DE NEDERLANDSE MONUMENTEN VAN GESCHIEDENIS EN KUNST De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst GEÏLLUSTREERDE BESCHRIJVING UITGEGEVEN VANWEGE DE RIJKSCOMMISSIE VOOR DE MONUMENTENBESCHRIJVING DE PROVINCIE FRIESLAND NOORDELIJK OOSTERGO DEEL IV: DE GEMEENTE KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND RIJKSDIENST VOOR DE MONUMENTENZORG; ZEIST Noordelijk Oostergo Kollumerland en Nieuw Kruisland voorafgegaan door Overzicht van de bouwkunst in Noordelijk Oostergo DOOR HERMA M. VAN DEN BERG Met medewerking van D. J. van der Meer inzake genealogisch en eigendomshistorisch onderzoek Afoeeldingen naar tekeningen door W. J. Berghuis en T. Brouwer Foto's door A. J. van der Wal en anderen cJisï SDU UITGEVERIJ, 'S-GRAVENHAGE I 9 89 Auteursrecht voorbehouden © SDU uitgeverij, 's-Gravenhage 1989 Behoudens uitzondering door de Wet gesteld mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende(n) op het auteursrecht niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen 00k van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking. De uitgever is met uitsluiting van ieder ander gerechtigd de door derden verschuldigde vergoedingen van kopiëren, als bedoeld in artikel 17 lid 2, Auteurswet I9i2enin het K.B. van 2ojuni i974(Stb. 350 ex artikel 16b Auteurswet 1912, te innen en/of daartoe in en buiten rechte op te treden. Copyright reserved. Subject to the exceptions provided for by law, no part of this publication may be reproduced and/or published in print, by photocopying, on microfilm or in any other way without the written consent of the copyright-holder(s) ; the same applies to whole or partial adaptations. The publisher retains the sole right to collect from third parties fees payable in respect of copying and/or to take legal or other action for this purpose. ISBN 9 0 12 05880 5 \ Voorbericht In het Vierde deel in de serie Noordelijk Oostergo van de Geïllustreerde Beschrijving van de Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst worden de monumenten in de gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland behandeld. Deze gemeente is de rechtsopvolgster van de gelijknamige ten zuidoosten van de stad Dokkum gelegen grietenij. Een gedeelte van de grietenij behoorde als Oostbroeksterland in de middeleeuwen tot de grietenij Dantumadeel, maar in de 14e eeuw werd het gebied zelfstandig. Het Nieuw Kruisland is een in de eerste helft van de 15e eeuw ingepolderd gebied, dat aanvankelijk een eigen grietman had, doch in 1559 met Kollumerland werd verenigd. Met dit deel is de serie Noordelijk Oostergo afgerond. Naast een inleiding tot het gebied van de gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland geeft de auteur in dit deel een samenvatting van het gevonden materiaal van de vier delen, waaruit een overzicht is ontstaan van de bouwkunst in het gebied rondom Dokkum, één van de oudste centra van Friesland, dat nog rijk is aan romaanse kerken, en waar de kloosters Klaarkamp en Mariëngaarde hun invloed hebben doen gelden. Ook dit deel is nog gebaseerd op de in 1969 vastgestelde Leidraad voor de Geïllustreerde Beschrijving van Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, daar het materiaal reeds merendeels door de auteur van de serie was verzameld en bewerkt. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur is op 8 februari 1983 akkoord gegaan met een herziening van de Leidraad tegen de achtergrond van de ontwikkelingen, die zieh de laatste jaren met betrekking tot het begrip monument en het begrip monumentenzorg hebben voorgedaan. Het beleid, dat sinds 1903, toen een Rijkscommissie tot het opmaken en uitgeven van een inventaris en een beschrijving van de Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst werd ingesteld, erop is gericht een geïllustreerde beschrijving samen te stellen van alle in Nederland aanwezige architectuur en daarmee in relatie staande voorwerpen, die van belang zijn als uiting van kunst of de daaraan verbonden historische herinneringen, blijft echter onverminderd van kracht. De Geïllustreerde Beschrijving dient steeds een getrouw beeld te geven van de vele aspecten, die aan de orde zijn of komen bij de bescherming van monumenten. De Geïllustreerde Beschrijving is ook een geschikt instrument voor kennisbundeling en kennisoverdracht. De Rijkscommissie streeft er thans naar de werkzaamheden binnen een vijftiental jaren af te ronden. Dit voornemen brengt een beperking van de stof met zieh mee; de toekomstige afleveringen zullen minder uitvoerig en minder gedetailleerd worden dan de beschrijving van Noordelijk Oostergo. Ook voor dit deel geldt, hetgeen in het Voorbericht tot de delen Ferwerderadeel, De Dongeradelen en Dantumadeel wordt vermeld: de ontwikkeling van het gebied en de roi, die de grietenijen gespeeld hebben in de loop van de geschiedenis, kunnen niet los gezien worden van de omgeving. Voor de behandeling daarvan wordt daarom ook hier verwezen naar de Inleiding, die is afgedrukt in het in 1981 versehenen deel Ferwerderadeel. De teksten van de nederzettingsgeschiedenis van de dorpen zijn ook in het onderhavige deel van de hand van drs. L. Prins, die over de molens van G. W. C. van Wezel, beiden verbonden aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Ook voor dit deel geldt dat VI VOORBERICHT niet wordt aangegeven of een bepaald object als beschermd moniiment is geregistreerd. Eveneens is afgezien van de vroeger gebruikelijke opsomming van voorhistorische en Romeinse vondsten. Wel worden, evenals in de voorgaande delen, de niet meer bestaande bouwwerken genoemd, waarvan de plaats of een afbeelding bekend is of die uit andere bronnen bekend zijn. De heer D. J. van der Meer verleende ook voor dit deel zijn medewerking op genealogisch en eigendom-historisch gebied en werkte daartoe het rijkelijk beschikbare bronnenmateriaal door. Daarnaast was dr. O. Vries te Westergeest bereid het handschrift door te lezen, waardoor een aantal aanvullingen en verbeteringen konden worden toegevoegd. Wij danken hen hier gaarne voor de verleende medewerking. De kerkvoogdij-archieven zijn door de auteur grotendeels doorgewerkt. Het latere bronnenmateriaal moest helaas wegens de moeilijke toegankelijkheid onverwerkt blijven. In het gebied komen veel, voor het grootste deel içe-eeuwse, boerderijen voor. In de verzameling plattegronden van de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek te Arnhem komen alleen plattegronden van boerderijen in het dorp Oudwoude voor. Net als in de vorige delen worden in volgorde behandeld: de dorpsplattegrond, de kerk, de openbare gebouwen, de states van het dorp, overige panden en eventuele industriegebouwen in het dorp; daarna komen de eventuele terpen binnen het dorpsgebied met de daarop staande of verdwenen gebouwen, zoals kloosters, states, boerderijen aan de orde. Voor de zandgronden, waar geen terpen zijn, volgen direct na de dorpskom alle states en boerderijen, poldermolens en overige waterstaatwerken. Voor de spelling van de aardrijkskundige namen is de Lijst van Nederlandse Gemeenten, uitgegeven door Vuga, 's-Gravenhage 1978, aangehouden. De bouwkundige tekeningen zijn van de hand van W. J. Berghuis, werkzaam bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, die ook in nauwe samenwerking met de auteur een werkzaam aandeel had in de totstandkoming van de bouwhistorische teksten. Voor de maatzuiverheid van de tekeningen wordt ingestaan. Zij zijn getekend op schaal 1: 50 en in principe uniform zes maal verkleind. De originele tekening en het schetsmateriaal zijn in het archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist te raadplegen, de veldschetsen van de opgravingstekeningen in de archieven van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort dan wel van het Biologisch Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Groningen. In de eerste collectie berusten de veldschetsen van Kollum en in de tweede die van Augsbuurt. De bouwkundige tekeningen zijn van de hand van W. J. Berghuis, die in eerste instantie de veldschetsen van H. van der Wal gebruikte, maar in de loop van restauraties aanvullende metingen en bouwhistorische onderzoekingen verrichtte. De gehele opmeting van Fogelsanghstate is voor dit deel der Beschrijving uitgevoerd, evenals die van Allemastate. Voor panden in Kollum kon gebruik worden gemaakt van opmetingen van architecten, die met verbouwingen bezig geweest zijn. De afdeling Openbare Werken van de gemeente Kollum verleende daarbij bijzonder gewaardeerde medewerking. Ook de Oudheidkamer te Kollum danken wij voor de verschafie inlichtingen. Ten aanzien van de datering van bouwperiodes is de gebruikelijke cijfercode toegepast, waarbij het Romeinse cijfer de eeuw aanduidt en een hoofdletter A of B de eerste dan wel tweede helft van de eeuw, terwijl met kleine letters de kwarteeuwen worden aangeduid. De dorpsplattegronden zijn getekend door T. Brouwer, die eveneens aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg is verbonden, naar de kadastrale minuutplans, die te Leeuwarden bewaard worden en op schaal 112500 getekend zijn. In reproduktie zijn zij driemaal verkleind. De tegenwoordige toestand kan worden afgelezen van de luchtfoto's naar negatieven van de Topografische Dienst te Emmen; zij waren het resultaat van loodrechte opnamen op schaal 1:18 000, die in 1980 gemaakt zijn en zijn afgedrukt op een schaal van circa 1:6ooo. Ook de beplantingstekening van het park van Fogelsanghstate en die van de tuin van Voorstraat 87 in Kollum zijn van de hand van T. Brouwer. Het merendeel van de foto's werd gemaakt door A. van der Wal, fotograaf bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, die geen moeite spaarde om tot het gewenste resultaat te komen. Tekst en inhoud van dit boek zijn tot stand gekomen mede dank zij de hulpvaardigheid van talrijke geïnteresseerden in Leeuwarden, ter plaatse en elders VOORBERICHT \ 1Ï in den lande. Wij zijn hun daarvoor zeer erkentelijk en danken in het bijzonder dr. M. P. van Buijtenen te Utrecht, die ook voor dit deel de tekst kritisch doornam en de auteur van zijn grote kennis van het gebied steeds ruimhartig deelgenoot maakte; ook de vertalingen uit het Latijn zijn, behalve wanneer anders is vermeid, van zijn hand. Bij de beschrijving van grafzerken, rouwborden e.d. is mede gebruik gemaakt van de verzameling gegevens, die op het Rijksarchief in Friesland wordt bewaard als voorbereiding op de uitgave van volgende delen van de 'Grafschriften tussen Flie en Lauwers'. Slechts die zerken zijn overigens vermeld, waaraan kunsthistorische betekenis kan worden toegekend. De klokopschriften zijn gevolgd naar de inventarisatie, in en kort na de Tweede Wereldoorlog gemaakt onder leiding van de toenmalige Rijksarchivaris dr. A. L. Heerma van Voss. Alle medewerkers van bibliotheken, archieven, van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers, van het Fries Museum te Leeuwarden, ambtenaren van de gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland en particulieren, die gedurende de jaren van onderzoek de samenstellers behulpzaam waren, willen wij hier gaarne danken voor hun bereidwilligheid. Ook denken de samenstellers met genoegen aan de beheerders van kerkelijke eigendommen, kerkvoogden, kosters en ook aan bewoners van huizen en boerderijen, die hen over het algemeen met grote welwillendheid bejegenden bij dikwijls herhaalde en meestal onaangekondigde bezoeken. Tenslotte gaat onze dank uit naar de medewerkers van de SDU uitgeverij en drukkerij. De Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving drs. G. H. J. M. Peijnenburg, voorzitter mr. G. W. van Herwaarden, secretaris Rijswijk, juli 1988 Inhoud OVERZICHT VAN DE BOUWKUNST IN NOORDELIJK OOSTERGO, biz. XI DE GEMEENTE KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND INLEIDING, biz. XXXVII Lijst van afkortingen in de litteratuuropgaven gebruikt, biz. XLIX De dorpen, biz. i OVERZICHTSKAART, biz. 2 Augsbuurt, biz. 3 Burum, biz. 15 Kollum, biz. 39 Kerkelijke en openbare gebouwen, biz. 46 Woon- en bedrijfspanden, biz. 64 Boerderijen, biz. 76 Poldermolen, biz. 79 Kollumerpomp, biz. 109 Kollumerzwaag, biz. 121 Munnekezijl, biz. 137 Oudwoude, biz. 149 De Triemen, biz. 171 Veenklooster, biz. 177 Warfstermolen, biz. 209 Westergeest, biz. 215 Zwagerbosch, biz. 243 ADDENDA, biz. 247 BRONVERMELDING FOTO'S, biz. 248 REGISTERS, biz. 249 BijLAGEN ( l o s achterin) Grietenijkaart van Schotanus 1698-1718 (afb. 407) Grietenijkaart van Eekhoff 1847 (afb. 408) Eerste Militair Topografische kaart (afb. 409) Overzieht van de bouwkunst in Noordelijk Oostergo Twee centra in Noord-Nederland, Utrecht en Dokkum, komen sterk naar voren als proefvelden voor de bestudering van de kerkenbouw sedert de jaren van Willibrord en Bonifatius. Trof Willibrord blijkens Bonifatius' brief van 753 aan paus Stephanus 11 al een kerkje in Utrecht aan, onder Koning Dagobert 1 (629-639) gesticht, dankzij de hulp van Bonifatius kwam na Radbouds dood in 719 de nadruk op de kerstening van de Friese gebieden te liggen. Utrecht als bisschopsstad, Dokkum als martelplaats van Bonifatius worden beide, zij het op verschillend niveau, uitgangspunt van bouwbedrijvigheid: Utrecht als prae-stedelijk patroon, Dokkum als centrum van een terpengebied dat tot Leeuwarden reikt. Nu de bouwgeschiedenis van een groot aantal kerken in vijf latere grietenijen, Ferwerderadeel, Oost- en West-Dongeradeel, Dantumadeel en Kollumerland in kaart voor ons ligt, is vergelijking onderling door middel van bouwhistorisch onderzoek mogelijk geworden en willen wij trachten ontwikkelingslijnen te trekken. Wegens het belang van de materie is daarbij de nadruk gelegd op de kerkelijke bouwkunst van de middeleeuwen. Om hierop vooruitlopend één voorbeeld te noemen: wij stelden aanvankelijk bij de beschrijving van een aantal bakstenen kerken dat deze uit het einde van de 12e eeuw zouden dateren. Nader toezien leert, dat de materiaalwisseling van tufsteen naar baksteen, met behoud van allerlei vormen, eer in het midden van die eeuw reeds heeft plaatsgevonden. Intussen moet een lange weg van bouwen in hout tot die in baksteen zijn afgelegd. Wanneer in de levensbeschrijving van de Angelsaksische geloofspredikers van kerkjes sprake is, heten ze in hout te zijn opgetrokken. Uiteraard is dat aanvankelijk het gangbare materiaal geweest in dit gebied waar geen andere natuursteen voorkomt dan zwerfstenen of flinten. Aanvoer van buitenaf was voorlopig nog niet aan de orde. Afgezien immers van het feit, dat de christianisering van het noorden na Bonifatius jarenlang terugslag moest ondervinden, dient men zieh voor die vroege periode geen voorstelling te maken van een gesloten gebied in Oostergo tussen Leeuwarden, de latere hoofdplaats, en Dokkum. De Ee werd pas later een verkeersader en verbond aanvankelijk slechts Dokkum met de zee. Voordat het zeewater kon worden beteugeld door middel van dijken, later ook van ingenieuze sluiswerken, moesten de bewoners van de kweldergebieden zieh vestigen op terpen, waarop dan ook vele van de kleine kerken gesticht zijn. Van de houten bouwsels is heel weinig bekend. Slechts daar waar uitvoeriger bodemonderzoek plaatsgehad heeft, zoals in Dokkum en Leeuwarden, zijn sporen gevonden. Te Rinsumageest trof men wel christelijke begravingen aan onder het koor van de kerk. MATERIALEN EN KENMERKEN VAN DE OUDSTE STENEN KERKEN Zwerfkeien Zwerfkeien en flinten waren niet in voldoende mate voorhanden, zoals het geval was in Drente en in Oost-Friesland, om er hele muren van samen te stellen. Zij dienden voornamelijk als funderingen van de vroegste stenen kerken, zoals bij bodemonderzoek gebleken is te Rinsumageest, Kollum, Murmerwoude en Wetzens en komen later voor als hoekstenen van funderingen. Alleen in de zuidermuur van de kerk van Dantumawoude zijn afgevlakte flinten aangetroffen, welke als vulling gediend hebben van tufstenen kistwerk, waarvan de binnenste schaal later weggekapt was. Bij de restauratie is deze van beton opnieuw aangebracht. Kistwerk is een werkwijze, waarbij tussen twee XII NOORDELIJK OOSTERGO dunne muren keien en ander klein materiaal gestört wordt met specie, zodat een soort beton 'avant la lettre' als muurkern ontstaat. Op die wijze kon de benodigde hoeveelheid materiaal beperkt worden. Tufsteen Het oudste in grote hoeveelheden gebruikte materiaal in Noord-Nederland is steeds tufsteen geweest. Deze werd in de Eifel gewonnen en was bij de Romeinen, aan de grens van het immense Rijk opererend, reeds in zwang. Langs de Rijn werd bij de verbreiding van het Christendom en de behoefte aan bestendig bouwmateriaal de tufsteen aangevoerd, welke te Deventer en Utrecht verhandeld en verladen werd. Van de 49 door ons beschreven kerken in Noordelijk Oostergo bestaan er 13 geheel of gedeeltelijk uit dit materiaal. Rode en witte zandstenen zerken Zandsteen werd slechts toegepast voor zerken, waarbij de rode zandsteen uit het Odenwald en uit het Wesergebergte werd aangevoerd. Soms wordt de zogenaamde Bremersteen, naar de overslaghaven zo geheten, ook als decoratie toegepast (koor van Wetzens, toren van Kollum, steunberen Oostrum). Waarschijnlijk betreft het dan reeds herbruikte zerken of sarcofagen. Witte zandsteen komt eveneens vroeg voor als zerksteen: vooral rijker bewerkte- zerken, zoals die met de afbeelding van een persoon, zijn in de 12e eeuw van witte zandsteen gemaakt. Dit verschijnsel vindt men ook in Oost-Friesland. Kistwerk; kant-staande blokken Tufsteen als bouwmateriaal is wegens de afstanden, waarover het vervoerd moest worden, steeds kostbaar geweest en werd ook herhaaldelijk opnieuw gebruikt. Waarschijnlijk eveneens om die reden vindt men dikwijls de hierboven beschreven kistwerktechniek toegepast. Zelfs in het begin van de periode, waarin het gebruik van baksteen opkwam, werden in het Noorden nog schalen met vulling van klein materiaal gemetseld (Murmerwoude, Kollumerzwaag, toren van Dantumawoude en de in 1843 afgebroken toren van Morra). Bij tufsteen werden daartoe dikwijls afwisselende lagen staande blokken gemetseld tussen de blokken op het plat, waardoor een zogenaamd klamp-ankerverband ontstaat en tussen de staande blokken vulwerk gestört kan worden. De zuidermuur van de kerk van Dantumawoude vertoont dergelijke lagen kantstaande blokken om de twee tot drie lagen liggende stenen. Daar het dorp naamgevend is geweest voor de grietenij mögen wij aannemen, dat het om een belangrijke kerk ging. Gegeven het feit dat zij aan Benedictus was gewijd, bestaat het vermoeden, dat er oude relaties bestaan hebben met een van de grote kloosters van de Benedictijnerorde zoals Fulda, Werden of Corvey. De band met deze kloosters is vanwege Bonifatius' martelaarschap vroeg gelegd en hecht gebleven. De kern van het dorp Dantumawoude moet aanvankelijk noordelijker gelegen hebben en zal in het begin van de 12e eeuw naar de doorlopende as Rinsumageest-Driesum verschoven zijn. Ook beneden aan de noordelijke aanbouw van de kerk van Hallum komt klampankerwerk voor. Deze is het oudste onderdeel van de tegenwoordige kerk en vormde een aanbouw aan een niet meer bestaand schip uit tufsteen, dat in de 13e eeuw vervangen werd. Bij de herbouw bleef de noordelijke aanbouw in stand. Opnieuw gaat het hier om een mogelijk vroeg 12e eeuwse opzet. Van de tufstenen kerk van Marrum is aan de zuidzijde een fragment van de oorspronkelijke muur bewaard, doordat er een aanbouw tegen stond, die bij de herbouw van de kerk in baksteen gespaard bleef. Ook hier zien we kantstaande blokken. Zelfs bij hergebruik aan de grotendeels bakstenen noordmuur werd de tuf weer in kantstaande blokken toegepast. Kistwerk is vervolgens waar te nemen aan de zeer oude kerk van Hogebeintum, hoewel daar geen kantstaande blokken zijn verwerkt. Bij de restauratie is evenwel aan de noordzijde een doorsnede van het muurwerk in zieht geweest, dat uit schalen met vulwerk bleek te bestaan. Aan het muurwerk komen geen grotere stukken tufsteen voor dan van 35-37 cm lengte waarbij tien lagen 100 cm meten. Zowel in Dantumawoude als in Hallum beliepen de afmetingen resp. 48-50 x 8-10 cm en 59 — 70 x 33-36 x 11 cm. Wegens de zeer kleine hooggeplaatste vensters lijkt niettemin de kerk van Hogebeintum nog wel vôôr 1100 te zijn ontstaan. Vergelijkbaar is het venstertje in de tufstenen noordmuur van het kerkje van Roodkerk, dat wij dan ook rond 1100 dateren. De tufsteen is daar louter laagsgewijs verwerkt en meet 39 x 8,5 cm in strak opgaand muurwerk. Het is niet bekend of de muren uit schalen bestaan. NOORDELIJK OOSTERGO Aan de kerk van Anjum zijn in de tufstenen noordmuur kantstaande blokken toegepast, maar slechts in twee lagen en vrij hoog in het muurwerk; zij lijken hier eerder decoratief te werken dan functioneel. De tien lagen meten hier 96 cm; het gaat dus om dünne stenen. Ook aan een van de belangrijkste tufstenen kerken in het gebied, die van Rinsumageest, komen kantstaande blokken slechts verspreid voor, namelijk längs de nissen, waarmee de koortravee en de absis geritmeerd zijn. Hier achten wij eveneens een datering rond 1100 mogelijk. De stenen zijn 45-50 cm lang x 11 cm dik en met uiterst dünne voegen verwerkt. Tenslotte zien wij dit zeer verzorgde werk met uiterst dünne voegen en kantstaande stenen als decoratie aan de ons inziens late tufstenen kerk van Hantum, waar de kralen en lisenen grotendeels uit verticaal verwerkte stenen bestaan van 37-38 cm lengte bij 9-9,5 cm dikte. Hier is een zeer habiel meester aan het werk geweest, die de tufsteen in allerlei decoratieve vormen, zoals maskers en strikvofmige eenheden verwerkt heeft. Daar het op een terp gelegen Hantumhuizen een afsplitsing van Hantum uit moet zijn, zal het laatstgenoemde dorp tot de oudere en belangrijkere nederzettingen behoord hebben. Overige toepassingen van tufsteen Blijven te vermelden de overige kerken in het gebied, die uit tufsteen gebouwd zijn geweest, waarbij geen kantstaande blokken verwerkt zijn. Het gaat dan om de kerk van Genum, een stichting van Hallum uit, die nog grotendeels uit tufsteen bestaat en een driezijdig gesloten koor bezit uit stenen met maximaal 50 cm lengte. Het koor is later uitwendig met baksteen bemetseld. De kerk van Wetzens is in twee perioden geheel van tufsteen opgetrokken en vertoont in spaarvelden kleine hooggeplaatste rondboogvensters. De blokken tufsteen zijn niet langer dan 38 cm in het westelijke gedeelte en 36 cm in het oostelijke, dat halfrond gesloten is en uit de eerste helft van de 12e eeuw kan dateren. De wijding aan S. Vitus wijst op een directe relatie met de S. Vitus-abdij van Corvey of een indirecte via de S. Vitus van Oldehove, Leeuwardens hoofdkerk. Wierum vervolgens had tot 1911 een geheel uit tufsteen opgetrokken kerk met toren. Sindsdien is slechts de toren met de aangebouwde zijkapellen overeind gebleven, maar foto's en opmetingsschetsen geven voldoende materiaal om te kunnen constateren, dat het hier ook om een vrij belangrijke kerk ging met in spaarvelden gevatte kleine rondbogig gesloten vensters. De kerk was waarschijnlijk gelieerd met de abdij van Dokkum en zal, voor wat betreft het oostelijke gedeelte, in het midden van de 12e eeuw en voor het westelijke gedeelte zelfs mogelijk tot laat in de 12e eeuw gedateerd kunnen worden. Baksteen was toen reeds in voldoende mate bekend, maar een belangrijke kerk als Wierum, die over zee gemakkelijk bereikbaar was, gaf de voorkeur aan het duurdere tufsteenmateriaal. Lioessens is blijkens haar bezittingen eveneens een niet onaanzienlijke kerk geweest. Van een tufstenen voorgangster van de tegenwoordige kerk is slechts inwendig een gedeelte van de westgevel gespaard. Tenslotte kwam bij de restauratie in 1973 van de kerk van Brantgum een tufstenen gedeelte aan het licht, opgetrokken uit blokken van 30-40 cm lengte bij een dikte van 8 -9 cm en verwerkt met de bekende spaarvelden met rondboogfries en kleine rondbogig gesloten vensters. De westelijke verlenging van deze kerk was aangepast aan het bestaande muurwerk in die zin, dat men uitwendig tufsteen liet zien, maar de muren inwendig uit baksteen metselde. Voormalige tufstenen kerken Louter uit tufsteen bestond volgens de grondvesten voorts de eerste stenen kerk van Kollum. De toren die ten westen van de bakstenen verlenging gebouwd werd bestaat uit kistwerk, waarvan de schalen beneden uit baksteen, maar van 5 m hoogte af aan de buitenzijde uit herbruikte tufsteen bestaan. Dat er ook te Ferwerd ooit een tufstenen kerk gestaan heeft, valt af te leiden uit het feit, dat op de verdieping van de i6e-eeuwse toren inwendig veel tufsteen gebruikt is. Uitwendig komt voorts aan het schip aan de noordzijde wat tufsteen voor. Volgens Van der Aa was aan de in steen overwelfde kerk van Hiaure veel tufsteen te zien; in Driesum werd in 1713 na afbraak van de kerk 76 ton 'duyvesteen' verkocht evenals in Holwerd in 1775, voor duizenden guldens. Ook nadat baksteen het gebruikelijke bouwmateriaal was geworden, werd voor belangrijkere kerken toch nog de voorkeur gegeven aan tufsteen. Zo is te verklaren, dat Abt Into, sedert 1175 abt van Mariëngaarde, naar Deventer vertrok om tufsteen te kopen en daarbij op wonderbaarlijke wijze zijn beurs terug vond. Plattegrond Uit een zevental tufstenen kerken met vrij gaaf overgeleverd opgaand werk (Hogebeintum, Rinsumageest, Hantum, Genum, Wierum tot 1911, Wetzens en XI NOORDELIJK OOSTERGO Aft>. i. Kaart van Noordelijk Oostergo, waarop aangegeven plaatsen, waarvan de kerk uit tufsteen gebouwd is of waarvan bekend is dat er een tufstenen kerk gestaan heeft. DANTUMAWOUDE J • Tufstenen kerken o Voormalige tufstenen kerken Brantgum) kunnen wij opmaken, dat in het algemeen het enkelvoudige schip een verhouding van één tot twee had van breedte en lengte waaraan, zonder sprong in het muurwerk, veelal een koortravee was toegevoegd. Alleen Hantum maakt hierop een uitzondering, waar een sprong juist bij het begin van de koortravee voorkomt. Aan de kerk van Westergeest ziet men op die plaats een kopse sprong, die eer uit technische overwegingen is voortgekomen, daar het koormuurwerk iets naar binnen wijkt. De vermelding in handboeken, dat er gemeenlijk een sprong was tussen schip en koortravee berust op de herhaaldelijk gepubliceerde plattegronden van de kerken van Aalzum en van Wierum. In beide gevallen echter vertegenwoordigen schip en koortravee een verschillende bouwperiode en is het schipmuurwerk aan de buitenzijde gehecht tegen dat van het koor, dat in ieder geval te Aalzum aan de westzijde een triumfboog had, die door het schipmuurwerk ombouwd moest worden. De koorsluiting is in het algemeen halfrond en is met een kleine sprong verbonden met het rechte muurwerk, behalve te Hantum, waar nu juist bij de absis geen sprong voorkomt. De koorabsis van Wetzens is voorts uitwendig vijfzijdig en het koor van Genum heeft een driezijdige sluiting, ook in de tufstenen fundering. Dezelfde afmetingen troffen we aan in de bakstenen fundering van de kerk van Augsbuurt. Uitzonderlijk ook is het schip van Rinsumageest geweest, dat in de tweede fase driebeukig was. De noorder zijbeuk is later afgebroken, waarbij de scheibogen dichtgezet werden en de tegenwoordige noordmuur vormen. Van het afkomende materiaal van deze en van de zuiderbeuk werd in 1525 een nieuwe met tuf beklede zuiderbeuk gebouwd. Muren De muren zijn meestal geleed met spaarvelden tussen lisenen, die verbonden zijn door rondboogfriezen. Alleen de romaanse zuidgevel van de kerk van Dantumawoude vertoont een keperfries, dat eenvoudiger te maken is en daarom ouder kan zijn. De spaarvelden zijn ongelijk van afmeting aan de verschillende kerken: In Genum vrij smal, elders breder. In Brantgum en aan het koor van Wetzens zijn zij vrij kort en hoog in het muurwerk aangebracht, in Wierum daarentegen beslaan zij een groot deel van het muuroppervlak en zijn ze door zeer smalle dämmen gescheiden. In Hantum is het gehele muuroppervlak in nissen opgedeeld, die gescheiden worden door uiterst dunne lisenen, waarover een kraal loopt, die naar een afsluitende lijst geleid zal hebben. De bogen van de nissen ontspringen van een kleine impost. Geheel strak opgaand zijn de nissen aan de koortravee van de kerk van Rinsumageest, die daarmede gelijkenis vertoont met de Utrechtse St. Pieterskerk die midden 1 ie eeuw door bisschop Bernold gebouwd werd. Vensters De vensters staan aanvankelijk hoog in het muurwerk (Hogebeintum en Roodkerk) en later in het spaarveld, waarmee het bovenste gedeelte van de muren versierd is en dat doorgaans afgesloten wordt door een rondboogfries. In Hogebeintum zijn de vensters rechthoekig aangetroffen en moeten wij aannemen, dat de rondbogen met het bovenste NOORDELIJK OOSTERGO muurwerk verdwenen zijn. In de overige gevallen zijn zijn rondbogig gesloten, waarbij valt aan te tekenen, dat in Roodkerk de boog sikkelvormig is. Ook de scheibogen van het driebeukige schip van Rinsumageest zijn sikkelvormig. Ingangen De ingangen zijn in de tufsteen-periode eveneens rondbogig geweest. Ze stonden ongeveer in het midden van de noord- en zuidmuren, zoals te Wierum, Genum, Hogebeintum (zuidgevel), of iets meer westwaarts. Zowel in Dantumawoude als in Hogebeintum is bovendien een ingang geweest aan de noordzijde in het koorgedeelte. In Dantumawoude is deze in afb. 49 van de Beschrijving van Dantumadeel niet ingetekend, daar hij slechts körte tijd in zieht geweest is. In Hogebeintum menen wij op oude foto's in het muurwerk dichtingen van balkgaten waar te nemen, waaruit een smalle gang geconstrueerd kan worden längs de noordzijde van de kerk, een zogenaamde porticus waarlangs, naar zeer oude traditie, de priester zieh naar het koor van de kerk begaf en waar mogelijk begraven werd1. In Dantumawoude was het muurwerk uitwendig bemetseld met baksteen, waardoor het oorspronkelijke muurwerk niet meer te zien is. Mogelijk gaat het daar om een priesteringang zoals te Wetzens voorkomt. Wegens de hoge ouderdom van het schip van Dantumawoude kan echter evenzeer van een 'porticus' sprake zijn. Annexen Bij de verwerking van tufsteen kwam de aanbouw aan de noordzijde van de kerk van Hallum reeds aan de orde, die toegevoegd bleek te zijn aan een bestaande tufstenen kerk. De aanbouw had aan de oostzijde aanvankelijk een absis. Ook te Wetzens zijn absiden of nissen waargenomen aan de oostzijde van de zeer kleine aanbouwen, die daar in de grondvesten aanwezig waren (Dongeradelen afb. 175). De tufstenen kerk van Genum vervolgens vertoont aan de noordzijde een dichtgezette rondbogige doorgang, waarvan de overeenkomende boog aan de zuidzijde inwendig aan het licht is gekomen. In Wetzens behoren de aanbouwen tot de bouwfase van het koor. In Genum is het spaarveldritme gewijzigd ten behoeve van de aanbouw en zal deze dus in het eerste bouwplan ingecalculeerd zijn geweest. Ook in Marrum was een gedeelte oud tufstenen muurwerk aan de zuidzijde behouden omdat er een aanbouw tegen gestaan had. Daar ziet men zelfs de dakmoet van de later verdwenen aanbouw zieh op het muurwerk aftekenen (Ferwerderadeel afb. 330). Aan de noordzijde zijn de afgekapte muren van de aanbouw zelfs nu nog duidelijk waar te nemen. Of de aanbouw bij het eerste bouwplan behoorde is zonder nader onderzoek niet vast te stellen. In Wierum waren tot 1911 brede rondbogen te zien aan de oostelijke helft van de noord- en zuidmuren met de moet van een overkapping erboven. Hier doorbraken zij het ritme van de spaarvelden en vormden zij latere uitbreidingen van een bestaande tufstenen kerk. Ook aan het vroege bakstenen schip van de kerk van Westergeest komen dergelijke gedichte rondbogige doorgangen voor tussen Spören van afgekapte muren. Zes van de kerken in het behandelde gebied blijken juist ten westen van de ^ Annexen aantoonbaar O Annexen uit afbeeldingen bekend XV NOORDELIJK OOSTERGO koortravee aanbouwen gehad te hebben, die in twee gevallen van een absis voorzien waren. Dit wijst op relatie met de gelijkvormige aanbouwen aan de voormalige kerken van de twee kerkelijke centra van het gebied, Dokkum en Leeuwarden, zoals die tussen 1950 en 1978 door bodemonderzoek aan het licht gekomen zijn. Elders hebben wij uitvoerig uiteengezet, hoe bij het verschijnen van deze aanbouwvormen in de noordelijke gebieden van Oostergo de ioe-eeuwse kerken van Keulen, Dortmund en Soest model gestaan hebben2. Ten aanzien van de bescheiden kleinere kerken met aanbouwen valt een beïnvloeding van de kant van de 11 e-eeuwse Bonifatius- en Pauluskerk van Dokkum en van de S. Vitus van Leeuwarden aan te nemen. Daar de aanbouwen aan de kleinere kerken grotendeels in de eerste helft van de 12e eeuw gedateerd moeten worden, hangen zij kennelijk samen met de opbloei van het kerkelijke leven, welke bekend Staat als de Gregoriaanse Hervorming. Systematisch namen kerkelijke instanties, sinds de winst in de Investituurstrijd te Worms in 1122 op de keizer behaald, op allerlei terrein het heft in handen. In het bisdom Utrecht zijn in het begin van de 12e eeuw de bisschoppen Godebald en Andreas van Cuyck de voormannen geweest. Uit de vergroting van de kerken met ruimten voor zijaltaren mögen wij opmaken, dat de betreffende plaatsen in de 12e eeuw kerkelijk tot de meer belangrijke behoorden. Van Hallum is dit wel bekend. Het is het woon- en werkoord geweest van de zalige Frederik van Hallum, die er het eerste Praemonstratenser klooster in het noorden stichtte. De kerk van Hallum was aan S. Maarten gewijd, hetgeen op een oude stichting wijst. Het beloop van de tufstenen noordmuur benevens gegevens uit enkele proefgravingen ten westen van de toren geven aanleiding aan te nemen, dat de tufstenen kerk met de aanbouwen aan noord- en zuidzijde exact dezelfde afmetingen heeft gehad als die van de tufstenen Bonifatius- en Pauluskerk van Dokkum. De kerk van Genum, een zogenaamd Flieterpendorp, is gesproten uit die van Hallum. Over de relatie van Wierum met Dokkum geven grondeigendommen aanwijzingen, evenals het feit dat zelfs in 1834 nog de windvaan van de afgebroken abdijtoren van Dokkum naar Wierum ging. De patroon van Wetzens, S. Vitus, wijst op oude relaties hetzij met Corvey's abdij, hetzij met Leeuwardens Oldehove. Intussen blijkt in 1374 ook de abdij van Dokkum iets over Wetzens te zeggen te hebben. Dat het patronaatsrecht voor Westergeest berustte bij de Bonifatiuskerk van Dokkum, is met I4e-eeuwse bescheiden aan te tonen. Sarcofaagdeksels of zerken Een tweede argument, dat naast de aanbouwvormen aanwijzingen kan geven voor de rangorde onder de kerken, is gelegen in de aanwezigheid van de onder materiaal reeds gesignaleerde geornamenteerde zandstenen zerken of sarcofaagdeksels. Zij komen veelvuldig voor längs de Rijn en moeten in de 12e eeuw gediend hebben voor grafsteden van aanzienlijke personen. In Noordelijk Oostergo zijn zij gevonden in de kerken van Augsbuurt, Janum, Rinsumageest, Roodkerk, Westergeest en in Wierum (in het tympaan van de zuideringang), waaronder bijzonder vermeldenswaard zijn de 'portret' of figuurzerken van Roodkerk en Westergeest en de latere 'portretzerk' voor Eppo uit 1341 te Rinsumageest. Als voormalige altaarmensa, gemerkt met wijdingskruisjes, komen zij bovendien voor in Rinsumageest, Brantgum en Foudgum. Dat zijn echter hoogstwaarschijnlijk tweede toepassingen. Het argument van graf voor een aanzienlijke geldt ons inziens slechts daar, waar de zerken als zodanig gevonden zijn. Westergeest valt daarbij op door een groot aantal roodzandstenen zerken en twee witte, waarvan één zelfs met figurale voorstelling van de overledene met het motief van de engelen die de ziel begeleiden, uit de liturgie bij de ter aarde bestelling. Ook op andere gronden zagen wij reeds het belang van de kerk van Westergeest. Een figurale zerk werd gevonden te Roodkerk, waarvan de kerk aan S. Maarten gewijd was en in de 16e eeuw vermeld wordt als onder de abdij van Dokkum te behoren. Nieuw in dit verband is de kerk van Augsbuurt, die hiervoor reeds genoemd werd wegens het driezijdig gesloten koor van gelijke afmeting als dat te Genum en nieuw is ook Janum. Daar Janum geheel uit baksteen gebouwd is, werd er nog niet over gesproken, maar het koor van Janum is een van de oudste bakstenen gebouwen in het gebied. Wij hebben goede gronden aan te nemen, dat de kerk van Janum gesticht is uit fondsen, die door de familie Van Aylva te Rinsumageest gesticht zijn, waardoor de kleine parochiekerk aan betekenis kan hebben gewonnen. De kerk van Rinsumageest is reeds herhaaldelijk ter sprake geweest en moet wegens haar i2e-eeuwse driebeukige schip en de versieNOORDELIJK OOSTERGO ringswijze aan de koortravee tot de belangrijkste kerken van het gebied behoord hebben. Met de verdwenen tufstenen kerken van het kerkrechtelijk centrum Kollum, van Hallum en met de soberder kerken van Roodkerk en Hogebeintum zal zij tot de vroegste stenen kerken van het gebied behoord hebben en in eerste aanleg rond 1100 gedateerd kunnen worden. In de crypt, die eerst later ingebouwd is, bevinden zieh uitzonderlijke gebeeldhouwde kapitelen van Franse kalksteen, die laatstelijk als Caensteen gedetermineerd is. De kapitelen zijn in de 16e eeuw, toen de crypt ingebouwd werd, opnieuw toegepast, evenals de kolommetjes die ze dragen en die uit waterleidingsteen bestaan, afzettingssteen, die in de Romeinse waterleiding naar Keulen ontstaan is. Deze steen is in de 12e eeuw veel toegepast längs de Rijn, in Nederland op belangrijke plaatsen als Deventer, Nijmegen en Ermelo en oostwaarts tot ver in Saksen. De steen werd waarschijnlijk evenals tufsteen op de overslaghavens verhandeld. Het gebruik van deze beide exotische steensoorten voor mogelijk een altaaroverhuiving onderstreept opnieuw het belang van de romaanse kerk van Rinsumageest. Het is merkwaardig dat de identiteit van de patroonheilige verloren is gegaan. Een ander gebeeldhouwd fragment van goede kwaliteit uit de 12e eeuw is gevonden op het terrein van het klooster Sion, een dochterklooster van Klaarkamp voor vrouwen. Kloosterstichtingen Kort na het midden van de 12e eeuw wordt het gebied ontdekt door de zieh snel verbreidende nieuwe orden van de Cisterciënsers en Praemonstratensers. Niet alleen leek hier een vruchtbaar werkterrein voor ontginning en dijkage in een samenleving, waar na de 1 ie-eeuwse opbloei waarschijnlijk een bevolkingsoverschot dreigde. Ook de roem van de martelaarsplaats van Bonifatius zal niet weinig bijgedragen hebben aan de keuze van het gebied. Vrij snel na elkaar ontstaan ten westen van Dokkum in het midden van de 12e eeuw het door Clairvaux gestichte Klaarkamp en de stichting van Frederik van Hallum, Mariëngaarde, die zieh onder de 'paterniteit' van de abdij van Steinfeld in de Eifel zal stellen. Kort voordat Mariëngaarde van de grond kwam, verwees Frederik nog een gelovige voor boetedoening naar het toen blijkbaar reeds bestaande Klaarkamp. Zo is de stichtingsdatum van het laatste klooster rond het midden van de eeuw te stellen. Het kloosterterrein is, zoals zovele andere kloosterterreinen, lang buiten de belangstelling gebleven daar het als landbouwterrein in gebruik was en er een boerderij op stond. Pas in 1939 zijn op een toen nog overgebleven gedeelte van het terrein, dat voor terpaarde vergraven werd, opgravingen gedaan, die een ongeveer 60 m lange, geheel uit baksteen bestaande, kerk aan het licht brachten met een plattegrond naar die van Clairvaux 11 uit 1135-1145. Bij de opgravingen zijn in de diepere funderingslagen, die nog slechts aanwezig waren, geen fragmenten van tufsteen maar aan bepaalde gedeelten wel afbraakbaksteen aangetroffen. Als er een tufstenen kerk gestaan had, zou de afbraak daarvan in de latere kerkfundering gebruikt zijn. Steenbakkerijen Hieruit blijkt, dat de aangegraven plattegrond de eerste kerk moet betreffen, waarvan het koor gereed moet zijn geweest bij de eerste wijding. Daar de Cisterciënsers vooral goede Organisatoren waren, wordt hun de verbreiding toegedacht van de steenbakkerijen. Deze konden eerst op grote schaal werken doordat de monniken met hun leger van conversen of hulpkrachten in Staat waren de turf, die in de omgeving ontgonnen kon worden, te vervoeren naar de plaatsen waar de klei gevonden werd, geschikt om stenen van te bakken. Mogelijk werd er voor hun komst in het gebied wel al op kleine schaal wat steen gebakken met hout als brandstof, maar de grote opbloei van de fabricage van dit bouwmateriaal moet toch wel toegedacht worden aan de werkwijze van de kloosters met hun snel toenemende mannelijke bevolking. De samenleving was blijkbaar rijp voor grotere eenheden met een geestelijk ideaal als binding. Anders kan de zeer snelle toename van het aantal kloosters en hun bezittingen niet verklaard worden. De goed georganiseerde samenleving vond bijval bij de bevolking, die haar overstelpte met giften in de vorm van grondbezit, waarvoor de schenkers uiteraard geestelijke goederen terug ontvingen. Bij de bouw van de kloostergebouwen waren 'bouwvakkers' betrokken, zodat ook de omgeving van hun handvaardigheid geprofiteerd kan hebben. In de eerste plaats gold dat voor de kerken, waarvan het patronaatsrecht aan een klooster toekwam. De plattegrond van de kloosterkerk werd voor parochiekerken niet nagevolgd, daar de bouwvoorschriften dienden voor kloosterkerken. Parochiekerken behielden de tradiXVIII NOORDELIJK OOSTERGO tionele vormen, maar met de verwerking van de baksteen leerde men op den duur nieuwe technieken als het inwelven van ruimten en het vormen van profielen, maskers en andere Ornamenten. Baksteen als bouwmateriaal Geoefend in het werk met tufsteen als bouwmateriaal paste men aanvankelijk gelijksoortige technieken toe, toen bakstenen beschikbaar kwamen. Zij hadden ongeveer dezelfde afmetingen als de late kleinere stukken tufsteen, in het algemeen 30 x 15 x 8-10 cm. Wij zagen hoe de tufsteen dikwijls in kistverband werd toegepast. Dat verving men in het begin door baksteen en ook deze legde men met de lange kant naast elkaar en af en toe een steen kops om verband te geven met de te störten vulling van specie en brokken. Op den duur, toen de baksteen meer en meer in grotere hoeveelheden beschikbaar kwam, ging men de muren door en door metseien, werden de stenen in regelmatiger verbanden van twee strekken afgewisseld door een kop, of werd zelfs om de andere strek en kop of een laag strekken en een laag koppen toegepast. Aan die vroegste wijze van verwerking van de bakstenen met veel strekken, soms wel drie of vier naast elkaar, herkennen wij de vroegste bakstenen muren. Wat vormen betreft bleef men aanvankelijk dezelfde plattegrond aanhouden, die men tijdens de verwerking van tufsteen gebruikt had: half rondgesloten koor, koortravee met een kleine sprong overgaand in de absis, spaarvelden door een rondboogfries afgesloten. Op grond van het willekeurig verband, dat wil zeggen meer dan twee strekken naast elkaar, kunnen wij tot de vroegste bakstenen kerken rekenen: het koor met koortravee en voormalige aanbouwen van Westergeest; het koor van Janum; de toren van Foudgum; schip en koor van Marrum; het oudste werk van Waaxens en het schip van Murmerwoude, van Kollumerzwaag en van Raard. Van deze kerkgebouwen weten wij alleen van Murmerwoude en van Kollumerzwaag, dat het schip uit kistwerk bestaat. De baksteenformaten lopen sterk uiteen van maximaal 29-34 x 8,5 (Murmerwoude) tot 9 cm dik (schip Westergeest) en 32-33 x 9,5 cm (Marrum) tot 28 x 7,5 cm (Janum). Gereduceerde westwerken Opvallend is, dat juist in een aantal van deze vroege bakstenen kerken een onderdeel voorkomt, dat men ook aan tufstenen kerken aantreft en waarvan wij de behandeling hebben laten rüsten: de toren die beneden en op de verdieping in verbinding Staat met aangrenzende ruimten, het zogenaamde gereduceerde westwerk. De naam is ontleend aan de echte westwerken, een onderdeel dat aan een aantal belangrijke kerken aan de Rijn, de Maas en in Westfalen in de Ottoonse en Romaanse periode tot ontwikkeling is gekomen. Veelal bevatten deze westwerken een kapel gewijd aan de H. Michael. In vereenvoudigde 'gereduceerde' vorm komen deze torens met aanbouwen in Friesland, Groningen en verder noordwaarts alsook längs de Gelderse IJssel voor3. In Noordelijk Oostergo worden ze gevonden in de aan zee gelegen kerken van Anjum en Wierum en meer landinwaarts aan de vroege bakstenen kleinere kerk van Waaxens, terwijl de toren van Foudgum dichtgezette openingen heeft naar verdwenen zijruimten. Bij oudheidkundig bodemonderzoek aan de kerk van Murmerwoude is bovendien gebleken, dat daar aan de eerste bakstenen kerk een ingebouwde toren met aanbouwen is toegevoegd geweest, die in de 13e eeuw vervangen werd door een verder westwaarts gebouwde toren. Ook de kerk van Hantum kan een gereduceerd westwerk gehad hebben, zoals bij bodemonderzoek is gebleken. Voor Lioessens zijn tevens aanwijzingen in het muurwerk gevonden, die daarop kunnen wijzen. Ook in Dantumawoude, Wetzens en Marrum kunnen volgens de afmetingen van de gevonden funderingen ingebouwde westtorens met aanbouwen gestaan hebben. Voor Hogebeintum is het eveneens mogelijk. Niet alleen de verering van de H. Michael, die op hooggelegen plaatsen aanspraak maakte, kan hier van invloed geweest zijn; liturgische behoeften aan een tweede centrum binnen het kerkgebouw kunnen ertoe geleid hebben, dat de torenruimte betrokken werd bij de functies van het kerkgebouw4. De I3e-eeuwse westtorens van Murmerwoude en Dantumawoude bewijzen, dat de behoefte aan een westwerk toen reeds voorbij was; eiders hebben zij de middeleeuwen overleefd, in Anjum en Wierum zelfs tot op de dag van vandaag. Wij wezen er reeds op dat ook in andere opzichten de vroege bakstenen kerken over het algemeen de vormen van de tufstenen kerken overnamen. Het halfrond gesloten koor, dat wij met een enkele uitzondering aan alle tufstenen kerken zagen, werd volgens de aangegraven fundering overgenomen te Murmerwoude en te Bornwird en komt voor aan de hierboven genoemde oudste bakstenen kerken van Westergeest, NOORDELIJK OOSTERGO Aß. 3. Kaart van Noordelijk Oostergo, waarop aangegeven plaatsen, waarvan bekend is dat de kerk een zogenaamd gereduceerd westwerk had. MURMERWOUDE 1 A DANTUMAWOUDE; A Gereduceerd westwerk A Gereduceerd westwerk bij bodemonderzoek aangetoond Û Gereduceerd westwerk reconstrueerbaar uit afmetingen Paesens en Aalzum. De buitenzijde van de muren van de koorabsis worden soms hoekig gemaakt, zoals reeds te Janum, waar zij acht zijden van de twintighoek vormen. Gebruikelijker zijn drie en vijf zijden en op den duur wordt deze vorm ook inwendig aangewend. Kralen Een bijzonderheid van de noordelijke vroege baksteenbouw zijn de staafvormige accentueringen van de hoeken van muren, de zogenaamde kralen. Zij werden ook in tufstenen muurwerk reeds toegepast, maar moesten dan gehakt worden. In baksteen werden kraalprofielen al spoedig in de natte klei gevormd en daarmee een minder kostbaar en geliefd motief, zowel längs hoeken van muren als längs vensters en gewelfribben. Zo heeft het koor van de vroege bakstenen kerk van Marrum van beneden af opgaande kralen op de hoeken van het uitwendig vijfzijdige koor en zijn ook aan de koren van Raard en (Wester-)Nijkerk de hoeken door kralen aangegeven. Zelfs het uitwendig halfronde koor van Aalzum heeft kralen, die tot de gootlijst doorlopen en het boogfries oversnijden. In tufsteen kunnen wij kralen längs de hoeken opmerken aan het inwendig halfronde, maar uitwendig vijfzijdige koor van Wetzens in de bovenste helft. De versiering van het muuroppervlak te Hantum kent ook kralen, maar daar is het motief toegevoegd aan de indeling door middel van smalle lisenen en beïnvloedt niet de uitwendige vorm van het koor, die halfrond blijft. De spaarvelden te Wierum waren overigens ook door kralen in plaats van lisenen gescheiden. Datering begin baksteenverwerking Voordat wij nader ingaan op de ontwikkeling van de baksteenbouw in het gebied, die zal uitmonden in de bloei tijdens de 13e eeuw, willen we samenvattend en concluderend nog eens de argumenten opsommen om het begin van het gebruik van baksteen te dateren. Wij wezen reeds op de data van stichting van de twee kloosters van de jonge agrarische orden rond het midden van de 12e eeuw. Aanvankelijk zijn de kerken, die geheel uit baksteen gebouwd zijn door ons eind 12e eeuw gedateerd. Gezien het feit, dat een aantal vormen als plattegrond van het koor, aanbouwen en gereduceerd westwerk zo overduidelijk zowel in tufsteen als in baksteen gebouwd zijn en ook de versieringsmotieven zo ongewijzigd overgenomen werden, moet men vrij plotseling van materiaal gewisseld hebben, zonder dat men de mogelijkheden van het materiaal verkend had. Pas na enige tijd ging men deze uitbuiten door in de natte klei de profielen en Ornamenten te vormen. Wij denken dan ook dat de nieuwe methode door de Cisterciënsers aangedragen, een vrij plotselinge overgang van materiaal veroorzaakt heeft. Gezien ook het feit, dat er in Egmond rond 1130 baksteen gebruik geweest moet zijn, achten wij de vroegste bakstenen kerken in Oostergo in het midden van de 12e eeuw ontstaan te zijn5. In de Beschrijving van Ferwerderadeel is door ons dan ook de bakstenen verhoging van de noordelijke aanbouw van de kerk van Hallum in verband gebracht met een brand, die omstreeks 1155 gewoed moet hebben, waarna het bovenste gedeelte van het muurwerk hersteld diende te worden. XX NOORDELIJK OOSTERGO Overwelfde ruimten Er werd hierboven reeds op gewezen, dat de lokale bouwers slechts de techniek van het bouwen in baksteen overnamen van de kloosterbouwkunst en dat de voorschriften voor het bouwen van Cisterciënser kerken van toepassing waren op kloosterkerken en niet op parochiekerken. De eerste bakstenen kerken behielden dan ook voor het inwendige aanvankelijk de open 'ziende' kap of het vlakke plafond, terwijl de enorme kerk van Klaarkamp, die van verre oprijzend op een terp, grote indruk gemaakt moet hebben, geheel met stenen gewelven overkluisd was. Aanzetten voor de gordelbogen in de funderingsplattegrond geven dat genoegzaam aan. Ook van de kerk van Mariëngaarde weten wij, dat zij bij voltooiing, die eerst onder abt Sydachus (1240t) plaatsvond, gewelfd was. De kerk van het Benedictijnerklooster Foswerd bij Ferwerd zou volgens Occo Scharlensis tot in de 14e eeuw in hout overdekt geweest zijn en eerst toen na een brand overwelfd zijn. Niettemin zijn er bakstenen bouwfragmenten bewaard met rondstaafprofiel en rondboogjes vormend, die op de I2e-i3e eeuw wijzen en verwantschap vertonen met de geprofileerde bakstenen, die van Klaarkamp bekend zijn. Indien wij Occo mögen geloven, zouden deze van andere onderdelen van de kloostergebouwen afkomstig moeten zijn, zoals de refter, de kapittelzaal en de kloostergang. De vergelijking met de fragmenten uit Klaarkamp geeft aanleiding aan een uitbreiding van Foswerd te denken kort na de bouw van Klaarkamp. Van de gevonden fragmenten van Klaarkamp is evenmin als van Foswerd bekend, van welk onderdeel van het gebouwencomplex ze afkomstig zijn. Een nadere aanduiding van vindplaats is zelden vermeld. Ook die fragmenten kunnen van de abdijgebouwen afkomstig zijn, hetgeen niet wegneemt, dat in de oudste funderingen van de kerk geen spoor van tufsteen voorkomt. Soortgelijke profielstenen en fragmenten van rondboogfriezen zijn gevonden op het kerkhof van Marrum en van (Wester-)Nijkerk, en bij de restauratie van de kerken van Genum en van Wetzens in het muurwerk. Evenals dit bij de kloosterkerken aanwijzingen zijn dat ze overwelfd waren, geven deze fragmenten aanleiding zulks voor de genoemde parochiekerken aan te nemen, die thans in hout overdekt zijn. De absis Voor overdekking in steen kwam in de eerste plaats de absis in aanmerking, standplaats van het altaar. In een aantal gevallen kan worden aangetoond uit sporen in de fundering of in het opgaande werk, dat de absis in steen overwelfd was: Hantum, Raard, Bornwird, Janum, Jouswier 1, Aalzum. Te Westergeest is dit nog het geval. Voorts worden tegen de wanden dikwijls sporen gevonden van gewelven in de vorm van zogenaamde opleggingen, dat wil zeggen, bogen waarboven het muurwerk iets terugspringt, zoals te Aalzum en in Lioessens, waar deze heel duidelijk te zien zijn. Soms ook ziet men de sporen van uitgebroken gewelven in de vorm van zogenaamde inkassingen; dat was het geval in het schip van Hantum, waar in de tufstenen muren kassen gehakt waren voor bakstenen gewelven. Zo zijn sporen van gewelven te zien in de kerk van Ee, voorts in Hallum en in de laat I3e-eeuwse kerken van Morra en Sybrandahuis. Ook worden soms aanzetten van gewelven gevonden in de hoeken van gebouwen, zoals in Westergeest tegen de triumfboog en in Janum tegen de westwand. Volgens deze gegevens kunnen wij een aanzienlijk aantal kerken aanwijzen, dat ooit in steen overwelfd is geweest en wordt het beeld sterk gewijzigd, dat de Friese dorpskerk in hout overdekt zou geweest zijn (afb. 5). Vervanging van gewelven In de beschrijving van Ferwerderadeel en elders wezen wij reeds op het feit, dat het verlies van deze stenen overwelvingen in het algemeen niet te wijten is aan siechte constructie, waardoor ze ingestort zouden zijn, maar dat dit een kwestie geweest is van wijziging van smaak6. In de kroniek van Mariëngaarde wordt namelijk zeer duidelijk verteld, dat men rond 1525 de kerk ging moderniseren en de gewelven, die in de eenbeukige kerk vrij laag aangrepen, verwijderde, om de kerk meer licht te geven en ruimte te scheppen voor de nieuwe altaren met hoge achterwand. De ruimte werd vervolgens gedekt door houten gewelven. Vôôr de 16e eeuw moeten aldus ruim twintig kerken in Noordelijk Oostergo geheel of gedeeltelijk in steen overwelfd geweest zijn. Slechts die te Hantumhuizen en Kollum hebben de stenen gewelven behouden, de eerste uit de 14e eeuw, de tweede uit de 15e eeuw. Veel ouder is de overwelving van de absis te Westergeest. In tegenstelling tot het muurwerk van de kerk dat, zoals boven uiteengezet, geheel uit zeer vroeg baksteenwerk bestaat, is de gemetselde kalot over de NOORDELIJK OOSTERGO Aft>. 4a. Geprofileerde bakstenen gevonden op het terrein van het voormalige klooster Klaarkamp te Rinsumageest. GtWELFRIE/ BAK^T i I KOLON ÏMC1T BAK3T. r ROIND STAAf" BAK.5T. 031 H ALT Z OIL BAK5T. GEBAK^F-N PROFIEL5TEE.NC.N. Z.UIL. BAK9T . PIJLCR. P) E Aft). 4b. Geprofileerde bakstenen gevonden op het terrein van het voormalige klooster Foswerd te Ferwerd. 0 100 cm XXII NOORDELIJK OOSTERGO Aft>. 5. Kaart van Noordelijk Oostergo, waarop aangegeven plaatsen, waarvan de kerk in steen overwelfd geweest is. L RINSUMAGEEST WESTERGEEST KOLLUMERZWAAG ? Û A In tufsteen overwelfde kerken û In baksteen overwelfde kerken absis uit tufsteen samengesteld. Dit is te verklaren als materiaal, dat beschikbaar kwam bij de afbraak van het eerste stenen schip en opnieuw gebruikt werd bij de verhoging en verfraaiing van het koor. Aan de nieuwe vensters werd de tufsteen eveneens toegepast. Het geweif rust tegen de triumfboog, die zeer flauw spitsbogig van vorm is en die wij daarom rond 1200 dateren. Overige aanwijzingen van verdwenen Geheel rondbogig zijn de opleggingen voor gewelven, die in het koor van Hantum gewelven gevonden zijn. Een triumfboog ten behoeve van een overwelfde koorsluiting vond men voorts te Raard, waar deze in verband gemetseld was met het oudste muurwerk, waarin tevens voetingen gevonden werden voor pilasters of kolonnetten tegen de hoeken van de koorsluiting7. Ook in de fundering van de eerste stenen kerk van Jouswier, die opnieuw gebruikt werd bij de herbouw in 1557, werden aanzetten voor een triumfboog en voor kolonnetten tegen de koorsluiting aangetrofFen ten behoeve van een overwelving. Was de sluiting te Raard driezijdig, in Jouswier is deze vierzijdig, een merkwaardige vorm, die echter enige malen in het behandelde gebied voorkomt, te weten te Roodkerk en te Nés en bovendien in Westergo in Piaam en later in Workum en aan de Martinikerk te Groningen. Een fiauw spitsbogige triumfboog werd in de tweede fase in de kerk van Bornwird ingebouwd voor overwelving van koortravee en -sluiting. Bogen tegen de muren werden voorts gevonden in Aalzum (absis), Genum (schip, waar tevens profielstenen gevonden zijn van de ribben van het geweif), terwijl Van der Aa van de kerk van Hiaure zegt, dat zij overwelfd was. Daar er materiaal afgekapt was van de muren van het schip, kan men ook van Kollumerzwaag veronderstellen dat het schip overwelfd geweest is. Romano-gotiek Over de vorm van de gewelven is weinig bekend. Wanneer in de opgaande muren aanwijzingen zijn in de plaatsing van de vensters zoals te Ee en te Hantumhuizen kunnen we aannemen, dat het om gewelven in de trant van de zogenaamde romanogotiek ging. In de 13e eeuw ontstond in het aangrenzende Westfalen vrij plotseling een manier van inwelven van ruimten met gewelven per travee naar romaanse gewoonte en met kraalprofielen, maar hoog oprijzend en op den duur ook de vorm van de bogen meenemend in de drang naar ruimte, waardoor gotische kenmerken ontstonden. Deze daarom romano-gotisch genoemde wijze van inwelven kwam uit westelijk Frankrijk, waar zij eind I2e-begin 13e eeuw onder Venetiaans-Byzantijnse voorbeelden ontstond. Relieken-overdraging naar Westfalen en mogelijk het huwelijk van Hendrik de Leeuw met een prinses uit het Huis van Plantagenet kunnen van invloed geweest zijn oude banden tussen deze gebieden te intensiveren8. In Groningerland en Oost-Friesland zijn vele kerken op deze wijze ingewelfd en ging men zelfs de plattegrond aanpassen in de vorm van een reeks Vierkanten of rechthoeken. In Westerlauwers Friesland is slechts een beperkt aantal kerken nog met deze zogenaamde domicale gewelven overdekt. Wij NOORDELIJK OOSTERGO Aft). 6. Topgevel van de toren in Murmerwoude met zogenaamde sleutelgatvormige boog. nemen echter aan dat het vrij grote aantal plattelandskerken dat ooit overwelfd geweest is, veelal deze rijzige midden i3e-eeuwse gewelven gehad moet hebben. De paarsgewijze plaatsing van vensters, die soms als te Hantumhuizen geflankeerd worden door nissen, wijst daarop. Het gaat bij deze gewelven namelijk om hanggewelven, die vrij laag aangrijpen, wat een regelmatige plaatsing van vensters belet in een periode, waarin men behoefte kreeg aan meer lichttoevoer, die een rol ging speien in de architectuur van het inwendige. Duidelijk verwant met de Groninger groep is het schip van Hantumhuizen met zijn rijke detaillering van lisenen en rondbogige vensters met kraalprofiel in de dagkanten, geflankeerd door nissen waarvan het veld met siermetselwerk gevuld is. Bij dit muurwerk behoorde aanvankelijk een overwelving in twee grote velden. Deze zijn later vervangen door drie velden die door ingebouwde pijlers smaller gemaakt zijn, waardoor men kan aannemen dat de eerste gewelven gespat zijn. Een bekende wijdingsdatum van 1335 kan op de herbouw betrekking hebben, waarbij de ribben niet meer werden toegepast, doch slechts in schilderwerk werden aangegeven. Een soortgelijke plaatsing van vensters in de muren van het schip van de kerk van Ee wijst op een verwante overwelving; mogelijk is hier zelfs sprake van een rechthoekige koortravee, die in zijn geheel is afgebroken. Ook de bakstenen fase van de kerk van Anjum, waarvan de grondvesten met voetingen voor muurdammen van gordelbogen bij bodemonderzoek gevonden zijn, bleek op dergelijke overwelving te zijn aangelegd geweest. Het baksteenmateriaal van Anjum en Ee bleek merkwaardigerwijze in maat exact overeen te komen, alleen is het te Ee donkergekleurd met zelfs veel gesinterde stenen en in Anjum blond. Verkocht men de hardgebakken stenen naar Ee en behield men de fraaiere blonde voor Anjum? Paarsgewijze geplaatste voormalige vensters zijn voorts te herkennen in (Wester)Nijkerk, Marrum, Nes en Morra. Reeds in het stamland West-Frankrijk was men in de 12e eeuw kwistig met sierende onderdelen; ook in Westfalen en in Groningerland kreeg men in de 13e eeuw smaak voor rijke profileringen, kraalprofielen en maskerstenen of geornamenteerde kapitelen onder bogen of boogfriezen. Vooral smaak voor het spel met het baksteenmateriaal, dat zieh in allerlei vlechtingen liet toepassen als visgraat en keper en dat in verschillende kleuren viel te selecteren. In Hantumhuizen zien wij daarvan binnen het behandelde gebied een duidelijk voorbeeld. In de rijkste fase van de stijl worden de zogenaamde intradosneuzen, waarmee spitsbogen gevuld worden, als contour gebruikt voor nissen, zodat een sleutelgatvorm ontstaat. In Morra is een ingang met zulk een boog bekroond. Heel goed viel dit motief toe te passen in de topgevel van een toren, zoals in Murmerwoude het geval is. Aan de oost- en noordzijde zijn bij verhoging van deze toren resten van dergelijke topgevels bewaard gebleven. Daaruit blijkt dat de toren van Murmerwoude ooit vier topgevels gehad heeft, waartussen mogelijk een stenen spits gemetseld was, zoals aan een aantal grote torens in Noord-Nederland voorkomt. Ook de toren van Dantumawoude heeft in de oostgevel een nisversiering. Beide torens vervingen, zoals wij zagen oudere torens die op het schip geopend waren en aanbouwen hadden als kleine westwerken. Torens Diverse andere kerken kregen in de 13e eeuw een bakstenen toren, waarin een of zelfs meer dan één geweif werd aangebracht. Het zal om een defensieve maatregel zijn gegaan tegen uitroken, daar in noodgevallen de bevolking zieh placht terug te trekken in de toren. Wanneer vijanden zo dicht genaderd waren, was men nog korte tijd veilig in de stenen kerk en toren. Men denke aan de brand na familietwist te Hallum omstreeks 1150. Tegen vuur van boven af hielp een tweede gewelf. Een aantal torens heeft zelfs een toegang van buitenaf naar de ruimte boven het eerste gewelf. Nog uit het einde van de 12e eeuw zal de toren van Westergeest dateren, die half ingebouwd is in het kerkschip, waarvan het uitwendige muurwerk gedecoreerd is met dezelfde doorgaande rondboogvelden als de muren van de toren. Er is een door een sluitbalk vergrendelbare westelijke ingang naar de overkluisde begane grond. De ruimte erboven is toegankelijk via een ladder en een doorgang op de verdieping aan de zuidzijde. De grootste I3e-eeuwse toren in het gebied vindt men in Holwerd, waar hij kennelijk altijd vrij van de kerk heeft gestaan, zoals alweer, in Groningerland, herhaaldelijk XXI NOORDELIJK OOSTERGO DETAILS VENSTER AANZICHT BINNENZÜDE Afb. 7. Profiel van lichtspieet in de toren van Engwierum. voorkomt. De toren, die 9 x 8,5 m in plattegrond meet, is uit grote baksteen met 2 m dikke muren opgemetseld tot de eerste balklaag, die ongeveer 8 m boven het oorspronkelijke vloerpeil ligt. Blijkens de aanwezige opleggingen is er een geweif geweest over de begane grond, die een afsluitbare toegang in de noordgevel had. De ruimte boven het geweif was van buitenaf bereikbaar via een toegang op de verdieping in de oostgevel. Sporen van een geweif boven deze ruimte zijn niet aangetroffen. Een forse 13-eeuwse toren Staat ook in (Ooster)Nijkerk, 7 m vierkant met muren van 1,5 m dikte en alleen aan de oostzijde, dus van de kerk uit, toegankelijk. Het koepelgewelf over de begane grond is bij de restauratie naar aanwezige sporen weer aangebracht. Onder de tweede balklaag zijn aanwijzingen van een tweede geweif. De ruimte tussen de twee gewelven was van de kerk uit via een ladder toegankelijk en had aan drie zijden lichttoevoeren in de vorm van spleten die naar binnen toe schuin uitliepen. De schuine kant maakt met de binnenhuid van het metselwerk een profiel: een versieringswijze die, uit het materiaal voortgekomen, aan torens in Friesland nogal eens voorkomt (Engwierum, Nes, Aalzum schip noordzijde). Boven deze overwelfde ruimten is de galmgaten-geleding door een smalle lijst aangegeven. Over de boog van de galmgaten loopt een platte laag: ook dit is een motief dat in de bloei van de baksteenperiode veel werd toegepast (kleine spitsboogvensters noordzijde schip Westergeest, boog over opening toren Holwerd noordzijde, voorm. ingang noordzijde kerk Nes, galmgat Wierum, Bornwird ingang, Nes ingang, maar ook in tufsteen in Brantgum noordzijde.) In de westelijke topgevel van de toren van (Ooster)Nijkerk was vôôr de restauratie reeds een nis aanwezig met gekoppelde rondboogjes als te Dantumawoude en twee grotere spaarnissen; de vorm daarvan en de aanwezigheid van lichtspleten op elke verdieping geeft aanleiding de toren wat jonger te dateren dan de vrijwel geheel gesloten opgaande klokkedragers van Murmerwoude, Dantumawoude, Holwerd en ook die van Kollum. Die van Murmerwoude is ooit vrij hoog boven de begane grond overwelfd geweest, terwijl die van Dantumawoude gelijk die van Westergeest aanvankelijk half ingebouwd was. Sporen van overwelving zijn daar na diverse wijzigingen niet meer aangetroffen. De I3e-eeuwse toren van Nes heeft ooit wel twee gewelven gekend. De overkluisde benedenruimte van de i3e-eeuwse toren van de hoofdplaats Kollum is inwendig längs de wanden versierd met nissen. Ook de wanden van de toegang, die door de twee meter dikke oostmuur leidt, vertonen dergelijke nissen. Zelfs de oostzijde van de muur is van twee brede rondbogige nissen voorzien, die van de kerkruimte uit zichtbaar geweest moeten zijn. Boven de derde lichttoevoer in de westgevel is een tweede geweif aangebracht geweest. Voorts hadden de torens van Engwierum en Nes twee gewelven. In Hantumhuizen was naar de verdieping boven de overwelfde begane grond een spiltrap in de muurdikte gemetseld. Ook in Oostrum waren aanzetten aanwezig, waarop bij de restauratie het geweif over de begane grond gemetseld is. In Blija is in de toren, hoog boven de begane grond, een oud geweif aanwezig. Overkluisd was ook de begane grond van de bakstenen toren van Kollumerzwaag, die aan de westzijde een inwendig door een balk vergrendelbare toegang had. De ruimte boven het geweif was aan de zuidzijde via een ladder van buiten af toegankelijk. STEENHUIZEN, STINSEN OF WOONTORENS Schierstins De situatie van een torenvormig gebouw met een overwelfde ruimte op de verdieping, die van buitenaf toegankelijk is via een ladder moet ook aanwezig geweest zijn in de particulière stenen huizen, steenhuizen of stinsen, die sedert de 13e eeuw elke gevestigde familie gebouwd zal hebben. Men woonde ernaast bij de boerenhoeve die de familie met onderhorigen door middel van landbouw en veeteelt van aanzienlijke inkomsten voorzag. Alleen in tijden van dreiging en nood zal men zieh op het steenhuis begeven hebben. Het enige vrij goed bewaarde exemplaar Staat in Dantumadeel in Veenwouden en ontleent zijn naam aan de monniken van Klaarkamp, die het in 1436 verwierven van de familie Idsinga. De ligging te midden van de venen, die voor het klooster van groot economisch belang waren, moet aanleiding geweest zijn de eigendom te verwerven. De toren, in een rechte lijn 7 km ten zuiden van het klooster gelegen, werd in de 16e eeuw bewoond door een keldermeester of econoom, die verantwoordelijk was voor de gang van zaken op het bedrijf. In de 15e eeuw, toen de NOORDELIJK OOSTERGO eigendom aan Klaarkamp kwam, heeft de toren mogelijk nog een verdedigingsfunctie gehad, waartoe hij in de 13e eeuw op een kleine opgeworpen heuvel gebouwd was. Het is de enige stenen verdedigbare toren, die nog duidelijk de Spören draagt van de opzet van dergelijke gebouwen. De bogen, die nu aan elk van de vier zijden te zien zijn in gedichte vorm, stonden oorspronkelijk als grondbogen in de aarden heuvel, waarvan de top de vloer vormde voor de eerste reeks schietgaten. Kort boven deze schietgaten was aanvankelijk de eerste balklaag, die door middel van een toegang in elk van de lange zijden bereikbaar was. Veel later werd de heuvel weggegraven en werden de bogen dichtgezet. Waarschijnlijk nog in de 13e eeuw is de toren verhoogd en de ruimte op de verdieping overwelfd. Bovenin kwamen nieuwe schietgaten. Van de grotere hoogte kon een breder terrein overzien worden en het schootsveld vergroot worden. Boven het tweede gewelf lag mogelijk een laag grond om brandende projectielen te doven. Later is de toren aan de smalle oostzijde toegankelijk en inwendig bewoonbaar gemaakt door het aanbrengen van een schouw ter plaatse van de zuidelijke ingang. Nadat het goed bij de Reformatie in handen van de Staten en reeds eind 16e eeuw in handen van burgers was gekomen, zijn er aanbouwen opgetrokken ter vervanging van een i6e-eeuws woongebouw, dat Stellingwerf nog afbeeldt. Doordat de bezitters grote zorg voor het gebouw aan den dag hebben gelegd, is deze stins als enige ontkomen aan afbraak in de 18e en 19e eeuw, waaraan zo vele andere steenhuizen, die we uit afbeeldingen kennen, ten offer zijn gevallen. Overige steenhuizen Veel topografische tekeningen geven een beeld van de talrijke states, die het platteland in de loop ter tijden gesierd en vooral gestoffeerd hebben met hun groen en geboomte. Wanneer men deze nauwkeurig beziet, blijkt een aantal gebouwd te zijn tegen een ouder steenhuis. Dit tekent zieh niet steeds zo duidelijk af als te Veenwouden, maar met enige voorkennis valt dikwijls een torenvormige eenheid te herkennen op het omgrachte terrein, dat het 'hornleger' vormde. Aan deze oudste bewoonde plaats was ook stemrecht verbonden en indien dit niet bebouwd was, kon het stemrecht vervallen. In de loop van de 18e en 19e eeuw waren vele states in handen van slechts weinig families gekomen en bleek de last van het onderhoud te zwaar te worden. Vrijwel alle states in het onderhavige gebied zijn toen gesloopt en op de terreinen bleef slechts het agrarisch bedrijf over. Hoewel er veel onderzoek gedaan werd naar de geschiedenis van de families, had men veel minder belangstelling voor hun woningen of wat daarvan ter plaatse nog over kon zijn. De belangstelling voor oudheidkundig bodemonderzoek ging aanvankelijk slechts uit naar aanwijzingen van hoge ouderdom en bij gelegenheid van restauraties later naar die van oudere kerkelijke gebouwen. Om die redenen zijn er bijzonder weinig sporen van steenhuizen en states bekend. Toch moeten zij allerwege in de grotere dorpen gestaan hebben, zoals van de kadastrale minuteplans uit de jaren 1820-1830 nog af te lezen valt. Een aantal van de belangrijkste steenhuizen stond direct grenzend aan het terrein van de kerk, daar de eigenaren vanouds belang hadden bij het kerkelijk leven mede als centrum van recht en kennis. In de inleidingen van de eerdere delen 'Noordelijke Oostergo' wezen wij reeds op situaties, waarbij de state, die uit het eerste steenhuis groeide, direct aan het kerkhof grensde. Zo bleek de grote invloed van de Tjaarda's in Dantumadeel tevens uit de situatie van hun state in Rinsumageest en van de Onnema's in dezelfde grietenij, wier state tussen de oudste en de jongere kerkplaats van Dantumawoude gelegen was. De kerk van (Wester)Nijkerk staat op een hoek van het oudste stateterrein ; ook de state van de Aebinga's te Hallum, die tot in de 18e eeuw hoewel katholiek gebleven een kapel van de kerk als grafstede gebruikten, grensde aan het kerkhof. Resten van steenhuizen Minder belangrijke steenhuizen moeten er längs de dijken gestaan hebben. Een materieel spoor daarvan meenden wij te herkennen in resten van een steenbakkerij, die op het terrein van een groot landbouwbedrijf aan de Oude Dijk ten noorden van Anjum gevonden zijn. Bij Munnekezijl is in de boerderij Olde Borch aan dezelfde Oude Zeedijk een meter dikke muur van lichtkleurige mopsteen bewaard, die een overblijfsel kan zijn van een steenhuis. Ook längs de Paesens wordt in eigendomsoverdrachten een aantal steenhuizen vermeid. Materieel zijn in de loop van het onderzoek in het gebied nog twee aanwijzingen gevonden van overblijfselen van middeleeuwse stenen huizen: te Hantumhuizen in de boerderij Poptastate, waar in 1617 een stins genoemd wordt en in de boerderij een meter dikke muur van mopsteen ingebouwd is XXVI NOORDELIJK OOSTERGO met een lichtspleet en een door een balk vergrendelbare doorgang. Voorts troffen wij in Holwerd een laat steenhuis aan in Buwinga of Bonga State aan de Stationsweg. Zaalstins te Oudwoude In de 14e eeuw ontstond naast het torenvormige steenhuis een vorm met meer ruimte inwendig, de zogenaamde zaalstins9. Op het platteland staat bij Oudwoude een overblijfsel van deze vorm van verdedigbare adelswoning, ingebouwd in de boerderij Allema State. De kelder en een opgaande muur zijn nog middeleeuws, de overige muren zijn in de 16e eeuw en later op de oude keldermuren herbouwd. De situatie op een omgracht terrein, dat volgens Andreae rond 1880 een inrijhek met wapendragende leeuwen had, is nog aanwezig daar het vrij ver buiten de dorpskom ligt. GOTISCHE STIJLKENMERKEN IN DE KERKBOUW EN SCHAARSTE AAN BEWAARDE MONUMENTEN UIT DE I4E EEUW. Het centrum van het uitgestrekte plattelandsgebied is vanouds de stad Dokkum geweest. Voor de grote, later gesplitste grietenij Dongeradeel was de stad zelfs naamgevend. Dongeradeel, Dantumadeel en Kollumerland hadden in roerige tijden hun rechthuis dan ook in de stad. Twee kerken was de stad rijk, de 1 ie-eeuwse kanunniken- en beevaartskerk met de Bonifatiusbron en de S. Maartens parochiekerk. Daarnaast waren ten plattelande, zoals wij boven trachtten uiteen te zetten, de kloosters centra van kennis, cultuur en recht. De macht, die zij daardoor en door het grootgrondbezit, dat hun toeviel, konden uitoefenen, is lang in stand gebleven, maar hun ook noodlottig geworden. Volgens de kloosterkronieken zijn de hevige partijtwisten, die het leven in deze streken in de 14e en 15e eeuw bedreigden, naar de twee orden genoemd, die in korte tijd de meeste invloed kregen, de Cisterciënsers en de Praemonstratensers, hoe zeer ook de abten aanvankelijk als vredestichter trachtten op te treden. De eersten naar de kleur van hun dracht schiere of grauwe monniken, Schieringers, de tweeden naar hun bestaansgrond, de veehouderij, Vetkopers geheten. Wij zagen hoe door de systematische aanpak van de turfgraverij, de steenbakkerijen tot ontwikkeling konden komen en dat het aloude Benedictijnse Foswerd rond 1200 in baksteen uitgebreid of herbouwd werd. Mogelijk is een voordeel voor Mariëngaarde geweest, dat de kerk van dat klooster eerst in de 13e eeuw gebouwd werd en daarmede langer modern bleef. Voor vrouwen werd in Kollumerland onder Oudwoude het klooster Olijfberg gesticht, dat op den duur eigenaar werd van uitgestrekte gebieden. Het zou na de Hervorming de grondslag vormen voor het enige landgoed, dat in het gebied nog in stand is. Zuidelijker in Achtkarspelen stichtte een zekere Gericus een klooster dat in 1244 door Clairvaux als dochter aanvaard werd; de uithof voor vrouwen, Galilea geheten, werd onder Burum in Kollumerland gesticht en zal niet veel jonger zijn. Gerkesklooster en Galilea kregen veel grondbezit in eigendom in Kollumerland en grote invloed op de agrarische en waterstaatkundige ontwikkeling van het gebied, die tenslotte uitmondde in de inpoldering van het Nieuwe Kruisland in de 16e eeuw. De invloed van Mariëngaarde op bouwkunstig gebied kan blijken uit de herbouw van de parochiekerk van Hallum, evenals het koor van Dokkums abdijkerk uit lichte geelrode moppen opgetrokken en blijkens de profileringen van de hoge flauw spitsbogige nissen, waarin de vensters per travee gevat zijn, in de 13e eeuw gebouwd. Hoewel het afsluitend fries nog traditioneel rondbogig bleef, duidt de vorm van de vensters op kenmerken van de gotische stijl, die zieh in de grote bouwkunst in Frankrijk reeds een eeuw aan het ontplooien was. Voor de kerk van Morra, die mogelijk banden met Mariëngaarde gehad heeft, en voor die van Sybrandahuis, gesticht door een Tjaarda van de aangrenzende state Starkenborg, geldt deze datering en karakteristiek eveneens. De kraalprofielen geven de binding met het voorbije tijdperk nog aan, de spitse bogen de invloed van het nieuwe vormgevoel. Met deze kerken wordt een tijdperk afgesloten, daar er uit de 14e eeuw heel weinig overgebleven is. Slechts van de stad Dokkum weten wij dat er een nieuw koor en mogelijk ook een schip gebouwd moet zijn in de vroege 14e eeuw, daar de tegelvloer uit die tijd in 1965 gevonden werd in het koor van de tegenwoordige Hervormde kerk. Door vernieuwing van het koor in de 15e eeuw was er van de i4e-eeuwse fase niet anders over dan de rijk versierde vloer. Ten plattelande is uit de 14e eeuw bijzonder weinig bewaard gebleven. Twee wijdingen in 1335 zijn bekend uit de Utrechtse Domrekeningen; het gaat hierin om Hantum, NOORDELIJK OOSTERGO De 15e eeuw Afb. 8. Pastorie van Ferwerd, zuidgevel en doorsnede naar het zuiden. i6e-eeuwse kerken en torens waarvoor waarschijnlijk Hantumhuizen gelezen moet worden, en om Wanswerd. In het laatste geval betreft het mogelijk de wijding van een nieuw koor, dat thans verborgen kan zijn achter ommetselingen; voor Hantumhuizen nemen wij aan dat het ging om de wijding van de kerk met de nieuwe koepelgewelven in drie traveeën ter vervanging van de oudere over twee grote traveeën, die in het midden van de 13e eeuw ontstaan zullen zijn. Volgens Occo Scharlensis zou de kerk van Foswerd in de 14e eeuw ingewelfd zijn, maar daarvan is niets bewaard. Veertiende eeuws is, in vergelijking met soortgelijke details in Groningerland, het schip van het kleine kerkje van Janum, dat hoogstwaarschijnlijk door de Tjaarda's gesticht is. Alles wat er voorts in de 14e eeuw gebouwd mocht zijn geweest moet, evenals menig oudere kerk wegens de troebelen van de Schieringer- en Vetkoperse twisten, in de 15e en 16e eeuw herbouwd zijn. Het is namelijk opvallend dat er na de bovengenoemde kerken van Hallum, Sybrandahuis en Morra geen bakstenen kerkgebouw meer bekend is, dat uit nieuw materiaal is opgetrokken. Alle 15e- en i6e-eeuwse kerken in het gebied, ook de grootste zoals Ferwerd, Ternaard en Blija zijn uit herbruikt materiaal gebouwd. Voor de kerk van Kollum, dat bijna als stad functioneerde, is het begrijpelijk, dat er voortdurend vergroot en verfraaid werd aan het gebouw, dat bovendien kerkrechtelijk een functie had als seendkerk. Daar werd waarschijnlijk eerst de tufstenen kerk in baksteen verhoogd en naar het westen verlengd en van een toren en een nieuw koor voorzien. De toren bleef in stand, maar het koor werd in het tweede kwart van de 15e eeuw herbouwd naar de nieuwste stijl van de Groninger hoofdkerk, van welke stad men bescherming genoot. De detaillering is echter gelijk aan die van het nieuwe koor van de parochiekerk van Dokkum, zodat men dezelfde bouwmeester kan aannemen voor beide kerken. Daar het koor te Kollum uit afbraak baksteen bestaat, moet er een bakstenen koor aan vooraf gegaan zijn. Als quasi stadskerk wordt de kerk van Kollum geheel overwelfd en zelfs van een smalle noordbeuk voorzien. De oppervlakten van de gewelfvelden werden gebruikt voor het schilderen van symbolische voorstellingen van geloofswaarheden en van deugden en ondeugden van de hand van reizende kunstenaars, wier werk wij ook in Groningerland ontmoeten. Tot de nog in de 15e eeuw herbouwde kerken rekenen wij voorts, op grond van de vrij kleine vensters ten opzichte van de breedte van de travee muurwerk waarin zij staan, die van Waaxens, Oudwoude, Kollumerzwaag, (Ooster)Nijkerk en mogelijk Lioessens. Ook ondiepe steunberen, zo die toegepast zijn, kunnen op een betrekkelijk vroege datering wijzen, zoals die te Augsbuurt zijn aangetoond bij bodemonderzoek. De herbouw van de kerk van Ferwerd zal voorts nog in de 15e eeuw hebben plaatsgevonden, inclusief de beide benedenste geledingen van de kolossale toren, waaraan veel tufsteen verwerkt geweest moet zijn, die in de 18e eeuw door baksteen vervangen werd. In 1525 zou volgens een in de zandstenen waterlijst gehakt jaartal het koor zijn herbouwd. Ook de onversierd opgaande kleinere torens van Genum, en (Wester)Nijkerk kunnen in de 15e eeuw herbouwd zijn; die van Genum kreeg nog een geweif hoog boven de begane grond. Mogelijk gelijktijdig met het grote nieuwe kerkgebouw te Ferwerd viel de bouw van de pastorie aan het Vrijhof, die later voor diverse functies gebruikt, wegens zijn ligging en stevige muren bewaard gebleven is. Het is daarmee een van de oudste bekende pastoriegebouwen in Friesland. Voor de i6e-eeuwse gotische kerkbouw is een aantal jaartallen bekend: het duidelijkst is de datum van 15 September 1525 voor Rinsumageest, wanneer de wijbisschop een nieuwe kapel wijdt en een aflaat schenkt voor de bezoekers ervan en tevens een broederschap erkent10. Het charter blijkt afkomstig te zijn van Tjaardastate. Wat de kapel betreft lijkt het te gaan om de zuiderbeuk van de kerk, die de voorafgaande zou vervangen. Het afkomende tufsteenmateriaal, van deze en waarschijnlijk tevens van de noorderbeuk werd gebruikt om het muurwerk uitwendig te bekleden. In Brantgum vermeldde men in 1543 nog schulden van 'timmeragie' aan de kerk; begin 16e eeuw zal daar het nieuwe koor gebouwd zijn met diep in het muurwerk verzonken ramen en tweemaal versnijdende steunberen. De succesvolle strijder Janke van Unema, overleden in 1540, lijkt betrokken te zijn geweest bij de herbouw van de kerk van Blija. Ook deze kerk heeft grote glasvensters met diepe ongeprofileerde schuine kanten, XXVIII NOORDELIJK OOSTERGO tweemaal versneden steunberen en zelfs een onder de vensters en over de steunberen lopende waterlijst. In elke zijde van het vijfzijdige koor staat een beglaasd venster. Eerder waren er gewoonlijk slechts drie van de vijf zijden beglaasd. Tenslotte is voor de herbouw van de kerk van Jouswier het jaartal 1557 bekend uit de opgave van kerkegoederen. In de zuidgevel staan brede vensters, de noordgevel is geheel gesloten, zoals meermaals in deze periode voorkomt: Ferwerd, Ternaard, Oostrum, (Ooster)Nijkerk en Oudwoude, maar ook de i3e-eeuwse kerk van Paesens heeft reeds een gesloten noordgevel. Waar oudere gebouwen met weinig en kleine vensters vergroot werden, gebeurde dit bijvoorkeur aan de zuidzijde en liet men de oude noordzijde ongemoeid: Anjum, Lioessens. Beide kerken vertonen in de uitbreidingen grote glasoppervlakken en steunberen, die de ondernemingen in de 16e eeuw dateren. Hoewel er geen gegevens bekend zijn, zal de kerk van Oostrum ook in de 16e eeuw herbouwd zijn. Op de wanden waren Sporen van opleggingen van gewelven te zien. Zij zijn echter waarschijnlijk nimmer aangebracht geweest. Van de torens is die te Wanswerd i6e-eeuws te dateren en zal Bornwird in die periode een nieuwe gekregen hebben, welke echter de içde eeuw niet doorstond. Wanswerds toren behield de oude opzet, zij Tiet dat er, evenals aan de toren van Ferwerd, wat horizontale geleding in de massa kwam. De oppervlakte-detaillering van de toren van Ferwerd is voor het gebied uitzonderlijk en hangt samen met die van torens als te Stiens en Deinum. Het meest westelijk gelegen Ferwerderadeel is binnen Noordelijk Oostergo sedert de 15e eeuw het sterkst aan invloeden uit het centrum en uit Westergo onderhevig geweest. Een andere eigenaardigheid van de late gotiek is de smaak voor afwisseling van lagen van rode en gele baksteen, waardoor een gestreept effect van het muuroppervlak ontstaat, zoals dat bij voorbeeld door de Keldermansen in zuid- en midden Nederland werd nagestreefd in afwisseling van baksteen en natuursteen. In Noordelijk Oostergo kennen wij het verschijnsel in Waaxens, waar een gedeelte muurwerk met vensters in de 16e eeuw op deze wijze vernieuwd is. Rijk gedetailleerd werd ook een i6e-eeuwse ingang in Kollumerzwaag. In verscheidene kerken werd voorts aan de behoefte aan meer licht voldaan door het inbreken van grotere vensters. Zoals boven reeds betoogd, werden daartoe veelal gewelven verwijderd en werden de ruimten met houten tongewelven gedekt. Met het verbouwen van de romaanse en romano-gotische kerken zijn kennelijk ook de overkappingen vervangen. Wij kennen altans in Noordelijk Oostergo geen I2e-i3e-eeuwse kappen meer, zoals in Groningerland nog voorkomen11. Wel zijn in Marrum en in Rinsumageest oude onderdelen opnieuw gebruikt. Bij het vervangen van lichte dekking als riet en stro door zwaarder materiaal als dakpannen, -tegels en leien, moesten de kappen sterker ondersteund worden en kwamen de zogenaamde spantjukken in gebruik. Riet of 'schoven' zijn nog tot in de 19e eeuw gebruikelijk geweest voor eenvoudige gebouwen en men komt ze geregeld tegen in de kerkerekeningen voor de pastorie, de school en dergelijke eigendommen. Onder de Spantenkappen zijn waarschijnlijk nog veel vlakke zolderingen aangebracht op de trekbalken die in zieht bleven en veelal met door snijwerk versierde sleutelstukken aan de muren gehecht werden. Bij de hogere gotische vensters behoorden, zoals in geheel West Nederland gebruikelijk, houten tongewelven. In enige gevallen in Noordelijk Oostergo zijn deze in het onderste spant gehangen; soms is de vulling tussen de ribben niet aangebracht en kijkt men dus in de spant- en kapconstructie. De laatste fase is die waarbij, zoals in houten huizen, de trekbalken door middel van korbeels met muurstijlen verbonden zijn (schip Hantum en schip Bornwird). De kerkenbouwers van de 15e en 16e eeuw volgden aanvankelijk, zoals voor de geheel in steen overwelfde kerk van Kollum, de stijl van het aangrenzende Groningerland. Eiders wordt een sobere vorm van baksteengotiek gebruikelijk met weinig toepassing van kleur door natuurstenen onderdelen. In het houtwerk van de kerkruimten en de overkapping wordt nog het meeste detailwerk gevonden. Na de rijkdom van details van de I3e-eeuwse baksteenarchitectuur zijn pas uit de 16e eeuw speelse details bewaard als afwisseling van kleur en omlijstingen van ingangen. Zelfs plastische effecten als het versnijden van steunberen en de toepassing van pinakels zijn ingetogen. Voor de afsluiting van de torens, die slechts door lijstwerk en weinig versnijding geleed zijn, worden merendeels de meest simpele vorm, het zadeldak gekozen. Eenvoudige nissenNOORDELIJK OOSTERGO geleding met bakstenen tracering als aan de toren van Ferwerd is tijdens de gotiek gebruikelijk in dit gebied van de eens zo gedifferentieerde kerkenbouw. DE NIEUWE KUNST VAN DE IÖE EEUW Terwijl voor sobere kerkbouw in het gebied de gotische stijl in de vorm van spitsbogige vensters en relatief hoge ruimten door houten tongewelven overdekt, gangbaar bleef, zagen zij die door reizen en het lezen van gedrukte boeken, welke sedert het einde van de 15e eeuw in omloop kwamen, op de hoogte waren van hun tijd, de uitingen van de nieuwe kunst der Renaissance. De Hervorming had kort na 1517, toen Luther in Saksen zijn Stellingen openbaar maakte, in Noord D u i t s l a n d snelle verbreiding gevonden. De katholieke kerk reageerde sedert het Concilie van Trente met de Contra- Reformatie en wist in Oostenrijk en Saksen gebieden terug te winnen. Van dit alles moeten de leden van vooraanstaande families, die onder meer contact hadden met de Saksers als Albrecht en George en met het Bourgondische Hof, op de hoogte zijn geweest, evenals van de nieuwe smaak, die ongeveer sedert 1525 in Noord Nederland begon door te dringen12. Karel v wordt in Friesland als landsheer erkend. Te Kollum waren de Meckema's Bourgondisch gezind en zij gingen, toen Karel van Gelre won, in ballingschap. Een van hen, Pybe, diende de stadhouder Schenck van Toutenburg, in wiens leger ook Vredeman de Vries senior als kanongieter diende. Pybe stierf te Brüssel en was gehuwd geweest met een dochter Tjaarda van Starkenborch. Hun zoon Sippe of Scipio kon zieh een huwelijk veroorloven met een Grombachdochter, wier moeder een Martena was, een der machtigste geslachten van Westergo. Haar vader was een Saksische hertog uit het gevolg van Albrecht. In het testament van grootvader Martena wordt Sijds van Tjaarda als executeur genoemd13. In dit internationaal georiënteerde Bourgondisch gezinde milieu moeten de nieuwe stromingen bekend en verbreid geweest zijn en het is daarom zeer voor de hand liggend, dat iemand als Vredeman de Vries een opdracht gekregen zou hebben een altaar te schilderen voor de familiekapel van de Meckema's, zoals Van Mander meedeelt. Syds van Tjaarda, die meegemaakt had, hoe de familiestate door de Geldersen geplunderd en gebrandschat was, is de man geweest, die het hernieuwde huis 'ofte slot, schuyre, langhuys met de eer, feer, heerlicheit, swannejacht en gewalt' toedacht aan die zoon, die de beste studieresultaten wist te boeken te Leuven. Een voorkeur voor kennis wijst in humanistische richting bij deze Bourgondisch gezinde vurige verdediger van het oude geloof. Voor hem en zijn vrouw Doedt van Sythiema is een klein epitaaf bewaard, thans aan de buitenzijde van de kerk van Rinsumageest. Het alliantiewapen wordt omlijst door dorische pilasters, die als een Griekse antentempel een triglyphen-metopenfries dragen, waarop een tympaan rust. Wij achten het niet onmogelijk, dat de familie Tjaarda ook betrokken geweest is bij de aanleg van een crypt onder het oude koor van de kerk van Rinsumageest, waardoor dat als hoogkoor ging funetioneren. In de crypt die, zoals in de Beschrijving van Dantumadeel uitvoerig uiteengezet is, na de nieuwe overkapping van het gehele schip moet zijn aangebracht, werden I2e-eeuwse onderdelen toegepast, die mogelijk van een overhuiving of van een koorafscheiding van het oude koor afkomstig waren; een herbeleving van de grote 12e eeuw, toen bij Rinsumageest het eerste Cisterciënser klooster in Friesland gesticht werd, waarmede de familie Tjaarda als Schieringers door de eeuwen heen nauwe banden onderhouden had. Niet alleen uit de vormen van de klassieke tijd werd in de 16e eeuw opnieuw geput, ook de grote Perioden van de middeleeuwen en vooral van het romaans, worden in Europa in de 16e eeuw in bepaalde kringen gecultiveerd en herbeleefd. Grote monumenten en plaatsen, waar indrukwekkende feiten voorgevallen waren, zijn door de eeuwen heen, maar vooral in de 16e eeuw vereerd en geïmiteerd14. Als parallel kunnen wij hier wijzen op de wapendragende leeuwtjes van de Ropta's te Metslawier, die in I3e-eeuwse tränt gebeeldhouwd zijn om te onderstrepen dat de familiegeschiedenis tot in die eeuw is terug te voeren (afb. 594, 595 Dongeradelen). Mogelijk moeten ook de cirkelvullingen van Mariëngaarde tot het historisme gerekend worden. Hoewel zij ons inziens wegens de profilering in de 16e eeuw ontstaan moeten zijn, is de vorm van de vullingen met regelmatige drie- en vierpassen in de grote bouwkunst eer i3e-eeuws. Grafzerkenkunst Het duidelijkst begint de nieuwe kunst in Friesland in de grafzerkenkunst door te breken. Niet alleen wegens haar plaats in het kerkinterieur, maar ook wegens de XX NOORDELIJK OOSTERGO uitbeelding van fantasie-architecturen zijn zij nauw verwant aan de bouwkunst. Onder de fantasie-arcaden en tempelachtige bouwsels worden mythologische figuren en wapendragende engeltjes afgebeeld. De kostbaarheid van de graven geeft voorts aanwijzingen voor de invloed van de opdrachtgevers. De oudst zichtbare zerk in Noordelijk Oostergo is die voor Fokke van Ropta te Metslawier uit 1543 met François i pilasters längs de zijden. De Ropta's scharen zieh daarmede in de cultureel vooraanstaande families. Op de zerk voor de 'Kayserl. Majesteits Olderman Worp van Ropta' en Wick van Aebinga, gestorven respectievelijk 1551 en 1543, wordt ook vermeld 'Sjouck van Tjaerda van Starkenborch' overleden 1535, huisvrouw van Pibo van Meckema, Hovelinck te Collum', overleden te Brüssel in 1549, die wij als bouwheer van Meckemastate te Kollum kennen. Het pronkstuk in Metslawier is de portretzerk voor Christiaan van Sternsee en Cunera van Ropta, overleden respectievelijk in 1566 en 1555. Wick van Aebinga, de vrouw van Worp van Ropta, was afkomstig van Hallum, waar onder het plankier in de kerk de portretzerk uit 1555 ligt voor Roerdt van Aebinga, gehakt door Vincent Lucas. Volgens de I9e-eeuwse aftekeningen lag er tevens een aantal in de nieuwe stijl gedecoreerde stenen uit de jaren vijftig van de 16e eeuw. Ook de oudst bekende daar liggende steen in de nieuwe stijl was gemaakt voor een Van Aebinga. Hij is gehakt door Benedictus Gerbrandts15. De state van de Aebinga's grensde aan het kerkhof. Wij wezen reeds op de grote invloed, die de familie gehad moet hebben in kerkelijke en bestuurlijke zaken. Voor de Aylva's te Bornwird, die met de Aebinga's verwant waren, hakte Benedictus Gerbrandts in 1565 een grote zerk, die sedert de restauratie van de kerk weer in zieht gekomen is. In 1552 reeds was voor Janke van Unema te Blija de grote portretzerk gereed gekomen, besteld bij dezelfde Vincent Lucas, die de portretzerk voor Roerdt van Aebinga zou maken. Als centra van macht worden op deze wijze naast Kollum en Rinsumageest, Metslawier, Hallum, Bornwird en Blija belicht. Met uitzondering van Janke van Unema waren bovendien alle families, die zieh de kostbare zerken veroorloven konden, Bourgondisch gezind, waaruit eens te meer de invloed van de Zuidelijke Nederlanden onderstreept wordt vôôr de intrede van de Renaissance. Of er op de states in die eerste decennia reeds andere opdrachten gegeven zijn, is nauwelijks meer na te gaan. Overblijfselen zijn er niet gevonden. Wij wezen reeds op de vermelding van het altaarstuk door Vredeman de Vries te Kollum. In de kerk is een mooi gebeeldhouwde latei over met het nieuwe ornament rond het wapen van Sierck van Donia en zijn vrouw. Sierck werd grietman nadat Claes Clant zieh had teruggetrokken in 1568, het jaar waarin de oude religie in Friesland hersteld werd. Merkwaardig in dit verband is de mededeling van Andreae, dat er gebrandschilderde ruiten met voorstellingen naar of door Heemskerk waren in het gebouw de Warf, waar de bestuurlijke en administratieve zaken van het Nieuwe Kruisland behartigd werden. De enige nog aanwezige overblijfselen uit dit gebouw zijn haardstenen die in het Fries Museum worden bewaard. Van Van Heemskerk is bekend, dat hij voor Nijland, tussen Sneek en Bolsward gelegen, de opdracht kreeg een altaar te schilderen16. Uit de 16e eeuw dateert te Kollum voorts het pand, dat kort na het graven van het nieuwe gedeelte van de Rijd, bij het toen ontstane kruispunt van land- en waterweg, gebouwd moet zijn als woon- en handelshuis en in 1609 aangekocht werd om als rechthuis te dienen. Voordien kwam men bij de grietman aan huis of in de herberg bijeen. In Ferwerd diende na 1580 het prebendariushuis als rechthuis; in de 18e eeuw betrok men de middeleeuwse pastorie aan de andere zijde van het Vrijhof. Heel veel uit de 16e eeuw is vermeid, niet alleen bij de beeldenstorm, maar ook bij révoltés tegen het patricische gezag en in de 18e en 19e eeuw door de eigenaren, toen te weinig families te veel states in handen kregen om de gebouwen te kunnen onderhouden. Aan woonhuizen is voorts steeds naar behoefte verbouwd en vernieuwd, waardoor mogelijk i6e-eeuwse gebouwen niet meer als zodanig te herkennen zijn. TIJDENS DE REPUBLIEK Ook aan de gebouwen die in de eerste eeuw na de Reformatie ontstaan zijn, is behoudens wijzigingen aan kerkgebouwen zeer weinig in stand gebleven. Een enkel toegangspoortje naar een stateterrein, zoals dat sedert het einde van de 16e eeuw gebruikelijk geworden was, is behouden te Waaxens. Inzake de glorie van de vele states moeten wij het bij verbeelding laten, opgeroepen door de tekeningen van NOORDELIJK OOSTERGO Stellingwerf en enkele içe-eeuwse afbeeldingen door A. Martin. De laatste kwam meestal pas als de huizen dreigden afgebroken te worden. Door hun tekeningen kunnen wij ons een voorstelling maken van de soms zelfs kasteelachtige gebouwen als Holdinga State, Camstra te Hallum en Tjaarda te Rinsumageest. Deels dateerden zij uit de 15e en 16e eeuw, maar ook in de 17e eeuw moet er blijkens de afbeeldingen nog veel aan gebouwd en gemoderniseerd zijn. Geheel I7e-eeuws, op het toegangspoortje zelfs 1648 gedateerd, was Jongestalstate of het Huis van Berouw te Hallum, met zijn Hollandse pilastergevel in de tränt van Vingboons. Ook Harstastate te Hogebeintum was in die stijl uitgebreid. Na de troebelen van de 16e eeuw zouden, als wij de tekeningen van Stellingwerf mögen geloven, veel states herbouwd zijn. Zij hadden veelal kruiskozijnen en trapgevels, waartussen het zadeldak gevat was, zoals Peyma te Hantumhuizen, Popta te Metslawier en Heemstra onder Oostrum. Alleen van het in de jaren 1640-1660 nieuw gebouwde Fogelsanghstate is een gevelgedeelte uit de 17e eeuw over, waarin kruiskozijnen met ontlastingsbogen erboven te reconstrueren zijn. De frontgevel met kolossale pilasters, die tot 1873 in stand bleef, moet in de late 18e eeuw ontstaan zijn. Van de openbare gebouwen is te Rinsumageest het rechthuis hersteld, dat met zijn pilastergevel van het midden of derde kwart van de 17e eeuw zal dateren. In die periode was ook het zaalvormige kerkje met het hoge tentdak te Munnekezijl ontstaan. Het werd in 1898 afgebroken en vervangen door een nieuw gebouw. lets van de rijkdom, die op de states te zien geweest moet zijn, weerspiegelt zieh in de kerkinterieurs, zoals die van Ternaard, waar fraai gesneden eikenhouten meubelen met ebbehout ingelegd, de kerkgangers omgaven. Deze waren naar rang en stand gezeten in mans- en vrouwebanken en meestal overhuifde herenbanken rond doophek en preekstoel geschaard. Aan de westzijde stond meestal het orgel in fraai gesneden kas op een soms eveneens rijk versierd orgelbalkon. Voor het snijwerk werden veelal meesters uit de stad Leeuwarden, zoals Bruinsma en Jacob Cornelisz. gevraagd. In de meubelkunst wordt de Friese eigenaardigheid van een zekere overdaad aan ornament hier en daar ook in de 17e eeuw teruggevonden. In de 18e eeuw is dit duidelijker ook aan de gevels op te merken. De bouwkunst is in de 17e eeuw op Hollandse leest geschoeid in navolging van verschillende prentwerken met afbeeldingen van Hollandse gebouwen. Kunstig wat timmerwerk en constructie betreft waren de hoog hemelwaarts reikende nieuwe torenspitsen, die de torens van Kollum en Holwerd kregen in de jaren zestig van de 17e eeuw. In de 18e eeuw moet in bepaalde gebieden de welvaart hoog gestegen zijn: schitterende koperen lezenaars en doopbogen werden door kerkheren in concurrence met elkaar toegevoegd aan de doophekken te Holwerd, Dantumawoude en Driesum. Ook kwam het tot afbraak van voor-reformatorische kerken zoals te Driesum, Reitsum en Holwerd. Meester Willem Douwes van Harlingen kreeg in 1775 een werkzaam aandeel in het bouwen van het strakke classicistische gebouw op haakvormige grondslag te Holwerd. Het werd een zaalgebouw met een bijna evengrote ingangshal aan de zijde van het dorp, waar ook de zware middeleeuwse toren bleef Aft), 9. Molenaarshuis te Ferwerd met staan. In Metslawier werd het volgend jaar een uitwendig sobere kerk met ingebouwde zogenaamde Vlaamse topgevel, 1764. toren gebouwd ter vervanging van de middeleeuwse. In Driesum had Horatius van Aysma als kerkheer in 1713 reeds actief aandeel gehad in de herbouw van de kerk. Als meester wordt daar Egbert Michiels genoemd, van wie wij echter geen andere vermelding kennen. De noord- en zuidgevel van de kerk zijn door kolossaal-pilasters in traveeën gedeeld. Rinsma State, waar Van Aysma woonde, kwam na diens dood door koop in handen van F. D. van Sytzama, die het huis in 1745 liet herbouwen. Het bleef traditioneel als verdiepingsloos huis met een stenen zogenaamde Vlaamse top boven de ingang. Dit schema, in Friesland bekend voor huizen van enige importance, zoals pastorieën, schoolmeestershuizen, molenaarshuizen, werd ook voor het nog bestaande schoolhuis te Driesum gekozen. Het grietmanshuis Plantenhove te Dantumawoude had dit silhouet eveneens met zelfs twee vensters boven elkaar in de topgevel. Het gehele gebouw was bovendien onderkelderd. Zelfs in de afbeelding van de buitenplaats Oostenburg, die Eyso de Wendt te Kollum liet bouwen, kunnen wij dit schema nog herkennen. Daar De Wendt ook grietman van West Dongeradeel was, zou het niet onmogelijk zijn, dat meester Willem Douwes, die de kerk van Holwerd bouwde, ook dit huis ontworpen zou hebben. Het ziet er evenwel niet zeer classicistisch uit, zoals wij van de kerken van Douwes te Harlingen, Holwerd XXII NOORDELIJK OOSTERGO en Berlicum gewend zijn. Eerder komt dan als van zijn hand de pilastergevel van Fogelsanghstate in aanmerking. Formeie tuinen Bij de laatstgenoemde state in zijn vroegere i8e-eeuwse vorm moet een formeel aangelegde tuin behoord hebben, waarvan fragmenten over zijn. Bij Plantenhove te Dantumawoude en bij Rinsma State te Driesum moeten eveneens 18e-eeuwse tuinen behoord hebben. Van Rinsma State is er een bericht dienaangaande, van Plantenhove kunnen we dit veronderstellen, daar L. Springer in 1906 een dergelijk schema aanhield en er een i8e-eeuws orangeriegebouw met tuinmanswoning over is. Op een enkele afbeelding van een state, zoals die van Huis 'Bommelatijer' in De Triemen, zijn dergelijke aanplanten afgebeeld; diverse van de veel genoemde 'plantagiën' zullen in de 18e eeuw naar Frans voorbeeld gevolgde Lodewijk xiv-vormen gehad hebben. Zelfs de door Eyso de Wendt aangelegde veel besproken zogenaamde Stenen Berg in zijn plantage bij Oostenburg te Kollum, eind 18e eeuw aangelegd, moet in een formele tuin gestaan hebben. Deze plantage is eind jaren dertig van de 19e eeuw gerooid. Veel andere tuinen werden toen gewijzigd in zogenaamd landschappelijke aanleg, meestal onder leiding van de zeer in de jnode gekomen tuinarchitect L. P. Roodbaard. Formeel waarschijnlijk zal ook nog de in 1809 aangelegde tuin geweest zijn bij het huis te Kollum, dat Willem Hendrik van Sytzama liet bouwen, toen het duidelijk was, dat hij nooit Heer van Fogelsangh zou worden. Geheel onder de indruk van de ingrepen, die Napoleon in de samenleving had bewerkstelligd, liet Willem Hendrik als Raadsheer in het Hof van Friesland, zijn huis voorzien van fascenbundels. De beletage was ook hier op een hoge kelderverdieping gebouwd en via een bordes bereikbaar, zoals P. A. Bergsma in 1765 aan Plantenhove had laten bouwen. DE 19E EEUW Nieuwe kerktorens Voor kerken en torens had men mogelijk in de jaren van de Revolutie en de Bataafsche Republiek minder aandacht. In Hallum stortte in ieder geval in 1805 de kerktoren in en moest vervangen worden door een nieuwe. Voor timmerwerk aan de kap van de kerk, die eveneens geleden had en bij die gelegenheid ingekort werd, wordt meester Wybe Annes uit Jacobi Parochie genoemd. Mogelijk heeft hij ook de leiding gehad bij de herbouw van de toren, die nu aan de burgerlijke overheid behoorde. Bronnen zijn daarover niet aanwezig. Wel blijkt men in Raard en Ternaard voorzorgsmaatregelen te hebben willen treffen. De toren van Ternaard moest nog lang bouwvallig blijven staan, maar kerkheer Van Kleffens zorgde dat de toren van Raard in 1807 geheel vernieuwd werd. Ook in Hantum werd de toren, die sterk naar het oosten helde, in dat jaar afgebroken en door een nieuw strak opgaand gebouw met naaldspits vervangen. In Foudgum werd in 1809 de kerk vervangen en bleef de toren in stand. Grietenijhuis Ferwerd Na de Franse tijd kwamen de grietmannen weer aan het bewind, zij het met gewijzigde macht. Nog voordat de gemeentewet tot stand kwam, werd in 1840 in Ferwerd een nieuw grietenijhuis gebouwd ter vervanging van de tot dat jaar als zodanig gebruikte middeleeuwse pastorie aan het Vrijhof. De gemeentelijke administratie, waaraan die over de grondeigendommen toegevoegd was, begon zoveel plaats te vragen, dat nieuwe grietenijhuizen nodig werden17. In Ferwerd werd het een blokvormig gebouw onder tentdak, op een hoog souterrain. Een goede verdeling van de afmeting van de vensters ten opzichte van de massa van het gebouw geeft het bescheiden raadhuis nog steeds een Stempel van smaak. Als ontwerper is waarschijnlijk gemeente-architect Kingma verantwoordelijk. Hoewel dichtbij Leeuwarden heeft men het niet gewaagd architect Architect Th. Romein Thomas Romein in te schakelen, die als opzichter bij de Provinciale Waterstaat in de jaren 1838-1843 naar zijn zeggen 'voor 12 kapitale nieuwe gebouwen en verscheidene verbouwingen' ontwerpen en bestekken maakte. Kerkvoogden wisten hem wel te vinden, maar hij verwees dikwijls naar collega's. Toch zijn de nieuwe westgevels van de kerken van Aalzum en Morra sterk verwant aan zijn werk en kunnen de ontwerpen van zijn hand geweest zijn. Voor de toren van Ee verwees hij naar zijn collega Stoett, wiens plan eerst in 1867 als basis diende voor het bouwen van een nieuwe toren. Een opdracht in 1843 van D. J. V. Baron van Sytzama voor een nieuw landhuis op de buitenplaats Rinsma State te Driesum accepteerde Romein echter wel18. Het gevelontwerp met halfrond gesloten vensters op de begane grond en rechthoekige op de verdieping heeft invloed nagelaten in de gevel van het raadhuis van Metslawier van NOORDELIJK OOSTERGO Tuinarchitect L. P. Roodbaard 1876. De ontwerper daarvan kwam uit Aalzum en kan naar een plan van Romein gewerkt hebben. Voor notaris Witteveen had Romein trouwens in Metslawier in 1841 reeds een nieuwe villa ontworpen die echter nooit gebouwd is. Rinsma State te Driesum heeft tot na de Tweede Wereldoorlog stand gehouden zij het met gewijzigde bestemming. Het na oorlogsschade herbouwde pand Staat nog in het ongeveer 400 m diepe landschappelijk aangelegde park, dat de rechthoekige parterres vervangt, die de kadastrale minutekaart uit ongeveer 1820 direct bij het huis aangeeft. Op heuvels staan blokhutten. Het is niet bekend of de toen zeer gezochte tuinarchitect L. P. Roodbaard ook bij deze landschappelijk aangelegde tuin betrokken geweest is. Blokhutten op een heuvel waren een geliefd motief in zijn ontwerpen. Uit de familiepapieren Van Heemstra is inmiddels wel komen vast te staan, dat hij betrokken geweest is bij de landschappelijke aanleg van het buiten Fogelsangh State te Veenklooster en wel sedert 1838. Een formele aanleg waarvan resten te herkennen vallen, werd gewijzigd in onregelmatig gevormde vijvers, een driewegbrug, heuvels en gazons met achterin het terrein een schijnkluizenarij. Op de 'modderberg' kwam een veelhoekig theepaviljoen. Of Roodbaard ook betrokken was bij de landschappelijk aangelegde tuin die notaris Andreae bij zijn in 1847 gebouwde huis aan de Voorstraat te Kollum liet aanleggen is niet duidelijk. Het huis zou gebouwd zijn door architect Stoett, die ook betrokken was bij de herinrichting van Vijversburg onder Tietjerk, dat dezelfde brug en tuinvazen bezit als het door Roodbaard aangelegde Fogelsanghpark. Grietman J. Albarda van West Dongeradeel had in het dorp Marrum in 1832 een groot huis laten bouwen, waarbij later een Engelse tuin genoemd wordt. In hetzelfde jaar werd ook in Holwerd een zeer groot huis voor de geneesheer gebouwd. Het Logement aan de overzijde, uit ongeveer dezelfde tijd, heeft een op gietijzeren kolommen overgebouwde verdieping. lets dergelijks tekende Ids Wiersma aan het Logement te Ee, waarvan het hoofdgedeelte onder zadeldak nog bestaat. Het moeten gunstige jaren geweest zijn voor Noordelijk Oostergo, wanneer zoveel Afb. 10. Voormalig Rinsma State te Driesum in 1843 gebouwd naar ontwerp van Thomas Romein. opdrachten verstrekt konden worden voor nieuwe buitenplaatsen en ruime woningen. Men voelde zieh kennelijk bevrijd van oorlogen en het streven van Koning Willem 1 handel en nijverheid te stimuleren lijkt succès gehad te hebben. Verkeer werd begunstigd door de aanleg van wegen en bruggen; de tollen kwamen in overheidshanden. Eén tolgaarderswoning uit 1839 is nog deels bewaard ten zuiden van Burum aan de Friese Straatweg; die te Ferwerd kennen we slechts uit de ontwerptekening. Nieuwe kerkgebouwen voor Voor dissidenten als Doopsgezinden kwam daarbij de mogelijkheid kerkgebouwen op Doopsgezinden en Hervormden te richten, die gezien mochten worden. Bescheiden bleven die te Blija uit 1807 en Ternaard uit 1850; in Holwerd werd een vrijstaand gebouw met een deftige, later op advies van Th. Romein gepleisterde, gevel aan de buitenzijde van het dorp opgericht. Veenwouden kwam eerst in 1865 aan de beurt, toen dit dorp begon op te komen als woonplaats voor forensen en renteniers. Had de Doopsgezinde kerk van Holwerd nog geheel een classicistisch uiterlijk, evenals de nieuwe Hervormde kerk van Akkerwoude uit 1851, te Veenwouden koos men voor spitsboogvensters, de traditionele vorm voor X X I NOORDELIJK OOSTERGO kerkgebouwen. Reeds in 1838 had P. C. Oberman uit Janum voor de grote zaalvormige kerk van Zwaagwesteinde voor deze vensters gekozen hoewel de voorgebouwde ingang classicistisch omlijst werd. Ook in Birdaard koos men in 1851 voor spitsboogvensters. Boerderijen Buiten de dorpskernen komt in de eerste helft van de 19e eeuw een aantal grote nieuwe boerderijen tot stand, voornamelijk op de klei van Ferwerderadeel en de Dongeradelen. In de uitmonstering van het intérieur met bedschot en tegeltableaus kwam de welstand tot uitdrukking. De grote schüren en het langgerekte voorhuis, dat in deze bouwhoek zelden onderkelderd is, zijn karakteristiek voor de kleistreek. Gave dorpsbebouwingen worden eveneens voornamelijk daar gevonden: Metslawier met zijn vele panden onder zadeldak tussen topgevels, zal nog deels laat 18-eeuws zijn, evenals Morra; Ee dateert merendeels uit het eerste kwart van de 19e eeuw. Op het zand en de gemengde gronden zijn vooral te Driesum in de eerste helft van de 19e eeuw veel boerenplaatsen gebouwd van het kop-hals-romptype, maar met een zeer körte hals of zelfs zonder deze tussengeleding. Ook dwars gebouwde woongedeelten onder zadeldak komen daar vroeg voor. Tegeltableaus werden veel gezien in de intérieurs. Na 1850 Na 1850 is een aantal torens herbouwd. Wij zagen reeds, dat een plan van Stoett uit 1843 voor Ee pas in 1867 tot uitvoering is gekomen. Marrum was in 1858 reeds voorgegaan door met een nieuwe westgevel en ingebouwde toren de kerk, wat betreft de grietenij een verzorgd uiterlijk te geven. Hiaure volgde in 1869, waar de hele kerk herbouwd werd; voorts werd de sinds het begin van de eeuw bouwvallige toren van Ternaard in 1871 herbouwd, die van Driesum in 1875, die v a n Brantgum in 1877 en tenslotte de gehele kerk van Jislum in 1886. Het torenlichaam wordt na 1850 in geledingen verdeeld, waarvan later elke zij de als omkaderd veld behandeld wordt, waarin spaarvelden, vensters of galmgaten staan. Tenslotte worden de velden met tandlijsten afgesloten, zoals ook van het kerkgebouw te Hiaure voorkomen. De vensters worden daar weer halfrond gesloten, evenals te Jislum in 1886. Men kiest naar believen uit de schat van vormen uit het verleden en het eclecticisme is geboren. De matiging en de verhouding der onderdelen zal daarbij de kwaliteit bepalen. De meest gevraagde architect van deze tijd in Leeuwarden is J. I. Douma geweest, die talloze ontwerpen maakte voor boerderijen en villa's en aan wie in 1873 de nieuwe eigenaar van Fogelsangh State de opdracht gaf de State te moderniseren en een ruime villa te bouwen voor Mevrouw zijn Moeder. De hoog opgaande kappen op het bestaande gebouw werden verlaagd en kregen een andere helling, zoals die nog op de bijgebouwen te zien is. Deze werden met een ruwe pleister romantisch gemaakt; het hoofdgebouw daarentegen kreeg als afwerking een effen pleisterlaag. Dat was wel nodig want het muurwerk was ingrijpend gewijzigd. De toegang, die tot dan toe begane gronds was, werd naar de beletage gebracht, waarheen een breed hardstenen bordes leidde, overkoepeld door een glazen kap. De vensters van de läge halve verdieping werden verhoogd en die van de beletage verlaagd. Het tympaan boven het middengedeelte van het huis werd verwijderd, waardoor de gootlijst hoger kon lopen; in het midden boven de ingang werd deze flauw hellend opgetrokken. Ter vervanging van de oude indeling van de vensters met roeden en kleine ruiten, kwam de nieuwe indeling met grote ruiten, slechts in het midden door een roede verdeeld en horizontaal door de wisseldorpel. De neogotiek heeft buiten Dokkum nauwelijks navolging gevonden, evenmin als de nieuwe kunst van rond 1900. Wel gedroeg Kollum zieh als een kleine stad door aan de Rijd modernere woningen te laten bouwen ter vervanging van krotten. De industrie gaf werk en enige welvaart. Nieuwbouwwijken met nieuwe kerken waren echter nog niet aan de orde. Wel hadden de Gereformeerden behoefte aan grotere kerkgebouwen. In 1913 werd voor hen in Rinsumageest een kerk met toren gebouwd, die zieh nog enigszins in het dorpsbeeld voegt. Dat kan niet gezegd worden van de schepping van E. Reitsma te Kollum. Uitzonderlijk voor dit milieu is de plafondschildering in deze kerk door George Martens, lid van de Groninger schildersgroep 'de Ploeg'. Een enkele boerderij, zoals die onder Munnekezijl, werd in deze in Groningen ten plattelande meer voorkomende stijl gebouwd. Ook de gangbare boerderijenbouw in Kollumerland vertoont, meer dan in de overige grietenijen van Noordelijk Oostergo, verwantschap met de Groninger boerderijen waar de oogst aan veldvruchten op zaadzolders NOORDELIJK OOSTERGO geborgen werd, die zieh door een of meer series läge vensters boven in de voorgevel manifesteren. Ook in Dongeradeel vonden wij een enkel voorbeeld van deze boerderijvorm. Wij hebben ons overigens niet tot taak gesteld de nieuwere bouwkunst in dit gebied te behandelen. De resultaten van het reeds in uitvoering zijnde Monumenten Inventarisatie Plan zullen het materiaal daartoe eerst onder de aandacht kunnen brengen. Noten 1 G. Bandmann, Ueber Pastophorien und verwandte Nebenräume im mittelalterlichen Kirchenbau. In: Kunstgeschichtliche Studien für Hans Kauffmann, Berlin 1956, 36. Vgl. E. H. ter Kuile, Les églises carolingiennes d'Oosterbeek et de Tienhoven. In: Opus Musivum, een bundel studies aangeboden aan prof. dr. M. D. Ozinga. Assen 1964, 13. 2 H. M. van den Berg, In pago cui nomen Ostrache. Zum Typus der einschiffigen Kirche mit Annexen in Friesland. In: Baukunst des Mittelalters in Europa, Festschrift H. E. Kubach, Stuttgart, 1988; dez., Eenbeukige dorpskerken met aanbouwen in Friesland. In: Keppelstok, Publikatieband Stichting Aide Fryske Tsjerken, 1986, 10. 3 J. J. F. W. van Agt, Gereduceerde westwerken in het oude Friesland. In: Nederlands kunsthistorisch Jaarboek 111, 1951, 57. 4 C. Heitz, Recherches sur les rapports entre architecture et liturgie à l'époque Carolingienne. Paris 1963 5 G. P. Alders, De vroegste baksteen in Holland en Friesland, Westerheem, 198$, 269. Daarmede zijn wij terug bij de datering van F. Vermeulen in zijn Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst, Den Haag 1928, 270 e.V.; E. H. ter Kuile voegde in zijn Duizend jaar bouwen, Amsterdam 1948, 188 enige gegevens toe. 6 H. M. van den Berg, Het voormalig klooster Mariëngaarde bij Hallum, Publikatieband Aide Fryske Tsjerken, 1978, 69. 7 Bulletin K.N.O.B. 1988, 63 8 L. Schreiner, Style Plantagenet. Entwicklung und Deutung 1180-1220 und die Rezeption in Westfalen. In: Stil und Ueberlieferung in der Kunst des Abendlandes. Band 1, 155. Berlin 1967. 9 M. W. Meyer, Stinsen in Leeuwarden. In: De stenen droom, Zutfen 1988, 261. 10 Over Broederschappen in Friesland en elders vgl. H. M. van den Berg. Een Apostelserie in de Jacobijnekerk te Leeuwarden. In: Bulletin K.N.O.B. 1978, 95 e.v. 11 H. Janse en G. W. C. van Wezel, Kappen uit de twaalfde en dertiende eeuw in de provincie Groningen. In: Groninger Kerken, juni 1985, 32. 12 Kunst voor de Beeldenstorm. Catalogus 2 dln. Amsterdam Rijksmuseum 1986. 13 R. L. P. Mulder-Radetzky en B. H. de Vries, Groot Terhorne te Beetgum. Alphen aan den Rijn, 1984. 14 W. Götz, Zur Denkmalpflege des 16. Jahrhunderts in Deutschland. In: Oesterreichische Zeitschrift für Kunst und Denkmalpflege, 1959, 45; dez., Historismus. Ein Versuch zur Definition des Begriffes. Zeitschrift des Deutschen Vereins für Kunstwissenschaft, 1970, 196. 15 R. Ligtenberg, Grafzerken der xvie eeuw in Friesland. In: Vrije Fries 1915, 156; W. Dolk, Zestiende eeuwse zerkhouwers in Friesland. In: Vrije Fries 1964, 205. 16 S. ten Hoeve, Kerk en toren van Nijland, Nijland 1975, 23. 17 H. M. van den Berg, Twee Grietenijhuizen uit 183$. In: It Beaken, 1981, 199. 18 C. Boschma, Thomas Romein, een classicistisch bouwmeester in het Friesland van de negentiende eeuw. In: Opus Musivum, een bundel studies aangeboden aan prof. dr. M. D. Ozinga. Assen 1964, 46$. W W I I De gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland Inleiding* Naam De gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland is sedert 1851 de rechtsopvolgster van de grietenij van die naam. De uit twee geografische eenheden samengestelde naam van de gemeente is sedert het einde van de 16e eeuw in gebruik. Voordien bestond er geen eenheid in de naamgeving van het gebied. De naam Kollumerland gold de plaats Kollum en de directe omgeving daarvan. Het grondgebied van de dorpen Oudwoude, Westergeest en Kollumerzwaag werd aangeduid als Oostbroeksterland en komt in de bronnen voor het eerst in 1398 als zodanig voor. Overigens behoorde ook het oostelijk deel van de grietenij Dantumadeel tot Oostbroeksterland. Na het begin van de 16e eeuw raakte deze naam in onbruik, ten gunste van de naam Kollumerland. De naam Nieuw Kruisland betreft een gedeelte van de tussen 1529 en 1542 bedijkte gronden ten noordoosten van Kollum, aanvankelijk als 'het nieuwe landt van Collum, het Cruijsland' aangeduid. Deze naam is volgens de I9e-eeuwse historieschrijver A. J. Andreae mogelijk ontleend aan het 'hillig Krusleen' (Andreae, 1881, 162). Dit geestelijk leen had betrekking op een deel van de in de 16e eeuw bedijkte gronden. Het Beneficiaalboek (226) spreekt van 'hilge Cruijsland'. Het gebied heeft tot 1559 onder zelfstandig bestuur gestaan, alvorens het bij Kollumerland werd gevoegd (Andreae, 1883, 69). Grenzen Het gemeentelijk grondgebied wordt aan de noordzijde begrensd door het Lauwersmeer en de daarin uitmondende voormalige zeearm het Dokkumer Diep. Door aanslibbing en daaropvolgende bedijkingen heeft de kustlijn sinds de middeleeuwen voortdurende verandering ondergaan. Eerst met de afsluiting van de Lauwerszee in 1969 is de kustlijn hier gefixeerd. Aan de oostzijde vormt het riviertje de Lauwers de grens met de provincie Groningen. Dit riviertje is het bescheiden restant van een bredere stroom die na de vorming van de Lauwerszee, in de 8e eeuw na Chr., door aanslibbing voortdurend is versmald. Het watertje de Zwadde of Zwette vormt de zuidelijke begrenzing van de grietenij en Scheidt haar van Achtkarspelen. De naam zwette is een vaker voorkomende aanduiding voor een grens en vormt dikwijls, ook in dit geval, tevens de eindbegrenzing en afwatering van een ontginningsgebied (Schönfeld, 249, 250). Aan de westzijde van de gemeente is het minder eenvoudig de grens te herleiden tot duidelijke landschappelijke dementen. In het voorgaande is reeds gewezen op de naam Oostbroeksterland, waar een gebied aan weerszijden van de huidige grens mee werd bedoeld. De opsplitsing daarvan over twee grietenijen en de vorming van een nieuwe grens zijn minder duidelijk. Geconstateerd kan worden, dat de grens een noord-zuid beloop heeft, samenhangend met de opstrekkende verkaveling aldaar. Landschappelijke opbouw Binnen het grondgebied van de grietenij kunnen in landschappelijk opzicht twee hoofdtypen worden onderscheiden, namelijk een pleistoceen dekzandgebied in het zuidwesten en het door de zee gevormde kweldergebied dat het overige en grootste deel van Kollumerland beslaat. De grens tussen beide gebieden loopt, globaal gezien, * Voor de behandeling van algemene via Westergeest, Oudwoude, Kollum en Augsbuurt. De pleistocene gronden, hoofdvragen inzake bestuur, rechtspraak, zakelijk gevormd gedurende de twee laatste ijstijden, bestaan aan de oppervlakte uit bewoning en historische geografie zie de zand met daaronder een laag door het landijs achtergelaten keileem. De dorpen Inleiding van Noordelijk Oostergo, deel 1, Zwagerbosch, Kollumerzwaag en Veenklooster liggen op deze gronden, waarvan Ferwerderadeel, 's-Gravenhage 1981. Kollum en Augsbuurt ongeveer de noordoostelijke begrenzing vormen. Oudwoude (de XXXVIII KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND Wygeest) en Westergeest vormen noordelijke uitlopers van de pleistocene grond in het kweldergebied. De pleistocene gronden in de gemeente vormen de noordelijke uitlopers van het Drents Plateau, dat zieh in zuidelijke en in mindere mate ook in westelijke richting van Kollumerland voortzet. De bodem van deze landschappelijke eenheid heeft een licht geaccidenteerd karakter. Een naam als Zandbulten, een buurt onder Kollumerzwaag, is in dit verband illustratief. Blijkens de huidige Topografische Kaart (schaal 1125.000) bereiken enkele zandkoppen hier een hoogte van drie à vier meter plus NAP. Gedeeltelijk is de zandgrond in het verleden met veen bedekt geweest. Deze oppervlaktelaag is door menselijk toedoen, bestaande uit ontginning en vervening, langzamerhand verdwenen. In het aangrenzende Dantumadeel is onder soortgelijke omstandigheden als te Kollumerland de oorspronkelijke aanwezigheid van een veenlaag historisch aantoonbaar (Dantumadeel, XII). In Kollumerland wordt de aanwezigheid van veen ook enkele malen in een i6e-eeuwse bron genoemd (Benef. 223, 235, 236). Voorts geven de namen van de nederzettingen Veenklooster en Zwagerveen aan dat een dergelijke bodemkundige omstandigheid hier ooit heeft gegolden. Tot slot wijst de opstrekkende strokenverkaveling in het zuidwesten van Kollumerland op de oorsprong Van het gebied als veenontginning. Het aan de pleistocene gronden grenzende kweldergebied is na de ijstijd gevormd onder invloed van de zee. De langzaam stijgende zeespiegel beïnvloedde gedurende enkele millennia voor Chr. het huidige kustgebied in de vorm van plaatselijke erosie en vervolgens van afzetting van klei en zand. De opslibbing van het Noord-Nederlandse kweldergebied was in de 6e à 7e eeuw voor Chr. zo ver gevorderd dat menselijke bewoning van de hoger gelegen delen mogelijk werd in een periode van verminderde zeeactiviteit, een zgn. regressieperiode. Een aantal daaropvolgende perioden van verhoogde zeeactiviteit, de transgressieperioden, noopte de bewoners hun woonplaats weer te verlaten dan wel op te hogen, waardoor terpen ontstonden. Op een aantal plaatsen längs de Noordzeekust leiden de transgressies tot forse inbraken in het bestaande landschap, de vorming van de Lauwerszee in de 8e eeuw is daar een voorbeeld van. In de eeuwen daarna vond verlanding van het zuidelijk deel van deze zeearm plaats. Tussen de 13e eeuw en de eerste helft van de 16e eeuw speelde de mens door de aanleg van dijken op dit procès in. De aldus ontstane kleigronden liggen in het algemeen op enkele decimeters tot circa één meter plus NAP, waarbij de hoogst opgeslibde gronden het dichtst bij zee of längs het Dokkumer Diep liggen. Landinwaarts bevindt zieh een aantal laagten in het terrein, waar niet of nauwelijks kleiafzetting heeft plaatsgevonden. Het grootste complex hiervan bevindt zieh noordelijk van Kollumerzwaag. De gebrekkige afwatering en dientengevolge siechte terreingesteldheid heeft de bewoning en het agrarische gebruik van deze gronden tot in deze eeuw beperkt. De tot dan toe bestaande plassen in dit gebied waren ontstaan door vervening. Bewoningsgeschiedenis De bewoningsgeschiedenis die in deze paragraaf ter sprake komt heeft betrekking op de fase van continue bewoning, die verantwoordelijk kan worden gesteld voor het huidige bewoningspatroon in het gebied. Sporen van prehistorische bewoning die op de pleistocene zandgronden zijn aangetroffen, o.a. bij het gehucht Triemen, blijven hier buiten beschouwing, omdat de invloed hiervan op het huidige landschap onduidelijk is en mogelijk nihil kan zijn. Bij het aangeven van de hoofdlijnen uit de bewoningsgeschiedenis kan de in de vorige paragraaf gegeven landschappelijke indeling het aanknopingspunt vormen. Evenals voor het hele Noordnederlandse kustgebied geldt ook voor Kollumerland, dat de continue bewoning van het kweldergebied van een hogere ouderdom is dan die van de aangrenzende pleistocene zandgronden. Laatstgenoemd gebied Staat als 'de Wouden' bekend (Dantumadeel, xn). De vroegste bewoning van het Noordnederlandse kweldergebied in het algemeen wordt aan de hand van archeologisch onderzoek gedateerd in de 6e à 7e eeuw voor Chr. In Kollumerland zijn sporen van dergelijke hoge ouderdom niet aangetroffen: in het voorgaande is duidelijk gemaakt dat een belangrijk deel van het kweldergebied in deze gemeente pas in de middeleeuwen is gevormd, terwijl ook de toen wel reeds bewoonde kwelders bij de mondingen van het Dokkumer Diep en de Lauwers waarschijnlijk niet tot de oudste delen gerekend mögen worden. De oudste terpvondsten, gedaan in een terp noordoostelijk van Westergeest, KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND dateren uit de Romeinse tijd (Wigersma, 66). Volgens Halbertsma's Terpenatlas (blad 6-oost) bevinden zieh 21 terpen in deze gemeente. Van dit aantal is Burum de enige dorpsterp; de overige zijn, al dan niet meer bewoonde, huisterpen. Merkwaardigerwijs is de onder Westergeest, in het uiterste westen van de gemeente gelegen, Kettingwier niet als terp aangemerkt op deze kaart, hoewel de naam wijst op de aanwezigheid van een kunstmatige woonheuvel. Bij de aanleg van terpen speelde het landschappelijke relief een belangrijke roi. In het algemeen werden de van nature hoogst opgeslibde delen (oeverwallen en strandwallen) voor bewoning uitgekozen. Dit gegeven wordt duidelijk geïllustreerd door de reeks van een tiental terpen op de oeverwal längs het Dokkumer Diep. De gronden die in het zuidelijk deel van de Lauwerszee werden gevormd, zijn door bedijkingen voor bewoning geschikt gemaakt. In de vroegst bedijkte delen bevinden zieh nog enkele terpen, maar ten noorden van de lijn Kollumerzijl tot even boven Burum, komen de woonheuvels niet meer voor. De in dit gebied verspreid gelegen boerderijen liggen op maaiveldniveau. Enkele kleine nederzettingen zijn hier längs voormalige dijken ontstaan (Warfstermolen, Kollumerpomp) of hangen samen met een uitwateringspunt (Munnekezijl). De datering van met name de oudste dijken in dit gebied is niet zeker. In het algemeen moet met een aanduiding van de eeuw van aanleg worden volstaan. De oudste dijken in het gebied zijn die längs het Dokkumer Diep, een dijk die ter hoogte van Oudwoude in zuidelijke richting afbuigt naar de zandgronden, en de dijk tussen Kollum en Visvliet, een Gronings dorp dat ten zuidoosten van Burum ligt. Deze dijken moeten voor de tweede helft van de 13e eeuw zijn aangelegd. Langs laatstgenoemde dijk werden, vermoedelijk in de tweede helft van de 13e eeuw een aantal kleinere gebieden bedijkt, waaronder Burum en omgeving. De volgende inpolderingsfase werd gevormd door de dijk tussen Kollumerpomp en Pieterszijl, begin 14e eeuw. Het uit de bronnen bekende eiland 4Oegh\ ten noordoosten van Burum werd nadien, maar vôôr 1476 bedijkt. In laatstgenoemd jaar kwam de dijk tussen het Oegh en de Groningse Ruigewaard tot stand. Van de volgende inpoldering, het Nieuw Kruisland was de bedijking in 1529 gereed. De kwelders westelijk van het Nieuw Kruisland werden in hun huidige omvang pas in het midden van de 19e eeuw bedijkt. Hier ontstonden de Eskes Polder, de Cats Polder en de Nieuwe Buiten Polder. Met elke nieuwe bedijking werd de achterliggende bestaande dijk van secundair belang. Op den duur werden de oudste, meest landinwaarts gelegen slaperdijken afgegraven. Deze zijn als dijklichaam nu dan ook niet meer in het landschap herkenbaar. Soms bleven de restanten van een dijk en de naam daarvan lang voortbestaan: de middeleeuwse Zandwielsterdijk tussen Oudwoude en het Dokkumer Diep wordt op de provinciekaart van Eekhoff uit 1847 n ° g genoemd. Ook de eerder genoemde historieschrijver Andreae vermeldt, dat destijds nog een aantal restanten van de slaperdijken in het landschap zichtbaar waren (Andreae, 1881, 24). De aanwezigheid van enkele wielen, met water gevulde poelen in het landschap, ontstaan ten gevolge van dijkdoorbraken, herinneren nog aan de vroegere aanwezigheid van de zee in het gebied. Deze wielen bevinden zieh noordoostelijk van Westergeest en van Augsbuurt, längs het Dokkumer Diep en bij Munnekezijl. De op de rand van de pleistocene gronden gelegen nederzettingen Kollum, Westergeest en Oudwoude vormen mogelijk de oudste, sinds de vroege middeleeuwen bewoonde punten van de Wouden zoals dat ook uit het naburige Dantumadeel bekend is (Dantumadeel, xn, xin). De plaats Kollum wordt als Colleheim vermeldt in het oudste Fuldaregister dat dateert uit de tweede helft van de 8e eeuw. De geestgronden of 'geesten' te Westergeest en Oudwoude vormen oude complexen bouwland op de rand van de zandgronden, een situatie analoog aan Rinsumageest in Dantumadeel. Zuidelijk van Kollum, Westergeest en Oudwoude liggen Kollumerzwaag, Zwagerveen en Veenklooster, nederzettingen die zijn ontstaan na de ontginning in de 1 ie of 12e eeuw van de hier gelegen veengronden. De percelering rond deze dorpen wijst op een oorsprong als veenontginning ten behoeve van de akkerbouw. De Schotanus-atlas (1718) geeft aan dat destijds aan weerszijden van de ontginningsas akkers lagen. Langs de grens met Achtkarspelen waren op dat moment nog onontgonnen heidevelden aanwezig. Pas in de loop van de 18e eeuw is dit gebied bewoond geraakt en ontstonden de kernen Zwagerbosch en Zandbulten. X KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND Ook op de pleistocene gronden komen een aantal waterpoelen in het landschap voor. Deze zijn echter van een geheel andere oorsprong dan de wielen in het voormalige kweldergebied. De poelen in het zuidwestelijk deel van de gemeente worden geïnterpreteerd als pingoruïnes. Een pingo is een gedurende de IJstijd in de ondergrond ontstane ijslens. Door ondergronds toestromend en vervolgens bevriezend water groeide het ijs, waarbij de bovengrond zijdelings van het ijslichaam af kon glijden en de bodem aldaar enigszins verhoogde. Veelal door bomen en struiken omringd, zijn de pingoruïnes minder goed in het landschap zichtbaar dan de wielen. Het is niet onmogelijk dat een van de waterpartijen in het park bij Fogelsanghstate te Veenklooster van oorsprong een pingoruïne is. Voor de aanleg van het park met de waterpartijen was de dichtst bij het huis gelegen waterpartij een 'rietkamp' volgens een kaart uit 1668. De achter in dit deel los bijgevoegde grietenij kaart van Eekhoff geeft de verspreiding van pingoruïnes duidelijk weer. Grondgebruik Het cultuurlandschap van de voormalige wadkwelders is hoofdzakelijk als grasland in gebruik geweest. Op de hoogst opgeslibde delen längs het Dokkumer Diep en längs de Lauwerszee vond tevens akkerbouw plaats. Kaartvergelijking geeft aan dat het areaal bouwgrond sinds het begin van de 20e eeuw iets is afgenomen, ten gunste van het grasland. Het gebied is betrekkelijk boomloos, behoudens de boerderij-erven, en levert daarmee een zeer open landschapsbeeld op. Het tot de Friese Wouden behorende deel van de gemeente is oorspronkelijk ontgonnen voor akkerbouw. Op de grietenijkaarten van Schotanus (1718) en Eekhoff (1847) worden nog steeds vrij wel alleen bouwlanden aangegeven. Sinds de op laatstgenoemde kaart aangegeven situatie heeft een langzame, maar vrijwel volledige overschakeling naar veeteelt plaatsgevonden. Deze verschuiving werd onder meer veroorzaakt door een sterke verbetering van de verwerking en afzet van zuivelprodukten, door opkomst van de zuivelfabrieken, en door een ondoelmatige ontsluiting en percelering van de akkers naast een toenemende rationalisering van de bedrijfsvoering. Het is dan ook de veeteelt die de basis vormt voor twee industriële bedrijven op het platteland, beide gevestigd aan de Strobossertrekvaart. Het betreffen hier een coöperatieve stoomzuivelfabriek 'Huisternoord', gebouwd in 1898-1899 ten zuiden van Oudwoude en een grasdrogerij uit 1947, zuidelijk van Westergeest. De voor de Friese Wouden zo kenmerkende perceelscheidingen in de vorm van houtsingels of heggen zijn grotendeels blijven bestaan. Deze singels dienden in de periode van de akkerbouw als vee- en windkering en leverden tevens hakhout. De aanwezigheid van houtsingels doet een gesloten landschapsbeeld ontstaan, dat sterk contrasteert met het open weidegebied van de kleigrond. Infrastructuur Een aantal oorspronkelijke wadgeulen in het gebied heeft vanouds betekenis gehad voor de afwatering en voor de scheepvaart. Daarnaast is in de loop der eeuwen een aantal gegraven vaarten aan het stelsel toegevoegd. Het belang van de waterwegen mag blijken uit de ontwikkeling van Kollum, die grotendeels bepaald werd door de ligging aan een vaarweg: via de bochtige Dwarsrijd was het dorp verbonden met het Dokkumer Diep. Aan het begin van de i6de eeuw werd de vaarweg bekort door de aanleg van de Zijlsrijd. Zuidelijk van het dorp lag een in de i6de eeuw gegraven verbinding met het Kolonelsdiep. Ook Veenklooster en het terpdorp Burum waren via een opvaart bereikbaar; deze situatie wordt bij Schotanus reeds afgebeeld. Van bovenlokale betekenis was de aanleg van de Strobossertrekvaart in de jaren 1651-1654, dwars door het grondgebied van de grietenij. De vaart vormde de verbinding tussen Dokkum en het Kolonelsdiep, ter hoogte van het gehucht Stroobos, en was onderdeel uit de vaarverbinding van de Zuiderzee, via Lemmer en Leeuwarden naar Groningen. Een laat aangelegde vaarweg tenslotte, was de opvaart naar Kollumerzwaag die in 1805 gegraven werd (Andreae '85, 11, 51). De betekenis van deze vaarten voor de beroepsscheepvaart is na de Tweede Wereldoorlog geheel verdwenen. De hierboven genoemde vaarten hadden tevens een betekenis voor de afwatering. In dat kader waren verder van belang de Oude Vaart, de Oude Zwemmer, de Pompsterrijd, de Gruijts, de Oude- en Nieuwelandsterrijd en de Lauwers. Met uitzondering van de Oude Vaart hebben deze waterlopen, gezien hun bochtige beloop, waarschijnlijk een natuurlijke oorsprong als geul in het kweldergebied. In het geval van KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND de Oude Zwemmer, de Zijlsrijd en de Lauwers vond directe afwatering plaats door middel van een zijl (sluis). De twee eerst genoemde zijlen vervielen met de afsluiting van het Grootdiep in 1729 bij Dokkumer Nieuwe Zijlen. Het vaartenstelsel ten behoeve van de afwatering heeft in de loop van de eeuwen een grotere betekenis gekregen: met het graven van de vaart tussen Kollum en Gerkesklooster en de 'Nieuwe Vaart' tussen Westergeest en Oudwoude, beide in de 16e eeuw, konden respectievelijk Achtkarspelen en delen van Tietjerksteradeel en Dantumadeel via Kollumerland afwateren. De afwatering via de Lauwerszee ontleende zijn belang aan de aldaar, bij overheersende zuidwestenwind, laagste ebstanden längs de Friese kust. Met de verbetering van de problematische waterafvoer van Frieslands läge midden, werd sinds circa 1860 langzamerhand stoombemaling ingevoerd en het bestaande vaartenstelsel verbeterd. Een onderdeel daarvan vormde het graven van de Nieuwe Vaart in Tietjerksteradeel en Dantumadeel en in aansluiting daarop de Nieuwe Zwemmer in Kollumerland in 1880-1881, waarmee de oude smalle en bochtige tracés kwamen te vervallen. Het beloop van landwegen in het kleilandschap werd vooral bepaald door de ligging van de voormalige dijken, waarop, of aan de voet waarvan de weg liep. Afgezien van enkele verbindingen van recente datum, steunt het patroon van doorgaande verbindingen geheel op het patroon van dijken, zoals die längs het Dokkumer Diep en de dijken die in verschillende fasen längs de Lauwerszee zijn aangelegd. In het deel van de gemeente dat tot de Friese Wouden kan worden gerekend is het oost-west beloop van de wegen dominant, met korte noord-zuid verbindingen daartussen. Dit patroon kan in het algemeen worden herleid tot dat van de middeleeuwse ontginningsassen (zie 'Bewoningsgeschiedenis'). De weg längs de Strobossertrekvaart valt buiten de hier genoemde stramien en is voortgekomen uit het trekpad längs dit water. Tot ver in de 19e eeuw waren de wegen onverhard, in de tweede helft van die eeuw werd een begin gemaakt met het van puinslag of grind voorzien van het wegdek. Dicht längs de grens met Achtkarspelen loopt over een afstand van enkele kilometers de spoorlijn tussen Leeuwarden en Groningen. Deze lijn werd in 1866 aangelegd en heeft geen halteplaats in de gemeente, maar, tot 1939, wel een 'stopplaats' te Zandbulten. Militaire versterkingen Op een drietal strategische punten längs waterlopen hebben gedurende enige tijd militaire versterkingen gelegen. Aan het Dokkumer Diep, bij de toenmalige monding van de Dwarsrijd, werd aan het eind van de 14e eeuw door de Friezen de sterkte Ter Luine gebouwd. Vanaf dat punt konden de vaarroutes op Kollum en Dokkum worden beheerst. Na verwoesting door Hollandse troepen, kort na de aanleg, werd de sterkte vervangen door een blokhuis. Nadien is ook dit werk verdwenen, doch onbekend is wanneer. De grietenijkaart van Schotanus (1718) geeft er niets meer van weer. Gedurende de politiek woelige laatste decennia van de 16e eeuw liet stadhouder graaf Willem Lodewijk op verschillende plaatsen schansen oprichten om aanvallen van spaansgezinde troepen weerstand te kunnen bieden. Bij de uitwateringssluis van de Lauwers, de Munnekezijl, werd in 1580 een schans aangelegd. Met de militaire controle over de sluis was tevens de mogelijkheid van inundatie van het achterland in handen. Over de verdere lotgevallen van de schans is, behalve de verbetering er van in 1585, weinig bekend. Ook van dit werk Staat op de Schotanuskaart niets aangegeven. Ook bij de in 1530 oostwaarts verplaatste Kollumerzijl werd in 1590 een schans aangelegd. Deze schans zou in 1672 nog hebben bestaan (Atlas Historische vestingwerken). Op de kaart van 1718 Staat ook hiervan niets meer ingetekend. Een militaire sterkte was voorts in Kollum aanwezig, het in 1467 door Groningen gebouwde blokhuis, als uiting van de macht en invloed van de stad in deze grietenij, die voortkwam uit een dertigjarig verdrag tussen Groningen en Kollumerland. Toen in 1497 dit verdrag werd opgezegd, zal ook het militaire karakter van dit huis verdwenen zijn; kort nadien werd het namelijk verbouwd of herbouwd tot Nieuw Meckemastate (Andreae, '85,1, 142). Tot slot kan op het gebied van militaire versterkingen worden genoemd de, volgens overlevering in 1579 bestaande plannen voor de aanleg van vestingwerken rond Kollum. De langgerekte vorm van de nederzetting, voornamelijk bestaande uit lintbebouwing aan de Voorstraat, zou echter weinig geschikt zijn voor een dergelijke aanleg, reden waarom deze niet werd uitgevoerd (Andreae, '83, 75). XII KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND De nederzettingen Van de in het Fries-Groningse kustgebied veelvuldig voorkomende terpdorpen is in de gemeente Kollumerland één exemplaar aanwezig, te weten Burum. De ruimtelijke structuur van dit dorp wordt, behalve door de woonheuvel, mede bepaald door een aantal daarop aansluitende voormalige zeedijken. De in het voormalig kweldergebied gelegen gehuchten Kollumerpomp en Warfstermolen zijn in de 18e eeuw tot ontwikkeling gekomen. Langs een voormalige zeedijk ontstond lintbebouwing, respectievelijk bij een uitwateringspunt (pomp) in de dijk en bij een 'warf, het huis waar het dijksgerecht werd gehouden. Het tegen de grens met de provincie Groningen gelegen Munnekezijl heeft zieh sinds het einde van de 15e eeuw ontwikkeld rond een door Gerkesklooster gebouwde uitwateringssluis in de Lauwers. Van het op de rand van de pleistocene gronden gelegen Kollum, Oudwoude en Westergeest, is de oorspronkelijke aanleg van eerstgenoemd dorp het meest duidelijk. De dorpsbebouwing is geconcentreerd rond het kruispunt van een landweg en een waterweg, waarmee het dorp met de Lauwerszee in verbinding stond. De gunstige verkeersligging vormde een voorwaarde voor de ontwikkeling van een dichtbebouwde en relatief grote nederzetting. Deze ontwikkeling vond vooral in de 17e en 18e eeuw plaats. Na de Tweede Wereldoorlog heeft Kollum opnieuw een sterke groei doorgemaakt. De meer agrarisch gebleven nederzettingen Westergeest en Oudwoude hebben wegens de vorm en uitgestrektheid van de 'geesten' (complexen akkerland), een langwerpige plattegrond, die zieh in noord-zuid richting uitstrekt. Zuidoostelijk van Kollum ligt het gehucht Augsbuurt, ook bekend onder de naam Lutjewoude. De bebouwing bestaat uit een aantal verspreid liggende boerderijen. Tot in de 18e eeuw werd de plattegrond gecompleteerd door een bij de kerk gelegen state. Centraal op de pleistocene gronden en in het oostelijk verlengde van overeenkomstige nederzettingen in Dantumadeel, ligt Kollumerzwaag. De structuur van dit dorp wordt bepaald door een oost-west lopende middeleeuwse ontginningsas, de huidige hoofdstraat van het dorp. Deze opzet geldt ook voor Triemen, zij het op veel kleinere schaal. Het oostelijk van Kollumerzwaag gelegen Veenklooster past gedeeltelijk in dit beeld. De plattegrond van deze nederzetting wordt vooral bepaald door de aanleg van de Fogelsanghstate en door de aanleg van een dorpsbrink, een in deze streken zeldzaam element in de plattegrond. Zwagerbosch en het onder Kollumerzwaag vallende Zandbulten tenslotte, zijn de jongste nederzettingen in de gemeente. Op de heide, tegen de grens met Achtkarspelen, vestigde zieh in de 19e eeuw een verarmde bevolkingsgroep. De bebouwing lag van oorsprong voor een deel aan een padenstelsel, deels ook verspreid over de heide. Gebouwen In tegenstelling tot de vier reeds behandelde grietenijen van Noordelijk Oostergo kan de grietenij Kollumerland c.a. bogen op een hoofdplaats, die in de loop van de 16e tot 18e eeuw uitgegroeid is tot een omvang die die van dorp te boven gaat en beter met Vlek benoemd kan worden. Menige nederzetting met stedelijke rechten in Friesland is bescheidener gebleven dan Kollum, dat een waag, een lijnbaan, meer dan één gasthuis, molens, kalkovens en allerlei handwerkers tot pelsmakers toe huisvestte en zelfs een Latijnse school rijk was. Onder de Groningers werd te Kollum dan ook in 1467 het Blokhuis gebouwd om de macht van de Groningers uit te beeiden; later werd het de kern van Meckemastate. In 1579 zouden er zelfs plannen bestaan hebben het vlek te omwallen, maar de langgerekte vorm zou moeilijkheden gegeven hebben. Historisch gezien heeft Kollum in deze grietenij tevens de oudste papieren, want alleen Colleheim wordt in de lijst van bezittingen van Fulda in Friesland genoemd. Geen van de andere nederzettingen in de grietenij vindt haar oudste vermelding in een geschenk van landerijen aan kloosters als Fulda en Werden in de 9e eeuw. Evenals Rinsumageest in Dantumadeel ligt Kollum op een zandige rug op de grens met de kleilanden. Ook van Westergeest kan dit vermeld worden. Deze plaats heeft als bezit van de Bonifatiuskloostergemeenschap van Dokkum eveneens een eerbiedwaardige geschiedenis achter zieh. Van alle kerken in de grietenij ligt alleen die van Burum op een terp. Van haar oudste vorm is echter zo goed als niets bekend. Romaanse kerken Van de bestaande kerken in de grietenij heeft die van Westergeest verreweg de oudste gedeelten behouden. Zij is weliswaar geheel uit baksteen opgetrokken, doch de gehele KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND koorpartij behoort tot de oudste bakstenen gebouwen van Friesland. De gronden daarvoor worden gevonden in de verwerkingswijze van de baksteen en in de nog Romaanse plattegrond van dit oostelijke gedeelte van de kerk. De inwelving van de absis en de koortravee kwam iets later tot stand, waarschijnlijk gelijktijdig met het bouwen van het schip en de toren. Als geheel vormt de kerk van Westergeest aldus een I2e-eeuws kerkgebouw. Een vrij groot aantal I2e-eeuwse zandstenen zerken wijst mede op het belang van de kerk in die eeuw. Banden met de bedevaartskerk van Dokkum zijn uit schriftelijke gegevens bekend en ook wat vorm betreft is de kerk van Westergeest te vergelijken met de genoemde voormalige Paulus en Bonifatiuskerk, waaraan zij de koorpartij met läge aanbouwen ontleende. In de noord- zowel als in de zuidgevel ziet men thans nog de gedichte brede bogen, die eens verbinding gaven met kapelachtige aanbouwen. Voordat bij de restauratie van het kerkgebouw het muurwerk opgevoegd en verbeterd werd, was te zien, dat direct naast de doorgangen noord- en zuidwaarts lopende muren afgekapt waren. Een klein gedeelte ervan is aan de zuidzijde opgehaald om duidelijk te maken waartoe de bogen gediend hebben. Uit opgravingen in Dokkum, Leeuwarden en Hallum is duidelijk geworden, dat het om aanbouwen aan het koor ging, die aan de oostzijde een absis hadden. Tijdens de restauratie van de kerk van Westergeest was dit nog niet bekend en heeft men geen naspeuringen in de bodem gedaan buiten de kerkmuren. Wat er binnen de kerk gevonden is geeft weinig houvast voor de kennis van het kerkgebouw of zijn voorgangers. Een gevonden fundering dwars door het gebouw kan ons inziens het beste verklaard worden als fundering voor een koorafsluiting of oxaal. Van het stenen oudste kerkgebouw van Westergeest weten we niets anders dan dat het van tufsteen gebouwd geweest zal zijn. De aanbouwen aan de bakstenen kerk zullen in het algemeen gedekt geweest zijn door een zadeldak dat tegen de noordelijke en zuidelijke muur rustte. In Westergeest zijn daarvan echter geen sporen te vinden en wij nemen aan, dat er lessenaarsdaken geweest zijn over de aanbouwen (zie ook Overzicht van de bouwkunst in Noordelijk Oostergo). Merkwaardig is voorts de plattegrond van het schip met de half ingebouwde toren, waarvan het muurwerk beneden versierd is met een soortgelijke bogenstelling als over de schipmuren loopt. De toren heeft altijd een westingang gehad, die inwendig door een sluitbalk te vergrendelen was. De beganegrondse ruimte was ooit overkluisd en de verdieping erboven bereikte men door middel van.een ladder van de smalle zijruimte naast de toren uit. Ook de toren van Kollumerzwaag had een toegang op de verdieping aan de zuidzijde en die van Kollum zal aanvankelijk eveneens van buiten af toegankelijk geweest zijn, voordat daar in de 15e eeuw een traptoren tegenaan gebouwd werd, die thans weer verdwenen is. De toren van Kollum was begane gronds uitsluitend van de oostzijde toegankelijk door een omlijste rondboog, die geflankeerd wordt door twee rondbogige nissen. Hier is ook het inwendige van de benedenste torenruimte met telkens twee nissen versierd en heeft zelfs de doorgang in de oostmuur nissen in de zijden. Ook deze toren had een gewelf over de beganegrondse ruimte. Een romaans kerkgebouw te Kollum is slechts bekend in plattegrond, gevonden tijdens bodemonderzoek in de kerk gedurende de restauratie. Het was een eenbeukige kerk, uit tufsteen bestaande en voorzien van een halfronde iets inspringende koorsluiting. De schipbreedte van ongeveer 8,5 m binnenwerks wijst op een aanzienlijke kerk waarvan de fundering ook bij herbouw bepalend bleef voor de afmetingen van het schip. Het tufstenen schip werd verhoogd en westwaarts verlengd in baksteen en de kerk kreeg een westtoren. Afkomend tufsteenmateriaal werd aan de buitenzijde van de toren toegepast. De kleinere kerk van het jongere Kollumerzwaag is nog deels romaans en geheel van baksteen opgetrokken. Onder het rijpgotische uiterlijk verbergt het gebouw nog sporen van de oorspronkelijke overwelfde torenruimte en in de moeten van hoger geplaatste vensters herinneringen aan de romaanse indeling van de schipmuren. Deze bestaan evenals die van de toren van Kollum uit kistwerk tussen schalen, hier uitsluitend van baksteen. Later zijn er gotische vensters ingebroken en is de ingang zelfs met laatgotische motieven omlijst. Een vierde bouwspoor van een romaanse kerk menen wij in de grietenij nog ontdekt te hebben in de fundering van de koorsluiting van het laat i8e-eeuwse kerkje van X I KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND Augsbuurt. Deze bestond uit grote baksteen en heeft exact gelijke afmetingen als de koorsluiting van het I2e-eeuwse kerkje van Genum in Ferwerderadeel. Dat ook het kerkje van Burum tot 1784 een romaans uiterlijk had, zou men kunnen afleiden uit de tekening, welke Stellingwerf ervan maakte en die een rondboogfries weergeeft als afsluiting van spaarvelden. Ook aan de kerk van Augsbuurt tekent Stellingwerf een rondboogfries. Dit lijkt onaannemelijk, daar hij gotische steunberen tekent, maar uit het bodemonderzoek is gebleken, dat die laatste inderdaad koud tegen het oudere muurwerk stonden. Klooster s Naast parochiekerken als centra van geestelijk leven waren in Kollumerland sedert het midden van de 12e eeuw nieuwe kloosterstichtingen in de belangstelling gekomen. Na het ontstaan van het Cisterciënserklooster Klaarkamp in het nabije Dantumadeel en de stichting van de Praemonstratenser abdij Mariëngaarde in Ferwerderadeel, neemt rond 1240 een particulier in Achtkarspelen het initiatief een klooster te stichten, dat naar hem, Gerkesklooster, genoemd gaat worden. Cultureel en economisch zal dit klooster grote invloed in Kollumerland gaan uitoefenen, daar het veel grondbezit geschonken krijgt in die grietenij. Het klooster wordt in 1244 aangenomen door de Cisterciënser Orde en sticht vervolgens een vrouwenpriorij op het grondgebied van Kollumerland ten zuiden van Burum. Het kwam in het begin van de 15e eeuw zelfs zover, dat de bewoners van Burum hun kerk met de inkomsten daarvan aan het klooster afstonden, waardoor de kerk voortaan door geestelijken van het klooster bediend zou worden. Over de pachters, die het merendeel van de grond in Burum bewerkten, werd tot de Hervorming door het klooster ook het wereldlijk recht gesproken. De rechtersteen op de hoek van het kerkhof werd niet lang geleden opgegraven en herplaatst. Van de gebouwen van Gerkesklooster weten we niets, daar er nimmer gezocht is naar mogelijke sporen in de grond. Alleen het brouwhuis van de abdij is nog over en als kerkgebouw in gebruik. Van het Vrouwenklooster Galilea kennen we slechts de plaats waar het gestaan heeft, aangeduid door een boerderij van die naam. Door het bezit van gronden en dijken werd het klooster tevens deelgenoot in inpolderingen en kreeg het eigendomsrechten in de nieuwe zogenaamde Kruislanden. Mogelijk had het klooster daarbij ook te maken met de stichting van de zogenaamde Warf, de plaats waar het administratieve recht over de polders behandeld werd en waaruit, zoals boven reeds ter sprake kwam, Warfstermolen ontstaan is. Er zouden volgens mededelingen van mr. Andreae decoraties, mogelijk door bekende i6e-eeuwse meesters, aanwezig geweest zijn. Ook zou er een kapel geweest zijn in het Ooster Nieuw Kruisland. Tot in de 17e eeuw, toen er een kerkje gebouwd werd in Munnekezijl, gingen de bewoners echter ter kerke in Burum. Ook in het westen van de grietenij was in de 13e eeuw een vrouwenpriorij gevestigd, Olijfberg geheten. Het ging daar om Praemonstratenserinnen, een aftakking van de eind 12e eeuw door die orde overgenomen stichting te Dokkum. De monialen vestigden zieh op waardevolle veengronden en de naam van de plaats luidt nog altijd Veenklooster. De plaats was niet zonder reden gekozen want behalve in de onmiddellijke nabijheid van het kloosterareaal bleek men ook bezittingen verworven te hebben ten noordoosten van Westergeest, waar op 18e-eeuwse kaarten nog't Convent voorkomt. De eigendommen waarover verder bijzonder weinig bekend is, werden na de Reformatie rond 1635 door de Provincie verkocht aan leden van de familie Fogelsangh, die er een state bouwden, welke uitgroeide tot een van de fraaiste buitenplaatsen van de provincie. Voordat we ons verdiepen in de ontwikkelingen van de grietenij in de nieuwe tijd vraagt de 15e eeuw nog aandacht. De gotische periode Te Westergeest, een van de belangrijkste romaanse kerken, werden lange tijd geen wijzigingen meer aangebracht. De kerk van Kollum echter, in de 15e eeuw, maar mogelijk ook eerder reeds een dekanale seendkerk genoemd, wordt uit ruime beurs herbouwd. Het oog is daarbij op Groningen gericht, hetzij direct, hetzij indirect via Dokkum, waar de parochiekerk in die periode eveneens van een nieuw koor voorzien werd. De pastoors van Dokkum en Kollum blijken eind 14e eeuw met de keldermeester van Gerkesklooster de autoriteiten te zijn, die rechterlijke stukken zegelen (zie kerk Kollum 1383). De stadsparochiekerk van Dokkum kreeg een in steen overwelfd koor en ook Kollum wenste zieh een in steen overwelfde kerk. Het bestaande schip bleef maatgevend, maar het werd aan de noordzijde uitgebreid met een zijbeuk, die op KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND korte kolommen kwam te rüsten met een uiterst dünne lijst als tussengeleding waarop de scheibogen neerkomen. Het voorbeeld is te vinden in de Maartenskerk van Groningen, die vôôr 142$ gereedkwam. In 1970 zetten wij reeds uiteen dat details van het intérieur van de kerk van Kollum sterke overeenkomst vertonen met die van de kerk van Loppersum (Bulletin K.N.O.B. 1970, 62 e.V.), die op haar beurt een voorbeeld nam aan haar centrale kerk in Groningen-stad. De läge spaarnissen in de koorsluiting komen in Groningerland niet voor, maar wel te Dokkum in het koor van de parochiekerk. Identiek in Loppersum en Kollum zijn de roodzandstenen kleine kapitelen in de koorsluiting en de wijze waarop de muralen en de ribben van de gewelven daarop neerkomen, terwijl de kapitelen gedragen worden door dünne schalken. De muralen omlijsten tevens de vensters. Eveneens veel gelijkenis met Groningerland vinden we in de beschildering, die op de gewelven is aangebracht. Zij werd in 1882 reeds ontdekt, maar moest toen wederom overgewit worden, waardoor de ontdekking bij de restauratie in i960 ten tweede male gedaan kon worden. Heiaas heeft men toen geen verder litteratuuronderzoek gedaan, noch in de verzamelingen van de Rijksdienst informatie gezocht, waardoor de aftekeningen, die in 1882 gemaakt waren, ongebruikt bleven. De schilderingen stellen allerlei symbolische figuren van planten en dieren voor, die in stijl te vergelijken zijn met schilderingen te Loppersum en 't Zandt in Groningerland. Een nadere Studie wordt thans te Nijmegen verricht door P. M. le Blanc in het kader van een overzicht van middeleeuwse muur- en gewelfschilderingen. Uit de cultuurhistorische beïnvloeding blijkt reeds de relatie met Groningerland, die op politiek gebied reeds bestond voordat de Kollumers in 1467 een verbond aangingen met de stad Groningen, waaruit de bouw van een blokhuis aan de Rijd te Kollum resulteerde. Uit de 15e eeuw dateert ons inziens ook de herbouw van de kerk van Oudwoude. De naam spreekt van een hoge ouderdom van de nederzetting. Of er een tufstenen kerk heeft gestaan is onbekend, daar er bij de restauratie van de kerk in 1965 geen onderzoek gedaan is naar oudere sporen. Wel zal er een oudere bakstenen kerk gestaan hebben, daar het muurwerk van de tegenwoordige kerk uit afbraak mopsteen bestaat. Uit aanwijzingen in de kapconstructie en blijkens mededelingen over vondsten, moeten wij aannemen, dat de kerk aanvankelijk westwaarts langer geweest is en mogelijk een toren gehad heeft. De gehele noordwand is blind, een verschijnsel, dat wij in dit gebied meermalen aantroffen sedert de 13e eeuw (zie Overzicht bouwkunst Noordelijk Oostergo). Daar ook de kerk van Kollumerzwaag in de 15e eeuw verbouwd werd en mogelijk zelfs ingewelfd en de kerk van Augsbuurt in die periode van steunberen werd voorzien, moet er een vrij grote bouwactiviteit geheerst hebben, ondanks de herhaaldelijk vermelde politieke tegenstellingen en de krijgshandelingen. Stins Over middeleeuwse niet-kerkelijke gebouwen in de grietenij zijn wij slechter ingelicht dan in de overige behandelde grietenijen. Als overblijfsel van stinsen is slechts een gedeelte van de Allemastate te Oudwoude te vermelden, een rechthoekig woongebouw, dat uit de 14e eeuw kan dateren. Van de overige states zijn, hoeveel historische gegevens er ook te vinden waren, geen bouwsporen bekend. Meestal zijn er boerderijen gebouwd op de terreinen en zijn of wel de bodemsporen verloren gegaan, of wel niet te achterhalen, daar er jongere gebouwen op de oude grondvesten geplaatst zijn. De in andere grietenijen geregistreerde situatie van stins en kerk dicht bijeen gebouwd, werd in Kollumerland slechts gevonden in Augsbuurt, waar de kerk direct ten zuidoosten Staat van de voormalige ook wel Augsburcht genoemde voormalige Clantstate. De 16e eeuw Bij de Reformatie blijken de kloostergebouwen en eventuele kapeilen drastisch te zijn vernietigd; de parochiekerken gingen over in reformatorische handen: schilderingen werden overgewit, terstond of later, altaren, beeiden, doopvonten en eventuele andere inventaris als sacramentshuisjes, oxalen enz. werden vernietigd. Slechts in enkele gevallen, zoals te Kollum, wordt melding gemaakt van een i6e-eeuws kunstwerk, namelijk een altaar, dat volgens Van Mander door Hans Vredeman de Vries geschilderd zou zijn. Mogelijk is Pybe van Meckema de opdrachtgever geweest, wiens vader door huwelijk met Tieth van Meckema de eigenaar was geworden van Oud Meckema State, het vroegere Blokhuis in Kollum. Bij de beschrijving van de Warf in Warfstermolen vermeldt Andreae voorts 16-eeuwse gebrandschilderde ruiten. Van de XVI KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND katholieke grietman Sierk van Donia (1569-1575) is blijkens zijn wapen een hardstenen latei bewaard gebleven in de kerk van Kollum. Ook een aantal fraaie grafzerken in Kollum en een in Augsbuurt getuigen van de cultuur in beeldhouwkunst en letteren, die hier in de 16e eeuw verbreid was. Kollum Aan het pand aan de Rijd, dat in 1609 als rechthuis gekocht werd door de grietenij, is in de zijgevel nog te zien, dat het laatgotische details heeft, zodat het in de 16e eeuw gebouwd zal zijn, kort nadat de Rijd gekanaliseerd werd en hier de kruising met de landweg kwam. Mogelijk hebben ook andere panden längs de Hoofdstraat, waar de oude verkaveling nog merendeels intact is, details uit die periode. Het was niet mogelijk voldoende onderzoek te doen in het inwendige van de huizen om te kunnen constateren of er nog kappen en zijmuren uit die tijd aanwezig zijn. De meeste geveltoppen zijn in de loop van de 18e en 19e eeuw opgeofferd aan toen deftig geachte brede rechte kroonlijsten, waardoor soms ook een halve verdieping gewonnen kon worden. De straatgevels zijn in de laatste eeuw bijna alle aan winkelpuien opgeofferd. Zeer grote huizen uit de vroege 19e eeuw staan aan de westzijde van het dorp en zijn thans nog als Raadhuis en Bejaardencentrum in gebruik. Zuidelijk van de Hoofdstraat legde Eyso de Wendt eind 18e eeuw, deels ter plaatse van een oudere state, zijn Oostenburg aan met een grote tuin, die bijna tot aan de Rijd en zuidwaarts tot de Trekvaart reikte. De zogenaamde berg zou een veelbesproken bezienswaardigheid worden, waaraan echter geen lang bestaan beschoren was. Op de kelders van Oostenburg werd in 1839 een werkhuis gebouwd. Verder westwaarts is in het begin van de 20e eeuw verkaveld in percelen, waarop vrijstaande panden gebouwd konden worden, een burgerimitatie van de states, die voordien ten westen van Kollum een lommerrijk landschap vormden. De wandelende dominee Potter is daarover lyrisch en de eigenaars moeten dan ook kosten noch moeite gespaard hebben om de ruime terreinen rond hun buitenplaatsen naar de laatste mode te voorzien van romantische heuvels, beekjes, vijvers en zelfs kunstwerken, die verval van water tot stand brachten. Waarschijnlijk heeft het grote voorbeeld Fogelsangh State te Veenklooster bij Oudwoude imitatielust opgewekt bij de bewoners van de latere buitenplaatsen. Fogelsangh State Fogelsangh State vormt namelijk een van de grootste beboste terreinen van Friesland en is stellig de grootste houtopstand van Noordelijk Oostergo. Het terrein is ontstaan uit een aanvankelijk kleiner bezit, aangekocht van de Staten door een Fogelsangh na de confiscate van de kloostergoederen, die in 1580 plaatsvond. In 1666 werden twee bezittingen door middel van het recht van naasting tot één buitenplaats vergroot, waaraan in de 18e en 19e eeuw nog uitbreidingen werden toegevoegd. Een formele aanleg uit de 18e eeuw, waarvan sporen te herkennen vallen, werd in 1838 en volgende jaren gewijzigd in een landschappelijke aanleg, ontworpen door de bekende Friese tuinarchitect L. P. Roodbaard. De 17e eeuw Het gebouw moet voor 1666 reeds bestaan hebben en als een van de weinige sporen uit die eeuw in de grietenij, is aan de tegenwoordige zuiderzijgevel nog een gedeelte muurwerk met bogen boven de vensters behouden. Met de torenspits van Kollum en enkele gevelfragmenten in Kollum, is dat in wezen het enige overblijfsel van de zo actieve 17e eeuw in de gemeente. Van de talrijke overige states, die de grietenij rijk geweest moet zijn, is slechts hier en daar een afbeelding bekend, waarop een I7e-eeuwse situatie wordt voorgesteld. Ook van het landelijke, door het hoge dak sierlijke kerkje van Munnikezijl uit 1665 zijn slechts nog foto's bekend. Wel is fraai i7e-eeuws kerkmeubilair over in Kollum, Augsbuurt en Burum. De 18e eeuw Zelfs naar de i8e-eeuwse vorm van Fogelsangh State is het slechts speuren. Het buiten moet onder de Van Heemstra's gewijzigd zijn, naar wij vermoeden reeds rond 1734, toen een nieuwe kaart van de bezittingen getekend werd. Resten van een formele aanleg van het park kunnen ook op wijzigingen in die periode duiden. Laat 18-eeuwse verbouwingen hebben echter de meeste sporen uitgewist. Ook van andere gebouwen uit de eerste helft van de 18e eeuw is in Kollumerland weinig meer te zien. De late 18e eeuw daarentegen heeft een nieuwe bouwactiviteit teweeg gebracht. Veel nieuwe buitenplaatsen, meestal van kleinere omvang, zijn toen ontstaan of herbouwd in en rond Kollum en ook rond Westergeest. De meeste zijn weer verdwenen, maar er resten wat afbeeldingen en beschrijvingen. Het straatbeeld van de Hoofdstraat van Kollum is ook deels in de tweede helft van de 18e eeuw en eerste helft van de 19e eeuw tot stand KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND gekomen in de aaneenrijing van rechte kroonlijsten. Op het platteland ontstonden de grote boerderijen van het kop-hals-romptype met lange voorhuizen, waarvan er nog een aantal aanwezig is. Ook werden de kerkjes van Burum en Augsbuurt herbouwd. De laat i8e-eeuwse vorm van Fogelsanghstate heeft tot 1872 bestaan en is uit foto's en opmetingsschetsen bekend. Het huis had toen de afmetingen zoals die nu nog bestaan, maar de gevel werd geleed door acht kolossaalpilasters met Ionische kapitelen, die een groot driehoekig fronton droegen, waarin de wapens van de familie gestaan zullen hebben. Achter een eenvoudige ingang beganegronds moest men, binnengekomen, enige treden stijgen om het niveau van de beletage te bereiken, of wel afdalen om in de dienstruimten in de kelder te komen. Deze toestand, die bij het Koningsbezoek in 1852 De 19e eeuw nog bestaan moeten hebben, is in 1873 gewijzigd doordat de trap buiten vôôr het huis gelegd werd. De gevel werd toen tevens ingrijpend aangepast aan de moderne eisen van pleisterwerk, grote glasruiten en een glazen overkoepeling van het bordes. Om de vertrekken op de verdieping comfortabeler te maken, werden daar de vensters verhoogd. De kap werd naar de gangbare smaak verlaagd. Op de bijgebouwen ziet men thans nog de kaphelling, die bij de verbouwing van 1873 ontstaan is. Buiten het terrein van het Huis, maar in de onmiddellijke nabijheid werd voor de moeder van de nieuwe bewoner de Villa Nova gebouwd door dezelfde architect J. I. Douma, die de state moderniseerde. Op de landerijen van het landgoed werd in de eerstvolgende jaren een aantal grote boerderijen gezet door dezelfde architect in een toen baanbrekende nieuwe stijl en van stelpvorm. Ongetwijfeld heeft dit invloed gehad op de boerderijenbouw in de omgeving. In de Eskespolder werd door grootgrondbezitter B. Eskes in 1859 een kapitale boerderij gebouwd, doch hier werd meer aansluiting gezocht bij de in Groningerland gebruikelijke vormen met een serie läge zoldervensters boven de voorgevel. Ook dit type vindt men meer in de grietenij. De vroege 19e eeuw moet nog een tijdperk van redelijke welstand geweest zijn in de grietenij. Er werd tenminste vrij veel gebouwd. In Kollum bouwde Willem Hendrik van Sytzama in 1809 zijn enorme woning, waar sedert 1895 de gemeente gehuisvest is. Westelijk daarvan moet toen ook de woning gebouwd zijn, die thans als bejaardenhuis dienst doet. Op de grondvesten van het voormalige Oostenburg bouwde de grietenij in 1839 een Armhuis. Aan de andere zijde van het dorp was in 1829 nog de riante villa Oostenstein gebouwd in de stijl van de stadsarchitect in de provinciale hoofdstad Van der Wielen. Aan die zijde ook liet de notaris in 1847 een nieuwe villa bouwen, waarbij een tuin werd aangelegd, waarschijnlijk naar ontwerp van L. P. Roodbaard, de tuinarchitect, die in Friesland zoveel sporen heeft nagelaten en die ook bij de herinrichting van het park van Fogelsanghstate in diezelfde jaren betrokken was. Wij vermeldden reeds hoe de grootgrondbezitter B. Eskes in het midden van de eeuw in de nieuwe polder een boerderij met zaadzoldervensters liet bouwen en hoe anderzijds het voorbeeld van de bouwheer van Fogelsanghstate werkte. Het grondgebruik speelde hier uiteraard tevens een roi. De Afscheiding in het kerkelijk leven bracht de bouw mee van een aantal gereformeerde kerken en kerkjes, die echter over het algemeen het peil van provinciale bouw niet te boven komen. Merkwaardig was de enorme houten noodkerk te Kollum uit 1887, die in 1924 vervangen werd door de forse uit paarse baksteen opgetrokken kerk van E. Reitsma, die een eigen Stempel vertoont. Op het platteland was een enkele landbouwer in die periode bereid een villa-vormige woning voor zijn bedrijfsruimten te laten bouwen, zoals in Groningerland meer voorgekomen is. De renteniers- en notabelenwoningen in Kollum rijzen ons inziens niet uit boven wat ten plattelande gebruikelijk was, al geven zij hier en daar blijk van beïnvloeding door wat elders in het land gebeurde op het gebied van nieuwere architectuur. Van de diverse Scholen die Kollum rijk geweest is, valt die aan de Eskeslaan uit 1920 op door de verzorgde detaillering. X L.I X Lijst van afkortingen in de litteratuuropgaven gebruikt Van der Aa Andreae '8i Andreae '83 Andreae '85 Atlas vestingwerken Benef. Bervoets Inventaris Bosgraaf, Ansichten Bulletin K.N.O.B. Van Buijtenen, Achtkarspelen Van der Bij en Veenstra Bunskoeke Catal. Roodbaard A. J. van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, 13 din. in 14 banden, Gorinchem 1 8 3 9 - 1 8 5 1 De Lauwerszee nagespoord in wording, omvang en bedijkingen. Leeuwarden 1881 Kollumerland en Nieuw Kruisland geschiedkundig beschreven met oudheidkundige plaatsbeschrijving door mr. A. J. Andreae, Kollum 1883 Herdruk als Kollumerland beschreven door mr. A. J. Andreae, Leeuwarden 1975 Oudheidkundige plaatsbeschrijving van de gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland met aanteekeningen en Bijlagen door mr. A. J. Andreae, Kollum 1885 Herdruk als Kollumerland beschreven door mr. A. J. Andreae, Leeuwarden 1975 Atlas van historische vestingwerken in Nederland; uitgave van de stichting Menno van Coehoorn, dl. i, 's-Gravenhage 1956 Beneficiaalboeken van Friesland opgemaakt te Brüssel 25 augustus 1542 ...; uitgave Prov. Bestuur van Friesland, 1850, met inleiding door J. van Leeuwen. J. J. A. Bervoets, Inventaris van het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken afdeling Künsten en Wetenschappen 1875-1918, Den Haag 1985 R. Bosgraaf, Kollum in oude ansichten, Zaltbommel, 1972 id. deel 2, ib. 1984 Bulletin uitgegeven door de (Kon.) Nederl. Oudheidkundige Bond, Amsterdam 1899-; vierde serie getiteld Oudheidkundig Jaarboek 1932-1946; zesde serie met Nieuwsbulletin 1948- M. P. van Buijtenen, Achtkarspelen tussen Munster en Utrecht. Nevenaspiraties bij enkele kloosterfundaties. Utrecht 1967. Ook in archief Gesch. Kath. Kerk in Nederland ix, 1967. H. van der Bij en H. Veenstra, Pingo's, Puollen en Planten in Kollumerland. Leeuwarden Fryske Akademy 1975 D. M. Bunskoeke en P. Timmermans, Molens in Friesland in oude ansichten. Deel 1, Zaltbommel 1981 ; deel 2 (met aanv. en verbeteringen op dl. 1) Zaltbommel 1982 L. P. Roodbaard, architect van buitengoederen L IJST VAN AFKORTINGEN Charterb(oek) Douma, Verleden en heden Fries Molenboek F.V.A. Halbertsma, Terpen Jubileumboek Witteveen Karstkarel 1984 Keune, Korenmolens Kiesow, Ostfriesische Kunst Martin Moerman Mol, Grootgrondbezit Van der Molen, Gemaal Van der Molen, Turf Molens in Friesland Mon. Bat. Muller Reg. en Rek. Munnekezijl 500 jaar N.G.N. Nieuwsbulletin K.N.O.B. N.N.O.F. Oudh. Jrbk. Pax Groningana Potter, Wandelingen [Catalogus tentoonstelling Fries Museum] door Rita Mulder-Radetzky, Rita Overbeek en Peter Karstkarel, Leeuwarden Fries Museum 1979 G. F. Schwartzenberg thoe Hohenlansberg, Groot Placaat- en Charterboek van Vriesland, 6 dln. Leeuwarden 1768-1795 Y. Douma, Uit het verleden en heden van Kollum, Kollum 1932 Fries Molenboek, samengesteld met medewerking van de Fryske Mole, Gild Fryske Mouners, De Hollandse Molen, de Fryske Akademy. Leeuwarden z.jr. (1980) Friesche Volksalmanak, Leeuwarden 1836-1899 H. Halbertsma, Terpen tussen Vlie en Eems, een geografisch-historische benadering, uitgegeven in opdracht van de Vereniging voor terpenonderzoek, Groningen 1963 J. Bosgraaf, Kollumerland rond 1900, Kollum 1982 Peter Karstkarel, Bouwkunst in Kollumerland. Stichting Oud Kollumerland 1984 W. T. Keune, Van Koren- en pelmolens in Noordoost Friesland [Dokkum 1970] G. Kiesow, Ostfriesland im Schutze des Deiches, Bd. iv, Pewsum 1969 Vroeg-middeleeuwse zandstenen sarcophagen in Friesland en elders in Nederland. Drachten 1957 H. J. Moerman, Nederlandse plaatsnamen. Brüssel 1956 J. Mol, Grootgrondbezit van Friese kloosters in de Middeleeuwen, doct. scriptie M.E. geschiedenis v.u. Amsterdam 1979 S. J. van der Molen, Het gemaal in Friesland. De Vrije Fries 1955, 93-106 S. J. van der Molen, Turf uit de wouden. Bijdrage tot de geschiedenis van de hoogveengraverij in Oostelijk Friesland tot 1900. Leeuwarden 1978 Samengesteld in opdracht van Gedep. Staten van Friesland in samenwerking met de Fryske Akademy in Leeuwarden en de Vereniging de Hollandse Molen te Amsterdam, Leeuwarden 1971 M. Schoengen, Monasticon Batavum, 3 dln. en Supplement. Amsterdam 1941-42 S. Muller Fzn. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht 1325-1336. 's-Gravenhage 1889-1891. Werken Historisch Genootschap N. Serie 53-54 R. Bosgraaf, W. T. Keune en drs. L. Prinsen, Munnekezijl 500 jaar, Munnekezijl 1976 Nomina Geographica Neerlandica, Tijdschr. voor toponymie en taalgeografie. dln. I-XIV. Zie Bulletin K.N.O.B. Nieuwsblad Noord Oost Friesland. Dokkum zie Bulletin K.N.O.B. Pax Groningana, 204 oarkonden üt it Grinzer archyf oer de forhâlding Grins-Fryslân yn de fyftjinde ieu ütjown troch M. G. Oosterhout, P. Gerbenzon, B. Sjölin, Th. S. H. Bos, A. L. Hempenius, J. van der Kooi, A. Pietersma, O. Vries. Frysk Ynstitut oan de Ryksuniversiteit to Grins, 1975 H. Potter, Wandelingen en kleine reizen door sommige gedeelten van het Vaderland. Amsterdam 1808-1809 LIJST VAN AFKORTINGEN LI Publ. Band A.F.T. R.V.A. R.V.G.O. Rienks en Walther Schönfeld Schotanus(-Halma) Schotanus, Beschrijvinge Sikkema Sipma R. Smit Gedenkschr. Spionnagerapport Tegenw. Staat Voet Van der Wal Wigersma Wijnja Wumkes Bronnen Schoolmeestersboekjes Stemkohier Stichting Aide Fryske Tsjerken, Publicatiebanden I-IV 1970- (I. Telting,) Register van den Aanbreng van 1511 en eerdere stukken tot de floreenbelasting betrekkelijk uitgegeven door het Friesch Genootschap ter beoefening van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. Leeuwarden z.j. (1879) J. Reitsma, Register van Geestelijke Opkomsten van Oostergo, uitgegeven door het Friesch Genootschap ten beoefening van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. Leeuwarden 1888 K. A. Rienks en G. L. Walther, Binnendiken en slieperdiken yn Fryslan. Bolswert 1954 M. Schönfeld, Nederlandse waternamen. Brüssel 1955 B. Schotanus a Sterringa, Uitbeelding der heerlijkheit Frieslands enz. 1718. (Facsimile-uitgave A'dam- Leeu warden 1970) Chr. Schotanus a Sterringa, Beschrijvinge van de heerlyckheydt van Frieslandt. Leeuwarden 1664 (herdruk Leeuwarden 1978) K. Sikkema sr. en K. Sikkema jr., Zwaagwesteinde, het ventersdorp op de friese heide. Franeker 1954 P. Sipma, Oudfriesche oorkonden. 4 dln. 's-Gravenhage 1927-1977 Gedenkschrift van het Driehonderdjarig Bestaan van het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap te Burum en Munnekezijl 1880. Herdruk Buitenpost 1978 N. E. Algra, Een spionnagerapport van omstreeks 1468. Fryske Akademy, Leeuwarden 1967 Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, deel 1, 11 EN in, Amsterdam 1785-1788 E. Voet, Merken van Friesche goud- en zilversmeden, 2e herziene en verm, druk door A. Wassenbergh en E. J. Penning, m.m.v. C. Boschma. 's-Gravenhage 1974 H. van der Wal, De brug annex keersluis te Munnekezijl (uitg. van de Stichting Moderne Architectuur Friesland, no. 18), Leeuwarden 1983 S. Wigersma Hz., Muntvondst te Oudwoude, De Vrije Fries, xxe dl. 1906, 65-81 G. D. Wijnja, Langs oude Friese windmolens. Oosterend 1977 G. A. Wumkes, Stads- en dorpskroniek van Friesland, deel i 1700-1800, deel 11 1800-1900. Leeuwarden 1 9 3 0 - 1 9 3 4 . Antwoorden op vragen naar monumenten en opschriften gesteld aan de onderwijzers van de diverse dorpen door het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde in 1857. De antwoorden moesten gezonden worden aan de heer W. Eekhoff te Leeuwarden. H.S. 1150 van de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden. Registers van huizen (en hun eigenaren) waarop belasting en stemrecht rustte, in 1640 opgemaakt door de Staten en in 1698 herzien en in zes delen gedrukt; daarna om de tien jaar herzien. R.A. Leeuwarden. Overige afkortingen A.R.A. B.A.I. Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage. Biologisch Archeologisch Instituut der RijksuniverL IJST VAN AFKORTINGEN O.A.T. P.B. R.A. R.D.M.Z. R.O.B. S.H.B.O. C. f. Enige in Friesland gebruikelijke begrippen Beitelingen Floreenkohieren Hornleger Plaats Pondemaat (pd. of pdm.) Sate State siteit Groningen. Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels (van het Kadaster) Provinciale Bibliotheek, Leeuwarden. Rijksarchief in de provincie Friesland, Leeuwarden. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort. Stichting Historisch Boerderij Onderzoek, Arnhem. caput = hoofdstuk folio = bladzijde verso = achterzijde Vlechtingen ter afwerking van een schuine kant aan muurwerk. Sedert 1700 op last van de Staten opgemaakte registers van floreenrenten, d.w.z. een grondbelasting in 1511 door de Saksische hertogen ingevoerd. R.A. Leeuwarden. Huisstede, waarop een stemdragende plaats staat of stond. Boerderij. Landmaat van 240 vierkante roeden, in 1813 vastgesteld en omstreeks 36,7 are beslaand. Oorspronkelijk de benaming voor het land waarop men woont. Later gebruikelijk voor boerderijnamen. Oorspronkelijke benaming voor het huis waarin men woont. Later de herenhuizing ten plattelande en tenslotte gebruikt voor boerderijnamen, soms ter aanduiding dat hier een state gestaan heeft, in de betekenis van herenhuizing. Voor de namen van onderdelen van molens zij verwezen naar A. Sipman, Molenbouw, Zutphen 1975; voor bouwkundige termen naar E. J. Haslinghuis, Bouwkundige termen, Utrecht 1953 en 1970. I De dorpen 2 Overzichtskaart 3 Augsbuurt Het gehueht is gelegen ten zuidoosten van Kollum, tegen de grens met Achtkarspelen. Vanouds kwam de nederzetting ook voor onder de naam Lutjewoude. De achtergrond van beide namen is niet zeker: onduidelijk is of Lutjewoude geïdentificeerd mag worden met het uit 1374 bekende Lillingwald (Van der Molen, Turf, 33). De oudste vermelding van Augsbuurt stamt uit 1490. Er bestaat een interpretatie waarbij in het eerste deel van de naam een persoonsnaam wordt herkend, anderen houden de naam voor onverklaarbaar. Augsbuurt als uitbuurt (buitenbuurt) van Kollum, als zodanig werd de naam in het verleden soms opgevat, schijnt op ethymologische gronden niet juist te zijn (Moerman, 44; N.G.N., II, 171). De naam Lutjewoude geeft wel duidelijk aan dat het hier een woudnederzetting betreft. De verkaveling van het dorpsgebied, bestaande uit een opstrekkende verkaveling, wijst eveneens in die richting. Het kaartbeeld laat duidelijk zien dat de middeleeuwse ontginning ter plaatse van Augsbuurt een zelfstandige ontwikkeling is geweest, ingeklemd tussen en dwars op de opstrekkende verkaveling van Kollum en Achtkarspelen. Mogelijk heeft Gerkesklooster bij de kolonisatie een rol gespeeld: een nauwe juridische relatie met dit klooster is aanwezig, wanneer de 'kerkheer' van Augsbuurt in 1490 vermeldt dat vanouds Gerkesklooster recht sprak over zijn meiers in dit gebied (Charterb. 11, 414). De omvang van de bebouwing is blijkens het kaartmateriaal altijd verspreid over het dorpsgebied gelegen geweest. Bepalend voor de structuur zijn de Clant State en de nabijgelegen kerk, waarvan de terreinen in elkaars verlengde liggen, dwars op de verkavelingsrichting. De ligging van state en kerk in elkaars nabijheid is ook eiders in Noordelijk Oostergo geconstateerd, waarbij een relatie tussen statebewoners en kerkstichting kon worden verondersteld. Met de aanleg van de vaart tussen Kollum en Gerkesklooster in of kort na 1508, vlak längs het stateterrein, werd het dorpsgebied in twee delen verdeeld. Het beloop van de vaart, zo dicht längs de state kan bijna niet op toeval berusten en is mogelijk dan ook door de statebewoner mede vastgesteld. De nog duidelijk waarneembare oneffenheden in het veld vormen, met boerderij Clant State, de herinnering aan de in de 18e eeuw afgebroken state. Dit terrein en ook het aangrenzende kerkhof liggen duidelijk hoger dan de oostelijk daaraan grenzende terreinen, daarmee de overgang naar het voormalige kwelderlandschap markerend. 4 AUGSBUURT Afb. i. Kopie van het kadastrale minuteplan, omstreeks 1823. Schaal i : 7500. Afb. 2. Luchtfoto. Schaal ca. 1 : 6000. Opname 1980. a u g s b u u r t Hervormde kerk KERKELIJKE GEBOUWEN De Hervormde kerk is een sober bakstenen gebouw, dat met de voormalige school en pastorie op een terrein ligt, dat vanouds direct ten zuiden van de bij Schotanus vermelde edele state Augsburg lag, ten zuid-zuidoosten van Kollum. De Trekvaart naar Groningen kwam onmiddellijk ten westen van het terrein te lopen. Kerk en toren zijn eigendom van de Stichting Aide Fryske Tsjerken te Leeuwarden (afb. 3-5, 9). Litteratuur Bronnen Charterb. 11, 4 1 4 ; R.V.G.O. 192; Andreae '85, 11, 57; Wumkes 1, 326; Van Buijtenen, Achtkarspelen, 34. Rekeningboeken kerkvoogdij 1732-1834 in Streekarchivariaat noord-oost Friesland te Dokkum; dossier uit 1885 in archief Binn. Zaken, Rijksadviseurs voor de Monumentenzorg over kerk en pastorie, A.R.A. Den Haag, Inv. Bervoets nr. 1112. Rapport Fryske Akademy, Archeologyske wurkgroep d.d. 9 febr. 1976 in afschrift gevoegd bij Rekeningboeken kerkvoogdij. 6 a u g s b u u r t Afbeeldingen Tekening door J. Stellingwerf 1723 in coll. Fries Museum, Leeuwarden; op het kerkzilver uit 1677, 1682 en geschonken in 1708 wordt de kerk afgebeeld (zie Zilver). In bovengenoemd dossier Binn. Za. 1885 berust een schetstekening 1 noo door J. Hubscher, hoofdopzichter bij de Rijksgebouwendienst te Groningen. Geschiedenis In een door Van Buijtenen gepubliceerde oorkonde uit 1374 wordt een kapel van Lillingwald genoemd, waarvan het benoemingsrecht deels aan de abt van Dokkum, deels aan de proost van Utrechts Oudmunster toekwam. Deze plaatsnaam komt ook voor in een oorkonde uit 1421 (Sipma 11, 34), waarin een stuk veenland in die plaats geschonken wordt aan het klooster Genezareth, ten westen van Ferwerd aan de Dokkumer Ee. De mede-ondertekenende pastoor van Hardegarijp deelt mede, dat het land in kwestie van hem Cons') afkomstig is en verklaart zieh akkoord met de gift. Men vraagt zieh af of deze Schenking, indien men aan Augsbuurt denkt, niet te ver verwijderd ligt van Genezareth en vooral van het gebied van de mede-ondertekenaren, hoofdelingen van Rinsumageest, Damwoude en Genum, pastoors van Ferwerd en Rinsumageest en van Hardegarijp, dekens van Oudkerk en Dokkum, abten van Dokkum en van Foswerd. Daarentegen wordt deze kapel, indien zij in Ferwerderadeel gelegen zou zijn geweest, nergens elders vermeld. Augsbuurt evenwel wordt in 1511 en 1525 nog Lutkewolde genoemd (volgens Andreae) en zelfs nog in de içe-eeuwse rekeningboeken, waar gesproken wordt van de weeskinderen van Lutkewolde in de jaarrekening met opschrift 'Augsbuur'. Over het algemeen is 'Lutkewolde' spraakgebruik en 'Augsbuur' officiëler. Mogelijk hebben er twee plaatsen 'Lutkewolde' bestaan, waarvan een in Ferwerderadeel. De pastoor van Augsbuurt getuigde in 1490 over de vraag aan wie het wereldlijke recht toekwam, dat vanouds het Convent van Gerkesklooster over haar meijers gesproken had (Charterb. 11, 414). Ook Augsbuurt en blijkens deze getuigenis mogelijk juist Augsbuurt wist daarvan. Was deze plaats dan vanouds soms een uithof? Omstreeks 1723 tekende Stellingwerf de kerk met steunberen en spitsboogvensters en een afsluitend boogfries onder de gootlijst. Deze kerk werd volgens Andreae afgebroken en vervangen in 1782. In de rekeningen, die 1732 beginnen, komt summier iets voor over het afbreken in 1741 van een toren waarbij aan een dakruiter gedacht moet worden. Wel wordt een legaat vermeld in 1746/7 van J. F. van Schratenbach de Coning groot 300 gld, waarvoor waarschijnlijk een nieuwe dakruiter gemaakt is. Jacob Ypes wordt in 1747 betaald 'voor't maaken van een nieuw toorentje'. S. Alefs, houtkoper, levert hout en materialen en Th. Nauta en zn., meester-loodgieter en leidekker te Leeuwarden, levert lood en leien. Ook vindt men in 1752 nog vermeld een omslag per pondemaat grondbezit voor het torentje. In 1784 worden nieuwe tekstborden verantwoord, 'waar tekst op geschreven wordt'. In 1795/6 wordt W. L. Ruwersma betaald voor verven en glasmaken en worden er blauwe pannen voor het dak gekocht. Het kruis op de nok vermeldt 1782 en volgens Andreae waren de gebrandschilderde ramen ook alle 1782 gedateerd. In 1796 wordt een perceel land verkocht en pas in 1799 vindt men afbetalingen van verschotten in de orde van grootte van twee maal 306 gld en 255 gld vermeid en wordt opnieuw kerkeland verkocht. Waarschijnlijk zijn toen eerst de kosten afbetaald. In 1890 kreeg de kerk een opknapbeurt. V. de Stuers vroeg vanuit Den Haag de opzichter te Groningen om een rapport; hoofdopzichter J. Hubscher leverde dit en voegde er een schetstekening bij. Architect Velding te Buitenpost, verantwoordelijk voor de restauratie, vermeldt in een brief dat hij 'aanwijzingen kan doen van de vroegere kerkglazen in het kerkje van Lutkewoude: 'Enkele zijn aanwezig bij den Heer notaris Andreae te Kollum, welke gaarne disponibel worden gesteld, andere zijn aanwezig in het Oudheidkundig Museum te Leeuwarden'. Daarna wordt echter niets meer hierover vernomen: het Fries Museum bezit geen glazen noch aantekeningen over glazen uit Augsbuurt volgens informatie uit 1986. In 1912 is de toren bij een poging tot richting ingestort en herbouwd onder leiding van J. Pijnacker. De kerk is in 1973-1975 gerestaureerd. Bij die gelegenheid is een oudheidkundig bodemonderzoek gedaan door de Archeologyske wurkgroep van de Fryske Akademy en het Fries Museum onder leiding van G. Elzinga. Onder de bestaande muren bleken funderingen van middeleeuwse baksteen van 28 x 5 cm te bestaan, die 1,50 m onder het maaiveld staken en voor wat betreft de bovenste a u g s b u u r t 7 ^ ^ 1782 ES53 + 191 2 ; FUNDERINGEN 0 10 M L J VROEGERE KERK U m i i — • 3 lagen bij de herbouw opnieuw gemetseld waren. In het koor bleek een soort 'vloerbedekking' aanwezig te zijn van turven. Voorts vond men een graf met een skelet met het hoofd naar het westen liggend: daaronder nog lagen doodsbeenderen verspreid in een kleilaag. De weinige scherfvondsten blijken niet ouder te zijn dan de 14e eeuw, hetgeen overeenkomt met de vondst van vrij diepe steunberen tegen de noord- en zuidmuren. Aan de zuidwestzijde is een gedeelte van een fundering aangegraven, waarvan zonder nader onderzoek de betekenis niet duidelijk is. Beschrijving Op het avondmaalszilver is deze kerk afgebeeld met een puntvormig beëindigde westgevel met pinakels aan de topgevel. Achter de westgevel stond een dakruiter, die blijkbaar in 1746 vernieuwd is. Kerk en ingebouwde toren zijn opgetrokken van bruinrode baksteen van het formaat 20 — 20,5 X4,5 cm, 10 lagen 50 cm. De westelijke travee en de westgevel zijn in 1912 herbouwd. Het gebouw is aan de oostzijde driezijdig gesloten met vensters in de schuine zijden. Aan de hoeken en halverwege de noord- en zuidmuur zijn lisenen aangebracht. In de lange wanden staan telkens twee half rond gesloten grote vensters, waarvan de dagkanten een kop inspringen. In de halve steen brede dagkanten staan houten ramen met kleine roedeverdeling; in de kop een cirkel boven de spitsbogig verenigde roeden. De ingebouwde westtoren heeft een rondbogige, tweemaal met een kopse sprong omlijste ingang en dergelijke grote galmgaten aan elke zijde. Op het bovenvlak van de toren staat een korte achtzijdige spits. De muren zijn verankerd door trekbalken. Het segmentbogige gewelf rust op een iets verbrede voorlijst. De lambrisering van brede vuren delen en de sobere banken waren vergaan en zijn bij de restauratie verwijderd. Bouwgeschiedenis Ter vervanging van een middeleeuws bakstenen kerkgebouw is in 1782 de bestaande kerk gebouwd, waarvan de toren en de meest westelijke travee in 1912 herbouwd zijn na instorting van de toren. Opgraving van de fundering van de tegenwoordige kerk heeft aangetoond, dat deze op de middeleeuwse grondvesten staat. Aangetroffen steunberen bleken later tegen de oorspronkelijk tot 1 m breedte reikende fundering te zijn aangelegd. Verzwaring van de hoeken van de koorsluiting kan ons inziens duiden op een overwelving van deze mogelijk nog laatromaanse aanleg. De afmeting van de driezijdige koorsluiting is exact gelijk aan die van de kerk te Genum, die nog uit tufsteen bestaat. De aanwezigheid van een i2e-eeuws sarcofaagdeksel geeft aanwijzingen voor het bestaan van een vroege stenen kerk op deze plaats, die mogelijk eveneens in de 12e eeuw ontstaan kan zijn. Inventaris De kerk bezit: Preekstoel Een preekstoel met rechthoekige kuip en klankbord. De onderzijde van het klankbord en zijkanten van de kuip zijn met zogenaamde gekorniste panelen versierd; op de voorzijde is een voorstelling van Mozes en Aäron, staande op voetstukken voor een draperie en houdende de Tafelen der Wet ('de Thien geboden') boven een draagbare Arke des Verbonds. De ruimte tussen de voetstukken is gevuld met het alliantiewapen Aylva-Aylva, met op een spreukband 'E. V. Aylva L. V. Aylva'. Op de hoeken van de kuip bevinden zieh gladde kolommen met een ring, op een derde hoogte van de basis 8 a u g s b u u r t af gerekend. Blijkens de namen moet de preekstoel in of na 1668 besteld zijn; (vgl. Clant State) (afb. 7 en 8). Doophek Eenvoudig doophek met spijlenzone en knoppen boven de stijlen. Grafzerken Van de door Andreae genoemde rode en gele zandstenen grafzerken is nog aanwezig: Een geel zandstenen, taps toelopende zerk 210 x 75-60 cm, versierd met Jerusalemkruisen en kromstaven, Martin nr. 84, xnd. Het handschrift 'Grafschriften' in het Rijksarchief te Leeuwarden geeft een schets van de steen in minder beschadigde toestand. (Voor de datering vgl. G. Kiesow, Ostfriesische Kunst. Bd. iv van Ostfriesland im Schutze des Deiches, Pewsum 1969, 24) (afb. 10 en 11). Een aantal I7e-eeuwse zerken deels zwaar beschadigd. Een grote zerk Roorda (2,25 x 1,25 m), waarop de uitgehakte wapentekens nog te herkennen zijn. Randschrift; 'Ao 1617 dé 28 februar sterf dë Edelê Eerenfeste Jr. Sixtus vä Roorda oit int 49 iaer'. In de hoeken alliantie-wapens Roorda-Herwei, Scheltema-Harkema, Scheltema- Harckema, Aylva-Unia (beide Schilden gedeeld). In het vlak een cartouche met alliantiewapen Roorda-Scheltema, gehelmd met uitkomende struisveren. De hond in het wapen Scheltema is steeds naar het midden van de zerk gekeerd. Een zesregelig Latijns gedieht, dat blijkens een bijgewerkt oud afschrift luidde: 'Conditur hie raptus quondam non parvus Iberi/Rhoorda metus, patriae spes columenque suae/Mundus habet lau(des, animam) sortitur Olympus/Quod superest, cineres, invida terra tegit/Disce mori, fluxis diffidere, disce viator/Ferre crucem, Christo fidere, disce mori\ Vertaald: 'Bijgezet is hier, weleer de verbijsterende schrik van de Spanjaard,/Roorda, aan 't leven ontrukt, schutse en hoop van zijn land./Heeft al de wereld in zijn roem, zijn ziel valt ten deel aan d'01ympus;/Wat van hem rest, zijn as, dekt d'afgunstige aard'./Leer nu te sterven, 't vergank'lijke mijden, leer, reiziger, 't kruis te/torsen, op Christus vertrouw! ja, leer te sterven, mijn vriend'. (Vertaling drs. Verdenius; G. M. Bartelink in Kroon Hermeneus, LUI, 1981, 282) (afb. 16). Kleine zesarmige koperen bolkroon, xvm (afb. 6). Rouwborden Twee sobere rechthoekige rouwborden. De omlijsting wordt gevormd door kolommen die een hoofdgestel dragen. In het vlak onder een parelkroon bevindt zieh het ovale wapenschild (afb. 17 en 18). 1. gevat tussen lauriertakken, en als meubelen twee rozen. Opschrift op de lambrequin: 'Wel Ed Juffr. Catrijna van/Scheltinga Old xix jaar/ Overleden den vi Desem/ber A°M D CC xif ; 2. gevat tussen een eikentak en een lauriertak, wapen gedeeld, rechts keper waaronder klaverblad, erboven twee sterren, links twee rozen. Onderschrift op lambrequin: 'Vrouw/Jetske van Scheltinga. Huisvrouw van de Heere Willem/Lievius van Fiersen Maijoor en Overst int Ree/ giment van de Hartogh van Saxseneijse/nach overleden den 28 Augusti Aetatis int/29 't jaar i7o8'(sic). Zilverwerk Avondmaalsbeker hg. 12,8, diam. 10,2 cm. De gehele beker is versierd met horizontale geareeerde strepen met uitzondering van médaillons, waarin aan de ene zijde het kerkje is gegraveerd met een topgevel aan de westzijde en een dakruiter op de nok. Aan de andere zijde het gekroonde alliantiewapen Aylva-Aylva. Langs de bovenrand Staat het opschrift: 'Desen geven aen de kerck van Ausbuer door den wel Edele Hoog geboren heer Jr. Epo van Aylva ende de wel edele Frouw mefrouw Lucia van Aylva Ano 1682.' Merken: Dokkum, K van 1682, en meesterteken van Thomas Hicht. Voet 125 (afb. 13). Schotel diam. 25,6 cm. Op de brede rand is aan de ene zijde het alliantiewapen Aylva-Aylva gegraveerd en 'Anno 1708'; daaronder een banderol met het opschritt: 'gegeven aen de kerk van Ausbuer door den wel Edele Hoogh geboren Heer J. Epo van Aylva en den wel edele geboren vrou Lucia van Aylva'. Aan de andere zijde binnen een krans is een afbeelding van het kerkje gegraveerd. Merken: Dokkum, niet gekroonde E van 1677, meesterteken Th. Hicht. Voet 125 (afb. 14)- Bekken diam. 14,8 cm. Op de vlakke rand aan een zijde Staat een afbeelding van het kerkje en 'Gegeven aan de kerck van Ausbuer', aan de andere zijde het alliantiewapen Aylva-Aylva en het opschrift 'door Haer Edë Epo van Aylva en Mevrou Lusia van Aylva.' Merken: Leeuwarden groot keur, Q van 1710 en meesterteken van Rimb. G. de Visscher afmetingen. Voet 429 (afb. 15). Het zilverwerk wordt thans in de oudheidkamer Kollumerland te Kollum bewaard. Klok De na 1945 niet teruggekeerde klok was in 1917 gegoten door Van Bergen te Heiligerlee ter vervanging van de door Andreae genoemde klok van J. Balthasar. Het a u g s b u u r t 9 opschrift luidde volgens hem: 'Jurjen Balthasar heeft mij geghooten in Leeuwaerden 1658. Pitter Jarigs mede Bisitter voor den geregte van Collumerlandt. Bodie Rompts Kerkvoogt Oege Ypes Committeerde Jan Lourens Brunie Jr. Feio van Scheltema Grietman over Collum, Collumerlant en het Nieuwe Cruislant mede raedt ter Admiraliteit tot Harlingen'. De Vrije Fries xvi voegt daar nog aan toe: 'Georgius Proost pastor Ao dorn 1658.' Glazen De kerk bezat tot kort voor 1885 zes gebrandschilderde glazen uit 1782, geschonken door Willem v, Gedeputeerde Staten, Staten in het Mindergetal, Raden 's Hofs van Friesland, Heren Rekenmeesters van Friesland en Martinus van Scheltinga Grietman, 'alle met de daarbij behorende wapens' (Andreae '85, 11, 145). Pastorie De pastorie ten westen van de kerk is in 1890 afgebroken en onder leiding van architect A. Velding te Buitenpost herbouwd. Andreae kende er nog de oude pastorie, die uit kloostermoppen bestond en volgens de kadastrale minute een brede schuur achter het woongedeelte had. Mogelijk dateerde dit gebouw uit de 17e eeuw, toen het oude Clantslot herbouwd werd en er moppen ter beschikking kwamen. In de kerkvoogdijrekeningen komt de pastorie jaarlijks voor met onderhoud, onder meer met geregeld 'schoven' voor dakbedekking. In 1764 wordt een gracht gegraven tussen pastorie (tuin) en kerkhof en wordt er een Engelse schoorsteen gemaakt. In 1779 worden er schuiframen met lood gemaakt. In 1796 worden er bomen bij de pastorie geplant, die geleverd worden door L. Viaskamp. Armhuis In 1732 komt ook in Augsbuurt in de kerkerekeningen bij het jaarlijks onderhoud een armhuis voor. School en schoolmeesterswoning Ten oosten van de kerk staan naast elkaar de volgens Andreae ('85, 11, 60) in 1833 en 1839 gebouwde school en de schoolmeesterswoning. Ons inziens is het pand met de ingang in het midden de laatstgenoemde geweest. Beide zijn thans als woning hersteld en ingericht. CLANT STATE Het kadastrale minuteplan geeft längs de trekvaart een groot omgracht terrein, dat in de noordoostelijke hoek nog een kleiner, vierkant omgracht terrein bevatte. Hier moet de Clant State of Augsburg (Schotanus) gestaan hebben, een belangrijke state waarover vrij veel bekend is. Op de singel buiten de omgrachting Staat nu een boerderij van het kop-hals-romptype, die de naam van de state draagt. Tegenw. Staat 11, 225; Andreae '85, 11, 61. Tekening door J. Stellingwerf 1722 met het onderschrift: "t huis Clant te Augsbuur bij Kollum in Kolummerlant behoort den heere D. F. van Aylva grietman aldaar' coli. Fries Museum, Leeuwarden. (afb. 12) De naam Clant naar de familie, die lange tijd de state bezat, dateert van 1536, toen Claes Clant de state kocht. Voordien heette het goed Harkema Heerd. De vroegste vermelding van een Harkema in verband met dit eigendom dateert van 1463, wanneer Hedde van Harkema voorkomt als getuige voor Aut up den Zwaech in een oorkonde van scheiding tussen hem en Tjaerd Meckema. Hedde heeft dan geen zegel en voor hem zegelt een oud-burgemeester van Groningen (Pax Gron. 18). Schotanus noemt kinderen van Sicke Harkema als edelingen in Kollumerland. Een zoon van Sicke, Herka genaamd, Staat rond 1503 in Leeuwarden terecht wegens toegebrachte verwondingen (Sipma in, 32). Hilcke Herkama en zijn dochter verkopen Herkama Heerd in 1536 aan Claes Clant (Rentmeestersrekeningen bd. 9a, f. 14). De heerd wordt dan omschreven als 'Steenhuys myt dat sael ende andere huysen nu staende to Herckema in Lutkewolde'. Claes Clant werd in 1542 tot grietman aangesteld van Nieuw Kruisland. Ook na vereniging daarvan met Kollumerland bleef Claes grietman tot 1569 toen hij 'vrijwillig' afstand deed en Sierck van Donia, die katholiek gebleven was, hem opvolgde. Volgens de monstercedul van 1552 woonde Claes te Kollum; te Augsbuurt woonden toen Juw Harckema en Balling Harckema. Na de dood van Claes Clant in 1570 en van zijn vrouw in 1572 moesten de zes kinderen wegens de vele schulden alle goederen verkopen. Köper werd Schelte van Scheltema gehuwd met Ursul van Harckema. Het huis wordt dan omschreven: 4het huijs, hoff, lanckhuijs, hiem, graft, Clant State Litteratuur Aft>eelding Geschiedenis a u g s b u u r t singel, coetsen, ledicanten, bancken ende andere losse houtwercken' (Hof van Friesl. Decr. Verkopen m, 4). Scheites zoon Otto kwam om in de slag bij Boxum; zijn dochter huwde Wybren van Roorda, waardoor de state in handen van de Roorda's kwam. Hun zoon Syds werd in 1617 begraven in de kerk van Augsbuurt onder de nog aanwezige zerk (zie Herv. kerk). In de boedelbeschrijving van 'wijlen jonker Sydts van Roorda en Ludts van Scheltema (Weesboek p 5, f.136 e.v.) komt o.m. voor 'het blaeuhuijs ende andere camers en achterhuysinge met het lantsatehuys over het diept'. Voorts worden genoemd 'tien schilderten', acht 'cleyne taferelen'; twee 'landschapscaerten' en veel zilveren gebruiksvoorwerpen. Een kleinzoon, wederom Syds geheten, verkocht de state aan de toenmalige bewoners Feyo van Scheltema gehuwd met Lucia van Aylva. De koop wordt in 1667 pas geproclameerd (Procl. boek Q 6, f. 87). Lucia is dan reeds weduwe van Feyo van Scheltema, die bij de pestepidemie van 1666 het leven liet en met wie zij in 1650 gehuwd was. Feyo was Raad ter Admiraliteit in Harlingen en een zoon van Frans van Scheltema van Bornwerd. Bij haar huwelijk had Lucia een grote bruidsschat gekregen van haar vader Douwe Douwesz. van Aylva van Herwey State te Ternaard (zie Dongeradelen p. 178). Later zou er onenigheid komen over de eigendom van de state tussen de Scheltema's en de Aylva's. De nalatenschap van Feyo werd eerst in 1675 geïnventariseerd, hoewel Lucia in 1668 reeds hertrouwde met haar neef Epo van Aylva, ambtsopvolger van haar eerste man (Biogr. Woordenboek vm, 54). Feye bleek een sate lands bezeten te hebben 'tot Ausbuyr ten oosten gelegen van de grote plaats Ausburgh genaemt'. Voorts bezat hij een 'gedreven zilveren lampet met een gieter' een 'fruijdt schuttel', 'drie grote zelveren kandelaars, een groot schovet, drie convoren en twee kleine schavotten, een grote hoorn met zilveren beslach' enz. enz. (bijlagen Civ. Sententies 1724, ss 416, nr. 2a). De erfgenamen van Lucia stelden, dat "t groote huijs door de rendantes wijlens vader is gebouwd'; 'voorts komt nogh de vrouw rendante't geen bij haar alleen is gedaan i n ' t maaken van de noorderringmuijr om't huijs, 't toorentie, de kleijne kelder e n ' t kamertje daarboven, in totaal voor 2800 car.gld.' In 1706 was er reeds geprocedeerd door de nazaten van Feye tegen Epo van Aylva en Lucia (Civ. Sententies ss 130, 10). Het ziet er naar uit, dat het slot nieuw gebouwd is kort na 1650, wat ook met het door Stellingwerf weergegeven uiterlijk overeenkomt: kruiskozijnen tussen pilasters die van een basement opgaan en een Vlaamse top, eveneens met pilasters. De genoemde kelderkamer en het torentje zullen in bijgebouwen gezocht moeten worden, die samenhingen met het maken van de ringmuur. Na korte tijd bewoond te zijn geweest door Douwe Feye van Aylva, zoon van Epo en Lucia, kwam het huis door huwelijk van hun dochter met een Van Schratenbach in die familie. Na aan een Van Scheltinga verkocht te zijn geweest, werd het huis in 1757 afgebroken. Volgens een sloopcontract (archief Van Harinxma inv. nr. 260) waren er toen twee poorten, een torentje en een ringmuur; in het hof stond een zomerhuis. Het hoofdgebouw had een 'groot huis', dat terstond afgebroken mocht worden en een 'ander' gedeelte, dat moest blijven staan tot november 1757. De koper was Sj. Noteboom meester-timmerman binnen Leeuwarden. Boerderijen De boerderij Clant State komt op de kadastrale minutekaart reeds voor als van het kop-hals-romptype, welke vorm de boerderij nog heeft. Aan de Trekweg nr. 3 staat een kleine boerderij van het kop-romptype, die eveneens reeds op de kadastrale minute voorkomt en dus ouder dan 1822 kan zijn. Archeologisch belangrijke terreinen Behoudens het terrein, waarop de state Augsburg of Clant State gestaan heeft, worden op het gebied van Augsbuurt nog twee terreinen vermeid, een aan de Clantweg juist bij de grens van Augsbuurt en Kollum, de Goudberg genaamd, en 300 m noord-noordoostelijk daarvan een verhoogde voor-historische woonplaats. a u g s b u u r t Augsbuurt van het noordoosten uit de lucht gezien. Opname 1985 a u g s b u u r t 13 Aft>. 4. De middeleeuwse kerk getekend door J. Stellingwerf in 1723. Afb. 5. De kerk uit 1782 met de in 1912 herbouwde toren. Opname 1976. Afb. 6. Kleine koperen kroon in de kerk. Opname 1976. Afb. 7. Het voorste paneel van de preekstoelkuip met de voorstelling van de Arke des Verbonds en de Wetstafelen gehouden door Mozes en Aäron; daaronder de alliantiewapens Aylva- Aylva duidend op het huwelijk van Lucia van Aylva met haar neef Epo van Aylva, dat in 1668 gesloten werd. Opname 1976. Afb. 8. De preekstoel met rechthoekige kuip uit 1668 of kort daarna. Opname 1976. Afb. ça en 9b. Opmetingstekening uit 1885 door J. Hubscher, hoofdopzichter bij de Rijksgebouwendienst te Groningen. Afb. 10. Geel zandstenen zerk uit de 12e eeuw, thans bij de preekstoel in de kerkvloer. Opname 1976. Afb. 11. Schetstekening van de zerk in gavere toestand. 9b 1 4 a u g s b u u r t Aft). 12. Clant State door J. Stellingwerf getekend in 1722. Aft). 13. De zilveren avondmaalsbeker in 1682 door Lucia en Epo van Aylva geschonken. In het médaillon afbeelding van de middeleeuwse kerk. Opname 1977. Afb. 14. De zilveren avondmaalsschotel in 1708 geschonken. In de rand afbeelding van de middeleeuwse kerk. Opname 1977. Afb. 15. Zilveren doopbekken uit 1710, geschonken door Lucia en Epo van Aylva en voorzien van een afbeelding van de middeleeuwse kerk. Opname 1977. Afb. 16. Bovenste gedeelte van de Roordazerk uit 1617 met wapen Roorda- Scheltema in rolwerk gevat en latijns gedieht. Opname 1976. Afb. 17. Rouwbord voor Catrijna van Scheltinga overleden 1712. Opname 1976. Afb. 18. Rouwbord voor Jetske van Scheltinga gehuwd met Willem Livius van Viersen en overleden in 1708. Opname 1976. / / r 1 5 Burum Burum is het enige terpdorp in Kollumerland. Behalve de terp waarop de kerk en het kerkhof gelegen zijn, bevindt zieh op korte afstand westelijk daarvan een grotere, tot voor kort onbebouwd gebleven terp. Deze terpen zijn, in tegenstelling tot het gebruikelijke beeld, nauwelijks bepalend voor de ruimtelijke structuur van het dorp: bepalend voor de plattegrond van het dorp is de samenkomst van een aantal wegen, waarvan een tweetal is aangelegd ter plaatse van een voormalige dijk. Nadat een dijk tussen Kollum en Visvliet was aangelegd, mogelijk begin 13e eeuw, zijn kort daarop kleine aangrenzende gebieden apart ingedijkt, waarbinnen ook de terpen van Burum lagen (Rienks en Walther, 60-61). De huidige Herestraat en Wijtsmaweg zouden van dit dijkenstelsel deel hebben uitgemaakt. Volgens historieschrijver Andreae was het zuidelijk deel van het dorp op een dijk gebouwd, 'hetgeen men aan de dijksbrokken en de richting der hoofdstraat nog kan bespeuren' (Andreae, '81, 27). Als oudste vermelding van de dorpsnaam geeft Andreae het jaar 1408, wanneer de kerk aan het vier kilometer zuidwestelijker gelegen Gerkesklooster wordt overgedragen. Dit klooster heeft grote belangen in het gebied: het bezit veel grond rond het dorp, heeft er een uithof en is betrokken bij de verdere inpolderingen van de Lauwerszee (Andreae, '85, 11, 71). Het oudste kaartmateriaal, de Schotanuskaart uit 1718, laat een verspreide bebouwing rond de kerk zien en een aaneengesloten bebouwing aan de Herestraat. Oostelijk van deze weg wordt een molen aangegeven, op dezelfde plaats als de huidige, en tevens eindigt hier de opvaart vanaf de Lauwers naar het dorp, de huidige Schipsloot, die in 1558 vermeid wordt als 'dyepswal' (Andreae, '85, 11, 75). Een dergelijke benaming geldt nog steeds voor de vaart door Kollum. Deze oudst bekende structuur verändert nadien niet wezenlijk meer. In de loop van de 20e eeuw vindt enige uitbreiding van de bebouwing plaats, aanvankelijk door uitbreiding van de lintbebouwing aan de doorgaande wegen, meer recent ook door de aanleg van nieuwe woonwijken. Burum heeft in de late middeleeuwen wat betreft de rechtspraak niet tot Kollumerland behoord. De grond rond het dorp behoorde grotendeels aan Gerkesklooster, waaraan ook de rechtspraak over de kloostermeiers toekwam. Door dit grondbezit behoorde Gerkesklooster tevens tot de deelnemers aan de inpolderingen van het Nieuw Kruisland en tot de rechthebbers op de nieuwe grond. Dat het klooster recht sprak in wereldlijke zaken over zijn meiers, wordt in 1487 nog eens vastgelegd door de Groningers (Charterb. 1, 742). Zelfs het läge wereldlijke recht werd namens het klooster gesproken door een wereldlijke rechter, zoals in 1521 opnieuw vastgelegd wordt. Met name bekend is R. Bionsma, die tot 1551 recht sprak. Door de grietmannen van Kollumerland en tijdens de periode dat men zieh onder Groningen gesteld had, is daartegen herhaaldelijk geprotesteerd, doch tevergeefs (Andreae '85, 11, 69-75). De kerk werd in 1408 met haar bezittingen aan dit klooster overgedragen. Als pastoor fungeerden geestelijken van Gerkes- of Vrouweklooster. Toch bleef de kerk van Burum kerkrechtelijk onder de deken van Oostergo behoren en dus onder de Utrechtse bisschop, terwijl het Gerkesklooster in Achtkarspelen onder de bisschop van Münster hoorde. In de 17e eeuw blijkt de predikant nog rente te trekken uit een pand, dat Uithof heette (zie aldaar). Dit zal een gevolg zijn van de band van het klooster met de kerk van Burum. b u r u m 19 B U R UM Afb. ig. Kopie van het kadastrale minuteplan omstreeks 1823. Schaal i : 7500. Afb. 20. Luchtfoto. Schaal ca. 1 : 6000. Opname 1980. i 8 B U R UM KLOOSTER G ALI LEA Klooster Galilea Ten zuiden van het dorp Buruin lag een vrouwenklooster van de Cisterciënserorde, Galilea genaamd. Eekhoff, Atlas; Andreae '85,11, 96; Mon Bat. m, 26; Van Buijtenen, Achtkarspelen, 180 e.V.; Algra, Spionnagerapport, 17; Mol, Grootgrondbezit, 95. Charterb. 1, 690; 11, 578. In tegenstelling tot het mannenklooster Gerkesklooster, dat in Achtkarspelen lag, heeft de tot Gerkesklooster behorende vrouwenpriorij Galilea binnen de grenzen van Kollumerland gelegen en wel ten zuiden van het dorp Burum. Evenals het mannenklooster lag de priorij 00k vrij dicht bij de Lauwers op kleigrond. De kaart van Eekhoff geeft als locatie van het klooster het terrein, waarop thans een boerderij Staat, die de naam Vrouwenklooster Galilea draagt (Friese Straatweg 1-3), iets oostelijk van de weg, die van het dorp Burum naar de oude Friese Straatweg leidt. De terpenkaart van Halbertsma plaatst de terp evenwel tegenover deze weg. De lijst van archeologisch belangrijke terreinen uit 1984 geeft dit terrein in het geheel niet. Geschiedenis (vervolg) De priorij zal aanvankelijk als uithof gesticht zijn en wordt in stukken van 1517, 1518 en 1523 nog zo genoemd (Mol en Andreae), hoewel er in 1479 een deling van goederen tussen Gerkesklooster en Galilea plaatsvond (Charterb.). Alleen het gebruik van de venen, de blijkbaar moeilijk te scheiden en als energiebron zo belangrijke eigendommen, bleef gemeenschappelijk. Omtrent het jaar van stichting bestaat geen zekerheid. Gerkesklooster komt in de kapittelstatuten van Clairvaux reeds in 1244 voor als Augustijnerabdij (Van Buijtenen, 182) en moet dus voordien reeds gesticht zijn. Het klooster werd inderdaad kort daarop door de Orde van Citeaux overgenomen. Of de uithof toen reeds bestond is niet duidelijk. Mogelijk wel, wanneer wij aannemen dat de uithof van meet af aan voor vrouwen bedoeld was. Volgens Adreae 'is het bekend, dat het klooster in 1302 aanwezig was'. Galilea had evenals Gerkesklooster op de duur veel grondbezit, waarvan een groot gedeelte in Kollumerland lag. De verwevenheid met het leven in de late middeleeuwen in de grietenij moet daarom aanzienlijk geweest zijn. Ook vindt men geestelijken die in Galilea dienst deden, later vermeld als pastoors van zowel de kerk van Kollum (Andreae) als van die te Burum, welke kerk sedert 1408 onder Gerkesklooster gesteld was. Het 'Spionnagerapport van 1468' vermeldt na 'Claerkamp, 't grootste en 't meeste van alle cloisteren' (zie Dantumadeel p. 142-151) dat er nog 'acht groote starcke cloisteren' zijn 'in Dongeradeel', waarbij Dongeradeel Staat voor N. Oostergo en dat 'die zeer rijcke ende machtich' zijn. Als men zieh strikt houdt aan Noordelijk Oostergo en Bethlehem niet meerekent, dat in Tietjerksteradeel lag en wel Sionsberg, komt men inderdaad tot acht kloosters, Galilea meegeteld en Gerkesklooster uitgesloten, daar het in Achtkarspelen lag. In 1531 werd vastgelegd dat het klooster mee moest werken aan het onderhoud van waterlossingen en sluizen gemeenschappelijk met Gerkesklooster; het verkreeg daartoe inkomsten uit 'twee heerden lants' onder Burum (Charterb. 11, 578). De brug over de Lauwers, oostelijk van Galilea tussen Kollumerland en Visvliet draagt nog altijd de naam Gerkesbrug, verwijzend naar het mannenklooster. Gebouwen Blijkens de stukken van na de Hervorming was het gebouwencomplex vrij uitgebreid en had men een groot landbouwbedrijf met 45 koeien, 10 hokkelingen, 7 jonge ossen en 9 kalveren, 5 werkpaarden, 8 Schapen met lammeren en 25 zwijnen. Na de Hervorming trokken de laatste bewoners naar Groningen. Zij kregen vanwege de provincie een uitkering, nadat zij opgave gedaan hadden van de eigendommen van het klooster, die aan de provincie vervallen verklaard waren. In 1580 werden deze eigendommen openbaar verkocht en de door het klooster zelf gebruikte landerijen, het corpus, werden in vier 'säten' verdeeld en verhuurd. Elke sate werd een gedeelte van de economiegebouwen van het klooster toebedeeld (Andreae 99). Andere gedeelten als het ziekenhuis, het portiershuis, de nieuwe zaal, het blauwe (met leien gedekte) huis en het spinhuis werden op afbraak verkocht. Veel afbraak zou gebruikt zijn aan de schans te Munnekezijl. Pas in de jaren 1639-1644 zijn de landerijen van de vier 'säten' door de provincie verkocht. Litteratuur Bronnen Geschiedenis Locatie B U R UM Afb. 2i. Plattegrond van de Hervormde kerk. Getekend 1984 naar opmeting 1952. 1784 1962 Hervormde kerk KERKELIJKE GEBOUWEN De Hervormde kerk ligt op een verhoogd kerkhof in het midden van het dorp. De kerk is eigendom van de Hervormde Gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente (afb. 21, 24, 25, 29). Litteratuur Afbeeldingen Bronnen Charterb. 1, 367; R. V. G. O. 190; R. Smit, Gedenkschr. passim; Andreae '85, n, 69, 77; Wumkes 1, 332, 335. Tekening door J. Stellingwerf 1722, coll. Fries Museum, Leeuwarden, afb. 24. Kerkvoogdijrekeningen 1682-1820, door Andreae verwerkt en door R. Smit uitgetrokken; Schoolmeestersaantekeningen, HS 1150 P. B. Leeuwarden; Rapport J. Scheepens aug. 1899 met schetsen in archief Bi. Za. afd. k. en w. Inv. Bervoets nr. 86$. Geschiedenis Beschrijving Inventaris Preekstoel In een oorkonde van 1408 (Charterb. 1, 367) stellen de parochianen van Burum zieh 'propter inopiam' onder de jurisdictie van Gerkesklooster, opdat het klooster de kerkelijke zorg in het dorp op zieh zou nemen. In 1580 vindt men deze verhouding nog vermeld. Blijkens diverse processen had Gerkesklooster 00k de wereldlijke jurisdictie in Burum. De rechtssteen op het kerkhof herinnert aan deze situatie. In een procès wordt getuigd dat de rechter plaats nam op een grote flint, die op de zuidoostelijke hoek van de kerk op de weg lag (Andreae, 1885, 74). Stellingwerf geeft het kerkje weer met een rondboogfries als afsluiting van spaarvelden tussen lisenen. De lisenen zullen op een siersteen gestaan hebben (mogelijk vergelijkbaar met de platen zandsteen te Wetzens), waaruit Stellingwerf de ongebruikelijke boogjes construeert. De oude kerk is in 1784 afgebroken en herbouwd; zij werd in 1785 ingewijd (Wumkes). Smit vermeldt (p. 102) in 1850: 'de glazen der ramen in de kerk.... tot nu toe in lood gevat, zijn door nieuwe houten ramen vervangen'. In 1962 is de noordelijke toegang gewijzigd in een raam en is aan die zijde een consistoriekamer ingebouwd. Het kerkje van 1784 bestaat uit een schip met ingebouwde westtoren en een driezijdige sluiting. De muren die opgebouwd zijn uit bruinrode baksteen van het formaat 20-20,5 x 4 , 5 cm, 10 lagen 54 cm, zijn door spaarvelden tussen lisenen geleed in vier vakken waarin, met uitzondering van de westelijke, die de ingangen bevatten, rondbogige vensters staan, gedekt door een steens rollaag en gevuld met houten kozijnen met roedenverdeling in vier bij zes ruiten en een korte veer in de ronding (Smit, 1850). Boven de ingangen bevinden zieh natuurstenen met wapentjes: gedeeld, heraldisch rechts een halve Friese adelaar, links roos, lelie en roos, paalsgewijs. Het wapen op de zerk Cleveringa heeft in de linkerhelft een roos en een lelie boven elkaar; mogelijk is hetzelfde wapen bedoeld in 1784. Op de nok aan de oostzijde staat een gesmeed kruis met jaartal 1784; het derde cijfer lijkt een vijf, doch is deels verroest. Het inwendige is overdekt door een korfbogig houten gewelf op een verbrede voorlijst. De muren zijn verankerd door trekbalken, waartussen onder de voorlijst consoles ingelaten zijn. De kerk bezit: Een gelakte eiken preekstoel met trap en klankbord volgens de Schoolmeester (Handschrift 1150 P.B.) gemaakt door een kistemaker uit Leeuwarden. Op de hoeken van de kuip voor een derde geornamenteerde en voor tweederde getorste kolommen BURUM Collectezakkenbord Doophek Orgel Banken Zerken Gebrandschilderde vensters Kronen met Ionische kapitelen. De panelen van de kuip zijn versierd met rocaille snijwerk, waarin onder meer een doodshoofd met zandloper en boek; onder de kuip voluten, eindigend in maskers bovenaan en klauwpoten onderaan. Op de bovenlijst gedateerd 1754. Trap met balusters. Onder de lezenaar pauwefiguren. Geen achterschot, alleen een kapstokbord (afb. 28, 30). Naast de preekstoel collectezakkenkapstok, waarin gesneden is: 'Jacob Klaesses Metzke Jans Kerkvoogden 1754'. Doophek van paneelwerk met spijlenfries, volgens Andreae uit 1630; doopbanken met knoppen. Het orgel is volgens Andreae in 1871 aangeschaft, volgens Smit in 1876. In de kerk Staat een negental dubbele herenbanken van paneelwerk met spijlenfriezen aan de voorzijde en aan de rugschotten; indien niet anders vermeld hebben ze tevens alle een opengewerkt opzetstuk boven het ruggeschot en op de hoeken knoppen. Daar de banken direct tegen elkaar staan, hebben zij de ingang aan de voorzijde. 1. De Fogelsanghbank is de enige die overhuifd is over de achterbank en omgeven door een raamwerk rüstend op Ionische kolommen aan de voorbank. In de hoeken opengewerkte vulstukken. Opzetstuk op de overhuiving waarin wapen Fogelsangh en 1642. Het opzetstuk is geflankeerd en bekroond door opengewerkt snijwerk. In het ruggeschot geen spijlenfries. (afb. 31) 2. Ten oosten van de Fogelsanghbank een bank met in het rugschot een paneel met gesneden ornament xvmd. 3/4 In de koorsluiting een tweelingbank, in het achterschot cartouche met Anno 1785 en een bank, die in het achterschot een paneel heeft waarin een gekroond wapen is gesneden: gedeeld, heraldisch rechts halve Friese adelaar, links doorsneden, boven drie klavers twee en een, beneden geschubd; op de banderolle eronder 1784 en de initialen M.L.R. e n G.M.L. 5. Tegen de noordwand westelijk van de Fogelsanghbank dubbele bank slechts versierd door een opengewerkt opzetstuk xvm. 6. Westelijk daarvan bank met spitsovale versieringen op de voorzijde; opzetstuk versierd met gestoken rozetten en gedateerd 1853. 7. Westelijk daarvan bank met gesneden alliantiewapen onder helmteken en dekkleden. De wapentekens zijn verwijderd. Te zien is slechts dat het mannewapen rechts een halve Friese adelaar heeft gehad en links gedeeld was in drie velden. Het vrouwewapen had eveneens de halve adelaar rechts. Boven het helmteken gedateerd 1630. 8. De bank westelijk daarvan mist het paneeltje in het midden van het achterste spijlenfries. 9. De meest westelijke bank heeft geen spijlenfries in het ruggeschot. In de consistorie zijn drie zerken gelegd, twee met op het plat uitgesleten alliantiewapens en alleen nog leesbaar randschrift: 'Ao 1613 dë ..Feb Harmens Cleveringa oh 53 jaer. Ao 1643 dé 26 Feb. sterf d'eerbare In de hoeken kraakbeencartouches met grotendeels uitgesleten wapens. De zerk met leesbaar randschrift heeft als helmteken op het plat een klaver, de onleesbare drie struisveren. Zerk met leeftijdskoppen in de hoeken en met het randschrift: 'Ao 1599 de 10 novemb. sterf de eerbare Rittien Jacob Allertsdr. out 45 jaer d Huisfrou vä Jillert Rompts hier begraven. Ao 162. .. marty sterf de ....'. Op het plat alliantiewapen: manlijk gedeeld, rechts halve adelaar, links doorsneden boven zespuntige ster en beneden geschubd; vrouw alleen leesbaar rechts halve adelaar. Helmteken drie struisveren. J. Scheepens zag in 1899 nog meer aan wapentekens op de zerken (afb. 27). Volgens Offringa in N.N.O.F. 18-IV-1973 gaat het om Jellert Rompts (Rosema) geh. met Rytien Jacob Allertsdr. (Doenga) en om (Pieter) Harmens Cleveringa geh. met Jetske Baukesdr. en Jacob Jillerts Rosema geh. met Trijntje Cleveringa, bewoners van Rosema State of Boschplaats onder Kollum. In de ramen aan de noordzijde was tot 1847 volgens Smit het wapen van Friesland voorgesteld met het opschrift: 'Edele Staten van Friesland 1784'. Op een glas aan de zuidzijde las men: 'Alse Roelofs Nicolai, meester Verwer en Glazemaker te Buitenpost heb deze glazen gezet.' Ook was er volgens de Nassause Domeinrekeningen uit 1786 een glas van de stadhouder. Drie grote zestienarms koperen kronen, xvm, geschonken door ds. H. H. Hesse, die van 1794-1796 te Burum stond en gehuwd was met Geeske Klugkist (Geneal. Aant. R.A. Leeuwarden). (afb. 34). B U R UM Zilver Klok Rechtssteen Hervormde Pastorie de Wendel / Litt era tuur De kerk bezit twee zilveren avondmaalsbekers op voet, hg. 20,3 cm, diam. 12,3 cm (afb. 35). De bekers zijn in de bodem gemerkt. In de rand van de voet is in stippeltechniek gegraveerd: 'Diaconiebeker te Burum 1694' en op de andere: 'Geschenk van eenige leden 1835'. Op de beker van 1694 Staat: 'Verkondigt den dood des Heren'. Op die van 1835: 'Doet dat ter mijner gedachtenis'. De diaconiebeker is in de bodem gemerkt met Franeker, de x van 1694 en het meesterteken van Simon Agges Reinalda (Vriend. mededeling Fries Museum). De standring is echter nieuwer en draagt de merken Groningen 1835 e n h e t meesterteken L. van Giffen (vriend. mededeling Groninger Museum). De jongste beker heeft alle merken in de bodem; zij zijn te iaentificeren als: Groningen 1794-1795 (waarschijnlijk over een ander merk heen geslagen) en meesterteken H. W. van Giffen over een ander onbekend teken heengeslagen (vriend. mededeling Groninger Museum). De oudste beker gemaakt door S. A. Reinalda te Franeker 1694 heeft blijkbaar een door L. van Giffen te Groningen in 1835 vernieuwde voet; de jongste beker, waarvan de maker en datum onbekend zijn, is door H. W. van Giffen in Groningen in 1794/5 verhandeld en wellicht van een nieuwe voet voorzien. De bekers dragen bovendien een I9e-eeuws belastingteken (vriend. mededeling Groninger Museum). In de toren hangt een klok, diam. 89 cm. Opschrift: 'Steen en Borchhardt fudunt Enchusae 1756. Soli deo gloria/Op preektijd yder een te trekken. Na Gods huis yder op te wekken/ter tijd van brand of watersnood en land en arbeidsman om brood/in 't zes daags werken an te zetten en schoft en rusttijd na de wetten/van 't oud gebruik te houden vrij en stemgeregtigde op een rij/ter stemming in de kerk te lokken door klipping neffens andre klokken en onder 't gaan van gansche drommen na 't graf vol stank(?) wel hard te brommen/is mijn post want daar mijn klank was doot door scheuring men my weder om goot/Ynto Nauta predikant te Burum/Gerryt Hendriks/ en Daniel Kiestra kerkvoogden van Burum.' Ten zuidoosten van de kerk is op het kerkhof in 1969 de rechtssteen opgesteld op een met keitjes belegd terras. In de kerkmuur is een steen aangebracht met modern opschrift inzake de rechtspraak, die hier uitgeoefend werd. De afgevlakte zwerfkei is in de onmiddellijke nabijheid opgegraven en zal de steen zijn waarop door het klooster Gerkesklooster recht gesproken werd (zie inleiding Burum). De in 1878 herbouwde pastorie staat aan de kop van de opvaart of Schipsloot. Smit 39, 54, 56 e.V., 100; Andreae 1885, 11, 84. Geschiedenis Beschrijving Geref. Kerkgebouw De kadastrale minute van 1822 geeft op deze plaats reeds de 'pastory' aan. Deze heeft de plattegrond van een boerderij van het kop-hals-romptype. Smit schrijft in 1880 dat de oude pastorie, die jaarankers 1678 droeg, (volgens Andreae 1687) i n de lengte gebouwd was (p. 39) en dat de schuur voorheen veel groter was geweest. In 1784, tijdens het bouwen van de nieuwe kerk, kwam men dan ook voor de kerkdienst in de schuur van de pastorie bijeen (Andreae 77). In 1804 werd volgens de rekeningboeken een tuin aangelegd (Smit 96) bij de pastorie door een Duitse plattelands-chirurgijn, J. N. Stutman geheten. In 1828 is volgens Smit de Wendel vergraven ter verbetering van de Schipsloot, waarvoor de predikant jaarlijks f 3 ontving. De pastorie was in de jaren '70 van de vorige eeuw zo siecht geworden, dat geen predikant meer een beroep naar Burum aannam. Men maakte plannen voor een nieuwe pastorie. Het ontwerp van een architect te Kollum werd te kostbaar bevonden, waarop dr. Smit zelf een plan tekende, dat door een bouwkundige besteksklaar gemaakt en door aannemer van der Zaag uitgevoerd werd. In de pastorie was een catechiseerkamer. Door een ruime tuin omgeven op een hooggelegen stuk grond, staat het veel ruimte bevattende blokvormige pand onder omgaand schilddak met vier hoekschoorstenen met borden. Boven de ingangsportiek staat een opschrift dat refereert aan de opheffing van de invloed van de floreenbetalers in het kerkelijk leven: 'Door vrijwillige bijdragen van de inwoners van Burum en Munnikezijl en wel voornamelijk door die van Renschje Sikkema wedeP. S. Dijkstra is dezen pastorie gebouwd in 1878 toen waren kerkvoogden R. Smit medicinae doctor en E. Wiersma Jz. landeigenaar. Gemaakt door E. E. van der Zaag. De oude pastorie dat. 1678'. (afb. 32). De eerste afgescheiden gemeente in Friesland is in 1835 t e Burum ontstaan. Men bouwde in 1845 e e n (Schoolmeestersaant. 1857). Of deze op de plaats stond van B U R UM de tegenwoordige wordt nergens vermeld. Thans staat een groot zaalgebouw achter de Herestraat bij de Molenwerf. In de zijgevels staan tussen lisenen vijf spitsboogvensters met gietijzeren harnassen. Het is niet duidelijk wanneer deze kerk precies gebouwd is. De gemeentekaart van Kuypers van 1865 geeft de kerk reeds op deze plaats. (afb. 38). Herestraat 7 Herestraat 25 Herestraat 27 Herestraat 35 Herestraat 2 Herestraat 4 Herestraat 6 Herestraat 20 Herestraat 26 Herestraat 48-52 Kloosterweg 1 Uithof Uithof 3 WONINGEN EN PARTICULIERE GEBOUWEN IN DE KOM VAN HET DORP Zeven traveeën breed pand op de hoek van de Hoofdstraat en de Uithof. Deze omschrijving geeft Andreae ongeveer voor het pand, dat hij in 1662 als uithof vermeid vond (zie Uithof). In 1636, 1640 en 1644 waren kloostersaten onder meer in het dorp Burum door de provincie verkocht onder voorwaarde 'dat de coopers ghelijckelijck sullen draghen het tractement van den Praedicant tot 200 ggld ende voorts onderholden de Kercke en Schole' (Andreae '85, 11, 82). Op de kadastrale minute wordt een pand getekend met een achterbouw en twee smalle diepe percelen ernaast. Mogelijk was het ooit een groter perceel, zoals het nu weer is. De gevel met de flauw gebogen strekken boven de vensters en de omlijste ingang lijkt uit het midden van de 19e eeuw te stammen. Eenvoudig pand onder zadeldak tegen zijtopgevel dat, afgezien van een onverantwoorde moderne ingreep aan de westzijde, goed meespeelt in de verhoudingen van het geheel van de Herestraat. Vijf traveeën brede rentenierswoning in het centrum van het dorp die, door de opvallende versiering rond de deur en aan de dakkapel, een extra accent geeft aan de verbreding van de straat op deze plaats. Waarschijnlijk rond 1850 ontstaan (afb. 40). Dwarshuis onder zadeldak tussen topgevels. Boven de ingang in het midden van de langsgevel is een stenen topgevel aangebracht, een late versie van de zogenaamde Vlaamse top, xix. Het pand komt niet voor op de kadastrale minute en moet dus na 1823 gebouwd zijn (afb. 40). Boerderij met dwarsgebouwd woongedeelte onder schilddak met hoekschoorstenen, midden 19e eeuw. De boerderij staat vrij aan het begin van de dorpsbebouwing. Boerderij van hetzelfde type als nr. 2 doch met het woongedeelte aan de rooilijn van de straat en daardoor reeds meespelend in de doorgaande bebouwing van de hoofdstraat van het dorp. Komt reeds voor op de kadastrale minute (afb. 39). Dwarshuis aan de rooilijn van de straat onder schilddak met hoekschoorstenen, waarachter een dwarsgebouwde schuur staat. Deze situatie komt reeds voor op de kadastrale minute en behoudens wijzigingen aan de vensters en ingang kan het pand van voor 1820 dateren. In het centrum is de landelijke bebouwing sterk aangetast door winkelpuien. Pand onder zadeldak evenwijdig aan de rooilijn. De oostelijke zijgevel heeft doorlopende beitelingen van rode baksteen in een muurveld van gele baksteen, xix. Blokvormig pand zonder verdieping onder omgaand schilddak met vier hoekschoorstenen. Omlijste ingang en kroonlijst met kleine consoles, XIXB. Aan het einde van de dorpsbebouwing bij de molen staan drie dorpswoningen van gelijke hoogte en met ongeveer gelijke hellingen aan het voorschild van de kap, die daardoor een goed geheel vormen. Twee zijn vijf traveeën breed en gedekt door een dwarskap met hoekschoorstenen, de middelste is in de diepte gebouwd en heeft het smalle schild aan de rooilijn, aile XIXB (afb. 41). Op een verhoogd terrein aan de inrit van het dorp staande boerderij met dwarsgebouwd woongedeelte, dat rijk versierd is met stucwerk boven de vensters en de ingang en aan de dakkapel. Schilddak met twee hoekschoorstenen, omstreeks 1870. Voor de merkwaardige naam van deze straat, die rond het kerkhof loopt, geeft Andreae een verwijzing: in 1662 vond hij als omschrijving van een pand 'het uithof geheten: 'hebbende het kerkhof ten oosten, de Heereweg ten zuiden en westen en Jelke Ates ten noorden' (Andreae '85, 11, 166). De predikant trok grondpacht uit dat pand, dat een uithof geweest kan zijn van Gerkesklooster of van Vrouweklooster. Van der Meer vond nog een vermelding in het Proclamatieboek, waar in 1656 een sate Tuithof voorkomt (Q5, 116). Minuscuul pandje, dat niet op de kadastrale minute voorkomt en dus na 1820 gebouwd is, achter en op het terrein van het toen bestaande pand aan de Herestraat (nu nr. 7) en de Uithof. De topgevel heeft längs de zijden beitelingen van gele steen en een turfluik. Aan de noordzijde heeft het pandje een schilddak en een uilebord (afb. 42). B U R UM Uithof 4 Aan de voet van het kerkhof ten westen van de toreningang staat een blokvormig pand, bestaande uit een krap twee meter hoge begane grond en een ruim twee meter hoge bel-etage. Het wordt gedekt door een schilddak met twee hoekschoorstenen, waarvan de rechter loos is. Het pand is opgetrokken uit halfsteensmuren. De ingangsdeur met bovenlicht is uitwendig bereikbaar längs een houten bordes en geeft inwendig via nog vier treden toegang tot een smalle gang met rechts en links een deur naar een vertrek en in de gangbreedte een halfrood gesloten binnenpoortje. Het linker vertrek was verwarmbaar en had tegen de achterwand een bedschot en in de voorgevel twee zesruitsvensters en nog een venster in de zijgevel. Van het veel eenvoudiger rechter vertrek uit is via drie treden de zolderruimte bereikbaar van een lagere en bredere achterbouw onder breed zadeldak. Het rechtervertrek heeft een venster in de voorgevel en twee ruitvormige kleine lichttoevoeren in de zijgevel. De parterre had eveneens een toegang in de voorgevel en bevatte een doorloopruimte naar een achtervertrek en linksom naar een ruimte, deels onder de bovengang, waarin een bedstede was. Onder de verwarmbare kamer van de verdieping was een vertrek met eveneens een schouwtje. Achter in deze kamer waren twee bedsteden, slechts toegankelijk via de läge uitbouw, waarin een put en een pomp waren. In het vervolg van deze ruimte zouden nog muren gelopen hebben van een schuur of een stal. Dit gebouw, waarvan de bestemming voorlopig raadselachtig is, is na 1823, waarschijnlijk rond 1840 gebouwd, daar op de kadastrale minutekaart een kleiner perceel voorkomt op de helft van het terrein. Dit behoorde toen aan de kleermaker en de noordelijke helft, die onbebouwd was, aan de armvoogdij. Daar het pand in de parterre drie bedsteden had en een eigen ingang, lijkt de mogelijkheid niet uitgesloten, dat het om een armhuis ging met vertrekken voor een Vader en Moeder op de verdieping. Mogelijk is er beneden links gekookt en bevatte de aanbouw was- en werkplaatsen, terwijl op de zolder nog geslapen kon worden. Het pand is thans particulier bewoond (afb. 33). Uithof ç Op dit terrein, dat in 1823 aan het dorp toebehoorde, stond mogelijk toen reeds de school. Deze is volgens Andreae in navolging van Smit in 1851 herbouwd. Het gebouw is later als boerderij gebruikt en onlangs als woning hersteld. De woonruimte aan de B U R U M zijde van de uithof dateert kennelijk uit de tijd, dat er een veehouder in woonde; het vloerniveau is te hoog voor de grote rondboogvensters in de westgevel, die het gebouwtje als de school uit 1851 karakteriseren. Uithof 11 Haaks op de as van het schoolgebouw en met de gevel aan de uithof kwam de schoolmeesterswoning, die in 1857 aanzienlijk verbeterd werd (Andreae '85, 11, 85). Wellicht kwam toen de sierlijke dakkapel boven de met gelijksoortige motieven versierde ingangsomlijsting tot stand (afb. 37). INDUSTRIEMOLEN Industriemolen Herestraat 54 Aan de oostzijde van het dorp Staat de in 1786 gebouwde achtkante korenmolen. De molen is eigendom van de firma Gebr. Bremer te Burum, die de naam Windlust aan de molen gaven (afb. 46). Litteratuur Molens van Friesland, 102, 162; Fries Molenboek, 159; Keune, Korenmolens, 22-24. Geschiedenis Volgens Andreae stond er in 1578 reeds een molen te Burum. De kaarten van Schotanus van 1664 en 1689 laten zien, dat er in ieder geval in de tweede helft van de 17e eeuw te Burum een windmolen stond. De molen bracht kennelijk voldoende belasting op en wordt dan 00k niet genoemd in de lijsten van niet rendabele en te slopen molens van 1639 en 1714. Van begin 1700 af zijn de eigendomsrechten te volgen. Bij verkoop in 1711 wordt gesproken van een 'voortreffelijke weit-ofte roggemolen'. In 1785 brandde de molen echter af, doch hij werd het volgend jaar herbouwd. Voor dit werk vroeg A. Bos 12 juli 1786 per advertentie 'molenaarsknechten om te werken aan een nieuwe Pel- en Rogmolen te Burum' (Aantekening S. J. van der Molen). Volgens een opschrift op een van de voeghouten (vernieuwd tijdens de restauratie van 1969) brak in 1805 de kop van de bovenas af: 'Een vreselijke ramp/Trof onze hand/Onze as ging breken/Daarom moesten wij/Er een nieuwe kop aansteken/i mei 1805'. Op een van de plooistukken van het bovenwiel staat: 'P. S. Kapinga 1858'. Het staande werk De molen is gefundeerd op stiepen met hiertussen, thans tot ca. 50 cm boven het maaiveld te zien, de veldmuren. Op de stiepen liggen peulhouten waarop de stijlen van de achtkante voet rüsten. Het achtkant en de achtkante voet zijn gebouwd van grenehout volgens het algemene systeem. Eerstgenoemde met drie bintlagen en rietgedekt, laatstgenoemde met twee bintlagen en gepotdekseld. De bovenste kruisen in de velden zijn aan de bovenkant niet tegen de achtkantstijlen maar tegen de klossen bevestigd. De huidige hondsoren zijn later aangebracht, mogelijk vervangen zij de oorspronkelijke. De basis van de kap en het achterkeuvelens is van eiken, laatstgenoemde is echter geheel vernieuwd, de Spanten zijn van grenen; in het voorkeuvelens komen beide houtsoorten voor. De grenen lange spruit is als middelbalk gebruikt, eronder bevindt zieh de ijzerbalk: deze is kennelijk later aangebracht (vervaardigd uit secundair hout). De kap is thans kruibaar op een Engels kruiwerk, de staart heeft een kruilier. In het riet van een van de velden is het jaartal 1944 uitgesneden; op de baard staat de naam van de molen geschilderd. Het gaande werk Wieksysteem: zelfzwichting met stroomlijnsysteem Dekker, stalen roeden fabrikaat Gebr. Pot, vlucht 21,20 m. Gietijzeren doorboorde bovenas in 1892 gegoten door de firma 'De Prins van Oranje' te 's-Gravenhage. Verder in de molen een normaal bij een koren- en pelmolen behorend gaand werk; twee koppels maal- en twee koppels pelstenen. Restauraties Herstellingen vonden plaats in de jaren 1949 en 1957. De volgende werkzaamheden werden tijdens de restauratie van 1968-1969 uitgevoerd: de gietijzeren bovenas werd vernieuwd nadat de oude reeds in 1958 scheuren begon te vertonen; de nieuwe hiervoor genoemde as is afkomstig uit Borne. Het Engels kruiwerk kwam in de plaats van het kruiwerk met neuten. De staart en de Stelling werden geheel vernieuwd. In de kap kwamen nieuwe voeghouten en in de velden hondsoren. Het verzakte achtkant werd rechtgezet, drie achtkantstijlen werden versterkt en één aangelast. Ook werden de onderste kruisen in de velden van de voet vernieuwd. Een van de roeden werd van nieuwe kleppen voorzien. De schade veroorzaakt tijdens de storm op 13 november 1972, hoofdzakelijk aan de roeden, het bovenwiel en de penbalk, werden in 1975 hersteld. BURUM 2 5 Eysma State STATES De belangrijkste state van Burum is Eysma State geweest, ten oosten van de dorpskom gelegen. Litteratuur Bronnen Andreae '85,11, 87. Kloosterstukken Vrouwenklooster Regest R. A. Leeuwarden. Geschiedenis Eijsinga State Rosema State Wytsma State Volgens een stuk in het archief van het klooster Galilea zijn Hero Eysma in 1497 en Gielt Eysma in de eerste helft van de 16e eeuw rechter te Burum geweest. Waar zij gewoond hebben is onduidelijk. Een huis aan de weg naar Warfstermolen, tegenwoordig Van Eysingaweg geheten, komt voor onder de naam "t Hoog', welke naam aan huizen met bewoners met rechterlijke macht placht gegeven te worden. Het huis zou eigendom zijn geweest van Gerkesklooster (Andreae '85, 11, 87). Eysmastate lag echter, volgens Andreae en volgens gegevens door D. J. van der Meer bijeengebracht, aan het einde van de Stulpweg. Deze heette in 1492 volgens Andreae reeds Eysemawech en in de 17e eeuw 'uytwech naar Eysmaheert of kerckpad van Eysma hornleger'. Eysmastate kwam in het einde van de 16e eeuw in bezit van Dirck van Fogelsangh, die de state naliet aan zijn dochter Sjouck gehuwd met Jacob Pybes van Dorna. Een gedeelte, dat aan andere erfgenamen was gekomen, kocht Jacob er in 1616 bij. Het ging daarbij om 'de gerechtigheit aent Steenhuys' en de legersteden in de kerk van Burum (Procl. boek Q 3, f. 6 en 7). Vier jaar later verkochten Jacob en Sjouck Eysma State en zaete met 'huys, stins ende schuyren en 65 pdm land aan Gerrit Jelckeszn te Burum voor 10.925 gld' (Procl. boek Q 3, f. 115 vo). Ook de legersteden in de kerk en de zerken behoorden erbij. In 1616 werd een omschrijving gegeven van het huis, daar de meyer was overleden: 'Het huys is lang 14 facken ende d'schuire ende melckencamer tsaemen lanck 12 faecken; met vier opgaende gevelen ende een affdack ofte huyve; voor met pannen ende achter met dack gedeckt, doch achter onder den draechholten eenige pannen; exempt het steenhuys den landhere (Jacob Pybes nom.ux.) toebehorende, die geholden is zoe wanneer hy tselve wech breeckt het huys voor wederom dicht te maecken' (Weesboek P 5, f. 74 vo e.V.). We kunnen hieruit opmaken, dat de boerderij van 14 vakken lang, waarvan er twee de woning vormden, direct en zonder eigen gevel tegen het steenhuis was gebouwd, zoals dikwijls bij states wordt afgebeeld. Gedurende de gehele 17e eeuw worden slechts huurboeren vermeid op Eijsma. Volgens Andreae kwamen de goederen na de dood van Gerrit Jelckes aan Dirck Fogelsangh. Van der Meer vond dit bevestigd in het Proclamatieboek nr. 4 onder 1641 : Theodorus Fogelsangh, secretaris van Franekeradeel koopt Eijsma State te Burum groot 56 pm. met 'alle syn gerechtichheden ende pre(e)minentien van de stins, suaneiacht (zwanejacht) en legersteden' van Jantien Jans weduwe Gerryt Jelckes op de Werff. Enige personen onder wie secretaris Wiersma, Jetscke Bauckes en Siouck Fogelsangh protesteren gerechtelijk omdat ze Jantien Jans een hypotheek hadden verschaft met Eijsma State als onderpand (Q 4, f. 183V). Toch kwam de state aan Dirck Fogelsangh, die haar in 1661 verkocht aan Tjeerd van Scheltinga, voogd van het Soete Naam Jesusgilde (Q 5, 279-293). In het archief van het Ritske Boelema Gasthuis, voortgekomen uit het Gilde, komt in de inventaris geen vermelding voor van Eijsma State. De oude stins en de legerstede in de kerk bleven in 1661 aan Dirck Fogelsangh vrij van dijks- en zijlsschatting en onderhoud van de brug en slattingen etc. (Andreae). De kaart van Schotanus van 1689 geeft iets oostelijker van het einde van het Eijsmapad slechts een stemdragende plaats; de stins en state zijn dan reeds afgebroken. Aan de tegenwoordige van Eysingaweg voorbij de korenmolen lag Eijsinga State, dat door de schoolmeester in 1857 nog genoemd wordt. Bij deze state behoorde in de 19e eeuw geen land dan direct rond het hornleger. In het Recesb. Weeskinderen komt in 1664 voor Jan Reiners Eisinge (B 15, 10 jan.). Maar of hij met Eijsinga State te maken had, is niet duidelijk. De kaart van Eekhoff van 1847 geeft direct ten westen van Burum een sterretje ('voormalige staten en kloosters') voor Rosema. De schoolmeester vermeldde in 1857 het voormalige Rosema op een 'hoogte met stenen'. Volgens Andreae ('85, 11, 86) werd Wytsma State 'waarvan de vrij brede grachten nog aanwezig zijn' in 1644 door de Staten als kloostergoed verkocht en was het toen 95V2 pm groot. Het goed zou aan Galilea behoord hebben. Van der Meer vond in het BURUM Proclamatieboek in 1657 een state vermeld (Q 5, 151) bewoond door Jucke Wytsma en in 1671 in het Hypotheekboek (v 11, 82) bewoond door zijn zoon Jacob (00k Q 6, 214). Een Wytsma genaamd Jucke was in 1570 volmacht wegens Kollumerland. Hij komt als rechter te Burum voor in 1565 en 1575, maar woonde te Munnekezijl (Andreae '85, 11, 156). De Wytsma's zouden mogelijk het kloostergoed gekocht hebben en het sindsdien van hun naam voorzien hebben. Andreae bezat het goed later, aangekomen van de familie Eskes, zoals zijn moeder heette. In 1739 kocht volgens hem Focke Hylkes Eskes de helft van een sate en landen 'Wytsmastate genaamd onder Burum' van Ruirtje Sjordema; de andere helft behoorde aan haar zuster Lolck. In 1728 bezat Sierck Dircks Sjordema deze sate (Floreenkoh. 27/28). De state was toen dus reeds afgebroken. BOERDERIJEN EN OVERIGE BEBOUWING BUITEN DE KOM VAN HET DORP Van Eysingaweg 4 Aan een oprit aan de Van Eysingaweg richting Lauwers Staat een grote, in de late 19e eeuw gebouwde boerderij van het kop-hals-romptype. Het wit gepleisterde voorhuis draagt in het nokanker het jaartal 1879. Inwendig is het voorhuis grotendeels gemoderniseerd, behoudens de rijke stucplafonds uit het bouwjaar. Langs de noordzijde van het voorhuis liep een gang met een smal vertrek aan het einde. Het hek op het terrein is uit het Utrechtse meegebracht; de naam Vredehoef verwijst naar de naam van de tegenwoordige eigenaar (afb. 55). Friese Straatweg 1-3-5 De kaart van Schotanus geeft de achterste boerderij, thans genummerd 5, als plaats van het voormalig klooster Galilea. De boerderij 1-3 die thans de naam Vrouwenklooster Galilea draagt, zou dan ter plaatse van een dienstgebouw c.q. poortgebouw gestaan kunnen hebben (zie verder onder Klooster Galilea). De grote boerderij nr. 1-3 heeft het woongedeelte in de voorzijde van de schuur ingebouwd als ging het om een stelptype; de ingang is in de zijgevel naast een erkervormige uitbouw. Tevens heeft de boerderij echter een vier vensters lang voorhuis onder zadeldak, dat met een zeer weinig lager gedekt halsgedeelte bij de schuur aansluit. De westgevel is onlangs vernieuwd nadat een grote serre aan die zijde verwijderd was. Waarschijnlijk is deze boerderij in de tweede helft van de 19e eeuw als kop-hals-rompboerderij gebouwd met lang voorhuis en later aanzienlijk aan nieuwe wooneisen aangepast. De kadastrale minute geeft op het omgrachte terrein een boerenplaats met een veel korter voorhuis, mogelijk een dwarshuis; eerst na 1887 wordt het lange voorhuis weergegeven (afb. 53). Op de kloosterplaats Staat een grote tot bergruimte gedegradeerde boerderij van het stelptype, die aldus op de kadasterkaart van 1887 wordt weergegeven. Friese Straatweg / / Grote stelpboerderij Scharnehuizen met ingebouwd dwarshuis, een vrij zeldzaam type, waarbij het voorschild van het dwarshuis in het vlak van het voorschild van het s c h u u r d a k loopt. Daar de k a p over h e t voorhuis aan de körte zijden 0 0 k Schilden heeft, is de nok zeer kort. De schoorstenen staan hier bovendien iets binnenwaarts van de beëindiging van de nok. De voorgevel is geleed door een middenrisaliet, waarin de ingang staat en lisenen aan de h o e k e n ; de k r o o n l i j s t l o o p t daarin mee en geeft het geheel een statig aanzien. Naast de ingang zijn bakstenen verwerkt met initialen K.E.L. en B.E.L. en het bouwjaar 1887. De letters zouden verwijzen naar de naam Luimstra, een bouwer uit Kollum. Links van het woongedeelte in het voorhuis bevond zieh de m e l k k e l d e r . De vensters van het woongedeelte zijn gewijzigd. De naam Scharnhuysen komt in 1615 voor in het Weesboek (p 5, 24): Tjaerd Gerrits op Scharnehuizen. Voorts in het Proclamatieboek in 1657: Scharnhuysen onder Burum (Q 5, 105) en huys Scharnhuysen onder Kollum (Q 7, 143) (afb. 54). Friese Straatweg 2 Aan de Lauwers ten noorden van de Burumervaart of Schipsloot ligt een boerderij van het kop-hals-romptype, die in de gepleisterde voorgevel ankers draagt, die het jaartal 1652 vormen. Bij Schotanus wordt hier een stemdragende plaats getekend; Eekhoff vermeldt geen naam. Voor zover te zien, waar de pleister afvalt, bestaat het muurwerk van het voorhuis uit afbraak mopsteen. Het heeft een grote breedte en tamelijk flauwe dakhelling, zoals 00k Wytsemaweg 2 had, dat jaartalankers 1651 had. Aan de noordzijde is blijkens een klein venster een huishoudkelder, waarboven bedsteden en kästen plachten aangebracht te zijn. De achtergevel van de schuur is vrij gaaf met de inrit aan de noordzijde, vensters met roedenverdeling en een dichtgezet kippepoortje aan de zuidezijde, XVIIIB - xix (afb. 51, 52). Keuterij Bij de boerderij behoort een verderop aan de Lauwers gelegen voormalige keuterij van het kop-romptype, thans als woonboerderij hersteld. Ook hier is de bedstedeb u r u m 2 7 kastenwand aan de buitenzijde van het huis gesitueerd, XIIIB-XIX. Friese Straatweg 4 Herberg aan de Gerkesbrug, thans landelijke woning met ingang in het midden. Terzijde een stalgebouw of 'doorreed', waarin een tympaan is gemetseld met een gevleugeld puttokopje, xvn (afb. 49). Gerckesbrug Keune vermeldt in zijn 'Van rechtersteen tot gemeentehuis' (Kollum 1974), dat de volmachten op 13 april 1609 in het Höge Huys bijeen, goedkeurden, dat 'het stenen wachthuis' bij Gerckesbrug verkocht zou worden. De brug van die naam over de Oude Zwemmer in de Weerdbuursterweg is pas in de 20e eeuw zo genoemd. Het ging dus om een wachthuis aan de weg naar Groningen. Mogelijk werd het vervangen door de herberg, thans herbouwd als nr. 4 die thans nog een steen met putto bewaart, die van een herbouw kort na 1609 kan dateren. Friese Straatweg 8 Witgepleisterd gebouwtje op T-vormige grondslag, oorspronkelijk een tolhuis bij de grens met Groningen (afb. 48 en 50). In de verzameling tekeningen uit het archief van de Rijkswaterstaat, thans op het R.A. te Leeuwarden, komt de ontwerptekening voor van een Tolhuis tussen Steenharst en de Gerkesbrug, gedateerd 1839. De kadastrale minute geeft op deze plaats inderdaad geen bebouwing en de kaart van 1887 geeft een kleine uitstulping weer met een gebouwtje. De ontwerptekening betreft dus het gebouwtje, thans genummerd Friese Straatweg 8. Behoudens een nieuwe gootlijst en wijziging aan de indeling van de vensters en deur is het gebouw in redelijke staat bewaard. Keegensterweg 29 Aan het einde van de Keegensterweg staat op een omgracht terrein een fraaie boerderij van het kop-hals-romptype. Het korte voorhuis heeft een geheel gesloten voorgevel en zijgevel; slechts aan de 'buitengevel' staan twee vensters. Omgaande bakgoot, twee vierkante vensters in de topgevel en twee bekrönende schoorstenen completeren het aspect van het voorhuis. Terzijde staat een enigszins vergroot bakhuis. De schuur is geheel riet gedekt; de achtergevel daarvan vrij wel gesloten, behoudens de inrijdeuren en een toegang met zijlicht naar de stal. De kadastrale minute van 1823 geeft reeds deze vorm aan. De boerderij kan eind 17e-! 8e eeuw gebouwd zijn. Bij de gracht rond Afb. 23. Plattegrond in reconstructie van de boerderij Wijtsmaweg 2 door S. J. van der Molen, voor 1942. 23 B U R UM het terrein is in de jaren zeventig een hardstenen latei gevonden met opschrift in gotische kapitalen 'int jaer ons cccccxxvif en in Romeinse kapitalen 'Gerrit Jelckes Iantie Jans' en twee afgekapte familiewapens. Gerrit Jelckes en Jantje Jans woonden op de Warff onder Warfstermolen (zie aldaar) (afb. 56, 57). Wytsmaweg 2 Op een omgracht terrein gelegen grote boerderij van het kop-hals-romptype met körte hals. Het woongebouw is aan twee zijden geheel ommetseld en is sinds enige jaren van een rieten kap voorzien. Een oude foto in het bezit van de eigenaar-bewoner geeft de oude toestand weer met een lang, niet onderkelderd voorhuis, dat in de topgevel zg. kloosterkozijnen had en de jaartalankers 1651 droeg. Van der Molen maakte een schets van deze toestand en een reconstructie van de plattegrond van de oude toestand voordat de zeer brede riet gedekte schuur gebouwd werd (S. J. van der Molen, Het Friesche Boerenhuis in twintig eeuwen, 2e druk Assen 1943, 65-68). In de achterste kamer van het voorhuis bevindt zieh een natuurstenen schouwlatei, twee geornamenteerde staanders en twee voluten. Op de latei staat in het midden 'Int jare ons Hreen (sie) cccccLii' tussen twee fantasie-wapenschilden. De staanders lijken onderste boven herbruikt te zijn en dragen door middel van een soort kapiteeltje en een voluutstuk een verbreding van de latei. Het ornament van de staanders is eer I7e-eeuws dan 1551 te dateren. Van der Molen meende de gehele boerderij te kunnen dateren naar het jaartal op de schouw. Wij menen dat het eer om een herbouw uit 1651 gaat, waarbij een schouw van een afgebroken state of ander, mogelijk kloosterlijk gebouw herbruikt is. Dit laatste wegens de onhandige ornamentering van de wapenschilden, die oudere 'meubelen' kunnen vervangen hebben. Ook het gebruik van kloostermoppen lijkt ons eerder op afbraak en hergebruik te wijzen, waarbij de voorgevel geheel van eigentijds materiaal werd opgetrokken (afb. 43, 44, 45). Boerenhuis uit 1835 In het Waterstaatsarchief, thans bewaard op het Rijksarchief te Leeuwarden, bevinden zieh twee tekeningen van te bouwen boerenplaatsen door A. Bonnema. De ene heeft als opschrift 'Boereschuur te Buurum Grond en opstand'. De andere wordt onder Kollum behandeld. Beide zijn gebouwd in opdracht van Bote Eskes volgens de bijbehorende stukken in het notarieelarchief (1809-1842, inv. A 71009 nr. 718, 1835, acte 40). Te Burum gaat het om een grote boerderij met plaats voor 26 stuks melkvee benevens zes stuks jongvee en zes paarden. Volgens het bestek werd er alleen een nieuwe schuur gebouwd 'bij de huizinge bewoond door Jan Temmes Sikkema' onder den dorpe Burum nr. 176 (afb. 58). Archeologisch belangrijke terreinen Binnen het grondgebied van het dorp Burum worden twee archeologisch belangrijke terreinen aangegeven, een op ongeveer 200 m ten noorden van het west-oost lopende gedeelte van de Wytsmaweg bij het P.T.T. terrein en een aan de oostzijde van het dorp, waar Rosemastate gestaan zou hebben. De kaart van Halbertsma geeft bovendien de terp van Vrouweklooster (zie aldaar) en een terp op de grens met Augsbuurt ongeveer 700 m ten noorden van het punt waar de oude rijksstraatweg de Strobosser Trekvaart kruist. B U R UM 2 9 Burum dorpsgezicht met molen en Gereformeerde kerk omstreeks 1910 naar prentbriefkaart B U R U M O r ,-> ^ - :m A C*'.. >t JWklK. ,« .U'ZtMtitâyé- 24 Aß1. 24. De middeleeuwse kerk op omgracht terrein getekend door J. Stellingwerf in 1722. Afb. 25. De kerk uit 1784 met ingebouwde westtoren. Op de voorgrond de rechtssteen. Opname 1976. Afb. 26. Collectezakken-kapstok uit 1754. Opname 1976. Afb. 2 j. Tekening van merken op grafzerken door J. Scheepens 1899. Afb. 28. Detail van de preekstoelkuip uit 1754. Opname 1976. 25 Afb. 29. Inwendige van de kerk naar het oosten gezien. Opname 1976. Afb. 30. De preekstoel en het doophek. Opname 1976. Afb. 31. De Fogelsanghbank met opzetstuk gedateerd 1642. Opname 1976. B U R U M Afb. 32. De Hervormde pastorie aan de Wendel i uit 1878. Opname 1986. Aß. 33. Het pand Uithof 4. Opname 1986. Afb. 34. Zestienarms koperen kroon in de Hervormde kerk eind 18e eeuw geschonken door ds. H. H. Hesse. Opname 1976. Afb. 35. De twee zilveren avondmaalsbekers van Burum uit 1694 en uit onbekend jaar doch vôôr 1794. Opname 1986. B U R UM 3 3 Aß. 36. De voormalige lagere school aan de Uithof 9 uit 1851. Opname 1986. Afb. 37. De voormalige schoolmeesterswoning Uithof 11 met details aan de ingang en de dakkapel, die waarschijnlijk in 1857 aangebracht zijn. Opname 1986. Afl>. 38. De midden 19e eeuwse Gereformeerde kerk met later toegevoegd ingangsportaal. Opname 1986. Aft>. 39. Boerderij met dwars voor de schuur gebouwd woongedeelte aan de Herestraat 4 uit het begin van de 19e eeuw. Opname 1987- Afb. 40. Herestraat 27-35, midden 19e eeuvy. Opname 1987. Afb. 41. Herestraat 48-52. Reeks brede dorpswoningen uit het midden tot 2e helft 19e eeuw. Opname 1985. Afb. 42. Pandje Uithof 3 op traditionele wijze gebouwd na 1823. Opname 1987. * -a 42 B U R UM 3 5 Afb. 43. Boerderij Wijtsmaweg 2 in oorspronkelijke staat met jaartalankers 1651. Repro naar ongedateerde foto. Afl>. 44. Wijtsmaweg 2. Geornementeerde staander onder de schouwboezem. Opname 1986. Aft). 45. Wijtsmaweg 2. Natuurstenen latei onder de schouwboezem, gedateerd 1552. Opname 1986. Aft). 46. De molen Windlust aan de Herestraat uit 1786. Opname 1977- Afb. 47. Herestraat 26. Zogenaamde rentenierswoning, tweede helft 19e eeuw. Opname 1985. B U R U M Afb. 48. Friese Straatweg 8. Voormalig tolhuis uit 1839-1840. Opname 1986. Afb. 49. 17e eeuwse bekroning met puttokopje, thans in 'doorreed' bij de voormalige herberg Friese Straatweg 4. Opname 1986. Afb. 50. Bouwtekening van de 'tolgaarderswoning op den Straatweg tusschen de Steenharst en Gerkesbruggen', ingezonden 27 September 1839. Afb. 5/. Friese Straatweg 2. Achtergevel van de schuur. Opname 1986. Afb. 52. Friese Straatweg 2. Vooreind van de boerderij, in ankers gedateerd 1652. Opname 1986. r » r--^ - , r i \ ;Ld " ! I ; ' -rJ L . p !" F 1. ^'J^éjgL 49 50 B U R UM Aß. 53. Friese Straatweg 1-3. Boerderij 'Vrouwenklooster Galilea' van het kophals- romptype met lang voorhuis. Tweede helft 19e eeuw. Opname 1987. Aß. 54. Friese Straatweg 11. Boerderij Scharnehuizen met dwars voor de schuur gebouwd woongedeelte, dat onder het voorschild van het schuurdak opgenomen is. Bouwjaar 1887. Opname 1987. Aß- 55- Van Eysingaweg 4. Grote boerderij van het kop-hals-romptype uit 1879. Opname 1986. 55 B U R U M Afb. 56. Keegensterweg 29. Boerderij van het kop-hals-romptype, eind 17e of 18e eeuw. Opname 1986. Afb. 57. Fragment van een natuurstenen latei met de namen van Gerrit Jelckes en Jantje Jans, die in de 17e eeuw op de Warf onder Warfstermolen woonden. Opname 1986. Afb. 58. Bouwtekening door A. Bonnema van een boerderij, die in 1835 Burum gebouwd moest worden voor Bote Eskes. C^—-U- Wl i. ' g v r ä ä w - » . - - - - - - .1- - âK' i ^ yy v '/s /.Ufrs • ,v 3 9 Kollum De hoofdplaats en naamgever van de grietenij komt als enige plaats in Kollumerland, onder de naam Colleheim, voor in het oudste register van het klooster Fulda, dat gedateerd wordt in de tweede helft van de 8e eeuw (Dronke, c. 8, c. 37). De nederzetting is ontstaan op de noordelijke rand van de pleistocene zandgronden. In het algemeen wordt aangenomen dat deze, van oorsprong deels met veen bedekte gronden in de 1 ie tot 13e eeuw zijn ontgonnen. De oudste naamsvermelding van Kollum duidt dus op een zeer vroege occupatie op de rand van de zandgronden, een situatie die vergelijkbaar is met het eveneens zeer oude Rinsumageest in de naburige gemeente Dantumadeel (Dantumadeel, 115-118). De situering op de rand van de pleistocene gronden blijkt behalve uit kaartanalyse 00k uit archeologische opgravingen rond de Nederlands Hervormde kerk. Het bedehuis is gebouwd op een kunstmatige verhoging van meer dan drie meter en Staat feitelijk buiten de ter plekke sterk in noordelijke richting afhellende pleistocene gronden (Bull, K.N.O.B., 1964, kol. 58, 59). De ontwikkeling van de nederzetting is vermoedelijk gestimuleerd door de ligging aan vaarwater naar zee. Dit water betreft de Dwarsried, de bochtige voorloper van de in het begin van de 16e eeuw gegraven Zijlsterried, die de nederzetting verbond met het tegenwoordig ruim twee kilometer noordelijker gelegen Grootdiep. In de vroege middeleeuwen zal de kustlijn zieh aanzienlijk dichter bij Kollum hebben bevonden. Oorspronkelijk lag de vaart in het dorp westelijker dan tegenwoordig, getuige de vondsten van kademuur- en sluisresten, zuidoostelijk van de kerk (Bosgraaf, 1984, 17). Op het kadastrale minuutplan is dit oude beloop in de percelering nog zichtbaar. Mogelijk hangt de verlegging samen met het graven van de Zijlsterried en het zuidwaartse verlengde daarvan, wat vermoedelijk 00k aan het begin van de 16e eeuw plaatsvond. Zuidelijk van Kollum sloot deze vaart aan op een vermoedelijk reeds bestaand tracé dat in het Bergumermeer uitmondde (Andreae, '83, 33-35). Dankzij de ligging aan een doorgaande vaarverbinding ontwikkelde Kollum zieh in de 16e tot 18e eeuw tot een handels- en scheepvaartcentrum van belang. Daarmee kan de plaats tot de groep van Friese 'vlekken' gerekend worden, nederzettingen zonder stadsrecht, maar met een handels- of scheepvaartactiviteit die soms groter is dan die van de kleine Friese Steden. In de bronnen wordt Kollum een enkele maal - opportunistisch of abusievelijk - 'Colmerstadt' genoemd (Andreae, '83, 57). De belangrijkste activiteiten bestonden uit de handel in boter, kaas, granen, bier, hout en vis. Daarnaast kwamen kleine industrieën voor zoals leerlooierijen, pottebakkerijen, bontwerkerijen, kalkovens, (olie)molens, een lijnbaan en een scheepstimmerwerf. Ter bevordering van handel en scheepvaart waren in de 16e eeuw twee jaarmarkten en een weekmarkt ingesteld. Stedelijk aandoende instellingen als een gasthuis, weeshuis, armenhuis en een Latijnse School waren in 1579 reeds aanwezig. De plattegrond van Schotanus uit 1718 geeft een in opzet eenvoudige ruimtelijke struetuur: de bebouwing ligt vrijwel geheel aan het assenstelsel, gevormd door de Voorstraat en de Zijlsterried (Diepswal), waarbij de oudste as, de Voorstraat, van het meeste belang is. Deze struetuur is op dat moment al enkele eeuwen oud. Volgens naspeuringen van Andreae zou in de 14e eeuw nog sprake zijn geweest van twee min of meer zelfstandige buurtjes, het eigenlijke 'Collum' bij de kerk, en 'Annyebuiren' k o l l u m Aß. 59. Kopie van het kadastrale oostelijk daarvan. Later zijn beide aaneengegroeid en in de eerste helft van de 15e minuteplan omstreeks 1823. Schaal eeuw zou de dorpsbuurt al ongeveer dezelfde omvang hebben gehad als aan het einde ! • 7500. van de 19e eeuw. In de loop van de 16e eeuw vindt de eerste vermelding plaats van de Afb. 60. Luchtfoto. Schaal ca. 1 : 6000. Pelserstraat en de Nieuwstraat, de huidige Torpmastraat (Andreae, '85, 1, 15, 20). Opname 1980. In functioned opzicht vindt in de 18e en in een groot deel van de 19e eeuw geen verdere ontwikkeling plaats, waardoor 00k de ruimtelijke structuur geen wezenlijke verandering ondergaat. Het Rechthuisplein, in feite een zeer brede kade achter het Rechthuis längs de trekvaart, blijkt in 1764 aanwezig te zijn (Andreae, '85, 1, 22). Het kadastrale minuteplan van 1823 geeft dan 00k hetzelfde beeld als de Schotanusatlas: aan de Voorstraat heeft zieh een vrijwel gesloten gevelwand, voornamelijk bestaande uit woonhuizen, ontwikkeld terwijl de bedrijfsbebouwing voornamelijk aan de Diepswal gevestigd is. Wel neemt sinds de tweede helft van de 19e eeuw de woonfunetie toe, aanvankelijk vooral voor welgestelden, getuige de bouw van een aantal villa's aan de Voorstraat. Kort na 1900 ontstaat in het zuidwestelijke kwadrant 4 2 K O L L UM k o l l u m Aß. 61. Kopie van het kadastrale minuteplan Kollumerzijl, omstreeks 1823. Schaal 1 : 7500. Aß. 62. Luchtfoto Kollumerzijl. Schaal ca. i : 6000. Opname 1980. van het assenstelsel een nieuwe wijk, voornamelijk bestaande uit volkswoningbouw, waarvan een deel wordt gerealiseerd door de toen sinds kort bestaande woningbouwverenigingen. Met de bouw van deze wijk is een ontwikkeling op gang gekomen waarbij de lintbebouwing längs een tweetal hoofdassen niet langer uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkelingen vormt. Na de Tweede Wereldoorlog treedt een aanzienlijke groei van het aantal woningen op. Het traditionele kruispunt van Diepswal en Voorstraat komt daardoor wat afzijdig te liggen in het sterk vergrote dorp. KOLLUM k o l l u m Aß. 63. Kopie van het kadastrale minuteplan Zeedijk en kwelders ter plaatse van de latere Eskespolder, omstreeks 1823. Schaal 1 : 7500. Aß. 64. Luchtfoto Eskespolder. Schaal ca. 1 : 6000. Opname 1980. 4 6 KOLLUM KERKELIJKE GEBOUWEN Hervormde kerk De Hervormde kerk, volgens het Beneficiaalboek aan H. Martinus gewijd, ligt in een ruim verhoogd en ommuurd kerkhof aan de noordzijde van de Voorstraat. De kerk is eigendom van de Hervormde Gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente. (afb. 65, 66, 67, 74-105, 107-110). Litteratuur Benef. 225; R.V.G.O. 194; Charterb. 1, 651, 665, 713; Andreae '85, 1, 51 e.V.; P. J. Blok, J. A. Feith, etc. Oorkondenboek van Groningen en Drenthe, Groningen 1899, nr. 715; Wumkes 1, 316; Douma, 69 e.V.; Nieuwsbull. K.N.O.B. 1964, $8, 98; 1965, 40; Herma M. van den Berg, Kollum in Oostergo, Bulletin K.N.O.B. 1970, 62 e.V.; H. Halbertsma in Publ. Band A.F.T. 1972, 116; R. Bosgraaf, De Maartenskerk te Kollum, Kollum 1973. Afoeeldingen Tekening door J. Stellingwerf 1723, Coll. Fries Museum, Leeuwarden; Schetsen Ad. Mulder 1981, archief R.D.M.Z. Zeist. Geschiedenis De kerk wordt voor het eerst genoemd in een oorkonde uit 1383 waarin curati ecclesiarum Dockum et Collum genoemd worden en dat door pastoor Lyudulfus van Kollum gezegeld is. Ook in 1408 zou de kerk van Kollum als ecclesia parochialis voorkomen volgens Andreae. Eind 15e eeuw blijkt de kerk een dekanale seendkerk te zijn (Charterb. 1, 713). In 1543 zijn er naast patroons- en pastorielanden vicarie-goederen en een S. Anna- en een Sacramentsleen; in 1580 bovendien een H. Kruisleen. In 1574 werd 7 pdm land verkocht ter dekking van kosten van een 'nieuw orgel in de kerck ende andere ornementen en reparatien' (Decretale verkopingen, It Beaken 1965, 143 uit Hof van Friesland in, 4, 267). Eveneens in het Hof van Friesland m, nu op 16, p. 412 (1665) wordt vermeld, dat Pibo van Dorna en Gaius van Broersma gecommitteerden en kerkvoogden van Kollum, 3 pdm land verkopen om schulden af te lossen die zijn ontstaan 'wegens opbouwinge van de kerk te Kollum' (Van der Meer). Andreae weet te melden, dat de torenspits in 1661 na blikseminslag afbrandde en door Bonne Alberts hersteld werd. Hij sneed zijn naam en jaartal 1661 in een spant van de kap van de kerk, die hij tevens geheel vernieuwde. De bovengenoemde verkoop van land hangt daarmee kennelijk samen. Wumkes vond een aanbesteding voor het afbreken en wederopbouwen van 'het afdak van kerk en toren' in 1780. Moeten we daaruit de dakbedekking lezen? Of het dak over de noordbreuk? De kap over de kerk bleef in stand blijkens bovenvermelde signatuur. Van der Aa vermeldt, dat er 'voor weinige jaren grote glazen ingezet zijn'. Ook dat is vrij raadselachtig, tenzij de schrijver bedoelen zou, dat de gotische beglazing nog aanwezig was en toen vervangen werd door de acht maal acht ruiten, die voor de restauratie in de vensters aanwezig waren. Kerk en toren zijn respectievelijk in 1960-1962 en 1962-1968 gerestaureerd o.l.v. het bureau Vegter te Leeuwarden. Behoudens technische ingrepen om verzakking tegen te gaan, werd de pleister, waarmede het muurwerk onder de waterlijst van de vensters verbeterd was, afgenomen, werden de steunberen rondom de kerk opnieuw aangebracht en de vensters van bakstenen vorktraceringen voorzien. Aan de noordzijde werd een I7e-eeuwse westwaartse verlenging van de noordbeuk verwijderd en een nieuwe westelijke sluiting aangebracht, waarbij de fundering van de voormalige traptoren te voorschijn kwam. Een toegang aan de oostzijde van het koor werd verwijderd en de kerkeraadskamer vernieuwd. De opstelling van het meubilair werd gemoderniseerd en alle belangrijk geachte zerken werden op het koor gelegd. Tevens kwamen er muurschilderingen aan het licht. Tijdens de restauratie is een bodemkundig onderzoek verricht in en buiten de kerk. Deze bleek op een terp te staan, die opgeworpen was als noordelijke uitbreiding van een diluviale rug en omgeven was geweest door een diepe gracht, die later verder buitenwaarts was gelegd of door een tweede gracht was omgeven. Onder de vloer van de kerk werd een fundering bestaande uit zwerfkeien aangetroffen van een eenbeukige kerk ter breedte van de tegenwoordige hoofdbeuk en voorzien van een halfronde absis. Dieper dan deze fundering zijn resten van doodkisten gevonden, begraven in oostwestrichting met een noordelijke afwijking van de tegenwoordige as van de kerk. Beschrijving De tweebeukige bakstenen kerk bestaat uit een vijf traveeën diepe hoofdbeuk, overgaand in een vijfzijdig gesloten koor en ten noorden van de hoofdbeuk een smallere rechtgesloten zijbeuk. Hoofd- en zijbeuk zijn gescheiden door een vijftal spitsbogen die neerkomen op smalle lijstkapitelen van drie korte zware kolommen op k o l l u m achtzijdige basementen. Hoofdbeuk en koor zijn overkluisd door stenen kruisgewelven; in de noordbeuk zijn deze bij de restauratie opnieuw aangebracht. Toren Materiaal Beschrijving Inwendig Wijzerplaat De toren is deels uit baksteen, deels uit tufsteen opgetrokken en gaat - behoudens een venster aan de westzijde, smalle lichtspleten en galmgaten, - gesloten op. Hij is later met een korte, iets versnijdende geleding verhoogd, waarin aan iedere zijde een spitsbogig galmgat staat. Het muurwerk van de toren bestaat beneden uit grote baksteen 30-31 x 8-9 cm 10 lagen 89 cm. Van vijf meter hoogte af is het muurwerk uit tuf opgemetseld, althans de schalen waartussen evenals in het bakstenen gedeelte, specie met puin en veldkeien is gegoten. Ter hoogte van het oorspronkelijke galmgat gaat het muurwerk weer over in baksteen, hier met dikkere voegen verwerkt tot 10 lagen 108 cm. De bovenste geleding is aan de buitenzijde met kleine steen van 20 x 4,2 cm bekleed en bestaat inwendig uit moppen. Het oorspronkelijke torenlichaam vertoont aan elke zijde in de bovenste helft een spaarveld tussen lisenen; het bekrönende fries zal bij de verhoging verstoord zijn. In het spaarveld stonden, naar aan de binnenzijde was waar te nemen, aan elke zijde binnen een rondbogig gesloten nis twee smalle gekoppelde galmgaten, eveneens rondbogig gesloten. Uitwendig was de westzijde vanaf het spaarveld geheel bemetseld, de noordzijde gedeeltelijk en aan de zuidzijde (dorpszijde) is over dit galmgat het wijzerbord geplaatst. De galmgaten bevinden zieh nu in de läge bovenste geleding en zijn spitsbogig met een kopse sprong als profiel en vellingkanten, zoals aan de zuid- en oostzijde gevonden werd. Alleen in het benedenste gedeelte heeft de toren vensters: aan de westzijde een tweemaal geprofileerd rondbogig en aan de zuidzijde een met een enkele kopse sprong omlijst en wat hoger geplaatste lichttoevoer, die waarschijnlijk later naar beneden verlengd is. Aan de westzijde staat op die hoogte een klein rondboogvenster waarin fragmenten van rode Bremerstenen sarcofaagdeksels waren toegepast en vlak onder het spaarveld nog een. Aan de zuidzijde is onder aan de toren een klein verdiept veld intact gelaten, nadat een zerk, die daar ingelaten was wegens verwering verwijderd was. Het inwendige van de toren is op de begane grond gedetailleerd door met een sprong geprofileerde nissen, te weten twee aan elke zijde van de torenwanden, een in de dagkant van de oostelijke toegang en nog twee aan weerszijden van deze toegang aan de oostzijde van de toren. De oostelijke toegang is evenals de nissen rondbogig en met drie sprongen gedetailleerd; ter hoogte van de boogaanzet loopt een hollijst, die zieh over de oostelijke buitenzijde en aan de overige zijden inwendig voortzet. De nissen aan de oostzijde zijn niet geprofileerd en dieper dan de overige. Boven de nissen is de muraal zichtbaar van een voormalige overkluizing van de benedenruimte van de toren. Op de verdieping boven het voormalige eerste gewelf is in de oostwand een hoge smalle doorgang naar de kerk. Boven de derde lichtopening in de westgevel is een tweede gewelf geweest blijkens nog aanwezige aanzetten in de hoeken. Daarboven is aan de noordzijde een toegang, die oorspronkelijk bereikbaar was via een gemetselde spiltrap, die in een achtzijdige traptoren Hep. De grondslag hiervan was duidelijk te zien en de aanhechting is nog in zieht gelaten. In de pijler tegen de toren, die de eerste scheiboog steunt. Thans is de westelijke beëindiging van de noordbeuk eroverheen gebouwd. Boven het voormalig tweede gewelf begint de klokkestoel, ten behoeve van klokken op de hoogte van de oude galmgaten. In de verhoging van de toren staat een tweede korte ijzeren klokkestoel. De toren is bekroond door een hoge houten, met leien beklede naaldspits met vier kleine kapeilen. De spits bestaat uit twee lagere en twee hoge achtzijdige Spanten, rond een makelaar die op het onderste spant rust. Op de zuidelijke torenwand is voor het oude galmgat een wijzerplaat bekroond door een fronton waarop drie vazen. De plaat is bij restauratie gehandhaafd, het jaartal 1917 is herhaald, hoewel dit aan een vroegere schilderbeurt lijkt te herinneren. De omlijsting is vernieuwd, waarbij een geschilderde strik aan de bovenzijde kwam te vervallen. S chip en koor Materiaal Het steenformaat van het schip beloopt 28-30 x 8,5-9 cm, 10 lagen 97 cm. Inwendig is aan de zuidermuur veel secundair tuf gebruikt. Aan het koor is de steen langer, 30-31 x 8,5-9 cm, 10 lagen 98 cm, doch opnieuw gebruikt; aan de noorderbeuk dunner 29-31 x 8-9 cm, 10 lagen 90 cm. De overgang tussen koor- en schipmateriaal bevindt k o l l u m f 66 Aß. 65. Hervormde kerk. Plattegrond en lengtedoorsnede. Getekend 1984 naar tekening H. van der Wal 1947- Aß. 66. Hervormde kerk. Dwarsdoorsneden. Getekend 1984 naar tekening H. van der Wal 1947. Voor legenda zie afb. 65. 5 0 K O L L UM zieh tussen de vierde en vijfde travee. Aan de zuidzijde en aan het koor zijn de vensterdorpels en afzaten van rode zandsteen. De gewelven bestaan uit steen van 27,5-29x5,5-6,5 cm. Beschrijving De steunberen aan de zuidzijde zijn bij de restauratie herbouwd ter plaatse van moeten en funderingen. Alleen aan het koor waren de middelste twee en de noordoostelijke nog aanwezig. Bij het afnemen van de pleister die beneden de omgaande waterslag was aangebracht, kwam een oude korfbogige ingang in de vierde travee aan het licht; deze is in gedichte vorm hersteld met een rechthoekig omgaande waterlijst. De vensters waren voor de restauratie gevuld met achtmaal acht ruiten tussen houten roeden die in de koppen, vorkvormig verdeeld, met het beloop van de vensterdagkant meeliepen. De vensterkoppen bestaan aan de vier schiptraveeën uit kleine steen, zodat aangenomen mag worden dat zij bij het aanbrengen van de vulling met houten kozijnen, vernieuwd zijn. Hierop kan de mededeling van Van der Aa betrekking hebben, die vermeldt dat de kerk voor enige jaren 'met grote glazen voorzien' was. Alle vensters zijn thans gevuld met bakstenen vorktraceringen. Het venster in de vijfde travee is smaller en staat oostwaarts van het midden van de travee. Waarschijnlijk samenhangend met de aanhechting aan de bestaande kerk. Het laatste venster van het koor en de twee aan weerszijden van het middelste aan de sluiting waren gedieht en zijn thans weer beglaasd. De ingang bevindt zieh in de eerste travee en is met kleine steen omlijst gelaten ter aanduiding dat hier een portaal heeft gestaan, zoals op oude afbeeldingen te zien is. Aan de oostzijde van het koor was een ingang ingebroken, die thans weer gedieht is. Tegen de noordbeuk stonden zeer brede, weinig diep gefundeerde steunberen, in 1608 aangebracht blijkens een opschrift op de pleisterlaag in de noordbeuk: 4Anno 1608 syn/deze pil/arsma/ct.' De noordbeuk is aan de oostzijde rechtgesloten en was tegen de onderbouw van een steunbeer van het koor gebouwd. De tweede travee van het koor is blind, doch heeft een smalle doorgang gehad naar een voormalige of niet tot stand gekomen sacristie. De waterlijst en de plint lopen door en er was de moet van een steunbeer of van de oostmuur. Thans staat hier de herstelde i9e-eeuwse consistorie. In de vensters van de noordbeuk zijn enkelvoudige vorktraceringen gemetseld, binnen de in de onderdorpel aangetroffen steenbrede dagstenen. Ter vervanging van de beren van 1608 zijn bij de restauratie eenmaal versneden steunberen aangebracht met omgaande waterlijst, behoudens op de hoeken waar de diepe vorm werd gehandhaafd. Alleen aan de noordbeuk was de oorspronkelijke bovenste afwerking van de muur nog aanwezig in de vorm van een afgeschuinde lijst op muizentand. De latere westwaartse verlenging van de noordbeuk is verwijderd en vervangen door een nieuwe westmuur. Inwendig Hoofdbeuk en noordbeuk worden gescheiden door korte ronde kolommen, die met de noordbeuk sterk verzakt waren. Een en ander is tijdens de restauratie door middel van beton verstijfd. De ronde kolommen staan op een tien zijdige basis met een rood zandstenen dekplaat. De deklijst van de kolom is van witte zandsteen. Boven de scheibogen staan aan de schipzijden in de eerste vier traveeën nissen, met een dubbel holprofiel omlijst, waarvan het buitenste op een teenstukje neerkomt. Binnen de nissen zijn kleine korfbogig gesloten velden uitgespaard, omgeven door een eveneens op een teenstukje neerkomend holprofiel. Het veld boven de vijfde scheiboog is onversierd behoudens een schildering (zie aldaar). Dit veld is 00k smaller dan de overige, waar de muralen van de gewelven over het schip op ongeveer 25 cm afstand van de opgaande schalk neerkomen en door een holgeprofileerde lijst ermee verbonden worden. De schalk die van de lijst van de pijlers opgaat is van weerszijden hoi geprofileerd. Aan de zuidzijde lopen deze schalken tot beneden toe door, waar ze van een basement opgaan. In het koor lopen zij längs de pilasters, die 00k hoi geprofileerd zijn, behalve aan de koorsluiting waar de schalken kralen vormen. De meest westelijke aan de zuidzijde, is eveneens een kraal en draagt een gebeeldhouwd kapiteeltje. Waarvan de voorstelling moeilijk herkenbaar is: Jonas door de walvis uitgespuwd? (afb. 89). De muralen zijn hol geprofileerd met uitzondering van de vijfde schiptravee waar ze aan noord- en zuidzijde ondieper en afgeschuind zijn. In de basementen is in de vierde travee een overgang waar te nemen in de profilering, die aan de westelijke pilaster dieper uitgehold is dan aan de oostelijke. Daar 00k is de wisseling van de profilering van de muralen waar te nemen. De gordelbogen zijn in het schip hoi geprofileerd, in het koor bol met neuslijst, evenals k o l l u m 5 * Aft). 67. Hervormde kerk. Details kolommen, wandpijlers en voormalige ingang zuidzijde. Getekend 1987 naar opmeting H. van der Wal 1946, tekeningen ir. J. J. M. Vegter 1965 en eigen waarnemingen. 1e SCHIPTRAVEE WANDPULERS OVERIGE SCHIPTRAVEEEN EN GORDELBOGEN KOOR SCHALKKAPITEEL ZUIDZIJDE SCHIP I- -±: 1:1 cr f f NIS BOVEN SCHEIBOGEN / j /A LA SCHIP Z Z'JDE TUSSEN TUSSEN TRAVEE 4 - 5 EN OP TRIOMFBOOG (ZUIDKANT) TRAVEEEN 1-2.2-3.3-4 SCHIPZ'JDE KOLOMKAPITELEN 67 VOORMALIGE INGANG Z ZUDE VOORM BOOG IN OOSTWAND Z'JBEUK RINGKAPITEEL 10ZUDIG BASEMENT AANZET SCHEI BOOG OP KOLOM 0 100 CM É WANDPULER Z'JBEUK 50 CM alle ribben. De kleine lijstkapiteeltjes aan de schalken en muralen zijn van rode zandsteen, die bij de restauratie, waar nodig, vervangen is door Vaurion kalksteen. Onder de vensters van het koor staan diepe korfbogig gesloten spaarnissen. In de noordbeuk zijn bij de restauratie gewelven aangebracht op de aangetroffen basementen en opleggingen. Schalken waren nergens aanwezig; in de lijstkapitelen ontbraken gedeelten, waar consoles onder de schalken te verwachten waren (vgl. kerk te Loppersum). Het is daarom zeer te betwijfelen of de gewelven ooit zijn aangebracht geweest. In de oostelijke sluitingsmuur was, naar bij de restauratie gebleken is ooit een geprofileerde doorgang; wellicht naar een kapel ten noorden van het koor. De doorgang was vervangen door muurwerk waarin een spitsboogvenster stond en waarboven de gewelfoplegging aangebracht was. De doorgang moet dus al spoedig vervangen zijn. De console in de zuidoostelijke hoek is daar in de grond gevonden en heeft als voorbeeld 5 2 K O L L UM gediend voor de overige gewelfconsoles. Boven de doorgang naar de consistorie is een Gebeeldhouwde latei i6e-eeuwse latei aangebracht die in beschadigde Staat bij het zuidelijke toegangsportaal gevonden is. Tussen rankenwerk zijn twee médaillons gevat waarvan het ene origineel is en het woord 4Anno' bevat; het alliantiewapen is geïdentificeerd als dat van Sierck van Donia, grietman van 1569-1575 en Vrouwe van Groesbeeck, dochter van Zeger van Groesbeek. Het is thans onjuist gekleurd: moet zijn in zilver een geënt-gegolfde rode dwarsbalk. Het manswapen moet zijn: 1. in goud een rode leeuw; 2. in goud drie rode rozen paalsgewijs (vriendelijke mededeling drs. J. Visser), (afb. 84). Bouwgeschiedenis De tufstenen kerk waarvan de fundering gevonden is liep ter breedte van de hoofdbeuk tot aan de tegenwoordige vijfde travee, waar een absidiale sluiting was. Blijkens een dakmoet op de toren, lager dan de tegenwoordige kap, zal deze kerk eens verhoogd zijn en met een travee westwaarts verlengd ten tijde dat de toren werd opgetrokken. De toren kan blijkens de baksteen die in de onderbouw is verwerkt en de detaillering van de begane grond in de 13e eeuw ontstaan zijn. De kerk waarvan de dakmoet te zien is, was waarschijnlijk in baksteen verhoogd en verlengd en mogelijk van een hoger koor voorzien. Het tegenwoordige i5e-eeuwse koor is uit afbraakmateriaal opgetrokken. Dit is wat de details betreft, vergelijkbaar met het koor van de kerk van Dokkum, dat van Loppersum in Groningen en het koor van de Groninger Martini dat voor 1425 gereed kwam. Aansluitend aan het koor werd, naar wij aannemen, eerst de noordbeuk opgetrokken buiten het oudere schip ; eerst daarna werd het schip vernieuwd en werd de kerk van stenen gewelven voorzien ; wij wezen er reeds op dat er redenen zijn, om aan te nemen dat de gewelven in de noordbeuk nimmer tot stand zijn gekomen. Kleur op architectonische onderdelen Tijdens de restauratie zijn onder de witsellagen diverse lagen gevonden, resten van verschillende fasen van kleurige uitmonstering van het intérieur. Het muurwerk was vrij grof gemetseld en van aanvang af bedekt met een ca. 3 mm dikke laag pleister. De omlijstingen van vensters en bogen, de zuilen, pilasters en gewelfribben bestaan uit profielgebakken steen die nauwkeurig gemetseld is en gesausd in zacht oranje-rode kleur, waarop 3-4 mm dikke schijnvoegen zijn geschilderd geweest. Deze laag is längs de dagkanten ter breedte van een halve steen omgezet en omlijnd door een ca. 6 mm brede zwarte lijn. De omzetting is gesausd op een dünne pleisterlaag, waar soms de begrenzing is aangegeven door een groef. In een volgende periode werden ribben, muralen, bogen en nisomlijstingen opnieuw beschilderd met dodekoprood, waarop witte voegen kwamen die niet steeds corresponderen met het oudste voegenpatroon. Deze laag is niet van hoge ouderdom, daar spatten ervan gevonden zijn op een vele lagen dik witselpakket dat over de Christoforus was aangebracht. Op deze laag werden nog gekleurde lagen aangetroffen onder de buitenste witsellagen, die gering in aantal waren, zodat aangenomen mag worden, dat de gekleurde uitmonstering, zoals die thans weer is aangebracht, lang na de reformatie is gehandhaafd, mogelijk tot in de 19e eeuw. Bij de restauratie heeft men zieh laten leiden door de onderste lagen die men aantrof en bracht men verschil aan tussen de kleur van de ribben, muralen en scheibogen en die van de dagkanten die wat donkerder zijn aangezet, evenals de korte gedeelten van de ribben, van de kruising uit gerekend. De wat gelige toon van de blanke velden is ontleend aan de gevonden toestand van de onderste pleisterlaag. Inventaris De kerk bezit: Preekstoel Eiken preekstoel met trap, achterschot en klankbord; de achtzijdige kuip is versierd met gestoken panelen; op de hoeken getorste en omrankte kolommen met composietkapitelen. Midden voor opschrift: 'dese predickstoel met de cap is gegeven bij de Heeren L. V. Scheltinga, B. V. Ende, G. V. Broersma int jaer 1692'. In het ruggeschot gestoken paneel tussen getorste kolommen en vleugelstukken, aan de trap getorste spijlen. Jacob Cornelisz, kistemaker, getuigt in 1705 dat hij te Kollum gewerkt heeft. Vergeleken met de eveneens door hem genoemde preekstoel te Oosterbierum en de orgelgalerij te Dokkum, zou dit werk de preekstoel kunnen betreffen (D. J. van der Meer in: Freonen om ds J. J. Kalma hinne, Leeuwarden 1982, 140). (afb. 80, 81). Doophek Doophek van paneelwerk met spijlenzone en boven de deurtjes gesneden Ornamenten. Orgel Orgel door Willem van Gruisen uit 1841 met 15 registers met kas, balustrade en k o l l u m lofwerk. De beeiden bovenop zijn te Amsterdam gemaakt. Het orgel is in 1885 door Van Dam hersteld, evenals later tijdens de restauratie van de kerk door Bakker en Timmenga te Leeuwarden. Voorm. orgel Van het in 1841 verwijderde orgel bestaat een tekening, gesigneerd Iske de Jongh 1841, in de collectie van het Fries Museum te Leeuwarden. Op de rand van het orgelbalkon stond volgens de tekening: 'Opgemaakt int jaar 1763 toen Jr. W. H. v. Hiemstra Grietman was: de Welgeb. Heer C. V. Scheltinga Gecomt ten Lands dage Fokke Hylkes Eskes Bisitter en Pier Jelles Oud Zeecapt. Kerkvoogden'. Het orgel ziet er veel ouder uit en draagt längs de bovenrand het opschrift 'Laudate dnm Hydraulis et organo Ps 150 v. 4b'. Op de onderrand: 'Non clamans sed amans cantet in aure Dei'. Tussen de ondersteuningen van de torens staan de opschriften: 'Organon hoc Hajone a Rinia Gretmano Richeo ab Eissinga, Petro Brongersma secretario Metscone Aukonis gubernatoribus bonorum ecclesiasticorum in Laudem dedët et Hermanno Collenio Pastore. Antonius Waelkeni incipiendo Ao 1635 circa calendas Junii et Ao 1636 circa easdem perficiendo sua arte et studio elaboravit in ecclesiae aedificationem'. Hetgeen in het Nederlands zeggen wil: 'Dit orgel gaven tot lof der kerk, toen zij de kerkelijke goederen beheerden Haio van Rinia Grietman, Richard van Eysinga, Petrus Brongersma secretaris, Metsco Aukonis en Herman Collenius, predikant. Het is begonnen door Antonius Waelkens omstreeks midden juni 1635 e n hij werkte er met kunst en ijver ongeveer een jaar aan tot opbouwing van de kerk.' Antonius Waalkens was orgelbouwer te Appingedam (Talstra 1979 11, 22, 77). Op de tekening ziet men dat er bewerkte pijpen in het orgel stonden, mogelijk van een ouder orgel, dat in 1574 was aangeschaft (Deer, verkopen. It Beaken 1965, 143; Andreae '85, 124) (afb. 86). Banken Van de in de Voorlopige Lijst genoemde negen herenbanken zijn de volgende in herstelde vorm opnieuw opgesteld: 1. Dubbele bank met spijltjesfries in de rugleuning, waartussen veld met wapens Jeltinga-van Aysma en datum 1617, gesticht door Fecco van Jeltinga ter nagedachtenis aan zijn ouders Gatse (gest. 1617) en Jeltje van Aysma. 2. Dubbele bank met spijlen in het achterschot; in het veld wapen 'Rinse Johannes bijsitter van Collumerlandf, en het jaartal, 1692. 3. In de eerste travee hek met spijlenfries; restant van de domineesbank. 4. In de tweede travee tussen de kolommen rijk gebeeldhouwde bank in 1768 gesticht door Eyso de Wendt, voorheen ten oosten van het doophek opgesteld. De bank is samengesteld uit paneelwerk. Op de panelen van de rugleuning zijn aan linten opgehangen kransen voorgesteld waarin in het midden het Lam met de zeven Zegelen, en aan weerszijden een vaas met deksel en een kan, een tiara en de zevenarmige kandelaar; een en ander waarschijnlijk gesneden door H. Berkebijl (S. ten Hoeve in Publikatieband Aide Fryske Tsjerken, 1, 185). Opzetstuk met wapen De Wendt en hoekvazen. In het ruggeschot de naam van de familie Hesse waaraan de bank later toebehoorde. (afb. 83). 5. In de noordbeuk bank van paneelwerk met spijlenfries gesticht door de familie Bootsma, in 1689 verworven door Epo van Aylva van Clantstate te Augsbuurt, daarna van de familie Wibrandi en Van Heemstra. 6. In de vierde travee bank rondom met spijlenfries en opengewerkte hoekstukken versierd, vervaardigd op last van Gajus van Broersma in 1680 en versierd met de wapens Van Broersma, Van Botnia, Van Rosema en De Schepper in het rugschot. 7. Tenslotte de drievoudige overhuifde Fogelsanghbank; längs de gehele zitruimte stijl en regelwerk op gecanneleerde Ionische kolommen rüstend, met opengewerkte hoekstukken en vazen op de hoeken. De bank zou gesticht zijn door Hilarius van Fogelsangh, van 1673-1682 secretaris van Kollumerland. In de noordbeuk voorts geverfde bank met open rugleuning, xvn. Avondmaalsbanken In het koor een zestal avondmaalsbanken van stijl- en regelwerk, xvn. Portaal Tot de restauratie stond tegen de oostelijke toegang een klassicistische houten portaal van gegroefde pilasters met een driehoekig fronton; boven de dubbele deuren was een schilderstukje gevoegd met een voorstelling van putti, die uit de Schrift lezen en attributen van Geloof, Hoop en Liefde dragen, geschilderd door W. P. Ruwersma (1750-1827) (C. Boschma, W. B. van der Kooi biz. 107, nr. 39). Volgens Bosgraaf zou het portaal er eerst in 1853 geplaatst zijn; het portaal dateert echter eerder van rond 1800. Het fronton en schilderstukje zijn thans aan de westzijde toegepast boven een 5 4 KOLLUM doorlopende lijst in het vervolg van het orgelbalkon en met die lijst wit geschilderd, terwijl de stijlen eronder gemarmerd zijn, zoals vroeger het gehele portaal. Rouwborden In het koor hangt de rouwkas voor Eyso de Wendt. Gestoken omlijsting met chutes waarin rechts zeisen, beenderen en een zandloper en links een schedel, vaas met rozen en omgekeerde fakkel. Ter weerszijden wenende putti met een vogel en een schedel. Beneden Staat: 'Obiit die i martii M D C C L XXX.' Binnen de lijst het gekroonde wapen en op een lambrequin het opschrift: 'De Wei Edele Gestrenge Heer Eyso de Wendt. Geboren te Collum den 24 Febr. 1718 is geweest Directeur van den Handel in China etc. vandaar wederom in Collum aangekomen den 5 Julij 1762 tot Grietman over Westdongeradeel aangesteld Den 14 Janr 1775 mede gedeputeerde Staat van Friesland etc. te Leeuwarden ongetrouwd overleden den 1 maart 1780 en int choor der kerk van Collum bijgeset'. De kas is waarschijnlijk gesneden door H. Berkebijl (S. ten Hoeve in Publ. Band A.F.T. I, 185) (afb. 107). De rouwkassen voor Pibo van Dorna, Gajus van Broersma, H. L. van Heemstra, V. van Heemstra en W. C. van Glinstra bevinden zieh in de kerk te Oudwoude. In het huisarchief Farmsum, bewaard op het Rijksarchief te Groningen, bevindt zieh in inventaris nr. 943 een tekening van een ruitvormig rouwbord met randschrift 'Aö 1600 dë 17 Feb. is to Dockö in dë Here gerust Joffer Dorotea Grau/werts Huysfrö vän Iohä Rëgers vä der/Arënshorst raet väde Admiraliï'. Wapen gevierendeeld. Daar Dorotea Grauwert te Kollum begraven is (zie zerk 1) zal dit rouwbord in de kerk van Kollum gehangen hebben (Geneal. en Herald. Bladen v 1910, 355 en aantekening van A. Pathuis in handschrift Grafschriften R.A. Leeuwarden) (afb. 99). Wapensteen Ten oosten van de preekstoel is een zandstenen wapensteen ingemetseld met onder paarlenkronen afgehakte wapens, die blijkens de namen die met het jaartal 1681 eronder gehakt zijn, die van Botnia en Broersma geweest moeten zijn (afb. 109). Zerken Op het koor is een aantal zerken bijeen gelegd, opvallend wegens hun decoratie. De overige zijn in de vloer van de kerk toegepast. 1. In het noordoosten zerk met over het gehele vlak doorlopend opschrift: 'In t jaer ons Heeren/1557 in September sterf/jonker Jost van Ha/rdenbroeck in sin/leven grietm/an vanColme/rland ende Niw Cruuislant/(wapen van Hardenbroek) Oeck rüstet alhier jo/nckfrou Doretea Gra/werts huisfrou van/jonckher Johan Ren/gers van der Arens/horst raedt van/admrait op dato deses/resedensie tot Dockum/overleden den 17 feb/ruarius anno i6oo/onsser Here Godt gu/nne se een salich er/standinge' (afb. 101). 2. Zerk met gotisch randschrift en in de hoeken evangelistensymbolen en groot alliantiewapen Meckema Starkenburg onder boog rüstend op balusterzuilen; randschrift 'Ano 1475 s t a r f d.e. frouwe Wijtz vä Meckema en Tet vä Meckema haer docht starf anno 1533 dë 6e af junii hier leit begraven' (afb. 102). 3. Grote zerk gebeeldhouwd met schijnarchitectuur waarin Fides, Caritas en Spes en opschriften 'cogita mori' en 'Respice finem'. In de colonnade deels afgehakt alliantiewapen. In cartouche 'D.O.M.S. Praefectum Frisiae rationibus, aggeris olim/inspectorem, aequum patrem, fidumque maritum/Patria, Collum, uxor, quin unica foemina proles/ Hoc clausum saxo Kemponem Tadema lugent/. L.M.Q.P. J.S.H. I.E.', hetgeen in het Nederlands wil zeggen: 'De Almachtige God gewijd. Het Vaderland, Kollum, de echtgenote en zeker 00k de enige dochter treuren om Keimpo Tadema, rekenmeester van Friesland, eertijds Dijkgraaf, welwillend vader en trouw echtgenoot, rüstend onder deze steen'. De letters van de afkorting kunnen staan voor: Libentes Meritoque Posuerunt. lacet Sepultus Hic In Christo. In de hoeken alliantiewapens. Randschrift 'Anno 1622 den 28 marty sterf de e. eerenfestë Kempo vä Tadema out omtrent 37 jaer alhyer begrav. Anno 1631 den 23 may sterf juffr. Catherina vä Scheltinga huisvrouwe van den edelen erentfesten Kempo van Tadema oldt 33 jaren'. Binnenrand: 'Anno 1635 den 18 july sterf de edelë juffr Geertye van Scheltinga huisfrou vä dr. Dirck Fogelsang out 35 jaer hier begraven. Anno 1670 den 13 marty stirf dë edelen erentfestë Kempo van Tadema van Dorna out 31 jaren 4 maent ë hier begravë (afb. 105). 4. Grote zerk bovenaan gesigneerd '16 Pieter Claes 15'. In de hoeken en ter halverhoogte cirkels met deels versleten alliantiewapens. Het veld is geheel gevuld met een schijnarchitectuur en rolwerk. Ter weerszijden Justitia en Prudentia. Onder de colonnade drie paar alliantiewapens. Aan de voet cartouche met opschrift: 'Hic iacet immiti prostratus Meccama fato:/Mens tarnen aetherias libera carpit opes/Nobilitas, k o l l u m virtus, thalami sors ampla, iuventa./Praecipitem lethi non tenuere gradum'. In het Nederlands: 'Hier rust Meceama, geveld door het wrede lot; zijn geest echter nu bevrijd, verwerft de hemelse rijkdom. Adeldom, deugd, een aanzienlijk huwelijk noch jeugdige kracht vermochten de voortijdige stap van de Dood te weerhouden'. Randschrift: 4 September sterf dë edelen eerentfesten joncheer Hessel van Meckmans' (afb. 103). 5. Zerk met gave alliantiewapens in de hoeken. Op het vlak alliantiewapens onder colonnade met terzijde grotesken-ornament. Aan de voet lambrequin met opschrift 'mors', gehouden door vrouwefiguren. In het veld opschrift: 'Hier leggë begravë dë Eedelë en eerentfestê/Scipio van Meckmans en de juffrouw Eme/rentiana vâ Grombach haer beide twe soene/de olste hiet Frederich Meckmans en is gestor/wen anno 1567 den 11 septembris de jongste Pibo Meckmans gestorven (anno 1571) den 10 aug' (afb. 104). Voorts daar zerken voor ds. Herman Collenius, t 1648, Pibo van Dorna, t 1675 (rouwbord te Oudwoude), gehuwd met Dodonea van Tadema, t 1652, Rompt Tammes Sybema, t 1648 en zijn vrouw Sytske Heins; Tammo Sybema van Rosema, t 1670 en Aurelia van Rosema, t 1674, Gajus van Broersma, t 1678 en Jetske Rosema, t 1658 en Taetske de Schepper, zijn tweede vrouw en vele andere (zie Handschrift Grafschaften in R.A. Leeuwarden, afgedrukt bij Bosgraaf). Muur- en gewelfschilderingen In de geweifkappen van het middenschip en koor zijn in 1882 schilderingen ontdekt, afgetekend en weer overgewit. Bij de restauratie in 1967 zijn ze opnieuw ontdekt en hersteld door J. Otter zonder gebruik te maken van bestaande documentatie uit 1882 (afb. 90-98). Litteratuur Hoogewerff 1, 340; Andreae, '85, 1, 58-59 en 114-115. Aftekeningen De aftekeningen die blijkens het handschrift gemaakt zijn door architect Ad. Mulder, berusten opgeplakt op zwaar papier in het archief van R.D.M.Z. Ook de door Hoogewerff vermelde uitgewerkte en opgekleurde reconstructietekeningen door W. van de Lucht, die in 1970 onvindbaar waren, bleken daar te berusten. Rapport Mr. Andreae Steide een rapport samen voor het Fries Genootschap met schetsen, berustend in de coll. Fries Museum. Rapport J. Otter 1967; idem W. J. Berghuis 1966, beiden in archief R.D.M.Z. Beschrijving Andreae schrijft op zijn overzicht dat er figuren waren aan de oostzijde van de derde en vierde travee, en een wapen in de vijfde travee. In de zesde travee stond aan de oostzijde S. Maarten, aan de zuidzijde de H. Maagd in stralenkrans terwijl rond de rozet aan westzijde een karikatuur (mansfiguur) en ornament met een mijter worden vermeld. In de zevende travee waren op de velden de vier evangelistensymbolen voorgesteld en rond de sluitsteen een hert en een eenhoorn, een vaasornament en Ornament met een kroon. In de koorsluiting beschrijft hij slechts ornament, evenals in het schip, waar hij dan nog hier en daar rozetten vermeldt. Bij de nieuwe ontpleistering is gebleken dat met de rozetten Schablonefiguren bedoeld zijn. De schetsen van Mulder geven ook in de tweede en derde travee vanaf het orgel gerekend rozetten weer. Voorts geeft hij details van ornament en de figuren van de 'karikatuur' die een figuurtje blijkt te zijn van een man die met de handen zieh de mond openspert terwijl hij in de armen een fies wijn en een gans draagt (de vraatzucht?). Tenslotte tekent Mulder het hert tussen ranken waarin vogels zitten en de eenhoorn springend tussen ranken. De tekeningen van Mulder en Andreae waren aan de restaurateur niet bekend en men heeft louter geconserveerd wat er gevonden werd. De karikatuur op de eerste koortravee is slechts gedeeltelijk te voorschijn gekomen, er tegenover ornament met een mijter zoals Andreae vermeldt. Van de stralenkrans van de H. Maagd is een gedeelte zichtbaar, van de S. Maartenfiguur slechts fragmenten. In de laatste travee oostzijde is rond de sluitsteen de schildering vrij goed aan het licht gekomen. Van de evangelistensymbolen slechts de stier. Bij de sluitsteen ontspringt het ornament uit een vaas aan weerszijden van een loodrecht opgaande staaf. Dit motief met staven die opzij door het ornament steken, is sterk verwant aan Ornamenten op de gewelven van de kerken van 't Zandt, Loppersum en Uithuizen. Ook de thema's zijn verwant met de schilderingen te 't Zandt. Het feit dat zowel de schilderingen als de architectuur van de kerken van 5 6 K O L L UM Kollum, Loppersum en 't Zandt gelijkenis vertonen, geeft reden aan te nemen, dat de schilderingen spoedig na het gereedkomen van de gebouwen aangebracht zijn, waarmede de schilderingen tweede helft 15e eeuw te dateren zijn en zelfs derde kwart 15e eeuw. Boven de vijfde scheiboog aan de schipzijde is een grote voorstelling van S. Christoforus aan het licht gekomen. Op een stok leunend waadt de heilige door het water waarin vissen zwemmen. Op zijn linkerschouder zit het Christuskind met de hemelbol in de hand, xvi. Onder de schildering bleek bij de restauratie een andere voorstelling gestaan te hebben (rapport Otter). Op de sluitsteen van het eerste koorgewelf is een met rode verf geschilderd Christusgelaat gevonden, geschilderd op gele ondergrond. De sluitsteenrand was aansluitend aan de ribben gekleurd (afb. 100). Zilverwerk Twee avondmaalsbekers hg. 16,4 diam. 11,6 cm op standring met spiraalband. Gegraveerd ornament waarin drie figuren: een met vogel, een met een kind, een met een kerk als allegorieën van Hoop, Liefde en Geloof. Inschrift: 'Dese beecker behoort de dyaeckonye Armen van den dorpe Collum den 26 Juny 1687'. Merken: Kollum p van 1687; meesterteken Gieke Andeles, Voet 311 (afb. 108). Bekken, diam. 22,4 cm. Op de rand gegraveerd wapen. Op de bodem 'D.B.V.C'. (De bedeling van Collum?). Wapen gekwartileerd, 1 en 4: drie rozen, twee en een, 2 en 3, een tafel waarboven twee rozen en waaronder een lelie. Merken: Leeuwarden groot keur, gekroonde K van 1704 en meesterteken van Richard Elgersma, Voet 449. Bekken, diam. 22,8 cm. Gegraveerd wapen en inscriptie: 'Gegeven door Tjitske Ruerds Huisvrouw van Albert Luytjens in 't jaar Anno 1771'. Merken: Leeuwarden, groot keur, T van 1771, meesterteken van Hylke Martens (van Kollum) (afb. 110). Vierkant blad met gelobde rand. Opschrift 'Aan de Hervormde Gemeente te Kollum door Jacobje Buma geb. te Kollum den 1$ juny 1839 aldaar overleden den 10 july 1870'. Klokken In de toren hangen twee grote klokken: diam. 143 cm, met bovenrandopschrift: 'Salvator mundi adjuva nos Sum tuba magna dei pulsata sono quia pello/Fulmina cü tonitru cü demone pellitur hostis. Johä Schonëborch goet mi doe më schef MDXX en daerbi vi'. Onder het ornament: 'dese clock wecht im m'. (Fehrmann, 292). De tekst betekent vertaald: 'Verlosser der wereld sta ons bij. Ik ben Gods grote bazuin, want als ik geluid word, verdrijf ik door mijn geluid de bliksemschichten met donderende galm. Samen met de demon wordt de vijand verdreven.' diam. 130 cm. Bovenrandopschrift: 'Int jaer ons heeren ende salichmaecker Jesu Christi duysent ses hondert ende achtien heeft my Hans Falck van Nuerenberg in Leeuwarden ghegoten'. Alliantiewapens Tadema-Scheltinga en Brongersma-Hoppers en Feytsma-Burmania en de volgende namen: Bocke van Feytsma gritman van Kolmerlandt en het nyuwe Cruyslandt ende Jufrow Haring van Burmania zijn huysfrow. Kempo van Tadema dieckgraaf van Kolmerlandt en Trintke van Scheltinga syn huysfrow. Bronger Brongersma Secretaris van Kolmerlandt en Tielke Gerrit Hoppersdochter syn huysfrow. Gevelsteen Zeven Kamers In de consistoriekamer is ingemetseld een gevelsteen afkomstig van een afgebroken hofje 'de Zeven Kamers'. Op de steen de wapens Van Eysinga en Roorda (met de baar) en 1695 (Vergelijk onder Gasthuis). Volgens een foto van voor de afbraak van het hofje stonden boven de wapens de letters L.V.E. Bij de herplaatsing zijn die 'verbeterd' in E.V.R (afb. 113). Voorm. altaar Volgens Karel van Mander zou Hans Vredeman de Vries te Kollum een altaarstuk geschilderd hebben, nadat hij reeds enige tijd te Antwerpen had doorgebracht. Mogelijk houdt zijn verblijf te Kollum verband met zijn relatie met de Meckema's, waarvan Schoy melding maakt (A. Schoy, Hans Vredeman de Vries, Brüssel 1876). Van het altaar zijn geen sporen bekend (Vgl. Meckemastate, geschiedenis). Pastorie Ten westen van de kerktoren stond, met de gevel längs de westzijde van het kerkhof, tot 1965 de pastorie (afb. 106). Zij is wegens de aanstaande plaatsing op de monumentenlijst, in dat jaar door het gemeentebestuur, die het pand had aangekocht, gesloopt ten behoeve van de doorbraak naar het uitbreidingsplan Noord. Op de kadastrale minute ziet men de pastorie aangegeven met een grote schuur erachter. Hierin stond het vee van de pastoor zoals een overeenkomst uit 1554 aangeeft over een 'uutwech k o l l u m tuisschen die Pastorye ende Syrck Boyckama huys, streckende durch die poorte aen die strate ende virder oick längs die stege van Sierck Boyckama schuire ende des pastoirs steche omme uut toe dryven zijne koeijen' (Geregistreerd in 1608; Koll. v, 1, f. 260). In 1965 bestond het voorhuis nog, een verdiepingloos pand met smalle ingang in het midden, waarboven de in Friesland vooral aan pastorieën en schoolmeesterswoningen nog voorkomende Vlaamse gevel. De nok daarvan reikte tot de nok van de schildkap waarmede het pand gedekt is. Boven de vereniging van beide nokken stond een schoorsteen, evenals op de beide hoeken van de hoofdkap. De Vlaamse gevel had aan de voorzijde een vrij hoge tympaanvormige beëindiging waarlangs dezelfde bloklijsten liepen als aan de gootlijst rondom het gebouw. Ook de ingang was bekroond door een forse bloklijst gedragen op smalle gegroefde pilasters, xviiid-xixa. Aan de achterzijde was een lagere achterbouw onder zadelzak; de muren waren uit afbraakmateriaal opgetrokken en voorzien van een later aangebracht i8e-eeuws schuifkozijn. Vermaning Een Doopsgezinde Vermaning wordt door Andreae genoemd in 1662 aan het einde van de Oosterdiepswal, de Molenberg geheten. In 1693 komt deze voor in het Proclamatieboek (Q 7, f. 105). Ook vermeldt hij een Vermaning in de Tollingastraat die in 1600 reeds bestond ('85, 1, 101) en een in de Brugstraat. Rond 1700 schijnt de gemeente aanzienlijk teruggelopen te zijn en zij werd in 1751 met die van Buitenpost verenigd (naar Blaupot ten Cate). Gereformeerde kerk Fors door E. Reitsma in 1924 ontworpen en in 1925 in gebruik genomen kerkgebouw met toren aan de Oostenburgstraat, dat wil zeggen, op het voormalig terrein van het buiten Oostenburg (afb. 115). Kollumerland rond 1900; reprodukties uit het jubileumfotoboek (1897) van burgemeester Jouwert Witteveen. Tekst R. Bosgraaf, foto's Egbert Beitschat. Oudheidkamer Kollumerland 1982; Karstkarel, Kollumerland, 86; Honderdvijftig jaar Gereformeerde kerkbouw, Kampen 1986, 81. Foto van de noodkerk, berustend in de Oudheidkamer Kollumerland (afb. 114). In 1924 kon een houten noodkerk uit 1887 verlaten worden. Het enorme houten zaalgebouw voor 700 zitplaatsen had aan de ingangszijde een risaliet, rondbogige vensters en ingangen. Aan de langszijden waren echter toch spitshoogvensters toegepast, die in 1887 blijkbaar nog karakteristiek geacht werden voor kerkgebouwen. Een stenen kerkgebouw dat aan de Oostzijde van Kollum gestaan moet hebben sedert 1866 werd in 1906 afgebroken na een samengaan van de daar kerkende gemeente met de gemeente, die in de noodkerk samenkwam. Het werd overgebracht naar Kollumerpomp. De nieuwe kerk werd door Egbert Reitsma in 1924 ontworpen en kreeg de voor Gereformeerde kerken ongebruikelijke decoratie van het plafond door George Martens, lid van de Groninger schildersgroep De Ploeg (Karstkarel). Het zware gebouw van donker gekleurde baksteen is karakteristiek voor de tijd van ontstaan, maar isoleert zieh daardoor van de overige bebouwing van het dorp. GEBOUWEN VAN LIEFDADIGHEID EN ONDERWIJS Voorm. Gasthuis De zeven kamers Tot i960 heeft aan de Meckemastraat een 'hofje' gestaan, 'De zeven Kamers', blijkens een gevelsteen uit 1695 gesticht of vergroot door Lucia van Eysinga (afb. 68, 111-113). Litteratuur Andreae '85, I, 106, 150, 152; Douma, 81 e.v. Geschiedenis De Meckemastraat liep volgens Andreae in het vervolg van de oprijlaan van de voormalige Meckemastate. Het kadastrale minute plan geeft deze laan aan lopend naar een terrein, waarin de door Andreae genoemde vijver aangegeven Staat. Langs de Meckemastraat ziet men aan de oostzijde een gebouw met de plattegrond van het voormalige Gasthuis, namelijk een langgerekt gedeelte met een haaks daarop staande aanbouw. De stichtingssteen bevat het alliantiewapen Eysinga-Roorda met boven de kroon de letters L.V.E., duidend op Lucia van Eysinga, dochter uit de alliantie, die op het wapen voorgesteld wordt; eronder gekruiste takken en het jaartal 1695 en '7 kamers'. Litteratuur Aft>e elding Geschiedenis Gebouw 5 8 K O L L UM 68 Gebouw Voorm. Diaconie woningen Werkhuis Ritscke van Eysinga was van 1639-1652 grietman van Kollumerland en gehuwd met Bauck van Roorda. Hun dochter Lucia erfde Meckemastate in 1667 en in 1691 ook Feitsma State te Hallum (zie Ferwerderadeel, 173). In haar testament van 1708 legde Lucia vast, dat de nakomelingen verplicht zouden zijn het hofje te onderhouden en uitdelingen te doen aan de bewoonsters, waartoe zij landerijen bestemde. Via enige verwikkelingen in het einde van de 19e eeuw, werd deze verplichting in 1901 overgedragen aan de Hervormde predikant en de oudste der diakenen. Deze besloten in i960 tot afbraak van het hofje en bij de restauratie van de kerk werd de gevelsteen een plaats gegeven in het kerkgebouw (zie Herv. Kerk). Volgens foto's van vôôr de afbraak had het langgerekte gedeelte de vorm van het vooreind van een boerderij van het kop-hals-romptype, namelijk een hoger gedeelte en een korter en lager gedeelte. Niettemin bleek uit de indeling dat het pand terstond als gasthuis gebouwd is. De schoorsteenkanalen liepen niet längs de voor- en achtertopgevel, maar gingen recht omhoog naar twee schoorstenen, die op de nok stonden. De voorgevel droeg jaartalankers 161(9 ?)5 en was vrijwel gesloten behoudens twee lichttoevoeren op de zolder, die door een rollaag van rode baksteen gedekt waren, terwijl de gevel uit gele baksteen bestaan moet hebben. Langs de zijden waren vlechtingen. Aan de straatzijde was op de scheiding van het hogere en het lager overkapte gedeelte de gevelsteen ingezet. Daar de gevelsteen op de scheiding van de twee eenheden staat moeten we aannemen, dat er in 1695 e e n gedeelte toegevoegd is aan een bestaand gebouw, dat mogelijk reeds in 1615 ontstaan was. De halve kruiskozijnen aan de hofzijde zouden beter passen bij die bouwdatum. Het boven reeds vermelde onderscheid in een hoger en een lager gedeelte is dan als twee bouwperioden te verklaren; ook de zuidelijke topgevel is gedeeltelijk weggehakt bij het toevoegen van het lagere gedeelte. In dat gedeelte is bovendien een andere indeling van vertrekken en de bewoonsters daarvan konden binnendoor in de wasruimte komen. Zie Eyso de Wendtstraat 6. In 1838 werd op de resten van de buitenplaats Oostenburg aan de zuidzijde van het dorp een werkhuis gebouwd (afb. 69, 127, 128). Bronnen Het bestek is bewaard gebleven in het archief van Gemeentewerken. Blijkens de tekst van Kollum in oude ansichten deel 2, Zaltbommel 1984, door R. Bosgraaf werd in 1919 bij herstelwerkzaamheden een papier gevonden met 'In het jaar 1838 is dit werkhuis gemaakt door L. A. van der Sluis te Gorredijk'. Dit zal de aannemer geweest zijn. Beschrijving Het gebouw bestaat uit twee evenwijdige vleugels, waartussen een smalle gang liep met ingangen aan elk uiteinde. De voorste vleugel, waarvan de oostmuur volgens het bestek op de oude keldermuur moest worden gemetseld, bevatte een ingangsportaal en aan weerszijden daarvan de Vaderskamer en een Voogdenkamer. Bij de restauratie in 1979 bleek, dat men de oostgevel heeft laten staan tot aan de latere onderdorpels van de vensters en de noord- en zuidmuren en de aansluitende binnenmuur tot aan de vloerbalklaag opnieuw gebruikt heeft. In de kelder, die men door trappen in een binnenportaal kon bereiken, en die door dwarsmuren onderverdeeld was, werden volgens het k o l l u m Afb. 6g. Werkhuis. Plattegrond kelderverdieping. Getekend 1986 naar tekening R. Kijlstra en eigen opmetingen. IsÉsk 10M =d 69 bestek drie ondermetselingeri gemaakt voor schouwen. In de achterste vleugel van het gebouw vond men een keuken, een eetzaal, een werkzaal en waarschijnlijk was daar ook de Oudeliedenkamer. Wasgelegenheid en sanitair werd in een aanbouw ondergebracht. Het gebouw wordt gedekt door twee evenwijdige zadeldaken, die aan de noordzijde met elkaar verbonden zijn en aan de zuidzijde door een schild beëindigd worden. Voor de kap stonden acht kapellen met 'vleugels'. Op de zolders bevonden zieh de slaapzalen. De ingangen aan de oostgevel en aan beide korte gevels van het voorste gebouw hadden smalle zijlichten. Oostenburg thans Na gebruik voor diverse sociale doeleinden, waarbij de ingang in de oostgevel verdween en door vensters vervangen werd, waardoor ook het bordes weggebroken kon worden, is het gebouw in de jaren 1982-1984 hersteld en opnieuw van een ingang aan de oostgevel voorzien, waartoe het bordes herbouwd werd. Voor de details werd inspiratie gezocht bij de afbeeldingen van het Huis Oostenburg uit 1773 (zie states en buitenplaatsen). Het gebouw wordt thans als jeugdcentrum gebruikt. Latijnse school Andreae maakt uit een vermelding in 1576 op, dat er toen een Latijnse school was ('85, i, 103), hetgeen niet te verwonderen is in een grote plaats als Kollum. In de middeleeuwen zal er stellig onderricht geweest zijn. Uit de latere stukken blijkt dat er een vicarie verbonden was aan het schoolmeesterschap. De Latijnse school was ten zuiden van de Voorstraat gevestigd in een pand tegenover de kerk. Het gebouw werd in 1808 aan Van Sytzama verkocht, die op het terrein zijn woning, het latere Raadhuis bouwde. De taak van Latijns onderricht bleef aan de predikant, zoals ds. Potter later vermeldt, toen hij Kollum bezocht. Volgens Andreae is de funetie van rector van de Latijnse school in 1844 opgeheven na het overlijden van ds. Bruinwold Riedel. Lagere school Na 1808 is de school als lagere school overgebracht naar de Putstraat, in 1820 naar de Voorstraat westzijde, thans nr. 32, waar nog een steen in de zijgevel Staat uit 1843. Aan de oostzijde van het dorp werd in 1828 een schoolgebouw gesticht, later als bewaarschool in gebruik en 1985 uitgebrand. In het Rijksarchief te Leeuwarden wordt een summiere bouwtekening bewaard van dit schoolgebouw (kaarten verz. nr. 10.978) 6 o K O L L UM (afb. 126). Op een gevelsteen naast de ingang wordt vermeld: 'Aan dit gebouw voor't onderwijs/der jeugd i n ' t algemeen/Heeft Henderikus Eskes nu/gelegd den eersten steen/den 23 april 1828'. OPENBARE GEBOUWEN Raadhuis Het Raadhuis staat aan de Voorstraat op de hoek van de Eskesstraat en is gevestigd in een pand, dat begin 19e eeuw als particulière woning is gebouwd (afb. 121-123, 133). Litteratuur Andreae '85,1, 112; W. T. Keune, Van rechtssteen tot gemeentehuis, Kollum, 1974. Geschiedenis Het pand is in 1809 gebouwd voor Willem Hendrik van Sytzama, die tevens achter de woning een fraaie tuin liet aanleggen. Voor een plaats als Kollum moet het pand in die jaren uitzonderlijk geweest zijn. Zelfs Eyso de Wendt's lusthuis Oostenburg, dat slechts één verdieping had, moet als bouwmassa overtroffen zijn geweest door dit hoog oprijzende pand met de omlijste ingang, die via een dubbele stoep bereikbaar was. Willem Hendrik van Sytzama was lid van de Admiraliteit geweest en Raadsheer in het Hof van Friesland en had om dit huis te kunnen laten bouwen bestaande panden aangekocht: het zogenaamde Riniahuis en het westelijk aangrenzende pand, die in 1805 beide in het bezit waren van de kleinzonen van Grietman Willem Hendrik van Heemstra en Wija Catharina van Glinstra van Scheltinga, de bekende bezitters van Fogelsanghstate in het begin van de 18e eeuw. Grootvader Van Heemstra had in 1748 ook het hoekpand aan de toen nog Tollingastraat geheten zijstraat gekocht. Tot de rechten van het door Van Sytzama aangekochte pand behoorde tevens de Fogelsanghbank in de kerk van Kollum. Het huis is dus waarschijnlijk een stadshuis voor de bewoners van Fogelsanghstate geweest. Men ziet het pand schetsmatig aangegeven op de tekening door Gardenier Visscher uit plm. 1785 (afb. 130). In 1808 kocht Van Sytzama ook het oostelijke buurpand, dat het voormalige schoolhuis (zie Latijnse school) of vicariehuis geweest was. Eerst daarna liet hij het nieuwe pand optrekken. De erven Van Sytzama verkochten het pand in 1836 aan H. Eskes, die tot 1895 eigenaar bleef. Voorm. Riniahuis Het door Van Sytzama gekochte grote huis was in de plaats gekomen van een huis dat grietman Haio van Rinia in 1616 kocht. Het kwam in het begin van de 18e eeuw in het bezit van Livius van Scheltinga, daarna van grietman Van Unia en van mevrouw Van Glinstra-van Scheltinga, die er ook gewoond zal hebben. Haar dochter huwde Willem Hendrik van Heemstra, die 's winters op Fogelsangh woonde, maar voor bestuurlijke verplichtingen in Kollum verbleven zal hebben. Het Raadhuis is in 1973 hersteld en gemoderniseerd. Het blokvormige pand heeft drie bouwlagen, te weten een souterrain, een hoge beletage en een wat lagere eerste verdieping; het pand wordt gedekt door een omlopend zadeldak met vier hoekschoorstenen. In het midden van de straatgevel is de ingang tot de beletage bereikbaar via een dubbele stoep met gesmeed ijzeren hek. De stoep wordt begrensd door gegroefde stoeppalen, waartussen zeer open gesmeed ijzeren hekken zijn gevat. De kelderingang in de stoep wordt geflankeerd door gegroefde pilasters, waarvan de groeven evenals die van de stoeppalen gezwart zijn. De ingang, die een halfrond bovenlicht heeft, waarin een lantaren is gevat, wordt door houten lijstwerk omgeven, waarop voetstukken met roedenbundels staan als teken van begrip voor de door Napoleon gehanteerde Romeinse Symbolen van recht en gezag. In de kroonlijst staat thans het gemeentewapen. In de gang zijn panelen met stucwerk uit de bouwtijd aangebracht. Onder meer zg. chutes samengesteld uit diverse voorwerpen der seizoenen. Een portret van Harmen Arends Idema, bruikleen van het Fries Museum, wordt beschreven onder Westergeest, Idemastate, Weerdbuursterweg 10. Aan de 4Pijp', de brug in de Voorstraat over de 'Rijd', het vaarwater waarlangs de kaden voor aan- en afvoer van levensmiddelen en materialen ontstaan zijn, staat het gebouw, dat van 1609 tot 1895 als rechthuis en raadhuis dienst gedaan heeft (afb. 70, 116-120.) Andreae '85,1, 22 en 110; W. T. Keune, Van rechtersteen tot gemeentehuis, Kollum 1974. Beschrijving Inwendig Rechthuis Litteratuur k o l l u m 6 i Afb. 70. Voormalig Rechthuis, thans Voorstraat 94. Plattegrond en doorsneden benevens detail sleutelstuk eerste balklaag. Getekend 1987 naar tekening N. Bulthuis 1973 en eigen waarnemingen. EERSTE ETAGE 70 6 2 K O L L UM Afbeeldingen Geschiedenis Beschrijving en bouwgeschiedenis Tekening door J. Stellingwerf 1723 in coll. Fries Museum, Leeuwarden. Foto in Jubileumboek burgemeester Witteveen. Nadat grietman en volmachten van de dorpen tijdens het begin van de tachtigjarige oorlog in Dokkum vergaderd hadden, kwam men in 1591 onder Scipio van Meckema voor het eerst weer in Kollum bijeen. In dat jaar ook hadden de Staten erop aangedrongen dat de volmachten-vergaderingen niet meer in herbergen zouden plaatsvinden, maar dat er speciale 'kamers' gesticht of gehuurd zouden worden. In 1597 huurde men dan ook een ruimte in het huis van de vroegere grietman Sebastiaan van Schonenburch te Kollum. Het huis heet ook wel het Höge Huis, kennelijk naar de functie van rechtspraak, die er onder Van Schonenburch en sedert 1597 opnieuw werd uitgeoefend. In 1609, toen Van Meckema sedert tien jaar was opgevolgd door Bocke van Feytsma, werd overgegaan tot de 'coop van 't rechthuys binnen Collum, dat bij eenige in 't particulier ter eeren van de grietenije gecoft' was. Het pand werd verbouwd met 'zand, stenen en kalk' en daarna werd de benedenverdieping verhuurd aan een herbergier; de rechtkamer was boven. In 1637 heeft het huis weer een verbouwing ondergaan: er kwamen nieuwe pannen op het dak en estrikken op de vloeren. In 1657 werd de 'soldering' van de rechtkamer afgebroken. In 1684 tenslotte wordt er voor meer dan f 3000 verbouwd en in 1775 laat men het inwendige nogmaals verfraaien. In 1893 bleken de fundamenten aan de Vaartzijde los te raken en mede gezien de omstandigheden - er zou een groot pand aan de Voorstraat in verkoop komen - drongen burgemeester Witteveen en raadslid mr. Andreae erop aan het oude rechthuis te verlaten en van de hand te doen. Het pand werd op 13 april 1895 openbaar verkocht en kwam in handen van D. Riemersma, die het gebouw als logement ging exploiteren. Sedert 1900 woonde er onder andere de bekende fotograaf E. Beitschat, die de foto's voor het Jubileumalbum voor burgemeester Witteveen in 1895 gemaakt had. Op de begane grond hebben de beide achterste vensters aan de oostgevel een hollijst aan de dagkant. Deze duidt op een i6e-eeuwse bouwfase. Uit die periode moeten voorts enige sleutelstukken met peerkraalprofiel stammen, die de derde balklaag steunen bij de tegenwoordige trap, dat wil zeggen in het midden van het huis. Het bakstenen huis zal gebouwd zijn kort nadat de Zijlsterrijd gegraven was in het begin van de 16e eeuw en zal een van de eerste stenen huizen aan de Rijd geweest zijn met uitzicht over de kaden tot aan de bocht van de Rijd. Van de kelders onder het pand bestaan foto's uit omstreeks 1970, die aantonen, dat de gewelven over de achterste kelder er later ingezet zijn. In de achtergevel ziet men een gedichte uitgang, waarvoor het latere geweif is geslagen. De vloer van de begane grond is bovendien opgehoogd ten behoeve van de keldergewelven. In de noordelijke tussenmuur naar de voorste kelder is op de foto een rondbogige doorgang te zien met aan weerszijden de aanslag voor een deur. Dat gedeelte en de ruimte, waarin de toegang van het water af uitkomt en waarin de gemetselde trap Staat, zijn niet overwelfd. Het ligt voor de hand aan te nemen, dat de overwelving van de kelder heeft plaatsgevonden, toen het gebouw als herberg en rechtshuis in gebruik genomen werd. Een cel voor gevangenen zal iets later zijn aangebracht, mogelijk in 1637. Voordien werd er de benedenruimte van de toren voor gebruikt en in 1615 vroeg de kerkvoogdij nog een bijdrage van de grietenij voor dat gebruik (Andreae '85, 1, 56). Een omstreeks 1970 gemaakte opmeting van het gebouw geeft een kelder weer, die aanzienlijk smaller is dan de bovenbouw van het pand. De ondergrond van de overige breedte is vaste grond. Mogelijk was daar een doorrit naar het achterterrein. Slechts met die veronderstelling kan men aannemen, dat de laat-middeleeuwse gevel, die door Stellingwerf zeer gedetailleerd weergegeven wordt, er begin 18e eeuw nog stond. Ten behoeve van de latere functie moet dan de doorrit gedieht zijn tot de gevel, die Stellingwerf weergeeft. Boven de luifel, die hij tekent, ziet men zelfs nog een restant van een vroeger kozijn. Mogelijk is de luifel in 1637 aangebracht. De voorgevel, die op de foto van 1895 weergegeven wordt, zal uit 1775 stammen met de kroonlijst en dakkapel, die daar te zien zijn. Waaggebouw Westerdiepswal 4 Geschiedenis Aan de kade van het Diep heeft het waaggebouw gestaan, dat later in een woonhuis gewijzigd is. (afb. 71, 120, 124, 125). Andreae ('85, 1, 39) vermeldt een 'aanteekening' uit 1536, waarin vermeld wordt dat de Waag te Kollum voordien 'gehouden werd door Steven van Wortz bij gifte van den k o l l u m Afb. 71. Voormalig Waaggebouw, Westerdiepswal 5. Aanzicht, doorsnede en plattegronden, toestand 1975. Getekend 1987 naar gegevens P. Ytsma te Kollum. 1779 1895 luukiL BEGANEGROND 71 Hertoegh van Saksen'. Deze Steven komt ook voor als accijnsmeester en pachtte kennelijk de waag. In 1540 werd, opnieuw volgens Andreae, de waag gepacht door Jan Canter en in 1580 komt een meester Hendrick voor 'Opte Waegh van Collum'. Aanvankelijk zou volgens Andreae mogelijk de waag ten westen van het Rechthuis gestaan hebben, waar in 1596 de 'Waegeshuyzinge' voorkwam en in 1642 van 'd'olde Waege' gewag gemaakt werd. In 1614 zou de waag verplaatst zijn naar de Oosterdiepswal direct achter de Voorstraat. Volgens een krantebericht zou in 1935 bij een verbouwing in de achterbouw van de tegenwoordige waag een steen gevonden zijn met het jaartal 1617 (N.N.O.F. 14 mei 1973). Mogelijk herinnerde deze aan de vestiging aan de Oosterdiepswal, die dan niet in 1614 maar in 1617 zou hebben plaatsgevonden. Andreae vond voorts een besluit uit 1698 van Gedeputeerden, waarbij aan Binnert Sappema van Oudwoude en Thijssen, volmachten ten Landsdage, opgedragen werd een nieuwe waag te maken te Kollum. Het waagrecht behoorde destijds onder Landsdomeinen en werd verpacht. In 1661 werd bijvoorbeeld de kerk van Kollum de opbrengst van de waag gegund 'ten profijte en reparatie van de kercke binnen Collum'. Later werd de kerk zelfs eigenaresse van de waag, mogelijk in 1779, het jaar waarin het gebouw aan de Westerdiepswal gesticht werd. In het tympaan boven de gevel kwamen de wapens van de grietman M. van Scheltinga, bijzitter F. Hylckes Eskes en van A. Luitjens, die volgens Andreae met Eskes kerkvoogd was. In 1885 was de waag nog in werking en bevonden er zieh twee weegschalen, waarvan een uit 1744 (Andreae '85, 1, 113). In 1895 is het pand tot woonhuis verbouwd (N.N.O.F. 14 mei 1973). Het weeggerei zou nog lang in particulier bezit geweest zijn en later bij boelgoed geveild zijn. Voor de laatste verbouwing in 1975 kon men waarnemen, dat midden in de voorgevel de toegang tot de weegruimte geweest was; later waren daar twee vensters gemaakt in een vertrek, dat met de toen daarvan afgeschoten gang, oorspronkelijk weegruimte gevormd zal hebben. Achter dit vertrek is een ruimte, die door een aankapping van het dwarsdak, over de voorste eenheid overkapt wordt. Tegen de achtergevel van de voorste eenheid was de schouw gebouwd. De steektrap naar boven bevond zieh rechts achterin de zijruimte. 6 4 K O L L UM Kollumer Verlaat Aan de Trekweg aan de westzijde van Kollum, tegenover de tuin van Vaartzicht, stond volgens de kaart van Eekhoff het Verlaatshuis. Het Rijksarchief bezit een opmetingstekening uit 1812 met opschrift 'Deeze Nevenstaande Profijl is in Rijnlandschen Maat gemeeten door mij D. Kuipers in het jaar 1812. Het Kollemer Verlaats huis genaamt.' Het is niet duidelijk waartoe de tekening gediend kan hebben, noch hoe het huis gebruikt werd: een trap naar de verdieping is niet aangegeven evenmin als de stookplaatsen, die er blijkens de schoorsteen op het dak geweest moeten zijn. Was het een dubbele woning en bevatte het blinde gedeelte het sluismechaniek? (afb. 153). WOON- EN BEDRIJFSPANDEN. Daar de meeste genoemde panden aan de Voorstraat en aangrenzende Straten staan, is gekozen voor een topografische volgorde. Ook voor de states is een volgorde naar situatie gebruikt, dat wil zeggen na de states, die in het centrum stonden, zijn degene behandeld, die westelijk van de dorpskern s t o n d e n , vervolgens die oostelijk daarvan en daarna de overige, eerst de zuidelijke en vervolgens de noordelijke. Wij volgen daarin een oude indeling naar cluften, een begrip dat in Groningerland gebruikt wordt en hier uit de tijd der Groningse rechtsbedeling gevolgd is. Men kende naast de kerkburencluft westelijk van het dorp de Laanster- of Luinstercluft, oostelijk de Uiterdijkstercluft en noordelijk de Torpmacluft (Andreae, '85, 1, 17). Wanneer een boerderij de naam van de state draagt, is de stategeschiedenis daar vermeld. De volgorde van de boerderijen is alfabetisch naar adres. Voorstraat 75 Voormalige smederij in een langgerekt pand, dat naast het woonhuis het bedrijfsgedeelte bevatte, dat naar achter uitgebouwd was. De tekening van Gardenier Visscher uit het einde van de 18e eeuw (afb. 130), een gezicht op Kollum voorstellende, geeft deze smederij waarschijnlijk reeds weer als hoefsmederij met een travalje of noodstal ervoor. De grote huizen met puntgevels aan de straat tekent hij in een rooilijn, waarachter de smederij lag, zodat de travalje juist aan de rijweg stond. Het merkwaardige is, dat de travalje niet op de kadastrale minute is getekend, doch deze stond mogelijk op de openbare weg of vormde geen opstal in de zin van het kadaster. In 1874 kocht de gemeente het bestaande of vermeende recht van 'noodstal' af van L. S. Beerstra (Gem.archief Kollumerland, doos 1003, nr. 21 ; vriendelijke mededeling dr. O. Vries). Het pand is gedekt door een zadeldak tussen topgevels; die aan de oostzijde is nog in wezen met beitelingen längs de zijden en had enige tijd geleden nog een nokanker, waarvan 17 nog te lezen was en dat volgens bewoners het jaartal 1768 had gevormd. Aan de westzijde is de topgevel vervangen door een schild, dat doorloopt over de genoemde aanbouw naar achter. Deze is kennelijk jonger. De ingang naar het bedrijfsgedeelte is blijkens verzakkingen dan ook later ingebroken (afb. 131). Voorstraat 5/ Fors pand met een voorbouw van vier traveeën met volledige verdieping onder schilddak met hoekschoorstenen. Het pand komt met deze plattegrond voor op de kadastrale minutekaart en moet daarom van voor 1823 dateren (afb. 144). Voorstraat 53 Diep pand onder zadeldak, haaks op de rooilijn en met puntvormige gevel aan de straat. Deze zal aanvankelijk in de 17e eeuw een trapvorm gehad hebben, waarvan de eerste sprong nog aanwezig is en van een tweede voor de laatste restauratie aan de rechterzijde een klein fragment te zien was. Ook de console in de top wijst op deze vorm: daarop zal een middenpinakel gestaan hebben. De pui is in de 18e eeuw of vroeg in de 19e eeuw gewijzigd. Na wijziging in een top met afgeschuinde kanten, zijn er dekplanken aangebracht en is de punt afgerond. De kap is van grenehout en herbruikt eikehout (afb. 144). Voorstraat 55 t/m 63 De panden genummerd 55 tot en met 63 vormen een regelmatig gestructureerd dorpsgezicht doordat ze alle een rechte gootlijst hebben, die evenwel per pand ongelijk hoog loopt. Boven de kroonlijst hebben deze panden alle een met pannen gedekt voorschild, dat meestentijds nog bekroond is door een of meer schoorstenen, afhankelijk van de breedte van het pand (afb. 140). Voorstraat 55 Bakstenen pand, waarvan de voorgevel versierd is met een geheel gepleisterde basisverdieping en gepleisterde gecanneleerde pilasters, waartussen hoge zesruitsvensters staan met gepleisterde omlijstingen. De pilasters dragen composiet kapitelen en een gepleisterde vlakke kroonlijst met uitgegronde velden en Ornamenten boven de pilasters. Het pand is in 1873 als Hervormde pastorie aangekocht (Douma, Heden en verleden) en k o l l u m Voorstraat 57 Voorstraat 59 Voorstraat 61 Voorstraat 63 Voorstraat 65 Voorstraat 6j Voorstraat 6ç Voorstraat 8y waarschijnlijk toen in deze vorm herbouwd; ook de dakhelling komt namelijk met deze bouwdatum overeen. Thans vier traveeën breed pand, dat op de kadastrale minute deze massa reeds heeft met een breder achterhuis. De voorgevel moet echter in het derde kwart van de 19e eeuw vernieuwd zijn met de vierdeling van vensters met flauw segmentvormige bovendorpel. In het gedenkboek voor burgemeester Witteveen komt het huis voor met een ingang in de tweede travee van links, doch het lijkt de bestemming van woonhuis reeds verwisseld te hebben voor die van winkel. Niet veel breder pand dan het voorgaande, doch dit pand is over het voorhuis door een dwarskap gedekt met hoekschoorstenen; het had dan ook een smaller achterhuis. De gevel is ook hier in vier venstereenheden verdeeld, thans nog slechts op de verdieping en bekroond door een geblokte gootlijst, die in het midden door een klein tympaan het hoge dakvlak visueel tracht te breken, XIXA. Ook dit smallere pand heeft omstreeks 1860 een nieuwe gevel gekregen met flauw segmentvormig gesloten vensters op de verdieping en consoles onder de gootlijst. Het grote pand 63 is na de vaststelling van de kadastrale minutekaart ontstaan uit twee panden. De omlijste rechthoekige vensters wijzen met de gedurfde oplossing van de gebogen grote dakkapel in het midden, op een ontstaan rond 1840. Het linker pand, twee vensters breed, is nog in de bouwmassa aanwezig; het rechterdeel was weer vier venstertraveeën breed met de ingang in de tweede travee van links. Ook de bouwmassa aan de zijgevel met de sprong was reeds voor de verbouwing aanwezig blijkens de kadastrale minute. Het pand zal omstreeks 1840 voor de nieuwe bestemming van logement verbouwd zijn. De omgaande zadelkap heeft hoekschoorstenen, evenals de eenheid aan de Diepswal, die door een omgaande kroonlijst visueel bij het hoofdpand is getrokken. Ook alle verdiepingsvensters zijn visueel tot een eenheid gebracht door een doorlopende lijst die de onderdorpels verbindt (afb. 140, 142). Voorbij de Diepswallen wordt de regelmatige serie woonhuizen met rechte kroonlijst nog slechts in twee panden voortgezet. Sober wederom vier traveeën breed pand met rechte kroonlijst en door een voorschild met topschoorsteen afgeknot zadeldak. Dit dekt de oude bouwmassa, die vroeg in de 19e eeuw aan de straatzijde is aangepast. Ook dit pand kan wat betreft bouwmassa nog wel i7e-eeuws zijn en kreeg in het midden van de vorige eeuw een nieuwe gevel met rechte kroonlijst. Zelfs van het pand 69 met zijn eclectische gevel uit de jaren twintig van deze eeuw is de bouwmassa nog oud, zoals onder meer blijkt uit het zadeldak, waartegen het moderne voorste deel van de kap aansluit met de obligate middenschoorsteen. Ruim achter de rooilijn staat vrij in een parkachtige tuin, ter plaatse van vier voormalige kavels, de wit gepleisterde villa, die in 1847 voor notaris Andreae werd gebouwd. Aan de achterzijde bevindt zieh een stichtingssteen met opschrift 4Op den 24 Junij 1847 is door Arnoldus Johannes Andreae oud 2 jaren en 5 maanden den eersten steen van dit gebouw gelegd'. Volgens dr. A. Wassenbergh wiens broer later in dit huis woonde, zou het gebouwd zijn door architect Fr. Stoett (geg. P. Karstkarel). De middenpartij, die op de verdieping halfrond oprijst en door een laag hellend kapgedeelte gedekt is, wordt geflankeerd door telkens twee vensters, die op de parterre tussen pilasters staan, die door een flauwe boog met elkaar verbonden zijn. Het middengedeelte is later van een serre voorzien. Op de verdieping staan boven de pilasters smalle dubbele pilasters, die de forse kroonlijst dragen en de breed overstekende goot, die längs het zeer flauw hellende dak loopt. Op de hoeken, doch ver naar het midden van de bouwmassa, staan hoekschoorstenen met borden. Aan de achterzijde heeft de villa twee ondiepe uitbouwen, waartussen boven de middenpartij een breed balkon op dunne ijzeren kolommen rust. Aan de achtergevel zijn de halfronde bovenlichten bewaard, die de gevel statie verlenen en uitzicht geven op de grote landschappelijk aangelegde tuin. De tuin bevatte een grote vijver, die na een versmalling, waarover een rustiek brugje voerde, in een tweede vijver in de breedte van het terrein overging. Volgens oude foto's (1901) stond dicht bij het huis een theepaviljoen en tussen het huis en de vijver een tuinbeeld. Over de tuin heen was nog in de jaren vijftig van deze eeuw uitzicht op het Tochmaland en de poldermolen. Rond de vijver liepen grillig kronkelende wandelpaden tussen met zorg gekozen afwisselend kleurige bomen en struiken. Het ontwerp is mogelijk door tuinarchitect Roodbaard 6 6 K O L L UM geleverd, die destijds zeer in aanzien stond bij de bezittende families (zie Lucas Pieters Roodbaard, Catalogus, p. 63). Andreae ('85, 11, 162) vermeldt dat de tuin is aangelegd op de voormalige Philippusfenne, een stuk land dat vermoedelijk in de 17e eeuw deze naam kreeg en aan de pastorie van Kollum behoorde. Er zou een huis op gesticht zijn met een tuin, die door een gracht van het overige gedeelte gescheiden was. Die gracht zou 'tot voor kort' nog zichtbaar geweest zijn in de tuin. De kadastrale minute toont hiervan echter geen spoor behoudens dat alle erven tegen een groot rechthoekig erf teniet lopen. Bij graafwerkzaamheden in de nabijheid van het nieuwe huis zijn volgens Andreae voorts kloostermoppen gevonden, wat op een oudere opstal op deze plaats zou kunnen wijzen (afb. 72, 139). Voorstraat 85 Aan weerszijden van de voortuin van nr. 87 staan aan de Voorstraat läge panden zonder verdieping, waarvan nr. 85 de nok evenwijdig aan de rooilijn heeft en beitelingen in de zijgevels, xvm. Eerst aan het einde van de Voorstraat staan enige panden, die karakteristiek zijn voor de overgang van een gesloten dorpsbebouwing naar het open plattelandslandschap: de zogenaamde rentenierswoningen, die in aanzien tevens de overgang vormen van een boerderij naar de dorpsbebouwing. Voorstraat 121 Nr. 121 is een breed pand zonder verdieping en heeft de ingang in het midden met aan weerszijden twee vensters. De ingang is verdiept en het portiek naar buiten uitgebouwd en door gepleisterde veelhoekige kolommen geaccentueerd. Dergelijke kolommen zijn als hoekpilasters aan de hoeken van de voorgevel herhaald. Boven de ingangspartij een dakkapel, die het motief van de kolommen in passende afmetingen herhaalt. Het dak draagt twee hoekschoorstenen met borden. Omstreeks 1870 (afb. 149). Voorstraat 42 Deftig herenhuis van vijf venstertraveeën breed, dat blijkens de omlijsting van de ingangspartij uit de late 18e eeuw stamt. De kadastrale minutekaart geeft hier een niet zeer diep breed pand weer. De tegenwoordige bestemming van rusthuis heeft uitbreik o l l u m Voorstraat 48 Voorstraat 54 Voorstraat 56 Voorstraat 60 Voorstraat 62 Voorstraat 64 Voorstraat 70 Voorstraat 78 en 80 Voorstraat 82 Voorstraat 84 Voorstraat 88 Voorstraat 90 Voorstraat 94 Voorstraat 108 dingen naar achteren en aan de westzijde veroorzaakt. Het oorspronkelijke pand heeft een voile verdieping, waarboven de gevel afgesloten is door een geblokte kroonlijst met een eenvoudige dakkapel in het midden. Alle vensters hebben nog de verdeling in zes, of op de verdieping, vier kleinere ruiten. Boven de vensters twee steens hoge hanekammen, die stroken met de bloklijst boven de ingang, die gedragen wordt door twee Ionische pilasters. De bovendorpel van de ingang is met snijwerk versierd en het bovenlicht heeft een snijraam (afb. 132, 133). Zie Raadhuis Fors hoekpand zonder verdieping doch onder hoog schilddak met de korte zijde aan de rooilijn van de Voorstraat, xvm (afb. 135). Eenvoudig pand, XIXA, zonder verdieping en onder schilddak met het smalle schild aan de straatzijde, waarvoor een grote vlakke dakkapel. De pilasters aan weerszijden van het venster staan juist boven de dämmen tussen de ingang en de beide flankerende, vrij smalle benedenvensters. Met de forse gootlijst heeft dit pand opvallend goede verhoudingen (afb. 135). In de tweede helft van de 19e eeuw herbouwd eenvoudig pand, waarvan de verdiepinghoogte afwijkt van de gangbare van de panden 54, 56 en 62 (afb. 134). Fraai en reeds op de kadastrale minutekaart zeer diep pand uit het einde van de 18e eeuw met zo grote lichttoevoeren, dat bijna geen muurwerk meer overblijft in de voorgevel. Ingangsomlijsting met zeer hoge Ionische pilasters (afb. 134). Pand zonder verdieping onder schilddak met het korte schild aan de rooilijn, die hier een kleine sprong maakt. De geblokte gootlijst speelt ongeveer mee op de hoogte van die van de panden 54, 56 en 62. Eenvoudig woonhuis onder zadeldak tegen een topgevel aan de straat, die halverwege de helling schouderstukjes heeft, waar mogelijk bollen of andere versieringen op gestaan hebben, xvin (afb. 137). Verder oostwaarts bereikt de straat het oude middelpunt van de nederzetting bij de kruising van land- en waterweg. De volgende panden hebben aile een verdieping en kunnen een i7e-eeuwse kern bevatten. De zadeldaken zijn over het algemeen in de 18e eeuw aan de voorzijde van een voorschild voorzien, waardoor de gevel een rechte kroonlijst kon krijgen. In de 19e eeuw werden enige gevels door nieuwe vervangen; alleen nr. 88 behield I7e-eeuwse elementen (afb. 136). Twee panden met verdieping en afgesloten door een brede houten gootlijst, die breder doorloopt dan het voorschild van de kap, wat de veronderstelling wettigt, dat de panden ouder zijn dan de gevels, die omstreeks 1880 kunnen zijn gebouwd. Nr. 80 heeft nog de bijbehorende pui, bij nr. 78 is deze gemoderniseerd. Ook de kap van nr. 80 is I7e-eeuws. Laag pand met rechte kroonlijst en dak met voorschild en topschoorsteen. Blijkens een ansichtkaart (Kollum in oude ansichten 1, 1972, 29) had dit pand toen (omstreeks 1900?) nog een halsgevel met gebeeldhouwde aanzetkrullen, xvin. Vier traveeën breed pand met forse kroonlijst, die gesteund wordt op gesneden consoles. Ook hier is de gevel in de 19e eeuw voor een bestaand pand gezet, dat een schilddak heeft, dat mogelijk een trapgevel vervangt. Fors pand met verdieping, dat nog I7e-eeuwse onderdelen bevat in de bogen boven de vensters. De aansluiting van het metselwerk op de kozijnen en de diverse verzakkingen verraden echter, dat er herhaaldelijk wijzigingen zijn uitgevoerd. Mogelijk heeft er vanouds een houten pui gestaan onder de boogtrommels. Het pand bezit een laatgotische kap. Breed pand blijkens de vensters op de verdieping met i8e-eeuwse gevel, waarvan de pui midden 19e eeuw in een winkelpui is gewijzigd. Zie Rechthuis. Voorbij de overbrugging van de vaart staan aan de zuidzijde van de Voorstraat een aantal vrij grote panden uit de 19e eeuw, zoals het vier traveeën brede nr. 98 en het vijf traveeën brede nr. 102, dat op een aantal oudere kavels is gebouwd. Nr. 98 verloor blijkens opschrift in 1922 beneden de geslotenheid, waarmede het aanvankelijk kennelijk was gebouwd als deftig woonhuis (vgl. nr. 57). Drie traveeën breed woonhuis dat eind 18e of begin 19e eeuw een nieuwe gevel kreeg, bekroond door een geblokte lijst met in het midden een vrij fors tympaan, mogelijk in navolging van dat van het Van Sytzamahuis, thans raadhuis. k o l l u m Voorstraat 112 Voorstraat 120 Voorstraat 138 Oostenstein Voorm. Junta- of Iwema State Eyso de Wendtstraat 4 Eyso de Wendtstraat 6 Eyso de Wendtstraat 10 Eyso de Wendtstraat // Eyso de Wendtstraat 13-28 Aan deze zijde vindt men hier reeds de läge bebouwing van renteniershuizen, zoals nr. 112 met zijn bijna overdadige stucdecoraties boven ingang en vensters. Oostelijk ziet men op oude prentbriefkaarten en in het album van burgemeester Witteveen een forse boompartij. Er volgen enige läge panden zonder verdieping zoals de nummers 120 en het wat bredere 138. Hoewel de gevelsteen met de zondeval 1617 als datum draagt, zijn de gevel en het voorste dakschild niet ouder dan vroeg içe-eeuws (afb. 143). Dwars geplaatste woning onder schilddak met geblokte gootlijst, 18e- of vroeg 19-eeuws. Aan de oostzijde van het dorp is in 1829 op een groot terrein de villa Oostenstein gebouwd voor Herman Klugkist Hesse, zoon van dominee Klugkist en Geeske Hesse. Hermannus huwde te Kollum met een dochter van de grootgrondbezitter Eskes. Volgens Andreae ('85, 1, 153) stond hier in de 16e eeuw Buma- of Jumastate. Ene Broer Iwema ( = Juma) gehuwd met Jelck Phaesma zouden hier in 1527 een state bewoond hebben; hun dochter Auck huwde Sije Buma. In 1579 komt Iwemastate voor 'leggende opt oesterzijde van Collumer-bueren'. Andreae volgde de eigendommen tot 1641, waarna de state volgens hem zou zijn afgebroken. Het huis uit 1829 was blokvormig, vijf traveeën breed en evenveel vensters diep. De ingang in het midden en het middenvenster erboven waren omlijst met gecanneleerde pilasters. Boven de ingang was een balkon met een smeedijzeren hek. Volgens een oude 'ansieht' was er een breed en laag smeedijzeren hek bij de ingang van de tuin. Boven de vensters stonden Ornamenten, waarschijnlijk van terra-cotta; ook op de kroonlijst kwamen dergelijke Ornamenten voor. De voorgevel had aan de zijden smalle geblokte pilasters. Boven de ingang stond een forse dakkapel met halfrond gesloten vensters. Als architect kan men denken aan Jaane van der Wielen uit Leeuwarden, die ook voor diverse buitenplaatsen werkte. Het pand is tot 1929 in de familie gebleven, heeft als hotel gefunctioneerd, doch is in en na de oorlog gevorderd en in 1972 afgebroken, nadat het zelfs als ruimte voor een klein-industrie gebruikt was. De trap met gesneden leuning is opnieuw toegepast in het pand Oosterdiepswal 17 (afb. 141). Op de kadastrale minutekaart staat het pand afwijkend getekend van de tegenwoordige toestand. Het is minder diep dan het aangrenzende nr. 6 en de vuurhut staat rechts achteraan in plaats van vooraan zoals thans. Het pand was toen eigendom van de winkelierster, die ook het hoekpand aan de Voorstraat bezat. Volgens deze gegevens zou de achtergevel van de schuur en mogelijk zelfs de gehele schuur jonger dan 1823 moeten zijn. Het voorhuis, dat vier vensters breed en längs de brede geveltop vlechtingen heeft en kleine lichttoevoeren met houten kozijnen, kan nog i8e-eeuws zijn. Het pand is in de jaren zeventig gerestaureerd door de stichting Oud Kollumerland. Op een foto in 'Kollum in oude ansichten' (1972, 22), ziet men dat de ingang van dit smalle diepe pand, dat längs het Hoogpijpke gebouwd is en daar oorspronkelijk ook naar heette, (volgens dezelfde bron) in het midden gestaan heeft. Rond het venster onder de dakkapel zijn de aanhechtingen van het metselwerk duidelijk te zien. De stenen dakkapel stond dus boven de ingang en vormde een Vlaamse gevel hoewel de goot er thans voorlangs loopt; de halfronde beëindiging zal een andere gezwenkte vervangen. Het venster in de Vlaamse top heeft dezelfde kleine roedeverdeling als op de oude foto het korte venster aan de zuidgevel had. Het pand heeft op die foto wel vijf schoorstenen en een doorgang in de langsgevel aan het Hoogpijpke met ernaast een hooggeplaatst venster. Het pand was in 1823 eigendom van de Armvoogdij en zal met zijn vele schoorstenen een Armhuis gevormd hebben. Het forse blokvormige pand nr. 10 is ooit als Gereformeerde pastorie gebouwd, mogelijk bij de houten kerk van 1887. Het ertegenover staande nog grotere gebouw is in 1887 als postkantoor gebouwd met directeurswoning op de verdieping. Langs de trekvaart is deze straat in 1876 als Nieuwe Buurt bebouwd met vrij ruime woningen zonder verdieping in de trant van rentenierswoningen. De ruimste hadden aan weerszijden van de ingang twee vensters en een dakkapel boven de ingang. De kleinere hadden slechts aan een zijde de woonkamers en aan de andere zijde een klein vertrek waardoor de ingang onregelmatig onder de dakkapel kwam te staan. Het k o l l u m Regn. Meinardystraat Westerdiepswal Westerdiepswal 4 Westerdiepswal 1 Oosterdiepswal Oosterdiepswal 2 Oosterdiepswal 3 Oosterdiepswal 4 Oosterdiepswal 5 Oosterdiepswal 6 Oosterdiepswal 17 fraaiste is nr. 28, dat vrij gaaf bewaard is. (afb. 150). Langs deze straat staan genummerd 16-26 en 25-35 twee groepen woningen voor de gezeten arbeidende klassen die eind 19e eeuw planmatig gebouwd zijn en een nog vrij gaaf straatbeeld vormen, aansluitend aan dat van de Eyso de Wendtstraat. (afb. 151)- De wallen längs het diep raakten bebouwd met woningen, hoewel men daar eerder bedrijfspanden zou verwachten. Alleen de voormalige Waag op nr. 4 herinnert nog aan de handelsfunctie van de wallen. Zie Waaggebouw. Ouder lijkt alleen nr. 1 met een dwarsgeplaatst zadeldak tegen topgevels, dat als bouwmassa i8e-eeuws kan zijn geweest. Het pand is na 1964 gesloopt (afb. 148). Ook aan deze zijde treft men geen duidelijke bedrijfspanden meer aan. Menig I9e-eeuws pand heeft op de begane grond een bescheiden winkelfunctie gehad, zoals nr. 2. Nog wel i8e-eeuws pand onder zadeldak evenwijdige aan de rooilijn tussen topgevels met beitelingen längs de zijden. Ook het bescheiden nr. 3 heeft een kap evenwijdig aan de straat, maar is overigens uitwendig in details vernieuwd. Eenvoudig woonhuis onder hoog zadeldak, dat I7e-eeuws kan zijn. Het pand nr. 5 heeft een nieuwe voorgevel gekregen met strekken boven de grote vensters, maar heeft aan de gootlijst en dakhelling ingeboet. Breed pand zonder verdieping. Waarschijnlijk geheel uit de jaren zestig van de 19e eeuw: omlijste deur in het midden en twee maal twee grote vensters met zes ruiten; muurankers met gietijzeren rozetwartels, dakkapel met smalle zijlichten. Boven de zijgevels schoorstenen met borden. In het onlangs herbouwde pand nr. 17 is de rijk versierde trap uit huis Oostenstein aangebracht (afb. 145). VOORMALIGE INDUSTRIEMOLENS Een grote plaats als Kollum heeft in de loop der tijden diverse korenmolens en molens voor andere doeleinden gekend. Litteratuur Bronnen Korenmolens De Duif Andreae '85, 1, 45-46; Van der Molen, Gemaal; Keune; Korenmolens 20-22; Bunskoeke, Molens 11, 30; Bosgraaf, Ansichten 1, 21 en 11, 30. Aantekeningen welwillend ter beschikking gesteld door S. J. van der Molen. Volgens Andreae was er in 1551 sprake van een 'molner' in Kollum en wordt in 1561 een 'moelen op 't noordoost van Colmerbuiren' vermeld. Van der Meer vond in het Hof van Friesland m, 3, 30 een verkoping vermeld van 'een wyntmolen' met het molenhuis in 1559. De kaart van Schotanus van 1664 geeft twee windmolens aan ten oosten van het dorp: één ten noorden en één ten zuiden van de weg naar Burum; de kaart van 1689 geeft nog slechts de noordelijke molen weer. De zuidelijke, die volgens Andreae in 1580 genoemd wordt, was in 1689 kennelijk reeds verdwenen; in 1709 wordt de plaats 'd'olde meulenberch' genoemd als plaatsaanduiding, westelijk waarvan een nieuwe 'peldergarstmeulen' gebouwd werd op land van de Mennoniete armvoogdij. In de 18e eeuw gaat het eigendomsrecht enige malen in andere handen over (Keune). De molen is in 1896 afgebrand; het stenen achtkant werd volgens Van der Molen in de jaren vijftig van deze eeuw nog als woning gebruikt. De noordelijke molen werd in 1698 door Temme Pieters gekocht en de eigendomsrechten daarvan zijn tot 1788 te volgen (Keune). Deze molen brandde in 1812 af, doch werd spoedig herbouwd als 'de Phoenix'. Na een brand in 1842 werd de molen aanvankelijk niet meer herbouwd. In 1843 werd echter aan W. H. Hettema door Ged. Staten vergunning gegeven een koren- en pelmolen te bouwen, daar er 'sedert het afbranden van de molen genaamd de Phoenix ... te Kollum slechts één koren- en pelmolen bestaat'. De molen werd gebouwd ten westen van de Trekvaart en ten zuiden van het dorp op de resten van de bekende 'berg' van de buitenplaats Oostenburg, die in 1839 gesloopt was. Het werd een achtkante molen met Stelling. Bij verkoop in 1856 werd de 'in voile werking zijnde koren-, pel- en moutmolen De Duif genoemd. In 1910 verbrandde ook deze laatste molen van Kollum. k o l l u m Cichorei- en pelmolen de Haan Ten noorden van de Westerdiepswal op de zogenaamde Schreiershoek stond in de 18e eeuw een molen, die volgens Andreae mogelijk reeds in 1596 genoemd wordt. In 1830 was volgens Van der Molen P. F. Lune eigenaar. Drie jaar later kwam de molen in handen van de Kollumer molenaar en timmerman A. J. Keuning. In een request van 7 februari 1840 vermeldt Keuning eigenaar te zijn 'van een zogenaamde wipstaart windkoren- en pelmolen, genaamd de Haan'. Het was dus een spinnekopmolen met Stelling. In het request verzoekt Keuning op de plaats van de spinnekop een achtkant te mögen bouwen, omdat 'de molen door ouderdom en daaruit voortvloeiende zwakte bij de bestaande bekrompen ruimte noodzakelijk aan een vertimmering toe is'. De nieuwe molen zou groot moeten worden 'hoog op bintwerk en klipwerk acht eilen, met eene ruimte binnenwerks beneden van tien eilen en eene vlugt van circa twintig eilen'. De vergunning werd verleend omdat volgens het grietenijbestuur 'sedert de omstorting der molen van Jan Hoekstra voor ruim tien jaren, de molen ... hier werkelijk van nut is geweest'. Op 12 augustus 1870 werd de molen voor afbraak te koop aangeboden. Oliemolens Andreae vond een vermelding in 1577 van een oliemolen 'Op de molenberch' bij de Putstraat. In 1641 wordt daar gesproken van de 'olde meulenberch'. In 1613 werd bovendien een oliemolen, waarschijnlijk een rosmolen vermeld aan het oostelijke einde van het dorp ten noorden van de straat. Deze waren blijkbaar in de 18e eeuw teniet gegaan, want in opdracht van Cornelis van Scheltinga, Eyso de Wendt en Focke Hylckes Eskes werd in 1766 ten zuiden van het dorp aan de oostzijde van de vaart een De Pauw oliemolen gebouwd. Het werd een achtkante molen met Stelling, de Pauw genaamd. Omstreeks 1875 kocht Sybren Tijmstra uit Witmarsum de molen (Bosgraaf 11, 30), en schakelde in 1878 over op stoomkracht, waartoe een ketelhuis bij de molen werd gebouwd. Men verwerkte er lijn- en koolzaad, kopra en aardnoten. Na een brand in 1884 werd de molen het volgende jaar herbouwd, doch in 1903 onttakeld. De romp verbrandde in 1919. KALKOVENS Volgens Andreae ('85,1, 44) bestonden er te Kollum in het einde van de 17e eeuw kalkovens ten noorden van het centrum aan de oostzijde van de vaart, waar hem een Kalkovensfenne bekend was. De armvoogdij zou eigenaar van de ovens geweest zijn, die zij in 1691 verkocht. De kaart van Schotanus geeft de ovens aan. Thans staat op dit terrein de boerderij Willem Loréweg 3, die ook wel Kalkhuis genoemd wordt. In de kaartcollectie van het Rijksarchief te Leeuwarden komen twee proceskaarten voor uit 1736 (20 dec. nr. 20), waarbij kennelijk onenigheid was ontstaan over een dam in het 'Collumerzijlsdiep' gemaakt van 'vergraven pastorijlandt'. Er wordt een rechthoekig omgracht terrein weergegeven met een kalkoven, een 'kalkhuijs' en een 'schiphuijs' in een 'sloot tussen't hornleger' en 'pastorije landt'. Meckema State Litteratuur Afbeelding STATES EN BUITENPLAATSEN Ten westen van de Rijd, juist in de bocht die deze altijd nog maakt, lag volgens de kaart van Schotanus-Halma Nieuw Meckema (afb. 59, 163). Pax Groningana 19; Andreae '85, 1, 141. Tekening door J. Stellingwerf 1723 met onderschrift: "t huis Meckema, te Kollum in Kollumerlant behoort den Heere van Vos 1723'. Geschiedenis Volgens een contract tussen de erven van Hessel van Meckema, die in 1612 overleed, kreeg zijn weduwe Lisk van Eysinga 'het olde Casteel ofte nieuwe Meckemahuis' (Sententieboek, Hof van Friesl. ww8, 174). Daarop berust de identificatie van beide huizen. Het Casteelhuys of het Blokhuis was door de stad Groningen in 1467 in Kollum gebouwd als teken van macht (Pax Gron. 19). Het contract met de Groningers over militaire bijstand van dat jaar was echter in 1497 beëindigd. Het volgend jaar kwam Albrecht van Saksen aan de macht. Wanneer het Nieuw Meckemahuis in de 17e eeuw nog alias het Blokhuis wordt genoemd, zal dit in de familie een eervolle traditie vertegenwoordigen. In 1497 was Feye van Rimersma, gehuwd met Tieth van Meckema, in de bloei des levens. Hij bezat de state 'Oud' Meckema, die hem van zijn vrouw was aangekomen. Hij zal dus het blokhuis verkregen hebben hetzij door koop hetzij wegens politieke gezindheid. Zijn drie zoons Sippe, Sybe en Pybe waren allen duidelijk Bourgondisch k o l l u m 7 i Gebouw gezind. De eerste twee gingen in ballingschap in 1518, Pybe diende de stadhouder Schenck van Toutenburg. In diens leger diende ook de vader van Hans Vredeman de Vries, waardoor de mededeling van Van Mander, dat Hans een altaarstuk voor de Meckema's geschilderd zou hebben, persoonlijke achtergrond krijgt. In de kerk bestond een Meckemaleen en een Meckemabank. Het altaar zou dan in een Meckemakapel toegepast kunnen zijn geweest, mogelijk in memorie van Pybe, die in 1549 overleed. Nieuw Meckemastate zou door Pybe mogelijk reeds in de eerste helft van de 16e eeuw van een blokhuis in een bewoonbare state gewijzigd zijn. Pybe was gehuwd met Sjouck Tjaerda van Starkenborch (van Sybrandahuis), die in 1527 haar erfdeel kreeg (Sipma 11, 334). Ook de Tjaerda's waren onverdacht Bourgondisch gezind. Pybe stierf te Brüssel en werd daar begraven evenals zijn beide broeders. Sjouck werd later bijgezet onder de zerk van Worp van Ropta te Metslawier (Dongeradelen p. 361). Hun zoon Sippe of Scipio was in 1555 reeds gevolmachtigde ten Landsdage. Hij genoot zoveel aanzien dat hij Emerentiana van Grombach, dochter van Frits en Luts van Martena op Groot Terhorne te Beetgum kon huwen. Hij was hervormingsgezind en werd in 1568 verbannen maar in '71 kocht hij een huis op de Diepswal. In 1587 werd hij grietman. Hij stierf in 1599 en is te Leeuwarden begraven. Zijn kleinzoon Hessel liet bij zijn dood het testament na, waarover de uitspraak kwam, die de identificatie van het Blokhuis en Nieuw Meckema bevat. Via Lisck van Eysinga, weduwe Hessel van Meckema, kwam Meckemastate in 1641 door koop uit de boedel aan haar broeder Ritscke (Hof van Friesl. 111, 14, f. 300V). Hij was in 1632 volmacht ten Landsdage en in 1639 tot grietman gekozen en huwde in 1633 Bauck van Roorda, bij wie hij tien kinderen kreeg. Dochter Lucia kreeg in 1667 de state toebedeeld, waar haar zuster Foecke woonde gehuwd met Douwe van Sytzama (Hof van Friesl. portef. 426, dossier 18). Hun dochter werd Johanna Beatrix gedoopt en huwde Berent Hendrik van Voss thoe Beesten. Hun dochter Beatrix erfde in 1798 van haar tante Lucia de state Meckema, landerijen en bank in de kerk, toen Lucia op Feitsmastate te Hallum, dat zij van de Roorda's geërfd had, gestorven was. Via een broeder Voss thoe Beesten komt het huis vervolgens in bezit van Duco Martena van Burmania, die te Hallum reeds twee states bezat en waarschijnlijk deze state heeft laten afbreken (vgl. Ferwerderadeel, 173). Het door Stellingwerf afgebeelde gebouw bevat geen blokvormig gedeelte, dat in huizen voorkomt, die een middeleeuws steenhuis bevatten. Wij zien twee vleugels waarvan de woonvleugel een klokgevel heeft en dus in de tweede helft van de 17e eeuw vernieuwd moet zijn. Het gedeelte in de as van de toegangspoort ziet er eerder vroeg I7e-eeuws of i6e-eeuws uit met een opkamer en een vertrek over de volle hoogte aan de andere zijde van de ingang. Deze vleugel Staat tegen een brede vleugel haaks daarop, die door een brede schuurdeur toegankelijk is. Dat zou een laat i5e-eeuwse kazernevleugel geweest kunnen zijn. De afgebeelde toegangspoort stamt kennelijk uit de tweede helft van de 17e eeuw. De kadastrale minute van 1823 geeft een enorme vijver weer in het terrein van Nieuw Meckema. Of het huis in het midden van die vijver gestaan heeft? Oud Meckema State Litteratuur Geschiedenis In Zevenhuizen in de buurt van Phaesma State moet een stins Meckema gestaan hebben. Andreae '85, 1, 166 Op Oud Meckema State moet omstreeks 1460 Taecke van Meckema gewoond hebben wiens dochter gehuwd was met Pybe van Eernsma, die zieh nu ook Meckema ging noemen. Hun dochter huwde Feye van Riemersma, die zieh ook weer naar de state ging noemen. Hij kreeg een zoon Sippe, die Karel v trouw zwoer en daarom uit het Gelders gezinde noordelijk Oostergo vertrekken moest. Hij kreeg een Bourgondische uitkering (Rentmr. rekeningen) en stierf waarschijnlijk in 1519. In 1543 (Benef. boek) komt 'Pybe Meckema's landsatehuys' voor in Meckemabuyren. Dan is de state dus in een sate veranderd en zal de zetel van de familie Meckema overgeplaatst zijn. Oostenburg Aan de westzijde van het dorp heeft eind 18e eeuw het buiten Oostenburg veel opzien gebaard door de luxe, die voornamelijk sprak uit de tuinaanleg met de gedurfde 'berg', waardoorheen paden voerden (afb. 160, 161). k o l l u m Tegenw. Staat Ii, 224; Potter, Wandelingen 1, 281 ; Andreae '85,1, 115. Tekening met onderschrift: 'De buitenplaats Oostenburg te Kollum, die Eyso de Wendt, vroeger ambtenaar in O. Indie van 1772-1780, grietman van West-Dongeradeel, liet bouwen, afgebroken in 1837' en twee van dergelijke tekeningen zonder dit onderschrift, alle drie in coll. Fries Museum, Leeuwarden. Huis en tuin werden eerst in 1775 aangelegd door Eyso de Wendt, die zieh in de koloniën als directeur van de handel op China een vermögen had verzameld. Hij kocht terreinen aan, waarop voorheen Jellemastate gestaan had. Het terrein werd volgens Andreae aangeduid als 'opt Hoge Hiem ind zuydt van Colmerhuyzen'. Jellema State Jellema State zou zuidelijk van Oostenburg gestaan hebben en door een laan, waarvan in 1598 sprake was en door een poort, die in 1634 genoemd wordt, verbinding gehad hebben met de Voorstraat. Het Jellema steenhuys uit 1511 werd volgens Andreae waarschijnlijk bewoond door Gerloff Jellema en Wyltje, zijn vrouw. Zij hadden een zoon Hero, wiens kleindochter Mack geheten, huwde met Arnold Poppe, notaris en assessor. Zij kochten in 1571 een vierde erfdeel van hun zuster in Jellemahuysinge en Poppe kocht later nog de voorhuizinge van de state. Enige nazaten blijken kinderen van Poppe te zijn, waarvan de zoon Hero zieh Jellema noemde en ook notaris was en de state bewoonde in 1616 en 1640. In 1653 kocht Trijntje Cleveringa weduwe Jacobus Rosema de helft van Jellema State; de andere helft kwam later ook in haar bezit (Procl. boek Q 5, 27 en 143). Haar kleindochter Isabelle Catherina van Fogelsangh gehuwd met Lambertus Bieruma, bezat tenminste in 1700 'een hornleger en kamp lants van Jellema uytgekomen etc'. Haar dochter deed het terrein in 1773 van de hand aan Eyso de Wendt, die sedert 1760 in patria terug was en zieh in 1763 tot Gecommitteerde Raad ten Landsdage had laten kiezen en in 1772 grietman van West-Dongeradeel werd. De koop bevatte 'Landen ... met huisinge, tuinen, hovingen, zingels en plantagien c.a. het Hoog genaamd en tezamen groot 60V2 pondemaat'. De Wendt kocht tevens een huis en hof aan de Voorstraat om een oprit naar zijn buitengoed te maken, de Nieuwe Reed geheten. De Wendt liet de gronden die hij gekocht had en die reeds omschreven werden als 'met huizinge, tuinen, hovingen, zingels en plantagien' aanleggen tot één grote tuin, doorsneden door een laan over de middenas en door dwarslanen, zoals het kadastrale plan van 1832 nog aangeeft. De middenlaan liep uit op een theehuis aan de Stroobosser Trekvaart. Op de kruising van midden en middelste dwarslaan werd de stenen berg gebouwd, twee elkaar kruisende tunnels uit baksteen opgetrokken met naar het kruispunt toe schuin oplopende flanken. Boven op de berg werd later door Eyso's erfgenaam Eko een latten paviljoen gebouwd. Eko was in 1755 burgemeester van Workum, maar kwam na Eyso's dood in 1780 naar Kollum, waar hij tot 1809 woonde. Hun zoon Leonardt woonde er nog tot 1834 waarna huis en tuin op afbraak verkocht werden (Leeuw. Crt. 16 Jan. 1834; vr. meded. P. Karstkarel). Het huis kwam aan de Grietenij, die op de fundamenten het armhuis liet bouwen (zie aldaar). Nadat de Tegenw. Staat in 1786 zieh nog bewonderend uitlaat over de 'zwaare steenen berg met gewulfde steenen boogen, ongeveer ter hoogte en omtrek van een friesche Ticheloven, op welk gebouw een zomerhuis door zijnen erfgenaam Eko is geplaatst' is de mening van ds. Potter kritischer in 1808: 'zonderling in een donkere hoek achter de dorpsbuurt' gelegen met in de tuin 'een lomp stenen gevaarte dat veel sommen gelds gekost heeft en niet sierlijk is'. Dertig jaar later werd onder de burgerkoning korte metten gemaakt met huis en tuin: sociale bestemming en verkavelen (afb. 161). Gebouw Volgens de tekening in de collectie van het Fries Museum bestond het gebouw uit een hoog onderkelderd breed gebouw van negen traveeën met een brede ingang in het midden, die door een dubbele stoep bereikbaar was. In de stoep bevond zieh de toegang tot het onderhuis. De ingang die uit dubbele deuren bestond, was omlijst door brede pilasters die een kroonlijst droegen. Daarboven voor het dak een even brede dakkapel met een enkel breed en halfrond gesloten venster. De kapel had naast het venster gesneden ornament en was recht gesloten door een lijst op consoles(?). Mogelijk was in 1837 een bekroning van de kapel verdwenen. Boven de smalle middelste dämmen tussen de vensters van de begane grond stonden dakkapellen, waarvan de vensters ook halfrond gesloten waren. De tekenaar geeft het gezwenkte omlijstingen en bekroningen. Alle vensters hebben kleine ruiten tussen roeden, in de Litteratuur Afbeeldingen Geschiedenis k o l l u m begane grond als 5 x twee maal vier getekend. Het huis had een vrij steil omgaand zadeldak met vier hoekschoorstenen. De massa van het later op de kelders gebouwde armhuis was ongeveer gelijk aan die van de state. Aan de rechterzijde had het huis een twee vensters brede aanbouw onder zelfstandig dak (mogelijk een dienstwoning) en aan de linkerzijde bevonden zieh de stallen enz. in een zes traveeën breed gebouw van begane grond en halve verdieping. Daar er geen schoorstenen op getekend zijn, moet men aannemen dat daar niet verwarmd kon worden (afb. 160). Bootsma State Ten westen van Kollum aan de weg, die in 1841 verhard werd, lag direct buiten de kom Bootsma State aan de zuidzijde van de weg op een verhoogd terrein door grachten omgeven. Het terrein werd aangeduid, volgens Andreae, door 'twee oude van steen gemetselde pilaren' met 'Bootsma State'. Schotanus geeft er een stemdragende plaats. Andreae heeft de plaats in 1616 gevonden als onbehuisd en verhuurd, 'een schoon hof met fruytboomen ende andere boomen omt heem ende gracht ende poorte, daaronder ressorteerende 41 pd. Gabbe van Bootsma toebehoorende'. Hessel Bootsma was in 1518 balling wegens Bourgondische gezindheid; in 1548 komt hij weer te Kollum voor en was in 1550 kerkvoogd. Zijn zoon Epo, gehuwd met Rienckje Aesgama, zou de state bewoond hebben. Deze werd in 1582 grietman van Kollumer- land, doch trok zieh in 1584 terug. In 1640 waren de kinderen van zijn zoon Gabbe eigenaars van de hof en de 41 pd land en in 1689 werd het goed verkocht aan Epo van Aylva en later in 1742 aan Cornelis van Scheltinga te Heerenveen. In de akte worden vermeld 'een sekere groote Huisinge, schuire, hovinge, boomen en plantagien groot 4 pdm in Laanstercluft aan de gebuirte van den Dorpe Kollum'. Van Scheltinga kocht tevens 'sekere huizinge, hovinge etc. ten oosten van voorgeschreven hovinge en aan de straat'. Op het terrein van Bootsmastate kende Andreae nog tuinvazen met de wapens Van Scheltinga en Van Eysinga. Cornelis' zoon Martinus was in 1775 grietman en had de buitenplaats willen moderniseren, doch werd daarin door de Revolutie verhinderd. Als Potter het park beschrijft in 1808 (zie Sjoorda) moet dit toch wel de aanleg uit eind 18e eeuw betreffen. Van Scheltinga komt in 1813 terug naar Kollum, werd lid van de Staten en stierf er in 1820. Zijn weduwe ging later op Vaartzicht wonen (zie Oudwoude). Huis Braak op Abbemasate aan de Volgens Andreae ('85, 1, 128) kocht Jan Braak, die in Oost-Indië een vermögen had Talmasingel verzameld, in 1775 van de familie Van Aylva Abbemasate. Het zal het terrein geweest zijn waar Abbemastate gestaan had, dat in 1543 voorkomt en in 1580 als Abbamastate ter Laen of wel in de Laanstercluft. In 1607 wordt er reeds van sate gesproken als het goed tussen Leeuwarders burgers verkocht wordt. In 1608 komt Jacob Lieuwes voor op Abbamastate onder Kollum (Hypotheek boek V2, f. 79 vo). Jan Braak, die in 1795 secretaris van de grietenij werd (Andreae '85, 1, 122) bouwde er een landhuis dat door Anthony Braak in 1808 verkocht werd aan S. G. Fruitier de Talma, ontvanger te Kollum. De singel ten westen van het terrein heet nog Talmasingel. Een tekening van Gardenier Visscher geeft een verdiepingloos breed huis met drie topgevels boven de gootlijst van het schilddak. Een even grote eenheid ook onder schilddak Staat erachter, waarnaast een groot schuurdak is weergegeven. Het terrein zal oostelijk van de Talmasingel gelegen hebben waar nu de tennisbanen zijn en Gardenier Visscher zal van het dorp uit zijn blik gericht hebben over het huis richting trekvaart. Over de architectuur van het huis valt weinig te zeggen daar de tekening slechts het dak weergeeft (afb. 159). Sjoorda State Westelijk van de 'bebouwde kom' van Kollum lag eens Sjoordastins. In 1517 worden de goederen van Tyepcke Sjoorda geconfisqueerd en aan Lubbert Turck geschonken (Charterb. 11, 346). In 1552 wordt in het monstercedul geen naamdrager op deze state meer genoemd, als vastgesteld wordt dat deze verplicht is ringkraag, spies en degen gereed te houden. In 1630 wordt een woonhuis op de plaats verkocht (Hyp.bk. v, f. 311). Uitdrukkelijk wordt vermeld dat stins niet verkocht wordt en aan de landheer Schelte van Aebinga te Hallum toebehoort. Landgoed van Scheltinga Volgens Andreae kwamen de landerijen aan Martinus van Scheltinga, die op deze en op die van Bootsma bossen aanplantte voor een buitenplaats, die nimmer tot stand kwam en waarvan een vijver het Witwater genaamd zou zijn. De bossen van Van Scheltinga worden door Potter in zijn reisbeschrijving van 1807 zeer geroemd wegens 'kronkelende beekjes, in welke het water door een kunstwerktuig in beweging k o l l u m gehouden wordt' en 'eene van boomwortelen zamengestelde hermitage alsmede een kunstdal omgeven door opgeworpen heuvelen van ongelijk hoogte', geurend geboomte en Schapen. Nijenburgh ter plaatse van Jeppema State Tot 1875 heeft westelijk van het terrein van Tademastins (dat behandeld wordt onder Van Limburg Stirumweg 25) het landhuis Nijenburgh gestaan op een terrein, waarop voorheen Jeppema State gestaan had. Daar in een woning ter plaatse, die tot 1883 bleef staan, jaartalankers 1775 te lezen waren, veronderstelt Andreae, dat dit het jaartal van de stichting van Nijenburgh is. De Nijenburgh werd gebouwd voor Willem Livius van Bouricius, zeekapitein en gehuwd met Cecilia van Scheltinga, een zuster van de grietman. Hij kwam in 1793 bij een scheepsbrand voor de kust van Vlieland jammerlijk om het leven. Zijn vrouw bleef volgens Andreae tot omstreeks 1840 op het huis wonen, toen haar nichtje Cecilia Johanna er kwam te wonen, gehuwd met L. G. A. Graaf van Limburg Stirum. Later werd het huis nog bewoond door B. H. van der Haer en burgemeester Hopperus Buma (afb. 73, 162). A. Martin tekende het huis wellicht kort voor de afbraak. Het onderkelderde huis is zeven traveeën breed en heeft een middenrisaliet van drie traveeën, waarin de ingang staat en dat wordt afgesloten door een tympaan naar laat 18-eeuwse smaak. Terzijde läge dienstvleugels met een geornamenteerde houten borstwering voor de kap. Potter prees in 1808 'het schone landhuis Bouricius'. De kadastrale minute geeft een rechthoekig terrein, 500 m diep, dat van de weg naar Oudwoude tot aan de Trekvaart reikte. Het terrein is omsloten door een, waarschijnlijk met bomen beplante weg, waarbinnen een gracht loopt, die het park van ruim 300 m omgrenst. Het huis ligt vrij dicht aan de weg. Daarachter wordt een smalle rechthoekige vijver getekend en in de hartlijn van het huis vormt de gracht een kom. Op enige afstand van het huis lag een smalle vijver over de breedte van het terrein, die met de kom achteraan op een formele tuinaanleg wijst. Achter de smalle vijver zal in een latere fase de onregelmatige vijver en de heuvel erachter gemaakt zijn, toen romantische landschapstuinen in zwang raakten, mogelijk eerst na 1840. Jeppema State Jeppema State dat hier gestaan zou hebben was in 1700 in het bezit van de kinderen van Sjoerd Boelens en Aett Gaetzedr. De laatste had de sate in 1623 gekocht van Reydt Jeppema te Westergeest; zij wordt dan omschreven als 'gelegen ter Laen en hem aangekomen van zijn ouders'. In 1555 komt reeds een Reydt Jeppema voor die een state bezit 'opt west van Colmerbuyren', zoals Andreae vermeld vond. Ook in 1543 en 1560 vond hij deze state vermeid. Broersma State Volgens Andreae stond tegenover het latere Nijenburgh Broersma State. De sate werd in 1739 aan E. H. van Burmania verkocht en in 1788 aan Willem Livius van Bouricius. Men kan aannemen, dat deze er een overturn liet aanleggen (Andreae '85, 1, 136). Van der Meer vond Broersma reeds in 1569 vermeld wanneer Jan Jansz 'in Broersma' genoemd wordt (Register rentebr. T, 86V.). Voorts in 1612 in het Hypotheekboek (v 2, 307) bewoond door Dirk Gerryts en in 1616 in het Procl. boek (Q 5, 117), waar Jacob Pieters toe Broersma genoemd wordt. Tot 1630 zou er volgens Andreae een stins gestaan hebben. Het terrein wordt genoemd als archeologisch interessant. Ten zuidoosten van Kollum aan de Zevenhuisterweg dichtbij Augsbuurt wordt op de kaart van Schotanus een groot terrein met drie opstallen weergegeven met de naam Faasma of Phaesma. Andreae '85,1, 167. De familie Phaesma is in de 16e eeuw uit stukken bekend en van de grafzerk in de kerk van Kollum, die echter voor de helft sterk afgesleten is; het vrouwewapen is dat van de familie Ayckema, het leesbare jaartal 1538. In die tijd zijn bekend Ballingh Phaesma en Ydt Phaesma. Ballingh was grietman in 1523, 1527 en 1531 (Charterb. 11, 515 en 541) en Ydt komt voor als 'baarsman' of 'zoenman' (arbiter) (Weesboek p 1, 59) en als kerkvoogd (Ib. p 1, 34V0) in 1537. In 1516 was zijn boedel geconfisqueerd wegens zijn 'rebellicheit jegens den Keiser' (Charterb. 1, 336). In 1525 was hij echter volgens Andreae lid van een Commissie van Onderzoek naar het dijkwezen. Bij de monstering van wapenrustingen in 1552 worden Loell en Hedtman Phaesma genoemd met een volledige rusting. Deze Loell draagt in 1553 met zijn broeder Hendrik en zuster Sythe een 'Huys ende steenhuys sampt schuire ende andere annexen' over aan Phaesmastins en Phaesmabos Litteratuur Geschiedenis k o l l u m Afb. 73. Kopie van het kadastrale minuteplan terreinen Tadema State en Nijenburg, omstreeks 1823. Schaal i : 7500. Hed Phaesma en Lieuck Tjessens echtelieden (Weesboek p 2, 426). In het Weesboek wordt Hed Phaesma sate in 1562 genoemd te Meckemabuiren (fol. 53). In 1602 wordt de boedel beschreven van Jacob Jans tot Phaesmahuys, maar het is de vraag of hiermee Phaesmastate bedoeld wordt, daar in 1606 de crediteuren en erfgenamen van wijlen Hed Phaesma en Jelte Bijma verkopen 'Phaesmastate, sate, huisinge, hoff, plantagie ende landen' te Kollum groot 40 pm. belast met ... (niet ingevuld) en 30 Gg. jaarlijkse eeuwige rente'. Koper wordt Mattheus Pietersz. te Leeuwarden. Andreae kende voorts een bewijsplaats dat Mattheus Phaesma er in 1619 woonde; deze noemde zieh dus naar de aangekochte state. Zijn dochter huwde toen Johan van Scheltinga. In 1637 was Phaesmastate en -bos eigendom van Tjaerd Mattheus Phaesma, burgerhopman te Leeuwarden (Hof van Fr. EEE, I, f. 158). Deze state vormde nr. 1 van de stemmen van Uiterdijkstercluft. Via huwelijk van een dochter van Scheltinga kwam de state in 1698 in het bezit van Menno van Coehoorn. Diens dochter verkocht volgens Andreae de state in 1712 aan de notaris van Kollum. Het gaat dan kennelijk al om een buitengoed. Van het uiterlijk van het huis in de 17e en 18e eeuw is niets bekend. De glorie van het hoofdelingengeslacht uit de 16e eeuw was toen al verbleekt door politieke keuzen en vele boedelscheidingen. Groot en Klein Bama State Ten noorden van Kollum op de klei en dicht achter de latere zeedijk ligt een terp waarop Groot Bama gelegen heeft. Het terrein wordt als archeologisch interessant aangegeven. Litteratuur Charterb. 11, 334; Andreae '85, 1, 161 en n, 137. Geschiedenis In het bekende charter uit 1516 waarin een aantal edelen hun goederen wordt ontnomen wegens anti-Bourgondische gezindheid komt ook voor Anth Bauwema. Een veldoverste krijgt de goederen toebedeeld. Anth moet op Bama gewoond hebben. Sappe, gehuwd met zijn dochter is in 1537 kerkvoogd en in 1557 dijkgraaf van Kollumerland; in 1531 is hij zelfs gevolmachtigde ten Landsdage. In 1552 is Sappe in het bezit van een volledige wapenrusting. Hij overleed in 1560; zijn zoon en diens vrouw zijn in 1564 reeds overleden, nalatende een zoon Offcke, die met Anna van Eminga k o l l u m huwde (Sententiebk. H. I d.d. 16 mei). Volgens Andreae is het huis na Offekes dood in 1628 afgebroken en verkocht behalve 'de stien ende metselarije aan het binnenhuys ofte stins', die eigendom bleven van Off ekes dochter Biuck. Zij was gehuwd met Gerrit van Wytsma op Obbemastate te Ee. Hun rouwborden hangen in de kerk van Ee, waar ook een zerk ligt voor haar ouders (Dongeradelen p. 296 en afb. 465). In 1877 waren hun portretten op Wiardastate (Cat. Hist. Tentoonstelling Leeuwarden). De kaart van Schotanus van 1664 geeft nog een edele state weer, die in 1689 echter niet meer. Terlunewei, Ter Luine Litteratuur Geschiedenis Ten oosten van de Terlunewei ligt aan een oprit een boerderij genaamd Terluine. Andreae, Lauwerszee 37 en 175; dez., Kollumerland '83, 11 en '85 1, 16 e.V., 141. De naam Ter Luine herinnert aan het kasteel, dat in 1398 als blokhuis gesticht werd voor Albrecht van Beieren. De kaart van Schotanus geeft Terluyne aan de dijk onder het tegenwoordige Oudwoude ten noorden van de latere Zwemmer. De kaart van Eekhoff komt overeen met wat Andreae meldt, dat er namelijk een sluis gevonden werd bij het graven van de Nieuwe Zwemmer. In zijn Gids voor reizenden van 1877 vermeldt Andreae zelfs dat 'koperen bekkens waarin de sluisdeuren hadden gedraaid aan Frieslands Kabinet van Oudheden [werden] geschonken' (biz. 249). Het blokhuis zou bij een sluis in de zeedijk gebouwd zijn. Rienks en Walther laten zieh hierover niet uit. Volgens Andreae was het blokhuis gebouwd 'opt slic' buiten de toen als zeedijk fungerende Sandwielsterdijk. De benaming Terlune voor een boerderij aan de Terlunewei wordt gevonden op de kadastrale minute van 1823. Zij is daar met het woongedeelte naar het oosten gericht op een niet omgracht terrein, terwijl oostelijk een boerderij stond in omgekeerde richting op een omgracht terrein. In de tekst van Andreae op p. 141 vermeldt hij, dat op het laatstgenoemde terrein veel oude friezen gevonden werden en dat daar de plaats van het blokhuis gezocht moet worden. Het zou dan wel ver verwijderd gelegen hebben van de sluis. Thans Staat er een stelphoeve op een omgracht terrein; deze kan uit de tijd van Andreae dateren. De door deze auteur vermelde stenen zouden dan van een voorgaand gebouw afkomstig moeten zijn, waarvan wij de bestemming niet kennen. Tochma State Andreae kent ten noorden van Kollum een Tochma State, die dicht bij Ter Luine gelegen moet hebben en 'door hare bijzondere bouworde' de aandacht trok. Het huis bevatte inwendig een zoldering van 'kleine balkjes en een bedschot'. Het zou gebouwd zijn door de bezitters van een sate Ter Luine, die in 1631 een nabijgelegen sate kochten en daarop Tochma State lieten bouwen. De opdrachtgevers zouden geweest zijn Tjeerd Taeckes en Jenck dochter van Arent Bauckes Idema. In 1640 zou, altijd volgens Andreae, de eigendom overgegaan zijn aan Dirk Fogelsangh met dien verstände dat de bewoners er zogenaamd beklemrecht op hielden (erfelijk pachtrecht). Het is jammer dat Andreae geen gebruik gemaakt heeft van de kadastrale minutekaarten. Wij zouden dan met meer stelligheid kunnen aanwijzen over welke terreinen hij schrijft, en met meer zekerheid kunnen bevestigen of het gaat om de boerderij die thans nog Tochma State heet. Dit te meer daar Andreae nog weet te melden, dat op de boerderij twee zwanenhalsbanden werden bewaard waarop stond M. van Scheltinga 1682. Van Scheltinga was gehuwd met de dochter van Gajus van Broersma, die de state overnam van Dirk van Fogelsangh. Tollingahuis Ten zuiden van Kollum in het Laagland lag Tollingahuis dat Andreae in 1543 en 1592 Vermeld vond ('85 1, 21 en 119). In 1661 wordt Jan Buwes er vermeld (Procl. boek Q 5, 265) en in 1670 Fopcke Jacobs en Pitie Pietersz (Hypoth.bk. v 11, 36). Ongeveer ter plaatse staat een grote boerderij Tollenshuis genaamd, van het kop-romptype met oorspronkelijk links een opkamer. Archeologisch belangrijke terreinen Behoudens de daar vermelde terreinen van Broersma en Groot Bama worden ten oosten van Kollum nog als archeologisch interessant aangegeven het terrein van Rodenburg, 250 m westelijk van het punt waar de Zevenhuisterweg op de Hesseweg uitkomt. 700 m oostelijker zou een dijkfragment längs de Hesseweg liggen. BOERDERIJEN Van Heemstraweg 4 Kleine boerderij van het kop-hals-romptype met uitgebouwde woonkamer aan de k o l l u m Hesseweg ç Van Limburg Stirumweg 25 Tadema State en terrein van Tademastins Willem Loréweg J Willem Loréweg 5 Willem Loréweg 2 Willem Loréweg 8 zuidzijde van de schuur. In het vooreind is tegen de noordgevel een keldervenster, waarboven de bedsteden getimmerd zijn geweest. Geveltop met kleine lichtopeningen en beitelingen längs de zijden, XVIII. De stookhut staat aan de noordzijde. De schuur is met riet gedekt, de woongedeelten met pannen (afb. 157). Op een omgracht terrein staande boerderij met dwars voor de schuur geplaatst woongedeelte onder schilddak met hoekschoorstenen en grote gemetselde dakkapel boven een middenrisaliet in de voorgevel. Daarin staat de verdiepte ingang; het portiek is met een gepleisterde lijst omgeven. De dienstingang aan de zijgevel is door een aankapping van het overigens met riet gedekte schuurdak, beschermd. Omstreeks 1880 (afb. 173). Ten westen van Kollum geeft de kaart van Schotanus een niet omsingelde (dus onbewoonde?) edele state met de naam Tadema. Tademastins werd in 1511 vermoedelijk bewoond door Buwe van Tadema, eigenaar van land te Augustinusga (R. v. A. 221). Hij stierf voor 1543 (Benef. 229). Zijn zoon Kempo komt voor in het monstercedul van 1552 en bezat een volledige rusting. In 1562 ondertekent hij mede de actie tegen de heffingen bij doorvaart van de Scholbalg (Charterb. m, 580). Ook in het dorp Kollum hadden Kempo en zijn vrouw Wijts van Foppinga vastgoedbezit, want in 1580 verkocht zij als weduwe 'muirwerck en koezijnen' (Procl.boek Q I, 487). Tademastins werd omstreeks 1585 bewoond door Kempo's zoon Offcke, gehuwd met Tiedt van Jeltinga. Hij was volmacht van Kollumerland en had in 1588 zitting in de grietenijraad vanwege Laanstercluft, waar Tademastins lag. Offcke stierf in 1589. Zijn zoon Kempo, die hem zou opvolgen op Tademastins was toen pas vier jaar. Deze Kempo werd later rekenmeester van Friesland en huwde met Catherina van Scheltinga. Zij stichtten in 1618 mede de klok, die nog in de toren van de Hervormde kerk hangt. Na hun dood in 1622 en 1631 werd hun graf gedekt door de grote zerk met voorstellingen van Geloof, Hoop en Liefde en een Latijns opschrift, die nog aanwezig is. De stins is waarschijnlijk na Kempo's dood afgebroken, daar zijn dochter, gehuwd met Pibo van Dorna op Tademastate op Uiterdijken ging wonen. In 1640 waren volgens het eerste stemkohier vier stemmen van sates in Laanstercluft eigendom van deze Pibo. De kadastrale minute geeft op het terrein, waar volgens Eekhoff de Tademastate gestaan heeft een kop-hals-rompboerderij weer. Thans Staat op het voorste gedeelte van het terrein, dat op de kadastrale minute en bij Eekhoff een grote poel vormde, de boerderij Tademastate op een omgracht terrein. De boerderij is van het stelptype met smaller voorhuis, dat door middel van sprongen aansluit bij de breedte van de schuur, naar voorbeeld van de Oldamster boerderij. Ook de vijf zaadzoldervensters boven de voorgevel zijn een kenmerk van dit Groninger type. De voorgevel is gevat tussen hoeklisenen, die overgaan in een omlijsting van deze zoldervensters. Zij zijn evenals de benedenvensters segmentvormig gesloten, wat op een bouwdatum van omstreeks 1860 wijst. Een forse kroonlijst sluit de voorgevel af (afb. 73, 154). Grote boerderij met dwars voor de schuur gebouwd woongedeelte, dat vier vensters diep is en vijf traveeën breed en door een omgaand schilddak met vier hoekschoorstenen gedekt wordt. De wit gepleisterde velden in de hoeklisenen en bekroningen van de vensters en de details van de houten dakkapel wettigen een bouwdatum van omstreeks 1850. Het pand komt niet voor op de kadastrale minutekaart van 1823. Aan de zuidgevel zijn de vensters van de huishoudkelder te zien, waarboven in de rechtervoorkamer bedsteden geweest zullen zijn. De schuur heeft een inrit aan de voorzijde, die door een halfrond groot venster tevens licht geeft in de doorreed (afb. 171). Eenvoudige boerderij van het kop-romptype met kort kopgedeelte. De boerderij komt in deze vorm voor op de kadastrale minutekaart en is dus voor 1823 ontstaan. Zij staat op een door bomen omsingeld terrein. Boerderij Tilhouten. Boerderij met dwars voor de schuur geplaatst woonhuis onder schilddak met hoekschoorstenen. De boerderij komt in deze vorm voor op de kadastrale minutekaart en dateert daarom van voor 1823. De dakkapel boven de ingang is in de tweede helft van de 19e eeuw verfraaid of toegevoegd. Sedert 1965 zijn de T-roeden uit de vensters verdwenen evenals de luiken en is door donkere kleuring van het houtwerk het ritme van het gebouw verstoord. Op het voorschild van de schuur zijn de pannen vervangen door golfplaten (afb. 170). Op een omgracht met hoog hout begroeid terrein staande grote boerderij van het kop-hals-romptype waarbij het vooreind als verhoogd bouwblok is uitgevoerd en aile k o l l u m Willem Loréweg 12 Willem Loréweg 14 Feit s ma State Willem Loréweg 22 Willem Loréweg 32 Kwelderplaats Tollingaweg 2 Trekweg < aandacht vraagt. De hals is vier vensters lang, die zes ruiten hebben. Het vooreind is hoger, gepleisterd en door een eigen schilddak gedekt met twee schoorstenen met borden. Het heeft hoge smalle vensters met een benedengedeelte van zes ruiten en een bovengedeelte, dat afgerond is met veervormige middenroede; de vensters hebben blinden en zijn bekroond door een smalle ornamentlijst van pleister. Het achterste venster, dat even hoog is als de andere Staat, blijkens een keldervenster eronder, in een opkamer. Het vooreind zal omstreeks 1850 gebouwd zijn. De veronderstelling dat het vooreind jonger zou zijn dan de hais is niet aannemelijk daar de boerderij nog niet voorkomt op de kadastrale minute van 1823 (afb. 166). Boerderij van het kop-hals-romptype blijkens details aan het voorhuis uit omstreeks i860. Vensters met hanekamstrekken, omlopende bakgoot en op de geveltoppen voorzien van de karakteristieke groen-wit geschilderde dekplanken. Schuurzijgevels vernieuwd met behoud van de massa (afb. 172). De grote boerderij van het kop-hals-romptype staat ongeveer op de plaats waar in de 17e eeuw Feitsma State stond en heeft daarvan de naam overgenomen (Andreae '85, 1, 163). De geschiedenis van de state gaat niet verder terug dan het jaar 1600, waarin Bocke van Feitsma, zoon van een grietman, zelf als zodanig benoemd werd als opvolger van Scipio van Meckema. Bocke huwde in dat jaar Haring van Burmania en kreeg bij die gelegenheid van zijn ouders een 'sate lands geleegen bij Collumersijl'. Bocke stierf in 1627 en werd in de kerk van Kollum begraven. Zijn weduwe stelt in 1640 een meijer aan, die in 1649 overlijdt. Een schoonzoon van Bocke koopt in dat jaar 'de helft van het hoornleger, huysinge, schuyre, singell, grafft ende poort, sampt boomen en plantagie met 62 pondemaat land, alles gelegen bij Collumersijl' (Andreae 164). Zijn kleindochter verkoopt in 1690 de goederen aan Gosse Eetes, ontvanger van Kollumerland, die er woonde en de kleinzoon was van de meijer van 1640. Een van diens zonen noemde zieh naar de state en werd 'Procureur Postulant van den gerechte van Collumerland en N. Kruisland'. Hij woonde te Kollum. De ongebruikelijke plattegrond van de opstal op de kadastrale minute van 1820 geeft mogelijk een stuk voormalige state weer, waarnaast een grote schuur gebouwd was. De tegenwoordige boerderij heeft een lang voorhuis met een kelder in het midden, waarboven de bedsteden waren. In de topgevel staan twee halve kruiskozijnen. De langsgevel wordt bekroond door een forse lijst. Op de zijden van de topgevel ontbreken de dekplanken. De boerderij is blijkens een stichtingssteen in 1846 gebouwd door Bote Eskes (afb. 167, 168). Boerderij van het kop-romptype, waarvan het vooreind een uitgemetselde rollaag längs de zijden van de topgevel heeft, omstreeks i860. In de voorgevel zijn de twee oorspronkelijke vensters in één groot gewijzigd. Schuur rietgedekt; ook daar zijn in de voorgevel wijzigingen aangebracht. In de Eskespolder, in 1859 bedijkt, staat slechts één grote boerenplaats. Het terrein wordt op de weg erheen begrensd door een gesmeed ijzeren toegangshek, dat nog uit 1859 kan dateren. De plaats ligt op een omgracht terrein, zoals een tekening uit 1946 weergeeft, toen de houtsingel nog aanwezig zou zijn. De boerderij van het stelptype met een schuur, die aanzienlijk breder is dan het voorhuis, heeft op Groninger wijze boven de hoge vensters van de woonverdieping läge zaadzoldervensters. De ingang in het midden van de voorgevel is längs een stoep bereikbaar, daar de hoofdverdieping hoog onderkelderd is. De tekening geeft nog roeden in de vensters, die thans verdwenen zijn. Op de kroonlijst een klein houten tympaan voor het voorschild van het dak, dat met 'beverstaartpannen' gedekt is. Inwendig is rechts in de woonkamer het oorspronkelijke bedschot nog aanwezig. Aan de noordzijde is een keukengedeelte verwijderd evenals het bakhuis (afb. 174-177). Grote boerderij van het stelptype, waarvan het voorhuis met sprongen overgaat in het schuurgedeelte naar voorbeeld van de Groninger boerderijen van het Oldamster type. Boven de voorgevel staan dan ook zaadzoldervensters, die optisch aaneengeregen zijn door een gemetselde lijst, welk motief ook gevonden wordt aan Van Limburg Stirumweg 2$, waar de strakke kroonlijst behouden is, die de gevel behoort af te sluiten. De ingang is hier in een ondiep risaliet gevat; de vensters hebben de achtruitsverdeling behouden, zoals die in de bouwtijd omstreeks 1870 ontworpen is (afb. 155). Kleine boerderij bestaande uit een woongedeelte, dat als keuterij ontstaan lijkt te zijn en een evenwijdig daaraan erachter geplaatste schuur. Beide hebben rieten daken. k o l l u m Achter het woongedeelte de vuurhut. Het woongedeelte is onlangs opnieuw van kleine roedeverdeling voorzien in de vensters (afb. 158). Walddijk 7 Bij de Terlunewei ligt een grote boerderij met lang voorhuis, dat in het midden een kelder heeft. De boerderij komt dan ook in deze vorm voor op de kadastrale minute van 1823 en kan i8e-eeuws zijn hoewel er veel aan verbouwd is. De schuur is in 1931 na brand herbouwd. Zevenhuisterweg 8 Kleine boerderij van het kop-romptype met gaaf vooreind onder zadeldak tegen topgevel, XVIII. In het voorste vertrek moeten de bedsteden tegen de binnengevel getimmerd zijn geweest blijkens het keldervenster, dat in de voorgevel aanwezig is. In de topgevel die beitelingen längs de zijden heeft waarop dekplanken liggen, staan nog de twee oorspronkelijk kleine lichtopeningen. Omlopende bakgoot. De schuur, die aan de oostzijde nog gaaf is, is met riet gedekt, het voorhuis met pannen (afb. 169). Zevenhuisterweg 9 Op omgracht terrein met fraaie boomsingel gelegen grote boerderij van het stelptype, Tasmaheerd waarvan het woongedeelte met sprongen overgaat naar de schuurbreedte. Het voorhuis is onderkelderd, waardoor de ingang in het midden van het woongedeelte door een buitentrap bereikbaar is. De vensters met gebogen bovendorpels en zesruitsvensterverdeling geven een bouwdatum van omstreeks 1870 aan. Andreae, ('85, 1, 170), vermeldt dat 'voor korte jaren de boerderij gebouwd is' en dat zij een huis vervangt dat Andreae in 1623 en in 1698 vermeld vond. Het voorhuis is later van een nieuwe bekapping met omgaande goot voorzien ter vervanging van een brede kroonlijst, zoals Van Limburg Stirumweg 25 heeft. Wegens de kelders lijkt het pand voor een veebedrijf gebouwd te zijn; zaadzoldervensters, die overigens bij dit soort indeling behoren, zouden dan niet nodig geweest zijn. Eerder lijkt het dat de kelder met de verhoogde verdieping een statusvorm is en dat het om een bouwboerderij gaat (afb. 156). Boerenplaats uit 1835 In het Waterstaatsarchief, thans bewaard op het Rijksarchief te Leeuwarden, bevinden zieh twee tekeningen van te bouwen boerenplaatsen door A. Bonnema. De ene is onder Burum behandeld, de andere moest volgens het bestek en het aanbestedingscontract een huis vervangen onder Kollum D 5, dat bewoond was door Joh. Doekes Wiersma (afb. 152). De opdrachtgever was in beide gevallen Bote Eskes te Kollum (Notarieel archief 1809-1842, inv., A 71009, nr. 718, 1835, acte 40). Het betreft een kleine boerderij voor acht stuks vee en een vooreind, dat zonder halsgedeelte tegen de schuur gebouwd moest worden. Het vooreind is 5 m breed en heeft achterin een huishoudkelder waarboven de bedsteden; de schuur meet aan de achtergevel 12,45 m e n a a n de längste zijgevel 13 m lang. POLDERMOLEN Ten noorden van Kollum staat in het waterschap Tochmaland een aldaar in 1893 gebouwde achtkante molen, die sinds 1948 eigendom is van de gemeente (afb. 165). Litteratuur Molens van Friesland, 151 ; Fries molenboek, 147; Kollumer Courant, 26 april 1982; C. H. Streurman, Veendam-Wildervank in oude ansichten, Zaltbommel, 1970, 14. Geschiedenis Om tot een betere waterbeheersing van het land ten noorden van Kollum te komen, vergaderden de eigenaren ervan op 13 april 1892. Het lag niet alleen in de bedoeling de sloten uit te diepen, maar ook land in te dijken, waartoe een sluisje gebouwd zou moeten worden. Men besloot in plaats van waarschijnlijk drie kleine molens één grotere molen te bouwen op het land van H. Eskes. Op 3 mei 1893 werd het 258 ha omvattende waterschap Tochmaland opgericht. In datzelfde jaar kocht men te Veendam onderdelen van de in 1835 gebouwde en in 1873 buiten werking gestelde houtzaagmolen 'Welgelegen': 'hunnen zaagmolen vanaf het tafelment van het achtkant, met kap en aanbehoren, twee stel molenzeilen, waarvan één gebruikt en één bijna nieuw, met zwikstellingen, vier laden, koningsspil, met balk, rang en aanbehoren, met bijlevering van eenen balk voor koningsspil, een en ander voor f 1400,-, te betalen voordat met afbraak een aanvang wordt gemaakt'. Molenmaker Wiertsema uit Hoogezand demonteerde de molen voor f 360,- en Jan Donders uit Tilburg herbouwde hem, inclusief de bouw van het onderachtkant, voor f 3749,-. Sinds 1946 geschiedt de bemaling elektrisch, het gemaal bevindt zieh in een gebouwtje naast de molen (afb. 164). Het staande werk De molen is gefundeerd op stiepen, deze lopen boven het maaiveld door en zijn als k o l l u m pilasters op de hoeken in het opgaande werk te zien, hiertussen bevinden zieh de veldmuren. Het gehele onderachtkant is naar binnen hellend gemetseld. Op de binnenbeëindigingen van de stiepen en van de veldmuren, even boven het maaiveld, ligt het ondertafelment; dit loopt rondom door zonder onderbreking, dus ook daar waar het metselwerk voor de toegangen onderbroken is. Het met riet gedekte grenen achtkant is gebouwd volgens het algemene systeem met drie bintlagen. Aan het achtkant is duidelijk te zien dat dit opnieuw opgebouwd is. Kepen van oudere hondsoren, kruissen en regels bevinden zieh thans aan de hartzijde van het achtkant; kennelijk heeft men de stijlen bij de herbouw dus omgedraaid. De basis van de kap, die kruibaar is op slepers, is van eiken, de spanten zijn van grenen. De grenen lange spruit is als middelbalk en tevens als ijzerbalk gebruikt. De staart heeft een kruilier. Het gaande werk Wieksysteem voorheen met zelfzwichting (onderdelen ervan liggen nog in de molen), thans oud-Hollands opgehekt, vlucht 23,50 m. Stalen roeden en een gietijzeren bovenas. Houten vijzel in een betonnen vijzelkom. Restauraties Restauraties vonden in 1949 en 1963 plaats. Het wieksysteem werd waarschijnlijk in het laatst genoemde jaar gewijzigd. De meest ingrijpende restauratie vond echter in 1981-1982 plaats. Hierbij werd een groot deel van het gaande werk vernieuwd, t.w.: de roeden, het bovenwiel, de onderbonkelaar, het vijzelwiel en de vijzel en tevens de bekleding van de vijzelbalk en de waterlopen. De originele onderbonkelaar en het vijzelwiel staan echter nog in het onderachtkant opgesteld. Verder werden zeven delen van het boventafelment vernieuwd, de gehele basis van de kap, voor- en achterkeuvelens, de baard, de pen- en halssteen, al het vloerhout, raampjes en nagenoeg de gehele staart. k o l l u m I « J|| • • a f l P ^ Kollum. De Rijd en de beide wallen gezien naar het zuiden omstreeks 1900 naar prentbriefkaart. k o l l u m Afb. 74. De kerk getekend door J. Stellingwerf omstreeks 1723. Afb. 75- Kerk en toren gezien van het zuidoosten. Opname 1970. Afb. 76. Kerk en toren gezien van het noordoosten. Opname 1970. Afb. 77. Kerk en toren met de 17e eeuwse naaldspits van het zuidwesten gezien. Opname 1987. KOLLUM k o l l u m Aß. 78. Het inwendige van de kerk, gezien naar het westen. Opname 1970. Aß. 79. Het koor van de kerk, gezien naar het oosten. Opname i97°- Aß. 80. De preekstoel uit 1692 met het doophek. Opname 1980. Aß. 81. Detail van de preekstoel met jaartal van de stichting. Opname I97°- Aß. 82. De toegang naar het inwendige van de toren in de oostmuur. Opname 1970. 8 6 Afb. 83. De noordbeuk van de kerk, gezien naar het oosten. Rechts vooraan de bank van Eyso de Wendt, links de Broersmabank en achteraan de Fogelsanghbank. Opname 1970. Afb. 84. De 16e eeuwse latei met de wapens Van Donia-Van Groesbeeck gevonden bij de zuidelijke ingang. Opname 1976. Afb. 85. Tekening door W. van de Lucht van de in 1882 ontdekte gewelfschildering Maria in stralenkrans op de maansikkel. Opname 1929. Afb. 86. Tekening uit 1841 van het toenmalige orgel. Afb. 87 en 88. Tekeningen door A. J. Andreae uit 1882 van de toen ontdekte gewelfschilderingen. Afb. 89. Gebeeldhouwde console in de zuidwesthoek van het schip, thans op de orgeltribune. Jonas door de walvis uitgespuwd? Opname 1976. 8 8 k o l l u m • • • MTgiiPil^l i 9 Afb. 90 en 91. Aftekeningen door Ad. Mulder van de in 1882 ontdekte gewelfschilderingen, voorstellende een eenhoorn en een hert. Afb. 92. Aftekeningen door Ad. Mulder van een gedeelte gewelfschildering met vegetabiel ornament, ontdekt in 1882. k o l l u m Aß. 93. Gekleurde tekening door W. van de Lucht van een allegorische voorstelling geschilderd op een gewelfveld en ontdekt in 1882. Aß. 94. De gewelfschilderingen in de laatste koortravee na de restauratie. Opname 1970. Aß. 95. Wat er nog zichtbaar bleef na de tweede ontpleistering in de voorlaatste travee ; bovenaan de door Andreae 'caricatuur' genoemde allegorische voorstelling. Opname 1970. Aß. 96. Het gewelfveld met de voorstelling van het hert na de restauratie. Opname 1970. Aß. 97. Een gewelfveld met vegetabiel ornament, dat in een vaas geschikt blijkt te zijn en doorstoken is door staven met cirkels, een motief dat ook in Oost- Groningen gevonden wordt. Opname 1970. Aß. 98. Wat overgebleven was van de voorstelling van de H. Maagd in stralenkrans na de tweede ontpleistering. Opname 1970. k o l l u m Aß- 99- Tekening van het rouwbord voor Dorotea Grauwert, overleden 1600, voor wie een zerk in de vloer ligt. Aß. 100. Muurschildering op de noordwand tegenover de voormalige ingang met de voorstelling van de H. Christoforus. Opname 1970. Aß. 101. Zerk voor grietman Jost van Hardenbroeck, overleden 1557 en Dorotea Grauwert, echtgenote van Johan Rengers van der Arenshorst, overleden 1600. Opname 1976. Aß. 102. Zerk voor Wijtz van Meckema en haar dochter Tet van Meckema, overleden respectievelijk 1475 en 1533. Opname 1976. Aß. 103. Grote zerk, bovenaan gemerkt P.C. en 1615 voor Hessel van Meckema. Opname 1976. Aß. 104. Zerk voor Scipio van Meckema en Emerentiana van Grombach en hun twee zoons, gestorven in 1567 en 1571. Opname 1976. Aß. 105. Grote zerk voor Kempo van Tadema, overleden 1622 en Catherina van Scheltinga, overleden 1631. Opname 1976. 103 k o l l u m Afb. 106. De in 1965 afgebroken pastorie die ten westen van de kerk aan het kerkhof stond. Opname 1964. Afb. 107. Rouwbord voor Eyso de Wendt, overleden 1780. Opname 1970. Afb. 108. De zilveren avondmaalsbekers door Gieke Andeles 1687. Opname 1977. Afb. 109. Bij de preekstoel ingemetselde steen met wapens Botnia-Broersma en jaartal 1681. Opname 1976. Afb. 110. Zilveren bekken uit 1771 door Hylke Martens. Opname 1977. Aft), m. De noordgevel van het in i960 afgebroken hofje 'de zeven kamers'. Aß. 112. Gevel längs de Meckemastraat van het voormalige hofje 'de zeven kamers'. 113 Aß. 113. Gevelsteen in de gevel längs de Meckemastraat van de 'zeven kamers' met initialen L.V.E. Opname voor i960. Aß. 114. De in 1887 gebouwde houten 'noodkerk' voor de Chr. Gereformeerde gemeente aan de Oostenburgerstraat. Opname 1897. Aß. 115. De in 1924 ter vervanging van de 'noodkerk' door E. Reitsma ontworpen Gereformeerde kerk. Opname 1986. k o l l u m TZ 116 Afb. 116. Het rechthuis getekend door J. Stellingwerf ca. 1722. Afb. 117. Het rechthuis, thans Voorstraat 94, in 1897; foto E. Beitschat. Afb. 118. Overzicht van de Westerdiepswal met rechts het voormalige waaggebouw en op de achtergrond het voormalige rechthuis. Opname 1985. Afb. 11ç. Voorstraat 94. In de zijgevel oude vensterindeling. Opname 1987. Afb. 120. De kelder van Voorstraat 94 met de resten van het ten behoeve van een lagere vloer weggebroken gewelf. Opname ca. 1970. Afb. 121. Het raadhuis van Kollumerland in 1809 gebouwd als woonhuis voor W. H. van Sytzama. Opname 1987. Afb. 122. Stucversiering in de gang van het raadhuis met Symbolen van de zomer. Opname 1987. Afb. 123. De gang in het raadhuis met stucversiering uit de bouwtijd. Opname 1987. WÊÊÊ 117 k o l l u m 123 k o l l u m Aft>. 124. Het voormalige waaggebouw, Westerdiepswal 4 uit 1779. Opname 1985. Aft>. 125. Het tympaan van het voormalige waaggebouw met wapens Van Scheltinga, Eskes en Luitjens. Opname 1985. Afb. 126. Voormalig schoolgebouw uit 1828 aan de mr. Andreaestraat. Opname 1964. Afb. 127. Het zogenaamde huis Oostenburg na de restauratie. Opname 1987. Afb. 128. De zijgevel van 'Oostenburg' na de restauratie. Opname 1987. Afb. 129. Eyso de Wendtstraat 4-6. Opname 1984. Afb. 130. De Voorstraat westzijde eind 18e eeuw getekend door J. Gardenier Visscher. In het midden de noodstal of travalje. Afb. 131. De voormalige smederij Voorstraat 15. Opname 1964. 9 8 134 Aß. 132. Voorstraat 42. Opname 1985. Aß. 133. Voorstraat zuidzijde met het raadhuis uit 1809. Opname 1987. Aft>. 134. Voorstraat 60-62. Opname 1965. Aß. 135. Voorstraat zuidzijde ten oosten van de Putstraat, nummers 54 en hoger. Opname 1985. Aß. 136. Voorstraat 88. Opname 1985. Aß. 13J. Voorstraat 70. Opname 1964. k o l l u m Aft). 138. Voorstraat noordzijde nummers 61 en lager. Opname 1987. Afb. 139. Villa aan de Voorstraat 87 uit 1847. Opname 1973. Afb. 140. Voorstraat 55 tot en met 63. Nr. 55 is waarschijnlijk in 1873, nadat het pand als pastorie was aangekocht, herbouwd. Opname 1987. 138 1 i 0 0 k o l l u m Aft>. 141. De in 1829 gebouwde voormalige villa Oostenstein aan het oosteinde van de Voorstraat zuidzijde. Opname 1897. Afb. 142. Voorstraat 63 met zij gevel aan de Westerdiepswal. Opname 1987. Afb. 143. Gevelsteen uit 1617 in de gevel van Voorstraat 120. Opname 1987. Afb. 144. Voorstraat 51-53. Opname 1987. 145 146 Afb. 145. Oosterdiepswal 17. Inwendig de trap uit de voormalige villa Oostenstein. Opname 1987. Afb. 146. De Diepswallen gezien naar het noorden. Opname 1977. Afb. 147. Herbouwde panden aan de noordzijde van de Westerdiepswal. Opname 1985. Afb. 148. Westerdiepswal 1. Opname 1964. Sindsdien gesloopt. Afb. 14g. Voorstraat 121, zogenaamd renteniershuis uit omstreeks 1870. Opname 1987. k o l l u m Afb. 150. Eyso de Wendtstraat 17-22. In 1876 gebouwde serie woningen. Opname 1964. Afb. 151. Regn. Meynardistraat met laat 19e eeuwse woningen. Opname 1987. Afb. 152. Ontwerp voor een boerderij onder Kollum in 1835 te bouwen voor Johan Doekes Wiersma door architect A. Bonnema. Afb. 153. Tekening van het Verlaatshuis door D. Kuipers, 1812. k o l l u m Aß. 154. Boerderij Tadema State, Van Limburg Stirumweg 25. Opname 1987. Aß. 155. Boerderij aan de Tollingaweg 2. Opname 1987. Aß. 156. Boerderij Zevenhuisterweg 9. Opname 1987. Aß. 157. In 1988 afgebroken boerderij aan de Van Heemstraweg 4. Opname 1987. Aß. 158. Tot woonboerderij verbouwde boerderij Trekweg 8. Opname 1987. k o l l u m Afb. 159. "t Huys van de Heer Braak tusschen Westergeest en Kollum' getekend door J. Gardenier Visscher. Afb. 160. De buitenplaats Oostenburg naar tekening voor de afbraak in 1837. Afb. 161. Tekening van de 'stenen berg' in de tuin van Oostenburg door W. Eekhoff 'naar eene tekening in de familie papieren gevonden'. 160 k o l l u m * 0 5 Afb. 162. Het huis Nijenburg getekend door A. Martin. Afb. 163. Meckema State getekend door J. Stellingwerf in 1723. Afb. 164. De in 1835 gebouwde houtzaagmolen Welgelegen te Veendam, waarvan onderdelen werden aangekocht voor de bouw van de molen in het Tochmaland. Afb. 165. Poldermolen Tochmaland. Opname 1987. êêIÉ& k o l l u m k o l l u m i 0 kollum Afb. 174. De Eskespolder met de boerderij Kwelderplaats uit 1859. Opname 1986. Afb. 175. De voorgevel van de Kwelderplaats. Opname 1986. Afb. 176. Het toegangshek van de Kwelderplaats. Opname 1986. Afb. 177. De Kwelderplaats in 1946 getekend door B. Jouwersma. i 0 9 Kollumerpomp De nederzetting ontleent haar naam aan de pomp, een Noordnederlands begrip voor duiker, die circa 1453 in de zeedijk werd gelegd om het water van de Pompsterried, een lokale afwateringsstroom, af te kunnen voeren. De hier genoemde dijk werd omstreeks 1315 tussen Ter Luine en Pieterzijl aangelegd. Deze dijk werd slaper door de bedijking van het Nieuw Kruisland, in de jaren 1529-1542. Met de aanleg van een afwateringspunt in de nieuwe dijk, werd die in de oude dijk van minder belang. In 1612 werd de duiker vervangen door een 'tille' (kleine hoge brug). Het vermoedelijk niet erg omvangrijke dijklichaam van de dijk uit 1315 is afgegraven, waarna ter plaatse een rijweg werd aangelegd. Onduidelijk is of de aanleg van de brug in 1612 daarmee in verband Staat. Onder de naam 'De Pomp' geven de kaarten van Schotanus (1718) en van Eekhoff (1847) een rijtje huizen aan weerszijden van de Pompsterried, längs de zuidzijde van de oude zeedijk weer. Deze bebouwing ondergaat in de 19e en 20e eeuw nog enige uitbreiding, onder andere met een kerk en een school. Deze school kwam nogal oostelijk in het dorp te staan, tegenover de weg in Wester Nieuw Kruisland, ter plaatse van de vroegere state Foyinga, waarvan het hornleger in 1847 in handen van de gemeente was gekomen (Andreae, '85, 1, 174, 175). i i o k o l l u m e r p o m p k o l l u m e r p o m p i i i Aß. 178. Kopie van het kadastrale minuteplan, omstreeks 1823. Schaal: i : 7500. Aß. 179. Luchtfoto. Schaal ca. i : 6000. Opname 1980. i i k o l l u m e r p o m p VOORMALIG DIJKSHUIS Contributiehuisje Op de dijk van Wester Nieuw Kruisland bij Rintjehoek staat het in 1828 gebouwde zogenaamde Contributiehuisje, dat wil zeggen het dijkshuis van het Waterschap Zeedijken Contributie Kollumerland en Nieuw Kruisland (afb. 181, 191, 192). Blijkens een stichtingssteen met opschrift 'Contributiehuis gebouwd in het jaar 1828' in de zuidelijke gevel onder de gootlijst, is het in dat jaar gebouwd. Het pandje is tegen de binnenhelling van de dijk gebouwd en is toegankelijk längs een trap in de dijk en een houten galerij, die längs de zuidgevel, längs de buitendijkszijde en längs de helft van de binnendijkszijde loopt. Daar namelijk bevindt zieh de toegangsdeur, die ooit iets verbreed is. De andere gevels bevatten twee en drie vensters met enkelvoudige luiken, die via de schuiframen van binnenuit vergrendeld kunnen worden. De vensters zijn door roeden in drie maal vijf ruiten verdeeld. Het pandje is gedekt door een tentdak met een middenschoorsteen, waarop een windvaan, gedateerd 1855 en voorzien van een in het metaal uitgesneden kameleon. De windvaan is via een staaf en een overbrenging verbonden met een windroos, die tegen de zoldering bevestigd is, zodat men binnen de windrichting kan registreren. Het inwendige is geheel betimmerd. Tegen de noordgevel staat een houten schouw met eenvoudige versiering uit de bouwtijd. In de hoek achter de toegangsdeur een hoekkastje. Het pandje heeft tot 1969, toen de Lauwerszeedijk gesloten werd, dienst gedaan en is sedert 1980 eigendom van de Stichting Oud Kollumerland. Het archief van het Waterschap, dat eerst nog opgegaan is in een Waterschap Eastergoa's Sédiken berust nu te Harlingen bij het Waterschap Fryslân, doch het is niet geïnventariseerd. GEREFORMEERDE KERK. Gereformeerde kerk Zaalgebouw met in de top van de frontgevel het bouwjaar 1906, doch het betreft een Foyingaweg 54 herbouw van een te Kollum in 1866 opgetrokken gebouw voor de Christelijk Gereformeerde Gemeente, dat in 1906 vrij kwam, doordat de gemeente gecombineerd werd met een andere Gereformeerde gemeente (zie Kollum, Geref. kerk). Het gebouw werd toen overgeplaatst naar Kollumerpomp. De spitsboogomlijstingen van de vensters k o l l u m e r p o m p i Aß. 180. Kopie van het kadastrale minuteplan Kollumerpomp zuid, omstreeks 1923. Schaal 1 : 7500. Aß. 181. Zogenaamd Contributiehuisje. Plattegrond en doorsneden. Getekend 1987 naar opmeting in hetzelfde jaar. wijzen op het kerkelijke karakter van het gebouw, doch de ijzeren vensterharnassen zijn rondbogig in aansluiting aan een rondboogfries längs de topgevel, waardoor het gebouw een onvoldragen eclectisch uiterlijk heeft. Foyingaweg /18-120 Geschiedenis Gebouw en VOORMALIG SCHOOLGEBOUW Voormalig schoolgebouw en onderwijzerswoning (afb. 193, 194). De kaart van Schotanus geeft tegenover de weg door Westelijk Nieuw Kruisland de naam Foyinga aan; Andreae vermeldt, dat de school op een der singels staat 'van het voormalige Foyingastate, later Foijingaheert genoemd' (Andreae '85, 1, 174). De Foyinga's komen reeds voor in 1529 (Charterb. 11, 558), wanneer het Hof aan de eigenerfden toestemming verleent tot bedijking van het Nieuw Kruisland. Andreae weet te melden, dat de sate in 1847 verkocht werd en de grietenij het hornleger in eigendom kreeg, op een gedeelte waarvan het de school stichtte. Een foto uit het album in 1897 aan de jubilerende burgemeèster Witteveen aangeboden, geeft het schoolgebouw in welstand. Volgens Bosgraaf (Kollumerland rond 1900) stond het schoolgebouw, dat in 1847 gebouwd was, aanvankelijk juist tegenover de weg Wester Nieuw Kruisland. De onderwijzerswoning, thans nr. 118 zou gelijktijdig opgericht zijn. Behoudens de dakkapel is het sobere pand onder schilddak met hoekschoorstenen en brede gootlijst nog onaangetast. In 1881 werd de school direct naast de woning gebouwd. Het gebouw bevatte waarschijnlijk twee klaslokalen, ieder met drie grote vensters. Brongersma State Bwngersmaweg 9 RoÈema State of Boschplaats Geschiedenis BOERDERIJEN EN VOORMALIGE STATES Ten zuiden van Kollumerpomp ligt de boerderij Brongersma, waarnaar de weg later genoemd is, die er längs leidt. Van oudsher heette deze Uiterdijksterweg. Leden van de familie van die naam hebben bestuurlijke functies gehad in de 16e en 17e eeuw. De state werd voor 1640 eigendom van Pibo van Dorna, die tevens Bennemastate bezat, waarvan de landerijen toegevoegd werden aan die van Brongersma. De geschiedenis van Bennema gaat terug tot een oorkonde uit 1441 (R. K. Driessen, Monumenta Groningana, 1822-1830, dl. 1, 351), waarin Bennemagoed genoemd wordt 'to Amgadorpe binnendijk' (Andreae '85, 1, 173 en Lauwerszee 36). In 1660 wordt volgens Andreae Bennemagoed 'op de Uiterdijken' genoemd, waarmee een soort district van Kollum bedoeld wordt. De tegenwoordige opstal is blijkens kadastrale hermeting van na 1963. De oudere kadastrale kaarten geven een plattegrond waarop een boerderij van het kop-hals-romptype gestaan kan hebben. Aan het eind van de vorige eeuw kende Andreae hier nog een boerderij door hoog hout en dubbele singels omgeven (Andreae '85, 1, 170). Een tekening uit 1946 door B. Jouwersma in het bezit van de bewoners, geeft deze situatie nog weer (afb. 182, 183, 185). Jacob Jilderts Rosema en Trijntje Pietersdr. Cleveringa woonden in 1640 op deze state, die als nr. 14 op het stemkohier van Uiterdijksterkluft voorkomt. Jacob was ontvangerk o l l u m e r p o m p Stichtingssteen Foyingaweg 2 De Raecken Foyingaweg 57 Boerderij Groot Kabel generaal van Kollumerland en enige malen volmacht van Oostergo ten Landsdage (Charterb. v, 286). Ook bezat Jacob nog twee boerderijen in deze kluft. Zijn vader Jildert Romptz. had in 1604 twee boerderijen gekocht (Deer. Verkopen in, 10 f. 81). Diens vader bezat in 1552 (Monstercedul) een hele rusting en behoorde dus tot de bezittende klasse. Waarschijnlijk woonde deze al op wat later Rosemaplaats zou heten. De naam Rosema kan ontleend zijn aan een state van die naam onder Augsbuurt, die Jildert Romptz. volgens Andreae in 1605 kocht van de erfgenamen van Adje Lammerts, die haar gekocht hadden van de weduwe van Sicke Hemmema (Deer. Verkopen HI, 8). Volgens Andreae zou Jildert het herenhuis gesticht hebben (Voor de grafzerken van J. Romptz. en Jacob Jilderts, zie onder Burum). Van de zeven kinderen van Jacob en Trijn bewoonde hun dochter Jetske de state. Zij was gehuwd met Gajus Botnia van Broersma, secretaris van Kollumerland van 1656-1673. In 1678 vererfde de state eerst op hun zoon Gajus, die in 1694 ongehuwd overleed en ontvanger was. Zijn zuster Wija Catherina huwde met Livius van Scheltinga, in 1695 ontvanger-generaal, en woonde er vervolgens. Haar rouwkas hangt in de kerk van Buitenpost. Hun oudste dochter Catherina Aurelia, gehuwd met Vincent van Glinstra, generaal, legde in 1709 blijkens een gevelsteen de eerste steen voor een nieuw gebouw; zij overleefde haar man, die in 1730 reeds overleed, nog dertig jaar. In 1711 werd waarschijnlijk een nieuw poortgebouw opgetrokken met duivestenen in de topgevel. Deze werden herbruikt in een bijschuur van de vorige boerderij (afb...). Na de dood van Vrouwe Glinstra schijnt de state niet meer bewoond te zijn geweest en vervangen door de boerderij, die rond 1880 volgens Andreae een nieuwe gevel kreeg. De kadastrale minutekaart van 1823 geeft reeds de boerderij van het kop-hals-romptype weer, dus waarschijnlijk die van kort na 1760. In de nieuwe boerderij is de stichtingssteen uit 1709 opnieuw ingemetseld met opschrift '1709 den 12 Mey heeft Jufr. Catrina van Scheltinga de Eerste Steen Geleyt' (afb. 183). Boerderij van het kop-hals-romptype met zeer brede schuur (afb. 184). Belanghebbende bij de bedijking van het Nieuw Kruisland was onder meer het klooster Buweklooster onder Harkema-Opeinde. Het Vrouweklooster bezat een sate bij Buwama monnikelanden, die dus door de conversen van Buwamaklooster bewerkt werden. Deze sate heette De Raecken (Charterb. 1, 544; Andreae Lauwerszee, 36 en 162; Mol, 98). De Raecken zou moerassig land betekenen. De sate wordt in 1453 genoemd en was 98/2 pm. binnendijks en 1 \ %Vi pm. buitendijks groot. In 1580 is het land aan de provincie vervallen en in 1644 aan een Fogelsangh verkocht, waarna de sate in Andreae's tijd aan mr. J. A. Fruitier vererfd was. Later werd de boerderij gesplitst in Oude en Nieuwe Raecken. De Oude Raecken bestaat uit een onderkelderd voorhuis, dat door middel van een kort halsgedeelte met de zeer brede schuur verbonden is, xvm. Het vooreind heeft een zadeldak tussen topgevels, waarvan de voorste doorsneden wordt door een forse gootlijst. In de schuurgevels staan nog de oude smalle lichtkozijnen met roeden. Op een ruim omgracht en met hoog hout begroeid erf Staat de grote stelpboerderij Groot Kabel (afb. 186). De onregelmatige indeling van de voorgevel is veroorzaakt door de voormalige melkkelder aan de rechterzijde. Het woongedeelte is als het ware in de linkerhelft geschoven. Boven de vensters en de ingang in de voorgevel staan drie läge zaadzoldervensters alsof het toch om een bouwboerderij ging en ertussen twee uitgegronde velden van dezelfde afmeting. Terzijde bakhuis. De pannen op het woongedeelte zijn vervangen door golfplaten. Wester Nieuw Kruisland 1 de Schalder De naam Schalder voor buitendijksland komt reeds in 1472 v o o r (Andreae, Lauwerszee, 93). Het land komt in 1490 in handen van de abt van Aduard, die dan ook een der deelgenoten wordt in de bedijking van het Nieuwe Kruisland. Volgens Andreae wordt er in 1518 een iandbouwerswoning' genoemd. Deze wordt echter niet vermeld in de door hem genoemde oorkonde (Charterb. 11, 365). De boerderij nr. 1 draagt thans de naam De Schalder en ligt op een in 1820 nog onbebouwd terrein (afb. 187). De stelpboerderij, uit hard rode steen opgebouwd, heeft de vleugelmuren van de schuur in de vlucht van de voorgevel. Deze is slechts als een risaliet aangeduid en bevat vier vensters en een deur. Aan de linkerzijde is de kaaskamer geweest, die thans vervangen is door de woonkeuken met uitbouw. Midden boven de voorgevel is een dakkapel met pilasters in de grote met pannen belegde k o l l u m e r p o m p Wester Nieuw Kruisland 7 Wester Nieuw Kruisland 4 Wester Nieuw Kruisland 8 Walta Sathe Geschiedenis Soensterdijk 5 Feenstra State Oosterboereweg 6 Torpmacluft schuurkap gebouwd. De bijschuur is met een dwarskapje met de kap van de hoofdschuur verbonden, die daar iets terugliggend, de inrit heeft. De vensters in de achtergevel van de schuur zijn gedieht, xixe. Boerderij van het kop-hals-romptype aan het einde van de weg door het Nieuw Kruisland (afb. 188). De kadastrale minute geeft een dergelijke massa weer, doch met een korter voorhuis. Toch heeft het voorhuis nog de gesloten noordgevel en een fraaie dakhelling, xvii-xvm. De geveltop is vernieuwd, waarbij de benedenvensters waarschijnlijk hun hanekammen verloren. Boerderij van het kop-hals-romptype met onderkelderd vooreind (afb. 189). Dit is van een nieuwe voorgevel voorzien van een kap, die een veel te läge dakhelling kreeg, waardoor het i8e-eeuwse karakter van het pand vrij wel verloren is gegaan. Het buitendijkse land was in de 15e eeuw eigendom van de Holdinga's, die het via een huwelijk van een Holdinga met een Meckema van die familie hadden verworven. Broer Meckema komt in 1441 voor in een landruil met Gerkesklooster; zijn zuster was gehuwd met een Holdinga (Andreae, Lauwerszee, 160). De naam Walta verwijst naar Sybren van Walta, die met Tjits van Holdinga getrouwd was, waardoor Walta in het bezit van deze sate kwam. In de 17e eeuw werd de sate verkocht aan broer en zuster Clasen, de laatste gehuwd met Focke Jansz Eskes, waardoor de boerderij in die familie kwam, die haar eind 19e eeuw bezat. De kadastrale minute geeft een omgracht terrein, dat deels nog aanwezig is. De getekende bouwmassa komt ongeveer overeen met het nog aanwezige van de stelpboerderij, die de ingang in het midden heeft en zaadzoldervensters in de voorgevel. Het middelste daarvan is thans als volledig venster opgehaald, waarbij de gootlijst tevens doorbroken is. Aan de linkerzijde kaaskamervenster. Op een terrein, dat op de kaart van Schotanus als onbebouwd wordt weergegeven en ook op de kadastrale minute niet bebouwd is, is blijkens de stichtingssteen in 1875 'deze stelphuizinge' gebouwd. De schuur is geheel met pannen belegd. De voorgevel is thans met overnaadse planken betimmerd. Vuurhut aan de ingangszijde van de schuur. Boerderij van het kop-hals-romptype met aan de voorgevel van het vooreind uitgemetselde rollaag. In de top is deze gevel gedateerd 1856. OVERIGE VOORMALIGE STATES Eijsma heert Aan de zeedijk moet in de 16e eeuw ook nog een Eysma heert gestaan hebben. In 1555 wordt het bezit van wijlen Gaycke Eysma beschreven in het Weesboek (P 1 f. 103 e.V.). Gaykes vader was van zijn bezit ontheven verklaard wegens zijn Gelderse gezindheid (Charterb. 11, 344). In 1555 wordt het huis echter weer genoemd en omschreven als 'een huys staende opte Vuyterdyck op Gaycke landt met syn annexen'. Bij de opsomming van roerende goederen worden genoemd: ' 't voersael, de hanteamer (sic), de craecke, de boewencamer en het achterhuys'. Bij de goederen worden vermeld 'vier taverelen, een harnas, een ringcoller, armschenen en een backeneel.' Gayke Eijsma (daar 'Gayttye' gespeld) wordt dan ook genoemd in het monstercedul in het bezit van een gehele rusting. Kollumerterp Tegen de tegenwoordige grens met Kollum, doch onder Kollumerpomp ligt de Kollumerterp, een archeologisch belangrijk terrein (nr. 38), waarop volgens de kadastrale minute twee opstallen stonden in de vorm van kop-hals-rompboerderijen. In 1887 was de westelijke reeds weg en nadien ook de oostelijke. lets oostelijker ligt een eveneens geregistreerd archeologisch terrein, mogelijk een terp en ten zuiden daarvan het terrein van Jeltingastate. Jeltinga State Het terrein wordt als nr. 40 aangegeven in de lijst van archeologisch belangrijke terreinen. Andreae kende de grachten en singels van de state nog ('85, 1, 158). De kadasterkaart van 1887 geeft dan ook een leeg omgracht terrein met een toegangsdam aan de oostzijde. Op de minutekaart staat evenwel nog een boerderij aangegeven met kort voorhuis. De state heette ook Schonenburch, waarschijnlijk naar grietman Sebastiaan van Schonenburch, xvib. Onder deze naam komt het huis voor in 1652, 1659 en 1693 (resp. Q 5, 20; Q 5, 187 en Q 7, 98). In 1659 wordt het Schonenburghs Hooghuis genoemd. De Jeltinga's kwamen van Buitenpost, waar zerken voor hen liggen. Duco van Jeltinga komt in 1616 voor als kerkvoogd en woonde in 1642 in Torpmakluft, zoals deze Streek van Kollum genoemd werd. Zijn zoon Otto was in 1677 ontvanger van Kollumerland. Het goed wordt dan Riddersma of Jeltingaslot genoemd, waaruit blijkt i i kollumerpomp dat de landerijen van Riddersma bij Jeltinga getrokken zijn of het Riddersmagoed naar een nieuwe eigenaar genoemd wordt. Riddersma De Riddersma's komen in de 16e eeuw voor: in 1507 een Jelt Riddersma als baarsman (Weesboek p 1, f. 59), in 1543 Hedd Riddersma (Benef. 207) en zijn broer Jenne, die beiden voor 1571 overleden waren (Sententieboek H 2, 3 october). De monstercedul van 1552 vermeldt dat Hedd te Kollum een gehele rusting bezat. In 1597 wordt in het Proclamatieboek (Q 2, 117 en 123) vermeld, dat Gatze Jeltinga op Riddersmaheerdt te Kollum woonde en het volgend jaar kochten hij en zijn vrouw Jelcke Aysma 4Vi pm land in Riddersmasate, door henzelf bewoond, van Sepcke Cornelisdr. Riddersma (ib. 162 en 206). Ook uit decretale verkopingen in 1588 (hi, 8, f. 100 en 108) blijkt dat Riddersmasate toen bezit was van de erfgenamen van Gyldt Riddersma, overleden in 1575. Gatze Jeltinga stierf in 1617 en zijn zoon Fecke in 1636. Diens weduwe hertrouwde Abbe van Bootsma te Wirdum en in haar testament komt Jeltinga State niet meer voor (Hof van Fr. EEE, 2 f. 45). Het stemkohier van 1640 noemt Doecke van Jeltinga, een broer van Fecke als eigenaar van stem nr. 10. In 1698 was de state eigendom van Doeckes nicht Juliana van Jeltinga en werd door een meier gepacht. Waarschijnlijk was de state toen steeds afgebroken. De kaart van Schotanus van 1689 geeft een eigenerfde state, terwijl van Riddersma alleen de naam er nog staat. Het terrein is thans nog bebouwd met een boerderij, die op de kadastrale minute in 1887 een kort voorhuis had, aan de zuidzijde van de schuur, en die bij hermeting in 1964 vernieuwd blijkt te zijn. Stins op Sybemasate Onder Annynghe dorp, een destijds gebruikelijke naam voor Kollumerterp, wordt in 1475 een Harcke Sybama genoemd, die land ruilde met Gerkesklooster (Charterb. 1, 664). In 1571 blijkt dat het hier niet om een gewone boerderij gaat, want in 1571 en 1573 worden delen van Sybema heert 'toe Torp' verkocht, eenmaal met uitzondering van 'het stens' en eenmaal met uitzondering van 'het stenhuijs' (Procl.bk. Q I, 139). Reeds in 1552 werd de sate niet meer door de Sybema's bewoond, want de verkopers behielden het steenhuis aan zieh. Latere eigenaars namen de geslachtsnaam Sybema aan. Van het steenhuis wordt na 1573 niet meer gerept. Waarschijnlijk gaat het hier om de locatie die als nr. 39 archeologisch belangrijk genoemd wordt. Tadema State of Domabosch Tadema State op de Uiterdijken werd in 1640 bewoond door Pibo van Dorna, rekenmeester van Friesland en gehuwd met Dodonea Kempo's dochter Tadema. Zij had de state in 1636 geërfd van haar ongehuwd overleden 00m Benno, die ontvanger-generaal van Kollumerland was geweest en later ook rekenmeester van Friesland. Mogelijk heeft hij de state laten bouwen. De familie Tadema was afkomstig van Tademastins ten westen van Kollum (zie aldaar). De kaart van Halma van 1689 en 1718 geeft een omgracht terrein weer, maar het Reëelkohier van 1698 geeft geen patricische bewoning weer en dat van 1718 slechts een boerenhuis en 'hieminge en huisstee'. Na Kempo Tadema van Dorna, Pibo's zoon die in 1670 overleed lijkt er geen eigenaar-bewoner meer geweest te zijn. Zijn dochter Catherina was naar Fogelsanghstate verhuisd met Petrus van Rosema. De boerderij van Tademastate is later aan de overkant van de weg nieuw gebouwd onder de naam Pardeel. Temmebosch Oostelijk van de Boschplaats of Rosema State lag Temmebosch, op de kadastrale minute een omgracht terrein met een boerderij. Volgens Andreae ('85, 1, 173) zou de naam Temme ontleend zijn aan Temme Rompts, een broer van Jildert Rompts (zie Rosema State). In 1640 behoorde de state aan Jacob Jilderts 'Rosema' en zijn broers en zusters. In 1698 woonde er Rinze Johannes bijzitter (zie kerk Kollum, Herenbanken) en vererfde zij op Johannes Liewes Siccama. POLDERMOLEN Poldermolen Ten noorden van Kollumerpomp staat in de polder Nieuw Kruisland een achtkante molen genaamd 'De Westermolen', die volgens het opschrift op de baard in 1845 gebouwd werd (afb. 190). De molen is eigendom van de gemeente. Litteratuur Molens van Friesland, 146; Fries molenboek, 141-142. Het staande werk Het onderachtkant helt binnenwaarts. De stiepen worden als pilasters doorgezet, met ertussen de veldmuren. Het ondertafelment is onderbroken ter plaatse van de twee toegangen en ligt op de stiepen; het onderachtkant gaat er buiten längs. In het onderachtkant bevinden zieh geen vensters. In een van de velden bevinden zieh op de plaats waar de kleine vijzel gezeten heeft staande naden in het metselwerk. Het k o l l u m e r p o m p i i metselwerk boven de vijzelkom wordt opgevangen door een eiken latei, boven de gedeeltelijke dichtgemetselde voorwaterloop bevinden zieh twee half-steens segmentbogen. Het met gepotdekselde delen beklede grenen achtkant is van vrij lichte afmetingen gebouwd volgens het algemeen in ons land toegepaste systeem met twee bintlagen. De velden zijn voorzien van hondsoren, een dubbel en een enkel kruis en twee regels. De basis van de kap en de Spanten zijn van eiken, de haanhouten en een deel van het voor- en achterkeuvelens zijn van grenen. De kap is met asfaltpapier gedekt en kruibaar op slepers; staart met kruilier. De grenehouten lange spruit is als middelbalk en tevens als ijzerbalk gebruikt. Het gaande werk Wieksysteem: oud-Hollands, voorheen zelfzwichting, roeden van staal, vlucht 17,92 m. Doorboorde kleine gietijzeren bovenas, gegoten in 1870 door de ijzergieterij 'De Prins van Oranje' te 's-Gravenhage; aan het peneind verzwaard met stukken lood. Bovenwiel met eiken armen en een Vlaamse vang. De stalen vijzelkom kan door een 22 pk Listen dieselmotor aangedreven worden. De vijzelkom is van beton. Restauraties In 1963 vond een verbouwing plaats waarbij de zelfzwichting en een deel van het gaande werk (al of niet tijdelijk) verwijderd werden. Mogelijk heeft men toen ook de tweede vijzel (een kleine vijzel die gebruikt werd bij slappe wind) verwijderd en de houten grote vijzel vervangen door een stalen exemplaar. In 1973 vond een restauratie plaats waarbij onder andere een deel van het achterkeuvelens, de staart en de korte spruit werden vernieuwd. De kruilier verving men door een kruihaspel en het asfaltpapier werd niet meer aangebracht. Tijdens de restauratie van 1984-1985, die wat het gaande werk betrof niet geheel voltooid werd, werden twee achtkantstijlen vernieuwd en één aangelast, voorts een aantal kruisen (in eiken of hardhout), hondsoren, delen van het boventafelment, de spil en een roede vernieuwd. Molenaarswoning Bij de molen staat een eenvoudige molenaarswoning onder zadeldak tegen voortopgevel. In de voorgevel twee vensters, in de top twee kleine halfrond gesloten lichttoevoeren, XIXA. Archeologisch belangrijke In het westelijke gebied van Kollumerpomp liggen vier archeologisch belangrijke terreinen terreinen: één oostelijk aan de Oosterboerenweg, ongeveer een kilometer zuidelijk van de Soensterdijk, dat vermoedelijk een terp geweest is. De andere drie liggen westelijk van de Oosterboerenweg, namelijk Kollumerterp op 600m ten zuiden van de Soensterdijk (zie hierboven op Kollumerterp), 'de Groene weg' op 300 m zuidoostelijk daarvan (zie Sybema) en Jeltinga of Schonenburg op 500 m zuidoostelijk daarvan (zie Jeltinga State). Kollumerterp is in 1896 reeds afgegraven, waarbij ongeveer dertig lijken gevonden werden, de meesten 'met de benen omhoog'. Bij het lijk van een meisje werden kralen gevonden (Alg. Nieuws- en Advertentieblad voor Kollum en Omstreken, 2 mei 1896). k o l l u m e r p o m p k o l l u m e r p o m p Aß. 182. Rosema State in 1946 getekend door B. Jouwersma. Tekening in bezit van de eigenaar van de Boschplaats. Aß. 183. Stichtingssteen uit 1709, opnieuw toegepast in de Boschplaats. Opname 1987. Aß. 184. Boerderij De Raecken, Foyingaweg 2 met onderkelderd vooreind. Opname 1987. Aß. 185. Opnieuw toegepaste jaartalankers 1711 en duivestenen in een bijgebouw van de Boschplaats. Aß. 186. Boerderij Groot Kabel aan de Foyingaweg 57. Opname 1987- Aß. 187. Boerderij de Schalder, Wester Nieuwkruisland 1. Opname 1986. Aß. 188. Boerderij Wester Nieuwkruisland 7. Opname 1986. Aß. 189. Boerderij Wester Nieuwkruisland 4. Opname 1987» 189 i k o l l u m e r p o m p Afb. igo. De in 1845 gebouwde Westermolen in Wester Nieuwkruisland. Opname 1977. Afb. igi. Het in 1828 gebouwde zogenaamde Contributiehuisje op de zeedijk. Opname 1986. Afb. ig2. De situatie van het Contributiehuisje gezien van de polder uit. Opname 1986. Afb. igs. Het voormalige schoolgebouw aan de Foyingaweg 118-120. Opname 1987. Afb. ig4. De schoolgebouwen en schoolmeesterswoning in 1897. i 2 i Kollumerzwaag Het dorp ligt op de zandgronden in het zuidwesten van de gemeente en bestaat in oorsprong uit de in oost-westelijke richting lopende Voorstraat, waar aan weerszijden de bebouwing lag. Deze straat is een deel van de middeleeuwse ontginningsas, die een vervolg in westelijke richting heeft, waar Zwaagwesteinde zieh aan ontwikkelde. De oudste vermelding van 'Zwaech' dateert uit 1443 (Andreae 1885, 51). De naam betekent weiland of weidegrond, een betekenis die betrekking moet hebben gehad op het oorspronkelijk grondgebruik, voordat hier akkerland ontstond, waartoe de gronden, gezien de opstrekkende verkaveling ontgonnen zijn. De bodem is deels met veen bedekt geweest; de naam Zwagerveen, voor het oostelijk deel van het dorp, wijst daar op. Ten gevolge van oxidatie van het veen na de ontginning, mogelijk ook door vervening is deze laag verdwenen en het onderliggende zand aan de oppervlakte gekomen. De kaart van Schotanus uit 1718 geeft aan weerszijden van de Voorstraat bouwlanden aan. Alleen längs de grens met Achtkarspelen ligt dan nog een strook onontgonnen heide. De lintbebouwing längs de Voorstraat kent ook op het kadastrale minuutplan nog weinig verdichting en lijkt, gezien de plattegrondvorm van de afzonderlijke gebouwen, voornamelijk uit boerderijen te bestaan. De op deze kaart aangegeven opvaart was volgens Andreae in 1805-1806 gegraven. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is door de forse toename van woonbebouwing, eerst in de vorm van verdichting längs de Voorstraat later ook door de aanleg van nieuwe wijken, het agrarisch karakter van het dorp naar de achtergrond verdrongen. Op de bij Schotanus aangegeven strook onontgonnen heide längs de grens met Achtkarspelen vestigde zieh in het laatst van de 18e en in de 19e eeuw een verarmde bevolkingsgroep. Onder de naam Zandbulten ontstond een verzameling verspreid gelegen hutten en kleine huizen, aansluitend op dezelfde ontwikkeling in Zwaagwesteinde (Dantumadeel) en Twijzelerheide (Achtkarspelen). In de loop van de 20e eeuw verdwenen de hutten, werden wegen en paden bestraat en ontstond de huidige woonwijk, voornamelijk bestaande uit 2oe-eeuwse eengezinshuizen. Deze ontwikkeling is mogelijk gestimuleerd door het feit dat Zandbulten tot 1939 een 'stopplaats' voor de trein was. Westelijk van Zandbulten deed zieh te Zwagerbosch op grotere schaal een soortgelijke ontwikkeling voor. In 1940 werd dit oorspronkelijk tot Kollumerzwaag behorende gebied zelfstandig. I 2 2 k o l l u m e r z w a a g K O L L U M E R Z W A A G 1 2 4 k o l l u m e r z w a a g Afb. 195. Kopie van het kadastrale minuteplan Kollumerzwaag west, omstreeks 1923. Schaal 1 : 7500. Afb. 196. Luchtfoto Kollumerzwaag west. Schaal ca. 1:6000. Opname 1980. Afb. 197. Kopie van het kadastrale minuteplan Kollumerzwaag oost, omstreeks 1823. Schaal: 1 : 7500. Afb. 198. Luchtfoto Kollumerzwaag oost. Schaal ca. 1:6000. Opname 1980. Afb. 199. Kopie van het kadastrale minuteplan Zandbulten, omstreeks 1823 (links). Idem 191$ (rechts). Schaal 1 : 7500. Afb. 200. Luchtfoto Zandbulten. Schaal ca. 1 : 6000. Opname 1980. 200 K O L L U M E R Z W A A G Hervormde kerk KERKELIJKE GEBOUWEN De Herv. kerk en toren staan op een ruim verhoogd kerkhof längs de weg die Veenklooster met Zwaagwesteinde in Dantumadeel verbindt. De kerk is eigendom van de Herv. gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente (afb. 201, 203-210). Litteratuur Aftfeeldingen Bronnen Geschiedenis Beschrijving Materiaal Toren Inwendig Benef. 30; R.V.G.O. 186; Andreae '85, 11, 50; Wumkes 1, 242, 196; 11, 523. Tekening door J. Stellingwerf met onderschrift Zwaegwesteinde in Dantumadeel 1722; soortgelijke tekening iets gewijzigd en door andere hand, doch met zelfde soort nummering links bovenaan, gemerkt Kollumerzwaag in Kollumerland 1723: beide tekeningen berusten in de coli. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 203, 204). Schets door Van Lokhorst in archief Bi.Za. afd. K. en w. A.R.A. inv. Bervoets nr. 1071 (afb. 206). Gegevens restauratie 1888 in archief kerkvoogdij en A.R.A., als hierboven. Blijkens het register van 1580 was de kerk, naast vrij veel pastoriegoederen, een jongerleen of vicariegoed rijk. In 1769 is aanbesteed 'het repareeren en opmaken van de kerk met een geheel nieuw houten dak'; de kosten werden waarschijnlijk bestreden uit de verkoop van de pastoriegoederen, die in 1763 plaatshad. Volgens Andreae is de toren in 1872 deels afgebroken en hersteld. De kerk is in 1888 gerestaureerd met rijkssubsidie naar tekening en bestek van architect Bruns. Volgens de correspondentie, bestek en rekening van meerwerk is bij die gelegenheid 27,5 m3 metselwerk vernieuwd, o.a. aan de binnenzijde na het wegbreken van de lambrizering 0,5 m3 en aan buitenmetselwerk 27 m3. Het inwendige is bekapt en gevlakt door middel van 40 m2 metselwerk. De kap en beschieting zijn geheel vernieuwd van grenehout en belegd met deels de oude pannen, deels bijgeleverde 'eerste soort oude Visvlieter pannen'. Plafondbeschieting en houten rozetten werden geheel vernieuwd, evenals de afscheiding tussen de kerk en voorkerk. Twee balkkoppen bleken verrot, zodat de balken vernieuwd werden. In het dak werden kapeilen aangebracht. De deuren werden vernieuwd, evenals de lambrizering in vurehout. Voor de vloer werden oude onderdelen gebruikt. 'De negen bestaande houten lichtramen te amoveren, een gedichte lichtopening te heropenen en in 10 lichtopeningen ramen van gebakken vormsteen aan te brengen'. Bij het meerwerk komen dan 10 dorpels van 'Escauzijnsche steen' voor. Aan het meubilair werd bovendien voor f 69,37 gerepareerd. In 1904 is een orgel aangeschaft en op een galerij aan de westzijde geplaatst; in 1917 werd het naar de oostzijde verplaatst en is de galerij aan de westzijde naar achteren vergroot. De toren is in i960 onder leiding van A. Baart jr. gerestaureerd, bij welke gelegenheid de top sterk vernieuwd is en van middeleeuwse details voorzien werd. De kerk bestaat uit een bakstenen schip zonder steunberen en een driezijdig gesloten koor dat door beren geschoord wordt. Aan de westzijde een bakstenen toren. De toren is opgebouwd uit donkerrode baksteen, formaat 27,5-29 x 8,5-9 cm, 10 lagen 97 cm. Op de verdieping is dikkere steen toegepast, zodat 10 lagen 102 cm meten; het verband is afwisselend twee strekken en een kop. Deze is uitwendig in kleurverschil te herkennen bij de onderzijde van de lichtspleten. De in 1872 gebruikte dünne grauwe steen aan de topgevels is in 1966 weer vervangen door bijkleurende steen vanaf de geboorte der bogen van de galmgaten. Het oorspronkelijke muurwerk van het schip bestaat uit baksteen van 29-30 x 8,5-9,5 cm, 10 lagen 100 cm in verband verwerkt van merendeels drie strekken afgewisseld door een kop. Aan het koor meet de grauwere steen 27,5-30 x 8-9 cm, 10 lagen 94 cm in tweede toepassing. Aan het koor zijn de plinten afgedekt met rode Bremersteen. De toren gaat onversneden op en heeft behoudens enkele lichtspleten geen vensters of versiering. Aan de westzijde is een rondbogige ingang. Bovenaan zijn aan elke zijde rondbogig gesloten betrekkelijk kleine galmgaten aangebracht. De kleine ingang gaat inwendig over in een rechthoekige verbreding, overdekt door houten lateien; achter de deur is een koker voor een sluitbalk. Aan de oostzijde is een brede doorgang naar de kerk, gesloten door een rondboog op impostlijsten. De begane grond is overkluisd geweest tot 1872, toen volgens het kerkarchief ook de westelijke toegang gedieht werd. In de hoeken zijn trompen waarvan eens een koepelgewelf opging, dat vervangen is door een lager geweif met brede platte kruisribben; van beide gewelven en van de ribben zijn de aanzetten te vinden achter de balklaag en een ingebracht toilet. Op de verdieping zijn smalle lichtspleten, die westelijk van het k o l l u m e r z w a a g DOORSN A -B DOORSN C-D X I I I X I I I b-C ra XVI A p S ^ j 1872 e n ' 88 SCHAAL 1 50 10 M Aft>. 20i. Hervormde kerk en toren. Plattegrond, plans en doorsneden toren, detail ingang noordzijde schip. Getekend 1984 naar opmeting 1950 en tekening A. Baart jr. 1956. midden staan wegens een in het vlak van de buitenzijde gedichte doorgang van ongeveer een meter breed en twee meter hoog aan de zuidzijde dicht tegen de oostmuur. In de oostmuur is een smalle kepervormig gedekte doorgang naar een voormalige lagere schipkap. Ongeveer 5,5 m boven de vloer bevindt zieh een versnijding en bij de onderkant van de galmgaten een brede versnijding. De klokkestoel draagt op balken die een meter beneden de eerste versnijding zijn ingelaten. S chip Het muurwerk van het schip heeft geen plint noch een afsluitende lijst aan de bovenzijde. Aan de zuidzijde zijn sporen over van een rondbogig gesloten ingang, waar blijkens een ingevulde kapmoet een afdak boven was. Ten oosten van het eerste grote venster is de dichting van een oorspronkelijk klein hooggeplaatst venster te zien. Direct westelijk van de oude ingang is later een smalle flauw segmentbogig gesloten ingang gemaakt, die tegenover de hoofdingang aan de noordzijde staat. Deze heeft een laatgotische omlijsting in de vorm van een spitsboognis, gevat binnen een rechthoekig veld, omgeven door een lijst, van schroefvormige stenen, die om en om geplaatst zijn k o l l u m e r z w a a g Koor Bou wgesch ieden is Inven taris Preekstoel Klok (afb. 210). Onder de consoles zijn versieringen geweest, die over drie lagen heen grepen. Rond de ingang een samengesteld profiel; in het veld een geprofileerd beeldnisje. Boven de ingangsomlijsting is een moet te onderkennen over zes lagen van een oorspronkelijk venster. Ten westen van de eerste koorsteunbeer de moet van een gedieht laag venster. De vensters aan weerszijden van de ingang zijn waarschijnlijk eerst bij de restauratie van 1888 toegevoegd, evenals het westelijke grote venster aan de zuidzijde en het oostelijke van de twee kleine aan die zijde. Het koorgedeelte is van afbraaksteen gebouwd en wordt geschoord door onversneden steunberen, waarover het plint doorloopt. De tweede beer aan de zuidzijde ontbreekt. De vrij brede spitsbogige vensters zijn door een kopse laag gedekt. Dergelijke vensters staan nu ook in het schip en zullen bij de bouw van het koor daar aangebracht zijn, met uitzondering van de meest westelijke dat met harder specie gevoegd en ingehakt is. De vensters hebben bakstenen montants die in 1888 zijn aangebracht ter vervanging van houten ramen; alleen het asvenster in de sluiting heeft een houten kozijn. Bij een romaanse bakstenen toren, XII, is een eveneens nog romaanse bakstenen kerk gebouwd (midden XII), waarvan de schipmuren over zijn, zij het gewijzigd door het inbreken van grotere vensters. De overwelfde begane grond en de verdieping van de toren waren beide van buitenaf toegankelijk; het koepelgewelf zal vrij laat (xvi?) vervangen zijn door het lagere geweif met de brede kruisende banden. Mogelijk is ook het schip overwelfd geweest, waardoor de muren in 1888 aan de binnenzijde bijgehakt moesten worden; de hooggeplaatste romaanse vensters waarvan dagkanten te herkennen zijn zouden dan de traveeën aangeven. Volgens het restauratierapport zouden de muren uit schalen met gietwerk bestaan. Het koorgedeelte zal in de 15e eeuw vervangen zijn door het tegenwoordige; ook in het schip werden toen grotere vensters aangebracht. In de 16e eeuw werden nieuwe ingangen aangebracht. De torentop die in 1872 gewijzigd was, is in i960 in middeleeuwse tränt 'verbeterd'. Bij de restauratie van 1888 is een vlak houten plafond verwijderd en is het houten geweif opnieuw aangebracht. Tevens moeten toen aan de westzijde twee smalle en twee grote vensters zijn toegevoegd, die op de tekening van Van Lokhorst ontbreken. De kerk bezit: Een tot spreekgestoelte vertimmerde preekstoelkuip met achterschot en trapje, blijkens ornamentering met asymmetrische onderdelen aan het trapje, mogelijk xvinc. Het doophek is in 1870 gemaakt volgens gegevens in het kerkarchief, samengevat in een brief uit 1938. In de toren hangt een klokje, diam. 50 cm, met opschrift 'I. Borchhard fudit Enchusae 1769'. STATES States Bij het verbond met de Groningers van 1467 was een aantal edelen niet vertegenwoordigd, omdat zij geen verbond wensten. Zij verzetten zieh tegen het bouwen van het blokhuis te Kollum en versterkten Eysmastins te Oudwoude. De Groningers vielen de stins aan en dwongen de bezetters tot overgave op voorwaarde dat ook drie steenhuizen staande op de Zwaag vernietigd zouden worden (Andreae '85, 11, 54). Hedsma State Waar deze steenhuizen gestaan hebben is niet duidelijk. De kadastrale minute geeft een omgracht terrein 'Cedels hoP genoemd, maar dat kan jonger zijn; de stinsen moesten immers in 1468 reeds afgebroken worden. Alleen van de Hedsma's is onlangs een spoor gevonden, toen bij de restauratie van de vloer van de kerk een grafzerk gevonden werd met in gotische minuskels het opschrift: 'obiit meint hed/sama x c in.' Deze moet voor Meint Hedsama geweest zijn die kennelijk in 1493 overleed. In 1557 komt eenmaal nog Hetsma Stede voor, toen Benne Jelckema een rente uit dat eigendom verkocht (Register verkochte renten op wederkoop f. 17 v.). De aanduiding stede lijkt erop te wijzen dat de plaats toen onbehuisd was. Rinsema De kaart van Schotanus geeft westelijk van de kerk ongeveer tegenover de latere opvaart de naam Rinsema. Andreae kent deze plaats nog als 'stinshiem' ('85, 11, $4). WONINGEN EN BOERDERIJEN Foarwei 47 Boerderij van het kop-hals-romptype, waarvan het i8e-eeuwse voorhuis omstreeks i860 na brand werd hersteld door middel van een toen gebruikelijke uitgemetselde rollaag (afb. 217, 218). In de top smalle hoge lichtkozijnen passend bij de zesruitsvensters in 1 2 8 KOLLUM ERZ WAAG Foarwei 145 Foarwei 149 Foarwei 173 Foarwei 197 Foarwei 207 Foarwei 209 Foarwei 257 Foarwei 2 Foarwei 16 Foarwei 120 het voorhuis. Terzijde bakhuis. Achtergevel en bijschuur rietgedekt. Woudboerderijtje met kort stalgedeelte (afb. 211). Het pandje komt in deze vorm reeds voor op de kadastrale minutekaart van 1823 en kan zelfs, vergeleken met nr. 149 dat 1724 is gedateerd ook uit de 18e eeuw dateren. De in N.N.O.FR. juli 1973 genoemde datum van 1778 lijkt wat laat. Een foto uit 1965 geeft het pand nog met de zesruitsvensters, kleinere lichtopeningen in de topgevel en de kleine stalvensters in lagere stalmuren. Woudboerderij met kort stalgedeelte, waarnaast de vuurhut staat (afb. 226, 227). Het woongedeelte is in de voorgevel in ankers 1724 gedateerd. De ingang aan de westzijde en de vensters aan de west- en noordgevel met roedenverdeling zijn nog origineel en kregen sinds kort weer luiken. Ook de kleine kozijnen in het stalgedeelte zijn van hout met kruisroeden. Het pand is geheel met riet gedekt en heeft slechts één schoorsteen, namelijk boven de voorgevel. Inwendig bedschot en tegeltableaux in de schouw. Aan de Foarwei stond tot ongeveer 1973 tegenover het pand nr. 158 aan het einde van de vaart, een merkwaardig woongebouw met een lange gevel aan de straat, onder een zadeldak tussen twee topgevels met beitelingen en dekplanken längs de zijden (afb. 229). De oostelijke helft had naast de ingang geprofileerde kozijnen met ramen met een kleine roedeverdeling ; de westelijke helft had naast de ingang een blind gedeelte, vervolgens een keldertje en dan twee eveneens geprofileerde kozijnen van negenruits ramen voorzien, evenals aan de oostgevel. Aan de achterzijde was een aanbouw met afluiving overkapt, die naar op de foto te zien is, tot de oorsponkelijke bouw behoorde. Een soortgelijke woning staat nog te Oudwoude, Jan Binnensweg 10, doch moet daar volgens de kadastrale minute van na 1823 dateren. Te Kollumerzwaag komt het pand voor op de minutekaart. Boerderij van het kop-romptype met lang voorhuis, dat reeds voorkomt op de kadastrale minute. Dubbele rietgedekte schuur; het voorhuis is met pannen gedekt en heeft een vernieuwde voorgevel. Stelpboerderij uit omstreeks i860 (afb. 221). De ingang in het midden van de voorgevel lijkt later te zijn ingevoegd. De ingang is aan de oostzijde, waar het bakhuis staat. Aan de westgevel zal de kaaskamer geweest zijn. Het voorhuis is met pannen gedekt, de schuur thans met golfplaten ter vervanging van riet. Woudboerderijtje van hetzelfde type als 149; het voorend is hier echter met pannen gedekt (afb. 222, 225). In de topgevel staan twee halve kruisvensters, die blijkens een foto uit 1965 oorspronkelijk zijn. Het pand is namelijk sindsdien grotendeels herbouwd en verfraaid, waarbij het de bakgoot voor längs de gevel verloor en enorme jaartalankers 1785 kreeg. Daar het pand niet getekend staat op de kadastrale minute moet het echter van na 1823 dateren. De topgevel is halfsteens herbouwd in tegenstelling tot voorheen; de schuur verloor de kleine Vierkante venstertjes en kreeg aan de achterzijde een enorm uilenbord. Boerderij van het kop-romptype, waarschijnlijk midden 19e eeuw gebouwd. (afb. 220). De voorgevel van het voorhuis heeft rollagen längs de schuine zijden van de geveltop, waarop dekplanken, die op een schoudertje rüsten. Vensters in de top vergroot; benedenvensters nog vrij gaaf; flauw gebogen strekken. Tegen de blinde zijgevel was oorspronkelijk blijkens het kleine keldervenster het bedschot getimmerd. Voorbij de schuuringang staat het bakhuis met gesneden gootlijst en boeibord. Achtergevel schuur gaaf; haaks erop bijschuur. Boerderij van aan het Oldamstertype verwante vorm : boven de woonvertrekken in het voorhuis zijn drie läge vensters aangebracht als licht voor de zaadzolder (afb. 215). Schoorsteen boven het voorschild dat met pannen gedekt is; doorlopende nok over voorhuis en schuur. Alle vensters met flauw gebogen bovendorpels, omstreeks 1880 ontstaan. Dwarsgeplaatste bijschuur. Keuterijtje uit de 19e eeuw, waarvan het voorgedeelte met een woonruimte verlengd is (afb. 212). Daarin I9e-eeuws bedschot tegen de noordgevel boven het keldertje. Omgaande bakgoot. Rietgedekte schuur, aan de noordzijde later verbreed. Tegenover de kerk gelegen woudhuisje, waar lang de klokluider gewoond heeft (afb. 202, 213, 214). Op de kadastrale minute komt slechts een rechthoekig gebouwtje voor met de lange gevel aan de rooilijn. Het schuurgedeelte is er dus na 1820 aan toegevoegd. Volgens Bosgraaf is het gehele pandje omstreeks 1846 gebouwd. De topgevel en het achtergedeelte bestaan slechts uit halfsteens muren. Tegen de voorgevel inwendig sober gemarmerd houten schouwtje. k o l l u m e r z w a a g Afb. 202. Foarwei 120. Zogenaamd woudhuisje, waar lange tijd de klokluider woonde. Plattegrond, doorsneden, aanzichten, details en situatie. Getekend 1987 naar tekening Gemeentewerken Kollumerland c.a. NOORDGEVEL DOORSNEDE A-A xÄ^x DOORSNEDE B-B PLAN BEGANE GROND —B h SCHOUW VOORKAMER L Foarwei 128-134 Foarwei 152 Foarwei 158 Foarwei ij2 In de bocht, die de Foarwei maakt om noordelijk de kerk te passeren en aan te sluiten op de Voorweg richting Zwaagwesteinde, staat een serie woningen van ongeveer gelijke inhoud, waarvan nr. 128 toonaangevend is door de schildkap, met Friese pannen belegd en bekroond door hoekschoorstenen met versierde borden. De dakkapel is kennelijk later vlak gedekt, eind 19e eeuw (afb. 224). Verfraaid woudboerderijtje, waarvan het in kruisverband gemetselde muurwerk en de in halfsteensverband opgetrokken geveltop nog origineel zijn, evenals de beitelingen längs de schuine zijden en de geheel rieten kap. Eenvoudig I9e-eeuws woonhuis onder schilddak waarop hoekschoorstenen met borden (afb. 228). De situatie aan de kop van de in 1808-1809 gegraven Kollumerzwaagstervaart wijst waarschijnlijk op een bestemming van woning van een havenfunctionaris of als koffiehuis. Boerderij van soortgelijk type als nr. 2, doch de zaadzolderruimte is aan de gevel manshoog XIXA (afb. 2 1 6 ) . Het middelste venster daarvan is later verhoogd. De vensters k o l l u m e r z w a a g zullen aanvankelijk roedenverdeling gehad hebben zoals nog één venster in de noordgevel heeft. De rollaag längs de zijden van de voorgevel komt neer op kleine kraaglijsten en is op woudfriese wijze gedekt door groenwit geschilderde dekplanken. De foto uit 1965 geeft nog rietdekking op de schuurkap; thans is deze vervangen door golfplaten. Terzijde bakhuis. Woudboerderij van het hier gangbare type, doch gebouwd van gele steen (afb. 219). Het voorhuis is met pannen belegd en heeft de omgaande bakgoot op geprofileerde klossen. Brede top met ongebruikelijke, waarschijnlijk verbrede kleine vensters; wegens bepleistering is dit niet meer na te gaan. Bakhuis aan de oostelijke zijgevel, hoewel de ingang van de westelijke zijde staat. Keuterij onder een groot dak op läge zijmuren. Door uitsparing van een hoek is een hoger vertrek met drie vensters ontstaan (afb. 223). INDUSTRIEMOLEN Voormalige industriemolen Op de kaarten van Schotanus van 1664 en van 1689 staat te Kollumerzwaag een windmolen aangegeven ten noorden van de Foarwei in het westelijke deel van het dorp aan een bij de molen eindigende weg. De molen komt reeds voor op de lijst van niet rendabele molens van 1639 en opnieuw in 1714. In dat jaar werd de molen afgebroken (verg. die te Veenklooster). Op de kadastrale minute komt echter een plattegrond voor van een molen op een schuur waarschijnlijk op de plaats die door Schotanus wordt aangegeven. De weg naar de molen moet gelopen hebben tussen de tegenwoordige panden genummerd 174 en 176. Archeologisch belangrijke terreinen Aan de oostzijde van de Miedwei in het uiterste noorden van het gebied van Kollumerzwaag, 250 m ten zuiden van de Petsleatswei ligt een verhoogde prehistorische woonplaats. Ongeveer 750 m zuidelijk daarvan geeft Halbertsma een terp aan. Foarwei 188 Hanenburg 8 k o l l u m e r z w a a g De klokluiderswoning tegenover de kerk. Opname 1981. 1 3 2 k o l l u m e r z w a a g 205 206 Afb. 203. De kerk getekend door J. Stellingwerf in 1723. Afb. 204. De kerk van Zwaagwesteinde volgens onderschrift, getekend door J. Stellingwerf in 1722. Beter past een onderschrift 'Kollumerzwaag'. Afb. 205. Hervormde kerk en toren van het noordoosten gezien. Opname 1976. Afb. 206. De hervormde kerk getekend door J. van Lokhorst in 1888. Afb. 207. Hervormde Kerk en toren gezien van het zuidwesten. Opname 1976. k o l l u m e r z w a a g 1 3 3 208 Afb. 208. Het inwendige van de kerk naar het oosten gezien. Opname 1976. Aß. 209. Details ingangen van de kerk getekend door J. van Lokhorst 1888. Aß. 210. De noordelijke ingang van de kerk. Opname 1987. Aß. 211. Achttiende eeuws woudboerderijtje Foarwei 145, zoals het er in 1965 uitzag. Aß. 212. Negentiende eeuws woudboerderijtje Foarwei 16, met verlengd vooreind. Opname 1986. Aß. 213. Woudhuisje Foarwei 120. Opname 1978. Aß. 214. Voorgevel en oostelijke zijgevel van Foarwei 120. Opname 1978. Aß. 215. Negentiende eeuwse boerderij Foarwei 2. Opname 1986. 210 212 1 3 4 k o l l u m e r z w a a g Afb. 216. Waarschijnlijk vroeg 19e eeuwse boerderij Foarwei 172. Opname 1965. Afb. 217. Grotendeels 18e eeuwse boerderij van het kop-hals-romptype Foarwei 47. Opname 1965. Afb. 218. Achtergevels van hoofd- en bij schuur van Foarwei 47. Opname 1965. Afb. 2iç. Woudboerderij aan de Foarwei 188. Opname 1986. 216 k o l l u m e r z w a a g 1 3 5 Aß. 220. Boerderij van het kop-romptype uit het midden van de 19e eeuw. Foarwei 1 3 6 k o l l u m e r z w a a g Afb. 224. Zogenaamde rentenierswoningen Foarwei 128-134. Opname 1986. Afb. 225. Foarwei 209 voor de verfraaiing. Opname 1965. Afb. 226. Woudboerderijtje Foarwei 149 uit 1724. Opname 1975. Afb. 227. Foarwei 149 van het noordwesten gezien. Opname 1986. Afb. 228. Het pand Foarwei 158, oorspronkelijk bij het einde van de opvaart staande. Opname 1986. Afb. 229. Het in de jaren zeventig afgebroken pand Foarwei 173. Opname 1965. 224 i 37 Munnekezijl Dorp dat zieh ontwikkelde bij een zijl (sluis) die circa 1476 in de Lauwers ter regulering van de afwatering van deze rivier op de Lauwerszee was gelegd (Rienks en Walther, 65). In de naam van de nederzetting komt het initiatief van de monniken (van Gerkesklooster) ten aanzien van de zijl tot uitdrukking. Met de voortgang van de bedijking van de Lauwerszee, eveneens op initiatief van dit klooster, werd de noordelijke verlegging van de spuisluis in de Lauwers noodzakelijk. De 'Monken Nijen ZijlF volgde dan ook de Pieterzijl op, die op haar beurt de opvolgster van de zijl te Visvliet was. De sluis werd gebouwd in een vanaf de Lauwerszee gegraven kanaalvak, dat enkele kilometers ten zuiden van de zijl op de Lauwers aansloot. De ligging van de zijl werd voorts bepaald door de situering van de eveneens rond 1476 aangelegde dijk tussen het reeds bedijkte 4oech', ten westen van de Lauwers en de Ruige Waard, ten oosten daarvan (Rienks en Walther, 64, 65). De situatie rond de sluis en daarmee de aanleg van de nederzetting heeft in de eeuwen daarna verschillende wijzigingen ondergaan. De oorzaken daarvan zijn niet steeds bekend, maar zullen vermoedelijk met de verbetering van de afwatering te maken hebben. Zo is de sluis enkele malen verplaatst. In 1539 is er sprake van een 'nye' zijl (Charterb. 11, 768) en, volgens Rienks en Walther (66), tevens van een oostwaartse verplaatsing, terwijl circa 1740 de zijl over een körte afstand in westelijke richting verlegd is, naar de plaats waar nu de huidige schutsluis ligt (Van der Wal, 6). Het kadastrale minuutplan geeft westelijk van de huidige sluis een opvaartje, mogelijk het restant van het water naar de oudste sluis. Rechts van de huidige sluis is op dezelfde kaart in de percelering een aanwijzing te vinden, voor de daaropvolgende verplaatsing. Het tegengaan van dichtslibbing door het tot stand brengen van een grotere stroomsnelheid van het water, leidde tot het graven van een nieuw kanaalvak vanaf de Munnekezijl tot de monding in het Reitdiep, ter vervanging van het bestaande bochtige tracé. Ongeveer halverwege werd een sluis gelegd (1754), waardoor dit gedeelte, tussen de Lauwerzijl en de Munnekezijl als 1600 m lange spuikolk dienst kon doen (Rienks en Walther, 70). Verdergaande landaanwinning in noordelijke richting leidde tot de aanleg van een zeedijk tussen Zoutkamp en Nittershoek (1877), waarin twee naast elkaar gelegen sluizen werden aangebracht, een voor het Reitdiep en een voor de Lauwers. Met de afsluiting van dit water aan de monding kon de Lauwerzijl worden vervangen door een brug. De initiatieven gedurende de laatste decennia van de 19e eeuw tot verbetering van de afwatering in Friesland, gestimuleerd door de toepassing van stoomkracht, betreffen mede de lozing op de Lauwerszee, waar uiteindelijk een groot deel van de provincie afhankelijk van was. In dat kader werd de capaciteit van de doorstroming te Munnikezijl sterk vergroot door de aanleg in 1882 van een nieuwe spuisluis in een door bochtafsnijding ontstaan kanaalvak, circa 200 m oostelijk van de bestaande sluis. Van de overige ruimtelijke ontwikkelingen te Munnekezijl dient de aanleg van de schans in 1585, oostelijk van de toenmalige zijl te worden genoemd. Afwateringssluizen van enig belang hadden tevens een militaire waarde wegens de mogelijkheid van inundatie van het achterliggende gebied. Gedurende de laatste twee decennia van de 16e eeuw, toen de opstand tegen het Spaanse gezag in Friesland een sterk militair karakter had, werden tal van vitale punten op last van de stadhouder versterkt. Deze 1 3 8 m u n n e k e z i j l 230 Afb. 230. Kopie van het kadastrale schans zou volgens overlevering zijn opgebouwd uit materiaal dat vrijkwam bij het kort minuteplan, omstreeks 1823. Schaal daarvoor afgebroken Gerkesklooster (Andreae, '83, 85). Behalve als straatnaam zijn 1 : 75°° geen herinneringen aan dit militaire element in het dorp meer aanwezig. De bouw van een kerk in 1665 geeft aan dat de nederzetting in die tijd een zekere omvang moet hebben gekend. De Schotanuskaart (1718), het kadastrale minuteplan (1822) en de Eekhoffkaart (1847) geven buurtjes aan weerszijden van de enkele sluis. Met de aanleg van een nieuw kanaalvak met sluis in 1882 kwam een deel van het dorp ('De Schans') tussen beide sluizen in te liggen. Door de sanering van dit buurtje in de jaren zeventig van deze eeuw, vormt het sluizencomplex thans de oostelijke begrenzing van de dorpsbebouwing. De op het kadastrale minuteplan duidelijk aangegeven en op de luchtfoto herkenbare wielen längs de voormalige zeedijk, zijn de door diepe uitspoeling van de bodem ontstane, met water gevulde gaten, gevormd tijdens een van de dijkdoorbraken in het gebied. m u n n e k e z i j l HI 'W Aft>. 231. Luchtfoto. Schaal ca. 1 : 6000. Opname 1980. 1 4 0 munnekezijl Sluis Gerritshuis Sluis van 1740 Sluiswachterwoning SLUIS De Munnekezijl of -sluis, waaraan het dorp zijn naam ontleent, was, zoals boven uiteengezet, door de monniken van Gerkesklooster gebouwd omstreeks 1476. Bij de sluis moet een gebouw gestaan hebben, waar de abt van Gerkes- of Gerritsklooster in 1574 nog de abt van Bloemkamp ontvangen kon, naar Andreae weet mede te delen (Andreae, Het klooster Jeruzalem of Gerkesklooster, Kollum 1891, 90). Het zal een gebouw geweest zijn waar pachten en dergelijke geïnd werden en de administratie van de bezittingen en het beheer van de sluis gevoerd werden. In 1740 is de sluis in steen gebouwd (Rienks en Walther, 69) en sindsdien herhaaldelijk verbeterd en vernieuwd (afb. 232). In het archief van Harinxma bevinden zieh onder nr. 357 brieven en resoluties van de Staten over deze werken. H.D.E. van Aylva refereert aan de zijlbrief van 1545 en schrijft over het besteden en voltooien van deze werken. Uit een Resolutie van de staten van 1 april en van 21 juli 1740 blijkt, dat er Croupen' naar Munnikezijl zijn gezonden, waarvan de officier 'bij de slattingen praesent' moet zijn. Waarschijnlijk gaat het om 'genietroepen' voor werk aan de sluis. In het archief van de Provinciale Waterstaat (thans R.A. Friesland) bevinden zieh technische tekeningen van onderhoudswerken onder meer door J. M. Ypey (afb. 233). In 1740 ontstond een geschil met de Staten van Groningen over de wateroverlast en in 1754 besloot men volgens Rienks en Walther naar aanleiding daarvan om 1600 m buiten de bestaande sluis een houten spuisluis te bouwen in een nieuw gegraven diep. De kaartenverzameling van het Rijksarchief te Leeuwarden bevat een schetskaart door H. Hardenberg van die houten spuisluis (inv. nr. 13.124) (afb. 234). Ook de tekeningen van de 'Eb Spuideuren in de buitesluis der Monnikezijle' (afb. 237) hebben kennelijk betrekking op deze sluis, die waarschijnlijk in stand en functie is gehouden totdat in 1882 een nieuwe spuisluis gebouwd is zuidoostelijk van de scheepvaartsluis. In 1829 werd een nieuwe sluiswachterwoning gebouwd, waarvan in het Waterstaatsarchief een tekening berust. Onder het afdak staat: 'Afdak voor het opbergen van werktuigen voor het sluisschouwen' (afb. 236). Mogelijk gaat het om de opstal, die op de kadastrale minute op de dijk getekend staat ten noorden van de sluis. Afwateringssluis Litteratuur Beschrijving In 1882 is een 11 kolken brede spuisluis met brug eroverheen gebouwd in een nieuw gegraven afvoerkanaal zuidoostelijk van de bestaande sluis. (afb. 240, 241). Hiltje van der Wal, De brug annex keersluis te Munnekezijl. Rapport nr. 18 van de Stichting Moderne Architectuur Friesland, Leeuwarden 1983. In een 36 m breed stroomkanaal is een waterkering gebouwd met 11 doorlaten ieder met twee stroomgaten, waardoor de waterlossing naar behoefte geregeld kan worden. Boven de pijlers, die door natuurstenen platen gedekt worden, werd een wegdek aangelegd met een natuurstenen balustrade aan de landzijde. Aan de zeezijde kwam een keermuur met contraforten. Twee trappen aan weerszijde geven toegang tot de bovenzijde van deze muur, waarlangs een dunne leuning voert. In de vloer bevinden zieh metalen luiken die de bedieningsmechanismen voor de schuiven bedekken. De ontwerper van het kunstwerk is slechts bij naam bekend als ir. Methardus. De belangrijkste straat van het dorp is dan ook naar hem genoemd. Voorm. schans Jaarmarkt De schans, waarover in de vestingbouw-litteratuur zo goed als niets te vinden is, werd volgens Keune in het herdenkingsboekje ter gelegenheid van het 500-jarig bestaan van de plaats, (Munnekezijl 500 jaar, Uitgave Plaatselijk Belang. Munnekezijl 1976) door Caspar de Robles opgeworpen. In 1585 zou zij zijn verbeterd door de Staten van Friesland (brief van 12 juni 1585). De schans werd toen uitgebreid met een stenen wachthuis, waarvoor het materiaal uit de afbraak van Vrouwenklooster werd gehaald en naar Munnekezijl vervoerd (Keune, 26). Na de verovering van Groningen in 1594 werd het rüstiger en kon rond de schans en bij de sluis een nederzetting uitgroeien, die in 1616 reeds een korenmolen rijk was. In die jaren ook was er reeds een jaarmarkt. In 1661 zou er ook een brouwerij geweest zijn (Andreae 85,1,95). Hervormde kerk Litteratuur KERKELIJKE GEBOUWEN Het tegenwoordige Hervormde kerkgebouw vervangt een in 1897 afgebroken gebouw, waarvan foto's bestaan (afb. 239, 242, 243). Smit, 36; Andreae '85, 11, 83 en 94. m u n n e k e z i j l Bronnen Correspondentie over de onverwachte afbraak van de kerk in 1897, A.R.A., Archief Bi.Za. inv. Bervoets nr. 1 1 5 7 ; foto's in archief R.D.M.Z., Zeist; Kerkvoogdij-archief Burum-Munnekezijl ter plaatse bij kerkvoogd. Geschiedenis Preekstoel Gebouw van 1898 Klok Volgens Smit, die het kerkvoogdij-archief raadpleegde, werd in 1665 een kerk gebouwd te Munnekezijl, dat tot die datum onder Burum behoord had. De Staten hadden in 1655 reeds een 'subsidie' van 350 gld bijgedragen (Resol. van 25 sept. 1655). De aankoop van grond wordt in 1665 geproclameerd (Q 6, 48). In 1759 zou de kerk een nieuwe westgevel gekregen hebben en werd een nieuwe preekstoel aangeschaft, waarna in 1856 een dakruiter op de nok werd gebouwd om een klokje in te hangen. Daardoor werd de schoolmeester van zijn taak van hoornblazen ontheven. Uit de correspondentie van het Ministerie met de Commissaris des Konings blijkt dat er in 1883-1889 circulaires waren uitgegaan inzake meldingsplicht van afbraak van oude gebouwen. De gemeente-architect H. A. Zondag schrijft dat er niets bijzonders aan het gebouw te zien was. Uit zijn brief leren we dat de kerk 1 1 x 9m groot was en 'vierkant', 'zonder houten dak'. Het ging dus waarschijnlijk om een open dakstoel. Het rechthoekige zaalgebouw had drie paar smalle spitsbogige vensters, die door roeden in drie maal acht kleine velden voor glasruiten verdeeld waren. Het zeer hoge tentvormige dak gaf een bijzonder accent aan het gebouwtje. Op de hoeken stonden windwijzers met een wapen erin uitgesneden. De balken waren aan de muren bevestigd door middel van jaartalankers, waarvan alleen de laatste als 5 leesbaar is. Dit bewijst, dat het nog om het gebouw van 1665 ging. Met deze kennis valt op de foto ook de zes te herkennen. Uit de foto van de preekstoel kan men aflezen dat de twee smalle vensters inwendig telkens gevat waren in een flauw spitsbogige nis en dat de preekstoel in 1759 aan een der lange zijden van het gebouwtje werd opgesteld. De achtzijdige preekstoelkuip was versierd met balusters op de hoeken, waarboven de kroonlijst verkropte. De panelen waren eenvoudig doch fraai van verhoudingen versierd met uitgegronde velden. De bijbehorende trap had soortgelijke balusters in de leuning; het klankbord had eenzelfde profiel als de kroonlijst. Uit de foto ziet men tevens, dat het doophek geheel onversierd en gesloten was en dat er hoogst simpele banken stonden. Het nieuwe gebouw werd door dezelfde gemeente-architect ontworpen, die het rapport over de oude kerk gemaakt had. Het werd opnieuw een zaalgebouw, nu met topgevel aan de straat, waarboven een forse open klokkekoepel. Door de veel lagere dakhelling is deze gevel weinig interessant. Langs de vensters werden telkens drie natuurstenen blokken aangebracht, wat een levendig accent geeft aan de overigens saaie muren van machinale steen, die door steunberen willen aangeven, dat zij een kerkgebouw vormen. In de klokkekoepel hing in 1940 een klok van 59 cm diam. gegoten door Petit en Fritsen in 1910. Volgens Vrije Fries xvi, 1886 las men op de klok: 'Waar vroeger 't hoorngeschal weerklonk/tot roepstem om Gods Woord te hooren/daar klinkt nu 't statig klokgebrom uit dezen nieuw gebouwden toren/En roept het volk naar 't huis des Heeren/om door gebed en lied Hem te eeren/En is de ziel aan 't stof ontvloden/Dan vergezelt haar dof geluid/Het lijk naar 't laatst verblijf der dooden/Uit vrijwillige bijdragen is in het jaar onzes Heeren 1856 deze toren op de kerk te Munnikeziel geplaatst, terwijl kerkvoogden waren J. E. Wiersma, J. T. Sikkema en L. J. Sikkema van welk werk aannemer was A. J. Nicolai. Gegoten door L. J. Elzinga en zoon in de Schrans bij Leeuwarden'. School Gereformeerde kerk Volgens Andreae ('85, 11, 95) zou er reeds in 1688 een school bestaan hebben. Smit vermeldt een met riet gedekt schoolgebouw te Munnikezijl, dat in 1809 vervangen werd. In 1873 werd er een nieuwe school gebouwd op een terrein buiten de bebouwde kom en een schoolmeesterswoning ernaast. Kort na de Afscheiding te Ulrum is ook te Burum een afgescheide gemeente gesticht (zie aldaar). De Munnekezijlsters hebben in 1878 reeds een eigen hulpkerkgebouw opgericht aan de Poorthoek. In 1885 werden zij een zelfstandige gemeente. De kerk werd eerst in 1898 vergroot, maar in 1913 besluit de kerkeraad een nieuwe kerk te bouwen, waartoe opdracht wordt verstrekt aan de jonge architect E. Reitsma uit Groningen, die bekendheid zal krijgen als kerkbouwer. 1 4 2 m u n n e k e z i j l Klok Volgens de klokregistratie door Heerma van Voss in 1942 hing er in de toren een klokje uit 1867, diam. 50,5 cm en gegoten door Petit en Fritsen. Op de mantel zag men hetzelfde wapen dat op de windvaan van de Hervormde kerk van 1665 te zien is, namelijk gedeeld, heraldisch rechts een monnikefiguur en links drie blokjes. BOERDERIJEN Methardusstraat 2 Boerderij met twee schüren onder hoge schilddaken (afb. 249, 250). Ten westen voor de ene schuur staat reeds op de kadastrale minute het dwarsgeplaatste woonhuis onder zadeldak tussen zijtopgevels. De noorderzijgevel van dit gedeelte heeft de oude indeling nog behouden met beitelingen längs de zijden van de topgevel en twee vensters op de begane grond; deze geven licht in een vertrek, dat tegen de achterwand de bedsteden gehad zal hebben. In de topgevel zijn later drie vensters aangebracht en is de overkapping over de muur heen afgewerkt, hoewel de beitelingen duiden op een muur die voor de kap staat en door een dekplank gedekt dient te worden. In de topgevel boven de ingang in de langsgevel staat het jaartal 1775 dat de oorspronkelijke bouwdatum aangeeft. De topgevel zelf is echter aanzienlijk jonger en zal tegelijk met de nieuwe kap zijn aangebracht. Ook is toen een nieuwe balklaag aangebracht met gietijzeren wartels, die omstreeks 1860 in gebruik waren en is de ingang gewijzigd. Is er soms brand geweest, waarna het huis in dezelfde vorm is herbouwd? De rechthoekige vensters met zes glasruiten kunnen namelijk zeer wel uit 1775 dateren. Stoepsteen In 1982 is bij werkzaamheden aan de sluis een complete I7e-eeuwse stoepsteen opgebaggerd (afb. 244). De steen is opgesteld bij de sluis terzijde van de weg. Deze stenen dienden als voorste afwerking en als aanduiding van eigendom van een stoep voor de toegang van een huis (T. Brouwer, Stoepen, stoeppalen en stoephekken, Zutfen 1985, 67, 118 en 120 en tekening van deze steen op p. 118). Waarschijnlijk is de steen wel uit Munnekezijl afkomstig; mogelijk heeft hij later als grafsteen gediend. Olde Borchweg 40 Grote boerderij van het kop-hals-romptype met lang voorhuis (afb. 245, 246). Andreae Olde Borch vermeldt in zijn Studie over de Lauwerszee (p. 164) dat hier vroeger een gevelsteen of stichtingssteen was met het jaartal 1559 en ziet in de plaats een soort uithof van Gerkesklooster of van Galilea. In het voorhuis bevindt zieh tussen het tweede en derde venster van de ingang af gerekend, een dwarsmuur van een meter dikte en bestaande uit blonde kloostermoppen. De zuidelijke muur, waarin genoemde vensters staan, heeft een dikte van ongeveer 60 cm. De zware dwarsmuur gaat slechts twee meter hoog op uit kloostermoppen; daarboven bestaat hij thans uitwendig uit kleine gele steen. Een en ander pleit ervoor dat hier aan de oude zeedijk een stins gestaan kan hebben, die mogelijk in 1559 verbouwd werd, toen deze dijk verder buitenwaarts gelegd was en het Ooster Nieuw Kruisland ontstaan was. Olde Borchweg 65 Voor de beide schüren van deze boerderij is in 1932 een door architect W. Reitsema uit Leens (Karstkarel '84, 29) ontworpen woonhuis gebouwd, dat geen enkele relatie meer vertoont met de traditionele boerderijvormen (afb. 248). Behoudens de vensters van de hoekkamer zijn voorts na '45 de vensters van kalf en middenstijlen ontdaan, wat aan het ontwerp afbreuk doet. Olde Borchweg 46 en 48 Tegen de zeedijk staan twee grote boerderijen van het kop-hals-romptype, waarvan de gebouwen in aanleg waarschijnlijk uit de eerste helft van de 19e eeuw dateren (afb. 247). Beide staan reeds op de kaart van Schotanus als stemdragende plaatsen aangegeven. INDUSTRIEMOLENS Aan de Poorthoek 8 staat een hoge stenen korenmolen (afb. 238). Litteratuur Andreae '85, 11, 95; Keune, Korenmolens 20-26; Molens van Friesland 102, 152; Fries Molenboek 148. Geschiedenis Op de kaart van Emmius uit 1616 staat te Munnekezijl ten westen van de Lauwers een windmolen aangegeven. De molen wordt ook genoemd in de lijst van niet rendabele molens, die in 1639 opgesteld werd in opdracht van de Staten. De molen werd echter niet afgebroken, want volgens Andreae werd er in 1642 gesproken van een 'wyntmolen' te Munnekezijl en op de kaart van Schotanus van 1689 staat een molen, nu ten oosten van de Lauwers. Dit zou echter ook betrekking kunnen hebben op de houtzaagmolen m u n n e k e z i j l (zie hierna). Van vôôr 1711 tot 1732 was de molen volgens Keune eigendom van Ypt Janssen en zijn zoon Jacob Ypes, die in 1728 zijn vader opgevolgd was. In mei 1741 werd de molen door de provincie aangekocht van Claes Klaassen en gesloopt. Tegenwoordige molen Tussen 1741 en 1856 was er te Munnekezijl geen windmolen. In februari van het laatste jaar echter werd door B. en w. het verzoek behandeld van Nikel Bansema een korenen pelmolen te mögen bouwen. Aangezien men meende dat er in het dorp geen behoefte aan bestond, werd het rekest in eerste instantie afgewezen. Later echter werd alsnog goedkeuring verleend, doch alleen voor een korenmolen. Een jaar later verzocht Bansema alsnog in zijn molen pelstenen te mögen aanbrengen. Bij onderzoek bleek echter, dat de pelstenen er van het begin af reeds geweest waren, waardoor B. en w. ontstemd raakten en afwijzend reageerden. Gedeputeerde Staten hadden echter begrip voor de zaak en verleenden alsnog in maart 1857 vergunning. Het staande werk Op de hoeken van de gemetselde hoge voet (gemetseld in koppen- en strekken-lagen) bevinden zieh pilasters die doorlopen tot aan de Stelling. De pilasters van het gemetselde onderachtkant (gemetseld in halfsteensverband) zijn smaller dan die van de voet. In de voet bevinden zieh, de stellingzolder inbegrepen, twee zolders. De balklagen bestaan uit vier balken als bintlagen kruislings gelegd. De segmentboog boven de toegang draagt een sluitsteen met het jaartal 1856. Het met riet gedekte grenen achtkant is gebouwd volgens het algemene systeem met drie bintlagen. De basis en de opbouw van de kap zijn van eiken. Lange spruit (eveneens van eiken) als middelbalk, ter hoogte van de koningsspil met een slof verzwaard en tevens als ijzerbalk gebruikt. De kap is kruibaar op een kruiring; de staart heeft een kruilier. Op de baard de jaartallen 1856 en 1971 ; het jaartal 1856 is eveneens in het riet van een van de velden uitgesneden. Het gaande werk Wieksysteem: fokwieken (systeem Fauël met remkleppen) oud-Hollands opgehekt, voorheen zelfzwichting met oud-Hollandse voorzoom; stalen roeden, vlucht 19,34 m. Gietijzeren doorboorde bovenas, gegoten in 1894 door de ijzergieterij 4 De Prins van Oranje' te VGravenhage. Het verdere gaande werk bestaat thans uit: bovenwiel, koningsspil met een rondsel voor het luiwerk en spoorwiel, hierop aangesloten één koppel stenen (de steenkuip is met zinkplaten bekleed). In de twintiger jaren werd een elektromotor aangebracht. Thans bevindt zieh in de voet een tweede koppel stenen aangedreven door een 30 pk dieselmotor. Restauraties In 1937 werd de molen door een windhoos getroffen; schade werd vooral aangericht aan de roeden en het gaande werk. In 1970-1971 vond een restauratie plaats, waarbij onder andere vernieuwd werden: de basis (met uitzondering van de penbalk) en de opbouw van de kap en een deel van de staart, de gehele Stelling, een veldkruis en een deel van het ondertafelment; ook werd toen het koppel maalstenen weer opgesteld. De zelfzwichting werd verwijderd en vervangen door het hierboven omschreven systeem. Houtzaagmolen Volgens Andreae ('85, 11, 95) stond er een houtzaagmolen ten oosten van de Lauwers. De molen heeft tot ongeveer 1920 bestaan en is waarschijnlijk eerst in de 19e eeuw gebouwd, waarschijnlijk voor Jan Sytses Bok, geboren in 1830. Mogelijk is de molen gebouwd door Jan Ritsma, molenbouwer te Munnekezijl. Het ongezaagde hout werd bij Halbertsma in Grouw gekocht en via het Kolonelsdiep en Lauwers naar Munnekezijl vervoerd, waar voor boerderijen in de nieuwe polders veel hout benodigd was. De eigenaar van het bedrijf heeft te Munnekezijl woningen bezeten, de zogenaamde Bokkebuurt (N.N.O.F. II februari 1976). Kalkoven In het Weesboek (p 1, f. 93 v.) komt in het jaar 1572 een kalkoven voor te Munnekezijl (Van der Meer). 1 4 4 m u n n e k e z i j l m u n n e k e z i j l 1 4 5 Aft). 235. Technische tekening van de sluis in 'Rhijnlandse voeten'. Afb. 236. Bouwkundige tekening van een sluiswachterswoning uit 1829. Afb. 237. Technische tekening van de 'Ebspuideuren in de buitensluis der Monnikezijlen'. tfiflffll Ç F r< L t ^ J 1 _ J •Ûïi hlili inr. î t ' • r 236 1 4 6 m u n n e k e z i j l Aft>. 238. De korenmolen van Munnekezijl. Opname 1977. Afb. 23g. De Hervormde kerk uit 1898. Opname 1987. Afb. 240. Bovenaanzicht van de spuisluis van 1881. Opname 1987. Afb. 241. De spuisluis van 1881 van de landzijde gezien. Opname 1987. 239 m u n n e k e z i j l Afb. 242. De preekstoel van 1759 in de voormalige 17e eeuwse kerk. Opname waarschijnlijk 1897. Afb. 243. De in 1897 afgebroken 17e eeuwse kerk met de dakruiter uit 1856. Opname waarschijnlijk 1897. Afb. 244. Uit de sluis opgedolven 17e eeuwse stoepsteen. Opname 1987. Afb. 245. Inwendige van het vooreind van de boerderij Olde Borchweg 40, waaruit de dikte van de scheidingsmuur valt af te lezen. Opname 1987. Afb. 246. Noordmuur van het vooreind van de boerderij Olde Borchweg 40. Opname 1987. 1 4 8 munnekezijl Afb. 247. Boerderij Olde Borchweg 46 met laat 18e of vroeg 19e eeuws muurwerk met hanekammen boven de vensters en hooggeplaatst venster van de opkamer achterin het vooreind. Opname 1987. Afb. 248. Boerderij Olde Borchweg 65 met woonhuis uit 1932. Opname 1987. Afb. 249. Zijgevel van het woongedeelte van de boerderij Methardusstraat 2. Opname 1987. Aß. 250. De boerderij Methardusstraat 2. Opname 1987. 247 Oudwoude Oudwoude ligt op de noordelijke rand van de Wouden, waar dit landschap overgaat in het landschap van de voormalige kwelders. De dorpsplattegrond bestaat uit twee onderdelen, namelijk een gedeelte van de oost-west lopende Zomerweg en de Wijgeest, waaronder het noordelijk deel van de uitloper van de zandgronden in de klei vanouds bekend staat. Het aan de Zomerweg gelegen deel heeft de kenmerken van de meeste andere wouddorpen: lintbebouwing aan een weg die de opstrekkende verkaveling ongeveer loodrecht snijdt. Dit patroon is ontstaan met de ontginning in de i ie-i2e eeuw. Het onderdeel 'geest' uit de naam Wijgeest betekent: complex akkerland omringd door laaggelegen klei- of veengrond (Moerman, 70, 71 ; Inleiding ). De landschappelijke ligging van de Wijgeest vertoont daarin overeenkomst, met het naburige Westergeest en het zeer oude Rinsumageest in Dantumadeel. In het algemeen kennen de 'geesten' dan ook een oudere bewoning dan de aangrenzende, deels met veen bedekte zandgronden. Voor Oudwoude is dit verder niet te bewijzen; van de (niet bijzonder oude) kerk aan de Zomerweg is geen voorganger op de Wijgeest bekend. De situatie wordt verder gecompliceerd doordat Oudwoude, op grond van een hogere ouderdom, kennelijk kon worden onderscheiden van jongere ontwikkelingen in de Wouden. Tot in de 19e eeuw bleef de bewoning tot de twee, los van elkaar gelegen onderdelen beperkt, daarna zijn ze 'aan elkaar gegroeid'. De toename en verdichting van de bebouwing was voornamelijk niet-agrarisch van aard. De 'geest' zelf kent niet meer het oorspronkelijk gebruik als akkerland maar bestaat, evenals de omgeving uit grasland. In landschappelijk opzicht levert de aanwezigheid van houtsingels rond de percelen en de wat hogere ligging van het terrein nog een duidelijk contrast op met de aangrenzende kleigronden. Voorts laat de luchtfoto een duidelijk afwijkende verkaveling ten opzichte van het omringende gebied zien. Ten oosten van de Wijgeest, daarvan gescheiden door een recent aangelegde verkeersweg, liggen de Zandwielen, een drietal ronde poelen, ontstaan door uitspoeling van de bodem ten gevolge van een dijkdoorbraak (Rienks en Walther, 59). Deze dijk die de zeedijk längs het Dokkumer Diep verbond met de hoger gelegen gronden van de Wouden geldt als een der oudste dijken in de gemeente en is op onbekend tijdstip, mogelijk in of voor de 13e eeuw aangelegd. Met de aanleg van een nieuwe dijk via Kollumerpomp en Warfstermolen raakte de Zandwielsterdijk zoals de dijk längs de Wijgeest bij Schotanus genoemd wordt, overbodig en is later afgegraven. Sporen van een dijklichaam zijn in het huidige landschap niet meer aanwezig. 1 5 0 o u d w o u d e o u d w o u d e 252 Aß. 251. Kopie van het kadastrale minuteplan omstreeks 1823. Schaal 1 : 7500. Aß. 252. Luchtfoto. Schaal ca. 1 : 6000. Opname 1980. 1 5 2 o u d w o u d e Herv. kerk Litteratuur Bronnen KERKELIJKE GEBOUWEN De Hervormde kerk ligt evenwijdig aan de weg aan de westzijde van het dorp. Kerk en dakruiter zijn eigendom van de Hervormde gemeente (afb. 253, 258-262, 264-270). Benef. 235; R.V.G.O. 184; Charterb. 1, 526; Andreae '85, 11, 2; Wumkes 1, 208, 347; W. H. Keikes, Verleden van Frieslands Noordoosten, Dokkum 1968, 55. Kerkvoogdijrekeningen 1645-1971 in streekarchivariaat te Dokkum; uittreksel archiefdienst Noordoost Friesland. Geschiedenis Materiaal Beschrijving Inwendig Bou wgesch ieden is De oudst bekende vermelding van Oudwoude is in 1444, wanneer de 'meente' genoemd wordt als medeondertekenaar van een verbond met de stad Groningen (Charterb. 1, 526). Andreae noemt dit stuk als gedateerd 1443. In d e 16e eeuw waren te Oudwoude naast patroons- en pastoriegoederen nog prebendegoederen aan te geven. Keikes vermeldt, dat er in 1545 nieuw hout en een nieuwe klok in de toren komen. In de jaren 1689-1690 komen betalingen voor aan Bonne Alberts timmerman wegens hout voor het klokhuis. Voorts koopt men herhaaldelijk pannen, in 1683 te Dokkum, in 1690 en 1694 worden ze Enkhuizer pannen genoemd; in 1691 worden 2000 stenen verwerkt 'tot de kerkringmuur' en wordt de 'benecouw' (knekelhuis) afgebroken. Vele kleine reparatieposten geven geen aanwijzingen voor ingrijpende veranderingen aan het kerkgebouw. Slechts twee posten van 1743 lijken op ingrijpende werkzaamheden te wijzen : er wordt drank geschonken aan de arbeiders om de balken uit en in de kerk te helpen dragen of hijsen en Bernt Mijnders krijgt 20 gld., 'van de zolder te maeken'. In 1764 worden alle pastoriegoederen van Oudwoude en Westergeest te koop aangeboden; in 1786 verkoopt men de ringmuur om het kerkhof. Andreae meldt nog dat de zuidelijke muur 'voor enige jaren' wit bepleisterd is en dat de toren in de 18e eeuw werd afgebroken en door een dakruiter vervangen. In 1965 is het kerkje gerestaureerd onder leiding van arch. A. Baart jr. te Leeuwarden. De uitwendige bepleistering werd weggenomen evenals de klimop tegen de westmuur; de toegang die aan de oostzijde was ingehakt werd gedieht. De houten ramen met indeling in kleine ruiten en vorken in de kop werden gehandhaafd. Ter plaatse van moeten daarvan zijn de steunberen herbouwd. Het torentje is vernieuwd met gebruikmaking van enig hout uit de bestaande spits. De kokkestoel is van aangevoerd oud hout gemaakt. De drie westelijke trekbalken zijn vernieuwd evenals de korte balken in de koorsluiting. De zes traveeën diepe eenbeukige kerk is van afbraakmopsteen opgetrokken, formaat 29>5-30>5 x 7*5-8 cm, 10 lagen 96 cm. Aan de zuidzijde zijn aan de drie westelijke traveeën dikkere voegen toegepast zodat 10 lagen 100 cm meten. Westelijk van de vierde steunbeer tekent zieh een loodvoeg af. De westgevel is bekleed met kleine steen 20,5 X4,5 cm, 10 lagen 52 cm. Inwendig meet de steen daar 19,5-20 x 5 cm Behoudens een ingekort venster en een ingang in de meest westelijke travee is de gehele noordzijde gesloten. Aan de zuidzijde staan in elke travee, met uitzondering van de eerste, spitsbogige vensters met steensbrede rollagen längs de kop. De houten ramen zijn binnen de dagsteen geplaatst. In de eerste travee is een segmentbogig gedekte ingang gevat in een hoogopgaande rijkgeprofileerde nis, die sinds de restauratie door een rechtomgevoerde waterlijst wordt omgeven. De waterlijst is niet over de beren noch onder de vensters aanwezig. De onderdorpels eindigen in het vlak van de muur. Boven de ingang stond voorheen een kort venster. De beide westelijke hoeksteunberen bestaan uit hetzelfde materiaal van de westgevel. De beren aan het koor waren voor de restauratie in verzwaarde afgeschuinde vorm aanwezig. Het enige venster aan de noordzijde en het daartegenoverstaande aan de zuidzijde zijn gevat binnen een hoogopgaande nis met ongeprofileerde dagkanten. Onder de overige vensters staan läge nissen waarvan de korfbogige sluiting een afgeschuinde kant heeft. Aan de zuidoostzijde is tot de restauratie een ingang geweest; na dichting daarvan is de nis daar niet hersteld. Aan de noordzijde zijn tegenover de vensters van de zuidzijde eveneens nissen aanwezig. De muren zijn verankerd door trekbalken, die tot de restauratie door een schrootjesplafond waren weggetimmerd. De kap bestaat boven de westelijke twee en een halve travee uit eikehout, voor het overige uit grenehout. De vierde tot en met zesde eiken spanten zijn gemerkt doch zij staan niet in de juiste volgorde. Het gebruikte materiaal en de vorm en plaatsing van de vensters wijzen op een o u d w o u d e Aft>. 253. Hervormde kerk. Plattegrond. Getekend 1987 naar opmeting H. van der Wal 1943 en eigen waarnemingen. m w XV EM xvii d 1965 10 M =l 253 herbouw in de gotische periode (15e eeuw) met materiaal, afkomstig van de vorige bakstenen kerk. Daar de ingang op ongebruikelijke wijze in de meest westelijke travee staat, nemen wij aan, mede op grond van een getuigenis dat er vrij ver westelijk van de tegenwoordige westelijke sluitmuur zwaar puin in de grond gevonden wordt, dat de toren een travee verder westelijk gestaan heeft. Daar de westmuur uitwendig uit hardgebakken drielingen bestaat, zou deze gehele operatie wel eens door Bonne Alberts eind 17e eeuw kunnen zijn uitgevoerd. Ook de overkapping zou dan hersteld zijn, waarbij de eerste vier spanten herplaatst werden, doch in gewijzigde volgorde. De wijzigingen in de 18e eeuw kunnen een orgelbalkon betroffen hebben. Het oostelijk gedeelte werd opnieuw bekapt met grenen spanten. De schijnbaar i6e-eeuwse omlijsting van de ingang is eerst bij de restauratie aangebracht. De kerk bezit : Een eenvoudige eiken preekstoel met paneelwerk als te Westergeest, xvm; bijbehorend achterschot en klankbord. In 1856 is een nieuw orgel aangeschaft, gebouwd door Van Dam te Leeuwarden (Talstra 1979, 57). Een overhuifde herenbank waarvan de overhuiving op vier-dunne Dorische kolommetjes rust, xvm. Een niet overhuifde drievoudige bank van paneelwerk geverfd en eenvoudige mans- en vrouwenbanken, xix. Psalmborden Drie eenvoudige psalmborden, xix. Zerken In het koor liggen enige I7e-eeuwse zerken waarvan de wapens zijn afgehakt. Anno 1632 voor Binnert Saeppema gedep. Staat; Anno 1672 voor Doetti Sapma huisvrouwe van Haie Liewes; Anno 1635 voor Wytske Liewedr. huisvrouw van Binnert Sae(p)ma. Voorts zerk met opschrift 'Ao 1662 den 1 augusto sterff de Eerbare Siouck Fogelsang dochterke van dr. Hylarius van Fogelsang oit sijnde een half jaar. Anno 1674 den 16 februari is in den Heere ontslapen d'eerwaerde ende eerbare vrouw Rijckien van Rosema echte huisvrouwe van de E\ Here Doctor/Hylarius van Fogelsangh secretaris over Collumerlandt ende 't Nieuwe Cruyslant oldt in haer 32 jaar en leyt alhier begraven./defuncta loquitur: Jesu min mijn gewin\ Een tekening in de coli. Fries Museum uit 1920 geeft fragmenten van grafzerken weer waarop een wapen en de naam Alma te lezen zijn. Rouwborden Zes gebeeldhouwde en twee geschilderde rouwborden. De geschilderde borden zijn ruitvormig. 1. Het oudste uit 1675 geeft het wapen Van Dorna weer met dekkleden, heim en kroon, uitkomend twee korenaren en een klaverblad (afb. 268). Op een cartouche e r o n d e r: 'Den Ed. Vermögenden heer/Pibo van Doma/Raad ordinaris in den Hove van Friesland/oud in sijn LXI jaar overleed/den XII febr. des jaars/M D C L X X V'; 2. Ruitvormig bord voor Gaius van Broersma (afb. 269). Onder het gekroonde wapen cartouche met opschrift: 'De Heere Gaius van Broersma/Aetatis 51 Obiit den 5 Decemb: 1678'; 3. Gebeeldhouwd rouwbord omlijst door twee omrankte kolommen die een gebogen fronton dragen (afb. 2 5 9 ) . Eronder: M D C X C im. Onder een kroon het wapen Broersma. Opschrift 'De Heer Gaius Broer/sma mede Gecommitteerde in/de Reken- Inventaris Preekstoel Orgel Banken 1 5 4 o u d w o u d e camer van Vrieslandt en /ontvangen (sic) Generaal van Collemer/landt en het Nuyw Cruyslandt Obiit/den 21 February 1694/oud 39'; 4. Gebeeldhouwd rouwbord in rococolijst waarin het jaartal MDCCLV en obiit iv april (afb. 260). Op het veld onder een kroon het door adelaars gehouden wapen Van Heemstra. Op een rocococartouche het opschrift: 'De Hoog Wel Geboren Heer Jr. Vincent van Hiemstra geboren den 30 Augustus 1737 overleden te Franeker den 4 april 1755 's avonds ten 8 uur in den ouderdom van 18 jaren 7 maanden 5 dagen en den 15 april bijgezet in de Famiellie Kelder te Collum'; 5. Gebeeldhouwd rouwbord omlijst met rococosnijwerk aan de hoeken; op het gebogen fronton naar beneden gerichte fakkels en vlampotten (afb. 261). Onder het fronton: MDCCLXII. Geheel onderaan: Obiit den vu april 1762. Op het veld onder een kroon het door eike- en lauwerloof omrankte wapen. Op cartouche opschrift: 'Hoog Wel Geb Vrouw Mevrouw Wija Catherin a van Glinstra Huisvrouw van den Wel Geb Heer Willem Hendrik van Hiemstra Grietman over Collumerland & Nieuw Kruisland etc etc etc Obiit den 7 april 1762 oud 26 jaar Rust te Collum in de grafkelder'; 6. Gebeeldhouwd rouwbord (afb. 264). De lijst met gesneden lisbladen längs de zijden en treurende putti onderaan; op de bovenhoeken zandlopers. Boven de lijst M D cc L xxv. In het veld onder een kroon tussen grote rococoranken gehouden wapenschild. Op lambrequin het opschrift: 'De Wel Edele Gestrenge Heer Cornelius van Scheltinga in Leven Gecommitteerde Staat te Landsdage Geboren den Eersten Februarius 1718 Overleden den 2 Decern. 1775 is alhier op den 12 december roustatlijk bijgeset' ; 7. Gebeeldhouwd rouwbord in gemarmerde geschilderde lijst met gebeeldhouwd lofwerk aan de hoeken (afb. 265). Boven in de lijst M D C C L XXX III. Op het veld het van helmteken en kroon voorziene wapen Heemstra gehouden door adelaars. Op het lambrequin eronder: 'Hoog Wel Geb. Heer de Heer Jr. Hector Livius van Hiemstra Historieschrijver van Friesland etc. etc. Geb. te Veenklooster den 8 Aug 1740 overleden te Leeuwarden den 25 Feb. 1783 en bijgezet in de Famielliegrafkelder te Collum den 7 Maart 1783'; 8. Gebeeldhouwd rouwbord in gesneden lijst met terzijde en bovenop in snijwerk vlaggen, wimpels en kanonlopen (afb. 266). Onderaan in een lauwerkrans een degen en een piek. Bovenaan op de lijst M D C C X cm onderaan Obiit den 15 Maart. Op het veld tussen lofwerk het gehelmde wapenschild Bouricius. Op een lambrequin: 'De Wel Geboren Heer Willem Livius van Bouricius Colonnel en Capetain bij het College ter Admiraliteit in Friesland en Commanderende 's Lands Hulck de Dwinger Geankerd op de Rhede van 't Vlie Overleden den 15 Maart 1793 in den ouderdom van 46 Jaaren en ruim vijf maanden'. Op de zolder liggen resten van een rouwbord met opschrift: 'De Heer Livius van Scheltinga oudt in het sestiende jaar sijns Ouderdoms Obiit de 2 Mart 1.6.'. De borden 1 t/m 3 zijn afkomstig uit de kerk van Kollum. Ook de nummers 4, 5 en 7 moeten gelijke herkomst hebben volgens de teksten. De Heer O. Vries was zo vriendelijk mij opmerkzaam te maken op een bericht in de Kollumer Courant van 10 januari 1914 over gevonden 'wapenschilden' op 'slot Veenklooster', die daar lagen 'van de tijd van de Franse overheersing af en uit de kerken van Oudwoude en 'Lutjewoude' afkomstig zouden zijn. Zij zouden worden opgeknapt en opgehangen. Klok De klok van na 1945 vervangt een in 1914 te Midwolde gegoten exemplaar, die op zijn beurt een in 1845 hergoten klok verving. Pastorie Ten oosten van de kerk staat aan het einde van een körte oprijlaan de pastorie, die Foarwei 38 volgens Potter kort na 1800 vernieuwd zou zijn. In de achtergevel bevindt zieh, thans direct boven het maaiveld ingemetseld, de oude stichtingssteen (afb. 263). Het opschrift luidt: '1806 Den 26 Maij zijn de eerste Stenen aan dit gebouw gelegd door Louw Eeuwe Siegers oud in 't 15 jaar, en Berber Hendriks Siccama oud in 't 14 jaar, toen kerkvoogden waren Eeuwe Sigers en Hendrik Jans Siccama, Voorsien dit Huis, dit nieuw gebouw/ Met Leeraars die altoos getrouw/ Met Lust en vlijt hun dienst betragten/ Voor ons en voor ons nageslagten'. Deze steen zal aanvankelijk boven de ingang gestaan hebben, totdat deze, waarschijnlijk in het begin van deze eeuw, verfraaid is en een balkon erboven kreeg. Potter roemt de bijzonder grote tuin. o u d w o u d e Stichtingssteen schoolgebouw Verder oostwaarts is in het vernieuwde schoolgebouw de rococo-stichtingssteen herplaatst (afb. 271). Het opschrift luidt: 'Anno 1775/is dit schoolgebouw alhier, op Ordre van/de Hoog wel Geboren Heer Jr. Willem/Hendrik van Hiemstra, Grietman over Collumerland & Nieuwkruis/land gestigt en sijn daar aan op/den 12 Juli des gemeiden Jaars/door twee van Desselvs/Kindskinderen Jr. Cornelis/Scheltinga van Hiem/stra en Freule Cecilia/Johanna van Hiemstra/de eerste steenen gelegd.' Erboven een blindgehakt gekroond wapenschild tussen voluten. Kollumer Verlaatshuis Onder het tegenwoordige Oudwoude stond het Kollumer Verlaatshuis aan de Trekvaart, zie Kollum Openbare Gebouwen. STATES EN BUITENHUIZEN Allema State Ten oosten van de Wijgeest lag Allema State (afb. 254, 276-277, 280). Het terrein is te herkennen daar het omgracht is geweest en hoger gelegen dan de omringende terreinen. Op het hornleger staat thans een boerderij, aan het voorhuis waarvan mopsteen is toegepast benevens delen van 15e- of i6e-eeuwse kruiskozijnen. Andreae kende er nog hekpijlers met schildhoudende leeuwen; de Schilden droegen de wapens Allema en Phaesma. Litteratuur Andreae '85, 11, 12; Genealogysk Jierboekje 1970, 70 e.V.; id. 1974, 40. Geschiedenis Volgens Andreae zou de state gesticht zijn door Redmer Allema, die in 1495 voorkomt als kastelein van Oostbroeksterland, een aanduiding van Kollumerland in die tijd. In het begin van de 16e eeuw kent hij er Louw Allema en zijn vrouw Wijts, wier zoon Aebo Heer Allema, een geestelijke was, evenals Eesk, rechter van Kollumerland en vader van Ede, substituut grietman. Ook Jeldt Allema was een zoon van Louw; deze was de vader van Sije, die volgens Andreae voorkomt als eigenaar van Allema State. In 1614 kwam volgens dezelfde auteur het achterhuis van Allema State aan Sije Hayes, wiens moeder een dochter was van bovengenoemde Sije. Het andere gedeelte behoorde waarschijnlijk aan een 00m van hem, wiens dochter Sjuw met Härmen Arendts Idema huwde en de moeder werd van Edo en Ennius Idema, die in 1640 de state deels bezaten (over de Idema's vgl. Nederlandse Leeuw 1984, 329-344). In 1655 kochten zij het andere deel erbij (Procl.boek Q 77) en in 1698 waren de zonen van Ennius eigenaar, van wie Hermanus Idema, dorpsrechter, er woonde. Andreae vermoedt, dat hij de laatste bewoner geweest is en dat er sindsdien slechts een boerenhuis gestaan heeft. Tot 1733 bleef het eigendom in deze familie, maar in 1748 is Vrouwe Van Scheltinga eigenaresse in welke familie het goed tot in deze eeuw bleef (W. H. de Bruin in Kollumer Courant 21, 11, 1973). Beschrijving De boerderij bestaat uit een lang deels onderkelderd voorhuis met een lagere westelijke aanbouw. Achter deze eenheden is een brede schuur gebouwd. Materialen De noordgevel is 75 cm dik en bestaat uit bleekrode mopsteen van 30,5-31,5 x 8-9 cm, 10 lagen 100 cm in onregelmatig verband, merendeels strekken afgewisseld door een kop. De tweesteens westgevel bestaat uit afbraak kloostersteen (dezelfde als de noordgevel). Van hetzelfde materiaal, doch wat regelmatiger verwerkt is de westelijke aanbouw. De oostgevel bestaat uit kleine rode steen van 21,5 X4,5 cm, 10 lagen 53 cm en is dan ook dunner; alleen onderaan komt afbraak kloostersteen voor. De schuur bestaat grotendeels uit bonte steen van 22,5-23 cm x ongeveer 5 cm 10 lagen 60 cm, aan de oostzijde op een plint van afbraak kloostersteen. De noordgevel van de schuur daarentegen bestaat uit paarsbruine steen van 21 x 4,5-5 c m , 10 lagen 53 cm in kruisverband verwerkt. Bouwkundige gegevens De noordgevel heeft in het midden op een meter boven het tegenwoordige maaiveld een ingang gehad, die een meter breed was en segmentvormig gedekt. Erboven is een verticale sleuf geweest, die een schietgat gevormd zal hebben. De ingang is dichtgezet met afbraak kloostersteen van gelijke verwerking als aan de westmuur. Aan weerszijden van de ingang stonden vensters, waarvan na dichting met afbraak kloostersteen de dagkanten te herkennen zijn en natuurstenen oorstukken. In tegenstelling tot de opgezette kanten van de ingang zijn de dagkanten van de vensters onregelmatig; zij kunnen aangebracht zijn nadat de ingang gedieht was. Wel correspondeert het niveau van de ingang met dat van de vensterhoogte, zodat ze ook gelijktijdig in gebruik o u d w o u d e geweest kunnen zijn. Van de overige vensters is de zuidelijk dagkant van het tweede venster aan de oostgevel origineel. In het achterste vertrek van het voorhuis bevindt zieh een toegang tot een kelder, waarvan slechts een gedeelte vrij is. Daar is te zien, dat de muren ervan 64 cm dik waren en uit kloostersteen bestaan. In de zuidwand is een doorgang in het midden van de muur, die daar wegens de gemetselde trap 4 m breed is. Zuidelijk van deze doorgang was eveneens een kelder, die volgestort is. Ook verder noordwaarts moet de kelder doorgelopen hebben doch is door de vorige bewoner volgestort. Bouwgeschiedenis Uit de bovengenoemde gegevens kan men slechts opmaken, dat er op dit terrein een stenen huis gestaan heeft met muren van 75 cm dik, waarvan de noordmuur over is. Dit huis zal in de vroege 16e eeuw of in 1495 herbouwd zijn, mogelijk op de oude fundering. Deze zou dan reeds de vorm van een zogenaamde zaalstins gehad hebben en daarmede I4e-eeuws gedateerd moeten worden (M.W. Meijer, Stinsen in Leeuwarden in: De stenen droom, Zutfen 1988, 261). Men trok nieuwe west- en oostmuren op van afbraak kloostersteen. Daarvan is in de kelder een gedeelte van de oostelijke en de aangrenzende zuidelijke muur te zien. Wij denken, dat de gemetselde trap daartoe behoord heeft en ook onder de westmuur deze muurbreedte aanwezig is. Het terrein is aanzienlijk opgehoogd, waardoor de fundering zelfs in de ke?der niet aan het licht komt. Daar men toen waarschijnlijk tevens vensters in de noordmuur heeft aangebracht, is de verdedigbare functie voorbij geweest en werd het steenhuis bewoonbaar gemaakt. De doorgang in de zuidwand die in de kelder zichtbaar is, wijst erop dat er ook daar nog ruimten aanwezig waren, die hebben moeten wijken voor de i8e-eeuwse landbouwschuur. Zo kan men zieh de deling voorstellen van eigendommen in een voor- en een achterhuis, zoals in 1614 vermeid wordt. Nadien is de oostmuur eens herbouwd, bij welke gelegenheid de vensters in de noordmuur gedieht werden en er vensters in de oostzijde kwamen. Veel later is de ruimte inwendig in twee vertrekken verdeeld en werd er weer een gedeelte van de westmuur vernieuwd met aangrenzende noordmuur van de schuur. Toen was de state reeds lang een boerderij geworden, doordat de zuidmuur en aangrenzende gedeelten vernieuwd waren als halsgedeelte met aan de westzijde een aangebouwde melkkelder. Mogelijk is het muurwerk van de state toen verlaagd, waardoor er weer kloostersteen beschikbaar kwam, waaruit de melkkelder bestaat. Trekweg Aan de Trekweg ten zuiden van Strobosser Trekvaart staat bijna op de hoek van de Huis ter Noord Mûntsewei naar Veenklooster een boerderij van het kop-hals-romptype (afb. 278). De schuur is rietgedekt, het voorhuis thans met golfplaten. Het heeft een doorlopende nok gekregen. Het vooreind is nog vrij gaaf met twee schoorstenen, beitelingen längs de zijden van de topgevel en ruitvormige lichtopeningen in de top, xix. Het huis is Huis ter Noord genoemd, naar het Huis van die naam dat op de hoek van de Munnekeweg stond en in de 17e eeuw voorkomt. Ook een café in de vorm van een boerderij met dwarsgebouwd voorhuis (xix), dat in 1957 is afgebroken, droeg deze naam. De naam Ter Noord is kennelijk van Fogelsangh uit gedacht; het ligt aan het einde van de Munnekeweg en bij het begin van de opvaart uit de Strobosservaart. Bij Schotanus komt het huis voor als Huys ten Oort, maar dat moet een verschrijving zijn van ter Noord. Andreae vermeldt het huis namelijk bij de verkoop van Fogelsangh aan Pibo van Dorna in 1666. Andreae denkt dat het om een voormalig Tolhuis gaat, dat in 1662 genoemd wordt Tolhuis onder Oltwolde' (Andreae '85, 11, 28). Op de kaart van Th. Hoen van 1668 wordt een bouwsel aangegeven ten oosten van de Munnekeweg; maar noch Tolhuis noch Huis ter Noord komen in de legenda voor. In het Proclamatieboek komt het Huis ter Noord in 1695 voor (Q 7, f. 142), Wumkes (1, 374) vermeldt dat in 1793 900 eiken werden verkocht 4op de westerse singels van het Huis ter Noord te Veenklooster'. Een beurtvaartdienst die aanvankelijk vooral de opbrengst van de boerderijen van het landgoed Veenklooster vervoerde en materiaal aanvoerde, zou ook van Huis ter Noord af gevaren hebben. Sedert 1899 werd de melk verwerkt in de melkfabriek, die dezelfde naam kreeg (vgl. J. de Boer, Griemmank ût Aldwâld's forline, Aldwâld 1983, 31). Volgens Andreae lag op de Wijgeest onder meer Eysmastins, die in de 15e eeuw genoemd wordt (vgl. Kollumerzwaag, states). Bennert Eysma komt voor onder de Beurtvaart Melkfabriek Eysma State o u d w o u d e 157 Afb. 254. Allema State. Plattegrond en T xiv -> 1495 OF XVI XVII XVIII c-d XIX b-c 254 o u d w o u d e edelen, die zieh verzetten tegen het verbond met Groningen van 1467. Zijn stins wordt het volgend jaar vernield. In 1571 komt de plaats voor als Eysmahiem. Vaartzicht Tegen de grens met Kollum heeft van ongeveer 1785 tot 1877 een landhuis Vaartzicht gestaan (afb. 272). Het is volgens Andreae ('85, 11, 9) gebouwd door Lucia Catherina van Scheltinga nadat zij weduwe geworden was van Hector Livius van Heemstra, met wie zij op Fogelsangh gewoond had. Dit huis was aan haar dochter Cecilia gekomen. Voor haar is het eind 18e eeuw verfraaid (zie aldaar). De moeder trok zieh terug op een bescheiden huis, dat volgens de tekening die A. Martin er voor de afbraak van maakte slechts aan weerszijden van een brede ingang een vertrek met twee vensters had. De ingang was door geornamenteerd lijstwerk omgeven en längs een hoge stoep bereikbaar, daar het huis ruim onderkelderd was. Evenals aan het oude Fogelsangh werden aan weerszijden van het hoofdhuis dienstgebouwen opgericht, die door läge muurtjes met het hoofdgebouw verbonden, de tuin afschermden. Aan de achterzijde gaf het huis kennelijk uitzicht op de Trekvaart en had daar mogelijk een theehuis en aanlegsteiger. Na Lucia Catherina van Scheltinga woonden er een dochter van Martinus van Scheltinga gehuwd met Van Limburg Stirum. Zij verhuisde later naar Nijenburgh. Na haar woonden er mr. Bolman en mr. Hopperus Buma en diende het huis als zomerverblijf voor O. E. G. van Limburg Stirum. Tenslotte werd het huis eigendom van baron van Pallandt, die het liet afbreken. Foarwei 35 Foarwei 39 Foarwei 41 Foarwei 6 Foarwei 30 Foarwei 32 WONINGEN EN BEDRIJFSPANDEN Fraai in de as van de Jan Binneswei gesitueerde boerderij met dwars geplaatst woongedeelte onder schilddak met hoekschoorstenen (afb. 283). De flauw gebogen bovendorpels van de vensters wijzen op een bouwtijd in de tweede helft van de 19e eeuw. Het gebouw vervangt een kop-hals-rompboerderij, die volgens de kadastrale minute evenwijdig met de weg lag. Boerderij met dwarsgeplaatst woonhuis onder laag schilddak met hoekschoorstenen (afb. 281). Het ontbreken van de borden op de schoorstenen en van een dakkapel en enige omlijsting rond de ingang geeft dit voorhuis minder aanzien, hoewel het met de hanekammen boven de vensters en de omlopende gootlijst evenzeer aandacht verdient. Het is wellicht ouder dan nr. 35, doch is blijkens de kadastrale minutekaart na 1823 gebouwd ter vervanging van een kleinere opstal op dit terrein. Keuterij, die in 1968 opgemeten is door de Stichting Historisch boerderij-onderzoek (afb. 255). Het pand is gesitueerd tegenover de fraaie nrs. 30 en 32. Het is niet ouder dan 1823, daar het op de kadastrale minute nog niet voorkomt en heeft inmiddels een nieuw voorhuis gekregen en was in 1968 reeds niet meer als boerderij in gebruik. De doorsnede A-A geeft een goed beeld van het toen nog aanwezige bedschot. Boerderij Klein Vaartzicht van het type stelp met ingebouwd dwarshuis (afb. 273) (vgl. Friese Straatweg 11 onder Burum). De voorgevel is geleed geweest door pilasters, twee op de hoeken en twee om een middengedeelte aan te geven. Daar is nu een erker uitgebouwd. De naam wijst op het in 1877 afgebroken huis Vaartzicht aan de overzijde. De boerderij vervangt een vroeger op dit perceel staande rechthoekige opstal ; mogelijk is het dwarshuis er omstreeks 1870 vôôr gebouwd. De achtergevel ziet er althans ouder uit. Op de hoek van de Jan Binnesweg staande boerderij van het kop-romptype met zijkamer. In het voorhuis was tegen de noordgevel het bedschot aangebracht (afb. 256, 275). Blijkens de rollagen längs de schuine kanten van de gevels is de boerderij omstreeks i860 gebouwd en blijkens de kadastrale minute op een onbebouwd terrein. De vijf vensters van het voorhuis hebben alle nog de zesruitsindeling, evenals de kleinere vensters in de topgevel. Omgaande bakgoot en bord op de schoorsteen. Volgens gegevens S.H.B.O. ZOU de stookhut voor de melkkelder aan de noordzijde gestaan hebben. Voor beide gevels leilinden. Op de kadastrale minute staat op de plaats reeds een boerderij van het kop-romptype, zodat het nokanker 1763 geloofwaardig is (afb. 257, 279). Het pand wordt thans als woonboerderij gebruikt. De lichtruiten in het schuurdak waren voordien reeds aanwezig. Het voorhuis is van gele steen opgetrokken en heeft vier vensters met zes ruiten elk. Het bedschot staat hier aan de schuurzijde van de voorkamer aan weerszijden van een toegang tot dat vertrek. De zoldervensters waren klein en längs de zijden van de topgevel moet men oorspronkelijk waarschijnlijk vlechtingen denken. o u d w o u d e MOOP DG £ V £ L W£STG£V£L Z £ V£l if i1l11 1 ÉIHl ^U û O S T G £ V £ / DO Off S/ï£2)£ 4/1 ߣGd//£GP0//2? Z>OÛ#S//£££ S-8 Z>ÛO#Srt£D£ C-C Afb. 255. Boerderij Foarwei 41. Plattegrond, doorsneden en aanzichten gereconstrueerd. Tekening W. van der Zweep 1968 voor S.H.B.O., Arnhem. o u d w o u d e 2>00 fi S M E £ £ J--A J)00 fi S//£J>£ S - 8 f r 1 r—"i —i 89 /û/n. Afb. 256. Boerderij Foarwei 30. Plattegrond, doorsneden, aanzichtensituatie, gereconstrueerd. Tekening W. van der Zweep 1968 voor S.H.B.O., Arnhem. o u d w o u d e i 6 i "1 û / Q 3 4 6 é y 8 9 Afb. 257. Boerderij Foarwei 32. Plattegrond, doorsneden en aanzichten situatie, gereconstrueerd. Getekend 1968 door W. van der Zweep voor S.H.B.O., Arnhem. y ^ / j B|n M F H1 #00 $5// S S 257 /û 00 30 Ja so Foarwei 48 Waarschijnlijk omstreeks i860 herbouwde boerderij van het kop-hals-romptype (afb. 274). Het lange voorhuis heeft twee schoorstenen en een (latere) kapel op het zuidelijke dakvlak. Langs de voorgevel rollagen waarop dekplanken. De vensters hebben nog luiken en schuiframen met kleine roedenverdeling. Ook de vensters in de hais hebben deze indeling evenals het venster in de achtergevel. De boerderij is eigendom van de Fogelsanghstate geweest, wat mogelijk tot deze vensterindeling geleid heeft, die in 1850 niet modem was. Achtergevel gaaf met kippeloopje en smalle zijlichten naast de toegang tot de veestallen. Jan Binneswei 10 Breed woongebouw onder zadeldak evenwijdig aan de rooilijn van de straat (afb. 284). Links van de ingang drie vensters, rechts een blind muurgedeelte, waarin een keldervenster gestaan heeft en twee vensters. In de topgevel, die beitelingen längs de zijden heeft, een turf- of hooiluik. De woning komt nog niet voor op de kadastrale minutekaart en moet dus na 1823 gebouwd zijn. Een soortgelijke woning stond te Kollumerzwaag, Foarwei 173, zie aldaar. o u d w o u d e Jan Binneswei 47 Wygeast 55 Dellenswei 4 Dellenswei 5 Wâlddyk 19 thans Jeppemastate geheten Keuterijtje van halfsteensmuren onder een pannen dak met gave zesruitsvensters met luiken in het voorhuis (afb. 289). De topgevel met beitelingen en dekplanken heeft zeer kleine lichtopeningen in de top, XIXA. Als woonboerderijtje herstelde keuterij (afb. 282). Het woonvertrek aan de voorzijde had links de bedstedenkastenwand, waarover het rietendak is doorgetrokken. Het stalgedeelte is vernieuwd waarbij de ingang in de achtergevel kwam ter vervanging van de ingang in het voorhuis terzijde. Boerderij van het kop-hals-romptype met regelmatig verdeelde brede vensters in de voorgevel, die door een brede uitgemetselde rollaag omstreeks i860 te dateren is (afb. 286). De bedsteden hebben kennelijk tegen de binnengevel van het voorste vertrek gestaan, die dan ook geen vensters heeft. Zeer brede schuur met pannen gedekt; in de achtergevel halfrond gesloten venster. Kleine boerderij als woning in gebruik (afb. 287). Het vooreind, dat smalle vensters heeft, draagt in een topanker het bouwjaar 1807. Boerderij met lang voorhuis onder zadeldak tegen topgevel met beitelingen en dekplanken, XVIII-XIXA (afb. 288). In de top de oorspronkelijk smalle vensters. In de 'binnengevel' zijn vensters gebroken omdat tegen de buitengevel een aanbouw is opgetrokken. De boerderij komt als kop-hals-rompvorm voor op de kadastrale minute van 1823. Korenmolen VOORMALIGE INDUSTRIEMOLEN Bij de Trekvaart aan de Mûntsewei tegenover Huis ter Noord heeft een korenmolen gestaan (afb. 285). Literatuur Keune, Korenmolens, 26-27; Wijnja, Windmolens i.v. Oudwoude Begin 1857 verzocht D. Kooi uit Kollum Gedeputeerden om te Oudwoude 'aan de Trekvaart nabij Huis ter Noord' een koren- en pelmolen te mögen bouwen. Het College van B. en w. adviseerde gunstig, echter onder voorbehoud, dat de molen zover mogelijk van de Trekvaart verwijderd zou komen te staan. Voorjaar 1858 ving men aan met bouwen van de hoge gemetselde voet, waarop het achtkant met S t e l l i n g moest komen en in juli van dat jaar was de molen gereed. In de loop van de jaren twintig van deze eeuw werd een dieselmotor aangebracht, doch omstreeks 1950 werd het bedrijf gesloten en de molen die voorzien was van zelfzwichting boven de eerste verdieping van de voet gesloopt. Terpen Binnen het gebied van het dorp Oudwoude ten noorden van de Nieuwe Zwemmer komen op de kaart van Halbertsma zeven terpen voor, vijf ten zuiden van de oude Zwemmer en twee ten noorden daarvan, op de noordelijke daarvan ligt de boerderij Walddijk nr. 19 (zie aldaar), op de zuidelijke de vernieuwde Lubmaheerd. Bij een der zuidelijke heeft men mogelijk in 1902 de vondst gedaan van een zestigtal Karolingische munten (Vrije Fries xx, 65). Oudwoude. De kerk en het kerkhof van de noordwestzijde. Opname 1976. i 6 4 oudwoude Afb. 258. Hervormde kerk gezien van het zuidwesten. Opname 1976. Afb. 259. Rouwbord voor Gajus van Broersma, overleden 1694. Opname 1976. Afb. 260. Rouwbord voor Vincent van Hiemstra, overleden 1755. Opname 1976. Afb. 261. Rouwbord voor Wij a Catherina van Glinstra huisvrouw van Willem Hendrik van Hiemstra. Overleden 1762. Opname 1976. 2 59 260 o u d w o u d e Aß. 262. Repro naar luchtfoto van de situatie van kerk en pastorie voor 1965. Aß. 263. Stichtingssteen van de Hervormde pastorie uit 1806, thans in de achtergevel op maaiveldhoogte. Opname 1986. Aß. 264. Rouwbord voor Cornelius van Scheltinga, overleden 1775. Opname 1976. Aß. 263. Rouwbord voor Hector Livius van Hiemstra, overleden 1783. Opname 1976. Aß. 266. Rouwbord voor Willem Livius van Bouricius, overleden 1793. Opname 1976. 262 263 o u d w o u d e Afb. 26j. Hervormde kerk inwendig gezien naar het oosten. Opname 1976. Afb. 268. Geschilderd rouwbord voor Pibo van Dorna, overleden 1675. Opname 1976. Afb. 269. Geschilderd rouwbord voor Gaius van Broersma, overleden 1678, Opname 1976. Afb. 2 jo. Zilveren avondmaalsbeker van Oudwoude in 1854 te Leeuwarden gemaakt door J. J. Oosterbaan. Opname 1987. Afb. 271. Stichtingssteen voor het vroegere schoolgebouw. Opname 1976. 272 Afb. 272. Het landhuis Vaartzicht getekend door A. Martin voor 1877. Afb. 273. Boerderij Klein Vaartzicht aan de Foarwei 6. Opname 1987. Afb. 274. Boerderij van het kop-halsromptype Foarwei 48. Opname 1987. Afb. 275. Boerderij van het kop-romptype Foarwei 30. Opname 1986. 275 i 68 o u d w o u d e Aft). 276. Restant van Allema State tot boerderij verbouwd. Oostzijde. Opname 1987. Afb. 277. De oostgevel van het stinsrestant van Allema State. Opname 1987. Afb. 278. Boerderij Husternoard 12 ongeveer ter plaatse van het voormalige Huis ter Noord. Opname 1986. Afb. 279. Kleine boerderij Foarwei 32 blijkens het nokanker in 1763 gebouwd. Opname 1987. Afb. 280. De noordgevel van het woongedeelte van Allema State met sporen van de voormalige toegang en de vensters. Opname 1987. Afb. 281. Dwarsgebouwd woongedeelte van de boerderij Foarwei 39. Opname 1986. Afb. 282. Hersteld woudhuis aan de Wijgeest 55. Opname 1987. Afb. 283. Boerderij Foarwei 35 met 19e eeuw dwarshuis. Opname 1987. Afb. 284. Woning aan de Jan Binneswei 10. Opname 1987. 277 278 o u d w o u d e 170 o u d w o u d e Aß. 285. Voormalige korenmolen aan de Mûntsewei. Afb. 286. Negentiende eeuwse boerderij van het kop-hals-romptype Dellenswei 4. Opname 1987. Afb. 287. Kleine boerderij aan de Dellenswei 5 blijkens jaartalanker in 1807 gebouwd. Opname 1987. Aß. 288. Boerderij Walddijk 19 met twee topgevels en schoorstenen aan het vooreind. Opname 1986. Aß. 289. Woudhuisje aan de Jan Binneswei 47. Opname 1987. 17 1 Triemen Het gehucht Triemen vormt sinds 1940 een zelfstandige eenheid binnen de gemeente, voordien viel het onder het noordelijk gelegen Westergeest. Als 'up der treme' komt de nederzetting in 1467 voor het eerst in de bronnen voor (Pax Groningana, nr. 19). Evenals in de meeste andere wouddorpen wordt de ruimtelijke structuur bepaald door een bewoningsas die de noord-zuid lopende verkaveling ongeveer loodrecht snijdt. Deze bewoningsas ligt tussen die van Oudwoude/Kollum aan de noordzijde en die van Kollumerzwaag en Veenklooster aan de zuidzijde. De as waar Triemen aan ligt heeft een geringe lengte en strekt zieh, in tegenstelling tot de twee andere assen, niet over de volle breedte van de pleistocene gronden uit. Ter plaatse van Triemen lijkt derhalve sprake te zijn geweest van een kleine, afzonderlijke ontginning, die pas laat werd voltooid. Op de Schotanuskaart loopt deze as in oostelijke richting nog niet tot de Munnekenweg door, maar buigt iets daarvoor in zuidelijke richting af. Opmerkelijk is voorts de bajonetvormige knik in de weg, waarvan het beloop mogelijk beïnvloed is door de bodemgesteldheid van het terrein. Blijkens Schotanus lag Triemen juist op de grens van bouwland en grasland, ofwel van drogere en vochtiger gronden. De Eekhoffkaart geeft tussen de bewoningsas en de trekvaart naar Stroobos enkele percelen water aan. Waarschijnlijk zijn dit petgaten, ontstaan door het beneden de grondwaterstand wegbaggeren van veen ten behoeve van de turfwinning (Van der Bij, Veenstra, 19). Vanouds kende de nederzetting een verspreide bewoning längs de bebouwingsas, blijkens het oude kaartmateriaal. Ondanks enige verdichting sinds het midden van de vorige eeuw is dit kenmerk nog steeds aanwezig. 1 7 2 t r i e m e n Afb. 2ço. Kopie van het kadastrale minuteplan omstreeks 1823. Schaal 1 : 7500. Afb. 291. Luchtfoto. Schaal ca. 1 : 6000. Opname 1980. t r i e m e n 1 7 3 GEBOUWEN Everhard Ulrich van Hanecrooth kocht in 1725 van Juliana Dorothea van Schratenbach- van Aylva 'sekere somerhuis, schuire, hovinge, boomen en plantagie mitsgaders de singel' (Andreae '85, 11, 48 en O. Vries in N.N.O.F. 5 sept. 1975). In 1727 verkocht zijn broer aan hem een sate en landen 'te Westergeest' die hij ten geschenke had gekregen van dezelfde Juliana Dorothea, waardoor hij mogelijk zijn landgoed kon uitbreiden. Terecht merkt Andreae op, dat het hier waarschijnlijk gaat om het goed Bunlatiro, aangezien er een tekening bestaat van J. Stellingwerf, waarop een landhuis wordt afgebeeld en die als onderschrift draagt: 'Het huijs Bommelatijer te Westergeest in Kollumerlandt behoort Douwe Feije van Aylva grietman aldaar' (afb. 292). Juliana Dorothea immers was een dochter van Douwe Feije van Aylva. Andreae localiseert het goed ten onrechte bij Zandbulten. Een goed Bunlatiro komt voor in de floreenkohieren van 1700 en 1708, terwijl het in 1738 en 1748 Bondelatiere heet. Mogelijk heeft het goed Buon-latero geheten = goede zijde. 1 7 4 t r i e m e n De Triemen // Bumastate Voorm. School nr. 38 De Triemen 33 Triemsterloane 1 Tic he l werk De tekening uit 1723 geeft een rechthoekig huis weer onder zadeldak en met ingang aan de lange zijde. Het huis is onderkelderd en de ingang is via een hoge stoep bereikbaar. Met de kleine vensters en de getrapte topgevels ziet het huis er vroeg i7e-eeuws uit. Haaks erachter is een tweede vleugel gebouwd. Terzijde ziet men een formeel aangelegde tuin, die nog slechts kort geleden aangeplant is. Het huis is in 1748 door een neef van Hanecrooth, die het geërfd had, verkocht en daarna niet meer bewoond. Volgens de schoolmeestersaantekeningen zou het in 1782 of 1783 afgebroken zijn. Waarschijnlijk ter plaatse van Bunlatiro staat een sterk vernieuwd woudboerderijtje onder rieten dak. De voorgevel heeft de oude indeling nog met twee vensters, die wegens de bedstedenwand tegen de noordgevel onsymmetrisch in de gevel staan. In de top, die längs de zijden beitelingen heeft, twee kleine Vierkante vensters. Forse topschoorsteen en nokanker met het jaartal 1773. In 1970 is bij grondwerkzaamheden bij dit pand een gemetselde put gevonden, 'mogelijk van steen van het slot Buma' (Bull. K.N.o.B. 1970, 33*) (afb. 294). In 1543 is er sprake van een 'heert van Sije Bumana opt Ffeen, dar wont Buma' (Beneficiaalboeken, 235). Bumastate lag volgens Andreae ('85, 11, 46) ten zuiden van de herberg 'de Bonté hond' 'aan het zuideinde van de thans nog onder die naam bekend staande Hanecroothsingel', voorheen Bumalaan geheten. In 1552 waren er te Westergeest twee leden van het geslacht Buma in het bezit van een 'rustingh' (monstercedul). Zij zullen afstammelingen geweest zijn van Sije Bouwema, die in 1467 bij het verbond van Kollumerland met Groningen voorkomt (Pax Groningana 19). Een Sije Buma is begraven in de kerk van Westergeest en stierf volgens de zerk in 1551. In 1653 verkoopt Wijtske Jans Buma, vrouw van Taeke Minnolts Jousma, Bumastate op de Triemen onder Westergeest aan Dirck Wessels te Kollum (Q 5, 27; N.N.O.F. 5 sept. 1975)- Ongeveer in het midden van het rechte gedeelte van de weg, waarlangs Triemen gebouwd is, staat een voormalig schoolgebouw onder breed schilddak met gootlijst op blokken, gebouwd in 1885. Thans pakhuis. Sober woonhuis zonder verdieping onder schilddak met hoekschoorstenen. De ingang in het midden is in een ondiep risaliet geplaatst, waarboven een houten dakkapel. De gebogen strekken boven de vensters en de ingang geven een datering omstreeks 1860 aan. Mogelijk is dit pand de schoolmeesterswoning geweest (afb. 293). Keuterijtje als woning opgeknapt, XIXB (afb. 295). In 1563 komt in een procès (Hof van Fr. HI, 3, 220) land voor waarop een tichelwerk staat 'op Ost by de Tremen'. Ook in het Protocol Cleuting van 1564 komt een tichelwerk voor onder nr. 332: 'zekere lanckhuys staende op Tichelwerk in dendorpe van Westergeest, welcke van den grooten wynt onlanckx omgewayt was'. Voorts komt in 1625 in het Proclamatieboek grond voor 'bij het olde tichelwerk aen de Triemen opt veen' (28 mei 1625). Ook in 1629 (dl. HI, 621) wordt dit genoemd maar heet dan 'aen't olde pannewerck'. In 1648 (7 december, Proclamatieboek deel iv, 644) heet bouwland: 'het tichelwerk gelegen op de Triemen op de Oostercant van Triemsterwegh'. De pannen moeten gebakken zijn van de aanwezige leem met behulp van de eveneens aanwezige brandstof veen. De leem werd aan de westzijde van de Triemsterlaan gedolven, waar een uitholling in het landschap bestaat. In 1974 is een opgraving verricht, waarbij een oven gevonden werd met een middellijn van 4,50 m. Mogelijk is het tichelwerk uit 1564 te Westergeest toch nog een andere steenoven geweest (N.N.O.F. 5 april 1974, Vr. meded. dr. O. Vries). t r i e m e n 1 7 5 1 7 6 t r i e m e n Aft). 292. Het huis 'Bommelatijer' getekend door J. Stellingwerf in 1723. Afb. 293. Het schoolmeestershuis de Triemen 33. Opname 1986. Afb. 294. Woudboerderij aan de Triemen 11, met nokanker 1773. Opname 1987 Afb. 295. Gerestaureerd woudhuisje Triemsterloane 1. Opname 1988. ftkf Jtdr Myf J&frmtnÂvti^ 292 1 7 7 Veenklooster De nederzetting ontleent haar naam aan het Premonstratenserklooster Möns Oliveti (Olijfberg), gewoonlijk Veenklooster genoemd, dat in de 13e eeuw werd gesticht. De oudste vermelding dateert, volgens Andreae die verder geen bron noemt, van 1287, toen ten gevolge van een overstroming veel nonnen verdronken (Andreae, '85, 11, 21). De naam van het klooster houdt vermoedelijk verband met de aanwezigheid van veen ter plaatse of in de onmiddellijke omgeving. Het onderdeel veen komt ook voor in de naam van het naburige Zwagerveen dat tot Kollumerzwaag behoort. Door oxidatie van het materiaal na de ontginning, of door vervening is de veenlaag verdwenen en de onderliggende zandlaag aan de oppervlakte versehenen. Na de Reformatie werden de kloostergebouwen van het Veenklooster afgebroken en de terreinen verkocht. Het terrein blijkt in 1640 deels in handen te zijn van het geslacht Fogelsangh, dat hier een buitenplaats laat aanleggen. Het huis ligt even ten oosten van het punt waar de middeleeuwse ontginningsas van Kollumerzwaag uitkomt op het pad dat over de heide van Kollumerland en Achtkarspelen liep. Het tracé van dit pad valt buiten het patroon van de overige paden en wegen in dit gebied, waarvan het beloop geheel bepaald wordt door de richting van de opstrekkende verkaveling. Dit pad was al aanwezig voordat de ontginning en de verkaveling in dit gebied tot stand kwamen. Op de kaart van Schotanus (1718) wordt längs de grens met Achtkarspelen deze oorspronkelijke situatie nog afgebeeld. Dezelfde kaart geeft rond de wegsplitsing enige bebouwing aan, waaronder een molen. Sindsdien nam de dorpsbebouwing rond dit punt nog wat toe. Meer naar het oosten toe bleef de ruime aanleg en het statige karakter van de buitenplaats en de daartoe behorende aanleg en gebouwen gehandhaafd. Het rechthoekige terrein aan het einde van de opvaart, zoals dat op de kadastrale minute te zien is, staat lokaal bekend onder de naam 'brink'. Dit begrip is vooral bij Drentse nederzettingen bekend, waar het een open ruimte in het dorp betreft, waar onder andere het vee werd verzameld. Dit in de Drentse dorpen oude element is in Veenklooster van veel jonger datum en heeft niet dezelfde functionele achtergronden. Kaarten van Fogelsangh en directe omgeving uit 1668 en 1734 laten zien dat ter plaatse van de huidige brink het land in percelen is opgedeeld en een agrarisch gebruik kende. Tevens lag hier de sate Starkenburg (afb. 303a, b). Waarschijnlijk is het met bomen beplante grasveld te Veenklooster op grond van uiterlijke overeenkomsten vernoemd naar de Drentse brink. Ook elders in Friesland komt de naam brink, een met bomen beplant grasveld of plein, voor (in o.a. Oudemirdum, Drogeham en Jelsum). 1 7 8 v e e n k l o o s t e r 296 Aß. 296. Kopie van het kadastrale minuteplan omstreeks 1823. Schaal i : 7500. Aß. 29J. Luchtfoto. Schaal ca. i : 6000. Opname 1980. v e e n k l o o s t e r 297 Olijfberg VEENKLOOSTER De naam van het dorp is ontleend aan een vrouwenklooster, waarvan het ontstaan niet gedocumenteerd is, doch dat schriftelijke sporen heeft nagelaten. Litteratuur Afbeelding Geschiedenis j. en M. 1, 1, 306; R. v. A. 1159; A. J. Andreae, Het klooster 'de Olijfberg' en de buitenplaats 'Fogelsanghstate' in Jaarb. voor den Frieschen Adel 1884, 50-80; Mon. Bat. 11, 27; N. Backmund, Monasticon Praemonstratense, 11, Straubing 1952, 225. Tekening door J. Stellingwerf met onderschrift "t Feenklooster in Kollumerlant zoo als 't zieh vertoont dezen jare' 1723, coli. Fries Museum Leeuwarden (afb. 3°5)- De stichtingsdatum van het klooster is onduidelijk. Backmund vermeldt dat de proosdij onder de abdij van Dokkum behoorde. De stichting zou omstreeks 1235 vallen, want bij de overstromingsramp van 1287 zijn vele zusters verdronken en bleven er slechts twintig over. In de kloosterlijst van 1505 (J. en M.) wordt abusievelijk 'in Achtkarspelen' v e e n k l o o s t e r vermeld het 'Feenclooster een Jonckfrouwenproosdij'. De proosdij bezat een uithof op de kleilanden ten noorden van Westergeest, waar later de naam't Convent' voorkomt (zie Westergeest, Westerburen). Onder Engwierum komt in 1511 56 pm land voor, waarvan de 'lantheer' de 'proost van Feenclooster' was. Volgens Andreae bezat het klooster ook de sate Starkenburg, die 'in 1560 als eigendom van het klooster wordt vermeid'. Volgens dezelfde auteur lag de 'huizinge' daarvan 'in de zoogenaamde Brink te Veenklooster' (Andreae '85,11, 26) en zou identiek zijn met 'de plaats bij Harmen Jacobs in gebruik'. Van der Meer vond inderdaad in het Proclamatieboek van 1664 (Q 6, 1). 'Harmen Jacobs op sate Sterckeburgh' en in 1665 (Q 6, f. 52: 'Harmen Jacobs op sate Sterckenburg te Oudwoude'. Harmen Jacobs komt voor op de opmetingskaart van 1668, die nog op Fogelsangh berust (zie aldaar) als eigenaar van een perceel met opstal ten westen van het latere Huis, in de Brink. Van de gebouwen is niets anders bekend dan wat te reconstrueren valt uit latere berichten. In vergelijking met wat te Vrouwenklooster plaatsvond (zie Burum), zullen ook hier de landerijen en gebouwen, die door de kloostergemeenschap zelf gebruikt werden, het zogenaamde Corpus, pas in 1641 e.v. jaren door de Staten verkocht zijn. Daarom moeten wij aannemen, dat dat de goederen zijn, die Dirck van Fogelsangh en Pibo van Dorna kochten en dat de kloostergebouwen inderdaad ongeveer ter plaatse van het landhuis gelegen hebben. De kaart van 1668 door Th. Hoen (zie Fogelsanghstate) is dan de oudste getekende bron. De poortefenne voor de ingang van de tegenwoordige state zou dan ook bij de poort van het klooster gelegen kunnen hebben. Wanneer men de kaart nauwkeurig bekijkt, blijken er bij de poortefenne enige opstallen getekend te zijn, die door Th. Hoen als het kleine hornleger beschreven zijn. De letter B staat in de weg om dit pand heen, zoals de letter G in de gracht rond het hornleger van Fogelsanghstate staat. Dit is het goed waar later Harmen Jacobs blijkt te wonen als pachter. Hij zou zieh dan Sterkenburg noemen naar het goed. Mogelijk lagen hier vanouds ook dienstgebouwen, zoals een vreemdelingenverblijf. Stellingwerf tekent in 1723 als toen nog bestaand, of mogelijk naar oudere gegevens, een restant van het klooster. Het moet een i6e-eeuws gebouw geweest zijn, waarvan de vensters in korfboognissen stonden en dat beneden een dienstruimte had met weinig vensters en dat op de verdieping meer vensters had. Of het water rond het gebouw er geweest is, is minder zeker. Mogelijk is het een vrijheid om het gebouw oud te doen schijnen. Of een kloostergang, waar men placht te begraven, ten westen van het huis gestaan kan hebben, is een suggestie, die wij ontlenen aan Andreae's mededeling, dat er omstreeks 1840 ten westen van het huis veel doodsbeenderen en ijzerwerk gevonden zouden zijn. In die tijd werd er inderdaad aan de tuin en ook aan het voorplein gewerkt (zie park). Een familieverhaal van Heemstra vermeldt het vinden van een roodzandstenen doodkist ten zuiden van het huis in de as van de door mw. Rengers gebouwde erker. Bij de laatste bouwwerkzaamheden zijn slechts I7e-eeuwse profielstenen gevonden. In de binnenmuren van de state zijn wel veel afbraak kloosterstenen verwerkt (zie aldaar). Gevelsteen Een gevelsteen met initialen D.T.D.P. 1561 zou kunnen verwijzen naar de laatste proost (zie Kleasterwei 27 (afb. 304). FOGELSANGH STATE Fogelsangh State De uitgestrekte buitenplaats is ontstaan uit zogenaamde sates, waarin het bezit van het klooster Olijfberg na de Reformatie verdeeld is. De naam van de state is ontleend aan de eerste wereldlijke bezitter na de Staten, Dirck van Fogelsangh (afb. 298, 299, 300 t /m 303, 306 t /m 326). Huis en tuin zijn privé-eigendom; het huis wordt gebruikt als uithof van het Fries Museum en herbergt onder meer de collectie Hora Siccama bevattende talrijke portretten. Litteratuur Tegenw. Staat 11, 224; Van der Aa xi, 806; Andreae '85, 11, 21, 26; Wumkes 11, 98, 297; L. Post-Beuckens, Veenklooster, z.pl. 1949; Fogelsanghstate, Uithof van het Fries Museum, Leeuwarden 1966 (door C. Boschma); R. L. P. Mulder-Radetsky en B. H. de Vries, Fogelsanghstate, middelpunt van het bosrijke Veenklooster, Leeuwarden 1986 (serie Monument van de Maand). Bronnen Procès Hof van Friesland 1723, SS402 doss 20; Testament van Josina van Aysma april 1666 (R.A. Leeuwarden; familie archief Van Heemstra, R.A. Leeuwarden; Procl.boek Q 6, f. i (d.d. 1664). v e e n k l o o s t e r i 8 i Aft>eeldingen Op het huis aanwezig zijn twee handgetekende kaarten, één door Theodorus Hoen 1668, groot 49 x 114 cm (afb. 303, 306) en één door K. Ypey 1734, groot 44 x 57 cm (afb. 308, 309). De kaart van Th. Hoen draagt in het omkaderde gedeelte rechts onderaan het volgende opschrift: 'Door last van de Ed Mog. Hooghgeleerde Heer Johannes Raala Raedt ordinaris in den Hove van Frijeslandt in dese geoordeneerde commissaris heb ick ondergeschreven geadmytteerde landtmeter 's hoffs van Fryslandt gemeten twee heerlycke plaatsen landt geleegen tot Feenclooster waarvan dat de groote plaats waert genaemt Fogelsangh de ander plaats Harmen Jacobs saete ende syn groot bevonden : Door aenwysinghe van Harmen Jacobs ende Heyn Jansz. naemtlijck Fogelsangh 170 pondematen elleff eynsen drie penn vijff roeden ende vijff voet gelyck deze bystaende caert vertoont 170-11-3-5-5. Harmen Jacobs plaets is groot bevonden 76 pond, tien eynsen vyer peng 8 Roed en 6 voet 76-10-4-8-6. Somma te samen 247-9-8-4-1. Adij 22 Maius 1668 Theodorus Hoen Matt et philol. 1668'. In de kaders met opgave der groottes staat van links naar rechts : 'de landen van Fogelsangh bij huys gelegen A het eerste stuck bouland; B het volgende stuck; c het darde stuck; D de Ryedcamp; E de Enterije; F het campie; G het horleger(sic); H de poort fenne. De landen bij de Munnickewegh gelegen A boulandt; B boulandt; c greyde; D daer de kayker woont; E het volgende stuck; F aen de treckwegh; G aen de treckwegh; H het hoeystuck; 1 een stuckie greyde; K de Munnickewegh; L de singel. De myeden onder Fogelsangh bij Westergeest gelegen A op Westtallinger mientschaar B de seven Mied; c de 4V2 pondemate; D het dob-stuck; E de 14 genaempt; F het Rond Mied; G de smalle War. De landen van Harmen Jacobs by huys A de groote finne; B het cleyn horrenleger; c het dob landt; D de leege Myede; E het eerste stuck aen de singel; F het twede stuck aen de singel; G het derde stuck aen de singel; H aen de treckwegh; 1 de bou achter opt feen. De mieden van Harmen Jacobs Saete A een stuck myede; B een pond.myede; c de staete finne bij Westergeest; D op Steendam bij Westergeest'. De legenda op de kaart van Ypey is grotendeels van latere hand. Behoudens de aanduiding van de exacte maten heeft de oorspronkelijke kaart geen legenda, die uitsluitsel geven over de functie van de terreinen. Foto's van de state voor de verbouwing van 1873, coll.Fries Museum, Leeuwarden. Opmetingen door H. H. Kramer in opdracht van architect J. I. Douma 1872, part, bezit. Leeuwarden. Tegeltableau met afbeelding van de state voor 1936, Nieuw Stadsweeshuis Leeuwarden. Geschiedenis De kloostergoederen, waar het dorp zijn naam aan ontleent, kwamen na de Hervorming aan de Provincie en werden in de 17e eeuw als säten verkocht. Het eerste bekende stemkohier, dat van 1640, vermeldt een stem in het bezit van Dirck van Fogelsangh, secretaris van Franekeradeel ; een andere sate, in 1640 nog aan de Staten toebehorend, kwam waarschijnlijk in 1644 in eigendom aan de broer van Dirck, die zieh Pibo van Dorna noemde naar zijn vader. Dirck had de naam van zijn moeder aangenomen om deze oude naam niet verloren te doen gaan. Deze gegevens brachten Andreae er toe te veronderstellen, dat de broeders van hun moeder geërfd zouden hebben. Het testament van Sjouck van Fogelsangh vermeldt echter niets over deze eigendommen (B. H. de Vries). Blijkens het testament van Josina van Aysma, tweede echtgenote van Pibo van Dorna, dat april 1666 is gedateerd, waren de säten die hun toebehoorden, tijdens hun huwelijk, gekocht. Dit huwelijk is volgens Van Tuinen in 1655 gesloten (S. en P. van Tuinen, Pibo van Dorna contra prins Willem Freark. Beskriuwing fan in polityk konflikt yn 1664, It Beaken, XLIX, 1987, 79). Genoemd worden onder meer 'de halve groote plaets van Vogelsangh tot Veenclooster c.a. mitsgaders de plaets bij Harmen Jacobs gebruyekt gelegen tot '(sie). Waarschijnlijk heeft dit betrekking op hetgeen Pibo in januari 1666 was toegekomen. Toen n a m e l i jk na de dood van Dirck Fogelsangh in 1663 de nazaten de state wilden verkopen, kon Pibo deze koop ongedaan maken wegens bloedverwantschap (zg. recht van niaer). Een procès daarover werd in het voordeel van Pibo beslist en in januari 1666 kwam het koopcontract met hem tot stand. De state was toen 158 pm groot en bevatte 'de groote v e e n k l o o s t e r v e e n k l o o s t e r BEL - ETAGE [nnfemfc Aft). 299. Fogelsangh State. Situatie, plattegronden bijgebouwen en plattegrond hoofdgebouw thans. Getekend 1987 naar eigen opmeting 1978 en gegevens opmeting H. H. Kramer 1872. Afb. 298. Fogelsangh State. Aanzicht en plattegrond voor 1873. Zijgevels en plattegrond souterrain tegenwoordige toestand. Doorsnede A-A toestand voor 1873. Getekend 1987 naar eigen opmeting 1978 met toepassing van gegevens opmeting H. H. Kramer 1872. nyuwe huijsinge, toorn, bleeck-velt, singels, gracht en opvaert, beneffens plantagien, soo omt hornleger als landt-wart staen(de), bovendien des meijers nyuwe gebruijckte huijsinge, groote schuijre, hovinge, bomen en(de) plantagie cum annexis, mede gelegen binnen de poort en(de) gracht, gelijck mede de Muntzewech, opvaert en(de) singel daer aen gelegen lopende tot aen de treckwech, van welcke landen de meijer Heijn Jans gebruijckt omtrent 125 pondematen bestaende in ongeveer 33 pondematen boulandt aen malcanderen gelegen opt suit van 't hoornleger en lopende in de langte suijdwaerts tot aen de Swadde'. De kopers zullen 'mede genieten het gestoelte tot Westergeest in de kercke' en reserveren 'aen haer de legersteden ende het gestoelte in de kercke van Oldwolde'. In de uitspraak wordt bepaald, dat het goed opgemeten dient te worden. Blijkens de nog op het huis aanwezige kaart gebeurde dit door Theodorus Hoen, mathematicus et philologus d.d. 22 mei 1668. Dit is waarschijnlijk hetgeen in Josina's testament wordt omschreven als de 'geduijrende onse conjugale societijt aengecochte' (goederen). De andere halve plaats had Pibo waarschijnlijk reeds bij verkoop door de i 84 v e e n k l o o s t e r provincie in zijn bezit gekregen. De 'groote nyuwe huijsinge, toorn etc.' moeten dus door Dirk gebouwd zijn geweest. Zijn dochter Geertruit huwde dan ook te Oudwoude en heeft blijkens een later te noemen procès elf jaar te Veenklooster gewoond (getuigenis in procès van 1723)- In 1659 verhuisden zij en haar man naar Drente en kwam Geertruits broeder Hylcke van Fogelsangh op de state te wonen ; Hylcke was gehuwd met Rijckje Rosema. Deze zou volgens Adreae in 1666 'inmiddels Fogelsangh verlaten hebben' en 'zieh metterwoon te Kollum gevestigd hebben'. Pibo van Dorna woonde op Tademastate in de Uiterdijkstercluft. Na Pibo's dood in 1675 (zie zijn rouwbord in de kerk van Oudwoude) was zijn dochter Catherina universeel erfgename en zij betrok met haar echtgenoot Petrus van Rosema het huis. Zij wordt in 1688 als weduwe op Fogelsangh vermeid en woonde er tot haar dood in 1710. Naar haar en haar zoon Jacobus wordt het goed in de 18e eeuw ook Rosemastate genoemd. Jacob bleef er nog wonen tot zijn dood in 1721 en liet de state na aan een achternicht Anna van Scheltinga gehuwd met Johannes van Glinstra. Dit bracht echter het procès op gang, waaruit bovengenoemd getuigenis. In de stukken komt ook nog een getuigenis voor van een Anna van Scheltinga oud 56 jaar, weduwe van Aulus van Haersma, grietman van Smallingerland. Zij was bij het leven van vrouwe Rosema vele malen op het huis geweest en somt op wat ze er gezien heeft: 'in de huisinge een groot en wijd salet, waer in stonden een groote lange tafel, die na alle apperentie daer niet uit sal genomen können worden of moet aen stukken worden geslagen; een ledikant, verscheidene oude Spaensche met leder beklede stoelen, voor welke alle de vrou getuige geen ducaet zou willen geven. Enige portretten aen de want van de familie Dorna, een oudwereltse swarte kast, met een gemene Spiegel en enig porselein'. Voorts somt ze op wat ze zieh herinnerde aan overige vertrekken, 'te weten, een kelderskamer, een benedenkamer, waar Heer Rosema sliep, een daags kamer, een bovenkamer boven de laatste, een tweede bovenkamer. Voorts een keuken en een gevelkamertje, waar getuige nooit geweest was'. AI deze vertrekken zouden zieh dus bevonden hebben in het door Th. Hoen afgebeelde huis. Waarschijnlijk heeft de landmeter niet veel interesse gehad voor het huis en de drie trapgevels naast elkaar getekend. Het huis Terhorne, dat hij in 1646 tekende komt er ook niet best af (R. L. P. Mulder-Radetsky en B. H. de Vries. Groot Terhorne, Alphen a.d. Rijn 1984). Vergeleken bij wat we kennen over huizen in de 17e eeuw, komt het ons voor dat het huis behalve de uitdrukkelijk genoemde toren, die aan de achterzijde placht te staan, twee trapgevels aan de zijden gehad zal hebben en dat het 'gevelkamertje' uit het getuigenis als Vlaamse gevel voor het dak, dat tussen de beide andere trapgevels gevat was, gestaan zal hebben. Ook Anna van Glinstra stierf kinderloos en een broers kind Wija Catherina van Glinstra kwam in het bezit van de state en ging er wonen met haar echtgenoot Willem Hendrik van Heemstra, met wie zij in 1726 huwde. Willem Hendrik was nauw gelieerd aan het Hof der Oranjes en mocht zieh zelfs petekind van Willem m noemen. Hij was een zoon van Schelte 1 van Heemstra, die gouverneur geweest was van Johan Willem Friso en in 1733 overleed. Het verwondert daarom niet, dat de nieuwe bezitters de state lieten verbouwen, zoals een afbeelding weergeeft op een landmeterskaart eveneens nog op het Huis aanwezig. De kaart is 1734 gedateerd en geeft een blokvormig huis weer met drie kapellen boven de voorgevel. Het huis staat in het midden van het omgrachte 'hornleger', waarop rechts naast de toegang nog een opstal getekend is. Ter plaatse van het 'kleine hornleger' van Th. Hoen Staat nu met latere hand 'gardeniershuis'. Van een tuinaanleg buiten de gracht is nog niets te zien. Uit het bezit van Willem Hendrik stamt waarschijnlijk het portret van Henriette van Anhalt-Dessau met haar zoon, Johan Willem Friso als kind op schoot. Dit stuk is nog op de state aanwezig, evenals de statieportretten van Pibo van Dorna en Josina van Aysma. Willem Hendrik werd in 1743 grietman van Kollumerland en bleef dat tot zijn dood in 1775. Het huis vererfde toen op zijn zoon Hector Livius gehuwd met Lucia Catherina van Scheltinga. In de acte van scheiding van de nalatenschap, die eerst uit 1782 dateert (De Vries 1986), Staat het bezit als volgt omschreven: 'De heerenhuisinge met al het aengebouwde cum annexis tot standers, plaaten, borden in de spijskamer, vaste en losse; met de huisinge, boomen en plantagien, zingels, gragten, vijvers en boomen ten zuiden van de gragt cum annexis, met de heerenstoel in de kerk van Oudwoude'. v e e n k l o o s t e r Een jaar later reeds erfde hun dochter Cecilia de state. Haar moeder beheerde voor het toen zestienjarige meisje de goederen en hield daarvan nauwkeurig boek. Van het jaar 1791 af, toen Cecilia 24 jaar werd, is de state verbouwd, waarschijnlijk met het 00g op een aanstaand huwelijk. Cecilia zou trouwbeloften gegeven hebben aan haar neef Willem Hendrik van Sytzama. In 1792 heeft zij echter kennis gemaakt met de grietman van Weststellingwerf Willem Anne van Haren en wilde met hem trouwen. Haar moeder was daar fel op tegen wegens de siechte naam op financieel gebied, die zijn familie had. Cecilia hield echter vol en vertrok tenslotte uit de omgeving van haar moeder naar Duitsland. Te Steinfurt, waar geen voorafgaande afkondiging van huwelijken gebruikelijk was, verbond zij zieh in 1797 met Van Haren. In 1825, toen het buitengoed weer onbewoond was, na verhuringen tijdens de afwezigheid van de eigenaresse, betrok zij het huis en woonde er nog elf jaar. Het huis had toen dus de vorm, die het verkregen had door de verbouwingen, die Cecilia's moeder ondernomen had. In 1791 had zij er ruim f 9000 en in het volgend jaar f 5500 aan gespendeerd, waarna er ook in 1793 nog een bedrag betaald moest worden (De Vries 1986). Waarschijnlijk zijn toen de bijgebouwen ook eerst ontstaan terzijde van het landhuis. Wumkes vermeldt in 1823, dat zij opnieuw gevoegd werden en op de kadastrale minutekaart komen zij reeds voor. Daar Cecilia geen nakomelingen had, vererfde het huis aan een achterneef, wederom Hector Livius geheten, zoon van Age Tjepke Ruurd Sixma van Heemstra. De erfgenaam was pas acht jaar oud, waardoor de ouders het goed beheerden. Ook zij hielden daarvan kasboeken bij, waarvan gedeelten in het familie-archief bewaard gebleven zijn. Daarin worden contacten vermeid met de tuinarchitect L. P. Roodbaard sedert 1838 en betalingen aan hem sedert 1844. Het werk werd uitgevoerd door hovenier G. Vlaskamp, die toen in Dokkum werkzaam was. In 1849 werden orangeriegewassen aangekocht en warme-kasplanten, evenals een duivenhok en een druivenkas, die aangeschaft werden uit de verkoping van Beslingastate te Friens van de familie Van Sytzama. Aan de hertenkamp werd in 1869 en 1873 gewerkt. Steen voor de ijskelder werd in 1871 geleverd, in 1879 werden 31 ijzeren hekken van Terhorne in Beetgum gekocht. Een nieuwe kas kwam in 1880 tot stand tegen de tuinmanswoning (Mulder-Radetzky-De Vries 1986). De jonge Hector Livius werd voor zijn opvoeding op reis door Europa gezonden; later maakte hij verre reizen onder andere naar Griekenland, Turkije, Palestina en Egypte, waarvan verslagen en brieven bewaard zijn. In Duitsland overkwam hem een ongeluk, waarna hij bij vrienden in Bremen verpleegd werd. De dochter des huizes werd de latere statebewoonster van Fogelsangh. Bij haar intrek omstreeks 1870 werd voor de moeder van Hector Livius westelijk van de state de Villa Nova gebouwd (Kleasterwei 7). Het hoofdgebouw van de state werd gemoderniseerd onder leiding van dezelfde architect, die Villa Nova bouwde, J. I. Douma. Het huis kreeg het uiterlijk, dat het behoudens enige latere wijzigingen nog heeft. De ingang kwam op het niveau van de woonverdieping en werd aan de buitenzijde bereikbaar gemaakt via een hardstenen bordes, waarboven een overkapping op gietijzeren staanders. Ook aan de vensters werden wijzigingen aangebracht en in het intérieur kwam een dwarsgang. Om de wijzigingen onzichtbaar te maken en het huis een deftig aanzien te geven, werd de voorgevel gepleisterd en van gepleisterde pilasters en bogen voorzien. Vôôr de ingrijpende verbouwing van 1872 werd het huis opgemeten door H. H. Kramer, toen nog assistent bij architect Douma. Deze schetsopmetingen zijn bewaard gebleven en geven, met de toen gemaakte foto's, nauwkeurig de aangetroffen toestand weer. De uitgebouwde tuinkamer blijkt dan reeds bestaan te hebben en de achtergevel was reeds gepleisterd. Aan de voorzijde was de toegang beganegronds ; het niveau van de vertrekken werd bereikt door enige treden in de hal, van waaruit de eetzaal links en het woonvertrek rechts bereikbaar waren. Rechts achter in de hal was een doorgang naar de trap naar boven en naar twee kamers in de rechtervleugel. De overige vertrekken in de linkervleugel waren slechts hetzij via de tuinkamer, hetzij via de eetzaal bereikbaar. Na Hector Livius van Heemstra kwam het huis aan zijn dochter Hermance, gehuwd met B. R. van Weideren Rengers. In 1934 liet zij het huis wederom van een hoge kap voorzien, die het bij de verbouwing van 1870 verloren had ten bate van een bij de stijl van de nieuwe voorgevel passende lagere kap met een metalen balustrade längs de bovenzijde. De bijgebouwen hebben thans nog kappen met deze helling. In 1938 kwam i 8 6 v e e n k l o o s t e r het goed aan haar neef B. Ph. van Harinxma thoe Slooten, van wie het vererfde op zijn dochter, die thans eigenaresse is. De wapens Harinxma boven in de gevel en gehouden door leeuwen op de stoep dateren van 1938 toen de glazen overhuiving van de ingang verwijderd werd. In 1959 werden de vensters opnieuw van roeden met kleine ruitjes voorzien in i8e-eeuwse trant. Het huis is in 1977-1978 hersteld onder leiding van het bureau Van Manen en Zwart te Drachten. Tijdens deze werkzaamheden konden onderzoekingen naar het metselwerk en dergelijke en opmetingen gedaan worden. Beschrijving Materiaal Hoofdgebouw Gevel van voor 1872 Zijgevels Voorgevel Ongeveer in het midden van een omgracht rechthoekig terrein van circa 180 x 140 m ligt het hoofdgebouw, aan weerszijden geflankeerd door voor de rooilijn van het hoofdgebouw staande dienstgebouwen. Deze zijn met het hoofdgebouw verbonden door läge muren met een doorgangsdeur. De voorgevels van de drie gebouwen en de zijgevels van de bijgebouwen aan de zijde van het hoofdgebouw zijn gepleisterd. Ook de achtergevel van het hoofdgebouw is gepleisterd en was dit reeds, blijkens een foto, voor 1872. Toen waren er groeven in getrokken als imitatie natuursteenblokken. Aan de zijgevels zijn verschillende materialen op te merken: Zuidgevel hoofdgebouw: benedenste gedeelte gele steen van 21-21,5 x 4,5-5, 10 lagen 61 cm, in een vrij zuiver kruisverband, maar slordig gemetseld met grove voegen; een verhoging is van bonte gele steen, tamelijk netjes gemetseld. Het oostelijke gedeelte bestaat uit iets längere steen met wat fijnere voegen verwerkt: 21,5-22,5 x 4.5-5 cm, 10 lagen 57 cm. Noordgevel hoofdgebouw circa 21,5 X4,5 cm, 10 lagen 55 cm. Bij de restauratie zijn inwendig de volgende steenformaten gemeten: voorgevel 20,5-21 x4,5-5 cm, 10 lagen 52 cm; dit is hoogstwaarschijnlijk hetzelfde materiaal als dat van de noordgevel. De binnenmuur evenwijdig aan de voorgevel bestaat tot 1,08 m in de kelder uit afbraak rode kloostermop 3 1 x 8 cm, 10 lagen 92 cm; het noordelijk gedeelte van deze muur bestaat tot 1,92 m uit afbraak kloostersteen en is bovendien aan de oostzijde ooit paarsrood gesausd geweest met schijnvoegen, alsof het een buitenmuur betreft. Het onderkelderde hoofdgebouw is aan de voorzijde zeven traveeën breed en heeft de ingang in het midden. De gevelafsluiting is sedert 1873 verhoogd ten koste van de voordien aanwezige kroonlijst en kapitelen van de pilasters, waardoor de gehele gevel geleed was (afb. 310). Om de wijzigingen aan het 00g te onttrekken is de gehele voorgevel gepleisterd, waarbij de pilasters door uitgrondingen geaccentueerd werden en boven de vensters van de verdieping flauwe bogen kwamen, die de pilasters verbinden. De ingang is sedert 1873 längs een natuurstenen bordes bereikbaar, dat aanvankelijk overhuifd werd door een glazen kap aansluitend op het balkon op de verdieping. Voordien werden de treden achter de toegangsdeur gevonden en had deze een bijna vierkant bovenlicht waarin twee lantarens gevat waren. Op de verdieping was slechts één omlijst venster. De ingangstravee is breder dan de drie venstertraveeën aan weerszijden. Boven de ingang is de gevel onder een flauwe hoek verhoogd ter vervanging van het enorme tympaan, waarin volgens de foto van voor 1872 gesneden festoenen waren aangebracht. Het huis heeft thans weer een hoge kap in i8e-eeuwse trant en roeden in de vensters, die niet passen bij de architectuur van de gepleisterde gevel. Daarbij horen de verlaagde vensters met T-vormige indeling, die op een natuurstenen lijst staan op het nieuwe ingangsniveau, waardoor de gevel de toen gewenste verhoudingen kreeg. De gevel van voor 1872 was geleed door acht hoge pilasters met natuurstenen bases en smalle natuurstenen Ionische kapitelen, die een houten kroonlijst droegen, die boven elk kapiteel verkropt was. Boven de kroonlijst was een gootlijst op blokken, die zieh längs de stijgende zijden van het tympaan herhaalden. In elk veld tussen de pilasters stonden een keldervenster, een beletagevenster met blinden en een laag venster op de verdieping. Een zelfde indeling valt nog waar te nemen in de noordelijke zijgevel. De zuidelijke zijgevel (afb. 314) daarentegen vertoont duidelijke sporen van het I7e-eeuwse huis in de vorm van een lager en smaller muurgedeelte waarin twee hoge smalle vensters gestaan hebben met kantblokken en geblokte rondbogige ontlastingsbogen. Voor het westelijke venster is ten tijde van mevrouw Rengers een erker gebouwd. De voorgevel die uit donkere steen bestaat is met duidelijke kassen in de zijgevel v e e n k l o o s t e r gehecht. De oostelijke helft van de zijgevel bevat geen vensters meer. Volgens de tekening van Kramer zijn zij in 1873 gedieht. De noordelijke zijgevel vertoont het vensterrythme dat voor de verbouwing van 1873 ook aan de voorgevel speelde: deels in gedichte vorm staan er de läge keldervensters, de in acht ruiten verdeelde hoge beletagevensters en de läge verdiepingvensters, aile met hanekammen erboven. De laatste zijn per verdieping steeds hoger, een geraffineerd optisch effect. Achtergevel De vensters in de gepleisterde achtergevel staan in vier groepen van twee, gescheiden door een bredere dam, waarboven thans de dakkapellen staan. Voor 1872 stonden deze boven de middelste vensterparen en hadden een indeling met 5 x 5 ruitjes en eenvoudige wangstukken (afb. 312). De hoogte van de vensters in de achtergevel strookt niet met die van de noorderzijgevel. Krap tegen de zijden van de middelste vensterparen is de 'koepelkamer' met verdieping uitgebouwd gedekt door een laag zadeldak tegen een tympaan, dat versierd is met een smalle lijst waarboven ornament geschilderd is. Voor de drie vensters op de verdieping is een breed balkon aangebracht met karakteristiek gietijzeren hekwerk en op de hoeken twee gietijzeren vazen, die echter niet op de foto van voor 1873 voorkomen. Het balkon steunt op vier voluutvormige consoles. Over het terras was in 1872 een veranda uitgebouwd, waarop het terrein hellend aansloot (afb. 312). Volgens de schetsen van Kramer waren de zijden van de veranda samengesteld uit glaspanelen gevuld met losanges gevat tussen pilasters. In de achtergevel van het noordelijke bijgebouw ziet men een dergelijk paneel, dat waarschijnlijk daar opnieuw is toegepast. Langs de keldervensters was een pad vrijgehouden, dat naar een toegang leidde in de kelder onder de tuinkamer. Langs de helling staan op de foto van voor 1872 potten met oranjerieplanten opgesteld. Inwendig Via het stenen bordes voor de ingang betreedt men op de beletage een rechthoekige hal, van waaruit aan de linkerzijde de eetzaal toegankelijk is en aan de rechterzijde een kamer, die nog een gedeelte van de i8e-eeuwse betimmering heeft en waar een i8e-eeuwse schouw gestaan heeft, die thans te Waaxens staat (afb. 317). Aan het einde van de hal ziet men door dubbele deuren met glaspanelen in de tuin- of koepelkamer. Dwars door het huis loopt sinds 1873 een gang van waaruit de achtervertrekken bereikbaar zijn. Voordien was de eetzaal door dubbele deuren verbonden met de Vierkante kamer, ten noorden grenzend aan de tuinkamer. Naast de eetzaal aan de voorgevel was nog een smalle kamer, die als kantoor diende en die bereikbaar was via een dienstruimte in de noordoosthoek van het gebouw; via een enfilade van deuren in de 'koepelkamer' en in de beide vertrekken aan de achtergevel bereikte men deze dienstruimte. Daarin bevond zieh tevens de trap naar de verdieping van het huis, waar de slaapvertrekken en de boekenkamer waren. Aan de rechterzijde van de hal bevinden zieh enige woonvertrekken, waarvan de beide achterste in 1872 als kinderkamers in gebruik waren. Naast de 'koepelkamer' vindt men de trap zowel naar de verdieping en zolders als naar de kelders. In 1873 is bovendien een steektrap gemaakt ter plaatse van een kast achter het grote woonvertrek aan de voorgevel. Voordien waren er körte trappen naar de kelder aan weerszijden van de eveneens körte verbinding van de voordeur naar de hal (afb. 299). Kelders De kelders, die voor 1873 direct achter de voordeur bereikbaar waren, hebben thans nog slechts directe toegangen door een deur in de zuidgevel, waardoor men een lange gang betreedt over de zuidelijke helft van het huis; aanvankelijk moet deze gang over de volle breedte van het huis gelopen hebben. Midden in de achtergevel bevindt zieh een deur met smalle zijlichten, die verbinding geeft met een keldervertrek, dat aan weerszijden een deur naar buiten heeft. De opmetingstekeningen van 1872 geven hier een ruimte van slechts ruim 3 m breedte (vgl. afb. 298). De smalle gang door de breedte van het huis heeft aan de westzijde een zware muur en aan de oostzijde een licht binnenmuurtje. Tegen de voorgevel in de zuidelijke helft van het huis bevindt zieh de keuken met een grote schouw, uitgebouwd in de aangrenzende kleinere ruimte. De ruimte onder de hal vertoont in de noordoosthoek de aanzet van een spiltrap. Onder de eetzaal bevonden zieh de mangelkamer en de wijnkelder benevens een verdiept gedeelte, dat wel als zuivel- of wildkelder gezien kan worden. In het achterste gedeelte bevond zieh een grote provisiekelder en in de zuidelijke helft waren knechtenkamers en een 'meidekamer'. Daar zijn thans woonvertrekken gemaakt. i 88 v e e n k l o o s t e r Verdieping Van de beletage voert een trap naast de tuinkamer naar het niveau van de verdieping boven het achterste gedeelte van het huis. Via een gezwenkt gedeelte van vijf treden bereikt men het niveau van het voorste gedeelte van het huis. De verdieping van de koepelkamer ligt nog hoger en is apart bereikbaar via vier treden en een korte overloop voor het vertrek. Via de gang die op de verdieping van het voorste gedeelte dwars door het huis loopt, bereikt men de vertrekken längs de voorgevel en via vijf treden naar beneden het niveau van een breed vertrek aan de achtergevel, dat in 1872 als slaapkamer diende en thans de bibliotheek bevat. In 1872 was deze aan de voorzijde van het huis ondergebracht. De tegenwoordige bibliotheek en het vertrek in de zuidoosthoek op de verdieping hebben een hoogte van ong. 3,5 m tussen de balken, terwijl die aan de voorzijde slechts een hoogte van 2,75 m hebben. Decoratie In de kelder bevinden zieh twee deuren tussen de ruimte onder de hal en de aangrenzende ruimten met een uitgestoken gedrukte boog, die mogelijk nog I7e-eeuws zijn. In de rechterkamer van de beletage is zoals vermeld nog een gedeelte van de 18e-eeuwse betimmering met kasten aanwezig. Het linker vertrek, de eetkamer, dateert in zijn tegenwoordige vorm uit 1873 en is naar de smaak van die periode met betimmeringen en stuc gedecoreerd. De meeste muurvaste decoratie bevindt zieh in de koepelkamer, waarvan de wanden een marmer imitatie hebben van stucco lustro met grote rechthoekige panelen ter hoogte van de vensters (afb. 316). In de hoeken van deze panelen zijn palmetdecoraties aangebracht en in het midden grote rozetten in sommige waarvan kristallen wandluchters zijn bevestigd. Het plafond dat door middel van een koof op een kroonlijst rust, heeft een lijst met kleine rozetten en in de hoeken kandelabervormige Ornamenten. In het midden is een grote rozet met waaiervormige uitstulpingen, omlijst met bloemmotieven gestuct. In het midden hangt een enorme kristallen luchter. Op de schoorsteen, die door een wit marmeren mantel omgeven is, rüstend op grote voluten, hangt een grote Spiegel bekroond door het door adelaars gehouden wapen Van Heemstra met parelkroon en helmteken uitkomend de adelaar. De vloerbedekking bestaat uit een Deventer vast tapijt met rand en cirkelvormige middenpartij. Portretten en meubelen Vanouds tot het huis behoren de portretten van Pibo van Dorna, door Pieter Nason (1667), en van zijn tweede eega Josina van Aysma, door Jan Mijtens (1663); tevens waarschijnlijk het portret van Henriette Amalia van Anhalt Dessau met haar zoon Johan Willem Friso, door Louis Volders (verg. Geschiedenis). In de tuinkamer staat een zetel, die in 1873 voor Koning Willem HI gekopieerd is naar de stoel van de Stadhouder uit het Loo. In de bibliotheek staat een biljart uit omstreeks 1860, dat dus waarschijnlijk in de biljartkamer in het noordelijk bijgebouw gestaan heeft. Bijgebouwen Aan weerszijden van het huis staan twee dienstgebouwen met verdieping en laag hellend dak, dat er in 1873 op aangebracht moet zijn. Op de foto van 1872 hadden zij een steiler schilddak. De dakhelling van nu komt overeen met die van het hoofdgebouw, zoals dat in 1873 gedekt is (afb. 313). De bijgebouwen zijn in 1873 kennelijk ook aan de voor- en binnenzijgevels gepleisterd met een geruwde pleister en voorzien van een lijst ter hoogte van de verdiepingsvloer. De achtergevel van het zuidelijke bijgebouw is nog gaaf en dun gesausd geweest. De foto van 1872 laat de bijgebouwen zien met een ingang in het midden van de lange gevel omlijst door pilasters, die een tympaan dragen, vergelijkbaar met dat aan de hoofdgevel vôôr 1873. Thans is er een hooiluik boven gemaakt met een versiering längs de zijden daarvan. Aan weerszijden van de middeningang waren nog twee ingangen en een venster, op de verdieping vijf läge vensters, regelmatig over de breedte van het gebouw verdeeld, zodat ze niet boven de openingen in de parterre staan. Ook in de zijgevel was nog een ingang en twee vensters. Zuidelijk bijgebouw Het linker gedeelte van dit gebouw bevat een stal met vijf paardeboxen met metalen ruiven. De schotten tussen de boxen staan tegen gemarmerde zeshoekige staanders, bekroond door een bol en verbonden door paanderbogen met sierlijk gesneden bekroning eindigend in een soort palmet, verwant met de decoratie van de koepelkamer (afb. 315). De tekening van Kramer geeft zes boxen. In de koetsenruimte is een drie vakken brede tuigkast aanwezig, versierd met pilasters en tweerijige bladkapitelen. Deze staat reeds getekend bij Kramer. Noordelijk bijgebouw Het noordelijke dienstgebouw bevatte in 1872 een washok en een badkamer en bergplaats voor rijtuigen ; boven vond men een biljartkamer en een timmerkamer. Thans is er een woning ingebouwd voor de beheerder. Aan de noordgevel zijn de v e e n k l o o s t e r vensters nog in oorspronkelijke staat met een tussenstijl, eertijds voorzien van naar binnen draaiende vensters en aan de buitenzijde luiken. De vensters zijn gedekt met een hanekam en hebben diefijzers. Bouwgeschiedenis Uit de beschrijving bleek reeds dat aan de zuidgevel een gedeelte I7e-eeuws muurwerk te onderscheiden valt. Wij nemen aan dat dit zieh inwendig voortzçt in de zware muur waarachter in de kelderverdieping de dwarsgang loopt. Waarschijnlijk behoren ook de binnenmuren van de tegenwoordige keuken en ruimte onder hal tot de restanten van deze bouwperiode. In de zijgevel is met kassen de nieuwe voorgevel gehecht, die in 1873 onder de pleister verdween. Deze was geleed door pilasters (afb. 310) met Ionische kapitelen en droeg het grote tympaan. De verdeling van de vensters kan men nog aflezen in de noorder zijgevel. Een en ander kan ons inziens ontstaan zijn bij de verbouwingen van 1783-1793 (Mulder-Radetzky - De Vries, 16-17). Reeds eerder moet het huis echter aan de achterzijde uitgebreid zijn geweest met een serie vertrekken, die op de beletage een 1 m lagere balklaag kregen dan de bestaande in het voorhuis, zodat de vertrekken op de verdieping een normale hoogte konden krijgen. In het voorste gedeelte waren op de verdieping immers slechts läge vensters in een halve verdieping. De vensters in deze achtergevel kwamen paarsgewijze te staan terwijl in de middentravee een uitbouw was, die op de kadastrale minute van 1823 staat aangegeven en die overeenkomt met de door Kramer genoteerde maat in de kelder. De achtergevel was in 1870 reeds gepleisterd met imitatie natuurstenen blokken. Wij denken dat dit nodig was na de aanbouw van de tuinkamer met verdieping, die blijkens de decoratie omstreeks 1840 in de bestaande vorm zal zijn vergroot. Mulder- Radetsky en De Vries noemen voorbereidingen voor bewoning in 1842. De door hen genoemde koepelkamer in de nalatenschapspapieren van Cecilia van Heemstra moet de i8e-eeuwse uitgebouwde kamer betreffen. De koepelkamer zal in 1839-1840 verbouwd zijn. Het toen genoemde Deventertapijt kan het nog aanwezige zijn. De zijmuren van deze aanbouw doorbreken het ritme van de vensterparen van de achtergevel. Inwendig zijn door het inbouwen van deze kamer ook de verhoudingen van de achterkamers in de noordelijke helft van het huis en van de trapruimte in de zuidelijke helft tot vierkant gewijzigd. Aanvankelijk moeten deze ruimten breder geweest zijn. Daarmede blijkt tevens dat de tegenwoordige trap gelijktijdig met de tuinof koepelkamer is aangebracht. Waarschijnlijk is bij de i8e-eeuwse verbouwing de spiltrap, waarvan resten onder de hal op te merken zijn, vervangen door steektrappen. De spiltrap kan behoord hebben tot de I7e-eeuwse vorm van het huis, die langgerekt zal zijn geweest met een opkamer boven de tegenwoordige keuken en mogelijk links een gedeelte dat niet onderkelderd was. Mogelijk heeft er aan de achterzijde een torenachtige uitbouw gestaan met een trap naar de verdieping. De bouwhuizen zullen bij de laat-18-eeuwse verbouwing ontstaan zijn. PARK Het i8de-eeuwse park Een groot terrein ten zuiden en zuidoosten van het huis is als park aangelegd (afb. 300). De kadastrale minutekaart geeft een geometrisch aangelegd park weer ten zuiden van het huis. Een rechthoekige vijver ligt in de as van de lindenlaan, waarvan ten noordoosten van het huis thans nog een klein gedeelte over is. De vijver is gegraven op het perceel, dat op de kaart van 1668 reeds 'de Riedcamp' heet. Ten zuiden van het huis loopt op de kadastrale minutekaart een allee, die naar een heuvel (de zg. modderberg) voert, waar waarschijnlijk toen reeds een uitzichtkoepel stond. De vorm van de rechthoekige vijver, zoals die met ingeronde hoeken is getekend, wijst op de Lode wij k xiv-stijl en men kan aannemen dat de parkaanleg onder W. H. van Heemstra tot stand gekomen is. Herinrichting sedert 1838 Volgens aantekeningen in de kasboeken van A. Tj. R. van Heemstra moet het park in de jaren veertig van de 19e eeuw naar ontwerp van L. P. Roodbaard in een landschapstuin herschapen zijn (Mulder-Radetsky en De Vries). De eigenaar nam in 1838 voor het eerst contact op met Roodbaard. Aan de hertenkamp werd in 1869 en 1873 gewerkt. Steen voor de ijskelder wordt in 1871 geleverd. In het perceel oostwaarts van de rechthoekige vijver lag op de kadastrale minutekaart reeds een rechthoekige vijver, lang en smal van vorm. Beide restanten van de formeel aangelegde tuin zijn met elkaar verbonden door een derde vijver van grillige vorm. De v e e n k l o o s t e r U = ijskelder V = voetstukken H = hertenhuis K = kluizenarij T = theehuis v e e n k l o o s t e r uitkomende grond werd tot een heuvel gemaakt tussen de eerste en de nieuwe verbindingsvijver; ook achter de laatste, van het huis uit gezien, ontstond een heuvel. Tussen deze en de 'modderberg' is thans een hertenkamp met een hertenhuis van boomstammen. De modderberg is waarschijnlijk in de 19e eeuw verhoogd en van een langzaam stijgend pad voorzien naar een aan de toenmalige smaak aangepast theehuis (afb. 319). Het is met riet gedekt en heeft een omgaande galerij met laag houten hek met gezwenkte balusters. Kluizenarij Ten zuiden van de lange vijver is veel hout aangeplant, waardoor bochtige paden lopen. Onverwachts bereikt men de kluizenarij, een laag gebouwtje onder rieten zadeldak, dat ver voor het gebouwtje doorloopt, op boomstammen steunend en aldus een loggia vormend (afb. 320). Tussen de staanders is van stammetjes hekwerk gemaakt. Boven het gebouwtje is op het dak een klokkekoepeltje, waarmede de functie aangeduid wordt. In het gebouwtje zit een pop als kluizenaar. Kluizenarijen waren zeer geliefd in een romantisch park. Het idee past bij de herinrichting door Roodbaard. Brug Als toegang tot de nieuwe tuin is over de gracht, die rond het terrein van het hoofdgebouw loopt, een drieweg-brug gebouwd (afb. 302, 326), die sterke verwantschap vertoont met die op het landgoed Vijversburg bij Tietjerk. De twee aansluitende laantjes geven rechts via bochtige paden verbinding met de rechte laan naar de 'modderberg' en links naar een klein heuvellandschap met paden. In die heuvel IJskelder bevindt zieh een ijskelder (afb. 301). A. W. Reinink en J. G. Vermeulen, IJskelders; koeltechnieken van weleer. Nieuwkoop 1981, 245. Litteratuur De kelder is van kleine gele steen (16,5 x 4,5 cm) in een heuvel gemetseld en inwendig 2,2$ m in het vierkant met afgeschuinde hoeken. De bodem bestaat uit geglazuurde gele estrikken en de kelder is door een tongewelf gedekt. Volgens Reinink en Vermeulen die op ervaringen tijdens het hermetselen van de toegang zullen steunen, zijn de muren met spouwen gemetseld, die via een ontluchtingspijp droog gehouden moesten worden. In de bodem zijn afvoerroosters aanwezig voor smeltwater. In de rekeningen komen rond 1870 kosten voor de ijskelder voor (zie boven). Op de heuvel staan forse bomen waardoor het onwaarschijnlijk lijkt dat er ooit een paviljoen op de kelder gestaan zou hebben, zoals wel beweerd wordt. Grote vijver met eiland Achter de heuvel van de ijskelder is een lager gebied bewaard, waardoor een slootje liep, dat achter de heuvel kronkelend is gemaakt en zieh splitst. Verder oostwaarts is een kleine poel, die op de kadastrale minute getekend is, tot een grote vijver van grillige vorm vergroot. In de vijver is een eiland gespaard. Volgens een aquarel in de bibliotheek was aan deze voorheen een badhuisje gebouwd. Voetstukken Erachter ligt een vrij hoge heuvel, waarop twee zandstenen voetstukken staan met i8e-eeuws ornament (afb. 322). De zijden van de voetstukken, die 125 cm vierkant Afb. 300. Park Fogelsangh State door T. Brouwer 1985 naar eigen waarnemingen en kadasterkaart. Afb. 301. IJskelder in het park van Fogelsangh State. Getekend 1987 naar eigen opmeting en tekening A. M. Doppegieter 1976. 1 9 2 v e e n k l o o s t e r Terrein voor het huis Tuinvazen Bronzen jachthonden meten en 100 cm hoog zijn, bestaan uit drie platen natuursteen met in ondiep relief gehakt ornament en bekroond door een lijst. Op deze blokken staat een bijpassend voetstuk bestaande uit voluten. Wat ornament betreft zouden de voetstukken uit het midden van de 18e eeuw kunnen stammen en tuinbeelden gedragen kunnen hebben. De formele tuin reikte echter niet zo ver volgens de kadastrale minute. De voetstukken moeten daarom bij de landschappelijke aanleg verplaatst zijn. Volgens de kadastrale minute was voor het huis een smalle toegang over de gracht en een rechthoekig oprijveld, dat een tweede gracht overbrugde. Naar wij aannemen, is eveneens omstreeks 1840 voor het huis een ovaal grasveld aangelegd en is de noordelijke helft van de dwarse gracht gedempt en is het voorterrein met afwisselend hout beplant. De gracht om het terrein is aan de noordwestzijde en midden achter het huis met een uitstulping verbreed. Aan de toegangsbrug staan thans twee slanke 19-eeuwse natuurstenen tuinvazen, waarvan er twee vrij wel identieke op Vijversburg bij Tietjerk staan. Op de kelk van de vazen zijn in cartouches putti voorgesteld met attributen, die mogelijk de seizoenen verbeelden en op de andere van dag en nacht (afb. 321). Achter het huis staan dicht bij het terras twee voetstukken met gespannen kijkende jachthonden (afb. 325), waarschijnlijk daterend uit de jaren van de bouw van de koepelkamer. Brink 1-3 Brink 75 Kleasterwei 5 Kleasterwei 7 Kleasterwei g Kleasterwei 17 Kleasterwei ig BOERDERIJEN EN WONINGEN Twee landelijke woningen onder een lang zadeldak, dat boven de voorgevel door een aankapping flauw geknikt is (afb. 331). In de zuidwestelijke zijgevel, die gepleisterd is, staan jaartalankers 1734. De gebruiksruimten tegen de achtergevel zijn vlak gedekt en dus later toegevoegd. Tegen de achtergevel was vanouds een keldertje, waarboven de bestedenkastenwand. Soortgelijke woning als de dubbele woning 1-3, doch de balklaag ligt hier hoger en de kap is met riet gedekt, xvm (afb. 332). Voor gebruiksruimten is aan de westelijke helft een aanbouw onder aankapping gebouwd, die evenals de zijgevels vlechtingen längs de schuine zijden heeft. Het pand heeft vanouds aan het einde van de opvaart gestaan, die later gedempt is en de bewoner kan een functie gehad hebben in verband met de aanvoer van materialen en goederen voor het huis Fogelsangh. Boswachterswoning rechts van de oprit naar het landhuis en buiten de omgrachting van het terrein van het landgoed gelegen (afb. 324). Het pand is in de omstreeks 1870 geliefde chalêt-stijl versierd met houtwerk. De hoge vensters in de voorgevel zoeken aajisluiting bij de state. Aldus is eclectisch gezocht naar uitbeelding van de functie van de bewoner van het pandje. De toegangsdeur is aanvankelijk waarschijnlijk versierd geweest met gekleurd glas. Vrijstaande wit gepleisterde villa met hoge verdieping en achterbouw zonder verdieping (afb. 327); blijkens eerste steen op 30 September 1870 gesticht door H. A. A. en A. J. van Heemstra. Het huis was bedoeld als woning voor de moeder van de toen nieuwe bewoners H. L. van Heemstra en A. Engelkes, die de state omstreeks 1870 betrokken. De architect was blijkens de aanbestedingsadvertentie J. I. Douma te Leeuwarden (Karstkarel 1984, 128), die ook de verbouwing aan de state in die jaren leidde. Evenals aan het hoofdgebouw sloot ook hier de kroonlijst het ingangsrisaliet flauw hellend af. De ingang is in het portiek, waarboven een balkon. In de tuin achter de villa staat een theekoepel van boomstammetjes met rieten dak. Gaaf keuterijtje aan de zuidzijde van de Brink met in traditionele kleuren geschilderde dekplanken längs de gevelzijden (afb. 336). Topschoorsteen met bord en roeden in de drie vensters. In de geveltop zeer kleine vensters voor ontluchting van de zolderruimten. De bedsteden moeten tegen de achtergevel een plaats gehad hebben. Volgens Karstkarel onder W. H. van Heemstra gesticht; het pand komt inderdaad voor op de kadastrale minutekaart van 1823. Woning onder schilddak met hoekschoorstenen (afb. 337). De nok van de kap staat haaks op de rooilijn, waardoor de korte zijde gevelzijde is met ingang terzijde en dakkapel voor het voorschild, XIXA Pand onder zadeldak tussen topgevels, xxa, ter plaatse van de voormalige korenmolen. Ten behoeve van de functie van café zijn vensters en bovenlicht, van sierende dementen voorzien, evenals de dakkapel. v e e n k l o o s t e r 193 Afb. 302. Drie-armige brug in het park van Fogelsangh State. Plattegrond en aanzichten. Getekend 1987 naar eigen opmeting in dat jaar. AANZICHT VANUIT HET ZUIDOOSTEN 3 2 1 9 4 v e e n k l o o s t e r Kleasterwei 23 Kleasterwei 2 7 Kleasterwei 2 Voorm. aardappelmeelfabriek Kleasterwei 6 Kleasterwei < Kleasterwei 12-14 Kleasterwei 16 Keningswei / Keningswei 2 Gaaf bewaarde boerderij van het kop-romptype (afb. 333). Blijkens de gebogen bovendorpels van de vensters en het materiaal is de opstal omstreeks i860 herbouwd op een reeds op de kadastrale minute voorkomende plattegrond. Gemoderniseerd I9e-eeuws woudboerderijtje ter plaatse van een stemdragende plaats op de kaart van Schotanus. In de achtergevel bevindt zieh een steen waarin de letters D.T.D.P. en 1561 (afb. 304). Men kan de letters lezen als de initialen van Dom. Theodoricus Deutekom Praepositus, waardoor de steen in verband gebracht kan worden met de laatste prior van Veenklooster, die in 1579 naar Buweklooster vluchtte (Andreae '85, 11, 24). Op een groot terrein aan de Brink gelegen I9e-eeuwse stelpboerderij van aanzienlijke afmetingen en oorspronkelijk tot het landgoed behorend (afb. 328); thans als particulier landbouwmuseum in gebruik. De ingang tot het woongedeelte bevindt zieh in het midden van de voorgevel in een enigszins uitspringend gedeelte, dat flauw hellend tympaanvormig eindigt. In het fronton is de tympaanvorm door siermetselwerk herhaald. De melkkelder bevond zieh rechts van de ingang. Blijkens het metselwerk zijn aan de oostelijke zijgevel en aan de achtergevel herhaaldelijk wijzigingen uitgevoerd. Het ontwerp van de boerderij, die omstreeks 1870 ontstaan moet zijn, is waarschijnlijk van architect J. I. Douma, die destijds veel bouwde voor de eigenaar van het landgoed. Volgens dr. F. Sixma van Heemstra heeft er voordien een aardappelmeelfabriek gestaan op deze plaats, die echter niet rendeerde. Het familie-archief Van Heemstra, gedeponeerd op het Rijksarchief Leeuwarden, maar nog niet geînventariseerd, moet daarover gegevens bevatten. Uitspanning Café Boszicht (afb. 334). Blokvormig pand met verdieping onder schilddak met hoekschoorstenen en verbonden met een grote schuur. Het pand lijkt ontstaan te zijn uit een boerderij met dwarsgebouwd voorhuis, dat verhoogd is met een verdieping. Het metselwerk van de verdieping is namelijk uit secundair gebruikt materiaal samengesteld, terwijl dat van de begane grond in regelmatig kruisverband is gemetseld. Begane grond en verdieping zijn bovendien gescheiden door een lijst, die overigens geen functie heeft. Daar op de kadastrale minute een andere bouwmassa staat aangegeven moet de boerderij, zowel als de verbouwing, van na 1823 dateren. Daar de vensters rechte bovendorpels hebben met een hanekam en op de verdieping ook in zes ruiten verdeeld zijn, lijkt de bouwgeschiedenis van de eerste twee fasen zieh in de eerste helft van de 19e eeuw te hebben afgespeeld. Woning onder zadeldak evenwijdig aan de voorgevel (afb. 339). Boven beide zij-topgevels forse schoorstenen met borden. De topgevels hebben uitgemetselde rollagen, waardoor een verbouwing omstreeks 1860 valt aan te nemen. Het perceel komt op de kadastrale minute reeds voor, doch met een andere plattegrond. Leilinden en laag sierhek. Sobere dubbele woning onder tentdak met hoekschoorstenen, waarop borden (afb. 338). Achter het linkerpand was een kuiperij gevestigd, waarvan het gereedschap nog aanwezig is. De i9e-eeuwse panden spelen gaaf mee in het beeld van de bebouwing ter plaatse. Gaaf keuterijtje in dezelfde trant gebouwd als nr. 9 en met dekplanken nog op de schuine zijden van de gevels en houten blinden aan de vensters (afb. 335). Bedschot tegen de achterwand van het woonvertrek. Omstreeks i860. Grote stelpboerderij 'de Klimmerboom' geheten met aan de ingangszijde van de schuur later toegevoegde bijschuren (afb. 329). De voorgevel is geleed door een naar voren springend gedeelte, dat aan de hoeken lisenen heeft en tympaanvormig gedekt is en bekroond door imitatie-Grieks ornament. Een boerderij van het zelfde ontwerp werd omstreeks 1870 door J. I. Douma getekend voor mr. Heringa Cats te Oranjewoud (S. J. van der Molen, Dorpstimmerman of stadsarchitect?, Arnhem S.H.B.O. 1980, afb. 8). Ook voor het landgoed Fogelsangh was J. I. Douma destijds de architect. Zoals normaal voor dit type boerderij is de ingang aan de zijgevel. De kaaskamer is links van de woning; de rechter hoekkamer zal een bedstedekastenwand geweest zijn boven een huishoudkelder. Kleinere boerderij 'de Boskpleats', xixd, van het kop-hals-romptype waarvan het voorhuis de aandacht wil trekken door op de baksteen geschilderde ornamentiek. Op deze plaats stond reeds vanouds een boerderij van dit type. v e e n k l o o s t e r Keningswei 4 Jachthuis van het landgoed onder rieten dak dat in het midden een centrale overhoeks geplaatste schoorsteen heeft (afb. 323). Ingang in het midden waarboven balkon op houten zuilen; aan elke zijde vertrekken met smalle spitsboogvensters. Mogelijk is het jachthuisje in de jaren veertig van de 19e eeuw ontstaan, tegelijk met de landschappelijke aanleg van het park. Het valt enigszins te vergelijken met de huisjes bij de ingang van de begraafplaats van Leeuwarden uit 1832 door I. Warnsinck. Voorm. korenmolen VOORMALIGE KORENMOLEN Litteratuur Andreae '85,11, 21 ; Van der Molen, Gemaal, 96. Geschiedenis Andreae vermeldt in 1572 een windmolen te Veenklooster. De molen moest in 1639 verdwijnen volgens de toen opgemaakte lijst van niet rendabele en af te breken molens. De sloop werd waarschijnlijk niet uitgevoerd, want op de kaarten van Schotanus staat nog steeds een windmolen aangegeven. In 1714 wordt wederom vastgesteld dat de molen niet rendabel is en gesloopt moet worden. De grietman van Kollumerland beweerde echter dat hij 'met sijn kleijne magt' niet in staat was tot het 'demolieren' van de vier genoemde molens in zijn grietenij, waarop een afdeling voetvolk en ruiters opdracht kreeg naar 'Collumerzwaag en Feenclooster' te marcheren om mr. Pijtter Jansen (van Twizel) bij te staan in het afbreken van de molens. Volgens de kaart van Schotanus stond de molen tegenover het tegenwoordige café Boszicht bij de afsplitsing van de Cecilialaan. v e e n k l o o s t e r A 303a v e e n k l o o s t e r 303b Aft). 303a en b. Handgetekende kaart door Th. Hoen 1668 van 'twee heerlijcke plaatsen landt geleegen tot Feenclooster'. Afb. 304. Gevelsteen in Kleasterwei 27, waarschijnlijk verwijzend naar de laatste abt van Feenclooster. Opname 1986. 4fl>. 305. Restant van het klooster volgens tekening van J. Stellingwerf in 1723. Afb. 306. Detail van de kaart van Th. Hoen met de State op het 'hornleger' en onderaan het 'kleine hornleger'. 1 9 8 v e e n k l o o s t e r 307 3 v e e n k l o o s t e r 309 Aß. 307. Handgetekende kaart door K. Ypey, 1734 van 'De Heerlijkheid Fogelsang genaemt met de zathe en landen onderdien behoorende'. Aß. 308. Detail van de kaart van Ypey met het hornleger en onderaan 'het garde niershuis'. Aß. 309. Fogelsangh State, tegenwoordige toestand. Opname 1985. Aß. 310. Fogelsangh State voor de verbouwing van 1873. 2 0 0 v e e n k l o o s t e r Afb. 311. De achtergevel van de State thans. Opname 1985. Afb. 312. De achtergevel voor de verbouwing van 1873, met de oorspronkelijke kap en de koepelkamer met veranda. Afl>- 3I3• Fogelsangh State, hoofdgebouw en zuidelijk dienstgebouw. Opname 1985. Afb. 314. De zuidelijke zijgevel van het hoofdgebouw met Sporen van de 17eeeuwse vensters en duidelijke aanhechting van de latere voorgevel. Opname 1987. Afb• 3J5- De paardestal in het zuidelijke bijgebouw. Opname 1987. v e e n k l o o s t e r 2 0 i 2 0 2 v e e n k l o o s t e r Aß. 316. De zogenaamde koepelkamer met imitatie marmeren wanden en Deventer tapijt uit plm. 1840. Opname 1987. Afb. 317. Schouw afkomstig uit de woonkamer zuidelijk van de hal. Opname 1981. Aß. 318. De woonkamer zuidelijk van de hal. Opname 1987. Aß. 319. Theehuis op de zogenaamde modderberg. Opname 1985. Aß. 320. De kluizenarij in het park van Fogelsangh State. Opname 1985. Aß. 321. Een der tuinvazen op het voorplein. Opname 1985. Aß. 322. Twee zandstenen voetstukken op een heuvel oostelijk in het park. Opname 1985. 321 2 0 4 v e e n k l o o s t e r v e e n k l o o s t e r 205 Afb. 327. Villa Nova Kleasterwei 7. Opname 1986. Aß. 328. De boerderij Kleasterwei 2. Opname 1986. Aß. 329. De boerderij Keningswei 1. Opname 1986. 329 2 o 6 v e e n k l o o s t e r Aß- 330. Het noordelijke gedeelte van de Brink. Opname 1986. Afb- 331- Brink 1-3 in ankers gedateerd 1734. Opname 1986. Afb. 332. Brink 15. Opname 1986. 3 30 v e e n k l o o s t e r 2 0 8 v e e n k l o o s t e r Afb- 337- Gebouwencomplex Kleasterwei 17-19. Opname 1965. Afb- 33$- Woningen Kleasterwei 12-14. Opname 1986. Afb- 339- Woning onder zadeldak tussen topgevels Kleasterwei 8. Opname 1965. 2 0 9 Warfstermolen Gehucht längs de voormalige zeedijk tussen Ter Luine en Pieterzijl. Deze dijk was circa 1315 aangelegd en verviel tot slaperdijk door de bedijking van het Nieuw Kruisland, die in 1529 werd begonnen en in 1542 werd voltooid. Het dijklichaam, dat waarschijnlijk nooit erg fors van omvang is geweest, is in de loop van de tijd, mogelijk vôôr 1612 afgegraven. Het tracé wordt sindsdien gemarkeerd door een rijweg. Aan deze weg is na de bedijking van het Kruisland een buurtje ontstaan bij een aldaar gebouwde molen en een werf. Andreae ziet in deze werf het huis waarin het dijksgerecht gehouden werd. Aan de hand van toen nog aanwezige bouwsporen vermoedde Andreae voorts dat hier van oorsprong een uithof van het Gerkesklooster gevestigd was (Andreae, 1890, 17). Deze uithof zal in betrekking hebben gestaan met het Nieuw Kruisland, waarvan het oostelijk deel tot het klooster behoorde. De Schotanuskaart (1718), kadastrale minute (1823) en de Eekhoffkaart (1847) geven een buurtje van zeer bescheiden omvang längs de voormalige zeedijk aan. Schotanus vermeldt nog de molen en een brouwerij, later worden deze elementen niet meer aangegeven. In de loop van de 19e en de 20e eeuw treedt nog een geringe uitbreiding van de lintbebouwing op, die voornamelijk uit woonhuizen bestaat. Opvallend is dat de bebouwing nog steeds vrijwel alleen aan de binnenzijde van de voormalige dijk ligt. De boerderijen liggen verspreid over de landerijen, zoals het afgebeelde kadastrale minuteplan duidelijk weergeeft. 2 i o w a r f s t e r m o l e n Afb. 340. Kopie van het kadastrale minuteplan omstreeks 1823. Schaal i 17500. Afb. 341. Luchtfoto. Schaal ca. i : 6000. Opname 1980. 2 i w a r f s t e r m o l e n STATES Warf Volgens Andreae (Lauwerszee) heet de buurtschap naar een gebouw de Warf, waar mogelijk de bedijkers samen kwamen. Hij kende nog een 'bouwvallige landbouwerswoning', welk woord hij pleegt te gebruiken voor boerderij, met dikke muren en kleine rondbogige vensters, waarin gebrandschilderde ruitjes voorkwamen (Catalogus Fries Genootschap 1881, nr. 163). Een ruitje van 12 x 10 cm S t e i d e in grisaille geschilderd Salomo's recht voor naar de gravure door Cl. J. Visser naar Maarten van Heemskerck. Het ruitje was in 1879 door mr. A. J. Andreae aan het Genootschap geschonken. Het werd echter in 1924 bij een herinventarisatie niet meer gevonden (mededeling Fries Museum 1987). Daar de Catalogus zeldzaam is geworden nemen wij de beschrijving over: 'een vorstelijk persoon met zwaren baard in ruim gewaad, dragende een gekroonden helm of stormhoed met pluim, gezeten op een troon, waarachter een gedrapeerd gordijn, in de houding van iemand, die het woord voert. Vroeger geplaatst in een der zeven rondbogige vensters, die zieh bevinden in een bouwvallig huis van aanzienlijke hoogte en met zware muren, vroeger een Uithof van Gerkesklooster, de Warf genaamd ( ). Dit ruitje zal behoord hebben tot eene voorstelling van Salomo's gerigt, of van Esther v, i, zodat de voorgestelde persoon Salomo is of Ahasveros, welke laatste nagenoeg geheel gelijk voorkomt op eenen groote gravure van C. J. Visscher naar Heemskerck'. In zijn Oudheidkundige Plaatsbeschrijving vermeldt Andreae voorts ('85,11, 85) dat er 'enige jaren geleden' bij de afbraak van een 'landbouwerswoning' een grote baksteen gevonden was met de voorstelling van 'Judiths moord op Holofernes'. Deze zou aan het Genootschap geschonken zijn en wordt dan ook in het jaarverslag genoemd (52e Verslag Fries Genootschap, 1879, 143). Het gaat blijkens mededeling 1987 van het Museum waarschijnlijk om een haardsteen. Andreae suggereert dat de Warf een uithof van Gerkesklooster geweest is. In I7e-eeuwse stukken komen op 'de Warf voor Gerrit Jelckes en Jantie Jans als bewoners, toen zij in 1620 Eijsma State te Burum kochten (zie aldaar). In 1640 was volgens het stemkohier 'de Warf eigendom van dr. Fogelsangh en was de weduwe Gerrit Jelckes meierse. De state lag bij de splitsing van wat tegenwoordig Leegsterweg en Olde Borchweg heet, in 1823 kadastraal sectie C nr. 34 en 35 en had een omgracht hornleger. De plaats is thans onbebouwd. Mogelijk is de hardstenen latei met opschrift 'Gerrit Jelckes en Jantie Jans' etc. (zie Burum, Keegensterweg 29) bij de afbraak vrijgekomen en bij de latere vindplaats herbruikt. Ook Gerrit Jelckes had de latei echter reeds herbruikt. Wattemastate De Wattema's, die ook onder Ee in Oostdongeradeel voorkomen (Dongeradelen 303) worden in Kollumerland vermeld in 1543. Bocke bezit dan land ten zuiden van land op de Schalder, dus in Wester Nieuw Kruisland (Benef. 228). Van belang is de boedelbeschrijving van 1551 van wijlen Bocke en Eesck Popma waarin het huis als volgt beschreven wordt (Weesboek P 1, f. 55 vo e. V . ) : 'een huus daer 't voerhuys lanck es met die coecken ix fack, rontsomme met stienen wanden, hart dack met twee stienen gevelen lancks gesoldert ende't after huys es xnii fack met een gewel rontsomme met stienen wanden, eensdeels hart dack ende eensdeels stroedack. Een schuyr met een gewel lanck vi groete ffacken met liemen ende horden wanden ende stroe gedect. Een luttick huys met stienen wandt met dack'. Bij de beschrijving van de roerende goederen worden onderscheiden: 'de sael, de stoeff, de coecken, de aftercoecken en de middelcoecken'. De weduwe van Bocke Wattema hertrouwde met Tyepcke van Gerbranda en vestigde zieh op Gralda onder Menaldum. Andreae weet te vermelden dat de state in Ooster Nieuw Kruisland lag ('85, 1, 181). BOERDERIJEN Gruytsweg 6 Op een omgracht terrein gelegen grote boerderij van het kop-hals-romptype, die in deze vorm reeds voorkomt op de kadastrale minute van 1823 (afb. 342). Het vooreind kan nog i8e-eeuws zijn met de twee topgevels met beitelingen längs de zijden, smalle vensters in de voorste topgevel en omgaande bakgoot. De vensters hebben nog de oude afmetingen en hanekammen erboven en zelfs blinden; slechts de tussenroeden zijn eruit gehaald. De grote schuur heeft aan de zijschilden nog rietdekking. Leegsterweg / Boerderij met dwars voor de schuur gebouwd voorhuis onder schilddak met hoekschoorstenen (afb. 344). Het omgrachte terrein komt reeds voor op de kadastrale w a r f s t e r m o l e n minute en is waarschijnlijk identiek aan de bij Schotanus weergegeven stemdragende plaats evenwijdig aan de Leegsterweg. De kadastrale minute geeft een ongebruikelijke plattegrond met een nieuwe schuur naast een mogelijk Fries langhuis. Het nieuwe voorhuis met toegang in het midden en met rechte bovendorpels boven de vensters waarboven hanekammen, zal in de eerste helft van de 19e eeuw tot stand zijn gekomen. Leegsterweg 2 Grote boerderij van het kop-hals-romptype op een omgracht terrein, (afb. 343, 345) waarop volgens Schotanus een stemdragende plaats stond. De vorm van plattegrond van de bestaande boerderij komt ongeveer overeen met die op de kadastrale minute. Het voorhuis kan dan ook van voor 1820 dateren met de steile kaphelling en de plaatsing van de vensters in de voorgevel, die ruimte laten voor een bedschot tegen de westgevel. De vensters in de geveltop zijn later vergroot; de gootlijst längs de oostgevel is verbreed, waardoor de strekken boven de vensters er deels door bedekt worden. De achtergevel van de schuur heeft de oude indeling behouden met smalle vensters tussen de inreed en de staldeur en heeft op Groninger wijze zaadzoldervensters daarboven en een geblokte kroonlijst als aan het vooreind. Ook de bijschuur, die nog niet op de kadastrale minute voorkomt, heeft deze lijst. Waarschijnlijk zijn de schüren en het halsgedeelte jonger dan het vooreind. MOLEN EN BROUWERIJ Voormalige Molen De molen waarnaar het dorp genoemd is komt reeds in 1574 voor, volgens Van der Molen 'staende op de dijk op de WarfF. Van der Meer vond een vermelding in het Weesboek (p 1, f. 100) in dat jaar. Ook de kaarten van Schotanus geven de molen aan en in 1714 wordt hij als onrendabel vermeld. De molen werd blijkbaar in dat jaar gesloopt (Van der Molen, Gemaal, 99). Voormalige Brouwerij De kaart van Schotanus geeft ook een brouwerij aan bij de molen. Andreae vond in het jaar 1694 tevens een grutterij vermeid, zodat er een concentratie van graanindustrie geweest moet zijn, waaraan de nederzetting die onder Burum behoorde, haar bestaan ontleende. w a r f s t e r m o l e n Afb. 342. Boerderij van het kop-halsromptype, Gruytsweg 6. Opname 1987. Aß- 343- Grote mogelijk nog i8e-eeuwse boerderij Leegsterweg 2. Opname 1987. Afb. 344. Negentiende eeuwse boerderij met dwarsgebouwd voorhuis, Leegsterweg i. Opname 1987. Afb. 345. Achtergevels van schuur en bijschuur van Leegsterweg 2. Opname 1987. 2 1 5 Westergeest Het dorp ligt op een pleistocene opduiking ten noordwesten van de woudgronden, daarvan gescheiden door een enkele honderden meters brede laagte. De betekenis van het onderdeel 'geest' uit de plaatsnaam, akkerland temidden van lager gelegen klei- en veengronden, komt goed overeen met de beschrijving van het dorp in de Tegenwoordige Staat van 1745 (222): 'Bij de kerk is eene buurt, waaromtrent men hooge bouwlanden heeft; doch het overige is meest laag land'. Het bouwland heeft in de loop van de 20e eeuw plaats gemaakt voor grasland, maar in landschappelijk opzicht onderscheidt de 'geest' zieh nog duidelijk van de omgeving door de aanwezigheid van beplanting en door het hoogteverschil. Het eerste deel van de plaatsnaam zal betrekking hebben op de ligging van de geest, namelijk westelijk van de Wijgeest te Oudwoude. Een stelsel van centraal over de 'geest' gelegen wegen bepaalt de langwerpige plattegrond van het dorp, een situatie die door Schotanus reeds gegeven wordt. De zeer oude kerk (eerste helft 12e eeuw) ligt tussen beide wegen in die, blijkens het kadastrale minuteplan, onderling door enkele paden verbonden zijn. De aan het genoemde stelsel van wegen gelegen bebouwing is sinds de 19e eeuw toegenomen en is nu voor het merendeel niet agrarisch meer van karakter. De noordpunt van de 'geest' wordt doorsneden door het in 1880-1881 gegraven kanaal de Nieuwe Zwemmer, dat met vergrote capaciteit de afwateringsfunctie van de Oude Zwemmer voor Kollumerland en delen van Achtkarspelen en Dantumadeel overnam. 2 i 6 W E S T E R G E E S T W E S T E R G E E S T 217 347 Afb. 346. Kopie van het kadastrale minuteplan omstreeks 1823. Schaal 1 17500. Afb. 347. Luchtfoto. Schaal ca. 1 : 6000. Opname 1980. 2 i W E S T E R G E E S T Afb. 348. Kopie van het kadastrale minuteplan Weerdeburen omstreeks 1823. Schaal 1 : 7500. Afb. 349. Kopie van het kadastrale minuteplan't Convent en Idema State omstreeks 1823, Schaal 1 : 7500. W E S T E R G E E S T 2 1 9 351 Aß. 350. Luchtfoto Weerdeburen. Schaal ca. 1 : 6000. Opname 1980. 4fi- 351- Luchtfoto 't Convent en Idema State. Schaal ca. 1 : 6000. Opname 1980. 2 W E S T E R G E E S T HERVORMDE KERK De oorspronkelijk aan S. Maarten gewijde, thans Hervormde kerk ligt op een ruim, verhoogd en omheind kerkhof aan de westzijde van de ongeveer noord-zuid lopende Eelke Meinertswei. De dorpskom ligt noordelijk van de kerk. De kerk is eigendom van de Hervormde Gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente (afb. 352, 353, 355 t /m 381). Naast het kerkhof bevindt zieh een zoetwaterdobbe (Van der Bij, Pingo's etc. 25). De dobbe is geen terpdobbe geweest, daar Westergeest niet op een terp ligt, doch op een zandrug. Benef. 232; R.V.G. 180; Andreae '85, 11, 34; J. en M. II, 93 en 536; Muller, Reg. en Rek., 418; Van Buijtenen, Achtkarspelen 33-34; Bull, K.N.O.B. 1957, 213*; R. Meischke, Het kleurenschema van de middeleeuwse kerkinterieurs van Groningen, Bull, K.N.O.B. 1966, 59; Herma M. van den Berg, In pago cui nomen Ostrache, Zum Typus der einschiffingen Kirche mit Annexen in Friesland in: Baukunst des Mittelalters in Europa, H. E. Kubach zum 75. Geburtstag, Stuttgart 1988. Aft?eeldingen Tekening J. Bulthuis 1791, coli. Fries Museum Leeuwarden (afb. 355); bouwkundige schetsen door J. J. Bolman (afb. 356, 357) ib. De schetsen zijn rechts onder gemerkt: 'opgenomen door de Hr. mr. J. J. Bolman secretaris van Kollumerland en mij vereerd den 22 Dec. 1854 W. E.'(ekhoff); opmetingsschetsen door Ad. Mulder, 1895, archief R.D.M.Z. Zeist. Bronnen Rekening en verantwoording kerkvoogdij 1730-1881 en 1902-1962 in Streekarchivariaat Noordoost Friesland te Dokkum ; handschrift Schoolmeester. P.B. Leeuwarden. Geschiedenis In 1333 wordt de kerk van 'Ghaest' genoemd onder de kerken, waarvan de abt van Dokkum aanspraak maakt op de institutie. In 1374 komt eveneens onder kerken, waarop Dokkum recht laat gelden de kerk van 'et Gast' voor. Daar in het Beneficiaalboek van 1543 en in het Register van Opkomsten van 1580 gezegd wordt, dat de pastorie aan de abdij van Dokkum behoort, neemt men aan, dat in de I4e-eeuwse oorkonden eveneens van Westergeest wordt gesproken en niet van Rinsumageest, hetgeen dan ook in 1555 het geval blijkt te zijn (Andreae '83, 56). Volgens Muller was de kerk een seendkerk onder Dokkum. Andreae spreekt van een dekanale kerk. De kerk is steeds rijk begiftigd geweest. Zowel het Beneficiaalboek als de Registers van 1580 noemen naast patroons- en pastoriegoederen een vicarie en een prebende; in 1580 bovendien kosterijgoederen, die in 1543 van de vicarie afgenomen werden. Naast de patroon S. Martinus wordt een altaar van H. Anna en voor Onze Lieve Vrouwe genoemd. Andreae weet te melden, dat de kerk 'omstreeks een halve eeuw geleden' (dus omstreeks 1835) vertimmerd was. Voordien was het een duister gebouw. In 1808 zou volgens de schoolmeesters aantekeningen van de toren een gedeelte afgenomen zijn, dat door een zadeldak gedekt was. De kerkvoogdijrekeningen geven daarover evenwel geen uitsluitsel. Uit deze rekeningen blijkt wel dat er in 1822 veel reparatie is gedaan aan de kerk: onder andere het leggen van nieuwe balken. H. J. Helder leverde 'twee zware Oostzeesche balken' en er werd oud hout verkocht. Ook in 1841-1842 werd er meer onderhoud betaald dan gebruikelijk en verkocht men steen en puin. Aan W. P. Ruwersma werd zowel in 1812 als in 1841 verfwerk en glasmaken betaald. In 1867 tenslotte vermelden de rekeningen buitengewone herstellingen, waartoe P. J. Schaafsma voor bestekken werd betaald. Joh. Pijnacker voerde de verbouwing uit. De kerk is in 1955-1957 gerestaureerd onder leiding van ir. J. J. M. Vegter te Leeuwarden. Tijdens de restauratie kwam een noord-zuid lopend fundament aan het licht 'bij de preekstoel'. Dit kan de fundering van een koorafscheiding betroffen hebben. De toren werd bij die gelegenheid op een betonbalk vôôr de fundering verankerd; in de muren werd een betonnen ringbalk aangebracht. Beschrijving De kerk bestaat uit een schip, dat uitwendig ter breedte van een kop versmalt bij de overgang naar het koorgedeelte. De halfronde sluiting van het koor springt met een steenlengte in. De westtoren is half ingebouwd en beneden versierd door een reeks spaarnissen, die zieh over het schip voortzet. Aan de toren zijn deze echter iets smaller dan aan het schip. Juist voorbij de zuidwestelijke hoek van het schip was het muurwerk Herv. kerk Dobbe Litteratuur w e s t e r g e e s t 2 2 i PLAN OVER DE VENSTERS 352 Afb. 352. Hervormde kerk. Plattegronden, doorsneden. Getekend 1976 naar opmeting in dat jaar. W E S T E R G E E S T tot de restauratie gesehoord door een zware diepe steunbeer. Aan de zuidzijde zijn vijf grote spitsbogige vensters aangebracht ongeacht de oorspronkelijke vensterindeling. Materiaal Schip en koor zijn opgetrokken van baksteen. Aan de toren meet deze beneden 19x9 cm, 10 lagen 101 cm; van ongeveer de halve hoogte van de toren af is de baksteen iets dunner, zodat 10 lagen slechts 97 cm meten. Er zijn veel strekken verwerkt. Aan het schip meet de steen beneden 29-31 x 9 cm, 10 lagen 100 cm, verwerkt in verband van twee tot drie strekken afgewisseld door een kop. Binnen het bovenste spaarveld is de steen iets dunner en korter, doch met een dikkere voeg verwerkt. De koortravee is van steen van 28 x 8 cm, 10 lagen 89 cm in onregelmatig verband met zeer veel strekken; bovenaan zijn iets längere stenen gebruikt 29-30 x 8 cm evenals aan de absis, waar 10 lagen 91 cm meten. Toren De toren gaat onversneden op en behoudens een smalle rondbogig gesloten ingang aan de westzijde en een lichtspieet erboven, is hij gesloten tot de klokkezolder, waar aan elke zijde een breed korfbogig gedekt galmgat staat in een rondbogige omlijsting van een kopse sprong. De kanten van het oostelijke galmgat waren eens uitgebroken tot een aanvankelijk ronde opening (voor een wijzerplaat?). Aan de voet is het torenmuurwerk geleed door rondboognissen, telkens één aan noord- en zuidzijde en drie aan de westgevel, in de middelste waarvan de ingang is gevat met twee kopse sprongen omlijst. De ingang was tot de restauratie dicht gezet. Op de zuidwestelijke hoek lopen in het muurwerk ongeveer om de vier meter hoogte rood zandstenen lijsten, mogelijk als waterslag bedoeld op de meest kwetsbare hoek. Inwendig is de beganegrondse ruimte overkluisd geweest door een ribloos koepelgewelf, waarvan de muralen en hoekaanzetten aanwezig zijn; thans ligt er een houten zoldering over. De westelijke ingang kon door een sluitbalk vergrendeld worden. De ruimte staat in verbinding met de voorkerk door een brede rondbogige doorgang, die aan de kerkzijde geprofileerd is met twee bolprofielen en één hol, afgewisseld door sprongen. De verdieping is bereikbaar längs een ladder in de zuidelijke zijruimte naast de toren en via een later westwaarts verbrede rechthoekige doorgang in de zuidermuur; in de west- en oostmuur zijn smalle lichtspleten. Die in de oostmuur is spitsbogig gesloten. De korte klokkestoel steunt op een balklaag. Die boven de tweede versnijding is ingelaten. In de makelaar van het kapje staat '1870 is door MJ en Zn. MJ = HM is deese Maakelaa en souder gemaak' (sic). Schip en koor De ruim één meter dikke noordmuur van het schip heeft een indeling in twee zones. De benedenste heeft zes ondiepe, rondbogig gesloten spaarnissen, in de derde waarvan de ingang staat. Het veld tussen ingangsboog en spaarboog is nog eens gedetailleerd door een boog. Rond de ingangsboog lopen twee strekse lagen mee, hetgeen op een wijziging duidt. Waarschijnlijk was de toegang aanvankelijk recht gedekt. De spaarnissen naast de ingang vertoonden voor de restauratie aanzienlijke resten van bepleistering. Boven de rondbogige nissen staan twee grote rechthoekige spaarvelden tussen lisenen; zij zijn afgesloten door een rondboogfries op kraagsteentjes, die geprofileerd zijn met een kraal en een zaagtandlijst. De boogjes bestaan uit twee grote stenen en een kleine als sluitsteen. In de oostelijke helft van elk spaarveld staat een klein spitsbogig venster, waarvan de strekse rollaag längs de kop vergezeld is van een platte laag. De asymmetrische plaatsing van de vensters zal samenhangen met de ingebouwde toren. Daar op foto's van voor de restauratie het omringende metselwerk veel onregelmatigheden vertoont, nemen wij aan dat de vensters ooit gewijzigd zijn en aanvankelijk rondbogig waren, als aan de zuidzijde. Het muurwerk van het koorgedeelte vertoont aan deze zijde bovenaan een groot spaarveld met een liseen aan de oostzijde. Het afsluitende boogfries is bij de restauratie weer aangebracht in het vervolg van twee resterende boogjes, aan het begin en aan het einde van het veld. Aan de westzijde ontbreekt de afsluitende liseen. Op de versnijding staat in het midden van de koortravee een klein rondbogig gesloten venster dat bij de restauratie hersteld is. lets oostelijker aan de voet van de muur een rechthoekige opening gedekt door een roodzandstenen plaat. In het muurwerk van het spaarveld zijn op oude foto's onregelmatigheden te zien, die samenhangen met de aanwezigheid van een grote, later gedichte boog, die het westelijke gedeelte van de versnijding van het spaarveld verstoort. Daar de dichtzetting in de dagkant van de doorgang is gezet, ziet men de twee sprongen nog, waarmee de W E S T E R G E E S T 2 2 3 Afb. 353- Hervormde kerk. Details boogfries en consoles koorsluiting en noordzijde schip. Getekend 1988 naar gegevens H. van der Wal, 1955. KOORSLUITING SCHIP ( NOORDZUDE) SCHAAL IN C M 353 boog in het muurwerk stond. Voor de restauratie waren in het benedenste muurwerk de afgekapte noord-zuid lopende muren van een aanbouw duidelijk waar te nemen (afb. 359). Daar er geen moet van een zadeldak op de muur aanwezig is, nemen wij aan, dat de aanbouw door een lessenaarsdak gedekt werd. Aan de zuidzijde van het schip is het muurwerk van het maaiveld af verdeeld in zes rondboognissen als aan de noordzijde. De eerste was verborgen achter de brede steunbeer, die hier eens was opgericht en die bij de restauratie verwijderd is. Een spaarveld is hier niet aanwezig. Wel zijn boven de later aangebrachte grote spitsboogvensters sporen te zien van twee rondbogige vensters in de vorm van de strekse laag, die over de rollaag van de oorspronkelijke vensters liep. Het meest westelijke van deze vensters is bij de restauratie opnieuw aangebracht en men heeft het rondbogig gesloten naar analogie van de moeten van de twee andere vensters aan deze zijde. Voordat de grote vensters aangebracht werden, waren de oorspronkelijke vensters reeds vervangen door andere op ongeveer dezelfde plaats, die iets smaller en spitsbogig waren en omlijst door een kopse laag, die nog aanwezig is. Het koorgedeelte vertoont aan de zuidzijde eveneens de versnijding die aan de noordzijde aanwezig is. Er is echter geen rondboogfries, evenmin als aan het schipgedeelte. De rijkere uitvoering aan de noordzijde zal haar oorzaak vinden in het feit, dat het dorp aan die zijde van de kerk lag. Wel aanwezig is aan de zuidzijde de oostelijke liseen en de aanzet van het spaarveld en het op de versnijding van het spaarveld staande rondboogvenster, dat aan deze zijde met tufsteen omlijst is en hoger is dan aan de noordzijde. Een brede doorgang naar een aanbouw tekent zieh ook aan de zuidzijde af. Bij de restauratie zijn aan deze zijde de noord-zuid lopende muren van de aanbouw drie lagen boven het maaiveld opgehaald. De dichting van de boog Staat hier slechts een kopse sprong binnen het veld van de muur. Een van de grote spitsboogvensters is door deze dichting heen gehakt. Onder het oostelijke van deze drie ingehakte vensters is een laagstaand rondbogig gesloten venster hersteld; onder het naaste ingehakte venster is het benedenste gedeelte van een ander laagstaand venster als rechthoekig veld gedieht. W E S T E R G E E S T De absis is verdeeld in vijf smalle spaarvelden, die ongeveer twee meter boven het maaiveld beginnen. Zij zijn gescheiden door smalle lisenen, die een basislijst en een lijstkapiteel hebben, beide in de vorm van geprofileerde bakstenen. Op de kapiteellijst komen de rondboogjes neer van het afsluitende fries. De zuidelijk helft van het fries is bij de restauratie aangebracht naar duidelijke sporen. In de as van het koor stond een spitsboogvenster met kopse rollaag als de grote schipvensters. In de westelijke velden zijn rondboogvensters aangetroffen, gevat in een nis met een kraalprofiel in de sprong. In de kop was tufsteen verwerkt. Het omlijstende metselwerk was voor de restauratie duidelijk in het bestaande werk aangeheeld. Men moet aannemen, dat er aanvankelijk andere vensters gestaan hebben, die vervangen zijn, toen de absis ingewelfd werd met het thans aanwezige gewelf. Inwendig Het inwendige is door een houten schotwerk verdeeld in een voorkerk, waarheen de beide toegangen leiden en een preekkerk. De beide meest westelijke vensters geven licht in de voorkerk. De gehele kerkruimte is gedekt door een vlak houten plafond. Onder de balken zijn hier en daar uiteinden van gotische sleutelstukken met peerkraalprofiel aanwezig. De absis is gedekt door een half koepelgewelf, dat tegen een brede flauw spitsbogige absisboog rust. De boog gaat op van een omlopende lijst. Door de aan het licht gebrachte schildering heen kan men zien, dat dit absisgewelf uit secundair toegepast tufsteenmateriaal bestaat. In de westelijke hoeken van de absisboog zijn de aanzetten overgebleven van een graatloos gewelf over de koortravee, waarvan in de noordmuur de oplegging duidelijk te zien is (afb. 368). Aan de zuidzijde is het muurwerk waarschijnlijk bij het inhakken van de spitsboogvensters bijgewerkt en ziet men slechts een horizontale versnijding in de dam tussen de beide vensters. De doorgang naar de voormalige noordelijke aanbouw tekent zieh ook inwendig duidelijk af; de boog gaat op van een lijst in de dagkant. Aan de zuidzijde is inwendig de dichting geheel weggewerkt ten behoeve van de daar opgestelde preekstoel. Aan de zuidzijde zijn bij de restauratie de latere vensters met houten kozijnen in wezen gelaten, aan de noordzijde zijn de nog aanwezige middeleeuwse vensters hersteld. In de absis is aan de zuidzijde direct achter de absisboog een piscina-nis, die in een uitmetseling staat, hersteld. Het gebouw wordt gedekt door een kap van rondhout. Bouwgeschiedenis De geheel uit baksteen opgetrokken kerk vertoont aan het schip een metselverband van twee tot drie strekken afgewisseld door één kop, terwijl aan het koor tot vijf strekken naast elkaar voorkomen. Dit laatste verschijnsel wijst op het begin van de baksteenperiode, toen men nog in tufsteen imitatie dacht. De koorpartij met het kleine rondboogvenster in de noordmuur van de koortravee kan dan ook in het midden van de 12e eeuw gedateerd worden. Wij zien hier een directe navolging van de abdijkerk van Dokkum, daar de westelijke koortravee brede doorgangen bezat naar aanbouwen aan de noord- en de zuidzijde, die als te Dokkum met een abside gesloten zullen zijn geweest. De aanbouwen waren lager dan het muurwerk van het koor, zodat het afsluitende boogfries uitwendig doorgelopen heeft. Het ontbreken van de westelijke liseen, waarop dit boogfries aangesloten moet hebben, wijst erop dat het muurwerk van het schip over deze liseen heen aangehecht is en dus jonger is. De rijkere detaillering daarvan zou daarop tevens kunnen wijzen. Daar de plaatsing van de vensters samenhangt met de aanwezigheid van de half ingebouwde toren, moet deze in het plan van het schip voorzien geweest zijn. Het schip zal een tufstenen schip vervangen hebben. Gedeelten van het afkomende materiaal zijn toegepast bij verbeteringen van het koor, bestaande uit een nieuwe inwelving en grotere vensters, die van een kraal werden voorzien en waaraan ook tufsteen werd toegepast. Daar in het schip aanvankelijk nog slechts rondbogen werden aangewend zal er niet veel tijd verstreken zijn tussen de beide bouwperiodes en kan het schip ook nog i2e-eeuws gedateerd worden tot rond 1200, daar de boog, waartegen het gelijktijdig aangebrachte koorgewelf kwam te rüsten, reeds flauw spitsbogig is. De spitsbogige vensters aan de noordzijde van het schip zouden dan einde 13e eeuw ontstaan kunnen zijn, wanneer de omlijsting met een strekse laag meer gezien wordt. Behoudens wijzigingen naar nieuwe smaak van de vensters aan de zuidzijde heeft de kerk haar middeleeuwse vorm behouden tot, zoals De Schoolmeester in 1857 schrijft: Voor enige jaren (de glasraamten) in eene geregelde orde gebragt (zijn), zoodat de kerk thans met groote en fraaije glasraamten is voorzien'. In de kerkrekeningen komen in 1841 posten voor die hierop betrekking kunnen hebben. W E S T E R G E E S T 2 2 5 Inventaris De kerk bezit: Preekstoel Een eenvoudige eiken preekstoel met zeszijdige kuip van paneelwerk, klankbord, achterschot en trap, xix (afb. 379). Orgel Het orgel is in 1891 vervaardigd door de firma Bakker en Timmenga te Leeuwarden (Wumkes 11, 542) en is in een sierlijk getimmerde kas van drie torens gevat. Banken De banken van paneelwerk zijn grotendeels bij de restauratie vernieuwd; de oude banken hadden gezwenkte en deels opengewerkte hoekstukken. Zerken In de vloer een aantal middeleeuwse rode en grijze zandstenen zerken en zerkfragmenten (niet bij Martin vermeid) (cf. G. Kiesow, Ostfriesische Kunst, Bd. ix van de serie Ostfriesland im Schutze des Deiches, Pewsum 1969, 20 e.V.). In het koor: 1. een sterk gesleten roodzandstenen zerk, waarvan herkenbaar is de brede rand en de imitatie dakvorm. 70 - plm. 100 x 232 cm, XIB-XII; 2. fragment omlijsting en imitatie dakvorm (afb. 380); 3. een roodzandstenen zerk met brede rand en imitatie dakvorm en ongeveer in het midden van de lengte nog een richel, 66-82 x 215 cm, XII (afb. 370); 4. een blond zandstenen zerk met palmettenrand en orante figuur gekleed in een door een midden voor geknoopte gordel gehouden kleed (afb. 378); boven het hoofd drie figuurtjes, te weten twee engelen, die de ziel van de gestorvene hemelwaarts dragen, 69-91 x 233 cm, XII; 5. een rood zandstenen zerk met brede rand, waarbinnen geometrisch ornament aan weerszijden van een middenregel, 64-85 x 214 cm, XII (afb. 371); 6. een 125 cm lang fragment van een roodzandstenen zerk met binnen de rand geometrisch ornament aan weerszijden van een middenregel, 83 cm breed, XII (afb. 381); 7. een later herbruikte roodzandstenen zerk, 75 x 84 cm, met in de hoeken wapenschilden met wapens en op het middenveld een uitgegrond veld en drie wapenschilden, Randschrift: 'Ao 1551 den 2 novembris sterf dë eer Syye vä Buma Ao 1605 de 21 october sterf de eerbare Anna vä Baeuma en leggen hier begraven.' In de hoeken: links boven gedeeld, heraldisch rechts in drieën gedeeld en in het middenste deel een zespuntige ster, links twee klavers; links onder gedeeld rechts een halve adelaar, links drie klavers twee en een; rechts boven een engel die een schild houdt met zespuntige ster, rechts onder drie klavers twee en een. In het midden een vrouwelijk schild als rechts boven in de hoek te midden van twee manlijke Schilden te weten, links gedeeld, heraldisch rechts de halve friese adelaar, links twee fleurs de lis, rechts een zwaan naar rechts; 8. onder de preekstoel een rood zandstenen zerk, 67-82 x 222 cm, met brede rand en geometrisch ornament aan weerszijden van een middenregel, XII (afb. 369); 9. een aan beide uiteinden geschonden fragment met imitatie dakvorm. Voor de restauratie lagen de zerken in het westelijke gedeelte van de kerk en op het kerkhof. Enige grote hardstenen zerken zijn grotendeels door het plankier bedekt. Dr. O. Vries was zo vriendelijk zijn aantekeningen, die hij maakte toen het plankier verwijderd was, ter beschikking te stellen: Een zerk met opschrift: '1581 de.... o Novemb. sterf dë eersame en geleerdë Hessel Tiepkë red Ao 1611 dë 15 december sterf de eerbare Wycke van ersma syn wyf. Een zerk met opschrift: 'Ao 1641 den 2 february sterf den E. Erentphes Gadie Hessels van Broersma oud 60 jaren leit hier begraven'. Volgens Gens Nostra 1966, 76 nog een zerk met opschrift: 'Ao 1625 de 15 Octobris sterf den E. Eerentphesten Wieger van Buma en leit hier begraven'. Op het kerkhof ten noorden van de kerk staan vier staande grafzerken ontstaan uit doorgezaagde stoeppalen. Wapenborden Volgens het handschrift van De Schoolmeester hingen er in de kerk voorheen wapenborden, onder andere van de familie Buma en Hanecrooth. Muurschildering Op de absisoverwelving is in 1895 een beschildering aan het licht gekomen (afb. 372 t/m 374). Litteratuur A. Jolies en J. Kalff in Leeuw. Crt. 22 aug. 1895; dez. in Tak's Kroniek 1895, 266, F.V.A. 1898, 48; Hoogewerff 1, 51 ; Jaarverslag Voorl. Monumentenraad 1956, 4. Afoeeldingen Aftekening uit 1895 door Ad. Mulder in archief R.D.M.Z. Geschiedenis Na de ontdekking in 1895 zijn de schilderingen wederom overgewit tot ze in 1957 W E S T E R G E E S T opnieuw aan het lieht gebracht werden tijdens de restauratie van de kerk. De restauratie van de schilderingen geschiedde onder toezicht van de rijksinspecteur voor de roerende monumenten door de heer J. Nijendaal te Wijk bij Duurstede. Ook in het noordelijke muurvlak van de koortravee werd een fragment decoratieve beschildering geconserveerd. Beschrijving Het koepelgewelf is door ornamentranden en opschriften in gotische kapitalen in drie evenwijdige stroken verdeeld; in de kalot is een cirkelsegment aangegeven door een zware lijn vergezeld van twee dünnere lijnen op verschillende afstanden, waardoor een lijst gesuggereerd wordt. De ornamentbanden zijn door zigzaglijnen in driehoeken verdeeld, waarbinnen tot lelies gewijzigde palmetten staan binnen driepassen. In de tweede band zijn gereduceerde bladranken met een hartvormig middendeel gebruikt, terwijl ook de zigzaglijnen minder geprononceerd zijn. In de benedenste band zijn opnieuw duidelijke zigzagbanden te zien, waarbinnen driebladen zijn aangebracht. Boven de bovenste ornamentrand loopt een letterband met gotische kapitalen. Volgens de affcekening door Ad. Mulder liep ook boven de middelste band een letterband. Op het cirkelsegment in de kalot zal men zieh een tronende Christus moeten denken, waarvan mogelijk nog sporen van het hoofd te zien zijn; van de figuren ter weerszijden zijn slechts plooifragmenten over. Evenals in de voorstellingen op de stroken vindt men hier en daar in de kalot kleine vijfbladen geschilderd, die mogelijk een vulpatroon van de achtergrond gevormd hebben. In de bovenste strook is een aantal staande figuren uitgebeeld, waarvan er ter linkerzijde enige een kroon van drie fleurons dragen; in het midden meent men 'heiligenschijnen' te zien. De plooien hangen kokervormig met geschaduwde driehoeken. Ter rechterzijde lijkt een scène te zijn afgebeeld aan een tafel, waarbij een figuur gezeten is. In de middelste strook is ter linkerzijde de Uitdrijving uit het Paradijs voorgesteld. De benedenste strook is niet meer te lezen. Kalff en Jolies meenden een Kruisafneming te zien, waarbij Christus op de arm van Jozef van Arimathea steunt en een Avondmaal, waarbij Johannes' hoofd in Christus' schoot rust. Hoogewerff meende het Avondmaal bovenaan te zien en de Kruisiging en de Kruisafneming onderaan. Bij beschouwing van het fotomateriaal is ons inziens niet meer dan een Uitdrijving uit het Paradijs en een serie figuren te zien, waarvan er een met een zwaard, dat een door een twijg omrankte pijl doorsnijdt. Wat betreft datering gaat Hoogewerff met Kalff mee, die rond 1300 dateerde, daar de onderhavige schildering niet als fresco doch met lijmverf op droge kalk geschilderd zou zijn en mede steunend op een lezing van een plaats in de kroniek van Lidlum, die vermeldt, dat eind 13e eeuw een nieuwe techniek van schilderen was uitgevonden. Vastere voet vinden wij in een datering op stijlkenmerken, te weten de ornamentranden, de plooival en de manier van schilderen van bomen. De ronde majuskel van de opschriften heeft 'in de 13e eeuw zijn definitieve vorm gekregen' (Vriendelijke mededeling van dr. J. van der Gouw d.d. 1977). Wanneer daarnaast in overweging genomen wordt, dat de schildering op een zeer dunne onderlaag staat, die aangebracht is op het metselwerk, dat uit tufsteen bestaat, kan daarin een argument gevonden worden voor een vroege datering van de schildering. De tufsteen, die voor de koepel is toegepast, kwam ons inziens eerst vrij bij de afbraak van het tufstenen schip en is hier en daar ook toegepast rond de vensters van de absis, die zoals wij zagen, stroken met de thans aanwezige koepel. Deze rondbogig gesloten vensters met het kraalprofiel zouden vroeg I3e-eeuws gedateerd moeten worden en wij zien geen doorslaggevende bezwaren tegen een datering voor de schildering in deze bouwperiode. Vgl. vroege datering van schildering te Bozum in Publicatieband A.F.T. II ( 1 9 7 7 ) , 60. In de dagkant van het koorvenster aan de noordzijde is een gedeelte decoratieve schildering bewaard, bestaande uit sterk bijna cirkelvormig krullende ranken, rond 1200 (afb. 376). Boven aan de noordwand van de koortravee is een fragment bewaard van een figuur met heiligenschijn en een kopje, een Annunciatie?, xm (afb. 375)- Zilver Een avondmaalsbeker op standring met spiraalband (afb. 377), hg. 14 cm, diam. 11 cm. Langs de bovenrand gegraveerde cartouches met allegorische voorstellingen van Geloof, Hoop en Liefde, waartussen afhangende vruchtfestoenen (cf. die te Kollum). Inschrift: 'Dese beeker behoort die Armen van Westergeest'. Merken Kollum, geen W E S T E R G E E S T 2 2 7 Klok jaarletter of A(?), meesterteken van Gieke Andeles, Voet 311. Het derde teken is waarschijnlijk een versprongen meesterteken en geen jaarletter. De klok van 1857 is in 1944 gevorderd en niet teruggekeerd. Bumawei 23 Tsjerkepaed 5-7 Kalkhûswei 6 Kalkhûswei 8 Kertiersreed 2 Eelke Meinertswei 5 Eelke Meinertswei 7 Eelke Meinertswei 2 Eelke Meinertswei 16-18 Eelke Meinertswei 22 BOERDERIJEN EN WONINGEN Boerderij van het kop-hals-romptype, die met deze plattegrond reeds voorkomt op de kadastrale minute en behoudens wijzigingen aan de indeling van de vensters de i8e-eeuwse bouwmassa behouden heeft. In de geveltop van het vooreind staan smalle vensters; längs de zijden beitelingen. Omgaande bakgoot en kelder tegen de achtergevel. De schuur is uit herbruikt materiaal gemetseld en later naar achteren verlengd. De naam Bumastate is ontleend aan een state van die naam, die in 1632 als Bumaheert in het Proclamatieboek voorkomt op naam van Wijger Buma, namens wie Hessel van Smimia proclameert (Q 4, 106). De jonge Wijger woonde waarschijnlijk in 1656 en 1657 met Jeltje van Jeltinga op deze state (Q 5, 109, 113 en 141 ; N.N.O.F. 12 sept. 1975). Een dochter van hen, Catherina, huwde Willem Maurits van Hanecrooth, die in 1675 de helft van de state kocht, waarvan de andere helft hem reeds toebehoorde (Q 6, 296). Zijn gelijknamige kleinzoon verkocht Bumastate in 1748 tegelijk met het huis Bunlatiro op de Triemen (vriend. mededeling dr. O. Vries) (afb. 383). Aan het pad längs het kerkhof aan de noordzijde staat een eenvoudige dubbele woning onder schilddak met hoekschoorstenen. De schoolmeester vermeldt het bouwen van een schoolmeesterswoning in 1843 en in het gemeente archief Kollumerland, doos 1000, nr. 510a, bevindt zieh de bouwtekening met opschrift: 'Plan of teekning eener onderwijzerswoning te Westergeest 1842' (vriend. mededeling dr. O. Vries) (afb. 390). Gaaf woudboerderijtje ten noord-westen van de kerk uit afbraak mopsteen gebouwd en reeds voorkomend op de kadastrale minute van 1823 (afb. 389). Ook deze iets grotere boerderij dan de vorige moet voor 1823 gebouwd zijn; zij draagt inderdaad een, weliswaar verplaatst, anker met jaartal 1766. De achtergevel van de schuur met de beitelingen längs de schuine kanten kan nog uit die tijd dateren. Het voorhuis is sterk aangetast door moderniseringen (afb. 388). Woudboerderijtje van voor 1823, dat de massa behouden heeft niettegenstaande aantastingen als woonboerderij. Boerderij van het kop-romptype, die door een stichtingssteen in de achtergevel en een nokanker in de voorgevel i860 gedateerd is, doch geheel traditionele details heeft als zeslichtsvensters, kleine lichtopeningen in de topgevel van het voorhuis, beitelingen längs de zijden van de topgevel, omlopende bakgoot (afb. 382). Het terrein was in 1820 volgens de kadastrale minute onbebouwd. De schuur heeft thans aan de zuidzijde een houten opbouw die in de jaren '50 van deze eeuw is toegevoegd ten behoeve van de bewoning van het pand. Aan die zijde Staat ook het bakhuis. De steen in de achtergevel draagt het inschrift: 'Gebouwd door F. T. en M. J. op den 8 october i860 is aan dit gebouw den eersten steen gelegd door Jan J. Fokkema.' (F. T. staat voor Fokke Tjebbes en M. J. voor Maaike Jans). Kleine boerderij van het kop-romptype, omstreeks 1980 tot woonboerderij verbeterd. Blijkens een foto uit 1965 (afb. 384) had het voorhuis in de geveltop zeer kleine ontluchtingsopeningen en Hep ook toen het achterste schild van het zadeldak lager door dan het voorste en dekte de bedsteden, die daar aangebracht zullen zijn geweest. De gevel aan de straatzijde had toen reeds het negenruitsvenster en de schuur had nog een oorspronkelijk klein venster. Luiken horen daar uiteraard niet voor. Ook dit terrein was in 1820 onbebouwd. Waarschijnlijk is het nog in de eerste helft van de 19e eeuw bebouwd. Grote boerderij van het kop-hals-romptype in 1974-1975 verbouwd tot dorpshuis en toen Fokkema's Pleats genoemd (afb. 386). Deze liet in 1901 de schuur herbouwen. Het voorhuis met de negenruitsvensters, de steile kaphelling en het huishoudkeldertje tegen de achtergevel moeten i8e-eeuws zijn. Het huis komt in deze plattegrond reeds voor op de kadastrale minute van 1823. Aan de zuidzijde jonger bakhuis. Eenvoudige dubbele woning onder schilddak met nok evenwijdig aan de rooilijn en hoekschoorstenen met borden; eerste helft 19e eeuw. Nr. 18 was voorheen de smederij. Kleine boerderij van het kop-romptype met gaaf voorhuis op traditionele wijze gebouwd met smalle vensters in de topgevel, omgaande bakgoot en zesruitsvensters (afb. 385). De schuur is door een jaartalsteen 1886 gedateerd; het voorhuis met zijn W E S T E R G E E S T traditionele details, waar het keldertje aan de westgevel nog bijkomt, is evenals de schuur in 1886 herbouwd kennelijk met behoud van bestaande indeling. Aan de westzijde tevens de vuurhut. VOORMALIGE INDUSTRIEMOLEN Korenmolen De korenmolen, die Schotanus aan de zuidzijde van het dorp tekent, oostelijk van de weg, wordt vermeld op de lijst van niet rendabele molens van 1639. Deze lijst had kennelijk geen effect, want in 1714 wordt hetzelfde vastgesteld, waarna sloop volgt (Van der Molen, Gemaal, 96). Beintemawei 3 Beintemawei 6 Geschiedenis Afbeelding Boerderij Keatlingwier Voorm. Idemagoed BOERDERIJEN BUITEN DE DORPSKOM Boerderij van het kop-hals-romptype (afb. 394), waarschijnlijk uit de eerste helft van de 19e eeuw, blijkens de fraaie dakhelling van het vooreind en de halve kruiskozijnen in de geveltop. Achter in het voorhuis ziet men de dichting van een kelderluik, waarboven aanvankelijk de bedsteden getimmerd zijn geweest. In de voorzijde van de schuur, waar voorheen de kaaskamer geweest zal zijn, is aanvullende woonruimte gemaakt. Boerderij met dwars voor de grote schuur gebouwd woonhuis (afb. 396). De terpenkaart van Halbertsma geeft hier een terp aan, waarmede het hogere terrein bedoeld zal zijn, dat volgens de topografische kaart ten noorden van het bebouwde perceel ligt. De naam Beintema komt, zij het verschreven, in 1552 voor in het monstercedul van Westergeest, waar vermeld wordt, dat Eecke Oeinttzyema (lees Beintema) in het bezit is van een voile rusting. Ook in de rentebrieven (T, f. 101) worden Eecke Oeinttzyema en Aeltgen genoemd op Beintema. De weesboeken noemen in 1615 (p 5 en 6) Lipcke Hendricx en Balling Egberts 'to Beintemahuys' maar dit betreft waarschijnlijk een andere boerderij. Het proclamatieboek kent vervolgens in 1620 op Beintema Douwe Douwesz en Beitske Peima (Q 3, f. 120). Ook het stemkohier van 1640 noemt hen. Zij hadden een zoon Eecke en zullen dus directe afstammelingen geweest zijn van de i6e-eeuwse Eecke. Kort achter elkaar komt in het midden van de 17e eeuw Beintemahuis enige malen voor in het Proclamatieboek: In 1657, 1661 en 1662 wordt Eecke Douwes genoemd, gehuwd met Aukien Hayes (Q 5, ff. 57-58, 124 en 299). Als in 1666 echter Eecke Harmens gehuwd met Jancke Tades op Beintemahuis genoemd worden (Q 6, f. 90) moeten we concluderen, dat er inderdaad meer huizen op 'Beintema' gestaan hebben. In 1671 komt Eecke Douwes weer op het toneel, die zijn huis verkoopt aan Anthonius Jennema (Q 6, f. 223), die volgens Andreae burgemeester van Dokkum was ('85, 11, 44). In 1718 en 1728 was Jan Hayes Eisma eigenaar (floreenkohier van 1718). Stellingwerf geeft in 1723 een afbeelding van het 'Slot Beyma of Beintema van burgemeester Heringa te Westergeest' (afb. 395), dat een dwarshuis vormde met ingang in het midden, waarboven een Vlaamse topgevel en aan weerszijden drie vensters. Het huis is gedekt door een schilddak met hoekschoorstenen; de vorm van vensters en topgevel wettigen een datering eind 17e eeuw. Het onderschrift wekt evenwel twijfel of het afgebeeld huis wel op Beintema gestaan heeft. Burgemeester Heringa van Dokkum heeft namelijk in 1728 een plaats verkocht (Q 8, f. 13) te Ketlingwier, die hij in 1706 gekocht had (Q 7, f. 296) (vriend. meded. dr. O. Vries). Anderzijds blijkt Jan Hayes Eisma of Aisma in 1720 en in 1727 burgemeester van Dokkum te zijn geweest. Of de vergissing nu zit in de naam van het huis of in de naam van de burgemeester is niet meer te achterhalen. Wanneer we aannemen dat de naam van de eigenaar onjuist is, zou het afgebeelde huis ter plaatse van de tegenwoordige boerderij gestaan kunnen hebben en voorgesteld kunnen zijn op de kadastrale minutekaart. De schuur van de boerderij is in ankers in de achtergevel gedateerd 1794 en moet dus dezelfde zijn, die op de kadastrale minute wordt afgebeeld. De daar getekende aanbouw naar het westen zou dan het landhuis kunnen zijn, dat Stellingwerf afbeeldde. Het is dan na 1823 vervangen door het nu bestaande woongedeelte. Dit had tot circa i960 een schilddak en had blijkens het venster in de zijgevel in het linkervertrek tegen de achterwand het bedschot boven een keldertje. Een stuk uit 1503 (Sipma 1, 467) gaat over een geschil tussen het klooster Sion en Douwe Idema, waarbij de laatste als 'zoen' een rente aan het klooster moet betalen uit 'dat gued thoe Katnye wierd'. Of dat goed naar Idema heette blijft open. Wel komt in het Register van renteverkopingen in 1555 en 1566 een boerderij voor 'Idema heerdt W E S T E R G E E S T 2 2 9 Afb. 354. Kopie van het kadastrale minuteplan Beintemahuis en omgeving, omstreeks 1823. Schaal 1 17500. toe Cattingwier' geheten en eigendom van Syewerdt Idema (T, f. 77V. en f. 92). Over de Idema's vergelijk Nederl. Leeuw 1984, 329-344. Kleine boerderij van het kop-romptype als woonboerderij in gebruik, waartoe enige wijzigingen zijn aangebracht (afb. 387). Bouwmassa waarschijnlijk vroeg I9e-eeuws maar na 1823 (kad. minute). Grote boerderij van het kop-hals-romptype, die als enige aan de zuidzijde van de toen 'Zomerweg naar Dokkum' aangeduide weg op de kadastrale minutekaart is getekend (afb. 393). Behoudens vernieuwingen van de voorgevel van het vooreind en moderniseringen in het woongedeelte onder de schuurkap, is de algemene bouwmassa behouden. Mogelijk i8e-eeuws, en blijkens bodemvondsten in 1978 op een minstens in de 14e eeuw bewoonde plaats staande (Ut de Smidte 1978, m, 11 en De Vrije Fries 1979, 190). Op een door Halbertsma aangegeven terp staan drie opstallen: een grote boerderij van het kop-hals-romptype op een omgracht terrein en westelijk daarvan twee opstallen. Deze situatie komt overeen met die op de kaart van Schotanus. Deze geeft bij de meest westelijke stemdragende plaats de naam 't Convent en bij de aangrenzende de naam Idema. Dit nu komt voorts overeen met de vermelding van Andreae (Lauwerszee 162 naar Proclamatieboek en Tegenw. Staat 1, 415), die spreekt van een in 1570 genoemd Monnikehuys, dat een uithof van Veenklooster geweest zou zijn. In 1572 geeft het Proclamatieboek (Q I, 64) een omschrijving van 'het Monckhuys', dat de bezittingen van Haye Idema als oostelijke naastligger heeft. Wanneer men van het kadaster en het floreenkohier uitgaat blijken deze gegevens juist te zijn: Weerdebuorsterwei 10 Het oostelijke van de beide hornlegers, thans Weerdebuorsterwei 10 (afb. 392), was in voorm. Idema State het floreenkohier nr. 124 en in i860 eigendom van Herman Klugkist Hesse; in 1728 behoorde het aan Vrouwe van Schratenbach en had stemkohier nr. 68. In 1698 blijkt dit goed te behoren aan Johannes Jennema en in 1640 aan Haye Bauckes. Deze was een zoon van Baucke Hayes en Auck Romptsdr. (een zuster van Jeldert Rompts Rosema). Na hun dood in 1607 werd een boedelinventaris opgemaakt, waaruit blijkt, dat zij verschillende kleine percelen land rond de door hen bewoonde Idemastate tijdens hun huwelijk gekocht hadden (p 3, 114). Het huis wordt beschreven als een Keatlingwier // Keatlingwier 75 Westerburer1 W E S T E R G E E S T 'huys lanck van vooren tot achteren 14 fack met drie opgaende gevels, met dack gedeckt, ende enige pannen, daertoe een melckencamer van drie fack met een opgaende gevel; ende een schuyre groot vijf fack alles met dack en pannen gedeckt; noch een strooen huys\ Baucke Hayes was een zoon van Haeye Idema, die in 1552 te Westergeest een van de zeven inwoners was, die een 'Harnass, rijngcolier, speets en degen' bezaten (Monstercedul). In 1572 zat hij in financiële moeilijkheden, want hij verkocht een rente uit zijn 'heert toe Idemahuis' (Register van renteverkopingen T, f. 92). Over de Idema's: Nederl. Leeuw 1984, 329-344. Haye en Syurt komen in 1565 voor in het Protocol Cleuting onder nr. 354. Zij hadden van Uwe Idema het jus patronatus geërfd en lieten als collators de benoeming van een nieuwe bénéficiant registreren. Hayes zoon Douwe pretendeert in 1603 nog het jus patronatus en gebruiksrecht van de vrije prebende te Westergeest te willen uitoefenen (Hof van Fr. Dantumadeel K I, 139), nadat Haye in 1580 geprotesteerd had 'dat hem deselve prebendeleen toekompt als jus patronatus, de welke prebende als nu geneetet ener Fock Bawkes, synde een klerck op de prebende studerende' (R.V.G.O., p. 182). In 1566 en 1555 komt in het Register van rentebrieven (T, f. 92) voor Syurdt Ydema als eigenaar van 'Idemaheerdt toe Cattingwier'. Dit moet een ander huis zijn dan het onderhavige op Weerdburen (zie onder Kettingwier). Portret In bruikleen van het Fries Museum hangt op het raadhuis te Kollum een portret van Härmen Arends Idema 'geboren in Stadt Doccum heeft gewoont op Wederburen tussen Doccum en Collum op Idemastate gesturven den 26 juny 1646 en is begraven tot Westergeest, heeft tweemaal na Romen geweest'. (N.N.O.F. 15 mei 1974)- De vader van Härmen Arends was Arend Bauckes waardoor aansluiting gevonden kan worden met de namen van de vroegere eigenaars van dit goed. De op de kadastrale minute getekende boerderij met kort voorhuis is in de jaren zestig van de vorige eeuw herbouwd in stelpvorm. Het vrij diepe voorhuis is met pannen belegd; het schuurdak met riet. Links in het voorhuis is de melkkelder met vier vensters, die de oude detaillering hebben. Ook de woonvertrekvensters zijn nog origineel met indeling in zes ruiten. De balken zijn door ankerschotels, die karakteristiek zijn voor de jaren zestig, aan het muurwerk bevestigd. Weerdebuorsterwei 8 Bescheiden boerderij van het kop-romptype, die op de kadastrale minute reeds deze 't Convent vorm heeft en in wezen nog uit de 18e eeuw kan dateren, doch waaraan veel is vernieuwd met behoud van de massa. Het terrein is het erf van floreenkohier nr. 123, een grote boerderij met 102 pondemaat land in i860 en 1728. In 1640 was Ipe Sybrens eigenaar, nadat hij in 1638 nog 88 pm. 'vermeerderd met binnen- en buitendycx delten' van de Staten van Friesland huurde (verkopingen van voormalig kloosterland). Toen in 1618 de kloostermeiers de huur werd opgezegd, was ook Epe Sibrants daarbij als huurder van 88 pondematen 'ende binnen als buytendycx delten'. Deze gegevens liggen kennelijk ten grondslag aan de kaart van Schotanus, die deze boerderij 't Convent noemt. Het gaat om een uithof van Veenklooster (zie aldaar). Weerdebuorsterwei 16 Op een omgracht terrein staat een grote boerderij van het kop-hals-romptype, die reeds op de kadastrale minute zo getekend is (afb. 391). Wel is de voorgevel eens vernieuwd sindsdien, doch ongeveer in gelijke vorm. De bakgoot gaat nog om längs de voorgevel. Het voorste gedeelte is sindsdien niet meer onderkelderd, wat met het achterste deel wel het geval is. De massa en de dakhelling met de twee forse schoorstenen geven aan, dat het hier om een minstens i8e-eeuwse boerderij gaat. Onder de aanbouw ten oosten van de schuur ter plaatse van een in 1983 afgebroken bijschuur, zijn onlangs door de eigenaar funderingen van kloosterstenen aangetroffen, mogelijk afkomstig van een middeleeuws gebouw. Deze sate moet de nr. 65 van het stemkohier zijn en nrs. 125 en 126 van het floreenkohier. De sate is na 1640 gesplitst in twee boerderijen, samen groot 119 pm. In 1640 was zij door Haye Bauckes gehuurd van de Staten; de huurder werd in 1640 eigenaar. Het zal eveneens een kloostersate geweest zijn, waarschijnlijk degene die met 100 pm. land 'ende de binnen als buytendycx delten 7 pm.' in 1640 door de Staten verkocht werd. In 1618 werd de huur opgezegd aan Albertus Jacobs. Wälddyk 6 Op een terprest gelegen grote boerderij van het kop-hals-romptype met een merkwaardig lang vooreind, dat schuilgaat onder een vernieuwde kap met overstek over de voorgevel (afb. 398). De 'binnengevel' is verlaagd maar bevat geen enkele lichtopening. Dit gedeelte kan nog I7e-eeuws zijn. W E S T E R G E E S T Archeologisch belangrijke Ten noorden van de Zwemmer op ongeveer 300 m en ongeveer 450 m oostelijk van de terreinen Gerkesbrug ligt een verhoging in het terrein, waarop in voorhistorische tijden een woonplaats geweest moet zijn (terrein 33). Recht ten zuiden daarvan precies tussen de Oude en Nieuwe Zwemmer ligt een groter, deels beschermd terrein, waarop een terprestant en een terpzool rüsten (terrein 34). Zoals ter plaatse vermeld is, komen op de kaart van Halbertsma terpen voor van Beintema en Idema. De lijst van archeologische belangrijke terreinen geeft bovendien bij Wâlddyk 6 een zodanig terrein aan (nr. 32). Poldermolen POLDERMOLEN In de ten noorden van Westergeest gelegen Beintemapolder staat een in 1870 te Warfstermolen gebouwde achtkante molen (afb. 397). De molen is eigendom van 'De Fryske Mole'. Litteratuur Het staande werk Het gaande werk Restauraties Molens van Friesland, 142; Fries Molenboek, 137-138. De z.g. boerenmolen is gefundeerd op stiepen, deze en de ertussen gemetselde veldmuren lopen tot iets boven het maaiveld door, hierop ligt het ondertafelment. Het onderachtkant en de kap zijn met staande delen bekleed, de romp is gepotdekseld. Het grenen achtkant is gebouwd volgens het normale systeem, met twee bintlagen. De basis van de kap is van eikehout, de spanten zijn van grenen. De lange spruit is als middenbalk en tevens als ijzerbalk gebruikt. De kap is kruibaar op de rondom lopende kruiring. De staart heeft een kruihaspel. Houten roeden volgens het oud-Hollandse systeem opgehekt, vlucht 14,28 m. Houten bovenas, bovenwiel met grenen armen en Vlaamse vang. Vijzel van hout in een betonnen vijzelkom. Tijdens de restauratie van 1968-1969 werden onder andere de vijzel, de windpeluw, de hondsoren en een gedeelte van het boventafelment vernieuwd. In 1985 vond een ingrijpende restauratie plaats waarbij een groot deel van het achtkant, een deel van de kap, de kruiring, de lange en de körte spruit en nagenoeg de gehele staart vernieuwd werden. De buitenzijde werd opnieuw gepotdekseld. 2 3 2 WESTERGEEST Aß- 355- De kerk getekend door J. Bulthuis eind 18e eeuw. Aß- 356. De noordgevel van de kerk getekend door mr. J. Bolman in 1854. Aß- 357- De plattegrond van de kerk met uitslag van de noord- en westgevel en profiel doorgang van toren naar kerk, getekend door mr. J. Bolman in 1854. Aß- 35$- De Hervormde kerk gezien van het noordoosten. Opname 1987. Aß- 359- De Hervormde kerk van het noordoosten gezien in 1939. « — « 3 7 W E S T E R G E E S T W E S T E R G E E S T ï 3 60 Afb. 360. De Hervormde kerk gezien van het zuidoosten. Opname 1987. Afb. 361. De kerk van het zuidoosten gezien in 1943. Afb. 362. De noordgevel van de kerk gezien van het westen. Opname 1987. Afb. 363. De koorsluiting na de restauratie met het venster uit de tweede fase. Opname 1976. Afb. 364. Het venster boven de ingang aan de noordgevel. Opname 1987. Afb. 365. Het jongere venster bij de ingang aan de zuidzijde en sporen van vroegere vensters op die plaats. Opname 1987. Afb. 366. De westgevel van de toren met de ingang. Opname 1987. Afb- 367- De oostgevel van de toren met de doorgang naar het schip. Opname 1977. W E S T E R G E E S T 2 3 5 W E S T E R G E E S T W E S T E R G E E S T 2 3 7 Afb. 368. Hervormde kerk, intérieur naar het oosten. Opname 1966. Afb. 369. Roodzandstenen i2e-eeuwse zerk onder de preekstoel. Opname 1977. Afb. 370. Roodzandstenen i2e-eeuwse zerk. Opname 1977. Afb. 371. Roodzandstenen I2e-eeuwse zerk. Opname 1977. Afb. 372. Het absisgewelf, bovenste gedeelte. Opname 1966. Afb. 373. Schets door Ad. Mulder van de stroken schildering op het absisgewelf. Aß- 374- Gedeelte van een der aftekeningen door Ad. Mulder van de schildering op het absisgewelf. Opname I973- Aß- 375- Fragment muurschildering noordgevel koor. Waarschijnlijk een Annunciatie voorstellend. Opname 1966. Afb. 376. Fragment muurschildering in absisvester noordzijde. Opname 1987. IIÄlllliiWiiÄiBl 2 3 8 W E S T E R G E E S T sùtjtcrff.q, r 377 Afb. 377. Zilveren avondmaalsbeker van Westergeest. Opname 1987. Afb. 378. Blond zandstenen portretzerk uit de 12e eeuw met bovenaan de voorstelling van engelen die de ziel begeleiden. Opname 1977. Afb. 379. De eikenhouten preekstoel van Westergeest. Opname 1987. Afb. 380. Roodzandstenen zerkfragment, 12e eeuw. Opname 1977. Afb. 381. Roodzandstenen zerkfragment, 12e eeuw. Opname 1977. 379 W E S T E R G E E S T 2 3 9 W E S T E R G E E S T Aft). 386. Grote boerderij Eelke Meinertswei 2, thans tot dorpshuis verbouwd. Opname 196$. Aft. 387. Kleine boerderij tot woning verbouwd, Keatlingwier 11. Opname 1986. Aft. 388. Boerderij Kalkhûswei 8 ; achtergevel waarschijnlijk i8e-eeuws. Opname 1986. Aft). 389. Woudboerderijtje uit afbraak mopsteen voor 1823 gebouwd, Kalkhûswei 6. Opname 1986. Afb. 390. De in 1843 gebouwde schoolmeesterswoning Tsjerkepaed 5-7. Opname 1986. Afb. 391. Grote boerderij van het kophals- romptype met onderkelderd vooreind. Weerdbuorsterwei 16. Opname 1986. Aß- 392- Weerdbuorsterwei 10. In de I9e-eeuw in stelpvorm herbouwde boerderij ter plaatse van Idema State. Opname 1986. Aß- 393- 'Binnengevel' van het vooreind van de grote boerderij, Keatlingwier 15. Opname 1986. Afb. 394. Negentiende eeuwse boerderij Beintemawei 3. Opname 1986. W E S T E R G E E S T 241 393 394 W E S T E R G E E S T Aß- 395- "t Slot Beyma/Beintema van Burgemeester Herijnga te Westergeest' getekend door J. Stellingwerf 1723. Aß- 396. Het dwarshuis van de boerderij Beintemawei 6. Opname 1986. Aß- 397- De molen van de Beintemapolder uit 1870. Opname 1969. Aß- 39^- De läge binnengevel van het vooreind van de boerderij Walddyk 6. Opname 1986. ^ t & HéïUrgmt ùi Itdtkmfrib ^ J 2 4 3 Z wagerb osch Sinds 1940 een zelfstandig dorp, voordien behorend tot Kollumerzwaag. Zwagerbosch ligt in de uiterste zuidwesthoek van de gemeente en sluit qua ontwikkeling aan bij de zogenaamde heidedorpen van Achtkarspelen en Dantumadeel, te weten Twijzelerheide en Zwaagwesteinde. Dit zijn dorpen die pas in de 18e of 19e eeuw tot ontwikkeling kwamen op de toen nog onontgonnen heidevelden aan de rand van de grietenij. Hier vestigde zieh een verarmde bevolkingsgroep, ondermeer bestaande uit dagloners en overtollig geworden veenarbeiders, die zieh toelegden op het ventersbedrijf en verschillende vormen van handel. De vermelding van Van der Aa (553) in 1845 dat de inwoners van Kollumerzwaag zieh met de handel in riet, touw, bezems en kaas bezighielden, zal dan ook vooral betrekking hebben op Zwagerbosch en het oostelijk daarvan gelegen Zandbulten. De Schotanuskaart (1718) geeft ter plaatse van de nederzetting nog een onbewoonde 'heyde' aan. De kadastrale minutekaart van 1823 laat een nederzetting van zeer bescheiden omvang zien. Vergelijking tussen de kadastrale kaart van ca. 1918 en kaarten uit het midden van de 19e eeuw, laat zien dat in de tussenliggende periode de bebouwing van 'Het Bosch', zoals de naam aanvankelijk luidde, fors is toegenomen. Tevens werd in die tijd (i860) de spoorlijn tussen Leeuwarden en Groningen door dit deel van de gemeente aangelegd. Invloed van de spoorlijn op de ruimtelijke ontwikkeling van het dorp lijkt nauwelijks aanwezig geweest te zijn, ook al omdat het dorp nooit halteplaats is geweest. De oude naam van de nederzetting, Het Bosch, is waarschijnlijk ontstaan door plaatselijk aanwezig geboomte, dat op de overigens vrij kale heide een markant landschappelijk element vormde. Uit het naburige Zwaagwesteinde is dezelfde naam voor een aantal beboste percelen eveneens bekend (Sikkema, 41). Met de opdeling van de heide, voorafgaand aan de ontginning, die rond het midden van de 19e eeuw grotendeels was voltooid, werden bestaande perceelsgrenzen in zuidelijke richting doorgetrokken. Anders dan bij de Wouddorpen met een middeleeuwse oorsprong, ligt de bebouwing te Zwagerbosch niet als een lint aan een oost-west lopende ontginningas, maar is deze deels gesitueerd aan enkele haaks daarop staande paden. Voor een ander deel ligt de bebouwing niet aan de openbare weg, maar verspreid over het veld. De ruimtelijke struetuur, zoals die op de kaart van ca. 1918 wordt afgebeeld, verändert nadien niet wezenlijk meer. Van de I9e-eeuwse bebouwing zijn de meest armelijke voorbeelden begin deze eeuw verdwenen. Een gering aantal zeer kleine woudboerderijen is nog aanwezig, maar het bebouwingsbeeld wordt tegenwoordig het sterkst bepaald door 2oe-eeuwse, merendeels vrijstaande woonhuizen. 2 4 4 Z W A G E R B O S C H Aß- 399. Kopie van het kadastrale 1915- Schaal 1 : 7500. Z W A G E R B O S C H Boskwei io Boskwei 16 Boskwei 18 Boskwei 39 Van de oorspronkelijke landelijke bebouwing van hoogst eenvoudige aard, die merendeels in de tweede helft van de 19e eeuw ontstaan zal zijn, is slechts hier en daar een restant over. Deels hermetseld, doch als massa goed voorbeeld van woudkeuterij. Woongedeelte met volledig muurwerk met topgevel met twee kleine lichttoevoeren naar de zolderruimte. Het rietgedekte zadeldak loopt door over het schuurgedeelte, dat lager muurwerk heeft, en daardoor meer arbeids- en stallingsruimte voor enig vee biedt (afb. 401). Woudhuisje onder een rietgedekt dak, dat aan één zijde lager doorloopt over de kelder-bedstede-wand. Langs de voortopgevel beitelingen. Middenvenster in de voorgevel nieuw ten koste van twee smalle vensters waartussen de vuurplaats gestaan zal hebben. Ook het venster in de top is nieuw en vervangt kleine lichttoevoeren, waarvan een loodvoeg aan elke zijde spreekt (afb. 402). Eenvoudige boerderij van het kopromptype, thans als woonboerderij in gebruik en daartoe gewijzigd. Het vooreind heeft in de topgevel nog de smalle lichtopeningen en ook de vensters in die gevel staan nog op de oude plaats, waarnaast een blind gedeelte voor het bedschot. De kap is later romantisch aangesloten tegen een veel te brede lijst over de gevel (afb. 405). Eenvoudige woning uit het begin van de 20e eeuw naar het traditionele patroon gebouwd met huishoudkeldertje waarboven bedsteden gestaan zullen hebben aan de zijgevel. Minimale lichtopeningen naar de zolder. Deiails als steunen onder de gootlijst en de vierlichtsindeling van het bovenlicht boven de toegangsdeur in de zijgevel getuigen van een zekere ambachtelijke zorg (afb. 404). Ü M M w ^ H H IB •HE M Ê J H B M L mÊÈ—BÈF^mÈÊBM WÊÊÊm Aft>. 400. Luchtfoto. Schaal i : 6000. Opname 1980. 2 4 6 Z W A G E R B O S C H Âjb. 401. Als woning in gebruik zijnd woudhuisje, Boskwei 10. Opname 1986. Aß. 402. Woudhuisje Boskwei 16, waarvan de vensters gemoderniseerd zijn. Opname 1986. Aß. 403. Twintigste eeuwse versie van het woudhuis, Boskwei 20. Opname 1986. Aß. 404. Traditioneel woudhuisje, Boskwei 39, waarschijnlijk eerst rond 1920 gebouwd. Opname 1986. Aß. 405. Als woonboerderij gebruikte boerderij van het kop-hals-romptype, Boskwei 18. Opname 1986. Aß. 406. Boskwei 6. Tot woning gewijzigd woudhuisje, waarvan de voorgevel redelijk gaaf gebleven is met kleine lichtopeningen naar de zolder en keldervenster. Opname 1986. 4 04 2 4 7 Addenda Kollum Achter de panden Voorstraat 99 staan stenen schüren met in de topgevel duivestenen (vriend. meded. S. Visser, Leeuwarden) Oudwoude De Hervormde kerk bezit een zilveren avondmaalsbeker hg. 15.5 cm, diam. 11 cm. Merken: Leeuwarden, meesterteken J. J. Oosterbaan, Jaarletter U van 1854, afb. 270 Veenklooster Het op pag. 181 genoemde tegeltableau in eigendom toebehorend aan het Stads Weeshuis bevindt zieh in het Museum Princessehof. 2 4 8 Bronvermelding foto's Topografische Dienst Emmen 2, 20, 60, 62, 64, 179, 196, 198, 200, 231, 252, 291, 297, 341, 347>350, 351y 400 Aerophoto Eelde biz. // Gemeente archief Leeuwarden, Collectie Gombault 359 Rijksarchief Groningen 99 Foto G. Th. Delemarre voor K.H.I. der R.U. Utrecht, thans overgebracht naar R.D.M.Z. Zeist, 4, 12, 24, 74, 130, 159, 160,161, 162, 163, 203, 205, 292,305,355, 356, 357. 395 A.R.A. den Haag 9 a en b, //, 27, 206, 209 R.A. Leeuwarden 50, 58, 152, 153, 236 K.U. Nijmegen 85, 93, 373, 374 Fries Museum 86, 310, 312 J. van der Zwaag Oudwoude 285 Fotobureau Frigro Kollum 120 en blz. 163 Archief R.D.M.Z. W. J. Berghuis 363 H. van der Wal 361 H. M. van den Berg 232 2 4 9 Registers * Waar de Friese y als i(e) of j wordt uitgesproken, wordt deze als zodanig gealfabetiseerd. De C is als K gealfabetiseerd. pr. = priester v.d.m. = verbi divini minister (predikant). Register van persoonsnamen* Aebinga, Schelte van 73 Aesgama, Rienckje 73 Ayckema, wapen 74 Aylva, familie van 73 - Douwe Douwesz van, 10 - D(ouwe) F(eye) van 10, 173 - E(po) v(an) 6, 8, 10, 53, 73 - H. D. E. van 140 - L(ucia) v(an) 6, 8, 10 Aylva-Aylva, wapen 8 Aylva- Unia, wapen 8 Aysma (zie ook Eisma) - Jelcke 116 - Jeltje van 53 - Josina van 180, 181, 184, 188 Allema, Aebo 755 - Ede 155 - Eesk 755 - Jeldt 755 - Louw 755 - Redmer 755 - Sije 155 - Wijts 755 - wapen 755 Aima 153 Andreae, Arnoldus Johannes, 65 Anhalt Dessau, Henriette (Amalia) van 184, 188 Ates, Jelke 22 Aukonis, Metsco 53 Baeuma, Anna van 225 Bansema, Nikel 143 Bauckes(dr) Jets(c)ke 20, 25 Bauwema, Anth 75 - Biuck 76 - Sappe 75 - Offcke 75 Bawkes, Fock 230 Beerstra, L. S. 64 Beieren, Albrecht van 76 Beintema, Eecke 228 - zie ook Douwes(z) Bieruma, Lambertus 72 Bionsma, R. 75 Boelens, Sjoerd 74 Bok, Jan Sytses 143 Bolman, J. J. 158 Bootsma, fam. 53 - Abbe van 116 - Epo 73 - Gabbe van 73 - Hessel 73 Botnia van Broersma, Gajus 114 - Wija Catherina 114 - wapen 53, 54 Bouricius, Willem Livius van 74, 154 - wapen 154 Bouwema, zie Bumana Boyckama, Syrck 57 Braak, Anthony 73 - , Jan 73 Broersma, Gaius van 46, 52, 53, 54, 55, 76, 153 - Gadie Hessels 225 - wapen 53, 54, 153 Brongersma, Bronger 56 - Petrus Brongersma-Hoppers, wapen 56 Brunie, Jan Lourens 9 Bruinwold Riedel, v.d.m. 59 Buma, Jacobje 56 - Catherina 227 - Sye 68, 174, 225 - Wieger (van) 2 2 5 , 2 27 - Wytske Jans 174 - wapen 225 Bumana, Sije 174 Burmania, Duco Martena van 77 - E. H. van 74 - Haring van 56, 77 Buwes, Jan Bijma, Jelte Doenga zie Jacob Allertsdr. Deutekom, Dom. Theodoricus 194 Dorna, familie 184 - Jacob Pybes van 25 - Catherina van 116, 184 - Pibo van 46, 54, 55, 77, 113, 116, 153, 156, 180, 181, 184, 185 - zie ook Tadema van Dorna Donia, Sierck van 9,52 Douwes(z), Douwe 228 - Eecke 228 Dijkstra, P. S. 27 Eekhoff, W. 220 Eernsma, Pybe van 77 Eetes, Gosse 78 Egberts, Balling 228 Eisinge, Jan Rienders 25 Eminga, Anna van 75 Ende, B. van 52 Engelkes, A. 192 Eysinga, Foecke 77 - Lis(c)k van 70, 71 2 5 0 R E G I S T E R S - Lucia van 57, 7/ - Richard van 53 - Ritscke van 58, 7/ Eysinga, Roorda, wapen 56, 57 Eysma (Eisma), Bennert 156 - Gaycke 115 - Gielt 115 - Hero 25 - Jan Hayes 228 Eskes, fam. 68 - Bote 28, 78, 79 - Fokke Hylckes 26, 53, 63, 70 - Fokke Jansz 775 - H(endrikus) 6ot 79 Feytsma, Bocke van 56, 62, 78 Feytsma-Burmania, wapen 56 Fiersen, Willem Lievius van 8 Fogelsangh, 114, 177 - Dir(c)k (van) 25, 54, 76, 180, 181, 184 - Geertruit van 184 - dr. Hylarius van 53, 153 - Hylcke van 184 - Isabelle Catherina van 72 - Sjouck van 25, 153, 181 - Theodorus 25 - dr. 212 - wapen 20 Fokkema, Jan 227 Foppinga, Wijts van 77 Fruitier, J. A. 114 Fruitier de Talma, S. G. 73 Gaetzedr., Aett 74 Gerbranda, Tyepcke 212 Gerrits, Tjaerd 26 Gerryts, Dirk 74 Gerrit Hoppersdr., Tielke 36 Glinstra, Anna van 184 - Johannes van 184 - Vincent van 114 - Wija Catherina van 54, 60, 154, 184 Grauwerts, Dorotea 54 Groesbeek, vrouwe van 52 - Zeger 52 Grombach, Emerentiana van 54, 71 - Frits van 71 Haer, B. H. van der 74 Haersma, Aylus van 184 Hayes zie Idema Hanecrooth, Everhard Ulrich van 173 - W(illem) M(aurits) van 227 - wapen 225 Hardenbroek, jonker Jost van 54 - wapen 54 Haren, Willem Anne van 185 Harinxma thoe Slooten, B. Ph. van 186 - wapen 186 Har(c)kema, Balling 9 - Hedde van 9 - Hilcke 9 - Juw 9 - Sicke 9 - Ursel 9 Harmens, Eecke 228 Hedsama, Meint 125 Heemstra, fam. van 53 - A. J. van 192 - Age Tjepke Ruurd Sixma 185, 189 - Cecilia (Johanna) 155, 156, 184, 189 - dr. Feyo Sixma 194 - H. A. A. 192 - Hector Livius 54, 154, 156, 184, 185, 192 - Hermance 185 - Schelte I 184 - V(incent) 54, 154 - Willem Hendrik 53, 60, 154, 755, 184, 189, 192 - familiearchief 180, 194 - wapen 154, 188 Heins, Sytske 55 Hemmema, Sicke 114 Hendrick, waagmeester 63 Hendricks, Lipcke 228 Hendriks, Gerryt 21 Heringa, burgemeester van Dokkum 228 Heringa Cats, mr. 194 Herkama, zie Harkema Hesse, Geeske 68 - fam. 53 Hettema, W. H. 69 Hiemstra, zie Heemstra Hoekstra, Jan 70 Holdinga, fam. 775 - Tjits van 775 Hoppersdr. zie Gerrit Hoppersdr. Hopperus Buma, burgemeester 74, 158 Hora Siccama 180 Idema, Arent Bauckes 76, 230 - Aukien 228 - Baucke 229, 230 - Douwe 228 - Douwe Hayes 230 - Edo 155 - Ennius 755 - Haeye 229, 230 - Haye Bauckes 229, 230 - Jenck 76 - Härmen Arend(t)s 60, 755, 230 - Hermanus 755 - Syewerdt 229 - Syurt 230 - Sjuw 755 - Sije 755 - Uwe 230 Ypes, Jacob 6, 143 - Oege 9 Iwema zie Juma Jacob Allertsdr. (Doenga), Rittien 20 Jacobs, Albertus 230 - Fopcke 76 - Härmen 180, 181 Jans(z), Heijn 181, 183 - Jacob 75 - Jantie(n) 25, 26, 212 - Maaike 227 - Metzke 20 Jansen, mr. Pytter 195 Janssen, Ypt 143 Jansz, Hein 181, 183 - Jan 74 Jarigs, Pitter 9 Jelckema, Benne 725 Jelcke(n)s(zn), Gerrit 25, 28, 212 Jellema, Gerloff 72 - Hero 72 - Mack 72 - Wyltje 72 Jelles, Pier 53 Jeltinga, fam. 775 - Doecke van 116 - Duco van 775 - Fecco (Fecke) van 53, 116 - Gatze van 53, 116 - Jeltje van 227 - Juliana van 116 - Otto van 775 - Tiedt van 76 - van Aysma, wapen 53 Jennema. Anthonius 228 - Johannes 229 Jeppema, Reydt 74 Johan Willem Friso 184, 188 Johannes, Rinse 53, 116 Jousma, Taeke Minnolts 174 Juma, Auck 68 - Broer 68 Canter, Jan 63 Kiestra, Daniel 27 Klaassen, Claes 143 Klaesses, Jacob 20 Clant, Claes 9 Clasen 775 Cleveringa, Harmens 20 - Pieter Harmens 20 - Trijntje Pietersdr. 20, 72, 113 Klugkist v.d.m. 68 Klugkist Hesse, Herman 68, 229 Coehoorn, Menno van 75 Collenius, Herman v.d.m. 53, 55 Kooi, D. 162 Lammerts, Adje 114 Liewedr. Wytske 153 Lie(u)wes, Haie 153 Limburg Stirum, L. G. A. graaf van 158 - O.E.G. van 158 Lyndulfus pr. 46 Luimstra, B. E. 26 - K.E. 26 Luytjens, Albert 56, 63 Martena, Luts van 77 Meckema, fam. 56, 775 - Broer 775 - Frederich 55 - Hessel van 55, 70, 71 - Pibo zie Pybe - Pybe van 55, 70, 71 - Scipio zie Sippe - Sippe van 55, 70, 77, 78 - Sybe van 70 - Taecke van 77 - Tet van 54 - Tieth van 70 - Tjaerd 9 - Wijtz van 54 Meckema-Starkenburg, wapen 54 Meckmans zie Meckema Nauta, Ynto v.d.m. 21 Oeinttzyema zie Beintema Pallandt, baron van 158 Peima, Beitske 228 Phaesma, Auck 68 - Ballingh 74 - Hed 75 - Hedtman 74 - Hendrik 74 - Jelck 68 - Loell 74 - Sythe 74 - Tjaerd Mattheus 75 - Ydt 74 - wapen 755 Pieters, Temme 69 Pietersdr. zie Cleveringa Pieters(z), Jacob 74 R E G I S T E R S - Pitié 76 - Mattheus 75 Popma, Bocke - Eesck Poppe, Arnold 72 - Hero zie Jellema Proost, Georgius v.d.m. 9 Raala, Johannes 181 Rengers van de Arenshorst 54 Riddersma, Fecke 116 - Gyldt 116 - Hedd 116 - Jelt 116 - Jenne 116 - Sepcke Cornelisdr. 116 Riemersma, D. 62 Rimersma, Feye van 70, 71 Rinia, Haio van 53, 60 Robles, Caspar de 140 Rompts (Rosema) - Bodie 9 - Jellert (Jillert, Jildert) 20, 114, 116, 229 - Temme 116 Romptsdr., Auck 229 Roorda, Bauck van 58, 71 - Foecke van 71 - Lucia van 58, 71 - Sixtus van 8 - Sydts van 10 - Wybren van 10 Roorda-Herwei, wapen 8 Ropta, Worp van 71 Rosema, zie ook Jellert Rompts - Aurelia van 55 - Jacob Jilderts 20, 113, 116 - Jacob Jillerts zie Jacob Jilderts - Jetske 55, 114 - Jacobus van 184 - Petrus van 116, 184 - Rijckje (Rickien) 153, 184 - Tammo Sybema van 55 Ruerds, Tjitske 56 Saksen, Albrecht hertog van 63, 70 Sappema, Binnert 63, 153 Sapma, Doetti 153 Saxseneijse, hertogh van 8 Scheltema, Feio (Feyo) van 9, 10 - Frans van 10 - Ludts van 10 - Otto van 10 - Schelte van 9 Scheltema-Harkema, wapen 8 Scheltinga, familie 10 - Anna van 184 - Anna van, weduwe Aulus van Haersma 184 - Cecilia (Johanna) van 74 - Cat(he)rina van 8, 54, 77, 114 - Catherina Aurelia 114 - Corneli(u)s van 53, 70, 73, 154 - Geertye van 54 - Jetske van 8 - Johan van 75 - Livius van 52, 60, 114, 154 - Lucia Catherina van 158, 184 - M(artinus) van 9, 63, 73, 76 - Tjeerd van 25 - Trintke van 56 - Vrouwe van 55 Scheltinga-Van Eysinga, wapen 73 Scheltinga van Hiemstra, Cornelis 155 Wortz, Steven van 62 Schenk van Toutenburg 71 Zwaech, Aut up den 9 Schepper, Taetske de 55 - de, wapen 53 Schonenburch, Sebastiaan van 62, 115 Schratenbach, fam. 10 - Juliana Dorothea van 173 - Vrouwe 229 - Schratenbach de Coning, J. F. van 6 Sybama, Harcke 116 Sybema, Rompts Tammes 55 Sibrants, Epe 230 Sybrens, Ipe zie Sibrants Si(e)gers, Eeuwe 154 - Louw Eeuwe 154 Siccama, Berber Hendriks 154 - Hendrik Jans 154 - Johannes Liewes 116 Sikkema, J(an) T(emmes) 28, 141 - L. J. 141 - Renschje wed P. S. Dijkstra 21 Sytzama, Douwe van 71 - Johanna Beatrix van 71 - Willem Hendrik van 59, 60, 185 Sixma zie Van Heemstra Sjoorda, Tyepcke 73 Sjordema, Lolck 26 - Ruirtje 26 - Sierck Dircks 26 Sminia, Hessel van 227 Smit, R. med.dr. 21 Stuers V. de 6 Tadema, Benno 116 - Buwe van 77 - Dodonea van 55, 116 - Ke(i)mpo 54, 56 - Office van 77 Tadema van Dorna, Kempo 54, 116 Tadema-Scheltinga, wapen 56 Tades, Jancke 228 Taeckes, Tjeerd 76 Thijssen 63 Tiepken, Hessel 225 Tijmstra, Sybren 70 Tjaerda van Starkenborch, Sjouck 71 Tjebbes, Fokke 227 Tjessens, Lieuck 75 Turck, Lubbert 73 Unia van 60 Viersen zie Fiersen Vos, van 70 Voss thoe Beesten, Beatrix 71 - Berend Hendrik van 71 Walta, Sybren van 115 Wattema fam. 212 - Bocke 212 Weideren Rengers B.R. 185 Wendt, Eko de 72 - Eyso de 53, S4> 70, 71, - Leonardt de 72 Wessels, Dirck 174 Wibrandi, fam. 53 Wiersma, secretaris 25 - E. 21 - Johan Doekes 79 - J. E. 141 Willem III 184 Willem V 9 Wytsma, Gerrit van 76 -, Jucke 26 Witteveen, burgemeester 62 2 5 2 R E G I S T E R S Register van handswerkslieden BEELDHOUWERS, 'HARDHOUWERS', HOUTSNIJDERS, KISTEMAKERS Berkebijl, H. 53,54 Claes, Pieter 54 Cornelisz, Jacob 52 BOUWKUNDIGEN, TIMMERLIEDEN, AANNEMERS, ARCHITECTEN Alberts, Bonne 46, 152, 153 Baart jr., A. 125, 152 Bonnema, A. 28,79 Bruns 125 Douma, J. I. 181, 185, 192, 194 Hubscher, J. 6 Ypes, Jacob 6 Keuning, A. J. 70 Kramer, H. H. 181, 185, 187, 188 Kuipers, D. 64 Lokhorst, Van 125 Manen en Zwart, bureau Van 186 Mijnders, Bernt 152 Mulder, Ad. 46, 55, 220, 225, 226 Nicolai, A. J. 141 Noteboom, Sj. 10 Pijnacker, Joh. 6, 220 Reitsma, Egbert 57, 141 Reitsema, W. 142 Schaafsma, P. J. 220 Scheepens, J. 19, 20 Sluis, L. A. van der 58 Stoett, Fr. 65 Vegter, J. J. M. 220 Velding, A. 6, 9 Warnsinck, I, 195 Wielen, Jaane van der 68 Zaag, E. E. van der 21 Zondag, H. A. 141 FOTOGRAAF Beitschat, E. 62 GLAZEMAKER EN SCHILDER Nicolai, Alse Roelofs 20 HOUTKOPERS Alefs, S. 6 Helder, H. J. 220 HOVENIERS Vlaskamp, G. 185 -,L. 9 KLOKGIETERS Balthasar, J. 8 Bergen, Van 8 Borchhard, I. 125 Elzinga en zoon 141 Falck, H. 56 Petit en Fritsen 141, 142 Schonenborch, J. 56 Steen en Borchhardt 20 LANDMETERS EN CARTOGRAFEN Emmius 142 Hoen, Th. 165, 180, 181, 184 Ypey, K. 181 LEIDEKKER Nauta, Th. 6 METAALVERWERKENDE BEDRIJVEN Pot, Gebr. 24 Prins van Oranje 24 MOLENMAKERS Donders, Jan 79 Fauël 143 Kapinga, P. S. 24 Ritsma, Jan 143 Wiertsema 79 ORGELBOUWERS Bakker en Timmenga 52, 225 Dam, Van 52, 153 Gruisen, Willem van 52 Waelkens, Antonius 53 RESTAURATOREN Otter, J. 6, 55 Nijendaal, J. 226 SCHILDERS Heemskerck, Maarten van 212 Martens, George 57 Mijtens, Jan 188 Nason, Pieter 188 Ruwersma, W. P. 6, 53, 220 Volders, Louis, 188 Vries, Hans Vredeman de 56, 71 TEKENAARS, GRAVEURS Bulthuis J. 220 Jongh, Iske de 52 Jouwersma, B. 108, 113 Lucht, W. van de 55 Martin, A. 158 Stellingwerf, J. 6, 9, 10, 19, 46, 62, 70, 71, 73, 125, 173, 228 Visscher, J. Gardenier 60, 64 Visser, Claes Jansz. 212 TUINARCHITECTEN Stutman, J. N. 21 Roodbaard, L. P. 65, 185, 189 WATERBOUWKUNDIGEN Hardenberg, H. 190 Ypey, J. M. 140 Methardus, ir. 140 ZILVERSMEDEN Andeles, Gieke 56, 227 Elgersma, Richard 56 Giffen, H. L. W. van 21 -, H. W. van 21 Hicht, Thomas 8 Martens, Hylcke 56 Reinalda, Simon Agges 21 Visscher R. G. de 8 R E G I S T E R S Register van zaaknamen en voorstellingen Aardappelmeelfabriek 194 Abt van Aduard 114 - van Bloemkamp 140 - van Dokkum 6, 220 - van Gerkesklooster 140 Admiraliteit 54 Aide Fryske Tsjerken, Stichting 5 armhuis 23, 68, 72 armvoogdij 70 avondmaalsbanken 53 bakhuis 128, 130 zie ook vuurhut bedschot 76, 158 benecouw 752 berg 72 beurtvaartdienst 156 bibliotheek 188 bijbelse voorstellingen Oude Testament: Arke des Verbonds 7 Jonas 50 Judith en Holofernes 212 Mozes en Aäron 7 Tafelen der Wet 7 Uitdrijving uit het paradijs 226 Zondeval 68 Nieuwe Testament: Annunciatie 226 Avondmaal 226 Geloof, Hoop en Liefde 54 Josef van Arimatea 226 Kruisafneming 226 Tronende Christus 226 Salvator Mundi 56 biljart 188 biljartkamer 188 bisschop van Münster 75 blaeuhuis 10 blokhuis 70, 71, 76, 127 boerderij 227 - met dwars woonhuis 22, 77, 142, 158, 212, 228 - kop, hals, romptype 26, 28, 76, 77, 78, 113, 114, 115, 127, 142, 156, 162, 194, 272, 213, 227, 228, 229, 230 - kop-romptype 76, 77, 78, 79, 128, 158, 194, 227, 229, 230, 245 - met lang voorhuis 79, 162 - Oldamster type 77, 78, 128 - stelpvorm 26, 77, 78, 79, 114, 115, 128, 194, 230 - stelpvorm met ingebouwd dwarshuis 26, 158 - woudboerderij 128, 129, 174, 194, 227 - Beintema 228 - Bumastate 227 - Clant State 10 - 't Convent 230 - Monnikehuys 229 - Pardeel 116 - Temmebosch 116 - Ter Luine 76 - Tollingahuis 76 boogfries 6, 222 brink 777 brouwerij 140, 213 brug, drieweg- 191 buitenplaats 69, 73, 177 dakruiter 7, 141, 152 diaconiewoningen 58 diepswal 75, 41, 43 dijk 75, 149 dijkfragment 76, 149 dijkshuis 112 dobbe(zoetwater)- 220 doodkist, roodzandstenen 180 doophek 7, 20, 52 duivestenen 114, 247 duiker 109 enterije 181 Fries Genootschap 55 Fryske Akademy 5 Fryske molen 231 gasthuis 57 geest 149, 215 gestoelte 183 gevelsteen 56, 57, 68, 180 gewelfschildering 55, 226 glas, gebrandschilderd 6, 9, 20, 212 grutterij 213 heerd, Bumaheert 227 - Foyinga 113 - Eysma 775 - Harkema 9 - Idema 228, 230 - Lubma 162 - Riddersma 116 heerenstoel 184 heidedorpen 243 Heiligen - Anna 220 - Christoforus 56 - Maarten zie Martinus - Martinus 46, 55, 220 - Onze Lieve Vrouwe 220 hek, toegangs- 78 hekwerk 185, 187 herberg 27, 174 herenbanken 20, 53, 153 zie ook gestoelte hermitage 74 zie ook kluizenarij hertenhuis 191 hertenkamp 185, 189, 191 hofje 56, 57 Hoge Hiem 72 Hoge Huis(Huys) 27 Hoog, het 72 Hooghuis 775 Hui(j)s Beintema 228 - Bommelatijer 173 - Bunlatiro 173, 227 - Idema 230 - Terhorne 184 - Ter Noord 162 Hulck de Dwinger 154 ijskelder 185, 189 ijzergieterij 117, 143 jachthonden, bronzen 192 jachthuis 195 kaaskamer 115 zie ook melkkamer café 192, 194 kalkhuis 70 kalkoven 70, 143, 154 kastelein (van Oostbroeksterland) 755 kerk, Gereformeerde 27, 56, 112, 141 keuterij 26, 78, 128, 130, 158, 162, 192, 194, 245 klok 27, 56, 141, 142, 152, 154, 227 klokhuis 152 klooster Buweklooster 114, 194 - Galilea 18, 25, 140 - Genezareth 6 - Gerkesklooster 3, 6, 75, 27, 22, 775, 116, 137, 138, 140, 142, 209, 212 - Möns Oliveti (Olijfberg) 777, 179, 180 - Sion 228 - Veenklooster 194, 229, 230 - Vrouwenklooster zie Galilea kloostergang 180 kloostermoppen 66 kloostergoed 25 kluizenarij 191 zie ook hermitage koepelkamer 188, 189 zie ook tuinkamer collectezakkenkapstok 20 kraalprofiel 224 kuiperij 194 landgoed 156 landhuis Bouricius 74 - Braak 73 - Nijenburgh 74, 158 - Vaartzicht 64, 73, 158 lantsatehuijs 10, 71 latei 57 latwerk 72 leilinden 775 legersteden 183 leien 6 logement 62, 64 markt, jaar- 39, 140 - week- 39 melkfabriek 75 6 melkkelder 156, 230 zie ook kaaskamer modderberg 189, 191 molen, cichorei- 70 - houtzaag- 79, 143 - industrie 69, 130, 228 - koren- 24, 140, 142, 162, 192, 195 - olie- 70 - pel- 143 - polder- 79, 116, 231 - ros- 70 - spinnekop- 70 molenaarswoning 117 munten, Karolingische 162 muurschildering 55 zie ook gewelfschildering noodstal zie travalje onderwijzerswoning zie schoolmeesterswoning ontwerptekening zie tekening, bouw opvaart 75, 192 orgel 46, 52, 53, 125, 153, 225 Oud Kollumerland, Stichting 112 overturn 74 paardenboxen 188 pannen, Enkhuizer 752 panne werck 174 park 189 pastorie 5, 9, 27, 56, 64, 68, 154 - land 70 pauwefiguur 20 paviljoen van latwerk 72 petgaten 171 piscina 224 pomp zie duiker poort 72, 73 poortgebouw 114 portaal 53 portret(ten) 76, 184, 188, 230 postkantoor 68 2 5 4 R E G I S T E R S prehistorische woonplaats 130 preekstoel 7, 19, 52, 127, 141, 153, 225 put 174 rechthuis 60 rechtssteen 19, 21 rentenierswoning 66, 68 ringmuur 10, 152 Ritske Boelema Gasthuis 25 rondboogfries 19, 222 rouwborden 8, 54, 153 ruit, gebrandschilderd zie glas sarcofaagdeksel 47 sat(h)e, Abbema 73 - Riddersma 116 ~ Star(c)kenborg 180 - Walta 775 schalen (kistwerk) 47 schans 18, 137, 138, 140 school 22, 23, 109, 141 - lagere 59 - Latijnse 39, 59 schoolgebouw 5, 9, 24, 113, 141, 755, 174 schoolmeesterswoning 9, 24, 113, 141, 174, 227 schoorsteen, Engelse 9 schuiframen 79 sluizen 18, 76 - schut- 137 - spui- 137, 140 sluiswachterswoning 140 sluitbalk 125 Soete Naam Jesusgilde 25 State - Allema 755 - Au(g)sburg 5 - Bama (Groot en Klein) 75 - Bennema 113 - Beslinga 185 - Bootsma 73 - Broersma 74 - Brongersma 113 ~ Buma 68, 227 ~ Clant 3 - Eijsinga 25 - Eysma 25, 756, 212 - Fogelsangh 60, 180 - Foyinga 113 - Herwey 10 - Idema 229 - Jellema 72 - Jeltinga 775, 116 - Jeppema 74 - Juma 68 ~ Meckema 70 - Obbema 76 - Oud Meckema 77 - Phaesma 71 ~ Rosema 20, 25, 28, 113, 184 ~ Sjoorda 73 ~ Tadema 77, 116 - Tochma 76 - Wattema 212 - Wiarda 76 ~ Wijtsma 25 steen, Escauzijnsche 725 - Vaurion 57 zie ook zandsteen en tufsteen steenhuis 9, 25, 74 ~ Jellema 72 stens, het 116 stichtingssteen 111, 142, 154, 755, 227 stins 77, 74, 76, 142 - Eysma- 127, 156 - Meckema- 77 - Phaesma- 77 - Sjoorda- 73 - Tadema- 77, 116 - zaal- 156 stinshiem 127 stoel van de Stadhouder 188 stoeppaal zie stoepsteen stoepsteen 142, 225 stookhut 77 zie ook vuurhut en bakhuis stucplafond 26 stucwerk 60 tapijt, Deventer 188 tegeltableau 181 tekening, bouw- 27, 28, 59, 79, 227 - technische 64, 140 terp 75, 46, 75, 117, 130 - de Groene weg 117 - Kollumer- 775, 116, 117 terpdorp 75 terprestant 231 terpzool 231 terra-cotta 68 theehuis 72, 158, 191 theepaviljoen 65, 192 theekoepel 192 ticheloven 72 tichelwerk 174 tolhuis 27, 156 trap 68 traptoren 47 travalje 64 Treckwech 183 Trekvaart 5, 28, 40, 68, 69, 755, 162, 171 tufsteen 47, 52, 224 tuigkast 188 tuin 20, 60, 64, 65, 154 tuinaanleg 77 tuinkamer 188 tuinvazen 73, 192 turf 7 turfwinning 171 uithof 6, 17, 18, 22, 142, 180, 209, 212, 229, 230 uitzichtkoepel 189 vazen, gietijzeren 187 venen 18 verlaat, Kollumer 64, 755 vermaning 56 vijver 73, 189 Vlaamse topgevel 10, 22, 56, 68, 184 Vlek 39 voetstukken 191 voorhistorische woonplaats 10 vuurhut 68, 128, 228 waag 62, 63 wachthuis 27, 140 wapenborden 225 Warf 25, 28, 212 Waterschap - Fryslân 112 - Zeedijken 112 weeskinderen 6 werkhuis 58 Werff zie Warf wijzerplaat 47 windroos 112 windvaan 112, 142 woudhuisje 128,244 zaadzolder 129 zaadzoldervenster 78, 79, 775 zandsteen - grijze of witte 8, 50, 225 - rode 47, 50, 125, 180, 222, 225 zetel 188 zijlbrief 140 zilver 6, 7, 8, 10, 21, 56, 226 zwanenhalsband 76 zwanejacht 25 zoldering 76 zwerfkei 46 zomerhuis 72 R E G I S T E R S Register van topografische namen Achtkarspelen 3, 18, 121, 177, 179, 215, 243 Amgadorpe 113 Amsterdam 53 Annyebuiren 39 Annynghedorp 116 Antwerpen 56 Appingedam 53 Augsbuurt 53, 74, 114 Augustinusga 77 Beetgum 71, 185 Bergumermeer 39 Bornwerd 10 Boxum 10 Bozum 226 Bremen 185 Buitenpost 6, 9, 20, 57, 114, 775 Burum 141, 158, 212 China 54, 72 Damwoude 6 Dantumadeel 39, 149, 215, 243 Dokkum 8, 52, 54, 228, 230 - abdijkerk 224 - deken van 6 - streekarchivariaat 5, 152, 220 Dokkumer Diep 149 Drachten 186 Drenthe 184 Drogeham 177 Ee 2/2 - Obbema State 76 Engwierum 180 Enkhuizen (Enchusae) 21, 127 Eskespolder 78 Farmsum 54 Ferwerd 6 Franeker 21 Friens 185 Genum 6, 7 Gerkesbrug 18 Gorredijk 58 's Gravenhage 24, 117, 143 Groeneweg 117 Groningen 15, 18, 21, 52, 57, 70, 152 - Rijksarchief 54 - Rijksgebouwendienst 6 Grootdiep 39 Grouw 143 Hallum 73 - Feitsma State 58, 71 Hardegarijp, pastoor van 6 Harkema Opeinde 114 Harlingen 9, 10, 112 Heerenveen 73 Heiligerlee 8 Hoogezand 79 Jelsum 177 Keatlingwier 228 Clairvaux 18 Kollum 3, 9, 75, 20, 56, 127, 154, 162, 171, 174 Kollumerterp 115, 117 Kollumerzwaag 161, 171, 177, 243 Kollumerzwaagstervaart 129 Colmerstadt 39 Kolonelsdiep 143 't Convent 180, 229 Lauwers 18, 26, 137, 143 Lauwerszee 75, 137 Lauwerzijl 137 Leens 142 Leeuwarden 6, 9, 18, 53, 54, 56, 68, 71, 75, 141, 156, 792, 225 - Fries Museum 6, 9, 18, 46, 53, 72, 125, 181, 220 - Nieuw Stads Weeshuis 181 - Provinciale Bibliotheek 19, 220 - Rijksarchief 8, 26, 55, 59, 70, 79, 140, 180 Lillingwald 3 Loo, het 188 Loppersum 52, 55, 56 Lutjewoude 3, 154 Menaldum 212 Metslawier 77 Midwolde 154 Monken Nijen Zijll 137 Munnekezijl 18, 26 Nieuw Kruisland 109, 209 Nieuwe Zwemmer 76, 215 Nittershoek 137 Nuerenberg 56 Oostdongeradeel 212 Oosterbierum 52 Oost Indië 72 Oranjewoud 792 Oudemirdum 777 Oude Zwemmer 275 Oudkerk 6, 73 Oudwoude 54, 55, 63, 127, 128, 171, 180, 184, 215 Pieterzijl 109, 137, 209 Pomp, de 109 Pompsterried 109 Raecken, de 114 Reitdiep 137 Rinsumageest 6, 39, 149 Rintjehoek 112 Rodenburg 76 Rome (n) 230 Ruigewaard 137 Sandwielsterdijk 76 Schalder 114 Scharnehuizen 26 Schipsloot 75 Steinfurt 185 Stroobos 777 Ter Luine 109, 209 Ternaard 10 Tietjerk 191, 192 Tilburg 79 Triemen 227 Twijzelerheide 121, 143 Uithuizen 55 Utrecht, provincie 26 -, Oudmunster 6 Veendam 79 Veenklooster 154, 171 Visvliet 75, 757 Vlie, het 154 Vlieland 74 Waaxens 187 Warfstermolen 25, 28, 231 Westdongeradeel 54, 72 Westergeest 60, 74, 173, 174, 181, 183 Wirdum 116 Witmarsum 70 Workum 72 Wouden 149 Wijgeest 149, 156, 215 Wijk bij Duurstede 226 't Zand 55, 56 Zandbulten 121, 173 Zandwielen 149 Zandwielsterdijk 149 Zoutkamp 137 Zwaagwesteinde 121, 125, 243 Zwaech 121 Zwagerveen 121, 177 Zijlsterried 39 Colofon Vormgeving SDU vormgeving (Karel F. Treebus), 's-Gravenhage Zetwerk, litho's en druk SDU drukkerij, 's-Gravenhage Lettertype Times (digiset) Bindwerk Boekbinderij van Rijmenam bv, 's-Gravenhage ISBN 90 12 05880 5