tijdsch. bl. 3; Levensb. van dr. A. G. 0. in Ned. Lancet 1 s. IV , b1. 620; Levensb. in v. d. Monde Tijds. D. VIII, bl. 145 in, portret naar de oorspronkelijke schilderij van J. V e r he ij e n, dat mar het ms. van den schrijver door ons is gevolgd) ; Progr. v. /t. Prov. Utr. Genoots. ; Konst- en Letterb. 1841, d. I. Notice sur G. A. v. 0.par Florent Cunier Brux. et Leipz. 1842, o; H oltr o p Bibl. Med. et chic. p. 265-267. ONRAET (JAN BAPTISTE) Belgisch 3ezuit. In 1808 verscheen te Leuven : Phil. Verheyen, Historia de sanguinis fluvu P. J. B. On­raet , S. J. et mirabili ejus sanatione , ope S. Franuscii Xaverii Lovauii So. Trad. en Franc (Guerison miraculeuse etc.) Louvain 1709 12o. ONVERSAAGD (HANs) 0 n v e rs a a g d is waarschijnlijk een bijnaam , achter de namen van velen in de sententien van Alva gevoegd. foci volgens CI e ij n, staat die Damn op een grafzerk in de groote kerk van den Briel te lezen , en de overlevering in die stad telt hem mede onder de water­geuzen. Hij was volgens de sententien van Alva te Schalkwijk in het land van Utrecht woonachtig en werd beschuldigd dat hij onder den heer van B r e d e r o d e (vele van wiens krijgsknech­ten zich onder de watergeuzen bevonden) gediend heeft. Zie C 1 e ij n, Dankoffer enz. bl. 74; Sentent. I. bl. 226 volgg. van Groningen. Gesch. der Waterg. bl. 282, 280, 468. ONZANTE (J.) Komt als dichter voor in Oude wijn in nieuwe lederen zakken 1670. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. D. III, bl. 15. 00GHE (II. J.) R. C. priester , schreef het Leven van den H. Amandus. Brussel 1718. kl. 80. Zie Bibl. Hultm. no. 25423. 00GWANT (A.) schreef, volgens A b c o u d e (Ranh. e. very : bl. 156) over de Openbaringen. So. OOMEN. (CORNELIS WILHELMUS) te Amsterdam 29 Dec. 1811 geboren. Reeds vroegtijdig onderscheidde hij zich door een bijzondere neiging tot studie en door eene groote werkzaamheid. Op zeer jeugdigen leeftijd stood hij dan ook reeds gunstig hekene wegens zijne .nenigvuldige kennis ; ten blijke waarvan kan strekken , dat hij, bij koninklijk besluit van 14 April 1833, tot secretaris der gemeente Ginneken en Bavel werd benoemd en wel met vrijstelling van het bepaalde bij art. 115, in verband net art. 386 van het reglement op het plattelandsbestuur, voor zoo veel den vereischten ouder­dom betreft. Deze betrekking, waarbij hem tevens wat later die van plaatselijk ontvanger werd opgedragen, bekleedde hij tot korte dagen voor zijn dood , op eene loffelijke wijze. Bij kon. besluit van 6 Aug. 1815 werd hij aangesteld als plaatsvervangend kautonregter te Ginneken , tot welke betrek­king hij bij kon. besluit van 13 Aug. 1856 en 10 Julij 1861 op nieuw werd benoemd. Bij kon. besluit van 30 Oct. 1855 No. 36 werd hij schoolopziener in bet 6e schooldistrict van Noordbrabant, Bij de invoering van de nieuwe AN et op bet lager onder­wijs behoorde hij tot hen, die zich over eene herbenoe­rning mogten verheugen , daar hij, hij kon. besluit van 23 Dec. 1857 No. 59, geroepen werd om als schoolopziener in het 10e district op te treden , in welke betrekking hij bij lion. besluit van 21 Dec. 1863 No. 49 werd gecontinueerd en waaruit hij op zijn verzoek , met inganr van 1 Sept. 1865 , hij kon. besluit van 28 Julij to voren , eervol werd ontslageu. Groot zijn de diensten , die hij als zoodanig aan Noordbrabant heeft bewezen en hoe hij bij de onderwijzers van zijn district geacht en bemind was , kan blijken uit de omstandigheid , dat hij kort voor zijn afsterven van hen eene pracbtige pendule met twee candelabres, vergezeld van eett smaakvol album , houdende de namen der schenkers mogt ontvangen als eene erkentenis van at hetgeen hij en voor ben en voor het onderwijs gedaan had. Door bet vertrouwen zijner medeburgers werd hij in Julij 1859 tot lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal gekozen. Zijne toen reeds wankelende gezondheid en zijne menigvuldige , andere bezig­heden waren echter oorzaak dat hij na verloop van weinige jaren als zoodanig zijn ontslag nam. Jaren achtereen was hij ook president van den militieraad als lid der staten van Noordbrabant, die hem, in hunne zo­ merzitting van 5 Julij 1865 , tot lid van gedeputeerde staten benoemden. Hoogst te bejammeren is het, dat bij deze be— trekking slechts weinige maanden heeft mogen bekleeden ; van zijn helderen geest , van zijne buitengewone werkzaam­ heid , van zijn edel en godsdienstig karakter was voor Noord­ brabant nog zoo veel goeds te wachten! Hij stierf te 's Hertogenbosch 12 Jan. 1866, omringd door zijne naaste betrekkingen en betreurd niet alleen door hen , maar door alien , die het voorregt hebben gehad hem te ken­nel) en te leeren waardeeren. Hij huwde Maria Theodore Del-. hez die hem vijf kintleren schonk. Part. Berigt. OOMS (JOHANNIS BAPTISTA) licentiaat in de godgeleerdheid, pastoor van St. Bavo te Gent , kanunnik en aartspriester derzelfde kerk. Hij nain bezit dezer laatste waardigheid Junij 1694. Hij was neef van Cornelius Ooms, die in den aanvang dezer eeuw het ambt van deken der cathedrale kerk van St. Baafs bekleedde , en zoos van Hendrik en Elisabeth Claes Johannes Ooms werd te Geel in de Kempen geboren en overleed aldaar den 24 Julij 1710 ten huize zijns broeders. Zijn stoffelijk overschot werd in de groote parochie kerk zi.iner geboorteplaats ter aarde be­steld. Hij gaf Brie werken in het Licht, die , naar den smaak zijner eeuw geschreven, meermalen werden herdrukt. Het eerste was het Leven van van 0. L. vrouw naar apocryfe bronnen, vooral naar Nicephorus , door Paquot wegens den inhoud gelaakt , door al ommaert wegens den stijl niet on­verdienstelijk genoemd. De Mel luidt: Verclaringhe van het 'even ende mysterien van der Al­derheylighste Maghet ende Moeder Godts Maria. Midtsgaders van de andere principaalste feestdaghen van de II. Kercke, ende tyden van devolie, dienstigh orn wel te vieren ende de vruchten daer uyt te rapen , ende het geheel jaer devote­lyck over te brenghen. Ghendt 1705 , 1706 , So. 1710, 1711 in 3 d. , 1715 4e dr. 3 d. 6e dr. merkelijk verbeterd bij Michiel de Goesin 1744 2 d. 8. Godtvruchtigh EccleSiastyke Theologie van de deughden, ghetrocken uyt de Iley.lighe Schrifture ende Heylighe coders, principalyck uyt de twee honinghvloeyende leeraers , S. AuguN­tinus ende, S. .Bernardus. Ghendt 1708 3 d. 4o. Leven van de edele joujfrouw Francisca l'affin, woonder­baer soo in de maeghdelycken, houwelycken als weduweiy­cken staet , nae maels Justelder en eersle Eerweerdighe Moeder der Religieuse Penitenten, gezeidt capucinerssen. Gend 1717, 1721. 12o. Zie Sanderi Flandr. Ill. T. I p. 241; Sweertii,Vecrol.p. 90; Paquot, Mem, T. I1 644, 645: Blommaert .Nederd. sehrifvers van Gend bl. 317, 318. OOMIUS (SiMoN) of 0 m i u s werd in 1628 geboren. Na zijne theologische studien volbragt te hebben, werd hij doc­tor in de godgeleerdheid en in Dec. 1653 als proponent te Purmerland 'beroepen. In 1674 diende hij als veIdprediker in het leger van den staat. In Dec. 1677 ontving hij een beroep te Kampen , waar hij in Jan. 1678 werd bevestigd. Hij overleed in den herfst van 1706 , in 't 54ste jaar van zijn dienst en in den ouderdom van 78 jaren. 0 o m i u s was een der vruchtbaarste schrijvers van zijn tijd. Zijne geschriften • zijn van acetischen aard , gelijk die van Rid derus, Borstius en anderen. Hij stichtte er een uitgebreid nut door en ze werden herhaalde malen herdrukt. De zeldzaamheid der meeste getuigt van het veelvuldig gebruik dat zijn tijdgenooten er van maakten. De meeste zijn dan ook alleen bij name bekend door de opgave bij Abcoude, Ma urik, Arrenberg en dergelijke schrijvers. Hij schreef: Opmerking en bestiering tot waare vergenoeging om in staat vergenoegt te zijn. Amst. 1658. 12o. Bescherminge des Levens tegen de selfsmoordergen. Amst. 1660. 80. Prophylaeticum vitae. Ofte bescherminge des Levens tegens Selfs-moorderije. Amst. 1680. K1. So. De Bestieringe der Gedachten. Amst. 1660. 1. J. D ij k e van de Ergernisse vert. en verm. door S. 0. Amst. 1660. 80. IVeenen der Tortelduyven of Geloovigen. 1661. 12o. Kleijne Kerk. Amst. 1661. 80. Vrede-Schrift. Amst. 1662. 12o. Des Theren verdeVilke Pyl of van de Pest. Amst. 1665. So. en 1683. 80. Schriftuurkke Pro,qnosticatie. Amst. 1866. 12o. Het ,qeo_pende en wederlegde Muhammedendom of Turckdom. Amst. 1663. KI 80. Co. 1000 blz.) Satans vuystslagen of Tractaet van de inwerpinge der God­lasterlijke gedagten. Amst. 1663 12o. Van de eensaamheid. 1663 12o. Troost-.Fonteyn of bedroefd lyden. Amst. t6'60, 1566, So. Heerlykheid van een kind Gods. 12o. Brandhlok. 12o. Vrede Gods. 12o. Geestelycke verlatinghe. 12o. Christelycke Saamenspraak. 12o. Discours over de vrye oefening der pae_psehe Religie in deeze landen. 80. Van de Goddelyeke voorzienigheid. 1665 80. Oorloghs bazuyne, geblaesen ter opweckinge van die inge­,seetenen in de nogh over* provincien, steden en sterekten van Nederlandt, om onder de Baniere van onsen seer ge­wensehten stadthouder Willem de III kloeknzoediglick te vegh­ten tegen onse tegenwoordiae vyanden. Amst. 1672 4o. Oorloghs-Bazuyns Tweede Deel , .opgedragen aan den Wel-_Edelen en Manhaften zee-heldt Cornelis .Tromp. Amst. 1673 4o. _Troost-bazuyne, geblaesen ter aenmoediginge van alle be­komnerde ingesetenen enz. op sekere gronden van hope , dat ze nogli een Nit hare vernederinge verliooght sullen worden. Amst. 1673 4o. Triumph-bazuyn, geblaesen 1 j gelegentheyt van de verwon­derlieke en heerlicke overwinninge onder het beleydt van Willem Ill: Amst. 1674. Vrede-bazuyn, goblaesen by gelegentheilt der aengename vrede tussehen den koningh van Groot Brittannien en de Staelen-Generael der vereenighde Nederl. Amst. 1674 4o. Praetyek der Godtgeleertheid. Utr. 1672 3de D. 4o. Griethoorn's. Iluisboeck voor de twee en Wag Zondagen 80. Zie Jöelier, Adelung, .Bbl. d. Maats. van Ned. Iellerk. D. id. 253; F. Bibl. van Nederl. Panzil. No. 6548, 6962, 6963, 7112; H. C. Rogge, Bibl. van Contrarem. en Gerej: yesekriften, bl. 179. ONSTEIN (G.) vermaard teekenaar in het midden der XVII eeuw. Op Catal. Louis Meta,yer, Amst. 1799 bl. 15, vindt men o. a. een land en watergezigt , waarbij eenige boe­renwoningen, fraai met de pen gearceerd (1651). Zie K r a m m, t. a. p. bl. 1222. ONTIJD (C. G.) med. dr. te 's Hage, ridder der orde van de Nederl. Leeuw, president van de provinciale geneeskundige commissie , was een man van veel omvattende geleerdheid die zoowel buiten als binnenlands een grooten roem verwierf. Hij stichtte door zijue menigvuldige geschriften en uitge­breide praktijk veel nuts , was lid van de vele geleerde ge­nootschappen o. a. sedert 25 Dec. 1832 van het kon. Ned. Instituut. Hij overleed 13 Jan. 1844 in den ouderdom van 68 jaren . Hij sehreef: 9 Diss. physiol. de causa absorptionis per vow Lymphatica L. B. 1795. Dim. med. de Norte et varia moriendi ratione L. B. 1797. 80. .De waarde der Koepok-inenting gehandhaald tegen de be­stryding derzelve door A. Capadoce, Rott. 1824. So. Nieuwe bijdrage tot de waarde der Koepok-inading. Amst. 1818. gr. So. Belangrlyke waarneming ter bevestiging van het uitmuntend nut der arnica-wortel en complier, ter afwering en beteuge­ling der plaatsellYke rotting in Geneesk. Magazijn door Sti­priaan Luiscius , Onlijd en Macguelijn 1807 , D IV , st. 3, bl. 34. Zeven brieven aan F. van der Breggen Cz. over de al of niet besmetteNkheid der Cholera , in Algem. .Konst en Let­terb. 1832, D II, bl. 35, 98, 147, 228, 290, 306, 373, 386; 1833 D I, bl. 20, 35, 53, 66. Proeve over den tegenwoordigen stoat der geneeskunst in Nederland in Verh. v. de eerste kl. v. h. Kon. Ned. Inst. 1838, D. VII, bl. 47. Verhandeling over de longtering in Geneesk. Magaziln 1803, D II, st. 3 , bl. 1; 1804, D III. st. 2, bl. 1; st. 3, bl. 1; 1809, D V, st. 2, afd. 1, bl. 63; 1815, D V, st. 3, bl. 104. Lets over het perkinisme in Geneesk. Mag. 1801, D I, st. 2, bl. 42. Proeve over den invloed der scheikzende op de werkin,qen des dierellyken lichaams in Geneesk. Mag. D I, st. 1, b1.1, st. 3, bl. 1. Proeve over de Venusziekte in Geneesk. Mag. 1807, D IV, st. I, bl. 1. Waarnemingen over de werking en het nut van onderschei­den zuren , en vooral van het verdund Salpeterzuur, in de ge­nezing der Venusziekte , alsmede over de wijze, waarop de verschillende antivenerische geneesmiddelen het Venusgift te­gengaan en vernietigen in N. Scheik. Bibliotheek , 1791, D. II, bl. 166. R. D i b b e t z en C. G. Ontiid, Proeve en waarnemingen over de Inenting der .Tfoepokken (cowpox vaccine) tot heden in onderscheidene landen van .Europa in het werk gesteld, Bijeengebragt en met aanteekingen vcrmeerderd door genees­heeren in den Haag, 's Hoge 1801, 80. Zie Konst en Letterb. 1844 D. I bl. 49 ; Process verbaal der 37ste Algem. verg. van hel Kon. Ned. _Lust bl. 21, 22 ; van Cleeff, Naaml. van boehen bl. 442 ; Holtrop, Bibl. Med. et Chir. p. 268. OOLEN of OLEN (Anp,IAAN VAN) kunstschilder, wien• wer­ken weinig bekend zijn. Kra mm gist dat hij een bloedver­want was van den kunstschilder Jan van Olen, en maakt gewag van een zijner schilderijen , voorstellende vechtende hanen en ander gevogelte, denkelijk hetzelfde met dat betwelk in 1753 te 's Hage , op de kunstschilders confrerie kamer (Catal. No. 27) voor f 39 werd verkocht. Zie Kram m, t. a. P. bl. 1222. OONSELIUS of VAN OONSEL (Wm* werd den 9 Aug. 1571 te Antwerpen gehoren , vertrok in zijn jeugd naar Spanje, en studeerde aldaar in de Philosophic. In zijn vaderland te­ruggekeerd , werd hij Dominikaan te Gend (19 Maart 1593), legde zich te Leuven op de godgeleerdheid toe , onderwees haar te Antwerpen , waar hij zulks in 1613 , met de waar­digheid van Baccalaureus bekleed, nog deed. Vervolgens ver­kreeg hij den grand van licentiaat te Leuven , werd onder prior te Maastricht, prior te Gend en te Brugge (1617) en definitor zijner provintie. Hij overleed 3 Sept. 1630 op het oogenblik dat hij aan de voeten van zijn prior lag en om diens zegen bad. Hij verstond het Fransch , Spaansch en Latijn. II ij schreef: Clavis Cellarii Divinae et humanae sapientiae , ad concio­nes formandas per lawn annum omni morali doctrina in­structissimas , introductoria et aptissima. Auctore Rmo. P. F. Michaele Francisei , Insulensi , ordinis praedicatorum , Episcopo Salubriensi, a R. P. F. Gull. Oonselio , S. Th. Baccalaureo et Lectore Antverpiensi , ejusdem ordinis , ab in­ finitis mendis restituta et tribes indicibus adornata. Antv. 1613. 12o, opgedragen aan Michael Ophoviu s, toes pro­vinciaal der Dominicanen en later bisschop van 's Bosch. Ook met den titel: Aurewn mortis Cellariwn seu de aHe moriendi , Adventuale et Quadragesimale. Gand. 1627 12o. Oonselius had dit work bij zijn broeders te Rijssel in 1603 gevonden. Hij schreef het ten onregte aan Michael Fran ch o is toe. Paradisus concionwn , olim sermones sensati dictus , complec­tens omnem doctrinam praedicabilem super .Epistolas et Euangelia loans anni ; summo studio et indefessd opera, ab innwneris mendis, taediosisque litterarm compendiis restitutus, triplicique Indite illustratus per B. P. Guil. Oonseliuin. Antv. 1613 12. Consolatorium animae hine migrantis , id est, brevis ac succincla Methodus visitandi ac consolandi aegrotos , maxime circa horam mortis, qual agonizantes disponnntur ad pie fide­literque moriendum. Pars prior visitationem ac comsolatio­nem infirmorum usque ad perceptionem Saeramenti Extremae unctionis inclusive edocet: secunda vero pars Antidotes et praesidia contra tentationes in articulo mortis et insultus Daemonum, administrat, Gandavi 1617 16o. Pratum floridissimum concionum de tempore , editum olim a p•aestantissimo Theologo, Hugone de Prato florido, Ordinis praedicatorum : ab innumeris mendis et taediosis abbre­ viationibus restitutum; adjectis ad singulas conciones, summariis , quibus unico intuitu coneionis materia coram ex­ hibetur. Opera ac studio B. P. F Guilelmi Oonselii , S. Th. L. Ord. Praedicat Prioris Brugensis. Antv. 1617. Enchiridion concionatorum ex Roseto aureo .F. Silvestri Prieratis, ord. Praedic. etc. Antw. 1619 12o. Tuba Dei, sive summa veritatis vox monitoria, pro reste­tuendit pietate, religione, justitia collapsa, corrigendisque prae sentis saeculi abusibus Gand. 1620 12. Syntaxis instructissima, ad expeditam verbi Dei tractationem, ex variis conceptibus sacrae scripturae ordine alphabetic° con­cinnata. Antv. 1622 16o. Duaci 1624 16o. Antv. 1627 12o. Ook met den titel: Syntaxis moralis S. Scripturae per 1?. P. Guiel. Oonse­lium, Ord. Praed. nunc citationibus, elenchis et indicibus illustrata a Theologis Parisiensibus. Paris.1665 12o. Jt. a Petro Gussanilleo , Carnotensi , Theologo Parisiensi , recog­nita, ac editionem curante R. P. Stephano Soe,qio, Ord. Praed. Ibed. Rem. 1682 12o. Officina sacra Biblica locupletissima, in ducts partes divisa ; in qua signijicata Litteralia , Etymologica , Doctrina- Moralia, Mystica , et Allegorica praecipuarum dictionum totius sacrae scripturae, ordine alphabetic° digesta, una cum exemplis historicis ex_plicantur. Opus ad expeditam verbi Dei tractationem, sacrarumque Litterarum intelligentiam, omnibus .Divinar litterarum interpretibus, pastoribus , concionatoribus et confessariis immo cujusois facultatis studiosis, utile ac necessarium. Duaci 1624 12o. Le victoire , et he Triomphe de l'Eglise Catholique, Apos­tolique et Romaine , vray Spouse de J. C. A. la chilte et la de'faite de la Synagogue calviniste et Heretique , qui se pare fausement du titre d'Evaugelique. In het Vlaamsch. Gend 1625 12o. Perspectiva Christanae Nobilitatis, qua vera Imago vir­bias ac probitatis : et umbella vanitatis gloriae mundanae, in proprid formal et ad vivugi perspicitur, qudruplici idiomate, Latino, Hispanic°, Gallico et Belgic°. Antv. 1626 12o. Petit livre de prieres , tire des soliloques inarieurs avec Dieu , qui se irouvent dans l'Ecriture sainte. Gand , 1626 kl. 12o. Hieroglyphica sacra , id est rerun sacrarum et Divinae sapientiae arcanorum sacrae notae , ex sacris litteris, et ce­clesiae Doctorum scriptis studiose collectae , ac in ordinem redactae et breviter explicatae. Antv.. 1627 kl. 12o. Concionum ;noraliwn breve et succinctum compendium : in quo senses moralis et literalis Evangeliorum Dominicarwn totius anni, et feriarum Quadragesinme explicuntur. A ccedunt Meditationes in Evangelia Quatuor anni temporum. Duaci 1680 12o. In hands. Sermones de tempore et sanctis. Ook had hij voor de pers gereed gemaakt een verhande­ling van Joh. de Tambaco, of de Dambach, getiteld: de consolatione Theologiae. Zie de Jonghe, p. 84-86 ; Echard en Q u e t i f, T. I, p.551, 667, 668, T. II, p. 7 --9; V a 1. Andreas, Bibl. Belg. p. ; Fop- pen s, Bibl. Belq. T. I p. 418; Paquot em. T. II, p. 386; Jo­cher, Adelung. OORDT (GABRIEL VAN) zoos van Hendrik van Oordt en van Wilhel min a Ch a ra n t e, werd 24 September 1757 te Rotterdam geboren, van waar hij zich, na zich in de klas­sische talen en onder G. J. Nahuys, in de wiskunde en in het hebreeuwsch geoefend te hebben , naar Leyden vertrok. Na zeven jaren lang bier gestudeerd te hebben, begat hij zich vervolgens nog voor twee jaren naar Utrecht, om de wijsgee­rige lessen van H ennert en R o s s ij n en de godgeleerde van Bonnet bij te wonen. Den 1 Junij 1784 proponent geworden , werd hij in de volgende maand to Oestgeest be­roepen , bedankte voor de collatie van Loenen op de Velu we en voor het beroep naar Zeist , maar nam in 1787 dat naar Vlissingen aan. Hier werd zijn dienst door de toenmaals heerschende politieke twisten zeer bemoeijelijkt , doch zijne gematigdheid on zachtmoedigheid deden zijn Evangeliepredi­king nuttig blijven tot dat hij in April 1780 naar Haarlem vertrok. In 1795 bood Willem V hem het professoraat to Haarlem aan, dat hij echter van de hand wees. Weldra werd hij meer van nabij in de staatkundige gebeurtenissen betrok­ken en tengevolge der omwenteling, als prinsgezinde van zijne dienst ontslagen. Spoedig werd hij echter in zijn ambt her­steld en kort daarna (1798) to Middelburg beroepen , voor welk beroep hij echter bedankte. In 1804 werd hij gelijktij­dig tot hoogleeraar en predikant te Utrecht beroepen en den 11 October van dat jaar aanvaardde hij het professoraat met eene oratio de juvenibus ad christianum sacerdotium formals-die , doctoris religionis Christianae academci officio , cum praecipuo , tuna graivissimo et praestantissimo. Zijn collegien strekten zich uit tot de dogmatiek , exegese , symboliek , pas­torale, katechische en homilitische wetenschappen. Hij vierde de herstelling der Stichtste hoogeschool met eene leerrede over 1 Koning. VIII: 56, 57 en 58. Na de toenmaals nieuw gegeven wet op het hooger onderwijs werd hem dat in de naturaal en moraal opgedragen. Zijne gezondheid was intus­schen verzwakt en hij zag zich dien ten gevolge in 1823 ge­noodzaakt zijn emeritaat te vragen. Wel had hij hierdoor van den openbaren leerstoel , maar geenszins van een werk­zaam leven afstand gedaan. Waar hij kon , ondersteunde hij alles , wat goed en nuttig was , vooral ook het zendeling- en bijbelgenootschap , onder welker oprigters hij behoorde. Hij bragt de laatste zomers van zijn leven op zijn landgoed Leuvenum onder Ermelo door, gaf daar godsdienstig onderwijs en hielp een school stichten. Hij huwde (1) met H. M. V o s m a e r, weduwe van J. J. Momma en (2) in 1821 met jonkvrouwe A. G. J. Bosch van Bunschoten, die hem in 1828 ont­viel. Hij zelf overleed te Rotterdam 16 Nov. 1836. Zijn por­tret is door Wonder geschilderd. Schriften heeft hij niet uitgegeven, voor zoover ons bekend is , doch als student in de godgeleerdheid vertaalde hij uit het Fransch van C o— c h i u s : Onderzoek van de vraag of alle opvolging een begin moet insluiten, opgenomen in het IVde deel der Uitgelezene verhandelingen over de wijsbegeerte en tract& letteren van zijn overtreffelijken leermeester J o h. Fred. Henner t, die in de voorrede van dit deel (bl. 12) eene uitstekende getui­genis van zijn leerling aflegt. Zie H e r i n g a , de auditoria p. 59, 158, 209 ; Kunst. en Letterb. 1837 bl. 212, 227, 243; Z. W. van Oordt, Ids aangaande wijien den rustenden hoogleeraar G. vvn Oordt, in het tijdschr. Waarheid en liefde voor 1837 D. HI bl. 637, very. H. M. C. van Oosterze e; het beeld can J. F. van Oordt Jtasn. in de aanteeken. bl. 27 very., H. Bouman, Memoria J. Clarissii p. 53, 56; Kist en R o y­a a r d s , Archie') voor kerkel. gesch. D. IX bl. 500 ; Sepp. Proeve van Pragm. Gesch. der Theol. bl. 94 ; Glasiu s, Godgel. Nederl. o. h. w. OORDT. (JOAN FREDERIK VAN) Z0011 van Joan Willem van Oordt en Maria Louise Gobius, den 20 Nov. 1794 te Rotterdam , waar zijn vader koophandel dreef , geboren. Na het onderwijs van den rector Joan Adam Nodell ge­noten te hebben , bezocht hij de Utrechtsche hoogeschool , waar hij zich onder zijn oom Gabriel van Oordt en N. C. de F r e m e r y in de godgeleerdheid oefende. Hij oefende zich ook in verschillende andere vakken van wetenschap ea letteren en was veel aan den hoogleeraar Adam Simons, maar vooral aan van Heusde verpligt. Den 3den April 1821. verdedigde hij zijne dissertatie de Religione Christiana, ad consunctionis et Societatis stadia alencla et promovenda, cum aptissima , turn efficacissima. (Traj. ad Rhen. 1821). Reeds voor hij haar verdedigde , was hij predikant geworden (Oct. 1819) te Nederlangbroek. Vandaar werd hij in Sept. 1824 naar Alkmaar beroepen , waar hij slechts eon jaar vertoefde. Den 26 Oct. 1823 predikant te Utrecht geworden, was hij in die academiestad regt op zijne plaats , zoodat hij in 1825 voor een beroep naar zijne vaderstad bedankte. Men achtte to Utrecht, behalve zijne grediking en zijnen omgang, ook zijne wetenschappelijke ontwikkeling hoog. Hij werd er tot curator van het gymnasium benoemd, en in 1827 wenschte men hem reeds als buitengewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid to zien optreden. Dezen wensch volgde hij niet op,maar den 20 Febr. 1829 aanvaardde hij de betrekking van gewoon hoogleeraar in dat yak te Groningen, het houden eerier redevoering de Rio­quentiae sacrae nature.Gron. 1832 en in de Annales Acad. Gron. 1828-1829. Van ware welsprekendheid getuigt zijne leerrede in 1830 gehouden over Godsvrucht als de bron van waren helden­moed. (naar Psalm LX: 14a, opgenomen in de Leerredenen der gezamenlijke academiepredikers) waardoor hij anderen , bij­zonder de akademische jongelingschap, aanvuurde, om mode to werken tot verdediging des vaderlands, dat hij vurig lief had. En om aan zijn woord kracht bij to zetten door zijn eigen voorbeeld , trok hij , gelijk ook zijn ambtgenoot W. Vrolik zelf mode uit als luitenant bij de flankeurs-kompagnie , hij , die ook vroeger reeds als student , in 1815 desgelijks zijn vaderland gedieud had. Van zijne ware vaderlandsliefde ge­tuigt ook zijne redevoering, bij het nederleggen van 't rec­ toriaat , 9 Oct. 1834, gehouden de .Religione christiana in patria nostra vi sua salutari nunquani destituta. (Gron. 1839 in het Holl. door G. W. S a n n e s, Gron. 1839) Den 11 Dec. 1839 aanvaardde hij het hoogleeraarsambt te Leyden met eene redevoering de vero in theologia unite sectando. (L. B. 1840). Met de opleiding zijner kweekelingen ging v a n 0 o r d t to Leyden voort te doen wat hij to Groningen ge­daan had , maar hij voegde er bij het onderwijs in de theo­logische encyclopedia , om den geheelen omvang , den aard en het doel der vorming van theologen regt to doen kennen en waarderen. Welk een geest hem daarbij bezielde en walk het ideaal was, dat hij zelf steeds voor oogen hield, dat heeft hij nog in zijne laatste rectorate oratie , 8 Febr. 1842 ge­houden, openlijk kenbaar gemaakt, toen hij het volmaakte beeld des opvoeders, in Jezus Christus to aanschouweu , heer-lijk been, geschilderd. (Oratio de perfecta institutoris specce in le8n Chri,slo conspicua). (L. B. 1842 , gedeeltelijk vertaald onder den titel: Jews Christus het volmaakte beeld van een opvoeder in het Nederl. Tijds. voor onderwy s en opvoeding. lste jaarg. Gron 1844). Verlustigde hij zich gaarne in wer­ken van smaak , in zijne moedertaal, in het Hoogduitsch , Fransch en Engelsch geschreven; zijne verhandeling Va­dent. Letteroeff. 1866 Mengelw. bl. 309 volgg.) over de veel gelezene romans van Eugene Sue kan getuigen , hoe hij ook daarbij zijn oordeel rigtte, en aller oordeel wilde gerigt hebben naar hetgeen waarlijk schoon , edel en goed is , naar het hoogste doel der menschheid. Zijne verzen, die hij meer­malen bij voorkomende gelegenheden voortbragt , waren van gemakkelijken , schilderachtigen en levendigen stijl , en wat men ook in den stijl zijner leerredenen minder moge goed­keuren, levendigheid van schildering en voorstelling en warmte van gevoel zal wel niemand daarin kunnen miskennen. Verre de meeste zijner geschriften zijn te vinden in het Godgeleerde Tijdschrift Waarheid in Liefde, waarvan hij mede redacteur was van den aanvang of in 1837 en een der ijverigste me­dearbeiders gebleven is tot zijn dood 11 Dec. 1852. Sedert 1827 was hij lid der Maats. van Nederl. Letterk. te Leyden. Hij huwde Henriette Jacoba Bakker, dochter van de Groninger hoogleeraar G. Bakk e r. die den 27 Nov. 1851 aan hem en zijn eenigen zoon door den dood ontrukt werd. Behalve de vermelde geschriften heeft men nog van hem : Gedenkboek of verzameling van stukken betrekkelfjk de veld­togt der studenten van Groningen en Franeker enz. Gron. 1832. De geestgesteldheid van Simeon die van den stervenden Christen. Utr. 1832. Ben werkdadig en weldadig Leven in verband met den dood. Leerrede over Hand. IX, vs. 36b en 37a , gehouden na het overlijden van de Koningin der Nederlanden. Gron. 1837. Het kruis van Christus. 4clittal leerredenen. Leid. 1843. De voort,qang der christelijke ,qemeente tot volkomenheid , een be,qinsel des christendoms, over Bpeh. IV: 13, in de Maand. Leerred. (Arnhem) 1849 no. 11. Nagelatene Leerredenen. 's Hertogenbosch 1853. Nog een woord over de zoogenaavzde Groninger school. Rott. 1843 (naamloos). Ben woord naar aanleiding van de beschouwingen en be­oordeelingen der zoogenaamde Groninger school in kerkel. cour. 1851 en afzonderlijk. 's Hertogenb. 1851. Buiten hetgeen hij geleverd heeft in de Overziglen over Godgeleerde Letterkunde komen van hem in Waarheid en Liefde voor : Beoordeeling van J. H. Scholten, disvcisitio de Dei amore 1837. I. // ff N. C. Kist, °ratio de inchoata necdunt _perfecta Sacrorum emend. en van C. Ull­mann, Jezus de volmaakte inensch. 1838. I. // Neander, gesch. d. Pfianzung 1842. II. // G. J. &ender en S. K. _Modem van Vel­sem, over de voortdurende werking des H. Geestes. 1845 III. // • J. F. van der Ham, Dined. de V. et N. T. secundum .Epistb. ad Hebr. 1845 I. // # J. Smith , the voyage and shipwreck of St. Paul. 1851 11 ff ff van Bell, Dissert de patejactionis Chr. indole. 1851 II. Verhandeing 1837. Het verband tusschen vergeving van zonden en de heiliging der menschen. Iets aangaande 'logien den rustenden hoogleeraar G. van Oordt. In hoeverre is volgens Paulus , hetgeen in voor christelyke tijden, ook biy de Heidenen bestond enz. 1838. Wat is openbaring van God in Jezus Christus, volgens de .Evang. schriften. De Thuggs. 1839. Gedachten over 1 Joh. I: 9. lets over de zedeleer en Naar beonsel. Over de leer van Jezus en de Apos­telen in betrekking tot de openbaring in Christus gegeven. 1840. De verlossing door Christus. Paulus en Johannes begrip van het christeNk leven. 1841. Paulus denkbeelden over doodopstan­ding en gerigt. 1842. Stephanus de voorlooper van Paulus. 1844. De bronnen , waaruit Paulus voor zich zelven het christendom heeft leeren kennen. De droogmaking van het Haarlemmer­meer. 1846. Lets met betrekking tot de Duitsch-Katholieke beweging. Verzoening der zonden, volgens het 0. T. 1848. Paulus in betrekking tot de andere A_postelen. 1850. Het ware communisme. 1851. Catechisatie uit den ouden T. Gedachten over 1 Joh. v : 6. In Evangeliespieg el. voor 1850. De Godvruchtige , een zegen voor de wereld. 1851. De bekeering. 1852. De christelijke broederliefde. 1-7 1853. .De bekoorlfiltheid der broederliefde en de duurzaamheid van deze. Brief aan den .ffoogleeraar W. A. van Hengel over een gedeelte der Nidensgeschiedeuis. Leid. 1847. Jezus Verrijzenis (gedicht) in Christ. Allum voor 1848. Het vonnis der Arrondissements Regtbank to Leiden. Leid. 1849. Zie zijne leversehets door L. G. Par eau, in Handel. d. faarl. Algem. Verq. d. Maatsch. v. Letterk. 1853. Dez. .Een woord over J. F. van Oordt in Waarheid en Liefde voor 1853 I; J. H. M. C. v a n O o s t e r z e e. Lets ter herrinnering aan J. F. van Oordt in de E van­gelie-spiegel voor 1853 bl. 22 very. Dez. Het beeld van J. R. van Oordt geschetst 1853, G 1 a s s i u s, Godgel. Nederl. o. li . w.; Woor­den bij het graf van J. F. van Oordt Jz. door N. C. Kist. Leiden 1952; S ep p. Proeve eene Pragm. Gesch. der Theol. in Nederland, bl. 139 , 141, 143-147 vig. 172 , 188 vlg. 195, 200, 211, 213, 217 vlg. 220, 239 vlg. 247, 282 vlg. 287 ; Traarheid en Litfde 1837 III W. 603, 1838 IV bl. 850, 1841 III bl. 650, 1843 IV bl. 849, 1844 IV bl . 844. OORT (F. VAN) Abco ude vermeldt van hem : Vredetoorts op rotsoort. 1713 4o. Geboorte Toorts. 1714 4o. liuwelyks Toorts. 1720 4o. Gedichten. Uytrecht, 1713 4o. Hij verwart hem met J. van 0 o r t en schrijft hem ook toe de Ontlooken Boos en Stuarts ongelukkige heerschappij. 1650 12o. toe. Zie Naamr. bl. 269. OORT (Mr. JACOB VAN) een beroemd organist en ftuitspeler to Amsterdam , tijdgenoot en kunstvriend van P. C. Hoof t. Hij bespeelde de klokken op de beurstoren aldaar. Zijn klok­kenspel en behandeling van zijn ivoren fluit warden geprezen in een gedicht van J. Dullaer t. Zie Bloemkrans van versch. Gedichten 1659 bl. 533 ; Koning, Slot te Maiden U. 133. OORT (JACOB VAN) tijdgenoot van den vorige, leefde te Born­mel en was bevriend met de voornaamste dichters van zijn tijd, die zijne werkjes met hunne gedichten gelijk hij den hunne, versierde. 'Wij bezitten van hem : Stuarts ongeluckige Ileerschappye , ofte kort verhael van alle d'onyelucken en rampzaligheden het Doorluchtigh Buys van Stuart overkomen sints .Robbert d'eerste uyt desen koningh van Schollandt, de Scholse Heerschappije is o_pg e­drayen , tot de loot van Karel deersle koninyh van Enge­landt, Schotlandt en Yerlandt , etc. Uit versclieyden Tijdt­beschrlyvers bij een vergadert , en met kopere platen verciert. Dordr. 1649 12o met verzen van S. van Ho o gs tr a t e n, H. Hoet, K. en A. van Nispen. Ontllokene Roose, Blovjende distelbloem en fIersnaerde Harp. door daze Alder-doorluchtighsten Vorst en Prins , Karel Stuart den Il koninyk van Groot Britanje , Vrankryk en Ierlandt etc. Beschermer des Geloofs , ofte kort verhael van alle de gedenkzvaardigste beroerten , in de koninkrykert van Enyelandt, Schotlandt en Ierlaudt , vooryevallen sints het jaer 1640 tot desen dagh. Dordrecht , 1661 met pl. 12o met verzen van L. v. Bos, S. v. Hoogstraten, W. v.Bleijen­bergh, H. Hoet, P. van Belle, J. T. Groenenbergh. Grieksen Adelaer , genuijkt door 'I gewelt der Bloedtdor­sage Ottomannen , ofte Ben kort verhael van alle de gedenk­weerdigste geschiedenissen der Griekscke Kaisers ; sints dat het Roomse R jk, door 1Carel de yroote , Koninyk van Vrank- afgescheyden is van het Grieks kaiserdom ; tot X inne­minge der stadt Constantinopolen , onder beley van Ma­hoznet de tweede , Dordrecht 1655 , 12 met pl. en verzen van Hoet, J. en Adr. van Someren en Adr. van Nis­pen. Hij beoefende ook de poezy. Men vindt bebalve een menigte gedichten van hem , voor de werken zijner tijdgenooten vermeld. Geeslelijke Hermus. Spoedige wey na den Hemel 12o. Herstelde Majesteijt 12o. Zie Heringa Hamra. van dialers b1.68; Schotel Ill. School ' bl. 100, 101; A beo ude, .Ranh. bl. 152. OORT (K. vAN) liet in 1713 te Utrecht drukken: Vredeloos en andere gedichten. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. o. h. w. OORT (WILLEM VAN) vervaardigde een Klinkdicht voor de Onllookene Roose enz. van Mr. Jacob van 0 o r t. OMIT (M. VAN) dichter uit het laatst der 18e eeuw : 31en heel van hem : 1 elkom8t-Groete aan mijne Onders, vrienden en bekenden, by mince koinst te Arnhem, 20 van Herfstmaand 1792. Ter naged. van H. Hooft Dzn. Oud-Burgemeester der 8tad Amsterdam. Zie Cat. d. Meats. van Ned. Letterk. D. I. hi. 297. OORT (ADAM VAN) zie NOORT (ADAM VAN). OORT (HENDRIK VAN)in 1 7 76 te Utrecht geboren, kon met het schilderen van kleine landschappan met stoffagie of buurt­gezigten , geen genoegzaam bestaan vinden , zoodat de beer Kramm hem met zijn zoon Pieter jaren lang bezig hield met het schilderen van decoratien voor den schouwhurg te Utrecht, die Kra mm, van den bouw van dien schouwburg of (1820) tot 1840 in het klein vervaardigde , en onder zijn leiding door hem in het groot lief uitvoeren. Na dien tijd werd hij teekenaar van 's rijks Veeartsenijschool , vvelke be-trekking hij tot zijn dood waarnam. Hij overleed te Utrecht 17 Febr. 1847. Zie Immerz ee 1, t. a. p. bl. 278 ; Kramm, t. a. p. bl. 1222 OORT (LAMBERT VAN) zie NOORT (LAMBERTUS VAN) OORT (PIETEII VAN) zoon van Hendrik van Oort, werd 10 Oct. 1804 te Utrecht geboren. (1) Hij legde de grondea der teeken- en schilderkunst onder zijn varier, en bekwaamde er zich verder in door de lessen van zijne kunstbroeders en in de collegien vlijtig waar te nemen. Het verlangen om door zijne bekwaamheden een meer zeker bestaan te erlangen deed hem besluiten oin als kunstenaar met eene natuurkun­dige commissie van 's rijks wege naar 0. I. te pan. Hij werd daarbij als teekenaar aangesteld en verliet in 1824 het vaderland. Groot en gevaarlijk waren de togten door de we­tenschappelijke reizigers ondernomen naar Timor, Amboina en Nieuw Guinea, maar jeugd , gezondheid en kracht bleven v a n Dort beveiligen. Toen de administrateur der commissie v a n Raalten overleden was, werd die betrekking aan v a n Oort opgedragen. Als zoodanig, terwijl hij tevens teekenaar bleef, kwam hij in den aanvang van 1834 met de kommissie op Sumatra. Als een blijk van zijnen warmen ijver niet al­leen maar ook van zijne erkende Itunde , werd hem op deze (1) Volgens K r a in in en anderen were hij te lIarderwijk geboren en te Utrecht opgevoed. reis nog een allerbelangrijkst wetenschappelijk orderzoek op­gedragen, hoewel vreemd aan zijn eigentlijk hoofdvak. Doch bij mogt de nasporingen niet ten cinde brengen ; een ligte ongesteldheid tastte hem in de binnenlanden aan , deze ont­aarde vveldra in een hevige galkoorts en den 25 September 1834 overfeed hij te Padang, zonder dat de aangewende hulpmiddelen in staat waren het leven te redden van eon man, die bovenmatig werkzaam en nuttig was in zijnen kring, of­schoon hij den voile° ouderdom van 30 jaren niet had bereikt. In hem Teed de natuurkundige commissie, maar vooral ook zijn vader een groot verlies. De natuurkundige commissie gaf haar leedgevoel Nat door de volgende woorden , geplaatst in do Jarasche Courant van den 25 Oct. 1834. „De natuurkundige kommissie heeft dezer dagen aan het eiland Sumatra een rouw-offer gebragt, aardoor hare naspo­ringen in doze gewesten , zich reeds zoo menigvuldig en smartelijk hebben gekenmerkt. Den 24 September 1834 , eene maand welke reeds drie malen voor haar noodlottig was (K iehl, van Hasselt en B o ij , heeft zij ter aarde besteld het stoffelijk ovcrblijfsel van een barer ijverigste medeleden , den heer Pieter van 0 o r t , welke te Padang is overleden , na eene ziekte van slechts weinige dagen aan de gevolgen eener kwaadaardige tworts welke hem in de binnenlanden aldaar had aangetast. Begaafd met eene inborst , die bij alien die hem kenden word op prijs gesteld , inzonderheid bij hen, wien hij gedu rende acht jaren op afmattende reistogten had vergezeld , en net vvien hij den moeijelijksten arbeid had gedeeld , zonder zich een oogenblik slechts door eene zwakke gezondheid te laten ontmoedigen , paarde de beer van 0 o r t bij de kundig­heden welke hem den rang van teekenaar bij de kommissie deden erlangen, eene verbeeldingskracht even vlug als verhe­ven en de schoonste hoedanigheden van verstand en hart. De dagen van eenen ongelukkigen mede-arbeiders schenen geteld ; to vergeefs was bij de hoop en steun van eenen lief­derijken reeds grijzen vader ; te vergeefs was hij het sieraad van onzen vriendschapsband ; to vergeefs beloofde hij nieu­wen room aan de wetenschappen en aan zijn vaderland ! In den bloei zijner jaren word hij weggerukt! Zijn uur had ge­slagen. Namens de leden der natuurkundige commissie, ifet dirigerend lid P. DIARD". Van zijn kunst komt weinig voor. In he archief te Utrecht is van zijne hand eene afbeelding van den voorgevel van het oude stadhuis te Utrecht , in 1824 gesloopt. Bij wijlen den kunstliefhebber en teekenaar W. A. Hannebrink he­rustte eene schilderij van zijne hand, voorstellende een gezigt in den Trans van den Dont aan den karat van bet Auditorium gestoffeerd met een rustend vrouwtje en een wandelende heer. Eene teekening in kleuren , voorstellende een gezigt in ge­melden trans, is in bezit van den beer Kra m m. Zie Kunst en Letterb. 1835 D. bl. 65 ; I m m e r z e e1 , t. a. p. bl. 278; Kramm, t. a. p. bl. 1222; froordenb. d. Zamenlev. Kolm en de Rivecourt. Part. berigt. OORT (HENRIcus) in 1778 geboren, werd in 1799 te Hoo­geveen, in 1802 te Zwolle, in 1806 te Rotterdam als predikant be­roepen. Kort nadat hij, den 29 Nov. 1846 zijn veertigjarige dienst aldaar gevierd had , werd hij tot ridder van den Ned. Leeuw benoemd. Den 22 April 1849 wijdde hij, als oudste leeraar, de nieuw gebouwde Zuiderkerk in met eene leerrede over Ezra VI: 16, en overleed den 14 Julij van dat jaar in den ouderdom van 71 jaren. Zijn ambtgenoot P. W. van den Br oek deed bij bet graf in eene gepaste aanspraak hulde aan zijne verdiensten. Getrouw en ijverig Evangelie-dienaar, , als hij was, bleef hij onvermoeid vverkzaam tot opbouwing en uitbreiding van het rijk der waarheid. Dit ondervond niet alleen het klassikaal bestuur van Rotterdam , maar ook bet provinciaal kerkbestuur van Zuidliolland en de synode , toen hij in 1838 tot deze werd afgevaardigd. Het zendelingsge­ nootschap en andere wetenschappelijke vereenigingen hadden in hem een ijverig lid , en sommige redevoeringen en aanspra­ken door hem bij deze in het zendelinggenootschap uitgespro­ken , zien het licht. Zijn welgelijkende afbeelding , door H. W. Ca spari ge­teekend , en door J. W. Ca s p a r i gegraveerd zag 1808 in 80. met een achtregelig bijschrift bet licht. Zie Glasius, Godgel. Nederl. o. b. iv.; van Harderwijk, Naaml. en ievensbijzonderh. der predikk. te Rotterdam bl. 109, 110; Boekz. d. Gel. lliereld 1849. bl. 221. OORT (FRANS VAN) kunstschilder te Brugge , overleed in 1625 in de bloei zijns levens. Zie I mm erz eel, t. a. p. bl. 279. OORT (JACOB vAN) de oude, broeder van den vorige werd te Brugge omtrent 1609 geboren. Den 19 Jan 1619 werd hij als leerling van zijn broeder Fr an s in het register der sanders aldaar ingeschreven, in 1621 werd hij meester. Hij reisde vervolgens naar Italic en koos zich Ha nnib al Ca­r a c h o tot model , (lien hij in wcinige jaren zoo volkomen wist na te volgen dat zijn kunstwerk voor date van zijn Ha­liaanschen meester doorging. In 1630 te • Brugge wedergekeerd , schilderde hij historie , altaarstukken en portretten , die hem roem verwierven. In 1633 werd hij hoofdman van het schildergild , r,enoot alge­meene achting en stierf in 1671. Zijne werken zijn zeer tat­rijk, de laatste waren de Neste eene Afneming van het kruis, in de Jesuitenkerk te Brugge , is een zijner meesterstukken onder de 9 schilderijen van zijn penseel in de Abdij van St. Twugen, waar zijn dochter geestelijke was verdient vooral opmerking de uitstorting van den Heiligen Geest dat , volgens Immerzeel voor perspectief en architectuur aan de vol­maaktheid grenst , en waarop Oort zicli zelven heeft afge­maald in de gedaante van een der Apostels , en zijn zoon onder die van een jongeling welke een gordijn aan den ingang des tempels opligt. De Iijst zijner werken vindt men bij Dercamp s. Zijn portret komt voor in de Galine des peinires par Chabert etc. door Hesse litto in fol. Zie Direampa, Tres des Peintres T. IT, p. 54 suiv.; I m m e r-z e e l t. a. p. bl. 279 ; K ram m, t. a. p. bl. 1223. OORT (JACOB VAN) de jonge zoon en leerling van den vo­rige , te Brugge geboren , reisde naar Parijs , waar hij zicli twee jaren °Weld en vervolgens naar Rome. Van daar keerde hij naar Brugge terug, waar het hem aan geen aanmoediging ontbrak , doch hij verkoos Parijs tot zijn verblijf. Bij gele­genheid dat hij zijne kunstvrienden te Rijssel bezocht werd hij aangezocht eenige portretten te vervaardigen , hetgeen hem bewoog bier zijn verblijf te semen , waar hij ook met Maria B o u g i e r s een huwelijk aanging. Een veertig jaren bleef hij in die plants, welke hij slechts wilde doortrekken , wonen en overleed er den 29 December 1713 in den ouder­dom van 76 jaren en werd in de kerk der Dominikanen be-graven. Van Oort schilderde in den smaak van zijn vader maar vetter in de verve en met flinker penseltoets. Ook in zijn draperi in breederen stijl. Zijne compositien zijn minder rijk dan oordeelkundig , zijne figuren zijn goed geteekend en vol uitdrukking , ook is zijn koloriet uitmuntend en sweert naar dat van An thonie van D ij c k. Men vindt zijn meeste werken te Brussel o.a. de dood der H. Maagd ; Jezus Chris-Ins over den dood en den tijd zegepralende ; de bekeering van St. Hubertus en eene Aanbidcling in de kerk St. S a u v e r n e to Brugge. Zijn portret door F o u q u e t vindt men bij D e s­camps. Zie Immerzeel, t. a. p. Kramm, t. a. p. OOSTEN (A. VAN) Jr. gaf in het licht: De rerleidiwg der ieugd, of (le deugdzame ouders, insp. 1801. Het berouw , trsp. zynde een vervolg op Rorneco en Julia , insp. 22. h. Hgd. ran Weise, door P. J. Uljlenbroek. Aid. 1803 2 st. 80. Zie Cat. d. Alaats. v. Nederl. Letterk. D. 1, bl. 162. OOSTEN (J. VAN) schilderde kleine landschapjes in den stip van Jan Breughel, volgens Kramm zijn zij aange­naam en geestig gepenseeld en worden soms op openbare verkoopingen voor B re u g h el's geveild. Zie K r a m m, t. a. p. bl. 1223. OOSTEN (HENR. VAN) bloemist en entenier te Leyden in de eerste helft der XVIe eeuw. Zijn voornaamste werk is : Nederlandse Hof 1726, 1728. .Floriaas warande. Leyd., 1735 3de dr. De Nederl. Hof, waarin geleerd word hoe men aller­liande bloemen zal zaaijen, planten en voortkweeken enz. Rott. 1749 So. 5e druk. De Nederlandsche Hof &plant met bloe­men , Ooft en Orangerijcn Rott. 1754 6e dr. 1792 7 dr. pl. In Pritzels Thesaurus Botanicus vindt men Iloogduitsche Engelsche en Fransche overzettingen van dit werkje vermeld. Register der voornaamste vrugten. Leid. 1703 80. Zie Abeoude, Naamr. bl. 269, flanh. bl. 117; Arrenberg, Naamr. H. 389, Navors. ,1855 bl. 167; Bibl. Hultm. No. 6087, 6799, 29637. OOSTEN DE BRUIJN (GERRIT WILLEM VAN) zie B r u ij n (GERRIT WILLEM VAN OOSTEN DE) OORTMAN (J. G.) bekwaam kunstgraveur,, die waarsehijn­lijk in den aanvang der XIX eeuw bloeide. Mogelijk is hij dezelfde met Jan Oortman, te Weesp , vader van J o a-c h i m Jan Oortman (die volgt.) Zie Kramm t. a. p. bl. 1222, 1223 ; Nieuwenhnis, lVoordenb. OORTMAN (JAN) was eerst figuursnijder in een katoen­fabriek te Weesp , doch het verval der fabrieken vooruit­ziende , legde hij zich op de houtsneekunst voor de boek­drukpers met de Borst toe , en begaf zich in 1781 weder Haar Amsterdam , zijne geboorteplaats , om aldaar die kunst met meer voordeel uit to oefenen. Zijne verdiensten als bout­snee-graveur blijkt onder andere uit verscheidene prenten , door hem ten dienste van de Maatschappij tot Nut van 't Al­gemeen vervaardigd , alsmede eenTge fraaije vignetten. In 1817 werd hij voor proev en van houtsneden door de Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij met eene premie van 6 dukaten beloond. Hij overleed te Amsterdam den 5 Mei 1823 , in den ouderdom van bijna 70 jaren. Zie Konst -en Letterb. 1823 ,.I , bl, 306. OORTMAN (Joamairs JAN) werd 23 Mei 1777 te Weesp geboren. Zijn vader zich ter woon naar Amsterdam be­geven hebbende , bestelde zijn zoon, bij wien hij een bijzon­deren aanleg voor de graveurkunst ontdekte, bij den graveur W. Kock aldaar, bij wien hij drie jaren bleef, toen deze Amsterdam verliet. De jonge Oortman oefende zich nu in bet huis zijns vaders in de teekenkunst en vervaardigde slechts nu en dan een gering plaatje in Roomsche kerkboeken tot dat hij eindelijk in dienstraakte bij den beroemden C. H. Hodge s. Deze wist zijn aanleg op prijs te stellen : de ruime b1ooning voor zijn arbeid betoond door behulpzaam te zijn bij het ver­vaardigen van verscheidene toen onder handen zijnde platen in zwarte kunst , moedigde onzen jongen kunstenaar z66 aan, dat hij voortaan geheel voor zijn yak leefde en zoo wel als lid van stads teekenakademie en van de Maatschappij Felix Meritis , als door medeoprigter te worden van de teekenkun­dige maatschappij onder de spreuk : Kunst zij ons doel, de uitbreiding der kunst met alle vermogen hielp bevorderen. Ondertussc . en hadden de tijdsomstandigheden invloed op de ondernemingen van Hodge s, en hoewel deze daardoor min­der gelegenheid had om aan Oortman genoegzaam werk te verschaffen dan hij zelf wenschte , betoonde hij zich een op­regt vriend voor zijn leerling. Hij beval hem den kunst­plaatsnijder Claessens, bij diens vertrek naar Parijs , als een gewilligen en bekwamen helper aan. Dientengevolge ver­trok Oortman met Claessens in 1802 derwaarts en ar­beidde daar met en voor zijn meester ruim vijf jaren, binnen welke behalve eigen studie , diens uitnemend onderwijs zijn kunsttalent dermate voltooide, dat hij met vasten voet zijn eigen loopbaan als kunstenaar kon intreden. Nu begon hij aan dat groot aantal platen , waarmede hij de verzameling van het museum , door T i 1 h o 1 uitgegeven , verrijkt heeft , die hoewel klein van formaat meerendeeIs ware kuntsgewrochten heeten mogen , ten minste men erkent algemeen dat zij ten bewijs strekken dat voor hem , niemand bij de navolging van Rembrandt, Dou, Os tad e, tot welke hij zich meestal bepaalde , de verschillende eigenaardigheden , welke deze meesters kenmerken , zoo getrouw wisten te be­waren , ja het was diezelfde buigzaamheid van talent, die hem den grootsten roem deed verwerven door twee platen, welke hij vervaardigde voor de fraaije uitgaaf der Lu8iade , van C a m o e n s door Graaf Souza ondernomen. Had het hem niet aan tijd ontbro- 10 ken, dan zou de voltooijing van verscheidene platen voor bet groote Museum, dat Laurent in het Licht gaf, en onder deze van het .Holland8che Hui8houden van Gerard Do u in koper , zijn roem niet weinig hebben vermeerderd. Een langdurige en smartelijke ziekte en vroegtijdige dood beletten hem zulks. Hij was altijd gezond van ligchaamgestel geweest, maar tot de nationale Garde van Parijs behoorende , was hij genoodzaakt bij de proceduren en teregtstelling van den maarschalk N e y zich aan allerruwst weer bloot te stel­len. Hierdoor kreeg hij een bezetting op de borst , die hem eindelijk de 9 Jan. 1818 in het graf sleepte. Zie Biogr. Univ. C h. Gabet, Diet. der Artistes ; I m m e r z e e l, Kramm, t.a.p. Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; Nagle r, Kunstler. Lef. in Voce. OORTMAN (J. G.) bekwaam houtgraveur , die bloeide in den aanvang der XIX eeuw. Zie Kramm, t. a. p. U. 1223. OORTHUIS (GERARD) werd in 1742 te Groningen geboren, diende eerst bij het regiment infanterie van prins Chri s­tiaan Karel van Stolberg, waarbij zijn vader, die in het beleg van Bergen op Zoon sneuvelde , kapitein-luitenant was. Achttien jaren oud ging hij tot de zeedienst over en werd in 1760 kadet bij de admiraliteit van de Maze , in 1763 werd hij benoemd tot extr.—ord. luitenant. Tusschen 1765 en 1777 deed hij , met verlof , en behoud van zijn rang, 3 of 4 reizen naar de 0. I. in dienst der 0. I. comp., in 1777 werd hij ordinaris luitenant, twee jaren later kapi­tein, diende den lande als zoodanig en leverde in den oorlog tegen Engeland (1780, 1781 ) met Melvill een roemrijk ge­vecht tegen 2 Engelsche fregatten. In 1784 woonde hij on— der den schout bij nacht J. P. van B r a a m een togt bij naar 0. I. en had deel aan diens roemrijke daden. In 1795 verliet hij de dienst en overleed te Rotterdam 12 Aug. 1812. Zie Engelberts Gerrits, Gedenkb. D. II, bl. 393, 397; vcrvolg op Tragenaar D. III , bl. 297, 299, 335; J. C. de Jong e, Geschied. van het Neerl. Zenvezen. D. V, bl. 510, 566, 544, 575 , D. VIa, bl. 179, 268, 464; Hoeufft, Perie. Poetica. p. 13; Muller, Cat. v. Portr. OORTWIJN (H.) van dezen kunstschilder is alleen bekend: een tafel, waarop eenige vruchten, natuurlijk op paned en nog Brie (stub idem. Zie Cat. eener kunstverk. in het 'This met de &olden Amst. 1818 , No. 49; Kramm, t. a. p. bl. 1223. 00SDERS ( GERRIT) middelmatig dichter uit het midden dor 18e eeuw. Men vindt van hem : een Rouwklacht op het on­verwacht af8terven van Willem Carel Hendrik Prim in het Aanhangzel op de Dichtk. Cypressen bladen bl. 139. Zie van der A a, N. B. A. C. Woordenb. o. h. w. OOSTERBAAN (HER()) werd 3 Januarij 1736 te Harlingen geboren. Zijn vader, Evert 0 os ter ba a n, vond in den han­del zijn bestaan : zijne moeder was Grietje Simons Sti n-s tr a. Na te Franeker en later te Tiel in de oude talen on­derwezen te zijn, werd hij op 17jorigen leeftijd student aan de Friesche hoogeschool. VOOr zich aan de Evangeliedienst bij zijn kerkgenootschap , dat der Doopsgezinden, te wijden , zette hij zijne studien te Franeker en Amsterdam voort. Hier was hij een uitmuntend leerling van T j e rk Nieuwenhuis en van de Remonstrantsche hoogleeraren Krighout en van der e e r s c h. In 1759 werd hij proponent en in Januarij 1760 predikant te Nakkum in Friesland. Reeds in 1761 boden hem curatoren het professoraat in de godgeleerdheid en de •ijs­begeerte aan de Doopsgezinde kweekschool aan. Hij aanvaardde zijn ambt met een Oratio de evidentiae gradu, qui in reli­gione olim revelata locum habere potest en werd een waar­dig opvolger van zijn leermeester Nieuw en hui s. Aan­vankelijk vond hij in de wijsbegeerte een bereidvaardigen helper in den Doopsgezinden leeraar Kla as de Vries, die de lessen in de wis- en natuurkunde op zich nam. Na diens dood (1761) russte ook dit onderwijs op Oosterbaa n. Bij zijn wijsgeerige lessen toonde hij een fielder hoofd en een juist oordeel te bezitten , bij de theologische van een verlich­ten en evangelischen zin te zijn. Zijn onderwijs was innemend en boeijend ; onder zijne leiding bloeide de Doopsgezinde kweekschool. Weinige zijn de vruchten zijner studien , die hij openbaar heeft gemaakt. Welligt heeft hij, behalve onderscheidene goede vertalingen uit het Fransch en Engelsch , ook naamloos ge­schriften uitgegeven. Wie intusschen leest , wat hij , ten eere zijns kerkgenootschaps , in 1769 gezonden heeft aan de uitge­vers van den Dictionnaire Bncyclope'dique d'irverdun en door deze is opgenomen, of zijnen brief over de Amsterdamsche Doops­gezinden en hunne leer aan N. Bark e ij geschreven (afzon­derlijk uitgegeven onder den titel Bpi8tola de illennoniti8 Ametelaed. eorumque doctrina , en door dezen opgenomen in zijn Bibliotheca Ragana Cl. IV p. 133 seqq.) betreurt het dat hij niet meer voor de geleerde wereld heeft gear­beid. In 1786 liet hij het professoraat tot droefheid der so­cieteit varen , volgde hij zijn oom Johannes Stinstra als gewoon predikant te Harlingen op en bleef in die betrek­ king tot zijn dood 18 Sept. 1807. Zijne vrouvr A a gj e H a- e k u i k schonk hem een zoon. Zijn portret bestaat in silhouette, Zie F. Hoekstra, lijkrede op H. Oosterbaan. Amst. 1807 ; Y p e y, teach. der Chr. kerk in de 18e eeuw D. IX , bl. 183 ; B la u p o t ten Cate, Geschied. der Doopsgez in Priest. bl 186, 221, 228, 230, 236. Dez. Geschied. d. Doopsgez. in Holland. D. II, bl. 102 very.; J. Mul­ler, Geschied. v. h. onderwijs in de theologie bij de Nederl.Doopsgez. bl. 47 very. seqq. ; Sepp, Joh. Stinstra en zijn tijd, D. I, bl. II.D II,bI. 289, 296; G l a s i u s, Godg el. Nederl. N i e u w c n b u i s, Kobus ende Rivecourt; Adelung en Rotermund. Diet. Encyclop. op het Art. Anabaptistes. OOSTERBEEK (ANDREAS) werd in 1590 predikant te Ab­coude en Baambrugge en in 1616 te Montfoort. Zijn geboorte en sterfjaar zijn onbekend. Hij vertaalde nit het Latijn van Hospinianus : Van den oorspronck'ende voortganck der tempelen. Amst. 1606, waarvoor hij van de regering van Utrecht f30 ontving, als ook ges Boecken van den oorspronck ende voortganck der Monickerye van denzelfden autheur. Gouda 1609 4o. Achter de voorrede volgt een Latijnsch vers , geteekend : An­dreas Oosterbeekius Velavianus. Welligt was hij uit de ge­meente Oosterbeek afkomstig Nog zijn van hem de vertalingen der Colloquia aliquot selecta van Erasmus en de Dialogi van Lucianus te Utrecht in 1613 in 4o. uitgegeven. In het archief van Utrecht, door Dodt van Flensbur vindt men D. V bl. 12 vermeld, dat op gunstig advies van, F. Go m a r u s, den 26 Febr. 1609, werd geaccordeert het drukken te Amsterdam bij Joh. E v ertsz Cloppenburch, voor den tijd van 6 jaren, van het boek van A. van Oo s­terbee k, zijnde het 2e deel der Martelaren ofte bijvoegsel ende aanhanck tot het Martelaersbouck. Ook gaf hij in het licht : Christelijck ende heerliyck diseours van de zveder-geboorte ende reformatie der kercke der beijden Testamenten, tot den afval toe, ende van de tyt ende maniere der leere des af­vale ; noch mede in welcke _plaetsen de gheref. leere van Hussi, Lutheri, Zwingly ende Calvini tijden te vinden gheweest. Eerst in de hooch-d. wake beschr. den Johan van Munster te Oostlage , ende nu in de neder-d. tale overgez. d. And. van Oosterbeeck. Hier is byghevoecht eene korte be­schrijvinghe van den staet der kercken, afgehedeelt in sestien eeuwen. Tot Arnhem, by Jan Jung 1615 4o. Zie Dodt van Flensburg, t. a. p. D: IV bl. 342; Sweertius, AM. Belg. p. 124; R o g g e, Bibl. van Contrarem en Geref. pamflet­ten bl. 147, Navorscher,, D. IX bl. 359 D. X bl. 51, 298; Jo c h er; A b c o u d e Naamreg. derde Aanh. bl. 10. OOSTERBEEK (G) beeldhouwer, o. a. van een standbeeld, voorstellende de Christeliike godsdienst, door hem gesneden , naar de teekening van Francois, van middelmatige ver­diensten. Zie K r a mm , t. a. p. bl. 1223. OOSTERBEEK (J. G.) med. dr. schreef: Dissertatio Pharm. medic. de deutoxydo arsenici. Gron. 1830. Zic Holtrop, Bibl. Med. et Chir. OOSTERDYK SCHACHT (HERMMANUS) werd den 8sten van Zomermaand 1679 te Amsterdam geboren , was een leerling van Bo er haa v A te Leyden , werd door dezen met groote lofspraken vereerd , en in 1719 tot gewoon hoogleeraar der praktische geneeskunde te Leyden benoemd, welken post hij den 20 van Wijnmaand aanvaardde met eene .Oratio de is, quae Medicum ad artis exercitiwn se adjungentem prae­cipue wire oportet. Later tot hoogleeraar der theoretisch­practische geneeskunde benoemd, hield hij den 12 van Louw­maand 1722 zijne invvijdingsrede de artis medicae firmitate. gelegenheid dat hij in 1722 en 1734 zijne rectorale waardigheid nederlegde , sprak hij de Medico exercitato en de prudentia, in raliocinio Physic° et Medico necessario observanda. Hij overleed 15 Februarij 1744 , ofschoon hij niet begeerde dat er op hem een lijkrede gehouden werd liet echter de academische senaat in de acta opteekenen: „vere testatum esse Rectorem , in Oosterdykio amisisse natum virum egregium , insigne Academiae et Medicinae or­namentum , prudentem et cordatum senatorem , atque integer­rimum amicum. In de effigies bij van der A a komt zijne afbeelding voor. Zijne bibliotheek werd in 1744 te Leyden verkocht. Zie Haller, Bibl. Med. pract. p. 135 ; T e Water, Narratio p. 208, 239 ; Si egenbeek, Gesehied. d. Leydsche Hooges. D I bl. 261, 289. D. II bl. 112 , 113, 181; Cat. de la Bibl. de Mr. J. H. Oosterdijk, Leide 1862, p. 159 ; M u 11 e r , Cat. v. Portr. OOSTERDIJK (Humus), zoon van den vorio, kwam als proponent in 1736 te Oestgeest en overleed in .1752. Hij beoefende de dichtkunst , blijkens zijn vers op den dood van Wilkelmus Rae , predikant te Rhijnsburg in 1751 gestorven. Zijn broeder Jacobus Oosterd ij k geboren 1701 was pre­dikant te Rijnzaterwoude (1725), Katwijk aan Rhijn (1729) Utrecht (1732) waar hij 16 Febr. 1744 stierf. Zie P a r s, Cat. IV. v. Oudh. uitg. v.d. Schelling IA. 267 ; Bran s, .7ferk. Rtg. b1.f39, 56, 62, 158; Boekz. d. Gel. Wereld, 1729 b bl. 99, 102 , 1732 a bl. 235, 253, 1736 a bl. I10, 488, 1744 a bl. 227, 1751 a bl. 703 , 704. OOSTERDIJK SCHACHT (JonANNEs) broeder der beide vo­rige (Hu b ertus en Jacobus), den 26 Oct. 1704 te Ley­den geboren , studeerde Wear en verwierf 26 September 1726 de doctorate waardigheid in de philosophie en me­dicijnen , na het verdedigen van twee dissertatien de mote Planetarum in orbibus ellipticis en de secretione animali. In October van het volgende jaar werd hij, in pleats van Ruardus Andala , tot hoogleeraar in de wijs­begeerte te Franeker benoemd , welk ambt hij den 3 Maart 1728 met eene Oratio de arcto, quo Philosophia cum omnibus , praesertim Medicis , scientiis nectitur vinculo aan­vaarde. Reeds den 13 Junij van het volgende jaar werd hij tot hoogleeraar te Utrecht beroepen en den 12 September deed hij zijne intrede met een Oratio qua senile fatum inevi­tabili ex humani corporis mechanism° sequi, demon­stratur. In 1732 en 1752 bekleedde hij de rectorale waardigheid. Bij gelegenheid dat hij , in het laatstgenoemde jaar deze nederlegde sprak hij de arcanis medicorum non celandis (Traj. 1753 4o). Hij werd in 1790 emeritus en overleed 18 Aug. 1792. 0 o s t e r d ij k verwierf zich behalve als wijsgeer en ge­neesheer, zoo door onderwijs als schriften , ook zoo als La­tijnsch dichter, waarvan men een proeve vindt achter H. v a n Royen's Carmen in ducentesimum natalem Academiae Luq­dun° Balavae. Zijne bibl. werd te Utrecht in 1793 verkocht. Hij is meermalen afgebeeld. Behalve de gemelde orationes gaf hij nog in het licht : Institutionei Medicinae Practicae ad Auditorum potissi­mum usus in Epitome redactae et evulgatae. Accedunt duae Orationes , quarum altera demonstratur senile fatum inevi­tabili necessitate ex H. C. mechanismo sequi. Altera inscribi­tur Morbus Remedium, sive de morborum in sanandis morbis efccacia Traj. ad Rhen. 1747 4o. Edit. Trajectina altera auctior. Accedit Oratio de arcanis medicorum non celandis. Did 1748 4o. 1767 Vindobonae 1750 , 4o. Deze laatste redenvoering is in het Nederduitsch vertaald met den titel: Redevoering ten betooge dat een Geneesmeester Beene ge­heimen van zijne kunst moet waken. Utr. 1753 4o. Le Roy bezat in hands. zijne Praclectiones in Tnst. Med. 1773 40. Oratio funebris in obitumviri el. Arnoldi Drakenborchil; Historiarum et leloquentiae Professoris. Ultr. 1746 4o. Ben geneemiddel te,qen de vallende ziekte ter beproevinge voorgesteld in Verhand. uitg. door het Zeeuzcsch Genoot8chap. Middelb. 1771-1773. Zie Saxe, Onom. T. VIII p. 2; V r i e m o e t, .4th. Eris. p. 819, 820; C. H. A H o y, Catal. Bibl. Med. T. II, p. 903 , 904, Bibl. Hag. T. V. p. 634, Hoeufft, Parn. Lat. Belq. p. 218; H e-r i n g a , de auditorio p. 146 , 147 , Neue Gelehrte Europa. T. XIX, p. 674-678, Cala& de la Bibliotheque de Mr. J. H. Oosterdijk. Leide 1862 p. 139; Arren berg, Naamr. bl. 389; Boektv. der Gel: 1729 bl. 361; van Kampen, Beknopte Geschied. der Ned. Letterk. D. II Li. 328; Col lot d'Escury, Holt. roem, D. IV bl. 228, 247; Bou­m a n, Gesch. der Geld. Hooges. D. II bl. 337. M ulle r, Cat. v. Portr. OOSTERDIJK (HERMANNUS GERARDUS) zoon van Jacobu9 0 ost erd ij k , werd den 19 Nov. 1731 te Katwijk aan den Rijn geboren. Eer hij een half jaar oud was , werd zijn va­der naar Utrecht beroepen , waar hij zijne opvoeding en on­derwijs in de Fransche en Latijnsche talen genoot. Den 15 Februarij 1744 verloor hij zijn grootvader H e r m a n n u s 0 o s-t erd ij k Schacht, hoogleeraar in de geneeskunde te Leyden , en den volgenden dag zijn vader. Na in 1746 de Latijnsche school verlaten te hebben , verliet hij haar na het nitspreken eener Oratio medicos Reipublicae magis esse nece88ario8 gnaw causidicos, legde hij zich vooral onder zijn oom J o a n n i s Oosterd ij k Schacht op de geneeskunde roe , en na zulks acht jaren gedaan te hebben werd hij 26 September 1754 tot doctor bevorderd, na het verdedigen eener dissertatie de motu musculorum vestigde zich in Mei van het volgende jaar, te Amsterdam, om aldaar de praktijk uit te oefenen. Deze nam tragelijk toe , zoodat hij ruimschoots in de gelegenheid was de beoefening der Latijnsche pogzy,, welke hij reeds aan de hoogeschool begonnen was, vbort te zetten. Later beoefende hij ook de Nederduitsche poky , doch toen de geneesheeren Visscher en Hoorn overleden waren , en zijn praktijk toenam , en hij een der gevierdste arisen der hoofdstad werd, kon hij er slechts weinige oogenblikken pan: best-eden. Gedu­rende zijne langdurige ziekte hield hij zich nog bezig met een Latijnsch gedicht Consolatio, waarin hij het Opperwe­zen dankt voor alle bewezene weldaden en vooral die bij­zondere gunst erkent , door welke hem in zijn ziekte ver­gund was zich met de letteroefeningen te verlustigen , waar­van hem in zijne gezonde dagen zijne menigvuldige bezig­heden hadden afgetrokken. Eerst weinige dagen voor zijn dood voltooide hij zijne vertaling der Lierzangen van H o ra­t i u s, in 1819 door den toenmaligen Haarlemschen rector, later hoogleeraar Peerlkamp in het licbt gegeven. Deze arbeid is zeer verdienstelijk en werd , schoon sleehts weinige jaren te voren eene insgelijks keurige overzetting van II a­ra tins lierzangen door P. van Win te r, was verschenen , met genoegen ontvangen. In 1755 was 0 o s t e r d ij It lid geworden van het genootschap Ooncordia et libertate, in hetwelk hij meer dan tachtig redevoeringen uitsprak over dicht- , gescbied­en letterkundige onderwerpen. Waarschijnlijk zijn zij niet uit­gegeven , maar wel die hij hield bij gelegenheid der vijfen­twintigste verjaring van het Genootschap, den 26 October 1773 hield. Sedert 1769 was hij ook lid van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leyden , gelijk ook van die der drenkelingen en andere nuttige genootschappen. Hij overleed 19 April 1795, bij zijne vrouw, Aaltje Margaretha Brouwer, geen kinderen nalatende. Den 20 October daar­aanvolgende sprak Jeronimo de Bosch in Concordia et libertate eene lofrede op hem nit, die bet licht ziet, waarvoor zijn portret. Zijne Latijnsche en Nederduitsche gedichten zijn verspreid in verschillende tijdschriften, zijne overzetting van bet 6e boek der Ilia8 in het Tijd8chrift van K. en W. 1813 2e stuk Mt de oor­spronkelijke aanteekeningen der commissie tot het vervaar­digen van den bundel der Doopsgezinden blijkt , dat hij (en niet zoo als dikwijls is opgegeven D. de Bosch) de m . ker is van het 68ste gezang , hetwelk door de commissie der Evangelischen is opgenomen No. 107: Zijne Oratio in obitum P. Burmanni vindt men achter diens Orationes , Hag. corn. 1759. 4o. Zie behalve de gen. lofreden Peerlkam p, de Poet. Lat. Neerl. p. 511; Bauer, Leven v. Gedenkw. Mannen en Vrouwen D. IV bl. 237; itsen Geijsbeek, B. 4. C. Woordenb. D. .V bl. 6 volg.; van Kampen, Beknopte Gesch. der Nederl. Letterk. D. II bl. 486; De Vries, Geschied . d. Nederlands. Dichtk. D. II bl. 94: J3ijvoegsel tot Kok ; Aanhangsel op Nieuwenhuis; Kobus en de Riveeourt; .danspraak bij de Leidsche Maats. door te Water 1795. Bouman, Geschied. der,, Geld. hooges. D. I I. bl. 358 ; Arren­berg, Naamr. bl. 7 ; Cat. d. Bibl. v. Nederl. Letterk. D. I bl. 196, 197 ; B. Janssonius, Geschied. v. h. Kerkgezang d. Derv. Gem. in Nederl. D I1 , bl. 287; Muller, Cat. v. Portr. OOSTERDIJK (NICOLAAS GEORG1US) zoon van Joannes Oos terd ij k S cb acht, werd in Febr. 1740 te Utrecht ge­boren. Reeds vroeg ontwikkelde zich in hem niet slechts de zaden van uitstekende zielsvermogens; maar ook die van braafheid en deugd. Na de Latijnsche scholen doorloopen te hebben , genoot hij het onderwijs van Weaseling en Reitz in de Grieksche en Latijnsche talen en van W oer t-man, van Wachendorff en Hahn in de geneeskundige wetenschappen. Onder deze de academische loopbaan ingetreden, bleek het eerlang dat de verdere voortgang in dezelve het begin moest overtreffen. Naauwelijks had hij de eerste gron­den der geneeskunde gelegd , of zijn geest, zich met geen oppervlakkige beschouwing van zaken vergenoegende , drong tot de naauwkeurige nasporingen door , en verkreeg, door de vlijtige beoefening der schriften van Hippocrates, Ga 1- lena s en Celsus een meer helder en opgeklaard inzigt; terwij1 naderhand die van Sydenham, en bovenal die van Boerhaave, hem den wen wezen tot een zuivere en ge­ lukkige uitoefening der geneeskunde. Na te Utrecht zijne stu­ dien volbragt te hebben, begaf hij zich, op aanraden van zijn vader naar Leyden, om de lessen van G a u b i u s in de schei­ en ziektekunde alsmede van van Royen en Winter bij te wonen. Na een jaar bier doorgebragt te hebben , keerde hij naar Utrecht terug, waar hij in 1762 , na het verdedigen eener dissertatie de aceto tot doctor in de geneeskunde werd bevorderd. Acht jaren lang oefende hij de praktijk uit en hield zich met het lezen der oude schrOTers over de geneeskunde en het beoefenen der kruid- en scheikunde bezig. In 1770 tot den leerstoel der genees- schei- en kruid­ kunde 8811 de hoogeschool te Harderwijk beroepen y aan­ vaardde hij de 7 Junij 1771 zijn post met eene °ratio qua demonstrator , homine8 bene multos ex nimio vitae desiderio sibi mortem properare (Hard. 1772 4o. ) Intusschen vielen weldra , door het vertrek van den hoogleeraar G r a e u w e n naar Groningen, de vahken der schei- en kruidkunde open , (lie Oosterd ij k s geliefLoosde studien waren. Gereedelijk werd zijn verzoek ingewilligd om merle tot professor dier beide wetenschappen benoenid te worden , en dit gaf den re­ denaar aanleiding om op de hartelijke toespraak aan zijn vader, die hij onder de toehoorders zag , eene dankzegging aan de verzorgers te doen volgen , wier laatste vergadering het zoo geschikt had , dat hij de moeijelijke studie van de practijk, met aangename , scheikundige proefnemingen en met Flora's geneugte afwisselen kon. Zijn doorzigt en hart strekte het tot eere dat hij in 1773 als rector aftredende sprak de diligenti pauperum curd optimo adv. morbos contagio­ 808 praesidio. In Junij 1775 werd hij te Leyden tot gewoon hooglee­raar in de theoretische geneeskunde beroepen en 17 Oc­tober aanvaardde hij dit ambt met eene Or. de studio me­dico in commune Reipablicae bonum quavie ratione diri­gendo (L. B. 1775). Op den 12 Junij 1778 werd hem ook het onderwijs der praktische geneeskunst opgedragen. De rectorale waardigheid, door hem in 1786 bekleed , legde hij neder met eene ()ratio de ardua Medicinae exercendae provincia. In het voor Leyden noodlottige jaar 1807 , 't welk ook hem op het verlies eener waardige eclitgenoot was te staan gekomen , leide hij insgelijks het door hem gevoerde academisch bestuur met eene treffende en op de tijdsomstandigheden allezins gepaste aanspraak neder. Reeds in zijnen bezadigden ouderdom overviel hem eene schielijke toenemende verzwakking van het gezigt , welke naderhand door eene verduistering van het kristallijnen vocht (cataract) op de beide oogen gevolgd werd waardoor hij 4 maanden geheel blind was , en de kunstbewerking in Mei 1805 met den gelukkigsten uitslag onderging. Na de herkrijging van het gezigt hervatte hij zijne studien met nieuwen lust , en zon­derde dagelijks eenige uren af, om zich het stelsel der nieuwere geneeskunde eigen te maken. 0 o st erd ij k bekleedde het hoogleeraarsambt aan Leydens hoogeschool ruim 42 jaren met een onafgebroken roem en stierf den 3 van H erfstmaand 1817 in den ouderdom van ruim 77 jaren. Hij huwde (1) in 1783 Bartha Weveringh, met welke hij 16 jaren in een gelukkigen echt leefde en (2) in 1789 C n el ia w ilhe1mina Gr a sw in ck e 1. In Louwmaand 1807 ontving deze, bij de noodlottigen ramp een gevaarlijke wonde , waar­aan zij 14 dagen later stierf. Zijn, portret bestaat door Sp Fin g e r. Hij schreef: Dissertatio de aceto. 'raj. ad Rhen. 1763 , op nieuw uit­gegeven door E d. S a n d i for t in Thesauro dissertt. pro­gramm. etc. ad omnem medicum ambitum pertinentium (Ro­terod. 1768 3 vol. 4o.) .Praecepta Medicinae practieae 1783 80. Deze worden we-gens gebrek aan oorspronkelijkheid gegispt in de Alg. Vad. Letteroef. D. VI I hi. 103 volg., dock de schijver wordt verdedigd in bet 2e stuk van denzelfden jaarg. bl. 527 volg. Reeds in 1769 had de Zeeuwsche Maatschappij der weten­gchappen hem onder hare leden aangenomen, en hij schreef weinige jaren daarna eene oordeelkundige verhandeling in het 2de deel harer werken te vinden , weike de geschiedenis in een naauwkeurige beschouwing van een zeldzaam gebrek des dijbeens behelsde. Bedenkingen over eene moeijeliike doorzwelging en inhou­ding van spys en drank in Verb. v. h. Zeeuwsch Genoots. D. VI 1780. D. VII, st. 2, bl. 185. Waarneming 4j de inenting der Kinderziekte in eenen ge-. vaccineerde in Alg. K. en L.bode. 1804 , D. I , bl. 83. Lofrede op Paradijs, Ald. 1812 , D..bl. 363. Korte tvaarnemin,qen en stellingen zit breedere geneeskun­dige op. teekeningen getrokken (peripneumortia, phis-is pul­monalis; convulsio; hydrops ; morbi complicatai mortuorunt calculus) in Magaz. v. Vad. Landb. 1,815 , D. I, st. N. I. Waarneming eener pisvloeifinge binnen weinige dagen doo­delijk in Verh. d. Ball. Maats. 1770 , bl. 30 van de be­richten. Lie H. Beek e, Lpfrecle op 0. in Vad. Letteroef. 1820 D. II bl. 585. Kunst en L'ilterb. 1817. T e Water, Narratio p. 91, 92, 234 ; S. Spyert .v,an der Bijk, Orat. rect. in de Annales. L. B. 1817-1818 p. 5-7, Si egenbeek, Gesch. d. Leidsche Hooges. B. I bl. 314, 381, 430. D. II 114, 221, 222. Het verhaal van 0 o s­terdijk =trent Prof. P a r ad ij s naderhand uitgegeven bij den laatsten Opuscula Acad. L. B. is door de kundige hand van een optnerkzaarn toeboorder hoofdzakelijk geplaatst in den Konst en Letterb. 1812. D. II bl. 263, Te Water, ilanspr. bij de Leidsche M. 1813, Bonw­man, Gesch. d. Geld. Hooges. D. II M. 269, 336, 337, 402, 608, Nieuwenhuis, Woordenb. Kobus en de Rivecourt, Biogr.Univ. Cat. Bibl. a Roy T. II. p. 727, 904. Holtrop I. c. p. 209 ; Muller, Cat. v. Portr. OOSTERDORP of OOSTENDORP (JouANNEs) kanunnik van St. Lebuinus te Deventer, leermeester van Gildenhauer. Hij was Hegius behulpzaam in bet bestuur der school, en leefde in vriendschappelijke betrekking met J. We sselus Gansevoet, mede een begunstiger der broederschap. Het is bekend dat Wessel us dezen Oostendorp vermaande, om toch vooral de oude , zoowel gewijde als ongewijde schrijvers , niet te verwaarloozen en hunne beoefening ver boven die der nieuwe scholastieke godgeleerden te stellen , wijl, "war he; oordeel van Wesselus, de tijd zeer aanstaande was, wan­neer at die Doctores corefragabiles , cucullati , albati Con­feilbare , gernijterde of gekaproende, zwarte en witte leeraars) naar verdiensten zouden worden achteruit gezet. Zie S c h o o c k de bonis Ecclesiast. p 508; Bat. S T IVp. 60; Levensb. van ber. en gel. mann. D. IV , bl. 35, 36, Delprat, Yerhandel. over de Broeders van G. Groete bl. 57 en Bill XVIII. OOSTERGA (CYPRIANUS REGNERI ab) werd in 1614 in Fries-land geboren, en ontving zijne opvoeding te Zwol waar zijn vader torenwachter was, hetgeen hem deed zeggen dat hij was ex altissimo genere. Na to Leyden den Mel van Jur. utr. doc­tor verworven te hebben , gaf hij daar onderwijs voor een groot aantal toehoorders. In 1641 begaf hij zich naar Utrecht, waar hij 3 Maart tot opvolger van Bernard us Schotanus, naar Leyden beroe­pen , werd aangesteld op eene wedde van f 600, onder voor­waarde dat htj minstens 4 jaren te Utrecht zou blijven. Het volgende jaar voegde men er f 200 bij. Hem werd in het begin last gegeven over de Instituten te lezen, doch drie ja­ren later ook over de Pandecten, en den 6 April 1670 kreeg hij den eersten leerstoel in het regt. Hij vervulde hem 17 jaren, bekleedde 4 maal het rectoraat en overleed 25 Oct. 1687 in den ouderdom van 73 jaren. Hij schreef: Demonstratio Logicae verae juridica, variis canonibus et exemplis ad IMUM illustrata. L. B. in 160 Ultraj. 1638 , 12o, Sentenlia incerti Auctoris de vi ac potentate, quam juris Gentium conventiones ad obliqandum habent jure Populi Ro­mani; cujn confutatione novae cujusdam circa eundem arti­culum opinionis L. B. 1640 , 12o (Tegen Jacobus Mae s-t ertiu s.) Disputatio adversus defensam opinionem Jacobi ffilaestertii, J. C. de vi ac potestate, quanz furls Gentium conventiones ad obligandum habent jure populi Romani L. B. 1640 , 12o. Propempticon ad nobilissimum, eruditissimurnq•e D. Sal­masiurn L. B. 1640, 12o. Tegen het geschrift van Salm a-sins de modo usurarum. Deze antwoordde hem met Diatriba de Plutzto non esse alienatonem; adversus Coprianns 9uendam Juris Doctorem; auctore Alexi° a Illessalid (anagr. Salmasio ab Alexia) Domino de S. Lupo. Hierop schreef 0 o s t e r g a: _Petri Cunaei sententia defensa a Cypriano Regneri , J. U. D. Mutuum esse alienationem; adversus Sphalmasium qnendam, Dominum de S. Lupo. L. B. in 12o. Jacobus Maester­t ins de partij van Salnasius gekozen hebbende , schreef Oosterga tegen hem : Dissertatio de jure canonic°, quo­modo et quando locum habeat in foris deque receptd consue­tudine , qua hodie in Academiis, eliam Reformatorum, Juris utriusque Doctores renunciantur. Item Orationes duae inau­gurales de jure et potentate principis circa sacra ab hosti­bu8 occupata L. B. 1644 , 4o. ook achter de Censura Belgica en Ultraj. 1669, 4o. Jpistola, 9u4 1 breviter demonstralur in illutuo alienationem Seri , et Usucapionem injustum esse modurn acquirendi. Traj. ad Rhen. 1645. Het eerste deel van dezen brief is tegen Salmasius, het andere tegen de verhandeling van Hugo de Ro ij : De eo quod justum est. De injustitid Legum quarundam Romanarum; sirnul cum Apologia pro Manibus Petri Cunaei , J. U. Doctoris. L. B. 1647 , 12o. Het eerste stuk is tegen Jacobus 111 a este r-tins, bet tweede is slechts Petri Cunaei sententia defensa. Censura Belgica , sive novae Notae et animadversiones in libros quatuor Institutionum Imper. Justin. ; quibus sinquli paragraphi, cum ex Leqibus Romanis , turn ex Jure Divino , Canonic() , Philosophia Morali, rebus judicatis , communi D. D. opinione , Historicis , Antiquariis , Moribus Belqii, et Mo­ribus generalioribus ehristianorum confirmantur, confutantur, el illustrantur. Ilia, ob connexionem causae , accedunt ejus­dem Auctoris Disputationes. Juridicae ad singulos fere §S. Institut. Justinian. excultae ut supra. Traj. ad Rhen. 1648 12o. 1661 4o. Disputationes Juridicae ad singalos fere §§. librorum quatuor Institutionum Imperialium,habitae in illustri Academia Ultrajec­tind; auctore et praeside Cypriano Regneri ab Oosterqa, Stvollano: respondentibus nobilissimis et praestantissimis .LL studiosis, quorum nomina 8equen8 pagina exhibet. Achter de eerste uitgaaf p. 699-921 en de tvveede p. 170. * Methodus .Feudorum Everardi Bronchorsti, notis illustrata. Ultraj. 1652 12o. Een brochure ten gunste der Protestantsche Kanunniken to Utrecht onder den naam van P e t r u s Philono cn u's. Oosterga gaf bet uit bij gelegenheid van den twist over het gebruik der kerkelijke goederen. Een Repliek tegen V o e i s , door de regering van Utrecht verboden. Censura Belgica, sive Notae et animadversiones, quibus °ni­nes et singulae Leges , quae in prioribus XXV libris Pan­dectarum continentur , Moribus praecipue Belgti, Authoribus confirmantur, illustrantur, refutantur. Accedunt Disputatio­nes Juridicae in easdem Leges. Ultraj. 1661 4o. Censura Belgica, seu Notae et animadversiones, quibus om­nes et singulae Leges, 9uae in posterioribus XXV libris Pandectarum continentur , confirmantur, illustrantur, refutan­tur Accedunt Disputationes Juridicae in easdem Leges. Ul­traj. 1665 40. Comrnentaria et animadversiones, quibus omnes et singulae Leges,quae, XII libris Codicis continentur, confirmantur, il­lustrantur,refulantur. Acceduni Disputationes juridicae (38) in easdem Leges. Ultraj. 1666 40. Censura Belgiea, dive Notae et animadversiones, quibus omnes et singuli Canons juris canonici confirmantur , illus­trantur, reifutantur. L. B. 1669 4o. Censura Belgica , sive Notae et animadversiones , quibus omnes et singulae Novellae Justiniani Imp. , et Consuetudines Peudorum confirmantur , illustrantur,, refutantur. Ultraj. 1669 4o. Memori de Burgemeesters en Vroetschappen der stad Utrecht overgegeven bij Burma n. Traj. erud. p. 256 volg. .Epistola Cypriani ad Illatth. de Vicq, voor lractat. de Quirini IVestsen. Amst. 1692. Zie Burmanni, Yraj.erud. p. 253 seqq. Valerius Andreas,.Bibl. Belg. p. 860; Foppens, Bibl. Belg. T. I p. 225 ; Sal­masius, Disq. de .Mutuo p. 5; P. Cunaei, .Epist. CCCVII; Le­penius, Biblioth. Jurid. p. 138, 185; Sehelhornii, Liter. T. XI p. 275 ; S t r uvii, Bibl. Jur. CVI. § III, C. XII § 7. L u d e w i g, vita Justiniani et Theodor. bl. III p. 70; Brun­quellus, Histor. Jur. p. III C. IV § 8; Paquot, Mem. T. II. p. 361-363; Chauepie, Diet. Hist. T. HI, sectq., not. ad. Eckhardi liermeneut. jar. Sarravii. Epist. Ep. XXXI p.33 ; De Wal, de Clar. Eris. Juree. p 43, 193, seqq. 443 ; Nes­sink, Landrechten van Overijssel voorr. p. 18 ; Konigii, Bibl. Vet. et Nov. (vuce) ; M a g i r i , Eponymol. voce ; Joh. Fred. Ju­g I e r s , Beytrage zur Juristichen Biographie. T. II p. II p. XXX1 p. 331-339; Saxe, Onorn. T. IV p. 430,431. Heringa, de audi­torio. p. 136, 178; Kok; Kobus en de Rivecourt. OOSTERHAERN (Humus) werd in 1619 als predikant te Hillegom wegens zijne remonstrantsche gevoelens afgezet. Dit was ook het geval met twee andere predikanten van denzelf­den naam en vermoedelijk zijne bloedverwanten, namelijk N i c o– I a u s, die sedert 1612 predikant te Naarden , en A rnoldus, die sedert 1602 predikant te Nootdorp was. H enricus vol­deed niet aan de oproeping om de Acte van stilstand te tee­kenen , weshalve hij door Gecommitteerde Raden werd inge­daagd. Hij schijnt in het land gebleven te zijn , althans in 1621 was hij te Rommel, en in 1630 diende hij voor een halfjaar de remonstrantsche gemeente te Arnhem. Verder wordt van hem geen gewag meer gemaakt. Hij was de schrijver van een zestal liederen , die versche­nen onder den titel: H. Osterhaerus Nieuwe-jaren, aan alle christenen. 1626, 4o. Hij wordt ook als de schrijver genoemd van de volgende werkjes: rerentius met het nederduits, 12o. De geestelijcke rnedicijnwinkel. Amst. 1647, 12o. G. Brandt Hist. d. Reform. D. III, bl. 343 , 854-858 , 916; Tideman, De Remonstr. broederscha_p bl. 273, 276 ; v Abcoude Naamregister; Rogge Bill. d. Remonstr. gesch. ,b1. 157; Kist en Royaards, Kerk. Archie!. D. VII, bl. 8, 11, 14, 16, 21, 100. OOSTERHOUDT Dz. (DIRK VAN), in 1756 te Tiel geboren , werd leerling der schilderacademie te Dusseldorp , zette zich vervolgens in zijn geboorteplaats neder, en schilderde aldaar portretten en onderwerpen uit het burgerlijk leven. Men heeft ook geetste prenten van hem. Hij overleed te Tiel den 14 Jan. 1830. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 280. OOSTERHOUDT (1). VAN) landschapschilder van Amsterdam of 's Hage , woonde omstreeks 1831 te Cassel. Zijn werken , met vee gestoffeerd, waren op de tentoonstellingen van 1823 en 107. Zie Xramm, t: a. p. bl. 1223. OOSTERLAND (ABRAHAM) kleinzoon van Abraham O o s­terland, in 1655 van Naarden te Rotterdam , in 1657 te Haarlem beroepen en aldaar in Oct. 1678 geboren zoon van Ahrahnm Oosterlant in 1706 als predikant te Goes overleden werd geboren te Goes, was predikant te Barsinger­horn en van daar in 1729 te Delfshaven beroepen , overfeed hij in 1754. Hij schreef en gal in het fiat : Overdenkingen des doods van J. Leijdekker. 1702, 4o. Te Goes, Bevestiging Predicatie ulyt de propheet Haggai Do I. Vrolijk , Rott. 1743, 4o. I vs. 7. van Het eerste gezigt dat den Heilige Balling Johannes op het eiland P Winos vertoond is , Rott. 1746 , 4o. He tweede gezigt dat den Heilige Balling Johannes op het eiland Pathnzos vertoond is , 2tit de Rolle der Propheten opgemaakt , uijt zijn eige gronden verklaart , en ter be­trachting van waare Godsvrugt toegepast , 2e dr., Rotterd. 1750, 4o. Delfshaven van den Heere der Ileyrschaaren wonder­lijk gedekt , en bewaard voor het gewelt van een brandende vuurgloed , in een kerkreden nit Nahum 1 vs. 6 en 7. Rott. 1746, 4o. Nederlandsche Josua, vertoond in het Doorluchtig Beeld van Israels Josua , of Redenvoering ter verhejing van den Doorl. en Hooggeb. vorst Willem Carel Hendrik Eris° enz. Rott. 1747, 4o. Nederlands wijnstok en vorstelifke scam van Oranje-Nas­saute , vertoond in praels wiinstok en koninglijke slam van Juda, of kerkreden over Psalm, LXXX vs. 15-20, uitgesproken op den Dank- Vast en Bedendag. Rott. 1748 , 4o. Willem IV Nederlands Erfstadhouder in zijn leven , doodt en begraafenis vertoont. Rott. 1752 , 4o. Zie Soermans, Kerk. .Reg , bl. 80 ; H a r d e r w ij k, Naanzl. van Fred. le Rotterd. bl. 41: Brans, Kerk. Beg. bl. 39, Boekz. der gel. wereld 1729, 6 bl. 99, 108; Addling; Never gelehr. Europa Th. IX , S. 69, 72. OOSTERLO (F.) schreef : DiS8. de mania puerperali. Gron. 1822. Zie Holtrop, t. a. p. 269. OOSTERWIJCK (MARIA VAN) dochter van Jacobus J o- h a n n es van Ooster w ij c k, predikant te Nootdorp, (1623) Voorburg (1636 emeritus in 1666) werd in 1630 te Noot­dorp geboren. Al vroeg eene besliste neiging voor de schil­derkunst aan den dab leggende , werd zij aan de opleiding van den vermaarden Utrechtschen schilder J. D. de H e e m toevertrouwd. Na verloop van weinige jaren had zij zulk eene hoogte in de kunst bereikt dat haar roem zich alom verbreidde en buitenlandsche vorsten als elkanderen het ver­maak betwistten eenig kunstwerk van haar te bezitten. L o— d e w ij k XIV plaatste een bloernstuk van haar breed en nit­voerig penseel in zijn kunstgalerij , ook keizer L e o p o Id en de keizerin begeerde van haar een schilderstuk , versierden er hun kabinet mede , en gaven haar, zoo waren zij over hare kunst voldaan, hunne met diamanten omzette portretten. honing Willem III betaalde f 900,00 voor een barer kunst­stukken en de koning van Polen f 2,400,00 voor 3 bloem­stukken. In de keizerlijke galerij te Weenen is nog een stuk van haar aanwezig, voorstellende een Bouquet, zamengesteld uit verschillende soort van bloemen , onder welke voorname­lijk een zonnebloem bewonderd wordt: daze bouquet is in een porceleinen pot geplaatst, die op eene tafel staat. In de koninklijke galerij te Berlijn bevonden zich twee stukken van haar penseel , Bloemen in een glazen vaas en een meloen, verscheidene trossen druiven enz. op een marmeren tafel ge­plaatst, waarachter een gordijn, alles schoon van kleur en met zorg bewerkt. Het getal barer schilderijen is gering, zij wer­ den meest alle buitenlands verkocht. Zij is ongehuwd in 1693 te Uitdam overleden. Zie Lev. van N. M. en rrouw. D. VIII bl. 255, Soerm an s, Kerk. register bl 44, 132; Immerzeel, t. a. p. bl. 281; Kram rn , t a. p. bl. 1223; Kobus en de Rivecourt. OOSTERWIJCK (VOLKERUS VAN) zoon van AI b e r t u s v an 0 ost erw ij c k, predikant te Delft, werd aldaar in 1603 ge­boren en in 1634, toen hij predikant bij de Nederlandsche ambassade te Venetie was , te Rotterdam beroepen. In 1640 vertrok hij naar Delft, werd aldaar den 1 Febr. 1670 eme­ritus en overleed 31 December 1675. Hij beoefende de dicht­kunst en gaf in het lichU Gezangen op het Hooglied. 1655 So. .Rymen en zangen over 't Hooglied. Delft 1695 So. Keur van Ileylige stem. Delfi 1656 So. Den Christetycken Seneca , °fie Joseph Halls 300 goede spreucken uyt de Eng. tale op rffm gestelt. Delft 1657 80. .De .Hofbloemen ofte 300 stichtel. en leersame Bedenckingen enz. op rijm. Amst, 1659 80. [let Mom-aenzight van de Doodt afgetrokken oft° Bewijs ..-redenen dat een christen voor de Doodt niet heeft te vree. zen. In maniere van een samenspreecking tusschen Titwn ende Timothezan. Roll. 1660. Geloofsredenen, dat is de Heydelbergsche en Nederlantsche Catachismus op sangrymen gestelt. Delft 1660 , 1666 80. Gedichten op IF. Teelinks alleenspraken nagevolgt. 80. Zijn zinspreuk was syncere et were. Zijn afbeelding, ge­ schilderd door A. Pala me dis en door C. v an Queboor gegraveerd , hem vertoonende op 38jarigen leettijd, werd in 1641 bij K loe tingh te Delft uitgegeven. Zie J. C. de Jonge, Nederl. en Venetie b1.179; Witscn Geijs­beek, B. A. C. Woordenb. o.h w. Glasius, Godgel. Nederl. o h. w. Van 11 a r i1 e r w ti k, Naaml. en levensbijzonderh. der predik. te Rot­terdam bl. 31, 32, Cat. d. Maats. v. Nederl. Letterk. D. I bl. 242; Muller, Cat. v. Porir.; Kobus en de Rivecourt, Abcoude, Naamr. bl. 270; S o e r ni a n s, Kerk. Beg, bl. 37, 80. OOSTERWIJK (CORNELIS VAN) te Gouda geboren , in Mei 1720 , werd in 1743 predikant • te Koorndijk, in 1751 te Zaamslag, waar hij 27 Jan. 1758 bet eeuwgetijde van de stichting der kerk vierde. Hij stied' plotseling 3 April 1767 op een refs van Middelburg naar Zaanslag, aan boord van het vaartuig in het Hellegat. Men heelt van hem : Kinder- Catechismus , ofte korte onderwysing in de Chris.:-telyke leer voor de jonge jeugd , door Jacobus Borstius, met eenige verandering en uitbreiding. Rott. 1761 80. JVaarheid , Godvrugt en Vreede, voorgesteld in een synodale predikatie over 1 Cot.. 1 I: 23 in '8 Gravenh. den .8 1749 in 4o. Rott. 1749. De eere van den openbaare Godsdienst verdedigt en gehand:-: haaft tegen de zulke , die onder de oefening van denzelveti beroering aanrigten, ter gelegenheid van het geene in de kerk den 5 April 1750 te Ifoorndijk is voorgevallen. Rott. 1751. Zie Bran s, Kerk. Reg. bl. 132. Boekz. d. gel. Wereld 1761 a bl: 353, 1743 b. bl. 671, 1744 a bL 96,476,1758 a bl. 343; Abcoud -e, Tweede bl. 118. OOSTERWIJK (J.), een gelegenheidsdichter nit Iaatst dee:, lie en begin der 18e eeuw. Men vindt proeven zijner piAzy in H. K. Arkstee, Nymegen, de oude Hoofdstad der Ba­tavieren bl. 189. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. o.h.w. OOSTERWIJK (KOENRAAD VAN), een der krijgshoofden in den strijd tussehen de Hollanders en 'Stichtsclien. Hij *erd door de ktatslen gevangen getionven (13481 11 Zie Matthaei's, ad Anonym. de rebus Ultraj. p. 197 ; Johannes Leydis, Chron. libr. XXIX p. 270, 272; Wagenaar, Vad. Hiat. D. In, bl. 276. OOSTERZEE (JANCKE) •oonde op een der Staten in het dorp Oosterzee en was in den aanvang der 16e eeuw griet­man van Lemsterland. Zie van Sminia Nieuwe Naaml. v. Grietm. bl. 369. OOSTERZEE (CHRISTIAAN JOHANNES) Vtoonde op de state Oosterzee, ook wet Blaauvvhuis genaamd, te Oosterzee, en omringde het met eene gracht. Den 21 Maart 1609 tot Griet­man van Lemsterland aangesteld, was hij reeds in 1601 vol­magt ten landsdage, en in hetzelfde jaar gedeputeerde. In 1607 was hij buitengewoon gecommitteerde in de Staten Generaal. Als lid van de Friesche Staten volgde hij de lijk­statie van graaf Willem Lodewijk in 1620. Zie Geogr. lVoordenb. van Friesl. bl. 94 ; Win s e m i u s, Kron. bl. 905 ; van S m i n i a, Nieuwe Naaml. v. • Grietm. bl. 371. OOSTERZEE (CYPRIANus), denkelijk zoon van den vorige, huwde Tjonike of Tjamke, dochter van Jochem van Wijekel en Sjoukjen van Sijtzama, en had geen kinderen. Hij werd 24 Julij 1635 tot Grietman van Lemster­land aangesteld en was 1640 lid van de Staten. Zie Ferwerda, Wapenb. in W ijckel gen. 4. Charserb. D. V, bl. 87, 459; van Sminia, t. a. p. OOSTERZEE (TIMANNUS VAN), misschien aldus genoemd near zijue geboorteplaats Oosterzee , gelegeu in Lemsterland in Friesland. Hij werd in Sept. 1578 aangesteld tot predi­kant te Goes, en onderteekende als praeses de handelingen der classis van den 29 Februarij 1580 order den naam van Tiemannus Eruroth,.doch doorgaans voerde hij dien an­deren imam Hij is van wegen de classis afgevaardigd tot de synode, in 1579 te Goes gehouden. Hij verscheen nader­hand op de synode te Vlissingen in 1581 en werd er tot praeses verkozen. Ook was hij lid der nationale synode in dat jaar te Middelburg vergaderd. H y overleed tusschen Julij en October 1583. Zie T e W a t e r, Ref. v. Zeel. bl? 273, 274, BO. bl. 65, 66, 72. OOSTERZEE (WOUTER LEONARDUS VAN) , in den jare 1781 te Rotterdam geboren. Al vroeg ontwiklielde zich bij hem de lust tot de studie, waaraan hij zich later met zooveel inge• nomenheid wijdde. De beoefening der godgeleerdheid was en Wei wel de hoofdzaak voor hem , mar ook op andere vak­ken van wetenschap Iegde hij zich met goed gevolg toe. Hij werd daartoe aan de Utrechtsche hoogeschool vooral opge­wekt en aangernoedigd door den voorgang van voortreffelijke leerrneesters. En dat hij met vrucht de lessen van zijne leer­meesters , ook de wijsgeerige van den grooten Hennert en den toen nog jeugdigen van II e u s d e had gehoord , bewees zijne dissertatie in 1805 geschreven , toen hij tot art. lib. mag. en phil. doct. bevorderd werd. In hetzelfde jaar aan­vaardde hij de evangelie-bediening in de gemeente Brakel en vertrok van daar in 1809 naar St. Philipsland. In deze ge­mecnte, die hij zijn Patmos noemde, bragt hij de moeijelijke jaren der Fransche overheersching door. Daar werkten de omstandigheden mede, om hem op een geheel ander gebied , werkzaam te deen zijn en andere talenten bij hem te ontwik­helen. Hij was daar een tijd lang secretaris der burgerlijke gemeente , vereenigde de zorgen voor burgerlijke en kerke­lijke belangen en was alzoo in meer dan een opzigt tot hulp en steun. In 1815 vertrok hij van daar naar Zonnemaire , waar hij , nu de tijdsomstandigheden zoo veel veranderd wa­ren , zich • uitslaitend met kerkelijke belangen konde bezig bonder], tot dat hem in 1821 door bet beroep naar Goes een ruimer werkkring werd aangeb-oden , die hij bereidvaardig aanntum en die hem tot zijnen dood levendig ter harte ging. Het predikwerk vooral was zijn lust. Slechts dan wanneer ligchaams-ongesteldheid dit onmogelijk maakte , wilde hij daar­van rusten , en nog mar weinige dagen voor zijnen dood trad hij voor de gemeente op, om haar door zijne laatste prediking den indruk te laten , dat, was ook zijn ligchaams­kracht verflaauwd, zijn geestkracht en moed onverzwakt ova -ren gebleven. Ook als lid van kerkelijke besturen was hij vol ijver werkzaam , schier tot zijn jongsten snik. Nadat hij jaren tang lid was geweest van bet klassikaal bestuur van Goes, ream hij in 1850 de plants van den waardigen tub Utrecht Dresselh u is, in het provinciaal kerkbestuur van Zeeland in. Illeermalen was hij door bet kerkelijk kollegie ter synode afgevaardigd , bekleede bij de hoogste kerkverga­dering de betrekking van vice-praeses en gaf overvloedige bewijzen , dat hij met geene mindere ingenomenheid de be­langen der gileele vader andsche kerk als die der gemeente, waarin hij gesteld was , wilde bevorderen. Bijzonder werk­zaam van aard en levendig van geest , kou hij er niet non denken rust te vragen , zoolang hij nog meende te kunnen arbeiden , en zijn wensch is vervuld geworden , dat hem de herderstaf nit de hand mogt vallen , alvorens zwakheid van ligcha'nm of geest hem noodzaakte dien neder te leggen. V a n 00 s ter zee was zeker een man met groote bekwaamheid toegerust ,_ met een sebrander crochet en scherpen blik be, gaafd , en die van een en ander zoowel als van zijne rijke ervaring een tijdig gebruik wist te maken. En had hij reeds in zijne jeugd getoond, dat hij niet eene wetenschap met ge­ringschatting van andere wilde beoefenen , tot in den laten avond van zijn leven toonde hij , dat hij op rneer elan een gebied met de hem eigene bekwaamheid en voortvarendheid werkzaam konde en wilde zijn. Hij was op twee na de oud­ste predikant in Nederland toen hij den 29 Januarij 1860 te Goes overleed en werd den 3e Februarij ter aarde hesteld. Zie N. Rott. Courant 9 Febr. 1860. OOSTFRIES (JozEF), glasschilder werd in 1628 te Hoorn geboren en overleed in 1661. Ten tijde van Hon braken waren in verscheidene kerken in het Noorder-Kwartier nog vele kunstige werken van hem voorhanden. Zie Immerzeel t. a. p. bl. 281. OOSTFRIES (KATHARINA) zuster van den vorige, werd In 1636 te Nieuwkoop geboren. Zij beoefende tot in haar 72 jaar het teekenen en glasschilderen. Op de knnstverkooping van den baron van Heeckeren van Brandsenburg, waardijn aan 's rijks munt te Utrecht , in Junij 1848, waren twee teekeningen met 0. I. voorstellende Zeegezichten, met 8cilepen van tutor. Zie Immerzeel, t. a. p. bl. 281; K ram m, t. a. p. bl. 1224. OOSTHEM (HESSEL VAN), een Friesch edelman uit een ge­slacht dat van Hoogduitschen oorsprong was en met de hertogen van Saxen in Friesland kwam. Hij was de zoon van Hans van Oosthem, drossard van 't kasteel te Leeuwar­den , erfschenker van het prinsdom liennenberg. Zijne moeder was Fok el van Marten a. Hij . werd in 1565 Grietrnan van Idaarderadeel , en was een der verbondene edelen. In 1566 ver­zette hij zich met anderen tegen de aanslagen van Aremberg. Het gevolg hiervan was, dat hij in 't volgende jaar zijn veiligheid in de vlugt moest zoeken en niet fang daarna opentlijk gebannen werd. Hij huwde Tet Burmania, en verwekte bij haar 1 J e 1 , ge­huwd aan H es sel Verwou, Luiksch edelman , die groote verdiensten had ; 2 Hans, wiens dochter C u n i r a tot man kreeg H o m m e van Hettinga, kolonel, in 1649 overladen; 3 Hesse I, die in 1630 zich in den echt verbond met NV i I­helmina van Gendt, gesproten uit het beroemde geslacht van dien naani in Gelderland. Kort daarna gaf deze zich Ran bij kwartier van de Veluwe om in de ridderschap verschre­ven to worden, dock man verstond den 17e Dec. 1605 dat hij zijne adellijke geboorte wader bewijzen moest en aantoonen, dat bij in Friesland verschreven was geweest. Beier slaagde hij bij de ridderschap van Nymegen , in welke hij den 19 Dec. 1606 toegelaten werd en tot in 1612 verscheen. zijn zoon Barthold van Oos the m, die gezegd wordt het laatste manlijk oir van dit geslacht te zijn geweest, huwde Susanna Sophia thoe Schwartzenberg. Zie T e Water, Verb. der Edelegz D. III bl. 198, D. IV Id. 448 ; Winsernius, Histor. p. 72. p. 90 115; Van Sminia, N. Naaml. d. Grietm. bl. 149. OOSTHOORN (ABRAHAM) werd te 's Hage geboren en ont­ving onderwijs van Theodoor van der Schuu r, in wiens manier hij ook historien schilderde. In dat yak geen grooten opgang makende , schilderde hij portretten. De plaats en het jaar van zijn overlijden is onbekend. In 1688 wss hij lid der Haagsche confreriekamer van Pictura. Zie Kramm, t. a. p. bI. 1224. OOSTHOUT (PIETER) werd 23 Junij 1780 te.liege ge-boren , 25 Maart 1807 als Hollandsch Move bij bet corps eleves aangenomen, den 16 Aug. van dat jaar fou­rier bij de Hollandsche garde, den 1 Jar. 1809 bij de garde des corps van den koning van Holland, en diende als zooda­nig. in Brabant tegen de Engelschen. Den 10 Oct. 1810 ging hij bij incorporatie over bij het 2e regement Grenadiers te voet van de keizerlijke garde als velite. Den 16 Nov. v. d. j. werd hij geincorporeerd bij het 2e regement der chevaux legers lanciers van de keizerlijke garde, den 10 April 1811 bij het 86ste regement en diende in Spanje en Portugal. Bij keizerlijk decreet van 8 Febr. 1813 werd hij tweede luite­nant bij hetzelfde regement en 1 Maart 1814 geincorporeerd bij het 63ste regement. Den 26 Junij van dat jaar werd hij eerste luitenant bij het bataillon Infanterie Nationale Militie No. 3, doch verkreeg 9 Nov. 1815 op verzoek honorable de­missie. Den 19 Julij 1816 ontving hij zijn aanstelling tot le luitenant bij het bataillon Infanterie Nationale militie No. 16 en den 12 Dec. v. d. j. tot lste luitenant adjudant bij dat bataillon. Bij de organisatie der 2e afd. Inf. werd hij, 1 Jan. 1819, a la suite dezer afdeeling geplaatst en den 18e April 1820 kapitein Adjudant bij bet 5de bataillon van Luxemburg. De 17 April 1821 werd hij geplaatst bij de 0. I. troepen la suite van het algem Dep. batt. No. 33 , vertrok 30 Mei daaraanvolgenden van Hellevoetsluis op de Maria Hillegonda en kwam den 10 Jan. 1822 te Batavia aan. Den 27 Oct. 1823 werd hij adjunct inspecteur le kl., den 11 Jan. 1825 fungerend onderinspecteur in de 1e gr. mil. afdeeling, 11 Jan. 1829 fungerend onder•inspecteur hij bet leger te velde, den 13 Junij is dezelfde betrekking in de 3e groote mil. afdee­ling , den 4 Dec. 1830 op ziju verzoek, bij 't Mg. Depot els kapitein overgeplaatst, den 14 April 1831 majoor, 23 Dec. 1831 kommandant ad int. Mg. Dep , 27 Febr. 1833 overge­plaatst bij het 7 bataillon inf. In 1834 verkreeg hij een tweejarig verlof en keerde op het schip Schoonverbond ka­pitein D r a ij e r naar het vaderland terug. Reeds in het vol­gende jaar keerde hij op de India weder, werd aldaar nog in hetzelfde jaar overgeplaatst naar Sarnatras westkust , kort daarop kolonel bij het 7 bat. Infanterie. In 1837 werd hij benoemd tot waarnemend resident van Banks met bepaling dat hij tevens zou belast wezen met de funetien van militai­ren commandant , en verkreeg 17 Nov. 1840 zijn eervol ontslag. 0 o st hout verwierf zich grooten roem als krijgman in 1809 screed hij in Brabant tegen de Engelschen, in 1811, 1812, 1813 diende hij in Spanje en Portugal, in 1813 en 1814 hij de groote armee in Duitschland , in 1815 in Frankrijk , in 1829 en 1830 stond hij bij het leger te velde in de vorsten­landen op Java , van 1S35=1837 nam hij deel pan den oorlog op S-matra's westkust. De koning benoemde hem in 1815 tot ridder 4e kl. van de milit. Willemsorde , 10 Moan 1831 kreeg hij een eervolle vermelding , den 19 Junij 1832 de bronzen achtkantige rnedaille voor den oorlog op Java. Twee jaren later benoemde hem de koning tot ridder van de orde van den Nederl. Leenw. In 1841 verkreeg hij vergunning tot het dragen van een gouden degen met diamanten omzet , hem door de ofcieren en ambtenaren van Mika geschonken. Den 16 Junij 1856 -werd hij commandeur van de Eikekroon , ook ontving hij de St. Helena medaille en het eereteeken uitge­reikt voor krijgsverrigtingen in de jaren 1813-1815. Oinstreas 1857 was hij voornamelijk de oorzaak der niet verpachting der tinmijnen van Banka. Hij huwde 1) Cath a­rina Christina Smets in 1841 gestorven en 2) in 1842 Anna Maria Eleonora Canselaar. Hij overleed 7 Dec. 1865 te Delft. Partic. berige. OOSTERWOUD (MAARTEN) schreef: School der stuurlieclen. Hoorn 1702. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 390. OOSTING (Mr. PETRUS) werd den 4 December 1812 te Zutphen geboren. Zijne ouders waren Hendr ik Jan Oos­ting Burgemeester te Assen , en Rijksbetaalmeester aldaar en Maria Hofstede, dochter van Sir. Petrus Ilofstede, gouverneur van Drenthe; curator der Groninger Hoogeschool Staatsraad enz. Tot de academische lessen bevorderd nam hij als flankeur in de companie vrijwillige flankeurs van Groninger en Fra­neker studenten , deel aan den tiendaagschen veldtogt , en ver­wierf aldus het metalen kruis. Na den 6 Junij 1835 , na het verdedigen van een academisch proefschrift "de provincia Drenthina Ordinibu8 Generalibu8 Provinciarum Belgarun sae ulo XVII exclu8a. Pare prior" den graad van doctor in de ( beide regten verkregen te hebben , vestigde hij zich als advokaat te Assen , en werd den 19 November 1837 benoemd tot pro­cureur hij de Regtbank van eersten aanleg aldaar. Reeds spoedig daarop verwisselde hij deze betrekking met die van griffier hij het kantongeregt aldaar en trad den 16 Junij 1841. in het huwelijk met vrouwe Rh ij n vi s a Ma t h i 1 d a Elisabeth Ca tharin a, kleindochter van den dichter Mr. R h nvis Felt h. Na nog in 1855 tot ridder van de orde van de eikenkroon benoemd te zijn , overleed hij den 12 Mei 1857 in 45jarigen leeftijd , nalatende twee zoons en eene dochter. Behalve zijne kunde wordt ook zijn eerlijk , rond­borstig en onpartijdig karakter zeer geprezen ; zijn vroegtijdig overlijden werd algemeen betreurd. Part. berigt. OOSTING (0.) geboren te Assen was schreef eene spec. ,lurid. de origine et program •uri8 Drenthini etc. Harderov. 1805 4o. Zie Cat. d. Maat. y J. Nederl. Letterk D II bi. 168 . OQSTINGH (LAuRENs) In 1518 had Philips van Bourgondie, bisschop van Utrecht, op • zijn kasteel te Vollenhoven eene vergadering belegd van de Staten van Overijssel en de Ede­len van . Drenthe, tot het maker) van wettelijke verordenin­gen , die Overijssel en Drenthe met elkander gemeen hebben en eene reeds lang door lien beoogde inlijving van Drenthe en Overijssel zouden voorbereiden. Hier kregen de Drent­ache Eigengeerfden de lucht van , en ongezind om zich in Dunne regten en vrijheden te laten bekorten , stroomden zij in grooten getale naar Vollenhoven om er de zelfstandigheid van Drenthe te helpen handhaven. Van woorden kwam het daarbij tot daden. Van weerszijden werden er velen gewond , en van de Eigengeerfden moest Laurens Oostingh het met zijn Leven boeten. Later werd er een latijnsch geschrift op hem vervaardigd. Zie Navorscher D. VIII , bl. 195. OOSTKAMP (JAN ANTONIE) ward omstreeks 1790 to Zwolle geboren , was aldaar van 1800-1845 onderwijzer in de godsdienst. Hij gaf tusschen 1814 An_ ISM, 33 schoolhoekeu hit , over de godsdienst, algemeene-, bijbelsehe- en vaderland­sehe gesehiedenis , aardrijks- en natuurkunde , reizen; enz. Hij overleed to Zwolle Maart 1845. Zijne sehriften zijn : Proeve ten betoog , dat ook de planeten door levende erg redeliyke schepselen bewoond .worden. Amst. 1814. De gesehiedenis van Simeon, voor kinderen met een kaar­tje. Zwolle 1816. Ile geschieclenis van Noacit , een leesboek voor kinderen. Zwolle 1820 2e dr. , 1830 3e dr. Ge8ehiedenis der stad Zwolle met een kaartje. Zwolle 1817. Handleiding tot het onclerwij8 in de Bijbelgeschiedenis. Gron. 1818. Aardrijkskundige beschrijving van het koningrijk der Ne­derlanden met eene gekl. kaart. Haar!. 1818. Aardrijkkundig schoolboek van de provincie Overijssel met een kaartje. Zwolle 1818 2e dr. J. van Schreven noemt dit boekje uitmuntend voor Bien tijd dock in 1852 gaf hij zelf een nieuw en beter. In 7ijn voorberigt brengt hij hulde aan Oostkamp. De maan eene bewoonbare en door levende en redelfike schepselen bewoonde wereldbol. Amst. 1819 So. Geschied- en Aardrijkk. beschrijring van Amsterdam met een kaartje. Gron. 1820. Proeve over de grootheid, gedaante en algemeene bewoning van het heelal. Amst. 1821. Feestgeschenkje voor de christekke jeugd met platen. Zwolle 1810 , 1821. De regenboog met eene afbeelding van dezelve en aan­merkingen. Amst. 1822. De zaligheid der vroeq gestorven kinderen op .Evangelische gronden gevestigd. Amst. 1822. Aardrijkskundig schoolboek voor de provincie .Drenthe. Koevorden 1822. Onderwi,is in de godsdienst, ter beantwoording der vragen in het onderwij8 van A. Ledeboer en IV. de Roo. 2e dr. Amst. en Zwolle 1822. De geschiedenis der lsraelieten. Deventer 1824. Aardrfik- en geschiedk beechrijving der stad Deventer met een kaartje. Deventer 1825. Geschiedkundig schoolboek van de provincie Overijssel 3 stukjes. -Zwolle 1825. Geschied- en Aardrijk8k. tafelen van de provincie Over­ijssel, in piano ., met een handleiding. Zwolle. Aardrijkskundig woordenboekje des Blybels. Gran. 1825. Het leven Fn de daden van M. Hz. Tromp en I. Was4e­naar van Obdam met platen en portretten. Deventer 1825. De merkwaardigste Nederlandsche zeereizen, sedert het jaar 1594, voor de jeugd, 2 d. vi. pl. Amst. en Leew. 1825. Bijbelsche land- en zeereizen m. pl. Amst. 1826. Berste beginselen der IV atuurkunde 2e dr. m. pl. Gron. 1827. Korte Geschied- en Aardrijksk. beschrijving van het te­genwoordige Europesche Turkije. Zwolle 1828. Het leven , de daden en lotgevallen van den kommandeur 1. van Galen, voor de jeugd m. pl Deventer 1830. Het leven , de daden en lotgevallen van Witte Kornelisz. de Witte voor de ieugd. Deventer 1831 m. pl. Ids over de sneez(' wormen of zoogenaamde sneezacvlooijen in Vad. Lett. 1813 D. XXII st. II bl. 497. .Aroord-Nederlandsche zeeheld onzer eeuw J. C. J. van Speak, voor Antwerpen, een leesboekje voor de vaderlandsche jeugd. Deventer 1831. Tafereel van one zonnestelsel, volgens de nieuwste ontdek­kingen, tot op het einde van den jare 1832 naar SchrOter,, Hirschel, Bode, Gelpke en ElaugerQues, piano. Amst. 1834. .Ten achttal Bijbelsche geschiedenissen en verhalen van eerie illoeder aan haar zoon voor de jeugd met plaatjes. Amst. 1834. Rorie levensbeschrlivizzgen van eenige der voornaamste Ne­derlandsche landhelden eic heldinnen in. platen. Amst. 1834. Het leven, de voornawnste daden en lotgevallen van Ger­rit Verdooren van Asperen, vice-adiniraal enz. voor de jeugd bewerkt, met platen. Deventer 1837. Zie Alphab. Naaml. van Boeken, van C 1 e e f, Mr. Bodel; Ny­wenhui s, Topogr. lijst v. plaatsbesehrijv. 1494, 2850-2825, 2892, 2905, 3357; Alg. Handelsblad 25 INiaart 1845. OOSTRUM CANNA VAN), dichteres , bloeide in het midden der 18e eeuw. Zij plaatste hare dichtstukken in de Boekzaal der Gel. wereld. Afzonderlijk verscheen : Anna van Oostrum , — R. Draider Jr. — Artie Amore,— La Constance Triomphe. — (El. Chatin ?) op de verkiezinge van J. A. Scholt6n van Asschat, Raed en Oud-Schepen der stad Amsteldam , tot Bewindhebber van de O. I. Maatsch. ter kamer van doze clad , d. 5 van sprokkelm. 1751. Amst. Zie Schotel Kerk Dordr. D I, bl. 309, 771; vat' der Aa N. B. 0. Woordenb . o. h. w. Boekz. d. Gel. wereld 1758 b. W. 888, Cat. d. Meats. v. Ned. Letterk. D I, bl. 29S. OOSTRUM of OOSTERUM (Arrows.predikant te We-teringen (1658) Briete (1670) en Dordrecht (1671) , waar hij in Maart 1680 stierf. Ziju broeder Wi Ihel m us we'd in 1655 uit 's landsvloot te Rijswijk beroopen en overleed in 1661; zljn zoos' was Antonin s, predikant te Groot Ammers (1682) Zwijndrecht (1684) bij de Nederduitsche kerk te Londen (1687), bij de Engelsche (1691) en de Nederduitsche kerk te Amsterdam (1692). Hij overleed 10 Jan. 1716. Van hem bestaat een portret in zwarte kunst door P. Schenk met een vierregelig Holl. vers van D. van H oogstr a te n. Een andere zoon Antonin s, was predikant te Diemen (1704) Amersfoort (1710) en aldaar gestorven in Sept. 1720. Van An tonius van Oostru m (den varier) been men korte en beknopte catechisatie over den Heidelbergschen catechismus tot onderwjjzinge der eenvoudige. Dit werkje was zoo ge­aclit dat er in 1686 een vier(le druk, door den autkeur van nieuws overzien en met een korte ondersoeckinge en belyde­nine des gelools vermeerdert (p.p. 308) te Dordrecht van het Licht zag. Sedert is het meermalen , ats te Dordrecht 1692, 1693, 1704, 1708 en 1718, te Amsterdam 1756 bij J. Monsterre herdrukt. Zie Schotel, Kerk. Dordrecht. D. I bl. 50,503. D. II bl. 770; G1asius, Godoel. Nederl. o. h. w.; Steven, Hist . of the Scottish. Church p. 179; van A1phen , Prol. Oecon. Catech. Paled. .f 2 Col. 6; Koeeher, Catech. Hist. der Geref. kerk bl. 343, 344; van Alp e n Letterk. Geschied. v. d. Heidelb Catech. bl. 486; Sohotel, Gesehied. v. d. Heidelb. Catech. bl. 384; Alonrik, Naanzl. v. Cudgel schrijv.; Abeoude, Naamreg. A rrenberg, Naamr. Paauw en Veeris, Kerk. Aiph. bl. 148; Wagenaar, Beschriiv. v. Amsterdam D. VII IA. 595; D. van lloogstraten, Ges. hi. 220, 221; A. Pars, op de Katechisatie van den /leer Ant. van Oostrum, Leeraar van Gods geineente in den Briel 1669 ; Dordregtse Maagdereijen aan den selven, bero7e tot Dordrecht 1670. OOSTRUM of OOSTROM (G. VAN), een bekwaam landschap­schilder, bloeide in de eerste heift der 18 eenw. Op Cat. Philips van DO 's Hoge 1763 kOmt van hem voor: een schoon landschap met een waterval , beelden en beesten, waar­voor /27 en een dito landschap met een waterval, waarvoor j 22 betaald werd. In de Beschrifv. der stad Hensden door jr. van Onderhoven Amst. 1743 4o. bl. 46 komt voor een gravure naar een zijner teekeningen , door S. F o k k e ver­vaardigd. Ook sneed P. Yver in 1743 naar zijn teekening een afbeelding van het kasteel Herpt. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1224. OOSTRUM (GERBERTUS), als proponent beroepen te Sleeowir.1 bij Gorinchcm (1659), atm de Hilt hij Utrecht (1665) to Kuilenburg (1667) te Amsterdam (1672) en aldaar gestorven 6 Mei 1706. Hij schreef Twintig Prelicatien over de ziekten en loot der Geloovi­gen. Amst. 1706 4o. Zie Veeris en Pannw, Vern. Kerk. Alphabeth. bl. 148; Jiieber. OOSTRUM (P. VAN) of OSTRUM, tijdgenoot van P. Bo r , het IV en V deel van wiens Nederl. Oorloghen hij met zijn poezy versierde. Zijn zinspreuk was Keur haatt ting8t. Zie van der Aa N. B. J. C. Woardenb. o. h. w. OOSTRUM CFRANcOIS WILLEM VAN BRIENEN VAN) was de zoos van Jan van Oostrum en van Constantia Henrietta van Briene n; Van dezen verdienstelijken oflicier volt wei­nig te zeggen omdat bij te vroeg aan het vaderland ont­nomen is. Hij trail in zijne jeugd in dienst bij het wapen der artillerie en werd den 24 Sept. 1801 tot 2e luit. en den 29 October 1804 tot le luit. bevorderd bij de brigade rijdende artillerie, en, na den 29 October 1806 tot le kapitein aan­gesteld, voerde hij bet bevel over de 2e kompagnie. ilij bragt van zijnen kant veel bij tot het vestigen en ver­grooten van den rciem van het korps rijdende artillerie en onderscheidde zich vooral in den veldtogt van bet jaar 1806 op het slagveld van Friedland. Hij was toen als 2e kapitein geplaatst bij de I ste batterij rijdende artillerie, onder bevel van den kapitein Hogerwaard, die was ingedeeld bij het noorder leger, waarover het bevel door koning Lode w ij k werd gevoerd , later bij bet 8e legerkorps onder M o r t i e r, tegenwoordig bij alle gevechten die in Zweedsch Pommere zijn voorgevallen, volgde till M o r t i e r naar Friedland en voerde toen het bevel over de 1 ste batterij rijdende artillerie. (Zie v. S y p e s t e ij H Rijd. Ar. bl. 96 en 97) Tot belooning van zijne in dien slag betoonde dapperheid benoemde koning L o de­w ij k hem den 7 Jan. 1807 tot ridder der orde van de Unie. Hij keerde in Augustus 1809, intusschen tot bevelhebber der 2e batterij benoemd zijnde , naar het vaderland (met de ove­rige Hollandsche troepen) terug. Tijdens de landing der En­gelsche in Zeeland, 1809, behoorde hij met de batterij no. 2 bij bet hollandsche leger dat onder Du Monceau stolid en vverd in November 1809 benoemd tot bevelhebber der batterij no. 8, ter vervanging van Kolonel Trip, die in Spanje aan de krijgsverrigtingen aldaar zoo roemvol had deelgenomen. In November 1810 _ ,-‘‘ ,.trok hi! (IPrwaaarts !lulu slecbts te Madrid aangekomen were hij door eene hevige ziekte aangetast , ten gevolge waarvan hij den 20 Julij .1810 aldaar overleed. Zie Bosscba, heldend. te land III D. bl. 260; Van Sype­stetn, Gesehied. d. Arta. bl 84 , 87, 96, 97, 98, 99, 108, 157, 158 , 168; Docum,ns hastoriques de Louis Napoleon 1520 II bl. 106 en Thiers in zijn werk Cousulat de l'Empere T. VII pag. 682 edition de lifeline baalt zelf can op welke roemvolle wijze I.ij den Franschen colonel Baltus in dien slag bijstond en zegt: .L'artillerie "de lifortier surtout dirigie parle colonel Baltus et par un excellent .of icier Hollandais, Mr. van Brienen , leur causa des dommages incal­mculables". OOSTWERF. Khreef: Schoole der stuurlieden. Zie Abcoude, danh. bl. 152. OOSTWOUD (JACOB) vermaard wiskundige te Oost-Zaandam, gaf in bet Licht : Lyste van verscheide imposter, met de Xde verhooging op de invordering van de gemeenlandsmiddelen bif collecte over Holland, West-Vriesland, ingaande den 1 Jan. 1750. Purmerend 1750 4o. Met Schut, Iflathematische liefhebberid of verzameling van drie duizend wiskundige voorstellen. Amst. 3 d. 80. MaandelOsche Mathematische Liefhebberij. Purmer. 1764. Ook vertaalde hij : Bundel van wiskundige nitspanningen. Amst. So. Zie Abcoude, Naaml. Aanh. bl. 11; 9 rren berg, Naamr. bl. 390; .Boekz. der Gel. wereld, 1764 a bl. 237. OORTWIJN (flEnDIANus), geboren te Oude Pekela 25 Oct. 1782 , een verdienstelijk hoofd-officier van bet korps militaire ingenieurs , was in 1815 belast met het opmaken der plans voor de vesting Charleroi in Belgie. Deze vesting is onder zijn toezigt opgebouwd en voltooid. In 1839 tot kolonel benoend , was hij in 1841 als zoodanig belast met het bestuur der for­tificatien in het hertogdom Limburg en tevens eerstaanwezend ingenieur te Maastricht. In dat zelfde jaar is hij op pensioen gesteld en in Groninger-land gaan woven. Hij overleed te Groningen aan eene beroerte den 26 Sept. 1862. Hij was ridder der militaire Willems-Orde 4e klasse. Opgemaakt uit den Naam en ranglijst der Officieren van het Nederlandsche leger. Part. lerigt en de Registers van den lurgerhjken stand. OOSTZAAN (JACOB CORNELISZ. VAN) .Zie Cornelisz. Jacob. OOYEVAER (GUILLAUME ABRAHAMS) levcrde ecn. mcnigte drink, minne en stichtelijke liedjes in de Haerlemsche Sour­bloenzpjes en het Utrecht8che Zang-prieeltjen. Zijne poezy is natuurl. middelmatig. Zie van der Aa, N. B . 11. C. Woordenb o. h. w. OPBEMA TAECKE (eigenlijk T a ecke Obbema of v a n Obbem a) was een Schieringer edelman, die , even als de Abbem a's, A ebinga's en Albad a's, den klimmenden Leeuw van keel op een veld van goud tot wapen voerde en gezegd werd van de Hollandsche graven of te stammen. FIij was zeer graafsgezind, even als de andere bovengenoemde geslachten terwijl de vethoopers zich net door de graven wilden later dwingen, zoo als de Schieringers, onder welke rijke edellieden wa­ren. In1494 maakte hij met Rienck Ca rn s t r a, Rienck Ca rn­min gh a en J e 11 e, pastoor te Rauvv erd,het gezantschap naar lcei­zer Maxim i I i a a n uit om bij dozen in te brengen de klag­ten over de geweldige dwangmiddelen der Groningers tot in­vordering van drukkende heffingen over alle inwoners van Oostergoo,klagten die bij den keizer gunstig gehoord werden en het gewenschte gevolg hadden, daar de Groningers, voor hurl ge­drag verschooning verzoekende, kennis gaven, van aan de bevelen des keizers te zullen gehoorzamen. Eenige woken vroeger was hij aangesteld onder de 24 regters , die met den poles -taat van Friesland over de gewigtigste aangelegenheden moesten beraadslagen , welke vergadering in duigen viel en het genoernde gezantschap ten gevolge had. Der Saksische partij zeer toegedaan zijnde , nam hij, op bevel van Will e­brord van S ch orn burg, eerste ritmeester van Albert, hertog van Saksen , met 80 ruiters onderscheidene kasteelen van zijne Groningsche vijanden in, verwelkomde, in 1499 , als afgevaardigde van Oostergoo , graaf Albert van S a k s e n en zijnen zoon H e n d r i k te Harlingen , en werd in het zelfde jaar aangesteld tot raad in den Hove van Friesland. In 1501 was hij kastelein van Dokkuni en in 1515 behoorde hij met zijn zoon Willem onder de 60 edelen, die in de St. Vi­tuskerk van Oldehove te Leeuwarden den eed van trouw aan Karel V aflegden. Hij was gehuwd met 0 t z en ira n Clant uit de Ommelanden, die hem een zoon schonk, W i 1— 1 e m genaanid. Na haar overlijden hertrouwde hij met Auck van Heemstra, begraven te Damwoude 24 April 1547, waardoor hij ook de state Heemstra bekwam , voor zich en zijne kinderen, waaronder zijn zoon Willem, den geslachts­naam van Heemstra aannam , die zijne afstammelingen nog heden ten dage dragen. Ms kinderen bij zijne echtgenonte A uck van Heemstra staau vermeld: Popp e, die den , hebt dendood stied in 1516; 2e.S joer t, onder anderen als gevolmag,. tigde nit Damwoude afgevaardigd ten landsdage , en lid cltr stater' vau Friesland, overleden in 1563 ; 3 1 e1s t gehuwd nietSicke Douwes van Galama; 4 Margaretha over­leed 28 October 1546 , gehuwd met Jeppe Gerckes ,v a n Dania en in Oldehove te Leeuwarden begraven en 5 Feye gehuwd met • Ebel Alefs docliter van Hemmema , onder anderen gevolmagtigde nit de heerschappen van Tietjerkste­radeel op den Iandsdag der staten van Friesland 17 Jtinuarij 1550 en volgende dagen, bij gelegenheid der beraadslagen nopens den eed en de inhuldigin2 van Philips, pries van Spanje, ingeval van overlijden des keizers Karel V, Erfheer van Friesland, en aangaande de approbatie en ratiflcatie van het tractaat door den keizer met het Du . tsche rijk gesloten. In de beneficiaal-boeken van Friesland , Leeuwarden 1850 bij G. T. N. Suringar kornt deze voor als Feye Hee m­stra enz. terwijl zijn varier, onze T a e c k e voornoemd , bet . laatst in de Kronyken voorkornt , als grondbezitter in 1545, Wen hij als lid der staten van Friesland , aan den avond van zijne roemvol !even de resolutie van de staten mede onder­teekende om de vrijheid en de privilegien te beschermen te­gen keizer Karel V (die eenen eisch om den 21 step pen­ning gedaan had), met dat gevolg, dat op bun Lang rianhou­den het land van dien last ontheven is. Part. berif/t. OPBERGHEM (Nonni' vAN) ern dominikaan in Brabant, schreef: Demonstratio canonica , pro libertate parochianorurn in fre9ue2ztanclis ecclesii8 et 8epultum eligencli.s. Col. Agrip. 1683 80. Zie Joeher. OP DEN HOOFT (Mr. JAN) werd den 5 Meant 1795 te Vianen nit een deftig erg berniddeld geslacht geboren. Zijn wader, Lambertus Op den Hooft, medicinae doctor en secre­taris van Vianen, zoowel als zijne rnoeder Anna Maria Schel­kens,waren overleden Coen hij nog zeer jong was, en zonder andere kinderen na te laten. Na de beste inrigtingen van lager on­derwijs , die men destijds bezat , bezocht , en de Latijnsche school te Utrecht afgeloopen te hebben , begon hij in 1811 ziSne studien aan de secondaire , later Hoogeschool te Utrecht. Onheschrijfelijk was de invloed , die vooral van Heusde op zijnen leerling uitoefende. ln 1815 eischte de nood des va­derlands andere clan letterkundige diensten en Op den Hooft onttrok zich aan die roepstem niet. Hij nam dienst in de 5e compagnie vrijwillige jagers te paard , en toog mede near de omstreken van Parijs. In October 1816 keerde bij buiswaarts, en promoveerde in December 1817 , gelijktijdig met zijne vrieuden d en Tex en van Leeu wen, te Utrecht in de regten op eerie dislertatio , 8isten8 doctrinam juri8con8ultorum Romanorum a s damno infuria dato , ad legi8 aeguitatis eaactam. Na zijne promotie , vestigde hij zich als advokaat te Am­sterdam , en in 1829 werd hij door de Staten van Holland in de tweede kamer afgevaardigd , en aeht jaren mngt hij de betrekking van volksvertegenwoordiger bekleeden. Nadat Belgie zich eenmaal feitelijk en door de groote mo­gendheden begunstigd , had afgescheurd bepleitte Op den Hooft. met de schranderheid van den echten staatsman de zaak der wettige scheiding en verklaarde in verband tot die gebeurtenis zich bereid, om mede te werken tot eene hedachtzame herziening van bet Staatsverdrag. De finantiele maatregelen der toenmalige regering vonden vaak in hem eenen bestrijder, die, kreeg hij de tneerderheid der stemmen niet aan zijne zijne , daarotn de meerderheid der redenen nog niet tegen zich had. In de handelspolitiek betoonde hij zich een onbezweken, schoon in geenen deele doldriftig voorstander der zuivere be­ginselen. Onder anderen zijne redevoering over de graanwet van 1 536 , werd , zelfs door de tegenpartij , als een meester­stuk van parlementairen betoogtrant geroemd. Een werkzaam aandeel nam hij , in 1831 door den konin4 tot medelid der commissie van redactie benoemd , aan de jongste herziening der Nederlandsche wetboeken. Bekend inzooderheid zijn zijne bclangrijke adviezen over het wetboek van koophandel. Zijne buitengemeene vertrouwdheid met dit moeijelijk gedeelte des regts en de verwonderlijke mate , waarin bij hem de theorie en de praktijk zich tot een geheel te zamen gesmolten had , straalden bij de berapdslagingen over dat wetboek telkens door. Van 's mans helder oordeel getuigden evenzeer de krach­lige bedenkingen , die hij tegen de regterlijke organisatie opperde. Niel ten onregte werd elders zijn beeld dus geschetst, dat hij in zijne loopbaan als volksvertegenwoordiger zich toonde vurig gehecht aan bet huis van Oranje , getrouwe voor­stander der zuivere constitutionele begiuselen , doorkneed regts­geleerde , wetenschappelijk en praktisch gevormd staathuishoud­kundige". In October 1838 , bij de oprigting van den Hoogan Read der Nederlanden tot raadsheer in dit collegie benoerod , ver­wisselde Op den H.00 ff de staatkunde met den regterstoel. In 1845 volgde hij Mr. W. B. Donker Curtins, in plaats van den overleden Mr. A. W. P hi 11 p s e, tot voorzitter be­noemd, els vice-president op. In 1 855 werd hij president, doch voor zijne plegtige installatie, overleed hij in den nacht tus­schen 21 en 22 September 1855. Hij was sedert 1840 ridder en sedert 1849 commandeer van de orde van den Ned. Leenw. pok was hij lid van het Provinciaal Utrechtsch Gendotschap en van de Kaatschappij van Nederl. Letterkunde , als ook lid van den ,c2:emeenteraad te 's Hoge. schreef: _lets over de vaart op den Rijn. Amst. 1826 So. • Bedenkingen tegen het Duitsche werkje over Rijnvaart en Rijnhandel. Amst. 1827 80. Zie zijne biografie aehter de Handel. der Maats. van Nederl. Letterk. 1856; van Cieef,.Naaml. bl. 415. OPENHART. Onder dien pseudoniem verscheen : Brief over het vertoonen ran den Vader des Iluisgezius door de Haag­sche Tooneelisten ; het aannemen der speeders en speelsters voor den Amsteldamschen schoumburg ; en het vertoonen ran Don Quicliot , op het Rotterd. Tooneel. Gedr. voor den Autheur, en le bek. te Ansterd. by G. Boni, en elders zj. Brief over het vertoonen ran het Serail , of de twee wedergevonden Chris­tenkinderen , door de Hoogd , Tooneellisten , op den Nederd. Schaumburg in '8 Haagen enz. Amst. G. Bona, en etc. z. Zie Cat. d . Maatsch v . Ned. Letterk . D. I bl. 7. OPDORP (T. F. VAN) schreef: _Dim. de dolore capitis in genere. L. B. 1789. Zie Bibl. Med. C. H. a Roy T. III p. 1131 ; Holtrop t. a. P. OPDORP (.1. H. vAN), heel- en vroedmeester te Arnemui­den , lid van bet prop-. Noord-Brab. Genoots. van' kunsten en wetenschappen ; correspond. lid van het genoots. vis unity fortior te Hoorn. I1 ij schreef: Onderzoekingen over den Aziatischen braakloop , b j eenen persoon, die zich in den hoogsten staat van clairvoyance van Feet magnetisch sonambulismus bevind. Breda 1832. Adressen aan zijne Maiesteit den honing , aan de .,del mogencle•heeren Staten-Generaal en aan de Edel Groot Acht­baren gedeputeerde Staten van Zeeland , over eenige punten der geneeskundige wetgeving. Breda 1841. Renige waarnemingen van slepende maag-ontsteking in 7fidschrift ter bevordering der Physol.- , Genees- en Heald. 1827 D. 1 en 3 bk 110. Pklegmonieke roos t. a. p. 1827 D. I st. 2 hi. 55, Arthritis met geringe gastric s. T. a. p. 1827. .D. I st. 31. Merkwitardige ziekte tan het hatt , hij eerie koe. T...a. p. 11430 D. It st. 2 W.. 636i Waarneming van i8chialgia door de acu punctura hersteld. Ald. 1827 D. I. st. 3 bl. 122. Aanserkingen op Acker8dijck over het werken der kinderen in de fabrieken in Algem. Kunst en Letterb. 1839 D. I bl. 114. Waarneming wegens een gedeelteliike verlamming in het aangezigt. T. a. p. 1830 D. IV. st. I bl. 12. Zie van Cleef, Alpha. Naaml. Sapplem. bl. 97; Holtrop, 1. c. bl. 271. OPHEMERT (G.) , een kunstenaar uit het midden der XVII eeuw, schilderde o. a. een Vanitas, die niet zonder verdienste is. Zie K r a m in, t. a. p. bl. 1221. OPHOVIUS of VAN OPHOVENS (MICHAEL) werd in 1571 te 'S Bosch geboren. In 1586 begaf hij zich te Antwerpen in de orde der predikheeren , en daar hij in wetenschap en ver­stand uitmuntte, werd hij door zijn overigheid gekozen om in het klooster van dezelfde orde te Leuven , de welsprekendheid te onderwijzen. Men zond hem vervolgens voor eenigen tijd naar de universiteit van Bononie in Italie , om in de godge­leerdheid onderrigt te geven. Van daar teruggekeerd, werd hij in 1601 te Leuven licentiaat in die wetenschap , terwijI hij verder in 1660 , in zijne orde den graad van doctor of hoog­leeraar bekwam. Hij werd ook in dezelfde orde tot de eer­ate bedieningen verheven. Nadat hij eerst prior van het kloos­ter der predikheeren te Leuven geweest was , verkreeg hij, tot vier reizen , dezelfde waardigheid in dat van Antwerpen , welk klooster door de beeldstormers veel geleden had , doch door hem in- een voortreffelijken steal hersteld werd. Nog hooger in waardigheid opklimmende , werd hij in 1611 provin­ciaal , welk ambt hij tot 1615 heeft bekleed. In zijne hoe­danigheid van provinciaal beyond hij zich in het algemeene kapittei der predikheeren-orde , dat in 1611 te Parijs is ge­houden , en hield hij vervolgens , twee jaren daarna, in zijne geboorteplaats , 's Bosch , een provinciaal kapittel , waarin zeer heilzame besluiten werden vastgesteld. Kort daarna werd er, met overleg der bisschoppen in Nederland , door de overseen der predikheeren eene missie of zending tot stand gebragt, om in de geestelijke hehoeften der katholijken in de vereenigde provincien te voorzien , en Ophovius werd door de verga­dering van de kardinalen der propaganda tot hoofd der zen­ding aangesteld. In het midden van zijnen ijver, werd hij , in het jaar 1623 , te li eusden gevangen genomen , werwaarts hij zich met een vrijgeleide had begeven om de zaken van het sterfhnis zijns broeders te regelen. Hij had bij 12 die gelegenheid van de Aartshertogin Isabella den last ge­kregen om met den bevelhebber,, Willem A dria a n de H o r n e s , wegens de overgave dier stad te handelen , wijI z:ij bad vernomen da; deze daartoe genegen was. Dan de aartshertogin was hierin door valsche brieven , welke eon neer van den voornoemden beyelhebber,, die te Geldrop woonde, hear had vertoond , misleid. Zoodra Opho v i u s de over­gaaf der stad voorsloeg , werd hij in hechtenis genomen en naar 's Hage vervoerd, Toen de aartshertogin hiervan oader­rigt was , deed zi; aanstonds den neef des bevelhebbers ge­vankelijk naar Vilvoorden overbrengen en het bleek dat alley verzonnen was. Hoe ongelukkig ook Opho v i u s in.deze zaak gewikkeld was , moest hij nogthans een geruimen tijd in de gevangenis blijven , in welken toestand hij tegen twee leeraren der hervormde gezindheid , die men naar hem gezon­ den had om over het geloof te twisten , de katholijke god's­ dienst verdedigde. Nadal hij omtrent acht maanden in hechte­ nis was geweest , werd hij tegen eenige gevangenen , die te Duinkerken zaten , uitgewisseld. Kort na zijne vrijstelling , werd hij in 1625 , op voordragt der aartshertogin , door Philips IV , honing van Spanje , tot aartsbisschop van 's Bosch benoemd. Pans Urbanus VIII gaf den 2 Julij 1626 de bul zijner aanstelling, en hij werd den 17 September daaraanvol­ genden in de hoofdkerk van Antwerpen door Jacobus Bo o­ n e n, aartsbisschop van Mechelen , gewijd , in het bijwezen Yau den bisschop van Antwerpen , Jo a n n e s van M al d e- r e n en van An ton ius Tries I, bisschop van Gelid, Zijne plegtige intrede to 's Bosch had den 30 October van betzelfde jeer plaats. De regering der gad , zette daaraan alien luister bij. Van Ram bi co urt die, in het afwezen van den be­ vglhebber Grobb en don ck , het krijgsbevv ind , binnen de sad voerde , en met ondersoheidene hoofdoflicieren aan het fort Jsabel den bisschop had opgewacht bragt hem in zijne koets aan de Vuchlerpoort , waar hem , bij monde van den pensionaris , de gelukwenschingen der regering werden aangeboclen. Toen de bisschop de stad binnen reed , werd het grof geschut der stads wallen en der scbansen gelost , dat door Ike; handgeweer der wacht ward beantwoord. De stoet ge­ 10,441e Yervolgens den bisschop near de kapel van den H. Cornelius, din nie; verse van de poort verwijderd was , van waar hij in bisschoppelijk gewaad .gekleed en van de. geeste­ lijken der stad vergezeld 'oar de hoofdkerk optrok , • in welke 40 gewone plegtigheden werden verrigt. Do stad was net de aanstelling van eeuen harer inboorlingen tot bisschop zoo in­ genomen dat de regering eon den kerkvoogd een *ilveren geclreven lanpet en schotet tot •geschenk vereerde, Ophovius, tot bisschop van 's Bosch ingehuldigd , be­ sluurde , in de moeijelijkste tijden , de kerk met buitengewone wnakzaanoheid en standvastigheid, terwijl hij een eenvoudig en kloosterlijk leven leidde. Hij verwierf door zijne deugden, ook bij de onroomschen hooge achting. In 1628 woonde Ophovius de vergadering der bisschop­pen bij , die te Antwerpen werd gehouden. Niet te vreden met de zorg, die hij voor zijn bisdom had, bleef hij ook de zending in Holland behartigen , en zorgde dat ook in de Noordsche rijken , tot in Zweden en Noorwegen , de katho­lijken van zendelingen werden voorzien. Tot bereiking van dit doel had hij besloten een seminarie of kweekschool tot opleiding van zendelingen te stichten. Hij schreef deswegens, den 18 April 1629, aan den pauselijken Nuntius te Brussel. De H. Stoel prees den ijver van den bisschop en gaf hem daartoe verlof. Dan , terwiji hij dit plan trachtte te bewerk­stelligen , werd nog in datzelfde jeer zijne bisschoppelijke stad door de krijgsmagt der protestanten belegerd en bij een aan­gegaan verdrag bemagtigd. Bij het sluiten des verdrags van overgave, dat weder door hem werd geteekend , zorgde hij, zooveel mogelijk, over het behoud en de vrije uitoefening der katholijke godsdienst. Hij verbleef bijna nog twee maanden in zijn bisschoppelijk paleis en was bij den overwinnaar, F r e­derik H e n d r i k, zeer gezien. Meermalen was hij met dozen in gesprek, alsook met diens gernalin, wie hij, gelijk hij zelf verhaalt, als eau eerie goede moeder, de nog in de stad ver­blijvende geestelijke zusters aanbeval. Terstond na de verovering van 's Bosch, was het Speen­ache landsbestuur er op bedacht Ophovius tot den open­staanden stoel van Brugge aan den pans voor te dragen, doch reeds den 26 September 1629 bedankte de bisschop beleefdelijk, er gelijk hij. zelf meldt, de reden zijner weigering bijvoegende. Deze reden wordt in zijn diarium niet gevon­den , inaar hestond ongetwijfeld in den ellendigen staat des bisdoms, die nog . meer bezwaard zou zijn geworden , indictde bisschop in die omstand.igheden zijne kerk had verlaten. Hij trok den 12 November 1629 Wags de groote Hekel, nit de stad , en kwam op het kasteel .van Nieuw—Herlaar, door­gaans Haider genoemd, dat bijna twee ecuwen later, voor het seminarie des apostelijken vikarieats van 's Bosch is ingerigt geworden , en tot in bet jeer 1839, els zoodanig, gediend heeft. Hij vertoefde dear eenige dagen, en werd door de fa­ ilie Hons el a a r, die teen het kasteel bewoonde, vriende­lijk outhaald. Van dear doorreisde 0 p h o v i u s zijn bisdom, terwijl hij op vele plaatsen predikte en andere bisschoppelijke bedieningin verrigtte. Den 23 Meant 1630 nam hij zijn ver­blijf op bet kasteel van Geldrop (dekanaat van Eindhoven), van wear hij zich an en dan near Brabant begaf ow, met al­gemeen overleg der bisschoppen., voor het welzijn der kerkte zorgen, Te dien einde woonde hij, de bisschoppelijke ver- gaderingen bib die, in de maand Augustus van de sjaren 1680 en 1631 te Brussel werden gehouden. Hij beyond zich den 23 December 1634 nog in zijn bisdom , op welken dag , gelijk men vindt aangeteekend, hij van Geldrop te Boekel (vicariaat van Ravenstein en Megen) aankwam om in de kapel dier plaats de H. wijding toe te dienen. Kort daarna weed hij door de onrust dier tijden genoodzaakt near plaatsen buiten de Meijerij van 's Bosch te wijken. Het schijnt dat hij zich veel in de abdij van Postel , aan de grenzen der Meijerij ge­legen , heeft opgehouden. Er bestaat nog een eigenhandige brief van hem over de pastory van Asten, welken de kerkvoogd den 20 September 1636 , nit deze abdij can den prelaat van Flo­reffe heeft geschreven, en waarin hij tevens meldt, dat hij zich eenigen tijd te voren nit Postel naar Luik had begeven om de wijding van den nieuwen prelaat van Boesdonk bij te wonen. Niet lang daarna vertrok hij naar het klooster zij­ner orde te Lier, dat hij zelf gesticht had. Hij stierf daar den 4e November 1637 in den ouderdom van 66 jaren en werd te Antwerpen , in de kerk der predikheeren , die naderhand als parochiekerk van den H. Paulus is gebruikt geworden , ter linker zijde van het hooge altaar begraven. Prachtig was de graftombe , die men voor dezen kerkvoogd oprigtte de schets daarvan was , in zijn leven , gelijk hij zelf verhaalt , door Rubens, wiens biechtvader hij geweest was , getee­kend. Zijn graftombe werd met zijn beeldtenis en een Lat. geschrift in vergulde letters versierd. Zijne lijkrede , die in druk is uitgegeven werd den 15 Januarij 1638 te Antwer­pen, door den predikheer Hyacinthus C h o q u e t uitgesproken. De bisschop. had, tijdens het beleg van 's Bosch, seders de maand Augustus 1629, in eenen zeer eenvoudigen Latijnschen schrijfstijl, voor eigen gebruik een Diarium of memorieboekje aangelegd, dat hij tot den aanvang van 1632 heeft vervolgd. Er bestaan eenige afschriften van dat boekje ; doch het oor­spronkelijke handschrift words in het seminarie van 's Bosch bewaard. Dit Diarium doet vele kerkelijke gebeurtenissen van het bisdom kennen , en verspreidt veel licht over den onge­lukkigen toestand , waarvan na de bemagtiging der stad , de uitoefening van de katholijke godsdienst verviel. Ophovius heeft nog een ander werkje geschreven , hetwelk de instelling en de regels bevat eener broederschap, die, ter eere van den allerheiligsten naam van God, tegen de godslasteringen was opgerigt. Het is te Antwerpen in 1603 in 4o gedrukt en voert tot titel : Begulae confraternitati8 nominie Jens, in blaephemoe erectae, provilegia, indulgentia8 etc. Obk schreef hij D. Catharinae Senenti8 vita ac miracula 8electiora. Vol­gens eene aanteekening in het Diarium heeft hij ook kort na de overgaaf der stad , tegen de uitdaging der hervormde predikanten een verdedigingsschrift voor de katholijke gods- dienst opgesteld. Het seminarie to 's Bosch bezit eene fraai geschilderde afbeelding van dezen kerkvoogd, als ook van zijnen onmiddelijken voorzaat Zoesi us. Hij is in het work van G e st el in plaat gebragt. Zie van de Velde, Syn. Monum. T. 114 p. 843, 845, Foppens, Hist. Ep. Sylv. CVI p. 104, 108 ; Bo r, Beschrijv. van 's Bosch, bl. 148 ; van H e u r n, Beschrijv. v. 's Bosch; Oudh. en gestichten van 'a Bosch; Hernass, Conspect. p. 14; van Gils, Cat& Meijer. Me­morieboek bl. 91,109; van Gilsen, Coppens, N. Beschrijv. v. h. Bisd. van '8 Bosch 1). I bl. 252 volgg. ; Brab. Mariana p. 510 ; Ser­rure, Pad. Mus. D. I. st. 3, bl. 273; Foppens, Bibl. Belg.; Jo­cher; Muller, Cat, v. portr. OPDENBOSCH (HENRIETTE) te Brussel , beoefende de schil­derkunst. Op de Brusselsche tentoonstelling van 1833 zag men van haar een Halle van Reizigers, en op die van 1836 een vrouw — die bezig is geld te tellen. Zie Immerzeel t. a. p. bl. 291. OPDENHOFF (GEORGE WILLEM) den 7 Julij 1807 te Fulda in het Keurhessische geboren , ontving het onderwijs van A. Schelfhout in het landschap, — later van J. C. S ch ot el in het zeeschilderen , vestigde zich te Rotterdam , later te 's Hoge; maakte als vrijvvilliger bij het 2e bataillon jagers den Belgischen veldtogt mode en bezocht in 1837 Frankrijk en zijne kusten. Hij koos zich bij voorkeur zoodanige na­tuurtooneelen ten onderwerp , waarin hij door sterke contras­ten en in kleureffecten een piquant geheel kon vormen , ter­wijI zijne voorstellingen , zoowel wat compositie als uitvoe­ring betreft , zich door zeker karakter van oorspronkelijkheid doen onderscheiden. Zie Immerzeel t. a. p. OPHEIDEN (GoiErnus) to Utrecht geboren. In 1634 plaatste hij in het St. Hiobs gasthuis aldaar een chimist in zijn laboratorium, waarop zijn eigen portret. Zie Immerzeel t. a. p. OPHEM (KAREL ANDREAS VAN word den 12 November 1777 ) geboren , en ontving onderwijs van J. Chamberlain. HQ vervaardigde o. a. Kolossale beelden en andere versierselen aan de tverf to Antwerpen. 4 Kolossale busten op het buiten van de gravin Vilain XIV te Wetteren. De ..etrenden op de Kortrijksche poort to Gend. Zie Immerzeel t. a, p. OPITER (CHEIsTIAAN DE) of de 0 p u t e r, mogelijk 0 p 1 i n-t e r, naar Op-Linter, een dorp in Brabant, een dominikaan in het klooster te Maastricht. Quetif zag in 1671 bij de Do­minikanen aldaar de volgende handss. van hem in dors° : Al­phabetum .Exemplorurn. • Expontio ceremoniarum Missae, spirituals et mystica. Tractatue de materiel .Ecclesiastics Inlerdicti. Trcictatus de materiel Buchan* die. Historia, seu Miraculum Guidonis de Coloo in civitate Aleaten8i, quae Baiona dicitur et XXX leucis di8tat a Cu­ rid .Romand. - Zie Sanderus, Bibl. Belg ms. T. I, p. 132; S. Autoninus, Chron. P. IIIC.IV § 8; Qu6tif et Echard, T. 1, p. 810; Pa­ q.0 o t , Mem. T. II, p. 364. ono° (P. VAN) teekende , ordonnanceerde en graveerde boekprenten , in de manier van Decke r, dock veel minder verdienstelijk. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1224. OPMEER (PIETER VAN) of Opme er werd den 13 Sept. 1526 te Amsterdam geboren. Zijn vader, die denzelfden naar droeg, stamde of van een Noord-Hollandsch geslacht, dat door Jaeoba van Be ij e r en tot den adelstand was verheven. Zijne moeder, Maria van Akersloo t, was van geen min­der aanzienlijken afkomst. Daar hij zijn vader vroeg verloor, belastte zich zijne moeder met zijne opvoeding en heijverde zich om hem het noodige onderwijs te doen geven. Zijne eer­ste leermeesters waren A l a r d van Amsterdam en N i c o 1 a a s Canniu s. Uit hunne school ging hij naar Leuven en vervol­gens naar Doornik, waar C 1 a u d i us W a r i n hem in de Fransche WI en wiskunde ondervvijs gaf. Toen hij 19 jaren °ad was, riep zijne moeder hem naar het vaderland terug, en tract hij in den echt met Sophia Sasb ou t. Later schijnt bij gich te Delft, waar de familie zijner echtgenoote woonde , neder-Reza cu het oilderwija van den rector P et r us Resenius, of eseaika die hem o. a. Euklides.verldaarde, in het Grieksch genoten te hebben. Bij het Grieksch voegde Opmeer vervolgens de geneeskunde en regtgeleerdheid , zonder daarin eenig on­derwijs te genieten , en maakte zich gereed te Leaven den titel van licentiaat in de regten te bekomen , loan de toene­mende onlusten hem bewogen zich op de godgeleerdheid toe te leggen om de onroomschen te kunnen bestrijden. Nadat Bride ingenomen was, astute Op me er, een ijverig roornsehgezinde vooral na deft moord aan Cornelius Musing gepleegd , de woede van Lumey , graaf van der Mark te moeten ontwijken ; begaf zich naar bet Spaansche leger voor Leyden en werd door Fr a ncois Valdez, kolonel van het regement van Lombardye , tot secretaris van den krUgsraad aangesteld. Nit het opbreken van het beleg, volgde hij Valdez naar Rene­gouwen , van waar hij door den schout Pieter Pie ter s-zoo n ward uitgenoodigd naar Amsterdam te komen , ten einde aldaar zijne geloofsgenooten in hunne trouw aan de kerk te versterken. her bleef hij tot in 1578 , toes ook deze stad aan de zijde der states overging , en de roomsche geestelijkheid verbannen werd. 0 p cn e e r ontvlugtte het hem dreigcnd gevaar,, maar werd desniettegenstaande openlijk in­gedaagd. Hij vestigde zich te Delft , waar hij nieuwen ijver ten be-. hoeve van het roomsche kerkgeloof ten Loon spreidde. Vol gens sommigen zou hij vroeger of later, Willem I als ingeiiieur hebben gediend. Hij overleed den 4 November 1594 in die gad en werd in de oude kerk begraven. 0 pin e e r was een ijverig beoefenaar der wetenschappen, en had zulk een gelukkig geheugen dat hij in zijn ouderdom al de oden van H or a tins en de blijspelen van T er en tius zou hebben kunnen opzeggen. Ook beoefende hij de schilder-, graveer­en bouwkuude en stond in achting bij de beroemste kunstenaars van zijn tijd , zoo als bij Maarten v an Heemskerck, Pieter de Langhe, Willem Totter, Frans Floris, Antonie de Moor en Philip Gaile. Ook behoorde de kardinaal H oviu s, Arias Montanus, Martians Du n­eanus, Petrus Baccherius, Pontus Heuterus en anderen tot zijne vrienden. Zijne vrouw Sophia, dochter van Petrus Sasbout, afstammeling van een edele en oude familie, schonk bun yerschei­den kinderen , o. a. P e tr us Op me er (die volgt) en L u ea s dr. in de beide regten. Hij gaat in plant nit. Hij gaf in het iicht: Vincentius Lirinensis Een seer schoon boacxken voor die , outheyt ende waerheijt des genteene christen gkeloofs, teghens die Godloose niewicheyden alder ketterijen, beschreven over duijsent jaren door Vincentiutn Livinensen ende nu wt den Latijne in owe Nederduiftecke sprake ove gkeset. . Haarlem 1561, 12o. Ook zette hij eenige twistschriften van Le o E m p a c i us , pastoor van Oudeburg, die tot het protestantisme was over­gegaan uit het Lakin in het Llollandsch over , en liet ze in 1568 te Delft drukken. Later rigtte hij een afionderlijk werk tegen dezen afvallige, getiteld : ()Piton 1l1188ae apucl Beclesiarn tempori qualuor primorun conciliorum generallum in 26814 fui88e hi8torica A88ertso ad illu8triss. Ducena Albanum. Excud. Antverpiae Christ. Plantinu8 impensia Sintoni8 Pauli Delphensis 1570. 80. Met verzen van Corn. Musius, Corn. Frilatinus, Petrus Apherdianus, Martinus Dancanus en Petrus Bac­cherius tot lof van den schrijver. Hier tegen schi eef E m­pacius, waarop Opmeer in het Licht gat Re8ponsio ad VIII articulos , a Leone Empacio , adver8us Assertionem imam propo8ito8. Aniv. Christ. Plantinu8 1570, 12o. Zijn haat tegen het Protestantisme openbaarde hij vooral in zijnen historischen arbeid.. Hij schre3f eene geschiedenis der wereld van de schepping tot zijnen tijd. 1-1 ij zelf voltooide die tot 1569. Na zijnen dood , werd zij door Laurentius Beyerlinck, kanunnik van de hoofdkerk , en aartspriester van Antwerpen , voortgezet tot 1611 en met den volgenden titel uitgegeven Opus chronographicum orbis universi a mundi evordio usque ad annum 1611. Continen8 hi8toriam , inones et elogia 8ummorum pontificum, imperatorum , regum ac viroruin illustrium, in duo8 tomos divi8um : Prior, auctore Petro Opmeero .... a con­&to orbe ad suam usque aetatem bona publico a Petro filio evulgatu8 : posterior, auctore Laurentio Beyerlincic dive et canonico Antverpiano. Antv. 1611. Ook zonder het vervolg van Beyerlinck , Colon. 1625. 80. Ofschoon dit werk niet geheel zonder verdiensten is , zoo is het echter niet uaauwkeurig, en zijn bitters haat tegen de onroomschen maakte hem niet zelden onregtvaardig jegens deze. Het is met goede houtsnede voorzien , en onder deze zijn portret (Ad. 69 Ao. 1595) met zijn leven door V a 1 e-r i u s Andrea s. Achter de laatste uitgaaf (Colon. 1625. 4o). vindt men: Hidoria Afartyrum Batavicoruin live Defectioni8 a fide Alaioruna Hollandiae initia : Duas in Decades clistributa , auctore etc. Praemitlitur S. Hieroni8 Scoti in Hollandia Martyrium celebratum in XVII Augu8ti proea et carmine , iintehac numquam, ne a Surio guidon , editum. Colon 1625. Deze zeldzame, afzonderlijke, uitgave wordt niet vermeld bij de Wind maar wel gezegd dat de Historia het eerst uitgegeven is achter de tweede editie van het Opus chronographicum orbis universi, Colon. 1625 80. Later werd zij met een aantal bij­voegsels in het Hollandsch vertaald en uitgegeven met den volgenden titel : Martelaarsboek Vale historie der Hollant8che martelaren , welken in het christen catholyk geloof en god8-dien8t , soo ten tijde van de woeste heidenen , ale der Her­vormde nieuge8inden Beer wreed syn omgebragt , waarin veel gedenkwaardige 8aken verhaald worden, die men by an- dere gedenk--echrifver8 niet vind ; en m eenige byvoeging vermeerderd. Mit8gaders de levens van de eer8te voornaamste Bollandse heiligen, kristen-voorgangers en patroonen net veele sehoone afbeeltsel8 verciert. Nu op het niemw met aanteeke­ningenvermeerdert. Nader bewy8 en bygevoegde aantnerkingen ?vegeta eenige kort gemetde 8aeken , in het Holland8 katholijk martelaer8-boek met de levens der Hollandse heiligen en christen oudheden. Te Antwerpen bij Petrus Pratanus 1700-1702 3 stukken 12o. Er bestaat eene uitgave tot Ant­werpen by Petrus Pratanit8 , in 't jubel jaar oases Heeren 700. Op den titel vindt men achter het woord patroonen slechts begrepen in twee deelen, met twee Registers. Vooraf gaat hei Leven van Opmeer door V a I. Andreas met zijn portret, waaronder Petrus Opmeeru8 historiographus. Dat Martelaarsboek staat hoog bij de Roomschgezinden aan­geschreven en is niet van belang ontbloot; doch ook dit ge­schrift van Opmeer is gelijk alle zijne vorigen niet onpar­tijdig. Zie Sweertius, 211h. Belg. p.604; Val Andreas, Bibl. Belg. p.751; Foppens, Bibl. Belg. T. II, p. 804:Paquot, Mein. T. I, p. 340 suiv.; Wagenaar, ihnst. D. III, bl. 205; de Wind, Bibl. v. Nederl. Geschieds. bl. 137 volgg. ; Glasiu s, Godgel. Nederl. o. h w.; lloogstraten, Kok, Nieuwenhuis, (Rank.) Kobus en de Rivecourt, Jocher en Adelung; Van Kampen, Bekn. Ge­sehied. der Ned. Lett. en Iretens. D. I, bl. 86, 253 ; Muller, Cat. v. porir. OPMEER (Puns) de Jonghe, noon van den vorige , fiscaal en raad der Admiraliteit van Spanje en de Indien , gal (zie vorig artikel) werken van zijn vader in het licht. llij droeg diens Opus Chronolngicum aan Albert en Isabella op. VoOr hetzelve staat zijn afbeelding, waaronder Petr. de Op­meer Petr. jil. aet. LX waar boven'zijn wapen , rondom hetwelk Op meer min 1611. In 1593 gaf hij te Antwerpen bij A r­nouts Coninx in het licht: _Da say van Patientie ende Penitentie. So. Het bestaat uit eene allegorische of zinnebeeldige voorstel, ling in dichtmaat, achtervolgd van eene uitvoerige verklaring in prosa , in vier boeken. De schrijver wordt niet genoemd , doch P a q u o t schrijft het zijn vader toe en heeft zeker een latere uitgave. (Scheepje van geduld en berouw. Antw. 120 z. j.) gezien. 0 p m e e r droeg het aan iinthonie van Bourqondien, vice-admir aal gen. des Co. van Spagnien op , Sweertius vermeldt een glas bij de Recolletten te Antwerpen in de kapel van St. D i d a c i u s, waarop men las : Petrus Opmeer pulses patrid ob fidem Deo ac Principi 82t0 8ervatum , et per anno8 plus minus XX variis jaqatu8 ca8i- bus, Fiscalis atque Consiliarius Admiralitatis Hispp. et In­diarum Cathol. Rey. Majest. factus, harm vitream fenestram .F. C. M. L. An. Domini MD. XCIII. Hij stierf in 1612 , en liet bij zijne vrouw , Maria van den Broeck na: Jan van Opmeer en Lucas van Op­m e e r ridder, wiens graf men te Contich, tusschen Antwerpen en Mechelen, vindt. Hij kocht deze heerlijkheid in 1633. Zie S w e e r t i i, Monum. sepulch p. 159 ; Paquot, 3fein. t. a. p.. 341; Cat. d. Newts. van Nederl. Letterk. D. I, bl. 324. OPMEER (NICOLAAS vAN)r, regerend burgemeester van Ani­sterdam in 1683 toen de prins van Oranje , op verzoek der vergadering van Holland, aan het hoofd van een gezantschap zich naar Amsterdam begaf, bij gelegenheid dat deze stad te­gen de voorgeslage werving van 16,000 man gestemd had. Hij was het die met zijn ambtgenoot Gerard Bors van W a v e n , vergezeld van den pensionaris , de bezending te Amsterdam afhaalde en naar het stadhuis leidde. Zie W a g e n a a r, Amsterd. D. VI, bl. 64. OPMEER (DIRK ANTHONISZ.) vervaardigd e Klucht van lryn Batas, in 1660 gedrukt. Zie Witsem Geysbeek, B. A. C. Woordenb . I). V, bI. 8. OPPENBUSCH (MICHAEL vAN) , Amsterdammer,, was mag. phil. Na zijne letteroefeningen te Rostok en Straatsburg geein­digd te hebben, werd hij kabinetprediker bij den Deenschen ge­zant te Londen , was in 1664 diaken hij de St. M i c ha e 1 s Berk te Hamburg en in 1682 aarts-diaken. Hij overleed den 28 October 1656. Hij schreef: Historia passionis J. C. 1652 80. Disput. de dominio eminente. Argent. 1659 4o. _Religio Moscovitorwn breviter delineata. Arg. 1660, 1667, 1680 4u. .Da4s in der Liebe Gottes fest gegrindete Herz. Eine Leichenpredigt. Hamb. 1678 fol. Zijne vrouw werd 115 jaren oud. Zie Fabricii, Memor. Hamb. T. II, p. 893; Molteri, Char. Liter.; Jacher, Adelung en Rotermund, Cat. r. h. Zeeuwsch Genoa:. bl. 122. OPPENHEIM (F. W.) schreef: over de onderbinding van qroote aueurysmatische eaten, aan het van het hart verwij­derde gedeelte des gemels, naar het, hgd. can Eldik Tijdschrift ter bevordering der •Physiol. genees- en heelk. 1830 II, 6. bl. 509 , en over de behandeling der _pseudaihro­ 8e8 (valsche gewrichten) en eene niemve geneeswijze derzelve naar het had. van van Eldik Ald. 1838 , st. 6 , bl. 509. Zie Holtrop, t. a. p. br. 270. OPPEN DOES (WILLEN) varensgezel, later waagmeester, geb. 1674 , in 1775 gestorven. Zijn portret door C. van Noorde is vermeld. Als een tweede Bontekoe vloog hij met zijn schip in de lucht en bleef Loch in leven. Muller, Cat. v. Port,. OPPENHEIM (J. C.) sehreef: Di88. de nonnullis erroribus popularibus rem medicam spectantibus. Gron. 1839. Zie Holtrop,, t. a. p. OPPERDOES (CORNELIS JAN VAN), beeedigd klerk ter seere­tarye te Medemblik schreef eene Beschryvinghe van Me­denblicq , sedert het jaer a0o--1671, hs. weleer in bezit van den beer J. Konin g. Zie Cat. Ms. van J. Koning, bl. 16. OPPERVELD.dichter uit de 17e eeuw In Klioos kraam vindt men van hem : Hymen aan den hooggeleerden Paulus Voet, doctor in de rechten, professor in de Phili8o­phie en Grieksche tale tot Utrecht, als hy, bruydegom zynde, voor Gui4jelmus Cammius presideerde. Zie Klioos kraam, II, bl. 325 ; van der A a, N. B. A. C. Woordenb. OPRODE (JOACHIM VAN OF DE) werd ornstreeks 1515 te Antwerpen geboren , studeerde te Leuven in de wijsbegeerte en werd 28 Maart 1542 lid van den senaat deter universi­teit. Tien jaren laten keerde hij naar Antwerpen terug en werd er pastoor van St. Andries. In 1559 begaf hij zich Haar Utrecht , v< aar hij 4 jaren later tot bisschop van Hebron en wijbisschop van Schenck van Tautenburgh werd gewijd. Deze aartsbisschop schonk hem eene prebende in zijne hoofdkerk en spoorde hem aan te Leuven de doctorale waardigheid te ver­krijgen. Bij vervvierf deze den 25 Junij 1571, waaraa hij den 7 September van dat jaar door den aartsbisschop tot zijn vicaris generaal werd benoemd. Met ijver kweet hij zich van die tank tot zijn dood, den 2 Julij 1576, en werd in den Dom begraven. Op last van den Spaanschen koning Philips H, bragt hij in one moederspraak over Summa doctrinae christianae per quae8tione8 tradita et in usum pueritiae edita van den Jezuit Petrus Canisius (Utrecht 1576). Ook liet hij verschillende kleine traktaatjes in hands. na . Zie Val. Andreas, Fasti, p. 422; F o p p e n s, Bibl. Belg. T. I, p. 558; Paquot, Mem. T. III, p. 875; Bat. Saar. T. I, p. 352; Glasius, Godgel. Nederl. o. h. w.; Adelung en Rotermund. OPROEDE (MR. JACOB VAN), advocaat in den hove provin­ciaal te Utrecht, In 1567 benoemd Al v a hem tot commissaris van den ontfanck van de geconfisqueerde goederen van de gevluchte _per8onen Vuyt oersaecke van de verleeden troebelen, wat de 8teden en dorpen van Utrecht betrof. Zie Sententien van Alva , bl. 224 Kist en Royaar d s, Archie/ 2e serie D. V, M. 423. OPSOMER (JoHANNEs), boekverkooper te Middelburg, ver­vaardigde en gaf in 1739 uit : Heilige warande tot verlu8ti­ging , zzynde eene korte 8chets van den inhoud deb Bibels en Heidelb. Catechi8mus in 1241 korte ver8en voorge8teld. Daar achter is gevoegd een lijkdicht op den bekenden Middelburg­schen predikant B. S mytegel t. De Middelburgsche predikant J. P 1 e vier plaatste er eene voorrede voor. Zie Heringa, Lijst van Dickler: bl. 68, 69. OPSTAL (AwraoNws VAN). Onder de gravure van zijn por­tret, volgens Bryan-Stanley, door Nikolaus de H elt St o-k a de, naar de schilderij van An thonia v an D ij c k , leest men : Antlioniu8 van Op8tal Bruxellensi8 Pictor iconunz. Neer is van hem niet bekend. ZieWeigel, Kunstlager- Catalog, 27 Abtheilung Nr. 2179 ; Kramm, t. a. p. bl. 1225. OPSTAL (AUG. VAN) schreet: Hi8torie ende mirakelen van Onsse L. V. van Waver. Brussel I t; 6 5 So. Zie.Halln z. No. 22522. OPSTAL (CASPER JACOB VAN) de Oude, leerling van Simon de Vo s, was 1632-1638 lid van het St. Luca s-gild te Antwerpen. Hij schilderde waarschijnlijk lindschappen , zee­gezigten enz. Zie Kramm, t. a. p. OPSTAL (CASPAR JACOBUS vor) de Jonge , zoon van dens vorige , en van Jeanne Robatto , word- in 1654 to Antwerpen geboren ontving vermoedelijk onderwijs van zijn werd in 1676 lid en in 1698-1699 deken van het St. Lucas gild. De overmaat van bestellingen deed hem van den last-post van regerend deken afzien. Hij kocht zich den 16 Mei 1699 voor f 300 en het portret van den overman Jan C a-r e 1 van Hove vrij. Hij muntte als landschap- en portretschilder nit. Onderschei­dene kerken in Belgie bezitten stukken van zijne hand. In de hoofdkerk te St. Omar bevindt zich o. a. een kapitaal en fraai stuk , de vier kerkvaderen voorstellende. In 1704 ver­vaardigde hij , op verlangen van den maarschalk de Villeroy, een kopij van R u b e n s , a/neming van het kruis. Zij was in 1853 in bezit van den hertog Alexander, broeder van koning Frederik I van Wurtemberg, die haar in 1855 voor eene aanzienlijke som te Parijs aankocht , om er zijne kunst­galerij in Duitschland en. Rusland, waar zij op 17,000 roebels werd geschat , mede te versieren. Deze schilderij werd in 1853 te Neurenburg openbaar ten verkoop aangekondigd. Hij deed door zijne beste leerlingen , ()in aan de menigvuldige bestellingen te kunnen voldoen, zijne stukken beginnen , welk werk hij later retoucheerde en zoo al zijn werk aan de kunstlief hebbers afleverde. Tot deze leerlingen behoorden Jacques de Roore, Jacques van Hal, Karel en Frans Breydel. Hij huwde in 1681 Anna Maria Tof­mans en overleed in 1714 te Antwerpen. Zie J. L. van der Straelen, Jaerboek der Gilde van St. Lucas bi. 162 ; Catalogue du Mused d' Anvers , 1857 ; Beiblatt zu dem deutschen Kunstblatt. Nr. 6 , 1853, s. 20,, Immerzeel t. a. p. bi. 282 ; K r a m m t. a. p. bl. 1225. OPSTAL (GERARD VAN) werd in 1595 te Antwerpen gebo­ren, vestigde zich te Parijs , werd in 1618 lid en in 1659 rector van de academie van schilder- en beeldhouwkunst al­daar. Hij muntte uit in het vervaardigen van basrelieven en het werken in ivoor. Zijn beroemdste stuk in ivoor berust in het paleis Rondi in Brescia ; bet stelt Abraham8 oferhande voor. Op de in 1778 te Parijs gesloopte Porte St. Antoine stond het door hem vervaardigde standbeeld van Lodewijk Voorts vervaardigde hij 9 basrelieven , voorstellende de wer­ken van Herculue voor het hotel van den president L a m­bert T o r i g n i 4 marmeren basreliefs , voorstellende de Zegepraul van Galathea , naar teekeningen van Ruben s, door van Kessel in prent gebragt. Zie R omb er g, Conversations-Lexicon Th. III s. 408 ; E. Su e, de Calvinisten in de Cevennes, D. I, bl. 249; Immerzeel t. a. p. bl. 281: K r a mm t. a. p. bl. 1226, OPSTAL (MICHIEL VAN) kunstschilder , alleen bij name be­!tend. Zie K r a rn-in t. a. p. bl. 1225. OP TEN NOORT (Mr. F. J.) was eerst substituut-officier van justitie hij de regtbank te Zutphen , in 1838 officier van jus-title hij dat collegie, in 1855 procureur-generaal bij het pro­vinciaal geregtshof van Gelderland. Hij was ridder der orde van den Nederl. Leeuw en overfeed te Arnhem 22 Julij 1862. Hij was een even kundig als regtschapen regtsgeleerde. Part. berigt. OP TEN NOORTH (J.), consul te Cadix. Op Cat. den handss. van van Voorst bl. 111 komt voor van hero een Missive aan de Staten Gener. betreffende den vredehandel met Marocco. Met a/schrift van het traktaat tusschen Engeland en Ma­rocco gesloten Geschr. 8 Mrt. 1723. OPTERBEEK (STEPHANUS) JAN CASP. Z. gaf in 1740 eene gerijmde vertating van de hoogd. navolging door B. H. B r o c-k e s van Herodes kindermoord van den Italiaanschen dichter Marino , in het licht. Zie Witsen Grijsbeek, A. B. C. Woordenboek I). V, bl. 8. OR (FRANCOIS D'), predikant te Sedan in de fransche en hoogduitsche talen. Nadat hij de beide , fransche en hoogd. gemeenten, twaalf jaren had bediend,werd hij am zijne arminiaan­sche gevoelens afgezet. Hij vertrok in Jan. 1620 naar Parijs, waar hij kostgangers hield en de fransche taal onderwees aan Nederlandsche en Duitsche jongelingen die Frankrijk be­zochten. In 1636 werd hij voor eenigen tijd huisprediker van Gro­tius , doch eindigde met tot de Roomsche kerk over te gaan. Grotius sclireef in 1642 aan zijnen broeder : "_duratus navter .9e dedit communioni Romanae, id est Monsieur d' Or "Quid au•atus fecit, idern fecit antehac vir doctissimus P. Pithaeus, idem constituerat facere Casaubonus , si in Gallia mansissit" Zie Haag, La France Protestante; Uytenbogaert Lev. bl. 363; Brandt Hist. de Bet. D. bl. 143, 677; Kist en RoYaards rckie f, D. IV W. 126, 130, 131 217. Burigny, vie de Grotius, T.I, p. . 242 , T. 11 p. 14.0, Grotii Rpitst, 423 p. 879, 616 p.939,613, p. 038. Mem . Litt. de la Grande Brelagne, T. XII, p. 400. ORA (WILLEN vAN ), zoon van Zweeder Waveien, vol­gens B u c h e l i u s „insignis architectus", leefde in de 2e helft der XIV eeuw te Utrecht. Hij legde den magistraat aldaar plans en teekeningen voor om door een derde sluis , uitste­kende in de Lek, bij Vreestefik aan de vaart , de buiten- of boogendijksauis tel)eschutten. De Magistraat besloot hierop deze Wien- of .derde sluis te does maven , 't Been door hem in 1373 is bewerkstelligd. Zie Buchel op Reda p. 259; Kramm, t. a. p. bl. 1226. ORANJE (ANNA VAN) en Nassau. Zie Anna geboren prin­ces , van Brunswijk Lunenburg. ORANJE (FREDERIKA. SOPHIA WILHELMINA .prinses van) en Nassau. Zie Frederika Sophia Wilhelmina, prin­ses van Pruissen. ORANJE (FREDERIKA LOUISA WILHELMINA prinses van) en Nassau. Zie op het artikel van Willem I, koning der Ne­derlanden. ORANJE (FREDERIKA WILHELMINA LOUISA. prinses van) en Nassau , dochter van prins Willem V, 28 Mei 1770 te 's Hage geboren, gebuvvd met Karel George August erf­prins van Brunswijk-Wolfenbuttel , beoefende de teeken- en borduurkunst. Verscheidene barer fraaije teekeningen en bor­duurwerken waren ten tijde van koning Willem I op het paleis te 's Hage. Zij overleed 15 Oct. 1819 op het pavil­joen Welgelegen bij Haarlem. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1221. ORANGIUS (PARFnAsius) een Franciscaner te Rijssel, leefde in bet laatst der 16e eeuw en zette Sop/ironii pratum spiri­tuale in 't Fransch over. Zie J o c e r. GRAN US (JOANNES) te Luik geboren , trad in de orde der Jesuiten , werd door zijn oversten naar Frankrijk gezonden , leefde te Bourges en was zeer bevriend met den beroemden regtsgefeerde Jacobus Cujacius, onderwees de godge­leerdheid te Parijs en overleed te Bergen in Henegouwen 1601. Hij vertaalde uit het Spaansch van den Jesuit P e t r. Ribadeneira: officiq Principis Christiaai libri III, adversus Machia­vellum Atity. 1,604 40. COGR. et alibi, Ook gal hij ins het licht: Defensie brevi8 pro eocietatie innocentia adversus Lugduno-Ralavos. Epi8tolae de rebus Japonicis , ll1agorenici8 et Chinensibm. Zie Val. 4nclreas, Bibl. Belg. p. 545; Foppens, Bibl. Belt: T. 1. P. 546; Jocher. ORANUS (NICOLAAS) te Luik geboren , begaf zich in de orde der Observantynen, werd hoogleeraar in de Godgeleerd-heid , gardiaan zijner kloosters te Luik en te Namen en de­finitor der provincie Vlaanderen. Hij was een geleerd en wel­sprekend man en schreef: Apostasia Iulae proditori8 , concionibus XXX. Montibu8 1611 80. . qu.._u8 _ram­phuna misericordiae Dei circa primo8 parente8 et eorum• po8-teros illu8iravit. Ibid. 1665 So. Benjamin Evangelicue, 8eu conver8io St. Pauli, Concioni­bu8 XXXIV. Ibed. 1624. Conver8io Cornelii centurionis. Ibid. 1632 So. My8teria pa88ionis Dominicae, Condone trihorarid. Oratio Morali8 et hi8torica de S. Alberti , S. B. E. car­dinale, Episcopio Leod. et Martyre. generi8 humani felioci$8imunz, XXIV. ih Zie Val. Andreas, Bibl. Belt'. p. 695; Foppens, Bibl. Belt'. T. p.; Jocher. ORDEN (GERRIT JAN VAN) , een jong mensch te Orde, een buurtschap op de Middel-Veluwe , ongeveer Lien minuten van Appeldoorn gelegen , bijgenaamd Immen keunink (koning der hijen ) als zijnde een voornaam bijenhouder, was Bezel op een papiermolen , en als zoodanig werd hij door eenige Amsterdam­sche heeren op den eersten papiermolen in Holland en wel te Schoorl (School lag niet in Kennemerland , mar in Kennemer­gevolg, het water de Reeker scheidde dit van West-Friesland) aangesteld, wanneer is onbekend , waarschijnlijk in de eerste helft der XVII eeuw. Zijn klein of achterklein noon begaf zich naar Krommenie , huwde dear eene jorige dochter van Wormer en werd de grootvader van Gerrit van Orden, die volgt. Zie P. O. van der C h y s, Levensehets van G. van Orden in de Handel. d. Maas. van Nederl. Letterk. te Leyden 1854, bl. 25, 26. ORDEN (GERRIT VAN) werd den 18 Dec. 1774 te Oost-Zaandam geboren. Zijne ouders waren Maarten van Orden en T r ij ntje Verstee g. Zijn varier, een koopman, was eige­naar van een buitenverblijf in het Hofland, tusschen Beverwijk en Heemskerk , ter eere zijner vaderen Beijenlu8t geheeten. Zijne ouders bestelde hem eenige jaren op een school te Ap­peldoorn en later op de kostschool van Monsieur Kars te Alkmaar. Zeer tot studie geneigd, werd hij later bq den toenmaligen predikant van J i s p gezonden , om in het latkin •193 onderwezen te worden; dock dit onderwijs was van korten dnur. Tot 1813 was van Orden te Oost-Zaandant in den tabakshandel en tevens beeedigd translateur. Zijne kenttis der Fransche taal kwam hem ten dienste zijner minder ondervve­zene plaatsgenooten uitstekend te stade. In 1812 werd hij tot controleur sedentaire de l'Octroi aangcsteld , nadat hij een jaar te voren door den Sous-Prefect tot lid van den Municipalen raad van Oost Zaandam was aangesteld ; hij vergezelde als zoodanig Napoleon bij diens vlugtig bezoek van het huisje van Czaar Peter op den 11 Oct. 1811, aangezien zijn oom, de Maire Gibe], het Fransch niet genoegzaam magtig was. Niemand verheugde zich hartelji ker over de herwinning van Nederlands onafhankelijkheid in November 1813 dan v a n Or-d e n. Hij gordde dan ook de wapenen aan, en trok vrijwil­lig in bet voorjaar van 1814, als luitenant van dbn landstorm naar de Zijpe- en Wieringervvaard , tot afsluiting van de tal­rijke Fransche besetting van den Helder. Van 1817 tot 1828 vervulde hij den post van plaatsvervangend vrederegter; in laatstgemeld jaar werd hij tot lid van den stedelijken raad van Zaandam benoemd en in 1836 tot vvethouder. Na gedu­rende twee jaren lien post bekleed te hebben , werd hij tot burgemeester dier stad benoemd. In die hoedanigheid mogt hij op den 4 April 1839 Alexander , grootvorst , troonopvolger van Rusland , in gezelschap van zijne door­luchtige Nederlandsche bloedverwanten de merkwaardige ne­derige woning van den grooten Peter hinnenleiden , bij welke gelegenheid de prinses van Oranje , later koningin, aan welke dit huisje bij de geboorte van haren twee­den noon , prins Alexande r, door haren koninklijke schoon­vader ten geschenke gegeven was, daarin een dejeundr aan de koninklijke braille aanbood. Van Orden zorgde dat het bezoek van den grootvorst door eenen fraaijen algemeen ver­krijgbaren gedenkpenning vereeuwigd werd , wanrvan hij la­ter voor eigene rekenina den vorstelijken bezoeker een gou-den exemplaar mogt r'doen geworden , die hem als blijk van erkentelijkheid eenen diamanten ring toezond. In 1837 was van Orden voor zes jaren lid van de Staten van Hol­land geworden ; in 1843 werd bij wederom voor , zes jaren geko2en. Later bleef bij , bij de splitsiog der provincie Hol­lpnd in twee deelen, tegen welke aplitsing hij ,steinde, ,R15 lid der provinciale states van Noord-Holland zitting houden. liij wilde zich, na de wetsverandering, in zijnen ouderdom, niet aan de stemming voor dat collegie wagen en bedankte in tijds. In Nov. 1844 nam hij tot groot leedwezen zoowel van zijne stad­els gewestgenooten , bij het klimmen zijner jaren en bet ,t0e , neaten .der gebreken des ouderdoms, zijn ontsiag als burgemees­ter, gelijk ook in November 1850 als lid van den gemeentem read. •Op den 16 Julij had hij het genoegen mogen smake, 13 den eersien. steen aan het nieuwe stadhuis der stud Zaandam te leggen ; ter linkerzijde van den opgang wordt het aan­ denken er daarvan in hardsteen bewaard. Reeds vroeg had v a n Orden een groote voorliefde voor de overblijfselen der nationale kunst en oudheid. Hij verza­melde dan ook weldra, bij nieuwere, oude boeken, aardewerk, zoo potten als beeldwerk , oude kaarten, platen , portretten , munten en penningen , en onder deze vooral leg-. en gilde penningen. Vooral was het de pennigkunde, aan welker be­oefening hij zich wijdde en gaf daarvan in 1825 een belang­rijke vrucht in zijne voor verzatnelaar8 van Ne­derlandache hietorie penningen, waarop tusschen de jaren 1828 en 1830 zijne Bijdragen tot de Nutni8matiek volgde. Dit werk , waarvoor nog belangrijke bijdragen voorhanden zijn is , ten ge'volge van de afgebrokene betrekkingen tusschen Nederland en Belgie gestuit. De hoogleeraar v a n d er Chy a, gaf van beide werken een breedvoerig verslag in zijn lijd­schrift over algemeene Muni- en Penningkunde D. I bl. 445— 447. Behalve aan vele anderen heeft van Orden belangrijke diensten bewezen aan J. C de Jon g e en J. d e Vries , bij de zamenstelling van bun werk getiteld : Nederland8che gedenkpenningen verklaard dat in 1 822 en 1837 in twee dee­len het licht zag. Met Sell en k e 1 gar hij in 1841 BY dragon over de Penningkunst, en plaatste menig belangrijk artikel in het gemelde tijdschrift en in de Kunst- en Letterb. Zijne groote bedrevenheid in penningzaken deed hem, die in de orde der vrijmetselaars een aanzienelijk waardigheid bekleedde (in 1814 werd hij meester in de Loge Vincit vim virtu8 te Haarlem , en , na het oprigten der loge Anna Paulowna Grootmeester to Zaandam en werd in Januarij 1840 meester van eer), ook eenmaal benoemen in eene commissie , die be-last was met het verzorgen van een gedenkpenning, geslagen bij gelegenheid van het 25jarig feest van Prins F r e d er i k der Nederlanden als grootmeester van de orde der vrijmetse­laren in Nederland , en toen Z a ch a r i a s zijne Numotheca Latomorum bewerkte , raadpleegde hij van Orden over de tot de orde der vrijmetselaars behoorende in Nederland ge­slagene penningen. In 1842 werd hij ridder van den Neder­landsche Leeuw. Reeds ten jare 1194 werd hij lid van het de­partement Oost-Zaandam van het Nut van 't algemeen , later was hij eenigen tijd voorzitter van het departement Zaandam en bleef lid tot aan zijn einde , dus gedurende bijna zestig jaren. Sedert 1823 was hij lid van de maatschappij van Ne­derlandsche Letterkunde te Leyden, ook boden het provinciaal Utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen , het Friesch genootschap voor Geschied- , Oudheid en Taalkunde, het Noord-Brabandsch genootsehap tot lidma4ttschap aan. Den 24 October 1826 werd hij benoemd tot correspondent van het kouinglijk Nederlandsch instituut. Ook was hij lid I'M de societe Numismatique Beige. In 1798 trad hij in den echt met Mary tj e Poel, die hem drip dochters schonk , van welke twee hem overleefden, doch waarvan de derde de moedcr het !even kostte en wel in 1804. In 1807 ging hij een tweede huwelijk aan met A. G. ten K looster van Zwolle, doch ook deze moest hij , na eerie ontijdige bevalling in Nov. 1808 grafwaarts begeleiden. In 1813 huwde hij nogmaals met Ma re tj e Dekker, welke echtverbintenis in 1828 door den dood werd ontbonden. Na langdurige sukkeling, doch een kort ziekbed, ontsliep hij den 13 Januarij 1854. Zijn portret is in steendruk uitge­geven , de ho'ogleeraar P. 0. van der C h y s vervaardigde zijne levensschets, die onder de levenssehetsen der in 1853­1854 ontslapene leden der maatschappij van Nederlandsche Letterkunde to Leyden geplaatst is , waaruit wij deze hebben getrokken. Hij schreef: Operateur of steensnijder alsmede iets over ziln leven. (1840)• .Eene teregtwijzing van het door den heer Telling van Berk­hout in No. 188 vermelde. • Handleiding voor verzamelaar8 van Nederl. Historie pen­ningen. Leid. en Zaandam 1825, 1830, 2 st. 80. Bijdragen tot de Numismatiek voor het koningrO der Ne­derlanden. Zaandam 1828-1830, vier st. m. pl. Biddragen voor de Penningkunde. 's Hage 1841 (met A. D. Schinkel; niet in den handel). In het TOdschri,ft voor algem. Munt- en Penningkunde van den lloogl. van der Chy8 : Beredeneerde Naamlijst van alle de gedenk- en legpennin­ ningen, munten , flood- of belegeringspenningen enz. welke gevonden worden in de penningwerken van F. van 3fieris en G. van Loon, in vervolgen van het Kon. Ned. Instituut , ook zoo reel mogekk in de overgeslagene en ontbrekende en voor­noemde werken aan to wijzen in D. II. st. 1,; 2, 3. Over twee weinig bekencli4edenkpenningen van Albert Durer. Ids over de zoogenaamde noodmunt van de stall Gronin­ gen. (1834). fete over de Groninger noodmunt van.1672. (1836). Over den makelaar8 gildepenning van Amsterdam. (1836). lets over den Nederlandschen etempelenyder of medailleur Theodorus van Berckel. (18361 Beechrijving van twee gedenkpenningen ter eere van Ja- , gum de Beauljen Klein &nog tier nietigheid van in den Zuidplas gevondene munten, in Amsterd. Cour. No. 191. In lgem. Kunst- en Letterbode : Leta over de 10 Zweedsche Noodmienten , benevens het leven en ulteinde van den Baron van Gortz , den uitvindcr van dezelve. (1826). Bijdragen tot de geschiedenis des Paderlands en ophelde­ringen rakende de noodmunten van Oudenaarden 1582. (1828). Kleine bijdragen tot de Nood- of belegeringsmunten van Antwerpen. (1934 Over tie fraa#e toetssteenen Wel door G. van .Rijswijk bewerkt en to Delft be den beer van Kwijk berustende. (1833). Me ter aanvulling der tijdrekenkundige teregtwijzing ra­kende zeker vereje. (1840). Over de liedboekjes onzer vaderen , vooral onder onze Noord-Hollandsche Landgenooten, mopjes genaamd , later be.-paald aver het Medenblicker Scharrezoodtje , de Enchuyser Pockcns en 't _Thorns trekschuitje. (1846). Over het dus,qenaamde malle schip. (1847). Verhandeling over Pieter li'lorisz. vice-admiraal van Hol­land en Wed-Friesland in het Noorder kwartier in Magazijn over Wetenschappen, Kunsten en Letteren van N. G. van Kampen. D. X. (1830). Zie behalve de gemelde Biographie , Honig, Geschied, der Zaanl. D. II. bl. 393 ; van Geuns, .Besehrijv. van Zaandam ; Cat. der Maatsch. v. Wederl. Letterk. D. II. bl. 29 ; M uller, Cat. v. Portr. ORDONIE (E. V.), een kunstenaar, die omtrent 1677 in Vlaanderen bloeide. Hij arbeidde en wel gelukkig voor pracht­werken van lien tijd. Zie K r a m m, t. a. p. 1)1. 1277. OREINUS (A.) gaf in het Licht: 't JVonderlijck Evangeliwn van Nicodemus na de copye tot Leyden A. 1418. Rott. 1671, 2 D. Aanvang en voortgang der Arminianen. ORGEL (MARTIN) zette in Gelderland, in het begin der 17e eeuw, op de bouwhoeve klein Hattem , tusschen Beekbergen en Apeldoorn de eerste papiermolen op de Veluwe , daarin bijgestaan door twee Duitschers. Hij ligt to Beekbergen be-graven in het koor van de kerk , op zijn grafschrift genoemd wordende Oldeste Papyer maecker van Gelderlan d. Zie Zama. Jaarb . 1841 .bl. 86, 87 ; Kok, o. h. w. ORIZANT (J ), dichier nit de laatste helft der 18e atutw. Men heeft van hem : Pude wilt; in Nieuwe .seder-za,eken of Lauwerierkrans her­vloghten om het hooft van zijne Doorluchtig8te Hoogheyt Wilhelmu8 de III op 31 Mei 1670. Zegepraal over het stellen van Wilhelmus de III tot stad­houder over Hollandt , Zeelandt ende We8t-Vrieslandt op 3 Julij 1672 '8 Gravenh. .Lauwerkrans voor de viif Princen van &wee. 4o. Zie Abeoude, Naomi. bl. 272; Cat. d. Maatsch . v. Nederl. Letterk . D. III. bl. 118. ORESMIEUX (FRANcols ni) werd te Atbrecht geboren , be­kleedde eerst de betrekking van prevoost der abdij Mont­Saint-Eloy, en werd er den 6 Aug. 1626 , tot XXXVsten abt van benoemd, welke bediening hij tot zijn dood, den 26 October 1639, waarnam. Hij schreef : Vita S. Vindiciani Xpi8copi Cameracsensis et ?it •8b tensi8. Bij de Bollandisten T. II. Marla. p. 76-84. Hij liet na : Chronicon Abbatum et viro; urn illustrium mo­naderii S. Eligzi et annezorum Prioratuum , waaraan hij 25 jaren arbeidde. Zie Gallia Christ. T. III, p. 432; Paquot, Mim. T. I, p. 77 ; Chalmot, Catal. primor. unit/ Lova* p.24; Heruians Cowl). p.4-A elu g. ORIDRIJIJS (Aallotpus) of van Berghe ij ck, werd in het laatst der 15e of begin der 16e .eeuw te Bergeik bij Einho­ven geboren. Hij leerde de Grieksche tool onder J u Co b u s Ma r i n , rector te 's H_ ertogenbosch en vervolgens te Leuven onder Rutger Rescius, hoogleeraar in het collegie der drie talen. Na zoo in deze als de Latijnsche tool: groote vorderingen gemaakt te hebben , legde hij zich op de wijs­begeerte en godgeleerdheid toe , werd in 15?0 primus uitgeroe­pen , en was, volgens getuigenis van ziln vriend DO11110iCUS Sylvius, die hem omtrent 1514 bezocht , een goed theolo­gant. Vervolgens woonde hij eenigen tijd te Lend bg den abt van i. Pieter , dien hij waarsehijntijk als kierk of secre­taris diende. Omstreeks 1538 verliet hij diens wooing en stichtte hij eene school te Enghien, wear hij vele jongelingen van aanzien tot leerlingen had. Hij overleed omstreeks 1523. 111j gaf in het licht: Summa linguae Graecae, utilinitne Grammatical Erna auspicantibus , Paris 1536, 4o. Deze uitgaaf werd bezorg6 door Dominicus Syl vies, die in het voorberigt nog andere werken van Oridr ij u s beloofde in het Licht te geven. Oridrijus droeg dit bock aan Gerard Culsbroyck, abt van St. Pieter op. Achter aan vindt men grieksche grafschrif­ten op Nicolaas Utenhovius, een van Erasmus, een van Oridrijus, een van Livinus Ammonius, met de la­ tijnsche overzetting van Jan Canso rdu s. De bona mettle , carmine iam,bica. De Jubilee° , carmine. De curd pauperum. Ilesiodi agriculture, versu. Comvaralio Regis et Monachi ex Chrysoslomo. Zie Zweertii, AM. Belg. p.144; Val. Andreas, Bib'. .Belg. p. 85; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 101; Paquot, Mem. T. H. p. 33, 34; Van Gils en Coppeus, Nieuwe Beschrifv. van 's Bosch D. III bl. 63, 64; Joehe r. ORIDRYUS (JoAcain) of Berghe ij c k , bloedverwant van Johannes en Arnoldus Ori dryus, bestuurderderscholen van Amersfoort en Enghien, bloeide in het laatst der 16e eeuw rector te Dordrecht en was de leermeester van G. J. V o s-sins, Petuianus en Simon van Beaumont. Hij was een man van groote vermaardheid , ervaren in de grieksche en Iatijnsche talen. Hij stierf na acht jaren de school geregeerd te hebben. Martinus Pijlius vervaardigde een lijkdicht op hem. Zie Vossii Epp. no. COAX; Schotel, Th. Ryckii oette .Epis­tolae ineditae p. 117 , 118. Dez. in Alg. Konst- 'en Letterb. 1842 no. 23. Dez. Ill. School bl. 23, 210; Dodt van Flensburg, Yijd­schrift van Utrecht 1843 no. 7, p. 245; Ged. van S. a. Beaumont , (uitg. van Tidema n) bl. IV , 252, 259. ORLERS (JAN)zoon van Jan Orlers en N. van Hou t, verwant aan den ber oemden Jan van Hout, werd omstreeks of even voor 1580 te Leyden geboren. Hij was schepen en viermaal burgemeester zijner geboortestad , waar hij vroeger ook het beroep van boekdrukker en boekhandelaar uitoefende. Hij overleed den 10 Augustus 1646 , en was in datzelfde jaar geschilderd door A. de Vrie s. Men heeft van hem: .Der Nassanschen Laurencrans , ofie Beschrijvinge en af­beeldinghe van alle de Overwinninghen , coo to water ale te lande, die God 4ellmachtighe de Edelen Hoochmogh,enden HH. Staeten der Vereenighde Nederlanckn verleent heeft , door het wfis en kloeck beleajd des Hooghgeboren vorsle Maurits van Nassau, uilgegeven_lol eeuwighe ghedachtenis. Leyden 1610 fol. Dit werk is opgedragen aan prins Ma u r i t s. Uit de opdragt blijkt , dat niet 0 r lers alleen , maar ook zekere Hendrik van Haes tens met hem schrijver van het boek is. Hiervan verscheen al spoedig eene Fransche vertaling: De scription et representation de toutes les victoires , 80118 la condicte de Maurice de Nassau. A Leyde J Orlers et Henry de Haestens , 1612 fol. Overigens is deze Nastaafsche Lauwerkrans woordelijk nagedrukt in het meer voorkomend werk : Wilhelm en Maurits van Nassau, princen van Oran­gien , haar Leven en bedrYf, oft 't begin en voortgang der Neederlandsche beroerten en oorlogen, gedurende hoer beyder leven aldaer voorgevallen. Amst. 1650 fol. Geslachtboom der Graven van Nassau; inhoudende den oorsprong , afkomste, voortgang , daden en geschiedenissen, der Hooghgheboren graven deszelven geslachts , versiert met XVI af-beeldingen , der voornaemster Nassausche Helden,, die door haere onverghelyckelicke stoutmoedicheyt, den staet deser landen hebben helpen vercrygen ende bewaren. Tot Ley­den 1616 40 La genialoqie des illustres contes de Nassau, imprimee avec la Description de toutes lee victoires , lesquelles Dieu a octroyees auv notables, haults et puissans Seigneurs, Messeig­neurs lee Retain des Provinces- Unies du Pays-Bas, 80218 la con­duite et gouvernement de co Excellence le Prince Maurice de Nassau , avec seize Portraits des principauz Hems de la Maison de Nassau , qui ont sicouru, conquis et conserve l'Estat, de ce Pays. Deuxiesme Leyde chez Jean Orlers 1615 in fol. Genealogia Illustrtssimorum comitum Nassoviae ; in qud origo, inermenta et res gestae ab iis ab anno 682 ad prae­sentem hunt 1616 cum eligiebus X VI praecipuorum inter eos Heroum, qui incomparabili virtute sua libertatem hujus Reipublicae adjuverint. Collecta ex variis monument. ab. J. 0. L. B. 1616 in fol. Beschryvinge der stad Leyden, het begin, den voortgang en wasdom derzelve enz. mitsgaders een verhael van alle de be­legeringen en aanslagen die deselve 'glad sedert den fare 1203 geleden heeft tot de laatste belegering en verlossing, gevallen in den fare 1574. Leyden 1614 4o. 2e dr. 1641 , vermeer­dert met een derde deel, inhoudende den stoat der regeringe der stad Leyden ; 3 dr. Leyd. bij 0. Heyligert en L. H e r­dingh, zonder jaartal , doch blijkbaar in 1759 of 1762 ; nieuwste druk (ten onregte de 3e geheeten (1781) met op nieuw opgegraveerde pl. 4o (de tekst niet vermeer­derd) , een zeer nuttig en belangrijk werk , 't Welk zelfs no de breedere besehrijving van Leyden , door van Nieris en van Alphen, niet geheel overtollig is , alzoo deze laatste onvoltooid is gebleven. Het was begonnen door des schrijvers oont Jo iv van llout, die gedurende en na de belegering se-cretaris der stad wris, na wiens dood 0 r I e r s het vervolgde en daarin door Dousa en Scriv eri u s met belangrkjke bouwatoffen geholpen werd. Illu8trium Jlollandiae et Weefrisiae ordinum alma aca­demia Le,yden8is. L. B. 1614 4o. Doch deze is slechts eene vermeerderde uitgave van het boek, 't welk het eerst in 1613 zonder naam des schrijvers in het licht kwarn, onder den titel van Illu8tri8 Academia Lugduno-Batava, en aanleiding gaf tot eene uitgave in 1614, die aan 0 rl e rs toegeschreven werd en die op nieuw Meursius aanleiding gaf tot zijne Athenae Batava Libri II. Leyd. 1625. Zie J. de Laet, Belqii Confoeder. Republ. p. 67 ; Pars, Ind. Bat. p. 161, 186, 275, 276; V a 1. Andreas, Bibl. Belg. p.; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 707; Paquot, Mein T. III. p. 592, 593; De Win d, Bibl. van Geschied. 131. 318, 319, 320, 568, 569 ; Bosscha, Neerl. heldend. te land. D. I. bl. 285 ; Mr. Bodel Nyenhuis, Topogr. lijst van plaatsen no. 1000; Cat. M ul I e r, no. 2398-2400, Cat. d. Maats. v. Nederl. Letterk. D. II. bl. 34, 120. D. III. bl. 318. Nay. D. X. bl. 321; van der Monde, Tijdschrift voor de gesehiedenis enz. van Utrecht D. VIII. M. 138, volgg. ORLEY (Baum) of Barend van Brussel, was van aan­zienlijken afkomst Volgens Vasa r i bloeide hij in 1535 , Pelkington Wil dat hij in 1490 geboren en in 1560 overleden is, clod Michiel s, en velen na hem stellen zijn geboortejaar in 1471 en zijn sterfjaar in 1541. K ra m m echter beweert, teregt dat dit laatste onmogelijk is, daar Raphael eerst in 1483 werd geboren en Orley op jeugdigen leeltijd naar Rome zou zijn vertrokken ore in Raphaels school onderwijs te genie-ten. In 1521 trod hij in dienst bij de landvoogdes M a r g a-. retha van Oostenr ij k te Brussel en werd later hofschil­der van keizer Karel V. In zijne jeugd bezocht hij Italie en ontving hij het onderwijs van Rap ha e 1 te Rome. Hij schilderde voor verschillende kerken in Vlaanderen altaarstukken en tee­kende vele patronen voor tapijten met jagten en andere voorwerpen , waarin hij de portretten van den keizer en an­dere prinsen naar het levee schilderde. Graaf Maurits van Nassau deed acht van dergelkike tapijtpatronen, waarin 16 personen nit het huis van Nassau te paard en levensgroot voorkwamen , naar den Haag vberen en ze door H an s Jo r­daans • in olieverw schilderen. 011 e y had met den schilder Mi eh iel C o r is e, zijn medeleerling bij Raphael, het toezigt over de vervaardiging van de kostbare tapijtwerken, die op last van pans L e o X te Arras, naar de teekeningen van Raphae I, vervaardigd werden. Deze cartons zijn niet met de tapijten mar Borne gevoerd. Karel I .van Engeland kocht ze, en ze werden lang in gene kist te Whitehall bewaard. Vervolgens zijn ze in openbaar wend, en door Cr o m-w e l i weder in­gekocht en later onder koning Willem III geheel hersteld; Deze deed ter plaatsing er van, ectie gall erij aan H a mpto n-c o u r t bouwen, 'waar ze an nog aanwezig zi.in. Orle schilde­rijen in olie- en waterverw zijn zeldzaatn. De kerk- St. San-vent. te Brugge bezit van hem twee schilderijen, voorstellende eene Magdalena aan de voeten van Iezu8 ear een Krui8dra­ging , die van St. Nieolaas te Brussel , een Petrus uit de- ge­van,qenis verlost en St. Rock die een pestzieke geneest. Het museum te Brussel bezit er twee, waarvan den nit zijn vroeg­sten tijd, voorstellende Christus , door de 11. Maag• onder­steund, die onder de smart getnat gaat. Dit sink wordt, vol­gens Immerzee 1, om de schoonheid van uitdrukking, kraclit van koloriet, fijnheid van uitvoering en volmaaktheid der de­tails voor het beste gehouden dat het museum in dat genre bezit. De instelling van Stadel te Frankfort aan de Main Weft eene dergelijke schilderij , doch in de vleugeldeuren (die te Brussel heeft deze met de portretten der begiftigers en hun gezin). Het ander stuk dat gemeld museum bezit is eene iia­volging der Heilige Pamilie van R a ph a e 1. In het Bagij­nenhuis te Brussel vindt men mede een stuk de dood der lflaagd voorstellende , met vleugeldeuren. In de oude verza­meling van Boisséree te Brugge is een St. Norbertus , de kettertY van Tanchelin weerleggende. In de gallerij te Wee­nen vindt men van dezea meester een _awl in _Egypte. Ko­ning Willem II bezat acht zijner schilderijen , door den makelaar C. Roos gehocht. Later (1856) is de kunstkooper G. J. N i e u w e n h u ij s van Parijs, door aankoop er bezitter van geworden en heeft ze naar Brussel vervoerd. Deze meester heeft ook geetst : zestien fraaije en tamelijk groote passieprenten zijn van hem bekend. Even onzeker als het :par van zijn geboorte is, is ook dat van zijn sterven. De Jong (in zijne So uitgave van van Mande r) wit dat hij in 1550 zou overleden zijn. Immerze el schrijft dat hij den 6- Jan. 1541 to Brussel in den ouderdotn van 70 Garen stierf. A b e r t D u r e r schilderde zijn portret : dat door Cock gegra­veerd met het vers van! La mpsoni us, waarboven Donal Bruzellis anno 1530, vindt men in de 8o uitg. van v a n Mander op pl. 9 No. 2, ZieImmerzeel,t.a-p.bl. 283; Kramm, t. a. p..1228— 1229. ORLEY (HIERONYMUS VAN) , volgens Kra m at waarschijnlijk OM en leermeester van Richard van Or 1 e y. Hij was een minderbroeder te Brussel en schilderde portretten, waarvan R. Collin er eenige voor de Bibl. 13e1g. van Foppens heeft gegraveerd, Lie K r a rn m, t. a. p. bl. 1229. ORLEY (JOANNES VAN) een bekwaam kunstgraveur in het einde der 16e en begin der 17e eeuw, die tevens te Rome kunsthandel dreef. Kra mm getuigt dat zijn werk voor dien tijd zeer fraai en met zorg uitgevoerd is , doch dat het hem niet is gebleken of hij zelf geordonnanceerd en geteekend heeft. Hij bezit van hem eene fraaije gravure in gr. fol. Chris­tus aan he yolk vertoond, beteekend Joannis Orlady formis, Romae 1602 ; in de prent zelve staat Cornelis .Cost f.; 1572. Alen vindt van hem een werk onder den titel Litre de Por­traiture, en eenige bladen naar Raphael, Procassino en anderen. Zie K ramm, t. a. p. ORLEY (LENAERT VAN). Deze wordt alleen bij de B i e , bl. 528 van zijn Gulden cabinet genoemd , doch Kra m m getuigt nergens van hem of van zijn werk iets te hebben ontdekt. Waarschijnlijk vergistte zich de B i e in den voornaam. Zie Kramm, t. a. p. ORLEY (RICHARD VAN), zoos van Pieter van Orley, een middelmatig landschapschilder, werd in 1652 te Brussel gebo­ren. Hij beoefende reeds vroeg de kunst en overtrof weldra zijn vader en oom die beide zijne leermeesters waren. Hij bekwaamde zich vooral in het teekenen , legde zich aan­vankelijk op het miniatuur schilderen toe , slaagde daar gelukkig in en fiegaf zich vervolgens tot het schilderen van historiele onderwerpen. Hij schilderde een menigte portretten en en zijne still in het historiele yak heeft zoovele gelijkenis met dien van Niccolo Poussin, dat men wanes zou dat hij zijn geheele leven in Italie heeft doorgebragt. Zijn achter­gronden zijn met fraaije gebouwen en schoone perspectiven versierd en zijne figuren zoo geplaatst en gegraveerd dat zij aangenaam voor het oog zijn en duidelijk en zonder verwar­ring uitkomen. Het museum van Antwerpen bezit van hem slechts eene schilderij , voorstellende de wederinkomst van paus Innocentius II te Rome in 1135, een stuk dat behoort tot een reeks door hem geschilderde stukken de historie van St. Norbertus voorstellende en afkomstig uit de abdij van Tongerloo. Zijne etsen zijn soms uitvoerig en met een vaste hand , als met de burin bewerkt. K r a in m roemt o. a. een prent voor een tooneelspel , voorstellende Silvio doodt een groot wildzwijn, in tegenwoordigheid van Dorinde. Hij ver­vaardigde zes of zeven prenten van de twaalf voor de Per-. spectives des .Ruines de la vile de Bruxelles „designees an naturel par .iiugu8tin Coppens 1695 in fol. obl. , en een reeks van 28 sinks onderwerpe* nit het Nieuwe Testament', near de teekeningen van Jan van Orle y, en door beide gegraveerd. Zijn portret vindt men bij D e s c a m p s. Men wit dat hij in 1732 is overleden. Zie Immerzeel, t. a. p. ; K ramm, t. a. p. ORLEY (JAN VAN) jongere broeder van den vorige , went in 1656 te Brussel geboren. Hij beoefende het liistorisch yak en vervaardigde vele stukken voor kerken in Belgie. In het refectorium der abdij te Dillighem is een zijner beste stukken, voorstellende de aanbirlding der wijzen. De St. Nicolaas kerk to Brussel bezat van hem een Petru8 uit de gevangeni8 ver­lo81 wordende en de kerk te A ssche , tusselien Brussel en Aa!st, eene verrijzeni8. Hij etste op eene geestige wijze onderscheideiie voorstel­lingen uit het N. Testament near eigen ordonnantie. Zijn sterf­jaar is onbekend doch dat hij in 1700 nog leefde blijkt uit de voorrede van de wonderbare en heilzame geboorte, bene­vens de voornaamete wonderdaden van wizen eenigen midele­laar Jezue Chri8tus, lij uitnemendheid zierlijk geboekt door de rijke inventie van den vermaarden schilder J. van Orley ; in 't toper ge-etst en met verklaringen opgehelderd door H. Eland. Amst. 1709. Zie Immerzeel t. p. bi. 283. ORLIENS (CATHARINA VAN) Johan Diederik van M t a i g n e , een Zweed van geboorte , ontzag zich niet , in den avond van den 17 April 1664, zekere Catharine van O r­1 i e n s , minderjarige jonkyrouw van aanzien , goede zeden en groote middelen , uit het huis te 's Hoge , wear zij zich be­yond , met list en geweld te schaken , en over straat te doen sleuren in een rijtuig , met betwelk hij, van gewapende man­schap verzeld , 'in den donkeren nacht hear near Kuilenburg vervoerde , zich aldaar in veiligheid meenende te bevinden. Naauwelijks vernamen de bloedverwanten dezer jonkvrouw deze schandead , of zij vervoegden zich bij het hof van Hol­land om letteren van voorschrijving aan alle volkeren. Het hof bragt terstond de zaak bij de staten van het gewest , die Diet alleen de verzochte letteren verleenden en zorgden dat ze ook ter generaliteit werden ingewilligd , maar tevens , zoo als ook de algemeenen staten deden , een brief zouden aan Henrik Wolrad, grant van Waldek en Kuilenburg, met verzoek hear nit de handen van Karen roover of roovers te redden en Montaigne over te leveren in handen van com­missarissen van den hove , die zich ten Bien einde near zijne stad zouden begeven , en die men tot meerdere zekerheid , behalves de dienaars der justitie , twaalf wel gewapende sot- daten toegevoegd had , ten einde in den Haag gestraft te wor­den. Twee dagen later kwam ter algemeene staatsvergadering een onvoldoend antwoord in van den graaf, dat, door Hol­land overgenomen , aanleiding gaf , dat hunne Edele Grootmo­genden hem ernstiger aanschreven , onder anderen verklarende hoe zij met de grootste verbazing verstonden , dat , ondanks hun verzoek , Montaigne net eens verzekerd , laat staan overgeleverd was geworden ; dat ondertusschen het geweld , jegens de jonkvrouw gepleegd , hun , hoe !anger hoe meer gebleken zijnde , zij niet alleen op hem begeerden de gezegde jonkvrouw , zelfs al mogt zij thans door ge­dwongen aanrading, als andersins , verklaard hebben (zoo als inderdaad gebeurd was) niet tegen haren wil veroverd te zijn , willig of onwillig over te geven ; maar ook in het bijzonder en dadelijk den roover in handen der commissaris­sen te stellen , met bedreiging dat de staten , bij verder ge­brek van dien , zich hoogst gevoelig zouden toonen , en „zulk eene , hun aangedane kleinacbting en stremming der openbare veiligheid geenzins dulden." Toen men hierop door commissa­rissen onderrigt werd , dat de graaf, zich met de verklaring der jonkvrouw meenende te kunnen dekken , onverminderd alle aanmaning, onverzettelijk bleef, dat ook Montaigne, met 's graven kennis zich binnen zeker huis in Kuilenburg had verborgen en ligtelijk uit die pleats kon ontvlugten of reeds ontvlugt was, begreep men in Holland, met goedkeu­ring der meerderheid van de Algemeene Staten , tot krachti­ger middelen de toevlugt te moeten nemen. Men gelastte dan aan gecommitteerde raden , ten spoedigste 3 of 4 conpagnien paarden en 600 voetknechten, onder den luitenant kolonel van Steelant, zwager van wijlen den heer van Sommelsd ij k, en den majoor van Zan ten of te vaardigen naar Kuilen­berg , ter besluiting door stad en bezetting der toegangen , aan welken last voldaan werd, terwijI ook ten zelfden einde twee gewapende jachten op de rivier de Lek werden geplaatst en den graaf op nieuw aangeschreven , hij had Montaigne over te leveren , of andersints to wachten dat "hunne Edele Grootmogenden niet zouden rusten , voor en aleer zij aan 's graven persoon, stad en graafschap van Kuilenburg, een escla­taut exempel zouden stellen van hunne regtvaardige indigna­tie , met straffing van den delinquent of compliees , ter eeuwi­ger memorie". Buiten dien werd niet sleehts aan alle hoofd­officieren , zelfs aan de ingezetenen der stellen en van het platteland bevolen op Montaigne to passen , en hem over te leveren , maar ook de heer van L anger a k , die zich te diep in 't belting van Montaigne gewikkeld had , uit Kui­lenburg naar de Kastelenye in 's Hage overgebragt en eer­tang met het verlies der eompagnie paarden , hem voorheen op voordragt van koniag Karel I geschonken gestraft.- Dit alles belette echter niet , dat Montaigne eerlang en zoo men meent ; in het kleed eener melkster met een melk­kan op den rug , naar Bremen ontkwam , waar de regering _ hem gevat en aan dezen staat veroorloofd hebbende hem te doen afhalen, hij de behendigheid had , om uit de handen van een officier, te dien elude overgezonden, te ontkomen, waar­over deze later gestraft ward. De vlugt uit Kuilenburg had middelervvijl zulk een onge­noegen bij de staten van Holland tegen den graaf verwekt , dat zij besloten tot herstel van den geleden hoon en voor­ziening voor het toekomende , hunne bedreiging te volvoeren. Zij gelastten den kolonel van Steeland de poorten der stad te doen of hangers , de valbruggen te doen vastmaken of in plaats daarvan , twee steenen bruggen of dammen door de grachten te leiden , en twee openingen in de wallen of mu­ren te maker , om , daardoor,, ten alien tijde , onverhinderd in de stad te kunnen komen : ook eischten zij , dat de graaf zich schriftelijk zou verbinden , om van nu af, geen vrijgeleide meer te geven aan eenige hoofdmisdadigers , beraden bank­brekers en dergelijken , uit de vereenigde Nederlanden in Kui­lenburg gevlucht, of bij vervolg van tijd te vluchten maar dat hij ze integendeel op de eerste aanmaning der staten van deze landen , hoven van justitie of magistraten der steden zou hebben over te geven ; dat hij den drost of stad­bonder van zijn graafschap , als aan het tegenwoordig geval zeer schuldig , van zijne bediening en inwoning aldaar,, voor altijd zou hebben te ontzetten , ter bevordering waarvan v a n St e e 1 a n d met het krijgsvolk , waarmede hij de stad besloten hield haar zou binnen rukken en er zich tot weder bevel ophouden." De algemeene staten bevestigden dezen last; S t e e— lend trok Kuilenburg binnen , en de zaken zouden tot het uiterste gekomen zijn, indien de staten van Gelderland , en G e­orge Frederik, graaf van Waldek , oom van den regerenden graaf, Diet waren tusschen beide gekomen, en de zaak in der minne geschikt hadden. Het krijgsvolk trok nu uit Kuilen­burg, Hendrik VV olrad begaf zich naar Stiermark , en overleed weinige eken daarna , zoo als sommigen willen met hartzeer over de wijze waarop deze zaak voor hen geein­digd was. Zie Hell. Mere. 1664; van Wijn op Wagenaar D. XIII M. 73 —80; Voet van Oudheusden , Be8ehrijv. van Culenb. D. I blt-302, 303, Brouwer, de jure Connub. Lib. 14 c. 2 p. 584-590. ORLIENS DAVID) , ingenieur van den lande , werd de 10 Jan. 1599 gelast, "met mr. Simon Stevin zich te begeven near Harderwijk , deze stad in bare ferteressen te beziehti­gen, en die in hare boogte, lengte enz. op to nemen." Zit; CAr. v. h. !list. Genools. D. IV, Li. 137. ORMEA (MARcus), gehoren te Utrecht , van 1621-1623 deken van het schilders collegie. Hij schonk aan het St. Hiocs gasthuis een strandyezigt met zee- en riviervi8ch op den voor­grond. 11 ij huwde Johanna Glabbeeck en liet een zoon na , die volgt. Zie Imrnerzeel t. a. p. bl. 283; Kramm t. a. p. bl. 1230. ORMEA (WILLER), zoon van de vorigt, schonk in 1638 aan hetzelfde gasthuis eene schilderij , wairop verschillende vischshoorien verbeeld waren. Hij huwde Johan n.a v a n Veen, en leefde nog in 1661. Zie Initnerzeel en Kramm t. a. p. ORNIERO of ORNERIO (GERARD) Zie Hoorn of Horne (Gerard van). ORLES (A.) schreef: Hi8torie van de victorien der heeren staten m. pl. fol. Zie Arrenberg, Naamreg. bl. 391. OROBIO (ISAAC of BALTAZAB) in Spanje uit Roomschgezinde ouders gehoren, werd echter door hen in de Joodsche godsdienst opgevoed , waarvan hij echter niets waarnam dan de vas-ten en den grooten Verzoendag. In 't eerst legden hij zich toe op de wijsbegeerte van Aristoteles, waarin hij vervolgens aan de boogeschool van Salamanca onderwijs gaf. Naderhand nam hij zijn verblijf te Sevilig en oefende er de geneeskunst uit. Niet tang had hij aldaar vertoefd of hij werd als een jood aangeklaagd en in de gevangenis der in,. quisitie geworpen. Ilij zelf geeft een treffende beschrijving van de rampen en folteringen , die hij in dien geduchten ker­ker moest uitstaan. In een hok , naauwelijks groot genoeg om er zich in om te kunnen keeren , opgesloten, verloor hij schier zijn verstand en meermalen vroeg hij zich zelven : „of hij in­derdaad die Orobio was , welke in Seville vrij en frank plagt to wandelen, op zijn gemak leefde en vrouw en kinderen had". Nu eens dacht hij „dat zijn voorgaand leven slechts een droom was , en dat het hok , gelijk het waarschijnlijk zijn sterfplaats akin zou ook zijn geboorteplaats was geweest". Op an­dere tijden hield hij zich onledig „met bovennatuurktindige twistgedingen, waarin hij den drievoudigen post van tegenwer­per, verweerder en voorzitter bekleedde". Met . daze en soort-gelijke hersenschimmen zich in geraimen tijd bezig gehonden hebbende, werd hij eindelijk voor den Inquisiteur gebragt, en alzoo hij standvastig zijn Jodendotn ontkende1 op de pijnbank gebragt, waarvan klij de volgende beschrijving geeft : „In 't midden van een 'onderaarsch gewelf, door eenige toort­sen verlicht, versehenen twee personen , de een was een regter, de ander de secretaris der inquisitie. Op mijn aan­houdend ontkennen , van 't geen men mij ten Taste legde, gaf men mij over aan den scherpregter, die mij terstond ont­kleedde, handen en voeten met een touw bond en vervolgens deed klimmen op een stoelkie, om alzoo het touw door ijze­ren ringen, in den muur vastgeklonken, te kunnen halen. Toen rukte men den stoel van onder mijne voeten , zoodat ik aan het touw bleef hangen , dat de beul van tijd tot tijd vaster zamenrukte. Toen de bander) in liet vleesch drongen en han­den en voeten dermate deden zwellen dat het bloed uit de toppen der nagelen sprong , veroorzaakten zij een bijna on­lijdelijke pijn." Op het oogenblik dat zijne smarten het hoog­ste toppunt bereikten , verzekerde men hem dot dit slechts een begin was en men hem dus raadden te bekennen. Ondanks dit elks bleef Oro bio standvastig ; men hield op van folk­ren , genas zijne wonflen en ontsloeg hem nit den kerker. Zoodra hij zijne vrijheid had terugbekomen, verliet hij Spanje, begaf zich naar Frankrijk en werd hoogleeraar in de genees­kunde te Toulouse. Hier gedroeg hij zich uitwendig als lid der Roomsche kerk , doch ommagtig om zijne ware ge­voelens voor zich te houden en rid gevaarlijk achtende ze te ontdekken , begaf hij zich naar Amsterdam , deed openbare belijdenis van de Joodsche godsdienst , liet zich besnijden en oefende de geneeskunde uit. Hij geraakie in kennis met de ge­leerden Philippus a Limborc h, met vvien hij in een bescheide pennestrijd trad over de waarheid van de christelijke godsdienst , welke strijd door den laatsten , met den titel Arnica collatio cum erudito Indaeo. Goudae 1687 in 4o. werd nitgegeven. Hij overleed te Amsterdam in 1687 in hooge ouderdom. Men heeft van hem , behalve vele nagelatene handschriften: Certamen Philosophicum propugnatae veritatis divinae et naturalis adversus Joh. Bredenburg. Principia in fine annexa. .Ex quibus quid Religio Rationi repugnat, demonstrare niti­tur ; Quo in Atheismi Spinosae Barathro immersus facet, quod Religio nil Rationi repugnans credendum proponit , evidentur ostenditer. Haec meditabatur. Ishak Oroblo, Medicinae Doctor .zimstelaed. Amstel. ex autograph° Theodori Ossaan 1703 , ook achter Refutations des .Erreurs de Benoit de Spinosa par mr. de Fenelon ..etrcheveque de Cambrai. Par le pere Lami Benedictin et par mr. le Comte de Boulainvilliers, avec • la vie de Spinose ; &rite par mr. Jean Colerin, Ministre de l'Eglise Lutherienne de la Haye, augmente'e de beaucoup de particu­laritez tirees dune vie manuscrite de ce philoscophe , faite par un de see amis. Bruxelles 1731 80. ook in 't Nederduitsch Commenlatio iu Ieremiant, die Dan. ,Levi de Barrios in eternidad de la Ley mosaica roemt. Zijne overige schrif­ten als : de perpetua observatione legis diviae ; Explicatio capitis Esa. LIII ; Expositio periphrastica Danielis en Epis-Iola •elenctica in Iudaeum philosophum medicun qui legem mosalcam ineficiebt -zijn nog in hands. dur Zie Nortv.Biogr. gener. Biogr. historiy. Le Clerc. Bibl. raisonnee T. VII. p. 163, Jocher, Kok, Kobus en de Rivecourt. ORSSAGHEN (JonAN VAN), Rederijker uit het midden der 16e eeuw, was in 1552 deken van het Sint Jans gild of de Peoene te Mechelen. Hij ontving in dit jaar f 20 van de stad -om het ape! van Tobias nit te brengen. Zie Melckbeeke, Geschiedk. Aanteek. betreffende de Sint Jans Glide, hl. 35. ORSOY (JAN ARNOLD VAN) gaf A. de K r a m e r s Gedichten in het licht, en vervaardigde zelf fosse stukjes van luttel waarde. Zic Witsen Geijsbeek, B . A. C. Woordenb. v. h. w. ORTELIANUS (J B.) van dezen bestaat Paraphrasis ofte verklaringe ende verbreydinie van den IIII Psalm der Pro­pheten _Davi& enz. in dichtmaat. Item een Paraphrasis op den XXVII Psam Middelb. 1626 4. Zie Cat. d. Maas. v. Ned. Letterk. D. III , bl. 30. ORTELIUS t ABRAHAM) of Or tels, zoon van Leonard Oriels en Anna Herwayers, kleinzoon van Willem Ortels, die zich uit Augsburg omstreeks 1460 te Antwer­pen neder had gezet, werd aldaar 4 April 1527 geboren. Na het overlijden zijns vaders was hij genaodzaakt zich op den handel toe te leggen : ondertusschen legde hij zich ook op de fraaije letteren , wiskunde en vooral ook op de aardrijks­kunde toe en zoo groot waren zijne verdiensten in dit laatste vak dat hij den bijnaam van den Ptoleinaeus van zijnen tijd verwierf. Hij doorreisde verschillende landen : Engeland , Ier­land , Frankrijk , Italie , Duitschland werden door hem bezocht. Met de meeste naauwkeurigheid sloeg hij alles gade, teekende het voornaamste dat hij zag op, en sloot vriendschap met de voornaamste geleerden , die hij ontruoette. Na zijne reislust voldaan te hebben , vestigde hij zich te Antwerpen en gaf daar terstond zijn Theatrum orbits terrae in het licht. Dit werk versehafte hem den titel van geograaf van Phi l i p p a s II ko­fling van Spanje. Het werd door een aantal belangrijke ge­schriften gevolgd , die zijn roem als geograaf vestigden en verspreiden en waarvan de lijst hieronder volgt. Hij begat een aanzienlijk kabinet van nude penningen , oudheden , schelpen. De uitstekendste mannen van zijn tijd waren zijne vrienden. Hij overleed den 28 Januarij 1598 , meer clan 71 jaren oud. Hij schreef: Theatrum Orbis terrarum Antv. 1570 in fol. met 53 kaar­ten, 1571 in fol. met 53 kaarten , 1573 in fol met 70 kaarten, 1595 in fol met 115 kaarten. Deze uitgave is ge­volgd door het Parergon en den Nomenelator Ptolemaieus Item, Quod ante extremum vitae 8uae po8tremum reeensuit, novis tabulis et commentariis auxit atque Antv. 1601 in fol. 1612 in fol. Het eerste dee! bevat 128 kaarten, onder welke eenige dubbelen: het Parergon heeft 40 kaarten, van welke eenige gewijd zijn aan de bouwkunde en twee aan de kleeding der groot dignitarissen van het duitsche rijk; de No­menclator Ptolemaieus voert de dagteekening 1609. De ge­leerde Antwerpsche boekdrukker V e r d u s s e n liet een exem­plaar van bet Theatrum na met een aantal aanteekeningen in handschrift. De meeste dezer kaarten verschenen vroeger deels afzonderlijk deels eenige gezamentlijk. De schrijver gaf terstond eene Vlaamsche uitgaaf van zijn atlas, met den titel: _Theater of loonneel des Aertbodems , waer in to siene zyn die Landt-Tafelen der gheheelder Weerelt: met een cork Verelaringe derselver. Antw. 1571 in fol. vervolgens in het Fransch : Le tout reveu, amende et augmente de plusieurs Car­tes et De'elarations par le mesme Autheur. (Anvers.) 1587 in fol. met 111 kaarten , voorts in 't Engelsch, Londen 1606 in fol. Ook bestaat er een uittreksel van in het Italfaansch getiteld : Theatro d' Abraham° Ortelio, ridotto in forma pie-cola. Antv. 1593 in 80., als ook in het Fransch : Le Miroir du Monde ou .Epitome du Theatre d' ilbraham Ortelius auquel se presente tan! par figures que pour eharacteres la vraye situation, nature, propriete de la terre universelle. Aggrandi et enrichi , entre cadres , de plusieurs belles cartes du Pays-Bas. Amst. 1598, in 4o. obl. Michel C o i g n e t gaf een Latijnsch uittreksel : Epitome 1-heatri Orteliani praecipuorum orbis regionum delineations, minoribus tabulis expressis , brevioribusque declarationibus il­lustratas, continens. Antv. 1601 , in 80. met 123 kaarten. Deorum, Dearum , Capita a veteribus numismatibus. Antv. 1573 80. , herzieu door Franc Sweertiu s. aid. 1602 in 4o. en in den Thesaurus iIntiq. Gr. van G r o n o v i u s. T. VII p. 253. Synonymia Geographica. Antv. 1578 in 4o., meermalen herdrukt met den titel: Thesaurus Geographieus. ibid. 1587, 1596 in fol. Hanau, 1611 in 4o. De geleerde Holstein heeft 14 aanteekeningen op dit werk gegeven, gedrukt in 1666 to Rome in het werk getiteld Annotationes in Geographiam sacram. rtinerariunt per nonnullas Galliae Belgica panes, Abraha­mi Ortelii et Joannis Viviani. Ad Gerardum Mercatorenz cosmogra_phunz. Antv. 1584 80. met pl. gewoonlijk gevoegd bij andere reizen en verhandelingen van denzelfden drukker als ook door van L a n g e n d o n c k in de verschillende wer­ken van Petrus Div a eu s. Lovanii 1757 in fol. C. J. Caesaris omnia quae exstant: jam pridem operd et judicio viii docti emendata et edita : accessere Imperii Romani, Galliarunzque et Hispaniarum veterum Tabulae , e conatibus geographicis A b. Ortelii etc. Lugd. Bal.( Antverpiae) 1593 in 80. Parergon, sive veteris geographiae aliquot Tabulae, Antv. 1595 in fol. Ook achter het Theatrum mundi. „Plusieurs Cartes , schrijft Goethals, "sont entierement faites &Imagination d'apres des descriptions poetiques." Aurei seculi Imago, sive Germanorum veterunz Vita Mo­ res, Ritus et Religio, Iconibus delin. et Commentariis ea utriusque linguae auctoribus descripta, Antv. 1590 in 40. met 10 gravuren van P. van der Borch t. Zijn zinspreuk was contemno et orno mente et mane. Ortelius leefde ongeliuwd. Zijne zuster Anna Ortelius liet in de kerk der Premonstratensen , vvaar hij begraven ligt, een praalgraf oprigten met een epitaphium van Justus Lipsiu s. Zijne beeltenis vindt men voor het Theatrum orbis bij Foppens en bij Goethals en een penning op hem bij van Loon, _Historic Penn. D. I, bl. 514. Zie Franc. Sweertii Athegz. Bat. p. 88-90; Val. A n­ drea s, Bibl Belg. p. 2; Foppens, Bill. Belg. T. I, p. 3, Vossius, de Scientiis Mathenzaticis c. MAY § 29 p. 259 ; 'rob. M a g i r i Eponym. voce. Pope Blount, Cents.. vir. doct p.780-782 ; Animad. Philol. p. VIII D. VII p. 29. Part X, p. 107,Cr en ii 150-154, 158-160, 282, Antv. ; Baudarti Bibliothecca Nunz­maria, n,XVIp. 25, 26; Gottl. Krantzius ad Conringium, Saec. XVI e. v. p. 176; Franc. Dion. Camusatus, Observationes ad Craconii Bibliothecam p. 173 ; Cat. _Bibl. Bunay. T. I. vol. II p. 1481; Saxe, Onem T. II, p. 460, 461; David C h y t r a c u s , in Paraphras. Psalm. Buohanan.; Merula in Cosmogr. Praefat.;Beeman, Hist. orb. terrar. c. I, n. 5; V o s s i u s de Phil. c. 2, sect. 28; C a s a u b o n u s ad Baron. Ann. 3 NUM. 68 ; G. Cam den, Britann. in Praef.;Lip s i i Epist. cent. II. Miscell. Epist 7; Id. Epist. Quaest. Z.11; Epist. 4; M. Adami Vitae Phil. p. 429; Moreri, Morhoff, Bibl. Univ. Biogr. gener. Univ. Biogr. gen& ; Conyers. Lex. Bauer, Luisci us, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, van Kam­p e n, Bekn. Gesch. d. Ned. Letteren en IVetens. D. I. bl. 92, D. III bl. 53 ; G o e t h a 1 s , Hist. d. Letres, des Sciences et dos arts en Belgique T. IV p. 75. suiv. .Bulletins de l'dcad. roy. des sciences, de lettres et des beaux arts de Belgique. 1861 p. 335 suiv. Cat. d. Bill. v. Ned. Letterk. D. II bl. 24, 251; Muller, Cat. v. Portr. ORTELL (JoActnx)„ bij van W ij n, 0 r t It e i 1, vOtir 1584 agent der staten van Holland in Engeland , doch in 1584 door de algemeene staten mede naar Engeland afgevaardigd om van de koningin understand in geld en manschappen te verzoeken. In 1587 behoorde hij , met den titel van Ambassadeur, mede tot het gezantschap naar Engeland dat de koningin de heerschappij over deze landen aanbood. Later ging hij de gangen van Leycester na, geraakte behendig aan een gedeelte van diens geheimen lasthrief en zond haar aan Oldenb a r n e v el d. Ook waarschuwde hij de staten tegen York en anderen, en werkte in alles met trouw en ijver tot zijn dood , die den 3 Oct. 1590 te Londen voorviel. Zijn opvolger was Noel de C a-r o n. Hij huwde een der dochters van Nico la a s van den Co r p u t, secretaris van Breda en was de schoonbroeder van Emanuel van Meteren, die met Esther van den Cor­p u t in den echt trad. Zie B o r, Nederl. Hist. B. XIX, bl. 23, (482) enz. B. XXII, M. 14, (872), 15, 16, 17, 18 ; Thuanu s, .Hist. szei temporis L. LXXX; Hooft, Nederl. Hist. bl. 614, 1125, 1126; Wagenaar, rad. Hist. D. VIII bl. 34. 36, 192, 237, 351 ; van Wijn, op Wagenaar, D. VIII bl. 28; Scheltema, Staatk. Nederl. ; Balen, Be­schrijv. Dordr. bl. 1018. ORTH (J. P.) Door dezen is het portret van Jan Nieuwenhuizen , stichter der maatschappij tot Nut van 't Algetneen, naar het leven geteekend en geboetseerd, waarnaar J. P. S t r a n c k een prent in 80. heeft gegraveerd. Zie K r a nl m, t. a. p. bl. 1230. ORTSEN (IMAN), Ortzen of Ortsenius de Zeeuw of Zelandu s, in 1505 te Oude Tonge in Overflakkee gebo­ren , ontving Raarschijnlijk zijne eerste opleiding te Mid­delburg. Tot den priesterstand bevorderd, verkondigde hij zijne Zwingliaansche gevoelens te Middeiharnas , 's Hage , Deven­ter , Keulen en elders , maar vooral te Wezel, waar hij in 1538 als hervormd predikant werd beroepen en het meest tot bevestiging en uitbreiding der Hervorming toebragt. Na in 1548, daar hij het interim niet wilde aannemen , die stad , verlaten te hebben, zwierf hij 12 jaren in ballingschap, en hield zich welligt ook eenigen tijd te Middelburg tot bevordering der goede zaak op. Hij was een vriend van a La sco: of hij echter aan de roepstem van dezen ten jare 1551 gehoor heeft gegeven om bij hem in Engeland te komen , is onzeker: zeker is het dat hij in 1560 naar Wezel is teruggeroepen en aldaar den 1 Junij 1571 in het 66ste jaar van zijn leven is gestorven. Dat 0 r t s e n een hevig Zvvingliaan was, blijkt wit 's mans eigene handschriften aan Anthonius Dorth, predi- kant te 'Wezel , die een bandschrift heeft nagelaten , waaruit Gerdes eenige regelen nopens Ortsen beeft medegedeeld . Zie Gerdes, Hist evang. ref. nov. p. 178 seqq.; van Hamels­veld, Kerk. Gesehied. D. XXII bl. 84 ; 's Gravesande, Twee­honderdj. Gedacht. bl. 100-102; Hamelmann, Opp. ge, eal. hist. p. 1014 ; van Steinen en Berg, Reform. Geschich. passim, Grimm en Muze1, Versuch einer Ref. Gesch. d. Stadt Wesel, St. 2 S. 1543-1554; Y p e y en Dermout Gesch. d. Ned. Herv. Kerk. D. I.bl. 90 en de aant. bl. 102; Kist en Royaards, Archief. D. V11. 368 very.; Glasius, Godgel. Nederl. ; Kobus en de Riveoourt. ORVAL (GILLES ) of Aegidius Aureae Vallis, werd in het laatst der 12 eeuw in het bisdom van Luik geboren. In zijn jeugd omhelsde hij den geestelijken stand en werd mon­nik in de abdij van Orval. Hij had eene goede letterkundige opvoeding genoten en werd door zijne vrienden opgewekt de geschiedenis ,der bisschoppen van Luik , door H e ri ge r en Anselmus aangevangen, te vervolgen. Tot dit Joel bezocht hij de bibliotheken der kloosters van 11/1almedy, Stavelot . Lo­bes , Gembloux, St. Hubert in Ardenne , St. Laurens bij Luik, St. Jakob in de nabijheid dezer stad en vele anderen. Tot de werken die hij afschreef behoorden o. a. het leven van Albert van Leuven , te Rheims vermoord , en dat van St. Odilius , geschreven door diens noon J a n , bijgenaamd abba­lulus of de kleine abt , waarin deze in drie boeken be­schrijft , wat gedurende zijn leven in bet land van Luik was voorgevallen. Hij beyond zich in 1230 in het klooster der regulkre kanunniken van Huy, Coen Jan d'Aps , bisschop van Luik de reliquien van St. Jan , bijgenaamd het lam , we-gens zijne zachtzinnigheid , er uit wegnam. Daar zijne ge­schiedenis in 1251 eindigt, willen sornmigen dat hij omtrent dien tijd gestorven zou zijn. Ofschoon hij veel zorg en moeite besteedde aan het bijeen brengen van de stoffe zijner werken, zoo wordt hij echter geenzins wider de beste geschiedschrij­vers gerangschikt en van ligtgeloovigheid beschuldigd. Hij vervolgde de gedenkschriften van den kanunnik Ansel mu s door Chapeaville in het eerste deel zijner geschiedschrij­vers van Luik opgenomen en ook het werk door dezen voor bet 2e deel geplaatst , onder den titel van: Aegidii Aureae Falls religiosi, Gesta pontifieum Leo-. diensium a domino Theoduino Wasonis succe,sesore, usque ad D. Henricum hnjois nominis (270 pp. ) Aubertus Miraeus gaf in het licht: Vita S. Alberti eardinalis , episcopi Leodiensis et martyris , ex manuserip­tis Aegidii Leodiensis , Aureae Vallis monachi, primum de­prompta et Auctuario ex varlis scriptoribus sumpto illustrata. Antv. 1612 fol., in het Spaansch vertaald door A n d. de Soto, Brussel 1613 in 80. in het Fransch door Christoph el B e ys, Lille 1613 in So. Deze zeer romanesque geschiedenis is getrokken nit he vorige wtrk. Dom Bouquet heeft in zijne groote verzameling slechts uittreksels van Gilles d'O ry a 1 gegeven. Het merkwaar­digste stuk dat hij aan Gilles heeft ontleend is dat over de vermeestering van het kasteel van Bouillon in 1141 op Renaud I, graaf van Bar-le-Duc, 't welk door d'Or v al aan een ander werk, getiteld: Le triomphe de Lanbert sur le chtiteau de Bouillon , door een ooggetuige, is ontleend. Dat van d'Ory a 1 vindt men in Tom XIII van het Recueii des His­toriens de France p. 605-617 en het vervolg. Tom. XVIII p. 618-665. ZieGoethals, Lectures relatives a l'Hist• des arts , des lettres, des mocurs et de la polilique de la Belgique p. T. IV p. 25 suiv.; de Wind, Bibl v. Nederl. Geschied. bl. 36 ; van Kampen, Bekn. ge­schied. der Nederl. letterk. D. I, bl. 86. ORVILLE (PIERRE D'), zoon van Jean d'Orville en C a­t h a ri na Neyt s. Deze Jean, te Hamburg den 23 Aug. 1659 geboren, legde zich op den handel toe en overleed den 2 Maart 1751 in hoogen ouderdom. Hij (J e a n) was de zoon van Jean d'Orville, den 12 Mei 1588 te Aix in Proven­ce geboren en den 29 Sept. 1660 te Hamburg, waar hij zich als handelaar had gevestigd, gestorven. Deze had bij zijne echtgenoot Barbe Hertsbeeck, die zich na zijn dood te Amsterdam vestigde , tien kinderen , onder welk ' Pierre of Petru s, in 1697 geboren, die zich ook op den koophandel toe­legde en dien later dreef. werd 'evens doctor in de regten, stond met de voornaamste geleerden van zijn tijd in let­terkundige betrekking en beoefende zelf de Latijnsche poezy. Saxe noemt hempoeta eximius, doch Peerlkamp slechts bonus poeta non mains. Hij overleed in 1728. Zijn broeder J a c o- bus P hili pp us d' 0 r v ill e gaf in 1740 de gedichter. van zijn broeder met den titel Petri d'Orvilli Iurisconsulti Poemata in gr. 80. in het licht. Bij zijn leven had hij slechts een ge­ dicht , namelijk : Critice ad virum celeberrimum Petrum Bur­ mannurn. Amst. 1734 So. uitgegeven, dat ook te vinden is p. 1-16 der uitgave zijn gedichten door zijn broeder. Zie Saxe, Onom. p. VI, p. 504 ; Nov. Act. Eruct Europ., p. XIV, p. 434-446. Part. XVIII p. 487 ; Hoeufft, Parn. Lat. Belg. p. 215, 216 ; Peerlkamp, de Poets Lat. Neerl. p. 487, 488 ; Haag, La France Protest. Biogr. Univ. Jaoher. D'ORVILLE (JACQUES PHILIPPE D') , broeder van den vorige , werd den 28 Julij 1690 te Amsterdam .geboren. Zijn vader besteffide hem voor den handel , doch het onderwijs van D a- d v a it H o o g s t r a ten boezeinde hem zooveel smaak voor de letteren in, dat hij zich geheel aan deze wijdde. Ook genoot hij in zijn jeugd eenige lessen van den beroemden Hems te r­huis, die toen hoogleeraar aan het athenaeum te Amsterdam was. In 1713 verscheen een bundel Latijnsche gedichten door eenige kweekelingen van Hoogstraten zamengesteld, in welke de gedichten van Jacques Philippe en die van zijn broeder Pierre bijzonder de aandacht trokken. Twee jaren later stand zijn vader toe dat hij de hoogesehool te Leyden bezocht , waar hij de lessen van Gronovius, Burman, H e ij m a n en Schaaf bijwoonde, met zulk een gelukkig ge­volg dat. Burman voorspelde dat hij eenmaal een cersten rang onder de letterkundigen zou bekleeden. Order S c h al­ting en Noodt legde hij zich ook op de regten toe en ver­kreeg den 3e Febr. 1721 den titel van doctor in de beide regten, na het verdedigen eener Di88. ad L. 65 de acQuirendo rerun dominio. Hij vestigde zich Mans te 's Hage,maar legde spoe­dig de regtsgeleerde praktijk neder en besloot tot vermeer­dering zijner kennis en vorming van zijnen smaak de beschaafd­ste Widen van Europa te bezoeken. Hij vertrok in 1723 naar Frankrijk , en bragt te Parijs , Rochelles , Nantes , Bor­deaux of in andere steden meer dan een jaar door met het doorzoeken van bibliotheken kabinetten en penningen en oud­heden, het collationeren van handschriften, afteekenen van oude gedenkstukken, met verbintenissen aan te knoopen met beroemde manner]. Hij keerde in Augustus 1724 te Amsterdam terug, doch vertrok spoedig daarop naar Londen , waar zijn broeder Jean Leonard, zich als handelaar had neergezet. Zoowel in Engeland als in Frankrijk leefde hij midden ender de boeken en geleerde mannen. Tegen het einde van 1725 kwam hij in Holland terug en begaf zich eenige maanden later naar Italie, waar de geleerden van alle steden , in welke hij zich ophield, uitgenomen die te Turyn, zich beijverden OM hem dienst te bewijzen. Hij keerde door Duitschland naar Hol­land terug met voornemen hetgeen hij verzarneld had , op het land voor de pers te bewerken , toen de regering van Am­sterdam hem een leerstoel in de geschiedenis, welsprekendheid en Grieksche taal aan het athenaeum aanbood. Hij nam hem aan , en aanvaardde den 22 Mei 1730 zijn ambt met eene redevoering de felici Mercurii cum Musis contubernio. Na gedurende twaalf jarm met roem de professorate waardigheid bekteed te hebben , legde hij haar neder en betrok zijn buitenverblijf Gronendal , waar hij den 13 Sept. 1751 over­leed , den roem nalatende van een uitstekend criticus en een grondig kenner der oudheid overigens was hij een zeer zachtzinnig , berninnelijk, voorkomend en gedienstig man. Hij huwde in 1732 Elisabeth Maria van Rijn, doch­ter van Pieter van B ij n, vendumeester te Amsterdam en van Clara Maria Wachtendonk, dochter van . . . .. . Wachtendonk te Aken en Catharina van Lode­ s t e ij n. Zij overfeed den 6 December 1737 in den ouderdom van 27 jaren, na hem twee kinderen geschonken te hebben: Johannes d'Orvillegeb. 7Sept.1734enPieter geb. 15 Mart 1737, gestorven in 1739. Zijn portret vindt men voor zijne Sicula. Hij schreef: Dissertatio ad L 65 de acquirendo rerum dominio L. B. 1721. Oratio in centesimant natalem illustris .dmstelaed. Athe­naei Amst. 1732 in fol. op nieuw uitgegeven met aanteekk. door D. J. van L e n n e p (III Anstelodaniensis Athenaei Memorabilia, cet. Amst. 1832 4o.) Van deze redevoering be­zorgde P. VI a tn i n g eene thans zeldzame overzetting. Miscellaneae observationes in auctores veteres et recentio­res a Britannis coeptae , in Belgio continuatae, cum notis et auctario variorum virorum doctorum Londe et Amst. 1732-1739 10 vol. Burman, die in 1732 dit werk aan­ving , narn d'Ory ill e to medearbeider aan. Deze , in 1740 alleen gebleven, vervolgde den arbeid met den titel: Miscellaneae observationes criticae novae in auctores veteres et, recentiores. In Belgio collectae et pr,pditae. Amst. 1741-1745 Tom. VII. Hij plaatste voor bet eerste en laatste deel een praefatio. De stukken van de hand van d'Orville zijn geteekend met de letter B. Leer worden geprezen zijn Exercitatio de Inscriptionibus Deliacis (Miscellan. observat. Vol. VII. Tom. I, p. 1-124) en Diatribe in Inscriptiones guasdam (Nov. Miscell. observat. Torn. III , p. 100 seq., et Torn. IV a. p. 317-320.) Critica Vannus in inanes Io. Uornelii Pavonis Paleas Amstelaed 1737, So. Rene scherpe satyre tegen J. C. Paauw. Charitonis Aphrodisiaca 8. anzatoriarum narrationum de Chaerea et Calirrhoe Libri VIII Graece et Latino cum eizis aninzadversionibus. Amst. 1750 , 40. op nieuw uitgegeven door Beck , Lips. 1783 80. De lat. overzetting is van Reiske. Sicula, quibus Siciliae veteres ruclera, additie Antiquita­mum titulis illustrantur: quae edidit , et commentarium ad Numismata Sicula XX. Tabulis adj. aenei8 incis. , et ad tre8 lnscriptiones majores, Geloam, Tauromenitanam et Rhegi­nam nee non minorum Inscriptionum Syllogen. Orationem iaz auctoris obilunz et Praefationem adiecit Petrus Burman­nu8 Secundu8 , Pars prima et secunda. 1762, 1764 fol. D' 0 r vi I le had ook het plan een uitgaaf der Grieksche Anthologie en van Theocritus te bezorgen. Voor den laatsten had hij 30 handschriften gecollationeerd en voor de Antholo­gie al wat hij magtig kon worden verzameld. D'Orville gaf (zie het vorig artiket) een pracht uitgaaf der gedichten van zijn broeder uit en plaatste er de zijne achter. Zij komen ook voor in Delicii8 Podicis Santenii. De Catatogus zijner handschriften , die thans een deel der Bibliotheca Bodleiana te Oxford uitmaken verscheen onder dezen titel. , Codices manu8cripti et impresel cum noti8 manuscriptis olim Dorvilliani, qui in Bibliotheca Bodleiana apud Oxoni­ense8 asservantur 1806 in 4o. Brieven van d'Or v i l l e komen voor in Sylloge nova .Epi8tolarum varii argumenti. Zie Saxe, Onom. Tom VI, p. 345,.346; P. Burman ni Junioris oratio funebris iu obitum Jac. Philippi d' Orville, Amst. 1751 , 4o. Elo­giurn, auelore Constantino Langio, in Adis Societ. Latinae efenensis vol. III n. I. p. 319-325; Io. Christoph. Wolfius in thesauro Lacroziano T. II, Ep. 158, p. 260. Ep. 165 p. 272; Jo h. Chris­toph. S t r o d t in a n n u s in Neuen Gelehrten Europa Part II , p. 330-358.Part.V,p.251. G esn e r u s, ad Dagog en I § 502. p. 407 ; d' 0 r- Sicu/a p. 639; 11 oeufft, Parn. Lat. Belg. p.215; Peerl­ kamp, de Poetis Lat. Neerland. p. 495; D. H oogstratani Poem. p. 188, 277; Chaufepie Dice. hit. et Crit.; Bible univ. ; Bibl. generale; H a a g, La France protest; Jöcher, Baur, Handworterb. T. IV, p. 134, Bibl. rais. Torn. X ILV 336, 337, T. XLV1II, p 307, 308 ; De Crane, Bijz de familie Hemsterhuis betref bl. 66, 81 ; Bo um a n , Geschaed. der Geld Hooges D. II. bl. 155, 146; J. van L e n n e p , Gedenkb. der plechtige viering van het Tweehen­derclj. bestaan der Doorl. School le Amsterdam, bl. 227 ; Wa g e n a a r, Beschrijv. v. Amsterd. 1). III bl. 17 ; van der Uhijs, verh. over de beoef. der Algem. penningk. in Nederl. bl. 19 ; van Kampen, Bekn. Gesch. d. Nederl. Letterk. D. II, bl. 257, 258, 299, 270; Bodel N yenhui 5, Biogr. lijst No. 1518, 1519, S e pp, J. Stinstra en zijn Tijd, D. I bl. 140, 172, 177, 203, 250, D. II: Boekz. d. gel. we­reld 1731, b. bl. 716, 1770 a. bl. 605; Moreri, Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rive court; Muller, Cat. v. portr. Ms. Geneal. ORVILLE (WILHELMUS D') (1) geb. 1652, als proponent in 1678 te Vlaardingen beroepen, in 1700 te Haarlem, waar hij in 1707 wegens ligchaamszwakheid zijne dienst moest nederleggen. Hij overleed den 31 Maart 1719 te Amsterdam aan de kin­derpokken in den ouderdom van 68 jaren. Als dichter heeft (1) Haag vermeldt in zijn France Prolestante een Willem d'O r-v ill e, schrijver van een Catalogus van een uitmuntend kabinet. Amst. 1622, 1628, 80. Hij gist dat hij welligt de own van den boogleeraar was. Het schijnt dat een der zonen van Jean d'O rville zich to Frankfort aan den Main neerzette , van wien J e a n Daniel d'O r- v i 11 e, in 1671 student te Gen6ve, een afstammeling was. hij zich bekend gemaakt door een bundel Gezangen, Amst. 1698 80. en Geestelfike klaa,qzangen en gezangen over ver­scheide Bybel- en andere zedestofen in lien deelen , alle op wifzen van de Psalmen Davids gedicht. Haarl. 1714 80. Hij was een hoogst middelmatig dichter, of liever rijmelaar. Zijn portret is in 1702 door P. Schenck vervaardigd. Zie van der A a, N. B. A. C. Woordenb.; Veeris en Paauw, vernieuwd Kerkel. Alphabeth. bl. 148; Sprenger van E ij k, Ge­schied. en Merkw. van Vlaardingen. bl. 21t; Boekz. der Gel. We­reld. 1719 a bl. 400; A b c o u d e, Aanh 't Naamr. ; Muller, Cat. v. Portr. OS (PETER VAN). boekdrukker en waarschijnlijk houtgraveur te Breda, omstreeks 1480-1510 te Zvvolle gevestigd. II e acetic kent hem de houtsneden van het N. Testament in 40. in 1488 te Zwolle gedrukt toe. Dezelfde figures zouden later in de Biblia _pazt_perunt weder gebruikt zijn. Zie Heinecke, Idee generale etc. p 429; Kramm, t. a. p. bl. 1231 ; van der C h y s , Manten v. Overijssel bl. II ; Overijss. Alm. 1846; Nay. D. XII bl. 240-309. OS (TYMANNUS), noon van den vorige, oefende te Zwolle ook de boekdrukkunst uit van 1490 tot 1500. In het begin der 16e eeuw verdwijnt hij aldaar om in -1518 als drukker te Zutfen weder te voorschijn te treden. Facsimile's van zijn drukwerk vindt men in fflonumens typographiques des Pays-Bas au guinzieme siecle door J. W. Holtro p, Ailey. XV. Zie van der Chys, de Munten van Overijssel. H. 187. OS (HENDRIK VAN), pastoor in de Pieters- of Domkerk to Middelburg , was aldaar een der eerste hervormde predikers. Hij en zijn ambtgenoot Bare n d Do nker, pastoor te Bee­kerke , die ook het predikambt bij de hervormden aldaar uit­oefende , worden in de sententien van Alva, die hem verbande , Sire getiteld. Zie 's G r a v e z a n d e , Hist. Aaneenschak. bl. 52 ; Dez. 200ja­rige gedacht. van het eerste synode bl. 64 en 154; M a r c u s, Sen­tentien van Alva, bl. 98, 99 ; T e W a t e r, kort verh. d. Ref. bl. 89. OS (ISBRANDUS VAN) Hij was van 1694 tot aan zijn dood in 1686 predikant tc Oosterwijk. Wij bezitten van hem de volgende geschriften Vrede-vlagh afwaayende op de toren Zion& ofle afbeel­dinge van de gelucksalige siaet der eerste Apostolische kercke. Alle kinderen Zions ter navolginge voorgestelt door Is. van Os. Dordr. 1674 4o. Nieuwe-jaars- zegen-wens aan de prince van Orangie. Uyt­geg. door J8. van Os. Dordr. 1675 40. Zie Muller, Bibl. v. Nederl. pamfl. No. 7366; Rogge, Bibb. v. Contra. Bent. en Geref. geschr. bl. 182 enz. OS of OSS (Diacx VAN) , zoon van D i r c k van 0 s, (geb. 1505) en van Maria Dokters (geb. 1527, overleden 1583) ontving in het midden der XVI eeuw het levenslicht te Am­sterdam. Hij waagde in 1595 met eenige anderen , namelijk Jacob Valk, Christ. Roeltius, Barth, Moucheron, Jan Jans z. Ca r el enz. een ondernemingsvaart naar de Oost-Indien, die echter mislukte : nog in datzelfde jraar werd hij ook deelhebber van een Amsterdamsch gezelschap onder aanmoediging van Cornelis Houtma n, van welk genoot­schap hij tevens directeur was. Vier schepen werden reeds dadelijk, onder geleide van Houtma n, naar de Oost-Indien uitgezonden. Na eene reis van ruim twee jaren teruggekeerd, werd de uitslag zoo bemoedigend bevonden, dat men de vloot verdubbelde. De handed vond spoedig navolgit g , totdat in 1602 de Oost-Indische compagnie werd opgerigt , waarvan ook van Os alweder een aanzienlijk en vermogend deelheb­ber was. In 1607 was hij een der eersten , die een gezel­schap of compagnie stichten , met het doel om de Beemster droog te maken , waartoe hem toen vooral de gelgenheid gunstig scheen, wig Lambert Wijngaarts van Vol­lenhoven, die voor een aanzienlijk gedeelte het eigen­domsregt van de Beemster verkregen had , wel genegen was dit regt bij accoord of te staan. Niet alleen was van Os een man van erkende bekv¦ aamheid en doorzigt, maar hij be­zat tevens een zeer aanzienlijk vermogen , hij was dan ook verreweg de hoogste inschrijver op de lijst der to bedijken morgentalen. Hij eindigde zijn nuttig en werkzaam levee in de lente van 1613 , nalatende zijne weduwe M a r g r i eta van der Pied, zijn ouderen broeder Hendrik van Os, en zijise kinderen Dirk van Os (in zijns waders plaats tot heemraad van de Beemster benoemd), Francois van 0 s, en David van Os, wiens weduwe nog lang in de Beemster woonde, en eene dochter die gehuwd is geweest met Dirck van 0 u r 1 e n. Zijn geschilderd portret is in bezit van den heer Stokbroo, beer van Hoogwoud en Aartswoud, en kantonreg­ter te Hoorn en daarnaar in plaat gebragt voor het aan te halen NV erk van Bou ma n. Zie J. B o u m a n , de bedijking, opkomst en bloei van de Beemster bl. 31, 32; Nederlandsche Beizen D. I. bl. 2 en 4 der inleidinci ; w a g e n a a r , Beschrijv. v. Amsterd. D. IV, bl. 96 ; Navorscher, D. VIII bl. 132. OS of OSS (FaANcHots VAN), zoon van den vorige, was aan­legger van het schoone buiten, genaamd Zwaansvliet, gelegen aan den Volgerweg, dat gedurende meer dan twee eeuwen het cigendom van diczelfde familie bleef. De laatste eigenaar was Jan van Goor Hinloopen, in 1789 burgemeester van Purmerende, en van 1826 tot op zijn overlijden, 6 Oct. 1833, dijkgraaf van de Beemster. Zwaansvliet is in 1628 gesticht en in 1855 geheel geamoveerd. F r a n c h o i s van Os huwde in 1631 Sara WO. Zie B on m a n , Bedijking enz. van de Beemater. bl. 82. OS of OSS (Toms VAN), s-ecretaris der stad 's Hertogen­bosch, die in 1483 als klerk te Bier secretary begon te schrij­ven en in 1498 self secretaris werd. „In een vrij lijvig boek deel stelde hij een verhaal van de gesehiedenis zijner woon­stad in de provincie Brabant en van derzelver gelegenheid." Voorts teekende hij er jaarlijks in al de names der aange­stelde sehepenen, op St. Remigius of Bavo'sdag , den eersten Oct. , waardoor ook zijnen jaarteekening net dies dag begint of eindigt. Vele bijzonderhedeu heeft hij daar bijgevoegd, vvelke vooral , zooveel die in of kort voor zijn tijd zijn voorgeval­len, evenzeer geloofwaardig als dikvvijls opmerkelijk zijn ; hij heeft sulks vervolgd tot het jaar 1523, omtrent welken tijd of kort daarna hij schijnt gestorven: te zip]. De haogl. Kist gebruikte dit hands. voor zijne Geschiedenis van de Pausel. Af­laathandel in Nederland, geplaatst in zijn en des heeren R o ij a a r d s Archie!, D. III (eerste serie). OS (ANTONY VAN DER) werd 23 October 1722 to Zierikzee geboren , studeerde te Leyden onder Albert i, werd in 1746 predikant te 's Graveland en in 1748 te Zwolle. Reeds als leerling van Alberti, maar nog meer door zijne vrije predikwijze, kwam hij aldaar in den reuk van onregtzinnigheid. Hij onthield zich van de duistere en schoolsche uitdrukkingen, toen in gebruik , zijn onclerwijs was eenvoudiger,, zijne leer­redenen waren oordeelkundiger en zijne exegese zuiverder en juister dan bij velen zijner ambtgenooten in die dagen. Hierbij kwam dat hij niet aarzelde een te Zvvolle aan velen liefgeworden denkbeeld te bestrijden. De predikant N. H a r t-m a n , zijn voorganger,, had de regtvaardiging eens zondaars van eeuwigheid , althans voor het geloof, gesteld. Van der 0 s beriep zich op den Bijbel en de leer der Hervormde kerk en stelde deze na of , gelijk men het plagt uit te drukken, achter het geloof. Bovendien ontbrak aan zijne leerredenen de zoo geliefde wederlegging van partijen , en eindelijk kwam de naijver zijner medebroeders (de verlicle.e kerkleeraar werd door velen met belangstelling gehoord) in het spel. Zeker is het dat hij in dit alles zich aan geen eigentlijke onregtzin­nigheid schuldig maakte, doch ongetwijfeld was hij te driftig , onvoorzigtig, en stellig zijn tijd vooruit. Zoo verwierp hij o.a. Micha V: 1. Ps. 11 : 7. Joh. V: 26 als niet geldend , als be- wijzen voor de eeuwige generatie van Christus ; meende in Gen. III alleen gewag gemaakt te vinden van den tijdelijken, niet van den eeuwigen dood; stelde den mensch voor als door God alleen om zijn eigene zonde veroordeeld wordende , en verstond door Paulus uitdrukking regtvaardiglteid van God, Gods genegen wil om den zondaar door Christus zalig te maken. Zijne ambtsgenooten Daniel de Gemmer, Jacobus Doitsma en Wilhelmus van Zutphen (de jongste pre­dikant J. van Rossum stemde niet met hen in) onderhiel­den hem over zijne zonderlinge wijze van prediken en eisch­ten dat hij ten minste de gevoelens der Remonstranten in zijne leerredenen zou weerleggen. Zulks geen gevolg hebbende, begon men de gemeente tegen hem op te zetten , met dit gevolg dat er zulk eene hevige beroering outstond , dat de magis­trut van Zwolle zijne tussehenkomsi noodig achtte. De ker­keraad , die deze poging tot herstelling van rust en vrede als eene beleediging achtte, ging voort de zaak op liefdelooze wijze te bebandelen , van der Os werd den 18 Dec. 1750 in zijn dienst geschorst en hem het H. Avondmaal verboden tot dat de klassis van Zwolle daaromtrent zou beslist hebben; doch nu kwam de regering, die gematigder dacht , tusschen beiden , vernietigde het vonnis des kerkenraads en verhinderde de klassis die zaak te behandelen waarmede ook de Over­ ijsselsche staten instemden. Bovendien nam men , op raad van den erfstadhouder, het advies in der theologische faculteit te Leyden , hatwelk hierop neerkwam : dat de zaak des verschils Diet zoo erg was , of zij zou door het wederzijdsche onder­ teekenen van eenige vredes artikelen wel uit den weg te ruimen zijn. Van der Os en zijn ambtgenoot van Rossu waren hiertoe bereid , doch niet de overige leeraars. Het zou de grenzen van dit woordenboek verre overschrijden , indien wij ook slechts korteliik den verderen loop van dit geschil voig­ den , de beroering schetsten die het in de vaderlandsche kerk verwekte, zoo dat niet weinigen ze in gevaar achtteio en de reeks van twistschriften , die door beide partijen werken nitgege­ ven , opsoinden. Wij vergenoegen ons met naar de werken van Ypey en Glasius te verwijzen en te vermelden dat van der Os drie jaren buiten alle betrekkingen bleef , in 1758 de hervormde kerk verliet , tot de doopsgezinden overging , zich door Cornelis Loosjes, leeraar te Zaandam-oostzijde, liet doopen, en predikant der doopsgezinde gemeente werd te Beverwijk. In 1764 werd hij predikant te Zaandam-oostzijde, legde eenige jaren later zijne bediening neder en begaf zich naar Zwolle, waar hij hoog bejaard overleed. Behalve ver­ schillende twistschriften , gaf hij in het licht : Predikatien over Hand. XVII : 11 Amst. 1753. -----over 1 Cor. I : 33 met aanteekeningen en roorrede van J. van den II onert. Amst. 1755. Zie van Einem, Kerkel. geschied. D. 117 , bl. 592 volgg. ; Y pe y , Kerk. geschied. der 18e eeuw , D. VII , bl. 376-393; Yp e y en Der m o Gesehied. der Ned. Hero. Kerk , D. III , bl. 463-494; Glasius, Gesch. der Ned Chr. kerk na de Here. , D. II , bl. 242-245. Dez. Godgel. Nederl ; J. v Abconde, LeVst of R gzster van het gene zoo voor , als van , en tegen Ds. Antonius van der Os , than appellerent predik. van de Geref. Gemeente van Zwolle is uytge­komen of in 't ligt gegeven, zoo van particztliere geselriften als in de boekzalen en jaarboeken; Cerisier, Nederl. gebeztrt. 1). X, bl. 63I very. ; Vervolg op de Vad. Hist. van 1V genaar I). I , bl. 50 very. Neerl. jaarb. D. V ; N. V e e r i s , verrzieuwd kerkel. Aiphabeth bl. 149); Schotel, Kerk. Dordr. D. II, bl. 304; Bouman, Ge­schiedenis der Geld. Hoogeschool 1) II, bl. 362 very. ; Sep p, Joh. Stinstra en zijn tijd 1). I, bl. 3 , 51; Boekzaal 1751, Abcoude, Naaml. v. tack. , 3e "lank bl, n, 12 , 4e. Aanh. bl. 74, 75 ; A r­renberg, Naamr. bl. 391; K o bus en de Rivecourt, Strodt­m a n ns neuen gel. *Europa 6 ter Th. p. 275-310 , 530 544. Th. X. p. 484-512 , Th.XIY p. 522 folgg. Adelun g. OS (G. vAN) arbeidde voor het tooneel en gaf in het licht : Ferdinand van den Heuvel , of de beloerde Deugd ; (tn8p.) Amst. z. j. kl. 80. Robert, of de gestrafte Struilcroovers ; oorspronkeNk tn8p. Vliss. 1803 , kl. So. Zie Cal. d. Metals. van Ned. letterk. D. I , b bl, 162, OS (JAN vAN) in 1744 te Middelharnas op het eiland Flakkee geboren, oeft'nde zich onder A a r t S c h o u w man te 's Rage, waar hij zich had neergezet, in de schilderkunst, muntte later in het schilderen van bloem- en vruchtstukken uit , terwijl zijne riviergezigten met juist geteekende beeldjes en beestjes, blijken geven dat hij ook in dit yak Diet onbe­dreven was. Twee zijner bloem— en fruitstukken golden op de verkooping van Meijnts in 1823 f 1.010,00 en voor een bloem en fruitstuk van zijn penseel , werd op de ver­kooping van Mensert in 1824 en op die van Verbrugge in 1831 respectivelijk f 425,00 en f 700,00 betaald. Van Os beoefende ook de poezij , was medebestuurder van het Haag­sche dichtgenootschap Kunstliefde spaart Been Id& , en be­haalde bij het genootschap studium seientiarum genetrix eene gouden en zilveren medaille op uitgeschreven prijsstoffen in dichtmaat , een accessit bij het eerstgemelde voor zijn vers de menseh geschikt voor de eeutvigheid. In 1793 verscheen van hem te Rotterdam een zedekundig werkje in proza door dichtregels afgewisseld en getiteld Bespiegelingen, waarin een echt poetische geest heerscht. Hij overleed niet den 13 maar den 7 Februarij 1808. In 1809 versehenen bij de gebroeders Vosmaer te Hage zijne Nagelatene gediehten, nadat in 1807 te 's Hage een bundel zijner Gedichten en in hetzelfde jaar zijne Gedachten aan Leijden in lij den verschenen waren. In 1775 trad hij in de echt met_ nn a d e la Cr o i x, dochter van den portretschilder P. P. de 1 a Cr o ix, die mede de kunst beoefend heeft. Zijn portret in ovaal is door B. B o lo m e ij geteekend en door L. P o r t m a n gegraveerd, waarnaar dat bij Immerzeel is genomen. IIij schceef ook een tooneelspel de Patriotten. Amst. 1785. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. V. bl. 9 volgg ; Proeven van Poet. Mengelstoffoi van het Genoots. Kuvstliefde spaart geen vlijt D. XII bl. 83; It. van Eijnden en A. van der Willigen, Geschied. d. Fad. Schilderk. 1). II bl. 334: Immer­zeel, t. a. p. bl. 283, 284 ; K ramm, t. a. k. bl, 1230, 1231; lets ter nagedachtenis van den uitmuntende Bloemschilder en leerdich­ter Jan van Os door T. van Limburg in Schouuthurg der Nederi. Letterk.H u b er ts, Chron. Handleid bl. 119; Muller, Cat van Portr. Cat. d. Bibl. v. d. Maats. v. Nederl. Letterk. 1). III bl. 95. Bibl. Hulth. No. 24162, 24186, 24187, 24188. OS (GEORGIUS JACOBUS JOHANNES VAN) den 20 November 1782 te 's Hage geboren , overtrof zijn vader, wiens leerling hij v$ as , verre als bloemschilder. In den aanvang bepaalde hij zich tot teekenen in sapverw, vervaardigde ook teekeningen van bloe­men en planten voor de Flora Batava van Jan K o p s en droeg in 1809 een eereprijs bij de Maatschappij Felix meritis weg. Wel­dra beproefde hij zijne krachten aan het schilderen met olieverw en zag men zijne voortreffelijke stukken met bloemen, vruch­ten en dood wild op de tentoonstellingen. In 1802 begat hij zich naar Frankrijk , en werkte er voor de porcelein-fabriek te Sevres. In datzelfde jaar bepaalde hij op de tentoonstelling te Parijs den gouden eereprijs, en sedert bleef hij met toene­menden roem aldaar werkzaarn en bewees ook zijn meester­schap in het landschapschilderen. Meermalen werd hij nog be­kroond , zoo als in 1841 met de gouden medaille te 's Hage voor een door hem geschilderd op de tentoonstelling aldaar aan­wezig Bloem • en Fruitstuk, en tijdens de Rubbensfeesten te Ant­werpen. 'S mans uitstekenste kunst wordt met aanzienlijke prijzen betaald. Op de verkooping van de Haas gold een teekening met bloemen en vruchten f 1,080,00 , eene andere op de verkooping in het huis met de Hoofden te Amsterdam (5 Jan. 1818) 11600. Op de verkooping van J. v an Idsi n ga , bragt zijne schilderij een Bloemstuk voorstellende f 1,450.00 , op die van A. P 1 u i m te Amsterdam een f 5.650 en een klein­der ,f 1.090 op. Men vindt op bet pavilloen bij Haarlem van hem een kapitaal Bloemstuk , een dito met dood wild en een Boschrfok landschap , vvaarvan de beelden door zijn broeder P. G. v an Os zijn geschilderd. Voorts treft men op Teylers museum en in de voornaamste kabinetten van zijne kunst aan. Hij teekende ook op steen , 0. a. een fraai Bloemstuk in fol. bij C. Motte, Rue de Marais te Parijs uitgegeven. Van Os overteed te Parijs den 11 Julij 1861. Hij was lid van de aca­demie van beeldende kunsten te Amsterdam , ridder van de leopolds-orde en van den Nederl. Leeuw. Zijn portret is door A. 3. Ehnle te Haarlem op steen gebragt. Zie Irnmerzeel t. a. p., Kramm t. a. p. .dank. bl. 115 Muller, Cat.van porir.; Kobus en de Rivecourt. OS (MARIA MARGARETHA VAN), zuster van den vorige , leer­linge van Naar vader, Jan v an Os, schilderde bloem en fruit­stukken. Op het paviljoen te Haarlem berust een stil levee van Naar penseel. Zij overleed te 's Hoge 17 Nov. 1862 in den hoogen ouderdom van 82 jaren. Zie Immerzeel t. a. p. Kramm .dank. bl. 115. OS (PIETER GERARDUS VAN), broeder van de vorigen , den 8 October 1776 te Gravenhage geboren , leerling van zijn vader. Hij gaf reeds spoedig blijken van buitengewone vor­deringen door de vervaardiging van verschillende copijen o. a. van Potter's meesterstuk de Jove Stier en andere vee stuk­ken. In dit vak bragt hij bet sedert tot een uitstekende hoogte. Men vindt de voortbrengselen van zijn penseel in de voornaamste kabinetten o. a. kapitale stukken op het Mu­seum te Amsterdam , ook eenige betreffende het beteg van Naarden, dat hij als vrijwilliger bijwoonde (1813, 1814.) Op de kunstverkooping van prof. B l e u l a n d te Utrecht gold een Beryachtiy Landschap met allerlei soort van tam vee en rijk gestoffeerd f 1,530. Hij was lid der 4e kl. van het kon. Ned. Instituut, van ver­schillende genootschappen en ridder van de Nederl. Leeuw. Twee .naal (1809 en 1812) werd hij door Felix meritis be­kroond en in 1825 vereerde hem de keizer van Rildand met een diamanten ring voor eene schilderij , voorstellende het binnenkomen der Kozakken te Utrecht in 1813. Van Os schilderde ook in miniatuur en heeft zich als gelukkig beoe­fenaar der etskunst bekend gemaakt. I m m e r z eel vermeldt 18 (loch K r a in in 28 stuks van zijne hand. Tot zijn leerlingen behooren o. a. Ravenswaay, van der Brugghen en S. van den Ber g. Hij overleed te 's Nage 28 Maart 1839. Hij beoefende even als zijn vader de Nederduitsche poezy, dock heeft slechts een gedicht voor diens Nagelatene gedich­ten laten drukten. Zijn portret komt in het bekende werk van Mar cus voort. Zie van E ij n d e, van der W i l l i g e n, Gesehied. d. Vaderl. Schilderk. D. III bl. 202, 206, Aanhangsel IA. 73; I m m e r z e e 1, t. a. p. Konst- en Letterb. 1839 D. I..209, 210 ; Kobus en de Rivecourt; van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. D. III, M. 17 ; m u11 er, Cat. v. Portr. OS (GEORGE JACOBUS JOHANNES VAN), oudste zoon van Pieter Ger ar du s van Os, (een jongere zoon is de nog levende vermaarde schilder Pieter Frederik van 0 s) den 30 Julij 1805 te Amsterd. geboren, beoefende onder Navez het por­tretschilderen en overleed den 14 Januarij 1841. Zie Immerzeel, t. a. p. OS SUSANNA VAN), geboren de la Croix, dochter van P. F. de la Croiy (zie aldaar), huwde in 1775 Jan van 0 s. Zij beoefende de teekenkunst en vervaardigde o. a. uitmun­tende portretten met zwart krijt. Zie Kramm, t. a. p. OS (M. VAN) schreef: Redenkonstig ontwerp om het Wetboek der stad Amster­dam, Amstellandt en Zuydkennemerland in een reyelmatige en exacte tijdorder te brevet?. Amst. 1737 4o. Zie A bcoutie, flank. of very . van Ned. Boek . .155 ; Cat. honing D . II hi. 194. OS (WILLEBoan VAN) Onder het bewind van den Franschen keizer werden de reeds onder honing Lod e w ij k aangevan­gen pogingen om de Roomsch-Catholijken met de Jansenisten te vereenigen , krachtig doorgezet. Er werden twee commis­sarissen ter organisatie van de Katholijke zaken benoernd. De vicaris-generaal van Os, toen te A mersfoort, trad els com­missaris voor de zaken der bisschoppelijke clerezy en de aartspriester Cram e r voor die der Roomschgezinden op. De door beide ingeleverde stukken werden met de aanmer­kingen van den adviseur Janssen near Parijs opgezonden. De kort hierop gevolgde omwenteling maakte een einde aan de zaak, en de afscheiding tusschen Roomschen en Jansenisten bleef bestaan. In 1813 benoemden de Jansenisten den vicaris­generaal van Os tot hunnen aartsbisschop , die in 1825 over­leed en opgevolgd werd door Jan van S a n t e n. Zie voters, Anbau dei neuesten kirchengeschiehte Th. II L 130; C. H. van Vloten, Esquisse historique Jur l' Ancienne eglise Cathol. p. 23 ; Y p e y en D e r m o u t, Geschied. der Ned. Hery kerk D. Iv bl. 529, 630; Glasius, Geschied. der. Ned. Chr • kerk van de Hervorm. D. III bl. 148, 149. OSCH (H. VAN), boekverkooper te Middelburg , dichter uit den 18e eeuw. Men heeft van hem een Gedetakzuil ter geze­gende handhaving der oude en welgevestigde regeringsvorm der 7 vereenigde Provintien , door he in Holland herstellen van Willem V enz. (het overige van den Wel beslaat wel een halve bladzijde) in 27 coupletten. Zie van der A a, t. a. p. bl. 19. OS (CHRISTINA VAN), dichteres uit de 2e helft der 17e eeuw. Men heeft van haar: Hasselts Maagden-Rijm. Bestaande in Geestelijke Medita­tien, enz. op sangswese. Hasselt 1677 So. obl. Stigtelyke Gedichten en Lusthof. 1720. Zie Cat. van Voorst T. III p. 67 ; A b c o u d e, Nam bl. 272. OS (VAN) , berucht burger nit 's Hoge, die een rol speelde bij het vermoorden der gebroeders de Witt in 1672. Zie Wagenaar, Vad. Hist. D. XIV bl. 163. OS (ToNis VAN DER), aanzienlijk burger te Zierikzee. In 1747, bij gelegenheid van 't oproer aldaar,, raadde hij de predikan­ten Cantsius en Gerardus van der Kamp, die zich met het zamenstellen van een nieuw bestuur hadden belast , aan , twaalf regenten ad interim te benoemen , van welke hij er een was. Zie Wagenaar, Vad. Hist. D. XX bl. 75. OSCH (LaA BARTHA) wordt door Bidloo onder de Neder­landsche dichteressen gesteld. Zij moet Gee8te/Yke stofe heb­ben uitgegeven. Zie van der Aa, t. a. p. OSCH (C. van) schreef: Dies. med. pract. de Lystena. Traj. ad /then. 1810. Zie Holtrop, Cat. Med. Chir. p. 271. OSDORP of OSDORPIUS (FRANCISCUS) , oudoom van den Vlissingschen leeraar Lucas Osdorpius, was eerst connec­tor te Delft, daarna rector te Alkmaar en eindelijk te Am­sterdam , waar hij in 1634 aan de waterzugt , in het vijftigste jaar zijns ouderdoms en het negentiende van zijn rectoraat stied. Hij was in briefwisseling met Caspar Barlaeu s. Zie Vrolijkhert, Miss. Kerkhemel. bl. 176, 369. Epist, .liar­taei .363. 15 OSERIJN (IsAAK). Ofsch6on in het midden der XVIe eeuw in Denemarken geboren , plaatsen wij hem , op het voetspoor van van Mander, op de lijst der Nederlandsche schilders , wijI hij in Neerland is gevormd. Drie jaren lang was hij van den beroemden Cornelis Ketel een der beste leerlingen. Uit Nederland vertrok hij naar Italie, waar hij zich te Venetie en Rome ophield. In Denemarken teruggekeerd , maakte hij daar groote opgang, doch overleed er,, voor dat bij het portret des konings , waaraan hij arbeidde , kon afwerken , in den bloei zijns levens. Zie Kramm, t. a. p. bl. 1233. OSINGA (a) (AGGE), uit een bekend Friesch geslacht gespro­ten, werd in naam van Alva gedagvaard om zich te Antwer­pen te komen verantwoorden. Hij bleef liever in Friesland bij zijne echtgenoote, Rints en of Rintje Aylv a, dochter van Rienk Aylva en Hil R oorda. Zij waren in 1589 reeds overleden, want in een der stukken des hofs van Fries-land , tot dien tijd behoorende worth E p o A y I v a toe S c h r a a r d genoemd voormond of voogd van hunne kinderen. ZieW p. 14 ; Ferwerda, Geneal. v. Aylva, 6 gener . ; Te Water, Verb . d. Edel. D. III bl. 200-201. OSINGA (JANcKE VAN), zoon van se erp van Osinga en Jet Hermana, werd den 22 November 1580 als Grietman aangesteld, en ontving zijne commissie uit naam van den ko­ning van Spanje , dewijI de Grietenij vacant was door moed­willigen afstand van Goslick van H. erem a. In 1579 be­hoorde hij tot de gedeputeerden , wier benoeming door den stadhouder Hen n en berg werd goedgekeurd. Hij was een van hen , die het ouderling verbond der steden en • deelen , na het afschudden van het Spaansche juk, onderteekende en werd in die onrustige tijden in onderscheidene staatscommis­sien gebruikt. Hij huwde 1 Ebel, weduwe van P o p k e W ij b e s Fokkema, die hem een zoon schonk. 2 T j e m k Ma da, dochter van Frans Aebinga van Blya, die den naam van Humalda bij den zijnen had aangenomen , en Anna van Feitsma, bij welke hij drie kinderen had. (3) Ted Ha ersma zonder kinderen. Zie Ifra penb Aebinga, Gen. 6; Charterb . D. IV bl. 221; W i n­semii Hist. bl. 3, 34, 662; van Sminia, Naaml. v. Grietm. bl. 270. OSINGA (SysRAND vAN), soon van de vorige, was dijkgraaf (a) De naam van dit geslacht wordt geschreven : Osinga, Osin g h a,Ozinga, Oeqinga. van de zniderdijken van Wonseradeel, en legde zich zeer toe op de verbetering van den waterstaat in zijne grietenij. Tien jaren voor zijne benoeming tot Grietman was hij reeds vol­magt ten landsdage wegeus Westergoo. In 1618 ontving hij zijne commissie als lid van gedeputeerden en volgde in die kwaliteit in 1620 de lijkstatie van graaf Willem Lod e-w ij k. Twee jaren later was hij lid van de staten-generaal , en overleed in 1623. Hij huwde I At Aggem a, 2 Luts van Scheltem a. Hij woonde te Schettens , op Osinga­state, dat hij had laten bouwen. Zie Charterb. D. IV bl. 893, D. V; Geogr. Woordenb. v. Friel. bl. 104; Tegenw. staat v. Friesl. D. XV. bl. 175; Winsemius, Chron. bl. 906 en achter de Chronyk. Besehrifv. van Fries!. op Wonseradeel; v a n Sminia, t. a. p. bl. 271. OSINGA. (SYTS VAN), zoon van den vorige, was verscheidene jaren Volmagt ten landsdage, en woonde in die betrekking de be­grafenis van Graaf Willem L odew ij k bij. Den 1 Dec. 1619 to Grietman van Doniawarstal aangesteld , was hij in 1641 lid der Gedeputeerden. Hij deed van de Grietenij afstand ten behoeve van zijn zoon. Hij huwde Tie t s, dochter van T j a !-ling van Sixma, Grietman van Barradeel. Zij woonden te Langewier en hadden drie kinderen. Zie Charterb. D. V, bl. 257-262; Winsemius, Chron. bl. 905; van Sminia, N. Naaml. v. Grietan. bl. 349. OSINGA (SYBRAND VAN), zoon van den vorige, was in 1659 lid van de staten en in 1674 van gedeputeerden. In de eerste be-trekking droeg Sch otan us mede aan hem op zijne Kerkel. en hvereldl. Geschied. v. Friesland. Hij huwde .1 acoba, dochter van Apko Tjarda van Starkenborgh, kolonel en gouverneur van Koeverden en A 1 ij d J u n i u s. Hij woonde even als zijn vader te Langeweer en overleed in 1679. Zie Charterb. D. V, hi. 617, 1104; van Sminia, t. a. p. bl. 349. OSKAMP (D. L.), med. doctor, schreef: Afbeeldingen der Artsenij-gewassen met derzelver neder­duitsche en latijnsche beschryvingen. Amst. 1766. Spec. exhibens nonnulla plantarum fabricam et oeconomiam spectantia. Traj. ad Rhen. 1789 40. Tabulae .plantarum terminologicae , adjecta systematis naei explicatione , nec non praecipuos vegitabilium charac­teres eruendi method° brevisRima. L. B. 1 7 9 2 . Verhandeling over de natuurlyke en ingeente kinderpok-. fee , beneven8 de wfize om zich voor dezelve te behoeden en voor te bereiden. Amst. 1797. Naauwkeurige beschrijving van den grooten en den kleinen orang-outang, gelijk ook van den gibbon. Amst. 1804 4o. Waarneemingen der geneeskundige electriciteit; in verechil­lende omstandigheden. Naar het Engelsch in illgem. Vaderi. Letteroeff. 1791, D, I st. II bl. 226. Duideliik in 't oog loopend voordeel van de inenting der kinderpokje8 in N. Kunst- en Litterb. 1797 D. II bl. 1546. Hij beoefende ook de Latijnsche po6zy blijkens zijn Car­men seculare in memoriam D. J. Ooeterdijck Schacht. Traj. 1792 4o. Zie H oltrop, Bibl. Med. et Chir. p. 271; Cat. Bibl. a Roy T. V p. 2225, 2263. OSORIN (Jou.), theol. candidaat , dichter in het laatst der 17e eeuw o. a. voor de Poezy van C. v an Over stag e. Dordt. 1661. Zijn spreuk was Haat quaat, Zie H e r i n g a, Lijst v. Dicht. bl. 69. OSSANAEUS of OSSANIUS (JOHANNES RICHARDUS), of JOHAN­NES RICHARDS, geboortig v a n 0 s, werd hoogleeraar in de regts­geleerdheid te Ingolstad in Beijeren (1566-1574), later (1579) keizerlijk kamergerigts—assessor. gaf in het licht: Disputatio canonica de Decimi8. Ingolstadii 1572 Ro. De emtione et venditione. Ad. L. imperium ff. de juriedict. omn. jud. Ad. L. Aseidui8, Cod. qui pot. in pign. hab. 8ingularia quaedam. .Ex Auth. Sacr. puber. C. si adv. conditi. Consilii et opis celeberrirna materia. .De remediis adversus iniquam judicis eententiam. De testamentis. De jure emphiteutico. De forma inventarii conecribendi. De jurejurando pronuntiata. .De contractu 8ocietatis. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 552; Foppens, Bibl. Belg. T. II p 716; van Gils, Cath. Meijer Memorieb. bl. 18; van Gils en Coppens, Beschrijv. v. h. Bisclom van 's Bosch. D. IV. bl. 386; Hermans, Conspect. p. 9; Jecher, Adelung en Rotermnud. OSSENBEEK of OSSENBECK (JAN of JoosT VAN) werd in 1627 te Rotterdam geboren. Na zijne studien te Rome volbragt te hebben, begaf hij zich naar Weenen en vervaardigde er schilde­rijen voor de kunstgalerij aldaar. Ook bezocht hij andere Duitsche steden en vestigde zich eindelijk te Regensburg, waar hij in 1678 overleed. Hij schilderde in den trant van v a n L a a r (gezegd B a m-b o c h e) grotten, transporten, rooverijen en dergelijke, doch zijne kunst is in Nederland schier onbekend. Meer bekend is zijn fraai etswerk. Nagler vermeldt 27 stuks naar zijne eigene teekening, 40 naar andere meesters, en 3 stuks niet door Bartsch be­schreven. Op de kunstverkooping van V e r s t o I k van So e­1 e n te Amsterdam (1847) gold No. 228 Representation d'une grande Fete equestre imperiale , dorm& a Vienne , une grande Blanche d'une finesse extreme, et dix aulres , plus petites , iuconnues a Bartsch et Rigal, extremement rare f 130. ZieWeijerman, Houbraken, Immerzeel, t. a. p; Kramm, t. a. p. Pelkington, Dict. of painters ; Descamps, Le vre des peintres. Hell. T. II p. 143, Nouv. Blogr • gen. OSSENBERG.Wij weten alleen uit A b c o u d e dat hij schrijver is van een werkje getiteld : Voornaamste belofte. Hage 1719 80. Zie Naamreg. bl. 272. OSSENBROEK of NAREBROEK. Deze Hollandsche ritmeester wondde Conde bij den door- en overtogt van den Rijn (1672) met een pistoolschot aan zijne hand. Deze wond was de eenige , die hij in al zijne veldtogten heeft bekomen , en van veel gewigt, wijl zij hem een tijd lang buiten gevecht stelde, en den aanslag op Amsterdam verhinderde. Zie V oltaire, siecic de Louis XIV ; Boss c h a, Neerl. keldend. te land bl. 60, 61. Eeckhoff, Geschied. v. Friesl. bl. 266, 470; Nyhoff, Bijdr. D. I bl. 93. OSSEWEIJER.gaf in 't Licht : Reize van Gustaaf ITI , Ironing van Sweden, door Holland. Amst. 1780 6 st. in So. Zie Bibl. Hulthem. No. 22874. OSORY (DANIEL BARON D'), een Ier van geboorte, kolonel van een regement paarden binnen Rijnberk , den gouverneur Jan van B a s p i m als medebevelhebber toegevoegd, verraadde deze vesting (1672) aan Frankrijk en werd ter dood ver-oordeeld. In ziju vonnis wordt hij beschuldigd dat hij een Edelman van den bissehop van Straatsburg , neef zijner huisvrouw, en een vijandelijken trompetter , gedurende de belegering van Rijnberk, toegang verleend, met den hertog van Du r a s, be­velvoerende in 't Fransche leger,, op de brug voor Rijnberk , heimelijk gesproken en daarna zeer op het overgeven der stud gedrongen had. Zie V a 1 k e a i e r, Verwerd Europa D • II bl. 376 volgg. °tit­roerde Neylerlandt door de wapenen des konings van Vrankrijk (Must. 1674) D. bl. 140; Wage aar, Vad. Hint. D. XIV M. 63; Bos­ c h a, Nedrl. heklend. te land. D. II bl. 53. OSORIO (DON GABRIEL) of d'OSINO, redde als kind doc• zijne getuigenis het leven van Philips Willem van Na s— s a u, broeder van pries Maurits, toen hij den kapitein van zijn wacht , om eene beleediging tegen zijn vader het veng­ster had uitgeworpen, waarbij O s o r i o tegenwoordig was. De prins bewees dezen 0 sorio altijd groote verknochtheid,bield hem bij zich tot zijn dood , en liet hem na waarvan hij als edel man kon blijven leven. Zie Bi1derd ij k, Gesch. d. Vaderl. D. IV b1. 255; Navorscher D. VII bl. 201. OSTADE (JAcosus VAN), zoon van 1-1 e n dr i k van Os Lade en van Johanna S t e en eik te Haarlem , waar zijn vader koopman was , den 8 Maart 1677 geboren, bezocht de Latijnsche school aldaar, ontving later nog onderwijs van den predikant Hasins in 't liebreeuwsch en van van Zurek in 't Grieksch waurna hij in 1693 near de Utrechtsche hoogeschool vertrok en den titel van phil. doctor verwierf. Na voleindigde studien werd bij in 1700 predikant in den Wieringerwaard, in 1707 te Ilpendam , in 1708 te Purmerend en in 1716 te Gouda , waar hij den 18 Julij 1745 , in den ouderdom van ruitn 6S Jaren, overleed. Hij huwde (1) Gisbert a Cos sius, dochter Fr e deri cus Cossius, predikant te Oost-Zaandam Geertruida Schorrenburg, dochter van Dirk Schor­renburg en Maria Stompwijk. Hij gaf in het licht, behalve eene Ned. overzetting van het werkje van D i Ito n, over de opstanding Amst. 1729 80. : Verklaring over de profetie van Ezechiel , in 'set .En .. beschreven door William Greenhil. in de Nederd. tale over­gezet en door ingevlochte ophelderiagen verrijkt.'s Hoge 1736 4o. Christelijke Godsdientt. Ook scbreef lhij eene voorrede voor N i e u w e n t ij t werk tegen Spinoza. Amst. 1724 4o. Zie Veeris, vern. Kerk. Alphabeth. M. 149., 150; Brans, Kirk . Reg . bl. 67; .Boekz. d. gel. Wereld 1716 b bl. 555, 1736, a bl. 599, 1745 b bl. 477; Abeo tide, _dank bl. 154; A delung en Rotermund. OSTADE (ANDREAS VAN) , een der grootste meesters van de Hollandsche school, werd in 1610 te Lubek geboren, bragt zijn meesten tijd te Haarlem en Amsterdam door, en was een leerling van Frans Hal s, wiens onderwijs tegelijk door Adriaan Brouwer werd genooten. Beducht voor de ge­weldenarijen der Franschen , met welke Holland in oorlog was , maakte hij zijne goederen te gelde en nam in 1662 de reis aan naar Amsterdam. Konstantij n Sennepart, een voornaam kunstliefhebber , deed hem van besluit veranderen , en nam hem in zijn huis. Het was bier dat Osta de die kunstig gekleurde teekeningen vervaardigde, die Johan Wit-z e n naderhand met nog eenige teekeningen van van 13 al-t e n voor f 1,300,00 kocht. „De onderwerpen" schrijft I m­merzee I" door van Osta de behandeld, bestaan schier uit­sluitend in voorstellingen uit het gewone leven der bouwlie­den. 1-Iij vertoont ons dezelve , nu eens dat zij in de open lucht in bet lommer van cenen hoogbejaarden boom of het dartelend groen van een herbergsprieel aan hunne kermis­vreugde den vrijen teugel geven , en dan weer binnens huis zich vermaken met zingen , drinken , rooken , spelen , vrijen , kouten. Soms ziet men hen in vrolijken dans op den klank der krassende dorpsviool rondspringen , of het hoofd , door den drank verhit, en in twist geraakt , elkanderen te lijf val­len. Ook Ham hij wel eens tot onderwerp een boerenschool­tje , eene schllderswerkplaats, een vischmarkt , enz. en at dat hij afmaalde mogt een zuivere afdruk der natuur heeten, want hij hield zich gemoedelijk aan het leven , en had eene diepo studie van de schilderachtige uitwerkselen van het licht ge­maakt , waarvan hij z66 voordeelig en oordeelkundig partij wist te trekken , dat alIe zijne schilderijen een waarlijk too­verachtig effekt hebben. In het koloriet zoowel als in de be­handeling van het penseel , werd hij door niemand overtrof­fen. Zijne schilderijen zijn sieraden der voornaamste kabinetten". Het koninklijk kabinet te 's Hage bezit van hem een rijk met figuren gestoffeerd Buiten-en een dito Binnenhuis , het museum te Amsterdam een Boerengezelschap voor een boe­renwoning zittende en een Werkplaats van een schilder. Het is merkwaardig dat zijne in de natuur zoo afzigtelijk gekozen on­derwerpen gansch Europa door op den hoogsten trap der beschaving, als de meest gevierde kunst, de waardigste plants vinden, waaromtrent Taillassin, die met den uitbundigsten lof over 0 st a d e uitweidt , het volgencle zegt : llbeaucoup de verity et Pixilation energique de ee y a de plus laid et de plus ignoble dans la forme des homtnes, font le earac- fere distinctif de son talent tres original, 8oitJcherche cette espece de per Jsoil cue Celle fit sa maniere d'imiter la nature, sans qu'il s'en dotal; aucun peintre n'a ete aussi loin vie lui dans cette singuliere route ; it est dans la forme, le contraire parfait des statues antiques, et &eve jusgu'au sublime de laideur". Vroeger wer­den er mindere thans aanzienlijk , prijzen voor de schilderijen van Ostade besteed. In 1765 werd (Cat. van P. Terwe s-t e n bl. 205 en hi. 222) voor een kapitaal Wintergezigt tangs eene dad met verscheiden narre- en vragtsleden te Amsterd. voor /24 verkocht. Een Binnenhuis gold in 1793 f4,163, in 1797 /3,250, in 1902 f 3.878, in 1844 f 16,632 , een Hol­landsch huisgezin aldaar in hetzelfde jaar /15,840; een Boe­revezelschap (Cat. J. Gildemeester, Amst. 1800) f 2700 gold in 1844 (Cat. Peurice te Londe) f 17,040. Op de ver­kooping van van Saceghem te Brussel , in 1851, werd een stuk van hem voor 58,000 francs verkocht, hetzelfde stuk in 1857 op de verkooping van Th. Pa t u r e a u te Parijs voor 51,500 francs afgestaan. In 1810 werd op de verkooping van de Sme th voor een Boeren-buitenhuis f 4.600,00 en voor een dito Binnenhuis van dezen meester f 5,000,00 betaald. De beer Nieuwenhuij s kocht op de verkooping _van prins Galitzin te Parijs in 1825 , een Boeren-binnenhuis , in 1656 vervaar­digd, voor 13,050 francs.Diezelfde kunstkooper kocht in 1827 van John Dent een Jlerberq met dansende boeren en boerin­nen van v an Osta de voor 465 guinies f 5,586. A. v a n der Hoop te Amsterdam betaalde voor eene schilderij van van Osta d e, afkomstig nit het kabinet van de hertogin v a n Berry, ongeveer f 8,000,00. Ook worden er hooge prijzen voor teekeningen van v an 0 s t a de gegeven: een in sapverw, be­kend onder de naam van de Klosbaan, in het kabinet van den baron Verstolk van Soelen te ilage, gold f 2,405,00, op de verkooping van Clausin te Parijs, een Rooker, f 88 , een Binnenhuis f 362 , Reizende Muziekanten f 765 , Tric­tracspelers f 599,drinkende roovers f 640. In 1844 werd /3,440 voor een compleet stet van zijn etswerk besteed. Er bestaan van hem , volgens B arts ch, 50 stuks prenten, die de jaar-merken dragen van tusschen de jaren 1647-1679. Op de verkooping van den Grave von Fries, werd een exemplaar met varianten portretten , enz. bestaande nit 101 stuks met prentjes van Dusart en B e g a voor f 700,00 verkocht. In S m i t h's Catalogue raisonne vindt men een volledige be­schrijving van ongeveer 380 schilderijen van van 0 s t a d e. Op eene schilderij in de Louvre, door hem geschilderd , komt hij met zijn gansche familie, ouders, vrouw en kinderen voor. Zijn portret , daarnaar genomen gaat in lithographie nit, in 1823 door Hesse to Parijs geteekend. Anderen vermelden Kra mm en Muller. Nij overleed te Amsterdam in 1685. Zie Ho ubraken, Weijerman, Immerzeel, Kramm, Na-gler, Schwartz, Hoogstraten, Kok,Nieuwenhuis,Kobus en de R i v e c o u rt ; Biogr. Univ. Bibl. generale; Conyers. Lex . ; Smith, Catal. rais. of the works of the Dutch and Flemish Masters vol. I and supplement. Galerie d'ilremberg a _Bruxelles p. 47 ; Bur-ger, Tresors d'Art. exposés a Manchester in 1657 p. 113; Taillasson, Observat. sur quelques grands peintres p. 222. Sup­plement an Peintre Graveur de Bartsch; Catalogue raisonne de tonics les estampes qui foment l'oeuvre grave d'Adrian van Ostgde, par L. E. Faucheux, membre de la societe d'Archeologie Lorrain. Paris 1862 ; La Vie des peintres Hollandais. T. II; Pelkingto n,Descamps, Diction. of paintres , Huber et Rost, Manuel des amateurs de tart; Jonbert, Manuel de l'amateur d'estampcs; Charles Blanc, .Mist. des peintres liv. 8-9. ecole hollanaise No. 31 , 32; CoIlit d'Es cury, Holl. roem D. I bl. 110, 111. Kunstblad, 1844 No. 30; Roost- en Letterb. 1844 No. 37. .Mulle r, Cat. v. portr. OSTADE (IsAAK VAN), broeder van den vorige , is , volgens Im merze e 1, in 1613 te Lubek geboren en in 1671 gestor­ven , doch Bryan Stanley wil dat hij in 1617 geboren en in 1654 overleden is, 1 geen K r a m m aannemelijker acht. Hij werd door zijn broeder in de kunst opgeleid, en, schoon hij diens geestigen trant van schilderen volgde , doet zich voor het oog van den kenner veel verschil tusschen de beide meesters op. Volgens I m m e r z e el is hij oorsprottkelijk in soort van ordonnanties en koloriet. Men vindt van hem vele landschappen en bevrozen vaarten en rivieren met v ¦ agens , paarden , rijk van beeldjes , goed en natuurlijk geteekend en gekarakteriseerd, mar minder uitvoerig bewerkt dan de figu­guren en de schilderijen van zijn broeder. Voor een Iandschap van hem , gestoffeerd met boeren en boerinnen , paarden en schapen , werd op de verkooping van de Smeth f 5,050,00 en voor een Dorp8gezigt met een dorpsherberg en verschei­dene figuren op den voorgrond op de verkooping van prins Galitzin in 1825 te Parijs 13,150 francs betaald. Op R o— b i n s verkooping in 1801 gold een stuk van Item f 4,392 en in 1837 /15,672. In den catalogus van Smith, vindt men de beschrijving van nagenoeg 112 bekende schilderijen van v a n Os tad e. Vele zijner schilderijen zijn in plaat gebragt Merkwaardig is een werk in houtsnede, near • zijne teekenin­gen , Boeren, satiriek en komiek als *dieren voorge8teld, 36 bladen , met den titel : XXXVI aardige (figure's, geinvenleert door Isaak van 081ade, tot Haarlem J. Enschedd exc. zon­der naam van graveur. Men meent dat hij ook geetst heeft als het Luizenknip8ter­tje en een Boer die watert, bij een grooten boom, die echter sommigen aan A. van Os t a de toeschrijven, gelijk ook de plaat­jes in Jan van .Elslands gezangen , of het vrolijk gezel8chap der "gegen Zanggodinnen, waarvan de in 1717 de 3e in 1730 de 4e 1738 de 5e druk le Haarlem verscheen. Op de verkooping van van der Na rck te Leyden in 1773 is zijn portret met de pen in 0. I. inkt gewasschen , verkoclit. In de Navorscher D. V. bi. 72 wordt melding gemaakt van 2 por­tretten van hem, het eene geteekend door A. van 0 s t a d e , het andere waarschijnlijk door van N o o r d of I e 1 g e r s m a daarnaar gevolgd. Beide naar het geschilderde portret van A. van 0 s t a­d e , waarbij opgegeven wordt als zijn geboortejaar 1621 en dat van zijn overlijden 1657. Zie Weijerman, Houbraken, Immerzeel, Kramm, Nieuwenhuis, Kobu s en de Riveconrt, Biogr. Univ.Nouv. Biogr. goner; Conyers. Lex. ; D e s c a m p s, La vie des peintres Alle­mends et Hollandais T. II p. 17-21 ; S m i t h, Catalogue etc. Pa i 1-lot de Montabert, Traits complet de la peinture. (Paris 1819) T. VIII p. 303, 305 ; G e r s a i n t, Catal. du Cabinet de l'Orangere ; Lebrun, Galerie des peintres Allemande, Hollandais etc.; W. B u r-g e r , Exhibition des tresors de l'art iz Manchester, in le Siecle du 28 Juillet 1857; Deperthes, Hist. de l'art du pagsage. (Paris 1822) p. 227 ; Charles Blanc, Histoire des peintres lit). No. 120,121. stole Hollandaise. No. 48, 49, OSTENDE (JAN v AN), de eerste hervormde leeraar te Ant­werpen. Hij had den bijnaam "Fremken" en was nit Vlaan­deren. Hij vlugtte uit Gend , bij gelegenheid eener hevige vervolging, werd later te Antwerpen gevangen en in Oct. 1551 verbrand. Gedurende zijne gevangenschap schreef hij brieven aan de predikanten der Nederlandsche gemeenten te Louden , inzonderheid aan Maarten Micro n. De vragen die hem in zijn kerker werden gedaan en zijne antwoorden zijn opgeteekend , en tot ons gekomen. Zie Haemstede, Hist. d. Martel. (1556) bi. 242-245; Uti­tenhooven, Geschied. d. Herv. Kerk te Antwerpen bi. 92, 93; Kist en It o ij aards, Kerk. Archief (eerste serie) D. VI , bl . 49, 50. OSTENDORPIUS (JoHANNEs) onderteekende de statuten der Synode te Wezel , 1568. Waarschijnlijk is hij dezelfde net Johannes Ortendorpius, dies Geldenhauer in 1525 te Deventer *bezocht , en die door dezen een zeer geleerd man werd genoemd. Zie Kist en R o ij a a r d s , Archief (eerste serie) D V bi . 459, D IX, bl. 511. OSTENS (JAcoBus), predikant bij de doopsgezinden te Rot­terdam , overleed in 1679. Hij schreef: Animadversiones in confessionem G. Allendorp etc. Sol pacificus. Vreede Zon 1666. Liefdens Zon. 12o. Aanteekening over de beleiclenisse van G. .dllendorp , A. van Heuven, Io. Andrae en Wilk. v. Maunk , waarin de leer der Mennnniten tegen C. Gentman verdedigd wordt. 1665 80. Zie Jocher, Adelung. Abcoude, Naamr. bl, 155. OSTENS (GIJSBERTUS) was predikant bij de Remonstransche Broederschap , sedert 1696 te Hoorn en tea 1708 te Amster­dam. Hij stierf den 24 Junij 1741. In 1715 bezorgde hij eerie vierde uitgave van L i m b o r c h s Theologia christiana. Zie Tideman, de Remonstr. Broederschap bl. 229, 249, 370; Rogge Bibl. d. Renzonstr. gesch. bl . 184 , Jacher OSTENHAERN of OOSTERHAERN (NicoLAAs) in 1612 pre­ dikant te Noorden, in 1619 ontzet. Hij schreef: Geestelijcke Medicynwinkel. Amst. 1647 12o, door anderen aan Henricus Oosterhaern toegeschreven. Zie A b c o u d e, Navrareg • bl. 272 ; Soernans, Kerk. Beg . b1.140. OSTENS (Jon. JAC.) schreef : °ratio de laudibus Hippocratic. Amst. 1737, 4. OSTRUM (P. VAN), dichter nit de tweede helft der 17e eeuw , wiens spreuk was: keur baart angst. Men vindt een gedicht van hem voor P. B o r. Oorsp. der Nederl. Oorlog. Amst. 1679. Zie H e r i n g a, _Lifst der Dialers , bl. 69. OSTOROD (enalsropaoaus), een Duitscher en A n d re a s Voidovius, een Pool , kwamen in Augustus 1618 to Am­sterdam. Zij behoorden tot de Socinianen of Unitarissen. Op verzoek der predikanten werden hunne boeken en papieren in beslag genomen en op 't stadhuis gebragt, wijI zij meenden "dat zij valschheden en lasteringen inhielden en de eigenaars verandering in de religie zochten aan te rigten." Deze beweer­den het tegendeel en eischten hun eigendom doch te vergeefs. De regering van Amsterdam zond de boeken naar Leyden om door de hoogleeraren onderzocht te worden. Deze oordeel­den, "dat zij ketterijen dreven genoegzaam overeenkomende met de Turksche leer." De Leydsche wethouders zonden ze hierop aan de raden der staten van Holland , the de zaak voor de vergadering der algemeene staten bragten. Ondertussehen wisten de professoren het onder de band zoover te brengen dat men de beide manners zoo spoedig mogelijk het land liet ruimen, en de staten besloben de boeken in 't bijziju der eige­naars de 9 van Ilerfsmaand v, d. j. in 't kantoor der Geneyaliteit te lateu verbranden en tie eigenaars aan to zeggen binnen tier da- gen uit de vereenigde landschappen te vertrekken. Te gezetter tijde werd het vuur om de boeken te verbranden aangelegd , doch de eigeuaars verschenen niet , ook werden do boeken niet verbrarid, rnaar sommige heeren namen ze nit nieuwsgierigheid mede. De staten schreven,ten zelven tijd aan alle de landschap­pen , dat men op de personen van Os t or odus en V o i do­vius zgu letten. Zij bleven echter nog een wipe tijds in 't land , inzonderheid in Friesland , daar zij een verantwoording opstelden en heimelijk lieten drukken. In deze schriften aan:de stateh gerigt , verdedigden zij hun gevoelen tegen het oor­deel der professoren , met beklag „dat se 't onrecht waren veroordeeld; omdat men hen en hunne boeken, op het oor­deel van 3 of 4 theologanten , zonder hen te hooren , had veroordeeld". „Maar dat at te haastig oordeel wijten wij s U. L. H. niet zoozeer als wel Uwe theologanten want gij zijt zoo van hen onderwezen". ,Langs dien weg , meenden zij, ging men de menschen om geloofssaken ten viere." Zie Bor, Nederl. Oorl. B. XXXV bl. 17; ITitenbogaer Hist. bl. 307-309 ; Bra n dt , Hi8t. d. Ref. D. I bl. 839, 440. OSWALD I, heer van den Berg of 's Heerenberg , zoon van Willem II, werd geboren 28 Februarij 1442 ; Hertog A r-n old van Gelre hield hem ten doop. Na zijns vaders dood werd hij door den Hertog van Kleef beleend met Mil­lingen , Bijland en Loel. Hij voerde in 1474 een zwaar regtsgeding met den deken en het kapittel te Emmerik over de erfpacht van Pannerden ; in 1486 werd hij door den keizer tot Rijksgraaf verheven. In dit zelfde jaar kocht hij de halve hoogheid van Wisch, gelijk ook de heerlijkheid Homoet. Hij stierf in 1506. Zijne vrouw was E I is a be th , gravin van Meurs , bij welke hij zes kinderen verwekte. Zonderling is het dat er niet van dezen graaf gelijk van zijne opvolgers , munten aangetroffen worden. Ziena Tadama en van Spaen, v. d. Cbijs de Manton den Heeren en Steden van Gelderlaud bl. 211 en 212. OSWALD II, graaf van den Berg of 's Heerenberg , zoon van den in 1511 overleden graaf Willem III, werd in 1525, nog minderjarig , beleend met de Geldersche leenen , gelijk ook met de Kleefsche. Hij kocht in 1545 den Nijenborg en verscheidene andere goederen onder Randwijk , Keteren en elders in de Betuwe. Ilij leefde in bloedige veete met Heer Joachim van Wisch --en overleed te Zutphen den 10 Mei 1546 , in den ouderdom van slechts 38 jaren. Hij was gehuvvd met Elisabeth van Dorth, weduwe van Johan van den Horst, welke in 1545 stierf. Zij hadden 4 kin­deren. De eenige muntsoort , van hem weer voorhanden de Oswaldusdaalder (waarschijnlijk liet hij Beene andere vervaar­digen) is afgebeeld in v. d. C h ij s de Munten van Heeren en Steden van Gelderland . Zie v. d. Chijs de M. d. H. en St. van Geld. bl. 214, 215. OSTERWIJK (JAN VAN) of Johannes Ostervicanus, rector van het vrouwen klooster te Gorcum , een der Gor­cumsche martelaren. Hij was 70 jaren oud toen hij , op be­vel van L u m e ij , kort na middernacht tusschen den 9 en 10e Julij 1572 buiten de Briel aan een galg werd opgehangen. Zie Opmeer, Hist. Martyr. Batavic. p. 29; Frain, de Gor­cumsche .Martelaren; Muller, Cat. v. portr. OTBERTUS of OBERTUS volgde H e n r i c u s I in 1091 als bisschop van Luik op en bestuurde het bisdom tot 1119. Onder hem is in 1095 door God fried van Bouillon, met zijne beide broeders Balduinus en Eustatius de eerste kruis­vaart naar het H. land begonnen. Bij deze gelegenheid ver­kocht Godefridus zijn hertogdom van Bouillon aan het bisdom van Luik , welks kerkvoogden sedert den titel van hertogen van Bouillon gevoerd hebben. Otber tu s verkreeg ook nog andere bezittingen voor zijne kerk. Men leest we-gens dezen kerkvoogd dat hij in 1103 de overblijfselen van de H. 0 d a te St. Odenrode verheven en aan de vereering der geloovigen voorgesteld heeft. In het jaar 1130 rigtte hij in de stad Luik twee nieuwe parochiekerken op , namelijk van den H. Hubertus en van de H. Fides of St. Foy. Ook beves­tigde hij in 1111 de abdij van den H. Laurentius bij Luik in het refit van begeving der kanunniksdyen in het kapittel van Ayncourt. Ten tijde des bestuurs van Otbertus viel de scheuring der kerk voor , die door keizer H e n r i c u s IV is bewerkt. Otbertus koos de zijde des keizers , doch ver­zoende zich , na diens dood ( 1106), weder met den paus. De vermaarde abtdij van Rolduc, waaronder het klooster van Hooydonk te Nederwetten heeft behoord , nam onder dezen kerkvoogd in 1104 een begin , en hare kerk werd den 13 Dec. 1108 door 0 t b e r t u s plegtig ingewijd. Zie Chapeauvi11 e, Gesta _Lewd. Eccles. T. II p. 45 ; M i r a e i, Dipl. T. III p. 28; Ernst, Hist. du Limb ourg T. II p. 284, 295; van Gils, Cath_ Meijr. Memorieb. bl. 23, 24 ; van Gils en Cop-pens, N. _Beschrijv. van 's Bosch bl. 39, 40. OTERDOOM (J.) te Bellingwolda, schreef: Ontwerp van handleiding tot een geestelijk A. B. C. Lees-en Rekenboek. Gron. 1802 4o. Zie Cat. d. Maatsch. v. Ned. Letterk. D. I bl . 101. OTGER of OTGERUS, diaken, uit Schotland, een der eerste Evangeliepredikers , die in de 8ste eeuw met zijne beide vrienden Wiro en Plechelmu s, in het Limburgsche , Gel­dersche en Overijsselsche niet onvruchtbaar arbeidde. Zij brag-ten hunne laatste levensdagen op den Pietersberg bij Roer­mond door. Hunne namen en relieken bleven bij ooze voor­vaders in eere, vooral te Utrecht, Oldenzeel ea Roermond. Zie Chesquieri, Ada ss. Belg. T. V p. 358, ss. VI p. 214, ss. 219, ss. Bat. S. T. I p. 10 ; M oll, Kerkgeseh. van Nederl. voor de Herv. D. I bl. 127 ; Overijss. Almanak voor 1846 bl. 36; van der Chys, Munten van Overijssel bl. 11. OTGER of OTGERUS was muntmeester te Brussel , in de will( van St. Pieter en wel waarschijnlijk in de le helft der 11e eeuw. Een door hem bezorgde denarius of denier is het eerst uitgegeven door prof. van der Chys in zijne Munten Hertogdommen Braband en Limburg pl. I No. 9. OTHILDE, dochter van Henrik (volgens anderen van F r e­ er i k, hertog van Saksen , gemalin van Graaf Dirk V van Holland, moeder van Floris II en van Machteld, volgens de Holl. Chronyk , hertogin van Orleans. Zie Wagenaar, Pad. Hist. 1) II bl. 193 ; Bilderdijk, Vad. Gesch. D. II bl. 32 ; van der C h y s , de Munten der Gra­ven van Holland enz. bl. 26; Kist en Royaards, Kerkel. chief. D. VI bl. 273 (eerste serie.) OTHMAR of OTHIMAN zoude den naam gegeven hebben aan O o t m a r s u m, dat eigenlijk Othimaraeim (de heim van Otte r-m a n) geheeten zal hebben. Zie Mo1hubsen, in den Overijss. Alm. voor 1838 en van der C h y s , de Munten van Overijss. bl. 29. OTHO (JoANNEs) van Brugge, onderwees aldaar en later te Gend de jeugd in het Grieksch en Latijn. Omstreeks het jaar 1567 verliet hij om der godsdienstwil zijn vaderland en begaf zich naar Duisburg, waar hij als schoolarch de opvolger en medewerker van zijnen vriend en stadgenoot Ge or gius Ca s s a n d e r, in 1566 te Keulen overleden , gezegd wordt ge­weest te zijn. her arbeidde hij voor de schooljeugd en het belang der hervorming en overleed hij 1581. Zijn dood werd door zijn dodder in een Epitaphium verheerlijkt. Men heeft van hem : Introductio in Historian Romanam cum Breviario Sex. Rua. Brugis Eland. , 1565 80. Avopthegmata et praecepta VII Sapientum, Graeco-Latina, Typis Plantini in 80. Grammatica linguae Latinae. Coloniae. Sententiae insigniores et iipopthegmata illustriora S. Scrip­turae Ibid.. 1571. Descriptio brevis eorum, quae a S. P. Q. Gandavensi Phi­lippo Austrio et Carolo V exhibita fuere. Anno 1549. Topographia ac chorograpkia urbis Gandensis. Hij gaf ook in het Licht: Luberti Hautschilti, Abbatis, S. Bartholomaei Beckhoutani Vaticinium, toti Flandriae fatali. Anno 1548 inctoatum. Ook zette hij uit het Grieksch de volgende werkjes van Pluto rchus, in het Latijn over: De puerorum institutione cum scholiis; De complurium amicitia en Commentaria duo de esu carnium in 1555 en 1556 te Gend in 4o. gedrukt. Zie Franc. Sweertii, Alh. Belg. p. 468; Val. Andreas, Bibl. Belgic. p. 546 ; Mart. H a n c k i a s, de Seriptoribus Rer. .Romanar CIAV p. 236, 237 ; o p p ens, Bibl. Bela . T. II p. 707; Saxe, Onom. T. III p. 281, 282; A. Calkoen, Spec. G. Cass. vit. p. 57 seqq. ; Kist en Moll, Kerk. hist. Archiy, D II, bl. 420. OTHO of OTHONIA (JoRANNA), te Gend geboren , dochter van den vorige , huisvrouw van Mr. Willem Ma r y a rt, ad­vocaat voor den Hove van Vlaanderen. Zij ook verliet om der godsdienstwil haar vaderland. Zij keerde waarschijnlijk naar Geld terug en vertrok van daar naar Straatsburg , haar sterfjaar is onbekend. Zij beoefende de Latijnsche poezy. Gaf in het Licht: Carminum diversorum Libri Ii. Argentorati. 1616 4o. Poekatia sive lusus extemporanei. Antv. 1617 80. Zie Val. Andreas, .Bibl. Belg p. 540; Foppens, t. a.p. 707 Kist en Moll t. a. p. bl. 422 volgg. OTHONIS of OTTONIS (JoRANNEs), paedagoog der kinderen van den aartshertog Leopold, gouverneur van Belgie , later door diens voorspraak, kanunnik der Cathedrale kerk te Gent. Volgens Foppens schreef hij in het Fransch De educatione heroica Nagnatum. Brux. 1655 12o. Zie Foppens, Bibl. Belg . T. II p. 708. OTHONIS , OTTHONIS of OTTENS (GERARD) , werd 23 Maart 1592 niet, gelijk Backer wit, te 's Hertogenbosch maar te Maren geboren. Hij trod den 15 Jan. 1619 te Meth!. len in de orde der Jesuiten , en werd missionaris in Holland. Hier werd hij gevangen gezet , vertrok na zijn ontslag naar Antwerpen en overleed omtrent 1680. Hij heeft asceti­ache werkjes, waarscliijnlijk alle in de Vlaamsche taal, geschre­ven. De volgende worden door So tuellus, F opp ens, Ocher en Backer vermeld: De fine hominis et regno Dei. Lovanii 1616 , 16o. Clavis coeli de Amore Dei et contritione. Lovanii, 1617, in 16o. Apopthegmata de vitiis superandis et acquirendis virtuti­bus. Antv. 1618 , 16o. Coelum extra coelum , de attributis Dei. Lovan. 1618 , in 16o. Deliberatio de statu vitae deligendo. Lovanii. 1618. 16. Dies diurnus seu praxis omnia opera diurna bene pera­gendi. Lovan. 1618 , in 16o. De gheestelyeken onder-wijzer der devote zielen door den salighen Franciscus de Sales , Prince ende Bis8chop van Geneven. 't Samen 7 Goddelicke gebeden op 't Ghebedt des Heeren, uyt de Francoise tael in 't Nederduijtsch over-ghe­stelt. Antw. 1648, 12o. 1662 (3e dr.) 1676 in 24o. De amatoribus crucis. Lovan. 1649. in 16o. .Excitator languidorum. Lovan. 1650 in 16o. Jiemelen buyten Hemel, met sekere en oprechte Middelen om in den opreehten Hemel voor alle eeuwickhei‘t te gaen, aen alle gheestelycke Persoonen , ende die de salicheydt hae­rer zielen beminnen toegheeygent. Antes. 1670. kl. 12. Lenv. 1622 in 16o. Praxis utendi exercitils S. P. N. Ignatii. Lov. 1653 in 16o. Schole van 't verschil des Gheloofs om, op Morten tildt, ende met luttel arbeift , al te weten , dat de ware religie, kerke, ende gheloof belangt, wordt uytghegeven door tot Leuven. 1655. in 12o. Regula Virginum sacrarum Antv. 1655 in 12. Horror peccatorum. Lovan. 1658 , in 16o. Coelum venale. Antv. 1665 , 16o. Deus bonus aeque ac suavis. Antv. 1666 , in 16o. Thesaurus ad dite8cendum cite in coelestibus. Antv. 1669 in 16o. Vita Genovevae ex Gallic() Belgice reddita. 562. Zie Aug at Alois de Backer, Bibliotheque des .gcrivains de la compagnie de Jesus. 5e serie. Bibl. Script. socief. lesu ; Foppens Bibl. Belg. T. I p. 359; Jocher; Coppea_s en van Gi N. besehrijv. V. 's Bosch D. IV bl. 369. OTT (J. C.) schreef: Din. de affectibus caloric et frigoris almosphaerae in C. H. L. B. 1749. Zie Cacti. C. H. a Roy. T. It p. 551. OTTEN (ThomAs), gereformeerd predikant te Sittart in 't land van Gulik , gaf in het licht: Een ,qezigt van de toekomende Bingen tot aan het einde der wergild , van den Heere verloont aan een van zijn on­waardigste dienaren in 't jaar ons Heeren 1688. Nu tot op­wekkinge van Gods kerke uitgegeven en met aanmerkingen, zoo wegens 't gezigt , als in zijn H. Woord gedane beloften en deszelver led. Utrecht 1693 in 12o. Zie Glasius, Godgel. Hederl. , Rabus, Boekz. van Europa. 1693 b bl. 535. ; Paquot, Mem. T. 1, p. 345. OTTENS (FREDERIK) leefde te Amsterdam in den eerste helft der 18e eeuvv en maakte zich als teekenaar,, graveur en etser bekend. Kra mm stelt hem hooger dan Im me rzee I, die schrijft dat hij in den stijl van Punt graveerde. De eerste vermeldt zijn portret van F. Halma , naar de schilderij van A. Boon en en de afneming van het kiwis naar J. Jouvenet in 4o. Ook gra­veerde hij Christiaan Huyghen s. Hij etste geestig, waarschijnlijk naar de teekeningen van L. Backhuyse n. In de Algemeene Geschiedeuis van Sulkers en Verburgh komen vele door hem naar zijn eigene teekeningen gegraveerde por­tretten voor. Zie Irnmerzeel, t. a. p.; Kramm t. a. p.; Muller, Cat. v. portr. OTTENS (JAN), tijdgenoot van den vorige , beoefende mede de graveerkunst. De vier Elementen en Mannen- en Vmuwen­hoofden naar F. Breughel zijn door hem gegraveerd. Zie Kramm t. a. p., OTTENS (REIN) , beroemd kaartgraveur te Amsterdam , gaf benevens van Keulen, Donker en de broeders Valk, verbeterde kaarten van Rusland, zoowel als van vele andere landen. Ook gaf hij gezamentlijk met Josua Ottens te Amsterdam een Atlas in folio uit , en met akin broeder Ja n graveerde hij in 1739 de groote kaart van Friesland , in 6 blades, door J. Hegelin van Claerhergen namens gede- 16 puteerde staten uitgegeven. De Maats. van Ned. Letterk. te Leijden bezit van hem : Nova ac. verissima urbis Petersburg — ac regionis cir­cumjacentis delineatio a Reino Ottens, geographi Amstelaeda­mensi, in lucem edita. Amst. (voor 1725) fol. Zie S cheltema Rusland en de Nederlanden D. IV , bl. 194 ; mr. Bodel Nyenhuis en Eekhoff, de Alg. Kaarten van Friesland, bl. 62. Cat. de Maats. v. Ned. Letterk. D. III , bl. 943. OTTERBEIN (DANIEL EBERHART), predikant to Emmerik , later garnizoensprediker te Bergen in Henegouwen , waar hij om­streeks 1825 moet overleden zijn. Hij maakte zich verdien­ •stelijk door nit het Hoogduitsch te vertalen en 'lit te geven eene nieuwe verzameling van uitgelezene gezangen ten dien­ste der hervormde gemeente van Cleve , Gulik en Berg en Mark , mogelijk dezelfde met CCCLXXIV .111 erkliYke Gezangen der Hervormde Ge­meenten van Cleve , Gulik , Berg en Mark, in 't Neder­duitscls berijmd door A. Velingius en D. B. Otterbein. Amst. 1798 , So. Zie v an der A a, N. B. A. C. Woordenb. ; Cat. der Bibl. v. Ned. Lettork. D. III , bl. 108. OTTERBOS of 0 t t erbosc h (L.) schreef : Geestelyke Mensch, Amst. 1727 , So. Zie A b c o u d e Naamr. bl. 272 ; Mourik, Naamrol der Godgel. schrijv. OTTEREN (Hum VAN) to Luik geboren , bloeide om­streeks 1713. Hij graveerde de platen voor Rob. Morison plan­tarum historia nniversalis Oxoniensis Pars secunda. Oxonii I 680-1699. seu 1715 en de Menzorie delgi academici gelati de V. Zani, en Hieronymus de Pr oeti8 eque8. Zie Kramm t. a. p. OTTEVAEN AUGUST) werd in 1809 te Everghem geboren en door E. J. V erb o eekh ov en in het vak van bees­tenschilderen opgeleid. Hij vestigde zich te Parijs , en over­feed 5 Augustus 1856 te Gend in den ouderdom van 47 jaren. Zijn kunst is in de kabinetten in Frankrijk en Belgie te vinden, Zie Immerzeel t. a. p.; Kramm t, a. p. OTTHEZ (FREDERIK). Zijn naarn leest men onder een brief van Diderik van Sonoy 2 Julij 1573 nit Medemblik aan den Prins , waarin hij op mistroostige wijs over den toestand der taken schritjft. Zie Bor, Oorsprotuik , enz. B.VI bl. 326; 'sGravtsande, Ifist • adaneenschakeling , bl. 336, 337. OTTING ( JOHANNES WENCESLAUS YAN), in 1710 geboren, ward in 1730 predikant te Ihendijke , in 1735 te Werkendam, in 1739 te Vlaardingen , in 1755 te Breda , waar hij in 1'688 emeritus werd en 16 Dec. 1792 stierf, oud ruim 83 jaren Hij schreef : Verklaring over Psalm LXIII in IX. Leerredenen. Breda 1784. Zie Sprenger van E ij k, Geschied. van rlaardingen bl. 222; Brans, Kerk. Beg. bl. 37, 121, 171; Navorscher D. VI, bl. 319; Arrenberg, Naamr. bl. 392; Brans, Kerk. reg. 1)1. 37, 121, 171; Keppel, Alphab. Nadnzrol bl. 117. , OTTINGA (RuDoLpuus), als propenent beroepen te Baarland in 1743 , en 1745 te Koudekerk in Waltheren, en 1751 te Moerkapelle , in 1761 salvo honore ontslagen in 1784 gestor ven. Hij heeft zich bekend gemaakt door het deel dat hij ham in den Avondulaalstwist tusschen App e 1 i u s en Jan s s o­nius, en schreef: Onzydige, waarheitzoekende en vredelievende overdenkingen, 8trekkende ona nit het oude denkbeeld van eerie waare zigt­&tare kerk , de leer aangaande de 8aeramenten of to leiden en in earl waar daglicht te 81ellen. Leid. 1771 , 1773 , 3 d. So. Zie Ypey, Gesch. d. Uhr. Kerk. in de xrur eeuw , D. VII, bl. 408 very. ; Glasius, Godg. Nederl. ; Brans, Kerk. Reg. bl. 93; Arrenberg, Naconreg. bl. 392. Boekz. d. Gel. 1743, b. bl. 368, 617, 1744. a. bl. 220. 1746 b. bl. 631, 1746 a. bl. 370, 373, 1751 b. bl. 348 , 605. OTTER (CHMSTIAN), een Duitscher van gebootte, die zieh een geraimen tijd te Nijmegen heeft opgehouden tot het geven van wiskundige lessen. Hij was in 1598 te Ragnitt, in Frills­seu geboren , en na het voltooijen zijner studien deed bij groote miter' door Europa. Van 1647 tot 1658 was hij hof­mathematicus van den keurvorst Frederik Wilhelm van Brandenburg , voor welken hij — too 81S men zegt — do vesting Friedrich8burg heeft aangelegd. Na dien tijd is hij naar Nijmegen vertrokken, alwaat hij tot hoogleeraar in do vviskunde ward aangesteld. Men houdt hem voor den uitvin­der van den zoogenaamden Hollandschen vestingbouw,, die doorgaangs aan Ada m Freitag wordt toegeschreven ; ook moet hij een muzijk-instrument hebben uitgevonden , door hem Tuba harcolectonica genoemd , dat hij aan koning Christ i-a a n IV van Denemarken voor 200 rijksdailders verkocht. Otter overleed te Nymegen den 9 Augustus 1660. Zie Poggendorff, Handworterbuch zur Geschiechte der exacten Wissensehaften; Bouman, Geld. Hooges. D. I, bl. 265. OTTER (DIRK HILLEBRANDSZ.) was schepen en hoofdman der burgerij te Amsterdam , bij gelegenheid van den aanslag der Herdoopers in 1535. In 1566 was hij een der vier burgemees­ters , die , onder protestatie , door de landvoogdes M a r g a-r etha werden aangesteld. Zie C. G. P 1 e m p, der Herdoperen Anslach bl. 8; Booft, Ned. Hist. B H, bl. 61; Wagenaar, Amsterd. D. III, bl. 37, 143. OTTER (FLoRts Dinasz.) , voorstander der hervorming te Amsterdam, die met Jacob Gerrit Teeuweszoon en Laurens Rea el in 1566 den beeldenstorm te Antwerpen aan burgemeesters mededeelde. Zie Wagenaar, Amsterd. D Ill , bl. 176. OTTO I, bisschop van Utrecht. Hij was de zoon van 0 t to I van Gelder, werd van zijne jeugd of voor den geeste­lijken stand bestemd en bragt een gedeelte er van te Utrecht door, waar bij het ouderwijs van zekeren Walter, een man van naam in de monnikenwereld dier dagen, genoot. Uit dank­baarheid voor zijne herstelling van een felle koorts, nam hij het kruis aan , en vertrok naar het H. land. Van dear terug­gekeerd , werd hij proost van Xanten. In November 1212 , werd hij , na den dood van bisschop Dirk, ofschoon nog geen 18 jaren , ofschoon hij wegens zekere kanonieke bepalingen voor het episcopaat niet in aanmerking mogt komen , ten ge­volge van den invloed zijner familie , tot bisschop van Utrecht benoemd. Sommigen willen dat er om zijnent wil in het bis­dom een scheuring ontstond , en dat hij de oorzaak van veel kwaads was : anderen prijzen zijnen mannelijken aard en zijn beleid in de behandeling van regtszaken. Veel werd er te Rome , onder I n n o c e n t i u s III , over zijn onkannonieken leeftijd gehandeld. In 1216 toog Otto derwaarts om op 's pausen bevel voor de cuie te verschijnen. Hij stierf op reis , eer hij haar ten halve volbragt had. Zie Anonym. .De rebus Ultraj. p. 14; Matth. ad Anonym. p. 185; Chron. de Traj. Matth. Anal. T. V. p. 337 ; Beka, Chron. p. 55; Caesar H eiste r b. Dial. de miracul., T. HI, p. 30; van Spaen, Hist. van Gelderl. D I, bl. 121; van Gils, Cath. Meijer , Memorieb. bl. 70 ; van Gils en Coppers, N. Beschrijv. van het Bisd. van 's Bosch D I, bl. 135, Bat. S. T. I, p. 215; Roijaards, Geseh. van het Christend. en Christ. Kerk. D I, bl. 215; W. Moll, Kerk. Gesck. van Nederl. voor de Herv. D. II, bl. 146. OTTO II, bisschop van Utrecht, zoon van Bernard van der Lippe, abt en bisschop in Lijfland , broeder van G e r-hard van der Lippe, aartsbisschop van Bremen. Hij was domprior te Utrecht, toen hij na den dood van zijn voorgan­ger in 1216, door invloed van graaf Willem van Holland en Gerard van Gelre tot bisschop van Utrecht verkozen werd. Na van Frederik II te Frankfort de regalien ont­vangen te hebben , en aldra met goedkeuring van den aarts­bisschop van Keulen geordend te zijn , heerschte hij aanvan­kelijk met beleid. Nadat hij zijn stift ter beheer had opge­dragen aan zijn broeder Herman van der Lipp e, onder­nam hij den kruistogt naar het H. land , niet gelijk hij zich had voorgesteld , met H e n d r i k II, welke dien vroeger be­raamden togt eerst aanvaardde in 1229, maar met graaf Willen I van Holland (1218), waarvan hij in 1220, toen hij te Frankfort onder den keizer eene rijksvergadering bij­woonde , teruggekeerd was. Hij voerde een fellen oorlog met Gelde r, die na wisselend fortuin in 1226 eindigde. Hierop volgde de oorlog met Rudolf van K oe verde n, wiens ge­slacht zijne voorgangers reeds zoo veel moeite had gebaard. Otto verzamelde een leger om aan de oproerigheid der Drenthenaren voor altijd een einde te maken. Gerard van G e 1 r e , nu zijn vriend , plaatste zich aan zijne zijde , de graven van Holland en Kleef zonden hulptroepen. Met hen vereenigden zich vele ridders en knapen uit de bisdommen van Keulen en Munster, aan vvier hoofd Bernard , graaf van Horstmar, een krijgsheld, dien zelfs =Richard Leeuwenhart in het oosten bewonderd had, stond. Er viel op St. Ponta­leonsdag (28 Julij) 1227 te Anen bij Gramsbergen een hevige slag voor, waarin de Drenthenaren een volkomen overwinning hehaalden. Den bisschop staken zij den strot of en zijn lijk bragt men later naar Utrecht. Als een merkwaardige bijzon­heid vermeldt men dat hij zijn eigen vader te Oldenzaal tot bisschop van Lijfland en zijn broeder Gerard tot aartsbis­schop van Bremen heeft geordonneerd. Zie Anon. de rebus Ultraj p. 15 ; B e k a, Chron. p. 56; Chrop. de Traj. bij Matthaeus T. V. p. 337; Annal. Stad. Pertz. T. XVI p. 359, Bat. S. T. Ip. 215; Kerkel. Oudh. D. II bl. 22; Dra­kenboreh, Aanh. op de Kerkel. Ozedh . bl. 26 very.; B o n d a m, Charterb . v . Gelderl. bl. 290 ; van Kampen, Gesohied. der Kruis­tocht. D. III bl. 269 van der Monde, Tijdschrift voor Utrecht. jaarg . 1835, bl. 547 vv.; van Gil a, Cath. Meijer. Memorieb. bl. 70; v an G i 1 s en C o p p e n s, Nieuwe Beschrijv. van het Bisdom van 's Hertogenbosch D. I bl. 108 ; Ruyaards, Gesck . v . h. Chris- fend. en de Christel. Kerk in Nederl. D. I bl. 217; Moll, Kerk. Gesehied. V. Nederl. voor de Here. D. II, st. I, bl. 108, 109. OTTO III, bisschop van Utrecht, zoon van graaf Willem I en broeder van Floris V. Hij bestuurde namens zijn broe­der Friesland , toen hij 1235 tot bisschop van Utrecht werd verkozen. Met moeite schijnt hij te Rome 's pausen goedkeu­ring verworven te hehben, voor 1245, noemt hij zich dan ook niet bisschap maar elect van Utrecht. Met ijver Iegde hij zich op de verbetering der wereldlijke belangen en den inwendi­gen toestand van zijn Stift toe, ten einde de nadeelen in vroe­gere oorlogen veroorzaakt, ook met opoffering uit eigen mid­delen te herstellen, Na den dood zijns broeders in het tornooi van Corheij nani hij den jongen graaf Willem II en het graafschap Holland ender zijn voogdij. Hij was bij diens kroo­ning in 1248 tot koning van Rome tegenwoordig, ook was hij waarschijnlijk tegenwoordig bij diens ridderslag te Keulen en diens veel besproken ontmoeting met A l b e r t u s M a g n u s, het wonder der geleerde wereld van die eeuw. Ook bereidde hij vermoedelijk de invoering der Dominikanen orde in ons vaderland, het gevolg dezer ontmoeting, voor. In zijn tijd was het gebruik van Deventer munt in Overijssel zoo algemeen, dat in een brief , waarbij de Katentol in 1241 door den bis­schop van de stad Deventer in erfpacht werd afgestaan , de sore daarvan in Deventersche munt betaald werd. Otto stierf in 1249 en liet eene onwettige dochter na, die in 1269 door Floris V aan Boudewijn van Noordwijk uitgehuwe­lijkt werd. Zie het Chron. van Beka, p. 62 seqq.; Matthaeus, ad Ano­nym. p, 229, Anal. T. V. p. 340; Meernaan, Gesell. v. Graaf Willem D. I bl. 230 vv.; Arend, Vad. Geschied. D. Il, at. I, bl. 236; de Geer, Bijdr. tot de Geschied. der Prov. Ulrecht, bl. 333 vv.; van Gila, Cath. Meijer. Memorieb. bl. 70; van Gils en C o p p e n s , N. Beschrifv. van 's Hertogenb. D. I bl. 136 ; H. J. Royaards, Gesehied. van het Christend. en de Christ. Kerk D. I bl. 120 ; M oll, Kerk. Geschied. van Nederl. D. II, st. I, bl.114, 115 ; van der C h y s , de Munten der Bisch. van Utrecht bl. 75, 80. OTTO I, graaf van Gelre , zoon van Hendrik, graaf van Gelre in 1164 geboren , volgde zijn vader in 1182 op. Hij zou toen den ouderdom van 20 jaren bereikt hebben. Reeds te voren, zegt men , had hij deel genomen aan het verbond tegen hertog Fiend ri k de Zeeuw, en was aanwezig bij bet beleg van Brunswijk door keizer Fred er i k, dat twee maanden duurde. Van Spa e a eater meende reden to hebben zulks te betwijfelen. Na het overlijden van zijn broeder viel de bisschop van Utrecht, verbonden met de graven van Hal-land en Cleve, in de Veluwe eft verwoeste alley door geheel Gelderland. 0 tt o riep de hulp der bissehoppen van Keulen en Munster, van den hertog van Brabant en den graaf v a n den Berg in, bragt een leger van 3000 voetknechten en van 1800 ruiters op de been en sloeg het beleg voor Deventer, werwaarts de vijand den geheelen buit had gebragt en waar eene bezetting van 80 ridders lag. De bisschop en zijne bond­genooten verzamelden een magtig heir om de stad te ont­zetten, maar keizer Frederik liet de vijandelijkheden staken en bemiddelde eenen vrede , vvaarbij O t t o in het bezit der Veluwe bleef. In 1188 nam 0 t to te Mentz het kruis aan en vertrok over zee naar Jeruzalem , in gezelschap van de gra­ven van Holland en van Vlaanderen. Hij keerde onbeschadigd terug en gaf scads region en vrijheden aan Zutphen. In 1195 narn hij een werkzaam deel aan de verschillen tusschen bis­schop B a u d u i n en de Drenthenaars. F loris, kastelein van Koevorden. en zijn stiefzoon Vo l k i e r werden gedwongen het slot Loevestein aan den bisschop en aan zijne broeders , de graven van Holland en Benthem over to geven, en zij zochten deswegens hulp van 0 t t o. Deze, wien men heimeNk beschul­digde de belangen van 's bisschops vijanden voortestaan , be­middelde een verdrag , en bewoog de Groningers en Drenthe­naars 16 gijzelaars aan den bisschop te geven , maar deze werden te Deventer, zonder regt of reden, gelijk. de Gelder­schen beweerden , gevangen gehouden. Van tie Stichtsche zijde Meld men staande dat 0 tto onder de hand het vuur aan­stookte. Hoe het zij, de graaf was hierover zoo vertoornd dat hij Vol k i e r met alle magi bijstond en hem hielp Drenthe, Twente en het slot Loevestein weder te veroveren. Door tus­schenkomst der aardsbissehoppen van Mentz en Trier werd een bestand getroffen dat door den graaf van Benthem niet onderhouden werd , toen greep men weder naar de wape­nen. De Stichtschen leden een nederlaag hij Ootmarsum en tot weerwraak viel de bisschop in de Veluwe. Otto zat ook niet stil , bemagtigde verscheidene Overijsselsche sloten , be­stormde Deventer elf dagen met magnelen en ander schutge­veente , zonder zich nochtans daarvan meester te kunnen ma— ken. Door bemiddeling van den hertog van Brabant, besliste in 1196 keizer Frederik te Utrecht de gesehillen, doch naau­welijks was de keizer weder naar Duitschland vertrokken of de Drenthenaars verbraken het verdrag , maakten zich meester van alle bisschoppelijke renten en inkomsten , en geven ze aan 0 t t o, B a u d e w ij rt hierover ten hoogste vertoornd, volgde den keizer op de hielen , trof hem te Mentz aan en ontving op zijne klagten de sterkste beloften van bijstand. Hij beleefde edger de vervulling daarvan niet, want den vijiden dag na zijne komst , stied hij aldaar (21 April 1196) en zijn lijk werd naar Utrecht gebragt. Deze dood gaf aanleiding tot nieuwe °Masten. Dirk van Holland, doniproost, breeder van den overledene en Arnold van Is enburg, proost van Deven­ter, werden ieder door een gedeelte der kanunniken verko­zen. De graaf van Holland hield Dirks zijne, terwijl 0 t to en de Overijsselschen zich voor Arnold verklaarden. Keizer Hendrik beloonde Dirk met bet wereldlijk bewind , en stelde hem tot ruwaard van het Sticht aan , tot dat de pans tus­schen de mededingers uitspraak zou hebben gedaaii. Beide trokken naar Italie en stierven aldaar. Toen werd in 1199 Dirk van A r e, proost van Maastricht, tots bisschop verheven, welk zoowel aan den graaf van Holland als aan 0 t to mis­haagde. In den tijd dat Dirk en Arnold over de Alpen een pauselijke beslissing zochten , nestelde zich de graaf van Hol­land op het slot ter Horst , waaruit hij in de Veluwe viel. Met een rijken buit beladen , werd hij door Otto op zijn terugtogt achterhaald. Aan den Heimenberg bij Rhenen , viel een hevig gevecht voor, waarbij de Gelderschen te kort scho­ten. Otto redde zich ter naauwernood door de sneiheid van zijn paard over de Grebbe , met verlies van vele dooden en gevangenen. Kort daarna verkreeg hij eenen getrouwen bond­genoot. Willem, graaf van Oost-Friesland, broeder van den Hollandschen graaf, kwam op de mare dezer overwinning bij zijn broeder op het slot ter Horst. Deze liet hem gevangen icemen, clod' hij vond middel cm te ontvlugten en een schuilplaats bij Otto, met wiens dochter hij het volgende jaar, 1198, trouwde. De verkiezing van Dirk van Are bemoe­digde niet alleen de beide graven , maar bewerkte een naauw verbond tusschen hen, tot welks waarborg 0 t t o's oud­ste zoon Hendrik met Dirks dochter Aleida werd ver­loofd ; maar ongelukkig stierven beide kort daarna. Dit stoorde de vriendschap niet, want de graven verzetteden zich geza­mentlijk tegen den nieuwen bisschop, die schattingen in Fries-land deed heffen. Otto viel in Overijssel en de graaf van Holland sloeg het beleg voor Utrecht. Otto van Saksen , die in 1198 den Duitschen troon had beklommen, en wiens be­langen de Geldersche graaf zeer was toegedaan, beschreef de twistende partijen voor zich te Maastricht : Otto trok der­waarts onder 's Rijks geleide en dat van den aartsbisschop van Keulen maar de hertog van Brabant ontzag zich niet die te schenden en hem onderweg arglistig op te vangen. De bis­schop van Utrecht nam deze kans waar,, brandde de Veluwe a f, nam Zutphen en Deventer, zonder slag of scoot in. Kort daarna werd Otto op vrije voeten gesteld , mits hij 25000 mark zilvers tot losgeld betaalde. Tot zekerheid der betaling stelde hij zijne twee zonen en 25 zijner leenmannen tot gij­zelaars of wel hij verpandde Maas en Driel , Thielrewaard en Bommelerwaard. Het eindelijk verdrag werd in 1203 ge­sloten. 1)e verzoening was opregt en werd in 1204 door een naauwer verbond gevolgd, waarbij de hertog zijne dochter aan den graaf van Ge it e ten huwelijk beloofde. Doze goede verstandhouding gaf ook aanleiding dat Otto de zijde van den Roonischen koning Otto verliet en zich aan diens me­dedinger, Philip H van Zwaben, vriend van den hertog van Brabant, onderwierp. De laatste maal dat Otto gemeld wordt, vindt men in het verzoek, 't welk hij den 8 Maart 1206 aan den keizer Philip deed om toevrijheid te Keizersweerd voor de burgers van Zutphen te verwerven, welke gunst hij ook verkreeg. Hij overleed in 1207 en werd bij zijn vader te Kloostercamp voor het altaar van St. Stephanus begraveu. Zijne vrouw Richil di s, zeer waarschijnlijk de dochter van R o b-b e rt, graaf van Nassau, met welke hij in 1190 huvvde, over­leefde hem en nam den geestelijken staat aan. Zij werd de eer­ste abdis van 't klooster Munster, door haar zoon Gerhard te Roermonde gesticht. Zij overleed den 21 September 1231. Uit dit huwelijk zijn verscheidene kinderen geboren, die door van S p a e n worden opgenoemd. Bij 0 t t o's verzoening met den Utrechtschen bisschop Dirk van Are in het begin der XIII eeuw moest hij onder anderen beloven te Zutphen geen munt te laten slaan van de gehalte en met den Utrechtschen of Deventerschen stempel. Zie Slichtenhorst, Geld. Gesehied. bl. 73 volgg.; Pontanus, Hist. Gelr. Chron. Slay. Supl. 127 ap. Leibnitz, Ser. Rer. Br. II p. 645; Schatten, Ann. Paderb. T. I p 594, 595; Beka, Chron. in Balduino; Heda p. 56, Chron. Tiel p. 156, 173; W i I h, Procurator in Matth. Anal. T. II p. 496; Geld. Ch. Both bl. 263 T. II No. 25, 86, 87, 89, 97 ; K luit, Hist. Crit. T. I p. 155, 179, 194; Butkens, Tr. du Brab. T. I p. 155 ; Knippenberg, Hist. Reel. Gelr. p. 76, van S p a e n , Inkjet, tot de Hist. van Geld. I) . I bl. 228, D, II bl. 20 , 43, 45 , 47, 57, 68 , 84 , Der. Hist. van Gelderl. D. I bl. 69 ; volgg. W a g e n a ar, Vad. Hist. 1). II bl. 272 ; van W ij n op W agen a ar, D. II bi. 93, 97 ; voorts Bilderdijk, Arend, Kobus en de Rivecourt; van der Chys, de Munten der Graven en Hertog van Gelderl. bl. 10, 11. OTTO II, Graaf van Gelre , zoon van Gerhard en van M a r griet, dochter van Hendrik, hertog van Brabant. In 1233 nam de kerk en het kapittel van Emmerik hem tot kerk­voogd aan. Dien ten gevolge ontstond er geschil tusschen hem en Otto van Holland , bisschop van Utrecht , dat den 31 Julij 1235 werd bijgelegd. De beschuldigingen van ketterij tegen de Stadingers , waar aan de aartsbisschop van Bremen en de geestelijkheid een groot gewigt hechtten , veroorzaakten de prediking van een kruisvaart tegen hen. Otto, nevens de hertog van Brabant en de graven van Holland en van Cleve trokken derwaarts en alien namen deel aan de overwinning , die den 24 Junij 1234 op deze ongelukkigen behaald werd. Otto verwaarloosde geen gelegenheid om zijn gebied uit te breiden. In 1336 kocht hij Grolle met regtsgebied, gruit, munt en verder toebehooren van beer Hendrik van Borcul o. In datzelfde jaar deed Otto hulde aan den bisschop van Luik, wegens de leenen, die =bij van hem hield deze verpligting ver­hinderde hem echter niet J ohan en W al era rn van Li m-b urg tegen hem bij te staau. Drie jaren sloot hij met zijn oom Hendrik, hertog van Brabant, een nieuw verbond en liij beloofde hem hulp tegen een ieder , in alle voorkomende zahen. De Munstersche geschiedschrijvers verhalen dat Otto oorlog voerde tegen Ludolf van Holte, bisschop van Mun­ster, dat hij in een gevecht gevangen werd en dat hij tot losgeld zijn heerschap Goije aan den bisschop moest leen maken. Pontanus stelt deze gebeurtenis op 1254 , dock v a ra Sp aen bewijst dat zulks onmogelijk is en betvvijfelt de ge­heele zaak. Nadat Inn o c entius IV keizer Frederik in 1245 , op de kerkvergadering van Lyons , van de kroon ver­vallen was verklaard , werd daze ook aan graaf Otto aan­geboden. Hij liet zich echter door dien hoogen rang niet verblinden en vergenoegde zich met den hertog van Brabant de belangen van Willem, graaf van Holland voor te staan. Hij hielp hem Aken et Keizerweerd belegeren en leende hem 16.000 mark zilvers , waarvoor hij den burg van Nijwegen met lieerschap , leen- en dienstniannen en al het toebehooren in pandschap verkreeg. Otto zag zich echter verpligt dezen burg met geweld te veroveren. Na dat Aken in handen van Willem was gekomen , werd hij er door den aartsbis­schop van Keulen , in tegenwoordigheid van vele vorsten , wider welke Otto, gekroond, Gysbregt van A in stel en Herman van Woer den achtten zich gebelgd over de afzetting van hunnen bloedverwant Go o s w ij n als bisschop van Utrecht en zij verbonden zich met de heeren van Goo r, van Almelo en van V o o r s t, om den nieuwen bisschop Hendrik van Via n d e n, te beoorlogen. Na eenige sloope­rijen, bestemden beide partijen een dag om de zaak door het gcluk der wapenen te beslissen. Iliertbe werd den 16 Junij 1252 vastgesteld. Des avonds van dien dag keerde Hendrik als overwinnaar terug. Onder de gevangenen, die hij medebragt, bevonden zich de heeren van Am stel en Woerde n, die gehonden naast zijn paard geleid werden. Door tusschenkomst van den honing en van den aartsbisschop werd de vrede ge­sloten , en Willem trok onmiddelijk naar Frankfort , waar hij tegen het begin van h&j eenen rijksdag had uitgeschre­yen, werwaarts Otto hem vergezelde. De bisschop maakte van diens afwezen gebruik om in de Veluwe te vallen en ones te vuur en to zwaard te verwoesten. Hij bragt binnen Utrecht eenen rijken buit en een groot aantal gevangenen. Het voor­deel dat hij daardoor genoot, was toereikende tot het vesten van het slot Yredeland, dat hij tegen de heeren van A in s t e I Het bciuwen. Otto werd hierdoor tot den vrede gedwongen, die in 1253 tot stand kwam. Otto nam geen deel aan den oorlog die in 1253 tusschen den Roomschen koning en. M a r­gri e t, gravin van Vlaanderen, gevoerd werd. Hij wordt niet genoemd tusschen de verbonden vorsten, die den 4 Julij bij de overwinning te Westcappel tegenwoordig waren, maar toen Karel van A ej o u, broeder des konings van Frankrijk en vele Fransche heeren , in 1254 Ma rg ri e t te hulp kvvamen en Henegouwen innamen, heeft Otto zich mede beijverd om de grenzen van het Rijk tegen hem te verdedigen , en hij heeft deswegens vele diensten gedaan en kosten aangew end , die hem door eene verhooging der pandpenningen van Nijme­gen vergoed zijn. Ook ontving hij het slot 0oy als een rijk­sleep , benevens al hetgeen de edele B a rthold van bet rijk gehouden had. In 1256 was Otto middelaar tusschen Guido v an Da mpierr e, graaf van Vlaanderen en Fl oris V, graaf van Holland. Het is echter niet denkelijk, dat hij zijnen broe­der zal hebben bijgestaan in den oorlog tegen den hertog van Brabant en de burgers van Luik, dewijl hij in 1257 uit­spraak tusschen hem deed. Otto had vervolgens nieuwe on­eenigheden met den bisschop van Utrecht, die net bet verdrag van den 5e Mei 1258, en met het kapittel van Zanten , die met dat 17 Maart 1259" werden bijgelegd. Nadat Floris, ruwaard van Holland , in de lente van 1258 , te Antwerpen op een tornooij gekwest en den 26 Maart aan de bekomene wonde overleden en na hem 11 en dri k, hertog van Br \ bant, voogd van den jongen graaf F l o r i s, gestorven was, werd Otto door de Hollanders tot voogd over F Lori s gekozeu , terwij1 de Zeeuvven de voogdij aan vrouw Ale i d, weduwe van J a a v an A v e s n es, hadden opgedragen. O t to trok een leger bijeen met hetwelk hij naar Zeeland overstak om AI e i d op te zoeken ; hij landde te Reimerswale , een eiland van Zuid-Beveland, waar Aleid hare magt verzameld had. Op Vernouts-Ee viel een hevig gevecht voor,, waarin 0 t t o eene volkomene overwinning behaalde. Hij legde mede den 6 Jan. 1267 een geschil bij tusschen den bisscbop van Luik en den beer van Mechelen. Dit verbond was echter van geen langen duur, want 0 t to viel kort daarop in Brabant om Meche­len te overweldigen, 't geen hem mislukte. De Brabantsche togt was naauwelijks afgeloopen of Otto kreeg wederom de handen vol. De aartsbisschop van Keulen, oneens met de burgers zijner stad, had een en andermaal getracht die te bedwingen. De graaf v a n G u 1 i k was door de stad tot beschermheer in­genomen 't geen de aartsbisschop E age lb e r t zoo verdroot dat hij met zijue bondgenooten het Guliksche to vuur en te zwaard verwoestte. De graaf zocht dadelijk hulp bij graaf Otto zijn zwager eu de aartsbisschop en zijn broeder, de hear van Valkenburg, w erden gevangen genomen. Hij ondersteundeverder Jan van Nassau, bisschop van Utrecht tegen Gysbr egt van A mst el (1268 of 1269) en in 1271 geraakte hij in onmin met den hertog van Brabant over de stad Tiel, waarop hij eenige regten meende te hebben. Na een langdurige en roemrijke regering van 42 jaren overleed hij den 10 Jan. 1271 en werd te Grevendaal begraven , wear zijn graftombe en afbeeldsel nog te zieti is. ilij huwde (1) Margriet, dochter van Dirk, graaf van Cleve, die in 1251 overleed. Zij was moeder van Elisabeth, gravin van den Berg en van Margriet, vrouw van Couey. (2) Philippotte van Dam— m ar tin , derde dochter van Simon, graaf van Ponthieu en Monstreuil , en van Mari a, erfgravin van Ponthieu , weduwe van Raoul van Issoudam, graaf van Eu en van Raoul de Coucy, die Lodewijk de Heiligen op zijnen kruis­togt volgde, in 1250 in den slag van Massonne sneuvelde. Zij overleefde hem en schonk hem behalve Rein ol d, die zijn va­ der opvolgde, Philippina, die met Walram, beer van Valkenburg en Montjoye huwde, Er m g a r d, vrouw van Dirk graaf van Cleve , en Mari a, vrouw van B el 1. Zie Pontanus, Hist. Gelr. p. 145, 147, 151, 152; Chron. Tiel. p. 151, 240; Beka, Chron. Tray p. 57, 74, 88; Chron. Colon. fol. 235; Menc. Chron. ap. Matth. Anal. T. II p. 270; Bever­gene, Chron. Monast. p. 37; Melis Stoke, Bijmchr. D. III bl. BV. vs. 70 volgg. Kluit, Cod. p. 765; Klerk der laage landen. bl. I47; Charterb. van Geld. I). III passim ; Slichtenhorst, Geld. Gesch. M e e r m a n , Graaf Willem D. I bl. 294, 390. D. II bl. 188, 262. D. V. bl. 92; Wagenaar, Vad. Gescli. D. II bl. 384, D. III bl. 7, 9; van Wijn, Aanm. op D. III bl. 7, 8, 9; Nalez. bl. 136, 137, 138, 139; Bilderdijk, Gesch. des Vaderl. D. II bl. 166-171; van Spaen, Inl. tot de Hist. van Gelderl. D. II M. 199, 204. D. IV bl. 315, Hisl. van Gelderl. D. I bl. 195,223; Butkens, Tr. de Brab. p. 282, 283; van der Chys, de Munten der Graven en hertogen van Gelderl. bl. 12-18. OTTO I, graaf van Zutphen. Niets is nopens hem bekend clan zijn aanwezen, zoo hij bestaan heeft. Van Spa en be­weert te regt dat het stuk van 1013 , alwaar Magnus dux Otto de Zutphen getuigenis van een verdrag tusschen W o l­fannus abt van Prum en Hendrik, graaf van Limburg af­legt, hem niet moet worden toegeeigend. Zie Inl. tot de Jvan Gelderl. bl. 178, 181. D. II bl. 47. OTTO (EBERHARD) , noon van een koopman te Hamm, werd aldaar den 3 September 1685 geboren , studeerde er ver­volgens drie jaren te Bremen , volgde drie jonge edellieden als hofmeester naar bet gymnasium te Steinfurt en te Hall, werd 1714 doctor in de regtsgeleerdheid , professor in dit vak aan de Universiteit to Duisburg, en to Harderwijk , twee­maal to vergeefs beroepen to zijn , in 1720 hoogleeraar in bet burger- en staatsregt te Utrecht en in 1739 eerste syn­diens en directeur van de kanselarij der rijksstad Bremen, waar IA 20 Julij 1756 overleed. Hij was de leenneester van W i 1­1 e m IV en schreef: Disputatio philologico-juridica ad L. S. Si Servus 27 § 28 ad legem Aquiliam. Stein% ord. 1710 4o. De Aedilibus coloniarum et municipiorum fiber singularis , in quo pleraque ad veterum politiam inunicipalem pertinen­tia explicantur. Francf. 1713 So. Papinianus, sive de vita , studiis , sert:ptis , honoribus et morte Papiniani diatriba. L. B. 1718 So. Bremae 1743 80. Dissertationes juris publici et privati. U Itraj. 1723 4o. De vita , studiis, scriptis et honoribus Servii Sulpicii Tiber singularis. Ultraj. 1725 4o. Ook' in T. V. van den Thesau­rus Juris met P. Alfenus Vanu , ab injuriis veterum , et recentiorum liberatus. Ultraj. 1737 gr. 80. De Dils vialibus plerorumque popalorum Hallae. 1714 So. Traj. 1731 80. De statu Judaeorum publico. Ultraj. 1721. De jurisprudentia symbollea exercitationum trias. Ultraj. 1730 So Thesaurus furls Romani continens rariora meliorum inter­pretum opuscula. L. B. 1725-1729 6 vol in fol. Ultraj. 1733. 1735 5 vol in fol., nagedrukt te Baze11740-1744. Deze belangrijke collectie, door Meerman vervolgd, bevat 97 werkjes, waarvan de titels worden opgegeven in de Mist. Liter. Jurisprud. van Dan. Nettelkamp, in de Bibl. Selecta van Struvius, en in den Cat. der open!). bibliotheek te Orleans. Primae lineae notitiae rerum publicarum. Ultraj. 1726, saepius repetitae. Ad Instituta Justiniani notae criticae et comtnentaria. Ibid. 1729 3e edit. Basil. 1760 4o. .De tutela viarum publicarum Fiber. Ib. 1731 So. Dit werk is verdeeld in 3 deelen. Het eerste De diis vialibus etc. was reeds afzonderlijk verschenen , het 2e handelt de magistrati­ bus viacuris en het derde De legibus ad viarum curam per­tinentibus . In weerwil der scherpe kritiek van P. Burman is dit werk zeer geacht. B o u c h a u d heeft het vertaald in zijne Memoire sur la police des Romains concernant les Brands eke­mins. B a r b i e r heeft dit plagiaat aangetoond in zijn Sup­plement de la correspondence de Grimm, p. 339. Joh. van Nuyden , compendiosa Institutionum Justiniani Tractatio, cum, additionious Ever. (Monis, Traj. Rhen, 1737 80. Sam. Pufendol:flus de officio hominis et civic cum eius annotationibus. Traj. Rhea. 1737 12o. Men vindt in Niscell. Observ. crit. in duct. vet. et recent. T. VI. p. 471. Epistola Charlottae AmiUde ad. Everh. Ot­tonem. Zie Struvii Bibl. furls selects p. 12, 18, 51, 272, 182, 184, 208 214, 233, 356, 677, 715 ; Saxe, 0220M . lit. T. VI p. 153; Drac­kenborchii, Series Profess. Acad. Traiectinae No. LXV; Stolle, ad Heumannum p. 447-488; Burmanni, Traj. erud • p..Bur-mannus minor in Anti-Klotzio p. 15-18; Heringa, de auditorio p. 145, 189; Roterm., Brem. T. II p. 84; Hauboldi, Institut. fur. Rom. litter. T. I p. 161 ; Programma funcbre in Exequias. E. 0. Bremae 1750 fol. , Juglers, Beytrage zur juristischen Biographie. Th. I P. 1 No. X p. 151-175; Meusel Lex T. X p. 240. Adelung en Rotermund; Moser, Lex. der Rechtsgelehrten; Geschichte der Jetzlebenden Rechtsgel. ; Baur, Handavb. Biogr. nouv. gen. Biogr. Univ.; Met. Univ.; van K a m p e n , Bekn. Geschied. d. Letterk. D. II bl. 312 ; Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges. D. II bl. 85; Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rise-court, Boekz. d. gel. Wereld, 1756. 6. bl. 104. OTTO (GEORGE DANIEL ) , predikant bij de Luthersche meente te Amersfoordt, gaf in het licht: Godsdienstig onderwijs , in schetsen. Amst. 1837, Ainersf. 1847 kl. 80. Feestrede ter vierin,q van het 150jarig bezit en gebruik der .Evan,q. Luth. Kerh te Arnersf. naar aanl. van Openb. XXI: 3 geh. op Zondag den 20 Nov. 1836. Dordr. 1836. Leerrede ter gedachtenis viering van den 300jarigen dag van M. Luther. Amersl. 1846 gr. So. Zie Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdragen tot de Gesell der Ev. Lath. Kerk , St. I bl. 70 ; v an K am p e n, Bekn. Geschied. der Lett. D. II bl. 312; Bouman, Gesch. der Gelders. Hoogcs. D. II bl. 85; Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Ri­vecourt. OUBOTER (DINGEMA), catechiseermeester te Dordrecht in de eerste helft der 17e eeuw, schreef: Noodi,qe opwekking. Dord. 1733. Korte wegwyser. 1ott. 1736 80. Beidelb. Catechisms verklaart met vragen en antwoorden. Dordr. 1751, 1754. 4o. Wandel en uiteinde des dierbaren geloofs. Dordr. 1755. Zie Boekz. d. gel. Wereld 83ste D. bl. 3; van Alphen, .Prolog. Oee. Cath. Palat. f3 col. 6.; K o e c h e r , Hist. des Heidelb. Cate­chismus bl. 320, 321; Schotel, Kerk. Dordr. D. I bl. 197; Dez. Gesch. v. d. Heidelb. Cateck. bl. 127 ; A r r e n b e r g , Naaml. bl. 392. OUBOTER (BARTaoLomEus), zoon van den vorige , te Dord­recht geboren , werd in 1750 als proponent te S. Heer-Si­monshaven en Biert beroepen. Van daar vertrok hij in 1763 naar Giessen-Oudkerk en verwisselde die standplaats in 1 773 met Woubrugge. In 1788 emeritus geworden mogt hij zijn rust tot 1793 genieten , wanneer hij overleed. Hij gaf in het Licht: Aaneengeschakelde verklaring van den Heidelberg8chen Ca­techismus. Amst. 1791. 3 dn. Verklaring van nitgezochte schriftunrplaatsen. Atnst. 1792 2 D. So. Hij gaat in portret uit. Zie Schotel, Kerk. Dordr. D. II bl. 197; Dez. Geseh. v. d. Heidelb. Catechs bl. 127; G l a s i u s, Godgel. Nederl.; Arrenberg, Naanireg.; Boekz. d. gel. iVereld 1749. 6. bl. 486, 1750, a bl. 239, 601, 718, 719, 1773 a bl. 114, 217, 608, 6 107 ; Brans, K. R. bl. 44, 66, 131. OUCOOP (JA. HENDRICKSZ. VAN), een glasschilder te Utrecht in het midden der 17e eeuw. Zie Kramm, t. a. P. bl. 1237. OUDAAN (FRANS JOCHEAISZ.) geboren en opgevoed te-Rot­terdam, hevig voorstander der Remonstranten, die hij met raad en daad hielp, v, eek om de vervolgingen te ontgaan van daar naar Rijnsburg, waar hij gelijk weleer te Rotterdam een brood­bakkerij had. De levensbeschrijving van zijn zoon legt de vol­gende getuigenis van hem af: Hij was een man doordringend van oordeel en begaaft met zulk eene wijsheid en huisselijke bestiering, dat niet alleen zijne bloedvrienden en geburen ; maar ook luiden der aangrenzende landstreken bij hem in hunne verlegenheid om raad kwamen , die hij alle gedienstig en vlijtig teregt hielp en met de waardigheid zijns oordeels bijstond". Zie Brandt, Hist. der Ref. D. IV bl. 706; lloogstraten, Le­ven van Joachim Ozedaats. bl. 7, 13. OUDAAN (JoAennO, soon van den voorgaande en van Ma­ri a , dochter van Jan van der Kodde, werd den 7 Oct. 1628 te Rijnsburg geboren. In zijne jeugd werd hij ter schole besteld bij The odorus Schrevelius, rector te Leyden, die door zijn zoon Cornelis Schrevelius ward opge­volgd. Dagelijks ging hij been en weer te voet van Rijns­burg naar Leyden , en hielp zijn vader in zijne vrije uren in de bakkerij. Reeds gaf hij in zijn vroege jeugd blijken van aanleg voor de poezy, en zijne vorderingen in de Latijnsche en Grieksche talen waren zoo groot dat hij reeds toen ge- meenzaam omging met de geleerde mannen , die in dien tijd te Leyden werden gevonden. Tot deze behoorde de beroemde Peter Schrijver of Petrus Seriverius, die zich als dichter den bijnaam van Hollandschen Martiaal had vervvor­yen. Deze nam Oudaan eenigen tijd tot zijn gezelschap in huis, deze werd later toen Seriverius blind geworden was,diens amanuensis. Hij bragt o. a. uit zijn mond de Toetstien op het oude Goudse .Hollantsche Kronykje op het papier. Na het verscheiden zijne ouderen , doch voor dat van Seri verius, die 31 April 1660 te Oudewater stierf, begaf hij zich in 1656 om zijn huwelijk met E w o utj e Stout, naar Rotterdam ten woon, waar hij den steenhandel van zijn vader bleef voortzetten en zich even als te Leyden met het beoefenen der poezy bezig Meld. Reeds in 1648 had hij als 20jarig jongeling zich als dichter aangekondigd met zijn treurspel Johanna Gray, waar­men vele raeuwigheden en ook spreekwijzen vond , die ge­lukkiger konden uitgedrukt worden , doch dat Loch algemeen met toejuiching werd ontvangen. In het volgende jaar (1649) ver­scheen ander treurspel, getiteld: Konradijn , .Koning van Napels en Hertogh Frederik. Ook dit treurspel wel krachtig maar uitermate stroef en hard". Zijne volgende treurspelen Het verworpen huis van Eli (1671) en de Haagsche broeder-mnord of dolle blydschap , 1673, benevens een fragment of vijfde bedtijf van Sevvetus , 1655 , zijn van denzelfdeii stempel , de ongelijkheid van stijl , de afwisseling van hoogdravende en platte uitdrukkingen en het stijve kunstige van sommige re-. gels maken de lezing min aangenaam maar duiden t9vens den geoefenden dichter aan. Zijne gezamentlijke poezij werd in 1712 te Amsterdam in 3 d. uitgegeven , in 1714 voor de tweede mat zijne Schrif­tuurlijke Poezij en de Aandachtige treurigheid en hooggerezene vreugde , op welke dichtvverken Foot in 1724 nog eenige onuitgegeven Gedichten van Oudaan liet volgen. In Oudaan vereenigde zich de vrijmoedige en rondborstige man met den stouten , krachtigen dichter. Het is niet te loochenen dat bij veel stijfs en gewrongens, vreemdaardige uitdrukkingen en zonderlinge benamingen , ook veel schoons en voortreffelijks in hem als dichter gevonden word'. Zoo oor­deelde Witsen Geijsbeek: van Kampen noemde hem den Koornhert der 17e eeuvv. Van zijne geleerdheid heeft hij in zijne .Roomsche Iffogendheid eene proeve gegeven. Nog altijd is dit werk onder de penningkundigen zeer geacht. Voorts heeft hij verscheidene geschriften nit andere talen overgezet ook sloeg hij de hand aan een verbeterde Psalm overzetting. Zijn gebechtheid aan de gebroeders de Witt is bekend. Eene beroerte maakte den 26 April 1692 een einde aan zijn leven. Zijn portret is door D. J o n g m a n gesneden. Ilij gaf iii het Anna Graij of Gemartelde onnozelheid , trsp. Leijden. 1648 , 4o. Koning Konradiin en Hertog Frederijk, trsp. Leijd. 1649, 4o. Het verworpen Hues van Eli , Hoogepriester en Rechter Israele , trsp. 1671 , 4o. Servetus, treurep. Het viffde bedrijf. 1655. Afzonderlijk en met den titel van Tooneel-poizij 2 dn. gr. 8vo. met portr. van 0. naar Houbraken door D. Jonc k-m a n , 2e dr. Amst. P. Visser en E. Visscher z. j. kl. 80. Haageche Broeder-Moord of (toile blijdschap ; trsp. Frede­rik-stad , bif J. E. Smith z. j. (1672) kl. 80. Hier achter Aenmerkingen op de Beechuldigingen der Heeren de Witten, door den zelven dichter. Frederik-stad. J. E. Smith, z. j. kl. So. Hollands Dankbaarheijd , op den Dank-dagh den 13 van Ilerfstmaand 1651. Wilk. van Renenburgh 1651. Scheuring voor Arnoldus Montanus op ziln boek genaamd Beroerden Oceaan. Amst. 1656. Zweedschen HoOgmoed gebroken , op het zeetreffen der Zweed­sche en Hollandsche vloten in de Zont. Bolt. J. N a e r a n u s 1658. .dandachtige treurigheid en hooggereeze vreuqde, getr. nit het lijden enz. van onzen Heere. Rott 1660. 1694 80. Yryheit in Staat en godsdienet , of zegenrijke eland der vrije Vereenigde Nederlanden. Rotterd. J. Naeranus, 1666 piano. Afechaduwing dee Zegenpralenden rijk van Jesus Chris­tue. 1666. .Amst. 1714. Troeetyn-etryd der Verzoekinge tusschen onzen Reiland en de Satan. 1666, Lijkdicht op Rabo Herman Scheele. 16664, De vryheit op den troon gevestigt. 1667. God in het Goddekiken gthent en doorzien in de schepselen. Rott. 1670 4o. Uitbreiding over het boek van Job. Rott, 1671. Amst. 1714 So. Op het overlifden van Vrank van Diik (overl. 3 Junij 1680) Roth. 1680 4o. Uitbreidi2ig over net boek der Psalmen, in verscheajde Dieht­maat door J. 0. , (het eerste deel) op mu* gebracht door R. Schrifver. Rott. 1680 80. Darids ,Psalmen nieuwelfikx op rijm maat gestelt , het 17 tneest door J. 0. Mtg. door de opsienders en dienaren der Vereen. Doopsgesinde Gemeente binnen Amsterdam (op mu­syk) Amst. 1684 met titelpi. van J. L u ij k e n 80. 2e druk, Amst. 1685 met andere titelpl. van Jan Lu ij k e n 12o. 5e druk, Amst. 1727 12o. 6e druk, Amst. 1765 12o. 1766 2 dn. 80. Schriftuurkke Poezy. Amst. 1714 80. Toepassing over eenige stukken der openbaringe van Johan­nes. Rott. 1 687. Aan mijne geboorteplaats Rynsb. Rott. 1672 ; ook in Ne­derd. Keurdichten D. I bl. 96; ook in Nederd. Keurd. D. I bl. 223. Boet- en Treurtranen over de ellenden onzes Vaderlands , uitgestort by de arme weezen der stad Rotterdam over den ingang des jaars 1676, ook in Nederd. .Keurd. D. I bl. 187. Rakende de klagt van lrynt eie Cornelis 1 65 9, ook in Ne­derd. Keurd. D. I bl. 435 en in Poezy (1712) D. I bl. 4246 en in Bloemkrans van versch. Ged. bl. 569. Zie Na­ - vorscher D. VII bl. 352. Treeklage over Brittanjes bloedigen toeleg op overheerschend zeegebied enz. Rott. 1673 en in N. Keurd. D. I bl. 463. Rouwklage over den dood van de Ruyter. Rott. 1677. Lijk-rouw der .Maas-stroom op de ontianghenis van het lijk des zeevoogds M. de Ruyter. Rott. 1677. Den grooten Rotterdammer in zijn geboortestad herstelt. enz. Rott. 1677. Uytvaert van den Kato deter eeuw , Pr van der 4a, vroed­schap der stad Rotterdam. Rott. 1678. Lijkgedachtenis van Joost van den Vondel enz. Rott. 1679. Lijkgedachtenis van Jac. Borstius, leer. d. Geref. gem. to Rotterd. Rott. 1680. Rouklage over de dood van G. Brandt, de jonge. Rott. 1683. .Engelandt, Romens gewetensdwang , ontheven door een vrid parlement. Amst. 1688. Op de Regtsvordering van mr. Abraham Bakker, Rott. 1690. Op het niwelinckze Parnas Paquil der majesteidt schenders enz. Rott. 1691. Blifdschap en Zegewensch aan _Pieter de Groot , over des­zelfs betugde onschuldt en Gerechtige VrzYkenning, door den Rd. Hove van Holland. Rott. 1676. Verschillende gedichten in Bloemkrans van verseheiden Ge­dichten. Amst. 1659 passim, in Klioos kraam, d'eerste Opem. hi. 171 en in Nederd. Keurd. D. I bl. 96 , 112 , 113 , 118 , 130, 144, 195, 200, 208, 222, 236, 330, 337, 340, 371, 379, 383, 423, 426, 431 , 435 , 447, 463, 469, 471, 472, 473, 475, 536. Aan mffn Broeders zoon Frans Ouclaan. (Gorinch. 1844 kl. So.) Met een woord van toelichting medegedeeld door Mr. Bodel Nyenhuis in Noord- en Zuid-Hol. Volksalm. 1844. Poezy en leven, beschr. door D. van Hooystraten. Amst. 1712 3 dn. 80. Amst. 1728 met pl. J. 0. Gedichten meest voor dezen in 't Licht gegeven, uit-gegeven, door H. H. Foot. Delft 1724. forte BeschrijvInge der wijd beroemde koopsta Rotterdam (ten geleide der projil teekeniug , of het geziyt der stad longs de Maas, geteelcend en gegraveerd door Jacob Quacq.) Rott. gedr. bij dent. 1662 lang. form. Door C. van Alkemade aan 0. toegeschreven. Zie Mr. Bo del Nyenhuis, Typogr. Plaatsb. No. 1172, Roomsche Mogentheid , en gezag en staatsbekleeding der oude keyzeren ; Bemachtigen van Riiken en Landschappen enz. onder de schetse en schaduwe der Roomse &dollen, voorge­stelt in zeven samenspraken door J. 0. verciert met afbeel­dingen der Medalien, en eenige andere bidzonderheden, inhou­dende twee en twintig koperen platen vervat. t' Amsterdam. 1664 4o. Roomsche Moyentheyt of naukeurige beschryvinge van de macht en heerschappye der oude Roomsche ke,yseren enz. met 122 kopere plaaten, waarvan de afbeelding der Medalien en andere besonderheden gesned. door A. Perryn A. Bloteling , IL Bary en C. v. Dalen, ' 1671 2e dr. , dock zonder eenige de minste verandering , dezelfde met die van 1664, uitgeno­men het titelblad , gelijk nit de lijst der drukfeilen blijkt. In den derden druk van Gouda 1706 zijn eenige veranderingen De laatste druk verscheen to Leiden bij H e n d r i k van D a m m e 1723 4o. met den titel: Roomse Moogentheit, eqgezag en staalsbekleeding der oude Roomse keizeren, opgeheldert uit meer als dertienhonderd oude Roomse gedenkpenningen. Zie over dit werk: van der Chys, Tijdschrift voor de Al-gem. Munt- en Penningk. st. V bl. 407-417. Hij prijst het werk zeer, maar bejammert het dat 0 u d a a n er eenige val­ache penningen van Go 1 t z i u s in heeft opgenomen. 0 u-d a a n liet den druk van 1664 met wit papier doorschieten waarop hij eenige aanteekeningen schreef, hij schrapte ook zeer veel uit den tekst weg , veranderde er in en schreef aan de kanten. Ook Alkemade en van der Schelling, die dit hands. in bezit hebben gehad , hebben er eenige aanteekenin- gen bijgevoegd. Dit hands. werd later het eigendom van Mr. J. H. Hoeuff t. Zie Bibl. Hoeuft. p. 53 No. 468. Lasterkladde, onder de letteren R(aedt) D(aer) N(aer.) Rott. 1671. Hollants Venesoen, in Engelant gebaeken, en geopent voor de Liefhebbers van 't Vaderlant. Gedruckt 't jaer 0. H. 1672. Schimpdicht op den prins van Oranje, die van verraad aan Frankrijk beticht wordt. Voor den dichter hield men J. Oudaen, doch anderen Piet er de Groot. De boekver­kooper Is a ak Na eranus to Rotterdam en de advocaat Theophilus Naeranus en Samuel Naeranus te 's Hoge, vverden als helpers in het verspreiden en verkoopen van dit libel gevangen genomen. Zie Wagena a r, Vad. Hist. D. V hi. 221 ; 13ibl. van Pamfetten. 1672 bl. 45. Verdeediging tegen de lasterlijke beschuldiging van Lan? bert van den Bosch , in zijne reizende Mercurius , de heeren de Witt ten laste gelegd. Leyden , meestal achter zijn Haag­8che Broedermoord. Paraenesis aan den autheur van het logen-rym met den ty­tel van wederroepinge tegen 't advys van J. Boot j. C. aen­gaende de sent. v. J. v. Oldenb. enz. Rott. 1674. .De laster-kladde der landverraders, op de magistr. uytge­worpen, afgekeerd. Amst. 1672, (2 drukken.) Kenmerkingen over het verhaal van he opkornen der Rjns­burgers. Rott. 1672. Tweede dr. met een bijvoegsel. Vertalingen uit het Latijn : Hymnus of Lofsang ter eere onzes Heeren en Zaligmakers Jesus Christus , nit het Latijn van Coelius Sedulius. Rotterd. 1676, ook in Nederd. Keurd. D. I bl. 447. Arnobius tegen de Heidenen. Rott. 1677. Henricus Cornelius Agrippa van de rdelheit der weten­schappen. Rott. 1650. .Lijkdicht van Casper Dankerts, Rem. pred. to Bodegrave, getiteld : Spraekverbeelding van Christiaan Sopingius aan zijn treurige ouderen over deszeVe ontijdige dood den 23 van So­mermaant 1675. Rott. 1675. Zegepralende deugd van Mr. Pieter de Groot, door Casper Dankerts. Rott. 1678. Georg. Mebius van de Heydensche orakelen , Nevens twee Brieven van de heeren Joh. van Beverwyck en Gerard. Joh. Vossius , over de verschijning van Samuel aan Saul , 1 Sam. XXVIII. Met een voor- en naareden van J. 0. Dienende ge­zamentljjk tot krachtige wederleggingh van 't gevoelen van D. Bala. Bekker en Dr. A. van Daalen. Rotterd. 1591. Uit het Fransch: Verhaal van den Staat der reli,qie..Getrokken nit het Engelsch van den ridder Edwin Sandi& Benevens eenige werk­waardige bijvoegselen, ,gezamentlijk nit het Fransch vent. door J. 0. Harlingen 1575. Ook gaf hij in het licht: Stichtelifke rfjmen van D. R. .7f amphuizen. Rott. 1658 en sedert meermalen herdrukt. J. Antonides van der Goes, Oorspronck van 's lands ongevallen aen Joachim Oudaen. Amst. 1573. De dichter zoekt dien in de Fransche zeden. Aa2imerkingen over Q. Joratius, Elacius, Dichtk. enz , door A. Fels (uitgeg. met Bericht van D. van Hoogstraten. Amst. 1713 kl. 80.) In .de Bibl. der Maats. van Ned. Letterk. te Leyden berust een exemplaar met een anntal twistgeschrif­ten en spotverzen er achter gebonden , voor en tegen Prof. J. le Clerc, naar aanleiding van U o o g s t r a t e n s beschul­diging in zijne Berecht met rugtitel: Hulde legende van J. de Klerk. Rotterdamsche en Haagsche aanteekeningen , gedaan door Joachim Oudaan , van 1663-1691. Eigen geschrift van Oudaan , bevattende vele merkwaardige bijzonderheden elders niet voorkomende. Vooral belan,gridk ten aanzien van den moord der de Witten in het oproer van 1696. Dit ms. be­hoorde aan v. Alkemade en P. v. d. Schell ing en werd op de verkooping van 17 Jan. 1849 en volgende dagen in het Buis met de Hoofden te Amsterdam, verkocht voor f 33— 25. Zie Cat. v. Alkemade en P. v. d. Schelling bl. 12. Op hi. 41 van dien Cat. vindt men een verzameling van lof , schemp- en hekeldichten onder welke van O u d a a n, voor r 35 verkochte, Zie ook bl. 64. Zie Flogel, Komisehe Liter. Th. III , S. 216 ; A d e 1 u n g en Rotermand, Saxe, Onom. T. IV p. 521; Morhof, Polgh. Lit. T. I p. 930; Anselmi Bandarii, Bibl. Numerics, No. XCIII p. 80-82 ; Foppens, Bibl. Belg. T.; Levensbeschrijving van ber. Man. D. III bl. 147-162; Leven door D. van Hoogstraten voor D. III zijner Poezy ; Paquot, Mem. T. II p. 622; N G. van Kampen, Geschied. der Nederlandsche Letterk. en Weten­sehappen D. I bl. 346 ; Siegenbeek. Gesch. d. Ned. Letterk. bl. 176-178; de Vries, Gesch. d. Ned. Dichlk. D. Ibl. 256; Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. o. h. w.; Brandt, Hist. der Ref. D. IV bl. 340; Ypey en Dermout, Geschied. d. Ned. Hervormde Kerk ; Schotel, Kerk. Dordr. D. I bl. 472; J. va D. Iperen, Kerkel. Hist. van het Psalingezgng D. I bl. 190 ; An­driessen, Aannterk. bl. 90 ; A b c o u d e, Neaml. van Boe k. bl. 273; Arrenberg, Naaml. bl. 393; Cat. d. Meats. van Nederl. Letterk. D. I bl. 172, 173, 241, D. I 6 bl. 162; D. II bl. 12; 516, 528 ; Rogge, Rem. Gesehriftten ; Bibliotheek van Pam­ fletten 1751-1690 passim; Seri v erii Poem. p. 75; Dez. voor Boxhorn's Alger's. Gesch. ; P. 'tabus, Boekz. v. Europa 1698 a bl. 297; Hoogstraten, Kok en Bijv, Nieuwenhuis, Ko­bus en de Rivecourt; Snellaert, Gesch. der Ned. Letterk. bl.'43 ; liuberts, Chron. overzigt bl. 66; Kramm, t. a. p, ; Cat. van Portr. ; Cat. Gronovius II , p. 53 ; Cat. vanMuller, Voorst , D. I , bl. 149 , 183. OUDAAN (JoActum) , kleinzoon van den vorige , niet min­der uitstekend dichter dan zijn grootvader, doch even gehecht aan het huis van Oranje als deze aan de gebroeders d e W i tt was. Hij moet dan ook min of !neer gewigtige diensten aan bet huis van Oranje bewezen en zijn leven lang een inkomen er van genoten hebben. In 1743 gaf hij een uitstekende dich­terlijke overzetting der bevallige Cymba amoris van A d r i a­n u s Marius, broeder van Janus Secundus, onder den titel van het Bootje der lie/de en eenige , voor dien tijd uitmuntende gelegenheidsgedichten. Ifij mogt zijn heldendicht Frederik Hendrik niet voltooijen. Men heeft van hem : Het Bootie der Lie/de enz. Rott. 1749. Orarde Meiboom, ter verkiezing van Z. D. H. Willem Ka­ rel Eendrik Friso tot Stadhouder. 's Hage 1747 4o. Oranje Praalboog , ter inhuldiging van Z. D. H. Willem Karel Hendrik Friso tot Stadhouder enz. 's Hage 1747 4o. Oranje Feeststofen, ter verfaarday, van Z. D. H, Willem Karel Hendrik Friso. "s Huge 1747. Verfaring begroetenis aan hare koninglidke Hoogheid Anna, Prineesse van Oranje. 's Hage 1747 4o. Zedige proef op den teug el des Predikstoels. 's Huge 4o. Spiegel der tweedragt in het vaderland. Rott. 1757 80. 2 dr. Boezemkla,gt ter uitvaart van hare Koningl,yke Hoo,gheit Anna. Rotterd. 1759. lie Witsen Geysbeek, B. A. C. Woordenb. D. V bl. 22 volgg.; C, van Oeveren, Levensg. bl. 91; Arrenberg, Hama. v. Both. bl. 324; Cat. der Maas. v. Ned. Dieht. D. III bl. 120. OUDAERTIUS, OUDARTIUS, OUDARDUS, OU DAERT, (Mr. NJCOLAA.S) van Brussel, een regtsgeleerde, kanunnik en inquisi­teur (officialis) to Mechelen, vriend van Justus Lip sius en beoefenaar der Latijnsche poezy. Zijne gedichten zijn verspreid en niet verzameld, ofschoon S weer tius er de hoop op gaf , Eenige vveinige heeft G r u t e r u s opgenomen in Tom. III zijner Del. p. 999-704 , meest alle ter eere van J. L i p s i u s , toen pas overladen. P ear 1 k a m p stelt zijn poezy op geen hoogen prijs. Men heeft ook nog van hem: _Ephemeridae Ecelesisticae , seu Fasti eacri. Antv. 1600 120. Hij overleed in Junij 1608 en werd begraven in de St. Romboutskerk, wear men zijn grafschrift leest, alsook bij V a 1. Andreas. Zie Aral. Andreas, Bibl. Belg. p. 695 ; Sweertii, Ath. Belg. p. 70; Foppens, Bibl, Belg. T. II p. 917 ; 1Ioenfft, Pam. Lat. Belg. p. 99, 100 ; Peerlkamp, de Poetic Lat. Neerl. p. 217; J. ocher. OUDART (NwoLAAs), secretaris der prinses van Engeland, moeder van Will em III. Zij stied 3 Jan. 1661 en maakte hem, benevens haar broeder,, den Hertog van York en den Graaf van St. Albans tot uitvoerders van haren uitersten wit. Vervolgens werd hij Baad en Rekenmeester van den jongen prins , in 1665 wegens ongeoorloofde verstandhouding gevat , doch met G r i n g a m, secretaris van den engelschen gezant Dow nin g, uitgewisseld tegen Petrus Cana en s, secretaris van den ambassadeur van Gogh, die in Engeland gevangen zat. Zie A i t s e m a , Sak. van &cot en Oorlog, D. IV , bl. 619. D. V, bl. 396, 398; 1). Estrades, Lettres et Negociat. Tom. III, p. 251; Wagenaar, Vad. Hist.DXIII bl. 30, 163, 171. OUDART (J.). Van dezen kent men alleen : Inwijdingh van 't gebou van L. en A. Irip te Amsterdam (1662). Zie Cat. J. van Voorst, D. III, hi. 49. OUDE (Amami DE) was mede getuige onder het verdrag tusschen Philip s, graaf van Vlaanderen en F I o r i s, graaf van Holland , volgens sornmigen in 1147 of 1157 , doch volgens W a g e n a a r, te Brugge , op Dingsdag na den Zondag van Reminiscere , in 't huis van den proost van Brugge , in 't jaar van des Heeren Menschwordinge 1167 gesloten. Men vindt het bij Meijerus, Annal. ad annum 1157, Pierre d'Ou­de gherst, Chron. et Annal. de Flandres, chap. LXXVII I 134 , Du Mon t, Corps Diplomatique T. I , p. 1 , p. 67, Van Mieris, Oharterb. DI, bl. 113, Soriverius, Levens der Graven, bl. 152; W a g e n a a r, Vad. gesch. D II , bl. 251 volgg. OUDEGA (BARTIIOLOMEUS VAN), weinig bekend dichter , van wien men slechts 2 grafdichten op Ca tha rij ne Lescaille kent. Zie C. Lescaille, Toneel en Mengelpoezij D I, bl. 35; van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. OUDEGI1ERST (PIERRE.afkomstig nit Poperingen doch te Rijssel , dat toen tot Vlaanderen behoorde , geboren. De juisten tijd zijaer geboorte is onbekend. In zijne jeugd be­oefende hij de regtgeleerdheid en geschiedenis , werd doctor in de regten en stedehouder van den baljuw van Doornik en het Doorniksche. In 1569 vertrok hij naar Duitschland , wear hij zich eenigen tijd ophield aan het hof van Maxim i- Haan II. Later naar Spanje gezonden , overleed hij te Ma­ drid, waarschijnlijk kort na 1571 , het jaar der uitgave van zijn Kier onder vermeld werk. Tot zijne vrienden behoorden F l o r e n tins van der Ha e r en Maximiliaan de Vriendt, die een grafschrift in hat. verzen op hem vervaardigde. Op verzoek van "tres vertaeux et illustre seigneur Fabio Masqui d'Urbino gentilhomme de S. M. catholique" schreef hij : Chroniques et Annales de Flan­dres : contenantes les heroiques et tres-victorieux exploits des Forestiers et collates de Elandres depuis l'an 620 jus-gum a l'an 1471 ; nouvellement composees et liaises eu lumiere par Pierre d'Oudegherst , .Docteur es Loix , natif de la ville de Lille. Anvers Chr. Plantin 1571 , 40. In de voorrede, gedagteekend te Brussel den 1 Mei 1571, meld 0. dat dit slechts het eerste deel van het werk is , en dat hij het tweede ('t geen echter niet geschiedde) binnen kort zal laten volgen ; dat hij het niet zou gewaagd hebben, na M e ij erns de Vlaamsche geschiedenis te behandelen, zoo niet deze verdienstelijke schrijver, door het inlasschen van veel 't geen niet regtstreeks tot de Vlaamsche geschiedenis betrekking had , zijn verhaal vermengd en wijdloopig gemaakt had. Volgens de Wind, nam 0. M e ij erns ten grondslag en verkortte hem op zijne wijze , smukte de geschiedenis in een winderigen en gezwollen maar duisteren stijl op ; maakte van schrale berigten nit oudere tijden , omstandige verhalen, die zich noch door belangrijkheid noch door juistheid kenmerken. Hierbij komt dat hij in leeftijd te ver van de tijden , die hij behandelt, verwijderd was om op zich zelven eenig gezag te kunnen hebben. Vroeger echter liep men hoog met 0 u d e-g h e r s t, en zelfs vermoedde men dat hij uit oudere,thans verlorene schriften had geput. De Wind echter oordeelde deze kro­nijk van geringe waarde. Er bestaat eene Vlaamsche over­zetting met een vervolg tot den jare 1781. P. d'Oudegherst, Chronijke van Viaenderen met het vervolg loopende over de jaeren 600-1781. Gend 1785 , 3 deelen kl. So. In 1789 gar Lesbroussart, te Gend in 2 vol. So eene fransche uitgave met zeer belangrijke aanteekeningen , waarin niet alleen de misslagen van den schrijver op eene geleerde en oordeelkundige wijze zijn aangewezen en verbeterd , maar ook hetgeen door hem was voorbijgegaan op eene breedvoe­rige wijze wordt aangevuld. Zij voert tot titel P. d'Oud e-g h e r s t Annales de Flandre enrichies de notes par Mr. Lesbroussart. Zie Val. Andreas, Bibl Belt! p. 752; Paqtlot, Nem. T. HI p. 269-271 ; Foppens, Bibl. Belt'. T. II p. 640; De Wind, Bal. van Gesehieds.. bl. 180 volgg. ; Biogr. Univ. OUDEMAN (N.) schreef: Dis8. anat. Arial. de Venarum praecipue meseraicarum fabriea et attune. Gron. 1792. Zie Holtrop, Bibl. med. Chir. p. 272. OUDEMANS CADRIAAN) werd in 1743 predikant te Noordwijk aan Zee, in 1754 te Noordwijk binnen , in 1787 emeritus en stierf in 1789. Hij beoefende de Latijnsche poezy,, blijkens zijn Elegia in funere v. d. Honert en zijne lijkdichten op de hoogleeraren B. de Moor en D. van der K e m p. Zie Brans, Kerk. Beg. bl. 60, 61; Boaz. 1752, bl. 432. 1780, b. bl. 276, 277. OUDENAERD of AUDENAERD (ROBRERT VAN) , in 1663 te Gend geboren , werd in de schilderkunst onderwezen door Frans van Mieris en later door Hans van Cleef en te Rome door C a r o l o Ma r a t t i. Alzoo werd hij een goed his­torieschilder. Op raad van Maratti legde hij zich echter lie­ver op de graveernaald dan op het penseel toe en graveerde een aantal stukken. Hiermede ging hij na zijne terugkomst te Gend voort, Bach vervaardigde echter ook van tijd tot tijd schil­derijen voor kerk3n , o. a. een altaarstuk in het Karthuiser klooster te Gend , voorstellende St. Petrus, door een aantal monniken van die orde omringd en een vergaderin2 van het kapittel in het Museum aldaar. Zijne prenten bestaan in 8 stuks portretten, waaronder 7 kardinalen, 24, meest bijbelscbe historien naar Caro 10 Mara tti en 12 idem naar onderschei­dene Italiaansche meesters. Zie Immerzeel, t. a. p. D. I bl. 16; .Biogr. Univ . ; Heinec­k e n , Diet. des Artistes. OUDENAERDE (MARINUS VAN), dichter uit den aanvang der 18e eeuw, leefde vermoedelijk te Rotterdam , en vervaardigde o. a. grafschriften op predikanten aldaar. Dat op D a n i el de Roy lezen wij bij dc la Rue, Gel. Zeel. bl. 149 en bij van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. OUDENAARDEN (W.) schreef Dim de vigilio sano et morbose. L. B. 1757. Zie Cat. a Boy T. II p. 560. T. IV p. 1887. OUDEN ALLEN of VAN ALLEN (FOLBERTUS VAN), een lJtrech- tenaar, die waarschijnlijk in he midden der 17e eeuw bloeide. Hij was hofschilder van den keizer van Oostenrijk. Op het stedelijk archief to Utrecht bevindt zich van zijn penseel een ge­zigt door de Kortenieuwstraat naar het Munster herkhof en Domtoren en kerk to zien , in een goede manier behandeld , waarvan echter de stoflagie van eene andere hand, in den trant van Droogsloot, doch fijner van kleur. Het stuk is op doek , en voor 1674 geschilderd. Dat hij een bekwaam figuurschilder moet geweest zijn blijkt uit het portret van Justus van der Nypo or t, door hem in zwarte kunst fraai bewerkt in kl. fol. Bryan vermeldt ook een Flopp art van Allen, een Duitsch teekenaar en kunstgraveur, die om­streeks 1636 bloeide , en teekeningen heeft gemaakt , ge­zigten op de stad Weenen voorstellende, die Muller in 1686 heeft gegraveerd en dat hij ook een groote plaat heeft ge­sneden, zijnde een gezigt op de stad Praag, van weinig ver­diensten , en met zijn naam van Allen beteekent. Kramm houdt het nog voor onzeker of beide dezelfde personen waren. Zie Kramm, t. a. p. D. I IA. 13. OUDENALLER (REINIER VAN). Zie Ouwenaller (Reinier van OUDENBOSCH (ADRIAAN VAN DEN) of A d r i a n u s de V e-t e r i-B us c o, alzoo genoemd naar zijne geboorteplaats Ouden­bosch niet ver van Breda. Hij was monnik in het klooster van St. Laurens. Zijn geboorte en sterfjaar zijn onbekend , doch hij bloeide in de lste helft der XV eeuw. Hij vervolgde de kro­nijk van Luik (Chronicon Leodienses van J an van Stave 10 of Stavelanus, (die simmer is uitgegeven) van het jaar 1449 —1483 , in het licht gegeven door de Benedictijnen van St. Maur in 't jaar 1729, in het IV deel der Collectio novissima vet. monument. Hij vervolgde ook de geschiedenis zijner abdij door den monnik Rupert, in 1135 gestorven , aangevangen. Ook schreef hij Brevis historia .Ecclesiae collegiatae Sancti Petri Alcuriensis. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg . p.19; Foppens Bibl. Belg. T. I, p. 22; De Wind Bibl. der Gesehied. D. I, bl. 87; Herman s, Con-sped .; Diet. univ. OUDENDUCK (CoRNELis.) Men heeft van hem : Quodlibeta Guilielmi Okan de ordine fratrum minorum emendata diligenter per eximium virum Corn. Oudendyck ar­tium magistrum et in sacra pagina licentiatum. 1513. Zie Bibl. Hulth. No. 3911. OUDENDIJK (ADR1AEN) in 1648 te Haarlem geboren, werd door zijn vader (die volgt) in de schilderkunst onder­wezen. Hij schilderde stadsgezigten , door Dirk Ma es ge­stoffeerd, en landschappen met vee. Meestal vervaardigde hij echter copyen, meer nog uit brokstukken van A d r i a e n van de V e 1 d e en Thomas W ij c k ontleend , van waar hij Ra­pianus werd genoemd. Blijkens eene teekenin,q met Ruiters, door hem vervaardigd , leefde hij nog in 1696. Zie Immerzeel, t. a. p.; Kramm, t. a p. OUDERDIJK (EvERT), vader van den vorige, schilderde niet alleen , gelijk Immerzeel meldt , bedelaars en dergelijke beeldjes uit den lagen , maar ook vele andere tafereelen uit den deftigen huisselijken stand. Zoo werd o. a. in 1762 nit de kunstnalatenschap van Wier ma n te Amsterdam verkocht : een stukje verbeeldende een Dokter in zijn studeerkamer, zit­tende aan eene tafel , met eenige boeken en papieren , en kirj­kende met veel attentie naar een urinaal dat hij in zyn eene hand houdt, uitvoerig en krachtig door hem gepenseeld en een dito stukje , verbeeldende een advocaat in zijn studeerka­mer, zittende aan een tafel , met al zijne daartoe behoorende documenten omringd. Beide golden / 64. Zie Immerzeel, t. a. p.; Kramm, t. a. p. OUDENDORP (FRANS vAN), werd in 1696 te Leyden gebo­reu , in 1724 rector der Latijnsche school te Nymegen , in 1726 te Haarlem en in 1748 hoogleeraar in de geschie­denis en welsprekendheid te Leyden , welke post hij 21 Oct. van dat jaar aanvaardde met eene redevoering de literatis Caji Julii Caesaris studiis. Hij verwierf zich door de uitgave van een groot aantal Latijnsche schrijvers grooten roem. In 1720 verscheen van hem : Julius Obsequens de prodigiis cum annotationibus Io. Scheferi cum suis et supplementis Conr. Lycosthenis, L. B. 80. ; in 1728 zijn uitgaaf van Lucanus (L. B. 4o.) ed. altera multo auction et emendatior. Ibid. 1779 4o. in 1731 van Sextus Julius irontonis. (L. B. So. en 1779 So. maj.) in 1737 van Julius Caesar (L. B. 4o.) in 1751 van Suetonius (L. B. 4o.) en 1757 van Thomas Magister Johannis Stephani Bernardi. (L. B. So. maj 1) en na zijn dood , door bezorging van zijn zoon C o r n e I i u s, die van Apulejus, L. B. 1786 4o. Hij ontwierp een opschrift voor het geschenk van curatoren aan hunnen secretaris D. van Ro yen en hield een lijkrede op prins Willem IV (Laudatio (rune— brie Guilielmi Caroli Henrici Frisonis. L. B. 1752) , in 't Ned. vert. Leid. en op prinses Anna (Laudatio funebris Annae. L. B. 1795 4o.) Bijzondere zorg droeg hij voor de plaatsing en gesehikte beschrijving van het oudheidkundig le­ gaat van Pa pebroe k. Hij hield in 1745 een °ratio de Veterum Incriptionum et monumentorum usu legatoque Pa­ penbroekiano L. B. 4o. (1), en gaf in het volgende jaar Brevis veterum monumentorum ab Amplissimo viro Gerardo Paivenbroekiano Academiae Lugduni Batavaelegatorwn descrip­ tio in duas varies divisa, quay, um prima Graecos Latinosque ti­ tulos et anaglypita continet , secunda statuas , imagines etc. conplectitur (2). Oudendorp overfeed 14 Febr. 1761: zijn zoos Corn e-1 i s vcrmaakte zijn vaders letterk. nalateuschap aan de biblio­theek te Leyden. Behalve de genoemde werken heeft men nog van hem: Oral. de usu et necessitate publicaruiiz scholarum. Neom. 1724 4o. Oral. inaug. de ingenuae educationis et ad earn scholarum necessitate. Hari. 1726 gr. 80. Carmen elegiacum de veris adventu, Lat.-Ned. Hari. 1734 4o. Zie Saxe, Onom. T. VI p. 336-337, 708 ; T e W a t e r, Warr. p.95-96, 155 seqq. 219; P. Burmannus, Praef. ad Lueanum p. 3; G. Stolle, ad Herinannum p. 786-787; Nov. act. erud. 1747 Ju­nii, Parte I p. 317-320, 1752 Septemb. Parte I p. 488-498; 1776Septembri p. 426-432. Bibl. Grit. T. IX p. 109 seqq. T. IV p.106; Bjornstahl, Reiz. door Europa U. V bl. 426; :)iegenbeek, Gesch. d. Leidsche Hooges. D. 1 bl. 272, 277, 281, 288, 302. D. II bl. 55, 123, 124 , 196 ; Nieuwenhuis, Kobus en de Riv e-court; Sehotel, Cesch. der Leidsche Bibl. ; Cat. de livres de la Bibliotheque de M. P. A. B. Crevenna No. 2496 ; 2857, 2853, 3995, 5038, 6194, 6319; Cat. d. Meats. v. Ned. Letterk. D. II bl. 77 D. III hi. 200, 324; Abcoude, Naamr. 3e Aanh. bl. 12; Bibl. Helthenz. No. 7215, 8472, 11493, 12469, 17052, 17059, 23408, 23407; -Wyttenbacchii Opusc. T. I p. 563, 604; Elog. Tib. Hemsterhusii et vita D. Rehnkenii ed. Bergman p. 82, 103,13s, 209, 224, 370, 469; N. Gel. Europa Th. IX S. 200-209; Gotting., gel. Zeit. 1751 p. 24; Goetz, Bibl. Dresd. T. II S. 450 ; Baumgartens, Naar. von einer Hallischen Bibliothek 4 ter. Bd. S. 408 ; Bibl. raisonnee T. XIX p. 158; Biogr. Univ.; Biogr. mod. gene,- ; Diet. Univ. ; Golting, Zeit. Zugabe zu 1779-187 volgg.; Adelung en Rotermund ; tI oeufft, Parn. Lat. Belg. p. 214; De Crane. de fam. Hemsterhuis bl. 77; Boekz. d. Gel. Wereld. 1726 a bl. 244, 377, 748. 1720 a bl. 118. (1) Op de Bibl. der Hoogeschool te Leyden berust een exemplaar dozer Oratio. Acc. H. Cannegieteri Epistola ms. ad Auctorem ; multo­rum Monumentorum effigies pictae ; uberrima J. G. te Trateri Annot. ms. in marginibus et schedis, quibus uses non est in Narratione de Rebus Acaaemiae L. B. Sec. XVIII, a 1802 edita. Zie Octal. %Or. Bibl. publ. Univ. L. B. anno 1814-1847. illatorum. p. 255. (2) Istius descriptionis exemplum cum notis ms. ipsius Oudendorpiz ex legato eruditis. filii nunc servatur in Bibliotheca publica. T e W a­t er, Narratio, p. 95. OUDENDORP (CORNELIS VAN) zoos van den vorige . kw am in 1759 als proponent to Sassenheim , stond in 1787 van zijn bediening of en overleed in 1790. Zie het vorig art. Brans Kerk. Reg. bi. 63. OUDENHOVEN (JAcosus vAN) , werd niet gelijk sommigen willen to Oirschot, maar te 's Hertogenbosch geboren, en be­kleedde van 1626 de betrekking van predikant te Aelburg en Heesbeen , vervolgens (1631) te Nieuwlekkerland , waar hij , in 1665 enpritus werd, en volgens Foppen s, in 1683 zou ge­storven zijn. Pieter van G o d e w ij c k , weleer praeceptor to Dordrecht , noemt , in de opdragt van eene zijner gedichten: „zijnen vrandt Oudenhoven, een man eerwaerdigh om me­riten van godsvrucht ende eruditie." Al zijne geleerde tijd­genooten , onder welke Ca ts, BI ij e n b u r g, van Bev e-r en , van den B o s stemmen met het laatste gedeelte dezer lofspraak volkomen in. heb Schryver, van der .Eijck , Gondhoeven en Oudtho­ven, zong Adriaan van Blyenburg. llWie zar , dus liet zich SnelIinx hooren , „dien Taci­tus der tegenwoordige eeuw, „Beloonen nae waardy voor zulke dierbre panden." Van Oudenhovens meriten van godsvrucht (zou de Dordsche ludimagister ook het oog hebben gehad op 's mans Pred'icatien over Ezechiel XII: 13-14?) vond ik ner­gens gewag gemaakt: integendeel, leest men in de Mss. Acta du Classis van Zuid-Holland, dat hij, in 1655, in zijn dienst­werk geschorst , in 1665 gedwongen werd om zijn emeritaat te vragen, en in 1670 nog geen attestatie kon verkrijgen. Op het gros van herders tot 't dienstwerck te Dordrecht leest men J. 0. S(ylva) D(ucensis). Oudenhoven was een der uitstekendste oudheidkundigen van zijn tijd, blijkens zijn Beschryvinge der stadt en Meyerye van 's Hertogenbosch, vervattende desselfs begin, voortgangh ende wasdom, soo van Geestelycke als wereltlyeke gestichten, oprechtingh van 't capittel ende collegien, maniere van regeering ende hare privilegien , bevorderinghe haerder Bisdom ende Bisschoppen : midtsgaders haerder Meyerye, ende daer inne ghelegene steden , Baronyen , Heerlyckheden, ende dorpen. Mlles met grooten arbeyt uyt verscheyde schriften ende papieren te samen gestelt , ter liefde syns vaderlandts , door J. v. 0. Amst. Br oer Jans z. 1649 4o. Silva-Ducis aucta et renata of .Een Nieuwe ende gantsck vermeerderde Beschryvinge van de stadt van 's Hertogebosch vervatend enz. 's Hertogenbosch 1630 4o. Rene nieuwe ende vermeerderde .Beschryvinge van de Hue- rye van s Hertogebosch, behelsende alle de Baronyen, Heer­lyckheden, steden , casteelen enz. Ald. 1670 4o. Volgens O u d e n h o v e n zelven in zijne Beschryvinge van Zuyt-Rollandt bl. 15 in de eerste druk van dit werk slechts een vertaling van de Beschryvinge van den oorspronck ende opkomen van de stadt 's Herto,qenbossche van den geleerden her Simon Pelgromus, in sijn leven Prior van de hee­ren van den Baseldonck , ende Provinciael van de Orde van St. Wilhelm, Hertoye van Aquitanien ende Grave van Pictou. Beschryvinge der stadt Heusden , waer in het begin , aen­was , en teghenwoordighe etaet vier stadt verhailt worden ; als merle veelderhande gedenckwaerdighe gheschiedenissen , oorloyhen , watervloeden , wyse van Regeeringhe hantvesten , enz. Amst. 1650 4o. — Weleer ontworpen door J.' v. 0. Dog nu door verscheide liejhebbers der oudheit werkelyk vermeer­dert, en met konstige figuren ver9iert. Amstel. 1743 4o. Hermann bezorgde een herdruk der I ste uitg. in zijne Geschiedk. Mengel. v. Noord Br. Out-Hollandt , nu Zuyt-Hollandt , vervangende eerie Ge­nerale Beschrijvinye, mitsgaders tie Privilegien, Keuren, Hant­vesten, Costuijmen,herkomen, Observantien ende Gewysdens van de voorsz. Landen. Dordrecht, 1654 4o. Opgedr. aan M a t-t h y s Pomp e, heer van Slingelandt en met lofverzen van Cats. Huygens, Westerbaen, Blyenburgh, J. van Someren. Oudt ende Arieuw Dordrecht, behelsende desselfs opkomste, voortgangh ende Regeringe Loop ende verloop van den Rhijn, Wael , Ines etc. Gedruckt tot Haerlem 62:j. Ambro­sins Vermerck 1676 in 12o. — Beschrijvinghe van Dord­recht, behelsende desselfs begin, opkomste ende Regeeringe met veel gedenckwaerdige saecken daer vooryhevallen. Mitsgaders den Ouden ende Nieuwen loop van de Wad, Maes , Linyhe, Dublel en Yssel vergroot met eenen nieuwen Appendix. Ge­druckt tot Haarlem by Ambrosius Vermerck. 1670 in 12o. De vermeerderingen in dezen laatsten druk , beslaan 40 blz. .en zijn achter het werk gedrukt. Overigens zijn , uitgenomen den titel , beide drukken volkomen aan elkander gelijk. Het werkje , aan de gebroeders Johan en Cornelis de Witt opgedragen , met lofverzen van H u ij g e n s en S nellinx versierd , en met een kaartje der ouden loop van de rivier .Bijn , Wad, Macs, Dubbel ende Strijne voorzien , is in 13 hoofdstukken verdeeld , die alle blijken van ijver en oudheid­kennis dragen. Ofschoon men er veel in terugvindt , dat reeds bij B e v e r w ij c k voorkomt , en hij in dit werk te veel in het onderzoek van zaken , die niet dan ter zijde te pas komen uitweidt , verdient het , en om de kennis , die er , ten aan­zien van den loop onzer oude rivieren uit is te 'mitten en om de Handvesten en privilegien, die hij er, gelijk ook in zijne Beschrijving van Zuid-Holland in heeft opgenomen , en vooral om de list der Privilegien, berustend,e in de ijzeren ka8se en Burgemeesterskamer bijzondere opmerking. Hant-vesten , Privilegien , Keuren ende Reglementen, aen­gaende den Dyck-rechte van den Alblasserwaert. Tot Dord­recht 1678 12o. Generale beschrfjvinge van den tegenwoordigen ingebroken Alblasserwaart in Zuijd-hollanclt. Dordr. 1645, 1659, 1670, 1678 , I2o. Ingebroken Alblasser-waart, in ZuO-Hollandt, vervangende desselfs situatie , grootte , dyckagien , oude ende nieuwe in­breuken etc. , mitsgaders van den Souwen-dijk , ende hoeveel duijsent mergens daerdoor in het water staen , alsmede syn straffpredicatie in de Parochie van Nieuw-Leckerlandt al­daer , op desselfs water-inbreuk gedaen. Tweede druk. Ver­meerdert met eenige aanteekeningen en een bijvoegsel rakende de overstroomingen van den Alblasser-waert van den fare 1658 tot het jaar 1741 incluys. Alsmede de acht authentyke stukken rakende de tegenwoordige overstrooming. Tot Leyden 1741 12o. Corte beschrifyinghe van sommighe dorpen in den Alblas­serwaard. Handvesten , privilegien, keuren en reglementen aeng. den dijckrechte van den Albl. Dordr. 1678, 1720; Gor. 1765, kl. 80. Ond Hollandsche landen, heeren, luijden, rechten en rechts­pleginghen. Dordrecht 1743 ; 's Hage 1746 4o. Haerlemsche wieq , id est , Civitatis , Harlemensis Incuna­bula, Antiquitates ac Privilegia. Haarlem , 1671 12o. Haarlem wieg of historische bedenkingen over eenige oud­heden van de selve &tad ; en herdruk van eene korte beschrv- ving van Haarlem, alsmede eene kleine beschr. van de steden van Holland en West-Vriesland , mitq. een klein Chronijkjen ofte eenige notabile verhalingen gedaan door J. A. Leegwater. Haarlem , 1668, 1671, 1706, 12o. Antiquitates Cimbricae renovatae. Haarl. 1682 8o, In handss.: Corte beschrijvingh van sommige dorpen in den illblasser­avert. Historise aanteekeningen. Predicatie over 't lij den. Ber8te redactie* raeckende de verleijdinge van de riviere de Man ende den ouden loop van de8elve riviere de Nam. Antiquitates Batavicae. Beschrijving van Bommel. Oudenhoven beoefende ook de poezy, blijkens zijn ge­dicht voor de herstelde Oudtheijt , ofte Beschrijvinghe van Batavie door N. J. van Someren Nymegen 1657 4o. en zijn Geluk op reffse aan den heer Dirck van Bleijsunyck ?Vs­veerdigh na buijten 's lands , nadai by hadde uytgegeven zyn Beschrijvingh van Delft. Zijn afbeeldsel bestaat met een onderschrift van J. van Someren. Zie Foppens, Bibl. Bag . T. 1, p. 531 ; Pars, Naamrol. bl. 159, 170; Mem. T. I, p 53S; Saxe, .0nom. T. IV, p. 527, 528;Paquot, Freytag, Anal. Liter. p.649; van der Wall, Verh. over de handy. en Privil. der stad Dordrecht , bl. 18 vo]gg ; Dez. Privil. v. Dordr. ; C. R. H e r m a n s in het tweede stuk van het Geschiedk. Mengelw. . over de Provincie N.Brabant , 1) . 1, bl. 132-381; Schotel, in Vad. Let­teroef 1859 , d. II , bl. 260 ; (Jacobus v . Oudenhoven) Dez. Lev . v . Alk e. v . d. Schelling, bl. 359; Dez. Besehrijv v . Dordrecht . Inl . bl. LXXI , LXXII ; Kerkel. Dordrecht 1) . I , bl. 486 ; Godgel. Nederl.; van der Aa, N. B. A. C. Woor-Glasius, denb . ; L. G. V i s s c h e r , bronnen voor de Gesehied. van Dordrecht in Wap's Astrea 1855, bl. 170 very.; van S o m e r e n , Uyts:p d . Vernuften bl. 231 (Gor. 1686); D. v. Blijswilck, Beschrijv. v. Delft , bl. 883 ; Bodel Nijenhuis, Topogr _Beschrijv . Nederl. , No. 414-416, 428, 429, 497, 728, 1249, 1256, 1257, 1286, 1287, 1416; Cat. d. Meats. v. Ned. Letterk. , D II, bl. 39, 107, 108, 117, 118, D. III, bl. 34, 303, 304, 347; Muller, Catal. 1859, No. 2233-2238, Hoogstraten, Kobus, de Rivecourt, Abcoude, Naamr. bl. 273; Arrenberg, Naamr. 394; .Adelung. OUDESTETJN (MATTnus), geboren te Alkmaar , werd 8 Nei 1642 lid van den Hoogen raad van Holland , Zeeland en West­friesland , en overleed 18 Jan. 1647. Men vindt een advies van hem in de Holl. consultat. D. IV hi. 755. Zie Vreede, Hoogen Raad , bl. 45. OUDHEUSDEM (AERNOUT WALRAED KAREL VOET VAN) Zie Voet van Oudheusden CA. W. K.) OUDIN (Casimm) of 0 u d y n, afkomstig uit Rheims, werd den 14 Februarij 1638 te Mezieres aan de Maas geboren. Zijn vader was een wever,, die hem in zijn ambacht wilde opleiden; maar hij had meer neiging voor de studie, waaraan hij zich , tegen den zin van zijn vader, wijdde. Gedurende zijne eerste studieja­ren , was hij onderwijzer van den oudsten zoon eener wednwe, vrouw van Jaudun en Modignes , dorpen tusschen Mezieres en Rethel. Na de school verlaten te hebben nam hij het kleed aan van kannunik regulier van de orde der Premonstratensen van St. Paulus te Verdun , deed twee jaren later (30 Nov. 1658) et.* :professie en veranderde zijn dooptnam Remi in dien van C a s i m i r. Zijne oversten zonden hem vervolgens naar de abdij van Sery om onder Joachim la Plum e de Philo­sophie en de theologie onder Jere mi e Ja not te leeren. Na het eindigen zijner studies , legde hij zich toe op de kerke-Iijke geschiedenis , waarvoor hij veel smaak had. Men zond hem in 1678 naar Bucilly. Lodewijk XIV door deze land­streek reizende , gebruikte 1 Maart 1680 er het middagmaal. Daar de abt en de prior afwezig area , werd 0 u din be-last den koning te outvangen. Toen deze in de zaal kwam , vertoonde zich eensklaps , na een nevelachtigen dag , de zon , en schoot hare stralen op het portret van den koning, waarop Oudin terstond voor de voet deze dichtregels vervaardigde. //Solon vere novum nunc Sol antiquus adorat, llEt Marton primum Martia prima dies. De koning stond verbaasd zulk een talent in dit woest oord te vinden, doch ontdekte tevens dat 0 u d i n zeer onbe­schaafd was want hem gevraagd hebbende , welk ambt hij in dit huis bekleedde , antwoordde hij : „qu'il portoit son more-pet et Que, quand it ne pouvoit le porter, it le trainoit. Dit gezegde was oorzaak dat de koning hem niet meer wilde zien. In 1681 gelaste Mich el Colbert, overste en hervor­mer der Premonstratenzer orde hem at de abdijen en kerken der orde te bezoeken en uit hare archives die stukken te ligten , welke tot hare geschiedenis konden dienen. Hij bezocht de verschillende huizen in de Nederlanden en Luik en vervolgens in Frankrijk. Omtrent denzelfden tijd werd hij onder prior en provisor der abdij van Cuissy in het kerspel van Laon. In 1683 werd hij naar Parijs gezonden , waar hij in vriendschappelijke betrekking net de Benedictijnen der congregatie van St. Maur en ver­schillende andere geleerden, inzonderheid met P 1 a c i de Po r­ch e r o n, bibliothecaris van St. Germain des Pres en met den geleerden St ephanus B a lu zius aanknoopte. „O u di n,schreef de abt B o u i l l i o t", avait jusqu'alors joui d'une reputation intacte... on le citait, comme un modele de piete et de regularite , mais ayant forme une etroite liaison avec le fameux ministre Ju­ rieu , it dechut insensiblement dans l'estime publique. Ses au­perieurs alarmes le releguerent a l'abbaye de Ressons. Cette mesure qui l'enlevait a ses amis et a ses livres , l'indigna la severite avec la quelle on le traita , acheva de l'exasperer ; it reussit a s'echapper du convent , ou on le detenait et passa en Hollande. In 1690 verliet hij Frankrijk en vertrok hij naar Holland en kwam den 26 October van dat jaar te Leyden aan,waar hij tot de hervormde kerk overging. Spa n h e i m , hoogleeraar in de kerkelijkegeschiedenis, zorgde met medewerking van den hoogleeraar Trigland, den burgemeester D. v an A 1p h e n Sim onsz. en den predikant Knibbe, eenige jaren voor zijn onderhoud , en mist door zijne aanbeveling te bewerken dat 18 curatoren hem in 1694 tot buitengewoon custos bij de biblio­theek aanstelden. Deze post vervulde hij met getrouwheid tot in Sept. 1717, toen hij in den ouderdom van 79 jaren zijne studien en leven eindigde. Hij schreef: Supplementum de seri ptoribus, vel de scriptis Ecclesiasticis, a Bellarmino °minis , ad annum 1460, vel ad artem T,ypographi­cam inventam , collectore F. Casimir° Oudimo , Presbyter° veteris instituti ordinis Praemonstratensis. Paris, 1686 gr. 80. Volgens Cave is dit bock vol van de grootste fouten en grootendeels getrokken uit Mir aeu s, Labb e, Vossiu s, die hij geplunderd heeft. Le Premontre defroque. Leyde 1692 in 12o. .Epistola de ratione studiorum suorum. L. B. 1692 4o. Veterum aliquot Galliae et Belgii scriptorum opuscula sa­ cra nunquam edita , jam vero e Mss. codicibus bibliotheca­rum Galliae in lucem prodeuntia ; cum effigiebus, vitaeque eorum compendio. L. B. 1692 80. Historia abbatiae Calvi Montis in T. VII der Acta Sanctorum. (1701). Trias Dissertationum criticarum. I De codice Alexandrino Bodleianae bibliothecae ; II De quaestionibus ad Anliochum principum ; III De collectione antiquitatum Con,slantiono­pol. Bandurii. L. B. 1717 12o. De 3de, tegen den Bene­dictijn Anselme Bandur i bibliothecaris van den groot , hertog van Toscane, was reeds uitgegeven in de Histoire cri­tique de la Repub. des Lettres T. VIII p. 219 en T. VIII p. 279. Diss. singularis de collectaneo, sett collectione Anselmi Ban­durii, in Masson , Hist. de la Republique des Lettres. T VII et VIII. Commentarius de scriptoribus Bcclesiae antiquis, illorumque sriptis , tam impressis , quam manuscriptis adhuc extantibus in celebrioribus .Europae bibliothecis, a Bellarmino, Possevino, Ph. Labbe , Guilielmo Caveo , Ludovico Ellia du Pin et alug omissis , ad annum M.CCCC.LX vel ad artem typographican inventam ; cum mulits dissertationibus , in quibus insi,qniorum Autorwn .Ecclesiae opuscula, atque alia arguments notabiliora accurate et prolixe examinantur. Lipsiae 1722 fol. val. Acta B. Lucae, Abbatis Cuissiacensis in T. II der Antiqui­tatie Monumenta van Hugo (Etival 1725-51 2 vol. fol. .De jurisdictione quasi episcopali abbatis Stivagiensis ex­cercitium mss. in 4o. Zie Nouv. Litt .T.VII p.1, p.157--161; Nicei on, Mira. T. I p. 278 —282 T. X. S. I p. 48-53; Diet. Hist . T. I p. 48-53; Pat- qttot, .M em. T. I p. 437-438; Haag, La France Protest. T. VIII p. 58, 59; Hugo, Annales ord. Proem. T. I Col. 55; Bonilliot, Biogr. drdennaire T. II , Nouv. Biogr. Genets. Did. Univ. ; J o-cher, Adelung, Rotermund, Hirsching, Handbuch 6ten Ban­des 2te "BM. p. 314, Nova liter. Lips. 1718 Jan. 1 B. N. 1722 p. 595 f. 601 ; Dnitsche Acta eruct. , 50 ster Th. p. 210; Siegen­beek, Gcschied. der Leydsche Hooges. D. II bl. 32-34; Schotel, Geseh. d. Leydsche Bibl. ; Glasius, Godgel. Nederl.; Saxe, Onom. T. V. p. 347, Anal. p. 640; Io. Fabricii, Hist. Bibl. T. V. p. 256-258; C. A. Heumanni, Via ad Hist. Lat. ; C. VII § V, p. 429 ; Stolle, ad Henmannum p. 787, 1009, Cat. Bibl. Bunas. T. I vol. II p. 1463. OUDSHOFF (W.) schreef : Voorstelling van de regelen van het ltaliaansch boekhou­den. 's Hoge 1814. Handleidina ter aanleering van het kerkgezang. Rott. 1822 gr. 8vo. Gedachten over het voorlezen der Heilige Schrift enz. in de kerken. Rott. Svo. Muzikale mengelstukken van voorname conponisten. Rott. 1823 2 st. gr. 4o. Gezangen voor een Kerstfeest, op drie en vier stemmen. Rott. De muzikale vriend der jeugd, of zangstukjes voor het op-- komend ,qeslacht Rott. 1826. 3 stakjes. Harmonion of twee, drie en vierstemmige zangstukken , ten gebruike van gevorderde leerlingen en zangvereenigingen btjeen­verzameld en ten vervolge op den muzikalen vriend der jeugd uitgegeven. Rott. 2 st. 4o. 1829, 1833. Zie van Cleef, .Alphab. Naaml. v. boek. bl. 448. OUDKERK (ANNA MARIA), dichteres uit het midden der 18e eeuw. Zij schreef in de Dichtk. COressenbladen, gelijk ook OUDKERK (Scipio), predikant te Haamstede, in Zeeland, waar hij overleed 20 Maart 1760 , oud 56 jaren , denkelijk haar vader. Hij gaf ook in het licht : Heilig dienstwerk der stamme Levi. Zierikzee 1756 4o. OUDKERK (Rum) geb. Bu bbezon, echtgenoole der vo­rige , dochter van W. i Item Bubbezon, koopman te Maar­sluis en van Neeltje van der Bur g. Zij huwde in No­vember 1733 S c i p i o Oudkerk, en plaatste hare ge­dichten in • de Dicht. Cijpressen bladen en in de Boekzaal der gel. wereld. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. op Oudkerk en Bub­bez on; Boekz. 1746, Maart, 372, 1753, bl. 376, 1760, bl. 483, 484; Arrenberg, Naamr. bl. 393. OUDEROOGE of OUDENROGGE (JonAreiEi). 'Van dezen knn- stenaar , wiens geboorte en sterfjaar niet worden vermeld, doch wiens stukken op verkoopingen in de tweede helft der vorige eeuw voorkomen, vermeldt Kr a m m, een wever op zfin getout°, met zfin huisgezin en een schoenmaker met zijn knecht in een binnenhuis, thans in 's rijks museum, eene koekebakster met hare kinderen. De heer Kramm bezit ook zijn portret zeer fraai met bruin geteekent, in een ovaal in 4o. Zie Immerzeel, t. a. p.; Kramm, t. a. p. OUDHEUSDEN (DIRK HENRICSZ. VAN) , een Utrechtsch kun­stenaar uit het begin der 16 eeuw. Zie Dodt, Arehief. D. III bl. 204; Kramm, t. a. p. OUDSHOORN. Zie Outshoor n. OULTREMANNUS (ANTONIUS D'), geboren te Valenciennes, werd aldaar prior in de abdij der reguliere kannunnikken van St. Jan. Hij beoefende de geschiedenis en oudheden en schreef: De Origine et fundatione sui monasterii Res gistae et vitae singulorum abbalum. Zie Val. Andreas, Bibl . Belg. p. 71. Foppens, Bibl. Belg p. 84. OULTREMAN (FRANcOIS HENRI D') den 22 Aug. 1546 to Valenciennes geboren, waar hij 1 Oct. 1605 stierf. Hij stu­deerde te Leuven in de wijsbegeerte en regtsgeleerdheid, werd lid van den raad en eindelijk prevoost zijncr geboortestad. Hij schreef : Triumphus et Spectacula serenissimis Belgarum principibus Alberto et Isabellae in civitate Valentiana edita. Antv. fol. typis Plantinianis 1602 cum Spectaculis Joannis Bochii. Histoire de la ville et comtd de Valenciennes. Douai 1639 et 1640 ill fol. met portret, uitgegeven door zijn zoon Pierre d'Ou 1 trem a n. Hij beoefende ook de Latijnsche en Fransche poezij en droeg verscheidene gedichten op aan zijn vriend Justus Lipsins onder deze gedichten vindt men ook Epicedium in obitum Emanuelis Lalani , Marchionis .Rentiaci, versu elegiaco. Gesta praecipua et .Elogia trium Principum Alexandri .Farnesa, Paresae Dacis , Alberti Austriae Arcliiducis et Ca­roli Croiaci , Duels Areschotani 12288. Zie Val. Andreas, Bibl. Bclg. p. 864, 365; Foppens Bibl . .Belg T. I, p. 458. Nouv,, .Diet. gen . OULTREMAN (PHILIPPE D'i, zoon van den vorige , in 1583 te Valenciennes geboren , waar hij den 16 Mei 1622 over-iced. Hij trad in 1607 in het collegie der Jezuiten, wijdde zich zes en twintig jaren aan het prediken en schreef twee arce­tische werken : Le vrai chritien catholique. Saint-Omer 1622 in 80. vert. in het Engelsch , 1623 , in So. Le pe'clagoque chretien, T. I, Luxembourg 1629 in So. T. II et III. Mons. 1645 , 1650 , 80. Rouen 1704 4o , ver­meerderd en nagezien door Brignon , en in 't Vlaamsch Antw. 1637 80. Dit laatste werk is herhaalde malen herdrukt. be dood belette hem het IV deel in het Licht te geven. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 778 ; Foppens Bibl. Belg. T. II , p. 1061; Backer, Biblioth. der Ecrivains de la Soc. de Jesus. Nonv. Biogr. Gener. OULTREMAN (PIERRE D'), broeder van den vorige , werd in 1591 te Valenciennes geboren , waar hij 23 April 1656 overleed. Hij trad in 1611 in de orde der Jezuiten , legde zich met goed gevolg op het prediken toe, tot dat zijne zwakke gezondheid hem noodzaakte het te laten varen en zich aan de beoefening der gesehiedenis te wijden. Hij sehreef: Tabulae vitamin cum beatorum , tum illusrium virorum so­cietatis Jesu. Duaci 1622 in 80. Vie de Pierre l'Hermite, ou brief recueil des Croisades et entreprises pour la daivrance de la terre sainte. Mons. 1632 in 12o. Valenciennes, 1632, in So., Paris 1645, in 12o. (Deze uitgaaf bevat de Genealogie de l'ancienne maison de l'Hermite. Constantinopolis Belgsca, sive de rebus gestis a Balduano et Henrico, imperatoribus Constantinopolitanis , ortu Palen­tiniensibus Belgis ab anno 1171 ad annum 1207, libri quin­gue Tornaci. 1643 in 4o. Amor in creaturas effusus. Rijssel 1651 in fol. Ascetische werken, die thans vergeten zijn , maar wier ti-tels men vindt in Bibliotheque der ecrivains de la Compagnie de Jesus door Dr. Backer. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 752, 997 ; Paquot, Bibl. Belg. T. II p. 997;:sottwel, Biblioth. Script. S. J. Nouv. Biogr. gener. ; Adelung en Rotermund; Foppens, Bible Belg. T. II, p. 997. OURIJK (B. C. DOLL. VAN) schepen en oudraad van Dord­recht , schreef : ulfemorie in,qeleverd bij eenige leden van de vroedschap to Dordrecht over eene en andere noodi,qe verbeterinj in 't ver­kiezen van Burgemeesteren. Dordrecht , 1760. Zie Post van den Nederrhyn D. VI bi. 974 ; A rtre a, 1855 bl. 174, OUT (S. J.) gaf in het Halt: Uyt .erek. tafelen in 't . oud en silver. Amst. 1681 4o. OUTEREN (Mr. GUILLAUME PIERRE vAN), zoon van Mr. P i e-t er van Outer e n, werd den 23 October 1799 te Leyden, waar zijn vader lid der regering was , geboren. Als knaap op de latijn­ache school geplaatst , bragt hij de urea , welke hem van zijne letteroefeningen overschoten , op het kantoor van den notaris, mr. P. F. Hubrecht door, ten einde zich vroeg reeds met de behandeling van zaken gemeenzaam te maken. In 1813 werd hij student in de regten en verkreeg den 4 Junij 1819 de doctorale waardigheid, na het verdedigen eener dissertatio de budis aleatoriis in eivitate observandis nee on , dei is, quae tam antiquiores , tux reeentiores populi hac de re statuerunt. Hij zette zlch als pleitbezorger in zijrie geboor­testad neder en won meer en meer het vertrouwen zijner stadgenooten , en welke bijzondere moeite hij gewoon was aan de gedingen , waarin hij optrad te besteden , toonde zijne keurige pleitrede ter toestemmende beantwoording der be­twiste vraag over de regtsmagt der hooge en andere Heem­raadschappen , in 1834 voor het Hoogheemraadschap van Rijn­land uitgesproken en even zoo als die van zijnen beroemden tegenpleiter D. D o n k e r C u r t i u s door den druk gemeen gemaakt. Het was dus erkenning van wezentlijke verdiensten, toen de Regtbank hem bij de invoering der regterlijke organi­satie tot Deken der orde van Advokaten verkoos. Ook in andere betrekkingen was van Outer en met den meesten lof ten algemeenen nutte werkzaam. In 1822 werd hij aan het hoofd gesteld der gemeente Soeterwoude, van het ambacht van dien naam en de daarin gelegene polders , in welke betrekking hij tot 1838 werkzaam was, in 1837 hoog­heemraad van Rijnland, in 1839 lid der commissie tot beheer en toezigt over de werken tot droogmaking van het Haar­lemmermeer, ook was hij sedert 1824 lid van de stedelijken raad to Leyden , in 1851 werd hij lid der provinciale staten van Zuid-Holland. De Maatschappij van Nederl. Letterk. be­noemde hem tot lid. Hij huwde op twintigjarigen leeftijd M a­ria Ca tha ri na van Bergen en overteed den 6 Nov. 1855. Hij gal* in het licht: De regtsmagt van het Hoo,qheenaraadschap van Leyden ver­dedigd. Leyden 1855 80. Zie zijn leven door D. Ti eboel; Siegenbeek, in Handel. der Jaart. Jvergad. der Ilfaats. v. Nederl. Letterk. 1856; Kunst- en Zetierb. 1818 No. 22 bl. 84 ; Bijdr. tot Regligel. ex Weigel,. lx (1835) bl. 121; vlg. Leydsche Courant van 12 Nov. 1856. OUTERFT (Z. vAri) advocaat te Utrecht, wiens adviesen men viudt in Ulf.. Consult 1676 D. I bl. 506. OUTGERS (HENDRIK) door Rixtel een doorluchtig poeet ge­noemd, dock wiens poezij onbekend is, Zie v. d. Aa, N. B. 4. C. litoordenb; Rixtel, Mengelrijrnen , bl. 101. OUTERMAN (JAQOES) ook van Reningh en genaamd , leeraar bij de Vlaamsche Doopsgezinden in het Blok te Haar­lem , nam deel aan den twist , die tusschen deze en de Frie­sehe was ontstaan, waarvan de berigten worden gevonden in 't boekje dat hij uitgaf in 1609 : Verklaarin,qe met bewijs uit den droevigen handel van Friezen en Vlaamingers, enz. met een Appendix dienende tot conclusie van de verklaaringe enz. 1609. Hij werd door den predikant Accronius te Haarlem beschuldigd , dat hij zich in ongewone termen had uitgelaten over het Goddelijk Wezen en over de menschwording van Christus , naar aanleiding welligt van zijn werk : Rene waar­dighe Christekike verantwoordinghe , door de Leydsche facul­teit in 1626 veroordeeld als afgrijzelijke en Godlasterlijke ketterijen behelzeude terwijl ook het Haarl. martelaarsboek , waarin hij net Hans de Ries de band had, aan vele Her­vormden mishaagde. De Staten committeerden eenigen uit het hof van Holland om met hem te spreken over sommige ar­tikelen vervat in de Belijdenis des geloofs , welke hij aan de Staten had overgeverd, ondergeteekend door 19 andere Vlaam­sche leeraars. Dit had ten gevolge dat de Staten (1626) daarin genoegen namen en hem niet verder lastig vielen. In eene verzameling van liederen der Doopgez. van P. G r y s p e e r vind men er ook een van J. Reninghen of Outerman. Zie Kobus en de Revecourt, OUTHOF (GERABDus) werd tusschen den 26 en 27 Januarij 1673 te Amsterdam geboren. Ziju vader was Gerardus Ou t-h o f, en zijne moeder Maria, dochter van den Wormer hur­gemeester Gerrit Bakke r. Na den dood van Outhof her­trouwde zij met Joan Muntingh, secretaris van de woes­kamer te Groningen. Hier werd Gerardus, die toed zijn achtste jaar nog niet bereikt had , ten latijnsche scholen her steld. Vervolgens oefende hij zich aan de hoogeschool van die plants in de regten onder Berteling en Pagenst e­cher, vervolgens onder Jo h. Mensinga in de welspre­kendheid, geschiedenis en oudheden , onder o e t in het Hebreeuorsch , onder Be rteling en Lamberts, later an­der Berno ui 11 i, in de wijsbegeerte CO uthof was een Car-. tesiaan); onder a Marck, Hulsius en Brau nius in de joodsche oudheden en godgeleerdheid. Later bezocht hij de hoogeschool te Franeker , aan welke hij van der Wayen, Vitringa en R oell; te Utrecht, aan welke hij Witsius en Gra e v rus, en te Leijden , aan welke hij Spanhei m, Gronovius en Pezizonius hoorde. Bij. gelegenheid dat hij zich te Emden, waar eenige verwanten van zijn vader woonden , ophield , werd hij aldaar den 16 Aug. 1697, in plaats van F. ten Houten die naar Friesland beroepen was, tot leeraar aangesteld. In 1721 aanvaardde hij het ambt van predikant en rector te Kampen , waar hij den 20 Jan. 1733 overleed. 0 u t ho f was geen onverdienstelijk theologant, en een vrij goed literator. Zijne geleerde werken en verhandelingen, zoo in het nederduitsch als in het latijn in het licht gegeven , ver­wierven hen grooten roem en de vriendschap van Harcke n­roth, Streso, Gargon, Rhenferd, Snabelius en anderen. Als godgeleerden maakte hij zich bekend door: Excercitium Philol. de Manna Israelis Gron. 1694. 4o. In locum Marc. IV. 39. Dissect. in qua divinitas Christi ex miraculosa ejus marls et ventorum seditione denzanstratur in Bibl. Breen. Cl. I fasc. H p. 47. Observ. in libros Biblicos V. T. in quibus textus Hebrai­cus cues versione LXX confertur , specimen. L.c. fasc. III p. 163. Commentarii in Psalmum L. coll. cum textu Ebralco LXX.— Continuatio. L.c. fasc. IV p. 357. In Ps. 11 : 6. Observat. in quibus prolixius de montibus Sionis e1 Moriae agitur. L. c. Cl. II fasc. H p. 208. In Ps. VII: 7. Observationes , L. c. p. 514. De Rahab , et Rachab dissertatio, qua probatur eas diver-sac mulieres fuisse L. c. lam. III p. 430. Dissertatio in .Match. 24: 15, 16, L. c. fasc. IV p. 617. Delincatio Monarchiae primae seu Assyriacae L. c. Cl. V lase. I p. 1. Observationes ad Ps. XXII: I7 et ad Lucam VI: I. L. c. fasc. III p. 407. Ad locum Matth. I: 19 diss. in qua nonnulla de statuis Rulandinis et freichildis inserta suet . L. c. Cl. VI p. 18. De Messiae principatu super humerum ejus ad .Es. IX : 5. dim L. c. Cl. VI fasc. 5. p. 812. Ad locum Jacobi V: 16. observatio L. c. Cl. IV fasc. II p. 417. De quarundam vocum flisquisitio. L. c. Cl. VIII p. 93. Epistola ad amicutn, seu Dissert. de veritate resurrectio­nis Christi vi propria sua divina , Embdae 1710. Judicia Jehovae Zebaoth seu bellunz divinion , qui petit .Deus peccatores , adversus quos variis exercitibus horificisque armis bellat. Cui operi adjunction est carmen Severi Sancti i. e., Eudelechi , de mortibus, bourn, cum notis Weckii , Seberi et Outhovii Gron. 1721 80. verg. Bibl. Brem. Cl. V. p. 150, 151. Orat. auspical. de necessitate studii Linguarum cet Campis 1725 4o. Linguae Graeae Rudim. praesertim Willeuiana composita una cum signif. verb. med. ac derivat. temp. brevique Spa- taxi. Amst. 1729 80. Profecy van Obadias verklaard. Groning. 1700 80. Dordr. 1730. Amst. 1735. Zie Rabus. B. v. E. D. XVIII bl. 302 volgg. letterlijk ?zit de oudtheit verklaart. — Synod. .Kerkred. over Fred. X11: 11.— Aanm. over 't Doop­formul. Gron. 1730. Verklaring van den Brief van Paulus aan Titus. A mst. 1704 4o. Leiden 1743 4o. Verklaring over he Both Ruth , en 't Losserscha .p. Amst. 1711, 1717 4o. Leiden 1743 4o. Boek van Propheet Jonas verklaart, nit de oudtheit opge­heldert, nevens een bysonder verhaal van de Assyrische Mo­narchie van Ninive , Ninus , enz. van Ofyr en Tharschich, als ook over Spreuk. XIX: 34. Amst. 1723 4o. Zedelessen der Oudtvaderen verzameld enz. met een brief van P. Quesnel. Amst. 1715 80. Gerardi heilige bedenkingen , nit het Lat. vert. en met brede Aanm. en Geestel. gez. verrijkt. Embden 1715 80. (Dit werkje was reeds in 1647 door J o h. van S o m e r en vertaald. Zie Balen en Paquot, Schotel, G. L. en Oudheidk. Verl. bl. 66, 104. Verhaal van de watervloeden. JPredikatte over Joh. : 3-4. Verh. van de cometen. Embden 1718 80. ruim een derde verm. en met uitv. verb. over de Cimb. vloeden en volkeren. Embden 1718 , 1720 80. Over dit werkje , ook te Halle in het Hoogd. vertaald, is een aanmerkelijke brief van 0 u t h of aan L. S m i d s , in de Bibl. v. d. Maats. der Ned. Letterk. te Leyden. Zie over hetzelve Boekz. Oct. 1718. Afscheits kerkreden te Embden en Intrered. te Kampen ,nevens noch drie kerkred. en Godtgel. aanm. Amst. 1725 So. Zie Bibl. Brem. bl. II p. 897. Kw* inhoud van de leere der waerheil of eerste be,qinsel van onzen Christel. Herv. Godsd. in vrage en antes. Embden 1709, verbeterl. Embden 1789, Kampen 1726 80. Waarschuwingen aan alle Christenen tegen de haast nade­rende allerzwaarste verdrukkinge nit Openb. III: 11, nevens een korte schets van de Openbaringe, daarby een geschiedk.berigt van de kerkreform. in Zwitserl. , Duitschl, en Oostvriesl. en Levensbesehryving van Zwinglius , Lutherus , Apertanus, Lam, Memo Alting, Embden 1723 80. Enkbuizen 172$ 80. Ook vindt men vele verhandelingen en opmerkingen van hem in de Boekzalen der Gel. Wereld van 1719 , 17201721 , 1723 als ook Aanmerk. over eenige Nederl. Bijbeldrukken, hoe er nooit een Bijbel op een whip is gedrukt, maar hoe de oude Nederl. Bybels van de jaren 1556 , 1560 , 1563, to .Embden bij Stephanus Merman, Bieskens , en Lenart der Einderen zijn gedrukt. in Boekd. April en Nei 1723. Hij heeft ook bijdragen geleverd tot de Boekzaal des Nederd. Bijbels van le Long, met wien hij bevriend was. Lie Boekz. bl. 375. Na zijn dood heeft nog een Verzameling van Kerkre­denenen (Leiden bij Hasebroek 4o.) als oolc van Uitge­lezene kerkredenen (Leiden 1740) en van BUbelsehe Keur­stollen (Gor. 1737 van hem het Licht gezien. Outhof stond in vriendschappelijlie betrekking tot de beste dichters van zijn tijd , zoo als Franciu s. Brouckhusius, Hoogstraten, Pluimer,Moonen, Rotgans, Vollen­h o v e n , doch beoefende minder gelukkig de poezij clan zij. Hij was een middelmatig dichter, ofschoou zijne Stiehtekke gediehten Amst. 1703 , meermalen (Embden 1711 , 1713 , Gouda 1711 , Leijden 1559) herdrukt zijn. Men heeft nog van hem: Keizerhike Rijks Sinspreuken of Symbola en Levensbesehry ving van de Keizeren, met zedelessen opgeheldert. Gouda 1711 en Levens-tafereel van Cebes den Thebaner , uit het Grieks ondigt in Neerlands Digtmaat overgezet met breedvoerige zinverklaringen en .Taal- en Oudheidk. uitleggingen, ale ook nog met zeven bijzondere bij:gevoegde verhandelingen verrijkt enz. Amst. 1727 80. Als beoefenaar der Nederl. taalkunde maakte hij zich be­kend door zijne bijvoegselen op de lijst der gebruikelijkste zelfstandige naamwoorden door zijn oudoom Hoogstr aten verzameld. In de Taal- en Diehtk. Bildr. D. I, bl. 123 worth, "zijne taalzucht toonende voorrede voor de verkla­ringe van 0 b a di a s" geroemd. In de bibliotheek d. Meats. van Ned. Letterk. to Leijden berusten mss. brieven van 0 u th o f en Harckenroth aan Ludoif Smids, waarvan een uittreksel voor komt bij S c h otel, Kerk. Dordr. D. I, bl. 288 , 269. Outhof huwde met zijne nicht Sara, dochter van H e m a n n u s van E e m s t, burger te Amsterdam , en liet kinde­ren na. Zie Boekzaal voor 1733; 2fankangsel op Nienwenhuis , D. IV, bl. 765; Sehotel Kerk. .Dord. D. II, bl. 26 very. Ypeij, Gem& der Christ. Kerk. in de 18e env"). D. VIII, bl. 452; Glasius Godgel. Ned.; Witsen Geijsbeek, B. A. C. Woordenb. D. V. W. g6; Snellaert Schell eener gesehied. der Nederl. letterk. bl. 172 , Ar­renberg, Naamr. bl. 395 ; Cat. d. Bibl. v. d. Moats. Ned. Letter& D. I, bl. 82, 191, D. III, bl. 84, 124, Jocher. OIJTSHOOREN (JACOBUS VAN) deken en G ij s h e r t u s van Everdinge, oudste kanunnik, legden 22 iVlaart 1321, ten overstaan van verseheidene hanunniken , vicarissen en koor­gezellen, den eersten steen van den domtoren te Utrecht. Hij werd in 1382 voltooid. Zie Utr. Volksalm. 1865, bl. 101, 112. OUTSHOORN (WILLEM VAN), zoon van D i d e r i k en Magtild van Outshoorn ridder , deed de jurisdictie der stad Amsterdam vergrooten , volgens het privilegie van graaf Wi Ile m van Holland van 9 Dec. 1342. Hij was rentmeester van graaf Willem III, blijkens een brief van 1333. Hij overleed in 1352 en werd te Haarlem begraven , nalatende een zoon Jacob. Zie Wagenaar, .ifmsterd. D. I, bl. 39; van Leeuwen Bat. bl. 1145; Mieris, Charterb. D. II, bl. 544. OUTSHOORN (CORNELIS VAN ), zoon van Cornelis van Outshoorn, gezegd de Vlaming, nevens prins aurits van Nassau in 1587 en 1588, gedeputeerde van H. H. Mog, in het superintendent collegie over al de admiraliteiten , net 2 kinderen na. Zie van Leeuwen Bat. ill. 14. 1016. OUTSHOORN (DIRK de Vlaming VAN), beer van Outshoorn Gnephoek , en Heemstede , zoon van den vorige werd in 1618 (hij was toes oud-schepen) door prins Maurits uit de regering te Amsterdam gezet. In 163o , 1633 , 1635, 1640 en 1642 was hij burgemeester en ook gecommitteerde read van Holland. Hij huwde Wendela van Bronkhorst en liet onderscheidene kinderen na. Zie van Leeuwen, Bat. ill. bl. 146; Wagenaar, rad. 414e. D X. bl. 280. OUTSHOORN (CORNELIS de Vlaming VAN), zoon van den vo-rige , beer van Outshoorn , en Gnephoek , was van 1649— 1655 hoofdschout van Amsterdam , later verscheidene malen burgemeester van Amsterdam gecommitteerde raad van Hol­land en gedeputeerde in den raad van state. Hij huwde N cola a Hooft en was het laatste mannelijk oir van zijn geslacht. Zie van Leeuwen t. a, p. OUTSHOORN (Jr. WILLEM VAN), gezegd SONNEVELT, geb. 155 , sinds Junij 1605 bailliu en schout van den Hage , uit welke bediening hij 23 Julij 1620 , om de zaak der Remon­stranten verlaten werd. D. V. Coornhert was zijn voogd geweest. Er pat van hem een fraai portret uit en medail­lon, in zijn 48e jaar. , Zie de R i e m e r, Besehrijv . v. 's Gravenh. D. II bl. 2. bl. 49-- 51. OUTSHOORN (ARNOLD de Vlaming vAN) Levinus Bor be­schreef de Amboinsche oorlogen door Arnold de Vlaming van Outshoorn, als Superinlendent van de Oosterse gewesten oor­logheitig ten einde gebracht. Delft 1663 , 12o. Nopens dezen Outshoorn verhaalt Wouter Schouten een merkwaar­dige bijzonderheid, voorkomende in het leven van Mae t s u y­ker,, en Levens van Ber. Man. en Vrouw. OUTSHOORN (Mr. WILLEM VAN) werd den 4 Mei 1635 te Larique op Amboina geboren, ontving zijne opvoeding in Ne­derland, bezocht aldaar de hoogeschool en keerde na zijne studien volbragt te hebben , in 1659 als onderkoopman naar 0. I. terug. Drie jaren later werd hij aangesteld tot lid van het hooge geregtshof, in 1672 tot ontvanger-generaal , in 1678 tot buitengewoon raad van Indie , in 1681 tot gewoon raad van Indie, in 1689 werd hem het algemeen bestuur van den Indischen handel opgedragen en twee jaren daarna werd hij tnt gouverneur-generaal verheven. Na die waardigheid ge­dureude veertien jaren bekleed te hebben, legde hij Naar neder dock bleef tot zijn dood te Batavia wonen. Hij overleed 27 1720 in den ouderdom van ruim 85 jaren , en werd in de groote kerk te Batavia begraven. Zijn eenige dochter huwde zijn opvolger Jan van Hoorn. Zie V a 1 e n t ij n , N. 0. Indie ; Du Bois, Vies des gouverneurs ge­neraux p. 253-267 (waar zijn beeldtenis voorkomt). OUTHUIJS (GERRIT) werd den 20 Aug. 1773 te 's Gra­venhage geboren, bezocht aldaar de Latijnsche scholen en van 1791-1796 de hoogeschool te Leyden , werd in 1797 pro­ponent en predikant te Ooster- en Wester Blokker, in 1800 te Heilo , in 1802 te Bommel op Overfllakkee , in 1812 te Minnersga , waar hij werkzaam bleef tot de dood hem in 1835 aan zijn gemeente en betrekkingen ontrukte. Volgens Gla s iu s heeft hij een geschrift geleverd over de verschillende uitgaven der Polyglotten. Ook beoefende hij de Nederduitsche poezy,, blijkens zijne Jeugdige Gedichten. Franeker 1820, Kleine dichtstukjes bij en na de Goddetijke verlossing van ons dierbaar Vaderland in 1813. Ald. 1821 en eenige dicht­stukjes van zijne hand in de Kleine dichterlijke Handschrif­ten. Schak. VI. 139, 2e dr. D. IV bl. 269. Hij was een groot vriend van B i l d e r d ij k, met wien hij briefwisseling hield. Zie G 1 a s i u s, Godgel. Nederl.; van der A a , N. B. A. C. Woor­denb.; Boekz. over 1835, D. II bl. 124, very. Bilderdijk's brieven, door W. Messchert D. I bl. 241-302. OUTREIN (JOHANNES D') werd den 17 van Oogstmaand 1662 te Middelburg geboren , ontving zijn eerste opleiding op de Latijnschool te Breda, vervolgens te Middelburg, werd in 1680 te Franeker student en woonde er de lessen bij van Blank a r d, Andreae, de Grauw, Rhenferd, Perizonius, a Marck, van der Wa eyen en Vitringa. Nog geen 19 jaren oud (1689) verdedigde bij opentlijk een academisch proefstuk , de lumine rationis en viermaal een ander de immortalitale animi, onder Andreae, en onder Vitringa een de Deo Mauzzim, ad locam. Dan. XI: 38 , en , voor hij 20 jaren bereikt had , zag hij zich, na onder van den Waeyen over een deel zijner Summa Theologiae en onder Andreae de colore nog­maals geredetwist te hebben onder algemeene toejuiching met de waardigheid van Meester in de vrije kunsten en doctor in de wijsbegeerte bekleeden. Hij bleef echter te Franeker wo­nen en hield zich aldaar bezig met eenige studenten in de gronden der godgeleerdheid te onderwijzen tot het jaar 1683, toen hij tot proponent werd aangenomen. Den 25 Februarij 1685 werd hij, in plaats van Wilhelmus Everd ij naar 's Hertogenbosch vertrokken, predikant te Oost-Zanen in Noord-Holland. Drie jaren arbeidde hij in deze kleine gemeente en vervaardigde er verscheidene godgeleerde schriften, die zijnen reeds lang verworven roem bevestigden. In 1687, niet gelijk Veeris wil in 1688, verliet hij Oost-Zanen , en vertrok hij naar Franeker, waar hij later door curatoren der hoogeschool tot opziender der openbare bibliotheek werd benoemd. Den 19 April 1691 deed hij te Arnhem zijne intrede, bedankte in 1694 voor Alkmaar, doch nam in 1703 het beroep te Dordrecht aan , en toen hij , kort daarna , in plaats van van Til, tot hoogleeraar in de wijsbegeerte en gewijde oudheidkunde door curatoren benoemd was , aanvaardde hij den 14 van oogst­maand van datzelfde jaar deze waardigheid met eene Oratio inauguralis de Nazaraeis , die ook in het Nederduitkh het licht zag: In December 1708 ver*isselde hij Dordrecht met Amsterdam , waar hij den 24 Febr. 1722, in den ouderdom van ruim 59 jaren, ontsliep. Hij huwde in 1689 to Franeker met Geertruid Sluiter vau Wezel , eene akkere vrouw , die tich als schrijfster heeft bekend gemaakt. D'Outrein was een Coccejaansch theologant , maar tevens leerling van V i­tt i n g a , die van den voortreffelijken meester geleerd had minder slaafsch dan men tot nog toe plagt het spoor van C o c­c ej u s te volgen en meer zijn eigen en geoefend oog te raadplegen. Zoo ontmoeten *ij hem dan ook als uitlegger der H. Schrift wel achter staande bij hetgeen lateren tijd geleverd heeft , maar toch den zijnen vooruit en mede den weg ba­nende tot het betere van volgende dagen. Ook op het gebied der leerstellige godgeleerdheid was hij, gelijk trouwens van zelf spreekt , Coccejaan , maar een die aan het dogmatische dadelijk eene praktikale rigting toevoegde : vooral echter pastte hij het praktikale toe in zijne leerrede­nen en verkreeg daardoor een allerbelangrijksten invloed by de Hervormde kerk. Was Flu d van Giffen de eerste voor­ganger geweest van die Coccejanen , welke men met den naant van ernstigen onderscheidde , d'O u t r e i n streefde hem , met wien hij bijzondef bevriend was in dit opzigt verre vooruit. Hij was wel de voornaamste , die , in plants van de drooge , vaak onverstaanbare , wettische en schoolsclie Coccejaansche leerredenen , stichtelijke predikatien gaf, evangelische verstaan­baar , verwarmd door den innerlijken gloed van christelijken zin , praktikaal. Hij openbaarde zijne praktikale rigting in alles , niet het minst ook in zijne belangstelling in het gods. , dienstig onderwijs der jeugd. Overigens was d'O u tre in een man van veelzijdige keunis , zeer ervaren vooral in de oude talen ook heeft hij zich als nederduitsch dichter bekend ge­ maakt , dock met vrij wet minder verdiensten dan hij als theo­ logant flint inoogsten. Er bestaat van hem een fraai portret geteekend door Boon en, gegraveerd door_ v an Gunst, en een ander naar Bo onen, door Philips, in veel kleinder formaat , gegra­veerd. Van dit laatste is voor eenigen tijd een niet onaardig steendrukplaatje , door S o e t e n s te 's nage uitgegeven. Hij schreef: .Dissertatio philologica de Deo Mauzzim. Dan. Xi: 38 ancq. 1681 4o. Ethercitationes IV Academicae de Mente humand , ejusque fieaecipue immortalitate. Francq. 1681-1682 4o. Disputatio inauguralis de colore. Francq. 1682 4o. Den SenAtief dan de Gttlateren kortelvk verklacirl door H. Johannes van der Waeyen, wit het Latyn vertaalt, Leeutr, 1682 12o. Korte uitbreiding van 't llooglied van Salonto in rym, tie-von eenige andere Gezangen. Ald. 1682 12o. Korte schets der Godlyke waarheden , so° als deselve in Naar natuurlyke ordre te samen gesehakelt zyn , waar in kortelyk de H. Godgeleertheit doorloopen , de wegen Gods in syn kerne na,qespeurd en insonderheid de verscheide bedoelin­gen van he genaden-verbond wat nader ttit,gepluist worden, tot oefening van waarheid en deu2d. Amst. 1687, 1690, 1691, 1696 , 1703 , 1710 (den twaeyden druk , waarin (behalven eenige vernzeerdering) de Sehriftuurplaatsen, tot bewys die­nende,Juitgedrukt, op niews beschaaft, en werkelyk betert) 1719 , 1732 12o. Amst. 1699 (in 't Fransch). In Duitschland sedert 1687 meermalen te Bremen en te Frankfort aan de Main. Zie R a b us, Boekz. der gel. 1696 131. 531 volgg. ; Bibl. Brem. bl. I p. 146. Het Hooglied van Salomo, kortelijk verklaard door den heer Nikolaas Lydius , in rifin nagevol,qd en nu vermeerdert enz. Amst. 1690, 1713 12o. _De gelykenisse van den verlooren zoon en onregtveerdigen rentmeester. Luk. XV: 16-29 en XVI: 1-48 , beneffens nog eenige andere stofenals 1. De gelgkenis van de kin-derkens op de Markt, .31atth. XI: 16-29 , 2 van den on­vrugtbaren vy,qenboom, Luc. XIII : 6-9, 3. Het oordeel Gods over Loth's wy, f , Luc. XVII: 32, 4. De geschiedenis van den vervloekten vggenboom, Marc. XI: 12, 14, 20. 5 Bileams pro_phetie van den Messias , Num. XXIV: 17. 6. De onbestendigheit van alle vleeseh, en eeuwi,qduurentheit van het woord Gods, Ies. XL : 6-8-, 7. De gekkenis van 't op­wassend zaad tat de goede aarde. Marc. IV: 21-29. Arnh. 1692 Amst. 1699 4o. De tweede druk , merkelijk terbeterd, nevene een zedige verdediging van de verklaring over -Lucca XV: 11-32 , tegen de zwarigheden geopperd door den heer Joh. .Kreichton. Ook in 't Duitsch vertaald. R a bus, Boekz. 1693 bl. 300 volgg. Ontleding , uitbreiding eta verklaring van den &ndb. van Panlus aan de Colossensen ende den CVII Psalm. Amsterd. 1694 4o. Bibl. Brem. el. III p _171 , met het ilfseheid van Franequer, de intrede tot Arnhem, de inhuldiging van J. Bo­daan en den CXXVI Ps. in drie leerredienen verklaard en toegepast. Amst 1695 4o. Ook in het Hand. vent. II abus, t. p. D. VI bl. 36 volgg. e kerk in route , getroost over het smartelp en weerga-. loos yolks en droeviget effiterven an de prootinagtigste vor. stinne Maria, Koningin van Engeland enz. uyt Marc. X1 V. 4. Amst. 1695. Honigrant der verdrukkingen, ofte een bundelken van leer­redenen over Born. V. 3-5 , Ps. XXXTX : 10 en Xe/V: 19. Sprekende van de verdrukkingen der geloovigen ende hun gedrag en vertroostingen in deselve. Amst. 1697, 1700, 12o. en met J. la Placette, over 't gebruik en misbruik der ver­troostingen , vertaald. Amst. 1719, 1720, 1742, 12o. Zie R a­b u s, t. a. p. D. XI hi. 63-69 , Bibt. Brem. cl. V p. 513. .Proefstukken van he,ylige sinnebeelden , met een breede in­leidinge over de veelheid,,qrootheid en wysheid der werken van God. Van de sinnebeeldige Godtgeleertheid ende het sinnebeel­dige der scheppinge. Den CIV Psalm Prophetisch en sinne­beeldig uytgebreid. Het tweede deel bevat Heilige versegelin,qen, ofte het verzegelde Fundament Gods , over 2 iim. XI : 19, met een breede inleidinge, waarin, behalven eenig berigt nopens dit werk , verscheide saken en naleezingen , als ook eenige brieven van de heeren J. Gronovius, J. Perizonius en Th. 1. ab Almeloveen , tot nader ophelderinge van hetselve dienende. Nevens een Aanhangsel waarin breed pratig verhandeld en wit de ouwdheden opgehelderd worden Exod. XVII: 15, 17. Zack. XIV : 20. Mal. IV : 5, 6 en Jer. XXIII : 5, 6. Amst. 1701 2 vol. 4o. Z. R a b u s DI. XVII bl. 295-323. D. XVIII hi. 113- 123. _Kunst- en Letterb. 1842 bl. 393. Roosendaalsche vermaakNkheden, of wegwyzer door de Heer­lijkheid Roosendaal. Amst. 1700 4o. en 12o. Fermeerderd 1712 12o. It. met nieuwe vermeerderingen en platen. Amst. 1718 gr. 4o. De werken van Jean d'Espagne, nilgegeven met een brede voorreden en verscheide aanmerkingen van J. O. over dien schrijver. Utrecht 1700 , 1731 , 1732, 4o. Gods tabernakel onder de menschen, ende de heerlijkh,eid des zooms Gods , over Joh. I: 14 , mitsgaders het heili,q Sabbath en Juleliaar, over Lev. XXV : 1-13, het Alphabet der God­saligheid. Amst. 1701 12o. Bijbelsche keurstoffen of schriftmatige verhandeling van eeni,qe uitgelezene .plaatsen der H. Schrift , ale Ps. CX : 3 Judae vs. 3. Eph. V: 10 , 17. Hoogl. V: 16. Eph. II: 13- 16. Gal. V: 25. Ezechiel XVII : 22-24. Matt& IX : 37-38. S.preuk XI 30. Amst. 1702 12o. Alphabeth der Godzaligheid, of den CXIX Psalm ontledet, verklaart en in rifm nagevolgt. Amst: 1701 12o. Het groote goed van Gods uitverkoornen ende Gods wonder-bare goedertierentheden omtrent Nederland in den fare 1702, over Ps. XXXI : 20 en 2225. Amst. 1702 12o. Met twee - voorbereitlingen tot de openbare gebeden over Ezech. XXII: 20. Amst. 1712, 1732 12o.. • Bybelsche keurstoffen, of schriftmatige verhandeling over eenige uitgelesene plaatsen der H. Schrift. Amst. 1702 12o. .Eben haezer, ofte gedenksteen der hulpe van Jehovah, over Sam. VIII : 12o. Tweeden Eben haezer, ofte de gedenksteen der hulpe van Jehovah uit Dent. XXXIII : 26 ; benevens eene waarschouwang tegen alle onmatige en sondige blodschap, uit Jos. IX: 1. 2 D. 12o. Amst. 1702, 12o. 1704 12o. Redenen van Freeze en Hoope , in desen tegenwoordigen Oorlog. Nitsgeelers de hove en vertroostinge der her/ce, nyt de Prophelische schriften, van Nozes ar tot de Openbaringe Johannes. Amst. 1703--1707 3 D. 12o. Afscheids-reede gedaan in de gemeente van Arnhem ende intree-reeden tot de gemeente van Dordrecht. Must. 1703 4o. Oratio inaug. de Nazeraeis. Dordr. 1703 4o. Ook in het Nederd. door den schrijver zelven. De zielsopheffing van een godvruchlige Bidder en Dank­zegger tot Jehova, over Jer. XXV , CXVI, LXXXIII , XC en LXVII. Dordr. 1704 4o. vertu. 1714 12o. Noodige Aanmerkingen op een boeksken, genaamt de eenige Gereformeerde waarheid, uitgegeven door de sogenaamde He­ breen ; met een Nareden tegen F. van Leenhol. Dordrecht, 1704, 4o. Gods betugging tegen Israel Ps. LXXXI: 14-17 op owe tyden en seden gepast, nevens het Reakwerk van de gebeden der Heyligen , over Pe. CXLI : 2. Amst. 1704 12. Het slot van Deborahs Triomflied. Rigt. V: 31, Bene-yens een wensch en belle enz. voorgestelt op den algemeenen dank- en bededag, den 20 van •Louwmaand 1705, Dordrecht, 1705, 12o. De kracht der Godzaligheid, ofte de ware Heilighmakinge in Naar aart en nature enz. Dordr. 1705 12o. Brief van een vriend nopens het boek van Mr. de Jon-court, over de verscheide wyzen van 't verklaren der 11. Schrift ; nevens een voorberigt en Joncourtiana. Dordrecht, 1708 12o. Naberigt op het dank-adres van L. v. G. Dordr. 1708 12o. Kortbondig antwoord op het klaag-adresse van mr. de Joncourt. Dord. 1708 12o. De droefheid die naar God is , ende de ware zelfsverloo­cheninge. Dordr. 1708 12o. Berste beginselen der Goddeleke waarheden vo0 de kinde­ren in jaaren en in vereland , ten deele getrokken uit de 19 Saida der waarheden tea verrijkt met Historische vragen over het 0. en N. Testament. Amst. 1696, 1411. 12o. !tabus t. a. p. 1696 bl. 3M voigg. Groote nuttigheid der catechisatien. Daarbij gevoegt is Pen verhandeling van Stephanus Ganssenus, over het regte gebruik der sleutelen omtrent de kranken, vertaalt en agtervolgt met eenige aanmerkingen, omtrent de regte behandeling der kran­ken. Amst. 1708, 3e dr. 1714, 1742 12o. Dit werk wordt door de scbrijver der Unschuld. Nachrichten von alien and neue Theol. Sachen en door Koecher, Gesch. v. d. Hei­delb. Catech. zeer geprezen. Paulus laatste zegenwensch en Salamons Bedde •umiak& Amst. 1709 40. Nederlands Dankaltaar voor de overwinningen bevogten in 1708. Amst. 1709 12o. Christellyke Godgeleerdhea van Adam en Mozes , beneven* het genaden Verbond aan Israel , voorgesteid door J. d. 0. Amst. 1710 12o. Eerste beginselen der Goddelijke waarheden, voor kinderen in jaren en verstand. Amst, 1712 12o. Middelb. 12o. De Propheti4che Godgeleerdheid. Amst. 1712 12o. CoMmentarius in guingue priory Capita Epistolae Pauliad Hebraeos. Amst. 1712 4o. De Sendbrief van Paulus aan de .Hebreeuwen ontledet, uitgebreid en verklaart. Amst. 17111415 4 d. 4o. Het Fondament e de Godgeleertheid der zipostelen. Amst. 1712 4o. Jesus Christus, JHogepriester na de wipe van Melchize-dek, en het tegenbeeld van Aaron. Amst. 1713 12o. Dissertatio Philologico- Theologica de Melchisedecho, non Renocho: et observationes miscellaneae in selects sacri codicil loca. Amst. 1713 12o. betreffende zijn twist met Hen ricus Hulsius. • Uitgegevene Predikstoten op verscheidene tijden sedert 1709 tot 1713 12o. De clangore Euangelico _Dissertationes XV. Amst. 1/14 So. 13oekz. der Gel. Wereld, Sept. 1715. Pa qu o t T. I p 441. De geestel#ke tempellouto levendige steenen ende het Christelflk Prieslerdom, over I .Petr. II: 4, 5 ter gelegen­heyd van de inwyinge van de hervormden kerk to Ransdorp. Amst. 1720 80. De Tabernakel van Mozes, en zijnen oortrprong , gestalte, cieruad, voorbeeldia gebruik en geestekke teduidenis be-same: en verklaart, met kopere platen. Amst. 015 12o. De Godvrachtige nateAtmaalhoudins door de beer /eau- de 10 P la cette, irertaald door J. d. 0. Dordr. 1715,1716, (ale het art. _Nacelle.) Campegius Vitringa, over alle de ilvangelische .Parabolex, vertaald en door aanteekeningen opgehelderd. A mst. 1715 4o. vent. in het HO. Herborn. 1717 4o, Bibl. Brent. Cl. III p. 287 Cl. VI p. 709. Korte schets van de Christelyke zeedeleer , ofte van het Geestelyk leven ; door de heer 0. Vitringa, vertaalt door J. d. 0. Amst, 1717, 1718 12o. (Lat.) Francq. 1716 80. Bremae 1717 in het Fr. overgezet door D. Limiere s. Amst. 1727 So. Gouden kleinood van de leer der waarkeid, vervat in de Heidelbergsche Catechismus. Amst. 1709 4o. 1724 4o. met aanteekk. van Fre.d. Adolph Lampe 1762,80. 1735, 1770, 4o. ( voor de negende maal). Bremen , 1721 in het Hoogd. door H. G. Tegeler. Zie Koecher, .bl. 322 Bibl. Brem. bl. 11 p. 293, 771 , 895, bl. IV p. 1070, 1071. Cl. V. p. 326. Godyruchtige zielsbetrachting voor , onder en na het H. Avondmaal des Heeren in eene verklaringe over Ps. XXIII. Dordr. 1721 12o. 1732 12o. In de Bibl. Brent. Dissertatiunculae in Jerem. XXX: 21 CI. 1 p. 1-12. Dissertatio Philologico-Theologica de piscina Bethesda0a ad soh. V: 1-5. Cl. I. p. 475-509. -------- -----„ de .velandi capite ma­.liebri . propter Amelos , ad locum I ()or. XI: 10. CI. III p. 35-73. De loco Actor. X111 32. Disceptatio Epistolaris. Cl. 11 p. .711-728. Stridurae ad binas Epidolas Jcujusdant clew. de Mei-ehisede,co. Cl. III p. 858-871. Dissertatiuneula in locum Matt*. VIII: 2, .de acatbilioste gentium in regno coelorunt cum Abraham° , Isaaco et Jacobo. Cl. 111 p. 1049-1060.. .41-nnolaliones ad locum 1 rel. II: U..IV p. Speeilegium de indutione Christi,, ad boa Born. X111: 14 et Gal. III: 27. Cl. IV p. 334-347. Diatribe de .Phras i,, in epilogis 4p4. J. , Cl. IV p. 603-629. 'G. Croesii Epist. ad Cl. V. J. d. 0. in qua ezplicandur itisoription Jguae in femoribus iciunculae .vetustae, ez Mittiana depromtae , conspicuruniur. Disceptio Epistolaris inter roiros clar. Jac. Perisoninm et J. d. 0. in Bibl. Brem. Cl. II p. 711 seqq. Theodori Jaussonii ab Almeloveen , Epistola ad J. d. 0. in qua multa S. Scripturae loca illustrantur, , in Bibl. Brent. 1. III p. 230-253. Epistolae continentes. observationes Iguasdam ad fractal/lin, d'Oulreinii de Tabernaculo Dei inter homines. Joh. I: 14 spectantia. 1. c. p. 1085-1092. .Epistola de loco Cant. Cl. V. p. 989 –996. Arrenberg vermeldt nog: De balsem Giliads voor de breuke van de dochter Zions, nit lee. VIII: 12, mitsgaders over Luc. XI: 5: 8. VI: 11— 13. XVIII: 1-18. Amst. 1712, 1742 So. Gezangen of nuttige bestedingen der sifgebroken wren. Amst. 1717. fehova de Baniere van zijn yolk. 4o. Over de vergeving der zonden. 80. De lleidenen met de joden vereenigd. Amst. 1691. De ware oorzaken van de rampspoeden des jaars 1707. Leyd. 174. Zie Ypey en nermont, Gesch. d. Herv. Kerk p. II bl. 528. D.I1 I bl 315; Ypey, Gesch. d. Chr. Kerk in de XVIII eeuw D. VIII bl. 40 volgg. bl. 599-603; Paquot, Mein. T. IV p. 427—437 80. Tom. I p 438-442 fol. Bibl. Brem. Cl. I p. 141-151;La Rue, Gel. Zeel. bl. 77-85; Boekz. v. Maart. 1722,351 volga.d'Outrein, over den xxur Psalm, zijne avondmaalpredikatien, tweede druk vertu m. h. lecen v. d sehrjoer. Dort. 1753; Lijst van allede schriften, uitg. van 1681-1720, door f. d'autrein, Gedr. to Am­sterdam bij J. Borstius ; de Jong, Nocella'. Geld Syn.; van Kam­pen, Gesch. d. Lett. en Welens. D. III bl. 133; Vriamoet, .nth. Fris p. 893; Arrenberg, Naamr. ; Brans, Kerk Reg. bl 3; M.Veeris, Chr. Eccl. p. 43 ; Koecher, Catech. Hist der Geref. kerk bl. 266 ; van Alpen, Gesch. v d Heid. Catech. ; Schotel, Gesch. v. d. Heidelb. Catech. ; J . le Long, op Rademakos Kabi­net D. VI bl. 2t3, Cr o e s e , Kerk. Reg. der pred. van Amsterd ; Wagenaar, dims/. D. VII U. 492 ; Willink, Mengelp. bl. 131; Witzen Geysbeek, B. A. C. WoorcZenb. D. V. bl. 27 ; Hoog­straten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt ; Scho­t e 1, Kerk. Dordr. D. I M. 120 volgg. ; G la s i us, Godel. Nederl.; Bouman, Gesch. der Geld. Hooge8. D. II; Muller, Cat. van .Portr. ; JIibl. Te Water T. II p . 15 ; Bibl. J. Koning D. I 87;41icher, Adelung en Rotermund. OUTREIN (GEERTRUID DO, geb. S 1 nit e r van W e z e 1, huis­vrouw van den vorige, waarmede hij in 1689 to Franeker in den echt trad. Dit huwelijk werd door van der Me e r v an Hon ten, van Leeuwarden en andere dichters bezongen, doch bleef zoover liekend is, kinderloos. Zij gaf in het licht: Verhandeling over 't geesteliik keen. Amst. 1742. Verhandeling van '1 qeestelijk huwelifk en 't lijden van jesu Christi. Utr. 1748 80. Zie Schotel, Kerk. Dordr. D. II bl. 150; joeher. OUWATER (IzAAK) een tamelijk ervaren teekenaar en schilder van stadsgezigten , werd in 1747 te Amsterdam ge­boren. Op 's rijks museum te Amsterdam zijn twee schilde­rijen van hem aan vvezig, als de onvoltooide toren der Nieuwe kerk en de St. Anthonie-waag te Amsterdam. Hij overleed aldaar in 1793. Zie Immerzeel en Kramm t. a. p. OUWATER (JACOB), in Zeeland geboren, woonde een gerui­men tijd te 's Hage en vertrok van daar mar Middelburg. Hij was in 1754 lid der confrerie-kamer Pictura te 's Hage en schilderde, belialven bloemen en vruchten , ook landschappen. Kramm vermeldt van hem .een gezigt van buiten te zien naar een der punten van eene dad, gestoffeerd met verschei­den beeldjes en verder een bevallig verschiet, alles helder,, krachtig en uitvoerig. Zie Immerzeel en Kramm. OUWATER (ALBERT VAN) vverd te Haarlem in bet laatst der XIVe eeuw (volgens Zani ire 1374, Balk ema in 1360, I m­merzeel in 1444) geboren. Volgens Nagler was zijn werk­kriug tusschen 1400-1440, en hij een tijdgenoot, doch ouder dan Jan van E ij c k. De eenigste die ons een naauwkeurig berigt nopens hem geeft is van M a n d e r en na hem Kra m m. Hij was een der eersten die met olieverw schilderde, en vervaar­digde voor de Pelgrims-kapel in de groote kerk te Haarlem, een St. Petrus en Paulus , levensgroot , staande in een bekoorlijk landschap , in hetwelk ny'n op eenigen afstaud reizigers en pelgrims ziet, die uitrusten of zich met spijzen verkwikken. De onitrekken er van waren zuiver, de draperien schoon en het landschap, waarin hij, volgens van Mande r, het eerste uit­muntte , een meesterstuk. Zija opvvekking van Lazarus werd algemeen bewonderd, en door de Spanjaarden hij het innemen van Haarlem , geroofd, doch zijn beroetndste schilderij is het laat­ste oordeel in de St. Maria kerk to Dantzig. Kramm zegt dat dit stuk van een uitvoerige compositie is, en z66 juist gedacht dat er fragmenten van worden aangehaald , ow tot voorbeeld van de volledigheid dier voorstelling te dienen, zoo als in het Conversations Lexicon far bildende Kunst 24. s. w. Leipzig 1830 op het art. .Engel. Te Weenen berust van hem de koperen slang, Christus aan het kruis en Esther voor Ahasveros teen teekening). Het stedelljk Museum te Reulen bezit van hem de Aiming van het kruis. Vroeger werd Christus van het kruis afgeizomen te Weenen aan J. van E ij ck toegeschreven,doch wordt thans voor he werk van Ouwater gehouden. Morelli noemt eenige landschap­pen van Alberti de Olanda, vroeger in -bezit van den kardinaal G r i m a n o. Zijne beeldtenis komt voor bij v a n Mander, naar een zeer oude houtsnede, die aan Lourens Ja as zo on Coster wordt toegekend. Zievan Mander, Schilderboeck bl. 203 ; Annalen der Niederl. Maki­lerei (Gotha 1844) S. 121-124 ; Kunstblatt 1841 No . 10 bl 39 ; M o­relli, de anonyrne reizig ers bl. 76; Biogr. Univ . ; Biogr ; Pelkington, Diet . of painters; Dacarnps, les vies des peintres Hull. T. I p. 6; Immerzeel,• Kramm, Kobus en de Rivecourt. OUWEJANS (JACOB) geboren te Zaandam, waar hij het lee­rtarsambt bij de Doopsgezinden bekleed heeft. Van daar ver­trok hij naar Dantzig , waar hij lieroepen was. Toen hij in 1741 tot de voile bediening bevestigd was, waren in die gemeente verdeeldheden ontstaan welke hij mogt bijleg:gen. Hij bleef daar slechts zes maanden en aanvaarde Coen de dienst te Rotterdam. Hij was een ijverig voorstander van de gevoe­lens der Zonisten. Hij gaf in het licht : Lykrede op prints Willem 117. Rott. 1752. Xl Leerredenen over het verloren schaap , den verloren penning en den verloren Zoom. Rotl. 1761. Simons tempelvrcuijd ter gelegenheit der inwijding van de nieuw herbouwde Mennoniten kcrk te Rotterdam. Rott, 1775. Zie Blaupot ten Cate, Geschied . der Loopsgez . in Holland f . II bl. 185; Glasins, Godgel Nederl. ; Arrenberg, Naanir. bl 398; Adelung eat Rotermund. OUWENS (RuTGEnus) werd in 1692 geboren , was rector te Alkmaar, vervolgens te 's Hage en overfeed 18 Jan. 1780, in den ouderdom van 88 jaren. schreef: De Nemesi Phidiaca. Alum. 1733 4o. De antiquo Poeta Ilusaeo. Ibid. 1734 4o. De dificstUatibus quibusdam disciplinae Scholasticae eo­ moque renaediis. Hagae com. 1735 4o. °ratio demottatrans Hypothesin Ptolemaicas de currente sole Sacris Literis esse contrariars, cive curswn 'IOUs seam­&on hypotheein Ptotemaicam male dsfendi ex libri Joauae cap. X vs. 12 en 13. habits Hagae Obwmitnn a. d. 6 Sept. 1708. Discapulorun in Saola Latino cetebraratur promptio in .Xbi. Hag. Cl. V. p. 149 seqq. Disquisitio uncle, matata in sanguinem iussu Dei omni ,gyptiorum aqua, nanoisci aquam Magi potuerint, quam it ipsi in sanguinem_9nutarint ad Exodi VII: 17. Pars prior in Symb. Lat. Hag. Hagae corn. 1778 Cl. 1 fasc. II Pars. posterior. Ibid. fasc. III p. -469 s. Redevoering betogende dat de sidling van Ptolomeus aan­gaande het loopen der zonne strijdig is tegen de schrift, of dat men de staling verkeerdNk tracht te bewijzen nit Jona X : 12, 13. 's Hage 1779 80. Onderzoek van waar de tooveraars van Pharao water 40-ben kunnen bekomen om hetselve in bloed te veranderen. Hage 1779 80. Na zijn dood verschenen : Noctes Haganae , sive observationes , in quibus multi veteres scriptores illustrantur. Francq. 1780 4o. Hij sielde dit werk in slaaplooze nachten ten gevolge van het gebruik van het laudanum Sydenhami op en gaf het in 90jarigen ouderdom, op raad van J anus Grotius, advocaat te 's flap, in het fiat. Zie Bibl. Crit. p. VII p. 91 seqq. ; Saxe, Onom. p. VI p. 498; Azrenberg, Naaml. p. 398; Diet. Univ. i. v. Poot, Gedicht. D. II bl. 435; Slichtenhorst, Tooneel. van Gelderl. bl. 38. OUWENS (WILITELMUS ) in 1717 te Delft geboren , werd jur. utr. et med. dr. en in 1749 hoogleeraar in de geneeskunde , chemie en botanie te Franeker,, was sedert 1763 profes­sor honorarius en archiater Frisiae en overleed te 's Hage 15 Maart 1779. Hij schreef de opera medici ad longaevitatem hominum plurimum conferente. Zie Adelung en Rotermund, Boekg. der Gel. IVereld 1779 40. bl. 535. OUWERKERK Cz. ( JAN vAN) werd den 15e Augustus. 1774 to Middelburg geboren. Zijn eerste onderigt genoot hij aan de teekenicademie aldaar en behaalde in het teekenen Haar het naakt model den gouden eerepenning. Vervolgens on tying hij tot onderwijs van Marinus F ieper s. Hij schildertle zee, en stroomgezigten. Zie Immerzeel, t. a • P. OUWERKERK (HENDRIK VAN) Zie Na s s a u. OUWERKERK DE PRIES (J. vAN) werd geboren to Tot den koophandel opgeleid, was hij jaren achtereen een sieraad der Amsterdamsche beurs. Later zich aan bet koop­bedrijf onttrokken hebbende , vestigde hij zich te Zeist , waar hij zich met zijne geliefkoosde letteroefeningen , tot de staathuishoudkunde en eerie grondige kennis inzonderheid van : den vaderlandschen kOophandel betrekking hebbende. bezig Meld. Een schoono vrucht van deze oefening verscheen in 1827 in zijne Verhandeling over de oorzaken van het venal en de middelen tot herstel van den Nederlandschen koophan­ del, ten antwoord dienende op eene vraag, over dit onder­ werp door de Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem voorgesteld, welke dit antwoord met den gouden eereprijs bekroonden. Behalve deze verhandeling gaf hij nog in het licht: Wat is tvaarheid? wat moat men vreezen? wat mag men hopen? of de ornwenteling van Nederland van 1813 , onpar­tijdig beschouwd, en de daarvan verwachte en tot hiertoe verhregene gevolgen; en : welke belastingen zouden twit wel de beste zijn? een vervoly (daar)op. Amst. 1819, 20 2 st. So. Onpart. besehouwitzg van den toestand des koophandels binnen de vereenigde .Nederlanden, in brieven (1—V111) Amst. 1819, 1820. gewigtige aanm. medeged. aan den schrijver van de Brieven enz. door een regtsgel. 2e dr, Amst. 1819 80. Handel en Nijverheid, of proere om derzelver uit- en in­heemsche belangen in overeenstenzming te brengen. Amst. 1834 80. Dr. G. H. .Nahuijs, sehets van Benkoelen, op de Westkus4 van het eiland Sumatra (medegedeeld met eene voorrede en aanteekk. door J. v. 0. d. V. (Angst. 1826) So. in Mag. v. wetens., kunsten en Lelterk. D. VI st. I. Nog iets over de doodstraf. (Amst. 1839 So.) het Men­gelw. der Tad. Letteroef. Het godedienstig onderwijs der Negerslaven en de bloei der kolonie 'Suriname in groot gevaar. Amst. 1840 So. Verhand. over den omgang met menschen , of Proeve van leantwoording der Vraag over het at of niet geoorloofde, em zich, ten einde in den omgang bemind te ziln, eenigermate naar anderer smaak, en denktoijze te schikken enz. Amsterd. 1840 in den Volksbode. Ouwerk erk de Vries was lid van het Utrechtsch Ge­nootschap van Kunsten en Wetenschappen en van de Maats. van Ned. letterk. te Leyden. Hij stierf in Oct. 1842 , in den auderdom van 72 jaren. Zie S i e g e n b e e k , Handel. der Jaarl. vergr. der Meats. v. Ned. Letterk . 1843 bl 9; Dez. in Konst- en Letterb. 1828 D. I bl. 147-158, 165-174; Cat. d. Naas. v. .Ned. Letterk. D. I]. 131. 82, 95, 173, 174, 451, 462, 468. D. III 1)1. 289. OUWENDIJK (CORNELIUS VAN) gaf in het Licht: Admodiatie, — Vooretel van Zevenhuizen , begrijpende een Requeste, mitegaders memorie of nader berigt aaia de Edele Groot Mog. Heeren Staten van Holland en West- Vrieeland gepreeenteert, en overgeleverd, by of van wegen den Heer, mitegadere Schout, Ambaqte-bewaardere en Gezzvorene van Ze­venhuieen ; ale mede de meeete en breedste geed-dens en in­gelanden aldaar. BG welke haar Ed. Groot Mog. worden ver­ •zogt met de Sepplianten aan te gaan een, contract van Admodiatie van alle impositien en accyeen over haar luider ingezetenen , en waren van turf en andere. Waarby gevoegd ie een tweede memorie met verecheide andere shaken, mede tot die materie dienende, werdende daarmede aangewezen , het groot verval door het onbehoorlijk verveenen der landen. De middelen omme 't zelve voor te koinen. De verzekering voor den Staat van een altijdduerig genot barer verpondinge, en andere lasten. En voorts het voltrekken en gevolg van een considerabele dykagie. Mlles lot een overgroot voordeel zoo voor '1 gemeene land , ale particuliere plaatsen en personen, die bun met de veenderG in Holland generen. By een ge­bragt door C. v. 0. Te Rotterdam bij Pieter van der Seaart 1694 in fol. Lie Rab us, Boekz. v. Europa 1694 b. bl. 353, 354. OVENS (JunTAEN), kunstscliilder, wiens geboorteplaats vol­gens den een Amsterdam, volgens den ander Frederikstad was, gelijk ook zijn geboorte- (1600 of 1620) en sterfjaar ( 1668 of 1678) onzeker bleven. Zeker is bet dat hij in 1675 nog leefde, blijkens een altaarstuk van zijne hand van dat jaar. In de Dom kerk te Sleesvvjk vindt men schilderijen van zijne hand get. 1644 en 1670. Hij volgde in zijne historien en nachtlichten den krachtigen stijl van Rembrandt, in wiens school hij was opgekweekt, gelukkig na. Voor de gallerij van het Amsterdamsche raadhuis schilderde hij een kapitaal stuk , voorstellende de zanzenzwering der oude Batavieren in het Herlog of' Schakerbosch , op het oogenblik dat C I a ad i u s Cevilis de voornaamste krijgsoversten en edelen, op een gastmaal genoodigd , tot het besluit beweegt om het Romein­sche juk of te werpen. Ook heeft men fraaije portretten van hem. Ovens beoefende ook de graveerkunst. Zeer zeldzaam zijn de prenten voorstellende de inwyding der univereiteit te Kiel voorkomende in .dcademiae Kiloniae fundatae ejusdem inau­gurationis panegyrics descripta. Auctore A. J. Torquato en van Adolph Kielmann , Gottorpp' seher Kander ; een walvisch toaaropvier_personen aanwezig zijn. In de Pinakotheek te Munchen vindt men onder de werken van Gerard Dou de AfbeeldiNg van gen ouden kunstechilder voor zijn schilderwerk geseien, die voor het portret van Juriaan Ovens wordt gehouden. Het komt ook voor bij Houbraken en Descamps. Zie Houbraken Immerzeel, Kramm, Kok; Wagenaar, Amst. D. VII bl. 44. OVERBEEK of OVERBEKE (BONAVENTURA VAN) werd in 1660 to Amsterd. nit goeden huize geboren, ontving een zorgvuldige opvoe­ding, en heeft waarsehijnlijk Gera rd de Lairesse tot leer­meester in de teeken— en schilderkunst gehad. Tot drie keeren reisde hij naar Italie en verzamelde te Rome een menigte teekenin­gen en oudheden , statuen en andere kunstwerken , deels door hem zelveii, deels door anderen , die hij in dienst had, ver­vaardigd. Van deze benevens van de boetseersels en afgiet­sels, die hij uit Rome medebragt , bediende hij zich naderhand tot het zamenstellen en graveeren van zijn bekend plaatwerk Reliquiae antiquae Urbie .Romae. Amst. 1708 3 vol fol. ook in het Fr. Lee rester de rancienne Rome. Amst. 1709, La Hay® 1763, in 3 deelen, Atlas formaat , door zijn neef en erfgenaam M chi el van Overbeek bezorgd. Hij overleed, tengevolge zijner ongebonden levenswijs te Amsterdam in 1706. zijn portret J. C. le Blon pinx. C. Vermeulen sculp vindt men voor het aan­geh. werk en bij van Go ol, Kunstschilders en echildereesen D. I bl. 154 volgg. Zie Immerzeel, Kramm, Kok Mem. de Trevoux , Juin 1708 p. 1093; Le Clerc, Bibl. Choisie T. XX p. 1-22; Paquot, Mem. T. I p. 338, 330; Saxe. Onom. T. V. p. 398; Wagenaar, ..ehnst. D. XI hi. 432; Jbcher, Rotermund. OVERBEEK (LEENDERT) werd te Haarlem geboren, en ont­ ving het onderwijs van Hendrik Meijer, was in 1775 en eerst volgende jaren medebestuurder van de Haarlemsche tee­ kenakademie, waarbij bij eenige redevoeringen heeft gehouden die in druk zijn verschenen. Ilij was de uitvinder der kunst om met gond en zilver op glas te teekenen en te etsen , waarvan nog eenige proeven aanwezig zijn, doch deze hewer- king ging met zijn dood te loor. Hij schilderde bebangels en zaalsieraden , teekende fraaije landschappen en boekplaatjes. Bebalve twee naar zijn eigene teekeningen gegraveerde prenten , tooneelen voorstellende uit de verwoesting in 1807 te Leyden door bet springers van een schip net kruid aangerigt , heeft men van hem: 6 stuks Landschappen met boerenwoningen en figuren 4o. 6 stuks idem net dieren en figuren in fol. 6 stuks idem en Gezigten bij Llaarles met stoffagie , met ondersehrift, 1791-4793. Twee kleine Zanclechappen met hutten ens. De gestrande zeevi8ch , tu88chen Wyk aan Zee en Zand­voort met veel figuren in fol. Hij overleed te Haarlem den 24 Maart 1815 in den on­derdom van 63 jaren. Zie Kunst- en Letterb .1815 D. I bl. 104 ; Imm e r z e e 1 eu Kramm, Kobus en de Rivecourt. OVERBEKE (AEnNorr \TAN), werd in 1632 te 's Rage ge­boren , verkreeg den titel van meester en verirok in 1668 naar Batavia om zijn fortuin te beproeven. In 1672 was hij commandeur en opperbevelliebber der 0. I. retourvloot en overleed in 1674. Hij was tijdgenoot van Focqen b roch en vervaardigde gedichten in dezelfde srnaak als deze. Zij zijn luimig en niet zonder vernuft, doch hebben overigens dezelfde ge­breken als die van den genoemden dichter. Zijne tijdgenooten wa­ren zeer met zijne gedichten et' geestigheden ingenomen , blijkens de vele uitgaven, die er van bestaan, en hielden zijn Zegezang op de verorering van 't eylant Funen 1 659 voor een proefstuk in het heldendicht. Hij beoefende ook, doch minder gelukkig, de Latijnsche poezy. Zijn portret vindt men voor zijne Rijm­wercken, door H. Ca u de gesneden. Men heeft van hem: Geestige en vermaecklijcke Reijsbeschrijving naar Oo$t-ln­dien in 1668. Ook gedrukt achter zijn Rijmwercken. Rijmwercken. Amst. 16 .. (2e of latere druk.) 1678 Gees­lige werken, bestaende in Liederen en Gedichten; nevens syn vermaeckelijcke Reys naar Oost-Indien. Met groote moeyte by een vergadert, ende in 't licht gebracht, 1696 (Zesde dr.) 1699 , 1699 (9e dr.) 1701 (8e dr.) . 1719. Het gedicht Victory vreugt over een glorieusen en welge­lukten aenval op de Engelsche Oorlog8ckepen in hare eygene havens. 1667 enz. is ook gedrukt in het Verheerlijkt Neder­land bl. 38, 39. De Pealmen Davids in Nederd. riYmen gestelt door A. v. 0., op cleselve wjjzen, en getal van 8angver8en, als die in de Gemeenten in Nederl. de con fessie van Augsburg toegedaan, werden gecongen : de sang nooten op ontelbare plaatsen ver­betert; ale oock alle de L9fsangen enz. met eenige nieuwe. Liederen vermeerdert. Amst. 1ti63 4o. Deze berijming werd vervaardigd' met het oogmerk OtTI de verouderde berijming van W. van Haecb t to vervangen. Zie Witsen Geysbeek, B. A. C. roordenb. D. V bl. 26,27; J. van Iperen, Kerkel. Hist. van het Psalmgen. D. I bl. 183; Andriessen, Aanmerk. bl. 187; van Gool, Leven d- Sehild. IL I hi. 155; L. v. d. Bos, Toon. des Oorlogs D. I bl. 330; voorr. der Avjaneeraken 0709) Cat . d. Meats. a. Ned. Letterk. D. I. 171, 244 . 1) . II bl. 529, Muller, Cat. v. Portr. ; Kobus en de R i v e c o u r t. De wandelende Beize door gantsch Zuid-Holland 1). II bI. 120 volgg. OVERCAMP of OVERKAMP (HEYDENTRIJK) geb. te Koe­vorden , Phil. et Med. doctor te Harlingen en Hoorn , volgens JO cher te Amsterdam, was even als zijn vertrouwde vriend Bontekoe, „een Cartesiaan en verachter van Aristoteles," bloeide in de tweede helft der 17e eeuw. Er zijn van hem twee portretten gegraveerd, een iii vroegeren, in 80. , een (door A. Haelvveg) in lateren leeltijd in 4o. Zijn zinspreuk was modeste et vere. Hij overleed in Amsterdam den 22 Julij 1693 en schreef: De gangraend et Sphacelo. L. B. 1677. Medicina Pharmaceutica. Brux. 1681 fol. Bericht van het leven en loot van Corn. Bontekoe. Amst. 1681 4o. Oeconomia animalis, door JOH. SCHREIJER, overgezet met den titel: „Griindlicher Unterricht von der Geburt , Nahriing and Wachsthum des Menschen. Nieuwe beginselen der genees- en heelkunst. Amst. 1682. Nieuw gebouw der Chirurgie. Amst. 1685 80. In het Hgd. overgezet door J o h. Schre ije r 1689. Verhandeling van de pokken en haar geneesinge. Amsterd. 1685, 1695, 80. Verval der Chirurgie. 80. Nader ondersoeck over het tweede Deel van de Beginselen der Wijsbegeerte van Rem. Descartes waarschijnlijk hetzelfde met over de wijsbegeerte van Descartes. Amst. 1685 So. De Gereformeerde of verbeterde geneeskonst , waarin het onderscheidt van de oude en tegenwoordige Practijk werd aangewezen. En leerende , hoe de eerste gebreklijk en in de meeste deelen schadelijk, soowel voor de gesonde en ongesonde stand van 't Ligchaam is. Daar de laatste ontdekt, hoedanig dat alle innerlijke geneeslgke siektens, sonder antirnonie en quiksilver, door vlu,qtige en vaste souten , geesten , olien , e•­tracten van saden , kruyden, wortelen als mede gommen enz. veilig sonder eenige alterdtien in '1 lig5haam te brengen , en verlies van kragten genesen konnen worsen. 1e Deel verhan­delende de opkomst, voortgang en de genesinge van de siek­tens des Hoofds. Amst. 1686 4o. Alle de .Medicinale, Chirurgicale en Philosophische werken van H. 0. M. D. , bestaande in de Nieuwe beginselen tot de genees- en heelkonst, ontdekkende de voornaamste bezoegingen en bedieningen der dierlidke huishouding in '8 menschen lig­chaam : steunende op de gronden der Ferrnentatie, en deze op die van Renatus Descartes : nevens een verklaring over de doorivaasseming van Sanctorius en nader onderzoek over '1 II Deel der wijsbegeerte van R. Descartes. Amst. 1696 4o. Hoorn 1719 4o., in het Hgd. Leipzig 1705, 1720 4o. Zie Rabus, Boekz. v. Europa 1694 6 bl. 433, 455 ; Bibl. Med. C. H. a Roy. T. II p. 904, T. III p. 1034; Abeoude, Haamr. 11 70; Arrenberg, Naamr. bl. 398, Cat. Bibl. Amsterd. D. V. bi . 164; Jocher, Rotermuud. OVERDATS (LonEwini), med. dr. omtrent 1630 te Engien geboren , was Iijfarts van den markies Castello Roderici te Brussel en overleed omtrent 1682. Hij schreef: Dort verhaal van de peste met haere genees-middelen,dien­stigh voor alle aerme menschen. Brussel 1668 12o. Zie Foppens, Bibl. Belt'. T. II p. 835; Richer, Rotermnnd. OVERDIEP (A. A.) , in 1822 te Heereveen geboren , uit­stekend violonist, leerling van J. van Bre e. Hij was adjutct directeur van Caecilia en overleed 31 Mei 1852. Zie Gregoir, Biogr. des Art. Mus. p. 141. OVERDORP CELISABETH MARIA.) Zie Post. (Elisabeth Maria.) OVERDORP (JUSTUS LODEWIJK) predikant te Sassenheim en Noordwijk-binnen , later te Epe vvaar hij in 1826 emeritus .werd. Hij overleed te Zutphen 15 `Junij 1844 in den ouder­dom van 82 jaren. Hij was voor de tweede maal gehuwd met E. M. Post (die voorafgaat). Hij schreef : Ve•handelingen over de Prophelien van het 0. T. Amsterd. 1838 3 d. 80. Zie Boekz. d. Gel. Nereid 1844 bl. 90, 94, 96, 97. OVERDORP (K. B. L.) schreef: Het gebruik van den .Heiboom (vectis) in de verloskunde van den tegenwoordi9en tijd ver,qekken met dien van vroeger Wen in Schei- A•tseneimeng. en Natuurk. Bill. door B. Meg­link. 1S30 Dec. N. 542. lets voor liefhebbers der Osteologie. T. a. p. Mei 1830 bl. 197. Nieuwe Gedachten over zelrere plaats hebbende omstandig­heden lij de clierlijke voortteli ng T. a. p. 1830, Nov. bl. 497. Zie Holtrop, Bibl. Med. et air. p. 271. OVERDUIN (J.), apotbeker en chemist te Breda. schreef : 3 Scematische en anatomistische verklaring der onderschei­ dene theorien van de bereidingen it de Nederlawdsche apo­ theek ; tot spoedig en gemakkelijk onderwijs voor leerlingen Dordr. 1835 80. Iheoretische verklaring der voorkomende bereidingen in de pharmacopaech Belgica, voorgesield in vragen en antwoorden, bevattende een aantal aemi,sche verhandelingen, ten dienste van de zoodanigen, welke zich voorbereiden to het afleggen van examen. Dordr. 1825. Leere der scheiknnde bij zonder wat de eigenschappen en verhoudingen van de bestanddeelen der ligchamen betreft, aan,qemeten aan den tegenzcoordigen toesland der wetenschap­pen in het electrochemische lijdperk. Breda 1826 80. • Zie Holtrop, Bibl. Med. ac Chir. p. 273; van Cleef, Naaml. Boek. ; C. H. a Roy, Bibl. Med. T. II p. 819. OVERDUIJN (C. A.) schreef: Dissertatio med. de Syphilitide infantum. Gron. 1819. Zie Holtrop, Bibl. Med. ae Chir. p. 273. OVERGAAUW FENNIS (C.) geb. te Delft in 1765 en -els cud-burgemeester van die stad , 30 Jan. 1843 , gestorven schreef : Digs. Po-is publici Belq. de antiquissimo privil. urbis. Del-fensis. Traj. ad Rhen. 1786 4o. Zie Ca. d. Maas. JNederl. Letterk. D. II bl. 125. OVERLAET (ANTHONIE.bakker te Antwerpen in de 2de helft der 18e eeuw, hanteerde de teekenpen , verstond de kunst met pen en inkt prenten zoo na te waken, dat de kopy van het orgineel moeijelijk is te ondersctieiden , en heeft daardoor menigen liefhebber verschalkt. Zoo heb ik, verbealt Kramm, in de verzameling van wijlen den Neer Six van Hillego m, to Amsterdam , gezien eene ets van Rembr a n d t, zijnde bet portret , zoo ik het niet heb , bekend yonder den naain van advokaat waar bij de kopy door een £ngelsch kunstenaar, zeer 'bedriegelijk nagemaakt , was ge­voegd, zooda{ het genoegzaam oncnogelijk werd, eenig onder­scheit in beiden te kunnen ontdekken, voor welke zeldzame, einige proef van deze volmaakte kunstverlooting door den beer S i x meer clan het dubbele der waarde van het origiueel is .betaald. 1k hezit van 0 veil a e t eene op ,dezelfde wijze rervaardigde prenbteekening , zijnde de doek von Veronica, Waarop een fraai hoofd van Christus met de doornenkroon. bezen vooral merkwaardig , omdat Merin, volgens Kr a m m, behalve de gewone graveerkunst , no een grooter talent is aangewend , namelijk, dat alles door eerie onafgebroken lijn , die op den top van den neus begint, steeds cirkelvormig, als eta spiraaltrek rondgaat , en zoodoende door bet verdikken en verdunnen der lijn , soms een weinig geslingerd , en den achtergrond een volkomen geheel vomit. Er bestaan onder­scheidene gravuren in allerlei formaten van dit meesterstuk. 0 verlaet heeft ook geetst en veel met de drooge naald opgewerkt zoo als een landschap bj nacht, een bedelaar en eene bedelaarster, en de ingang van een Hollandsch dorp naar Rembrandt. Zie Immerzeel, t. a. p. ; Kramm, t. a. p. °VERMEER (WYER VAN) schreef : Diss. de rebus, quae bonant valetudivent vel laedunt vei turntue. Ultraj. 1728 4o. Zie C. H. A Roy, Cat. Bibl. Med. T. IV. p. 1862. OVERSCHIE (Mr. FRANCOTS JACOB VAN ), zoon van Fred e­rik Wolpherd van Overschie en Johanna Elisabeth d e Co urcelles, studeerde te Leyden in de regten , en was in 1735 raad en sehepen te Delft , toen het Rotterdamsche kunst­genootschap Natura et Arte van hem uitgaf: Oiwd Niiws of volbragte belojte, by lyd-uytkoop, bestaande in een geheel leeves bestuur, voor den Uytqeever en de zyne bezonder by een gestelt; ook ten dienste van andre op vriin­delyk en 8terk aan8ouk , of "t nut deed , medegedeelt: onder andre i8 hiir in 't Godlik kindschap beknopt te 8iin. Delft, bij Pieter van der K1 oot 1737 , meer door vreemde spelling dan door dichterlijke gedachten of schoonen versbouw merkwaardig. Zijne spelling gaf aanleiding tot verschillende pasquillen , die in het 8ste vervolg der Nederl. Keurdichten voorkomen. Hij stamde of van Willem, oudste broeder van 1-1 ui g de Groot, en „dorst in zijn jengd den dwingelanden den oorlog verklaren" zoo als gezegd wordt in een Betuyginy van dankbaarheid hem toegezongen. H ij werd in zijn tijd aan Von d el en Homerus gelijk gesteld. Brief aan den _Edelen achtb. neer Mr. Fr. J. v. 0. op uitgaaf van zijn Oiwd 'Views enz. Rott. 1735. Verscheide Lofdickten voor den schranderen, en geestrijken .Dickler den heere Mr. Fr. J. v. 0. Delft 1735. ekrislelijke betragting door den ceffening des gdoofs en iieffie,waet hoop, bij verscheyde plegentheden en:. Delft 1736 8e. Zie Wit-sen Geysbeek i B. A. C. lircordenboek D. V bl. 39 ; Dichtl. oefen. v. h. Kuustgen. N. et it b1 268 ; A. d e 11 a e n, Her­dersz. en Mengeld.; Navorseher D. III hi. 228, IV bl. 302, Bfjbl. 1855 bl. XXIV; Cat. d. Mdats. v Ned. Letterk . D. I bl. 254; Abcoude, Naamr. dank. bl. 57 ; Bibl. Harl. OVERSCHIE (J.), gouverneur en directeur van wege de 0. I. compagnie in Persie. Onder de stukken betreffende de 0. I. Comp. kornt een missive voor door den gouverneur generaal Hendrik Brouwer in 1633 aan hem geschreven. schijnlijk was hij vader of broeder van Nicolaas Ove r-s c h i e Jacobs z. opperkooprnan in Persie. Zie Chr . v. h. Hist. Genoots. D. VIII bl. 270, 336. D. IX bl. 45, 46. D. X. 81, 83, 85, 90, 92, 97, 98. OVERSCHUUR (R. VAN). Hij vertaalde nit het Latijn en verrijkte met eene voorrede A. Nuck, genees- ofte heelkun­dige handwerken en ondervindingen. Net pl. Leid. 1710 80. Zie C. H. A Roy, Cat. Bibl. Med. T. IV p. 1634. OVERSLUYS (C. VAN) schreef: lets over het zeepbereide loodpleister, (empl. plumbi) in Schei-Artseneim. en .Natuurk. Bibl. 1830 D. X. No. 10 bl. 151. Zie Holtrop, Bibl. Med. et Chir. p. 273. OVERSTEGE (CoBNELis VAN) , afstammang van een aanzien-lijk Dortsch geslacht , dat aanzienlijke regeringsposten be-kleedden. Zoo werd zijn vader Willem van Overstege z. achtereenvolgende raad en schepen van Dord-recht, hoogheemraad van den Alblasserwaard watergraaf in den Nederwaard , hoogdijk heemraad van verschillende polders. Zijne moeder was Barbera van Reyen, dochter van J o-h a n , schout en kastelein der vrije heerlijkheid Oosterhout. Volgens gewoonte dier dagen volgde de zoon den vader in de meeste ambten op, of verkreeg hij andere vvaardigheden die in aanzien en inkomen er aan gelijk stonden. Zoo ont-moeten wij hem als welgeborene of mansman van den Hove en Hooge vierschaar van Zuid-Holland , Watergraaf in den Nederwaard , Dijkgraaf op den grond van de Myl en de Crabbe en den Zuidpolder van Dubbeldam , Heemraad van oud-Dub-beldam en den Merwede-polder,, hoogh9emraad van Mijnshee-renland, van Moerkerken enz. Hij huwde den 7 Maart 1649 Johanna Cools, van haar vaders grootmoederszijde uit bet huis van Lek en Bergen, en hertrouwde den 9 Oct. 1654 met Elisabeth, dochter van far. Jacob le Petit, be-windhebber der 0. I. compagnie ter kamer van Amsterdam. Zijne dochter Maria (van andere kinderen wordt geen mel- 'ding gemaakt) huwde dr. Johan Suellen, medicijn ordi­haris der stad Dordrecht , die 2 Junij 1673 kinderloos stierf. Onze dichter , in 1620 a 1625 geboren , overleed den 19 Oct. 1662. Gun afbeelding, in 1661 door C. G. Fen a gegraveerd, vindt men bij Balen met dit onderschrift van A. van Nispen: "Neer Overstege bier, die om kort-scherpe taal "In Holland was benaamt den tweeden Martiaal." Het boeksken , dat Overstege den titel van dichter be­zorgde, voert tot titel : Wereldlijke en yeestelijke Pollzif. Tot Dordrecht. Ter druk­ker(le van Gilles ,Veering tegen over de Lornberclebrug. In 't jaar 1661 , 12o. Het is opgedragen aan 's mans neef Dirk van Zevender, sellout der vrijheid van Rozendaal en Nis-­pen , bevat lofdichten van R. de Carpentier, C. d e B e­vere, J. van Someren, Joh. Osorin, is in vijf afdee­lingen Jufferplititen, Bruilofsdigten, Lofdigten, Puntdig­ten en Geestelikke gedigten verdeeld , en bevat ten slotte eenige gedichten van zijne tweede gads; L e Petit. Vooraan vindt men zijn afbeelding met het genoemde onderschrift en aan den linkerhoek zijn wapen dat bij 'Men niet voo•komt. Uit de voorrede blijkt dat doze de tweede en vermeerderde druk, en dat zijne poezij door velen , die hij wijzers, waanwijzers, alle dozgen misprlYzers noernt, g.elaakt is. Overstege behoorde tot de zoogenaamde dichterenschool, die zich sedert het verblijf van Cats aan de Merwe, te Dord­recht vestigde , en waartoe een reeks van mannen behoorde , wier Damen alleeu uit de werken hunner stadgenooten bekend zijn, loch ook de van Somerens, van Nispens, Ly­diussen, Hoogstratens, Beaumont, van de Mer-Wede en anderen onder hare voetsterlingen teide. Van velen banner vindt men lofverzAi op 0 v e r s t e g e's poezij , anderen bezongen zijn beide huweliilien , zelfs droeg .A dria an van Nispen hem zijn Grieks'aze Venus op. Overstege spaarde van zijnen pant ook het wierookvat niet, en toonde dat hij niet minder laag ileijend dan kort-scherp kon zijn. Me Haien, Besehrijv. v. Doritr. bl. 781, Sebeltenia Geschied. en LeIterk. .,lienyelzv. D. Sehotel 0 van Overstep in Vad. Lefteroef. D. 11, bl. 185; Witsen Geijsbeek B. .A.' 0. IV. D. II, bl. 39; Balen, Beschr. v. Dordr bl. 121, 122, 937, 1299; Over­stege's Poezij; hi. 17, 22, 23 60; Paquot Mem. T. II, p. 45; Muller, Cat. v. "'orb OVERSTRAATE , (A.. v a n) beoefende de Nederduitsche poezy. Men heeft van hem : Verheerkikte Illiddelaar, Dordr. 1728. 20 Ootnzoedigheyd en traenen, Rott. 1733, 80. Gekroonde heilzucht, Rott. 1730, 80. Geestelijke gezangen en gedichten, Rott. 1730, 80. Zie Abcoude, Haaml. bl. 278. OVERSTRAETE (Lours VAN) In de Messager des Sciences list. 1849, p. 359. "L. v. 0. un jeune architecte de grand avenu a qui l'on doit le plan de la nouvelle eglise de St. Marie a Bruxelles , ainsi que celui des bas-fonds de la rue royale dans la meme ville." Hij overleed 25 Julij 1848 in den ouderdom van 32 ren. Zie Mess. list. 1849 p. 359; As trey 1851 bl. 27; K ra rum t. a. p. OVERSTRATEN (ADRIANA VAN) in 1756 te Bergen op Zoom geboren, maakte zich op den Nederlandschen Zangberg bekend door gezamentlijk met de dichtelies P e t r onella Moens nit te geven Vaderlandsche Dichtproeven Haarl. 1781, waarop in hetzelfde jaar volgde , ook met Mejufvrouvv Moens, bet veel uitgebreider dichtstuk Esther in vier boeken, dat werd opgedragen aan de Parnassijns der Joodsche synagogen te Am­sterdam, welke de dichteressen met een" gouden eerepenuing daarvoor beschonken. In 1788 verscheen haar .Eerekrans op hare geboortestad Bergen op Zoom (Amst.), tegelijk met dien op Aardenburg van Petronella Moen s. In 1790 gaf zij met hare vriendin Ruth, in vier boeh,een. 's Gray. 4o. in het licht. Later te Amst. 1793 80. en mede gemeenschappelijk met die dichteresse gaf zij twee treurspeIen Johanna Gray en Dolscy en Amelia maar afzonderlijk Jacoba van Beijeren. Van haar dichttalent worden voorts mede proeveng evonden in onderscheidene bundels van de Genootschappen , Studium scientiarum genetrix te Rotterdam, de Goudsche Rhetirijkka­mer de Goudsbloem, en van andere letterkundige maatschappijen zoo te Utrecht als Amsterdam , waarvan zij lid was , alsmede in den Vaderlandschen Dichter bij Loosjes en in de Kleine Dichterlijke Handschriften bij Uylenbroek uitgegeven. Na het iijdvakvan 1786-1793 schijnt zij geen offers meer aan de dicht­kunst gebragt te hebben. Hare dichtstukken zijn meestal van geschiedkundigen aard en getnigen van hare uitgebreide belezenheid , en hoezeer de uityloeisels van haar poetiscli genie de kenmerken van dien tijd , waarin zij gemeen werden gemaakt , dragen , worden daaronder echter fraaije gevonden. Zij huwde mr. N. v a n C u y­lenborgh en overleed te Bergen op Zoom den 10den Jan. 1828 in den ouderdom van 72 jaren. Zie Konst en Zetterb. 1828 bl. 34 en 35,J.WitsenGijsbeek, B,A.C. Windst. 1). V bl 79, H e r m a n s , Gesc/eiedk. 111engelw. 1). II bl. 18, Cat. d. Iliaats. van Ned. Letterk. D. III bl. 99, 100 168. OVERSTRATEN (JAN VAN), geboren te Bergen op Zoom, beoe­fende de poezy en gaf bij het vertrek van zijn zoon Mr. Pieter Gerardus van 0 verstra t e n, als extra ordinair raad van Neerlands Indie, een afscheidsgedicht in het licht. Zie van der A a, N. A. B. C. Woordenb. o. h. w. OVERSTRATEN CPETRUS GERARDUS VAN), zoon van den vorige , in het midden der 1Se eeuw te Bergen op Zoom geboren , studeerde in de regten , verliet in Aug. 1780 , in hoedanig­heid van lid van den Raad van Justitie te Batavia, aan boord van het cornpagnie scrip ,het slot ter Hooge," onder be­vel van kapitein A. H a lffm a n , de reede van Vlissingen , landde in bet voorjaar van 1781 te Batavia aan , en werd , na slechts anderhalf jaar de betrekking van raad van Justitie bekleed te hebben , door den gouverneur generaal Mr. W i 1— lem Arn c I d Alting tot secretaris der Hooge Indische re­gering benoemd. Hij bekleedde dit ambt tot 1791 , toen hem de betrekking van gouverneur en directeur van Java's Noord-Oostkust werd opgedragen. De roemwaardige wijze , waarop hij , gedurende zes achtereenvolgende jaren , die betrekking vervulde, legde den grond tot zijne verheffing tot commissa­ris en gouverneur generaal van Nederlandsch Indie, waartoe hij i n 1796 , nadat A lting zijn ontslag gevraagd en verkre­gen had, door de kommissarissen generaal werd benoemd , welk ambt hij den 18 Februarij 1797 met de meeste plegtigheid aanvaardde. Hee vereerend de opdragt der hoogste waardig­heden in Nederlandsch Indie ook zijn mogt , hij vervulde haar nogthans met regtmatige bekommering , en was de taak van den opperbestuarder dezer bezittingen onder gewone omstan­digheden moeijelijk en zorgverwekkend, zij was zulks vooral in het toentralig duister tijdsgewricht. Handel en scheepvaart kwijn­den met het moederland kon geene geregelde betrekkin­gen meer worden onderhouden en de aanzienlijke voorraad van producten in de pakhuizen op Batavia voorhanden , kon dechts in neutrale Lodems een uitweg vinden. De Kaap , Cey­lon, al de bezittingen der compagnie op Coromandel en Ma­labaar in Bengalen en op Sumatras-Westkust , waren in den loop van 1795 in handen der Engelschen overgegaan , en reeds in Februarij 1796 was de Britsche vaan op de wallen van het fort Victoria te Amboina geplant geworden. Banda moest kort daarop ook voor de overmagt des vijands bukken , en werd door den gouverneur Francois van Boekhott z, aan de Engelschen bij capitulatie overgegeven. En zoo waren Java , Palembang , Macasser en Ternate de eenige belangrijka bezittingen der Maatschappij , welke zich nog voor Naar en bet vaderland haddeu staando gehouden. Hij vond Batavia en om­streken in een geheel weerloozen toestand, verstoken an alle, middelen van verdediging en toegankelijk voor elke vijande­lijke magi, die lust gevoelde haar te overweldigeu. 1-lij vond kommissarissen-generaal , die men in de• eerste hitte der om­wenteling en zelfs ook na de instelling van bet committe tot den Oost-Indischen handel en bezittingen (dat den I sten Maart 1798 in de plaats van 't bewind der conipagnie in bet vaderland was getreden) in hunne betrekkingen had gelaten waaraan zulk een uitgestrekt gezag verborden was , geheel in ongenade bij dat cornmitte , blijkbaar uit diens vernede­rend mistrouwen omtrent alle daden der commissie , welke , op bloote aanklagten en partijdige berigten zonder haar te hooren , of zelfs de officiele mededeelingen omtrent de ge­beurtenissen of te wachten , door hetzelve in het alter ougun­stigst licht beschouwd en bij voorraad veroordeeld werd. On­der deze rampspoedige omstailligheden aanvaardde van 0 v e r-s t r a ten de hooge waardigheid van commissaris en gouver­neur-generaal van Nederlandsch Indie, en zijn geheel daarop volgend vierjarig bestuur was een tijdperk van nood eri bui­tengewone verlegenheid , gedurende hetwelk deze bezittin­gen buiten staat waren , om aan bet eerste en voornaarnste oogmerk van haar bestaan te voldoen en om regtstreeks iets noemwaardigs tot welzijn van bet ongelukkige moeder­land bij te dragen. Het is hier de plaats niet over de halide" linger van 0 v e r s t r a ten uit te wijden. Zij zijn uitvoerig door M ij e r geboekt. Het zij voldoende te melden dat hij zich in 1801, ten gevolge eener ulceratie aan den voet , in 1796 bekomen , die onveritoeds in eene gevaarlijke onge­steldheid ontaarde geheel ongescbikt gevoelde , de ge­wone vergaderingen der regering bij te wonen , en zieb ver­pligt zag het voorzittersehap er van aan den Direeteur-g,e­neraal Siberg op te dragen. Inmiddels had hij van het nit­voerend bewind in Nederland nog een vleijend bewijs van hooge goedkeuring ontvarigen , door eene aanstelling op den 11den November 1800 tot luitenant-generaal in dienst der Bataafsche Republiek. Doch zijne aanhoudende ziekte vergunde hem niet aan dat bewind door daden te toonen , dat hij ook die waardigheid met eere wist te bekleeden. Hij ontsliep 22 Aug. 1801 en zijn lijk werd met groote statie ter aarde be­steld op het nieuwe kerkhof dat hij drie jaren to voren had doen aanleggen. Zijne weduwe Jacoba Maria Lodicio huwde later met zijn vriend , den raad-extraordinair Albertus Henricus Wiese, in 1838 te Utrecht overleden. Men heeft van hem een Memorie overgegeven aan I. F. Ba- ron van Rheede tot de Parkeler , aankomend gouverneur en directeur van Java's noordoostkust dd. 13 Oct. 1796. Zie J. C. B a a n e , Reis door een ,qedeelte van de Nederl. Bezittingen in 0. I. bl. 3. Mr. S. C. Nederburgh, ver­handeling over de twee vra,qen , 's Hage 1802. N. Enge 1-hard, overzigt van den &tacit der Nederl. 0. I. bezittin,qen onder het bestuur van den gouverneur-generaal H. W. Daendels, 1816. Verhandelingen van het Batay. Genoolschap van k. en w. D. 1. Dirk van Hogendorp, Berigt van den tegenwoordigen toestand der Bataafsche bezittin,qen in 0. T. Delft 1800 Verslag aan de algemeene deelnemers , wegens het voorge­vallene in het Samaran,qsche marineschool , sedert den fare 1788, opentlijk gedaan op den 4den Maart 1797 Echte stuk ken , betreffende de verrigtingen van de hooge commissie , uitgegeven door het eerste lid derzelve , mr. S. C. Nederburgh , 's Hage 1803. N. G. van Kampen, Geschiedenis der Neder­lanclers buiten Europu , d. III. J. v an den Bosch, Nederl. Bezitt. in Azia, Amerika en Arrika (1818) d. I. Mr. P. M ij e r, mr. Pieter Gerardus van Overstraten, kommissaris en gouver­neur-generaal van Nederl. Indie, in 1Wschrift voor Nederl­lands Indie, d. I. bl. 20 en volgg. Kobus en de B i v e-court. OVERVELT (GEORGE CONSTANTIJN VAN) zoon van N i c o l a a s van 0 very elt, in 1751 s. s. min. cand. te Leyden , werd in 1753 predikant te Zwartewaal en stierf aldaar in 1774. Er komen gedichten van hem voor in de Dichtk. Cypressen­bladen en in de Lauwerbladen voor de zonen der vrjheid. Afzonderlijk verschenen : Inwiklings Redevoering op de achtiende geboorte-verfaring en inhuldiqing van Z D. H. Willem den Vij Alen op den 8sten Maart 1766, Delft 1766, 4o. Dicht-groet aan den Heere Hendrik Cleyn, alb.Rd. na gedaane Redenvoeringe over den lof van Hippocrates, van de Schoole tot de Academie-studie bevordert wierd in den Brielle den 30sten van Novemb. 1766. op de agttiende verjaaring van zljn Doorlucht. Hoogh• Willem V, 4o. Gedenkzuil op den Bedendag , 4o. Zie v . d . Aa, N. B. A. C. Woordenb., Bran s, Naamr. van predik. bl 12S. Boekz. der gel. ?CM 1706 ea 1776, bl. 221, 222. OVERVELD (NICOLAAS vAN) mogelijk de vader van den vo­rige , schreef een treurspel. Philomeus en Thirene , trsp. Leyd. en Amst. 1720 , kl. So m. pl. Zie Witsen Geysbeek, B. Yi C. Woordenb. D. V. bl. 41; Cat. d. Madsen. v. Nederl. Letterk. D. I, bl. 163; M oar ik, Naamrol. OVERVEST , zie Cup. OVERWIJK (JACOB vAN), vriend van Claas Bruin, ach­ter wiens Overgeblevene Poezid , Amst. 1 741 men gedichten van hem aantreft. Zie Heringa, Neaml. v. dieht. bl. 69. OVERWIJK , (R. van) schreef: Hooldzakelijke meening van Maithens , Amst. 1724, 4o. Zie Abcoude, bl. 278; Mourik, .Naamrol. OYA , (SEABSTIAAN.Zie Nooye. OYEN, (LOUIS ANTHONIE VAN), zoon van Willem en van A d r i a n e Peper, geboren te Thiel 5 Mei 1704 trad als vaandrig in dienst in 1723, werd voorts kapitein , majoor, in 1747 generaal-majoor en in 1766 luitenant-generaal. Hij overleed te 's Bosch 18 Aug. 1775 en was gehuwd met Maria Leopoldina Catharina de Quay, waarbij hij 7 kinderen verwekte. Zijn broeder Hendrik Jan van Oyen sneuvelde als majoor in het beleg van Namen 174 . Hij liet Da: Willem A.dr:i a a n geb. in 1 742 , kapitein ter zee in 1795 burgemeester te Thiel , wiens zoon H e n d r i k Jan graaf v an 0 ye , is geweest minister van oorlog in Belgischen dienst en overleed 23 Febr. 1850 oud 79 jaar. Partic. berigt. OYEN , (ADRIAAN LEOPOLD VAN) , Z0011 van L o u i s Antonie voormeld. Geboren te Thiel 24 Junij 1739. Als luitenant bij de kavallerie trad hij in 1765 in dienst doorliep alle rangen en werd 10 Jan. 1794 generaal-majoor der kavallerie. Hij overleed December 1801 en werd te Tiel begraven. Hij huwde met Balthazarina NYilhelmina Pasques de Ch a vonnes, waarbij hij verwekte een won die volgt. OYEN , Rows ANTHONIE COCK VAN), zoon van A d r i a an L e- o p old , voormeld , geboren to 's ilage 8 Julij 1769. In 1786 werd hij bij de kavallerie der hollandsche garde geplaatst , in 1788 luitenant. In 1795 nam hij zijn ontslag doch na de troonsbestijging van honing L o d e w ij k werd hij , 26 Febr. 1807, benoemd tot ritmeester bij het 2de reg. ku­rassiers en maakte den veldtogt in Pommeren tegen de Zwe­den mode. Hij overleed als gepens. generaal-majoor to 's Hage , 26 Aug. 1836 en was gehuwd net Corn elia Adr iana r­tina Pat ij n, waarbij hij 2 zoons verwekte A d r i a a a Le o­pold Balthazar Willem en Jakob Johan Francois, die beide bij cle kavallerie in dienst als ritmeester zijn gepen­sionneerd geworden. Partie. berigt. OYEN (JAN VAN), dichter uit het midden der 18e eeuw. Men vindt zijn poezy o. a. in de Diclztk. Cypressen bladen. Zie v . d. A a, N. B. A. C. W. B. OYEN (KOaNELIS VAN) dapper zeekapitein , hield in 1631 een gevecht uit tegen drie Duinkerkers en sloeg er eindelijk door. De admiraliteit van Amsterdam schonk hem eon gouden keten , aan welke de algemeene Staten eon gouden medaille hingen. Men zond hem vervolgens naar de bogt van Frankrijk ter beteugeling van eenige daar kruisende Biscayers. Een soortgelijk geveclit wordt op den naam van kapitein Licht­hert door A. v. d. Cap elle n , Gedenks. d. I, bl. 609 ; Heldend. ter zee, hi. 313. Zie van W ij n , Bijv. en Aunt. op Wagenaars, Vad. Hist. bl. 69. OYEN Az. (L. VAN) , dichter nit de tweede helft der 18e eeuw. Zeer bombastisch is zijn gedicht De Godgeleerdheid in rouw bij het afsterven van den II. Gel. Heer G. J. Nahuys , beter zijn dichtstukje de Mor­genzon in de Volksliecljes van de Maatschappy tot Nut van 't Algemeen. Zie v. d. A a, N. B. A. C. W. B. OYENBRUGGE of OYEMBRUGGE (FIIANCOIS D'), beer van Milse , kapitein in staatschen dienst, liet in 1576 bij het in­nemen van Antwerpen zijn leven. Men vermoedt dat hij tot de verbondene edelen behoorde. Hij huwde Anna van der Noot , dochter van Engelbert van der Noot , ridder, hofmees­ter van Prins Willem I. Mogelijk was het zijn brooder P h lips René, hoer van Oyenbrugge , die het smeekschrift tee- kende. Deze werd in 1531 te Brussel geboren , had tot doop­getuigen Philips van Croy, hertog van Aarschot, Rene van Nassau, pries van Oranje en Margaretha van Cr o ij echtgenoote van graaf Karel van Lalaing, en was door zijn huwelijk met Louise, dochter van W o u t e r van der Noot en van Catharina Hinckaert zwager van Karel en Jasper van der Noot, die ook beiden tot de verbondene edelen behoorden. Ook liunnen in aanmerking ho-men Gerard d'Oyenbrugge, gehuwd met Filippotte de Ligne, dochter van J a n beer van Hamme en van Ph i lippotte van der Noot en dus de zwager van Antoine de M o 1 , een der bondgenooten , of Engelbert d' 0 y e n­brugge, zoon van Francois en Margaretha Quarre, doch eertijds kommies van de finantien te Brussel, die ten tijde der beroerte naar Holland week en in hoogen ouderdom te Delft in 1611 overfeed. Tot dit geslacht behoorde ook , doch van eene tegenstrijdige denkwijze met de bondgenooten , Enge 1-brecht of Engelbert d'Oyenbrugge, die in den blaf­aard van de goederen der fugitiven in 't land van Heusden bekend staat als een der twee raaden en kommissarisen des konings van Spa*, vier ambt was de goederen der gevluch­ten ter oorzake van de Nederlandsche beroerten aan te slaan. Men vergelijke, in de Sententien van Alva bl. 320-323 het door hem bekrachtigde doodvonnis tegen een onroomschen ge­vangenen van Heusden. (1) Zie over dit geslacht en de gemelde personen E s p i n o y, Recherches. p. 275 en vvg. ; B u t k ens, Trophies dede la Noblesse de Flandre , Brabant , 'P. 1 , p. 223 ; Nobiliaire des P. B. T. 1, p. 314 , T. II , p. 408; Suite du Supplement au Nobiliaire des Pays-bas, T. I, F. 220, 221, T. III, p. 151-177; le Carpentier, Hist. de Cambr. , III, p. 425, 493, 602; J. C. Lo yens, Becucil , herald, des Bourguem, de Liege, p. 480-481 ; Qum-tiers, Geneal, T. I, p. 232, 276, 282, 885 ; Sentent. v. Alva, W. 109; Christy n, Jurispr. her., T. 1, p. 309,310,353; van Leenwen, Bat. ill. p. 232; Te Water, Verb. d. Edel., :).11, D. III, bl. 200 volgg. Zie ilfessager des Sciences hist. 1844, p. 324. (1) Ook behoorde tot dit geslacht Marie d' Oyen br ugg In 1844 verscheen te Brussel in gr. 80. Vie de la comtesse Marie d' Oyenbrugge , dile de Dares , premiere superieure du convent de Barlaymont , a Bruxelles , pricedee d'une notice sur Marguerite, comtesse de Barlaymont , nee comtesse de La­taing , fondatrice dudit convent , par S. J. Leon de Kerckenrod,e de St. .'Proud d'apr?s le$ memoires de Cecile 211alaise , Victoire de Cam-bell et N. Houllarte , . religieuses contemporaines de Marie de Duras le edition , ornee de 3 portraits et su2vie de quelpes notes histo­riques. OYENBRUGGE ( HENDRIK VAN), een brabantsch edelmati uit het­zelfde geslacht, volgde waarschijnlijk Pieter van Sickingha (,1579) als grietman van Barradeel op , gelijk hij hem opge­volgd was als Drossaard van Harlingen , zeer tegen den wil tier staten , die hem even als Rennenb erg mistrouwden. Ook worth hij beschuldigd een van de voornaamste aanraders van diens verraad te zijn geweest. In October 1580 werd hij door Ren n enb erg, nu reeds geheel aan de Spaansche zijde, met eenig k•ijgsvolk naar de Zevenwouden gezonden waar een aantal Friken , onder bevel van Juw van 13 otnia en J oh an van Vervou verzatneld waren, om de brandschat­tingen en stroope•ijen van den vijand te heletten. Onverwacht zijne vijanden aanvallende hij bet geluic hen te verjagen en de overwinning te behalen , hij welke gelegenheid Johan van Vervouw en George, zijn jongste broeder, sneuvel­den , en een ander broeder van hen , Frederik, die vaan­deldrager was , ter nauwernood zich door de vlucht redde. In een schermutseling den 1 Illaart van het volgende jaar en bij Zoppersum in het been geschoten werd hij gekwest naar Groningen gevoerd en is kort daarna aan zijne vvonde over­leden , weinig beklaagd, zelfs bij zijne partij. Zie Winsemius, Chron. bl. 650; Schotanus, Hist. v. Fries!. bl. 877; te Water, Verb. der Edelen, D. III bl. 201; Fresinga, Memor. d. Nederl. Gesehied (in D u m b a r's , Anal. T. III) bl. 22, 46, 195, 495; Bondam, Oneitg. sink. D. V, bl. 341; v. d. Heyden, Verh. v. d. Verrig& der Jesuit. in Fries!. bl. 223, 224 ; van S m i n i a, Naumen der Grietm. bl. 212, 213. OYSELEUR , (Plum L"). Zie Loyseleu r, CP ierr e). VERBETERING. OSTADE (ADMAN VAN), is geboren in Dec. 1610 to Haar­lem. Zijn varier die den naam van Ostade, toen nog niet droeg was, hoevvel van Eijndhoven afkomstig evenwel reeds in 1605 te Haarlem als burger gehuwd en gevestigd. Zeker is A. v. 0. niet in 1662 naar Amsterdam verhuisd nit vrees voor de Franschen , want men was toen in voile vreden. Ook is hij aldaar niet overleden maar wel te Haarlem in 1685. Aangaande zijne geetste prenten valt pier te vermelden, dat zich in 1867 te Haarlem, in de kostbare kunstverzameling van Teylers stichting, het fraaijst en volledigst exemplaar bevindt. OSTADE (IzAAK vAN) broeder van den vorige , werd in Mei 1621 te Haarlem geboren. Zie over A. en .1. v. Ostad e, A. v. d. Willigen, P z. Geschiedk. Aanteek. ovor Haarlemsche schilders. Haarlem , 1866 en nog eenige latere berigten door hem geleverd over beide broeders voor de Schilderschool le onder redactie van C. Vosmae r. Haarlem 1867 in fol. •. AANWIJZING 1) ER PERSONEN IN DIT DEEL VERAIELD. Blz. Blz. Obando, (M.) . . . I Ockerse , (Willem Antonij) 11 Obbes , (Asse) . — (Jan Cornelis) . 16 (Obbe) . Ockes , (Herman) . . (Nittert) ..... Ockinga , (Tjailing) (Philipsz) zie Phi-(Watze) . 17 lipsz (Obbe)..... Hero van) . Obdam. Zie Wassenaar 2 -(Lolle van) . . Oberdsek, (J. C.) . • ---(Wutze van) . 18 Oberman , (Anthony) . . 3 Ockerse , [Antoinette) . Obert, (Walius) . . -- (Adelaide Geer-Obrecht , (Jacobus of Jo-truida) . 19 hannes) . Ockinga , (Jarich van) . Obreen , Jacobus) . 5 Ocko ten Broeke.20 Obrizius , (Robert) Oder ....... Obrij , (Adriaan) . Ode, (Jacobus).21 Occo Scarlensis of van Odelard . 22 -Scharl . . Wien , (van der).. . --- (Adolphus) . 7 Odevaere , (Joseyp Dio- — (Pompejus) . nysius) . 24 -Sibrant) . ..8 Odelbaldus . Oclis , ( Johan Ceph) . . Odilin van Salvis en Jan Ochsendorf , (Johan Mathias van Salvis . 25 Wilhelm) . Odimarus . Ocke , (Beunardus) . .9 Odo of Odardus Ocketibergh, (Gerardus) .Odokar . 26 Ockten , (Prun).. . 10 Odrada . 27 Ockers, (Willem Adriaac).Odrij . --- (Willem) Arren–.Odulphus . berg .Odijk , zie Nassau (Wit- Blz . lem van) .28 Oe , (J.) .. . Oedsema (Mr. Augustinus of Anke) . . . • Oelen, (Abrah. Jansz. van) 29 Oem , (Claas) . . — (Godschalck) -- (Johan) . . -- (Jan) ... 30 — (Adriana) . — (Godschalk) . -- (Jacob) . . . -(Tielman) 31 ----- (Willem) -- (Mr. Cornelis) ---- (Herman) . . -- (Mr. Anthonis) ..32 — (Catharina en Wil­ helmina) . . -(Joannes Simon Her- — mannus) . . . . -- van Wijngaarden (Floris)...... -- van Wijngaarden. (Tielman) . . ... — van Wijngaarden , (Floris).........33 — van Wijngaarden , (Jacob)........ — van Wijngaarden, (Gerard) . . . 35 -- van Wijngaarden , (Gerard) . . ••••••••¦ --- van Wijngaarden , (Willem) . . . . — van Wijngaarden , (Cornelis) ..... . 36 — van Wijngaarden , (Jonta]. Cornelis) . -- van Wijngaarden , (Mr. Floris) . . . — van Wijngaarden , (Daniel) . ..39 Oenema , (Hector). • • 40 (Douvre Annes van) ........41 (Tinco van) . . Blz Oenema (Jiberius van). . --- (Jacobus of Jaques van).........42 Oelsen , (Jacob) . ... Oenkerk , (Sixtus van) . — °emus of Oemius, (Paselin- sins) . Oentjes , (guard) . . . Oerschot , Henride) . . Oertel , (Abrah.).. . 43 Oestbroec (Claes van) Oeschelwitz, (Z. W. F.) . Oetbert . Oerer,, (Hendrik ten) . Oetgens van Waveren (F. R.) .44 Oets , (Pieter) . Oerel , (A. van).. Oever, (A. H. ten) — (Aletta ten) . -- (Mr. Gebr. Johan van) — -(Heuricus Herony- mus ten)....... -(Lambertus van den) Hz. . 45 Oeveren , (Cornelis van) Oexmelin, (Alexander)..47 Oeij ,.Jansz. van) Oeijenburch, (Hendrik van) 48 Offenhuizen , (Frederik van) — Offerhaus , (Christiaan Ger- hard) . ..- ------ (Leonard) . . 49 (E.D..Assonrille) 51 Offermans, (Johannes). . 52 (Josuah) . . Offignies , (Jean d') . . Offignies (Thieri d') . . Offriga, (Nicolaas) . . Ogelwight Junior (Hen- drik) ....... 53 Oggelbeek , (Robbert Jo- ris) 54 Ogiers, (Anneken) . Ogier, (de Deen) -(Carolus) — (Simon) . . 131z . Biz. Ogier , (Barbara) .W55 Olivier , (van Dixmude) .W85 — (Guilelnius)W56 — (Gerrit van). Ogiers, (Bauwin) . .W57 rdolphus) .W87 Ogle of OgIy,, (Jean)W58 ••¦•••¦•¦ -- (Ulrica) . . Oguier, (Robbert) . Orimomius , ( Oesel ,W)W.W. — (Philippus) , W. 60 Okeghem , (Jan) . . . 61 Oldenbarneveld , (Mr. J. van). .W. 62 ---- (Dr. Elias van) 72 (Reinier van) 73 --- (A. W. van) 76 ----- (J. G. van ge- naamd .W.W77 Oldenborgh, (Pieter van) . Oldenburg , (Fr. Justus van) Jan, (F. J. van) --- (Marcus van) . — ----W(Jacobus) . . 78 Odeland, (Hendrik) . • Oldeneel, (Willem Anthonie Joseph Bar. van) . . 79 Ole, (Cornelis Cornelisz.) 80 Olen, (Jan van).W. Olennius Olffen, (II. G.) . Olibol, (W. Oling, (Lucas)W81 Oldenburg, (Johan van) Olikan, (P. Jacobsz.) , . ¦•¦• Olikan of Olijcan, (IJsbrand) Olier, (D F ) Oliphant, (Mr. Jacobus) . Olis, (Jan) Olislager, (J. 31. W.) • Olivarius, (Jan).W.W.W. (Scholasticus) . 83 Oliverius (Arnold)W • • --- (Job. Engelbert) -------(Johannes) . . 84 Olivier, (Jordan) . . . -­-----(Antoine) . . 11.•¦ -(Willemsz.) . . ....¦¦¦¦•¦¦•¦•. (11) 011efen, (L. van) .W. . 92 - (N.) W 89 — (W. J.) . . - Schilperoort (T.)W W ---W(Willem van) 93 Olm , (J. M. van) . . — (L. van) . . — (Mathueus van) Olme, ( 1)W Olmiers, (loos) . . Olmeri, (.1. van) .W. Olnhansen. (J. H. van) Olon, (J) W Olorinus ook Cygnaeus W Olpen, (Abraham Isafik van) 94 Olphen, (Elenricus van) . Olphert, (. Barendsz.) .W. Olpherus, (J.) .W.W. Olthof, (Jan) . . .W95 Olofzoon, (Dirk) . .W96 Oltmans, (Alexander). . --- (Jan Frederik) . 97 W Olijve, (S.)W.W.W.W. 98 Omaers, (Jan van) . . •¦•••••¦ Omal, (Johan). . .W— 0marnis, (Johannes Faber) 99 Omazur, (N ) .W.W.W.WW•••••¦ Omeijer Jr., (11.) .W.W. 00 Omius, (J.) zie Oomius (T.) Omme, (H. van) . . Ommen, ( ) . . . . Or-meg-anW(',7ariaJacoba) Ommeren, (J. 1 an) . . 102 --- (Mr. J. van) — (Richens van). ­--W(Sicco van) .W104 ---- (Rudolph van) ---- (Carel van) • Ommering, (luitenant–kolo- nel van .W105 Jacobszoon, Adriaan) . 1312 . Ommering, (Jacobus van) 105 Omminghan, (Hanek) . . Omphal , (Mr. Jan Floris van .W.W.W•W. (Anthonie Frederik Jan Floris Jacob baron van) W106 Ondaatje, 01 J ) W— (Mr. P. Ph. J. Quint) . . .W .W. Onderdewijngaart , (Mr. Canzius) 107 Onder de Wijngaart, (P. .) --Canzius, (Mr. Jacob Hendrik) . Ondereet, (B. 0. J.) . . 110 Ondermark ook Undermark en Ondermark, (Maarten) 111 Onderijk, (F ) Onderwater, (Dirk) . (Pompejus). 112 ------- (Cornelis) • --Ondorp, (Andr ) . . Onesimus, (de Kien) . Onghena , (Jan). .W. Onghers, (Jacobus of Jan) 113 Ong ayes, (Gnelbert) . . Ongoys, (Jean d') . .W114 Olst, (Renier van). . . Onkruit, (Theodoris) . . Onnen , (F..1.) Med. Dr. W (H.) Med. Dr. W Onselen, (A. van) . . W 115 Onzenoort, (Anthonius Ge- rardus van) . . • --Onraet, (Jan Baptiste) . . 125 Onversaagd, (Hans) Onzante, (J.) . . Ooghe , (H. J.). . Oogwant, (A ) Oomen, (Cornelis Wilhel- mus) W126 Ooms, (Johannes Baptista W127 Oomius, (Simon) of Omi- sus W Onstein, (G.) . . . W 129 Ontijd, (C. G.) . . Eli . Oolen of Olen, (Adriaan van W Oonselius of van Oonsel, (Willem)W. . .W. -- Oordt, (Gabriel van) . W. 133 -- (Joan Frederik van) W134 Oort, (Mr. Jacob van) W138 — (Jacob van) . W139 — (K. van) . . . • — (Willem) . . . •••••¦¦¦ -- (Lambert van) Zie (Noort Lambertus van) W140 -- (Pieter van) . 11•¦•¦¦¦¦ -(Henricus)W. 142 -(Frans van) . -- (Jacob van) . -- (Jacob van) .W. 143 Oosten, (A. van) .W— --- (J. van) .W. 144 • — (Henr. van) . . •••••¦¦ --- de Brain, (Gerrit Willem van) . . Oortman , (G. J.) . (Jan) . (Joachim Jan) . 145 --- (J. G.) . . 146 Oorthuis, (Gerard) . Oortwijn, (H.) . • Oosders, (Gerrit) .W. 147 Oosterbaan, (Hero) . Oosterbeek , (Andreas) . 149 • 149 (G.)W• Oosterdijk Schacht , (tier­mannus) • • ­ ----(Hub ertus) • • ­ ------ Schacht, (Jo-hannes) . . . 150 (H ermannes Gerardus . . 151 (Nicolaas Ge-orguis . .W152 Oosterdot p of Oostendorp, (Johannes) . . . . 155 Oosterga, (Cyprianus Reg- • Blz neri ab) W Oosterhaern, (1Ierincus) 158 Oosterhoudt Dz., (Dirk vanW.W. (D. van) . Oos!erland, (Abraham) W1 59 Oosterlo , (F )W Oosterwijck, (Maria van) (Volkerus van)W. . 160 Oosterwijck, (Cornelis van) (j.) (Koenraad van) — Oosterzee, (.Tancke) . . 162 ------ (Christiaan Jo- hannes) .W. (Cyprianus). . (Tirnannus van) (Wouter Leo- nardus van) Oostfries, (Jozef) . . . 164 (Katharina) . Oosthem, (Hessel van). ­ • Blz . Ophemhem (Norbert van) 174 Op den Hooft (Mr. Jan) 176 Opdorp, (T. F. van) . . ¦••¦••¦•¦ — (J. H. van) . . Ophemert, (G) . . . . 177 Ophovius of van Ophovens (Michael) . . . . . ••••• ¦... Op den Bosch, (Henriette). 181 319 ------- Hof, (George Wil- lem) Oplieiden, (Gozenius) . W Ophem, (Karel Andreas van) W Opiter (Christiaan de). Oploo, (P. van) . . Opmeer, (Pieter van) . (Petrus)W.W. . (Nicolaas van) . — (Dirk Antonisz) . Oppenbusch (Michael van). Oppenheim, (F. W.) . 182 •¦•¦•¦••• 185 186 •••••••••¦• Oppendoes, (Willem) . . 187 Oppenheim, (J. C.) . W Oosthoorn, (Abraham) . . 165 Opperdoes, ( Cornelis Jan Oosthout, (Pieter) . . -van) W Oosterwoud (Maarten) . . 166 Opperveld, (J.) . . . W Oosting (Mr. Petrus) -Oprode, (Joachim van of (G).J. . 167Wde) W •¦•¦¦•¦• —J(Laurens) . . . — Oproede, (Mr. Jacob v- n) W188 Oostkamp (Jan Antonie) . -Opsomer, (Johannes) . Oostrum (Anna von) . . 169 Opstal, (Antonius van) •¦•••••• -- of Oosterum, (An--- (Aug. van) . . ••••¦•... tonius van) .W.W.W. 170 -- (Casper Jacob van) •••••¦¦•¦¦ of Oostrom , (G van)W.W.W.W.W.W. (Gerbertus) . . 171 --- (P. van of Ostrum) ••¦•¦•¦ -- (Francois Willem van Brienen van) . Oostwerf W 172 Oostwoud (Jacobus) . Oortwijn (Hermanus) Oostzaan (Jacob Cornelisz. van zie Cornelis.J acctb) . — Oolievaer (Guilaume Abra-hams) W Opbema (Taecke) . . W173 --- (Casper Jacobus van) W -(Gerard van) . W 189 -(2!i ,Wvan) .W190 Opten Now, L.rIr. F. J.) . -Noorth (J. J.) . . Opterbeek , (Stephanus) Jan Casp. . Or, (Francois d') . . . Ora , (Willem van) . . Oranje , (Anna van) en Nassau . . . 191 — (Frederika Sophia Wilhelmina prin- Blz • ces van) W Orangius (Parpasins) . W Orage (Frederika Loci: e Wilhelmina) . . -(Frederika Wad-mina Louise) . . Oranns (Johannes). . . (Nicolaas) .W.W. 192 Orden, (Gerrit Jan van) . -- (Gerrit van) Ordonie, (E. V.) .W. 196 Orenus, (A ) W Orgel, (Martijn) W Orizant (J.) . . W197 Oresmieux (Francois d) . Oridryus (Arnoldus) Ondryens (Joachim) Orlers (Jan) . . Orleij (Barend). .W. 200 -- (Hieronymus)W. 201 -(Joannes van)W. 202 -(Lenaert van) (Richard van) -- (Jan van) • • • 203 Orliens (Catharina van) . -- (David)W. 205 Ormea (Marcus.)W. 206 -- (Willem) . . Ormero, of Ornerio (G rard) W Orles (A.)W.W. Orobio (Isaac) . . Orssaghem (Johan van) . 208 Orsoij (Jan Arnold van) . Ortelianus (J. B.) .W. Ortelius (Abraham) . W Ortell (Joachim) . 211 Orth (I. P.) W Ortsen (Ivvan) . . W W Orval (Gilles d') 212 Orville (Pierre d') . . . 213 -- (Jaques Philippe d') -(Wilhelmina d). . Os (Peter van) .W . — (Tynannus) . . — (Hendrik van) (Istradus van) . Biz. Os of Oss (Dirck van) . 218 ---- -- (Francois van) (Petrus van) . 219 -(Antond van der) . . — (G. van) W221 — (Jan van) — (Jac. Joh. van) . . — (Maria Margaretha van) 223 — (Pieier Gerardus van) - — (George Jacobus Jo­hannes van) .W. 224 — (Susanna vau) . — (M. van) . -(Willebrord. van) . Osch (H. van) . . . Os (Christina van). . . 225 — (van) . . .W. . — (Thomas van der). Osch (Ida Bartha). . -(C van) . . . Osdorp of Osdorpius (Fran­ ciscus) W Oserijn (Isaak) . . . W226 Osinga (.1. Agge) . • — Osinga (Janeke van) . • — (Sybrand van) • — (Syts van) . . 227 -(Sybrand van) Oskamp (D. L.) Med. dr W Osorin (Joh )W228 Ossanceus of Ossanius W Ossenbeek of Ossenbeck [Jan of Joost van) . . 229 Ossenberg ) . . . Ossenbroek of Narebroek Osseweijer ( ) . . Osorij (Daniel Baron d') Osorio (Don Gabriel) of Dosino W 230 Ostade (Jacobus van) . W -(Adriaan van) • • 231 -(Isaak van) . . . 233 Ostende (Jan van) . . . 234 Ostendorpius( Johannes) . Ostens (Jacobus) . . — i.GijsbertusY. . . 235 Ostenhaern of Oosterhaern Blz .W Blz . (Nicolaas) . . . . . 235 Ondaan (Frans Jochems ^.) --Ostens (Job. Jac.) ---(Joachim) . Ostrum (P. van) . . ---- (Joachim) . . . 262 Ostorod (Cristophorus)W— Oudaertius, Ondartius . -- Oswald I. . . 236 Osterwijk (Jan van)W. 237 Otbertus of Oberius Oterdoorn (J) Otger of Otgerus OthildeW.W. Othmar of Othinnar Otho (Johannes) . Otlio of Othonia (Johanna 239 Othonis of Ottonis (Jo­ hannes). .W. ------- Otthonis of Ottern (Gerard) .W. Ott (J C) 241 Otters (Thomas).W. Ottens (Frederik) . --- (Jan) -wW(Rein)W. Otterbein (Daniel Eber - hart) .242 Otterbos of OUerbosch (L.) --Otteren (Hubert van) . . - - Ottevaen (August) . Otlltez (Frederik) . Ottiug (Johannes Weiuces- laus v ary) W243 Ottinga (Rudo.iphus) Otter (Christiaan) . . W. -- - — (Dirk Hillebrantsz) 244 ----(Floris Dlrks z ) 0 tto I W ------ II W 245 -- III W 246 Ondart Nicolaas) .W. 263 Oudant (J) W Oude (Renier de) . Oudega (Bartholemeus van) Oudegherst (Pierre d'). Oudeman (N.)W. . . 265 Oudeman (Adriaan) . Ondeuaerd of Audenaerd (Robb3rt vat.)W. Oudenaerde (Marcus van) Oudenaarden (W.). . Ouden Allen of van Allen (Tolbertus van) . . . — Oudenaller (Renier van 266 Oudenbosch (Adriaan van den) W Ouerdijck (Cornelis) . Ouderdijk (Evert) . . . 267 Oudendo p (Frans van) . ­---- (Cornelis van) 269 Oudenhoven (Jacobas vau) Oudesteij n (Mathias)... . 272 Oudheusden (Arnout Wal- raed Karel Voet van) Oudin (Casimir)W. --Oudshoff (W )W275 Oudkerk (Anna Maria) ---- (Scipio) . --- (Rijkje). . Ouderog;e of Oudenrogge (Johannes) .W .W. Oudheusden (Dirk Hen- driksz. van) .W.W.W. 276 Oudshoorn , zie Outshoorn -- I I 22249 OultremanW(Francois 252 Henri d') . -- (Eberhard) . . ------- (Philippe (1') . -- (George Daniel) . 254 -------- (Pierre d'). . Ouhoter (Dingewa). . . — Out (S. J.) . . . ---- (Qartholorneus) . 255 Outeren (nir. Guillaume Oncoop (Ja. Hendriksz. Pierre van) . . . 279 van) Outerft (Z. van)W.W 21 322 Blz. Blz. (Merman (Jaques) . . 279 Outhof (Gerardus) . . . Outshooren (Jacobus van) 283 Outshoorn (W'llem van). — ---- (Cornelis van) ----- (Dirk de Vla- ming van) . (Cornelis de fla-ming van) . — ------ (Arnold de fla- ming van). (Jhr. Willem van) — (Mr. Willem van) -- Overdorp (K. B. L,). . Overduin (J.) . ... 302 ----(C. A.) . Overgaauw Pennis (C.) . Overlaet (Anthonie) . Overmeer (Wyer van) . 303 Overschie (Mr. Francois . 304 Overschuur (B. van) Oversluys (C. van) . . Overstege (Cornelis van) Overstraate (A. van) . . Overstraete (Louis van) . 306 Outrein (Johannes d') . Overstraten (Adriana van) Geertruid . — Outhuijs (Gerrit) . . — ----- (Jan van) . . 307 Ouwater (Izaak) . . . 293 --- (Jacob) . . (Arent van) . Ouwejans (Jacob) . . . 294 Ouwens (Rutgerus) . (Wilhelmus) . 295 Ouwerkerk Cz. (Jan van) — -- (Hendrik van) Zie Nassau . ---- de Vries (J. van) — Ouwendijk (Cornelius van) 297 Ovens (Jurian) . . . . Ovenbeek of Ovenbeke (Bonaventura van) 297 (Leendert) . — Overbeke (Arnout van) . 299 Overcamp of Overkamp) (Heijdenrijk) . . . 300 Overdats (Lodewijk) . . 301 Overdiep (A. A.) . . . — Overdorp (Elisabeth Maria) zie Post (E. M.) Lodew.) (Petrus Gerar-dus van) . Overvelt (George Constar,- tijn van) . ... 309 Overvest. Zie Kup. . . 310 Overwijk (Jacob van) . Overweg, (Adolph) . . Overwijk (R. van) . . . Oya (Sebastiaan d'). Zie Nooye . Oyen (Louis Antonie van) 310 -(Adriaan Leopold -- van) . -- (Louis Anthony Cook -- van) .311 -- (Jan van) . . -(Kornelis van). -- (Az. L. van) . . Oyenbrugge of Oyenbrug- ge (Francois d'). . . 312 Oyenbrugge (Hendrik van) Oyseleu• (Pierre d'. Zie Loyselenr) Pierre W.