marcellus emants een nagelaten bekentenis EEEENN NNAAGGEELLAATTEENN BBEEKKEENNTTEENNIISS MARCELLUS EMANTS o OORSCHOT - EMANTS EEN NAGELATEN BEKENTENIS G. A. VAN AMSTERDAM vrouw is dood en al begraven. Ik ben alleen in huis, alleen met de twee meiden. Dus ben ik weer vrij; maar wat baat me nu die vrijheid? kan ik krijgen, wat ik sinds twintig jaar — ik ben vijf en dertig — verlangd maar thans durf 't niet nemen en zo heel veel er toch niet meer genieten. Ik ben te bang voor elke opwinding, te bang bang muziek, te bang voor een vrouw; want alleen in mijn nuchtere ben ik meester mijn juist geen boek zelfs dwalen door een leeg huis, twee verre gepraat van bewakers cel van een afgezonderde krankzinnige, nog maar één ding te kunnen denken met het laatste beetje begeerte een uitgedoofd ding te een een slang . . . houd ik zo'n afschuwelijk einde nog de spiegel kijk — gewoonte — zo'n bleek, tenger, onbeduidend blik, krachteloos geopende — — vrouw. . . hij op zijn manier heeft gehad 't . . . met de gejammer van mijn schoonouders volmaakt oude 5 Mijn al begraven. huis, met de twee meiden. weer vrij; maar wat baat me nu die vrijheid? Ten naastenbij krijgen, sinds twintig jaar - dertig - heb; ik 't heel veel zou ik niet meer van genieten. ben te bang voor elke opwinding, te bang voor een glas wijn, te bang voor muziek, te bang voor een vrouw; alleen in mijn nuchtere morgenstemming me zelf meester en zeker te zullen zwijgen over mijn daad. Toch is juist die morgenstemming ondraaglijk. In geen mens, geen werk, geen boek zelfs enig belang te stellen, doel- en willoos om te dwalen door een leeg huis, waarin alleen het onverschillig schuwe gefluister van twee meiden rondwaart als het verre gepraat van bewakers om de cel van een afgezonderde krankzinnige, nog maar kunnen denken met het laatste beetje begeerte van een uitgedoofd zenuwleven en voor dat éne sidderen als een eekhoorntje voor de facsinerende blik van een slang... hoe houd ik zo'n afschuwelijk leven dag in dag uit, ten einde toe, nog vol? Zo dikwijls ik in de spiegel kijk - nog altijd mijn gewoonte - verbaast het me, dat zo'n bleek, tenger, onbeduidend mannetje met doffe blik, krachteloos geopende mond - velen zullen zeggen: dat mispunt - in staat is geweest zijn vrouw ... de vrouw, die hij op zijn manier toch lief heeft gehad . . . te vermoorden. En toch is 't waar ... even waar, als dat ik met de grootste leukheid het gejammer van mijn schoonouders heb aangehoord, dat ik volmaakt kalm naast de oude man en tegenover mijn zwager, door de volle straten heen, achter Anna's lijk naar het kerkhof ben gereden, dat ik met droge ogen de kist in het graf heb zien neerdalen, de verpletterde -vader naar zijn diep bedroefde vrouw terugkeren en dat ik nu weer 't huis . . . dit huis, waar alles nog van haar spreekt . . . zonder smart, zonder wroeging en ook zonder blijdschap, zonder hoop omdool . . . alleen maar bang, bang voor elk geluid, bang vooral voor mijn eigen stem. — 's nachts, of wanneer ik me verbeeld, dat iemand achter de deur me beluistert — moet ik hardop uitroepen: ik heb haar vermoord! Trillend van angst en plotseling doorkild open ik dan zeker te zijn, dat mijn geheim nog altijd niet verraden is. dan zelf mijn daad z6 buitengewoon, z6 ongehoord, vreselijk? neen; daarvoor heeft zich alles te geleidelijk aaneengeschakeld. mijn ik mijn leven nog eenmaal in 't me volkomen duidelijk, hoe ik heb zo'n dwingende lust vertellen, dat ik 't voor de veiligheid maar op schrijven. moet Misschien ik 't dan beter kunnen . . . zullen er mensen mijn levensproces ik zijn, die 't pas beseffen zullen, aan mij hebben gespiegeld. doen begrijpen, ik voorkom de overgrote meerderheid der mensen, is 't niet dag, waarop mijn overleden leerde moet opklimmen de eerste ervaringen, die mij mijn duister Ik zie mijn meer voor me als een doorlopende gebeurtenissen; alleen de tegenover mIJn zwager, door de volle straten naar het kerkhof ben gereden, met droge in het graf heb zien neerdalen, de verpletterde ·vader zijn diep bedroefde en nu weer 't huis... in dit alles nog van haar spreekt ... zonder smart, ook zonder blijdschap, zonder hoop ... geluid, bang mijn eigen stem. Soms - bijvoorbeeld 's me verbeeld, - heb haar vermoord! angst en plotseling doorkild ik dan dadelijk alle deuren, doorzoek ik alle kasten om zeker te mijn altijd niet verraden is. Vind ik dan zelf mijn daad z6 buitengewoon, z6 ongehoord, z6 vreselijk? Ach neen; daarvoor heeft zich alles veel te geleidelijk aaneengeschakeld. Sluit ik mijn ogen en leef ik mijn leven nog eenmaal in gedachten door, dan is 't allengs zover ben gekomen. Ik heb zo'n dwingende lust dit eens te vertellen, dat ik 't maar op zal schrijven. Het er uit! Misschien zal ik 't kunnen zwijgen en ... mogelijk zijn er mensen, of zullen er mensen komen, wie mijn levensproces belang inboezemt. Wie weet hoevelen net als ik zijn, die 't zullen, wanneer zij zich aan mij hebben gespiegeld. Om te doen begrijpen, hoe verschillend ik me zelf voorkom van de overgrote meerderheid der mensen, is 't genoeg, dat mijn bekentenis aanvangt met de dag, waarop ik mijn overleden vrouw leerde kennen. Ik moet opklimmen tot de eerste ervaringen, die mij mijn duister binnenste ontsluierden. Mijn geheugen is nooit bijzonder goed geweest. Ik zie mijn jeugd dan ook niet meer voor me als een doorlopende reeks van gebeurtenissen; maar herinner me alleen de 6 enkele ogenblikken, waarop ik sterke — onaangename — indrukken ontving. Een van mijn eerste en pijnlijkste ondervindingen was mijn intrede op de lagere school. Wat ik me van die omgeving nog kan voorstellen is een grote, grauwe ruimte, waarin een massa bewaakt door een norse onderwijzer. een reusachtig, zwart bord; tegen de grijze wanden hangen flets getinte, blinde kaarten. Duidelijker herinner ik me het gevoel van iets kleins, iets zwaks, iets nietigs te zijn, verlaten en verloren in een vijandige bende: het konijntje uit een van mijn prentenboeken, dat levend in een hok vol wilde beesten wordt gegooid. Dat al die ogen mij vijandig aankeken, besefte ik dadelijk en ofschoon en twintig jaren over heen zijn gegaan, heeft niets die indruk van vijandigheid weer uit kunnen wissen. Nog altijd moet ik het hok, met wilde dieren bevolkt, binnen gaan, zodra ik me onder mensen wil bewegen en nooit vermag een redenering het wantrouwen mijn zogenaamde broeders nader. Al gauw volgde mijn eerste vecbt,partij, mijn maar inderdaad eindigde met mijn vlucht. tijd ik met instinctieve schuwheid alle forsere jongens weten te vermijden; eindelijk werd ik door zo lang getergd, dat mijn vuist in overschuiming drift hem een stomp toebracht. „Dat zal ik je betaald en toen bij zijn overmoedig schetterend stemgeluid achter de trap, begreep er buiten volgen zou. De gedachte van stand te houden kwam wel in me op; maar ach, zo flauwtjes! een ogenblik verwilderd om heen en toen zijn vierkant bruin enige kleinere jongens in de ook in de verte een 7 sterke - doorgaans onaangename - pijnlijkste ondervindingen was intrede op de Wat van die is een grote, grauwe ruimte, massa giegelende kinderen bijeen zitten, bewaakt norse onderwijzer. V66r de klasse staat reusachtig, tegen de grijze wanden getinte, blinde kaarten. Duidelijker herinner gevoel van iets kleins, iets zwaks, iets nietigs verlaten verloren in een vijandige bende: het uit mijn prentenboeken, levend in wilde beesten wordt gegooid. al die vijandig dadelijk ofschoon er meer dan vijf en twintig jaren over heen zijn indruk van vijandigheid weer uit wissen. Nog het hok, met wilde zodra ik me onder mensen bewegen nooit vermag een redenering wantrouwen te onderdrukken, waarmee ik mijn zogenaamde volgde mijn eerste vechtpartij, beter gezegd mijn eerste botsing, die op een vechtpartij had moeten uitlopen, Geruime tijd had ik met instinctieve schuwheid alle grotere en forsere jongens weten te vermijden; eindelijk door één van hen net zo lang getergd, dat mijn in een overschuiming van drift hem een stomp "ik je betaald zetten!" riep hij uit en toen bij het uitgaan zijn overmoedig schetterend stemgeluid achter me aanklonk op de trap, begreep ik wat er buiten volgen gedachte stand houden in me maar ach, zo flauwtjes! Beneden gekomen keek ik een ogenblik verwilderd om me heen en toen zijn vierkant bruin gelaat boven enige de deuromlijsting verscheen, had ik de verte een voortwandelende agent opgemerkt. Ik 7 't op een lopen en sloot me zwijgend bij de politiedienaar aan. De man keek eens op me neer, maar zei niets. De joelende jongensgroep volgde ons op een grote afstand . . . en het werd me duidelijk, dat ik een lafaard was. — Maar al te dikwijls heb ik de opmerking horen maken: die kent, is uit te moeten zij, die zo spreken, met bedeeld zijn! Stel, dat een gierigaard, uit schaamte over zijn ondeugd (dan kent hij 'm toch wel goed) handen vol geld uitdeelt. Hij schijnt vrijgevig te zijn geworden; maar is hier van schijn? hij in zijn binnenste te geven, waarin de gierigheid bestaat, blijven gevoelen? leert een doofstomme verstaan, iemand zegt, hij 't horen! Mijn lafheid volstrekt niet overwonnen, ik mijn later leven, gewapend met de wetenschap, dat zaal dorst binnengaan. het onbekende ben ik altijd teruggedeinsd ik er altijd naar gehunkerd. dergelijke snak naar en ontwijk wat gemoecisrust de bekentenis laf te zijn alle lezers dadelijk moet innemen, ik; maar begrijpen ze in niet, dat veel liever dapper is 't veroordelen geestelijke gebreken, Denkt iemand soms, geniet? 't zich geminacht te weten? de onvernietigbare worm gebleven, die aan al mijn wensen heeft geknaagd en het altijd mijn bangste in een 't hazenpad kies voor een sterker, dapperder individu. zette 't sloot me zwijgend bij de politiedienaar me neer, maar zei niets. joelende jongens groep volgde ons grote afstand. .. duidelijk, een lafaard was.- dikwijls heb ik de opmerking horen maken: een mens, die zijn fouten kent, is ook in staat ze uit te roeien. Ach, ach, wat moeten zij, die zo spreken, met weinig zelfkennis bedeeld zijn! een gierigaard, uit schaamte over zijn ondeugd handen geld uitdeelt. zijn geworden; maar is hier van iets meer sprake dan van een schijn? Zal hij in zijn binnenste niet altijd de tegenzin om weg te geven, waarin het kenmerk van de gierigheid bestaat, blijven gevoelen? Al leert een doofstomme verstaan, wat iemand zegt, hij kan 't daarom nog niet horen! lafheid was volstrekt niet overwonnen, toen ik in mijn later leven, gewapend met de wetenschap, dat niemand mij oplette, soms een volle zaal dorst binnengaan. Voor het nieuwe, het onbekende ben ik altijd teruggedeinsd en toch heb ik er altijd naar gehunkerd. Aan dergelijke tegenstrijdigheden is mijn ziel rijk. Ik snak bijvoorbeeld naar aandoeningen en ontwijk toch al, wat mijn gemoedsrust kan verstoren. Dat de bekentenis van laf te zijn alle lezers dadelijk tegen me moet innemen, weet ik; maar begrijpen ze in hun onrechtvaardigheid niet, dat ik veel liever dapper ware geweest? Wat is 't toch onzinnig een mens te veroordelen om lichamelijke en geestelijke gebreken, waaraan hij immers volmaakt onschuldig is! Denkt iemand soms, dat hij er van geniet? Is 't zo prettig zich geminacht te weten? Lafheid is de onvernietigbare worm gebleven, die aan de vervulling van al mijn wensen heeft geknaagd en het zijn nog altijd mijn bangste nachten, wanneer ik in een droom weer voor 't eerst de school betreed, of het hazenpad kies voor een sterker, dapperder individu. 8 Natuurlijk dacht ik als jongen niet, dat mijn vreesachtigheid onoverwinnelijk zou blijken. Integendeel maakte ik me diets, dat zij van zelf verdwijnen moest voor een toenemende kennis van mensen en toestanden. Ik rekende er op, dat de ondervinding haar zou vernietigen, terwijl zij juist beletten zou ondervinding op te doen. Nu was in zoverre toch juist gezien, als ook een opgedrongen aan me had kunnen hervormen. Gesteld eens, dat er geen agent in de buurt ware geweest, wel, dat de omringende jongens mij vluchten hadden belet. Dan zou ik wel tot tegenweer genoodzaakt zijn geworden en als mijn eerste antagonist eens geweken ware voor een toevallig raak aankomende vuistslag, wie weet zelfoverschatting had ingeboezemd? wat verstandige dwang hadden mijn ouders aan een betere kunnen v66r het huwelijk af, hij tot uitoefening van zulk een verstandige dwang in om onzentwil, maar omdat vader en moeder een kind levenstaak opgelegd. ideaal van een zijn en voorgevoelende, nooit zulk een man zou worden, deed ik al mijn te bootsen. is — voor zover ik me herinner — mijn eerste mijn ware natuur te verbergen onder rol. dit comediespelen — — onmogelijk geworden ooit weer eenvoudig Beproefde 't meer te hebben, niets anders te zijn dan één afkeer, één opinie, één drang. In de regel echter riepen mijn neigingen ons op binnenste, we zijn buiten model, verboden in mijn waar-ik als jongen niet, dat mijn vreesachtigheid onoverwinnelijk blijken. Integendeel maakte me diets, dat zij van zelf verdwijnen moest voor een Ik rekende de ondervinding haar zou vernietigen, terwijl zij me juist beletten zou ondervinding was dit in zoverre toch juist gezien, als ook een opgedrongen ondervinding wel iets aan me had kunnen hervormen. in de buurt ware geweest, of wel, dat de omringende jongens mij het vluchten hadden zou ik wel tot tegenweer genoodzaakt zijn mijn ware toevallig raak aankomende vuistslag, wie weet hoeveel moed de zelfoverschatting me dan had ingeboezemd? Met wat verstandige dwang hadden mijn ouders aan mijn ongelukkig bestaan dus wel een betere plooi kunnen geven. Evenwel, wie vraagt zich v66r het huwelijk af, of hij tot uitoefening van zulk een verstandige dwang in staat is? Niet om onzentwil, maar omdat vader en moeder naar een aardig speelpopje verlangen, wordt een kind de levenstaak opgelegd. Intussen fantaseerde ik als jongen mij het ideaal van een man, die altijd zeker is van zijn zaak, en voorgevoelende, dat ik nooit zulk een man zou worden, deed ik al mijn best hem ten minste uiterlijk na te bootsen. Dit is - voor zover ik me herinner - mijn eerste poging geweest om mijn ware natuur te verbergen onder een aangenomen rol. Naderhand ben ik in dit comediespelen z6 goed opgegaan, dat het mij - hoe slecht ik ook speelde - onmogelijk is geworden ooit weer eenvoudig mij-zelf te wezen. Beproefde ik 't nog eens, dan kwam ik me voor geen zelf meer te hebben, niets anders te zijn dan een zielloos organisme zonder één neiging, één afkeer, één ~pinie, één drang. In de regel echter riepen mijn neigingen en afkeren, mijn opinies en drangen me toe: sluit ons op in je binnenste, want we zijn buiten model, verboden in de samenleving der mensen. En hoe beter ik mijn waar-ik 9 leerde verbergen onder een „de des te onverschilliger werd ik voor de verkeerdheid van mijn aandriften of daden, zolang ze maar onopgemerkt bleven. Berouwd heeft me nooit iets anders dan een onhandigheid. Was liegen een noodzakelijk gevolg van het rollen spelen, ik loog bovendien zonder noodzaak, ja, geheel zonder reden. Dat een jongen, die kattekwaad heeft uitgevoerd, het niet zo nauw met de waarheid neemt, wie zal zich daarover verwonderen? Waarom echter beweerde ik van Scheveningen te komen, wanneer ik in het bos had gewandeld? Waarom zei ik ongevraagd: we hebben platen met een kennis soldaatjes had opgezet? Tegenwoordig heeft die aandrang om in de eenvoudigste omstandigheden van het leven iets anders dan de waarheid veel van zijn kracht verloren; maar nog altijd ben ik trager in het geven van een juist relaas dan in het opdissen van een fabeltje. Ik heb wel eens moeite gedaan om te weten te komen, of mijn ouders misschien pogingen hebben tot geen resultaat geleid. hen gekend hadden, loochenden 't; doch hun verklaringen me geen vertrouwen in. is ondenkbaar; liegen zonder ook? Voor mij heeft het stelen alleen in mijn zeer jonge jaren gestolen knikker hechtte toen dubbele durfde roken, stal ik sigaren uit vaders schrijftafel. Bedriegt mijn geheugen iets uit hebzucht mij een onlogische verrijking. Ook mijn kras grote gehechtheid dit het product van mijn steeds binnenwaarts het leed van anderen niet Mijn kennissen — vrienden gehad — toe mij om een dienstbetoon te een "personnage circonstance" onverschilliger voor de verkeerdheid van daden, zolang ze maar onopgemerkt iets anders dan een onhandigheid. W as het rollen spelen, loog bovendien zonder noodzaak, ja, geheel zonder jongen, kattekwaad heeft uitgevoerd, zo nauw met de waarheid neemt, zal zich van te wanneer ik bos had gewandeld? ongevraagd: hebben platen bekeken, als ik met een kennis soldaatjes had opgezet? aandrang in de eenvoudigste van het anders de waarheid te zeggen, zijn kracht verloren; maar nog geven van een juist relaas dan opdissen een fabeltje. Ik heb wel eens moeite weten te komen, of mijn ouders misschien leugenaars waren geweest; maar die pogingen hebben tot geleid. Wie hadden, loochenden doch hun verklaringen boezemden vertrouwen Stelen zonder liegen is ondenkbaar; liegen zonder stelen het stelen alleen in mijn zeer jonge jaren veel verleidelijks gehad. Aan een gestolen knikker hechtte ik toen dubbele waarde en eer ik durfde roken, stal ik al sigaren uit vaders schrijftafel. Bedriegt mijn geheugen me niet, dan nam ik zelden of nooit iets uit hebzucht weg. Wat mij aanlokte was het prikkelende van een plotselinge, verrijking. egoïsme spruit niet voort uit grote gehechtheid aan mijn eigendom. Veeleer is dit het product van mijn steeds binnenwaarts gerichte blik, die het leven en het leed van anderen niet opmerkt. Mijn kennissen - vrienden heb ik nooit gehad - kwamen er niet licht toe mij om een dienstbetoon te 10 vragen; maar deden zij dan weigerde ik zelden. Goedhartigheid was dit niet; daarvoor bleven ze mij te onverschillig; vermoedelijk dreef me de ijdelheid, die zich gestreeld voelde door het ongewone verzoek. Dat deze ijdelheid me nooit eerzuchtig heeft kunnen maken, heb ik altijd toegeschreven aan zwakte. Elke poging om te volharden greep mij zodanig aan, dat ik siechts geen bevrediging kon vinden in de overwinning van hinderpalen. Weinig dingen hebben mij in mijn jongelingsjaren meer verbaasd dan de ambitie van mijn elkander de te steken. Als ik hen van plannen hoorde spreken om op te komen, als ik de zenuwachtigheid gadesloeg, waarmee zij de cijfers van hun driemaandelijkse rapporten vergeleken, als ik hun buien van plezier-opofferende werklust 't moede, ik, kalme onverschilligheid onderscheidingen, met mijn volkomen gebrek aan belangstelling in het oordeel mijn meesters met mijn onlesbare dorst naar pretjes, een geheel ander — ik toe slechter — de overigen. beroemd worden oefenden de minste aantrekkingskracht op Wel begreep dat iemand, arm is, leren moet, om later met kunnen verdienen; mijn papa vermogend de omstandigheid, hij niets meer uitvoerde, bevestigen . . . zulke onaangename algebra, cosmografie maten en gewichten? Was papa rijk genoeg, verdienen de pretjes te verschaffen, die hij begeerde, dan zou dit met mij — zijn — ook het geval zijn. Ik nam me wel voor te zoeken alleen afleiding voor zijn zenuwachtigheid wijnen voor zijn gebrek verlangen; maar de verwezenlijking zeer onduidelijke idealen was 't stel- 1 1 zij "t, Goedhartigheid niet; daarvoor bleven ze mij te onverschillig; dreef zich gestreeld verzoek. deze ijdelheid me nooit eerzuchtig heeft kunnen ik altijd toegeschreven aan lichamelijke poging om te volharden greep mij zodanig slechts uitputting, vinden de overwinning van hinderpalen. Weinig dingen mijn medescholieren om elkander' de loef af hen van plannen hoorde spreken op één ik de zenuwachtigheid gadesloeg, waarmee hun driemaandelijkse rapporten vergeleken, hun buien van plezier-opofferende werklust waarnam, dan was 't me te moeqe, alsof met mijn onverschilligheid voor officiële onderscheidingen, gebrek aan belangstelling in het oordeel van mijn meesters en met mijn onlesbare dorst naar afwisselende pretjes, een wezen van geheel ander - gaf toe slechter - gehalte was dan al de overigen. De woorden: vooruitkomen en beroemd worden oefenden niet de minste aantrekkingskracht op mij uit. Wel begreep ik, dat iemand, die arm is, leren moet, om later zijn wetenschap geld te kunnen verdienen; maar de jongens hadden me verteld, dat mijn papa vermogend was: de omstandigheid, dat hij niets meer uitvoerde, scheen dit te bevestigen ... waarom zou ik me dus moeite geven voor zulke onaangename dingen als algebra, cosmografie of maten en gewichten? Was papa rijk genoeg, om zonder iets te verdienen zich al de pretjes te verschaffen, met mij - enige zoon - nam me wel voor andere, interessantere, avontuurlijkere plezieren op te zoeken dan papa deed, die alleen afleiding voor zijn zenuwachtigheid en zeldzame spijzen of wijnen voor zijn gebrek aan eetlust scheen te verlangen; maar voor de verwezenlijking van mijn nog zeer onduidelijke idealen was 't 11 lig niet noodzakelijk, dat ik bijzonder goed kon rekenen of 's nachts de namen der sterren opnoemen. Ik leerde uitsluitend wat me een beetje toelachte, als geschiedenis, of wat ik meende later nodig te zullen hebben, als aardrijkskunde, vreemde talen; en geen straf fen, geen voorspiegelingen van beloningen, geen vriendelijke of deftige vermaningen waren in staat mij tot een krachtsinspanning te verleiden, waarvan het nut onduidelijk bleef. leuk mogelijk beredeneerde ik mijn ganse doen en laten, en de argumenten om iets te doen moesten al heel krachtig zijn, wilden zij over mijn aangeboren traagheid, die tot laten dreef, Dit voorzichtige stil-overwegen, deze afzondering van mijn actieve makkers, dit argwanend nooit-toegeven-aan-een-opwelling-van-het-ogenblik, bezorgden mij natuurlijk de reputatie van achterhoudend, gluiperig, loens te zijn. vernam 't wel eerst op latere leeftijd; maar had toch reeds als jongen het gevoel, dat niemand me mocht lijden. Nu stond tegenover zoveel gebreken wel het voordeel, ik volstrekt niet afgunstig was; maar van naderbij een zuiver negatieve deugd. Ofschoon ik nooit iemands vermogen, iemands positie heb benijd, naderhand tegen de zogenaamde normale knaap benijdde meer jongeling, wisten te man, dat zij tevreden zijn. me, buiten staat zocht ik de onzachte botsingen met ruwere ziekelijke vader en een brommige over. wel eens uitgevraagd en moesten beleefdheden eens beantwoord worden. feestdagen waren voor mij de andere spreken hun koud geen 12 noodzakelijk, dat ik bijzonder goed kon rekenen namen der sterren opnoemen. Ik leerde me een beetje toelachte, als geschiedenis, wat ik meende later nodig te zullen hebben, als aardrijkskunde, geen straffen, geen voorspiegelingen beloningen, vriendelijke deftige mij tot een krachtsinspanning verleiden, nut mij Zo ik laten, moesten al heel krachtig zij over mijn aangeboren traagheid, tot dreef, zegevieren. voorzichtige stil-overwegen, afzondering mijn actieve makkers, dit argwanend nooit-toegeven-aan-een-opwelling-van-het-ogenblik, reputatie van achterhoudend, zijn. Ik eerst latere leeftijd; maar had toch reeds als jongen het niemand me mocht lijden. stond tegenover zoveel gebreken wel het voordeel, dat ik volstrekt niet afgunstig was; maar van naderbij beschouwd was dit een zuiver negatieve deugd. Ofschoon nooit iemands vermogen, iemands positie heb benijd, is naderhand mijn haat tegen de zogenaamde normale mensen toch voortgekomen uit wangunst. Als knaap benijdde ik hun, dat zij meer pret hadden, als jongeling, dat zij meer emoties wisten te vinden, als man, dat zij tevreden konden zijn. Veel minder dan anderen had ik met mijn kennissen of met ouderen omgang. Op school verveelde ik me, buiten staat mijn aandacht bij de les te bepalen; op straat zocht Ik eenzaamheid, uit vrees voor onzachte botsingen met ruwere makkers; thuis lieten een ziekelijke vader en een brommige moeder mij geheel aan me zelf over. Toch werd ik wel eens uitgevraagd en moesten die beleefdheden wel eens beantwoord worden. Zulke feestdagen mij marteldagen. Dan hoorde ik de jongens spreken over hun wedijveren, dat mij liet, over hun grappen, waaraan ik geen deel durfde nemen en nooit voelde ik mij eenzamer, meer verstoten dan in het gezelschap van mijn tijd- en tot zekere hoogte lotgenoten. Ik stond buiten alles en, terwijl ik me verbeeldde met mijn eerste misiukte vechtpartij de kring te hebben verlaten, zag ik geen kans er ooit weer in door te dringen. Natuurlijk had dit ten gevolge, dat de anderen mij uitlachten, minachtten en soms allen tegelijk aanvielen. Dan moest ik me wel verdedigen en deed ik het df met blinde df en valsheden, die tegenover zulk een overmacht de kansen enigszins gelijkmaken. Dit belette echter niet, dat ik regelmatig het onderspit dolf en uit dit voortdurend-gevoed minderheidsbesef ontwikkelde zich een machteloze verbittering. Van die verbittering, waartegenover geen liefde stond, ik me reeds op mijn twaalfde jaar helder bewust; maar vele jaren va.n aanhoudende zélfbeschouwing en zijn nodig geweest om me te doen begrijpen, hoe zij was opgegroeid en waarom zij onuitroeibaar moest blijken. Ondertussen was de leeftijd voor me genaderd, waarin vrouw haar oefenen op ons ik neerschrijven: werd me voor, clat ik eigenlijk altijd een onhandige levenslustige zo dikwijls in overmoe43 ontaardt, nooit gekend. Voor mij bepaalde zich de tot wijziging in mijn eenzame overpeinzingen, een verandering voorheen uit en andere streken hadden bestaan. Ook spelen karakter, daar ik voorkeur eigenaardigheden grote, geheimzinnige of trachtte te bootsen. Bij dit fantaseren van idealen bemerkte voor 't verschillende invloeden geheel verschillende zingenot, voelde ik mij eenzamer, meer verstoten gezelschap mijn tot zekere hoogte terwijl me verbeeldde mislukte kring te verlaten, zag in door dringen. gevolge, de anderen mij uitlachten, verdedigen deed ik het Of met blinde wanhoopsrazernij Of met al de kleine listen en valsheden, een overmacht de kansen enigszins gelijkmaken. Dit dat ik regelmatig het uit dit voortdurend-gevoed minderheidsbesef zich een machteloze verbittering. die verbittering, waartegenover liefde stond, was ik me reeds op mijn twaalfde jaar helder bewust; jaren van aanhoudende zèlfbeschouwing en zelfontleding zijn nodig geweest om me te doen begrijpen, waarom zij onuitroeibaar moest was leeftijd voor me genaderd, waarin de vrouw haar invloed begint uit te oefenen op ons denken en handelen. Liever zou ik neerschrijven: ik werd man; maar het komt me voor, dat ik eigenlijk altijd een schuchtere, onhandige jongen ben gebleven. Het levenslustige krachtsgevoel, dat zo dikwijls in overmoed ontaardt, heb ik nooit gekend. Voor mij bepaalde zich de ommekeer tot een wijziging in mijn eenzame overpeinzingen, die sterk erotisch werden getint en tot een verandering in mijn geheime liefhebberijen, die voorheen uit kleine diefstallen en andere streken hadden bestaan. Ook kreeg mijn comedie-spelen een nieuw karakter, daar ik nu bij voorkeur de eigenaardigheden van grote, geheimzinnige misdadigers of melancholische romanhelden trachtte na te bootsen. Bij dit fantaseren van idealen bemerkte ik voor 't eerst, dat verschillende invloeden geheel verschillende mensen in mijn binnenste kunnen opwekken. Ben ik doorgaans koud, onverschillig, belust op zingenot, 13 onvatbaar voor altruisme; kerkmuziek zijn . . . of liever waren in staat me te vervullen met geestdriftige, cerebrale verering, zelfverloochenende bloed plotseling stromen, of er spanning komt in mijn slappe zenuwen, of het in mijn mat, grijs, slaperig brein. Ik gruw van mijn gewoon leukheid tegenover het zijn vreemdsoortige om mensen, vooral te brengen doorgloeit met een somber enthousiasme, mijn vochtige vlekkeloos schone haar, die bezitten. een weersverandering: een eerste een zonneschijn grijze regendag, een opkomen bij heffen tot een verhoogd, een intenser kven clan de effen zome' r- minder de strakke nacht. Gelukkig cl.i. gezond ik mij nooit, als in mijn beste ogenblikken het onbekend, overweldigend geluk me miin doffe dommel, tegelijkertijd droefgeestigheid — weet waarom — „nooit" voortdurend dus overheersende mijn mijmeren naarmate ik haar begeerde, ging mijn morgenstemming vrees — clie — mijn lezen; in mijn schaarse ogenblikken was 't cie haar belachelijk aanstellen. altruïsme; een paar maten van Wagner, een glas Champagne, een mooie schilderij, een galm kerkmuziek ... me te spraakzame vriendelijkheid, cerebrale liefde. Dan wordt het me te moede, alsof mijn traag sneller gaat stromen, het licht, kleurig, levendig wordt in mijn mat, grijs, slaperig mijn nuchter ik met zijn leukheid alle belangen, alle banden van het leven, vreemdsoortige begeerte om eens mensen, vooral vrouwen te pijnigen en terwijl de lust om een groots offer mijn ziel doorgloeit met een somber enthousiasme, verrijst voor mijn ogen de vlekkeloos gestalte in het kuis gesloten gewaad van haar, die ik geknield aanbid, maar nimmer zal bezitten. Ook een weersverandering: een eerste lentezoelheid na een scherpe winter, een na een grijze regendag, een onweer of storm na een drukkende stilte, ja, zelfs het en het ondergaan van zon en maan zijn machte me op te heffen tot een verhoogd, een intenser leven en daarom haat ik dan ook de effen zomer- of wintertijd niet minder dan de strakke middeluren van dag of nacht. Gelukkig d.tevreden, blij, hoopvol, gezond voel ik mij want als in mijn beste ogenblikken het verlangen naar een onbekend, overweldigend geluk me opbeurt uit mijn dommel, dan ontwaakt tegelijkertijd mijn pijnlijke drtfefgeestigheid en welt - zonder dat ik weet waarom - een "nooit, me voortdurend naar de lippen. In welke phase ik dus verkeerde, de vrouw werd het overheersende beeld van mijn mijmeren en naarmate ik haar heviger ik haar schroomvalliger uit de weg. In mijn kalme lag daaraan de vrees ten grondslag, dat 'ze mijn lust - die ik verboden, gemeen achtte - in ogen zou lezen; in mijn schaarse ogenblikken van opwinding was 't de angst, dat ik me in haar nabijheid zou aanstellen. 14 0, toen heet begeerd; heb ik toen vurig bewonderd! geur kan met een verkwikkend aroma gedrenkt zijn geweest, als ik in bevrediging had mogen of wij rijk worden, wanneer wij hebben? Wat baat het, of genietingen het grijpen krijgen, wanneer onze afgestompt? had een dochter, zich vertoonde; mij slechts tweemaal de tekenles tafel naast me voorbeelden hingen, steelsgewijs werpen naar de blanke hals, poezele handjes. ik haar stellen, dan meen ik nu haar eer moeten noemen en haar ronde kunnen toeschrijven een gezonde ontwikkeling. hiervan zij, in een nauw aansluitende armen, zware boezem, haar mollige handjes mij onweerstaanbaar aan. zo klein; ik verbeeldde me, dat fluweelachtig zacht moesten zijn. linker lag naast me en dan was ik niet te voeren, zo fel streed mijn lust 'm aan raken met mijn vrees voor een opschudding. te wenden. Ik hoorde tot me gericht werden en stelde me snik is. Mijn schuwheid dit bijzondere geval nog versterkt door het Indische die om zijn zeer stond, onvoldaan begeren, kampen met een veriammende Zaterdag in koortsachtige door afmat- wat heb ik toen heet begeerd; wat heb ik toen vurig Evenals een droppel ontsnapte rozenolie een ganse zaal van heerlijke geur kan doortrekken, zou mijn hele leven met zijn geweest, als die jaren één enkel ogenblik van bevrediging had mogen genieten! Wat geeft het, of wij rijk worden, wanneer wij geen wensen meer hebben? Wat baat het, of wij de genietingen maar voor het grijpen krijgen, wanneer onze zenuwen zijn afgestompt? Mijn schoolmeester had een mooie dochter, die zich natuurlijk aan de weinige kostjongens elke dag vertoonde; maar voor mij slechts tweemaal 's weeks op de tekenles zichtbaar werd. Dan stond zij aan de hoge tafel naast me en achter het latwerk, waartegen onze voorbeelden hingen, kon ik steelsgewijs blikken werpen naar de blanke hals, de melkwitte slapen en de poezele handjes. Tracht ik haar beeld mij weer voor ogen te stellen, dan meen ik nu haar gelaatskleur eer voos te moeten noemen en haar ronde vormen niet te kunnen toeschrijven aan een gezonde ontwikkeling. Wat hiervan zij, in een nauw aamluitende jersey trokken haar gevulde armen, haar zware boezem, en vooral haar mollige handjes mij onweerstaanbaar aan. Die handen waren zo wit, zo klein; ik verbeeldde me, dat ze ook zo fluweelachtig zacht moesten zijn. De linker lag dikwijls de hele les door vlak naast me en dan was ik niet in staat iets uit te voeren, zo fel streed mijn lust 'm aan te raken met mijn vrees voor een opschudding. 't Was me niet mogelijk de ogen er van af te wenden. Ik hoorde de vragen niet, die tot me gericht werden en stelde me soms aan als iemand, die maar half snik is. Mijn schuwheid werd in dit bijzondere geval nog versterkt door het gerucht, dat een Indische kostjongen, die ik om zijn reuzekracht en zijn uitdagende manieren altijd zorgvuldig vermeed, met het meisje op zeer vertrouwelijke voet stond, en dat onvoldaan begeren, dat kampen met een verlammende vrees brachten me elke Woensdag en Zaterdag in zulk een koortsachtige overspanning gevolgd door afmat- 15 ting, dat ik zelf niet meer wist, of ik naar de tekenles verlangde, dan wel 'm verafschuwde. Op zekere Dinsdag werd de Indische jongen ziek en de ganse nacht verdiepte ik me in de vraag: zou ik nu durven? De volgende dag gaf ik in de morgen-uren op alle vragen onzinnige antwoorden; bij de aanvang van de tekenles stond ik met een gloeiend hoofd op mijn voorbeeld te staren, geeuwend en bevend van zenuwachtigheid, buiten staat mijn aandacht te vestigen, zonder stuur over mijn handen en voeten. De twee uren gingen voorbij; maar ik had evenmin een enkele juiste lijn getrokken als een poging gedaan om mijn brandend verlangen te bevredigen. De Indische jongen werd eer erger clan beter; tegen de volgende Zaterdag was 't dus wederom: zou ik durven? halfweg de middag kwam er volstrekt geen beterschap. Mijn wangen gloeiden, mijn ogen staken, mijn schijnbaar voerde ik in waarheid niemendal uit. viel er iets voor, clat me de driestheid gaf, waaraan De muziek van een doortrekkend regiment in de straat een opwekkende mars aan en 't of cleze schetterende akkoorden de slappe Ik golf van kracht mijn en eensklaps te mijn de mooie, witte vingers, waarvan mijn ogen al weer een uur lang afgewencl gebeurde, wist, dat gebeuren zou en toch voor onmogelijk . . . niet terug. zie ik de bruine tafel achter het opgehangen voorbeeld, beveiligde voor onbescheiden blikken; nog de mars, die mij doorgloeide als een warme wijn het schemeruur heldere voorjaarsdagen, en verte een klok luidt, dan leeft onder andere verbleekte heerlijkheid deze aanraking het voorgevoel van een wellust, er nooit een mocht genieten. zelf niet meer wist, of ik naar de tekenles 'm verafschuwde. Indische jongen en de zou ik nu durven? ik in de morgen-uren alle vragen de tekenles met een gloeiend hoofd op mijn voorbeeld te van zenuwachtigheid, buiten vestigen, zonder stuur over mijn twee uren gingen voorbij; maar ik poging bevredigen. Indische jongen werd eer erger dan beter; tegen de 't ik durven? Tot halfweg de middag kwam er volstrekt geen beterschap. ~ijn gloeiden, mijn ogen staken, mijn lippen beefden en schijnbaar onophoudelijk bezig voerde waarheid niemendal uit. Toen iets voor, ,dat me de driestheid gaf, waaraan ik behoefte had. De muziek van een doortrekkend regiment hief in de straat een opwekkende mars aan en 't was, of deze schetterende akkoorden mij de slappe zenuwen spanden. Ik voelde een golf van kracht mijn aderen doorstuwen en beeldde me in eensklaps alles te kunnen, alles te durven. Ik lei mijn hand op de mooie, weer een uur lang zich geen seconde hadden afgewend en nu gebeurde, wat ik wist, dat gebeuren zou en toch voor onmogelijk hield ... zij trok niet terug. Nog zie ik de bruine tafel achter het opgehangen voorbeeld, dat ons beveiligde voor onbescheiden blikken; nog hoor ik de mars, die mij doorgloeide als een warme wijn en somtijds, vooral in het schemeruur van heldere voorjaarsdagen, wanneer het gedruis van de stad verflauwt en in de verte een klok luidt, dan leeft onder andere verbleekte sensatie's ook de heerlijkheid van deze aanraking nog eenmaal in me op: het voorgevoel van een wellust, zoals ik er nooit een mocht genieten. 16 Weinige dagen later was de meester — wij zeiden natuurlijk: de oude — jarig. Het geschenk, dat hem vereerd moest worden, daargelaten, vierden wij dat feest elk jaar op onze eigen kosten. Meestal genoten we een goochelvertoning; deze keer hadden de rijke ouders van een paar zwakke tweelingen een hunner boerderijen ter beschikking gesteld voor een buitenpartij. Mij lachte dit uitstapje aanvankelijk weinig toe. krijgertje dat haasje-over springen ik allerlei botsingen echter hoorde, dat mee de Indische jongen nog thuis moest blijven, kreeg de zaak een gans ander aanzien. zwijgend dringen, draaien, te 't het rijtuig een plaatsje naast haar machtig te worden. Dit verzekerde me al vast haar buurschap uur en diepte de verrukkelijke handje omklemmen. Ook geen aan mijn greep te onttrekken en tegelijkertijd ze zo ongedwongen met de andere jongens door te me ongestoord aan mijn genot kon overgeven. verbeeldde liefde was en terwiji als een offer mogen sterven met weemoed tranen vulde, groeide mijn vijandigheid andere brutale verachting. de plaats uitstapten, had zij me nog geen deed alsof de langdurige aanraking handen niet tot haar bewustzijn was Die te sterk. Ik liewr dan een geheime verstandhouding, iets zou ervaren; nu echter op, of zij misschien het kind mijn dadelijk weer tot een begoocheling zou verbleken, in de eerste verwarrende drukte tussen een hoopvol mee-springen, dartelen, stoeien, vechten meester - wij zeiden natuurlijk: - jarig. geschenk, dat hem vereerd moest worden, daargelaten, jaar onze eigen kosten. een goochelvertoning; deze keer hadden rijke paar zwakke tweelingen een buitenpartij. dit uitstapje aanvankelijk weinig toe. Bij dat rovertje- of krijgertje spelen, dat haasje-over springen en stuivertje verwisselen duchtte ik allerlei botsingen met sterkere jongens. Toen ik echter hoorde, dat zij zou gaan en de Indische jongen nog thuis moest blijven, een gans ander aanzien. Door voorzichtig en zwijgend te dringen, te draaien, te sluipen lukte 't me in het rijtuig een plaatsje naast haar verzekerde me al vast haar buurschap voor ruim anderhalf uur en in de diepte van de barouchet kon ik gemakkelijk onder haar mantel het verrukkelijke handje omklemmen. Ook thans deed zij geen poging zich aan mijn greep te onttrekken en tegelijkertijd wist ze zo ongedwongen met de andere jongens door te praten, dat ik me ongestoord aan mijn genot kon overgeven. Ik verbeeldde me nu te weten, wat liefde was en terwijl het verlangen om aan haar voeten, als een offer voor haar geluk, te mogen sterven mijn ziel met weemoed en mijn ogen met tranen vulde, groeide mijn vijandigheid jegens de andere jongens tot brutale verachting. Toen wij op de plaats uitstapten, had zij me nog geen woord toegevoegd. Zelfs deed ze, alsof de langdurige aanraking van onze handen niet tot haar bewustzijn was doorgedrongen! Die zelfbeheersing leek me al te sterk. Ik verlangde niets liev.!r dan een geheime verstandhouding, waarvan geen derde ooit iets zou ervaren; nu echter kwam de vraag in me op. of zij misschien maar had laten begaan. Gepijnigd door de vrees, dat mijn genot al dadelijk weer tot een begoocheling zou verbleken, weifelde ik in de eerste verwarrende drukte tussen een kloek en hoopvol mee-springen, dartelen, stoeien, vechten 17 luidruchtige haar omringde en een jongens ik te sloot ik me eindelijk bij aan, een hoog gevulde hooiberg en reeds begon ik, het hooi neergevlijd, verdiepen in de plotselinge van mijn haar zware wenkbrauwen en grote, clonkere rand zag opduiken. aan en ging zwijgend naast me geen om te spreken en geen moed verroeren. schreeuwden de jongens nog om ons één naar een gaan om eieren te zoeken en, terwijl zij afgleden, het stil en eenzaam lage, Mina's geheel vrijwillige maar haar linker eileboog geleund, half overeind, haar rechter vingers, als met een kam, begon praten. „Waarom heb je zolang niets tegen me gezegd?" me in 't voorbereid en 't Mina 'm stelde. Alle jongens alleen durfde 't eerste van haar kwam. Ik zag de dwaasheid van mijn handelwijze ben toch in mijn verdere leven telkens weer in de gevallen, dat ik een omgang wens, belet me weerstand vertrouwelijkheid van mijn kant tegemoet maak me dan diets, dat ik mijn gezelschap wil dringen; doch eigenlijk dient deze verklaring om aan een lelijke zaak een mooie glimp te geven. aan Mina was zo dwaas mogelijk: 18 met de luidruchtige bende, die haar omringde en een theatrale afzondering om aan de jongens te tonen, dat ik me verheven achtte boven hun vermaken en om Mina te doen gevoelen, dat zij mijn liefde miskende. Zonder recht te weten waarom, sloot ik me eindelijk bij een troepje aan, dat in een hoog gevulde hooiberg klom en reeds begon ik, op het hooi neergevlijd, mij te verdiepen in de plotselinge vernietiging van mijn luchtkasteel, toen ik tot mijn verbazing haar bruin haar, haar zware wenkbrauwen en haar grote, donkere ogen boven de rand zag opduiken. Ze naderde, keek me even aan en ging zwijgend naast me liggen. Ik vond geen woorden om te spreken en geen moed om me te verroeren. Een poos stoeiden en schreeuwden de jongens nog om ons heen; toen kwam van de bende op de inval naar een lagere barg te gaan om eieren te zoeken en, terwijl zij langs de steile rand afgleden, werd het stil en eenzaam onder het lage, donkere dak. Gerustgesteld en aangemoedigd door Mina's geheel vrijwillige komst wilde ik weer mijn hand uitstrekken; maar nu rees zij, op haar linker elleboog geleund, half overeind, streek met haar rechter vingers, als met een kam, door mijn haren en begon te praten. ,,\V aarom heb je zolang niets tegen me gezegd?" Op deze vraag had ik me in 't minst niet voorbereid en toch was 't zo natuurlijk, dat Mina 'm stelde. Alle jongens spraken haar toe, ik alleen durfde 't niet; maar voelde me wel diep gegriefd, dat het eerste woord niet van haar kant kwam. Ik zag de dwaasheid van mijn handelwijze helder in en ben toch in mijn verdere leven telkens weer op dezelfde klip gestrand. Juist in de gevallen, dat ik een vriendschappelijke, vertrouwelijke omgang wens, belet me een geheimzinnige, onoverwinnelijke weerstand met wat vriendschap en wat vertrouwelijkheid van mijn kant tegemoet te komen. Ik maak me dan diets, dat ik mijn gezelschap niet op wil dringen; doch eigenlijk dient deze verklaring om aan een lelijke zaak een mooie glimp te geven. Mijn antwoord aan Mina was zo dwaas mogelijk: „. . . ik had niets te zeggen.” „Maar je wilde wel naar me kijken, hé . . . vooral naar m'n handen. maar niet neen. Ik heb heel gezien, dat je je ogen er niet af kunt houden!" Dat zij bewondering had opgelet, trof me niet bijzonder; maar ik iets in de openhartigheid, waarmee zij dit bekende. Evenwel, zij had mijn onbescheiden kijken niet kwalijk genomen; dit gaf me de moed wat verder te gaan. „Dat komt, omdat ik nog nooit zulke mooie handen gezien heb . . . Je bent helemaal mooi . . . Mina." Ik voelde mijn hoofd gloeiend rood worden; maar deed, ze 't niet opmerkte, zei alleen: „Vin je" en bleef me lang zwijgend aanstaren. Eindelijk zeeg zij met een zucht weer achterover in het hooi neer en nadat wij, naast elkander uitgestrekt, een poosje gezwegen hadden, vroeg ze eensklaps: „Zeg eens, hou je van me?" Ik voelde mijn schuchterheid wijken, misschien doordat zij me niet meer aankeek; roerloos in de donker bruine turend antwoordde ik bijna flink: „Ik heb al zo lang van je gehouden; maar ik dacht, dat gele Chinees was gesteld." „ Jan Bronte?" „Precies." „ Je lijkt wel Ik zou zelf ziek worden van dat eeuwige op om met haar vingers door kunnen greep naar haar hand. te verdedigen kietelen, ik in 't geheel niet velen kan en al stoeiend rolden we een hooi heen en weer, sprongen op, begonnen al zenuwachtiger en zenuwachtiger te zij eensklaps de warmte, riep uit, weer stil moesten gaan liggen en vlijde zich me naast haar vallen. wilde ik me clicht drukken "Wel ... te zeggen." "wel naar me kijken, hè... naar Zeg goed kunt zij mijn had opgelet, trof niet vond stuitends openhartigheid, zij had mijn onbescheiden me de verder gaan. "nog nooit zulke mooie handen gezien ... helemaal zo ... voelde mijn hoofd gloeiend rood worden; maar zij alsof 't alleen: "je" me lang zwijgend aanstaren. zucht weer achterover in het neer nadat wij, naast elkander uitgestrekt, een vroeg ze eensklaps: "Termeer, van me?" voelde mijn schuchterheid wijken, misschien doordat niet meer aankeek; roerloos in de donker bruine bargkap bijna flink: "zo lang van je gehouden; jij meer op die gele Chinees was gesteld." ""Precies. " "Je gek! ziek van dat eeuwige hoesten." Weer richtte zij zich half op om met haar vingers door mijn haar te kunnen strijken; ik greep naar haar hand. Om zich te verdedigen begon zij me te kietelen, wat ik 't en al stoeiend rolden we een tijd lang door het hooi heen en weer, sprongen op, vielen weer en begonnen al zenuwachtiger en zenuwachtiger te lachen. Toen pufte zij eensklaps van de warmte, riep uit, dat we weer stil moesten gaan liggen en vlijde zich neer. Aanstonds liet ik me naast haar vallen. Nu wilde ik me dicht tegen haar aan drukken om fluis- 19 te dat ik van haar hield en sterven. op dit ogenblik stroopte zij haar mouw tot aan de schouder op en strekte uit. „Ga nu maar liggen of . . . wil je soms niet?" schitterend ik nauwelijks zag maar iets heerlijk de ogen; mijn hoofd weekheid van haar zacht vel, het mijn hitte het hooi doorgloeide mijn aderen met begeerte en mijn zenuwen liep een wellustige siddering. Ik het zonlicht verduisteren om de rukken de blankheid, ik nog naast koorts door mijn bloed, mijn vingertoppen. niet. machteloos aan de strijd, die veriangen en mijn verlammende lafhartigheid mijn lafheid weer zeldzame tijd ledig voorbij joeg. mijn maar beter nog recht zijn naam, als het ons in de zelfvoldoening en de tevredenheid, die op volgen, slechts zelfverachting spijt verschaft? ooit later in mijn ernstige pogingen om goed te in gedachten met evenveel aan lafheid, waarin ik „fatsoenlijk" in een zee onaangenaamheden Ik ook een buitengewoon maar armzalige terug kan zien, zee van onaange- terend te herhalen, dat ik zo dol veel van haar hield en zo graag voor haar wilde sterven. Doch op dit ogenblik aan de schouder op en strekte de blote arm onder mijn hoofd uit. "... wil je soms niet?" Als verblind door een schitterend visioen kon ik nauwelijks vorm en kleur onderscheiden. Ik zag maar iets heerlijk blanks. Het duizelde me voor de ogen; mijn hoofd zonk neer en onder mijn hals de fluweelachtige weekheid gewaarwordend van haar zacht vel, voelde ik, dat het uit was met mijn aetherische, opofferende liefde. De hitte van het hooi doorgloeide mijn aderen met begeerte en door al mijn zenuwen liep een wellustige siddering. Ik hoorde het gegons van de jongens heel ver af; het zonlicht scheen me bij vlagen te verduisteren en een lust om de kleren af te rukken van al de blankheid, die ik nog naast me vermoedde, woelde als een koorts door mijn bloed, tintelde in mijn vingertoppen. Toch dorst ik niet. Lange tijd lag ik machteloos ten prooi aan de strijd, die mijn hevig verlangen en mijn verlammende lafhartigheid samen streden; maar het einde was, dat mijn lafheid weer zegepraalde en dat de zeldzame tijd ledig voorbij joeg. Misschien moest ik zeggen: mijn beter-ik overwon; maar heeft dit beter ik nog recht op zijn naam, als het ons in plaats van de zelfvoldoening en de tevredenheid, die op zulke overwinningen heten te volgen, slechts zelfverachting en spijt verschaft? Heb ik ooit later in mijn ernstige pogingen om goed te zijn, iets genoten, waarbij ik in gedachten met evenveel voldoening verwijl, als ik thans met bittere onvoldaanheid terugdenk aan dat uur van lafheid, waarin ik "fatsoenlijk" ben gebleven? Maar je zoudt je zelven in een zee van onaangenaamheden hebben gestort. Zelfzuchtig argument! Ik had dan toch ook een buitengewoon genot gesmaakt, terwijl ik nu maar op armzalige uitspattinkjes terug kan zien, die de zee van onaange- 20 naamheden veranderd hebben in een walgelijk moeras. De kracht, waarmee ik de zogenaamd deugdzame, normale, maatschappelijke goede mensen heb benijd, bewijst genoegzaam voor de oprechtheid, waarmee ik gewenst heb een van de hunnen te mogen wezen. Nu deze wens niet vervuld is geworden, omdat zijn vervulling onmogelijk was; nu ik noch de geoorloofde smarten heb geleden, noch de geoorloofde genoegens heb gesmaakt, nu vraag ik, waarom 't mij niet vergund zou geweest zijn naast mijn eigen ellende te kennen mijn eigen genot? Mij verbaast het niet meer, dat de maatschappelijke samenleving uit zelfbehoud wezens, zoals ik er een ben, brandmerkt en bij de eerste geschikte gelegenheid opsluit onder curatele maar een ander zich er dan wél over verbazen, dat ik berouw gevoel over elk beetje beslopen met de vreesachtigheid van een gejaagd roofdier? Het ware uw plicht geweest u te verbeteren, smaak in edeler genietingen te leren krijgen. 't dan niet gewild, niet vruchteloos beproefd? dwang, d.i. mishandelen door overmacht menig dier; maar eerst door een overerving van geslachten lusten afsterven en nieuwe in de plaats treden. Mina insgelijks teleurgesteld is geweest? Ik geloofde iedere vrouw gerespecteerd wil worden en zeker dat iets liet blijken, platonische liefde — vertrek de klimaat niet kon verdragen — een de tekenlessen dikwijls op straat. Waarschijnlijk liefde; maar ofschoon ik eens in slaag haar beeltenis in mijn geheugen roepen flauw weer de aandoeningen te gevoelen, me opwekte, kan ik me onmogelijk samen behandelden. Het geheel innerlijke mijn aandacht de was toen reeds bij me aangevangen. 21 walgelijk kracht, waarmee ik de zogenaamd deugdzame, normale, mensen heb de oprechtheid, waarmee ik gewenst deze wens niet is geworden, omdat zijn vervulling onmogelijk noch geoorloofde ik, 't vergund naast mijn te kennen mijn eigen genot? verbaast niet meer, dat de maatschappelijke uit er een ben, eerste geschikte gelegenheid opsluit of onder curatele plaatst; maar moet een ander zich er wèl berouw elk ontsnapte bevrediging, beslopen met de vreesachtigheid een gejaagd roofdier? ware uw plicht geweest zelf te verbeteren, smaak te leren krijgen. Heb ik 't gewild, niet vruchteloos beproefd? Temmen door dwang, d.i. mishandelen door overmacht laat zich menig dier; maar eerst door een overerving van vele geslachten kunnen oude lusten afsterven en nieuwe er voor in de plaats treden. Of Mina insgelijks teleurgesteld is geweest? destijds nog, dat iedere vrouw gerespecteerd worden en is 't, zij nooit iets liet blijken, terwijl onze platonische liefde - na het vertrek van de Indische jongen, die het klimaat niet kon verdragen - chronisch karakter aannam. Behalve op de tekenlessen ontmoetten wij elkander dikwijls op straat. Waarschijnlijk spraken we dan over liefde; maar ofschoon ik er nog wel eens in slaag haar beeltenis in mijn terug te roepen en flauw weer de aandoeningen te gevoelen, die zij toen in me opwekte, kan ik me onmogelijk herinneren, wat we samen behandelden. Het geheel innerlijke leven, dat mijn aandacht meer en meer van de buitenwereld afleidde, was toen reeds bij me aangevangen. Ik deed geen poging om haar te doorgronden; maar verdiepte de emotie's haar aanblik, haar aanraking, haar woorden, haar kussen in mijn gemoed verwekt. I enjoyed myself: te vertalen door: ik onderging het knagen van mijn zinnelijk begeren of de mijn zelfverloochenend eens bekoorde dan handen, hals, ja zelfs haar haar ogen te hebben te sterven. deze laatste gevoelstoestand was 't me volkomen onbegrijpelijk, dat geleden Mina met zo'n gans maar de opwinding en het me die zaligmakende emotie zo spoorloos er leven in een afwisseling van stemmingen, een afwisseling van mensen in geloven. echter een der Mina geregeld de stad familie doorbracht, dan verbleekten al mijn gevoelens en ziel alleen een ondraaglijke me meer toe; de — naar ik meende — ieder ander mens mij en zag ondervond niet alleen weer de verlammende mijn gewone schuwheid; maar boezemde in de beginne zelfs een vreemdsoortige vermeed haar even stelselmatig als lang, eer de oude gevoelens vroegere vertrouwelijkheid weer opleef de. me dan naar een opheldering van moest ik allerlei wonderlijke verzinnen te ik zelf heeft beschreven hoe vrese- 22 deed te doorgronden; maar verdiepte me uitsluitend in de emotie's door haar aanblik, aanraking, woorden, haar kussen in mijn gemoed enjoyed vertalen door: ik mijn zinnelijk begeren de druk van mijn zelfverloochenend aanbidden. Nu eens bekoorde Mina mij als een verleidelijk vrouwenlichaam, dat ik wilde zoenen en bijten, soms ook knijpen en slaan, dan weer had ik graag haar handen, haar hals, ja zelfs haar mond met een sluier bedekt, om alleen in haar ogen te staren, lief te hebben en te sterven. In deze laatste gevoelstoestand was 't onbegrijpelijk, dat ik nog kort geleden Mina met zo'n gans andere blik had beschouwd en beeldde ik me in nooit tot die leuke dierlijkheid terug te kunnen keren; maar de opwinding verflauwde spoedig genoeg en dan werd het me even raadselachtig, dat die zaligmakende emotie zo spoorloos was verdwenen. Toch was er leven in een afwisseling van stemmingen, groot genoeg om me aan een afwisseling van mensen in hetzelfde omhulsel te doen geloven. Was echter een der vacantie's ingetreden, welke Mina geregeld buiten de stad bij haar familie doorbracht, dan verbleekten al mijn gevoelens tegelijkertijd en bleef in mijn ziel alleen een ondraaglijke dorheid achter. Niets lachte me meer toe; de vrijheid, waarvan - naar ik meende - ieder ander mens genoot, leverde voor mij slechts grijze verveling op en zag ik Mina terug, dan ondervond ik niet alleen weer de verlammende werking van mijn gewone schuwheid; maar dan boezemde ze me in de beginne zelfs een vreemdsoortige afkeer in. Ik vermeed haar even stelselmatig als mijn kameraden en het duurde lang, eer de oude gevoelens terugkeerden en de vroegere vertrouwelijkheid weer opleefde. Natuurlijk vroeg zij me dan naar een opheldering van mijn zonderling gedrag en moest ik allerlei wonderlijke leugens verzinnen om schijnbaar te verklaren, wat ik zelf niet begreep. Zo menig auteur heeft beschreven hoe vrese- lijk het is, als iemand zich bedrogen ziet in een ander. Hoe komt het, dat nog geen schrijver eens verteld heeft hoeveel erger het is bedrogen te zijn in je zelf? Wat me het meest ontstemde was de grievende overtuiging, dat ik niet de geringste aanleg bezat voor een der heldenrollen, waartoe ik me zelf wel eens in de toekomst bestemde. Voor een Don Juan ontbrak me de driestheid, voor een Ritter von Toggenburg de standvastigheid, voor een Raimondo Lullio de volharding in de „Entsagung". Aan alle vluchtige en tegenstrijdige opwellingen was ik ten prooi, doordat geen ernstig streven in mijn ziel wortel kon schieten. Zelfs aan het genot was ik niet in staat trouw mijn lusteloosheid alles overweldigde, verkleurde en smoorde. Eer ik wist wat leven was, voelde ik langzaam nu . . . op nog geen veertigjarige . . . eigenlijk in mijn verbeelding. Intussen had ik met goed gevolg mijn examen voor de Hogere Burgerschool afgelegd. te onder- of liever andere mensen en elke te was over deze uitslag weinig verwonderd. Tegelijkertijd stemde 't mijn verandering maakten een tijdlang werden nagekomen; allengs kwijnde onze verstandhouding onvoidaanheid, nog altijd aan haar herinnering verbonden verdween als een regendruppel in achterbleef een vuil bruine plek. Burgerschool-jaren werden een vrouwelijk mannelijk al schuwer en schuwer, voelde in de eenzaamheid op mijn gemak en besefte dat ik mijn dorst naar genietingen van allerhande deze eenzaamheid zou kunnen lessen. is, als iemand zich bedrogen ziet in een ander. komt het, dat nog geen schrijver eens verteld heeft zelf? Wat me dat ik geringste aanleg bezat voor een der heldenrollen, zelf wel eens in de toekomst bestemde. Juan ontbrak me de driestheid, voor een von Toggenburg de standvastigheid, voor een volharding in de "Entsagung". Aan vluchtige en tegenstrijdige ik ten kon Zelfs in staat trouw te blijven, wijl mijn lusteloosheid alles overweldigde, verkleurde Eer ik voelde ik me al langzaam afsterven en nu ... op nog geen veertigjarige leeftijd ... leef ik eigenlijk alleen nog in mijn verbeelding. goed gevolg mIJn examen voor de Burgerschool Gewoon me zelf te onder- of liever andere mensen en elke moeilijkheid te overschatten, was ik over deze uitslag niet weinig verwonderd. Tegelijkertijd stemde 't me treurig, omdat ik voelde, dat mijn verandering van school tevens mijn verwijdering van Mina zou zijn. Wel maakten we allerhande afspraken, die ook een tijdlang werden nagekomen; maar allengs kwijnde onze verstandhouding weg, zonder me iets anders na te laten dan het gevoel van onvoldaanheid, dat nog altijd aan haar herinnering verbonden is. Mijn liefde verdween als een regendruppel in heet duinzand; wat achterbleef was een vuil bruine plek. Mijn Burgerschool-jaren werden gekenmerkt door een steeds klimmende angstvalligheid tegenover het vrouwelijk geslacht, gepaard aan een groeiende afkeer van mannelijk gezelschap. Ik werd al schuwer en schuwer, voelde me alleen in de eenzaamheid op mijn gemak en besefte toch, dat ik mijn dorst naar genietingen van allerhande aard nooit in deze eenzaamheid zou kunnen lessen. 23 Mijn levenskracht was groot genoeg om duizenderlei begeerten in me op te wekken; maar scheen te zwak om één dier begeerten te bevredigen. Elke avond nam ik me voor de volgende dag moediger te zijn en elke volgende morgen volhardde ik als verlamd in de saaie sleur. Hoeveel verhalen me ook ter ore kwamen van stoute stukjes door andere jongelui uitgehaald, de vrees voor mislukking en spot was de ketting aan mijn voet, die mijn vrijheid van beperkte. Toch droomde ik nog altijd van een betere toekomst, die aan zou breken, zodra ik maar geheel en al mijn eigen meester was en, door middel van wijn of likeur, siaagde ik er zelfs in mij hallucinatie's te bezorgen van de ideale zowel de nuchtere genieter van morgens overspannen bevredigen Zo doorleefde ik ogenblikken van genotvolle opwinding, ronddwaalde schakeringen in mijn fantasie dat de werkelijkheid aan mijn verwachtingen zou beantwoorden en blijven, zonnig zieleleven de zwarte wolkschaduwen der Dan was alles weer oversausd terugstotende grijs de alledaagsheid. sloop ik naar bed en niet zelden toen reeds ogen met het verlangen nooit weer het leren was ik noch bijzonder vlug, noch bijzonder Meestal nam ik nieuw vak een goede wat achteruit gaan. Dat bijna elke studie me misschien gevolg dan de dit verschijnsel. Zelfs in mijn lievelingsvakken scheikunde, literatuur ik war en dan maakte ik tegenover minder treurig dat mijn gebrek aan genoeg om duizenderlei begeerten één ik me voor elke volgende morgen de saaie sleur. Hoeveel verhalen ter ore kwamen van stoute stukjes door mislukking en de ketting aan mijn voet, die mijn vrijheid van handelen beperkte. altijd van een betere toekomst, die breken, maar geheel en al mijn eigen was of likeur, slaagde in mij hallucinatie's bezorgen de ideale vrouw, wier bezit zowel de nuchtere genieter van 's morgens als de overspannen dweper van 's avonds in me bevredigen zou. genotvolle opwinding, waarin ik 's winters gedichten las, 's zomers buiten ronddwaalde en alle schakeringen der liefde in mijn fantasie genoot; maar een drukkend voorgevoel, dat de werkelijkheid nooit aan mijn verwachtingen zou beantwoorden en ik altijd dezelfde onhändige lafaard zou blijven, trok over dit zonnig ziele leven de zwarte wolkschaduwen der zwaarmoedigheid heen. 't uit met mijn roes en zag ik alles weer oversausd door het terugstotende grijs van de alledaagsheid. Met een zwaar hoofd sloop ik naar bed en niet zelden sloot ik toen reeds de ogen met het verlangen nooit weer te zullen ontwaken. In het leren was ik noch bijzonder vlug, noch bijzonder achterlijk. Meestal nam ik in elk nieuw vak een goede aanloop om dan langzamerhand te vertragen en ten slotte zelfs wat achteruit te gaan. Dat bijna elke studie me gauw verveelde, was misschien eer een gevolg dan de oorzaak van dit verschijnsel. Zelfs in mijn lievelingsvakken als scheikunde, physica en literatuur raakte ik spoedig in de war en dan maakte ik tegenover minder gevorderden zulk een treurig figuur, dat mijn gebrek aan 24 eerzucht mij niet tegen moedeloosheid kon vrijwaren. Voor mij, evenals voor de negers, scheen de hoogste grenslijn van intellectuele ontwikkeling erg laag te liggen en betekende het dus niemendal, of ik 'm langzaam kruipend dan wel met één vlugge sprong bereikte. Er over heen kwam ik toch niet. spreekt vanzelf, dat, na een goed begin vol ijverige ware reden van deze vertraging en deze verslapping bevroedde. Alles werd aan onwil toegeschreven en omdat ik me zelf destijds nog niet zo doorgrondde tegenwoordig; wel besefte, dat me onrecht werd gedaan, zweeg ik op die verwijten verschanste me in een ongenaakbare stugheid. Op nam mijn vijandigheid tegenover kameraden n leraren nog immer toe, om zich uit te breiden tot de alle niet-onbeduidende mensen, in aanraking Het ik op las en die me niet toen maar ingezien, dat van de mensen hun strengheid verzacht. mijn door eigen kracht te verbeteren, telkens mijn op de veranderingen, waartoe gedwongen werd. Voor iedere jongen zijn verwisselingen school, opklimmingen naar hogere klassen zijn bestaan; ik tot revolutie's in mijn binnenste zouden warden. Ik langer meesters niet langer wantrouwend zullen zijn, de invloed van de nieuwe omgeving integendeel, ik nog angstvalliger, nog achterdochtiger, nog bescheidener Om mensen, mijn gemak te zelfoverwinning behalen en zag dat licht mij zulk een me wanhoop de strijd niet aan. Hoe besluiteloos me 25 niet tegen moedeloosheid kon vrijwaren. mij, evenals voor de negers, scheen de hoogste grenslijn intellectuele te liggen en ik 'm langzaam kruipend met één vlugge sprong bereikte. Er over heen toch niet. Het spreekt vanzelf, dat, na een goed begin vol ijverige vorderingen, niemand de ware reden van deze vertraging deze verslapping bevroedde. werd aan onwil en omdat ik destijds niet zo goed doorgrondde als tegenwoordig; maar wel besefte, op die verwijten en verschanste ik me in een ongenaakbare stugheid. Op deze wijze nam mijn vijandigheid tegenover kameraden nog toe, om te breiden tot de curatoren, mijn ouders en alle niet-onbeduidende mensen, met wie ik in aanraking kwam. Het was me, of ik op ieders gelaat mijn veroordeling las en ik voelde, dat die rechters me niet kenden. Had ik toen maar ingezien, dat in de regel de onverschilligheid van de mensen hun strengheid erg verzacht. Buiten staat mijn leven door eigen kracht te verbeteren, vestigde ik telkens mijn hoop op de veranderingen, waartoe ik gedwongen werd. Voor iedere jongen zijn verwisselingen van school, opklimmingen naar hogere klassen ommekeren in zijn bestaan; hoopte vruchteloos, dat ze ook tot revolutie's in mijn binnenste zouden worden. Ik kon me vast voornemen onder nieuwe makkers niet langer schuw, tegenover nieuwe meesters niet langer wantrouwend te zullen zijn, de invloed van de nieuwe omgeving was integendeel, dat ik nog angstvalliger, nog achterdochtiger, nog weifelender, nog bescheidener werd. Om met mensen, lokaliteiten, toestanden op mijn gemak te komen, moest ik een grote zelfove,rwinning behalen en zag ik ondertussen, dat anderen licht viel, wat mij zulk een ontzaglijke inspanning kostte, dan overmande me de wanhoop en bond ik zelfs de strijd niet aan. Hoe besluiteloos ook omtrent mijn toekomstige loopbaan, toch stelde ik me voor een — voor me zelf — belangwekkende rol van Mefistofelisch Don Juan in de samenleving te zullen spelen; maar zo dikwijls 't me in het oog sprong, dat andere jongelui zich al gemakkelijk onder mensen wisten te bewegen, terwijl ik door mijn geboortestad ronddoolde, als een reiziger in een vreemd land, vertwijfelde ik er aan die toekomst ooit te zullen verwerkelijken. Er was maar een eerste stap voor nodig; maar 't onmogelijk die te zetten. Ik bleef alleen door de straten dwalen en ontmoette niemand om te groeten; ik liep alleen het schoolgebouw uit en mijn buren, met wie ik zoëven nog had gesproken, sloten zich nu bij een dichte jongensdrom zijn; ik zat alleen thuis te werken of te mijmeren en geen vader of moeder keek naar me om, geen vriend zocht me op. In deze afzondering te midden van honderdduizenden stadgenoten, die ik zag lopen, die ik hoorde gonzen, die me in de volle straten aanraakten, die me in het schoolgebouw toespraken, leidde ik een zuiver gevoelsleven, dat Meestal waren mijn fantasieën grof sensueel; soms had ik visioenen van aetherische Dan me een goed mens om ras verkillende, lang opwinding in mijn zenuwen te verlengen. Denk ik thans aan die jaren terug, dan is 't een onrustige sluimering vol vreemdsoortige kwam de me op eens uit mijn te nemen aan die gewoon te zich evenwel een gunstige juist Natuurlijk was mijn aangeboren bedeesdheid in — — dat iedereen me onaangenaam, vervelend, in opstand slechts geduld te worden. 26 - voor me zelf - belangwekkende van Don de samenleving zullen dikwijls 't het oog sprong, dat gemakkelijk mensen wisten reiziger vreemd land, vertwijfelde er toekomst te zullen verwerkelijken. Er was maar 't was me onmogelijk zetten. Ik bleef alleen door de straten dwalen om liep alleen het uit en met wie nog nu bij een dichte jongensdrom aan, waarin voor mij geen plaats scheen te zijn; ik zat te mijmeren geen vader of me op. deze afzondering te midden van honderdduizenden die ik hoorde gonzen, die volle straten aanraakten, het schoolgebouw alleen berustte op verbeelding. Meestal waren mijn fantasieën visioenen van aetherische reinheid. Dan voelde ik me een goed mens worden en om die ras verkillende, lichtend warme weekheid zo lang mogelijk te laten duren, probeerde ik door drank de opwinding mijn te verlengen. thans aan die jaren terug, dan is 't me, of ik ze verslapen heb in een onrustige sluimering vol vreemdsoortige droomgezichten. Dikwijls genoeg kwam de lust in me op eens uit mijn afzondering te voorschijn te treden, deel te nemen aan uitspanningen, die me toelachten, vrolijk en gewoon te worden gelijk anderen. Bood zich evenwel een gunstige gelegenheid aan, dan aarzelde ik juist lang genoeg om haar voorbij te laten gaan. Natuurlijk was mijn aangeboren bedeesdheid hierbij in het spel; maar bovendien voelde ik - juister: waande ik - dat iedereen me onaangenaam, vervelend, onbeduidend vond en mijn trots kwam in opstand tegen het denkbeeld van slechts geduld te worden. gebeurde 't, dat ik werd uitgenodigd toe te treden tot een letterlievende kring met een beperkt aantal leden. Een ogenblik was ik gestreeld en tot aanneming van het voorstel geneigd; maar toen bekroop me de argwaan, dat de vraag pas tot mij werd gericht, nadat alle anderen hadden bedankt. De vrees voor moeilijkheden, waartegen ik misschien niet opgewassen zou zijn, werkte mijn beledigd zelfgevoel in de hand en ik zeide neen, ondanks mijn overtuiging dat ik me hoe langer, hoe onmogelijker Enige tijd later spraken een paar kennissen er van paardrijles in een opwelling van durven me ongevraagd bij hen aan. Mijn ouders hadden niets tegen, mijn lust was groot genoeg en een beetje fnuikte mijn moed niet, me inbeeldde met de anderen op gelijke lijn te staan. Nu bleek waar geen les in het vak had genomen; maar ik toch de enige was, die nog nooit een ezel of een paard had bestegen. Dit was voldoende neer te slaan. Op de eerste lessen meldde me ongesteld later gaf ik onder een ander voorwendsel geheel nog veel verlegener nadat ik me van een paar uitnodigingen voor met zwakke nadat onoverkomelijk beletsel afleggen uit. Ik wereld me ontglipte en in staat mij er aan te klampen. Een atmosfeer, een soort isolerende scheen me omhuilen ik begreep, dat „zo" mijn Burgerschoolkameraden eens onverwachts vernamen: afkeriger elk handelend de aanhoudende van de begeerte toch 27 Zo t, werd uitgenodigd toe te treden tot met een beperkt aantal leden. Een ik gestreeld tot aanneming van het voorstel geneigd; bekroop de argwaan, dat de tot mij werd gericht, nadat alle anderen hadden vrees voor moeilijkheden, waartegen ik misschien opgewassen zijn, werkte mijn beledigd de hand en ik zeide neen, ondanks mijn ik me hoe langer, hoe onmogelijker maakte. paardrijles te gaan nemen en sloot ik in een opwelling van ongevraagd bij hen aan. Mijn ouders hadden er niets tegen, mijn lust was groot genoeg en een beetje zenuwachtigheid fnuikte mijn moed niet, wijl ik me inbeeldde bleek het echter, dat wel is waar geen onzer ooit les in het vak ik die nog nooit of een paard had bestegen. Dit was voldoende om me weer ter neer te slaan. Op de eerste lessen meldde ik me ongesteld en later gaf ik onder een ander voorwendsel de zaak geheel op. Tegenover jonge meisjes stelde ik me nog veel verlegener aan en nadat ik me van een paar uitnodigingen voor danspartijtjes met zwakke uitvluchten had afgemaakt, nadat mijn beschroomdheid me een onoverkomelijk beletsel was gebleken om ergens aan te schellen voor het afleggen van een bezoek, bleven verdere invitatie's van zelf uit. Ik besefte volkomen goed, dat de wereld me ontglipte en was toch niet in staat mij er aan vast naar alle zijden afstotende atmosfeer, een soort isolerende tovercirkel scheen me te omhullen en ik begreep, dat hoogstens een verwonderd: "zo" mijn Burgerschoolkameraden zou ontsnappen, indien ze eens onverwachts vernamen : Termeer is dood. Terwijl alles dus meewerkte om me hoe langer hoe afkeriger te maken van elk handelend optreden en de aanhoudende strijd van deze inertie met de begeerte om toch eindelijk eens een werkelijk genot meester te worden, mij dikwijls 's avonds in koortsachtige opwinding de volle straten doorjoeg, zag ik met klimmende angst de tijd naderen, dat ik in het ernstige leven, het leven van zaken en plichten, van geld verdienen en lastige verantwoordelijkheid mijn rol zou moeten vervullen. Ik was doodsbang voor de maatschappij. Meestal gaf ze me de indruk van een soort kale, donkere strafkolonie te zijn, waarin geketende misdadigers door meedogenloze opzichters met zweepslagen aan het werk worden gehouden. Soms leek ze me een reusachtig, geheimzinnig raderwerk, dat zijn machinisten de leden verbrijzelt bij de minste achteloosheid of verkeerde beweging. Ik voelde, dat ik er nooit op mijn plaats zou wezen, ja, dat ik nooit de moed zou hebben de drempel van die duistere, benauwende inrichting te overschrijden. En al zou de Burgerschool me niet onmiddellijk aan het gevreesde tuchthuis afleveren, de Politechnische school scheen me een maatschappij in voorspel van het grote drama. Zowel als tegen het collegelopen, in 't algemeen tegen alre handelingen, waarbij ik niet een van A tot Z voorgeschreven gedragslijn kon volgen, maar uit eigen beweging, naar de eis van het ogenblik te werk op als tegen een Chimborasso van bezwaren. Op de Burgerschool bleef ik zes jaren. de dag van het examen voor Delft. zulk een hoogte, ik, voor een schitterende plas, met alle die in me was, terugdeinsde voor het onbekende deed, zonder enige schaamte, mijn best om te en . . . dan ook afgewezen. veroordelend vonnis weergalmde als een zegekreet mijn en thuis had ik moeite mijn blijdschap houden. de oude heer te beurt viel, ik niet licht vergeten. 28 worden, mij koortsachtige volle met klimmende de tijd in het ernstige leven, leven van zaken geld verdienen en lastige verantwoordelijkheid moeten vervullen. Meestal.gaf ze me een soort kale, donkere strafkolonie te zijn, geketende misdadigers door meedogenloze opzichters met zweepslagen het werk worden gehouden. geheimzinnig raderwerk, zijn machinisten leden verbrijzelt bij de minste of Ik er ik nooit de moed die duistere, benauwende inrichting te overschrijden. zou de Burgerschool onmiddellijk het afleveren, de Poli technische school 't klein: een somber voorspel grote drama. tegen de groentijd als tegen het collegelopen, in 't tegen alle waarbij Z voorgeschreven gedragslijn uit naar het ogenblik te werk moest gaan, zag ik op als tegen een Chimborasso van de Burgerschool zes jaren. Eindelijk was de grote dag daar: de dag van het examen Maar toen klom mijn angst tot zulk een hoogte, dat ik, als een schuw paard voor een schitterende plas, met alle kracht, die in me was, terugdeinsde voor het onbekende gevaar. Ik deed, zonder enige schaamte, mijn best om te druipen en ... werd dan ook afgewezen. Het veroordelend vonnis weergalmde als een zegekreet door mijn hoofd en thuis had ik moeite mijn blijdschap verborgen te houden. De ontvangst, die me van de oude heer te beurt viel, zal ik niet licht vergeten. Hij liet me bij zich komen in zijn zogenaamd kantoor, het oog kan strelen en de geest bezighouden, langer een half uur bracht de kleurenharmonie rode gordijnen het Smyrnase de boekenschat wijsgerige en belletristische literatuur hem de terra-beeldjes, majolica-vazen, en half brommerig het huis zuchtend door, ooit hij van deze onderzoekingstochten en toog hij regen hinderlijke In zijn jeugd had hij men hem en zijn vrienden lange tijd de naam van zwarte bende. Van deze vrolijkheid was echter zeldzame, zenuwachtige lachuitbarsting, een menselijke domheid. vijf en dertig jarige leeftijd had hij zijn jeugd gesloten hij getrouwd. Eigenlijk zou hij verstandiger een huishoudster nemen, want maar ondanks zijn vrije de maatschappelijke vormen. (van wiens later de geschiedenis vernam) deze soms geen hem wist, die niet piepjong meer was, een wat overblijfselen van schoonheid aanbracht leven hoegenaamd de wandeling een oude vrijster aan, een onaangenaam had gekend bij een jichtige mijn oude heer vroeg de onbekende nagenoeg te erg te vervelen, zocht de man toen secretaris een paar enige stichtingen, president ettelijke verenigingen en ontwaakte bij liet me bij zich komen in zijn zogenaamd kantoor, waar al wat het oog kan strelen en de geest bezighouden, nooit meer bij machte was hem langer dan een half uur achtereen te boeien. Hem bracht de van de donker rode gordijnen met het kleed en de notenhouten meubelen in generlei stemming; hem liet de van pikante, wijsgerige en belletristische literatuur volkomen onverschillig; hem leidden de terra-cotta de majolica-vazen, de bronzen reliefs niet af. Steeds gejaagd en toch zich vervelend, liep hij elk half uur met een brommerig gezicht het huis zuchtend door, zonder recht te weten, wat hij van deze onderzoekingstochten verwachtte en drie maal per dag toog hij doelloos naar buiten, altijd grommend over wind of regen of hinderlijke zonneschijn. In zijn jeugd had hij z6 vrolijk geleefd, dat men hem en zijn vrienden lange tijd de naam gaf van zwarte bende. Van deze vrolijkheid was echter niets meer overgebleven dan een zeldzame, zenuwachtige veroorzaakt door een schuine mop of door minachtende verbazing over een menselijke domheid. Op vijf en dertig jarige leeftijd had hij zijn jeugd gesloten verklaard en was hij getrouwd. Eigenlijk zou hij verstandiger hebben gedaan een te nemen, want meer verlangde hij niet; maar ondanks zijn vrije moraal stoorde hij zich aan de maatschappelijke vormen. Op zekere dag vroeg hij aan een goede vriend (van wiens zoon ik later de geschiedenis vernam) of deze soms geen vrouw voor hem wist, die niet piepjong meer was, een beetje geld met wat overblijfselen van schoonheid aanbracht en aan het leven hoegenaamd geen eisen stelde. De vriend wees hem op de wandeling een oude vrijster aan, die een onaangenaam thuis had gekend bij een jichtige vader, en mijn oude heer vroeg de onbekende nagenoeg op staande voet. Om zich niet al te erg te vervelen, zocht de man toen baantjes te krijgen. Hij begon met secretaris van een paar bonden, penningmeester van enige stichtingen, president van ettelijke verenigingen te worden en ontwaakte bij 29 gevolg op een goede dag als lid van de gemeenteraad. In laatstgenoemd college sloeg hij een nog al hoge toon aan; maar het duurde niet lang, of hij moest weer zijn ontslag nemen en voor zijn gezondheid gaan leven. Zijn zenuwen waren van streek en van die tijd af trok hij nu eens naar Zwitserland om een luchtkuur te doen, dan naar een zeebad om zich in het zilte nat te dompelen, dan weer naar een specialiteit in het oplappen van ondermijnde gestellen. Niets baatte. Hij werd hoe langer hoe prikkelbaarder en sprak hoe langer hoe minder. Ik geloof niet, dat hij zijn enige zoon ooit een vriendelijk of zelfs belangstellend woord heeft toegevoegd. Integendeel liet hij altijd duidelijk genoeg merken, dat mijn tegenwoordigheid hem bijzonder hinderlijk was. Of ik sprak te luid, df hij kon mijn aanhoudend stilzwijgen niet verdragen, terwiji mijn kleine verkeerde gewoonten, als op mijn nagels te bijten of nodeloos kuchen hem soms vloekend deden opstuiven. En nooit liet mijn moeder dan na, op minachtende toon, aan het standje een voorspelling toe te voegen van al de onaangenaamheden, die ik mijn ouders nog op de hals zou halen en al de ellenden, die ik me zelf bereidde. Kwam het op betalen aan, dan was de oude heer vrijgevig genoeg, zowel voor mijn lessen als voor mijn plezieren; maar dit was dan ook al, wat hij voor mijn opvoeding deed. Op zijn manier hield hij van zijn zoon; maar wat is dat houden-van waard, wanneer iemand versleten, op is? Kan ik nog van iemand houden? Van mijn moeder ondervond ik weinig meer hartelijkheid. Zolang ik nog het aardige popje was, dat mooi werd opgedirkt en waarmee ze pronken kon, had ze druk met me gespeeld; maar toen ik in mijn ontwikkeling stug, eenzelvig, lelijk werd en haar nooit meer een gelegenheid verschafte om een beetje met me te bluffen, nam haar onverschilligheid met de dag toe. I jdelheid was haar enige sterk-sprekende karaktertrek. Om die reeds half teleurgestelde ijdelheid nog te kunnen bevredigen had zij mijn vader aangenomen; maar zijn ziekelijkheid, die haar weer 30 als lid van de gemeenteraad. In hoge toon aan; hij moest weer zijn ontslag leven. Zijn zenuwen die tijd af trok hij nu eens naar naar een zeebad het zilte nat te dompelen, dan weer naar van ondermijnde gestellen. baatte. werd hoe langer hoe prikkelbaarder sprak hoe Ik hij zijn enige zoon vriendelijk zelfs belangstellend woord heeft hij altijd duidelijk genoeg bijzonder hinderlijk ik sprak te luid, Of hij kon mijn aanhoudend verdragen, terwijl mijn kleine verkeerde mijn nagels te bijten of nodeloos kuchen liet mijn minachtende aan het standje een voegen van al de onaangenaamheden, mijn nog op de me zelf bereidde. betalen aan, dan was de oude heer vrijgevig voor mijn lessen als voor mijn plezieren; dan ook al, wat hij voor mijn opvoeding zoon; maar wat houden-waard, wanneer iemand versleten, op iemand houden? mijn ik weinig meer hartelijkheid. nog het aardige dat mooi werd opgedirkt ze druk met me in mijn ontwikkeling stug, eenzelvig, lelijk werd en haar nooit meer een gelegenheid verschafte beetje bluffen, nam haar onverschilligheid met toe. Ijdelheid was haar enige karaktertrek. Om teleurgestelde kunnen bevredigen had zij mijn haar weer wereld afzondercle, verijdelde bevrediging geheel begroef haar bovendien onder lastige zorgen. vader zijn kantoor komen en vroeg, een lepel Brom Kalium, naar de het examen. voor 't af te maken, bekende ik gedropen — ik had verwacht — en toonde evenmin verwondering. „. . . Ja . . . 't voorzien. Ik ten minste heb me dat ik nooit plezier van je zou hé? niet op de niet de hele dag op je vingers de hoogte; zie je. Het verwondert hoorde niets te antwoorden, voelde, dat kon toch geen uitbrengen. „'t spijt uit bleef zwijgen en begon onwillekeurig op mijn nagels bijten. „hé? je weet, dat me zenuwachtig maken!" heer malen de kamer op kreeg trek, zonder zeggen, te gaan; maar hij keek me weer aan „dat over jou niemand tevreden is: de curatoren kop je vader; maar je doet net, 't voor jou volstrekt niet op aankomt. Werken beneden waardigheid zijn. Ieder jaar kegin je best gedaan; maar zodra je zag, dat je klasse vooruit was, dacht je: nu er meer ga ik op mijn lauwe- van de wereld afzonderde, verijdelde deze bevrediging geheel en begroef haar bovendien onder lastige zorgen. Mijn vad::r liet me dus op zijn kantoor komen en vroeg, onder het innemen van een lepel Brom Kalium, naar de afloop van het examen. Ondanks een grote lust om me voor 't ogenblik met een leugentje van de zaak af te maken, bekende ik gedropen te zijn. De oude heer werd niet dadelijk boos - zoals ik had verwacht - en toonde evenmin verwondering. "Zo ... Ja ... 't Was te voorzien. Ik ten minste heb me niet gevleid. Ik wist wel, dat ik nooit plezier van je zou beleven. Dat verbaast je, hè? Je denkt, dat ik niet op de hoogte ben, omdat ik je niet de hele dag op je vingers kijk! Ik ben toch op de hoogte; dat zie je. Het verwondert me alleen, dat je er niet om liegt! Dat hoorde er zo bij!" Ik zweeg, omdat ik niets wist te antwoorden, voelde, dat mijn zwijgen hem kregelig moest maken en kon toch geen woord uitbrengen. "Is 't beneden je waardigheid een woordje van spijt uit te spreken?" Ik bleef zwijgen en begon onwillekeurig op mijn nagels te bijten. "Als je die nagels nu eens met rust liet, hè? Je weet, dat zulke dingen me zenuwachtig maken!" Opgestaan liep de oude heer een paar malen de kamer op en neer; daarna ging hij weer zitten. Ik kreeg trek, zonder iets te zeggen, heen te gaan; maar hij keek me weer aan en hernam: " Weet je wel, dat over jou niemand tevreden is: de curatoren evenmin als de leraren, de directeur of ik? Je kop is goed genoeg; die heb je van je vader; maar je doet net, of 't er voor jou volstrekt niet op aankomt. Werken schijnt ook al beneden je waardigheid te zijn. Ieder jaar heb je in het \;legio je best gedaan; maar zodra je zag, dat je de grootste helft van je klasse vooruit was, dacht je: nu weet ik er meer dan genoeg van en ga ik op mijn lauwe- 31 ren rusten. Anderen waren minder dwaas en doorwerken. Die zijn er dan ook zeker doorgekomen en jij bent als een straal gezakt! Krek, wat je verdient!" Duidelijk herinner ik me op dit ogenblik een zeldzame behoefte gevoeld te hebben om eens de waarheid te spreken en deze man, die zo goed op de hoogte meende te zijn, het bewijs te dat hij hoegenaamd niets van me begreep. Toch ik zwijgen. Ik zag, dat zijn baardeloze, ingevallen wangen dof rood werden, terwiji hij onrustig op zijn stoel heen en weer begon te schuiven. half toegeknepen, zwarte ogen wierpen me snelle, nijdige blikken toe; zijn rusteloze vingers schoven al de kleine voorwerpen op zijn schrijftafel van rechts naar links en vice versa. Ik moest mijn opzet bekennen, wilde ik vergen, dat hij mij begrijpen zou en . . . toch bleef ik zwijgen. Eindelijk ging hij voort: „Het spreekt van zelf, dat jij je als een slachtoffer van groot onrecht beschouwt! Al die examinatoren zijn partijdig, nietwaar? hebben 't in 't bijzonder op jou gemunt! Is 't niet zo? . . . Nu, spreek dan toch; is niet zo?" „Als 't zegt, zal 't wel waar zijn." Dit antwoord hem woedend. „Weet je, wat je bent? Een pedante gek! Daarvoor je bekend onder je kameraden en ze hebben gelijk! Je ziet op iedereen neer, alsof je heel wat bijzonders was! Je praat met niemand, alsof je woorden parelen voor de zwijnen zouden wezen! Je je af, alsof de omgang kon! Dat nog alleen belachelijk, je verderf zijn! je bent bezig onmogelijk te worden en wat je ook aan zult alles zal je mislukken. Wij, mensen hebben elkaar nodig en moeten elkaar dus ontzien. Al stamde af van Alexander Grote je het fortuin van Rothschild nalaten, dan zou je nog verstandig voorkomend maar eenvoudige, burgerlijke hoort en en bleven doorwerken. dan ook jij Krek, wat je verdient!" ik dit ogenblik een zeldzame te hebben om eens de waarheid te spreken deze zo goed op de hoogte meende te bewijs te leveren, bleef dat zijn baardeloze, ingevallen rood terwijl hij weer begon schuiven. Zijn toegeknepen, zwarte ogen snelle, nijdige blikken toe; zijn rusteloze kleine voorwerpen op zijn schrijftafel vice versa. Ik moest mijn ik vergen, dat hij mij begrijpen ... ik zwijgen. vOOrt: "dat jij je als een slachtoffer van die examinatoren zijn partijdig, Ze 't 't jou gemunt! 't ... spreek 't "u 't 't waar zijn." antwoord maakte "je bent? Een pedante gek! Daarvoor sta hebben ziet iedereen je heel wat bijzonders was! Je niemand, je woorden parelen voor de Je zondert alsof de omgang met anderen je bezoedelen kon! Dat is nu nog alleen belachelijk, belachelijk en dom; maar eens zal het je verderf Je te je ook vangen, je mislukken. Wij, mensen hebben stamde je ook af van Alexander de Grote en kon ik je het fortuin Rothschild je nog verstandig doen met vriendelijk en voorkomend te wezen. Nu je tot een goede, maar eenvoudige, burgerlijke familie hoort en 32 na mijn dood genoeg zult bezitten om fatsoenlijk te kunnen leven, nu lijk je wel krankzinnig, wanneer je de mensen afstoot en er in voor zorgt goede te krijgen. Als je wijzer meent te zijn dan je vader, die zoveel ouder is, ga dan je gang; ik zal 't me niet meer aantrekken. heb voor je gedaan, wat ik kon; nu moet je 't maar zelf Wie niet horen wil, moet voelen! Liefde hebben we van jou toch evenmin genoten als vertrouwelijkheid! Maar ben je nog toegankelijk voor goede raad, denk dan aan 't geen ik je gezegd heb . . . ding wil ik je wel bekennen: van een jongen als jij, kan ik geen hoogte krijgen! Als het aankomend geslacht meer zulke exemplaren rijk is, dan zal 't er lief op de wereld gaan uitzien!" Bij deze woorden kon ik een glimlach, die iets zeer kwetsends moet gehad niet onderdrukken. Ik zie nog, hoe mijn vader plotseling, in een van drift opvloog, mij eerst ettelijke vloeken naar het hoofd wierp, dan de gebalde vuisten onsamenhangende, scheldende frasen en eindelijk, toen mijn moeder binnentrad, de kamer schreeuwend: „Zo'n wezen zou je een beroerte op het lijf jagen! En dan moet je nog dankbaar zijn, dat je een kind hebt! Die jongen is mijn dood! Je zult zien, dat die jongen mijn dood is!" nauwelijks of mijn moeder begon met haar kalme, verdrietige geringschatting: „'t Is wat moois je zieke vader zo te behandelen. Als heb jij 't op je geweten! Maar dat kan jou niet schelen, hé? Jou kan Je zwijgt maar en denkt er het jouwe van!" Lang, ontzenuwend lang praatte door, weidde uit over van ouders en de ondankbaarheid van kinderen, in herhalingen, slaakte tranen, mijn aanhoudend uit te roepen: „nooit zo'n onverschillige druiloor gezien! En juist om fatsoenlijk te wel krankzinnig, wanneer je de niet tijds relatie's je vader, die gang; zal 't meer Ik moet 't weten. horen moet voelen! jou toch evenmin genoten als vertrouwelijkheid! toegankelijk voor goede 't gezegd heb ... Eén je wel bekennen: van een jongen als jij, kan ik geen het aankomend geslacht meer zulke 't op de wereld gaan een glimlach, die iets zeer kwetsends hebben, nog, een paroxysme opvloog, hoofd wierp, ophief, enige afgebroken, onsamenhangende, frasen uitstotterde eindelijk, mijn moeder binnentrad, de kamer uitstormde, "je een beroerte het lijf jagen! En dan dankbaar een kind hebt! Die zult zien, dat die jongen mijn En nauwelijks was hij weg, of mijn moeder begon met eigenaardige, verdrietige geringschatting: ,,'t moois je zieke vader zo te behandelen. Als hij morgen sterft, heb jij 't jou hè? kan niets schelen! jouwe van!" praatte zij de liefde van ouders en de ondankbaarheid van kinderen, verviel in herhalingen, slaakte zuchten, stortte tranen, werd insgelijks wrevelig over mijn aanhoudend stilzwijgen en eindigde met uit te roepen: "Ik heb nog nooit zo'n onverschillige druiloor gezien! En 33 achter de mouw heb je 't ook! Wat er van jou moet worden, mag God weten! De meisjes je zien komen met je stuurse gezicht! En was je nu nog een mooie jongen; maar die jou neemt, 't ook om ons beetje geld, hoor!" Weer bekroop me de lust eens te wat er in me omging; weer zweeg ik, omdat de woorden niet over mijn lippen wilden. Na een korte aarzeling liep ik maar weg en sloot me boven in mijn kamer op. heb zelden tranen vergoten, tenzij bij het horen van muziek. Na dit onderhoud echter, herinner ik me lang en bitter te hebben gehuild. ik wist wel, dat de mensen mij evenmin begrepen als dan ook voor mijn vader en mijn Ik wel, dat een groot deel van de schuld bij toegeeflijkheid, wat medelijden althans te verwachten van hem, die beweerde, mijn niet aan mezelf dankte? Moedwillig was ik gedropen en die slechte afloop van het niet verbaasd! hadden zij een woord met me gewisseld me te kennen! oordeel van een paar meesters namen grif over, inval te komen, dat een vader en een moesten wezen hun te beoordelen! waren nu mijn natuurlijke en beste vrienden! waren de mensen, ik raad en troost moest ik eerbied en liefde moest gevoelen! die jongen nu want hem niet het antwoord goed, doch vertraagt, dus hij niet; hij dus hij op anderen weinig, dus waren ook met hun oordeel niet achter gebleven en hadden zij vragen. die mij zelf zo klein, zo onbeduidend, zo geminacht, . . . 't en grauw in mijn kleine kamer achter de ge- 34 heb je 't jou moet worden, De meisjes zullen nu nog een mooie jongen; doet 't beetje hoor!" eens te openbaren me omdat de woorden niet over mijn een korte aarzeling ik maar weg in mijn kamer Ik horen van dit onderhoud echter, herinner me lang te hebben gehuild. 0, wel, dat de mensen mij evenmin begrepen als ik hen; maar gold dit dan ook voor mijn vader en mijn moeder? wist een deel van de schuld bij mij lag; maar had ik geen recht wat toegeeflijkheid, wat van hem, die beweerde, dat ik mijn helder hoofd niet aan mezelf dankte? het examen had hen niet verbaasd! Nooit hadden zij een vertrouwelijk woord gewisseld en toch meenden ze me te kennen! Het oordeel van een paar meesters namen ze grif over, zonder zelfs op de inval te komen, dat een vader en een moeder beter dan vreemden in staat moesten wezen hun kind te beoordelen! En dat waren nu mijn natuurlijke en beste vrienden! Dat waren de mensen, bij wie ik raad en troost moest zoeken, voor wie ik eerbied en liefde moest gevoelen! Zij hadden aan derden gevraagd: hoe is die jongen nu eigenlijk, want wij begrijpen hem niet en toen het antwoord was geweest: hij begint goed, doch vertraagt, wil hij niet; hij zondert zich af, ziet hij op anderen neer; hij zegt weinig, is hij pedant; toen waren ook zij met hun oordeel niet achter gebleven en hadden zij mij gevonnist zonder naar mijn verdediging te vragen. Ik, die mij zelf zo klein, zo onbeduidend, zo geminacht, zo verstoten vond ... pedant! 't Was kil en grauw in mijn kleine kamer achter de ge- grendelde deur. Toch bleef ik er, omdat ik me alleen daar veilig voelde. Liefde had ik nooit voor mijn ouders gekoesterd. Daar hadden zij 't niet naar gemaakt en daar hadden ze mij niet naar gemaakt. Maar nu was zelfs de alledaagse gewoonte- vriendelijkheid in stille vijandigheid omgeslagen. Zeker had ik beter gedaan te spreken, mij te verdedigen; maar was 't niet aan hen geweest te begrijpen, hoe moeilijk me dit viel? Ik voelde me diep verongelijkt en kon het verbitterende toneel niet van me afzetten. Uit het raam hangend recapituleerde ik talloze malen vaders harde, domme beschuldigingen en hield ik in mijn binnenste eindeloze pleidooien met cle overtuiging, dat mijn lippen er nooit een letter van zouden uiten. Uren lang keek ik in de straat neer op het rusteloos dooreen dwalen der mensen, die slenterden, wandelden, liepen, draafden en allen schenen me gelukkig toe, tevreden met hun lot, bij machte het te verbeteren, niets onbereikbaars verlangend. 't Was, of zij een grote broederschap vormden, waarvan alle leden elkander kenden, vertrouwden, liefhadden, hielpen en of ik alleen daar niet in opgenomen zou worden. Toen heb ik voor 't eerst de lust in me voelen opkomen om weg te lopen, ver, ver weg, onverschillig 't maar naar een plek was, waar ik geen verleden had en waar niemand me kende. En dacht ik aan zo'n plek, dan zag ik er me zelf heel anders dan ik was. Alsof een nieuwe omgeving me had kunnen veranderen! mens de voortdurende al zijn bestanddelen niet overal de onveranderlijke kern meedraagt, waaruit hij zich gestadig vernieuwt! woorden van mijn moeder ook weer te binnen en onwillekeurig ging ik voor de spiegel te beschouwen. mager gelaat blauwe ogen, de grijs blonde, sluike haren beslist . . . vond mijn grote openstaande ik me alleen daar ik nooit voor mijn ouders gekoesterd. Daar zij 't gemaakt daar hadden zelfs de alledaagse gewoonte- stille vijandigheid omgeslagen. beter gedaan te spreken, mij te verdedigen; 't geweest te begrijpen, moeilijk viel? voelde me diep verongelijkt en kon het verbitterende me afzetten. het raam hangend recapituleerde talloze malen in mijn de overtuiging, dat letter van zouden uiten. Uren in de straat neer op het rusteloos dooreen mensen, die slenterden, wandelden, liepen, schenen gelukkig toe, tevreden met bij machte het te verbeteren, niets onbereikbaars 't zij een grote broederschap vormden, alle leden elkander kenden, vertrouwden, alleen in opgenomen voor 't voelen lopen, ver, ver weg, onverschillig waarheen, als 't ik geen niemand dal:ht ik zag ik er me zelf heel anders dan een nieuwe omgeving me had kunnen veranderen! Alsof een mens in de voortdurende wisseling van al zijn de onveranderlijke kern meedraagt, Eindelijk schoten me de woorden van mijn moeder ook binnen onwillekeurig voor de spiegel staan om me zelf te beschouwen. Zij had gelijk. Mijn mager gelaat met de fletse, gepukkelde huid, de bleek blauwe ogen, de grijs blonde, sluike haren waren beslist... lelijk. Ik vond mijn grote openstaande 35 mond met de dikke lippen terugstotend, mijn dunne, scheve neus belachelijk en merkte op, dat mijn rechteroog bij een snelle blikbeweging niet gauw genoeg meedraaide, me dan even scheel deed zien. Mijn kleine gestalte was ook al treurig uitgevallen. De druipschouders versterkten de indruk van zwakheid, die het aangezicht reeds maakte; mijn magere vingers en polsen waren erg knokig en ik liep met uitbuigende knieën. En zulk een armzalig wezen hunkerde naar vrouwen, zag en nacht voor zich, beschouwde arbeid en studie ledige tijd! 't mogelijk slechter het levensdoel, waar de natuur heendrijft? ergerde me en kreeg trek de slaan. Een onzinnige razernij en een vernietigende doorwoelden mijn wit beschuimde golfspitsen ef fen diepten. Als verbijsterd ik mijn ik even neer om dadelijk en vloekte, kermde tierde, totdat ik haast dronken werd van overspanning. voelde nu tot alles Eensklaps ik zeker, het uiterlijk man hoegenaamd in de schaal legt. bezat die moed, als ik wilde; zou krijgen, ik maar anders wanneer ik eens in vrijheid mijn vleugels waren meer voor 't ze voelde aan Wie weet, gedaan had, indien ik avond geheel mijn eigen meester ware geweest! de straat te sluipen om beetje van mijn kwijnende achtergebleven, nog als een doerian-eter eerst mijn walging kon eindelijk niet vijandig geen me niet langer buigen voor de dikke lippen terugstotend, mijn dunne, dat mijn genoeg meedraaide, wat me dan even scheel deed zien. Mijn kleine gestalte al treurig uitgevallen. De druip schouders versterkten die het aangezicht reeds liep met uitbuigende knieën. hunkerde zag ze dag en nacht voor zich, beschouwde arbeid en studie slechts als vulsel voor ledige tijd! Was 't toegerust te zijn voor het levensdoel, waar de natuur heendrijft? Mijn beeltenis ergerde me en ik kreeg trek de spiegel kapot te slaan. Een onzinnige razernij en een vernietigende wanhoop doorwoelden mijn ziel, tot zij een woelende zee leek met wit naast effen zwarte diepten. Als verbijsterd liep ik kamer heen en weer. Op alle stoelen viel ik even neer om dadelijk weer overeind te springen. Ik huilde en vloekte, kermde en tierde, totdat ik haast dronken werd van overspanning. In mijn opgewondenheid voelde ik me nu tot in staat. Eensklaps wist ik dat het uiterlijk voor de man hoegenaamd geen gewicht in de schaal legt. Moed en takt waren alles en ik bezat die moed, als maar ik die takt krijgen, als ik durfde! Alles zou anders worden, wanneer ik eens in vrijheid mijn vleugels uit mocht slaan en die vleugels waren meer voor mij dan een allegorisch beeld. 't Was, of ik ze voelde aan mijn schouders. Wie weet, wat ik gedaan had, indien ik op deze avond geheel mijn eigen meester ware geweest! Thans kwam ik er alleen toe de straat op te sluipen om met het beetje durf, van mijn opwinding achtergebleven, in een publiek huis een genot te gaan kopen, waarvoor ik nog als een doerian-eter eerst mijn walging overwinnen moest. Ik mijn lafheid nu eindelijk niet langer dragen en als de mensheid me werkelijk zo vijandig was, dat geen man me vriendschap, geen vrouw me liefde kon schenken, dan wilde ik me niet langer buigen voor 36 haar moraal; maar ze trotsen en voor geld althans mijn knagende lust voldoen. — Ontzenuwd en gedrukt, met een afschuw van al wat is en een schrik voor de dag van morgen, keerde ik laat naar huis terug. Een groot deel van de zomer brachten wij op een Zwitserse hoogvlakte door. De volgende winter zou ik op de Burgerschool blijven; maar overtuigd, dat ik me niet behoefde in te spannen, nam ik weinig studieboeken op reis mee. Daar nu bergbeklimmingen het voornaamste genoegen uitmaakten van de plek en ik te zwak werd geacht om hieraan deel te nemen, was verveling het enige, wat daarboven voor mij overschoot. Aanvankelijk bekwam de berglucht mijn oude heer best; maar plotseling werd hij door zulk een heimwee bevangen, dat de dokter van het oord mijn moeder aanried de zieke zijn zin te geven. Dit onrustig verlangen, gevoegd bij diepe melancholie, deed hem meer kwaad dan de ozonrijke lucht hem goed kon doen. De raad van de dokter verhaastte onze terugreis en hoe gelukkig dit was, bleek gauw genoeg. Weinige weken later hoorde ik op een avond mijn vader geweldig uitvaren; de volgende morgen beneden de dag daarna werd mij medegedeeld, de dokter hem naar een krankzinnigengesticht had overgebracht. spreekt dat ik niet aan de mogelijkheid van maar het onverwachts verdwijnen van de man, met wie ik gewoon was voor al mijn doen en laten rekening te houden, gepaard aan de zekerheid, dat hij als een gevangene, misschien wel in een dwangbuis, achter slot zat, gaf mij toch een pijnlijke indruk. Een dag ik het akelige visioen niet uit mijn geest verwijderen ik wakker liggen, sidderend mijn echter overkwam mij dezelfde gewaarwording, ik ook in de schoolvacantie's van Mina had gekend: mijn aandoening geld althans mijn - wat is naar de zomer brachten Zwitserse hoogv lak te door. volgende winter zou ik op de Burgerschool blijven; me niet behoefde in te spannen, weinig studieboeken reis mee. Daar nu bergbeklimmingen ik te zwak werd geacht om hieraan deel te enige, wat daarboven voor mij berglucht mijn oude heer best; een heimwee bevangen, dokter van het oord mijn moeder aanried de te geven. Dit onrustig verlangen, gevoegd melancholie, kwaad dan de lucht hem goed kon raad de was, hoorde op een uitvaren; de volgende morgen kwam hij niet beneden en de dag daarna werd mij medegedeeld, dat de dokter hem naar een krankzinnigengesticht had overgebracht. Het spreekt van zelf, dat ik niet aan de mogelijkheid van zijn genezing twijfelde; maar het onverwachts verdwijnen man, wie ik gewoon was voor al mijn doen laten rekening te houden, gepaard aan de zekerheid, in een dwangbuis, gaf mij toch een pijnlijke indruk. Een dag lang kon ik het akelige visioen niet uit mijn geest verwijderen en een hele nacht bleef ik wakker liggen, sidderend voor mijn dromen. Daarna echter overkwam mij dezelfde gewaarwording, die ik ook in de schoolvacantie's ten opzichte van Mina had gekend: mijn aandoening ver- 37 snel mijn gedachten dwaalden ik zo spoedig vergat zo oppervlakkig gevoelde; vergeefs deed ik mijn best de eerste afschuwelijke roepen, de oude heer weer voor me zien. Ik trachtte me te verdiepen in de mogelijkheid nimmerwederzien; maar de herinneringen doemden flauwer, en toen, na enige zocht ik vruchteloos — — hadden de mensen wel gelijk schuwen. door beseften zij toch de aanzien kennen, matigen dikwijls dit oordeel veel zijn oorsprong zou doen vermoeden. Uit mijn mond, een opslag van mijn ogen, mijn stem trok de kameraad, die mij vermeed, die mij wantrouwde, de voorbijganger, inlichting aansprak, onbewust een nadelig mijn vriendelijkheid, mijn oprechtheid, en daaruit een volmaakt hun was toch gegrond. op de eerste aanblik wie ooit de gluiperige, zelfzuchtige de eerste, de moedige, trouwe van gadegeslagen, de onberedeneerde waarmee die twee naderen. weten hoe, begreep eigenschappen waaraan een samenleving blijven in de strijd van Zonder te hoe, besefte in hem al de mooie, edele gevoelens waarvan uit boeken, mij dus maar ledige klanken waren. Beiden flauwde ongelooflijk snel en mijn gedachten dwaalden elders henen. Het hinderde me erg, dat ik zo spoedig vergat en dus klaarblijkelijk maar zo oppervlakkig gevoelde; te vergeefs echter deed ik mijn best de eerste afschuwelijke indruk terug te roepen, de oude heer weer voor me te zien. Ik trachtte me te verdiepen in de mogelijkheid van een nimmerwederzien; maar de herinneringen doemden steeds flauwer t steeds trager op en toen, na enige maanden, de doodstijding aankwam, zocht ik vruchteloos in mijn gemoed naar een greintje ontroering. Dus - besloot ik - hadden de mensen wel gelijk mij te minachten en te schuwen. Al begrepen zij me niet door een beredeneerde ontleding, instinctief beseften zij toch de kille holheid van mijn ziel. Zelfs over hen, die wij maar van aanzien kennen, matigen wij ons een oordeel aan en dikwijls is dit oordeel veel juister dan zijn oorsprong zou doen vermoeden. Uit een trilling om mijn mond, een opslag van mijn ogen, de klank van mijn stem trok de kameraad, die mij vermeed, de leraar, die mij wantrouwde, de voorbijganger, die een ander om inlichting aansprak, onbewust een nadelig besluit voor mijn vriendelijkheid, mijn oprechtheid, mijn hulpvaardigheid en al leidden zij daaruit een volmaakt onjuiste karakteristiek van mijn persoon af, hun antipathie was toch gegrond. Zo voelen zich ook een kat en een hond op de eerste aanblik elkanders vijanden en wie ooit de gluiperige, zelfzuchtige sensualiteit van de eerste, de moedige, trouwe genegenheid van de laatste heeft gadegeslagen, verwondert zich niet over de onberedeneerde haat, waarmee die twee dieren elkaar naderen. Zonder te weten hoe, begreep het normale individu, dat mij al de eigenschappen ontbraken, waaraan een samenleving 'behoefte heeft, zal hij staande kunnen blijven in de onvermijdelijke strijd van allen tegen allen. Zonder te weten hoe, besefte ik, dat in hem al de mooie, edele gevoelens leefden, waarvan ik alleen iets kende uit boeken, die voor mij dus maar ledige klanken waren. Beiden 38 voelden we, dat de regelmaat, de behoudende kracht vormde, ik de uitzondering, de vrucht van een degeneratie was. Dit begon ik destijds al in te zien en werd me later volkomen klaar, toen ik meer gelezen en me zelf dieper ontleed had. Na de dood van mijn vader werden mijn gedachten aanvankelijk punt afgeleid, want ook mijn moeder gauw aan een longontsteking dus stond ik eensklaps alleen op de wereld, met de vrije beschikking over een inkomen van circa negenduizend gulden. Meerderjarig was ik nog niet; er werd me dus een voogd toegewezen. Ik gaf echter aan deze verre neef en oude mijn vader, de heer Bloemendaal, gemeenteontvanger Utrecht, zo duidelijk mijn voornemen te studies plannen baantjes-zoekerij voor op de gauw mijn weinige, zeer verre familieleden bijeenriep mij meerderjarig verklaren. doortastends te me niet kende, karaktervastheid. dit aldus verklaard: het op na te laten, iets willen, kan ik wel z6veel hardnekkigheid aan de zelf geloof begin te slaan aan een mijn mezelf betreft, ik die waan, zodra ik handelend moet optreden; niet-voor het ogenblik voldoende voor anderen geen aanleiding om aan mijn twijfelen. met toestemming de Hoge Raad. Op mijn verlangen behield hij ik was ik dan eindelijk geheel vrij; nu kon ik mijn belette me meer het was opgegroeid, te verlaten, met mijn 39 dat hij behoudende kracht van een degeneratie begon destijds zien werd me later volkomen dieper ontleed N a de dood van mijn vader werden mijn gedachten aanvankelijk van dit punt afgeleid, want ook mijn moeder stierf al gauw aan een longontsteking en dus stond ik de wereld, met de vrije beschikking inkomen van circa negenduizend gulden. was ik voogd echter aan deze verre neef en oude vriend van mijn vader, de heer Bloemendaal, gemeenteontvanger te Utrecht, zo duidelijk mijn voornemen te kennen om alle studies onmiddellijk te staken, alle plannen van baantjes-zoekerij voor altijd op te geven, dat de man al gauw mijn weinige, zeer verre familieleden bijeenriep en hun voorstelde mij meerderjarig te laten verklaren. Mijn optreden schijnt toen inderdaad iets doortastends te hebben gehad. Mijn goedaardige voogd, die me niet kende, verdacht me althans van karaktervastheid. Naderhand heb ik me dit aldus verklaard: Waar het op een negatieve flinkheid aankomt: op iets na te laten, iets niet te willen, kan ik wel z6veel hardnekkigheid aan de dag leggen, dat ik zelf geloof begin te slaan aan een late ontwikkeling van mijn moed. Wat mezelf betreft, ik ontwaak uit die waan, zodra ik handelend moet optreden; maar daar het niet-willen voor het ogenblik voldoende is, bestaat er voor anderen geen aanleiding om aan mijn onverzettelijkheid te twijfelen. Dus ruimde mijn voogd het veld met toestemming van de familie en de Hoge Raad. Op mijn verlangen behield hij echter de administratie van mijn vermogen. Wat wist ik van geldzaken af! Nu was ik dan eindelijk geheel vrij; nu kon ik mijn vleugels ongehinderd uitslaan. Niets belette me meer het klimaat, waarin ik was opgegroeid, te verlaten, met mijn kennissen, mijn verleden te breken en onder een andere hemel, in een andere maatschappij, te midden van mensen, die een andere taal spraken, andere zeden en gewoonten hadden, zelf een ander bestaan te beginnen. Ondanks mijn schuwheid voor het onbekende, aarzelde ik geen ogenblik schoonschip te maken van al, wat mij mijn eerste, slecht crelukte levens-stadium herinnerde. Het leven was iets goeds, zeiden de mensen en ik zag hen ook zich vermaken, ieder op zijn manier, overeenkomstig Waarom vond ik dan louter teleurstelling? Omdat alleen het slechte, ongeoorloofde genot mij aantrok? Maar waarom, vroeg ik me af, is 'het genot, dat mij aantrekt, slecht; waarom trekt het geoorloofde me. niet aan? glasheldere, ik mijn verleden, noodzakelijkheid achter me die in de horizont van mijn toekomst, begon ik te begrijpen, dat mijn onhandigheid, mijn emotie, verbodene de giftige bloesems zaadkorrels mijn in afgesloten levens en kunnen uitroeien. Al ik het verbergen enige karaktertrekken zou me alleen nieuw terrein, waar niemand onder de een ander de wereld door, omdat hij belangsteit alle openbaringen het leven, mij boezemden de zoverre zij bij machte stemmingen op mijn dofheid. verlangde ik en die afzonderlijke — droombeeld van mijn genotzucht — tal van Franse vinden. breken en onder een andere andere maatschappij, te midden van mensen, andere taal spraken, andere zeden en gewoonten een ander bestaan te beginnen. Ondanks mijn het onbekende, aarzelde ik geen ogenblik al, wat mij mijn eerste, slecht gelukte herinnerde. leven was iets goeds, zeiden de mensen ik zag hen zich vermaken, ieder op zijn manier, overeenkomstig zijn individuele smaak. Waarom vond teleurstelling? het slechte, ongeoorloofde genot mij aantrok? is mij aantrekt, waarom trekt het geoorloofde me niet aanf In de glasheldere, nuchtere ogenblikken, dat ik mijn verleden, als een reeks van schakels door de noodzakelijkheid aaneengesmeed, achter me uitgestrekt ontwaarde en die ketening zag voortlopen tot in de horizont V