A. J. VAN DER AA, BIOGRAPHISCEI WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, BEVATTENDE Levensbesehrijvingen van zoodanige Personen, die zieh op eenigerlei wijze in ons Vaderland hebben vermaard gemaakt, VOORTGEZET DOOR R. van Biarderwijk EN Dr. G. D. J. S C (.) Onder medewerking van de Reeren: P. J. B. C. ROBIDE VAN DER AA, Prof. P. 0. VAN DER CHIJS, W . EEKHOFF, Dr. J. J. DE HOLLANDER, S. F. KLYNSMA, P. A. LEUPE, H. C. ROGGE, T. A. ROMEIN, Jhr. J. W. VAN SYPESTEYN en anderen. VIMIENDE DEBL. HAARLEM, J. J. VA N BREDERODE. 1872 BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. P. PAAN of PAEN (Louis), Hollandsch ingenieur uit de 2de helft der 17de eeuw, die een pennestrijd voerde met Coo -ho or n. Men vindt van hem vermeld : Architecture militair, waarby de Versterck. des vyfhoecx van Al. van Coehoorn, . . . wert verbroken. Leeuw., 1682, 01. pl. fol. Hiertegen verscheen M. v. Co e h o o r n, Verster­ckinge des vyPhoecks met alle syne buytenwerken, tegens die van den ingenieur L. Paen, 1682, en Wederlegginge des ar­chitectura militaris, of langs uitgegeven door den antheur, son­der ?mon. Leeuw., 1683. Verdediging v. d. Archit. .Leeuw., 1683. fol. Den korten weg tot de Nederl. militaire exercitie, twee deelen, met een bijvoegsel over de Architecture militaire, door v an Co ehoorn, Leeuw., 1683. fol. met pl. Volgens A d e 1 u n g verschenen zijne werken Leeuw., 1684, fol. Zie A delun g; Cat. v. d. Bibl. d. Kon. Milit. Academie, bl. 57 ; Suppler., bl. 24 ; Cat. v. h. Magazijn van Radink (Amst., 1867) b1.121; Hullh., N.3528; Collot d'Escury, Boll. roein, D. VI. 2. bl. 522. PAAP (SIMoN JANE), dwerg, den 25sten Mei 1789 te Zand­ voort geboren, en den 2den Dec. 1828 te Dendermonde ge­storven. Hij was 761 Ned. duim land en wood 14 Ned. pond. Zijne lengte en die van den reus Daniel Caj anus wordt aangeduid door twee zwart marmeren steentjes op een pilaar bij den ingang van de Brouwerskapel in de Groote Kerk te Haarlem. Zijn portret bestaat in steendruk. Zie Konst- en Letterb. 1828, D. II, bl. 299, 1829, D. I, bl. 384, Muller, Cat. v. portr. PAAPE (GERRIT). Op hetzelfde oogenblik dat het lijk van illem IV in het vorstelijk graf to 's Rage, (den 4den Febr. 1752) nederdaalde, werd Gerrit Paape uit on bemiddelde lie­kien te Delft geboren. Zijne ouders waren buiten staat hem naar den wensch van zijn hart, in de teekenkunst te laten onderwijzeu, en bestelden hem op 13-jarigen leeftijd in eene plateelbakkerij, 1 om Lien jaren later tot den rang van schildersknecht bevorderd te worden. Omtreut dertien of viertien jaar oefende hij dit ambacht uit, doch kocht voor een klein gedeelte van zijn week-geld, want zijn vader had te bekrompen middelen om hem het geheel te laten behouden, boeken en prenten. Op deze wijze schafte hij zich eenige dichtwerken aan, en begon zelf te rijmen. Hij liet zich door den spot met zijne gebrekkige eerstelingen niet afschrikken, en gaf zelfs in 1774 een bun­deltje gedichten, even slordig van uitvoering als van inhoud (Vruchten der Eenzaamheid) in het licht. Pit werkje bragt hem echter in kennis met den tachtigjarigen It oeland van Schi e, een lief hebber der poky, met wiens dochter Maria, die haar ook beoefende, hij in 1776 in het huwelijk trad. Door toedoen van zijn schoonvader werd hij aankweekeling, en vervolgens lid van het Haagsche dichtgenootsehap, welks stichter, de predikant J o a n n e s van S p a a n, hem in he werktuigelijke der poky onderwees. Van dien tijd af, wijdde hij al den tijd, die hem van zijnen arbeid reste, aan de dichtkunst. a Het scheen," schreef hij, alsof hij eens een winkel van verzen wilde opzetten." Het treurspel Gamba of de Martelaar, het zedenspel Edelmoedige liejde, Bijbel en Ze­ - dedichten, eu een rijmwerk, zonder zijn naam, Be vernederde era verheerlificte Jezus, en andere gedichten, volgden elkander met verbazende snelheid. Een geschil tusschen zijne mede­arbeiders en zijn meester, waarin hij de zijde der onderdrukte partij koos, bragt hem bij den meester in haat, hij verliet zijn ambacht, en beyond zich zonder kostwinniug en geld. Hij begaf zich nu aan het waaijerschilderen en silhoutteren, en daar hem de toegang tot aanzienlijke boekerijen geopend werd, gaf hij zich tevens aan zijn leeslust over. Eene zware ziekte en andere tegenspoeden gaven zijne werkzame pen rust, ech­ter verscheen in 1779 zijn Job, een kinderboekje, waaraan ook zijne vrouw gearbeid had en in 1780 de Christen, in negen boeken. Ondertusschen beyond hij zich steeds in bekronipen om­standigheden, en zijne klagten werden niet verhoord. Einde­lijk kreeg hij de post van bediende der Kamer van Caritaten te Delft, die hem wekelijks 36 stuivers, doch een schat van menschenkennis opbragt, zoo won hij, terwiji hij tevens schil­derde, tot 1786 de kost, toen de bekende W ij b o Iii ij n j e hem den raad gaf, zich op het vertalen van boeken toe te leggen, Hij volgde dien rand, nam vijf lessen in het Iloog­duitsch en zette Wielands Abderieten en een menigte an­dere Hoogduitsche werken in het Nederlandsch over. Inmiddels kwam het patriottismus ter bane, en niet slechts , werd Paape er een vlaggevoerder van, maar in niet minder dan 37 boekdeelen, voor en na de revolutie uitgegeven, legde hij zijne gevoelens ernstig en schertsende bloot. In den herfst van 1787 verpligt zijne geboortestad te verlaten , begon hij op eene doodsche achterkamer te Amsterdam, zonder eenige boeken dan een Bijbel met kantaanteekeningen aan zijn Sinzson te arbeiden. Eindelijk zag hij zich genoodzaakt in andere kleederen vermornd en met een beschilderd aangezigt, naar Brabant de wijk te nemen. Te Antwerpen en elders in Brabant had hij onderscheidene ontunoetingen. en geraakte hij bij velen in haat, wijl hij de dweepzucht van sommige signoors en de dwaasheid der Bel­gische patriotten bij hunnen opstand tegen keizer J o s e p h II in zijne schriften bespottelijk had voorgesteld ; zijn handschrift van het Leven van Philips van Bourgondie, werd, bij de plun­dering van den boekverkooper Spanoghe te Antwerpen, als een kettersch boek plegtig verbrand. In het laatst van Dec. 1789 week hij naar Duinkerken, waar hij zich met het schrijven en vertalen van boeken en tooneelstukken bezig Meld; doch op den 17den Thermidor van het 2de jaar der Frans the republiek„ werd hij met andere Hol­landsche uitgewekenen in requisitie gesteld ow het hoofdk war­tier van den generaal Daendels op diens togt naar Hol­land te vergezellen. Hij volgda het tot na de it -mewing van 's Bosch, waar hij een Vaderlandsche Courant schreef. Ver­volgens bezocht hij eenige Hoilaudsche steden en zette zich eindelijk te Dordrecht rider. her werd hij wederow Con­ranten-schrijver en al aanstonds droeg men hew het lidrnaat­en voorzitterschap der Societijt op. Vier en twintig uren duurde zijn eerste praesiclium. Hij trok aan het hoofd van eenige duizenden burgers naar het raadhuis en verrigtte at wat in een staatkundigen rol van die dagen te pas kwam. Paape scheen in deze onstuimige dagen — hij was o. a. ook lid van de Coinwissie tot onderzoek van het Politick en. Financieel gedrag der voorgaande regering 1) een persoon van eenig gewigt, doch vier, in volgende, gematigder, tijdeii, in zijn onbeduidendheid terug. De meeste zijner schriften verdienen de vergetelheid, waariu zij verzonken zijn, het waren kinderen van en voor een oogen­blik. Als dichter had hij aanleg, die niet ontwikkeld werd. Zijn sterfjaar is geheel onbekend, zijn portret bestaat. Hij zelf be­schreef zijn leven in Mijne vrolilke Wijsbegeerte. Republikeinsch speelreisje van Frankryk naar Holland, waaraan Witsen G e ij s b e e k hodfdzakelijk zijn artikel over hew, in zijn Anth. Grit. Woordenb., D. V, bl. 42 volgg. ontleende. 1 ) Na.f 32,000 gekost te hebben werd deze Commissie den 28stell Junij 1796 door het Provinciaal Bestuur van Holland ontbondeii. Hij schreef : Vrugten der eenzaamheid of proeve der Stigtelijke Mengel­dichten. Delft. 2 Deelen. 8°. Garnba, of de Martelaar, Treursp. Delft, 1776. De edelmoedige liefde, Zedensp. Delft, 1777. Bijbel- en Zededichten, Delft, 1779. Job, in IV Boeken. Delft, 1780. 8°. Kinderpligten. Gebeden en Samenspraken. Delft, 1779, 2 Stukjes. 8°. De Christen, in IX Boeken. Delft, 1780. 8°. De Aristocraat en den Burger, in Brie Brieven. Rott. 1785. De vrijheid (of Gervaerts en deGijselaar), Trsp. Rott. (1786). De geschiedenis der gewapende burgercorpsen zn Nederland. Delft, 1787. Eerste Stuk. Aanhangsel tot het eerste stuk der Geschiedenis van het schutterlijk Genootschap te Delft, enz. Geschiedenis van het gelegaliseerde Genootschap van wapen­oefening, de Vrijheid te Dordrecht. Geschiedenis van het exercitie-genootschap der stad De gewapende Burgercorpsen en, de Anti-patriottische gees­telijken in verscheiden brieven aan een vaderlandsch predikant. Rott., 1786. Het patriottismus. Rott., 1787. Sphrodias en Olyhnthia, of het Vaderland en de Liefde, Treursp. Dordr., 1788. Josephus ; of de zegepraal des Bijgeloofs en der Aristocra­tie, nationaal Treursp. Duynkerke, bij J e an Hard y. Z. j. 4gis, of de Republiek Sparta, Treursp. Antw., 1788. De dwingelandij, eene vorstelijke Roman, het oorspronke­ lijke Spaansch vrij gevolgd, door G. van Antwerpen, 1788. (Aileen het eerste stukje). Blijspelen, Amst., 1789. (De ondergang van de Republiek Abdera ; of de zegepraal der kikvorschen. - Democritus, of de gebannen Filozoof. - De Boggels) in. pl. De zegepraal der menschlievendheid over de dweeperij en het bijgeloof, eene Fransche geschiedenis. Dordr., 1790. gr. 8°. De Hollandsche wijsgeer in Braband. Dordr., 1790. 4 D. gr. 8°. Jacob, in 6 Boeken. Dordr., 1790. gr. 8°. Simson, in 8 Boeken, 31e Dr., met eene plaat. Dordrecht, 1790. gr. 8°. De Hollandsche wijsgeer in Frankr*. Dordr., 1793. gr. 8°. Salomon, in 7 Boeken. Dordr., 1792. gr. 8°. iju tegenwoordig Vaderland, of wejsgeerige geschiedenis van .Frankrijk. Dordr., 1792. 3 I). gr. 8°. Mijne vrolijke wijsbegeerte en mijne ballingschap. Dordrecht, 1792. gr. 8°. m. portr. De klugten dei gekroonde stervelingen, of de hoogeschool der wijsgeeren. Amst., 1792. 8°. Twee horologien en Been geld in de zak. Blijsp., het Hoogd. vrij gevolgd. Dordr., 1792. Vrijheid; GeVeheid en Broederschap tot een uitersten ge­dreven. Vaderl. Kluchtsp. Amst. en 's Bosch, 1795. Republikeinsch speelreisje van Frankrifie naar Holland (van wegens den Franschen Volksvertegenwoordz:ger gerequireerd, om met het Hoofdquartier van den gen. Daendels mede te trekken). 2 Stukjes. s Bosch, 1795. De belegering van 's Hertogenbosch, of Kees t'huis. Repu­blikeinsch Tooneelspel in 3 Bedrifven. 's Bosch, 1795. 8°. De waare Grondbeginzels der .Franschen, opgemaakt uit hunne eigen Decreten en erkende Geschriften ; benevens twee Vaderl. Zangstukjes. 's Bosch, 1795. 12°. De Keezen-societijt ; of Weekblad voor den gemeenen Man en Boer, slit is te zeggen voor de nuttigste classe van men­schen. — Een Weekblad N°. 1-6. Waarin een ieder die het verdiend onbeschroomd de waarheid gezegd wordt. s' Bosch Amst. 1795 gr 8°. Lets voor de Burgers van Dordrecht, of aanspr. aan de Leden der Folks soviet. onder de spr. tot behoud van vrijheid en gelijkheid te Dordrecht gedaan 18 Sept. 1795 gr. 8°. z. p. De verwoesting v. d. stad Grave : de verschriklijke uitwerk­sels der Dwingelandij. Republikeins Treursp. in een Bedrigt. s' Bosch en Tilburg 1795 8°. De vlugt van Willem den vijfden, of de zegepraal der Ba. taafsche vrijheid. Klugtige opera, in 2 beds. z. pl. 1795. Het verlost Nederland, of de Nation. conventie, staatkundige Opera. Delft 1796 gr. 8°. Verzameling van Republikeinsche volksliederen, welke gezon­gen zijn bij het planten van de vrijheidsboom en andere pleg­tigheden, bij gelegenheid van het bijeenkomen der Nation. cony. in den Hage. In 's Hage bij J. C. Lee w e s t ij n. 1796 8°. Republikeinsche klugtspellen. (De slijmgasten. De stille in den lande, of het nut der dagbladen. — De municipaal die niet is zoo als hij behoord to wezen s' Hage. 1796 8°. De wederkeerende Patriot aan de Burgers van s' Hertogen­bosch Dichtstukje. z. pl. gr. 8°. 1796. Verantwoording aan zijne cominittenten, de Burgers van Dor­drecht, behelzende de handelingen der gemelde commissie en derzelver ontdekkingen in VII Aid. s' Hage. 1796. gr. 8°. (Hii noemt zich op den titel Lid van de gewezene Corn­missie tot onderzoek van het politielf, en Financieel gedrag der voorgaande Regeering.) Jezus Christus, de waare wdsgeer, de beste vaderlander en de grootste menschen vriend. 1 ste stuk s' Ilage 1796 gr. 8°. Vrolijke Icarakterschetsen en satijrieke levensbeschrijvingen van de belangrijkste personaadjen op het tegenwoordig staats­toneel s' Hage 1796 gr. 8°. De Bataafsche Republiek, zoo als zij behoort te zijn, en zoo rgls zij wezen kan: of Revolutionaire droom in 1798, wegeits toekomstige gebeurtenissen tot 1798. Vrolijk en ernstig. 1798 gr. 80. z. pl. Het leven en sterven van eere hedendaugsch Aristocraat be­helzende veele satijres en waarheden, die het yolk weten moet 0771 tot regte kennis van zaken te komen. Het fransch vrij gevolgd z. pl. gr. 8°. met deszells pourtrait in couleu•en. De knorrepot en de menschen vriend cf vrolijke wandelingen in en buiten de Bataafsche Republiek. s' Hage 1798 8°. Zie Astrea, 1855, bl. 173. Huberts, Chron. Lyst., b1.128; Kobus en de Rivecourt; Navorscher, D. VIII. bl. 353, D. IX. bl. 86. Cat. d. lfaut.s.ch . v. Ned. Letterk., D. I, bl. 163, D. II, bl. 81, D. IA. 96; A rrenberg, Namnr., van Cleef, Naamr., Muller, rat. v. portr. PAAPE (MARIA) geb. van S c h i e, dochter van Roeland van Schi e, to 's Hage. Zij hiovde 24 Nov. 1776 Gerrit Paap e, beoefende de poezy, gaf met haren man, in 1779 een Kinderboekje (Kinderpligten, Gebeden en Zamenspraken) in twee stukjes en afzonderlijk Republikeins gebed van eene Vader­landsehe Vrouw. Dichtst. 's Bosch 1795. gr. 8°. in het, lieht. PAAPE (ADRIAAN DE) of Pape schilderde knnstig en nit­voerig binnenhuizen in den trant van D o u. K r a m Fla ver­meldt van hem een bejaard schilder, aan een tqfel zittende, geeft aan twee naast hem slaande knapen onderwijs in het teelcenen, in de Kon. Galerij te Berlijn. Ben kruideniers-winkel gold op de verkooping van E. L. Tolling te Amsterdam, 1768, f 64. Len Vrouw, die een haan plukt gold op de verkooping van Muller te Amsterdam, 1827, f 490. Zijn portret, door hem zelven gesehilderd, komt voor op (len Catal. van S. van der M a r c k A e g i d z. Amster'. 1778. Zie Immerz eel, t. a. pl. bi, 210; Kramm, t. a. pl. M. 1242. PARTS. Zie PAETS. PAAUW (HERMANNUS). Zie PAUW (HERMANNUS). PAAUW (MARIA). Zie PAUW (MARIA). PAAUW, PA AU, PAU (PIETER). Zie PAUW (PIETER, REINIER) enz. PAAUW (ANDREAS), Luthersch koop in an te Amsterdam, gaf in het licht De oogmerken Godts, de instellinge van het ampt des geestes, slat de geregtigheid predikt, voorgedragen in een Kerkreden over de woorden 2 Chrun. IV, vs. 6, ter inzegetting van een nieuwe predikstoel in de Luthersche Kerk te Zwolle. Amst,, 1752. 40. Ornstandige levensbeschrijving van den grooten Kerken leeraar Mar tines Luther. — (Tit de beste schrijvers in een chronologische order bijeen vergadert. Angst., 1731, 1756 4°. met een voorrede verrijkt door Christof fe 1 van Brants Holtzapff e 1. Tweede druk. Amst., 1772. Europa's Lutlierdoin. Amst., 1743. 4°. Zie Arrenberg, Naamr. PAAUW (JoHANNEs) , beroetnd Instrumentmaker, zooals van electriseerinachines en mikroskopen, perspompen enz. tij­dens of voor prof. Petrus van Musschenbroek. Ook waren er niet weinig kostbare werktuigen van zijne hand in het phy­sisch kabinet van den hoogl. Nieuhof f, thans in bezit der Gendsche hoogeschool. Zie Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges. D. 11, bl. 354. Cat. instrum P. Musschenbroek. 1762. hi 10, No. 92, bl. 35, N°. 335. en verder. PAAUW (FRA.Nciscus DE), in 1720 als proponent beroepeu te Oudkarspel, in 1724 to Enkhuizen, waar hij 4 Sept. 1750 ovcrleed in den ouderdom van ruirn 54 jaren, gaf in het licht : Vernieuwt kerkelijk Alphabeth van de namen alter leeraren, die onder het synodus van Noord-Holland sedert de Refo•­matie van het jaar 1566 tot het eynde van het jaar 1749 Glen ke•kendienst bekleed hebben. Ingestelt door Melchior V e e r i s. En nu tot het eynde van het jaar 1749 agtervolgt door Fran c. de P a a u w. Enkhuizen, 1750. Zie Veeris en Paauw, Vern. Kerk. Alphabeth, bl. 1550. Boekz, d. gel. Wereld. 1724, b. bl. 664, 778, 1725, a. bl. 126, 1750, b. bl. 377. PAALJW (PIETER VAN DER BREGGEN). Zie BREGGEN PAAUW (PIETER VAN DER). PAAUW (S, VAN DER) gaf : lets over de Champignon in houten vloeren en boiseringen, met cianwijzing van eenige mid­delen tot verdrijving derzelve, in Tijds. ter bevord. van Nij­verheid, 1832. D. 1. 1)1. 260. PABST (JOHAN CHRISTIAAN), te 's Hage geboren, begon op 20-jarigen leeftijd zijn loopbaan als klerk bij het Depar­tement van Binnenlandsche zakeii, en eindigde hem 12 ulij 1857 als referendaris. Hij was ridder van den Nederl. leeuw. Zie Rott. Cour. 18 Julij 1857. PABST VAN BINGERDEN (mr. baron RUDOLF WILLEM JACOB VAN), werd 20 Maart 1775 to Amsterdam uit een aanzienlijk geslacht geboren. Na zijne studien grootendeels onder geleide van den hoogleeraar Cras en later aan de Utrechtsche hoogeschool met lot' volbragt te hebben, deed hij onderscheidene buitentandsche reizen, vooral in het Noor- den, die tot uitbreiding zijner menschen- en wereldkennis . niet weinig toebragten. De omwenteling van 1795, in welk jaar hij de waardigheid van doctor der beide regten ver­krecg en met de zijnen naar Duitschland verhuisde, weerhield hem van alle deelneming van zaken van openbaar bestuur en deed hem zijn tijd grootendeels in de beoefening van let­teren en wetenschappen doorbrengen. De oude letterkunde en de vaderlandsche geschiedenis wa­ren bovenal de geliefdkoosde voorwerpen, met welke zijn on­derzoekende geest zich bezig hield. Het geletterd Neerland mogt in de vruchten er van deelen door de uitgave van twee door hem getitelde stukken. Het eerste, eene Lofrede op Eras­mus, in 1812 door de Hollandsche Maatschappij van fraaije kunsten, het tweede eene verhandeling over den invloed der kruisvaarten op den toestand van de burger rnaatschappij in ons Vaderland in 1814 door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen bekroond. Veel had hij verzameld tot opheldering der vaderlandsche historic, in 't bijzonder rakende den Thesaurier generaal H o p, aan wien hij, van moeders zijde, verwant was, dock de vele ge­wigtige bezigheden, waarmede hij tot zijn dood bezet bleef, belette hem, dat uittegeven. Ook is onder zijde papieren voorhanden eene verhandeling over Frederik Hen d r i k en eel) on voltooid opstel over de Pacificatie van Gend. Vroeger van staatkundige bemoeijingen afkeerig, nam hij aan de eerste pogingen tot herstelling van ons volksbestaan in 1813, ijverig deel, en was terstond in de betrekking van griffier bij de Staten-Generaal werkzaam. Later word hij lid van den raad van staten, welke waardigheid hij tot zijn dood • bekleede. De koning benoemde hem tot de gewigtigstc staatscommissien, en nam in belangrijke omstandigheden zijn mad in. Hij was commandeur der orde van den Nederl. leeuw, Curator der Utrechtsche hoogesehool, lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van de Maatschappij van Nederl. Letterkunde te Leyden en van het Hist. Genoots. Hij overleed te 's Hage, 1 April 1841. Behalve do genoemde werken, schreef hij nog over het Archie! van het gerigt der Stad Utrecht in do Kron. van het Hist. Genoots. te Utrecht. D. V. bl. 141. Zie Siegenbeek, in Handel. der dactyl. Vergad. v. d. Moats. v. Ned. Letterk. 1841, Programma van het Prov. Utr. Genoots. 1841. Chr. v. h. Hist. ()envois. D. II, bl. 88. D. VI, bl. 141. PABST (PAUL) of Pabst van Oh or n of 0 h a i n, adelijk Hollander uit de tweede helft der XV eeuw, beoefenaar der sehilder- bouw- en beeldhouwkunde, wiens vader to Antwer­pen word vermoord, met verbeurdverklaring zijner gooderen. Te Leipzig, waar hij zich vestigde, waakte hij zich zoo ver- maard, dat hij tot burgemeester werd benoemd. Omstreeks 1490 bouwde hij de schoone St. Pieters kerk te Rochlitz en versierde haar ook met zijn schilderwerk. Hij leefde nog in 1527 te Rochlitz. Zijn broeder Julius noemde zich Pabst van Polsenheim, volgens Heine's Rochlitz S. 276. aangeh. door K r am m. t. a. p. bl. 243. PABST (mr. J. M. VAN) schreef eene Diss. de jure natu­ ralisationis Tr. ad Rh. 1743. Zie Reg. der Acad. Dissert. en Oral. N°. 745. PABUS (QUINTYN), gelegenheidsdichter nit de eerste heift der XVIII eeuw. Zijn bruitoftsgedicht op de echtvereeniging van mr. Pieter Muntinghe en G. G. Kiers, Gron. 1744 wordt bij van d er A a vermeld. Maats. van Ned. Letterk. te Leyden bezit van hem : Poetische uitbreidinge van den eersten Psalm ; beneffens Rijm oeffeninge van den recht van God sprekende Job, door Quin­ t y n van P a b u s, 1735, tot eigen stichting geschreven. hands. 123 losladz. in 4°. Zie van der Aa. B. 4. C. Woordenb.; Cat. d. Maats. v. Ned. Let­terk. D. II. bl. 80. PABUS (RUD.) te Groningen geboren, in 1736 als pro­ponent te Farms -tim beroepen, overleed 5 Jan. 1769 oud ruing 56 jaren gaf in het licht : De bedreighde hoogmoedt en hovaardigheidt tot waare zells­ verneederinge, of de waterzugtige tot wegneming van alle geestelyke waterzucht eri uyt Lucas X1 V vs. 1 tot 12, Gron. 1743. 4°. ilanleyding tot verdere gedagten over de Menschelijke Droo­men en Nachtgezigten zoo natuurlijke en door konst veroor­zaakte, als Heydensche of duyvelsche en derzelver oorsprongh. Gron. 1744. 4°. Zie A b c ou d e, Aanh. bl. 158. Br uch em's Gedenkb. bl. 62, Boekz. 1769 a. bl. PACHECO (PEDRo ALVA.REZ I ) uit het edel geslacht van Alvarez, waar ook Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva, wiens grootmoeder eene Maria Pacheco was, sproot, was krijgsoverste 2) van Alva in de Nederlan­den, in 1570 gouverneur van Deventer, waar hij zich door zijne 1) Hij wordt verward met P a c i e c o, en dan eens naar zijn voor­naam Pedro, dan eens naar zijn geslachtsnaam Alvarez genoemd. Alva zelf noemt hem Hernando, Meursius Paciotto, Hooft Pacceco of Paciotto. 2) S t r a d a noemt hem " tribunus" Box horn " overste van een regiment Spanjaarden," "Be nfiv o glio » een spaansch overste," Reid "gouverneur," Le Petit " capitaine Pacheco" T as s is "unius cohortis praefectus," A 13 Iss elt " magister campi," V an Me toren "colonel." snoodheden gehaat maakte. Nadat de Vlissingers den 6 April 1572 het juk ven Alva gelukkig hadden afgeschud, begat' zich Pacheco, die om redenen eenigen tijd bij den Hertog had vertoefd, en door deze aan het hoofd der Spaansche bezetting was geplaatst met een Middelburgsch sehip van Antwerpen naar Vlissingen, onkundig van hetgeen er was voorgevallen, en in den waan dat zijn krijgsvolk er was bin­nengekomen. Op den 9den derzelfder maand kwam hij voor de haven der stad, en niettegenstaande de waarschuwing van den schipper, besloot hij er been te varen. Toen dit door den schipper van een klein gewapend vaartuig, dat bij do haven de wacht hield, gezien was, zond deze een sloep met eenige manner naar Pacheco, waarmede hij met nog twee Spaansche edellieden, tegen wil en dank, naar de stad werd gebragt. Zoodra hij den voet aan wal heeft genet, komt hij J a-c o b de It ij e k, de beroemde watergeus, to gemoet, die, Pacheco, niets kwaads vermoedende, tegengaat ; maar op het eigen oogenblik door eene menigte omsingeld, uit reelker blikken hij zich weinig goeds voorspelt, reikt t.'hij, door vrees bevangen, zijn ring aan d e R ij c k over en geeft zich gevangen. Weinig seheelde het, of hij werd door het gemeen, dat heni voor een noon van Al v a hield, verscheurd, zoo niet d e It ij c k den ring nemende, gezorgd had, dat hij in een burger huis werd opgenomen, waaruit hij kort daarna in de openbare gevangenis werd overgebragt. Nadat Pacheco in den kerker was gebragt, kwam de baljuw Claude om zijne zaak te instrueren. Op het hooren van dit vonnis , 't welk hij niet verwacht had , was Pacheco geheel onthutst, en bood een zeer groot losgeld aan , maar T r e s I o n g verzette zich daartegen en drong aan op de volvoering der straf om aldus den dood zijns broeders en van andere edelen to wreken, en het proces tegen hem en denkelijk ook tegen zijne twee medegenooten , voor de regtbank op to maken. Het proces naar behooren door de regters zijnde behandeld, werd het vonnis uitgesproken, waar­bij Pacheco en de twee Spaansche edelen ter galge werden verwezen. Ziende dat hij den dood niet ontkomen kon, verzocht P a-c h e c o dat hij ter rnarkt met het zwaard mogt worden ter dood gebragt , maar ook dit mogt niet baten : hij werd naar de strafptaats gevoerd, voor de gevangenis waar de galg was opgerigt , waaraan hij, volgens de meesten den 29 April, doch meer waarschijnlijk den 9 Mei met de twee Spaansche edel­lieden gehangen word. Voor zijne borst was een papier ge­hecht , waarop de oorzaak en de reden zijner straf gerneld werden. Ho of t vermeldt nog , dat eon gevangen doodsla­ger, hover Wilde stayer' dan als heel optreden , dock zich cindelijk liet bepraten, mits dat het hem vrijstond dood te slaan die het hem mogt verwijten. Pacheco's wapeneu worded nog op het stadhuis te Vlissingen bewaard, zijn ring en de duim van Alva's standbeeld waren weleer in het hezit van P. C Hooft, Aarnoud Hooft, Robbert H o o ft en zijne zuster, Jufvr. Hooft, en behoorde in 1714 aan den biirgeineester Jan van der Poi 1. Zie N. C. Lambrechtsen, Dissert. Ristorico-jurisdica , sistens de defense , civitat. Vlissing. A. 1572 in libertatern se vindicantis. Ultr. 1773-; Boxhorn op Reigersb. D, I. bl. 193; Reid , Nederl. Oorl. 1 B. bl. 9, 11; Tassis in Anal. Belg. bij Hoynck van Papen­drecht T. III. p. 11, 149; Hooft, Nederl. Hist. VI. B. bl. 233, 234 , 236; Van Meteren, Ned. Hist. 11. B. 716; Antwerpsche Chron. bl. 239. Gentsche gesch. D. 1 bl. 190. Bor. Ned. Hist. VI. B. f. 268a. M. ab. Isselt. Hist. sui teinporis p. 257 ; B e n t i v o g 1 i o , Hist. der Ned. oar!. bl. 128 ; A. Valerius Gedenkklank bl. 37; Gargon, Watch Arcadia D. II bl. 117; Maurier, Mena. de Roll. p.40; D'Astorga. Leven van den hertog van A t v a, D. II. bl. 353; Revii Daventria p. 429, 436, 450 ; Mendoce Guerre de Plan­dres p 120 ; Kanter', Cronyk van Zierikzee bl. 91. (2e uitg).; Strada, de bello belg. p. 216. 217; Le Petit, Citron. de Roll. Zeel. L. X p. 224, 225; Te Water, inhuldiging van zijn hoogheid bl. 24; 's Gravenzande, eeuw gedacht. der illiddelbe vrijheid bl. 173. 290; Dez. Tweede Eeuwf. bl. 40; Wagenaar, Vad. Hist. D. VI. bl. 244, 321, 350; Tegenw. Staat der vereenigde Nederl. D. X. N. 159; Bosscha, Nederl. Heldend. te land. D. I. bl. 178 ; Verbet. hi. 6; Van Groningen, Geschied. der Watergeuzen bl. 296 volgg.; Alg. Konst en Letterk. 1840 No. 35 ; Navorscher D. V. bl. 64, 183, Bijbl. 1855 bl. CLII. D. VI. hi. 273, 373. D. VII. bl. 295, D. VIII. hi. 38, 100. Bayle i. v. ; (Duim van Alva) Hooft, B. VI. bl. 226 R. XII. bl. 531 Mengelw. bl. 111 bl. 753. Meteren B. 111 bl, 67; Hoogstraten, Poezy p. 256; Vondel, Poezy bl. 575 j.dellaas,Poezyb1.527;Burmanni, Praef T.I. Anal. Beig.. p.41. PACHECO (Ismotto), gouverneur van Goes , die in 1576 door een lanssteek bij het veroveren van Duiveland zijn leven verloor. Zie Navorscher, D. VIII bl. 42 ; Bay le c. v... PACHECO, een Israeliet omtrent 1590 to 's Haze van we­gen den keizer van IVIaroeco tot het voeren van onderlian­delingen. Hij overleed in 1604. Zie Hamelsveld, Geschied. der Joden bl. 333. Koenen, Gesch. der Joden biz. 85. PACIOTTO (FRA.Nciscus) van Urbino, graaf van Monte­labri , uitneinend vestingbouwkundige en in alles wat de be­legeringskunst betreft bedreven. De hertog v an Alva had hem, toen hij door Italie en Savoye naar Nederland trok, van hertog Emanuel Philibert voor zijne dienst weten te ver­kriigen. Hij was de bouwmeester der beroemde Antwerpsche citadel , de ontwerper van het Groningsche en Vlissingsche kasteel ooh: ontwierp 116 de plannen der aan te leggen yes- ting Delfzijl. Nicest alle geschiedschrijvers verwarren hem met Pacheco en noemen hem aldus. Zie Bay le o. h. w; Bosscha t. a. p. D. 1 bl. 178 Bijv.en Verb bl. 6. Navorscher D. VIII. 131. 42.2 PACHIECO Zie PACHECO. PACQU (ANTONY) nam als luitenant-kolonel deel aan de beroemde verdediging van Sluis tegen de Franschen in 17 94. Zie Bosscha, t, a. p. D. III. bl. 112. PADBRUGGE• (Ros,), een arts, schreef De Apoplexia L. B. 1653. 4. Zie Rotermund. PADDENBRUGGE (H) of PADTBRUGGE, bloeide in de tweede helft der 17e eeuw, was een bekwaam teekenaar on graveur en vervaardigde o. a. de prenten voor L. v. d. Bosc h, Het leven en de daden der zeehelden. Atnst. 1676. in 4°. Volgens Kr a m m , zijn zij geestig geetst en met de burin opgesneden , in de manier van Decker, sores zwemende naar die van Rome ij n de Ho oghe, zoo als de titel van l'Alcoran de Mahomet etc. par le Sieur Du Ryer. La Haye 1683. in 12°. Te Stockholm graveerde hij gezamentlijk met Willem Snidde, de prenten voor de Suecia antiqua et hodierna. Stockholm 169 3--1714 3 vol. fol. PADDENBURG (G. G. VAN) , maakte zich als romanschrijver bekend , door : Het leven van Willem Vlytig, eene familie-geschiedenis, 3 dln. pl. Amst. 1812 en Het leven van een ouden Vrijer 2 d1n. Amst. 1 81 5. Zie Aanh. op Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; van Cleef, Naamlijst. PAEDZ (of PAIDX) was muntmeester in de Dordrechtsche munt ten tijde van hertog Aalbrecht van Beijeren. Zijne geheugenis wordt bewaard door de door hem vervaardigde grooten. Zie v. d. Chys de Munten der graafschappen Holland en Zeeland. enz. bl. 250 en 296. PAEDSEN (JAN HEYNRICK). Op de Bibl. der hoogeschool te Leyden vindt men een hands. getiteld : Cronica rerum in Gallia et aliis regionibus gestarum , auctove anne J o h. F r o i s s a r d in Belgicam sermonem translata by Gerrit Potter van der Loo, geschreven bij handen Jan Heynrick Paedssen in fair ons Hen XIIIIc ende XXX op ten XXVI Bach in January. Zie Cat. Bibl. publ. L. B. p. 324. PAEDS (JAN CORNELISZ) of PAEDS, eon der zarnenstellers van : Ferscheijden Bruiloft Dichten ende Liedekens , ghedicht ende ghecomponeerd bij verscheijden Gheesten opghestelt ende by een anderen gheboeckt , tot lust ends vermaeck aller liefhebberen. Tot Leyden bij Jan Paedts Jacobszoon , drucker der univer­siteyt Anno 1650. Zie v. d, Aa, N. B. A. 0. Woordenb. PAEHLIG (CAREL CHRISTIAAN) werd 9 October 1754 te Alumna in het graafschap Lippe , waar zijn vader Johannes Ernestus Paehlig predikant was, geboren. Zijne moeder, die hij in het tweede jaar zijus levens verloor, heette A m a 1 i a R i c h m e y e r. Zes jaren bereikt hebbende, stied* ook zijn vader, en plaatsten zijn voogden hem op het gymnasium te Detwoid. Rijp voor de hoogere studien , werd hij 6 Sept. 1768 student te Groningen. Bij zijne philosophische studien voegde hij in de eerste jaren de beoefening der godgeleerd­heid. Zoodra hij eater besloten had zich aan de regtsstudie te wijden , werd hij een leerling en vriend van van der M a r c k , op wiens raad hij voor den katheder te Linuen die hem nog als student werd aangeboden bedankte. then 5 Julij 1774 werd hij met den hoogsten lof, na het ver­dedigen eener dissertatie de Poena Conatus (Gron. 1774) tot J. U. D. bevorderd, en als advocaat bij de Hooge Justitie­kamer van Stad en Lande ingeschreven. Kort daarna tot regter te Slochteren (1775) en vervolgens (1778) tot Secre­taris bij het geregt van Wedde en Westerwolde aangesteld. Tijdens zijn veeljarig verblijf aldaar werd hij, voornamelijk in 't Oldambt , als bet orakel beschouwd. Na den dood van Ca n-n e g i e t e r benoemden hem curatoren der Groninger Hooge­school tot zijn plaatsvervanger en den 19 Dec. 1804 hield hij een lnaug. oratio de studio jurisprudentiae, ad civi tails ra­tiones et praesent. temporis usum accommodandi (Gron. 1806). Den 19 Sept. 1814 overleed hij aan eerie beroerte. Zijne tweede echtgenoote S i b e m a Johanna Haykens, was in 1854 nog in leven. Behalve de genoewde geschriften gal hij nog eene verdediging zijner inaugurele oratio (Gron. 1809) tegen de recensie en den Schouwburg van In- en Uitlandsche Letter- en Huishoudk. 1807 D. 1 bl. 12-19. Zijne belang­rijke eigenhandige dictaten , onderscheidene lijvige folianten nitmakende, berusten op de Bibliotheek te Groningen. Zie het Programma Inaugurate; Levensschets van wijlen den hoogl. C. Ch. P. in Alm. der Acad. v. Gron. 1815. 1815 b1. 60-71 ; Konst en Letterb. 1815. D. I, b1.169-172; Gratania, Regtsgel. Magazijn bl. 241, Sandbrink, de Advocat Juribus p.134. Nieuwenhuis, r- Woodenb. Aanh. Kobus en de Rivecourt; Muntinghe, Ada Secul. Gedenkb. der Hoogeschool te Groningen bl. 111, 112. PAELINCK (JACOB), zag den iste October 1781 het le• venslicht te Oostacker bij Gent. Eenige vennogende kunstvrien- den zijn gelnkkigen aanleg ontdekkende, belastten zich met zijne opkweeking in de schilderkust. Hij bezocht de teeken­ en schilder akademie te Gent, en genoot vervolgens het onderrigt van David. Spoedig belmaide hij den eersten prijs bij de academie te Gent met een schilderij Paris voorstellende als regter, door hem buiten weten van zijn meester geordonneerd en geschil­derd. Ook schilderde hij te Parijs voor de cathedrale te Gent eene St. Colette uit handen der regering dier stad het diploma ontvangende tot de stickling van haar klooster en het portret der keizerin Josephine. Te Gent teruggekeerd xverd hij, op voorspraak van zijn Maecenas, de Loose-Potter, professor bij de schilder academie, welke post hem, die niet seheen doordron­gen te zijn van den aard der verpligtingen die hij niedebragt, door directeuren weder werd ontnomen. Eene jaarwedde hem van stadswege toegelegd verschafte hem de gelegenheid zich naar Rome te begeven. Hier schilderde hij de verjraai­ jing van Rome door Augustus voor het Quirinial can de kruis­vinding thans in de St. Michels kerk te Gent. Uit Italie teruggekeerd vervaardigde hij verscheidene por­tretten o. a. dat van den koning der Nederlanden ten voeten nit, als ook dat der koningin, die hem in 1815 tot haar schilder benoernde, ook beide portretten voor den Haag, Bei.-lijn en Louden, dat van princes Marianne ten voeten nit, dat van den Engelschen ambassadeur C l a n c a r t y en ande­ren, later het portret van koning Willem in zijn statie ye­waad voor Batavia. In 1817 schonk hem de maatschappij van schoone kunsten te Gent voor zijn Christus act'', het kruis, voor zijn geboorteplaats geschilderd, een gouden medaille. •Voorst schilderde hij een tafereel van de Emmausgangers, de schoone Anthia zich naar den tempel, van .Ephese begevende waarvoor hij van de Gentsehe Academie den grooten prijs ontving. Deze schilderij werd verschillend beoordeeld, doch algemeene goedkeuring verwierf zijn Toilet van Psyche, thans op het pa­veljoen te Haarlem. Zij werd in 1819 te Gent in prent ge­brags voor den wedstrijd te Amsterdam doch er zijn sleeks enkele afdrukken van in de wereld, daar zijn werk de be­krooning niet ten deel vallende, de plaat onmiddelijk vernie­tigd werd. Voorts heeft men van hem de aanbidding der _Herders, voor het klooster van La Trappe bij Antwerpen, voor de kerk van Opbrakel, bij Audenaarde, het vertrek van Tobias, voor die te Maria-Oudenhove de terugkomstvan Tobias, voor die te Wachte­beke de aanbidding der herders, voor Roermonde de aanbid­ding van het Healy Hart, voor de kerk te Muijsen, bij IVIechelen de Hemelvaart van Maria. In 1838 was de abdicatie van Karel V, het laatste werk dat hij ten toon stelde. Het werd aangevallen en gegispt ; zijn schildertrant viel niet weer in den smaak, daar de nieuwereschool met hare kracht van ko • loriet, hare stoudheid van verbeelding, en hare treffende waar­heid van uitdrukking, eenen anderen kunstsmaak had doen ontstaan, die algemeen werd bewonderd en toegejuichd. P a e­linck was sedert hare oprigting professor aan de koninklijke schilder-academie te Brussel, ridder van de orde van den Nederl. leeuw, lid der IVe klasse van kon. Ned. Inst.. Hij overleed 19 Junij 1839. Zijn eenige zoon bij jonkvrou we Barbe Josephine Maelcamp verwekt, volgde hem spoe­dig in het graf. Zijn vrouw was reeds vroeger soverleden. Zijn portret bestaat. Zie Louis Alvi n, Eloye fiznebre de J. Paelinck. Brux. 1839 80. Immerzeel t. a. p. PAENDEREN of PANDEREN (EGBERT VAN), volgens Mlle zijne biografisten in 1666 to Haarlem geboren, doch volgens Na gler in 1575. Heller w it dat hij in 1606 bloeide, K ram m gist dat hij dezelfde is met E g b e r t van Pa en d e n, zoon van W ille m, die 2 Aug. 1605 voor het vaderland in de wapenen stied. Deze Egbert werd bij dezelfde gele­genheid, zwaar gewond, tot belooning vaandrig en overleed in 's lands dienst (voor 1628). Zeker is het dat hij graveerder en goed teekenaar was. Hij vervaardigde zinnebeeldige ordonnan­tien, als Christus de medicijnmeester in fo. oblong, zeer frariije prenten. Kr a m m prijst zijne heerlijke krachtige gravuren naar de schilderij van David T e n i e r s gesneden, voorstellende de steeniging van Stephanus bij Th. Galle uitgegeven en die der graflegging naar A. Janssen s uitmuntend gesneden. Ook worden als zijne werken opgegeven de H. Maagd in onder­houd net Christus over het behoud van het menschdom ; de vier _Evangelisten en de vier kerlcvaders, naar Peter de Jode in fol. de ronde platen Minerva, Juno en Venus, het portret van prins Maurits te paard, met een veldslag op den achtergrond naar Tempesta, vier prenten van den zieken man en den doctor, naar G o 1 t z i u s; eenige groote platen voor de Academie de l'Espee door T h i b a u t. N a g l e r ver­meldt 37 platen in zijn werk. Zie A m p z i n g, Beschrgv. van flaarlem bl. 335 ; Imnerzeel t. a. p. K ramm t. a. p. PAEP (ANDRIES DE) of PAPIUS (ANDREAs), zoon van N. de Paep en Cornelia van der Beke, zuster van Levi­nus To rr en tius, werd ornstreeks 1567 te Gend geboren, studeerde onder zijn 00111, deels te Keulen, deels te Leuven. Hij en zijn neef Johannes L ev in e c us rnaakten zulke vor­deringen in het Latij n en Grieksch dat Car o 1 u s L a n g i u s betuigde hem bijna niets meer te kunnen leeren, vervolgens studeerde bij onder Johannes Wamesius en Philippus S u e r i u s te Leuven in de regten. Na zijne studien voleindigd te hebben, riep hem zijn oom Torrentius naar Luik, waar deze hem een kanunnikaat bij de kerk van St. Martinus verschafte, doch reeds 15 Julij 1581 verdronk hij in de Maas, wijl hij zich baadde. Men las ten tijde van P a q u o t zijn grafschrift door Willem Fannius vervaardigd nog in de kerk van St. Martijn. Men heeft van hem. Dionysii Alexandrini de situ orbis, liber. Prisciani ejusdent Dionysii interpretatio, notulis illustrata. Et Musaei Carnaina de amore Eras ae Leandri Graece et latine. Antv. 1575. 12°. De twee eerste werken werden herdrukt met den titel: Dionysii Orbis descriplio cum veterum scholiis et Eustachii commentariis. Accedit Periegesis Prisciani cunt notis Andreae Papiae. Oxoniae 1697, 8°. Leidae 1736. De Consonantiis sive Harnoniis Musicis contra vulyarent opinionem. Antv. 1581 12°. In Hub. Goltzii Siciliam et Magnam Graeciant in Delia. Poet. Belg. t. III p. 793. Peerlkamp stelt hem zeer hoog als Latijnsch dichter. Zie Sweertii Bibl. Belg. p. 124; Valerii Andreae MN. Beige. p. 52, 53 ; Foppens, Bibl. Belg. Miraei Eloy. Belg. p. 203, 204. Sanderus, de Gandeavens. p. 16. Paquot, Mew. t.XIII,p. 441.SO, Epist. Berm. t. I, p. 951. Bart, Advers. L. 52, e. 7. Hoeufft, Parn. Lat. Belg. p. 74. Peerlkamp, de Poetis Neerl. p. 131-133,Gregoir, Biogr. d'Musiciens. Nouv. biogr. gear t. XXXIX, p. 30. Biogr. Univ. t. XIII. p. 228. Bux. PAESMANS (NOBENUS AEGEDIUS) werd 15 Aug. 1541 te Hasselt bij Luik geboren, legde zich onder Andreas Alenus vooral op de muziek toe, en had het voorregt eens in de tegenwoordigheid van Karel V blijken zijner ervarenheid in die kunst te geven. Na de meeste landen van Europa door­kruist te hebben, studeerde hij in de Godgeleerdheid te Leu­ven, werd theol. dr. en bekleedde op verschillende plaatsen de betrekking van pastoor. Eindelijk nam hij den derden regel van H. Franciscus aan, vierde 15 Junij 1621 het ju­belfeest van zijn priesterschap en overleed omtrent 1623, weinige jaren later. Hij schreef: Tract. Catechisticus de VII Sacramentis. Elucidatio Catechistica symboli Apostolici, Orcttiones Donti ni- cue et Salutationes Angelicae. Condones XV de passione Dominica. Brevis de/ensio pro salve Regina et Ave Maria (in het No­ derd.). Zie Val. Andreae Bell. Rely. p. 28. Sweertii, Alh. Rely.; J o­cher; Addling. PAETS (ADRIAAN), werd omstreeks 1630 te Rotterdam ge­boren en studeerde te Leyden. Wij ontmoeten hem beurtelings als advocaat, notaris 1 ) en spreker bij de Collegianten. In 1656 practiseerde hij als advokaat to Rotterdam, in 1664 werd hij aldaar schepen, in 1667 ter dagvaart zijnde, werd hij met van B e u n i n g e n naar Overijssel gezonden, om de aldaar heerschende twisten te dempen, doch vruchteloos terug­gekeerd, gelukte hem zulks eerst in 1671 (hij was toen raad en vroedschap, geeommitteerde ter admiraliteit te Rotterdam). De roem zijner bekwaamheden deed hem in 1670 tot presi­dent van den hove van Holland in aantnerking komen, doch de reuk van onregtzinnigheid, waarin hij stond, verhinderde zulks. De Witt zelfs hield hem n voor een man, welks ervarend­heid in materie van regten en policie, nevens andere uitste­k ende wetenschappen en qualiteiten hem ten voile bekend waren" 2). In Mei 1672 werd hij als gezant naar Spanje ge­zonden. Hij sloot een belangrijk verbond met dit rijk en bewerkte de oorlogsverklaring tegen Frankrijk. P a e t s bleef tot 1675 te Madrid. Bij zijne terugkomst zag hij zich van zijne vroedschapsplaats te Rotterdam verlaten, doch .de pries, die er hem van ontzet had, herstelde hem er wederom kort na zijne terugkomst in. Hij werd in 1680 op nieuw aangezocht om weder der­waarts te gaan. Bijzonder in de Fransche belangen staande, zou de stadhouder hem gaarne hebben zien vertrekken, ten einde hem van de hand te hebben. Hij geraakte in 1684 bij den vernieuwden twist over de werving en de briefwisseling tusschen Amsterdam en d'Avaux in moeite, daar zijn naam in onderschepte brieven van den laatste vermeld word. Bij de raadplegingen over deze zaak werd hem het bijwonen van de vergadering der vroedschap ontzegd, doch na zich met mood en waardigheid verdedigd te hebben, verzocht zijn plaats te hernemen. In dit zelfde jaar nam hij deel aan het gezant­schap naar Engeland, ter wegneming der gesehillen tusschen de twee Oost-Indische Maatschappijen over het gebeurde te Bantam. Hij stierf den 8sten October 1686, en was gehuwd met Maria de Lange. Paets stond in hooge achting bij zijne tijdgenooten, Bayle vlecht in zijne brieven een lofspraak op hem, en noemt 1) Testamenten door hem gemaakt vindt men op Cat. C. v a n Al­kemade en P. v. d. Schellin g. Amst. 1849, bl. 49. 2) Deze brief aan N. Clement, bedienaar des H. Evangeliumstot Rotterdam, 's Hage den 10 Mei 1670, vindt men bij van W ij n, Nalez. en bijvoegsels op Wagenaar, D. XIV, bl. 117, 117. De oor­spronkelijke brief was in bezit van J a c. K o n i n g hem een groat godgeleerde, regtsgeleerde, staatsman en phi­losooph. Wicquefor t noemde hem, den bekwaamste van het land am een staatshandeling te besturen. Hij beoefende ook de poezy, en gaf in 1667 bij het sluiten van den vrede te Breda een gedicht uit met den titel van, Vrede en Vrij­held, dat in het levensberigt van 0 u d a a n zenuwachtig en doordringend" genoemd werd, en dat 0 u d a a n aanzette tot het opstellen van een ii krachtig" stuk, De vrijheid op den troon gevestigt. Behalve dit gedicht en een ander in den Bloemkrans van verschillende gedichten apgenomen, en getiteld Verloste Frederik 1 ) is niets van hem bekend. In het godsdienstige was hij de gevoelens der R,emonstranten toegedaan, en bevriend met Alkemade, van der Schelling, van Arekel, van M u i d e n en anderen. Hij was bewindhebber der 0. I. Compagnie en ook thesaurier-generaal der admiraliteit voor het kwartier der Maas. Jo h. Brandt vereerde zijn uitvaart met een lijkzang, O u d a a n en Casper Brandt vervaar­digden zijn grafschrift, en de eerste een gedicht onder zijn beeldtenis. Hij schreef : Jntwoord van een Geref. Hollander op een klaagbrief over onrustige Rotterdamsche predikanten en VOOnt. Jac. Borstius Voor de waarheyt beminnenden. Ao. 1656. Noodige aanmerkingen op het libel : Vruchteloozen biddagh of vrijmoedigh en ootmoedigh versoeck aen de Christ. overlie-den der vereenigde .Nederlanden, in 1655. Tabula vetus actoris novi, d. i. de oude Paep onder een nieuwe kap ontdeckt in het libel. Vruchtel. biddagh in 1656 (vermeerderde herdruk van het vorige). Zedig antwoord van N. N., gereformeert Hollander op de lasteringe van A. P. S. R. (A 1 e x a n d e r P e t r e i) waar in bewezen werd dat de dwalende als zoodanige niet strafbaar zijn door uiterlijk gewelt. 1655. Alexandri Petrei Arriaansche ijver of andwoord van N. N. op de bloeddorstige vernianinge van A. P. 1655. Grondige Aenmerkingen op het seditieus en landverderfelijk libel geintituleerd vruchtteloozen Biddag. 1655. Epistola ad Christianum Hartzoekerum de consanguinitatis gradubus in matrimonio vitandis in Epp. proest. viror. fol. p. 614. .Eptstoia in qua refutantur Quakeri. Ibid. p. 619. Epistola ad Steph. Curcellaeum. Ibid. 883. 1 ) Volgens v. d. A a is dit het zelfde als het in het Levensberigt van 0 udaan vermelde, zulks is echter onmogelijk, wijl de Blom­krans reeds in 1659 verscheen. .H(adriani) v(an) P(aets) ad B(Baylium?) de nuperis An­gliae motubus Epistola. Roterod., 1685. 4°. In het Fr. Lettres sur les derniers troubles d' Angleterre, ou it est parle de la tolerance de ceux qui ne suivent pas la Religion dominante. Ibid. 1685. 120., in het Holl. ibid. 1685. 120. Remonstrantie van den Heer A. P., Raedt en vroedschap der stadt Rotterdam, gedaen aen haer Ed. Gr. Mogende Hee­ren Staten van Hollandt en Westvrieslandt. Anno 1684. 4°. Missive van den Heer A. P. aen sijn Excell. den heer Graaf d'Avaux, en 't antwoord van S. B. den heer Graaf van d'Avaux aan den Heer P. 1684. 4°. Copie van een Remonstrantie geschreven door den heer A. P. aen de Ed. Groot Mog. Heeren Staten van Hollandt en Westvrieslandt. Na de copie vert. Rotterd. 1684. 4°. Nadere Remonstrantie door den heer A. P. aan dezelfde. 4°. Copie van een nadere Remonstrantie aen de Edel groot Mo­gende Heeren Staten van Hollandt en Westvrieslandt van den heer A. P. ; mitsgaders van een Missive van denzelven heer aen den Ambassadeur d'Avaux en zijn Excell. antwoord op dezelve missive. Rotterd. 1684. 4°. Adres van rechtsgeleerden op de Remonstrantie van den heer en Mr. A. Paets, mitsgaders twee Resolution van haar Ed. Gr. Mogende heeren staten van Hollandt op dat punt. Anno 1684. 4°. IIANDSCHRIFTEN. Verzameling van politycke en regtsgeleerde schrften va den ambassadeur Paets, eigenh. in fol. Van crimineele stukken, eigenh. fol. Annotationes in Instit. Justiniani, eigenh. 4°. Politijke regering der Nederlanden, eigenh. 4°. Politijke aanteekeningen (1621-1663), hands. van P. v. d. Schelling. 40. Politijcke aanteekeningen. 8°. eigenh. Oude forma van de regering des Hollanders. 8;. eigenh. Rekening van ontvangst en uitgaaf die Adre Paets, door last van Festus Hownzus, regent van 't collegie binnen Ley­den, als speciale instructie hebbende van Prof. Petr. Bertius, heeft gehad. Eigenh. geteek. door Paets en H o m min s. Autogr. A. Paets. Brief van A. Paets. 1662. Weleer in bezit van C. v a n Alkemade en P. v. d. Schelling. Virorum eruditorum ad Joh. Naeranum epistolas . . . scrip­serunt Adr. Paets In bezit der Rem. kerk to Am­sterdam. Originele brief van den raadpensionaras Jan de Witt aan 2* den predikant N. Clement te Rotterdam, d.d. 10 Mei 1670, waarbij dezelve wordt uitgenoodigd om vertrouwelijk zijn ge­voelen mede te deelen, of Adriaan Paets, vroedschap te Rot­terdam, uithoofde zijnen godsdienstige sentimenten wel geschikt zou zijn, om in aanmerking te komen, bij de vervulling van het toen vereerend praesidium van den Beer van Holland. Weleer in bezit van J. K o n i n g. Vier brieven aan Chr. Hartsoecker Weleer in bezit van de minister v an Ma an e n. Zie Roll. Merc. 1672, bl. 43, 1684, b1.19, 24, 266-268,1685, b1.150; Tweej. geschiedenis bl. 717 ; Negociat. du Comte d'Avaux T. II, p. 121, T. I, p. 47; Wicquefort, l' Arab. Lit). XX, p. 219; Wagenaar, Vad. Hist. D. XIII, bl. 349, XIV, bl. 276, 277, XV, bl. 168, 169, 312; van Wyn, Aunm. en Bijvoegs. op D. XV, bl. 15; Naalez. bl. 466; Scheltema, ,S'taatk. iVederl. D. I, bl. 161-163; Paquot, T. IV, p. 64; Cattenburgh, Bibl. Rem. p.114,115; Bayle, Lettres, T. I, p. 307, T. II, p. 543; Nouv. de la republ. des lettres pour 1685, p. 1082 suiv. ; Leven van .1. Oudaan, achter D. III zijner Poezy, bl. 25 ; Lois, Chr. v. Rotterd., bl. 221; Bloemkrans v. versch. ged. hi. 623; Brandt, Poezy, bl. 189 ; Ouda a n, Poezy, D. I. bl. 312. Nederd. keurdicht6n, D I, bl. 100, 101; Sandbrink, de Advocat. Juribus, p. 76, 90, 112; van der Aa, N. B. A. H. Woordenb. ; Glasius, Godget. Nederl.; Astrea 1855, bl. 133; Coital. d'une collect. ren.arq. de Mss. 'silage 1862, p. 77, 78; Cat. C. v. Alk. en P. v. d. bl. 3, 4, 5, 6, 7, 61, 62; Cat. der Rem. te Amsterd. bl. 19; Bibl. J. K onin g; Nov orscher, D. III, bl. 128, D. IV, bl. 109, D. VI. bl. 206, D. XI, bl. 364, 365, D. XII, M. 47, 48, 84, 141; Woordenb. der Gamentev. Kobus en de Rivecourt; "ocher; Adelung; Rogge, Rem. Geschrift. PAETS (A. J.) diende als kapitein. in Spanje. Hij bewees gewigtige diensten aan de Fransche dragonders, toen hij, 9 Nov. 1809, bij eene poging om ook het dorp dos Barrios te gam bezetten, door de voorhoede van het Spaansche leger werden aangegrepen. Hij rende, op Trips' bevel, met een houwitser, die door de tegenwoordigheid van geest van den wachtmeester O l i v i e r door een diepen stoot werd gesleurd, naar den regtervleugel, en hield door twee gelukkig aange­bragte schoten de vijandelijke ruiterij op, welke reeds in den aanrid was. Ook nam hij deel aan den slag bij Ocana. Zie Bo s scha, Neerl. Heldend. te land, D. III, bl. 365, 370. PAETS of PAEDTS (JAN CORNELISZ), alias van Z a n d­horst, zwager van Jan Gerritz Buitenwech, beide te Leyden, werd in 1567 beschuldigd, u als dat hij een autheur was geweest van seeckere oproer en seditie te Leyden, deur zake van de nywe gereformeerde religie, gaende dagelyck ende dickwils openbaerlick als een yegelicken wel kennelicke is met roode linten ofte sluijers omme den hals en met vergul­den of gouwen penningen, die men noemde de Geusen, op zijn borst," en den 31sten Aug. 1568 gebannen. Naderhand werd hij boekverkooper te Leyden. Zie Marcus' Sentent., bl. 119; Codex diplom. Neerl. v. h. Utr,Genoots. 2de serie, D. II, afd. 2, bl. 153, 157; Nay., D. VI, bl. 38, 229. PAETS (MAARTEN), voornaam advokaat te Hage, behoo­rende tot de Remonstrantsche partij in de eerste heift der XVIIde eeuw. Zie Vollenhoven, Broeders' Gevangenis, bl. 73. PAETS (WALTER HENDRIK), diende als luitenant in Rus­land (1812). Zie Bossch a, Neerl. Heldend. te land, D. III, bl. 395. PAETS VAN TROOSTWIJK, geboren te Utrecht 1 Maart 1752, koopman te Amsterdam, een beroemd schei- en natuur­kundige, die met Deiman, Bondt, Nieuwland en Lau e-r e n b u r gh, die zich onder den naam der • Amsterdamsche of Hollandsche scheikundigen," in de wetenschap roemrijk bekend maakten, het gaz oleificum ontdekte. Gezamentlijk onderzochten zij de werking der kwik in de groeijende zelf­standigheden, het waterstofgaz, en zoo verre het koolstof be-vat, het salpeterzuur, en zijn verband met het loogzout, de ontbinding en zamenstelling van het water door de electri­citeit en het oxyde gazeux d'azote, en vonden de mogelijk­held van het ontbranden zonder zuurstof. Paets en D e i-m a n beproefden vooral de ontbinding van het water, en Mar tin us van Mar LI m, geneesheer te Haarlem en lector bij de stichting van T e y 1 e r, ontbond het salpeter-gaz, door die beide geleerden opgemerkt, door een elektrieke vonk. Laatstgenoemde deed met P a e t s verscheidene proeven tot verkalking en herstelling der metalen, niet slechts in met zuurstof bezwangerde luchtsoorten, maar zelfs in salpeterzuur en zwavel, ja zelfs in ijzer en lood onder water. Hij verbe­terde en vereenvoudigde Lavoisier's Gazometer en vond met G. K u ij p e r de lakschijf door kwik gewreven uit. Hij overleed te Breukelen, 3 April 1837. Hij was lid van ver­scheidene geleerde genootschappen, en schreef : De l'application de l'electricitd a la physique et a la nzedi­eine. Amsterd. 1788 (met C. R. Th. v. K r a y e n h o f f). Experiences sur la cause de l' electricitd des substances fon, in Journ. de Phys. XXXIII. 1788 (met M. dues et refroidies v. Marum). Antwoord op de vraage : op te geven den besten, toestel van den electrophore enz. in Verh. Genoots. te Rotterd. VII. 1783 (met M. v. Maru Antwoord op de vraag : welk is de aart van de verschil­lende schadelijke en verstikkende moerassen, modderpoelen, se­creten, riolen, gast- of zieken- en gevangenhuizen, n4jnen, pui. ten, graven enz. t. a. p. D. VIII. 1787 (met denzelfden). Perhandel. over de geneeskunstige electriciteit. t. a. p. (met J. It. Deiman). Antwoord op de vrage : welken zijn de waarlijk onderschei-dene soorten van luchtgelijkende vloeistoffen in Verh. der Maats. to Haarlem. D. XXIV. 1787 (met' denz.). Verhandeling over de vorderingen, die men in de luchtken-nis gemaakt heeft enz. in Algem. Meng. v. wetens. D. I. 1785. Schets der nieuwe ontdekkingen omtrent het water. Ald. D. IV. 1790. Korte schets van de geschiedenis der scheikunde etc. Ald. 1796. Verhandeling over het onderscheid tusschen waarneming en proefneining in Nieuwe Scheik. Bibl. 1801. D. III, bl. 101. Froeven aanduidende den hoogen graad van gevoeligheid, welke voorwerpen uit het plantenrijk hebben voor electrielce ont-ladingen, in Verhand. v. d. le KI,. v. h. Kon. Ned. Inst. 1818. D. IV. bl. 1. Onderzoek over den oorspronk der lucht bij het doordrij-ven van waterdampen door gloeijende buizen in N. Scheik. Bible (met Deiman en Lauren burgh) . Proefneeming orntrent de verbetering der lucht door middel van den groei der planten in Hedend. Vad. Letteroef. (met Deiman). Nader onderzoek over de verandering van water tot stik-lucht. Met een afb. in N. Scheik. Bibl. 1798. D. I. bl. 273 (met Deiman, Lauerenburch en Vrolik). Zie Pogg e ndorff, Biogr. Lehr. Worterb. Th. I, S. 557, Th. II. S. 1141; Schevers Journ. Th. IV, S. 304; Holtrop, Bibl. med. et chic. p. 76. 211, 212, 362 ; Aanhangsel op Nieuwenhuis Woorden­boek, Kobus en de Rivecourt. PAFFENRODE (JAN VAN), vrijheer van Gassigny, luitenant­kolonel van het regiment van prins Maurits van Nassau, kapitein over een compagnie voetkneehten, commandeur-tnili­tair van Gorinchem, sneuvelde 24 Junij 1673 bij het beleg van Maastricht (volgens B o s s c h a wend hij na het bekomen van verscheidene wonden met een piek doorstoken). Hij was een moedig krijgsrnan, bekend met de oude schrijvers over de taktiek, beoefende de poezij, sots Diet ongelukkig en was bevriend met de coryphaeen van zijn tijd, zoo ais \AT e s­terbaen, Blasius en anderen. Men heeft van hem : Gedigten, versamelt en uytgegeven door P. V(ink). Nae de copij tot Gorinchem, bij P. V i n k, Boekverk. 1669. kl. 8°. 1676. 7de dr. Amst. 1705, 1711. In. pl. 12de dr. ook Gor. 1711. Den ondergang van Jonkheer Willem van .drkel. trsp. Go-rinchem 1662: 2:3 De bedroge Girigheyd ofle boertige Comoedie van Hoprnan Ulrich. (met de spr. Turpe senex . miles). Ald. 1661. 3de dr. Ald. 1665. De klucht van St.!.Filebert, genoemd Oud- Mal, op net spreeck-woord : Als Oud-Mal begint te scheuren, soo is er geen stop-pen aen, eerst gesp. bij de Kamer Vernieuwt uyt lyefde binnen Gorinchem o. d. 12 Maart 1657. Ald. 1657. 2de dr. Ald. 1663. 4°. Wapentwist tusschen Aiax en Ulysses, in Latijn,sche versen beschreven, door Pub 1. O v i d i u s N a s o, in het 3de boek van zijn Hervornzing, ende in Nederduytse naergevolgt door J. v. P. Gor. 1664. 40. Der Grieken en Romeinen krijgshandel. Leid. 1686. fol. Volgens Bosscha, die een editie van 1675 vermeldt, met oor­deel en kennis geschreven. Zie Bossch a, Ned. Heldend. te land, D. bl. .II, 148 ; Holt Mem. 1673; Witz. Geysb. B. A. C. Woordenb. D. V. bl. 49; Dez. Epigr. Anthol. bl. 46; Astrea, 1856, bl. 206; Siegenbeek, Beknopte Geschied. der Nederl. Letterk. bl. 169-171, 214; Collot d'E scury , Boll. roem A IV (2) bl. 672; Paquot, Mena. T. I, p. 96; Prosp. Marchand, Dict. hist. p. 107, 108; Joan van Pullen­rode en zijn treurspel: De ondergang van Willem van Arkel in Vod. Letteroef. 1858, D. II, M. 349; Huber t's Chron. Lijst, bl. 61; Cat. Maats. van Ned. Letterk. D. I, bl. 242, D. II, bl. 164, D. III, bl. 65, 169; Arrenberg, Naainr. PAFFENRODE (JACOB VAN), zoos van den vorige, vol­ tooide de uitgave van der Grieken en Roinegnen knjgshandel van zijn varier na diens dood. Siegenbeek prijst de sier­lijke opdragt van dit work aan pries Willem III. Zie Siegenbeek, t. a. p. bl. 296. PAFRAET, PAFRAED of PAFROED (RicHA.aDus) van Keulen, beroemd boekdrukker te Deventer. Re v i u s geeft de lijst in het licht der in de X Ve eeuw door hem uitgegeven werken. Zie Revii Hist. Day., p.144,145; J. W. Holtrop, Dreument Hist. PAFRAET (ALBEaTUS), beroetnd boekdrukker te Deventer. Re v i u s geeft een lijst van de werken aldaar se left 1527 bij hem gedrukt. Zie Revii Davent., p. 195; S axe, Onorn., T. III, p. 52. PAFRAET (JoHaNNEs), beroemd boekdrukker te Deventer. R e v i u s geeft een lijst van de door hem uitgegeven werken sedert 1558. Zie Revii 1. c. p. 324; Saxe, 1. c. p. 365. PAGE (ANTOINE LE) verliet Dieppe, waar hij predikant was, na de herroepiug van het eilict van Nautes (1585), werd in 1695 to Rotterdam predikant bij de Waalsche gemeente, en overleed 19 Nov. 1701. Hij was de schrijver van l'Impiete des Communions forcees, een good boek in 1689 uitgegeven. Zie Harderwijk, Naaml. der; predikant. te Rotterdam, bl. 132 ; Glasius, Godget. Nederl. PAGENDARM (HERM. HENRICUS), zoon van Jacobus, werd 30 Dec. 1674 te Osnabrug geboren, ging naar Oost-Indie en hield rich vele jaren to Batavia op. Hij keerde in 1697 naar Lubek terug, hield in 1699 eene redevoering over zijn reis, werd in 1702 rnagister en predikant te Hervord, in 1713 te Heyen en Frencken bij Huxar, en schreef: Disput. de doeta et dissimulata quarumdam rerum naturalium ignorantia cum simulata aliorum scientia collata. Witteberg. 1701. 40. Disp. de disserendi capitibus, e nzeinoria rei paticae repeti­tis. Ib. 1702. 40. De peplo veterum. Ib. eod. 4°. Zie von Seelen, 4th. Lub. T. II, p. 180 ; Trinii Gottesqelehrte auf den Lande, p. 470 ; Molleri, Ciinbr. Litter. T. II. p. 607. PAGENSTECHER (ALEXANDER ARNOLD), zoon van A r- n o l d G ij sbert, in dienst van den keurvorst van Branden­ burg en diens vertegenwoordiger te Dusseldorp bij den prins van Neuburg, en Anna Maria de Rodenberg, werd 27 Febr. 1659 to Benthem geboren. A ldaar en later te Dus­ seldorp en Keulen ontving hij onderwijs in de oude talon en de beginselen der regtsgeleerdheid. Den 3den October 1670 werd hij student to Groningen, waar zijn vader ook gestu­ deerd had, en horde er F el tman, Vise liu s en Ber­ t i n g. Vervolgens zette hij zijne studi6n te Leyden onder Bock el m a n n voort, bezocht eenige buitenlandsche Acade­ mien, en op een-en-twintigjarigen leeftijd to Utrecht en ves­ tigde rich, na het verdedigen eener dissertatie de Jure virgi­ num, te Kleef als advocaat. Een jaar later benoemde men hem tot professor in de regten aan het Gymnasium A rnoldi­ num to Steinfort. Na er zes jaren met den grootsten bijval werkzaam te zijn geweest, ontving hij de benoeming tot pro­ fessor ethices et politices te Duisburg, en aanvaardde zijne bediening met eon Oratio de fine sive scopo matrimonii. Ook trad hij bier weldra als hoogleeraar in de regten op. Aan meerdere hoogeseholen te gelijk beroepen, gaf hij in 1696 het aanzoek van Groningen gehoor, en trad den 26sten Junij daar als hoogleeraar in het burgerlijk- en staatsregt op met eene redevoering, die een warme hulde aan Böckelmann tot onderwerp had. Pa genstecher was eon der werlizaamste hoogleeraren van zijn tijd en de meeste tijdgenooten waren onuitputtelijk in zijnen lof. Van Kampen kende hem niet toen hij schreef, dat hij zich het meest onderscheidde door zijn twist met v a n B ij nkershoek over de vraag of Irnerius voor den schrij­ver der aan den Codex toegevoegde Authenticae moet gehou­den worden, een twist waarin beide de grenzen van gema­tigdheid overschreden, door zich wederkeerig schandelijke en hunnen stand onwaardige uitvallen te veroorloven. Behalve met B ij nkershoek had hij ten gevolge van dien twist ook een klein verschil met T o ulli e u , doch zonder ernstige ge­volgen. Pagenstecher beoefende ook de podzy -en vervaar• digde gedichten in het Grieksch, Latijn, Italiaansch, Duitsch en Flollandsch. Vijfmaal (1697, 1705, 1709, 1712 en 1715) bekleedde hij de waardigheid van Rector magnificus. Hij huwde in 1683 te Steinfort met Ca t har i n a Ali d a S c h l u i t e r van Gronau, die hem twaalf kinderen schonk, zeven waren er bij zijn overlijden, den 27sten October 1716, nog in Leven en van deze waren toen drie zonen hoogleeraren. Zijn portret vindt men in D. XXX der Gelehrte .Fama. Hij schreef : Sciagraphia institut. politica cum aphorismis de successioni­bus ab intestato. Duisb. 1688. 8°. Manipulus dissertatio12 um. Aphorismi juris ad Institutiones Iustinian. Duisb. 1690. 12°. 1696. 4°. Francf. 1692, 1705. Amst. 1705. 8°. Harderov. 1748. 8°. Phaedri /abulae Aesop. c. vita Phaedri (met Freinsheims aanmerkingen en historische ophelderingen). Duisburg. Manualia ad Instit. Gron. 12°. lrnerius injuria vapulans s. commentar. adAuthenticas cad. Duisb. 1691. 4°. Gron. 1701. 4°. Te Steinfort cum accession. Irnerianis. Zeer verm. Gron. 1702. 4°. Periculum Acadernicuin ad 1. 57 mandati. Duisb. 1691. 4°. Diss. visiones Justin. de ventre (qui vulgo Hansgen irn Keller) ejusque jure sect. Ib. eod. 4'. Series pandectarum. Francf. 1692. Sicilimenta ad compend. jur. Sehizio-Lauterbach. Manip. III. Colon. 1694. 8°. 1696. 8°. 1699. 80., ook in Mille n-beck s, Compend. Lauterbach cum not. variorum. De vierde Manipulus verscheen 1698. 8°. Notae ad Feldmanni tract. de F'eudis. Lugd. 1694. 12°. Colon. 1705. 80. (ed. 3 3). Crux Juris consultorum ter gemina. Gron. 1695. 4°. Sponsalia de praesent. di, .a matrimonio, Ib. eod. lb . 1716. 4°. Orat. de scopo et fine matriinonii. Francf. 1697. Groning. 'nig Q° Orat. inneb. itt excessum Io. Mensingae. Gron. 1690 De quarks monarchia Oral. Ib. 1699. Io Friedr. Boeckelmanni synops. jur. publ. R. G. ex ejus recens. Ib. 1690. 8°. Sylloge rerum quotidianarum. Ibid. 1699. 8°. Pandect. nonnullis LL per contrariae instil. et Cod. dero­ gari. Colon. 1700. De lege Anastasiana. Ib. eod. 80. Ad L 79 D pro socio. Ib. eod. Benedictorunt liber unus s. dissertatt. de elegantior. Jur. materiis. Bremae 1700. 8°. Colon. 1700. 8°. Oratt. de matrimonio vidui cunt defunctae uxoris so•oris filia. Colon. 1702. 12'. De praescriptione feudi ecclesiastici. Ib. 1700. 8°. Gerh. Feltmann de jure perhorrescentiae cura 6. lb. 1702. 4°. -Notae ad Feldmannum de feudis. Ibid. 1705, 12°. Progymnata de jure filioruin. Ibid. 1704. 12°. Discussiones testamentariae Pagenstecheri (zijn grootvader). Gron. 1703. 12°. Diss. de lemina tutrice. Ib. 1706. 49. De Scaevola. Ibid. 1704. 4°. Admonitoria ad Pandectas. Colon. 1706. 8°. Gron. 1715. 8°. (ed 43), Harderov. 1748. 8°. Diss. de literarum interceptione. Gron. 1709. P. Ecloga de jure virginum et virginis Florentenae. Brent. 1709. 12°. Manualium ad institut. jur. suosque aphorismos repetita prae­ lectio. Gron. 1710. 12°. Francf. 1724. 120. Praesidium rectoratus tertii. Gron. 1710. Paulus Hulsius, sermone parentali laudatus. Ibid. 1712, 4°. Sylloge Dissertatt. Bremae, 1713. 12°. Diss. de lege falcidia. Gron. 1715. 4°. De arbitris. Ibid. 1713. 4°. De centum annis. Ibid. 1714. 4°. Liber de jure ventris nec non de cornubus et cornutis. Bre­ mae, 1714. 12°. Sam. de Pufendorf, de officio hominis et civis juxta legem naturalem, libri II. Edit. novis. aucta lemmatibus ,indicib. sup­plem. et append. Gron. 1712. P. Diss. de advocato justo. Ibid. 1713. -De curiosilate -De compensationibus etc. De cessatione et praescriptione juris retractus. Gron. 1715. 4°. De Quaestionibus. Ib. eod. 4°. Historia juris Romani. Ib. 1713. 4°. De usu juris Rom. in rebus Theolog. et Phillogicis. lb, 1716. 4°. Dissert. De periculo in mora. Steinf. 1710. 4°. De peculio. Gron. 1710. 4'. De Phaetonte. ib. eod. 4°. Theses Miscellan. ib. eod. 40. De medico. ib. eod. 4°. De aleatoribus. ib. eod. Theses quaedain coutrov. ibid. Carmina. Zie G. Lammers, fun. Progr.; M. M. Isinck, Orat. funeb. in Obitum A. A. P. Gron. 1717; Saxe , Onom., T. V, p. 398, 647;Philipse, Orat. de C. Bynkershoekio (Ann. Ac. Gron. 1821-1822) p. 28 ; Hauboldi, Just. fur. Rom. litt., p. 143 ; Struvii, Bibi. Jur. Select. p. 182, 212, 263, 292, 310, 314; C. F. Hommel, Liter. Juris., p. 201, 224 seqq.; Jugler, T. I, p. 24; liallische Beitriige zu der Juristischen Gelehrten Ilistorie, Th. II, S. 335-339; Gelehrte 1716, S. 339 ff. ; Neuer Bilchersaal 15te Oeffnung, S. 188; Strieder, Hessische Gelehrt. Geschichte; Hirsching, Handb. 7er B. ; Bauer, Jocher, Adelung; Boeckelm., Oral. 1694; van Kampen, Gesch. der Ned. Letterkunde, D. II, bl. 314; Boum. an, Gesch. d. Geld. Hoogeschool, D. II, bl. 88, 89 ; Gedenkb. d. Gron. Hoope­school, bl. 53, 55 ; Muntinghe, Acta Sec. Gron. ; Boekzael der gel. Wereld, 1716, bl 402-421, 348-553; S e we 1 s Boekzael, 1705, Sept.en Oct. Hoofdst. III, p. 544; van Gave rens Boekzael, Nov. en Dec. 1706; Ra bus , Boekz. v. Europa, 1699, D. I, bl. 1698, D. I, bl. 362; Acta Lipsiens, 1715, p.534; Hoogstraten, Luiscius, Kok,Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Nouv. Biogr. goner. PAGENSTECHER (HENRICus THEODORUS), zoon van den vorige, werd 7 December 1696 te Groningen geboren, in zijn negentiende jaar aldaar 1715 tot J. U. D. bevorderd, en na 's waders dood tot Lector Juris aangesteld. Voorts werd hij achtereenvolgens gewoon hoogleeraar in de welsprekendheid en geschiedenis, als ook buitengewoon hoogleeraar in de reg-ten aan het akademisch gymnasium te Lingen, in 1721 hoogleeraar in de regten en politiek te Hamm, in 1728 te Duisburg, waar hij, nadat men hem, eenige jaren voor zijn dood vruchteloos het professoriat te Herborn had aange­boden, den 8sten Junij 1752 overleed. Bijzonder heeft hij zich verdienstelijk gemaakt omtrent de overgeblevene schriften van den Romeinschen regtsgeleerde S e x. Pomponiu s. Hij gaf in het licht : Commentariorum ad Pandectas Partes quatuor. Lemgov. 1723, 1726, 1728, 1732. 4°. Comm. in S. Pomponii ad Sabinum de re testam. et de bonorum poss. Libb. IV ; Lemg. 1733, 1750. Pandectarum libri primi titulus secundus de origine furls etc. brevibus notis instructis. Commentat. ad LXX de Eviction. et Dupl. stipul. Dissert. juridica, a qua agitate quits testamentum facere possit. Dissert. juridica, de agnatione postunzi, ad Ulpiani Fragm. Tit. XXII. 318. Dissert. juridica, de Lege Faleidia in eaussis piis cessant. Dissert. juridica, de Pactis Tacitis. Dissert. juridica, de impensis in rem alienam factis ad L. XXXVIII. ff. de IL V. Dissertationum Trias: 1. de sceptro, maiestatis insigni ; 2. de regali alluvionum lure et 3. de Appio Claudio centemmano. Lemgov. 1739. 4°. Ius Pegasianum. Lemgov. 1740. Comment. in Ponzponium. Lemgov. 1750. 4°. Orat. inaug de missilibus in vulgas spargi solitis, Orat. de tribus juris praeceptis, Orat. de Pegaso jurisconsulto. Orat. de Puteali dibinis. Drat. in funere Joh. Jac. de Fanzars, consil. et curat. Athenaei Lingensis. Zie Saxe, Onom. T. VII, p. 34, 269; J. H. Withofius, Pietas Acad. s. oratio caet. Duisb. ad Rh. 1752, 4°. ; Miscell., Duisb. T. I, p. 132 ; Haubold, Inst. Jur. Rom. litt. p. 352 ; Wachter, Gesch. .Nachricht, S. 66; Meusels, Lex. Th. X, p. 269 ; Adelung en Rotermund; Bouman, Gesch. d. Geld. Hoogeschool, D. II, bl. 89. PAGENSTECHEE, (ERNESTUS ALEXANDER), bij Withof genoemd Ernst Otto Cornelius, ook alleen Ern es­t us , broeder van den vorige, werd 7 Dec. 1697 te Groningen geboren, in 1716 aldaar doct®r in de re ,ten, eerst lector juris, vervolgens in 1721 opvolger van zijn broeder als hoog­leeraar te Lingen. Daarop verhuisde hij in gelijke betrekking naar Herborn, waar hij merle syndicus en in 1733 rand van C h r i s t i a a n van Nassau werd, en al zijne broeders over­leefde. Hij overleed 3 Aug. 1753. Ook aan hem was de Romeinsche regtsgeleerdheid onder­ scheidene schriften verschuldigd. Zie Withofius 1. c. ; Bouman 1. c. p. 90; Boekzael d. gel. Wer. 1729, I, p. 229, 1734, II, p. 240 enz.; Neues Westphal. Magazin, Heft XI; Meusels, Lex., Th. X, Adelung. PAGENSTECHEE, (BERNARDUS EVERWYN), broeder van den vorige, werd te Groningen geboren, studeerde aldaar, werd candidaat in de Godgeleerdheid, rector van het gym­ nasium te Meurs, vervolgens te Alkmaar, waar hij niet lang voor zijn broeder H. T. P. stied. Hij kwam na het vertrek van S i e b e n s naar Amsterdam als hoogleeraar in de letteren te Harderwijk in aanmerking en hij beoefende de Latijnsche poezy, waarvan hij o. a. eon proof gaf in zijn lijkdicht op zijn brooder 3. F. W. Zie Bouman, t. a. p. bl. 90, 133. P.AGENSTECHER (ERNsT PHIL), word eerst advokaat to 's Hage, daarop stadsschout te Heidelberg, in 1685 hofgeregts­raad en overambtman. Hij schreef Dios. inaug. de judiciis illustribus T. R. G. austregarum camerae et aului. L. B. 1680, 4°. Zie Adelung en Rotermund. PAGENSTECHER (JOHANNES FREDERICUS WILHELMUS), broeder van den vorige, werd den 23sten Julij 1686 te Duis­burg (volgens Adeln it g 25 Julij te Steinfurt) geboren, was drie jaren lang kweekeling aan de hoogeschool te Bremen, vertrok vandaar 1701 naar Groningen, waar hij op teederen leeftijd (1705) tot doctor in de wijsbegeerte en regten werd bevorderd. Twintig jaren oud (1707) werd hij hoogleeraar in de regten te Marburg, spoedig daarna in de regten, wijs­begeerte en letterer te Steinfurt, waar hij nog daarenboven den post van regeringsraad (1720) bekleedde. Den 1 lden Julij 1720 werd hij te Harderwijk beroepen, en aanvaardde 13 Junij 1721 als gewoon hoogleeraar zijne nieuwe betrekking met eene oratie de lege regia Apostoli Jacobi. Deze en zijne eerstvolgende rectorale rede de Christo in forma servi beves­ tigen Schröder 's getuigenis, dat hij in zijn studententijd alinede zich op de godgeleerdheid heeft toegelegd. Weldra werd hij geroepen om ook de Akademie met zijne kennis der oude letteren te dienen, imrners reeds in October 1720 werd hem de taak opgedragen om in het laatstgenoemde vak, door Rungius vertrek openstaande, lessen te geven. Het­ zelfde onderwijs werd hem op nieuw toevertrouwd, toes eenige jaren later Sieben naar Amsterdam was verhuisd. Hij legde zijne leerlingen Diet slechts de instituten en pan­ decten uit, maar gaf ook onderwijs in het leenregt en in de staatsleer of politica. Zoo hoog schatten hem zijne leerlingen, dat de meesten hem levenslang als een tweeden vader bleven beminnen. Viermaal (1723, 1728. 1735 en 1741) bekleedde hij het rectoraat en sprak bij die gelegenheid de Christo etc. — — pro Divino vicariate, Principum (een pleidooi) de Dominio eminenti — de imperio in irnperio. Hij overfeed 2 Nov. 1744, bij zijne echtgenoote, Sara Pasor, kinderen in geen ruime omstandigheden nalatende. Hij schreef en gaf in het licht : Alex. Arnoldi Pagenstecheri Murus aheneus adversus Pas. yuini de Merdardo Vesupii tophlattolrath. Gron. 1704. 8°. 1) Volgens R o turmun d 3 Nov. Diss. inaug. pro gr. dr. de perplexa heredis institutione in L. 16 5. de condit. instil. ibid. 1705. 4°. Euchiridium juris Justinianei ad ordinem institut. compos. Diss. I-IV. Marb. 1707. 40. Disput. Ide jure sanctorum. ibid. eod. 4°. Ook in den vorm van een tractaat met den titel. Diss. de jure sanctorum exhibens tam personaritm quam re-rum sanctaruin jura et catalogum. Marb. 1701. 4°. De barba libe, singularis. Steinf. 1708. 12°. Lenigoviae 1715, 1746. 8°. Lauterbachius illustr. s. diss. ad compend. Schutzio-Luuter-back. Marb. 1707. 4°. Apologia adversus Ge, h. Sichternzann, Marb. 1707. 8°. Racemationes in Cellarii politicum. Dies. juris publici de Beysassis. Dissertt. de matrimonii principali tine. 1707. 4°. Diss. de periculo in ?flora. Steinf. 1715. 4°. Diss. de ingratitudine. Steinf. 1717. 4°. De unitate detuncti et haeredis. Steinf. 1717. 4°. Diss. de Mercurio Trismegistho. Marb. 1708. 40, Diss. de Phaethonte. ()ratio de pyxide Pandorae. Steinf. 1708. 8°. Diss. de jure sanctorum exhibens turn personarurn paw reruns sanctorum jura et catalogum. Marb 1707. S°. Dissert. supra Forney Pantheum mythicum Steinfurti ha-bitae. Dies. de testamento captivi. Diss. de bono viro. Selectae juris quaestiones (het eerste deel ook onder den bijzonderen titel van Jurisprud. polemica). Hard. 1730-1743. HI torn. 4°. 1759, 1760. Tabula jurid. exhibens diferentias in Spinosa, perplexa et undique controversa wtateria. Harderov. 1741. 4°. Dissert. de lege ejusque requisitis et virtutibus. Hard. 4°. Euchiridium Politices. Harderov. 1743. 8°. Bijdragen tot Sehrasserts Geld. Zie G. Schroder, Orat. funeb. in obitum J. T. W. IHarderov. 1746, 4°. ; Boekzaal, 1747, D. I, bl. 576-581; Bouman, t. a. p. bl.85, 87, 95, 97, 131, 183, 602, 609; Catal. Crevennae T. II. p. 2605;Nova Acta, Lips. 1742, p. 603; Jocher, Rotermund. iVeues 6elehrtes Europa, Studer, T. X, p. 241; klessische Gelehrten Geschichte, Hir­sch ing, Bandb., lOter Th. p. 422 ; Dunckel, T. III, p. 829 ; bict. Univ., T. XIII, p. 174; Nouv. Revue generale, T. XXIX, p. 42. PAGENSTECHER (ALEXANDER WILHELMUS), eenige zoon van den vorige, wend te Steinfurt geboren, den 27sten A ug. 1732 te Harder wijk tot J. U. D. bevorderd, in den Haag advocaat voor beide hoven, en kwam meermalen te Har- derwijk en Deventer ais hoogleeraar in de regten in aan­merking. Zie Bouman, t. a. p. bl. 160, 161, 246. PAGENSTECHER (JOHANNES ALEXANDER WIJNANDUS), oudste zoon van Henricus Theodorus, werd in 1722 te Hamm geboren, studeerde te 1)uusburg, prou roveerde er in 1748 in de regten, en was aldaar langer dan Lien jaren ambt-genoot van zijn vader. Gedurende den zevenjaricren oorlog nam hij de wijk naar Wageningen, vanwaar hij den 28sten October 1757 tot hoogleeraar in de regten te Harderwijk werd beroepen. Eerst den 14den van Louwinaand 1758 hield hij zijne intreerede over de regtsgeleerdheid van Tertullianus. Van tijd tot tijd ontving hij van de zijde van curatoren ver­eerende blijken van hoogschatting, zoo als de benoeming tot professor primarius, de opdragt van het onderwijs in het leenregt (1765) en van geheel het philosophische deel der regtswetenschap. Van tijd tot tijd greep hij de hem aangebodene gelegen­heden aan, om opentlijk over gewigtige onderwerpen te han­delen, zoo sprak hij in 1760 de utilitate, fundamentum obli­gations non con,stituente, neque in statu naturali, neque in statu civili adventitio ; in 1772 de jurisprud. Nat. praestan­tia; in 1784 de militibus alieno stipendio militantibus. Meer­malen hij de plegtigheid, waarmede de opentlijke promotion van verdienstelijke studenten in dit vak vergezeld gingen, met redevoeringen, zoo als over Antoninas Pius (1766), over den eigenlificen en waren aard der tucht bij de Protestantsche gemeente (1776); utrum testamentariae tutelae etiam in regnis non patrimonialibus locus sit dandus (1789). Den 1 lden Junij 1794 verkreeg hij zijn emeritaat met den titel van Professor honorarius, en overleed 26 1) Aug. 1796. Hij huwde met Maria Elizabeth van Groin. Zie Meusels Lexic., Th. X, p. 270 volgg.; Weidlichs Biogr.Nachr. 3er B. S. 234; int. Si. der Algem. Zeit. 1800, p.1404; Stri­der, Th. X, S. 233; Rotermund; Bouman, t. a. p. bl. 278, 404,420, 489. PAGENSTECHER (THEODORUS JOHANNES), oudste zoon van den vorige, werd in Aug. 1768 student in de regten te Groningen, verdedigde in 1770 een Spec. inaug. de violentis emendationibus in Jure civ. non admittendis, derov. 1776; hield den 17den Mei eene Or. de ,finibus Ju­risprud. Nat. dextre non minus quarn caute regendis, waar­op de promotie met de kap volgde. Reeds in dit jaar, nog candidaat zijnde, kwam hij te Deventer your het juridi- 1 , Volgens Adelung 23 Aug. sche professoraat in aanmerking, welke eer hem in 1783 nog­maals wedervoer, toen hij advokaat voor den hove van Hol­land was. Later in aanzienlijke regterlijke betrekkingen ge­komen, bleef hij steeds wegens regtschapenheid en regtskennis in eere. Zie Boum an, t. a. p. bl. 425. PAGET (JoHN), M. A., eerste predikant in de Schotsche kerk te Amsterdam. Hij wijdde den 5den Februarij 1607 de kapel op den Bagijnhof in de Kalverstraat tot een kerk in met eene leerrede over Ps, 40 : 10. Hij diende de gemeente 29 jaren. Thomas Parker droeg hem zijn Theses Theolo­gicae de traductione hominis peccatoris ad vitam. Franeker 1617 op. Zie Wagenaar, Amst., D. VII, bl. 595; Steven, Mist. of the Scot. Church, p. 273, 279, 302; Kist en Royaards, Kerk. Archie' (eerste eerie), D III, bl. 566; Nay. D. I, bl. 314, D. II, bl. 141 ; Kerk. Aiphab., bl. . Veeris, PAGET (ROBERT), M. A., van 1638-1685 predikant bij de Schotsche gemeente te Dordrecht, a een man, die in grondige kennis van talen en oudheid uitstak," bevriend met den toen beroemden Jacobus Borstius, die van hem ge­tuigde, dat alleen zijne zedigheid hem belette meer naam te maken, en hem weerhield het beroep bij de Engelsche ge­meente te Amsterdam aan te nemen." Steven noemt hem een u a man of extensive biblical knowledge, but of extreme modestly." Hij beoefende de Latijnsche poezy en was een vriend der d e W it te n. In het Swart Tooneelgordijn, verto­nene de Lauwerbladen, gestrooit op het graf van de Heeren C. en J. de Witt, D. II, bl. 46 leest men 4 zijner gedichten op den gouden beker aan C. de Wit t vereerd. Men vindt ook gedichten van hem in het Belgium gloriosum van J. L y-d i u s (1668 in 4°.) p. 5. Afzorrderlijk verscheen Gratulalo­rium ad Illustr. et Nobilissim. C. de Witt. Hij wend eens naar de Presbyteriaansche kerk te Amsterdam en eens naar die te Utrecht (1635) beroepen, waar hij in 1684 overleed. Zie Balen, Beschrfiv. v. Dordr. bl. 174; Leven van Borstius, voor zijne predikdienst (1696) ; Schotel, Kerk. Dordr., D. I, bl. 457, 458, D. II, bl. 217; Steven, Hist. of the Scot. Church, p. 74, 298,300 ; Soermans, Kerk. Reg. bl. 5; v. Rhenen, Lijst der Predik. te Utrecht, bl. 66; Nay., D. I, bl. 314, D. II, bl. 141. PAGET (THOMAS), A. M. van Blackeley in Engeland bij de Schotsche gemeente to Amsterdam beroepen. Hij verliet die stad den 22sten Aug. 1646, en begaf zich naar Schrewsbury in Engeland. Zijn neef was Robbert Paget bovengenoemd, PAGHENHERDT (JoHAN). In het werk van Mr. L u­dolf v an Ceule n, betiteld : Van den cirkel, daerin ghe- leert werdt te vinden, de naeste proportie des cirkels-diameter teghen sijnen omloop (2e uitg.). Leyd. 1615. 4°. schrijft deze bl. 93 : Neemt dit (myn vrientlycke lieve leser, ende be-minder deser heerlicker coast) alles voor goet tot dat myn groote werck in 't licht comt, daerinne ick mynen lantsman, Johannem Paghenherd t, sal volgen, die syn beste ge­daen heeft in sy ne boucken" enz. Zie Nay. D. IV, bl. 126. PAGNIET (0. L. DE). Arrenberg vermeldt van hem : De droevige gevolgen van het steeds toenemend vermogen van het Pandersche Kanaal, nit langdurige ondervindingen, en vooral uit die van den fare 1769 en 1770 opgemaakt. 's Hage 1771. 80. Zie Naamreg. bl. 402. PAGIUS (ARNOLDUS), te Delft geboren, beoefende de taal­en Latijnsche dichtkunde. Zijne gedichten zijn omstreeks 1600 verstrooid te Delft in het licht gegeven. Zie Fopp ens Bibl. Belg. t. I, p. 101. PAGIUS (H.). Van dezen remonstrantschgezinde is niet anders bekend dan dat hij de autheur is van : Clare aenwijsinghe van de gelegentheyt van Vinc. van Drie­lenborgh ende dat uyt sijne eyghene schriften, waer uyt men sien can hoe waerachtigh het zij dat hij met hooghe hemelsche inspiratien ende openbaringen van Godt begaeft, ende om 't ghetuyghenisse van J. Christi gebannen is, door P. P. student in h. Theol. tot Leyden, bij G. Basso n. 1616. Corte ende claere verdediginghe van de Mien Bewijs-redenen voor desen in druck uytgegeven tegen Vincent van Drielen­borgh, waer uyt blijck,t met hoe weynich fondaments en oprech­ticheydts hem de voorsz. D. van sulcx heeft ghesocht te suyve­ren in zijn dare wederlegginghe etc. Leyden 1617. Zie Rogge, Beschritv. verzam. v. d. Pamfl. bl. 272, 273; Muller, Bibl. v. Bamfl., D. VIII, bl. 171; Navorscher, D. IX, bl. 234. PAIGE (A. J. LE) schreef: Diss. de Ischuria. L. B. 1801. 4to. Zie Holtrop, Bibl. med. ac chin , p. 273; Bibl., C. H. it, Roy, t. IIT, p. 1213. PAILL (Meister JOHAN) was Proost van Wassenborg in Opper-Gelderland ten tijde van hertog Karel van E g-m o n d. _Er komt eene uitgave aan hem voor in eene munt­rekeiiing ten nedrage van vijf gouden guldens als loon voor dat hij naar Aken reel n van wege der munten van den golde." Zie v. d. Chys, de Munten der Graven en Hertogen van Gelder­land, bl. 125. 3 PAIN ET VIN (MoisE), kolonel en kwartiermeester-ge­neraal in dienst van den laude. Als een trouw, eerlijk en dapper krijgsman had hij bij het Nederlandsche leger gediend voor dat hij den aan hem toevertrouwden post te Nieuwen­brug den 2 9stefi December 1672 verliet, en aan het Fransche leger gelegenheid gaf om van Bodegrave naar Woerden in vei-ligheid terug te trekken. Hij werd den 30sten December reeds, op last van de gedeputeerden te velde, in verzekerde bewaring genomen, en daarop voor eenen krijgsraad teregt gesteld, eu den 2 3sten Januarij 1673 in het hoofdkwartier te Alphen met den zwaarde gestraft. Zie Valckenier, Verwerd Europa, D. I, bl. 843 D. II, bl. 172; Het ontroerde Nederland, D. I, bl. ; L. Sylvius Historien onser tyde 1672; Cost erus, Hist. Verh , bl. 332, 333, 337; Holl. Merc. 1672, bl. 218, 219, 220, 221; De Fransche Tyrannie, bl. 78; Getrouw Advys,bl. 80. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. V, bl. 49; Cat. der Maats. v. Nederl. Letttrk., D. I, 6, b1.164; (de Witt, Brieven, D. II, bl. 220; Wagenaar, Vad. Hist., D. XIII, bl. 192, 232, D. XIV, bl. 236, 237, 238 ; Bilderdijk, Gesch. d. Vaderlands, D. X, bl. 43, 254-256; Bosscha, Neerl. Heldend. te land., D. II,bl. 122-123 ; Sypesteyn en de Bordes, de Verdediging van Ne­derland in 1672 en 1673, D. II, bl. 176, 177; W. J. Knoop, Neder­land in 1672, bl. 143, 144 ; Beautrain, Campagne de M. le Prince de Conde en 1674, p. 41 (hij noemt hem le colonel Brottwin). Bru­net, vol. I, p. 236). PALACHE (Don SAMUEL), Joodsch gezant van den keizer van IVIarokko, Musley Sidan hier te !antic (1591-1616). Hij was een der stichters en vroegste regenten der eerste Israelitische synagoge te Amsterdam, aldaar in 1598 gesticht, en de eerste Joodsche godsdienstoefeningen in ons vaderland werden ten zijnen huize gehouden. Hij overleed in 1616 te 'sHage en werd met groote pracht begraven. Zijn lijkstoet werd door grad Maurits en de leden van den Raad van State gevolgd. Zie D. L. de Barrios, Hist. univ. Jud. p. 20 ; Koenen, Gesch. d. Joden, bl. 141, 185. PALAEDORPIUS of PALAEDORP (Toff.) Theol. Dr., een carmeliet uit Mechelen, biocide omtrent 1500 en schreef Speculum historiale. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 546. PALA.EONYDORUS of OUDEWATER (JOHANNES), Car­meliet te Mechelen. Hij overleed in 1507 in den ouderdom van 7 4 jaren. De abt Trithemius, met wien hij vriend­schappelijk omging, vermeldt van hem de volgende schriften Fascicularius temporum libris III. Libro I probat Mani et Prophetas ordinis sui exstitisse auctores ac fundalores secundo Sanctos ex eodem ordine, et tertio successiones Priorum Gene-ralium recenset. Item Manuale ejusdem. Moguntiae typis edita. Propugnaculum Carmelitarum sive de antiquitate Ordinis Carmelitani. Venetiis in 4°. Dialogus inter Carmelitam et Oartusianam. De puritate conceptionis B. Mariae. Vitae sanctorum sui ordinis. Sermones de tempore et sanctis Epistolae etc. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg., p. 708; Foppens, Bibl. Belq., T. II, p. 704; Kinschot, Beschrijving van Oudewater, bl. 137; J o -cher; ROtermund. PALAIRET (ELIE) werd in 1713, uit eene uit Frankrijk gevluchte fawilie te Rotterdam geboren, ontving zijne eerste , opleiding in zijn geboortestad en studeerde vervolgens in de godgeleerdheid te Leyden. Na in verschillende steden, zoo als te Aardenburg (1741), en te Doornik (1749) gediend te hebben, ging hij naar Engeland en werd predikant der Fr,ansche ge­meente te Greenwich. In 1755 werd hij, op aanbeveling van Jean Des Champ s, die er hem bevestigde, aan de kerk van St. Jean in Spitlefields te Londen verbonden. Later koos de bisschop van Bangor hem tot zijn vicarius. Waarschijnlijk overleed hij in 1765. Hij was een uitstekend godgeleerde en taalkundige. Men heeft van hem : Observationes philologico-criticae in Sacros N. T. libros, quorum plurima loca ex auctoribus potissimum Graecis expo­nuntur. L. B. 1752. 8°. Proeve van een oordeelkundig Woordenboek over de heilige boeken des Nieuwen Verbonds. Leyd. 1754. 8°. Thesaurus ellipsium latinarum, sive vocum quae in sermone latino suppressae vindicantur. Lond. 1760. 8°. Specimen exercitationum in N. T. Lond. 1760. in 8°. Specimen exercitationum philologico-criticarum in Sacros N. .Foederis libros. Lond. 1760. 8°. Mogelijk een herdruk van de Observationes. Men schrijft hen ook een uitgaaf van het N. T. van W e t-stein toe. Zie Haag, la France Protest, Nouv. Biogr gener.; Rotermund, Heuer gelehrter Europa, 15ter Th., p. 808, fol.; Hamb. freie Urtheil., 1755, p. 360; Vermischte Abhandl. fiber das Neueste aus der Gelehr­samkeit, Berlin 1756, later Th., p. 232; Nova acta erudd., 1757 ; Num. V, p. 451; 1769 Dec. p. 564-572. Bauer. Strictur. Seric. I ; Laze, Onom. T. VIII, p. 150. Arren berg, Naamr. PALAIRET (JEAN) werd in 1697 te Montauban geboren, was onderwijzer in de Fransche taal van prins Willem en 3* der beide princessen M aria en Louise van Engeland, kinde­ren van George II en agent der Staten-Generaal te Louden. Hij schreef: Nouvelle methode• pour apprendre a bien lire et a bien or­thographier. Lond. 1721 in 12°. 12e edit. 1758 in 12°. nou ). edit. donnee par Form e y. Berlin 1775 in 8°. A short treatise upon the arts and sciences, in French and English. 1736. in 8°. 2 uitg. 1740. 3e 1741. In het Hgd. vert. door Gott lo b L u d w. Mtn ter, naar de derde uitg. uit het Eng. en Fr. Braunschweig and Hildesheim. 1746. 8°. New royal French grammar. Lond. 1738 in 8°. 8 &ht., herzien door den S. Lond. 1769 in 12°. Nouvelle introduction a la geographie moderne a l'usage du Prince d' Orange -Nassau. Loud. 1754-1755. 3 vol. in 12°. Atlas mithodique. Lond. 1754 in fol., bevattende 53 kaarten. A concise desoription of the English and French possessi­ ons in North America. Lond. 1735 in 8°. in 't Fr. 1756. Zie Haag, la France Protet, Nouv. Biogr. gener., Rotermund. PALENSTEYN (JAN), een Enkhuizer boekverkooper, diehtte in 1686 een treurspel Buda anders Offen. Enchuysen 1686. kl. 8°. m. pl. PALIER (HENDRIK) werd den 10den Julij 1785 te isHer­togenbosch geboren. Zijne voorouders woonden te Geneve, Languedoc of Bordeaux, oefenden in de 16de eeuw zoo te Parijs als te Metz de boekdrukkunst uit en given veel be­langrijke werken in het licht. Na de herroeping van het edict van Nantes, in 1688, vlugtte Charles Pal ier met een handvol louis d'or en een aan een kastanje gehecht zilveren familie-cachet uit Metz naar de Nederlanden, rigtte te 'sHer­togenbosch een boekdrukkerij op, en legde zich op den boek­handel toe. Sedert zijn zijne nakomelingen in dezelfde stad en in hetzelfde buis in die betrekking werkzaam geweest. Zijn grootvader Jacobus Palier 9, die van 1766 tot 1784 aan het hoofd der drukkerij stond, was lid van de regering te 'sBosch 2), en zijn oud-oom de hoogleeraar Johan Ca­rel Palier. Na den dood van zijn vader Hendrik Palier (1796) werd hij onder toezigt van Mr. Salomon Krul (met 1) Achterkleinzoon van Care 1, die van 1690-1740, kleinzoon van H e n dr i k , die van 1740-1747, zoon van Jacobus, die van 1748­1765 aan het hoofd der drukkerij stond. 2) Hij was een der drie onderteekenaars met de heeren G. B u y z een J. L i n s e n de Jon ge, der recepissen over genomene oorlogs­kosten voor rekening van Bataafsch Brabant, d.d. 3 Oct. 1798, en eender bekroonden met zilveren tabaksdoos en diploma voor menech­lievende daden bij de overstrooming van 1799. wien zijne moeder, A r n o Ida Sch o u w, in tweeae hnwelijk getreden was) voor den boekhandel opgeleid, en sedert 1812 stond hij aan het hoofd deze zaak. In het Nieuwsblad voor den boekhandel (1853) is hij in zijne betrekking als uitgever geschetst. Hij vermelden alleen dat hij in 1815 den Almanak voor de provincie Noord -Braband begon uit te geven, ff een jaar­boekje, dat zich voor dien tijd zeer gunstig door de typogra­phisehe uitvoering onderscheidde, maar vooral uitmuntte door zijne belangrijke statistieke, letter- en geschiedkundige op­gaven ;" van 1818 tot 1822 de 'sHertogenbosche Courant in het licht gaf, in 1818 de uitgave van Hultmans Bibliogra­phische zeldzaamheden bezorgde en in 1821 dietis kostbare bibliotheek, zoo rijk aan zeldzame drukken der 15" en 16de eeuw, verkocht. Bij gelegenheid van zijne 50-jarige vestiging in den boekhandel, verscheen er van wege acht boekdrukkers­gezellen, een rijk versierd en fraai gedrukt vers, aan hun patroons gerigt, Hulde toegebragt aan den Heer Hendrik Palier, Boekdrukker en Boekhandelaar, door het ge­nootschap letterkunstenaren, onder de zinspreuk: door Ben. dragt t' zaarn verbonden. Pa lier was niet alleen een voor­treffelijk uitgever, maar een vlijtig beoefenaar der algemeene, inzonderheid der vaderlandsche geschied-, oudheid- en letter­kunde. Vooral echter hield hij zich bezig met de geschiedenis der letterkunde van Noord-Brahant. Jaren Ian , wijdde hij zijne snipperuren aan het verzamelen van Noord:brabantsche drukkers, ja hij schroomde niet den kolossalen arbeid te on­dernernen, orn een chronologische lijst te tnaken van alle ge­westelijke druk werken, die sedert 1484 tot 1839 het licht zagen, eene lijst nit vijf folio deelen bestaande, die met zijne Noord-brabantsche drukken in de boekerij van het Noord­brabantsche genootschap is overgegaan; voorts verzamelde hij landschriften, platen, portretten, kaarten, penningen, in Ma woord alles wat sleelhs in eenige betrekking tot zijne pro­vincie stond, en gaf een Lijst van enkele en dubbele stad/iuis­penningen (17041793) 1 ), een Naamlijst van Predikanten - in Noord-Braband sedert de Reformatie tot 1840, in 8°. 2 ), een Lijst van dissertation en theses van Noord-Brabanders 3 ), schreef een stukje over zijn eigen geslacht, en verzameld bouw stoffen Your eeu Algemeen geschiedkundig woordenboek 1) In 1835 voor het eerst uitgegeven, in 1851 herdrukt en met eenlevensschets der v an Berkels vermeerderd. door Dr. C. R. Her­man s. 2) Die lijst is niet in den handel. 3) s. Bosch, 1850, 8°. van Noord-Braband en een Kerkelijk Noord-Braband. De laatste 12 jaren held hij zich ook bezig met het verzamelen van een Atlas van de Vaderlandsche geschiedenis (bevattende meer dan 15,000 stuks platen, portretten, kaarten enz.), waar-van de catalogus in 1851 gedrukt, 184 biz. in 80. bestaat 1 ) en nog in het laatste jaar van zijn leven, begon hij een we-tenschappelijk tijdschrift Noord-Brabant, waarvan twee afle-veringen het licht zien, uit te geven. Pa li er was de vraagbaak van alien, die inlichtingen no-pens geschiedkunstige of plaatselijke bijzonderheden zijner pro­vintie behoefden en zijne uitgebreide kennis liet niemand in verlegenheid; het was zijn lust en leven al wat tot den bloei van kunsten en wetenschappen er daartoe kon strekken, te ondersteunen. Het Provinciaal genootschap van kunsten en wetenschappen, waarvan hij van 1838-1840 thesaurier en van 1849-1851 bestuurder was, heeft vooral aan hem zijn aanzijn te danken ; hij was (van 1819-1829) lid van het letterlievend genootschap Tot oefening en van 1823-1829 bestuurder der maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Afdee-ling 's Bosch. PALIER, stierf den 14den Junij 1853. Zijn eerste vrou w, Amelia Sterk, schonk hem 5 kinderen, die hem alle zijn vooruitgegaan naar het graf, en zijn tweede, Elisab et h Ge r­dina van Hoft en, 10 zonen en dochteren, van welke vier overleden zijn. Zijn portret vindt men voor den Noord-Brab. Volks-Almanak van 1851. Zie Brunet, Manuel du Libraire, Brux. 1821, T. II, p 344; T e i s-s ier, Essai philologique sur les commencements de to typographie a Metz, Metz 1828, p. 32; (H. Palier), lets over het geshzcht van Pa­lier (lid in den handel) ; Dr. C. R. Her mans, Bijdragen tot de Geschzedenis van Noord-Braband, D. II, bl. 322; Schotel (in Alge­meene Kunst- en Letterbode, 1850, N°. 16 en 1853, N°. 26. PALTER (JOHAN CAREL), werd den l6den Junij 1729 te 's Hertogenbosch geboren, in 1755 predikant te Well en Amen­zoden en in 1769 to 'sHertogenbosch, in plaats van Moba­chius die naar Haarlem was vertrokken. Den 14den November van het volgend jaar werd hij door de regering dier stad tot hoogleeraar in de godgeleerdheid benoemd. Hij was een zeer werkzaam man, ijverig beoefenaar der oudheden, vaderland­sche geschiedenis en natuurlijke historie en lid der Leydsche maatschappij der letterkunde, der Hollandsche maatschappij van wetenschappen te Haarlem en van het provinciaal Utrechts­genootschap. Hij overleed den 20sten Februarij 1781. Voor den CiLtalogus, niet in den handel, staat zijn portret. Hij gaf in het licht: Dissertatio theologica de paschate secundo et tertio, quam favente Deo O. M. sub praesidio B. de Moor publico examine submittet ad diem 4 Octobris 1751. 4°. Leerredenen over den Heidelbergschen Catechismus. 's Bosch 1792. 2 D. 80. (door Martinet uitgegeven). In de handelingen der Hollandsche maatschappij te Haar­lem heeft hij verschillende stukken geplaatst, die getuigen van zijne liefhebberij voor de natuurlijke historic, en op de bibliotheek van het N. Brab. genootschap treft men behalve zijne nagelatene leerredenen, 22 banden in 40. een handschrift van hem aan, waarin hij verschillende bijzonderheden optee­kende. Zie Dr. C. R. Hermans, Geschiedenis der Holt. en Lat. School, bl. 32, 33. PALTER (J. C.) schreef: Verhandeling over twee ongemeene groote beenderen, welke in den Bommelerwaard gevonden zijn (met 1 afb.) in Ver­handel. der HO. Maats. van wetens. te Haarlem. D. IV. 1773. blz. 373. Berigt van eenig Steede hoot. t. a. p. 1765, bl. 223 van - den Benglin. Bericht wegens een monstreus kakebeen enz. (met 1 afb.) t. a. p. bl. 118 van de Berichten. Uittreksel uit eenen brief van een zeldzaam wind•ei (dub­bel hoenderei) (met 1 afb.). t. a. p. bl. 116 van de Be­richten. Zie Holtrop, Bibl. med. et chir. p. 273. PALING (J. H.) werd den Wen December 1796 te Woerden geboren, was een leerling van den blinden organist J. TJ u r-ling, die hem op piano en orgel onderwees. Twintig ja­ren oud werd hij organist en klokkenist bij de Waalsche gemeente te Schiedam. In 1818 vestigde hij zich te Rotter­dam, waar hij goede leerlingen vormde, doch staakte weldra het geven van privaat onderwijs en stichtte een magazijn van piano's. In 1824 werd hij organist bij de Remonstranten te Gouda. Zie Gregoir, Biogr. des artites Musioiens Neerl. p. 142. PALINGH (ABRAHAM) gaf in het Licht: 't Afgerukt Mon-aansight der Toovery. Daar in het be­drogh der gewaande Toverye, naakt ontdekt, en met gezonde redenen en exempelen dezer e,eitwe aangewezen wert. Met schoone kopere platen verciert. 2de dr. Arent. 1725. ilenmerckinghen en aenspraeck op diet. Galenus geschrift aen, Laurens Hendrickx overgegeven over syn beswaringen die hij teghen de gemeynte heeft daer hij ondersorteert en teghen de gansche hedendaeghsche Christenheydt. Haarl. 1665. Zie Naaml. d. Doopsgez. Schrijvers, bl. 78 ; H. C. Rogge, Ge­schrifien betreff. de Ned. Herv. Kerk, bl. 69 ; Jöcher; R o t e rm un dAbcoude Naarnr. PALLANT (WERNER vAN), zoon van Car s i l i us van P al­lant en Margaretha van Bergerhuysen, ridder, heer van Pallant, Bredebent, Wildenburg, Vrechen en Bachum, een man van grooten invloed bij hertog Re i n o 1 d v G e 1 r e en G u 1 i c h , die hem in 1419 tot zijn raad benoemde. In 1420 diende hij den graaf van Berg in Brabant en went hem door den hertog van Bra ban t het slot en he land van 's Hertogenbosch in handen gesteld. Hij teekende in 1629 mede den wapenstilstand tusschan de hertogen van G u 1 i c h en Berg en den hertog van G elr e; nam in 1436 de vrien­den van den hertog van Gel r e, ook heer Roel rn an van A v en d a e 1 gevangen, waarover hertog A r n o l d klaagde. In 1450 komt hij voor onder de eesten van den adel bij het verdrag van hertog G e r a r d von G u 1 i c h met den aarts­bisschop van Keulen, teekende in 1451 mede de unie van G u 1 i c h, en stond de eerste onder de ridders. In 1425 was hij huwelijkvriend van Johan van H e i n s b e r g. Hij er zijne vrouw kochten Weysweyler van Reinard den K1 e i n e van W e y s w e y 1 e r , en ontving Rulant van hertog W e n­ceslaus van L u n en b u r g ten geschenke. In 1374 huwde hij Johanna van Reyfferscheyt, die hem geen kinde­ren schonk, in 1395 AI verada van Engelsdorff, vrouw van Engelsdorff, Thumb. Maubach, Kinsweiler, Asselborn, dochter van Ewoud en N. N. van Binsfeld, die hew kinderen schonk. Hij was in 1458 overleden, want toen deel­deelden zijn zoons en kleinzoons. Deze .zonen werden hoofden der verschillende stammer', die zich in Gulicherland en Neder­land vestigden. Hij en zijne vrouw liggen begraven bij de Minnebroers to Aken, onder een koperen plaat, waarop Pallant, Merode, Bachum, Bergerhuysen. Zie ms Geneal. en familie aanteekk.; Schotel, Geneal. der fa­ milie van Pallant ; Dez. Floris I en 11, Graven van Culenb. bl. 79 der Aantt. (over het geslacht); W. Henn i n g e s , Theatr. Genealog. omniwn aetat. et monarch. ,fainilias complectens, Magdeb. 1598, 5 vol.; Geneal. Imperat. Reg. etc. in circis Saxonicis Westph. et Burgund. Ulysseae 1588, fol.; Werneri Tesschenmacheri, Olivia, Julia, Ravensb. antiq. et modern. in fol. Arnhemi 1638 ; C. Abe 1, Zugab. zu den Sachs. Alterthurn; J. D. von Steinen, Westphiil. Ge­schichte, Th. II, S. 1231-1265; T. Hubner, Geneal Tabellen, Leipz. 1725-1735, 4 vol. ; Bucel in i, Stemmatographia dominorwn van Pal­lant; Johan v. d. Bernswordt, Westf. Adl. Stambuch; Detmar Mulher, Westph. 6ternmata, Spenceri, Lisign., T. II, p. 727; Cour. Rittershusii, Opus Geneal. Princ. et Comit. Germ., Tubingae 1685 ; Rissch et Schannat, Eiflia illustr. z. B. 2. Abth. S. 140-203; Christinaei, Jurisp. Heroica ; Le Carpen­tier, gist., de la Noblesse de Carnbray et de Cmbreusis, T. III, p. 854, 856 ; Nobil. des Pays-Bas, T. I, p. 51; Suite du Supplem. au Nobil, T. I, p. 3, 4; voorts Butkens, Trophdes de Brabant; Le Miroir de la Noblesse de Ilasbaye, pa' Mr. Hemricourt, avec blasons et epi­ taphes; J. G. Loyens, Recucil heraldique de Liege ; Hoogstra-ten, Groot Hist. Woordenb. ; Ferwerd a, Adel. en Aanzienl. Wapenb.; T e Water, Verbond en smeekschrift der Edelen ; d'Yroy van Mij­drecht, Sineekschrif? der Edelen; Strada, de belle Belg. Dec. 1, lib. V, p. 208. PALLANT (ERARD of EVERARD VAN), Z0011 van Jo han van Pallant, heer van de helft van Wildenburg, Kinswei­ler, Dalem en Witthem ; drost van het land van Limburg, en van Anna van Kuilenburg, tot Lede, Linden, Maurik, Eik en Borssele. Hij was vrijheer van Pallant en Witthem, van de helft van Wildenburg, Heyden, Oostcamp enz. Toen hij nog minderjarig was (1520) verhief K a re 1 V hem tot vrijheer van Pallant en Witthem, en was hij in proces met het hof van Utrecht. Hij huwde in 1527 Margaretha gravinne van Ti alai ng , dochter van Karel I, graaf van La lain g, heer van Montigny, ridder van het Gulden Vlies en van Jacqueline de Luxembourg. Zij werd krankzinnig en besteed bij Jonker Hendrik van Abkonde van Meerten, heer van Esse­steyn en Maersenbroek voor f 550 's jaars en stierf 31 Maart 1593. Volgens van L e e u w en heette zij Anna van La-ley n, en overleed zij in 1602 in den ouderdom van 95 jaar. Era rd stierf den 8steri October 1540 en werd to Kuilenburg begraven, nalatende, behalve eenige vroeg gestorven kinderen, Floris (die volgt). Maria huwt in 1549 Carel baron van Trasegnies, ridder van het Gulden Vlies. Anna gravin van Herlies, huwt in 1556 Philips van Stave le s , baron van Chaumont, Haverskerke, heer van Gla­jon, Estree en Ligny, ridder van het Gulden Vlies, groot­meester der artillerie enz, Margaretha huwt 1) N.,. graaf van Rennenberg, heer van Zuileu en Westbroek, 2) Jan W alra e t , baander­beer van Merode, heer van Petersheim, Perwys, Duffel, Leef­dael, Westerlo enz., graaf van Oelen. Zij overleed in 1614, oud 70 jaar, op het slot Usselmonde. Hij had in eerste hu­welijk (1558) Minera van Berge n , erfdochter van A n-t o n, markies van Bergen op Zoom, uit welk hukvelijk eerie dochter. Bij Margaretha had hij 7 kinderen, waarvan de tegen woordige Merodes afstammen. Lie m Geneal. en familie aanteekk.; Schotel, Geneal v. Pal. ; D e z. , Floris I en II van Pallant, en aant. (17) ; D e z Geschied. Letter- en Oudheidlc. Uitsp. bl. 31, 32 ; van Leeuwen, Bat. IL, bl. 1387; Voet van Oudheusden, Beschrifv. v. Calenb. bl. 193 volgg. PALLANT (nom TAN), zoon van den vorige; graaf van Kuilenburg, vrijheer van Pallant, Witthem en Weerd, heer van Wildenburg, Vrechem, Lede, Heyden, Oostcamp, Engels­dorff, Kintzweiler, Lynden en Oudenweerd, Bannerheer van Gelderland, erfschenker van he hertogdom Gelder, werd in 1537 geboren, en door Elisabeth van Culenborg, we­duwe van Antonius van Lalaing, te Culenborg opgevoed. Die opvoeding rigtte zij geheel naar den raad der priesters en monriiken, die haar omringden, in, zoodat hij reeds in zijn jeugd een groot ijveraar voor de IL C. godsdienst werd, geen kerkdienst of andere plegtigheden verzulinde, en de nieuwe leer haatte." Toen hij de jaren der kindschheid out­wassen was, werd zijne opvoeding te Brussel aan het hof van Maria, koningin van Hongarije, toen landvoogdes der Neder­landen, voltooid. In den omgang met den bloem van den Nederlandschen adel, die zich toen aan dat hof beyond, begon zijn mannelijke geest de kluisters of te werpen, waarin zijne moei en hare geestelijke gunstelingen hem gevangen hadden gehouden, en legde hij de grondslagen der ware vrijheidszin en vaderlandsliefde, welke hem in lateren tijd de gunst zijns konings en het rustig bezit zijner rijkdommen verwierven. Ook aan het keizerlijke hof schijnt hij zich korter of langer opge­houden en de gunst van Karel V in hooge mate verworven te hebben, zelfs wist hij zich bij den stuggen en britschen kroonprins bemind te waken, en hechtte hij zich met warme vriendschap aan Willem van Oranje. Na den dood zijner moei Elisa bet h was hij beer van een graafschap, twee vrije heerlijkheden en bijna dertig heerlijkheden, een der rijkste grondeigenaars in Gelderland, Utrecht, Zeeland, Munster en Gulicherland, geen wonder dat zijn levenswijs te Brussel, waar hij zich meest ophield, vorstelijk was. uMijn vader," dus laidde een aanteekening van zijn zoon Floris II, e was van groote state, tellende als een heer van zijn qualiteyt op syn stal, uyt eigen buydel, over de hondert paerden en buys, taefel en andere dispense naar advenant." Vijftig dienaars in prachtig met ziiver geborduurde liverijen, wachtten op zijne bevelen en stonden onder een adellijken hofmeester, en wan­neer hij uitreed vergezelde hem een stoet van edelen. Phi-lips II stond hij in den oorlog, tegen Frankrijk met eene door hem zelven verzamelde en bezoldigde bende bij, en screed zelf dapper bij St. Quentin. Deze betoonde dapperheid ver­zekerde hem .geheel van de gunst van Philips, hij genoot veel eer ende faveuren, zoodat hij grotelix te hopen ende te verwachten had digniteyten, stater' ende benevolentien. Ook won hij hem inzonderheid door zijne strenge maatregelen tegen de Hervormden in zijn graafschap Culenborg. Nog in 1566 was van Pallant, schoon reeds dee' aatt de bijeenkomAen der misnoegde edelen nemende, de godsdienst zijner vaderen toegedaan, doch in dit zelfde jaar verliet hij Naar, daartoe, volgens sommigen, door het snoode levensgedrag der kanun­ niken en der overige geestelijken in Culenborg bewogen, vol­ gens anderen zou zijne eerste gemalin Elisabe th, gravin van Manderscheit, Blankenheim, ter Sleiden, dochter van graaf Frans en A nna , gravin van Ysenburg, vrouw tot Berris en Biberich, die de Luthersche leer beleed, oorzaak zijner verandering geweest zijn. Welke zijne beweegrede­ nen waren, hij volgde het voorbeeld van zijn bloedverwant Johan van Pallant, heer van Keppel en Voorst, en was een der eerste edelen, die zich onder de aanhangers der nieuwe leer schaarden, en toen zijn boezeinvriend W Weill van Nassau nog aan Rome verbonden was, had hij reeds de Nederlandsche geloofsbelijdenis onderteekend, liet hij reeds het zuivere Evangelie in zijne staten prediken en nara hij voortvlugtige belijders en leeraars in zijne beseherming. Hij brak met Margaretha en Granvelle, en sloot zich nog inniger aan Or a nj e. Hij behoorde tot de eerst en, die het smeaschrift der edelen onderteekenden ; en in de groote saal" van zijn hof kwamen de edelen bijeen, die, met Brederod e aan het hoofd, der landvoogdesse het sineek­schrift overhandigden. Na (le overgave vertrok hij naar Cu­lenborg, waar zijne tegenwoordigheid vereischt werd, om de oneenigheden tusschen Roomschen en Onroomschen ont­staan, uit den weg te ruimen. Wij ontmoeten hem vervol­gens te Antwerpen en op de vergadering to St. Truyen, doch bij de komst van Alva week hij naar Duitschland. Open.-lijk werd hij door den bloedraact gedagvaard, en Diet ver­schijnende, gebannen met verbeurdverklaring zijner goederen. Zijn hof te Brussel werd tot den grond toe afgebroken en op het geslechte en met zout bestrooide erf een marmeren pilaar ge­sticht, op welks vierzijdig kroonstuk of kapiteel men, in vier talon, het volgende door Jan Tse raerts gestelde opschrift las: •Als Philips de II Catholycke coninck van Spangien etc, regneerde, in dese syne Erf•Nederlanden, en dein syne plaetse regneerde Ferdinando Alvarez de Toledo, hertogh van Alva etc. is gheordoneert dat het huys eertyts van Flo­rents van Pallant, grave van Culemborch, to gronde afghebroken zy ter vervloeckter naemorien van de hernornen conspiratien, die daer in ghesciet is teghen de coninckly ke majesteyt ende teghen deselve Widen. Anna MDLXVIII. Astum den XXVIII May." Volgens van Meteren, Aubery de Maurier, Wage­naar en anderen, zou van Pallant een der meest werk­zame en krachtdadige bevorderaars der Nederlandsehe vri,j- heid geweest zijn, die goed en bloed voor haar veil had. Hem komt de eere toe, voor het eerst de vijandelijkheden tegen Al v a begonnen te hebben, door de inneming van Wit-them, een sterk kasteel aan den regteroever der Geule, niet ver van Valkenburg in het Limburgsche gelegen, dat A 1 v a, na de verbeurdverklaring door de troepen des konings en daaronder eenige Luikerwalen had laten bezitten. De gesehie­denis noemt de verovering van dit slot een wapenfeit, dat als een voordeelig begin van de onderneming (om langs de zijde van Gulich in Gelderland of Brabant te vallen) werd aangemerkt. Na de verovering van Witthem hield van lItt I­lan t zich met van den Berg en andere edelen onledig met het werven van krijgsvolk met plan om zich met Villers, Lu in ey en andere hoofden, die reeds 2000 man verzameld een' inval in Gelderland of Brabant gedaan hadden te ver­eenigen. De nederlaag die beide laatstgenoemden te Dalem, van Londogno en Sancio ontvangen, had tengevolge, dat het yolk van Culemborg Weerd, waarschijnlijk nog eer de graaf van Megen de stad naderde, verliet, na kort te voren 'sHeerenberg onder den graaf van den Berg ver­overd te hebben. Na het verlies van Witthem en Weerd liet van Pallant den moed niet zinken. Huizen, hoven , kleinodien werden verkocht en verpand om soldaten te werven, tot bijstand van Lodewijk van Nassau, die, terwijl Cocqueville, Artois en Hoogstraten Gelderland zouden aantasten, zich van Vries­land en Groningen wenschten meester te maken. Na de over-winning bij Heiligerlee rekende Lode wij k wederom op zijne hulp. In zijne Meinoire relatif a l'expedition de Groningue, door Groen van Prinsterer in het Licht gegeven, gewaagt hij onder anderen van ules compaignies qui doivent lever les contes van den Berghe et Culembourgh," en verschil­lende brieven van dien tijd bewijzen, dat ook Culemborg, gelijk de schrijver van Andries Bourlette te refit opmerkte, 'sprinsen sterkste steun was." Na de innewing van den Briel, liet hij zijn zilver versmelten en tot geld slaan en de goe­deren, die hij nog in neutrale landen bezat, verzetten, en naast God en den prins had het van den Berg en Scho u­wenburg aan hero te danken dat de eerste zege op zege in Gelderland, Overijssel en West-Friesland behaalde en de laat­ste als stadhouder en kapitein-generaal Vrieslands hoofdstad kon betreden. Ook Oranje ondervond, bij het verzamelen van een leger, zijne hulp. Eerst na het vertrek van Alva keerde de graaf van Cu le m bor g in het vaderland terug, en terstond bood hij de Staten van Holland aan, on; a met raet ends daet het vaderlant en die gemeyne saecken, op sijn eygei, costen bij te staen." Zijn aanbod was welkorn, "en wetter- daedt betuychden de staten, hoe aengenaem hetselve haer was, dat sij hem, niettegenstaende (in) deselve provincie van Hollant niet ofte seer weinich gegoet, uyt haer eygen bewe­ging verzochten te coinpareren in haere vergaderingen, net de digniteyt van premier noble vereerden en oock geduerich­lijek so veel gunst ende faveur bewesen, dat deselve sulcx geroempt ende gepresen heeft tot het leste toe; ja zij droe­gen hem sulcke liefde ende respect, dat dickmaels zijne dis­positie ofte gelegentheyd hem niet kunnende toelaten per­soonlicken te comen, sij haere vergaderinge hebben afgestelt, en om hem haere genegendtheydt wijders te betoonen, hiel­den zij hem neffens den prins van Ora nj e exempt van alle onkosten, beswaernissen elide lasten," en uitdrukkelijk wordt hij in een brief der regering van Bommel aan de Staten van Gelderland , een hooft van de Staten van Holland genoemd." Na den dood van Willem I, die hem steeds gewoon was in gewigtige zaken te raadplegen, hield hij de zijde van Le yce st er en toonde zich steeds een zijner getrouwste aan­hangers. Deze trok dan ook zijne partij in de hevige twis­ten, die hij met -Utrecht, a zijne quade naburen" had, nam zijn graafschap ernstelick" onder zijne protectie, en gaf hem en N i e u w en a a r, # zonder eenig advy s te vragen," sehrijft B or, zitting in den raad van State, vertrouwende op zijne hulp in het doordrijven zijner planners, vooral in het daar­stellen eener kamer van geldmiddelen. Het is mij niet ge­bleken dat Culemborg hem hierin van dienst was; hij bleef echter zoowel bij hem als bij de staten-generaal en den raad van state gezien. Hij behoorde niet tot de Reingoudisten, ofschoon hij v elen van dien aanhang en andere begunstigden van Le y c e s t e r in zijne bescherming nam. Het was voldoende dat zij te Utrecht gehaat en vervolgd werden, om de poorten van Cu­lemborg voor hem te zien openers. De bescherming aan hun verleend, voedde de verbittering tusschen hem en de Staten en meermalen wenschte hij zoo onachtzaam niet gehandeld te hebben. Na den dood zijner eerste gemalin huwde hij (1564) Ph i­lippa Sidonia van Manderscheit Blankenheim-Ger olst e i n, eene lichtzinnige en verkwistende vrouw, met welke hij in onmin leefde. De eerste vrouw liet hem eene dochter, zijn tweede een zoon na. Zijne dochter E l i s a b e t h in 1586 gehuwd met Jacob, markgraaf tot Baden en H o o g-b e r g, 7 Aug. 1590 gestorven. Zij hertrouwde 1591 met K a-r e 1, graaf van Hohenzollern, en na diens dood met L o-d e w ij c k, vrijheer van Ho hensaxe n. Zij liet uit haar eerste huwelijk eene docb ter na, Anna, princes van Baden. Deze huwde in 1517 Walraet, graaf van Waldeck en Pier- o n t en erfde Culemborg, Weerd en Pallant van haren oom Floris II in 1640. Hij stierf in 1640, zij in 1648, nala­tende Philip Theodoor en George Frederik, graven van Waldeck. Zijn zoon Floris II volgt. Floris I overleed te Culemborg 29 September 1598, waar hij begraven ligt. Zie van der Haer, de init. turn. lib. I, p. 147 ; C. L. S. de ortu et progressu Calvinianae reform. in Belgio p. 8; Strada, de bello Belg., D. I, iib. V, p. 234, 235, lib. VII, p. 373, 234, 235 ; Lan­gueti, Epist. Seer., lib. I, p. 165; H. Cuycku, Epist. paraen. ad S. P. Q. Culenb. ; van Isselt, Hist. sui temporis, p. 17, 70, 71, 205,206; Ab Aylva, Epist. CL1I ad Hopper. , p.659; J. de Timmer-man, de Unione loll. et Zeel , p. 43, 60; A. de Maurier, Mem. pour servir a t' Hist. de Holl., p. 182 ; Bor, Ned. Oorl. B. II, bl. 78, B. IV, bl. 150 (220), B. VIII, bl. 91 (602), 118 (614); Hooft, Ned. Hist., B. II1, bi. 115; van Meteren, Ned. Hist., B. III, bl. 49, 50, 59 ; Chronyk van Antwerpen (Leyd. 1743) bl. 68 ; Marcus, Sent. v. Alva, bl. 76; Bo xho rn, op Reygersbergh, D. II, bl. 574; L. Gy­sius, Oorspronck enz.,b1. 271, 772; van Loon, Nederl. Ilist. Penn., D. I, bl. 116; B o n d a m , Verzameling van onuitgegeven stukken, D. I, bl. 50-66, bl. 96, 116, 121, 216, 217, 272-274, 302, IV, bl. 37], V,bl. 3, 13, 32; Wagenaar, Vad. Hist., D. VI, bl. 22, 23, 285, VII, bl. 79, 80, 82, IX, bl. 36; v. d. Spiegel, onuitg. stukken, D. I, bl. 252, 253; Te Water, Tweede eeutvgetijde der Geloofsbel. bl. 129, 131; A. W. K. V o e t van Oudheusden, Beschrijv. van Culenb., bl. 195-253; Bondam, Vert. van onuitgegev. stukken, D. I, bl. 50-66, 96, 116, 121, 216, 217, 254, 255, 272-276, 302, D. IV, bl. 371, D. V, bl. 3, 13, 32, 254, 255, 276; Geschied. der Gemeente te Kuilen­burg met insluiting der filiaal gemeente te Thiel en Leerdam, St. II, bl. 125, 126 der Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk in de Nederlanden, vert. door J. 0. Schultz Jacobi en F. J. Domela Nieuwenhuis; Kist en Royaerds, Nederl. Archief van Kerk. Gesch , D. III, bl. 299; Konst- en Letterb., 1845, N°. 7; Te Water, Verb. d. Edelen, D. I, M. 21, 50, 62, 63, D. III, b1.203--225, D. IV, bl. 249, 250, 422, 448-450; Schotel, Berinneringen aan het Hof van Floris I, Graaf van Culenborg, te Brussel, in Geschied-, Letter- en Oudheidk. Uitspann., bl. 1 volgg.; Dez., Plods .1 en II, graven van Culenborg, Arnhem 1846 ; D e z. , Genealogie der Familie van Pallant, Cat. p. 37; Groen van Prinsterer, Archives (Reg.). Op de ver­kooping van de mis van A lk e ma d e en van d e r S c h e l l i n g (Amst.1848) N°. 289 komt voor : Beschrijving en Afbeelding der Graven en Gravinnen van Culenborg, met derzelver hooge afkomst, gesl,chts­rekening, alliantien en wapenen, te zamengesteld uit de aanteekenin­gen, gedenkschriften, schilderijen en echte bewzjzen van dien grafelijken en doorluchtige huyse en geslachte, door K. v. A. en P. v. d. S , met de afbeeldingen van at de Heeren, Graven en Gravinnen ten voeten uit,thans in bezit van de familie van Pallant; Nijhoff, Bijdrag,Jaarg. 1, St. I; Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis,Kobus en de Rivecourt en 0. Z. Irian Haren, de Geuzen,b1.239 (schooluitg. 1830); Scheltema, Staatk. Nederland ; van der Vynckt, Petit, Cerisier, B ilder dijk. PALLANT (FLoais II vAN), graaf van Culemborg, vrij­heer van Pallant, Witthem, Weerde, Weerdebroeck, Munsters, Engelsdorff, Kintzweiler, Vrechem, Bachum, Wildenborch, Lien-den, Leede, Oudeweert, Eek, Maurik. Homoedt, Ommeren, Dalem enz., eenige zoon van den vorige, den 288ten Mei 1577 te Culemborg geboren, ontving aldaar het privaat onderwijs van Bernardus Zwaardecroon of van Amersfoort. Aan dezen, wiens zoon Henri c u s, in de geschiedenis der rampzalige twisters, die • in den aanvang der 17 de eeuw den boezem van het vaderland verscheurden, opentlijk voor de zaak der Remonstranten uitkwam en zich een waar vriend van G r o t i u s betoonde, had hij die gematigdheid in het stuk van godsdienst te danken, welke hem wel eens onder de verdenking bragt van tot de partij der Arminianen over te hellen. Gaf Zwaardecroon hem onderwijs in de oude talen, met een ander leermeester las hij Fransche overzettin­gen van Plutarchus, Lucanus, Sleidanus en anderen. Ook in de wiskunde en wijsbegeerte ontving hij onderwijs. Jacobus en Hendrik, beide zonen van Gerard Prou­nine k, waren op begeerte van zijn vader deelgenooten zijner lessen en uitspanningen. Voor hij naar de Leydsche hooge­school vertrok, liet zijn vader hem een reis door Gelderland, Groningen en een gedeelte van 1)uitschland does. Te Leyden genoot hij, behalve het onderwijs van Merula en Seal i-g er, dien son tres cher S c a 1 i g e r" noenade, dat van zijne gouverneurs en praeceptoren Samuel de Lechem ier e de la Rivier e, gevlugt edelman uit Sedan, Pierre du Moulin en Zwae rde croo n. Na de akadewie verlaten te hebben, reisde hij, onder geleide van Herman Moded, naar I)uitschland en vertoefde in 1597 en 1598 te Inn- en Knip­hausen bij zijn neef J d o, met wien hij vriendschap sloot en briefwisseling hield. 're huis weergekeerd, wijdde hij zich aan het bestier zijner toekomstige goederen, en werd hij meer­malen door zijn vader naar 's Hage gezonden, om met den raad van State over zijne aangelegenheden te spreken. Uit de stukken van dien tijd leeren wij hem als een be­zadigd en verstandig jongeling kennen. De aanmerkingen, die hij nevens de Memorien van zijn vader schreef, getuigen van grondige regtskennis en buitengewone scherpzinnigheid. Drie jaren na zijn vaders dood huwde hij Cat harina, dochter van den afvalligen Willem van den Berg en van M a-r i a , oudste zuster van Willem I van Nassau. Het hu­welijk werd in Februarij 1601 met groote pracht gevierd. Nog is het verhaal van zijn huwelijks-eisje met zijne jeugdige gemalin in liet Archief te Culenborg aanwezig. Na zijne terug­komst aldaar ontwaakte bij Fl o r is het verlangen om het vaderland te dienen, en den roem van M a u r i t s , onder wiens vanen zich de bloem van den Nederlandschen en Duit­schen adel schaarde, te deelen, edoch de jammerlijke toestand zijner bezittingen en onderdanen vorderde dringend zijne tegen­woordigheid in Gulicherland, Limburg en Culemborg. Beurte- lings ontmoeten wij hem dan ook gedurende de eerste jaren van zijn huwelijk in een zijner heerlijkheden, vooral te Wit-them, met verlof en vrijgeleide van den aartshertog en in zijn graafscbap van waar hij zich naar den Gelderschen land­dag begaf, ',want het competeerde hem (volgens zijn eigen getuigenis) in regard van seeckere gequalificeerde goederen in het destrict en furstendom Gelre gelegen en daerinne gro­telix geerft, daerop te compareren." Zoo lang de oorlog woedde, had van Pa llan t, gelijk hij zelf getuigde, "ter regarde van de groote lasten, die bet land drukten, de hooge regering Diet willen bezwaren of bemoeijen , oin voor de voorgescho­tene penningen en geleden schade, die zij beloofd had, dat door het gemeene land zouden vergoed worden, eenige recom­pensie of vergoeding te verzoeken ; mar ter contrasie nog daarenboven groote schade van invallen, brandschattingen in mandatien in alle geduld genomen ;" maar toen het bestand was gesloten, het zwaard was opgestoken, rijk beladene vloten naar het vasteland stevenden /Mat machtig werd in de In­dische, als Carthago in de Aliddellandsche zee, nu de staet en gelegentheid van 't gemeene landt het kon lijden, began hij op vaste en welgefundeerde vergeldinge ende recompensie be­hoorlyck regard te nemen," en waagde hij het de staten-generaal eene renionstrantie aan te bieden , die overwaardig is gelezen te worden en eindigde met eene dringende bede om eenige schadeloosstelling of recompense. Wat hierop gevolgd is, weet ik niet , schreef van O u d he u s d e n, dock uit onuitgegeven bronnen blijkt dat hij Naar, vooral door invloed van Olden b a r-ne v e 1 d bek wam. Door deze en andere gewigtige diensten, had de grijze staatsman zich een onvergankelijk gedenkteeken in het hart van den graaf van Culemborg gesticht en van dies tijd of liet deze zich geheel door zijn vader (zoo noemde hij hem) leiden. Niets ondernain hij, of eerst moest Old e n-. b a r n e v eld bet goedgekeurd hebben, maar ook geese zwa­righeid waaruit de krachtige hand van den veolvennogenden man hem niet redde. De brieven tusschen 1614 en 1618 ge­wisseld geven de treffendste bewijzen van F l ori s' diepen eer­bied voor zijne wijsheid en van zijn geloof /Mat de republiek naast God harem voorspoed aau Olden b a r n e v e 1 d te dan­ken had. In 1618 werd Flo ris tot 's lands hooge regering geroepen. Reeds jaren te voren had men gebeden ode handed toch mode aau den ploeg to slaan." Ernstig waarschu.wde hem toen de beer van Loen e n, burggraaf van Nijmegen adat het hem zou berouwen, dat het ziju bederfenis zou wezen, indien hij zich niet ter vergaderinge der Staten-Generaal liet de­puteeren" en wekte hem op //het voorbeeld van zijn vader te volgen, te letten op hetgeen de beer van B r e d e r o d e deed, wiens dienst den lande aangenaam was tot redressement en en maintenement van zijn huffs strekte. Ook Maurits had meermalen gewenscht dat hij deel aan 't bewind zou nemen, met belofte, ii van alle vriendschap met hem te zullen onder­hou wen," hij wilde evenwel zijn pals geven, indien B a r n e ­v e Id het niet altijd zoude beletten. iv Hij zou," schreven hem zijne gedeputeerden te 's Hage, geen faveur bij de heeren Staten immermeer te verwachten hebben en altijd suspect ge­houden worden, indien hij zich niet tot 's lands dienst liet emploijeren." Van Pal la n t had zich niet laten bewegen en zich steeds beroepen a op zijne onbekwaarnheid en onbed7even­heid in 's lands taken, de menigvuldigheid zijner eigene bezig­heden en het bederf zijner goederen," enz. Met het klimmen der beroerte in kerk en staat, was zijne afkeerigheid toege­nomen, maar de partij van Old en b a r n e v e 1 d, die gelijk de contra-remonstranten en Maurits, in hem een steun meende te zullen erlangen, poogde hem door hare drogrede­nen te betooveren, ja zelfs zou zij hem met het stadhou­derschap van Utrecht gevleid hebben. Eiudelijk liet hij zich bewegen en werd hij den 4den April 1617 met eenparige stemmen op den landdag te Zutphen ge­committeerd. Zoo als M a u r i t s had voorspeld, liet hij zich door Old en b a r n e v e 1 d leiden, doch toen er over het hou­den eener synode nationaal moest geraadpleegd worden, was hij in Duitschland. Omtrent dien tijd werd er, door tus­schenkomst van graaf Ernst Casimir, Waldeck en an­deren, een verzoening tusschen Maurits en van P al­1 a n t bewerkt, edoch de prins achtte het noodig, dat de graaf, totdat de plannen, waarvan hij zwanger ging, ten uitvoer gebragt waren, liet vaderland verliet. Hierop liet deze zich tot lid van een gezantschap naar Denemarken be­noemen. Na den flood van Maurits nam van Pal la n t wederom deel aan 's lands beheer, en stond, waar hij kon, de belangen van F r e d e r i k H e n d r i k , waarmede hij door vriendschap verbonden was, voor. Bij de Staten-generaal had v a n Pa 1 la n t den roem van voorzigtigheid, bezadigdheid, eerlijkheid en goede trouw. Deze blonken door al zijne onderhandelingen, commission, proposition, objection, rapporten." Sommigen verhieven, in hunne particuliere brieven zijne schranderheid, anderen aingen nog verder en hielden hem, gelijk Espess es den t'beroemden J o a chi m voor un esprit qui passe l'ordinaire de ce pays," doch eenigen hielden hem voor onbekwaam en onbeduidend. Ofschoon wij hem met de groote staatsmannen uit de eeuw van Fred eri k H e ndrik niet mogen gelijkstellen, toch aarzelen wij echter niet hem met een tijdgenoot een man van groot verstand, oordeel en geheugenis, net in 't voorstellen, wijs in 't beslui ten" te noemen. In versehillende commission, hem door de Staten-generaal opgedragen, verwierf hij lof en eer. Hij was een der gedeputeerden, om met d' E s p e s s es, Claus D a a en R e ij , ambassadeurs van Frankrijk, Denemarken, Polen en vele andere gewone en buitengewone gezanten te handelen. Toen de koning van Denemarken zich in 1625 aan het hoofd der protestantsche ligue in Neder-Saksen stelde en den oor­log tegen Ferdinand II begon, hielp hij de traktaten tus­schen Engeland, Denemarken en de Nederlanden, en •lat tus­schen Denemarken en de Staten-generaal sluiten, en toen hij begreep, dat de ondersteuning te gering was, drong ook hij het besluit door om andere mogendheden, vooral Engeland. erg Frankrijk, tot het sterker ondersteunen van koning Chris ­t i a a n aan te sporen. Ook zette hij, toen deze gedwongen was om den vrede te sluiten, Gustaaf Adolf aan om deel aan den Daitschen krijg te nemen. Wij zien hem werkzaam in de beslissing der gesehillen tusschen den graaf van Oost-Vriesland en de stad Ewbden, Frankrijk en Engeland. Hij handelde met Gideon van Bo et z e 1 a er, der staten gezant te Parijs, over het sluiten van een verdrag dat H. H. Mog. niet bekrachtigden, wijl de koning hen er door trachtte te verbinden om hem tegen Groot-Brittanje bij te staan. Hij was een der gecommitteerden om met die van Isabella , zoo te 's Hage als te Maastricht, over een bestand of vrede te handelen en om de alliantie met Frankrijk tot voortzet­ting van den oorlog en verdeeling der Spaansche Nederlan­den te sluiten (1634, 1635). Ook was hij bij het waken der jaarlijksche overeenkomsten tot den jaarlijkschen veldtogt te­genwoordig. In 1639 behoorde hij tot de commissie van wege de Staten-generaal naar Amsterdam gezonden, eene commissie, die de meeste gescbiedschrijvers eervol noemden, maar Bilderd ij k hem onwaardig achtte. Hij overfeed 2 Junij 1639 kinderloos. Na zijn overlijden heeft een meester hem, gelijk Paulus M or e e l s en zijn va­der, dood op een bedde liggende afgebeeld. De gravures naar de schilderij van Mier eve ld zijn beroemd. Na een dezer gravures is het portret, geplaatst voor het onderstaand werk van Dr. S c h o t e 1, vervaardigd. Zie, behalve Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis,Kobus en de Rivecourt; H. Cuyckii, Culemb. Eccles. Rurae­mund. Episc. ad Flor. a Pall. Corn. Culemb. Paraen.; Carleton, Lettres Mem. et Negoc., T. II, p. 243, 256 ; D'Espesses, Depeches liollande, T. I, p. 87; Slichtenhorst, Geld. Gesch. D.I. bl. 58; Uytenbogaert, Leven van het bedien. bl. 47; Baudartius, Ge­denckw. Geschied. B. X, bl 9, 122, 123 ; Bran dt, _Hist. der Ref. D. II, bl. 744; A its e m a, Saken van Staat en Oorl. D. I, bl. 548, 639, 1102, 1204, 1260, 1261, D. II, bl. 28, 32, 94 volgg. 227, 318, 323,409, 439, 414, 437, 504, 592, 605, 606; v. d. Capelle, Gedenks. D. bl. 7, 8, 336, 338, 372; Huygens, Korenbloemen, bl. 1058, Leven van Frederik Hendrik, D. I, bl. 92, 94, 272, 370 ; Wag en aar, Vad. Hist. D. X, bl. 201, 224; Hooft; Cerisier; Bilderdijk, Gesch. d. Vad. D. VIII, bl. 102, 141, D. XI, bl. 263 ; Nijh off, thierzigt van het Archief enz. in Bijdr. van G. en 0. St. 1; Scheltema, Staatk. Ned. list. en Roy aards Archief (eerste serie). D. V, bl 387; Te Water, Verbond en Smeeks. d. Edelen. D. III, bl. 224, 225; v. d. Kemp, Maurits van Nassau. D. IV, bl. 164, 265, 266; V o e t van Oudheusden, Beschrifv. v. Culemb. ; Schotel, Floris I en II van Pallant; Mevr. Bosboom Toussaint, Een Leijdsch Student; Mul­ler, Cat. v. portr. ms Genealogie en Leven v. Floris 11 . v. Pall. PALLANT (CARsmus VAN), zoon van Werner van Pa 1-I an t tot Bredeb en t. Lid der ridderschap van Gulik, (Ye-b huwd met 1. Oest tot Hellenraedt en 2. Bronck-ho r s t tot Batenburg, was heer van Ituyff en Reeland, goederen in het Hertogdom van Limburg. Hoogstwaarschijn­lijk was hij een der onderteekenaars van het Smeekschrift der Edelen. In de familie-aanteekeningen wordt van hem melding gemaakt in 1555, 1556, 1585. Hij huwde 0 dilia v a n Fl o d o rff, uit welk huwelijk 4 zoons en 3 dochters zijn geboren. Zie Te Water Verbond der Edelen. D. III, bl. 381, D. IV, bl. 29; d'Yroy van Mijdrecht,, Verb. en Sineeks. d. Ned. Edelen, bl. 85, 86 ; Sc hotel, Floris .1 en .11 v. Pallant, bl. 11; (Aant.) Geneal. v. Pallant. PALLANT (JonAN VAN), zoon van Elbert van Pal­lant, beer van Zehlem en Issum, Heemken, Horst, erfmaar­schalk van Kleef, drost van Dinslaken, drost van Huissen, ambtman van Wassenberg, en van Elizabeth van der Hors t. Hij, Johan, was heer van Issum, Horst, Heemken, Voorst en Keppel, komt voor in 1526, en teekende als lid der rid­derschap van het Graafschap mede, toen prins Willem van Kleef tot successeur van Gelre aangenomen werd. In 1543 zond hertog Willem hem met een commissie naar Arnhem (1543). Ook bezegelde hij in 1550 de landvereeniging • van Keulen. Hij was de hervormde godsdienst toegedaan en had verschil met den stadhouder van Gelderland over de verwaar­loozing der roomsche religie en de aanstelling van een pre­dikant te Keppel. Hij overleed 2 Oct. 1562 en werd te Issum begraven. Hij huwde Elizabeth van Rech t ere n (Voorst), dochter van Frederik en Judith van Aer wijsn, in 1571 gestorven en mede te Issum begraven. Hij had elf kinderen. Zie Van Hasselt, Verzam. v. Stukken. D. I, bl. 28, 29, 34-94; Te Water, Verb. en Smeeks. d. Edelen. D. IV, bl. 450 ; Van Wijnof Wagenaar, Vad. list., Nalez., bl. 258, 259; Schotel, Floris 1 en 11 v. Pallant, Aant., bl. 11; mss Geneal. Adv. Gelr. te Keppel. PALLANT (KAREL WILLEM), zoon van A d r i a a n Wer­ner van Pallant, heer van Keppel en Voorst en van 4* Anna Charlotta Elizabeth van Wassenaer, werd 10 Nov. 1667 geboren, klom in het Nederlandsche leger tot den rang van generaal-majoor der cavallerie op, onderscheidde zich in den slag bij Malplaquet, waarin hij gewond werd. Hij overleed ongehuwd 20 Sept. 1729 en maakte zijn zusters zoon Frederik Willem Floris van Pallant tot erfge­ naam. Zie Bossch a, Nederl. Heldend. te land, D. II, bl. 473 en Bijl. 29; Geneal. v. Pallant. PALLANT (JoHAN WERNER VAN), zoon van Ad olf Wer­ner v an Pa 11 a n t, heer van Sonderen, Bovenholt en Griet­huysen, erfmaarschalk van Kleef en drost van Haessen en Lo bith en van Ida M a r griet, baronesse van Botlenberg gen. Schir. Hij was heer van Eerde en Beerse, klom in bet leger van den Sint tot generaal van de Infanterie en werd gouverneur van Doornik en Breda. In 1702 was hij bij de belegering van Bonn en voerde als kolonel de Neder­landsche troepen aan, onderscheidde zich in den slag bij Eke­ren en bij de innerning van Menen. Hij overleed 14 Oct. 1741 en werd te Arnhem begraven. Hij liet bij zijne vrouw, J oh a n n a Elizabeth, baronesse van Baer, dochter van Dirk en Maria baronesse van Rheede, den 25 9ten Maart 1723 gestorven, na, een zoon, Adolf Werner Hen dr i k van Pallant tot Eerd e. Kolonel in zijn vaders regiment, lid der ridderschap van Overijssel. (1 715) gouverneur van Coevorden, overleden Dec. 1737. Hij huwde in 1724 M a -r i a Margaretha van Baer, dochter van Willem en Johanna Tuyl van Serooskerke, overleden 10 Mei 1745, en had twee kinderen die jong overleden. Zie Boss ch a, Nederl. Heldend. te land, D. II, bl. 319, 335, 394 Geneal. PALLANT (ADoLF WERNER VAN), broeder van Johan W ern er, heer van Zuithem en Eged6, geb. 1656, Lid der Ridderschap van Overijsel, bregadier en kolonel der Cavalle­rie, overleed 11 November 1706 te Ath, aan de gevolgen zijner wonden. Hij huwde (1) Ernestine van Pallant, dochter van Elbert Antonie van Pallant tot Batin­gen en Ernestine van Haersolte, (2) 2 Aug. 1 6 85, Agnes Aemilia vItn Pallant, dochter van Adriaan Werner van Keppel en Anna Charlotte van Was­senaa r. De laatste schonk hem 8 kinderen, onder deze El ber t, heer van Zuithem, geb. 12 Sept. 1695, ridden der D. 0. stadhouder van Leenen en deurwaarder president van de hooge bank der prow. Overijssel enz., gehnwd met J o­hanna Christina van Dedem. Zie Geneal. v. Pallant. Familie aanteekic. PALLANT (ADOLF WERNER VAN), heer van Zuithem, oud­ste zoon van Elbert A n t o n i, ridder en commandeur der D. 0. enz. en van Johanna Christina van Dedem, werd 25 Aug. 1727 geboren, in 1752 lid der ridderschap van Overijssel en in 1763 drost van Iselmunden. In de ver­schillen over de drostendiensten, voegde hij zich benevens J. A. C. de Vos van St e e n w ij k bij het voorgestelde door J. D. van der Capellen tot den Poll; dat edelmoedig en belangloos gedrag en zijne verdere verrigtingen met en voor de staatsgezinden, vooral ook bij het vermaard versehil over het regt van overeenstemming in Overijssel, verwierf hem cenen grooten naam ; doch had echter het ontslag van zijne ambten en bedieningen na de omwenteling van 1787 ten gevolge. Na die van 1795 werd hij op nieuw tot het bewind geroepen, zag zich benoemd tot drost van Salland en bleef door velen geacht en bemind tot zijn dood op Zuit­hem 23 Febr. 1803. Hij huwde 4 Junij 1754 met A de 1-gonde R i g g e. Zij stierf in 1766. Hij is meermalen afge­beeld, zijn afbeelding is in fol. te gelijk met die van zijn vriend Hendrik Hooft Danielszoon uitgegeven. Zie Scheltema, Staatk. Nederl.; Famil. pap.; Geneal. v. Pallant. PALLANT (ADOLF WERNE . VAN), heer van Eerde en Beerse, zoon van August Leopold en Anna Elisabeth van H a e r s o 1 t e, werd 15 Dec. 1745 geboren, was sedert 1770 in de ridderschap van Overijssel, stadhouder van Leenen en deurwaarder der hooge bank van de Provintie, Drost van Deventer, commissaris • generaal van Overijssel, (1813) lid der eerste haler van de Staten-Generaal, ridder van de orde van den Nederl. Leeuw, overleed 8 Dec. 1828 op den huize Eerde en werd te Omuaen begraven. Hij huwde (1770) Anna Elisabeth Schimmelpenninck van der Oye, get). 11 Dec. 1752, overleden 28 Junij 1822 en liet na de kin­deren die volgen : Gijsbert Jan Anne Adolphe, geb. 27 Mei 1783, in 1803 luitenant onder de Waldecksche troepen in Nederl. dienst. Hij trouwde (1) 31 Aug. 1805 Johanna Mara van Leij d e n, gest. 14 Dec. 1807. (2) 19 Sept. 1809, Corn e­lia M a r tin a van der Goes. Reeds bij zijn eerste huwe­lijk verliet hij den dienst en werd lid der ridderschap en der Staten van Holland, der gedeputeerde Staten van Noord-Holland, en ridder van den Ned. leeuw. Willem Ann a, geb. 4 Jan. 1785, ritmeester bij het Nederl. regement ligte dragonders, te Waterloo gesneuveld 18 Junij 1815. Frederik Theodorus, geb. 1 Mei 1787, eerste luitenant onder het 2e regiment Hussaren, gestorven op den Huize Eerde, 24 Oct. 1808, begraven te Ommen. Gertenda Ditmara, geb. 6 Mei 1789, huwde 12 Jan. 1826 met W i 11 em Hendrik R oij e r, rijks-advocaat en lid der Prov. Staten van Overijssel, ridder der orde van den Nederl. leeuw. PALLANT (ANDREAS VAN), heer van Eerde, zoon van den vorige, werd 10 Junij 1781 geboren, was comn3andeur van de orde der unie, eerste kamerheer en gewoon staatsraad van koning Lo d e w ij k, vervolgens kamerheer van koning Wil le m I, lid der ridderschap en der Staten eerst van Gelderland en daarna van Overijssel. Hij huwde 17 Sept. 1805 met Albertine Euphrosine Talie Egle4 van Neukirc hen genaamd Nijvenheim. Hij overleed op den huize Eerde, 12 Nov. 1827. Kinderen nalatende. Zie Geneal. v. Pallant. PALLANT (FREDERIK WILLEM FLORIS THEODORUS baron VAN), heer van Keppel, Voorst, Barlham en Hagen, werd den 20 September 1772 te Zutphen geboren. Zijn vader was Adolf Werner Carel Willem van Pallant tot W alfor t, heer van Keppel en Voorst, raad en rekenmeester van Gelderland, drost van het ambt Bredevoort, landdrost van 't Graafschap Zutphen, zijne moeder H eij lwich Char 1 ot te Barbara van Hee ck er e n. Van zijne vroege jeugd of aan de wetenschappen toegewijd, verliet hij weltoegerust in 1789 de latijusche scholen zijner geboortestad, orn zich aan de Leidsche hoogeschool, die ook in dit jaar den erfprins van Ora* (later koning Willem I) onder hare burgers mogt opnemen, onder van der Keesse I, Kluit en Pestel op de regten toe te leggen. In Augustus 17.93 verliet hij, na het verdedigen van theses de academie en werd terstond tot het bekleeden van hooge waardigheden geroepen. Reeds in hetzelfde jaar aanvaarde hij de waardigheid van burge­ meester van Doetichem en het buitengewone lidmaatschap der Staten-Generaal en in 1794 nam hij, na het opzweren zijner kwartieren, zitting in de ridderschap van het graafschap Zutphen. Hij woonde toen te Arnhem, waar hij zich op de rolle der advokaten had laten inschrijven, en als zoodanig meermalen voor de balie verscheen. De omwenteling van 1795 ontzette hem van al zijn waardigheden en bewoog hem een langdurige reis door Duitschland te ondernemen. In het va­ derland teruggekeerd, werden hem uit Gelderland verschil­ lende eervolle betrekkingen aangeboden, die hij alle afsloeg Later wilde de raadpensionaris Sc h i m m e 1 p e n n i n c k, dat hij op een hem aangeboden wit papier, de post zou plaatsen, die hij wenschte te bekleeden, doch te vergeefs. Ook wei­ gerde hij aan koning Lode w ij k het lidmaatschap van den raad van Staten en den kamerheersleutel, die de vorst ver­volgens aan zijn neef van Pallant van Eerd e gaf. Hij liet zich echter de koninklijke benoeming van administrateur en vervolgens van commissaris generaal van 's Rijks water­staat welgevallen en bewees in die betrekking, tijdens den rampzaligen watersnood van 1808, met onverpoosden ijver gewigtige diensten. Na de inlijving keerde hij tot het amb­teloos leven terug, en kon niet besluiten den hem door Na­poleon aangeboden post van sous-prefect te Tiel onder den toenmalige prefect van Gelderland , A n d r i n g a de K e m­pena er, te aanvaarden. Naauwelijks had Willem I den vaderlandschen bodem betreden, of hij gaf aan van Pallant de keus nit Brie hoofddepartementen, dat van 's Rijks waterstaat, 's Rijks do­meinen en 's Rijks posterijen. Hij, wiens gezondheid als chef van het eerste veel geleden had, koos het laatste en werd alzoo het eerst algemeene hoofd van dit belangrijk de­partement in ons vaderland. Die werkkring was hem welge­vallig en terwijl hij allengs in vele verkeerdheden voorzag, bragt hij een voiledige hervorming van het postwezen tot stand, eene organisatie, die bij toenemende ontwikkeling met een gelukkig gevolg tot aan de wet van 1830 heeft aewerkt. Maar naauwelijks was dit werk verrigt, of koning W ill e m I plaatste hem aan het hoofd der protestantsche en andere eerediensten, uitgenomen de Roomsch-Catholieke. Drie en twintig jaren bleef hij in die betrekking werkzaam, genoot hij het vertrouwen des koninas, bewees belangrijke dien-sten en stond hij in hooge achting bij de leeraren. In het einde van 1840 zich, onder de nieuwe regering te oud ge­voelende, om een nieuw tijdperk in te treden, werd hij on­der dankbetuiging voor bewezene diensten eervol ontslagen. Het is geensins onze • taak, van Pallant 's verdiensten in die betrekkingen, noch als Minister van Justitie, waartoe hij 1830 ad interim benoemd werd, noch als staatsraad, noch in eene andere politieke waardigheid, die hij mogt bekleed hebben te schetsen. Genoeg zij het thans te melden, dat hij in deze de goedkeuring van zijnen koning mogt wegdragen, die hem tot zijn kamerheer en tot commandeur der orde van den Nederlandschen leeuw benoemde. Regtens kon hij ook het commandeurskruis der Teutonische of Duitsche orde , balye van Utrecht, dragen, welker vergaderingen te Utrecht hij jaar­ lijks getrouw bijwoonde. Van Pall a n t was gelijk zijn voorouderen, een vurig aanhanger van het huis van Oranje. Reeds als student stond hij aan het hoofd eener Oranjegezinde partij onder zijne mak­kers, hij deelde in 1795 in al de rampen, die over de vrien­den van dit huis waren uitgestort. Geheel zijn leven door bleef hij getrouw aan dezelfde beginselen, ofschoon hij de behoeften van zijn tijd naar waarde schatte en later menige nuttige verandering tot stand hielp brengen. Al wat tot bevordering van het heil der menschheid, van het geluk zijner landge­nooten, den bloei van nuttige stichtingen en inrigtingen kon strekken, vond in van P al lan t eenen krachtigen steun. Kunsten en wetenschappen moedigde hij aan. Voor de heeren Ypeij en Dermout opende hij de noodige bronnen tot het zamenstellen harmer geschiedenis der Nederlandsche Her­vormde kerk, aan Dr. S c h o t el verschafte hij de bouwstoffen voor zijn Floris I en II v a n Pa llan t en bekostigde een groot deel der uitgave van dit werk. Hij zelfs was zeer ervaren in de geschiedenis en de heraidie en vroeger met de hoog­leeraren Klu it en te Water en vooral met den baron v a n Sp aen la L ecq en den Landeommandeur Snouckaert over die vakken in briefwisseling. Ook beoefende hij de poezy tot in zijnen hoogen onderdom, schoon er Dimmer eenige dicht­regelen van hem het licht zagen. Te regt benoemde hem de Maatschappij der Nederl. letterkunde in 1826 tot haar lid. Van Pal lan t was een opregt christen ; hartelijk inge­nomen met de godsdienst, waarvan hij belijdenis had af­gelegd. Als mensch was hij allerbeminnelijkst, overal met hulp en raad gereed en niets schrikte hem af, niets was hem te veel, wanneer hij bijstand kon verleenen, hij was vriendelijk en minzaam jegens zijne onderhoorigen, een lief­derijk echtgenoot en teeder vader. In 1810 was hij gehuwd met Anna Jacoba Wilhelmina, dochter vau Hans Wil­lem van Aijlva tot Waardenburg en Neerijnen. Zij overfeed den 11 September 1814, waarna hij 28 September 1825 hertrouwde met M ari a Oath a ri n a, dochter van Christiaan Willem baron van Boetselaer, die den 24 J unij 1836 kinderloos stierf. Zljn eerste vrouw had hem tien zonen en eene dochter ge­ schonken. Bij deze en bij zijn eenigen broeder Jan van Pal la nt, heer van Walfort en Clarenbeek bragt hij zijne zomervacantien door. De levensavond van den eerbiedwaar­ digen grijsaard was kaim en rustig. In het ridden zijner naaste betrekkingen, rustte hij dan te 's Hage, dan eens in Gelderland van zijn werkzaam leven uit. Hij zag zijn geslacht in b)oei, zijne zonen in aanzien, zijn kleinkinderen (hij had er 36) tot nuttige burgers in den staat opgroeijen, werd ge­ acht en bemind door alien die hem omringden, gezegend door hen die bij gedurende zijn lange loopbaan had welgedaan. Na eene langzame verzwakking zonder eigenlijke ziekte, zoo­ der lijden en ook zonder klagt, sliep hij den 14 Februarij 1853 in den ouderdom van bijna 81 jaren in. Zie Gel 1 e Hering a, Nederl. Jaarb. der Posterifen 1851 (opdragt) 1853 (bl. 18; Verslag der Illaats. v. Ned. Letterk.1853. PALM (FRAwciseus), zoon van A b r a ha m Pal m, luitenant kolonel van een regiment, bekend door zijn heldhaftig gedrag voor Woerden (1672). Hij stuitte de Franschen in hun plan om bezetting binnen Woerden te werpen. Met den sabel in de vuist viel bij op hen aan, sloeg hen tot twee malen toe terug, vervolgde met den majoor de Heyde hen tot in het door hen veroverde kwartier van Zuilensteyn, verlostte ver­scheidene krijgsgevangenen, heroverde een der vaandels, welke den vijand in handen waren gevallen en bemagtigde een fransch vaandel, 't welk naar den prins werd opgezonden en daarna in de groote zaal te 's Gravenhage is opgehangen. Niet minder onderscheidde hij zich kort daarna in het beleg van Naarden. Hij overweldigde het eerst den bedekten we aan 't hoofd van zijn regiment en streed tot aan het einde toe, ofschoon hij reeds in 't begin van den aanval door een granaat gekwetst was. Ook zijne beide zonen werden bij die gelegenheid gewond. Deze krijgsman, zonder smet of blaam, sneuvelt in de slag bij Senef 1674. Hij werd in de groote kerk te Dordrecht begraven. Zie Valckenier, Verw. Europa; Ontr. Nederl.; Sylvius, Very. op ditsema, bl. 460; Bosscha, Neerl. Heldend. te Land. D. II. bl. 109, 146, 172. Bijl. 6, 14. Van Sypesteyn en de Bordes, Verde­diging van Nederl. in 1672, 1673. Mil. Specs. 1351, (over den togt naar Woerden door van Sypesteyn en de Bordes). Schotel, Een keizerl. koninkl. en stadhouderl. bezoek in de O. L. Vrouwe Kerk te Dordrecht. bl. 66. PALM (KoRNELis VAN DER) wprd 28 Nov. 1730 te 'sHer­togenbosch geboren. Zijn vader vroeg verloren en naauwe­lijks de jongelingsjaren bereikt hebbende, werd hij naar de Oost-Indian gezonden, waar hij echter slechts korten tijd vertoefde. In het moederland terug gekeerd, nam hij • zijn intrek bij zijn broeder Arnoldus van der Palm, destijds predikant te Bommel, op het eiland Over•Flakke, naderhand te Woudrichem, wiens onderwijs hij genoot. Uit diens huffs begaf hij zich naar Rotterdam, en werd in eene der beste Fransche scholen tot onderwijzer der jeugd gevormd. Na weinige jaren aanvaardde hij zelf het beroep te Rotterdam met zulk een' goeden uitslag dat zijne school weldra eene der aanzienlijkste binnen de stad werd. Ofschoon bijkans al zijne uren zoo door het onderwijs als door afzonderlijke lessen in de wiskunde bezel waren, wilt hij nog tijd te vinden om zich vlijtig in de latijnsche taal, waartoe hij een deel van den nacht moest besteden, te oefenen, wijl hij de hoop koes­terde om eenmaal het schoolberoep met den preekdienst te verwisselen. Zijn huwelijk en toenemend gezin beletten hem dit lievelingsplan te verwezenlijken. Van Rotterdam vertrok hij naar Delfshaven, waar hem de kostschool op seer aanne­ melijke voorwaarde was opgedragen. Van der Palm was een braaf, verstandig en beschaafd man, van veel bekwaamheid en kennis, voor zijn tijd een zeer geoefend taalkundige en niet ongelukkig podet. Hij was zelf medeoprichter van het Rotterdamsche genootschap, onder de spreuk Studium doctrinarum genetrix en werd self meer­malen bekroond. Als taalkundige maakte hij zich bekend door zijne Neder. duitsche spraekkunst voor de jeugd. Rotterd., 1769, 4 stuk­jes, waarvan misschien twintig drukken in het licht versche­nen. De Haarlemsche Maatschappij der Wetenschappen be­kroonde hem voor eene verhandeling over de opvoeding der jeugd ; het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen wees hem de gouden eerepenning toe wegens eene verhandeling over de verbetering der scholen, en voor eerie, behelzende de middelen tot aanrnoediging der zeevaart, ontving hij van den Oeccnomischen tak der Haarlemsche Maatschappij de kleine gouden medaille. Het Haagsche dichtgenootschap vereerde zijn dichtstuk: Ta/ereel der vaderlijke zorgen van Nederlands overheden ter bevordering van welenschappen en kunsten, se­ dert de oprigting van dit gemeenebest met den zilveren eere­ penning. Ook behaalde hij insgelijks den zilveren eerepenning bij het Leijdsche dichtgenootschap voor de vrije Zee. Hij huwde Machteld van Tonsberg en, die hem seven zonen en eene dochter schonk. Een der zonen, Chris t is a n, was med. doctor te Middelburg, een andere volgt. Zie Witsen Geijsbeek, B. A. C. Murdet. D. V, bl. 50 volgg.;B e c h , Leven en karakter van .T. H. v. d. Palm, bl. 1, 2; Prof. J. Kops in .Kunst- en Letterb., 1841, N0. 31; Upey, Gesch. d. Ned. Talen. Aant. op het Woordenb. v. Nieuwenhuis; Kolm en de Rive-court; Anesberg, Nactmr. bl. 402. PALM (JOHANNES HENRICUS VAN DER), Z0011 van den vo-rigeti, werd den 1 7 den Julij 1763 te Rotterdam geboren. Na op de school van zijn vader genoegzaam onderwezen te zijn, verwisselde hij die, tien jaren oud, voor de Erasmiaansche, bij welke Jacobus He n ri cus Dreux Coen ter tijd rector was. Hij maakte aldaar seer snelle vorderingen, en reeds op zijn vijftiende jaar werd hij, onder hooggespannen verwachting, met buitengewonen lof tot de akademische lessen bevorderd. De regering van Rotterdam begiftigde hem met eene plaats in het Theologisch en Literarisch Staten-collegie, eene inrich­ting, ten behoeve van niet overvloedig bemiddelde en die onderscheiding waardige studenten. Hij vertrok naar Ley­den tegen het einde der groote vacantie van 1778, en nam al aanstonds deel aan de lessen van Val c k enaer, Ruhn -k e n iu s, van de Wijnpersse en inzonderheid van Hen- drik Albert Schultens, vervolgens ook die van Pestel, wiens lessen over de grondslagen van het natuurregt hij op hoogen prijs stelde. In de Godgeleerdheid hoorde hij daarna Hollebeek, den hervormer van den Nederlandschen preek­ trant, Gillessen, Scholten, Boers en Rietveld, van welken laatste hij veel werk maakte. Hij koos in den loop zijner studien niet dadelijk eene theologische partij, doch het schijnt dat hij naar die der Leydsche Coccejanen overhelde. Van al deze leermeesters was echter niemand hem dierbaar­ der dan S ch u 1 tens, die dan ook een buitengewonen in­ vloed op zijne vorming had. Onder de leiding van S c hu 1 t en s was het Oostersch de wetenschap, die hij vooral beoefende, en hoe grondig zijne akademische studien ten deze geweest waren, •bleek, toen hij, onder voorzitting van zijnen geliefden hoogleeraar, den 31sten Jan. 1784 zijn Ecclesiastes philologice et critice illustratus, (Lugd. Bat. , 1784) , verdedigde, en deze de algemeene goedkeuring en bewondering wegdroeg. Niet minder deden dit zijne akademische proefpredikatien of voorstellen, waaruit zich reeds dadelijk den man deed verwachten, die eens den welsprekendsten kanselredenaar zou worden. Den 5den Febr. 1784 verwierf van der Palm zijn ontslag nit het Staten-collegie en • werd den lstea November, na pre­paratoir examen, bij de Classe van Leyden en Neder-Rijn­land tot proponent aangenomen. Reeds den 13den Dec. van dat jaar werd hij, schoon slechts 21 jaren oud, te St. Maar­tensdijk in het Sticht beroepen. Na peremptoir geexamineerd te zijn, werd hij er den 28sten Maart 1785 door den hoog­leeraar Boers bevestigd. Reeds in het volgende jaar polste hem Schult en s of hij genegen mogt zijn te Lingen tot hoogleeraar in de godgeleerdheid beroepen te worden, doch er was voor zijn rijken geest een andere werkkring beschoren. Opgevoed in den patriottischen geest en bij deze partij de meeste vrienden tellende, had hij die omhelsd, en zelfs deel aan de burger-wapenoefeningen genomen. Bij den inval der Pruisen in 1787 en de tijdelijk,e zegepraal der prinsgezinden beving hem de vrees voor plundering en mishandeling, vooral van de zijde van het nabij Maartensdijk gelegen Bunschoten, en nam hij eensklaps, den 17den September 1787, na nog des namiddags gepreekt te hebben, in overhaasting de vlucht. Deze omstandigheid was van grooten invloed op zijn volgend leven. Wel poogde men hem tot terugkeering naar Maar­tensdijk te bewegen, doch zonder gevolg en verzocht en ver­ 1 2den kreeghij den Maart 1788 zijn ontslag. Intusschen was hij in het onzekere wat te doen, tot dat Schultens hem aanbeval bij mr. Johan Adriaan van de Perre, beer van Nieuwkerk, oud-vertegenwoordiger van den pries van Oranje, als eerste edele van Zeeland, om hem behulp­zaam te wezen in het voortzetten zijner studien, het opzigt houden over zijne bibliotheek, zijn kabinet en zijne liefdegaven, alsook voor te gaan bij zijne huiselijke godsdienstoefeningen. Tot deze betrekking verbond zich van der Palm in 1788, vervulde haar met genoegen tot den dood van van de Perre (8 April 1790) en daarna bij zijne wedu Are, tot haar over­lijden (14 Aug. 1794), en sloeg zelfs in 1791 het beroep naar Vlissingen at Na den dood der douairiere van de Perre nam van der Palm ijverig deel aan de woelingen van dien tijd, nogtans op eene wijze die met zijn edel hart en helder verstand niet in tegenspraak waren. Toen de Franschen in Jan. en Febr. 1795 in Walcheren kwamen, behoorde hij tot de manner), die het noodig oordeelden, dat men in Zeeland zelf zich aan het hoofd der nieuwe orde van zaken stelde, wilde men geene losbandigheid of het overheerschende gezag van vreemden dulden. Met twee zijner vrienden nam hij de leiding der revolutionaire beweging op zich en weldra werd hij onder de vijf en twintig regeringsleden benoemd en was bijna een jaar met gematigdheid, trou w en onbaatzuchtigheid in deze betrekking werkzaam. Hij had zich in vele belangrijke corn­missien tot in wendig welzijn van stad en provintie gekweten en zich met name ook het Middelburgsche sehoolwezen aan­(Yetrokken, Er bestaan in druk twee redevoeringen in den loop van dat jaar (1795) door hem gehouden, de eene bij den aan­yang der revolutie en onder den indruk eerier groote opge­wondenheid, op last van den municipalen mad in de Oostkerk te Middelburg uitgesproken, waarvan de hoofdinhoud hierop nederkomt: # Zullen wij gelukkig zijn, het betaarnt ons vooral dankbaar te wezen," de andere over de volksgunst, waarin hij hare waarde en onwaarde met stoutmoedigheid afschildert. Voorts droeg hij veel bij tot een zeker weekblad onder den naam van Vriend des yolks tot leiding der gemoederen uitgegeven. Dat van der Palm bij van de Perre zijne zucht voor de Oostersche letterkunde en de studie des ouden verbonds niet verloren had, was gebleken in eenige liederen van David (Middelb. en Dordr. 1791). In den aanvang van 1796 werd hem dan ook op nieuw bet professoraat te Lingen, in de plaats van H aj o M e n­sonides aangeboden, doch hij wees het van de band. Kort daarop riep men hem tot den leerstoel van S c h ul t en s, door de schorsing van Rau vacant geworden en door Prof. Mu n-t in ghe afgewezen. Op den 1 'den Junij 1796 aanvaardde hij het hem opgedragen ambt met eene redevoering de litteris Hebraicis exornanclis. Twee jaren later bekleedde hij het rectoraat der universiteit en legde het, den isten Febr. 1799, op de gebruikelijke wijze neder met eene Oratie de Mohamede religionis Islamiticae et imperil Saraceni conditore. Het was vooral door deze cede dat hij in de akademische gchoorzaal eene algemeene sensatie teweeg bragt, zoo door de keurigheid van zijne taai als door het buitengewoon indrukmakende van zijne voordragt. Weldra werd hij van Leyden en tot een anderen werk­kring geroepen. Het uitvoerend bewind der Bataafsche Repu­bliek benoemde, onder den titel van Agenten, een achttal mannen, die de verschillende takken van inwendig beheer onder zich verdeelden. Zij waren wat men thans de ministers der onderscheidene departemcnten noemt, doch alleen verant­woordelijk aan het uitvoerend Bewind. Van deze agentschappen was er een van Nationale opvoeding en tot Naar beheer wer­den gebragt alle taken, welke tot het onderwijs, de weten­schappen en de kunsten behoorden, en in het algemeen, al wat eenigen invloed hebben kon op de zeden des yolks. Hiertoe nu werd van der Palm in April 1799 verkozen, en verbazend veel heeft hij in die betrekking gedaan tot ver­betering van het toen op zoo lagen trap staande onderwijs. Aan hem heeft het vaderland de geneeskundige staatsregeling van 1804 en de ingevoerde eenparigheid van spelling te dan­ken, en de geheele voorbereiding en de beginselen van de wet op het onderwijs van 1806. Intusschen was zijn titel in 1801 veranderd in dien van Lid van den Raad van Bin­nenlandsche Zaken. Toen in 1805 eene nieuwe staatsregeling geboren werd, ging wel die titel verloren, maar zag hij zich door den raadpensionaris tot in 1806 verschillende gewigtige commission opgedragen. In dat jaar verliet hij echter het woelige staatstooneel, en keerde hij tot het hoogleeraarsgestoelte te Leyden terug, na in deze loopbaan,, op welke hij als staats­man grooten lof mogt inoogsten, met zijn redenaarstalent ge-woekerd te hebben. Ook koning Lode w ij k wilde van zijne uitmuntende ga­ven gebruik maken, doch van der Palm weigerde steeds eenigen post op zich te nemen, welke met zijn professoraat onvereenigbaar was. Hoe weinig de edelmoedige Lode w ij k gezind was deze weigering in hem te misduiden, bleek wel­dra als hij hem benoemde tot ridder, en na den dood van R a u tot redenaar der Unie. Onze Nederlandsche proza dankt daaraan twee uitmuntende redevoeringen, waarin een aantal portretten van verdienstelijke vaderlandsche mannen voor de nakotnelingschap met de kennelijkste en levendigste kleuren zijn bewaard. Intusschen had hij nog tijd gevonden zijne stu­diet) voort te zetten. Hoogst gelukkig gevoelde van der Palm zich bij zijne terugkomst te Leyden en in het weder- om opnemen van zijnen arbeid. Ra u was hem als hoogleeraar in de Oostersche talen opgevolgd, en had met deze taak zijn professoraat in de gewijde dichtkunst en welsprekendheid overhoopt. Met hem trof van der Palm een minnelijke schikking, waarbij hij zelf den leerstoel der gewijde welspre­kendheid en dichtkunst aanvaardde. Hij deed het den 20sten September 1806 met eene redevoering de Oratore sacro Lit­terarum divinarum interprete. In het volgende jaar (1807) werd hij tot academie-prediker benoemd, en sedert sprak hij van tijd tot tijd die reeks van predikatien uit, welke in zijne drie Deelen leerredenen, tien zestallen en elf tientallsn achter­eenvolgens ook aan het groot publiek werden medegedeeld. Hij bleef dit ambt waarnemen tot den 13den Maart 1836, wanneer hij voor het laatst optrad. Ofschoon van der Pal m, en voor altijd sedert 1806 van het staatstooneel was afge­treden, bleef hij met warmte belangstellen in het lot van zijn dierbaar vaderland. Hiervan zijn vele blijken tot het nageslacht overgebragt, maar onder deze verdient eene eerste plants zijn Geschied- en zedekundig gedenkschrift van Neder­lands herstelling. Tegen het einde van 1807 overleed Ra u , ook door van der Palm, gelijk later Borger en K e m-p e r, zoo welsprekend betreurd, en nu was het professo­raat in de Oostersche letteren en oudheden op nieuw aan hem opgedragen. Hij was an de eenige Oosterling to Ley­den, en het is vooral in dezen tijd dat hij zich met. het Oostersch om zijn zelfswil bezig hield. De ongunstige ore -standigheden des tijds onderdrukten naderhand zijnen ijver daarvoor weder eenigzins, en de geheele nieuwe jaartelling in dat studievak, waarbij de Schultensiaansche beginselen door hoogere vervangen werden, trok er hem van af. V a n der Pal m 's lief hebberij was niet in de dieper, wijsgeerige taalstudie gelegen en de ,linguistiek had van hem geen be­koorlijkheid. In 1817 werd zijne taak van hoogleeraar door de komst van H a n a k er verlegd, die het Arabisch geheel overnam en met wien hij beurtelings de hebreeu wsche spraak­kunst behandelde. Later had hij den hoogleeraar W ij e r s tot ambtgenoot. Het philologisch-critisch bleef hij echter behouden, tot dat de hoogleeraar R u t gers dit overnam. Van 1818 tot 1819 het rectoraat bekleed hebbende, werd dit door hem nedergelegd met eene Oratio de iinperatore AU, Abu Taleb i fib , Saracenorum principum maximo. Hoe­zeer, volgens de wet op het hooger onderwijs, het emeritaat op zeventigjarigen ouderdom verkregen hebbende, ging hij echter met zijne collegian voort, en het duurde tot 1838 voor dat hij zijn academischen arbeid geheel vaarwel zeide. Twee jaren vroeger had hij zijne betrekking als akadernie­prediker neergelegd. Van der Palm vereenigde alles in zich wat den nit­muntenden kerkelijken redenaar kon vormen. Diep doorge­drongen in de wetenschap stond hem zijn onderwerp helder voor den geest. Meester van de taal, die hij gebruikte, met een oorspronkelijk en rijk genie, met keuriaen en fijn beschaaf-den smaak, met warm gevoel, dat toch ° altijd onderworpen bleef aan de uitspraken van het verstand, begaafd, was zijn stijI mannelijk, krachtig, eenvoudig en ook daar, waar die zich in groote vaart omhoog hief en de redenaar als het pen­seel der schilders aangreep oru met gloeijende kleuren, wat hij voorstelde, aanschouwelijk te maken. Zijne stukken waren kunstig zamengesteld en ook, wat den vorm aanging, naauw­keurig bestudeerd. Wat de uitvoering aangaat had de be­roemde redenaar geen zware, maar eene buigzame, wel­luidende, duidelijke en zelfs in de grootste gebouwen ver­staanbare stem. Zijne uitspraak was innemend en zuiver be­schaafd Hollandsch met vermijding van alle schoolsche ge­maaktheid. Heeft van der Palm's redenaarstalent zijn naam onster­felijk gemaakt, met minder roem verwierf hij als Bijbeluit­legger door zijn Salomo, zijn Bijbel voor de jeugd en vooral door zijne Bijbelvertaling. De beide iaatste zijn voortbrengselen eener veertigjarige studies Weinige Nederlanders genooten gedurende hen leven zoo hooge en algemeene achting als van der Pa I m. Met kwistige hand werd dan ook alle eer en roem geschonken. De . koning versierde zijn borst met het ridderkruis. Meest alle binnenlandsche en vele buitenlandsche genootschappen stelde er eere in zijn naam op de rolle hun­ger leden te plaatsen. Oak na zijn dood heeft het hem aan geen lofredenaars ontbroken, die zijne veelzijdige verdiensten in het licht stelde en hem als christen, mensch, geleerde en huisvriend afschetsten. Hij huwde den 14deu November 1786 Al ida Bur si n gh, dootiter van zijn vaderlijken vriend den Delfthavenschen predikant van dien naam, die hem den 13den Januarij 1835, in den ouderdom van 68 jaren ontviel en hem verscheidene kinderen schonk, en onder deze een (J an W i 1­1 e m) die in de ramp van Leyden omkwam en H e n d r i k A 1-bert in 1819 in 17jarige ouderdom overleden. Meermalen is zijn gelaat afgebeeld. Hij overleed zacht en kaim den 8sten Sept. 1840 en werd in de duinen te Katwijk begraven. Men heeft van hem: De Kinderplicht. Dichtstuk bij het zilveren bruiloftsfeest zijner ouderen. Welkomstgroet aan G. J. Loncq. Dichtstuk. 80. Het oorlog. Dichtstuk bekroond door het genootschap kunst wordt door arbeid verlcregen. In de werken van dit genoot­schap. DI. V. Gedicht achter het Specimen inaugurale exhibens theses ali­quot etc. van Willem B i l d e r d ij k. Leyden. 4°. Lijkvers op J. W. Bussingh, in een bundeltje ter zijuer uotvaart. Leyden. 8°. 1782. De Teydsche weezen aan de Leydsche burgerij. Leyden. 1783. 8°. De Weldadigheid, dichtstuk in de werken van het genoot­schap kunst wordt door arbeid verkregen. DI. IV. 8°. Verheerlijking van Christus op den Berg. Dichtstuk be­kroond door het genootschap Kunstliefde spaart geen vlijt. 1783. Gedrukt in de werken daarvan (D1. X). Ter nagedachtenis van S. Hoek. 1786. 8°. (dichtstuk). Ode aan de deugd. 1787. In de werken van het genoot-schap kunst wordt door arbeid verkregen. D. V. 8°. .Ecclesiastes philologice et critice ill ustratus. L. B. 1784. 8°. Eenige liederen van David. Middelb. en Dordr. 1815, met Al de liederen van Azaf. Leyd. 1815. 8'. Voorr. voor de door hem vertaalde Redevoering van W. Kist, over de beoefening der oude schrijvers a?s een bron van wezenlijk genoegen. Middelb. en Dordr. 1790. 8°. Lofrede op den Beer J. A. van de Perre. Middelb. 1792. 8°. Ook in Verhand. Redev. D. I. Proclamatie van het vrije yolk van Middelburg aan hunne medeburgers. 19 Febr. 1795, in Middelb. Courant, 1795. fol. Aanspraak, gehouden in Febr. 1795 als Voorzitter des keizers van de Volksvertegenwoordigers te Middelburg, in Very. op TVagenaar. DI. XXIX, bl. 120-122. Jaarb. der Bat. Repub. D. II, bl. 226. Ettelijke nommers van de Vriend des Volks, weekblad. Middelb. 1795-96. 8°. Aanspraalc en dankzegging gehouden in de Oost-kerk te Middelburg, op het feest der alliantie tusschen de Fransche en Nederlandsche Republieken, op last van de Municipaliteit der­zelve stad. Middelb. 1796. 8°. N°. 20 van den Friend des Folks. .Redevoering over de Volksgunst, uitgesproken in de Vaderl. Societyt te Middelb. Middelb. 1796. 8'. N'. 37 van den Friend des Folks. Redevoering bij gelegenheid van het Nationale feest op den 10 Dec. 1799, in naam en van wegen het Uitvoerend Be-wind in den Haag, door den Agent der Nationale opvoeding. 's Hage. 1800. 8°. Aanspraak van den Agent der Nationale opvoeding, ter opening der bijeenkomst van Schoolopzieners, 16 Julij 1801. Hage. 1801. 8°. Aanspraak van den Voorzitter J. H. van der Palm ter opening van den Vergadering van afgevaardigden uit de departementale Schoolbesturen, 22 September 1803. ss Hage. 1803. 8°. Levensbijzonderheden van D. J. van Heeckeren, in Geneesk. Magazijn. D1. II. St. I. 8°. (1803). Jesaias vertaald en opgehelderd. 's Hage. 1805. 3 Dl. 8°. Herdrukt, Rotterd. 1841. Oratio inaug. de Oratore Sacro, Literar. Divinarum inter­prete. L. B. 1806. 4°. Voorr. voor het Leerboek der Verloskunde van H. A. Bake. Leyden. 1806. 8°. De Magistraat der stad Leyden aan de Ingezetenen van het Koninkryk Holland, nopens de ramp van 12 Jan. 1807. Fol. .Redevoering bij het pest der Orde van de Unie, 29 April 1808 ; voorkomende in het werk, getiteld : Rest der Orde van de Unie. .Amst. 8°., en nog eenwaal met de Redevoering bij het feest der Orde van de Unie, 4 Sept. 1809, in Gedenkschriften van de 1Conink,lijke Orde der Unie voor de jaren 1807, 1808 en 1809. Amst. 8°. Leerredenen. Amsterd. 3 Dn. 8°. Herdrukt in Amsterd. Weder herdrukt Dordr. 1824. Salomo (behelzende de verklaring van Spreuken X-XXII : 16). Amst. 1808-1816. 6 Dn. 8°. 's Hage. 1821-1824. 6 Dn. 8°. Leeuw. 1834a-1835. 7 Dn. 8°. Verhandelingen, Redevoeringen en losse geschriften. Amst. 1818, 1824, 1829. 4 Dn. 8°. Afzonderlijk, behalve de Loirede op van de Perr e. D. II. Over het oordeel der nakornelingschap, met Eng. vertaling tegenover den text, door B. S. Nayle r. Amst. 1837. 8°. Vaderlandsche ontboezeming. Leiden. 1813. 8°. Nederlands blijde vooruitzigten. Leyden. 1813. 8°. De vrede van Europa. Leiden. 1814. 8°. Christelioke opwekking tot heldenmoed. Leyden . 1815. 8°. D. III. Redevoering ter nagedachtenis van E. A. Borger. 1821. 8°. Met een gedicht van Tollen 8. Leyden. Redevoering over het versmaden en veronachtza?nen van de regelen der kunst, in Verslag d. 2de Kl. v. h. Kon. Ned. Inst. Amst. 1820. 4°. Redevoering over het middelmatige, in T'Verken der Holl. Maats. van Fraaije Kti listen en Wetenschappen. Dl. V. St. II. Leyden. 1823. 8°. Mijne herinneringen aan J. Bellamy, in Gedenkzuil op het graf van J. Bellamy, uitgegeven door W. A. Ockerse, en A. Kleyn, geb. Ockerse. Haarl. 1822. 8°. Redevoering op bet 4de Eeuwfeest van de uitvinding der Boekdrukkunst to Haarlem. Haarl. 1823. 8°. Ook in het Gulenkschrift van dat feest. Haarl. 1824. 8°. 5 D. IV. Over de Zelikennis, in Werk. d. Ho11. Maats. van Fraaije Kunsten en Wetens. Dl. VIII. St. 1. Leyden. 1829. 8°. Lijkrede op J. H. Kemper, in Kempers Nagedachtenis plegtig gevierd door H. H. Klijn J, H. van der Palm en , B. Klijn Bz. Amst. 1825. 8°. Hiervan verscheen een Fransche vertaling door V. D e f l i n n e. Tournay. 1825. 8°. Bij de viering der 250ste verjaring van Leydens ontzet. Leyden. 1824. 8°. Ter godsdienstige voorbereiding ter viering van het Akade­?nisch Jubelfeest. Leyden. 1825. 8°. Ter feestvierende herinnering aan den akademischen leeftijd. Leyden. 1828. 8°. Tien zestallen Leerredenen. Leyden. 1811 1822. 8°. - Bijbel voor de Jeugd. Leyden. 1811-1834. 24 Dl. 12°. In schoolformaat. Leyden. 1835-1837. Van het eerste deeltje verscheen eene Duitsehe vertaling onder den titel: Veber die Mosaische Erzahlung von der Schopfung der Welt and dem Falle des Menschen, ilbersetzt von 4. von der Kuhlen. Wezel. 1831. 12°. Voorred. voor de Vi,jf en twintigjarige Ambtsbediening van S. Dassevael, 18 Mei 1815. 1815. 8°. Geschieden Redekundig Gedenkschrift van Nederlands - Herstelling. Amst. 1816. 8°. In postformaat uitgegeven. Amst. 1828. Van dit werk verscheen een Fransche vertaling door A. Joos. Brugge. 1828. 8°. Oratio de imperatore Ali, Abu Talebz fib°, Saracenorum principum maximo. L. B. 1819. 4°. Bijbel; alle de boeken des 0. en N. Verbonds, benevens de Apocryfe Boeken des Ouclen Verbonds, in 8 stukken. Ley­den, 1818, 1819, 1820, 1822, 1823, 1825, 1829, 1830, in 40. De Bijbel. Leyden, 1827-1830. 8°. Aanteekeningen op den Bijbel. Leyden. 18311835. 8°. - - Apocrijfe Boeken des Ouden Verbonds met de Aanteekenin­gen. Leyden. 1838. 8'. Voorred. van 'de vertaling van Melons Bedevaart door F. Strauss. Amst. 1820. 8°. Voorred. voor het tweede deel der Leerredenen van Borger. 's Gray. 1821. 8°. Elf Tientallen Leerredenen. Leyden. 1823 1836. 8°. - Deze leerredenen, Zestallen leerredenen en Tientallen leer­redenen zijn herdrukt to Leeuwarden met den titel van Al de Leerredenen. Zij ziju door v an der Palm zelven geor­dend en in deze uitgave vindt men ook de Leerredenen voor­komende in den Bundel in 1831 door de gezamenlijke Vader­landsche Academiepredikers uitgegeven, alsmede twee onuit- gegeven nagelatene, tot dit oogmerk door hemzelven bestemde leerredenen, te zamen een getal uitmakende van 200. Leerrede over Genesis XIII: 51. Gehouden op den Dank-en Biddag van dit jaar. Leyden. 1826. 8°. Poorred. voor de Prijsverhandel. betreffende het leven en de verdiensten van C. Brunings door F. W. Conrad. 'silage. 1827. 4°. Brief aan M. Siegenbeek voor zijne Taalkundige Beden-kingen. Haarlem. 1827. 80. Voorr. voor het Handboek der Bijbelsche Geschiede.nis door H. van Heyningen, Pr. ed. te Rijswijk, ma plat. 's Hage en Rotterd. 1829. 4°. Verhandeling over eenheid en verscheidenheid, IRecensent ook der Recensenten. DI. XXIV. Dl. II. 1831. Leerrede over Rom. XI : ao, in Vaderl. Leerredenen. Utrecht. 1831. Getuigenis voor den Bijbelatlas van Ds. G. H. van Senden. Verhaal der Inwijding van het gedenkteeken ter nagedach­tenis van L. J. W. Beeckman, gesneuveld as vrijwillig Jager der Leydsche Hoogeschool. Leyden. 1832. 8°. Zijn boekverzameling is onder den titel van Bibliotheca Palmiana te Leyden verkocht. Het eerste gedeelte bestond geheel en al uit de Bibliotheca Schultensiana. Vervolg op Salomo, behelzende de IX eerste hoofdstukken van het boek der Spreuken. Leeuw. 1838. 8°. Tweede vervolg op Salomo, belielzende den laatsten arbeid des Schrijvers. Met het register. Leeuw. 1841. 80. Na den dood des schrijvers uitgegeven door N. Beet s. Het geheele werk is dus in IX deelen compleet, onder den titel Salomo, door J. H. van der Palm. 3'de Uitg. Leeuw. 1841. Verhandelingen, Redevoeringen en losse geschriften (bijeen­verzameld door Dr. N. Beet s). Leeuw. 1847. Dl. V. Zie W. A. van Hengel, Meritorum J. H. van der Palm, comme­moratio brevis. L. B. 1841. 8°. ; J o. Clari s s e, Prologus quo scholas theologicas, A°. 1840-1841 habendas, auspicatur ; Joh. Henr. van der Palm, exemplum auditoribus futuris theologis ad imitandum proposuit. L. B. 1841. 8°. ; de Oratio rectoralis van Prof. Th or b ec k e (1841) de S. Slingelandtio, p. 31-33; Galerie des Contemporains, T. VII, p. 359, 360 (artikel van Mr. G. v an L enn ep); Le Protestant (uitg. d. A. C o q u e r el) le ann. N". 15, vert. in the Quarterly Magazine , and Review, Julij 1832; Fliedres Collectienreise, Th. II, S. 454-460, 517-523; Kunst- en Letterbode, 1840, N°. 41, 1841, N°. 2, (door Prof. J. Ko p a); Prof. J. Bake, Toespr. aan de Leydsche afdeel. d. Maats. van Fraaije K. en W (na van der Palm's dood) niet in den han­del; M. Siegenbeek, Ifulde aan de nagedachtenis van J. H. van der Palm. Leyden. 1840. 8°. ; Handel. van de Maats. d. Ned. Letterk. 1840, bl. 14-16; Dez. in Geschied. der Leydsche Hooges., D. II, Toev. en .Bijb., bl. 238, 232 ; Dez. in Gesch. d. Ned. Letterk., bl. 309. 311, 316, 319 ; Van Kamp en, Gesch. d. Nederl. Letterk., St. III, bl. 148-262, Gesch. der Nieuwere Letterk. IV, bl. 529, 530, 534, 536; Ypey en Dermout, Gesch. der Nederl. Herv. Kerk, D. IV, bl. 307, 5 * 308 en aanteekk.; Huberts, Chron. Handl. b1.,141, 142; Bowring, Brieven op een reis door Holland enz., bl. 127, 128; Dez., lets over de Roll. teal. en letterk. bl. 94; H. F. L. Fockens, J. H. van der Palm als Bijbeluitlegger, Redenaar en Schrijver gekenschetst. Leyd., 1841. 8°. ; B. ter Haar, Proeve van beantwoording der vraag, welken invloed heeft het Christendom gehad op de poezy, bl. 307 in noot; E. Kist, Leerred. over het geweten. bl. V—XXXVII; Kan t e 1 a a r, Lofrede op Schultens, Amst. 1794; Collot d'Escury, Holt. roem, D. III, bl. 85, 86, bl. 393, 394 ; Verslag der Jaarl. Vergad. v. h. Eon. Ned. Inst. 1841; Leydsche Stud. Alm. 1841; Snellaert, Schets eener Gesch. d. Ned. Letteren, b1.194 —195, 206; Ho fd ij k, Gesch. d.N ed. Letterk. ; Dichtregelen bij den dood van den Hoogl. J. H. van der Palm, Leyden.:1841. b°. ; C. van Epen, Bloemen op het graf van J. H. van der Palm,Maastr. 1840 ; N. Beets, Leven en Karakter van J. H. van der Palm, Leyd. 1842 (in post-8°.); Glasius, Godgel. Nederl.; Van der Aa, Biogr. "Ina. Grit. liroordenb.; Kist-en Royaards, Kerk. Archief, D. II, bl. 187. D. IV, bl. 302 (2de Serie); Schotel, Kerk..Dordr.D1. II, bl. 637, 638; Dez. Gesch. d. Leydsche Bibl. ; Dez. Tollens en zijn ; Biogr. Univ.; Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; Muller, Gat. van portr. Boekz. d. gel. Wereld, 1770, bl. 291. Ook is zijn monumentin de Pieters kerb te Leyden in plaat gebragt. PALMBOOM (J.). Van hem bestaat een Troostdicht getiteld; Basuyn ontstoocken op het innemen van Maestricht enz. 1673. PALMBURG (GERRIT), biocide in de 2de hell er, der 17e eeuw, was prior van het klooster Sion, dat te B31ft onder Rijswijk stond en tijdens de inlandsche beroerten veroverd werd. Hij was naar Haarlem geweken, waar hij door den rec­tor Schonaeus beschouwd werd als martelaar voor het ware geloof, in diens vriendschap decide en bij zijn afsterven met een grafschrift werd vereerd, voorkomende in zijn Terentius Christianus, p. 259. Zie Verhaal van de verrigt. der Jezuiten in Friesland. bl. 265. PALMERIUS (JANUS MILLERUS) of PALMIER,, te Brugge geboren, bloeide omtrent 1580, en maakte zich als philoloog en dichter bekend, als philoloog door Specilegioram, commen­tarius primes, Mogunt, 1580. 80., door J. G r ut er us verkort opgenomen in Tom. IV, p. 613-887 van zijn Faces Oriti­cae. Een tal gedichten van hem is opgenomen in Grut er i , Del. pi 545-847. Hij was een vriend. van Modiu s. Zie Lipsii, Epist. ad Dousam in Philol. Epist. Cent. una. edit. Goldasto-Gonringianae, p. 307, S. Baillet. Jugem. des Savants, p. 475,543; Saxe, Onam. T. III, p. 531; Peerlkamp, de Poet. Lat. Neerl. p. 129; Gruteri, Del. T. III. p. 599. PALS (GERRIT VAN DER), werd den 15den Julij 1754 te Rotterdam geboren en overleed aldaar den 13den Maart 1839. Hij was als kunstminnaar en verzamelaar geacht, en beoe­fende op eene verdienstelijke wijze zelf de teekenkunst, in den trant van H. Kobe 11 J r., die hem oak daarbij tot leidsman verstrekte. Men heeft van zijne hand vooral fraaije teekeningen naar schilderijen, onder anderen een naar L. B ak h u y z en , door H. S al ie I h in het koper gebragt en in 1783 in het licht gegeven onder den titel van de hoek van Holland. Hij was sedert 1775 werkend lid en medebe­stuurder van het Rotterdamsch teekengenootschap Hierdoor tot hooger, en lid van de Koninklijke Academie der beeldende kunsten te Amsterdam. Zijn kabinet schilderijen, meest van oude Hollandsche meesters is in 1824 te Rotterdam in het openbaar verkocht. Een kapitaal Brabandsch landschap, door A driaan van de Velde gold f 10,000. Zijne verzameling teekeningen en prenten is na zijn overlijden, male te Rot­terdam publiek geveild, Zie van *Eynden en van der Willigen, Gesch. der Vaderl. Schilderk. D. III, bl. 479, 480 ; Immerz eel, Konst- en Letterb. 1839. D. I, bl. 177, 178; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt. PALTHE (GERARD JAN), werd in 1681 te Degenkawp in Overijssel geboren, oefende zich onder A d r iaan Pool in het portretschilderen, zette rich te Deventer neder, en hield zich aldaar het grootste gedeelte zijns levens bezig met het schilderen van huishoudelijke zamenkomsten van lieden uit den gegoeden burgerstand, bij raaan.- of lamplicht, die, schoon minder gloeijend van koloriet en niet zoo delikaat van be­handeling, zweemden naar de kunst van Go dfri e d Sc h a 1 -k e n of Boon e n. Kr a m m vermeldt twee geschilderde por­tretten van hem, ook vindt men hem afgebeeld bij v a n Gool, Ned. Schild. D. I, bl. 471. Zie Immerzeel, Kramm, Nieuwenhuis, Kobus en de Ri­v ecourt. PALTHE (JAN), zoon van den vorige, in 1719 te Deven­ter geboren, zette zich, na het onderwijs van zijn vader ge­noten te bebben te Leyden neder, waar hij zich met het schilderen van portretten bezig hield. Tot zijne portretten behoorden die van de hoogleeraren S c h u 1 t e n s en He m -sterhui s. Ook bestaat van hem een lugtig geetst portretje, waarschijnlijk een karikatuur op zekeren van W i e 1 e n , Lecteur de l'eglise wallone a Leyde. Ook is nog een rustend man in een landschap, naar Bloemaert, van hem bekend. Hij graveerde het bovengemelde portret van H e m s t e rh u i s meesterlijk in den trant van zwarte kunst. Hij overleed te Leyden in 1769 in den ouderdom van 50 jaren. Zijn portret komt voor bij van Goo I. Zie Immerzeel, Kramm, Nieuwenhuis. PALTHE (ANTHONIE), broeder van den vorige, even ills deze, doch minder bekwaam, portretschilder, zijn weduwe huwde met den kunstschilder W, H e n d r i k s te Haarlem. Zie Immerzeel. PALTHE (ADRIAAN), broeder van den vorige, geen kunst. schilder van beroep, beoefende de kunst uit lief hebberij. Hij was, meldt I m m e r z e e 1 , een bereisd en belezen man. Als seeretaris bij den graaf van Wassenaar Obdam, reisde hij net dien Neer, vervolgens was hij gedurende verscheidene jaren ontvanger der convoijen en tienden te Spaarndam. Hij was een groot vriend van den water- werktuigkundige Br un in gs, en bezat eene kleine maar uitgelezene verzameling van schil­derijen van voorname meesters uit de XVIIe eeuw, van werke hij eenige keurig met sapverw heeft gecopieerd. Hij overleed volgens Nager in 1790. Zie Immerzeel, Kramm, Nieuwenhuis, Kobus En de Ri­vecou rt. PALUDANUS (GoDEFRIDus), predikant te Grave en ziju ambtgenoot Henr ic us Ste 11 ingwer f, werd.en door eenige gemeenteleden aangeklaagd als Remonstrantsch gezind, daarop afgezet, en hij teekende de acte van stilstand, die hij echter wederriep. Zie Bra n d t, Hist. d. Ref. D. II, bl. 707, D. III, bl. 2, 5, 9, 61; T id em an, Rem. Broederschap. bl. 228, 320, 321, 322, 329. PALUDANUS (TuEoDoRus), wercl in 1666 van Pingjnm en Zurich te Harlingen beroepen, vertrok in 1675 naar Leeu­warden en overleed daar den 15den Julij 1683. Hij schreef: Nopens de sprekers in den Heydelbergschen Catechismus. 8°. Wederleggingh van U. Huberi Academische da,nsschool. Leeuw., 1683. 8°. Van de Goddelijke beproevinge. 8°. Afscheid- en lared-predikatie te Harlingen, over Galaten III, vers 18. Harl., 1688. 12°. Hij vertaalde (1675) ook mede de Engelsche boet-predi­katien. Zie Greydanus, Naamlijst der predik. van Franeker, bl. 47, 48; A bc o ude, Naamr. "lank. bl. 159. PALUDANUS (BERNARDus). Zie BROEKE (BEREND TEN). PALUDANUS (CRISPIJN) of VAN DEN BROECKE, te Ant­werpen in 1550 geboren, leerling van Frans Flori s , als schilder, bouwmeester en graveur beroemd, werkte in een bij-zondere manier en minder gekunsteld dan ziju leermeester. Hij staat bij zijne tijdgenooten als historieschilder goed aaii-geteekend en zijne gravures, zoo in hout als in koper, dragen blijken van bekwaamheid in dit vak. Hij overleed in Holland in den ouderdom van 71 jaren. Zie van Manderi Immerzeel; Kramm. PALUDANUS (BARBARA), of VAN DEN BROEKE, dochter van den vorige, werd in 1560 te Antwerpen geboren, en ont­ving het onderrigt van haren vader in de teeken- en schil­derkunst. Zij graveerde onderscheidene composition van hem, zoo als eene Heilige farnilie, Stinson en Delila, Venus en Ado­nis, enz. Hare fig wren zijn doorgaans coed geteekend en hare hoofden hebben veel uitdrukking, doch bij hair merkte men het gewone gebrek harer tijdgenooten op, namelijk, weinig overeenstemming in de verdeeling van licht en bruin. Zie van Mander; Immerzeel, PALUDANUS (HENDRIK), door Nagler als leerling van Frans Fl o r is vermeld. Zie Kramm. PALUDANUS (Mum') of VAN DEN 13ROECKE, werd in 1529 te Antwerpen geboren en in 1557 als lid van het St. Lucasgild ingeschreven Hij begaf zich naar Rome, keerde naar zijne geboorteplaats terug, waar hij 11 Maart 1579 overleed en in de Cathedrale werd begraven. Van zijn kunst moet nicts weer te vinden zijn. Waarschijnlijk is zij in do staats­beroerte van 1566 vernietigd. Zie van Mander; Immerz eel. PALUDANUS (LAmBERTus). Zie BROEK (LAMBERTUS VAN DEN). PALUDANUS (NuNoLDus), te Luik in 15 .. geboren, van (le orde der Minnebroeders van observantie, minister-provin­tialis te Vlaancieren, lector en professor in de godgeleerd­held. Gaf in het licht: Tract. de Toro anirnae id est de potestate, quam habent sa­cerdotes confessarii, tarn regulares, (pain saeculares,juxta Conc. Tridentini formam legitime approbati etc. Leodii, 1636. Zie Val. Andreas, Bibi. Belq. p. 85; Foppens, Bibl. Belg. PALUDANUS (HENDRIK), (DES•MARETS, VAN DER POEL, VAN DEN BROECK of VON DEM BROICH), werd omstreeks 1570 te Luik geboren. Na zijne letterkundige studien vol­eind te hebben, trad hij in den geestelijken staat, werd recollect in zijn geboortestad en was minstens driemaal gar­diaan van zijn klooster. In 1610 was hij lector in de theo­logie in het klooster van Bruel of Brull. Meer bijzonderheden van zijn leven zijn Diet bekend. Hij gaf in het licht: R. P. F. Didaci de la Vega, ()Minis S. Francisci, S. Tided, lectoris, conciones et exercitia pia super Euangelia Dominicalia totius anni. Tomus prirnus, ab Aclventa Dornini usque ad Fes- turn Penteeostes. Opus novum.ab Henr. Paludano in La-tinum conversum. Colon. 1610. 8°. Tomus secundus, a Festo Pentecostes usque ad Adventum Domini. Ibid, 1610. 12°. R. P. F. Didaci de la Vega, Toletani, ordinis S. Fran-cisci de observantia, S. Theol. lectoris, Paradisus Gloriae Sane­torum, eorumque Triumphus. Conciones et Exercitia pia su­per ,Pasta totius anni. Opus novum, multiplici eruditione re­ fertum, in quo de eximiis Sanetorum meritisluculenter agetur. A F. Paludano, Minorita Observantino Leodiensi in Latinum conversum. Colon. 1610. 8°. Zie S weertii, Ath. Bat.; Val. Andreas, Bibl. Belg. ; Foppens, Bibl. Belg.; Paquot, Mein., T. II, p. 278; Biogr. Univ. Biogr. Univ. gener. PALUDANUS (TnEopoRus), zoon van Ru t g e r Pal u d a­n u s, predikant te Zuidzijpe en Capelle aan den IJssel, waar hij in 1759 overleed, als godgeleerde en dichter bekend. (1742). Hij schreef : Kerkelijke redevoering over Lucas XVI : 2 het middelste deel, op den eersten dag des jaars 1745. Rott. 1745. 4°. Jacobs Droom en Danfegelofte, tot eene welkomsgroete na de langgewensehte verlossinge uit de Babylonische slaverng en op de gelukkige tehuiskomst van N. van der Stal, btit. ter zee, op 's Landsoorlogschip. 't Buis in 't Bosch. Rott. 1743. PALUDANUS (RuTHGEaus) zoon van Theodorus P a 1 u d a­ n u s, predikant te Zuidzijpe, werd aldaar in 1736 geboren en was achtereenvolgends schepen , thesaurier, hoofdofficier en burgemeester te Alkmaar, en directeur der Holl. Maat­ schappij van Wetenschappen, lid van bet dichtgenootschap Minima Crescunt en van de Maatsch. der Nederl. Letterk. Hij vervaardigde als Jur. Utr. Candidaat een eerevers bij gelegen­ heid dat zijn vader zijn vijf en twintigjarigen dienst vierde. Men heeft ook van hem een Lentezang, gevolgd naar het Let. van E. W. II i g t. Leijden, 1761. 8°. Meer bekend is hij als oudheidkundige door zijne Oudheid­ en Natuurkundige verhandelingen meestalbetrekkelijk tot West- Friesland en het Noorderkwartier. Berste stuk. Leijden, 1776, met een kaart en afbeeld. Het tweede stuk zag nimmer het licht. Hij onderscheidde zich ook als staatsman, en werd door de staten van Holland tot zeer gewigtige commission gebruikt. Paludan us overleed in 1788, en liet bij zijne huisvrouw Johann a R ij z e r eene dochter na. Zie Arrenberg, Naamr., M. 402, Cat. d. Bibl. v. Ned. Letterk., D. I, bl. 262, D. II, bl. 139; Bibl. Te Water, p. 318, Bibl. Remons. p. 320; Boekz. d. Gel. Wer. 1757, a. bl. 327-330; Kraus, Kerk. Reg , bl. 118, 157, 191. Scheltema, Staatk. Ned.; Kunst en Leiterb. 1788, bl. 138. PALUDANUS (PETRus), broeder van den vorige, predikant te Vuren en Dalem, Wassenaar (1770) en van daar in 1774 naar den Briel beroepen, overleed hij voor hij derwaarts yen­trok. Reeds op zijn 14de jaar beoefende hij de poezy en plaatste ter eere van zijn vader een gedicht in de Boekzaal der gel. Wereld. Als student in de godgeleerdheid vertaalde hij uit het ]atijn He Scholten, Intreereden over de rechtvaardiging des Zondaars voor God, eertijds op den groo­ten verzoendag door God zelven in 't binnenste Heiligdom van Mozes Taberncticel op het schoonst afgeschilderd, openlyk uitgesproken by het plegtig aanvaarden van 't gewoon Hoog­leeraarsampt der H. Godgeleerdheid op de Leidsche Hooge­school, den 18de van Zomermaand 1765. Zie Brans, Kerk. Req. bl. 123, 150; Boekz. der Gel. Wereld, 1777. a. bl. 529. 1757. a. bl. 195, 327-330. PALUDE (JoANNEs DE) of BEER (JAN), werd omstreeks 1360 te Diest geboren. Na aan de een of andere Universiteit den graad van meester in de vrije kunsten te hebben ver­worven, omhelsde hij den kerkelijken staat en werd door de kanunniken van St. Servaas te Maastricht, tot rector hunner school benoemd. Later bekleedde hij de zelfde post bij het Collegie van St. Sulpitius te Diest. Eenige gesprekken met Raoul de Beer, deken van Tongerloo, bewogen hem het monnikgewaad te Corsendonck aan te nemen (1398). Hij werd er onderprior en overleed er in 1418. Hij liet in handss. na : Brevis Summa circa .Rhetoricam. Zijn overige geschriften zijn verloren. Zie Sanded, Bibl. Belg. ms. T. II, p. 51; Dez. Chorogr. sacra Brabantiae, ult. edit. T. 1, p. 297, II, p. 114; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 456; Foppens, Bibl. Belg.; Paquot, Mena. T. III, p. 417. PAMANS (GEEsn), gaf in het licht : Egt verhaal van geestlyke bevindingen, uit een sterken ge­moedsaandrang om te vertellen seat de Beer aan hare ziele gedaan heeft, met eene Voorrede van Ds. E. 4. Coppenberg C. Staverman. Zwolle. 1775. 8°. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 403. PAMBO (JoirA.N GOTTLIEB), te Furstenwalde bij Berlijn geboren, en aldaar geordend, werd in 1724 tegen den raad van 't Amsterdamsche Consistorie bij de Hoogduitsche Lu­thersche gemeente te 's Hertogenbosch en van daar den 1 6den Mei 1733 te 's Hage beroepen. Hier droeg hij bijzondere zorg voor de stichting van een weeshuis, beval de zaak door het houden eener collecten-preek aan en leende zich tot het inzamelen van geld in Duitschland. Te midden der werk­ zaamheden voor de oprigting van het weeshuis werd de vrede tusschen hem en zijn awbtgenoot Ds. Maassen verstoord eu de grand gelegd tot een reeks van twisten die zelfs in pro­ cessen zijn overgegaan. De eerste aanleiding tot misverstand was het verschil van rigting der beide leeraars en wel be­ paaldelijk het verschil over het at of niet bidden van for­ muliergeheden. Hij overleed 14 Julij 1757, geacht wegens zijnen ijver en niet geringe verdiensten, maar beklaagd wegens zijn geniis aan zelfbeheersehing en zijn geestelijke heerschzucht. Men heeft van hem De nagedac/itenis van W. C. II. Friso, uit het Hgd. in het Nederd. overgezet. 's Hage 1752 40. (in an jaar twee drukken), Leerrede ter gelegenheit van het oprigten van een Luthersch Weeshuis in 's Hage. Rott. 4'. Beweis dass die Evangelische Religion die beste sey. Bin Vortrag, welcher bey Gelegenheit der ersten Catechisation in dem neu-errichteten Waysen-Hause der Ev. Luth. Gemeine gehalten wurde. Im Haag den ter annee 1738. Zie Waarachtig Relaas van de gereesene onlusten in het Luthersche Consistorie van 's Gravenhage in de maanden Junius en Julius 1734. Uitgegeven door Johan Herman Bose, althans Ouderling-President derzelve Consistorie ; Omstandig verhaal van het gepasseerde in de Con­sistorie der Evangelisch-Lutherse gemeente in 's Gravenhage, in de maand Juni)* en den 1 July 1734 tegen het vitgegevene Boek van Johan Herman Bose enz., opgestelt door Seven Leden van den voorschreven Kerkeraad ; agter deezen onderteykent. 's Gravenhage. 1734. 4° ; F. J. D o m e l a Nieuwenhras, Geschiedenis der Evangeliesch Luthersche Gemeente te 's Gravenhage, bl, 39 vollg. ; Dez. en S chul tz Jaco bi, Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Berk in de Nederl. 6e Stuk bl. 168 ; A r re n b erg, Naamreg. bl. 403. PAMELIUS (JAcosus), nit het geslacht der Baronnen v a n Pa m e 1 e, in 1536 te Brugge geboren, ontving zijn eerste opleiding in een klooster van de orde der Cisterciensen bij Nainen, studeerde te Leuven in de philosophic, en legde zich 9 jaren onder Ruardus Tapperus en Jodocus Raven-stein op de godgeleerdheid toe, van daar ging hij naar de Sorbonne, bezocht andere universiteiten en keerde naar Leu­ven terug, waar hij iicentiaat in de godgeleerdheid werd. Van daar begaf hij zich naar Brugge, waar hij kanunnik van St. Donatiaan werd. Hier hield hij zich bezig met het zarnenstellen eener biblio-theek van kerkvaders, die hij naar oude codices verbeterde en uitgaf. Vooral zijn zijne verdiensten groot omtrent T e r t u 11 i a n u s en C y p ria nu s. Hij legde de grondsla­gen waarop later Rega, le P rieur, Lombert en 14311 hebben gebouwd. Hij overleed in 1587 als bisschop van St. Omer te Bergen in Henegouwen. G u i l T a e l b o m i u s heeft zijn lijkrede uitgesproken. Hij schreef : Liturgica Latinornm, hoc est de ritu sacrificii Missae apud Latinos, ab Apostolic et Patribus observato. Tom. II, digesta Colon. 1571. 4°. Colon. 1609. 2 Tom. O. Relatio ad Belgii Ordines de non admittendis una in Re- publ. diversorum Religionum, exerciiiis. Antv. 1589. 8°. Micrologus de Ecclessiarticis Observationibus. Ibid. Cassiodori Devinae Lectiones. Catalogue Commentariorum veterum selectorum in Universa Biblia. Ibid. B. Cypriani Opera omnia e codd. manuser. accuratissime recognovit. Annotationibus luculentissimi's toti operi sparsim insertis ; praemissaque auctoris vita, e scriptis illius a Pamello collecta. Antver. 1568, 1589. Paris. 1574. fol. De aanteekeningen en rangschikking van Pam elius zijn gevolgd in de uitg. van Cy pri an u s door John Fell, bisschop van Oxfort. Oxfort. 1682. fol. Tertulliani Opera e 11488. Codd. auct. ac recenss. Argu- mends et .dnnotationibus doctissimis toti opal interjectis, cum Tertulliani vita et Paradoxis ejusd. quibus antidotum suum adjecit. Paris. 1590. fol. Vita Tertulliani et Annott. ad Opera ejus. Paris. 1635. fol. Conciliorum Paralipomena. Rabbani Opera. Colon. 1626. Fol. Tom. VI. T. III. Comrnentarii Pamelii in lib. Judith. T. V. In Bpistol. ad Philemonem. Hij bewerkte ook voor de pers : Liturgica Graecorum. De Graecae ac Latinae Bcclesiarum in Missae sacrificio concordia. Zie Baron. Annal. Eccles. saec. II; Scioppiius, de Arts Critic; p. 15, 16; Aub. Miraei, Elog. Belgic.; Dez. Bibl. Eccles. Script.;Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 425; Franc. Sweertii, Ath. Belg. p. 370; To b.Magyru s , Eponym, i. v. Jac. Panzelius ; Pope Blount, Cens. Auth. p. 779-780 ; Jo. Alb. Fabricii, Bibl. Graeca, L. VI, 0. X, p. 827, s. Vol. XIII; J o. F a bricii, liist. Bibl., P. I, p. 162; Scaliger, in Scatiq. Sec. voce Pamelius ; Saxe, Ononi. T. III, p. 438; Anal., p. 652; Thuani, ilist. lib. 88, p. 137; Foppens, Bibl. Belg. T. I, p. 532, 533, (waar zijn portret voorkomt) ; Baillet, Jugem. des Savans, 399; Journ. des Savans, 8 Fevr. 1666, p. 424,425; Jiicher; Rotermund. PAN (THADE), tweede zoon van rnr. J. Pan en M. J. v a n Akerlak en, werd den 15den Jan. 1820 te Hoorn geboren. Na het lager en middelbaar onderwijs wet vracht genoten te hebben, bezocht hij de Latijnsche school, minder tot aanlee­ring der oude talen als wel om er onderwijs in de geschie- denis, aardrijkskunde en wiskunde aan te ontvangen, vervol­gens kwam hij op de school van Koning te Medemblik, om voor het Instituut der Marine opgeleid te worden. In Oct. 1836 werd hij, na loffelijk afgelegd examen, op dat Instituut toegelaten. Na afloop van den vierjarigen cursus, werd hij in September 1840 tot adelborst der eerste klasse bevorderd en in November op de brik de Courier, bestemd naar de 0. I., onder bevel van den kapitein-luitenant Will in i k geplaatst. Eerst na 77 dagen kwam de Courier ter reede op den 26sten April 1841. Spoedig verzeilde het schip naar de Zuidkust van Java, later naar Soerabaja en verder naar Bali en vol­gende eilanden ten Oosten om zeeroovers op te zoeken, die zich echter niet vertoonden. In November 1841 bekwam de Courier een min aangename bestemming naar de westkust van Sumatra (Padang) en moest daar tot in Oct. 1842 ver­wijlen. Na de aankonist te Batavia ging de Courier naar Soera­baja om aldaar eene herstelling te ondergaan, die lang duurde. Den 4don Dec. 1843 keerde Pan naar het vaderland terug, werd aldaar op non activiteit gesteld en in Oct. 1844 luite­nant der tweede klasse. In de lente van 1845 werd hij geplaatst op de Schooner de Vos, onder bevel van den luitenvnt der eerste klasse J. de Haan, bestemd naar West-Indio. Den 23sten Mei verliet deze bodem de reede van Hellevoetsluis en kwam 7 Julij in Suriname aan. Daar hij door de hitte van het kliivaat on­gesteld was geworden en zijn lever was aangedaan, kreeg hij verlof (1847) om tot herstel zijner gezondheid naar het va­derland terug te keeren. Na zijne herstelling in het vader­lijk huis werd hij, (in April 1849) voorloopig op het wacht­schip de Schelde, te Hellevoetsluis geplaatst, waar hij, als commissaris tot instructie der strafzaken, blijken gaf van zijn vlugge bevatting. Reeds in Aug. werd hem het bevel over de kanonneerboot, liggende op de rivier voor Millingen. op­gedragen, ten gerieve van het onderzoek voor de in en uit­gaande regten der op- en afvarende schepen, doch in Novem­ber 1850 werd hij tot zijne groote vreugde geplaatst op het fregat de Prins van Oranje, voerende 60 stukken en bemand met 600 koppen, onder bevel van kapitein ter zee Bij 1 d e Vr o e, met bestemming naar de , Middelandsche Zee. Kort na de terugkomst (22 Nov. 1851) liep bet fregat nu, naar de West-Indien en Centraal- en Noord-Amerika bestemd, weder in zee. Het doel was, overal inlichting omtrent den plant­selijkcn toestand en den handel op to doen, en zelf to on­derzoeken, hoover de spoorweg naar Panama was gevorderd. Voor Greytown werd 14 weken doorgebragt, en had Pa n ruim tijd een opstel over Centraal-Amerika to maken, in de Groninger Courant van 20 April 1852 geplaatst en herdrukt in zijne biographie door Dr. C. A. A bbing. In het vader­land weergekeerd, verliet Pan met leedwezen zijn schoon schip en kameraden om zich naar het bad Benthem, ter her­stelling zijner gezondheid, te begeven. In November 1853 werd hij op de brik de Lynx geplaatst onder bevel van den kapitein-luitenant d e V ayn es van Brake 11, bestemd naar de W. I. Aan boord door de geele koorts aangetast en te Curacao ten huize van inevrouw de weduwe Sch:o t bo rg met liefde verpleegd. In zijn vaderland teruggekeerd (hij had nu den rang van eersten luitenant verworven) besloot hij, op raad van zijn geneesheer, niet racer naar de lieete luchtstreken terug te keeren en werd in 856 benoemd tot directeur der werkplaatsen en magazijnmeester van het algerneen beton­ningsmagazijn te Enkbuizen, en twee jaren later tot inspec­teur over het loodswezen, de betonning, de bebakening en verlichting in het vijfde district te Hellevoetsluis benoemd, in welke betrekking hij den 29 sten Augustus 1858 overleed. In de laatste tijd zijns levens begon hij nu en dan voor het publiek te schrijven. In de Recensent leverde hij eenige beoordeelingen van werken tot de zeevaart betrekkelijk. In dagbladen plaatste hij onder anderen een opstel over de lijf­straffen aan boord en over de zeemanshuizen. Zijne aankon­diging van het Zeemanswoordenboek van va n Len nep met eene proeve van aanmerkingen, geplaatst in den Recensent voor Nov. en Dec. verwierf hem het lidmaatschap van de Maats. van Ned. Letterk. Zie Dr. C. A. A b bin g, Leven van T. Pan in Handel. der Jaarl. Alg. Vergad. v. d. Maatschappij v. Ned. Letterk. 1860. PANAGATHUS (LAEvous), of GOETHALS, omtrent bet eind der XV eeuw te Gent geboren, griffier der keizerlijke kanselarij en wapenheraut van het graafschap Vlaanderen. Hij volgde Karel V naer Duitschland en stierf 25 Jan. 1547 te Ulm. Hij had een groote kennis der Grieksche en Latijn­sche talen en schreef : Orationes quaedam in genere demonstrativo en Carmina diversa, waaronder een Epitaphium op Er a s m u s. Zie Sanderus, de Gundavens. p. 85, 87; Paquot, Mern., T. III, p. 406. PANDELAERT (Dr. BERNARDUS), te Dordrecht omtrent het jaar 1600 geboren, oefende zich onder Anton ins A e­milius in de oude talen. Hij zette zich te Dortrecht als genees­beer neder en beoefende de Latijnsche en Nederduitsche poezy. Zijn leermeester vervaardigde een gedicht ter zijner eere. Ad Bernh. Pandelaertium Medic. et Poetic. artis juxta gnaruin, cum. med. doctor crearetur (te Utrecht) en vergelijkt hem bij Justus S c h 1 e g e r, ook geneesheer en dich ter. Behalve verstrooide gedichten b. v. voor A. v an Nispen's Rampzalige Leander. Dord. 1651, in Bloemenkrans van verscheide ge­dichten, Amst. 1659 ziet afzonderlijk van hem het licht : Hymni of Lofzangen op de Christelyke feestdagen. Utrecht. 1640. 4°. PANDEREN (EGBERT VAN), in 1606 te Haarlem geboren, was omtrent het midden dezer eeuw te Antwerpen gevestigd, waar hij zich door een groot aantal prenten naar verschil­lende meesters, als Rubens, Goltzius, Spranger, Tern-p e s t a en anderen te snijden, algemeen heeft bekend gemaakt. Volgens Imm e r z e el zijn zijne voortbrengsels, geheel met het burin gegraveerd, stijf en zwak van effect. Zie Immerz eel. PANDERS (ALBERT VAN), stads timmerman en bouwkun­dige te Alkmaar, uit de laatste helft der 18e eeuw. S. Fokk e bragt zijne afteekening van den Brand der Kapel te Alkmaar (1766) in prent en teekende -de beeldjes. Hij vervaardigde ook eene naauwkeurige afbeelding van den Alkmaarder bout, die door den graveur J a n van Jag e r te Amsterdam in het koper is gebragt. Zie Kramm, Boekzaal der gel. Wereld. 1767, bl. 424. PANDERS, (J. te Alkmaar, leefde in de tweede helft der 18 eeuw en muntte zich als dramaschrijver bekend door Bonsard of de menschlievende Lootsman, tnsp. Amst. 1779. 8°. Frederik de .Rechtvaardige, tnsp. Aid. 1781. 2e dr. ki. 8°. De gewapende Uittogt, tnsp. Aid. 1787. Het Weeuwtje en haar Minnaar. Gedicht. De snoodaard naar beginsels, tnsp. Ald. 1805. gr. en kl. 8°. Zij komen ook voor in deel IV, V en VII van het Zede­lijk Tooneel bevattende eenige der beste zedelijke Tooneelspelen, uit verscheidene taalen bijeengebragt ; (in prosa) met eenigeKonstpl. versiert. Amst. 1718-1792. Ook vervaardigde hij nog een tooneelspel : de Yrijgeest. Bilderdijk, met wien hij in briefwisseling was, noemt het ff een gedrogtelijk stukje, uitloopende tegen alle tooneel­wetten, hebbende noch ontwerp noch schikking. Hij raadde de uitgave af. Zijn Bonsard noemde hij # zijn lofwaardige eersteling." Zie Cat. d. Maat. v. Ned. Letterk. D. V, bl. 35, 164. PANDIBUS (JoHANNEs), schilder nit de XVIIe eeuw, van wien Kramm het portret van . Ds. Johann es Ma cco v i us, naar 't welk een gravure bestaat van C. van Dale n, vermeldt. Zie Kramm. PANEELS (WILLEM), omstreeks 1600 te :Antwerpen ge­ boren, werd leerling van R u b e n s en werkte als etser veel naar dien meester. Nayler telt 33 stuks zijner etsen op, waarvan 31 riaar Ruben s. Zijne prenten zijn krachtig en geestig behandeld en soms van een krachtig effect, doch zijne teekening, vooral van het licht, laat veel te wenschen over. Van zijn schilderkunst is niets meer bekend. Zie Immerzeel, Kramm. PANHUYS (WILLEM BENJAMIN VAN), generaal in 's lands dienst, onderscheidde zich in 1794 in den slag aan de Sambre. Hij huwde Clasina Alexandrina Reynsdorp. Zie Bosscha, Neerl. Ileldend. te Land. D. II1, bl. 94. PANHUYS (VAN), dapper zeekapitein. In den zeeslag bij Solebay 1672, kweet hij zieh trouwhartig van zijn pligt tot (lat een kogel hem het eene been verbrijzelde en het andere deerlijk kwetste. Ook vermeldt men hem in de zeegevechten van het volgende jaar, o. a. in den tweeden, waar hij zich niet minder dapper gedroeg. Zie Brandt, Leven van de Ruyter, bl. 320, 396, 673 ; J. C. de Jon ge, Gesch. v. h. Nederl. Geewezen, D. III, bl. 129, 153. PANHUYS (B. VAN), beoefende de Lat. poerzy, b. v. v6Or liodenburgil Tractatus de Jure conjugunz. Traj. ad Rhen. 1653. PANHUYS (CAsPAR. VAN), zoon van Piet er, Heer van Voorn en Maria Godi n, in 1592 geboren, werd kapitein en kommandeur van Rynberk en huwde Elizabeth Bla n­che tt e. Part. ber. PANHUYS (ANTONIE CAREL), zoon van Bartho 1 ome u s, Heer van Voorn en van Magteld van Drakenstein, went 3 Junij 1657 geboren. Ilij was kapitein der Infauterie en huwde met Fr a n c in a van It e e de, Vrouwe tot Mydrecht. Part. ber. Zie Scheltem a, Letter- en Geschiedk. Mengelw. D. III, St. III, bl. 107; van der Aa, N. B. C. A. Woordenb.; A. Aemelii, Oral. et Poem., p. 404, 405 ; Cat. der Moats. v. Ned. Leiterk., D. III, bl. 76; Schotel, Ill. phiol. p. 52. PANHUYSEN of PANHUSIUS (PETRUS), regtsgeleerde, bloeide in 1653 en schreef De mutatione ultimae voluntatis. Zie JOcher. PANITUYSEN (A. VAN), boekhandelaar en dichter te Am­sterdam, gaf in het lieht: Groningen manhaftig in '1 vermeesteren van Xoevorden. Amst. (1672) piano. Den oorspronck van den Snuftabacq, vol Quinckslagen en Snufferyen na den tyd op dezen oorloy. Amst. 1674. 8°. Korte lyloreden over 't leven, sterven en begravinge van den doorluchtige There, de Heer ltlichiel de Ruyter, gedaan den 20 van Lentemaand 1677. Zie Muller, Bibl. v. Pantil. D. III, 14, 44, 53, 126; Cat. J. Ko­ninq, D. II, bl. 119. PANNE (PIETER), geboortig van Yperen, koopman en rnakelaar, later kuiper te Leyden, werd aldaar 24 Mei 1598 op sterk vermoeden van een toeleg op het leven van prins Maurits, gevangen genomen. Tlij beleed dat hij strengelijk vervolgd, door zijne schuldeisehers van de eene in de andere gevangenis geworpen, eindelijk geraakt was bij de Jezulten te Douai, die hem door beloften van tijdelijke gunsten en van den henael hier namaals bewogen, den prins met een vergif­tigd mes, van boven voorzien met drie weerhaken, om te brengen. Hij was vervolgens naar Zeeland en van daar naar Leyden getrokken. Hij werd veroordeeld om onthalsd en ge­vierendeeld te worden, welk vonnis den 2 2sten van Zomer­maand van dat jaar aan hem werd voltrokken. Het vonnis werd terstond gedrukt, in 't Edit gegeven, doch van der Jezulten zijde naderhand uit sehaamte, zoo 't schijnt, ook in openbaren druk wederlegd. De Jezult Franc. Cost eru s, (Antwoord op de Hollantsche Sententie teegen Pieter Panne. 't Hantwerpen, 1598) betoogt dat de geheele conspiratie verdicht was uit haat tegen de Jezulten en om aan nieuwe scherpe maatrege­ len tegen de Roomschen een glimp te geven. Die aanslag komt mede voor in den geschiedkundigen roman van Mr. J. van Lennep, de Pleegzoon. Zie Bor, Ned. Hist. B. XXXV., bl. 26 (453) enz., B. XXXVI,bl. 28 (543); Wagenaar, Vad. list., D. IX. bl. 12-14; Bilderdijk, Geschied. des Voderl., D. VII, bl. 192, 274 v. ; Cat. d Letterk. Nala­tenschap van wijlen J. Koning. Amst. 1833, D. II, 131. 187, N°. 399. PANNEBAKKER (M.), predikant, schreef: Vragen om aanleiding te geven tot denken over en tot het verstaan van de waarheden vervat in het voorbeeld der waar­ heden van A. Hellenbroek. Delft. 1784. Gewigtige bedenkingen aan Paulus van Hemert, wegens het nederleggen van zijne bediening als predikant en zijn uitgang uit de gemeenschap der Gereformeerde kerk. Delft. 1785. Zie A rrenberg, Naainr., bl. 403. PANNEBOETER (JOHANNES) predikant te Nederhemert, in 1760 te Streefkerk, in 1766 te Maasstricht. In 1772 volgde hij Joan. van D ij k als hoogleeraar in de godge­ieerdheid op, en deed 31 Maart van dat jaar zijn intrede met een oratio de praecipuis, maxime externis, causis exigui fructus, sub publico Evangelii Ministerio. Hij overleed Zie Brans, Kerk. Reg. bl. 28; Bibl. Hag. IVV. p. 615. PANNEEL (Klemm), uit een aanzienlijk Vlaamsch ge­slacht gesproten, was waarschijnlijk reeds ten tijde van A 1 v a een ijverig evangeliedienaar bier te lande. Hij nam met vele anderen de wijk naar Engeland en werd predikant bij de Nederduitsch hervormde gemeente te Norwich. Van Kier schijnt hij naar Eecloo vertrokken te zijn en zich aan de ge­meente aldaar te hebben verbonden. Deze gemeente verzocht ten minste in 1571 assistentie bij de Klassen van Gend om Karen aan haar voor vijf jaar verbonden leeraar Mic h lel Pa n n e e 1 te bekomen., Wat hiervan zij ; zeker is het dat hij te Norwich bleef, tot dat hij den 13den April 1577 te Mid­delburg werd beroepen. Hier werd hij den 3den Nov. van dat jaar bevestigd en zorgde niet slechts voor de belangen dier gemeente, maar voor die der geheele Vaderlandsche kerk. Zoo was hij in Februarij 1581 assessor op de particuliere Synode van Zeeland te Vlissingen en werd hem daar opge­dragen om met Mig gr o d e een formulier voor het examen van proponenten te ontwerpen om dat aan de nationale Sy­node over te geven. Van deze gewigtige kerkvergadering, die in Mei 1581 te Middelburg een aanvang nano, was hij niet slechts lid maar scriba. In 1597 ontmoeten wij hem als assessor op de Zeeuwsche Synode te Goes en later werd hem het ten uitvoer leggen der Synodale besluiten opge­dracren. Hij overleed in 't laatst van 1604. Zie Smallegange, Chr. van Zeeland, bl. 489; Kerkel. Handb. bl. 148; Te Water, Wort Verh. dgr Ref. in Zeel. b1.183, 184, 183— ]85; IJpey en Dermout, Gesch. d. Herm kerk, Dl. I, bl. 231; Glasius, Godyel. Nederl. PANNEEL (JoHANNEs). geboren te Nor wich, zoon van den vorige T) studeerde in 1593 te Leyden. In de opdragt van zijn te Calais in Frankrijk ten jare 1607 vertaald, en in 1 608 te Amsterdam gedrukt Tractaat van den Antichrist en van 1 ) Mogelijk was Gesr on Pann e el die in 1596 te Leyden stu­deerde, en met Enoch Sterthemius en Antonius Walaeus ten huize van den Leydschen predikant Thomas S p r a n k h u i z e nwoonde, zijn zoon. Zie Kist en Royaards, Kerk. Archie'', 2e Serie,Dl. VIII, bl. 15. 6 zilit rift door Georgium Pa car t, blijkt dat hij van de regering van 1VIiddelburg, die hij dit boekske opdroeg, a me­nigvuldige weldaden" heeft genooten, t zoo in den loop zij­ner studien als anderzins." In de opdragt aan de predikan­ten te Middelburg van zijn in 't Nederlandsch overgezet boekje van Otho Casmannu s, getiteld : Vade Mecum, cara pietas et rara charitas, Amst., 1609, schrijft hij : dat hij van kindsbeen of in de stad Middelburg zijne woonpluats heeft gehad, door de leeraars getrouwelijck was gevoedt met de redelijke en onvervalscbte melk, en tot den dienst des goddelijken woords, na voorgaande en behoorlijk examen, was aangenomen geworden, en eindelijk, in hunne kerkelijke vergaderingen, in die dingen, die tot de regeringe der kerke behooren, getrouwelijek geoefend geworden," overeenkomstig de oudste kerkelijke besluiten in Zeeland, toen de proponen­ten in de Consistoren worden toegelaten om in het kerkbe­stunr onderwezen te worden, 't welk te Middelburg tot in den aanvang der 1 8cle eeuw heeft plaats gehad. Allereerst ontmoeten wij hem te Grijpskerke in Zeeland, waar bij in 1595 predikant was, vervolgens te Calais, waar hij in 1607 het leeraarambt bekleedde. Van daar vertrok hij naar Baarland in bet land van Goes. In 1617 werd hij pre­dikant te Axel en maakte zich vooral verdienstelijk door het opzarnelen van gelden voor eene kerk aldaar waarmede zijn voorganger reeds was aangevaugen. Hij beleefde de voltooijing van dit gebouw. In Junij 1633 hield zijn dienst te Axel op, vender vinden wij Diets van hem vermeld, als dat hij nog uit het Franseh heeft overgezet: Corte ende gemeyn­same onderwijsinghe om de siecken te vertroosten. Middelb., bij Symon Moulert, op den Dam in de Druckerye 1607. 160. Zie Te Water, Kort Verhaal der Reform. in Zeeland, bl. 202— 204 ; Glasius. Godgel. Nederl. PANNENKOECK of PANNENKOICH (GoDERT), ',doctor in de regten en raad der Koningl. Majesteijt Philips II", bloeide in de tweede helft der 1 6de eeuw. Zie Hist. krm. Dl. VII, bl. 16. PANSER (S.) vermaard sterrekundige en wiskunstenaar, schreef : Hathematische Rariteitkamer. Zijnde een volkomen beschrij­ving van de Algebra ; vervat in IV boeken, waar in alle de­len, voorvallen en kunstgrepen door verscheide werkstukken en •egels worden, verklaart en opgeheldert; benevens verschyde Nieuwe Uytvindingen en andere Kunstige verliandelingen, al­les ordentelyck en trapsgews de liefhebbers der wiskunst voor­gedragen en noyt zoo uitvoerig beschreven Gron., 1747. 4°. Son Eclips van Maart 1737 en bedekking der sterren door de maan tot 1740 4'. Zie Arr en b. Naarnr. bl. 404. PANT (FRANCOIS DAVID JULIEN VAN DER), geboren te Utrecht 29 Januarij 1822. Aanvankelijk opgeleid voor de pharmacie, was hij eenigen tijd werkzaam in den apotheek zijns vaders, en genoot verder zijne scheikundige 'en pharmaceutische op­leiding in het scheikundig laboratorium te Utrecht onder den hoogleeraar G. I. M u 11 e r. In het begin van 1348 aangesteld tot officier bij de phar­maceutische dienst in Nederlandsch-Indic, werd hij eenige maanden daarna bij dien dienst A, la suite en in Jan. 1849, kort na zijne aankomst in Indic, aangesteld tot assistent bij het landbouw-scheikundig laboratorium te Buitenzorg. Na een paar jaren bij dat laboratorium werkzaam te zijn geweest, verzocht en bekwam hij zijn ontslag uit die betrekking. Eenigen tijd later trad hij weder in Gouvernements dienst en werd hij ter beschikkincr gesteld van den directeur der kulturen, om een onderzoek te doen mar de indigo-kultuur op Java en die verbetering in de kultuur en fabrikatie van dat produkt voortestellen, welke de wetenschap in proeven in het groot wenschelijk zouden doen voorkomen. Van der Pant overleed voor dat nog deze commissie geheel ten einde was gebragt. In het Natnurkundig Tijdschrift voor Nederl. Indic komen de volgende bijdragen van hem voor: Kunstmatige bevruchtiging der vanille te Buitenzorg. Onderzoek van de Katjam-heiljoe (phaseolus radiatus F) als een geschikt voedsel voor paarden, gevolgd door een ana­lyse van drie grassoorten. Over den invloed der Indigo-Cultuur op die der padi. Geschiedenis, Kultuur en Fabrikaat der Indigo. Ook schreef hij een Rapport over de indigo-fabrikatie te Djokjokarta, dat opgenomcn is in het Tydschrift voor nij­verheid in Ned. Indic. Zie Natuurk. Tijdschrift voor Ned. Indic, deel XI, derde Serie. dl. I. PANTEKOEK (CARoLus) werd in 1758 geboren, was eerst predikant te Muiderberg, vervolgens in 1783 te Klundert, in 1790 te Breda, raakte bij de omwenteling in 1795 bui­ten dienst en werd in 1800 te Emden beroepen, keerde in 1815 naar Breda terug, waar hij, in hoogen ouderdom over-Iced. Hij was een zeer ijverig Oranjeman, en gaf behalve eenige kleinere stukjes, en Gediehten in het licht : Godgeleerde Ferlustingen, 's Rage, 1783. 80. Amoenitates Theologicae. Itoterod., 1807.2 Tom. vol. 8°. ilanmerkingen op het resultaat van Purgold's meer dan 6* viditigjarige overdenkingen over de godsdienst van Jezus. Breda, 1791. 8°. Verliandeling over de uiterlijke vereischten in cenen redenaar. Breda, 1792. De tvaarheid ten toetsteen vebragt, of onderzoek, of het den rnensch mogelijk is, nit zich zelven tot Jezus te komen. Gron. 1801. 8°. Zie Hcringa, Naomi. v. dick. Brans, Kerk. Reg. bl. 7. 170. Ar­renberg, Naamr. bl. 404. Naaml. van van Cleef, bl. PAPA (JAcoBus), in bet laatst der XVIde eeuw te IJperen geboren, beoefende de Latijnsche poezy. Men heeft van hem : Jac. Papae Hyprensis Elegiae (in fine) Excudebat Huber­ins Crocus, s. d. 4°. Zie Biogr. des hommes remarq. de la Flandre occidentale, T. II, p. 85. PAPE (GERRIT). Zie PAAPE (GERRIT). PAPE (ADRIAAN DE). Zie PAPE (ARIAAN DE). PAPE (ABRAHAM VAN of DE), een bekwaam regtsgeleerde te Leyden, leefde in 't laatst der 17de en begin der 18de eeuw. Hij kw am in 1694 te Harderwijk als hoogleeraar in de regten in aanmerking om de plaats te vervullen van A. S c h u 1 t i n g h. Men heeft van hem: Gull. Grotii Synd. Delf. lsagoge ad praxin Fori Bat. (illustrata Paraphrasi et aucta iSupplemento) L. B. 1694. 4°. Commentarius delcademicus et forensis in duos libros codices Justianei. Amst., 1697. 8°. Observationes ad consilia Ictorum Balavicorum. L. B. 1702— 1703. 12°. Zie Struvii Bibl. Juris selecta p. 101, 262, 337-384; Bourn an, Gesch. d. Geld. llooges. Dl. II, bl. 51; Kobus en de Rivecourt; Joeher. PAPE (J. H.) schreef: De Waarheid van den christelifren godsdienst voorgesteld in VI samenspraken. Amst., 1765. Zie Arrenberg, Naamr. bl. 404. PAPE (JoDocus of JOSSE DE), zilversmid en graveur te Au­denaerde, vader van SIMON DE PAPE, de oude, een beroemd bouwmeester, in de tweede belft der 1.6 de eeuw te Andenaerde geboren. Reeds in 1613 had hij groote bedrevenheid in de teekenkunst verkregen. Een zijner eerste bekende werken was een gewelf op bet Korenhuis (1614). In 1615 vertrouwde de rnagistraat zijner geboortestad hem de verhooging van den toren der St. Walburgskerk toe. Twee jaren later werd hij tot stads-bouwmeester aangesteld en in 1619 bouwde hij de brag, nit twee bogen bestaande, tussehen de wijk Slapersfort en de Eynestraet over de Schelde. Voor de priorin van het 0. L. Vrouwe hospitaal vervaardigde hij een gebouw, be­stemd tot logement voor aanzienlijke personen, voornamelijk voor de bisschoppen. Hij overleed bij het woeden der Itevige pest • van 1636 den 13den September van dat jaar in den ouderdom van 51 jaren. Hij beoefende ook de schilderkunst. Zie Kramm. PAPE (SIMON DE), de jonge, zoon van den vorige, werd te Audenaerde geboren en overleed er ook. In 1691 was hij reeds overleden. Zijn zoon Simon beyond zich omtrent 1750, als portret- en historieschilder, te Parijs. Kramm noetut eenige schilderijen van hem op te Andenaerde nog berustende. Zie Kramm. PAPE (JOHANNES BAPTISTE DE), tooneeldichter in het be­ gin der 18de eeuw, gaf in het licht: Thonneelspel van den Oorlogh tusschen Carolus VI, key­ser van Oostenryck, ende Soliman 114 /Geyser der Turcken ; enz. zal verthoont worden aan den Edel Heer enz. door de Jonckheyt van aldaar op den 1, 2, 3, 4, 6 en 9de Mey 1717. Brugge, Wed. J. Beernaerts z. j. Der menschen verlossinge door de Geboorte onzer Saligma­kers Jesu Christi, zedelijck vertoont en ten Tonneel gevoert door de Redenrycke Glide an Rhetorica binnen Cortryck, onder de Standaert van de St. Barbara. Ghendt, z. j. (1717) kl. 8°. Zie Witsen Geysbeek, R. A. en Woordenb. Dl. V. bl. 59; Cat d. Maatsch. v. Nederl. Letterlc. Dl. I, bl. 165. PAPE (JAN), waarschijnlijk landmeter of kaartenmaker uit het begin der 16de eeuw. De Staten van Holland hadden hem opgedragen om eene kaart van Holland te maken, doch wijl hij daarvoor weer dan f 300 eischte, werd zniksvol­ , gens eene Resolutie van den 11den Jan. 1529, uitgesteld. Zie ,Navorscher, Dl. III, bl. 98. PAPENBROECK (GERARD VAN) 1 ) werd te Amsterdam ge­boren, waar hij na 1710 meermalen de waardigheid van pre­sident schepen bekleedde. Hij was een groot voorstander van kunsten en wetensehappen en overleed in 1743. Bij zijn uiterste wil bepaalde hij dat uit zijn kostbare ver­zameling, vroeger op zijne hofstad Papenburg bij Velsen, aan de Illustreschool te Amsterdam zouden geschonken worden 12 geschilderde afbeeldsels der eerste kerkhervoriners en 50 portretten der beroemdste en geleerciste manneit van allerlei 1 ) Zijn vader Martinus, te Amsterdam geboren, studeerde in 1678 te Leyden. rang en gezindheid, zoo in- als buitenlanders, waarmede thans de wanden barer gehoorzaal prijken : voorts dat de Leydsche hoogeschool in 't bezit zon komen van zijne rijke verzameling van steenen gedenkstukken der Grieksche en La. tijnsche oudheid, welke verzameling als de eerste grondslag kan beschouwd 'vorden van het daar bestaande museum van oudheden, en van een aantal HSS. en gecollationeerde boeken, die den Acad. bibliotheek tot groot sieraad. verstrekken. Zie Fr Oudendorpii Orat. de Veter. inscript et monument. usu legatoque Papenbroeckio. Leid., 1745. Dez , lirevis Descriptio Vet. monument. ab Amplissimo viro Ger. Papenbroeckio legator. Ibid, 1745; Te Water, Narratio p. 95, 96; Siegenbeek, Gesch. d. Leydsche Hooges. Dl. I, bl. 273, II, bl. 122-124, 150; Schotel, Geschied. der Leydsche Bibl. Kobus en de Rivecour t. PA.PENDRECHT (HoYxoK VAN). Zie HOYNCK VAN PA­PENDRECHT. PAPEVELT (JAN VAN) voor op eene rekening van het jaar 1516, wegens het opuemen van den staat der in de Munt van Maastricht, gedurende de minder jarigheicl van K a ­r e I V, geslagene munten, met T h o mas G ram ma y e als ugeneraal-meester van alien den Munten oozes genadigen heeren." Zie v. d. Chys, Munten der Bertogd. Brab. en Limb. bl. 370. PAPING (R. J.). Men heeft van hem : Diss. med. de Sulphureto Calcis optimo contra Salivatio­nem mercurialem remedio. Gron., 1796. Zie Holtrop, Bibl. Med. Chir. p. 273. PAPILEON (JEAN DAVID). Op Cat. der handss. van J. Schouten, W. 50, komt voor: Alle de gesangen van het Eeuwgetijde des Amsteldamschen Schouwburgs, midsgaders het gesang door Monsieur lean David Papileon en Jufrouw Anna Booan, in 't Fransch gezongen op den maaltijd der Vertooners, in het jaar1738. Kwarto lang form. PAPIUS (ANDREAS). Zie PAEP. PAPPUS (PETER VON Tr a tzbe r g) stood eerst in dienst van het Nederlandsche leger en bekleedde later de waardigheid van Voorzitter in den Hoogen Raad der Provincie Groningen. Hij gaf in Groningen, 1607, een Latijnsche vertaling van Examen fulminis pontif. a Papa Paulo V, in 't Nederl. vert. Onderzoek van den pauselijken banbliksem, door Taus Paulus V, tegen de Doorl. republiek van Venetie uitgevaar­digd. Ook gaf hij een Artikelbrief of ordonnantie van de Stat. Gen. der T7ereen. Nederl. voor het krig:gsvolk, 13 /Jug. 1590) waarbij eenige Annotation gevoecht zijn door Peter Pap- pus von Tratzberg, by de 6 4 ed. met veelen nyen Annat. vertu. ende nu ten 7den mad herdrukt wide verbeterd. De eerste uitgaaf schijnt van 1636 te zijn. Zijn Corpus Juris militaris Francof., 1657. 8'. Hagae Commt. 1726, is een latere en vermeerderde uitgave van dien Artikelbrief. Ook gal hij in 1614 te Groningen M. W e s s e 1 i i, Gansfortii Opera uit, en Ontdekking van de bedriegelijkheid der enge poort. 3.. Zie Struvii, Bibl. Turis sel. p. 246. Schwindel, Thes. Bibl. T. p. 67; Richer; Rote rmund; Abcoude, Aanh. bl. 159. PAQUOT (JEAN NoEL), den 22 Julij 1722 te Florennes bij Namen geboren, werd bibliothecaris aan de Leuvensche Acade­mie, hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal en kanunnik van St. Pieter. Hij ondersteunde bet gouvernement in het daarstellen van nuttige verbeteringen in 't Collegie van Heverle, waarvan hij voorzitter was. Men schreef hem valschelijk veroordeelingswaar­dige gevoelens toe, wierp hem in den kerker, waar hij met ge­strengheid werd behandeld en ontsloeg hem eindelijk, onder voorwaarde van Leuven te verlaten. Hij begat zich naar Luik, van waar de hertog van Arenberg hem naar Brussel riep en tot zijn bibliothecaris aanstelde. Later Meld hij zich op in de abdij van Gembloux en overleed 8 Junij 1803 te Luik, in den ouderdom van 70 jaren. Wij vermelde hem slechts om zijne Mernoires pour servir a l'Histoire littdraire des 17 prov. des Pays-Bas, de la pricipaute de Liege et de quelques con-trees voisines, etc. 18 Tom. gr. 8°. Louv., 1763-1770, en 3 t. in fol. Louvain, 1765-1770. Dit werk bevat een aantal goed geschreven artikels, doch is gansch niet onpartijdig, vooral schijut overal zijn bijzondere vete tegen zijn voorganger F o p- pens door. In Bulletin du Bibliophile Beige, 1845. T. II, p. 149-152, vindt men een Supplement aux Aldmoires de Pa-quot Historiographe. In de Nouv. Biogr. gdner. leest men no-pens zijne Memoires: Fruit de nombreuses recherches, ce recueil biographique est en gdneral exact; l'exernplaire in 80., conserve a la bibliotheque royale de Belgique est enreichi de notes et d'additions de C. van H u 1 t h e Zie Saxe, Onom. Litt., T. VII, p. 229; A. Kluit, ad Boll. Chr. Egmond, p. 6 (14); van K ampen, Gesch. d. 1Vederl. Letterk. en We­tensch., D. II. bl. 236, D. III, bl. 155; Kobus en de Rivecourt, Charles Piot, Quelques mots sur les circonstances qui porterent Marie-Therese e nommer Paquot son historiographe. (Extract du Bulletin des Bibliophiles Beiges) ; Goethals, Lectures relatives 2z l'_Elistoire des sciences en Belgique; Annuaire de la Bibliotheque royale de Belgique, T. II1, 1841, p. 172; Bulletin du Bibliophile Beige, T. II. p.149; Bulletin de l'dcademie royale de Belgique, T. X, le part. p. 7; Biogr. Univ., Nouv. Biogr. gener.; Betrachtungen fiber die neuesten Histor. Schrif-ten. Th. V, p. 67 ; Gutting. gel. Anze47., 1773, p. 402, 1781, p. 1110, 1782, p. 760; Rotermund. PARADYS (1•11coLA.As), Won van Da vi d Pa radys, med. dr. te Amsterdam, werd aldaar in 1740 geboren. Reeds in zijne kindsche jaren maakte hij zulke vorderingen, dat hij op zijn 15e jaar bekwaam geoordeeld werd de akademi­ sche lessen bijtewonen, loch zijn vader deed hem nog 2 jaren doorbrengen in het voorbereidend onderwijs en alge­ meene letteroefeningen, vooral in de grondige kennis der ge­ schiedenis en die van den godsdienst. Zeventien jaren werd hij student in de geneeskunde aan de Hoogenschool te Leyden, -waar hij het onderwijs genoot van A 1 b in u s en Gaubius. Na in 1761 de waardigheid van med. dr. verworven te hebben, zette hij te Parijs en Rouaan zijne geneeskundige stu­ dien voort, en na zijn terugkomst oefende hij te Amsterdam met zoo grooten lof de geneeskundige praktijk uit dat hem in 1784, in plaats van den overledenen van Do e v ere n, het hoogleeraarsambt in de geneeskunde te Leyden werd opge­ dragen. Hij aanvaardde het den 2den Oct. van dat jaar met eene redevoering de diligenti Therapeutices universalis stu­ dio maximo recte mcdendi instrumento, en hield de eer dezer hoogeschool niet minder clan zijne ambtgenooten E. Sande­fort, Oosterdijk en Voltelen op. Paradys was Been vriend van nieuwigheden en wilde de proefnemingen te Rot­terdam op het dierlijk magnetismus niet onderzoeken, uit vrees van zich door scliijnvertooning of bedrog te laten misleiden. Zijn geneeskundige praktijk, waarin hij theoretische ken­ nis en ondervinding met het schranderst doorzigt paarde, deed zijn roem zoo hoog stijgen, dat men hem van alle kanten kwam raadplegen en hem in 1793 zelfs de waardigheid van lijfarts van Willem V werd opgedragen. De geschiedenis van zijn yak was hem bijzonder eigen, en hij werd daarin tot hoogleeraar benoernd. Den 17deu van herfstmaand 1800 aanvaardde hij dit ambt met eene °ratio de cognitione Ills­ toriae medicinae, magno cum ad Medici in arse exercenda solertiam turn ad arils amplficationem adjumento. Bij het nederleggen van het rectoraat, door hem in 1793 bekleed, sprak hij de Euthanasia naturali, et quid ad earn concilian­ dam Medicina valeat. Hij bezat een buitengewone kennis der letterkunde, vooral der Ouden, en eene uitstekende bedrevenheid in de La­ tynsche taal. W ij ttenba eh was zijn boezemvriend en heeft hem in vele zijner werken, ais mensch en geleerde den grootsten lof gegeven : meermalen komt hij daar voor on­ der den imam van Critobulus. De omwenteling van 1795, die hij, een voorstander der oude staatsgesteldheid, niet goed keurde, deed hem de post van lijfarts des stadhouders verliezen. Ook troffen hem huis­ selijke rampen. Van de elf kinderen, die hij bij zijne in 1793 gestorvene echtgenoote verwekt had, werden hem 9, sommige in gevorderde jaren en in gevestigden , stand, door den dood ontrukt. Hij moest ook nog den ondergang van zijn vader­land in 1810 beleven, doch mogt zijn herrijzing niet zien, daar hij den 7den van herfstmaend 1812 overleed. Hij was een der oprigters van het Leydsche Nosocomium. Zijn overge­bleven zoon en ambtgenoot gaf in 1813 een kleinen bundel zijner werken in het licht, bevattende zijne akademische ver­handeling de natura inflammationis ; zijne intree-redevoering, zijne Oratie bij de aftreding als rector, eene derde in 1800, toen hem de post van hoogleeraar in de geschiedenis werd opgedra­gen, gehoudene redevoering, benevens eenige openbare lessen, waar uchter gevoegd is de Herinnering aan zijne verdiensten, kort na zijn dood, door zijn ambtgenoot en vriend Tollen s. Zie Tollii, Opusc. Academica; Elogium Tib. Hemsterhusii et vita Ruhnkenii (auct. Bergmanno) p. 221, 468; Wijttenbacchii, Philom. L III, p. 273, Opuse, T. II, p. 341; Te Water, Narratio, p. 92,239 ; Siegenbeek, Gesch. d. Leydsche Hoogesch. D. I, b1.318,365; D. II, bl. 114, 237; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Konst- en Letterb. 1814, D. II, bl. 52; Collot Escury, Holl. roern, D. VII, bl. 462; Muller, Cat. v. Porir. PARDUYN (ADRIAAN CASPER), afkomstig uit een aanzlen­lijk geslacht, te Middelburg geboren, studeerde in de godge­leerdheid, verkreeg den rang van candidaat, werd rector der Latijnsche school te Goes, Middelburg, en, op raad van Cats, in 1636 te Dordrecht, waar hij den 12den Aug. 1644 stierf. Zijne ambtgenooten Godewyck en Macha el ius betreurden zijn afsterven in lijkzangen. Hij was een man van groote geleerdheid en beoefende de Latijnsche, Grieksche en Neder­duitsche poezy, waarvan men eenige proeven vond voor J. Lydri, Vrolycke Uren des Doods ofte der Wysen vermaeck en het Geestelych compas van G. Udernan. Hij liet bij zijne echtgenoot Geer tr u id , dochter van Co r-n e 1 is Itijzer en Maria van Beverloo, drie kinderen na. — Josyna, gehuwd met Arnoud van Citters, am­bassadeur aan de hoven van Engeland en Spanje ; Adriaan, luitenant-kolonel kapitein-konnnandant van Vlissingen, en Simon. Zijne zinspreuk was : Die overal kwaad hoort en niettemin wel doet, Die voert in zijnen geest een koninklijk gemoed. Zie Paquot, Mem. T. VI, p. 170; De la Rue, Gelett. Zed., bl. 132-134; Michaelius, Epieedium en obitum Pardunii ; Godewyck, op de dood van den geleerden Caspar Parduyn ; Vrolijkhert, Kerkh., bl. 355, 365, 396 ; Schotel, Kerk. Dordr. Dez., Illustre-School te Dordrecht, bl. 80, 81, 225 ; Dez., in Zeeuwsche Volks-Alm. 1856, bi. 215 vlgg. PARDUYN (SIMoN), zoon van den vorige, werd op 14- jarigen leeftijd doctor in de philisophie, vervolgens in de me­dicijnen en candidaat in de godgeleerdheid. Hij was een be­roemd arts te Dordrecht en maakte Grieksche gedichten. Zie De la Rue, Gel. Zeel. bl. 146. PARDUYN of PERDUYN (GisLENus), nit het zelfde ge­slacht, doch een roomschen tak gesproten, werd geboren te Middelburg, 13 Oct. 1630. Hij oefende zich zes jaren in zijn geboortestad in de wide talen en leerde die vervolgens zes jaren aan de Jezniten, van wier orde hij lid was. Twee ja­ren oefende hij zich in de philosophie en verder in de scho­lastieke godgeleerdheid. Den 24sten Maart 1662 werd hij tot, priester gewijd en zes jaren was hij praeses of opperbestuur­der dier kweekscholen, waarin de jeugd in de talen werd on­derwezen. Voor de leden der Broederschap van Maria heeft hij negen en in het geheel te zamen, gedarende den tijd van negen en twintig jaren den predikdienst waargenomen. Drie jaren was hij rector of hoofd van een klooster en acht jaren biechtvader. In het laatst van zijn leden, reeds 70 jaren be­reikt hebbende, hield hij zich bijna geheel bezig over geeste-lijke stoffen, tot welke de volgende t.'behooren : Godvruchtige Bemerck,ingen op het gebed des Heren, door­gaens genoemt den Vader ons, verciert met Beelden ende goede genegentheden, volgens elcke Vrage des gebeds, ten eynde men dit gebed lese aendachtiglyck, godvruchtiglyck ende met gees­telyck voordeel. Brussel, 1705. 8°. Godvruchtige Bemercicingen op d' Engelsche Groetenisse, door­gaens genoemt den Weest gegroet : verciert met Beelden en goede Genegentheden, ten eynde men de Ileylige Mag et groete met eerbiedinge en vreugd, gelijck sy van den Engel ende Eli­zabeth is gegroet geweest. Brussel, 17 06. 8°. Godvruchtige Bemerckingen op de Twaelf Artikelen des Ge­loots, verciert met schoone Beelden ende goede Genegentheden, volgens het mysterie, ten eynde men soo christelyck leve, als men christelyck gelooft. Antw., 1710. 80. Hij overleed te Brussel 17 Augustus 1708. Zie De la Rue, Gel. Zeel., bl. 347, 348; Paquot, Mem., T. I, p. 199; Glasem, Godgel. Nederl. PAREAU (ANToN HENRI), jongste zoon van den hoogleeraar Jean Henri Pareau en Helena Nisina Ribbius, werd den 20sten Julij 1805 te Harderwijk geboren, waar zijn vader toen het hoogleeraarambt bekleedde. Ruim vijf ja­ren later werd zijn vader naar Utrecht verplaatst en voltooide hij zijne voorbereidende St udien aan de Latijnsche school al­daar, onder den geleerden D orn seiffe n. Tot de akademi­ sche lessen bevorderd, wijdde hij zijne eerste studiejaren aan de beoefening der oostersche en westersehe tales, de laatste vooral onder de leiding van V an H e u sd e. Van zijne ver­kregene kennis gaf hij in 1826 een blijk, door zijne te Gro-ningan uitgeschreven en bekroonde prijsverhandeling getiteld : Grammatische en Critische verklaring van David's klaagzang op Saul en Jonathan, 2 Sam. 1: 17-27 vergeleken met an­dere, zoo Oostersche als Grieksche, soortgelijke treurliederen. Door den gunstigen uitslag van zijn Averk aangemoedigd, legde hij zich weer en meer (bij de studie der godgeleerd­ heid, vooral onder Hering a) op het oostersch toe, en het scheen alsof hem daarvoor een leerstoel wachtte. Hij schreef een Specimen, 't welk hij onder zijn vader verdedigde en tot titel had Corani placita de moribus regundis ex Mohairamedis indole aliisque ratione adumbrata. Bij den opstand van 1830 trok Pa re a u als vrijwillig jager uit, en moest zich na zijne terugkomst geheel aan de zorg voor zijnen zwakken en hulp­ behoevenden vader toewijden. Deze toestand duurde twee ja­ ren en de zoon werd hieronder gebragt tot het besluit om van de uitsluitende studie der oostersche talen aftezien en zich geheel aan de godgeleerdheid toe te wijden. In 1833, waarin zijn vader overleed, werd hij kandidaat tot den Heiligen Dienst, eu na in 1835 met Charlotte Marie Christine Dumont gehuwd te zijn, den 23ste0 Augustus van dat jaar te Zuilen als predikant bevestigd. In 1839 vertrok hij naar Monnikendam, in 1845 naar Assen, waar hij tot zijn dood, den 5clen November 1859, werk­zaam bleef, zoo met het behartigen der belangeu zijner ge­meente, het uitgeven van verschillende belangrijke schriften. Als scriba van het Provinciaal kerkbestuur was hij de vraag­baak van velen. Ook woonde hij als zoodanig de Synode in 1850 bij. Zijn zorg bepaalde, zich verder tot het oprigten van een weduwenfonds voor de predikanten van Drenthe. Hij was lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leyden. Hij gaf in het licht: Leerredenen, in de maandelijksche preken, bij v an der Scheer te Coevorden uitgegeven. Praagboekje over geloofs- en zedeleer. Deventer, 1841. Een woord en bede omtrent de formulieren van eenigheid der Hervormde kerk. Amst., 1849. De oude kerk te Assen, een voormalige kloosterkerk, be­schouwd tot de plaatselijke gemeente en de hervorining van Drenthe, eene gedachtenisrede met aanteekeningen. Assen, 1851. Zie zijn Levensbeschrijving, door Dr. E. B. S walue, in Handel: der laarl. Vergad. d. Maatsch. v. Nederl. Letterk. 1860. PAREAU (JEAN HENRI), zoon van G u i l l e a u m e Henri Pareau, juwelier, en van Angelique Croquet, werd den 13den Mei 1761 te Amsterdam geboren. Reeds in zijn negende jaar verloor hij zijnen vader, en omtrent zijn twaalfde jaar werd hij ter Latynsche schole in zijn geboorteplaats be­steld, en was in vier jaren reeds rijp geworden voor het hoogere onderwijs. De Grieksche en Latynsche dichters had-den bijzondere aantrekkelijkheid voor hem. Hij zelf hanteerde ook de Romeinsche• her en vond aanmoediging en goedkeu­ring bij Petr us Burmannus Se c. Van hier, dat hij, met een dichtstuk de Ira, door hem zelven vervaardigd, in het gevoel van verontwaardiging over afkeuring van een ander opstel, de Latynsche school in het openbaar vaarwel zeide. Docli vooral ontwikkelde zich godurende deze schooljaren bij hem de aanleg en openbaarde zich de zucht tot de bediening van het Evangelie des vredes in de Waalsch-hervormde kerk. Den 28sten Maart 1777 werd hij student aan het Amster­damsche Athenaeum, waarna hij een leerling van genoemden Burmannus, Tollius, Wyttenbach, Schultens, Wal­r a v e n en Curt e n i u s werd. Gedurende drie jaren bereidde hij zich voor den leeraarstand in de Christelijke gemeente dock bleef inzonderhekl met de Oostersche letteren en dicht­stukken der Oosterlingen ingenomen. Ten bewijze hiervan strekte eene Declamatie, door hem, onder voorzitting van Tolli us, 13 Maart 1780 uitgesproken. In hetzelfde jaar vertrok hij naar de Akademie te Leyden, waar hij voortging de Latynsche en Grieksche letteren onder R u h n k e n i u s en Vale k enaer te beoefenen. Ook maakte hij zich het onder­wijs van Dion. van den Wijn.persse en Pertel, in de Wijsbegeerte en het Natuurregt ten nutte, vooral legde hij zich op de Oostersche talen toe en hij voorkeur op de ge­wijde dichtstukken der Hebreen en op de Hebreeuwsch-bijbel­sche letterkunde. Ook beoefende hij de godgeleerdheid onder Gillesen, Hollebeek, Boers en Rietveld. Den 2den September 1785 onderging hij het kerkelijk onderzoek bij de Waalsche Synode en werd tot proponent aangenomen. In die betrekking vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij zich in de kerkelijke welsprekendheid oefende en zijne geliefkoosde studien voortzette. her genoot hij het bijzonder vertrouwen vau den burgemeester De del, die hem het onderwijs van zijn tweeden zoon in de fraaije letteren en wijsbegeerte op­droeg. Den 6den Febr. 1789 werd hij , op aanbeveling van Sc hult en s, tot leeraar bij de Waalsche gemeente en tevens tot hoogleeraar in de Oostersche talen aan het Athenaeum aldaar beroepen. Kort daarna benoemdc hem de academische senaat te Leyden honoris causa tot theologiae doctor, en den19 den November aanvaardde hij zijne betrekking met een °ratio de conatibus incredulorum rei Christianae plus emo­lumenti quam detrimenti ufferentibus. In het volgende jaar bragt de hoogleeraar een boek van meer aangelegenheid en moeijelijker bewerking in het licht, de Threni Jeremiae phi­lologice et critice illustrati. L. B. 1790. Dit werk werd met toejuiching ontvangen en viel grooten lof in binnen- en buttenlandsche periodieke werken en geschriften ten deel. In 1795 werd hij, die inmiddels een beroep naar Middelburg en Delft had afgeslagen, van zijn ambt ontzet en nam in 1796 een beroep bij Waalsche gemeente te Middelburg aan, doch in 1798 liet hij zich bewegen op nieuw zoo het hoog­leeraarsambt in de Oostersche talen als dat van predikant bij de Waalsche gemeente te Deventer op nieuw aan te nemen. Den 27sten lei hield hij zijne intree-retie de littris Orienta­libus minime injucundis. Zoo wijdde zich Par ea u van nieuws aan het onderwijs der studerende jeugd, en aan de stichting der gemeente te Deventer, maar tevens om in wijderen kring nuttig te zijn aan zijne Commentatio Jobaea, die reeds ter perse was, Coen hij in 1804, als opvolger van W i l 'met, naar Amsterdam vertrokken, to Harderwijk werd beroepen als hoogleeraar in de Oostersche talen. Bij den aanvang van 1805 begon hij zijne atademische lessen, en deed, volgens de aldaar plaats hebbende gewoonte, zijn plegtige intrede op den jaardag der hoogeschool, die den 13den Junij gevierd werd. Hij sprak de ingenno Poeseos Hebraicae studio, nostris temporibus magnopere comcvdendo. Derdehalf jaar na zijn komst. te Harderwijk viel Pa r ea u de eer te beurt van als rector magnificus te staan aan het hoofd van den akademi­schen senaat. Bij het neerleggen dier waardigheid sprak hij de amico atque utili Graecarum Latinarumque literarum cum Orientalibus consortio. In 1810 werd Par ea u, in plaats van Rau , te -Utrecht in dezelfde betrekking als te Deventer en Harderwijk beroepen en aanvaardde de 27sten Sept. zijn post met eene redevoering de constanti ac non mutabili Orienta­lium ingenio, sacrorum literarum cultoribus suos in usus di­ligenter observando, nog voor bet einde van dit jaar in het licht verschenen en door Mr. A. J. W. van D i e l en in het Nederduitsch vertaald (Redevoering over den bestendigen en geenszins veranderlijken aard der Oosterlingen, als welks naauw­keurige opmerking van het grootste belang is voor den Beoe­ fenaar der Gewijde Letteren). Twee maanden na zijne intrede te Utrecht, ontving Par e a u het aangename berigt van de bekrooniiig zijner te Harderwijk geschreven Dissertatio de rationum quae mythicam librorum sacrorum intopretationem snadeant, momento ac pondere, door T e ij 1 e r s Godgeleerd Genootschap. Bet duurde tot in 1814 eer er van deze verhandeling eene Nederduitsche vertaling was vervaardigd, die te gelijk met de oorspronkelijke werd uitgegeven in bet XXV'te deel der Verhandelingen rakende den Natuurlij- ken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeven door T e ij 1 e r 's Godgeleerde Genootschap. Tien jaren later verscheen te Ut­recht een tweede uitgave van den latijnschen tekst onder den titel: Dissertatio de mythica Sacri Godicis interpretatione. Editio altera. Addilamento et Indicibus aucta. Naauwelijks was Pareau een jaar aan de Utrechtsche hoogeschool werkLaam geweest, of hij deelde met zijne ambt. genooten in den tegenspoed en de zorgen, veroorzaakt door het besluit van den keizer der Franschen, waarbij Utrecht tot een school van den tweeden rang werd vernederd. Even­wel leende hij het oor niet aan een vereerend aanzoek one zich voor de gerneende schipbreuk te bergen door eene uit­noodiging naar Groningen op te volgen, doch hij aanvaardde het beroep tot predikant bij de Waalsche gemeente te Utrecht en deed den elddn April 1812 als zoodanig zijne intrede. Hij bekleedde deze betrekking tot den 9den April 1826, toen hij zijn afscheidsrede hield. Hij liet toen een schoon gedenktee­ken na in de Sermons sur quelques textes de l'Ecriture Sainte, Utr. 1814, en in een Sermon, prononce pour l'ouverture de la reunion des deputes des eglises Wallonnes a Zutphen, le 9 Sept. 1819, ter zelfden jare te Utrecht uitgegeven. Bij de invoering der verordening op het hooger onderwijs door Koning Will em I gemaakt den 2den Aug 1815, werd hij bevestigd in zijne betrekking als gewoon Hoogleeraar in de Oostersche letteren en behield hij zijne vorige regten tot de Godgeleerde faculteit, doch werd het aan zijn keus gelaten, bij welke der twee faculteiten, die der Letteren of der Godge­leerdheid hij voortaan zijn plaats zou nemen in den acade­mischen senaat. Hij koos als het meest met zijne bestemming als hoogleeraar overeenkomende de letteren, en werd met de waardigheid van Phil. Theor. mag. et Liter. hum. doctor vereerd. Ten einde met minder tijdverlies en weer nut zijne lessen in de Hebreeuwsehe oudheden te kunnen uitoefenen, gaf hij in 1817 een leerboek uit, getiteld Antiquitas Ilebraica breviter descripta. In 1823 verscheen de tweede uitgave van dit werk met bladwijzers van Hebreeuwsche en Grieksche woorden, alsmede van Bijbelplaatsen en zaken in dezen druk voorkomende, die voor de bezitters der eerste uitgaaf afzon­derlijk verscheen met den titel Antiquitatis breviter descriptio Appendix, sive alterius editionis Praefatio et Indices. De dente uitgaaf was in 1832 noodig, en is voor 's mans overlijdeu dituaaal zonder noenaenswaardige verandering afgedr kt. Met een ander werk, niet minder belangrijk voor alien, die zich op juiste kritiek en grondige verklaring der Schrif­ten van bet 0. V. toeleggen, beschonk Pa r ea u de geleerde wereld ten jare 1822 door de uitgave van zijne Institutio interpretis Veteris Testamenti. Kort na de uitgave van dezen bij uitstek nuttigen arbeid, werd de met wijsheid en moed wel toegerusten man het rectoraat der hoogeschool door den koning toevertrouwd, voor het akademiejaar 1822-1823 en gaf den 20sten Maart 1823 het rectoraat aan zijn opvolger over na bet houden eener Oratio de honoris studio Orien­t alium. Nog eenicre jaren genoot hij eene goede mate van gezoud-heid en hield hij lust en kracht tot nuttige bezigheden en arbeidde hij inzonderheid aan het Oostersch, in de hoop van te zullen voltooijen dat hij voor vele jaren reeds had begon­nen. Insgelijks leidde hij veel tijd en vlijt ten koste aan eene Latijnsche vertaling der Psalmen met ophelderingen. Een man, die zich, op zoo vele wijze had doen kennen, als an der uitmuntendste geleerden van Nederland, was dan ook ten voile (le onderscheiding waardig met welke hij vereerd werd door aanzienlijke binnen- en buitenlandsche genootschappen. In 1792 koos hem het Zeeuwsch genootschap, in 1807 het Utrecbtsch, in 1814 de Hollandsche maatschappij te Haarlem, in 1819 het Koninklijk Nederlandsch Instituut te Amsterdam tot correspondent, in 1816 tot lid, ook was hij sedert 1822 lid der Societe Asiatique te Parijs, sedert 1826 van de Royal Asiatic Society te Londen. Ten jare 1818 decide hij een Commentatio de indole nobilissimi poematis Arabici, Kasida­al- Alaksoura, quod lbid Doreidurn habet auctorem, aan het Kon. Ned. Instituut mede, die in zijne Latijnsche werken voorkomt. Ook las hij in 1827 in de gewone vergadering der Klasse op nieuw een Commentatio voor de 4mralkeisi Aloallakah et de hujus Carminis indole acproestantia, welke, niet door de Klasse maar door hem zeiven is uitgegeven, te Utrecht in 1828 met eene voorrede van zijn oudsten zoon. Minder is het bekend dat hij, ten jare 1827 de hem opge­dragen taak van redenaar heeft vervuld met het houden eener Oratio, de irnpenso religionis aped priscas gentes studio de eiusque indole et caussa maxims probabili. Hij overleed 1 Februarij 1838, Hij huwde den 31 Step Augustus 1794 H e­lena N i s i n a Rib b i u s, dochter van Deventerschen ge­meensman Lodewijk van Eyll Ribbius en Aleida D u i k i n k, die hem twee zonen en vier dochters schonk. Zie Konst- en Letterb. 1833, Dl. 1, bl. 97, 356, 371. D. II, bl. 89 ; Verslay der Jaarl. Very. van het Eon. Ned. Inst. 1833 ; van het Prov. Utr. Ge­noots. 1833; van de Maats. v. Ned. Letterk. te Leyden; Jod. Hering a, Levensberigt en .Karakterschets van wijlen den Hooyl. J. H. P. in Archief voor Keric. Gesch. D. IV ; A. Simons, in Annal. Acad. Rh. Traj.1822-1823; M. A. van der Bank, a la Mernoire de J. H. P. Ser­mon Jam Erdras VII: 10. Utr. 1833; Pareau, Leerrede over 2 Tim. I: 10, L. C. Gron. 1833 ; Aanh. op het Woordenb. van Nieuwenhuis Kofbus en de Rivecourt, Glasius, Godyel. Nederl.;-Bouman, Geld. Hoogesch. D. II, bl. 538, 539, 630; Sepp, Proeve eener Gesch. der Praym. Theol. in Nederl. bl. 47, 76, 78, 234 vlg. 259 ; van Vlo- ten, de Bilbel vertaald, D. VIII; Eichhorn, Allg. Biblibth. der bibl. Litteratur, III B. S. 130-158; Augusti, Grundreis einer Einl. in 's A. T. S. 226 ; Stronck, Bqbelsch Handb., VI D. ; Bertholdt, Einl. in Siirnmtl. 88. des A. u. .N. T. §. 547 (V Th. 2 Halffte); De Wette, Lehrbuch der Einl. in die Bucher des A. T. § 274; Rosen­mull eri, Scholia in V. T. p. VIII, Vol. II, p. 455; Kre en en, Verh. over de vraag, of er eene terugkeering der Aden naar Palestina al of met te wachten zij, in Bijdr. tot de Godgel. Wetensch. D. XI, bl. 337-440; Rosenmnller, lobus annot. perpetua illustr. (Leipz. 1824), p. 658, 659; J. Willmet, Schets van den Stoat der Ooster­sehe Lateratuur in Holland, bl. 188; Clarisse, Encyclop. Theol. § 32, not. 4; Heringa, de Auditorio ; Oral. de rebus, quae Academ. Rheno-Trafect. (1811-1816), accederunt prosperis et adversis in An­nal. A. 1815-1816, p. 118, 134 ; Roy a ards, Proeve over den geest en het belang van het boek Daniel, in N. Verhandd. v. h. Ge­noots. tot verdediging v. d. Christ. Godsd. bl. 58 ; de Geer, Dissert. de Bileamo (Praef) ; Pare au, Specimen Acad. cont. Spec. Acad. de Tografi carm. (Praef) ; Alg. Vad Letteroef. D. V, St. 1, bl. 538-540, D. V, St. II, bl. 309-314; 1799, St. I, bl. 320-a2; 1803, St. I, bl. 667-669 ; 1807, St. I, bl. 291-295 ; 1808, St. I. bl. 534 -536 ; 1814, St. I, bl. 497-501, 545-553, 607-643, 685-690; 1815, St. I, bl. 49-54; 1817, St. I, b1.533 - 541 ; 1821, St. I, bl. 375-377; 1822, St. I, bl. 411-491; 1824, St. I, bl. 107, 108; Vaderl. Eiblioth. van Wetens. Kunst en Smaak, II D, I S., bl. 371-373; D. II, St. I, bl. 371-379; 1805, St. I, bl. 200-203; Recensent, D. III, bl. 246, 247 ; Recensent. o. d. Recens., D. III, bl. 681-686: D. VIII, bl. 15-17 ; D. X, St. I, bl• 9-14 ; D. XI, St. I, bl. 441-446 ; D. XVI, St. I, bl. 281; D. XVIII, St. I, bl. 319, 320; Letterbode 1799, II D. Kol. III, 112 ; 1807, D. II, bl. 338, 339, 354 ; 1808, D. II, bl. 286-288; 1809, D. I, bl, 226, 27; 1810, D. II, bl. 353--354; Bi­bliotheek van Theol. Letterk. D. IV, bl. 43-53; I). V, bl. 688--698; D. VII, bl. 346-349; D. IX, bl. 227-235; Bijdr. tot de beoef. en qe,schied. d. Godgel. Wetens. D. II, bl. 852--871, 850-852, 871-896 ; V, M. 90-97 ; D. Vl. bl. 130-145; D. VIII, bl. 777-806; D. IX, bl. 1-31, 627-661, 737-742, 851-878; D. X, bl. 772-819; D. XIII, M. 691 -739, 858-863; Jaarb. d. Wetens. en Kunsten in het Koningrijk Holland, D. II, St. I, bl. 157-175; Neue Literat. Zeit., Leipz. 1108, St. 73 ; Alg. Lit. Zeit., 1808, Th. III, B. 81-88; Theol. Ann. 1808, S. 782-785 ; Jen. Lit. Zeit., 1819, N. 165. PAREAU (LopEwiJK GERLACH), zoon van den vorige, werd den 10den Aug. 1800 te Deventer geboren, genoot het on- derrigt in de Oostersche tales van zijn vader, wijders woonde hij, als student te Utrecht, de lessen van Goudoever, Adam Simons, Rossijn, Schroder, Rossijn, Moll en K o p s bij. Vooral had van Hernple een grooten in- vloed op zijn worming. Gabriel van Uordt, H e r i n g a, It o y a a r d s en Bauman wezen hem den weg bij de beoe fening dor godgeleerdheid. Van zijne vorderingen gaf hij blijb ken, toen hij in 1818 het accessit verwierf op zijn antwoord op de Groninger prijsvraag de migrationibus Hebraeorum extra patriarn, usque ad tempora, deleta a Romanis Hierosolyma antecedente en de bekrooning van zijne Comparatio Vondelii et Graecorum tragieorum in 1820 te Utrecht hem ten deel Onder leiding zijns waders verdedigde hij in 1824 eene Commentatio de carmine Trogaii (Tr. a Rh. 1824) en na een tienjarige studie, werd hij den 23sten Sept. 1820 tot theoloo gisch doctor bevorderd, na de verdediging zijner Comment. critica et exegetica ad 1 Corinth. xra Op denzelfden dag werd hij honoris causa tot philos. theor. mag. et lift. hum. doctor bevorderd. In het volgende jaar werd hij predikant te Nederlangbroek, in 1830 te Voorburg, en den 16"n Oct. 1831 aanvaardde hij zijne betrekking als hoogleeraar te Gro­ningen in plaats van Ypey met eene rede, de animo non minus theologorum, quam ingenio Academica institutione in­formando, en onderwees sedert de christelijke zedeleer, naar aanleiding zijner Indio institutionis Christianae moralis (Gron. 1842), de hermeneutiek, volgens zijne Hermeneutica codicis sacri (Gron. 1845), voorts de theologische encyclopaedic, dogmatiek en apologetiek. In 1843 sprak hij bij het neder­leggen der rectorale waardigheid de religionis christianae vi in doctrinas disciplinasque humanas, en in 1858 de perfec­tionis christianae in antiqua philosophia praesensionibus et de­ sideriis. Zijn standpunt als godgeleerde laat zich voor 't overige bepalen nit hetgeen van zijne hand in het tijdschrift Waarheid in liefde is opgenomen. Hij overleed to Groningen 27 Oct. 1866. Lie Gedenkb. van Groningen; Stemmen voor waarheid en vrede, Nov. 1866 , bl. 854 W. Muurl in g, L. G. Par Bali , Len Levensbeeld ge­schetst. Gron. 1866. PAPENVELT (JoHAN VAR) komt in 1495 onder de reg,,es ring van bisschop Da v id van Bourgondi8 voor als munt­meester van dien mijtervorst te Hasselt in het Oversticht. Hij wordt ook vermeld in een stuk van 1497. Zie van der Chys, de Munten der Bisschoppen van de Heerlijk­held en de Stad Utrecht, bl. 202, 336. PAPENVELT (FRANcx AERNTZ. VAN) was ten jare 1509 muntmeester van den Utrechtschen bisschop F i l i p s van B o u rgondie, want de commissie zijner aanstelling van dat jaar is nog voorhanden. Ms zoodanig was hij belast met den aankoop van het noodige goud en zilver voor de munt, met het toezigt over de vervaardiging der bisschoppelijke gouden en zilveren munten, enz. enz. ; idles , wanneer hij zijne instructie niet bekoorlijk nakwam, op de in de com­missie bepaalde boeten. Ten jare 1519 wordt hij nog dik­wijls vermeld in ordonnantien op het vervaardigen van ver­schillende munten. Eindelijk in 1520 als bisschoppelijk muntmeester te Hasselt in bet Oversticht. Zie van der Chys, de Munten der Bisschoppen van 4'6 Heerlijk­h( id en de Stad Utrecht, bl. 240, 243, 246, 247. 7 PAPENVELT (VRANK vAN) werd, ten jam 1527, door Karel V als muntnaeester particulier voor de op te rigten vorstelijke munt te Leeuwarden aangesteld. Hij was mis­schien dezelfde, die in 1581 aangesteld werd tot meester particulier van de vorstelijke Overijsselsche munt te Kampen. Zie van der C h y s , de Munten van Friesland, Groningen en Drenthe, bl. 187, en de Munten van Theren en Steden van Overijssel, bl. 347. Charterboek, Dl. II. bl. 522; Eekhoff, Gesch. Beschrifv. van Leeuwarden, Dl. I. bl. 140. PAPENVELT (FRAys vAN) De zelfde met den voorgaande. Zie van der C h y s , de Munten van Friesland, Groningen en Drenthe, bl. 127, en de Munten der Heeren en Steden van Overijssel, bl. 347. PARAVICIN1 DI CAPELLI (BARTHOLOME EDUARD DE), zoon van Caspar, officier in Nederlandschen dienst, en kleinzoon van Jean, geboren te Breda, den 24sten Februarij 1724. Den 14den December 1744 tot onderluitenant bij het wapen der artillerie aangesteld, is hij den Eden December 1746 tot 1 sten luitenant, den 7 den April 1749 tot kapitein­luitenant, den 24sten October 1770 tot kapitein, den 30sten Augustus 1779 tot majoor, den 18den Januarij 1785 tot luitenant-kolonel, den 13den October 1787 tot kolonel onder den kolonel Dupont, tot kolonel, na den dood van D pont , bij bet wapen der artillerie, den 5den Februarij 1788, den 19clen Februarij 1788 tot kolonel en chef der artillerie en inspecteur-generaal der grofgeschutgieterij er. artillerie­magazijnen, en den 24sten Januarij 1794 tot generaal majoor, door den Raad van Staten bevorderd geworden, en nam in 1795 zijn ontslag. Door koning Lo d e w ij k werd hij in 1808 benoenad tot ridder van de Unie, en overfeed te 's Graven­hage in 1810. Als luitenant-kolonel zijn door hem op den 27sten Decem­ber 1785, den 14den Februarij 1786 en den 13den Maart 1786 zeer delangrijke memorien aan den Raad van Staten inge­diend, betrekkelijk bet verbeteren van de zamenstelling van het wapen der artillerie, waaromtrent reeds eene memorie door den generaal de Mailleb of s was medegedeeld. Die stukken zijn bij resolutie van den Raad van Staten van den 27sten April 1786 aan. de Staten Generaal toegezonden. Bij de zamenstelling, die den 21sten Februarij 1793 aan de ar­tillerie is gegeven, zijn zijne voorstellen niet gevolgd, maar ten gevolge van de daartoe door hem gedane voorstellen zijn op den 9den November 1789 drie artilleriescholen opgerigt. In het jaar 1794 had hij het bevel over de voerhoede van het leger, dat onder de leiding van Prins Wi llem van Oran j e den 20sten April zich 'wester maakte van het versterkte kamp, dat door de Franschen onder de muren van Landrecy bezet was, en waarna de overmeestering dier plaats volgde. Zie van Sijpesteyn, Bijdragen t. d. gesch. d. Brtillerie, 131. 39. PARAVICINI DI CAPELLI (JoHAN CASPAR), geboren te Zutphen den 28sten April 1752, overleden te .'s Bosch den 9 d-en Mei 1825, zoon van den voorgaande, werd den 10den Julij 1769 tot. onderluitenant bij de artillerie aangesteld, den 30sten September 1. 774 tot isten luitenant, den 27sten Augus­ tus 1781 tot kapitein-luitenant, den 18den November 1787 tot kapitein, den 22stell Februarij 1793 tot majoor, den Sae') Julij 1795 tot luitenant-kolonel, inspecteur-generaal der magazijnen enz, bevorderd. Den 25sten October 1806 werd hij door koning Lode w ij k aangesteld tot generaal majoor en in zijne betrekking bij het wapen der artillerie, vervangen door den Franschen kolonel Dem arc ay. In September 1806 was hii geplaatst bij den bevelhebber der artillerie van het Noorder-leger, den generaal Drouas, en bekleedde den rang van inspecteur-generaal der artillerie tot in het jaar 1.807. Na eenige maanden non­activiteit werd hij in 1808 benoernd tot inspecteur gene­raal der artillerie van de marine en lid van het centraal comite der artillerie en genie en gepensioneerd in 1809. Zie van Sijpesteyn, Bijdr. enz., bl. 42. PARAVICINI DI CAPELLI (WILLEivf BARTHOLONd EDUARD DE), zoon van Johan Caspar voormeld en van Johann a Christina v a n H e e m s k e r k , geboren te Zutphen den 16den Februarij 1778. In dienst getreden als kadet der artillerie den 27 sten. Se p.. tenaber 1787, werd hij in 1792 luitenant, doorliep voorts alle rangen, ging als kapitein in 1810 bij het 9de Fransche regement artillerie over, en werd te Dresden in 1812 krijgs­gevangen genomen. In 1814 werd hij luitenant-kolonel in Nederlandschen dienst, kort daarna directeur der artillerie, stapel- en con -structie-magazijnen. te Antwerpen, later te Delft, kolonel in 1826, generaal majoor en kommandant der Pte artillerie­inspectie in 1834 en gepensioneerd als zoodanig in 1841. Hij was ridder van bet Legioen van Eer, sints 1811, en van den Nederlandschen Leeuw. In 1793 en 1794 woonde hij de veldtogten tegen de Franschen bij, van 1802-1806 was hij aan de Kaap de Goede Hoop, in 1806 in Duitschland, van 1807-1809 in Zeeland, in 1811 in 't kamp van Bologne, van 1812-1813 in Rusland, Saksen en Bohemen, van 1830•1334 in Nijmeger Hi;,i was een kundig k2:eacht en bernind on' zijn 7* minzaam karakter en heeft veel bijgedragen tot luister van onze Nederlandsche artillerie. Hij overleed in den ouderdom van 70 jaren te Kralingen nabij Rotterdam den 21sten April 1848. -Part. berigt. PARCERUS. Een zeer geleerd jongeling, steller van eenige theses die aan Mace o v i u s werden toegeschreven. (1619). Zie Brandt, Hist. d. Ref D. III, bl. 570. PARENT (Louis), te Blese geboren, waarschijnlijk te Parijs opgevoed, werd med. candidaat, en gaf gedurende eenige ja­ren te Franeker onderwijs in de Spaansche, Fransche en Ita­liaansche talen Den 22sten Februarij 1650 benoemden curatoren der hooge school aldaar hem tot buitengewoon hoogleeraar in de tales. Hij overleed in het midden van Augustus 1663, twee kin­deren nalatende. Hij gaf in het licht : Le garde des moeurs, des affections et du voyageur. Franek. 1659. 12°. Le tableau des merveilles de l'univers. 1661. 4°. Nietigheid van het Menschdom. Fr. vert. door F. Halm a. Amst. 1724. 4°. Zie Vriemoet, Ath. Fris. p. 400. PARINGET (DIDERix), rentmeester van Grave, auditeur­militair en voornaam practisijn aldaar. Na zijn dood gaf Mr. Paul van Alen h et door hem nagelaten Memoriaal of Beschryvinge van de stad Grave en den lande van Cuyk, der selver tydelyke Heeren, hunne regeringe, wedervaaren, privilegien, costumen en resolutien. Met aanteekenin gen ver­meerdert, te Utrecht, 1752, in 2 dln. in 40 in het licht. Zie Hermans, Introductio in notAiant rei liter., etc. B o d el Nyenhuis, Topogr. lijst, enz. N°. 468. PARIS (JOEIANNES WILHELmus), predikant te Hulst. Hij schreef : Dissertatio ad locum Jeremiae XXXI: 22 qua hypothesis viri celeb. 1V,c. Barkey et pl. rev. Aug. Lud. Zachariae rno­ deste examinantur et nova vaticinium explicandi via panditur, in Bibl. Hag. cl. I, p. 97. Dissertatio apologetica pro versione verborum Exod. XX: 5, 6, Ibid T. II, p. 413. Dissertatio altera ad verba Exod. XX : 5, 6, Ibid T, II. p. 1. PARIVAL (JEAN NICOLAS DE), geboren te Verdun, kwam omtrent 1624 in Holland en bleef daar 26 jaren. Na zijne studien voleindigd te hebben, vestigde hij zich te Leyden, en voorzag in zijne behoeften met aldaar onderwijs in het Fransch te geven. In 1650 begaf hij zich naar de Oosten­rijksche Nederlanden en beyond zich het volgende jaar te Brussel, waar hij waarschijulijk ook onderwijs gaf, gelijk hij zulks ook in 1666 en 1667 te Leuven deed. Hij huwde ten eerste Grietgen van der Meulen te Leyden 1637, en voor de tweede maal Elizabeth de Le q u e s dit de la Croix van Parijs. Hij gaf in het licht: Dialogues Francois, selon le langage du temps .... cinquieme et derniere edition, augmentee de l'Ecole pour rire. Leyde 1676. 12°. Dixieme edition. Ibid. 1709. 12°. Onzieme edition. Ibid., Theodore Haak. 1718. 120, 1753. 120. Parmi ces Dialogues le vingt-quatrierne et le suivant contiennent des observations grammaticales : mais destituees de regles et de preceptes, en sorte qu'elles ne peuvent ser­vir qu'a ceux qui sont d4ja instruits des principes de in Langue Francaise. Dads l'Ecole pour rire, Pa r i v a 1 a voulu donner la maniere d'apprendre le Francois en riant. Pour executer ce projet, ii a ramasse des histoires, qu'il appelle causeries, plaisantes et rdcreatives, mais qui ne sont en effet que des fadaises" (Paquot). Methodus addicendarurn Coniugationum Gallicarum ; cum syntaxi compendiosa. L. B. 1645. 120. Les Nukes de la Hollande. Oeuvre panegyrique : avec un Palle du gouvernement et un Abrege de ce qui s'est passe jusques a l'an 1650. Leide, Pierre Leffen 1651, Amst. 1661. m. pl. 12°. Paris 1665. 12°. Leyden 1697. 12°. Ib. 1701. La Haye 1710. '2 vol. 12°. Les Delices de la Hollande, contenant une description exacte du pais, des moeurs et des coutumes des habitans avec un abrege historique depuis l'eta­blissement de la republique jusqu'au de la paix d' Utrecht. Nouvelle edition, considerablement corrigee et augmentee. A la Haye 1726. 2 t. 120. Amst. 1728. 80. De vermaecklijckheden van Hollandt: een werck deses lands lof uytbasuynende. Met eery Tractaet van de regeringe, end' een Kort Begrijp van 't gene aenmerckensumerdigst voorge­vallen is tot het jaer 1655. Nieuwlycks uyt het Fransch trouwlyck overgeset. Verciert mit kopere platen. Amst., Samuel Imbrechts 1661. 120. P a qu o t stelt dit work op eene lijn met de Delices de France van S a v i n i e n d'Alquid, en les Delices de la cam­pagne a l'entour de Leyde. Abridge de l'histoire de ce siecle defer, contenant lee miseres et calamites des derniers temps, avec leers causes et pretextes, jusques an commencement. du roy des Romains Ferdinand IP. Leyde 1653, 1654. 80. Troisieme edition, revue, corrigde, augmentde, amplifiee en plusieurs endroits, et continuez jusques l'an 1655. Bruxelles, Francois Vivien 1658. 8°. (eenige ex.emplaren hebben 1660). Deuxiesme partie, contenant les miseres.et tout ce qui est arrive de memorable depuis la commencement du roy des Romains Ferdinand 117 jusques a la conclusion de la paix entre les Roys cl'Espagne et de France. Ibid. 1660. 8° Fr met in 1663 een derde deel van zijn versehenen. Le vray interest de la Hollan de, elevo sur les ruines de celuy qui vat le jour sous le nom de V. D. H. et dedid a la rine du temps (a la verite). (Leyde) 1662. 24°. Ware interest van Holland, gebouwt op de ruinen van den interest van Holland, onlangs uitgegeven door F. D. H. toegetigent aen de Dochter van de Tyt. Leyden 1662. 24°, Pariv a 1 schreef (lit werkje. tegen het bekende werk van de la Court, Intrest van Holland, ofle gronden van Hot-lands welvaren, Amst. 1662. 12 0 . Louvain tres-ancienne et capitale ville de Brabant, repre­sente par J. N. d. P. historiographe, Louvain 1617. 120. Vermakelijkheden van Brabant. Amst. 1661. III. pl , 12°. Histoires facetieuses et morales, histoires tragiques de nostre temps arrivees en _Hollande. Leyde 1663, 2 t. kl. 12°. (see. edit.) 1669. kl. 12°. Kort verhaal der beroerten en eilendigheden, welke in wey­nige jaren voorgevallen zijn. Arnst. 1653. 4°. Grammatica Gallica. Lov. 1667. in-80. Zie F o ppe us , Bibi. Belq. T. II. p. 709 ;Paquot, Mem. II. P. 359,360 ; Diet. Histor. de la France., T. III. Bode1 Nyeuhuis, .D bl. Beschrifv. der Nederl., N°. 51, 349;Rotermund; Diet. hiogr yener.Boekz.. d. Gel. Wer. 1753.5 bl. 625 ; 1Vavorscher, D. IV. bl. 167, D. V. bl. 102, D VI. bl. 240, 312, D. II. hi. 140, 202. Richt en i, Epistolae. p. 518. PARK (JAMES) schreef : Christus Jesus verhooght in een getnygenis gedrugen tot syn ware licht, welck een yelleli,jck mensch verlicht die in de werelt komt, en een antwoort tot een duyster-schrift, on-dent. en gesonden aen ons ... Quakers, door Jan Kornelisi Knol ; in bet welcke . pleyt . tegens onse oeffeninge als mede wordt Kier in verefoeyt .syne lasteringe.Als-mede ..een antwoort tot betgene by geschreven heeft op P. Hendricks boeck gen. .Een ernstige bestraflinge aen de Vlaemsche doopsgez. gemeilee etc. Ghes. door een dewelcke fheeft welck van Godt voortkonit .Amst. gedr. bij Chr. Conradus 1670. Zie Rogge, Geschrifien betreg. de Ned. Herv. Kerk, bl. 48. PARMANTIO 1 (JAcoB), een Fransehruan van geboorte, woonde to Hage, waar hij zich als historieschilder had ge­vestigd. Hij schilderde o. a. in 1698 in de Besognekamer aldaar Brie zolderstukken met emblernatisehe voorstellingen. I mme rzeel noemt hem een hoed historiesehilder. Zie Immerzeel. PARMENTIER (L.) wordt als kunstenaar vermeid bij K r a m m. Het is echter onzeker uit welk land hij afkom­stig is. PARE,E (MATTETEus), werd den 22sten, Februarij 1811 te Amsterdam geboren, door v a II der St o k en t e n Kate in de schilderkunst onderwezen, en schilderde vele fraaije land- en boschgezigten. Zijn kunst was zeer geacht en vooral in Duitschland geplaatst. Hij overleed te Amsterdam onge­ huwd den 27 sten April 1849. Zijne zuster huwdc Johan Philip Meng er , die ver­ scheidene schilderijen van hem bezit . Zie Kramm. PARS (ADRIAAN), den 16den October 1641 te 's Hage ge­boren, studeerde te Leyden , werd den 13den Mei 1671 predikant te Katwijk aan den Rhijn en overleed aldaar den 30sten Maart 1719, in den ouderdom van 77 jaren. Hij be­oefende de Latijnsche en Nederduitsche poezij en vooral ook de vaderlandsche geschiedenis, oudheid- en letterkunde. Als dichter heeft hij weinig of geen verdiensten ; als oudheid­kundige was hij niet weer dan verzamelaar en als zoodanig verdient hij nevens de A lk emad e's , v an der Sche 1-ling's, Smidsen, Harkenroths en anderen van dien stempel gesteld te worden. Zijne Katwijksche oudheden be­vatten een rudis indigestaque moles van allerlei letter- en oudheidkuudige aanteekeningen,. voor den lateren beoefenaar der vaderlandsche oudheden onmisbaar,, schoon zonder de minste oordeelkunde bijeengebragt. Zijn Index Batavicus is voor de Nederlandsche geschiedschrijvers dat Bidloo voor de dichters was. Hij was in zijn tijd zeer geacht en stond met de vele geleerden en dichters in briefwisseliug. Zijn portret villa men voor de Katwijksche oudheden. Ver­scheidene dichters hebben ter zijner eere gezongen Hij schreef : .Disputatio pro philosophia. 1659. Varia carmina in theses studiosorum et arnicorum. 1659. Epithalamium in Nuptias praest. consult. viri Joh. van der Mark, Med. dr. Reipubl. Leyd. Secret. et Res. 1601, 1362. et Lectissiinae l7irginis, D. Justinae de Vroede. 1675. Epigramma in Turnulum celeb. Abrah. Heidani, in Acad. Lugduno-Bat. S. S. Theol. Prof. etc. 1687. Ad Christ. Wittichturn etc. Epigr. in effigiem Fr. Burnzanni, in Acad. Ultraj. Th. Profess. primarii, sub eifigiern impressum. 1679. Juniorum Triga. Qui Indrana Bataviam et imprimis ma- gnificam urbem Leidam inter summae urbis Academtae Ec­ clesiae et ornamenta illustrarunt. 1680. Oratio in usum et praestantiam scholarum. 1682. 4°. In honorem Cl. Cons. viri D. Joh. a Groenendijk, J. U. D. et Ill. Reip. Lugd. Bat. a secretis, et Ejusdem Orationem Ovidianis Elegis, ibidem pronunciatam. ln laudes militares studiosae Juventutis. 1672, cum et in aeternam rei meuzoriam, ex ampliss. Coss. decreto, numisma argenteum distribueret. In effigiem Petri van Staveren, apud Lugdunenses Batavos Eloquiorum Divinorum praeconis. In Orat. inaug. Cl. viri J. Triglandi, Th. Profess. Lugd. Bat., de legitimis fidei propagandae mediis. 1686. In effigiem J. Triglandi. Epigr. funeb. in obitum Christ. Wittichii. 4d celeb. Jac. Gronovium. magni Joh. f. Gronovii magnum (ilium, Wittichio Justa facientem et dicentem. 1687. Vota Catvicena ad nob. gener. vir. efuv. D. Arn. Bar. in Wassenaer. 1688. Guilielme M. A-inc. Araus. laetis natalibus. 1688. In effigiem Rev. Clor. viri Gerbr. a Leeuwen, ap. Amstelod. S. Th. Prof. 1688. Incomp. reginae Mariae Stvartae, calumniatoris scelera­tissimis versibus oppositum disticlion terrarium. 1694. Louwerkrans aan den Heer Willem Swinnaas, Raad en vroed­schap in den Briel, over sijn Engelse, Nederlandse en Mun­sterse krakkeelen. 1665. Brand in 't water, ter bevestiging van de Heer Johan Brand tot Wateringen. 166 9. Op de katechisatie van de Heer Antonius van 008i21711, Leeraar van Gods genzeente in den Briel. 1669. Dor drechtse lifaag der eije aan denselve, beroepen tot Dor-drecht. 1670. Hollands jubeljaar, of Honderdjarige vrijheid, over het innemen van den Briel, toegeeigned aan de regerende Burge­meesters, mr. Kasper Klotterbrocke en Kornelis Taal. 1672. Katwijkse fakkeien opgestoken bij het adelijk Bruiloftsbedde van den Heer Willem Tuil, Heer van Bulkestein en heir. Jacoba Reigersbergen tot Kouwerwe. 1672. Herders klagt over het herderlose Valkenburg, van we­ge het vertrek van den Heer Petrus Ilollebeek na 1675. .Perelkroon op het hooft van Juffr. lilargarethn Taal, ter egt getreden met den beer _Pieter Hark van Hoven. 1677. Alfer ligtswymenis (Eclypsis) en Alkmaars geluk, over het vertrek van P. flollebeek, na Alkmaar. 1679. Letterkrans voor mr. Karel Krucius, Raad der stad Leiden, over het uitgeven van de nagelaten Schriften van de heer Burmannus. 1682. Gravebloemen over hel haastig en ontydig lyk van den Heer P. van Staveren, bedienaar van het eeuwig Evangelie tot Leiden. 1683. Scheepskroon voor den heer Baron van Liere, Heer van beide Katwyken, Sand enz. uit naarn van Hollands ridder-schap verkoren in den Seeraad tot Amsterdam. 1686. Een vers onder een nieuwe print van de heer Burman. 1690. Toortsen op de bruiloft van de heer Antonius Taal, vroed-schap en schepen en stads stads arts in den Briel en Jvffr. Bregtlanda Brasser. 1691. Cypressen op het Gray van de Heer Rumoldus Rombouts, voornaam Leeraar tot Leiden. Bynsburgse oudheden en voortreffelialehedan der Abdye. 1693. Toejuighing aan de beer David Knibbe, bedienaar van Gods Woord tot Leiden, ter bevestiging van syn soon D. K. tot Leiderdorp. 1693. Strik van Diamanten, ter gesegenden egte van de beer Mattheus Chitti, en mevrouw Elisabet de Dieu, genaamd ten Grotenhuis. 1693. Lyktoortsen ontstooken by het Koninglyk Fraalbed van de Aldervoortreffelijkste en Grootmagtigste Majesteit Maria Stuart, Koninginne van Engeland enz. Tot algemene droefheid van geheel Europe, in den schoonsten bloey van haer leevtyd schielijk weggerukt, den 7 van Louwmaand des jaars 1695. Infandum Batava jubet renovare dolorem, et Virgo et Pietas. Leid. 1695. 80. Verzen op de boeken van de heeren Burman, van Staveren. Bodaen, Koccejus (de zoon), van Giffen, enz. Treurtied van den gekruiste Kristus, of korte inhoud van het geheele lyden van den Messias, na de jaerlykse Leidsche Preek-order, volgens maatzang van de X geboden. Leiden 1685. kl. 12°. verm. 1698. 120. Keten van Reerlykheden ter eeren van de verheerlykte Messias, aan de regterhand van Jehovah. Met de Gevallen van syn Kerk, en deszelvs vijanden, geschreven en uytgebreyd in acht Leerredenen over den CX Psalm. Leiden 1688. Psalm CX in rym. 1688. • Otia Cattavicena of Katw,ykze Speeluren, Katwykse Oud­heden. Leyden 1688. 8°. Messias Vaticinans, of de Profeterende Heiland in syn Vreeselyke en Getrouwe Godspraken ontrent Jerusalem en Werelds ondergang. 1693. Over het XXIV Hoofdstuk van het Evangelium na de be­schrijving van Mattheus met Korte Redenschetsen over hetselve 4ennierkelyke Aanteeken. van saken daertoe dienende. 1693. Teekenen der Tyden over hetzelvde Hoofdstuk in Rym, Vervolg der Otia Cattavicena. Leiden 1693. Toen Pars in 1673, met kennis en toestemming der Vrouwe van Katwijk, een kerkelijk zegel had doen vervaar­digen, met het omschrift Oatti primordia Batavorum, besloot hij dit inschrift uit oude schrijvers te bevestigen, te verde­digen en gaf hierop in het licht : Eenige Bewysen van de oudheid der ICaiwyken, van de Iluizen te Britten en Sand, groot 20 bladzijden en voegde ze bij de Katwyksche Speeluren, gedrukt achter zijn Keten van Heerlykheden. Na bet uitgeven dezer blaadjes, raakte hij in kennis met van A lk e m ad e, die zeer vele stukken,. de beide Katwijken en Rijnsburg betreffende, had, en ontving weer dan honderd belangrijke brieven, benevens een ms . be­schryving van .Katwyk en Rynsburg, door van Alkemade opgesteld. Door deze gewigtige bijdragen, en vooral door de briefwisseling opzettelijk over dit onderwerp met v a n A lk emade gehouden, was hij in staat in 1697 te Leiden bij Johannes du Vivid en Isaac Severinus, eene heel op nieuw bewerkte Beschrijving van Kativyk en Ryns­burg te gevei), onder den titel : Cattz Aborigines Batavorum, dat is De Voorouders der Batavieren, ofte de twee Katwyken. Dit werk werd met vele Aantekeningen,, Bylagen enz. van v a n der Schilling op nieuw uitgegeven bij J. A. L a n ger a k en G. de Groo t. Leiden 1747. 4°. Index Batavicus of Naemrol van de Batavise en Hollandse Schryvers van Julius Caesar of tot dese tyden toe. Met kopere of beeldingen. Leiden 1701. Op Cat. C. van A 1 k em ad e komen MSS. werken van hem voor. Zie Saxe, Onom., T. V. p. 341 ; Bibl. Breen , cl. II. p. 771, 772 ; P. Burman ni, Poem. p. 290, 291 ; P aquo t , Mem T. VII. p.430-432; Schotel, Leven van C. v. Alkemade en S. v. d. Schelling, bl. 140 volgg. ; A. Y p e y , Gesch. d. Ned. fiery. kerk, D. I. bl. 498, 499; Witsen Geysbeek, B A. C. Woordenb., D. V. bl. 59; De Wind, .Bbl. v. Neerl. Geschied. Voorb. bl. 11 ; van Kampen, Gesch. de Nederl. Letteren en Wetensch , D. I. bl. 404 ; Kerk. Dordr. D. II. bl. 84 ; C o 1 lo t d'Escury, Holt. roein, D. V. bl. 115; Brans, Kerk. Beg., bl. 56 ; Boekz. der Gel. Wereld 1719,ab1.515; A Moonen, Verz. d. Poesye, bl. 217, 382, 383; Rabus, Boekz. v. Europa, 1696. bl. 190, 557 ; Acta Lipsiensia, 1702 p. 131. K o k ,Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Jocher, Muller, Cat. van portr. Cat. C. van Alkemade. 1849. PARTOES (HENDRIK LODEWIJK FRANCISCUS) werd 24 Aug. 1790 te Brussel geboren, ontving onderwijs aan de academie van Brussel, werd lid van den rand van bestuur en in 1814 architekt van liefdadige gestichten aldaar. Verseheidene van die inrigtingen zijn naar zijne plannen en naar zijne leiding daargesteld, o. a. het grand hospice de l'Infirmerie, het grand hopital St. Jean, l'hospice de Pacheco. Ook werd hem de oprigting van verschillende hotels en andere gebouwen, zoo binnen als buiten Brussel, opgedragen. Zie iramerzeel. PARTOUT (...), Zeeuwsch kunstenaar uit het begin der XIXe eeuw. Er bestaan van hem verscheidene prentjes, o. a. een Zeeman, Vischboer, enz. Jacobus P e r roi s etste in 1789 zijn portret. Zie Kramm. PARVA (Mr. JAN FREDERIK), Rentmeester van Rijnland, Raad in de vroedschap te Haarlem, lid der Maatsch. van Letterk. te Leyden, honcrair lid van het dichtlievend genoot­schap Kunstliefde spaart geen vlij t, dichter uit de tweede helft der 1 8e eeuw. Men heeft o. a. Vail hem een Lykdicht ter ge­duchtenisse van Mr. Pieter Steyn, Raadpens. en Groot Zegelb. van Holland en Westfriesland, overt. d. 5 v. Slagtm.1772. 4°. Zegezang der Israelitische maagden na het verslaan van de Philistijnen en hunnen kampvechter Goliath, in de .Poetische Mengelstoffen van dit Genootschap, voorts stukken in de Lonwerbladen voor de zoned der vrijheid. Ook zong hij ter gelegenheid der verheffing van G. Pon net tot hoogleeraar te Utrecht. Hij overleed in Maart 1787. Zie van der A a , B. A. 0. Wb. ' edenks. der Maatsch. van Ned. Letterk. bl. 44. Cat. d; Maatsch. van Nederl. Letterk., D. I. bl. 300. PARTE (DANIEL JOHAN), was in het laatst der vorige eeuw lid van bet dichtlievend genootschap Kunstliefde spaart geen vlyt, in welks Poetische Mengelstoffen voorkomt zijn dichtstuk de Armoede. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woordenb. PARIJS (GuiLLAEm of WILLEM VAN), een boekdrukker te Antwerpen, gaf ten jare 1575 met Chri st o ffe I Plan tyn nit een Beeldenaar of Figuurboek van munten, behoorende bij de Ordonnantie provisionael ons Heeren des Coninex. Zie van der C h y s, de Munten der Heeren en Steden van Gel­derland, bl. 42. PAS (...), MOgelijk VAN DER PAS, volgens de Aanmer­kingen van Gerard Hoet een landschapschilder. Zie Kramm. PAS (J.), beroenid schoonschrijver. Arrenberg vermeldt van hem : Mathematische en wis­konstige behandeling der Schryfkonst. Amst. 1737. fol. Zie Naamr. PAS (G. VAN), dichter nit den aanvang der 18e eeuw, van wien men slechts verspreide gedichten voor de werken zijner tijdgenooten vindt. Zie van der A a , N. B. A. C. Woordenb. PAS (HENDRIK DE) werd te Antwerpen geboren en bloeide in het midden der 16e eeuw. Hij was een vermaard bouw­meester, o. a. in 1560 van het hotel der Hanse-steden te Antwerpen, ten dienste der Duitsche kooplieden. Ook werd in de tweede helft der 16e eeuw de Londensehe beurs, in 1666 verbrand, naar zijn plan gebouwd. Zie ImmerzeeL PAS (L. F. P. VAN DER), dichter nit de tweede helft der 18e eeuw. Men heeft van hem : Feestgezang, den Hoogwaarden Heer en meester Andries Aerts, by Eerwaerdigen deszelfs intree als vicaris generaal tot het .dertsherders Ampt des Bisdoms van 's Hertogenbosch, door de Roomsche Sulamith gemelde zyn Hoogwaerde toege­zongen. 's Hert. 1763. Zie Boez. der Gel. Wereld 1763. 6. bl. 596. PAS (DIRK) Apotheker te Amsterdam, Direct. der Maatsch. van Nijverheid enz., sehreef : lets over eene nieuwe bereidingswijze van alcohol, in .Prak­tisch Tijdschrift voor Geneeskunde in al Izaren omvang.1822. St. 1. bl. 83. lets over de vervalsching van sommige geneesmiddelen. Ald. 1823. St. 4. bl. 366; 1824. St. 3. bl. 270. Middelen tegen het zuur-worden van den Spiritus nitri dulcis. Ald. 1822. St. 3. bl. 275. Over den zoutstofhoudenden kalk, als middel ter verwijde­ring van den stank bij rottende dierlifteligchamen. Ald. 1825. St. 4. bl. 376. Zie H ol tr o p Bibl. med., p. 274. PAS (C. VAN DER). A r r e n b erg vermeldt van hem : Licht der Teeken- en Schilderkonstinviertafelen. Met pl. fol. Sehrynwerkers winkel met nieuwe Invention verrykt. Amst. 1740. fol. Ware afbeekling van eenige der allerdoorlugtigste vrouwen in de gedaante van Herderinnen. Amst. 1640. m. pl . 4°. Zie Arrenberg, Naamr., bl. 404. PASSAEUS (CHRIsmk.AN) was Hij gaf in het liebt: Hortus fondue Arnhemi. 1614. c. icon. fol. oblong. Den Blomhof, inhoudende rare of ongemeene blommen. Utr. 1614. m. pl . fol. oblong. Zie Cat. de M. J. L. C. Jacob. T. II, p. 163. PASCHAS1US, PASCHA, PASQUA, VAN PAESSCHEN (JoRANNEs), werd te Brussel in het midden der 15de eeuw geboren. Zijn vader was A r n o 1 d v an P a e s s c h en, zijue moeder Mar i a P i c q u o t. Toen hij zijue eerste studien vol. eindigd had, nam hij in het klooster te Mechelen het kar• melieter kleed aan, 't geen sommigen aanleiding gaf hem. Johannes van Mechelen te noemen , ten gevolge waar­van hij met een anderen karmeliet van dien naam verward werd. Na zijne godgeleerde studien voleindigd te hebben en tot priester gewijd te zijn, predikte hij zoo elders als vooral te Antwerpen en Mechelen. Vervolgens werd hij prior in het klooster der laatstgenoemde stad, welk ambt hij nog dikwerf bekleedde. Den Eden Febr. 1504 werd hij te Leuven doctor in de godgeleerdheid en het was omtrent denzelfden tijd, dat hij tot regent over de studenten in het klooster derzelfde stad aangesteld werd. In 1520 benoemde hem keizer Karel V tot inquisiteur en in die betrekking speak hij in 15 2 3 het vonnis uit over Jacob P roost of Jacobus Praepositus , prior der Augustijnen te Ant­werpen, beschuldigd van de Luthersche leer omhelsd te heb­ben . Zijn sterfjaar is onbekend, doch volgens P a qu o t ver­gisten zich Foppens en Cosmus de Villers, die het in 1526 stellen, en leefde hij nog in 1532. Hij schreef Een devote maniere om gheestelYck pelgrimagie te trecken tot den heqtighen laude als te Jherusalem, Bethlehem, ter Jor­danen etc., met die rechte gheleghentheyt der heylighen plaetsen, so bescheilijck beschreven, als ofte mense voor ooghen sagh. ghemaect bij wijlen beer Jan Pascha, Doctor in der Gotheyt en Religieus der Carmeliten Orden in den convente van Me­chelen, toen hij leefde. Leuven. 1563, 1576. 120. Gend. :612. 12°. Hij liet na : Liber mentorabilium, quae contigerunt in conventu Mechli­niensi ab anno 1508 ad annum 1 5 3 O. ms. in fol. In Magistrum Sententiarum libr. IV. Sermones quadragesimales liber 1. Sermones Dominicales, liber I. Sermones per Adventum. liber I. Sermones de Sanctis. liber I. Jan van Oudew ater of Joannes Palaeonydo­rus, karmeliet, schrijft hem nog toe : Speculum historiale ordinis Carmelitarum. liber I. Zie Possevin in Apparatio. T. I, p. 910, 927; Sweertii, Ath. Belg. p. 459; Valerius Andreas ., Bibl. Belg. p. 561; Tart. Acad. p 98 ; Da n.ie 1 a V. M., Speculi Carmel. T. II, p. 1109; Co sm. de Villiers, T. II, p. 47, 48; C. Adrichomius, Urbis lliero. descriptio (1582) p. 132 ; P aqu o t, hem. T• I, p. 459-451; F op­pens, Bibl. Belg. T. II, p. 760 ; Cat. d. Maats. v. L. D. I, bl. 187. PASCHEN GTZ. (W.), Drost van Bredevoort, die de ter dood brenging der freule van D or t h gelastte (zie dat art.). Hij verdedigde zich te dien aanzien in eene brochure (Dev, 1807) tegen C. v an der A a, schrijver der Geschiedenis van de jongstgeeindigden oorlog tot op het sluiten van den vrede te Amiens. -Van der A a beantwoordde zijn gesc . rift door De zoogenaemde Verdediging van W. Paschen Gtz. enz. eene bijlage behoorende tot het VIII deel (derz.) Geschzed. Utrecht 1807. 8'. Zie Cat. d. Maatsch. van Nederi. Letterk., D. III. bl. 267 PASOR, (GEORGE), zoon van Joannes Pasor en Clara v an Steinbach , werd in 1570 in het Herbornsche ge­boren, bezocht op veertienjarigen leeftijd het door graaf J an den Oude gestichte gymnasium te Herborn, waar hij en zijn broeder Hendr ik het onderwijs van den beroemden godgeleerde Jo annes Piscat or, behalve in de Latijnsche en Grieksche ook in de Hebreeuwsche taal genoot. In 1591 woonde hij aan de hoogeschool aldaar de lessen, ook die van den beroemden Johannes P i n c i e r u s bij. In het volgende jaar begaf hij zich naar Lausanne en van daar naar Geneve. In 1594 naar zijn vaderland teruggekeerd, zette hij zijne studien voort aan het athenaeum te Nassau-Ziegen, terwijl hem het toezigt was opgedragen over de wetenschappelijke oefeningen van onderscheidene jonge edellieden, onder welke zich de graven van Nassau en Solms bevonden. In 1597 werd hij aan het Nassausche paedagogium te Ziegen geplaatst, en hier bleef hij, voor een beroep als predikant te Wetzlar bedankende, werkzaam tot dat hij in 1607 tot hoogleeraar in de theologie en in de hebreeu wsche taal to Herborn werd benoemd. Negentien jaren was hij aldaar werkzaam en gaf met hoogen lof collegie over het Oude- en Nieuwe Verbond. Inmiddels was de dertigjarige oorlog aangevangen en ook Herborn leed onder de gevolgen daarvan. Welkoin was hem dus het aanbod van curatoren der Friesche hoogeschool te Frane­ker om aldaar het hoogleeraarambt in de Grieksche taal te vervul­len. Hij aanvaardde zijne taak in 1626 met eene Oratio de litera­rum Graecarum dignitate atque usu. Vier jaren later werd hij tot artium liberalium magister bevorderd en den 10den Dec. 1637 was zijn sterfdag. Bernardus Fullenius field eene lijkrede over hem. In 1698 hu•de hij A p ono n i a Hen d-s chiu s, die hem twee zonen schonk, Matthias, die volgt, en Johannes Jacobus Pasor,diezich aan den koophandel wijdde. In 1615 hertrouwde hij met MagdalenaUrsinu s, weduwe van P h i li ppus Senge liu s, die hij ook overleefde. Hij schreef: Succincta Arithmetices praecepta. Herborniae 1602. Lexicon Graeco-Latinum in Novum Testamentunz. Herbornae 1626. 8°., waarvoor eene J?raefatio Gr.-Latina de very Juventatis institutione, scriptu d. VIII Maji dicti anni. Sedert is dit werk meermalen elders gedrukt o.a. cum additamentis Schoetgenii. Lips. 1717. 8°. Ook gaf de superintendent Nor v a gi u s Bergensis eenige aanteekeningen (notae) op dit Lexicon. Etyma No2ninum propriorum et Analysis Hebr. Syr. et Latinorum vocabulorurn N. T. addita Lexico. Herb. 1626. 2e edit. Oratio in obiturn Joannis Piscatoris. Herbornae 1625. Collegium Hesiodeum sive Graeca Hesiodi Carmina ; cum versione, indite, et t'ocum difficiliorum grammatica analysi. Amst. 1632. 8°. Deze Index is cum auctoris, turn filii Matthiae Pasoris cura multum auctior et emendatior bij andere uitgaven van Hesiodus, o. a. bij die van Joannes Clericus ge­ voegd. Manuale Graeco Latinurn, cum libello de Gr. N. T. Ac­ - centibus, meermalen ten gebruike der Latijnsche scholen ook door J. S c hot anus in 12°. uitgegeven. Idea Graecarum N. Test. Dialectorum. Franeq. 1637. 12° . en elders. Alphabetum Poetarum Graecorum, cum Lubini &we. Gron.. 8°. Syllabus Gr. _Latham, door H e r m. F 1 e d d e r u s en ver­ volgens door van Le usde n uitgegeven in 12°. Grammatica Graeca Sacra N. Test., het eerst uitgegeven door zijn zoon Matthias Paso r. Gron. 165 5. 8°. Leidsrnan der Christen Kinderen, Hoorn 1655. 160. Zie Vriemoet, Athen. Fris:, p. 237 seqq. Gerdevius, Florileg, Libr. rar., p 21 ; Helladius, de praesenti statu Eccl. Gr., p. 346; Joh. 01 ear iu s, Diss. de stqlo N. T., p. 69, edit. Rhenf. ; B ail 1 et, Jug. des Savans, T. IL P. II. art. 534 ; A. Matthaei, Syll. Epist. CXLIX ; R N e u h u s i u s, Epp. Cent., II. 17 ; Epist. 94 ;Bayle, .Dict. hist. crit., T. III. p. 2196 ; suiv. ; G1 a s i u s, Godgel. Nederl. Ni euwenhui s. PASOR, (MATTHIAs), zoon van den vorige, werd den 1 2den April 1599 te Herborn, waar zijn vader Coen hoogleeraar was, geboren. Hij studeerde te Herborn, Marburg en Hei­delberg, waar hij in 1617 tot magister philosophiae, in 1619 tot buitengewoon en spoedig daarna tot gewoon hoogleeraar in de wis- en natuurkunde werd aangesteld. Toen deze stad in 1622 door Tilly veroverd was, ontvlood hij het levens­gevaar, doch zijne bibliotheek ging verloren. Na eerst zich als privaat docent te Herborn eenigen tijd opgehouden te hebben, vertrok hij over Leyden naar Oxford, waar hij de westersche en oostersche talen beoefende. Een uitstapje naar Parijs had inmiddels de kennismaking met den ge­leerden waroniet Gabriel Sion it a en diens onderwijs iii het Arabiseh en Syrisch ten gevolge. Dort daarop volgde zijne benoeming tot hoogleeraar in het oostersch te Oxford. Van bier naar Groningen beroepen, aanvaardde hij den 16den Februarij 1629 aldaar het professoraat in de zedekunde. Zijn werkkring onderging na den dood van N i c. M ul e r i us eene aanmerkelijke uitbreiding, daar ook het onderwijs in de wis-kuudige wetenschappen nu voortaan zijn taak werd. In 1629 bedankte hij voor een beroep naar Deventer, doch hij zou in 1645 gehoor gegeven hebben aan een beroep tot theol. pro-fessor te Harderwijk, indien de hoogleeraren te Groningen hem niet in plaats van den stool der wiskunde dien der theologie hadden aangeboden. Hij bezorgde verbeterde uitgaven van zijns vaders Gram­ matica Graeca N. T. en van diens Lexicon Graeco-Latinum in N. T. en Mannale Graec. Vocum. Ook volgens Richer, te Oxford, Kdtzen und General-Ideen von Martin Serentus Massilius Palamonas, Oratio pro linguae Arabicae professions in schola theologiae. Hij overleed. den 28sten Januarij 1658. Hij is nimmer gehuwd geweest. Zie Progr. funebre ; Effigies et Vitae Prof. Gron., p. 109-111; Parentalia Mart. Pasoris nimirum orat. funeb. ab Abd. Widmario dicta ;- Vita Pasoris ab ipsomet assignata et Epicedia in ejusdem obi-turn. Gron. 1628. Bayle, i. v.; Kok, Vad. Woordenb , D. XXIII,bl, 354; de Groot, Gesch. der Broederenkerk, bl. 143 ; Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges. bl. 163 ; Gedenkb, d. Gron. llooges. bl. 21; Vriemoet, Ath. Fris. p.243;Glasius, Godgel. Nederl. Benthem's Hollandischer Kirchen- und Schulenstaat. Th. II, p, 228 ; J ocher;Rotermund. PASPOORT (ZAcHARTAs), Heer van Grijpskerke en Pop­pendamme, meester in de regten, gaf in het licht De be­schrijving van Zeeland, het 9 en 10 deel Op den tegen-woordigen staat van Zeeland, ten deele vervolgd. Middelb. 1821. 8°. Hij overleed den 29sten van Zomermaand 1824 te Mid­delburg, in den ouderdom van 65 jaren. Zie Aanh. op Nieuwenhuis; Mr. Bode 1 Nyenhuis, Topogr. d. Nederl., No. 1759 ; Kat. der Bibl. v. h. Zeeuwsch Genootsch., bl. 192; Cat. d. Maatsch. v. Nederl. Letterk., D. II. bl. 139. Pad. Letteroef. 1825. I. 340, 341. PASSCHIER DE FYNE. Zie FYNE (PASSCHIER DE). PASSE (KAREL) werd in den burgerstand te Amsterdam geboren en in 1745 door zijne ouders voor den boekhandel bestemd. Hij beoefende dien echter slechts kort, wijl de natuur hem tot tooneelspeler scheen gevormd te hebben. Hij ontving zijne opvoeding in de school van Cor ver te 's Hage en betrad te Amsterdam voor de eerste maal na den brand van 1772 den nieuw gebouwden schouwburg, bij diens ope­ning voor bet publiek en vervulde in het zinnespel tot de inwijding van den schouwburg vervaardigd, de rol van Yver en daarna in het treurspel Jacob Simonsz. de Ryk die van Mondragon. Eene schoone, mannelijke en welgevormde leest, sprekend gelaat, goed geheugen, een zuivere stem, gepaard aan smaak, door een goede opvoeding bevorderd, bekroonden reeds zijne eerste stappen op het tooneel met een gunstig gevolg. Welhaast overtrof hij de sterkste verwachting en werd een der uitstekendste tooneelspelers van zijn tijd. Hij overleed in den ouderdom van 45 jaren, te midden van zijn gevestigden roem en werd door zijn kunstgenooten plegtig in zijne geboortestad ter aarde besteld, waarvoor zijne familie de afbeelding van den tooneelspeler (zoo als die in het ka­rakter van Philips van Bourgondie in druk was gekomen) tot een aandenken ten geschenke gaf. Hij beoefende ook de vaderlandsche poezy, blijkens zijn: Schouwburg-uitp,00diging tegen 1 Maart 1774, ter vertoo­ning van Zoroaster (van Nom s z), 1. bl. fol. Afscheids-groet op den Amsterdamschen Schouwburg, op den 23den van Gras- en den 3den van Bloeimaand 1781. Aanspraak aan het Amsterd. Publiek : uit naam van Acteurs en Actrices van den Amsteld. Schouwb. na het derde Tooneel­stuk, dat hen was toegestaan ten hunnen voordeele te vertoo­nen (1782). Dankbetuiging aan het Amsteld. Publ. uit naam der Acteurs en Actrices, by de gewone jaarlyksche sluiting der Amsteld. Schouwb. (1783) gr. 8°. Zie Aant. op Nieuwenhuis Cat. d. Mattis. v. Ned. Letterk. Dl. VI, bl. 252-268. PASSE of PAS (BARBARA VAN DE of DE), niet de dochter van Crispijn van de Passe, den Oude; maar Barbara van den Broecke, dochter van Chrispaen van den Broecke. Zie Kramm. PASSE of PAS (CRISPIJN VAN DE of DE) de Oude, hoofd van een voornaam kunstenaars geslacht, mogelijk de zoon van H e n d r i k de Pas, Antwerpsch bouwmeester uit het midden der XVIde eeuw, die, in woelige tijden, welligt met zijn ge­zin de wijk mar Zeeland heeft genomen. Het is echter on­zeker of hij te Arnemuiden is geboren en wanneer hij zich naar Utrecht heeft begeven. her verkreeg hij 6 Junij 1613 bet hurgerregt. Hij komt in de Karneraarsrekening van 1613-1614 voor als "Nye borgher van Arnemuyden, plaet­snijder." Hij huwde 14 October 1636 S e b as t i a e n t g e n Henricks van Asch dochter, weduwe van Willem Pe tersz van den Be r e n. Hij overleed het volgende jaar. Zijne woning, meldt Kr am m, was een ware kunstschool, waarin zijne zonen C ri s p ijn, Simon, Willem en zijne dochter Magda 1 e n a met goed gevolg werkzaam waren. Het getal boekwerken, door hunne graveerstift versierd, is onge- 8 loofelijk, als ook de portretten en historische prenten, die met Chris t. W. Pass beteekend zijn, doch alien voor werk van den Ouden Crisp ij n worden gehouden, dat echter niet zoo is, want diens naam vindt men nog op werken van 1640, terwij1 de eerste, mij bekende prent, Maria met het kind, naar J. Mabuse in fol. het jaartal 1589 voert. Hij gaf in het Licht, ofsehoon hem het octrooi geweigerd werd, Thrones eupidinis, sive Emblernata amatoria, Amst. 1608; L. B. 1624, 1642, in 120. obi., zonder naam van uitge­ver. Te Utrecht stond hij in groot aanzien en in vriendsehap met A r n o l d u s Bucheliu s, wiens portret hij, in 1614, zeer fraai, in ovaal, gegraveerd heeft in 120. Mr. Bodel N ij e n h u i s te Leyden is in het bezit van bet album van dien geleerde, waarin zich een teekening van de Pas be­vindt, voorstellende eene heilige fatnilie, met de pen bewerkt. Op zijn naam, vindt men bij Le Blanc de volledigste_opgave zijner werken tot 663 nummers, doeh hieronder zijn er, die bepaaldelijk alleen van den Jongen Crisp ij n zijn. Zie K ram m; Navorscher, DL VI, bl. 207 ; Cat. van ffulthem, N°.24369. PASSE of PAS (CRIsPIJN VAN DE of DE) de Jonge, in 1585 te Utrecht geboren, ontving het eerste onderwijs in de kunst te gelijk met den zoon van Paulus M o r e e 1 s en en Jonkheer Jan van der B n rg h. Hij was reeds zeer Jong in de kunst hedreven, blijkens de prent Paus laulusonder den troon­ , kernel gezeten (Passaeus senior inv. et exc. Junior sculp. ac­tate 17 in kl. 40.) den titel voor de Opera theologica M. Wilhelmi Perkinsi. (Zie Simon van de Pas) en het portret van Johannes Angelus Werdenhagus in 4°. (1600). Aan hem, the tevens een bekwaam teekenaar was, moeten de sehoonste werken, zoo geteekend als gegraveerd worden toegekend, die echter meest alien op naam van zijn vader doorgaau, ja zelfs duidelijk, als de zijne beteekeud zijn. Zijn hoofdwerk is: Le Manege royal de Monsieur de Pluvinel, premier Es­auger du Roy. Dedans lequel se void la maniere de bien dresser les cheveaux, traictant de tout ce que y est requis et necessaire pour rendre un excellent et partaict cavalier, le tout selon l'usage de ses Academies. Embelly de plusieurs excellentes Figures, faict au naturel et gravees en taille douce par Crispin de Pas, le jeune: Lz tout revel et corrige par 4utheur mesme, Imprime a Paris. Anno 1623. Au depens de Crispin de Pas le vieux, a Utrecht gr. fol. in piano, be­vattende 60 platen, onder welke er vau (Lode w ij k XIII) van zijn broeder Simon en van Piny in el. Paris, 1627. Ibid. 1629. Ook in het Fr. en Holl. en in het Hgd. 1629. Amsterd. 1656. 1666. Fan het Light der Teeken- era Teeken- en Schilderkonst, enz. met een tekst in het Italiaansch, Hollandsch, Fransch en Hoog­duitsch verschenen en aan de Staten van Utrecht opgedragen. Hij was reeds in 1666 overleden. Zie Kramm. PASSE of PAS (CRISPIJN VAN DER of DE), zoon van den vorige. De volgende gravuren van hem vermeldt Kr am in : Portret van Koning Frederik 111 van Denemarken in fol. Ecce _Homo. 1680. in fol. Eene vrouw door drie kinderen omgeven. 1613. in fol. Volgens Bryan Stanley was hij bij zijn oom Simon te Kopenhagen' werkzaam. Zie Kramm. PASSE of PAS (MAGDALENA VAN DE of DE), zuster van de vorige, echtgenoot van Jonkhr. Frederik van B ever­y oo r de, in 1636 reeds overleden, mogelijk in 1583 te Utrecht geboren. Zij heeft het meest landschappen, waarin historiele onderwerpen zijn aangebragt, goed gegraveerd, naar A. Elsheimer, J. Breughel, C. Willaerts en It. Sa v e r y. Nayler beschrijft 11 nummers. Zij heeft haar eigene portret gesneden in 4°. Zie Kramm. PASSE of PAS (SIMoN VAN DE of DE), broeder van den vorige, werd volgens sommige in 1590, volgens K r am m ten minste na 1585 te Utrecht geboren, zou in 1613 naar Utrecht, zijn vertrokken en verder naar Denemarken, waar hij in 1644 overleed. In beide landen heeft hij vele voortreffe­lijke werken vervaardigd. Le Blanc vermeldt er 52, waarbij het portret van Hendrik Goltzius, 1614. 40. In het Koninkl. Muntkabinet te 's Hage berusten twee ovale zilveren penning-platen met portretten van vorsten van Oranje, door hem er in gesneden. Titelplaten van hem vindt men voor de Opera theologica M. Wilhebni Perkinsi vert. door V. Me use v o e t. Amst. 1615. (Sim. Pass. sculp. Chrisp. Pass. Jun. inv.), en voor het groote werk : Academie de l'Espee de G. Thibault. (Anvers) 1628. Zie Kramm. PASSE of PAS (WILLEM VAN DE of DE), broeder van den vorige, volgens sommigen in 1596 te Utrecht geboren, leerde bij zijn vader de kunst en leverde uitmuntend graveerwerk. In 1625 graveerde hij nog vele der fraaije prentjes voor J. de Brune's Zinneweric, en in 1625 was hij in Engeland werk­zaam en graveerde bet portret van George Villiers. Ook 8* hield hij zich even als zijn broeder Simon te Parijs op. Van zijn overlijden is niets bekend. Zie Kr amm. PASSERAAT (JoHANNEs). Hij schreef : Het ware Lof des Uyls, aan, alle haare ongeschreeve vyl­agtige Heeren en Liefhebbers door Koertje Juyle, en Het ware Lof des Ezels, door J. P. Arnst. 1664, 120. PASSIUS (JAcoms), Lid van het Schiedamsche genoot­schap : Vlijt volmaakt. In de Proeve van Poezy, die dit Ge­nootschap in 1781 uitgaf, vindt men van hem twee dicht­stukken. Ook gaf hij Verzameling van geestelijke Gezangen met Muzijk. Utrecht. 3 dln. 80. Psalmen en Gezangen by de Hervormde Kerk in gebruik, in welke alle de versen met eene, inzonderheit voor de Zang, gestelde bas verrykt en de Zangnoten, overeenkomstig den aart • der Poetische voeten verdeeld zijn. Utrecht. 1779: 8°. Zie van der Aa, N. B. A. C. Woordenb.; Arrenberg, Naamr• bl. 425. PASTEUR (JAN DAvID) werd den 23den Mei 1753 te Leyden uit een braaf burgerlijk geslacht geboren. Na zich op de oude talen aan de Latijnsche school toegelegd te heb­ben, bcoefende hij de regtsgeleerdheid, met plan hierdoor la­ter een middel van bestaan te vinden. Den 13den Febr. 1776 werd hij commies der convoyen en secretaris te 's Gravendeel, waar hij zich in zijne snipperuren aan zijne meest geliefde studie, de natuurkunde, toewijdde. Hij werd hier echter van afgetrokken door de politieke beroeringen, waaraan hij deel nam. In Febr. 1795 werd hem, door de Provisionele Repre­sentanten van Holland, den last opgedragen, zich met den luitenant ter zee Jan Louis Vi t r i a r i us naar Engeland te begeven, ten einde het wederkeeren der aldaar liggende sche­pen, die hier te land te huis hoorden, te bewerken, de cor­respondentien tusschen de beide nation zooveel mogelijk • te herstellen en inmiddels alle bevelhebbers van Nederlandsche schepen aldaar te onderrigten van den staat der taken binnen dit cremeenebest, hun den last van hun Hoog Mog. be- ° kend te waken, het rijk van Groot-Brittannien te verla­ten, en met hunne schepen, hoe eer hoe beter, in de eene of andere haven der vriendschappelijke mogendheden binnen te loopen. Na zulks zoo volbragt te hebben dat men zulks van den meest in bet diplomatieke geverseerdeu minister niet beter kon verwachten," werd hem in 1796 de post van lid der Marine der Republiek opgedragen, en hij tot repre­sentant der eerste Nationale vergadering benoemd. In hetzelfde jaar werd hij, in de maand October, met de burgers, L e st e v e n o n en M e ij e r als commissaris der Ba­taafsche Republiek naar Parijs gezonden, ten einde aldaar de vredesouderhandelingen, die tusschen den gevolmagtigde van het Fransch gemeenebest, de 1 a Croix, en den Engelschen gezant M a l m e s b u r y stonden aangeknoopt te worden, bij te wonen. In het vaderland teruggekeerd, opende hij den isten September 1797 de eerste zitting van de tweede Natio­nale vergaderirig met eene aanspraak. Bij de omwenteling van Jan. 1798 werd hij als staatsgevangene, eerst naar de Kasteleny van Holland en vervolgens naar het Huis in het Bosch overgebragt, dock in dit jaar (12 Junij) wederom ont­slagen. Zoodra de constitutionele orde van zaken wederom her­steld was, werd hem, 26 September daaraanvolgenden, de post van secretaris van de tweede kamer van het vertegenwoordigend ligchaarn opgedragen en vervolgens, nadat ten gevolge der gebeurtenis van den 17clen October 1801, de toen plaats hebbende orde van zaken afgeschaft en een nieuwe staatsregeling was ingevoerd, werd hij benoemd tot secretaris van het wetgevend ligchaam der Bataafsche Republiek. Hij overleed 9 Jan. 1804, nalatende eene weduwe, Johanna Hen dr ik a K ra an e, met welke hij 25 Jan. 1778 gehuwd was, twee zonen en twee dochters nalatende. De dichter P. M. M ar ro n schreef een Epitaphiurn, op hem en A. J. V e r b e e k te 's Hage zijn levensschets, geplaatst in Konst- en Letterbode 1804. Dl. I, bl. 145 volgg. Het aantal werken door hem geschreven bedraagt niet minder dan 80 boekdeelen en 300 losse stak­ ken en verhandelingen. Tot de voornaamste behooren : Beknopte natuurkke historie der zoogende dieren. Dordr., 1801. 3 dln. Le Vaillant, Reizen in de Binnenlanden van Africa. Leyden en Amst., 1791-1798. 5 dln. m. pl . M. de Florian, Numa Pompilius. Amst,, 1780. Cogan 's Reize Tangs den Rijn. M e r ci er, Het jaar 2440. Amst., 1794. 3 dln. J. Co o k 's Reizen rondo,n de wereld. Leyden, Amst. en den Haag, 1795.-1808. 13 dln. iii. pl . Faujas de Saint-Fond, Natuurkke historic van (len St. Pietersberg bij Maest•icht. Aaist., 1803. 80. Zie Kunst -en Letterbode 1804. D. I; Nieuwenhuis; Ko­ bus en de Rivecourt; Rotermund, Int. Bl. d. Leipz. Litt. Zeit.1804, p. 530 ; Intell. Bl. der V1g. Lit. Zeit. 1804 ; Muller, Cat. v. portr. PASTOOR, of PASTOR (ADAM), eigentlijk R u do 1 p h Mar ­t i n i, wederdooper uit Dorpheu in Westphalen, werd in 1542 prediker bij zijne secte, loch verviel in de dwalingen van S e r v e t u s, en toen hij in het colloquium te Emden met Menno Simons niet Wilde afzien van zijne dwalingen, werd hij door dezen in den ban gedaan, doch hij excommuniceerde Menno op zijn beurt. Hij heeft verschillende werken in de Nedersaksische tong­val geschreven, onder welke een disputatie over de Godheid van Yoder, Zoon en H. Geest en een disputatie met Dirck Philips, over de Barmhartigheden Gods. Achter de verzameling liederen, bijeengebragt en opgemaakt door P. G r ij s pee r, komen zes liedekens voor van welke het derde gemaakt is door D i e r i c k Philips z, teghen de doo­linghe van Adam Pastoor. Pa st o or Meld zich ook nu en dart als prediker in Friesland en Groningenland op. Hij over­leed, wanneer is onbekend, te Emden. Zie S ot ij n, Gesch. der Mennon. D. III, bl. 235 en het Reg. op Philipsz (Derk); Jocher. PATER (LucAs), in 1707 te Amsterdam nit burgerlijke ouders geboren, werd voor den koophandel opgeleid. Zijn vroegere leernaeester in het werktuigelijke der poezy was de toen beroemde Feitam a, tot wiens school hij behoorde, doch zich behalve door de aldaar verkregen beschaafdheid, juistheid en keurigheid, somwijlen ook door zinrijkheid, en bevalligheid onderscheidde. Hij was lid van het dichtgenootschap oefening baart ken­nis en leverde menig tooneelspel aan den Amsterdamschen Schouwburg. Deze sedert 1 Mei 1747 gesloten, werd 28 Julij 17 49 geopend met de vertooning van zijn Leeuwendaal hersteld, welk zinnenspel twee en twintig maal achter elkan­der gespeeld werd. Bij gelegenheid van het honderd vijf en twintigste verjaargetijde van dien Schouwburg gaf hij een zinnebeeldig divertissement, de juiehende Schouwburg. De bij zijn leven uitgegeven Toezy (1774) behelst grootendeels gelegenheidsgedichten en vertalingen, benevens eenige bij­schriften en puntdichten, van welke laatste Witsen Geij s -beek eenige in zijne Epigrammatische Authologie heeft op­genomen. Van zijne hand is ook de bekende gezelschapszang : floe zoet is 't daar de vriendschap woont, enz., gelijk ook de geestige bijschriften op eenige prenten voor de schilde­rijen van C. Troos t. Hij overleed te Amsterdam 10 Julij 1781. Bij deze gelegenheid verscheen een bundel Lijkzangen en in 1784 zijne nagelaten poezy. Hij gaf in het licht De dood van Cajus Gracchus. trsp. 1753. Leeuwendaal hersteld door de Vrede, Zinnesp. 1749, met een gedicht van J. Nom s z daarop. Gustavus, trsp. (n. h. Fr. van P i r o n ). 1761. De juichende Schouwburg, zinnebeeldig divertissement. 1761. batik, of de afschaduwing des Heilands, gev. n. 't Ital. van P. Meta stasio. Utr. z. j. Het onbewoonde eiland. Insp. gev. n. 't Eng. van A. Mur- p h y. Ald. z. j. Mengeling van Gediekten. Ald. z. j. De drie laatste ook in de Tooneel-poezy van het Kunst­ gen. Oefening baart Kunst. D. III. Tooneel-poezy. Amst. 5 din. met pl. gr. S. Prozy. Amst., 177 4. Nagelaten Poezy. Amst., 1784. Zie Siegenbeek, Gesch. d. Nederl. Dichtk. bl. 251; J. de Vries, Pesch. d Nederl. Dichtk. D. II, bl, 163 ; v an K ampe n, Beim. Ge­schied. der Ned. Liu. en Wetensch. D. II, bl. 164, 165 ; Wits en G e ij s be ek, B. A. C.-147oordenb. D. V, bl. 59 volgg ; Vervolq op Wagenaar's Amsterdam. fol. bl. 554; Bifvoegs. op J. K o k' s Vad. Woordenb. D. III, bl. 200; Nederl. Jaarb. 1749, bl. 700 ; Witsen Ge ij s b e ek, Eps:99r. Anthol. p. 131 ; Lijkzangen ter Gedachtenisse van den kunstrificen dichter L. Pater. Amst , 1781; Bilderdijk's Verspr. Ged. D. II, bl. 83. (Er bestaan eigentlijk 2 gedichten op Pate r, waarvanhet eene een parodie van het andere is). Cat. d. Maatsch. v. Ned. Letterk. D. I, bl. 165; dez. bl. 119; N ie uwen uis ; Kobus; de Rivecourt; Arrenberg, Naamr. bl. ; Muller, Cat. v. portr. PATER (ADRIAAN JANSZOON). De West-Indische Maat• schappij zond in ] 630 onder dezen een vloot naar Brazilie. Hij raakte in herfstmaand van het volgende jaar slaags in de Bahia, loch ongelukkig verbrandde zijn schip. Zie Wagenaar, Vad. Hist. D. VI, bl. 243; L. C. de Jon g e, Nederl. Held. ter Zee, D. I, bl. 316, 317. PATOIR (Lotus), was de soon van den koster der Wal­sehe gemeente te Amsterdam, van 1827 tot 1830 predikant bij de Walsche gemeente te Leeuwarden, en vervolgens te 's Hage. In 1836 legde hij zijn dienst vrijwillig neer en werd beeedigd translateur. Hij maakte rich als dichter bekend door Froeve eener vrije navolging van den i sten en 4den der Ilerdersz. van Virgilius. Amst., 1825. 80., en a Marcius Coriolanus, trsp. Amst., 1824. gr. 80. Zie Cat, d. Maatsch. v. Ned. Letterk. D. I, b1.196, D. I. VI, bl. 166. Cat. de la Bibl. Walonne a Leyde. bl. 21. PATRAS (LAMBERT), kunstenaar te Dinant, bloeide in het begin der 12do eeuw, en maakte zich door het vervaardigen en in koper gieten van kerksieraden beroernd, zoo als de fraaije doopvont in de St. Bartholomeus kerk te Luik. Zie Splendeur de l'art en Belgique. p. 398, Kr am m. PATRAS (ABRAHAm), te Grenoble geboren, nam als sol­daat dienst bij de 0. I. Compagnie met het schip de Ha- vik, vertrok in 1690 naar de -India, werd in 1696 as­sistent, in 1696 boekhouder, in 1703 onder-koopman, in 1709 koopman, in 1726 eerste koopman, in 1723 visitateur­generaal, in 1724 en 1730 directeur van Bengalen, in 1732 buitengewone raad van Indic, in 1735 gouverneur-generaal. Hij was een man van groote verdiensten, die aller achting verworven had toen hij r'den 3den Mei 1737 overleed. Hij liet groote rijkdommen na. Zijn portret vindt men o. a. bij du Bois. Zie du Bois, Hist. des gouverneur-gener., p. 307; list. Beschr. der reizen, D. XX, (bevattende de levens der gouvern.-gener. tot P. A. v an der Parra, 1761); Navorscher, D. 16, bl. 233, 260, 290; Mu 11 e r, Cat. v. Portr. PATR1OPHILUS (Pseudoniem), dichter van : Op de beeltenis van Willem V, en z. Mei 1782. 's Gra­venhage. Zie Cat. d. Maatsch. v. A.Vederl. Letterk. D. III, bl. 121. PATIJN (P. J.), med. doctor, schrijver eener Dissert. Med. de epilepsia. L. B. 1817. Zie H oltr op, Cat. Bibl. Med. et Chir. p. 275. PATIJN (JoHANNEs) werd in 1709 te Rotterdam geboren, studeerde eerst te Leyden, daarna te Utrecht, werd doctor in de godgeleerdheid, in 1732 predikant te Benthuizen, in 1735 te Rijswijk, in 1736 te Middelburg, in 1739 te Rot­terdam. In 1743 werd hij door de regering aangesteld tot hoogleeraar, voornamelijk in de zinnebeeldige godgeleerdheid aan de Illustre school, welke waardigheid hij , den 22sten April van genoemd jaar aanvaardde met een latijnsche redevoering Over den koperen slang als een doorluchtig voorbeeld van Christus. Hij vierde den 13den Mei 1764 zijn 25-jarige evangelie­ dienst in deze gemeente, werd den 4den Sept. 1777 emeritus en overleed den 14den Maart 1783 in den ouderdom van ruim 74 jaren. Walter Sens er f f, ridder, raad in de Vroedschap, oud­ burgemeester van Rotterdam en bewiudhebber der 0. I. Com­ pagnie ter kamer aldaar, had bij codicil van den 16den Oct. 1761 bepaald, dat, na zijn overlijden in de eene of andere kerk der hervormden te Rotterdam, door een' der scads pre­ dikanten, die hij daarvoor jaarlijks een eergeld van f 600 besprak, acht opzettelijke leerredenen in het jaar zouden ge­ houden worden tegen Atheisten, Deisten, Joden, Heidenen of andere openbare tegensprekers van het christelijk geloof, en het was Pa tij n, die, na 's mans dood, ook terstond, door de weduwe tot het doen van zoodanige leerredenen in 1752 werd aangesteld, en die deze taak jaren achtereen volvoerd heeft, dat hij bij zijn emeritaat ook deze waardigheid neder­legde. Zie H a r der w ij k, Naaml. en Levensber. der predikanten te Rotter­dam, bl. 78, 79; G1 as i u s, Godgel. Nederl. Boekz. d. Gel. Wer., 1735 a bl. 112, 365, 376, 1739 a bl. 372, 612, 621, 1743 a bl. 194, 455. PATZER (KAREL), werd den 26sten Maart 1805 te Munt­scha in Saksen geboren, door En g e lmann en A. M i c h e 1, hoogleeraren aan het seminarium te Gotha onderwezen. In 1833 werd hij clarinet-solo bij bet regement grenadiers en in 1837 bij het 6de regiment van ligne, in 1841 onderwij­zer in de muziek te Middelburg en in 1844 kapelmeester bij de Utrechtsche schutterij. Hij muntte als clarinettist op vele concerten uit. Zie Gregoir, Biogr. des Art. Mus. Ip. 142, 143. PATZKE (J. S.). Arr en berg vermeldt van hem : De gewigtigste belangen alter menschen overwogen in XX overdenkingen over den staat des menschen in dit en het toe­komende leven. Nijmegen, 1777. go. PAU (PETER), kunstschilder uit de XVIe eeuw, sedert 1606 lid der Broederschap van St. Lucas te Antwerpen. Zie Kramm. • PAUBEL (G. D.). A r r en b er g vermeldt van hem : Historische vragen der Evangelische Luthersche kerken. Amst. 1768. 40. Zie Naamr. bl. 405. PAUDETS (CuRaToPHEL), omstreeks 1618 te Lower in Saksen geboren, oefende zich onder Re m bra n d t in de schilderkunst. Hij schilderde historische onderwerpen en por­tretten, en genoot de bescherming van Al ber t S i g i s-mu n d, bertog van Saksen, en van den bisschop van Regens­burg. Waarschijnlijk is hij in 1666 overleden. Balk e ma vermeldt zekeren P au de r i t, geb. in Saksen in 1601, over­leden 1662 en J an Paudets, aldaar in 1618 geboren en in 1659 overleden, als leerlingen van R em b r and t, doch zij zijn, volgens Kram m, dezelfde met C h ri s t. Pau d e t s. Zie Kra mm. PAUL (. . .), schilder van zeeen en maneschijnen, lid der roomsche schilderbent (met den bijnaam Willem I van Ant­werpen. Zie Kramm. PAUL (BERNARD), waarschijnlijk te Gend geboren, in 1763 lid der confrerie kamer te 's Hage. Hij schilderde portretten en moderne gezelschappen, doch keerde iia een kort verblijf aldaar naar Gend terug. PAUL (H.), in de wandeling, graaf van Zaandam ge­noernd, een Franschnian van afkomst, was sedert eenige jaren burger van Amsterdam, toen hij in 1680 aanleiding gaf tot oneenigheden tusschen het Fransehe hof en de Algemeene Staten. De koning van Frankrijk had uit het garnizoen van Yperen een luitenant met negen dragonders gezonden om hem op te ligten. Het oorlogsvolk was reeds tot Rotterdam ge­naderd, toen hun oogmerk ontdekt, de bevelhebber met zijn onderhoorigen gevat en voorts gevankelijk naar 's Hage werd gevoerd. De Fransehe gezant verzette zich ernstig hier tegen en beweerde dat de krijgslieden slechts de ontvangen beve­len hadden opgevolgd en diensvolgens op vrije voeten woes-ten worden gesteld. De Staten verstonden het echter anders, en waren van oordeel dat het Fransehe krijgsvolk, een on­derdaan van den Staat en burger van Amsterdam, over wiens gedrag nimtner klagten was gevallen, dus willende opligten, den dood verdieiid had. Tengevolge van dit begrip werd de luitenant veroordeeld om onthoofd te worden en zijn yolk tot een tienjarige gevangenis veroordeeld. Tegen den bestemden tijd werd alles tot de volvoering van het vonnis van den luite­nant gereed gemaakt en zelfs de doodkist op het sehavot ge­bragt. Doch zoodra het vonnis was gelezen, schonk men hem vergiffenis en zond hew, benevens zijne dragonders, aan den Franschen afgezant. Zie Holt. Mere. 1680; Kok. PAULAERTS (A. F.), geb. in de tweede helft XVIIIe eeuw, gaf in het licht: Dichtmatige karakterschets van sornmige R. K. Geestelijken in de Meijerij van 's Hertogenbosch, dr. Amst. z. j. (voor 2de 1816). 8°. PAULI of PAUWELS (ANDREAs), volgens Nagler in 1598 in Nederland geboren, doch Kra m m stelt zijn geboorte­jaar vroeger. Hij was teekenaar en voortreffelijk kunstgraveur. Hij ontwierp en sneed de platen in Antonii a Burgundia, Mandl lapis Lydius. Amst. typ. Viduae J. Cnobbari, 1639. 40. en (behalven van den titel) ook die der Nederlandsche uitgave Des werelds Profetien, uit het Latijn, enz. door P et rus Gheschi er. Antw., 1648. 4°. Nog heeft hij de prenten geetst voor het Zinne- en Minnewerk van G h e s c h i e r, in 40., naar de teekening van A. v an d e r V e n n e. Ook gaf hij losse prenten uit, die zeer geestig en fraai zijn behandeld, b. v. een in 40. naar Titiaan pinx. A. Bo­nenfont excu., voorstellende Titiaan en zone beminde, O.; Petrus, Christus verloochenende, naar Gerard Segers; de Tandentrekker, naar Th. R o e la n t s. Voorts sneed hij (1629) het hof van Brussel, bij den intogt van Maria de Medicis ; een plan van de omstreken van St. Stevenswaart ; Leuven, no den terugtogt van Frederik llendrik's leger (1635), aan den kardinaal infant opgedragen. Allen in fol. Zie Kramm en Nagler op Paul. PAULI (SEGERus). Zie PAITWELS (ZYER). PAULI (SuFFRIDus) of S u ffr id us Hegiu s, was in 1567 viearis te Heeg, doch van daar om de belijdenis der her-. vormde leer naar Emden gevlugt. In 1572 was hij predi­kant op het eiland Texel, in 1577 te Oosthuizen, in 1580 to Grcotebroek, in hetzelfde jaar te Hall= in Friesland. In 1585 was hij als predikant te Heeg seriba der Synode te Dokkum ; in 1586 stond hij te Tummarum en Firdgum, in 1590 te Makkum en Kornwerk. Zie G r e ij d a n u 8, Naamlijst der predikanten in de Cl. van Franc­ker e bl. 110, 157, 177 ; Naaml. der Classis van Leeuwarden, bl. 135; Vecris en Pauw, Vern. Kerkel. Alphabet. bl. 199, 324. PAULI (G. J.) schreef: Predication over het lijden van Jezus Christus. Utrecht, 1780. z. d. Zie Arrenberg, .Naamr. bl. 405. PAULI (J. H.) schreef : Welgegronde verdediging Ivens Burgemeester en Raad der stadt Hamburgh, en Karen Fiscael en andere, dien met eenige Hamb. Burgers, voornam. Coert Justram en Jeronimo Snit­quer wegens een stadts verraet in haer Placaet op den 19 Nov. (1686) gepubl. valschelijek beschuldight werden. Anno 1687. Lie Muller, Cat. v. Pawl. D. III. bl. 193. PAULI (JACOB) werd in 1575 met den graaf van Kuilen­burg, Arend van Dorp, Kornelis Koning, en eenige anderen, gemagtigd om den prins (Wi llem I) te raadple­gen over de wijze, waarop men vreemde hulp zou mogen zoeken, zonder eenige mogendheid in den laude in te laten, of deze Staten te scheiden van Zijne Koninklijke Majesteit. Zie Besot. Boll. 9 Jultj• 1575, bl. 482 ; Wagenaar, Vad. Hist., D. VII, bl. 79, 84. PAULI (THEopoRus), anders Franconi s, regulier kanun­nik van St. V i n c e n t i u s te Gorkum. ilij schreef: Historia de cladibus Leodiensibus per Carolum Audacem. Zie Val Andreas, Bibl. Belg. p. 824 ; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 714. PAULINUS (HENRIcus) werd te Weener in Reiderland geboren, legde op de sedert 1547 herstelde Latijnscho school van Embden, onder Bernhard M eyp is, den eersten grond­slag zijner wetenschappelijke vorming. Hij studeerde te Wit­tenberg en Leipzig, werd in 1567 secretaris der stad Emden, in 1586, onder Graaf Edz ar d s gebied landregter, en over­leed den 17den November 1602. FIij huwde Heilke Ko ops, den 12den Junij 1573, • in consistorio Emdano" in tegenwoor­digheid van haren man en hare moeder gedoopt. Toen de Ne­ derlanders bij den voortdurenden oorlog met Spanje de Eems bezet hielden, en de kapers den Oostfrieschen zeehandel groote afbreuk deden, vooral uit hoofde van het niet ongegrond ver­moeden, dat de Emder kooplieden den Spanjaarden in de provincie Groningen proviant en krijgsbehoeften aanvoerden, werd P a u l i n u s naar den Frieschen admiraal H a g i u s en vervolgens naar Franeker aan den stadhouder afgevaardigd, doch met dat ongelukkig gevolg, dat men hem, even als de Friesche zeevoogd, Onno van E u w s u m, gevangen naar Emden opvoerde, van September 1585 tot April 1586 even wederregtelijk , gevangen hield, waarna hoiden tegen elkan­der werden uitgewisseld. Hij schreef: Een latijnsche Oratio in 1564. Een lijkrede over Co r n e l i u s Col t h un, een Alkmaarder protestantsch godgeleerde, en vlugteling uit zijn vaderland, sedert 1559 predikant te Emden, in Oct. 1567 uitgesproken. Een Latijnsche lijkrede op den jong gestorven Oostfriesehen graaf Chris to ff e r. Emden, 1569 4°. grootendeels inge­ lascht in B r e n n e s s e n 's Ostfries. Geschichte T. 1 lib. V. n°. 62. Rerum Belgicarum historia, Philippo IIHispaniarum Rege , et Belgarum principe. Accessit specialis inter Risios orientales et occidentalis contend° ; ubi et de authoris legatione, capti-vitate et relaxatione Emdae 1663. 8°. Op den titel komt zijn portret. Een fraai handschrift van het Oostfriesch Landregt. ZieReershemius, Ostfriesl.Prediger —Denkmahl, S. 482 ; Wiarda, Ostfriesl. Geschichte, . Th. III. S. 58; G r o e n van Prinsterer, Ar­chives, T. IV, p. 240; Gabbema, Epp., p. 185 ; J. W. te Water, Hist. v. h. verb. en de Smeekschriften der Edelen, 1). IV, bl. 383; M. von Wicht, Ostfr. Landr., bl. 204, 558; J. J. Dodt, Pogingen om eene meer grondige beschrijving der geschiedenis der Ned. voor te be­reiden, bl. 56; mr. H. v. Feith, Gron. Volks-Alm. 1838, bl. 188, volgg. Cat. d. Bib. van letterk., D. III. bl. 245. PAULUS SECUNDUS schreef: .Prophetie Jacobi Brocardi, voortijdts Profess. in de Uni-vers. tot Leyden, door hem over veel jaren geprophiteert ende aen de H.H. Staten van Hollandt gesonden. Item, noch eene Prophetie van Paulus Sccundus, in 't jaer 1589 aen m. H. D. Mel Claes Silla, Pencion, der stadt Amstelredam ghe­schreven. Mitsg. de 2e Prophetic van den voorn. Paulus S e­cundus (d. 29 Mrt 1599.) Amst. T. Gevaertsz. Zie Muller, Bibl. v. Ned. Pamfl. I 58. N°. 451. PAULUS VAN MIDDELBURG of MIDDELBURGIUS (PAULUS), werd in 1445 te Middelburg geboren, studeerde te Leuven, waar hij een groote bedrevenheid in de genees­en wiskunde verkreeg. Volgens J u u s C a e s a r S ca li g e r was hij nit eigenaardige bequaapaheid zijner landaerts genoeg­zaam de voornaamste der wiskundigen zijner eeuw, welken Italie zelfs, dat tocli stoft op zijne kundigheden in het latijn, dikwijls met groote verwondering, redeneeringen heeft boo­ren uitspreken. Eerst was hij lijfarts van den hertog van Ur­bino, naderhand werd hij, door gunst van keizer M a x im 1 i a an I, bisschop van Fossombrone. Door Julius II en L e o X, tot voorzitter op het Lateraasch Concilie verkozen en ont­boden, overleed hij te Rome onder het vieren der misse, den 15den December 1584. P e t r u s van der Vorst, bisschop van Acqui rigtte ter zijner eere een tombe op in de kerk van S. Maria dill' anima. Zijn grafschrift leest men bij de la R u e. S c a 1 i g e r getuigt dat hij door hem gedoopt en J lius genoemd is. Hij gaf in het licht : Epistola de Paschate observando et de die passionis ad vniversit. Lovaniens. Prignosticon, ad Maximil. Austriac. Lovanii apudi. West­phalum. Prognostici defensio contra Joannem Barbum. Urbini 1484. Invectiva ire superstitiosum vatem. De _Paschae observations lib. XIV, ad Leonem X. P. M. De die Passionis Dominicae, lib. XIX. ad Maximil. Caes. Forosempronici 1513 fol. Sommige dezer schriften wilde hij, bisschop geworden zijnde, niet laten herdrukken. Zie Val. Andr. Bibl.'Bilg. p. 716 ; Aubert. Miraei Elog. Il­lustr. Belg. p. 28 ; F opp en s, Bible Belg. t. III , p. 944-945, Catal. Bibl. Ultraf. p. 21; Fr. Sweentrii, Delic. orb. Christ. p. 35, 36; J. J. S can ger, Exercitat. ad Cardan. de Sublim, p. 266 ; Vossius, de Scient. Mathemat. CXLI. D. I. p. 229 ; Fabricii, Bibl. Lat. Aet. T. VI, 641, 642; C. Supplem. Io Domin. Mansii, p. 217; ed. Patavin; Saxe. Onom. T. II, p. 494, Anal. 593; M. Z. van Boxhorn, Chron. v. Zeel., D. I, bl. 44, 457 ; Oudh. en Gesticht v. Zeel. bl. 44, 45; D e La Rue, Gelett. Zeel. bl. 72 vlgg. M oreriHoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus de Rivecourt, Biogr. Univ. Biogr. gener. Univ. PAULUS (PIETERsz.), was reeds predikant te Edam onder bet pausdom, en trad den eersten zondag na St. Jan voor het eerst op den predikstoel, 1572. Hij overleed aldaar in 1575, Zie Veeri s en Pau w, Kerkel. Alphab., bl. 152. PAULUS (AUGUSTIJN), bevelhebber over ffsoldaten" be­hoorde tot de vrijwilligers, die in Aug. 1665 zich bereid von-den om met de R uiter zee te gaan, en het leven voor 't Vaderland te wagen. Zie Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 396. PAULUS (J. W.), kunstgravures, bloeide in het begin de­zer eeuw, waarschijnlijk te Amsterdam. Hij vervaardigde boekprenten naar teekeningen van Jaco b Smies. Zie Kram. PAULUS (PIETER), zoon van Jos i a s Pa u l us en Maria de Leege, werd in 1754 te Axel geboren; studeerde te Ut­recht en vervolgens te Leyden, en verkreeg aldaar in 1774 den titel van mr. in de beide regten, na het verdedigen eener Dissertatio de origine, progressu et solutioni nexus fendalis Flandriam, inter at Zelandiam. Nog aan de hooge­school had hij reeds geen geringe eer behaald met den uit­gave van het staatkundig werkje getiteld*: Nut der stadhou­derlijke regering aangetoond bij gelegenheid der geboorte van Willem Frederik, Prins van Oranje, waarvan (Utrecht t 7 7 3) een tweede druk verscheen, en in het jaar na zijne promotie (1775) gaf hij een Betooq van Zeelands Recht tot het stigten van eene Hoogeschool 80. Zijn voornaamste werk echter, dat hem order de schrijvers van het Nederlandsche staatsregt een aanzienlijke plaats verzekerde, en dat door K I ui t, te a­te r en van W ij n hoog gewaardeerd werd was zijne Verkla­ring van de Unie van Utrecht; vooraf gaat de vertaling van 't Latijnsche werk, van Mr. N. Bestaande, behalve de op­dragt en voorrede in de verklaring der aanleiding en van 't eerste, tweede en derde 4rtikel der Unie van Utrecht. Ut­recht 1775-1778 3 dn. 8 e . Het kon niet missen, of een man, tot het bestuur der openbare zaken zoo geschikt als P. Pa ul u s, moest weldra met aanzienlijke waardigheden be­kleed worden. Hij werd dan ook als raad en advocaat-fiscaal ter Admiraliteit op de Mase verkozen, in welke betrekking hij zich ongemeenen lof door zijn beleid, kunde en werkzaamheid verwierf, zoo dat hij zich ook tot fiscaal zag benoemd bij het onderzoek naar de toedragt der mislukking van het zenden van schepen naar Brest. Doch bet aandeel dat hij aan de staatkundige geschillen nam, die vooral in 1780 ons vader­land verdeelden, was oorzaak dat hij, no, de omwenteliug van 1787, van deze waardigheid werd ontzet. Hij bleef buiten bewind, doch in 1795 werd hij een der voornaamste van de toenmalige bewindhebbers. Hij was de eerste voorzitter in de vergadering der provinciale vertegenwoordigers van Hol­land, lid van het commit6 tot de zaken der Marine, onder­handelaar tot het verbond van vrede en Alliantie met Frank-rijk, en afgevaardigd wegens Holland tot de raadplegingen over het bijeenroepen eener Nationale Vergadering. Hij was een ijverig bevorderaar van hare bijeenkomsten, had vervolgens geen gering aandeel in de latere omwente­lingen in Friesland in 1796, en toen als lid van de ratio­nale vergadering benoemd, werd hij in de eerste bijeen­komst tot voorzitter gekozen. Hij was curator der Leydsche hoogeschool en lid der Maatschappij van Nederl. letterkunde, en overleed den Maart 1796, zonder kinderen natelaten 17den bij Francoise Henriette Vockestaert, die naderhand met G. J. Olivier hertrouwde. Alles wat tot zijne afzet­ting betrekkelijk is, is te vinden bij Ch almot , Verzamel. v. Stukken en ook afzonderlijk uitgegeven. Er bestaan onder­scheidene afbeeldingen van hew, de beste is die van H o dges. Behalve de gemelde werken gaf hij nog: Republikeinsch Catechismus, m. portr. In werken zin kunnen de menschen gezegd worden gelijk te zijn. en welke zijn de regten en pligten die daar uitvloeijen? Haarl., 1793, 1794, 1795 (vierde uitg. met een merkwaar­dige Voorrede). Aanspraak van 7nr. P. _Paulus. eerste president der Natio­nale vergadering, gedaan bij de opening van dezelve verga­dering den 1 sten Maart 1796. gr. 8°. Zie Verzanteling van stukken, betrekkelijk de Demissie van den Beer P. Paulus, Raad en Advocaat-Fiscaal ter Adrniraliteit op de Mass. 1788 ; Scheltema, Staatk. Nederl.; Siegenbeek, Gesch. der Leydsche Hoogeschool. D. II; mr. Pieter Paulus met zichzelven ver­geleeken, vooral uit zijne schrifien. gr. 8°. 1796 (te Amsterdam over­leden) ; Gedachien op het afaterven van de Burger P. Paulus, enz. 1796. 2 St. gr. 80., Eenige dichtstukjes op he afsterven van mr. P. P. Amst., 1796. 80. ; lifbel de dood van P. P. als een zegen of als een slag, als een yeluk of als een ramp, als voordeelig of als nadeelig voor deezen Stoat beschouwd worden ? of lijkrede over Prediker VII, 3. Uitgesproken in een Genootsch. v. Geleerde nzannen. 1796. 80. PAULTJSZ (ZAcaluues), te Alkmaar geboren, schilderde o. a. in 1 620 den adel der oude schutterij en in 1627 en 1628 in een kloek stuk, de portretten der hoofden van de toenmalige schutterij. Dit stuk werd in den . ouden Doelen in de hopmanskamer voor den schoorsteen geplaatst. Zie Immerz eel. PAUW (NicoLeAs), afstammeling van een Geldersch ge­slacht, was ridder en raadsheer (miles en cousiliarius) van Ot to III, graaf van Gelder. Het zou door zijn toedoen en hulp zijn geweest dat Nijmegen in 1248 door Willem II, roomsch koning en graaf van Holland, is verpand en dat Ru­remond, Arnhem, Bommel, Goch, Harderwijk en Wageningen zijn bemuurd geworden. Hij was gehuwd met B ea tr i x , dochter van G e r a r d v a n S a n den , en bezat vele goederen te Tuyl, onder anderen een stnk goeds genaamd de Zanden. Zie Mr. H J. Koe n e n, A d. Pau w, Eene bijdrage tot de Kerk­en Handelsgesch. d_ zestiende eeuw. bl. 126 ; Van Mieris, Groot Charterboek. D. I. bl. 249. PAUW (GERARD), zoon van A dri aan Pau w, kleinzoon van den vorig,e. In 1 340 dijkgraaf van den Tielerwaard, vertrok uithoofde der inlandsche beroerten over de opvolging in het graafschap van Tuyl, en vestigde zich te Gouda, waar hij een huffs op de haven bewoonde, dat sedert den naam van Pauwenhuis heeft gedragen. De zoon van dezen G er ard was D i r k, burgemeester en schepen van Gouda, bekend on­der den naam van Gerrit-Pauwen-zoon, die het wapen, dat tot dien tijd een pronkende pauw op een veld van good geweest was, verwisseld heeft met dat zijner moeder J en n e v an Be r g bele , dat sedert aan zijne geheele nakomelingschap in onderscheiding van den Gelderschen tak, is eigen gebleven. Alleenlijk heeft de Hollandsche branche ten teeken van ge­meenschappelijken afkomst der pronkenden pauw wel eens gevoerd op het cimier van haar wapen. Zie Koenen, t. a. p. bl. 126; De Lange Wijngaerden, Beschrijv. v. Gouda. D. I, bl. 210, 232, 252 enz. PAUW (ADRIAAN), achterkleinzoon van genoemden D irk , zoon van Re i nie r Pau w , in 1522 en volgende, schepen van Gouda en in 1540 burgemeester, en van A er 1 a n d of A li da Soub urg h, werd 14 Jan. 1516 te Gouda geboren. Sedert zijn huwelijk met An n a, dochter van La ca s van Beverweerde en Elizabeth van Persijn (6 Mei 1539) vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij ,zich op den handel toelegde en weidra menigvuldige betrekkingen met Duitschland en de kusten der Oostzee aanknoopte zoodat hij allengs # factoor werd der principaelste koopluyden van de Oostersche Natie" Ook deed hij herhaalde reizen naar Duitschland en bezocht de ste­den der groote Hanze. Dientengevolge had hij menigvuldige be­trekkingen in de zuidelijke Nederlanden, inzonderheid te Ant-. werpen. Dat hij een der voornaamste en ook buiten 's lands meest bekende Awsterdamsche handelaren was, blijkt o. a. daaruit, dat de koning van Denemarken hem tot zijn zaakgelastigde in deze stad benoemde. Zijn verblijf in Duitschland en in (le zuidelijke Nederlanden werkte krachtig mede om hem tot zij­nen overgang tot de hervonnings-gezinden te doen besluiten. Toen den 23den van Oogstmaand 1566 eenige kooplieden op hunne vergaderplaats in de Warmoesstraat een verhaal deden van den beeldenstorm te Antwerpen. die zij hadden bijge­woond, en de regering van Amsterdam dientengevolge veror­dead had, dat alle kostelijke kerksieraden zouden geborgen worden, ontstond hieruit een hevige beroerte en begon het graauw op de been te komen, ontboden burgemeesters drie voorname burgers, die algemeen gerekend werden tot de her­vormings -gezinden te behooren, onzen Pa u w, Egb ert Roe lofszo on en Arend B r en n e r, om eenige middelen te be-ramen tot stilling der gemeente. Zij vonden zich bezwaard om voor het oogenblik lets voor te slaan, en verzochten tijd van beraad tot 's anderen daags. Ondertusschen begon het yolk in de oude kerk de beelden te verbrijzeleu. Op de vraag van een der burgemeesteren, wat hier tegen te doen a ant­woordde Pau w dat zulks boven zijn verstand ging en dat de heeren konden doen wat zij oorbaar achtten." Later stelde Pa u w in een opstel voor a of men ook zou kunnen goed­vinden, de beelden aftenemen, de kerken te sluiten en de godsdienstoefeningen der onroomschen buiten de stad, en bij ongunstig weder in de zieken- of Leprozen-kerk te gedoo­gen, enz." Terstond werd op dit voorstel eene keus be­raamd en door de geheele vroedschap onderteekend , en (zuiks bewijst hoe groot ziju gezag en invloed bij de ge­meente moet geweest zijn) niet slechts in 't bijzijn van bur­gemeesteren maar van Pau w en zijne medestanders afgekon­digd. Ook verzochten burgemeesters den volgenden dag aan de kapiteins der drie schutterijen, dat zij uit elk derzelve twee personen kiezen zouden aan welke de gemeente hare voorsla­gen zouden doen. Pau w was wederom een der eersten die verkozen werd. In deze betrekking was hij ijverig werkzaam tot herstel der rust. Het gedrag der regering vond scherpe afkeuring bij de landvoogdes, die in een zeer ernstigen brief beval de kerken wederom te openen, de beelden te herstel­len en de kerkschenders strengelijk te straffen, doch de re­gering vond zich daartoe niet bij magte. Meermalen werd Pa u w sedert door de regering gebruikt, en o. a. herhaal­delijk naar Breder ode gezonden, toen deze zich op een be­dekte wijze te Amsterdam ophield, om hem tot den aftogt te bewegen. Toen de stad in 1567 met Spaansche bezetting bedreigd werd, werd ook hij met den burgemeester Joost Buy c k en Herman Ro d en b ur gh naar Antwerpen gezon­den, ten einde bij de landvoogdes om verschooning van be­zetting aan te dringen, doch te vergeefs. Reeds op den vier-den dag na hun vertrek, trok Noir c a r m es met zijn krijgs­yolk de stad in. Ondanks de vlugt van de meest aanzienlijke hervormden, bleef Pa u w tot in Sept. 1568 te Amsterdam. Hij vond zich toen genoodzaakt een handelsreis naar de zuidelijke Neder­landen te doen. De schout, die ijverig roomsch-gezind was, maakte van zijne afwezigheid _ gebruik, door aan te geven bij den raad van beroerte, dat Pau w voortvlugtig was, waarop men begou onderzoek te doen naar zijne handelingen. Den 9 22sten Sept. uit Brabant teruggekeerd, ontving hij hiervan de onrustende tijding. Kort daarna verliet hij zijn vaderland en begaf hij zich naar Emden. Hier ontving hij het plakaat zijner verdaging, doch niet verschijnende, werd hij tot eeuwig­durende ballingschap met verbeurdverklaring zijner goederen veroordeeld. Zich te Emden niet meer veilig oordeelende, week hij naar Hamburg. Na een tienjarige ballingschap keerde hij in 1578 naar Amsterdam terug, waar hij weldra lid der Vroed­schap en der Schepenen werd en den 8sten Oct. van dat jaar in den ouderdom van 62 jaren zijn werkzaam Leven eindigde. Zijne weduwe stierf den Pten Julij 1586 te Enkhuizen. Hij liet 9 kinderen na. Men vindt zijn afbeelding in het aange­haalde werk van Koene n. Zie Van Leeuwen, Bat. ill. bl. 1045; Brandt, Hist. d. Ref D. I, bl. 359 ; C ommel i n, Beschrifr. v. Amsterdam. D. II, bl. 999, 1030 ; Hooft, Ned. Hist. bl. 139, 147 ; W a g e n a a r, Amsterdam. D. II. bl. 232, 305 ; Mr. H. J. Koene n, Adriaan Pauw. Amst. 1845. Wicquefort, l'Arnbassadeur T. n. p. 198. PAUW (PIETER), geboren te Amsterdam in het midden der XVide eeuw, zoon van Ad riaan Pau w en van Anna van Persijn van Beverwaerden, werd even als zijnen vader en vele anderen, ten gevolge hunner geloofsbelijdenis, door Alba vervolgd en genoodzaakt het vaderland te ver­laten. Hij begaf zich dientengevolge naar Emden en huwde aldaar voor de tweede maal (zijn eerste vrouw was G e er­t r u i Laurens dochter S p i e g h e 1, zuster van den beken­den dichter van lien naam) met Mach te ld dochter van Jan Gi 1 teszo on V alck enier, ambassadeur dezer lan­ den naar Noorwegen. Te Emden bleef hij bijna tien ja­ren en begaf zich terstond, na den overgang van Amsterdam tot de Staatsche zijde, in 1578 naar zijne geboortestad en werd aldaar tot een' der eerste schutters of kiezers aangesteld. Van 1586 tot 1588 was hij raad en schepen en werd in laatst genoemd jaar door de Staten van Holland, tot rentineester der grafelijke Vroonlanden aangesteld. Hij vestigde zich toen tot het waarnemen van gezegd rentmeestersambt te Alk­maar, waardoor hij zijn poorterschap te Amsterdam verwoonde. Zijne betrekking behield hij tot zijn sterfdag, den 3den Abaft 1611. — Wegens zijne goede diensten en door zijn invloed had hij, kinderloos zijnde, van de Staten van Holland, bij acte d.d. 25 Junij 1610, de toezegging verkregen, dat, na aim') overlijden, het rentmeesterschap der Vroonlanden, aan zijn' broeders zoon Pieter Jacob sz oon Pauw zoude op­gedragen worden, zooals sulks dan cok bij Resolutie d.d. 29 Maart 1611 geschiethle. Zie W a g en a ar, Beschr. v. Amst. Dl. XII, pag. 245, 310; Reso­lutie der Staten van Holland, d,d. 25 Junij 1610 en 29 Maart 1611. lioenen, t. a. p. bl. 105, 106. Famil. aantk. PATJW (JAcos), broeder van den vorige, was in 1584 kerknjeester der oude kerk te Amsterdam. Omstreeks 1586 vestigde hij zich te Delft, werd aldaar in 1595 lid van het Collegie van veertigen en in 1609 burgemeester.- Hij huwde te Amsterdam Machteld van Heemskerk, en in 1614 Maria Izaaks van S wanenburg. Zijne nakomelingen waren veelal leden der Delfache regering tot op de omwen­teling van 1795. Lie K o e n e n, t. a. p. bl. 107 ; W. a g en a a r, Amsterdam. D. VII, bl. 360 ; Beschrifv. v. Delft. bl. 84. PAUVV (REINIER), broeder van den vorige, was den 29sten Julij 1564 te Amsterdam geboren, en, even als zijn vader, een aanzienlijk koopman en een der eerste oprigters en be­ windhebbers van de 0. I. Maatschappij in den jare 1595. Vier jaren te voren was hij tot Raad der stad verkozen, ter­ wijl sinds het voorgaande jaar zitting had in de Sehepens­ bank. Acht malen bekleedde hij dien gewigtigen post, de laatste maal als voorzittende in den jare 1602. Uit de sche­ pensbank ging hij over in het burgemeesterlijk gestoelte in 1605. In 1613 vervulde hij eene bezending naar Engeland nevens H u go de G r o o t, ter vereffening van geschillen tus­ schen de Engelsche en Nederlandsche 0. I. Maatschappijen. Een ijverig voorstander zijnde van de verheffing van het Huis van Oranje, wendde hij nevens anderen ziju vlijtige pogingen aan ow 's lands advocaat, Oldenbarneveld, te bewegen tot handelingen met prins Maurits op gelijken voet als weleer met prins Wil le m was geschied, met op­zigt tot de gravelijke waardigheid. In den jare 1618 werd Pauw van wegen de provincie Holland benoemd tot bet on­derzoek vanOldenbarneveld, Hogerbeets en de Groot, en in het volgende jaar tot regter over den eerstgenoemden aangesteld. Hetzij om deze of eenige andere reden, zeker is het dat sedert dien tijd het aanzien van Pau w in zijne geboor­testad merkelijk begon te dalen, want, na 1620, toen hij voor de achtste maal de burgemeesterlijke waardigheid be­kleedde, werd deze niet meer aan hem opgedragen. Hij bleef echter het vertrouwen van de Staten-Generaal genieten, werd door dezen in 1623 naar Bremen afgezonden om over een verdrag tusschen den koning van Denemarken en de­zen Staat te onderhandelen, waarin hij met goed gevolg slaagde. Hij schijnt bij vreemde vorsten in aanzien geweest te zijn, immers hij verkreeg van koning J a k o b van Engeland den titel van ridder, voor hem en alle zijne wettige afstammelin­gen ; ook koning L o d e w ij k XIII vereerde hem met den 9* titel van chevalier (ridder) en bet regt van in zijn wapen eene lelie te mogen voeren. In 1625 verspreidde zich onder het gemeen van Amster­dam het gerucht dat hij en zijne zonen boter en kaas aan den vijand zouden gezonden hebben, en dat zulks in Zee­land ontdekt was. Zij vervoegden zich echter bij de heeren van den geregte en verwierven van deze eene openbare uit­looving van twee hoiiderd guldens aan den aanbrenger van de uitstrooijers of verspreiders van dit gerucht. Hij overleed den 19clen Fein-. 1636, werd, vol ;ens de door zijn' zoon nagelaten aanteekeningen, den 2 3sten daaraanvol­gende in de oude kerk begraven, met een gevolg van orn­trent duizend personen. Zijn zinspreuk was o tandem bona causa triumphat." Zijn portret, gegraveerd door M a tha m, is genomen naar een schilderij, vervaardigd door van Raven -steyn en nog in -bet bezit der familie. Hij liet bij zijne vrouw Cornelia de Lange, zes zoisen iia, welke alien den lande in verschillende ambten goede diensten hebben bewezen. Zie Wagenaar, Vad. Gescli. (Reg.); S cheltema, Staatk. Nederl. D. II, pag. 177 segq ; Brand t, Hist. d. Regtspl. pag. 200. Den 18 Dec. 1867 heeft Mr. Koen en in de Akademie der Wetenschappen eene levensbeschrijving van R. P. voorgedragen, waarin hij, op grond van nog onuitgegeven familie-bescheiden, vele tot dus verre onbe­kende bijzonderheden mededeelde, o. a. van het ontstaan en de vroeg­ste lotgevallen der 0. I. Comp. in het jaar 1618. PAULA (PETRus), of Paviu s, zoon van Pieter Pauw en van G e e r t r u i L a u r e n s dochter S p i e g h e 1, kleinzoon van den Amsterdamschen koopman Adriaan Pau w en al­dus een voile reef van den later te melden iaadpensionaris Pau w, werd in 1564 te Amsterdam geboren, ontving zijne opvoeding eerst te Amersfoort, vervolgens in zijn vaderstad. Hierop bezocht hij de Leydsche hoogeschool, waaraan hij een der eerste studenten werd en de gehoorzalen van H e u r -ni u s, B o n tiu s en D o don aeus bezocht. Vervolgens reisde bij naar Frankrijk, waar hij te Parijs Jean Fa b r e tot leermeester had, voorts naar Denemarken, en werd lector in de ontleedkunde te Rostock, in het hertogdom Mecklenburg, waar hij zich het ont­leedkundig onderwijs van Hen ricus Br ucaeus ten nutte maakte. Vandaar vertrok hij naar Italie, en werd daar zeer bevriend met Ab Aq uap e n de n t e. In 1589 zette hij zich als med. dr. te Leyden neer, liet zich als burger der Aca­demie inschrijven, werd er med. professor extra-ordinarius en drie jam later ordinarius, leerende 's zomers Botanie en. 's winters Anatomie. In hetzelfde jaar werd hem de bijzon­dere zorg voor den Akademischen Kruidhof opgedragen en hem de last gegeven om met de uiterste naarstigheid van alle oorden en door allerlei dienstige middelen bijeen te zame­ len, wat tot verrijking van dezen dienen kon. Hij overleed den lsten van Oogstmaand 1617. Men leest van hem dat hij te Leyden, in 22 jaren, N praeter varia ani­ malia, corpora hutnana sexus utriusque sexaginta publice se­ cuit." Hij wordt dan ook zeer geroemd als Anatoom. H - da n us noemt hem Anatomiae scientiae lumen longe cele­ berrimum," en van Bever w ij c k getuigt van hem, dat hij zijns gelijken niet had, noch binnen- noch buitenlands. Behalve den Hortus, heeft hij ook het Theatrum anatomi­ cum tot stand gebragt. A e 1. Ev er a rd V o r st i u s hield eene lijkrede op hem. Men vindt zijne afbeelding in de Alm. Acad. L. en bij Meu r si u s. Tot zijne leerlingen behoorden o. a. T ulp en Bev er w yc k. Hij huwde Mari a, dochter van Jan van H o u t, secretaris van Leyden. Hij gaf in het licht : Hortus Publicus acad. Lugduno—Batavae, ichnographia, descriptio, usus. etc. L. B. 1601. 80. Galenus de cibis boni et mali sum*. Rostochii. Tractatus de exercitiis Lactuciniis et Bellariis. Rostochii. Primitiae anatomicae de hum. corp. ossibus L. B. 1615. Amst. 1633. Succenturiatus anatomicus continens commentaria in Hipp. de capit. vulneribus cet. L. B. 1616. 4°. met kopergray. Vesalii Epitome anatomica. Opus redivivum. Cui accessere notae ac commentaria P. Pa u w. L. B. 1616. 4°. A. Vesalii de C. H. fabrica Epitome cum notis P. P a u w. Amst. 1633. Tractatus de peste cum Henrici Elorentii ad singula ejus­dem Tractatus capita addilamentis. L. B. 1636. 12°. De valvula intestini .Epistolae. Extant iu Cent. 1 Epp. G. Fabricii Observationes anatomicae, insertae Centur. 111, I V. Hist. Anatom. Th. Bartholini. Hafniae 1637, 8°. Hij gaf ook de Opera omnia van zijn leermeester He ur­ni us in het Licht, met een voorrede. ZieAdami, Vitae Aledicor , p. 432. seqq., A. E. Vorstius, Oratio funebris dicta honori et memoriae P. Pavii. L. B 1617; Meursii, Ath. Bat. p. 35; Alm. Acad. L. B. V a 1. Andreas, Bibl. Belg, i. v.; F o p-p ens, Bibl. Rely. T. II, p. 999; Epistol. ad ainicos etc. Epist. 86-89 in G. F a b r i c i i Hi 1 d a n i Opera observat. et curat. medico-chir. Fran­cof. 1682. Fol. p. 1063 ; Sandifort, Introd v. h. Museum Anat. p. en VI; Albini, Annott. acad. p, 14, seqq. Tab. V; Th. Bartho­linus, Hist. anat. et med. cent III et IV. Hafniae, 1657. 8° ; Hal­ler, Bibl. anat. T. I, p. 331 seqq; A. Portal, Hist de Chir. T. p. 399; J. C. Saba tier, Recherches historiques sur la .b aculte de Medicine de Paris, depuis son origine jusqu'a nos jours. p. 26 seq.; van B ev e r w ij c k, Schat der Ongez. D. I, 14. 76, D. II, bl. 19, 237. 240-244; Orlers, Beschr. v. Leyden. bl. 216; Van Beverwijck, Aenh. v. Brieven. NO. XXXIV ; S i e g e n b e e k, Gesch. d. L. II. D. I,bl. 62, 69, D. II, bl. 67-71, 74, 98 ; Ali C oh e n, Oude- en Itliddel­gesch. d. Geneesk. bl. 97, 393, 411, 412, 450; W a genaar, Beschr. v. Amsterd. D. III, bl. 200; H. L. Spieghel, Hey tsspieget (uitg. vanV1 amin g). p. 235-244; Ko en en, t. a. p.; G. C. B. S ur in­ga r, De twee eerste hooyleeraars in de Geneeskunde en de vroegste ge­schiedenis v. h. Ontleedk. onderwijs te Leyden ; M o r e r i Hoogstraten,Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Woordenb. d. Za­menl.; Mull e:r, Cat. v. Portr.; .Navorscher, D. XVII, bl. 319, D. XVIII, bl. 39; Schotel, Lev. v. Beverwyck ; Jocher,Rotermund. Biogr. Univ. Biogr. goner. mod. PAUW (REINTER), zoon van den gemelden Amsterdamschen burgemeester, werd 3 Sept. 1591 geboren ; was ridder, beer van Terhorst, Rijnenburg enz. Na eerst lid van de Schepen­bank zijner geboortestad geweest to zijn, werd hij in 1621 raadsheer in den Hoogen Raad, in 1655 president van ge­zegd Collegie en bleef zulks tot zijn sterfjaar 1676, zoodat hij 55 jaar law in den Hoogen Raad gezeten heeft. Eene merkwaardige aanteekening betreffende zijne bemoei­jing en zijn ernstig advies, instemmend met dat van den pre­sident Haga, 0E0 aan het hoofd der beide Hoven van Justi­tie pries Willem II in 1650 de reis naar Amsterdam te ontraden en het ontslag der in hechtenis genomen afgevaar­digden te bewerken, wordt als bijlage gevonden achter de Nalezingen van de Vaderlandsche Geschiedenis van Wag e­n as r. 1). I, bl. 20-24. In 1634 werd hij door koning Lode w ij k XIII tot ridder verheven. Hij legde den eerste steen van de Nieuwe kerk te 's Gra­venhage en is na zijn overlijden (20 Jan. 1676) in dezelve begraven met een latijnsch grafsehrift, hetwelk aldaar nog te zien is. Zijn zinspreuk was Deus pavet. Van hem be­staat een fraai portret, gegraveerd door Math a m, geno­men naar een sehilderij van M ij t e n s. De dichter J. V o 1 l e n hoven vervaardigde op zijn afster­yen een lijkzang. Zie V r eed e, H. Raad, bl. 44, 64, 233 ; van Groot Plaeaatb.D. VI1I. fol. 63. volgg. De Riemer, Beschr. van 's Hoge. I Vol. p. 399 ; Groot Placaatboek. III, fol 63 seqq; Resolution van Consideratie. bl. 243-248; J. V ollenhoven, Poezy. (Amst., 1686. 4°.) bl. 283 volgg. PAUW (ADRIAAN), ridder, beer van Heemstede, Hogers­wolde enz., raadpensionaris van Holland, zoon van Rein ier Paa w, erd 1 November 1585 te Amsterdam geboren. Op zes en twintig jarigen leeftijd bekleedde hij reeds den gewig­tigen post van pensionaris zijner geboortestad. Gedurende de contra-remonstrantsche en remonstrantsche twisten hield hij de zijdeder eerste, 't geen ten gevolge had dat hij na de reformatie der Leydsche hoogeschool in 1619, in plaats vart een der ontslagen heeren, tot curator werd benoemd. In deze betrekking had hij de hand in de afzetting van Vossius en Barlaens als regent en onder-regent van 't Staten-collegie. Zijne diplomatieke bekwaamheden waren oorzaak dat hij tot verschillende gezantschappen werd geroepen, zooals in 1621 en 1624 naar Frankrijk, in 1628 naar Engeland, voorts naar Denemarken, de Duitsche hoven en de Hanze-steden. Na eerst zijne geboortestad als pensionaris gediend te heb­ben, werd hij rekenmeester van Holland en den 12den April 1631 werd hem de gewigtige post van raadpensionaris van Holland voor den tijd van vijf jaren opgedragen. Ofschoon hij dus zijn bestendige woonplaats buiten Amster­dam moest nemen, bekwam hij echter van burgemeesteren der stad eene schriftelijke belofte, volgens Welke hij het poorter­schap behouden en zijn kinderen voor geboren poorters zouden erkend worden. Toen in 1634 'slands Staten besloten had-den een gezantschap aan LodeW ij k XIII te zenden en dien vorst tot een vredebreuk met Spanje te bewegen, ontving P a u w, benevens o a n de K n u i t, den ge wigtigen last, of­schoon tegen den zin van Holland, met name van Amsterdam, om dien vorst tot een vredebreuk met Spanje te bewegen. Hij vertrok in den aanvang van 1635 en had de voorname hand in het tot stand brerigen van het verbond. Na het sluiten van het verdrag, dat door de Knu it herwaarts werd overgebragt, vertoefde Pau w nog eenigen tijd aan het Fran­sche hof in hoedanigheid van buitengewoon gezant, alzoo de gewone gezant overleden en diens betrekking nog niet ver­vuld was. Gedurende zijn verblijf in Frankrijk liep in Hol­land het gerucht, dat hij zich door gesehenken zou hebben laten bewegen, om de belangen van koning Lode w ij k ijve­riger ter harte te nemen dan zulks met den dienst van • zijn vaderland bestaanbaar was. Daarenboven zagen velen met ongenoegen het hoog gezag en den invloed op zaken van re­gering, welken hij zich door zijn ambt had weten aan te matigen. Men wendde dus pogingen aan, dat zijn last als raadpensionaris — hero voor den tijd van vijf jaren opgedra­gen — niet mogt vernieuwd worden. Volgens een uitdruk­kelijk Staatsbesluit stond den gezanten, het wederkeeren, zon­der daartoe verlof te hebben bek omen, niet vrii. Bij brief op orief hield hij daarop aan en werd in zijn aanzoek door Am­sterdam ondersteund, doch zijne tegenstanders wisten te be­ werken dat zijne terugroeping telkens verschoven werd. Ook Frederik Hendri k, ofschoo:1 een vriend van den anibas­sadeur, rekte zijne uitlandigheid, onder voorwendsel dat men hem in Frankrijk noodig had. Pau w was te scherpziende om niet te ontdekken dat de ware reden hiervan was, om hem van zijn pensionarisschap te verlaten. Om derhalve aan de eer te blijven, besloot hij zelf zijn ambt neder te leggen, 't geen hij in Maart 1636 deed. Men nam zijn ontslag aan en zond hem vervolgens verlof naar Nederland terug te keeren. Sedert werd hij, in weerwil van het misnoegen van sommigen, niet buiten bewind gehou­ den, bekleedde den aanzienlijken post van eersten voorstel­ lenden raad en rekenmeester van de grafelijkheids domeinen, en had daarenboven, als gewoonlijk afgevaardigde, zitting in de vergadering der Algemeene Staten. In 1646 werd hij ge­ magtigd tot den Munsterschen vredehandel, en had Enerkelijk aandeel in het bewerken van den vrede met Spanje, tot groot ongenoegen der Fransche gemagtigden, die de onderhandelin­ gen zochten te rekken, en hem beschuldigden, dat hij zich, door een geschenk van honderd duizend kroonen, tot het haas­ tig sluiten van een verdrag met den koning van Spanje had laten overhalen. In 1649 werd hij naar Engeland gezonden, om, ware het mogelijk, den dood van Karel I te voorkomen, doch te ver­geefs. Zijne verrigtingen in deze werden later door Kar e 1 I, bij opene acte, ten behoeve van zijn zoon afgegeven, bevestigd. Toen Cats in 1651 zijn ontslag bekwam als raadpensionaris, werd Pau w op nieuw gekozen. Hij liet zich tot het aannemen niet bewegen, dan Da het bedingen van eenige voorwaarden, die blijken gaven dat hij het jaar 1618 niet vcrgeten was. Het verwekte opmerking dat de zoon van den ergsten vijand van 01 den bar neveld zich zocht te hoeden voor de strik­ken waarin deze gevallen was. Zijn laatste buitenlandsche zending was in 1652 naar Engeland, ten einde de vredebreuk te voorkomen. De ongelukkige uitslag bragt hem in haat van het gemeen, zoo zelfs, dat men zijn huis in den Haag en het slot te Heemstede met plundering dreigde. De Sta­ten van Holland behoedden hem tegen deze geduchte ramp, door het doers eener afkondiging, bij welke zij hem van den aangewreven blaam zuiverden en hem in hunne bijzondere bescherming namen. Hij overleefde deze gebeurtenis niet lang, hij overleed den 2Pten Febr. 1653 in den ouderdom van 6 8 jaren. Wicqu ef or t getuigt van hem, dat hij een man van be­leid en oordeel was, doch zekere boerschheid over zich had, die hem tot handelingen met vreemde Staatsdienaars niet zeer geschikt maakte. Het is bekend, dat toen de Palamedes van J o o s t van Vondel in het licht verscheen, velen wilden dat deze voor het schrijven van dit werk geregtelijk zou vervolgd worden. Pau w was een van deze, en raadde den procureur-generaal aan hem in 's Hage in regten te betrekken. Ook sprak hij hierover met den schepen A n d r i e s B i c k e r, die hem ech­ter moedig weerstond en deze woorden toevoegde : als men onze burgers naar den Haag zal voeren, wat hebben we dan bier te Len ?" Hij huwde (I) Anna Sey s, (II) Anna van Ruiten­burgh van V l a a r d in g e n. Zijn zinspreuk was Pietate,Pa­tientid ac Pace. Zijne afbeelding vindt men bij W a g e n a a r, D. XII, bl. 214. Er bestaan behalve deze nog verscheidene, waarvan de beste is die van Vi s s c h e r naar Hondh ors t. Rot ermun d vermeldt van hem : Catalog. omnium libro•um et rust. ejus Biblioth. Hagae Comit. 165 3. 4°. Zie Aitzema; Wagenaar; van Wijn op W.; Scheltema, Staatk. Nederl.; Brandt; Bandartius; Perisier; Bilderdijk;Kok; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Roter­mund; Siegenbeek, Geschied. der L. H. D. I. bl. 100, D. II, bl. 9, 10. Lettres Meat. et Negoc. de Carleton, T. II. p. 336 ; Mull er, Cat. vun Portr. ; Br u n o, Mengelinoes, bl. 213. PAUW (Cc:animas), zoon van den Amsterdamschen burge-meester Reinier en van Cornelia de Lange, werd den 22sten Mei 1593 te Amsterdam geboren. Nog pas achttien jaren oud begon hij zijnen politieken loopbaan als edelman van gezantschap en secretaris van C o r -nelis Hag a, toen deze in 1611 als orateur (ambassadeur) van den Staat naar Konstantinopel gezonden werd. her was hij Hag a behulpzaam in het tot stand brengen van het ver­drag of de capitulatie, die den 6den Julij 1612 tusschen de Porte en de Republiek geteekend werd en waarbij gelijke v oorregten en vrijheden aan de Nederlanders werden toege­kend als de Franschen en Engelschen genoten. Hij bleef teKonstantinopel tot Julij 1613, wanneer hij naar Aleppo reisde, om aldaar de betrekking van hoofd-consul te aanvaar­den. Het was in deze moeijelijke en lastige betrekking dat hij den Nederlandschen handel goede diensten bewees en zulks niettegenstaande de vele tegenkantingen die hij van zijne eigene landgenooten bad te verduren. In 1619 keerde hij naar het vaderland terug, doch werd in het volgend jaar op nieuw naar Aleppo gezonden, doch vermits de handel des­tijds kwijnde, verzocht en bekwam hij zijn ontslag. Hij bragt vervolgens eenigen tijd door met reizen tot eigen nut en ver­maak, dan in 1631 werd hij door den Staat afgevaardigd aan den koning van Zweden, die toen in Duitschland den krijg voerde. Veelvuldig waren zijne handelingen met den beroem­den Gust a v u s Adolphu s, door wien hij reeds eenige ja­ren te voren tot ridder (eques auratus) was benoemd. De bekwaamheid bij deze zending betoond, veroorzaakte dat hij bij de voortduring van dien oorlog, na het sneuvelen van ge­melden koning, in den slag bij Lutzen, op nieuw naar Duitsch­land gezonden werd om met de Zweedsche Rijksvoogden en de Duitsche vorsten te handelen. Verbazend veelvuldig waren zijne verrigtingen bij verschei­dene Hoven en tevens de gevaren destijds doorgeworsteld. Na zijne terugkomst in 1635 is hij in geene ambten wegens den , Staat meer geplaatst. Fr e d e r i k H e n d r i k had hem in 1632 tot zijnen raad en rekenmeester benoemd, in welke be­diening hij later door diens zoon, en door de voogdessen van diens kleinzoon bevestigd werd. Willem II stelde bijzonder veel vertrouwen in hem en benoemde hem benevens den griffier M u s c h en den ontvanger, generaal van B e r k e 1, in eene bijzondere commissie ter schifting en lierstel van zijnen boedel. Hij kweet zich hierin met ijver en zag deze beloond. Hij was gehuwd aan Anna P e I s, eene moedige vrouw, die hem op de gevaarvolle reizen door Duitschland verge­zelde, en overleed in hoogen ouderdom in Junij 1668 to 's Hage. — Er is no in het geslacht van Pauw een eigen­handig zeer naauwkeurig verhaal aanwezig van de meeste zij­ner reizen en ambtsverrigtipgen, waaruit bovenstaande geput is. — Hij liet bij genoemde zijne vrouw vijf kinderen na, waaronder P i e ter Pau w, die zich naar 0. I. begaf en al­daar fiscaal en lid van den Raad van Justitie to Batavia ge­weest is. Zie Mr. H. J. K o e n e n, Cornelis Reinierszoon Pauw, eene bijdrage tot de Staatsgeschiedenis der Republiek, opgenomen in N ij hoff's Bijdr. v. Vadert. Gesch. en Oudheidk. Dl. VI, eerste Stuk; Schel ­t ein a, Staatk. Nederl. in Voce ; Vreede, Inleiding tot gene Geschiede­nis der Nederl. Eerste Gedeelte. pag. 186 seqq. Fanlike aantt. PAUW (JAKon), geboren in het begin der XVIIde eeuw, was zoon van Jako b, ridder en drossaart van Liesveld en van E m er en tia Roo seboo m. Reeds vroegtijdig diende hij den lande ter zee. In 1666 was hij kapitein van het schip Staveren, van 46 stukken, toebehoorende aan de 0. I. Compagnie, en veroverde daarrnede in den vierdaagsche zeeslag met bijzondere dapperheid op de Engelschen twee oorlog­schepen, genaamd de Essex en de Bul. Tot belooning van deze daad werd hij tot kommandeur aangcsteld en kreeg als zoodanig bevel over bet door hem genomen schip de Essex, een fraai fregat, voerende 58 stukken, waarmede hij in 1667 . onder het Eskader van de R u ij t er tegen de Engelschen streed. Zie Brandt, Leven van de Ruijter, p. 492, 595 ; A itz ema, Saken van Staat, Dl. V, p. 697, 710, Dl. VI, p. 115,123, 125 ; D e J on g e, Gesch. v. h. Nederl. Zeewezen. Dl. II, Stuk 2, p. 257. Familieaant. PAUW (MICHEL), zoon van den Amsterdamschen burge­meester Reinier en van Cornelia de La n g e, geboren to Amsterdam den Ven Maart 1590, was ridder, beer van Acht­tienhoven en den Bosch. Even als zijn vader, grootvader en onderscheidene leden zijner familie, was hij in de regering zijner geboortestad, in 1616 kerkmeester der Nieuwe kerk en van 1617-1624 schepen. Hij was een der eerste oprigters en bewindhebbers der ,West-Indische Compagnie, en bewees in deze betrekking zijne geboortestad goede diensten, o. a. bij gelegenheid van eene zending naar Parijs, die hem in 1627 in het belang der gezegde Compagnie werd toevertrouwd. Terstond na het uitvaardigen van 'het Charter der Com­pagnie, in het jaar 1629, waarbij o. a. aan ieder aandeel bonder bet regt word toegestaan tot het stichten van eene kolonie in Nieuw-Nederland, schijnt hij van dit regt gebruik gemaakt te hebben, en in dat zelfde jaar nog eene volkplanting tegenover het fort Amsterdam aan de oostzijde der Hudson­rivier, aangelegd te hebben, aan welke hij den naam van Pavonia gat Deze maakt thus een gedeelte nit van den Staat New-Jersey, juist tegenover New-York. Over deze zijne volkplanting stelde hij Cornelis v an V o or s t tot kommandeur aan, en hield er op zijne eigene kosten een predikant met name Mic he 1 Paul u szo o n. Tot 1637 bleef hij in bet bezit van Pavonia, als wanneer hij ze aan de Nest-Indische Compagnie voor eene som van f 26,000 overdeed. Hij schijnt de Republiek van Vole-tie goede diensten bewezen te hebben, immers werd hij door deze Ao. 1623 ridder van St. Marcus gemaakt. Zijn vrouw was Hi llegonda Spiege 1, eene nicht van den bekenden dichter van dien naam, bij welke hij eerie dochter en twee zonen naliet van welke de oudste I s a ac Pau w hierna volgt. Op deze H i 1 legonda Sp i e g e I vervaardigde de dichter V ollen b ov en een lijkzang. Zie Mr. H. J. K o en e n, Pavonia, eene bijdrage tot de kennis der voormalige Nederl. Rolonien ; Wag en a a r, Beschr. v. Amst. Dl XII, pag. 252, Dl. XIII, pag. 76 en 77 ; Mr. 0. van Rees, Gesch. der Nederl. Volkplantingen in Noord-Arnereka; .11ctenboek der Staten-Gene­raal van het jaar 1627, fol. 255 very. ; J. Vollenhove n, Poezy. Amst., 1686, 40. Faniilieaant. PAUW (ISAAC), geboren te Amsterdam in 1619, oudste zoon van Michel Pauw en Hillegonda Spiegel, was ridder, beer van Achtienhoven en Bosch. Veelvuldig waren zijne bezigheden in de onderscheidene door hem bekleedde betrekkingen. Van 1646 tot 1658 sche­ pen der stad zijuer geboorte, werd hij het daaropvolgenden jaar pensionaris van Enkhuizen, in 1660 hoogheemraad van Delfland, n.eesterknaap van Holland, in 1669 en in 1687 lid van den Raad van Staten, Ook buiten zijn vaderland be­ wees hij bet diensten. Tijdens den oorlog tusschen ons vaderland en Lode w ij k XIV werd hij naar Berlijn tot den keurvorst van Brandenburg gezonden, ten einde over een verbond met dezen 'worst tegen Frankrijk te onderhandelen. Hij slaagde hierin naar wensch door het tractaat van Keulen aan de Spree op den Pten J ulij 1674 tot stand te brengen. Hij werd ook in bezending gezonden naar Friesland en Stad en Lande. Hij was vader o. a. van Co r n e l i a Pa u w, echtgenootc van den beroemden Koenraad van H eemskere k. Zie Wag enaar, Beschr. v. Amst. DL XII, pag. 256, 328, 489;Brandt, llistorie v. Enkhuizen ; V r e e d e, Inleiding tot eene Gesch. der Nederl. Diplomatic. Eerste Gedeelte. pag. 285; S ylviu s, Very. op van Aitzerna. D1. 111. pag. 44. PAUW (CoRNELIuS) werd in 1739 te Amsterdam geboren. De vader van den revolutionaire Anacharsis Cl oots, zijn neef, verschafte hem in 1766 een prebende te Xanten, die hij tot zijn levenseind behield. Te vergeefs bood Fred er i k 11 heM een plaats in de Akademie te Berlijn, en later een domheeren plaats te Breslau, aan. Hij wilde Xanten niet ver­laten. Menigmaal hield hij zich te Potsdam op bij zijn vriend, den onder den naam van Qu i n t u s I c ili u s bekenden over­sten G u isch ard , op, welke hem in kennis met den koning bragt, die hem in 1767 tot zijn voorlezer benoemde en hem gaarne bij zich had gehouden, doch P a u w kon zich noch aan 'skonings spotzucht, noch aan de hof-etiquette gewennen, en kreeg verlof naar Xanten terug te keeren. In 1770 werd hij wederom door den koning naar Potsdam beroepen om hem tot geleerd gezelschap te dienen. Hij kon echter niet be­sluiten den koning te vleijen en sprak naar zijne overtui­ging en op zijn gewone wijs. Nog was hij geen jaar te Potsdam of hij schreef aan een zijner vrienden, dat hij sterven zou, indien hij geen verlof ontving spoedig naar zijn eerzame studeerkamer terug te mo­gen keeren. Hij erlangde het, en nu keerde zijn gemoeds­rust terug. In de laatste jaren zijns levens, was hij krank en onttrok hij zich aan alle bezigheden, die bet Fransch bestuur hem opdroeg. Hij overleed den 7den Julijj 1799 te Xanten. Hij schreef: Recherches philosophiques sur les Americains, ou memoires interessants pour servir a l'Histoire de 1' espece humaine. T. I. Berlin, 1766. T. II, ibid 1769. 8°. Verm. en verb. 1772. 8°. 3 t. In het Duitsch overgezet, ald. 1769. 8°. In het Holl. Deventer, 1769. 8°. Een uittreksel in het Eng, van Daniel W ebb, onder den ti­tel : Selections from the Rech. phil. sur les Americains. 1780. 8°. Defense des recherches sur les Americains. Ibid. 1770. 80. (3de Dl. der 2de uitg.). Recherches philosophiques sur les Egyptiens et les Chinois, Berlin. 1773. 8°. 2 t. gerigt tegen de Guign es. K rii-nit z gaf er eene Duitsehe vertaling van, 1774. J. Th om p -s o n eene Eng. Lond., 1795. 2 vol 8°. Ook verscheen er te -Deventer, 1773.-1775, 2 DI. 8°., een Nederd. vertaling. _Recherches philosophiques sur les Grecs. Ibid. 1787, 2 vol. 8°. In 't Nederd. Deventer, 1788-1789. Eng. Lond., 1793. 8°. Over den tempel van Juno Lucinia, in Mem. de la Soc. de Cassel. T. I, 1786. — Sur le portrait d' Helene par Zeuxis en Sur l'usage des fleches empoisonnies. Ibid. Zie La Prusse litter. T. III, p. 143 Intell. Bl. d. A. L. 1800, p.999; Meusel, Lex. Th. X, p. 306.f.; Rotermund; Bec de Lie-v r e Ham al, Biogr. liegeoise. T. II ; R a b b e, Biogr. Univ. et portat des contemp. (Suppl.); Biogr. Univ. Nouv. biogr. gener. Michaelis; Orient. Bibl. Th. XII S. 60 ; Eschen burg, Britt. Illus. B. 1. St. 1, S. 46 ; Hamberger, Anekd. v. Groszbrt. Gel. Bd. 11, S. 96; Baur, Ilandwb. Th. IV, S. 96. Bibl. Cort. T, X, p. 137. PA tflAr (J-au. CORN. DE), beroemd philoloog, geboren te Utrecht, omtrent den jare 1 6 8 0, was kanunnik van St. Jan, beoefende de Grieksche en Latijnsche letterkunde en gaf verschillende geschriften in die talen in het licht. In 1711 verdedigde hij onder den naam van P h il a r g yr iu s Cantabrigiensis, Johan nes Clericus, wiens verbeterin­gen op de Fragnaenten van Menander en Philemon, Ri c ha rd Bentley, onder den naam Phileleutherus Lipsiensis, had aangevallen. Jacob us Phi li pp us d' r ville heeft Pau w zeer mishandeld in zijn Critica Vannus in inanes Pa­vonis paleas. Artist., 1737 , een werk van 6 a, 700 bladzijden in 4°., 't geen aanleiding tot een bitteren pennenstrijd heeft gegeven. De beroemde Tou p nam geen deel aan de min­achting, waarmede zekere schrijvers Pa u w behandelden en C ha r d o n de 1a Roc he t t e merkt aan, dat men verkeerd deed, van hem te behandelen, u d'homme mediocrement sa­vant," loch verwijt hem a son peu de modestie et see formes dures et tranchantes." Hij overfeed in 1749. Hij schreef: Diss. de aled veterum. Ultraj. 1728. 8°. Enchiridion Hephaestionis. Traj. 1726. 12°. Horapollinis hieroglyphica, gr. et lat. Ibid. 1727. Phile de animalium proprietate, ex prima edit. Arsenii res­titutus. Ibid. 1730. 8°. gr. et lat. Anacreontis odae et fragmenta Ibid. 1732. 4°. Q. Calabri praetermissorum ab Homero libri XIV. Graec. c. vers. lat. et emendat. Law. Rhodonzanni et Claud. Daus­ queii, curante J. C. de Pauw. L. B. 1733. 8°. Theophrasti characteres ethici Gr. cum notis. Traj. 1737. 8°. Aristaeneti epist. Gr. c. vers. Lat. Ibid. 8°. Aeschyli Tragoediae superstites, Graece, in cos Scholia et deperditarum fragmenta , cum vers. Lat. et notis. Hagae Co- mit. 1745, 4 maj. 2 vol. Notae in Pindari Olymp. Ultraj. 1748. Eclogae nonzinum et verborunz Atticorum Phrynie,hi cum vers. Lat. Nunnonii et notis Herm. Schelii, curante J. C. de Panw. Traj. 1739. 8°. Epistolae ad Hesselzunt ante Vibunt Seq,testrem. Zie Toupii, E,nendationes ad Suidam op Nutviniaw oizog; Char-don d e la Rochett e, W. de crit. et de philol. T. III, p. 345 ; Ersch et Gru ber, Enc"clop. Nova Acta erud. 1749 ; Saxe, Onoin. T. VI, p. 195 ; Biogr. Univ. Nouv. Biogr. gener.; Rot ermund; van Kampen, belch. Desch. der Ned. Letter. en VP glens. D.IV.bl. 263. PAUW (WILLEM), raadsheer in het hoog geregtshof te 's Hage, gaf in het licht : Varia eftlriS civilis capita, 2de ed. Hallae, 1737. 8°., met veel lof vermeld door Pet r u s Bur man in de nanteekenin­ gen op de Anthol. lot. T. II, p. 370. Ook Observationum juris civilis liber singularis, Hagae emit. 1743 8. Hij over­ - leed in 1787. Zie Beogr. Univ. Rotermund. PAUW (HERATANNus), werd omstreeks 1770 geboren, studeerde te Utrecht, was van 1792-1798 predikant te Renkum en Helsum, van 1798-1802 te Crommenie, van 1802-1806 te Breda, vervolgens van 1806-1814 te Brielle, en eindelijk te Brussel. Ten gevolge van de omwenteling in ,1830 ontving hij zijn eervol eweritaat en vestigde hij zich te Breda, waar hij in 1848, op 78-jarige leeftijd nog voor zijne voorrnalige gemeente optrad. Hij overleed te Breda, 23 Febr. 1856 in den ouderdoni van 85 jaren, nalatende een noon, J. M. Zwanenbeek Pau w, toen gep. eerste kapitein der genie. Pau w was rid­ der van den Nederl. Leeuw. Hij was een voornaam bewer­ ker van de bevrijding van den Briel in 1813, had veel ui­ terlijke welsprekendheid, en beoefende tot ziju dood toe de vaderlandsche letterkunde. Hij vervaardigde ook nu en dan eenige dichtregelen, o. a. onder bet portret van V a n Hogendorp. Er bestaan verschillende portretten van hem, o. a. 66n door J. H. Fr ed r i k s geteekend en door W. van S e n us gegra­veerd in 1807, met vierregelig Hollandscb. gedicht van J. H. Hoeufft, en een in 1809 door H. W. 0 asp ari geteekend en door J. W. C a sp a ri gregraveerd, uitgeg. door J. v a n Ledden Hulsebosch. Zie K onijnen burg, Nat. Gedenkb. bl. 179, 180, 181, 188, 189 enz. 192 enz. 204; Navorscher. Dl. VII, bl. 31, 187, 266, 320, Dl. VIII, bl. 326 ; Boekz. 1856. Dl. I, bl. 308, 314, 326. PAUW (J. W.), dichter nit het begin der XVIIde eeuw, b. v. voor Velius Bes. v. Morn. Zie V. d. Aa, N. B. A. C. Woordenb. o. h, w. PAUW (ANNA. MARIA), te Gouda geboren, beoefende de Poezy en gaf o, a. in het licht : Vree-Bazuyn, uytgegalmt wegens de gelukkige herstelling van Europaas eendracht, voltrokken op desselfs algemeene Vrede tot Rijswijk 21 Oct. 1697. Rott., 1697. 4°. Stantlof, of uitbreiding over het oud-adelyk geslacht van de Heeren Casembroot. Gouda, 1700. Zij was zeer bevriend met Ca t h a r i n a L e s c ai 11 e, die haar in 1677 een gedicht te Rijnsburg ii daar zij eenzaam buiten nood Van steurnis en gewoel, in schaduw van de bladen, F, Haar vaarzen dicht, met rijke en schrandere stof beladen." zond. Zie Witzen Geijsbeek, B. A. C. W. Dl. V, bl. 48, 49; K.Les­c a ilj e, Mengelpoezy. Dl. I, bl. 94; Navorscher. Dl. VI, bl. 392, Dl. VII, M. 179, 238. HADRIANUS PAUW, ridder, beer van Bennebroek, raads­heer in het hof van Holl., Zeel. en West-friesl., en in den Leenhove van Holl. en Westfries1., van wien Rom. de Ho ogh e een groot en fraai portret leverde ; naar hem zelven. Aan hem droeg P. S che n k, omstreeks d. j. 1700, eene kaart op van de landen van Guinea, Jaloffe en Sierra Leone. folio. — Ook droeg hem Jacobus Gronovius in 1689 eene uitgave van Cehes Tafereel op, en Seldenus, zijn boek de lib ris. Er is over dezen op de kon. bibliotheek te 's Gravenhage een nog al belangrijk lids„ onder den titel : Des Rolland& schen Ritters, Aria n P a u w, zu Heemstede, Gesantschaft an Koniq Christian IV. Nebst einigen Nachrichten iber Pauws Handlungen in Detnemark Aus dem lain. dan. geheimen Ar­hiv, von C. F. We g e n e r, Kopenhagen, Januar 1852. PAUW (MR. WILLEM VAN DER), in 1750 te Utrecht gebo­ren, werd in 1773 doctor in de beide regten, na het schrij­yen eener dissertatio de disciplina ergastulorum. In 1787 werd hij klerk der Staten van Utrecht en 1789 raads­heer. Sedert 1795 leefde hij ambteloos, en doorreisde een ge­deelte van Europa, keerde in 1802 terug, bekleedde de post van procureur-generaal hij het hof van Utrecht, en werd in 1811 bij het veranderen der regterliike magt tot president van de regtbank van eersten aanleg te Utrecht benoemd. Hij overleed te Utrecht 22 September 1816. Zie Konst- en letterbode, 1816 d. 1, M. 211. PAUW (MAARTEN), geb. 13 Januari 1616, was staatsman en jurist, viermalen Burgemeester van Delft, bewindhebber der 0. I. C., enz. Van hem gaf Rom, de Hooghe een zeer groot portret uit, rijkelijk met zinnebeelden versierd, en door hem zelven geteekend. Hij overleed in 1680, 1.44 PAUW (LIEVKN DE) geboren telst, als bouw- en wa­terwerktuigkundige vermaand. Onder zijne leiding werden de kostbare dokken te Antwerpen voltooid. Hij overleed te Antwerpen in 1824, in den ouderdom van 61 jaren. Zie Konst -en Letterb. 1824, d. 1, bl. 211. PAUW (JAN DE) inwoner van Mechelen. Van Hulthem bezat van hen twee handschriften : Tian die wonderlijcke destructie tot Mechelen geschiet en 't afbranden van de Santpoort, den 7 Aug. 1547, fol. Beschrijvinge van het springen der Santpoort. Zie Cat. d. mis. de m. van Llulthem, p. 218. PAUW (MR. MAARTEN IMAN), president der Regtbank te 'sHage, vervolgens Raadsheer in het hooge Geregtshof, ging, na deszelfs ontbiriding, in 1838, in dezelfde waardigheid in het Hof van Zuid-Holland over. Hij was ridder van den Ne- Leeuw en lid der Maats. van Ned. Letterk. Hij over­leed in 1847. Zie: Handel der Jaarl. vergadering der Maatsch. van Nederl. Let­terk., 1847, bl. 38. PAUWARD (ANToN), beeldhouwer te Iperen, bloeide in het begin der XVIde eeuw. Tusschen 1559 en 1572 vervaar­digde hij kunstrijk paneelwerk can de wanden en bieehtstoe­len der 0. L. V. kerk te Halle in Saksen. Zie Oleari, Halygraphia, p. 275; Nagler; Kramm. PAUWELS VAN SOMEREN. Van 11 -61them bezat van hem een hands. uit de XV eeuw getiteld : Sermoenen van den heer Pauwels van Someren, przester en biecfitvader in 't clooster van Jherico tot Bruseel, in k°. Deze sermoenen zijn in 1479 en 1480 gehouden. Zie Cat. d. mss. de m. van Hulthem, p. 11. PAUWELS (Gums), beroemd bouwkundige in de XVde eeuw. Hertog Philips de Goede raadpleegde hem bij het bpuwen van c'het stadhuis te Leuven (1448), waarvan de stads metselaar M a the us de L ay ens het plan ontwierp. Zie Le Comte de la Borde, Les Ducs de Bourgogne, introd. p. CXV. Kramm. PAUWELS (PIETER), geboren en woonachtig te Gend, in het begin der XVIde eeuw, vervaardigde den ijzeren zolder in de Abdij van St. Pieter aldaar, door V a e r n ewyek in zijn Ilistorie van Belgie C.XLVIII beschreven, waarvoor hij slechts I 4800 genoot. Zie Kr am m. PAUWELS (PETRUS) ontwierp een geschiedenis en weder­ legging der wederdoopers, na zijn dood door He r m. Mo d e d, met den titel Grondich bericht van de Beginselen der Weder­ doopers Middelb. 1603, voleindigd en uitgegeven. Zie Rotermund. P. C. G. P. Een onbekend kunstenaar, van wien Kramm vermeldt, twee goed geetste studieprentjes, voorstellende Twee getoomde paardenkoppen, Een gebaard Mannenhoofd, een Idem. Hij leefde in deze eeuw. Zie Kramm. PAYEN (ANToiNE A. J), uit Brussel, een verdienstelijk kun­stenaar, die op Java, als teekenaar en schilder van het Ne­derlandsch Gouvernement behaaglijke Javaansche gezigten schilderde. Uit Indie teruggekeerd, zond hij, sedert 1830, ver­schillende gezigten uit Neerlands Overzeesche Bezittingen naar tentoonstellingen in Belgie en Nederland. Zie Immerz eel. PAYEN (AUGUSTE), stads-architect te Brussel, naar wiens plannen, en onder wiens leiding, de poorten van den Boule­vard, tussehen de Halpoort en die van Ninove, zijn gebouwd. Ook herstelde hij in 1839 de fraaije koepel van het oude hof. Zie Immerzeel. PAYEN (PoNTus) te Atrecht geboren. Zijne Mernoires de la guerre civile aux Pays-Bas et discours sur ce qui c'est passe en la vine d'Arras en 1577 et 1578 zijn door A. Henn e, in 1861, in het licht gegeven, op last der Socidte de l'Hist. de Belgique a Bruxelles. Zie Cat. d. Maatsch. v. Letterk. Dl. III, bl. 211. Cat. Musschenbroek bl. 127 en 167, n. 43 en 32. P (HENDRIK VAN) of PEEDE, uitstekend bouwmeester, die in het begin der XVIde eeuw bloeide. Hij was architect van Brussel, en een der vijf bouwnieesters, onder wiens lei-ding (1514-1525), op last van Ka r e 1 V, tour infant van Spanje, het zoogenaanade Broodhuis (Maison du Roi ou halle au pain) op de Grand Place te Brussel is gebouwd. Ook werd het stadhuis van Audenaerde, in 1530, na vijfjaren ar­beids, naar zijne teekening voltrokken. Waarschijnlijk zijn ook de Zeven tabernakelen, die zich te­gen den muur der kapel van het H. Sacrament, in de St. Gudule kerk, verheffen, en wier nissen de Standbeelden van Pi insen en Bisschoppen bevatten, zijn werk. Zie Immerzeel; K r a m m; Splendeur de Cart en Belgique. p. 199. PECHLIN (JAN) was, in 't midden der 17de eeuw, Luthersch predikant te Leyden. Toen hij, in zijn 60ste levensjaar. 29 10 jaren aldaar predikant geweest was, werd hij, door F. v a n Schoot en in portret gebragt. Het is uiterst zeldzaam. PECHLIN (JOHANNES NICOLAAS), in 1644 te Leyden ge­boren, deed, na in 1667 de doctorale waardigheid verworven te hebben, een reis naar Italie, werd in 1673 hoogleeraar in de geneeskunde te Kiel, in 1678 lid der Acad., Nat. Cur., en in 1691 der Koninkl. Maatsch. der Wetensch. te Louden. Sedert 1680 Marts van den hertog, van Holstein, vergezelde hij in 1698 den jongen prins naar Stokholm, waarheen hem in 1701 zijn zieke vrouw op nieuw liet roepen. In 1704 ging hij als hofrneester van den jongen vorst voor de derde maal naar Stokholm, en overleed er 4 Febr. 1706. Hij gaf in 't licht Diss. inaugur. de Apoplexia. L. B. 1607. 4°. Exercitatio nova de purgentium medicamentorum facultati­ bus. Ibid. 1672. 8°. A mst. 1702. 8°. 'Tani Leoniceni, metamorphosis Aesculapii et Apollinis pan­creatici. Ibid. 1673. 8°. Progr. funeb. de vita D. Petr. Musaei. Kilon. 1674. 4°. en in Witten, Centur. memor. theolog. renov. recur. XIV. p. 1840-1851. Progr. Anatome cadaveris foeminae Aethiopicae praemissam. Kilon. 1675. in fol. pat. De aeris et alimenti defectu, ac vita sub aqua, meditatio. Ib. 1676. 8°. Exercitatio anatomico-medica de fabrica et usu cordis. Ib. 4°. De habitu et colore Aethiopum. Ibid. 1677. 8°. Diss. de epilepsia et remediis contra Rim. Ibid. 1670. 4°. Ilistoria vulneris thoracici, cum commentario ad eam disp. Ibid. 1682. 4°., vermeerderd, met den titel : Ephemerides vul­rneris thoracici, in de Obs. phys. medic. lib. III. Hamb. 1691. 4°. Theophilus Bibaculus s. de potu herbae Thee, dialogus. Kilon. 1684. 4°. Paris. 1685. 120. Consultatio desultoria de optima Christianorum secta et vitis Pontificorum. Patavii (Amstelod.) 1683. 8°. Hamb. 1709.8°. Pasquinii historic orbis ad an. 1688, cui accedit Pinopogra­phia praecipuorum Europae statuum in anni1689 initio 1689.40. Observationum physico-medicarum libri tres. Hamb. 1691. 4o. Venus transmarina, lusus epithalamius in naptias Erederici ducis Gottorpiensis. Holmiae 1698. fol. Venantii Pacati solitudo, seu Querela de tempore. Hamb. 1704. 8°. Ook in Opusc. select. Ib. 1709. 8°. Opuscula selecta. Hamb. 1709. 8°. Observatt. decem medico-physicae, annis IX et X Decuriae 1 Miscellan. Acad. nat. curiosor. au 1679 junctim editis. Programmata Lat. Gedichten en Disputationes. De fabrica et usu cordis, ed. A. Hallero. Goett. 1747. 4o. Zie Moll e ri, Cimbr. liter. T. II, p. 633 seqq.; Joeher; Rotent mund, Unsch, Nadir. 1764, p. 545, 1728, p. 881 ; Nova littezar. Ber­man. Dec. 1708, p. 478 ; P o g g e n d o r f, Handworterb. zur Geschichte der exacter. Wissenschaften. PECKER PZ. (KAREL DE), een Leydenaar, die zich in het laatst der XVIIIde eeuw, niet weinig met de staatkunde be­moeide, en tevens de dichtkunst beoefende, waarvan men een staaltje vindt bij Van der A a, N. B. A. C. Woordenb. PECKIUS (PETRUS), in 1529 te Zierikzee geboren, stu­deerde te Leuven, waar hij Ga briel van Muiden tot me­deleerling had, en later tot ambtgenoot verkreeg. In 1562 werd hij tot koninklijk professor Paratitiorum, in plaats van Joachim H o p p e r a s, vervolgens tot gewoon hoogleeraar in het Kanonieke regt beroepen. Reeds had hij, en door zijn onderwijs, en door zijne uitgegevene geschriften een grooten naam verworven, toen hij in 1586 tot raadsheer in den hoo­gen mad van Mechelen werd aangesteld. Hij bleef een getrouw aanhanger van den R. C. godsdienst ; was begaafd met een uitmuntenden geest, sehoon van ligchaam, lang van baard en zeer minzaam van omgang. Hij overleed te Mechelen 17 Julij 1589 en werd begraven in de St. Michielskerk te Leuven. Hij schreef : Paraphrasis in universum leg alorum materiam.Lovan. 1553. 4°. De testamentis conjugum Lib. V. Ibid. 1564. 8°. Colon. et alibi. De amortizatione bonorum, a principe impetranda. Colon. 1562. 8°. et alibi. De ecclesiis catholicis aedificandis et reparandis. Lovan. 1573. 4°. Colon. 1608. 8°. etc. De lure sistendi et manuum iniectione, quam arrestationem vocant. Ibid. 1564. Duaci 1578 et alibi. Commentarius ad Regulas juris canonici. Libri VI. Decreta­lium. Lovan. 1564. Duaci 1574. Helmstadii 1584. 4°. Monasterii Westphaliae 1619. 8°. et alibi. Commentarius ad Tit. D. nautae, cauponis, stabularii ut recepta rectituant: De exercit. actione : ad L. Rhod. de incen­dio, ruina, naufragio : Ad auth. navigia C. de furtis : ad Tit. C. de naviculanis. Lib. XI. De navibus non excusandis : de naufragiis. Lovan. 1556. 8°. Hagae Corn. 1603, herdrukt 1647 met aanmerkingen van Prof. Arnold Vinniu s. Zijne werken zijn gezan3entlijk uitgegeven met den titel: Cl. 1'ivi Petri Peckii Ziricaei olim in Academia Lovaniensi Juris Prof essoris in magno senate Belgico consiliarii Opera ontnia, in unurn volumen redacta. 1647. fol. De novo in lucent producta. Antv. ap. H. et J. B. V erdusse n. 1666. fol. 10 * Ook heeft Joannes Grenssetus Rhicardotus, nader­hand voorzitter in den geheimen raad der Nederlanden, de Praelectiones insigniores ad illustrationem furls, uit P e c k i u s, lessen getrokken, te Antwerpen bij P la n t ij n, 1560, 120. uit­gegeven. Volgens getuigenis van Bay le zijn vooral zijne verhandelingen : De Testamentis conjugum. De Jure sistendi, en De Juris canonicis regulis, zeer beroemd. Volgens Valerius An d r e a s liet hij een hands. na : Ad Decretal. Tit. de appeltationilius, ad Decretales Bonifa­ cii VW et ad Clementinas constitutiones. Responsa sive consilia Juris. Zijn afbeeldsel vindt men, o. a. in Fr e h e r i Theatr. viror. erud. claris, n. 41. Zijn grafschrift leest men bij* V a 1 e r i u s Andreas en Foppens. Zie Val. Andreas, Bibl. Beig. p. 755; Au b. Mir aeus, Elog. Pl. Belg. Script. p. 100; Melch. Adami, Vita Arise. p. 37 ; Fr. Sweertii, Sel. Christ. Orb. Delic. p. 651; Freheri, Theatr. vir. erudit. p. 915; Struv i i, Bibl. Sel. Jur. p. 187, 218, 220, 380, 483 ; F o pp e n s, Bibl. Belg. p. 999. 1001; S a x e, Onom. T. IV, p. 612, Append. lion igii, Bibl. Vet. et Nov. 1. v.; Bayle, Dict. Ms& et Crit. T. III. 1. v. Oudh. en gestigt v. Zeeland. 131. 93, 94; La Rue, Gelett. Zeeland. bl. 190 volgg.; Staat van alle volkeren. D. IX; Moreri, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Ko Ibus, en deRive court, Jo cher ; Britz, Memoire sur l'ancien droit Belgique; Sand br in ck, de Advocat.-Juribus ao doctrina. p. 60 ; v. d. Chys, de Munten der Heeren en Ste den van Gelderland, bl. 8 en volgg. ; Muller, Cat. v. Portr. PECKIUS (PETRus), ridder, peer van Bouchoute, eerst raad te Mechelen, daarna lid van den geheimen raad en over­ ste regter in krijgszaken, eindelijk kanselier van Brabant, raadsheer van staat, afgezant van keizer M a t t hi as aan koning H e n d r i k IV. P e c k i us werd ook, in Maart 1621, tegen het eindigen van 't bestand, van wegen de Aartshertogin naar 's Hage gezonden, te Delft met steenen geworpen, doch te 's Hage met 7 koetsen ingehaald. Hij was een uitstekend regtsgeleerde en een beoefenaar der Latijnsche poozy. Hij schreef Votum pro studiis humanitatis. Antv. 4°., door G e or g. U w en u s, Secretaris van Antwerpen, later raadsheer in het hof van Brabant, in het licht gegeven. Hij overleed 1625. De senaat La urentius U wenus hield een lijkrede op hem. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 757 ; Foppens, Bibl. Belg. T. II, p. 1001; La Ru e, Gel. Zeel. bl. 191; Proposztie ghedaen van den Amb. Peckius in de vergaderinge van de E. Hog. Mog. Staten Gene­raal, met het antwoordt der Hooch-ghemelte Heeren op ten 25 Maert 1621. Hier is noch by ghevoecht den Brief van Credentie van die Erts-Hertoghen aen de HH. Mog. Staten Generael. Delft, 1621; Aenmer­ckinye op de propositie van den Amb. Peckius, inhoudende een kort verhael van de wreedtheyd ende bedriegerije van den Spaenschen Boning ende zgnen .Raed aen dese Landen bewesen, ende de rechtvaerdigheyd van onzen oorlogh daer tegen, enz. Amsterdam, 1621; Mr. H. Vol­1enhoven, Broeders Gevangenisse. bl. 152,153; Wagenaara Vad. Hist. D. X, bl. 418, 419; Bayle, t. a. p. PEDEL (JAcos) gaf in het licht: Verhandeling van 's werelts ondankbaerheit, welker oorsprong en natuur in eene korte schets naegespoort en met klaere be­wijsredenen opgehelderd worden, met bijvoeginge van eenige der voornaemste en net de sto thre overeendraegende historien, uit de beste schrijvers getrokken, versamelt en opgemaakt. Utr. 1721. 8°. Zie Boekz. d. Gel. Wereld. 1721, bl. 434. PEE (ENGELHART VAN) werd te Brussel geboren, volbragt er zijne studien, oefende zijne kuns t in Duitschland uit en were door bet hof van Munchen beschermd. her overleed hij in 1605. Hij was een goed portretschilder. Zie Kramm. PEE (JAN vA.N), noon van Emanuel van Pe e, kunsthan­delaar van aanzienlijke afkomst, te Brussel, werd omtrent 1640 te Amsterdam geboren, voor de kunst opgeleid, en slaagde niet ongelukkig in het schilderen van beelden, doch hield zich voornamentlijk bezig met het copieeren van Italiaansche schilderijen voor kunstkoopers. H o ubr a k e n verhaalt, dat hij, onder voorwendsel van naar de vischmarkt te gaan, om bot te koopen, zich op reis begaf naar Antwerpen. Na zich al­daar een poos bezig gehouden te hebben met het bestuderen der meesterstukken van Ruben s, van D ij c k en anderen, keerde hij terug, kwam bij zijne vrouw te huis met een zootje bot, dat hij gekocht had, en vroeg Naar bij het inko­men: of het water reeds in de vischketel aan de kook was? Zijn portret komt bij H o u b r a k en en Mull e r voor. Lie Immerzeel; Kram,m. PEE (TH.EoDouus VAN), zoon van den vorigen, werd in 1669 te Amsterdam geboren, en door zijn vader voor het schildervak opgeleid. Hij scbilderde historien, zolderstukken, portretten en moderne kabinetstukjes; doch, daar hij met deze kunst weinig verdiende, zette bij een winkel op van schil­derijen van Hollandsehe en Italiaansche meesters, in uitge­hakte planken, met beelden van meiden, knechts, keffende honden enz., die te dien tijde zeer gezocht waren, om in gangen, tuinen en op binnenplaatsen te worden neergezet. Saar hij echter spoedig navolgers vond, die de markt bedier­ven, begaf hij zich in 1715 met zijne Italiaansche kunst naar Londen en deed er goede zaken. Een voornaam Engelschman bestelde hem een groot zolderstuk, dat hij te Amsterdam ging afmaken, en in 1719, vergezeld van zijne vrouw en meid, naar Engeland bragt. Deze laatste keerde spoedig terug, doch van Pee bleef er zeven jaar, en won er veel geld. In Holland weergekeerd, vestigde hij zich te Maarsen en ver­volgens in den Haag, waar hij, in den aanvang van 1747, in hoogen ouderdom, of volgens anderen, in 1750 overleed. In laatstgewelde jaar werd een zijner nagelaten schilderijen pu­bliek op de kunstkamer verkocht. Zijn portret bestaat, gelijk ook dat van zijn vader. Zie v an Go ol, Lev. der scididers, enz. D. II, bl. 272, enz. ; W a -genaar, Beschr. v. Amsterd. 1). XI, bl. 435 ; Kok; Immerzeel; Kramm; Muller, Cat. v. Portr. PEE (HENRIETTE VAN), dochter van den vorige, werd 5 Dee. 1692 te Amsterdam geboren, was eene toen vermaarde schilderes in miniatuur. Zij huwde Herman Wolters en overleed 3 Oct. 1741. Haar portret bestaat, door Ho u b r a-k e n gegraveerd. Zie van Gool, Lev. der schilders, enz. D. II, bl. 179 ; Wage ­n a ar, Beschr. v. Amsterd. D. XI, bl. 433; Muller, Cat. v. Portr. PEECKENS (JoHANNis), niet ver van Luik geboren, abt van het klooster St. Laurens bij die stad, vervolgde de Res­gistae Bpscop. Jeodio van J o h. St a b u 1 a n u s, van het jaar 1249 af. Hij overleed 16 Julij 1516. Zie Foppens, Bibl. Belg.: T. II, p. 700. PEELEN (B.), een niet onverdienstelijk dichter, uit het laatst der vorige eeuw, van wien men o. a. dichtstukken vindt in de Post van den Neder-Rhijn, Zie van der A a, N. B. A. C. Woordenb. PEENEN (MARcus VAN) werd 29 Augustus 1642 te Ley­den geboren, in 1668 predikant te Koudekerk in Zuid-Holland, vanwaar hij in 1680 naar Leyden vertrok. Hier overleed hij 9 Januarij 1696. Men heeft van hem eene Ver. klaring van den Brief aan de Romeinen. Leid. 1694. 40. Amst. 1717. 2 dln. 40. in het Hoogd. overgebragt, en uit­gegeven te Frankfort 1697. 40. Zie Soermans, Kerk. Beg. bl. 52,55: van IVIaurike, Naamrol; Abcoude, Aanh. bl. 161; Arrenberg, .Naamr. b1.406; Glasius, Godgel. Nederl.; Rotermund. PEENEN (DANIEL vAN) of PEENIUS, werd in 1647 pre­dikant te Noordwijkerhout, waar hij in 1681 overleed. Men heeft van hem : Catechiscitie over den Heidelbergschen Catechismus. Leijden 1676. 1‘Z°. Zalige ontmoetinge Gods en der menschen. Amst. 1667. 120. Triumph der waarheid over de getvaande victorie van Ro­ men over Geneve tegen Hazard. Amst. 1664, 1679. 8°. Twee Dank- en Bededags predication over Jacobus IV, vs. 8 en Lucas XVIII, vs. 24. 120. De waare aanbidder ofte eenighe Predicatiin over het ghe­bedt der Propheten. Daniels en sijn Boeck. Cap. 9, vers 1-23. Op de wekelijksche Bede-stonden gedurende de oorlogh tusschen Enghelandt ende de Vereenighde Nederlanden. In 't jaar 1653 gepredickt door D. P. H o o r n. 1658. 16°. Ook gaf hij een Nederduitsche overzetting van Go d w ij n 's Moses en Aaron. Amst. 1664. 12°. Zie Soermans, Kerk. Reg. bl. 58; A b coude, Naamr. bl. 283, Aanh. bl. 111; Rotermund; H. van Alphen, Prot. Oecon. Ca­tech. Palat. 41, plag. f. 3, vol. 6; Koecher, ad. v. d. Heidelb. Catech. bl. 322. PEEPERSTAART. K r a mm vond dezen naam onder twee landschapjes, voorkomende op Cat. van Mr. W. van W o u w te 's Gravenhage 17 6 4. Zie Kramm. PEER (Mr. HENDRIK) gaf in het Licht : Korte verklaring van het L Vllste Artikel, eerste boek, Older-master landregt, waarop het subsidiair gebruik der .Roomsche wetten en de Rechtbanken der Provincie van Stad en Lande wordt betoogt en verdedigt. Gran. 17 6 5. Zie Boekz. d. Gel. Wereld, 1765, bl. 206; Arr en berg, Naamr.,bl. 406. PEEREBOOM of PEREBOOM, Med. Dr. te Amsterdam, schreef Spec. med. sistens dissertationes duas, unam de ascaridibus, alteram de febre remittente. Franeq. Index avenorum et serum memorabilium methodi studii me­dici H. Boerhave maoulatae et locupletatae ab Alb. v. Haller. L. B. 1759. 4°. De paralysi imprimis nervea dissertatio. Hornae 1773. 8°. Descriptio et Iconica delineatio novi generis vermium sto­ machidae dicti, in C. H. hospitantiurn. Accedit observatio de lumbrico per urethram exoreto, nee non de lumbrico alvino ut ut mortuo, parturiente. Lat. et Belg. Amst. 1780. 8°. Disquisitio naturae cunosa de Ascaradibus. Ibid. 1789. 4°. De geneeskunde gemaklijk gemaakt. Hoorn 1761. 8°. Verhandeling over de Melk•ording en. deszelfs toevallen. Hoorn 1761. 8°. Het onbepaalde van Godszaligende Mensehlievendheid. Hoorn 1769. 2(1° druk. Brief aan de Predikanten der Gerefvrrneerde kerk te Hoorn, strekkende tot vereeniging der gevoelens van de algemeene en bijzondere genade. Hoorn 1772. 4°. Geneeskundige verhandeling over de geraaktheit der zenuwen, met bijvoeging eener Proeve met Konst-Magneten in zenuw­ ziekten. Amst. 1775. 8°. Beschrijving en natuurlijke afbeelding der Magage, zijnde een nieuw geslacht van wormen in het menschlyke ligchaam. Amst. 1780. 8°. De geneeskunde gemakkelijk gemaakt, of reeks van voor­schriften van onkostbaare en gemakkelijk te bereidenen uit- en inwendige geneesmiddelen enz. nit het Fransch vert. Hoorn 1781. 8°. Zie H o 1 tr op, Bibl. Med. Chir. p. 275 ; C. H. it, R o y, Cat. Bibl. Medic. T. III, p. 1183; Arrenb erg, Naamr. bl. 407; Rot ermund. PEERLKAMP (Dr. JACOBUS VENHUIZEN), ZOOri van R u­dolp h Peerlk amp, praeceptor aan het gymnasium te Gro­ningen en H e n dr ika V eenhorst, werd 24 Febr. 1788 te Groningen geboren. Na het onderwijs van P e t r u s L u c r e-ti us S true h t m eij er aan het gymnasium te hebben geno­ten, werd hij, in 1804, student in zijne geboortestad, en hoorde de lessen van de Rhoer, Ruardi, Bosman en Baart de la Fa i l 1 e; legde zich, vooral onder Sy p k en s, op de Oos­tersehe talen toe, en maakte zoo groote vorderingen er in, dat de studenten hem, na Sypk ens dood, verzochten diens lessen voort te zetten. Hij voldeed aan dat verzoek, doch toen zeker iemand, wiens pligt het was, hem aan te moedigen, het ten zijnen aanhoo­ren verwaandheid noemde, liet hij voor altijd de studie der Oostersche talon varen, besteedde van dien tijd of al zijn tijd en vlijt aan de Grieksehe en Latijnsche letteren, en be­kwam kort daarna het praeceptoraat aan het gymnasium te Groningen. In 1816 vertrok hij naar Haarlem, ter vervulling van het openstaande conrectoraat ; en, nadat de Groninger Se­naat hem honoris causa tot doctor in de letteren had benoemd, volgde hij in 1822 zijn broeder als rector te Haarlem op. Den 3istell Maart 1848 ontving hij op zeventigjarigen ouder­dom een eervol ontslag met pensioen, en overleed 23 October 1864. Sedert 1818 was hij lid der Maatschappij van Neder­landsche letterkunde, Zijn broeder P. H ofma n Peerlkamp schreef zijne biographic, die in de Levensberigten van 1865, door de Maatschappij uitgegeven, voorkomt. Hij gaf in het licht: O. Musonii Rufi Reliquiae et Apopthegmata. (Praec. Nieuw. landli Dissertatio de Musonio, Harlemi) 1822. 80. PEERLKAMP (PETRUS HOFMAN), broeder van den vorigen, werd 2 Februarij 1786 te Groningen geboren, bezocht de­zelfde scholen als zijn broeder, studeerde te Groningen, en bekleedde achtereenvolgens de betrekking van praeceptor te Haarlem (1803-1804), van rector te Dokkum (1804— 1816) en van rector te Haarlem (1816-1822). In 1822 werd hij tot gewoon hoogleeraar der oude letterkunde en algemeene geschiedenis aan de hoogeschool te Leyden benoemd, en aanvaardde Bien post, den 15den van zornermaand, met eene Oratio de praecipua lege divinae Providentiae ab historico doctore observanda. Op den 8 Februarij 1825 bezona hij, op ver-'' zoek van curatoren, het tweehonderd vijftigjarig bestaan der hoogeschool in een Latijnsch dichtstuk, 'twelk in hare An-notes voor 1824-1825, gelijk de straks gemelde redevoering in die voor 1822-1823 gedrukt is. Hartzeer en liachaamslividen bewogen hem in 1849 zijn ambt neder te leggen. ''Het verkwikkelijke buitenleven in het schoone Hilversumcraf hem gedeeltelijk zijne gezondheid en krachten b weder, zoodat hij zijne studien hervatten kon en nieuwe vruch­ten van zijneu iwmer werkzamen geest in het licht geven. Hij was een man van een edel, vast en regtschapen ka­rakter, en heeft zich op het gebied der klassieke studien, in-zonderheid in de kritische behandeling der Latijnsche podzij, eene blijvende eereplaats, naast den grooten Bentle y, ver­worven. Hij overleed te Hilversum, den 27sten Maart 1865 in den ouderdom van 79 jaren. Hij is sneer dan eens in steendruk afgebeeld. Hij gaf in het licht Vitae aliquot excellentium Batavorum, editio 2a. Harlemi 1806. Oratio de Xenophonte Ephesio ; accedit in eundem obser­vationum criticarurn specimen. Harlemi 1807. 8°. Carmina quinque pertinentia ad calanzitatem Leydensem. Lugd. Batay. 1807. Epistolae aliquot excellentium Batavorum, fast. III. Har­lemi 1807. 8'. Initia lectionum Graecarum in usum gymnasii Doccunzen­sis. Gron. 1808. 8°. Carmina quinque, dicata honori ac meritis Napoleontis magni. Ed. alt. Gron. 1814. Hugenii de vita propria sermo, libri II. CUM annotations P. H. P. Belgicis versibus adumbravit A. Loosjes P. f. cum effig. 8°. Harlemi 18] 7. Ook zonder de vertaling van Loo sjes, cum effig. Ibid. Xenophontis Ephesii de Anthea et Babrocome Ephesiacorum Libri V; Graece et Latine, recensuit adnotationibus aliorum et suis illustravit P. H. P. Harlemi 1818. 4°. Oratio de vita El. Ann. I. Borgeri, habita in III Class. bast. Belg. Regii, 1821. 4°. Carmen in festum seculare Academiae Lugduno-Batavae, 1825. met de Holt. vertaling door Van Varele n. Liber de vita, doctrina et facultate Neerlandorum, qui Car­mina Latina composuerunt, met good bekroond, in de werken der Kon. Acad. te Brussel, 1822. 40. Ed. alt. emend. et aucta. Harlemi, 1838. 80. — B. A. N a u t a, Schets van de geschiedenis der Latijnsche Dichtkunst, getrokken uit de Prifs­verb. van den Hoogl. Peerlkamp. Tacitus de vita Agricolae. ed. P. H. P. L. B. 1827. Ed. alt. emendata et aucta. Leidae, 8 0. Carmen elegiacum et Novum carm. Lat. dicatum Collegio spei Nauticae. Amsterd. 1831, 1832. 80. Oratio habita Leidae auspicandis lectionibus. Leidae, 1831. 80. Horatii Carmina, recens. P. H. P. Hari. 1834. Ed. alt. emendata et aucta. Amst. 1862. Oratio de perpetua Acad. Leidensis cum Genie .drausiaca necessitudine spectata in studiis Principum cet. Leidae, 1840. 80. Virgilii Aeneis. Ed. et annot. illustr. P. H, P. L. B. 1843 2 t. Horatii Epistola ad Pisones ed. P. H. P. Leidae, 1845. 8 0. Horatii Satirae, rec. P. H. P. Amst. 1863. De vita et moribus R. J. Schimmelpenninck, i. lib. Hag. Corn. et Amst. 1848. Opmerkingen betreffende de Staten• Overzetting van de Evan­gelien en Handel. der Apost. (nameloos uitgeg.) Hulde aan le nagedachtenis van A. Loosjes Pz., toege­bragt door het Department van Letterkunde van het Genoot­schap Oefening in Wetenschappen te Haarlem, 14 Maart 1818, door P. H. P. C. de Koning Ldz., A. van d er Willigen en H. Meijer Jr. Haarl. 1818. Voorrede voor H. G. Oosterdijk's Lierzangen van Horatius, in Nederd. verzen. Haul, 1819. Levensberigt van zijn broeder, J. Venhuizen Peerlkamp, in Levensberigt d. illaatschappy v. Nederl. Letterk. 1865. Na 's mans dood verschenen nog: Aurelii Propestii libri IV, Elegia XI. rec. et illustr. P. H. P. Ed. et praefatus est J. C. G. Boot. Amst. 1865. en: Hor­tensius over de opkomst en ondergang van ,Naarden, (in 't Latijn) net vertalingen, aanteek. van Prof. P. enz. Uitgeg. door A. Perk, in de Werken van het Historisch Genootschap te Utrecht, 1866. Ook vindt men belangrijke opstellen van zijne hand in de door hem en de hoogleeraren B a k e, Geel en H a in a k e r uitgegeven Bibl. critica nova, alsook in Vad. Letteroef.1817 D. II. bi. 197, 1818 D. II, bi. 1 (over Const. Huygen s). Peerlkamp was lid van het Kon. Ned. Instituut, der Maatsch. der Ned. Letterk. en andere geleerde genootschappen, ridder der orde van de Nederl. Leeuw. Zijn portret is in den handel. Zie Gall. el. Hist. Cont. T. IV; S ie g en be e k, Gesch. d. L. H. D. I, bl. 436, 41, 43, D. II, b1.162, 62; H o eu fft, Parn. Lat. Belg. (Praef); van K ampe n, Beknopte Geschied. d. Nederl. Letteren en Wetensch. D. II, bl. 589 ; Po tter 's Reizen door 0. Vriesl. D. I, bl. 61 ; Nederl. Spec­tator, 15 April 1865. N°. 14, bl. 116, 117 ; P. H. Peerlkarnp von L. Muller in Jahrb. f Philol. S. 504-508; Dez., Kolnische Zeitung, 5 April 1865 ; Leydsche Courant, 31 Maart 1865, 1\1'). 40; Cat. Libr. Bibl. mid. L. 13. anno 1814 —1847 illatorum. p. 261 ; Naand. v. Boeken van 1790-1832, o. h w. Peerlkamp; Cat. d. Maatsch. v. Nederl. Letterk. D. II, bl. 187, 192, 193, 228; D. III, bl. 418, 444, 460; Friend des Vaderl. 1838, bl. 39 ; Muller, Calais v. Portr. PEERLKAMP (ISAAC), jongste broeder van den vorigen, werd 28 J ulij 1829 te Groningen doctor in de letteren op eene dissertatie de Cantu Cygni, en kort daarna rector te Lochem, waar hij overfeed. PEERLKAMP (J. H.) schreef: Over het beenzwart, als middel ter zuivering van water en looddeelen, in Algem. Konst- en Letterb. 1824. D. I. bl. 131, 178, 245. PEETEHMANS , PETRIMANNUS of PETROMANNUS (MARTINus) werd omstreeks 1484 te Leuven geboren, trad in 1501 als religieus in de abdij van het Park, van de orde der Premonstrateusen bij doze stad, en legde er in 1503 zijne ge­lofte af. In 1519 bekleedde hij er het ambt van poenitentiarius en in 1520 werd hij pastoor van Ter Vueren, tusschen Leuven en Brussel, in 1522 van Archennes ; keerde in 1523 naar het Park terug, en werd er aalmoezenier, wtlk ambt hij be­kleedde tot zijn dood, 1 Maart 1557 of 1558. Men be­waarde weleer in de abdij van het Park eenige handsschrif­ten van hem, als : Commentaries in .Regulam S. Augustini. Commentaries de Virtutibus. Zie M i r a e i, Chronic. Praemonstr. p. 223 ; S w e e r t i u s, Ath. Bat. p. 551; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 653; Foppens, Bibl, Belg. T. II, p. 857 ; P a quo t, Mem. T. II, p. 585. PEETERS (CASPAR), Stolw ij c k, naar zijn geboorte­plants Stolwijk bij Gouda, omhelsde den geestelijken staat, werd kapelaan in de hoofdkerk te Haarlem en tegelijk pastoor van het groot Bagijnhof aldaar. Ook bekleedde hij den rang van notarius apostolicus. Toen S a s b o u d V o s m e e r, aarts­bisschop van Philippi en vicarius apostolicus van Holland ge­worden was (1580), bediende hij zich veel van P e et e r s, in zaken zijn ambt betreffende, en in 't bijzonder in de oneenig­heden die hij had met S a ffi u s , provoost van Haarlem en met eenige van diens ambtgenooten, die van oordeel waren dat V o sin e e r hun raad moest innemen voor het regiment van discipline, die de geestelijkheid van Haarlem betrof. Er bestonden in de vorige eeuw nog een menigte brieven over deze zaak tusschen deze beiden gewisseld. Volgens V a 1. Andreas overleed hij te Haarlem in 1605, doch volgens van Heussen in Mei 1601. Hij gaf in het licht : Pita R. Domini _Petri Ballingi, .Presbyteri Harlemensis, in Reclesia cathedrali a perfido milite caesi, anno 1578. Colo­niae, 1596. 12 0., waarvan men een uittreksel vindt in het supplement der Natales sanctorurra Belgii van M o la n u s, door de Raiss e, op 27 Mei. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 257 ; Paquot, Mena. T. II p. 482; van Heussen, Bat. S. T. II, p. 330, 331. PEETERS (ThEoPoRtis). Zie PETRICUS (Tamp.). PEETERS (BARTHELOMEUS). Zie PETRI (BARTHOL.). PEETERS (KAREL). Zie PETRI (KAREL). PEETERS (CANERUS). Zie PETRI (CANERUS). PEETERS (SuFFRIDus). Zie PETRI (SuFFRIDus). PEETERS (BONAVENTURA) werd in 1614 te Antwerpen ge­boren, en een ongemeen verdienstelijk zeeschilder. Vooral muntte hij nit in het natuurlijk voorstellen van woelende, door storm en on weer bestookte wateren, en naar dreigende rotsen heengezweepte of tegen deze in spaanders geslagen schepen. Zijn beeldjes zijn welgeteekend, kwik en geestig geschilderd. Hij werd in 1635 lid van het St. Lucas-gild zijner geboor­testad, overleed niet in 1652 maar in 1642 en ligt in de parochie van Hoboken, waar zijn tombe nog in de plaats der vorige eeuw te zien was begraven. Zie Immerzeel, Kramm. PEETERS (C.) leefde waarschijnlijk in het midden der 17 de eeuw, en was een bekwaam bloemschilder. Kramm be­zat eene schilderij van zijn penseel, voorstellende bloemen en .1ruiten tegen een medallion h la cartouehe gehecht, gedacht in de manier van D a n i 61 Seger s. Zie Kramm. PEETERS (CATHARINA) bloeide in. Belgie in het midden der 17de eeuw. Zij schilderde, voor uitspanning, vruchten. Zij was ongehuwd, of welligt eene geestelijke zuster, moge­lijk dezelfde met PEETERS (CLARA), die, volgens Na gl e r, omstreeks 1638, waarschijnlijk in Nederland, bloeide. Zij schilderde Stillevens, die door Kramm werden geprezen. Zie Kramm, PEETERS (Gnus), broeder van B on avent ur a Peeter s. Hij beoefende het historievak, doch zijn werken zijn zeldzaam. Op het Stadhuis te Antwerpen vindt men van zijn penseel en dat van J. F. M i 11 e t, De slag te Calloo. K ramm vermeld ook van hem Een wei met schaapherders en beesten en Een schoon landschap met beesten en beelden. Hij werd in 1635 ild van het St. Lucas-gild te Antwerpen rn stierf in 1653. Zie Kramm. PEETERS (JAcQUES of JACOB), in 1696, vclgens Bogaert s geboren ; doch in het Gildeboek van St. Lucas te Antwerpen vond Kramm alleen „Jacob Peeters, ontfangen by . . 1676, meester 1685." Hij schilderde in de manier van Piet e r N e effs, het in­wendige van kerken, zalen, enz. Zie Kramm. PEETERS (JoHANNEs), de oude, zoon van Cornelis Peeters en van Catharina van Eelen, in 1624 te Ant­ werpen geboren, ontving onderwijs van zijn own Gillis Pe e- t e r s van en volgens anderen zijn broeder. Hij hield zich bezig met het schilderen van woelende zeeen. Ook vindt men van hem afgebeelde zeeslagen, die van zijnen dichterlijken geest, zijne juistheid van teekening en diepe kennis van licht en bruin getuigen. In de pinotbeek be-rust van hem een fraai schilderij, voorstellende een hevige storm op zee, in 'sRijks Museum te Amsterdam het verbran­den Engelsche vloot in de haven van Chattam 1667, in het Museum van Antwerpen een gezigt van het ijsvermaak op de Schelde. Een zijner uitgebreidste werken is de Theatre des vines et forteresses des Provinces- Unies, et frontieres etc., en 90 plan­ches, avec le titre gravies al 'eau forte par G. Bouttats, d'apres Jean Peeters, a Anvers chez G. Bouttats in 4°. Oblong. Hij overleed in . 1677. Zijn portret, door Lu ca s V ors te r-m an, (le jonge, gegraveerd, komt voor bij de B i e. Zie Beschr. d. Schilderkunst ens. in de kerken te Antwerpen, bl. 66; Immerzeel, Kramm. PEETERS (JoHANNEs), de jonge, waarschijnlijk zoon van len vorige en broeder van J a c q u es Peeters. Hij schil­derde jagtstukken, waarvan gegraveerde prenten bestaan. Hij gaf met Jan Peeters het volgende werk in het licht. Recueil ci' Estampes inventies et gravies par Jean et Jaques Peeters, graveurs d' Anvers, vers 1680, et annees suivantes, contenant les illustres querres du temps, lee sieges, les atta­ques et prises de villes, Vues d' Autriche Hongrie et Turquie gr. 8'. Obl. Zie Kramm; Biblioth. Hulthem. I9306, PEETERS (JossE), volgens B ru llio t, leerling van Mar­tin de V o s. Er bestaan historische teekeningen van hem en geetste prenten, voorstellingen van jagten enz., met den naam van J. Pe e t e r s beteekent, voor Zie Kramm. PEETERS, PIETERS of PETRI (MARTIN), bloeide tus­schen 1533-1550 als schilder en kunstgraveur te Antwerpen. Hij werd in 1525 lid, en in 1533 deken van het St. Lucas­gild. Hij dreef kunsthandel, en graveerde eenige prenten naar M. Heemskerck. Zie Kramm. PEETERS (NicoLAEs), gaf in het licht: Sermonen oft Uitlegghingen op aile de Euangelien van den Masten, metier Fassien, alsomen die in den Kercken houdt zeer cortelijek uitgeleyt. Gheprent int J. o. H. 1520. Ende ghe­maect bij den devoten Pater Broeder Nicolaes Peeters, Min­nebroeder ende Gardiaen. kl. 8°. Zie Cat. d. Maatsch. v. N. L. D. III, bl. 61. PEETERS (J. B) schreef: Diss. Med. de Convulsions. L. B. 1792. Verhandeling over de doorgaande herfstziekte der lagere landen, ten betooge dat de gal in deze niet als oorzaak, maw­als een Syrntoma moet warden beschouwd, zooals nit beroemde schrijvers, als nieuwe scheikundz:qe ontdekkingen verklaard wordt, waarop de gepaste geneeswifze wordt aan de hand gegeven. Alk., 1804. 8°. Zie Holtro p, Bibl. Med. Chir. p. 275. PETERSSEN of PETRI (NwoLAAs), beroemd wiskundige, werd te Deventer geboren, vestigde zich te Amsterdam, waar hij in 1567-1588 de mathesis en algebra onderwees. Zijn zinspreuk was L'homme propose, et Dieu dispos6." Hij gaf in het Licht: .Practique om te leeren rekenen, cypheren ende boeckhouden met die reghel Coss, ende Geometrie, seer profijtelijek voor al­ien, coopluyden, Amst. 1567. 1583. Van niews gecorrigeert ende vermeerdert door N. P. B a v e n t r i en s i s (Alkniaer, by Jacob de Meest er). Anno 1596, Amst., 1635. 8°. A driaa n Ro m a in, beroemd wiskundige te Leuven, maakte veel werk van deze Practique. R e v i us geeft nog de vol­gende werken van hem op. Introductio, quomodo intelligendus et ad usum revocan­dus uterque globus, tam coelestis quam terrestris, C171 Arith­meticis nonnullis et Gometricis deinonstrationibus, nec non, quo pacto quadrans sit rite conetruendus. Belgice. Amst., 1588. 4°. Tabulae examinis auri et argenti ad marcas Trecenses. Ibid. 1590. Commentariorum accepti et expensi Rationes, juxta moron Italicum. Ibid. 1595. fol. Waarschijnlijk hetzelfde met Bet vierde deel deses Boecks, leerende 't Boeckhouwen met twee Boecken, van nieus gecomponeert op de maniere Italiane, Anno 1596 achter de .Practique. A. 1596. Voor de uitgave van 1583 en 1596 van het eerstgemelde werk heeft men zijn afbeelding door Gollius gegraveerd. Zie Val. Andreas, Bibl. Belq. p. 695 ; Revii Davent. ill. p. 497; Paquot, Mem. T. III, p. 306. PEETERSSEN (HENDRIK), te Middelburg geboren, drukte in 555 een Nederduitsche Bijbel in fol., die veel door de Pro. testanten gebruikt werd. //Het Oude Testament is gedrukt den 24sten Meert en het Nieuwe Testament reeds den 17den Meert wordende op den titel van het laatstgemelde gezegd a met grooter naerstigheid gecorrigeert, niet alleen na de Griekschen ende Latynschen waarheid, maar ook na de beste en oudste boeken van beide Talen." Zie L o n g, Boekz. d. Ned. Bijbel, bl, 581, 582; La R u e, Gel. Zeal. bi. 305. PFEIFFER (WILLEm) werd den 5den Dec. 1705 te B•U­ken in het Hertogdom Gulich geboren, ontving het eerste onderwijs te Venlo, studeerde te Utrecht, werd in 1721 ad­junct predikant te IJsselstein, vertrok in 1738 als Gasthuis­prediker naar Delft, aanvaardde in het volgende jaar het be­roep van predikant bij de gemeente aldaar, tot dat hij den 19den Aug. 1742 te Amsterdam beroepen werd. Hij over­leed in 1779 in den ouderdom van 74 jaren. Zijne dochter Anna Maria huwde den hoogleeraar Everard Scheidiu s. Pfeiffe r was even geleerd als verdraagzaam, 'tgeen in­ zonderheid bleek toen hij zich verpligt achtte aan den twist tusschen Appelius en Jan s so n i u s deel te nemen. Hij had zich in zijn werk Geloofsvastigheid van een waar Christen niet gunstig over den laatstgemelde uitgelaten. Hieruit ont­ stond in 1769 een openbare briefwisseling tussehen hem en A ppe 1 i u s, the door de achting en liefde, waarmede zij elk­ ander bejegenden, beiden tot eer verstrekt. Zijn portret wordt bij M u 1 le r vermeld. Men heeft van hem : Afscheidspredikatie van Delft naar Amsterdam. 40. VIII samenspraken ingerigt tot onpartijdig onderzoek in genoegzame wederlegginge van de Hernhutters, en tot afra­ding van hunne gemeenschap. Amst. 1749. 2de dr. 40. Orond- en voorbeeld van bijzondere en onderscheyden toe- passingen, aangeweezen in den leertrane van Christus en zijne Apostelen. Amst. 1764. 80. 1767. 4°. dr. 2de Sodoms ongeregtigheid en strafe, weleer op 'illeeren uit­drukkelijk bevel, door zijnen knecht Ezechiel (bij afwezen, waarschijnkk in geschrifte) aan Jerusalem, ten spiegel voor­gesteld, volgens Ezech. XVI, 49, 50, nu met uitvoeriger yen­klaringe en toepassinge (bid' gebrek, van uitspiwak), ook in ge­schrifte, aan de gemeente van Amsterdam, bij gelegenheid van den Algemeenen dank-, vast- en bededag op den 2den Maart 1763 enz. Amst. 1763. 40. Leid. 4°. Geloofsvastigheid.. van een waar, school?, ongeletterd, Christen, tegen de hedendaagsche zeer gevaarkke verleidingen van grou­welijke menschen. Amst. 1766. 2 d. 80. Over het gebruik der H. Sacramenten in het gemeen en van het H. Avondmaal in 't bijzonder. Amst. 1780. 8°. Hij schreef ook een aanprijzende voorrede voor de Ned. overzetting van Doddridge's Over de wedergeboorte enz. Amst. 1746 en Over de kracht en genade v. Christus. Amst. 1748. Zie V e e r i s, Kerk. Alph. bl. 151, 192; C ro e s e, bl. 254 volgg.; Clarisse, Ann. ad Or. inaug. Hard. ; Y p e y, Gesch. d. Chr. Kerk in de X VIIIe eem. D. VII, bl. 405 ; Dez en Dermo ad t, Gesch. d. Herv. Kerk. D. III, bl. 17 ; Aant. B o u ma n, Geld. Hooges. D. II, bl. 493; Glasius, Godgel. Nederl.; Arren berg, Naamr. bl. 406, 407 ; Mulle r, Cat. v. Portr., Boekz. 1763 a bl. 228, 1764, b b1.217, 170 b bl. 615-664 Abco ud e, Naamr. Aanh. bl. 161; Neues Ge­lehrtes Europa. B. IV, p. 990-994 ; Rotermund; Muller, Cat. v. Portr. PEIFFERS (CORNELIS schreef: Schets der Goddelijke waarheden of van 't groot Intrest eener Christens. Hoorn 1749. 8°. Zie Abcoude, Tweede Aanh. bl. 125. PEIL (J. G.). A b co u d e vermeldt van hem : Klaagreden over de vorstinne Ulrich Eleonora. 40. Zie A bcoud e, Naamr. Aanh. bl. 161. PEISSMANN (L. F.), Med. Dr. to Rotterdam, schreef: Diss. sistens bigarn observationum, quibus Naturae vires in morborum cum maxime illucidantur. L. B. 1785. Natuur- en ontleedkundige waarnerning aan eene jonge kat in N. Konst- en Letterbode. 1797. D. II. bl. 46. Waarnerning van een wankleurige waterlozing, welke door outlasting van infecten, door den gewonen waterweg is ge-volgd in Geneesk. Magazijn van Stipriaan Luiscius, 0 ntijd en Macquel ijn. 1809. D. V. St. 2, afd. 1. W.. 44. Zakelijke inhoud van authentieke stukken enz. ter verdedi­ ging der zaak der directie van de zieke Diaconie-armen der Luthersche gemeente met approbatie van de groote kerkvergade- ring, door den druk bekend gemaakt, door euz. Rott, 1797. 8°. Waartecren : Aan den burger L. F. P. op zijn zaaklijke inhoud enz. 1797. 8°. Zie Holtrop, Bibl. Med. Chir. p. 275 ; Cat. Bibl. C. H. le Roy, T. II, p. 591; Astrea. ' 1855. bl. 157. PEL schreef: Leeringe der duyvelen verwoest. Leyden 1703. 4°. Zie Abcoude, Naarnr. bl. 283. PELGRIM, jongste zoon van Dirk VII, sedert 1123 graaf van Holland, en van S o fi a, dochter van den paltzgraaf op den Rijn, werd burggraaf van Zeeland en eerste heer van Voorn. Hij stichtte in het oostelijk deel van het land van Voorn de hofstede Oostvoorn, later ook door eenige onzer gravinnen bewoond. Zie Matthaeus ad Anonym. de Reb. Ultraject p. 102; Boxhorn, op Reigersbergh, D. II, bl. 37; van Alkemade en van der Schel­ling, Beschryv. v. d. Briel, D. I, bl. 182, 183 ; Inuit, Hist. Grit. emit. Holt., T. I, p. 600 ; v. d. Chys, de Munten van Holt en Zeel., bl. 63; Wagenaar, Vad. Hist. D. II, bl. 236, 238. PELGROM of PELLEGROMIUS (SIMON), werd ornstreeks 1507 to 's Hertogenbosch geboren, omhelsde den geestelijken stand en begaf zich in de orde der zoogenaainde Wilhelmiten. Hij legde zijne gelofte in het klooster Hemelpoort of Basel­donck in zijne geboortestad, af. In 1541 werd hij tot prior van dat gesticht verheven, in 1557 tot provinciaal. Hij overleed in 1572. Hij schreef: Synonymorum Sylva, F. Simonis Pelegromi opera atque la-bore, in usum eornm, qui compositioni student Epistolarum, congesta 1537. Recognita et aucta Buscoducis. j oan Schoe f-fern s. 1546. 12°. Antv. .A e g. Radaeu s. 1555. 8°. (Latijn en Hollandsch). Met bet Fransch : Recognita et aucta: ad-. jecta 'guilt in cake libri synonyma quaedam, Poetica ex diver­ sis Auctoribus scriptoribusque, tam Ohristianis quam gentilibus, .diligenter selecta. Ibid. 'dem 1556. 8°. Antv. N i c o 1. S o o 1- ma n u s, 1577. 8°. Ook met den titel: Sylva in usum eorum, qui compositioni student Epistolarum atque carminum, congesta, recognita, et multis in locis aucta. Persae sunt hac editione Belgicae turn dictiones, sum phrases in Gallicum sermonem, in quern editus est _Index locupletissi­mus, ordine alphabetic° digestus. Amst., 1615. 8°. 1635. 8°. Descriptio originis Urbis Syivaeducensis 1540, in 't Holl. 11 Oorspronck van 's Hertogenbosch, beschreven door S. P. Amst. 1629. 4'. Zie Sweertii, Ath. Belq. p. 676; Val. Andreas, Bibl. Belg. p.812, 813; Foppens, Bibt. Belq. T. 1, p. 310; Paquo t, Mini. T. 1, p. 627, 628 ; v. Oudenhoven, Beschrjv. van's Bosch, bl. ; Guil. de Waha, Explan. vitae S. Gull. Magni, p. 345, 346 ; H erm an s. Conspect. liter.; Glasius, Godgel. Nederl., Cat. d. Bibl. v. h. N. B. Genoots. PELICHY (Toll. PHIL. DE), uit Utrecht, schreef: Div. Jur. de venatione. Traj., 1734. 4°. Zie Rotermund. PELKWIJK (J. TER), goon van Abraham te r Pe 1 k w ij k en Catharina Malecotius, werd 26 Augustus 1769 te Heino, waar zijn vader predikant was, geboren, legde zich te Deventer, order Prof. Chernac, op de wiskunde toe, stu­deerde vervolgens te Harderwijk in de regten, en werd in 1790 Art. lib. Mag. Jur. utr. Doctor. Toen G. D umbar, Griffier der Staten van Overijssel, na (le invoering van het intermediair bestuur van Overijssel, van zijn post ontslagen was, werd aan Ter P e 1 k w ij k het secretariaat opgedragen, dat hij van 1798-1800 getrouw waarnam. Als lid der Pro­vinciale Rekenkamer en van den Provincialen Raad van Fi­nantien, was hij behulpzaatn bij de invoering van het alge. uneen stelsel van belastingen in de provincie Overijssel. In 1807 werd hij assessor van den landdrost in die provincie, en buitengewoon lid van den Staatsraad. In 1810 werd hij lid van den Raad van Prefecture, narn in 1813 den post van Prefect ad interim waar. Na de omwenteling werd hij, van­wege de stad Zwolle, lid der Provinciale, en vervolgens lid van het Collegie van Gedeputeerde Staten. Hij waakte zich bijzonder verdienstelijk omtrent het onderwijs en overleedd en igden November 1835. Zijn portret is geschilderd door J. Schoemaker Do ij e r en gesneden door D. J. Sluij t e r, folio. Hij schreef Verhandelingen over de verlossing der Israeliten uit Egypte. Met een Landkr. Zwolle 1816. Tijdrekenkundig schoolboek met een altoosdurenden almanak. Zwolle 1818. 8°. T'erhandeling over de geschiedenis der Israeliten en andere Aziatische vollcen, vergeleken met die der Grieken en Romei­nen, met een tijdrekenkundige tafel. Zwolle 1818. gr. So. Handleiding tot het herleiden der oude maten en gewigten in Overijssel tot de Nederlandsche. Zwolle 1822. gr. 8°. Beschrijving van Overilssels watersnood in Februarij 1825, net eene kaart. Zwolle 1826. Handelwtys orn al de regelen der rekenkunde op te lossen door het gebruik van eene enkelen algemeenen regel, zonder aan­wending van de leer der evenredigheden, (uitgegeven ten voor­deele der Stads Armen-inrigting te Zwolle). kl. 8°. Zwolle 1834. Meetku.ndig schonlboek of eerste beginselen der theoretische en praktische Meetkunde (uitgegeven ten voordeele der Stads Armen-inrigting te Zwoile. gr. 8'.) Zwolle 1831. Zie Kunst- en Letterb. 1835, Dl. II, bl. 338, 357, 384. Alf. naaml. v. boeken, bij de Gebr. v. Cleef, bl. 460. PELL (JoHANNEs), noon van een engelsch predikant te Sussex, in 1610 geboren, verstond het latijn, grieksch, he­breeuwsch, arabisch en schier alle nieuwere talen. Hij werd te Cambridge magister, huwde, reisde naar Amsterdam en werd daar professor in de wiskunde. Hier woonde in 1643 zijn ambtgenoot G. J. Vossi us zijne lessen over Diophan­tus getrouw bij. In 1652 keerde hij naar Engeland terug en werd door Cromwell als gezant naar de protestantsche can­tons te Zurich gezonden. Hier bleef hij tot 1658 als resident, en onderwees R h e n n i u s of Philip R o m a y n e in de al­ gebra. Hij genoot eenige geeistelijke benificien, doch werd evenwel wegens schulden gearresteerd en zoo arm dat hij papier noch inkt kon betalen. Hij schreef: Mensura rotundi et plani. Amst. 1644. 4°. Contraversiae de circuli mensura inter C. Severinum et Joh. Pellium. Ib. 1647. Zijn leerling J. H. Rahn gaf in 1659 een hoogd. tractaat in 4°. fiber die algebrazsche Rechenkunst, zonder P ell als den eigentlijken sclirijver te noemen. Thomas B ra ii c k en gaf er een engelsehe vertaling van, en P ell gaf het, zeer veran­derd en vermeerderd, in 1668 onder den titel Introductio ad Algebram in het licht. Hij schreef ook eene Diss. pour faire voir que Rome sera detruite, die men vindt in Miscellaneis upon the following subjects. Loud. 1721. 8°. Zie JOeher; Rotermund. PELL (G.), schrijver van een Engelsch, Duitsch, Fransch en Latijnsch hvoordenboek, waar in aangewezen wordt de groote overeenkomst met de drie laatste talen met de eerste. Middelb. 1735. 8°. Zie Arrenberg, Naamreg. bl. 40. PELLE (D.), schreef: Gemakkelijk berookingsmiddel, in Alg. Konst- en Letterb. 1 8 31. D. II, bl. 384. Verdediging van mijn gemakk,elijk berookingsmiddel enz. T. a. p. 1832. D. I, bl. 25. Zie Holtr op, Bibl. med. chic. p. 275. 1 1* PELLECOM. (ABRAHAM NICOLAAS VAN), noon van J a c o-bus van Pe llecom, laatst predikant te Schiedam , in 1783 te Arnhem geboren, werd predikant te Kortenhoef, aan Glen Hitsert, te Prinsenhage en te Geertruidenberg, waar hij in 1836 ziin emeritaat verkreeg. Hij overleed den 28sten Sep­tember 1849 te Boxel. Hij was een man van buitengewone geestvermogens, vlug en vernuftig en in zijn tijd een ver­dienstelijk schrijver. Behalve verspreide gedichten in den Muzen -Almanak en andere jaarboekjes, gaf hij nog afzonder-lijk in het licht : Het Magnetismus. Breda, 1816, 8°. De Slag van Algiers. Breda, 1818. 80. 1)e Laster. Breda, 1818. 8°. Gedichten. Breda, 1824. 2 D. 8°. Bij de opening der Koninki. militaire Akademie te Breda, den 248ten Nov. 1828. Breda, 1928. 8°. Loizang aan den gelauwerden Pad, verwaanden schrijver en verwonderlijken omnis homo. Tremebundus Aquatilins ven­tosus coelimonticala (C. P. E van der Aa). 1837. 80. Volkslied iii 1841. Z. drukpl. 8. Van zijne gaven voor den kansel, gaf hij een bewijs door zijne Leerredep en, Breda, 1820. 8°. ; Leerrede over [land. XIII : 6-12. De tegenstand tegen de gezuiverde Evangelic­leer in deze dagen in deszells aard en gevolgen voorgesteld. Amst. en Breda, 1829; Gedachtenisviering eener veertigjarige Evangeliedienst. Leerrede over Lucas X, vs. 20. 's Hertogenb. 1846. 80. Hij was een ijverig voorstander van het protestantismus en nam deel aan den concordaatstrijd van 1840 en 1841. Waarschijnlijk is hij ook de schrijver van De Jezulten, De troon der Nederlanden en Het Concordaat. Amst., 1841. Hij was ridder van de Nederl. Leeuw en beer van Kortenhoef. Zijn portret bestaat. Zie Glasius Godgel. Nederl. ; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. III, bl. 102 ; M u 11 e r, Cat. v. portr. ; Holtro p, Bibl. med. et chic. p. 275; Brans., Kerkel. reg. bl. 48, 89. PELLEMONTANUS (JoHANNEs), een Hollander, was med. dr. en hoogleeraar aan de Universiteit te Rostock, in 1525 rector der Academiae, Dam kort daarop het 11 Physikaal" te Luxemburg aan en overleed aldaar. Zie Westphalen, Monum. fined. T. 111, p. 1429. PELLETIER of PELETIER (CAsPAitus), te Middelburg geboren, arts, en van 1615-1639 schepen en raad aldaar, was uhooggeleerd in tie anatomie en tnedicijnen, alsmede een uitnemend en zeer bedreven botanicus." Hij schreef: Plantarum turn patriarum, turn exoticarum, in Walachria, Zeelandiae insula, nascentium . synonymia, authore Caspar° Pelleterio, Monspellensi, Mediciitae doctore ac inclytae Middel­burg. Medico ordinario. Middelb. ex cod. Rich. Schil­ders. 1610. 80. De' regering van Middelburg, aan welke hij dit werk op­droeg, vereerde hem een zilveren schaal. Kort voor zijn overlijden verzoeht hij dat het ambt van doctor van het gast­huis, dat hij tot hiertoo bekleed had, zijn zoon Dr. A driaan Pelletier rnogt worded opgedragen. Hij overleed in het volgend jaar 1639. Zie Chron. v. Zeeland (1634) bl. 348; List der Magistr. van Mid­delb. ; de la Rue, Gel. Zeel. bl. 348, 849 ; Paquo;t, Min. T. II, p.17; Rotermund; Kobus en de Rivecourt. PELLETIER (J.), schrijver van : Twee brieven, behelzende de reden waarom hij van Pastoor veranderd is. Amst. 1706. 8°. Zie Arrenberg, Naainreg. bl. 407. PELS (ANDRIES), zoon van Andries Pels en Catharin a Vegelm an s, een Amsterdarnsch regtsgeleerde en dichter, re­gent van den schouwburg en oprigter van het vermaarde kunstgenootschap Nil volentibus arduum. Behalve de pier onderstaande drama's en dichtstukken, gaf hij in 1678 eene overzetting der Dichtkunst van Horatius, op onze zeden en tijden gepast, die gansch niet verwerpelijk is, evenmin als zijn Gebruik en Misbruik des Tooneels. Hij was (schreef witsen G e ij s b e e k) seer ingenomen met de Fransche tooneel­wetten en veroordeelde alles wat daarmede strijdig was. P els en zijn genootschap meende de dichtkunst op to beaten door het overschrijven van bekrompen regelen en grillige wetter, en bewerkte daardoor juist het tegendeel. Langer dan eene eeuw werden deze zoogenoemde regelen angstvallig opgevolgd, waardoor de dichtkunst natuurlijk tot werktuigelijke versen­makerij verviel. Reeds A n t o n i d e s voerde een hevigen twist met P els aangaande het wezen der podzy. P els overleed 8 Julij 1681. Hij schreef: Dido's doot, trsp. met Konstwerken, vertoont op d'Amsteld. Schouwb. Amst. 1668. Julius, blsp. vertoont op d'Amsterd. Schouwb. (m. d. spr.) Praevalet Librae sapientiae gutta fortunae. Gelukkige gekken behoeven Been Wysheit. Midd. 1668. Brief van Fhilalethes aan zijnen vriend, wegens de beschul­digingen des Ileere David van Hoogstraten ten laste van J. de Klerk enz. De vermomde Hollandsche Franschman, blsp. Voltooid door N. v. A. Amst. 1684, 2 St. kl. 80, (Ook in de werken van bet Konstgcnootschap Nil volentibus ardunin) 2e dr. op nieuws naauwk. verschikt en veel verb. 1717. Minneliederen en Mengelzangen. Amst. 1684. kl. 80. Mengelzangen. iste D. 2e d r. verb. en 2e dl. nooit gedr. Amst. 1717. Q. Horatius Flaccus Dichtkunst, op onze tijden en zeden toegepast. 3e dr. overgez. verb. en met een Tijdbeschr. Kant­teekk. enz. vertu. 1705. Gebruik en Misbruik des Tooneels, dienende tot het vervolg van de Q. H. Fl Dichtk. Amst. 1681. 40. 1694. 40. 3e dr. naauwk. verb. Amst. 1718. Hiertoe behoort: J. Ouda e n, Aanmerlcingen over Q. II. Fl. Dichtk. enz. door A. Fels (uitgeg. met Bericht van D. Hoogstraten). Amst. 1718. Gedigten. Amst, 1768. 40. . Ondergang des Roomschen 4rends door den Noordschen Leeuw. w . pl. 40. Zie Wagenaar, Beschr. van Amsterdam St. III, bl. 250; Siege n-beck, Bekn. gesch. der Ned. Letterk. bl. 182 ; van K ampen, Gesch. d. Ned. Lett. en Wetens., D. I, bl. 364; Witzen Geijsbeek, B. A. C. Woordenb. o. h. w. ; De Vries, Proeve eener Gesch. d. Ned. Dichters D. I, bl. 253; Snellaert, Schets eener Gesch. d. Nederl. Letterk. bl 163, 169 ; Le Jeune, Verh. over de [olksz. bl. 39 ; An­tonides, "Ilengeld. bl. 177, 269; If oogstraten, Leven van Antoni­des ; T. A r e n t s, Mengelpoezy, bl 293 ; Cat. d. Maass. v. Ned. Let-ter;., D. I, bl. 167, D. II, bl. 516, D. III, bl. 78 ; A bcoude, Naamr. bl. 281; Aanh. hi. 161; Arrenberg, Naamr. bl. 407; Kok; Kobus en de Rivecourt; J ö cher; Navorscher, D. VIII, bl. 358, IA IX, bl. 90. PELS (JAN), volgens V a 1. Andreas, te Rechliachhausen in Westphalen, omstreeks 1512 geboren ; doch hij zelf liet zich als student te Leuven dus inschrijven: Joan nes Pe ls, de Alcmarih, filius quondam J o an n is Fab ri." Zijn vader heette Jan Da e m s, schrijnvverker, en zijne moeder Caner a v an San t en. Bij den doop werd hij zelve Hendrik Daems genoemd. Toen zijn vader gestorven was, werd hij door zijn bloedverwant, Jan Pe ls, Kanunnik te Utrecht, tot kind aan­genomen, en deze verwisselde zijn naam met zijn eigen. Hij werd 27 Sept. 1629 te Leuven student en legde zich op de regtsgeleerclheid toe, verkreeg d en 25sten Junij 1538 den grand van Baccalaureus in beide regten. Op St.. Hubertus (3 Nov.) van datzelfde jaar, werd hij procureur der Universiteit en omstreeks den zelfclen tijd secretaris. Hij bekleedde diem post tot in 1567 en overleed den 28sten April 1584 te Leu­ven. Hij huwde den 18den April 1542 P e troll el la van der M u e l e n van Leuven, (lie hem geen kinderen schonk. Hij gaf in het licht : Processus Judicarius. Colon 1598, 120., uitgegeven met ann- merkingen door Chr istoph el Wintzle r, beroemd regts­geleerde en raadsheer van den Keurvorst van Keulen. Formularium Advocatorum et Procuratorum. Met de ver­handeling van W in tzler, De Jurisdictione Episcoporum Ger­maniae. Colon 1710. 4°. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 548; Fost. p. 53; Foppens, Belg. T. 11, p. 710; P a quo t, Mena. T. II, p. 801, 302. PELS (THOMAS), beroemd arts te Nijmegen, kwam te Har­derwijk ale hoogleeraar in de geneeskunde als opvolger van Cra n en in aanmerking. Zie Bouman, Gesch. der Geld. Hooges. D. I, bl. 266. PELS ( ), leeraar aan de Latijnsche school te Am- sterdam, later rector aan het gymnasium te Hanau, werd aldaar door Bjornstah I bezocht. Zie Bjornst'ahl, Reiz. D. V, bl. 254. PELSAERT (FRANcus) gaf in het licht: Ongeluck,ige voyagie van 't schip Batavia nae Oost-Indien, gebleven op de Abrolhos in 1628 en 1629 onder F. Pelsaert, nevens wedervarei in 't Hof van Siam van Jeremias van Fliet en de <