DE NEDERLANDSE MONUMENTEN VAN GESCHIEDENIS EN KUNST De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst GEÏLLUSTREERDE BESCHRIJVING UITGEGEVEN VANWEGE DE RIJKSCOMMISSIE VOOR DE MONUMENTENBESCHRIJVING DE PROVINCIE FRIESLAND NOORDELIJK OOSTERGO DEEL II: DE GEMEENTEN WESTDONGERADEEL EN OOSTDONGERADEEL RIJKSDIENST VOOR DE MONUMENTENZORG, ZEIST Noordelijk ostergo De Dongeradelen DOOR HERMA M. VAN DEN BERG Met medewerking van D. J. van der Meer inzake genealogisch en eigendomshistorisch onderzoek Afbeeldingen naar tekeningen door W. J. Berghuis en T. Brouwer Foto's door A. J. van der Wal en anderen STAATSUITGEVERIJ, 'S-GRAVENHAGE 1983 Auteursrecht voorbehouden ©. Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage 1 983 Behoudens uitzondering door de Wet gesteld mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende(n) op het auteursrecht niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking. De uitgever is met uitsluiting van ieder ander gerechtigd de door derden verschuldigde vergoedingen van kopiëren, als bedoeld in artikel 17 lid 2, Auteurswet 1912 en in het K.B. van 20 juni 1974 (Stb. 351) ex artikel 16b Auteurswet 1912, te innen en/of daartoe in en buiten rechte op te treden. Save exceptions stated by the law no part of this publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or other means, included a complete or partial transcription, without the prior written permission of the publisher. Only the publisher is qualified to collect the dues indebted by others for copying. ISBN 90 12 03830 8 Voorbericht Het tweede deel van de Geïllustreerde Beschrijving van de Monumenten van Geschiedenis en Kunst in Noordelijk Oostergo behandelt de gemeenten Westdongeradeel en Oostdongeradeel, rechtsopvolgers van de gelijknamige grietenijen. In de Middeleeuwen vormde Dongeradeel, dat zijn naam ontleent aan de stad Dokkum, een eenheid, doorsneden door het riviertje de Paesens. De beide gemeenten zijn daarom historisch zeer nauw verbonden en vragen om behandeling in één deel. Ook voor dit deel geldt, wat in het Voorbericht tot het deel Ferwerderadeel werd gesteld: de ontwikkeling van het gebied en de rol, die de grietenijen gespeeld hebben in de loop van de geschiedenis, kan niet gezien worden los van de omgeving. Voor de behandeling daarvan wordt daarom verwezen naar de Inleiding, die is afgedrukt in het deel Ferwerderadeel van 1981. De teksten over de nederzettingsvormen van de dorpen zijn ook in dit deel van de hand van drs. L. Prins, die over de molens van G. van Wezel. Ook voor dit deel geldt, dat is afgezien van de vermelding of een monument al dan niet als zodanig is geregistreerd. Een uitzondering is gemaakt voor de terpen, daar de datering daarvan is gevolgd naar de omschrijving in het Register van beschermde monumenten; genoemd worden bovendien de terpen, vermeld in H. Halbertsma's Terpen tussen Vlie en Eems (1963). Eveneens is afgezien van de voorheen gebruikelijke opsomming van Romeinse en voorhistorische vondsten. Wel worden, evenals in het deel Ferwerderadeel, de niet meer bestaande bouwwerken genoemd, waarvan de locatie of een afbeelding bekend is. De heer D. J. van der Meer te Roordahuizum, die jarenlang studies heeft verricht met betrekking tot de states in dit gebied en hun bewoners, vonden wij bereid tot medewerking. Veel van zijn materiaal berust op bestudering van de rechterlijke archieven van de grietenijen, waarvan de inventaris reeds in 1919 is gepubliceerd door J. L. Berns. Wij zijn bijzonder verheugd, dat de heer Van der Meer bereid was de gegevens, die hij in een werk over de states integraal wil publiceren, reeds ter beschikking te stellen als documentatie van dit deel. Wij menen dat de geschiedenis van de states meer beeldend is geworden dan uit de enkele soms gebrekkige afbeeldingen mogelijk zou zijn geweest. Het latere bronnenmateriaal staat onder de hoede van het streekarchivariaat te Dokkum, dat een gedrukte inventaris verzorgde van het gemeentelijke archief van Westdongeradeel en uittreksels maakte van een aantal kerkvoogdijarchieven. Wij danken de streekarchivaris de heer W. T. Keune voor zijn hulp bij het beschikbaar stellen van deze gegevens, waarvan het merendeel door de auteur in origineel werd gelezen. Boerderijen zijn in de eerste plaats behandeld wanneer zij op historische grond staan; voorts is voor keuze van afbeelding en beschrijving bepalend geweest de vorm of het feit dat zij gedateerd zijn. Ook voor dit deel geldt, dat in volgorde behandeld worden de dorpsplattegrond, de kerk, de openbare gebouwen, de states in het dorp, overige panden en eventuele industriële gebouwen in het dorp, vervolgens de terpen binnen het dorpsgebied met de eventuele daarop staande gebouwen of verdwenen gebouwen, zoals kloosters, states ; daarna de niet op terpen staande gehuchten, states, boerderijen en ten slotte poldermolens en overige monumenten binnen een dorpsgebied. De spelling van aardrijkskundige namen is VI VOORBERICHT gevolgd naar de Lijst van Nederlandse Gemeenten, uitgegeven door Vuga, 's-Gravenhage 1978. De bouwkundige tekeningen zijn van de hand van W. J. Berghuis, werkzaam bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, die wederom in voortdurende dialoog met de auteur een werkzaam aandeel had in de totstandkoming van de bouwhistorische teksten. Voor de maatzuiverheid van de tekeningen wordt ingestaan. Zij zijn getekend op schaal 1: 5o en in principe uniform zesmaal verkleind. De ervaring met het verkleind reproduceren in vlakdruk heeft geleerd, dat er met iets zwaardere lijnen getekend moet worden, waardoor minder details kunnen worden weergegeven dan voorheen wel gebruikelijk was. De originele tekeningen en het schetsmateriaal zijn in het archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist te raadplegen, de veldschetsen van de opgravingstekeningen in de archieven van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort c.q. van het Biologisch- Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Groningen. Een aantal boerderijen in dit gebied was opgemeten door de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek te Arnhem en wij danken de directie voor de mogelijkheid deze tekeningen te kunnen reproduceren, waarbij slechts van die tekeningen gebruik is gemaakt, die de bestaande toestand weergeven. Ook voor de Dongeradelen lagen veel opmetingswerk en aantekeningen gereed in portefeuille, in de jaren 1943-45 verricht door H. van der Wal. De meeste kerken in dit gebied zijn echter sindsdien gerestaureerd, waarbij diverse details aan het licht kwamen, die tot en met 198o verwerkt zijn. Ten aanzien van de datering van de bouwperiodes is de gebruikelijke cijfercode toegepast, waarbij het Romeinse cijfer de eeuw aanduidt en een hoofdletter A of B de eerste dan wel tweede helft van de eeuw, terwijl met kleine letters kwarteeuwen worden aangeduid. Van de 18e-eeuwse waterstaatswerken aan de Dokkumer Nieuwe Zijlen hebben wij gemeend enkele van de bewaard gebleven originele tekeningen te moeten weergeven. Van de opgravingen, die onder leiding van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek geschiedden, werden de gegevens naar de veldtekeningen verwerkt. Een woord van dank aan de medewerkers van die Dienst voor de berichtgeving en het ter beschikking stellen van de veldtekeningen is hier zeker op zijn plaats. Ook G. Elzinga stelde veldtekeningen van opgravingen ter beschikking, die onder zijn leiding namens het Biologisch-Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Groningen verricht werden. De dorpsplattegronden zijn getekend door T. Brouwer, verbonden aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, naar de kadastrale minuutplans, schaal 1: 2500, die te Leeuwarden bewaard worden. Deze tekeningen zijn driemaal verkleind. De tegenwoordige toestand kan worden afgelezen van de luchtfoto's naar negatieven van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers te Apeldoorn; zij waren het resultaat van loodrechte opnamen op schaal 1: 8000, die in 1971 gemaakt werden, en ze zijn afgedrukt op schaal 1: 6000. Het merendeel van de foto's werd gemaakt door A. van der Wal, fotograaf bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, die geen moeite spaarde om tot het gewenste resultaat te komen. Tekst en inhoud van dit boek zijn tot stand gekomen mede dank zij de hulpvaardigheid van talrijke geïnteresseerden in Leeuwarden, ter plaatse en elders in den lande. Wij zijn daarvoor zeer erkentelijk en danken in het bijzonder dr. M.P. van Buijtenen te Utrecht, die ook voor dit deel de tekst kritisch doornam en van zijn grote kennis van het gebied de auteur steeds vrijgevig deelgenoot maakte ; ook de vertalingen uit het Latijn zijn, behalve wanneer anders is vermeld, van zijn hand. Bij de beschrijving van grafzerken, rouwborden e.d. is mede gebruik gemaakt van de verzameling gegevens, die op het Rijksarchief in Friesland bewaard wordt als voorbereiding tot de uitgave van volgende delen van de `Grafschriften tussen Flie en Lauwers'. Slechts die zerken zijn overigens vermeld, aan welke kunsthistorische betekenis kan worden toegekend. De klokopschriften zijn gevolgd naar de inventarisatie, in en kort na de Tweede Wereldoorlog gemaakt onder leiding van de toenmalige Rijksarchivaris dr. A. L. Heerma van Voss, met aanvullingen wat betreft de klokken in de gemeente Oostdongeradeel van de hand van de toenmalige gemeentearchitect S. Vellema. Alle medewerkers van bibliotheken, archieven, van de Dienst van het Kadaster en VOORBERICHT de Openbare Registers, van het Fries Museum te Leeuwarden, ambtenaren van de gemeenten Westdongeradeel en Oostdongeradeel en particulieren, die gedurende de jaren van onderzoek de samenstellers behulpzaam waren, willen wij hier gaarne danken voor hun bereidwilligheid. Ook denken de samenstellers met genoegen aan zovele beheerders van kerkelijke eigendommen, kerkvoogden, kosters en ook aan bewoners van huizen en boerderijen, die hen over het algemeen met grote welwillendheid bejegenden bij dikwijls herhaalde en meestal onaangekondigde bezoeken. Ten slotte gaat onze dank uit naar de medewerkers van de Staatsuitgeverij en -drukkerij en in het bijzonder naar de heer G. R. van der Meulen, tijdelijk medewerker, die de auteur veel correctie uit de hand nam en behulpzaam was bij het samenstellen van het register. De Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving F. TH. DIJCKMEESTER,voorzitter F. J. L. VAN DULM,secretaris Zeist, januari 1983 Inhoud INLEIDING, blz. XI Lijst van afkortingen in de litteratuuropgaven gebruikt en enige veel voorkomende afkortingen en begrippen, blz. xvii A. DE GEMEENTE WESTDONGERADEEL, blz. 1 OVERZICHTSKAART, blz. 2 Bornwird, blz. 3 Bornwirdhuizen, blz. 9 Brantgum, Dorp, blz. 17 Buitengebied, blz. 22 Foudgum, blz. 29 Hantum, blz. 41 Hiaure, blz. 41 Buitengebied, blz. 5o Hantumhuizen, blz. 63 Hantumeruitburen, blz. 81 Holwerd, Dorp, blz. 87 Buitengebied, blz. 103 Moddergat, blz. 131 Nes, Dorp, blz. 143 Buitengebied, blz. 149 Raard, blz. 163 Ternaard, Dorp, blz. 169 Buitengebied, blz. 179 Waaxens, blz. 1 93 Wierum, blz. 2 15 B. DE GEMEENTE OOSTDONGERADEEL, blz. 233 OVERZICHTSKAART, blz. 234 Aalzum, blz. 235 Anjum, Dorp, blz. 247 Buitengebied, blz. 264 Ezumazijl, blz. 265 Oostmahorn, blz. 267 Overig buitengebied, blz. 268 Ee, Dorp, blz. 285 X INHOUD Buitengebied, blz. 300 Engwierum, Dorp, blz. 317 Buitengebied, blz. 326 Dokkumer Nieuwe Zijlen, blz. 326 Overig buitengebied, blz. 327 Jouswier, blz. 339 Lioessens, Dorp, blz. 347 Buitengebied, blz. 352 Metslawier, Dorp, blz. 357 Buitengebied, blz. 367 Morra, Dorp, blz. 3 83 Buitengebied, blz. 390 Klooster Weerd, blz. 390 Overig buitengebied, blz. 391 Niawier, Dorp, blz. 399 Klooster Sion, blz. 403 Nijkerk, Dorp, blz. 411 Buitengebied, blz. 421 Oostrum, Dorp, blz. 429 Buitengebied, blz. 436 Paesens, Dorp, blz. 445 Buitengebied, blz. 45o Wetzens, blz. 455 ADDENDA, blz. 470 BRONVERMELDING FOTO'S, blz. 471 REGISTERS, blz. 473 BIJLAGEN (los in achtervak) Grietenijkaarten van Schotanus 1718 (afb. 733 en 734) Grietenijkaarten van Eekhoff 1853 (afb . 735 en 736) Eerste Militair Topografische Kaart (afb. 737) Landschapsplan (afb. 738 en 739) ONTSTAAN VAN DE BODEM * Voor de behandeling van algemene vragen inzake bestuur, rechtspraak, bewoning en historische geografie zie de Inleiding van Noordelijk Oostergo, deel I, Ferwerderadeel, 's-Gravenhage 198i. Inleiding` In Noordelijk Oostergo raakten de Dongeradelen later bewoond dan het westelijk deel van het onbedijkte kweldergebied, Ferwerderadeel. Aan de hand van bodemonderzoek in een aantal terpen in de Dongeradelen is vastgesteld dat kort voor het begin van de jaartelling ook dit gebied door de zee zo hoog was opgeslibd, dat bewoning mogelijk werd (J. W. Griede, Het ontstaan van Friesland's noordhoek, Amsterdam 1978, 95, 96). In de Romeinse tijd waren veel van de later bekende nederzettingen bewoond, getuige archeologische vondsten in verscheidene dorpsterpen. In de eerste vier eeuwen van de jaartelling verslechterden de bewoningscondities door verhoogde zee-activiteit en was bewoning alleen op terpen mogelijk. Nadien trad hierin verbetering op, zij het dat de laagste delen tussen omstreeks 800 en i 000 nog regelmatig door de zee werden overspoeld. Met de aanleg van zeekerende dijken, vermoedelijk in de tweede helft van de tiende eeuw en later, werd de invloed van de zee op de vorming van het landschap beëindigd en bleven voormalige afwateringsgeulen naar de Waddenzee in het landschap achter, waarvan sommige als sterk kronkelende vaarten en sloten in het verkavelingspatroon herkenbaar zijn gebleven. Voorbeelden daarvan zijn de Paesens, de Ketelvaart ten zuidwesten van Ternaard en de Hulp ten noordwesten van Hantumhuizen gelegen. Het gebied kent buiten de terpen en dijken geringe hoogteverschillen, van 1,5 meter boven N.A.P. tot I meter beneden N.A.P. Globaal gezien zijn de hoger gelegen gronden in een brede strook langs de Waddenkust en in de vorm van een aantal ruggen meer landinwaarts gelegen. Deze gronden zijn opgebouwd uit zandige sedimenten die in het eerste geval dicht langs de kustlijn en in het tweede geval in enkele diep het binnenland indringende wadgeulen zijn afgezet. De hoger gelegen gronden hebben in veel gevallen het uitgangspunt voor de bewoning gevormd en derhalve de ligging van een aantal terpdorpen mede bepaald. Uit de litteratuur zijn de volgende ruggen met daarop gelegen nederzettingen bekend (Griede, I o2—I o6) : de rug Niawier—Wetzens—Aalzum, Holwerd—Waaxens—Brantgum, MetslawierJouswier— Ee en de ruggen tussen Engwierum, Ee en Tibma. Hoog gelegen gronden bevinden zich voorts langs het Dokkumer Grootdiep en in de Engwierumerpolder. Het betreft hier gronden die door een langdurige buitendijkse ligging, tot in de I 8e eeuw, hoog zijn opgeslibd. Door de geringe hoogteverschillen en het geleidelijke verloop daarvan vallen de hier besproken gronden niet sterk op in het landschap en worden ze nog het duidelijkst gemarkeerd door hun gebruik als bouwland. De lager gelegen gronden zijn vanouds als grasland in gebruik. Het hoogteverschil met de hiervoor genoemde gronden komt gedeeltelijk voort uit de sterkere inklinking van deze kleigronden ten opzichte van de meer zandige ruggen, maar is verder veroorzaakt door klei- en vooral veenwinning die in het gebied op uitgebreide schaal heeft plaatsgevonden. De kleiwinning zal in verband hebben gestaan met de steenbakkerijen die in Noord-Friesland uit de Middeleeuwen bekend zijn en waarvan de baksteen onder meer diende voor de bouw van kerken en kloosters. De veenwinning, die van ongeveer het begin van de jaartelling tot in de Middel XII NEDERZETTINGEN DE NAAM DE GRENZEN DE AFWATERING INLEIDING eeuwen plaatsvond, werd uitgevoerd voor de winning van zout uit het met zeewater doordrenkte afgestorven plantaardig materiaal. Om de veenlaag te kunnen bereiken moest eerst een kleilaag van soms verscheidene decimeters dikte worden verwijderd. In laag gelegen en tot voor kort vrijwel onbewoonde gebieden als de Anjumer Kolken, De Mieden, Polder Jouswier en de Foudgumer Kolken heeft de veenwinning op uitgebreide schaal plaatsgevonden (Griede, 108). In totaal zeven nederzettingen in het gebied worden genoemd in de goederenlijsten van het klooster Fulda, die gedateerd worden op de tweede helft van de negende eeuw en op het jaar 945. Als dorpstype heeft zich naast de voor Noordelijk Oostergo kenmerkende ronde dorpsterpen met een daarop georiënteerde plattegrond een type ontwikkeld dat jonger lijkt en gekenmerkt wordt door een terp van geringe hoogte en een dorpsplattegrond die vierkant of rechthoekig van grondvorm is. Naast de vorming van dorpskommen heeft zich vooral na de aanleg van zeedijken een verspreide bewoning buiten de kommen ontwikkeld. De gemeenten Westdongeradeel en Oostdongeradeel zijn de rechtsopvolgers van de gelijknamige grietenijen en vormden vóór de 15e eeuw tesamen één grietenij. Zoals bij verscheidene andere `delen' van Friesland werd de naam van de grietenij ontleend aan de voornaamste plaats in het gebied gelegen. Dokkum heette in de middeleeuwen ook Dokkinge en daarvan afgeleid schreef men Dockinghere, wat als deelsnaam Donchgheradeel oplevert (T. Hoekema in Fryske Plaknammen XI, 1958, 8 en Us Wurk 1963, 48). Dat deze plaats niet centraal in het `deel' lag, zal samenhangen met de aanwezigheid van een open zeearm van de Lauwerszee (het latere Dokkumerdiep), waarbij Dokkum ontstaan is en waaraan de stad in de Middeleeuwen haar bloei te danken had. Dongeradeel was als geheel het achterland van de havenstad. In de ie en I 6e eeuw had Dongeradeel, evenals het zuidelijk gelegen Dantumadeel en Kollumerland een rechthuis binnen de stadsveiligheid (D. de Vries, Het voormalig recht- en weerhuis van Oostdongeradeel te Dokkum, Oostergo 1888). De grenzen van de Dongeradelen worden bijna geheel door waterlopen en de kust bepaald. Alleen aan de westzijde grenst Dongeradeel met een drassig, in de I 9 eeuw ingepolderd gebied aan Ferwerderadeel. De zuidelijke grens loopt zeer grillig en volgt kennelijk de oude loop van de Ee. De Damzijl bij Bornwird, waarmee op de Ee werd geloosd, lag ongeveer 5oo meter noordelijk van de tegenwoordige Ee. De bij doorgraving van de bochten ontstane legen' behoren dan ook nog steeds tot Dantumadeel. In 1925 is het grondgebied van de stad uitgebreid ten koste van de Dongeradelen. Tot dat jaar reikte het stadsgebied niet buiten de grachten rond de omwalling. In 1960 werd de grens met Westdongeradeel gewijzigd, waardoor Betterwird bij de stad kwam; ook aan de oost- en noordoostzijde werd de bouwgrond van de stad aanzienlijk vermeerderd, waardoor het zogenaamde Vogelland en de plaats Osseweide nu onder de stad vallen. Tot in de 15 e eeuw was de Paesens, die van Betterwird ten westen van Dokkum met enige grote bochten tot aan het gelijknamige dorp aan de waddenkust loopt, naast het Dokkumerdiep, de belangrijkste afwateringsstroom. In Oostdongeradeel liep bovendien de Zuider Ee van Dokkum meer oostwaarts naar de latere Ezumazijl aan de Lauwerszee. Aanvankelijk bestond deze waterloop uit een tweetal kleinere, die na doorgraving van de eerdergenoemde rug Metslawier—Jouswier—Ee met elkaar in verbinding werden gebracht. De naam `Zuider Ee' lijkt alleen verklaarbaar, wanneer men rekening houdt met een kaartbeeld dat een kwartslag naar rechts is gekeerd, waarbij de Ee tussen Dokkum en Leeuwarden de noordelijke stroom moet hebben gevormd. Een dergelijke afwijkende oriëntatie, in het Westnederlandse en Vlaamse kustgebied een betrekkelijk bekend verschijnsel, was in Noord-Nederland een zeldzaamheid (J.W. Muller, Eene cartographische vraag nopens de oriëntering in vroegeren tijd, Tijdschrift K.N.A.G. XL, 1923, 120-126). Ook de naam INLEIDING XIII en de ligging van het dorp Ee, op 2,5 kilometer ten zuiden van de Zuider Ee en slechts een kilometer noordelijk van het Dokkumer Grootdiep zijn in dit verband raadselachtig. In een later stadium heeft men de afwatering in de Dongeradelen geregeld door middel van sluizen, de Raarder- en Bornwerderzijl. Ook oostelijk van Dokkum moest na de bedijking door middel van zijlen in de dijk op het Diep gespuid worden. Door het bedijken van de Waddenzee moest ook de uitstroming van de Paesens geregeld worden door een sluis. De noordelijke dorpen verenigden zich voor het onderhoud daarvan in het zogenaamde Pagstrazijlvest; hetzelfde gold voor de uitstroming van de Zuider Ee; de Ezumazijl werd beheerd door het Ezumazijlvest, waarin een aantal dorpen van Oostdongeradeel deelnam. De zeedijken hadden aanvankelijk niet veel weerstand en zeker niet tegen stormvloeden, zoals die in 1219, 1287-88, 1318, 1409 en herhaaldelijk in de 16e eeuw plaats hadden (M.K.E. Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, Assen 1971-77). Na de dijkdoorbraak van 157o werden afdoende maatregelen genomen door bij Holwerd en Ternaard de dijk verder buitenwaarts te leggen en kwelders in te polderen. De 17e-eeuwse bronnen wijten afslag bij Wierum en Nes aan het terugdringen van de zee bij Holwerd. Verder oostwaarts daarentegen kon weer land gewonnen worden: de Anjumer- en Lioessenser polder dateert van 1592. Wegens dichtslibbing moest de Paesenser sluis in 1449 reeds gesloten worden en de afwatering werd nu westwaarts gericht en via het Bornwerderzijl naar de Dokkumer Ee geleid. Hier ligt waarschijnlijk de aanleiding van eeuwen wateroverlast. Ook de bouw van een nieuw Leppezijl in 1478 bracht voor de Dongeradelen geen verbetering. In 1527 werd deze opnieuw oostwaarts verlegd en ten slotte bij de omwalling van de stad Dokkum in 1580-83 in de stad gebracht. Een sluis tussen de stad en Oostdongeradeel in 1633 en een tweede bij het Schapedijkje in de Zuider Ee hadden op den duur evenmin voldoende resultaat. Eerst de afsluiting van de open zeearm door middel van de Nieuwe Dokkumer Zijlen in 1729, waarvoor sedert de Kerstvloed van 1717 plannen gemaakt waren, maakte beheersing van de waterstand mogelijk, daar men het zeewater met zijn eb en vloed tot de Lauwerszee kon beperken. De hogere waterstand van Westdongeradeel ten opzichte van die van het oostelijk deel bleef echter een strijdpunt vormen. Eerst in 182o is een afdoende regeling getroffen door een dijk te leggen van Dokkum naar Holwerd en het gehele gebied oostelijk daarvan tot één poldergebied te maken en als waterschap te beheren. In de tweede helft van de 19e eeuw kwamen aanvullende afwateringen tot stand door de poldermolen Damzijl, bij Bornwerd in 1871 en een aparte bemaling van het Hantumerleeg in I880. In die tijd zijn vele poldermolens gebouwd en soms ook spoedig daarna weer afgebroken. De Paesens en de Zuider Ee werden uitgediept en verbreed. Plannen voor stoomgemalen, die in de 19e eeuw reeds gemaakt waren werden eerst in 1924 goedgekeurd en in de volgende jaren uitgevoerd. Windmolens werden toen overbodig en verdwenen langzamerhand; ook de levendigheid van sluizen en bruggen verdween nu het waterpeil mechanisch beheerst werd. De strijd met het water was onzichtbaar geworden. De ruilverkaveling heeft de laatste bruggen doen verdwijnen (J. ter Steege en C. Boers, De strijd om en tegen het water in de Dongeradelen. Dokkum 1973). BESTUURSCENTRA Als vroegste woonplaats van een grietman van de Dongeradelen wordt Anjum genoemd in 1242 (Van Buijtenen, Leppa, I2). Ruim een eeuw later komt Riowrd Jarichsma voor als `grietman in Dongredelen' (Sipma I , 5). Waarschijnlijk woonde hij op Jaarsma State te Metslawier, dat blijkens de ligging in de onmiddellijke nabijheid van de kerk en op de dorpsterp vroeg een belangrijke state geweest moet zijn. Deze situatie kennen we in de Dongeradelen slechts te Metslawier en te Engwierum, waar Dotinga direct ten westen van de kerk lag op de dorpsterp. Een Jaarsma State te Holwerd aan de zuidwestelijke rand van de dorpsterp lijkt dan ook minder in aanmerking te komen als woonplaats van de 14e-eeuwse grietman. Eerst in de I6e eeuw was het Holwerdse Jaarsma State de woning van een XIV INLEIDING grietman, die dan een collega heeft in Oostdongeradeel. In 1418 is Dongeradeel nog één gebied en wordt het bestuurd door Liowe Dikstera (Sipma I, 29 en IV, 6). Dijkstera State lag aan de oude zeedijk onder Lioessens tegen de grens met Anjum en mogelijk vanouds onder Anjum. Kort daarna komen Westdongeradeelster edelen als grietman voor over een nog ongedeeld Dongeradeel en in 1488 worden er twee delen genoemd (Sipma II, 163), waarna in 1497 een grietman van Dongeradeel `easterside der Paesens' voorkomt (Sipma I, 426). Alleen de Dokkumer Kroniek (I 8e-eeuws handschrift Hesman, archief Dokkum) noemt bij een privilege van rechthuizen binnen de stad, dat in 1469 gegeven zou zijn, reeds twee Dongeradelen. Het ziet er naar uit, dat Oostdongeradeel, waar ook in tegenstelling met het gebied ten westen van de Paesens, twee vrouwenkloosters bestonden en dat aan de monding van de Lauwers grensde, aanvankelijk het zwaartepunt van het gebied vormde en dat het gebied westelijk van het riviertje de Paesens minder bevolkt was. Oostdongeradeel moet meer dan andere grietenijen open hebben gelegen voor invloeden van het oosten en noorden en ook voor belagers. In de 15 e eeuw zijn verscheidene verdragen aangegaan met de machtige stad Groningen (Pax Gronin gana, Groningen 1975). In de 16e eeuw heeft het gebied de nadelen daarvan ondervonden daar het open lag voor landingen zowel van Geuzen als van de Spaanse vloot. Volgens Schotanus werd in de 17e eeuw in Oostdongeradeel het recht gesproken te Metslawier, wat overeenkomt met bovengenoemde traditie ; voor Westdongeradeel noemt Schotanus Hantum als rechtsplaats. Ook in stukken komt een `waarhuis' te Hantum voor. Sedert de I 8e eeuw is echter Ternaard het bestuurlijke centrum van de grietenij geweest. Holwerd had in de 14e eeuw marktrechten (Van Buijtenen, Marktrechten, 26 e.v.). In de 17e eeuw noemt Schotanus daar nog een paardenmarkt, waarnaast, volgens hem en Winsemius, Nes een jaarmarkt had. MIDDELEN VAN BESTAAN Akkerbouw en veeteelt zijn steeds de voornaamste middelen van bestaan geweest. In enkele grotere dorpen is het agrarische karakter naar de achtergrond gedrongen door bestuurs-, markt- of ambachtelijke functies, zoals te Ternaard, Holwerd, Anjum en Metslawier. In de kustdorpen Paesens en Wierum is de visserij van belang geweest; aan de westelijke oever van de Paesens is in de I 8e eeuw zelfs een geheel nieuwe nederzetting ontstaan, Moddergat genaamd. Aan de oostkust ontstond bij de schans Oostmahorn een aanlegplaats, waarvandaan tot de bedijking van het Lauwersmeer in de toe eeuw een bootverbinding met Schiermonnikoog werd onderhouden. Ook bij Ezumazijl is een nederzetting geweest rond het bedrijf van de sluizen. Voordien zou er volgens de kronieken een stad gelegen hebben, Esonstad of Warden geheten, waarvan men resten meende te zien bij laagwater. De archeologie heeft niet meer dan zoutwinningsputten kunnen aantonen. Wel moet er aan de monding van de Zuider Ee in de I5e eeuw een versterking gelegen hebben. Overwegende dat er een vaarroute door de Lauwers liep, die ook naar Groningen leidde, lijkt dit aannemelijk. VERSTERKTE HUIZEN Ook langs de zeedijken en langs de Paesens moet menig verdedigbaar huis hebben gestaan. Daarvan is evenmin iets meer over dan sporen in de bodem, onder meer van een steenoven ten noorden van Anjum. Daar de aldaar gevonden mopsteen lichter van kleur is dan die van de kerk, kan men aannemen, dat de steen diende voor het bouwen van een of meer versterkte huizen, zoals de woning van Rombert van Anjum van 1242. De steenhuizen (stinsen) stonden aanvankelijk op `wieren' ; bij dorpsterpen ontstonden ze vervolgens aan de voet van de terp. In tegenstelling tot de sporen van oudere kerken, hebben sporen van stenen huizen weinig aandacht gehad van bodemonderzoekers, daar deze terreinen ofwel spoedig weer bebouwd moesten worden ofwel in agrarisch gebied liggen. De ingrijpende ruilverkaveling en het daarbij behorende nieuwe wegenplan zal daaraan slechts voor zover het beschermde terpen betreft, iets kunnen verbeteren. Overige ontwikkelingsaanduidingen in het landschap verdwijnen daarentegen definitief. In de oudere litteratuur worden sporadisch aanduidingen gegeven van gevonden KERKGEBOUWEN HERINNERINGEN AAN LEIDENDE FAMILIES INLEIDING `kelders' in terpen, zoals op `het Heeg' aan het Dokkumer Diep ten westen van Ee. Ooggetuigen noemen steenvondsten of kelders aan de Fellingsweg onder Engwierum, op Lutjewier bij Wetzens en op Banga ten westen van Hantumhuizen. Exacter gegevens kunnen wij toevoegen inzake een middeleeuws steenhuis op de dicht daarbij gelegen Popta-state en aan de rand van Holwerd op Bongahuis. Of er vóór de baksteenperiode steenhuizen geweest zijn moet sterk betwijfeld worden. Slechts aan kerken komt de veel kostbaarder tufsteen voor. Eerder dan in de I2e eeuw lijkt geen der nog bestaande kerken gebouwd te zijn. Alle tufsteenkerken of kerkgedeelten zijn met spaarvelden en rondboogfriezen gedecoreerd : het westelijk gedeelte van het schip van Brantgum, de rijk versierde architectuur van Hantum, de kerk van Wierum, zoals die tot 191 I aanwezig was, het westelijk gedeelte van de kerk van Anjum en het gehele kerkje van Wetzens. Voor Lioessens kunnen we daar geen details aan toevoegen, daar slechts een inwendig muurgedeelte uit tufsteen bestaat. In de vroege baksteenperiode, midden 12e eeuw is een groot aantal kerken gebouwd of uitgebreid : toren en voormalig westwerk van Foudgum, dergelijk westwerk te Waaxens, waarvan slechts fragmenten over zijn, het koor van Bornwird, het schip te Nes, waarvan de westgevel over is, het schip van Anjum en van Lioessens, waarvan alleen de noordgevels nog aanwezig zijn en het schip van het kerkje van Aalzum. In de I3e eeuw is vervolgens een aantal kerken uitgebreid en zijn vrij veel kerken van gewelven voorzien. Voorts verrees een aantal forse torens, zoals te Oosternijkerk, Holwerd, Hantumhuizen en mogelijk de in 1869 afgebroken toren van Ee; ook de bescheidener torens van Engwierum en Nes zijn in die tijd ontstaan. Vroeg in die eeuw is de kerk van Hantumhuizen verrezen en die van Nes en Paesens; wat later ontstonden het overwelfde koor te Aalzum en werden de kerken van Wetzens en Bornwird ingewelfd. Ook het schip van de kerk van Hantum en dat van Anjum was in de I 3e eeuw reeds van gewelven voorzien. In de tweede helft van die eeuw kreeg de kerk van Hantumhuizen haar nog aanwezige hoge aan Groninger kerken verwante koepelgewelven en werd in die stijl de kerk van Ee gebouwd, die later van de gewelven ontdaan werd. Uit die periode ook dateert de rijk gedetailleerde en oorspronkelijk overwelfde kerk van Morra, die mogelijk onder leiding van de abdij van Dokkum opgetrokken is. Over de I4e eeuw weten we niet veel, evenmin als over bouwactiviteiten van de roerige 15e eeuw, zo die er geweest zijn. In de 16e eeuw is er duidelijk weer veel gebouwd en vergroot. Uit die periode dateert de gehele kerk van Ternaard, het schip van die van Waaxens, het koor te Brantgum en in Oostdongeradeel de kerken van Oosternijkerk, Oostrum en Jouswier en vergroting en verbreding van de kerken van Anjum en het nabijgelegen Lioessens. Uit de 1 7e eeuw kennen we dan nog de herbouw van het kerkje van Niawier. De I8e eeuw geeft een herleefde bouwactiviteit te zien in Metslawier en Engwierum, waar kennelijk middeleeuwse kerken vernieuwd werden en te Holwerd, waar een veel grotere ruimte gecreëerd werd. In de vroege I9e eeuw vervolgens verving men in Foudgum het kerkje door een nieuw van ongeveer gelijke afmeting. Onder de indruk van de ramp met de toren van Hallum in I 805 werden in dat jaar plannen opgesteld tot afbraak van de torens van Raard en Hantum. Beide werden kort daarop vervangen door nieuwe torens met een spits. Later in de 19e eeuw werden de kerken van Hiaure en de toren van Ternaard vernieuwd. Ook verdwenen de torens van Bornwird en van Paesens en in 1841 die van Wetzens, waarna ook die van Aalzum en Morra door nieuwe westgevels met een dakruiter vervangen werden. De aanwezigheid van vermogende families in een dorp blijkt dikwijls uit fraai meubilair, grafzerken of monumenten in de kerk. Dit is het geval geweest in Waaxens, waar nog een bank van de Harinxma's van Sjuxma State over is. Holwerd heeft veel gebeeldhouwde grafzerken en heeft een grafmonument gehad, waarvan nog iets over is. De kroon spant in Westdongeradeel het kerkinterieur van Ternaard, dat omstreeks 1660 door de Aylva's gesticht moet zijn. In Oostdongeradeel liggen grafzerken van de laatste Ropta's en hun nazaten in de kerk van Metslawier. XVI INLEIDING Rouwborden zijn daar nog in de kerken van Jouswier, Oostrum en Ee, in welke laatste kerk ook een aantal gebeeldhouwde zerken over is. Het landschap werd in de I 8e eeuw nog verlevendigd door een groot aantal states, waaronder het kasteelachtige Holdinga bij Anjum. Holwerd en Ternaard en ook Metslawier bezaten zelfs verscheidene states in het dorp, die soms zoals te Metslawier en Ternaard door vrij grote tuinen en boomgaarden omgeven waren, zoals tekeningen van Stellingwerf, beschrijvingen en zelfs nog de kadastrale minuutkaarten van de `wandelingen' van ds. Potter uit de eerste decennia van de I 9e eeuw getuigen. Enig nog zichtbaar overblijfsel van deze oude wooncultuur op het platteland is het toegangspoortje van Sjuxma State te Waaxens en de naams aanduiding met `state', die op sommige ter plaatse van edelmanswoningen aanwezige boerderijen te vinden is. Ook stichtingsstenen aan kerkgebouwen en opschriften op kerkzilver en kerkklokken spreken van de invloed, die deze families lang in het wel en wee van het gebied hebben gehad. BOERDERIJEN De boerderijen hebben in het gehele gebied tot in de 19e eeuw vrijwel uitsluitend de kop-hals-rompvorm gehad, waarbij in de lage gebieden soms een melkkelder onder het voorhuis aanwezig was (Bornwird). De meeste hebben een lang voorhuis en de melkkelder in de schuur of zijn zuivere bouwbedrijven zonder melkkelder. In het midden van de 19e eeuw dringt een type door, waarbij de woning dichter bij het bedrijfsgedeelte wordt gebouwd en onder de kap van de schuur wordt getrokken (Waaxens, Jouswier, Obbema te Ee, Mennerda onder Brantgum en herhaaldelijk in het oosten van Oostdongeradeel). Een voor het bedrijfsgebouw in de breedte gebouwd voorhuis is een eveneens 19e-eeuwse tussenvorm: Kinnema State in Hantum, boerderij ten westen van Holwerd, Doumastate in Oostrum. ANDERE BEDRIJVEN Schotanus geeft op zijn kaart van 17 18 een aantal molens weer bij dorpskernen en bedoelt daarmede dus korenmolens aan te geven. Daarvan zijn die te Anjum, Paesens en Holwerd nog aanwezig. De melkfabrieken die in de 19e en toe eeuw zijn ingericht, zijn alle buiten gebruik of zelfs geheel verdwenen in de laatste decennia (Morra, Anjum, Holwerd, Ee, Engwierum). Lijst van afkortingen in de litteratuuropgaven gebruikt Van der Aa A.J. van der `Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden. 13 dln. in 14 banden. Gorinchem 1839-1851. A.A.U. Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht. Utrecht 1875-1 975. Van Agt, Westwerken J.J. F.W. van Agt, `Gereduceerde westwerken in het oude Friesland', in : Nederl. Kunsthistorisch Jaarboek III, 195 1, 57. Algra A. Algra, De historie gaat door eigen dorp, 6 dln. Leeuwarden 1955-6o (gebundelde courantenartikelen). Atlas Vestingwerken Atlas van historische vestingwerken in Nederland; uitgave van de stichting Menno van Coehoorn, dl. i. 's-Gravenhage 1956. Benef. Beneficiaalboeken van Friesland opgemaakt te Brussel 25 augustus 1542 ; uitgave Prov. Bestuur van Friesland, 1850, met inleiding door J. van Leeuwen. Van den Berg, Herma M. van den Berg, `De oude kerken van Oostdongeradeel Oostdongeradeel', in : It Beaken xxvi, 1964,109-131. Berichten R.O.B. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort 1950—. Berns J. L. Berns, De archieven van het Hof Provinciaal en van de gerechten der Grietenijen enz. Leeuwarden 1919. Bleiber W. Bleiber, `Frankisch-Karolingische Kluster als Grundherren in Friesland', in : Jahrbuch fiir Wirtschaftsgeschichte, Berlin III, 1965, 127-1 75. Blok, Echternach D.P. Blok, `De Hollandse en Friese kerken van Echternach', in: Naamkunde VI, 1974, 167-184. Boeles P. C. J. A. Boeles, Friesland tot de elfde eeuw; zijn vóóren vroege geschiedenis, 2e verm. druk. 's-Gravenhage 1951. Boelens, Nes Kr. Boelens, Nes, in doarp yn 'e Dongeradielen. Dokkum 195o. Van Buijtenen, M.P. van Buijtenen, Achtkarspelen tussen Munster en Achtkarspelen Utrecht. Nevenaspiraties bij enkele kloosterfundaties. Utrecht 1967. Ook in: Archief voor de geschiedenis van de R.K. Kerk in Nederland, ix, 1967. Van Buijtenen, Leppa M.P. van Buijtenen, De Leppa, een rechtshistorisch waterstaatskundige bijdrage. Dokkum 1944. Van Buijtenen, M.P. van Buijtenen, Frieslands middeleeuwse marktMarktrechten rechten. Leeuwarden 1965. Bulletin K.N.O.B. Bulletin uitgegeven door de (Kon.) Nederl. Oudheid kundige Bond, Amsterdam 1899—; vierde serie getiteld Oudheidkundig Jaarboek, 1932-1946; zesde serie met Nieuwsbulletin 1948—. XVIII LIJST VAN AFKORTINGEN Buwalda e.a. U. Buwalda, R. Tolsma, T. Zijlstra, Een geschiedenis van Oosternijkerk. Oosternijkerk 1 979. Charterb(oek) G. F. Schwartzenberg thoe Hohenlansberg, Groot Placaat- en Charterboek van Vriesland, 6 dln. Leeuwar den 1768-1795. Dronke E. F.J. Dronke, Traditiones et antiquitates Fuldenses. Fulda 1844. Dolk, Zerkhouwers W. Dolk, `Zestiende eeuwse zerkhouwers in Friesland', De Vrije Fries XLVI, 1964, 205-213. Eekhoff W. Eekhoff, Nieuwe Atlas van de provincie Friesland. Leeuwarden 1849-59. Eyck tot Zuylichem F. N. M. Eyck tot Zuylichem, `Kort overzicht van den bouwtrant der middeleeuwse kerken in Friesland en Groningen', in : Kroniek Historisch Genootschap VII, Utrecht 1851. Faber J.A. Faber, Drie eeuwen Friesland ; economische en sociale ontwikkelingen van 1500-1800. 2 dln. Leeuwarden 1 974. Fehrmann C. N. Fehrmann, `Klokken en klokgieters. De Utrechtse klokgieters en hun verwanten'. In: Bijdragen tot de campanologie. Nederl. Klokkespelvereniging 1963. Fehrmann, Kamper C. N. Fehrmann, De Kamper Klokgieters en hun naaste verwanten en leerlingen. Kampen 1967. De Feijfer H.J. de Feijfer, Friese bijdragen aan het zeevaartonderwijs. Leeuwarden 1974. Ferwerderadeel De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, Geïllustreerde Beschrijving. Noordelijk Oostergo, Ferwerderadeel, door Herma M. van den Berg. 's-Gravenhage 1981. Frederiks J.W. Frederiks, Dutch Silver, dl. 1-4. Den Haag I 952-6o. Fries Molenboek Uitgave Fryske Akademy, Leeuwarden 1980. Friesche Oudheden Friesche Oudheden. Afbeeldingen van merkwaardige voorwerpen van wetenschap en kunst, 32 platen met historische toelichting door W. Eekhoff. Leeuwarden 1875. Gen(eal.) Jierboekje Genealogysk Jierboekje. Uitgave Fryske Akademy. Leeuwarden 1951—. Gesta Abbatum Orti S. Marie Aem. W. Wybrands, Gesta Abbatum Orti Sancte Marie, Gedenkschriften van de Abdij Mariëngaarde in Friesland. Leeuwarden 1879. Halbertsma H. Halbertsma, Terpen tussen Flie en Eems, een geografisch-historische benadering, uitgegeven in opdracht van de Vereniging voor terpenonderzoek. Groningen 1963. I Atlas II Tekst. Ten Hoeve, Preekstoelen S. ten Hoeve, Friese preekstoelen. Leeuwarden 1980. Iedema H. Iedema, Van Anigheim tot Anjum. Dokkum 1 977 (eigen uitg.). Keikes, Verleden W.H. Keikes, Verleden van Frieslands Noordoosthoek. Dokkum 1968. Keune, Inventaris W.T. Keune, Inventaris der archieven van Westdongeradeel. z.j. (plm. 1977) z.pl. (Dokkum). Keune, Molens W.T. Keune, Van koren- en pelmolens in Noordoost Friesland. z.j. (197o) z.pl. (Dokkum). Kok H.J. Kok, Proeve van een onderzoek van de patrocinia in het middeleeuwse bisdom Utrecht. Assen 1958. Ligtenberg, Grafzerken R. Ligtenberg, `Grafzerken der xvie eeuw in Friesland; een bijdrage tot de geschiedenis der Renaissance in dat gewest', in: De Vrije Fries xxiII , 1915, 156. LUST VAN AFKORTINGEN Mellema Moerman Mol, Grootgrondbezit Van der Molen, Het gemaal Molens van Friesland Mon. Bat. Muller, Rekeningen Nieuwsbulletin K.N.O.B. Oudh. Jrbk. Pax Groningana Potter, Wandelingen Publicatieband A.F.T. R.V.A. R.V.G.O. Rienks en Walther Schotanus (-Halma) Schotanus, Beschrijvinge M. Seijbel Sibr. Leo's Abtenlevens Sipma Spahr van der Hoek Spriensma Stamboek L. Mellema, Schiermonnikoog; lytje pole. Haren 1973. H.J. Moerman, Nederlandse plaatsnamen. Brussel 1956. J. A. Mol, Grootgrondbezit van Friese kloosters in de Middeleeuwen, doctoraalscriptie Vrije Universiteit. Amsterdam 1979. S.J. van der Molen, 'Het gemaal in Friesland', in: De Vrije Fries 1955, 93-106. Molens van Friesland, samengesteld in opdracht van Gedep. Staten van Friesland in samenwerking met de Fryske Akademy te Leeuwarden en de Vereniging de Hollandse Molen te Amsterdam. Leeuwarden 197I. M. Schoengen, Monasticon Batavum, 3 dIn. en supplement. Amsterdam 1941-42. S. Muller Fzn. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht 1325-1336. 's-Gravenhage 1889-1891. Werken Hist. Genootschap N. Serie, 53-54. Zie Bulletin K.N.O.B. Zie Bulletin K.N.O.B. Pax Groningana. 204 oarkonden ut it Grinzer archyf oer de forhalding Grins-Fryslan yn de fyftjinde ieu utjown troch M. G. Oosterhout, P. Gerbenzon, B. Sjolin, Th. S. H. Bos, A. L. Hempenius, J. van der Kooi, A. Pietersma, O. Vries. Frysk Ynstitut oan de Ryksuniversiteit to Grins, 1975. H. Potter, Wandelingen en kleine reizen door sommige gedeelten van het Vaderland. Amsterdam 1808-09. Stichting AIde Fryske Tsjerken, Publicatiebanden I 1970-75, II 1976-80, III 1980-. (I. Telting,) Register van den Aanbreng van 151I en eerdere stukken tot de ftoreenbelasting betrekkelijk uitgegeven door het Friesch Genootschap ter beoefening van Geschied-, Oudheid-, en Taalkunde. Leeuwarden z.j. (1879). J. Reitsma, Register van Geestelijke Opkomsten van Oostergo, uitgegeven door het Friesch Genootschap ter beoefening van Geschied-, Oudheid-, en Taalkunde. Leeuwarden 1888. K.A. Rienks en G.L. Walther, Binnendiken en slieperdiken yn Fryslan. Bolswert 1954. B. Schotanus a Sterringa, Uitbeelding der heerlijkheit Frieslands enz. 1718 (Facs. uitg. Amsterdam-Leeuwarden 1970). Chr. Schotanus a Sterringa, Beschrijvinge van de heerlyckheydt van Frieslandt. Leeuwarden 1664 (herdruk Leeuwarden 1978). Orgels in Friesland I. Baarn 1970. D.A. Wumkes, Sibrandus Leo's Abtenlevens der Friesche kloosters Mariengaarde en Lidlum. Bolsward 1929· P. Sipma, Oudfriesche Oorkonden. 4 dIn. 's-Gravenhage 1927-1977. J.J. Spahr van der Hoek, 'Undersyk yn de noardeasthoeke', in: It Beaken XXXII, 1970, 61-118. R. Spriensma, Het ontstaan en de noodzaak van de cooperatieve zuivelbereiding in de Dongeradelen. Dokkum 1952. M. de Haan Hettema en A. van Halmael, Stamboek van den Frieschen Adel. Leeuwarden 1846. LIJST VAN AFKORTINGEN XX Tegenw. Staat Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, Veertiende deel I, II en III. Amsterdam 1785-1788. Ter Steege-Andreae J. ter Steege, Geschiedenis van Oostdongeradeel in vogelvlucht. Aalzum-Wetsens 1971 (bewerking van handschrift Andreae, tweede helft 19e eeuw). Ter Steege-Boers J. ter Steege en C. Boers, De strijd om en tegen het water in de Dongeradelen. Dokkum 1 973. Voet E. Voet, Merken van Friesche goud- en zilversmeden, 2e herziene en vermeerderde druk door A. Wassenbergh en E. J. Penning, m.m.v. C. Boschma. 's-Gravenhage 1 974. Voorl. Lijst Voorlopige Lijst der Nederlandsche Monumenten van geschiedenis en kunst, deel ix, De provincie Friesland. 's-Gravenhage 193o. Vrije Fries De Vrije Fries. Mengelingen uitgegeven door het Provinciaal Friesch Genootschap ter beoefening der Friesche Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, Leeuwarden 1839—. Wartena L. Wartena, `Oer de Boaijemtastán fan 'e gritenij Westdongeradeel', It Beaken VIII , 1946, 38-46. Winsemius P. Winsemius, Chronique ofte historische geschiednisse van Vrieslant ... tot den jare 1622. Franeker 1622. Worp van Thabor Worp Tyaerda van Rinsumageest, Vierde boek I en II en Vijfde boek der Kronijken van Friesland. Uitgave Friesch Genootschap. Leeuwarden 185o. Wumkes G. A. Wumkes, Stads- en dorpskroniek van Friesland, deel 1 1700-1800, deel II 1800-1900. Leeuwarden I930-1934. Wijnja, Windmolens G. D. Wijnja, Langs oude Friese windmolens. Oosterend 1977 ; geen bladzijdenummering doch slechts alfabetische volgorde. Bronnen Handschrift Andreae- Oudheidkundige aanteekeningen over de Noordoost Tuinman hoek van Friesland door notaris A. J. Andreae (1845-1899) met medewerking van A. S. Tuinman, schoolhoofd. Het handschrift berust in het archief van Oostdongeradeel en is grotendeels gepubliceerd als courantenartikelen in het blad Oostergo, 1898-1900. Schoolmeestersboekjes Antwoorden op vragen naar monumenten en opschriften (Onderwijzersboekjes) gesteld aan de onderwijzers van de diverse dorpen door het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid-, en Taalkunde in 1857. De antwoorden moesten gezonden worden aan de heer W. Eekhoff te Leeuwarden. H.S. 1150 van de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden. Overige afkortingen A.R.A. Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage. R.A. Rijksarchief in Friesland te Leeuwarden. R.D.M.Z. Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist. P.B. Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden. B.A.I. Biologisch-Archeologisch Instituut der Rijksuniversiteit te Groningen. R.O.B. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort. c. caput = hoofdstuk. f. folio = bladzijde. v° verso = achterzijde. LIJST VAN AFKORTINGEN EN BEGRIPPEN ib. ibidem = op dezelfde plaats. id. idem = (door) dezelfde. Enige in Friesland gebruikelijke begrippen Beitelingen Vlechtingen ter afwerking van een schuine kant aan muurwerk. Floreenkohieren Sedert 1700 op last van de Staten om de tien jaar opgemaakte registers van floreenrenten, d.w.z. een grondbelasting in 1511 door de Saksische hertogen ingevoerd. R.A. Leeuwarden. Hornleger Huisstede, waarop een stemdragende plaats staat of stond. Plaats Boerderij. Pondemaat Landmaat van 24o vierkante roeden, in 1813 vastgesteld en omstreeks 36,7 are beslaand. Sate Oorspronkelijk de benaming voor het land waarop men woont. Later gebruikelijk in boerderijnamen. State Oorspronkelijke benaming voor het huis waarin men woont. Later de herenhuizing ten plattelande en ten slotte gebruikt voor boerderijnamen, soms ter aanduiding dat hier een state gestaan heeft, in de betekenis van herenhuizing. Stemkohieren Registers van huizen (en hun eigenaren) waarop belasting en stemrecht rustte, in 164o opgemaakt door de Staten en in 1698 herzien en in zes delen gedrukt; daarna om de tien jaren herzien. R.A. Leeuwarden. Voor de namen van onderdelen van molens zijn verwezen naar A. Sipman, Molenbouw, Zutphen 19 75 ; voor bouwkundige termen naar E. J. Haslinghuis, Bouwkundige termen, Utrecht 1953 en 197o. A De gemeente Westdongeradeel Bornwird Als `Brunnenuurt' wordt Bornwird vermeld in de tweede Fuldalijst, die gedateerd wordt op het jaar 945 (Dronke c. 37). De huidige, zeer geringe omvang van de bebouwing rond de dorpskerk is ook terug te vinden op de kaarten van Eekhoff en Schotanus ; de nederzetting bestaat aldaar uit slechts enkele, aan de ringweg op de voet van de terp gelegen huizen en boerderijen. Slechts één pad leidt van deze ringweg naar de kerk. Ook dit vormt een aanwijzing dat het aantal inwoners van het dorp gering was. Aangezien de dorpsterp zelf grotendeels niet bebouwd is geweest, zijn grote delen hiervan rond de eeuwwisseling afgegraven. Het kerkpad is hierbij gespaard gebleven en geeft nog het beloop van de terphelling weer; ook rond de boerderij ten noorden van de kerk is het terrein niet afgegraven. De ringweg is blijkens de 17e- en 19e-eeuwse kaa rten niet rond de gehele terp aanwezig geweest en is niet zeer regelmatig van vorm. Het beloop van de oostzijde is wellicht beïnvloed door de aanleg van de Minnoltsma State. Het terpterrein dat door de ringweg is omsloten moet gezien het ruime beloop van deze weg zeer uitgestrekt zijn geweest. De toename van de bebouwing die aan het einde van de 19e eeuw en later optreedt, speelt zich vrijwel geheel buiten de (voormalige) dorpsterp af, en vindt ten zuiden daarvan plaats aan de doorgaande weg van Dokkum naar Ferwerd, een nieuwe verharde weg die in de jaren zestig van de vorige eeuw tot stand is gekomen. Op 150o meter ten oosten van Bornwird ligt Bornwirdhuizen. Deze naam duidt op een relatief jonge nederzetting, die van Bornwird uit is ontstaan. De oorsprong van deze ontwikkeling valt echter nog wel binnen de periode van de terpenbouw, gezien de aanwezigheid van enkele woonheuvels aldaar, die echter los van elkaar staan en niet tot een dorpsterp aaneen zijn gegroeid. Het huidige Bornwirdhuizen bestaat slechts uit een tweetal boerderijen en woningen. De Schotanus- en Eekhoff-kaarten geven hier tweemaal zo veel gebouwen aan. BORNWIRD HET KERKGEBOUW Hervormde kerk Het grotendeels middeleeuwse kerkgebouw staat op een beschermd terprestant uit het begin van onze jaartelling. Het is langs een stijgend pad bereikbaar. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken, evenals de dakruiter (afb. 3-17). Litteratuur R.V.A. I, 133; Benef. 183; R.V.G.O. 109; Wumkes i I, 114; Van Buijtenen, Achtkarspelen, 172; W. J. Berghuis, De geschiedenis van de kerk te Bornwird, Publicatieband A.F.T. III, 1981, 5-20. Bronnen Archief Kerkvoogdij 1775-1907, R.A. Leeuwarden; een gedeelte over de jaren 1857-1898 in gemeentearchief Westdongeradeel; bestek afbraak toren in 1845 en 1898 ibidem. Afbeeldingen Tekening door J. Stellingwerf (1723) met onderschrift 'Bornwerd in Westdongeradeel' (afb. 5) en tekening door dezelfde met onderschrift 'Bormerhuizen in Westdongeradeel 1722' (afb. 17). Beide in coll. Fries Museum, Leeuwarden. De laatste lijkt wat betreft de weergave van het schip van de kerk meer aan die van Bornwird te beantwoorden dan de eerste, doch in 1723 moet te Bornwird de toren er nog hebben gestaan. Geschiedenis De kerk van Bornwird wordt volgens Van Buijtenen waarschijnlijk bedoeld in een oorkonde van 1374, waarin gesproken wordt over de kapel van Bawert. De abt van Dokkum doet daarbij afstand van de jurisdictie over een aantal kerken en kapellen uit het bezit van de abdij ten behoeve van de proost van Oudmunster te Utrecht. In 1442 doen `persona en voogden' van Bornwird afstand van aanspraak op Zijaerda State aan Klaarkamp (Sipma i, 88). In de rekeningen van de kerkvoogdij wordt een verbouwing genoemd in 1816-1817 waartoe Ruurd Jan Bruinsma te Aalsum een bestek en tekeningen maakte. In i 823 wordt herstel van kap, zolder en balken van de toren aanbesteed (Wumkes), doch in 1845 is de toren afgebroken en werd de klok in een `kapel' voor de westgevel gehangen. Volgens een staat van kerken en torens uit i 843 in het gemeentearchief van Westdongeradeel had de toren een `huisdak'. Ook Stellingwerf tekent hem zo. De kapel werd in 1884, blijkens uitgaven, vervangen door een torentje op het dak, waarna in 1898 het resterende gedeelte van de oostmuur van de oude toren werd afgebroken, de opening met afkomende steen gedicht werd en een `koepeltje voor de gevel' aanbesteed werd om de klok te kunnen luiden. De aannemer is G.P. Keuning, meester-timmerman te Ternaard. In 1919 tekent A. Mulder de thans nog bestaande dakruiter, en geen `koepeltje voor de gevel'. Eerder in de i 9e eeuw, te weten in 1834, is een scheepsvracht hout en drie weken arbeidsloon aan de kerk besteed en in 1853 worden uitgaven voor buitengewone reparaties geboekt. Het overbrengen van de topgevel van de pastorie van Hiaure naar Bornwird als omlijsting van de ingang van de kerk wordt in de kerkvoogdijrekening van 1906 verwerkt. Het torenuurwerk werd in de i 8e eeuw enige malen naar Lieuwe Geerts gebracht voor onderhoud en wijzigingen (1780 en 1792). In 1979 is een klein onderzoek gedaan naar de grondvesten van de absis. Direct onder het maaiveld bleek vlak ten oosten van de tegenwoordige sluitingsmuur het absis-muurwerk nog aanwezig, aansluitend aan de aanzet van een ronding inwendig. Van de kruin van de ronding was het puinspoor aanwezig. Ook van de toren was het puinspoor duidelijk te volgen. Het artikel van W.J. Berghuis gaat uitvoeriger in op de diverse bouwperioden en geeft reconstructies. Beschrijving Het eenbeukige bakstenen kerkje, waarvan de H. Maagd in het Beneficiaalboek de patrones genoemd wordt, is aan de oostzijde thans recht gesloten, ter vervanging van een middeleeuwse koorsluiting. Van de westgevel zijn alleen de vleugelmuren naast de voormalige toren laat-middeleeuws. Materiaal Het muurwerk bestaat uit grote baksteen, aan de koortravee 29,5-30,5 X 9-9,5 cm, 10 lagen i o i cm; aan het schip 31-32 X 9-9,5 cm, i o lagen 101-103 cm, steeds in verband van twee strekken, afgewisseld door één kop. De muurdikte beloopt 64-69 cm. De oostmuur is tot vensterhoogte van herbruikt groot materiaal in kruisverband opgetrokken, daarboven van kleine steen. De kap is aan de noordzijde geheel en aan de zuidzijde grotendeels belegd met holle-bolle pannen. Schip en koor Het schip gaat over in het koorgedeelte door middel van een sprong van een halve steen. Een gering verschil in baksteenmateriaal gee ft aan, dat het schipmuurwerk boven het muurwerk van de eerste koortravee is doorgezet, waar het rust op een kwartbollijst, 8 BORNWIRD gietijzeren harnassen zijn voorzien en zal het. noordelijke koorvenster zijn toegevoegd. De afbraak van de toren is onder `geschiedenis' vermeld. Inventaris De kerk bezit: Preekstoel Een eenvoudige eiken preekstoel met achterschot en klankbord, waarschijnlijk uit 1816; op de kuip latere gietijzeren ornamenten (1853?) (afb. 14). Aan het doophek zijn 17e-eeuwse onderdelen als hoekornamenten verwerkt. Zerk Onder de houten vloer ligt een grote zerk voor Frans van Aylva gemerkt B.G. 1565 (afb. i5). Litteratuur Friesche Oudheden 1875, 45, pl. iv ; R. Ligtenberg, Grafzerken, 165; W. Dolk, Zerkhouwers 207, 209. In de hoeken en langs de zijden zestien afgehakte kwartierwapens met namen, door Eekhoff-Martin gelezen als links 'Aylva-Scheltama', 'Albaeda-Haerda', `Minoltsma-Mel lema', `Rimmersma-Herlinga'; rechts '[W]unia-?', '?-?', `Juckama-Aysma', 'Adelen-Hem minga'. Midden onder staat 'Aetatis suae 5o'. Randschrift: `Int Jaer ons Here M vcL x III de xxv Januarij sterf de ... en eerenfeste Frans van Ailva'. In het midden is een fantasie-architectuur waarin afgekapte alliantiewapens met onderschrift 'Aelva-Minolts ma' en '[W]unia-Juckama' onder dekkleden, met uitkomende griffioen en hert. In een cartouche aan de voet de tekst van Job 19 (Vulgaat). Bovenaan in het midden `Christus Triumfator' en aan weerszijden figuren met doodshoofd en zandloper. Schildering Bij het onderzoek in 1979 kwam op de aanzet van de absis aan de zuidzijde een fragment van een muurschildering te voorschijn, voorstellende zwemmende vissen. Klok In het torentje hangt een klok diam. 8o cm. Opschrift: `Verbum Domini manet in aeternum Me fecit Anno 1653 Eppe van der Arck' (afb. Io). Op de mantel twee kleine medaillons met liggend hondje, waaromheen de letters `F.v.s.' (Vrije Fries 1885, 83 en STATE Minnoltsma State Ten oosten van de kerk lag de State Minnoltsma of Aylva. Litteratuur Tegenw. Staat II, 205, Van der Aa vii, 983 ; Vrije Fries 1975, 167 ; Ut de Smidte Fryske Akademy, Leeuwarden x i v, 2, 1980, 16. Bronnen Berns, 51, 19 (Weesboeken) 2 f22 en 12 f141; id. 18, ww (Civ. Sententies) 94,1. Geschiedenis Volgens de Tegenwoordige Staat was Minnoltsma een `fraaie plaats met een aanzienlijke uit het water opgehaalde huizinge'. Volgens Van der Aa zou de state op een wier gelegen hebben, wat uit slordig lezen van de Tegenwoordige Staat valt te verklaren. Volgens deze laatste woonde er in 1485 Juw van Aylva, vader van Sytthie Aylva, in het Register van Aanbreng Sijtzie Sijtziema geheten. De laatste was volgens het stamboek gehuwd met Luts van Minnoltsma. Sytthie koos de zijde van Karel v en werd met vele anderen in 1515 van zijn eed aan de Saksische hertogen ontslagen (Charterb. II , 318). In 1517 wordt hij dan ook grietman over Westdongeradeel (ib., 347) en in i 543 olderman van Dokkum genoemd. Na zijn dood in 1548 werd zijn zoon Frans eigenaar van Minnoltsma. Voor hem heeft Benedictus Gerbrandtsz. de zerk gehouwen die onder de vloer in de kerk ligt (zie aldaar). Benedictus was borg geweest voor Frans in een proces voor het gerecht van Leeuwarden in 1551 (archief stad Leeuwarden, recesboek f 2, 119) en hij vervaardigde blijkens de stijl ook de zerkjes voor diens jong overleden kinderen. Deze zerkjes lagen in 1940 nog achter het kostershuis naast het kerkhof en waren versierd met een rondbogige nis en kwartierwapens in de hoeken. Een dochter van Frans, Tyemck, huwde Sieds Scheltema, wiens boedel in 1615 beschreven wordt in de Weesboeken. Het huis wordt daarin omschreven als 'castiel', en daarin was het stins geïncorporeerd. Dit bestond uit `een camer onder int Stins, de camer op 't Stins en de Stins souder', een gebouw dus dat met de Schierstins te Veenwouden vergeleken kan worden. Van het overige gebouw worden de volgende onderdelen genoemd : `het voorhuijs, het groet sael, de groene camer, juffrouwe Aylva camers, een nije camer, den pueskeucken, die souder boven den keucken en die souder van juffrouwe Aylva camers' en tenslotte nog `het toorncke'. Voor die tijd was het huis rijk gestoffeerd en diende niet alleen voor bewoning van genoemde echtelieden, maar bood ook aan Terprestant Terp Bornwirdhuizen Boerderijen Damzijl Molen Damzijl BORNWIRD verwanten onderdak. In 1632 woonde Scheltema er nog, toen hij voor de begrafenis van Ernst Casimir genodigd werd. Feye, hun zoon, die het slot bij zijn erfportie kreeg toebedeeld, was grietman over Kollumerland en woonde ambtshalve te Augsbuur op Herkema-state. Het slot te Bornwird verhuurde hij aan een familielid, Sieds van Roorda. Toen deze in 166o overleed was zijn boedel veel eenvoudiger dan in 1615 (Weesboeken 12, f141) en in staat van `notoire insolventheyt'. Een van de erfgenamen heeft in 1692 de `adelijcke sathe en State' verkocht (Civ. Sent. portef. 94,1). Wij krijgen de indruk — gezien de verkoopprijs — dat de adellijke huizing toen reeds was afgebroken. Mede verkocht werden `de huijsinge, schuire, bomen en plantagie, gracht en zingels', alles in totaal voor 6000 Carolusguldens. In een getuigenis van 1703 wordt verklaard dat Agatha van Bolten, echtgenote van Regnerus Briffoo `tegenswoordigh' eigenares is van `sekere sloth te Bornwerd'. Op de kaart van Schotanus-Halma wordt Minnoltsma reeds niet meer als adellijke huizing aangegeven, doch als stemhebbende plaats. De omgrachte plaats is op de kadastrale kaart te herkennen; thans staat er een 19e-eeuwse boerderij op van het kop-hals-romptype. Bij het bouwen van een loopstal op het terrein zijn in 1 974 I6e-eeuwse gebruiksvoorwerpen en scherven aan het licht gekomen. OVERIGE TERPEN Van de noordelijke rand van de terp is een restant bewaard en beschermd. Er staat een boerderij op van het kop-hals-romptype met onderkelderd voorhuis uit het laatste kwart van de 19e eeuw. De boerderij was vanouds in het bezit van het geslacht-Harinxma (zie Tjessens, Holwerd). Tegen de grens van deze gemeente met de gemeente Dokkum ligt aan de Paesens de beschermde terp Bornwirdhuizen (afb. I8). In 1511 wordt het bezit aldaar te zamen met dat te Betterwird opgegeven (R.v.A. I, 136). In 1543 worden deze dorpen reeds als ontbrekend opgegeven; zij komen ook niet meer voor in 1575 en 1580. Stellingwerf beeldt echter een kerkgebouw te Bornwirdhuizen af (afb. 17). Mogelijk heeft dit te Betterwird gestaan; te Bornwirdhuizen ontbreekt elke overige vermelding. Thans staan er twee boerderijen op de terp van het kop-hals-romptype, waarvan de oostelijke, op een omgracht terrein en door een fraaie boomsingel omgeven, volgens de stichtingssteen in de schuurgevel in 1871 is gebouwd door J.P. Idsardi (afb. 19). De westelijke, Vredebest geheten, dateert van 1898. OVERIGE BEBOUWING Het door de Tegenwoordige Staat vermelde huis Damzijl komt voor op de kaa rt van Schotanus-Halma. Ook Eekhoff tekent het en wel ten zuiden van de poldermolen Damzijl aan de Foudgumervaart. Het hield de naam van een sluis in herinnering, die eind 15e eeuw reeds verplaatst is (vgl. Rienks en Walther, Atlas, situatie 5 ; Van Buijtenen, Leppa, passim). Op oude foto's van de Damzijler molen is het afgebeeld als een zes traveeën breed laat 18e-vroeg 19e-eeuws huis zonder verdieping, dat dan als dubbele woning in gebruik is. MOLEN De poldermolen Damzijl is in 1871 gebouwd en omstreeks 1930 reeds afgebroken (afb. 20). De stichtingssteen uit 1871 wordt bewaard in het gemaal Ezumazijl, onder Anjum (zie aldaar). I7 Brantgum De Schotanuskaart van de grietenij en de kadastrale minuut geven een identieke situatie van de dorpsplattegrond weer: de ringweg met een niet geheel regelmatig rond verloop op de voet van de terp, waaraan vrijwel de gehele bebouwing gelegen is. Een geringe concentratie van niet-agrarische bebouwing bevindt zich op de noordoostelijke helling van de terp, waar de opvaart het dorpsgebied bereikt. Centraal in de plattegrond op de ruim zes meter hoge kruin van de terp, ligt de dorpskerk van waaruit de indeling in percelen naar buiten toe uitwaaiert en zich plaatselijk buiten de ringweg voortzet. De hier beschreven situatie, die in het begin van de vorige eeuw nog werd aangetroffen, benadert het `ideaaltype' van het terpdorp in sterke mate (zie Ferwerderadeel, 3o). De opbouw van de plattegrond onderging sterke wijziging toen in de jaren zestig van de vorige eeuw de wegverbinding tussen Holwerd en Dokkum werd verbeterd. De oude bochtige en onverharde weg liep buiten het dorp om ; het nieuwe, rechte en verharde tracé wordt over het midden van de dorpsterp gelegd en vormt de scheiding van de historische dorpsstructuur in twee helften. De verbreding van de weg in de jaren zestig van deze eeuw betekende een verdere aantasting van de structuur. Ten zuidwesten van de verkeersweg heeft het dorp vrij sterk het agrarische aanzien behouden. Wel is hier plaatselijk de dorpsterp afgegraven rond de eeuwwisseling. Aan de andere zijde van de verkeersweg is het agrarische element meer naar de achtergrond verdrongen; een vergelijking tussen het kadastrale minuutplan en de kaart van Ids Wiersma die de toestand van 1853 weergeeft (afb. 22) laat zien dat in de ongeveer twintig tussenliggende jaren een verdichting van de dorpsbebouwing is opgetreden. In deze eeuw verandert het beeld verder door het verschijnen van naoorlogse woningbouw aan de ringweg. Het straatje dat van de kerk in noordoostelijke richting naar de ringweg loopt gee ft met de naam Roosterweg aan dat in de straat bij de toegang tot het kerkhof vroeger een rooster heeft gelegen om het vee van het kerkhof te weren. In het volksgeloof heette het, dat de duivel, lopend op hoeven, door het rooster van het kerkhof kon worden geweerd. 20 BRANTGUM HET KERKGEBOUW Hervormde kerk De Hervormde kerk ligt op de vrij hoge beschermde terprest in een omheind en van een keermuur voorzien kerkhof, in het midden van het dorp. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente (afb. 24-33). Litteratuur R.V.A. I, 134; Benef. 173; R.V.G.O. 95; Tegenw. Staat ii, 126; Wumkes ii, 128 en 142; W.T. Keune, Kerk en dorp van Brantgum, 1972; Nieuwsbulletin K.N.O.B. 1973,49. Bronnen Rekeningen Kerkvoogdij 1826-193o, gem. archief Westdongeradeel; Historisch-bouwtechnisch rapport W.J. Berghuis 1974, Archief R.D.M.Z. Zeist. Afbeelding Tekening door J. Stellingwerf in coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 26). Geschiedenis In 1511 bezit te Brantgum alleen de pastorie goederen. In 1543 en 1580 daarentegen worden naast pastoorsopkomsten ook patroonsopkomsten en goederen van een prebende of jongerenleen vermeld, dat in het eerstgenoemde jaar gesticht was en waar in 1580 een schoolmeester uit bekostigd werd. In 1543 vermeldt men beleningen ter dekking van kosten van `timmeringe aan de kerk'. In 1842 beraadslagen floreenplichtigen over het `afbreken van de oude toren en het plaatsen van een spits op de kerk aldaar' ; de `nieuwe spits met bintwerk' wordt in 1826 aanbesteed (Wumkes). Volgens Keune was de dakruiter met blauwe en witte strepen geverfd. In 1877 werd hij vervangen door een stenen toren op vier houten staanders in de westelijke travee van de kerk. Blijkens een staat van kerken en torens uit i 843 in het archief van de gemeente verving de toren van i 826 een westtoren aan de kerk, die van een huisdak was voorzien. De Tegenwoordige Staat daarentegen spreekt van een spitse toren, terwijl de toren die Stellingwerf weergeeft eerder een klokhuis lijkt. Tegelijk met de nieuwe spits van 1826 werden de zoldering en kap van de kerk verbeterd. In 1858 wordt `het binnenste der kerk' vernieuwd, waarbij kennelijk de ramen gewijzigd zijn. In i 876 werd vervolgens aan P. Helder te Aalsum opdracht gegeven het inwendige en uitwendige te `vertimmeren'. Inwendig komt er een gepleisterd gewelf, worden de muren gestuct en krijgt de kerk een houten vloer. Uitwendig komt er een nieuw lager dak met `gladde geribde pannen' en worden de muren bepleisterd. Tijdens het werk worden de trekbalken vervangen door ijzeren trekstangen en kwam er een nieuw voorportaal en een kraak. Na het bouwen van de toren in i 877 besloot men een orgel aan te schaffen, dat door de orgelbouwer Hardorff te Leeuwarden geleverd werd. Restauratie De bepleistering aan de buitenzijde werd in 1973 verwijderd, waarbij de romaanse detaillering van het westelijk gedeelte van het schip aan het licht kwam. Tijdens de daarop volgende restauratie onder leiding van het bureau Van Manen en Zwart te Drachten werd bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bracht de fundering van een tufstenen westmuur aan het licht ruim twee meter westelijk van de tegenwoordige en rustend op een grondverbetering van lagen tufgruis en klei met op de hoeken zwerfkeien. Nog vier meter verder westelijk lag bovendien een brede fundering van baksteenpuin, afgewisseld met lagen klei, ter breedte van het schip. Vlak voor de tegenwoordige westgevel lag bovendien een tufsteenbed. Beschrijving De vrij diepe eenbeukige kerk bestaat uit een tufstenen schipgedeelte en een twee traveeën diep bakstenen koorgedeelte dat driezijdig gesloten is. Het koorgedeelte is door steunberen geschoord waarvan vóór de restauratie alleen de meest oostelijke versnijdingen hadden. Die op de koorhoeken waren sterk verzwaard en de vier overige waren vernieuwd in afgeschuinde vorm. De beren tegen het schipgedeelte bleken na ontpleistering uit tufsteen te bestaan, doch op een bakstenen fundering te rusten. Materiaal Tufsteen verwerkt in blokken van 3o-4o cm lengte, 8-9 cm dikte, io lagen 97 cm. In de westelijke travee en aan de beren is aangepast secundair verwerkt tufmateriaal gebruikt van iets kortere streklengte, aan de schiptravee inwendig vermengd met rode baksteen van 29 x 9 cm. De koortravee en de sluiting bestaan uit afbraak mopsteen van 9-9,5 cm dikte, io lagen 96 cm. Ook de omlijsting en het veld van de gedichte zuidelijke ingang bestaan daaruit. Schip De tweede en derde travee van het schip bestaan uit tufstenen muurwerk, versierd met een vrij hoog aangebracht doorlopend spaarveld, afgesloten door een rondboogfries, zoals aan de noordzijde te zien is (afb. 28). In de tweede travee is de oostelijke dagkant van een met tufsteen gedicht rondboogvenster te zien, waarvan de boog door het fries doorsneden wordt. Boven de boog loopt een platte laag. De dichting gaat over in het 22 BRANTGUM Orgel Orgel door Hardorff in 1877 geleverd. Klok In de toren hangt een na 1945 hergoten klok, diam. 86 cm, met opschrift: `Jurien Balthasar heft mij ghegooten anno i 66o/Joannes Brunsvelt/predicant aldaer/Pieter Janse Minnerda/Pieter Willems kerckvoogden in Brantinghem'. Uurwerk In de toren is een gesmeed ijzeren uurwerk, xvli. Volgens Van Borssum Waalkens zou er nog een zeer oude klok zonder opschrift zijn (Vrije Fries 1886). Sarcofaagdeksel Tijdens werkzaamheden aan de toren in 1979 is een roodzandstenen sarcofaagdeksel, die als dorpel diende, uitgegraven en in het voorportaal van de kerk gelegd. De zerk meet 173 x 93 en 78 cm. In de hoeken staan zeer kleine kruisjes, waarbij men zich afvraagt of dit wel wijdingskruisen zijn voor gebruik als altaarsteen. OVERIGE TERPEN Terp Halbertsma kent nog een terp aan de noordoostelijke grens van het dorpsgebied, waar Eekhoff de naam Minnerda plaatst. Boerderij Minnerda Op de terp staat een in 192o aanzienlijk verbouwde boerderij van het stelptype. Volgens de eigenaar is in 192o de achtergevel, die uit kleine gele steen bestaat, naar achteren verplaatst. Er staan 19e-eeuwse rondboogvensters in met roeden, zoals de meeste bouwboerderijen in deze streek bezitten. Litteratuur W.T. Keune, Kerk en dorp van Brantgum, Brantgum 1972. Geschiedenis Uit de opgaven van 1511,1543 en 15 8o en de latere belastingkohieren noemt Keune een aantal eigenaren van bedrijven in dit gebied. In 1511 wordt na de pastoor het eerst Adzeert Minnerda genoemd. In de i 7e eeuw is Minnerda nog de tweede sate van het floreenkohier. OVERIGE BEBOUWING Montzema State Aan de weg naar Hantum staat een grote boerderij van het kop-hals-romptype op omgracht terrein, xixc, met een gesmeed ijzeren toegangshek aan gietijzeren palen (afb. 35-36). In 151 I wordt Kempe Montie genoemd met het grootste bezit, dat hij evenwel pacht van `Heer Laes met zijn susteren, Remmert op Spriens, Peter Hayens en de pastoor' (R.v.A. i, 135).Tussen 1575 en 1579 komt Monsma voor in de decretale verkopen (Berns, 21, III; Gen. Jierboekje 1978/79, 93). Het huis `op Montyema' wordt in 1615 als volgt beschreven: `een huis, bestaande uit een voorhuijs, keucken, dorschhuijs ende achterhuijs', samen 17 vak lang (Weesboeken). In 170o vormt de boerderij van 1 0o pondematen nog het grootste bedrijf en behoorde het aan de gebroeders Lieuwes (Keune). Foudgum Het dorp was in het begin van de vorige eeuw, getuige het kadastrale minuutplan, nog een zeldzaam voorbeeld van een gave en regelmatig opgebouwde dorpsplattegrond. Verschillende elementen uit het `ideaaltype' terpdorp waren er aan af te lezen, kenmerken die in ouderdom in ieder geval teruggaan tot de late middeleeuwen. Op de voet van de terp bevindt zich de ringweg, die een zeer regelmatig cirkelvormig beloop heeft. De kerk, gelegen op de 5,7 meter hoge kruin van de terp, vormt het middelpunt van deze cirkel. Een viertal op regelmatige afstand van elkaar gelegen paden zorgt voor een verbinding tussen de kerk en de ringweg. De aanwezigheid van vier kerkpaden is, evenals die van de ringweg, in overeenstemming met de omschrijving betreffende de dorpsplattegrond, zoals die wordt aangetroffen in het I2e—I3e-eeuwse Schoutenrecht en door Spahr van der Hoek in diens `Undersyk' (blz. 78) wordt weergegeven. De terp zelf was in het begin van de vorige eeuw nauwelijks meer bewoond ; slechts een viertal boerderijen was toen aan de buitenzijde van de ringweg gelegen. Voorts is op de kadastrale minuut de radiale indeling van de percelen, zowel binnen als buiten de ringweg, duidelijk af te lezen. Een verandering in deze structuur onstond ook hier door de verbetering van de weg Dokkum-Holwerd in de jaren zestig van de vorige eeuw, waarbij een nieuw tracé langs het zuidwestelijke deel van de dorpsterp werd aangelegd en een gedeelte van de ringweg onderdeel van deze verbinding werd. De verbeteringen aan deze weg een eeuw later betekenden een ernstiger ingreep : een nieuw tracé werd over de terp aangelegd, waarmee de historische eenheid verbroken werd. In de loop van de 19e en 2oe eeuw is de dorpsbebouwing slechts in geringe mate toegenomen. In 1896 konden dan ook delen van de terp worden afgegraven (Wumkes i i 587). Recentelijk is een aantal gaten in de terp weer opgevuld; een , zeldzaam voorbeeld van terprestauratie. Behoudens de aanleg van de verkeersweg over de terp, waarmee ook een van de vier kerkpaden is verdwenen, is de structuur zoals die hierboven voor de i 9e eeuw werd geschetst, weinig veranderd en nog goed herkenbaar. Hervormde kerk Litteratuur Bronnen Afbeelding Geschiedenis Beschrijving Materiaal Toren Inwendig FOUDGUM KERKELIJKE GEBOUWEN De Hervormde kerk en toren staan op een beschermd restant van een terp met ringweg. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente (afb. 39, 4o en 42-5 2). R.V.A. I, 133; Benef. I77; R.V.G.O. 106; Wumkes II, 40. Kerkvoogdijrekeningen 1825-1963, Gemeentearchief Westdongeradeel; Historischbouwtechnisch rapport W. J. Berghuis 1974, Archief R. D. M . z. Zeist. Tekening door J. Stellingwerf, 1723 in coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 43). In 1543 verklaart men in het Benificiaalboek geld te hebben moeten uitgeven voor `timmering der kercke'. In 1807 wordt ook te Foudgum overleg gepleegd over de bouwvalligheid van de toren (vgl. Hantum). De toren wordt echter niet afgebroken, doch wel de kerk. Volgens Stellingwerf was het een laatgotisch gebouw met steunberen, mogelijk dus van kort voor 1543. De nieuwe kerk wordt volgens de eerste steen in 1808 gesticht. In 1873 is 72o gulden besteed aan het vertimmeren van de kerk. De toren is in 1977 gerestaureerd onder leiding van het architectenbureau Van Manen en Zwart te Drachten. Het muurwerk is bij die gelegenheid geïnjecteerd ; het inwendige is beganegronds met specie geborsteld, waardoor het oude metselwerk niet duidelijk meer te zien is. De westgevel is opnieuw bemetseld en gaat thans door middel van inkassingen over in de bemetseling van de zuidgevel. Het sobere kerkgebouw met driezijdige sluiting staat, althans wat betreft de noord- en zuidmuur, ter plaatse van de middeleeuwse kerk. Deze liep blijkens de gedichte bogen in de toren oorspronkelijk tot de westgevel daarvan door en vormde aldus met de toren een zogeheten gereduceerd westwerk. De hoeken waren gefundeerd op grote zwerfkeien, die sedert de restauratie in de toren geborgen zijn. Het torenlichaam bestaat wat betreft de oostelijke helft tot de galmgaten uit baksteen van 29,5-3! x 8-8,5 cm, 10 lagen 92 cm; de baksteen is vrijwel uitsluitend in strekken toegepast. Boven de galmgaten is het materiaal iets groter: 30-31 x 8,5-9, 10 lagen 94-95 cm. De westelijke helft is herbouwd van het laatste materiaal, vrijwel uitsluitend in koppen, 10 lagen 95-98 cm. De westzijde en gedeelten van de noord- en zuidzijde zijn bemetseld met bruinrode kleine steen, groot 19,5 x 4,5 cm, 10 lagen 51 cm. De toren gaat onversneden op en behoudens een bescheiden venster in de westgevel zijn de gevels tot aan de galmgaten, een aan elke zijde, gesloten. In de noord-en zuidgevel ziet men echter ongeveer drie meter boven de grond dichtgezette gedeelten van grote rondbogen (afb. 46 en 47), die eens vrijwel de gehele breedte van de gevel besloegen. Zij zijn gedicht met hetzelfde materiaal als waaruit het oostelijke gedeelte van de gevel bestaat, doch in tweede toepassing met een wat dunnere voeg. Ongeveer een meter boven het maaiveld ziet men voorts aanzetten van dergelijke bogen, zodat oorspronkelijk twee bogen boven elkaar gestaan moeten hebben, waardoor de torenruimte verbinding had met de aangrenzende gedeelten van het schip van de kerk. Aldus werd een zogeheten gereduceerd westwerk gevormd. Het oostelijke torengedeelte helt sterk naar het westen. Op de oostgevel is de moet te zien van de kap en het tongewelf van het in 18o8 afgebroken schip. De westelijke torenhelft staat ongeveer te lood en is uit afbraak opgetrokken. Bij deze herbouw verviel de westelijke helft van de bogen en werd de toren op de tegenwoordige hoogte gebracht. Galmgaten werden gedicht en nieuwe aangebracht boven de oude. In het inwendige van de noord- en zuidgevel zijn de eerste nog vrij gaaf aanwezig; als dorpel dient een roodzandstenen sarcofaagfragment. Tijdens de restauratie werd de basis van het deelzuiltje aangetroffen, evenals de aanzet van de kepervormige afdekkingen. De galmgaten in de oost- en westgevel werden tijdens de bemetseling met kleine steen rondbogig gesloten (afb. 44). Bij de laatstgenoemde verbouwing, die in een nokanker in de westelijke top '1753' is gedateerd, kregen de topgevels een steilere helling. Inwendig ziet men beganegronds dat na verwijdering van de benedenste boog aan de noord-, zuid- en oostmuur een hoogopgaand veld is gemaakt, dat met een enigszins terugliggende vulling is dichtgezet. Tijdens het optrekken van de nieuwe westgevel is boven de bogen een gewelf geslagen, waartoe in de noord-, zuid- en oostgevel muralen werden ingekapt. In de westgevel kwam een segmentbogig venste rtje met holgeprofileerde bakstenen zijmontants. Aan de oostzijde kwam een grote doorgang naar de kerk, die later door een houten schot werd dichtgezet. FOUDGUM Voormalige pastorie Ten noorden van de kerk staat de voormalige pastorie, een langgerekt gebouw, dat de toegang heeft in een aanbouw met verdieping en topgevel aan de oostzijde die in ankers `1723' gedateerd is (afb. 41, 53-55). De oostmuur van het gebouw vertoont op de plaats waar de aanbouw aansluit, nog een gedeelte muurwerk van herbruikte grote baksteen. Mogelijk bestaat de aanbouw ook uit dit materiaal en is het in 1 723 bemetseld met kleine steen. Ook aan de westgevel is een gedeelte van grote baksteen te zien. Inwendig sluit daar de noordmuur van een kelder tegenaan. Het zuidelijke gedeelte van het gebouw is op vier meter ten noorden van de aanbouw begrensd door een tot de nok doorlopende gevel, die in een schoorsteen eindigt. Ook de topgevel van de aanbouw eindigt in een schoorsteen; het vertrek op de verdieping had blijkens inkassingen op de vliering een schouw; thans staat daar een venster met roedenverdeling, dat kennelijk van elders in het huis afkomstig is. De verdieping was tot de laatste wijzigingen in de jaren zeventig bereikbaar langs een spiltrap vanuit de toegangsruimte. Naast de opgang van deze trap was de toegang naar de kelder, waarboven men zich bedsteden in elk der twee aangrenzende vertrekken kan voorstellen. De entreeruimte was geheel betegeld en had vensters aan de noord- en zuidzijde, zowel beganegronds als op de verdieping. Boven het noordelijke vertrek was in de tijd van Wiersma's tekening (afb. 5o) een vertrek verlicht door een grote dakkapel. Het lijkt erop, dat in 1 723 aan de oostzijde van een bestaand gebouw een nieuwe toegangsaanbouw is gemaakt, waarin op de verdieping een kleine ontvangkamer voor de predikant was. Waarschijnlijk had de pastorie voordien een topgevel aan de zuidzijde die toen vervangen is door een schilddak. De ingang zal steeds aan de oostzijde geweest zijn. Het gedeelte noordelijk van de brandgevel zal aanvankelijk als stalruimte gefunctioneerd hebben en later mogelijk deels als lesruimte. In 1887 is een nieuwe pastorie gebouwd aan de oostzijde van de terp. Volgens de kerkvoogdijrekening was Keuning te Ternaard de ontwerper; hij krijgt in 1887 f 96,— `voor het maken van het model' en het toezicht houden bij het bouwen. De oude pastorie werd verkocht. Schoolgebouw Het oude schoolgebouw, dat in de rekeningen van de 19e eeuw genoemd wordt, staat nog gedeeltelijk ten oosten van de kerk. In de jaren zeventig is het noordelijke gedeelte tot moderne woning voor de koster verbouwd. De dorpsschool wordt door de kerkvoogdij in 1863 vergroot. In 1903 wordt een schoolhuis van de gemeente Westdongeradeel overgenomen en betaald met f 300,— als afkoopsom. De openbare school was in 1882 reeds opgeheven (Wumkes I I, 467). OVERIGE BEBOUWING Stenstera State Ten zuidoosten van de terp buiten de ringweg en daaraan grenzend ligt de Stenstera State. Litteratuur R.V.A. I, 133; Tegenw. Staat II, 206; Sipma Iv, 41. Bron Berns, 21, III (Decr. Verk.). Geschiedenis Het stamboek noemt als oudste bewoner Sybeth Stenstera in 1417. De vermelding in de Tegenwoordige Staat van een Sasbout is niet in bronnen te achterhalen. De in een oorkonde van 1474 genoemde Jeppa zal een Stinstera geweest zijn. In 1511 is Sybren Stenstama na de pastoor de hoogst aangeslagene; zijn bezit is dan 88 pondematen. Een dochter van Sybrand huwde Hero van Burmania, waardoor de state in het bezit van de Burmania's kwam. Deze verkochten haar in 1640 (Decr. Verk. 13, f. . 222), maar in de verkoopakte wordt bepaald dat "t oudt stins' een onderdeel was, waarop de bewoners geen recht hadden. Deze bewoners, gewone huurboeren, noemden zich Stinstra en hun nakomelingen werden een bekend Dokummer geslacht. De stins wordt na 1640 niet meer genoemd, behoudens in de Tegenwoordige Staat. Hierin wordt gememoreerd dat `de slotstoren of stins deezer heerlijkheid voor ruim veertig jaren afgebroken' werd. De kaart van Schotanus-Halma geeft de state als naamloze boerderij weer. De kadastrale minuut geeft een boerderij van het kop-halsromptype ; het voorhuis is in deze eeuw gemoderniseerd herbouwd. De gebouwen worden thans door de autoweg gescheiden van de terp. Mellema State Ten noordoosten van de terp lag Mellema-state. Volgens Van der Aa (Iv, 35 I en VII, 816) was ook Mellema voorheen een state. Op de kaart van Schotanus-Halma is het een Hantum De oudste vermelding van het dorp als `Hanaten' komt voor op de tweede Fuldalijst, die gedateerd wordt op het jaar 945 (Dronke c. 37). De plattegrond van het dorp, dat op een vrij forse terp is gelegen, wordt vooral gekenmerkt door de perifere ligging van de kerk ten opzichte van de dorpsbebouwing en het wegenstelsel naar de terp toe. De eerste editie van de Schotanuskaart (1664) geeft een buurtje ten zuidoosten van de kerk aan. Latere kaarten en plattegronden geven een situatie weer, zoals die ook nu nog in hoofdzaak aanwezig is : de voornamelijk niet-agrarische bebouwing ligt rond de T-vormige kruising van enkele doorgaande wegen. Tussen deze kruising en de dorpskerk zijn de huizen aan enkele steegjes gelegen. Op de kadastrale minuut geeft de ligging van enkele perceelscheidingen rond het dorp een opvallend cirkelvormig beloop weer. Verdere aanknopingspunten voor een systematiek in ligging van wegen en bebouwing zijn echter moeilijk te ontdekken. De onbebouwde zuidzijde van de terp is rond de eeuwwisseling afgegraven voor de winning van terpaarde, waardoor de afzijdige ligging van de kerk ten opzichte van de dorpsbebouwing sterk geaccentueerd werd. In de loop van de toe eeuw heeft het dorp zich in oostelijke richting enigszins uitgebreid. Van het gehucht Hiaure worden op de Schotanuskaart slechts enkele verspreid gelegen huizen en boerderijen in de omgeving van de kerk aangegeven. De zeer geringe omvang van het dorp is blijkens de Eekhoffkaart in het midden van de vorige eeuw nog aanwezig; nadien neemt de omvang iets toe. Volgens Halbertsma is ter plaatse van de kerk een terp gelegen. In de huidige landschappelijke situatie blijkt deze terp van zeer bescheiden afmetingen te zijn en slechts plaats te bieden aan de kerk en de direct daarbij gelegen woningen. Op korte afstand ten zuidwesten van de kerk lijkt nog een tweede terp te zijn gelegen, plaats biedend aan een boerderij (Hibbema). Deze terp wordt overigens niet in de Terpenatlas aangegeven. Ook op enkele honderden meters ten noordoosten van de kerk bevindt zich een duidelijk voorbeeld van een huisterp (Roorda). Ten westen van de kerk geven de Schotanus- en Eekhoffkaart een `wier' aan. Deze heuvel blijkt echter te zijn afgegraven; Halbertsma geeft hier een `stinswier' aan. Door het ontbreken van een omvangrijke dorpsterp en de aanwezigheid van enkele verspreid gelegen kleinere woonheuvels is een losse' dorpsstructuur ontstaan waarin weinig systematiek te bespeuren valt. Sporen van ringwegen, radiale opdeling van het terpterrein en dergelijke ontbreken hier dan ook geheel. HANTUM KERKGEBOUW Hervormde kerk De Hervormde kerk staat op een ruim omheind kerkhof, op de zuidwestelijke hoek van het beschermde terprestant. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente (afb. 58-71). Litteratuur R.V.A. I, 129; Benef. 184; R . V . G . O. 93; Tegenw. Staat II, 204; Van der Aa v, 124; Muller, Rekeningen Bisdom I, 51 7 ; Wumkes I I , 4o, 44; Van Buijtenen, Achtkarspelen, 1 72 ; Bull. K. N . O . B . 1978, I o6 ; S. Algra, Rond de restauratie van de Ned. Herv. Kerk te Hantum, stencil, Architectenbureau Van Manen en Zwart te Drachten 1978. Afbeelding Tekening van kerk en toren, 1723, verblijfplaats onbekend, vermeld door T.E. Teunissen in Het Noorderland i 1942, 346. Bronnen Rekeningboek kerkvoogdij 1807-1938, R.A. Leeuwarden en uittreksel archiefdienst N.O. Friesland; Historisch-bouwtechnisch rapport W. J. Berghuis 1980. Archief R.D.M.Z. Zeist. Geschiedenis De wijbisschop van Utrecht wijdde blijkens de rekening van het bisdom in 1335 op zijn reis door noord- en oost-Nederland een altaar te Hantum. De kerk komt als kapel voor in een oorkonde van 1374, waarin de abt van Dokkum de jurisdictie over een aantal kerken en kapellen in Oostergo afstaat aan de proost van Oud Munster te Utrecht. In 15 I I blijkt naast de pastoor ook een vicaris inkomsten te hebben. Ook in 1542 wordt naast de pastorie- en patroonsgoederen een beneficie vermeld, waaraan een vicaris is verbonden. Op de klok komen S. Catherina en S. Nicolaas voor, waarvan S. Nicolaas de patroon van het hoofdaltaar geweest moet zijn (zie `klok'). De toren is in 1807 afgebroken, waarbij 15oo ton(nen) tufsteen vrijkwam, die verkocht werd (Wumkes). De toren had volgens de Tegenwoordige Staat een spits. Van der Aa meldt dat `voor enige jaren grote glazen zijn gemaakt en een hangzolder of kraak voor 5o à 6o personen'. Er was geen orgel en ook Van der Aa vermeldt de spitse toren, mogelijk in navolging van de Tegenwoordige Staat. In de kerkvoogdijrekeningen komt het afbreken van de toren tot uitdrukking in de verkoop van veel `duifsteen', waarvoor ruim f 5000,— werd ontvangen. De nieuwe toren kostte ongeveer f 12000,—. Op de toren kwam een nieuw koperen wijzerbord. In 1816 kwamen er nieuwe kandelaars in de kerk, in 1819 een op de preekstoel. Het jaar waarin de bij Van der Aa vermelde nieuwe glazen gemaakt werden is niet duidelijk uit de rekeningen op te maken; mogelijk is het 844. In 1849 kocht men een groot kabinetorgel, afkomstig van mr. J. Baron van Heemstra, waaraan P.J. Radersma, orgelmaker te Wieuwerd, een nieuw front maakte met bijlevering van materialen als `snijwerk, beelden en muziekinstrumenten en beeldwerk'. In 1851 bracht Hardorff te Leeuwarden er een nieuw register in. In 1862 werd een boog over het hek in de kerk geleverd, kennelijk de doopboog. Nadat in 1877 de kraak getimmerd was (herinneringsbord in de kerk) kocht men in datzelfde jaar een nieuw orgel bij Hardorff. In 1883 kwam er nieuwe verlichting in de kerk en in 1885 werd het inwendige geheel wit gestuct met afhangende ornamenten bij de aanhechting van korbeels en trekbalken. Ook de toren werd in dat jaar hersteld en kreeg in 1892 de westelijke toegang. In 1 910—I I is een grote beurt aan het dak verantwoord, waarna in 192o elektrische verlichting werd aangeschaft. De kerk is in 1977 gerestaureerd onder leiding van het architectenbureau Van Manen en Zwart te Drachten, dat in 1975 de toren hersteld had. Het inwendige is bij die gelegenheid ontpleisterd, waarbij de trekbalken met een muurstijlensysteem verbonden bleken te zijn geweest. De ingang in de eerste oude travee aan de noordzijde, die in 1892 gedicht was, bleek niet de oorspronkelijke te zijn. Deze stond in de tweede travee, doch was behoudens de rondbogige top van de omlijstende nis uitgekapt. Aan de zuidzijde is geen ingang in de tweede travee gevonden. Op de muren kwamen voorts de moeten in het zicht van een drietal gewelfkappen, waarboven het muurwerk met baksteen was aangeheeld. Ook over de absis moet een gewelf geweest zijn, waartoe het muurwerk een halve steen was afgekloofd. Een bodemonderzoek toonde voorts aan dat de fundering van de schipmuren gelegd was in een grondverbetering van afwisselend lagen klei en schelpgruis. De fundering van de absis bleek in het inwendige een halve steen in te springen. In de zuidoostelijke koorsluitingzijde is een kleine kaarsennis in het zicht gekomen en Beschrijving Materiaal Toren Schip en koor Vensters en toegangen HANTUM een piscina; aan de noordzijde een kastje waarin een plank geweest was, kennelijk een sacramentskastje. Op de muur aan de zuidzijde is een restant van een randbeschildering langs de gewelfkap. Tegen de oostelijke torenwand tekenden zich moeten af van een lagere tribune met een trap er naar toe. Op de zuidoostelijke hoek van de westgevel kwam voorts de fundering van een forse overhoekse steunbeer in het zicht, bestaande uit tufsteen en rustend op een plaat kwartsiet, waaronder een tufpuinspoor dat zich voortzette onder de bemetseling van het westelijke gedeelte van de zuidermuur. Aan de noordzijde is niet gezocht naar een analoge steunbeer. De kerk bestaat uit een eenbeukig schip uit tufsteen opgemetseld en aan de oostzijde halfrond gesloten. De aanzet van de altaarnis is uitwendig door een sprong in het muurwerk aangeduid. Aan de westzijde is in 1 807 een forse bakstenen toren gebouwd, die voor wat betreft zijn oostelijke helft in het schip staat. Tegen de noordwestelijke vleugelmuur is een kerkekamer gebouwd, aan de zuidzijde een bergruimte (afb. 6o en 64). De tufsteen is in stenen van 9-9,5 X 37-3 8 cm toegepast en met zeer dunne voegen verwerkt. Aan de zuidzijde is het tufsteenwerk sterk opgelapt met baksteen; aan de noordzijde is in de eerste drie tufstenen traveeën onder de nissen bij de restauratie een nieuwe buitenhuid van bakstenen aangebracht ter vervanging van oudere herstellingen. De toren, de westgevel en de meest westelijke travee bestaan voor zover zichtbaar uit baksteen van 20-21 X 4-4,5 cm, 10 lagen 50,5 cm. De toren gaat uitwendig onversneden op en hee ft aan elke zijde bovenaan twee rondbogig gesloten galmgaten. Op de noordelijke gevel is een beschilderd koperen wijzerbord aangebracht met het jaartal 1878, duidend op een schilderbeurt (zie `geschiedenis' onder 1807 ; afb. 65). De grenen klokkestoel staat op een versnijding, waar de derde balklaag op rust, en zal reeds in de oude toren gediend hebben. De klok hangt sinds 1976 aan een ijzeren luidbalk, die een getoogde houten vervangt; de laatste wordt in de toren bewaard. Aan de noord- en oostzijde is de oorspronkelijke indeling van het muurwerk nog vrijwel gaaf (afb. 59, 6o en 62). Aan het schip zijn grote rondbogige gesloten spaarvelden, gescheiden door een zeer smalle dam, waarover een kraal loopt. Dam en kraal zijn samengesteld uit afwisselend staande en strekkende stenen. De bogen van de spaarvelden, die twee lagen minder dan halfcirkelvormig zijn, gaan op van kleine imposten in de dammen; de kralen van een basis en een klein rechthoekig plint, dat op een versnijding staat, die afgeschuind is, evenals de dorpel van het spaarveld. Deze versnijding eindigt ten oosten en ten westen tegen een smalle liseen en vormt als het ware een doorgaand spaarveld. De kralen gaan in tegenstelling tot de dammen op tot de bovenzijde van het tufstenen muurwerk, dat thans afgesloten wordt door enige lagen baksteen ten behoeve van de gotische kap. Aan het koor zijn de spaarvelden aanzienlijk lager dan aan het schip. Daarboven loopt onversierd tufstenen muurwerk van enige lagen, afgesloten door de verhoging in baksteen zoals aan het schip. Aan het rechte koorgedeelte gaan de bogen, evenals aan het schip, op van een kleine impost. Deze staat in de hier tot een smalle liseen geworden dam, die even hoog opgaat als de kralen. Aan de absis zijn weer kralen toegepast over de dammen; deze zijn, evenals alle stenen van de bogen aan het koor, langs een diagonaal over de stenen uitgehold (afb. 61). De overgang van de kraal naar de bovenste rechthoekig behakte stenen wordt bewerkstelligd door een maskersteen. Het schip telt vijf spaarvelden en bij de overgang van schip naar koor een 5o cm smal veld, dat tot boven toe doorloopt zonder boogvormige afsluiting. Aan de westzijde is het muurwerk van de vleugelmuren, die tegen de jongere toren aansluiten, omgezet tot het eerste spaarveld en met een liseen aansluitend gemaakt. In het tweede en vierde veld van de noordelijke schipmuur staan naar beneden verlengde, oorspronkelijk tien lagen hoge rondbogige vensters. Onder de meest oostelijke nis is in de benedenzone van het muurwerk een klein venster geweest, een zogeheten hagioscoop. In het tweede veld van het koorgedeelte is de boog van het spaarveld afgekapt; er is daar een hoog smal venster ingehakt geweest, dat heengreep over een kleinere oorspronkelijke lichtopening. Deze reikte, blijkens de aanzet van de boog die tegen de oostelijke dagkant van het later ingebroken venster valt waar te nemen, vrijwel tot op de dorpel van het spaarveld. Aan de koorsluiting zijn drie jongere glasramen aangebracht ter grootte van de gehele spaarvelden, die alle sporen van oorspronkelijke vensters hebben uitgewist. Windvaan Inwendig Bouwgeschiedenis HANTUM Aan de zuidzijde is zowel in het derde veld van het schip als in het rechte koorgedeelte een bakstenen venster aangebracht van gotische makelij met steensrollagen, afgeschuinde dagkant en een neggesteen; later zijn daarin houten ramen geplaatst met roedeverdeling (afb. 63, 64). In het tweede en vierde veld staan ruw ingekapte spitsbogige vensters, die echter nog sporen dragen van de romaanse vensters, te weten het eerste aan de oostzijde en het derde aan de westelijke dagkant. Vooral inwendig zag men tijdens de restauratie, dat de oude dagkanten aangehouden waren. De romaanse vensters zijn waarschijnlijk aanvankelijk slechts vergroot tot de afmeting van die aan de noordzijde. Het smalle meest oostelijke venster is mogelijk naar analogie van de romaanse vensters ontstaan en verlengd; dat het smal bleef zal met de plaatsing van de preekstoel te maken hebben. Ten westen ervan benedenaan ziet men nog de moet van een ingebroken klein venster, zoals in de tweede koortravee noordzijde. In de meest westelijke travee zijn aan de noord- en aan de zuidzijde laatgotische ingangen aangetroffen, door een segmentboog gedekt en inwendig aan de zuidzijde in een hoge rondbogig gesloten nis gevat. Aan de noordzijde lag de drempel 7o cm onder het maaiveld. Uitwendig was deze ingang omkleed met de steen die in 1807 is gebruikt; de zuidelijke vertoonde nog een kwarthol profiel, eindigend op een zogeheten teenstukje. Op de oostzijde van de nok van het dak staat een windvaan waarin onder een kroon de letters ` J.J.' en ` 1 770' zijn uitgezaagd. Bij de restauratie van 1978 is het stucwerk van het interieur uit 1885 verwijderd en is het houten tongewelf in zicht gebracht; de bebording moest grotendeels vernieuwd worden. De gepeerkraalde sleutelstukken waren merendeels nog aanwezig. De muurstijlen bleken eveneens nog aanwezig te zijn en zijn in het zicht gebracht (afb. 67). De kap is laatgotisch; de spanten zijn genummerd van oost naar west, waarbij het laatste tegen de toren als strijkspant alleen aan de oostzijde geprofileerd is. In het tufstenen muurwerk tekenden zich na ontpleistering de moeten af van gewelfaanzetten; zij zijn in het nieuwe stucwerk aangegeven (afb. 58). Uit de moeten kan men twee koepelgewelven reconstrueren en een smaller koorgewelf, dat overgaat in de overwelving van de absis. Van de scheibogen zijn geen funderingen gevonden; zij zouden van lijstkapitelen kunnen zijn opgegaan. Een verticale strook reparatie, die zich vooral aan de noordzijde in het muurwerk aftekende ongeveer ter plaatse van het smalle spaarveld uitwendig, zou mogelijk als reparatie na de afbraak van een triomfboog uitgelegd kunnen worden. Van een fundering daarvan was echter evenmin een spoor te vinden. Het tufstenen kerkje waarvan de versiering met de doorgaande kralen, maskersteentjes en facetgehakte stenen aan het koor, reeds bijna niet meer als romaans te karakteriseren valt, zal omstreeks 1200 ontstaan zijn. Blijkens het oorspronkelijk inspringende muurwerk van de absis was deze overwelfd. De op dezelfde wijze, doch uit ander materiaal samengestelde fundering van een westelijke uitbreiding, met een overhoekse steunbeer, kan in opbouw uit baksteen en tufsteen bestaan hebben en 13e-eeuws geweest zijn. De afmetingen wijzen op een klein westwerk met ingebouwde toren. Het vertoont westwaartse verzakking, die nog waarneembaar is. De bij de restauratie gevonden moeten in het muurwerk duiden op een overwelving in twee bijna vierkante gewelfvakken en een smaller vak aan de oostzijde, dat tevens de absis overwelfde. De romaanse vensters zullen bij die gelegenheid vergroot zijn tot de afmeting, die ze aan de noordzijde hebben. Onder elke gewelfkap zal aan de zuidzijde een tweede venster bijgemaakt zijn. Mogelijk heeft deze verbouwing plaatsgehad gelijk met of kort na het optrekken van de nieuwe westpartij. De wijdatum 1335 kan niet hiermede in verbinding gebracht worden, daar de muralen nog duidelijk rondbogig zijn. Mogelijk heeft deze betrekking op de kerk van Hantumhuizen (zie aldaar). In de laatgotische tijd (i6e eeuw) is over de kerk met behoud van het westwerk of althans de toren daarvan, een nieuwe kap met tongewelf gezet, waarbij de trekbalken door muurstijlen aan de muren gehecht werden. Ten slotte werd in 1807 het westwerk of de resterende toren afgebroken en ter plaatse van de oude toren een nieuwe gebouwd van forsere afmetingen; naast de toren bleven smalle loze ruimten over, daar men de toren verbond met het verlengde van de zijmuren. Deze bestaan aan beide zijden, inwendig zowel als uitwendig uit de steen van de toren, doch hebben mogelijk nog een oudere kern. De noordelijke ingang is in 1892 gedicht en vervangen door een toegang onder de toren. Inventaris Preekstoel Doophek Banken Orgel Zilver Klokken Beeldje Epitaaf Schoolgebouw Voormalige industriemolen HANTUM De kerk bezit: Een eiken preekstoelkuip met achterschot en jonger klankbord. De kuip is versierd met omrankte getorste kolommen en snijwerk aan het benedenste fries. Het middelste vak daarvan is gevuld met een sierdoek waarop te lezen staat: `D.W. Sidonides W. Teddes 1715' (afb. 69, 70). Aan de preekstoel fraaie dubbele koperen kaarsenarm, volgens de kerkerekening in 1819 geleverd door I.B. Tasma te Dokkum (afb. 68). Aan het doophek koperen doopbekken in houder, x v I I I—x I x. Doophek met spijlenfries en gietijzeren doopboog, 1862 (afb. 7o). Twee banken met spijlenfries en knoppen, xviii, en eenvoudiger bank met knoppen. De zittingen zijn bij de restauratie aangepast aan `modern zitcomfort'. Een orgel gebouwd door Hardorff te Leeuwarden in 1877. Avondmaalsbeker op standring met touwband, hoog 14,5 cm, diam. 10,3 cm. Opschrift: `Kerkebeeker van Hantum en Hantumhuizen' en `Diaconen 1785 D.J. Bangma en J. Martens'. Merken: Leeuwarden, jaarletter G van 1784, meesterteken HD van Hendrik Dauw (afb. 72). Zie Voet, 504. Dergelijke beker, hoog 14,3 cm, diam. 10,5 cm. Opschrift: `Beker der gemeente van Hantum en Hantumhuizen 1819', 19e-eeuwse merken, meesterteken Thomas Schoonbeek, Groningen. In de toren hangen twee klokken: een klok, diameter 90 cm. Langs de bovenrand gotisch opschrift in spiegelschrift: `a.d. Mcccc sub dno. Radcone curato te colo virgo pia te (post?) vocor ergo Maria h.m.f.' (Herman me fecit? volgens klokkeregistratie). Een klok, diameter 115 cm. Litteratuur: Fehrmann, 304. Opschrift bovenaan: `Du trahor audite voco vos ad gaudia vita (sic) Anno dniM°ccccc° xxx° Siwert iarsma sezeme hillinge rémert gabbenze fodé johá t stege gert vá wou me fecit' (sic). Op de klok reliëfs van S. Nicolaas met mijter en kromstaf en kind aan de voeten, en H. Catherina met zwaard, boek en gebroken rad en keizer Maxentius aan haar voeten. Onder de H. Catherina staat te lezen `Heer Lywo vicarus', onder de H. Nicolaas `Heer Tako pastor', hetgeen er mogelijk op wijst dat de H. Nicolaas de heilige van het hoofdaltaar was. In de nabijheid van de kerk is in 1914 in de terp een beeldje gevonden, hoog 14,4 cm van kalkzandsteen en voorstellende een heilig bisschop die door onthoofding de marteldood ondergaan heeft, waarschijnlijk de H. Dionysius (vgl. Vrije Fries 1918, 138). Het beeldje kan uit de 15e eeuw stammen (afb. 66). Het Fries Museum bezit een hardstenen epitaafje, groot 37 x 35 cm, volgens de inventaris (nr. 407) afkomstig uit de kerkmuur te Hantum. Het wordt vermeld in de Catalogus van de Historische Tentoonstelling 1877 onder nummer 204. Mogelijk is het in dat jaar in de verzameling van het Fries Genootschap gekomen, daar toen aan de kerk vertimmerd is. In de Catalogus wordt gesproken van een gevelsteen ; aan de dorpszijde is echter geen moet te zien geweest waar de steen gezeten zou kunnen hebben (afb. 7 I). Het epitaaf stelt een ruiter te paard voor met op zijn hoed een zandloper en in de hand een bovenaan breder uitlopend voorwerp, mogelijk een fakkel. De ruiter is geplaatst tussen twee kolommen waarop vogels met een tak met eikels in de bek, de linker omziend. In de grondstrook tussen de kolommen het jaartal 1716, voorts het opschrift `Bid en waakt de uure naakt Hindrik Kristiaens'. SCHOOLGEBOUW Ten oosten van de kerk staat een schoolgebouw, waarvan het noordelijke gedeelte in 1845 gebouwd moet zijn naar een in het gemeentearchief van Westdongeradeel berustende tekening en bestek door G. Keuning (afb. 73, 74). Het gebouwtje moet later 0871?) volgens een verweerd jaartalsteentje in zuidelijke richting uitgebreid zijn, bij welke gelegenheid een ingang in de westelijke gevel kwam. Aan de ingang is een steentje met `J.P. de Graaf 1845' ; elders een met `S.W. Beetsma i 87(?) I'. INDUSTRIEMOLEN In de lijst van niet rendabele en af te breken molens, gemaakt in opdracht van de Staten van Friesland in 1639, wordt een windmolen te Hantum genoemd. De kaarten van Schotanus en Eekhoff geven te Hantum geen molen aan; kennelijk is dus bovengenoemd 50 HANTUM besluit uitgevoerd. In 1862 kreeg vervolgens S.K. de Jong uit Oosterwolde vergunning om te Hantum een molen te bouwen. Deze is het volgende jaar gerealiseerd door de overplaatsing van een achtkante molen met stelling uit Leeuwarden, genaamd `De Rooseboom'. Deze dateerde uit 1 789 en moest daar wijken voor de aanleg van het spoorwegemplacement. Kort na 1940 werd de molen van een dieselmotor voorzien. Na aanzienlijke schade te hebben opgelopen tijdens een storm in 1949, vond herstel niet meer plaats (afb. 78, 79). Het achtkant werd ingekort en dichtgetimmerd om het bedrijf met motorkracht op gang te houden. Sinds 1958 werd de romp als opslagplaats gebruikt, totdat deze in de jaren zeventig werd afgebroken. Litteratuur Keune, Molens, 51-52; S.J. van der Molen, Het gemaal, 96; Molens van Friesland, 31; Wijnja, Windmolens i.v. Hantum. STATES EN BOERDERIJEN Voormalige states De beide edele(?) states Ruirdsma en Tjallinga komen niet met name voor op de Schotanus-kaarten; ook Eekhoff heeft ze niet vermeld. Uit vele verkopen blijkt, dat de grond van Ruirdsma in de 18e eeuw reeds versnipperd was (Reces- en proclamatieboeken). Ruirdsma moet dicht bij het dorp gelegen hebben, Tjallinga ten noorden van het dorp aan de voet van de dorpsterp. Mogelijk wijzen vondsten van grote steen op de oude plaats van het huis. Van ongeveer 155o tot 1650 werd het achtereenvolgens bewoond door Sybrand, Taecke en Johan van Hettinga. Kinnema State Ten noordwesten van het dorp, oorspronkelijk eveneens aan de voet van de dorpsterp, ligt Kinnema State, ook Kamminga en Kemmingen genoemd. In 1511 wordt Thonisz op Kammingen als gebruiker van 57 pondemaat vermeld, waarvan onder anderen Lutger Kammingen eigenaar is. Deze komt niet voor in de genealogie van de bekende geslachten Kamminga. Het tegenwoordige woonhuis is als onderkelderd dwarshuis gebouwd met een toegangstrap naar de ingang in het midden, xixc (afb. 75). Hillinga Sate Een belangrijke boerderij te Hantum was voorts Hillinga Sate. Hier woonde in 1511 Tziemma Hellingen, die 7o pondemaat land huurde (R.v.A. I.,130). Toen in 1621 een nakomeling Tziomme Hillinga was overleden, werd diens huis, dat 18 vak groot was, beschreven als bestaande uit `een voorhuijs, twee keuckens ende een achterhuis' ; bovendien waren er `een molckencamer', groot 3 1/2 vak en `een cleen camer in die wtleninge'. Een poort gaf toegang tot het erf (Weesboeken). Stationsweg 3 Aan de weg van Ternaard naar Dokkum bij de afslag naar Hantum, staat een grote boerderij van omstreeks 1870. De weg naar Hantumeruitburen is in 1868 verbeterd; waarschijnlijk is de boerderij, die nog niet voorkomt op de kadastrale minuut, noch op de kaarten van Eekhoff en Kuipers, (1865), bij die gelegenheid gebouwd (afb. 76). Het voorhuis, dat door een halsvormig gedeelte met de schuur is verbonden, is blokvormig met omgaand laag zadeldak en heeft de ingang in het midden; daarboven is een dakkapel. Aan de voorgevel zijn hoeklisenen en alom zesruitsvensters. KERKGEBOUW HIAURE Hervormde kerk De Hervormde kerk uit 1869 staat op een omheind kerkhof op een beschermd terprestant. De ingangszijde (onder de toren) is naar de weg gekeerd; zij is eigendom van de Hervormde gemeente (afb. 85). Litteratuur R.V.A. I, 132; Benef. 175; R.V.G.O. 105; Van der Aa v, 571; Wumkes 11,240, 335. Bronnen Archief Hervormde gemeente Brantgum-Hiaure; rekeningen kerkvoogdij Hiaure 1845-1906, R.A. Leeuwarden. Afbeelding Tekening J. Stellingwerf 1722, coll. Fries Museum Leeuwarden (afb. 86). Geschiedenis Uit de 16e-eeuwse gegevens blijkt, dat men nogal wat moest bijdragen aan de dijken en dat zowel in 1543 als in 158o zware lasten waren ontstaan door reparatie aan de pastorie. Als gebruikelijk bevatten de 19e-eeuwse kerkvoogdijrekeningen meer posten voor onderhoud en modernisering aan de pastorie dan aan het kerkgebouw. In 1851 wordt 100 gulden gestort aan de gemeenteontvanger te Holwerd (sic) als vergoeding aan het,dorp Hiaure wegens het plaatsen van een nieuwe gevel aan de kerk te Hiaure. HANTUM 5 Ook in de volgende jaren worden nog geregeld onderhoudswerkzaamheden aan de kerk gedaan, totdat men in 1869 overgaat tot het bouwen van een nieuwe kerk. De timmerman F.Y. de Jong krijgt een kleine 400o gulden `wegens het bouwen der nieuwe kerk en toren' en G.P. Keuning te Ternaard `voor het opmaken van het bestek en tekening van de nieuwe kerk' en het toezicht. In de kerk bezitten de kerkvoogden zes banken tegenover elkaar, waarvan de twee laatste behoorden aan D.A. van Harinxma (rek. 1869). In 1875 wordt nog voor 149 gulden aan de pastorie vertimmerd. Het jaar daarop wordt de `wandeling' om het kerkhof in orde gebracht. In 1883 worden het oude schoolhuis en de school van de gemeente gekocht; het blijkt dat men daar catechisatie gegeven heeft . De in 1869 afgebroken kerk was volgens Van der Aa langwerpig met steenen verwulfsel en predikstoel aan het eind en van een stompe toren voorzien'. Aan de kerk was volgens dezelfde bron veel tufsteen verwerkt. De lijst van de staat der kerken uit 1843 in het gemeentearchief spreekt ook van een toren met huisdak, wat evenals `stompe toren' in Friesland staat voor wat thans `zadeldak' heet. In 185o wordt er te Leeuwarden een klok uit Hiaure te koop aangeboden (Wumkes 24o). Beschrijving De toren van de nieuwe kerk is in het schip gebouwd. Dit is vier traveeën lang en driezijdig gesloten. Behoudens de eerste travee, die blind is, heeft elke travee en twee der zijden van de sluiting een breed rondbogig venster binnen een rechthoekig spaarveld, afgesloten door een bloklijst. In de vensters zijn gietijzeren roeden, die boven het kalf in drie veren vertakken. De kap is gedekt door Friese pannen. Het inwendige is overdekt door een spitsbogig toelopend stucplafond. Preekstoel tegen de oostwand uit de bouwtijd, evenals het doophek met gestanst hekwerk. In de gevel staat een stichtingssteen met namen van kerkvoogden: P.I. Idsardi, S. Rijpstra en S.L. Bangma. Orgel Orgel in neogotische kast, ingewijd in 1918. Zerken In het looppad is een zestal 1 7e-eeuwse zerken met leeftijdskoppen. In het voorpo rtaal een rechtopstaande gave zerk voor ds. G. Haboma, overleden 1665. Zilver Avondmaalsbeker, hoog 14 cm, diam. 10,5 cm. Op de standring een touwband. Langs de bovenzijde is in een cartouche gegraveerd : `Vereerdt door Ittie Lieuwes Aminga Pastoorske tot Neykerk aan de dijaconij van Hiaure 1714' (afb. 84). Aan het ca rtouche hangt een wapenschild met dubbele adelaar. Merken en afmeting als beker Nijkerk (Oostdongeradeel) 1714. Klok In het torentje hangt een klokje, diam. 5o cm. Gotisch bovenrandschrift: `Mater dei memento mei'. De beugels zijn als touw versierd, xv ? (afb. 83). PASTORIE Pastorie Ten noorden van de kerk staat de voormalige pastorie uit 1751. Dwarshuis zonder verdieping met ingang in het midden. Oorspronkelijk boven de ingang Vlaamse top, waarin jaartal 1751. Deze is in 1906 verwijderd en aangebracht boven de ingang van de kerk van Bornwird (zie aldaar). Het voorhuis is tegen een ouder afgeschuind achterhuis gebouwd. Inwendig in de linkerkamer bedstedewand boven de kelder. Rond de schouw is een grote bontmarmeren neobarok schouw aangebracht, afkomstig uit westelijk Nederland. OVERIGE TERPEN EN BEBOUWING DAAROP Overige terpen Ten oosten van de dorpsterp van Hantum tekent Halbertsma een terp, daar waar de weg naar Hiaure aftakt. Roorda State Ten oosten van de kerkterp van Hiaure geeft dezelfde bron nog een kleine terp, waarop de state Roorda was gelegen. Geschiedenis De abdij van Dokkum bezat in 1511 een uitgestrekte boerderij (I 20 pondemaat) te Hiaure, bewoond door Gerbet. In 1592 blijkt deze boerderij in tweeën gesplitst te zijn (Register van de opzegging van kloosterlanden). De nieuw ontstane boerderij Klein Roorda ligt een eind ten noorden van het oude hornleger en ligt niet op een terp. In 1615 wordt het huis, dat 15 vak lang was, als volgt onderverdeeld: `een voorhuijs, keucken, dorschhuijs ende achterhuijs' (Weesboeken). Hibbema State Ten zuiden van de kerk lag de state Hibbema, in 151 17o pondemaat groot (R.v.A. I. 132). Als Hibbema Statha komt zij reeds in 1470 voor (Sipma IV, 36), toen `Dowa her Siuckisma' haar verkreeg. De state was 23 pondemaat groot met `heemterp en steeden'. 52 Stinswier Mennema Sate Amminga Lutkelaard Boerderij Poldermolen Litteratuur Geschiedenis Het staande werk Het gaande werk HANTUM Nazaat Rentie Sijwxma is in i 5 I I eigenaar. Ten noorden van dit erf ligt een afgegraven stuk land, waar de stinswier, die Eekhoff en Halbertsma aangeven, gelegen zal hebben. Ten zuiden van Hibbema lag, op een enigszins verhoogd terrein, Mennema. In 1505 bevestigden Aedzert, Tzalingh en Gerbeth Lieuwesz Mennama, dat ze geld hadden ontvangen van het Jacobijnenklooster en het Sacramentsgilde te Leeuwarden, afkomstig uit een boerderij te Hiaure van hun overleden oom, Gherbeth Mennama (Sipma i, 499). Mogelijk is deze identiek met Gerbrant Mennama, waarover de i6e-eeuwer Janco Douwama rept in zijn Geschriften (11 , 1 57). Tussen de kerkbuurt en Roorda State lag op een enigszins verhoogd terrein de sate Amminga. Ten westen van Hiaure ligt in het dorpsgebied van Hantum de terp Lutkelaard, door Halbertsma als zodanig aangegeven. De naam Lutjelaard komt reeds voor in de lijsten van eigendommen van de abdij Fulda in de 9e eeuw (Dronke c. 6o; Bleiber, 147). In 1511 wordt Littzielaert genoemd als woonplaats van Jen en van Renko, die respectievelijk 4o en 64 pondemaat bewerken, grotendeels land zonder dijk (R.v.A. I , 131, 132). De plaats komt vervolgens voor in de Decretale verkopen van 1587 (Berns, 21; Geneal. Jierb. 1 979, 93). Volgens de kaart van Schotanus-Halma stonden op de terp Lutjelaard drie stemhebbende plaatsen. Thans is de belangrijkste boerderij een gebouw uit 1884 van het kop-hals-romptype met een kort voorhuis. In de voorkamer van het binhiis eenvoudige bedstedekastenwand over de volle breedte van het binhus met gepaneleerde deuren (afb. 77). POLDERMOLEN Ten zuiden van Hantum staat in de polder het Hantumerleeg, een achtkante molen, gebouwd in 188o door G.R. van Wieren te Janum. De molen is eigendom van de gemeente (afb. 87). Molens van Friesland, 128; Fries molenboek 120121; Ter Steege en Boers, 32. - In i 88o is het waterschap Het Hantumerleeg opgericht, dat zijn water zou uitslaan op de boezem van Westdongeradeel, met behulp van een te bouwen windmolen. De molen is in 1977-78 gerestaureerd, waarbij onder meer twee nieuwe plaatstalen roeden oudhollands opgehekt, twee korte schoren en een grenen vijzel werden aangebracht. Voordien had de molen een zelfzwichtend wieksysteem en was de as van de vijzel van staal. Het onderachtkant, gemetseld van rode machinale baksteen, is met de molen gefundeerd op stiepen. In het opgaande werk lopen deze door en zijn op de hoeken van het onderachtkant te zien als pilasters. De twee toegangen bevinden zich haaks op de waterlopen. In het onderachtkant bevindt zich een uitzonderlijk aantal vensters, namelijk drie, één boven de voorwaterloop en twee in de veldmuren aan weerszijden van de achterwaterloop. De vensteropeningen zijn rond en worden door een iets uit het gevelvlak naar voren komende rollaag van gele baksteen omlijst, met hierin gietijzeren ramen. Boven de voor- en achterwaterloop bevinden zich korfbogen, eveneens van gele baksteen. De stijlen van het achtkant staan op de binnenbeëindiging van de stiepen met hiertussen de peulhouten; een ondertafelment ontbreekt dus. Het onderachtkant gaat er buiten langs. Het grenen met riet gedekte achtkant is gebouwd volgens het algemeen in ons land geldende systeem met de voor het noorden kenmerkende drie bintlagen. De basis van de kap, het voorkeuvelens en de gordingen zijn van eiken, de spanten echter van grenen. De lange spruit (een stalen I-profiel) als middelbalk, is tevens als ijzerbalk gebruikt. De kap is kruibaar op slepers ; de staart heeft een kruilier. Op een gevelsteen, gemetseld in het onderachtkant, staat het opschrift: `Waterschap Hantumerleeg. Opgericht Anno i 88o onder het bestuur van B.J. Hannema, G.A. Wassenaar, P.P. Bosch, D.B. Memerda, P.M. Memerda. Bouwmeester der molen G.R. van Wieren van Janum'. Wieksysteem: oudhollands, roeden van staal, vlucht 22 meter. Doorboorde gietijzeren bovenas, in i88o gegoten door de firma de Prins van Oranje te 's-Gravenhage. Bovenwiel met acht plooien; vier hiervan zijn kennelijk later ter versteviging aangebracht. Vlaamse vang. De vijzel is van grenen (cf.: Fries molenboek, 84) en kan door een elektromotor worden aangedreven: de vijzel ligt in een betonnen vijzelkom. Hantumhuizen De naam van het dorp duidt op een relatief laat tot stand gekomen vestiging van Hantum uit. De oorsprong van de nederzetting ligt echter nog wel in de periode van terpenbouw, blijkens het voorkomen van een dorpsterp alhier, hoe weinig opvallend die zich qua hoogte ook in het landschap voordoet. In 1 891 is een deel van die terp afgegraven (Wumkes 11, blz. 542). De dorpsplattegrond bestaat voornamelijk uit een rechthoekig stelsel van wegen waarbinnen het grootste deel van de dorpsbebouwing is gelegen. De dorpskerk ligt afzijdig van de bebouwing en buiten de rechthoek van straten. De eertijds aanwezige states waren buiten de dorpskern gelegen. De hier beschreven structuur wordt al door Schotanus weergegeven. Een vergelijking tussen de plattegrond zoals door Eekhoff afgebeeld en de huidige situatie laat zien dat zich sindsdien een verdichting van de bebouwing heeft voorgedaan. Ten noorden van de kerk is de opvaart naar het dorp nog aanwezig. HANTUMHUIZEN KERKGEBOUW Hervormde kerk De Hervormde kerk ligt aan de oostzijde van het rechthoekig omgrensde dorp op een beschermd terprestant. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente. Volgens Reitsma is de kerk misschien aan de H. Anna toegewijd geweest (afb. 90, 91, 93-105). Litteratuur R.V.A. I, 128; Benef. 174; R.V.G.O. 103; Wumkes II 594; R. Meischke, Het kleurenschema van de middeleeuwse kerkinterieurs van Groningen, Bull. K. N .O. B ., 1966, 57 e.v. Afbeelding Tekening door J. Stellingwerf 1722 in coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 94). Bron Historisch-bouwtechnisch rapport W. J. Berghuis, z.j. Archief R.D.M.Z., Zeist. Geschiedenis Naast de gebruikelijke pastorie- en patroonsgoederen bestonden er in Hantumhuizen in 1511 vicariegoederen. In 1543 en in 1580 wordt een prebende en jongerenleen vermeld, mogelijk verschillende benamingen voor hetzelfde complex bezittingen. De kerk is in 1939-42 gerestaureerd onder leiding van architect A. Baart sr. waarbij details in 13e-eeuwse vorm toegevoegd werden. Zo kreeg de jongere koorsluiting vensters in I3e-eeuwse vorm en een hollijst onder de nieuwe verhoging en werd in de toren een toegang aan de noordzijde gemaakt. Beschrijving De kerk bestaat uit een schip met jongere vijfzijdige sluiting en een forse, door een zadeldak gedekte westtoren. In het schip koepelgewelven op ingebouwde muurdammen. Materiaal De baksteen van de toren meet 29,5-3 1 x 9-9,5 cm, i o lagen 106 cm, boven het thans derde westelijke venster 29-31 x 8-8,5 cm, i o lagen 96 cm, inwendig gemeten. Uitwendig zijn diverse soorten toegepast bij herstellingen. Aan het schip is het steenformaat 30-30,5 X 9-9,5 cm, 10 lagen 107 cm. Toren De toren gaat onversneden op en is aan de noord- en zuidzijde gesloten, behoudens kleine galmgaten. Aan de westzijde staan vier vensters, waarvan één achter de wijzerplaat verborgen is (afb. I o 1). Het benedenste venster is bij de restauratie weer geopend. De kleine galmgaten zijn thans alle van een sprong voorzien aan de dagkant; het noordelijke was voor de restauratie hoger geplaatst en niet omlijst. In de oostelijke topgevel was een dichting te zien, die een brede korfboog bleek te vervangen. Hierbinnen waren de aanzetten van twee kleinere bogen aanwezig, zodat aangenomen moet worden, dat hier twee openingen binnen een korfbogige nis gestaan hebben (afb. 98). De deelpijler werd bij de restauratie aangebracht naar het voorbeeld van die aan de galmgaten in de toren van Ooster-Nijkerk; de dichting kwam nu aan de binnenzijde. Het muurwerk onder de kapvoet werd 4o cm verhoogd en de topgevels werden door ezelsruggen afgedekt. Inwendig Inwendig was de toren tot ongeveer 2 meter met grond gevuld. Na verwijdering daarvan is de vloer verdiept en is de ruimte met een ribgewelf overkluisd en aan de oostzijde van een rondbogige geprofileerde doorgang naar de kerkruimte voorzien. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de ribben in het gewelf, noch voor die van de oostelijke toegang; wel waren de aanzetten in twee hoeken over. De trap in de muurdikte van de zuidoostelijke hoek was volgens de opmetingstekening aanwezig doch is nu van een andere uitgang voorzien, daar de vloerhoogte door het gewelf gewijzigd werd. De noord- en zuidmuur van de benedenruimte van de toren zijn aan de fantasie van de restauratie-architect ontsproten, daar men de benedenruimte als baarhuisje wenste te gebruiken. Boven het gewelf bevat de oostmuur een grote rondboog op imposten. Voor de restauratie liep deze tot de begane grond door en was door een dunne vulmuur dichtgezet, zoals thans nog op de verdieping, waar een deur toegang geeft tot de orgeltribune. Het venster aan de westzijde was voor de restauratie rechthoekig. Op de volgende balklaag is in de oostmuur een ruime doorgang naar de kap boven de gewelven, de deur kon aan de binnenzijde door een sluitboom gedicht worden. De lage klokkestoel, die uit eike- en grenehout bestaat, rust op de derde balklaag. Schip De schipmuren zijn door lisenen verdeeld in vier traveeën, in het bovenste gedeelte waarvan per travee twee rondboognissen staan (afb. 91, 98-102). Aan de noordzijde was de derde liseen verdwenen, aan de zuidzijde de laatste. Telkens twee traveeën waren aanvankelijk inwendig door één gewelf overkluisd, zodat uitwendig per twee traveeën telkens de buitenste nissen met vlechtwerk gevuld waren en de binnenste vensters bevatten. Aan de noordzijde was deze situatie nog duidelijk. Ten behoeve van een gewijzigde overwelving van het inwendige zijn de vensters in de HANTUMHUIZEN thans met glas gedicht is. In de vierde travee is een iets hoger staande bredere opening thans ook tot spleet gemaakt en van glas voorzien. Aan de noordzijde is op een overeenkomstige plaats een rechthoekig spleetvormig venster gevonden, dat inwendig een trapvormig afgeschuinde dorpel had. Uitwendig zijn bij de restauratie alle dorpels aldus gemetseld naar voorbeeld van twee nog aanwezige. Het ondiepe vijfzijdige koor was uit afbraaksteen opgetrokken tot ongeveer 5 meter boven het maaiveld en daarboven uit kleine steen (afb. 95). Bij de restauratie is de kleine steen vervangen door opnieuw verwerkte grote steen, afgesloten door een hollijst en inwendig beklampt. In plaats van 19e-eeuwse vensters in de drie middelste zijden zijn nu vijf geprofileerde quasi 13e-eeuwse vensters aangebracht. Inwendig Het inwendige is overkluisd door drie koepelgewelven, rustend op zes pijlers, die ongeveer een halve meter binnen de noord- en zuidmuur zijn opgetrokken en daarmede verbonden zijn door muurdammen (afb. 90, 103). De pijlers zijn onderling verbonden door spitsbogige schei- en gordelbogen die door een sprong geprofileerd zijn, welk profiel langs de pijlers met een versnijding doorloopt. In de muurdammen zijn de moeten van doorgangen te zien; achter de preekstoel is een doorgang open gehouden. Tussen de dammen is van kleinere steen een naar de buitenmuur stijgende vulling gemetseld langs het beloop van de scheiboog. Tijdens de restauratie kwamen de aanzetten van muralen te voorschijn van de eerste overwelving door middel van twee grote lagere gewelven, waarvan de moeten op de zijmuren zichtbaar zijn. Zij gingen op van muurpijlers met schalk en hoekkralen. Deze zijn thans een meter boven vloerniveau opgehaald. Boven de gewelven is te zien, dat het pleisterwerk aanvankelijk tot de muurplaat doorliep, waaruit blijkt dat na de tweede inwelving de overblijvende ruimten terzijde aanvankelijk vlak gedekt waren. Door de tweede inwelving werden aan beide gevels twee vensters, het derde en zesde, geheel verdekt. Geschilderde decoratie Op de eerste twee koepels kwamen bij de restauratie geschilderde gewelfribben aan de dag, die tegen cirkels gevuld met siermetselwerk teniet lopen. De ribben zijn met kepers, spiraal en blokverdeling gevuld; langs de ribben bladversiering. De schei- en gordelbogen vertonen banden die blokwerk suggereren. De gevonden beschildering is door G. Jansen aangevuld en opgehaald (afb. 103, 104). Het derde gewelf waarop geen beschildering aanwezig was, is bij die gelegenheid met dezelfde motieven gedecoreerd. De kap bestaat uit zwaar rondhout en zal 18e-eeuws zijn. Bouwgeschiedenis Daar het schip, naar bij de restauratie is gebleken, tegen de toren is aangebouwd met dunne westelijke vleugelmuren, is de toren het oudst en rond 1200 te dateren. Een materiaalafscheiding, die aan de oostmuur is waar te nemen, geeft een verhoging aan. Daar de opening in de oostelijke topgevel als galmgat moet worden gezien, moet de toren ooit hoger zijn geweest. De voor de restauratie aanwezige, over twee verdiepingen doorgaande boog aan de oostzijde zal ontstaan zijn uit een doorgang naar de kerk op de begane grond en een brede boog op de verdieping. Mogelijk was daar een soo rt torenkapel, bereikbaar langs de gemetselde trap in de zuidoostelijke torenhoek. De kerk met zijn duidelijke stijlkenmerken is in de eerste helft van de 13e eeuw te dateren. Zij moet met twee grote gewelven ingewelfd zijn geweest, mogelijk zelfs ook oostwaarts een derde gewelftravee gehad hebben. De koepelgewelven op scherp spitsbogige schei- en gordelbogen zullen in het begin van de 14e eeuw zijn aangebracht. Mogelijk kan hier aan de datum van 1335 gedacht worden, wanneer er te `Hantum' een altaar gewijd wordt (zie geschiedenis van de kerk van Hantum). De geschilderde ribbendecoratie is dan reeds niet meer modern. Het meest oostelijke gewelf is later (16e-17e eeuw) eens vervangen, bij welke gelegenheid de smalle zijruimten tevens afgedekt werden. De Voorlopige Lijst (193o) datee rt het koor op 1850. Wij achten het in de vorm van voor de restauratie eerder 18e-eeuws. Naar de oorspronkelijke koorvorm, die wellicht absidiaal was ter breedte van de 14e-eeuwse overwelving van het schip, zijn geen onderzoekingen gedaan. Inventaris De kerk bezit: Preekstoel een eiken preekstoel met kap en achterschot, de panelen van de kuip zijn gevuld met gesneden rococoranken (afb. 105). De benedenste velden bevatten opschriften: in het midden 1 [7]-73, tussen de 7 en 3 `G. Heerts' ; op de beide andere zijn (later) de namen van de predikanten `Do. J. Mangel' en `Do. H. Fenema' gesneden, die respectievelijk Epitaaf Zerken Klok Uurwerk Banga State Elinga of Heringa State Geschiedenis Peyma State HANTUMHUIZEN 69 van 1818 tot 1 842 en van 1 768 tot 1809 te Hantumhuizen stonden. S. ten Hoeve schrijft het snijwerk toe aan IJge Rintjes (Preekstoelen, 107). Kanselbijbel uitgegeven door J. Braat 1662. Doophek met spijlenfries, grotendeels, in ieder geval wat betreft het fries, in 17e-eeuwse vorm bij de restauratie gemaakt, ter vervanging van één met gedrongen dubbel balustervormige spijlen. Tegen een der noordelijke pijlers is in 1897 een epitaaf ontdekt (Wumkes), bekroond door een aedicula. Hierop is een alliantiewapen gehakt geweest, bekroond door een helmteken met dekkleden, uitkomend een eenhoorn of hert (afb. 108). Op het manlijk schild is waarschijnlijk een dubbele adelaar afgebeeld geweest. Het vrouwelijk schild is gedeeld : rechts een halve figuur, links drie rozen paalsgewijs. Op het epitaaf: 'AO 1571 in Januario sterf de eedele Erent/feste en seer descrete Pybo vá Emingha/Ao 1563 in Martio sterf de eedele en zeer duechtsame Juffrouw Biueck Sioerda./en legge beyde begrave in dese kerck/(on)der saelig Aemcke Jaerle steen'. In het koor staat rechtop de zerk voor Amke Jarla (afb. 109). Zandstenen zerk met in de hoeken Evangelisten. Opschrift `Int jaer ons/Here Mvc en xx (ix ?)../ s sterf/de eerbare herscap Amko Jarla'. In een cartouche 'Bidde ... die ...'. Wapenschild eenkoppige adelaar, helmteken uitkomende leeuw. In het voorportaal ligt een grote zerk voor Binnert van Heeringa uit 1561 met alliantiewapens in de hoeken en in het veld (afb. 107). In het koor nog enige eenvoudige zerken. De in de Voorlopige Lijst vermelde zerken van de familie Peima zijn niet meer aanwezig, evenmin als die van 1688, die een grafkelder in het koor gedekt zouden hebben. In de toren hangt een klok, diameter 8o cm. Opschrift: `Worp van Peima Eesck van Harckema Hilcke van Peima. Dirck Jans Tialma Kerkfoegd dorprechter Buve (Si?)rtszoon Hantumhuisen Titus Conradi pastor loci 1616'. Op de mantel alliantiewapen Peima- Harkema en letters G.E. aan weerszijden van een wapen bestaande uit rechts een monogram en links de halve friese adelaar. Misschien is de klok gegoten door de gebroeders Simonsz (Heerma van Voss, klokkeregistratie 1 943). Het smeedijzeren uurwerk staat in een gespied ijzeren geraamte en zal 18e-eeuws zijn. STATES Aan de westelijke rand van het dorpsgebied ligt op een omgracht verhoogd terrein Banga State (afb. 114). In 1511 wordt de sate bewoond door Thalling Banga (R.v.A. I. , 129), die toen 84 pondemaat huurde van Worp van Donia van Dantumawoude. De kaart van Schotanus van 1664 geeft op deze plaats een edele state, in 1718 echter slechts een stemdragende plaats. Uit de archieven blijkt dan ook niets van een edele state, of het moest zijn, dat in 1619 naast de gebruiker van de landerijen als bewoners worden genoemd het gezin van Johannes van Buiten, zoon van de secretaris van Franekeradeel (Weesboek). In een inventaris uit 1618 wordt het huis op Banga dat 20 vak lang was, onderverdeeld in `een voorhuijs, keucken, dorschhuijs ende achterhuijs' ; verder was er een 'cleijn huijs' van 3 vak, een `molckencamer aen die noortsyde van thuijs' en een `6 roede hoijberch' (Weesboeken). De huidige bewoner heeft niettemin bij graafwerkzaamheden op het erf veel kloostermoppen gevonden, wat zou kunnen wijzen op een voormalig laat-middeleeuws gebouw. Ten zuiden van de kerk ligt Heringa, thans een boerderij van het kop-hals-romptype met lang voorhuis. Ook Elinga of Heringa komt op de kaart van Schotanus-Halma voor als edele state. Het goed wordt voor het eerst voor zover bekend vermeld in 1423 bij het verbond met Groningen, waar Eelck Heringa deel van uitmaakte (Charterb. 1, 45o). In 1511 was de state 68 pondemaat groot en werd zij door de eigenaar Gielt Ellingen bewoond. Zijn dochter huwde Jeppe van Ydtsma, die zich voortaan Jeppe Elinga noemde. Door vererving kwam de state aan Binnert van Heringa en zijn gelijknamige nakomelingen, die op Aebinga-state te Hijum woonden. Zij verhuurden de state. In 1635 wordt het goed omschreven als `een binnenhuis, een koecken, een poeskoecken, een langhuijs ende schuire' met `een graft en cingel' (Weesboek). Ten noorden van het dorp lag Peyma State. Rintjema State Litteratuur Geschiedenis Boerderij HANTUMHUIZEN In het laatst van de 17e eeuw kwam de boerderij in het bezit van dr Henricus Popta te Marssum; de Poptastichting heeft de boerderij nog in bezit en liet in 1965 het woongedeelte verbeteren. Daarbij bleek dat de muur tussen binhus en halsgedeelte oorspronkelijk 105 cm dik was en uit kloostermoppen bestond. Later bleek de muur tot 75 cm dikte afgekloofd te zijn. De zuidzijde van de middeleeuwse muur was de binnenzijde, daar er een doorgang met sluitbalk was te zien en een licht- of schietspleet, die naar die zijde zich verbreedde. De zuid- en westmuur van het binhus bestaan weliswaar deels uit opnieuw gebruikte mopsteen, doch zijn slechts steensdik. In de topgevel vlechtingen en smalle lichtkozijnen, XVIII. Bij onderzoek bleek de zuidoostelijke hoek van het binhus ook op een middeleeuwse fundering te staan. In het noorden van het dorpsgebied ligt de boerderij Rintjema State (afb. 113, 1 15). R.V.A. I, 129; Benef. 1 73 ; R.V.G.O. 104; Berns 5 1, Q (Weesboeken) 4, 18 en 49, D (Recesboeken) 3, 263. De laatste, in 1511 genoemde floreenplichtige was Pybe Rentzien, die 58 pondemaat bezat, waarvan Retske Antez te Kollum eigenaar was. In 1543 en 158o komt uit Reintema Sate pacht voor de pastorie. In 1617 (Weesboeken) wordt gesproken van een stins, die de eigenaar, Lieuwe van Wijtsma op Obbema te Ee voor zich reserveerde. Ook de nieuwe eigenaar, die het goed in 1676 kocht (Recesboeken) behield `het groot stins' voor zichzelf. In de beschrijving van 1617 worden de opstallen als volgt beschreven: behalve de stins bestond het huis, dat i3 vakken lang was, uit `een keucken ende achterhuijs' en een schuur, 2 gollen groot. Verder is er sprake van het `houtwerck in de keucken, smuijger ende 't sael' en van `de opcamer' (Weesboeken). Na 1676 wordt de stins niet meer genoemd; de kaart van Schotanus-Halma geeft een edele state Rienkema weer. Thans staat er een boerderij van het kop-hals-romptype met lang voorhuis. In de achtergevel een stichtingssteen met opschrift: `Adriaantje Idses Idzenga./Ik was jong en geen besef/heb ik met vaders hulp aan dit/gebouw den eersten steen gelegd/het is God die eeuwig leeft/En ons weer een nieuwe woning geeft/I. P. Idzenga, A.B. Wynia den 2 Junij 1822'. Hantumeruitburen Ten oosten en zuidoosten van het dorp Hantum bevindt zich een gebied waar voornamelijk verspreide agrarische bewoning voorkomt. De Schotanuskaart van de grietenij verbindt namen aan de boerderijen en noemt Bierum, Raard, Groot en Klein Medent en Nijenhuis. In de Tegenwoordige Staat wordt deze verzameling voor het eerst als Hantumeruitburen betiteld. Bij Eekhoff zijn de meeste individuele namen nog bekend. Raard wordt dan genoemd `Raad of Rooderterp'. Deze laatste naam komt nog voor op de jongste editie van de topografische kaart, schaal i : 25 000. Met de Hantumeruitburen wordt op deze kaart een veel kleiner gebied aangeduid dan ten tijde van de Tegenwoordige Staat. Bij Bierum en Rhoderterp zijn de boerderijen op een terp gelegen. In het laatste geval komt buiten de huisterp een radiale indeling voor van het aan de noordzijde grenzend terrein. HANTUMERUITBUREN Terpen Het gehucht van die naam ligt op de beschermde terp Bierum. Rhoderterp Ten zuidwesten van Bierum ligt de beschermde terp Rhoderterp. Geschiedenis Een huis te `Raerdt' onder Hantum op een sate van de Dokkumer pastorie wordt in 1624 als volgt beschreven: een huis, dat 15 vak lang is, onderverdeeld in `een binnenhuijs, een daegs kuecken, een poskuecken en een langhhuis', een schuur 4 vak lang `ter sijde' en `een clein achteruijt' (Weesboeken). Mogelijk is dit dezelfde boerderij, die in 15 I I bewoond werd door Dowe Retserden (R.v.A. I 131), daar deze dan de enige is, waarvan, het 'clooster to Dockum als lantheren' wordt opgegeven. Boerderij Thans staat er een boerderij met voorhuis in de baksteen-architectuur van omstreeks 1930. Jagtlust Tegen de grens met Oostdongeradeel ten zuiden van de Nijehuisterbrug ligt een grote boerderij, waarvan het voorhuis in 1939 is vernieuwd. In de schuurgevel stichtingssteen met opschrift: `Nieuw herbouwd in 1874/Hiervan/De eerste steen gelegd/den 8e juni door Andries A. Mokma./Jagtlust' (afb. 120, 12 I ). Geschiedenis Schotanus en Eekhoff geven op deze plaats de naam Kommerhuis, waarover Van der Aa spreekt als voormalige state (vi, 556). Schotanus geeft slechts één stemmende plaats. In de verzameling opmetingen van boerderijen van de stichting S.H.B.O. te Arnhem berust een veldschets van K. Uilkema uit 193o van de boerderij met binhus, halsgedeelte en schuur, gelegen op een omgracht terrein aan een opvaart. Het terrein was toegankelijk door een poortgebouw, dat 1651 was gedateerd en waarvan een familiefoto van de tegenwoordige bewoner een beeld geeft. De kadastrale minuutkaart gee ft alleen de kop-hals-rompboerderij op omgracht terrein; deze is dan reeds eigendom van een Mokma, namelijk van Anne Andries. In de gracht is vóór 1937 een wapensteen gevonden die geschonken werd aan ds. Van Veldhuizen en ingemetseld is in diens latere woning te Tinaarlo (Hunebedstraat 26). Een ander fragment berust in het Museum Admiraliteitshuis te Dokkum. In de bronnen komt het huis voor als Germerhuijs : in 15 I I wonen er Botte en Tjepke, die land gebruiken dat deels bezit is van het klooster Sion onder Niawier (R.v.A. I, 127). Het goed wordt vermeld onder Nijehuijs, waar nu nog een boerderij ligt die Nijehuijs heet. Mogelijk gaat het om een grote kloosterboerderij, die gesplitst is, waarbij het nieuwe huis ontstond. Germerhuijs en `Nieuwe Huis' zijn later beide weer gesplitst; het oorspronkelijke Germerhuijs kan dus zeer groot geweest zijn. In de 17e eeuw worden op Germerhuijsen Sys en Reijn Dircksz genoemd (Berns, 56 Q I, f 72 verso en 83 verso en 6 f 242 verso). In 1640 kocht Wopke Bartholomeus een sate lands te Germerhuijsen uit de kloostergoederen, groot 68 pondemaat; in 1698 is hij nog eigenaar (Stemkohier). In de boedelbeschrijving van de weduwe van Wopke Bartholomeus (Berns, 56 f 22o) wordt het goed omschreven als `een huis, schuire, clein huis, poort, hoff, gracht ende singel' en 105 pondemaat eigen land. Pas in de 19e eeuw kennen we dan weer de eigenaars. De boerderij had een lang voorhuis met een huishoudkelder in het midden, waarboven bedsteden. Langs de `binnengevel' van het voorhuis liep een gang. De melkkelder was in het rompgedeelte (opm. tekening archief gem. werken Westdongeradeel). Holwerd De oudste vermelding van de dorpsnaam heeft betrekking op de kerk van `Holeuurt', die blijkens een I 1 e-eeuwse kerkenlijst tot de toenmalige bezittingen van de Abdij Echternach behoorde (Blok, Echternach, 18o, 180. In de later bekende plattegrond van het dorp hee ft de kerk een opvallende ligging, namelijk oorspronkelijk buitendijks op een eigen terp, los van de langwerpige dorpsterp die zich ten zuidoosten daarvan bevindt. De huidige zeedijk dateert uit 1580 en ligt ruim een kilometer ten noordwesten van het dorp. Voordien sloot de laatmiddeleeuwse zeedijk aan weerszijden op de dorpsterp aan, waardoor de kerk buitendijks gelegen was. Deze dijk is nog ten oosten en ten westen van het dorp als verhoging in het landschap aanwezig en wordt gemarkeerd door de op het dijklichaam gelegen weg naar respectievelijk Ternaard en Leeuwarden. In 1511, bijna 7o jaar voor de nieuwe bedijking, blijkt al volop buitendijks land bij het dorp in agrarisch gebruik te zijn (R.v.A. I , 114-117). De hierboven geschetste ligging van de kerk ten opzichte van de dorpskom en de zeedijk is de oudst bekende uit het kaartmateriaal. De aanwezigheid van een ringweg rond het kerkhof en van enkele paden die daar naar toe lopen, suggereren een oorspronkelijk centraal in de dorpskern en op de kruin van de terp gelegen kerkgebouw. De veranderde ligging van de bewoning ten opzichte van de kerk zou dan geïnterpreteerd kunnen worden als een verplaatsing landinwaarts ten gevolge van wateroverlast. De hoofdstraat in het dorp, tevens de verbinding met de kerk, kan worden opgevat als een verlengd en uitgegroeid oorspronkelijk kerkpad. De gedeeltelijk buitendijkse ligging voor 1580 heeft een haven- en marktfunctie voor het dorp mogelijk gemaakt. Holwerd ontvangt met een enkel ander dorp (Harich, Kornwerd) naast de Friese steden het marktrecht in 1453. De `vermaarde jaar- en paardenmarkt' die Van der Aa (v, 7I5) in 1834 voor het dorp vermeldt is daar vermoedelijk een overblijfsel van (Van Buijtenen, Marktrechten, 54). Van der Aa vermeldt voorts dat voorheen vijf jeneverbranderijen in het dorp gevestigd waren en in het begin van de 18e eeuw tevens drie bierbrouwerijen. Tot 1 75o zou de visserij van belang zijn geweest, terwijl ten noorden van het dorp het veer op Ameland is gelegen. De aanwezigheid van niet-agrarische bedrijvigheid in het dorp is van invloed geweest op de plattegrond en het bebouwingsbeeld. De langgerekte en tamelijk dichtbebouwde dorpskern bestaat voor een belangrijk deel uit woonhuizen ; deze situatie is al op de oudste editie van de Schotanuskaart uit 1664 herkenbaar. Tevens was een tweetal states, Brandstede en de stins in 't Gebuurte, respectievelijk tot circa 1752 en 1804 in het dorp gelegen. Brandstede wordt door Schotanus weergegeven aan de westzijde van de Hogebuurt, waar deze de voormalige zeedijk kruist. Ten zuiden daarvan zou Stins in 't Gebuurte hebben gelegen. Vóór de afbraak van dit gebouw is hierin vermoedelijk nog een van de reeds ter sprake gebrachte jeneverbranderijen gevestigd geweest. De precieze ligging van beide gebouwen valt in de indeling in percelen van het kadastrale minuutplan echter nauwelijks aan te geven (zie voorts de beschrijving van states, hieronder). Het kadastrale minuutplan laat verder zien dat langs de hoofdstraat, de Hogebuurt, zich een vrijwel aaneengesloten bebouwing bevindt, terwijl de noordoostelijke 90 HOLWERD flank van de terp een veel minder dichte bebouwing kent door de aanwezigheid van enkele boerderijen. Dit contrast tussen het agrarische en het niet-agrarische deel van het dorp is ook nu nog duidelijk aanwezig. In de eerste helft van de 19e eeuw blijken drie `dobbes' in het dorp te zijn gelegen. Van de vijver bij de Hogebuurt is bekend dat deze omstreeks 187o werd gedempt. De luchtfoto van het dorp (afb. 123) laat zien dat de dobbe ten zuidwesten van de kerk na demping in 195o grondsporen heeft achtergelaten (Berichten R.O.B. 1 95o, nr. 21, 2). De terp waarop de kerk staat is ten tijde van het kaartmateriaal verder nauwelijks bebouwd geweest; grote delen van de heuvel zijn dan ook circa 1891 afgegraven (Wumkes 11 , 543). De typerende stoepen voor de huizen aan de Hogebuurt zijn blijkens gemeenteverslagen in de jaren zeventig van de vorige eeuw ontstaan nadat het straatniveau aldaar ongeveer 0,75 meter werd verlaagd om de helling van de straat over de terp geringer te maken (Keikes, 77). Op het kadastrale minuutplan ligt het grootste deel van de dorpsbebouwing nog op de dorpsterp. Vooral in deze eeuw is het dorp aanzienlijk uitgebreid in zuidoostelijke richting. Vlak na de eeuwwisseling werd door de Friesche Lokaalspoorweg Maatschappij de lijn Leeuwarden—Dokkum aangelegd waarvan het tracé ten zuidoosten van het dorp liep. Tot in de jaren dertig vond er personenvervoer plaats, in 1974 werd ook het goederenvervoer opgeheven. Het stationsgebouw is, zij het in sterk verbouwde vorm, nog aanwezig; het baanvak is door de verwijdering van rails en biels al nauwelijks meer herkenbaar. Hervormde kerk Litteratuur Bronnen Afbeelding Geschiedenis HOLWERD KERKELIJKE GEBOUWEN De Hervormde kerk en toren staan aan het noordelijke uiteinde van het dorp op een beschermd terprestant en in een ruim omheind kerkhof, buiten de oude zeedijk, doch binnen de dijk van 158o-84 (afb. 125,129-147). R.V.A. I, I14; Benef. 178; R . V . G .O. 89; Muller, Rekeningen I, 418, nr. 14; Tegenw. Staat II, 200; Voorl. Lijst, 335-336; W. H. Keikes, Kerkbouw te Hoiwerd, Extract kerkvoogdijrekeningboek Ned. Herv. Gemeente te Holwerd, periode 1776-1781 (stencil), Dokkum 1964; Van Buijtenen, Achtkarspelen, 33 ; S. Algra, Rond de kerkrestauratie te Holwerd, z. pl. 1968; Keikes, Verleden, 21; Blok, Echternach, passim. Kerkvoogdijrekeningen 1719-1946, gemeentearchief Westdongeradeel; Berns 15, cc. Historisch-bouwtechnisch rappo rt W. J. Berghuis z. j., archief R.D.M.Z. Zeist. Tekening door J. Stellingwerf, 1723, coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 130). In een I I e-eeuws sacramentarium van Echternach, dat in de Parijse Bibliothèque Nationale wordt bewaard, wordt een kerkenlijst van Echternach gegeven, waarin de kerk van Holwerd voorkomt als toenmalig eigendom van de abdij, door Willibrord gesticht. Dat de kerk van Hoiwerd aan Willibrord gewijd was vermeldde Reitsma reeds; zijn bron blijkt te zijn het Register van Recessen 1525-1528 (Berns, 15 cc), waarin de tekst : `Her Rytske Jarsma, praebendarius ecclesie sancti Willibrordi in Holwert ... van Vrieslant geboren duer resignaci Martini Alberti, heeft in possessie geweest negen jaer. Fiat praesentacio.' De betekenis van dit patrocinium is met de I I e-eeuwse bron nu duidelijk. Volgens oorkonden uit 1333 en 1374 had vervolgens de abt van Dokkum te Holwerd de institutierechten, maar hij moest die in 1374 delen met de proost van Oudmunster. Het kapittel van Oudmunster echter had vanouds relaties met Echternach (Kok, 1 959). Mogelijk is hier een verband Echternach—Utrecht—Dokkum te speuren, hoewel Dokkum inmiddels aan de Praemonstratensen was overgegaan. Van de rechten van Dokkum getuigt nog de opgave van 1580 van de geestelijke goederen, wanneer te Holwerd van twee heren gesproken wordt : een witte benoemd door de abdij van Dokkum en een zwarte. Naast de twee pastorieën en de patroonsbezittingen was er in 1580 nog een prebende of vrijleen. Volgens de Tegenwoordige Staat is de torenspits in 1661 gebouwd. Ook een gedicht van de Ternaarder schoolmeester Jan Sikkes, gehuwd in 1663, spreekt van de meiboom op de toren `nu een wijl geleen' tijdens de kermis te Holwerd (Keikes, Verleden 51; Be rns 5 I Q (Weesboeken 1662). De kerkvoogden leenden 1662 I 600 carolusguldens `tot noodwendige reparatie van onse kercke tot Holwert ende opbouwinge van de toren daarbij staende.' Uit de I 8e-eeuwse bouwrekeningen blijkt, dat de middeleeuwse kerk uit tufsteen bestond en met leien gedekt was : er werden grote hoeveelheden (ongeveer 1500 ton) tufsteen en zogeheten balstenen (grote keien) verkocht, evenals de Avondmaalstafel. De rekeningen bevatten voo rts onder meer de volgende gegevens : de bouwmeester Claes Balk maakte het bestek voor de verbouwing van de toren in 1739. De bouwmeester Willem Douwes werd betaald voor plannen en bestekken voor de herbouw van de kerk in 1776, evenals voor vloerstenen. De stenen poort, het bordes, de pijlers en vensterbanken zijn betaald aan Jelle Agema. Blauwe steen voor de vloer en een wapen zijn geleverd door D. Emderveld. De laatste wordt nader omschreven als `aan de graftombe'. G. Pytters werd betaald `wegens de serkenwapens in de kerk te plaatsen'. Het snijwerk aan de preekstoel en doophekspijlen werd uitgevoerd door Yge Rintjes in 1778, de knoppen door Foeke Rinsma, het stukadoorswerk door Jan Philippes en I. George Hinpel. De koperen lezenaar, een standaard en de zandlopers leverde Lieuwe Geerts, die ook de windwijzer maakte. Een nieuwe doopschaal was reeds in 1767 aangeschaft, evenals tekstborden in 1774. Voorts blijkt in 1740 een klok van 2757 pond te zijn verkocht aan de kerkvoogden van Deinum. In 1784 is de torenspits opnieuw met leien gedekt en zijn nieuwe knollen, kroon, pijnappel en weerhaari aangebracht. Aan I. de Wal wordt dan bovendien een betaling gedaan voor tien zilveren lepels. Aan de financiering van de herbouw van de kerk werd voor f6000,— bijgedragen door grietman Eyso de Wendt en voor f7000,— door de weduwe E. van Kleffens. 92 Toren Materiaal Beschrijving toren Inwendig toren HOLWERD In het archief berusten voorts bestek en `conditiën wegens het doen van eenige reparatiën' aan de toren te Holwerd uit 1835. In 1853 bezon men zich echter opnieuw over de toestand van de toren en het blijkt, dat de aanbesteding niet doorgegaan is bij gebrek aan middelen. In 1855 ten slotte werd de reparatie goedgekeurd. Blikseminslag veroorzaakte in 191 I wel schade maar de spits kon behouden blijven. Het uurwerk werd in 1912 vernieuwd (gem. archief Westdongeradeel, inv. nr. 7 2 5a) Een grote restauratie van kerk en toren ving in 1967 binnen het werkverruimingsplan aan en werd in 1973 beëindigd met het herstel van de toren. Naast technische verbeteringen werden de vensters voorzien van houten ramen met een middenmontant, zoals in het oorspronkelijke bestek beschreven staat: `In alle glasgaten die er in de kerk komen, in de midden met een eiken stijl, met twee ronde takken voorzien'. Bij de restauratie is gebleken, dat de kerk deels ter plaatse van de middeleeuwse kerk staat wegens een keienfundering die onder de zuidwestelijke toegang en onder de noordermuur en in het verlengde daarvan is aangetroffen. Als men de tekening van Stellingwerf mag geloven, zou het koor aan de westzijde gestaan hebben, aangenomen dat hij de toren op de juiste plaats tekent. De forse bakstenen toren gaat geheel onversneden op een draagt een hoge naaldspits (afb. 125, 13o en 134). De baksteen is tot ongeveer halverhoogte lichtgekleurd, daarboven frisrood. Beide soorten zijn 31 x 8,5-9 cm groot, I o lagen 98 cm, in het benedenste deel wo cm; het rode materiaal is in het algemeen verwerkt in verband met twee strekken afgewisseld door een kop. De westzijde is in 1 739 met kleine steen bemetseld. De nis aan de westzijde bestaat uit materiaal van 24 x 6,5-7 cm, 10 lagen 73 cm. Het muurwerk is alleen door de rondbogig gesloten galmgaten onderbroken, aan elke zijde één, behalve aan de zuidzijde, waar er twee zijn. De ingang bevindt zich thans aan de westzijde. Hogerop zijn aan die zijde nog twee kleinere jongere vensters aangebracht, een midden boven de ingang en een meer zuidelijk. Aan de noordzijde, waar, naar inwendig te zien is, de oorspronkelijke toegang geweest is, bevindt zich beneden het galmgat dicht bij de westelijke hoek een kleine opening, die evenals de galmgaten rondbogig gedekt is en omlijst door een halfsteens rollaag met een platte laag erover. Aan de muren zijn geen sporen te zien van een verbinding met de kerk, zodat aangenomen moet worden dat de toren steeds vrij van de kerk gestaan heeft. Aan de oostzijde is waar te nemen dat die gevel aanvankelijk puntvormig beëindigd was en dat de toren dus aanvankelijk waarschijnlijk een zadeldak heeft gehad. Dit dak liet aan de zuid- en noordgevel een spoor na in de vorm van een ondiepe tandlijst en een laag afgehakte koppen. Boven de eenvoudige ingang aan de westzijde staat een herdenkingssteen met opschrift: `H.D.E. van Aylva Grietman van Westdongeradeel etz. etz. heeft deze toren laten repareren met de kerkvoogden Sake Minnes en Jan Sjoerds in T jaar MDCCXXXIX' (afb. 1 33). Inwendig blijkt de toren aan de noordzijde een rondbogige toegang te hebben gehad, die door een sluitboom afgegrendeld kon worden. De kokers daarvoor bevinden zich juist onder het tegenwoordige vloeroppervlak en zijn bij de restauratie zichtbaar gemaakt. Het oorspronkelijk vloerniveau lag dus ongeveer een meter dieper. Over de begane grond is blijkens de nog aanwezige opleggingen een gewelf geweest. De verdieping boven het gewelf moet aanvankelijk van buiten af bereikbaar zijn geweest door een smalle toegang in de oostwand, die later gewijzigd en uitwendig gedicht is. Een gedichte lichtspleet in de noordzijde is inwendig kepervormig gedekt. De tegenwoordige toegang aan de westzijde staat in de gedeeltelijke dichting van een hoge rondboognis, die niet dieper doorloopt dan het tegenwoordige vloerniveau. Dit ligt hoger dan het maaiveld, zodat de toegang van buitenaf langs een stoep van drie treden bereikbaar is. De ingang is omlijst met 18e-eeuwse steen waarmede de westmuur bemetseld is; de doorgang door de gedeeltelijke vulling van de nis bestaat uit grote steen in tweede toepassing. De eerste vloer rust op een forse versnijding, die aan de noord- en zuidzijde in twee sprongen verdeeld is. Ter hoogte van de tweede vloer is in de noordwand aan de westzijde een brede door drie sprongen geprofileerde nis uitgespaard, waarin terzijde en ter halverhoogte de kleine opening (zie boven) staat, die door een sluitbalk voor een luik of rooster gesloten kon worden. Daar deze opening zich aan de zeezijde bevindt kan men aan een functie van baken voor zeevarenden denken. Klokkestoel en spits Gevelsteen Beyert Kerk Inwendig HOLWERD De dubbele klokkestoel rust op de tweede balklaag en bestaat uit vier evenwijdige jukken. Onder het rooster, waarop de houtconstructie van de spits rust, bevindt zich een ouder rooster van eikehout, dat met lange muurstijlen en korbeels met het muurwerk verbonden is. De spits bestaat uit grenehout en is opgebouwd uit vier achtzijdige jukken, op het bovenste waarvan de zogenaamde makelaar rust. Bij de restauratie is in de oostelijke torenwand een lange smalle gevelsteen met jaartal 1715 gemetseld, laatstelijk afkomstig van het ten oosten van de toren staande huis en oorspronkelijk van de Beyert, die waarschijnlijk identiek is met het in de rekeningen genoemde langhuis, waarvan `kamers' werden verhuurd (afb. 152). Er zijn twee wapens afgebeeld : het mannenwapen Baerdt ; het vrouwenwapen gedeeld : links de halve adelaar, rechts boven een schelp (?), onder een ster (zie ook Beyert). Het muurwerk van de kerk bestaat uit kleine baksteen, 20,5 x 4,3 cm, i o lagen 51 cm, en is geleed door brede lisenen. Alleen de ingangsgevel is door een top beëindigd. De gevels aan de dorpszijde dragen een forse kroon- en gootlijst met trigliefen en modillons. Aan de zuidzijde eindigt deze als bekroning van de pilaster, die op de hoek van de gevel staat. De pilaster aan de zuidoostzijde van de frontgevel draagt eveneens een fragment van een lijst, hoewel deze niet omgaat aan de oostzijde van de kerk. De hoofdingang van de kerk is bereikbaar langs een brede stoep van zes treden (afb. 131). De ingang is omlijst door een zandstenen poort en gedekt door een segmentvormig fronton, dat op een architraaf rust met trigliefen en modillons onder de lijst, als aan de kroonlijst van het gebouw. Er is dan ook geen reden deze poortomlijsting niet uit de bouwtijd van de kerk te dateren. In het fronton zou tot 1 795 het wapen van Eyso de Wendt, grietman van Westdongeradeel in 1781 gestaan hebben, aan de voet de namen van J. A. Hiddema, doopsgezind kerkvoogd en Scipio Halbertsma, predikant (Leeuw. Crt. 14 aug. 1903). Direct boven het fronton vangt een groot venster aan dat rondbogig gesloten is en sedert de restauratie van 1967 een houten middenmontant heeft met een vork. De overige vensters zijn lager en segmentvormig gedekt en bij de restauratie eveneens opnieuw van een middenmontant met vork voorzien. In de meest westelijke travee staan de vensters niet in het midden van de travee, maar westelijker, alsof deze travee ooit is ingekort of het in de bedoeling lag dat hier een aansluiting kwam met een andere westelijke beëindiging. Deze gevel bleek ook bijzonder slecht gebouwd te zijn. Het dak is belegd met leipannen, in het bestek van 1771 als `blauwe tegels' aangeduid. De westelijke travee bevat aan de zuidzijde een herplaatste 17e-eeuwse ingang met rijk gedetailleerde omlijsting (afb. 135 en 138). In het cartouche zou volgens overlevering (Leeuw. Crt. 14 aug. 1903) een opschrift naar Gen. 28:17 gestaan hebben, dat wederom aangebracht zal worden. Naast de hoofdingang komen nog twee herinneringsstenen. Eén heeft in de westgevel gestaan en was volgens de Voorlopige Lijst voorheen achter het orgel ingemetseld (afb. 139). Het opschrift was schriftelijk overgeleverd (Algra, p. 15) als: `Octostichon indicans quo anno quo auctore quo/Grijtmanno quibusque fundatoribus agger/uterque ad ortum et occasum templi sui/primus in littore sit congestus hic /Ao 1 580 ille 1584/. Virginis a puro partu annis millo(sic!) per actis/Quingentisque datis rursum octogesimus annus/ut fuit Ernestus Grijtmannus nobilis Aylva/Existens auctor cinxerunt prata coloni/Holverdani Templi Eurum versus Zephyrumque/Aggere Littoreo struxit fundamina Paulus/Gellus hujus at illius fundamina primo/nobilis exstruxit Regnerus cespite Ringe'. Dit vermeldt dat in 1 580 en 1 584 de dijken respectievelijk westelijk en oostelijk van deze kerk zijn opgeworpen, onder leiding van Ernst van Aylva, terwijl Paulus Gellus en Regnerus Ringia de fundamenten legden. Rechts van de ingang staat een steen waarvan de bovenste helft met de familiewapens is uitgekapt; alleen de eenhoorn als helmteken (Aylva) in de lijst is gespaard (afb. 132). Op het cartouche de tekst: `op den 15 Junij 1776 heeft de Jonkheer Baron Sicco Douwe van Aylva etc. etc. colonel onder 't Lijfregement Oranje Friesland mede gecommiteerde Staat ten landsdage de eerste steen aan deze kerk gelegd.' De muren zijn verankerd door trekbalken. Op de overgang van het houten tongewelf en de muren loopt een breed gestuct fries met trigliefen onder een verbrede voorlijst die met uitgegronde modillons is versierd (afb. 144). Aan de westzijde is van de aanvang af een kraak geweest; in 1852 is deze vergroot ten behoeve van het nieuwe orgel. Eén HOLWERD 95 trekbalk werd toen vervangen door een trekstaaf. Bij de restauratie in i 967 zijn nieuwe balkkoppen aangelast en onder de lassen sleutelstukken aangebracht (afb. 144 en 147). Op een balk in de kap zijn de namen van de gebroeders Pytters, timmerlieden gekapt. Zij komen in de rekeningen voor; een van hen was in 1776 opzichter van het werk. Bij het uitnemen van het i 7e-eeuwse ingangspoortje kwam een kleine halfronde afgepleisterde nis te voorschijn met in de bodem, die belegd was met tegels, een afvoerpijpje. Bouwgeschiedenis Het oudste onderdeel van het gebouw is thans de i 3e-eeuwse bakstenen toren op de zuidoostelijke hoek van het kerkhof. Deze moet zoals de Tegenwoordige Staat vermeldt, vrij van de tufstenen kerk gestaan hebben, die ter plaatse van het oost-west gerichte gedeelte van de i 8e-eeuwse kerk stond. Gezien de slechte fundering van de westgevel en een relaas over grafstenen die nu aan de westzijde buiten de kerk waren komen te liggen (Leeuw. Crt. 13 aug. 1903) lijkt het niet onwaarschijnlijk, dat het koor op het westen stond. De toren had aanvankelijk een bescheiden ingang op het noorden, die in de 15e of 16e eeuw vervangen werd door een ingang binnen een grote nis aan de westzijde, nadat het gewelf over de begane grond was uitgebroken en het vloerniveau aanzienlijk was opgehoogd. Een zadeldakvormige beëindiging is later door een spits vervangen. De tegenwoordige spits kan van 1661 dateren. Aan het rooster onder de spits te zien, zou er voordien nog een andere spits geweest kunnen zijn. Ten slotte zijn verbeteringen aangebracht als onder `geschiedenis' vermeld. De gegevens over de kerkbouw van 1776 zijn bij `geschiedenis' vermeld, behoudens het feit, dat men blijkbaar een poortomlijsting die in de 17e eeuw was aangebracht behouden heeft, evenals de herinneringsstenen aan de dijkaanleg van i 580. Ook de oude grafstenen zijn ontzien en het grafmonument moet opnieuw zijn opgesteld. Inventaris De kerk bezit: Preekstoel Een preekstoel uit de bouwtijd van de kerk met bijbehorende trap, achterschot en klankbord (afb. 141 en 144), volgens de kerkvoogdijrekening met snijwerk door Yge Rintjes. Op de panelen zijn bloemen en kransen gesneden. Om de balusters van de trap slingeren zich twijgen met eikeblad en eikels. Doophek Het bijbehorend doophek dat eveneens door Rintjes is gesneden, is bij de restauratie anders opgesteld. Koper Zowel op de preekstoel als op het doophek staat een rijk bewerkte koperen lezenaar, de laatste op een standaard (afb. 145). Zij zijn met de koperen zandloperhouder op arm geleverd door Lieuwe Geerts te Leeuwarden. Een lezenaar op het doophek is gemerkt `L. Geerts 1776'. De zandloperhouder wordt door een koperen hand gedragen. Op de preekstoel nog twee koperen lichtarmen (volgens rekeningen daterend uit i 825 ; Algra blz. 30. Aan de trap koperen arm met een doopbekken (afb. 146), dat volgens de kerkrekening uit 1767 dateert (`betaelt aan de weduwe van H. Maessen'). Bord Naast de preekstoel een bijbehorend houten collectezakkenbord. Orgel Het grote orgel, dat op een balkon aan de westzijde van de kerk staat, is in 1852 opgeleverd naar een nog aanwezig bestek uit i 85o en gebouwd door de Zwolse firma J.C. Scheuer en Zonen (afb. 144). De klaviatuur is in i 907 van de achterzijde naar de zijkant verplaatst en een aantal andere wijzigingen werd gelijktijdig uitgevoerd. Dispositie bij M. Seybel i, i o4. Bank In de noordoosthoek is de overhuifde Heringabank opgesteld; de kap wordt gedragen door omrankte zuilen, xvIIId-xixa (afb. 147). Voormalig grafmonument Tegen de oostelijke wand heeft, naar moeten van bogen in de muur aantoonden, een grafmonument gestaan op een nog aanwezige hardstenen sokkel. De knielende figuren berusten sedert i 90 i in het Fries Museum en staan daar te boek als afkomstig uit de kerk te Holwerd, hoewel zij toen van de boerderij Noord-Kleffens te Raard kwamen en ook reeds in een boomgaard te Oostrum gestaan zouden hebben (Leeuw.Crt. 14 aug. 1903, afb. 14o). In de rekening voor de nieuwe kerk komt een post voor aan Dirk Emderveld voor de wapens aan de graftombe. Waarschijnlijk is de tombe voor de familie Aylva geweest. De kledij van de beelden wijst op het midden van de i 7e eeuw en zij zouden, gezien de krijgsmansdracht, Hessel van Aylva (i 6o8— i 66o) kunnen voorstellen, gehuwd met Elisabeth von Althan (i 597-1663), die op Brandstede woonden, of Ernst van Aylva (i 6 i o— i 665) en Jacqueline van Loo (geb. 1669) die op Hania woonden. 96 HOLWERD Zerken Zerk, binnen het gotisch randschrift gemerkt B.G. 1 553 (afb. 137). In de hoeken vierpassen waarin zwaar beschadigde evangelistensymbolen met banderollen. In het midden Renaissance-architectuur waarin een allegorische vrouwefiguur drie ruitvormige wapenschilden presenteert, waarvan de wapenfiguren, hoewel beschadigd, te lezen zijn als van links naar rechts : een lelie (Bonga), gevierendeeld en over de vierdeling een versmald kruis met in elke arm twee verdikkingen (Stania) en een lelie boven, vergezeld van twee sterren en beneden een wassenaar (Roorda van Tzummarum). Beneden houden putti een kleed waarop een slecht leesbaar Latijns memorie staat. Gotisch randschrift: `Int jaer ons her& M vc en xviii d& xxvi nov&bris sterf die eerbare Auck Stania en a° M vc en xxxi d& xlii mar... sterf die eerba... Si... da xvc xLVii de in marcij sterf die eerba Reynts Roerda Syd Bu wijve' (volgens Stamboek Fr. Adel (i, 37 i) is Auck van Stania in tweede echt verbonden geweest met Sijds van Buwinga en volgens ib. i, 310 is Rints Roorda in derde echt met hem verbonden). Zerk waarvan het midden gevuld is door een Renaissance aedicula, waarbinnen alliantiewapens gedragen worden door putti (afd. 142). Randschrift met alliantiewapens in vierpassen. De wapens zijn alle gedeeld, heraldisch rechts de halve friese adelaar; de `meubelen' in de linkerhelft zijn later weggehakt. Wel is te zien dat de wapens aan de linkerzijde van de steen in de linkerhelft doorsneden zijn. Eerste randschrift: `Int jaer ons Her& M vc en xii de xxi dach May sterf d& eersam& Heerscip Ulbe vá Tziessens Int jaer ons Her& M vc en xxxv de xxviii dach Marty sterf die eerbare Syts Hanie sy wijf'. Binnenrandschrift: `Int jaer ons Her&...Lviii d& v dach octobis sterf d& eersam& Heersch. Woerp van Tziessens Anno M vc en LXXII d& xvi dach desébris sterf d& eersame Heerscap Sicke vá Tzessens'. Buitenrandschrift: `AO 1627 d& 26 May sterf de ... We. vd Tziessens olt 61 jaren. A° 1627 d& 27 Juny sterf de edele dughdentrig Jonge... ske vá Tziessens'. Midden op: `Anno 1581 den i8 Januari sterf die E..E..E..Eerbare joffer Tziest van Galma die Wedu van Worp Tzesens'. Terzijde van het middenornament staan eigendomsmerken IG en II. De datering van de zerk roept vragen op. De oudste sterfdatum, 1512, is moeilijk te rijmen met het ornament midden op de steen. Bij het ornament behoren voo rts niet de gotische vierpassen in de hoeken, wel het lettertype van beide randschriften. Mogelijk is een bestaande steen met gotische vierpassen in de hoeken, in 1562 of 1568 van renaissance- ornament voorzien. Zerk bovenaan gemerkt `D 1 605 L'. Opschrift in de buitenrand: `Ao Dni 156o den 2 octobris sterf d& erentphest& Sake van Ringia in zij tijd& Grietman vd West Dongeradeel Ao i 577 d& i 5 9bris sterf de deughtsame J. Romck vá Jaersama zij wijf . In de binnenrand: `Ao 1618 d& 26 febri sterft d& erentfest& Ritske vá Ringi(e) Grietman over West Dong (eradeel) Ao 16.. de 19 octobr sterf die (seer) deughtsame J. Rints vá Mockama huisfrou vá Ritske vá Ringie'. In de hoeken beschadigde wapens in cirkels, in de buitenrand alle met halve friese adelaar in de rechterhelft. In de hoeken van het binnenste opschrift dergelijke wapens, waarvan één rechts onderaan onbeschadigd met in de linkerhelft twee sterren boven elkaar. In het midden een ca rtouche waarin een alliantiewapen waarvan beide rechterhelften een halve friese adelaar bevatten. Daaronder een slecht leesbaar Latijns epitaaf en `Ao 16.. de 12 septembrs sterf de erbr Jr. Fedke vá Ringie wedve van Siverd Sae...a'. Zerk met eerste opschrift in gotische minuskels en met hoekwapens in gotische vierpassen (afb. 136). Eerste randschrift: `Int Jaer Ons Heeren dusent vijffhondert en dre en vijfftich den xxix dach Maiy... Gerck Tzessens Worp Tjessens ende Tjiets Galama soen'. Binnenrand : `AO 1 6o8 de feb. sterf de Eedl& ende deughsame juffr Geelf vd Heringhe die Wedu vá Salighe Sicko vá Tsessens AO I 6o8 d& 5 Janu sterf die Erent... Werp Tsessens de Jonghe'. In het midden Renaissance aedicula met beschadigde alliantiewapens en initialen `B.I.' en `16o89. Voorts ingehakte merken `Tsessens Heringha' en grote merken IG en II. Buitenom is nog gehakt : `AO 1625 de... sterf den edelen Er. Jor. Luitenant Sick vá Tziessens AO 1622 d& 14 novembris sterf de edele Er Jor. Iw vd, Tzie(ssens)'. Zeer grote zerk links van de preekstoel, in bovenrand gemerkt `P.c.F.' en `1628' (afb. 143). Binnen het enkelvoudige randschrift zijn onder twee geblokte arcaden twee allianties door wapens weergegeven. In het midden een allegorische figuur, Fides die een wapencartouche draagt; de wapens zijn beschadigd. Randschrift: `Anno 1638 den 8 Augusti sterf den... Erenfesten... Douwe vd Aylva Grietman over Westdongeradeel out Zilver Klokken Beijert Schoolgebouw Doopsgezinde kerk Litteratuur Geschiedenis Beschrijving HOLWERD 59 jaer Anno 163o den 24 Juny sterf de edele eerbare Juffrou Lucia van Meckama sy Huisfrou out 45 jaer en leggen hier begraven'. Onder de arcaden `Memento mori' en de namen van hun zeven tussen 1607 en 1624 overleden kinderen. Voor de preekstoel zerk met alliantiewapens in de hoeken voor Siverdt van Jaarsma (overl. 151 i) en Juffr. Froeck va Housema (overl. 1536); Aeltze va Jaersama (overl. '574); Rixt vd Roorda (overl. 1585); Maria va Wiselle ut Brabant (overl. 1613); Sipke vá Jaersama (overl. 1628); Aeltze vá Jaersama (overl. 162o); Maria va Jaersama (overl. 1636) ; Ciprianus Feio vá Jaersma (overl. 1636). In de toren zerk voor Claes Tziepkes toe Munckehus (overl. 1686). Beker op voet, hoog 19 cm, diam. I I cm. Inscriptie langs de bovenrand: `De Beeker van de Geref. Gemeente in Holwert' ; eronder `Sursum Corda'. Onderop `Jacobo Revio pastore' (afb. 149 en 15o). Merken: Leeuwarden, H van 1659 en meesterteken van Jan Melchers Oostervelt; zie Voet, 385. Beker, repliek van de voorgaande. Onderop 'Pastore L. Napjus AO 1803'. Merken: Friesland, Leeuwarden, L van 1803 en meesterteken van Omius Oomkes van Dijk; zie Voet, 532. Schenkkan en bekers met opschrift '13 junij 1878' (afb. 148). Een klok uit 1600, diam. 94 cm, is in 1943 verloren gegaan. Het opschrift luidde: `Henrick Wegewaert maeckte mi in der stadt Campen anno 1600. Holwort'. Het Fries Museum bezit afgietsels van de ornamenten en foto's (Fehrmann, Kamper, 313). De tweede klok, diam. 145 cm, heeft het opschrift `Jurien Balthasar me fecit in Leeuwarden Ao 1653'. Op de mantel wapens Aylva en medaillons met musicerende engelen en Abrahams offer. In een woonhuis ten oosten van de Hervormde kerk heeft tot de afbraak daarvan in 197o een gevelsteen gestaan van de Beijert. Deze is thans in de toren aangebracht (zie aldaar) (afb. 152). De steen was in 1868 in het huis geplaatst blijkens het opschrift: `Tot in gedachtenis houden der oude Beyer hier geplaatst 1868-1715'. De Beijert zal dus van 1715 gedateerd hebben. De afbeelding van Stellingwerf uit 1722 geeft een gebouw weer met twee ingangen en beganegronds vier maal twee smalle vensters, zodat er beganegronds minstens vier wooneenheden waren (afb. 151). Hoewel de tekening een voor die tijd ouderwets gebouw voorstelt, zal dit toch de Beijer of Armhuis van 1715 zijn. Op de zg. Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel die omstreeks 1832 bij de kadastrale opmeting gemaakt is, staat het Diaconiehuis aan de Voorstraat tegenover de Leeuwarderweg, thans genummerd 2. Het langgerekte gebouw direct ten zuidoosten van de toren aan de weg in de richting van de tegenwoordige dorpskern, was volgens de kadastrale aanwijzingen toen het schoolgebouw. De Doopsgezinde kerk aan de Stationsweg is in 185o gebouwd, blijkens een jaartal in de gevel en een stichtingssteen (afb. 154 en 1 55). Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Friesland, 1839, passim; Wumkes 11, 237, 242; B. K. Homan, Vermelden en vermanen, Holwerd 1964 (stencil). De Doperse gemeente zou in de i6e eeuw te Holwerd gesticht zijn; in 1563-65 doopte Leenerd Bouwens te Holwerd. Verschillende richtingen van Doperse gemeenten verenigden zich in 1731. In het gebouw waarin men tot 185o bijeen kwam zou een gebrandschilderd raam gestaan hebben met een stichtingsdatum 1692, afkomstig van een ouder kerkgebouw (zie `Koningsstraat 6'). In 185o werd een onderdeel van de oude preekstoel meegenomen naar het nieuwe gebouw; het is gemerkt '..'en `R. K.' aan weerszijden van een passer. De gemeente was in de 18e eeuw gecombineerd met Blija en Ternaard-Vischbuurt. In 185o scheidde Ternaard-Vischbuurt zich af als zelfstandige gemeente en bouwde men te Holwerd een nieuwe kerk. Over de bouwmeester van de tegenwoordige kerk worden geen gegevens vermeld; in 1868 vroeg men advies aan de Leeuwarder stadsarchitect Th. Romein, die aanraadde de gevel te pleisteren. Het gebouw is dus aanvankelijk in baksteen ontworpen, mogelijk door G. P. Keuning, die de Doopsgezinde kerk van Ternaard ontworpen zou hebben en ook architect was van de Hervormde kerk van Hiaure. De kerk bestaat uit een brede zaal met aan de straatzijde een voorbouw met verdieping en pannen-gedekt dak. De zaal heeft uitwendig nog ongepleisterde muren van donkerrode 98 Inwendig Zilver Voormalige Doopsgezinde kerk, Koningsstraat 6 HOLWERD baksteen. De voorbouw is glad gepleisterd en afgesloten door een zware kroonlijst. Een ondiep middenrisaliet, dat door een fronton bekroond wordt, bevat de ingang, geflankeerd door Ionische zuilen die een architraaf en fronton dragen. Op de verdieping is een groot rondbogig gesloten venster met glasroedenverdeling, die tot 1972 bovenaan een cirkel vormde. De zijvensters zijn beneden en boven door glasroeden in gotiserende vormen ingedeeld. Onder de dorpels terra-cotta consoles. Op de hoeken van het dak twee grote windvanen. Een stichtingssteen vermeldt: `Aan deze kerk zijn/op den 15 juni 185o/de eerste stenen ge/legd door Hessel Jans/Hesseling en Jan Gerlofs/Jensma'. Als toegang een bijpassend smeedijzeren hek. Het inwendige is door een laag houten gewelf overkapt. In de dammen tussen de halfrond gesloten vensters en in de middenas van het gebouw achter de preekstoel zijn pilasterparen opgesteld met gestucte bladkapitelen. De driezijdige gesloten laatste travee was tot ongeveer 1970 van de overige ruimte gescheiden door een doophek met gietijzeren vulling in de panelen. De preekstoelkuip is eveneens met gietijzeren ornamenten versierd. Zes avondmaalsbekers op standring met spiraalband, hoog 13,3 cm, diam. i o, I cm, genummerd i t/m 6 (afb. 153). Merken Leeuwarden grote keur, jaarletter E van 1782, meesterteken van Aene Feenstra. Blijkens inscripties geschonken door de Hervormde gemeente als dank voor het gebruik van de Doopsgezinde kerk tijdens het bouwen van de nieuwe Hervormde kerk (Vrije Fries, 1969, 126) ; thans in bruikleen aan het museum Admiraliteitshuis te Dokkum. Inscripties: I. `Aan de Doopsgezinde. Gemeente./van Jesus. Christus in Holwerd./ : 0 Chrissten die zoo ijverig pleit/voor Liefde en voor verdraagzaamheid/Wat kweet Ge U braaf van, deeze Plichten/Toen Gij mij ; Welk een gunstgenot !/Den Eerdienst aan mijn, lieven Godt, Liet in Uw Beedehuis verrichten/terwijl in plaatze van mijn oud, een Nieuw voor mij wierde opgebouwt'. 2. `Uw Reklijkheid, die mij bekoort/Uw Daad, dien Gij mij prijzen hoort/Moet in Elks oog vol luister blinken/Ses Beekers van het blankste Metaal/om bij des Heilands Avondmaal/Met God = gewijden wijn te drinken/Schenk ik U voor dit heusch gedrag,/waar door 'k mij graag verplichten zag.' 3. `God kroon nog meer dat Liefde werk/Hij Zeegene en behoê uw Kerk/Steeds bloei' de Vrijheid van Geweten/vervolgzucht, die hij haat en doemt/In elk die Zigh een Christen noemt,/Dies, Spreekt d'hervormde Erfgezeeten/van Holwerd Schuw van Dwinglandij/Baar nimmer Ramp aan U nog mij : Petrus Steenwijk Pastor/in Holwerd, 1781.' 4. `Ter Gedachtenisse/Dewijl de hervormde Gemeente van Holwerd toen in Plaatze/ van de oude een nieuwe kerk gebouwd wierde, Haaren/Godsdienst in de Kerk der Doopsgezinden/Mogte Oefenen, in welken tijd, begonnen/d.7 Jannuarij 1 776 en geëindigt in nov. 1778. Daar drie en dartig Paar/Menschen getrouwt, en sestig kleine/ Kinderen in Menno's Kerke gedoopt zijn.' 5. `Zoo hebben de Eedele Erfgezeetene van Holwerd/op voorstel Van den Hoog Wel Gebooren Heer/Jr. S :D van Aylva, Grietman over Westdongeradeel Ex/den 13 July 1781 bij de Kerke Reekening gedaan/Ses zilveren Beekers voor, voor die/Vergunninge, aan de Doopsgezinde Gemeente Aldaar/Geschonken.' 6. Welke de thans Administreerende Kerkvoogd/I. Reinders Bleinsma, aan Haar behandigd heeft/Aan de Meede Leeraren in de gecombineerde/Doopsgez. Gemeenten van/Holwerd Blija en de/Visbuurt-'. Tegen de oostelijke helling van de terp loopt de Koningsstraat. Op de hoek met de Bloemsteeg staat op de kadastrale minuut een kerkgebouw aangegeven, waar toen de Doopsgezinde gemeente kerkte (afb. 156). Het gebouw bestaat uit een voorbouw met verdieping onder schilddak met hoekschoorstenen en een lagere achterbouw, en heeft aan de zuidgevel een ouder muurgedeelte. De vensters, die rondbogig gesloten zijn, hebben aan de noordgevel een dagsteen en hadden dus aanvankelijk houten ramen. Thans staan er ijzeren ramen in van een vorm die in 1850 gemaakt kan zijn. De twee vensters in de achtergevel hebben geen dagsteen. Mogelijk dateert het gebouw uit 1731, toen verschillende Doperse stromingen zich verenigden te Holwerd. De voorbouw met Voormalige Doopsgezinde pastorie Brandstede Litteratuur Afbeelding Geschiedenis Het Huis `Het stins int gebuirte' HOLWERD de gietijzeren ankerrozetten zou dan een latere toevoeging zijn, bij welke gelegenheid de vensters van nieuwe eveneens gietijzeren harnassen voorzien zijn. Ten zuiden van het kerkgebouw staat een breed woonhuis, thans genummerd Bloemstraat 12, dat als Doopsgezinde pastorie gefunctioneerd heeft (afb. 158). De ingang is door een eenvoudig door groeven versierd kozijn gevormd; de erin passende deur met snijwerk wordt thans inwendig gebruikt, xvllld (afb. 157). Ds. Potter vertelt in zijn `Wandelingen en Kleine Reizen' van 1808 dat de Doopsgezinde pastorie nieuw is en uitzicht over de velden heeft. Ook de Hervormde pastorie zou volgens dezelfde bron aan deze straat gelegen hebben, doch meer `oostwaarts' ; bedoeld wordt denkelijk noordwaarts. STATES IN HET DORP Op de zuidwestelijke hoek van de dijk en de Voorstraat lag volgens de kaa rt van Eekhoff de stins Brandstede, die haar naam mogelijk ontleende aan de grote brand, die Holwerd in 142I teisterde. Tegenw. Staat II ; Berns 49, D (Recesboeken) 2a, 52 ; Wumkes I, 1. Tekening J. Stellingwerf in coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 1 59). Volgens de Tegenwoordige Staat zou het `trotse gebouw' in 1572 bewoond zijn door Ruurd Roorda. De beide ons bekende personen van die naam woonden echter in Hennaard en in Menaldum; deze tak wordt `Roorda met de baar' genoemd. Wel ligt er in de kerk een zerk voor Reynts Roorda (overl. 1547), de derde echtgenote van Syds van Buwinga die echter van Tzummarum kwam. In 164o (stemkohier) bezat Hessel Meckema van Aylva jr. de landen van Brandstede'. Met zijn vrouw Elisabeth van `Althama' had hij een oud huis ten westen van de `stins' gekocht (Recesboek). Hessel was in 1637 kolonel van een Fries regiment en in 1635 commandant van Leerort, later van Emden. Volgens de Tegenwoordige Staat, die Hessel ten onrechte `van Burmania' noemt, zou hij het huis herbouwd hebben met een zware toren. De registratie van verkoop van overige boerderijen door Hessel kan mogelijk samenhangen met zijn bouwactiviteiten. Voor hem en zijn vrouw is waarschijnlijk ook het grafmonument opgericht geweest in de kerk van Holwerd (zie aldaar). Hessels dochter Luts huwde Wolf Sigismund van Schratenbach, ritmeester. Na diens dood werd het huis bewoond door haar broer Hans Willem van Aylva, luitenant-generaal van het Friese vlooteskader, dat voor Chatham streed. Wegens zijn moedig optreden in 1672 kreeg hij de bijnaam `de ontzaglijke'. Een po rtret van hem hangt op het gemeentehuis te Ternaard (zie aldaar). De tekening van Stellingwerf geeft het huis weer, zoals het eruit zag onder Willem Frederik van Schratenbach, die het in 170o bezat (Wumkes I0, doch in 1723, de datum , van de tekening, reeds overleden was. Volgens de Tegenwoordige Staat liet zijn dochter Juliana, gehuwd met W. S. van Unia, het huis in 1735 grotendeels afbreken. Het reëelkohier van Westdongeradeel over 1752 noemt drie onderdelen: twee kamers, stal en de tuin, een hof `het gewesen groot hof genaamd'. Op de kadastrale minuut is er niets meer van te bespeuren. Zoals het Huis door Stellingwerf wordt getekend, ziet het eruit als een niet te groot huis uit de eerste of tweede kwart van de 17e eeuw, hetgeen overeenkomt met de vermelding in de Tegenwoordige Staat van herbouw door Hessel van Aylva. Mogelijk is het torentje midden boven het dak de bekroning van wat de Tegenwoordige Staat een toren noemt. Al was het defensieve karakter niet meer nodig, toch bouwde men juist in die tijd ook in Holland soms een middeleeuws aandoende toren bij een huis. Ten zuiden van Brandstede lag `het stins inde gebuire'. In 1631 wordt in het belastingkohier het gebouw omschreven als een `stens huijs ende langhuijs'; het eigendom strekte zich uit `van de strate tot achter aen de schipvaert'. Vóór 163 i was het eigendom van het geslacht Tjessens en in dat jaar werd het verkocht aan Cornelis Vermees, destijds grietenijsecretaris (Berns 49 D 1 a,14). Ook de opvolgende secretarissen Zacharias Huber, Gerlacus van Scheltinga en in de 18e eeuw Claes Jilles Hulshuijs woonden er. In 1640 was er reeds een `olde huijsinge ten westen van de stins' bijgekocht en in 1647 kocht Huber een `hoff, tuin, bomen en plantagie' ten zuiden van zijn huis, ten noorden begrensd door eigendom van Hessel van Meckema. Bij de koop van het huis in 1645 Gebouw Aylvawal 1-2 Bloemstraat 12 W. Dijkstrastraat 19 Hogebuurt Klokstraat 2 Koningsstraat 6 Voorstraat i Voorstraat 3 Voorstraat 5 Voorstraat 7 HOLWERD IOI huizen neder. Daar hij geen nakomelingen had, kwam het huis na zijn dood aan de Aysma's. In een sententie uit 163o (Berns 18 ww 20, 343) is sprake van `de gehele olde en halve nije huijsinge' van Bonga State. In 1632 verhuurde Johan van Aysma de state aan Hein Jansz (Berns, 52, BB 4 f329). Apart werd overeengekomen, dat wanneer de verhuurders `het oud voorhuis, d'erfgenamen van jr. Worp van Tjessens toebehorende niet souden connen leveren', de huurders een lagere huur konden betalen. Schotanus' kaart geeft abusievelijk de naam Bolta. Vóór 1886 werd de schuur van het toen boerderijvormige huis afgebroken en in 191 o op het achterste gedeelte van het terrein een villa gebouwd. Het gebouw bestaat uit twee haaks op elkaar staande eenheden, waarvan de kap over het gedeelte evenwijdig aan de weg het oudste is. Dit komt overeen met de traditie, die vermeldt dat het oudere gedeelte, haaks daarop staande in de 19e eeuw met een verdieping verhoogd is. Daar woonde toen de functionaris die als officier van Justitie optrad. Dit gedeelte is onderkelderd; het achterste gedeelte van de kelder is overwelfd en heeft muren van middeleeuws karakter. Waarschijnlijk is hier inderdaad een gedeelte van de stins bewaard, waartegen een kop-hals-romp-boerderij is gebouwd. WOONHUIZEN Langgerekt complex, oorspronkelijk in een bocht van de Holwerdervaart aan de loswal, volgens de overlevering als accijnshuis gebouwd. Omstreeks 1842 was er een smederij gevestigd (o.A.T. kadaster). Naar traditionele trant, doch waarschijnlijk eerst omstreeks 1800 ontstaan (afb. 167). Thans tot woningen verbouwd. De naar de vaart gerichte gevel is vernieuwd en had mogelijk evenals de gevel aan de dorpszijde een topgevel. Hij zal de ingang bevat hebben naar de kantoorruimte, waarachter opslagruimte was. Thans nog bevat het huis een grote doorlopende zolder. Zie voormalige Doopsgezinde pastorie. Op de kadastrale minuut heeft dit gebouw de vorm van een boerderij met dwarsgebouwd voorhuis, waartegen een frontgevel is gebouwd in het hart van de Voorstraat (afb. 168 en 169). Deze gevel is op de dakkapel gedateerd ` 1 72o' ; de klokvormige zijgevels kunnen uit die tijd dateren, evenals de ingangsomlijsting. De grote houten dakkapel heeft door toegevoegde ornamenten een 19e-eeuws uiterlijk gekregen. De oorspronkelijke schuur is als pakhuis vernieuwd. De Hogebuurt is bebouwd met woningen zonder verdieping, de meeste met zadeldak haaks op de straat en voorschild boven de gevel (afb. 161, 164 en 165). Aan de westzijde echter en aan de oostzijde, althans het eerste gedeelte van de dorpskern af gerekend, zijn het dwarshuizen onder zadeldak evenwijdig aan de rooilijn. Waarschijnlijk zijn deze ouder dan de overige en dateren zij nog uit de i 8e eeuw. Pand met verdieping onder zadeldak tussen topgevels met vlechtingen langs de zijden en topschoorstenen (afb. 162). In de lange straatgevel staan op de verdieping halfrond gesloten 19e-eeuwse vensters, wat op een bedrijfsfunctie kan wijzen. Mogelijk heeft het pand als pakhuis gediend bij het pand op hetzelfde kavel aan de Voorstraat. Zie voormalige Doopsgezinde kerk. Oorspronkelijk vijf traveeën breed woonhuis met ingang in een weinig voorspringend middenrisaliet, waarboven dakkapel. Smalle hoeklisenen en forse kroonlijst; stoeppalen. Vier traveeën breed woonhuis onder laaghellend schilddak met twee hoekschoorstenen met borden. Midden boven de gevel houten dakkapel; stoeppalen xix (afb. 17 0. Drie traveeën breed woonhuis onder zadeldak haaks op de straatrichting. Boven het voorschild houten dakkapel, x v I H--xix (afb. 170. Fors pand van stadse allure met volledige verdieping boven voor- en achterhuis, waardoor het van verre boven de bebouwing oprijst (afb. 127, 128, 171, 172, 173). Vooren achterbouw door een omgaand schilddak met hoekschoorstenen gedekt. In de vooren rechter zijgevel zesruits-vensters en halfrond gesloten dakkapel, in de achtergevel vensters met verdeling in vijftien ruiten en rechte dakkapellen met negen ruiten, oorspronkelijk met gezwenkte houten klauwstukken. Voor de verbouwing tot postkantoor in 1907 was er een lange doorgaande gang van voor tot achter, links waarvan achter in het voorhuis een dubbele trap opging; daarachter was de keuken. De achterste vertrekken dienden waarschijnlijk als wacht- en behandelkamer naast de stalling. Op de verdieping vond men daarboven een vier vensters breed vertrek en vijf kleinere 104 HOLWERD Litteratuur Keune, Molens, 43-46 ; Molens van Friesland 27 en 125 ; Fries Molenboek 117- I I 8 ; Wijnja, Windmolens i.v. Holwerd. Geschiedenis Een molen te Holwerd wordt reeds genoemd in de rekeningen van Albrecht van Beieren, omstreeks 1400 (Keune). In 151 I wordt de molen ook vermeld (R.v.A. I , 116 `bij de Moelen Werf ); in de 18e eeuw in de reëelkohieren. De kaart van Eekhoff geeft te Holwerd echter geen molen aan. Waarschijnlijk dateert de tegenwoordige molen dus uit de tweede helft van de 19e eeuw en is het jaartal 1873 op de bovenas het bouwjaar van de gehele molen. De molen is in de jaren 1966-71 gerestaureerd. Toen werden de eternietplaten, waarmede de voet bekleed was, vervangen door gepotdekselde delen; ook werden onder meer de gehele staart en een groot deel van de kap vernieuwd en werd het wieksysteem gewijzigd en een Engels kruiwerk aangebracht. In 1977 vonden opnieuw herstellingen plaats en sinds 198o werkt men aan het wederom aanbrengen van een pelwerk. Het staande werk De molen is gefundeerd op stiepen ; in plaats van radiaal geplaatst, wat normaal is, lopen zij evenwijdig aan de middellijnen van het achtkant. Dit kwam wel voor bij de oudere Noordhollandse achtkante poldermolens (men verkreeg hierdoor meer ruimte tussen de penanten voor de waterlopen), maar niet in het noorden. Zowel de voet als het bovenachtkant is van grenenhout en gebouwd volgens het algemene systeem. De voet van twee bintlagen is gedekt met gepotdekselde delen, het bovenachtkant van drie bintlagen met riet. In de velden van het bovenachtkant bevinden zich van boven naar beneden één dubbel en twee enkele kruisen; de enkele zijn zwaarder van afmeting. Ter hoogte van de steenzolder bevinden zich in de stijlen kepen, die erop kunnen wijzen dat ook hier dubbele kruisen gezeten hebben. Het verhaal gaat dat de molen over enkele kilometers verplaatst is ; bij die gelegenheid zouden de kruisen gewijzigd kunnen zijn. De voet is verstijfd met dubbele paren kruisen, lopend over de gehele hoogte. De basis van de kap en de spanten zijn van eiken. Lange spruit als middelbalk, tevens gebruikt als ijzerbalk. Kruisysteem, z.g. Engels kruiwerk, staart met kruilier. Het gaande werk Wieksysteem : buitenroe, voorheen oudhollands met stroomlijnneus en remklep, binnenroe idem met zelfzwichting. Thans zijn beide uitgevoerd volgens het oudhollandse systeem. Roeden van staal, vlucht 23,1 o m. Doorboorde gietijzeren bovenas, gegoten in 1873 door de firma L. I. Enthoven & Co. te 's-Gravenhage ; aan het eind verzwaard met een betonnen manchet, dit tegen het oplichten van de as. Bovenwiel met een Vlaamse vang. Van het gaande werk ontbreken met uitzondering van één incompleet koppel stenen op de stellingzolder, de bovenbonkelaar en de koningsspil, het spoorwiel, de rondsels, de steenspillen en de steenkoppels. De molen is tevens als pelmolen in gebruik geweest; sporen van dit werk zijn in het achtkant terug te vinden. De pelstenen, evenals een koppel maalstenen, lagen op de eerste zolder in de voet. Volgens een kohier uit 175o zijn de `rogstenen' toen uit de molen verwijderd. Tjessens Ten zuidoosten van Holwerd, tegen de grens met Waaxens, ligt een beschermd restant van de terp Tjessens, waarop het huis Tjessens gestaan heeft (afb. 179). Litteratuur R.V.A. I, 114; Wumkes 1 , I, 135, 358, II, 82, 44o, 567, 586. Bronnen Berns 18, ww (Civ. Sententies) 16, 23o; Familie-archief Harinxma, R.A. Leeuwarden. Afbeelding Volgens Teunissen in Het Noorderland 1 , 1 942, 346 zou er een tekening door Stellingwerf bestaan hebben, voorstellende het slot Tjessens in 1723. Geschiedenis Onder de grootgrondbezitters die in 1511 direct na het kerkelijk bezit genoemd worden, staat vooraan Uulbet Tziessens ; zijn bezit is 62 pondemaat groot. Waarschijnlijk is hij identiek met Olbert, die de Saksische reversaalbrief mede ondertekende. Hij overleed in 1512; zijn zerk ligt in de kerk van Holwerd. Zijn zoon Worp was in 1551 volmacht van Westdongeradeel en stierf volgens zijn zerk in de kerk in 1558. Diens zoon Sicke speelde een rol in het begin van de opstand tegen Spanje; zijn poging Dokkum te hulp te komen mislukte en vrij kort daarna in 1572 stierf hij. Ook hij is in de kerk van Holwerd begraven. Zijn zoon Worp werd nogal eens belaagd door schuldeisers. Hij was het die in 1626 zijn zoon op het koor van de kerk te Holwerd liet begraven, doch veroordeeld werd tot herbegraving elders in de kerk. HOLWERD Na Worps dood werd Tjessens nog enige tijd door enkele van zijn kinderen bewoond, onder andere Tietscke, die met Hendrick van Zuchten, een Pools edelman was getrouwd. Laatstgenoemden verkochten in 1 652 de helft van de state met inbegrip van de `huisinge, schuer, poorte, gracht ende cingel' aan Albert van Loo. Omstreeks 1 670 woonde Arend van Loo er, heer van Hodenpijl. Naderhand kwam het in handen van drie eigenaars, tot in 1699 Tjaard van Aylva, grietman van Wonseradeel de beide ontbrekende derdedelen voor 9000 carolusguldens kocht. De state werd toen omschreven als `een heerlijke state' met "t slot ofte adelyke huisinge ende schuire daerop staende, poorte, gracht, singel, hinxtewad, tuijn' enz. Van 1716 tot 1 722 werd het slot bewoond door een dochter van Tjaard van Aylva, die met de grietman Hans Willem van Aylva gehuwd was. Na de zeer vroege dood van Hans Willem betrok het gezin van Albert A. Coenders het slot. Albert was brigadier en later generaal van de ruiterij. In 1 754 kwam het slot onder de hamer. In de verkoopbrief (R.A., arch. Harinxma thoe Slooten 28o-283), wordt het als volgt omschreven: `een deftige heerenhuijsinge met elf manifique kamers voorsien met een exelente kelderinge mitsgaders koetshuijs en stalling voor elf paarden en wijders met sijn tuijnen, vrugthovingen, singels.' Koper werd Johan Sippo van Harinxma thoe Slooten, die er tot 1 799 woonde met zijn gezin. Johan Sippo was generaal-majoor en luitenant-generaal-kwartiermeester. In het laatst van zijn leven woonde zijn zoon, Pieter Edserd, grietman van Westdongeradeel ook op het slot. Om zijn patriottische gevoelens tijdens zittingen van de Staten van Friesland (1787) werd hij korte tijd gevangen genomen. Na zijn vroegtijdige dood ( 1 793) kwam zijn eveneens ongehuwde broer Albertus naar voren. Hij werd vrederechter in het kanton Holwerd. Een ongetrouwde broer van Johan Sippo, Willem Hendrik van Sytzama heeft als grietman over Westdongeradeel een tijdlang op Tjessens gewoond. In 1825 werd hij als grietman opgevolgd door zijn neef, Johan Sippo van Harinxma thoe Slooten. In 1818 bezocht de nieuwe koning behalve de hoofdstad van Friesland slechts de douairière Harinxma en de Scheltema's te Heerenveen. Op het terrein werden erepoorten opgericht. Tjessens kwam na de dood van Johan Sippo aan Pieter Albert Vincent van Harinxma. Een studiegenoot van laatstgenoemde, C. Riedel, schrijft aan de nieuwe bewoner in verschillende brieven (Fam. archief van Harinxma) over de `grote veranderinge' en de `gehele omvorming van het oude Tjessens'. Evenals van andere states bekend is zal hier de bovenverdieping van het huis afgebroken zijn, want Riedel spreekt er zijn vertrouwen over uit, dat het `nog ruim genoeg' zal zijn, en in september 1853 dat het `nu wel reeds in de nieuwe vorm bewoonbaar' zal zijn. De nieuwe vorm is te zien op een i9e-eeuwse foto van het Huis (afb. 179). Pieter Albert Vincent was kantonrechter te Holwerd. Toen hij in 1855 overleed, waren de dagen van het slot geteld. In i88o was er reeds sprake van afbraak; in 1893 wordt er nog eenmaal van het Huis uit te Waaxens begraven en in 1896 wordt de afbraak van het hoofdgebouw met stalling aanbesteed (Wumkes). Ook werd er toen veel hout verkocht. Blijkens een bericht van 3o maart 1898 (Nieuw Advert. Blad) stond er toen nog een ruïne. De laatste bosschages zijn in de jaren 1940-45 als brandstof gebruikt. De stenen toegangsdam in de gracht is thans het enige dat aan het oude slot herinnert. Westelijk van de moderne verkeersweg ligt de Sathe Tjessens, die de oude naam nog draagt, een boerderij uit 1888, zie `Waaxens'. Hania State Ten zuidwesten in de onmiddellijke nabijheid van het dorp lag Hania State. Litteratuur R.V.A. i, 114; Tegenwoordige Staat ii , 201; Wumkes i, 318, 341, 356, 426, ii, 28, 38, 39, 40, 162. Bronnen Berns, 52 BB (Hypotheekboeken) 6 f235, 236, 248, 259; Sipma ii, 34 en 1 55. Afbeelding Tekening door J. Stellingwerf in coll. Fries Museum Leeuwarden, ten onrechte van de naam Tjessens voorzien (afb. 18o). Geschiedenis In de i 5e eeuw worden op Hania genoemd Binnert Haijnghe (1453) en Worp, mogelijk zijn zoon (1485). In 1511 bezat Rijtske Hanijgen negen pondemaat buitendijks en 5o pondemaat binnendijks land, dat eigendom was van de kinderen van Sypt. Gegevens ontbreken verder tot 1578, wanneer Ernst van Aylva bewoner is. Zijn moeder was I o6 HOLWERD weliswaar een Hania, doch uit het Pingjummer geslacht van die naam, dat een ander wapen voert. Als grietman van West- en later van Oostdongeradeel geeft hij veel gedaan voor de aanleg van de dijken (vgl. opschriftsteen aan de kerk). Ook was hij gedeputeerde van Friesland, onderhandelaar over een bestand met de Spanjaarden en afgevaardigde naar de Synode van Dordrecht. De laatste jaren van zijn leven woonde hij op Herwey te Ternaard, waar hij in 1627 overleed. In Holwerd volgde hem als grietman in 1618 zijn zoon Douwe d'Olde op. Diens zoon Ernst van Aylva woonde in 165 I met zijn vrouw Jacomina van Loo op Hania. Tussen 1655 en 1663 namen zij grote sommen gelds op (Hypotheekboeken), mogelijk voor verbouwing van het huis. Nadat hun dochter Hester Lucia er korte tijd gewoond had met haar man Maurits Lodewijk van Isselsteijn, kwamen na diens dood in 1675 haar nichten Helena en Elisabeth van Aylva, dochters van Scipio Meckema van Aylva op het huis wonen. Elisabeth huwde Ulbo van Aylva, die volgens Stellingwerf omstreeks 1723 eigenaar van het huis was en grietman van Oostdongeradeel werd. Zijn schoonzoon A. Ae. Lamoral van Rengers volgde hem in 1725 als zodanig op. Na diens dood kwam de state aan de Ternaarder tak van de Aylva's en woonde Hessel Douwe Ernst er lange tijd. Hessel en zijn zoon Sicco Douwe waren grietman over Westdongeradeel. De laatste bleef het na een korte onderbreking wegens patriottische gezindheid tot 1807. De erfgenamen vonden geen koper meer voor de State en de inboedel werd grotendeels bij boelgoed verkocht (Wumkes). Daartoe behoorden ook een fraai ijzeren hek, 23 voet breed met vier stenen pilaren en een fraaie stenen met beelden uitgehouwen vaas, ruim drie voet hoog, en een zonnewijzer op stenen voet. In 1805 wordt er houtboelgoed gehouden onder hovenier Victor Clerfont. De plantage wordt ook in de Tegenwoordige Staat als merkwaardig vermeld. Potter ziet er op zijn wandelingen de `uitgestrekte bossen en plantages' in i8o8 en merkt met spijt op dat ze `ook wel zullen verdwijnen'. Het huis Op de kaart van Schotanus-Halma zien we het huis in een groot rechthoekig terrein gelegen. De tekening van Stellingwerf laat zien dat het op een omgracht terrein lag, dat toegankelijk was door een poortgebouw over de gracht, zoals zovele Friese States hadden. Het huis lijkt te bestaan uit een langgerekt gebouw, dat aan de linkerzijde door een trapgevel is afgesloten. De rechterhelft kan later met een verdieping verhoogd zijn, waarbij de middenpartij is opgehaald en van een tympaan is voorzien, met een fries, waarin mogelijk de familiewapens stonden. Het hoge dak geeft een datering in de jaren veertig van de 17e eeuw. Het is niet onmogelijk dat de geldleningen van 1655 tot 1663 nodig zijn geworden voor het bekostigen van deze verbouwing. De situatie van twee rechthoekige terreinen omlijst door langgerekte kavels is op de kadastrale minuut nog waar te nemen ; van bebouwing is dan reeds geen sprake meer. Hemminga State Ten oosten van Hania lag Hemminga State. Litteratuur R.V.A. I, 114; Sipma iv, 131, 132, 166. Geschiedenis In de 16e eeuw komt Hemminga State voor, waar in 1502 (Sipma iv, 131) Gerck van Tjessens, zich noemende Hemminga woont. In 1511 bezit hij 36 pondemaat buitendijks en 5o pondemaat binnendijks land. Hij kiest de zijde der Bourgondiërs en moet daarom in ballingschap. Zijn dochter huwt Epo van Martena en woont in Leeuwarden. Hemminga wordt dan reeds een boerderij waarop een meier woont. Jarichsma of Jaarsma Westelijk achter Hania lag Jarichsma State. Litteratuur R.V.A. I, I 14; Sipma I, 5; II, 333. Geschiedenis Jarichsma werd in 1390 genoemd als woonplaats van Riowrd Jarichsma, grietman over de beide Dongeradelen (Sipma i , 5). Een akte betreffende jaarmarkten in 1452 werd mede bezegeld door Offa Jurgijsma. Taecko onde rtekende mede de Saksische reversaalbrief en werd in 1511 vermeld als eigenaar van 44 pondemaat binnendijks en 8 pondemaat buitendijks land. Zijn zoon Siverdt woonde een tijd te Hantum maar werd in de kerk van Holwerd begraven. Hij komt voor in een akte van 1526, waarbij hij het bezit van L. Hoytsma te Hantum krijgt (Sipma ii, 333). Hun dochter huwde Saecke van Ringia die als grietman in 1575 Jarichsma bewoonde. Zij zijn in de kerk begraven. Ook hun zoon HOLWERD I07 Ritske was grietman over Westdongeradeel. Op de Schotanuskaart van 1664 wordt Jarichsma nog als edele State weergegeven; op de uitgaven van 1718 komt het niet meer voor. Thans staat er een 19e-eeuwse boerderij van het kop-hals-romptype (afb. 180. Signaeda State Ten noordwesten van Tjessens bij de Holwerdervaart lag Signaeda State. Litteratuur R.V.A. I, I I 5 ; Berns 49, D (Recesboeken), I, Q (Weesboeken) 5,172 en 7,87. Geschiedenis Nogal achteraan in de opgave van goederen in het Register van 15 I I staat Bennert Synaeden met achttien pondemaat buitendijks en 4o pondemaat binnendijks, die hij in gemeenschap met twee Heemstra's en een derde eigenaar bezit. Omstreeks 162o wordt het goed gebruikt door een meier en de woning wordt gekenschetst als een `voorhuys staande op een kelder'. In 1623 komen daar nog bij een `singel en porte'. Schotanus geeft in 1664 nog een edele state, maar voor 170o was het hornleger geruimd. Het komt dan ook niet meer voor op de Schotanus-Halma-kaart van 1718. OVERIGE TERPEN Haakma Ten oosten van Tjessens ligt de beschermde terp Haakma, waarop een langgerekt woongebouw, nr. 7, staat (afb. 185). In 15 I I pachtte Jacob Hakema 43 pondemaat land van het 'clooster to Dockum', waarop hij gerst verbouwde (R.v.A. I , I 15). Bawerd In de Holwerder en Blijaerpolder ligt westelijk van Brantgum de beschermde terp Bawerd. Dienwerd Halbertsma tekent een grote terp, Dienwerd, direct ten zuidwesten van het dorp. Medwerd Voorts ten zuiden van het dorp de terp Medwerd (= middelste terp), die in de goederenlijsten van Fulda (Dronke c.7) vermeld wordt. In 151 I pacht Reijntie to Medwert 4o pondemaat van Janco Unema en Gerk Tjessens (R.v.A. I , 114 en 151). Syttie to Metwert bezit er ook grond. Aan de noordelijke helling staat een grote gemoderniseerde boerderij, Medwerd, van het kop-hals-romptype. Ten westen daarvan een oudere boerderij, nr. 5, van het kop-hals-romptype met in de nok van het voorhuis het nokanker 1838 (afb. 187). Noordoostelijk van Medwerd geeft Halbertsma ten oosten van de Holwerdervaart een niet met name genoemde terp aan. OVERIGE BOERDERIJEN De Monnikhuizen Een oude geschiedenis wat betreft het grondbezit hebben ook de boerderijen Groot en Klein Monnikhuis aan de Leeuwarderdijk (Mol, 90. Geschiedenis Klaarkamp bezat te Holwerd meer dan 30o pondematen grond, waarvan een groot gedeelte buitendijks. De naam Monnikshuis geeft Eekhoff op zijn kaa rt van 1853 ten westen van Holwerd. Daar het bezit van het klooster Dokkum ten oosten van Holwerd lag, moeten deze `Monnikhuizen' op het bezit van Klaarkamp wijzen; zij zullen een uithof gevormd hebben. In 1615 worden de opstallen op Groot Monnikhuys als volgt beschreven : "t Huys, lang 33 vack, rontsomme met steen, die schuijr, groot 4 gollen, molckcamer groot 5 vack, een zes roeden en een vijf roeden hoyberch.' Verder wordt nog nader aangegeven : `een nieuwe camer, de opcamer, de keucken, de cleine camer en de molckencamer.' Er werden toen 175 pondematen land gebruikt. Klein Monnikhuis Thans bestaat nog Klein Monnikhuis, een I 9e-eeuwse stelphoeve. In 1978 is op het Middeleeuwse vondst terrein van deze boerderij een koperen kruisje gevonden met sporen verguldsel en ingelegd met glasemail, waarin een gekruisigde Christus te herkennen valt (afb. 184). Het kruisje is thans in het Museum Admiraliteitshuis te Dokkum. Het gelijkt op een exemplaar uit Beers in het Fries Museum te Leeuwarden, dat wegens vondstomstandigheden door Boeles eind 9e eeuw gedateerd wordt (Jaarverslag 1978 Streekmuseum Admiraliteitshuis Dokkum, Boeles afb. 81, blz. 458). Witmonnikshuis Aan de Witmonniksweg ligt de boerderij Witmonnikshuis. Geschiedenis De abdij te Dokkum der witmonniken bezat te Holwerd veel grond, waarop onder meer in 1511 Marten to Minckhuijs en Otte en Abba to Ulsmahorn boerden. Aangezien de witte monniken de Praemonstratensers zijn, moet het Witmonnikhuis verband houden met dit bezit, dat waarschijnlijk een uithof geweest is (Mol, 98). Boerderij Blijkens een stichtingssteen in de schuurgevel is de boerderij, die een stelpvorm heeft, in 1877 gebouwd: `de eerste steen gelegd door Willem Abes Hiddema jr. den 14 juni 1877'. I o8 HOLWERD Dijkslobbe Bij de grens met Ferwerderadeel staat de boerderij Dijkslobbe van het kop-hals-romptype. Geschiedenis 'Brongher to Dickx Lobbe' wordt in 1511 aangeslagen voor 19 pondematen binnendijks en 16 pondematen `sch(i)er op Blieworp' (R.v.A. I , I I 7), dat aan Sypt Hanie behoort. In 1576 vinden we Anna to Dijcxlob in de leveranties aan Klaarkamp vermeldt (A.A.u. 1 93o, 333). Boerderij De moeilijk leesbare stichtingssteen in de voorgevel vermeldt: `Den 20 april van den jare 1822 heeft Lieuwe Goffes Wiersma in de hoogen ouderdom van 92 jaar en I3 weken den eersten steen gelegd. Gesticht door Hessel Jans Hesseling en Ytske Lieuwes Wiersma'. In de voorgevel van de schuur twee halfrond gesloten vensters van de voormalige melkkelder. Het lange binhus heeft in het midden nog het venster van het opkamertje boven de voormalige kelder (afb. 186). Medwerderweg 4 Op de hoek van de Leeuwarderdijk staat een grote boerderij met dwarsgebouwd onderkelderd voorhuis, midden 19e eeuw (afb. 183). Op oudere kaa rten heeft de boerderij nog de kop-hals-rompvorm. Eekhoff plaatst hier de naam De Rode Schuur. Boerderij Het voorhuis heeft de ingang in het midden, bereikbaar langs een gietijzeren trap. In de hoek van de schuur is een toegang ingebouwd naar het dagelijks verblijf; de hoek van het schuurdak rust op een gietijzeren kolom. In de achtergevel van de schuur is een gekleurde gevelsteen opgenomen met een wapen van Cammingha (afb. 182). Drie boerenhuizen Een van de drie huizen is Groot Ulsmahorn, dat reeds in 151 I voorkomt als Ulsmaherne, waar Abbe en Otte wonen, die grond pachten van het klooster te Dokkum (R.v.A. I, I 16). Ook bezitten zij zelf 5 pondemaat grond onder Ternaard (R.v.A. I, 12 I ). Een van de huizen te Ulsmahorn wordt in 1617 beschreven als "t huijs, 4 fack, binnenhuijs rontsom met steen, schuijre 2 gollen met zijn uutlenen, rontom met steen' en `een cleijn huijs t'oosten vant groot huijs' (Weesboeken). De boerde rij is in 1914 herbouwd met een (gepleisterd) woonhuis. Westelijk daarvan ligt Bleinsma, van het kop-hals-romptype, blijkens stichtingssteen in 1855 herbouwd door T. R. Bleinsma en G. E. L. Hartmans (afb. 188). Boerderij-opmeting In de collectie opmetingstekeningen van de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek in het Openluchtmuseum te Arnhem berusten twee tekeningen, die elkaars spiegelbeeld vormen en een boerderij te Holwerd zouden voorstellen. De oudste is die in de collectie Gallee, nr. 52 (afgebeeld als fig. 9 in het tekstdeel). Van der Kloot Meyburg geeft een kopie daarvan met belettering. Het is niet duidelijk welke boerderij opgemeten is en of deze nog bestaat. Het betreft een boerderij van het kop-hals-romptype met bedsteden en kleine kelder in het midden van het voorhuis en een lange gang langs de `binnengevel' ; de gang lijkt slechts bereikbaar via de woonkeuken in de hals. POLDERMOLEN Poldermolen Aan de Miedweg in de Holwerder- en Blijaërpolder staat een achtkante molen gebouwd in 1855. De molen is eigendom van de stichting de `Fryske Mole' (afb. 189). Litteratuur Molens van Friesland, 129; Fries molenboek, 125-126. Geschiedenis In 1962 werd een 4o p.k. elektromotor geïnstalleerd en werd de nog gave houten vijzel vervangen door een stalen (de houten vijzel werd in de provinciale loods te Bergumerdam opgeslagen). Tevens werd de betonnen vijzelkom aangebracht. Verder vonden enige herstellingen plaats in 1966. Bij herstellingen in 1978 werden onder andere de roeden en de staart vernieuwd. Het staande werk De molen is geheel gebouwd volgens het in deze streek gangbare type. Dus: een te lood opgaand onderachterkant waarin de stiepen van de fundering als pilasters op de hoeken omhooggaan, de tussenliggende ruimten opgevuld met veldmuren. Een laag geplaatst ondertafelment, dat voor de twee toegangen is onderbroken. Een met riet gedekt grenen achtkant met twee bintlagen, gelast volgens volgens de algemeen in ons land toegepaste bouwwijze ; dit ondanks het feit dat het formaat van de molen het in het noorden gangbare systeem van drie bintlagen zou kunnen toestaan. De onderste bintlaag is zuiver volgens dit systeem gebouwd, de korbelen van de bovenste bintlaag zijn echter iets naar buiten, ten opzichte van de `werk- of binnenzijde' verschoven, een molenbouwkundig weinig verantwoorde toestand. Het achtkant is later verstevigd met extra korbelen; bij de onderste bintlaag zowel bij het vaste als bij het losse bint, bij de bovenste bintlaag alleen bij het losse bint. De basis HOLWERD 109 Het gaande werk van de kap en de spanten zijn van eiken. De lange spruit (een stalen I-profiel, in het hart verzwaard ten behoeve van de koningsspil) als middelbalk die tevens dienst doet als ijzerbalk. Kap kruibaar op slepers ; staart met kruilier. Wieksysteem: zelfzwichting met oudhollandse voorzoom, vlucht 20,77 m. Roeden van staal, een voor de zelfzwichting doorboorde gietijzeren bovenas, gegoten door J. M. de Muinck Keizer Buurma, Oudeschans 191 I. Verder een normale overbrenging; stalen vijzel in een betonnen vijzelkom. In de kap bevindt zich een bijzondere constructie ter beveiliging tegen blikseminslag, een constructie die elders in Nederland voor zover bekend niet meer voorkomt, maar die op vele molens te vinden zal zijn geweest. Moddergat Moddergat kan beschouwd worden als de jongste nederzetting van enige omvang in de gemeente Westdongeradeel. Op de grietenijkaart van Schotanus blijkt ter plaatse slechts een enkel gebouw langs de zeedijk te zijn gelegen. De naam `Modde Gat' op deze kaart lijkt meer op de lokale terreingesteldheid van toepassing te zijn dan een woongebied aan te duiden. In de `Tegenwoordige Staat' worden de naam en de bewoning langs de zeedijk nog niet genoemd. Nadien moet hier echter in korte tijd bebouwing tot stand zijn gekomen; Van der Aa (vli, 989) vermeldt in 1846 dat het dorp uit 75 huizen bestaat. Het ontstaan van Moddergat kan voor een deel worden opgevat als een uitbreiding in westelijke richting van het in Oostdongeradeel gelegen dorp Paesens en voor een ander deel als de verplaatsing van een aantal vissers uit Paesens naar een nog westelijker gelegen plek langs de zeedijk, waar buitendijks de wadgeulen beter bereikbaar waren. Immers, ter hoogte van het dorp Paesens was inmiddels, onder invloed van een omvangrijke wat oosterlijker gelegen bedijking uit 1592, een hoog opgeslibd buitendijks `voorland' ontstaan, waardoor de rede van de vissersvloot met lichtere schepen van de dijk af niet meer bereikbaar was. De uitbreiding van het dorp Paesens in Westdongeradeel staat bekend onder de naam `de Kamp'. Het op enige afstand daarvan westelijk gelegen deel wordt aangeduid als `de Oere', hetgeen oever betekent (Moerman, 170. Het riviertje de Paesens, de grens tussen de beide Dongeradelen, mondde oorspronkelijk in zee uit; door Schotanus wordt aangegeven dat deze monding `verstopt' is. Deze demping zou circa 1449 hebben plaatsgevonden (Rienks en Walther, 84). De visserij is steeds het belangrijkste middel van een overigens bescheiden bestaan gebleven, totdat in 1883 het merendeel van de vloot in een storm vergaan is. Door gebrek aan middelen voor de herbouw van de vloot is de visserij nadien verlopen en is in het dorp, dat nauwelijks vervangende werkgelegenheid te bieden had, maar vooral in de Oere van groei weinig sprake meer geweest. Door deze omstandigheid is de Oere een van de weinige tamelijk gaaf bewaard gebleven vissersnederzettingen in Nederland. Evenals dit in het naburige Paesens het geval is wordt de plattegrond van Moddergat bepaald door dicht opeen en min of meer naast elkaar gelegen huisjes aan de voet van de zeedijk, in de Kamp oorspronkelijk langs een tweetal wegen, in de Oere langs een weg. Met een dijkverbreding in het begin van deze eeuw moesten in de Oere de aan de noordzijde van de weg gelegen huisjes verdwijnen. In de Kamp is de weg langs de voet van de dijk verdwenen en door een zuidelijker gelegen nieuw tracé vervangen, waarvan in de loop van deze eeuw ook de zuidzijde bebouwd is geraakt. Het kadastrale minuutplan en de recente luchtfoto's van het dorp laten duidelijk de landschappelijke sporen van een binnengedijkt wiel aan de zeedijk in de Kamp zien. Schotanus geeft dit wiel, het gevolg van een dijkdoorbraak waarbij de grond ter plaats is weggespoeld, nog in de oorspronkelijke toestand aan, namelijk als een poel. In de huidige landschappelijke situatie ligt ter plaatse van het wiel een onbebouwd terreintje waar de zeedijk met een boog omheen loopt. De bebouwing MODDERGAT Af b. 190. Kopie van het kadastrale minuutplan van Paesens-Moddergat, (omstreeks 1832). Schaal 1:7500. Alb. 191. Luchtfoto van Paesens-Moddergat. Schaal 1: 6000. Opname 1971. van de nederzetting is de laatste jaren weer bewoonbaar gemaakt, rond de drie panden aan het Visserspad, die eigendom zijn van de gemeente en als Museum van het vissersleven zijn ingericht. De panden langs de zeedijk en aan de oostelijke begrenzing van de nederzetting, ook die aan een pad haaks daarop, zijn genummerd van west naar oost als de Oere. Aan de westzijde loopt haaks daarop de Reddingbootreed, genoemd naar een loods met reddingboot van de K.N.Z.H.R.M. Het reddingstation te Moddergat is in 1878 ingesteld en heeft tot 1942 gefunctioneerd. De loods voor de reddingboot lijkt aanvankelijk op de dijk gestaan te hebben; thans staat deze nog aan het einde van het pad. De boot moest altijd over de dijk gebracht worden. Daartoe werd in 1899 een houten wagenpad aangelegd, dat later vervangen is door een cementen helling, die in 1933 verlengd werd (Mededelingen K.N.Z.H.R.M.). 134 De Oere 2 De Oere I o-12 De Oere 50 Boethuisjes Reddingbootreed Reddingbootreed 2 Reddingbootreed 4 Reddingbootreed 6 Reddingbootreed 8 Reddingbootreed 10 en 12 Visserspad 2 Visserspad 4 Visserspad 6 Visserspad 8 MODDERGAT Boerderij als begrenzing van de westelijke uitbreiding van de vissersnederzetting. Type stelphoeve, in de achtergevel gedateerd 1860 in een anker. De bijschuren staan dwars op de hoofdschuur. Woning onder voor en achter afgeschuind zadeldak, dat de volle breedte van het huis overkapt, waardoor de ingang even hoog kon worden als de vensters. Waarschijnlijk was dit de jongste ontwikkeling van het eenvoudigste type visserswoning met ingang onder een aankapping (afb. 196). Vissershuis onder zadeldak tegen topgevel met aankapping aan een zijde ; ingang in de hoge andere zijgevel. Nokanker 1839. Het turfluik in de voorgevel is regelmatig naast de vlechtingen ingemetseld en is waarschijnlijk oorspronkelijk. Tegen de achterzijde is een andere woning in het verlengde gebouwd en overkapt door het vervolg van het zadeldak. Deze bouwwijze komt op Terschelling regelmatig voor. De tweede woning dient daarbij voor een jongere generatie van de familie. Bij de visserswoningen stonden vanouds z.g. boethuisjes voor de netten. Die huisjes deden ook als stookhut dienst. Aan de weg staat er nog een bij nr. 36 en achter Visserspad 10 (afb. 1 97). De bebouwing langs de westzijde is nog vrij gaaf en dateert van de laatste jaren van de I 8e eeuw (afb. 198). Zij bestaat uit evenwijdig aan elkaar gebouwde huizen onder zadeldak met topgevel aan de straat, eindigend in een schoorsteen. In de topgevel was dan ook vanouds slechts een turfluik, zoals foto's uit de jaren zestig nog tonen. Ten behoeve van modern gebruik zijn in de topgevels later vensters aangebracht. Evenals bij de vissershuizen op de waddeneilanden is de ingang van het huis in de aangekapte `afluiving' aan één zijde te vinden; aan het einde van deze lage aanbouw bevond zich de kookgelegenheid. Achter de woning in het verlengde ervan bevond zich de schuur. In 1978 gerestaureerd en voor bewoning ingericht met bijtrekking van het ernaast staande werkplaatsje (afb. 196); dit vervangt de lage aankapping waarin de ingang pleegt te staan. In 1974 gerestaureerd diep pand met aparte zijingang naar de werkruimte in het achterhuis (afb. 193). Tussen deze ingang en de voorgevel bevond zich de woonkamer met bedsteden tegen de achterwand, waaronder een keldertje. De toegang daarheen lag achterin de gang langs de andere zijgevel en tegenover de kookplaats; naast de kookplaats de regenput. In de voorgevel zesruits-vensters en op de verdieping rechts het turfluik. De bedstededeuren waren gepaneleerd; in het midden een vitrinekastje. Vrij gaaf bewaard pand, in een nokanker gedateerd 1796. In de top twee smalle vensters, die met rollagen ingewerkt zijn en een oude wijziging betekenen (afb. 194 en 195). Ingang later door middel van een aanbouw. Wegens bepleistering nog vrij gaaf bewaard vissershuis onder zadeldak tegen regelmatige topgevel (afb. 1 95). De laatste twee pandjes zijn sterk onderkomen en tot pakhuis uitgebroken. Zeer eenvoudig woninkje onder een voor en achter afgeschuind zadeldak. Bij het herstel in 1977 zijn in de voorgevel beganegronds weer twee smalle vensters aangebracht en is het voor de gevel uitstekende schuurtje bij de woonruimte getrokken. Woninkje onder zadeldak tussen twee topgevels, in 1965 gerestaureerd en in het nokanker gedateerd 1794 (afb. 199). In deze top staan slechts twee zeer kleine ontluchtingsopeningen. Turfluik in de achtergevel. Indeling met ingang aan de zijde onder de afluiving. Rookkanaal langs de voorgevel, die inwendig betegeld is, evenals de schouwboezem. Tegen het scheidingswandje met het achtervertrek bedsteden met vitrinekastje in het midden ; onder bedsteden kelder. Woning onder zadeldak tussen twee topgevels, in 1974 herbouwd als annex van het Museumpand nr. 8 (afb. 200 en 201). Ingang aan de rechterzijde onder afluiving. In de voortopgevel zeer kleine ontluchtingsopeningen, die voor de herbouw vervangen waren door kleine vierkante lichtkozijnen. De pui, die geheel gemoderniseerd was, is herbouwd in laat 18e-eeuwse vorm met twee vensters met luiken. Woning onder zadeldak tussen twee topgevels van wat forsere afmeting, waardoor het dak doorlopend over de gang is aangekapt. In 1972 herbouwd als vissersmuseum (afb. 200, 203). Turfluik in de voorgevel; in de oorspronkelijke toestand was dit later aangebracht. Tegen de achtergevel apart overkapt aanbouwtje. Daarbij een geornamenteerde stoeppaal, zoals op Terschelling gebruikt wordt (afb. 202). Inwendig gehele wanden met tegels waaronder enige tableaus (afb. 205, 206 en 207) en kast- en bed Nes De dorpsterp van Nes is van geringe hoogte ; ten noordwesten van de kerk is het hoogteverschil nog het duidelijkst zichtbaar. De plattegrond van het dorp wordt gekenmerkt door een bebouwde kom die omgeven is door een in vierkant gelegen stelsel van straten, waarbinnen de kerk centraal is gelegen. De structuur wordt al bij Schotanus aangegeven, die voorts in zijn `Beschrijvinghe van de Heerlijckheijdt van Frieslandt' vermeldt dat het dorp een weekmarkt bezit (192). Het kadastrale minuutplan van omstreeks 183o geeft aan dat het terrein binnen het vierkant net van straten voorts wordt opgedeeld door een drietal kerkpaden. De `brede gracht' die volgens Boelens (42) rond het kerkhof zou hebben gelegen wordt op deze plattegrond niet meer aangegeven. De kadastrale minuut geeft tevens aan dat de dorpskom voornamelijk uit nietagrarische, dicht bijeengelegen bebouwing bestaat, terwijl daarbuiten, aan zuid- en westzijde van het dorp de boerderijen zich bevinden. In deze eeuw zijn binnen het vierkant stratennet de nog onbebouwde terreinen bebouwd geraakt, is een van de kerkpaden in zuidelijke richting verlengd en heeft ook buiten de oude dorpskom de bebouwing zich uitgebreid. Het laatste gedeelte van de opvaart met de daarlangs gelegen loswal en de molen ten oosten van het dorp, op het kadastrale minuutplan nog aanwezig, zijn nadien verdwenen. 146 NES KERKGEBOUW Hervormde kerk De Hervormde kerk en toren staan op een ruim vanouds omgracht kerkhof aan de zuidelijke hoek van de rechthoekige omgrensde nederzetting (afb. 216 en 220-227, 229-232). Litteratuur R.V.A. I, 123; Benef. 171 ; R.V.G.O. 99; Van der Aa vlei, 68; Boelens, Nes. Bronnen Rekeningen Kerkvoogdij 1788-1909 (extract archiefdienst Noordoost Friesland, 1974); Staat van kerken i 8 i o, beide in gem. archief Westdongeradeel ; Historisch-bouwtechnisch rapport W.J. Berghuis 1974, archief R . D . M . z .Zeist. Afbeelding Tekening door J. Stellingwerf 1723 in coll. Fries Museum (afb. 224). Geschiedenis Volgens 16e-eeuwse opgaven bezat de kerk behalve patroons- en pastoriegoederen ook vicariegoederen. Zij zal daarmede een van de meer belangrijke kerken in de grietenij geweest zijn. Volgens Van der Aa viel de kermis te Nes op de feestdag van Johannes de Doper. In 1543 wordt slechts de patroon Johannes genoemd. Op de klok staat echter duidelijk Johannes de Evangelist afgebeeld. Uit de bewaard gebleven rekeningen blijkt dat onder meer in 1803 een nieuwe homei voor het kerkhof geplaatst is en dat het in 1809 is afgegraven. In 1810—I I is voor 96o gulden hout voor de kerk geleverd. Van der Aa weet te melden, dat de kerk voorheen met leien gedekt was `en nu met blauwe pannen'. In 1838 zijn `nieuwe witte ruiten' geleverd in de `nieuwe kerkeramen'. In 1848 wordt architect J. Kingma beloond voor bouwkundige diensten. In 1906 ten slotte koopt men te Woerden een nieuw orgel. De toren is in 1974 gerestaureerd onder leiding van het bureau Van Manen en Zwart te Drachten. Beschrijving De kerk bestaat uit een lang schip en een korte vierzijdig gesloten altaarruimte, dus met een hoek in de as van het gebouw. Aan de westzijde staat een zware bakstenen zadeldaktoren. Materiaal De baksteen meet aan de toren 29-3 I x 8,5-9 cm, i o lagen i oo cm, van de klokkeverdieping af 3o-3 I x 8,5-9 cm, 1 o lagen 97 cm. Aan de zuid- en westzijde is de toren bemetseld met hetzelfde grote materiaal, doch opnieuw toegepast. Dit loopt door over de steunberen. De westelijke topgevel is met klein materiaal bemetseld. Aan het schip meet de baksteen 3o X 8-8,5 cm, i o lagen 95 cm, aan het koor 30-30,5 X 8-8,5 cm, 10 lagen 95 cm. Toren De toren gaat onversneden en gesloten op, behoudens lichtspleten in de zijmuren en een halfrond gesloten galmgat aan elke zijde (afb. 22o). Aan de westelijke hoeken staan twee steunberen, die met de beklamping van het muurwerk één geheel uitmaken, waardoor de noordelijke aan de noordzijde koud tegen het oudere muurwerk staat. Bij de overgang naar een anders gekleurde steensoort is een lichte westwaartse verzakking gecorrigeerd. Inwendig De begane grond is op een overwelving aangelegd met opleggingen tegen de zijmuren. In de oostmuur is de gewelfoplegging ingekapt in een steendikke laag, die bij de bouw van de toren tegen de reeds bestaande westelijke schipmuur is aangebracht. De gewelfoplegging doorsnijdt de flauwe spitsboog die in de verdikking is gemetseld als omlijsting van de reeds bestaande rondbogige doorgang. De boog van deze laatste rust op impostlijsten. In de noorder- en zuidermuur staan zich naar binnen toe verwijdende lichtspleten, waarvan de dagkantstenen een profiel vormen met de binnenzijde van het muurwerk. De zuidelijke kon door een sluitboom met een luik gedicht worden. Boven de tweede balklaag is later een gewelf geweest blijkens ingekapte opleggingen in de muren en aanzetten in de hoeken. In de oostmuur bevindt zich daar een smalle doorgang naar de schipkap. Op de eerste balklaag is een rechthoekige doorgang aan de oostzijde geweest, die in de reeds genoemde muurverdikking door een bredere rechthoekige uitsparing omlijst is. Schip De schipmuren zijn blijkens moeten geleed geweest door tweemaal vier steunberen of lisenen (afb. 221, 222, 223). Tegen de westelijke vleugelmuren zijn nog twee beren aanwezig. Tussen de brede spitsboogvensters zijn de sporen te herkennen van de oorspronkelijk lager staande zeer flauw spitsbogige vensters : aan de zuidzijde één ten westen van het eerste venster, thans oversneden door de ingang, en één ten westen van het derde venster; aan de noordzijde in de eerste en derde travee twee vensters, het 148 NES kap te zien. In de doorgang naar de toren staat een houten kozijn met een uitgeschulpte dorpel waarin het jaartal 1604 is gesneden. Bouwgeschiedenis Blijkens de bemetseling van de oostelijke torenmuur heeft deze de westelijke muur gevormd van de oudst bekende kerk. Aan de kerkzijde was deze muur versierd met laaggeplaatste kleine rondbogig gesloten nissen aan weerszijden van de eveneens rondbogige westelijke toegang. Tegen deze oude westmuur is een toren opgetrokken. Na afbraak van het oude schip is een nieuw schip gebouwd, dat door lisenen of steunberen in drie traveeën was gedeeld, waarvan de middelste blind was en de ingangen bevatte. Ten slotte is het vierzijdig gesloten koor toegevoegd, dat een overwelving heeft gehad. Mogelijk is ook het schip in steen overwelfd geweest. Inwendig zijn daarvan thans geen sporen te onderscheiden. Aangezien ook de oudste westmuur uit baksteen bestaat en in het schip nog slechts flauwe spitsbogen voorkomen moeten de vier bouwfasen zich kort na elkaar (x i i d—x i i i A) voltrokken hebben. De grote spitsbogige vensters zullen in de i 6e eeuw zijn aangebracht, waarbij een hogere kap gedacht moet worden; ten behoeve daarvan is waarschijnlijk de koortravee verhoogd en van een ander afsluitend fries voorzien. De beklamping van de toren kan samenhangen met de wijziging van de ingang; mogelijk zijn toen ook de beren tegen de westelijke hoeken geplaatst. Een en ander kan samenhangen met het jaartal 1604 in de bovendorpel van de oostelijke doorgang. De nieuwe ingangsomlijsting zal ontstaan zijn uit de behoefte aan meer lichttoevoer op het orgelbalkon. Inventaris De kerk bezit: Preekstoel een eiken preekstoel met achterschot, klankbord en trap (afb. 227). Op de panelen en pilasters gesneden rococo-ornament, 1775, volgens S. ten Hoeve (Preekstoelen), aan Yge Rintjes toe te schrijven. Op het middenveld zijn een hart, een sikkel en een dorsvlegel, in de zijpanelen rozen, margrieten en druiven voorgesteld. Trap met gesneden balusters. Op de kansel een bijbel uitgegeven bij Keur Dordrecht 1756, in leder gebonden `Anno 1 795'. In een `staat der gemeente' gedateerd 181 o, in het archief van Westdongeradeel wordt vermeld, dat de kerk van Nes in 1775 `nieuw gemaakt' is, hetgeen op het inwendige betrekking moet hebben. Koper Op het i 9e-eeuwse doophek met spijlenfries staan drie dubbele koperen kaarsenarmen. xvi11, en twee blakers. Koperen doopbekken op gesmeed ijzeren voet. Banken Tegenover de preekstoel herenbank van paneelwerk met opengewerkt kuifstuk op de rugleuning, 1775, waarin een wapen: gedeeld, heraldisch rechts halve friese adelaar, links drie klavers een en twee. Overige banken met gezwenkte wangstukken, 1775?, drie tekstborden, x vII1. Zilver Avondmaalsbeker op gedreven rand met druivenranken versierd, hoog 17,2 cm, diam. 10,9 cm (afb. 226). Opschrift langs de liprand `Nes den 1 o Augustus 1780. De drinkbeker der Dankseggenge dien wij Dankseggende Zegenen is die niet een gemeenschap des Bloets Christi' (tekst naar Paulus' brief aan de Korinthiërs, 1 Kor. I o : i 6). Op de beker is een voorstelling van het avondmaal gegraveerd. Merken Dokkum, groot keur jaarletter c van 1780, meesterteken Sacco van Aalsum; zie Voet 142, Frederiks 111, 234. Dergelijke beker, kopie van de voorgaande, met ingegraveerd: `De drinkbeker der dankseggenge dien wij dankzeggende zegenen is die niet een gemeenschap des bloeds Christi. Nes den 9 augustus 1812'. Merken onduidelijk 19e-eeuws, graveerwerk onhandig. Klokken In de toren twee klokken. De oudste, diam. 101 cm, draagt het opschrift `Ano dni MccccLxxvll do vart ik gemaket goed lud (?) ere sin ick val geraket Maria bi ick geheten dat kespel van nech hef mi laten get'. Op de mantel afbeeldingen van de Madonna (afb. 229) en van Johannes de Evangelist (afb. 230). In de aureolen resp. `Ave Maria' en `Sunte Johannes' ; onder Johannes `mester Ge rt me fecit'. De letters van de opschriften staan ongelijkmatig; tussen het randschrift zijn twee heiligen ten halve lijve afgebeeld, mogelijk S. Johannes en S. Jacobus? (afb. 231 en 232). De andere, diam. 102 cm, draagt het opschrift `Petrus Over Ney me fecit Leovardiae Anno 1686'. Daaronder: `Gosse Gerrits rechter en ontfanger als/mede kerkckvooght en Jacob Idses diicksge/depoteerde en oock mede kerkckvooght/tot Nes in West Dongeradeel'. Boerderij Voormalige industriemolen Litteratuur Terp Wie Nijkerkerweg 14 Nijkerkerweg 18 Wierumerweg 3 Wierumerweg 12 NES DORPSBEBOUWING De oude bebouwing van Nes is sedert 1965 vrijwel verdwenen. De toen genomen foto's geven een indruk van de vrijwel aaneengesloten reeks woonhuizen aan de dorpsstraat (afb. 233,234,236-238). Op de zuidoostelijke hoek stond als overgang naar de agrarische bebouwing een boerderij. Alleen ten zuiden daarvan staat nog een boerderij, die tevens de begrenzing van de dorpsbebouwing vormt (afb. 235). Het dwarsgebouwde voorhuis is door een halsgedeelte verbonden met de grote schuur. Voorhuis naar stadse smaak versierd met een ingangsrisaliet, verbonden met de topgevel erboven (vergelijk huizen te Holwerd). Terzijde smalle hoeklisenen verbonden door de brede gootlijst. Twee hoekschoorstenen waarop borden. Midden i9e eeuw. Voor de gevel leilinden. Volgens de lijst van niet rendabele en af te breken molens, gemaakt in opdracht van de Friese Staten in 1639, moest de korenmolen, `hoewel (ieder) f300,— ten voorschreven halven jaere opgebracht hebbende, niettemin tot den I May 1639 geholden syn stille te staen in conformite de voorsz. placaat'. De molen is blijkbaar niet afgebroken want hij komt voor op de kaarten van Schotanus uit 1664 en 1718. In 1734 woei de molen om. Een jaar later echter was hij reeds hersteld of herbouwd. Was zijn voorganger blijkbaar een standerdmolen, thans bouwde men een achtkante molen met stelling, ingericht als pel- en rogmolen. Via de kohieren van reëelbelasting is het eigendomsrecht tot aan een brand op 25 november 1891 te volgen. In 1897 werd in Nes wederom een achtkante molen met stelling gebouwd op een volgens de noordelijke bouwwijze gemetselde voet (afb. 228). Na 1945 werd dit bedrijf stilgelegd en de molen onttakeld. De romp werd in de jaren zeventig gesloopt. Keune, Molens, 46-50, afb. blz. 49; Wijnja, Windmolens, i.v., Nes; Van der Molen, Het gemaal, 97. TERP Ten zuidwesten van het dorp ligt de beschermde, vrijwel gave terp Wie. Volgens Schotanus' kaart lagen daar drie stemhebbende plaatsen, waarvan Eekhoff er een Wat-State noemt. Thans staat er een grote boerderij van het kop-hals-romptype. OVERIGE BOERDERIJEN Fraai gelegen boerderij van het kop-hals-romptype met lang voorhuis, in het midden waarvan de voormalige bedsteden herkenbaar zijn aan het keldervenstertje (afb. 245-246). In de voortopgevel stichtingssteen met onder gekroond wapen het opschrift: `Melis Klases Winia 1768. Dit huis dat is Gebouwen/Niet ver van Nes Gelegen/God geef dat 't blijft behouwen/en geef den Eijgenaer/zegen'. Boerderij van het kop-hals-romptype, volgens stichtingssteen in de voorgevel van het binhus uit 1814: `Onder inwachting van 's Heeren zegen/is den 25 Junij 1814/de eerste Steen aan dit Huis gelegd/door Kornelis Harmens Jaarsma/en Grytje Harmens Jaarsma/Tweelingen/Geboren te Nijkerk/Den 15 November 1807.' In het binhus betimmeringen en een tegelschouw, welke laatste volgens testament van de laatste bewoonster thans in het Fries Museum berust (afb. 217,218,239-244). Grote boerderij van het kop-hals-romptype, blijkens nokanker in 1804 gebouwd (afb. 247-250). Het anker hangt thans aan de achtergevel. De zesruitsverdeling van de vensters en de voor de gevel langs lopende bakgoot zijn na 1965 verdwenen. Inwendig in het binhus waren de wanden oorspronkelijk geheel betegeld; de tegelschouw is nog zichtbaar (afb. 25o). De indeling met lange gang langs het binhus is nog intact. Grote boerderij van het kop-hals-romptype, volgens ankers in de achtergevel van de schuur gebouwd in 1794. De indeling van het voorhuis met lange gang aan een zijde is nog intact. In de boerderij is overgebracht een fraai gesneden bedsteden-kastenwand met vitrinekast uit het derde kwa rt van de 18e eeuw (afb. 251-253). Het schot is afkomstig van de achter deze boerderij op een kleine terp gelegen voormalige boerderij, welke waarschijnlijk te identificeren is met de bij Eekhoff getekende boerderij Monnikhuis. Deze wordt in 151 I genoemd met als landheer het klooster Klaarkamp; wegens grote dijkslasten brengt de boerderij dan niets op (R.v.A. I., 124). In 1576 levert Jeldert to Monnikhuis koren aan Klaarkamp (A.A.u. 1930,333; vgl. Mol, 92). In deze boerderij is een tegeltableau, waarschijnlijk uit 1794. Raard De plattegrond van het dorp lijkt tussen omstreeks 1690 en i 853 weinig veranderd te zijn, getuige respectievelijk de Schotanus- en de Eekhoffkaart. Het meer gedetailleerde kadastrale minuutplan van omstreeks 183o laat een dorpsterp zien die voor ongeveer driekwart omgeven is door een ringweg op de voet van de terp, die enigzins langwerpig van vorm is. Het zuidelijk deel van de terp laat een min of meer radiaal ingedeeld terrein zien tussen kerk en ringweg; deze percelering is ook buiten de ringweg herkenbaar. De dan nog schaarse bewoning is vrijwel geheel op de terp binnen de ringweg geconcentreerd. Na 185o komt op verschillende wijze verandering in dit beeld. In de tweede helft van de jaren zestig van de vorige eeuw is een verharde weg aangelegd tussen Dokkum en Ferwerd, grotendeels afwijkend van het oude, vaak bochtige tracé en in verschillende gevallen over een bestaande dorpsterp aangelegd, zoals in het geval van Raard, waar de weg over het noordelijk deel van de terp werd geleid. Hoe sterk het wegenstelsel ten plattelande in de tweede helft van de vorige eeuw veranderd kan zijn, wordt geïllustreerd door de vermelding uit de Tegenwoordige Staat (II 206) dat Raard bij de `rijdweg' van Dokkum naar Holwerd gelegen is, een route die nadien een veel directer tracé heeft gekregen. Rond de eeuwwisseling is ook de terp van dit dorp gedeeltelijk afgegraven. Het onbebouwde westelijke deel tot aan het kerkhofterrein is hier verdwenen. Uitbreiding van de bebouwing heeft voornamelijk ten oosten van de terp, aan de buitenzijde van de ringweg en langs de doorgaande verkeersweg plaatsgevonden. Binnen de ringweg is ten oosten en zuiden van de kerk door het overwegend agrarische karakter van bebouwing en grondgebruik alsook door de indeling van het steil oplopende terpterrein de oude situatie nog goed herkenbaar. Hervormde kerk Litteratuur Bron Afbeelding Geschiedenis Beschrijving Materiaal Toren Schip Koor Inwendig Bouwgeschiedenis RAARD 165 KERKGEBOUW De Hervormde kerk is op een ruim verhoogd kerkhof gelegen, op een beschermd terprestant. De kerk behoo rt aan de Stichting Alde Fryske Tsjerken, de toren aan de burgerlijke gemeente (afb. 256, 257, 261). R.V.A.I 135; Benef. 182; R.V.G.O. 108; Mon. Bat. III , 96; Wumkes II, 28, 38, 39. Historisch -bouwtechnisch rapport W. J. Berghuis z.j., Archief R.D.M.Z., Zeist. Tekening van de hand van J. Stellingwerf, verblijfplaats onbekend, zie Het Noorderland I, 1942, 346. Volgens Schoengens Monasticon was de kerk van Raard eigendom van Klaarkamp. Het Beneficiaalboek noemt `Landen en renthen S. Jan Baptisten patroen in Rawert'. Bij de opgave van goederen wordt daar bovendien vermeld, dat de goederen van de patroon `belastigt' zijn `de Ee te graven, weghen te holden en maecken' waaruit blijkt dat Raard aan de Ee bedoeld wordt. In 1807 wordt het bouwen van een nieuwe spitse toren te Raard aanbesteed, nadat de floreenplichtigen in 18o5 reeds overlegd hadden, hoe te handelen met de torens van Raard en Ternaard. De toren van Hallum was namelijk ko rt tevoren ingestort; zie Monumenten van Geschiedenis en Kunst, Ferwerderadeel, 148. De kerk bestaat uit een kort schip en een driezijdig gesloten altaarruimte; aan de westzijde is blijkens een stichtingssteen in 1807 een nieuwe toren gebouwd. De baksteen aan het schip meet 28-29 x 9 cm, i o lagen 99 cm, en aan het koor 28-3o x 9 cm, i o lagen 104 cm. De westelijke vleugelmuren bestaan uit afbraaksteen van het formaat van het schip. De toren is uit kleine steen opgebouwd. De toren gaat onversneden en gesloten op, behoudens aan iedere zijde een halfrond gesloten galmgat ter hoogte van de nok van het schipdak. Aan de zuidzijde is een steen ingemetseld met opschrift: `Den 29 Meij 1807 Heeft/Saapke Nicolaas van Kleffens/Aan deze Toren/de Eerste Steen gelegd/in den ouderdom van 3 Jaren/Twee Maanden en Tien dagen'. De overgang tussen de twee formaten baksteen is aan de zuidzijde waar te nemen op ruim een meter ten westen van het venster in de koortravee (thans wegens klimopbegroeiing onzichtbaar). Het koormuurwerk eindigt daar met een twee steen brede liseen. Aan de noordzijde is iets verder westelijk een aanhechting waar te nemen, zonder dat daar een liseen loopt (afb. 257). De noordzijde van het schip is gesloten; wel ziet men de moeten van twee ingangen (afb. 259). Boven de meest westelijke zal een spitsbogige omlijsting gestaan hebben. Ongeveer een meter ten westen van de aanhechting van koor en schip ziet men een gedicht rondbogig venster. De zuidelijke schipmuur is doorbroken door twee grote ingekapte rondbogig gesloten vensters met kleine baksteen langs de boog ; tot de tooggeboorte van de boog is de bakstenen neggesteen nog aanwezig. Overigens staan er houten ramen in met roedenverdeling. Direct westelijk van het westelijke venster, dat overigens ook langs de opgaande zijden in baksteen verbeterd is, valt een lager staand gedicht venster waar te nemen, segmentbogig gesloten en grenzend aan het tegenwoordige ingangskozijn. Boven dit laatste is een gedeelte .van het muurwerk ingeboet, alsof daar een bovenlicht of boogveld gestaan heeft. Ten westen staat een herdenkingssteen met opschrift: `De Heer/Reinder van Kleffens/geboren te Dockum den 29/Mei 1760 Oud Burgemeester/van Dockum, overleden den/5 Februarij 1838'. Langs de westelijke hoeken van de koorsluiting gaan bakstenen kralen op; die aan de twee overige hoeken zijn verborgen achter zeer diepe steunberen van kleine baksteen die het koormuurwerk tegen verzakking suggereren te behoeden. In de twee schuine zijden van het muurwerk zijn later ko rte rondboogvensters gebroken, mogelijk ter plaatse van oudere kleinere. Het muurwerk ve rtoont een doorgaande versnijding bij de toppen van de grote schipvensters. Wegens zware bepleistering is daarvoor geen verklaring te geven. De ruimte is overdekt door een laag tongewelf op trekbalken zonder sleutelstukken, wijzend op een datum van 1807 of later. Schip en koor zijn door bouwnaden gescheiden. De baksteen is aan het koor met iets zwaardere voegen verwerkt en ve rtoont veel strekken. Met de voor dit gebied karakteris tieke kralen langs de hoeken van de koorsluiting kan dit koor vroeg gedateerd worden: omstreeks 1200. Het schip zal niet veel later zijn opgetrokken. Aan de noordzijde is uit Ternaard De naam van dit dorp komt als `Tunuwerden' voor in de oudste Fuldalijst die gedateerd wordt op de tweede helft van de 8e eeuw (Dronke, c. 7). Deze oude naamsvermelding gaat evenwel niet samen met de aanwezigheid van middeleeuwse nederzettingselementen die men bij vele andere terpdorpen in noordelijk Oostergo aantreft. De Terpenatlas (Halbertsma, blad 6 west) geeft ter plaatse van het dorp één terp aan; elders bestaan opvattingen dat het dorp op twee terpen is gebouwd (Wartena, 39). Ter plaatse van de kerk bevindt het maaiveldniveau zich echter nauwelijks hoger dan de omgeving; de omgrachte boerderij op enige afstand ten westen van de kerk ligt wel duidelijk zichtbaar op een woonheuvel. Van de aanwezigheid van ringwegen op en rond de terp, een radiale indeling van dit terrein en een centrale ligging van de kerk in het dorp is hier geen sprake. De ligging van de dorpsbebouwing lijkt meer bepaald te zijn geweest door de aanwezigheid van een drietal vaarten. De aaneengesloten bebouwing langs de Hantumervaart wordt al aangegeven op de oudste editie van de Schotanuskaart van de grietenij (1664). Merkwaardig is, dat dit buurtje bij Eekhoff nog `Nieuwe Buren' wordt genoemd. Rond de bovengenoemde omgrachte boerderij bevindt zich een tweede concentratie van huizen, ten oosten daarvan is de dorpskerk gelegen. Een tweetal omvangrijke state-terreinen vormt de oostelijke en zuidelijke begrenzing van de dorpskom. Deze situatie heeft tot in de 19e eeuw bestaan. Het voorkomen van niet-agrarische bebouwing in het dorp zal zijn beïnvloed door de aanwezigheid van de States en doordat de bestuurszetel van de grietenij in het dorp was gevestigd. Deze functie als hoofdplaats wordt in 1866 geaccentueerd met de bouw van het gemeentehuis ten zuiden van de kerk. Een vergelijking tussen het kadastrale minuutplan, de Eekhoffkaart en enkele toe-eeuwse edities van de topografische kaart (schaal 1: 25 coo) leert dat het dorp in zuid-oostelijke richting met woonwijken is uitgebreid, terwijl aan de noordelijke en westelijke toegangsweg tot het dorp lintbebouwing is ontstaan bestaande uit woonhuizen. In de loop van deze eeuw is de Ternaardervaart in de dorpskom gedempt en als groenstrook tussen twee rijbanen ingericht. In 1901 werd langs de zuidzijde van het dorp over het terrein van de voormalige state Herwey de spoorlijn aangelegd die de verbinding vormde tussen Leeuwarden en Dokkum. Tot in de jaren dertig vond er personenvervoer plaats, in 1974 werd de lijn opgeheven. Het stationsgebouwtje en de perrons zijn nog aanwezig, maar de rails en biels zijn nadien verwijderd, waardoor het baanvak slechts met moeite in het landschap herkenbaar is. Ten noordwesten van het dorp ligt aan de voet van de voormalige zeedijk de Visbuurt, bestaande uit enkele rijen dicht opeen en evenwijdig aan de zeedijk gelegen deels voormalige vissershuizen. Op het kadastrale minuutplan is nog slechts één rij van dergelijke huizen aanwezig. De vermelding in de `Tegenwoordige Staat' (203) dat de kerk van Ternaard vroeger hier gestaan zou hebben en later onder invloed van de dreiging der zee landinwaarts naar de huidige plek zou zijn verplaatst, wordt door geen enkel gegeven ondersteund. Hervormde kerk Litteratuur Bronnen Afbeeldingen Geschiedenis Beschrijving Materiaal TERNAARD 1 73 KERKELIJKE GEBOUWEN De Hervormde kerk is op een ruim, omheind kerkhof gelegen ten noordoosten van de wegkruising, waarbij het dorp ontstaan zou zijn. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente (afb. 267-292). R.V.A. I, 118; Benef. 17o; R.V.G.O. 97; Schotanus, Beschrijvinghe 192; Wumkes II, 31, 70, 384, 602; W.T. Keune, Dominee en kerk in Ternaard, z.pl. [Dokkum] 1974; Sipma Iv, I i. Kerkvoogdijrekeningen 1685-1857, Rijksarchief Leeuwarden, uittreksel archiefdienst Dokkum; idem 1898-1968, Gemeentearchief Westdongeradeel 165-169; Bestek en begroting herbouw toren, Gemeentearchief Ternaard. Tekening door J. Stellingwerf in coll. Fries Museum (afb. 272); groot aantal opmetingstekeningen van de inventaris en bouwkundige details door architect G.J. Veenstra in coll. Fries Museum (afb. 274-276, 278, 279). Uit het feit, dat er in de 16e eeuw een vicaris vermeld wordt en dat er veel goederen opgegeven worden, mogen we opmaken, dat het om een der aanzienlijke kerken van de streek gaat. De door Schotanus vermelde herkomst van Ternaard uit Visbuurt moet als onwaarschijnlijk beschouwd worden, daar Ternaard reeds in de goederenlijsten van Fulda en van het Stift Maagdenburg genoemd wordt. In de 16e-eeuwse goederenlijsten komt geen dorp Visburen voor; wel bezit Ternaard in 1511 eigendommen `inden Fesckburen'. Eind 14e eeuw moet Ternaard een belangrijke kerk bezeten hebben, waarvan Ritske Jelmera (Cammingha) in zijn testament vermeldt er gedoopt te zijn (Sipma Iv, I I). Haio Cureit te Tunawerth komt in 1390 voor (Sipma 1-4); overigens komen pastoors voor in 1441 en 1473 (ib., i -86 en 1-4o). De 17e-eeuwse inventaris wordt door Schotanus in 1664 als nieuw vermeld evenals het orgel. `De kercke nu met seer fraaie gestoelte is versierdt en heeft een nieuw orgel'. In de kerkvoogdijrekeningen wordt eind 17e eeuw nog gesproken van het verloden der glazen. In 1792 heeft de kerk een grote reparatie ondergaan, waarbij onder meer het leien dak vernieuwd moest worden, evenals het houten gewelf. Ook moesten 8o voet muurplaat en twee eiken sleutels onder de balken gerepareerd worden. `Wijders de steenen middenstijlen uit de glaspoyen te nemen en gene voor in plaats maar de voorgeschreven poyen met houten raamten en roeden en gevolgelijk nieuwe glasen aan suydkant'. Ook werden in dat en volgend jaar de pilaren (lees steunberen) vernieuwd; ook aan de noordzijde werden drie nieuwe `raamten met houten roeden gemaakt'. Er werden 4o wagens `volle oude Fries steen' van de kerk aan de Contributie Zeedijken verkocht. In 1847 wordt een belangrijke vertimmering onder leiding van G. P. Keuning vermeld, nadat deze in 1845 een nieuw doophek had geleverd. De windvaan met datum 1853 herinnert aan een verbetering van goten, kap en leibedekking, die in de kerkvoogdijrekeningen verantwoord wordt in 1856 (uittreksel streekarchivariaat, blz. 4). De toren, die in 18o6 en 1815 reeds bouwvallig was (Wumkes), is herhaaldelijk gerepareerd voordat de raad in 1871 besloot tot vernieuwing. Het bestek vermeldt dat er vier oude klokgebinten, vier oude torenstijlen en vier oude torenhoofden opnieuw gebruikt kunnen worden en dat de spits geheel uit oud materiaal gemaakt kan worden. In 1877 is de zuider- en oosterkerkegracht gedempt (Keune). De kerk is in 1922 gerestaureerd onder leiding van architect G. J. Veenstra te Leeuwarden, nadat H. H. Kramer kort tevoren plannen had getekend. Uit de uitvoerige, deels 1 :1 getekende opmetingen van architect G. J. Veenstra, blijkt dat bij de restauratie met grote nauwgezetheid te werk is gegaan. De ribben van het tongewelf en de sleutelstukken onder de trekbalken zijn slechts van kalk ontdaan, die in 1875 was aangebracht (Keune); hierbij kwamen de oorspronkelijke kleuren te voorschijn die, naar de destijds gebruikelijke methode, opnieuw zijn aangebracht. Ook blijkens een rapport van H. H. Kramer uit 192o (archief R.D.M.z.)waren balken en gewelf gewit. De banken zijn grotendeels nog authentiek; volgens het rapport Kramer moesten verscheidene banken enigszins gewijzigd worden, bijvoorbeeld de 'huifbank', die te wijd was. Het rondom door steunberen geschoorde gebouw is negen traveeën lang en vijfzijdig gesloten. De baksteen, die in tweede toepassing is gebruikt, meet 29-32,5 x 8-8,5 cm, I o lagen 97 cm. In de drie meest westelijke traveeën aan de noordzijde is hier en daar, onder andere in een vensterkop, tufsteen gebruikt. De bovenzijde van de muren bestaat uit TERNAARD 17 5 i6e eeuw. De westelijke drie traveeën zullen het laatst zijn gebouwd na sloop van een vorig bouwwerk, toren of westbouw, waarvan tufsteen vrijkwam, die alleen in de drie westelijke traveeën spaarzaam te vinden is. De door Stellingwerf afgebeelde toren moet dan 16e-eeuws geweest zijn. De toegang aan de noordzijde zal in 1792 gedicht zijn; aan de zuidzijde is deze travee van een 17e-eeuws venster voorzien, dat een ingangspartij kan vervangen of in een blinde travee gebroken is boven de zuidelijke ingang. Inventaris Het inwendige van de kerk is rondom met een lambrizering van paneelwerk betimmerd, xvii, behoudens op de plaats van de herenbanken. Rondom de koorsluiting vormt de lambrizering het rugschot van omgaande banken, evenals tegen het gedeelte van de noordmuur, waar geen herenbanken staan. Aan de zuidzijde loopt van het doophek tot de kooraanzet een afwijkende betimmering, die in 1792 kan zijn aangebracht. Preekstoel Zeszijdige eiken preekstoelkuip met breed achterschot en bijbehorend klankbord (afb. 290). Op de hoeken van de kuip gladde ebbehouten kolommen. De panelen zijn gekornist en hebben een smal kussen in het midden; de velden zijn belegd met ebbehout, waarvoor in 1779 een afrekening is geboekt aan C. Eisma. Stilistisch is de preekstoel midden 17e eeuw te dateren. Mogelijk is het snijwerk van de kuip van de hand van Jacob Cornelisz Koning (zie orgel). De preekstoelkuipen van zijn hand hebben voor zover bekend veelal getorste kolommen; deze zouden dan in Ternaard in 1779 vervangen kunnen zijn door gladde ebbehouten. Bijbels Kanselbijbel uit 1786; voorlezersbijbel uit 1746. Doophek Doophek met strakke vaasvormige balusters, in 1845 geleverd door G. P. Keuning. Bijpassende lezenaar uit drie opstaande acanthusbladeren gevormd. Doopboog Koperen doopboog boven de toegang, xvii (afb. 292). Koperen doopbekkenarm, x I x; koperen offerbus, x I x. Koperen kaarsenarm op de preekstoel, x 1 x, vgl. die te Hantum (afb. 291). 48 Koperen blakers, in 1848 geleverd, zijn verdwenen. Avondmaalstafel Avondmaalstafel, xvii, met bijpassende banken, ingelegd met ebbehout, in 1794 vernieuwd (afb. 273). Orgel en orgelbalustrade Aan de westzijde van het schip staat een scheidingswand met spijlenfries, waarvan de kroonlijst voorheen in het midden naar voren omging, daar waar de orgelbalustrade een voorbouw heeft ten behoeve van het rugwerk. Dit rust thans op twee gesneden voluten van jonger datum (afb. 280-284). Mogelijk hebben de posten uit de rekening van 1734 betrekking op deze wijziging, toen verteringen voor de timmerlieden zijn geboekt en ook hout en gereedschap per schip aangevoerd werden. Op de balustrade acht velden door Ionische kolommen gescheiden ; in ieder veld hangen vier gesneden familiewapens onder paarlen kronen, de schilden als rolwerkcartouches. De wapens zijn ongekleurd en verbeelden de kwartierwapens Aylva-Meckama, doch in een volgorde die afwijkt van de gegevens van het Stamboek, maar bij de aanvang der restauratie aanwezig was. Op de linkerhelft staan naast elkaar de wapens Aylva-Meckama, zijnde de ouders van de stichter Douwe van Aylva 11 (1610-1665). Daaronder de bijkomende wapens van de grootouders Heerma en Feitsma. Van rechts naar links zijn vervolgens weergegeven (van boven naar beneden gelezen): Grombach, Mellema, Mockama, Rennerda; Starkenborgh, Siersma, Foppinga, Camstra en Fuchx, Martena, Thiema, Hania. In de rechterhelft van de balustrade zijn de kwa rtieren voorgesteld van Luts van Meckama, echtgenote van Douwe 11 van Aylva, waarbij de wapens van de ouders onder elkaar staan: Meckema-Dekema. De bijkomende wapens van de grootouders luiden Unia en Tamminga. Van links naar rechts komen vervolgens van boven naar beneden gelezen Starkenborgh, Lauckema, Juckema, Sickinga; Eernsma, Hottinga, Wata, Ripperda en Bolta, Minnema, Aesgama, Gisens. Op het balkon groot orgel uit 1864 in de monumentale met snijwerk versierde kast van het door Tobias Bader in het midden van de 17e eeuw gemaakte orgel. De dispositie van het Baderorgel wordt weergegeven bij Knock, aan wie ook de opdracht aan A. en T. Bader is ontleend. Volgens de rekeningen is het orgel in 1698 door Jan Harmens vernieuwd en gerepareerd; in 1708 maakt hij een aangekoppeld pedaal. Na een wijziging heeft Laas Hardenberg het orgel in 1734 weer `opgesteld', d.w.z. gestemd. In 1782 treedt A. Gruissen op voor herstellingen en onderhoud. In 1809 neemt J. S. Hillebrand deze taak over en in 1834 L.J. van Dam. Blijkens opschrift op het tegenwoordige orgel is dit in 1864 door de firma Van Dam geleverd. Het is in 1967 door ds. Mostert gewijzigd. Dispositie bij M. Seybel, blz. 90. 1 76 TERNAARD Volgens een bestek uit 1862 zouden hoofdwerk en rugwerk tot één groot geheel verenigd worden, doch dit is achterwege gebleven. De opbouw van de orgelkast met kolommen onder de zijtorens is karakteristiek voor de Baderorgels, evenals de grote gesneden bekroningsstukken boven hoofdwerk en zijtorens. Ook onder het rugwerk hoort snijwerk, dat later vervangen zal zijn door de voluten die steunende kolommen zullen vervangen. Terzijde opengewerkte randen in plaats van deuren of vleugelstukken. Blijkens de wapens van de stichters moet het orgel omstreeks 1650 gemaakt zijn, zoals Knock ook opgeeft. De kerk zal toen aanzienlijk verfraaid zijn. In een afrekening van de diaconie vond D.J. van der Meer een grote lening aan de kerk in 1662. Ook schonken de Staten van Friesland in 1650 een glasraam. Het snijwerk zal gemaakt zijn door Jacob Cornelisz Koning, die veel snijwerk op zijn naam heeft staan. De merkwaardige vorm van het balkon met schuin toelopende voorbouw voor het rugwerk, komt ook voor bij het orgel van Terband, waarvoor Jac. Cornelisz snijwerk leverde (zie D.J. van der Meer in Earebondel J.J. Kalma, Leeuwarden 1982, en H. Wohnfurter, Die Orgelbaufamilie Bader 1600-1742, Kassel-Basel-Londen 1981, 55). Herenbank Aan de noordzijde drievoudige van een overhuiving voorziene herenbank, de zg. Aylvaof Rensma-bank. De bank bestaat uit paneelwerk met ebbehout ingelegd; de middelste bank is omgeven door een spijienfries. De overhuiving rust op omrankte getorste kolommen. Langs de zijden van de kap opgelegd een afhangend snijwerk, tegen de stijlen van het ruggeschot afhangende festoenen, midden 17e eeuw. Het opzetstuk ontbreekt (afb. 277-279). Een drievoudige en een dubbele herenbank van paneelwerk, xvii. In de lessenaars van de drievoudige (kerkvoogden)bank zijn letters en jaartallen gesneden, mogelijk die van de eerste daar zittende kerkvoogden: 'W.A. 1667'; (eronder `P.H.L.'); `P.B. 1672' `P.D. 1675' en `S.R.' en een kruisvormig merk. Compleet meubilair van banken, xvII behoudens herstel. Zerk Een zerk is zichtbaar: grote zerk gemerkt `Pieter Dirckx 1599' voor Ernst van Aylva (overleden 1627) en IJdt van Herema (afb. 289). Tekening (afb. 288) door A. Martin in het Fries Museum, zie Ligtenberg in Vrije Fries 1915, 173. In een schijnarchitectuur zijn onder bogen de alliantiewapens afgebeeld, waarvan de schilden blank gehakt zijn. Eronder en erboven allegorische figuren waarvan die in de middelste aedicula, te weten een ten hemel varende naakte vrouwenfiguur, ongebruikelijk is. Randschrift: `AO 1 627 dé 28en Novembr. sterf de... Heere Ernst vá Aylva toe Herewyolt 79 jare en 3 mant. Hier leit begraven de ... E ... Heerma ruste dé 9en decemb. A DNI 1596'. In de hoeken alliantiewapens. Onder de vloer zou nog een Camminghazerk uit 1589 liggen. Borden Zes psalmborden, volgens rekeningen in 1794 geleverd door C. Eisma, naar `mallen' van F. de Lange. Eenvoudig gedenkbord voor ds. Nicolaas Posthumus (overleden 1719). Zilver Gladde beker, hoog 16 cm, diam. 11,5 cm, op standring met spiraalband. Inscriptie: `Kercke Beker tot Tinnard' (afb. 285), Merken: Leeuwarden T van 165o en meesterteken Aug. Brunsvelt. Zie Voet 406. Beker, hoog 16 cm, diam. 107 cm, op standring met spiraalband. Inscriptie in lambrequin: `Kerke Beker van Ternaardt/vereert door de E. D. L. Heer/Ernst van Aylva/Grietman van Westdongeradeel/en Elysabeth Baronesse van Aylva des/selfs huisvrouwe/Ao 1702' (afb. 286). Merken: Friesland, Leeuwarden, G van 1701, meesterteken onduidelijk (Rimb. Visscher?) Zie Voet 429. Tinnen avondmaalsstel, onder op de kan, hoog 31 cm, gemerkt A. Adriani (afb. 287). Klokken Van Borssum Waalkes geeft in De Vrije Fries, 1886, de opschri ften van twee klokken, die versmolten zijn. Van de grote klok is het opschrift aangebracht op de hergoten klok: `Petrus Overney heeft mij gegoten in Leeuwarden Anno 1675. Jr. Ernst Sicco van Aylva Grietman en Dijkgraaf over Westdongeradeel en mederaad ter Admiraliteit tot Harlingen, ds. Justus Beilanus pastor alhier ter plaats Ternaardt.' In de kerkrekening komt op het jaar 1697 een obligatie voor ten laste van de grote klok aan `Pijtter Overpij', groot ruim 443 gulden. Deze klok is in 1871 omgesmolten en tot de helft van het gewicht teruggebracht. Op de kleine klok stond `Int jaar onzes Heeren MDCXLVII heeft Jacob Noteman mij gegoten in Leeuwarden. Jr Douwe van Aylva Grietman Dijkgraaf over Westdongeradeel en mederaedt ter Admiraliteyt in Frieslandt'. Deze klok werd in 1844 naar Pietersbierum verkocht en daar in 1878 omgesmolten. TERNAARD 1 77 Hervormde pastorie De Hervormde pastorie ten zuiden van de kerk is in 1868 op die plaats gebouwd ter vervanging van een oudere, die volgens Eekhoff verder oostwaarts achter de kerk stond. Het blokvormige pand is op een ruim terrein gelegen en telt vijf traveeën aan elke zijde (afb. 293). De vensters met afgeronde bovenhoeken en verdeeld in zes ruiten moeten nog origineel zijn, evenals de ingangspartij, bekroond door een dakkapel met tweelicht. Omgaand tentdak met vier hoekschoorstenen. Doopsgezinde kerk In 1850 is de Doopsgezinde gemeente Ternaard en Visbuurt zelfstandig geworden en afgesplitst van Holwerd. Evenals daar werd te Ternaard een nieuwe kerk gebouwd. Volgens een kasboek, ter plaatse bewaard, is in 1853 aan G. P. Keuning voor `het bouwen der kerk' f 405,42 betaald. A. P. Hoekstra werd betaald voor geleverde materialen en timmerloon. In 1854 worden de pannen op het dak verantwoord. J. E. Martens te Leeuwarden maakte het stukadoorswerk. Kerkgebouw Bescheidener dan te Holwerd is ook hier een rechthoekig gebouw opgetrokken met een ingangsgevel aan de straat (afb. 294). De gevel is door een top beëindigd, bekroond door een houten koepeltje. Op de kroonlijst boven de ingang staat het stichtingsjaar 1850. Op de hardstenen neuten onder de zijpilasters het opschrift: `den toen Julij 1850/de eerste steen gelegd door/D. us L. E. Halbertsma'. Pastorie De Doopsgezinde pastorie stond in 1866 ten westen van het nieuwe raadhuis, waar deze nog steeds gevestigd is, zij het in een nieuw huis. GEMEENTEHUIS Ten zuidwesten van het kerkhof staat het in 1866 gebouwde gemeentehuis van de gemeente Westdongeradeel (afb. 296). Litteratuur W. H. Keikes, Het gemeentehuis van Westdongeradeel 1866-1966 (typoscript). Ternaard 1966. Afbeelding Tekening door J. Stellingwerf vermeld door W. Eekhoff, verblijfplaats thans onbekend, zie T. E. Teunissen in het Noorderland, I, 1 942 , 346. Geschiedenis In 1857 reeds nam de gemeenteraad de beslissing tot het bouwen van een nieuw raadhuis. Het toen bestaande `rechthuis', dat volgens Van der Aa in de kerkbuurt stond en door de benaming Grietenijhuis in de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels van het Kadaster te localiseren is (zie afb. 263), was in of ko rt na 1725 gebouwd (Inv. archief Westdongeradeel nr. 37). De tekening van Stellingwerf moet dus een ouder gebouw weergeven. De aanleg van nieuwe (grind)wegen verslond rond 1860 alle beschikbare middelen, zodat van bouwen niets terecht kwam en het tot 1864 zou duren voordat burgemeester J. Klaasesz uitvoering van de vernieuwing tot stand wist te brengen. Het gebouw zou komen `ten zuiden van de straatweg op het perceel weiland ten oosten van de Doopsgezinde pastorie'. Het gebouw kreeg slechts één verdieping boven de kelderverdieping en was geleed door een ondiep midden-risaliet dat de ingang bevat, en door lisenen aan de hoeken en langs de zijgevels (afb. 296). In 1914 was het gebouw veel te klein geworden en werd het met een verdieping verhoogd tot de tegenwoordige vorm. In 1951 werd de kelderverdieping aan nieuwere eisen aangepast en kwam er een aanbouw aan de zij- en achterkant tot stand. Portret H. W. van Aylva Op het gemeentehuis wordt een po rtret bewaard van Hans Willem van Aylva (1630-1691), luitenant-generaal van Friesland, gestorven te Leuven en bijgezet te Holwerd (afb. 301). Schilderij op doek, 104 x 82 cm, Hollandse School eind 17e eeuw. Het doek is in 1 953 aangekocht uit de kunsthandel. Van Aylva is voorgesteld in Romeins veldheerkostuum met lederen lamellen onderaan het metalen harnas en aan de schouder. In de linkerhand, die op een kolom rust, draagt hij een veldheerstaf van ivoor met metalen manchet ; op de kolom staat een Romeinse helm. Hij draagt het haar naar laat-1 7e-eeuwse mode lang en in het midden gescheiden en heeft een kleine knevel. Vensteromlijsting Op het raadhuis wordt thans een zandstenen omlijsting van een klein rond venster bewaard, dat laatstelijk stond in de westgevel van het pand Alde Buorren 2 (afb. 295, 299). Het kwabornament maakt een datering rond 1640 mogelijk. De omlijsting is sedert het verblijf op het raadhuis opnieuw beschilderd door atelier Renaissant te Leeuwarden, waarbij het wapen is ingevuld als dat van de familie Aylva. Er waren geen sporen daarvan aanwezig. TERNAARD 178 WOONHUIZEN Gevelsteen Boven de ingang van het pand De Groedze nr. i is een grote steen ingemetseld met een reliëfvoorstelling van een gezicht op Rijssel (afb. 297, 298). Volgens een tekening van Ids Wiersma in het Fries Museum is het onderschrift `Stad Rijssel' ; thans is dit door verflagen onleesbaar geworden. De voorstelling komt overeen met I 8e-eeuwse gravures van het aanzicht van de stad. Daarop is echter de links weergegeven kerk reeds in de omwalling opgenomen, die in 1670 is aangelegd. De steen zou dus gehakt zijn naar een prent van vóór 1670 (vriendelijke mededeling van de heer R. Robinet, hoofdconservator van de Archives du Nord te Lille). Men kan bij de herkomst van de voorstelling denken aan het beruchte beleg en de inname van Rijssel in de Spaanse Successieoorlog in 1708, waarbij verschillende Friese edelen betrokken waren; er zou dan echter naar een oudere prent gewerkt moeten zijn (vergelijk Herma M. van den Berg, Osinga State en de Leeuwarder decorateurs van het eerste kwart van de 18e eeuw, in Kunsthist. Jaarboek 1980, 328-340). INDUSTRIEMOLEN Volgens de lijst, gemaakt in 1639 in opdracht van de Friese Staten, was de korenmolen te Ternaard niet rendabel en moest deze afgebroken worden. De molen komt echter nog voor op de kaart van Schotanus uit 1664. Ook volgens de kohieren van reëelbelasting uit 1713 stond er nog steeds een molen te Ternaard. Het eigendomsrecht van de molen is vanaf 1713 tot 1818 te volgen. Het betrof kennelijk een standaardmolen. Deze werd in 1824 vervangen door een achtkante molen met stelling en een gepotdekselde voet, die door Evert Ewolds Gorter, waarschijnlijk uit de Zaanstreek, naar hier werd verplaatst. De molen werd in 1909 afgebroken. Litteratuur Van der Molen, Het gemaal, 96; Keune, Molens 43, afb. p. 42; Molens in Friesland, 31 en 71. STATES Aylva State of de Spiker Volgens de kaart van Schotanus-Halma lag Aylva State ten zuidoosten van de kerk. Litteratuur Tegenwoordige Staat I I, 203, Van der Aa I, 403 ; Wumkes I I, 4o, 107. Afbeelding Volgens Teunissen in Het Noorderland i, 1942, 346, zou er een tekening van J. Stellingwerf bestaan hebben met opschrift `Groot Aylva State 1723'. Geschiedenis De Tegenwoordige Staat vermeldt dat het huis gebouwd zou zijn door Ernst Sicco van Aylva, die van 1654 tot 1678 grietman was over Westdongeradeel. Volgens Van der Aa stond het `waar nu het huis van arts R. de Boer is'. De kaart van Eekhoff geeft de voormalige State achter de boerderij het Spiker aan de oostzijde van het dorp bezuiden de weg. Niet Ernst Sicco doch zijn vader Douwe Douwesz Aylva, bewoner van Herwey, liet het huis bouwen voor zijn zoon, dit als tegenwicht tegen de bruidsschat voor zijn dochter Lucia (Berns, 28 WW, 416-2a). Ernst Sicco huwde in 1658 Anna van Cammingha; hun zoon Ernst volgde hem in 1678 als grietman op. Deze was gehuwd met Elisabeth van Aylva, dochter van Hans Willem. De volgende bewoner van het huis werd hun zoon Ulbe Jan, die een militaire loopbaan volgde. Uit de boedelscheiding van 1720 na de dood van Ernst blijkt dat bij het huis onder meer een brouwerij behoord heeft (Berns, 52 BB). Na de dood van Ulbo Jan in 1760 vererfde het slot aan zijn broeder Hessel Douwe Ernst, die op Hania in Holwerd woonde. Het huis stond enige tijd leeg, maar werd later door zijn erfgenamen verhuurd aan Eyso de Wendt, die een tijdlang grietman van Westdongeradeel was. Ook Coert van Beijma, de bekende patriot, heeft er gewoond. De laatste Aylva die het huis bezat was Sicco Douwe Ernst, na wiens dood in 1807 het huis verkocht werd, te weten de `herenhuizinge, het erf en de halve grachten' (Berns 52, Y 9). Het kwam in handen van Douwe Sybes Wiersma, die het in 1822 verkocht aan de vroed- en heelmeester Cornelis Kools. Het huis bestond toen uit drie kamers en een schuur en bleef met enige wisselingen in handen van de geneesheer van Ternaard, laatstelijk van dokter Bokma de Boer, die het aan de notaris verkocht. De volgende notaris, mr. Witteveen, liet het huis in 1882 afbreken en vervangen door een moderne woning. TERNAARD Herweij Ten zuiden van het dorp aan het einde van de Nieuwe Buren lag Herweij, een van de belangrijkste states van noordelijk Oostergo, die zijn naam ontleende aan de hereweg van Hantum naar Ternaard. Litteratuur R.V.A. i, 118 ; Tegenw. Staat II, 202 ; Van der Aa v, 522; Wumkes i i , 577; Sipma i, 86, 387, II, 34, III, 23. Afbeelding Tekening door J. Stellingwerf, coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 301). Blijkens de genoemde eigenaar zou Herweij zijn afgebeeld. De vermelding van de beperkte grootte van Aylva State in 1822 geeft echter aanleiding te vermoeden dat toch Aylva State is afgebeeld, en dat de tekening van `Groot-Aylva' Herweij voorstelt. Geschiedenis In de i5e eeuw komen verschillende hoofdelingen voor genaamd Herweisma, tho Heerwey, Hertwey. Uffa tho Heerwey was in 1425 grietman over het toen nog ongedeelde Dongeradeel en Gerck to da Herwey was een bekende Schieringer, die in 1444 de vrede met de stad Groningen mede ondertekende. Ook zijn zoon Botta moest in 1439 de overmacht van de stad Groningen erkennen. Gerleff Bottez was in 151 I de eerst vermelde na de geestelijkheid en had het grootste eigen bezit. Gerleffs dochter huwde Fedde Pybesz Haarda uit Oosterbierum en Herwey kwam daardoor aan hun zoon Pybe Haarda, die een rol speelde in de strijd tegen Spanje en in 1568 uitweek naar Emden. Pybe was gehuwd met His van Bootsma. Deze hertrouwde na zijn dood met Jacob van Horn, die tot de zg. Malcontenten behoorde en de Unie van Utrecht niet tekende. De bezittingen zullen geconfisqueerd zijn. In 1596 was Herwey bezit van Ernst van Aylva, die met zijn vrouw Ydt van Heerma in de Ternaarder kerk begraven is. Zijn tweede vrouw bleef op Herweij wonen en na haar kwam een kleinzoon Douwe op de state wonen. Hij wordt er in 1640 vermeld en was grietman over Westdongeradeel. Later werd hij grietman over Leeuwarderadeel, en hij was het die rond 1660 met zijn vrouw Luts van Meckema het Bader-orgel aan de kerk schonk. Hun dochter Luts, die gehuwd was met Feye van Scheltema, grietman van Kollummerland, erfde de state ; zij woonden afwisselend op Herwey en op Herckema te Augsbuur. Luts hertrouwde met Epo van Aylva, eveneens grietman van Kollumerland, en beide states bleven in hun bezit. Na hun dood omstreeks 1720 zal het huis enige tijd onbewoond hebben gestaan, tot hun kleindochter Johanna Wilhelmina van Schratenbach, gehuwd met Eduard Hobbe van Burmania, er kwam wonen van 1748 tot 1770. Tot 1791 bleef het nog in het bezit van erfgenamen, maar in dat jaar werd Johan Sippo van Harinxma van Tjessens te Holwerd de enige eigenaar. Toen hij het goed in 1796 verkocht, stonden er op het hornleger twee huizen en een schuur. De onderwijzer W. de Wendt, die in 1806 in Ternaard was gekomen, schrijft dat er meer dan 4o vertrekken waren in het royaal ingerichte huis (Nieuwsblad N.O. Friesland, 5 juli 1978). Een volgende eigenaar, notaris Klaassensz te Dokkum, liet het huis in 1818 afbreken en er een nieuw huis zetten. Dit verdween in 1894, toen het terrein verkaveld werd. Van de twee opstallen die op de kadastrale minuut van 1830 getekend zijn zou het ene dan het nieuwe huis van de notaris moeten voorstellen. Reinsma Behoudens Herweij wordt zeer vroeg Reijnsma reeds genoemd in Ternaard. In i390 kwam Webka Reijnsma voor als getuige samen met de pastoor van Ternaard (Sipma i, 4). In 1511 gaf Willem Rensma 74 pondemaat land aan, waarvan Juka Ringie de belangrijkste eigenaar was (R.v.A. I, I 20). Hij was een zoon van Wilcka Ringia te Stiens, bekend als tegenstander van de stad Leeuwarden. Wegens zijn verzet tegen het Saksische en Bourgondische bewind werden zijn goederen in 1517 geconfisqueerd en `Renskema goet to Nauwert' (to Nauwert = Tonnaert = Ternaard) werd toegewezen aan de gezagsgetrouwe Juw van Botnia. De Botnia's hebben Reinsma State tot 1626 in hun bezit gehad. Toen verkochten ze de state met 95 pondemaat land en `het stins, de huizinge, de schuur met de bomen en plantagie' aan Ebel van Haitsma, de vrouw van Keimpe Donia. Nadien is er niets meer van bekend. Eekhoff geeft de naam aan de westzijde van het dorp en duidt daarmede waarschijnlijk de plaats aan van de boerderij op omgracht terrein, die daar nog staat. Overige terpen Aan de Holleweg ligt op een door Halbertsma getekende terp de boerderij Jelkema. I 8o Afbeelding Jelkema State Seepma Stinswieren Helbada TERNAARD Opmeting uit 1658 in het archief Ritske Boelema Gasthuis, gemeente-archief Leeuwarden (afb. 302). De boerderij is bezit geweest van het Ritske Boelema Gasthuis te Leeuwarden ; in het archief van deze instelling bevindt zich een landmeterstekening uit 1658, waarop de boerderij als langhuis voorkomt. In een boedelinventaris uit 1613 wordt de indeling als volgt beschreven : `voorhuijs, middelcamer, dorschvloer ende achterhuijs'. Thans staat er een boerderij van het kop-hals-romptype, waarvan het voorhuis uit 1867 kan dateren, toen volgens de rekeningen in het archief (inv. nr . 279) een grote verbouwing heeft plaatsgevonden. De stal is in 1905 onder leiding van architect H. Kramer vernieuwd. Ten oosten van Ternaard tekent Halbertsma de terp Seepma, waarop een vrij nieuwe boerderij staat. Ten slotte tekent Halbertsma nog twee stinswieren in Ternaard, één aan de zeedijk op het terrein van het `Heechhiem' en één terzijde van het dorp, een terrein op de kaart van Schotanus-Halma Helbada geheten. In 1511 huurt Tamma Habbaden deze sate, groot 97 pondemaat, van Wyttie Jongema. In de boedelbeschrijving van wijlen Pouwels Duckes op Halbada in 1625 wordt vermeld, dat de sate en landen bestonden uit 120 pondemaat gehuurd van Rienck van Burmania. De opstallen worden omschreven als "t huis ontrent 21 vack lanck, twe schuiren, een molcken camer'. De naam Helbada wordt nog gevoerd door een 19e-eeuwse boerderij Hantumerweg I I, met dwars gebouwd voorhuis, op welks kavel de wier gelegen is. Waaxens Als Wacheringe' wordt dit dorp vermeld in de oudste Fuldalijst die gedateerd wordt op de tweede helft van de 8e eeuw (Dronke, c.7). De `Tegenwoordige Staat' (ii, 206) noemt het dorp in 1768 het kleinste van de grietenij. Een vergelijking tussen oude kaarten van de grietenij en de huidige landschappelijke situatie laat zien dat aantal en ligging van de boerderijen en woonhuizen gedurende eeuwen nauwelijks veranderd zijn en dat alleen de afgelopen decennia de bebouwing iets is toegenomen. Alle gebouwen zijn op of tegen (Sjuksma State) de terp aan gelegen. De dorpsterp is tamelijk uitgestrekt en slechts voor een klein deel afgegraven. De geringe mate waarin de terp is afgegraven hangt wellicht samen met het ontbreken van een vaarweg naar het dorp, waarlangs de terpaarde rond de eeuwwisseling gewoonlijk werd afgevoerd. Ondanks de hoge ouderdom van de dorpsnaam en het onveranderde agrarische karakter, is van radiale indeling van het terpterrein, de aanwezigheid van ringwegen en kerkpaden niets te bespeuren. De bebouwing ligt in de omgeving van de kerk zonder dat hierbij van een bepaalde systematiek sprake is. Bij de aanleg van een verharde weg tussen Dokkum en Holwerd in de jaren zestig van de vorige eeuw is de oorspronkelijk doodlopende landweg ten zuiden van de kerk in het nieuwe tracé opgenomen. Een eeuw later wordt een nieuwe verbinding tussen de reeds bestaande en de dorpskerk over de terp aangelegd. 196 WAAXENS KERKGEBOUW Hervormde kerk De kerk ligt op een omheind kerkhof op het resterende gedeelte van de terp Waaxens. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente ; het eigendom van de toren is in 1961 door de burgerlijke gemeente overgenomen (afb. 305, 306, 310-320). Litteratuur R.V.A. I, 137; Benef. 180; R.V.G.O. 92; H. Halbertsma in Berichten R.O.B. 1962/3, 298. Bronnen Notulen kerkvoogdij 1870-1943; stukken betreffende restauratie orgel en kerk 1859-1867, Gemeente-archief Westdongeradeel; Historisch-bouwtechnisch rapport W. J. Berghuis 1980, Archief R.D.M.z., Zeist. Afbeelding Tekening door J. Stellingwerf in coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 311). Geschiedenis Volgens Reitsma zou S. Thomas de patroon van Waaxens zijn; de bron van dit gegeven is de beschrijving van een klok uit 1400 die in 1886 reeds verkocht was (Van Borssum Waalkens, Vrije Fries 1886). De klok van 1441 is echter gewijd aan S. Johannes Baptist. In het register van Geestelijke Opkomsten wordt als laatste pastoor Heer Tialle Jansz. genoemd. Een niet veel jongere noot voegt daaraan toe : `gewesen abt van Oldecloister, hebbende tot pensie 84 Kgl. Jarss. sit solvit hic'. Reitsma annoteert, dat Tialle Jansz. geen abt maar monnik van Oldeklooster was. In het rekenboekje van de laatste abt van Oldeklooster (afschrift Reitsma in U.B. Groningen H.S. 228a) wordt hij inderdaad als pastoor van Waaxens vermeld, van welke kerk Oldeklooster patronaatsrechten had. Ons inziens wordt echter Waaxens Hennaarderadeel bedoeld en had Oldeklooster geen bezittingen zo ver noordwaarts. De Tialle Jansz., die in het register van opkomsten onder Waaxens genoemd wordt en wellicht dezelfde is, die onder Brantgum als gevolmachtigde tekent, moet dus een ander geweest zijn dan zijn naamgenoot van Oldeklooster. Dit impliceert, dat de kerk in Waaxens W.D. niet onder Oldeklooster behoorde. De kerk is in 1962-63 gerestaureerd onder leiding van architect A. Baart jr. ; de toren in 1963. Het muurwerk was voordien zwaar gepleisterd. Tijdens de restauratie is een bodemkundig onderzoek gedaan, dat mede door de aanwezigheid van een grote grafkelder voor de bouwgeschiedenis weinig nieuws hee ft opgeleverd. Wel zijn diverse ophogingen van de terp onderzocht. Twee noord-zuid lopende ondiep gefundeerde muurgedeelten, haaks op de zuidmuur en niet in verband daarmede gemetseld, moeten als voeting voor het doophek verklaard worden. In het midden van de derde travee daarentegen zijn 8o cm brede grondsporen van noord-zuid lopende muurgedeelten waargenomen, waartussen zich een oude toegang naar de grafkelder bevond. Zij kunnen het fundament van een koorafscheiding gevormd hebben. Beschrijving De kerk bestaat uit een schip met driezijdig gesloten koorgedeelte en een ingebouwde westtoren. Materiaal De kerk is uitsluitend uit baksteen opgetrokken en ondiep gefundeerd. De steen meet aan de westelijke kerkhelft 3 1-32 x 9 cm en is ten tweede male zo verwerkt, dat 10 lagen i oo cm meten. Alleen aan de voet van de noordmuur is een gedeelte van dit materiaal met veel strekken toegepast, zodat men van oorspronkelijk werk kan spreken. De oostelijke kerkhelft bestaat uit opnieuw gebruikt materiaal van 27,5-28 x 8-8,5 cm, 10 lagen 8o cm, dat in kopse en strekse lagen is verwerkt. De toren is uitwendig nieuw bemetseld. Inwendig bestaat de oostelijke muur tot ongeveer 4 meter hoogte uit hetzelfde materiaal als de westelijke kerkhelft en wel met veel strekken, zoals aan de voet van de noordmuur. Tot ongeveer 8,5 m hoogte daarboven bestaan de muren uit dit materiaal in tweede verwerking. Van 8 meter hoogte af bestond de toren voor de restauratie geheel en thans alleen inwendig uit kleinere steen, 20 X 4,5 cm, I o lagen 55 cm. Aan de oostkant is deze rood, aan de overige zijden grauw, zoals voor de restauratie ook uitwendig aan de westzijde. Toren Het overige muurwerk is tot de klokkezolder herbouwd, bij welke gelegenheid de twee bogen boven elkaar vervielen en aan de oostzijde één hoge opening ontstond, door een nieuwe lager aanvangende rondboog afgedekt. Boven de klokkezolder is de toren herhaaldelijk vernieuwd. Blijkens een puntvormig beëindigd gedeelte eerst in rode steen; deze vertoonde gelijkenis met de voormalige omlijsting van het oostelijke koorvenster en dateerde dus uit de 17e-18e eeuw. Vervolgens in grauwe steen, waarmede de gehele westzijde bemetseld was. Ten slotte werd bij de restauratie grote steen gebruikt. De bemetseling in grauwe steen is op 1815 te dateren wegens een herinne Schip Inwendig Bouwgeschiedenis WAAXENS 197 ringssteen met opschrift: '1815 den neegende May heeft aan deeze toren den eersten steen gelegd de H.w. geb. Jonkheer Johan Sippo van Harinxma thoe Slooten. De kerkvoogden waren destijds de eerzame mannen Tiete Lourens Olivier en Jacob Ybes Poortinga.' Er stonden in de gevel een vrij groot en in de top twee kleinere rondbogige gesloten vensters met glas in ijzeren roeden. Onder het middenvenster stond nog een steen met het inschrift `Ter gedachtenis aan R. R. Posthumus en S. van Slooten v.D.M.1815-1859'. Thans is een klein segmentbogig gesloten venster met houten roedeverdeling aangebracht. Inwendig is de top van het gotische venster te zien. Na ontpleistering van het muurwerk bleek de kerk behoudens de toren uit twee gedeelten te bestaan. De bouwvoeg was inwendig duidelijk waar te nemen (afb. 314) en bleek uitwendig verdekt te worden door de tweede steunbeer. Alle beren bleken in verband met het muurwerk te zijn opgetrokken, met uitzondering van de derde aan de zuidzijde, die westwaarts was verplaatst, en de tweede die eens herbouwd was. Tijdens de restauratie is de verplaatste beer op de oorspronkelijke plaats herbouwd; de tweede beer noordzijde was met het muurwerk oostelijk daarvan in verband opgetrokken. De vensters werden in de oude vorm hersteld: aan elke koorsluitingzijde een spitsbogig gesloten venster (het middelste was groter en met kleine steen omlijst); in de koortravee aan de noordzijde een klein venster ver naar het westen wegens een sacramentsnis in het inwendige, en aan de zuidzijde twee spitsbogig gesloten vensters, waarvan het oostelijke korter is dan het westelijke wegens een piscina-nis eronder. In de derde schiptravee was aan de zuidzijde een venster westwaarts verplaatst; het is bij de restauratie op de oude plaats hersteld. De noordmuur bleef blind. In de oostelijke koorsluitingszijde is een brede lage toegang geweest naar de grafkelders. Het westelijke schipgedeelte bevat in de eerste travee aan beide zijden een ingang binnen een spitsboognis. Ten westen van de ingang staat aan de zuidzijde een smal venster met een brede rollaag langs de kop. De rollaag en de hoge omlijsting van de ingang zijn versierd met afwisselende lagen rode en blonde baksteen, die voor de restauratie alleen over de aangrenzende dammen doorliepen. Thans is het gehele muurwerk met afwisselende lagen bemetseld. Ook het brede gotische venster in de tweede travee zuidzijde is op deze wijze versierd. In het veld boven de ingang is van blonde steen een kruis gemetseld. Aan de noordzijde is de ingang door een lagere spitsboog omlijst. De afwisselende lagen rode en blonde baksteen zijn hier slechts direct rond deze nis toegepast. Het westelijke venster reikt aan deze zijde lager dan aan de zuidzijde. De steunberen waren vóór de restauratie door zandstenen platen afgedekt. De muren zijn verankerd door trekbalken die sedert de restauratie op sleutelstukken met gotische profielen rusten, naar voorbeeld van een nog aangetroffen exemplaar aan de zuidzijde bij het orgel. De balken waren omtimmerd en die in het koor bleken inkassingen voor kinderbinten te hebben. Ook de veel jongere consoles die tussen de trekbalken de lijst dragen, waarop het tongewelf rust, hebben thans sleutelstukken met gotische profielen gekregen (afb. 316, 318). Het ellipsvormige gewelf reikte aan de westzijde tot halverwege de eerste travee en is thans tot de torenmuur aangevuld. Aan het koorgedeelte is een nokrib onder het spant aanwezig voor een houten tongewelf, dat echter nimmer is aangebracht. Uit het materiaalgebruik valt op te maken, dat het benedengedeelte van de oostmuur van de toren ouder is dan het overige muurwerk daarvan. In dat gedeelte zijn de aanzetten van rondbogige gesloten openingen te onderscheiden geweest, die opgingen van impostlijsten. Ook in het aangrenzende muurwerk van de noord- en zuidmuur van de toren bleken tijdens de restauratie aanzetten aanwezig te zijn van dergelijke bogen, zodat men de restanten van een gereduceerd westwerk mag herkennen. Aan de noordmuur van het schip is een gedeelte van een gelijktijdig ontstaan muurwerk aanwezig, dat bij een herbouw, kennelijk wegens een daar aanwezige inbouw (altaar of grafmonument) niet verwijderd kon worden. Ook de ondiepe fundering van de schipmuren en van de aangrenzende gedeelten van de westmuur bestaat uit dit muurwerk. Dit zijn de enige overblijfselen van een 12e-eeuws bakstenen kerkje met gereduceerd westwerk, waarvan de lengte van het schip bekend is. Het oudste muurwerk zet zich namelijk voort tot de bouwnaad, die achter de tweede steunbeer noordzijde te zien was. Van de oostelijke sluiting zijn geen sporen gevonden. 200 WAAXENS Epitaaf Tegen de noordmuur is een epitaaf gemetseld, gesticht door Syts Tjessens voor haar op 28-jarige leeftijd voor Deventer gevallen echtgenoot Douwe van Aylva (afb. 320). Behalve het alliantie-wapen Aylva-Tjessens met dekkleden en als uitkomend helmteken een eenhoorn, zijn aan weerszijden van een Athene-figuur acht kwartieren aangebracht: heraldisch rechts Aylva-Thiema en Mockema-Foppinga (?); links Tjessens en een vrouwelijk wapenschild gedeeld: rechts halve adelaar, links lelie en ster eronder. Vervolgens een mannelijk wapen met drie sterren twee en een, en een vrouwelijk wapen met lelie en twee sterren schuins. De tekst luidt: `Dowoni ab Aylwa/Nobili et illustri loco ab avis et atavis nobilibus Ailwanae/ stirpis prognato DUCI Militiae pro libertate patriae fortiter/ pugnati dum illustriss. Comites Nassoviéses et STATUS con/ foedaratae Belgiae DAvStriae muros tormétis bellicisqu/ aterent ab hostibus glande caput terebrate in ipso flore/ aetatis Ano 28 misere trucidato dulciss° suo marito/ moestissa uxor et nobilis matrona Sydts Tiessens/ 15 posuit 92'. Vertaling: `[Dit gedenkteken] voor haar zeer geliefde echtgenoot Douwe van Aylva, uit een ter plaatse edel en beroemd geslacht, zoon van edele ouders en voorvaderen, Van Aylva, aanvoerder te velde voor de Vrijheid des Vaderlands, krachtig strijdend, toen de Hoog Ed. Graven van Nassau en de Staten der Verenigde Provinciën de muren van Deventer met krijgsgeweld deden schudden, ongelukkig gedood doordat een vijandelijke kogel hem het hoofd verbrijzelde, juist in de bloeiende leeftijd van 28 jaren, liet de diepbedroefde gade en edele Vrouwe Siedts Tjessens in 1592 plaatsen'. Waarschijnlijk is dit epitaaf gemaakt door P. Dirks, die ook de grafzerk van Ernst van Aylva van Herweij te Ternaard maakte en van een vergelijkbaar elegante naaktfiguur voorzag. Zerken Grote nogal versleten zerk gemerkt B. 1 559 G. (afb. 319). In de hoeken vierpassen waar de wapentekens uitgehakt zijn; inscripties: `Boenge Tjessens', `Galama Scinsema', `Stania ...' en `Hiemstra Binnema'. Enkelvoudig randschrift. Een tweede randschrift waarvan de wapentekens uitgehakt zijn lijkt nimmer tot stand te zijn gekomen. In het gehele middenvlak een ornamentale architectonische opbouw in twee verdiepingen waarin alliantiewapens zijn verwerkt. In de benedenste verdieping een (onleesbare) Latijnse tekst uit Eccl. (Prediker). Randschrift: `Int jaer ons Heeren ... en x1. (?) dé xxv january sterf de Eersame Herscip Popke Bóge en sy dochter Auck Bóge Huisfrouw va Sicco Tziessens sterf Ao XVcLVIII de XXIX noveb'. Klok In de toren hangt een klok, diam. 72 cm. Opschrift: `Anno dni Milli-simo quadrigitesmo quadragismo primo [1441] fusa é capana per me Iohanem i hóre sëi Iohanis Baptiste sub ...' Op de onderrand: `Maria et Ihesus'. Volgens Vr. Fr. 1886 zou er voorheen een klok geweest zijn met opschrift `Sc. Thomas patron int jaar ons Hé i.n.s. Mcccc'. State Sjuxma Ten noordwesten van de dorpsterp ligt de eveneens beschermde terp Sjuxma, beschreven als een terrein, waarin zich overblijfselen van een stins uit de 13e-14e eeuw bevinden. Grenzend aan dit terrein ligt een omgracht terrein, toegankelijk door een poortgebouw, dat op de singel tussen twee grachten staat. Op dit terrein staat de boerderij Sjuxma, die aan het landbouwbedrijf is onttrokken (afb. 307, 321-325). Litteratuur R.V.A. I, 137 ;R. V . G .O. 92; Tegenwoordige Staat II, 207; Sibr. Leo's Abtenlevens 18; Wumkes i , 341; Pax Groningana 47. Bron Huisarchief Van Harinxma thoe Slooten, R.A.Leeuwarden. Geschiedenis Nadat in de 13e eeuw een dochter van `Kempo Sjuxma in Waaxens' als priorin van Bethlehem genoemd wordt, kennen we als vroegste bewoner van Sjuxma State Douwe Syuersma als hoofdeling in 1422 en in 1448 (Charterb. I. 445). In 1470 komt de naam opnieuw voor in een proces betreffende een borgschap (Sipma Iv, 35). In 1491 sloten Sydt Syuxsema en `Meente to Waxsens' als hoofdeling in Oostergo een verbond met Groningen (Pax Gron. 47). Het stamboek zegt dat Syds niet lang daarna overleed en dat zijn weduwe Rints van Mockema hertrouwde met Syds van Stania, die zich voortaan eveneens Van Syuckesma zou hebben genoemd. In ieder geval was Rents als weduwe in 1511 bewoonster van Syucksma State, die 99 pondemaat groot was. Haar bezit werd geërfd door Abba van Syucksma, die aanvankelijk op Cammingha State te Ferwerd woonde, dat in het begin van de 16e eeuw werd bewoond door Gerbrand Mockema. 202 Het huis Poortgebouw Beschrijving Bouwgeschiedenis Tjessensweg 7 Miedweg nr. I Ypma Sathe Geschiedenis WAAXENS Coenders, die in 1750 stierf. In 1752 doet het huis geen huur meer en na 1755 komt het ook in de reëelkohieren niet meer voor. Een huurcontract uit 1741 door Vrouwe R. L. Coenders geboren Harinxma aangaande Sjuxma, wordt in 1792 herhaald (arch. Van Harinxma). Na afbraak van het huis bleef Sjuxma voor de Harinxma's de functie van uithof behouden. Zij woonden op Tjessens, maar reserveerden de hoven van Sjuxma voor levering van fruit. Op de zolder van de poort behielden zij het recht van duivenvlucht. Hoe het huis er heeft uitgezien is niet bekend. De tekening van Stellingwerf, genaamd `het oude klooster behoort den Hr. P. van Harinxma toe Sloten' zou Sjuxma kunnen voorstellen (afb. 326). Dit gebouw zou passen op het versmalde westelijke gedeelte van het oude hornleger van Sjuxma. Het onderschrift moet een vergissing zijn, daar er in 1722 niemand meer in leven was, die P. van Harinxma heette. Mogelijk leefde de herinnering aan P. van Harinxma uit het midden van de 17e eeuw nog voort. Het getekende gedeelte zou dan nog 16e-eeuws moeten zijn; haaks daarop ziet men boven het dak nog de nok van een mogelijk jongere vleugel. Het poortgebouw is in 1963 gerestaureerd door architect A. Baart jr., bij welke gelegenheid de kap vernieuwd is. Het wapen is door beeldhouwer Adema te Leeuwarden hersteld. De plattegrond van het poortgebouw vormt een parallellogram (afb. 307), evenals sommige stadspoorten hadden, hetgeen het vuren door de poort bemoeilijkte. Indien de poort nog een defensief karakter gehad zou hebben, moet men aannemen dat hij in een wal gestaan heeft. Het gebouwtje staat thans nog op een singel tussen twee grachten; de twee poortjes in de zijgevels, die toegang op de singel geven, zouden dan later ingehakt moeten zijn. Daar ze echter aan de binnenzijde een profiel hebben, lijkt dat niet aannemelijk. Schietgaten zijn evenmin aanwezig. De meeste toegangspoorten van dit soort waren meer een versiering, die het aanzien van een state verhoogden en de scheve vorm zal als een maniëristische uiting gezien moeten worden. Het gebouwtje is opgetrokken van rode baksteen, formaat 20 X 4,4 cm, 10 lagen 50,5 cm in kruisverband. Het is gevat tussen twee topgevels, waarvan die aan de veldzijde gesloten is en boven het onversierde fries een wapensteen bevat met wapens Harinxma- Botnia en eronder '1668' geschilderd (afb. 321). Boven de wapensteen is een console ingemetseld, die daar geen functie heeft en een driezijdig hol geprofileerde pilaster gedragen moet hebben. De doorgang is korfbogig en heeft een leeuwenmasker als sluitsteen. De boog gaat op van een schijnkapiteel, gevormd door twee uitgemetselde lagen op een afstand van vier lagen. In het fries, dat eveneens gevormd is door uitgemetselde lagen, zijn vier gesmede sierankers. Langs de zijden van de top zijn vlechtingen. Tijdens de restauratie is aan de voet van de schuine kant een stuk natuursteen gevonden, mogelijk het restant van een dekplaat. Aan de hofzijde bevat de topgevel talrijke duivengaten, elf in het fries en afnemende rijen daarboven in de top. Ook daar vlechtingen langs de zijden. De boog van de doorgang heeft daar geen sluitsteen. De poort aan de veldzijde geeft toegang tot een korte ruimte met ondiepe nissen in de zijwanden en begrensd door een tweede korfbogige doorgang, die door deuren gesloten kan worden. Achter deze boog zijn in de zijden smalle, later weer gedichte doorgangen geweest, die toegang gaven op de singel. Het wapen Harinxma-Botnia kan op een bouwdatum wijzen, kort na het huwelijk dat in 1616 werd gesloten. De console die thans boven het wapen staat en 16e-eeuws van vorm is, kan in 1616 nog toegepast zijn, mogelijk onder een toppilaster, zoals in het poortje van Jongema State te Rauwerd uit 1603. De betekenis van het jaartal 1668 is onduidelijk. Op de kadastrale minuutkaart staat de boerderij nog niet in de tegenwoordige kop-halsrompvorm; deze moet dus van na 183o dateren (afb. 325). Het voorhuis heeft boven elke topgevel een schoorsteen met bord. Het achterste gedeelte bevat een huishoudkelder, waarboven de bedsteden waren. Het zesruits-venster in de topgevel van het binhus moet gezien de dagkanten en het ontbreken van een rollaag boven het kozijn later ingebroken zijn, hoewel het gelijk is aan de overige vensters. OVERIGE BOERDERIJEN Aan de westelijke grens van het dorpsgebied en aan de Holwerdervaart ligt Ypma Sathe (afb. 334-337). In 151 I geeft Bettzie Ypema haar bezit aan, groot 82 pondemaat. De boerderij ontleent haar naam kennelijk hieraan. Boerderij Tjessensweg 3 Bronnen Geschiedenis Gebouw Tjessensweg 9 Tjessens Sathe WAAXENS 203 Het gebouw, van het kop-hals-romptype, is blijkens een stichtingssteen in 1 768 gebouwd: `Ao 1768 den 8 april Heeft Baukie R/oelofs de eerste steen aan /dit gebouw gelegd'. Aan de binnenzijde van het binhus hebben de vensters een kleine roedenverdeling. Het voorhuis is uit gele steen opgetrokken. Inwendig tegeltableau en vogelkooi op zes tegels geschilderd, daterend uit de bouwtijd. Grote boerderij van het kop-hals-romptype op omgracht terrein, in de jaren zeventig weer tot de oorspronkelijke lengte van het binhíus hersteld als `woonboerderij', nadat het in 1966 ingekort was (afb. 308, 309, 327-332). Rapport inzake grootte en eigenaren door de eeuwen heen, door D.J. van der Meer, archief R.D.M.Z. Zeist; Veldtekeningen Bodemonderzoek, Archief B.A.I. Groningen. Op verzoek en met medewerking van de eigenaar is in 1971 en daarna nog enige malen bodemonderzoek gedaan naar oudere bouw- en grondsporen. Daarbij is gebleken, dat het omgrachte terrein oorspronkelijk kleiner was ; er is namelijk een grachtprofiel gevonden dat onder de tegenwoordige schuur doorliep. Ondiepe funderingssporen werden gevonden evenwijdig aan het tegenwoordige voorhuis en voor de schuurgevel. In verband hiermede geven wij het resultaat weer van onderzoek naar vroegere eigenaars en omvang van het bezit. In de gegevens van de kadastrale minuut kan men vinden dat de landerijen van deze boerderij onder nr. 13 vermeld worden op het floreenkohier van 1858 en 68'/2 pondemaat groot waren. In de 18e eeuw (1729) was dr. F. Frisius eigenaar en in 1718 Ernst van Mockema, die in 1700 ook Sjuxma bezat. De grootte is dan 8o pondemaat. Op het stemkohier van 1698 is deze boerderij met 6 genummerd en komt daar voor het eerst op voor. Dit betekent dat in 1640 de eigenaar niet mocht stemmen omdat deze R.K. was of dat de boerderij Statenbezit was, namelijk voormalig kloosterbezit. Indien men het door de Staten verkochte kloosterland van Waaxens en Ternaard nagaat, blijkt dat er te Waaxens twee kloostersates zijn geweest, die in 1618 te zamen door één meier gebruikt werden. In 1619 was dat Tyerck Gerritsz. In 1592 wordt nog vermeld, dat 45 pondemaat afkomstig was van bezit van het Vrouwenklooster (Koll.land) en 31 van Bethlehem (in Ferwerderadeel). Tussen 1592 en 1618 werden twee verschillende kloosterboerderijen dus verenigd tot één. In 1511 kan men deze twee bezittingen in het Register van Aanbreng vinden : Reijmer gebruikt 43 pondemaat van het Vrouwenklooster en Eelck Scroer 3o van Bethlehem. Wat betreft de afbeelding door Stellingwerf van een `Oud klooster', die wij onder Sjuxma bespraken, geldt voor wat de aangeduide eigenaar aangaat hetzelfde (afb. 326); ook hier is dan de erfgenaam van P. van Harinxma eigenaar. `Klooster' zou hier dan staan voor kloosterbezit. Het is niet volkomen duidelijk of het afgebeelde gebouw op Sjuxma heeft gestaan, dan wel op dit terrein. De ouderdom van het afgebeelde gebouw pleit tegen het laatste, daar er in de 16e eeuw slechts een vrij kleine boerderij gestaan moet hebben en een gebouw met gotische vensters eerder een rest van een adellijk huis zal zijn. Voor het onderhavige terrein pleit het feit dat de nog bestaande boerderij opgetrokken is uit kloostermoppen en er twee profielstenen gevonden zijn van 29,5 x 9 cm. Dit is meestal het geval bij boerderijen, die een state vervangen. Hier blijkt echter geenszins dat op dit terrein een state gestaan heeft. De boerderij is van het laat 18e- vroeg I 9e-eeuwse type uit deze streek en kan uit afkomend materiaal van een geheel ander gebouw opgetrokken zijn. Het voorhuis, dat grotendeels uit afbraak mopsteen is opgetrokken, bevat een aantal kamers, waarlangs aan de `binnengevel' een gang loopt tot het voorste vertrek, dat over de volle breedte reikt. Daarin is thans een schouw aangebracht die door de tegenwoordige eigenaar is aangekocht en afkomstig blijkt te zijn van Fogelsangh State in Veenklooster. In het midden van het voorhuis is een kleine huishoudkelder, waarboven de bedsteden. In de voorkamer is een van elders afkomstige bedstedenkastwand met gepaneleerde deuren aangebracht. De vensters zijn sedert de restauratie voorzien van een kleine roedenverdeling en halve luiken. De naam van de state wordt nog bewaard in deze boerderij, die omstreeks 1870 gebouwd zal zijn. Het is een agrarisch gebouw van het kop-hals-romptype met in het voorhuis vensters met flauw gebogen strekken en zes ruiten ; het onderkelderde achterste gedeelte van het binhíus is als risaliet in het opgaande werk uitgemetseld. Tjessensweg II De Tweehof WAAXENS 205 Grote boerderij eveneens uit omstreeks i 870, waarvan het woongedeelte dwars voor de schuur is gebouwd. Het voorschild van de kap, die twee hoekschoorstenen met borden draagt, loopt in dezelfde helling door tot aan het uilebord van de schuur (afb. 333). Het linkergedeelte van het voorhuis bevat de melkkelder, geheel op maaiveldniveau. Daarboven is een lage verdieping, waardoor dit gedeelte even hoog is als de woonkamers. Door deze indeling staat de ingang van het voorhuis niet in het midden, waar wel de dakkapel is geplaatst. Het daagse gedeelte heeft de ingang achter de melkkelder onder de hoek van het voorgebouw, die op een gietijzeren kolom opgevangen is. Wierum In de plattegrond van het voormalig vissersdorp is de ligging van de kerk aan de voet van de zeedijk een opvallend fenomeen. Deze dijk maakt ter plaatse van het dorp een uitstulping in noordelijke richting. Vermoedelijk hee ft de dijk ooit meer in die richting gelegen maar is hij onder invloed van de dreiging van de zee in zuidelijke richting verlegd, waarbij men de kerk binnendijks heeft kunnen behouden. Er is geen historische vermelding van deze verplaatsing bekend. De historieschrijver Winsemius vermeldt in zijn `Chronique ofte historische geschiednisse van Vrieslandt' uit 1622, dat de kerk vroeger midden in het dorp had gestaan (aanv.: Beschrijvinghe van Vrieslandt, Dongeradeelen). Voorts staat vast dat tussen Nes en Wierum in 1574 een inlaagdijk is gebouwd, waaruit de vrees voor aantasting van zeewerende dijken in dit gebied mag blijken (Rienks en Walther, 104). In het geval van Wierum is een deel van het stratenpatroon buitendijks komen te liggen en naderhand verdwenen. De rechthoekige percelering en het wegenbeloop wekken de indruk dat ooit sprake is geweest van een door een vierkant stratennet omsloten dorpsplattegrond, zoals dat bij wierdorpen in noordelijk Oostergo wel meer wordt aangetroffen, waarvan een noordelijke hoek verdwenen is. Het kadastrale minuutplan laat plaatselijk hoge bebouwingsdichtheden zien. Ook tegenwoordig zijn de dicht op elkaar en onregelmatig geplaatste, deels voormalige vissershuisjes nog duidelijk in het dorpsbeeld herkenbaar. De visserij is tot in deze eeuw van belang geweest voor het dorp. In 1 749 was 62 procent van de beroepsbevolking werkzaam in deze sector, een percentage dat in geen enkel ander door Faber genoemd dorp werd gehaald (Faber, 443). In 1 893 leed de visserij een gevoelige klap door de vernietiging van een deel van de vloot tijdens een storm. Nadien is de eigen visserij verminderd en na de Tweede Wereldoorlog geheel verdwenen. Wel waren de Wierumers in deze eeuw dikwijls in dienst bij andere scheepvaartondernemingen. Dit was nog dermate belangrijk, dat tussen 1917 en 1933 een visserijschool in het dorp gevestigd is geweest (De Feijfer, 76-77). WIERUM KERKGEBOUW Hervormde kerk De Hervormde kerk en toren staan in een wegens afslag door de zee verkleind kerkhof op de beschermde terp, dicht achter de zeedijk aan de noordoostzijde van het dorp. De kerk is in 1911 vernieuwd met behoud van de toren met aanbouwen; de eigendom daarvan berust bij de gemeente (afb. 340-345, 348-356). Litteratuur R.V.A. I, 121; Benef. 176; R.V.G.O. 98; Van Agt, 195; W. H. Keikes, Verleden, 64. Bronnen Jaarrekeningen kerkvoogdij 1841-1961, gem. archief Westdongeradeel; Gemeenterekening 1819, ib., nr. 47; archief afd. K. en W., Ministerie van Binnenl. Zaken 1875-1918, portef. 52, A.R.A. Den Haag; bouwhistorisch rapport W.J. Berghuis, archief R.D.M.Z. Zeist. Afbeeldingen Tekening door J. Stellingwerf 1722, coll. Fries Museum Leeuwarden (afb. 349). De tekening door P.I. Portier (175o), ib., stelt eerder Oosterwierum voor, zoals een aantekening van de hand van J.J. Kalma reeds suggereert; opmetingen, schetsen en foto's door W. Scheepens 191o, archief R.D.M.Z. Zeist. Geschiedenis Uit de opgave van goederen in de 16e eeuw blijkt steeds een grote last wegens dijkonderhoud en in 185o tevens wegens nieuwe dijken na een watervloed. In 1511 heeft het klooster te Dokkum veel grondbezit te Wierum. Als patroonsheilige noemt Reitsma `misschien O.L. Vrouwe'. Volgens Van der Aa viel de kermis op 24 juni, de naamdag van Johannes de Doper. Heeft dit te maken met de hardnekkige onjuiste vermelding dat Ludger hier geboren zou zijn? Blijkens een opgave in het gemeentearchief is de toren in 1819 gerepareerd met drielingen. In de `onderste verdieping' is toen de balklaag vernieuwd, waarboven twee balken zijn aangebracht; in de tweede verdieping een balklaag, waarop de klokkebinten kwam te rusten; in de derde verdieping vier balken. De klokkebinten zijn tevens vernieuwd, de klokkegaten zijn ommetseld en het `verwulf onder de toren is gerepareerd. In 1911 is de kerk wegens bouwvalligheid afgebroken, hoewel restauratie tot de mogelijkheden had behoord. Materiaal De toren bestaat tot ongeveer halverwege de galmgaten uit tufsteen, waarvan de blokken 25-39 cm lang zijn en ruim 9 cm dik en i o lagen 100-102 cm meten. Van de galmgatbogen af bestaat het muurwerk uit gele steen van 29,5-30 x 7,5-8,5 cm, i o lagen 89 cm. De topgevels zijn nog eens vernieuwd in bruinrode drielingsteen van 20 X 4,5 cm, 10 lagen S4 cm. Benedenaan is het muurwerk opgelapt met kleine steen en drielingen op hun plat. Toren De westgevel van de toren vormt één geheel met de vleugelmuren. Tot de hoogte van de eerste balklaag is het torenlichaam als een risaliet afgetekend in de westgevel. In dit verspringende veld staat de ingang, die uitwendig door een scherpe spitsboog van rode baksteen is omlijst. De vleugelmuren zijn verlevendigd door een spaarveld, dat is afgesloten door drie rondboogjes op een kraagsteen. Het noordelijke veld gaat veel hoger op dan het zuidelijke en is voor de benedenste helft bemetseld. De rechtstanden van het spaarveld wijken bovenaan, om op de breedte van de drie afsluitende boogjes te komen. Aan de aangrenzende noordzijde liep het afsluitende boogfries blijkens oude foto's op gelijke hoogte als aan de westzijde. Aan de zuidzijde van de voorgevel loopt op die hoogte een laag stenen op hun plat en sluit het spaarveld zes lagen lager. De zuidermuur is in 1911 vernieuwd. De vleugelmuren waren tot 1911 bekroond door klauwstukken van gezwenkt silhouet en bestaande uit kleine baksteen (afb. 351). Boven het kerkdak rijst het tufstenen torenlichaam onversierd op tot vijf lagen onder de galmgaten, waar door een kleine versnijding de bovenste geleding wordt aangeduid. Deze heeft spaarvelden aan elke zijde, die vijf lagen boven de versnijding aanvangen. De hoeklisenen gaan echter slechts zeven lagen hoog op, hoewel het tufstenen muurwerk zich aan de noord- en oostzijde nog hoger voo rtzet, om eerst bij de tooggeboorte der galmgaten over te gaan in baksteen. Het afsluitende fries van het spaarveld bestaat aan deze zijden uit tufsteen. Aan de zuid- en westzijde is het bovenste muurwerk in kleine steen vernieuwd. De galmgaten hebben aan de gave zijden een uitgemetselde kopse laag van tufsteen over de rollaag. Inwendig De toren is inwendig op de begane grond en op de eerste balklaag naar drie zijden geopend met grote rondbogen die van een deels verdwenen impostlijst opgaan. De 224 Bouwgeschiedenis Klok Windvaan Kerkplein 2 Oenema Sathe WIERUM een gedicht venster of spleet, waarboven een kleine kapmoet. Het boogfries van de absis rustte om de drie boogjes op korte kralen van tufsteen, die boven aan het tufstenen muurwerk lage spaarvelden vormden (afb. 352). In de as van de absis was een gedicht origineel rondboogvenster te zien. In de zijden waren grotere spitsboogvensters gehakt. Tot 191 I stond te Wierum een door verbouwingen vrijwel niet aangetaste romaanse tufstenen kerk met gereduceerd westwerk, die blijkens details in de 12e eeuw gedateerd kan worden. De versmalling tussen koor en schip geeft de grens aan van twee bouwperioden, die nog verduidelijkt worden doordat de oost-west-as daar knikt. Wegens de aansluiting van schip- en koormuurwerk aan de noordzijde zal de volgorde zo gelezen moeten worden, dat het koor eerst is gebouwd en vervolgens het korte schip is toegevoegd. Beide zijn geheel van tufsteen geweest, wat een datering vereist van vóór de algehele overgang naar bakstenen muurwerk. Daar het dorp over zee gemakkelijke verbindingen had, en mogelijk relatie onderhield met de abdij Dokkum, menen wij niettemin tot voorbij 1200 te kunnen gaan voor het jongste gedeelte. Aan het schip zijn aan de noord- en zuidzijde aanbouwen geweest, die het schema van spaarvelden doorbraken en daarom jongere toevoegingen betekenden. Na afbraak daarvan zijn de doorgangen gedicht; aan de zuidzijde was een der spitsbogige vensters door de dichting gebroken, waarbij dit gedeelte is bemetseld in dezelfde steen als waaruit de dagkanten van de vensters bestonden. Deze waren waarschijnlijk midden i6e-eeuws. Mogelijk dateerde uit dezelfde tijd een hoge kap over het gebouw, waartoe een kruipgat in de oostelijke torenmuur toegang gaf. De bij de afbraak aanwezige kap was iets lager en met een aankapping naar de muurhoogte gebracht. Op de oostelijke torenwand is voorts de moet van een kap van 45 graden te zien, die bij de romaanse muurhoogte past. Mogelijk is er ooit nog een lagere kap geweest, die correspondeerde met de helling van 37 graden die uit de westgevel was te reconstrueren, toen deze nog met de voluutvormige beëindigingen gedekt was, die in de 17e-18e eeuw ontstaan moeten zijn en bij de laatst aanwezige kap pasten. In de toren hangt een klok, diam. 84 cm. Opschrift `Gregorius gregorii van Hall in Saxen goth mi int jaer ons Hem MDCXI ' . Ornamentrand met vogels; op de beugels maskers. Op de toren staat een grote windvaan in de vorm van een zeilend schip, die volgens de Voorlopige Lijst (p. 342) afkomstig is van de toren van de voormalige abdij te Dokkum; deze is in 1831 afgebroken. Het pand waarin thans het waterschap Fryslán gevestigd is, was in 1832 eigendom van een schipper Andries Davids Vellema, voor wie het mogelijk gebouwd is (afb. 357). Op de foto van 1911 ziet men het in de ongewijzigde toestand als een vijf traveeën breed herenhuis met omlijste ingang in het midden, doorlopende geblokte gootlijst en negen zesruits-vensters XIXA (afb. 356). Aan de westzijde van het Kerkplein staat een pand onder zadeldak tussen twee topgevels, mogelijk oorspronkelijk een dubbele woning, xviii-xix. In 1973 is het gerestaureerd en voorzien van vensters met kleine ruitverdeling. Woning onder hoog zadeldak, waardoor de geveltop regelmatig verloopt, in tegenstelling tot overige voormalige woningen met topgevels. Turfluik dicht boven de ingang en hogerop in de gevel kleine lichttoevoeren onder rondboogjes, xvIII-xix. De overige oudere woningen waren van hetzelfde type als die te Moddergat : in de voortopgevel slechts twee vensters en luchttoevoeren naar de kap, terwijl de ingang meestal terzijde was onder een aankapping. Zij zijn de laatste decennia alle verdwenen (afb. 358-360). Aan de zuidgrens van het dorpsgebied (voorheen tot Hantumhuizen behorend) ligt op een omgracht terrein met boomsingel de bouwboerderij van het kop-hals-romptype Oenema Sathe (afb. 346-347, 361, 363). Hij komt onder deze naam voor op de kaart van Schotanus-Halma. In 15 i i vinden we Jan Onnema, die 35 pondemaat pacht van Hessel Sjaarda, onder de last van 3 1/2 voet dijksonderhoud per pondemaat (R.v.A. I , 120). Het lange voorhuis heeft een gang langs de binnengevel met toegangsdeur; de daagse toegang is aan de buitengevel in het halsgedeelte. In het binhus bevond zich tegen het halsgedeelte de mooie kamer met een betimmering voor bedsteden en kast, grenzend aan die van de voorste kamer. Eronder ligt een keldertje, zodat aan de buitengevel de zesruits-vensters twee aan twee staan. In de voorste topgevel zit een groot venster op de WIERUM 225 Monnikhuis verdieping met roedenverdeling, zoals omstreeks 1800 in deze omgeving gebruikelijk was. In de achtergevel van de schuur is een stichtingssteen met opschrift: `Ik was nog Jong en 't eenigst kind/van mijne ouders teer bemind/Aan dit gebouw heb ik terecht/Met lust den eersten steen gelegd/Men loove God die eeuwig leeft/En ons een nieuw woning geeft/Bote K Wynia Adreaantie Tabes/Den 22ste April 1803.' Erboven staat onder gekroond wapen `Aukjes Botes Wynia'. In 1511 (R.v.A. I, 122) wordt onder de grondbezitters genoemd Jacob to Munckhuis, die 8o 1/2 pondemaat pachtte van de abdij Dokkum. Elk pondemaat was belast met een roede dijk, waardoor er geen opbrengst was. Waar deze uithof gelegen was, is niet op een kaart aangegeven. B De gemeente Oostdongeradeel Aalzuur Aalzum wordt onder de naam Atlesheim genoemd in de Fuldalijst uit het jaar 945 (Dronke, c. 37). De huidige, zeer geringe omvang van het dorp wijkt niet veel af van de omvang in het begin van de 18e en 19e eeuw, blijkens respectievelijk de Schotanuskaart van de grietenij en het kadastrale minuutplan van het dorpsgebied: de kerk is gelegen op de ruim vijf meter hoge kruin van de terp, enkele huizen en boerderijen liggen op de voet van de terp daaromheen. Het gedetailleerde kadastrale minuutplan laat zien dat de kerk slechts via een pad bereikbaar was, eveneens een aanwijzing dat het dorp weinig volkrijk was. De vrijwel onbebouwde dorpsterp is rond 188o afgegraven voor de winning van vruchtbare terpaarde (Wumkes, 11 , 582). Deze afgraving is een van de eerste waarbij uit het buitenland van wetenschappelijke zijde belangstelling werd getoond voor de bewoningsgeschiedenis van een terp (Vrije Fries, 1886, 26-38). Het kerkpad is bij de afgraving gespaard gebleven en geeft nog het verloop van de helling van de terp aan, die gezien het wijde beloop van de ringweg een zeer grote oppervlakte moet hebben gehad. Aalzum is het voorbeeld van een terpdorp dat in grote mate voldoet aan het `ideaaltype' zoals dat in de Inleiding (Ferwerderadeel, 3o) is geschetst en waarbij sprake is van een samenhangend geheel van uit de Middeleeuwen daterende nederzettingskenmerken. De hiervoor genoemde ringweg op de voet van de terp omsluit deze voor een gedeelte. Voor het overige wordt de ring gemarkeerd door de Aalzumervaart, een gegraven waterverbinding tussen Dokkum en het riviertje de Paesens die reeds op de oudste Schotanuskaart kan worden waargenomen. De ringweg en -vaart vormen samen een vrijwel gave cirkel. De regelmatige opbouw van de dorpsplattegrond komt voorts tot uiting in de ligging van de kerk precies in het middelpunt van deze cirkel. De nog deels agrarische bebouwing ligt evenals ten tijde van Schotanus aan de buitenzijde van de ringweg. De terp is radiaal verkaveld geweest. Wegens de afgraving is door samenvoeging van percelen dit patroon minder goed herkenbaar geworden. Buiten de ringweg en -vaart zet de radiale percelering zich over enige afstand voort en is daar beter zichtbaar gebleven. Hervormde kerk Litteratuur Bronnen Afbeeldingen Geschiedenis Beschrijving Materiaal Schip AALZUM KERKGEBOUW De Hervormde kerk, blijkens het klokopschrift uit 1499 mogelijk gewijd aan de H. Catherina, staat in een ruim door een boomsingel omgeven kerkhof, dat bereikbaar is langs een oprijlaan. Bij de toegang naar het kerkhof staan twee houten hekpalen. Het gebouw behoort aan de Hervormde gemeente, het torentje aan de burgerlijke gemeente (akte van 1877) (afb. 366, 368-369, 37 1 -379). R.V.A. 138; Benef. 155; R.V.G.O. 109; Van der Aa i, 16; Eyck van Zuylichem, 1851, 16; Wumkes ii , 198; Herma M. van den Berg, Oostdongeradeel, 118; J. ter Steege, Vinea Domini, geschiedenis van de kerkelijke gemeente Aalzum-Wetsens, Dokkum 1972. Kerkvoogdijrekeningen 1783-1954; id.notulen 1824-1955 ter plaatse; H.S. Andreae- Tuinman, gemeente-archief Oostdongeradeel ; Bestek en tekeningen toren en westgevel, 1843, waarschijnlijk van de hand van Th. Romein, ib. Tekening door F.M.N. Eyck van Zuylichem, i 847 in coll. Bodel Nijenhuis U.B. Leiden (afb. 374); twee tekeningen door A. Martin 1884, coll. Fries Museum Leeuwarden (afb. 37 1-372). De door Telting in het Register van Aanbreng gelezen vermelding van een Heer van de Kerk berust op onjuiste interpretatie. Er staat slechts dat de kerk inkomsten krijgt uit het goed van de Mockema's. Naast inkomsten van de pastoor wordt nog goed vermeld van de `persona'. In 1542 zouden volgens opgave in de Beneficiaalboeken goederen verkocht zijn om de kerk te repareren. Nieuwe homeipalen bij de ingang van het kerkhof zijn in 1795 betaald; in 1 822 zijn een nieuw gewelf en nieuwe balken aangebracht, in 1829 nieuwe ramen. De toren, die bij Van der Aa in i 837 nog genoemd wordt, is blijkens een aanbestedingscontract in '843 afgebroken, waarna een nieuwe westgevel werd gebouwd, bekroond door een houten klokhuis met een open paviljoen. Daar te Morra voor een soortgelijke verbouwing de hulp van Th. Romein werd ingeroepen, en het ontwerp details vertoont die in het werk van Romein meer voorkomen, is het ontwerp voor de westgevel van de kerk te Aalzum mogelijk van zijn hand. In 1959 is het interieur gemoderniseerd uit een legaat dat de kerkvoogdij toeviel. De preekstoel werd iets zuidwaarts verschoven en verloor zijn klankbord; ook het doophek werd opgeruimd. De gemeente vervolgde de wijziging door de westelijke topgevel te vernieuwen, waarbij details van het oorspronkelijke ontwerp vervielen. Kort daarop werd de toren door blikseminslag getroffen, zodat ook deze vernieuwd moest worden. Bij dit laatste hield men zich vrij nauwkeurig aan het bestaande patroon. Aan het eenbeukige schip sluit een altaarruimte die ter dikte van een muur inspringt en door een opnieuw, nu een halve steen inspringende absis wordt gesloten. Westgevel: zie boven. Het baksteenmateriaal van het koor en het schip wijkt onderling in maat en kleur iets af. Schipmuren: lichtkleurige baksteen van 31-32 x 8-8,5 cm, 10 lagen 92-95 cm in onregelmatig verband met veel strekken. Altaarruimte roder materiaal, ongeveer twee strekken afgewisseld door een kop van 27,5-28,5 x 9-9,5 cm, i o lagen 104 cm. De baksteen van de laatste vijf lagen onder het fries is lichter gekleurd. Het materiaal van de westelijke schiptravee is herbruikt en roder dan dat van de overige schipmuren; uit dit materiaal zijn de overige schipmuren ook verhoogd. In de noord- en zuidmuur van het schip zijn vrij kleine rondbogig gesloten vensters gehakt. In de noorder- zowel als in de zuidermuur is slechts één oorspronkelijk venster in gedichte vorm, uitwendig spleetvormig, te zien. Aan de noordzijde is in 1 959 inwendig de dichting van het noordelijke venster weggenomen : de dagkantstenen bleken een hoek van 45 graden te maken met het muuroppervlak, zodat een eenvoudig profiel ontstaan is. Het venster in de zuidermuur staat niet in de as van dat in de noordermuur. Laag bij het tegenwoordige maaiveld zijn voo rts aan beide muren uitwendig twee gedichte spleten te zien, 16 cm breed en vijf lagen hoog, waarvan de westelijke juist tegenover elkaar staan. Een van de zuidelijke is in 1959 inwendig geopend en bleek rechte dagkanten te hebben, zodat een functie als kerkhofvenster het meest in aanmerking komt. Een gedichte ingang aan de noordmuur wordt door het meest westelijke ingehakte venster oversneden. Aan de zuidzijde is geen gedichte ingang meer waar te nemen. Op herstellingen van het muurwerk zijn resten van rode verf te bespeuren. De tegenwoordige AALZUM over het koor van het westen uit beginnen. Later heeft men deze muurgedeelten inwendig verwijderd en moest de aansluiting in de hoek van een noodoplossing voorzien worden. Na de woelingen omstreeks 1500 (zie `geschiedenis') is het schip westwaarts verlengd en iets verhoogd ten behoeve van een nieuwe kap. Westgevel en torentje: zie `geschiedenis'. Volgens het bestek zou de westgevel drie meter teruggeplaatst zijn. De vensters waren blijkens de kerkerekeningen in 1829 reeds aangebracht. Inventaris Eenvoudige zeszijdige eiken preekstoelkuip, op de hoeken uitgegronde pilasters, xviII, vóór 1 783 (begin kerkerekeningen). De kansel is in 1825 naar de as verplaatst, de trap in 1871 verbeterd. Klok In het torentje hangt een klok, diam. 66,5 cm (afb. 377). Langs de bovenrand opschrift in gotische minuskels : `Anno dni Mccccxcic jhesus.maria.sancta.katrina.ian butendijck. me.fecit'. Twee voorstellingen van de H. Catherina met gebroken rad en zwaard (Fehrmann, 254). Zilver Beker op voet, hoog 16,4 cm. Langs de voet gedreven rand van engelkopjes, vrucht- en voluutornament; op de kelk gegraveerde cartouches waarin zinnebeeldige voorstellingen van Geloof, Hoop en Liefde. Opschrift: `De Drinckbeeker der Danckseggenge Die wij Danckseggende seegenen is die niet een gemeinschap des Bloets Christi, I Cor. i o v. 16. Dit is het bloet Christi, het bloet des Nieuwen Testaments 't welck voor veele vergooten is tot vergevinge der Sonden Mat. 26 v. 28.' Onderaan: `Dit is de Diakonie beeker van den Dorpe Aalsum 1698.' Merken: Leeuwarden D van 1698, meesterteken van Pieter Jilderda te Dokkum. Zie Frederiks III, 287; Voet 130 (afb. 376). OVERIGE TERPEN Ten noorden van de dorpsterp liggen de beschermde terpen Zetten uit de 12e-13e eeuw, waar de Hantumerweg langs leidt. Ten oosten van de dorpsterp ligt de beschermde terp Sybrandahuis aan de weg naar Metslawier. STATES Mockema State Ten zuiden van de dorpsterp lag Mockema State. Litteratuur R.V.A. i, 138; Benef. 155; Tegenw. Staat ii, 215; Potter, Wandelingen; Wumkes ii , 29; Pax Groningana 85. Geschiedenis Tot de hoofdelingen, die zich eind 15e eeuw aanvankelijk fel verzetten tegen de groeiende macht van de stad Groningen, behoorden rond Dokkum Tyaerd en Gherbrant Mockema. Pas nadat in 1492 `Mockema Huis to Aalzum verdurven' (vernield) was, legden ze het hoofd in de schoot en sloten met Groningen een verbond (Pax Gron. 86). In deze overeenkomst wordt gesproken over schade `anden huuse to Aelsum'. In i 5 i i is Ernst van Mockema de eerste grondbezitter na de pastorie met 93 pondemaat, waaruit de kerk een vaste bijdrage krijgt (zie onder `Herv. Kerk'). In 1540 is Ernst Idserdsz Grovestins bewoner van de state en kerkvoogd te Aalzum (Benef.). Een kleinzoon van Ernst van Mockema genaamd Lieuwe van Juckema verkocht in 161i de state aan dr. Foppius Aetzema, raad te Brunswijk, en Anna Hauto (Berns 55, M I f 113). De landerijen omvatten toen 105 pondemaat en apart wordt de `poorte' genoemd, waarschijnlijk een poortgebouw op de singel zoals in Friesland gebruikelijk. Het stemkohier van 1640 noemt jonker Mepsche als eigenaar. In 1695 wordt Mockema opnieuw verkocht, ditmaal door Arnold van Lilienberg, secretaris van Dokkum en kleinzoon van Lieuwe van Aitzema (Proeven van L.v.A., opstellen enz., uitg. Fryske Akademy 1970). Koper is dan Julius Schelto van Aitsma, burgemeester van Dokkum (Berns 55 M 6 f255). Hoewel de adellijke behuizing in de verkoopproclamatie niet genoemd wordt, geeft Schotanus-Halma deze in 1 718 nog wel weer. In de 18e eeuw worden als bewoners steeds pachtboeren genoemd, wat niet wegneemt, dat het huis mogelijk als zomerwoning gebruikt is door de bezitters. In 1805 wordt althans bij de verkoop van het `Aalsummer bosch' nog genoemd de huizinge, het zomerhuis en de gardenierslanden. Potter schrijft in i 8 i i nog, dat de huizinge in puin ligt en van de poort nog een deel rest. De kadastrale minuut geeft het terrein, door een gracht omringd, nog duidelijk aan (afb. 364 en 384). Boerderij Miedema Sathe Dokkumerweg 2 AALZUM 241 gevat tussen stenen gevels. De melkkamer was terzijde en had, als wij goed lezen, een `paardegevel', waarschijnlijk een niet van een top voorziene gevel. Het hooi werd bewaard in een vrijstaande hooiberg. Van de inboedel worden genoemd onder andere `zeven taferelen van de zeven planeten'. Van de stins waarnaar de familie heet is overigens niets bekend; Schotanus geeft slechts een stemmende plaats. Thans staat op het omgrachte terrein een boerderij van het kop-hals-romptype, waarvan het woonhuis deels uit afbraak-mopsteen is opgetrokken en een steil zadeldak heeft tussen topgevels, bekroond door schoorstenen met borden. De voorgevel van het binhus had blijkens duidelijke sporen in het metselwerk ooit twee vensters, ieder onder een boogveld, en terzijde een iets hoger en smaller venster (afb. 381). In de geveltop zijn tussen de latere vlechtingen langs de zijden resten van dekplaten van een trapsgewijs toelopende gevel blijven zitten. Ook lijken de tegenwoordige houten kozijnen stenen kruiskozijnen te vervangen. De aan boerderijgevels ongebruikelijke waterlijst, die trouwens een ongebruikelijk profiel heeft, zou uit een vorige bouwfase herbruikt kunnen zijn. Zo er al een gedeelte behouden is van een vorige gevel, dan zal de bouwtijd daarvan toch niet veel vroeger dan in de 17e eeuw geplaatst moeten worden. De tegenwoordige indeling van het voorhuis, de topgevel met vlechtingen langs de zijden en de grote schoorstenen met borden, evenals de sparren waaruit de kapspanten bestaan, wijzen op een ontstaansdatum van het tegenwoordige binhus van eind 18e-19e eeuw. Ook een gardenierswoning in de onmiddellijke nabijheid ten noorden van Stinstera, die omstreeks 197o is afgebroken, was grotendeels uit grote afbraaksteen opgetrokken. BOERDERIJEN Naast de terp Sybrandahuis staat een boerderij genaamd Miedema Sathe, met dwars gebouwd voorhuis, xlxB (afb. 3 84)- Aan de weg naar Wetsens staat op een omgracht terrein een boerderij van het kop-halsromptype (afb. 38o); aan het binhi s is aan de binnengevel een gedeelte van herbruikte grote steen; blijkens vensters met zes ruiten dateert de boerderij in deze vorm uit de 19e eeuw. Anjum Dit dorp komt onder de naam Anighem voor in de tweede Fuldalijst, die gedateerd wordt op het jaar 945 (Dronke, c. 37). In de tijd voor de scheiding van Dongeradeel in twee grietenijen, een scheiding die waarschijnlijk in de tweede helft van de i 5e eeuw plaatsvond, zal dit dorp de hoofdplaats van de ongedeelde grietenij gevormd hebben. Oude vermeldingen betreffende de niet-agrarische functies van het dorp zijn schaars aanwezig. In 1511 blijkt het dorp in het bezit te zijn van een molen. Uit de 17e en 18e eeuw is een tweetal brouwerijen bekend (R.v.A. i , 156; Iedema, 62). De oudste editie van de Schotanuskaart beeldt reeds een dichtbebouwd buurtje ten zuidoosten van de kerk af, waaruit mag worden afgeleid dat hier al weinig agrarische bebouwing meer voorkwam. Het dorp lijkt op het historische kaartmateriaal het grootste van de grietenij te zijn. De Tegenwoordige Staat (208) vermeldt in 1768 dat het dorp `groot en oud, verre het aanzienlijkst in de grietenij' is. In de 19e en toe eeuw is een bescheiden centrumfunctie voor het dorp aantoonbaar. Rond 1875 is er een scheepshelling aanwezig die tot in deze eeuw in bedrijf bleef, van 1891 tot 1924 stond er een zuivelfabriek in het dorp en ook de aansluiting op het spoorwegnet als eindpunt van de lijn naar Dokkum tussen de jaren 1912 en 1936 duidt op het belang van Anjum (Iedema, 23, 62). Het tot woning omgevormde stationnetje aan de noordzijde van het dorp vormt het enig zichtbare overblijfsel van deze ontwikkeling. Van de hier genoemde vroegere bedrijvigheid is voorts alleen nog de molen `De Eendracht' aanwezig, in de huidige vorm daterend uit 1836. Het gedetailleerde kadastrale minuutplan uit circa 1830 toont aan dat het zwaartepunt van de bebouwing zich ook toen nog ten zuidoosten van de kerk bevond, waarbij de aaneengeslotenheid en dichtheid van deze bebouwing kenmerkend is en het agrarische element vermoedelijk al vrijwel verdwenen is. Er zijn echter nog enkele elementen uit de agrarische dorpsstructuur in de plattegrond aanwezig, zoals de ringweg rond het kerkhofterrein en het radiale patroon waarin enkele paden naar de kerk toe gelegen zijn. Het zuidoostelijke pad hiervan is uitgegroeid tot hoofdas in de plattegrond en vormt een lange en dichtbebouwde toegangsweg tot de kerk. Door deze eenzijdige ontwikkeling is de terp in deze richting als het ware uitgerekt en ovaal van vorm geworden. In de toe eeuw heeft de uitbreiding met enkele woonwijken ten oosten van de dorpsterp plaatsgevonden. De onbebouwde westzijde van de terp is rond de eeuwwisseling afgegraven, waardoor de ligging van de kerk ten opzichte van de terp en de dorpsbebouwing excentrisch is geworden. Oostelijk en zuidoostelijk van het dorp bevinden zich verscheidene, soms dicht bijeen gelegen huisterpen. Opvallend, zoals bij het gehucht Abbewier, is dat de woonheuvel zelf niet meer bewoond wordt maar dat de bebouwing naast de terp gelegen is. Ten oosten van Abbewier ligt tegen de dijk van de voormalige Lauwerszee het gehucht Oostmahorn, waar in de 16e eeuw een schans werd aangelegd. In 1849 Hervormde kerk Litteratuur Bronnen Afbeeldingen Geschiedenis ANJUM KERKGEBOUW De Nederlands Hervormde kerk en toren (afb. 391,392,394-419) staan op een hoge terprest in een groot omheind kerkhof. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, `het vierkant van de toren met aanbehoren' van de burgerlijke gemeente (akte van 1877). Charterb. I, 248; R.V.A. I, 152 ; Benef. 158; R.V.G.O. 117 ; Wumkes II, 33; Van Agt, Westwerken, 58 en 59; Van den Berg, Oostdongeradeel, 114; W.T. Keune, De kerk van Anjum in het licht van oude rekeningen, z. pl. z. j. (Dokkum 1973); Bulletin K.N.O.B. 1977,128-129. H. s. Andreae-Tuinman, gem. archief Oostdongeradeel; kerkvoogdijarchief 1612-1768, 1850-1930,1943-1948 (onvolledig), R.A. Leeuwarden, uittreksel streekarchivariaat Dokkum; historisch-bouwtechnisch rapport W.J. Berghuis, z. j. (1976-78), archief R.D.M.Z. Op de prent van C. Bouttats van de schans te Oostmahorn in de 17e eeuw (afb. 429) ziet men op de achtergrond de kerk van Anjum afgebeeld; tekening door P. J. Portier van het dorp Anjum in de 18e eeuw, coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 416). De oudste vermelding betreft die van een pastoor (curatus) van Anjum in 1389 (Charterb.). In 1511 heeft Anjum verreweg het grootste grondbezit van de grietenij ; er worden drie geestelijke Heren vermeld. In 1543 en 158o zijn er vier groepen bezittingen, te weten patroons-, pastorie-, vicarie- en prebendegoederen. Uit het uittreksel van kerkerekeningen zien we, dat er in het begin van de 17e eeuw vrij veel steen verwerkt is, zoals hardsteen, die door Jelle Claesz geleverd wordt en dient `op de kerckmuur' en `aen elcke cant van de roester', dus op de ringmuur van het kerkhof. Hier en daar wordt gesproken van werk aan de ringmuur en aan de `pilaren' (lees: steunberen) ; in 1632 ten slotte wordt een termijn geboekt van `t nieuwe werck aen de kercke gemaeckt' en in 1634 een post aan de leidekker voor de laatste termijn. Met de wetenschap, dat er een op 1636 gedateerde baksteen in een der oostelijke steunberen zat (aantekening H. van der Wal 1943, archief R.D.M.z.), zal men uit deze gegevens kunnen opmaken, dat er in de eerste helft van de 17e eeuw veel verbeterd is, onder meer aan de ringmuur, de steunberen en de vloer van de kerk. In 1666 komt een post `hout tot becleding van de kerkcke' voor en betalingen aan de kistemaker Jacob Cornelisz. Hij maakte in 1669 de orgelkas en de kolommen onder het orgel en repareerde de `consistorie' ofwel het doophek. Ook maakte hij een trap naar het orgelbalkon en ten slotte een schot en 'vloeringe' aan de noordkant voor het orgel, mogelijk het tochtportaal. Het snijwerk aan deze onderdelen werd vervaardigd door Pyter Tyaerdtsz., 'handtycksnijder' (D. J. van der Meer in Freonen om ds. J. J. Kalma hinne, Leeuwarden 1982). Een orkaan verbrijzelde echter in 1681 `ons heerlicke kercke en toren tot Aenium'. De toren viel op de kap, waardoor die langs de kerck tot op het muurwerk geheel is afgebroken ende verbreeckende de preikstoel geheel en het vierkant met stoelen en bancken, ja oock het schoone nieuw gemaackte orgel'. De rekeningen van 1680-84 ontbreken, maar in 1684 vinden we nog juist het herstel verantwoord aan Pijter Martens, wiens naam in de nog bestaande houten gewelfschotel vermeld wordt. Ook in de 18e eeuw wordt weer herhaaldelijk gewerkt aan de `kerkpilaren', onder andere in 1741. Een grote post `wegens glazen te maken' zou op houten ramen kunnen duiden. Er wordt zoveel getimmerd dat er opzicht nodig is : er komen een schot en nieuwe banken aan de zuidkant, waarna in 1747 het verwulft en banken en schotten geverfd worden. In 1759 worden de kerkpilaren (lees: steunberen) wederom hersteld bij aanbesteding, krijgt de ringmuur een beurt en wordt de vloer met klinkers belegd. Men vindt een grote en een kleine ringmuur vermeld. In 18o6 wordt door de kerkvoogden aanbesteed het afbreken van 8 à 1 o pilaren van de kerk, het opbouwen van drie zware pilaren en het in orde maken van twee halve nieuwe pilaren (Wumkes II, 33). Na een hiaat van 1763 tot 185o worden er in 1858 nog bestekken en begrotingen verantwoord door H. Raadsma voor ornamenten en 14 nieuwe lampen en ten slotte in 1893 buitengewone herstellingen. In 1975 is een algehele restauratie ondernomen onder leiding van het bureau Van Manen en Zwart, nadat de toren en het westwerk reeds in 1972-73 gerestaureerd waren onder leiding van architect A. Baart jr. Gedurende de 256 Beschrijving Inwendig ANJUM toren bestaat uit rode afbraakmopsteen met banden gele mopsteen. Van de tooggeboorte der galmgaten af is rode steen gebruikt, 6 x 24 cm. Van de bouwnaad in de zesde travee tot en met die in de negende travee noordermuur meet de baksteen 29,5 x 9-9,5 cm, to lagen 103 cm, en is toegepast in verband van twee strekken afgewisseld door een kop ; overige traveeën noordermuur, koor en zuidermuur bestaan uit herbruikte mopsteen, 28,5-30 x 9-9,5 cm, to lagen 103 cm. De steunberen aan de noordzijde en de bemetselde gedeelten van zuidermuur en westgevel bestaan uit kleine steen, 22 X 4,5 cm, t o lagen 48 cm. Het tufstenen muurwerk van de toren gaat op tot ongeveer acht lagen beneden de bovenste geleding; daarboven bestaat het muurwerk uit baksteen met bergstenen hoekblokken om de zes lagen ; ter plaatse van de hoekblokken is het muurwerk doorregen met telkens twee lagen gele steen (afb. 402). Beneden aan de westgevel is een groot gedeelte met kleine steen bemetseld tot een verticale baan oorspronkelijk tufsteenwerk, die bij de restauratie weer aan het licht kwam, toen een zware schuin toelopende steunbeer op die plaats afgebroken werd (afb. 397). Deze was grotendeels bemetseld met dezelfde kleine steen en bestond inwendig uit mopsteen van hetzelfde formaat als aan de zesde tot en met negende travee; waar de laatste aan de oppervlakte bewaard was, was het metselverband twee strekken afgewisseld door een kop. Het bovenste tufstenen gedeelte van de toren is aan elke zijde verlevendigd door een spaarveld van slechts anderhalve meter hoogte, afgesloten door een rondboogfries en in drieën gedeeld door smalle kolonnetten. De boogjes van het fries bestaan uit twee stenen, de vulling uit een plaat tufsteen. De bovenste geleding van de toren, aangeduid door een waterlijst, is afgesloten door een bakstenen rondboogfries, waarin op de hoeken en in het midden natuurstenen consoles zijn verwerkt, alsof er ooit pinakels aanwezig zijn geweest op de hoeken en in het midden van elke zijde. Aan de west- en zuidzijde is het fries bij de restauratie opnieuw aangebracht. Aan elke zijde heeft de bovenste geleding een flauw spitsbogig galmgat in een nis, die tot de waterlijst aan de voet van de bovenste geleding doorloopt. Langs het galmgat is de nis voorzien van een afgeschuinde kant. De toren heeft, zoals aan de binnenzijde zichtbaar is, een ingang gehad overdekt door een frontonvormige strek en gevat binnen een rondboog. De toren stond beganegronds aan drie zijden door brede rondbogen in verbinding met de aangrenzende zijruimten en het schip; de bogen ontspringen van impostlijsten, alles van tufsteen. Uit de geringe hoogte van de westelijke toegang (afb. 410) en de bogen kan men opmaken dat het terrein aanzienlijk is verhoogd. De bogen zijn met bakstenen vulmuren dichtgezet, waarin deuren staan. De zijruimten naast de toren zijn met rondbogen geopend geweest naar het schip (afb. 401). Over de noordelijke is een bakstenen tongewelf geslagen. Deze ruimte is als gevangenis in gebruik geweest en gesloten door een zware opgeklampte deur in de doorgang. Mogelijk heeft hierop betrekking een betaling in 1 708 voor een `hondegat' (H. Iedema, Anjum, 89); `hond' in de betekenis van misdadiger. Aan de zuidzijde is de oorspronkelijke buitenmuur verwijderd toen de kerk aan die zijde ongeveer anderhalve meter verbreed werd. De oostelijke wand van de zijruimte is door een schuine steunende muur van grote baksteen van 29 x 8 cm vervangen, waarin de rondbogige doorgang naar het schip is gehandhaafd; deze is later weer dichtgezet (afb. 392). Ter hoogte van de verdieping is de aanzet van de oorspronkelijke boog in de beer opgenomen. Tot kaphoogte is de beer in stapelwerk aangevuld. Ook op de verdieping is de toren met brede rondbogen op impostlijsten aan de drie zijden geopend geweest naar zijruimten en naar het kerkschip. De binnenhoeken van het muurwerk zijn daar steeds afgerond. Men bereikt de verdieping langs een houten trap die over de gemetselde brede bakstenen trap is gelegd en die langs de noordelijke muur van de kerk loopt. Deze blokkeert de verbinding tussen de noordelijke zijruimte en het schip. De trap mondt uit in de zijruimte naast de toren, die evenals op de begane grond naar het schip geopend was door een rondboog op impostlijsten; de boog is bij de restauratie opnieuw van tufsteen gemetseld. Voordien bestond deze uit baksteen; de toegang was vergrendelbaar met een sluitbalk. In de buitenmuur is het kleine oorspronkelijke venster bewaard met een trapsgewijs gemetselde dorpel en sponningen voor een houten raam. In de toren en zijmuur zijn gedichte balkgaten voor houten overzoldering van de Schip en koor Vensters ANJUM 257 ruimten. De oostwand van de torenruimte is op de verdieping dichtgezet met baksteen waarin drie smalle toelopende openingen zijn uitgespaard ; de buitenste hiervan lijken gericht te zijn op de toegangen van het schip. De zuidelijke verbinding met de zijruimte is met baksteen dichtgezet, waarin een doorgang is geweest. Hogerop is in de oostwand een doorgang naar de kap van het tufstenen schip geweest, waarvan de moet op de oostwand te zien is. Boven de doorgang is een korte moet te zien van een kapje boven een orgel. In de westelijke buitenmuur is slechts een naar binnen verbredende lichtspleet. De klokkestoel voor twee klokken steunt op twee gestapelde jukken die op een balklaag dragen, rustend op een versnijding in het tufstenen muurwerk. De inclusief de zijruimten naast de toren negen traveeën lange schip- en koormuren worden aan de noordzijde geschoord door afgeschuinde zware steunberen die, naar bij de restauratie bleek, door en door uit kleine steen bestaan. Aan de koorsluiting staan twee maal afgeschuinde steunberen met een plint, waarvan de oorspronkelijke in ieder geval wat het bovenste gedeelte betreft, koud tegen het muurwerk stonden. De noordoostelijke en zuidwestelijke zijn bij de restauratie toegevoegd, de laatste ter vervanging van een uitwendig in kleine steen ommetselde. Ter aanduiding van het koorgedeelte zijn vier steunberen aan de zuidzijde bij de restauratie hersteld in dezelfde tweemaal afgeschuinde vorm en op brede grondslag. Twee ervan waren in ommetselde vorm aanwezig, twee waren verdwenen, maar de funderingen bleken nog aanwezig. Aan het schip zijn de steunberen herbouwd naar voorbeeld van de tweede, die nog gaaf aanwezig was. Onder de drie oostelijke waren echter brede funderingen aanwezig, die wellicht vroegere vervingen. In het tufstenen muurwerk van de noordzijde is in de eerste travee het hierboven reeds beschreven kleine rondbogige venster te zien, dat licht gaf op de verdieping van de zijruimte naast de toren (afb. 404). De strook grote platen tufsteen loopt ongeveer bij de benedendorpel en langs de kruin van de rondboog van dit venster. In de tweede travee is een spitsbogig venster gehakt en met kleine steen omlijst. Het staat grotendeels in het baksteenwerk waarmede de tufstenen muren in twee fasen verhoogd zijn en zal in de 17e eeuw ingebroken zijn (ten behoeve van het orgel?). In de derde travee staat een brede ingang in i 8e- of i 9e-eeuws metselwerk gevat, zodat erboven nog slechts acht lagen tufsteenwerk benevens een laag platen op hun kant zichtbaar zijn (afb. 403). In de vierde travee is in gedichte vorm een klein hooggeplaatst venster waar te nemen, dat tijdens de restauratie ook inwendig zichtbaar is geweest. Achter de westelijke beer van deze travee is een onregelmatigheid in het muurwerk waar te nemen, mogelijk een spoor van een lichtopening; inwendig is daar de pleister niet afgenomen. In de vijfde travee is het tufstenen muurwerk grotendeels vervangen door baksteenwerk, dat een smal spitsbogig venster bevat. Aan de oostzijde daarvan gaat de verstoring van het tufsteenwerk lager door en inwendig bleek dit veroorzaakt te zijn door de aanwezigheid van een anderhalve meter breed laag aanvangend ingehakt venster, dat in de architectuur van de bakstenen verlenging van de kerk past. Van eerder datum zal het iets hoger aanvangende, eveneens ingehakte kleine rondboogvenster zijn, dat zowel uitwendig als inwendig in gedichte vorm zichtbaar is, uitwendig ten oosten van de volgende steunbeer. Eronder vindt men nog een cirkelvormige opening, die in het tufstenen muurwerk was ingekapt. In het muurwerk van deze zesde travee is een groef gekapt voor een zadeldak haaks op de muur (afb. 400). Daar er geen ingang gevonden is, kan men denken aan de overkapping boven de hagioscoop (kerkhoflicht). Tussen de beren zijn evenwijdig aan de kerkmuur resten van een lichte fundering aangetroffen. In deze travee is de overgang waar te nemen naar het oudste regelmatige baksteenwerk, dat iets hoger opgaat en onregelmatig aansluit tegen de oostelijke hoek van het tufsteenwerk, dat beneden over een tiental lagen duidelijk is. Mogelijk heeft een liseen de overgang gemaskeerd. Het regelmatige baksteenwerk, in verband van twee strekken afgewisseld door een kop, zet zich voort tot in de negende travee. In de zevende staat een ingemetseld spitsboogvenster van ongeveer dezelfde breedte als het gedichte vensterdeel in de vijfde travee. Uitwendig is te zien dat het drie lagen dieper heeft aangevangen. De rollagen van de vensters in de vijfde en zevende travee bestaan uit kleine steen. In de achtste travee staat een lage rondbogig gesloten opening, die ook inwendig tijdens de restauratie aan het licht is gekomen en gelijktijdig met het muurwerk is aangebracht. Het muurwerk is blijkens een aanwezig fragment in deze travee door lisenen geleed geweest. De zeer laag 258 Gedichte ingang zuidzijde Inwendig ANJUM staande rondbogig gesloten lichtspleet in de negende travee is inwendig geopend en compleet aanwezig, in tegenstelling tot uitwendig, waar de oostelijke helft verstoord is (afb. 399). In deze travee staat voorts een gedicht spitsbogig venster, dat in de bovenste helft en in de dagkanten grotendeels uit tufsteen bestaat en de dagsteen en afgeschuinde afzaat en neuslijst behouden heeft. De westelijke helft is juist nog in het regelmatige baksteenwerk aangehecht; de oostelijke dagkant ervan staat in het koormuurwerk. Een toegang en trapje in de negende travee zijn kennelijk veel latere toevoegsels. Aan de koorsluiting staan de vensters tussen de driemaal afgeschuinde steunberen; zij reiken zo hoog in het muurwerk dat dit eens verlaagd moet zijn (afb. 396). Er is slechts een waterlijst onder het venster in de noordoostelijke sluitingszijde. Onder het eerste koorvenster aan de noordzijde is een verticale aanhechting te zien. Dit venster is eerst gedeeltelijk gedicht, ten behoeve van een sacramentshuisje, en later geheel, alles in grote afbraak-steen, doch bij de restauratie heropend evenals het tweede. Het middelste en alle overige koorvensters aan de zuidzijde waren tot de restauratie beneden ingekort. De vensterkoppen staan in de vernieuwing van het muurwerk, dat uit kleine steen bestaat, en zijn ook van dat materiaal opgemetseld. De vensters in het westelijke gedeelte van de zuidzijde staan lager dan die in de oostelijke traveeën en bovendien onderling verschillend ten opzichte van de gootlijst (afb. 395). Het venster in de derde travee staat boven een gedichte ingang, die in een uitmetseling is gevat en waarvan slechts het buitenste profiel van de opstanden nog zichtbaar is. Het venster is ommetseld met kleine donkerrode steen. Dat in de tweede travee was deels gedicht, waarschijnlijk bij het aanbrengen van de orgelgalerij. In het schipgedeelte, dat wil zeggen tot en met de zevende travee, bestaan aan de zuidzijde ook de vensterkoppen uit grote steen. Tijdens de restauratie is gebleken dat de gedichte ingang aan de zuidzijde van het schip (derde travee) korfbogig gedekt was ; het metselwerk was roodgesausd met witte schijnvoegen ; de dagkanten waren later beschilderd als imitatie natuursteenblokken. Het inwendige wordt verlicht door zeven vensters aan de zuidzijde, waarvan de drie oostelijke vrij breed zijn tegen vier smalle in het schip. Ook in de koorsluiting staan smalle hoge vensters. Onder deze vensters zijn brede spaarnissen aangebracht, korfbogig gesloten en met een schuine kant afgewerkt (afb. 407). Deze bleken zich voort te zetten langs de zuidzijde tot aan de zevende travee, waar slechts de oostzijde en de aanzet van de boog aanwezig waren. In de zuidoostelijke spaarnis was een piscina aangebracht, blijkens de roodzandstenen bodem met geprofileerde omlijsting. Aan de binnenzijde van de muren zijn tijdens de restauratie diverse sporen van vroegere vensters en een toegang aan het licht gekomen. Wij noemden reeds het romaanse venster in de derde travee aan de noordzijde, een ten opzichte van het tegenwoordige vloerniveau laag geplaatst venster in de vijfde travee en de kleine rondbogig gesloten opening oostelijk daarvan met de ronde ingehakte opening eronder, evenals de kleine laaggeplaatste openingen in de achtste en negende travee, waarvan de eerste een verticale ijzeren staaf in de dagkant had. In de zesde travee was inwendig zeer goed de afgekloofde oostelijke beëindiging van het tufstenen muurwerk waar te nemen als een ruim één meter brede baan tussen het tweede en derde venster. Tegen de noordmuur dichtbij en ten oosten van de ingang kwam een rechthoekig omrand bevloerd veld van baksteen aan het licht, waarschijnlijk een plaats voor een speciebak tijdens de bouw. Tussen de vensters zijn voorts twee banen afgekloofd bakstenen muurwerk te zien geweest van voormalige muurdammen, waartegen blijkens inkassingen de muralen van een gewelf hebben gelopen (afb. 391 beneden). Ten oosten van de tweede muurdam gaat een gedeelte van een hoger aangrijpende muraal op. De funderingen zijn niet gevonden, daar de fundering van de noordmuur aan de binnenzijde versterkt is. De plaatsen van de muurdammen in de noordmuur blijken overeen te komen met drie restanten van bakstenen muurdammen, die tijdens het bodemonderzoek aan de zuidzijde aan het licht kwamen. Zij staan tegen een breed grondspoor dat in het verlengde van de zuidwestelijke hoek van het voormalige westwerk door de gehele kerk loopt tot halverwege de negende travee en duidelijke aanwijzingen geeft voor de bouwgeschiedenis. Fragmenten van een overwelving in de vorm van ribstenen van 27,5 x 9 cm zijn in het koor en op het kerkhof gevonden. In de vulling van de koorvensters vond men onderdelen van bakstenen traceringen. Grondsporen Balken en kap Bouwgeschiedenis ANJUM De toegangsdeur in de noordzijde van de negende travee blijkt gebroken te zijn binnen een korfbogig gedekte nis, die door de oostelijke dagkant van het laatste venster loopt. Het muurwerk van de zuidzijde van de zevende en zesde travee bleek door loodvoegen met het overige verbonden te zijn en ondieper gefundeerd te zijn op tufsteen. Aan de zuidzijde der vijf westelijke traveeën bleek de muur inwendig vrijwel louter uit afbraak tufsteen te bestaan. Het grondspoor van de voormalige zuidermuur had in de zesde travee een begrenzing die overging in het begin van een absidiale sluiting. De veldtekening van de opgraving geeft inwendig een begrenzing aan die het mogelijk maakt daaruit een klaverbladvormige plattegrond te lezen. In het midden was de grond helaas vergraven. Na publikatie van een schets van de bouwgeschiedenis door H. Halbertsma (Bulletin K.N.O.B. 1971) bleek, dat het grondspoor zich verder oostwaarts voortzette tot een onduidelijke begrenzing in de negende travee. Daar is de bodem verstoord door een grote grafkelder, die aan het huis Holdinga behoorde. Ter plaatse van de achtste steunbeer liep over de volle breedte van de kerk een slordige, ondiepe en ongeveer een meter brede fundering van een oxaal of koorafscheiding. De muren zijn verankerd door trekbalken die op geprofileerde consoles rusten. Het korfbogige tongewelf gaat op van een verbrede voorlijst. De strijkbalk tegen de toren is gedateerd 1603 en is verbonden met een muurstijl. Ook in de zuidermuur is de moet van een muurstijl in het zicht geweest. In de koorsluiting is tegen de laatste rib een gewelfschotel aangebracht van het gewelf van 168i, blijkens een inscriptie : `Pyter Martens meist(er) temerm(an) Aenium' (afb. 405). Reeds in i 874 had men blijkens een briefje dat in de schotel gevonden werd, de tekst ontcijferd. Uit de rekeningen kennen we de naam van Pieter Martens die de verbouwing na de ramp van 1681 leidde. De kap bestaat uit rondhouten spanten die slechts met anderhalve meter afstand opgesteld staan, zodat niet alleen boven de trekbalken maar ook boven de ribben van het houten gewelf spanten staan. Het gewelf is in 1929 opnieuw bebord. In een trekbalk staat ` i 8o6 w.K.' ; mogelijk is toen ook de kap vernieuwd. Van een tufstenen kerk met ingebouwde toren en aanbouwen is aan de noordwestzijde van de bestaande kerk een groot gedeelte bewaard, te weten de toren tot ongeveer de nok van de tegenwoordige schipkap, de noordelijke aanbouw en de noordmuur. Uit sporen in de bodem is af te lezen geweest, dat deze kerk een absidiale sluiting heeft gehad die klaverbladvormig geleed kan zijn geweest. De hoogte is te reconstrueren uit de moet van de kap die op de oostelijke torenwand valt te bespeuren. In de eerste en vierde travee zijn kleine hoogstaande vensters geweest. De kerk werd aanzienlijk verlengd in baksteenwerk van een vroege structuur met veel strekken en geleed door smalle lisenen. Van vensters uit deze periode is niets gespaard gebleven. Uit sporen op de muren en funderingsresten was op te maken dat de kerk in drie eenheden was verdeeld door gordelbogen. De beide oostelijke eenheden waren overwelfd met gewelven van onderling verschillende hoogten; de koorsluiting zal meerzijdig zijn geweest, daar het meest oostelijke gewelfspoor korter en steiler opging. De gevonden bakstenen met kraalprofiel zullen tot deze periode behoord hebben, eerste helft 13e eeuw. De laatste travee noordzijde en de eerste daaraanvolgende koorsluitingszijde zijn door bouwnaden van het omringende metselwerk gescheiden. De laatste koortravee bevat een vrij kort spitsboogvenster, dat tot deze bouwfase behoort, die daardoor op omstreeks 1300 te dateren valt. Men zal het nog smalle en deels tufstenen schip van een meerzijdige koorsluiting hebben voorzien. In de volgende bouwfase heeft men het koor op de tegenwoordige breedte uitgebouwd ter diepte van twee traveeën tot aan een aanbouw, die aan de zuidzijde van het bestaande schip gestaan moet hebben. De spaarnis in de zevende travee werd slechts half voltooid. Aangezien de fundering van het daar ten slotte aangebrachte vulstuk uit middeleeuws tufsteenwerk bestond, moet men wel aannemen, dat hier een tufstenen aanbouw van het eerste koor heeft gestaan. Westelijk van de aanbouw werd in de 16e eeuw het schip op volle hoogte voortgezet en het muurwerk ook aan de noordzijde in afbraak-mopsteen verhoogd. Deze fase bracht overkapping van de gehele kerk op gelijke hoogte met zich mede. Deze kap zal in de Geuzenstrijd verbrand zijn, waarna in de 17e eeuw de bovenzijde van het muurwerk en de kap hersteld werden. Het jaartal 1603 op de strijkbalk tegen de toren herinnert mogelijk daaraan. 26o ANJUM Een nieuwe ramp trof de kerk in 1681 toen de toren door het dak stortte bij een wervelstorm en orgel en preekstoel vernielde. Men moet dan wel aannemen dat de toren bij die gelegenheid een geleding verloor, die nimmer herbouwd werd. Herstel volgde door Pieter Martens, blijkens zijn naam in de schotel onder de koningsstijl. In de i 8e eeuw is onderhoud gedaan en zijn steunberen aan de noordzijde opgetrokken. Inventaris Tegen de eerste noordoostelijke sluitingswand is een sacramentshuisje bewaard Sacramentshuis (afb. 408, 409, 410. De rechthoekige kasruimte is bekroond door een boogveld van roodzandsteen, dat als een venstertracering is versierd met twee spitsboogvelden en een cirkel, onderverdeeld door visblazen. Dit geheel is gevat in een bakstenen geprofileerde nis, die op haar beurt gevat is in een rechthoekig veld met geprofileerde omlijsting, rustend op tufstenen consoles. Ook de bovenste hoeken zijn van tufsteen. Het geheel is geplaatst in de dichting van het eerste koorvenster en in het midden bekroond door een opgaande soort kolom, waarop wellicht eens een kruis stond. Het baksteenwerk was dun rood gesausd. Mogelijk is het zandstenen gedeelte een overblijfsel van een vrijstaand sacramentshuisje uit eind i 4e/begin 15e eeuw, dat later (na de eerste beeldenstorm bij het herstel van de oude religie onder Cunerus Petri?) hier herplaatst is. Preekstoel De kerk bezit een eikehouten preekstoel met achterschot en klankbord, die van 1910 tot 1975 opgesteld was in het midden van een in 1 893 aangebracht schotwerk tussen schip en koor (afb. 406, 412). De zeszijdige kuip is versierd met toogpanelen tussen gecanneleerde en voor een derde uit snijwerk bestaande zuilen, kort na 1681. De i 8e-eeuwse trap is bij de restauratie toegevoegd en is afkomstig van de omstreeks die tijd afgebroken R.K. kerk te Kuinre. Blijkens een rekeningpost is in 1631 212 gulden betaald aan `Johannes Kistemacker binnen Doccum' voor `het maecken van de nieuwe predicants ende consistoriestoel in de kercke tot Anium sampt het hout'. Deze preekstoel werd echter in 1681 vernield. Koperwerk Koperen doopbekkenhouder, thans op voet gemonteerd, voorheen aan de preekstoel bevestigd, xviii (1728; Iedema, 99). Twee koperen collecteschalen. Bijbel Op de preekstoel een Statenbijbel uit i 637 in lederen band met zilveren sloten en beslag waarin het alliantiewapen Schwartzenberg-Holdinga. Op het voorblad opschrift : 'Deese bijbel behoort bij 't fideicommies van Holdinga'. De bijbel werd in 1 795 op Holdinga in veiligheid gebracht en in 1831 teruggekocht uit de veiling van Holdinga. Orgel Ter diepte van de gehele tweede travee is over de volle breedte van de kerk een orgelgalerij gelegd, die op zware balken rust (afb. 413). De sleutelstukken zijn samengesteld geprofileerd, de balken langs de kant profielgeschaafd en onder de balken ziet men de moeten van vier Ionische kapitelen van zuilen die eronder gestaan moeten hebben. De gehele galerij zal aangelegd zijn ten behoeve van het Bader-orgel, dat blijkens de grafsteen van C. Bader in 1 667 onder handen was. Het werd echter bij de ramp van 168i vernield, waarna Harmen Jansz. het instrument herstelde. Het bestek van 1667 is in het kerkerekeningboek geschreven (Iedema, 209; H. Wohnfurter, Die Orgelbaufamilie Bader 1600-1742, Kassel-Basel-Londen, 1981, 68). De laatste betaling wordt gedaan aan zijn zoon in 1686. In de rekeningen komen in de loop van de 18e eeuw de namen voor van verschillende orgelmakers, die herstel en onderhoud uitvoerden, zoals Johannes Radeker, Formsma, Machiel Swartsburg, A.A. Hinsch, F. Schnitger en W. Hardorff. In 1875 werd het nieuwe orgel van Van Dam ingewijd, nadat het oude verkocht was aan de Gereformeerde kerk van Lioessens ; na enige omzwervingen is het in 1966 verbrand (Iedema, 11 4). Trap Langs de houten trap die naar de verdieping van de toren leidt, loopt een leuning van gedraaide balusters (afb. 414), die blijkens de wijze waarop ze in de trapboom zijn ingelaten van elders afkomstig zijn, mogelijk van een vorig doophek. Cartouche Rond en boven de toegang naar de toren beganegronds waren een ornament en een cartouche geschilderd, thans achter een betimmering verborgen. Banken Twee overhuifde herenbanken, waarvan de kap rust op kolommen, die evenals aan de preekstoel voor twee-derde gecanneleerd zijn en voor een derde geornamenteerd, xviid (afb. 412). Op de hoeken van de kap staan gesneden bollen. Twee kolommen en twee bollen zijn bij de restauratie hersneden, daar de banken bij de vorige opstelling, tegen het dwarse schotwerk, daarvan beroofd waren. Twee banken, xviil, waarvan het bovenste gedeelte van het rugschot uit een spijlenfries bestaat (afb. 415). In het achterschot van een van deze staan de wapens en namen Zerken Psalmborden Verdwenen wapenborden Zilver Klokken Voormalige kazerne ANJUM 261 vermeld van Ids Jacobs van Eizenga, mederechter van Oostdongeradeel, en Jantje Gerrits Sinia, 1782. Tweeëntwintig banken met spijlenfriezen en knoppen, xviii (afb. 413). Onder het orgel ligt orgelmaker Conradus Bader begraven. Zijn grafzerk draagt het opschrift : `Anno 1667 den 12 december sterf de Eersame mr. orgelmaker Coenraad Baarden out omtrent 42 jaren ende leit hieronder syn nieuw aangevangen orgel begraven'. De handschrift-inventaris van het Genealogisk Wurkforbaen van de Fryske Akademy noemt de opschriften van een aantal 17e-eeuwse zerken die bij de restauratie echter niet in de kerk aangetroffen zijn. Vier psalmborden met gesneden bekroning, waarin het jaartal 1745, en opschrift op de achterzijde: `Gegeven door Jarig Georg van Burmania en Helena Maria van Goslinga Anno 1 745'. Volgens het handschrift Andreae zouden in de kerk diverse wapenborden geweest zijn. Eén van de Burmania's met opschrift: `Den Hoogwelgeboren Heer Jonker Jarich Georg van Burmania synde geweest in zijn Hoogwelgeb. leven eerst raad Ordinaris den Hove van Friesland daarna Grietman van Oostdongeradeel en nu laatstelijk Grietman over Franekeradeel en gecommitteerde Staat in het meerdegetal Obiit den 17 decembri 1 757 op Holdinga'. Voorts kleine borden; twee stuks Holdinga, twee stuks Schwarzenberg, en voor leden van de families Van Sterckenburg, Van Mockema, Van Burmania, Van Grovestins, Van Juckema, Boselager, Tiaarda, Douma, Van Aebinga, Camminga, Camstra en Guldenpenning. Beker op geprofileerde standring, 17 cm hoog. Gegraveerde bovenrand en wapen Schwartzenberg-Holdinga; opschrift 'Cave ut ex poculo benedicto Maledictionem bibas Ao 163o'. Merken: Leeuwarden, L van 162o, meesterteken Laurens Thomas. Zie Voet, 377 (afb. 419). Beker, 16,5 cm hoog. Eenzelfde gegraveerde bovenrand en twee wapens. Opschrift: `Claes Renderts en Bartel Douwes hebben dese beeker aen geleit/ Uiet die deiaekenistaet betaeld tot Aanium. Ao 1715'. Merken : Friesland, Leeuwarden, w van 1715 en meesterteken van Richaeus Elgersma. Zie Voet, 449. Blad, 35,5 x 27 cm, op pootjes; opschrift: `Geschenk vande Rederij van Anjum aan hare Hervormde kerk ten gebruike bij viering van 's Heeren Heilig Avondmaal den 23 juny 1853'. De Rederij was een in 1797 opgerichte `Stichting' die het vastgoed-bezit van de kerkvoogdij, dat toen geliquideerd moest worden, heeft opgekocht. Zie ook `herinneringspaal'. Kan, 32 cm hoog, met bewerkte deksel met vrucht als knop. Opschrift als boven (afb. 418). Spits ovaal blad. Opschrift als boven, d.d. `3o juny 1863'. Doopschaal, diam. 26 cm, met opschrift 1863. Twee diepe avondmaalschalen, diam. 18 cm, met opschrift 1863 (afb. 417). In de toren hingen twee klokken. De eerste: diam. 13o cm. Opschrift: `Int jaer ons Heeren ende Salichmaecker Jesu Chrysti duysent ses hondert ende achtien heeft mij Hans Falck van Nueremberg in Leeuwarden gheghoten/Ernst van Ailva gedeputeerde staedt van Fryslandt grietman over Dongeradeel Oostersyde der Paessens/Hilarius Sibrandi pastor in Aengium/ dr. Reg. Bras/Dr. Elcke Heymans/Law Alberts Kerck ende Sylvoogd van Ysmesijl/ Douwe Tialles Kerckvoogd/Gheorg Vrijheer van Swartzenborg/'. Wapens Aylva- Ockinga, Bras-Jelgerhuis, Heymans-Verrutius en Schwartzenberg-Holdinga benevens mannelijke wapens Sibrandi, Alberts en Tialles. Deze klok vormt een versmelting van een oudere (Iedema, 1o5). De tweede: diam. wo cm (in 1943 reeds gebroken en niet teruggekeerd van de klokkevordering). Opschrift: `Eik Wytse schoolm. organist te Anium I Borchhardt fecit Groningen Ao 1742/De Hoogwelgeb. Heer I. Jarich Georgh van Burmania grietman over Oostdongeradeel en de Hoog Welgeb. Vrouw Helena Maria van Goslinga sin huisvrouw/Ids Jacobs bisitter van Oostdongeradeel en kerkvoogd te Anium/Petrus Hofstede predikant te Anium/Taeke Jans Kerkvoogd te Anium'. Alliantiewapen Burmania-Goslinga en mannelijke wapens Eisinga, Hofstede en Jans. BEBOUWING IN HET DORP Het terrein op de hoek van de Kerkstraat en de Brouwersweg was tot 1971 bebouwd Koren- en pelmolen Litteratuur Geschiedenis Het staande werk Het gaande werk Holdinga State ANJUM 263 en in 1855 één korenmolen, zoals Eekhoff op zijn kaart aangeeft. Ook Keune vermeldt dat er reeds in de 18e eeuw een koren- en een zaagmolen te Anjum stonden. In het dorp, Molenbuurt B i o8, staat een uit 1889 daterende achtkante molen met stelling, zowel koren- als pelmolen, genaamd `De Eendracht'. Thans is deze eigendom van de gemeente Oostdongeradeel (afb. 420, 416). Keune, Molens 29-31 (p. 3o: tekening door Doeke Terpstra) ; Van der Molen, Gemaal, 97 ; Molens van Friesland, 27, 32, 102 en 127 ; Fries molenboek, 119-120 ; H. Iedema, Anjum in oude ansichten, 23; W.T. Keune, Anjum en zijn molen. Uitgave t.g.v. de molenrestauratie, Drachten 1972. Blijkens het Register van den Aanbreng uit 1511 stond er in dat jaar reeds een molen te Anjum. Een volgende vermelding dateert uit 1639. De molen staat dan namelijk op de lijst van niet rendabele en af te breken molens, opgesteld in opdracht van de Friese Staten. Dat dit besluit niet uitgevoerd is, blijkt uit het nog voorkomen van een windmolen op de kaarten van Schotanus van 1664 en 1718. In laatstgenoemd jaar wordt ook een molen vermeld in de reëelkohieren van de grietenij Oostdongeradeel. Het eigendomsrecht van de rog- en pelmolen is verder te volgen tot aan de brand, door blikseminslag, op 24 mei 1889. Nog in datzelfde jaar werd een begin gemaakt met de herbouw van deze achtkante molen met stelling. Volgens het Fries molenboek was de gemetselde voet intact gebleven en herbouwde men hem met onderdelen van een olieen een zaagmolen uit Leeuwarden. De herbouw werd uitgevoerd door dezelfde molenmaker die in 1880 de poldermolen te Hantum bouwde : G. R. van Wieren te Janum. Het lijkt wel zeker, dat men van een van beide molens uit Leeuwarden het complete achtkant kocht. In 1969-70 vond een restauratie plaats ; hierbij werden onder meer een groot deel van de basis en de opbouw van de kap en de stelling vernieuwd. Ook werd de zelfzwichting op de binnenroe vervangen door het oudhollandse systeem. Op de hoeken van de gemetselde hoge voet bevinden zich pilasters die doorlopen tot in het onderachtkant. In de voet bevinden zich op de begane grond één ingang en drie ronde vensters. Deze vensters zijn geplaatst in de veldmuren tegenover en haaks op de ingang. De twee verdiepingen die de voet telt, bezitten ieder vier ronde vensters. Deze zijn in dezelfde veldmuren geplaatst als de vensters op de begane grond. De pilasters van het gemetselde onderachtkant zijn smaller dan die van de voet. In het onderachtkant bevinden zich twee toegangen tot de stelling, die in een haakse hoek ten opzichte van elkaar zijn geplaatst. In de overige veldmuren bevinden zich halfronde vensters. Het grenen met riet gedekte achtkant is gebouwd volgens het algemeen in ons land geldende systeem met drie bintlagen. Uitgezonderd de grenen van de ijzerbalk en de haanhouten, is de gehele basis en de opbouw van de kap van eiken. De eiken lange spruit heeft oorspronkelijk, zoals in het noorden gebruikelijk was, ter hoogte van de ijzerbalk als middelbalk dienst gedaan. Thans ligt deze op de algemeen in ons land voorkomende wijze voor in de kap. De kap is thans kruibaar op gietijzeren rollen; elk van deze rollen draait in een aparte houder vrij van de kruivloer. Op de baard is de naam van de molen geschilderd: `De Eendracht'. Op een gevelsteen boven de ingang staan eveneens de naam en het bouwjaar van de molen, 1889. Wieksysteem: oudhollands, stalen roeden, vlucht circa 22,5o meter. Gietijzeren bovenas, in 1876 gegoten door de firma De Prins van Oranje te 's-Gravenhage ; bovenbonkelaar conisch. Twee koppels maal- en twee koppels pelstenen, luiwerk met kamoverbrenging. Verder bevinden zich in de molen een elevator met gorthokken, een waaierkast en een schudzeef. Op de begane grond staat een Kromhout-gloeikopmotor, met één verticale grote cilinder, uit 1910. Deze diende voor de aandrijving van een hamermolen en voor één van de pelstenen. STATE Van de met name genoemde staten rond Anjum is Holdinga verreweg de belangrijkste geweest. De state lag ten noordoosten van de kerk; op het voorterrein ligt thans de boerderij van die naam. 264 Litteratuur Bron Afbeeldingen Geschiedenis Beschrijving Ny Holdinga Abbewier Teerd ANJUM , , Tegenw. Staat I1 208; Van der Aa I, 270; Wumkes II57; Geneal. Jierboekje 1975, 102. Handschrift Andreae-Tuinman, Archief Oostdongeradeel. Tekening deels door P. I. Portier (blijkbaar naar een prent, daar de kerk in spiegelbeeld staat); id. door Bonga, 1830, en een door D. H. Andreae, 1831, alle in coll. Fries Museum, Leeuwarden. Andreae neemt aan dat Holdinga State herbouwd is voor Wilcke van Holdinga nadat hij in 158o uit ballingschap van Emden teruggekeerd was. De naam Nij Holdinga komt echter reeds voor als tweede naam na Auta in de akte van 1535 bij het huwelijk van Botte Holdinga en Hack Eisinga (Gen. Jierb. 1975, I I I). Na de dood van Wilcke Holdinga in 1595 erfde zijn dochter Doedt de state onder beding de goederen te onderhouden en te verbeteren; ook werd de verdere vererving geregeld bij een zogenaamde fideicommissaire erfstelling. Doedt huwde in tweede echt Georg Wolfgang thoe Schwartzenberg en Hohelansberg en vermaakte in 1643 de state aan haar zoon Johan Onuphrius van Schwartzenberg, grietman van Oostdongeradeel. In 1675 vererfde het Huis aan Hobbe Esaias van Aylva, die gehuwd was met Anna Dodonea van Schwartzenberg. Hun kinderen werden in 1698 gezamenlijk eigenaar, waarna hun halfbroer Jarich Georg van Burmania als grietman de state sedert 1729 bewoonde tot 1757. In die familie blijft het goed dan tot 1816, waarna het verval intreedt, dat leidt tot de afbraak in 1831. Het goed wordt openbaar op afbraak verkocht door A. J. en W. L. van Sminia en wordt omschreven als `een uit het water opgetimmerde wel onderhouden adellijke huizinge met koepel en spitse toren, gewelfde kelders, binnenplaats, boomgaarden met grachten omringd; voorplein met slotpoort, appelhof, moestuin, angel, korte reed met hek aan de Schanserweg, buitencingels met 85o iepen, eiken, essen en beuken beplant'. Nieuwe eigenaar wordt de timmerman A. Feddes Sonnema voor wat betreft het hoofdgebouw en het voorplein met slotpoort. Het gebouw, dat volgens de Tegenwoordige Staat `uit zijn graften opgemetzeld was', bestond volgens de tekeningen uit twee haaks op elkaar staande vleugels. Tegen een daarvan was in het midden een hoge ronde toren gebouwd, gedekt door een dak met appelvormige beëindiging (afb. 424, 427). Tegen de lagere vleugel stond een veelhoekige toren, eveneens met appel bekroond ; op de lage vleugel stonden twee hoge schoorstenen met korven en windvanen. Volgens Portier leidde een toegangsweg naar een poortgebouw dat over de gracht was gebouwd en door een tentvormig dak was gedekt. Daarachter ziet men op de tekening een ophaalbrug over een tweede gracht. De brug leidt naar de ronde toren. Op de singel tussen beide grachten is een serie jonge bomen geplant. De tuin helt tegen de terp op. Op een gedeelte van het terrein van Holdinga zuidelijk van het slot werd volgens Iedema in 1842 een boerderij gebouwd met blokvormig voorhuis. In de schuurgevel anker, het jaartal 1849 vormend. Op het erf ligt een steen met opschrift: Sjoukje Maria Diderika Klaassesz geboren den i o Julij 183o en Nieske Worp van Peijma geboren den 14 Junij 1835 hebben op den 22 Julij 1842 aan dit gebouw de eerste steen gelegd'. Waarschijnlijk is deze bij vernieuwing van de schuur vrijgekomen (Gen. Jierb. 1974, 24). OVERIGE TERPEN In het dorpsgebied van Anjum ligt een tiental beschermde terpen, waarvan de belangrijkste met name bekend zijn : Abbewier ten oost-noordoosten van de dorpsterp en Teerd ten zuid-zuidoosten daarvan. In de oudfriese oorkonden en in 15I I wordt Abbewier niet genoemd; wel komen in 1582 twee personen voor, die daar woonachtig zijn (Berns 54 JI, 159, 170, 221, 279). Het zal dan om een gehucht gaan. Ten oosten van de terp lag volgens Halbertsma een stinswier, die in 1961 is afgegraven. Bij die gelegenheid kwam een fragment van een gebouw aan het licht, gevormd door een 22 meter lange muur van anderhalve meter dik, bestaande uit hergebruikte steen van 3o x 15 x 8 cm (Bull. K.N.O.B. 1961, 141*). Thans staan er drie 19e-eeuwse boerderijen, waarvan die van het kop-hals-romptype 1858 is gedateerd, gesticht door Trijntje Dijkstra. Op Teerd woonde in 1511 Jarich, die eigenaar was van 12 pondemaat land. Ook Obbe woonde er, doch hij pachtte zijn I I pondemaat, evenals Rijpke, die daar ook woonachtig was (R.v.A. I 156, 157). In 1763 is bij gelegenheid van een proces een kaa rt getekend van , de verkaveling en de opstallen op de terp (afb. 439). Bij het meest noordelijke gebouw ANJUM 265 staat dat het in 1761 is gebouwd op `Gerkema hornleger'. Dit blijkt hetzelfde te zijn als Sydsma State dat als nr. 8 op het stemkohier voorkomt. Gerkema gaat mogelijk terug op het eigendom van Meijnt Gaekema, groot 64 1/2 pondemaat, dat in 1511 wordt aangegeven. Maar dan bestaat er ook eigen land van Ente Sijtsma, groot 241/2 pondemaat (R.v.A. I, 154 en 1 57). Eisinga-state Ten zuidoosten van het dorpsgebied ligt langs de Zijlsterweg een terp. Zuidelijk daarvan lag Eisinga-state, een pachtboerderij, die in 1511 voorkomt met als bewoner Take Eisinga en 33 pondemaat groot is; eigenaar is dan Wilcke Holdinga. Verder richting Ezumazijl ligt een beschermde terp ten zuiden van de weg. Op gelijke afstand van de dorpsterp als de eerstgenoemde, waar Eisinga bij ligt, liggen drie andere terpen, twee ten oosten en een kleine eveneens onbehuisde terp ten noorden van het dorp. Voorts zijn nog drie terpen beschermd, waarvan een ten westen van de dorpsterp en twee ten noorden van laatstgenoemde. Halbertsma geeft nog enige terpen bij Ezumazijl. Bij de meest westelijke daarvan in de hoek van de wegsplitsing vermeldt Eekhoff `Monnikhuis'. Dit zou een uithof van Weerd geweest moeten zijn, daar dit klooster het enige is, waarvan landbezit vermeld wordt te Anjum in 1511 (R.v.A. I , 153; Mol 98). Het land, groot 1301/2 pondemaat, was verpacht aan Popke Monick. Stiem Voorts geeft Halbertsma de terp Stiem ten noordoosten van Teerd. Jeppema Aan de noordoostrand van Stiem lag Jeppema, in 1511 dertig pondemaat groot en eigendom van drie personen. Eind 18e eeuw is het een aanzienlijke boerderij, die in de Tegenwoordige Staat vermeld wordt als opvolger van Jeppema State (ii, 209), wat evenwel niet overeenkomt met de vermelding in 1511. Healbeamswei 12 Thans staat er een kleine boerderij van het kop-hals-romptype, blijkens een steen in de (Halfboomsweg) voorgevel in 1806 gebouwd: `1806/Den 17 april/heeft Uilke Ymes/den eersten steen/ gelegt aan dit gebouw' (afb. 434). In het voorhuis is aan de `binnenhoek' een opkamer met blauw geornamenteerde tegels aan het licht gekomen, te weten grote stermotieven en twee maal een koetje en een paard. Jouwersma Tegen de grens met Lioessens, daar waar het dorpsgebied van Anjum een uitstulping maakt, lag Jouwersma. Halbertsma tekent hier een stinswier in navolging van Schutanus- Halma. Volgens het Register van Aanbreng wordt de sate gebruikt door Tijaerd Jowsma en is Popcke Mockema eigenaar. Op het stemkohier van 1698 is Jouwe Jouwersma eigenaar. Thans is het terrein onbehuisd. ESONSTAD EN EZUMAZIJL In verschillende kronieken wordt melding gemaakt van een verdronken stad Esonstad. Litteratuur G. Elzinga in Jaarboek 1967-68 van het Fries Scheepvaartmuseum te Sneek, 97—I 10. Afbeelding De in de Friese Encyclopedie genoemde maquette is niet meer in openbaar bezit. In een der handschriften van de laat- i 6e-eeuwse `Chronicke en waarachtige beschrijvinghe van Vrieslant' door Andreas Cornelius is een gedeelte toegevoegd, dat zou berusten op aantekeningen gevonden in de bibliotheek van de abdij Dokkum. Daarin zou vermeld zijn dat in 1230 een stormvloed de stad Esonstad overspoeld zou hebben. Alleen een gedeelte van een slot Camminghaburg zou zijn blijven staan. De stormvloed moet in I 2 1 9 hebben plaatsgevonden (M. K. E. Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland I, 1971, 159-162). De naam van de stad Esonstad komt echter in geen enkele andere middeleeuwse bron voor en er moet dus een mystificatie in het spel zijn. Mogelijk lag er toen wel reeds een sterkte aan de monding van de Zuider Ee, zoals in de 15e eeuw het geval was (zie verderop). Op de herinneringssteen uit 1827 in de Ezumazijl, die thans in het gemaal is ingemetseld, wordt met de volgende tekst herinnerd aan Esonstad: `De Historieschrijvers en de alhier gevondene Antiquiteiten, getuigen dat alhier die Renomeerde Eezens Stad soude gelegen hebben, waarvan de buurschap als nog de naam heeft behouden van Eezenbuiren'. Buiten de zeedijk worden bij laag water sporen waargenomen van bewoning of werkzaamheden. Bodemonderzoek heeft uitgewezen, dat we hier te maken hebben met resten van zoutveenwinning, zoals ook elders langs de kust werd toegepast. Ezumazijl De Zuider Ee mondde vanouds in de Lauwerszee. In 1671 is deze afwatering door nieuwe sluizen geregeld, die in 1931 vervangen zijn (afb. 389-390). Afbeelding Versterkt huis Gedenkstenen ANJUM De sluizen staan ingetekend in een handschriftkaart van Oostdongeradeel uit 1768, waarop de kustlijn is uitgewerkt (R.A. Leeuwarden, Hof v. Fr. i 32, PPP, afb. 438). In de 15e eeuw moet bij de monding van de Zuider Ee een versterkt huis gestaan hebben, dat in 1415 door de Oostfriese graaf Keno en de Groningers belegerd werd (Worp van Thabor iv, 33). Ook in 1422 is er sprake van `dat slot ende veste toe Easdinger zijl' en `die vaste toe Dockum ende Eesmerzijl sal men neder leggen en verderven' (ib. naar Charterboek 1, 448). Dit is blijkbaar voor wat betreft Eesmerzijl gelukt, want later is er geen sprake meer van een sterkte. In 1449 wordt het onderhoud geregeld van de Anjummersluis, zoals Eesmerzijl ook wel genoemd werd (handschr. Andreae-Tuinman). Bij de sluis is een nederzetting ontstaan; er moeten (Iedema) een houtzaagmolen en kalkbranderijen geweest zijn. Ook was er een zogeheten Contributiehuis, een opzichterswoning namens het waterschap `Contributie Zeedijken'. Bij de bouw van de sluizen in 1671 moet een gedenksteen geplaatst zijn, die in de Tegenwoordige Staat (i, 89) beschreven wordt. Bij de vernieuwing in 1931 is deze verdwenen en de inhoud van het opschrift is verkort weergegeven op een nieuwe steen. De ijzeren klapbrug uit 1901 is eerst sedert kort vervangen door een doelmatiger geachte vlakke brug. De sluizen zijn niet meer in werking als afwateringssluis, daar de afwatering thans door middel van een elektrisch gemaal geschiedt. In het ketelhuis is een aantal gedenkstenen ingemetseld, die uit de sluizen zijn verwijderd. Die uit 1931 vermeldt de vervanging in dat jaar van de sluis uit 1671: `Ter vervanging van de in 1671 onder directie van de gecommitteerden Georg van Schwartzenberg en Hohenlandsberg en Jhr. Philippus van Humalda gelegde Ezumazijl, welker onderbouw in 193o ernstig door den paalworm bleek te zijn aangetast, werd door de Vergadering van Volmachten, gehouden 24 Januari 1931, tot den bouw van deze nieuwe sluis besloten, welke i 3 meter langer en 45 cm dieper is dan de voorheen bestaande. Het werk aangevangen i april 1931 en voltooid 31 oktober daar aan volgende, werd uitgevoerd door Th. Fokkens te Dokkum onder leiding van den polderopzichter W. D. Booijenga te Metslawier. Het Bestuur van het Waterschap de Polder van Oost- en West-Dongeradeel'. In het ketelhuis zijn voorts nog herinneringsstenen uit de vorige sluis ingemetseld. Deze stenen zijn gedateerd 27 augustus 1 827 (afb. 435) en 5 september 1854, en voorts 1879 en 1910, toen de sluis reparaties onderging. In 1827 is de Zijl droog geweest en is `bevonden dat het koper van alle puntstukken en slagbalken was versleten, de bodem van de Zijl onder de vlappe eenigszins vervallen, gescheurd en los was, de zijdmuren weinig beschadigd en eenige keelsteenen gebroken waren, dat de over de buitenslagbalken en koningstuk gelegde steenen bevloering nog zoo goed als nieuw was, dat de aan het puntstuk voor de buitenvloeddeuren aangelegde slijtstukken geheel door de worm verteerd waren en op het punt bijkans een palm afgewerkt, welke defecten alle hersteld en de slagbalken opnieuw bekoperd zijnde, is op den i i september 1827 het werk afgenomen door het Polderbestuur van Oost- en Westdongeradeel'. In 1854 zijn de `puntstukken vernieuwd en met kooper bekleed, de zerken keelsteenen bij de groote vloeddeuren en tusschen de Eb- en kleine vloeddeuren beneden de waterlijn vernieuwd. Het beschadigd metzelwerk hersteld en de vloer in de schutkolk vernieuwd en in den vorm van een omgekeerde boog gemetseld'. Door gunstig weer hadden de ingelanden geen nadeel ervan ondervonden en op 26 oktober kon de sluis weer voor de `scheepvaart en de afstrooming van het boezemwater' opengesteld worden. In 1879 is de sluis opnieuw drooggelegd, `waarna de bestaande gebreken aan het muurwerk zijn hersteld en de houten puntstukken en slagdorpels door hardsteen vervangen'. In 1910 ten slotte zijn wederom herstellingen uitgevoerd en is `daarin een nieuwe vloer aangebracht van gewapend beton'. Een stichtingssteen uit 1871, die eveneens in het gemaal is ingemetseld, duidt blijkens de notulen van het waterschap `De polder van Oost- en Westdongeradeel' op de bouw van de molen bij Damzijl onder Bornwerd in Westdongeradeel. De tekst luidt: `de tienden Mei 1871 is de eerste steen gelegd door den Heer J. M. Witteveen te Metslawier, voorzitter van het polderbestuur van Oost- en Westdongeradeel, in tegenwoordigheid van de Heeren J. W. Idsardi te Ternaard, P. J. Idsardi te Betterwird, IJ. P. Douma te Nes, J. IJ. Botma te Anjum en A. Sijbenga te Nijkerk gecommitteerden, benevens den Heer IJ. Gatsonides te Metslawier Secretaris-boekhouder des bestuurs, voorts van den architect den Heer R. Kielstra te Leeuwarden en den aannemer A. Bosch jr. aldaar'. ANJUM SCHANS Oostmahorn Zoals de naam zegt is hier ten oosten van Anjum een hoek in de dijk van de Waddenkust, waar in 1576 een schans werd aangelegd (afb. 387-388). Litteratuur Atlas Stichting Menno van Coehoorn, dl. i , 1956, 2A, i 5, met aldaar opgegeven litteratuur. Bronnen Handschrift Andreae-Tuinman, archief Oostdongeradeel ; Groninger Volksalmanak 1 954,67. Afbeelding Gravure door C. Bouttats naar J. Peeters, xvii (afb. 429), met onderschrift: `Oostmahorn in Vrieslandt een myle van Dockum is een stercke schans, gheleghen aen de Noordtzee, opgheworpen in den iaere i 576 door last van Bertel Entes. Desen Entes (die geen werck maeckte van eenighe Religie) was naer het veroveren vanden Briel door den Grave van Lumey van eenen onghenadighen Zee-Roover gheworden des Gravens Oversten Luytenant, ende naderhandt Collonel van een Regiment Voet-knechten ende Ruyters voor Willem de I Prince van Oranie, die hem naer dry Maenden wederom af-danckte, waerom hy met 't Prince gelt verliep naar Antwerpen, doch raeckte andermael in dienst van den voorghemelden Prins, ende liet sijn leven voor de Stadt Groeninghen, die hy inden Jaere 158o hadde belegert. Inden Jaere 1577 wiert Oostmahorn met meer andere Schansen door den Grave van Rennenbergh ten dienste der Staeten gheslecht; ende dry Jaeren daer na door den Grave van Hohenlohe weder op-ghebouwt'. Waarschijnlijk moet de tekening zo gelezen worden, dat het hoge gebouw, dat ogenschijnlijk in de schans staat, de Holdingastate is ; aan de rand ziet men namelijk niet veel verder weg de kerk van Anjum. Proceskaart uit 1764 door J. Groenewoud, R.A. Leeuwarden (afb. 43o). Geschiedenis De oudst bekende vermelding geldt die als gehucht in de beschrijving van een reis naar Schiermonnikoog door partijen in het geschil over de vraag naar de grens tussen Groningen en Friesland op het wad (W. J. Formsma in Groninger Volksalmanak, 1954, 67 ; M. P. van Buijtenen, De Fries-Groningse grens in Lauwerszee en Wadden, Drachten 1954, 43, 46). Het onderschrift van de 17e-eeuwse prent van Bouttats naar Peeters vermeldt dat de schans in i 576 door Bartold Entesz zou zijn opgeworpen. Andreae vermeldt echter dat hij de naam in i 568 reeds aantrof in verband met een bedreiging door oorlogsschepen van Alva's admiraal Boshuysen. Zij moesten te Kollumerzijl landen om naar Groningen op te trekken, doch werden door tegenwind gedwongen te Harlingen te landen. De Dokkumer watergeus Jan Abels landde in hetzelfde jaar wel te Oostmahorn. Volgens deze bron zou de grietenij zich in een brief van i i juni 157o beklaagd hebben over de hoge onkosten om krijgsvolk te onderhouden en om een borstwering te maken te Oostmahorn, die 6000 gulden kostte. Ook in het voorjaar van 1573 zouden de watergeuzen proviandschepen voor Oostmahorn beroofd hebben; de staten doen daarover hun beklag bij het Hof van Friesland. Ten slotte zou in i 576 de watergeus Barthold Entens voor Oostmahorn geankerd hebben en een schans hebben opgeworpen. Caspar de Robles belegerde deze daarop, overmeesterde haar en zette er Rienck van Dekama op ; de Staten bevalen daarop de grietman de schans te herbouwen op kosten van de grietenijen van Oostergo. Dekama moest zich echter kort daarop weer overgeven aan de tegenpartij onder Doecke van Martena, die de schans slechtte, daar Caspar de Robles deze weer in bezit dreigde te nemen. In 1596 wordt de schans weer `opgemaakt', en dit gaat nog enige malen zo tot het midden van de 17e eeuw. In de 18e eeuw noemt Andreae nog slechts het slaan van een hoofd bij Oostmahorn, wat dan op landskosten komt. In i 760 had het dijksbestuur zich echter reeds tot de staten gewend met verzoek om op 's Lands kosten het zeehoofd, dat door het polderbestuur gemaakt was, te vernieuwen daar het niet van belang was voor de zeedijken. De kaart van Schotanus van 1664 vermeldt de schans en tekent een palissadering. Op de latere uitgaven staat alleen het woord `schans' nog vermeld. In 1819 is in de dijk een kruitkelder gebouwd als voorraadlegering voor de kustbatterij (Wumkes ii , 5 i ). De kelder is nog aanwezig. Ook het Loodswezen had er een station, totdat de scheepvaart naar Groningen door het Eemskanaal werd geleid. Tot de afsluiting van de Lauwerszee heeft de nederzetting dienst gedaan als afvaart voor de bootverbinding met Schiermonnikoog en was er een reddingboot gestationeerd van de K.N.Z.H.R.M. Anjumer-en Lioessenserpolder Banthuis Groot Wobma Geschiedenis Doma-, thans Clemeijnsstate Steenoven Voormalige boerderij aan de Schanserweg Vloertegels ANJUM DIJKSHUIS De Anjumer- en Lioessenserpolder is volgens Schotanus in 1592 ingedijkt. De buitenste dijk heet de Bantdijk naar een plaat die daar lag. Dwars door de polder loopt de Bantweg naar het dijkshuis, dat Banthuis heet. In het bijgebouw staan thans twee herdenkingsplaten; een met opschrift: `In den jare 1864 is dit/gebouw gesticht onder/ beheer van het Polder/bestuur/Pieter Wobma Dijkgraaf/Jan Y. Botma en/Taeke P. Wimstra/Gecommitteerden'. Het dijkshuis, dat een eenvoudig pand onder zadeldak tussen topgevels is, heeft in de voorgevel een stichtingssteen met dezelfde namen en jaartal. De andere steen herinnert aan werkzaamheden aan de dijken in de jaren 1907-1922. Links een gekroond wapen met twee balken en twee klavers. OVERIGE BOERDERIJEN Tegen de zeedijk staat een als woonboerderij gebruikte boerderij van het kop-halsromptype: Groot Wobma Sate (afb. 43 1 -433, 436). In 1511 pacht Ael Wobbama een woning van `Tjepke Smits kinderen' (R.v.A. I, 156). In diezelfde opgave komt een Gabbe Wobbama met zijn zuster voor als rechthebbenden op een rente uit een goed van Mockama bij Ter Home (ib. 157). Hij pacht voorts 67 pondemaat land `binnen Dick', 65 pondemaat `buten Dick' en 8 pondematen `Opden bant' van Syuck Kammingen (ib. 158), waaruit ook eerstgenoemde Ael nog een rente krijgt. Dit zal de grondslag hebben gevormd voor Wobma-sate. In 1584-85 komt Wobbema voor in de decretale verkopingen (Berns 21, III 6, 102). In 1640 was Rienk van Burmania eigenaar en werd de boerderij gehuurd door Piter Jacobs. De naam Wobma duikt eerst weer op als de toenmalige bewoner in I81 i een naam moet opgeven; Knilles Reitses noemt zich dan Wobma. Zijn zoon Piter Knilles Wobma bouwt in 1863 een nieuwe schuur; het voorhuis is in een nokanker '1799' gedateerd en is dus door Knilles Reitses gebouwd, die de boerderij in 1798 verwierf (Iedema 54). Het korte voorhuis heeft een lijkdeur' in de binnengevel en had een blinde voorgevel van een opkamer over de volle breedte. Tegenover de lijkdeur' was een toegang tot de kelder. In 1971 zijn in de voorgevel bijpassende vensters gezet. Ook in de woonkeuken in de hals waren vóór 1971 bedsteden. Aan de Alddijk ligt een in 1872 herbouwde boerderij, die in 1972 door de nieuwe Hollandse eigenaars Clemijnsstate is genoemd. Zij moet volgens Iedema-Keune identiek zijn met Doumastate, in 151 i een 32 pondemaat groot eigengoed (R.v.A. I , 152). Eekhoff en Schotanus geven op deze plaats `Doma'. In I 600 was dit het grootste bedrijf onder Anjum. In 1972 is in de schuur bodemonderzoek gedaan naar bouwsporen, waarbij een bakstenen muur met vier rondbogige gemetselde poortjes aan het licht kwam. Gevonden houtskool en een aantal deels gesinterde bakstenen van 29-32 x 7 cm, geelachtig rood gebakken, geven aan dat hier een steenoven geweest is. De gemetselde poortjes zijn in dit verband uitzonderlijk en kunnen erop wijzen dat de oven geen tijdelijk karakter had. De kadastrale situatie geeft een omgracht klein terrein ten oosten van de tegenwoordige plaats. Mogelijk dat daar de oudste bewoning geweest is en dat men voor de latere boerderij het opgehoogde terrein van de verlaten steenoven in gebruik genomen heeft. Tegenover het voormalige Jouwersma aan de Schanserweg heeft tot 1950 een boerderij gestaan, die volgens de kadastrale minuutkaart van het kop-hals-romptype was. Zij is in 1950 op sloop verkocht en was eigendom van Mevrouw Dijkstra-Sijtsma. Volgens de slopers waren er jaartalankers '1773' aanwezig. Dit is mogelijk, want de boerderij komt niet voor op de kaart van Schotanus-Halma van 1718 en wel op de kaa rt van Eekhoff van 18 53. Bij de sloop is een honderdtal zeldzame 16e-eeuwse tegels gevonden van zeshoekige vorm en Antwerpse makelij, waarvan er 39 in verschillende verzamelingen berusten; het Fries Museum bezit er 14 en 6 fragmenten (afb. 428). Zij worden toegeschreven aan het atelier van de familie Andries onder leiding van Fr. Frans, midden i 6e eeuw (D. Korf in Antiek 1 976, 342-365). De herkomst van de tegels is raadselachtig. Daar slechts zeer vermogende lieden zich in de 16e eeuw vloeren uit majolicategels konden veroorloven, denkt men aan een klooster of een burcht als oorspronkelijke plaats van toepassing. Holdinga State komt dan het meest in aanmerking. Tot nu toe heette het eerst omstreeks 158o gebouwd te zijn, doch het blijkt reeds in 1535 zo te heten (zie Holdinga State). Een direct verband tussen de state en de boerderij is niet Molen de Gans Litteratuur Geschiedenis Het staande werk Het gaande werk ANJUM 269 bekend. De tegels zouden dan mogelijk eerst na afbraak van de state als lapmiddel in de boerderij zijn toegepast. POLDERMOLEN Ten zuiden van Ezumazijl staat in de Kleine Ganzepolder een achtkante molen, een zogeheten boerenmolen genaamd `De Gans'. De molen zou in 185o gebouwd zijn; in ieder geval staat hij op de topografische kaart van circa i 850 en op Eekhoffs kaart uit 1855. De molen is eigendom van de gemeente Oostdongeradeel. Molens van Friesland, i 30; Fries molenboek, i 26. Tijdens de restauratie van 1969-71 werd de zelfzwichting verwijderd en vervangen door het oudhollandse systeem. Vernieuwd werden onder meer de kap, de windpeluw, de vijzel, de vijzelkom en het kruihaspel. De houten as dateert van rond i 960 en de roeden kennelijk van kort na 1945. Bij herstelwerkzaamheden in I98o werden deze roeden vernieuwd en tevens de vang. Het naar binnen hellende onderachtkant is gemetseld van kleine gele baksteen en met de molen gefundeerd op stiepen. Het laag geplaatste ondertafelment rust op een versnijding van het metselwerk en op de binnenbeëindiging van de stiepen. De stiepen lopen in het onderachtkant door en zijn op de buitenhoeken als pilasters te zien. Het ondertafelment is ter plekke van de toegang onderbroken; in het onderachtkant bevindt zich slechts één klein venstertje. Het kleine meskant grenen achtkant is gebouwd `op de middenschreven', het zuiver Friese systeem, en bezit twee bintlagen. Het achtkant en de kap zijn met staande delen gedekt. In de velden tussen de tafelmenten bevindt zich één regel en twee kruisen. De basis van de kap is van eikehout, in de kap bevinden zich geen spanten. Onder de grenen lange spruit als middelbalk bevindt zich de ijzerbalk. Deze laatste loopt aan beide kanten onder de voeghouten door, waar hij ingekeept is ; hij rust op de kruiring en onderbreekt de spantring. De kap is kruibaar op een rondom lopende kruiring; de staart heeft een kruihaspel. Wieksysteem : oudhollands, ter vervanging van zelfzwichting, houten roeden, vlucht 10,69 meter. Restanten van de zelfzwichting zijn nog aanwezig, zoals in de doorboorde houten as ; deze as is aan het peneinde verzwaard met betonblokken. Verder een normale overbrenging. Houten vijzel in een houten vijzelkom. Ee De tamelijk uitgestrekte dorpsterp van Ee is over de gehele oppervlakte bebouwd; op de eerste editie van de Schotanuskaart (1664) wordt deze situatie reeds aangegeven. Rond het centraal op de terp gelegen kerk- en kerkhofterrein loopt de `bovenste' ringweg, die hier wat vierkant van vorm is. Op elk van de vier zijden van het kerkhofterrein komt een haaks daarop gelegen toegangspad uit, een opbouw die in overeenstemming is met de omschrijvingen betreffende de dorpsplattegrond zoals die bekend is uit het i 2e- en 13e-eeuwse Schoutenrecht (Spahr van der Hoek, Undersyk, 78). De verdere opdeling van het terpterrein door middel van enkele paden is minder systematisch en in de percelering zowel op als buiten de terp is een straalsgewijze ordening niet te herkennen. Wel is er een tweede ringweg met een onregelmatig beloop aan de voet van de terp aanwezig. De noordwestelijke en zuidoostelijke toegangsweg tot de kerk vertonen op de gedetailleerde, uit i 7 18 stammende editie van de Schotanuskaart een tamelijk aaneengesloten bebouwingsbeeld, dat waarschijnlijk uit woonhuizen heeft bestaan. Elders op de dorpsterp is ook tegenwoordig het agrarisch element nog wel aanwezig. Ee vormt dan ook een schaars voorbeeld van een groot terpdorp waar nog verscheidene boerderijen in de dorpskom aanwezig zijn. Op de Schotanuskaarten ligt bijna de hele bebouwing binnen de ringweg aan de voet van de terp. Rond i 830 blijkt daarbuiten, aan de doorgaande route naar Metslawier en Engwierum, lintbebouwing te zijn ontstaan. Van recente datum is een woonwijk aan zuidoostelijke zijde van de dorpsterp. Ten zuiden van het dorp liggen aan het Grootdiep de bedrijfsgebouwen van de in 1915 gebouwde coöperatieve zuivelfabriek `Ee en Omstreken' (Spriensma, 18). De fabriek is eind 1977 buiten gebruik gesteld. Op ongeveer een kilometer ten noordoosten van Ee ligt het gehucht Tibma, dat onder de naam Tippencheim in de Fuldalijst uit de tweede hel ft van de achtste eeuw wordt genoemd (Dronke, c. 7, c. 37). Het vormt de enige nederzetting in Oostdongeradeel die in de oudste Fuldalijst vermeld wordt, en is in Noordelijk Oostergo een zeldzaam voorbeeld van een naam waarvan de bijbehorende nederzetting niet met een kerkdorp is verbonden, of zo men wil niet tot een kerkdorp is uitgegroeid. De nederzetting vertoont een merkwaardige structuur en bestaat uit enkele dicht bijeen liggende, nu onbewoonde en in 1896 en volgende jaren deels afgegraven huisterpen en een grotere, wel bewoonde terp. Dit geheel kan worden geïnterpreteerd als de ontwikkelingsfase van de nederzetting waarbij de individuele woonheuvels nog niet aaneengegroeid zijn tot een dorpsterp. Enkele honderden meters ten oosten van Tibma ligt de Oude Terp, een niet bijzonder hoge maar wel zeer uitgestrekte, vrijwel onbebouwde terp. Opvallend is dat deze terp slechts voor een gering deel is afgegraven, hetgeen mogelijk verklaard wordt door het ontbreken van een opvaart naar de terp toe, waarlangs de terpaarde gewoonlijk werd afgevoerd. De bebouwing heeft blijkens het kaartmateriaal nooit 292 Hervormde kerk Litteratuur Bronnen Afbeeldingen Naamheilige Geschiedenis EE KERKELIJKE GEBOUWEN De kerk ligt op een verhoogd kerkhof in het midden van het dorp. De kerk behoort aan de Hervormde gemeente, de toren sedert 1877 aan de burgerlijke gemeente (afb. 447, 45 1-473)- Tegenwoordige Staat II, 24; R.V.A. I, I 6o ; Benef. 165 ; R.V.G.O. I2I ; Van Buijtenen, Achtkarspelen, 34; Keikes, Verleden, 49; Van den Berg, Oostdongeradeel, I2I e.v. Rekeningboek Kerkvoogdij 1731-1964, ter plaatse, uittreksel archiefdienst N.O. Friesland; Rapport omtrent den toestand van den toren te Ee, raadsnotulen Oostdongeradeel 1867, Gem. archief Oostdongeradeel; Acte van aanbesteding en bestek 1867, ib.; Historisch-bouwtechnisch rapport W.J. Berghuis, archief R.D.M.Z. Tekening door J. Stellingwerf in coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 452). Volgens Wumkes (Dorpskroniek I 302) zou K. Sannes de kerk van Ee in 175o getekend hebben; , in de daarbij genoemde Almanak van 1778 komt deze tekening niet voor: uitgave J. Smit, Dit is een seltsaam almanak, Leeuwarden 1973 (Magnus rige nr. I I). Schetsboek Mulder, archief R.D.M.Z. nr. 43. Volgens de naamlijst van Friese priesters (H.s. Van Burmania, P.B. Leeuwarden, geciteerd in R.V.G.O. 121) zou de kerk gewijd zijn aan de H. Jariglulfus, terwijl er een prebende was `ad altare S. Petri'. Aangezien de kerk aan de abdij van Dokkum behoorde, die in 117o door Mariengaarde was overgenomen, zou een Praemonstratenser heilige in aanmerking kunnen komen, in casu abt Jarich, die zalig verklaard is (Fr. von Sales Doyé, Verzeichnis von Heiligen und Seligen, Leipzig 1929, I, 547). Dr. Van Buijtenen (vriendelijke mededeling) suggereert echter dat er een verschrijving heeft plaatsgevonden van de naam S. Gangulfus, die in het noorden ook in Visvliet en Eelde voorkomt en een bij de adel geliefde heilige aanduidde. Volgens een door Van Buijtenen gepubliceerde oorkonde uit 1374 in het archief van Oudmunster, behoorde de kapel van Ee aan de abdij van Dokkum en erkende de abt in dat jaar de jurisdictie van de proost van Oudmunster. Uit de kerkvoogdijrekeningen valt op te maken dat er in 1753 voor 265 gulden aan de kerk vertimmerd is volgens bestek en tekening door Jan Tjebbes. In 1794 is een uitgave van 40o Carolusguldens gedaan aan A. Gruisen voor het orgel, benevens een som aan Jan Yges voor het snijwerk aan de lammersering', waarschijnlijk te lezen als balustrade van het orgelbalkon en aan de vleugels van het orgel. In 1795 is I042 gulden betaald aan Jan Pieter, meester-timmerman. In 1796 zijn twee sommen van tesamen 553 Carolusguldens verworven `ter bouwing van de toren', is boelgoed gehouden van het oude hout van de toren en is 753 gulden uitgegeven wegens werk aan de toren volgens aanbesteding en reparatie. Ook wordt een betaling gedaan voor een tekening van een spits op de toren. In 1806-07 wordt opnieuw een groot bedrag besteed aan de kerk: I 10 Carolusguldens voor hout, kalk en pannen, 4 vrachten duinzand, 335 Carolusguldens arbeidsloon, het `schulpen van een oude kerkbalk' (d.i. overlangs doorzagen) en boelgoed van oud hout en steen. Waarschijnlijk is toen de driezijdige oostelijke sluiting van de kerk gebouwd. In 1867 is 648 gulden besteed aan K. Ozinga te Dokkum voor een nieuwe preekstoel en doophek en 3o gulden voor een ijzeren raam in de kerk en in 1869-71 1 000 gulden als bijdrage voor de nieuwe torenbouw. In 1872-73 zijn er nieuwe pannen op het dak gelegd en nieuwe goten en gootblokken gemaakt. In 1910 zijn een kapgebint en een nieuwe makelaar op 't eind der kerk aangebracht. In 1843 verzocht de raad de architect Th. Romein te Leeuwarden over de toren te rapporteren (Raadsnotulen). Deze had geen tijd en men benaderde op zijn aanraden architect Stoett uit Leeuwarden, die een plan maakte, dat echter niet uitgevoerd werd; in 1867 toen de zaak opnieuw urgent werd, werd dit geraadpleegd. Uit het rapport blijkt dat de oude toren uit baksteen bestond, waarschijnlijk gietwerk vertoonde in de ongeveer één meter zware muren en topgevels had. Volgens de Raadsnotulen ging men de toren van Suameer bezichtigen om die tot voorbeeld te nemen. De kerk van Suameer heeft een kleine ingebouwde toren, die slechts in zoverre met die van Ee overeenkomt, dat ook die half is ingebouwd. Uit het bestek van 1869 voor de nieuwe toren blijkt dat men de klokkestoel uit de oude toren heeft behouden en deze slechts iets verplaatste. De toren is in 1971 met rijkssubsidie gerestaureerd. Volgens de Tegenwoordige Staat, in Beschrijving Materiaal Toren Schip Ingangen en gedichte laagzittende vensters Inwendig Bouwgeschiedenis EE 293 navolging van Schotanus, zou de kerk een koorafscheiding hebben gehad met voorstelling van `mensenhoofden met monnikskappen en ezelsoren'. De kerk bestaat uit een ruim, eertijds overwelfd schip, waarvan de rechte koorsluiting waarschijnlijk in 1 807 door een driezijdige vervangen is. De westgevel is in 1 869 vernieuwd, gelijktijdig met het bouwen van een nieuwe toren. Het oude muurwerk bestaat uit donkerkleurige baksteen, 28,5-29,5 x 9-9,5 cm, 10 lagen 104 cm, in lagen van twee strekken, een kop toegepast en met veel versinterde koppen. Voor de toren is machinale steen gebruikt. Voor de aan de westmuur grenzende stukken noord- en zuidmuur is het oude materiaal opnieuw toegepast. Ook de koorsluiting bestaat uit het oude materiaal, opnieuw toegepast, en enige lagen rode steen van 28-29 x 7-7,5 cm, waarmede ook de oude ingangen dichtgezet zijn. Op de plaats waar men de oude oostelijke hoeken kan verwachten lagen op het kerkhof tot voor kort zwerfkeien met specieresten; thans ligt één van deze aan de zuidzijde op het kerkhof. In de toren is de oude klokkestoel opnieuw toegepast; deze heeft de vorm van een hoge afgeknotte piramide en is aan de onderzijde ingekort. De telmerken wijzen op de 17e eeuw; waarschijnlijk is de klokkestoel gemaakt toen de klok van 1 642 werd opgehangen. De muren, waarvan de dikte omstreeks een meter bedraagt, hebben naar aan de noordzijde duidelijk te zien is, op regelmatige afstanden telkens twee smalle flauw spitsbogige vensters bevat (afb. 451, 453). Het meest oostelijke, niet gedichte venster vertoont een rechthoekig profiel, met een kraal in de hoek. Aan het andere nog aanwezige venster is de moet van de kraal nog duidelijk te zien; als dorpel is na inkorting een plaat rode Bremersteen opnieuw toegepast met profiel en vierkante uitholling, een voormalige altaarsteen dus. Eén laag boven de toppen van deze vensters loopt een rij consoles, samengesteld uit staande bakstenen, in welks benedenste hel ft vóór het bakken der stenen diverse maskers zijn geboetseerd (afb. 456). Op de voorzijde van de bovenste helft is dikwijls nog een ornament aangebracht. De maskerstenen dragen vierkante profielstenen van diverse vormen. Daarboven zijn enige lagen jonger metselwerk. Ook aan de zuidzijde is de consoleserie te vinden, zij het verstoord door toppen van aldaar ingehakte brede vensters, die spitsbogig gesloten zijn, met uitzondering van het vierde van het westen gerekend, dat jonger is en rondbogig gesloten. Deze vensters vervangen de oorspronkelijke, die tegenover die in de noordmuur hebben gestaan. Men kan sporen vinden ten westen van het eerste, in de dam tussen het tweede en derde en ten oosten van het laatste jongere venster. In de bremerstenen dorpels van het eerste, derde en vijfde en in de bakstenen dorpel van het tweede venster zijn aanzetten van montants te zien. Beneden het eerste gedichte venster aan de zuidzijde is in de laatgotische periode een segmentbogig gedekte ingang aangebracht binnen een geprofileerde spitsboog; het geheel staat in een uitgemetseld veld. Onder het tweede venster zuidzijde is de boog te zien van de oorspronkelijk brede rondbogige ingang; op dezelfde plaats aan de noordgevel vindt men een soortgelijke moet. Ten oosten van het derde paar gedichte vensters in de noordgevel is een gedichte rondbogige doorgang te zien; op de overeenkomstige plaats aan de zuidgevel is deze dichting eveneens te zien. Ten slotte is in de noordmuur onder het eerste gedichte venster een klein gedicht rondbogig venster laag bij het maaiveld te zien. In de oostelijke sluitmuur is een inwendig gedichte ingang, die gelijktijdig met die muur is aangebracht. De kerk wordt thans gedekt door een gedrukt houten tongewelf op een brede kooflijst. In 1886 was volgens een aantekening van architect Ad. Mulder het gewelf reeds blauw en de balken zwart geverfd met witte biezen. De trekbalken hebben eenvoudig geprofileerde sleutelstukken; alleen een der meest oostelijke sleutelstukken is nog gotisch geprofileerd. In de muren zijn sporen te zien van de opleggingen van vier brede gewelven. De nog geopende vensters in de noordmuur vertonen in de koppen een kraal in de rechthoekig verdiepte omlijsting. De kap is laatgotisch, behoudens het gedeelte boven de nieuwe oostelijke sluiting. De negen meter brede, eenbeukige kerk is blijkens aanwijzingen in het inwendige overwelfd geweest in vier brede vakken, waarin telkens twee flauw spitsbogige vensters stonden, omlijst met kraalprofiel aan binnen- en buitenzijde. Deze indeling plaatst de kerk van Ee in de romano-gotische serie kerken, waarvan Groningerland er een aantal bewaard heeft. De kerk kan daarmede in het tweede kwart van de 13e eeuw gebouwd zijn. Aangezien de kerk in de 14e eeuw stellig, en waarschijnlijk reeds eerder, aan de Epitaaf Vertaling EE 295 In de laatste travee van de noordwand tegen de aanzet van de jongere koorsluiting is een epitaaf bevestigd van zwart marmer in wit albasten lijst voor Snelliger Meckama, gestorven 1627 (afb. 461). Het aedicula-vormig epitaaf wordt geflankeerd door putti wijzend op een omgekeerde flambouw en een urn. In het midden groot Latijns opschrift door H.A. Gerrizma. Dit opschrift luidt als volgt: `ANNO I 627 EPITAPHIUM NOBILISSIMI IUVENIS VIRI D.S. SNELLIGER A MEKHAMA ELECTI A DEO OPT MAX QUOD APRECOR AMICI SUI INTIMI XV CAL DECEMB MDCXXV DURE TENOR FATI NULLO DISCRIMINE FORTEM MEKHAMA CEU LASSUM NESTOR A FALCE METIS EHEU IAM CECIDIT PHRISIORUM GLORIA PRIMUS FLOSQ IUVENTUTIS NOBILITATIS HONOS GRANDIA PROMITITEBAT ENIM INDOLE (CREDO) SUPERSTES LAUDIBUS ILLUSTRES VEL SUPERASSET AVOS PRHISIA MOESTA GEMIT TECUM TUA REGNA CUPIDO TESTES FLENT IUVENUM VIRGINEIQ CHORI GALLIA QUEM TENUIT QUEM BIS BRITANNUS ET INDE FEBRE VENENOSA CORDE LATENTE REDIT QUEM STYGA CREDIDERANT ANNIS TERRERE CHARONTIS CYMBAM SED DIC QUIS FATA MOVERE POTEST SI GENUS ET PIETAS HEBE IUNONIA RERUM EXPERIENTIA OPES CULTA MINERVA VENUS INGENIUM VIRTUS SAEVARUM STAMINA RETRO PARCARUM SISTANT NON MORITURUS ERAT SNELLIGER AN CITIOR DEBEBAT ABIRE COAEVIS DIVINUM CERNIS NOMEN UT OMEN HABET SI QUIS ABIT CUIUS FERIT ALTUM FAMA BOOTEN ATQUE DEI EMPYRIO MENS SEDET ALTA THRONO LUGENS ET MOESTUS SCRIBEBAT H. A. GERRIZMA.' `Het jaar 1627 Grafschrift ter ere van de weledelgeboren heer Snelliger van Mekhama, zijn innigste vriend, uitverkoren door de algoede en almachtige God, zoals ik bid, 17 november 1625. Hardvochtige gang van het noodlot, gij velt met uw sikkel zonder enig onderscheid de wakkere Mekhama als was hij een vermoeide Nestor. Ach, gevallen is nu de roem der Friezen en de eerste bloem der jeugd, het sieraad van de adel. Want door zijn aanleg was hij veelbelovend. Was hij in leven gebleven, dan zou hij (geloof ik) zelfs zijn vermaarde voorvaderen in roem overtroffen hebben. Het bedroefde Friesland klaagt; met U, Cupido, treurt Uw rijk. Scharen van jonge mannen en jonge meisjes, hiervan getuigen, bewenen hem, die zich in Frankrijk ophield en tweemaal in Engeland en van daar terugkeerde, terwijl een venijnige koorts zich schuil hield onder zijn leden. Men had gemeend dat hij de Styx (en) Charons boot door zijn (jonge) jaren zou afschrikken, maar zeg, wie vermag de lotsbeschikkingen te keren? Indien afkomst en vroomheid, jeugdige leeftijd, ervaring, rijkdom, wetenschapsbeoefening, liefde, verstand en dapperheid de draden van de grimmige Schikgodinnen konden omkeren, zou hij niet gestorven zijn. Moest gij, Snelliger, sneller heengaan dan Uw leeftijdgenoten? 296 Zerken Rouwborden EE Ziet gij hoe zijn naam een goddelijk voorteken inhoudt? Als iemand heengaat, wiens roem reikt tot de hoge sterren en wiens ziel hoog op een troon zetelt in het lichtrijk van God. Treurend en bedroefd geschreven door H. A. GERRIZMA.' (Naar Hermeneus, xxix, 1 95 8, blz. 17, 18, met wijzigingen in regel 5 en I o van de hand van prof. dr. G. M. Bartelink). Onderaan het epitaaf staan de stamwapens Meckama, Starkenborg, Unia, Juckama, Howarda, Bolta, Terborch en Lougen (portret van Sn. Meckama in Fries Museum). Een zuster van Snelliger was Ebel van Meckama, gehuwd met Frans van Humalda en begraven in de grafkelder in dezelfde kerk. Twee trapeziumvormige roodzandstenen voormalige altaarstenen met vijf kruisjes in het oostelijk deel van de kerk. Tegenover de preekstoel trapeziumvormige roodzandstenen zerk met opschrift: `In t jaer ons heré Mccccxciv des woensdach na heilighe ... ge dach do starf Teet Humald bijdd... siele.' Wapen: pelikaan met jongen, waarboven helmteken en afhangende koorden met kwasten. In de hoeken de evangelistensymbolen (afb. 460). Zerk waarop in het midden een wapencartouche is gehakt met in de lijst slanke figuren verbonden door dunne bloemslingers. Op de hoeken medaillons met afgehakte alliantiewapens. Tekst: `Ao... dé. decembris sterf / dé edel en eervest Frans Abinga vá Humalda/Ao 1559 dé 17 aprilis sterf die/eerbare juffrou Anna vá Feytsma syn wijf (afb. 468). Oostelijk van de preekstoel zerk met renaissance-ornament. Beschadigde alliantiewapens onder een boog; aan weerszijden Spes en Fides en bekroond door Caritas. Beneden een cartouche met afgesleten memorie. Randschrift: `Ao 1560 den 3 aprilis sterf die deugsame juffrouw Bets v5 Humalda 22 jaer oldt Botto Herbranda Wijf' (afb. 464). - Voor de preekstoel grote zerk met in de hoeken alliantiewapens. Opschrift: `Ao 1608 den 20 octobris sturf de eedele eerentrycke juffrouw Tiemck van Osinga de huisfrou van joncker Frans van Humalda en is hier begraven. Anno 1642 den 26 May sturf de eedele Juffer Tiemck van Humalda dochter van Jr. Frans van Humalda out 34 jaer en leit hier begraven'. In ovaal cartouche van beslagwerk alliantiewapens : Humalda en onbekend. De steen is in 1 763 behakt met de namen van Lisbert Reitses Iepma en Jacob Ypes Humalda en in 1823 van Jacob Ypes Humalda. In het oosten van de kerk grote zerk, deksteen van een grafkelder. De steen is fraai behakt met een aedicula, waarin alliantiewapens Humalda-Meckama. In de top een Caritasfiguur, aan weerszijden Spes (vernield) en Fides met kruis (afb. 470). De alliantiewapens links boven en rechts beneden zijn onbeschadigd. Randschrift: `Anno 1621 de 3 augusti sterf de Ed. Erentfeste Jr. (Francisc)us vá (Humalda) Nassauische Regiments hopman oud 41 jaer Anno 1662 den 3 Ianr ... vrouw Ebel [van Meckama Huisvr. des Hooged. Ge ... ga van] Humalda alt int 74 jaer' (voor hen ook rouwborden, zie beneden). In het midden alliantiewapen waaronder in cartouche het gedicht: `Quam mihi dum vixi requiem fortuna negavit/Hac ego nunc saltem post mea fata fruor/Inveni portum, spes et fortuna valeto/Spiritus aethereae gaudia lucis habet'. Hetgeen vertaald wil zeggen: `Ten slotte geniet ik nu na al mijn wederwaardigheden de rust, welke het lot mij in het leven onthield. De haven heb ik bereikt. Vaarwel, hoop en fortuin, mijn geest kent de vreugden van het hemelse licht'. Voor de preekstoel zerk met randschrift : `Anno 1624 den 15 decembris sturf die eedele Eerzame Juffrou Tet van Emingha huisfrou van Lieuwe van Wytsma en leit al hier begraven. Ao 1619 den 4 dec. sturf den eedele erntphest J Lieuwe van Wytsma en leit begraven 't Loeven in Brabant in die Minnebroeders kercke'. In de hoeken alliantiewapens in rolwerkcartouches. Oostelijker ligt een zerk voor Offke van Bauwema (overl. 3 juli ..., xvIIA) met alliantiewapens in rolwerkcartouches. Voorts vele 17e- en 18e-eeuwse zerken met in de hoeken leeftijdskoppen en behoudens de namen van de begravenen rijmen over leven, dood en opstanding. Negen ruitvormige rouwborden voor: `Vrou Catharina van Hottinga anders Humalda obiit den 16 Jan 1615' (afb. 462) ; `Jr. Ofke van Wytsma Obiit 21 september 1651' (afb. 463); Baar Psalmborden Zilver Klok Voormalige school Pastorie Omgong 4-5 (Omgang) Omgong II Omgong 7-8 Lytse Loane (Kleine Laan) EE 'Iu Byuck van Bauwema Obiit den 21 september 1652' (afb. 465); 'Jr. Gerardus van Wytsma Obiit den 14 oct.(?) 1652' (afb. 466); 'Iu Thecla a Witsma Obiit 18 juni 1653' (afb. 467); 'Jr. L. van Wytsma Obiit den 28 april 1655' (afb. 469); 'Vrouw Ebel van Meckema Obiit den 3 Jan. 1662' (afb. 471); 'Jonr, Siuck Abinga van Humalda Obiit den 19 april 1679' (afb. 472); 'Juff. Remcke van Hymalda overlen den 26 mei 1685' (afb. 473). Volgens het schoolmeestersboekje zou er een baar geweest zijn die voor en achter was beschilderd met het gekoppelde wapen van Aebinga van Humalda envan Meckama, XVII. Vier gezangborden met de evangelisten in de bekroning. Avondmaalsbeker, 14,2 em hoog, diam. 10,5 cm. In de voet gegraveerd: 'Die beker des Avontmaels van die kerke tot Ee'. Merken: Dokkum D van 1655, meesterteken van Paulus Sakes. Zie Voet, I 14. Doopbekken met geschulpte rand. Op de voorzijde is gegraveerd: 'E gremio Ecclesiae quae est in pago Ee'. Op de achterzijde: 'J. Beilanus pastor. Tjepke Alberts afgaande Minne Brinks aanblijvende Mintje Geerts nieuwverkorene ouderlingen Tjerk Tjommes afgaande Minne Jansz aanblijvende Klaas Jans nieuwverkorene Diakenen'. Merken: Leeuwarden groot keur, jaarletter gekroonde A van 1778, meesterteken van Hendrik Dauw. Zie Voet, 504. De klok van 1642, diam. I 12 em, is in 1943 opgeeist; het opschrift luidde: 'Int jaer onses heeren MDCXLII heeft mij Jacob Noteman in Leeuwarden gegoten voor t dorp Ee. jr. Sjuck Abinga van Humalda, Ds. Bartholdus Huysmannus Eccelesiasticus Thomas Crabb, Lieuwe Rypama, Douwe Tziaerds. Ick luyd de Luyden aen haer werck/Ick nood de Christenen tot Gods Kerck/Ick Brom de Frueght en Drofenis uut/Ick luyd noyt of ick wordt geluydt'. (Ontkenning van de legende, dat een klok spontaan zou gaan luiden bij aankomst van relieken). De schoolmeester (H.S. uit 1857 in P.B.) weet te melden dat aan het kerkhof een voormalige bierbrouwerij in 1830 werd aangekocht om als school te dienen en daarna tweemaal vergroot werd, het laatst in 1856. In de achtergevel van de pastorie staat een stichtingssteen met opschrift: 'Twee Eelkes hebben hier den eerste steen gelegd, de starn van Meindersma mogt beiden 't aanzien geven. Maak op den levensweg 0 Heer hunne paden regt en schenk dees kerk gemeente een u getrouwen knecht die haar bestendig sticht door voorbeeld leer en leven. 1834'. (vgl. Tibsterweg 1-3). BEBOUWING IN HET DORP Direct ten oosten van de kerk staat op de hoek met de 'Haven' geheten straat een pand onder zadeldak met aan de noordzijde een aankapping ; de westelijke topgevel was in ankers '1634' gedateerd en had aan de voet van de geveltop een bakstenen fries met vlechtwerk (afb. 477). Deze gevel met aangrenzend gedeelte is kort na 1965 vernieuwd. De topgevel was doorbroken door een turfluik; bij die gelegenheid zal ook de aanbouw onder aankapping ontstaan zijn, aangezien vlechtingen langs de gevelkanten daar gewijzigd waren. Noordelijk daarvan staat een pand met ingang in het midden, en aan weerszijden opkamers aan de voorzijde boven een hoge kelder, die vensters aan de voorgevel hebben. Het pand dateert na 1830, daar het niet op de kadastrale minuut voorkomt (afb. 475). Aan de westzijde van de omgang staat een boerderij uit omstreeks 1860, met dwars gebouwd voorhuis onder schilddak met twee hoekschoorstenen en stenen kapel boven de ingang in het midden (afb. 476). De kadastrale minuut geeft hier nog een boerderij met een kort vooreind. Aan de zuidoostzijde van de kerk staat in de dorpskom een grote boerderij van het kop-hals-romptype. De achtergevel van de schuur is versierd met pilasters, evenals Tibsterwei 1-3, doch hier met lijstkapitelen. In ankers is het bouwjaar 1815 aangegeven (afb. 481-483). Ten zuiden van de kerk is een buurtje, dat vanouds uit dicht opeen gebouwde panden bestond, die merendeels een zadeldak tussen topgevels hadden (afb. 474, 480) en waarschijnlijk omstreeks 1800 gebouwd zijn. Een zijgevel, Lytse Loane 7, is door middel van ankers gedateerd '18 I 8'. Ook aan de randwegen van het dorp vindt men overwegend dit type woningen, soms 300 EE voorzien van een brede opbouw midden voor de langsgevel (afb. 479). De door Ids Uniastrjitte 22 Wiersma getekende herberg is waarschijnlijk het nog bestaande café Woudstra aan de (Uniastraat) Uniastraat 22, al is de voorbouw verdwenen (afb. 486). Uniastrjitte 13 Nog vrij gaaf is het pand tussen topgevels Uniastraat 13. Achterwei 25 Aan de Achterweg staat een kleinere boerenwoning, waarschijnlijk ontstaan uit een (Achterweg) gardenierswoning. De topgevel aan de zuidzijde met zeer kleine ontluchtingsopeningen is later van een ingang voorzien. Achterwei 23 Noordelijk daarvan staat een kleine stelphoeve, een gardeniershuis met dwars gebouwd Achterwei 21 voorhuis aan de zuidzijde en op nr. 19 een kleine kop-hals-rompboerderij evenwijdig Achterwei 19 aan de weg. Tegen de terphelling staat een stelphoeve, die in de achtergevel, aan de Achterweg, in ankers '1818' is gedateerd. Focke Sjoerdsstrjitte 9 In het langgerekte gebouwtje is een museum van het vlas ondergebracht; het zou een (Focke Sjoerdsstraat) zogenaamd braakhok geweest zijn (voor het braken van vlas). VOORMALIGE INDUSTRIEMOLEN Volgens de lijst van niet rendabele en af te breken molens uit 1639, opgesteld in opdracht van de Friese Staten, moest de molen te Ee verdwijnen. Op de kaarten van Schotanus uit 1664 en 1718 komt echter toch een molen te Ee voor. Ook geschreven bronnen uit 1650 en 1687 vermelden hier een molen. Het eigendomsrecht van de molen is in de I 8e en 19e eeuw te volgen. In 1809 stonden te Ee echter vier windmolens : twee koren- en tevens pelmolens en twee zaagmolens. Kennelijk zijn tussen 1842 en 1855 de zaagmolens en één van de korenmolens gesloopt. Volgens de lijst van molens in Oostdongeradeel uit 1855 en volgens Eekhoffs kaart uit datzelfde jaar stonden er toen in deze gemeente nog slechts drie molens, waarvan één te Ee. De laatste korenmolen te Ee, een achtkant met stelling op een gemetselde hoge voet, verbrandde op 3 september 1962. Blijkens een foto (afb. 484) had de molen rond 1900 gepotdekselde delen aan de voet. Deze zijn later vervangen door een gemetselde voet met behoud van het achtkant; ook maakte het oudhollandse wieksysteem plaats voor zelfzwichting (afb. 485). Litteratuur Wijnja, Windmolens, i.v. Ee; Keune, Molens, 31-32, afb. p. 28, tijdens de brand; Molens van Friesland, 31. OVERIGE TERPEN EN DE BEBOUWING DAAROP Tibma Ten noordoosten van Ee ligt de beschermde terp Tibma (afb. 444, 445), waar de wegen vanouds omheen voerden. Volgens Schotanus lag er een vogelkooi op Tibma. Fellingsreed Van Tibma zuidoostelijk loopt de Fellingsreed, mogelijk genoemd naar hoge bouwlanden, (Vellingsweg) die slechts licht geploegd behoeven te worden. De weg voert langs een aantal terpen en Roersma State boerderijen op omgrachte terreinen, waarvan de eerste, Roersma State, op de kaart van Halbertsma een stinswier naast het bebouwde terrein had. Wygara State Ook bij Wygara geeft Halbertsma een stinswier. De boerderij van het kop-hals-romptype is in 1848 herbouwd, blijkens de stichtingssteen in de achtergevel: ` 1848/den 24 mei is Hier/den eersten steen gelegd/door/Willem Idses/Idsardi'. Oude Terp Ten oosten van Tibma ligt de beschermde terp Oude Terp, die in de 7e eeuw ontstaan kan zijn en tegen welks noordflank Obbema State ligt (afb. 442, 443). De Schoolmeester meldt dat de Oude Terp toen (18S7) bebouwd werd. Geschiedenis In de 16e eeuw is Obbema bezet door Saksische troepen; Poppe Obbema kwam bij de belegering van Mockema-stins om (Tegenwoordige Staat II, 213). In de loop van die eeuw kwam het huis in handen van de Wijtsma's, die katholiek gebleven waren. Lieuwe Wijtsma en Tet van Eminga gingen daarom in 1580 in ballingschap. Na hun terugkeer vertoefden ze ook veel in hun stadshuis te Dokkum. Tet is begraven in de kerk van Ee, Lieuwe te Leuven (zie `Zerken, Herv. Kerk'). Hun zoon huwde in i 599 Biuck van Bawema. Na hun dood in 1 652 zou het slot aan een zoon komen, die echter inmiddels overleden was, waardoor de dochter Maria Clara het huis in koop moest verwerven van haar schoonzuster. De omschrijving luidt dan: `het stins, toom, huysinge, schuyr, schipen wagenhuys, watermolen, zingel, gracht, zingelopreed en tuyn' (Berns 55, M 3 f 207). Maria Clara verkocht in 1677 `Obma State te Outterp' met `de adellijke stins' aan Tierck Hendricks, burger te Leeuwarden, onder beding dat de graven in de kerk die tot de state behoorden in haar eigendom zouden blijven. De kaart van Schotanus-Halma geeft Humalda Geschiedenis Overige terpen Het Hoog Medhuizen Mockema EE met de plattegrondvorm op de kadastrale minuutkaart, waar een normale kop-halsrompboerderij wordt getekend, lijkt het aannemelijk dat de schuur sindsdien aanmerkelijk was verkleind, waarbij ook de indeling van het halsgedeelte geweld was aangedaan. Ten noorden van Ee ligt de beschermde terp Humalda. Van Hessel Humalda is bekend, dat hij met Botte Jarla voor 1440 'mit herra helperim' gestreden heeft op de mieden van het Klooster Sion om de eer van een medestander (Sipma I, 79). In 1453 komt een Buwe Humalda voor, die zegelt voor Gerk Herbranda (lb. II, 34). In 1488 is 'Hessel Humalda huys toe Ee' het toneel van een strijd tussen Sydts Bottinga's knechten en Gabbe Jaerla, die daar het leven laat (Tegenwoordige Staat II, 2I 2). Hessel werd dan ook gedwongen vrede te sluiten met de stad Groningen (Pax Groningana, 49). Zijn dochter Beyts huwde eerst met Jarich van Popma en na diens dood met Siverdt van Aebinga. Haar zoon uit het eerste huwelijk en haar tweede echtgenoot worden in 15I I genoemd als eigenaars van I 14 pondemaat grond en 3 steden in de Buren (R.V.A. I, 163). Een zoon van Siverdt, Frans Aebinga van Humalda, woonde er tot zijn dood in 1557. Zijn dochter Geel en Frans Canter worden in 1567 alsbewonersgenoemd(Berns 18, YY;Quaklappen,7,3II);in1580is dathaar broeder Sjuck. 'Sjuck Humalda heerschap' was van 1582tot 1586 grietman over Oostdongeradeel; in 1580 neemt hij het zilverwerk van de kerk in bewaring (R.V.G.O. 122). Zijn zoon Frans was in 1614 hopman van een Fries regiment (Berns 55, M I, 197); hij overleed v66r 1623. Zijn weduwe Ebel van Meckema woonde in 1648 nog te Ee. Haar zoon Siuck Aebinga van Humalda woont in 1670 te Ee (Berns 55, M 5,16) en was onder meer curator van de Hoogeschool te Franeker. Het stemkohier van 1698 geeft Frans Binnert Glins van Aebinga van Humalda als eigenaar: in 1728 was dit Petrus Bergsma, die er ook woonde en het goed in 1710 gekocht had van Erens Binnert (Berns 55, M 8, f57). Er wordt daarbij niet van een herenhuizing gesproken. Hij was op Bergwegen onder Engwierum geboren, was fiscaal van Oostdongeradeel en woonde te Dokkum, waar hij later ook notariswas. Uit de tekst van de Tegenwoordige Staat is niet duidelijk of het huis toen nog bestond. De kaart van Schotanus-Halma geeft nog wel een herenhuizing op Humalda. Oostelijk van het terrein ligt thans een 1ge-eeuwse boerderij van het kophals- romptype, Klein Humalda. Aan de Groenweg dicht bij Oostrum liggen drie verhoogde woonplaatsen uit de I 2e-I 3e eeuw. Aan de Groot Schaapweg ligt een verhoogde woonplaats die uit de 5e-7e eeuw kan dateren. Een even oude woonplaats is de terp 't Hoog, dicht bij het Dokkumerdiep ten zuiden van de voorgaande. Andreae meldt dat het huis 'het Hoog' een zeer grote kelder had en op omgracht terrein stond. Halbertsma geeft nog terpen aan te Klein Medhuizen en zuidelijk daarvan, waar Eekhoff de naam Hayema plaatst. Voorts twee stinswieren, eenbij Groot Medhuizen en een bij Holdinga. OVERIGE STATES Aan de weg naar Metslawier liggen enige boerderijen bij elkaar. Hier ook lag de state Mockema, een van de huizen van het geslacht van die naam. Op genealogische gronden kan men aannemen dat Taecke Mockema hier in 1470 gewoond zal hebben: zijn weduwe hertrouwde namelijk Taecke van Helbada, die zich daarna Mockema noemde. Diens zoons Popcke en Gerbrandt moesten wegens anti-Saksische gezindheid een beleg van het huis verduren, dat met de slechting daarvan eindigde (Worp van Thabor v, 40). In 151I bestonden de landerijen uit 96 pondemaat. Het huis blijkt hersteld te zijn en werd in 1578 bewoond door Taecke van Mockema (Reg. Personele impositie). Het vererfde op een broer Sieds. In 1640 behoort het eigendom aan Sicco van Grovestins en de kinderen van Idsard van Burmania (stemkohier) en kort voor 1700 aan Ernst Mockema van Harinxma. In 1700 verkocht hij de state 'met 't oud stins' aan de bewoners, Jacob Mackes en echtgenote (Berns SSM 7 f7I). Het stins stond waarschijnlijk op de vermelde stinswier. In de verkoopakte wordt ook vermeld dat Ernst het gestoelte in de kerk van de stad Dokkum, Mockema-gestoelte genaamd, aan zich hield. Op de kaart van Schotanus staat reeds een boerderij ter plaatse. Thans staat er op het terrein noordelijk van Mockema een boerderij van het kop-halsromptype uit 184I, blijkens ankers in de achtergevel en een stichtingssteen in de EE 303 voorgevel met opschrift: `den 3 april 1 841 werd door Pieter/en Douwe Fetzes Meindersma/ de eerste steen gelegd./De tijd vergrijst het licht verdwijnt/Ook dit verblijf valt eens in puin/Uw oog zie dus naar 's hemels kring/Bewoon dit huis als vreemdeling'. De achterste travee bevat een huishoudkelder. De vensters en de toegangsdeur in de hals hebben alle een licht gebogen strek en in 1965 waren er nog blinden met een sierrand aan de bovenzijde. Op de schuur staan uileborden met paardjes. De zijgevels van de schuur zijn in 1923 uitgelegd. Op het achterste erf, oostelijk van het Mockema-terrein, staat een boerderij van het kop-hals-romptype, die in 1907 geheel is herbouwd door de familie Meindersma: `De eerste steen gelegd/door P. Fetzes Meindersma/31 Julij 1907'. OVERIGE BOERDERIJEN Old Holdinga Noordelijk van Groot Medhuizen aan de weg naar Metslawier ligt Holdinga. In 151 I was dit een pachtboerderij van Wilke Holdinga, waar Hidde Holdinga woonde (R.v.A. I, 162). In 1640 heet het goed in het stemkohier Old Holdinga; het wordt in 1643 door Doedt gelegateerd aan haar zoon Wilcke Holdinga thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg (fam.-archief Schwartzenberg, R.A. Leeuwarden, portef. v, rood). Later stond er een grote 19e-eeuwse boerderij met dwars voorhuis, waarbij geen land meer behoorde en die tot woonboerderij was verbouwd. In 1980 is zij echter door brand vernield (afb. 492). Hayema Deze naam komt mogelijk in 15 I I voor, wanneer vermeld wordt dat Tjerk Haijna kloostereigendom van Weerd pacht. In 1582 komt zij voor in de Weesboeken (Berns 54 J I, 181) en ook later wordt de boerderij als pachtboerderij genoemd. De plaats is thans onbehuisd. Voormalig Tyaarda Te Medhuizen moet ook nog een Tyaarda-sate gestaan hebben, die in 1600 door Eesck Mockema verhuurd werd en die een huis, een schuur en een hooiberg bevatte (Berns 54 J 2, 523). Dit zal de plaats zijn van de rond 150o genoemde state, waar Hybbo Tyaerda woonde, die de zoen met Groningen van 1491 ondertekende. In 1511 wordt deze state opgegeven als eigendom van Pybe en verpacht aan Sypke Tiaerden. Het goed was 66 1/2 pondemaat groot. Voormalig Wattema Ook in 1491 worden genoemd Hessel en Rydske Wattema, `gebroeders en hoeffalingen toe Ee'. In 1511 bezit Jeltie Wattema met haar kinderen 25 pondemaat land, die in 1578 nog voorkomen als Wattingha (Personele impositie). De Wattinga's woonden toen reeds in Kollum. In 1597 komen Riverdt en Rinnert Petersz voor die `Toe Watma' heten (Berns 54 J 2, 75 en 113), naar de plaats waar zij wonen. De kaarten van Schotanus en Eekhoff kennen geen Watma onder Ee. In de Tioegen In 1511 pachtten Wyttie en Alle `in de Tioegen' respectievelijk 20 en 73 pondemaat land. Bij verkopingen van Ripema State in de Tioegen in 1677 en 1692 wordt melding gemaakt van een singel, gracht, poort en homei. In 1640 en gedurende de gehele 17e eeuw is de boerderij bezit van het geslacht Rijpma. De Tioegen duidt op de oever, in dit geval van het Dokkumerdiep, waar het goed van die naam nog ligt. Aebinga Aan de weg naar Metslawier tegenover de Groeneweg ligt de grote kop-hals-rompboerderij, door Eekhoff Aebinga State genoemd (afb. 487-488). Geschiedenis In het Register van Aanbreng komt Aebinga niet voor. In 1640 behoort het aan Ebel van Meckama, weduwe van Frans van Humalda; zij gebruikt de sate zelf. In 1698 woont er een meier op. In 1728 is de sate eigendom van Regnerus van Wijckel. Boerderij De voorgevel van het binhus heeft een groot venster in de top, zoals gebruikelijk rond 1800 in deze streek. De jaartalankers noemen 1805 als bouwjaar. De `binnengevel' had aanvankelijk slechts de 'bruids- en lijk'-deur; deze is thans in een venster gewijzigd. Tibsterweg 1 3 Boerderij van het kop-hals-romptype met pilasters met Ionische kapitelen tegen de - achtergevel, die door ankers 1796 is gedateerd (afb. 448, 449, 489-49 1). Het binhiis draagt een stichtingssteen in de voorgevel: `In den Jaare i8 hondert men/Vier Laagen Douwe en Fetse/Eelkes Den eersten Steen Alhier'; in de top een jaartalsteen 1796. De `buitengevel' van het binhus is in het midden van de 19e eeuw vernieuwd. Een opkamer tegen de `binnengevel' vervangt thans de bedsteden boven een huishoudkeldertje. 31 7 Engwierum Op de Schotanuskaart van de grietenij staat aangegeven dat Engwierum tegen de zeedijk van het Dokkumer Grootdiep is gelegen; de dijk loopt langs de zuidzijde van het dorp. Op kaarten van jongere datum en ook in de huidige landschappelijke situatie is het dijktracé aldaar niet meer waarneembaar; ten westen en ten oosten van het dorp is het dijklichaam nog wel aanwezig. De mogelijkheid bestaat dat de dijk ter plaatse van de dorpskom is geslecht na de aanleg van de Dokkumer Nieuwe Zijlen in 1729. Door deze aanleg stond het Dokkumer Grootdiep niet meer in open verbinding met de Lauwerszee, waarmee de dijken langs het Grootdiep van minder betekenis werden. De Schotanuskaart geeft tevens een bebouwde kom van geringe omvang aan. Volgens de Tegenwoordige Staat (2 I I) breidde het dorp zich in de loop van de 18e eeuw uit door de `grootheid der aangespoelde landen'. Bedoeld worden hier de ten zuiden van het dorp bedijkte landen langs het Grootdiep en de bedijking van de aangeslibde gronden in de Lauwerszee, respectievelijk in 1 729 en 1 752 tot stand gekomen. De uitbreiding heeft wat betreft de vestiging van agrarische bedrijven vooral buiten de dorpskom plaatsgevonden, waarbij de boerderijen aan de binnenzijde van de oude zeedijk werden gebouwd. Een geringe concentratie van deze bedrijven bevindt zich onder de naam Nieuwland ten noordoosten van het dorp. De dorpskom is in het begin van de vorige eeuw nog van bescheiden omvang, zoals het kadastrale minuutplan laat zien; daarbij is de bebouwing voornamelijk gelegen aan twee van de drie naar het kerkhof lopende paden. Behoudens het vrij regelmatige beloop van deze paden van de flank van de terp naar de kerk toe is in de overige aanleg weinig systematiek te bespeuren. Op het gedetailleerde kadastrale minuutplan valt aan de hand van het wegenbeloop en enkele perceelsgrenzen een min of meer rechthoekig terpterrein te herkennen. Een dergelijke vorm, alsook de geringe hoogte van de woonheuvel mogen kenmerkend worden genoemd voor de `wier'-dorpen in Noordelijk Oostergo. Ten westen van de kerk vormen enkele percelen tesamen een kavel die het tracé van de voormalige zeedijk en van de weg daar naar toe hebben beïnvloed. Waarschijnlijk betreft het hier de kavel waarop de uit de 15e en 16e eeuw bekende state Dodinga was gelegen. De naam Dodinga wordt door Schotanus en Eekhoff aan de westzijde van het dorp vermeld. Omstreeks 1830 was de dorpsbebouwing nog vrijwel uitsluitend aan de noord- en aan de zuidzijde van de kerk gelegen, maar in de loop van de 19e en de toe eeuw is ook bebouwing ten oosten van de kerk ontstaan. Bij recente nieuwbouw ten zuidoosten van de kerk is het oostelijke toegangspad sterk verbreed tot straat, waardoor de oude structuur moeilijk herkenbaar is geworden. Deze straat heeft evenwel de oude naam `It Roster' behouden. Het 'roster', in het Fries meestal 'roaster' gespeld, duidt op het rooster dat ooit in het pad bij de toegang tot het kerkhof heeft gelegen, dienend om vee en honden van het kerkhof te weren. Zuidelijk van deze straat ligt een straat met de naam `Dobbe', genoemd naar de vroeger hier aanwezige zoetwaterpoel. Deze dobbe staat nog op het kadastrale minuutplan aangegeven. Ten zuidwesten van de kerk is de structuur uit de tijd rond 1830 en het agrarische karakter nog goed bewaard gebleven. 322 ENGWIERUM KERKELIJKE GEBOUWEN Hervormde kerk De Hervormde kerk ligt aan de noordelijke flank van het dorp op een klein omheind kerkhof. De kerk behoort aan de Hervormde gemeente, de toren aan de burgerlijke gemeente (afb. 499-5 07) Litteratuur R.V.A. I, 158; Benef. 163; R.V.G.O. 122; Muller, Rekeningen Bisdom, 418, nr. 14; Van den Berg, Oostdongeradeel, 109; Van Buijtenen, Achtkarspelen, 172; H.S. Andreae-Tuinman, gemeente-archief Oostdongeradeel. Bronnen Kerkvoogdijrekeningen 1810-1888 in gem. archief te Dokkum ; Schoolmeestersaantekeningen 1856; Historisch-bouwtechnisch rapport W. J. Berghuis, archief R.D.M.Z. Geschiedenis De kerk behoorde volgens een stuk uit 1333 aan de abdij van Dokkum (Muller). In een door Van Buijtenen gepubliceerde oorkonde uit 1374 erkent de abt van Dokkum de jurisdictie van de proost van Oudmunster over zes kapellen, waaronder Edigwierum. De vermelding Edenwerfa in de registers van Fulda (Dronke c. 37) wordt door Gijsseling als `onbekend in Friesland' gegeven. Ook Andreae noemde reeds de vermelding van Edigwierum in 1374 en bovendien een in 1417. De bron van deze vermelding is niet meer te achterhalen. De Beneficiaalboeken spreken voorts ook van de abt van Dokkum als voogd van de patroonslanden; in 158o onderhield de abt van Dokkum als kerkvoogd het dak en de glazen van de kerk en had hij het recht van electie van de pastoor. In 1746 is een nieuwe kerk gebouwd, nadat in 1722 de oude was afgebroken ; de middeleeuwse toren bleef behouden. De Commune (een soort coöperatie, gesticht ter veiligstelling van kerkelijk bezit tegen secularisatie in 1797) schonk in 1823 het orgel, liet in 1875 de kerkkap verbeteren en in 1887 de kansel, het orgel en het gewelf schilderen; in 1 893 werd de preekstoel gelakt. Als bouwmeester wordt op een briefje dat in 1955 in de preekstoel werd gevonden Lieuwe Jelles genoemd. Afbeelding Tekening door J. Stellingwerf, 1722, in verz. Fries Museum (afb. 502). De oude kerk zou volgens deze tekening in ieder geval aan de noordzijde een aanbouw hebben gehad. Beschrijving Het gebouw is samengesteld uit een zeer oude bakstenen toren, waartegen blijkens een opschrift boven de ingang van de kerk in 1746 een nieuw schip is gebouwd. Materiaal toren Tot omstreeks 8 meter boven het maaiveld, behoudens reparaties, baksteen van 29,5-30 x 8,5-9 cm, 10 lagen 99 cm, in willekeurig verband gemetseld met veel strekken. Daar boven meet de baksteen 30-32 x 8-9 cm, 10 lagen 95 cm in verband van twee strekken en een kop. Boven de galmgaten is het muurwerk vernieuwd in kleine steen, 20,5 x 4,5 cm, 10 lagen 5o cm, waarmee ook grote oppervlakten van de westelijke en zuidelijke gevel bemetseld zijn. Het materiaal van het schip meet 20,5-21 x 4,5 cm, i o lagen 42 cm, in kruisverband. Toren Het torenmuurwerk gaat ter dikte van ongeveer een meter onversneden en behoudens smalle lichtopeningen geheel gesloten op tot de vier rondbogig gesloten galmgaten. Het oostelijke galmgat wordt door het 18e-eeuwse schipdak bedekt en heeft de oude afmeting en vorm behouden : rondbogig uitwendig, segmentbogig inwendig. Het noordelijke galmgat is ingekort (afb. 501), het westelijke en zuidelijke zijn bij een vernieuwing van het muurwerk in verkorte vorm opnieuw aangebracht (afb. 5oo). Tegen de oostmuur is de moet van een ouder schipdak te zien, dat iets boven de benedendorpel van het galmgat reikte, dat daartoe aangevuld is. Inwendig In de oostmuur is een hoge brede doorgang gehakt, die in de 18e eeuw weer is dichtgezet door een schot waarin een deur. Het vloerpeil heeft veel lager gelegen, blijkens aanzetten van een overwelving dicht boven de huidige vloer. Aan de westzijde was een spleetvormig venster binnen een segmentvormige nis. Aan de noordzijde is de westelijke dagkant van zo'n venster zichtbaar. Daar is de muur als bergruimte (gevangenis?) uitgehakt en van een venster voorzien. Op ongeveer 3,5 meter boven het maaiveld zijn aan elke zijde spleetvormige openingen geweest, aan de binnenzijde door overkragende stenen gedekt; ook hier is alleen de meest westelijke segmentvormig gedekt, evenals de lichtspleet op ongeveer 7 meter boven vloerpeil. De laatste bevonden zich vanouds juist onder een tweede gewelf, waarvan de rondbogige muralen zichtbaar zijn. Schip Het schip is driezijdig gesloten; langs de sluitingshoeken lopen lisenen. In de 68 cm zware muren staan zes grote rondbogig gesloten vensters ; in de noord- en zuidoostelijke sluitingszijden kleine vensters met houten kozijnen, waarin tussen roeden 20 ruiten zijn gevat. Inwendig zijn deze vensters segmentbogig gesloten. Ook op de orgelgalerij laten 3 24 ENGWIERUM schijnlijk later toegevoegd. De trapleuning is opengewerkt in een balusterachtig ornament; op het forse klankbord is het alliantiewapen van Haersma-Wyckel in ornament gevat, dat in vergelijking met dat van de kuip meer rococo-elementen bevat. De wapens werden gevoerd door Hans Hendrik van Haersma (1707-1757) en zijn tweede echtgenote Dodonea van Wijckel. Hans Hendrik was grietman van Oostdongeradeel van 1744 tot zijn dood (J. M. de With, Het geslacht Van Haersma, Ned. Leeuw, 1923, kol. 7 e.v.). Tot 1955 was de preekstoel donkergroen geverfd en waren koppen van de evangelisten en deugdenfiguren verguld en de figuren en consoles wit geverfd (afb. 505). Het handschrift Andreae-Tuinman spreekt daar eveneens van. Waarschijnlijk is dit het resultaat van het schilderwerk dat in 1887 door de zogeheten Commune van Engwierum werd opgedragen aan B. Bakker, die er bovendien een gratificatie voor ontving. De Commune was een soortgelijke instelling als de Reederij te Anjum (zie aldaar onder `kerkzilver'). Onder het zwartgroen van de preekstoel waren in 1955 rode lagen te zien. In dat jaar is het houtwerk grondig afgeloogd. In de preekstoel bevond zich een briefje waarin de makers zich bekend maken: `Anno 1746 Preekstoel gemaakt door Jurjen Stelmaker te Dokkum in vier jaar tijds oud veertig jaar. Kerk gemaakt door Lieuwe Jelles in de 21 jaren na de oude afgebroken in de jaren 1722 op last van R. Donias, W. Hardingas en P. Talma' (R. Steensma in Folk en Tsjerke, Publicaties van de Friese Kerkhistorische Vereniging, 1969 e.v.). Doophek Het doophek is verwant aan dat te Ee. Het interieur is blijkens kerkvoogdijrekeningen in 1859 vernieuwd door H. Raadsma te Ee. Orgel Aan de westzijde bevindt zich een orgelbalkon op twee maal twee kolommen rustend (afb. 503). Boven langs de borstwering opengewerkte rand en in het midden tussen lofwerk muziekinstrumenten. Op de balustrade een stichtelijk opschrift inzake orgelmuziek. Voor het snijwerk van de lambrisering' werd Ale Johannes Smedema betaald in 1823. Het orgel, door L. en J. van Dam gebouwd, is geschonken door de Commune. De kerk werd enigszins voor dat doel verbouwd ; een balk is verplaatst (Wumkes II , 113 en 105, en kerkvoogdijrekeningen). In 1855 is volgens dezelfde bron het orgel verfraaid (Dispositie in M. Seybel, Orgels in Friesland 1, 1 973, 95). Zerk Volgens de schoolmeestersaantekeningen vond men in 1856 voor het vierkant of doophek een zerk met opschrift: `Jan Sjaerda S.S.N. Candid. en conrector der Latijnsche School te Dokkum, overleden den 27 september 1705, oud 69 jaren en rust, ook met zijne ouders en oudsten broeder, onder deze zerk. De eerzame Douwe Sjarda, in leven directeur in het maken van de Dokkumer-Nieuwe zijlen bij Engwierum en naderhand zijlvester op dezelve stierf den 12 september 1753 oud 68 jaar en 6 weken. den 15 augustus 1782 overleed de eerzame Durk Sjarda in leven commies Collect. der Convoyen en licenten wegens Kollum, op de Nieuwe Zijlen en zijn vaders succes[sor] in het Zijlvestersambt, oud 70 jaren rusten onder deze zerk'. Randschrift: `Anno 1750 den 15 september stierf de eerbare Reinoud Dirks Palsma in leven huisvrouwe van Douwe Jans Sjaerda oud zijnde omtrent 68 jaren en ligt alhier onder dezen steen begraven'. Glazen De middelste vensters aan noord- en zuidzijde zijn van gebrandschilderd glas in lood voorzien (afb. 5o6, 507). Litteratuur S. ten Hoeve, Geschilderde glazen in Friesland, in Publicatieband A.F.T. 1 973. Volgens een rapport dat rijksarchitect A. Mulder in 1904 maakte, zouden er toen van de andere vensters nog fragmenten bewaard geweest zijn. Het zuidervenster is gesigneerd links `Ype Staak fecit', rechts `Jurjen Staak fecit'. Het noorderraam draagt alleen de signatuur `Ype Staak fecit'. Beide ramen zijn tevens gesigneerd `F. Nicolas en Zonen, Roermond 1906', en in 1956 gerestaureerd door Jentsje Popma te Leeuwarden. Blijkens foto's van voor de restauratie bestond de tekst toen slechts uit `... van Friesland' en `Anno 1746'. De wapens waren verdwenen. Onbeschadigd waren de wapenhouders, te weten aan de noordzijde de Vrijheid met hoed en pijlenbundel en de Kracht met zuil en zwaard; aan de zuidzijde de Rechtvaardigheid met zwaard en balans en de Wijsheid met spiegel en slangen. Daarboven waren de grote kronen met drie fleurons en de putti met lauwerkransen redelijk goed bewaard. Het Museum Admiraliteitshuis te Dokkum bewaart nog fragmenten van overige glazen uit de kerk van Engwierum. Psalmborden Twee grote en vijf kleine psalmborden met snijwerk, xvIII. Klokken Volgens Van Borssum Waalkens in de Vrije Fries xv, 1886, blz. 147, zou er destijds in de toren een klok gehangen hebben met opschrift: `furien Balthasar heft mi gegoten 1651 ENGWIERUM 325 in Leeuwarden door dat vyer ben ick gevloten'. Het schoolmeestersboekje voegt daaraan toe de ondertekening J. van Rien. Een klok uit 1870 door Van Bergen Heiligerlee is in 1949 hergoten. Torenkruis Op het dak van de toren staat een gesmeed ijzeren kruis. Schoolgebouw Ten noorden van de kerk staat het vrij sterk aangetaste schoolgebouw annex schoolmeesterswoning. In de noordelijke zijgevel zit een stichtingssteen met opschrift: `Dit schoolgesticht/werd opgericht/Tot nut en vreugd/van Engwierums jeugd/waarvan de eerste steen/werd gelegd door Tjalling/Jans Alberda oud I2 jaren/op den 13 Mei van den/jare 1828'. OVERIGE BEBOUWING IN HET DORP Terprest Ten zuidoosten van de kerk is een terrein beschermd, waar 12e-13e-eeuwse woonplaatsen waren ; daar ook lag tot voor kort de dobbe. Boutsma Zathe Oostelijk daarvan ligt de boerderij Boutsma Zathe, van het kop-hals-romptype Lytsewei 9 (afb. 508), blijkens een anker in de schuurgevel in 1842 gebouwd. Op een baksteen bij (Kleineweg) de ingang in de hals staat gekerfd : `D. C. Accama J. G. Accama 1842'. De topgevel van het vooreind heeft tweelichtskozijnen; beganegronds waren in 1965 nog zesruitsvensters en een bakgoot. De Dobbe 2-4 Aan De Dobbe staat een gardenierswoning blijkens een nokanker in de westelijke topgevel daterend uit 1744, die in de top slechts zeer kleine ontluchtingsopeningen heeft (afb. 511-512). Waarschijnlijk later is aan de zuidzijde een woning aangebouwd, eveneens tegen een topgevel, ditmaal met afluiving en een turfluik in de top. Ook hier zal sprake zijn van een tweede-generatie-woning (vgl. Moddergat), doch wegens het schuurgedeelte is deze haaks op de hoofdwoning gebouwd, zoals bij boerderijen ook wel voorkomt (vgl. Wobma Sate). Buitendijksweg 8 In de volksmond `het slotsje' genoemd herenhuis met een aanbouw, die in een nokanker 1828 is gedateerd. Dodinga In het westen van de dorpskern tegen de oude dijk van de zeearm ligt op de kaart van Schotanus Dodinga State. Ook Eekhoff vermeldt het daar. Geschiedenis Worp van Thabor vermeldt Botte Doedinga als Vetkoper in 1422. Worp noemt verder in 1473 in Oostergo Bennert Donyahuis te Engwierum, dat belegerd werd omdat Botte rebels was tegen het gezag. Het huis werd `omgeworpen' (IV, 68 en 120). In 1491 was Bennert Eijsinga hoofdeling te Engwierum die toen met de gemeente het verbond met de stad Groningen ondertekende (Pax Groningana 79). Ook Botta Eeskzn. Doynga sloot zo een verbond. Mogelijk was hij dezelfde die in 1511 42 pondemaat land aanbracht. Zijn weduwe Ymck komt in 1543 voor. In 156o vinden we dan een verkoop van delen van Donye-huisinge en van landerijen door de erfgenamen van Ymck (Berns 21, III, 2, 843 en 857). In 1611 is het goed in handen van J. Jansz Donia, die zich dus naar het goed noemt en er een boerderij bezit. Deze situatie is tot heden bestendigd, blijkens de kadastrale nummering van 1832. De boerderij is dan een beleggingseigendom van olieslager D. Zeper te Leeuwarden. Het terrein van Dodinga of Donia lag dus binnen de ringweg van de terp onmiddellijk ten westen van de kerk, een zeer oude situatie, zoals veelal bij belangrijke staten voorkomt. De ringweg loopt nog steeds met een bocht om het terrein heen. Boerderijen De thans hier aanwezige boerderij is van het kop-hals-romptype, zoals ook op de kadastrale minuut wordt aangegeven. Het vooreind kan dus nog van voor 1832 dateren; de schuur is blijkens ankers in 1863 herbouwd. Een tweede boerderij zuidelijk daarvan dateert thans van 1866 en is in stelpvorm gebouwd. Op de kadastrale minuut staat hier nog een kop-hals-rompvormige plaats. INDUSTRIEMOLEN Ten oosten van Engwierum staat nog de romp van de in 1866 gebouwde achtkante molen met stelling. Deze is eigendom van J. Visser aldaar (afb. 509, 510). Litteratuur Keune, Molens 37 ; S. J. Sipma, Ingwierum troch de tiden hinne, Engwierum 1981, 80. GeschiedenisDe molen werd gesticht op 6 juni 1865 door N.H. Groensman, pelmolenaar te Lutjegast, als koren- en pelmolen (vriendelijke mededeling van S. J. van der Molen). In 1913 werd van wind- op mechanische kracht overgeschakeld : de roeden werden verwijderd en een 326 ENGWIERUM elektromotor werd geplaatst. Deze toestand bleef tot in 1948 gehandhaafd. In dat jaar werd de kap gesloopt en zaagde men een gedeelte van het achtkant boven de middelste bintlaag af. De romp maakt nog steeds deel uit van een maalbedrijf. Het staande werk Vrij lage gemetselde voet met pilasters op de hoeken (in de veldmuren twee venstertjes) en een gemetseld onderachtkant. Grenen achtkant gebouwd volgens het algemene systeem met het voor het noorden gebruikelijke aantal van drie bintlagen, waarvan er nog twee over zijn. Het achtkant heeft geen ondertafelment : de stijlen staan op peulhouten die op de voet rusten. Van het gaande werk is niets meer aanwezig. OVERIGE TERPEN EN DE BEBOUWING DAAROP Ten noordwesten van het dorp aan de Vellingsweg liggen twee beschermde verhoogde woonplaatsen, die in de 12e eeuw ontstaan zullen zijn. Ook hier geldt wat voor de Vellingsweg onder Ee gezegd is; over de eigendomsrechten op de boerderijen is weinig te achterhalen, daar de landerijen al vroeg gesplitst zijn. Schotanus geeft ter plaatse van de beschermde woonplaats een wier, evenals bij de boerderij ernaast. Ook Loenia, bij Eekhoff abusievelijk Donia genoemd, was volgens de Tegenwoordige Staat een `oude state' (II, 214). In de volksmond heet het terrein nog "t Heech'. Bij afbraak van de woningen die erop stonden is een oude kelder met stenen trap gevonden (vriendelijke mededeling S. R. Sipma, Engwierum). Halbertsma geeft ten noorden van het dorp op de plaats genaamd Barwegen een terp aan en op het terrein van Broersma-state bij de grens met Ee eveneens. SLUIZENCOMPLEX Dokkumer Nieuwe Zijlen De Dokkumer Nieuwe Zijlen zijn sluizen ten behoeve van de afwatering van Oostdongeradeel en de scheepvaart, in 1729 in het Dokkumer Diep gebouwd (afb. 49 6-497, 513 e.v.). Litteratuur W. Eekhoff, Willem Loré, zijn voornaamste dijk- en waterwerken geschiedkundig beschreven, Franeker 1835 ; Wumkes i, I 61, 17o; Rienks en Walther 106. Bronnen Rapport van 1725 in Eysinga-archief, w 165, R.A. Leeuwarden; Archief Ged. Staten 3, r 22 ; H.S. Vegelin, Prov. Bibl. HS 367, nr. 2. Tekeningen Het Rijksarchief te Leeuwarden bewaart de volgende tekeningen: inv. B9, Het Dokkumer Diep met ontwerp voor de sluis en twee duikers door Meester Bosman (afb. 518) ; inv. Bic), project van de Blocksluis te leggen in de sluitingen van het Dokkumer Diep, door de directeur I. Mellema voor een commissie benoemd bij Resolutie Ged. Staten, 7 maart 1723 (afb. 517); inv. B I I, Ingedijkte landen bij het Doccumer Diept, door R.W. Bockma en C. Tadema, 1729 (afb. 513); inv. B I2, Kaart van de Eeslattingen door W. Loré, 1735 (afb. 514). Het Fries museum bezit van de laatste twee kaarten kopieën op gelijke schaal van de hand van P. J. Portier. Geschiedenis Nadat in 1584 en in de loop van de 17e eeuw reeds herhaaldelijk overwogen was het Dokkumer Diep af te dammen, werd na de stormramp van 1719 ten slotte in 1727 tot het werk besloten. De sluis en de bijbehorende dijkwerken werden naar een idee van luitenant-kolonel Mellema, daartoe uitgenodigd door een commissie bestaande uit Ulbo van Aylva en M. Onuphrius van Schwartzenberg, uitgevoerd onder leiding van Willem Loré en Claes Balk. Na twee mislukkingen voltooide men de afsluiting van het oude diep in 1729. Een gedenknaald, thans op het grondgebied van de gemeente Kollumerland, is volgens het opschrift oorspronkelijk op de sluis opgericht geweest. Een grafsteen in de kerk van Engwierum noemt Douwe Jans Sjiarda, overleden in 1 753, directeur bij het maken van de Zijlen. Door de nieuwe sluizen werden de sluis binnen de stad Dokkum, de Driesumerzijl, de Oudwouderzijl en de Kollumerzijl overbodig. Tevens werd 1800 pondemaat land gewonnen. In 1759-60 zijn nieuwe deuren in de sluis gezet onder leiding van landsbouwmeester Semler (Wumkes). Volgens een opschrift op een hardstenen plaat in de sluiskoker is de sluis in 1834 drooggelegd en hersteld. Op de dam aan de zeezijde staat nog een herstelling in 1821 vermeld. In 1955 zijn voor de scheepvaart nieuwe sluizen gebouwd op ongeveer 100 meter ten zuiden van de oude en is de klapbrug in een weg gewijzigd. Beschrijving De sluis bestaat uit drie kokers, de zijkokers overkluisd, de middenkoker met een klapbrug die in 1882 is vernieuwd en in 1970 is vastgemaakt (afb. 515, 516). De grote ENGWIERUM sluis was bestemd voor zeeschepen die naar Dokkum zouden kunnen doorvaren, de tweede sluis voor kleine schepen en de derde voor uitwatering. De sluizen worden gesloten door zware houten deuren; voor de bediening staan op de dammen 16 ijzeren lieren met bomen om de deuren te bedienen. Aan de zeezijde zijn thans zes deuren en zes lieren, aan de landzijde in de middenkoker vier deuren met vier lieren, in de noordelijke koker vier deuren met evenzoveel lieren en in de zuidelijke koker vier deuren met twee lieren. Onder de weg zijn in 1970 elektrisch bediende hijsdeuren aangebracht. In de middelste sluiskoker staat een herinneringssteen aan het herstel van 1834 (afb. 5I9). Het opschrift luidt : `In den jare 1834 toen Jonkh. Jan Adriaan Baron van Zuilen van Nijevelt was staatsraad Gouverneur van Friesland, Gedeputeerde waren mr. C. W. Baron du Tour van Bellinchave, Jonkhr. R. H. S. G. Juckema van Burmania, Baron Rengers, J.A. Lootsma, E. Fockema, D.C. Zijlstra, mr. W. W. Buma en mr. B. Dorhout en Griffier der Staten was mr. L. Ypey, is deze sluis onder directie van P. Wellenburgh Hoofdingenieur van den Waterstaat in de maand mei afgedamd vervolgens drooggemaakt en geheel hersteld en daarna in de maand november in datzelfde jaar weder voor de scheepvaart en afstrooming van het boezemwater geopend. Destijds was Grietman van Oostdongeradeel mr. D. de B. van Haersma de With.' Mogelijk is bij die gelegenheid of reeds in 1 760 het aantal deuren gewijzigd. Obelisk Ten zuiden van de Dokkumer Nieuwe Zijlen staat een obelisk op voetstuk, ter herinnering aan het bouwen van de sluizen in 1729. Volgens het opschrift was de obelisk oorspronkelijk op de sluizen opgericht (afb. 519). De obelisk rust op vier bollen en is bekroond door een bol. Op één zijde staat het gekroonde wapen van Friesland en een opschrift: `Ter Eewiger Gedagtenis van de overdijking van 't Dokkumer Diep'. Op het voetstuk aan de noordzijde staat het wapen van Vegelin, aan de zuidzijde het wapen van Schwartzenberg, beide met dekkleden en helmteken. Op de voorzijde staat: `Ses duysent roeden Dijks bespaart 't gevaar der zee vermindert Oostergo van water ontlast de Provincie vermeerdert en verbetert Dese suyl voor de nakomelingen int midden der stroom opgeregt'. Op de achterzijde : "t Gewelt der stroom door drie verkortingen versagt sijnde, is het diep alhier gedamt op ten tweede Juli ter praesentie van de Edele Erentfeste Heeren Jr. Michael Onuphrius Baron thoe Schwartzenberg en Hohenlantsberg Grietman over Dantumadeel en Jhr. Philip Frederik Vegelin van Claerbergen Grietman over Haskerland Commissarissen der Edele mogende Heeren gedeputeerde staten van Friesland'. Op de bovenzijde van het voetstuk is de naam van de ontwerper Claes Balk ingehakt. OVERIGE BOERDERIJEN ; EENDENKOOIEN Greate Tor Op het eiland tussen het oude Dokkumerdiep en het in 18S7 gegraven Nieuw Dokkumerdiep ligt aan het oude vaarwater de boerderij Greate Tor. De naam wordt verklaard als een verbastering van het oudfriese For, dat veer betekent. Men zou hier een veer gehad hebben richting Kollum. De boerderij komt dan ook als de Vor voor in het floreenkohier. De grote boerderij van het kop-hals-romptype met één groot venster in de topgevel van het binhus (als Donia State te Oosternijkerk) is op de schuurgevel gedateerd 1791. In de gevel van het voorhuis staat een gevelsteen met opschrift: `Op den 7 augustus 1823/heeft H.J. Sickema/Alhier den eersten steen/gelegd oud 2 Jaren'. De ouders waren J. G. Siccama en D. H. Blom, die in 1815 waren gehuwd. Engwierumer Nieuwland Buiten de noord-zuid lopende oude zeedijk is in 1752 volgens de kaart van Eekhoff een groot gebied ingepolderd, het Engwierumer Nieuwland. Aan de binnenzijde van de dijk zijn de boerderijen gebouwd. De tegenwoordige gebouwen zijn echter blijkens de gevelstenen ongeveer een eeuw jonger. Nijlán i6 De zogenaamde Kloostermanplaats is in 1869 gebouwd: `gesticht door Jan Goffes (Nieuwland) Jensma en Jan Klaasses Jensma'. Nijlán 28 De Cooypleats, een boerderij met dwarsgebouwd woongedeelte, is blijkens een gevelsteen in de schuurgevel in 1848 gebouwd : `Duco Anthon van Eichstorff Talma aan deze plaats geboren heeft op 20 april 1848 den eerste steen gelegd'. De boerderij ontleent zijn Eendenkooien naam aan de eendenkooi, die er bij hoort en in de onmiddellijke nabijheid ligt (afb. 525). De gevel van het wagenhuis heeft duivengaten, want de boerderij had ook recht van duivenvlucht. Ten noorden van deze kooi ligt nog een eendenkooi. Jouswier De Tegenwoordige Staat (214) noemt dit dorp het kleinste van de grietenij. De Schotanuskaart, de kadastrale minuut en de Eekhoffkaart bevestigen dit beeld voor de 18e en 19e eeuw en wijzen uit dat het dorp uit nooit meer dan een op een terp gelegen kerk met enkele direct daaromheen gelegen huizen en boerderijen heeft bestaan, een situatie die ook tegenwoordig nog aanwezig is. Van een bepaalde systematiek in wegenstructuur en percelering is bij deze zeer kleine nederzetting niets te bemerken. De toegangsweg tot het dorp heeft blijkens het oude kaartmateriaal altijd over de terp heen gelopen. De omvang van de dorpsterp, voor zover die aan de westzijde door de afgraving nog herkenbaar is, lijkt de kleinste van geheel Noordelijk Oostergo te zijn. Het is voorts opvallend dat het dorp, vergeleken met de overige `wier'-dorpen in Oostdongeradeel, een relatief hoge woonheuvel bezit. Hervormde kerk Litteratuur Bronnen Geschiedenis Beschrijving Materiaal Toren Schip JOUSWIER 341 KERKELIJKE GEBOUWEN De Hervormde kerk, volgens een klokopschrift mogelijk aan S. Petrus gewijd, ligt op een terprest in een ruim kerkhof, slechts door enkele boerderijen en woningen omgeven. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente (akte van 1877; afb. 5 29-534). R.V.A. I, 165; Benef. 167; R.V.G.O. 124; Van den Berg, Oostdongeradeel, 128-129. Rekeningboeken Hervormde gemeente Jouswier 175o-1845, in streekarchief Dokkum, uittreksel archiefdienst N.O. Friesland; notulen kerkeraad 1817-1965 (Oostrum- Jouswier), ib. ; H. s. Andreae-Tuinman, archief Oostdongeradeel ; Historisch-bouwtechnisch rapport W. J. Berghuis 1975, archief R.D.M.Z. Zeist; rapport bepleistering door W. F. Denslagen, 1979, ib. Bij de opgave van de kerkegoederen in 158o had A. Martensz land in bezit `waarop hij Ao 1557 als de kerke nije gebouwet is geleent heeft 100 gg.'. We mogen daaruit een bouwjaar van het bestaande kerkje lezen. Opgravingen tijdens de laatste restauratie hebben aangetoond, dat de kerk inderdaad vernieuwd is op de oude grondslag. De fundering bestond uit kloostermoppen in eerste toepassing. In de noordelijke hoek bij de aanzet van de koorsluiting was een steen overhoeks gelegd, waardoor de aanzet voor een overwelving gesuggereerd wordt. Deze zou gelopen kunnen hebben tot de triomfboog, waarvan de fundering 4 meter westwaarts gevonden werd aan de noordzijde. Voor de triomfboog werden nog aan weerszijden vlijlagen gevonden, waarop een altaar kan hebben gestaan. In het westen van de kerk is niet gegraven, omdat de betonlaag daar reeds gestort was. De oudst bewaarde rekening van 1752 spreekt van bintwerk in de toren en van vergulden van de haan. Volgens dezelfde bron werd in 1772 een nieuw gewelf over het schip aangebracht. In 1823 kreeg de kerk `geheel nieuwe glazen'. Volgens de kerkeraadsnotulen werden kerk en toren in 1876 wit gepleisterd met aan de voet een rand blauw-zwart. De kerk is in 1978 gerestaureerd onder leiding van het bureau ir. P. B. Offringa te Groningen. Het kerkje bestaat uit een ondiep schip, dat aan de oostzijde op ongebruikelijke wijze vierzijdig gesloten is. Aan de westzijde staat een vrijwel gesloten toren die in 1915 uitwendig met machinale steen is beklampt, met uitzondering van de oostzijde, die bepleisterd is. Ook het schip was tot 1978 bepleisterd. Het muurwerk bestaat uit opnieuw gebruikte kloostersteen van 8-8,5 cm dik, 10 lagen ongeveer 10o cm. De binnenzijde van de toren is tot halverhoogte eveneens uit afbraakmateriaal opgebouwd, dat ongeveer hetzelfde formaat vertoont. De bovenste torenhelft bestaat uit kleine rode steen van ongeveer 4 x 20 cm, 10 lagen 51 cm. Ook de vlechtingen in de westmuur van het schip bestaan uit deze rode steen; de westmuur is van afbraak grote steen. De oostelijke top bestaat uit machinale steen. Het gehele muurwerk van de kerk is in een kleine gladde steen verhoogd. Bij de restauratie is de dikke harde pleisterlaag afgenomen. Het bleek dat daaronder een laag witte pleister geweest was met ingekraste voegen en sporen van rode kleuring. De toren gaat onversneden op, ook inwendig. Alleen aan de oostmuur is een versnijding waar te nemen van een kop, die zich voegt naar een vroeger aanwezig halfrond tongewelf, dat zich aftekent door de aanwezigheid van een witsellaag. Bij deze sprong valt tevens de overgang naar jonger materiaal waar te nemen. De doorgang naar de kerk beganegronds is halfrond. De halfrond gesloten galmgaten zijn door een kopse sprong omlijst. Het ongeveer 67 cm zware muurwerk is aan de noordzijde geheel gesloten, maar bevat aan de zuidzijde en de zuidelijke sluitingszijde vrij brede spitsboogvensters. In de oostelijke sluitingszijden zijn jongere rechthoekige vensters gebroken. De spitsbogige vensters hebben een samengesteld profiel, dat beneden op een teenstukje eindigt, en holgeprofileerde dagstenen en middenstijl-aanzetten. De aangetroffen profielen zijn bij de restauratie gespaard en bepleisterd. De ingang is korfbogig binnen een halfrond gesloten nis en heeft rechte dagkanten. Inwendig zijn de muren verankerd door trekbalken en muurstijlen, die tot de vloer bleken door te lopen. Onder de meest oostelijke trekbalk aan de noordzijde is het sleutelstuk nog aanwezig. Een gedrukt houten tongewelf op een verbrede voorlijst, rustend op kleine consoles, overspant het inwendige met uitzondering van de meest westelijke travee. De kap bestaat uit rondhout. Op de muurplaat komt het jaartal 1858 voor. In de zuidoostelijke sluitingszijde komt een piscinanis voor. Bijbel Klok Pastorie en armhuis Terpen Janga State Eernsma Geschiedenis JOUSWIER Doopschaal, diam. 1 7, 1 cm. Gegraveerde wapens met onderschrift: `Sufridus Serenus a Sinnama Praedicant tot Juiswier/Pytter Dircks Oud. tot Juiswier/Jan Swetses Diak. tot Juiswier' (afb. 539, 541a en b), Merken: Leeuwarden groot keur, jaarletter i van 1703, meesterteken Pieter Jilderda. Op de kansel ligt een Statenbijbel, in 1637 gedrukt bij Paulus Aertsz van Ravensteyn te Leiden. In de toren hangt een klok, diam. 8o cm. Opschri ft bovenrand: `Ao di M° ccc° x° cv° hermanus me fecit in honor Sti petri atque oytn scóru (omnium sanctorum?) sub dno eliardo' (vergelijk klokken te Hijlaard 1392 en Jorwerd uit 1404, Vrije Fries 1886). De Schoolmeester weet in 1856 te melden, dat de pastorie in 1818 was gebouwd en juist vergroot. In 1856 had men er een armhuis van drie vertrekken met 17 bewoners. OVERIGE TERPEN EN DE BEBOUWING DAAROP In het zuidelijk gebied van Jouswier liggen twee beschermde terpen, één westelijk van Janga State en het Marhiem ; dit laatste wordt door Halbertsma als stinswier aangegeven. In 1511 bezit Tijepka Iwingen met Sytthie te zamen 63 pondemaat grond onder Jouswier (R.v.A. I, 164). In 1543 wordt het goed Jaynge-staeden genoemd en sinds 1578 Janga. Volgens Schotanus-Halma ligt de state in de westelijke hoek van de weg naar Ee en de weg langs de bovengenoemde terp en Marhiem. In de stemkohieren is het goed steeds eigendom van adel en patriciaat geweest. STATE Ten oosten van de weg van Metslawier naar Ee staat de boerderij Eernsma, die Eernsma State of Blauwhuis heeft vervangen (H. s. Andreae-Tuinman en Schoolmeester). Pybe van Eernsma wordt in 1464 genoemd met enige andere grondbezitters, wanneer hij de abt van Gerkesklooster steunt in het terugverkrijgen van grond waarop zij recht hebben (Sipma i173). In 151 I was zijn dochter eigenaresse; zij heet naar haar moeder , Tieth Meckema. Het bezit was I I o pondemaat groot en werd bewoond door Juke Eernsma (R.v.A. I, 165). Haar zoon Pybe Feyesz. Meckema werd in 1515 ontslagen van de eed aan de Saksen (Charterb. II 318), maar niet van de eed van trouw aan Karel v. , Hij ging toen in ballingschap en kreeg als Pybe Eernsma een uitkering van de Bourgon dische rentmeester (Rentmeestersrekeningen 1517). In 1541 komt hij voor in de Quaclappen van het Hof van Friesland (Berns 18, YY 3, 169). Ook in het Beneficiaalboek van 1543 komt hij voor, in dit geval als eigenaar van land, eenmaal als Pybe Eernsma en eenmaal als Pybe Meckema. In 1578 blijkt op Eernsma een huurboer te wonen (Berns 54, J I, 189 en Reg. Pers. Impositie). Pybe komt in 1580 nog wel voor als degene die mede de opgave doet voor Jouswier en het kerkzilver in ontvangst heeft genomen. Reitsma weet te melden dat deze Pybe Feyesz in 1606 gestorven is. Inmiddels moet het om een andere generatie gaan dan in 1515. De laatstbedoelde kan niettemin degene zijn, die hoogbejaard in 1588 Eernsma-sate te Juwswier, groot 85 pondemaat, legateerde aan zijn zoon Philippus van Meckema. Volgens de stemkohieren van 1640 en 1698 was de sate toen 95 pondemaat groot en door huurboeren bewoond. Schotanus noemt de plaats een `edele state' in 1664, maar in 1718 slechts een stemmende plaats. Thans staat er een 20e-eeuwse boerderij van het stelptype met een verdieping in het voorhuis, een type dat relatie vertoont met Groninger boerderijen. Lioessens De terp die zich in het dorp bevindt is niet zoals gewoonlijk het geval is ter plaatse van de kerk gelegen, maar oostelijk daarvan, als onbebouwde heuvel terzijde van de dorpsbebouwing en de doorgaande weg. De terp was in het begin van de i 8e eeuw blijkens de grietenijkaart van Schotanus al niet meer bebouwd. Deze kaart laat voorts zien dat een deel van de dorpsbebouwing ten westen en ten zuiden van de kerk bijeen lag en een ander deel als lintbebouwing westelijk hiervan gelegen was. De topografische kaart van 1926-27 (schaal i : 25 000) geeft aan dat die situatie nog in de jaren twintig van deze eeuw aanwezig was. Met de aanleg van een enkele nieuwe straat of weg en een verdere uitbreiding van de lintbebouwing nadien zijn de belangrijkste veranderingen in de plattegrond genoemd. Bovenstaande beschrijving, alsook het gedetailleerde kaartbeeld van het kadastrale minuutplan, maken duidelijk dat van een terpdorp hier nauwelijks gesproken kan worden. De kenmerken die men daaraan mag verbinden, zoals de centrale ligging van de kerk in de dorpskom, de aanwezigheid van ringwegen en de radiale ligging van kerkpaden en percelering, ontbreken hier geheel. De in het verleden belangrijke toegankelijkheid van de dorpen via het water is in het geval van Lioessens nog intact: ten zuidoosten van de kerk eindigt de opvaart langs een loswal. 350 Hervormde kerk Litteratuur Bronnen Afbeeldingen Geschiedenis Beschrijving Materiaal Schip Inwendig LIOESSENS KERKGEBOUW De Hervormde kerk ligt op een verhoogd kerkhof en is eigendom van de Hervormde gemeente, met uitzondering van de westgevel en de dakruiter, die in eigendom en onderhoud zijn bij de burgerlijke gemeente (akte van 1877; afb. 544-551). R.V.A. I, 148; Benef. 153; R.V.G.O. 128; Wumkes II, 115 ; Van den Berg, Oostdongeradeel, 127. Sipma III, 22 ; Rekeningen kerkvoogdij 1893-1942, notulen 1920-57, streekarchief Dokkum; Historisch-bouwtechnisch rapport W. J. Berghuis, archief R.D.M.Z. Zeist; Handschrift Andreae-Tuinman, gem. archief Oostdongeradeel. Tekening J. Stellingwerf, 1723, coll. Fries Museum, Leeuwarden; schetsen W. Scheepens, 1924, archief R.D.M.Z. Zeist. Evenals te Anjum, Metslawier en Nijkerk bezat de kerk van Lioessens in 1511 en later vicariegoederen, waaruit blijkt dat zij aanzienlijker was dan de overige parochiekerken binnen de grietenij. In 1491 liet Ansck Hinstra goederen na, waaruit de `patroon to Lioessens' een vrij groot bedrag kreeg `toe de nije timmer to holt steen ende kalck' (Sipma III22). Mogelijk dacht Andreae hieraan, toen hij vermeldde dat de kerk in 1480 , gebouwd was. In 1577 werd volgens het Register van geestelijke opkomsten geld opgenomen voor reparaties. Voorts zijn blijkens een bord dat in de kerk aanwezig is in 1827 herstellingen uitgevoerd, waarna de kerk in 1909 aan de oostzijde is ingekort. De kadastrale minuut geeft nog een vijfzijdige sluiting weer. In 1924 tenslotte is de westgevel bemetseld. Het vijf traveeën lange kerkgebouw is aan de oostzijde thans driezijdig gesloten; boven de westgevel staat een geheel met leien beklede dakruiter. De noordgevel is ter lengte van tweeëneenhalve travee opgetrokken uit oranje-gele baksteen van 30,5-31,5 x 8,5 cm, i o lagen I o I cm, in vrij regelmatig verband van twee strekken en een kop. Oostwaarts gerekend volgt anderhalve travee van donkerder gekleurd materiaal van 3 2-33 x 9-9,5 cm, 10 lagen 101 cm. De laatste travee en de zuidgevel zijn uit afbraaksteen opgetrokken, 30-31,5 x 8-9 cm, I o lagen 96 cm, waaruit ook de verhoging van de eerste vier traveeën bestaat. De sluiting bestaat uit hergebruikt materiaal van kleinere afmeting. De westgevel bestaat naar inwendig valt waar te nemen tot omstreeks 3,5 meter hoogte uit tufsteen, met uitzondering van de zuidelijke 1,5 meter. De blokken zijn ongeveer 7-8 x 20-25 cm, i o lagen 90 cm. Uitwendig is de westgevel in 1924 bemetseld. Volgens een opmetingsschets uit dat jaar was er ook uitwendig tufsteen te zien. De noordermuur is behoudens door drie zeer zware beren, die ook over de verhoging heengrijpen, voor wat betreft het gedeelte van oranje-gele baksteen door aan de voet verzwaarde lisenen in traveeën gedeeld. De hoekliseen zal in de verzwaarde eerste beer zijn opgenomen. Van de vierde ziet men slechts de moet. De westelijke travee is smaller dan de overige en bevat een klein vrij hoog staand gedicht venster en op omstreeks 8o cm boven het tegenwoordige maaiveld sporen van een tweede klein venster. Het oudste muurwerk is afgesloten door een dichtgezette zaagtandlijst. Achter de tweede zware beer heeft een spitsboogvenster gestaan, waarvan de kop door de tandlijst stak. Lager in die travee is een klein venster geweest. Oostelijk van de derde beer versnijdt het muurwerk door een waterlijst en een plint. De zuidermuur is blijkens moeten door steunberen in vier traveeën gedeeld geweest. Alleen de hoekbeer is in verzwaarde vorm, uitwendig in 1924 bemetseld, aanwezig. In de derde en vierde travee staan grote spitsboogvensters met een rollaag van een steen breed langs de kop. Het soortgelijke, wat bredere venster in de vierde travee gaat iets hoger op. Tegen de westgevel staan twee steunberen, een ondiepe tegen de noordwesthoek en een zware even zuidelijk van het midden. Inwendig vertoont de noordermuur over de lengte van de tweede tot en met de vierde travee tot ongeveer 3 meter hoogte een tot 3o cm brede versnijding (afb. 551). In de vierde travee loopt deze versnijding hoger op alsof er een gewelfkap op heeft gerust. Westelijk daarvan ziet men sporen van muurstijlen. In de meest westelijke travee eindigt de versnijding in een boog, alsof er lage gewelven geweest zijn. De westgevel, grotendeels uit tufsteen bestaande, ve rtoont een versnijding op ongeveer 3,5 meter 35 2 LIOESSENS VOORMALIGE INDUSTRIEMOLEN Op de kaarten van Schotanus uit 1 664 en 1718 staat te Lioessens een molen aangegeven. De oudste vermelding van een eigenaar dateert uit het einde van de 17e eeuw. Volgens de `Naamlijsten van contra-rolleurs en opsigters van de moolens' van 1 729 staat er nog steeds een molen. De op 20 december 1 776 te koop aangeboden rog- en pelmolen, voorzien van twee koppels stenen en een vlucht van ruim 66 voet, was `in den jaere 1763 Nieuw gestigt' (vriendelijke mededeling S. J. van der Molen). Ook in een lijst van opzichters uit 1796 wordt deze molen genoemd. In 1835 wordt aan J. K. Meekma uit Anjum vergunning verleend om op het terrein waarop de in 1831 afgebrande of afgebroken molen heeft gestaan een rog- en pelmolen te bouwen (vriendelijke mededeling a.b.). Andreae noemt de weg van Lioessens naar Morra de Molenweg en vermeldt dat de molen daar bij de brug gestaan heeft. Eekhoff geeft echter op zijn kaart uit 1855 te Lioessens geen molen aan. Bron H. s. Andreae-Tuinman, gemeente-archief Oostdongeradeel. Litteratuur W. T. Keune, Molens, 32. OVERIGE TERPEN Recht ten noorden van het dorp ligt een beschermde terp die uit de I I e eeuw dateert. Een terp aan de Dijkstervaart op de zuidelijke oever stamt uit de I 2 of 13e eeuw. Halbertsma kent nog een terp aan de noordelijke oever van de Dijkstervaart, iets meer westelijk dan de voorgaande. STATES Gerroltsma Aan de zeedijk, daar waar de Dijksterweg de dijk doorsnijdt, ligt Gerroltsma. Geschiedenis Vermoedelijk was Sywrd Gherroldsma, die in 1486 in één adem genoemd wordt met Nitta to Kempaweer, de bewoner van Gerroldsmastins (Sipma IV 7o). In 15 I I was Gerrolt Gerlsma bewoner en Popke Meckama eigenaar (R.v.A. I, 148). In 1543 was dat Meijne Gerroltsma en in 1576 komt Sijbe van Peijma als bewoner voor (Berns 18, YY 10, 204). Hij was burgemeester van Dokkum. Zijn zoon Tsietse woonde er vele jaren; in 1640 komen zij echter te Dokkum voor en evenals andere takken Peijma zijn ze katholiek gebleven. In 1646 wordt Gerroltsma verkocht, waarbij genoemd worden: `seker heerlijcke stins, versien met verscheijden camers, toom, verwulfte kelders ende andere accommoditeiten, mitsgaders alle vordere huijsinge ter plaatse staende'. Ook waren er tuinen, hovingen en een schuur (Berns 55 M 3. f 82). De kerk van Lioessens maakte aanspraak op enig land in de stinsfenne. Nadien hebben we geen gegevens meer gevonden. De kaart van Schotanus-Halma geeft Gerroltsma als aanzienlijke hofstede. Boerderij Thans staat er een boerderij van het kop-hals-romptype, waarvan het voorhuis in 1930 vernieuwd is. In de hals is een zeer zware muur aanwezig. Onder het huis lopen kelders, die vlak gedekt zijn, maar waarin de zware muur ook voorkomt. Dijkstera Eveneens aan de oude zeedijk, daar waar deze op de kaart van Eekhoff een kleine uitstulping maakt en waar de grens tussen de dorpsgebieden van Lioessens en Anjum loopt, lag de state Dijkstera. Geschiedenis In 1418 wordt Lyowa Dicstera genoemd als Grietman van Dongeradeel (Sipma I , 29). In 1422 wordt onder de Vetkoperse edelen die de zoen van de Westlauwerse Friezen met Occo ten Broecke en de Oostfriezen bekrachtigen, ook Lywe Dijcksaeter genoemd (Charterb. I, 450). Er moet dus een stins gestaan hebben. In 1511 gebruikt Abe Dickstra, die direct na de pastoor genoemd wordt, 77 pondemaat eigen land (R.v.A. I, 148). In 1 543 komt Zuyerdt Dextre voor en krijgen de pastorie en de vicarie uit Dextra-steede ieder achttien stuivers (Benef. 156). Vermoedelijk is de eigenerfde state nadien een pachtboerderij geworden. Thans staat er een boerderij van het kop-hals-romptype uit 1890, aan de voorzijde gemoderniseerd. Metslawier Evenals bij de meeste andere `wier'-dorpen ligt ook de woonheuvel van dit dorp slechts weinig hoger dan de omgeving. De ringweg die het langwerpige wierterrein omgeeft is op de oude kaarten van de grietenij duidelijk te herkennen. Op de Schotanuskaart is nog sprake van een zeer schaarse bebouwing, die met name gelegen is aan beide zijden van het noordelijke gedeelte van de ringweg, dat deel uitmaakt van een doorgaande verbinding. Het kadastrale minuutplan van omstreeks 1830 en de Eekhoff-kaart van 25 jaar later geven aan dat sindsdien de bebouwing vooral binnen de ringweg is toegenomen. Tevens lijken de soorten bebouwing en de bebouwingsdichtheid die nu kenmerkend zijn voor de dorpskom dan al voor te komen : het westelijk deel van het wierterrein is bebouwd met dicht bijeen gelegen woonhuizen, terwijl de ligging van de paden naar de kerk, waaraan een deel van de huizen gebouwd is, een radiaal patroon vertoont. Het oostelijk deel van het wierterrein is veel minder dicht bebouwd. Ten tijde van het kadastrale minuutplan lagen hier enkele boerderijen, het gedeeltelijk omgrachte terrein van de Unia-state en de herberg, tevens grietenijhuis (Wumkes, 11 , 152). De oudst bekende vermelding van het gerecht van Oostdongeradeel waarmee dit dorp de hoofdplaats van de grietenij vormt, komt voor in de Tegenwoordige Staat (217). Het oostelijk deel van het wierterrein wordt tegenwoordig gekenmerkt door een bebouwing bestaande uit het gemeentehuis, enkele grote los van elkaar staande huizen en het omgrachte voormalige stateterrein. In de loop van de 2oe eeuw heeft het dorp zich in westelijke en zuidwestelijke richting met enkele woonwijken uitgebreid. Aan de noordzijde van het dorp ligt het voormalig stationnetje van Metslawier, dat aangesloten was op de spoorlijn Dokkum—Anjum die van 1912 tot 1936 heeft bestaan. Door de verwijdering van rails en biels is het tracé van de lijn nauwelijks meer in het landschap herkenbaar. 360 METSLAWIER KERKELIJKE GEBOUWEN Hervormde kerk De Hervormde kerk ligt te midden van de onregelmatige dorpsbebouwing op een enigszins verhoogd omheind kerkhof. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente (akte van 1877 ; afb. 557, 559 -563). Litteratuur R.V.A. I, 141; Benef. 153; R.V.G.O. 126; Wumkes i, 296, 298; Van den Berg, Oostdongeradeel, 128; Nieuwsbulletin K.N.O.B. 1971, 95. Bronnen H. s. Andreae-Tuinman, gemeente-archief Oostdongeradeel; kerkvoogdijrekeningen 165 8-1 959 in streekarchief te Dokkum; schoolmeestersaantekeningen 1856, P.B. Leeuwarden. Afbeelding Tekening J. Stellingwerf in coll. Fries Museum, Leeuwarden. Geschiedenis Uit de vermelding van vicarie-goederen naast personaats- en pastoriegoederen blijkt dat de kerk van Metslawier tot de belangrijke kerken van de grietenij behoorde. De middeleeuwse kerk is in 1776 afgebroken ; volgens het contract van aanbesteding van de afbraak was de kerk 90 voet lang en 28 voet breed (Wumkes). Stellingwerf tekent de kerk zes traveeën lang en in het bezit van een forse zadeldaktoren. Enige resten van middeleeuwse vloeren zijn in 1970 tijdens restauratiewerkzaamheden aan het licht geweest. In 1925 is de toren gerestaureerd. In 1962 is de toegang tot de kerk van de noordzijde verplaatst naar de westzijde en is in de twee meest westelijke traveeën een consistoriekamer gebouwd. In 1970 is het interieur hersteld. Beschrijving Het gebouw is door lisenen in zes traveeën gedeeld en is aan de oostzijde driezijdig gesloten. In de lange wanden staat per travee een rondboogvenster. In de westelijke travee is een toren ingebouwd, die aan elke zijde een galmgat bevat en door een scherpe spits bekroond wordt. De toegang was oorspronkelijk in de tweede travee van het westen aan de noordzijde. In een segmentbogig gesloten nis erboven stond een grote steen met geschilderd opschrift betreffende de stichting, bekroond door een wapenschild gehouden door twee leeuwen. In 1962 is de toegang tot de kerk naar de westzijde van de toren verplaatst en is de steen mede verplaatst. Het opschrift is destijds, daar het slecht te lezen was, niet weer aangebracht. In 1 856 noteerde de Schoolmeester aldus: `En zoo vindt men een grooten steen boven den ingang (de kerk heeft één ingang, en wel op het westeinde aan de noordzijde). Boven op deze steen rust een kroon, ter weerszijden gesteund door twee leeuwen, waartusschen twee velden met eenen verschoten kleur, en hieronder een gedeelte van een rood fluwelen kleed, met gouden boord, hetwelk een weinig over een voetstuk hangt, dat op den steen rust. Aan de zijden van den steen neerhangend loofwerk. 't Geschrift op dezen steen is als volgt: In den jare 1776 op den 13 Junij is de eerste steen gelegd aan deze kerk in den naam van den Hoog-Welgeboren Heer J. H. Goeddaeus, regter in civile en criminele zaken Dijkgraaf en Vendumeester van Bourtange, Wedde, Nieuwe Pekel A en verdere onderhorige dorpen en Fortressen in Westwoldingerland, etc. etc. in derzelver Echtgenoote, de Hoog Welgeboren Vrouwe J. A. van Burmania, bezitterse der Fideicommissaire goederen van wijlen Zijne Excellentie J. G. C. van Burmania in leven Generaal van de Infanterie, Generaal Quartiermeester, Kolonel van een Regiment te voet, Gouverneur van Sluis in Vlaanderen, Intendant van den staat, etc. etc. alsmede Opperhofmeester van wijlen Hare Koninklijke Hoogheid Mevrouw Anna Prinsesse Douariere van Oranje en Nassau etc./door/Gosling Lourens Kamerbewaarder van de Edelmogende Heeren Staten van Vriesland en Administrateur van de voormelde vastigheden ;/ten overstaan van :/den Hoog Welgeboren Heer Jr. J. H. U. van Burmania Grietman en Oostdongeradeel/ besteed en opgebouwd/onder besturing van den Wel Geboren Heer H. H. van Wijckel, Secretaris van het collegie der Edel Mogende Heeren Gedeputeerden Staten van Vriesland; Gosling Lourens. Dom: J. J. Florison waardig leeraar in de Gemeente/Jezu Christi te Metslawier en Niawier, Hans Meinarda Not:Publ: Fiscaal en Collecteur Generaal van Oostdongeradeel en Dirk Jacobs, Kerkvoogden van Metslawier tot deze kerkbouw Speciaal gecommiteerd/ 1834'. Deze tekst is in 1981 op de steen geschilderd. Aan de koorsluiting is een steen herplaatst met opschrift: `Ao 1570 op Alderheilige dach s avens is het water hier in der kerkcke hoech west I voet en sijn fardronken in deze grietenije 1801 mensken' (afb. 561). 362 METSLAWIER dë i febru: Hie ist die Begro/nus der (edle? F)rau Kunera v Sternsee en dochter Ropta starf Ao 1555 d 5 martz'. Onder de liggende figuren opschrift: `Anno 1637 den 4 january is gesturven den/ ... Bocke van/Sternsee out 64 iaer en leit alhier begraven / Anno 1641 den 20 aprilis sterf de ... / ... Catharina van Heerma syn huis/frou out in haer 63 jaer en leit hier begraven'. Tekstborden Vier tekstborden met gesneden ornament, xvIII. Rouwbord Classicistisch rouwbord, segmentvormig beëindigd en bekroond door twee flambouwen en een vaas; op de hoeken zandloper en doodshoofd (afb. 564). Op de lijst opschrift: `MDCCLxxxxIII Obiit den 26 Juny'. Op het veld het wapen Bergsma, door ornament omlijst. Opschrift: `Den Hoog Edele gestrenge Heer en Maester Johannes Casparus Bergsma in leven Grietman over Franekeradeel. Gecommiteerde Staat van Friesland en het Mindergetal Dijkgraaf en Ontfanger Generaal van Oostdongeradeel Geboren den 16 october 1716 en Overleeden den 25 Juny 1 793'. Een tekening van A. Martin in het Fries Museum geeft een andere tekst. De Schoolmeester van 1856 vermeldt boven weergegeven tekst. De lijkkist van mr. J. C. Bergsma bleek bij opening van het Sternseegraf in 1915 aldaar te zijn bijgezet. Zilver Avondmaalsbeker, 13,5 cm hoog, diam. 10,3 cm, op standring met touwband. Opschrift: `De Diakenie van Metselwier 1668', en gegraveerde voorstelling van de verdeling der broden. Merken : Dokkum, R van 1668, meesterteken Hendrik Jansen Sypma. Zie Voet, 120 (afb. 567). Kannetje van wit aardewerk, 26 cm hoog, met zilveren deksel waarop gegraveerd: `Diaconie Kantie van Metselwier 1677'. Geen merken te vinden (afb. 57 0, 57 1 ). Doopschaal, diam. 25,2 cm. In de rand gekroond alliantiewapen. Op de onderzijde is gegraveerd: `Cornelis Bosman Secretaris ende ontfanger van Oostdongeradeel Schriever van een Compagnie Caveleri ende juffrouw Aurelia van Wykel echte luiden 1677'. Merken: Dokkum, E van 1677, meesterteken Hendrik Janssen Sypma. Zie Voet, 120 (afb. 569). Klok In de toren hangt een klok, diam. ioo cm. Opschrift: `Petrus Overney me fecit Leoverdiae aan des Heeren Segen ist al gelegen 1711 ; Theodorus Crans Predicant tot Metzelwier Dirk van Tuinen Secretarius van Oostdongeradeel' ; en : `Ulbe Baron van Aylva Grietman over Oostdonger' als randschrift rond wapen Aylva. Windvaan Op de oostelijke nok is een windvaan waarin het wapen van Oostdongeradeel is uitgezaagd. Pastorie Het gebouw ten westen van het raadhuis is in 1835 als pastorie gebouwd, blijkens een stichtingssteen in de zijgevel: `Frederik van Haersma/de With/oud 3 jaar heeft op 17 mei 1835 den Eersten/steen aan deze Pastorij/gelegd'. De kadastrale minuut geeft hier nog een lang, smal gebouw weer. Thans heeft het huis de klassieke 19e-eeuwse pastorieplattegrond met ingang in het midden, vertrekken aan weerszijden en een dakkapel boven de ingang. School en schoolhuis De `Schoolmeester' deelt in 1856 mede, dat de school luchtig en doelmatig' is, doordat er een gewelf in het gebouw is (vgl. schoolgebouw Ferwerd, Ferwerderadeel, 98). De onderwijzerswoning was `niet onaanzienlijk' en dateerde uit 1770. Blijkens de kadastrale minuutkaart en de bijbehorende Aanwijzende Tafels stond de school tegenover de kerktoren op de oostelijke zijde van het pad, dat naar de ringweg voert, thans Master fan Loanstrjitte genaamd. De school staat niet meer ter plaatse ; het schoolhuis aan de overzijde van het pad is nog aanwezig en draagt in de noordelijke topgevel een jaartalsteentje 1770 (vgl. Kerkbuurt). Armhuis Van der Aa (vii, 854) vermeldt, dat men in 1837 een huis heeft `aangeschaft' om in te richten tot opneming en verpleging van behoeftigen. Het moet aan het Skipfaertsein gestaan hebben. GEMEENTEHUIS Ten noordoosten van de kerk staat het gemeentehuis van Oostdongeradeel (afb. 576). Litteratuur Wumkes ii, 152, 408. Bronnen Schoolmeesteraantekeningen i 856, P.B. Leeuwarden; Gemeenteverslag over i 876, gemeente-archief Oostdongeradeel. Geschiedenis In 1876 wordt het afbreken van het bestaande en het bouwen van een nieuw gemeentehuis METSLAWIER 363 met herberg te Metslawier aanbesteed (Wumkes 408). De Schoolmeester vermeldde in 1856 al dat het gemeentehuis, tevens logement, `oudachtig' was. Het lag volgens hem aan het oosteinde van de buurt met een plein ervoor en had drie vertrekken en slechts één verdieping, dat wil zeggen slechts een begane grond. Dit gebouw staat aangegeven op de kadasterminuut. De situatie met een plein, begroeid met hoog hout, is nog aanwezig. Het gebouw had in het midden twee ingangen naast elkaar; deze werden in 1904 verenigd tot een grote dubbele deur onder een rondboog. Het gebouw werd ontworpen door bouwkundige E. Helder te Aalsum en gebouwd onder opzicht van gemeente-architect D. W. Booijenga door aannemer J. K. Kals uit Ureterp. De stalling van het afgebroken pand werd gespaard en grenst met de achtergevel aan de Kerkbuurt. Gebouw Het blokvormige pand is zes traveeën breed en heeft een lage, deels vlak gedekte kap. De gevel, die in het midden zeer weinig vooruitspringt, is gevat tussen gepleisterde hoeklisenen en horizontaal verdeeld door een forse gepleisterde lijst tussen de verdiepingen en één onder de goot. De vensters van de begane grond zijn alle halfrond gesloten; langs deze sluiting loopt een gepleisterde lijst, die de vensters onderling verbindt. De verdiepingsvensters zijn geheel omlijst door een gepleisterde lijst en bekroond door `architraven'. Deze vensterdetails maken een oudere indruk dan 1876 en lijken geïnspireerd op de stijl van Th. Romein in de jaren veertig (vergelijk de `architraven' die in het bestek van het huis Witteveen worden beschreven). Wel eigentijds is de tegenstelling van pleisterwerk met bakstenen muren. OVERIGE BEBOUWING IN HET DORP Tsjerkebuorren Rond de kerk van Metslawier is een `kleinschalige' bebouwing gegroepeerd. In de jaren (Kerkebuurt) 1967-69 is een begin gemaakt met herstel van de individuele panden onder leiding van het architectenbureau A. Baart jr. te Leeuwarden; later is dit werk overgenomen door gemeentewerken van Metslawier. Wanneer men de kadastrale minuutkaart vergelijkt met de tegenwoordige, blijkt dat de indeling van de buurt en de grootte van de panden ongeveer gelijk gebleven zijn. Toch is slechts een zevental nummers onveranderd, te weten de westelijke bebouwing van het pad van de toren naar de Master fan Loanstrjitte en dezelfde zijde van het pad dat van het koor van de kerk naar die straat loopt (afb. 578). De noordelijke topgevel van de eerstgenoemde serie woningen draagt een jaartalsteen 177o. Dit pand was in 1832 een schoolhuis (zie hierboven; afb. 58o). Het gave karakter van het dorp wordt voornamelijk bepaald door het feit, dat bijna alle woningen in de kern een zadeldak tussen topgevels hebben; aan de buitenste straat hebben zij veelal de ingang in het midden van de lange gevel en een dakkapel daarboven. In de Kerkbuurt is de ingang minder benadrukt. De venster- en deurpartijen zijn bij de restauratie merendeels vernieuwd; verscheidene huizen hadden ook voordien de zesruitsvensterindeling behouden (afb. 588). B. Bekkerstrjitte 17 Ten oosten van het gemeentehuis staat de grote stelphoeve Oldersma Sate, waarvan het (B. Bekkerstraat) woongedeelte onderkelderd is (afb. 585-587). In de vleugelmuren naast het woongedeelte is een stichtingssteen geplaatst met opschrift: 'Sjoukje Oldersma/Heringa van Haersma/ de With oud 1 1 jaren/heeft den i7 junij 1839/den eersten steen/aan/dit gebouw gelegd'. Boven de geblokte kroonlijst was voorheen een dakkapel met fronton (Voorl. Lijst); deze kapel is nog zichtbaar in het verloop van het grote met pannen gedekte voorschild. De ingang, langs een stoep bereikbaar, is omlijst; in het bovenlicht een paard en een koe. De achtergevel aan de Kerkbuurt heeft twee door roeden in kleine ruiten gedeelde vensters en het jaartalanker 1839. Deze boerderij vervangt, zoals de kadastrale minuut aangeeft, een kop-hals-rompboerderij, die met het vooreind naar het zuiden, richting Wibalda State was gericht. B. Bekkerstrjitte Westelijk van het raadhuis en de voormalige pastorie staat eerst een serie van drie aaneengebouwde woningen, die op de kadastrale minuut reeds voorkomen, en waarvoor een uit de rooilijn springend terrein lag. De begrenzing van dit terrein geeft de oorspronkelijke rooilijn aan, die mede bepaald is door de begrenzing van het terrein van het huis Bosman (zie aldaar). B. Bekkerstrjitte 5 Westelijk daarvan ziet men op de kadastrale minuut een pand met een voorgebouwd gedeelte,.dat volgens de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel van het kadaster aan de 3 64 METSLAWIER kastelein toebehoorde. Dit was dus ook een herberg in vorm vergelijkbaar met het pand van de Gouden Klok te Holwerd. Op een tekening van D. H. Andreae (later door I. Wiersma hertekend, verblijfplaats onbekend) (afb. 578), is het pand afgebeeld. Het thans aanwezige lage witgepleisterde gebouw kan een overblijfsel daarvan zijn (afb. 577). De topgevels terzijde zouden dan vervangen zijn door het lage schilddak en de uitgebouwde middenbouw, die door Wiersma-Andreae te groot wordt weergegeven, zou gereduceerd zijn tot de grote dakkapel en de tweemaal twee dunne pilasters aan weerszijden van de voorgevel. Blijkens de vormgeving heeft de wijziging of de herbouw rond 1840 plaatsgevonden. B. Bekkerstrjitte 9 Oostelijk van het raadhuis staat een gepleisterde villa met verhoogde middenpartij, die voor de eerste burgemeester na 1848 gebouwd zou zijn, Jan Heringa van Haersma de With. Het pand komt nog niet voor op de kadastrale minuutkaart en zou in concurrentie met het plan van mr. Witteveen ontstaan kunnen zijn. Master fan Loanstrjitte 25 In de bocht van de Meester van Loonstraat staat thans als woonhuis het vooreind van (Meester van Loonstraat) de op de kadastrale minuut getekende kop-hals-rompboerderij, toen eigendom van voorheen Wibaldastate J. Reiding, landbouwer te Wierum. De boerderij werd in 1846 verkocht aan Rijpstra, afkomstig van Buwaldastate. De schuur werd in 1906 afgebroken. De boerderij zou op de plaats staan van de voormalige Wibaldastate. Het overgebleven gedeelte betreft het klassieke type van lang voorhuis met een kelder in het midden, waarboven oorspronkelijk de bedsteden waren. In de voortopgevel staan evenals in de langsgevel zesruitsvensters (afb. 582). Geschiedenis Wibalda In de 15e eeuw was Jucke Wibalda te Metslawier een van de ondertekenaars van de zoenbrief tussen Vetkopers en Schieringers (Worp van Thabor Iv, 68, naar Charterb. 1, 45o). Jonge Juck speelt een rol in de strijd tegen Jongema van Rinsumageest en wordt aldaar in 1474 op Tijaardahuis opgesloten. In 1511 is volgens het Register van Aanbreng Sijbren Wijbaldus pachter van 108 pondemaat land waarvan Sippe Meckema eigenaar is. Nog in 1582 waren de Meckema's eigenaar van een sate bewoond door een Wijbalda (Berns 54, J I, 49). De stins die hier denkelijk gestaan heeft, werd in 1511 al niet meer bewoond door een edelman of was toen reeds afgebroken. Master fan Loanstrjitte 33, Voorbij de bocht staat aan de oostzijde een grote boerderij van het kop-hals-romptype voorheen Aldhuistra met lang voorhuis waarin zesruitsvensters. De boerderij komt in deze vorm reeds voor op de kadastrale minuut van 1832 en is dan eigendom van U. van Burmania te Anjum. Geschiedenis Aldhuistra Als eerste vermelding in het Register van den Aanbreng van 1511 is vermeld Aeltije Auld Hustma die 8o pondemaat pacht van Onna Aesgama, uit welk land de priesters een rente ontvangen (R.v.A. 141). In 1580 wordt die rente opnieuw vermeld: `Uut Oldehustra sate' (R.v.G.o.I26). In 1543 was Gerrit Wijtsma eigenaar en in 1640 wordt de sate door de eigenaar Pijbe van Wijtsma bewoond. De Wijtsma's waren katholiek gebleven en komen dus niet in het stemkohier voor. Zij waren geparenteerd aan de Unia's, Carel van Unia was gehuwd met Allegonda Roelantsdr. van Achelen, zodat mogelijk de in 1590 te Metslawier genoemde Roeland van Achelen, gehuwd met Womck van Mockema, op Aldhuistra gewoond heeft (Berns 18, YY I 8,80). Ook Eelcke van Mockema, die in 1S78 in het Register van de Personele Impositie genoemd wordt te Metslawier, zal hier gewoond hebben. Roptawei Aan de noordzijde van het dorp staan aan de Roptaweg twee in een ruim terrein (Roptaweg) vrijstaande panden, het notarishuis uit omstreeks 1860 (afb. 583) en een boerderij met dwars voorhuis. Roptawei io Dit pand vormt de laatste uitloper van de bebouwing van het type van die in de Kerkbuurt en B. Bekkerstraat (afb. 583). Evenals enige panden langs de laatste straat heeft ook dit pand een zadeldak tussen topgevels met schoorstenen en de ingang in het midden van de langsgevel, met daarboven een kleine dakkapel. Tussen de B. Bekkerstraat en de Meester van Loonstraat ziet men op de tekening van Andreae nog de grote stelpboerderij, waarvan het voorhuis in de zoe eeuw als café herbouwd is en waarvan de deel nog als eetzaal gebruikt wordt. Skipfaersein Deze straat heet naar het einde van de opvaart, dat zich in de knik van deze straat (Einde van de opvaart) bevond en waarbij enige schippers woonden. Skipfaersein 9 Ook het pand nr. 9 komt op de kadastrale minuut reeds voor als een kleine boerderij van het kop-hals-romptype. Het voorhuis is met de verhoging van de weg meegebouwd, waardoor de vensters van het voorste vertrek hoger staan dan die van het achterste; daartussen een laag venster van de huishoudkelder (afb. 589). METSLAWIER VOORMALIGE STATES IN HET DORP Unia State Direct ten oosten van de kerk bevindt zich op de kadastrale kaart een vierkant omgracht terrein, waarop een rechthoekige opstal staat, die dan eigendom is van Ulbo van Burmania te Anjum. Afbeelding Tekening door J. Stellingwerf in coll. Fries Museum te Leeuwarden (afb. 572). Van Burmania bezat in 1832 ook de oostelijk van het omgrachte terrein, binnen de ringweg gelegen boerderij en verder oostwaarts de nu nog bestaande boerderij van het kop-hals-romptype buiten de ringweg, die daar thans Meester van Loonstraat heet. Verder oostwaarts is in 1832 bovendien veel land in handen van Van Burmania, tot ongeveer de knik in de weg naar Jouswier-Ee. Te Metslawier heeft dus een situatie bestaan van een state in de onmiddellijke nabijheid van de kerk en binnen de ringweg van de terp (vgl. Engwierum, Hallum, Ternaard). De kaart van Schotanus geeft bij het centrum van Metslawier de naam Wibalda; Eekhoff plaatst deze ook dicht bij het centrum en geeft bij de meeste oostelijke boerderij de naam Aldhuistra. De Schoolmeester van 1856 spreekt van Uniastate ten oosten van het kerkhof, door een gracht omringd en met een stenen poort naar de schipvaart; schuin daartegenover had men volgens hem Wibalda `met een heerlijk plantage' en bewoond door Dirk Jacobs. De laatste komt niet voor in de `Aanwijzende Tafels' van 1832 en is dus pachter of huurder geweest. Stellingwerf tekent in 1723 een state met een houten brug over de gracht, die volgens hem behoorde aan Julius van Unia. Het door Stellingwerf getekende huis kan overeen komen met hetgeen de kadastrale minuutkaart weergeeft op het omgrachte terrein ten oosten van de kerk. Onder de stenen poort, waarover de Schoolmeester spreekt moeten dan hekpalen verstaan worden. De dochter van Julius van Unia verkocht in 1739 een huis waarin zij zelf woonde aan Jarich Georg van Burmania op Holdinga State te Anjum. Jarig Georg testeert in 1 745 aan Gemme Onuphrius van Burmania (Berns 20, EEE 9 f 1451, in wiens nalatenschap (ib. f 176) voorkomt een `hornleger en Oud Heeren Huijs te Metslawier, mitsgaders een schuur, twee hoven en een hoveniershuisje'. Dit huis kan het door Stellingwerf afgebeelde zijn, dat er met zijn twee evenwijdige daken, trapgevel en aan een zijde nog een pinakel, vroeg 17e-eeuws uitziet. Het huis zal in 1771 afgebroken zijn, toen er boelgoed gehouden werd van de bouwmaterialen van het afgebroken huis van freule Van Burmania te Metslawier (Wumkes i , 263). OVERIGE VOORMALIGE STATES IN HET DORP Jaarsma Een Jarich Jarixma, woonachtig te Metslawier, is arbiter in een geschil in 1417 (Sipma I, 23). Mogelijk is hij verwant aan R. Jarichsma, die in 1390 grietman in Dongeradeel is (ib. I, 5). In 1468 wordt Pybo Jaddez. genoemd (ib. I, 196), die dezelfde zal zijn als `Pibo Jaddesoen hoveling to Mitzlewier', die in 1491 het verbond met de stad Groningen ondertekent (Pax Gron. 43, 47, 48). Jaarsma-hornleger komt dan in de 17e eeuw eerst weer in de stukken voor als de kinderen van Douwe van Aylva het goed verhuren. Ook in 1698 komt het onder deze benaming voor, als de kinderen van Hobbe Esaias van Aylva ditzelfde doen. De laatste is gehuwd geweest met Juliana Dorothea van Unia, die in 1739 haar huis, waarop zij woonde, verkocht aan Jarich Georg van Burmania. Naar haar wordt het huis dan later genoemd (zie Unia-state). De Aylva's waren door koop in 1639 eigenaar geworden. Verkoper was de secretaris van de grietenij, de in de geschiedenis van de Friese schilderkunst bekende Marcus Verspeeck, die zich als eerste door de sinds ko rt uit Italië en Frankrijk teruggekeerde Wijbrand de Geest in 1621 heeft laten portretteren (A. Wassenbergh, De portretkunst in Friesland in de 17e eeuw, Lochem 1967, afb. III en afb. op stofomslag). Hoe Verspeeck, over wiens als een meteoor stijgende en snel weer vergane welstand A. van der Minne schreef (Vrije Fries 1941, 44-5I), aan het huis kwam, is niet bekend. Hij was gehuwd met Elisabeth Gilbertsdr Forbes uit Dokkum, die mogelijk erfgename van het huis was. Bij de koop in 1639 wordt het goed omschreven als Jaarsma-sate of -state met een `cleijn huijs ende twe hiemingen' (Berns 56, M 2 f.208). De bijzondere ligging van Jaarsma-state op de terp (zie Unia-state) legt nadruk op de functies van de Jarichsma's en maakt het waarschijnlijk dat ook Riurd, de grietman uit I 390 er gewoond heeft. De zuidelijk van Wibalda gelegen boerderij, die op de kadastrale minuut de vorm van 366 METSLAWIER een kop-hals-rompboerderij heeft, moet later Jaarsma geheten hebben; mogelijk was zij gebouwd op een der boven vermelde hiemingen. In 1832 was de boerderij tevens bezit van U. van Burmania. Huis Bosman Tegenover het gemeentehuis stond het huis Bosman, in 1674 gebouwd voor secretaris Bosman. Litteratuur Van der Aa, VII, 854. Bronnen H.S. Andreae-Tuinman; aantekeningen schoolmeester 1856, P.B. Leeuwarden. Geschiedenis De Aanwijzende Tafels bij de kadasterminuut van 1832 geven aan dat het omgrachte terrein aan de noordzijde van het dorp `plaisierwater, tuin, gracht en singel' vormt in eigendom van grietman Daniel de Blocq van Haarsma de With. De twee gebouwen aan de weg zijn een woonhuis en een wagenhuis. Tegen de zuidelijke begrenzing van de gracht en over de weg die evenwijdig aan die gracht noordwaarts leidt, staan huis en broeibakken van de heer De Blocq. Ook het latere raadhuis staat daarin aangegeven als eigendom van grietman De Blocq. Volgens Andreae werd het huis in 1839 door De Blocq verkocht aan de opvolgende grietman S. Baron van Heemstra; deze werd later Commissaris in Zeeland en wegens familieveten werd het huis spoedig daarop afgebroken. De Schoolmeester vermeldt dan ook `het voor korte jaren afgebroken slot'. Mogelijk heeft hierop de advertentie van I85o betrekking, waarin verkoop op afbraak wordt aangekondigd van een buitenplaats te Metslawier (Wumkes II , 237). In 1818 was korte tijd Joh. Casp. Bergsma eigenaar. Over het uiterlijk van het huis worden we enigszins ingelicht door Van der Aa, die vermeldt dat het huis van de grietman groot en wit was en van verre zichtbaar. Dat moet dan het blokvormige pand geweest zijn dat volgens het kadastrale plan aan de weg tegenover het raadhuis stond. Dit zou in de 17e eeuw gebouwd zijn en verving blijkens de situatie een ouder pand binnen de gracht en singel. Huis mr. Witteveen In de litteratuur is een plan bekend voor een opvallend luxe `villa' voor mr. F. Witteveen, notaris te Metslawier. Litteratuur C. Boschma, Thomas Romein, een classicistisch bouwmeester in het Friesland van de 19e eeuw, in: Opus Musivum, Assen 1964. Tekeningen en bestek Twee tekeningen en het bestek uit 1841 voor het te bouwen huis berusten in het Fries Museum (afb. 574-575). Bron H.S. schoolmeester, 1856, P.B. Leeuwarden. Geschiedenis De kadastrale minuut en de bijbehorende Aanwijzende Tafels geven aan dat een terrein westelijk van de tegenwoordige Meester van Loonstraat tot aan de Roptaweg aan mr. Witteveen behoorde. Aan deze weg stond een veelhoekige kleine opstal, `het zomerhuis van mr. Witteveen'. De tekening van D. H. Andreae geeft daar een tuinkoepel, waarachter een huis met een grote klokvormige Vlaamse gevel voor de kap, die tussen twee topgevels is gevat (afb. 578). De schoolmeester spreekt in 1856 van de boerderij van mr. Witteveen achter een fraai aangelegde tuin. Mr. F. Witteveen is dan echter reeds overleden (Wumkes II , 211) en in 1845 opgevolgd door zijn zoon Jouwert. Gezien dit sluitende geheel moeten we aannemen, dat het huis voor mr. F. Witteveen nimmer is gebouwd en dat daarom de tekeningen en het bestek bewaard zijn gebleven. Het overlijden van de bouwheer zal hiervan de oorzaak geweest zijn. Beschrijving Op het uitzonderlijk plan met de halfronde ingangspartij, waarvoor een op zuilen rustend balkon van de verdieping bescherming gaf, is door Boschma reeds gewezen. Ook overigens had het huis diverse luxe details. De zijpartijen van de voorgevel waren ontworpen met dubbele pilasters op de hoeken en tegen het middenrisaliet. Boven de vele vensters van de voor- en zijgevels moesten architraven komen. De toegang tot het balkon werd gevormd door lichtkozijnen met boven het kalf halfronde lichtramen en eronder een deur. De gevels moesten aan drie zijden bekroond worden door een kroonlijst met tesamen zestien consoles. Boven de voorgevel kwam een balustrade. Alle gevels moesten gepleisterd worden. Inwendig gaf het ontwerp een lichtkoepel boven het trappehuis en bogen tussen de vestibule en de gang, dus op het bordes van de trap. METSLAWIER De floreenkohieren noemen in 1 738 Mevrouw Van Unia als eigenaresse en in 1 748 als eigenaar-bewoner G. O. van Burmania, een broeder van Jarich Georg, generaal bij de infanterie en opperhofmeester van de stadhouder. Kort daarna zal het huis afgebroken zijn. De poort bleef volgens Wybenga tot 1 769 in stand. Het huis De tekening van Stellingwerf geeft het huis weer als een blokvormig gebouw tussen trapgevels, bekroond door schoorstenen en gelegen op een door een vlakke brug bereikbaar terrein; op de brug staat nog wel een homei met een wapen geflankeerd door twee liggende leeuwen. De regelmatige indeling van het huis maakt een datering in de 17e eeuw aannemelijk, mogelijk na 1615, toen het huis door Van Humalda geërfd was. Overigens was deze reeds 42 jaar en komt Carel van Sternsee als machtig man in zijn tijd eerder in aanmerking als bouwheer. Achter het hoofdgebouw tekent Stellingwerf een laag gebouw onder schilddak, een wagenschuur of orangerie, die kennelijk later is toegevoegd. Het huis stond op een eiland omgeven door een singel, waarbuiten nog een gracht liep. Poortgebouw Op een landhoofd voor die singel stond een poortgebouw, zoals er sedert de tweede helft van de I 6e eeuw talrijke gebouwd zijn (vergelijk Sjuxma te Waaxens). De gezwenkte contouren pleiten voor een datering eind 16e- vroeg 17e eeuw. Fundering In 1962 zijn bij de grondwerkzaamheden de funderingen van de poort aan het licht gebracht (afb. 558). Deze stond aan de westzijde van het terrein. Het muurwerk bestond uit opnieuw gebruikte rode baksteen van groot formaat (32 x 8 cm), hier en daar afgewisseld met wat tufsteen. Dit zou wijzen op een zeer oude nederzetting ter plaatse, tenzij men wil aannemen dat de tufsteen van elders zou zijn aangevoerd. De fundering was ingegraven in een reeds bestaande gracht, die aan de poortzijde een gemetselde waterkering kreeg met beren. In noordwaartse richting is deze later verlengd uit kleiner materiaal (28 x 7 cm), waarvan de fundering minder diep stak. Tegen verzakking zijn nog weer later ook daar beren toegevoegd uit baksteen van 24 x 6 cm. Wapenleeuw Tot de merkwaardige vondsten bij de graafwerkzaamheden behoort een schildhoudende leeuw uit hardsteen, hoog 52 cm, breed en diep 26 cm, met het gaaf bewaarde wapen van Ropta. Het stuk bevindt zich thans in de hal van het gemeentehuis, opgesteld op een eveneens ter plaatse gevonden hardstenen voetstuk met uitgegronde velden. Op nieuwe hekpalen bij de toegang van het terrein staan nagegoten kopieën (afb. 594-595). De naam Ropta is het laatst gevoerd door de in 1555 overleden Cunera, die gehuwd was met Van Sternsee. Niet haar naam, doch die van Van Sternsee werd met het huis overgedragen. Haar vader Worp is dan ook de laatste mannelijke Ropta die het wapen gevoerd heeft. Hij overleed in 1551. De fraai gevormde leeuwemanen en de ronde kop wijzen op een datering in de middeleeuwen, waarbij naar de vorm van het wapenschild te oordelen niet verder terug moet worden gedacht dan de i 5e eeuw. Mogelijk dateert de leeuw toch uit de 16e eeuw en is men archaïserend te werk gegaan om de oude glorie van de familie in herinnering te roepen. De 16e-eeuwse auteur Andreas Cornelius immers rept reeds van Ropta's in de 13e eeuw. Slechts het glad gebeeldhouwde gedeelte is origineel; het ruw gekapte gedeelte, waarbij een achterpoot ontbreekt, moet een recente wijziging zijn. Pilasterfragment Tijdens de opgraving is tevens een fragment gevonden van een pilaster met uitgegronde schacht en gebeeldhouwd kapiteel, xvii, dat van een binnenversiering afkomstig zal zijn, een schouw- of deuromlijsting (afb. 592). De verblijfplaats ervan is onbekend. Klein Ropta De boerderij Klein Ropta van het kop-hals-romptype heeft in de achtergevel ankers met `1789'. Industriemolen Op het terrein van Ropta-state staat een achtkante molen met stelling genaamd `Ropta', eigendom van de gemeente Oostdongeradeel (afb. 596). Litteratuur A. M. Wybenga, Ropta, syn mounle syn skiednis. Dokkum 1937, met afb. ; Keune, molens 33-35 ; Molens van Friesland, 57, 102 en 126; Fries molenboek, 118-119. Geschiedenis Een molen te Metslawier wordt genoemd in de lijst van niet rendabele en af te breken molens, gemaakt in opdracht van de Friese Staten in 1639. Kennelijk is dit besluit, in tegenstelling tot vele andere gevallen, hier wel uitgevoerd. Schotanus geeft namelijk geen molen aan op zijn kaarten van 1664 en 1718. In 1836 bouwde molenmaker Romke van de Werf uit Betterwird een achtkante molen Het staande werk Het gaande werk METSLAWIER 369 op het terrein van de voormalige state Ropta, in opdracht van de nieuwe eigenaar van een gedeelte van het terrein, D. J. Sluiter. In 1840 is de molen na een storm op dezelfde plaats herbouwd, thans als achtkante molen met stelling, zowel koren- als pelmolen. Boven de ingang is een sluitsteen aangebracht met erop afgebeeld een door een hand vastgehouden balans. Daarboven een gevelsteen met het opschrift: `Deze molen gesticht in den jare 1836 en 20 voet verhoogd in den jare 1840/Door D. J. Sluiter en Vrouwe/Jeltje J. Steenhuiszen/Voor vriend en vijand sta 'k geheel/Gods regt beslist een ieders deel'. In het riet van één van de velden van het achtkant is het bouwjaar (1836) van de molen uitgesneden. Restauraties vonden plaats in 1952 en 1976-77. In de jaren 1962-69 werden herhaalde malen diverse reparaties en vernieuwingen uitgevoerd, waaronder in 1962-63 herstellingen aan de fundering en de stelling. In 1968 werden onder meer vernieuwd: de lange spruit, de vang, een pelsteen met kuip, de windpeluw en de pensteen. In 1976-77 werden de gehele staart en één koppel stenen met kuip vernieuwd; ook werd toen de stroomlijnneus op de buitenroe gesloopt en vervangen door een oudhollandse voorzoom. Vrij lage gemetselde achtkante voet met op de hoeken pilasters. In de voet bevinden zich, de stellingzolder meegeteld, twee verdiepingen. Op de begane grond twee tegenover elkaar geplaatste toegangen, waarvan er één is dichtgemetseld. Boven de toegangen staan op de verdieping rechthoekige vensters. In de veldmuren haaks erop zijn soortgelijke vensters geplaatst, zowel op de begane grond als op de verdieping. Op de voet ligt het ondertafelment met hierop het achtkant; het gepotdekselde onderachtkant gaat er buiten langs. In het onderachtkant geven twee haaks ten opzichte van elkaar geplaatste deuren toegang tot de stelling. Het met riet gedekte grenen achtkant is gebouwd volgens het algemeen in het noorden van ons land toegepaste systeem met drie bintlagen. De basis en de opbouw (spanten en voor- en achterkeuvelens) van de kap zijn van eikehout. De lange spruit dient als middelbalk en tevens als ijzerbalk. De kap is kruibaar op slepers ; de staa rt heeft een kruilier. Wieksysteem : voorheen zelfzwichting, thans oudhollands, vlucht 20,30 meter. Stalen roeden; buitenroe fabrikaat Bremer (te Adorp) met eveneens een door Bremer gefabriceerde stroomlijnneus, gemaakt in 1949; binnenroe vervaardigd door `W. J. Wieringa, stoomsmederij, machine fabriek' te Vierverlaten (Gr.). Gietijzeren doorboorde bovenas, in 1891 gegoten door de firma `De Prins van Oranje' te 's-Gravenhage. Bovenwiel met grenen armen en een stalen vang. Verder een normale, bij een koren- en pelmolen behorende overbrenging. Twee koppels maal- en twee koppels pelstenen, waaierkast, schudzeven, gorthokken en twee elevatoren. Morra De matig hoge terp van Morra wordt omgeven door een ovaalvormige ringweg; binnen deze ringweg is tot op heden het grootste deel van de overwegend nietagrarische bebouwing van het dorp gelegen. Te oordelen naar het historische kaartmateriaal is de huidige bebouwingsdichtheid in de loop van de i 9e en toe eeuw ontstaan. Behoudens enkele boerderijen aan noordoostelijke zijde heeft zich overigens nauwelijks bebouwing buiten de ringweg ontwikkeld, waardoor een duidelijk contrast tussen de dorpskom op de terp en het open agrarisch gebied daarbuiten is ontstaan. De ringweg wordt aan de westkant van het dorp geaccentueerd door de dorpsvaart die aan de buitenzijde van deze weg is gelegen; de oude aanlegplaats aan de weg is nog herkenbaar. Het terrein binnen de ringweg is door een straat dwars over de terp en een aantal paden verder opgedeeld, waarmee een min of meer radiaal patroon is ontstaan. Opvallend is echter dat de kerk niet centraal in dit net van paden is gelegen en eveneens afzijdig ligt van de bebouwing aan de straat dwars over de terp. Ten noorden van de dorpskom staan de bedrijfsgebouwen van een voormalige coöperatieve zuivelfabriek die in 1915 langs de Dijkster Vaart in bedrijf werd gesteld (Spriensma, 3o). In 1973 is deze fabriek gesloten. Vlak bij deze bedrijfsgebouwen staat het als woning ingerichte voormalige spoorwegstationnetje Morra-Lioessens, een halte in de lijn Dokkum—Anjum die tussen 1912 en 1936 in gebruik is geweest. Hervormde kerk Litteratuur Bronnen Afbeelding Geschiedenis Beschrijving Materiaal Uitwendig MORRA KERKELIJKE GEBOUWEN De Hervormde kerk, in de 16e eeuw aan Johannes de Evangelist gewijd, is in het centrum van het dorp op een omheind kerkhof gelegen (afb. 600-6o6, 6o8, 612). De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, het torentje van de burgerlijke gemeente (akte van 1877). R.V.A. I, 150; Benef. 168; R.V.G.O. I 16; Van der Aa vii, 1079; Gesta abbatum orti Sancte Marie, 154; Sibrandus Leo, Abtenlevens, 9; Van den Berg, Oostdongeradeel, 122. Rekeningboek kerkvoogdij 1727-1795, streekarchief Dokkum; notulenboek kerkvoogdij 1824-1933, ib.; bestek en tekening westgevel uit 1843 door H. Raadsma (afb. 604), gem. archief Oostdongeradeel ; dorpsrekening en rapport, ib. ; H. s. Andreae-Tuinman, ib.; Historisch-bouwtechnisch rapport door W. J. Berghuis, archief R.D.M.Z. Zeist. Tekening J. Stellingwerf in coll. Fries Museum, Leeuwarden. De plaatsnaam wordt genoemd in het leven van Sibrandus, abt van Mariengaarde van 1230 tot 1238, waar Bolto de `keller' of econoom vermeld wordt, met als nadere aanduiding, priester en kannunik uit Morra; in tegenstelling tot Reitsma's conclusie (R.v.G.o.) is hieruit slechts te lezen dat B. uit Morra afkomstig was. De vrij rijke 13e-eeuwse architectuur van de kerk kan overigens een aanwijzing zijn voor banden tussen het klooster en deze kerk. Veel vroeger reeds komt een dergelijke plaatsnaam voor als Longonmore of als Mure in de registers van Fulda, maar Gijsseling erkent deze niet als Morra. In de opgave van patroonslanden in het Beneficiaalboek van 1542 wordt als patroon de H. Johannes de Evangelist genoemd. De patroonslanden waren verhuurd, daar men zware lasten had 'aengaende de thoorn, welcke niet langer en mochte lijden sunder hulp.' Waarschijnlijk ontleenden Andreae-Tuinman daaraan hun mening, dat de toren toen herbouwd zou zijn en de kerk verfraaid. Blijkens de kerkvoogdijrekeningen is de kerk in 1734 `vermaakt' naar plan van `Pijtter Muis tot Dockum' en is er in 1737 een nieuw `gewelf gemaakt naar bestek van Roelf Douwes; de `kerkpilaren' worden in 1 742 bemetseld. `Vroedsman van Assen' heeft in 1738 een obligatie aan de kerk gegeven, waarvoor in 1748 10 jaar rente wordt betaald. Nadat het orgel aanvankelijk door Schwartzberg was gestemd komt in 1748 P. de Vries daarvoor in aanmerking en na 1764 F. C. Schnitger en ook A. A. Hintz. De homei van het kerkhof wordt in 1768 geverfd, waaruit blijkt dat het kerkhof nog omgracht was. In 1773 krijgt het interieur weer een beurt evenals pastorie, school en schoolhuis. In de pastorie komt in 1778 een geschilderd schoorsteenstuk door F. J. van der Elft; ook wordt een wapen van de Vrouwe Van Haren verguld, van wie de kerk later een legaat krijgt. In 1797 wordt de kerk gewit `daar waar de wapens hebben gehangen'. Na 1785 wordt het orgel onderhouden door A. van Gruisen. In i 843 is de mogelijk in de i 6e eeuw verbouwde toren afgebroken; deze is door Van der Aa als dik en stomp beschreven. In dat jaar is de tegenwoordige westgevel met torentje gebouwd. Volgens de raadsnotulen is de Leeuwarder stadsarchitect om advies gevraagd. Romein verwees naar Roelof Jacobs Boorsma te Weidum. Deze adviseerde in februari 1843 afbraak van de toren. Grietenij-architect Schaafsma achtte behoud mogelijk en economischer. Uit het rapport blijkt dat de toren uit schalen met gegoten vulling bestond. In 1920-21 is de kerk voornamelijk wat betreft kap en vloer hersteld onder leiding van de architecten W. en J. Booijenga te Metslawier. De kerk bestaat uit een enkelvoudig schip, dat aan de oostzijde vijfzijdig gesloten is. Boven de westgevel staat een houten klokkegeleding met open bekroning. De baksteen waaruit de kerk is opgetrokken meet 29,5-30 x 8 cm, io lagen 91 cm; hogerop is een dikkere steen toegepast van 8,5-9 cm lang, i o lagen i oo cm. De dikkere steen is lichter rood gekleurd dan de lager verwerkte steen. De stenen zijn over het algemeen in lagen van twee strekken een kop gemetseld. De meest westelijke travee bestaat uit hergebruikt materiaal ; de vernieuwde westgevel is van kleine steen (20 x 4 cm, 10 lagen 5o cm) opgetrokken (in het bestek `middelgrauwe steen' geheten). De ruim 8o cm dikke muren worden geschoord door steunberen die oorspronkelijk slechts ondiep waren. Aan de noordzijde zijn zij aan de voet verzwaard, aan de zuidzijde zijn de eerste en derde verzwaard en is de tweede weggebroken ten behoeve van een venster. De koorsteunberen zijn op één na sterk verzwaard. Het muurwerk 388 MORRA Gezien de overeenkomst van vensterindeling van de westgevel uit i 843 en die in de noordgevel, is aan te nemen dat de vensters in de laatste toen van nieuwe kozijnen zijn voorzien. Het vergroten van de vensters, waarbij sommige rond werden gesloten, moet reeds in 1744 hebben plaatsgehad. De meest westelijke travee is kennelijk in 1843 uit oud materiaal herbouwd. Inventaris De kerk bezit: Preekstoel Tegen de zuidermuur staat een eenvoudige preekstoel met achterschot en klankbord. Volgens een aantekening uit 1943 was deze destijds gemerkt `D.x.G. 1 849' (H. van der Wal, archief R.D.M.Z. Zeist). Doophek Doophek met spijlenzone; de stijlen bekroond door een zestal vaasvormige knoppen, xvIIi. Orgelbalustrade Aan de westzijde orgelbalustrade op twee zuilen; de balustrade van eenvoudig paneelwerk. Gesneden hoekstukken en opzetstuk met Lodewijk xiv-lofwerk waarin gekroond alliantiewapen Botma-Nannes. Een 19e-eeuws opschrift vermeldt de stichting van het orgel in 1740 door Jantje Botma-Nannes in haar 84e jaar (zie zerk). Orgel Orgel in kas met rijk gesneden vleugels en opzetstukken in Lodewijk xiv-vormen. Orgel gemerkt `Michael Swartsberg me fecit Leeuwarden 174o'. Het orgel zou in 1827 door L. en J. van Dam gerepareerd zijn (J. L. de Jong, Alphab. lijst van kerkorgels in Friesland, Heerenveen 1936; T. Jongepier, Frieslands orgelpracht i , Sneek 1970, met dispositie). Banken Ten oosten van het doophek een bank van paneelwerk met fronton boven het rugschot, waarin alliantie-wapen Botma, de letters G.W.B. en ` 1622'. Tegenover de preekstoel bank van paneelwerk, op het rugschot gesneden cartouche, xviil, waarin aren zijn voorgesteld, evenals in het alliantiewapen op de eerstgenoemde bank. Aan de oostzijde eenvoudige bank van paneelwerk. Op de herenbanken, evenals op de overige eenvoudige banken, gedraaide knoppen aan beide uiteinden. Epitaaf Tegen de oostwand ziet men een zandstenen beschilderd epitaaf in renaissance-omlijsting met opschrift ter nagedachtenis van Wopke van Scheltema en Frouck Roorda van Genum (afb. 607), opgericht in 1625 door hun enige zoon Scipio (= Sippe). De wapens zijn afgehakt. Opschrift bovenaan: `Mem. Aeter. Nobiliss. Parent.' ; beneden: `Fundebam et ponebam moestus Scipio a Schelthama'. Op het middenveld: `Conditur hac decus Aonidum sub mole Vospiscus Hic erge nobis famá Praecone perenni Tantum note Pater lustrato Thybride viso Brittone Sequanicisque agris, Rhenoque bicorni Hic invenisti requiem iuxtaque recumbit Heu tumuli quondam thalami fidissima consors Heu Genitrix nomen lachrymabile non sine luctu Non sine honore mihi dicendum Haec pignora cultus Summa sui Soboles venturo consecrat aevo At vos aeternum Coelo salvete recepti Aeternumque valete animae manesque Parentum'. Hetgeen vertaald wil zeggen : `Ter eeuwige nagedachtenis aan zijn zeer edele ouders. Beneden deze steen ligt begraven Wopke, het sieraad der Muzen. Hier hebt dus Gij, ons door de faam, die voortdurend Uw lof verkondigt, slechts bekende, Vader, nadat Gij de Tiber hebt bezocht, gezien den Brit, de Franche Comté en de tweemondige Rijn, hier hebt Gij rust gevonden en naast U rust, de zeer getrouwe deelgenote, eertijds van Uw slaapvertrek, thans van Uw graf, helaas, Moeder, bewenenswaardige naam, niet zonder rouw, niet zonder eerbied door mij uit te spreken. Deze hoogste bewijzen van zijn verering wijdt het kind aan de komende eeuwen toe; maar Gij, voor eeuwig ten hemel opgenomen, weest gegroet en vaart eeuwig wel, zielen en schimmen van mijn ouders. Bedroefd stichtte en stelde dit, Sippe van Scheltema' (Vert. drs. J. Visser). Sippe Scheltema was de enige zoon van Wopke en Frouck van Roorda van Genum. Wopke was in 1598 reeds overleden, zodat de zoon hem slechts `door de faam' kende. Sippe overleed in 1627. Voor hem is de hierna volgende zerk. De Scheltema's woonden op Heemstra State ; zie aldaar. Zerken In de noordmuur zijn twee grafzerken ingemetseld; een grote zerk voor Scipio (= Sippe) van Scheltema met Renaissance-schijnarchitectuur, waarin figuren van Geloof, Hoop en Liefde zijn voorgesteld. In het midden wapenschilden, waar de figuren MORRA 389 afgekapt zijn. Eronder banderolles met `Anno' en `1630'. Van het randschrift is nog aanwezig de tekst: `Ao i 627 de 27 april Sterf D... Scheltema gecore (staet)'. Aan de voet het opschrift: `Scipio nobilibus proavis clarissimus hocce/Marmore deposuit quod erat mortale sed omnis/Raram eius memori doctrinam mente tenebit/Posteritas tu qui legis haec mendacia fucos/mundi difficiles nugos mortalia quaeq(ue)/Temmere ab hoc discas: tantum immortalia speres'. Hetgeen vertaald wil zeggen : `Onder dit marmer liet Scipio onder een beroemd voorgeslacht zijn stoffelijk omhulsel achter, maar heel het nageslacht zal zich zijn zeldzame geleerdheid blijven herinneren. Leer, lezer, van hem de leugens, het bedrog, de belastende beuzelingen, ja, al het aardse te verachten en slechts het onsterfelijke te verhopen'. De tweede is een i 8e-eeuwse zerk voor Gerrit Sakes Botma. Randschrift met ingeronde hoeken, waarin een palmet is gebeeldhouwd: `Anno 1 747 den 3oste Maert is in de Heere gerust den ...bare Jantie Nammes de huisvrouwe van Gerrit Saakes Botma in leeven geweest bysitter dyk... van Oostdongeradeel oudt in haer 9 I ste jaer ende leit alhier begraven. Al die hier op my komt treeden gedenkt maer vry op my; Al leg ik hier byneeden ik ben geweest als gy'. Op het plat mooi gebeeldhouwd Lodewijk xiv-ornament rond (afgekapt) alliantiewapen onder kroon en baldakijn als helmteken. In een benedenste helft in cartouche het opschrift: `Ao 1755 den 18 maart is in den Heere gerust den eersaamen seer discreeten Gerrit Sakes Botma in leven oud bisitter en Dijk ... van Oostdongeradeel en dijkx volmagt van het dorp Morra oud omtrent 84 jaaren legt alhier begraven verwagtende een salige opstandinge in Christus Jesus Amen'. Kronen Twee achtarms koperen kronen, xviii (afb. 611). Klok In de toren hangt een klok, diam. 85 cm. Opschrift: `Waekt want Ghij en weet niet in welke uire uwe Here komen sal. Mat. 24 v. 42 Ao 1659. Door dat vijer ben ick gevlooten Iurien Balthasar heeft mij ghegooten in Leeuwerden. De Hr Lambertus van Koehorn/ ende/Juffr. Frouk van Scheltema sijn wijf/D. Lambertus Persijn pastor in Morrha ende Lioetsens/I. Formers/huisman in Morrha'. Pastorie In de zijgevel van de pastorie, die ten zuidoosten van de kerk staat, is een stichtingssteen geplaatst met het opschrift: `De 25e Mei 1894/is door den president kerkvoogd E. F. Botma den eersten/steen van deze verbouwde pastorie gelegd/Medekerkvoogden D. Alberda en S. van Kleffens'. In de tuin stond tot in de jaren zeventig een voetstuk in rococovormen, wellicht van een zonnewijzer xviii b-c, mogelijk van een van de states afkomstig. OVERIGE BEBOUWING IN HET DORP Evenals op de kadastrale minuutkaart wordt de dorpsterp ook thans nog door een daarover gelegde weg in twee stukken gedeeld : het zuidoostelijk gedeelte waarop de kerk, de pastorie en de overige bebouwing op rechthoekige kavels staan en het noord westelijk gedeelte, dat bebouwd is langs een straat die dit gedeelte in twee helften verdeelt. Langs de weg over de terp staat een vrij regelmatige lage dorpsbebouwing van een vrij gesloten karakter; een klein aantal panden heeft ook hier het zadeldak tussen twee topgevels en zal eind i 8e/begin 19e eeuw ontstaan zijn. Het straatje over de noordwes telijke helft heeft lang een meer agrarische bebouwing gehad. In het midden daarvan Greate Buorren 3 staat een boerderij van het kop-hals-romptype, in de voorgevel gedateerd 1772. Het (Grote Buurt) halsgedeelte is later verhoogd tot de nok van het voorhuis en haaks erop is een kamer aangebouwd onder zadeldak tegen een topgevel. De noordmuur van het vooreind is uit hergebruikte moppen gemetseld. De korte schuur is met riet gedekt (afb. 614). STATE Bottema-state Aan de westelijke voet van de dorpsterp lag Bottema-state. De hoofdeling Sijds Buttama wordt in 1490 genoemd als één dergenen die met Groningen over een verbond onderhandelden. Bottema zou niet lang meer de woonplaats van een hoofdeling blijven, want in 1511 was Gabbe Ripten eigenaar van het overgrote deel van het goed en was Wilcke Bottema huurder. Omstreeks 1585 was de state eigendom van Wijger Gabbesz, die als volmacht van de grietenij optrad voor het Hof van Friesland (Berns 18, YY 17,39) en ook voorkomt als `dijkgraaf' van `Dongeradeel oosterzijde der MORRA 390 Paesens' (ib. 12,176). Zijn zoon Gabe Wijgersz. is in 164o eigenaar-bewoner en in 1 698 noemt de bewoner zich Gerrijt Botma. Toen Hermannus Botma, secretaris van IJlst, in 166o een derde deel van Botma-sathe verkocht, werden huizinge, schuur, hoving, poort, gracht en singels genoemd. Van de `stoel en grafsteden in de kerck tot Morra' krijgen de kopers het aandeel van drie graven `neffens de stoel' van wijlen `de olde fiscaal' Bosman. (Berns 55, M4 f62). Na 1748 raakt Botma in vreemde handen. Weduwe Botma-Nannes was blijkens haar fraaie grafzerk in de kerk in 1747 op 9 I -jarige leeftijd overleden en had het orgel aan de kerk geschonken. Op de kadastrale minuutkaart staat nog een boerderij van het kop-hals-romptype met lang voorhuis en zo te zien een poortgebouw bij de brug over de gracht. Thans is het terrein onbebouwd. Nittema Aan de oostzijde van de rondweg aan de voet van de terp lag Nittema. Geschiedenis Het Stamboek noemt onder deze naam slechts een Saepcke, gehuwd met Ids Idsz Eminga; zij overleed in 1502. In 151 I komt Beenthie Nittama voor met 54 pondemaat land. In 1543 gaat er zes gulden uit Nittema-state aan het personaatschap, evenals uit de andere drie states. Over de opstallen ontbreken latere gegevens. Aldhuistra Even ten noordwesten buiten het dorp ligt Aldhuistra. Geschiedenis Botte Oldahuistra komt in 1444 voor als hoofdeling die vrede sluit met de stad Groningen (Pax Groningana 1 o) ; ook in 1453 is hij bekend, daar hij dan een stuk zegelt betreffende jaarmarkten in Oostergo (Sipma II, 34). Volgens Occo Scarlensis werd Oldhuistra in 1496 verbrand; de state was toen eigendom van Tiaerdt van Mockema en verhuurd aan Foppe, zoals ook in het Register van Aanbreng van 151 I vermeld wordt. In 1543 gaat ook uit Oldhuistra een bedrag aan het personaatschap van de kerk. Daarop zal de vermelding berusten in Van Heussen en Van Rijn, Oudheden en Gestichten, dat de eigenaars van Heemstra, Oldhuistra, Bottema en Nittema om beurten het kerkvoogdijschap van Morra `bedienden'. Na 1496 zal er slechts van een sate sprake zijn geweest. Een verkoping in 1687 vermeldt `het hornleger met de grachten, de singel, het groot hooff en het gestoelte en legersteden (graven) in de kerck'. Boerderij Thans staat er een boerderij van het kop-hals-romptype met kort voorhuis, dat in het Skilijgerwei 2 achterste gedeelte een huishoudkelder heeft, waarboven een venster (vgl. Tjessensweg 9 (Krommebrugweg) te Waaxens). De vensters hebben alle een licht gebogen strek; forse gootlijsten aan de langsgevels van het voorhuis en boeiborden op de zijden van topgevels, die in een forse schoorsteen eindigen. De voortopgevel heeft twee vensters beganegronds en twee kleinere in de top en is afgedekt door een rollaag; er zijn gietijzeren ankerrozetten. Omstreeks 186o (afb. 613). OVERIGE TERPEN EN DE BEBOUWING DAAROP In het dorpsgebied van Morra liggen drie beschermde terpen: de middeleeuwse van het klooster Weerd, die waar Fridhuistra op gestaan heeft en die I3e- tot I 6e-eeuws gedateerd wordt en ten zuiden van Weerdweg in de polder de Kolken een terp, die 5e-/8e-eeuws gedateerd wordt. Halbertsma geeft nog een terp aan de uiterste noordelijke grens van het gebied bij de brug over de Dijkstervaart. Voormalig klooster Weerd Ongeveer 150o meter ten zuiden van Morra ligt het terrein, waarop een priorij van vrouwen van de Praemonstratenser orde gestaan heeft. Litteratuur N. Backmund, Monasticon Praemonstratense I1, Straubing 1952, 229 en daar genoemde litteratuur; Encyclopedie van Friesland, Amsterdam-Brussel 1958, 680. Bronnen Gesta abbatum Orti S. Marie, 13o, 223; Charterb. I , 325 ; Sipma I , 271, 336, 384, 44o. Afbeelding Tekening door J. Stellingwerf van een toen nog bestaand gebouw, dat tot het klooster had behoord. Coll. Fries Museum (afb. 615). Geschiedenis De `kelner' van Weerd wordt voor het eerst genoemd in 1401 (Charterb. I, 325). Het in de Vita Siardi en de Vita Ethelgeri (Gesta abbatum) genoemde klooster Templum Domini is volgens de 17e-eeuwse schrijver Miraeus identiek met Weerd, dat overigens Silva S. Marie (Marienbosch) genoemd werd. Backmund bestrijdt dat het klooster twee namen zou hebben gehad. De plaats in de Vita Ethelgeri, waar een opsomming wordt gegeven van kloosters waarin familieleden waren ingetreden van de te benoemen priorin van het klooster Bethlehem, lijkt er echter op te wijzen, dat de drie daar Gebouw Fridhuistra Geschiedenis Heemstra Geschiedenis Afbeelding MORRA genoemde kloosters alle van de Praemonstratenser orde waren. Dan zou Weerd reeds hebben bestaan ten tijde van de tweede abt van Mariengaarde, in wiens levensbeschrijving een zuster uit Templum Domini genoemd wordt. Zeker is dat het klooster afhankelijk was van de abdij van Dokkum, welks abt de stukken voor Weerd steeds zegelde. Waarop de datum van 1326 berust die de Encyclopedie van Friesland noemt is onduidelijk. In de 15e en 16e eeuw komt het klooster herhaaldelijk voor in de documenten en was het rijk begiftigd met landerijen en andere vaste goederen. Mogelijk is het Monnikshuis onder Anjum (zie aldaar) een uithof van Weerd geweest, daar dit klooster het enige was dat land bezat onder Anjum. Het klooster is in 1569 geplunderd en in brand gestoken en in 1580 definitief opgeheven. De eigendommen kwamen evenals die van andere kloosters aan de Staten en werden in de loop van de 17e eeuw verkocht. In de 18e eeuw stond er volgens Stellingwerf op het terrein van Weerd nog een gebouw overeind; de vensters lijken dichtgemetseld te zijn. Het blokvormige gebouw is gevat tussen twee trapgevels met pinakels aan elke trede naar 16e-eeuwse trant. Het gebouw heeft veel gotische vensters met een middenstijl. Daar het wegens de vele vensters en versieringen een luxe gebouw moet zijn geweest, was het mogelijk een rectorswoning of gastenverblijf. Het stond met de achtergevel tegen een muur, waarvan de tekening nog een fragment weergeeft. Mogelijk stond dit gebouw dus buiten de ringmuur van het klooster en werd het daarom ook gespaard en opnieuw gebruikt. De beschermde terp Fridhuistra is omschreven als terrein met mogelijk resten van een stins. In 151 I (R.v.A. I, 142) gebruikte Aeltie to Frijtze Hustma land, waarvan het klooster Weerd landheer was. Ook in 1S78 wordt het goed door een pachter bewoond (Register Personele impositie); hij wordt onder de naam Reijmer to Fridshuijs genoemd en blijkt Entshuijs te heten en gehuwd te zijn met Barbara van Scheltema. In de boedelbeschrijving van hun nalatenschap (Berns 54, J 2, 203) blijkt een `grote eecken kast' te zijn, die `Barbara zecht van de convente Weert van de Priorinne geschoncken is'. De op de terp gesuggereerde stinsplaats zou dan aan het klooster Weerd geschonken kunnen zijn. Het door een gracht omringde terrein was nog duidelijk te herkennen op de laatste topografische kaart. STATE Tussen Morra en Metslawier ten oosten van Ropta aan de Herenweg lag Heemstra State, op de kadastrale kaart nog herkenbaar als omgracht terrein. In 1449 was bij het sluiten van vrede met Groningen ook Sippe Hemstra aanwezig. Hij behoorde tot de Schieringers en werd in 1474 gevangen gezet op Jancko Douwema-stins te Langweer (Worp 1v, 121). Zijn zoon Sijds wilde zich niet bij de Groningers aansluiten en moest dit met de dood bekopen. Zijn broeder Renick wordt ook te Morra genoemd. Sippe, de zoon van Sijds, steunde de Bourgondiërs en moest in ballingschap gaan, waarvoor hij een uitkering kreeg uit de Rentmeesterskas (1518). Zijn weduwe huwde Frans van Scheltema. Hierdoor kwam het huis in die familie, waaruit beroemde nazaten zouden stammen die in de kerk begraven liggen. Eén van hen was Scheltema thoe Morra, echtgenoot van Frouck Roorda van Genum, wier moeder Tieth Scheltedr. van Scheltema was. Wopke had volgens het door hun zoon opgerichte epitaaf veel gereisd. Zoon Sippe was volgens het Stamboek gecommitteerde ter Staten Generaal en was gehuwd met Rixt van Scheltema. De laatste hertrouwde na de vroege dood van haar eerste echtgenoot met Tjerck Goslicks van Herema. Hun dochter Frouck huwde Henning Georg van Andreae en in tweede echt Lambert van Coehoorn, die vermeld wordt op de klok van de kerk. In 1676 werd de state gekocht door de familie Andreae en beschreven als `Hiemstra State en de sate met stins, huisinge, poort, singels, grachten en homeijen'. Tevens waren in de koop besloten de `gestoelten in de Kerk' en de `begrafenisse tot Morra' (d.w.z. de grafkelder). Na de dood van haar eerste echtgenoot hertrouwde Rixt van Andreae Willem van Haren, voor wie wapens in de kerk hingen. In 1 738 en 1 748 wordt Johan Poppe Andreae van Plettenberg als eigenaar-bewoner genoemd en in 1 787 de overste Sluijterman. De dochter van Willem van Haren was namelijk gehuwd met H. Casimir van Plettenberg, die het huis in 1785 te huur aanbood (Wumkes I, 338, 35o). In 1800 wordt het huis te koop aangeboden en een jaar later op sloop verkocht als de Stins Scheltema met poort onder Morra (Wumkes I1 , I en 5). Ons inziens stelt de tekening van Stellingwerf met opschrift `behoort onder Metslawier MORRA 392 aen den Hr van Plettenburg' het Huis Heemstra voor (afb. 573). Men ziet er immers duidelijk een ouder bouwlichaam, de `Stins', op voorgesteld, met een 1 7e-eeuws gedeelte daar tegenaan. Ook de in de omschrijving genoemde poort is aanwezig. Het terrein dat op de kadastrale minuut nog omgracht is (afb. 555) is thans onbebouwd. BOERDERIJ Headamsterwei I Ten zuidoosten van het dorp aan de overkant van de voormalige Herenweg ligt een (Hooidamweg) kleine boerderij, die waarschijnlijk eens van het binhus is beroofd (afb. 616, 617). Op de kadastrale minuutkaart lijkt dit nog wel aanwezig. Het handschrift Andreae-Tuinman noemt de plaats Welgelegen en vermeldt dat een Van Kleffens er woont. In de gepleisterde voorgevel staat een gevelsteen in rococovormen met onder een familiewapen het opschrift: `Rinse Gerrits Sinia. Dit Huis staat hier aan Vaart en Wegen/God geef den Eigenaar sijn Zeegen/Soo dat het wel gelegen/Staat/God hoed het dog voor/alle Kwaad': In de zijgevel is een eerste steen herplaatst met opschrift: `Anno 1 76o Den 23 May heeft/Aukien Gerrits Sinia/den Eerste Steen van dit Huis/Gelegt in haer Ouderdom van/4 Jaar en 15 Weeken, en/6 Dagen'. Zulke stenen plachten in de achtergevel te staan. De schuur ziet er dan ook veel jonger uit met een halfrond gesloten venster waarin een gietijzeren harnas met veren bovenin, zoals omstreeks 1860 gebruikelijk was. In de zijgevel veel kleine vensters, te weten twee per veestalling. Een bedschot uit deze boerderij is toegepast in Donia Sathe te Oosternijkerk. Niawier Evenals voor veel andere `wier'-dorpen in Noordelijk Oostergo, geldt ook voor Niawier dat de woonheuvel een geringe hoogte heeft en langwerpig of zoals in dit geval meer vierkant van vorm is. Binnen het vierkant van straten, dat als `ring'-weg mag worden opgevat, is het terrein door enkele stegen en paden verder rechthoekig opgedeeld. Kenmerkend is voorts dat de kerk en het kerkhof geen centrale plaats in de plattegrond innemen, maar enigszins terzijde staan. Een vergelijking van de huidige situatie met de Schotanuskaart en het kadastrale minuutplan leert dat het dorp in de loop van de tijd iets dichter bebouwd is geraakt. De aanwezigheid van een enkele boerderij in de dorpskom en een aanzienlijke oppervlakte aan tuinen op de wier geven het dorp nog een duidelijk agrarisch karakter. 402 NIAWIER KERKGEBOUW Hervormde kerk De Hervormde kerk ligt op een omheind kerkhof aan de oostzijde van het dorp. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, behoudens de toren `met deszelfs rustpunten en bintwerk benevens de westelijke muur', die eigendom is van de burgerlijke gemeente (akte van 1877; afb. 622-625). Litteratuur R.V.A. I, 140; Benef. 154; R.V.G.O. I I2; Tegenwoordige Staat II, 116; Van der Aa vies, 19o; Wumkes ii, 54; Van den Berg, Oostdongeradeel, 128. Bronnen Schoolmeestersaantekeningen 1856, in P.B. Leeuwarden; Historisch bouwtechnisch rapport W. J. Berghuis, archief R.D.M.Z., Zeist. Geschiedenis Blijkens de opgave van 158o behoorde het dorp bijna geheel aan het klooster Sion en werd de pastoor door dat klooster aangewezen. Volgens Van der Aa werd de kerk in 18 i i vernieuwd; Wumkes vermeldt dat bericht als zware reparatie. Beschrijving Het kerkje bestaat uit een eenbeukig schip, aan de oostzijde driezijdig gesloten. Achter de westgevel is een houten dakruiter, die geheel met leien is bekleed. Materiaal Het muurwerk is samengesteld uit afbraak-kloostermoppen, waarin sporadisch hele stenen voorkomen van 29-31 x 8,5-9 cm en waarbij i o lagen 103 cm meten. Bovenaan is het op een tandlijst enige lagen verhoogd uit kleine rode steen. De boog rond de ingang en de pilasters bestaan uit dezelfde kleine rode steen. De vensters hebben aan de zuid- en oostzijde rollagen van kleine steen, de drie westelijke van machinale steen; aan de noordzijde zijn zij van hetzelfde materiaal als waaruit het muurwerk bestaat. De westgevel bestond in 1943 uit kleine steen van 20 X 4,5 cm, 1 o lagen 57 cm, welk materiaal inwendig ook nog gevonden wordt; uitwendig is deze gevel sindsdien bemetseld met modern materiaal. Schip en koor In het muurwerk, dat ongeveer 5o cm dik is, staan op vrij willekeurige plaatsen aan de noord- en zuidzijde respectievelijk drie en vijf later ingebroken rondbogig gesloten vensters met rechte dagkanten. Ook in twee der sluitingszijden is zo'n venster aangebracht. Aan de zuidzijde kan men in de oostelijke dagkanten van de eerste vier vensters en in de brede dam tussen het vierde en vijfde venster sporen opmerken van de oorspronkelijke vensters, die omlijst zijn geweest met een ondiepe kraal, zoals rond de ingang nog aanwezig is. Uit de aanzetten van de sluitingsbogen is niet na te gaan hoe breed de vensters geweest zijn. Wel waren zij lager dan de tegenwoordige. Boven de ingang van de noordwestzijde, die door pilasters is omlijst en door een geprofileerde kraal omgeven wordt, staat zonder verband met het omringende muurwerk een stichtingssteen, gedekt door een gedeelte van een natuurstenen lijst. Op de steen staat onder een afgehakt wapenschild met dekkleden en helm de tekst: `Ao 1678 dé 19 april/heft Cornelis Bosman de soon vá de/secretaris Bosman/De eerste steen ge/leit aan dese Kerk'. Naast de steen is een andere ingemetseld met opschrift: `...Hendricks als/mede opsigter end/gecometeerd geweest/van deese Kerck ende hi heeft die helft vá dit Boovendack ver/eert van dit gebou'. Het omringende muurwerk is kennelijk eens vernieuwd bij gelegenheid van het aanbrengen van een klein venster dat licht geeft op de galerij. In de koorsluiting staat bovenaan het moppenmetselwerk een baksteen waarin het opschrift: `Douwe Roelofs mr. metsl. 1678', vergezeld van een ,troffel en een rozet. In de noord-oostzijde zit voorts een steen met `Geert Hendrik 1678' en een troffel en een steen met `Durk 1817'. Inwendig De ruimte wordt overdekt door een segmentvormig houten gewelf op verbrede voorlijst. Tussen de trekbalken rust de lijst op consoles, die even hoog zijn als de trekbalken en ook, blijkens de ankers, afgezaagde balken zijn waarop een vlak plafond rustte. Bouwgeschiedenis Het dunne muurwerk en het ontbreken van gotische details als plint en waterlijst duiden op een herbouw van de kerk in 1678. Wel heeft men daarbij de laat-gotische bouwwijze met een geheel gesloten noordzijde aangehouden en slechts aan de zuidzijde kleine vensters aangebracht. De preekstoel stond waarschijnlijk in de brede dam tussen het vierde en vijfde venster. De reparatie, die bij Van der Aa op ][811 gedateerd, bij Wumkes als `beraadslaging in 181 1' vermeld wordt, zal eerst in 1817 haar beslag gekregen hebben, toen metselaar Durk zich vereeuwigde. De vensters zijn toen gewijzigd, het inwendige door een gewelfje gedekt, mede ten behoeve van het orgel. In de tweede helft van de 19e eeuw zijn sommige rollagen vernieuwd. Ajbeelding Geschiedenis Kapiteel Litteratuur Gevelsteen Litteratuur Tekening Zerk NIAWIER Tekening door R.A. van Loon, 1847, colI. Fries Museum (afb. 637). In de genealogie van het klooster Klaarkamp, als hoofdstuk II te vinden in de Kroniek van Bloemkamp door de laatste abt daarvan, Thomas Groningenses, staan als eerste stichtingen vanuit het moederklooster genoemd de vrouwenkloosters Sion en Genezareth. Schoengen noteert daarbij dat het klooster ook Onze Lieve Vrouwe ten Dale heette en dathettussen I165enI195gestichtis,waarbijI165alshetstichtingsjaarvanhet moederklooster en I 195 waarschijnlijk als dat van Genezareth gehouden wordt. Over de gebouwen van het klooster is niets bekend dan hetgeen Van Loon in 1847 tekende. Het terrein is in particuliere handen en voor de landbouw in gebruik. Het klooster bezat in de 16e eeuw meer dan 2200 pondemaat land, waarvan in Oostdongeradeel 350 pondemaat. De gebouwen zijn 'in de nacht van 13 april 157I' door de Watergeuzen geplunderd (Van Vloten, Ned. Opstand 180, aangehaald bij J.C.A. de Meij, De Watergeuzen en de Nederlanden 1568-1572, Verh. Kon. Ned. Akademie van Wetensch., Comm. Zeegeschiedenis nr. 14, A'dam-Londen 1972). In 1938 is door P. Glazema op het terrein van het klooster een bouwfragment gevonden in de vorm van een 5I ern hoog gebeeldhouwd kapiteel van Drachenfelstrachiet (afb. 629, 633). Het kapiteel wordt door het Fries Museum tentoongesteld in het kerkmuseum van Janum, waar het op een zuilvormige schacht gemonteerd is. A. Wassenbergh in I roe Verslag van het Fries Genootschap te Leeuwarden, Leeuwarden 1939, 24; D. P. R.A. Bouvy, Middeleeuwse beeldhouwkunst in de N. Nederlanden, Amsterdam 1947,6; Kerkmuseum Janum, Gids 1967, nr. 9. Het kapiteel, dat 4I em breed is, is in twee zones opgebouwd: een bovenste bestaande uit aan elke drie zijden twee grote spiraalvormige ranken en een benedenste gedeelte dat de overgang vormt van vierkant naar rond en twee paren griffioenen vertoont, elkaar toegewend op de denkbeeldige hoeken. Hoewel tamelijk sterk verweerd is het als rze-eeuws te herkennen en vergelijkbaar met gelijktijdige kapitelen aan bij voorbeeld de Paltz te Gelnhausen. Het moet een pilasterkapiteel geweest zijn; de verwering moet ontstaan zijn door verblijf in de bodem, daar de kristallen in de trachiet nog aanwezig zijn. Het kapiteel moet daarom inwendig in het gebouw toegepast zijn geweest, bij voorbeeld bij een doorgang. In de nog op het terrein staande woning heeft een gevelsteen gestaan, die thans eveneens door het Fries Museum bewaard wordt (afb. 638). I I Ie Jaarverslag Fries Museum 1940, 15. Tussen twee kolommen, waarop een halve bol (kolommen van Hercules als embleem van Karel v) is een schild gevat waarop aan weerszijden van drie klaverbladen de letters T.R. en B.T. zijn gehakt. Daaronder staat: 'Her Eyse WyIt/ynge van Duy/gel kelder tot Syon 1553'. Eijso Wiltinge wordt in 1565 als abt van Klaarkamp vermeld en zou voordien dus 'keller' (administrateur) van Sion geweest zijn. De initial en en de drie klaverbladen zijn waarschijnlijk later in het wapenschild gehakt. Te Visvliet is in de kerk een steen gevat van 'Gerard Wiltinck van Dwingel de xxxe abbas in Ierusale 1557', met een wapen waarop twee gekruiste pijlen en 'G.D.' (Publicatiemap Stichting Oude Groninger Kerken, III, 198o,7I). De schoolmeester tekent dan ook in zijn aantekeningen van 1856 onder deze gevelsteen een tweede steentje met opschrift:'1717isdeseeerstesteendoorToomas Diercksgele(g)toud5 jaar'. Het Fries Museum bewaart een tekening door N. van Loon uit 1847, die een overblijfsel van het klooster Sion zou voorstellen. De kadastrale minuut geeft twee boerderijen van het kop-hals-romptype op het terrein. Wat op de tekening is weergegeven zou het vooreind van de oostelijke boerderij kunnen zijn, benevens een duivenhuis. Men zou dan moeten aannemen, dat de schuur van die boerderij na 1832 gesloopt is. Op de achtergrond ziet men de forse toren van Oosternijkerk. De grafzerk van een der laatste priors van het klooster, Johannes Kuijck, heeft in de loop der eeuwen nogal wat emoties opgewekt. Het kerkhof van het klooster werd omstreeks 1630 door de Staten aan een particulier verkocht met het overige terrein ; de zerk werd echter doorverkocht aan een huurder van een kloosterplaats en bleef liggen. NIAWIER 405 Omstreeks 1 7oo hebben de kerkvoogden de zerk naar de kerk gesleept, doch moesten dit namens het Hof van Friesland ongedaan maken. In 1856 vermeldt de Schoolmeester de zerk op het kerkhof van Niawier, doch daar is deze niet meer te zien. BOERDERIJEN Het dorpsgebied van Niawier was vóór 1600 grotendeels in handen van het klooster Sion. Vermoedelijk was het klooster eigenaar van 18 of 19 van de 20 stemhebbende plaatsen (Opzeggingen kloostermeiers 1618 ; stemkohieren van 164o, R.A. Leeuwarden). Vier van deze boerderijen lagen `opte Knijp' (o.a. Berns 54, J I, 131 en 133), waarschijnlijk een wat hogere rug in het landschap. Eekhoff geeft nog de boerderij `de Knijpe'. Een andere boerderij draagt de naam De Slijpsteen; waaraan deze is ontleend is onbekend. 41I Nijkerk Tot 18 maart 1977 werd dit dorp officieel Oosternijkerk genoemd, ter onderscheiding van het in Ferwerderadeel gelegen Westernijkerk. Het dorp vormt een van de schaarse voorbeelden in dit gebied waarbij de fase van terpbewoning voorafgaand aan de dorpsvorming lijkt te ontbreken; Halbertsma geeft hier geen terp aan (Terpen, kaart 6 west). Het ontbreken van een kunstmatige woonheuvel duidt op een relatief jonge nederzetting die is ontstaan nadat de aanleg van zeewerende dijken in de I I e eeuw op gang was gekomen. Ook de naam Nijkerk geeft door het bestanddeel `nij' aan dat hier sprake is van een latere ontwikkeling, die echter nog wel in de Middeleeuwen plaatsvindt: de naam komt voor in een overlevering uit de tweede helft van de 12e eeuw in het 13e-eeuwse Vita Fretherici (Gesta Abbatum Orti S. Marie, 70. Er bestaat een suggestie dat deze kerk `nij' zou zijn ten opzichte van die te Bollingwier, een gehucht ten westen van het dorp (Algra, III, 20, 2 0. Momenteel is daar geen kerk, maar ook voor de vroegere aanwezigheid van een dergelijk gebouw ontbreekt elke aanwijzing. Ook de mening dat het dorp zou zijn ontstaan na ruzies tussen adellijke families te Lioessens valt moeilijk te bewijzen (H. s. Andreae-Tuinman, 39). Een andere opvatting heeft betrekking op de ligging van het dorp die zou zijn beïnvloed door de aanleg van een zeedijk. Het ook nu nog belangrijkste kenmerk uit de plattegrond, de langgerekte lintbebouwing, zou oorspronkelijk aan de voet van die dijk hebben gelegen (Buwalda e.a., 56). De vroegere aanwezigheid van een dijktracé ter plaatse van het dorp wordt door anderen echter in twijfel getrokken (Rienks en Walther, 115, 116). De lintbebouwing aan een landweg vormt de oudst bekende dorpsplattegrond, die door Schotanus voor het eerst is afgebeeld. In de 19e en toe eeuw vindt uitbreiding van de bebouwing langs enkele bestaande landwegen plaats en langs enkele nieuw aangelegde straatjes. Ten westen van het dorp ligt het reeds genoemde Bollingwier, een gehucht bestaande uit enkele huizen en boerderijen; deze situatie wordt al door Schotanus weergegeven. Enkele van de gebouwen zijn op duidelijk zichtbare woonheuvels gelegen; in de ligging van deze elementen is verder weinig systematiek te bespeuren. De Tegenwoordige Staat (217) vermeldt dat hier weleer een adellijke state was gelegen, waar de wier nog van overgebleven is. Schotanus geeft bij deze nederzetting een stinswier aan; ongeveer anderhalve eeuw later komt deze bij Eekhoff niet meer voor. Hervormde kerk Hervormde kerk Litteratuur LitteratuurLitteratuur Bronnen BronnenBronnenAfbeelding Ajbeelding Geschiedenis GeschiedenisGeschiedenis Beschrijving BeschrijvingBeschrijvingMateriaal MateriaalMateriaal Toren TorenToren Schip SchipSchip NIJKERK NIJKERKNIJKERK415 KERKELIJKE GEBOUWEN KERKELIJKE GEBOUWEN De Hervormde kerk en toren staan op een ruim, verhoogd kerkhof, dat echter geen deel De Hervormde kerk en toren staan op een ruim, verhoogd kerkhof, dat echter geen deel van een terp uitmaakt. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van van een terp uitmaakt. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente (akte van 1877, afb. 643, 648-653). de burgerlijke gemeente (akte van 1877, afb. 643, 648-6S3). R.V.A. I, 143; Benef. 157 ; R.V.G.O. I 13 ; Van den Berg, Oostdongeradeel, 122 e.v.; R.V.A. 1,143; Benef. IS7; R.V.G.O. 113; Van den Berg, Oostdongeradeel, 122 e.v.; W.T. Keune, Kerk en gemeente van Kerk en gemeente vanKerkengemeentevanOoster-Nijkerk (stencil), Metslawier 19 7o ; Buwalda W.T. Keune, Ooster-Nijkerk (stencil), Metslawier 1970; Buwalda e.a. I 1-39; Mol, Grootgrondbezit, 97. 97.97. e.a. 11-39; Mol, Grootgrondbezit, Sipma I, 54 (= Charterb. I 495) ; Gesta Abbatum Orti S. Marie, 7 I, 123; Kerkvoogdij , Sipma I, S4 (= Charterb. I, 49S); Gesta Abbatum Orti S. Marie, 71, 123;· Kerkvoogdij archief archiefarchief1825-1921 ter plaatse. plaatse.plaatse. I82S-192Iter Tekening door J. Tekening doorTekeningJ.doorJ.Stellingwerf 1722, in coll. Fries Museum Leeuwarden. Stellingwerf 1722, in coll, Fries Museum Leeuwarden. In een akte uit 1431, die landruil bevestigt, in 1415 aangegaan tussen Popke Tjessing uit In een akte uit 143I, die landruil bevestigt, in 141 S aangegaan tussen Popke Tjessing uit Britsum en het klooster Klaarkamp, wordt gesproken van een hofstede der Sint Britsum en het klooster Klaarkamp, wordt gesproken van een hofstede der Sint Cecilia(kerk), behorend onder Jarringahuis, dat aan Klaarkamp komt. Dat Jarringahuis Cecilia(kerk), behorend onder Jarringahuis, dat aan Klaarkamp komt. Dat Jarringahuis onder Oosternijkerk ligt en niet eventueel onder Westernijkerk blijkt uit het Register van onder Oosternijkerk ligt en niet eventueel onder Westernijkerk blijkt uit het Register van 1511, waar Jow to Jaringhehuisen voorkomt als pachter van goed van het klooster Sion. ISII, waar Jow to Jaringhehuisen voorkomt als pachter van goed van het klooster Sion. Dit was een stichting van Klaarkamp. Daaruit volgt, dat de kerk van Oosternijkerk aan Dit was een stichting van Klaarkamp. Daaruit volgt, dat de kerk van Oosternijkerk aan Sint Cecilia was gewijd. Sint Cecilia was gewijd. Ook Mariëngaarde bezat in 1511 veel land te Nijkerk, te weten 107 pondemaat, OokMariengaardebezatinISIIveellandteNijkerk,teweten 107pondemaat, verpacht aan Wijger Fockama, waarnaar Fockma-sate genoemd is (zie onder boerderijen), verpacht aan Wijger Fockama, waarnaar Fockma-sate genoemd is (zie onder boerderijen), en nog eens I oo pondemaat. Vóór 1511 moet er te Oosternijkerk een uithof geweest zijn en nog eens 100 pondemaat. V66r ISI I moet er te Oosternijkerk een uithof geweest zijn van Mariëngaarde, die vermeld wordt in een verhaal van een reis van abt Siardus in de van Mariengaarde, die vermeld wordt in een verhaal van een reis van abt Siardus in de Gesta. De uithof bestond uit goederen `Apud Novam Ecclesiam' geschonken door Gesta. De uithof bestond uit goederen 'Apud Novam Ecclesiam' geschonken door Vrouwe Siburgis, waarschijnlijk kort na 1214 (Mol). S. Cecilia was een geliefde heilige Vrouwe Siburgis, waarschijnlijk kort na 1214 (Mol). S. Cecilia was een geliefde heilige van Mariëngaarde's stichter, eerste abt Frederik van Hallum en het is niet onmogelijk van Mariengaarde's stichter, eerste abt Frederik van Hallum en het is niet onmogelijk dat de kerk van Oosternijkerk herbouwd is of zelfs gesticht is door Mariëngaarde. dat de kerk van Oosternijkerk herbouwd is of zelfs gesticht is door Mariengaarde, In InIn1825-33 is de toren hersteld onder leiding van W.J. Booijenga, meester-metselaar en 182S-33 is de toren hersteld onder leiding van W.J. Booijenga, meester-metselaar en destijds grietenij-architect te Metslawier; het dak van de kerk werd tevens van nieuwe destijds grietenij-architect te Metslawier; het dak van de kerk werd tevens van nieuwe pannen voorzien. Het is in 1938-39 1938-391938-39 vernieuwd; de toren is in 1969-7o met overheidssteun pannen voorzien. Het is in vernieuwd ; de toren is in 1969-70 met overheidssteun gerestaureerd onder leiding van architect A. Baart jr. te Leeuwarden. De topgevels gerestaureerd onder leiding van architect A. Baart jr. te Leeuwarden. De topgevels werden bij die gelegenheid herbouwd, aan de westzijde van beneden het galmgat af; werden bij die gelegenheid herbouwd, aan de westzijde van beneden het galmgat af'; aan de oostzijde werden spaarvelden aangebracht naar analogie van de westzijde. aan de oostzijde werden spaarvelden aangebracht naar analogie van de westzijde. Het eenbeukige schip is blijkens een bouwnaad bij de denkbeeldige scheiding van schip Het eenbeukige schip is blijkens een bouwnaad bij de denkbeeldige scheiding van schip en koor in twee gedeelten opgetrokken. en koor in twee gedeelten opgetrokken. De baksteen van de toren meet 3 1 -33 x 9-9,5 cm, Io lagen 99 cm; ten westen van de De baksteen van de toren meet 31-33 x 9-9,S em, 10 lagen 99 ern: ten westen van de bouwnaad meet de baksteen van het schip 29,5-30,5 x 8-9 cm, I o lagen 97 cm, ten bouwnaad meet de baksteen van het schip 29,S-30,S x 8-9 em, 10 lagen 97 ern, ten oosten daarvan 28-3o x 8,5-9,5 cm, 10 lagen 10o cm. De steen van het schip en het oosten daarvan 28-30 x 8,S-9,S em, 10 lagen 100 ern. De steen van het schip en het koor is opnieuw gebruikt. koor is opnieuw gebruikt. De toren gaat onversneden en vrijwel gesloten op tot de klokkeverdieping, die door een De toren gaat onversneden en vrijwel gesloten op tot de klokkeverdieping, die door een zaagtandlijst wordt aangeduid. Dé smalle lichtspleten verbreden zich inwendig en zijn zaagtandlijst wordt aangeduid. De smalle lichtspleten verbreden zich inwendig en zijn daar segmentvormig afgedekt. De dagstenen vormen inwendig een profiel met het daar segmentvormig afgedekt. De dagstenen vormen inwendig een profiel met het muurwerk. Aan de noord- en zuidzijde staan twee gekoppelde galmgaten binnen een muurwerk. Aan de noord-en zuidzijde staan twee gekoppelde galmgaten binnen een segmentbogig gesloten nis ; de deelzuil tussen de galmgaten is aan de buitenzijde segmentbogig gesloten nis: de deelzuil tussen de galmgaten is aan de buitenzijde afgeschuind. De boog van de nis bestaat uit een kopse laag met daarboven een uitge afgeschuind. De boog van de nis bestaat uit een kopse laag met daarboven een uitge metselde platte laag. Boven de enkelvoudige galmgaten aan de oost- en westzijde lopen metselde platte laag. Boven de enkelvoudige galmgaten aan de oost-en westzijde lopen twee evenwijdige uitgemetselde platte lagen, gescheiden door een steensboog. In het twee evenwijdige uitgemetselde platte lagen, gescheiden door een steensboog. In het metselverband van de klokkeverdieping zijn op de hoeken soms klezoren toegepast. In metselverband van de klokkeverdieping zijn op de hoeken soms klezoren toegepast. In de westelijke topgevel staan ongeveer ellipsvormig gesloten spaarnissen en in de top de westelijke topgevel staan ongeveer ellipsvormig gesloten spaarnissen en in de top staat een spaarveldje gesloten door gekoppelde rondboogjes. De oostelijke topgevel is staat een spaarveldje gesloten door gekoppelde rondboogjes. De oostelijke topgevel is bij de restauratie van gelijkvormige velden voorzien; aanzetten waren als loodvoegen in bij de restauratie van gelijkvormige velden voorzien ; aanzetten waren als loodvoegen in het metselwerk aanwezig. het metselwerk aanwezig. Over de begane grond is het koepelgewelf, waarvan de hoeken nog aanwezig waren Over de begane grond is het koepelgewelf, waarvan de hoeken nog aanwezig waren (afb. 650, weer aangebracht. De toegang kon door een sluitboom vergrendeld worden; (afb. 6SI), weer aangebracht. De toegang kon door een sluitboom vergrendeld worden; de gaten daarvoor zijn echter bij de restauratie dichtgezet. Op de verdieping is deze de gaten daarvoor zijn echter bij de restauratie dichtgezet. Op de verdieping is deze sluiting wel aangebracht; van een gewelf zijn daar slechts aanwijzingen aanwezig. Tegen sluiting wel aangebracht; van een gewelf zijn daar slechts aanwijzingen aanwezig. Tegen de oostmuur zijn de moet van een lagere schipkap en de rondbogige aftekening van een de oostmuur zijn de moet van een lagere schipkap en de rondbogige aftekening van een tongewelf te zien. tongewelf te zien. De muren van schip en koor zijn in traveeën gedeeld door ondiepe eenmaal versneden De muren van schip en koor zijn in traveeen gedeeld door ondiepe eenmaal versneden Inventaris InventarisInventaris Preekstoel PreekstoelPreekstoel Doopbekkenarm DoopbekkenarmDoopbekkenarm Orgelbalustrade OrgelbalustradeOrgelbalustrade Orgel OrgelOrgel Herenbanken HerenbankenHerenbanken Koper KoperKoper Zerken ZerkenZerken Zilver ZilverZilver Klok KlokKlok Uurwerk UurwerkUurwerk Schoolhuis SchoolhuisSchoolhuis De Terp nr. I De Terp nr. I NIJKERK NIJKERKNIJKERK417 De kerk bezit: De kerk bezit: Een preekstoel met achterschot, klankbord en trap en bijpassende lezenaar Een preekstoel met achterschot, klankbord en trap en bijpassende lezenaar (afb. 658, 659); op de kuip goed gesneden rococo lofwerk van vogels en bloemen; aan (afb. 658, 659); op de kuip goed gesneden rococo lofwerk van vogels en bloemen; aan de voet van elk paneel een thans blinde banderolle. Het snijwerk is mogelijk van IJge de voet van elk paneel een thans blinde banderolle. Het snijwerk is mogelijk van IJge Rintjes (S. ten Hoeve, Preekstoelen, 4o). Bijbehorend doophek met balusters en zes Rintjes (S. ten Hoeve, Preekstoelen, 40). Bijbehorend doophek met balusters en zes hoekvazen, waarvan die bij de doorgang jonger zijn (empire); lezenaar op het doophek hoekvazen, waarvan die bij de doorgang jonger zijn (empire); lezenaar op het doophek met in het voetstuk voorstelling van een geopend boek. met in het voetstuk voorstelling van een geopend boek. Aan de preekstoel koperen hand met doopbekken. Aan de preekstoel koperen hand met doopbekken. Aan de westzijde van de kerk onder het orgelbalkon scheidingswand van paneel- Aan de westzijde van de kerk onder het orgelbalkon scheidingswand van paneel werk, XVIII. werk, XVIII. Het orgel is blijkens een briefje in de windlade in 1813 gemaakt door I. A. Hillebrand te Het orgel is blijkens een briefje in de windlade in 18I 3 gemaakt door I. A. Hillebrand te Leeuwarden. In een van de pijpen 'Den Heeft Aaltje Eennes Leeuwarden. In een van de pijpen staat: staat:staat: `Den 2. Februarij 1814 2. Februarij2. 1814Februarij1814Heeft Aaltje Eennes Rijpma de eerste pijp in het nieuwe orgel geplaatst oud 2I jaar'. Hoewel er in 1829 Rijpma de eerste pijp in het nieuwe orgel geplaatst oud 21 jaar'. Hoewel er in 1829 plannen en bestek zijn gemaakt door Van Dam te Leeuwarden is de wijziging en plannen en bestek zijn gemaakt door Van Dam te Leeuwarden is de wijziging en reparatie uitgevoerd door W. van Gruizen in 1831 (Buwalda, i 8). De beelden op de kas reparatie uitgevoerd door W. van Gruizen in 183I (Buwalda, 18). De beelden op de kas dateren van 1890 en zijn door G. H. Mamer in Groningen geleverd (Keune). dateren van 1890 en zijn door G. H. Marner in Groningen geleverd (Keune). Tegenover de preekstoel een dubbele bank met spijlenfries in het achterschot en Tegenover de preekstoel een dubbele bank met spijlenfries in het achterschot en bekroond door een opzetstuk van lofwerk waarin gekroond, thans blind wapenschild. bekroond door een opzetstuk van lofwerk waarin gekroond, thans blind wapenschild. Tussen de spijlen rococo alliantiewapenschilden. Het vrouwelijk wapen is gedeeld, Tussen de spijlen rococo alliantiewapenschilden. Het vrouwelijk wapen is gedeeld, rechts halve friese adelaar, links drie klaverbladen, twee en een; het mannelijk wapen rechts halve friese adelaar, links drie klaverbladen, twee en een; het mannelijk wapen draagt als teken een man met knots bij een boom ; boven het helmteken uitkomend draagt als teken een man met knots bij een boom; boven het helmteken uitkomend dezelfde figuur. dezelfde figuur. Een tweede dubbele bank: op het lambris achter de bank is een opzetstuk geplaatst van Een tweede dubbele bank: op het lambris achter de bank is een opzetstuk geplaatst van rococo lofwerk waarin alliantiewapens. Het vrouwelijk wapen is gedeeld met rechts rococo lofwerk waarin alliantiewapens. Het vrouwelijk wapen is gedeeld met rechts halve adelaar en links gehalveerd ; boven drie klaverbladen twee en een, onder drie halve adelaar en links gehalveerd ; boven drie klaverbladen twee en een, onder drie vissen (Botma); mannelijk gedeeld met rechts halve adelaar en links gehalveerd, boven vissen (Botma); mannelijk gedeeld met rechts halve adelaar en links gehalveerd, boven snoer en klaverblad, onder een zwaan. Op het helmteken de zwaan. snoer en klaverblad, onder een zwaan. Op het helmteken de zwaan. Op de herenbanken tien koperen blakers van hetzelfde model als te Metslawier, XVIII. XVIII.XVIII. Op de herenbanken tien koperen blakers van hetzelfde model als te Metslawier, Drie twaalfarms koperen kronen, XVIII. Drie twaalfarms koperen kronen, XVIII. Onder de houten vloer moet volgens opgave uit 1939 19391939een aantal zerken liggen, waarvan Onder de houten vloer moet volgens opgave uit een aantal zerken liggen, waarvan de oudste 1582 is gedateerd (opgave in Buwalda e.a., 255). de oudste 1582is gedateerd (opgave in Buwalda e.a., 255). Avondmaalsbeker op standring met touwband, 14,1 cm hoog, diam. 10,3 cm (afb. 654). Avondmaalsbeker op standring met touwband, 14,1 cm hoog, diam. 10,3 em (afb. 654). In een cartouche staat een inscriptie : `Vereerdt door Ittie Lieuwes/Amminga Pastoorske In een cartouche staat een inscriptie: 'Vereerdt door Ittie Lieuwes/Amminga Pastoorske tot Nijkerk/Aen de dyacony Aldaar 1714/De kerk te OosterNijkerk 1842'. Merken: Merken:Merken: tot Nijkerk/Aen de dyacony Aldaar 1714/De kerk te OosterNijkerk 1842'. Leeuwarden groot keur, jaarletter v van 1714, meesterteken een gekroonde vis. Leeuwarden groot keur, jaarletter V van 1714, meesterteken een gekroonde vis. Zie Voet, 579. Zie Voet, 579. Kopie van deze beker met i9e-eeuwse merken, jaarletter H en opschrift `De kerk te Kopie van deze beker met I ge-eeuwse merken, jaarletter H en opschrift 'De kerk te Oosternijkerk 1842'. Oosternijkerk i 842'. Twee tinnen kannen, met duimsteun 26,5 cm hoog (afb. 655). Onderop gemerkt, met Twee tinnen kannen, met duimsteun 26,5 em hoog (afb. 655). Onderop gemerkt, met engel en 'Gerrit van ...'. engel en `Gerrit van ...'. In de toren hangt een in i 909 hergoten klok met opschrift : `Jurjen Balthasar heeft mij In de toren hangt een in 1909 hergoten klok met opschrift: 'Jurjen Balthasar heeft mij gegoten ... I668/Georg Wilco Freiheer toe Shwatzenberg/en Hogenlantsberg Grijtman gegoten ... I 668/Georg Wilco Freiheer toe Shwatzenberg/en Hogenlantsberg Grijtman over Oostdongeradeel Joannes Hilarius/Pastor in Nijkerk Wybe Annes/mede bizitter over Oostdongeradeel Joannes Hilarius/Pastor in Nijkerk Wybe Annes/mede bizitter van t Gerecht Oostdongeradeel'. Wapen Schwartzenberg. En : `Ten tijde dat Burgemeester van t Gerecht Oostdongeradeel'. Wapen Schwartzenberg. En: 'Ten tijde dat Burgemeester van Oostdongeradeel/was Syds Lieuwes Sytsma Secretaris Geert/Ybeles van der Veen van Oostdongeradeel/was Syds Lieuwes Sytsma Secretaris Geert/Ybeles van der Veen wethouders Douwe Johan/nes Beintema en Oeble Ypes Viersen ben/ik omdat ik wethouders Douwe Johan/nes Beintema en Oeble Ypes Viersen ben/ik omdat ik gescheurd was in 1909 op/nieuw vergoten door gebr. van Bergen/te Midwolda'. Wapen gescheurd was in 1909 op/nieuw vergoten door gebr. van Bergen/te Midwolda'. Wapen Oostdongeradeel. Oostdongeradeel.Oostdongeradeel. Het oude uurwerk in een gesmeed ijzeren raamwerk is elektrisch gangbaar gemaakt. Het oude uurwerk in een gesmeed ijzeren raamwerk is elektrisch gangbaar gemaakt. Het schoolhuis, waar onder anderen de als historieschrijver bekend geworden Foeke Het schoolhuis, waar onder anderen de als historieschrijver bekend geworden Foeke Sjoerds van 1742 tot 1770 heeft gewoond, stond op de noordoostelijke hoek van de Sjoerds van 1742tot 1770heeft gewoond, stond op de noordoostelijke hoek van de Buorren en is in 1820 vernieuwd (Buwalda 143). Buorren en is in 1820 vernieuwd (Buwalda 1 43). OVERIGE BEBOUWING IN HET DORP OVERIGE BEBOUWING IN HET DORP Aan de weg achter de Buorren, thans De Terp geheten, staat een boerderijvormig huis, Aan de weg achter de Buorren, thans De Terp geheten, staat een boerderijvormig huis, dat volgens de stichtingssteen, althans wat betreft het voorhuis, in 1 794 is gebouwd: gebouwd:gebouwd: dat volgens de stichtingssteen, althans wat betreft het voorhuis, in 1794 is '1794 den i i april heeft/Johanna Manja dochter van/Douwes Pieter Kindskind van '1794 den II april heeft/Johanna Manja dochter van/Douwes Pieter Kindskind van Sake Jacobs den eersten/steen van dit gebouw gelegd oud 2/Jaren en 35 weken' Sake Jacobs den eersten/steen van dit gebouw gelegd oud z/Jaren en 35 weken' (afb. 663). (afb.663)· Oostrum De dorpsterp is met een maximale hoogte van 4,5 meter boven N.A.P. een van de hoogste uit de gemeente. De terp wordt voor een gedeelte omgeven door een ringweg; het cirkelvormige beloop is voor het overige te herkennen in enkele perceelscheidingen. Van de voet van de terp lopen enkele paden straalsgewijs naar de kerk die op de kruin van de woonheuvel gelegen is. Op het kadastrale minuutplan staan drie van dergelijke paden aangegeven. Later is een van deze drie, alsook een nieuw aangelegd pad verhard ; zij vormen nu de belangrijkste toegangen tot de kerk. De opbouw van de dorpsplattegrond vóór 1830 is onduidelijk, aangezien Schotanus het wegen- en padenbeloop van dit dorp bij uitzondering niet weergeeft. Blijkens het kadastrale minuutplan is het terpterrein radiaal ingedeeld, een patroon dat zich buiten de woonheuvel nog over enige afstand voordoet. Omstreeks I 83o blijkt de dorpskom te bestaan uit een tiental gebouwen, vrijwel alle op de terp gelegen. Nadien neemt de bebouwing toe, vooral langs de ringweg, die voor het grootste deel is opgenomen in de doorgaande verbinding tussen Dokkum en Ee. De terp is gedeeltelijk onbebouwd gebleven. Rond de eeuwwisseling zijn delen van de heuvel afgegraven; duidelijk is dit zichtbaar ter plaatse van de voormalige state Rinthjema. Ten zuidwesten van het dorp ligt aan het Grootdiep het complex bedrijfsgebouwen van de in 1873 gebouwde steenbakkerij. Deze fabriek is in 1968 gesloten. OOSTRUM 432 KERKELIJKE GEBOUWEN Hervormde kerk De Hervormde kerk is in een door een haag omgeven kerkhof gelegen. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente (akte van 1 877 ; afb. 672-676). Litteratuur R.V.A. I, 166; Benef. 154; R.V.G.O. 129; Wumkes II, 134; Versl. en Meded. Rijksarchieven 1 893, 33 2 ; Kok, Patrocinia 90; Van den Berg, Oostdongeradeel, 126; P. B. Offringa, W. T. Keune, H. S. J. Zandt, De kerk te Oostrum, Publicatieband A.F.T. 1974, 187. Bronnen Kerkvoogdijrekeningen 1644-1829, R.A. Leeuwarden; inventaris en uittreksel door streekarchief Dokkum; Schoolmeestersaantekeningen 1856, P.B. Leeuwarden; H. s. Andreae-Tuinman, gemeentearchief Oostdongeradeel. Afbeeldingen Tekeningen door J. Stellingwerf 1723, coll. Fries Museum Leeuwarden. Geschiedenis De zonder bronvermelding gestelde suggestie van Reitsma, dat de kerk aan S. Vitus gewijd zou zijn, wordt door Kok overgenomen. Op de klok van 1457 komen echter naast een serie van acht vrouwelijke heiligen Maria en S. Nicolaas voor. Mogelijk is de laatste de patroon geweest; de ligging van Oostrum aan een voormalige zeearm zou daaraan niet vreemd geweest kunnen zijn. In I58o wordt verklaard, dat de kelk en het liturgisch linnengoed van de kerk door `ruters' is gestolen uit het gewelf van de kerk. Het lijkt onwaarschijnlijk dat er toen nog een stenen gewelf aanwezig zou zijn geweest; men zal aan een houten gewelf moeten denken. Uit de kerkvoogdijrekeningen valt op te maken, dat in 1658 de steunberen vernieuwd en gerepareerd zijn en in 1676 een steunbeer tegen de toren is gemaakt. In 1731 zijn volgens dezelfde bron nieuwe banken gemaakt, in 1766 een nieuwe klokkestoel en in 1768 een nieuwe preekstoel en borden. In 1813 ten slotte zijn de muren rond het kerkhof vernieuwd en in 1821 zijn er nieuwe ramen gemaakt, terwijl tevens een nieuw houten gewelf werd aangebracht. Een venster in de noordoosthoek werd bij die gelegenheid aangebracht, waarna het venster aan de noordzijde gedicht werd en de vloer werd opgehoogd. Ook de gracht om het kerkhof kreeg nieuwe muren en een nieuwe homei. Een dekzerk van een grafkelder werd in 1824 verlegd, kennelijk omdat de preekstoel naar het kooreinde overgebracht werd, waarbij een nieuwe lambrisering, `vierkant' (lees doophek), banken en beschot werden gemaakt. In 1937 zijn twee zware beren tegen de westgevel van de toren verwijderd, waarna deze tot de eerste versnijding bemetseld werd. In 1969 is de toren door gemeentewerken hersteld met rijkssubsidie, in 1973 werd de kerk gerestaureerd onder leiding van ir. P. B. Offringa te Groningen, bij welke gelegenheid de steunberen herbouwd werden. Beschrijving De eenbeukige kerk is zes traveeën diep en is aan de oostzijde driezijdig gesloten. Zij is opgetrokken tegen een lage vierkante en vrijwel gesloten toren. Materiaal De baksteen van de toren meet 29,5-31 x 8,5 cm, 10 lagen 94 cm, in onregelmatig verband met om de andere laag bij de hoeken klezoren. Tot de restauratie van 1969 was de zuidoosthoek met kleine steen bemetseld. De kerk bestaat uit opnieuw gebruikte moppen van 3o-33 x 8-9,5 cm, 10 lagen 102 cm. Toren De toren gaat in twee weinig versnijdende geledingen op. Inwendig was in de westgevel een toegang te zien. Thans is daar een venster gemaakt. Over de begane grond waren de aanzetten van een ribgewelf aanwezig ; het is in 1969 ingemetseld. Op de verdieping zijn segmentbogig gesloten lichtspleten, waarvan de binnenhoek versierd is door toepassing van een om de laag verspringend profiel, dat ontstaat door de hoek van de dagkantsteen met het muurwerk. Ook op de verdieping is dit motief toegepast. De lichtspleten zijn daar echter door twee bakstenen kepersgewijs gedekt. De galmgaten zijn inwendig segmentbogig gedekt en waren uitwendig voor de restauratie gewijzigd. Het oostelijke is eerst in 1823 gedicht. Op de oostelijke gevel is de moet van een tongewelf te zien, 5o cm hoger dan het tegenwoordige houten gewelf. Schip Het muurwerk is geschoord door eenmaal versneden steunberen met roodzandstenen afdekking. Alleen de zuidwestelijke en twee exemplaren aan het koor waren bij de aanvang van de restauratie nog aanwezig. Ter plaatse van de moeten op het muurwerk zijn alle beren weer opgemetseld. De waterlijsten van de nieuwe beren zijn uit beton nagegoten. Aan de zuidzijde staat in elke travee en in de koorsluiting een breed spitsbogig venster met geprofileerde zijmontant in de enkelvoudige dagkanten. De 434 OOSTRUM aanzet van de middenstijl is bij sommige vensters te zien op de roodzandstenen dorpel. In de noordoostelijke koorzijde is het venster in 1824 ingebroken. Aan de noordzijde is slechts één venster geweest in de vierde travee ; het is blijkens de kerkvoogdijrekening in 1824 gedicht. De toegang aan de zuidzijde is door een korfboog gedekt en gevat binnen een spitsbogige nis ; in het veld is een venster geweest. Boven langs het muurwerk loopt een hollijst waarop de pannen rusten; aan de zuidzijde zijn dit holle-bolle pannen. Inwendig De muren zijn verankerd door trekbalken op sleutelstukken met laatgotisch profiel. Die onder de derde en vierde balk van het westen uit gerekend zijn echter later vernieuwd. Bij sommige is het tandlijstornament aan de onderzijde op een apart plankje gesneden en tegen de sleutelstukken getimmerd. Een en ander is bij de restauratie intact gelaten, doordat de balkkoppen hersteld zijn door het inspuiten met kunsthars. De kap bestaat uit een spantconstructie met een ingelaten geprofileerde middenrib en ribben voor een gotisch tongewelf, dat van de aanvang af op een lijst binnen de binnenmuurplaat moet zijn neergekomen. De tegenwoordige bebording en ribben staan los onder de oude constructie. Tegen de wanden waren voorts sporen te onderscheiden van stenen gewelven, die per travee de ruimte zouden overspannen. Mogelijk zijn zij nimmer uitgevoerd en is men terstond overgegaan tot het maken van de gotische houten kap met tongewelf. Bouwgeschiedenis De toren is, blijkens de aard van het muurwerk waarin ook vóór de restauratie veel strekken voorkwamen en blijkens zijn gesloten vorm en gewelf over de begane grond, in de 13e eeuw ontstaan. De kerk van hergebruikt materiaal en met grote vensters, omlijst door brede rollagen, zal eind 15e of begin i 6e eeuw ontstaan zijn ter vervanging van een oudere. De overwelving waarvan sporen te zien zijn die tot een reconstructie van ster- of netgewelven leiden, is waarschijnlijk nimmer uitgevoerd geweest. Het gotisch tongewelf is in 1821 vervangen door het tegenwoordige. Inventaris De kerk bezit: Preekstoel Een in 1822 tegen de koorsluiting geplaatste eiken preekstoel met achterschot, klankbord en bijbehorende lezenaar (afb. 677). Op de panelen zijn allegorische figuren gesneden van Geloof, Hoop en Liefde met als attributen respectievelijk fakkel met boek en wetstafel, anker- en klaverblad, hoorn met bloemen en drie kinderen. De preekstoel is uitwendig volgens de rekening `geglansd' en blijkens de kerkvoogdijrekeningen in 1762 gemaakt door Tjeerd Dirks; voor de panelen wordt D. Emderveld te Leeuwarden betaald. Doophek Doophek met grof gesneden fries en vazen, 1822. Orgel In 1963 is een éénklaviers orgel aangekocht, afkomstig uit een kerk te Heiligerlee, xlx. Het is gerestaureerd door de firma Van Vulpen te Utrecht. Banken Dubbele herenbank met 17e-eeuws opzetstuk waarin gekroond alliantiewapen : heraldisch rechts twee rozen, links gevierendeeld, in de rechter helft boven een halve adelaar en beneden een klimmende leeuw, in de linker helft boven een ramskop en beneden drie leeuwekoppen twee en een. Boven de kroon uitkomend een roos (afb. 684). Dubbele herenbank met 17e-eeuws hoekornament en jongere knoppen. Tiental eenvoudige banken met gezwenkte wangstukken, blijkens de kerkerekeningen in 1731 gemaakt. Zerken De naamopschriften op de eenvoudige bij de restauratie gevonden zerken zijn uitvoerig vermeld in Publicatieband A.F.T., 1974, 187. Muurschildering De muurschildering, die het handschrift Tuinman-Andreae vermeldt als gevonden en weer overgewit, is tijdens de restauratie grotendeels aan het licht gebracht (afb. 683, 685, 686). Behalve de op een aftekening uit 1882 in het kerkarchief voorgestelde kerk zijn aan weerszijden van het gedichte venster meer voorstellingen van kerken gevonden. Zij zijn met bruinrode verf op de pleisterlaag getekend in aanzicht of als een soort doorsnede of doorzicht. De meest westelijke kerk met de hoge toren lijkt op de voormalige toren van de abdij van Dokkum. De kerk ervoor zou dan de zogenaamde Kleine Kerk van Dokkum kunnen voorstellen, mogelijk tijdens een verbouwing; van het koor weten we dat het in de 15 e eeuw is ingewelfd. De beide andere torens hebben een hoge naaldspits ; de ene is bovendien voorgesteld met een kleine spits midden op het dak van het schip of op een aanbouw aan de noordzijde. Op de i6e-eeuwse provinciekaart van Van Deventer hebben de kerken van Kollum, Hantum en Wetzens spitsen. Mogelijk is Kollum voorgesteld, na Dokkum de belangrijkste kerk in de buurt. Ook Holwerd komt Rouwborden Zilver Tinwerk Klok Pastorie OOSTRUM 435 dan in aanmerking. De schilderingen zijn aangebracht over de plaatsen waar de gewelven opgegaan zouden zijn en moeten dus aangebracht zijn nadat de gewelven verdwenen waren of het plan de ruimte in te welven opgegeven was. Op dezelfde muur is een geschilderd jaartal `1582' aangetroffen, dat ons inziens echter niet noodzakelijk uit dezelfde tijd behoeft te zijn als de schilderingen en eerder tot een epitaaf of reformatorisch opschrift behoord zal hebben. De wijze van voorstelling van de kerken met een `arcering' in de daken komt sterk overeen met die op de zogenaamde `oudste kaart van Friesland' van omstreeks 1524 in de Universiteitsbibliotheek te Leiden (afb. 687). Op deze houtsnedekaart zijn de daken merendeels geruit weergegeven. Het vermoeden rijst dat de wandschilderingen gemaakt zijn naar voorbeeld van houtsneden, die immers in de 16e eeuw populair werden. Ook op de kaart van omstreeks 1524 zijn de kerken van Holwerd, Dokkum, Kollum en `Dongerdeel', dat mogelijk voor Anjum staat, met een spits weergegeven. De laatste lijkt wat minder hoog dan de andere spitsen (afb. 687). Vier ruitvormige 17e-eeuwse rouwborden met opschriften: `Monsr. Johannes van Elcama obiit den 3o april 1645; Obiit 25 Malus D.E. Haio Elcama I.U.D.; Obiit den 23 april Gerbran Elke.. ; Juffrou Maria van Tiboult obiit den 15 april Ao 1645' (afb. 679-682). Avondmaalsbeker op standring met spiraalband, hoog 14,1 cm, diam. 10,3 cm (afb. 688-692). In de voet van de beker is een munt uit 1617 gesmolten van aartshertog Maximiliaan m van Oostenrijk. Omschrift: `Maximil(ianus) D(ei) G(ratia) AR(chidux) AU(striae) Dux Bur(gundiae) Stir(iae) C(arinthiae)', en rond het wapen aan de andere zijde `Et Carn(iolae) Mag(isterii) Pruss(iae) Ad(ministrator) Com(es) H(absburgensis) et Tirol(ensis)'. De munt is een zilveren daalder, geslagen in Tirols Hall (vgl. J. S. Davenport, European Crowns 1600-1700, nrs. 3323C en 3324; vriendelijke mededeling drs. H. W. Jacobi, Kon. Kabinet van Munten etc. te 's-Gravenhage). In de voet van de beker is rond de munt gegraveerd : `Anne Kornelis Ouderling, Jan Pytters Diaken Domeni Brantsma tot Oostrum'. Langs de bovenrand van de beker gegraveerd rolwerk ornament met genrefiguren van vogels. Merken : Dokkum, jaarletter v van 1628, meesterteken onduidelijk: i of schaal op voet? In de kerk ligt de grafsteen voor ds. Brantsma, die in 1775 overleed na 5o jaar te Oostrum gestaan te hebben. Ook het graf van Anne Kornelis is door een zerk gedekt, waarop men leest dat hij in 1743 stierf op 52-jarige leeftijd. De beker is dus als familiebeker gemaakt en tussen ongeveer 1725 en 1 743 aan de kerk geschonken. Doopschaal, diam. 18,5 cm (afb. 694). Gegraveerde wapens met omschrift: Titer Minnes Deyaken Franciskus Bransma Predikant tot Oosterom. Anno 1726 Tecke Eelkes Ouderling'. Merken : Leeuwarden groot keur L van 1726, meesterteken van Klaas Heixan te Dokkum. Zie Voet, 131. Twee kleine tinnen borden met roosmerk, twee grote tinnen kannen, hoog 24,5 cm (afb. 693). In de toren hangt een klok, grootste diameter 75 cm, waarop tussen de tekst de afbeelding ten halven lijve staat van acht heilige vrouwen : S. Katherina, S. Margareta, S. Agneta, S. Dorethea, S. Barbera, S. Ghertrut, S. Urcula, S. Anplonia, `Anno dm. M° CCCC° LVII Maria bin ik ghehete dat kerspel to Aestrem he ft mi laten gheten'. De heiligen dragen als attributen: Catherina een rad en zwaard; Margaretha een draak aan de voeten; Agneta een lam op de arm; Dorothea een korfje aan de hand; Barbara een toren op de hand ; Geertruida een kerk op de hand ; Ursula een pijl naast zich; Appolonia een tang en een boek (tang ook als kromstaf geduid). Bovendien afbeeldingen van Maria met kind en van S. Nicolaas met geheven hand en staf in de linkerhand. In de aureolen staat respectievelijk `Ave Maria' en `S. Nicolaus'. Op de benedenrand: 'Dominus Wibo + Mello Ripkama + Sapko Rinkama + Henricus Kokenbacker fecit me + defunctos plango + vivos voco fulgura frango + vox + mea + vox + vite voco + vos + ad + sacra + venite + help + God'. Ten westen van de kerk staat de pastorie, een gebouw zonder verdieping met oorspronkelijk de ingang in het midden, waarboven een steen met het volgende opschrift: `1818 is dit huis in plaats van het oude dat/in 1659 was gesticht gebouwd onder bestuur/van Klaas Gerryts Buwalda en Boote Jacobs de/Vries Kerkvoogden en Wiebe Watses Bosma/Johannes Sjoerds de Vries en Albe rt Jans/Douma gecommitteerden zijnde de eerste steen ge/legt door Anne Sybrens en Ide Minnes Mellema/op den 18 436 OOSTRUM Mei/Bewoner zoo gij ooit Uw pligten mogt vergeten/Koom hier lees dit en gij zult Uw pligten/weten/Verstand en harten te beschaven/Wijs en deugdzaam als de braaven/ 't Leven door het doen te tonen/Is pligt van hem die hier zal wonen'. Volgens de Schoolmeester van 1856 was de pastorie toen kort geleden vergroot (H.S. Schoolmeester, P.B. Leeuwarden). OVERIGE BEBOUWING IN HET DORP Voormalige industriemolen De korenmolen, waartoe in 1717 vergunning werd gegeven `onder de clockslag van Oostrum' stond aan het Verlaat van de Zuider Ee ; dit gebied valt thans onder Dokkum. Rintjema State Aan de voet van de terp aan de zuidzijde tekent Eekhoff buiten de rondweg Rintjema State, dat in de 16e eeuw enige malen genoemd wordt en omstreeks 1498 door de Saksers zou zijn ingenomen, waarbij Galt Jaerla gevangen werd genomen. Op de kadastrale minuut ziet men inderdaad een inbreuk op het ontginningspatroon, dat rond Oostrum zeer regelmatig straalsgewijs verloopt. Van een poortgebouw, waarvan de 'schoolmeester' rept, is op de kaart niets meer te zien. Er zou volgens dezelfde bron een D. S. Mellema gewoond hebben. OVERIGE TERPEN EN DE BEBOUWING DAAROP Mellema State Ten noorden van de dorpsterp ligt de beschermde stinsterp Mellema, die in de 15e eeuw ontstaan kan zijn. Litteratuur R.V.A. I., 166; S. Wendelaer Bonga, Oer Eastrum ald en nij. Dokkum 1942; H. Heeringa-Seepma, Bij As yn Eastrum, Bolsward 1982. Afbeelding Tekening door J. Stellingwerf met onderschrift: `behoort den Ed. Heere Feie van Heemstra', in coll. Fries Museum Leeuwarden (afb. 695). Geschiedenis In 1511 is Popke Mellema de belangrijkste grondbezitter in Oostrum; hij wordt direct na de pastoriegoederen genoemd met 165 1/2 pondemaat grond, waarvan hij zelf ongeveer een derde bezit en het overige pacht van de abt van Dokkum. Poppe is in 1517 door de keizer tot grietman benoemd. Poppe zou eigenlijk een Riemersma zijn en de naam Mellema overgenomen hebben nadat deze uitgestorven was. In de 15 e eeuw komen de Mellema's voor als grietman (1426) en als rechter in het Negental (1423); in 1438 is Poppe pro-Saksisch. In 1543 wordt `in Mellema state' Gerbrant Harkesz genoemd; een dochter van Poppe trouwde Hessel van Feitsma. In de 17e eeuw woonde de familie Eelckema op Mellema, van wie het goed in 1645 aan Marten Hania vererfde, maar reeds in 1651 kwam het aan de Van Scheltinga's waardoor Schelte van Heemstra, gehuwd met Catherina van Scheltinga er woonde. Hun zoon zou de state in 1735 hebben laten afbreken om Heemstra State te Oenkerk te bouwen. Ook hier zou de slotpoort nog enige tijd daarna zijn blijven staan. Later stond er een kop-hals-rompboerderij uit 18I 2. Volgens Wendelaer Bonga zou de boerderij over een voormalige gracht gebouwd zijn en wel met het voorhuis ; de schuur zou op het eiland staan waarop het slot heeft gestaan. De state Stellingwerf tekent een kasteelachtig gebouw, dat in afmeting sloten als Holdinga en verder weg Terhorne bij Beetgum evenaarde. Het bestaat uit een lage ingangsvleugel, waarin de deur met een vroeg 17e-eeuwse omlijsting wordt getekend en haaks erop een hoofdvleugel. Deze heeft boven een vrij hoge kelder twee volledige verdiepingen en een hoog zadeldak tussen topgevels, die in forse schoorstenen eindigen. In het midden van de buitenste gevel, die uit het water oprijst, is over alle verdiepingen een erker uitgebouwd, die in een kleine topgevel eindigt waarvan de contour gezwenkt is. De toren, die met een open koepeltje eindigt, waarop een bol, rijst achter de lage ingangsvleugel op. Het geheel zou eind I6e of begin 17e eeuw gebouwd kunnen zijn, mogelijk door de Feitsma's. Volgens het handschrift van de Schoolmeester uit 1856 zou er toen een kelder van Mellema State ontdekt zijn van 36 bij 20 voet en 5 voet diep; ook een ringmuur en een stenen `pijp' (= brug) van het poortgebouw zijn toen gevonden. De boerderij van 1812 zou een oudere van 1672 vervangen hebben. De laatste verving wederom een behuizing met losse hooiberg. In 1672 zouden een afzonderlijke stalling en woning gebouwd zijn. Of de Schoolmeester hier interpreteert is niet duidelijk; in ieder geval vermeldt hij een kop-(hals?)-rompboerderij in 1672. Tot 1963 heeft er op het terrein van Mellema een kop-hals-rompboerderij gestaan met lang voorhuis en kleine OOSTRUM kelder in het midden daarvan (afb. bij Heeringa-Seepma, 17). In dat jaar is de plaats afgebrand en door een nieuwe vervangen. Tilbuorren Westelijk van Mellema ligt de als terp beschermde woonplaats Tilbuurt. Aan weerszijden (Tilbuurt) van het terrein, dat op de kadastrale minuutkaart nog bebouwd was en door Eekhoff Heemstra genoemd wordt, ligt een omgracht terrein van een boerderij. Tadema-sate De oostelijke boerderij, Tadema geheten, was in 1511 reeds een pachtboerderij van de Heemstra's, groot 1191/2 pondemaat (R.v.A. i, I 66). Volgens het stemkohier was Gerck Syptsz. in i 640 eigenaar-bewoner; hij was blijkens een grafsteen in de kerk gehuwd met Ebeltje Reijfs, overleden als weduwe in i 676. De zeer grote boerderij van i 5 i i blijkt in de 16e of 17e eeuw gesplitst te zijn. De kadastrale minuutkaart geeft een kop-halsrompboerderij, die blijkens de pilasters die in de achtergevel stonden omstreeks 180o gebouwd zal zijn. Na de brand, die in i 964 plaats had, zijn deze onderdelen verwijderd en hebben ze een plaats gevonden in de woonboerderij Donia-sathe te Oosternijkerk. Het voorhuis was in i 868 als dwarshuis vernieuwd (afb. bij Heeringa-Seepma, 27). Bij de nieuwbouw in i 964 door het Meindert Doumaleen is een gevelsteen onthuld met opschrift : `Foar studze-stipe by 't Douma Lien kaem/waerd Tadema fiks under hánnen naem/Forgreate en fornijde op 't aide sté/Kaem der rom plak foar minske en fé'. Douma-state De westelijke, Douma-state, staat nog niet op de kadasterminuut van i 832 en is volgens Heeringa-Seepma in 1868 gebouwd. Het voorhuis is blokvormig en heeft de ingang in het midden van de voorgevel (afb. 698). Sjukma of Sjuckama Bij de tegenwoordige grens met de stad Dokkum ligt de beschermde terp Sjukma, die in de i 3e tot de 16e eeuw ontstaan moet zijn en waarop een stins gestaan kan hebben. In 151 I pachtte `Sijwert to Sijoeckemahuijs' 97 pondemaat land van de `keller to Dockum', terwijl Sijwert ook eigenaar was van tien pondemaat. Daarnaast geeft `Lijwe to Sijoeckemahuijs' nog 76 1/2 pondemaat aan (R.v.A. I , 166). Schotanus en Eekhoff tekenen Sjuckmahuis als stemmende plaats. Waarschijnlijk hebben er steeds twee boerderijen op gestaan. Op de vrijwel vierkante terp staat thans een boerderij van het stelptype van niet zeer oude datum. Overige terpen Ten noorden van het dorp, waar de grens tussen Ee en Jouswier tegen het dorpsgebied van Oostrum te niet loopt, ligt de beschermde verhoogde woonplaats 'Bijenkorf, die 12e-13e-eeuws gedateerd wordt. Halbertsma kent nog een terp aan de Oostrumer opvaart dicht bij de grens met Wetsens, mogelijk identiek met het terrein waarop de plaats de Weide ligt. De Weide In 170o was volgens Heeringa-Seepma secretaris Cornelis Bosman eigenaar van De Weide, die hem verhuurde. Na 1758 verwisselt de boerderij enige malen van eigenaar maar het blijft een huurboerderij, waarop slecht geboerd wordt. In 1773 zou het gebouw afgebroken zijn en in 1774 weer opgebouwd door Lieuwe Clazes uit Ee. Het bleef een komen en gaan van pachters en in 1818 wordt het land verdeeld. Tot i 974 is er op geboerd, sindsdien is het een woonboerderij. Afbeelding Het Fries Museum bezit een tekening van de hand van S. Bonga, die volgens Santema (Nije saerje alde doarpsgesichten, Leeuwarden 1970. Mellema zou voorstellen (afb. 696). Het water op de voorgrond met bordje (waar `strijken' op placht te staan) komt echter niet overeen met de situatie van Mellema. Eer is de boerderij De Weide weergegeven, die aan de opvaart bij de Zuider Ee ligt; de opvaart maakte daar een haakse bocht, waartoe vaart geminderd diende te worden. STEENOVENS Middeleeuwse steenoven Aan de zuidelijke rand van de dorpsterp zijn in 1957 sporen gevonden van een middeleeuwse steenoven, waarin stenen gebakken werden van het formaat 32 x 8 cm (Bull. K.N.O.B. 1 957, 21 3 *). Steenfabriek Ten zuidwesten van het dorp werd in i 873 aan het Dokkumer Grootdiep een stoomsteenfabriek opgericht door J. Helder Pzn. te Aalzum. Het daarbij te gebruiken `stoomwerktuig' zou 12 paardekracht meten en voorzien worden van een ketel van 4,4o meter lang, diam. 1,60 meter, waartoe een schoorsteen van 9 meter hoogte gebouwd moest worden. In 1876 reeds werden de ovens uitgebreid tot 18 afzonderlijke onderdelen en werd de schoorsteen tot 35 meter opgebouwd (afb. 697). De schoorsteen staat nog op het fabrieksgebouw, dat overigens niet meer als steenfabriek in gebruik is. De schoorsteen is in twee reeksen van rondbogig gesloten nissen versierd en bekroond door een forse lijst; daarop is een in horizontale geledingen opgebouwde hogere pijp gemetseld. Paesens Het dorp Paesens draagt dezelfde naam als het riviertje dat de grens vormt tussen Oost- en Westdongeradeel en waarvan de monding door middel van een zijl (sluis) in de zeedijk ten westen van het dorp lag. Door Schotanus wordt aangegeven dat deze monding `verstopt' is. Deze demping zou omstreeks 1449 hebben plaatsgevonden (Rienks en Walther, 84). De plattegrond van dit dorp is blijkens het kaartmateriaal in opzet altijd gelijk gebleven en verschilt van de meeste andere dorpen in de gemeente door het ontbreken van een dorpsterp en door de groepering van de bebouwing, die hier bestaat uit enkele rijen min of meer naast elkaar gelegen huizen. Het ontbreken van een terp wijst op het ontstaan van de nederzetting in of na de I I e eeuw. De bouw van de kerk, die gedateerd wordt op circa 1200, gee ft aan dat de vorming van het dorp spoedig na de aanleg van de eerste zeedijken op gang moet zijn gekomen. Het ontstaan van een nederzetting bij de monding van de Paesens langs de zeedijk zal hebben samengehangen met de kustvisserij die van deze plaats af kon worden bedreven. De kerk van het dorp heeft in 151 I een pastoor en een vicaris, wat op een zekere welstand wijst (R.v.A. I , 145). De Tegenwoordige Staat (217) noemt Paesens twee en een halve eeuw later een `arm vissersdorp'. Aan het begin van de 18e eeuw bevond de meeste bebouwing zich blijkens de Schotanuskaart ten oosten van de kerk; nadien is de evenwijdig aan de dijk lopende weg in westelijke richting doorgetrokken en is ook daar bebouwing ontstaan. In de tweede helft van de 18e eeuw breidde het dorp zich verder in westelijke richting uit op Westdongeradeels grondgebied, waar onder de naam Moddergat een nieuwe nederzetting ontstond. Deze verplaatsing in westelijke richting hing samen met een omvangrijke bedijking uit 1592 die ten oosten van Paesens was gelegen en onder invloed waarvan inmiddels hoog opgeslibd buitendijks land bij dit dorp was ontstaan, waardoor de Wadgeulen slecht bereikbaar waren geworden. In westelijke richting liepen deze geulen tot dichter onder de wal en waren derhalve beter bereikbaar. Door de verplaatsing naar Moddergat van een deel van de visserij is de oude functie in het westelijk deel van dit dorp beter in de bebouwing zichtbaar gebleven dan te Paesens, dat zich nadien meer op de landbouw heeft gericht getuige de boerderijen in het dorp. De visserij van beide dorpen is na de stormramp van 1883, waarbij een deel van de vloot verging, snel achteruit gegaan en in de loop van de 2oe eeuw geheel verdwenen. PAESENS KERKELIJKE GEBOUWEN Hervormde kerk De Hervormde kerk ligt op een omheind kerkhof. Zij is eigendom van de Hervormde gemeente met uitzondering van de voorgevel en de toren met de gedeelten van de zijmuur `tot aan de schutting achter 't bintwerk van de toren' (akte van 1877; afb. 701, 703-707). Litteratuur R.V.A. I, 145; Benef. 166; R.V.G.O., 115; Van den Berg, Oostdongeradeel, 120. Afbeelding Tekening door J. Stellingwerf 1722, coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 704). Geschiedenis In 1511 wordt naast de pastoor een vicaris genoemd, hetgeen wijst op een meer dan gewone betekenis van de kerk. Naamheilige Blijkens de afbeeldingen op de klok is waarschijnlijk de abt S. Antonius de naamheilige van de kerk geweest. Beschrijving Het eenbeukige schip dat in een halfrond gesloten koorruimte overgaat, is aan de westzijde verlengd en in 1792 van een houten torentje op het dak voorzien. Materiaal Het oude metselwerk bestaat uit baksteen van 28,5-29,5 x 9,5 cm, 10 lagen 108 cm, in verband van ongeveer drie strekken afgewisseld met een kop. Aan het koor is beneden grotere en dunnere steen verwerkt van 30-31 x 8-8,5 cm, 10 lagen 95 cm, in verband van ongeveer twee strekken een kop. De westelijke verlenging bestaat uit afbraakmateriaal, de westelijke muur uit kleine steen, 20-21 X 4,3 cm, 10 lagen 50,5 cm. Beschrijving De absis sluit met een sprong van 15 en 20 cm respectievelijk aan noord- en zuidzijde aan op het muurwerk van het schip. Het muurwerk is overal ongeveer 65 cm dik. In de bovenste vier lagen van de absis gaat de ronding over in vier hoeken ten behoeve van de kapspanten. Ten oosten van het derde venster is aan de noordzijde een bouwnaad in het metselwerk te onderscheiden. In de noordmuur staan vrij jonge ingehakte rechthoekige vensters, die waarschijnlijk oorspronkelijke vensters vervangen. In de zuidermuur is in de koortravee een hooggeplaatst rondbogig venster over. Door zware klimopbegroeiing zijn eventuele overige sporen niet te zien. De hoge smalle vensters aan deze zijde zijn duidelijk niet oorspronkelijk. In de absis staan twee kleine rondbogige vensters. In de as van de absis is een groter venster ingebroken en weer gedicht. Ten oosten van het tweede venster aan de noordzijde is een rondbogig poortje geweest. Het met leien beklede klokketorentje staat in de kerk op houten staanders. Een steen in de westgevel vermeldt: `Anno 1792 is deese Tooren gestigt Predikant Th. C. K. Beilanus Kerkvoogden Sybe Jans Visser Dirk Willems'. Inwendig De noordmuur vertoont over de gehele lengte van het metselwerk een versnijding ter hoogte van de dorpel van de later ingebroken vensters. Daar de ingang er niet in te onderscheiden is, zal het een jongere beklamping betreffen. De vensters van de absis zijn inwendig spitsbogig verhoogd. De kerkruimte is overdekt door een korfbogig houten gewelf op een verbrede voorlijst. De muren zijn verankerd door ijzeren trekstangen. De kap is van rondhout en waarschijnlijk tegelijkertijd met het gewelf vernieuwd. Bouwgeschiedenis De kerk is in twee fasen in de laat-romaanse periode, dat wil zeggen omstreeks 1200 ontstaan, in die zin, dat het koor tegen het schip gebouwd is. Na afbraak van de toren is het schip in 1792 westwaarts verlengd en van een daktorentje voorzien. Inventaris De kerk bezit: Preekstoel een I9e-eeuwse preekstoel met trap, achterschot en klankbord, opgesteld tegen de koorwand. Op de kansel een statenbijbel uitgegeven in 1702 bij H. J. en P. Keur te Dordrecht en te Amsterdam door M. Doorninck en P. Rotterdam. Een gesmeed ijzeren standaard van een doopbekken. Orgel Blijkens een bijdrage, verantwoord in de voogdijrekeningen van Rinsumageest, is het orgel in 1908 gekocht; het rugpositief zou afkomstig zijn uit een R.K.-kerk in Noord- Holland en in 1913 zijn toegevoegd. Zilver Beker, hoog 13,8 cm, diam. 10,4 cm, op standring met spiraalband (afb. 718). In gegraveerd lofwerk allegorische figuren van Geloof, Hoop en Liefde. Inscriptie : `De kerke beeker van Paesens 1692'. Merken Dokkum, E van 1677, meesterteken Thomas Sibrand Hicht. Beker, kopie van bovenstaande uit 1903. Tinnen kan met zilveren deksel en duimrust, hoog 29,5 cm (afb. 710). Op de deksels is PAESENS Litteratuur Keune, Molens 35-37, afb. p. 36; Molens van Friesland, 89, 102 en 124; Wijnja, i.v. Paesens; Fries molenboek, I 16— I I 7. Geschiedenis Nadat de molen op het Roptaterrein ten noorden van Metslawier een rendabel bedrijf was gebleken, vroegen in 186 i H. F. Ritzema uit Surhuisterveen en R. G. Sijtsema uit Rottevalle vergunning te Paesens een koren- en pelmolen te bouwen. Nog in hetzelfde jaar kon de molen in gebruik gesteld worden door W. en L. Stuivinga uit Leeuwarden. Na ruim 20 jaar gemalen te hebben, vertrok de molenaar naar Blija en werd zijn werk overgenomen door J. F. Dam uit Burum, die de molen tot 1925 bemaalde. Zijn weduwe en zoon zetten het bedrijf voort tot na 1945, waarna de molen in verval raakte. In 1 953 werd sloopvergunning verleend, doch daarvan werd geen gebruik gemaakt totdat ten slotte de molen in 1968 gekocht werd door de vereniging `De Hollandse Molen', die een restauratie tot stand bracht. Hierbij werden onder andere de gehele basis en de opbouw van de kap, de staart en de stelling vernieuwd. Voorts van het staande werk een groot deel van de kruisen, een deel van het boventafelment, het gehele ondertafelment (van eiken), de balklaag van de stellingzolder en de draagbalk van de koningsstijl, terwijl bij twee stijlen een eiken las werd aangebracht. Van het gaande werk het bovenwiel, een deel van de bovenbonkelaar en van het spoorwiel, één koppel stenen en de roeden, waarbij een oudhollandse ophekking de zelfzwichting verving. In 1977 vond opnieuw een restauratie plaats. Hierbij werd onder meer een bintbalk (van de onderste bintlaag) vernieuwd, terwijl bij nogmaals twee stijlen naaldhouten laseinden aan de onderzijde werden aangebracht. Het staande werk De gemetselde voet is gefundeerd op stiepen; hier tussen bevinden zich de veldmuren. De stiepen blijven zowel in- als uitwendig als pilasters zichtbaar. Boven de toegang bevindt zich een steen met een afbeelding van een hond en het jaa rtal 1861. In de voet bevinden zich, de stellingzolder inbegrepen, twee zolders. Het onderachtkant is bekleed met gepotdekselde delen. Het met riet gedekte grenen achtkant is gebouwd volgens het algemene systeem, maar bezit op noordelijke wijze drie bintlagen. Tussen de tafelmenten bevinden zich ter hoogte van de bintlagen de veldregels, waardoor de velden in vier vakken worden verdeeld. Terwijl in het bovenste van deze vakken de hondsoren zijn aangebracht en in dat daaronder een enkel kruis is geplaatst, worden de beide onderste vakken gezamenlijk versterkt door een de regel snijdend kruis. In latere tijd heeft men bij de bovenste twee vakken een extra kruis aan de binnenkant aangebracht, terwijl men hetzelfde heeft gedaan in het vak op de steenzolder; de molen is dus verkruist. De basis van de kap en de spanten zijn van eiken, het voor- en achterkeuvelens van grenen. De eiken lange spruit wordt als middelbalk en tevens als ijzerbalk gebruikt. Op de baard, vernieuwd bij een restauratie met een ander profiel, de naam van de molen, `De Hond', met de jaartallen 1861 en 197o. De kap is kruibaar op de voor het noorden typische kruiring; de staart heeft een kruilier. Het gaande werk Wieksysteem : oudhollands, voorheen op de buitenroe zelfzwichting, stalen roeden, vlucht 19 meter. Gietijzeren doorboorde bovenas, gegoten in 1904 door de firma H. J. Koning te Foxham. Bovenwiel met Vlaamse vang, luiwerk, één koppel koren- en twee koppels pelstenen. Molenaarshuis Bij de molen staat een eenvoudig breed woonhuis onder schilddak, als dwarshuis voor een deels met riet gedekte schuur gebouwd. Het zal ook uit 1861 dateren. TERPEN EN DE BEBOUWING DAAROP Ten zuidoosten van het dorp zijn drie terpen beschermd die I I e-eeuwse woonplaatsen geweest kunnen zijn. Meinsma Bij een daarvan geeft Eekhoff de naam Meinsma. Meinsma komt in 15 I I voor als pachtboerderij, eigendom van Gerbet Mockema en bewoond door Dowe Mensema, groot 41 pondemaat binnendijks en 13 1/2 pondemaat buitendijks (R.v.A. I , 145). Volgens Andreae-Tuinman stond in een zijgevel van het huis een gevelsteen met `S.P.Q.D.' (zie voormalig L 14). OVERIGE BOERDERIJEN Ornia-state Recht ten zuiden daarvan ligt bij de grens met Lioessens Ornia-state op een omgracht terrein. PAESENS 45 1 Heemstra In 1511 komt Tierck Oetnije voor (R.v.A. I, 147) die 33 pondemaat land pacht. In 1640 is de boerderij 64 pondemaat groot. Te Paesens worden voorts in 1582 genoemd Anna Oenije (Berns 54, J, 29), in 1583 en 1597 Sijuck Upkesz op Ornija (ib. 288 en J 2, 8) en in 1 599 Hessel Onnija (ib, J 2, 331). In 1640 is Ornia-sathe eigendom van Jancke Ornia, die mogelijk identiek is aan `Jannetje Ornia, weduwe Heero van Hottinga' te Harlingen (Berns 89, Q 4, 171). Gosewinus Ornia, koopman te Amsterdam, bezit in 1638 twee boerderijen te Paesens (Berns 49, D 2a, 21). De Ornia's waren R.K., wat mogelijk de oorzaak van zijn beroep en verblijfplaats was. Thans staat er een boerderij in stelpvorm. Heemstra aan de Langgrouwsterweg wordt bij Schotanus reeds als onbebouwd stemmend hornleger aangegeven. De Heemstra's worden nog vermeld in de Decretale Verkopingen van 1587 (Gen. Jierb. 1978 naar Berns 2I, III, 7). Wetzens De huidige geringe omvang van het dorp, alsook de kenmerken van de dorpsplattegrond zijn blijkens de grietenijkaart van Schotanus in het begin van de i 8e eeuw al aanwezig. Een aantal kenmerken van het `ideaaltype' terpdorp zoals dat in de Inleiding (Ferwerderadeel, 3o) is geschetst, is in de dorpsstructuur nog herkenbaar. De terp zelf is in de jaren 1892, '96 en '97 voor het grootste deel afgegraven (Wumkes II, 554, 587, 698). De kerk, op de kruin van de ruim vier meter hoge terp gelegen, het enige pad naar de kerk toe en een enkele boerderij op de voet van de terp vormen de niet afgegraven gedeelten van de woonheuvel en geven nog iets van de vroegere omvang en het beloop weer. De terp is op de voet voor circa driekwart omsloten door een ringweg; voor het overige kwart markeert een perceelsloot de ring, die als geheel een vrij gave cirkelvorm vertoont. De percelering van het afgegraven terpterrein kan met enige moeite nog radiaal worden genoemd; direct buiten de ringweg is deze indeling wat beter herkenbaar gebleven. Het gave voorkomen van dit dorp is niet in het minst het gevolg van de aard en ligging van de bebouwing, die namelijk overwegend uit boerderijen bestaat en aan de ringweg, meest aan de buitenzijde daarvan, gelegen is. De zeer geringe uitbreiding van de bebouwing of de vervanging daarvan na 1830, is eveneens aan deze weg tot stand gekomen. De onaangetaste staat waarin dit dorp verkeert is wellicht beïnvloed door de afzijdige ligging van de doorgaande verkeersweg. 45 8 Hervormde kerk Litteratuur Bronnen Afbeelding Geschiedenis Beschrijving Materiaal Oostelijke kerkheli WETZENS KERKGEBOUW De Hervormde kerk ligt op een hoog terprestant in een zeer ruim kerkhof en is eigendom van de Hervormde gemeente. De `westelijke vakken van het muurwerk van de kerk, het dak, voor zover dat ligt boven deze gedeelten muur en het klokhuis' behoren in eigendom en onderhoud aan de burgerlijke gemeente (akte van 1877 ; afb. 715-728). Charterb. I, 748; R.V.A. I, 130; R.V.G.O. III; Wumkes II, 183; Sipma i, 337 en 384; Van den Berg, Oostdongeradeel 118; dez., Plattegrondvormen van middeleeuwse kerken in Groningen en Friesland, Bulletin K.N.O.B. 1970,23; Van Buijtenen, Achtkarspelen, 172; Nieuwsbulletin K.N.O.B. 1973,5o*; J. ter Steege, Vinea Domini, geschiedenis van de kerkelijke gemeente Aalzum-Wetsens, 1972; Buro voor Architectuur en Stedebouw ir. P. B. Offringa, Groningen, Restauratie van de Hervormde kerk te Wetzens, z.j. ( 1 973). Notulen kerkvoogdij 1883-1975, rekeningen id. 1833-1975 ter plaatse; H.S. Andreae- Tuinman, gemeentearchief Oostdongeradeel. Tekening door J. Stellingwerf 1723, in coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 718). In 1374 erkende de abt van Dokkum de jurisdictie van de proost van Oud-Munster van Utrecht over onder meer de kapel te Witzense (Van Buijtenen). In akten van 1484 en circa 1490 wordt gesproken over land dat gekocht is van S. Fijt tot Wetsens. Andreae- Tuinman kopiëren nog een testament van Minne Jarla uit 1494, waarin S. Vitus als patroon genoemd wordt. Uit het register van 1580 blijkt dat er toen een sacramentshuisje aanwezig was in de kerk. In 1836 is de kerk opgeknapt onder leiding van J. Kingma uit Ternaard ; mogelijk dateert het meubilair uit dat jaar. In 1841 besloten kerkvoogden de toren af te breken; tijdens de werkzaamheden stortte hij echter (op een zondag) in en werd vervangen door een driezijdige sluiting, waaraan een `kapel' werd getimmerd om de klok in te hangen. In 1903 is een `kraak' getimmerd onder leiding van Geb. Booijenga als architect, blijkens een aantekening op een der planken. De galerij en het achterschot zijn in 1973 vernieuwd. De kerk is in 1973 met rijkssubsidie onder leiding van ir. P. B. Offringa te Groningen geconsolideerd. Oudheidkundig bodemonderzoek tijdens de restauratiewerkzaamheden bracht aan het licht, dat het tufstenen schip ongeveer 4 meter langer geweest is en dat de hoeken op grote keien gefundeerd waren, welke fundering zich zuidwaarts en noordwaarts ook ongeveer een halve meter uitstrekte. Tegen de westmuur hebben twee bakstenen steunberen gestaan, waartussen een smal bakstenen fundament liep. Op de overgang van schip en koor is binnen de kerkmuren de fundering van twee gedeelten dwarsmuur gevonden, bestaande uit zwerfkeien, waartussen gemalen schelp was gestort. Met dit laatste materiaal was ook de minstens twee meter diepe insteek gevuld, waarop de keien rustten. Deze wijze van grondverbetering voor de fundering vond men oostwaarts onder het gehele koorgedeelte ; de schipmuren daarentegen waren gefundeerd op een grondverbetering van afwisselende lagen schelpgruis en klei, die slechts ongeveer een meter diep stak. Westelijk van de dwarsmuur bleken in de schipmuren 1,50 meter brede doorgangen geweest te zijn naar kleine aanbouwen die ook weer op zwerfkeien gefundeerd waren (afb. 715 en 726). De westelijke dagkant van de doorgang was afgeschuind in aansluiting aan het beloop van de westelijke muur van de aanbouw, waarvan aan de zuidzijde een gedeelte fundering aanwezig was. De eenbeukige uit tufsteen opgetrokken kerk is aan de oostzijde inwendig halfrond gesloten; uitwendig is de ronding in vijf zijden verdeeld. De kerk is aan de westzijde in 1842, nadat de toren was ingesto rt, driezijdig gesloten. De tufsteen is in blokken gezaagd, die in het westelijk gedeelte 3o-38 x 8-10 cm meten, 10 lagen 93 cm en in het oostelijk gedeelte 3o-36 x 8-10 cm met gelijke lagenmaat. Het muurwerk is verlevendigd door spaarvelden, gesloten met rondboogfriezen. De dammen tussen de velden van het koorgedeelte bestaan aan de noordzijde uit kleine platen Bremersteen. De boogjes van het fries bestaan uit twee stenen en rusten op tufstenen consoles. In het westelijke veld is een klein rondbogig gesloten venster door vroegtijdige dichting bewaard gebleven. Het staat op de dorpel van het spaarveld. Een dergelijk venster in het oostelijke veld is later vergroot. In de koorsluiting beginnen de spaarvelden lager dan aan de rechte koormuren en zijn zij gescheiden door tufstenen Westelijke kerkh elfi Toegangen Inwendig WETZENS kralen. Bremerstenen platen zijn daar horizontaal ingemetseld in de velden van de twee noordelijke zijden en de middenzijde, een overigens onbekende versieringswijze (heeft men fragmenten van altaarstenen op deze wijze veilig willen stellen voor de ondergang?). In het eerste en middelste sluitingsveld staan kleine rondbogig gesloten gedichte vensters; aan de zuidzijde zijn later grote vensters ingehakt ; onder de vensters is het muurwerk daar met klinkers bemetseld. Alleen in het meest westelijke veld is aan de zuidzijde een klein rondbogig venster in gedichte vorm bewaard. Ongeveer acht lagen eronder is een spoor over van een rondbogig gesloten opening. In de koortravee noordzijde is een toegang geweest, gedekt door een latei waarboven een verdiept veld binnen een rondboog. Verder oostwaarts heeft van de aanvang af laag bij het maaiveld een klein venster gestaan, dat gedicht is met hetzelfde materiaal als de overige vensters van dit kerkgedeelte. Een piscina-nis aan de noordzijde is uitwendig sedert de restauratie dichtgezet met tufsteen; voordien was dit baksteen. Bij het inhakken van de nis heeft men waarschijnlijk de muurdikte overschat en er doorheen gehakt. Het muurwerk is in afbraakbaksteen verhoogd; het koorgedeelte zes lagen hoog, de koorsluiting twaalf lagen, waarbij de hoeken, ten behoeve van de nieuwe kap, niet nauwkeurig boven die van het tufsteenmuurwerk zijn gehouden. Het baksteenwerk wordt afgesloten door een hollijst. In de westelijke kerkhelft is, zoals aan de noordzijde nog goed te zien is, het muurwerk verlevendigd door een groot spaarveld, dat afgesloten was door een rondboogfries. Het veld begint lager dan in de oostelijke kerkhelft en het rondboogfries is afgehakt tot op het spaarveld. Twee oorspronkelijke rondbogig gesloten vensters zijn gedicht; van een derde ziet men nog juist sporen daar waar het i 9e-eeuwse baksteenwerk aansluit. Een jonger, eveneens gedicht venster wordt oversneden door de laatgotische ingangspartij. In de zuidermuur ziet men sporen van kleine rondbogig gesloten vensters naast grotere ingehakte vensters. Van het rondboogfries ziet men slechts resten van de consoles. Tussen het koor en het westelijke schipgedeelte is aan de noordzijde een gedeelte muurwerk verstoord en uitwendig gepleisterd. Tijdens de restauratie is gebleken dat het een dichtzetting betreft van een aanbouw, waarvan de grondslag gevonden is. De rechte oostwand van de aanbouw vormde inwendig een halfrond gemetselde afgepleisterde nis, waarvan dankzij de dichting in de muurdikte een deel bewaard was. De doorgang naar de aanbouw was smal en bestond aan de westzijde uit een afsc huining die tot twee meter boven het maaiveld doorliep. De nis begon op ongeveer een halve meter boven het maaiveld; het benedenvlak was voor de nis uitgemetseld. Ook aan de zuidzijde was de aanzet van een nis in het muurwerk aanwezig, evenals de afschuining van de doorgang. Aan die zijde was de fundering van de aanbouw duidelijker gespaard. In de dichting waren veel profielstenen gebruikt van bakstenen gewelfribben met een eenvoudig kraalprofiel. Boven de dichting van de aanbouw is aan de noordzijde het gehele muurwerk verstoord geweest en uitwendig bepleisterd. Een klein rechthoekig venster, dat gelijktijdig met het muurwerk gemaakt is, is later in kleine steen gedicht. Bij de restauratie heeft men dit gedeelte onaangetast gelaten en door een houten aanbouw bedekt. Aan de zuidzijde is het muurwerk ter plaatse van de aanbouw in kleine steen bemetseld tot de rondbogige sluiting van een venster, dat in afmeting en vorm van de boog te vergelijken is met het vergrote venster in de koortravee noordzijde. Boven het venster is nog een gedeelte tufsteenwerk, dat oorspronkelijk kan zijn. Het muurwerk van het schip, dat aan deze zijde veel meer geleden heeft van het inhakken van diverse vensters, is ongeveer tien lagen verhoogd in afbraakbaksteen onder gelijktrekking van een verzakking aan de westzijde. Het is evenals aan het koorgedeelte door een hollijst afgesloten. Grenzend aan de i 9e-eeuwse westelijke sluiting staat aan de noordzijde een toegang in een laatgotische omlijsting; aan de zuidzijde is een bescheiden segmentbogige, eveneens i 6e-eeuwse toegang; in beide een oude opgeklampte deur. Aan de noordzijde als dorpel een roodzandstenen sarcofaagdeksel. Tegen de muren, die bij de restauratie slechts hier en daar ontpleisterd zijn, tekenen zich niettemin in het schip moeten af van een overwelving. Tegen de noordmuur is de moet van een gordelboog met gewelfaanzetten aan het licht gebracht; aan de zuidmuur een stukje muraalboog. 462 WETZENS van Corvey, zoals die in de 9e eeuw ontstond (U. Lobbedey in Architektura 1977,28). Ook de abdijkerk van Dokkum en de kerk van Oldehove hadden dergelijke aanbouwen. Een datering van de koorpartij van Wetzens kan in de eerste helft van de i2e eeuw gedacht worden. In het bredere schip kan aan de westzijde een westwerk bedoeld zijn. Er is niet in de westelijke sluiting gegraven, aangezien daar reeds een betonvloer lag. Het schipgedeelte zal blijkens de gevonden profielstenen in de 13e eeuw ingewelfd zijn in twee vakken. Verzakking aan de westzijde zal de oorzaak geweest zijn, dat de gewelven instortten. Daar de gewelfribstenen in de dichting van de aanbouwen gevonden zijn, zullen deze bij die gelegenheid tevens afgebroken zijn. Mogelijk heeft dit alles in de i6e eeuw plaatsgevonden, toen nieuwe ingangen gemaakt werden in de meest westelijke travee en een nieuwe kap over het geheel gesteld werd. Aan de zuidzijde kwamen tevens grote laatgotische vensters. Van de restauratie van 1836 dateren kennelijk de twee rondgesloten vensters in het koor met hun waaiervormige indeling in de kop. Waarschijnlijk is bij die gelegenheid de preekstoel vernieuwd en aan de oostzijde van de kerk opgesteld. Inventaris Eenvoudige i 9e-eeuwse preekstoel, doophek en banken met wangstukken, wellicht alles uit 1836. Gezangbord, xix. Smeedijzeren standaard voor doopbekken, xvii? Altaarsteen In 1970 is een roodzandstenen altaarsteen gevonden onder de zuidelijke toegang; de steen ligt thans in het koor. Zerken Enige eenvoudige 17e-eeuwse zerken, zoals voor kerkvoogd Ritske Gerckesz die in i 580 de aanbreng opgaf, Luitien Coerts, meester-kuiper uit Dokkum, overleden 1580, met afbeelding van kuipersgereedschappen. Orgel Sober orgel, in i 933 uit Sappemeer aangekocht en bestaande uit onderdelen van drie andere orgels, waaronder één zeer oud ; in 1974 verbouwd en in een nieuwe kas geplaatst. Zilver Beker op voet, hoog 15 cm (afb. 73). Langs de voet gedreven rand van engelkopjes, vrucht- en voluutornament (als die te Aalsum) ; op de kelk gegraveerde rolwerkcartouches waarin zinnebeeldige voorstellingen van Geloof, Hoop en Liefde. Opschrift: `De drinckbeeker der Danckseggenge Die wij danckseggende seegenen is die niet een gemeinschap des Bloets Christi i Cor i o V. 16. Het bloet des Nieuwen Testaments 't welck voor veele vergooten is tot vergevenge der sonden. Mat. 26 v. 28'. Onderaan: `Dit is de Diaconiebeeker van den dorpe Wetsens 1707'. Merken Friesland, Leeuwarden N van 1707 en meesterteken van Pieter Jilderda te Dokkum. Zie Voet, i 30. Keuls kannetje, hoog 28 cm, met zilveren deksel met inscriptie : `Dese Kan behoort aan de Diaconie te Wetzens' (afb. 729, 73o). Merken Friesland, Leeuwarden z van 1777, meesterteken van Jac. Bontekoe(?). Kan en twee schotels, gekocht in 1861. Klok De in 1943 versmolten klok was gemerkt `A. H. van Bergen en Zoon jr. te Midwolda 1842'. OVERIGE TERPEN Halbertsma geeft bij de noordelijke grens van het dorpsgebied de terp Lutjewier aan. In 1481 worden te Lithiaweer Thiepke Tzalinge en zijn vrouw Wicke genoemd (Sipma I, 3 I 0, die eigendom hadden in Tzalinga-goed te Hantum. Hun zoon Aeltzie gebruikte in 1511 een pachtboerderij (R.v.A. I 139) terwijl moeder Wicke op Lijtie Weer 55 pondemaat , aangaf als eigen bezit. Beijthie to Lijtke Weer huurt dan een boerderij van 87 1/2 pondemaat van het klooster Sion. Volgens de heer D.J. van der Meer zijn er enige jaren geleden fundamenten van grote moppen aangetroffen op Lutkewier. Klein Jarla Ter plaatse van Klein Jarla ten westen van de dorpsterp, geeft Halbertsma een stinswier aan in navolging van Schotanus' kaart. STATE Groot Jarla Jarla-state wordt op de Schotanuskaart aangegeven tegen de grens met Westdongeradeel bij de Paesens. De Jarla's hebben een grote rol gespeeld in de 15e-eeuwse twisten. Botte Jarla komt in 1440 en 1453 voor (Sipma i, 79; II, 28, 34; Pax Groningana 34), Gabbe omstreeks 1470 (Worp van Thabor w, 122) en van Amcke weten we dat hij tot het laatst anti-Saksisch WETZENS 463 gezind was en dat zijn huis als laatste steunpunt in 1498 ingenomen werd. Het huis werd door de Saksische hertog aan Hessel en Doeke van Martena gegeven (Gem. archief Leeuwarden, portef. Martena). Later werd Amcke door Karel v begenadigd, waarna het eigendom van het huis onderwerp van langdurige juridische strijd werd (Berns, 18, ww, 578, 707). Amcke ligt begraven te Hantumhuizen. Ten slotte werd Eelck van Jarla, weduwe van Minne van Eminga eigenaresse. In 1599 werd er boelgoed gehouden van de goederen van Minne van Eminga op Jarla (Berns, 54, J2, 274). Haar zoon Botte bleef zich tegen een vreemde overheerser verzetten, ditmaal de Spaanse koning en diens landvoogd Alva. Onder de zerk van Amcke van Jarla zijn ook begraven Pibe van Eminga en Biuck Sioerda, die blijkbaar ook op Jarla gewoond hebben. In de 1 7e eeuw komen als bewoners van Jarla voor Haye van Rinia en Trijn van Goslingha (Berns 65, Dantumadeel, N I f 138, uit 16o8), Tijaerd Aelva de Jonge in hetzelfde jaar (Berns 85, Franekeradeel EE 5, 439) en Otto van Hobbema en Margarethe van Boeijmer te Hallum (1625) (Berns, 55, M I, 25o). Wellicht is de state daarna afgebroken, want in 164o was Jarla een pachtboerderij. Addenda BIz.9 Bornwirdhuizen wordt waarschijnlijk bedoeld in een oorkonde uit 1418 (Sipma I, 29, heruitgegeven als IV, 6). Lyowa Dijkstera geeft daarin als grietman in Dongeradeel een verklaring af inzake een niet ontvankelijk beroep van S. Empinga voor de 'Nyoghene', de volmachten van de drie delen te Bornwirdhuizen (vgl. M. P. van Buijtenen in Septet, Gedenkboek Vereniging van Archivarissen, Groningen 1966 en dez. in Leeuwarder Courant 5 mei 1954). BIz. 342 Bouwgeschiedenis. Uit gevonden fragmenten tijdens de restauratie is het bekronende boogfries te reconstrueren van het romano-gotische kerkgebouw, dat aan de bestaande kerk voorafging. Blijkens gevonden fragmenten van gewelfribben moet de ruimte overwelfd zijn geweest (details zie afb. 529). BIz. 371 Afb. 564. Rouwbord voor Johannes Casparus Bergsma. Lees: overleden 1793. BIz.434 Het wapen op de herenbank te Oostrum is te lezen als Van Scheltinga-Phaesma en heeft betrekking op Johannes van Scheltinga (c. 1590-1654) en Foockeltje Phaesma. Johannes was testamentair erfgenaam van Johannes Eelckama (W. Wijnandts van Resandt, Geschiedenis en genealogie van het geslacht Van Scheltinga, 1939, 369; vriendelijke mededeling drs. J. Visser). Bronvermelding foto's Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort 314 Dienst voor het kadaster en de openbare registers, Apeldoorn 2, 18, 23, 38, S7, 81, 89, 114, 116, 117, 123, 124, 215, 255, 264, 266, 339, 385, 386, 388, 390, 441, 443, 445, 495, 497, 528, 543, 556 590, 598, 599, 619, 62o, 640, 642, 670, 700, 714 Museum Admiraliteitshuis, Dokkum 184 Centrale Fotodienst R.U. Groningen 6 Fries Museum, Leeuwarden 153, 370, 486, 592 Rijksarchief in Friesland, Leeuwarden 430, 438, 439 Gemeentearchief Leeuwarden, coll. Gombault 505 H. de Vries, Leeuwarden III Universiteitsbibliotheek R.U. Leiden 374, 687 Kunsthistorisch Instituut der R.U. Utrecht 34, 50, 301, 324, 572, 573, 637 Archief R.D.M.Z. Zeist H. M. van den Berg 170, 325, 399, 403, 404, 482, 483, 583 W.J. Berghuis 30, 315, 328, 327, 401, 477, 603, 723-727 G. Th. Delemarre 26, 6o, 85, 93, 312, 368, 532, 545, 625, 650, 653, 703 G. Dukker 53, 73, 76, 96, 129, 161-169, 171, 173-176, 178, 195, 209-213, 233-238, 248, 262, 295, 298, 299, 358-362, 380, 433, 425, 478, 479, 493, 511, 512, 559, 584, 588, 589, 661, 662 H.A. Heydra 79 C. M. Tangel 381, 383 D. Verheus 95 H. van der Wal 611, 651, 675 zg. Bureau Mulder c.q. Scheepens 9, 12, 100, 102, 351-353, 355, 356 Onbekend 33, 139 Klokkeregistratie ro, 83, 229-232, 261, 376, 552, 553, 630, 707 Registers Albaeda, wapen 8 Alberda, D. 389 -Tjalling Jans 325 Alberts, wapen 261 -Law 2 61 -Tjepke 297 Albrecht van Beieren 104 Aldhuistra, Aeltye 364 -Botte 390 - Foppe 390 Althan, Elisabeth van 95, 99 Althuysen, Jan v.d.m. 7 Alva 267, 463 Am(m)inga, Ittie Lieuwes 51, 417 Andreae, familie 391 (zie ook Plettenberg) -Henning Georg 391 -Rixt 391 Anjum, Rombert van xiv Anna prinses van Oranje-Nassau 36o Antez, Rentske 71 Annes, Wybe 417 Assen, Vroedsman van 386 Baerdt, wapen 93 Banga, Thalling 69 Bangma, D. J. 49 -S.L. 5, Bartholomeus, Wopke 84 Bawema, Bauwema, Biuck van 297, 300 -Maria Clara 300 -Office 296 Beilanus, J. v.d.m. 297 -Justus v.d.m. 176 -Th. C. K. v.d.m. 447 Beintema, Douwe Johannes 417 Bergsma, familie 342, 419 -wapen 342, 362 -Johannes Casparus 362, 366, 47o -Lucia Petronella 342 -Petrus 302 -Willem 342 Beijma, Coert van 178 Binnema, wapen 200 Binnert, Erens 302 Bleinsma, Jacob Reinders 98, 100 -T.R. 108 Blom, D.H. 327 Boenge, zie Bonga Boer, R. de 178 Boeijmer, Margarethe van 463 Bokma de Boer, arts 178 Bolta, wapen 1 75 Boge, zie Bonga Bolta, wapen 296, 361 * Waar de Friese y als i(e) of j wordt uitgesproken wordt deze als zodanig gealfabetiseerd. De C is als K gealfabetiseerd. pr. = priester v.d.m. = verbi domini minister (predikant) Register van persoonsnamen* Abels, Jan 267 Abinga, zie Aebinga Achelen, Allegonda Roelantsdr. van 364 -Roeland van 364 Adelen, familie 8 Aebinga, familie Van 261 -wapen 361 -Siverdt 302 -Wick 361 Aebinga Humalda, wapen 294 Aelva, zie Aylva Aesgama, Wapen 1 75 -Onna 364 Aetzema, Foppius 239 Aylva, familie Van xv, 7, 8, 95, 97, 176, 1 77 -wapen 175, 200, 261, 362 -Douwe 200, 201 -Douwe d'Olde 96, 106, 178 - Douwe II 175, 176, 179, 365 -Elisabeth Scipiodr. 1o6 -Elisabeth Hans Willemdr. 176, 178 -Epo 1 79 -Ernst 93, 105, 176, 179, 200, 261 -Ernst H 95, 1o6 -Ernst Sicco 176, 178 -Ernst Ernst-Siccozn. 178 -Frans 8 -Hans Willem 99, 105, 177, 178 -Helena 1o6 -Hessel (Meckema) jr. 95, 99 -Hessel Douwe Ernst 33, 92, 1o6, 178 -Hester Lucia 1o6 -Hobbe Esaias 264, 365 -Juw 8 -Lucia 178 -Luts Douwedr. 1 79 -Luts Hesseldr. 99 -Scipio (Meckema) 1o6 -Sicco Douwe 93, 98, 1o6 -Sicco Douwe Ernst 176, 178 -Sytthie 8 -Tjaard 1o5 -Tjaard de Jonge 463 -Tyemck 8 -Ulbe Jan 178 -Ulbo 106, 326, 362 Aysma, familie 8, 1o1 -Johan rol Aitsma, Julius Schelto van 239 Aitzema, Lieuwe van 239 Accama, D.C. 325 -J.G. 325 Bolten, Agatha van 9 Bolto, keller van Mariengaarde 386 Bonga, familie 96 -wapen 200 —Auck 200, 201 —Johan roo —Popke 200, 201 Bootes, Pieter 342 Bootsma, His van 1 79 Bosch, P. P. 52 Boselager, familie 261 Boshuysen, admiraal 267 Bosma, Watses 435 Bosman, wapen 403 —Cornelis jr. 402 —Cornelis sr. 362, 366, 39o, 437 Botma, wapen 351, 388, 417 —E.F. 389 —G.W. 388 —Gerrit Sakes 389 —Gerrijt 390 —Hermannus 390 —Jan Y. 266, 268 Botma-Nannes, Jantje 388-390 Botnia, wapen 202 —Juw 179 —Tieth 201 Bottema, Sijds 389 —Wilcke 389 Bottinga, Sydts 302 Boutsmadr., Tyemck Wibren 367 Bouwens, Leenerd 97 Braat, J. 69 Brantsma, Fr. v.d.m. 435 Bras, wapen 261 —Reg. 261 Briffoo, Regnerus 9 Brinks, Minne 297 Broecke, Otto ten 352 Bruining, Kornelis 420 Brunsvelt, Joannes v.d.m. 22 Buiten, Johannes van 69 Buma, W. W. 327 Burmania, familie Van 261 —wapen 199, 261 —Douwe 201 —Eduard Hobbe 1 79 —Gemme Onuphrius 365, 368 —Hero 34 —Idsard 302 —J.A. 36o —J.G.C. 36o —J.H.U. 36o —Jarich Georg 261, 264, 365, 368 —R. H. S. G. Juckema van 327 —Rienck 18o, 268 —Susanna 199, 201 —T.Jlbo 364-366 —freule 365 Buttama, zie Bottema Buve (Si)rtszoon 69 Buwalda, Klaas Gerryts 435 Buwinga, Sijds van, zie ook Bonga —familie 96, 99, 100 —Hessel roo —Syola 100 C, zie K Dam, J. F. 450 Dekema, wapen 175 —Rienck 267 Dickx Lobbe, zie Dijkslobbe Diercks, Toomas 404 REGISTERS Dircks, Pytter 343 Dircksz, Reijn 84 —Syts 84 Dirks, G. 404 Dodinga, Doedinga, Doynga, zie Donia Dolocher, wapen 361 Doma, Upt Cornelis 419 Donia, Bennert 325 —Botta Eeskzn. 325 —Botte 325 —J. Jansz. 325 —Jetthie Romckadr. 100 —Keimpe 1-79 — Worp 69 —Ymck 325 Donias, R. 324 Dorhout, B. 327 Douma, familie 261 —Albert Jans 435 —Y. P. 266 Douwama, Janco 52 Douwes, Bartel 261 Doijnghia, zie Donia Duckes, Pouwels 18o Dijcxlob, Anna to 108 Dijkslobbe, Brongher to 108 Dijkstera (Dextra), Abe 352 —Lyowa xiv, 352, 470 —Lywe 352 —Zuyerdt 352 Dijkstra, Trijntje 264 Dijkstra-Sijtsma, mevr. 268 Eelckema, familie 436 —zie ook Elcama Eelkes, Douwe 303 —Fetse 303 —Tecke 435 Eernsma, wapen 175 —Juke 343 —Philippus van Meckema 343 —Pybe 343 —Pybe II 343 —Pybe Feyesz. Meckema 343 —Pybe Meckema 343 —Tieth Meckema 343 Eichstorff Talma, Duco Anthon van 327 Eisinga (Eysinga), wapen 261, 361 —Bennert 325 —Graets 367 —Hack 264 —Take 265 Eizenga, Ids Jacobs van 261 Eizinga, Jantje Pieters van 421 Elcama, Gerbren 435 —Haio 435 —Johannes 435, 470 Eliardus, pr. 343 Elinga, Jeppe 69 Ellingen, Gielt 69 Eming(h)a, Ids Idsz. 390 —Minne 463 —Pibe 69, 463 —Tet 296,30o Empinga, S. 470 Entes, Bertel 267 Entshuijs, zie Fridhuistra, Reijmer to Ernst Casimir 9 Eijsinga, zie Eisinga Feitsma, Feytsma, familie 436 —wapen 175 —Anna 296 —Hessel 436 Fenema, H. v.d.m. 68 Florison, J. J. v.d.m. 36o, 403 Fockama, Wieger 419 Fockema, E. 327 Fokkens, Th. 266 Folkerts, Douwe 403 Foochma, Joucke Cornelis 419 Foppe, zie Aldhuistra Foppinga, wapen 175, 200 Forbes, Elisabeth Gilbertsdr. 365 Formers, I. 389 Fredericus, pr. 166 Frederik, abt van Mariengaarde 415 Fridhuistra, Aeltie to 391 —Reijmer 391 Frisius, F. 203 Frijtze Hustma, zie Fridhuistra Fuchx, wapen 1 75 Gabbenze, Remert 49 Gabbesz., Wijger 389 Gaekema, zie Gerkema Galama, Galema, wapen 200 —Epo van 201 —Tziest 96 Gallée, J. H. 108 Gatsonides, Y. 266 Geerts, Mintje 297 Gellus, Paulus 93 Gerbet 51 Gerckesz., Ritske 462 Gerkema, familie 265 —Meijnt 265 Germerhuijs, Botte to 84 —Tjepke 84 Gerrits, Gosse 148 Gerritsz., Tyerck 203 Gerrizma, H. A. 295, 296 Gerroltsma (Gerlsma), Gerrolt 352 —Meijne 352 —Sywrd 352 Gisens, wapen 175 Goeddaeus, J. H. 36o Gorter, Evert Ewolds 178 Goslinga, wapen 261 —Helena Maria 261 —Trijn 463 Gosses, Boukje 32 Gramaye, Ava van 367 Groenman, W. J. 420 Groensman, N. H. 325 Grombach, wapen 1 75 Groningensis, Thomas, zie Thomas, abt van Bloemkamp Grovestins, familie 261 —Ernst Idserdsz. 239 —Sicco 302 Guldenpenning, familie 261 Haakma, Jacob 107 Habbaden, zie Helbada Haboma, G. v.d.m. 51 Haarda (Haerda), familie 8 —Fedde Pybesz. 1 79 —Pybe 1 79 Haersma, wapen 324 —Hans Hendrik van 324 Haersma de With, Daniel de Blocq van 327, 366 —Frederik 362 —Jan Heringa 364 —Sjoukje Oldersma Heringa 361, 363 Hagen, wapen 361 Hayens, Peter 22 REGISTERS 475 Haio, pro 173 Hesseling, Hessel Jans 98, 108 -Sake 417 Haitsma, Ebel van 179 Hettinga, Johan van 50 Jaddez., Pybo 365 Hallum, Frederik van, zie Frederik, abt van -Sybrand 50 Jaerla, Gabbe 302 Mariengaarde -Taecke 50 -Galt 436 Hardingas, W. 324 Heymans, wapen 261 Jager, F. de 32 Hakema, zie Haakma -Elcke 261 Jans, zie ook Sjiarda (waterbouwkundige) Halbertsma, L. E. v.d.m. 177 Hiddema, J. A. 93 -wapen 261 -Scipio v.d.m. 93 -'Willem Abes jr. 107 -Douwe 7 Hania, wapen 175 Hiemstra, wapen 200 -kIaas 297 -Binnert 105 Hilarius, Joannes v.d.m. 417 -Taeke 261 -Marten 436 Hillinga, Hillinge, familie 50 Jansz, Hein 101 -Rijtske 105 -Sezeme 49 -Minne 297 -Sypt 105 -Tziemma 50 -Tialle, pro 196 -Worp 105 -Tziomme 50 Jarich, abt van Mariengaarde 292 -Pinjumer geslacht 106 Hinst(e)ra, Ansck 350 Jarichsma, Offa 106 Har(c)kema, Eesck van 69 Hobbema, Otto van 463 -Riowrd XIII, 106, 365 Haren, vrouwe Van 386 Hofman, F. A. 351 -Ritske 107 -Willem 391 Hofstede, wapen 261 -Siverdt 106 Harinxma (thoe Slooten), familie Van xv -Petrus v.d.m. 261 -Taecko 106 (zie ook Tjessens) Holdinga, wapen 260, 261 Jaringhehuisen, Jow to 415 -wapen 199, 202 -Botte 264 Jarixma, Jarich 365 -Albertus 105 -Doedt 264,303 Jarla, Amcke 69, 462, 463 -Edzard Duco 201 -Hidde 303 -Botte 462 -Ernst 201 -Wilcke 264, 265 -Botte II 463 -Homme 201 -Wilcke 303 -Eelck 463 -Johan Sippo 105, 179, 197 Holdinga thoe Schwartzenberg en Hohen- Gabbe 462 -Pieter 199, 201-203 landsberg, Wilcke 303 -Minne 458 -Pieter Albert Vincent 105 Hohenlohe, graaf van 267 Jarsma, zie Jaarsma -Pieter Edzard 1°5 Horn, Jacob van 179 Jelgerhuis, wapen 261 Hartmans, G. E. L. 108 Hottinga, wapen 175 Jensma, Jan Gerlofs 98 Hauto, Anna 239 -Catharina van Humalda anders 296 -Jan Goffes 327 Haijna, Tjerk 303 -Heero 451 -Jan Klaasses 327 Haijnge, Hanijgen, zie Hania Housema, Froeck van 97 Jeppa, zie Stenstera Heemstra, familie Van 107,437,451 Howarda, wapen 296 Jelmera, Ritske (Cammingha) 173 -Feie 436 Hoytsma, L. 106 Jong, S. K. de 50 -J. 44 Huber, Zacharias 99 Jongema, familie 364 -Renick 391 Hulshuijs, Claes Jilles 99 -Wyttie 180 -S. Baron 366 Humalda, zie ook Aebinga, Hottinga Jouwersma, Jouwe 265 -Schelte 436 -Philippus van 266 -Tijaerd 265 -Sippe 391 Hustma, A. A., zie Aldhuistra Jowsma, zie Jouwersma -Sippe II 391 Huysmannus, Bartholdus v.d.m. 297 Juckema, Juckama, familie 8, 261 -Sijds 391 Idsardi, J. W. 266 -wapen 175 Heeringa, zie Heringa -J.P. 9 -Lieuwe van 239 Heerma, wapen 175 -P.J. 51,266 -zie ook Burmania -Catharina 362 -Willem Idses 300 Jurgijsma, zie Jarichsma -Ydt 179 Idses, Jacob 148 Camming(h)a, zie ook Jelmera Heerts, G. 68 Idskema, familie 42I -familie 50, 176, 261 Heerwey, zie Herwey IJdsma, Jeppe van, zie Elinga, Jeppe -wapen 108 Helbada, Taecke van, zie Mockema Idzenga, Adriaantje Idses 7I -Anna 178,421 -Tamma 180 -J.P. 71 -Lutger 50 Helder Pzn., J. 437 lepma, wapen 361 -Luts 367 Hellingen, zie Hillinga IJmes, Vilke 265 -Thonisz 50 Hemminga 8 IJpema, Betzie 202 -Watse 421 -zie ook Tjessens, Gerck van IJpey, L. 327 Kammingen, Synck 268 Hemstra, zie Heemstra Isselsteijn, Maurits Lodewijk van 106 Camstra, familie 261 Hendrick(e)s, familie 402 Iwingen, Sytthie 343 -wapen 175 -Tierck 300 -Tijepka 343 Canter, Frans 302 Herbranda, Gerk 302 Jaarsma, Jaers(a)ma, familie 97 Karel v 8, 404, 463 Herema, Frouck 391 -Aeltze 97 Kempaweer, Nitta to 352 -Tjerck Goslicks 39I -Ciprianus Feio 97 Keno, graaf 266 -Ydt 176 -Grytje Harmens 149 Kempe pro 351 Heringa (Heringhe), Binnert van 69 -Kornelis Harmens 149 Kensk, Sybren Ropperde wijf 367 -Eelck 69 -Maria 97 Klaassesz (Klaassensz, Klaasesz), J. 177 -Geelf 96 -Rytske pro 91 -Sjoukje Maria Diderika 264 -Haije 100 -Siewert 49 -notaris 179 -zie ookVan Haersma de With -Siverdt 97 Clazes, Lieuwe 437 Herlinga, familie 8 Jacobs, familie 294 Kleffens, familie 392 Hertwey, zie Herwey -Dirk 3 61, 365 -weduwe E. van 91 Herwey, Botta of Botto 179,421 -Douwes Pieter 417 -Reinder 165 -Gerleff Bottez. 179 -Ids 261 -S. 389 -Gerck to da 179 -Johanna Manja 417 -Saapke Nicolaas 165 -Uffa tho 179 -Piter 268 Coehoorn, Lambert van 391, 389 Coenders, Albert A. 1°5,202 Coenders, Albert A. 105, 202 R.L. Coenders-Harinxma, vrouwe Coenders-Harinxma, vrouweCoenders-Harinxma,vrouweR. L. 202 202202 Coerts, Luitien 462 Coerts, LuitienCoerts,462Luitien462 Colerus, J. L. E. v.d.m.3333 Colerus, J. L. E. v.d.m. Conradi, Titus v.d.m. Conradi, Titus v.d.m. 69 6969 Kools, Cornelis Kools, Cornelis 178 178178 Kornelis, Anne 435 435435 Kornelis, Anne Crabb, Thomas 297 Crabb, Thomas 297 Crans, Theodorus v.d.m. Kristiaans, Hindrik4949 Crans, Theodorus v.d.m. 362 362362 Kristiaans, Hindrik Kuyck, Johannes 403, 404 Kuyck, Johannes 403, 404 Laes, pro Laes, pr. 22 2222 Lamoral van Rengers, A. Ae. 106 Lamoral van Rengers, A. Ae. /06 175 Lauckema, wapen Lauckema, wapenLauckema,wapen1 75 Lieuwes, gebr. Lieuwes, gebr. 22 2222 Lilienberg, Arnold van 239 Littzielaert, Jen Littzielaert, JenLittzielaert,Jentoto 52 5252-—Renko to 52 5252 Lilienberg, Arnold van 239 Renko to Lywo, pr.4949 Lywo, pro Loo, Albert van -—Arend ArendArendlos Loo, Albert van 105 105105 105 106 -—Jacomina JacominaJacominaro6 -—Jacqueline JacquelineJacqueline9595 Lootsma, J. A. 327 327327 Lootsma, J.A. Lougen, wapen 296 Lougen, wapenLougen,296wapen296 Lourens, Gosling 36o Lourens, Gosling 360 van Lumey, graaf Lumey, graafLumey,graafvan 267 267267 Lijtke Wier, Beijthie to Lijtke Wier, Beijthie to 462 462462 ~ackes,Jacob Mackes, Jacob 302 302302 Martena, wapen 175 Martena, wapenMartena,175wapen175-—Doecke 267 Doecke 267Doecke267-—Doeke 463 Doeke 463Doeke463-—Epo EpoEpolo6 106 -—Hessel 463 Hessel 463Hessel463Martens, Martens,Martens,J.J. 49 49 Martensz, A. 341 341341 Martensz, A. Martinus Albertus pro Maxentius, keizer Maxentius, keizerMaxentius,keizer4949 Maximiliaan MaximiliaanMaximiliaan in van Oostenrijk, aartsher- Martinus Albertus pr. 91 9191 III van Oostenrijk, aartsher tog 435 435435 tog Meckema, Meckama, zie ook Aylva en Meckema, Meckama, zie ook Aylva en Eernsma EernsmaEernsma-—wapen wapenwapen175, 294, 296, 297 175,294,296,297 -—Ebel 296, Ebel 296,Ebel296,297, 303 297, 303 -—Feyo 361 Feyo 361Feyo361-—Hessel 99 Hessel 99Hessel99-—Lucia 97 Lucia 97Lucia97-—Luts LutsLuts1 75, 1 79 175, 179 -—Pibo 361 Pibo 361Pibo361-—Popke 352 Popke 352Popke352-—Sippe SippeSippe364 364 -—Sippio 361 Sippio 361Sippio361-—Snelliger SnelligerSnelliger295, 296 295, 296 Medwerd, Reijntie to -—Syttie to 107 107107 Medwerd, Reijntie to 107 107107 Syttie to Meekma, J.K. Meekma, J. K. 352 352352 Meindersma, familie Meindersma, familieMeindersma,familie294, 297 294,297 -—Douwe Fetzes 303 Douwe FetzesDouwe303Fetzes303—Eelke, 297 Eelke, 297Eelke,297(zie ook Eelkes) Eelkes)Eelkes) -(zie ook -—P. Fetzes 303 303303 P. Fetzes -—Pieter 303 Pieter 303Pieter303Meinarda, Hans 36o Meinarda, Hans 360 Meinema, B.J.3333 Meinema, B.J. Mellema, familie Mellema, familieMellema,familie88 -—wapen wapenwapen1 75 175 -—D.S. 436 D.S. 436D.S.436-—Eelke 35 Eelke 35Eelke35-—Ide Minnes 435 Ide MinnesIde435Minnes435-—Popke 436 Popke 436Popke436 Memerda, D. B. 52 5252Memerda, D. B. -—P.M. 52 5252 P.~. Mennema (Mennama), Aedzert Mennema (Mennama), Aedzert 52 5252 REGISTERS REGISTERSREGISTERS Gerberth Lieuwesz. -—Gerbrant 52 Gerbrant 52Gerbrant52-—Tzalingh 52 Tzalingh 52Tzalingh52 Mensema, Dowe 450 450450 -—Gerberth Lieuwesz. 52 5252 Menserna, Dowe 239 Mepsche, jonker Mepsche, jonkerMepsche,jonker239 van der Meij, Maayke Hendriks Meij, MaaykeMeij,HendriksMaaykeHendriksvan der 419 419419 Michiels, Cornelis 419 Michiels, CornelisMichiels,419Cornelis419Minckhuijs, Marten to 107 107107 Minckhuijs, Marten to Minnema, wapen Minnema, wapen 175 175175 Minnes, Sake 92 Minnes, SakeMinnes,92Sake92-—Piter 435 Piter 435Piter435Minnerda, Adzeert 22 2222 Minnerda, Adzeert -—Pieter Janse 22 2222 Pieter Janse Min(n)oltsma, familie familiefamilie88 Minmjoltsma, -—Luts LutsLuts88 Mockama, familie 268 Mockama, familieMockama,268familie268-—wapen wapenwapen1 75 175 237, 261 -—wapen wapenwapen200, 361 Mockema, familie Mockema, familieMockema,familie237, 261 200,361 -—Doedt 201 Doedt 201Doedt201-—Eelcke 364 Eelcke 364Eelcke364-—Eesck 303 Eesck 303Eesck303-—Ernst ErnstErnst203, 239 203, 239 Frouck Ernstdr. - - — Frouck Ernstdr. 201 201201 Gerbet -—Gerbrand GerbrandGerbrand201, 302 -— Gerbet 4So450 201, 302 --Gherbrant GherbrantGherbrant239239 --Popcke PopckePopcke265,265, 302302 -—Rints 200 Rints 200Rints200-—Sieds 302 Sieds 302Sieds302-—Taecke TaeckeTaeckeI i 302 302302-—Taecke II van Helbada 302 302302 Taecke II van Helbada -—Taecke III 302 302302 Taecke III -—Tyaerd TyaerdTyaerd239 239 -—Tiaerdt 390 Tiaerdt 390Tiaerdt390—WomckWomck 364 -364 Mockema van Harinxma, Ernst Mokma, Andries Mokma, AndriesMokma,AndriesA,A, 84 8484Monnikhuis, Jacob to 225 225225 Mockema van Harinxma, Ernst 302 302302 Monnikhuis, Jacob to -—Jeldert to149149 Jeldert to zie ook -—zie ook Minckhuijs MinckhuijsMinckhuijs Montie, Kempe Montie, Kempe 22 2222 Mostert v.d.m. 175 Napjus, L. v.d.m.9797 Mostert v.d.m. 1 75 Napjus, L. v.d.m. Nassau, familie 200 Nassau, familieNassau,200familie200Nannes, wapen 388 Nannes, wapenNannes,388wapen388Nittema, Nittam, Beenthie 390 390390 Nittema, Nittam, Beenthie -—Saepcke 390 Saepcke 390Saepcke390Obbema, Poppe 300 300300 Obbema, Poppe Ockinga, wapen 261 Ockinga, wapenOckinga, 261wapen261Oenema, Jan 224 224224 Oenema, Jan Oenije, zie Ornia Oenije, zieOenije,OrniazieOrniaOlbert, zie Olbert, zieOlbert,zieTjessens, Uulbet Tjessens, Uulbet Oldhuistra, zie Aldhuistra Oldhuistra, zieOldhuistra,AldhuistrazieAldhuistraOldersma Heringa van Haersma de With, Oldersma Heringa van Haersma de With, Sjoukje 363 Sjoukje 363Sjoukje363Olivier, Tiete Lourens 197 Olivier, Tiete Lourens 197 Onnema, zie Oenema Onnema, zieOnnema,OenemazieOenemaOnnija, zie Ornia Onnija, zieOnnija,OrniazieOrniaOrnia, Anna 451 451451 Ornia, Anna -—Gosewinus 451 Gosewinus 451Gosewinus451-—Hessel 451 Hessel 451Hessel451-—Jancke (Jannetje) 451 451451 Jancke (Jannetje) -—Sijuck Upkesz. 451 451451 Sijuck Upkesz. -—Tierck 451 Tierck 451Tierck451Palsma, Reinoud Dirks 324 324324 Palsma, Reinoud Dirks Peima (Peijma), -—HeroHero HartmanHartman 707o -—Hilcke 69 Hilcke 69Hilcke69-—Nieske Worp 264 Nieske WorpNieske264Worp264-—Sybe SybeSybe70, 352 Peima (Peijma), familie 69 familie 69familie69 70,352 -—Tyemme 70 Tyemme 70Tyemme70 -—Tsietse 352 Tsietse 352Tsietse352 -—Worp 69 Worp 69Worp69 -—Worp WorpWorpsr.sr. 7070 Persijn, Lambertus v.d.m. 389 389389 Persijn, Lambertus v.d.m. Petersz. toe Stins, Jan Petersz. toe Stins, Jan 240 240240 Petersz. toe Watma, Rinnert -—Riverdt 303 Riverdt 303Riverdt303 -—Pybes, A.Pybes, A. 77 Petri, Cunerus 26o 26o26o Petersz. toe Watma, Rinnert 303 303303 Petri, Cunerus 470 Phaesma, wapen Phaesma, wapenPhaesma,wapen47o -—Foockeltje 470 Foockeltje 470Foockeltje470 Pieters, Geert 342 342342 Pieters, Geert -—Pytters, Jan 435 435435 Pytters, Jan Plettenberg, H. Casimir van -—Johan Poppe Andreae van 391 391391 Plettenberg, H. Casimir van 391 391391 Johan Poppe Andreae van -—heer van 392 heer vanheer392van392Poortinga, Jacob Ybes 197 197197 Poortinga, Jacob Ybes Popke, monnik 265 Popke, monnikPopke, 265monnik265 Popma, Popma,Popma,Jarich van 302 302302 Jarich van Popta, Henricus 70 -—Ypt 70 7070 Popta, Henricus 70 Ypt -—Tsetske 70 Tsetske 70Tsetske70Posthumus, Nicolaas v.d.m. 176 v.d.m. 176v.d.m.176 Posthumus, Nicolaas -—R.R. R.R.R.R.197 197 Radco, pr.4949 Radco, pro Reiding, J. Reiding, J. 364 364364 Reinders Bleinsma, I, Reinders Bleinsma, I, zie Bleinsma zie BleinsmazieBleinsma Reitses, zie Wobma Reitses, zieReitses,WobmazieWobma Remmert op Spriens 22 2222 Remmert op Spriens Renderts, Claes 261 Renderts, ClaesRenderts, 261Claes261 Rengers, baron 327 327327 Rengers, baron zie ook -—zie ook Lamoral LamoralLamoral Rennenberg, graaf van 267 Rennenberg, graaf van 267Rennenberg,graafvan267 Rennerda, wapen Rennerda, wapenRennerda,wapen1 75 175 Rensma, zie Reijnsma Rensma, zieRensma,ReijnsmazieReijnsma Rentzien, Pybe 71 Rentzien, Pybe 7I Retserden, Dowe Retserden, Dowe 84 8484 Revius, Jacobus v.d.m. 97 Revius, Jacobus v.d.m. 97 Reijfs, Ebeltje Reijfs, Ebeltje 437 437437 Reijmer 203 Reijmer 203Reijmer203 Reijnsma, Webka 1 79 Reijnsma, Webka 179 -—Willem WillemWillem1 79 179 Riedel, C. 105 Riedel, C. los 8, 436 Riemersma, familie Riemersma, familieRiemersma,familie8, 436 Rien,J.van Rien, J. van 325 325325 Rimmersma, zie Riemersma Rimmersma, zieRimmersma,RiemersmazieRiemersma Ringia (Ringie), Juka 179 179179 Ringia (Ringie), Juka -—Regnerus RegnerusRegnerus9393 —Saecke SaeckeSaecke1o6 -106 -—Wilcka WilckaWilcka1 79 179 Rinia, Haye van Rinia, Haye van 463 463463 Rinkama, Sapko 435 435435 Rinkama, Sapko Rintjema, Jan Harmens Rintjema, Jan Harmens 419 419419 Rypama, Lieuwe 297 Rypama, Lieuwe 297 Ripema, Rins van 342 Ripema, Rins van 342Ripema,Rinsvan342 Ripkama, Mello 435 435435 Ripkama, ~ello 175 Ripperda, wapen Ripperda, wapenRipperda,wapen1 75 Ripten, Gabbe Ripten, Gabbe 389 389389 Ritzema, H. F. Ritzema, H. F. 450 450450 Robles, Caspar de Robles, Caspar de 267 267267 Roelofs, Baukie 203 Roelofs, BaukieRoelofs,203Baukie203 Roorda, Frouck 388 388388 Roorda,Frouck -—Reynts ReyntsReynts9999 -—Rints 96 Rints 96Rints96-—Rixt 97 9797 Rixt -—Ruurd RuurdRuurd9999 -—Sieds SiedsSieds99 Roorda van Genum, Wibrant 421 421421Roorda van Genum, Wibrant Roorda van Tzummarum Roorda van Tzummarum 96 9696 Ropta, familie xv Ropta, familieRopta,xvfamiliexv-—wapen wapenwapen361, 368 361,368 -—Focke 367 Focke 367Focke367 -Focke II 367 -Fokko 361 -Graets 361 -Cunera 361,367, 368 -Sybren 367 -VVorp 361,368 Rijpma, familie 303 -Aaltje Eennes 417 -Trijntje Enneus 421 Rijpstra, familie 364 -S. 51 Sakens, Jan 403 Scheltema, Schelt(h)ama, familie 105, 388 -Barbara 391 -Feye 9,179 -Frans 391 -Frouk 389 -Rixt 391 -Scipio (Sippe) 388, 391 -Sieds 8 -Tieth Scheltedr. 391 -VVopke 388,391 Scheltinga, familie 436 -wapen 470 -Catherina 436 -Gerlacus 99 -Johannes 470 Schenk van Toutenburg, Anna 367 -Georg 367 Schik, Remelia 342 Schratenbach, Johanna VVilhelmina van 179 -Juliana 99 -VVillem Frederik 99 -Wolf Sigismund 99 Schwartzenberg (thoe Hohenlansberg), wapen 260,327,417 -Georg 266 -Georg Wilco Freiheer tot 4I 7 -Georg VVolfgang 264 -Gheorg 261 -Johan Onuphrius 264 -Michael Onuphrius 326, 327 Scinsema, wapen 200 Scroer, Eelck 203 Siardus, abt van Mariengaarde 415 Sibrandi, wapen 261 -Hilarius 261 Sibrandus, abt van Mariengaarde 386 Sybrens, Anne 435 Siburgis, vrouwe 415,419 Siccama (Sickema), H.J. 327 -J.G. 327 Sickinga, wapen 175 Sidonides, D. VV. 49 Siersma, wapen 175 Syevert (Sywert), pro 351 Sigesdorf, wapen 361 Signaeda, Bennert 107 Synaeden, zie Signaeda Sinia, Aukien Gerrits 392 -Jantje Gerrits 261 -Rinse Gerrits 392 Sinnama, Sufridus Serenus a v.d.m. 343 Sikkes, Jan 91 Sioerda, Biu(e)ck 69,463 Sypts ,Jan 403 Syptsz., Gerck 437 Sytzama, VVillem Hendrik van 105 Syuersma, Syuxsema, zie Sjuxma Sjaarda, Hessel 224, 42I Sja(e)rda, Douwe 324 -Douwe Jans 324, 326 REGISTERS -Durk 324 -Jan 324 Sjoerds, Foeke 417 -Jan 92 Sjuxma (Sjucksma), Abba van 200, 201 -Douwe 200 -Dowa 51 -Kempo 200 -N. 201 -Rentie 52 -Sydt 200 Slooten, S. van v.d.m. 197 Sluiter, D.J. 369 Sluijterman,overste 391 Sminia, A.J. van 264 -VV. L. van 264 Smits, Tjepke 268 Stania, familie 96 -wapen 200 -Auck 96 -Syds 200 Starkenborgh (Sterkenburg), familie 261 -wapen 175, 296 -Siouck Tiarda 361 Steenhuiszen, Jeltje J. 369 Steenwijk, Petrus v.d.m. 98 Stenstera (Stinstera, Stenstama), Jeppa 34 -Sybren 34 Sternsee, wapen 361 -Boeke 362,367 -Carel 367 -Carel II 367, 368 -Christoffel 361, 367 -Kunera 361 -Theodora Louisa 367 Stuivinga, L. 450 -VV. 450 Swartzenborg, zie Schwartzenberg Swetses, Jan 343 Sijbenga, A. 266 Sijoeckemahuijs, Lijwe 437 -Sijwert 437 Sijtsema, R. G. 450 Sijtsma, Ente 265 -Syds Liewes 417 Sijtziema, Sijtzie, zie Aylva, Sytthie Tabes, Adreaantie 225 Tako, pro Talma, Piebo 323,324, zie ook Eichstorff Tamminga, wapen 175 Teddes, VV. 49 Teenstra, heelmeester 102 Terborch, wapen 296 Thiema, wapen 175, 200 Thomas, abt van Bloemkamp 404 Thomas, Gosse 32 Tiaarda (Tyaerda, Tiaerden), familie 261 -Douwe 297 -Hybbo 303 -Pybe 303 -Sypke 303 Tialles, wapen 261 -Douwe 261 Tialma, Dirck Jans 69 Tiboult, Maria van 435 Tietes, Tiete 419 Tjessens, familie Van 06,99 -wapen 200 -Baef 201 -Gerck 96, 106, 107 -Juw 96 -Olbert, zie Uulbet 477 -Sicke 96, 104, 200, 201 -Syts Sickes 200, 201 -Tietscke VVorpdr. 96, 105 -Uulbet, 96, 104 -Worp jr. 96 -Worp sr. 96, 104 -Worp II 101 Tjessing, Popke 415 Tjommes, Tjerk 297 Tour van Bellingchave, C.VV. du 327 Tuinen, Dirk van 362 Tzalinge, Aeltzie 462 -Thiepke 462 -Wicke 462 Tziessens, Tzessens, zie Tjessens Tziaerds, zie Tiaarda Uilkema, K. 84 Ulsmahorn, Abba to 107, 108 -Otte to 107, 108 Unema, Janco 107 Unia, familie 8, 71 -wapen 175, 296 -Aukjes Botes 225 -Bote K. 225 -Juliana Dorothea 365, 368 -Julius 365 -Carel 364 -VV.S. 99 Veen, Geert Ybels van der 4I 7 Vegelin, wapen 327 -van Claerbergen, Philip Frederik 327 Veldhuizen, Van v.d.m. 84 Vellema, Andries Davids 224 Vermees, Cornelis 99 Verrutius, wapen 261 Verspeeck, Marcus 365 Viersen, Oeble Ypes 417 Visser, J. 325 -Sybe Jans 447 Vries, Boote Jacobs de 435 -Johannes Sjoerds de 435 -L. VV. de 420 VVassenaar, G.A. 52 Wata, wapen 175 VVattema, zie ook VVattinga -Hessel 303 -Jeltie 303 -Rydske 303 VVatting(h)a, familie 303 VVendt,wapen De 93 -Eyso de 91, 93, 178 -VV. de 179 VVentholt, Ludolph Reinier 342 VVibalda (VVijbaldus), Jucke 364 -Sijbren 364 Wibo, pro 435 Wiersma, Douwe Sybes 178 -Ytske Lieuwens 108 -Lieuwe Goffes 108 Wicke, vrouw van Thiepke Tzalinge 462 VVillem van Oranje 267 VVillems, Dirk 447 -Pieter 22 VViltinckvan Dwingel, Eyse 404 -Gerard 404 VVyltyngevan Duygel, zie VViltinck van Dwingel Wimstra, Taeke P. 268 VVinia (VVynia,VVunia), Melis Klases 149 -zie ook Unia VViselle, Maria van 97 VVytse, Eik 261 REGISTERS 47 8 Wytsma Witteveen, F. 178, 363, 364, 366 -J. M. 266 -Jouwert 366 Wobma, Wobbema, Ael 268 -Gabbe 268 -Knilles Reitses 268 -Pieter 268 -Piter Knilles 268 Wolf, Johan de 367 Wunia, zie Winia en Unia Wijckel, wapen Van 324 -Aurelia van 362 -Dodonea van 324 -H. H. van 36o -Regnerus van 303 Wijgersz., Gabe 390 Wijtsma (Witsma, Wytsma), Anna 421 -Gerardus 297 -Gerrit 364, 421 -Lieuwe 71, 296, 297, 300 -Ofke 296 -Pijbe 364 -Thecla 297 Zeper, D. 325 Zuchten, Hendrick van 105 Zuilen van Nijevelt, Jan Adriaan van 327 Zijlstra, D.C. 327 Register van handwerkslieden BEELDHOUWERS, `HARDHOUWERS', HOUTSNIJDERS, KISTENMAKERS Adema 202 Agema, Jelle 91 B.G., zie Gerbrandtsz, Benedictus Dirckx, Pieter (Dirks) 176, 200 Eisma, C. 175, 176 Emderveld, D. 91, 95, 434 Gerbrandtsz, Benedictus 8, 96, 200 Yges, Jan 292, 294 Kistemacker, Johannes 260 Claesz, Jelle 253 Koning, Jacob Cornelisz 175, 176, 253 Cornelisz, Jacob, zie Koning, J.C. Lange, F. de 176 Mamer, G. H. 417 P.C. 96 Rinsma, Foeke 91 Rintjes, IJge 69, 91, 95, 148, 417 Smedema, Ale Johannes 324 Stelmaker, Jurjen 324 Tyaerdtsz, Pyter 253 BOUWKUNDIGEN, TIMMERLIEDEN, AANNEMERS, ARCHITECTEN Baart jr., A. 196, 202, 253, 363, 415 -sr., A. 65 Balk, Claes 91, 326, 327 Beetsma, S.W. 49 Boorsma, Roelof Jacobs 386 Booijenga, D.W. 363, 386 -Geb. 458 -W.J. 415 Bosch, A. 266 Bruinsma, Ruurd Jan 5 Dirks, Tjeerd 434 Douwes, Willem 91 -Roelf 386 Graaf, J. P. de 49 Helder, E. 363 -P. 20 Hoekstra, A. P. 1 77 Jong, F. Y. de 51 Kals, J. K. 363 Keuning, G. P. 5, 49, 51, 97, 173,175, 177 Kielstra, R. 266 Kingma, J. 146, 458 Kloot Meyburg, Van der io8 Kramer, H.H. 173, 180 Manen en Zwart, bureau Van 20, 31, 44, 146, 253 Martens, Pieter 253, 259 , 26o Muis, Pijtter 386 Mulder, A. 292, 293 , 324 Offringa, P. B. 341, 432, 458 Ozinga, K. 292, 294 Pieter, Jan 292 Pytters, G. 91, 95 Raadsma, H. 253, 324, 386 Romein, Th. 97, 237. 292. 363 , 366, 386 Schaafsma 386 Scheepens, W. 35o Semler 326 Sonnema, A. Feddes 264 Stoett 292 Tjebbes, Jan 292 Veenstra, G.J. 173 DRUKKERS, UITGEVERS Doorninck, M. en P., Rotterdam 447 Keur, H.J. en P. 148, 447 Ravensteyn, Paulus Aertsz van 343 GLASSCHILDERS Nicolas en Zonen, F. 324 Popma, Jentsje 324 Staak, Ype 324 -Jurjen 324 HOVENIER Clerfont, Victor 106 KLOKGIETERS Arck, Eppe van der 8 Balthasar, Jurjen 22, 97, 324, 389, 417 Bergen, gebr. Van 325, 4 17 -A. H. van - en Zoon jr. 462 Borchhardt, I. 261 Butendijck, Ian 239 Derck, Jan Nicolaas 33 Falck van Neuremberg, Hans 166, 261 Gert 148 Hall, Gregorius gregorii van 224 Herman 49, 343 Johan 351, 448 Kokenbacker, Henricus 435 Norimbergh, Valterus 166 Noteman, Jacob 176, 297 Overney, Petrus 148, 176, 362 Simonsz, gebroeders 69 Scohnenborch, Wolterus 166 Stege, Johan t. 49 Wegewaert, Henrich 97 Wou, Gert van 49 KOPERGIETERS Geerts, Lieuwe 5, 91, 95 Maessen, H. 95 Tasma, I. B. 49 LANDMETER, CARTOGRAAF Deventer, J. van 367 Groenewoud, J. 267 METAALBEDRIJVEN Bremer, firma 369 Koning, fa. H.J. 45o Prins van Oranje, fa. De 263, 369 Wieringa, stoomsmederij W.J. 369 METSELAARS Durk 402 Hendrik, Geert 402 Roelofs, Douwe 402 MOLEN MAKERS Werf, Romke van de 369 Wieren, G. R. van 52, 263 ORGELBOUWERS EN -HERSTELLERS Bader, C. 260 -Conradus 26/ -Tobias /75 Dam, firma Van /75, 260, 4/7 -L. (en) J. van /75,324,388 Formsma 260 Gruisen, W. van 4/7 Gruissen, A. /75, 292, 294, 386 Hardenberg, Laas /75 Hardortf 20, 22, 44, 49 -W. 260 Harmens, Jan /75 Hillebrand, LA. 4/7 -J. S. /75, 403 Hinsch (Hintz), A.A. 260,386 Jansz., Harmen 260 Jelles, Lieuwe 322, 324 Radeker, Johannes 260 Radersma, P.J. 44 Scheuer en Zonen, fa. J. C. 95 Schnitger, F. 260, 386 Swartsberg (Schwartzberg), Michael 260, 386,388 Vries, P. de 386 Vulpen, fa. Van 434 SCHILDERS Elft, F.J. van der 386 Geest, Wijbrand de 365 Jansen, G. 68 Osinga, D. 294 Renaissant, atelier /77 STUKADOORS Hinpel, LG. 9/ -J.Ph. 9/ Martens,J.E. /77 TEGELBAKKERS Andries, familie 268 Fr. Frans 268 TEKENAARS,GRAVEURS Andreae, D. H. 364, 366 Bonga, S. 264, 437 Bouttats, C. 253, 267 Eyck van Zuylichem, F. M. N. 237, 238 Loon, N. van 404 -R.A. van 404 Martin, A. 8, /76,237,362 Peeters, J. 267 Portier, P.L 2/9,253,264,326 Sannes, K. 292 REGISTERS Stellingwerf, J. XVI, 5, 20, 2/, 3/, 50, 70,9/, 92, 97, 99, /04-/06, /46, /65, /73, /75, /77, /79, /96,202,203,2/9,292,322,350, 360, 365, 367, 368, 386, 390, 39/, 4/5, 432, 436, 447, 458 Wiersma, Ids /5, /7, /8,28,38, 73, /78, 2/0, 300, 364, 366 TINGIETER Adriani, A. /76 W ATERBOUWKUNDIGEN Bockma, R.W. 326 Booijenga, W.D. 266 Bosman, meester 326 Lore, W. 326 Mellema, L 326 Sjiarda, Douwe Jans 326 Tadema, C. 326 Wellenburgh, P. 327 ZILVERSMEDEN Aalsum, Sacco van /48 Bontekoe, Jac. 462 Brunsvelt, Aug. /76 Dauw, Hendrik 49, 297 Dijk, Omius Oomkes van 97 Elgersma, Richaeus 26/ Feenstra, Aene 98 Heixan, Klaas 435 Hicht, Thomas Sibrand 447 Jilderda, Pieter 239, 343,462 Oostervelt, Jan Melchers 97 Sakes, Paulus 297 Schoonbeek, Thomas 49 Sypma, Hendrik Jansen 362,403 Swalve, Nicolaas /66 Thomas, Laurens 26/ Visscher, Rimb. /76 -Sacco 403 Wal,Lde 9/ Wit, P.J. de 403 Register van zaaknamen en voorstellingen aanbouw 224, 46/ abdij, zie klooster absis 5, 6, 8, 44, 48, 223, 224, 237, 238, 447 accijnshuis /0/ altaarsteen, roodzandstenen 296, 342, 462 altaarwijding 44 armhuis 93, 97, /03, 343, 362 avondmaalstafel 9/, /66, /75, /99 baar 297 baken 92 balsteen, zie zwerfsteen bank XV, 7, 49, 5/, 95, /75, /76, /99, 26/, 295,342,39/,4°3,4/7,432,462 -heren-/48, /76, /99,20/,260,294,35/, 36/,388,434,470 bedsteden(kasten)wand, bedschot 5/, 52, /34, /49, 2°3,224,420 beeld 49 beeldnis 2/ beker, zie zilver bepleistering, zie pleister bestek 49, 5/, 9/, 92, /73, 237, 366, 386 -voor orgel /76 Beyert, de, zie armhuis blaker 4/7 bliksembeveiliging /09 boerderij 5°,5/, /00, /49,448,45°,45/ -dwarshuis 50, /0/, /08, /49, /66,205, 24/,297,303,327,367 -klooster 5/, 84 -kop-hals-romp XVI, 9, 22, 34, 35, 52, 70, 7/,84, /0/, /07, /08, /80,202,203,224, 24/,264,265,268,297,300,30/-303,325, 327,352,363-368,389,39°,4°4,4/9,42/, 436,437 -steIp 22, /07, /34, 268, 300, 3°/, 325, 343,363,364,437,45/ -Aldhuistra, zie boerderij Oldhuistra -Amminga Sate 52 -Bierum 8/ -Bleinsma /08 -Boutsma Zathe 325 -Clemeijnsstate 268 -Cooypleats 327 -Donia Sathe 392,4/9,42/,437 -Doumastate 437 -Dijkslobbe /08 -Eernsma 343 -Fo(o)kma 4/9 -Germerhuijs 84 -Greate Tor 327 -Helbada /80 -Hemminga /06 -Hiemstra 35 -Hillinga 5° -Humalda, Klein 302 -Ydskama-sate 42/ -Ypma Sathe 202 -Jaarsma 366 -Jagtlust 84 -Jelkema /79 -Jeppema 265 -Jouwersma Sate 265 -Kletfens, Noord-95, /66 -Kletfens, Zuid-/66 -Kloostermanpleats 327 -de Knijpe 405 -Kommerhuis, zie boerderij Germerhuijs 480 480 -Medent, Groot-81 -Medent, Groot-81 -Medent, Klein-81 -Medent, Klein-81 -Medwert 107 -Medwert 1°7 -Meinsma 449 449449 -Meinsma -Mennema Sate 52 -Mennema Sate 52 -Mennerda (Minnerda) xv, 22 -Mennerda (Minnerda) XV, 22 -Miedema Sathe 241 -Miedema Sathe 241 -Monnikhuis 97, 97,97,149, 265, 391 -Monnikhuis 149, 265, 391 -Monnikhuis, Groot 107 -Monnikhuis, Groot 107 -Monnikhuis, Klein 107 -Monnikhuis, Klein 107 -Montziema-state 22 -Montziema-state 22 -Nijenhuis (Nieuwe Huis) 81, 84 -Nijenhuis (Nieuwe Huis) 81, 84 -Oenema Sathe 224 -Oenema Sathe 224 -Oldehustra Sate 364, 365 -Oldehustra Sate 364, 365 -Oldersma Sate 363 -Oldersma Sate 363 -Ny Holdinga 264 -Ny Holdinga 264 -Old Holdinga 264, 3 03 -Old Holdinga 264, 303 -Osseweide xii -Osseweide XII -Popta 70 -Popta 70 -Raard, Raard,Raard,zie terp Rhoderterp -zie terp Rhoderterp -Reinsma 179 -Reinsma 179 -Reintema 71 -Reintema 7I -de Rode Schuur io8 -de Rode Schuur 108 -Roorda, Klein 51 -Roorda, Klein 51 -Ropta, Klein 368 -Ropta, Klein 368 -Sapema Sate 421 -Sapema Sate 42I -Sjuxma 200 -Sjuxma 200 -de Slijpsteen 405 -de Slijpsteen 405 -het Spiker 178 -het Spiker 178 -Stinstera 240 -Stinstera 240 -Tadema 437 437437 -Tadema -op Tilburen 420 -op Tilburen 420 -Tyaarda-sate Tyaarda-sateTyaarda-sate303 -303 -Tjessens 105 -Tjessens 1°5 -Ulsmahorn, Groot io8 -Ulsmahorn, Groot 108 -Vredebest 9 -Vredebest 9 -de Weide 437 437437 -de Weide -Welgelegen WelgelegenWelgelegen392 -392 -Wibalda 365 -Wibalda 365 -Wygara 300 -Wygara 300 -Witmonnikshuis 107 -Witmonnikshuis 107 -Wobma Sate, Groot 268, 325 -Wobma Sate, Groot 268,325 boerderijvormig huis 417 boerderijvormig huis 417 boethuis 134 boethuis 134 borden 432 borden 432 (zie ook rouwborden) rouwborden)rouwborden) (zie ook -collectezakken 95 -collectezakken 95 -gezang 261, 297, 324, 462 -gezang 261,297,324,462 -tekst 91, 362 -tekst 91, 362 braakhok 300 braakhok 300 brouwerij 87, 178, 247, 297 brouwerij 87, 178,247,297 bijbel 148, 1 75 bijbel 148, 175 cijfers, smeedijzeren 6 cijfers, smeedijzeren 6 dakbedekking, zie pannen dakbedekking, zie pannen dakruiter, dakruiter,dakruiter,zie ook klokhuis en kapel zie ook klokhuis en kapel -xv, 5, 20, 350, 386, 402 -XV, 5, 20,350,386,402 diaconiehuis 97 diaconiehuis 97 dobbe 90, 317, 325 dobbe 90,317,325 doopbekken 49, 95, 148, 175, 260, 417, 462 doopbekken 49,95,148,175,260,417,462 -standaard 447 447447 -standaard doopboog 21, 44, 49, 1 75 doopboog 21,44,49,175 doophek, doophek,doophek,zie ook consistorie en -stoel zie ook consistorie en -stoel -21, 32, 49, 51, 69, 95, 98, 148, i66, 173, -21,32,49,51,69,95,98,148,166,173, 175, 196, 199, 237, 253, 26o, 324, 342, 351, 175,196,199,237,253,260,324,342,351, 361, 388, 403, 417, 432, 434, 462 361,388,4°3,417,432,434,462 dorshuis 22, 51, 69 dorshuis 22,51,69 Doumaleen, Doumaleen,Doumaleen,zie Meindert Doumaleen zie Meindert Doumaleen duivengat 135, 202, 327 duivengat 135,202,327 duivenhuis 404 duivenhuis 404 duivenvlucht, recht van 202 duivenvlucht, recht van 202 dijkshuis 268 dijkshuis 268 ebbehout 175, 176 ebbehout 175, 176 REGISTERS REGISTERS eendenkooi 300, 327 eendenkooi 3°0,327 epitaaf 49, 69, 200, 201, 262, 295, 296, 388, epitaaf 49, 69, 200, 201, 262, 295, 296, 388, 435 435 erepoort Jos erepoort 105 gardenierslanden 239 gardenierslanden 239 gardenierswoning 28, 241, 300, 325, 448 gardenierswoning 28, 241, 300, 325, 448 gebrandschilderd raam, zie glasschildering gebrandschilderd raam, zie glasschildering gedenknaald gedenknaaldgedenknaald 326 326 gedenksteen 92, 93, 265, 266, 327, 3 60, 435 gedenksteen 92,93,265,266,327,360,435 gemaal 9, 250, 265, 266 gemaal 9, 250, 265, 266 gemeentehuis 99, 169, 177, 177,177, 362, 363, 366, gemeentehuis 99, 169, 362, 363, 366, 368 368 gerecht 357 gerecht 357 gevangenis 256, 322 gevangenis 256, 322 gevel, Vlaamse 366 gevel, Vlaamse 366 gevelsteen 52, 93, 97, 108, 178, 327, 369, gevelsteen 52,93,97,108,178,327,369, 404, 4 19, 437, 449, 450 404,419,437,449,45° gewelf xv, 44, 48, 51, 65, 68, 92, 98, 101, gewelf xv, 44, 48, 51, 65, 68, 92, 98, 101, 146-148, 220, 238, 258, 259, 293, 322, 323, 146-148,220,238,258,259,293,322,323, 341, 350, 350,350,362, 387, 402, 415, 432, 434, 447, 341, 362, 387, 402, 415, 432, 434, 447, 459 459 gewelfrib 459, 470 gewelfrib 459, 470 -geschilderde 68 -geschilderde 68 gewelfribsteen 258, 462 gewelfribsteen 258, 462 gietwerk, zie kistwerk gietwerk, zie kistwerk gietijzer, kolom 103 gietijzer, kolom 1°3 -ornament 8, 98, 342 -ornament 8,98,342 -trap io8 -trap 108 -vensterharnas 8, 99 -vensterharnas 8,99 -venstervulling 294 -venstervulling 294 gilde, Sacraments-52 gilde, Sacraments-52 glasschildering 97, 176, 324 glasschildering 97, 176, 324 grafkelder 259, 296, 432 grafkelder 259, 296,432 grafmonument xv, 91, 95, 197 grafmonument xv, 91, 95, 197 grafsteen, zie zerk grafsteen, zie zerk graftombe, zie grafmonument graftombe, zie grafmonument grafzerk, zie zerk grafzerk, zie zerk hagioscoop, laagstaand venster 21, 45, 67, hagioscoop, laagstaand venster 21,45,67, 147, 165, 223, 237, 257, 258, 293, 350, 387, 147, 165, 223, 237, 257, 258, 293, 350, 387, 459 459 hamei, zie homei hamei, zie homei heerweg 100, 179, 391 heerweg 100, 179, 391 Heiligen Heiligen -Agneta 435 -Agneta 435 -Anna 65 -Anna 65 -Anplonia, Apollonia 435 -Anplonia, Apollonia 435 -Antonius 447, 448 -Antonius 447, 448 -Barbera, Barbara 435 -Barbera, Barbara 435 -Cecilia 415 -Cecilia 415 -Dionysius 49 -Dionysius 49 -Dorothea 435 -Dorothea 435 -Fijt, zie Vitus -Fijt, zie Vitus -Gangulfus 292 -Gangulfus 292 -Ghertrut 435 -Ghertrut 435 -Jacobus 148 -Jacobus 148 -Jan Baptisten, zie Johannes de Doper -Jan Baptisten, zie Johannes de Doper -Jariglulfus 292 -Jariglulfus 292 -Johannes de Doper (Baptist) 146, i65, -Johannes de Doper (Baptist) 146, 165, 196,200,219 196, 200, 219 -Johannes de Evangelist 146, 148, 386 -Johannes de Evangelist 146, 148,386 -Catherina 44, 49, 237, 239, 35 1, 435, 448 -Catherina 44,49,237,239,351,435,448 -Ludger 219 -Ludger 219 -Maagd 5, 33, 49, 148, 200, 219, 239, 432, -Maagd 5,33,49,148,200,219,239,432, 448 448 -Margareta 435 -Margareta 435 -Nicolaas 44, 49, 432, 435 -Nicolaas 44, 49, 432, 435 -Petrus 292, 341, 343, 351 -Petrus 292, 341, 343, 351 -Thomas 201 -Thomas 201 -Ursula 435 -Ursula 435 -Vitus 432, 458 -Vitus 432,458 -Willibrord 91 -Willibrord 91 hek 22, 98, 106 hek 22,98,106 -zie ook homei -zie ook homei herberg 300, 362, 364 herberg 300, 362, 364 herdenkingssteen, zie gedenksteen herdenkingssteen, zie gedenksteen herinneringssteen, zie gedenksteen herinneringssteen, zie gedenksteen hinxtewad, zie paardewed hinxtewad, zie paardewed hof 99, 100, 105, 264, 352, 390 hof 99,100,105,264,352,390 homei 146, 237, 303, 368, 386, 391, 43 2 homei 146,237,303,368,386,391,432 hondegat 256 hondegat 256 hooiberg 69, 107, 240, 241 hooiberg 69, 107, 240, 241 huis Bergwegen 302 huis Bergwegen 302 -Bosman 363, 366 -Bosman· 363,366 -Damzijl 9 -Damzijl 9 -'t Hoog 302 -'t Hoog 302 -Jarringa 415 -Jarringa 415 -Tijaarda 364 -Tijaarda 364 impostlijst 146 impostlijst 146 jeneverstokerij 87, loo jeneverstokerij 87, 100 kaarsenarm, zie koper kaarsenarm, zie koper kaart van Friesland (houtsnede) 435 kaart van Friesland (houtsnede) 435 kalkbranderij 266 kalkbranderij 266 kapel (voor klok) 5, 458 kapel (voor klok) 5, 458 kapiteel, gebeeldhouwd 404 kapiteel, gebeeldhouwd 404 kapittel van Oudmunster, proost van 5, 44, kapittel van Oudmunster, proost van 5, 44, 91, 292, 322, 458 91,292,322,458 kazerne 262 kazerne 262 keienfundering 92, 458 keienfundering92,458 kelder xv, 34, ioz, 105, 107, 108, 134, 1 77, kelder xv, 34, 101, 1°5, 107, 108, 134, 177, 196, 201, 202, 224, 262, 264, 302, 326, 352, 196,201,202,224,262,264,302,326,352, 436, 437, 448 436, 437, 448 kerk xv kerk xv -i 2e eeuw 44, 65 -12e eeuw 44, 65 -ie-ie eeuw 146 -12e-13e eeuw 146 -12e-16e eeuw 237, 253, 267 -12e-16e eeuw 237,253, 267 -12e-17e eeuw 196 -12e-17e eeuw 196 -12e-18e eeuw 447 -12e-18e eeuw 447 -12e-19e eeuw 5, 20, 165, 458 -12e-1ge eeuw 5,20,165,458 -12e-20e eeuw 215, 219 -12e-20e eeuw 215,219 -13e-19e eeuw 292, 386 -13e-1ge eeuw 292,386 -13e-20e eeuw 35o -i je-zoe eeuw 350 -15e-16e eeuw 432 -15e-16e eeuw 432 -16e eeuw 173, 341-343, 4 15 -16e eeuw 173,341-343,415 -17e eeuw 402 -17e eeuw 402 -i 8e eeuw 90, 91, 98, 322, 360 -18e eeuw 90,91,98,322,360 -19e eeuw 31, 50, 97, 1 77 -1ge eeuw 31,50,97,177 -Doopsgezinde 97, 98, 177 -Doopsgezinde 97, 98, 177 kerkhoflicht (venster) 21, 45, 257 kerkhoflicht (venster) 21,45,257 -zie ook hagioscoop -zie ook hagioscoop kerktoren 12e eeuw en later 31, 146, 196, kerktoren 12e eeuw en later 31, 146, 196, 219, 255, 256 219, 255, 256 -13e eeuw en later 68, 92, 148, 322, 323, -13e eeuw en later 68,92, 148,322,323, 415, 432 415,432 -i8e eeuw 341, 351, 360, 447, 448 -18e eeuw 341,351,360,447,448 -19e eeuw xix, 20, 44, 50, 51, 165, 173, -1ge eeuw XIX, 20, 44, 50, 51,165, 173, 292 292 kistwerk 292, 386 kistwerk 292, 386 klapbrug 266, 326 klapbrug 266, 326 klok xvi, 8, 33, 45, 49, 51, 91, 97, 176, 200, klok XVI, 8,33,45,49,51,91,97,176,200, 224, 239, 261, 293, 297, 324, 351, 389, 403, 224,239,261,293,297,324,351,389,403, 4 1 7, 435, 447, 448, 45 8, 462 417,435,447,448,458,462 klokgebint 173, 219 klokgebint 173, 219 klokhuis 20, 237, 458 klokhuis 20, 237, 458 klokkestoel 65, 93, 174, 257, 292, 293, 432 klokkestoel 65, 93, 174, 257, 292, 293, 432 klooster, vrouwen- xiv, 203 klooster, vrouwen-XIV, 203 -Bethlehem 200, 203, 419 -Bethlehem 200,2°3,419 -Dokkum xv, 51, 84, 91, 107, 108, 219, -Dokkum xv, 51, 84,91, 107, 108,219, 224, 225, 292, 294, 322, 391, 434, 437 224,225,292,294,322,391,434,437 abt 5, 44, 91, 43 6, 458 abt 5, 44, 91, 436, 458 bibliotheek 265 bibliotheek 265 toren 434 toren 434 -Echternach 87, 91 -Echternach 87,91 -Foswerd 201 -Foswerd 201 -Fulda xi', 3, 41, 52, 107, 169, 1 73, 193, -Fulda XII, 3, 41, 52, 107, 169, 173, 193, 235,247,285,322,386 235, 247, 285, 322, 386 Genezareth --Jacobijnen, Leeuwarden 52 5252 - --Genezareth 404404 Jacobijnen, Leeuwarden --Jerusalem 404 Jerusalem 404Jerusalem404- --Klaarkamp 5,5,107,108,149,165,404,107, ro8, 149, 165, 404, ~aarkamp 4 15 4 14515abt 404 abt 404 -Maagdenburg 173 -Maagdenburg-173Maagdenburg173-Mariengaarde -Mariengaarde-Mariengaarde292, 415, 419 292, 415, 419 386, 391, 415 abt abtabt386, 391 , 415 keller 386 keller 386keller386--Oldeklooster 196 Oldeklooster 196Oldeklooster196-Onze Lieve Vrouwe ten Dale, zie klooster zie kloosterzieklooster -Onze Lieve Vrouwe ten Dale, Sion SionSion-`Oud klooster' 203 203203 -'Dud klooster' --Silva S. Marie (Marienbosch), zie klooster zie kloosterzieklooster Silva S. Marie (Marienbosch), Weerd WeerdWeerd-Sion -Sion-Sion84, 302, 402-405, 415, 421, 462 84,3°2,402-4°5,415,421,462 Templum Domini - --Templum Domini 390 390390 265, 303, 390, 391 -Weerd -Weerd-Weerd265, 303, 39o, 391 kloosterorde, Praemonstratensen kloosterorde, Praemonstratensen 91 9191 kolom, zie epitaaf kolom, ziekolom,epitaafzieepitaafCommune van Engwierum 322, 324 Commune van Engwierum 322, 324 consistorie (doophek) 253 consistorie (doophek) 253 consistoriestoel (doopbank) 260 consistoriestoel (doopbank) 26o 196, 199, 259, 293 koorafscheiding koorafscheidingkoorafscheiding196, 199, 259, 293 koper, doopbekkenhouder --kaarsenarm 49, kaarsenarm 49,kaarsenarm49, r48, 1 75 koper, doopbekkenhouder 49 4949 148, 175 -kandelaar 44 --collecteschaal 26o collecteschaal 26ocollecteschaal26o-kroon -kroon-kroon389, 417 -kandelaar 44 389,417 175, 417, 434 --lichtarm 95 lichtarm 95lichtarm95--zandloperhouder 95 zandloperhouder 95zandloperhouder95kraak kraakkraak44, 93, 458 -lezenaar 95, -lezenaar-95,lezenaar95,175, 417, 434 44,93,458 165,238,293,342,402,459 kraal 45, kraal 45,kraal45, 165, 238, 293, 342, 402, 459 67, 293, 387, kraalprofiel kraalprofielkraalprofiel67, 293, 387, 459 459459 107, 260 kruis kruiskruisrol, 26o kruitkelder 267 kruitkelder 267kruitkelder267kuipersgereedschap 462 kuipersgereedschap 462kuipersgereedschap462kustbatterij kustbatterijkustbatterij25o, 267 250, 267 175 lambrizering lambrizeringlambrizeringz75 landmeterstekening (proceskaart) 18o, landmeterstekening (proceskaart) 180, 264, 264,264, 266,267 266, 267 69,84,99 langhuis langhuislanghuis69, 84, 99 lichtkoepel 367 lichtkoepel 367lichtkoepel367lier 327 lier 327lier327Loodswezen 267 Loodswezen 267Loodswezen267loswal loswalloswalzor 101 luidbalk 45 luidbalk 45luidbalk45Maatschappij voor Landbouw, Friese 367, 367,367, Maatschappij voor Landbouw, Friese 419 4z9 maquette 265 maquette 265maquette265markt, jaar- xiv markt, jaar-XIV -paarde- xivXIV -paarde-- week- week-week-143 143 marktrecht XIV, marktrecht xiv, 87 8787 45,48,293 maskersteen maskersteenmaskersteen45, 48, 293 Meindert Doumaleen Meindert Doumaleen 437 437437 melkfabriek, zie zuivelfabriek melkfabriek, ziemelkfabriek,zuivelfabriekziezuivelfabriekmelkkamer, zie melkkelder melkkamer, ziemelkkamer,melkkelderziemelkkeldermelkkelder xvi, 50, 69, 84, Io7, ro8, 18o, melkkelder XVI, 50, 69, 84, 107, 108, 18o, 205, 24o 2°5,240 metsel(muur)werk, roodgesausd 237,258, metsel(muur)werk, roodgesausd 237, 258, 260 26o molen XIII, XVI, 104, 108, 109, 143, 149, molen xIII, xvi, r04, 108, 1 o9, 143, 149, 178,247,420· 178, 247, 42o molen, industrie-49, 103, 104, 262,263, molen, industrie-49, 103, zoo, 262, 263, 266,300,325,352,367-369,420,436,449, 266, 300, 325, 352, 367-369, 420, 436, 449, 45° 450 -polder- xIII,XIII, 9,9, 5o, 52, 266, 268, 30050, 52, 266, 268, 300 -polder 450 molenaarshuis molenaarshuismolenaarshuis45o REGISTERS REGISTERSREGISTERS muurschildering, muurschildering,muurschildering,zie ook gewelfschildering gewelfschilderinggewelfschildering zie ook 8,45,260,434 - --8, 45, 260, 434 zie ook natuursteen, natuursteen,natuursteen,zie ook tufsteen tufsteentufsteen -imitatie 258 -imitatie-258imitatie258- --rode zandsteen (Bremersteen, zie ook rode zandsteen (Bremersteen, zie ook altaarsteen) altaarsteen)altaarsteen)22, 31, 174, 258, 260, 293, 22, 31, 174, 258, 260, 293, 294,432,434,458,459 294, 432, 434, 458, 459 -trachiet -trachiet-trachiet404 404 Nieuw Testamentische voorstellingen Nieuw Testamentische voorstellingen Bruiloft van Cana - --Bruiloft van Cana 166 166166 - --Christus, gekruisigd 107107 Christus, gekruisigd Christus Triumfator - --Christus Triumfator 8 88 -evangelisten 323 -evangelisten-323evangelisten323- --Geloof, Hoop en Liefde 239, 388, 434,239, 388, 434, Geloof, Hoop en Liefde 448, 462 448,462 - --(zie ook 'H. Maagd) 148,435,448 Maria MariaMaria(zie ook H. Maagd) 148, 435, 448 -Mariamonogram 33 -Mariamonogram-33Mariamonogram33obelisk 327 obelisk 327obelisk327 opvaart 17, 63, 99, 143, 437 opvaart 17,63,99,143,437 orangerie 368 orangerie 368orangerie368orgel orgelorgel22, 44, 49, 51, 93, 95, 146, 173, 253, 22,44,49, 51, 93, 95, 146,173,253, 257, 26o, 261, 294, 322 324, 361, 386, 388, 257,260,261,294,322-324,361,386,388, 402,4°3,417,434,447,462 402, 403, 417, 434, 447, 462 - --kabinet-32,34232, 342 kabine~ orgelgalerij (-balkon, -balustrade) 260, 294, orgelgalerij (-balkon, -balustrade) 260, 294, 322, 324, 342, 351, 388, 417 322,324,342,351,388,417 orkaan orkaanorkaan253 253 Oud Testamentische tekst (Job 19) 8 88 Dud Testamentische tekst (Job 19) Dud Testamentische voorstelling, Abrahams Oud Testamentische voorstelling, Abrahams offer 97 offer 97offer97overwelving, zie gewelf overwelving, zieoverwelving,gewelfziegewelfoxaal, zie koorafscheiding oxaal, zieoxaal,koorafscheidingziekoorafscheidingpaardegevel paardegevelpaardegevel24o, 241 241241 240, 105 paardewed paardewedpaardewedros pallisadering 267 pallisadering 267pallisadering267pannen, blauwe 146 146146 pannen, blauwe -Friese 51 -Friese-51Friese51- --gladde geribde 20 2020 gladde geribde - --holle-bolle (klooster-) 5, 434 holle-bolle (klooster-) 5, 434 --leilei 93 9393pastorie pastoriepastorie5, 6, 34, SI, 71, 99, 'or, 177, 297, 5,6,34,51, 71,99,101,177,297, 343,362,363,389,435,436,448 343, 362, 363, 389, 435, 436, 448 pinakel 256 pinakel 256pinakel256piscina(nis) 45, piscina(nis) 45,piscina(nis)45,174, 197, 258, 341, 459 174, 197, 258, 341, 459 planeten 241 planeten 241planeten241plantage plantageplantage9, 99, 106, 106,106,in 9, 99, 179 pleister pleisterpleister20, 147, 165, 174, 196, 206, 341 20, 147, 165, 174, 196, 206, 341 Polderbestuur, zie waterschap Polderbestuur, ziePolderbestuur,waterschapziewaterschappoortgebouw so, 84, ro6, 200, 202, 239, poortgebouw 50, 84, 106, 200, 202, 239, 264, 303, 368, 390-392, 436 264,303,368,390-392,436 poortomlijsting poortomlijstingpoortomlijsting91, 93, zo5, r07 91, 93, 105, 107 7I Poptastichting PoptastichtingPoptastichting71 101 postkantoor postkantoorpostkantoorzot 7,8,21,32,48, 49, 51,68,95, preekstoel preekstoelpreekstoel7, 8, 21, 32, 48, 49, SI, 68, 95, 98, 148, 166, 175, 199, 237, 239, 255, 26o, 98,148,166,175,199,237,239,255,260, 323, 342, 351, 36r, 388, 402, 403, 432, 434, 323,342,351,361,388,402,403,432,434, 447,462 447, 462 pui 1 73 pui 173 raadhuis, zie gemeentehuis raadhuis, zieraadhuis,gemeentehuisziegemeentehuisrandbeschildering, zie muurschildering randbeschildering, zierandbeschildering,muurschilderingziemuurschilderingrechthuis xII, xiv, 177 177177 rechthuis XII, XIV, rechtsplaats XIV rechtsplaats xiv reddingboot reddingbootreddingboot133, 267 133,267 Rederij van Anjum 261, 262, 324 Rederij van Anjum 261, 262, 324 regenwaterbak 102 regenwaterbak 102regenwaterbak102ringmuur ringmuurringmuur253 253 ringweg ringwegringweg3, 17, 29, 87, 163, 169, 235, 247, 3, 17, 29, 87, 163, 169, 235, 247, 285,325,357,362,365,383,399,429,455 285, 325, 357, 362, 365, 383, 399, 429, 455 Ritske Boelema Gasthuis 18o Ritske Boelema Gasthuis 180 rooster roosterrooster17, 253, 3z7 17,253,317 rouwbord, wapenbord XVI, 261, 296, rouwbord, wapenbord xvi, 26r, 296, 362, 362,362, 435 435435 rouwkas 342 rouwkas 342rouwkas342rugwerk rugwerkrugwerk1 75 175 sacramentshuis sacramentshuissacramentshuis258, 26o, 458 258, 260, 458 sacramentskast 45 sacramentskast 45sacramentskast45sacramentsnis sacramentsnissacramentsnis197 197 sarcofaag(deksel) sarcofaag(deksel)sarcofaag(deksel)22, 31, 222, 459 22, 31,222,459 sate, zie boerderij sate, ziesate,boerderijzieboerderijschans schansschans247, 250, 2S3, 267 247,250,253,267 scheepshelling scheepshellingscheepshelling247 247 schildhoudende leeuw 368 368368 schildhoudende leeuw schiphuis 300 schiphuis 300schiphuis300schipvaart, zie opvaart zie opvaartzieopvaart schipvaart, school(gebouw) school(gebouw)school(gebouw)34, 49, 5 1, 97, 297, 325, 34, 49, 51, 97, 297, 325, 362, 386 362,386 schoolhuis 51, 325, 362, 363, 386, 417 schoolhuis 51,325,362,363,386,417 schoorsteen 437 schoorsteen 437schoorsteen437Schoutenrecht SchoutenrechtSchoutenrecht29, 285 29, 285 schouw schouwschouw51, 203 51, 203 singel singelsingel9, 69, 84, ro5, Io7, 200, 202, 239, 9, 69, 84, 105, 107, 200, 202, 239, 264, 300, 303, 366, 3 68, 390, 391 264,300,303,366,368,390,391 slotpoort, zie poortgebouw zie poortgebouwziepoortgebouw slotpoort, sluis(zijl) sluis(zijl)sluis(zijl)9, 25o, 265, 266, 318, 445 9,250,265,266,318,445 -Bornwerderzijl xIIIXIII -Bornwerderzijl -Damzijl xi'XII -Damzijl --Dokkum 326 Dokkum 326Dokkum326-Dokkumer Nieuwe Zijlen xiII,XIII, 317, 318,317, 318, -Dokkumer Nieuwe Zijlen 324,326,327 --DriesumerzijlDriesumerzijl 326 326326-Ezumazijl xII, xIII,XII, XIII, 265, 266265, 266 324 , 326, 327 -Ezumazijl --Kollumerzijl 326 Kollumerzijl 326Kollumerzijl326-Leppezijl xIiIXIII -Leppezijl --Oudwouderzijl 326 Oudwouderzijl 326Oudwouderzijl326--Raarderzijl RaarderzijlRaarderzijlxIII XIII -bij Schapedijkjebij Schapedijkje xIII -XIII sluitbalk (sluitboom) 7, 65, 71, 92, 146, sluitbalk (sluitboom) 7, 65, 71,92, 146, 256, 415 256,415 smederij smederijsmederijlor 101 smuijger 71 smuijger 71smuijger71speciebak 258 speciebak 258speciebak258spoorweg spoorwegspoorweg24 7, 357, 383 247, 357, 383 Spoorweg Maatschappij, Friesche Lo- Spoorweg Maatschappij, Friesche Lo kaal 90 kaal 90kaal90stal, paarden-159 stal, paarden-159 state statestate63, 169, 411 (zie ook huis) huis)huis) 63, 169, 411 (zie ook --Aebinga AebingaAebinga69, 303 69, 303 --Aldhuistra 390 Aldhuistra 390Aldhuistra390-Aylva (Bornwird), zie zieziestate Minnoltsmastate Minnoltsma -Aylva (Bornwird), --Aylva (Ternaard) 178, 179 178, 179178,179 Aylva (Ternaard) -Banga xv,xv, 69 6969 -Banga -Bonga xv,XV, 1001oo -Bonga --Bottema BottemaBottema389, 390 389, 390 --Brandstede BrandstedeBrandstede87, 95, 99 87,95,99 -Broersma 326326 -Broersma -Buwalda 364 -Buwalda 364 --Dekema 201 Dekema 201Dekema201-Donia (Dodinga, Dotinga) xiII,XIII, 3317, 317, 325,25, -Donia (Dodinga, Dotinga) 327 -Douma xvi,XVI, 268, 449268, 449 32 7 -Douma -Dijkstera xiv,XIV, 352352 -Dijkstera --Eernsma (Blauwhuis) 343 343343 Eernsma (Blauwhuis) --Eisinga 265 Eisinga 265Eisinga265-Elinga (Ellingen), zie zieziestate Heringastate Heringa -Elinga (Ellingen), --Fogelsangh 203 Fogelsangh 203Fogelsangh203--Gerroltsma 352 Gerroltsma 352Gerroltsma352--Hania 95, Hania 95,Hania95,102, 105, 106, 178 102, 105, 106, 178 --Heemstra HeemstraHeemstra388, 390-392, 436, 45z 388, 390-392, 436, 451 --Hemminga HemmingaHemmingaro6 106 --Heringa 69 Heringa 69Heringa69-Herkema (Herckema)9,9, 179 179179 -Herkema (Herckema) -Herwey HerweyHerweyro6, 169, 178, 169, 178,169,178,1791 79 -106, -Hibbema 51 -Hibbema 51 -Holdinga xvi,XVI, 259-264, 267, 268, 365259-264, 267, 268, 365 -Holdinga 482 -Humalda 302 Jaarsma (Holwerd) xIII Jaarsma (Metslawier) xIll, 365 Ja(y)nga 343 Jarichsma ioó, 107 Jarla 462, 463 Jeppema 265 Jongema 202 Jouwersma 268 Cammingha 200 Camminghaburg 265 Kinnema xvi, 50 Mellema 34, 436 Minnoltsma 3, 8 Mockema 201, 239, 302 Nittema 390 Obbema xvi , 71, 300 Oldhuistra, zie Aldhuistra Ornia 450, 451 Peyma 69, 70 Popta xv, 70 Reijnsma 1 79 Rint(h)jema 71, 429, 436 Ripema 303 Roersma 300 Roorda 51, 52 Ropta 367, 369 Ruirdsma 50 Signaeda 107 Sjuckma 437 Sjuksma xv, XVI, 193, 200-202 Stenstera 34 Tjallinga 50 Tjessens 104, 202, 210, 302 Unia 357, 3 65 Wat 149 Wibalda 363, 364 -Zijaerda 5 station 90, 169, 247, 383 steenbakkerij, steenoven xi, xiv, 268, 429, 437 steenhuis, zie stins steunbeer tegen de toren 432 -westgevel 256, 350 Stichting Alde Fryske Tsjerken 5, 165 stichtingssteen xvi, 9, 51, 71, 98, 107, io8, 225, 266, 302, 303, 323, 360, 389, 392, 402, 419, 421, 448, 450 stins xiv, 8, 34, 70, 71, 87, 99, Ioo, rol, 179, 200, 241, 262, 300, 302, 35 2, 39 1, 392 , 437 stins inde gebuir(t)e 87, 99, 102 stins, Jancko Douwema 391 -Mockema 300 -Scheltema, zie state Heemstra stinswier xiv, 41, 52, 180, 264, 265, 300, 302, 343, 411, 421, 462 stoeppaal tor, 103, 134 stookhut 134 stoomgemaal xIII stoomsteenfabriek 437 stormvloed xIiI, 265, 326 -Allerheiligenvloed 360 stucplafond 5 i stucwerk 48 tegels 93, 135, 203, 265, 268 tegelschouw 149 tegeltableau 134, 149, 203, 420 tekening, bouwkundige 49, 51, 237, 366, 386 terp, zie ook stinswier en wierdorp REGISTERS -XI, 3, 17, 20, 22, 29, 41, 44, 49-52, 65, 81, 87, 90, 91, 98, 107, 149, 165, 169, 219, 253, 262, 285, 300, 301, 3 25, 326, 339 , 341, 343, 347, 352, 390, 437, 450 heem-, huis- of woon-3, 41, 51, 169, 247, 285, 302, 326, 399, 411 dorps-xi-xiv, 3, 63, 87, 90, 163, 193, 235, 247, 286, 383, 389, 429, 436 dubbel-421 -Abbewier 264 -Barwegen (Bergwegen) 326 -Bawert 107 -Bierum 84 -Bollingwier 421 -Bijenkorf 437 -Dienwerd 107 Fridhuistra 390, 391 Haakma 107 Halfweg 367 Hayema 302 Heemstra 437 -'t Hoog 302 -Humalda 302 -Loenia 326 -Lutjewier xv, 462 -Marhiem 343 -Medwerd rol -Meinsma 450 -Mellema 436 -Oude Terp 285, 300 -Rhoderterp 81, 84, 86 -Seepma 18o Sybrandahuis 239 Sion 403 Sjoorda 421 Sjukma 437 Sjuxma 200 Spriens 166 Stiem 265 Teerd 264 Tibma 285, 300 -Tjessens 104 -Wie 149 -Zetten 239 terpdorp, ideaaltype 17, 29, 235, 455 terprestauratie 29 tinwerk, avondmaalsstel 176 -bord 435 - kan 403, 417, 435 , 447 torenkapel 68 trap, gemetselde 65, 256, 262 triomfboog 7, 48, 341, 461 tufsteen xv, 20, 21, 44, 45. 51, 91. 95, 173, 175, 219, 221, 224, 255-259 , 350,-368, 458, 459, 461 tuin xvi, io5, 300, 352, 366 tuinkoepel 366 tuinvaas io6 turfluik 135, 224 uilebord 303 uithof 107, 419 -Monnikhuis 225 uurwerk 5, 22, 33, 69, 92, 166, 4 17 veenwinning xt veer 87, 250, 327 Vereniging de Hollandse Molen 450 vierkant, zie doophek vissersdorp 215, 445 visserswoning 134, 448, 449 visserij xiv visserijschool 215 vloer, middeleeuwse 360 -Zweedse loo vloersteen, 91 (zie ook tegel) voegen, rode 1 74 voetstuk 389 vogelkooi, zie eendenkooi vulling, gegoten, zie kistwerk waal, zie wiel waarhuis, zie rechthuis wagenhuis 300, 327, 366 wapenbord, zie rouwbord waterput 70 waterschap 266 -Contributie Zeedijken 173, 266 -Ezumazijlvest xIII -Fryslán 224 -Het Hantumerleeg 52 -Pagstrazijlvest xiii -Polder van Oost- en West-Dongeradeel 266 westbouw 351 westwerk, gereduceerd xv, 31, 48, 197, 224, 256, 258, 462 wiel 131 wier, zie stinswier wierdorp 215, 3 1 7, 339, 357 windvaan 48, 91, 174, 224, 362 woonheuvel, zie terp, heemwijzerbord 44, 45 wijzerplaat 65, 221 ijzergieterij 104, 109 -zie ook handwerkslieden zandloper 49 zerk xv, xvi, 51, 69, 95-97, 99, roo, 104, 176, 200, 201, 261, 294, 296, 324, 367, 387-389, 403-405, 41 7, 432 , 434, 435, 437, 462 zilver xvi, 302 -avondmaalschaal 261 -beker (avondmaal) 49, 51, 97, 148, 166, 176, 239, 261, 297, 342, 362, 403, 417, 435, 447, 462 -blad 261 -collecteschaal 403 -deksel 403, 448, 462 -doopbekken 297, 403 -doopschaal 91, 261, 343 , 362, 435 -kan 261, 362, 462 -schotel 403, 462 -slot 260 zomerhuis 239 zonnewijzer io6 zoutveenwinning xII , 265 zoutwinningsput xiv zuivelfabriek xvi, 247, 285 , 383 zijl, zie sluis zijlvest, zie waterschap zwerfkei, zie ook keienfundering -20, 31, 91, 293 Register van topografische namen Aalzum xi, xv, 5, 20, 235-246, 363, 437, 462 Aalzumervaart 235 Abbewier 247 Adorp 369 Ameland ioo Amsterdam 403, 45 1 Anjum xII-xvl , 9, 247-284, 3D1 , 350 352 1 357, 364, 365, 383, 391, 435 Anjumer Kolken xii Anjumer-en Lioessenserpolder xIII, 268 Antwerpen 267, 268 Augsbuur 9, 1 79 Baarderadeel 201 Bantdijk 268 Banthuis 268 Bantweg 268 Barradeel 367 Beers io7 Beetgum, slot Terhorne 436 Berghuizen 421 Bergumerdam io8 Betterwird xii, 266, 369 Bierum 8i Blieworp io8 Blija 97, 98, 450 Boertange 36o Bollingwier 41 i Bornwird xv, xvi, 3-16, 51, 266 Bornwirdhuizen 3, 470 Brabant 97 Brantgum xi, xv, xvi, 17-28, 196 Briel, Den 267 Britsum 415 Brussel 361 Burgh op Schouwen 294 Burum 450 Chatham 99 Corvey, abdijkerk van 461, 462 Dantumadeel xII , 327, 42r Dantumawoude 69 Deinum 9i Deventer 200 Dokkum xii-xiv, 3, 8, 9, 29, 34, 49, So, 70, ioo, ro4, 148, 163, 165, i69, 179, 193, 239, 247, 260, 266, 267, 292, 297, 300, 302, 324, 326, 327, 342, 352, 357, 361, 362, 365, 383, 386, 403, 420, 421, 429, 435-437, 447, 462 -abijkerk 462 -Latijnse school 324 -Museum Admiraliteitshuis 84, 98, i07, 324 -N.H. kerk 302, 434 -wapen 449 Dokkumer Grootdiep xi-xIII , xv, 303, 3 1 7, 326, 327, 429, 437 Dokkumerdiep, zie Dokkumer Grootdiep Dordrecht, synode van 106 Drachten 20, 31, 44, 146 Dwarsmeer r66 Dijkshorne 301 Dijkstervaart 352, 383, 390 Ee xi-xIII, xv, xvi, 71, 201, 285-316, 324, 326, 343, 365, 429, 437 Ee, de xii, r65 Eelde 292 Eemskanaal 267 Eesmerzijl, zie Ezumazijl Emden 99, 1 79, i64 REGISTERS Engwierum xi, xIII, xv, xvi, 285, 302, 317-338, 365, 42 r -Nieuwland 317, 327 Engwierumerpolder xi Enkhuizen, Zuiderzeemuseum 135, 449 Esonstad xiv, 265 Ezingepolder 301 Ezumazijl xli, xiv, 250, 261, 265, 266, 269 Ferwerd 3, 163, 200 Ferwerderadeel xI , 203, 411, 421 Foudgum xv, 29 40 Foudgumer Kolken xii Foudgumervaart 9 Foxham 450 Franche Comté 389 Franeker, Academie of Hogeschool 33, 302 Franekeradeel 69, 261, 362 Ganzepolder 269, 301 Gelnhausen, Paltz 404 Genum 388 's-Gravenhage 104, 263, 369 Groningen xiv, 49, 201, 239, 267, 302, 303, 325, 341, 365, 367, 390, 391 , 417, 421, 432 Grootdiep, Dokkumer, zie Dokkumer Grootdiep Hall, Tirol 435 Hallum xv, 165, 365, 463 Hantum xiv-xvi, 41-63, 81, 106, 1 75, 1 79, 263, 434 Hantumerleeg, Het xIIi Hantumeruitburen 50, 81-86 Hantumervaart i69 Hantumhuizen xi, xv, 48, 49, 63-80, 224, 463 Harich 87 Harlingen 176, 267, 361 , 367, 451 Haskerland 327 Heeg, Het xv, 326 Heerenveen r05 Heiligerlee 325, 434 Hennaard 99 Hiaure xv, 5, 6, 41, 50-52, 97 Hijum 69 Holdinga 302, 436 Holwerd xI, xIII-xvi, 29, 50, 87-130, 149, 163, 177-179, 193, 210, 420, 434, 435 Holwerder- en Blijaerpolder io7, io8 Holwerdervaart i66 Hoorn 33 Hulp xi Hijlaard 343 Janum 52, 263 --kerkmuseum 404 Jorwerd 343 Jouswier xi, xII, xv, xvi, 339-346, 3 65 -polder xii Kamp, De 131 , 135 Kampen 97 Ketelvaart, de xi Klazienaveen 294 Kollum 71, 324, 327, 361, 434, 435 Kollumerland xII, 9, 179, 203, 326 Kollumerzijl 267 Kornwerd 87 Kuinre 26o Langweer 39 r Lauwers, de xiv Lauwersmeer, het xiv Lauwerszee 247, 265, 267, 3oi, 3r7 Leerort 99 Leeuwarden xii, 5, 20, 44, 49, 50, 52, 95, 97,98,ioo,ro6, 166,169,176,177,179, 180, 202, 239, 261, 263, 266, 297, 300, 324, 325, 343, 362, 363, 386, 388, 389, 403, 415, 4 1 7, 434, 435, 450, 462 -Fries museum 5, 15, 20, 31, 50, 70, 91, 97, 99, 105, 107, 149, 178, r79, 196, 219, 237, 253, 264, 268, 292, 322, 3z6, 350, 360, 362, 365, 367, 386, 390, 404, 415, 432, 436, 437, 447, 458 -S. Vituskerk 461 -Vrije Evangelische gemeente 32 Leeuwarderadeel i79 Leiden, Universiteitsbibliotheek 237, 343, 435 Leuven 177, 296, 300 -Minnebroederskerk 296 Lioessens xiv, xv, 260, 265, 347-356, 383, 389, 411 Loeven, zie Leuven Lutjegast 325 Lutjelaard, Lutkelaard 52 Marssum 71 Menaldum 99 Medhuizen 302, 303 Medwerd r07 Metslawier xi-xvi, 357-382, 386, 403, 415, 417, 450 Midwolda 403, 417, 462 Mieden, De xii Moddergat xiv, 131-142, 224, 445 Morra xv, xvi, 237, 352, 383 398, 420 Nes xIII-xv, 143-r62, 215, 266, 419 Niawier xi, xv, 84, 360, 367, 399 410 Nieuwe Pekela 360 Nieuwland, zie Engwierumer Nieuwland Nijkerk (Oosternijkerk) xv, 51, 65, 266, 327, 350, 392, 404, 411 428 Oenkerk 436 Oere, de 131, 133 Oldenhove 102 -kerk 462 Oostenrijk 435 Oosternijkerk, zie Nijkerk Oosterwierum 219 Oosterwolde 50 Oostmahorn xiv, 247, 250, 253, 267 Oostrum xv, xvi, 95, 420, 429-444 Oudeschans 109 Paesens xiv-xvi, 131, 445-454 Paesens, de xl-xiv, 9, 131, 235, 445, 462 Pietersbierum i76 Raard xv, 33, 81, 95, 163-168 Rauwerd 202 Roderterp (Rhoderterp) 8i Roermond 324 Rottevalle 45o Rijn, de 388 Rijssel 178 Saksen 224 Sappemeer 462 Schiermonnikoog xiv, 25o, 267 Sluis 36o Sneek, Fries Scheepvaartmuseum 265 Stiens r 79 Suameer 292 Surhuisterveen 45o Ter Horne 268 Terband 176 Ternaard xi, xIII-xvi, S, So, 51, 70, 91, 97, 99, ioó, io8, 135, 165, 169-192, 203, 266, 365, 458 484REGISTERS —Vischbuurt (Visbuurt) 97, 98, 177 Ternaardervaart 169 Terschelling 134 Tiber 388 Tibma xi, 300 Tilbuurt 437 Tinaarlo 84 Tioegen, de 303 Tzummarum 99 Ureterp 363 Utrecht 5, 91, 434, 458 —Unie van 1 79 —wijbisschop van 44 Veenklooster 203 Veenwouden 8 Vierverlaten 369 Vis(ch)buurt, zie Ternaard-Vischbuurt Visvliet 292, 404 Vogelland xii Waaxens (Dong.) xi, xv, xvi, 105, 193-214 Waaxens (Hennaarderadeel) 196 Wanswerd 21 Warden, zie Esonstad Wedde 36o Weidum 201, 386 Westernijkerk 411, 415 Westwoldingerland 36o Wetzens xi, xv, 434, 455-469 Wierum xIII—xv , 215-232, 364 Wieuwerd 44 Wirdum 421 Woerden 146 Wonseradeel 105 IJlst 390 IJsmesijl, zie Ezumazijl Zaanstreek 178 Zeeland 366 Zuider Ee xii—xiv, 250, 265, 266, 436, 437 Zwolle 95 Colofon Basisontwerp Staatsdrukkerij (Karel F. Treebus), 's-Gravenhage Vormgeving Staatsdrukkerij (Robert-Jan Hofhuis), 's-Gravenhage Zetwerk, litho's en druk Staatsdrukkerij, 's-Gravenhage Lettertype Times (Digiset) Bindwerk Boekbinderij Van Rijmenam bv, 's-Gravenhage a ~ ~ o I"l ISBN 90 1203 8308 ~MODDERGAT 500 1000 1500 2000 2SOOm Ajb. 739. De gemeente Oostdongeradeel. Landschapsplan als bedoeld in artikel 34 van de ruilverkavelingswet 1954. Schaal I: 35.000. Tekening Landinrichtingsdienst Utrecht 1970. OOSTMAHORN LAUWERSMEER EZUMAZIJL BLOKGRENS ENCLAVE GEMEENTEGRENS TE HANDHAVEN BOOMBEPLANTING TE HANDHAVEN STRUIKBEPLANTING TE HANDHAVEN NATUURTERREIN "'DOKKUMER NIEUWE ZIJLEN TE HANOHAVEN OUOHEIOKUNOIGE MONUMENTEN AAN TE BRENGEN BOOMBEPLANTING AAN TE BRENGEN STRUIKBEPLANTING AAN TE SRENGEN SINGELBEPLANTlNG AAN TE BRENGEN 80S EN OVERHOEKEN OVERIGE TE HANOHAVEN LANDSCHAPSELEMENTEN (VAARTEN) RVK. DANTUMADEEL ZIE PLAN VAN WEGEN EN WATERLOPEN Evenals in het deel over Ferwerderadeel, vindt men ook hier van elk dorp en van verseheidene andere nederzettingen een weergave van de plattegrond uit omstreeks 1832 naast een luehtfoto. Kaarten uit 17I 8, midden I ge eeuw en het zogenaamde landsehapsplan uit de jaren zeventig zijn toegevoegd. In de serie Geillustreerde Besehrijving van de Nederlandse Monumenten van Gesehiedenis en Kunst wordt ons nationale erfdeel aan historisehe monumenten zo getrouw mogelijk vastgelegd. Van de reeds versehenen delen zijn enkele al uitverkoeht. De volgende delen van deze rijk geillustreerde serie zijn nog leverbaar: NOORD-EN OOST-SALLAND In dit deeI worden de fraaie historisehe monumenten van Zwolle en elfplattelandsgemeenten besehreven. De Grote-of St. Miehaelskerk te Zwolle, de Ommersehans, het middeleeuwse slot Reehteren, het oude centrum van Hasselt en vele andere kunsthistoriseh belangrijke plaatsen en gebouwen. Uitgave 1974. Formaat 21 x 29 em. Omvang 352 bIz. 454 afbeeldingen. Auteur: dr. E. H. ter Kuile. DE BETUWE Na een inleiding, die gegevens bevat over de oudste gesehiedenis en de vroegste bewoning, voIgt een minutieuze besehrijving van de monumenten uit de Romeinse, de Karolingisehe en Ottoonse tijd. Uitgave 1968. Formaat 21 x 29 em. Omvang 445 bIz. 85 pagina's foto's. Auteurs: dr. R. F. P. de Beaufort en drs. Herma M. van den Berg. DE DOM VAN UTRECHT Dit boek verhaalt niet aIleen de langdurige bouwgesehiedenis van deze middeleeuwse kathedraal, maar geeft ook uitvoerige besehrijvingen van de overgebleven gebouwen (kerk, kapittelhuis, kloostergang en toren). Het biedt tevens een inventarisatie van de daar aanwezige kunstwerken. Uitgave 1965. Formaat 21 x 29 em. Omvang 360 bIz. 348 afbeeldingen. Auteurs: dr. E. J. Haslinghuis en drs. C. J. A. C. Peeters. AMSTERDAM, BURGERWEESHUIS Het burgerweeshuis is sinds 1975 als Historiseh Museum voor iedereen toegankelijk. Het toont de weerspiegeling van bouwkunst gedurende vier eeuwen. Belangrijke bouwmeesters als Bilhamer, De Keyser, van Campen en Vingboons lieten er hun sporen na. Uitgave 1975. Formaat 21 x 29 em. Omvang 384 bIz. 420 afbeeldingen. Auteur: ir. R. Meisehke. AMSTERDAM, HET R.C. MAAGDENHUIS EN HET ST. ELISABETH-GESTICHT Van het leven binnen de muren van deze monumenten is door arehiefonderzoek veel aan het lieht gekomen. In dit boek worden arehiteetuurgesehiedenis en soeiale aspeeten van deze gebouwen voor het eerst geeombineerd. Uitgave 198o. Formaat 2I x 29 em. Omvang 290 bIz. 3I 3 afbeeldingen. Auteur: ir. R. Meisehke. FERWERDERADEEL Dit eerste deeI van de monumentenbesehrijving van Friesland behandelt de elf dorpen van de gemeente Ferwerderadeel, een 'groene' gemeente, begrensd door de Waddenzee en de Dokkumer Ee. Een tufstenen kerkje uit de elfde eeuw, fragmenten van middeleeuwse kloosters en binnenkamers van oude boerderijen behoren tot de vele monumenten die in dit deel besehreven worden. Uitgave 198 I. Formaat 2I x 29 em. Omvang 329 bIz. 348 afbeeldingen. Auteur: drs. Herma M. van den Berg. HET RIJK VAN NIJMEGEN De monumentenbesehrijving van het westelijk gedeelte van het Rijk van Nijmegen bevat vele fragmenten die tezamen zieht geven op de eultuurhistorisehe aehtergrond van de elf dorpen die de gemeenten Beuningen, Heumen en Wijehen omvatten. Besehrijvingen van kerkelijke gebouwen, adellijke huizen en landelijke bouwkunst: de drie pijlers van de monumentenbesehrijving. Uitgave 1982. Formaat 2I x 29 em. Omvang 405 bIz. 492 afbeeldingen. Auteur: drs. A. G. Schulte. Nvt Uitgave Staatsuitgeverij Ook verkrijgbaar bij de boekhandel ISBN 9012038308