DE NEDERLANDSE EN VL SE Van middeleeuwen tot heden DE HAAN AAM AUTEURS DE NEDERLANDSE EN VLAAMSE AUTEURS Met speciale medewerkmg van: F. Dam, R. Glanotten, P. Kroone, F. van ThlJn en D Welsmk BureauredactIe. mevr. L. Bergman-Overpelt en mevr S. Hafkamp-Jansen Eindredactie' Mevr. B. Luyken en M.e. Overpelt ISBN 90 228 4565 6 r<.' 1985 De Haan, Weesp Omslagontwerp. Klaus Baumgartner Gezet biJ Euroset bv, Amsterdam Gedrukt bij Ten Brmk bv, Meppel Gebonden biJ Van Wijk, Utrecht Niets uit deze Uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere Wijze dan ook, zonder voorafgaande schnfteliJke toestemmmg van de Uitgever No part of thls book may be reproduced In any form, by prmt, photoprint, microfilm or any other means, without wntten permiss IOn from the publisher Voor alle kwesties inzake het kopieren van één of meer pagina's Uit deze uitgave. StIchtmg Reprorecht, Prof. E.M MeiJerslaan 3, 1183 A V Amstelveen DE NEDERLANDSE Van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs Onder hoofdredactie van: Ors. G.J. van Bork Or. P.J. Verkruijsse DE HAAN EN VLAAMSE AUTEURS VERANTWOORDING Toen de uitgever ons benaderde met het verzoek om de redactie op ons te nemen van dit lexicon van de Nederlandse, Vlaamse en Friese auteurs van middeleeuwen tot heden, hebben we deze taak met nogal wat aarzelingen op ons genomen. Men stelde zich voor het materiaal dat in de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur (2de druk) lag opgeslagen te benutten door het te herdrukken met slechts hier en daar enkele kleine wijzigingen en aanvullingen. En daar lag onze belangrijkste aarzeling. Naar ons oordeel was er tussen het verschijnen van het eerste deel van de encyclopedie in 1980 en dat van het tiende deel in 1984 teveel nieuwe literatuur verschenen om die te kunnen negeren. Bovendien wilden we graag de gelegenheid aangrijpen om enkele jongere auteurs en oudere anonieme teksten toe te voegen. In het milieu van de wereldliteratuur zouden die wellicht hebben misstaan, maar in een gespecialiseerd lexicon mochten deze trefwoorden niet ontbreken. En tenslotte wilden we de mogelijkheid openhouden om eventuele fouten te verbeteren en omissies weg te werken. Gelukkig had de uitgever begrip voor onze argumenten en kregen we de gelegenheid een aangevuld en verbeterd lexicon te vervaardigen waarvoor de tekst volledig opnieuw gezet zou worden. Aan de teksten van de oorspronkelijke medewerkers werd door ons zo min mogelijk gewijzigd. Dat is dan ook de reden dat meestal het oorspronkelijk auteurschap kon worden gehandhaafd. Onze verbeteringen betreffen gewoonlijk kleine inhoudelijke veranderingen, evidente zetfouten of correcties in data of jaartallen. De belangrijkste bijstellingen vormen de aanvullingen van werken, uitgaven en literatuuropgaven, waarmee we de lemmata zoveel mogelijk up-to-date gemaakt hopen te hebben. Voor wat de literatuuropgaven betreft hebben we geen volledigheid nagestreefd, maar de gebruikers allereerst dat materiaal willen bieden waarmee zij ander bibliografisch materiaal kunnen vinden. Uiteraard zijn dat de belangrijkste publikaties, maar vaak ook de meest recente. Een andere belangrijke wijziging in de oorspronkelijke teksten is het laten vervallen van de vaak uitvoerige samenvattingen van afzonderlijke werken. Omdat wij er de voorkeur aan gaven dat er een typering gegeven wordt van het gehele oeuvre van een auteur, leken ons deze samenvattingen daaraan niet dienstbaar. Bovendien bleek de keuze van de op die manier samengevatte werken nogal willekeurig. Alleen wanneer het gehele oeuvre min of meer verduidelijkt kan worden aan de hand van één bepaalde tekst hebben wij in een enkel geval een dergelijke uitweiding laten staan. Omdat in een lexicon nauwelijks gelegenheid bestaat om verbanden tussen de erin behandelde auteurs of teksten aan te geven, hebben wij een historisch overzicht van de Nederlandse, Vlaamse en Friese literatuur aan het alfabetische deel vooraf laten gaan. Wij hebben daarmee twee doelstellingen willen dienen. In de eerste plaats kan de gebruiker op die manier zelf tot op zekere hoogte vaststellen wat de plaats van een bepaalde auteur in de literaire geschiedenis is geweest. In de tweede plaats worden in de lemmata zelf bij herhaling literair-historische aanduidingen gebruikt ter nadere bepaling van het werk van een auteur of tekst. 5 Die literair-historische terminologie kan de gebruiker nu veelal terugvinden in het globale overzicht van de Nederlandse, Vlaamse en Friese literatuurgeschiedenis. Toen wij aan deze taak begonnen, hadden wij de ambitie een lexicon te verzorgen dat alle andere lexica op dit terrein overbodig zou maken. Maar, hoewel alle teksten nogmaals zorgvuldig zijn nagelopen op mogelijke tekortkomingen, zijn wij er niet van overtuigd dat wij erin geslaagd zullen zijn foutloos werk af te leveren. Wij nodigen de gebruikers van ons lexicon dan ook uit om fouten en omissies aan ons te melden, opdat wij er bij eventuele herdrukken ons voordeel mee kunnen doen. Wij stellen er prijs op uitdrukkelijk te vermelden dat de verantwoordelijkheid voor dergelijke fouten geheel bij ons ligt en niet bij de medewerkers. De heer F. Dam, verbonden aan het Fries Letterkundig Museum te Leeuwarden, danken wij voor het onder zijn hoede nemen van de Friestalige auteurs en het schrijven van het historisch overzicht van de Friese literatuur. Aan Reintje Gianotten, Peter Kroone, Freddy van Thijn en Dick Welsink, die met toewijding en onder grote tijdsdruk alle kopij nog eens kritisch hebben doorgenomen en veel hebben aangevuld en verbeterd, hebben wij eveneens veel te danken. Amsterdam, oktober 1985 6 G.J. van Bork P.J. Verkruijsse LIJST VAN MEDEWERKERS P. van Aken P. Altena H. van Assche G. Axters St. H. Bekkering R. Bloem J. Bloemers W.Blok K de Bock J. van Bocxstaele J. Boer G.J. van Bork H Bousset A. Brounts J.H. Brouwer W.J.C. Buitendijk P.J. Buijnsters J. de Ceulaer D. Coigneau D. Cumps F.Dam L. Debaene B. Decorte G. Degroote A. Demedts A. Deprez J. Deschamps C.J.E Dinaux P.H. Dubois M. Dupms J. Duytschaever J. van Dyck A van Elslander A.C. Eyffinger K. Fokkema JG. Gaarlandt M. Galle D de Geest R Gianotten W. Gobbers J. Goedegebuure S. Govaert W. de Graer G.H. 's-Gravesande J.H. de Groot P. Hadermann D. Hartoko K. Heeroma C.L. Heesakkers G. Hendrix S.S. Hoogerhuis S. Hubregtse G.W. Huygens J. Huijnink F.A. Janssen G.W.F. Janssens J.D. Janssens H.F. Jespers M.J.G. de Jong KH.R Josselin de Jong G.W. Kasteleijn-Ekels M. Kemper P. de Keijser J.W.K Klein M. Kröjer P.M.M. Kroone C. Kruyskamp G. Kuiper F. van Lamoen P.Lebeau Fr. Leclair H.H.J. de Leeuwe J. Lemmens S.J. Lenselink R Lievens F. Ligtvoet RF. Lissens Th.J.G. Locher Th. Luykx J.J.Mak M. Mathijsen P.J. Meertens P. Minderaa W.A.M. de Moor A.M. Musschoot KC.J. Nieuweboer R Nieuwenhuys C. Offermans J.J.Oversteegen A.N. Paasman L. Peeters RH. Pheiffer E. Popelier B. Ranke J. Reynaert K Reijnders H.M. Rombaut G. Schieb Chr.P. Schikan G.Schmook M.K Scholten J. Schoolmeesters J. van Schoor L. Simons A.L.1. Sivirsky J. Smeyers E. Standaert G. Stuiveling J.L. Swarte G. Termorshuizen F. van Thijn C. Tindemans G. Tournoy P. Vanderschaeghe J.H.W. Veenstra J.D. Venis-De Jager J. Vercammen P.J. Verkruijsse R Vervliet M. Vinck-Van Caekenberghe J. Vlasselaers B.F. van Vlierden F. de Vree P. de Vree H.A. Wage W. Waterschoot D. Welsink A. Westerlinck P. de Wispelaere P. van Wissing J.IJsewijn C.A. Zaalberg 7 8 GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSE EN VLAAMSE LITERATUUR De geschiedenis van de overgeleverde, in het Nederlands geschreven literaire teksten omvat ongeveer acht eeuwen. Zeker is dat wat er bewaard is gebleven maar een deel uitmaakt van wat er eenmaal is geweest. Veel middeleeuwse teksten vooral zijn verloren gegaan; van sommige dichtwerken resten slechts beschadigde fragmenten, van andere alleen de naam. Hoeveel er daarbuiten heeft bestaan waarvan zelfs de naam teloorging, laat zich moeilijk schatten. Het staat vast dat er in de Nederlandse gewesten al sedert de Germaanse voortijd een mondeling overgeleverde literatuur moet zijn geweest: spreuken en sprookjes, volksliedjes en historieverhalen, levenslessen en raadselrijmpjes. De overdracht van generatie op generatie betekent echter tegelijk een hechte traditie en een gerede kans op mgrijpende wijzigmgen. Zeer veel van dit oeroude cultuurbezit is weggezonken naar sociale benedenlagen en ten slotte verdwenen toen andere literaire vormen Zich deden gelden. Het heeft dan ook weinig zin te trachten periode of eeuw van ontstaan te achterhalen, zoals bij het samenstellen van bijv. een liedboek wel pleegt te gebeuren. Hoewel men spreekt van 'Nederlandse' literatuur vormden de Lage Landen m de 12de eeuw nog geen politieke eenheid, ze waren zelfs ten dele leenroerig aan de DUItse keizer, ten dele aan de Franse koning. Evenmin als elders hadden hier de met elkaar verwante Germaanse (d.w.z. Frankische en Saksische) dialecten zich nog ontWikkeld tot het meer dan plaatselijke schrijf- en omgangsmedium voor algemene en geestelijke doelemden, dat men per definitie taal noemt. De kerk gebruikte het Latijn, de admmlstratle aanvankelijk ook; en wanneer de stedelijke akten eerst bij uitzondermg, later veelvuldig m het Nederlands worden gesteld, betekent dit niet veel meer dan het schriftelijk toepassen van de plaatselijke spreektaal. Met de literaire teksten IS het nauwelijks anders: ook deze dragen In woordkeus en woordvorm vaak herkenbare merktekens van hun streek van herkomst, al zijn die door latere afschrijvers uit een andere streek soms tot onherkenbaarheid toe vervormd. Van Veldeke schrijft Limburgs, Hadewijch Brabants, Van Maerlant Vlaams, Stoke Hollands. Hun onderlinge overeenkomsten zijn even treffend als hun verschillen. De afdoende reden om hen tot de Nederlandse letteren te rekenen ligt in dit dubbele feit: dat zij allen geschreven hebben binnen het huidige Nederlandse taalgebied en in taalschakeringen die met geen andere cultuurtaal nauwer verwant zijn dan met het latere Nederlands. De toevoeging 'literair' in de definitie houdt eveneens een wezenlijk probleem in, des te gecompliceerder omdat het voor alle eeuwen geldt, en niet eens voor alle eeuwen op gelijke wijze. Het begrip literatuur, letterkunde, of letteren, heeft vooral in de 19de eeuw een ontwikkeling doorgemaakt die Zich van 'al het geschrevene' heeft gespecificeerd tot 'taalkunst'. De scheiding tussen taalkunde, letterkunde en geschiedenis als afzonderlijke wetenschappelijke diSCiplines is daarvan een even duidelijk bewijs, als het verschil tussen de inhoud van De Gtds m 1837 en die van De Nieuwe Gtds in 1885. Met de erkenning dat de letterkunde zich wezenlijk met werken van taalkunst bezighoudt, rijst de vraag naar de artistieke norm en naar de instantie die deze hanteert. Daarbij kan men onderscheid maken tussen het standpunt van de auteur en dat van de lezer, en onmiddellijk vaststellen dat het grootste deel van de door de auteurs als kunst bedoelde teksten door de lezers nooit als zodamg wordt erkend; dat de lezers geen homogene groep vormen aangezien er behalve een aantal veelzijdig ontwikkelde en kritisch geschoolde een veel groter aantal toevallige lezers bestaat; en dat ook de meer deskundige kritische lezers zelden eenstemmig zijn, en bijna nooit wanneer ze tot versch. generaties behoren. Met name voor de oudste perioden van de Nederlandse literatuur komt er bij dat de differentiatie nog niet ver genoeg was gevorderd om het begrip taalkunst m de geest van de auteurs functIOneel te doen zijn, en dat het bovendien blijkbaar mogelijk is los van iedere artistieke bedoeling teksten voort te brengen waarin toch door anderen typisch literaire kwaliteiten worden ontdekt en gewaardeerd De acht eeuwen Nederlandse literatuur kunnen worden ingedeeld in negen perioden: Feodale middeleeuwen ca 1150-1300 Late middeleeuwen ca 1300-1450 Rederijkerstijd ca 1450-1575 Humanisme en renaissance ca 1575-1675 Classicisme en verlichting ca 1675-1775 Preromantiek, romantiek en biedermeier ca 1775-1875 Impressionisme, naturalisme en symbolisme ca 1875-1915 Modermsme ca 1915-1940 Sedert wou Scherpe grenzen zijn echter moeilijk te trekken. het oude werkt meestal nog lang na, het nieuwe kondigt zich onopgemerkt soms al vroeg aan. Van karakteristiek belang is de overheersing van een bepaalde opvattmg mzake hteratuur gedurende een bepaald tijdvak, zoals deze blijkt uit de teksten zelf, al of niet in combinatie met principlele en kritische beschouwingen. De negen perioden zijn ook in territoriaal opzicht niet gehjk; de staatkundige en militaire geschiedenis heeft de continuïteit van de Nederlandse literaire ontwikkeling ingrijpend beïnvloed: tot 1575 ligt het zwaartepunt m de zuidehJke Nederlanden, tussen 1575 en 1775 in Holland, en sindsdien in de versch. gebiedsdelen gezamenlijk en allengs ook gelijkelijk. Feodale middeleeuwen De oorsprong van de Nederlandse letteren ligt wsch. m Limburg, waar ook in andere opZichten al vroeg een duidelijk cultureel leven heeft bestaan, met de Maas als vloeiende verbinding tussen Romaans en Germaans gebied. In elk geval is de eerste met naam bekende dichter een Limburger: Hendrik van Veldeke; ca 1160-1170 dichtte hij naar een Latijnse bron zijn Leven van Smt Servaes, de heilige die vooral te Maastricht een grote verering genoot. Voor 1174 en tegen 1190 schreef Van Veldeke naar Frans voorbeeld zijn Enelde, de oudste Vergihusbewerking in de Nederlandse taal. Van zijn hand bestaan ook een 30-tal hederen, waaruit bekendheid met de Provençaalse minnelyriek blijkt. Van Veldeke heeft, mede door zijn zorg voor het zuivere rijm, een diepgaande invloed uitgeoefend op de Duitse hteratuur, wellicht zelfs meer dan op de Nederlandse. Uit dezelfde tijd en streek zijn de fragmenten van de Awl afkomstlg, een van de vele Uit het Frans bewerkte ridderromans. Men kan bij dit genre een ouder voor hoofs type onderscheiden van een later hoofs type, maar het is niet zeker dat deze volgorde van de Franse originelen ook geldt voor de Nederlandse bewerkingen. Het feit alleen al dat de Enelde hoofse trekken heeft, leidt hetzij tot de veronderstelling van talrijke romans Uit de eerste helft van de 12de eeuw, hetzij tot gelijktijdigheid van de beide typen, althans aanvankelijk. Het karakter van de voor-hoofse roman is door en door feodaal: motieven van trouwen verraad, van strijd en wraak bepalen de inhoud, het liefdesmotief ontbreekt vrijwel. Indien er een historische kern is, dagtekent deze soms uit het Merovingische tijdvak (Floovent), soms uit de tijd van Karel de Grote (Roelantslled; GWldeklJn van Sassen), meestal uit de eeuw daarna (Renout van Montelbaen; Roman der Lorremen), tot aan het begin van de kruistochten. Naar de stijl te oordelen stammen deze, overigens zeer ongelijkwaardige bewerkmgen uit geheel het Zuidnederlandse taalgebied; maar aangezien slechts afschriften van afschriften zijn overgeleverd, is er geen absolute zekerheid. De gaafste voor-hoofse roman is Karel ende Elegast, een kort berijmd verhaal met sprookjesmotieven, maar bovenal een verhaal van feodale trouw ondanks verbanning (Elegast), van feodaal verraad ondanks familieverwantschap (Eggeric), en van goddelijke bescherming. Daar er geen Frans voor beeld bekend is, houdt men dit epische gedicht voor orlgmeel Nederlands; de stof wijst naar de Ardennen en de Eifel, de taal schijnt echter Vlaams. Komisch is het verhaal Van den bere WIsselau, dat echter maar voor een deel bewaard is. Eén reden om de bloei van de ridderroman, ook in Vlaanderen, niet later te stellen dan 1200 is het feit dat het dierenepos Vanden vos Remaerde mede beschouwd moet worden als een parodie. Het Reinaertmotief is stellig uit het Frans ontleend, maar zowel de onvolprezen levendigheid van het Vlaamse dichtwerk, als de oorspronkelijke vindmg van de tweede helft ervan, leidt tot de conclusie dat de navolger zijn voorbeeld op geniale wijze heeft overtroffen. De evenwichtige, vrijwel symmetrische structuur van het gedicht, de geestige typering van de optredende dierfiguren, de deskundigheid inzake de rechtspleging, de geraffineerde retoriek van het pleidooi, de ironische ontmaskering van de hoogwaardigheidsbekleders in staat en kerk, het doeltreffende, 9 10 vaak dubbelzinnige taalgebruik, en de speelse beheersing van de versvorm, dit alles is uniek, niet enkel in de Nederlandse middeleeuwse literatuur, maar in de hele Westeuropese literatuur van ca 1200. Van de talrijke verwante werken en navolgingen heeft geen enkel dit door een of twee auteurs in of bij Gent geschreven gedicht OOIt overtroffen of zelfs maar geevenaard. De tweede grote naam uit de vroegste Nederlandse literatuur is die van de mystieke dichteres Hadewijch; biografische gegevens zijn schaars, maar zij moet tussen ca 1200 en 1270 in Brabant hebben geleefd, mogelijk als leidster van een groep religieuzen. Haar brieven en viSIOenen, in voortreffelijk proza, doen de bewogen godsdienstige sfeer kennen die haar eigen was, de hartstochtelijke begeerte van haar ziel naar eenwording met God, de verrukking om de momenten van genade, de verslagenheid om de beeindiging daarvan of om het met bereiken. De erotische term 'minne' krijgt biJ haar een metafysische inhoud, zoals tal van andere woorden. Al sluit haar mystiek aan bij bestaande stromingen en systemen, het stempel van haar ongemene, gepassIOneerd- vrouwelijke, aristocratisch-autonome persoonlijkheid is zo onmiskenbaar, dat haar kerkelijke orthodoxie soms in twijfel werd getrokken. In haar poezie, ruim 40 strofische gedichten, vindt men al deze karaktenstieke trekken terug, nog vermeerderd met de verfijnde strofen- en versbouw, geent op de hoofse Provençaalse lyriek. Lied na lied getuigt van het absolutisme van haar godsverlangen, niet m hoogmoed of begeerte, maar in het zekere, Uit ervaring ontstane weten van het enige volstrekte geluk. Andere schrijfsters van mystieke geaardheid, zoals Hadewijchs tijdgenote Beatrijs van Nazareth, kunnen haar niet evenaren, noch in hartstochtelijke overgave, noch in stilistisch meesterschap. Het werk van de Vlaamse Jacob van Maerlant, over wiens geboorteplaats verschil van mening bestaat, behoort in elk geval tot de tweede helft van de 13de eeuw. Aanvankelijk bewerkte Van Maerlant motieven uit ridderromans, later schreef hij didactisch werk naar Latijns voorbeeld: Der natueren bloeme, de RZJmbzJbel, Spzegel hzstonael en een heiligenleven. Het is onmiskenbaar dat hij bij het ouder worden ernstiger werd, armer ook aan verbeelding, en meer gericht op het ware en nuttige. Het cultuurhistorisch belang van zijn tienduizenden rijmende regels wordt overtroffen door de poetische kwaliteit van enkele strofische gedichten, waarin de verontwaardiging hem welsprekend heeft gemaakt: verontwaardiging om de misstanden in kerk en maatschappij, en om het teloorgaan van het Heilige Land' 'Wapene MartiJn' en 'Vanden lande van over zee' Van Maerlants invloed IS langdung en sterk geweest, zoals o.a. kan blijken Uit het werk van de Antwerpse schepenklerk Jan van BoendaIe, auteur van Der leken spzeghel, en dat van de Ieperse chirurgijn Jan de Weert. Omdat veel ridderromans anoniem zijn en slechts afschriften van later tijd bewaard zIJn gebleven, is een nauwkeurige datering en daarmee een chronologische ordenmg onmogeliJk. Over het algemeen kan men zeggen dat in de loop van de 13de eeuw het voor-hoofse type verdwijnt, en dat het hoofse type later m het allegorische overgaat. Behalve stof aan de sagen kring rond Karel de Grote ontleend, komen via Frankrijk motieven uit de Britse sfeer m de mode: koning Arthur, de ridders van de tafelronde, en de graal; daarnaast komen er motieven Uit het Arabische Oosten dat door de kruistochten als het ware was ontdekt. Ook de klassieke oudheid levert matenaal. Het avontuur en het wonder eisen ruimer aandacht, en m plaats van de feodale deugden worden liefde en vrouwenverering van overwegend belang. Tot de beste 'Britse' romans behoren de Ferguut, de Wrake van Raglsel, en vooral de Walewem, die door Penninc en Vostaert al vroeg werd samengesteld, waarbij zij gebruik maakten van voorhanden thema's. Hoogst fantastisch en avontuurlijk is De reis van Smte Brandaen Tot de opmerkelijkste oosterse romans behoren Flans ende Blancefloer, door Diedenc van Assenede fraai uit het Frans vertaald, en Partenopeus van Bims. Twee klassieke romans zijn Tpneel van Trayen, al in de eerste helft van de 13de eeuw gedicht door Segher Diergotgaf, en de Alexander, door Van Maerlant m 1257 voltOOid. Als epische poëzie kunnen hier de drie soorten benjmde verhalen aan worden toegevoegd, die men op grond van hun inhoud meestal afzondert als 'geestelijke kunst': de evangelie bewerkingen, de heiligenlevens en de Marialegenden. Het is duidelijk dat zij meer beogen dan ontspannmg, of liever: spanning; ditzelfde geldt echter voor veel ndderromans. De vrome wonderen in de Lancelot-cyclus rondom de graal verschillen niet essentieel van de wonderen door of dank zij Maria tot stand gebracht. In het omvangrijke gedicht Vanden levene ons Heeren zijn de evangelische gebeurtenissen op treffende wijze getransponeerd in de middeleeuwse werkelijkheid van het Vlaamse volksbestaan, met de kennelijke bedoeling het Latijn van de kerk te vertalen voor het eenvoudige begrip van de gelovige leek. Belangrijk is ook het LImburgse leven van Jesus, in proza, dat teruggaat op een befaamde Latijnse evangeliënharmonie uit de 2de eeuw. De Middelnederlandse werken dagtekenen beide wsch. uit het derde kwart van de 13de eeuw. Verwant hieraan zijn de heiligenlevens, zoals het anonieme Leven van Smte Lutgart, een Limburgse heilige, en het Leven van Smt Franc!scus, door Van Maerlant ca 1280 geschreven. Rijker aan verbeelding, ondanks de talrijke lange gebeden, is de Theoph!lus, het verhaal van een geestelijke die zijn aardse successen, na miskenning, te danken heeft aan de duivel, en zijn zieleheil, na berouw, aan Maria. Het gaafste voorbeeld m dit genre is de BeatnJs: de eenvoudig en aandoenlijk berijmde geschiedenis van een kloosterzuster die haar jeugdliefde volgt, de wereld intrekt, twee kinderen krijgt, door haar minnaar verlaten tot erger zonden vervalt en ten slotte opnieuw haar toevlucht zoekt in het klooster - waar niemand haar heeft gemist aangezien Maria al die Jaren haar werk van kosteres heeft waargenomen. Men dateert deze gedichten kort voor of kort na 1300. Late middeleeuwen De 14de eeuw wordt politiek gekenmerkt door een reeks ingrijpende processen. Losmakmg van de Lage Landen uit het grotere rijksverband, en stijgend nationaal en vooral dynastiek besef m de gewesten afzonderlijk gaat gepaard met verzwakking van het erfelijke adellijke gezag, maar groei van de steden en van de stedelijke burgerij, in gilden georganiseerd. De cultuur verbreedt zich, maar verburgerlijkt ook. Wel blijft de ridderroman nog in trek, getuige werken als het bekoorlijke korte, tragische verhaal De borchgravmne van Verg! (geschreven 1315), de omvangrijke Roman van Hemnc en Margnete van Llmborch (voltooid 1318), het avontuurlijke Valent! Jn en Nameloos, en de wat gewrongen kadervertelling Vanden VII vroeden van bmnen Rome. De nieuwe mode wordt ingeluid en beheerst door de meer verfijnde en vooral meer gezochte erotische allegorieen van De roman van de Roos, door de Brabander Hein van Aken naar succesrijk Frans voorbeeld in 1300 vervaardigd. Er bestaan ook belangrijke fragmenten van een ongeveer gelijktijdige Vlaamse bewerking, bekend geworden als De tweede Rose. In deze cultus van hoofse vormen past ook het kunstrijke lied dat uit (en naast) het volkslied zich heeft ontwikkeld en waarvan het befaamde Gruuthusehandschrift een onvervangbare verzameling bewaard heeft. Wellicht past in deze sfeer eveneens de verrassende ontwikkeling van het epische naar het dramatische genre. In drie van de vier 'abele spelen', de koningsdrama's Esmore! t, Glonant en Lanseloet, worden verraad en trouw, liefde en trots, gevaar en avontuur ten tonele gevoerd, motieven die vooral bekend waren uit de oosterse romans. Is het ontstaan van het middeleeuwse toneel en het aandeel van de kerk daarin met haar liturgische uitbeeldingen al uiterst problematisch, het bestaan van deze drie kunstig gestructureerde 'wereldlijke' spelen in het 14de-eeuwse Brabant, is ronduit een mirakel dat in het toenmalige West-Europa nergens zijn weerga vond. De grote naam uit deze periode is Jan van Ruusbroec (1293-1381), kapelaan aan de Sint Goedele te Brussel, later prior van de abdij Groenendaal. Typerend voor zijn mystiek, in vergelijking met die van Hadewijch, is de meer systematische structuur en de meer didactische bedoeling ervan. HIJ getUigt niet, hij beschrijft en pobeert te overtuigen. Het beroemdste van zijn omvangrijke reeks geschriften, geschreven in een goed verzorgd proza, is D!e ch!erhe!t der gheestehker brulocht. Zijn op de eenheid gerichte drieenige godsbeschouwing, die zich uitdrukkelijk tegen pantheistische interpretatie verzet, wordt aangevuld door een drieledige mensbeschouwing, welke uitgaat van de zinnen, de geest en de ziel als de natuurlijke gegevens, vanwaar de mens met Gods hulp tot het bovennatuurlijke op kan stijgen krachtens drie doelgerichte inspanningen: het werkende, het innerlijke en het schouwende leven. Trouw aan de kerkvaders, aan wie hij veel heeft ontleend, was Ruusbroec tegelijk zelfstandig genoeg om eigen geest en ervaring in zijn werk te investeren; mede dank zij de gebruikte volkstaal heeft hij een diepgaande invloed uitgeoefend, ook op de mystiek in de Rijnstreek, maar vooral op het type vroomheid dat karakteristiek is voor de Nederlanden 11 12 aan het einde van de ME, de moderne devotie. Hoewel de mystiek als een der wortels van de moderne devotie niet valt te ontkennen, ligt het accent sterk op de praktijk; misschien hangt dit samen met het verschil in volkskarakter tussen het Frankische Zuiden van de Nederlanden, en het Saksische Oosten. De moderne devotie, met o.a. Geert Grote en Thomas van Kempen, heeft zijn centrum in de IJsselstreek, terwijl de geestelijke verbindingslijnen reikten tot diep in Westfalen. Een eeuw lang heeft dit gebied, naast het ZUlden en naast het weldra in invloed toenemende Holland, een derde cultuurkern gevormd, al is de strikt literaire betekenis vrij gering. Indirect echter doet het merkwaardige geheel van stichtelijke inkeer, evangelische zelfopvoeding en praktische naastenliefde, dat devotIo moderna heet, zich gelden in de vrome volksliederen, die niet enkel de gebeurtenissen van Kerstmis, Driekoningen, Goede Vrijdag en Pasen op naieve manier bezingen, maar ook uitmg gaan geven aan persoonliJke gevoelens van ootmoed en zondebesef, zoals die door Christus in het hart van de gelovige worden gewekt. Nooit eerder en nooit sterker heeft de Nederlandse geest tot de wereld gesproken dan door het Latijnse kroongetuigems van de moderne devotie: De tmttatwne Chnstt. Inmiddels had Holland zich ontwikkeld tot een eigen politieke en culturele macht, waarbij ook het bisdom Utrecht, althans cultureel, aansloot. De kroniek van Melis Stoke, die de geschiedenis berijmt van het in 1299 uitgestorven Hollandse gravenhuis, IS over het algemeen een dor verhaal, al klinkt er een persoonlijker toon in het gedeelte over Floris v, met wie Stoke bekend is geweest en wiens gewelddadige dood hij met oprechte droefheid beschrijft. Ook in andere gewesten ontstaan kronieken, als gevolg enerzijds van het toenemende gevoel van eigenwaarde bij de heersende vorstenhUlzen, anderzijds van de burgerlijke opvatting omtrent het leerzame van de geschiedenis. De eerste Hollandse dichter van emge betekenis is de sprookspreker Willem van Hildegaersberch, die van kort voor 1350 tot kort na 1400 leefde. Hij schreef novellen op rijm, soms licht humoristisch en pittig van realiteitsbesef, meestal nogal breedsprakig en altijd moraliserend: teksten, om den brode gedicht en om den brode door hemzelf voorgedragen. Men krijgt bij hem de trieste indruk van een niet helemaal tot zijn recht gekomen talent. De combinatie van verhaal en moraal kenmerkt ook de man die, een generatie jonger en vele standen hoger, de belangrijkste Hollandse dichter is in het eerste kwart van de 15de eeuw: Dirc Potter. Als diplomaat in dienst van het Beierse en later het Henegouwse huis, had deze edelman gelegenheid om de wereld te leren kennen, niet enkel binnen de Lage Landen, maar ook daarbuiten, dank zij enige reizen, met in 1411-1412 een langdurig verblijf te Rome. Zijn reactie was even afwijzend als die van Erasmus en van Luther bijna een eeuw later, hetgeen meer pleit voor zijn degelijke aard dan voor zijn bewogen kunstenaarschap. Toch is er in zijn hoofdwerk Der mmnen loep geen hinderlijke toon van betweterige wijsgerige moralisatie. Het werk bestaat uit ca 60 vlot vertelde erotische verhalen, mgedeeld in vier boeken: dwaze, reine, ongeoorloofde en geoorloofde mmne, en garandeert eerder een catalogus dan een zedelijk oordeel. De leerzame bedoelmg IS mmder moreel dan cultuurhistorisch gericht; in de 15de eeuw moet bij edellieden ook de liefde aan hoofs gestileerde spelvormen voldoen. In later werk van Potter, zoals Melltbeus, is het novellistische element verzwakt ten bate van het zedekundige De 15de eeuw wordt gekenmerkt door de snelle machtsontploOiing van het Bourgondische huis, een welbewuste poging om tussen het machteloze, door de oorlog geteisterde Frankrijk en het even machteloze, door de keurvorsten verscheurde Duitse keizerrijk een machtige, sterk gecentraliseerde staat te stichten, maar de opbloei die schilderkunst, beeldhouwkunst en niet mmder de bouwkunst te zien geven, wordt door de letterkunde in de Nederlanden met vóór de tweede helft van deze eeuw geëvenaard. Rederijkerstijd Een der voornaamste argumenten om het midden van de 15de eeuw te zien als de grens tussen twee literaire tijdvakken is de uitvmding van de boekdrukkunst. Hoewel de invloed van de drukkunst zich niet onmiddellijk krachtig heeft doen gelden, hebben de Nederlanden al vroeg beschikt over een relatief groot aantal drukkerijen waar zowel boeken in het Latijn als in de volkstaal werden gedrukt en soms ook in andere talen. Al wordt de periode tot 1500 door historicI en filologen gereserveerd voor de mcunabelen, en de veertig daarop volgende jaren voor de post-incunabelen, dit neemt niet weg dat het gedrukte boek principieel een verandering te weeg bracht m de betrekking tussen auteur en lezer. Voor 1450 bestond iedere tekst slechts in een telbaar aantal ongeliJke exemplaren. En ook al waren er naast de kloosters in sommige steden scriptoria, die op bestellmg afschriften leverden, de arbeid en het resultaat bleven gelijk. De drukpers echter zorgde voor dozijnen, al gauw honderdtallen, gelijke exemplaren, hetgeen bovendien een snellere verspreidmg over een groter territorium, d.w.z. bereikbaarheid voor een talrijker publiek inhield. Ofschoon de bevolkmg van heel West-Europa nog vnl. uit analfabeten bestond, was het voor de stedelijke burgerij in toenemende mate nodig te kunnen lezen en schrijven. Dit betrof weliswaar in de eerste plaats hun vakkenms, handelsrelaties en boekhouding, maar kwam ook de literaire belangstelling en bezigheid ten goede. Het verschijnsel van de rederijkerskamers IS niet verklaarbaar zonder deze wijziging m de positie van de burgerij, en in zijn latere ontwikkeling niet denkbaar zonder de drukpers. Het steunt op de behoefte aan een literair-dramatische feestcultuur , die vooral de steden in de 15de en de 16de eeuw karakteriseert. De oudste gegevens betreffende rederijkerskamers in Brabant dagtekenen al van ca 1400, in Vlaanderen van ca 1425; de grote tijd begint een halve eeuw later, met de Ultbreldmg naar de noordelijke gewe~ten. In de oorsprong van de kamers komt mvloed uit Noord-Frankrijk samen met een toenemend verlangen naar groepsgewijs georganiseerde openbare plechtigheden en festiviteiten voor kerkehjk, dynastiek of stedelijk doel, en voorts met wedstrIjdtradities van de schuttersgilden. In het complex van literatuurvormen dat aldus ontstaat, ligt de nadruk op drie aspecten: de collectiviteit, de vertoning, de competitie. Dit alles zou echter niet mogelijk zijn geweest zonder een gelijktijdige wijziging in de opvattingen omtrent kunst m het algemeen en dichtkunst m het bijzonder. De hiërarchische structuur van de ambachtsgilden met hun drie trappen van leerling, gezel en meester, werd beschouwd als een navolgenswaardig voorbeeld op creatief gebied. Dit hield in dat men de kunstenaar allereerst zag als een vakman die zijn vaardigheid door regels en voorschriften moest ontwikkelen, door oefening en kritiek scholen en door duurzame inspanningen vervolmaken. Maar omdat talent nu eenmaal even onmiskenbaar als onvoorspelbaar is, hadden de kamers meestal een dubbele leiding: een adellijke beschermheer voor hun sociale status, en een talentrijk dichter voor hun artistiek niveau. Het is niet zo dat alle leden als gelijkwaardig werden beschouwd, zelfs niet voor zover ze formeel gelijke rechten bezaten; wanneer de leiding in verantwoordelijke handen was, werden de rollen bij toneelvoorstellingen zo goed mogelijk, dus volgens aanleg, verdeeld, en gaf men de belangrIjkste dlchterhjke opdrachten aan de meest begaafden. Maar garanties dienaangaande bestonden er niet, en tegen intriganten en demagogen hadden ook de kamers geen afdoende verweer. De heersende opvattingen dwongen bovendien ook de uitzonderlijke talenten tot conformisme in strekking en stijl: wat figuren als Anthonis de Roovere en later Matthijs de Castelem zelf hebben voortgebracht, gaat zo weinig in tegen de anonieme en collectieve rederijkersliteratuur dat het daarvan feitelijk als de hoogste uiting en zelfs theoretisch als de belangrijkste verdediging moet worden beschouwd. Tot de rederijkerstijd behoort geheel het geestelijk drama, zoals zich dat in de Nederlandse taal, bijna een volle eeuw na de abele spelen, ontplooide in een drievoudige schakering van mysteriespelen, mirakelspelen en moraliteiten, waarbij Zich later nog de apostelspelen voegen. Van ca 1450 dateren de zeven Bltscapen van Mana, een Brusselse cyclus, waarvan enkel het eerste en het laatste stuk bewaard zijn gebleven. Van ca 1475 IS wsch. het Spel van de Helltghen Sacramente vander Nyeuwervaert, dat een befaamd hostiewonder uit de buurt van Breda nogal breedsprakig m beeld brengt. Tegen het einde van de eeuw moet een onbekend auteur Manken van Nwumeghen hebben geschreven, een even levendig als vroom spel, knap van structuur, en vooral opmerkelijk om de realistische directheid van het tijdsbeeld: de politieke hartstochten in Gelre, de modieuze rederijkerij te Antwerpen, het vermanende wagenspel te Nijmegen. Door deze werkelijkheidszin is Manken van Nleumeghen een treffende uitzondering in een periode van didactische veralgemening en stichtelijke allegorieën. Slechts één werk uit deze periode bracht het tot duurzame en zelfs mternationale 13 14 betekenis, nl. de Sp,eghel der Sal,che,t van Elckerl'Jc. Reeds zeer vroeg in het Engels vertaald (Everyman), heeft dit middeleeuws-roomse spel van doodsangst, existentiële vereenzaming en zieleheil tot de wereld gesproken, ook toen het publiek niet meer middeleeuws was, noch rooms. Aansluitend bij de traditie van de dodendansen met hun stichtelijk vermaan omtrent de sterfelijkheid, waaraan ook de dagelijkse realiteit van rampen, oorlogen en epidemieën bij voortduring herinnerde, heeft de auteur (misschien Petrus van Diest) in een aangrijpende climax een verbeelding gegeven van het menselijk lot: eerst het wegvallen van de uiterlijke zekerheden van familie, vrienden, bezit, daarna het verdwijnen van de mnerlijke zekerheden van kracht, schoonheid en verstand, tot er ten slotte niets rest dan de deugd, in een zondig leven verwaarloosd maar nog te genezen, en wel naar toenmalig inzicht door een berouwvolle biecht. In geen ander verwant werk is met zoveel ernst en zoveel eenvoud de onontkoombare hachelijkheid van het menselijk bestaan tot uitdrukking gebracht. Versch. genres poezie zijn in de rederijkerskamers stelselmatig beoefend en in onderlinge wedstrijden beoordeeld: refreinen, liederen, sinnespelen en kluchten. Terwijl de sinnespelen op den duur geheel verabstraheerden en alleen nog personificaties, nooit meer personages ten tonele brachten, behielden de kluchten het contact met een stuk gulle, soms al te uitbundige werkelijkheid: Nu noch, Playerwater, T,elebuys, Hanneken Leckertant enz. Het refrein is de grote modevorm van de rederijkers: een gedicht in strofen die elk op eenzelfde regel uitlopen, en met een samenvattende, meestal tot de 'Prince' gerichte strofe als slot. Binnen dit genre kende men drie soorten: int sotte, int amoureuze, int vroede, overeenkomstig drie houdingen tegenover de wereld, of drie stemmingen van het menselijk gemoed. In de kamers of bij de vele rederijkersfeesten, waar men van heinde en verre bijeenkwam om het plaatselijk prestige te verdedigen, werden opdrachten gegeven om met een bepaalde slotregel (de stock) een bepaald soort refrein te vervaardigen. Maar er bestaan ook tientallen refreinen die spontaan zijn geschreven door dichters van talent. Tot hen behoort de Brugse rederijker Anthonis de Roovere (ca 1430-1482) wiens werk pas in 1562 in druk verscheen: van zijn hand is het beklemmende gedicht 'Vander mollenfeeste', dat naar thema onmiddellijk verwant is met het iets latere spel van Elckerl'lc. Zijn sociale pOSitie als belangrijk rederijker blijkt uit het feit dat de stad Brugge hem in 1465 een Jaargeld toekende. Twintig jaar later werd Jan Smeken officieel door Brussel tot stadsdichter benoemd, als opvolger van Colijn Caillieu, van wie 'Tdal sonder wederkeren' bekend bleef, vertaald naar een Frans voorbeeld met weer de dood als hoofdmotief. Tot de taak van deze erkende beroepsdichters behoorde ook het schrijven van gelegenheidsgedichten bij vorstelijke intochten, huldigingen, huwelijken of uitvaarten, die vele openbare demonstraties van pompeuze vreugde en rouw, waaraan de Bourgondische eeuw zo rijk was. AI ging de imperialistische droom van een Westeuropees Bourgondié in januari 1477 bij Nancy met Karel de Stoute te gronde, ze kwam door de huwelijken van Margaretha met Maximiliaan van Oostenrijk, en van Filips de Schone met Johanna van Aragon toch nog tot verwezenlijking in Karel v. De betrekkelijke rust in de Nederlanden werd met enkel telkens geschokt door de buitenlandse oorlogen, veel erger was de economische ontreddermg als gevolg van de goudaanvoer uit het pas ontdekte en veroverde Amerika: naarmate de goudprijs daalde, liepen alle andere prijzen omhoog. SlUit de steeds groter wordende invloed van Luther ca 1520 aan bij een sinds lang bestaand en door Erasmus voor heel de wereld geformuleerd onbehagen omtrent machtsvertoon en misbruik in de kerk, bij de wederdopersbeweging ca 1530 is het proletarisch-revolutionaire element even onmiskenbaar als het burgerlijk-democratische bij de opkomst van het calvinisme ca 1540. Behalve de drukpers hebben ook de rederijkerskamers als discussiecentra een rol van belang gespeeld. Terwijl de vrome Antwerpse schooljuffrouw Anna BiJns (1493-1575) haar afkeer van de ketters lucht gaf in felle refreinen, trachtten naamloze rederijkers met hun martelaarsliederen de herinnering aan honderden barbaars terechtgestelde slachtoffers levend te houden bij het eenvoudige, naar brood, gerechtigheid en vrijheid hongerende volk Bijbelvertalingen, psalmberijmingen, geloofsgetuigenissen, reformatorische sinnespelen zijn kenmerkend voor het midden van de 16de eeuw, al trachtte men door behoedzame formuleringen ingrijpen van de overheid te ontwijken. Zonder veel succes overigens: de verzamelde Spelen van het rederijkersfeest te Gent in 1539 zijn kort daarna krachtens de Index van de Leuvense theologen verboden, en het onvolprezen Antwerps liedboek uit 1544 verging het niet beter. Toch is dit alles maar één kant van de werkelijkheid. Het is met minder kenmerkend dat in deze periode de zevenvoudige cyclus van landjuwelen plaatsvond, met Mechelen 1515 als eerste en Antwerpen 1561 als laatste. Maar ook de opeenvolging van begaafde individuele rederijkers bereikte na dichters als Cornelis Everaert, Cornelis Crul, Colijn van RiJssele en Jan vanden Berghe JUist in het midden van de 16de eeuw haar hoogtepunt als MatthiJs de CasteleIn (1485-1550) zijn Const van rhetonken schrijft (gedr. 1555), een dichterlijke handleiding in een paar honderd 'balladen van achte', aangevuld met talrijke voorbeelden van soms uiterst gekunstelde dichtvormen, waaronder het met recht befaamde 'Schaeckberd'. Antwerpen 1561 is niet enkel het overdadigste rederijkersfeest geweest, het was in deze trant ook het laatste. De weerzin tegen het centraliserend Spaanse en fanatiek roomse bewind van Filips II bracht de Inlandse adel tot het smeekschrift (april 1566), het Vlaamse proletarIaat tot de beeldenstorm (augustus 1566), en na de komst van Alva de soldeniers van Oranje tot openliJke strijd. Opnieuw schrijven naamloze rederijkers actuele gedichten, protestsongs: Geuzenliederen, waartoe ook het 'Wilhelmus' (eInd 1568 of begin 1569) behoort. Humanisme en renaissance Wat in het laat-middeleeuwse Italiè aan vernieuwing begonnen was door de verdiepte kennis van de klassieken, had zich later doen gelden In Frankrijk (Pléiade) en drong vandaar door naar de noordelijker gewesten. Weliswaar had Holland reeds een ongemene bijdrage geleverd door de gezagrIjke geschriften van de christenhumanist Desiderius Erasmus (1469- 1536), de geniaalste en geestigste auteur van zijn eeuw, maar zijn sierlijk Latijn plaatst hem buiten de nederlandstalige literatuur. Toch is zijn Invloed gedurende heel de 16de eeuw aanwijsbaar en in veel van de stichtelijke gedichten en sinnespelen hoort men de weerklank van zijn ondogmatisch christendom-boven-geloofsverdeeldheld. Bij niemand is dit duidelijker dan bij Dirck Volkertsz. Coornhert (1522- 1590), veelzijdig autodidact van grote denk- en werkkracht, onwrikbaar pleitbezorger voor godsdienstige verdraagzaamheid hetgeen hem de woede van Calvijn op de hals haalde, schrijver van kloek betogend proza, van vrome liederen en zinrijke 'comedles', vertaler van Homerus en Boethius, verder auteur van de eerste ethica in de Nederlandse volkstaal: Zedekunst, dat tS wellevenskunste (1585), met de volmaakbaarheid van de mens door zelfopvoeding als leidend beginsel. Bij zIJn calVInistische tiJdgenoot, de theoloog en politiCUS Philips Marnix van Sint Aldegonde (1540-1598), Nederlands en Frans auteur, is het renaissancistische element vooral aanwijsbaar in de stijl. Zijn polemische en soms parodistische hoofdwerk: De btencorf der Hetltge roomsche kercke (1569) is uitdagend à la Rabelais, zIJn psalmberijming (1580, grondig herzien 1591) streeft naar volmaakte beheersing van de taalvorm bij volstrekte getrouwheid aan de grondtekst, maar heeft de onbeholpen rederiJkers berijming van Petrus Dathenus (ca 1530-1588) met uit de calVInistische kerkdienst kunnen verdrijven. De derde variant, renaissancistisch naar vorm en Inhoud, vindt men bij de Antwerpse patricius Jan van der Noot (1539-1595) met zIJn aristocratisch indiVidualisme, zijn trotse droom van onsterfelijk dichterschap en zijn virtuoos aanwenden van klassieke motieven. Door zijn Cort begryp der XII boeeken Olymptados (1579) en zijn Lofsang van Braband (1580), beide in het Nederlands en Frans, heeft hij de Nederlandse literatuur met de nieuwe vormen van ode en sonnet verrijkt. Tezelfdertljd vormde zich In Holland een centrum van humanistische en ook renaissancistische cultuur: de stad Leiden met haar universiteit (1575) en met de veelzijdig begaafde Jan van Hout (1542-1609) als secretaris. Door vermaarde geleerden als J.J. Scaliger (1540-1609) en Daniël Heinsius een centrum van de Neolatijnse literatuur, was Leiden tevens het contactpunt voor invloeden uit en naar Engeland, terwiJl uitgevers als Plantijn en Elsevier de stad een internationale roem verschaften met hun verfijnde typografie. De oorlog in het Zuiden en met name de val van Antwerpen (augustus 1585) heeft aldaar de verdere ontplooiing van de literaire renaissance verhinderd: de 17de-eeuwse 15 16 bloei van bouw- en vooral schilderkunst (Rubens, Van Dyck) vindt slechts een gelijkwaardige bundel gedichten naast zich: De weerlucke hefden tot Roose-mond (1613) van de begaafde priester Justus de Harduwijn (1582-1636) Het overwicht ligt voor meer dan twee eeuwen in het Noorden, waar zich duizenden Zuidnederlandse vluchtelingen hebben gevestigd, met hun vakmanschap en handelsrelaties, hun talent en hun cultuur. In talrijke steden ontstaan 'Brabantse' kamers, zoals te Leiden onder de opmerkelijke toneeldichter Jacob Duym (1547-ca 1624), te Haarlem waar de schilder-dichter Carel van Mander (1548- 1606), de auteur van het befaamde Schllderboeck (1604) grote invloed uitoefent, en te Amsterdam, dat binnen tien jaar na de val van Antwerpen de rol van Westeuropese metropool op glorierijke wijze voortzet en overtreft. Al in 1584 heeft de kunstzinnige koopman Hendrik Laurensz. Spiegel (1549-1612) met medewerking van Coornhert in zijn Twe-spraack van de Nederdultsche letterkunst naar klassiek model richtlijnen gegeven voor een goed gebruik van de moedertaal; en in zijn eigen werk, Hertspleghel (uitg. 1614) behoort hij tot de typische taalbouwers. Naast hem IS zijn vriend Roemer Visscher (1547-1620) meer een volksdichter, moraliserend maar met een scherp oog voor de realiteit. De echte renaissance begint in Amsterdam in 1601, als de uitermate begaafde burgemeesterszoon Pieter Cornelisz. Hooft (1581-1647) daar terugkeert van een lang verblijf in Frankrijk en Italie, doordrenkt van zuidelijke opvattingen in leven en dichten. Zijn verfijnde liederen en sonnetten, grotendeels amoureus geinspireerd, en zijn herdersspel Gramda (opgevoerd 1605) maken hem tot het onbetwiste hoofd van de Jongere generatie. Wanneer hij in 1609 een hoge functie aanvaardt met het Muiderslot als ambtswoning, zetten kort daarna de arts Samuel Coster (1579-1665) en de schilder Gerbrand Adriaensz. Bredero (1585-1618) het werk in Amsterdam voort. Door hen drieën wordt de periode van het bestand een glorietijd van literair leven, vnl. liederen en toneelstukken, waaronder achtereenvolgens Bredero's Moortje (opgevoerd 1615), Hoofts Warenar (1616) en Bredero's Spaanschen Brabanqer (1617). De principiele botsing tussen de bonte rederijkerij onder aanvoering van de handige veelschrijver Theodoor Rodenburg (ca 1579-1644) en de nieuwe, strakker op het klassieke gerichte kunst onder leiding van Coster, loopt in 1617 uit op het stichten van de 'Duytsche Academie', niet enkel bedoeld als kamer, maar ook als hogeschool m de volkstaal. Behalve de spelen van Hooft: Geeraerdt van Velsen (1613) en Baeto (ontworpen 1617, gedrukt 1626), van Bredero: Rodd'nck ende Alphonsus, Grwne, Lucelle en zijn kluchten en van Coster: TeeUWLS de Boer, Tusken vander Schilden, Iphlgenw (1617), verschijnen er in dit tijdvak dichtwerken van Daniël HeinslUs (1580-1655), Abraham de Komng (ca 1586-1618), Joost van den Vondel (1578- 1679): Het Pascha (1612), Jan Jansz. Starter (1593-1626) e.a. Maar ook in Holland brengt de politiek een breuk teweeg: de gevangennemmg van Oldenbarnevelt (augustus 1618) en diens gerechtelijke moord (mei 1619) scheiden de aanvang van de eeuw scherp van het tweede en derde kwart, de eigenlijke gouden eeuw. Hoofdfiguur is nu gedurende lange tijd de kousenhandelaar Joost van den Vondel (1587 -1679), uit Antwerpse ouders te Keulen geboren, die ZICh van lof- en hekeldichter ontwikkelde tot auteur van een dozijn bijbelse drama's en evenveel met-bijbelse, zoals het politieke spel Palamedes (1625), het histories pel Gysbreght van Aemstel (in 1637 geschreven voor de opening van de Schouwburg te Amsterdam), de pastorale De Leeuwendalers (1647), en de theologische verbeelding Luclfer (1654). Dopers van afkomst, en sinds ca 1640 katholiek, was hij altijd openlijk anticalvmistisch, maar desondanks op artistiek gebied een figuur van nationaal gezag, wiens oordeel ook gewicht had ten aanzien van de beeldende kunsten. Hooft ontwikkelde zich op rijpere leeftijd tot taciteïsch historicus en prozalst; zijn monumentale Nederlandsche hlstonen (1642) hebben het beeld van de opstand tot aan de dood van Oranje voorgoed vastgelegd. De oudere staatsman Jacob Cats (1577-1660), de Jongere diplomaat Constantijn Huygens (1596-1687) en de theoloog Jacob Revius (1586-1658) zijn geen Amsterdammers: hun werk draagt duidelijker een calvinistische signatuur, bij de een moraliserend in breedsprakig berijmde vertellingen: Trou-rmgh (1637) en in burgerliJke levenswijsheid; bij de ander principieel in kritische tIjdbeelden: Costellck mal (1622), het hofdicht Hofwyck (1651), en in honderden spitse puntdichten waarachter een Westeuropese cultuur schuilgaat, met sterke invloeden van Bacon en Donne; bij de derde dogmatisch en strijdvaardig in gedichten waar nog iets van de oude Geuzentoon in doorklinkt. De renaissance heeft de rederijkersopvattingen verdrongen en het aanzien gegeven aan een algemene tijdsstijl van welverzorgde alexandrijnen, weldoordachte beelden en welgeordende gedachten, die de kleinere talenten tegelijk steunt en tot onpersoonlijke vormgeving verzwakt. Te midden van velen treffen als karakteristieke uitzondermgen de Delftse priester Joannes Stalpart van der Wiele (1579-1630), in wiens heiligenliederen nog iets van de late ME voortleeft, de opgejaagde onorthodoxe theoloogballing Dirck Rafaëlsz. Camphuysen (1586-1627), lang bemind gebleven om zijn Sttehtelyeke rymen (1624), de Antwerpse schilder-dichter Willem van Nieuwelandt (1584-1635), met Vondel verwant in zijn voorkeur voor bijbelse motieven m klassiek- dramatische vorm en de uit Gent naar Harderwijk gekomen Jacob van Zevecote (1596-1642). Ofschoon het proza nog niet behoorde tot de erkende literatuur, waagde Johan van Heemskerck (1597-1656) zich eraan m zijn galante Batamsehe Areadw (1637). Eerder was het reeds met gunstig gevolg door de graveur Boëtius a Bolswert gebruikt in zijn populair geworden allegorische reisbeschrijving Duyfkens ende Wtllemynkens pelgnmagle tot haren bemmden bmnen Ierusalem (1627). Maar het belangrIjkste prozawerk uit heel de 17de eeuw, mede om zijn vormende invloed op het Nederlands als cultuurtaal, is de StatenbIJbel (1637), in meer dan vijftien jaar van gestage arbeid tot stand gebracht door een veelzijdige groep vertalers onder wie ook Zuidnederlandse. Terwijl Vondel en Huygens tot op zeer hoge leeftijd werkzaam bleven, nam allengs een meuwe generatie aan de letteren deel, minder begaafd, mmder energiek. Hiertoe behoren o.a. de Zuidnederlandse pater Adriaen POirters (1605-1674) die Cats tot voorbeeld nam, de fijnzinnig-vrome Dordtse Amsterdammer Jeremias de Decker (1609-1666), de piëtistische Utrechtse predikant Jodocus van Lodensteyn (1620- 1677), de gemoedelijke Gelderse dorpsdommee WIilem Sluyter (1627-1673) en de vrijzmmge Rotterdammer Joachim Oudaen (1628-1692). Tot navolging neigende verwantschap met Bredero kenmerkt de vrolijke en later vrome Antwerpse schoolmeester Willem Ogier (1618-1689) in zijn Seven hooftsonden. Veel meer in Bredero's geest zijn de beste gedichten van de nonconfirmistische Amsterdamse arts Willem van Focqenbroch (1630-1674), die zijn leven eindigde als fiscaal aan de Goudkust. Een gevierd dramaturg in barokke stijl is Jan Vos (ca 1615-1667), de auteur van Aran en Titus (1641) en Medea (1667). Het historisch proza van Hooft wordt kundig voortgezet door de theoloog Geeraerdt Brandt (1626-1685), met als meesterwerk het rijk gedocumenteerde Leven van Miehlel Adr de Ruyter (1687). In de loop van de 17de eeuw neemt de invloed van de klassieken geleidelijk toe, maar bovendien verandert het karakter ervan: met het Latijn of Grieks, maar het Frans wordt toonaangevend; en wat voorbeeld was, verstart tot voorschrift. Het vers houdt zich angstvalliger aan de jambische maat, de realiteitszin wordt als onfatsoenlijk afgewezen, de structuur van het drama ligt nauwkeurig vast: de theoretische kritiek weet precies hoe alles moet, het verstand wint het van de aangeboren begaafdheid, en daarmee het kunstvaardige van het kunstzinnige. Als het Amsterdamse genootschap 'Nil volentibus arduum' al kort na zijn oprichting (1669) gezag verkrijgt, en een van de voormannen, Andries Pels (1631-1681), zijn berijmde theorieën publiceert, is de periode van de renaissance in de Nederlanden definitief voorbij. Classicisme en verlichting Wanneer in 1671 een jonge Amsterdamse dichter een bundeltje liederen, Duytse her, uitgeeft, brengt hij in veel opzichten een umcum voort: niet alleen is dit het mooiste uit die tijd, het is ook uitzonderlijk in zijn evenwicht van eenvoud en raffinement, van gemsplreerde 17de-eeuwse erotiek en 18de-eeuwse arcadische stilering. Bovendien heeft Jan Luyken (1649-1712) dit genre zelf niet voortgezet, daar hij spoedig overgmg tot een pietistisch protestantisme, waarin hij overigens was opgevoed. Graveur van beroep, stelde hij voortaan zijn dubbel talent in dienst van zijn geloof. De simpelste dingen uit de zichtbare werkelijkheid duidende als zinnebeelden van de onzienlijke wereld, getuigde hij met prent en vers van zijn christocentrische heilsleer. Aldus kwam de meest bewonderenswaardige reeks emblematabundels tot stand die de Nederlandse literatuur kent: Jesus en de z,el (1678), Voncken der helde 17 18 Jesu (1687), Het menseltJk bedryf (1694), De onwaardlge wereld (1710) en De bykorf desgemoeds (1711). Ofschoon hij aldus een twee eeuwen lange traditie, waaraan ook Hooft, Vondel en Cats deel hadden, op hoog niveau voortzette en voltooide, was Jan Luyken toch een eenzame figuur, aangezien hij zich niet heeft gevoegd in de modieuze wending naar het pastorale genre, waarvan de in Zuid-Nederland geboren, maar na een ver blijf in I talie te Amsterdam gevestigde Jan Baptist Wellekens (1658- 1726) zich de fijnzinnige meester betoont, met name in de vijf eclogae die hij als Silvander in 1705-1707 aan een van zijn rijke vnenden heeft opgedragen. Ook in het blijspel en de klucht handhaafde de Oudnederlandse traditie zich nog enige tijd tegen de opdringende verfransing. Hoewel van twee versch. generaties, doen Thomas AsseliJn (1620-1701) en Pieter Bernagie (1656-1699) zich bijna tezelfder tijd m de jaren tachtig kennen als auteurs van komedies. Een bekend motief van spot met de schijnheilige 'fijntjes' herleeft in Asselijns befaamde Jan Klaasz of gewaande dlenstmaagt (1682), met de veel triester vervolgen. Bij Bernagie, geneesheer, later hoogleraar, IS het realisme minder drastisch, de thematiek gevarieerder, maar het resultaat niet zo overtuigend, hoewel zijn Belachelycke Jonker (1681) treft door een verontruste tIjdskritiek op de snel tot weelde vervallen gezeten burgeriJ. Omstreeks deze tijd verrast Michiel de Swaen (1654-1707), heelmeester in de sinds 1662 door Frankijk ingelijfde stad Dumkerken, met zijn kluchtspel De gekroonde leersse (1688). Maar zowel bij hem als bij anderen is dit maar een deel van hun werk, dat ook ernstiger toneelstukken en vnj veel gelegenheidsgedichten omvat. Dit geldt ook voor de man in wie de Franse invloed zich harmonisch met de Hollandse traditie verbindt: Pieter Langendijk (1683-1756). In goed gecomponeerde spelen, vnl. in alexandnjnen geschreven, weet hij een aardig gevonden mtrige tot leven te brengen, aanvankelijk met lichte spot inzake algemeen-menselijke zwakheden: Het wederuJds huwehJksbedrog (1714), later met scherper kntIek op maatschappelijke misstanden zoals de beruchte wmdhandel· Qumcampmx (1720), of de ontaarding van de rijke zoons: De splegel der vaderlandsche koopheden (1760). Inmiddels beleeft ook het echte classicistische toneel, Frans van vormgeving en Grieks-Romeins van thematiek, een zekere bloei door de arbeid van dichters als Rotgans, Schermer en Huydecoper. Bij alle gemeenschappelijke trekken, handhaven althans deze drie elk hun persoonlijkheid. Voor het treurspel Eneas en Turnus (1705) heeft Lucas Rotgans (1650-1710), die overigens blijkens zijn Boerekermls (1708) Jolig kon zijn, de stof ontleend aan het twaalfde boek van Vergilius' Aenels; maar het accent ligt bij hem op de zielestrijd van prmses Lavinia die de vijand Eneas haat en toch ook liefheeft, en hem huwt na een voor zijn mededinger Turnus fataal tweegevecht. Scllla (1709) gaat terug op een passage uit de Metamorphosen van OVldius: de geschiedenis van een prmses die uit liefde voor de vijandelijke veldheer haar vaderstad verraadt, en dan door hem wordt afgewezen. Aan de Metamorphosen IS eveneens het thema ontleend van het door Lucas Schermer (1688-1711) geschreven treurspel Meleager en Atalanta (1710), dat heftiger is van barokke bewogenheid, maar m contrastwerking van wezenlijke hartstochten noch Eneas noch ScLlla evenaart. Het inmiddels tot mode en middelmatigheid verworden genre vond nog een hoogtepunt m de treurspelen van Balthasar Huydecoper (1695-1778), met name m Achllles (1719), gebaseerd op de [has. Overtuigd van de jUistheid der Frans-classicistische voorschnften heeft de auteur ze even kundig als nauwgezet toegepast, en tegelijk een karakter gecreeerd dat, geheel door eerzucht beheerst, beZig is Zichzelf en anderen te gronde te richten, totdat droefheid en redelijkheid m staat zijn hem als mens en als knJgsman te redden. De grootste acteurs van de 18de eeuw hebben in deze heldenrol tnomfen gevierd; als voorbeeld van Frans-klassiek toneel op Nederlandse grond is de Achllles onovertroffen. Huydecopers creatieve werk behoort geheel tot zijn jeugd: hij ontwikkelde zich tot gezagrijk kunstrechter, tot kundig historicus en betrouwbaar filoloog. Meer dan Sybrand Feltama (1694-1758), de vertaler en pleitbezorger van het Franse claSSICisme, belichaamt Huydecoper de bezige rust van de 18de eeuw op zijn best. De lyriek beleeft een klem wonder door de bUItenissige verschiJnmg van HUIbert Cornelisz. Poot (1689-1733), boer van afkomst en broodwmning, opgegroeid bUiten de literaire sfeer m de steden, maar door aanleg en voorkeur vertrouwd met de poe zie van Vondel en Hooft. In zijn eerste bundel, MengeldIchten (1716), houden de drie factoren elkaar min of meer in evenwicht: het authentieke uit zintuiglijke ervaringen ontstane natuurgevoel, de verfijnde renaissancistische versvorm, en de opdringende Invloed van de classicistische opvattingen. Vooral dit natuurgevoel is zijn persoonliJkste bijdrage en tevens het facet dat door latere generaties (romantiek, Impressionisme) het meest is bewonderd. Hijzelf heeft ernaar gestreefd zijn plattelandsverleden af te sluiten met een intellectueel bestaan In Delft; maar de aanpassing aan de heersende mode IS zijn poëzie niet ten goede gekomen. Het proza, in de periode van het classiciSme niet als volwaardige kunstvorm erkend, maar gewaardeerd voor de historiografie, vindt zijn opmerkelijkste beoefenaar in de ongrijpbare arts-moordenaar-vertaler en verteller Nicolaas Heinsiusjr. (1656-1718), auteur van Den vermakelyken avontuner. Met Justus van Effen (1684-1735) begint lets meuws dat echter al gauw typisch 18de-eeuws zou worden: de spectatoriale geschriften. Het pedagogisch element zat hem In het bloed, en zijn werkzaamheid als gouverneur van aristocratische knapen had dit nog versterkt. Gelukkig begreep Van Effen dat opvoeden iets anders is dan moraliseren. Hij kende door een bezoek aan Engeland zijn voorbeeld. Inmiddels was ook de verhouding Holland-Engeland die al enkele eeuwen gekenmerkt was door opmerkelijke contacten aanzienlijk versterkt door de personele unie van stadhouder en köning in de jaren 1688-1702. Het typeert de cultuursituatie bij de leidende burgerij in Holland dat Van Effen In het Frans begon. Eerst in 1731 richtte hij De Hollandsche Spectator op, die hij grotendeels zelf volschreef met verstandige beschouwingen over toneel, harddraverijen, meisJesopvoeding, weddenschappen, spelling, buitenhuizen enz. Pas bij de navolgers, meestal predikanten, blijkt hoeveel talent er nodig is voor echte eenvoud, en hoe zeer Van Effen in dit opzicht hun meerdere was, al overtrof Betje W olff, anoniem, ruim een kwart eeuw later hem nog in 'esprit'. Het clasSicistisch toneel heeft zijn hoogtepunten in het eerste kwart van de 18de eeuw, maar de mode hield nog lang aan, zoals ook die van het 'hofdicht' en van het 'stroomdicht': genres die al in de 17de eeuw geliefd waren (Hofwyck, 1651, door Huygens; De Ystroom, 1671, door Joannes Antonides van der Goes, 1647-1684), maar die zich opnieuw deden gelden in talrijke navolgingen, waarvan De Rottestroom (1750) door Dirk Smits (1702-1752) zeker belangrijker is dan De Amstelstroom (1755) door Nicolaas van Winter (1718- 1795). Een zekere lokale trots gaat er samen met een gestroomlijnde natuurbeschouwing, waaraan de zintUigen minder deel hebben dan het door de rede verlichte geloof. Een modeverschijnsel is ook het classicistische epos, al wekt deze term al te heldhaftige verwachtingen: wat de begaafde, nu In dichtgenootschappen verenigde burgers In hun vrije tijd vervaardigden, zijn berijmde biografische verhalen over een vereerde figuur die treffende daden verrIcht of ervaart. In het protestantse Holland ging de voorkeur uit naar bijbelse helden, al vond men ook in de klassieke en de nationale geschiedenis wel stof. Het meest beroemd is Abraham de aartsvader (1727) door de Vlaardingse boekhouder Arnold Hoogvliet (1687-1773) in twaalf boeken beschreven; de tiende druk verscheen in 1780. De Friese diplomaat jonkheer Willem van Haren (1710-1768) waagde zich aan de Gevallen van Fnso, konmg der Ganganden en Prastaten (1741), een vergIliaans verzinsel In voltairiaanse vorm, gewijd aan een zogenaamd uit het Oosten gekomen stamvader van de Friezen. Het genoot de eer voor de druk door Huydecoper te worden bijgeschaafd, en is nog in 1785 in het Frans vertaald. Getuige de tientallen opvoedkundige Uitweidingen die het verhaal onderbreken, beoogde het in een tijd van verlicht despotisme ook een 'vorstenspiegel' te zijn, naar voorbeeld van Fénelons Télémaque (1699), een prozawerk dat door Feitama in 1733 In alexandrijnen werd vertaald. Dichter bij de historische gegevens bleef Lucretia van Merken (1721-1789) met haar twaalf zangen DaVId (1767) en haar Germamcus (1779); maar haar naam is vooral verbonden aan de stichtelijke overwegingen van Het nut der tegenspoeden (1762). Toen In het derde kwart van de 18de eeuw het classicisme tot zelfherhaling was vervallen, bracht Onno Zwier van Haren (1713-1779) kort na de dood van zijn broer Willem, nog een bescheiden verrassing. In zijn diplomatieke carrière plotseling ten val gebracht door een openbaar gemaakt familieschandaal (1760, 1761), wijdde hij Zich sindsdien aan studie en literatuur. En pleitende voor het kiezen van nationale 19 20 stof ter wille van een natIOnaal toneel, publiceerde hij het historische spel Agon, sulthan van Bantam (1769), waarin autobiografische gegevens zijn verwerkt, en Wtllem de Eerste, prms van Oranje (1773). Van zijn hand is ook het verhalende gedicht in strofen: Aan het vaderland (1769), twee jaar later in omgewerkte vorm herdrukt als: De Geusen. Het stijgende nationale gevoel, gesteund door de kundige publikatles van de vrijzinnige Amsterdamse historieschrijver Jan Wagenaar (1709- 1777), is nog vol van de redelijkheid der verlichting; met een gewijzigd grondgevoel wordt het niet enkel bruikbaar maar onmisbaar als een wezenhjk element in de letteren van de 19de eeuw. Preromantiek, romantiek en biedermeier De beeindiging van het classicisme door de opkomst van een nieuw hterair principe vindt niet in alle landen gehjk of zelfs maar gelijktijdig plaats, en bmnen een land niet in alle genres. In de Nederlanden werken m de Jaren 1770-1780 versch. invloeden uit drie richtingen: Frankrijk met de artistieke, sociale en pedagogische opvattingen van Rousseau; Engeland met zijn moderne humor (Sterne) en de bewondermg van echt- of quasi-middeleeuwse balladen (Osslan); Duitsland met wijsgerig-esthetische theorieën en een zwaarmoedige gevoeligheid. Dit alles wekt bij jonge Nederlandse auteurs het besef van een onduldbare achterstand, en de wens om zelf mee te werken aan een verjongde literatuur. Maar de oude, al een eeuw lang heersende sfeer verdwiJnt niet met een slag; bovendien wordt de geleidelijke ontwikkeling onderbroken door politieke gebeurtenissen: de Franse tijd en de daarop gevolgde restauratie (Willem I; het Verenigd Koninkrijk). In de Nederlandse letterkunde is de preromantIek (1775-1800) dan ook scherp gescheiden en sterk onderscheiden van de nationale romantiek (1835-1875). De nieuwe gezindheid ca 1780 bhjkt het duidelijkst uit een aantal feiten: de aanvaarding van het proza als volwaardige kunstvorm (Wolff en Deken, Felth); de theoretische bezinning op de begrippen schoonheid en kunst (Van Alphen, Feith, Kinker); de belangstelling voor het kind (Wolff en Deken, Van Alphen); de tranenrijke vrome gevoeligheid (Feith); de beginnende liefde voor de natuur (Bellamy, Feith, Staring, Elisabeth Maria Post); de openhartiger erotische poezie (Bilderdijk, Kmker); de voorkeur voor de romance (Feith, Bellamy, Bilderdijk, Staring). Het zijn zeer uiteenlopende strekkingen, van inhoud en van vorm, en ze hangen alleen m negatieve zin samen: zij zijn anticlassicIstisch, ze maken een einde aan de wereld van redehjkheld, zelfbeheersing, normatieve voorschriften, de wereld van de gezeten mannelijke literaire stadsburger De vroegste hoogtepunten van het proza zijn Sara Burgerhart (1782), een levendige, geestige roman-m-brieven, door Ehzabeth Wolff-Bekker (1738-1804) en Agatha Deken (1741-1804) naar Engels model maar met bewonderenswaardige authenticiteit geschreven, en de succesnjke hevig sentimentele tegenhanger Julta (1783), naar Duits model gemaakt door de zwaarmoedige maar fijnzinnige stilist RhlJnvls Felth (1753-1824). De hoogtepunten van de lyriek vindt men biJ Feith, Hieronymus van Alphen (1746- 1803) en Willem Bilderdijk (1756-1831): vrome protestantse dichters, maar wel zeer uiteenlopend van karakter en stijl. Feith, in politiek opzicht patriot en daardoor in zijn carrière belemmerd, is als dichter m alle onevenwichtigheid het meest Zichzelf; Van Alphen, prinsgezind regent, sluit het naast aan bij de traditie, al brengt hij daarin een nieuw natuurgevoel; Bilderdijk, fel prinsgezind, stellig als persoonhjkheld de meest begaafde en opzienbarende, heeft m zijn poezIe de tegenstellmg tussen romantische bewogenheid en claSSicistische stilermg nOOit verzoend: het bleef meuwe wijn m oude zakken. De opmerkelijkste theoreticus was de dichter- wijsgeer Johannes Kmker (1764-1845), een van de eerste Kantkenners, een originele kritische geest, maar mede daardoor in zijn dichterschap te cerebraal. Het drama heeft het langst van alle genres de classiCIStische vormgeving behouden: de treurspelen van Felth en iets later die van Bilderdijk betekenen noch vermeuwing, noch hoogtepunt. De revolutie in Frankrijk heeft voor de omhggende landen tot een kwart eeuw van schokkende veranderingen geleld, die met het politieke en maatschappehjke bestel ook de kunst en met name de literatuur hebben bemvloed. Het proces van nationaal- historische bewustwording werd versneld, de stijgende afkeer van Frankrijk ging zich ook richten tegen de Franse geest, de Franse letteren, de Franse taal Maar tot 1813 was het onmogelijk daar openlijk voor uit te komen. Te midden van al het middelmatige, om niet te zeggen karakterloze, zijn er eigenlijk maar drie belangrijke uitzonderingen. In 1808 publiceerde Adriaan Loosjes (1761-1818) zijn vaderlandslievende, in de 17de eeuw gesitueerde verhaal Maunts Lunslager, de vroegste historische roman in Europa, en door zijn heimwee naar het verleden onmiskenbaar romantisch; in 1810 droeg Bilderdijk zijn grote gedicht Afscheid voor, met een indrukwekkende profetische slotzang, waarvan de publikatie dan ook eerst in 1813 plaatsvond; in 1812 waagde Jan Frederik Helmers (1767- 1813) zijn leven met De Hollandsche natie, zes zangen cultuurgeschiedenis-op-rijm, waarvan het bewonderen na 1813 minder moed vereiste dan het schrijven vóór 1812. In de vijftien jaren van het Verenigd Konmkrijk is er geen jonge bezielde generatie aan het woord gekomen: oudere dichters als Feith, Bilderdijk, Kinker en Staring zetten hun werk voort, de laatste met een opmerkelijke ontwikkeling tot lichthumoristisch verteller en bondig stilist. De vroege poézie van Isaac da Costa (1798- 1860) werd na 20 jaar onderbreking pas in 1840 voortgezet. Als schrijver van humoristisch proza verdient de medicus Jacob Vosmaer (1783-1824) vermelding. Het meest karakteristiek voor dit tijdvak is de Rotterdamse verfhandelaar en biedermeierdichter Hendrik Tollens (1780-1856), de populaire en veel nagevolgde auteur van een groot aantal anekdotisch-historische romances In de zuidelijke gewesten klinkt voor het eerst weer een sterke stem wanneer Jan Frans Willems (1793-1846) het pleit voert voor het Nederlands als nationale taal m zijn Verhandelmg (1818-1824). De Belgische opstand (augustus 1830) met de Noordnederlandse reacties daarop, heeft de wordende Vlaamse en Hollandse taaleenheid echter een eeuw vertraagd. Anderzijds heeft deze gebeurtenis met de daaruit volgende ontgoocheling de schrijvers in de beide gebiedsdelen ge'mspireerd tot een nieuwe nationale romantiek. Nadat David Jacob van Lennep in 1827 had opgeroepen tot navolging van Walter Scott, kwamen enkele jaren later de historische romans van de pers. Het is een aaneengesloten reeks, die inzet met H ermmgard van de Hkenterpen (1832, Drost) en zijn hoogtepunten heeft in De Roos van Dekama (1836, Jacob van Lennep), De schaapherder (1838, Jan Frederik Oltmans), De Leeuw van Vlaanderen (1838, Conscience) en Het Huis Lauernesse (1840, A.L.G. Toussaint, later mevrouw Bosboom-Toussaint). Het zijn vooral Hendrik Conscienee (1812-1883) en Mevrouw Bosboom (1812- 1886) geweest, die in een lang leven met bewonderenswaardige volharding de historische roman hebben beoefend, de een meer in nationale, de ander meer in protestants- piëtistische zin, beiden met groot talent en met groot succes. Conscience is bovendien veel vertaald. Tegelijkertijd begint in Nederland de humorcultus in poëzie en proza, met de Camera obscura (1839, Hildebrand-Nicolaas Beets) als hoogtepunt van een zeer gevarieerde reeks waaraan behalve Jonathan- Hasebroek, Van Koetsveld en Kneppelhout, ook De Schoolmeester-Gerrit van de Linde, Piet Paalt]ens-Haverschmidt en De Genestet deel hebben, en in Vlaanderen ten slotte Tony-Anthon Bergmann. De meuwe literaire kritiek vond zijn centrum in het leidinggevende orgaan De G!ds, opgericht 1837, met de dichter-novellistessayist- criticus-makelaar E.J. Potgieter (1808-1875) als voornaamste redacteur, en R.C. Bakhuizen van den Brink (1810-1865) als bijzonder begaafde medestander. De ombuiging van de historische roman naar het 17de-eeuwse voorbeeld is vooral aan de laatste te danken. Over het algemeen is de romantische poëzie van geringer belang, al Zijn er karakteristieke dichtwerken van Noordnederlandse auteurs als Adriaan van der Hoop, Jan Pieter Heije, E.J. Potgieter (Lledekens van Bontekoe, 1840), Nicolaas Beets, W.J. Hofdijk, J.A. Alberdingk Thijm, en van Zuidnederlandse als Prudens van Duyse, K.L. Ledeganck (De dne zustersteden, 1846), J.M. Dautzenberg en Theodoor van Rijswijck. Als de historische golf in het midden van de eeuw wat wegebt, komt de romantische dorpsnovelle op, dank Zij het succesrijke werk van Hendrik Conscience en J.J. Cremer. Aardige novellen in bescheiden psychologische trant en met een vleugje realisme verschijnen van de hand van Carel Vosmaer, en van de gezusters Rosalie en Virginie Loveling. Verwante gedichten van Jan van Beers hebben in Zuid en Noord een groot populair succes. Een nieuw geluid komt van de predikant-dichter P.A. de Genestet (1829- 1861), vrijzinnig en ironisch; zijn ambtgenoot Cd. Busken Huet (1826-1886) belichaamt de moderne kritiek, scherp van oordeel, geestig van formulering, bestemd 21 22 om velen tot vijand te maken. Maar de twee ver boven al de anderen uitstekende auteurs omstreeks het jaar zestig zijn GUido GezelIe (1830-1899) en Multatuli (= Eduard Douwes Dekker, 1820- 1887). De gevoelige, door en door zintuiglijke en tegelijk godsdienstige lyriek van GezelIe, in gecultiveerd Westvlaams geschreven, betekende meer dan een kwart eeuw lang een nauwelijks erkende eenzame grootheid, totdat de jonge generatie hem tot onovertroffen meester uitriep. Het strijdvaardige, door en door intelligente en tegelijk pathetische proza van Multatuli (Max Havelaar, 1860) betekende meer dan een kwart eeuw lang een onaanvaarde uitdagmg, totdat de jonge generatie hem als onovertroffen meester erkende. Kan het schijnen dat juist in de tegenstelling Gezelle- Multatuli het contrast van Vlaanderen en Nederland belichaamd is, de onvoorwaardelijke bewondering voor hen beiden over de grenzen heen weerlegt die opvatting. Voor de moderne bewustwording in Vlaanderen heeft Multatuli een niet geringe betekenis, en zo is het ook met GezelIe voor de poétische heroriëntering in het Noorden na het individualisme van tachtig. Impressionisme, naturalisme en symbolisme In de jaren zeventig blijken zich in het Noorden kritisch en al gauw ook creatief nieuwe opvattingen te doen gelden, grotendeels geïnspireerd op buitenlandse romantische voorbeelden. De Engelse poezie van Shelley en Keats verdringt het langdurig bewonderde werk van Byron, het Franse proza van Emile Zola het langdurig bewonderde werk van Victor Hugo. Die beide strekkingen hangen alleen samen m hun afkeer van de heersende biedermeierliteratuur, ze zijn belichaamd in versch. auteurs, al zijn deze meestal wel bevriend. De kern van de vernieuwingsbeweging ligt in Amsterdam, hoewel ook Den Haag een belangrijke eigen bijdrage levert. Wanneer de jonge domineeszoon Jacques Perk (1859-1881) zijn Mathtlde dicht (106 sonnetten, 1879), is de doorbraak naar de Dleuwe poézie een feit Indrukken uit de Ardennen en gevoelens van jonge verliefdheid komen er samen met een fijn gehoor voor de versmuziek en een bijna renaissancistisch begrip voor de versbouw. Het stichtelijke element IS verdwenen, al ontbreekt de levensbeschouwelijke bezinning allerminst. In een bekorte hergroepering door Kloos (72 sonnetten, uitg. 1881) is Perks sonnettenkrans van grote invloed geweest op de tijdgenoten. In dezelfde jaren vindt bij de Haagse dichter-prozaist Marcellus Emants (1848-1923) de doorbraak naar het naturalisme plaats, een voorkeur die hij trouw blijft in al zijn koele, psychologisch verantwoorde en pessimistische novellen en romans, waarvan Een nagelaten bekentems (1894) het hoogtepunt vormt. Wanneer in 1885 De N!euwe G!ds door Willem Kloos, Frederik van Eeden, Frank van der Goes, Willem Paap en Albert Verwey wordt opgericht, krijgen de nieuwe poezie en de nieuwe kritiek hun bedding. Ongeveer vijf Jaar later beheersen de jongeren de literatuur, deels door de scherpzinnigheid van hun oordeel en de onweerstaanbaarheid van hun sarcasme, deels door de overtuigende kwaliteit van hun eigen creatieve werk. De N!euwe G!ds is ook meer dan alleen een literair orgaan: het wordt een brandpunt van alle vernieuwingsbewegingen uit de jaren tachtig, met name het opkomende socialisme, al is dit lijnrecht in strijd met het voortdurend beleden esthetisch individualisme van de dichters. De belangrijkste critici zijn Willem Kloos (1859-1938), Albert Verwey (1865-1937) en Lodewijk van Deyssel (= Karel J.L. Alberdingk Thijm, 1864-1952); de belangrijkste essayisten zijn Albert Verwey, FrederIk van Eeden (1860-1932) en Frank van der Goes (1859-1939); de belangrijkste dichters Willem Kloos, Albert Verwey, Hélène Swarth (1859-1941) en vanaf 1888 vooral Herman Gorter (1864- 1927); de belangrijkste prozaïsten Lodewijk van Deyssel, Jacobus van Looy (1855- 1930), Arij Prms (1860-1922) en Frans Netscher (1864-1923), terwijl gelijktijdig buiten De Nieuwe G!ds om, Louis Couperus (1863-1923) zich ontwikkelt tot een uitzonderlijk romanschrijver. Gorters jeugdwerken Me! (1889) en Verzen (1890) vormen niet enkel in poetisch opZicht het hoogtepunt van de 19de eeuw, maar ze bevatten in hun overgang van impressioDlsme naar sensitivisme in principe reeds heel de latere ontwikkeling van de moderne poezIe Mutatis mutandis kan dit ook worden gezegd van de twee romans Een hefde (1887) door Lodewijk van Deyssel en Ehne Vere (1889) door Louis Couperus Toen de N!euwe Glds-bewegmg in Nederland al ten emde liep, ontstond in Vlaanderen een Jongerenactie met het fraaiverzorgde tijdschrift Van Nu en Straks als uitingsvorm (1893). Zowel het nauwere contact met Frankrijk als de verbondenheid met de Vlaamse beweging - waar Albrecht Rodenbach (1856-1880) de dichterlijke top van was geweest - als ten slotte het enkelvoudige godsdienstverschil in Belgie, gaven de Vlaamse vernieuwing een duidelijk eigen karakter. Dit werd nog versterkt doordat de theoretische leldmg m handen was van de academisch gevormde kunsthistOriCUS August Vermeylen (1872-1945) die begrip had voor de onvervangbare waarde van cultuurtradities. Ofschoon Van Nu en Straks een VrIJzmmge signatuur had en dus van roomse zijde felle tegenkanting ondervond, behoorde de katholieke dichter Prosper van Langendonck (1862-1920) tot de redacteuren. Men schoof de al te gemakkelijk rijmende leidsman Pol de Mont (1857- 1931) terzijde, en liet na korte tijd ook de naturalist Cyriel Buysse (1859-1932) los, die overigens als realistisch auteur een oeuvre van belang voortbracht, te vergelijken met dat van Emants. De voornaamste dichter werd de Gentenaar Karel van de WoestiJne (1878-1929), wiens gedragen vers vol melancholie, ondanks ontleningen aan Baudelaue, geheel paste in de sfeer van het Westeuropese symbolisme. Als prozalst was Gezelle's neef, Stijn Streuvels (1871-1969), de grote ontdekkmg, een natuurtalent, niet geschoold bij het naturalisme, maar bij werkelijkheidsherscheppers als Tolstoi en Ibsen Naast hem voegde zich tegen ca t900 de Brusselse auteur Herman Teulmck (1879-1967), een veelzijdig experimentator met motieven en stijlen, van Uitdagend impressionisme tot verstilde verbeeldingskunst. Een oudere traditie werd vernieuwd en voortgezet door de sympath eke Brugse verteller Maurlts Sabbe (1873-1938). In de jaren tussen 1900 en WO I werkten de nieuwe opvattingen door, nu ook aanvaard door schrijvers van geringer talent en conservatIever levensvisie. Het proza in Noord en ZUId omvat tientallen goed verzorgde realistische en psychologische romans van vaak Ietwat benauwend burgerleven, pubhkatles van Ina Boudier-Bakker (1875- 1966), Top Naeff (1878-1953), Carry van Bruggen (1881-1932), Gerard van Eckeren (1876-1951), Johan de Meester (1860- 1931), Frans Coenen (1866-1936), Herman Robbers (1868-1937), Emmanuel de Bom (1868-1953), F.V. Toussaint van Boelaere (1875-1947), Lode Baekelmans (1897- 1965) en vele anderen, met feller naturalistische uitschieters van Herman Heljermans (1864-1924), Israel Querido (1872- 1932) en GustaafVermeersch (1877-1924). HelJermans is bovendien de meester van het naturalistische drama: Op hoop van zwegen (1900). Maar bij Arthur van Schendei (1874-1946) is de symbolistische verbeeldmgskunst al volop aanwezig: Een zwerver verheid (1904). In de poezie wordt het ImpressIOnisme minder voortgezet als doel op Zichzelf (Frans Bastiaanse, 1868- 1947, Jan Prins, 1876-1948 en Omer K. de Laey, 1876-1909), dan wel gemcorporeerd m een meer bezonnen of meer sociale dichtkunst: enerzijds Aart van der Leeuw (1876- 1931), Nine van der Schaaf (1882-1974); anderzijds C.S. Adama van Schelterna (1876-1924) en René de Clercq (1877- 1932). Maar slechts in hun zuiverste vorm beheersen metafysische bezmning en soCiale opstandigheid elk voor hun deel het poetisch domein: enerzijds vormen de betrekkeliJk weinige verzen van Jan Hendrik Leopold (1865-1925) in hun verstilde zuiverheid een nog duurzamer verrrijking dan de vele bundels van de volmaakt beheerste, door Plato's ideeenwereid bezielde strofenbouwer P.C. Boutens (1870-1943) en die van de innerhjk gekwelde, aangrijpend barokke taalvirtuoos Karel van de WoestiJne; anderzijds zijn de marxistische lyriek en epiek van Herman Gorter (Pan, 1912), de ethisch diep bewogen poezie van Henriette Roland Holst-van der Schalk (1869-1952) (De vrouw m het woud, 1912) en het panthelstisch- communistische werk van A. van Collem (1858-1933) naar strekking en mveau een unicum in West-Europa. Voor de Jongeren die onmiddellijk na de Nieuwe Gidsers kwamen, m hun schaduw opgroeiden en toch een eigen stijl van leven en dichten nastreefden, heeft Albert Verwey een leidsman en zijn symbolistische maandblad De Bewegmg (opgericht 1905) een centrum willen zijn. In zijn ideeën, mede door Spinoza gericht, treft een zekere verwantschap met de opvattingen die na de eigenlijke Van Nu en Straks-tijd in het Zuiden tot uiting kwamen in het maandblad Vlaanderen, dat overigens in Holland werd uitgegeven, zoals ook vele romans, novellen en dichtbundels van begaafde Vlaamse jongeren. Toch zijn deze tijdschriften, alsook het door Buysse en Couperus gestichte maandblad Groot Nederland (1903) er niet geheel m geslaagd de 23 24 generatie op te vangen die omstreeks 1910 aan het woord kwam. In het Noorden kregen zij niet de beschikking over een eigen orgaan, in het Zuiden wel: De Boomgaard (1909). Het onderscheid met de onmiddelhjke voorgangers is tweeledig en tegenstrijdig: enerzijds de mspirerende aanvaarding van een direct godsdienstige overtuiging, katholiek bij Cyriel Verschaeve (1874- 1949), joods bij Jacob Israel de Haan (1881-1924), calvinistisch bij Geerten Gossaert (1884-1958), brahmaans bij J.A. Dèr Mouw (1863-1919); anderzijds juist de afwijzing van elke metafysische grondslag ter wille van een esthetisch absolutisme en een dandyachtige decadentie. In de vroegste publikaties van dichters als Firmin van Hecke (1884-1961), Jan van Nijlen (1881-1965), P.N. van Eyck (1887- 1954), A. Roland Holst (1888-1976), J.C. Bloem (1887-1966) en Jan Greshoff (1888- 1971) treft de voorkeur voor een evenwichtig verzorgde vorm, een sierlijke soms wat pretentieuze taal, een breed uitgewerkte beeldspraak, en een sfeer van wat weemoedige bezinning, eerder dan van directe indrukken en hartstochtelijke emoties. Zij hebben over het algemeen als dichter een lang njpingsproces doorgemaakt, voordat ze geheel zichzelf en onderling duidelijk verschillend werden. Daartoe hebben niet enkel harde Westeuropese levenservaringen bijgedragen, maar ook nieuwe dichtprincipes van nog weer jongeren, al behoudt de generatie-1910 als begaafde tussengeneratie een eigen herkenbaar karakter. In het proza IS van de aanvang af het individuele element zo overheersend geweest dat er niet van een groep kan worden gesproken. De verbeelding bij Aart van der Leeuw, de bezinning bij Nico van Suchtelen (1878-1949), de wijsgerig-historische idee bij P.H. van Moerkerken (1877-1951) lopen duidelijk Uiteen. De jolige levensdrift van Felix Timmermans (1886-1947) in zijn Pallieter (voltooid 1914; in boekvorm 1916) verschilt sterk van de bittere mensenkennis bij Willem Elsschot (1882-1960) in zijn Vzlla des Roses (1913). Het sombere psychologische realisme van de diplomaatambtenaar J. van Oudshoorn (1876-1951) in Wzllem Merten's levensspzegel (1914) onderscheidt zich van het even sombere sociale reahsme van de onderwijzer A.M. de Jong (1888-1943) in Ondergang (1916), en beide weer van de superieure ironische novellen van Nescio (= J.H.F. Gronloh, 1882-1961). Van hen allen vrijwel, zoals ook van Ernest Claes (1883-1968) en van F. Bordewijk (1884-1965), valt het belangrijkste werk m de periode tussen de twee wereldoorlogen: ook ZIJ hebben een lang rijpmgsproces doorgemaakt. Modernisme Ofschoon Nederland neutraal en Vlaanderen bezet gebied was, heeft wo I er bij de Jongeren verwante reacties opgeroepen. Zij konden daarbij steunen op buitenlandse dichters, vooral m Duitsland en Frankrijk, en deze op hun beurt steunden op de schilders die afrekenden met het zintuiglijke ImpreSSlOmsme en de symbolistische Jugendstil (art nouveau) Al m de laatste werken van Vmcent van Gogh, ca 1890, is de prmciplele ommekeer aanwezig, en ca 1910 trekt men daarUit de verste consequenties: de kunstenaar beeldt niet af maar verbeeldt, hij geeft geen indrukken maar drukt zich uit, hij creeert een eigen werkeliJkheid. De natuurlijke kleuren en vormen worden losgelaten, het perspectief verdwiJnt voor een eigenmachtige groepering, het lieftallige onderwerp voor het schokkende, de natuur voor de stad: de schilder rebelleert tegen de onmenselijke en ontmensehJkte maatschappij waarin hij gedoemd IS te leven. HIJ is revolutionair, maar niet altijd in politieke zin. Al is er geen volstrekt parallellisme, toch toont de moderne expressiomstische poezie overeenkomstige trekken Paul van Ostaljen (1896-1928) in Vlaanderen, Herman van den Bergh (1897-1967) in Nederland, zoeken naar nieuwe Uitdrukkingsmiddelen voor hun meuwe emoties; zij verwerpen kritisch en creatief de traditionele vormgeving, zij werken met onthutsende beelden, met ongebruikelijke woorden, een grillige zinsbouw, een harde ritmiek, njmloze verzen en soms onder Duits-dadalstische mvloed zelfs met een experimentele typografie (Paul van OstaiJen, Bezette stad, 1921). In Nederland kwam het expressionisme het eerst tot Uiting in Het Getzj (opgericht 1916), later De Vrzje Bladen (opgericht 1925); in Vlaanderen veel feller en strijdvaardiger in Rwmte (1920), met medewerkers als Wies Moens (1898-1982), Marnix Gijsen (1899-1984), Gaston Burssens (1896-1965), Victor J. Brunclair (1899-1944) en Karel van den Oever (1879- 1926). Bij Achilles Mussche (1896-1974) was het meer humamtair en sociaal gericht. Het expressionisme is sindsdien ondanks allerlei vervormmgen een onmiskenbaar bestanddeel gebleven van de 20ste-eeuwse poëzie. Wel was er, vooral in Vlaanderen, verzet of liever: afwijzing, geconcentreerd in het tijdschrift 't FontemtJe, dat met dichters als Maurice Roelants (1895-1966) en Raymond Herreman (1896-1971) een eigen rustige toon deed horen, met als ondertoon de stem van Karel van de W oestijne; een invloed waaraan Richard Minne (1891-1965) zich dank zij zijn ironie spelenderwijs onttrok. Onafhankelijk van deze tegengestelde centra ontwikkelden zich Maurice Gilliams (1900-1982), Pieter Buckinx (1903), de snel populair geworden Alice Nahon (1896-1933) en de zeer gevarieerde Karel Jonckheere (1906). In Nederland had de reactie op de oorlogsperiode meer een levensbeschouwelijke strekking, al bestond ook hier bij dichters alsJ.W.F. Werumeus Buning (1891-1958), Victor E. van Vriesland (1892-1974) en M. Nijhoff (1894-1953) in persoonlijke stijl aansluiting bij de reeds gevestigde traditie van de generatie-1910. Uit de jaren omstreeks 1920 dagtekent het dichterschap met expressIOnistische inslag van Hendrik de VrIes (1896), J. Slauerhoff (1898-1936) en H. Marsman (1899-1940). Maar in diezelfde tijd vmdt de oprichting plaats van een reeks prmcipiële tijdschriften: het vrijzinmge maandblad De Stem, met de essayist Dirk Coster (1887 -1957) en later de dichter Anthonie Donker (1902-1965); van het progressief katholieke maandblad De Gemeenschap, met Anton van Duinkerken (1903-1968), P,erre Kemp (1886-1967) en Jan Engelman (1900-1972); van het calvimstische maandblad Opwaartsche Wegen, met Willem de Merode (1887-1939), Roei Houwink (1899) en W.A.P. Smit (1903). Een groep SOCialistische dichters zoals Margot Vos (1891), Jef Last (1898-1972), Freek van Leeuwen (1905-1968) en Garmt Stuiveling (1907-1985) manifesteerde zich m Lmks richten of in de jaarboeken T!Jdsignalen. Als een der wemigen publiceerde M. Mok (1907) epische poëzie: Exodus (1938). Het proza heeft deze tamelijk gescheiden stromingen mmder gevolgd, ook al publiceerden de genoemde maandbladen novellen en soms romans en al waren dichters zoals Roelants en Slauerhoff tevens prozal st. Het expressionisme heeft zich in het proza eigenlijk niet gemanifesteerd. Het opmerkelijke van de beslissende Jaren dertIg is behalve die vier jaren Forum - onder de doelbewuste leiding van de scherpzmnige criticI en polemische essayisten Menno ter Braak (1902-1940) en E. du Perron (1899-1940) - allereerst de bijzondere activiteit van de generatie-1910, die in figuren als J.C. Bloem en A. Roland Holst eerst nu tot hun belangrijkste publikaties kwam; voorts de verrassende reeks romans van de 60-jarige Van Schendel en van de 5O-jarigen F. Bordewijk en Willem Elsschot. Natuurlijk zijn er altijd versch. leeftijdsgroepen tezelfdertijd produktief, maar men vmdt zelden een periode waarin ze kwantitatief en kwalitatief zo gelijkwaardig produktief zijn dat ze gezamenlijk de geest kenmerken. Weliswaar heeft Forum zowel Van Schendel als Elsschot geheel geaccepteerd, en zijn strijdvaardig sarcasme meest gericht tegen het mild humanitaire van De Stem en tegen de grove brutaliteit van het nationaal-socialisme, maar het zou onjuist zijn de verhoudingen om te keren, en te menen dat het late meesterschap bij Van Schendel aan Forum te danken was. Verwantschap, meer dan invloed, treft ook bij de jongere auteurs die in staat bleken tot psychologische en stilistische vernieuwmg: Gerard Walschap (1898) in wiens werk de crisis van het katholicisme tot Uiting komt, en de veelzijdige en veelschrijvende S Vestdijk (1898-1971) door wie ook de historische roman werd vernieuwd. TegeliJkertIjd werd het meer traditionele verhalende proza voortgezet door opmerkelijke auteurs als Antoon Coolen (1897-1961), Ernest Claes (1885-1968), Filip de Pillecijn (1891-1962) en Herman de Man (1898- 1946). In de romans van Maurits Dekker (1896-1962), Lode Zielens (1901-1944) en Theun de VrIes (1907) treft de socialistische overtUiging als inspirerende factor. Uit de jaren dertig dagtekent in Nederland ook de hermeuwde humor, dank zij Henrlette van Eyk (1897-1980) en Belcampo (= H. Schonfeld Wichers, 1902). Bij het grote aantal vrouwelijke prozaïsten voegden zich als de belangrijksten Marianne Phlhps (1886-1951) en A.H. Nijhoff (1897- 1971). Sedert won wo II betekende een duidelijke breuk in tweeeriei opzicht. Enerzijds overleden leidinggevende figuren, zoals Ter Braak, Du Perron en Marsman, anderzijds werd het publiceren tijdens de bezetting na de instelling van de Cultuurkamer vrijwel onmogelijk. Wat er na 1942 nog aan waardevols verscheen was of clandestien of ille- 25 26 gaal: clandestien werden tal van teksten gepubliceerd en verspreid van auteurs die zich niet wensten aan te sluiten bij de Cultuur kamer en dus geen faciliteiten kregen voor de uitgave van hun werk; illegaal verschenen zeer veel teksten, gedrukt of gestencild, van vaak anoniem gebleven auteurs, waarin de haat en verachting voor de onderdrukker een uitweg vonden op een vergelijkbare wijze als in de 17de-eeuwse geuzenliederen. Het meeste van deze verzetspoëzie was, hoe geëmotioneerd ook, van een vaak eenvoudige en soms onbeholpen aard. Tot het beste wat de verzetsliteratuur heeft opgeleverd behoren Het LIed der achttIen doden van Jan Campert (1902-1943) en De ballade van de ter dood veroordeelden van Yge Foppema (1901). Nog tijdens de oorlog verscheen het Geuzenliedboek (1943) dat enkele vervolgdelen kende, en wat later het VrIJ Nederlandsch liedboek (1944), door Halbo C. Kool (1907-1968), Han G. Hoekstra (1906) en Jan H. de Groot (1901) bij de verzetsuitgeverij De Bezige Bij gepubliceerd. Voorts bleven enkele literaire tijdschriften clandestien verschijnen (Parade der Profeten, PodIUm, Zaans Groen, Ad Intenm, Maecenas), waarvan sommige ook na de oorlog bleven voortbestaan en andere door fusie opgingen in levenskrachtiger perlOdieken. Als ervaring was wo II een onuitwisbaar bestanddeel in het werk van hen die na de oorlog debuteerden. Als onderwerp treft men de bezetting, de jodenvervolging en het verzet aan In tal van publikaties die na 1945 van de pers kwamen. Wereldberoemd werd het dagboek van Anne Frank (1929- 1945) Het Achterhws. Maar ook de herinneringen van Marga Minco (1920) in Het bIttere krwd en de novellen van J. Presser (1899-1970), biJv De nacht der G!rond!Jnen, geven een aangrijpend beeld van de Jodenvervolging. Van echte vernieuwing van de literatuur was na 1945 aanvankelijk nauwelijks sprake. De meeste tijdschriften zetten de traditie van Forum in meer of minder uitgesproken vorm voort: Cntenum, PodIum, übertmage. De eerste tekenen van vernieuwing kwamen op in het tijdschrift Het Woord (1945-1949), zij het dat die veranderingen nauwelijks opgemerkt werden, omdat ze te aarzelend en voorzichtig waren. De meest opmerkelijke veranderingen voltrokken zich In het proza. Zo kan het verschijnen van De avonden (1947) van Van het Reve gezien worden als een cynische reactie van een naoorlogse generatie op de uitZichtloosheid van het bestaan, vergelijkbaar met de wijze waarop de 'angry young men' reageerden op de leegte van na de oorlog. In datzelfde jaar verscheen Conserve van W.F. Hermans (1921), dle met De donkere kamer van Damocles (1958), een roman over de zinloosheid en het toeval tegen de achtergrond van bezetting en illegaliteit, zijn naam definitief zou vestigen. Intussen bleef echter ook Vestdijk na de oorlog als prozaschrijver zeer produktief en ook in zijn werk liet de oorlog zijn sporen na: Pastorale 1943 (1948), BevnJdmgsfeest (1949) Met Eenzaam avontuur (1948) zorgde Anna Blaman (1905-1960) voor een knap gebouwde psychologische roman over menselijke eenzaamheid. In Belgie kwam de eerste vernieuwing van het proza van Louis Paul Boon (1912-1979) met de romans De voorstad groeIt (1942) en Vergeten straat (1944), waarin hij In op filmfragmenten lijkende prozastukken een beeld geeft van een zich in anarchistischcommUnIstische richting ontwikkelende gemeenschap, die echter haar heilstaat door individueel onvermogen nooit bereikt. Traditioneler, maar verrassend omdat het zijn prozadebuut was, is Marnix Gljsen met Joach!m van Babylon (1946). Raymond Brulez (1895-1972), net als Gijsen behorend tot een oudere generatie, publiceerde zijn intellectualistische en ironische cyclus M!Jn womngen (1950-1954). Van belang zijn voorts de twee magischrealistIsche auteurs Johan Daisne (1912- 1978), die met De trap van steen en wolken (1942) en De man dIe ZIJn haar kort liet kmppen (1947) bijna parapsychologische romans schrijft, en Hubert Lampo (1920), wiens werk evolueert van psychologische romans als Don Juan en de laatste mmf (1943)tot maglsch-realistlsch werk gebaseerd op de psychologie van Jung, zoals het succesrijke De komst van Joach!m St!ller (1960). Het werk van Piet van Aken (1920) neemt een tussenpositie in tussen streekromans over Van Akens geboortestreek rond de Rupel en sociaal-realistische romans, met een steeds sterker wordend accent op het laatste. Die ontwikkeling valt af te lezen uit vergelijking van romans als De duwel vaart m ons (1946), Het begeren (1952) en De mkkers (1959). De poezie van de generatie die vlak voor wo II debuteerde had nauwelijks gemeenschappeliJke kenmerken, of men zou van een personalistische of anekdotische voorkeur moeten spreken. Tot deze dichters behoorden o.m. Ed Hoornik (1910-1978), M. Vasalis (1909), Herwig Hensen (1917), Adriaan Mornim (1912), Bertus Aafjes (1914) en Bert Decorte (1915). Een bijzondere positie werd mgenomen door Gerrit Achterberg (1905-1962), die in zijn laatsymbolistische poezie de thema's dood en liefde in een hermetische vormgeving op fascinerende wijze gestalte gaf. Speels, expenmenteel en lucide is de poezie van de bioloog Leo Vroman (1915), die in 1946 met Gedichten debuteerde, en later met Tmeke (1948) en Smppers (1958) ook proza publiceerde waaruit dezelfde speelse geest spreekt. Algemeen werd de poëzie van Hans Lodeizen (1924-1950) gezien als een voorafschaduwmg van de beweging van vijftig, vooral om de associatieve techniek en de vnje vormgeving ervan. Bij nadere beschouwing blijkt die opvatting niet houdbaar, ook al waardeerden de vijftigers zijn poezie hogelijk. Met het optreden van de vijftigers diende zich voor het eerst na WO II een duidelijke groep aan die streefde naar vernieuwing van poèzie en proza, ook al moet men achteraf constateren dat die vernieuwing voor een belangrijk deel aansloot bij wat zich in het begin van de 20ste eeuw in het modernisme voordeed. De vijftigers vonden, na aanvankelijk in Blurb en Braak te hebben gepubliceerd, een onderdak in het tijdschrift Podium dat zij een heel nieuw aanzien gaven. Hun optreden ging gepaard met veel Uiterlijk vertoon en de daaruit voortvloeiende schandalen (Luceberts kroning tot keizer, het 'Ote-boe-schandaal'), die de aandacht aanvankelijk van de literatuur dreigden afte lelden. De vijftigers vormden een groep van vnl. dichters: Lucebert (1924), Gerrit Kouwenaar (1923), Remco Campert (1929), Simon Vinkenoog (1928), Hans Andreus (1926-1977), Jan G. Elburg (1919), Jan Hanlo (1912-1969), en in Vlaanderen Hugo Claus (1929). Tot de prozaschrijvers van vijftig behoorden Bert Schierbeek (1918), Sybren Polet (1924), Rudy Kousbroek (1929), opnieuw Hugo Claus en aanvankelijk de enige theoreticus van het gezelschap Paul Rodenko (1920-1976). Sommigen rekenen ook Guillaume van der Graft (1920), Cees Buddingh' (1918-1985) en Leo Vroman tot de vijftigers, vanwege de verwantschap met hun werk. De groep onderhield aanvankelijk nauwe contacten met de Cobragroep, een werkverband van schilders en enkele schrijvers uit Kopenhagen, Brussel en Amsterdam. De poezie en het proza van de vijftigers worden gekenmerkt door het uitdrukkelijk experimentele karakter ervan, reden waarom men ook wel van de 'experimentelen' sprak. Opvallende eigenschappen in hun werk zijn de assoClatieve techniek, de grammaticale afwijkingen in het taalgebruik, de sterke uitbuiting van klankeffecten en bij sommigen (Lucebert, Elburg e.a.) de politieke stellingname. De afwijkingen van het vertrouwde beeld van de poèzie zijn verantwoordelijk voor de weerstand die hun poezIe in eerste instantie opriep, maar vrij snel raakte het publiek aan deze werkwijze gewend en werd hun werk geaccepteerd, wellicht mede onder invloed van bloemlezingen als Atonaal (1951) en VIJf Stlgers (1955). In Belgie vond een soortgelijke ontwikkeling plaats. Daar groepeerde zich een aantal auteurs rond het avantgardistische tijdschrift TIJd en Mens (1949-1953): Louis Paul Boon, Remy C. van de Kerckhove (1921-1958), Ben Cami (1920), Marcel Wauters (1921), Albert Bontridder (1921), Jan Walravens (1920-1965), Maurice d'Haese (1919) en Hugo Claus. De band met de vijftigers kwam duidelijk tot uiting in de tijdelijke fusie van TIJd en Mens met PodIUm. De auteur Ivo Michiels (1923), nog behorend tot de generatie van de vijftigers, loopt met zijn experimentele roman Het boek Alfa (1963) vooruit op de 'nouveau roman' -experimenten van auteurs als Vogelaar, Insingel en Robberechts in de jaren zeventig. Voor hem is schrijven een bewustwordingsproces, waarbij traditionele vormgeving plaats moet maken voor lossere vormen. Hugo Claus ontwikkelde zich vooral tot proza- en toneelschrijver. Naast de kleine roman De MetsIers (1950) en de verhalen van De zwarte keizer (1958) schreef hij vooral toneel: Een brUid m de morgen (1955), SUiker (1958) De dans van de retger (1962). Buiten de vijftigers om, maar niet minder vernieuwend voor het literaire klimaat, traden enkele prozaschrijvers naar voren die niet bij enige groep of beweging zijn onder te brengen. Harry Mulisch (1927) debuteerde in 1952 met Archlbald Strohalm. Hij zou zich ontwikkelen tot een van de belangrijkste naoorlogse auteurs, met een grote produktie en spreiding in zowel genres (poëzie, toneel, essay, reportage, roman, novelle enz.) als onderwerpen (ge- 27 28 schiedenis, politiek, fictie, filosofie enz.). Jan Wolkers (1925), beeldend kunstenaar van oorsprong, publiceerde een reeks verhalen en romans, o.m. over zijn kleinburgerlijk- orthodox-christelijke jeugd en de conflicten die daaruit voortvloeiden: Serpentma's pettIcoat (1961), Terug naar Oegstgeest (1965). In België is Hugo Raes (1929) een van de generatiegenoten van deze auteurs. Net als Jef Geeraerts (1930) experimenteert Raes met het proza, maar bij Geeraerts staat het maatschappelijk protest voorop. Sinds de jaren zestig zijn er een aantal overheersende tendensen te onderscheiden. Een groep van vooral dichters manifesteerde zich in de tijdschriften Gard StuIk en Barbarber. Ze streefden een vervreemdende weergave van de realiteit na door presentatie van gelsoleerde elementen van de werkelijkheid of verschuiving van het punt van waarneming daarvan. Tot deze groep behoorden naast K. Schippers (1936) en J. Bernlef (1937) ook Armando (1929), C.B. Vaandrager (1935), Hans Verhagen (1939) en opnieuw C. Buddingh'. Verwant met hun werk is dat van J.C. van Schagen (1891-1985). Uit de theoretische publikaties van Bernlef en Schippers blijkt hoezeer zij zich verwant voelden met het dadaisme en surrealisme van het begin van deze eeuw (Eric Satie, Kurt SchwItters, John Cage, Marcel Duchamp e.a.). Intussen vond de poezie van de vijftigers voortzetting in de tijdschriften Merlyn en Raster. De belangrijkste dichters van deze groep zijn G. Kouwenaar, H.C. ten Berge (1938), Hans Faverey (1933), Rein Bloem (1932), Ad Zuiderent (1944), Sjoerd Kuyper (1952) en Peter NiJmeijer (1947). Er treedt echter in hun werk ten opzichte van de vijftigers een verschuiving op, waardoor de nadruk komt te liggen op het taalkundige experiment. Hun poëzie is zeer gesloten van karakter en bevat talloze literaire verwijzingen en associaties, reden waarom men deze poëzie wel als 'geleerden poëzie' heeft aangeduid. Een derde groepering wordt gevormd door degenen die wel de neoromantici worden genoemd, omdat in het werk van deze dichters en prozaschrijvers wordt teruggegrepen op vorm en inhoud van 19de-eeuwse teksten, zij het dat deze thema's en vormen, dan vaak geïroniseerd blijken terug te keren. Onmiskenbaar echter is de vaak melancholiek-romantische sfeer van hun poezie. Gerrit Komrij (1944) is de dichter van het technisch-vernuftige spel met oude poezievormen. Bij Willem Wilmink (1936) overheersten het melancholieke, dat voortkomt uit de botsing tussen ideaal en werkelijkheid, en de humor. Andere dichters van dit type poezie zijn Jan Kuijper (1947), Jan Kal (1946) en Anton Korteweg (1944). Intussen IS het beeld dat hierboven is geschetst m feite aanzienlijk complexer, omdat een groot deel van de literaire produkten smds 1950 Zich met zo gemakkelijk laat indelen. Zo blijken bijv. de opvattmgen van Forum en het latere Ltbertmage Zich voort te zetten in de tijdschriften TIrade en Hollands Maandblad. In Belgie grijpen de auteurs rond de tijdschriften Bok en Mep (o.m. Juhen Weverbergh, Hedwig Spehers, Herman J. Claeys, Jan Emlel Daele) terug op de wijze van polemiseren van Ter Braak en Du Perron. Sterk personalistisch, vaak humanitair en vrijwel steeds met een relativerende ondertoon (bijv. tot uiting komend in de parlandotoon) is het werk van auteurs als J. Emmens (1924-1971), Rutger Kopland (1934), Judith Herzberg (1934), Wllfred Smit (1933-1972) en tot op zekere hoogte Chr.J. van Geel (1917-1974). Van enige groepsvorming kan men echter bij deze auteurs met spreken. Datzelfde geldt voor auteurs als Maarten 't Hart (1944), J.M.A. Blesheuvel (1939) en F.B. Hotz (1922). In het werk van 't Hart kan men parallellen zien met het werk van Vestdijk, met dien verstande dat bij 't Hart vooral diens gereformeerde Jeugd een hoofdrol speelt. Biesheuvel en Hotz zijn typische verhalenschrijvers; Biesheuvel soms met een absurdistisch karakter. Sterk persoonlijk, soms uitdrukkelijk autobIOgrafisch, maar vooral fel en polemisch IS het werk van Jeroen Brouwers (1940). In zijn essayistisch werk kan men invloeden van Forum, maar vooral van de kritieken van Van Deyssel onderkennen. Een aantal auteurs dat aanvankelijk in het Amsterdamse studenten weekblad Proprta Cures had gepubhceerd, stelde zich eenvoudig ten doel zo leesbaar en boeiend mogelijk te schrijven, zonder veel pretenties. Tot deze groep behoorden o.a. Heere Heeresma (1932), Hans Plomp (1944) en Jan Donkers (1943). Sommigen van hen behoorden tevens tot de kring van het tijdschrift De ReVIsor, samen met D.A. Kooiman (1946) en Nicolaas Matsier (1945). Later werkten ook Louis Ferron (1942), Doeschka Meijsing (1947) en Frans Kellendonk (1951) aan dit tijdschrift mee, auteurs die vooral zijn gericht op een goed geconstrueerd verhaal. Nieuw in de jaren zeventig is het experimentele proza van overwegend als links te boek staande auteurs als J.F. Vogelaar (1944), Lidy van Marissing (1942), Sybren Polet (1924), Daniël Robberechts (1937) en Mark Insingel (1935). Zij streven naar defictionalisering en ontpersoonlijking van het proza, o.m. door collagetechnieken, wisseling van point of view, doorbreking van het verwachtingspatroon, genrevermenging, pastichering en linguïstische experimenten. Deze avant-gardeauteurs zijn schatplichtig aan de nouveau roman en zijn op die manier ingeschakeld in een internationale beweging, waarvan de aanknopingspunten opnieuw in het modernisme kunnen worden gevonden. Voorbeelden van hun expenmentele teksten zijn Vogelaars Kaletdtafragmenten (1970), Polets Mannekmo (1968) en Lidyvan Marissings Ontbmdmg (1972). In kritiek en essay voltrok zich sinds de Jaren zestig een verandering die tot gevolg had dat de sterke nadruk op het literaire werk zelf, zoals die tot uiting kwam in het autonomie beginsel dat door Merlyn (1962- 1966), met name door J.J. Oversteegen, H.U. Jessurun d'Oliveira en K. Fens werd verdedigd, plaats maakte voor extraliteraire benaderingen. Die beweging vertoont een zeker parallellisme met het defictlOnaliseringsproces, maar vooral met de sterke opkomst van marxistische literatuurbenaderingen in die tijd. Het autonomiebeginsel werd aanvankelijk vanuit de personalistische hoek bestreden, bijv. door H.A. Gomperts en in zijn voetspoor door Aad Nms, Huug Kaleis en later Jaap Goedegebuure. MarXistische of materialistische kritiek werd uitgeoefend door J.F. Vogelaar, Bert Brouwers en Anthony Mertens. De naoorlogse hteratuur vertoont een caleidoscopisch beeld, waarvan nog niet te zeggen valt in welke stand van de kijker het Juiste patroon tot uiting komt. Het lijkt erop dat versch. tendensen, stromingen of benaderingen naast elkaar een eigen leven kunnen leiden, zonder dat kan worden vastgesteld welke daarvan een leidersrol toekomt. Elke poging tot groepering onder een wat ruimere noemer betekent tevens een vergroving in de weergave van de situatie. Onder dat voorbehoud lijken niettemin twee conclusies mogelijk. Het ziet ernaar uit dat er een demarcatielijn valt te trekken tussen een sociaal-collectivistische tendens in de literatuur (Vogelaar, Marissing, Mertens, Polet e.a.) en de voortzetting van de sterk individualistisch gerichte literatuur (Reve, Mulisch, Komrij, 't Hart, Brouwers e.a.). Een tweede opvallend verschijnsel is dat de literatuur zichzelf steeds meer gaat problematiseren: het schrijven over poezie wordt onderwerp van de poëzie, het schrijven van de roman onderwerp van de roman; de schrijver zelf treedt steeds nadrukkelijker als personage in zijn werk op (Boon, Michiels, Reve, Brouwer, Biesheuvel e.a.). Literatuur: algemeen W J A JONCKBLOET, GeschLedems der Nederlandsche letterkunde, 6 din. (1888-1892'), J A WORP, GeschLedems van het drama en van het tooneel m Nederland, 2 din. (1904-1908, 1971'), G. KALFF, GeschLedems der Nederlandsche letterkunde, 7 din (1906-1912), J TE WINKEL, De ontwLkkehngsgang der Nederlandsche letterkunde, 7 din (1922-1927, 1973'); F BAUR E A (red) GeschLedems van de letterkunde der Nederlanden, dl 1-7, 9 (1939-1975), G P M KNUVELDER, Handboek tot de geschLedems der Nederlandse letterkunde, 4 din (1970- 1976'), R P MEIJER, LLterature of the Low Countnes (1971), P CALIS EA, Het spel en de kmkkers, 2dln (1972-1979),P VANAKEN,LetterwLJs, letterwLJzer Een overucht van de Nederlandse hteratuur (1979), CG N DE VOOYS en G. STUIVE. LING, Schets van de Nederlandse letterkunde (1980") ME en rederijkerstIJd. W.J.A. JONCKBLOET, GeschLedems van de MLddennederlandsche dLchtkunst, 3 din (1851-1855), G. KALFF, GeschLedems der Nederlandsche letterkunde m de 16e eeuw,2 din (1889), J VAN MIERLO, GeschLedems van de Oud- en MLddelnederlandsche letterkunde (1928), J J MAK, De redenJkers (1944), H PLEIJ, Het hteratre leven m de mlddeleeuwen (1984) 17de en 18de eeuw E F KOSSMANN, NLeuwe bLJdragen tot de geschLedèms van het Nederlandsch tooneel m de 17e en 18e eeuw (1915); A G VAN HAMEL, Zevenhende-eeuwsche opvattmgen en theoneen over hteratuur m Nederland (1918, 1973'), E DE BOCK, Verkenmngen m de achttlende eeuw (1963), E.K GROOTES, Het hteratre leven m de zeventLende eeuw (1984), J STOUTEN, Verhchtmg m de letteren (1984) 19de en 20ste eeuw J TEN BRINK, GeschLedems der Noord-Nederlandsche letteren m de 1ge eeuw m bwgraphLeen en bLblwgraphLeen 1830- 1900, 3 din. (1902-1904); TH COOPMAN en L. SCHARPE, GeschLedems der Vlaamsche letterkunde (vanaf 1830) (1910); G STUIVELING, Een eeuw Nederlandse letteren (1958'); G. COLMJON, De Nederlandse letteren m de negentlende eeuw (1953), G KNUVELDER, Handboek tot de moderne Nederlandse letterkunde (1954), J. WEISGERBER, Aspecten van de Vlaamse roman 1917-1960 (1964), E. DE BOCK, Verkennmgen m de eerste helft der negentlende eeuw (1965), J.J. OVER. STEEGEN, Vormofvent Opvattmgenoverdeaard van het hteratre werk m de Nederlandse kntlek tussen de twee wereldoorlogen (1969); R.F. LIS· 29 30 SENS, De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden (1973'), K. FENS E A, Literair lustrum, 2 din (1972',1973) Bloemlezmgen. V.E. VAN VRIESLAND, Spiegel van de Nederlandse poeZIe door alle eeuwen, 3 din. (1953-1955), 2 din met H. WARREN (1979), M C A VAN DER HEIJDEN, Spectrum van de Nederlandse letterkunde, 25 din (1967-1972). Platenatlassen· A P C. POELHEKKE en C G.N DE VOOYS, Platenatlas biJ de Nederlandsche llteratuurgeschledems (1916'), H.J F M. LODEWICK E A, Ik probeer miJn pen, (1979, 1982') [G STUIVELING EN GJ VAN BORK EN PJ VERKRUIJSSE) GESCHIEDENIS VAN DE FRIESE LITERATUUR Dat de Friese letterkunde in onze tijd een sprmglevende zaak is mag een wonder heten, als wij ons realiseren onder welke moeilijke (politiek-culturele) omstandigheden de Friese taal zich heeft moeten handhaven Als Westgermaanse kusttaal (verwant aan het Oudengels) werd het Fries in de ME gesproken in een gebied dat aanmerkelijk groter was dan het huidige. De oudste bewaard gebleven handschriften, die men bij gebrek aan méér tot de Friese literatuur mag rekenen, zIJn wat het taalgebruik betreft te onderscheiden in 'Westerlauwers' en 'Oosterlauwers' Fries. Met 'Westerlauwers' Fries werd en wordt nog steeds de taal aangeduid die gesproken werd en wordt in de tegenwoordige Nederlandse provmcie Friesland, maar de actieradius van die taal heeft zich eens Uitgestrekt tot de kusten van wat nu Holland, Zeeland en Vlaanderen heet. Het 'Oosterlauwers' Fries was omgangstaal in de kuststreken ten oosten van het stroompje de Lauwers tot aan de Wezer. Het heeft daar de expansie van het Saksisch niet overleefd; de 'ontfriesing' van de Groninger Ommelanden was al ca 1430 een voldongen feit. En m het gebied ten westen van de Lauwers, dat wil zeggen in de huidige provmcle Friesland, waar het Fries zich al evoluerend wèl kon handhaven, verloor het ca 1500 ook zijn min of meer officièle status. Het zou tot in onze tijd duren, voordat het Fries er offIciele erkenning vond en naast het Nederlands een plaats kreeg in het onderWijs en in het officlele verkeer. De geschiedenis van de Friese letterkunde vormt, om met K. Fokkema te spreken, mede ten gevolge van de hierboven geschetste ontwikkelingen, met één geheel, maar begint op verschillende tijdstippen opnieuw. Wij onderscheiden mede daarom en daardoor een drietal tijdvakken: het OudfrIese (tot ca 1550), het Middelfriese (van ca 1550 tot ca 1800) en het Nieuwfriese tijdvak (na 1800). Oudfries De Oudfriese tijd wordt op haar beurt wel onderverdeeld in een drietal perioden: de pre-klassieke (ca 700 tot ca 1000), de klassieke (ca 1100 tot ca 1400) en de post-klassieke (ca 1400 tot ca 1550). Uit de eerste periode zijn alleen de zgn. runen-inscripties bewaard gebleven. Van de blinde dichter Bernlef (8ste eeuw) wordt weliswaar in Angelsaksische bronnen getuigd dat hij in het Fries, zichzelf op de harp begeleidend, heldenhederen zong, maar teksten zijn niet overgeleverd, evenmin als van de psalm bewerkingen die hem - na zijn bekering tot het christendom - worden toegedicht. Des te omvangrijker zijn de sporen die uit de klaSSieke periode bewaard zijn gebleven. Het betreft hier (m hoofdzaak Oosterlauwerse) rechtshandschrIften met een literair patio: dichterlijk taalgebruik met suggestieve alliteraties en naar het magische neigende metaforen. Vrijwel alle handschriften Uit deze periode zijn in wetenschappeliJke edities toegankelijk gemaakt. ZIJ vormen uiteraard in de eerste plaats 'voer voor f!lologen' (en rechtshistorici) maar zijn ook literair-historisch van groot belang. Uit de post-klassieke periode tenslotte dateren (voornamelijk Westerlauwerse) rechtsdocumenten als oorkonden, die eveneens in voortreffelijke edities zijn ontsloten. De laatste Friestalige oorkonde (uit Leeuwarden) dateert uit 1573. Toen was ook in Friesland (in 1523 'ingelijfd' m het rijk van Karel v) een aanvankehjk sterk door het Duits bemvloed Nederlands de taal van recht en wet geworden. Het 'boerenfries' handhaafde zich als de niet-officiele omgangstaal voor de ongeletterden ten plattelande. En van een eigen Fries letterkundig leven is dan niet of nauwelijks sprake. Middelfries Het tijdvak van de MiddelfrIese letterkunde (ca 1550 tot ca 1800) wordt gedomineerd door de opzienbarende figuur van de dichter Gysbert Japicx (1603-1666). Zonder noemenswaardige voorgangers, zonder de stimulans van een schriftelijke, laat staan literaire traditie, blijkt hij vrijwel vanuit een vacuum in staat m de geminachte taal van het landvolk literatuur van grote allure te scheppen. Zijn Fnesche Rymlerye, twee Jaar na zijn dood in druk verschenen, toont een dichter en 'taal bouwer' pur sang. Gysberts taalscheppend en -vormend vermogen valt te vergelijken met dat van de renaissancedichters m Holland, aan wie hij zich verwant heeft gevoeld en met wie hij heeft Willen wedijveren. Met dit verschil 31 32 dat hij (zij het m beperkte kring) weliswaar weerklank vond, maar niet of nauwelijks school heeft gemaakt: 'een berg in laagland', naar een rake typering van G. Gosses De klankbodem in het stadhouderlijk Friesland, waar het 'boers' zo dUidelijk en naar het scheen definitief naar de (soms Ietwat pastorale) marge was verwezen, was te klein Des te verwonderlijker rijst deze renaissancedichter voor ons op in een oeuvre dat vrijwel alle toen in de Republiek gangbare genres omvat. Men vmdt er boertige dan wel moraliserende tweespraken, plastische brUiloftsverzen, schalkse maar ook hartstochtelijke minnezangen, religieuze lyriek van een ontroerende diepgang, classicistische prozafragmenten en niet te vergeten een vijftigtal psalmberlJmmgen. Bij het vuur van deze meteoor verbleekt de schijn van incidentele voorgangers als J.J. Starter en Johan van Hichtum en evenzeer die van spaarzame nakomers als Jan Althuysen, Dirk Lenige, Felke van der Ploeg en Eelke Meinderts Wat hun verdiensten ook geweest mogen zijn, zéker voor het levendig houden van het Friese taal besef en een minieme leescultuur in deze voor de Friese literatuur zo schemerduistere eeuwen, de Middelfriese letterkunde is en blijft Gysbert Japicx' glanzend domein. Drie eeuwen na zIJn dood kreeg hij m zijn geboortestad Bolsward een standbeeld. En er kwam tegelijkertijd een vrijwel defimtieve heruitgave van zijn werk, met een door J H. Brouwer als vrucht van jarenlange Gysbert-studie verzorgd, onmisbaar commentaardeel. Nieuwfries Zo'n anderhalve eeuw na Gysbert Japlcx' dood, als ca 1800 het Nieuwfriese tijdvak aanvangt, wordt het werk van deze grote voorganger, de eigenlijke grondlegger van de Friese letterkunde, herontdekt. Dat proces voltrekt zich in eerste instantie in een kring rond de Franeker hoogleraar Everwinus Wassenbergh (1742-1826). Hij is de stimulator, die een kleine academische elite voorgaat in een herlevend taal besef en een nieuw literair elan. Hetgeen uiteindelijk leidt tot de oprichtmg van zowel het 'Friesch Genootschap van geschied-, oudheld- en taalkunde' (1824) als van de eerste organisatie op het gebied van de eigenlijke taalbewegmg, het 'Seiskip foar Fryske taal en skrlftekenmsse' (1844). Tot die literaire herbezinning en herleving heeft ook en vooral de romantiek het hare bijgedragen, aandacht en liefde als ZIJ koesterde voor de volkstaal en de volks cultuur. Meer nog dan in het waardevolle, maar welmg omvangrijke en enigszms elitaire werk van 'de Wassenberghschool' vindt die Friese romantiek haar beddmg in het oeuvre van de drie gebroeders Halbertsma: Joast, de doopsgezmde predikant (1789-1869), EeltsJe, de plattelandsmedicus (1797- 1858) en de zUIvelkoopman TSJallmg Halbertsma (1792-1852). In hun Rlmen en TeltsJes (rijmen en vertellingen, eerste volledige editie 1871) wisten zij gevoel en verstand, vernuft en volksaardigheden zo vanzelfsprekend- subliem te combineren dat er een breed, enthousiast lezerspubliek ontstond. De Halbertsma's zijn de feitelijke trendsetters geweest voor de ontwlkkelmg van de Friese letterkunde van de negentiende eeuw. Zonder overdrijving mag men stellen, dat zij het zijn geweest die - zoals Consclence het zijn Vlammgen deed - de Friezen leerden lezen in hun eigen taal En ZIJ hebben, m tegenstelling tot Gysbert Japicx, wel degelijk school gemaakt en vele, vaak markante navolgers gehad. Harmen Sytstra (1817-1862), een van de oprichters van het 'Seiskip' (1844), kan tot die volgelmgen gerekend worden met dien verstande dat hij zIJn leermeesters m talent en diepgang overtrof. Sytstra's hartstochteliJke bevlogenheid onderscheidde hem ook nadrukkelijk van de typische volksschriJvers die m Halbertsma's voetsporen traden zoals de zeer produktIeve en veelZIJdige Walmg Dykstra (1821-1914) en Tsjibbe Gearts van der Meulen (1824-1906), die met hun humOristisch maar sterk moraliserend werk onmiskenbaar grote betekems hebben gehad voor o.a. de ontwikkeling van het Friese volkstoneel. Vooral Dykstra en zijn navolgers, vaak ook epigonen, domineren het beeld van de Friese letterkunde m de tweede eeuwhelft meer en meer Het IS het beeld van een zich sterk verbredende 'Helmatliteratur' met alle charme en nadelen vandien, maar waarm niettemin ook telkens opnieuw rUimte blijkt te zijn voor talenten die zich aan een Ietwat benauwende traditie willen en kunnen ontworstelen Een gaaf voorbeeld van het laatste is het werk van de naderhand als polItIcus vermaard geworden dichter Plter Jelles Troelstra (1860-1930) en hetzelfde geldt o.a voor een vermeuwer van het Friese volkstoneel rond de eeuwwlsselmg als Yme C SchUItmaker (1877-1961). tige dan wel moraliserende tige dan wteigl em doarnal iwseerl emndoer aliserende tige dan wel moraliserende Op Gysbert Japicx en Harmen Sytstra (en ten dele ook op P.J. Troelstra) beroept zich de dan nog piepjonge student Douwe Kalma (1896-1953), als hij in 1915 en daarna in de door hem gestichte 'Jongfryske Mienskip' (Jongfriese Gemeenschap) de jongere schrijversgeneratie oproept tot een radikaIe breuk met de z.i. steriele, in provincialisme verzande, volksschrijverij. Kalma heeft tweeeriei doelstelling gehad. Enerzijds nam hij, zoals gezegd, zeer kritisch afstand van de 'vorigen', d.w.z. van het z.i. benepen en huisbakken klimaat van de 19de-eeuwse Friese letterkunde in haar bekendste en populaire vertegenwoordigers en vooral hun talrijke epigonen. Tegelijkertijd pleitte hiJ (de parallel met de Tachtigers, dertig Jaar na dato, lijkt evident) onder het motto 'Fryslän en de wräld!' (Friesland en de wereld!) voor een meer esthetische en vooral meer persoonlijke hteraire kunst, zo mogelijk op mondiaal niveau. Daarnaast gaf de veelZijdige erudiet Kalma de Friese taalbewegmg nieuwe impulsen door het bepleiten van een meer doelbewuste taalpolitiek. Wat dat laatste betreft heeft het m 1908 opgencht 'KristIik Frysk Seiskip' trouwens ook belangrijk werk verricht, terwijl het tevens in confessioneel-chnsteliJke kringen taboes doorbrak waarmee tot dan toe de (goeddeels on- of anti-godsdienstige) Fnese volksschrijvenj was omgeven. Uit de protestants-christelijke sfeer kwamen krachtige en talentvolle figuren naar voren als de theoloog en literatuur-historicus Geart Aeilco Wumkes (1869-1954), de eerste die de bij bel in het Fries vertaalde (1943) en de scherpzinnige en als stilist Uiterst begaafde essayist en prozalst EeltSJe Boates Folkertsma (1893-1968). Het werk van auteurs als de fijnzinmge, filosofische dichter Obe Postma (1868-1963), de romanschnJfster m neoromantische stijl Simke Kloosterman (1876-1938), de 'verteller' Reinder Brolsma (1882-1953) en de Iynsche dichteres Rlxt (ps. voor H.A. van Dorssen, 1887-1979) leverde overigens het beWIJS dat de talenten, ook bUiten het eigenlijke Jongfriese kamp, zeker aanwezig waren om de Fnese letterkunde Zich blijvend aan een ietwat benauwend provinciahstisch keurslijf te doen ontworstelen. Deze ontwikkelmg naar een voldragen, gevaneerde en autonome literatuur heeft ZICh m de Jaren dertig en veertig duidelijk voortgezet m het werk van dichters als RmtsJe Piter Sybesma (1894-1975), Fedde Schurer (1898-1968), Douwe Hermans Kiestra (1899-1970) en met name Douwe Annes Tamminga (1909), om er slechts enkelen te noemen. Van het werk van prozalsten als Ulbe van Houten (1904-1974) en Nyckle J. Haisma (1907-1943) kan onder zeker voorbehoud hetzelfde gezegd worden. Dat voorbehoud geldt dan het feit dat pas m de jaren na WO IJ het Friese proza zich definitief uit de sfeer van (vaak talentvolle) kopieerlust des dagelijksen levens heeft weten te bevrijden zoals blijkt uit het oeuvre van Jongeren als Anne Wadman (1919), ook als criticus en essayist belangnjk), Rink van der Velde (1932), Reinder Rienk van der Leest (1933) en vooral ook Trinus Riemersma (1938). In en door hun werk is het moeizame emancipatieproces van de Fnese letterkunde voltooid. De huidige stand van zaken IS er om het te bewijzen. De Fnese schrijvers zijn, naar een woord van Anne Wadman, Friese schnJvers geworden. In hun thematiek noch in hun techniek onderscheiden zij zich wezenhJk van hun confraters elders in WestEuropa. Men hoeft er de poëzie van biJV. SJoerd Spannmga (ps. van Jan Dijkstra, 1906-1985), Elia Wassenaer (ps. van L. Post-Beuckens alias Ypk fan der Fear, 1908-1983), Garmant Nico Visser (1910), Jan Wybenga (1917), Tmy Mulder (1921) e.a. maar op na te lezen. Om van de jongere en allerjongste generatie, hier vertegen - woordigd door Daniel Daen (ps. van G. Wlilem Abma, 1942) nog maar te zwijgen. Echter, hun gemeenschappelijke actieradius IS wèl aanzienlijk klem er dan die van hun collega's biJV. m Nederland en Vlaanderen, want hun potentieel publiek omvat maximaal maar zo'n half miljoen lezers. Maar die kunnen dan wel 'te kust en te keur' gaan biJ zo'n honderdtal meuwe publikatles in boekvorm jaarlijks. En biJ een viertal letterkundige tijdschriften, biJ een fameuze mstelling als 'Operaesje Fers' (poezie per telefoon: 058-131313). Dat alles mede dankzij de royale opvattmgen die het provmciaal bestuur van Friesland de laatste jaren in taalpolitieke zin in praktische toepassmg brengt. Dankzij ook de wettelijke rUimte die het Friestalig onderWIJS heeft weten te verwerven. Maar ook en vooral dankzij de taalwil van de Friese schnJvers en hun lezers, die het eigenlijk en emdellJk een vanzelfsprekende zaak zijn gaan vinden dat Je als Fries je moedertaal spreekt. schrijft en leest. Voor met-Friezen blijft, jammer genoeg, de 33 Friese literatuur grotendeels een gesloten boek. Een aantal moderne Friese romans (van Wadman, Van der Velde en Riemersma) is in Nederlandse vertaling verschenen. Zie verder de bibliografie en de opgaven bij de afzonderlIjke auteurs. Literatuur: Catalogus der Fnesche taal- en letterkunde en ovenge geschnften (m de) Provmclale Btbhotheek van Fnesland (1941), A WADMAN, Fneslands dtchters (1949), bloeml met mi en vert ,J H BRouwER, Hedendaagse aspecten van de Fnese hteratuur (1954), E. HOWARD HARRIS, The hterature of Fnesland (1956), J PIEBENGA, Koarte sktednts fan de Fryske sknftekenntsse (1957'), Encyclopedte van Fnesland (1958), B SJOLIN, Emfuhrung m das Fnestsche (1969), L 34 PIETERSEN, De Fnez en en hun taal (1969), Btblwgraf te van de Nederlandse taal- en hteratuurwetenschap, aangevuld met de btbltografte van de Fnese taal- en ltteratuurwetenschap (vanaf 1970), Ph H BREuKER E A, Tekst en Uthz (vanaf 1970), Encyclopedte van het hedendaagse Fnesland (1975), SJ VAN DER SCHAAF, Sktednts fan de Fryske btwegmg (1977), K DVKSTRA, Lyts hilnboek fan de Fryske hteratuer (1977), A FEITSMA, Tussen volkstaal en schnJftaal (1978), G R ZoNDERGELD, De Frtese Bewegmg m het ttjdvak der betde wereldoorlogen (1978), D GORTER E A, Taal yn FrysUin (1984), TR RIEMERSMA, Proza van het platteland Een onderzoek naar normen en waarden m het grotere Fnese proza van 1855- 1945 (1984), dlSS, R JELLEMA, Country Fatr, Poems from Frtesland smce 1945 (1985) [F DAM] ~~-A~~- Aafjes, Bertus Elg Lambertus Jacobus Johannes, Nederlands dichter en prozaschnJver (Amsterdam 12.5.1914) Volgde aanvankelijk opleldmg tot pnester en studeerde vervolgens archeologie te Leuven en te Rome. De drang tot dichten belette hem deze studie te voltooien. ?:iJn reizen naar ltalie mspireerden hem m 19-44 tot het omvangrijke gedicht Een voetreIS naar Rome (1946), waardoor zIJn naam als dichter bekendheid kreeg Dit werk beleefde een m Nederland nauwelijks eerder voorgekomen oplage AafJes werd naar aanleldmg hiervan door NiJhoff de Jongste der meesters genoemd. Dit sterk romantlschpoetlsche reisverslag bezit de charme en de zangengheid van een lied Uit de tijd der troubadours Voor Aafjes is reizen "t schoonste godengeschenk'. Antieke culturen en de bijbel hebben hem gefascmeerd en gemsplreerd: een reis naar Egypte werd aanleldmg tot Het komngsgraf (1948), dat aangnJpende sonnetten bevat. Overpeinzmgen over het menselijke tekort en het dichterschap hebben geleld tot het opmerkeliJke symbolistische dichtwerk In den begmne (1949), waarm het verhaal van de zondeval wordt gezien als een parallel van de gespletenheid van het dichterschap. De korte gedichten uit de eerste bundels, vooral de gelijknamige cyclus uit Het zanduur van den dood (1941), behoren overigens tot Aafjes' beste poezIe Talrijke journalistieke bijdragen over zijn reizen zIJn veelal later m bundels biJeengebracht, Aafjes' reizen naar Japan msplreerden hem bovendien tot het schrijven van een aantal fantasieverhalen rondom de aldaar legendarische rechter Ooka (1677- 1751), die zowel om zijn scherpzinnigheid als om zijn diepe menselijkheid bekendheid heeft gekregen Het proza van Aafjes heeft eveneens een sterk poetische mslag, is eenvoudig en wellUidend, maar met geheel vrij van een zeker romantisch pathos Op late leeftijd schreef hij erotische poeZIe, de bundel Deus swe natura (1981). Werken: Het gevecht met de muze (1940), p, Een laars vol rozen (1942), relsschetsen, Gerrlt Achterberg, de dIChter van de sarcophaag (1943), essay, Per slot van rekenmg (1944), aforismen, De tooverflwt (1944), vert p, Kleme katechiSmus der poezIe (1944), essay, Omne anlmal (1944), p , Elf sonnetten op Friesland (1944), p , In het atrium der Vestalmnen (1945), p ,Maria Sybdla Merlan (1946), p, De zeemeermmnen (1947), nov, Circus (1948), pr, De reis van SmteBrandaan (1949), herdlChtmg, Egyptische brieven (1949), pr, Arenlezen achter de maaiers (1950), pr, Vorstm onder de landschappen (1952), relsschetsen, De karavaan (1953), p, Morgen bloeien de abrikozen (1954), reIsschetsen, De blmde harpenaar (1955), vert p, Logboek van 'Dolle Dmsdag' (1956), relsschetsen, CapriccIO Itahano (1957), relsschetsen, Vrolijke vaderlandse geschiedenis (1958), De wereld IS een wonder (1959), relsschetsen, Goden en eilanden (1959), relsschetsen, Italiaans schetsboek (1959), relsschetsen, Dag van gramschap (1960), relsschetsen, In de schone Helena (1960), relsschetsen, De Italiaanse postkoets (1962), relsschetsen, Odysseus m Itahe (1962), relsschetsen, De fazant op de klokketoren (1963), Doo/tocht van een Griekse held (1965), Drie (1967), verh , De denker m het riet (1968), Die te Amsterdam vaak zei Jeruzalem (1968), Een ladder tegen een wolk (1969), verh , De rechter onder de magnolw's (1969), verh, De koelte van een pa uwe veer (1971), verh ,Mijn ogen staan scheef (1971), relsschetsen, De vertrapte pIOenroos (1973), verh , Een lampIOn voor een blinde (1973), nov, De laatste faun (1974), verh, Limburg, dlerboar oord (1976), In de Nederlanden zmgt de tijd (1976), Kleme Isar, de Vierde kOning (1979), Het roze wonder (1979), verh Uitgaven: Verzamelde gedichten (1948), Het gevecht met de muze Verzamelde gedIChten (1974) Literatuur: K JONCKHEERE, B A De dichter van de poeZIe (1952), G STUIVELING, 'Dichterschap als zondeval', m Triptiek (1952), W ENZINCK, 'Praten met BA', In Periscoop, 20 (1970), A WESTERLINCK, m Muslca Humana, 4 (1973), J DANIELS, m Streven, 27 (1974), W SINNINGHE, DAMSTÉ en R MOLIN, B A (1981), H VAN DE WAARSENBURG, 'Erotische poezIe van BA', m Nieuw VI Tijdschr, 34 (1981), G KOMRIJ, m Dit hels moeras (1983) lp H DUBOIS EN RED J Aalberse, Han B. Ps. van Johannes van Keulen, Nederlands Uitgever en romanschrijver (Bruinisse 20.12.1917). Kwam vooral in het meuws door het verschijnen van zIJn romans De hefde van Bob en Daphne (2 din., 1955 en 1957) en Ltesbeth en de wereld van Bob en Daphne (1959), die voor het ministerie van Justitie aanleldmg vormden voor een geruchtmakend proces over het zinneprikkelend karakter van deze Lolitaromans, terwiJl Aalberse altijd heeft volgehouden er opvoedende bedoelingen mee te hebben gehad. Nlettemm werd de auteur tijdelijk in hechtenis genomen. Hij kreeg uiteindeliJk een symbolische boete en zijn boeken 35 AARDWEG werden geconfisqueerd, ondanks het feit dat versch. auteurs van naam (Jef Last, Adnaan van der Veen, Vlctor E. van Vnesland e a.) verklarmgen ten gunste van Aalberse aflegden Later verschenen nog LucIe, Ltesbeth en Daphne (1968), ehlco (1970), Ralmundo (1972) en Dolores (1976). Aalberse vertaalde voorts Uit het Engels, o.a. werk van Wilham Faulkner. Literatuur: J LAST, 'De waarheid gevonnIst', In Nieuwe Stem, 2, 5 (1965), M PAM, In Vnj Nederland (17 nov 1979) IG.I VAN BORK] Aardweg, Henricus Petrus van den Nederlands journahst, dichter en prozaschriJver (Hoorn 19 7 1899-Amsterdam 4.7.1971) Was aanvankelijk werkzaam in de handel, later als JournalIst en correspondent van versch. kranten in Parijs en Rome Was daarna tevens ad vlseur van een UItgeVerI]. Van den Aardweg schreef veel Jeugdliteratuur, o.m. gebaseerd op histonsche figuren en gebeurtemssen Generaal Van Heutsz (1941), De overwmtenng op Nova Zembla (1943) Daarna volgden romans en poezIe ZIJn verblijf m ParIjs leverde een reeks romans op die deze stad als achtergrond heeft: Maagd m Montparnasse (1954), Madame Dokter (1959) en Onweer boven Pan)s (1961) Zij behoren tot het sterkste werk van deze auteur. Zijn poezie, gebundeld m Incidentele begeleldmg en Overwegmgen (1951), IS traditioneel, sober en vormvast, en doet denken aan de levensaanvaardende poezie van J.C Bloem. Samen met Johan Luger schreef Van den Aardweg een bIOgrafie van LOUIS Davids. Voorts vertaalde hij werk van o.a J.P. Sartre, van wie hiJ ook invloed onderging. Werken: Menschen Roman Uit het leven van een klem land (1941), Dr Peter Petromus (1941), r , VIer meIsjes en hun landhuIs (1942), Jeugdb , Een Hollander trok Uit (1942), pr, Het onafwendbare (1946), r, Spaanse verhalen (1946), Johanna (1947), r ,NotitIes (1955), p ,SIlhouetten (1959), p, ZOJUIst verschenen UItgeversroman (1965) Literatuur: M UVLDERT, In De GIds (1943 en 1947) IGJ VAN BORK] Abba, Bartholomeus 36 Noordnederlands dichter (Amsterdam 9.7.1641-ald. 8.3.1684). In 1666 schreef hij zich aan de universiteit van Franeker in als jUrIdisch kandidaat. Nog hetzelfde Jaar promoveerde hij, waarna hij Zich als advocaat m Amsterdam vestigde. Jan Soet droeg zIJn bundel Parnassus aan 't Yaan 'den wel-geoeffende en doorluchtige Poêt Barth Abba' op Abba was toen 22 Jaar en men had blijkbaar hoge verwachtmgen van hem als dichter, maar hij heeft deze met waar kunnen maken. Van zIJn hand zIJn slechts hier en daar gedichten bewaard gebleven en van een rIJk talent kan moeilijk worden gesproken Het zIJn vnl lof- en grafdlchten,o.a voor het geslacht De Wltt en RIJklof van Goens. Literatuur: G KALFF, Gesch der Nederl Letterk, dl 4 (1909), HF WIJNMAN, 'UIt het leven van een Amsterdams Bohemlen', In Haagsch Maandblad (1935) lp M M KROONEj Abbing, Justine Zie Bruggen, Carry van Abele spelen Benammg voor vier Middelnederlandse wereldlIjke toneelspelen Uit de 14e eeuw, bewaard m het zgn. Hulthemsche handschrIft (Brussel hs KB 15589-623) Esmorelt, Glonant, Lanseloet van Denemarken, Van den wmter ende van den somer Over de precieze betekems van de term abel spel bestaat wemlg zekerheid. Het Middelnederlandse woord abel zou in deze context kunnen betekenen: geschikt, handig, schoon of kunstig Ook over datermg en lokalisering, auteurschap, pub hek en wijze van opvoeren IS weinig bekend Taalkundige en enkele geografische gegevens kunnen wijzen op een VrIj oostelijke plaats van ontstaan (Brabant of Limburg); maar voor het overIge is met eens zeker of de vier spelen aan één auteur moeten worden toegeschreven, al kan de overeenkomst m thematiek (minne), sfeer (hoofse cultuur, exotisme), composItie en stijl niet worden ontkend. De teksten richten zich tot een gemengd publIek bestaande uit 'arme ende rIke', 'heren vrouwen Wijf ende man', maar de emge vermeldmg van een eigenlijke opvoering is dat op 14 maart 1412 te Aken door de gezellen van Diest een 'spel van Lanceloet', wsch het abel spel, werd vertoond. Enkele tekstuele gegevens Impliceren een zittend publIek, andere elementen zouden erop wijzen dat de opvoeringen bmnenshUIs plaatsvonden, m tegenstelling tot wat tot dan toe voor toneel gebruikelijk was. Zie ook de afzonderlIjke teksten. Uitgaven: P LEENDERTZ (ed), Mlddelnederlandsche dramatIsche poeZle (1907), L VAN KAMMEN, De abele spelen (1969) Literatuur: R VERDEYEN, 'Beschouwmgen over de abele spelen', m Versl en Meded v d Kon VI Acad (1927), F G VAN DER RIET, Le théätre profane sérieux en langue flamande au moyen äge (1936), A DE MAYER, Middeleeuws-romantisch toneel (1942), G STELLINGA, De abele spelen Zinsvormen en zinsfuncties (1955), G.A VAN Es, 'Het negeren van tIJd en afstand m de abele spelen', m TI}dschr v Nederl Taal- en Letterk, 73 (1955), W VAN EEGHEM, m Brusselse Post (nov 1954-feb 1955), J VAN MIERLO, 'Is Jan Dille de dichter van onze abele spelen?', m Versl en Meded v d Kon VI Acad (1957), G STUIVE. LING, 'De structuur van de abele spelen', m Vakwerk (1967), W M H HUMMELEN, 'Tekst en toneehnrlchtmg m de abele spelen', m De Nieuwe Taalg , 70 (1977) [J REYNAERT] Abma, G. Willem Fnes dichter en romanschrijver (Folsgare 12 7 1942). Na studie theologie te Gronmgen (doctoraal examen 1974) werkzaam bij het onderWijS te Leeuwarden. Publiceerde onder het ps. Damel Daen een tiental verzenbundels en onder eigen naam drie romans met autobiografische inslag. Zijn poezIe wordt gekenmerkt door preoccupatie met zijn calvlmstische jeugd enerzijds en anderzijds door een filosofisch getmte benadermg van de zin van het bestaan. Voor zijn poezie ontving hij In 1973 de Gysbert Japicx-prijs. Schrijft ook kritieken en essays, o.a In het tijdschrift Trotwaer. Werken: De älde en de leave hear as lead om äld Izer (= De oude en de heve heer als lood om oud IJzer, 1970), p, Op lIbben en dea (= Op leven en dood, 1970), p, Mosken en goaden (= Mussen en goden, 1972), p , Bûten It skûllilf (= BUlten de baarmoeder, 1973), p ,De Iken fan Dodona (= De eiken van D , 1976), P ,Fltraez}ewräld (= VItragewereld, 1976), p ,Rännen fan for}ltms (= Randen van vergetelheid, 1977), p, H}erstreach (= Herfstrag, 1979), p, En It barde (= En het geschiedde, 1980), p, Nachtfeest (1982), p, In satansbern (= Een satanskmd, 1981), r , De klinyk (1982), r ,De oantaastlng (= De aanrandmg, 1983), r ,De sprong (1985), p Literatuur: T J STEENMEIJER-WIELENGA, m Tekst en Utliz (1975), K DYKSTRA, Lyts hänbaek fan de Fryske lIteratuer (1977), F HIDDEMA, 'Yn 'e besmJmg fan OldlPÛS Psycho-analytyske ynterpretaasJe fan G W A syn roman "In satansbern"', m ft Beaken, 2 (1983) [F DAM] Achterberg, Gerrit Nederlands dichter (Langbroek 20.5.1905- Leusden 17.1.1962). Van protestantse huize. Debuteerde met traditIOnele, van christeliJk levensbesef doortrokken, poeZIe, die hij samen met de vergelijkbare verzen van zijn vnend Dekker publiceerde in de prIvéuitgave De zangen van twee twmtlgers (1925) Vergeleken bij dat Uitgangspunt IS ACHTERBERG de bundel Afvaart (1931) een nieuw debuut, van een totaal andere dichter, die zich niet langer wilde opstellen In de traditie, maar volkomen nieuwe wegen insloeg die hem ver van huis voerden; geen conforme belijdenissen in geijkte vormen, wel een stoutmoedig en bezeten verkennen van gebieden gelegen over de grens van dood en leven. In het spanmngsveld dat dit zoeken veroorzaakt moet hebben, vindt een levensfeIt plaats dat met 'dood door schuld' aangedUid zou kunnen worden. Vanaf de volgende bundel EIland der ZIel (1939) wordt dit nooit bij name genoemde feit verwerkt in het thema van de gestorven geliefde, die alleen in het vers van de 'schuldige dichter' tot leven kan worden gewekt. Toen lang na WO 11 Achterbergs geheim op weinig kiese wijze werd onthuld, werd de toch al bestaande neiging in elk gedicht waarIn een 'u' of 'gij' wordt aangesproken die persoon in de bIOgrafie te plaatsen, sterker. Een dergelijke lezing houdt een rampzalige verengIng in: de kracht van de u-figuur is veeleer dat zij oningevuld blijft, een teken van het absolute, het complete leven waaraan de gebroken mens slechts van tijd tot tijd deel kan hebben. In die zin IS de obsessionele pogIng om, gedicht na gedicht, een fundamentele breuk in het menselijke bestaan te helen, niet van persoonliJk, laat staan autobiografisch belang, maar van universele waarde. Voor het ongedaan maken van het noodlottige gemis bediende Achterberg in een serie snel op elkaar volgende dichtbundels zich van matene en werkelijkheid om zich heen, waarin de u-figuur als het ware een tijdelijk onderkomen wordt geboden, en van mythen en sprookjes (Orpheus en Eurydice, SneeuwwitJe) waarin zij wordt opgezocht. Geen taalmiddel blijft daarbij ongebruikt: techmsch jargon en andere taalspecialismen kunnen worden aangewend om de speurtocht naar de ontbrekende ander tot In de vreemdste uithoeken te kunnen voortzetten. Een magische werkwijze, die het onheil dat bUiten de poèzie om niet uit de weg is te gaan, in steeds andere codes probeert te bezweren. Achterberg koos voor deze Inhoud merendeels de vorm van het sonnet, bij uitstek geschikt om antithesen op elkaar af te stemmen. Vooral in zijn latere werk, dat cyclisch van aard is, wordt deze versvorm steeds meer uitgebUit. Er zijn dan in de thematiek twee accenten te onderscheiden, die In vroeger werk ook wel aanwezig 37 ACKERE-DOOLAEGHE waren, zij het enkel incidenteel en onder betoond: alledaagse humor en twijfel aan het dichterlijke vermogen. Het lijkt of één gedicht niet meer in staat is de 'u' vast te houden en of de mystieke eenwording en de delging van schuld - het menselijk tekort - die daarmee gepaard gaan, de vraag wordt. De 'u' wordt in een cyclus als Ballade van de gasfrtter (1953) of Spel van de wrlde Jacht (1957) lang op afstand gehouden: via versch. mvalshoeken moet ZIJ worden opgespoord, maar tenslotte staat slechts vast dat ZIJ in de reeks gedichten gepasseerd is, haar aanwezigheid is niet van blijvende duur, misschien zelfs niet meer dan een hersenschim. Blijkens de ontvangst van Achterbergs werk na zIJn dood is het vooral die laatste poeZIe, waarin mystiek, magie en poèzle voortdurend op het spel worden gezet in een kwestie van leven en dood, die hem tot een groot, modern dichter maakt. Door de vlucht van de verbeeldmg op een moment dat de zm van het eigen dichterschap in twijfel wordt getrokken, komen er een reikwiJdte en een ritmische spanmng in het werk, die de aangrijpende obsessie van vroegere bundels nog te boven gaan. Het feit dat JUist de cycli Uit Achterbergs laatste Jaren en zijn laatste bundel Vergeetboek (1961) - deels met vroeger werk - steeds meuwe interpretaties en benaderingen vinden, wijst op een verrUiming van de thematIek, op een speelruimte waarin de Identiteit van de u-figuur, representant van een verlies dat met IS goed te maken, op geen enkele manier IS vast te stellen. Dat maakt Achterbergs poezIe tegelijk minder ongrijpbaar en meer levensvatbaar. De mengelmg van realiteitszin en droom (verlangen of nachtmerrie), die Achterbergs werk in heel zijn omvang kenmerkt, heeft direct of mdirect veel moderne dichters aangesproken. Het IS frappant dat zowel traditIOnele als experimentele dichters mAchterberg een voorbeeld konden zien. De prijzen die hem toegekend werden, o.a. de PC. HooftprIJs in 1950 en de ConstantiJn Huygensprijs in 1959, vormen maar een flauwe afspiegeling van de algemene waarderIng die zijn werk al bij zijn leven ten deel is gevallen Smds 1981 bestaat er een Achterberggenootschap dat tweejaarlijks de AchterbergKronrek uitbrengt Werken: Dead end (1940), Osmose (1941), Thebe (1941), Smtels (1944), Morendo (1944), Eurydlce (1944), LImIet (1946), Stof (1946), Radar (1946), Sphmx (1946), EnergIe (1946), EXIstentIe 38 (1946), En Jezus schreef m 't zand (1947), DoornrOOSje (1947), Hoonte (1949), Sneeuwwitje (1949), Mascotte (1950), Cenotaaph (1953), Ode aan Den Haag (1953), Autodroom (1954), Blauwzuur (1969) Uitgaven: Cryptogamen (Eiland der ZIel, Dead end, Osmose, Thebe) (1946, 1953'), Oude cryptogamen (Afvaart, Morendo, InertIe, Smtels, Radar, Stof, Sphmx) (1951), Cryptogamen III (Eurydlce, LImIet, EnergIe, EXIstentIe, ZestIen, Hoonte, Doornroosje, En Jezus schreef m 't zand) (1953), Cryptogamen IV (SneeuwwItje, Mascotte, Cenotaaph, Ode aan Den Haag, Ballade van de gasfItter, Spel van de wilde jacht) (1961), Verzamelde GedIchten (1962, vele herdr ), Achtergebleven gedIchten (1980) Literatuur: A DONKER, Hanmbal over den Hehcon (1940), B AAFJES, 'De dichter van de sarcophaag', In Cryptogamen I (1943), F SIERKSMA E A, Commentaar op A (1948), P RODENKO, In Maatstaf (1955,1958), S VESTDIJK, Voor en na de explOSIe (1960), J VAN DE SANDE, 'De structuur van As bundel Autodroom', In Merhjn (1960), P CALIS, 'BI] de dood van A ',In De GIds (1962), W L M E VAN LEEUWEN, In De VI GIds (1963), L VAN DE SANDE, NIeuw kommentaar op A (1966), AF RUITENBERG-DE WIT, Formule m den morgenstond (1968), RA C CORNETS DE GROOT, 'A als hermetlst', In Contra-terrem (1971), M DE JONG, Inzake A (1971), IDEM, Nogmaals mzake A (1973), RL K FOKKEMA, Varianten bIJ A (1973), M H SCHENKEVELD E A, Aantekemngen bIJ A s spel van de wilde jacht (1973), A F RUITENBERGDE WIT, Het hUIS van A (1978), J DE PIERE, Woorden m een onbepaalde tIjd mleldmg tot de poeZIe van GA (1980), 0 WOLTHERS (ed), 'G A " In Schrijvers prentenboek, dl 21 (1981), W HAZEU, G A Een bIOgrafIsche schets (1982), RL K FOKKEMA, In KritIsch LeXIcon van de Nederlandstalrge Irt na 1945 (1983) IR BLOEM] Ackere-Doolaeghe, Maria van Vlaamse dichteres (Dlksmuide 25.10.1803- aid. 7 4.1884). In 1836 gehuwd met de heelmeester Bruno van Ackere. Verwierf rUime bekendheid met haar ode Aen de Belgrsche drchters, het inleidende stuk tot de NederdUitsche letteroefenrngen (1834), een hulde aan oude en Jongere Vlaamse schrIjvers en een oproep mee te werken aan de herleving van de poezIe ZIJ werd spoedig populair, ook m Nederland waar haar verzameld werk in 1876- 1878 werd uitgegeven. Haar bekroonde verzen, vaderlandse gedichten, gelegenhelds- en didactIsche stukken (volksbeschavmg, ontwikkelmg van de vrouw), hebben de hoogdravende trant van BIiderdiJk, Helmers en andere bewonderde dichters. RomantIsch van toon zijn haar elegieen, romances, door een moederlijk gevoel gemsplreerde gedichten, sentimentele verhalen en genrestukjes. In deze sfeer, in haar jeugd door de lectuur van Tollens ontdekt, en in het volksliedgenre schreef zij haar beste stukken. ZIJ leverde talrijke vertalmgen en bewerkmgen van bUitenlandse poezie. Versch. van haar gedichten werden m het Frans, DUits of Engels vertaald Werken: Madeheven (1840), De avondlamp (1850), Slnte Godeheve, Vlaemsche legende Uit de XIde eeuw (1862), WInterbloemen (1868), Najaarsvruchten (1869), Madeheven en avondlamp (1876), verz p, Najaarsvruchten en wInterbloemen (1877), verz p, Nieuwste gedichten (1878), Jongste dichtbundel (1884) Uitgave: BIJ 't hchte naaldewerk VSW-Cahlers (1968) Literatuur: G DEBREYNE-DuBOlS, Poésles de Madame V A, née MD (1867), E VAN BERGEN, Eene Vlaamsehe dIchteres, mevr V A -D (1883), F VAN DEN WEGHE, 'Dubltade', m EIgen beelden en schetsen (1904), L GOEMANS, m BlOgraphl€ NatIOnale de Belglque, 26 (1936-1938), Huldedag MD (1976) [R F LISSENS] Adama van Schelterna, Care} Steven Nederlands dichter (Amsterdam 262. 1877-Bergen NH 6.5.1924). Zoon van kunstkenner en -handelaar, klemzoon en naamgenoot van een sterk sociaal bewogen predikant-dichter. Volgde moeizaam het gymnasIUm, was sterk en sportief maar hypergevoelig en nerveus, had tijden van depreSSie en schreef sombere prozaschetsen onder de schuilnaam Melas. Sinds 1896 student medicijnen aan de Umversiteit van Amsterdam, gewaardeerd corpslid en begaafd acteur bij het studenten toneel, ging werken biJ een mternatlonale kunsthandel. Door de dood van zijn vader erfde hij in december 1899 een bescheiden kapitaal, waarvan hij ambteloos kon leven. Als student m aanraking gekomen met het socialisme en lid geworden van de SDAP, ontwikkelde Adama van Schelterna zich tot socialistisch dichter, in wie het nieuwe Ideaal sterk genoeg was om de aangeboren melancholie te beheersen. Zijn eenvoudige, zangerige lyriek, die sterk verschilde van die der tachtigers, vond bij de meeste cntici gereserveerde bewondering, bij de lezers grote mstemming. Afkerig van zowel de indivldueelste emotie als de indlvidueelste expreSSie, zocht hij een algemene natuurindruk weer te geven in verzorgde, aan traditie gebonden versvormen zoals lied en refrem. Door zijn socialistische striJdgedichten werd zijn naam populair, meer dan die van Gorter of Hennëtte Roland Holst. In 1907 huwde Adama van Schelterna met Anna Catharina Kleefstra, zijn secretaresse biJ het schrijven van een essay over de AERDE grondslag van zIJn dichterlijke en kritische opvattmgen Het kinderloos echtpaar woonde te PanJs, in !talie, daarna in Mü.nchen en vestigde Zich 1913 in Bergen (NH). WO I bracht een CriSIS m het sociaal optimisme van de dichter teweeg, doodsgedachten beheersten hem, zIJn ratIOnele levens besef kreeg een religieuze ondertoon. De naoorlogse mflatles waren een bedreigmg van zIJn materiele bestaan, het leninisme m Rusland een aantasting van zijn Idylhsche viSie op de ontwikkeling. Niettemin hervond hiJ zijn evenwicht en werkkracht, getUige het wiJsgerig-cultuurhlstonsche gedicht De tors (1924). Van dit gedicht m zeven zangen werden er vijf gepubliceerd m het door hem geredigeerde tijdschrift Orpheus De uitgave van het gehele werk, in voorbereiding toen de dichter stierf, verscheen m 1924, na zijn dood. Een door een val opgelopen hersenschuddmg die met als zodanig was herkend, IS wellicht de oorzaak geweest van zijn onverwachte dood. Ofschoon de waardering voor Scheltema's dichterschap omstreeks 1920 ook bij de Jongeren groot was, gaf de publikatie van de Verzamelde gedIchten (1934) aanleidmg tot overwegend afwijzende kritiek. Werken: Een weg van verzen (1900), p , Uit den dool (1901), p , Van zon en zomer (1902), p , Londen (1903), pr, Dusseldorf (1903), pr, Amsterdam (1904), pr, Zwervers verzen (1904), Eenzame liedjes (1906), De grondslagen eener meuwe poezie (1907), pr , Uit stllte en strijd (1909), p ,!tahe (1914), pr ,Zingende stemmen (1914), p ,De keerende kudde (1920), p , Kunstenaar en samenleving (1922), pr , Gevleugelde spreuken (1925) Uitgaven: Eerste oogst (1912), bloeml Uit Een weg van verzen en Uit den dood, Verzamelde gedIChten (1962), H ROEST (ed), Er ging lets mOOIs voorbij C A v S (1974), 'Een nagelaten werk', m M TER BRAAK, De Propria Cures-artlkelen 1923-1925 (1978),metml doorC PEETERS, D VANDALEN(ed),LEJ Brouwer en CA v S, Droeve snaar, vriend van mij (1984), brieven Literatuur: Ter herdenking van CS A v S (1929), G STUIVELING, 'A v S en zIJn tekort', m Steekproeven (1950), F DROST, CS A v S (1952), C OFFERMANS, 'C S A v S 's estetika', m Materialistische literatuurtheorie (1973) [G STUIVELING] Adwaita Zie Dèr Mouw, Johan Andreas Aerde, Rogier van Ps. van Adolf Jozef Hubert Frans van Rijen, Nederlands prozaschrijver (Rotterdam 4.10 1917). Schreef m 1937 een bewerkmg van het bijbelverhaal Kam (1939), waarm hij tevens het Joodse probleem 39 AERSCHOT behandelt. Het boek werd tijdens de DUitse bezettmg dan ook verboden. Als verzetsman werd Van Aerde gearresteerd en op transport gesteld naar Neurenberg. Na de bevriJdmg publiceerde hiJ Bezet gebIed (1946) en Stem m de woesttJn (1947) In 1956 verscheen zijn vle romancée over de dichter Paul Verlaine, De arme bruIloftsgast Daarna verschenen nog enkele mmder geslaagde romans, zoals Fraude (1960) en Iets beters dan de dood (1964). De studie van de Russische literatuur bracht hem tot de vertalmg van Russische balladen. Van Aerde schreef voorts over opvoeding en JeugdproblematIek. Werken: Stenka Razm (1948), De leugen !s onze vader (1950), Nooddorp (1951), Vrouwensp!egel, vrol!)ke sprookjes over vrouwen, liefde en huwelijk (1951), Vogel zonder nest (1956), Voor Wie anders (1978) Literatuur: I AGASI, 'De romans van R v A', m Mens en Boek, 21 (1969) IG J VAN BORKI Aerschot, Bert van Vlaams romanschrijver (Lier 3.3.1917). Studeerde aan de Antwerpse Academie, was werkzaam m het bouwbedrijf en biJ de televisie Debuteerde m 1942 met de roman De kleme wereld, bundelde tien jaar later drie novellen onder de titel Ik leefde gIsteren en gaf daarna vitalistische romans Uit, waarvan de eerste drie een naturalistische en sterk sensuele mslag hebben Zijn later werk Emde van een reIs (1959) getUigt van een mildere kijk op het leven Van Aerschot ontleedt scherp en ongenadig het onderbewustzijn van zijn personages, die zich door zelfkenms trachten te verheffen. Hij schrijft een helder, suggestief en gecondenseerd proza De auteur heeft ook geschilderd. Werken: B!ttere Wijn (1954), r, De vrouwen (1956), r ,De lift (1957), r ,De gebroeders (1961), r ,Kmderen van Atlas (1962), De dochters van Delph! (1964), De nacht van Icarus (1965), Ale!da zonder zwaan (1966), verh, De kartonnen stad (1966), Homo sum (1967), t ,De pnesteres (1968), nov, Endymwn en Selene (1968), r , De N V loopt gesmeerd (1969), t ,De stad b!j morgenlicht (1974), De afvallende bloem (1975), r, Sta op en dors (1978), r, Erot!sche en andere verhalen (1979) Literatuur: H LAMPO, 'Dne schnJvers, dne werelden Frans de Bruyn, B v A en Eugène Bosschaerts', m N!euw VI T!Jdschr, 9 (1955), W COPMANS, 'B v A een mdlvlduahst m de ZUIdneder! ht', m Mens en taak, 13 (1970) IJ DE CEULAER] Affligem, Willem van 40 Middelnederlands en Latijns schrijver (Mechelen ca 1220-Smt-Truiden 14.4. 1297) Bastaard Uit het geslacht van de Berthouts van Mechelen; studeerde in PariJS en werd monmk in het benedictiJnenklooster Affligem te Hekelgem biJ Aalst. Na een verblijf te Waver als prior werd hiJ m 1277 abt van de benedictijnenabdij te Smt-TrUIden. In de krom ek van Smt-Truiden wordt hiJ geprezen als een 'vir magne IIterature' en een 'bonus metrIcus' Of deze kwalificaties te danken zIJn aan Latijnse dan wel aan Middelnederlandse werken IS onbekend en heeft tot veel gissmgen aanleidmg gegeven De opvattmg dat Willem van Affligem de auteur van het zgn Limburgse Leven van Jezus, het befaamde LUikse dlatessaron, zou ZIJn, IS door De Brum m de Uitgave uit 1970 van het LUikse diatessaron opgegeven, doch leeft meen orlgmele interpretatie voort bij G. QUispel Tegen de veronderstelling dat Willem van Affligem de auteur zou zIJn van het m één enkel hs bewaarde, anoniem overgeleverde Middelnederlandse Leven van Lutgart werden reeds m 1946 door D A Stracke argumenten aangevoerd Nieuw onderzoek heeft de posItie van Willem van Affligem m de Middelnederlandse letteren verder ondergraven. Uitgaven:F VAN VEERDEGHEM (ed ), Leven van Smte Lutgart, tweede en derde boek Naar een Kopenhaagsch handschnft [ J (1899), C C DE BRUIN (ed), 'Het LUIkse Dlatessaron Met de Engelse vertahng van A J Barnouw', m Verzameling van M!ddelnederlandse bijbelteksten I, Evangellen-harmomeen (1970) Literatuur: F PELSTER, 'Der Hemnch von Gent zugeschnebene Catalogus VIrorum IilustrlUm und sem wIrkhcher Verfasser', m H!stonsches Jahrbuch der J Gorres-Gesellschaft (1918-1919), C C DE BRUIN, M!ddelnederlandsche vertalmgen van het N!euwe Testament (1934), J VAN MIERLO, 'W v A en het Leven van Jesus en het Leven van Smte Lutgart', m Versl en Meded Kon VI Acad (1935), IDEM, 'Het leven van Smte Lutgart oorspronkehJk Llmburgsch?', m Idem (1936), G C VAN KERSBERGEN, Het LUIkse Dwtessaron m het N!euw-Nederlands vertaald met een mle!dmg over de herkomst van de M!ddelnederlandsche tekst (1936), L WILLEMS, 'Aanteekenmgen over Mlddelneder!andsche schriJvers', m Versl en Meded Kon VI Acad (1936), D A STRACKE, 'Over den benJmer der Kopenhaagse Lutgart', m Ons Geestelijk Erf, 20 (1946), J VAN MIERLO, 'Kan W v A ook de bewerker zIJn van het Leven van Jezus?', m Versl en Meded Kon VI Acad (1950), L REYPENS, 'VIta Beatncls De autobIOgrafIe van de Z BeatnJs van TIenen o CISt 1200-1268 In de LatIjnse bewerkmg I l', m Stud!en en tekstUItgaven van Ons Geestelijk Erf, xv (1964), G HENDRIKS, 'W v A auteurschap van het Leven van Lutgart getoetst aan het hoofdstuk - Thlmere', m Ons Geestelijk Erf, 40 (1966), N HARING, 'Der Llteraturkatalog von AfflIgem', m Revue bénéd!ctme, 80 (1970), G QUISPEL, Het evangelie van Thomas en de Nederlanden (1971), G HENDRIX, Handschnften van de Vita Lutgardls en van vertalmgen ervan m de volkstalen Uit bmnenlands en bUitenlands beZit Een overZicht (1974), IDEM, Filologische studie van het Middelnederlandse Leven van Lutgart (Kopenhaags handschnft) Heunstiek en authentlClteltskrltiek (1975), dISS., IDEM, 'Blood IS ThlCker than Water CIsterclan Sympathles lD the 14th Century Catalogus vJrorum 11iustrlUm', lD Clteaux Commentarll cisterclenses (1976), D VAN DEN AUWEELE, 'W v A en het dubbele balJuwschap van Thlmere de Rogemez', lD Sacns Erudln, 25 (1982) [G HENDRIX] Aiol Frankische roman over een Jonge edelman. Twee Middelnederlandse bewerkingen van het Frans zijn gedeeltelijk overgeleverd. De Limburgse bestaat uit rUim twintig fragmenten met tezamen ca 700 versregels; zij is tamelijk tekstgetrouw en dagtekent wsch. nog Uit de 13de eeuw (UB, Leiden en KB, Brussel). De Vlaamse bewerking is vrijer van stijl en stellig jonger; hiervan zijn ca 1200 verzen te Breda teruggevonden. Literatuur: J VERDAM, lD TIJdschr v Nederl Taaien Letterk , 2 (1882), J DESCHAMPS, lD Spiegel der Lett , 1 (1956), IDEM en M GIJSSELING, 'De fragmenten van de LImburgse AIOI', lD Studw germamca gandensw, 8 (1966), J DESCHAMPS, 'AIOI', lD VIJf Jaar aanwmsten KB Brussel 1969- 1973 (1975), E VAN DE BERG, 'De versIficatie van de vroegste Mlddelnederl epIek en de vroeg mIddeleeuwse HoogdUItse tradItie', lD Nieuwe Taalg , 74 (1981) [G STUIVELING] Aitzema, Lieuwe van Noordnederlands historicus (Dokkum 19. 111600-'s-Gravenhage 23.2.1669). In 1617 verscheen te Franeker zijn Poemata JuV!mha, maar later wijdde hij zich geheel aan de staatkunde. Dank zij zijn oom Foppe AItzema werd hij benoemd tot resident van de Hanzesteden te 's-Gravenhage, welke functie hiJ vele Jaren bekleedde. Vermaardheid verwierf Aitzema met zijn werk: Saken van Staet en Oorlog mende omtrent de Veremgde Nederlanden (15 din, 1655,6 din., 1669'). In het zesde deel van de tweede druk was ook zijn afzonderhJk verschenen Verhaal van de Nederlandsche vredehandelmg en herstelde leeuw of Discours over het gepasseerde m de Veremgde Nederlanden m 't jaar 1650- 1651 opgenomen. Het oordeel over de waarde van Aitzema's histOrIsche werken loopt sterk uiteen. N.G. van Kampen spreekt in zijn Beknopte gesehledems der letteren en wetenschap m de Nederlanden (1821-1826) van een AKEN leesbare verzameling staatsstukken van belang door het gewicht van die stukken, van onvermoeide vlijt, waarheidsliefde en onpartijdigheid. RJ. Fruin daarentegen heeft in zijn Verspreide geschnften (1900) ernstige bedenkingen met name tegen de passages waarin, vanuit geheime correspondenties, welke met werden gepubliceerd, versch. personen zeer negatief door Aitzema worden aangevallen. Toch is zijn uiteindelijk oordeel milder omdat de verzamelde documenten een onontbeerlijke aanvulling vormen op de andere geschiedschrIjvmgen van die tijd. Door de vlotte stijl van schrijven is Aitzema's werk ook voor de gemteresseerde lezer van nu zeer leesbaar. Literatuur: J J POELHEKKE, Enkele aantekemngen over A (1960), CS M RADEMAKER, 'L A " JO Archief voor de gesch v d katholieke kerk m Nederland, 10 (1968), E H WATERBOLK (ed), Proeven van L A Opstellen, voortgekomen Uit een werkcollege (1970) [p M M KROONE] Aken, Hein van Middelnederlands schrijver (eind 13de eeuw). Wsch. te vereenzelvigen met HendrIk van Brussel, de bewerker van de zgn. eerste Rose, de vroegste Middelnederlandse vertaling (ca 1280) van de Roman de la Rose van Guillaume de Lorris en Jean de Meung. Deze Hendrik van Brussel zou, zoals een passus in Die rose zelf aangeeft, een inwoner zijn geweest van 'Cortbeke', wsch. Korbeek-Lo bij Leuven. Zijn, vooral In het tweede (aan Jean de Meung toe te schriJven) deel, bekortende bewerking van de Franse allegorie over de hoofse minne zou een jeugdwerk zijn: een voortreffelijke vertahng, die echter qua originaliteit en levendigheid in voorstellmg en stijl onderdoet voor de zgn tweede Rose, ca 1290 gedicht door een overigens onbekend Westvlaams auteur. Op naam van Hein van Aken is ook overgeleverd: Van den conmc Saladljn ende van Hughen van Tabaryen, een bewerking (37 achtregehge strofen) van L'ordene de chevalene, toegeschreven aan Philippe de Novare (13de eeuw), over de inwijding van sultan SaladiJn door Hugo van St.-Omer, heer van Galilea en Tiberias, in de symboliek en de Ideologie van het ridderschap. Of Hein van Aken ook de auteur was van de Vierde Martljn, de Roman van Hemnc en M argnete van Llmborch en de voortzetting van de Rmclus blijft voorlopig onzeker, al zijn ten gunste van elk van deze hypothesen argumenten aan te voeren. Opvallend 41 AKEN is in elk geval dat al deze werken m dezelfde sfeer van nostalgie of morahsering omtrent het verloren gaan van de ridderlijke idealen liggen als Van den conmc Saladljn De Vierde Martljn, naar de vorm een voortzetting van het door Maerlant geschapen genre, hekelt de onbetrouwbaarheid en ondankbaarheid der vorsten, de Roman van L1mborch (beeindigd in 1318) kan men het best als een laatbloeier van de nddereplek karaktenseren, de Rmclus is een (onvoltOOIde) bewerkmg (122 twaalfregelige strofen) van L1 miserere, een Frans zedendicht ca 1200 geschreven door de zgn. Renclus de (klUIzenaar van) Moihens. Uitgaven:L PH C VANDENBERGH (ed ),Roman van Hemnc en Margnete van L.mborch (1846), E VERWIJS (ed ), Die Rose van H v A (1868,1976'), P LEENDERTZ (ed), Het M.ddelnederlandsche leerd.cht Rmc/us (1893), A VERWEY, Roman van Llmborch (1937), bewerkmg m modern Nederl , P DE KEYSER (ed), Van den conmc Salad'Jn ende van Hughen van Tabaryen (1950), R MEESTERS (ed ), Roman van Hemnc en Margnete van Llmborch (1951), WE HEGMAN (ed), V.erde Mart'Jn (1958), A N W VAN DER PLANK (ed ), Van den comnc Salad'Jn ende van Hughen van Tabaryen (1981) Literatuur: W E HEGMAN, 'Is H v A de dichter van het tweede gedeelte van de Rmclus?', m N.euwe Taalg, 48 (1955), IDEM, H v A Een Brussels d.chter Uit de m.ddeleeuwen (1957), onUitgeg dISS, IDEM, 'H V A', m Hand v d ZUidnederl MIJ v Taal- en Letterk en Gesch, 11 (1957), G P M KNUVELDER, 'Roman van de Roos', m Idem, 22 (1968), W E HEGMAN, 'Het voorbeeld van H v A 's vertalmg van de Roman de la Rose', m N.euwe Taalg , 62 (1969) [J REYNAERT] Aken, Piet van 42 Vlaams romanschrIjver (Ter hagen 15.2. 1920-Antwerpen 3.5.1984). Zijn werk, gesitueerd in zijn geboortestreek aan de Rupel met als achtergrond het harde leven in de steenbakkerijen, vertoont m woordgebruik en atmosfeer invloeden van De Pillecijn. Maar bij Van Aken zijn de helden door mstinct gedreven krachtmensen, beheerst door haat en begeerte. Zodra hij zijn passionele problematiek ent op een stam van klassesolidanteit, vmdt hij de bij hem passende toon. Hij staat aan de zijde van de sociaal onterfden, maar zijn begrip voor de complexiteit der mensehjke drijfveren behoedt hem voor tendentieuze oppervlakkigheid. In Alleen de dooden ontkomen (1947), een roman over aanpassmgsmoeiliJkheden van Jeugdige verzetslieden aan de naoorlogse maatschappij, bereikt hij door koele observatie en onthechte weergave een innerlijke geladenheid, die beklemmend de mensehJke eenzaamheid suggereert. Nog overtUIgender is Het begeren (1952), waarm de verstrengeling van individuele en sociale beweegredenen als kernprobleem opmeuw wordt opgenomen De novelle Klmkaart (1954), die uitmunt door psychologische beschrijvingskunst met naturalistische middelen, behandelt de ontluistering van een kinderziel door mensonterende sociale toestanden. Van techmsch meesterschap en pessimistische levensvisie getuigen ook De wûde jaren (1958), waarm hij met subtiel psychologisch naturalisme de jeugdmisdadigheid uitbeeldt, en De mkkers (1959) dat, vooruitlopend op historische gebeurtenissen, met illusieloze schamperheid het UItbreken en onderdrukken van een oproer m Belgisch-Kongo schildert Van geheel andere aard IS de omvangrijke roman De onschuldige barbaren (1964) waarvoor hij m 1965 de PrIjs van de Vlaamse Lezer ontving, met de aan Mark Twain hermnerende avonturen van twee opgroeiende Jongens m de Rupelstreek. Hier slUIt Van Aken aan bij de traditie van de onderhoudende Vlaamse vertelkunst, waaraan hij bovendien thrillerelementen toevoegt. Dit laatste IS ook het geval in de beide volgende romans, die geconcentreerder geschreven zijn en van psychologische diepgang getUIgen: De jager, met de proOI (1964) en Slapende honden (1965) In beide onderneemt de hoofdpersoon een speurtocht naar het verleden, in verband met de mmnaars van zijn overleden vrouw, respectieveliJk met de bezettmgsJaren. Laatstgenoemd werk werd met de Driejaarlijkse Staatsprijs (1966) bekroond. In zijn Goddemaers-verhalen lijkt hij op zoek naar de wortels van zijn personage God UIt De falende God (1942). Deze verhalen werden gebundeld m o.m. De Goddemaers (1983). In De blmde spiegel (1981) oefent hiJ ongezouten kritiek UIt op de baantjesjagerIj en carrièrezucht van politici en vakbondsmensen. De roman werd algemeen gezien als sleutelroman, geschreven vanUIt Van Akens eigen vakbondservarmgen. Werken: Twee van het gehucht (1938), Het hart en de klok (1944), De duwel vaart m ons (1946), De verraders (1962), Grut De mOOIe zumer van 40 (1966), Agenda van een he.dens lezer (1967), Dood get'J (1979), De hoogtewerkers (1982) Literatuur: H J CLAEYS, m Wat .s lmks (1966), Mens en Taak, 13, 2 (1970), speCiaal P v A -nummer, E POPULIER, P V A (1972), Mens en Taak, 16,1 (1973), speciaal P v A -nummer,J WEISGERBER, Aspecten van de VI roman (1973), F AUWERA, P V A (1974), J FLORQUIN, 'P v A', m Ten hwze van ,15 (1979), G J VAN BORK, 'P v A', m Kntlsch leXICon van de Nederlandstahge ht na 1945 (1985) IB RANKE EN RED] Albe Zie Joostens, Renaat Antoon LOUisa Alberdingk Thijm, Josephus Albertus Nederlands dichter en prozaschnjver (Amsterdam 13.8.1820-ald. 17.3.1889). Strijder voor de culturele emancipatIe der roomskatholieken, autodidact. Werd opgeleid voor de handel, dreef een zaak in scheepsvlctualien en verduurzaamde levensmiddelen. Was daarnaast als medewerker verbonden aan diverse periodieken. Sinds 1869 directeur van een uitgeverij. In 1876 benoemd tot hoogleraar in de kunstgeschiedems en schoonheidsleer aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam. Opgegroeid in een beschaafd en kunstzinmg koopmansgezin toonde Thijm reeds vroeg belangstelling voor literatuur, toneel, muziek en beeldende kunsten. Sinds 1840 verschenen m vele bladen bijdragen van zIJn hand; de humoristisch getinte schetsen vaak onder de schuilnaam Pauwels Foreestier. Hij toonde zich een typisch romanticus, in versch. opzichten verwant aan de door hem bewonderde Bilderdijk. Aanvankelijk beoefende hij bij voorkeur de poëzie, getUige het romantische verhaal De klok van Delft (1846), waarin hij zijn schoonheidsideaal gestalte heeft gegeven in de Mechelse kunstenaar Ewout, die de liefde voor zijn kunstenaarsroeping verzaakt. Middeleeuwse verhalen, o.a. een Beatrt]sbewerking, vmdt men m de bundel Legenden en fantaslen (1847). In de Muzenalmanak van 1851 publiceerde hij Het voorgeborchte, een gedicht tegen de liberale en verlichte tijdgeest, waarin hij zich door Bilderdijk het rijk der afgestorvenen laat binnenleiden gelijk Dante aan de hand van Vergilius. Hierna schreef Alberdingk Thijm weinig poezIe meer. Hoewel zijn dichtkunst die van vele tijdgenoten overtreft, is hij belangrijker als auteur van novellistisch proza, dat door een beeldende archaiserende stijl gekenmerkt wordt. Opvallend mooi is het middeleeuwse verhaal De orgamst van den dom. In de door hem gemoderniseerde Karolmglsche verhalen (1851) toonde hij zIJn kennis van de Nederlandse middeleeuwse literatuur, evenals in een door hem ALBERDINGK THIJM Uitgegeven bloemlezmg. In deze en andere werken leren we de auteur kennen als een typisch schoonheidsminnaar, door een katholiek idealisme bezield In verband met dit tweeledige Ideaal was vooral van belang de Volksalmanak voor Nederlandsche katholteken, die hij van 1852 tot zijn dood redigeerde en waarvoor hij talrijke historische novellen schreef die o.a het katholieke leven in de 17de eeuw tot achtergrond hadden. Bovendien stichtte hij de Dletsche Warande (1855), orgaan voor een herlevende katholieke cultuur in Noord en Zuid dat in 1887 door zijn broer Paul, een Leuvense hoogleraar, werd voortgezet en sedertdien te Gent verscheen; in 1900 ontstond een fUSie met Belfort De herleefde belangstelling voor Vondel inspIreerde Alberdingk Thijm tot de Portretten van Joost van den Vondel (1876), dat tot zijn beste werk behoort. Zijn gezamenlijke geschriften zijn zo omvangrijk, dat slechts een gedeelte in boekvorm verscheen De artIstieke invloed en het aanzien van Thijm blijken ook uit de omstandigheid dat hij in niet-katholieke culturele kringen te Amsterdam een man van gezag was In later jaren werkte hij o.a. mee aan het weekblad De Amsterdammer Van zijn kinderen maakten Catherina (1848-1908) en Karel (1864-1952) naam in de literatuur, de eerste vooral als schrijfster van populaire verhalen, de tweede als Lodewijk van Deyssel. Beiden schreven een werk over het levpn van hun vader. Werken: Dne gedichten (1844), Palet en harp (1849), Het voorgeborchte en andere gedichten (1853), Magdalena van Vaernewyck (1854), onder ps Pauwels Foreestler Isaac da Costa (1860), Levensbencht van Joost van den Vondel (1867), Verspreide verhalenm proza, 4 din (1879-1884), PC Hoofts Warenar met den Pot IgewIJzlgd en aangevuld t b v het Tooneel onzer dagen] (1881), Bundel gedichten, schetsen, novellen van I A A Th en ZIJn dochter C Alb Thijm (1883) Uitgaven: J F M STERCK (ed), Verspreide gedIChten 1841-1889 (1894), IDEM (ed), Verzamelde werken, 6 din (vanaf 1908), onvolt, FA Snellaert en J A A Th Bnefwlsselmg 1843-1872 (1971), met mi en aant van A DEPREZ, PROJECT· GROEP VAN HET INSTITUUT NEDERLANDS VAN DE KATHOLIEKE UNIVERSITEIT NIJMEGEN, J A A Th, een keuze wt zIJn werk (1972), met mi Literatuur: C BUSKEN HUET, m Lit fantaslen, 2 en 25 (1868 e v), J TEN BRINK, m Gesch Noordnederl lett, 2 (1888), 'A Th " m Jaarb Kon VI Acad (1891), A J (= L VAN DEYSSEL), J A A Th (1893), C ALBERDINGK THIJM, J A A Th m Zijne bmven (1896), H PADBERG, J A A Th (1920), FA VERCAMMEN, Th en Vlaanderen (1932), M VAN CAN, J A A Th, zIJn dichterlijke periode (1936), W BENNINK, A Th, kunst en karakter (1952), G BROM, J A A Th (1957), PH VAN DE 43 za, dat door een beeldende ALBERDINGK THIJM NIEUWEGlESSEN, 'Jacques Perk en J A A Th " m Hand Zwdnederl MIJ voor Taal- en Letterk en Gesch (1978) [G W HUYGENS] Alberdingk Thijm, K.J.L. Zie Deyssel, LodewiJk van Alberts, Albert Nederlands prozaschrijver (Haarlem 23. 8.1911). Na zijn doctoraal examen indologie (Utrecht 1936) promoveerde hij m 1938 op het proefschrift Baud en Thorbecke 1847-1851 Vertrok in 1939 naarIndonesië; adjunct-controleur op Madura Gedurende wo II door de Japanners op Java gemterneerd Terug m Nederland werkzaam bIj Kinabureau, daarna redacteur van het weekblad De Groene Amsterdammer, vervolgens functie als ambtenaar. De bundel De etlanden (1953) bevat elf novellen tegen een tropisch decor; de lange verhalen 'Groen' en 'Jacht' en het kortere 'De koning is dood' behoren tot de beste. De waarheId achter de verhalen UIt De etlanden vindt men m Namen noemen (1962). De bomen (1954) draagt een sterk autobiografisch karakter en is gesitueerd rond zijn in Apeldoorn doorgebrachte Jeugd. Later geschreven verhalen die daartoe uit weekbladen en tijdschriften werden opgediept, werden in 1976 gebundeld onder de titel Haast hebben In september In 1979 verscheen de roman De honden Jagen ntet meer Kenmerkend voor alles wat Alberts schrijft is de neiging zich zelf als persoon te verbergen achter weinig woorden, korte zinnen en een licht iromsche toon met de nodige zelfspot. De lange novelle De vergaderzaal (1974), die het proces van het langzaam krankzmnig worden beschrijft, is Gogolachtig van atmosfeer. Het gaat terug op een gebeurtenis uit Alberts' studententijd. Alberts schreef ook een aantal historische werken vanuit de 'delightful phantasy of history' (naar de formulering van de Engelse historicus Harold Nicholson). Werken: Maar geel en glanzend blijft het goud (1981), Het zand voor de kust van Avelra (1982) Literatuur: R NIEUWENHUYS, Oost-Indische Spiegel (1978'), mtervlew m Hollands Diep (22 111975), H ERINKVELD en W VAN DE LAAR, A A (1979), K FENS, 'Zo IS het enkele kanttekenmgen biJ het werk van A A', m Tirade, 24 (1980), W VANDELAAR, 'A A', mKntlsch leXicon van de Nederlandstalige ht na 1945 (1982) [R NIEUWENHUYS] 44 Alckmaer, Hendrie van Middelnederlands dichter (15de eeuw) Was Raad van de bisschop van Utrecht, maar werd in 1477 verbannen, waarna hij uitweek naar het Gelderse hof. Omstreeks 1475 maakte Van Alcmaer een bewerkmg van de Reynaert I1, waarbij hiJ het werk in vier boeken verdeelde en in afzonderlijke hoofdstukken, die hij van opschriften voorzag Deze bewerking werd in 1487 door Gheraert Leeu m Antwerpen gedrukt. Van deze druk zijn slechts enkele bladen overgeleverd. Zie ook Reynaerde, Van den vos Uitgaven: J SCHELTEMA (ed ), RemtJe de Vos van H v A, naar de Lubekschen druk van 1498 (1826), T SODMANN (ed ), Reynke de Vos (1976), facslmlle-Ultg Literatuur: K H HEEROMA, 'H v A, Versuch emer neuen Wurdlgung', m Jahrb Ver nlederdeutsche Sprachforschung, 93 (1970), L PEETERS, 'Hmrek van Alckmer and Medleval TraditIon', m Epopée animale, fable et fabhau Marche Romane, 28 (1978) [F VANTHIJN] Alderexcellenste cronyke van Brabant, Die BeschriJvmg door Walter Bosch, monnik van Affligem (na 1425-1500) van de geschledems van Brabant. Het werk werd m 1497 door Rolant vanden Dorpe in Antwerpen gedrukt en daarna nog diverse 'malen, o.a. m 1530 door Jan van Doesborch De Cronyke behandelt niet alleen Brabants geschied ems, met O.m. een omvangrijke stamboom van de 'princen ende hertoghen van Brabant', waarm de Brabanders voorgesteld worden als afstammelmgen van de Trojanen, maar ook wordt aan het leven van Karel de Grote uitgebreid aandacht besteed m de Hystorte vanden stnJde des lants van Spaengten, die duidelijke overeenkomsten vertoont met het Chanson de Roland Bovendien vindt men er 0 a. beschrIJvingen in van het leven van Jan van Ruusbroec en van dat van Jan van Leeuwen. Literatuur: De vijfhonderdste verJanng van de boekdrukkunst m de Nederlanden (1973), A AMPE, 'Walter Bosch, monmk van Affligem, en zIJn twee bewerkmgen van Jan van Boendale's Brabantsche Veesten', m Bijdragen Gesch, 60 (1977), H VAN DIJK, ' "Die aJderexcelienete cronyke van Brabant" en de traditie van het "Chanson de Roland" ',m Nieuwe Taalg ,72 (1979), A AMPE, 'Het leven van Ruusbroec m de Cronyke van Brabant', m Ons Geestelijk Erf, 55 (1981) [F VANTHIJN] Aletrino, Arnold Nederlands prozaschrijver (Amsterdam 1.4.1858-Montreux 17.1.1916). Stamde uit een joods gezin. Studeerde medicijnen en ging reeds als student om met kunstenaars. Werd medewerker aan De N!euwe G!ds (1910-1912 redacteur). Artsexamen 1886; promotie 1889. Kwam als Amsterdams gemeentearts met de armste klassen der samenleving in aanraking. Trad in 1891 in het huwelijk met Rachel Mendes da Costa, die in 1897 zelfmoord pleegt; ruim een jaar later hertrouwde hij met Emilie Julia van Stockum. HIJ werd in 1899 lector in de criminele antropologie. Door zijn praktijk, studies en voordrachten verrichtte hij baanbrekend werk op medisch-sociaal gebied; o.m. vroeg hij begrip voor moderne denkbeelden t.a.v. prostitutie en homoseksualiteit. Stond bekend als een bekwaam en humanitair wetenschapper. Het zwaarmoedige karakter van Aletrino komt sterk tot uiting in zijn verhalen en romans, die mede onder invloed van het Franse naturalisme ontstonden. Troosteloze gevallen uit zijn praktijk inspireerden hem tot zijn werk, waarin de doodsgedachte overheerst. Het bekendst werden zijn roman Zuster Bertha (1891) en de verhalenbundels Uit den dood en andere schetsen (1889) en Uit 't leven (1901). Hij was van de aanvang af betrokken bij de bewegmg van De N!euwe G!ds en intiem bevriend met vele tachtigers; in hun correspondentie komt hij voor als 'Sam'. Onder de naam P A. Saaije Az. schreef hij een inleiding bij Van Eedens GrasspnetJes Hoewel zijn pessimistische proza door echtheid gekenmerkt werd, verouderde het snel door een overladen woordgebruik. Zijn wetenschappelijk proza daarentegen is zeer helder. Werken: Martha (1895), Lme (1906), Stille uren (1906), Napoleons laatste levenSjaren (1916), Eemge beschouwmgen over den beroepseed der artsen (1889), dISS, Twee opstellen over Crlmlneele anthropologle (1898), Over ontoerekenbaarheid (1899), openbare les, Over eemge oorzaken der prostitutie (1901), Handleldmg biJ de studie der crlmmeele anthropologle, 2 din (1902-1904), Over uramsme, een gerechteliJkegeneeskundige studie (1905), onder ps KarlIhlfeldt, Is celstraf nog langer geoorloofd en gewenscht? (1906), Hermaphrodlsle en uramsme (1908) Uitgaven: Martha (1982), met nawoord van M STA. PERT-EGGEN, Zuster Bertha (1982), met nawoord van K JOOSSE, Uit 't leven (1982), met een kntIek van L VAN DEYSSEL Literatuur: L VAN DEYSSEL, In Verzamelde opstellen, 2 en 7 (1894-1912), E D'OLIVEIRA, interview, ALPHEN In Den Gulden Wmckel (1908), J H FRANÇOlS, 'Dr A als sexuoloog', In Idem (1916), F VAN EEDEN, Langs den weg (1925); J DE GRAAF, Le réveil lIttéralre [ ) (1937), L ALETRINO, 'Een meuwe GIdser', In De Gids (1947); J KRUITHOF, 'Een concentratie van ellende', In Maatstaf (1970-1971),R LANDMANenJ VANWERINGH,'De wereld van A " In TlJdschr voor Crlmmologle (1977), Bzzlletm (1982-1983), speciaal A -nummer [G W HUYGENSJ Alewijn, Abraham Martijnsz. Noordnederlands dichter en toneelschrijver (Amsterdam 16,11.1664-Batavla 4.10. 1721), Promoveerde in 1685 te Utrecht in de rechten; verbleef veelal op zijn buiten te 's-Graveland. Schreef eerst in pastorale trant, maakte later naam met vrijmoedige kluchten en blijspelen. Zijn 'blij-eindend treurspel' in vijf bedrijven Amanll!s (1693), werd in bekorte vorm maar met ruim 70 aria's op muziek gezet door David Petersen: Opera of sangspel van Amar/lhs In 1694 bundelde Alewijn zijn Zede- en harpzangen Ofschoon hij in 1707 als koopman naar Batavla vertrok, daar in 1715 raad van justitie en in 1721 advocaat-fiscaal werd, publiceerde hij juist in deze periode succesvolle blijspelen, classicistischer van vorm en tegelijk volkser van inhoud: Beshkte SwaantJe en drooge Fobert (1715), De Pwterveensche helleveeg (1720) en Jan Los, of Den bedroogen Oostmdwvaer (1721). Literatuur:J A WORP, In TIJdschr v Nederl Taalen Letterk (1884), SA C DUDOK VAN HEEL, In Jaarb Genootsch Amstelodamum, 65 (1973) [G STUIVELING) Alphen, Hieronymus van Noordnederlands dichter, Criticus en kunsttheoretIcus (Gouda 8.8.1746-'s-Gravenhage 2.4.1803). Groeide op te Utrecht, waar hij ook letteren en rechten studeerde, in 1768 promoveerde en tot 1780 als advocaat een teruggetrokken leven leidde. Een zeer ernstige ziekte waaraan hun medestudent Jan Both Hendriksen plotseling leed luidde een ingrijpende gebeurtenis in: de bekering van Van Alphen en zijn vriend Pieter Leonard van de Kasteele omstreeks juli 1767. Voortaan beleed Van Alphen een pletistlsch gebnt, op orthodoxie gegrond christendom, dat zich het liefst manifesteerde in hUisgodsdienstoefenmgen. Daarmee liep hij voorUit op de bevindelijke richting van het Nederlandse réveil Literair gesproken vmdt men de eerste vruchten van zijn bekering m de Proeve van st!chte- 45 ALPHEN 46 h]ke mengel-poez!] (1771; vervolgbundels: 1772,1773,1782), waarmee Van Alphen en Van de Kasteele samen debuteerden. Een persoonlijker geluid liet Van Alphen horen in de Klaagzang bij het overlijden van zijn eerste vrouw, zuster van de begaafde literator Rijklof Michaël van Goens. Met deze In 1775 geschreven, weldra in de bundel Ged!gten en overdenkingen (1777; drie drukken) opgenomen elegie introduceerde Van Alphen de christelijke preromantiek, waarvan Y oung, Klopstock en Lavater in Europees verband al de nieuwe gevoelstoon en de nieuwe thema's - dood en onsterfelijkheid, godsdienst, deugd en liefde tot één verbond samengesmeed - hadden aangegeven. Met zijn verheven, in dezelfde toonaard geschreven oden distantieerde Van Alphen zich van de galante rococopoèzie die indertijd bij de anacreontische dichters nog een late nabloei beleefde. Als blijvende populariteit een criterium is, dan bereikte Van Alphen zijn hoogtepunt als dichter met de publikatie van zijn drie deeltjes Kleine ged!gten voor kinderen (1778: lste en 2de stukje; 1782: 3de stukje; bij elkaar 66 versjes, sedert 1787 in één bundel). Hieronymus schreef deze voor zijn eigen drie jongens van drie tot vijf jaar, voor WIe hij na het overlijden van zijn vrouw de zorg op zich had genomen. Met de Uitgave zelf, die mede dank zij de aardige prentjes een groot succes werd, wenste hij geen enkele bemoeienis! Natuurlijk kost het geen moeite de toentertijd moderne pedagogische inzichten ('Mijn speelen is leeren', 'Mijn vader IS mijn beste vriend') belachelijk te maken. Maar de talloze herdrukken, roofdrukken en imitaties bewijzen hoe zeer de auteur erin was geslaagd de JUiste toon te treffen. De opvoedkundige Idealen van de verlichting werden hier omgezet in pakkende beelden, pregnante versregels die zich voorgoed in het geheugen van het volk hebben gegrift. Was Van Alphen met zijn kIndergedichten ondanks zich zelf a.h w. een literaire vernieuwer geworden, niet minder belangrijk was Zijn betekenis m literair-theoretisch en kritisch opzicht. Door zijn grote belezenheid zowel wat betreft klassieke en moderne als Engelse en Duitse schrijvers zag hij met groeiende ergernis hoe de Nederlandse literatoren op een aantal fronten de aansluiting bij actuele ontwikkelingen op esthetisch gebied misten. Terwijl in Duitsland een wijsgerige kunsttheorie was ontstaan, die het literaire verschijnsel naar zijn fundamentele geaardheid poogde te verstaan, floreerde in Nederland nog de classicistische verzenlikkerij met haar eindeloze voorschriften en regeltjes. Om deze, door zelfoverschatting gemaskeerde achterstand van de Nederlandse literatuur aan het licht te brengen en tegelijk een remedie aan te wijzen, publiceerde Van Alphen in 1778 en 1780 zijn bewerking van F.J. Riedels TheOrie der schoone kunsten en wetenschappen (2 din.). In een uitvoerige Inleiding hekelde hij bij ZIjn landgenoten het gebrek aan wijsgerige reflectie en het teveel aan vormdogmatisme, hetgeen hem door deze collega-schrijvers niet in dank werd afgenomen. Hierdoor geenszins ontmoedigd kwam Van Alphen in 1782 voor de dag met zijn D!gtkundige verhandelingen, waarin hij met nog meer zelfstandigheid getuigde van het inZICht, dat de dichter geen imitator moet zijn van de buiten hem gelegen werkelijkheid, maar 'een mensch, die, door middel der verbeeldIng of inwendige gewaarwording, harmonisch tot het hart spreekt'. Aldus was de weg vrijgemaakt voor een nieuwe poezie, die slechts een directe uitspraak van het eigen gemoed wilde zijn. De door Van Alphen geponeerde kunsttheorie vond vooral weerklank onder een aantal Utrechtse student-dichters: Jan Hinlopen, J.P. Kleyn en Jacobus Bellamy. Intussen was er in Van Alphens positie verandering gekomen. Hij hertrouwde, en werd in 1780 benoemd tot procureur-generaal bij het ProvinCiale Hofvan Utrecht. In 1789 verhuisde hij als stadspensionaris naar Leiden en In 1793 volgde zijn benoemIng tot thesaurier-generaal der Ume, zodat een nieuwe verhuizing naar 's-Gravenhage noodzakelijk was. Door al deze, steeds aanzienlijker, functies raakte hij, overigens overtuigd orangist, meer dan hem lief was betrokken bij de heftiger wordende politieke twisten van die dagen. Bij de komst van de Fransen In 1795 nam hij ontslag om de rest van zijn leven als ambteloos burger in Den Haag te slijten. Na 1787 is Van Alphens rol als literair vernieuwer vrijwel uitgespeeld. Zijn ambtelijke werk liet weinig tijd over voor poeziebeoefening. Wat echter zwaarder woog was zijn steeds duidelijker wordende aversie tegen het moderne paganisme dat hij in de figuur van Voltaire belichaamd zag. Met ontzetting zag hij, hierm gesteund door zijn zwager Van Goens, dat de dreigende ondergang van de christelijke kerk aanstaande was. Achter de schermen trachtte hij, vooral na 1795, een evangelische contra-verlichtmg op gang te brengen, waarmee hiJ andermaal op het 19de-eeuwse réveil vooruitliep. Dezelfde bedoeling zat voor bij een reeks geschriften die Van Alphen sedert 1787 Uitgaf, o.a. De waare volksverltchtzng met opzrgt tot godsdienst en staatkunde beschouwd (1793), Klezne bijdragen tot bevorderzng van wetenschap en deugd (1796), Predikt het evangeltum allen creaturen (1801) en niet te vergeten zijn Proeve van ltederen en gezangen voor den openbaaren godsdwnst (2 din., 1801-1802), waaruit memge tekst nadien werd opgenomen m de offiCiële bundel Evangeltsche gezangen ten dienste van de NederlandsHervormde Kerk (1805). Zo emdigde Van Alphens literaire loopbaan zoals zij begon: met stichtelijke poezie. Van Alphens plaats in het geestelijke en culturele leven van zijn tijd was m hoge mate paradoxaal. Van nature geneigd alle risico's te vermijden, zelfs op het conservatieve af, heeft hij toch in drieërlei opzicht een vernieuwing ingeluid: als lyriCUS en kmderdlchter, als kunsttheoreticus en als geestelijke vader van het réveil. Uitgaven: J I D NEPVEU (ed.), Dichtwerken van mr H v A , volled.g verzameld en met een levensbencht van den d.chter verrijkt, 3 din (1838-1839, 1871'), P J BUIJNSTERS (ed ), Bloemlezmg Uit het werk van H v A (z J , 1972') Literatuur: H J KOENEN, H v A, als chnsten, als letterkund.ge en staatsman (1844), H POMES, Over V A 's kmdergedlchtjes (1908), AC S DE KOE, V A 's literair' esthetische theoneen (1910), P J BUIJNSTERS, H v A (1973), blOgr, IDEM, 'H v A als briefschrIJver', In Sp.egel H.stonael, 9 (1974) [p J BUIJNSTERS] Aistein Eig. Marc van Aistein, Vlaams dichter, prozaschriJver en criticus (Wilrijk, Antwerpen, 18.3.1947). Studeerde enige tijd germanistiek, ging echter al vroeg schrijven en leeft sindsdien van zijn pen. Alsteins officiële debuut is De tiJd der t!Jdelozen (1968), een gedichtenbundel in de reeks De Bladen voor de Poëzie. AI direct blijkt hem vooral één thema te beheersen: de mens tracht te overleven door zich, na aanvankelijk verzet tegen de maatschappij, aan te passen aan de burgerlijke normen en waarden om zo te vluchten door zich als het ware anoniem te maken. Het meest sprekend en het best Uitgewerkt is deze thematiek in de psychologische roman Llebrecht of de gerUislooshe! d van de bourgeOIsie (1978). AMMERS-KULLER Ook in een eerdere roman, De opstand (1975), speelt deze thematiek een rol tegen de achtergrond van de democratIseringsgolf van de zestiger Jaren, die hij verpakt in een historisch verhaal dat speelt in het hellemstische Griekenland. Steeds sterker weet Alstein deze problematiek te ironiseren, vooral in de subtiele verhalen van Een stel voorname heren (1982) In 1970 had hij mmlddels het literaire tijdschrift de Witte Bladen opgericht. Hierin en m de tijdschriften Argus en Kreatief werpt hij zich op als Criticus van en voor wat hijzelf de 'stille generatie Jonge Vlaamse prozalsten' heeft genoemd, een generatie die zonder aan de weg te timmeren werkt aan een oeuvre waarm verinnerlijking en subJectivering een belangrijke rol spelen. Alstein is als vast recensent verbonden aan het weekblad De N!euwe en is sinds 1982 hoofdredacteur van Argus. Werken: Glas (1970), p, De goddelijke waanzm (1971), p, Axel Chams Het verhaal van een Jeugdliefde (1973), Een Idee genaamd Geoffrey (1977), nov, M.kel Janev of de vervreemdmg (1979), nov, Zelfportret (1979), p ,Een dag m de lente (1981), nov, Het vertrek naar Amenka (1981), r, lowa C.ty en andere confrontaties (1983), pr Literatuur: W NEYNS, 'A Vlaanderens hoop In bange dagen', In Argus, 4 (1981), L. DEFLO, 'A ',In Knt.sch leXICon van de NederlandstalIge IIt na 1945 (1983) [GJ VANBORK] Ammers-Kuller, Jo(hanna) van Nederlandse prozaschrijfster (Noordeloos 13.8.1884-Bakel 23.1.1966). Schreef toneelstukken, biografieen en talrijke populaire romans, met name historische familieromans waarm problemen rondom de vrouwenemancipatie eerder de achtergrond dan de eigenlijke inzet vormen. Grote opgang maakte zij in 1925 met De opstandigen, een roman die drie generaties beschrijft waarvan het eerste en beste gedeelte kennelijk gemspireerd is op de Camera obscura, en met de Tavelincktrilogie (Heeren, knechten en vrouwen, 1934- 1938), de geschiedenis van een Amsterdamse regentenfamilie tussen 1778 en 1813. Haar werken - die niet bepaald historische en psychologische diepgang hebben - vertonen een wat breedvoerig verteltalent en werden door de kritiek minder gewaardeerd dan door de lezers. Veel boeken werden vertaald, vooral in Duitsland, voor welks nationaal-socialisme zij ook in de bezettingsjaren een opmerkelijke sympathie toonde, wat haar daarna in Nederland 47 AMORIE op een langdurig publikatieverbod kwam te staan. Nog in de roman De lIga vangoede wIL (1953) legde zij begrip aan de dag voor het verschijnsel collaboratie. Werken: De roman van een student (1914), Frans van Altena's vuurproef (1920), Een pIOnierster (1921), over Mma Kruseman, VrouwenkrUIstocht (1930), De appel en Eva (1932), Elzelma (1940), Ma (1943), De kOning en de heks (1952), Het scharlaken wambUIs (1955), Drie gouden dochters (1957), De levensgeschiedenis van El!za be th Nay (1959) Literatuur: J GRESHOFF, m Voetzoekers (1932), AH M ROMEIN-VERSCHOOR, m VrouwenspIegel (1936), M COSTER, 'Toneelschrijfsters aan het begm van deze eeuw J v A -K' , m Serpentme, 2 (1981) [G W HUYGENS) Amorie van der Hoeven, Abraham des Nederlands theoloog en letterkundige (Rotterdam 15.2.1821-Utrecht 20.3.1848) Genoemd naar zijn vader, beroemd kanselredenaar en remonstrants predikant (1798-1855). Studeerde theologie en letteren te Leiden; publiceerde in die tijd als antwoord op Bosscha's A -saga en Van Lenneps E-legende een verhaal met de 0 als enige klinker: Colholms roos O-sprook (1841). Promoveerde op beide vakgebieden in 1843 en reisde door Duitsland, waarvan hij verslag deed in Hermnermgen van mIjne academIe reIs m 1843 (1845). Van 1845- 1846 medewerker aan De Gids. Hoewel zijn belangrIjkste werk op theologisch gebied ligt met De godsdIenst, het wezen van de mensch, brtef aan dr J J van Oosterzee (1848), schreef hij ook literair werk dat na zijn dood gebundeld werd m Proza en poeue (1850), waarin een hermnering aan de schrijver door J.J. van Oosterzee werd opgenomen. Uitgaven: Nagelaten leerredenen (1849, 1857'), met een levens- en karakterschets van zIJn vader, Verzameld werk, 3 din (1857) Literatuur: CC VAN DE GRAFT, 'A d A v d H Jr (1821-1848)', m Jaarb Oud Utrecht (1965) [GJ VAN BORK] Ampzing, Samuel 48 Noordnederlands prozaschrijver (Haarlem 24.6.1590-ald. 29.7.1632). Was predikant in zijn geboorteplaats; schreef stichtelijke en nationaal getinte gedichten waarmee hij bij zijn tijdgenoten een zekere naam maakte. Opzien baarde Ampzing door zijn in 1629 tegen Vondel gerichte Eerverdedlgmge tegen de Armmtaensche grtmmlgheljd, wegens diens aanval op de contraremonstrantse predikant Boogaert. Het bekendst werd hij door zijn Beschrtjvmge ende lof der stad Haerlem (1628) In zijn Taelbertcht der Nederlandsche spellmge (1628) pielt hij voor een zUiver taalgebruik. Werken: RIjm-catechismus (1624), Bljbel-poezlje (1624), Westmdlsche trwmphbazum op de verovering van de ulveren vloot (1629), Naszousche lauren-kranze (1629) Literatuur: H C ROIJEN, m njdschr Nederl Muzlekgesch (1892), F L ZWAAN, Uit de gesch der Nederl spraakkunst (1939, 1974') [G STUIVELING) Andreus, Hans Ps van Johan WIlhelm van der Zant, Nederlands dichter en prozaschrijver (Amsterdam 21.2.1926-Putten 9.6.1977). Na HBS en toneelschool enkele maanden werkzaam als corrector. In 1950 vertrok hij voor VIJf Jaar naar het buitenland: Parijs, Rome en een reis door !talie Teruggekeerd verkoos hij de VrIjheid van het schrijverschap - dat voor hem als elk ander vak een métIer betekende - boven een vast beroep. Zijn werk is zeer gevarieerd: gedichten, hoorspelen, televisie- en reclameteksten, chansons, romans, een novelle en tal van kmderboeken. Waren zijn eerste beeldrijke verzen, waarm hij voor de uiterlijke verschijningsvormen speels-picturale metaforen Wist te vinden, van een ZUidelijke charme, in later werk, biJv. m Het explOSIeve uur (1955), brak een tragisch levensgevoel door, een wijsgerige beschouwelijkheid die zijn verzen in daaropvolgende bundels deed rijpen tot een voorlopig evenwicht tussen de verkennmgsdynamiek van het experImentalIsme en de gebondenheid der traditionele poezie. Andreus was een 'lichtmens', een ruimtedichter, die zijn gevangenschap in de tijd (m de dubbele betekems van chronologie en actualiteit) ondergmg als een frustratie en zich van zijn vers bediende als een reddingspoging om aan de tweespalt tussen zijn wezenlijke en zijn door het huidige levensbestek bepaalde 'Ik' te ontkomen. Aan de spanmng tussen de polen van angst (voor het individuele isolement) en liefde (m de meest algemene zin van menselijke gemeenschap) ontvonkte zijn gedicht. Hij wilde niet langer 'worden', hij wilde 'zijn' en bereikte dit ook in zijn gaafste strofen. BUiten dergelijke verlossende momenten bleef hem enkel de hoop eens de vergruizeling van het wereldbeeld, van het levensgevoel, meen meuw eenheidsbesef - waarmee hij zich mythisch verbonden voelde - ongedaan te zullen maken. De kentering en groei, die in zijn latere werk vallen te bespeuren, zijn kenmerkend voor de synthese tussen traditionele vormgeving en experiment, welke zich in de moderne poezie is gaan voltrekken. Het ultra-subjectieve woordexperiment der avantgardisten, dat in zijn associatieve metaforen veelal moeilijk te volgen is, heeft in het postexperimentele vers van Andreus - dat, geobjectiveerd, allerminst aan oorspronkelijkheid inboette - de weg naar de verstaanbaarheid teruggevonden. Andreus is, als een vooruitgeschoven post van de avantgardisten, erin geslaagd de primitiefgearticuleerde, schokkende kreet in een nieuwe dichtertaal om te zetten. In zijn roman Valent'Jn (1960) en in de novelle Bezoek (1960) komt, speels gecamoufleerd in de eerste en navrant in de tweede, de tragiek van de individuele vervreemding en vereenzaming in de wereld der collectiviteit tot uitdrukking. Andreus verwierf zich tevens een goede reputatie door zijn talrijke, met ironische humor geschreven kinderboeken, met name door de spannende en zeer gevarieerde verhalen rondom Meester Pompelmoes, bekroond met de CPNB-prijS 1969. Zijn bundel Natuurged,chten (1970) werd in 1971 bekroond met de ConstantiJn Huygensprijs. Werken: MUZIek voor kijkdieren (1951), p ,De ronde kant van de aarde (met tekenmgen van Karel Appel) (1952), p, Italle (met tekenmgen van Lucebert) (1952),p ,De taal der dieren (1953),p , Schilderkunst (1954), p , Empedocles de ander (1955), p, Vanatles op een afscheid (1956), p, Tweespraak (met Simon Vmkenoog) (1956), p, M,ssch,en (1956), p ,Het land van horen en zIen (1957), p , De sonnetten van de kleine waanzin (1957), p , LUisteren met het hchaam (1960), p , Groen land (1961), p, Aarde (1962), p, Den/se (1962), r ,Klein boek om het hcht heen (1964), p., Meester Pollewop-serle, 8 din (1964-1974), kmderb , Syntroplsch (1965), p , Straat op stelten (1967), kmderb, De rUimtevaarder (1968), p, Spookuur tussen de middag (1969), kmderb, Kinderverhalen (1971), Grote dieren, kleine dieren (1971), kmderb , VehIkel (1972), p ,Het vhegende tUintje (1972), kmderb , Bhkkle de robot (1972), kmderb, Om de mond van het hcht (1973), p ,Kllwan op weg naar het strand (1973), kmderb, De witte netten van zon en maan (1974), p , TWp de krekel (1974), kmderb ,KInderverSjes (1975), Holte van hcht (1976), p Uitgaven: Gedichten, 2 din (1958 en 1959), Gedichten 1948-1974 (1976); Laatste gedichten (1977), G BORGERS (ed), Verzamelde gedichten (1983) Literatuur: C J E DINAUX, Auteurs van nu (1969), J VAN DER VEGT, 'Ogenbhk van hcht', m Kentenng (1975-1976), P BEERS, 'In gesprek met HA', mReVisor (1976),J VANDERVEGT, 'Tussen Empedokles en Emstem', m Ons Erfdeel (1977), DimenSie (1978), speCiaal A-nummer, L!teramaMagazme (1979), spec.aal A-nummer, RL K FOKKEMA, mHet komplot der VIjftigers (1979), J ANEMA VAN DER VEGT, m Kntlsch leXIcon van de Nederlandstahge ht na 1945 (1980). [c JE DINAUX EN RED] Andries, Marc Vlaams dichter en romanschrijver (Duffel 11.2.1939). Medeoprichter van tijdschrift Hoos (1960). Schrijft in sartriaans existentialistische geest gedichten in tijdschriften. De korte roman Schaduw op de hwd (1960, Uitgegeven te zamen met de verhalen Een witte vlmder en Het ongeval) wordt gekenmerkt door een pessimistische levensvisie. Zijn later proza omvat de op de 'DolleMina'beweging geinspireerde contestatieroman De dulle grieten (1971), de verhalenbundelKIJk' M'Jn maskers (1976) en de geromantiseerde Belgische volksgeschiedschnjving uit de armoejaren rond 1900 En morgen IS het revolut,e (1978). Werken: Het geduld (1963), Een zeer brave borst - De cycloop (1964), De maagdenhorde (1968), r , Een man van wolken (1971), De zondvloed (1972), De dauw van vrouwen (1974), p, Canto flamenco (1974), r, De vleugels van Helena (1974), r , BerIchten van het thUisfront (1979), r Literatuur: C RIJNSDORP, m De moderne roman In opspraak (1966), mtervlew m Tmuzet, 3 (1980) [F DE VREE EN RED] Andriessen, Pieter Jacob Nederlands prozaschrijver ('s-Gravenhage 17.12.1815-Amsterdam 19.3.1877). Deze hoofdonderwijzer was een vruchtbaar schrijver van grotendeels historische verhalen voor de jeugd. Al IS zijn werk vaak met meer dan een naïeve navolging van de grote romantische schrijvers, toch heeft vooral De ulveren schaatsen (1867) eigen kwaliteiten. In 1874 stichtte hij het tijdschrift Voor 't Jonge volkje, dat gedurende tientallen jaren van belang is geweest voor de jeugdlectuur in Nederland. Literatuur: DL DAALDER, Wormcruyt met suycker (1950, 1976'), L DASBERG, Het kinderboek als opvoeder (1981) [G STUIVELING] Anema, Seerp Nederlands dichter en prozaschrijver (Mmnertsga 31.10.1875-Zeist 31.3.1961). Deze Friese schoolmeester, die later leraar Nederlands en in 1924 schoolopziener werd, was omstreeks 1900 een van de markantste vertegenwoordigers van de protestantse reactie op de beweging van tachtig. Zijn gehele literaire activiteit werd bepaald door het optreden van de universele neocalvmist Abraham Kuyper. 49 ANSEELE In taalgebruik en versificatie stond Anema weliswaar sterk onder invloed van de tachtigers: Poeue (1903) en Van Hollands kusten (1907), Wat verzen en proza (1926). Maar daarnaast vindt men bij hem stijlelementen van een vroegere periode, vooral in zijn proza: In 's levens opgang (1907) en in de 5-delige cyclus Jeroesjaleem verloren (1923-1953). Hij keerde zich fel tegen de kunstopvattingen van de 'modernen', met name in: Moderne kunst en ontaardzng (1926) en CalVInistIsche en ImpreSSIOniStIsche aesthetlek (1935). Zijn neocalvinistische kunstleer heeft echter, ook in de kring van zijn geestverwanten, weimg weerklank gevonden. Afzonderlijke vermelding verdient de literair historische studie over Clara Feyoena van Sytzama: Een vergeten dIchteres UIt de 18e eeuw (1921). Toen Kuypers theologie na 1920 op de achtergrond raakte, werd het ook om Anema eenzamer. Met name hield hij zich bewust op een afstand van de tijdschriften der protestantse literaire bewegIng. Literatuur: K F PROOST, m De religie In onze moderne IIt (1922), C RIJNSDORP, In drie etappen (1939) [K HEEROMAENRED] Anseele,Ed Eig. Eduardus Camillus Anseele, Vlaams politicus en prozaschrijver (Gent 26.7. 1856-ald. 18.2.1938). Van eenvoudige komaf; was aanvankelijk als letterzetter werkzaam en raakte betrokken bij de socialistische beweging. Hij schreef de roman Voor 't volk geofferd (1881), die het leven Uitbeeldt van een socialistische propagandist, nl. de Gentenaar Emlel Moyson (1838- 1868). In 1884 richtte hij het dagblad VoorUIt op, waarvan hij hoofdredacteur werd; vanwege een door hem geschreven artikel m deze krant zat hij in 1886 een half jaar in de gevangenis. Nadien was hij geruime tijd raadslid en schepen van Gent, later volksvertegenwoordiger en ten slotte van 1918 tot 1921 minister van openbare werken en van 1925 tot 1927 van Spoorwegen en PTT. Werken: De omwenteling van 1830 (1882), r, De algemeene werkstaking (1888), essay, De ware vijand van werkman en kleinen burger (1890), essay, De samenwerking en het socialisme (1902), essay, 'VoorUit' en de Vlaamsche Bewegmg (1913), essay Uitgave: Voor 't volk geofferd (1957, 1975'), met mI en bewerkmg door L P BOON Literatuur: L BERTRAND, E A sa Vle, son oeuvre (1925), P KENIS, Het leven van E A (1930), Documenten van en over E A, 1856-1938, 2 dIn (1945-1946) [D WELSINK] 50 Anslo, Reyer Noordnederlands dichter (Amsterdam 1626-Perugia 16.5.1669). Familie van Noorse afkomst (Anslo = Oslo). Zijn ouders behoorden tot de gegoede doopsgezinde burgerij van Waterland. Zijn eerste gedichten stonden onder invloed van Hooft en Vondel. Schreef sedert 1645 o.a. gelegenheidspoezie en bijschriften bij bijbelprenten; ter gelegenheid van de eerstesteenlegging van het Amsterdamse stadhuis Het gekroonde Amsterdam (1648). Publiceerde m 1649 een fraai classicistisch treurspel over de Bartholomeusnacht: Parysche brutloft, dat tot 1727 achtmaal werd herdrukt en tot 1715 te Amsterdam op het repertoire bleef. Anslo geeft hierin uiting van zijn afkeer van het politieke machtsdenken van de Fransen dat volgens hem gebaseerd was op de theorieën van Machiaveil!. Met dit historisch drama verwijst hij impliciet naar de eigentijdse politieke problematiek rond het koningschap van de minderjarige Lodewijk XIV en de macht van de Italiaanse kardinaal Mazarin. Op weg naar Rome om daar het jubeljaar 1649 te vieren, maakte hij onderweg aan de Rijn bij het Bingerloch een weemoedig gedicht Afschelt van Amsterdam. In Rome verkeerde hij in de krIng van Hollandse kunstenaars en ging er over tot de roomskatholIeke kerk (1654). Ontving In 1656 de tonsuur en de lagere wijdingen en werd m 1666 subdiaken. Zijn opmerkelijkste werk, te Rome geschreven, is De pest tot Napels (1656), een uitvoerig gedicht In alexandrijnen dat op bijna naturalistische wijze, in overwegend anekdotische vorm, de gruwelen van een pestepidemie beschrijft. Een onvolledige en niet-chronologisch gerangschikte uitgave van zijn werk verscheen van de hand van Joan de Haest, R Ansloos poezy (1713); hierin werd o.a. De pest tot Napels voor het eerst afgedrukt. Literatuur: H H KNIPPENBERG, RA, ZIJn leven en letterkundig werk (1913), IDEM, Parysche brUiloft, treurspel, van Inl en aant voorZien (1958), W HELLINGA en P TUYNMAN, Geeraardt Brandt & RA, Pleter Corneliszoon Hooft deez vermaarde man 1581/1647 (1969), H DUITS, 'De moordt schUilt onder brUiloftskleên', m Spektator, 11 (1981-1982) [w J C BUITENDIJK] Anslijn, Nicolaas Noordnederlands pedagoog en schrijver van kinderboeken (Leiden 12.5.1777-Alkmaar 18.9.1838). Onderwijzer op een armenschool te Amsterdam, daarna schoolhoofd te Haarlem. Publiceerde o.a. schoolen leesboeken en een Handletdmg tot de kenms der artsenl}-gewassen (1837). Het succes van zijn opvoedkundig kinderleesboek De brave Hendnk (1810), dat ca 60 drukken beleefde, was zodanig dat de auteur voortging met het schrijven van soortgelijke werkjes als De brave Marw (1818') en De arme Jaeob (1823). Werken: Aanle!dmg tot het plaatsen der schel' en unteekens (1827), Handle!dmg om den kmde' ren het lezen te leeren (1827), Het leven van Jezus (1836"), Adolf en S!entje (1837) Uitgave: N BEETS (ed), Viertal verhandelmgen (1839) Literatuur: N BEETS, m Sparsa (1882), herdr m Verkenmngen op het gebied van de jeugdllt (1974-1975), A A VERDENIUS, 'N A Nz en zIJn "De brave Hendrik" " m N!euwe Taalg (1935), A HALLEMA, 'N A', m Het kmd (1938), P VAN DER WOUDE, 'Meester A leert ontleden', m L VAN DRIEL en J NOORDEGRAAF (ed ), Studies op het gebied van de gesch van de taalk (1982) [G W HUYGENS] Antink, Margo Zie Scharten-Antmk, Margo Sybranda Everdma Antonides van der Goes, Joannes Eig. Jan Antonisz., Noordnederlands dichter (Goes 3.5.1647-Rotterdam 18.9.1684). Studeerde in Amsterdam voor apotheker, maar wijdde zich zeer jong aan de poezie, getuige zijn treurspel Traul of overrompelt Sma (1666). Door dit werk raakte hij bevriend met de bijna 60 jaar oudere Vondel, die bewondering had voor zijn barok talent. Van 1669 tot 1671 was hij lid van het classicistische genootschap Nil Volentibus Arduum. Vanwege de kritiek op Vondel en om de betutteling van zijn De Ystroom verliet hij het genootschap. Later zou hij zich o.a. in zijn Marsyas (1677/1678) fel tegen Nil Volentibus Arduum keren. Zijn hoofdwerk, De Ystroom (1671), IS een lofzang in vier boeken op Amsterdam en het IJ; het bevat bekoorlijk geschetste taferelen in tamelijk realistische trant, maar ook lange passages van overdadige retoriek, waarbij vier gravures van Romeijn de Hooghe een passende illustratie vormen. Na dit stroomgedicht schreef hij voornamelijk nog wat gelegenheidspoëzie, hoewel hij m later jaren plannen had voor een episch gedicht gewijd aan de apostel Paulus. Met steun van een bewonderaar kon Antonides van der Goes te Utrecht, na het vertrek van de Franse troepen, medicijnen studeren; hij promoveerde er in 1674. Daar- APOLLO na vestigde hiJ Zich te Rotterdam, dank zij die zelfde bewonderaar verbonden aan de admiraliteit op de Maze. Uitgaven: Ged!chten (1685), met blOgr door A JANSSEN, Idem (1714'), met blOgr door 0 VAN HOOGSTRATEN Literatuur: J BAUWENS, La tragéd!e française et Ie thétitre hollanda!s au d!x-septtème s!ècle (1921), A VAN MOURIK, 'De lofdichten op A 'Ystroom', m N!euwe Taalg , 68 (1975), B P M DONGELMANS, m Ntl Volent!bus Arduum documenten en bronnen (1982) [G STUIVELING] Antwerps liedboek Moderne benammg voor Een schoon hedekens- boeek mden weleken ghy mvmden sult veelderhande hedekens, oude ende nyeuwe, om droefheyt ende melaneohe te verdnJven. Dit boekje, in 1544 door Jan Roulants te Antwerpen gedrukt, is de oudst bekende en tevens rijkste verzamelmg van wereldlijke liederen in het Nederlands: 221 stuks, grotendeels uit de 15de en het begm van de 16de eeuw, deels ook ouder. Op grond van de in principe alfabetische volgorde van de teksten heeft men geconcludeerd dat er oudere drukken moeten hebben bestaan; het is echter waarschijnlijker dat de oorlogstoestand (de plundertocht van Maarten van Rossum) het drukproces heeft onderbroken en dat men die tijd heeft gebruikt om nog een groep teksten opnieuw in alfabetische volgorde, toe te voegen. Ofschoon er geen ketterse of opstandige liederen in staan, kwam het boekje m 1546 op de index. Uitgaven: H HOFFMANN VON FALLERSLEBEN (ed), Antwerpener Llederbuch von Jahre 1544 (1855); W G HELLINGA (ed ) (1941), m modern Neder!., met mi Literatuur: CC VAN DER GRAFT, m T!jdschr voor Nederl Taal- en Letterk , 22 (1903), S HIRSCH, Stud!en zum A L (1923), J KOEPP, Untersuchungen uber das AL (1929), N.B TENHAEFF, 'Hlstorlehederen m het AL.', m Verspreide Geschriften (1949), K VELLEKOOP, H WAGENAAR. NOLTHENIUS, W P GERRITSEN en AC HEMMES. HOOGSTADT, Het AL, 87 melodleen op teksten Uit 'Een schoon lIedekensboeck' van 1544, 2 din (1972), J HOUTSMA, 'Geheven biJ de dageraad m het Antwerps Liedboek', m Tljdschr v Nederl Taal- en Letterk ,95 (1979) [J J MAK EN G STUIVELING] Apeltern, Herman van Zie Engelen, A.W. Apollo of Ghesangh der Musen Noordnederlands liedboek, een van de belangnjkste van de vele die in het laatste kwart van de 16de en de eerste helft van de 51 APPELMANS 17de eeuw in Holland zijn uitgegeven. Apollo verscheen in 1615 bij Dirck Pietersz Pers te Amsterdam als een voortreffelijk verzorgd boek, oblong formaat, voorzien van fraaie gravures. Het inleidende gedicht in alexandrijnen 'Apolloos aanspraack totte Nederlandtsche jonckheyt' is van Bredero, die verder nog ten minste negen liederen heeft bijgedragen, waaronder vier boertige Naast zijn bijdragen komen gedichten voor van Samuel Coster, P.C Hooft, K van Mander, Roemer VISscher e.a. Enkele zijn met een zmspreuk ondertekend, maar het merendeel is anoniem. De bundel weerspiegelt duidelijk de doorbraak van de renaissance zowel verstechnisch, bijv de strakke Jambemaat in de sonnetten, als thematisch, bijv. pastorale en minnepoezIe alsook enkele bruiloftsgedichten. Literatuur: A KEERSMAEKERS, 'Drie Amsterdamse liedboeken, 1602-1615', In Nieuwe Taalg, 74 (1981), IDEM, 'Gedichten van P C Hooft In Apollo', In Uyt hefde geschreven (1981) [G STUIVELING EN P M M KROONE] Appelmans, Gheraert Middelnederlands kluizenaar en mysticus (ca 1250-ca 1325). Zijn enig overgeleverde werk IS een hs. van het traktaat Glose op den Pater Noster, een verklaring van het Onze Vader. In dit werk, dat een voorbeeld van mystieke scholastiek is, ontwikkelde Appelmans een eigen, Nederlandse terminologie voor zIJn theologische bespiegelingen. Uitgave: L REYPENS, 'Oude mystieke teksten I, Gh A' "Glose op het Vaderons"', In Ons GeestehJk Erf, 1 (1927) Literatuur: L REYPENS, 'Een meuw merkwaardig Dletsch Mystiek', In Ons Geestelijk Erf, 1 (1927), S G AXTERS, 'Nederlandse mystieken In het bUitenland', In Versl en Meded Kon VI Acad Taal- en Letterk (1965) [F VANTHIJN] Arends,Jan 52 Nederlands dichter en prozaschrijver ('s-Gravenhage 13.2.1925-Amsterdam 21. 1.1974 [zelfmoord]). Kreeg na enkele onopgemerkte tijdschriftpublikaties en de novelle Lente/Herfst (1955) bekendheid met zijn roman Keefman (1972), waarin met irome en venijn de vervreemding van een reddeloos eenzaam mens wordt gevolgd. Behalve door deze roman en erop volgende verhalen, waarin hetzelfde absurde leven centraal staat, kwam de schrijver in het nieuws door zijn benarde, onmogelijke levenSWIJze, waarmee hij Zich zelf en anderen tot wanhoop bracht. Op de dag dat zijn tweede dichtbundel uitkwam, benam hij Zich het leven. De belangstelling voor zijn persoon en werk in het teken van 'Ik ben een arm man en alle leven doet miJ zeer', IS na zijn dood groeiende gebleken. Een belangrijke rol daarbij speelde de toneel- en televlslebewerkmg van Keefman Werken: Gedichten (1965), Lunchpauzegedwhten (1974), Ik had een strohoed en een wandelstok (1974), verh, Nagelaten gedichten (1975) Literatuur: 'J A 1925-1974', In De Engelbewaarder, 15 (1979), G KOMRIJ, In Daar IS het gat van de deur (1974), J FONTIJN, In Kritisch leXicon van de Nederlandstalige ht na 1945 (1980), J BROUWERS, In De laatste deur (1983) [R BLOEM] Arents, Thomas Noordnederlands toneelschrijver en dichter (Amsterdam 6.6 1652-ald. 1701). Was van eenvoudige afkomst, autodidact; kwam reeds als 12-jarige in dienst bij een makelaar, die hIj als zodanig zou opvolgen Zijn bewerking van Racmes Mtthndate (1679) bracht hem in contact met het invloednjke Nil Volentibus Arduum, dat hem m zijn gelederen opnam. Ten dele in samenwerkmg met zijn vriend Andnes Pels bewerkte hij Frans-classicistische werken, terwijl hij tevens betrokken werd biJ controversen in het schouwburgbeleld:In 1686 bewerkte Arents Lully's opera Roelant op tekst van Qumault, een Jaar later Amadls en Cadmus en Hermwne, een door classiCistisch georlenteerde kenners met gewaardeerde concessie aan een groot publiek. Voorts dichtte hij bij actuele gebeurtenissen, wat o.a. resulteerde m De kroomng van Wtllem en Maria. In 1724 verscheen zijn dichterlijke nalatenschap in MengelpoeuJ, voorzien van een levensbericht door zIJn vriend en Uitgever M. Brouerius van Nidek. Literatuur: J TE WINKEL, 'Th A, tooneeldlchter en geschiedzanger', In TlJdsehr v Nederl Taal- en Letterk, 9 (1890), B P M DONGELMANS, NIl Volentlbus Arduum documenten en bronnen (1982) [G W HUYGENS] Arion, Frank Martinus Ps. van Frank Efraim Martinus, Nederlands (Antilliaans) prozaschrijver en dichter (Curaçao 17.12.1936). Kwam in 1955 naar Nederland en studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Leiden. In 1971 wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. Vervolgens werkzaam bij de lerarenopleiding in Suriname. Arion publiceerde gedichten onder de titel 'Stemmen uit Afrika' (1957) in Antûlwanse Cahiers. Hij schreef ook gedichten in het Papiamentoe. Hij was oprichter en redacteur van het progressieve Antilliaanse tijdschrift Ruku (1969-1970). In 1973 verscheen zijn eerste roman, Dubbelspel, waarvoor hij de Van der Hoogtprijs kreeg. Daarna volgden de romans Afscheid van de komngm (1975) en Nobele Wilden (1979). In de eerste twee romans behandelt hij de koloniale verhoudingen tussen Nederland en de Antillen. In Nobele wtlden staat de kolomale situatie op de Franse Antillen, de Caraïbische eilanden Martinique en Guadaloupe, centraal. In een samenspel tussen verbeelding en werkelIjkheidsbeschrijving tracht Arion gestalte te geven aan de emancipatie van de inheemse bevolking, speciaal die van de vrouwen in de beschreven gebieden. Arion werkte met recensies en reportages mee aan tal van kranten en weekbladen: Black Orpheus, De Groene Amsterdammer, Haagse Post, De Volkskrant e.a. Werken: BLbllOgrafLe van het Paptamentu (1972), SLsyphLltaans alpLmsme tegen mLten (1974), p Literatuur: J DE Roo, In Anttllwans ltteraLr logboek (1980), A. VAN DER WAL en F VAN WEL, In Met eLgen stem, herkennmgspunten m de letterk van de Nederl AntLllen (1980), K BEEKMAN, In KrltLsch lexLcon van de Nederlandstaltge ltt na 1945 (1981) [GJ VAN BORK] Armando Ps. van Herman Dirk van Dodeweerd, Nederlands schilder en dichter (Amsterdam 18.9.1929). Was een van de belangrijkste woordvoerders van de tijdschriften Gard SWlk en Nieuwe Stijl, waarin hij op neorealistische wijze teksten publiceerde die door isolering en verschoven perspectiefwerking een nieuwe kijk op de werkelijkheid bewerkstelligen. Een geruchtmakende cyclus was De boksers, geheel bestaande uit citaten, die uitde mond van twee combattanten waren opgetekend. Zijn bundel Verzamelde gedichten (1964) wordt vooral door dit isoleringsprocédé bepaald. In later poëtisch en prozalsch werk staat één thema centraal: een gewelddadige confrontatie in de bossen rondom Amersfoort. Telkenmale omcirkelt Armando deze pijnlijke en fascinerende jeugdervaring in vrij gesloten, soms archaische teksten, waarin geheimen tegelijk prijsgegeven en verhuld worden. ARP Een belangrijke oriëntatie vormt het werk van de dichter Ernst Jtinger, bij wie geweld en tucht eveneens een onontkoombare fascinatie vormen. In dezelfde stijl moet men ook het aandeel van Armando in de televisiereeks Herenleed zien: absurde, traag verlopende taferelen uit een leven met meester-knechtverhoudmgen. Voor Machthebbers (1983), verslagen uit Berlijn en Toscane, kreeg hij in 1984 de BordewlJkpriJs. In 1985 ontvmg hij de Jacobus van LooypriJs. Werken: De SS-ers (met Hans Sleutelaar, 1967), Hemel en aarde (1971), Vors tm der machtelozen (1972), De denkende, denkende doden (1973), Dagboek van een dader (1973), Het gevecht (1976), De ruwe heren (1978), GeschLedems van een plek (met Hans Verhagen en Maud Keus, 1980), Aantekenmgen over de U!jand (1981), A ULt Berltjn (1982) Uitgave: Tucht gedichten 1971-1978 (1980) Literatuur: RH FUCHS, 'A " In De G!ds (1979), H BEURSKENS, In Schrijver zonder stoel (1982), L FERRON (ed), Armando (1985) [R BLOEM] Arondéus. Willem Nederlands schilder en prozaschrijver (Naarden 22.8.1894-0verveen 1.7.1943). Auteur van De tragiek van den droom (1939), een boek over Matthijs Maris. Voorts schreef hij, behalve enkele romans (Het wlenhuLs en In de bloeiende ramenas, beide 1938), de studie Monumentale schtlderkunst m Nederland (1941). Wegens verzetswerk werd hij door de DUitsers gefusilleerd. Literatuur: C J KELK, In Rondom tLen gestalten (1938), S VESTDIJK, In Mwten} tegen het etmaal (1966) [J J MAK] Arp, Jan van Noordnederlands toneelschrijver (wsch. Amsterdam ca 1610-?) Voor de Amsterdamse rederijkerskamer In Liefde Bloeyende schreef hij enkele toneelstukken. In 1631 verscheen zijn Helvaart van Juno. Dit werk heeft hij blijkens een latere uitspraak geschreven toen hij achttien jaar oud was. Het werk was redelijk populair want het heeft tot 1640 vier drukken gekend. Verder zIJn van hem bekend: Smghende klucht van dronke Gosse (1639), Boerttghe klucht van Claes KlIck (1639) en Tollmond, Pnns van Rodes (1640). Hij schreef ook gelegenheidsgedichten. Niet geheel ten onrechte spreekt hij zelf van zijn 'lompe vaerzen'. Literatuur: G KALFF, In Gesch der Nederl Letterk ,dl 5 (1909), J TE WINKEL, In Ontw!kkelmgsgang der Nederl Letterk, dl 3 (1923') lp M M KROONE] 53 ARTUR'S DOET Artur's doet Middelnederlandse ridderroman over koning Arthur en zijn ridders, overgeleverd in de Haagse Lancelotcompilatie uit de eerste helft van de 14de eeuw. Artur's doet is een sterk bekorte bewerking van La mort Ie roi Artu, het laatste deel van de cyclus Lancelot- Queste-Mort. Het verhaal is veel godsdienstiger getint dan de andere Arthurromans, wat al tot uiting komt in de zeer religieuze verzen waarmee de roman begint. Naast Arthur staat vooral Lancelot centraal m het verhaal. Aan het eind sterft niet alleen Arthur, maar komen ook alle andere ridders aan hun emde. Zie ook Lancelot-compilatie, Haagse. Uitgave: W J A JONCKBLOET, In Roman van Lancelot, 2 din (1846-1849) Literatuur: P W ACKERS, Arthurs dood Een mleldmg tot de Lancelot·kompilatle met name tot het laatste boek (1977), WERKGROEP VAN GRONIN. GER NEERLANDICI, Hoe Artur sm en mde nam (1980) [F VANTHIJN] Asselbergs, Willem Jan Marie Anton Zie Duinkerken, Anton van Asselijn, Thomas 54 Noordnederlands blijspeldichter (Dieppe 1620-Amsterdam Juli 1701). Kwam jong naar Nederland, werd boekbinder, later karmozijn verver te Amsterdam, ging in 1678 failliet. Hoewel als classicistisch treurspelschrijver van weinig betekenis, is hij als auteur van blijspelen en kluchten een opmerkelijke figuur. Hij durfde oorspronkelijk te zijn, wat hem in conflict bracht met Nil Volentibus Arduum, dat jUist het vertalen/bewerken sterk propageerde. Zijn eerste blijspel, m drie bedrijven, Jan Klaasz of gewaande dlenstmaagt (gespeeld 1682, gedrukt 1683) toont de jeugdige losbol Jan Klaasz die de ingetogen ouders van SaartJe de reeds driemaal geweigerde huwelijkstoestemming afdwingt. Het succes van dit spel, alsmede de heftige krItiek erop, is vooral ontstaan door enkele taferelen, waarin Asselijn twee vrome menisten en later hun temerIge zoon bespottelijk maakt. Van dit toneeltje heeft Cornelis Troost (1697-1750) een fraaie pastel gemaakt (Mauritshuis, 's-Gravenhage), die ook als zwarte-kunstprent is verspreid. Het tweede blijspel, Kraambedt of kandeelmaal van ZaartJe Jans, vrouw van Jan Klaazen, (gespeeld 1683, gedrukt 1684), vertoont Jan Klaasz als schijnheilige echtgenoot en gezinshoofd. In het derde spel, Echtscheldmg van Jan Klaasz en SaartJe Jans (1685), blijken de deftige ouders door hun schoonzoon vrijwel gerumeerd. Tot de aardigste kluchten, lang met succes gespeeld, behoren: De stIefmoer (1684), De stIefvaar (1690), De schoorsteenveger door hefde (1692), De kwakzalver (1692) en De spllpenntng, of verkwIstende vrouw (1693). Uitgaven: A DE JAGER (ed ), gedeelt. herdr werken (1878), D STELLINGA (ed), Jan Klaasz of ge· waande dlenstmaagt (1980') Literatuur: J A WORP, In Ti,dschr v Nederl Taaien Letterk ,4 (1884) en 5 (1885), RP M DONGEL. MANS, Nil Volentlbus Arduum documenten en bronnen (1982) [G STUIVELING] Assenede, Diederic van Zuidnederlands dichter (ca 1230-ca 1290). Wsch. dezelfde als Dierekin de Hassenede, in de 2de helft van de 13de eeuw 'clere' van de graven van Vlaanderen. Ca 1260 vertaalde hij de idyllische versie van Flolre et Blancheflor, de liefdesgeschiedenis van 'roos en lelie', een heidenprins en een christenmeisje, onder de titel Flons ende Blancefloer, vrijwel compleet bewaard in een 14de-eeuws hs. GezIen de moeilijkheden, die aan elke rijmvertaling inherent zijn en ondanks de corruptelen die, omdat het slechts één hs. betreft, onvermijdelijk zijn, mag deze verdietsmg geslaagd heten. Door de vlotte verhaaltrant ziet men de onhandigheden (stoplappen, herhalingen, hinderlijke parallellismen, enz.) eerder over het hoofd. Het algemeen menselijke thema, de soevereiniteit der liefde, verklaart de langdurige populariteit van de roman, wellicht ook via het toneel, maar in elk geval via de prozabewerking tot volksboek (oudste fragmentarisch bewaarde druk 1517). Uitgaven: J.A ALBERDlNGK THIJM, In Karolmglsche verhalen (1851, 1884'), moderne prozahew , H J BOEKEN, De HistOrie van FlOriS ende Blancefloer (1898), bew In verzen, C P SERRURE, In Versl en Meded Kon VI Acad, 2 (1900, G J BOEKENooGEN, De HistOrie van FlOriS ende Blancefloer (1903), de prozabew In het Volksboek, P LEENDERTZ JR, FLOriS ende Blancefloer (1912), A.H HOFFMANN VON FALLERSLEBEN (ed), Idem (1968'), J J MAK, Idem (1970') Literatuur: CP SERRURE, 'D v A ',In Vaderlandsch Museum, 2 (1858) en 5 (1863), L STOCKMAN, 'D v A GrafehJk ambtenaar (vóór 1263-vóór 1296)', In Blekorf, 73 (1972) [J J MAK EN J REYNAERT] Augustin, Elisabeth Geb Eili Theresla Glaser, Nederlandse prozaschnJfster (Fnedeman, bij Berlijn, 13.6.1903). Vluchtte vanwege haar joodse afkomst met man en kmderen m 1933 naar Nederland (Amsterdam) Zij had toen al enkele Nederlandstalige auteurs m het Duits vertaald In Nederland schreef ZIJ romans, hoorspelen, toneel en literaire kntIeken Haar dierenverhaal 'De vorst van Malila' werd m 1968 door de Belgische radIO en televIsie bekroond. In de Jaren zeventig kwam er een dUidelijke opleving in de belangstellmg voor haar werk, mede onder mvloed van het m 1973 verschenen gedicht Het onvoltoOIde leven van Malcolm X, dat de aandacht trok door onderwerp en vorm. een als autobIOgrafie geschreven ballade over de Amerikaanse negerleider van gemengd bloed. Die hernieuwde aandacht leidde tot de heruitgave van de romans Moord en doodslag m Wolhyme (1936) in 1979 en Labyrmt (1955) in 1982. In 1979 was tevens de verhalenbundel Het had erger kunnen ZIJn verschenen. Werken: De wtgestootene (1935), r, Volk zonder jeugd (1935), r , Mlrjam (1938), r , Verloren tijd mhalen (1978), p Literatuur: R LYNG (ed ), The E A Reader (1978), met bib! [GJ VANBORK] Auwera, Fernand Ps. van Fernand van der Auwera, Vlaams romanschrijver (Antwerpen 26.11.1929). Ambtenaar in zijn geboortestad. Had door veel ziekten een eenzame Jeugd. Een korte perIode van literaire activiteiten in De AUWERA Nevelvlek, een Antwerpse culturele verenigmg, leerde hem hoe sterk hij in Zijn persoonliJke contacten was geremd. Zijn tien romans en verhalenbundels werden met een zekere regelmaat gepubliceerd, met een breukpunt tussen 1968 en 1973. De revolutionaire wmd die in 1968 door Europa waaide, mtroduceerde in Auwera's werk het probleem van het engagement, wat eveneens tot Ultmg kwam m zijn interviewbundels en Jeugdverhalen. De eerste romans vertonen een intens beoefenen van een nogal steriele navelstaarderIJ. Pas met Mathws 't KofschIp (1967) treedt de relatie literatuur-maatschappij op de voorgrond. De astmatische eenling Mathlas verlaat zijn schrijfcel en engageert Zich in een revolutie, maar komt uiteindeliJk opmeuw voor zijn spiegelbeeld te staan. Na zijn crisisJaren 1968-1973 gaat Auwera resoluut therapeutisch schrijven, vooral in de bundels Zelfportret met gesloten ogen (1973) en We begmnen de dag opgerUImd en lopen rond de tafel (1974). Laatstgenoemde bundel is geschreven in een ziekenhUIS Werken: De weddenschap (1963), r, De donderzonen (1964), r , De komng van de bijen (1966), r , Vogels met rode beulskoppen (1968), verh ,Bloemen verwelken, schepen vergaan (1976), r , Zonder onderschriften, 'n kleurboek voor volwas· senen (1977), r ,Ik wou dat Ik een marathonloper was (1978), r , De nachtrIdders (1978), pr , Cowboy spelen (1980), essays, Uit het raam sprmgen moet als nutteloos worden bescMuwd (1983), r Literatuur: P DE WISPELAERE, m Facettenoog (1968), H BOUSSET, m Schreien, schrijven, schreeuwen (1973), IDEM, m Woord en schroom (1977), P DE WISPELAERE, m Kritisch leXicon van de Nederlandstalige IIt na 1945 (1983) [H BOUSSET] 55 ---B--- Baaren, Theodorus Petrus van Nederlands dichter en godsdiensthistoricus (Utrecht 13.5.1912). Debuteerde met Gedichten (1939) en publiceerde illegaal In 1944 Versteend zeewier Behoorde tot de zgn. Criterium-groep die zich afzette tegen het rationalisme van het tijdschrift Forum. Werd aanvankelijk aangetrokken door het surrealisme. Debuteerde opnieuw In 1976 met Hoe korter hoe hever en kwam in 1978 met Op het water geschreven, geserreerde poëzie, zoekend naar de methode van het zich zo beknopt mogelIjk uitdrukken. Werken: Het offer mletdmg tot een complex re/tgteus verschtJnsel (1979), De leegte tussen twee lampen (1979), In de lussen van de taal (1980), Doolhof der goden (met L Leertouwer, 1980), Een wereld van as (1981), De steen vergat te bloeden (1983), p Literatuur: ED HOORNIK, m Knttsch proza (1978), H VAN DE WAARSENBURG, 'De poezIe van Th v B " m Bzzlletm, 7 (1979), J VANGANSBEKE, 'Hoe een VIS een visser vangt', m Yang, 16 (1980) [RED) Backer, Franz de Vlaams filoloog, dichter en romanschrijver (Aalst 22.6.1891-Ukkel 23.6.1961). Nam tijdens wo I vrijwillig dienst. Ging in 1920 Germaanse filologie studeren aan de Vrije Universiteit te Brussel, waar hij leerling was van August Vermeylen, die een blijvende Invloed op hem had. Promoveerde in 1923 met de dissertatie Bernard Shaw as a Dramatlst Vanaf 1925 verbonden aan de Rijksuniversiteit te Gent, waar hij de Engelse taal- en letterkunde en geschiedenis van de Europese letterkunde doceerde. Jarenlang voorzitter van het Vlaamse PENcentrum. De Backer debuteerde met verzen en verwerkte zijn oorlogsherinneringen in een merkwaardige roman, Longmus (1934). De conceptie van deze oorlogsroman herinnert aan die van De wandelende Jood van August Vermeylen (1906), wiens invloed vooral in het eerste hoofdstuk tot uiting komt. De dynamische en vaak aangrijpende evocatie van het frontleven rechtvaardigt de mening dat dit werk niet enkel als tijdsdocument belangrijk is, maar tot de beste verhalen behoort uit de Vlaamse oorlogsliteratuur. Werken: Bloetkens (1913), r, Het dochterken van Rubens (1927), r , Van wee englone (1923), r ,De wttte VIjand (1930), r , Contemporary Flemtsh Ltterature A Bnef Survey (1934) 56 Literatuur: F dB, Bw-btblwgrafte (1951), R WILLEMIJNS, F dB = Oost vi /tt monografteen, 15 (1980) [J DE CEULAER) Baekelmans, Lode Eig. Ludovicus Henncus, Vlaams prozaschriJver (Antwerpen 26.1.1879-ald. 11.5. 1965). Geboren en opgegroeid in het Antwerpse schipperskwartier; kreeg op het atheneum les van o.a. Pol de Mont. In 1901 klerk aan de Volksbibliotheek, klom op tot biblIothecaris, werd in 1933 hoofdblbhothecaris van de Stadsbibliotheek en het Museum voor Vlaamse Letterkunde. Onder zijn leiding werd het Antwerpse bibliotheekwezen een unieke Instelling. Daarnaast was hiJ werkzaam bij het onderwijs en de volksontwikkeling. Medeoprichter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en de Vlaamse Vereniging voor het BiblIotheekwezen; maakte deel uit van versch. redacties (Alvoorder, Ontwakmg). Als letterkundige maakte Baekelmans naam met romans en novellen, die op realIstisch- anekdotische wijze een levendig beeld geven van de Antwerpse havenwijk en de kIe me burgerij. Evenals Buysse en De Bom begon hij met melancholische, naturalistisch getinte verhalen onder invloed van De Maupassant (Uit grauwe nevels, 1901). Zijn groot talent toonde hij vooral met De doolaar en de weldsche stad (1904), waarin een bUitenman in de barre winter van 1890 als werknemer de sociale ellende van de havenstad leert kennen. Opmerkelijk is hierin zijn sympathie met kleine lieden en zijn afkeer van het filisterdom, motieven die worden teruggevonden in zijn deels satirische verhalen (De waard Uit 'De bloeiende eglantier', 1903 en De nuchtere mmnaar, 1954) In 1912 bereikte hiJ een hoogtepunt met de weemoedige roman Tt/Ie. Tijdens de oorlogsjaren schreef hiJ talrijke verhalen, waarin de ontoereikendheid van het menselijk streven met milder geworden humor wordt uitgebeeld (Menschen, 1917; Het gemoedehJk leven, 1918, De IdealiSten, 1919), evenals In de anekdotische roman Mijnheer Snepvangers (1917) met als onderwerp de Wisselende fortUin In het leven van een Winkelier. Met de jaren maakte Baekelmans' aanvankelijke pessimisme plaats voor wijze levensaanvaarding, waaruit een verlichte, verdraagzame geest sprak. Zijn drukke werkzaamheden lieten hem weinig tijd voor grotere romanconcepties, doch na zijn pensionering deed hij met Robinson (1949) en Carabas (1950) het oude schipperskwartier nog eenmaal herleven. Psychologisch gaat het werk van de auteur niet diep, doch hij IS menselijk, sociaal bewogen en een voortreffelijk verteller; de anekdotische gegevens zijn doorgaans aan de werkelijkheid ontleend. Behalve romans en verhalen schreef Baekelmans vele kritieken, indrukken van oude en nieuwe lectuur, alsmede literatuurstudies. Van belang zijn vooral die over de Vlaamse realisten (Sleenckx, Loveling, StiJns, Van Kerckhoven), wier traditie hij in zIJn eigen werk voortzette, en die over oude 'verworpen' letterkundigen als Focquenbroch. In Ontmoetmgen (1951) gaf hij hermnermgen aan vroegere tijdgenoten. Werken: Marleken van Ntjmegen (1901), r, Havenhchtjes (1905), verh , De zonnekloppers (1906), verh, Dwaze trom es (1907), nov, Smjoorkens (1910), verh, W G van Focquenbroch (1911), met bloeml, Oubolhge poeten (1920), Europa Hotel (1922), t, 't Is de hefde (1923), verh, De blauw schuyte (1924), t, De mannen van 'Elck wat wds' (1925), r, De ongerepte helde (1926), verh , Het geheim van 'De drie snoeken' (1929), verh, Vier Vlaamsche prozaschrijvers (1931), Aanteekenmgen van een boekenwurm (1931), Het rad van avontuur (1933), r, Ommegang (1934), bloeml, Pleisteren (1939), schetsen, Lof van zee, mensch en tabak (1939), In den ouden spiegel (1940), bloeml, metml van L. MONTEYNE en P DE KEYZER, Onze voorouders m den Hollandschen spiegel (1942), Klem panopticum (1944), verh , In de spIegelbollen (1964), mem Uitgave: V E VAN VRIESLAND (ed), De nuchtere mmnaar (1954), bloeml ,met mi van M GIJSEN Literatuur: L MONTEYNE, L B (1914), J EECKHOUT, 'L B (1901-1926)', m Dletsche Warande & Belfort, 2 (1926), BiblIOtheekgids (1926), L B -nummer, M MARTENS, Inleldmg tot L B, keur Uit het werk (1939), L B ter eere, 2 din (1946), P ARENTS, 'Werk van L B, bibliografie', m Versl en Meded Kon VI Acad (1954), A VERMEYLEN, m Verzameld werk, III (1951-1955), G W HUYGENS, L B Monografleen VI Lett (1960), G SCHMOOK, levensbericht, m Jaarb MIJ der Nederl Letterk (1967-1968), IDEM, L B 1879-1965 (1974) [G W HUYGENS] Baelen, Kamiel Frans Jan Albert van Vlaams prozaschrijver (Turnhout 15.8. 1915-Dachau 16.4.1945). Studeerde aan het Groot-SemmarIe te Mechelen, werd leraar te Antwerpen, later te Lausanne. Nam, in Belgle teruggekeerd, deel aan het verzet en werd m 1944 gearresteerd en naar Dachau getransporteerd. Als auteur van BAKHUIZEN VAN DEN BRINK verfijnd proza neigt hij naar de symboliek. Werken: De oude symphome van ons hart (1943), Een mensch op den weg (1944), Gebroken melodie (1946), met mi van E JANSSEN Uitgave: P SCHAMPAERT (ed ), Volledig werk, 2 din. (1981). Literatuur: J DERYKE en V TURPIJN, 'BIJ het verzameld werk van Kv B " m Dletsche Warande & Belfort, 127 (1982) [G STUIVELING] Bake, Alijt Middelnederlandse schrijfster (Utrecht of omgevmg 13.12.1415-Antwerpen (?) 18. 10.1455). Zij trad in in het klooster Galilea m Gent (reguliere kanunnikessen van Augustinus). Als jonge novice bracht haar mystieke verhouding met God haar in conflict met haar overste en met haar omgevmg, maar na enkele wonderbare voorvallen sloeg de stemming in het klooster in haar voordeel om. In 1440 werd zij geprofest, in 1445 reeds tot priores gekozen. Enkele jaren later viel zij in ongenade, werd Uit het klooster verbannen en stierf in ballmgschap. De mer wegen der passlen (vóór 1441?) IS de uitwerking van een visioen dat zij op hemelvaartsdag had. Het boexken vander passlen ons heren (eerste jaren na 1445) verscheen onder de naam van de mmderbroeder Frans Vervoort, onder de titel Bruygoms mantelken (na 1554). Kloosterondernchtmgen (1446) zijn preken, gehouden voor de haar toevertrouwde zusters van Galilea' vijf sermoenen voor palmzondag, bedoeld als verklaringen en toevoegingen bij een tweetal preken van Jordanus van Quedlinburg. AutobIOgrafie (1451) beschrijft zeer nauwkeurig haar zieleleven en zo komt het dat over geen andere Dietse auteur zoveel (vooral psychologische) biJzonderheden bekend zijn. Haar stijl m deze autobiografie verraadt minder zorg voor de vorm dan elders in haar werk, maar kenmerkt zich door zijn meeslepende vaart. Literatuur: S AXTERS, Gesch van de vroomheid m de Nederlanden, dl 3 (1956), R LIEVENS, 'A B van Utrecht', mNederl Archief voor Kerkgesch, 42 (1957-1958), E PERSOONS, 'Enkele nota's over drie hss van Ruusbroec en AB', m Ons Geestehjk Erf, 40 (1966), R LIEVENS, 'Een vijfde hs van AB 's Vier krUiswegen', m Idem, 40 (1966); B SPAAPEN, 'Middeleeuwse passIemystIek', m Idem, 40-43 (1966-1969) [R LIEVENSEN J REYNAERT] Bakhuizen van den Brink, Reinier Cornelis Nederlands historicus en essayist (Amsterdam 282.1810-'s-Gravenhage 15.7.1865). Studeerde theologie en letteren te Amster- 57 za, dat door een beeldende BAKKER dam en Leiden. Eén jaar na zijn promotie (1842) moest Bakhuizen wegens schulden het land verlaten. Hij verrichtte archiefonderzoek in Luik, Bonn, WolfenbiIttel, Breslau, Praag, Wenen en Brussel. In laatstgenoemde stad vestigde hij zich na zijn huwelijk met de Luikse Julie Marie Hélène Simon (1847), aan wie hij al twee jaar zijn liefde had verklaard voor in 1846 een emde kwam aan zijn anno 1841 begonnen verloving met de schrijfster A.L.G. (Bosboom-) Toussaint. In 1851 kreeg Bakhuizen een benoeming aan het Rijksarchief te 's-Gravenhage en drie Jaar later werd hij rijksarchivaris, wat hij bleef tot zijn dood. Na het overlijden van Julie Simon (1855), trouwde hiJ met Jansje Boeregter (1858). Als student schreef Bakhuizen onder meer in De Muzen en De GIds, en van het laatste tijdschrift was hij redacteur van 1838 tot 1843. Door zijn krItieken, o.a. op Van Lenneps succesroman De roos van Dekama, gaf hij leiding aan de historische romantiek m Nederland. Ouder geworden publiceerde hij vooral geschiedkundige werken. Meer dan voor zijn (historische) novellen, weet BakhUizen belangstelling te wekken voor zijn kritieken en essays. Hij is geen 'scheppend' literator, maar aanvankelijk een beschouwend literator met sterk historische gerichtheid, later een historicus met literair talent. Zijn bronnenonderzoek IS even baanbrekend geweest als zijn leidende arbeid aan het Rijksarchief. Vondel met Roskam en Rommelpot (De GIds, 1837, afz. uitg. 1913') is een studie over Vondels hekeldichten, die begint met een uitvoerige schildermg van de zeden en opvattingen in de 17de eeuw, en waarin een beschouwing over de dichtkunst van die tIJd voorkomt, die BakhUizen de gelegenheid geeft om de door de tachtigers 'genaaste' stelling te poneren, dat vorm en mhoud in de poezie volstrekt één zijn. Het behandelde onderwerp doet hem kennen als een arhstiek begaafd geleerde, met een Uitzonderlijke kennis van de op de dageliJkse werkelijkheid gemspireerde literatuur der 17de eeuw. Werken: 'Franclscus HemsterhUls', m De Muzen (1934), essay, 'Culemborg 428', m Jaarb Tesselschade (1937), 'De verzoekmg van den H Antomus', mldem (1840), 'Trudeman en Zijn Wijf', m De G!ds (1843), nov Uitgaven: Stud!en en schetsen over vaderlandsche gesch!edems en letteren, 5 din (1863-1913), De studIetIJd van R eB v d B door brieven toegelicht (1969), met mi en aant door L BRUMMEL Literatuur: C en M SCHARTEN-ANTINK, Julle Stman, De levensroman van R eB v d B UIt brle- 58 ven en bescheIden samengesteld (1914), A EpPENS, Van Hollandsche Potaard (1943); G COLMJON, Bvd B, een markante persoonllJkhe!d (1950), J M ROMEIN, UIt de werkplaats van Re Bvd B (1951), G STUIVELING, 'Voetstappen van de vaderlandse romantiek 111', m Vakwerk (1967), Nederl Arch!evenblad (1975), Bvd B - nummer, J A L LANCÉE, R eB v d B en het probleem van de 't!Jdgeest'(1979), G W KERNKAMP, 'B v dB', m Gesch!edschrlJvlng In Nederland (1981) [MJGDEJONG] Bakker, Bert Lambertus Jozef, Nederlands dichter, prozaschrijver en uitgever (Huizum 3.4.1912- Ilpendam 19.9.1969). Afkomstig uit een streng calvmistisch gezin. Deed aanvankeliJk redactIewerk bij Zomer en Keuning m Wageningen en was enige tIjd Journalist. Schreef naast poezIe en romans ook kinderboeken. Als anti-revolutionair tIjdens wo II in het verzet en door contacten met H.M. van Randwijk betrokken bij Vnj Nederland. Na de oorlog solitair Uitgever van Bert Bakker/Daamen NV, waar hij het imtiatlef nam voor de overwegend literaire Ooievaarreeks, waarin veel poëzie verscheen. Oprichter en redacteur van het tijdschrift Maatstaf (smds 1953). Oorspronkelijk schreef Bakker protestants- christelijke gedichten, o.m. voor het tijdschrIft De Gemeenschap, maar na de oorlog evolueerde hiJ steeds meer in socialistisch- humanitaire rIchtmg Behalve poezIe schreef hiJ ook enkele, weinig positief beoordeelde romans: DnJfzand (1935) en Ieder IS alleen (1937). Werken: Au revOIr (1934), p , ReIZIgers (1935), pr , De spannende zomer van Botte Spoelstra (1935), Jeugdb, Een held op sokken (1935), Jeugdb, SJefs eerste luchtreIs (1935), Jeugdb Literatuur: M SMEDTS, 'B B', m Maatstaf, 17 (1969-1970), M Ros, 'B B en het faSCIsme', m Idem, 18 (1970) [GJ VAN BORK] Bakker, Piet er Oe ge Nederlands romanschrijver (Rotterdam 10.8.1897-Amsterdam 14.1960). Aanvankelijk onderwijzer. Daarna werkzaam als journalist bij Het Volk en Elsevlers Weekblad. Schreef een aantal vlot leesbare en veelgelezen romans, waarvan zijn Cisketnlogle het bekendst werd: Clske de Rat (1942), Clske groeIt op (1945) en CIS de man (1946). Ook de romans Achter de mast (1936) en Jeugd In de PIJP (1946) kenden een grote popularIteit. Werken: Amsterdam zoals het leeft en werkt (met JeE Sand, 1932), Over dramatIsche kunst (met L van Gasteren, 1932), CootJe Pink (1933), r, Branding (1940), r, Het geheIm van Dr Llng (1940), detective, Pépé (1941), r ,Holland ze zeggen je bent maar zoo klem (1942), pr., Storm op de kust (1942), r, Vrouw aan boord (1947), r , Logboek van de Gratws (1948), r ,De slag (1951), r, Kidnap (1953), r; Ik kwam, zag, schreef (1954), autob ,Pw (1956), r ,Jet (1960), r Literatuur: G BOMANS, In Noten kraken (1961) [GJ VANBORK) Balker, Habakuk 11 de Zie Balkt, Herman Hendrik ter Balkt, Herman Hendrik ter Nederlands dichter (Usselo, bij Enschede, 17.9.1938). Opgeleid tot onderwijzer en als zodamg werkzaam in Drente. Schreef onder het ps. Habakuk II de Balker (naar de profeet en dichter Habakuk uit de bijbel) een aantal bundels poëzie, waarmee hij vrijwel onmiddellijk naam maakte als dichter over het boeren bestaan en de hardheid en echtheid van het leven op het land. Houdt zich ver van het officiéle literaIre CircUit en werd in de kritiek wel een antipoeet genoemd, mede onder invloed van zijn eigen uitspraken over poézie. Hij zet zich af tegen specifiek dichterlijke taal en de 'geleerdenpoezIe' van dichters als Ten Berge en Kouwenaar, die hij te bedachtzaam VIndt, en stelt daar zijn vitale boerenpoezie tegenover. In 1969 verscheen Boerengedichten ofwel Met de boerenblJI[ } en In 1970 Uier van het Oosten. Na enkele herdrukken werden deze bundels In 1974 gecombineerd uitgegeven. Ter Balkt voert hierin de natuur op als het echte, onverhulde, tegenover de mens en zijn beschaving als het verhullende, onechte. Dezelfde opvattIngen beheersen zIJn derde bundel, De gloeilampen, De varkens (1972). In de bundel Groenboek (1973), geillustreerd door zijn vrouw, is het opmeuw de natuur, maar nu en detail, die centraal staat. Onder ps. FoeI Aos publiceerde hij in 1973 zijn eerste prozawerk, ZWIJg. Hierin laat hij bij monde van Augustus AniJs, een zonderlInge randfiguur, in een associatieve stijl de krIngloop van het natuurlijke leven zien in een kleIne gemeenschap. Na dit, niet al te gunstIg ontvangen werk, beperkte hij zich weer tot de poezie met Oud gereedschap mensheid moe (1975) en Waarde burchten stonden en de snoek zwom (1979). In 1981 werd hem de HenrIëtte Roland Holstprijs 1980 toegekend voor zijn poezie. Werken: De vliegen dragen de zomer (1976), Helgeel landjuweel (1977), Machmes' maal ons met, maal de rogge (1982), bloeml, Hemelhchten (1983) BARLAAM EN JOSAPHAT Literatuur: J DIEPSTRATEN en J KUYPER, InterView, In Dichters (1980), H BREMS, 'Wat moet en met kan', In Al wie omZiet (1981) [GJ VAN BORK) Barlaam en Josaphat, De geestelijke roman van In de ME wijd verspreide roman, gebaseerd op het verhaal van de jeugd van Boeddha. De bronnen van het verhaal gaan terug op overgeleverde Sanskritteksten. De parabels zijn van uiteenlopende herkomst. Men kan er biJV. de gelijkenis van de zaaier uit het meuwe testament aantreffen. Sommige parabels komen ook voor bij gnostische (de 'broeders der zuiverheid' van Basra, lOde eeuw) en mystieke auteurs (Muhammad al-Ghaz-zäli, 12de-13de eeuw). De eerste Latijnse versie van 1048, een tamelijk getrouwe vertaling van de Griekse tekst, werd overgenomen o.a. door Vincent de Beauvais in zijn Speculum hls tonale (begIn 13de eeuw) en door Jacobus de Voragine in de Legenda aurea (1260). Deze beide werken hadden In de ME zo veel succes, dat de legende van Barlaam en Josaphat door heel Europa werd verspreid en opgenomen kon worden in de versch. nationale literaturen Ook in het Nederlandse taalgebied is de legende doorgedrongen dank zij de hier bekende versies van deze werken. De Legenda aurea ligt aan de basis van de bewerkIng die men terugvindt in de Grote 'Der Sleien troest' (hs. uit de streek tussen Geldern en Jülich, 1436 en 1437) en die wsch. ontstond omstreeks 1350. Het hs. Wurzburg (u B ch.qu. 144) bevat ook de bewerkIng uit de Legenda aurea in Nederlandse vertaling (ca 1400). De versie die men terugvIndt in Helltgenlevens (ca 1470 en ca 1500), gaat terug op de Speculum en is eveneens overgeleverd in de hss. Brussel (KB 3662-64) en Dusseldorf (Landes und Stadtbibhothek, C 25). Daarnaast vindt men de legende terug in de Spleghel hIstorwel van Jacob van Maerlant ('tweede partie'), bewerkt door Philip Utenbroeke (ca 1300). Men heeft ook nog een afzonderlijk fragment van 90 verzen teruggevonden, dat wsch. dateert van het einde van de 14de of begin van de 15de eeuw. Literatuur: W DE VREESE, 'Fragment van een berijmde geschiedems van B en J.?', In Tljdschr v Nederl Taal- en Letterk (1895), J. SONET, Le Roman de B et J, 1 (1949), met blbl; J DESCHAMPS, Mlddelnederl hss Uit Europese en Ame7lkaanse biblIOtheken (1972) [RED) 59 BARLAEUS Barlaeus, Caspar (I) Ook Caspar van Baerle, Noordnederlands dichter (Antwerpen ? -Zaltbommel 1595). Volgde zijn vader Lambertus van Baerle op als griffier van Antwerpen, maar moest die stad in augustus 1585 verlaten; werd student m de rechten aan de Leidse universiteit en omstreeks 1588 rector te Zaltbommel. Barlaeus schreef Latijnse en Nederlandse geschiedzangen, die te Utrecht en Lelden in hs. bewaard bleven. Vader van Caspar Barlaeus II. Literatuur: J A WORP, m Oud-Holland, 2 (1885), IDEM, m Historische Avonden, 2 (1907). [G KUIPER) Barlaeus, Caspar (11) 60 Ook Caspar van Baerle, Noordnederlands dichter, orator en prozaschrijver (Antwerpen 12.2.1584-Amsterdam 14.1.1648). Zoon van Cas par Barlaeus 1. Bekend als vriend van Gerard VOSSlUS, Constantijn Huygens en P.C Hooft. Door zijn oom, de Brielse rector Jacobus Barlaeus, opgeleid voor universitaire studie. Op 15.12.1600 aan de Leidse academie als student in de theologie mgeschreven; voegde zich aldaar bij de bewonderaars van Arminius. Eind 1608, na een paar jaar als humanistisch pedagoog te zIJn opgetreden, predikant in Nieuwe Tonge (Overflakkee). In augustus 1612 subregent van het Staten-College aan de Leidse universiteit, een instituut voor steun behoevende theologische studenten. Regent was Petrus BertlUs, die in 1615 door Gerard VOSSlUS werd opgevolgd. Barlaeus verdedigde met vuur de theologie der arminianen in een aantal Latijnse geschriften; hij voegde zich echter nimmer bij de remonstrantse broederschap. Nadat hij in 1619 én als subregent én als hoogleraar (sedert 2.2.1618 in de logica) was ontslagen, ging Barlaeus medicijnen studeren aan de universiteit van Caen, waar hij ook promoveerde; hij trad slechts korte tijd als praktiserend geneesheer op. In Nederland teruggekeerd leefde hij van zijn literaire werk en van particulier onderwijs, tot hij 9.11632 aan de Illustere School te Amsterdam hoogleraar werd in de geschiedenis der filosofie met de beroemde rede Mercator sapwns, swe Oratlo de comungendls mercaturae et phllosophlOe studIIs (vert. door W.A. Buyserius onder de titel: Verstandige coopman, 1641). Op het Muiderslot was Barlaeus, nadat ConstantIJn Huygens hem in 1625 met Hooft In aanraking gebracht had, een welkome gast wegens zijn geleerdheid, zijn geestigheid en zijn dichterschap. Als Latijns poëet stond Barlaeus buitengewoon hoog aangeschreven, ook buiten de Nederlanden. Men vereerde hem als 'archipoeta'; Zijn levenslust, gedurfde scherts, verheerliJking van het leven in de klassieke oudheid maakten hem een 'poeta semipaganus'. Na de dood van zijn vrouw (1635) hertrouwde Barlaeus niet; hij werd de vereerder van Tesselschade (Hooft: 'vryer om den deun, oft om welstaens wil'). Medlcea hospes (1639), een kostbaar boekwerk met een prozabeschrijving van het bezoek dat de Franse koningIn-moeder Maria de' Medicis aan Amsterdam bracht, bevat ook Latijnse poëzie Faces augustae (Vermaarde huweltJken, 1643) - een LatiJnse bewerking van de bekende verhalen uit Cats' Trou-rlngh, door Barlaeus in samenwerking met de latinist Cornelis Boyus tot stand gebracht; voorts Rerum In Brasllta et altbl gestarum (1647), een histOrisch verhaal van de daden van Johan Maurits, graaf van Nassau-Siegen. Zijn emgszms hoogdravende, retorische poezie (gelegenheidsgedichten in groten getale) is in de 17de eeuw meermalen gebundeld onder de titel Poemata (vanaf 1628); dit gebeurde ook met zijn oraties (vanaf 1643); zijn schoonzoon, de bekende remonstrantse predikant-dichter en historicus Gerard Brandt, gaf in 1667 zijn brieven uit. Enkele Nederlandse gedichten zijn te vmden in de Verscheyde Nederduytsche gedichten (eerste uitg. 1651); de bundeling mP .S. Schuil, Poezy van Caspar van BaerIe (1835) vraagt om een behoedzaam bestuderen. Werken: Manes AUriacl (1625), Hymnus ad Chrlstum (1628) Uitgave: S VAN DER WOUDE (ed ), Mercator Saplens (1967), met Neder! vert en mi Literatuur:F F BLOK, C B from the Correspondence of a MelancholIc (1976), K VAN DER HORST, Inventalre de la correspondance de C B (1602- 1648) (1978) [G KUIPER) Barnard, Willem Zie Graft, Guillaume van der Bastiaanse, Frans Eig. Wilhelm Ange François, Nederlands dichter (Utrecht 14.5.1868-Amsterdam 12.6.1947). Studeerde te Utrecht en was vele jaren leraar Nederlands in Hilversum. Verwierf naam als dichter van verzorgde natuur- en liefdeslyriek In de trant van het ImpressIOnisme der vroege tachtigers: Natuur en leven (1900), Gedichten (1909), Een zomerdroom (1919). GeInspireerd door een late hefde toont zijn talent in verspreid later werk een opmerkelijke verdiepmg' Ultlma thule (afleverIng Hehkon, 1938) Van zijn Verzamelde gedichten (1946) is slechts één deel verschenen. Van zijn hand zijn voorts: De technrek der poezze (1918) en Overzzcht van de ontwlkkelzng der Nederlandsche letterkunde (4 dIn., 1914- 1927). Literatuur: E D'OLIVEIRA, De Jongere generatie (1914), J J OVERSTEEGEN, 'De Nieuwe Gids Kloos (discussie metCoster), B', m Vorm of vent (1969) [G STUIVELING] Battus Zie Brandt Corstius, Hugo Baudart, Willem Ook GUIlielmus Baudartius, Noordnederlands theoloog en historicus (Deinze 132.1565-Zutphen 15.12,1640). Had een belangnjk aandeel in de Statenvertaling van de bijbel, de strijd van remonstranten en contraremonstranten (aan de zijde der laatsten), de totstandkomIng van het Bestand (vgl. Morhen-wecker, 1610) en de calvInistische kerkgeschiedschrijving: Memorren (1620-1624). Werk: Apophthegmata chnstwna (1605, 1616) Literatuur: 0 C BROEK ROELOFS, Wilhelmus Baudart lUS (1947) [J J MAK] Beatrijs Middelnederlands geestelijk verhalend gedicht, 1038 verzen, door een onbekend auteur als berijming van een Marialegende m het midden van de 13de eeuw geschreven en bewaard in een fraai verzorgd hs, uit 1374 (KB, Den Haag). De legende, wellicht In de 12de eeuw ontstaan, verspreidde zich zozeer dat Robert Guiette in La légende de la sacnstzne (1927) kon wijzen op 54 middeleeuwse en ca 150 latere versies in Latijn, Frans, Duits, Spaans, Oudnoors en zelfs Arabisch. De oorsprong is onbekend; de oudste gevonden tekst dagtekent Uit het begin van de 13de eeuw, Het Middelnederlandse gedicht In gepaard njm IS bewerkt naar een of twee Latijnse bronnen: Dralogus mzraculorum (1222) of Llbn octo mlraculorum (1237), beide van Caesarius van Helsterbach, prior van het cisterclenzerklooster aldaar, Het gedicht geldt tegenwoordig als een der BEATRIJS belangnjkste werken Uit de Middelnederlandse letteren, De structuur is weldoordacht en evenwichtig; na een korte inleiding volgt de motivering van de zonde (vs. 37-248), dan het zondigen zelf (vs. 249- 396) en de gevolgen daarvan (vs, 397-482). Ultvoeng IS het berouw beschreven (vs. 483-786), daarna de terugkeer met het ontdekken van het Jarenlange wonder (vs, 787 -864) en ten slotte het hernieuwde verbliJf In het klooster, In tegenstelling tot verwante motieven van Mariawonderen wordt m de BeatnJs geen aanraking met de dUivel, geen zwarte magie en geen spectaculair mirakel aangetroffen. Alle aandacht wordt gencht op deze jonge vrouwen op de duurzame hefde van Maria. De tekstkritiek heeft zich beziggehouden met de vraag of een aantal gebeden niet als tussenvoegsels dienen te worden beschouwd en of het slotgedeelte wel van de oorspronkehjke auteur is, Uitgaven: J LIGTHART (ed ), B (1902), FRuITEN, B (1918), bewerkmg voor toneel, J GIELEN (ed ), B (1931), D C TINBERGEN (ed.), B (1932), J VAN MIERLO (ed ), 'B " m Geeste/zJke epiek der middeleeuwen (1939), H TEIRLINCK, Ik dzen (z,] ), bewerkmg voor toneel, R ROEMANS (ed), B (1945), F LULOFS (ed ), B (1978'); AL. VERHOFSTEDE, B (1947), facslmlle-Ultg, met mi van G 1 LIEFTINCK en blbl van R ROEMANS, G KAZEMIER (ed), B (1978'), R ROEMANS en H VAN ASSCHE (ed ), B (1982) Vertalingen: A J BARNouw, B a MIddie Dutch Legend (1914), The Mlracle of B a Flemlsh Legend (1944) Literatuur: P F J M ELIGH, 'Het VISIOen van B " m Nieuwe Taalg ,63 (1970), G, KAZEMIER, 'Struktur der ffilttelmederlandlschen B -dlchtung', m Akten des IV mternatlOnalen Germamsten-Kongress (1970), R A CORNETS-DE GROOT, 'Nonnenwerk IS monmkenwerk', m VI Gids, 66 (1971), J REYNAERT, 'De verdwaalde verzen mB', m Spiegel der Lett , 14 (1972), F LULOFS, m Tekst en Uitleg (1977), W P GERRITSEN, 'Oratie professor Lulofs', m Nieuwe Taalg, 70 (1977), G SMIT, B De vroegste tekst (1979), M SPIES, 'B en de honmgvloelende leraar', m Opstellen aangeboden aan Lulofs (1980), J TERSTEEG, m Idem (1980) [G STUIVELING] Beatrijs van Nazareth Zuidnederlandse prozaschrijfster (1200- Nazareth bij Lier 29.8.1268). Als dochter van de vrome en welgestelde Tiense burger Bartholomeus, kreeg de reeds op jeugdige leeftijd religieus begaafde Beatrijs ruime kansen om haar aanleg te ontplooien. Nam na een voortreffelijke opvoeding (o.m. in het LatIjn) in 1215 In het klooster van Bloemendael te Eerken het cIsterciënzerkleed aan. Verbleef vanaf 1221 In de abdij Maag- 61 BEAUFORT dendael te Oplinter, vanaf 1236 m het klooster Nazareth bij Lier, waar zij tot aan haar dood de functie van priores vervulde. Schreef autobiografische en mystieke aantekeningen, die echter in hun oorspronkelijke vorm verloren zijn gegaan; sporen ervan zijn terug te vinden in de Latijnse bewerking van haar autobiografie en in Van seven mameren van he!hgher mmnen, een traktaat over de mystieke opgang in zeven stadia. Uitgaven: L REYPENS en J VAN MIERLO (ed ), Seven mameren van minne (1926), L REYPENS (ed), Vita Beatrlcls De autobIOgrafIe van de Z BeatrijS van Ttenen 0 CISt 1200-1268 (1964), E COLLEDGE, Medweval Netherlands RelIgIOus 11- terature (1965), Engelse vert , H W J VEKEMAN en J J TH M TERSTEEG (ed ), B v N, Van seuen mameren van heiliger minnen (1971), A HEL. MAN en J VAN DER KUN, Idem (z J ), In modern NederI, J -B M PORION, Hadewljch, Lettres Splrltuelles B d N, Sept degrés d'amour (1972), Franse vert Literatuur: S AXTERS, In NatIOnaal bIOgrafisch woordenboek, 2 (1966), PMS DE LAERE, 'Over de Vitae van B V N ',In Wetenschappelijke Tijdingen, 26 (1967), H VEKEMAN, 'Minne In "Seven manIeren van minne", van B v N', In Ctteaux, 19 (1968), FINGELS, 'B V N Zeven mameren van minne', In De Brabantse folklore (1968), P W AC· KERS, 'Het interpretatieprobleem In de "Seuen manieren van minnen" van B v N " In Ons Geestelijk Erf, 45 (1971), H VEKEMAN, 'Van seuen mam eren van heilIger minnen Extase en traditie In een cultus van de minne'. In T~Jdschr v Nederl Taal- en Letterk , 88 (1972), L MOE· REELS, 'Mystieke Vlaamse vrouwen UIt het verleden B v N', In AggIOrnamento, 7 (1975), A HOSTE, 'B v N', In TWintIg Eeuwen Vlaanderen, 13 (1976), L AARNINK, 'Vrouwen die trouw bleven aan haar ervaring', In Speling, 33 (1981) [J J MAK EN J REYNAERT] Beaufort, Henriette L.T. de 62 Eig. Agathe Hetty Marie Laman Trip, geb. jkvr. de Beaufort, Nederlandse prozaschrIJfster en historica (Baarn 13.10.1890- Bennekom 26.3.1982). Genoot opvoeding op het landgoed Marièndaal (Oosterbeek) en m Zwitsers internaat; volgde colleges letteren, (kunst)geschiedenis en wijsbegeerte aan de Utrechtse universiteit. Schreef voor WO II een toneelspel en enkele literaire parodieën en verhalen, maar verwierf vooral na 1945 bekendheid met een reeks opmerkelijke biografieen: G K van Hogendorp (1948), Wtllem de ZWIjger (1950), C van Vollenhove (1954), niet zozeer geromantiseerde levensverhalen als wel psychologisch én historisch verantwoorde portretten in een nauwgezet gereconstrueerd tijdsdecor, bijzonder verzorgd van compositie en stijl. Dolly van Arnhem (1949), haar emge roman, beschrijft de ontwikkeling van een Jonge vrouw uit een adelliJk Gelders geslacht. Werken: Wtllem van Oranje (1916'), t, Vondel, kunst en karakter (1920), essay; Onder de zon (1927), nov, Parodleen (1931), ZIJn en worden (1935), essays, Nansen (1937), blOgr ,Rembrandt (1956), blOgr , Gisteren en vandaag (1961), mem en essays, Dirk Cos ter Brieven (3 din van Verzamelde werken, 1961), tekstUltg, Wtlhelmlna 1880-1962 (1965), blOgr Literatuur: B VAN EYSSELSTEIJN, HL T dB Een schrijfster en haar werk (1970) [W GaBBERs] Beaumont, Simon van Ook Simon Bellimontius, Schoonenberg of SchoonberglUs, H V.D. (Hollander van Dordt), Noordnederlands dichter (Dordrecht 1574-'s-Gravenhage 20.6 1654). Studeerde rechten m Leiden en Orléans waar hij promoveerde (1596). Pas in 1601 te Middelburg gevestigd als advocaat. Werd pensionaris (1606-1634), bekleedde dezelfde functie te Rotterdam (1634-1649) en vestigde zich ten slotte m Den Haag. Was remonstrantsgezind en vriend van Hugo GrotlUS, Caspar Barlaeus en Gerard Vossius. Dichtte m zijn studententijd onder invloed van de Pléiade petrar klstisch -erotische sonnetten: Juvemha, die veel later onder de titel Jonckheyt een plaatsvonden In de Zeeusche Nachtegael (1623), zijn Boerenpraet, een Uitstekende bewerkmg van Vergllius' Eerste ecloga, die er eveneens in opgenomen werd, kan heel goed Uit zIJn eerste perIode stammen. Beaumonts jeugdwerk is typisch voor de overgang van de vroege renaissance naar de gouden eeuw: zijn alexandrijnen zijn niet stroef meer, maar hebben, evenals die van Damel Hemsius, de zwierige gang die ook bij de Pléiadedichters, zijn voorbeelden, worden aangetroffen. Later werk IS vaak zmspreuklg en epigrammatisch. HumOrIstisch en elegant-didactisch, geeft het Beaumonts kritische viSie op het al-te-menselijke Aldus met name in zijn Grtllen en R!jmspreucken. Er is een wisselwerking tussen zijn Latijnse en zijn Nederlandse poezIe Als vertaler Uit het Latijn had Beaumont bijzondere kwaliteiten. Beaumonts bijdragen in de Zeeusche Nachtegael Gnllen zijn opgenomen m Petrus Scriverius' Vasten-avond-spel (1631'); de Horae Succ!swae (Tytssmppermghen Rymen ende versen Meestendeel m S!Jn Jonghe, eemghe m S!jn ouder Jaren nu ende dan gedIcht, 1638, 1640') bevatten enIge Latijnse gedichten onder de titel Erotica Deze behoren wsch. tot Beaumonts Juvemlw. In 1644 gaf de ZierIkzeese latmist Cornehs Boyus een afzonderhJke editie van Beaumonts Latijnse poezIe m het hcht Simoms Belltmonttt Horae Succlswae, swe carmlnum, ab adolescentw In senectutem usque scnptorum, collectanea Literatuur: J TIDEMAN, Gedichten van SvB (1843), J EYSTEN, 'S v B.', 10 De Tijdspiegel (1901), P J MEERTENS, Letterkundig leven In Zeeland In de 16de en de eerste helft der 17de e (1943), G A VAN Es, 10 Gesch van de Letterk der Nederlanden, dl 4 (1948) [G KUIPER] Bedroch der vrouwen, Dat Thematische bewerkmg m het Nederlands van een aantal verhalen uit de Cent nouveIles nouvelles over bedrog door vrouwen ten koste van mannen. De novellen worden telkens afgewisseld met een bekend verhaal op hetzelfde terrein uit de bijbel of de klassieke oudheid. Het werk werd o.a. gedrukt bij Jan Berntsz. m Utrecht, ca 1532. Omdat deze veel teksten drukte uit het fonds van Van Doesborch, wordt aangenomen dat dit werk ook door Van Doesborch was samengesteld. Er bestaat ook nog een druk van tussen 1569 en 1574, verschenen biJ Jan van Ghelen mAntwerpen. Literatuur: H PLEIJ, 'Een fragment van de oudste Neder! novellenbundel te Cambndge', 10 H HEESTERMANS (red ), Opstellen door vrienden en vakgenoten aangeboden aan Dr eH A Kruyskamp (1977) [F VANTHIJN] Beek, Geert van Nederlands prozaschrijver en dichter (Gennep 13.3.1920). Leraar Nederlands. Debuteerde in 1960 met de roman Een hand boven de ogen Zijn thema's cirkelen rond dood en oorlogsgeweld, erotiek en religie Het realisme wordt in zijn sterk emotionele toon vaak gedreven naar een fantastische werkehjkheid. Opmerkelijk proza IS De steek van een schorpIOen (1968) en De 1500 meter (1971). Werken: Het MeXicaanse paardje (1966), verh , Van Je famlhe moet Je 't hebben (1976), p , De dw's van Andrea (1977), r , Beeld voor dag en nacht (1982), verh Literatuur: Raam, 60 (1970), G v B -nummer, H. BOUSSET, 10 Schreien, schnJven, schreeuwen (1973), J VAN DE SANDE, 10 Kritisch leXicon van de Nederlandstahge ht na 1945 (1982). [RED] Beers, Jan van Vlaams dichter (Antwerpen 22.2.1821-ald. 14.11.1888) Na middelbare studies aan het Klem-SemmarIe te Mechelen brak hij met BEETS de rooms-kathoheke kerk. Was een van de leiders van de Vlaamse Beweging; leraar te Lier en Antwerpen. Pas in 1853 gaf hij zijn eerste gedichtenbundel Jongelingsdromen Ult. Andere bundels zijn Levensbeelden (1858), Gevoel en leven (1869) en RIJZende blaren (1884). Schreef teksten voor oratorIa en cantates, zoals De oorlog (1873) van Peter Benoit. Ofschoon Rijzende blaren met de grote Vijfjaarlijkse staatsprIjs voor letterkunde (1880-1884) werd bekroond, is Van Beers' dichtwerk voor de Nederlandse literatuur nog slechts van literair-historische betekenIS en valt totaal m het niet in vergelijking met de poezie van zijn buitenlandse tijdgenoten Verdienstelijk is zIJn poging om het vers te ontdoen van de holle retOriek van zIJn tijd en een eenvoudige, natuurlijke taal te schrIJven. Voor Vlaanderen was hij een van de belangrijkste dichters in de overgangsperiode van romantiek naar realisme. Werken: De bhnde (1854), Bhk door eene venster (1855), LIjkkrans voor Tollens (1856), Jacob van Maerlant (1860), Het hoofdgebrek van ons middelbaar onderWijS (1879) Uitgave: M SABBE (ed ), GedIChten (1921), met 101 Literatuur: P DE MONT, Dne groote Vlamingen (1901), M ROOSES, 10 Schetsenboek (1877) en Derde schetsenboek (1886), G SCHMOOK, 'De "Mertensen" en de "Van Beersen" Uit Antwerpen, XVlIIe-xxe eeuwen', 10 Mens en Taak (1982) [B DECORTE] Beets, Nicolaas Nederlands dichter en prozaschrijver (Haarlem 13.9.1814-Utrecht 13.3.1903). Zoon van een drogist, werkte sinds 1830 mee aan tijdschriften en almanakken, studeerde 1833-1839 theologie te Leiden. Zijn bewondering voor Byron en Scott blijkt uit navolgmgen zoals Jose, een Spaansch verhaal (1834), Kuser (1835), Guy de Vlaming (1837), als ook uit het studentikoze feestverslag De masquerade (1835). Zijn lyrische Gedichten verschenen in 1838. Aan het eind van deze 'zwarte tijd', zoals Beets die zelf noemde, publiceerde hij onder de schuilnaam Hildebrand de Camera obscura, het boek waarop zijn duurzame roem berust, de gevarieerde uitbeelding van Hollands biedermeierleven. In 1840 werd Beets predikant in Heemstede; hij huwde met jonkvrouw Alida van Foreest, een klemdochter van zijn vereerde hoogleraar J.H. van der Palm (1763-1840), wiens bIOgrafie hij in 1842 schreef. In 1854 werd Beets beroepen naar Utrecht; in 1856 verloor hij zijn echtgenote, kort na de 63 BEETS 64 geboorte van hun negende kind. Drie jaar later hertrouwde hij met haar jongere zuster, jonkvrouw Jacoba Elisabeth van Foreest; Uit dit tweede huwelijk werden zes kinderen geboren. Ofschoon verwant met het Réveil, verschilde Beets sterk van strijdvaardige dogmatici als Da Costa. Hij was een irenisch man, die m de hervormde kerk een middenpositIe mnam. Als redenaar genoot hij grote faam. Van 1875 tot 1884 was hij hoogleraar m de theologie te Utrecht. Zijn 70ste verjaardag m 1884 werd een natIOnale gebeurtenis. Het omvangrijke werk van Beets omvat stichtelijke geschriften, preken, brochures, literaire beschouwmgen, levensberichten, cantates en versch. bundels huisehJke en vrome gedichten: Korenbloemen (1853), Madeheven (1869), Najaarsbladen (1881), WInterloof (1887). Beets bezorgde ook de GedIchten van A C W StarIng (met mleiding: 1862) en Al de GedIchten van Anna Roemer Vlsscher (1881). Ofschoon nog door Busken Huet erkend als een groot dichter, werd hij door de generatIe van tachtig onvoorwaardehjk afgewezen. In het najaar van 1839 gaf Beets bij zIJn zwager Bohn te Haarlem de Camera Obscura uit, een bundel humoristische beschouwmgen en novellen (oplaag 1150 exemplaren). Het tamelijk dunne boekje, versierd met een gravure van J.W. Kalser, bevatte een tiental tItels waaronder maar drie verhalen: Een onaangenaam mensch In den Haarlemmerhout; De famûle Stastok en Een oude kenms. Het voorjaar van 1840 bracht een ongewijzigde herdruk opmeuw in 1150 exemplaren Tezelfder tijd pubhceerde Beets soortgelijk werk in Proza en poezy (1840) en in de verzamelbundel De Nederlanden. In het najaar van 1841 wijdde Potgieter aan dit soort werk een kritIsche beschouwing onder de titel: KopIjeerlust des dagehjkschen levens (speclaalover de Camera: De G!ds 1841, n). In 1851 voegde Hildebrand o.a. De famû!e Kegge en Gernt Wase toe, waardoor deze derde druk een dubbele omvang kreeg. Bij de vierde druk (1854) kwamen de schetsen Uit Proza en poezy en uit De Nederlanden erbij, te zamen nog bijna 20 titels; het boek werd nu aangekondigd als 'Volledige uitgave'. Nlettemm IS ook de zevende druk (1871) nog weer iets uitgebreid. Hierin paste de auteur de spellmg-De Vries en Te Winkel toe. In 1887 pubhceerde hiJ Na VIJftig Jaar, een verzameling taalkundige en cultuurhistorische opheldermgen. Na de tiende, herziene druk (1878) - een pracht Uitgaaf, gelliustreerd door F. Carl Sierlg - volgden de drukken van de Camera elkaar snel op: in 1900 verscheen de 20ste; m 1920 een Uitvoerig door J M. Acket geannoteerde schooluitgave; m 1939 - na 100 Jaar - de 40ste druk, met illustratIes van Jo Spier. De stijl van de Camera, ook m de vele korte beschouwingen en vertelhngen zoals VoorUitgang, De veerschipper en Het Noordbrabantsche meiSJe, IS levendig, concreet, met een scherpe blik voor zIchtbaarheden in vorm en kleur, en niet zelden studentIkoos geestig door woordspelingen en overdriJvingen. Invloeden van verwante buitenlandse auteurs (Dickens) zIJn aanwijsbaar, en nog duidelijker van Wolff en Deken De bouw van de verhalen toont weimg variatie; het schematisme van op bezoek gaan wordt op den duur wat saai. De kring van de waarnemmg is klem, de personages zijn met weinig liefde, Ietwat uit de hoogte getypeerd De zelfingenomenheid van de auteur, die zich tussen zijn figuren beweegt als een vrijwel feilloos man, is de hinderhJkste trek m dit klaSSiek geworden boek. Ofschoon Beets zich in de hteratuurgeschledems een plaats verworven heeft dank zij één boek, moet niet UIt hef oog verloren worden dat hij in zijn studententijd een vooraanstaande rol heeft gespeeld m de romantIsche beweging in Leiden Dat het dwepen met de (voortbrengselen van de) romantiek voor hem altijd meer spel dan ernst is geweest blijkt Uit diverse passages van zIJn m 1983 integraal uitgegeven dagboek uit zijn studietijd; hierm komt hiJ reeds naar voren als een zelfbewuste, naar het conservatisme neigende persoonliJkheid, waarm men zowel de auteur van de Camera als de latere vervaardiger van ettehJke honderden stichtelijke rijmen kan herkennen. TwmtIgste-eeuwse onderzoekers hebben in dit verband wel gesproken van het 'probleem-Beets', maar zij hebben voorbijgeZien aan het feit dat hiJ na 1840 zijn onmiskenbaar aanwezige talent Willens en wetens geheel in dienst heeft gesteld van God en de Kerk. Tussen het vele kaf in zijn dichtwerken vmdt men niettemin ook poetische hoogtepunten als 'De moerbeitoppen ruischten' en een aantal met onverdienstelijke puntdichten. Uitgaven: Kuser (1966, 1979'), met comm van M H SCHENKEVELD, Camera Obscura (1968), met mi van R NIEUWENHUYS, De famdle Kegge (1969, 1981'), met mi van B W E VEURMAN, RUiker van Toen Uit Nlcolaas Beets Dichtwerken (1971, 1981'), bloeml. samengest. en mgel door M VAN DER PLASSCHE, Verhalen Uit de Camera Obscura (1972, 1981'), met inl. van B W.E VEURMAN, Camera Obscura (1977, 1982'), met mi en comm van M STAPERT.EGGEN, Camera Obscura (1978), mgel door H MOL, Het dagboek van de student Nlcolaas Beets 1833-1836 (1983), ed, mgel en toegel door P VAN ZONNEVELD, De familie Stastok (1984), mgel door P VAN ZONNEVELD; De Leidse maskerade van 1835 (1985), met mI. en comm van P VAN ZONNEVELD en CHR. BERKVENSSTEVELINCK Literatuur: HILDEBRAND, Na Vijftig Jaar Noodlge en overbodige opheldering van de Camera Obscura (1887, 1888'), J DYSERINCK, Dr NB (1903), IDEM, Herinneringen aan N B In woord en beeld (1903), P D CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE, Het leven van NB (1904, 1906'), met blbl, G J VAN RIJN en J J DEETMAN, NB, 3 din (1911-1919), A BROM JR , 'Lijst van geschriften over NB', m Het boek, 3 (1914) en 4 (1915), H PH 'T HooFT,De student B (1914, 1929'), H W J. SCHREGEL, Stilistische en syntactische beschOUWingen over de Camera Obscura van Hildebrand (1932), dlss , P H RITTER JR , Een kapper over een professor (1939), C CATH VAN DE GRAFT, 'Bibliografie betreffende de Camera Obscura', mOpstellen [ J G A Evers (1940), K H HEEROMA, 'Het probleem B', m Jaarboek MIJ Nederl Letterk 1947-1949 (1950); WH STAVERMAN, 'Het "probleem" B ',lnNleuweTaalg (1953),P.KooY,'De consument In de Camera Obscura', m Gromek, 2 (1968-1969), P. VAN 'T VEER, 'De bIOgrafie van J Kegge (1796-1985)', In Hollands Maandblad, 15 (1973-1974), G KAZEMIER, 'Oedipus, LUCifer, KeeSje met zIJn regenten', In TlJdschr voor Nederl Taal- en Letterk, 90 (1974), G J VAN BORK, 'Enkele SOCiale aspecten van De fam!lle Kegge', In Spektator, 4 (1974-1975), A KORTEWEG en W IDEMA, '0 Beets, wat waart giJ groot', In Maatstaf, 25 (1977), P VAN ZONNEVELD, 'De masquerade (1835)', InMeta,12 (1977-1978), K THoMASSEN, 'Elburg van den Boetselaer een gedicht van NB', In Jaarboek Genootseh Oud Rijnsburg 1980 (1981) [G STUIVELING END WELSINK) Bekker, BaIthasar Noordnederlands prozaschrijver (Metslawier 20.3.1634-Amsterdam 11.6.1698). Studeerde theologie te Groningen en te Franeker en promoveerde aldaar in 1665. Na predikant te zijn geweest in Oosterhttens, Franeker, Loenen en Weesp werd hij in 1679 beroepen naar Amsterdam. Van bUitengewoon belang werden zijn boeken Onderzoek van de betekenmge der kometen (1683) en De betoverde wereld, zynde een grondig ondersoek van 't gemeen gevoelen aangaande de geesten, derselver aart en vermogen, bewmd en bedryf als ook 't gene de menschen door derselver kraght en gemeenschap doen In vier boeken ondernomen (I en JI: 1691; III en IV: 1693), fel gericht tegen allerlei vormen van BELCAMPO bijgeloof, speciaal de alom tierende heksenwaan. Van dit laatste werk, meermalen herdrukt, verscheen reeds in 1693 een Duitse, later ook een Franse vertaling. Zijn zedelijke moed en onafhankelijk oordeel bezorgden Bekker, behalve een Westeuropese naam, ook talrijke vijanden. Op 7.8.1692 zette de provinciale Synode hem af als predikant, maar de stad Amsterdam handhaafde niettemin zijn traktement. Literatuur: E J DIEST LORGNON, B B te Franeker (1848), IDEM, B B te Amsterdam (1851), A. VAN DER LINDE, BB, biblIOgrafie (1869), W.P C KNUTTEL, B B de bestrijder van het bijgeloof (1906), C L THIJSSEN-SCHOUTE, Nederlands carteswmsme (1954) [G STUIVELING] Belcampo Ps. van Herman Pieter Schonfeld Wichers, Nederlands prozaschrijver (Naarden 21. 7.1902). Groeide op als notariszoon te Rijssen, studeerde rechten en medicijnen te Amsterdam, was o.a. studentenarts te Groningen. De kleunge en bizarre Verhalen die hij als student schreef gaf hij aanvankelijk uit in eigen beheer (1936), waardoor zij slechts aan weinIgen bekend werden. Meer aandacht kreeg De zwerftocht van Belcampo (1939), het literaire resultaat van een voetreis naar Italié. Pas in de naoorlogse jaren kreeg zijn verhalend proza met de barokke fantasieén, bijv. die over de dag des oordeels in het verhaal Het grote gebeuren (1958), en met de zeer persoonlijke humor algemene waardering, getuige de bekroningen met de Marianne Philipsprijs (1956), de prijS van de Stichting Kunstenaarsverzet (1959) en de Hendrik de Vriesprijs. De humoristische novelle, aanvankelijk sterk studentikoos van inhoud, kreeg in stijgende mate een wijsgerig-wetenschappelijke mslag. Belcampo maakte herhaaldeliJk gebruik van moderne medische gegevens om op fantastische wijze het menseliJke bestaan te belichten. Zijn humor wordt gekenmerkt door speelse grensoverschrijdingen van het redelijke naar het onredelijke In zIJn latere bundels bereikte hij niet overal het vroegere niveau, maar opmerkelijk zIJn de zeer onconventioneel vertelde heiligenlevens, Toverlantaarn van het christendom (1975). Zijn ondogmatische levensbeschouwmg en zijn visie op de ontwikkelingsgang van het wijsgerige denken legde hij neer in De filosofie van het belcamp!sme (1972). 65 za, dat door een beeldende BELDER Werken: Nieuwe verhalen (1946), Sprongen m de brandmg (1950), Llefde's verblJstermg (1953), De fantasleen van B (1958), Tussen hemel en afgrond (1959), Verborgenheden (1964); De Ideale dahha (1968),Rozen op de rails (1979),Dedm hefdes van tante Bertha (1982); De eerste Nederlandse tlftle (met W G J. van DIJk, 1983). Uitgaven: Bevroren vuurwerk (1962); Luchtsplegelmgen (1963); Al zIJn fantaswen (1979) Literatuur: C J.E DINAUX, Gegist bestek (1958); S. VESTDIJK, In MUIteriJ tegen het etmaal (1966), J DE MAERE, 'B S wonderwInkel', In Dletsche Warande & Belfort, 125 (1980); P GRIJS, In honderd, Ik kom' (1982) [G W HUYGENS] BeIder, Jozef Frans Lodewijk de Vlaams dichter en journalist (Lier 18. 6.1912-Deurle 7.12.1981). Stichter en redacteur van de Colibrantuitgaven. Debuteerde in 1938 met de poëziebundel Stûte, in de Jaren erna gevolgd door een reeks dichtbundels die in 1975 werden opgenomen in de Verzamelde gedIChten (1938- 1974) De Beider stond aanvankelijk sterk onder invloed van Rilke, waarvan hij zich echter tamelijk snel losmaakte. In zijn werk overheersen een elegische toon en een dromerige atmosfeer. Hij publiceerde ook bundels met vertalingen van poëzie van Rilke, Hölderlm, Trakl, Novalis, Wilde, Maeterlinck, Sully Prudhomme, alsmede essays over Hölderhn en Prudhomme en werkte mee aan bloemlezmgen als Van 20 dichters (1959) en Flamlsche Lynk (1960). Stelde zelf de bloemlezing BIJ de Uitverkorenen (1977) met vertaalde poezie samen. Werken: De gesloten kamer (1939), p ,Emde augustus (1941), p , EpImemdes' ontwaken (1943), p , Ballade der onzekerheden (1949), p; Recitatief (1951), p ,KI Fong (1956), p , Van ZUilen, sneeuw en rozen (1964), p , Avondverzen (1974), De vervullmg (1975), nov Literatuur: A MAGERMAN, J L d B (1980), R VAN DE PERRE, J L d B Grote Ontmoetmgen, 52 (1982) [J VERCAMMEN EN RED] Bellamy, Jacobus 66 Noordnederlands dichter (Vlissingen 12. 11.l757-Utrecht 11.3.1786). Van armelijke afkomst. Was bakkersknecht in zijn geboorteplaats, maar werd wegens gebleken begaafdheid in de gelegenheid gesteld te Utrecht theologie te studeren (1782). Uit zijn Vhssingse tiJd dagtekenen de Gezangen mijner Jeugd (1782), met zijn geliefde, Francma Baane, als Fillis. Te Utrecht werd hij actief lid van het dichtgenootschap Dulcls ante omnia Musa. In de pohtieke strijd koos hij heftig partij voor de patrIOtten: Vaderlandsche gezangen van Zelandus (1782 en 1783; herdrukt 1785). Tezelfder tijd streefde Bellamy naar literaire vernieuwing o.a. door vermindering van het rijm, keuze van eenvoudige en beeldende woorden en invoering van de balladevorm. In de Proeven voor het verstand, den smaak en het hart (1784-1785) en de twee afleveringen van De poetlsche spectator (1784-1786) gaf hij met zijn vrienden (onder wie Kleijn en Ockerse) opmerkelijke kritische beschouwingen en dichterlijke prestaties, w.o. de 'burgerlijke ballade' ROOSJe, de geschiedenis van een Zeeuws meisje, dat volgens volksgewoonte in zee gedragen door haar geliefde, samen met hem in een draaikolk verdrmkt. Bellamy's Gezangen (1785), met op het titelblad zijn portret, zijn gebundeld in het bewustzijn van een bedreigde gezondheid. Zijn vroege dood, die alom ontroering wekte, heeft zijn volle dichterlijke ontplooiing belet. Literatuur: WA OCKERSE en A KLEIJN-OCKERSE, Gedenkzuil op het graf van J B (1822), J HOEKSMA, J B (1903), J ALEIDA NYLAND, Leven en werken van J B, 2 din (1917), S DIEMEN, 'Nalezend over J B " In Nieuwe Taalg, 48 (1955), WA P SMIT, 'De lIteraire gestalte van B " In Idem, 51 (1958), J STOUTEN, WAOekerse 1760-1826 (1982) [G STUIVELING] Bellemans, Daniel Zuidnederlands dichter (Antwerpen 1642- Horsen 1674). Norbertijn, tot 1672 onderpastoor te Meise bij Brussel, daarna missionaris in Gelderland. Bellemans schreef geestelijke liederen, die in twee bundels, Het cltherken van Jezus en Den heffehJcken paradijsvogel m 1670 het licht zagen en vele malen (tot 1720) werden herdrukt Literatuur: J AERTS, In Feestbundel H J van de WIJer, 2 (1944), F H M HERTOGHS, 'Emge bIOgrafische gegevens', In Spiegel der Lett ,7(1964- 1965) [J J MAK] Belpaire, Maria Elisa Vlaamse prozaschrijfster (Antwerpen 31. 1. 1853-ald. 9.6.1948). Mentor en mecenas van het tijdschrift Dletsche Warande & Belfort. Rooms-katholiek voorvechtster op cultureel en sociaal gebied. Stichtte een modelschool voor meisjes (Belpaire-Instituut), richtte de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen op en de Vrouwenbond Constance Teichmann. Pubhceerde samen met Hilda Ram en Louisa Duyckers de uit zes delen bestaande sprookjes en vertellingen In wonderland (1894-1908); voorts essays over bekende figuren. Vertaalde ook werk van Jórgensen en Bj0rnson. Werken: Uit het leven (1887), pr; Herfstrozen (1887), p en sprookjes; Het landleven m de letterkunde der X/Xe eeuw (1902, 1923'), ChrISten Ideaal (1904); Kunst en levensbeelden (1906), Constance Telchmann (1908); Beethoven (1911); August Cuppens (1924), Ch Dlckens (1929), Gestalten m het verleden (1947) Literatuur: B ROOSE, De Wijze vrouw van Vlaanderen (1948), J PERSIJN, De wordmg van het tlJdschnft Dletsche Warande en Belfort (1963), H SCHROOTEN, De sociale en politieke actie van MeJ MB tijdens de eerste wereldoorlog (1914- 1918) (1978) [w DEGRAER] Berg, Arie van den Nederlands dichter (Alkmaar 1.6.1948). Kreeg de Reina Prinsen Geerligsprijs voor zijn debuut MIJn broertje kende nog geen kroos (1970). Publiceerde in 1976 De kapper spreekt tegen zIJn spiegel. Een zeker maniërisme is hem niet vreemd; zijn grootste kracht ligt in een zeer hechte vormgevmg. Werken: Hondeleven (1979), nov, Een absoluut mUizegat (1980), p Literatuur: AM MusscHooT, m Ons Erfdeel, 21 (1978), mtervlew m Bzzlletm, 7 (1979) [RED] Berge, Johannes Cornelis ten Nederlands dichter, prozaschrijver en vertaler (Alkmaar 24.12.1938). Reeds in zijn debuut, de dichtbundel Poolsneeuw (1964), toonde Ten Berge zich een dichter, die het zijn lezers niet gemakkelijk maakt: in een montagestijl, verwant aan die van de Amerikaanse dichter Ezra Pound, koppelde hij gegevens uit diverse culturen en tijden, daarbij steeds vormen van bederf signalerend, die ook de eigen tijd niet vreemd zijn. In zijn volgende bundels IS de hardheid, de ogenschijnlijke koude van taal - een van de wapens tegen bederf - met het genoemde grondthema verder ontwikkeld. Vooral m zijn bundels De witte Sjamaan (1973) en Va banque (1979) is er een lyrischer, openlijker toon waar te nemen, terwijl het poetische recht van spreken en de politiek-satirische accenten steeds directer worden beleden. In 1969 debuteerde Ten Berge als prozaschrijver met de verhalenbundel Canaletto en ook hier toont hij zich een experimenterende en monterende schrijver, facetten die vergeleken met zijn poëzie meer m de structuur van zijn verhalen en romans dan in het taalgebruik tot uiting komen. Bijzonder belangrIjk werk verrichtte Ten BERGE Berge als vertaler, niet alleen van moeilijk toegankelijke literatuur zoals Japanse nohspelen en de Cantos van Pound, maar ook van volkse verhalen uit de Eskimocultuur. Ook in dit werk staat hij op de bres voor zuiverheid en verbeeldingskracht. Ten slotte laat hij zich als redacteur van het tijdschrift Raster (eerst door hem alleen geleid, later in samenwerking met anderen) kennen als een zeer strijdbaar, consciëntieus en veeleisend schrijver, die opkomt voor bedreigde culturen, waar ook ter wereld. Werken: Swartkrans (1966), Personages (1967), Yugao, 5 noh-spelen (1969); Gedichten (1969), Een geval van verbeeldmg (1970), Ezra Pound, 15 cantos (1970), Hommage aan de Nahua. OudmexIcaanse teksten (1971), PoezIe van de Azteken (1972), De dood IS de Jager (1974); Gunnar Eke- 10ft, Laat op aarde (1975), De raaf m de walvIs (1976), Een schnJver als grenskozak F C Terborgh over Zich zelf en zIJn werk (1977); Het meisJe met de korte vlechten (herz. verSie van Canaletto, 1977); De beren van Churchlll (1978); Sibenese vertellmgen (1979), Levenstekens & doodssmJalen (1980); Nieuwe gedichten (1981); Matglas (gewIJzigde versie van Een geval van verbeeldmg, 1981), Texaanse elegleen (1983) Literatuur: R BLOEM, 'PoezIe m reeksen', m Literair Lustrum (1961-1966) (1968), H U. JESSURUN D'ÛLIVEIRA, 'Van mmiatuur tot klem beeld', m Vondsten en bevmdmgen (1967); W. DE MOOR, 'De vorm van een afweZige mhoud', m Literair Lustrum, 2 (1973), IDEM, m Wilt u miJ maar volgen? (1980), G. BOOMSMA, m Kntlsch leXicon van de Nederlandstalige IIt na 1945 (1982) [R BLOEM] Berge, Claude van den Ps. van Ronme Pauwels, Vlaams romanschrijver (Assenede 30.4.1945). Studeerde plastische kunsten aan de St. Lukasacademie en voordrachtskunst aan het Koninklijk Conservatorium, beide te Gent. Werd leraar voordrachtskunst te Eeklo. Debuteerde in 1968 met de roman De ontmoetmgen. Met een ijzeren zelfdiscipline werkt Van den Berge aan een oeuvre waarin hij de concrete realiteit afwijst om daarvoor in de plaats een eigen realiteit in woorden op te bouwen. Daarin streeft hij naar contemplatie en stilte, die bereikt worden door muzikale eentonigheid en een dwangmatig ritmisch proza. Een roman als De angst (1972) werd beïnvloed door existentiefilosofen als Heidegger en Kierkegaard, maar ook godsdienstige invloeden spelen een rol, bijv. het boeddhisme in Ergens zijn (1977). Voorts is er invloed van Willy Roggeman en Gottfried Benn. Van den Berge's werk werd O.m. bekroond met de Dirk Martensprijs 1975. 67 BERGER Werken: Het gelaat (1970), r , Stemmen (1973), r , Het licht op de stenen (1974), r.; De oever (1975), r ; Je zal er nOOit meer opmeuw zIJn (1977), p., De koude wmd die over het zand waalt (1978), r ,Je droomt dat Je hoort dat Iemand roept en dat Je lUistert (1980), Het bewegen van het hoge gras op de top van de heuvel (1981), pr Literatuur: H BOUSSET, 'C v.d.B " In Kritisch lexIcon van de Nederlandstalige ht na 1945 (1980), IDEM, interview In Kreatief, 15 (1981); J J. WES. SELO, 'De (contra)werkehJkheld van C v dB', In Kultuurleven, 49 (1982). [GJ VAN BORK) Berger, Simon Peter Nederlands dichter en essayist (AbcoudeProostdij 15.8.1936). Studeerde rechten te Leiden en was als criticus verbonden aan Het Vaderland Later werkzaam als medewerker van het ministerie van CRM. Vanaf 1963 redacteur van het tijdschrift Kentermg, waaraan hij literair-kritische essays bijdroeg. Berger debuteerde met poezie in Deze voorlopige naam (1961), waarvoor hij de Anne Frankprijs kreeg. In 1965 volgde de bundel Perm Zelf karakteriseerde hij poezie als een 'tweevoudige manier van zien', daarmee doelend op het paradoxale werkeliJkheidsbesef in zijn poëzie. In De twee seizoenen van liefde (1976) reflecteert hij als 40-jarige op de thema's liefde en dood. In 1964 stelde hij de bloemlezing Paradox, profiel van een generatie samen, gekozen uit de poezIe van de zestigers. Samen met anderen schreef hij over Karel Appel (1977). Werken: Op tegenspraak (1968), p, Alle mense (1969), curs ,LIever het aardse (1969), p Literatuur: M J G DE JONG, 'Kritische warande der kntlcl', In Nieuw VI TIJdschr, 30 (1977), C ENGELBRECHT, interview, In Gezegd en geschreven IS twee (1980) [G J VAN BORK) Bergh, Herman van den 68 Nederlands dichter en Journalist (Amsterdam 30.1.1897-Rome 1.8.1967). Studeerde rechten te Amsterdam, promoveerde aldaar in 1919, volgde tevens een muziekopleidmg en speelde VIOol in het Concertgebouworkest. Als vitaal expressIOnistisch dichter en principieel vernieuwend criticus en essayist werkte hiJ mee aan Het Getij, waarvan hij enkele Jaren redacteur was. Zijn poezie, verzameld als De boog (1917) en De spiegel (1925) had grote mvloed op jongere tijdgenoten, onder wie Marsman. Zijn theoretische beschouwingen werden in sterk gewijzigde vorm gebundeld: Nieuwe tucht (1928). Als journalist jarenlang wer kzaam te Rome en te Parijs en voor krant en weekblad reizende in Zuidoost-Europa, Klein-Azië en Noord-Afrika, scheen Van den Bergh voorgoed voor de letteren verloren, totdat de experimentele richting in de poëzie na 1950 opnieuw de aandacht vestigde op zijn vroege werk. Hij was inmiddels in Amsterdam teruggekeerd en werd er o.a. docent in de Italiaanse cultuurgeschiedenis aan de umversiteit Na met een opmerkelijke inleiding zIJn Verzamelde gedichten (1954) te hebben uitgegeven, publiceerde hij nieuwe lyriek in expressiomstische stijl, met name treffend wegens de bezmnmg op dood en leven en de inspiratie door het klassieke Gnekenland. Werken: Het litteken van Odysseus (1956), Kansen op een wrak (1957), Verstandhoudmg met de Vijand (1958), Stenen tijdperk (1960) Uitgave: Verzamelde gedichten (1979), met nawoord van W ZOETHOUT Literatuur: A M.C KURPERSHOEK-SCHERFT, De epIsode van Het Getij (1956), J J OVERSTEEGEN, 'H v d B (1897-1967)', In Vorm of vent (1969), C J E DINAUX, 'Mannen van Het GetiJ', In HerZien bestek (1974), W SPILLEBEEN, 'De "Verzamelde gedichten" van H v dB', In Dletsche Warande & Belfort (1981), A WILLEMSEN, 'H v d B waar háált hiJ het vandaan', In Maatstaf, 30 (1982), R SCHOUTEN, m Knts. van Hans van de Wall, Nederlands schrijver (Soerabaya 8.2.1869-'s-Gravenhage 20.5.1948). Was een Indo-Europeaan. Na een muziekopleiding in Nederland vervulde hij een belangrijke rol m het sociaalculturele leven van Batavia. Vooral als toneelschrijver had hij een grote faam. Zijn romantische, sterk op het effect gerichte toneelstukken weerspiegelen de vanaf het begin van de 19de eeuw toenemende belangstelling voor de Indonesier en zijn cultuur. Veel belangrijker, zowel literair als sociaal-historisch, is zijn roman De paupers (1915) waarin een uitstekend beeld wordt gegeven van de Indo-Europese samenleving m Nederlands-Indle. Werken: Don Juan (1897), Langs een afgrond (1904), Karma Admda (1914), De paria van Glodok (1916), Pangéran Negara Joedho (1921), De dochters van den resident (1922) Uitgave: De paupers (1978'), Ultgel door H SURIE en van een bIOgrafie voorz door E R DUNCAN ELIAS Literatuur: R NIEUWENHUYS, In Oost-Indische spiegel (1978'), M FERGUSON, 'MUltenJ en dlscnmlnatIe In het oude Indle', In Bzzlletm, 7 (1978- 1979) [G TERMORSHUIZEN] Iependaal, Willem van Ps. van Willem van der Kulk, Nederlands prozaschrIjver en dichter (Rotterdam 24. 3.1891-Baarn 23.101970). Debuteerde, aangemoedigd door A.M. de Jong, met rauwe satirische liedJes, die vaak met het werk van Speenhoff vergeleken zijn. ZIJn aanklacht tegen een tot misdadigheid leidende samenlevmg zette hij voort in een reeks romans, waarin het leven aan de maatschappelijke zelfkant van de grote havenstad wordt beschreven. Het succes van PolletJe Piekhaar (1935) en de daarop volgende verhalen maakte hem enige tijd populair als auteur van de sociale roman. Merkwaardig zijn De trap (1952), door deze vrijdenker samen met de Rotterdamse predikant Van VeldhUIzen geschrevèn, en De commissaris kan me nog meer vertellen (1951) Van Iependaal legt hierin de nadruk op de betrekkelijkheid van de 'schuld' in de wereld van de misdadigheid. Werken: Liederen van de zelfkant (1932), p, Over de leunmg en langs de kaal (1934), p ,Lord Zeepsop (1936), KluwendUIkers doedeldans (1937), Kriebeltjes hoogtepunt (1937), Adam m ongenade (1938), De dans om de rmkelbom (1939, In 294 1947 herdr als Madame Pedasco), De bocht m de vaart (1940), Gantelhovens ereprijS (1941), Op drift (1945), p , SpeldeprIkken (1946), p ,Op last van Heren Zeventien (1946), Gegist bestek (1947), Vaste koers (1949) en Behouden vaart (1950), trilogie; Alle hederen van de zelfkant (1950), p ,Bef, boef en bajes (1952), MIJn Rotterdam (1954), Volkstaal en volkshumor (1956) [G W HUYGENS] Immerzeel, Johannes Noordnederlands dichter en prozaschrijver (Dordrecht 2.7.1776-Amsterdam 9.6. 1841). Voor schilder opgeleid; werd m 1799 ambtenaar bij bmnenlandse zaken, rond 1805 boekhandelaar en uitgever te 's-Gravenhage (tot 1809), vervolgens te Amsterdam (1809-1810), Rotterdam (1810-1826), 's-Gravenhage (1826-1832) en ten slotte weer Amsterdam (1832-1841). Maakte naam met verheven lierzangen en met eenvoudige vaderlandse en huiselijke gedichten (Gedichten, 2 din. 1823-1824), in de trant van Tollens wiens uitgever hij lange tijd was. Zijn Balthazar KnooplUs (1913), een 'luimige' roman over het leven van een kleermaker, hoewel nog in 1842 herdrukt, raakte weldra in vergetelheid. Door de Uitgave van de Nederlandsche Muzenalmanak (1819-1839) droeg hij veel bij tot de verspreiding van eenvoudige poezie en vaderlandse ballades Zijn belangrIjkste werk, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters (3 din., 1842-1843), werd na zijn dood door zIJn beide zoons uitgegeven Twee oudere broers, Christiaan (1770- 1804) en Pieter (1773-1840), waren eveneens dichters. Hun roem bleef tot hun woonplaats Dordrecht beperkt. Werken: De goedertierenheid van Titus (1801), t , Socrates (1804), Hollands watersnood van den Jare 1809 (1809), Jan LUiken (1810), lIerzang, De blmdeman (1812), pr, Voor opgerUimden van geest (1813), p, Koenraad Rozendal of de gewaande geestverschlJmng (1813), Hugo van 't Woud (1813), p ,De moederhefde (1819), p ,Het Schevenmgsche strand (1826), p, Vaderlandshefde (1829), lIerzang, De lof der Belgische VriJheid aan haar toegezungen (1831), Geschiedems van de belegerzng en kapitulatie van het kasteel van Antwerpen (1833), Gedachten van Matthzas Claudzus (1836) Literatuur: N BEETs, 'J I, ,JunIor', In Nederlandsche Muzen-Almanak 1842, 24 (1841), J J BE. LINFANTE, 'J I , Jr " In De Beeldende Kunsten, 3 (1841-1842), FM HUEBNER, 'Een oud naslagwerk', m De Schouw, 3 (1944), B BUCH, 'I " m Llterazr omreIzen (1983), B P M DONGELMANS, 'J I Jumor, een veelzijdige negentiende-eeuwer', m Voortgang, 4 (1983) [G w HUYGENS EN 0 WELSINK] Insingel, Mark Ps. van Marcus Henri Laurent Thérèse Donckers, Vlaams prozaschrijver en dichter (Lier 3 5.1935). Groeide op als emg kind van een huisschilder, doorliep de toneelacademie, maar werd al spoedig een van de welmge beroepsschrijvers in Vlaanderen. Insmgel schrijft bewust avant-gardistisch. Schrijven betekent voor hem een pogmg tot produceren in een maatschappij van louter reproduktie. Maatschappelijke 'inhoud' IS daarbij met relevant, hij streeft naar een autonome literatuur, voor hem het laatste bastion waarm de mens zich vrij kan bewegen en van de erotiek van zijn bestaan kan gemeten. Hij zoekt een heel eigen, creatieve omgang met bestaande taalvormen tot stand te brengen en sluit daarbij de collage van kitsch, slogans, verworden levenswIJsheid, uitgeholde spreuken en zegswijzen, die hij onverwacht en speels combmeert, niet Ult. Zijn streven de taal zelf aan het woord te laten heeft een toegespitste aandacht voor de visuele en auditieve aspecten daarvan tot gevolg, getuige zIJn bundels concrete poezie Modellen (1970) en Posters (1974) en het hoorspel Wanneer een dame een heer de hand drukt (1975). ZIJn prozateksten vertonen belde aspecten tegelijk, zij zijn muzikaal en constructivistisch, vormen een gesloten geheel In het 'taalalgoritme' Dat wil zeggen (1975) worden de teksten vanUit basisregels gegenereerd. Het boek bevat 82 versch. teksten. Door deze te programmeren en te variëren tracht Insingel de versleten taalcode weer met betekenis te laden. Iedere derde tekst IS een herhalmg van een der vOrige. Zo ontstaat een cadans die met de precisie van een computer IS Uitgevoerd. MIJn territorium (1980) IS een constructie van 100 teksten, leder bestaande Uit één lange zm, die elkaar modulerende en met elkaar contrasterende blokjes vormen, een tekstmozalek dat gebaseerd I~ op drie meetkundige figuren. cirkel, vierkant en driehoek De ruimtelijke structuur van het territorium, maar ook de relaties tussen de personages worden door deze figuren bepaald. Toch IS het uiteindehJk een territorIUm van taal dat ontstaat, een geborgen zijn m taal ISING Woorden ZIJn oorden (1981) is niet toevallig de titel van Insingels enige bundel essays. Werken: Drtjfhout (1963), Een koOI van hcht (1966), Een getergde jager (1966); Splegelmgen (1968), Perpetuum mobde (1969), p , Een tIjdsverloop (1970), Gezwel van wortels (1978), pr ,Een meIsJe nam de tram (1983) Literatuur: K D BEEKMAN, 'Expenmentele teksten omstreeks '70', m Spektator, IX-X (1974-1975), W M ROGGEMAN, 'M I', m BeroepsgeheIm (1975), mterv, M JANSSENS, 'Wat ervan komt als een dame een heer de hand drukt', m D,etsche Warande & Belfort, v (1976), H BOUSSET, 'Je mag zelf mvullen', m Woord en Schroom (1977), IDEM, 'M I Homunculus van gmseng', m NIeuw Vlaams T'jdschrift, II (1979), K BEEKMAN, m KritIsch leXIcon van de Nederlandstahge lIt na 1945 (1980), H BOUSSET, mtervlew m Subverslefschrtjven (1982), S HERTMANS, ' "Emklammerung" biJ MI', m Restant, 11 (1983) [H BOUSSET] Isacker, Frans van Eig. Frans Rudolf Jan Maria, Vlaams prozaschriJver (Mechelen 4.2.1920). Studeerde rechten te Leuven en Amsterdam. Promoveerde op een proefschrift over het auteursrecht, waarm hij zich verder specialiseerde De buteerde met een tweedelige roman over wo JI en de eerste jaren daarna: De wereld verandert (1948) en Maar er IS een Uitweg (1949) Afgezien van De reis naar Ispahéin (1961) heeft zIJn werk een sterk autobiografische inslag. In Postume wandelmg (1957) schetst hij een portret van zijn vader, m Bmnen m de open rUimte (1971) beschrijft hij de laatste levensdagen van zijn moeder en m De BrUIdegom van mIJn Ziel (1967) tracht hij een beeld te geven van Zichzelf door de ogen van zijn vrouw. In Vijftig aan de wand (1972) maakt hij de voorlopige balans op van zijn persoonlijke ervarmgen en bepaalt hij zijn standpunt tegenover de opvattingen van zijn tijd. Werken: De morele rechten van de auteur (1961), De exploItatIerechten van de auteur (1963) Literatuur: C J E DINAUX, m Weerklank (1965), J BORRE, F v I (1973) [J DE CEULAER] Ising, Arnold Leopold Hendrik Nederlands schrijver (Heusden 24.9.1824- 's-Gravenhage 22.10.1898). Van 1860 tot zIJn dood redacteur van De Nederlandsche Spectator. Schreef historische verhalen, waarbij hiJ vooral streefde naar geschiedkundige betrouwbaarheid. Verder publiceerde hIJ emge populair-wetenschappelijke werken, eveneens op historisch gebied. Hij was de vader van de toneelspeler en -schrijver Arnold Ising jr. (1857-1904), die 295 IVANS met de Tachtigers en in het bijzonder met Van Deyssel bevriend was. Werken: De MarkieZIn de Solange (1854), nov, De Graaf de Samt- Ybar (1867), r, Verhalen en schetsen, 2 dIn (1870), Freule Marle (1876), r , Haagsche schetsen, 4 dIn (1878-1895), In eer hersteld (1880) Literatuur:J TEN BRINK, 'A L Hl', m Eigen Haard (1899), J TEN BRINK en T H DE BEER, Geschledems der Noord-Nederlandsche Letteren m de XIXe Eeuw, dl 3 (1904) [w BLOKj Ivans 296 Ps. van Jacob van Shevichaven, Nederlands detectIveschrIjver (Sneek 20.6.1866- 's-Gravenhage 20.5.1935). Studeerde rechten en trad m rijksdienst. Schreef ruim veertig detectives waaraan hij zijn bekendheid dankt, maar daarnaast ook kmderboeken, romans en toneel. Naar het voorbeeld van Conan Doyle's speurder Sherlock Holmes en diens assistent Watson, werkte Ivans met de speurder Geoffrey Gill en zijn secretaris en biograaf Mr. Hendriks. In sommige verhalen gebruikt hij ook andere personages, zoals MIss May O'Nelll of Gerard van Panhuis Bovendien zijn sommige van zijn verhalen eerder spIOnageverhalen dan detectives Vooral de Geoffrey GIilromans waren bijzonder populair en worden (m bewerkte vorm) nog steeds herdrukt; Geheime Dienst (1926, 1975), Het geheim van de koepel (1925, 1976), De bosgeest (1926, 1975) en Het Broekenspook (1928, 1976). Werken: 0 m De man Uit Frankrijk (1917), Het spook van Voroshegy (1917), De medephchtlgen (1918), Aan de rand van het bosch (1919), De schaduw (1920), De dubbelganger (1921), De donkere poort (1922), De gebroken brug (1923), Het verloren krUIS (1923), De raode graven (1924), Jakhalzen (1924), Onze groote onbekende (1925), De dissonant (1927), Zijne excellentie (1928), Het landhUis van mevrouw Kortland (1929), Het masker (1930), AvontUriers (1932), De andere (1933), De dame m het zwart (1935), De gele auto (1935), De vluchtelmg (1935), Anomem (1936) Literatuur: Je ROOSENDAAL, 'Misdaad m Holland', m J SVMONS, Moord en doodslag (1976) [GJ VAN BORKj ---J--- Jacobse, Muus Zie Heeroma, Klaas Hanzen Jager,Okke Nederlands dichter en gereformeerd predikant (Delft 23.4.1928). Studeerde theologie aan de Vnje Umversltelt te Amsterdam en was predikant te Almelo en Haarlem. Werd vervolgens chef radio voor de NCRV, biJ welke omroep hij ook voor TV werkte. De neerslag van deze werkzaamheden kan worden teruggevonden in Baas boven bUIs (1974). Smds 1973 is Jager werkzaam als medewerker aan de theologische hogeschool te Kampen. Als dichter debuteerde hij met christelijke en vnj conventionele poezie in Worden als een kind (1954), een bundel die een voor poezIe ongewoon grote oplage behaalde. Ook de bundel Achter een glimlach (1964) kent een op het christendom gemspireerde verwachtingsvolle en levensaanvaardende toon. Over Cornelis Verhoeven schreef hij de monografie Het andere In het eendere (1982). Werken: PoeZIe en reltgle (1952), essay, IntervIew met de tIjdgeest (1956), essay, Kom haastIg' GedIchten over de wederkomst van Jezus (1957), bloeml , Om razend te worden (1969), pr ,HoedJes met voetjes (1970), curs Literatuur: A MARJA, In PoeZIeproeven (1963) [GJ VAN BORK] Jacobs, Jan W. Nederlands dichter (Benthelm 28.7.1895- Hoog-Laren 25.7.1967). Verwierf in het tijdvak tussen beide wereldoorlogen vooral in SOCialistische kringen bekendheid met eenvoudige, soms strijdbare verzen, waarin tot op zekere hoogte de traditie Adama van Scheltema werd voortgezet. Jacobs werkte met o.a. StUiveling en Last mee aan de beide bundels TtJdslgnalen (1929, 1930), waarin de zgn. Jong-socialisten zich deden horen. Maakte zICh tijdens wo II verdienstelijk in het verzet. Publiceerde in die tijd onder ps. J. Geestzwaard. Schreef later ook proza. Werken: UIt mIJn gehelmems (1919), De dag (1922), Vogels van meI (1925), Roode bloesem UIt zwarte strUIken (1935), Voor vrede en VrijheId (1945), Strijd om VrijheId (1945), Harts appèl (1946), De vlek (1946), nov, Paard gevonden (1955), r Literatuur: G STUIVELING, In Mededelmgen van de Veremgmg van LetterkundIgen (1967) [G W HUYGENS) Jan uut den Vergiere Oorspronkelijk Nederlandse ridderroman (14de eeuw). Is evenwel verloren gegaan. We vinden het verhaal echter in· grote trekken terug meen Laatmiddelhoogduitse vertalmg en in een Nederlandse prozabewerking (oudste bewaarde volksboekdruk ca 1590). Verhaal over een vondeling die opgevoed wordt aan het keizerlijk hof en die later zijn adellijke ouders gaat zoeken en in het huwelijk weet te verenigen. Hoewel er versch. ridderrnotIeven in verwerkt zijn, schijnt het Oudfrans Rlchars h Blaus het rechtstreekse voorbeeld van de Nederlandse dichter te zijn geweest. Literatuur: R PRIEBSCH, Johan ûz dem Vzrglere Eme spatmhd Rltterdlchtung nach flamlscher QueUe nebst dem Fakslmzleabdruck des flamlschen Volksbuches JonckerJan wt den Verglere, L DEBAENE, De Nederlandse Volksboeken (1951) [L DEBAENE] Jan van Beverley Nederlands volksboek (oudste druk van Th. van der Noot te Brussel ca. 1512); auteur onbekend. Zoals in Manken van Nleumeghen en De verloren Sone wordt het verhaal in een afwisseling van dramatische gedeelten in verzen en verhalen proza verteld. Dit legendeverhaal handelt over een heremiet die er door de duivel, in de gedaante van een engel, toe wordt verleid zijn zuster te verkrachten en te vermoorden. Omdat de paus voor zulke zonden geen penitentIe weet, doet Jan van Beverley zware boete door als een dier zeven jaar lang op handen en voeten in een bos te leven. Uiteindelijk worden zijn zonden vergeven en verrijst zijn zuster uit de dood. Uitgave: G J BOEKENOOGEN, DIt es d,e hIstOrie ende leven vanden hezlyghen herem'Jt smt Jan van Beverley (1903) Literatuur: L DEBAENE, De Nederlandse Volksboeken (1951) [D COIGNEAU] Janssen, Jos Ps. Jef van Klerken, Vlaams toneelschrijver (Klerken 12.11.1888-Antwerpen 24.2. 1968). Vooral zijn landelijke blijspelen, door zowel het beroeps- als (vooral Westvlaams) amateurtoneel opgevoerd, kregen grote bijval. Zijn eigenlijke doorbraak vond plaats in 1929, toen De wonderdoktoor (1927) op het repertoire van de Antwerpse Koninklijke Nederlandse Schouwburg 297 JANSZ kwam. Het overweldigende succes van De wonderdoktoor In Vlaanderen en Nederland zette hem ertoe aan verder in dezelfde trant te werken. Tot zijn belangrijkste bhjspelen (eigenhjk kluchten) behoren nog De komng drmkt (1931), De klucht van den braven moordenaar (1937), Wij zIJn een volk van dichters (1940) en het op Breughel gemspireerde De vetten en de mageren (1942). Aangetrokken tot het ernstige drama, met name de behandehng van hIstorische thema's, schreef hIj Jacoba van Beieren (1947) en HendnckJe Stoffels (1942; Staatsprijs voor toneelhteratuur, Nestor de TièrepriJs van de Vlaamse Academie). Schreef ook nog zangspelen, jeugdtoneel en politiek gemspireerd toneel. ZIjn Wonderdoktoor, het kluchtige spel van goedgelovigheid en kwakzalverIj, met zijn rake typeringen, kernachtige dialogen en satirIsche ondertoon, bleef echter zijn sterkste stuk. De Veremging van Vlaamse toneelauteurs werd opgericht op instigatie van Janssen. Literatuur: L MONTEYNE, Spiegel van het modern toneel In Vlaanderen (1929), IDEM, Over den hUldigen toestand van ons Vlaamsch tooneelwezen (1937), W PUTMAN, Tooneeldagboek 1928-1938 (1938), Teaterjaarboek 1967-1968 (1968), R ARTEEL, 'J J " m VWS cahiers, 10 (1975) IJ VAN SCHOOR) J ansz, Louris Noordnederlands toneelschrIjver (2de helft 16de eeuw). Factor van de Haarlemse rederijkerskamer 'De Wyngaertranken', In welke functie hij een groot aantal spelen vervaardigde waaruit een sterk sociaal gevoel spreekt. Hij IS tegen oorlog en verafschuwt profiteurs en godsdiensttwisten, al toont hij zich in zijn zinnespelen antikatholiek. Hij heeft de meeste bekendheid gekregen met zijn klucht Van onse /teven Heers mmnevaer (1583). Werken: Van meest al die om pays roepen (1559), Van 't coren (1565), Sacharws ende die geboorte Johanms (1578), Hoe Christus slt onder die leeraers (1606), Van die sayer, die goey saet In Sl}n acker sayde, Hoe menmch goed hart verlangt nae trycke Godts Literatuur: H E VAN GELDER, 'SatIren der 16e eeuwsche kleme burgerij', m Oud-Holland, 29 (1911), R PENNINK, 'De rederIjker Lourls Jansz', m Idem, 30 (1912), N VAN DER LAAN, Noordnederlandsche rederIjkersspelen (1941), J J MAK, Vier excellente kluchten (1950), met blbl lp J VERKRUIJSSE) Jeurissen, Alfons Vlaams schrijver (Hasselt 19.5.1874-Ekeren 18.6.1925) Was activist, waardoor hij 298 na wo I zijn baan als douanier kWIJtraakte. ZIJn verhalen en romans, dIe vaak in de Limburgse Kempen spelen en waarin folklore en sagenmotieven verwerkt zIjn, worden gekenmerkt door een verzorgde beschrIjvingskunst en een zekere voorliefde voor dramatische effecten. Hij was redactIehd van Vlaamsche Arbeid (1906-1909) en Het Vlaamsche Land (1923-1925). Werken: Heikneuters (1907), r, Op de Vlakte (1910), verh , Geert de Roerdomp (1918), verh Uitgave: J DROOG MANS en A THEATRE (ed ), Verzameld werk (1950) Literatuur: E DE BOM, Dagwerk voor Vlaanderen (1928), J MULS, Melanchoha (1929), L SWERTS, Gestalten (1939), M NIJHOFF, De veelkantige CritiCUS (1965), L SWERTS, m A JEURISSEN, KemPlóche VolksvertellIngen (1982) I A DEMEDTS EN RED) Jolles, André EIg. Johannes Andreas, Nederlands dichter, essayist en kunsthistoricus (Den Helder 7.8.1874-Leipzig 22.2.1946). OpgegroeId In artIstIeke omgeving te Amsterdam. Herhaalde verblijven te Florence inspireerden hem tot een duurzame liefde voor de Italiaanse vroege renaIssance. Debuteerde met proeven van symbohstische poezIe. Was medewerker aan De Kromek (1895), waann hij essays over kunst en scherp-kritische bijdragen schreef, en speelde een actIeve rol in de toneelvermeuwing. Had na zijn vestiging in DUItsland - in 1914 tot Duitser genaturabseerd - nog maar weimg contact met Nederland. Studeerde kunstgeschIedems en archeologIe te Frelburg (1905), doceerde deze vakken aan de vernederlandste Gentse universiteit (1916) en na wo I vergelijkende en Nederlandse hteratuur te Leipzlg. Zijn latere - veelal DUItse - publikaties betreffen, behalve de hteratuur, vooral kunsthistorie en folklore. Werken: Primitieven (1894, 1895), essays, Het eerste spel van Mlchael den aartsengel (1897), p, Idylle (1913, 1924), t , Ausgeloste Klange (1916), essays, Wege zu Phldws (1918), essays, Von Schiller zur Gemelnschaftsbuhne (1919), toneelgesch , BeZieling en vorm (1923), essays, Elnfache Formen Legende, Sage, Mythe, Ratsel, Spruche (1930, 1956'), met blbl Literatuur: W THYS, 'UIt het leven en werk van A J ',m Nieuwe Taalg .47 (1954), H G M PRICK. 'LodewiJk van Deyssel en A J ',m Idem, W THYS, De Kromek van P L Tak (1955), K BEEKMAN, "'EnkelvoudIge vormen" en hun nawerkmg', In Spektator, 12 (1982-1983), A BODAR, 'Negen eenvoudIge vormen', m Spektator, 13 (1983- 1984), IDEM, 'Vorm en geestelIjke occupatIe', m Forum der Letteren, 24 (1983) Iw GOBBERS) Jonathan Zie Hasebroek, Johannes Petrus Jonathas en Rosafier Nederlands verhaal uit de 13de eeuw met zowel motieven uit ridderverhalen als uit MarIalegenden, waarin Maria gedurende zeven Jaar de plaats van een vrouw (Rosafier) m een klooster inneemt. Het verhaal is overgeleverd in een rijmversie in een handschrIft Uit ca 1500, waaraan het begin en het slot ontbreken, en in enkele fragmenten van een druk uit ca 1505. Uitgaven: N DE PAUW, In Mlddelnederlandsche gedichten en fragmenten, I (1893), W DE VREESE, In Ttjdschr Nederl Taal- en Letterk, 13 (1894) Literatuur: DJ HUlZINGA, "'Jonathas ende Rosafier" Een onbekend postincunabel-fragment en de oorspronkehJke vorm van het handschrift" In Ttjdschr Nederl Taal- en Letterk ,91 (1975) [F VANTHIJN) Jonckheere, Karel Eig. Carolus Joannes Baptlsta, Vlaams dichter, criticus en prozaschrijver (Oostende 9.4.1906) Werkte bij het onderwijs, de openbare lectuurvoorziening en de rijksadmimstratie en bekleedde tevens hoge vertrouwensfuncties op regermgsniveau. ZIJn omvangrIjke produktie omvat memoires, reisnovellen, kritieken, essays en aforistisch proza, waarbij alle omwegen (bijv. de astrologie, de grafologie of een toevallige hermnering) worden bewandeld om tot hteratuurbeschouwing te komen. In de eerste plaats is hij echter een dichter, wiens oeuvre een brede waaier biedt van mdivldualistische, soms sentimentele behJdenislyriek tot poezIe vol Ironische weemoed en zelfspot. De belangrijkste thema's van zijn poezie komen reeds m de eerste bundels tot uiting: verhes van het geloof, de zee, verdriet van het kinderloos paar, verbondenheid met de geboortegrond en met de voorouders, deze thema's schieten in het dagelijks bestaan wortel, worden d.m.v. autobiografische elementen ingekleed en nemen soms een anekdotische, soms een meer beschouwehjke vorm aan. De retrospectieve bundel Spiegel der zee (1946; bekroond met de driejaarlijkse staatsprijs voor poeZIe, 1947) sluit de eerste periode af. In De hondenwacht (1951) klinken bittere akkoorden van eXistentiële ontgoocheling door, die m Van zee tot schelp (1956; bekroond met de drieJaarhJkse staatsprijs voor poezie, 1956) getemperd worden door JONCKHEERE ironie en spitsvondige speelsheid. Dit laatste is een gevolg van een vernieuwde aanpak waaraan de taalbetrokkenheid der experimentelen niet vreemd is. In Ogentroost (1961) wordt de bespiegeling over de angst voor naderende blindheid verbonden met registrerende beschouwingen over de blinde zoon; zoals vaak bij Jonckheere is het plotseling oplaaiende cynisme een vorm van zelfbehoud en -verweer. In Roemeense sUite (1965) en In de wandelmg lichaam geheten (1969) treedt een mildere onthechting op, gekenmerkt door strakkere beheersing. Na de publikatie van de verzamelde gedichten (Poetlsche inventaris, 1973) verschenen nog Na-Zicht (1976) en De overkant IS hier (1981), bijna een geestehJk testament. De beschouwende ondertoon behoort overigens tot de constanten van dit coherent oeuvre. In PoeZIe en experiment (1956; met Erik van Ruysbeek), De poeZIemuur doorbreken (1958) en De literatuur van de Nederlanden In de moderne tiJd (1959; met J.C. Brandt Corstms) heeft Jonckheere zijn vIsie op poëzie en literatuur vastgelegd. Jonckheere's gedenkschriften (Ik heb eens . .. , 1962; De vogels hebben het geZien, 1968; Waar plant Ik miJn ezel2, 1974; MIJn dochter wordt Sirene, 1976; De man met de rUiker, 1977; Verbannen In het Vaderland, 1978) werpen een onthullend licht op zijn poezie. In zijn creatief, essayistisch en autobiografisch proza peilt hij voortdurend naar de onderliggende zin en samenhang der dingen, waarbij speelse arabesken goed samengaan met de weemoedige ondertoon. Pittige, spitse en soms scherpe formuleringen verlenen kleur aan de clasSICistische aanpak en onderstrepen het rake observatIevermogen en de eruditie van de auteur Ook stelde Jonckheere bloemlezmgen samen, zoals Kongo het woord (1961; met Amaat Burssens), Uit het nest geroofd (1962) en Groot verzenboek voor al wie Jong van hart IS (1978). Werken: Proefvlucht (1933), p, Het witte zet! (1935), p, GeWIjde grond (1937), p, Couchlta (1939), p ,Cargo (1940), relsverh, Tlerra Caltente (1941), relsverh , Gedichten (1942), De zevende haven (1942), relsverh., Wat niet geneest (1943), p , Steekspel met dubbelgangers (1944), nov, OnvoorZien programma (1944), p, Vloedltjn (1948), p ,Facetten der Nederlandse poeZIe (1954-1964), bloeml met P H DUBOIS en L VAN DER WAALS, Bertus Aafjes (1953), studie; Van krztlek gesproken (1955), essays, Kongo zonder buks of boy (1957), relsverh ,Kongo met het blote oog (1958). relsverh • De Vlaamse letteren vandaag (1958), ht gesch, De hteratuur in Belgle (1958), ht gesch met R BODART, Gemlnl (1960), 299 JONCTIJS bloeml, PoezIe IS overal (1960), bloeml, Raymond Brulez (1961), st , Ondergang en dageraad (1966), essays met E VAN RUYSBEEK, Een hart onder de dierenriem (1967), essays, Ik had die man kunnen zIJn (1969), Leer mij ze kennen de Vlamingen (1969), opst Denkend aan de Nederlanden (1970), opst, Oostende verteld (1970), essays, Filter uw dag (1970), aforistisch pr , In een anekdote betrapt (1971), essays, Met Ellsabeth naar de golf (1971), relsverh , Toon mij hoe je schrijft (1972), essays, De zwangere stopnaald (1972), aforistisch pr, Omer K de Laey (1976), studie, Brevwrlum der Vlaamse lYriek (1979), bloeml met M GIJSEN, Mlnwturen (1979) Uitgave: Verzamelde gedichten (1956) Literatuur: E VAN RUYSBEEK, KJ (1947), M GIJSEN, KJ (1964), C HAESAERT E A, 7 over KJ (1967), R ROEMANS en H VAN ASSCHE, BiblIOgrafie van K J (1967), R BODART, K J (1968), P DE VREE, In Onder experimenteel vuur (1968), B OECORTE, KJ (1974), W SPILLEBEEN, 'Oe "Poetlsche inventaris" van KJ', In Dletsche Warande & Belfort, CXX, 8 (1975), M GIJSEN, In Verz werk (1977), H F JESPERS, Het bed van Procrustes (1978), J DE ROEK, In Verzamelde essays (1980), H F JESPERS, In De boog van Ulysses (1983) [H F JESPERS] Jonctijs, Daniel 300 Noordnederlands dichter en schrijver (Dordrecht 1609 of 1610-Rotterdam febr. 1654). Studeerde filosofie en mediCIjnen te Leiden. Debuteerde als dichter In 1639 met een bundel petrarklstIsche erotische poëzie, Roselnns oochles, ontleedt (herdr. in 1712), 60 verzen waarvan 28 origineel zijn, 30 bewerkt naar de Ocelll (1579) van Janus Lernutius en twee naar BaslU van Johannes Secundus. In 1641 volgde Hedensdaegse Venus en Mmerva of tWist-gesprek tusschen die zelfde, een hekeldicht in alexandrijnen. Daar zijn ironie niet begrepen werd door de Dordtse theologen werd hij van het Avondmaal afgehouden. Daarop schreef hij in proza Apologie of gedrongen onschuld, roerende zyn misdUide Hedensdaegse Venus en Mmerva (1642). Had zich al in 1638 een strijder tegen de heksenwaan betoond in Verhandelmgh der toover sleckten (herdr. 1646). In 1646 stelde hij ZIch te weer tegen de Dordtse arts Johan van Beverwyk in Der mannen opperwaerdlgheld beweert tegens de vrouwelyke lofredenen van Dr J vB. Zijn bekendste prozawerk is De pyn-bank wedersproken, en bematzgt, (1651), waarmee hij zijn tijd ver vooruit was. Postuum verscheen in 2 delen (1666, herdr. 1699) Tooneel der jalouZijen, een uitvoerig werk met seksuele en huwelijksvoorlichting. Uitgave: H M LABBERTE, DJ' Roselnns oochles (1877) Literatuur: C YPES, Petrarca In de Nederl letterkunde (1934), A P BRAAKHUIS, '0 J , Rosehlns oochles vergeleken met de "Ocelh" van J LernutlUS', In Nieuwe Taalg , 45 (1952), P MINDERAA, Opstellen en voordrachten Uit mijn hoogleraarstijd (1964), A P BRAAK HUIS, '0 J , PasqUilschrlJver', In Hand Kon ZUldnederl MIJ, 19 (1965), A K H MOERMAN, Dordtse dokter en dichter (1980) [w J C BUITENDIJK] Jong, Adrianus Michiel de Nederlands romanschrIjver (Nieuw Vossemeer 29 3 1888-Blaricum 18.10.1943). Geboren uit een katholiek Brabants arbeidersgezIn, verhuisde vroeg naar Rotterdam; werd onderwijzer te Delft, deed dan JournalIstiek werk (kunstredacteur Het Volk vanaf 1919, literair medewerker VARA). Verdedigde een socialistisch geengageerde kunst In het samen met Querido geredIgeerde tijdschrIft Nu (1927-1928). Werd in 1943 het slachtoffer van een politIeke sluipmoord door SSers. Na enige somber- realistIsche werken met uitgesproken sociale strekking, produceerde hij een omvangrIJk romanoeuvre van ongelIjke kwaliteit, waarin hij zich een vlot en gemoedelijk verteller toont, vol liefde voor de kleine man en zijn Brabantse omgeving. Zijn eenvoudIge problematiek bezorgde hem een enorme populariteit. Twee cyclussen van 4 din.: MertJntje GIJzen's Jeugd (1925-1928) en MertjntJe GIJZen's Jonge Jaren (1935- 1938), wijdde hij aan de Jeugdgeschiedenis van een gevoelIg en vroom Brabants jongetJe aan de zijde van zijn vriend, de heIdense vrijbuiter FliereflUIter; de frisse charme van het eerste deel (Het verraad, 1925) WIst hIJ nochtans later niet meer te evenaren. In Frank van Wezels roemruchte Jaren (1928), een samenvatting van reportages In brochurevorm die hij tijdens wo I onder de schuilnaam Frank van Waes had gepubliceerd, gaf hij anti-milItaristische mobilisatIeherinneringen ten beste. Postuum verscheen zijn groots opgezette Brederoroman De dolle vaandrtg (1947). De Jong schreef bovendIen vlotte en geestige reisreportages en populaire kinderverhalen (De wereldreiS van Bulletje en Bonestaak, 21 afl. 1924-1935; als strip verschenen in Het Volk). Veel van zijn werk werd vertaald. Werken: Ondergang (1916), r, Marcus van Houwaert (1920), r, Het evangelie van den haat (1923), r , Naar zonmge landen In donker getij (1927), relsb; KrUisende wegen (1929), r , FliereflUiters tussenkomst (1929), r , De martelgang van Kromme Llndert (1930), r, Thanatos de vreemdeltng (1939), t, De vreemde broeders (1940), r ,Menjntje In ftlmland (1941), r Literatuur: P STEGENGA, Beschouwingen over Merij nt je Gtjzen's Jeugd De klnderztel, God en het leven (1920), C J KELK, In Rondom tten gestalten (1938), M J G DE JONG, In Fltereflutters apostel (1970), S VAN FAASSEN, 'VIer brIeven van Is Quendo en A M d J over Nu', In Ttrade, xx (1976), M BOUMANS, F DEBETS en G VERLAAN, AM d J Merljntje Gtjzens jeugd en het soctaaldemokrattes ontwtkkellngswerk (1977), M TER BRAAK, In De Propna-Curesarttkelen 1923-1925 (1978), S VAN FAASSEN, 'Bneven van Panalt Istrat! aan AM d J (1926-1935)', In Ons Erfdeel, XXIII (1980), G H 'S-GRAVESANDE, In Al pratende met (1980), J VAN DER BOL en M A DE JONG, KtjkAM de Jong (1980),MA DEJONGEA,AM de Jong, leven en werk Zes voordrachten (1981), J STROOP, In Sprekend een Westbrabander (1981) [w GOBBERS] Jong, David de Nederlands schrijver (Amsterdam 9.8. 1898-ald. 6.2.1963). Na zijn debuut als dichter van socialistische verzen, door zijn persoonlijk lot in mineurtoon gesteld, publiceerde hij nog romans en een essay. Uit zijn werk, geschreven in een gevoelige, soms wat overladen stijl, spreekt een sterke sociale belangstelling, vaak doortrokken van een dromerige melancholie, en een sterke liefde voor de historische grootheid van Amsterdam. Werken: Eenzame opstandtghetd (1925), p , Melancholtsche monologen (1927), p ,De steenen doolhof( 1935), Het rtjpen van de ttjd (1938), Maurtts Dekker, ZIJn persoon en zt]n werk (1946), essay, Een burgerkomng (1947), De nar Estebamllo (1949), De glazen wand (1951), MUltenj op de gracht (1952), Rembrandt, vorst der schtlders (1963), Hanmbal de Carthager (1961) Literatuur: B STROMAN, In De Nederlandse roman (1951) [w BLOK] Jong, Dola de Eig Dorothea Rosalie, Nederlands prozaschrijfster (Arnhem 10.10.1911). Journaliste bij de N!euwe Arnhemse Courant, balletdanseres en lid van de kunstredactie van de Telegraaf. Vertrok in 1940 via omzwervingen naar de V.St., waar ze in 1946 werd ingeschreven als staatsburger. In 1972 keerde ze echter naar Nederland terug. Dola de Jong heeft een aantal kinderboeken op haar naam staan. Niettemin wordt haar roman over een balletdanseresje, Dans om het hart (1939), als haar officiele debuut gezien. Voor haar belangrijkste werk, de oorlogsroman over vluchtelingen En de akker!s de wereld (1946), kreeg ze de JONG prozapnjs van de stad Amsterdam. Haar in het Engels geschreven thrillerachtige roman The wh!rlmg of ttme (1964) werd in de V St. verfilmd en door haarzelf vertaald in het Nederlands onder de titel De draaItol van de tIJd (1965). Ook veel van haar kmder boeken verschenen oorspronkelijk in de V.St. en werden later hier vertaald. Werken: De thutswacht (1954), r, Tussen hUIS en honzon (1959), r, Begin maar opnteuw (1961), klnderb, Het gehe!mzlnmge hUIS (1962), klnderb , De ander en jezelf (1963), klnderb , Gastvrouw In het groot (1973), r Literatuur: Tweeentwlnttg bwgrafteen (Singel 262, 1950), B STROMAN, In De Nederlandse roman (1951) [GJ VANBORK] Jong, Martien Jacobus Govardus de Nederlands dichter, essayist en criticus (Steenbergen 20.5.1929). Was aanvankeliJk Journalist, later leraar en sinds 1961 hoogleraar te Namen. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde, Germaanse filologie en Italiaans. Behalve essayistisch en kntisch werk, waarin De Jong zijn brede talenkennis en zijn eruditie in dienst stelt van zijn eigenzinnige opvatting dat literaire kritiek een door lees-, studie- en levenservaring verrijkende, en mede door cultureel- socIOlogische en karakterologische factoren bepaalde, dynamische literatuuropvattmg IS, schreef hij ook opvallende, tegen het meuw-realisme aanleunende poeZIe, die wordt getypeerd door de combinatie van verrassingseffecten en alledaagsheid. Daardoor wekken sommige gedichten de schijn zich te bewegen op de grens tussen ongmaliteit en banaliteit, maar precies m dit spanningsveld komt hun authenticiteit naar voren. Even opmerkelijk is de vermengmg van persoonlijke en maatschappeliJke geëngageerde thematiek en het veelvuldig gebruik van cultuurhistorische verwiJzingen. Werken: Het kerstvtswen van Berta Jacobs (1961), Leopolds 'Cheops' (1966), essay met tekstUItg., TWlnttg poeZlekntteken (1966), Van Btlderdljk tot Lucebert Tekst en context van Nederlandse gedtchten (1967), Het Nederlandse gedtcht na 1880 (1969), FliereflUIters apostel Memngen en menlngsverschtLlen (1970), Eén perron maardne treinen Den Brabander, Van Hattum, Hoormk (1970), Landen, steden mensen R Bltjstra Ltteratuur en archttectuur (1971), Bewtjzen Uit het ongenjmde Het probleem Achterberg (1971); Nogmaals Inzake Achterberg (1972), AardbeIen UIt een blauw vergtet (1972), Taal van lust en weelde Wtllem BIlderdIjk et la lttérature Italtenne (1973), Tweesprong (1975), p, Een onschuldIg land (1975), p , Over krlttek en cntlcl Facetten van de Nederlandstaltge lIteratuurbeschouwing In de tWintIgste eeuw (1977), De ver- 301 JONG lossmg van Venus en andere essays (1979), In de meuwe wereld (1979), p Literatuur: J BARTHELS, 'Een kritisch machlavelhst M J G d. J " m Tijdschrift voor de levende talen, 36 (1970), IDEM, 'M J G d J evolutie zonder abdICatie', m SpIegel der Letteren, 14 (1972), IDEM, 'Laat ze het verdomme zelf eens proberen', m Impuls, 4 (1972-1973), H SPELlERS, 'Zeven enJambe(s)menten', m DIe verrekte gelijkhebber (1973), L DEFLO, 'Wtl Je nog een cognacJe?', m KreatIef, 4/5 (1974), C ZWALF, 'Taal en eXistentie m de poezIe van M J G dJ', in Dletsche Warande & Belfort, 123 (1978), A CLAESSENS, 'Over kritiek en critiCI', m Dletsche Warande & Belfort, 125 (1980) [p VAN AKEN] Jong,Oekde Eig. Oebele Klaas Anne, Nederlands prozaschrijver (Breda 4.10.1952). Calvinistisch milieu; bezocht het gymnasium te Goes, brak studie kunstgeschiedenis na vijf Jaar af en wijdt zich sindsdien geheel aan het schrijven. Ontving voor zijn debuut De hemelvaart van Masslmo (1977), een bundel van veel vormraffinement getuigende verhalen, de Reina Prinsen Geerligsprijs 1976. In zijn eerste roman Opwaaiende zomerJurken (1979) zijn vroege jeugd, puberteit en adolescentie de drie fasen waaraan de ontwikkelmg van de hoofdpersoon, Edo Mesch, wordt gedemonstreerd. In zijn romantische poging de verloren eenheid van individu en wereld te herstellen, hanteert hij zijn intelligentie om de chaotische werkelijkheid te systematiseren en de ware aard van zijn gevoelsleven aan het licht te brengen. Maar juist door deze zelfreflectie raakt het gevoel op drift en dnjft het de hoofdpersoon tot op de grens van zelfdestructie. Het boek dankt zijn bijzondere karakter binnen het Nederlandse literaire klimaat aan de totale afwezigheid van distantierende ironie en de ondanks alles zegevierende levenswil. Werken: LUI oog (1979), nov, C,rkel m het gras (1985), r Literatuur: R HOGEWEG, m Tirade, 21 (1977), C PEETERS, m Jan Campertprljzen 1980 (1980), A VAN OUDVORST, m Bzzlletm, 86 (1981), TH VAN LOON, m Kritisch LeXIcon van de Nederlandstalige ltt na 1945 (1980, F HIDDEMAN, Wat 'Opwamende zomerjurken' verhullen (1981) [J HUiJNINKI Jooris, Roland 302 Vlaams dichter en publicist (Wetteren 22.7.1936). Studeerde Germaanse talen te Gent en werd leraar Nederlands en Engels te Lokeren. Debuteerde in 1956 met de in eigen beheer verschenen bundel Gitaar. Eveneens in eigen beheer verschenen de gedichten van Blueblrd (1958). Beide bundels staan nog m het teken van de experimentele dichtkunst. In zijn latere poëzie zal hij steeds meer afstand nemen van deze poëzie en een grotere nadruk leggen op eenvoud en realiteit m een poging werkelijkheid en gedicht te laten samenvallen. Opvallend is dan ook dat hij in zijn verzamelbundel Gedichten 1958-78 (1978) geen enkel gedicht uit de eerste twee bundels heeft opgenomen. Een hoogtepunt in zijn werk vormt de bundel Het museum van de zomer (1974), waarin een ontwikkeling naar romantisch realisme valt waar te nemen. Behalve poezie publiceerde Joons vooral over moderne beeldende kunst. Als woordvoerder van de Nieuwe Visie-beweging, met kunstenaars als Roger Raveel, Remer Lucassen, Raoul de Keyser en Etienne Elias, schreef hij teksten voor catalogi en essays voor literaire tiJdschriften. Voorts ontstonden uit de samenwerking de zgn. 'schlideriJ gedichten'. In 1976 kreeg Joons de tweejaarlijkse pnjs voor poezIe van De Vlaamse G,ds en m 1979 de Jan Campertprijs voor Gedichten 1958-78. In 1981 werd hem de PrijS van de Vlaamse Provincies toegekend. Werken: Een konsumptief landschap (1969), p, Laarne (1971), p ,More IS less (1972), p ,Raoul de Keyser (1972), essay, Het VIerkant op het emde van de zomer (1974), p, Atelter (1975), mterViews, Bladsttl (1977), p , Roger Raveel en Beervelde (1979), essay, Akker (1982), p Literatuur: L DEFLO, 'R J " m Kritisch leXicon van de Nederlandstaltge ltt na 1945 (1981), H DE CONINCK, 'R.J Het mets en het alles', In TIrade, 25 (1980, T LANOYE, In Rozegeur en maneschijn (1983) [GJ VANBORK] Joostens, Renaat Antoon Louisa Ps. Albe, Vlaams dichter, romanschrijver en schrijver van kmderboeken (Mechelen 8.6.1902-BrussellO.1O.1973). Zijn poezie IS hoofdzakelijk religieus, vanaf zijn debuut met PreludIUm (1930), waarop de doorbraak volgde met Paradijsvogel (1931), tot zijn laatste bundel, Mldzomerse miniaturen (1967). Daartussen verschenen o.a. Cherubijn en mens (1937), Ivoren toren (1940), Van adel/Ijken bloede (1942), Groenendaalse clausuren (1947), Scheppmgsgedlcht (1953), Patan voor Apollo (1958), GetIjden der bltJdschap (1959), Seizoenen om Orpheus (1964). In 1977 verschenen zijn Verzamelde gedichten. In 1944 verraste de dichter met een originele roman, Annuncwta Osse wagens op de klm (1946) IS een historische roman over de grote trek van de Zuidafrikaanse Boeren in 1836-1837. Andere romans, Aunta (1954), Harshof (1956), De arkvaarders en Droomgeucht m Epldaurus (1966), worden gekenmerkt door een levendige, doch beheerste verbeelding en een romantische inslag. Als werk voor de jeugd is vooral de avonturenreeks te vermelden die werd geschreven onder ps. Kapitein Zeldenthuis. Hij vertaalde Dante, Petrarca, Garcia Lorca en Spaanse copla's. Literatuur: A WESTERLINCK, 'Het moelhJke levensprobleem In de poezIe van Albe', In Dwtsche Warande & Belfort (1947), A. DEMEDTS, 'Albes verzamelde gedichten', In Dletsche Warande & Belfort, 123 (1978); H DIDDENS, 'Albe, een "pel. grim" naar de geest', m Teken, 49 (1976-1977) [J VERCAMMEN] Joris, David Ook Jan van Brugge, eig. Johan Jorisz van Brugge, Noordnederlands dichter, prozaschriJver, theoloog en prediker (Brugge of Gent 1501-Bazel 25.8.1556). Was zeer begaafd en welsprekend; had echter weinig onderwijs genoten. Na omzwervingen in het buitenland, o.a. als acteur, vestigde hij zich als glasschilder te Delft (1524), maar m 1528 werd hiJ voor drie jaar verbannen. In Friesland sterk onder invloed gekomen van het anabaptisme, waarin hij een rivaal werd van Jan van Leiden, werd hij in 1534 te Delft herdoopt en in 1535 tot bisschop bij de wederdopers gewijd. In 1536 verzoener van doperse tegenstellingen op het convent van Bocholt. In Delft terug, gaf Jons zich steeds meer over aan zijn mysticistische gevoelens en erotisch-extatische neigmgen Steeds meer voelde hij zich, als derde DaVid, een apocalyptisch voltooier van het werk van Christus. Hij werd de profeet der David-Jonsten en verwierf ca 1540 ook m het buitenland grote aanhang; reisde 'evangelIserend' door West-Duitsland en vestigde zich in 1544 te Bazel, waar hij zich voor de schijn biJ de Bazelse confessie aansloot. Inmiddels had zIJn duistere, in wonderbare taal geschreven hoofdwerk Twonder boeck het licht gezien (1542). Uit ca 1530 stamt een aantal liederen van hem in Een geestelyck hedt-boecxken (tussen 1589 en 1591 gedrukt), gedicht tot troost in verdrukking en tot belijdems van schuld; soms zuiver van toon, soms vol erotische en extatische elementen, zoals die vooral later bij hem naar voren kwamen. Ook liet Joris onge- JOSSELIN DE JONG veer 250 traktaten en 1100 brieven na. Talrijke hss. van zijn werken bevinden zich in de Doopsgezinde bibliotheek te Amsterdam en de Athenaeumbibliotheek te Deventer. Joris en zijn volgelingen werden door Menno Simonsz, door Coornhert (in diens Kleyn-Munster, 1590) en door Ubbo Emmius bestreden. Zijn schoonzoon Nicolaas Blesdijk, predikant, beschreef zijn leven. Literatuur: F NIPPOLD, 'D J von Delft', In Zeltschrift fur die historische Theologie (1863, 1864, 1868), A VAN DER LINDE, DJ, eene blbllOgra{le (1867), J LINDEBOOM, Stlefkmderen van het chrIStendom (1929), G.C HOOGEWERF, De profeet (1929), r, IDEM (red ), 'Lledt-boecxken', In Liederen van Groot-Nederland (1930); W.J KUHLER, Geschiedems der Nederlandsche doopsgezmden m de 16e eeuw (1932), R H. BAIN. TON, DJ, Wledertáufer und Kampfer fur Toleranz Im 16 Jahrhundert (1937), met blbl, G. THONE, In aid Masterdrawmgs, 13 (1938-1939), G J HOOGEWERFF, De Noord-Nederlandsche schilderkunst, dl 3 (1939), ME. KRONENBERG, Verboden boeken en opstandige drukkers m de hervormmgstljd (1948), P BURCKHARDT, 'D J. und seme GemeInde In Basei', In Basier Zeltschrift fur Gesch und Altertumskunde, 48 (1949), A.F MELLINK, De wederdopers m de Noordeltjke Nederlanden 1531-1544 (1953), E DROZ, 'Sur quelques traductlOns françaises d'é· mts de DJ', In Het Boek, 37 (1964-1966); H DE LA FONTAINE VERWEY, 'Het HUIs der Liefde en zIJn publIcaties', In Uit de wereld van het boek, dl 1 (1976'), AF MELLINK, Amsterdam en de wederdopers m de 16e eeuw (1978), C WA WILLEMSE, 'De brIefwlssehng tussen D J en Johannes à Lasco', In Doopsgezmde BIjdragen, 4 (1978); JA L LANcEE, 'D J van Delft, ca 1502-1556', In Spiegel Hlst , 15 (1980) [G KUiPERENPJ VERKRUIJSSE] Josselin de Jong, Kitty de Eig. Hennètte Rodolpha, Nederlandse prozaschrijfster en dichteres ('s-Gravenhage 9.7.1903). Debuteerde in 1926 met de semi-autobiografische roman De eene rlchtmg, gevolgd door prozaverhalen waarin eenvoudige mensenlevens op zeer leesbare, weinig gecompliceerde wijze verteld worden. Van dezelfde eenvoud getuigen ook haar gedichten. Werken: Dissonanten (1930), verh, Het antwoord (1932), r, Kmderen en menschen (1934), Wendmg (1936), r ; De appel en de stam (1939), r, Waar en met waar (1941), Nacht en ontij (1945), p ,Het witte schip (1948), p.;De vader en de zoon (1951), nov; De Ondme en andere gedichten (1952), Kamperfoelte (1955), p; De stilte voor het hart (1960), September IS een lted m blauw (1973) Literatuur: V E VAN VRIESLAND, In Onderzoek en vertoog, 1 (1958), P H. DUBOIS, In SchrIjversdebuten (1960) [G W HUYGENS] 303 JOUSMA Jousma, Anne Fries schrijver (Groningen 3.3.1900-Den Haag 22.7.1981). Tot zijn pensionering werkzaam bij het onderwijs. Publiceerde tal van verzenbundels met een vaak oosters- mystieke inslag, zoals Klmelûd (= Kimgeluid; 1940), It twadde lón (= Het tweede land; 1963), Llbbensgong (= Levensgang; 1976), Kleihet om Auk (= Klaaglied om A.; 1976). Voorts deels autobiografische novellen en romans als Faes efter glês (= Vaas achter glas; 1968), Dûmny's tWllimg (= De tweeling van de domInee; 1974), Wlbe professor (1975). Het eerste deel van zijn autobiografie verscheen in 1980 onder titel Dêr 't de woartels llzze (= Waar de wortels liggen), het tweede in 1981 als De pleats oan 'e feart (= De hoeve aan de vaart). Jousma publiceerde ook proza en poëzie In het Nederlands. Uitgave: Samle Fersen (1985), met mi van F DAM Literatuur: K DYKSTRA, Lyts héinboek fan de Fryske IIteratur (1977) IF DAM) Joyce & Co. Zie Meijsing, Geerten Jan Maria Junghuhn, Franz Wilhelm Nederlands natuuronderzoeker en prozaschrijver (Mansfeld 26.10.1809-Lembang 24.4.1864). Duitser van geboorte. Studeerde medicijnen, zat (vanwege een duel) enige tijd in de gevangenis, nam na een ontvluchting dienst in het Franse vreemdelingenlegioen en kwam in 1835 in Nederland terecht, vanwaar hiJ als officier van gezondheid naar Nederlands-Indie vertrok. Op Java ontwikkelde hij zich tot een groot natuuronderzoeker. De nauwe verbondenheid tussen zijn natuurwetenschappelijk onderzoek en zijn levensbeschouwing, een pantheistisch gekleurd delsme, kreeg gestalte in zijn allegorische Ltcht- en schaduwbeelden Uit de bmnenlanden van Java (1854), dat van grote betekenis werd voor de beweging der vrijdenkerij in Nederland. De zeer indringende natuurobservaties (voor Junghuhn een 'geloofsdaad') in dit boek en de beeldende kracht van de beschrijvingen daarvan laten zien dat de auteur ook als kunstenaar van uitzonderlijk formaat was Na een verblijf in Nederland bracht hij de laatste jaren van zijn leven met zijn gezin door in het door hem zo geliefde bergland van West-Java, waar hij de grondlegger werd van de kina-cultures. Werken: Terugreis van Java naar Europa (1851), Java, deszelfs gedaante, bekleedmg en inwendige structuur, 4 din (1850-1854), Het schaap 304 onder de wolven (1854) Uitgaven: Llcht- en schaduwbeelden Uit de binnenlanden van Java (1867'), met levensschets door F GUNST, De onUitputtelijke natuur (1966), samengesteld door R NIEUWENHUYS en F JACQUET; Java's onUitputtelijke natuur (1980), gek en toegel door IDEM Literatuur: Mep SCHMIDT, F J (1909); R NIEUWENHUYS, m Oost-Indische spiegel (1978') IG TERMORSHUIZENI Junius, Franciscus Noordnederlands filoloog, oudheidkundige, grondlegger der germanistiek (Heidelberg 1589-Windsor 19.11.1677). Zoon van de theoloog FrancÏscus Junius (François du Jon). Na diens overlijden in 1602 opgenomen in het gezin van zijn zwager Gerard Vossius. Studeerde theologie en werd in 1617 predikant te Hillegersberg, maar legde in 1619 wegens remonstrantse gevoelens zijn ambt neer en ging zich op de studie van het Oud germaans toeleggen. Vertrok naar Engeland waar hij als bibliothecaris en gouverneur in dienst trad van de graaf van Arundel. In 1640 kwam hij In dienst van de graven van Oxford, vertoefde van 1642 tot 1646 weer in de Nederlanden, bezocht naderhand voor zIJn taalvergelijkende studies Friesland (had contacten met Gysbert Japicx). Tot 1674 woonde hij op versch. plaatsen in de Nederlanden, als verstokt celibatair zich geheel aan zijn studie wiJdend. Daarop verhuisde hij naar Oxford. Waarschijnlijk bracht zijn functie bij de graaf van Arundel Junius tot de studie van de antieke kunst. In 1637 publiceerde hij De plctura veterum libri lIl, door hemzelf in het Engels en in het Nederlands vertaald (De Schrlder-konst der ouden, 1641). Dit werk heeft er sterk toe bijgedragen het gezag van de oudheid te bevestigen. Ook op de literatuur heeft zijn imitatietheorie, evenals zijn vergelijking van schilderkunst en dichtkunst grote Invloed gehad (Vondel). Niet minder belangrijk werd Junius als taalgeleerde door zijn publikaties op het gebied der Germaanse taal- en literatuurstudie. Te Amsterdam verschenen in 1655 de ObservatlOnes m Wilieraml Abbatls Franclcam paraphrasm Cant/cl CantIcorum en Caedmoms Monachl paraphrasls poetlca Geneseos. In 1665 kwam daar de eerste Ulfilas-editie van de pers in Junius' beroemde Quattuor D N Jesu Chnstl Evangehcorum versIOnes perantlquae duae, Gothlca sClhcet et Anglosaxomca, dat voorzien was van zijn Gothlcum glossarzum uit 1664. Hoogst belangrijk zijn de hss. die Junius aan de Bibliotheca Bodleiana te Oxford naliet, waaronder een viertal woordenboeken van Oudgermaanse dialecten. De Engelse linguïst G. Hicles heeft daarvan voor zijn Thesaurus ruimschoots gebruik gemaakt; Edw. Lye gaf in 1743 JUnIUS' EtymologICon Angltcanum uit, dat aan Samuel Johnson voor zijn Dlctwnary van 1755 bijzondere diensten bewees. Literatuur: G GRAEVIUS, 'Vita Junll', m De plCtura veterum (1694'), W DE HOOG AZN, F J als grondlegger der studie van het Gotisch en het Angelsaksisch (1908), J HAANTJES, Gysbert JaplCx (1929), AM F.B GEERTS, Vondel als classIcus biJ de humamsten m de leer (1932), D.C DOUGLAs, Engl