HET AFRIKAANSCH BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSCHE TAAL IN ZUID-AFRIKA. HET AFRIKAANSCH BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSCHE TAAL IN ZUID-AFRIKA DOOR D. C. HESSELING UITGEGEVEN VANWEGE DE MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE TE LEIDEN BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ VOOlUIKEN E. J. BRILL I 899 LElDEN - LEIDEN 1 BOEKDRUKKERIJ voorheen E. J. BRILL. VOORBERICHT. In het Januarinummer van "de Gids" voor 1897 is van mijne hand een opstel geplaatst, getiteld: "Het Hollandsch in Zuid-Afrika". In het eerste deel van dat opstel werd de hypothese verdedigd dat de verwording van 't N ed erlandsch in ZuidAfrika toe te schrijven is aan het Maleisch-Portugeesch, dat als taal van slaven en zeelui eens aan de Kaap veel gehoord en gesproken werd; aan de bespreking van den tegenwoordigen taalstrijd in Zuid-Afrika en aan het bepleiten der rechten van h et Afrikaansch t egenover het N ederlandsch was het overige der studie gewij d. Ter aanvulling of ter b evestig ing van dat tweede deel heb ik thans niets te zeggen; mijn meening over de ontluikende Afrikaansche schrijftaal heb ik daarin, zoo goed het mij mogelijk was, uiteengezet. Iets anders is het wat betreft 6 VOORBERICHT. mijn oordeel over de herkomst van het Afrikaansch. Voortgezette studie van het onderwerp stelt mij in staat thans met meer stelligheid te spreken dan voor twee jaar en meer bewijzen aan te voeren. Door tusschenkomst van mijn vriend Mr. Ch. M. Dozy, Archivaris te Leiden, en door de welwillendheid van het Bestuur van het Rijks-Archief te 's Gravenhage werd ik in de gelegenheid gesteld in het Leidsche Archiefgebouw een deel der bescheiden te raadplegen die van de stichting der Kolonie af jaarlijks naar het moederland werden gezonden. Deze "Brieven en Papieren gecomen van Cabo de Bonne Esperance", bevatten het dagverhaal door de onderscheiden gouverneurs gehouden, de gerechtsrollen, verschillende gegevens omtrent de bevolking der Kolonie, de bevrachting en de reisgevallen der in- en uitgaande schepen, de verslagen van tochten ondernomen in het binnenland enz. enz. Van deze uitgebreide verzameling gegevens, in een paar honderd zeer lijvige folianten bijeengebracht, heb ik slechts een dertigtal deelen onderzocht, n.l. die loopende over de jaren r663- r684, verder de stukken uit de jaren r693, r694, r695, r699, I70I, 1706, r7r6, 1722, 1747, 1760, 1782. De uitvoerige registers der folianten die, te beginnen bij het jaar r685, in afzonderlijke deelen zijn uitgeschreven, bepaalden mijn keus voor de deelen uit het einde VOORBERICHT. 7 der 17de en die uit de r8de eeuw. Aangaande den toestand gedurende de eerste tien jaren van het bestaan der Kolonie, vindt men belangrijke mededeelingen in het dagverhaal van Van Riebeek, uitgegeven door het Historisch Genootschap te Utrecht. Zooals uit de korte inhoudsopgave die ik hierboven meedeelde is op te maken, kan de gezette studie van al deze stukken, o. a. die van het doorloopend dagverhaal 1), ons een zeer uitvoerig beeld geven van het leven en bedrijf der Kapenaars gedurende anderhalve eeuw; voor de taalkwestie leveren die bescheiden niet zooveel op als men bij den tijdroovenden arbeid, aan 't onderzoek verbonden, zou wenschen. Alle stu~ken zijn natuurlijk in gewoon N ederlandsch geschreven; men moet dus alles verwachten van enkele uitlatingen over taalaangelegenheden en van sommige uitdrukkingen die de schrijvers zich, als 't ware bij vergissing, laten ontvallen. Ook de processtukken, waarin slechts zelden de eigen woorden der beschuldigden worden aangehaald, zijn arm aan getuigenissen. Niettemin was het resultaat van mijn nasporingen naar mijne meening voldoende om te beproeven een at:J.twoord r) Dit dagverhaal is een der hoofdbronnen geweest voor de namvgezette en uitvoerige History of South Africa van den heer M' Call Theal.; herhaaldelijk zal ik in de gelegenheid zijn naar dit degelijke boek te verwijzen. 8 VOORBERICHT. te geven op de vraag : "hoe is het te verklaren dat zóo korten tijd na de stichting der Kolonie het Afrikaansch zoo belangrijk is gaan verschillen van de taal der Vereenigde Gewesten?" Dat antwoord kon tot mijn vreugde een bevestiging zijn van hetgeen ik in het hierboven aangehaalde Gidsartikel meende te mogen onderstellen; het bracht tevens mede dat ik een poging waagde om de belangrijkste eigenaardigheden van het Afrikaansch te verklaren. Ik geloof niet dat het woord "Afrikaansch", reeds in den titel gebruikt, eenige toelichting of verdediging vereischt. Ik meen dat de taal door de "Afrikaanders" gesp.roken, met volle recht aldus kan genoemd worden; in de titels van verschillende werken in Zuid-Afrika uitgegeven, heb ik voorbeelden ter navolging gezien. Alle onduidelijkheid wordt bovendien vermeden door de verklarende woorden, aan den titel toegevoegd. Aan de Maatschappij der N ederlandsche Letterkunde te Leiden heb ik, gebruik makende van art. 66 der Wet, mijn studie aangeboden. De Maatschappij heeft, op het door mij ten hoogste gewaardeerde advies der Commissie voor Taal- en Letterkunde, zich welwillend met de uitgave belast. Aan de gelukkige omstandigheid dat de heeren Beets, Boekenoogen, Kern, Kluyver, Muller en VOORBERICHT. 9 V erdam, allen leden van bovengenoemde Commissie, mijn werk lazen vóor het ter perse ging, dank ik verschillende opmerkingen en aanvullingen, waarvan ik, gelijk den lezer zal blijken uit de vermelding der namen, nog bij 't nazien der drukproeven gebruik heb kunnen maken. D. C. Leiden, Februari 1899. HESSELING. VERKLARING VAN EENIGE V AAK VOORKOMENDE VERKORTINGEN. Boekenoogen ..... De Zaansche Volkstaal, Bijdrage tot de kennis van den woordenschat in NoordHolland, door Dr. G. J. Boekenoogen, Leiden, 1897· Heyligers, Traces de Portugais .... . Traces de Portugais dans les principales langues des Indes Orientales N eerlandaises, par J. C. Th. Heyligers, 's Gravenhage, 1 8~9. Hobson-Jobson ... .. Hobson-Jobson, being a glossary of Anglo-Indian words by Yule and Burnell, London, 1886. Kaapsche St...... "Brieven en Papieren gecomen van Cabo de Bonne Esperance", berustende in het Rijks-Archief te 's Gravenhage. Kolbe, Nauk. Beschr. .. ... Naukeurige en uitvoerige beschrijving van de Kaap de Goede Hoop, door P. Kolbe, Amsterdam, 1727. 2 dln. Mansvelt .... . Proeve van een Kaapsch-Hollandsch Idioticon door N. Mansvelt, Kaapstad, Stellenbosch en Utrecht, I 884. van Riebeek ..... Dagverhaal van J. van Riebeek, Utrecht en 's Gravenhage, 1884-1893, 3 dln. Schuchardt, Kreol. Stud. IX ... .. Kreolische Studien von Hugo Schuchardt IX. Über das Malaioportugiesische von Batavia und Tugu. (Opgenomen in de "Sitzungsberichte der Kais. Akademie der Wissenschaften in Wien, Philosophisch-Historische Classe, Band CXXII, Wien 1891''.) Theal, Hist. of S. Afr. . . . . . Ristory of South Africa under the administration of the Dutch East India Company (165Z-I795), by Geo. M' Call Theal, London, 1897· 2 dln. Veth .... . Uit Oost en West, verklaring van eenige uitheemsche woorden door Dr. P. J. Veth, Arnhem, 1889. OVERZICHT VAN DEN INHOUD. HOOFDSTUK I. § I. De Kaap een ververschings- en tusschenstation, blz. I. § 2. De taal der eerste kolonisten, blz. 6. - § 3· Graad der afwijking van 't Nederlandsch, blz. 8. - § 4· 't Afrikaansch een mengeltaal, blz. 14. - § 5· De taal der inboorlingen van ZuidAfrika, blz. 18. - § 6. Het Fransch der Hugenoten, blz. 28. § 7· Het Hoogduitsch, blz. 30. - § 8. Het Maleisch-Portugeesch als haventaal, blz. 33· - § 9· Het Maleisch-Portugeesch als slaventaal, blz. 45· - § Io. Invloed van het Maleisch-Portugeesch, blz. 62. § I I. Oorzaken van het verdwijnen van 't MaleischPortugeesch, blz. 69. HOOFDSTUK IJ. § r. Vreemde woorden in het Afrikaansch, blz. 76.- § 2. Woorden aan de talen der inboorlingen ontleend, blz. 8o. - § 3· Woorden ontleend aan 't Fransch, blz. 8r. - § 4· Woorden ontleend aan 't Hoogduitsch, blz. 82. § 5- Woorden ontleend aan 't Maleisch-Portugeesch, blz. 87. - § 6. Beoordeeling der overgenomen woorden, blz. I09- - § 7· Zinswendingen en eigenaardigheden, hoofdzakelijk ontleend aan het Maleisch-Portugeesch, blz. I IO. HOOFDSTUK III. § I. Hypothesen aangaande de vormleer, blz. I20. - § 2. Overzicht van de punten waarop de Afrikaansche vormleer van de Nederlandsche afwijkt. a. Zelfstandig naamwoord, blz. I33· b. Lidwoord, blz. I36. c. Persoonlijk voornaamwoord, blz. I37· d. Betrekkelijk voornaamwoord, blz. I39· e. Aanwijzend voornaamwoord, blz. I39· j. Vragend voornaamwoord, blz. 140. g. Werkwoord, blz. I40. § 3· De klanken van ' t Afrikaansch, blz. I48. - § 4· Slotsom, blz. I 53· I. § r. De volkplanting der Hollanders in ZuidAfrika is ontstaan ten gevolge der behoefte aan een ververschingsstation voor de schepen der OostIndische Compagnie, die op de lange reis naar Indië (ongeveer 120 dagen) te kampen hadden met ziekten en ongeval van velerlei aard. Wij kunnen ons thans moeielijk voorstellen hoe groot de sterfte was aan boord in den tijd dat men nog niet in blikken verduurzaamde levensmiddelen medenam; veel meer dan de langdurigheid van de vaart was 't gebrek aan versch voedsel oorzaak van gevaarlijke ziekten , van een menigte sterfgevallen. Hoe talrijk de slachtoffers waren die elke reis naar Indië eischte, blijkt het best wanneer we lezen van hoeveel zieken en dooden de scheepsverslagen gewagen, zelfs nadat de Kaapkolonie gesticht was en er dus op twee derde gedeelten van den weg naar Indië 2 DE KAAP EEN VERVERSCHLNGS- E N TUSSCHENSTAT!ON. een herstellingsoord was te vinden. Een schip dat op zijn tocht naar de Kaap acht, twaalf of twintig man had verloren kon niet klagen over een bijzonder rampspoedige reis. In 1695 meldt men uit de Kaap dat een schip, bemand met r;o koppen "niewers aangegiert [was] nogte het minste onhijl vernoomen [had], dogh waren hem 68 man ontvallen, daer en boven hier opstierende gelijk getal van zieken" 1). In November van 't zelfde jaar komen aan de Kaap elf schepen uit het moederland aan, die tezamen op de reis hadden verloren 228 koppen en aan wal zetten 687 zieken. Rekent men nog meê degenen die verminkt waren en hen die op eigen kosten zich bij vrijburgers lieten verplegen, dan komt men, zegt de berichtgever, op een getal van achthonderd zieken. Toch had die vloot "geen vijandelijke schepen gesien of enige aanstoot geleden" 2). In 't Dagverhaal van Van Riebeek leest men dat een schip, den 3rsten Januari 1652 uit Zeeland gezeild "en nergens aan geweest", den 27sten Mei aan de Tafelbaai komt met een verlies van zeven en dertig schepelingen 3); het schip Amersfoort, dat den 27sten Maart 1658 aankwam, was met 323 koppen uitgezeild, waarvan 29 overleden 1) Kaapsche St. 1695 11, f. 701. 2) Kaapsche St. 1695 11, f . 803 . 3) v. Riebeek I, blz. 30. DE KAAP EEN VERVERSCHINGS- EN TUSSCHENSTATION. 3 waren en nog 30 ziek te kooi lagen 1). Deze voorbeelden toonen duidelijk aan van hoeveel gewicht een tusschenstation was en maken het begrijpelijk dat een der eerste zorgen der jonge volkplanting moest zijn een groote hoeveelheid versch voedsel, vleesch en groente, in voorraad te hebben. Door het inruilen van vee bij de Hottentotten trachtte men aan slachtdieren te komen; deze zorg bleef jaren lang de spil waar alles om draaide. De gouverneur Wagenaer spreekt in een Memorie aan zijn opvolger Van Quaelbergh, "behelsende een onderrecht in verscheyden zaken desselffs over te ·nemen Commando betreffende" van den "veehandel sonder de welcke voor ons hier weynich off niet te doen vallen zouw" 2). Hij deelt uitvoerig mee van welke Hottentotten 't meeste vee was te krijgen, hoe men I) v. Riebeek II 1 blz. 365. Andere voorbeelden van groote sterfte aan boord door ziekte vindt men in Me. Theal's Ristory of South Africa (zie den Index op scurvey). Behalve in ongeschikt voedsel moet een hoofdoorzaak van ziekte en sterfte op de schepen gezocht worden in het bedompte ·logies van 't grootste deel der bemanning. Men laadde maar vol. Zoo nam datzelfde reeds zoo bevolkte schip waarvan v. Riebeek spreekt nog I 70 slaven meê, buitgemaakt op een Portugeesehen slavenhaler die bestemd was naar Brazilië. Kolbe (Nauk. Beschr. I, blz. 8 vlg.) geeft een uitvoerig verhaal van de onaangenaamheden aan een zeereis in dien tijd verbonden, waarvan de duur nog aanzienlijk verlengd werd doordat de weg veelal ten Noorden van Schotland ging, ongetwijfeld om de Duinkerker kapers te vermijden. 2) Kaapsche St. I666 1 f. 722 v0 · 4 DE KAAP EEN VERVERSCH! NGS- E N T USSCH E NSTAT!ON. den handel 't best dreef en hoeveel vleesch aan de ter reede liggende schepen verstrekt mocht worden. Groente wist men te verkrijgen door, reeds in 't eerste jaar na 't stichten der kolonie, een moestuin aan te leggen, die allengs werd uitgebreid tot zeer aanzienlijke grootte 1) en gedurende de r8de eeuw een voorwerp van bewondering voor verschillende reizigers uitmaakte 2). Ook voor een hospitaal werd zorg gedragen, opdat niet langer ter wille van een deel der bemanning een geheel schip zijn reis behoefde te vertragen , doch de zieken aan wal konden genezen en met een volgende vloot verder worden vervoerd, om op hun beurt de rust behoevende manschap der aankomende schepen te vervangen. Het eerste gebouw van dien aard verrees in 1656; in 1699 werd het vervangen door een ruimer en beter ingericht gesticht dat 500, als de nood het eischte, 650 patienten kon opnemen. Ofschoon door verbeteringen in den bouw en de tuigage der schepen de reis naar Indië op 't einde der 17de eeuw gewoonlijk niet meer dan roo dagen r) Reeds den 2osten October 1654 kan Van Riebeek (Dagverhael I, blz. 393) melden dat er zooveel groente, "cool, croten, gele wortelen, rapen enz. in de tuynen, omtrent 6 mergen groot [zijn], dat voortaen noyt scheepen van d'Ed. Comp. meer te veel sullen cunnen comen om hier overvloedich te verv erschen." Vgl. ibidem blz. 423 . 2) Theal, Rist. of S. Afr. I, blz. 248, 382. DE KAAP EEN VERVERSCH!NGS- EN T USSCHENSTAT!ON. $ kostte, bleef toch de scheurbuik nog vele offers .eischen 1), zoodat een ziekenhuis van grooten omvang noodig bleef. Door de verpleging aan de Kaap, door de versche groente vooral, werden jaarlijks honderden menschen gered. Ik heb een oogenblik uitgeweid over dezen stand van zaken , omdat het, gelijk wij zien zullen , van groot belang is voor het recht begrip van den toestand waarin de N ederlandsche taal in Afrika verkeerde, wel in het oog te houden dat de Kaap de Goede Hoop in de 17de eeuw vóor alles een tusschenstation was op weg naar Indië, veel dichter gelegen bij Java dan bij Holland en dan ook steeds tot Indië gerekend 2). Elk jaar kwamen er in dien tijd 5000 à 7000 man, waarvan weliswaar de meerderheid niet langer dan 10 of 12 dagen bleef, doch velen er ook langer vertoefden. Dit laatste was niet alleen het geval met de zieken, maar vooral ook met de passagiers uit Indië wier schepen hier elkander opwachtten om gezamenlijk de reis naar 't vaderland te ondernemen. Onze spreekwijze "aan de Kaap zien we elkaar terug" bewaart nog de herinnering aan dien toestand. Zoo waren er dan altijd een groot aantal Oudgasten aan de Kaap, r) Theal, Hist. of S. Afr. I, blz. 52, 371; 44· 2) De Kaap heette "the frontier fortress of India". Theal, Hist. of S. Afr. I, blz. 201. 6 DE TAAL DER EERSTE KOLONISTEN. orang lama, die er veel langer vertoefden dan de menschen die uit patria kwamen 1); velen van die Oudgasten vestigden zich er ook. Dat hun aanwezigheid van invloed moet geweest zijn op de ontwikkeling der taal , spreekt vanzelf en zal later nader worden aangetoond. § 2. Hoe was nu de taal der eerste kolonisten , welk dialect der N ederlandsche gewesten van dien tijd vormde het hoofdbestanddeel van het taaleigen der Kapenaars van de tweede helft der 17de eeuw? Eenige jaren geleden heeft een Kapenaar, Dr. W. J. Viljoen 2), in een te Straatsburg verdedigde dissertatie een antwoord gegeven op die vraag en betoogd dat de taal der eerste kolonisten in hoofdzaak een N oord-Hollandsch dialect moet geweest zijn. Hij is · tot die gevolgtrekking gekomen door de studie van de klanken , den woordenschat en de woordschikking van het tegenwoordige Afrikaansch. Zijn meening wordt echter niet gedeeld door een zoo bevoegd beoordeelaar als Dr. Boekenoogen, den schrijver van "de Zaansche Volkstaal". Een oordeel over de juistheid der stelling van den heer Viljoen ligt 1) Kolbe, Nauk. Beschr. II, blz. 262. 2) W. J. Viljoen, Beiträge zur Geschichte der Cap-Holländischen Sprache, Straatsburg I 896. Een dergelijk gevoelen werd reeds in 1882 uitgesproken door den heer C. Stoffel in den Volksalmanak der Maatschappij tot N ut van 't Algemeen voor 1882, blz. 6. DE TAAL DER EERSTE KûLONISTEN. 7 buiten het bestek dat ik mij gesteld heb. Ik wil er echter op wijzen dat m.i. een grondig onderzoek van deze kwestie niet moet uitgaan van het Afrikaansch van onzen tijd: men behoort, geloof ik, aan te vangen met nauwkeurig na te gaan uit welke verschillende streken der V ereenigde Gewesten de volkplanters afkomstig waren, 't geen, dank zij den gegevens door den heer Me. Call Theal bijeengebracht, thans zeer goed mogelijk is. Blijkt uit dit onderzoek dat het overwicht van een bepaald dialect in de taal der kolonisten waarschijnlijk kan heeten, dan moet de aldus gevormde hypothese getoetst worden aan de getuigenis van 't geen verder uit de geschiedenis der Nederlandsche taal in Zuid-Afrika bekend is, en stellig komt dan de gesproken taal van heden als ons belangrijkste gegeven in aanmerking. Alleen op die wijze ontgaat men het gevaar voor een bewijsstuk aan te zien wat slechts een toevallig overblijfsel kan wezen; een woord of een spreekwijze die in onzen tijd alleen in 't Afrikaansch en in een of ander dialect van Nederland voorkomt, kan zeer goed in de 17de eeuw in veel algemeeoer gebruik zijn geweest. Men heeft in het tegenwoordige Afrikaansch eigenaardigheden ontdekt die aan het taaleigen van Sliedrecht, andere die aan dat van Goes of aan dat van Nijkerk deden denken, doch wie 8 DE TAAL DER EERSTE KOLONISTEN. zal uitmaken of die bijzonderheden m vroeger dagen niet evenzeer buiten Nijkerk, Goes en Sliedrecht bekend waren? Er komt nog bij dat men bij 't opsporen van dergelijke overeenstemming al te vaak geleid, maar tevens beperkt, wordt door 't geringe aantal monographiën dat aan onze streekspraken is gewijd. 't Is dan ook de vraag of 't geen men thans weet omtrent de dialecten uit de 17 de eeuw en betreffende de hedendaagsche een eenigszins gedetailleerd antwoord op de hierboven aangeduide vraag aangaande de taal der eerste kolonisten mogelijk maakt. Voor het doel dat ik mij gesteld heb is het intusschen niet noodig te beproeven het N ederlandsch, men mag wel zeggen het Hollandsch 1), der eerste volkplanters nader te karakteriseeren; wij zullen hun taal beschouwen als zeventiendeeeuwsch Nederlandsch zonder ons aan een nauwkeuriger omschrijving te wagen. Alleen dienen we, bij 't verklaren van eigenaardigheden van 't Afrikaansch, er ons voor te wachten dat we aan invloed van elders toeschrijven wat wij reeds in onze vaderlandsche taal van dien tijd aantreffen. § 3· We kunnen reeds dadelijk constateeren dat 2) De Afrikanen kennen geen Nederlanders, alleen Hollanders. Wij zijn nu eenmaal onder dien laatsten naam overal in 'tbuitenland bekend. GR AAD DER AFWIJ K IN G VAN ' T NEDERLANDSCH. 9 het Afrikaansch, ook dat van twee eeuwen geleden, zich in allerlei opzichten onderscheidt van alle Nederlandsche tongvallen. Natuurlijk moet men hierbij alleen denken aan de gesproken taal; de schrijftaal bleef vrij wel gelijk aan die van Oud-Holland, en bijna uitsluitend van die schrijftaal bezitten wij thans nog gedenkstukken uit de eerste eeuw na de stichting der Kolonie. Hoe ver het tegenwoordige Afrikaansch door zijn vereenvoudiging in verbuiging en vervoeging van ons N ederlandsch afstaat, is bekend; ter herinnering en tevens ter verduidelijking van sommige bijzonderheden die ik later zal behandelen, wil ik echter twee voorbeelden inlasschen van Afrikaansch proza en poezie. Uit "Di Geskiedenis van Josef, ver Afrikaanse kinders en huissouwens in ons eie taal geskrijwe" 1), citeer ik het gedeelte waarin beschreven wordt hoe Jozef zich aan zijn broers bekend maakt (blz. 22). "Toen Josef hoor hoe Juda ver hom soebat om Benjamin tog maar te laat gaan, toen kan hij ni meer ni. Hij sê aan sijn knegs: ""Gaat almaal weg uit di kamer." " En toen bars hij uit van di huil; ja, hij 1) Paarl, 1883. Voor een overzicht van 't geen in de volkstaal geschre ven is verwij s ik den lezer naar een b elan grijk opstel van Dr. J. te Winkel, ge titeld "Het N ederlandsch in Noord-Amerika e n Zuid-Afrika" , voorkomend in de " Vragen van den Dag" van 1896 (Mein umme r). 10 GRAAD DER AFWIJKING VAN 'T NEDERLANDSCH. huil so hard, dat di mense dit buitenkant kan hoor. Hij sê: "" Ek is J osef; leef mij pa nog?" " Nou kan mijn kinders nagaan hoe verstom of di broers was. Hulle kon geen woord praat ni. Josef sien toen dat hulle bang ver hom is om al di kwaad wat hulle ver hom gedaan het. Daarom sê hij : ""kom tog digter bij mij, ek is Josef, j ulle eie broer, wat julle na Egypte verkog het. Maar daarom hoef julle ni meer bang te wees ni. God het ver mij hier na toe laat kom om te sorg ver koring in di hongersnood. J ulle moet almaal bij mij kom woon; ons ou vader oek, en al julle kindertjies. Kijk tog reg ver mij · an en julle sal sien dat ek Josef is. Gaat seg nou ver pa dat sijn Josef nog leef, en vertel hom hoe rijk dat ek is, so dat ek ver julle almal kan sorg so lank di hongersnood nog duur." " Toen val hij om Benjamin sijn nek en soen ver hom, en hulle huil al twe. Toen soen hij oek ver al sijn broers. Toen sien hulle dat hij dit alles vergewe en vergete het hoe hulle hom behandel het. Nou was hulle nog meer jammer om al di kwaad wat hulle an hom gedaan het." Ik voeg hier aan toe twee strophen uit een der "Vijftig uitgesogte Afrikaanse gedigte, versamelt deur F. W. Reitz" 1). 1) Kaapstad, 1888. Een tweede, vermeerderde druk is in 1897 verschenen te Amsterdam en te Pretoria. GRAAD DER AFWIJKING VAN 'T NEDERLANDSCH. II Ek is so blij , ek is so blij : Mijn vroutjie het 'n seun gekrij, Hij lijk precies nes ek; Hij het mijn oge, mond en neus, En is 'n dikke, vette reus, Ek is so in mijn skik. Mijn pa is blij, mijn ma is blij, Mijn vrous famieljie oek daarbij, Hul krij nie klaar met kijk; Van 's morrens vroe tot 's avons laat Hoor ek maar hoe die mense praat, Dat hij so na mij lijk. Indien we eerst in onze eeuw staaltjes konden aan'":ijzen van een taal, die zóo zeer door haar hyperanalytisch karakter zich onderscheidt van het Nederlandsch, zouden we reeds moeite hebben te gelooven dat hier aan de spontane ontwikkeling van eenig N ederlandsch dialect kan worden gedacht. Niet licht zal men een voorbeeld kunnen aanwijzen dat, buiten den invloed van een vreemd idioom, de taal eener kolonie in den tijd van twee eeuwen in die mate afwijkt van de taalvormen der moedertaal; men pleegt zelfs te zeggen dat de taal eener kolonie conservatiever is dan die van 't moederland. Die laatste bewering kan echter m. i. de eerlijkheid gebiedt mij het te zeggen - niet als algeroeene regel gelden. Waar kolonisten in levendig handelsverkeer met andere volken geraken is een sterke verandering van hun taal waarschijnlijk 12 GRAAD DER AFWIJKING VAN 'T NEDERLANDSCH. en licht kan dan voor conservatisme worden aangezien wat beter als verschillende evolutie gekenschetst zou worden. Tegenover honderd gevallen waarin de moedertaal 't woord naar klank en beteekenis onveranderd heeft gelaten, doch die der kolonie wijziging vertoont, kunnen er vijf en twintig staan waarin de kolonisten, in tegenstelling met hun Europeesche stamverwanten, 't woord hebben behouden in zijn oorspronkelijken vorm of beteekenis; de taalgeleerde wordt dan, more suo, meer getroffen door dat kleine, kostbare overblijfsel uit de oudheid dan door al het nieuwe dat een zelfstandige ontwikkeling heeft doen ontstaan. Men zal ook hier elk geval op zich zelf moeten beoordeden en niet te spoedig een algemeerren regel opstellen. Bij 't Afrikaansch is het volstrekt onmogelijk aan spontane ontwikkeling van een N ederlandsch taaleigen te gelooven, wanneer we zien dat reeds in 1739, dus 87 jaar na de stichting der Kaapkolonie, in geschrifte een taal zich voordoet die ten eenenmale afwijkt van alles wat uit Nederlandsche dialecten bekend is 1). De stukken die ik bedoel zijn een paar manifesten uitgevaardigd door zekeren Estienne Barbier, een Franschman van geboorte, 1) Nog veel oudere voorbeelden, doch van geringen omvang, vindt men in het Dagverhaal van v. Riebeek en bij Kolbe; zij worden hieronder aangehaald en besproken. GRAAD DER AFWIJKING VAN 'T NEDERLANDSCH. 13 die als sergeant in dienst der Compagnie was en, na gedeserteerd te zijn, van een der talrijke botsingen tusschen Hottentotten en boeren gebruik maakte om een partij te vormen die zich verzette tegen den gouverneur. Barbier heeft deze manifesten opgesteld met behulp van den burger Pletsholt, gelijk uitdrukkelijk vermeld wordt. Zij zijn uitgegeven door Me. Cal! Theal in het eerste stuk der "Belangrijke Historische Dokumenten" 1) en beslaan vijf bladzijden. Wij lezen daarin ons voor wij en zinnen als deze: . . . . het gebuurt daegelijcks, als jongen of Meid iets van haer bass oft huys Vrouw gesteelt hebben: zij Loopen anstons bij die Canailjes Sneezen (Chineezen), en alle daer verkoopen zij de goenderen, verder: gij ben allegaers gewaarschouwen . . . . dat gij Lieden niet en moet aan de gezaghebber . . . . niet aenhangen Moet; alles degeenen die van de Hottentotten zijn gestoolt geworden, of hunen plaatsen Verlaat hebben komt op het spoedigste bij mij, en ik Sal u Laet betaalen , Ja uwen Verzuim tijd enz. Wat ons vooral treft in deze brabbeltaal is de vereenvoudiging in de vervoeging: 't verschil I) Kaapstad, 1896. Een uitvoerig verhaal van den opstand door Barbier begonnen vindt men bij Theal, Hist. of S. Afr. Il, blz. 28 vlg. De zaak was van weinig belang, doch werd later dikwijls aangehaald als een argument tegen talrijke emigratie uit Holland : een sterke kolonie zou, vreesde men, spoedig de gehoorzaamheid aan het moederland opzeggen. 14 'T AFRIKAANSCH EEN MENGELT AAL. tusschen sterke en zwakke werkwoorden schijnt niet meer gevoeld te worden, en de infinitiefuitgang gaat verloren. Nu zou men nog kunnen denken dat we t e doen hebben met het werk van een Fransehman die 't Hollandsch nog niet voldoende machtig is, al zijn eigenlijke Gallicismen in de stukken niet aanwezig; maar behalve dat de naam van den medeopsteller Pletsholt die onderstelling onwaarschijnlijk maakt spreekt daartegen dat we reeds uit het eind der 17e en 't begin der 18e eeuw, ja reeds uit de eerste jaren van de stichting der kolonie zinnen en uitdrukkingen kennen die van denzelfden aard zijn als 't geen we citeerden uit dit grootere stuk 1). § 4· Mij dunkt dat wij door dit alles genoopt worden tot de overtuiging dat niet langzame, zelfstandige ontwikkeling, maar aanraking en vermenging met een andere taal of met andere talen de hoofdoorzaak is geweest van de ingrijpende veranderingen die onze taal in Zuid-Afrika onderging; duidelijk is het, meen ik, dat het Afrikaansch een "Mischsprache;, is, zooals de Duitsehers zeggen. Een nauwkeurige bepaling te geven van wat een "Mischsprache" is, een woord dat ik in 't vervolg 1) Zie Dr. Viljoen , Beilräge zur Gesch. der Cap. Holl. Sprache, Straatsb. 1896, blz. 27, en bovendien Kolbe, Na uk. Beschr. I, blz. 491, 502, 526, 527; II, blz. l l , 30, 66, 162 en hieronder Hoofdstuk lil , § 2, b, g. 'T AFR!KAANSCH EEN MENGELTAAL. IS zal vertalen door mengeltaal, een definitie te leveren waaraan men elke taal kan toetsen, is moeielijk, daar het woord niet de uitdrukking is van een scherp te formuleeren begrip. Elke taal staat onder den invloed van andere talen, "es giebt keine völlig ungemischte Sprache" 1), maar de graad waarin de onderscheiden talen vreemde elementen hebben overgenomen is zeer verschillend. "Niemand zal een taal een mengeltaal noemen, zegt Windisch 2 ), omdat er vreemde woorden in zijn opgenomen, vooral niet wanneer het substantieven zijn die een geïmporteerd voorwerp of een nieuw begrip aanduiden. Doch waar zelfs eigenaardigheden in buiging en syntaxis aan een vreemde taal zijn ontleend, daar kan men dat woord met volle recht gebruiken. Het Fransch kan men, ondanks zijn zeer talrijke aan 't Germaansch ontleende woorden, geen mengeltaal noemen, het Engelsch daarentegen kan men wel dien naam geven." Men kan spreken van taalvermenging en mengeltaal, al naar mate de vreemde elementen in een taal meer of minder sterk zijn vertegenwoordigd; het Afrikaansch kan met volle recht een mengeltaal heeten daar niet alleen de 1) Schuchardt, Slawo-Deutsches und Slawo-Italienisches, Graz 1884, blz. 5 vlg. 2) Zur Theorie der Mischsprachen und Lehnwörter (Berichte der phil. hist. Classe der kön. Sächs. Gesellsch. der Wissensch., Sitz. von 23 April 1897, blz. 118). 16 'T AFRIKAAN SCH EEN MENGELT AAL. woordenschat, niet alleen de syntaxis (ik denk speciaal aan de talrijke -ismen in 't Afrikaansch), maar ook de vormleer ten duid elijkste den invloed van een vreemde taal aanwijst. Welke taal of welke talen moeten het geweest zijn die dezen invloed hebben gehad? Daartoe dienen wij na te gaan 't geen men van elders weet omtrent de wijze waarop een taal door aanraking met een andere taal tot een mengeltaal wordt, en voorts te onderzoeken met welke volken de Hollanders in Afrika in aanraking kwamen. 't Geen zulk een beschouwing van de geschiedenis en 't geen algemeene waarneming leert, behoort dan toegepast te worden op de ons bekende feiten. De omstandigheid dat een volk in zeer nauwe aanraking of zeer levendig verkeer komt met een ander volk behoeft nog niet te leiden tot het ontstaan van een mengel taal. Wel zal het volk dat in zijn nabuur den meerdere in beschaving of macht ziet, veel vreemde woorden overnemen en langs dien weg ook suffixen in zijn taal opnemen die daar eerst vreemd aan waren, ook zullen tal van vreemde zinswendingen ingevo erd worden, - maar voor een ingrijpende verandering in de vormleer van de taal is meer noodig. Zoo heeft het N ederlandsch, van de Middeleeuwen af, een ontzaglijk groot getal woorden aan het Fransch ontleend en zijn er zelfs door die woorden niet Germaansche suffixen in onze 'T AFR!KAANSCH EEN MENGELTAAL. 17 taal gekomen als -i er, -teit, -isme, -eeren enz., doch dat groote aantal woorden heeft nimmer te weeg gebracht dat b. v. onze taal, evenals het Fransch, het neutrum ging m1ssen of dat het verschil tusschen zwakke en sterke werkwoorden verdween. Alleen wanneer een groot deel van het volk die vreemde taal gaat spreken, en dat niet slechts somtijds doet, gelijk wij Fransch, Duitsch of Engelsch, maar haar opneemt in het dagelijksch gebruik, ontstaat een mengeltaaL Natuurlijk geldt hetzelfde voor elk onderdeel van een volk; als een voorbeeld van een groot aantal menschen die door twee talen te gaan spreken zulk een mengeltaal hebben doen ontstaan 1), kunnen de voorouders der tegenwoordige Engelsehen gelden, terwijl vele grensdorpen hetzelfde verschijnsel vertoonen op een geringere oppervlakte. Indien deze opmerking juist is 2 ), dan hebben we bij ons onderzoek naar 't geen de Ger) Een rijke verzameling voorbeelden van mengeltalen bij grensbewoners geeft Schuchardt in zijn boek "Slawo-Deutsches und SlawoItalienisches (Graz, 1884); curieuse staaltjes van de mengeltaal der in Amerika levende Duitsehers, van 't z. g. Pensylvania Dutch, vindt men bij M. Grünbaum, Mischsprachen und Sprachmischungen (Berlijn, r886) en in twee bundeltjes gedichten getiteld: Hans Breitmanus Party, en: Hans Breitmann as a Politician (Londen, 1870). 2) Zij wordt bevestigd door vergelijking van den invloed dien 't Grieksch op 't Latijn en later 't Latijn op 't Grieksch had, van den invloed in onzen tijd door Duitsch enEngelschop onze taal geoefend; in al die gevallen zien we talrijke overgenomen woorden en verschillende -ismen in de talen doordringen, maar de vormleer blijft onaangetast. 2 18 DE TAAL DER INBOORLINGEN VAN ZUID-AFRIKA. schiedenis leert er bijzonder op te letten van welk volk de Nederlanders in Zuid-Afrika de taal zijn gaan spreken; kunnen wij dat te weten komen, dan zal onze conclusie moeten zijn dat dfe taal de aanleiding is geworden tot de vervorming van het N ederlandsch, en dat de andere talen waarmee het Afrikaansch in aanraking is gekomen, vermoedelijk wel den woordenschat der kolonisten hebben verrijkt door nieuwe namen voor eertijds hun onbekende begrippen te leveren, maar dat haar aandeel in 't ontstaan van een zóo afwijkend idioom zeer gering moet zijn geweest. § 5· Van de volken die het Zuidelijkste gedeelte van Afrika bewonen, kwamen alleen de Hottentotten in blijvende aanraking met de Nederlanders gedurende de eerste 50 of IOO jaren waarin de eigenaardige wijzigingen in de Hollandsche taal tot stand kwamen. Van de zijde der Nederlanders werd die aanraking gezocht, omdat het voor de kolonisten van het allergrootste gewicht was van de Hottentotten door ruilen vee te verkrijgen. Toen Van Riebeek in 1652 aan de Kaap kwam, vond hij daar een Hottentot die aan boord van een Engelsch schip in Indië was geweest en op die wijze eenige kennis had gekregen van 't Engelsch; vermoedelijk had de man ook wel wat geleerd van de eigenaardige zeemanstaal die in Indië overal gold: er wordt ten minste van hem verteld dat andere Hottentotten hem "souden hebben DE TAAL DER INBOORLINGEN VAN ZUID-AFRIKA. 19 gesoubat, welck indiaens woort hij verstaet ende tot Bantam (met d'Engelse in voortijden geweest) geleert heeft" 1). Deze Hottentot, bekend onder den hem door de Engelsehen gegeven naam Harry (geschreven Herry) diende geruimen tijd als tolk; hij bleek zeer onbetrouwbaar te zijn, maar niettemin was men jaren lang genoodzaakt van zijn diensten gebruik te maken. Als Herry niet aanwezig was bevond zich de bezetting van het fort, in welks nabijheid aan Herry een woning was gegeven (ook voor zijn onderhoud droeg Van Riebeek zorg), in de grootste verlegenheid wanneer andere Hottentotten tot hen kwamen, hoewel zij langzamerhand vermoedelijk enkele woorden hadden leeren begrijpen 2 ). De behoefte aan tolken was dus zeer groot. 't Veiligst zou wel geweest zijn zelf zooveel van de taal te leeren dat men zich ten minste in geval van nood kon redden en niet ten eerrenmale afhankelijk was van Herry, die telkens met de vijanden der kolonisten heulde. Doch 't scheen moeielijk iemand te vinden die tot het aanleeren der taal bereid of liever in staat was. Zekere Jos. Danielsz. van V eurne had 'I ) v. Riebeek, II blz. 228. Een staaltje van zijn gebroken Engelsch vindt men vermeld in 't zelfde deel op blz. 548, waar hij roept: "Goo goo reght", off hij seggen wilde (voegt v. Riebeek er bij) "ick heb u hier niet van doen." 2) v. Riebeek I, blz. 267. 20 DE TAAL DER INBOORLINGEN VAN ZUID-AFRIKA. "sijn dienst gepresenteert met d'inwoonders t'landwaart in te reysen om de spraeck te leeren, edoch naderhandt .... aengesproocken wesende om te dien eynde conditie te maecken, wederom gerefuseert" 1). De moeielijkheden verbonden aan 't leeren van het Hottentotsch schenen den Hollanders, gelijk den meesten Europeanen vóor en na hen onoverkomelijk; de eigenaardige tongklappers (wetenschappelijk inspirata of poppysmata genoemd, door de Duitsehers Schnalze geheeten) brachten hen geheel van de wijs, daar ze noch in de talen van Europa noch in die van Azië iets dergelijks gehoord hadden. Het geklikklak der Hottentotten, die naar hun oor "machtig hakkelden in de sprake en als de kalkoensche hanen spraken" 2), konden ze nauwelijks voor een menschelijk geluid houden, en aan 't zich eigen maken van dat zonderlinge idioom scheen niet te denken. De bekende Amsterdamsche dokter en geograaf Dapper, die (blijkens zijn voorbericht) zijn kennis van de streek om de Kaap de Goede Hoop uit "overgezonden geschriften door zekeren naukeurigen onderzoeker aldaer te zamen gestelt" getrokken heeft, deelt omtrent de taal der Hottentotten mede wat men veilig kan aannemen dat de algemeene opinie der kolo1) v. Riebeek I, blz. 354· 2) Nieuhoff, Zee- en Lant-reize door verseheide Gewesten van Oost-Indiën. Amsterdam 1 1682 1 blz. 12. DE TAAL DLOORLINGEN OP ZUID-AFRIKA. 21 nisten was. Hij zegt: "Al deze Hottentos, inzonderheid d'aan strant gelegen [de z.g. Strandloopers], spreken een en de zelve tale of sprake, die t'eenemael belemmert, en bij d'onzen om de moeielijkheit der uitsprake niet te leren is, tot merkelijk V nadeel van het verder opspeuren der ~A~ .I des lants en handeling met deze volken"L.ttun sprake · ~- gaet geduurigh ~et klokken, als de kalkoensche ~ hanen, klappende of klatzende over het ander woord op hun mont, gelijk of men op zijn duim knipte, zoodat hun mond bijna gaet als een ratel, slaende en klatzende met de tonge overluit, zijnde elk woord een bijzondere klats. Zommige woorden weten zij niet dan met heel zware moeite te uiten en schijnen die als van achteren uit de kele op te halen, gelijk een kalkoensche haen, of als de luiden in Duitsehland aan d' Alpes oen, die door het drinken van sneeu-water krop-zwellen aan den hals krijgen, waerover d'onzen hen ten opmerke van deze belemmering, en ongehoorde hakkeling van tale den naam van Hottentots gegeven hebben, gelijk dat woort in dien zin gemeenlijk schimps-gewijze tegen iemant, die in het uiten zijner woorden hakkelt en stamelt, hier te lande gebruikt wort. Zij noemen nu ook zich zelfs met den naam van Hottentot en zingen bij d'onzen al dansende, Hottentot brokwa, Hotteniot brokwa: waermede zij zeggen willen: geef · 22 DE TAAL DER INBOORLINGEN VAN ZUID-AFRIKA. p/" Hottentot een brok broot'' 1). Kolbe ~), die gaarne tegen Dapper polemiseert, bestrijdt diens meening dat de moeielijkheid der Hottentotsche taal de Hollanders in hun handel hindert; hij verzekert dat er in 'tbinnenland Europeanen zijn die vlot Hottentotsch spreken, doch dezelfde schrijver zegt ergens anders 3) da( voor een volwassen persoon het Hottentotsch niet t([leeren is. Dat Dapper 't nog niet zoo mis had, bewijst het feit dat op tochten naar 't binnenland steeds Kaapsche.Hottentotten als tolken meegenomen werden; ook namen als Kakelaar 4 ), aan Hottentotten gegeven, pleiten voor zijn opinie, doch vooral is van gewicht dat de "nauwkeurige onderzoeker" van wien hij gewaagt, hoogstwaarschijnlijk zekere Wreede geweest is, de eerste beschaafde Europeaan die zich op de studie van het Hottentotsch heeft toegelegd 5 ). Onder zulke omstandigheden was 't natuurlijk dat 1) Dapper, Naukeurige Beschrijvinge der Afrikaensche Gewesten. Amsterdam, I668, blz. 652. 2) Kolbe, Na uk. Beschr. I, blz. 424. 3) Kolbe, Nauk. Beschr. I, blz. 71. 4) Kaapsche St. 1694, f. 136 v. 5) Over Wreede zie men hierachter. Een lange reeks van uitspraken over het wonderlijke, niet menschelijke karakter der Hottentotsche taal, afkomstig uit verschillende tijden en van reizigers van onderscheiden landaard , vindt men bij Halm, die Sprache der Nama, Leipzig 1870 , blz. 17 vlg. Theal, die er reeds op gewezen heeft dat Dapper zijn berichten aaan Wreede te danken had, deelt mede dat de bemanning van een Portugeesch schip, dat in 1622 op de kust van Zuid-Afrika strandde, een maand onder de Hotten- DE TAAL DER INBOORLINGEN VAN ZUID-AFRIKA. I 23 men er op uit was de kennis der Hollandsche taal bij de inboorlingen te bevorderen om steeds voorraad te hebben van tolken. Die pogingen slaagden. Wij vernemen al spoedig na de stichting der kolonie dat een Hottentot, naar 't nabijgelegen Dasseneiland vertrokken en aldaar eenigen tijd gehouden om onder de robbenvangers de Hollandsche taal te leeren 1), die al aardig begint t e verstaan en dat hij bij afwezigheid van Herry diens ambt als tolk bekleedt 2); ook een tolk Doman (een verbastering van dominee) wordt genoemd, en Van Riebeek teekent in zijn Dagverhaal aan dat de Hottentotten "de duytsche tale al redelijek fray beginnen t~;: leeren spreecken, insonderheyt de jonge kinderen" 3). Voortotten leefde, maar geen woord van hun taal kon leeren. Die Portugeezen beschreven 't Hottentotsch als "a continuons clicking noise and not human speech." (Rist. of S. Afr. II, blz. 114). 1) v. Riebeek I, blz. 399· Volgens Dapper (blz. 627) was hij daarheen verbannen. 2) Theal, Rist. of S. Afr. I, blz. 50. In de Kaapsche St. (1695 Il, f. 270) leest men in een "Extract uit de Ordres door de Reeren Maiores herwaerds gezonden": "de tolk Doman, met de heer van Goens na Batavia geweest zijnde, is onze tael al kundig ende ver in de Christelijke gebeden gevorderd, met hoop van hem omtrent die naties goede diensten te connen trecken." 3) v. Riebeek II, blz. 59, 130. Zie ook Dapper (blz. 652): "alle of de meeste Hottentos, te weten die dicht aen het fort van goeder Hope wonen, als de Gorachouquas, Goringhaiquas en Goringhaikonas spreken door het daghelix verkeren met d'onzen de Duitsche tale, gelijk een i gen die bij d'Engelschen in Bantam zijn geweest, wat gebroken Engelsch stamelen." 24 DE TAAL DER INBOORLINGEN VAN ZUID-AFRIKA. al had men goede diensten van een Hottentotsch meisje, Eva geheeten, een bloedverwante van Herry, die als jong meisje aan 't fort kwam, eenigermate een Hollandsche opvoeding kreeg en in 1664, na gedoopt te zijn, met een Europeaan huwde 1). Van haar getuigt Van Riebeek herhaaldelijk dat zij "goed Duyts sprak" 2) . In 1666 kenden de Hottentotten die in de Tafelvallei woonden allen zoo goed Hollandsch dat een tolk niet langer noodig was 3) . Toch bleef de behoefte aan een tusschenpersoon bestaan, zoodra men wat verder landwaarts in ging; het bestuur der kolonie vond een geschikt persoon voor die betrekking in zekeren Wreede, een weggeloopen Duitsch student, die dienst had genomen bij de Oost-Indische Compagnie 4 ) . In enkele jaren wist hij zich de taal der Hottentotten eigen te maken I) Zie over haar Theal, Hist. of S. Afr. I, blz. 29, 72, I56, 2I8. Na den dood van haar man leidde zij een ontuchtig leven. De Kaapsche Stukken uit de jaren I664 en vlg. zijn vol klachten over "die leelijke prije, dat Hottentoase swijn." Zij wordt bij haar dood genoemd "een manifest exempel verthoonende dat de natuer, hoe naeuw en vast deselve ook door ingeprente reden werd gemuylbant, nochtans tsijner tijt boven alle leeringen seegenpralende tot haer aengeboren eigenschappen wederom uytspat." (Kaapsche St. I675, f. I 402 ). Ze wtrd echter op christelijke wijze in de kerk begraven. 2) v. Riebeek II, blz. 277, 4I8; III, blz. 404. 3) Theal, Hist. of S. Afr. I, blz. I56, I66.- In dien tijd waren de H ottentotten die .onder 't fort wonen , met vrouw en kinderen 70 à 8o man sterck." (Kaapsche St. I666, f. 8I7 v.). 4) Theal, Hist. of S. Afr. I, blz. I 38 vlg. DE TAAL DER I NBOORLINGEN VAN ZUID-AFRIKA. 25 en diende nu na den dood van Herry als tolk. Hij maakte zelfs een glossarium van Hollandsche en Hottentotsche woorden en zond het aan de directeuren der Oost-Indische Compagnie. In de Kaapsche Stukken van 1664 (f. 793 r.) lezen wij: "seeker student uit Bruynswyckerland geboortich en ge noemt G. F . Wreede .... [heeft] h em onderwonden een Vocabulaer off Compendium soo hij 't noemt, b ehelzende de nederduytsche en h ottentoose tale (die vooreerst met griexe lettere n exprimeert) 1), op 't papier te brengen, welck werck hij alsnu UEd. hier, nevens reverentie, comt dediceeren." De Directeuren beloofden dat het zou gedrukt worden, maar naar 't schijnt is er niets van gekomen. Het voorbeeld door Wreede gegeven vond geen navolging; hij zelf ging later als opperhoofd naar Mauritius en kwam daar bij een schipbre uk om 't leven. Telkens lezen we, als van een tocht naar 't binnenland wordt gespro1) Waarom zich Wreede van 't Grieksche alphabet bediend heeft, is mij niet duidelijk. Wilde hij zijn privilege als kenner van 't H ottentotsch niet prijsgeven, of gebruikte hij alleen ter aanduiding van de afwijkende klanken der Hottentotten Grieksche karakters? Me. Theal vermoedt dat een deel van dit glossarium te recht is gekomen in een levenshesebrij ving van den historicus en ling uïst Ludolf (Juncker, Vita Ludolfi, Leipzig 1710). Ludolf, die de Hottentotsch-Hollandsche woordenlijst van den Amsterdamsehen burgemeester Witsen ten geschenke ontving, heeft er de Latijnsche namen bijgevoegd en daarbij allerlei vergissingen begaan; zoo vertaalt hij !tartebeestm door dm·a anima/ia 1 jack!talzm door genus si11ziaru1n enz . 26 DE TAAL DER INBOORLINGEN VAN ZU ID-AFRIKA. ken, dat men uit de Tafelvallei Hottentotten meeneemt als tolken; zeer schaarsch zijn de gevallen waarin vermeld . wordt dat een vrijburger Hottentotsch verstond. 't Eerste voorbeeld vond ik in de Kaapsche Stukken van 1747 (II, f. 702 r.), waar twee broers tegen elkaar iets in het Hottentotsch zeggen, om niet door een slaaf verstaan te worden. Een ander voorbeeld vermeldt Me. Call Theal, die meedeelt dat in I 762 zekere Pi eter Marais, die deelnam aan een expeditie naar 't binnenland, Hottentotsch verstond 1). Uit den eersten tijd der kolonie verneemt men echter, indien men 't geval van Wreede uitzondert, volstrekt niets van dien aard. Daarentegen waren, gelijk wij zagen, de Hottentotten reeds kort na 't stichten der volkplanting in staat zich in 't Hollandsch uit te drukken, en toen 50 jaren waren verloopen sprak een zóo groot aantal van hen onze taal dat, naar Kolbe 2 ) meedeelt, een vreemdeling in het binnenland, ver van alle Europeanen, in 't Hollandsch (zij 't ook in gebroken Hollandsch) werd aangesproken. Dat zij zoo spoedig met onze taal gemeenzaam werden, is zeker in de eerste plaats te verklaren uit de omstandigheid dat voor hen de moeidijkheden bij 't aanleeren van de taal der indringers niet zoo groot waren als die der Hollanders 1) Theal, Rist. of S. Afr. II, blz. 95· 2) Kolbe, Nauk. Beschr. I, blz. 416. DE TAAL DER INBOORLI NGE N VAN ZUID-AFRIKA. 27 welke Hottentotsch wilden leeren. Zij toch behoefden zich niet een geheele reeks van klanken eigen te maken waartoe gedeelten van mond en keel gebruikt werden die in hun moedertaal zoogoed als geen functie hadden bij het spreken. Bovendien hebben de Hottentotten een bijzonder talent om vreemde talen te leeren , zoodat zij die vaak zonder eenig accent spreken 1). Er dient ook de aandacht op gevestigd te worden dat de kolonisten, hoewel in levendig verkeer met de Hottentotten, toch niet in zulk een nauwe aanraking met hen waren als later met de slavenbevolking. Het ruilen van vee was en bleef de hoofdreden waarom men zich telkens weer met de Hottentotten inliet, en zich zelfs menige dieverij of erger van hunne zijde liet welgevallen en hen niet voor goed verdreef of verdelgde. Geregeld werk wilden de Hottentotten niet verrichten; reeds Van Riebeek 2) schrijft (in 1656) ...· ze willen liever niet bij ons in huys inwoon en, slaghten de vogels die liever in 't wilt vliegen als de beste coninghs zalen bewoonen." Soms, vooral in den oogsttijd, deden de mannen voor wat tabak en brandewijn licht werk 3); I) G. Fritsch , D ie Eingeborenen Süd-Afrikas. Bresl au, 187 5, blz. 307 . 2) v. Riebeek II, blz. 59· 3) Theal, !·list. of S. Afr. I, blz. 347; II, 98, 351. HET FRANSCH DER HUGENOTEN. ook hoedden ze somtijds de kudden of lieten ze hun vrouwen brandhout rapen, doch daar bleef het bij. Alleen de kinderen werden verhuurd, die dan al heel spoedig, gelijk we zagen, de Hollandsche taal leerden. Gaarne hadden de kolonisten een paar honderd Hottentotten in hun dienst genomen, doch deze waren daartoe niet te bewegen en bleven àf door het land zwerven Of slechts tijdelijk hun diensten aan den een of anderen boer verhuren. Na dit alles kan onze conclusie niet anders wezen dan dat de Hollandsche taal in Zuid-Afrika vermoedelijk wel aan 't Hottentotsch verschillende woorden ontleend zal hebben, maar dat de kolonisten, daar ze die taal nimmer in groeten getale spraken, niet door haar toedoen hun moedertaal gewijzigd, of, als men dat woord wil gebruiken, verbasterd hebben. § 6. In 1688 en volgende jaren kwamen in de kolonie eenige honderden Fransche refugiés. Men heeft aan deze immigratie een zeer groeten invloed toegekend op de vervorming der taal. V erschiliende geleerden hebben gemeend uit de aanwezigheid van die Fransche bevolking het verwordingsproces in hoofdzaak te kunnen verklaren. De geschiedenis evenwel, niet minder dan het bestudeeren der taal van heden, toont aan dat niet gedacht kan worden aan invloed van eenige beteekenis. De Directeuren der HET FRANSCH DER HUGENOTEN. 29 Oost-Indische Compagnie, die om verschillende redenen, doch voornamelijk in de hoop dat de nijvere en ontwikkelde Hugenoten in de jonge kolonie betere kennis van landbouw 1) zouden verspreiden, die immigratie bevorderden, zagen heel goed in dat een zoo talrijke Fransche bevolking gevaar kon opleveren voor 't Hollandsche karakter der kolonie. Daarom waren zij er van den beginne af aan op bedacht het vreemde bestanddeel zoo spoedig mogelijk te doen opgaan in de Hollandsche bevolking. Te dien einde werden, tegelijk met de Hugenoten, een grooteraantal Hollandsche families naar de Kaap gezonden 2) ; ook werd zorg gedragen dat de Fransehen zoo spoedig mogelijk Hollandsch zouden leeren. Voor velen was dat ongetwijfeld niet meer noodig, daar verschillende Hugenotenfamilies reeds sedert lange jaren in Holland waren gevestigd 3); de overigen werden vrijwel gedwongen de N ederlandsche taal te leeren. De predikant die hun werd toegevoegd moest in het Hollandsch preeken, hun kinderen kregen op school alleen onderwijs in 't Hollandsch; slechts de ziekentrooster mocht een preek houden in de Fransche taal 4). Natuurlijk brachten deze bepalingen groote ontevredenheid te weeg; de gouverneur Van der Stel 1) Theal, Hist. of S. Afr. 1, blz. 329. 2) Ibidem, blz. 328. 4) Ibidem, blz. 390. 3) Ibidem, blz. 339· HET HOOGDU!TSCH. kwam m botsing met zijn nieuwe onderdanen, die niet ontfranscht wilden worden en in open vergadering verklaarden dat zij nooit met Hollandsche vrouwen zouden huwen 1); maar 't baatte niet, hun aantal was te gering ('t bedroeg nooit meer dan een zesde van de kolonisten, en een achtste van de geheele Europeesche bevolking) 2), hun taal kon zich niet handhaven, en toen in 1723 de ziekentrooster Paul Roux stierf, vond men het niet noodig voor hem een franschsprekenden opvolger aan te stellen, daar er nog slechts 25 bejaarde menschen waren die geen Hollandsch verstonden 3). Die Hugenoten zullen dus wellicht enkele nieuwe woorden hebben geïmporteerd, maar aan vervorming van de taal door hun toedoen valt niet te denken. § 7. Eerder zou men nog moeten onderstellen dat het Duitsche element van invloed is geweest. Immers het getal Duitsehers in dienst der Compagnie was bijzonder groot. We mogen hier verwijzen naar een bijzonder belangwekkend staatje 4 ), door Me. Theal opgemaakt uit gegevens ontleend aan de kerkboeken van de Kaap, waaruit men van I 390 Europeesche inwoners der Kaapkolonie gedurende de jaren 16571795 kan nagaan van waar zij geboortig waren. We r) 2) 3) 4) Theal, Rist. of S. Afr. I, blz. 343 vlg. Ibidem, blz. 328. Ibidem, blz. 453· Ibidem II, blz. 324 vlg. HET HOOGDUITSCH. 31 z1en daaruit dat gedurende het tijdvak 1657-1725, dat voor de kwestie die ons bezighoudt van 't grootste belang is, op dit staatje 177 Nederlanders, 121 Duitschers, 61 Franschen, 14 Sc~ndinaviërs, en voorts nog enkele personen van verschillende nationaliteit voorkomen. Naar aanleiding van dit staatje en tot recht begrip er van, maakt Me. Theal de volgende opmerkingen. 1°. Een groot deel van hen die als Duitsehers staan opgegeven waren afkomstig uit streken die aan Nederland grensden; dit is voor ons van belang, indien we er aan denken dat in de 17de eeuw de taalgrens van 't Nederlandsch veel Oostelijker lag dan thans. 2°. De meeste dier Duitschers waren avonturiers, die al heel wat achter den rug hadden vóor ze in Afrika kwamen , in den regel bij hun huwelijk reeds hun krachtigste levensperiode voorbij waren en weinig kinderen kregen. 3°. De Hugenoten, die door geheel andere oorzaken tot emigratie gekomen waren, plantten zich veel sterker voort; zij alleen hadden vrouwen van hun eigen nationaliteit. Alle overige vrouweliJke immigranten waren geboortig uit Nederland; er wordt z'n de z7 de eeuw slechts een enkel 1), en in de z8de geen 1) Dit schijnt echter niet geheel juist te zijn. Ik vond in een "Memorye ende lijste van de Vrije luyden, haer vrouwen, kinders, nederlantsche dienaren, slaven en slavinnen" die zich in 1665 aan de Kaap bevonden (Kaapsche St. 1665, f. 233) de volgende vrouwen vermeld: Annetje Bruyns, van Langesant; Fytge Raderootjes, van HET HOOGDUITSCH. enkel geval vermeld van een Duitscfte vrouw naar Zuid-Afrika gekomen. Vermoedelijk, zegt Me. Theal, waren in 1795 twee derden der blanke bevolking van Hollandsche afkomst, een zesde van Fransche en een ander zesde van Duitsche, N oorsche of andere Europeesche origine. De toestand was dus vrij wel dezelfde als in r69r toen, volgens denzelfden berichtgever (I, blz. 365), twee derden Hollanders waren, een zesde Fransehen, een zeer kleine fractie Zweden, Denen en Belgen en een zevende Duitschers. "Owing to the foreigners having come from different countries (voegt hij er aan toe), they lost their national charaderistics more quickly than if they had all been of one origin and the Dutch element was strong enough to absorb them without itself undergoing much change." We zagen reeds hoe spoedig de Fransehen hun eigen taal moesten prijsgeven; natuurlijk is dat nog veel gemakkelijker gegaan bij de andere nationaliteiten, wier leden geen vrouwen huwden van hun eigen landaard 1 ). Als Ceulen i Annetje Bareuts 1 van Embden en Catharina Ustingh 1 van Lubecq." Dit zijn de eigen namen der vrouwen 1 die hunner mannen staan er naast. In hoofdzaak wordt echter 't staatje van den heer Theal door de Kaapsche Stukken volkomen bevestigd. J) Op de hoogstbelangrijke mededeeling van den heer Me. Theal zullen we later nog gelegenheid hebben terug te komen i hier zij er alleen aan herinnerd dat in I 68 5 en volgende jaren weesmeisjes uit de gestichten te Amsterdam en Rotterdam 1 die zich daartoe bereid vcrklaarden 1 naar Zuid-Afrika gezonden werden. 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS HAVENTAAL. 33 dienaars van de Compagnie zullen de meesten reeds zelve hun moedertaal, voor zoover die belangrijk afweek van 't Hollandsch, hebben opgegeven. De meermalen gemaakte opmerking, dat op de taal der kinderen de taal hunner moeders van veel grooter invloed is dan die der vaders, maakt het begrijpelijk dat reeds bij het tweede geslacht heel weinig van het Duitsch over gebleven zal zijn, behalve enkele uitdrukkingen die duidelijk genoeg aantoonen van welken aard die Duitsche kolonisten waren. § 8. Reeds op de eerste bladzijde van dit geschrift hebben wij de aandacht gevestigd op het eigenaardige karakter van de Kaapstad in de 17d~ eeuw als ververschingsstation voor schepen die naar Indië voeren of van daar terugkeerden, omdat een goed begrip van de omstandigheden waaronder de Hollandsche taal zich vervormde, moet berusten op het inzicht dat de volkplanting gedurende de 17de eeuw vóor alles bestond uit een havenstad, die door de Directeuren der Oost-Indische Compagnie terecht genoemd werd: de grensvesting van Indië. Wij moeten thans nagaan welke taal door de menschen die met de bemanDe regenten dier weeshuizen droegen nauwlettend zorg dat zij de reis deden onder behoorlijk toezicht, en in de kolonie waakte de gouverneur er voor dat zij onder goede besc ·:erming bleven tot ze gehuwd waren met degelijke burgers. Meer dan zeven meisjes per jaar kwamen nimmer uit het vaderland, en bijna alle huwden weinig weken na haar aankomst. 3 34 1 T MALE!SCH-PORTUGEESCH ALS HAVENT AAL. ning van die verschillende schepen in aanraking kwamen, gesproken werd. Daarbij dient in 't oog gehouden, dat weliswaar de meerderheid der aan de Kaap komende schepen vaartuigen waren van de OostIndische Compagnie, doch dat de bemanning van die schepen uit allerlei naties was samengesteld; bij de ontzaggelijke uitgebreidheid van onzen handel in dien tijd, was Nederland in de verste verte niet in staat zelf 't noodige aantal matrozen te leveren 1). In de eerste tij den, toen de volkplanting zich nog bijna uitsluitend tot de Kaap zelf bepaalde, leefden de burgers grootendeels van die bezoekers 2 ). Nu is het bekend dat, gelijk zich onder de zeevarende naties der Middellandsche zee een lingua franca gevormd heeft, een taal die in hoofdzaak Italiaansch is, maar waarin ook veel Grieksche, Spaansche en Arabische woorden voorkomen, zoo ook in den Indischen Archipel voor het internationaal verkeer I) Tusschen I652-I66I kwamen ± 250 schepen van de OostIndische Compagnie aan de Kaap, verder I 7 Engelsche en 6 Fransche; van I662-I67I waren deze getallen 370, 9, 26, behalve 2 Deensche schepen; van I 672-1700: 976, I 70 1 36 1 42, en 3 Portugeesche schepen; I70I-I725: I328, 472 1 23 1 46, 6 en 2 Vlaamsche schepen; I726-1750: ISo8, 284,42, 47, I 1 1. Zie Theal, Rist. of S. Afr. II, Register, op Sllipping. Reeds in I663 schreef Zacharias Wagenaer aan de Reeren I 7en: "na ons dunckt is buyten Batavia geen plaats in India daar jaerlijcx meer scheepen aen en off vaeren als aan dese Caep." (Kaapsche St. I664 1 f. 898 v.). 2) Theal, Rist. of S. Afr. I, blz. I 24. '-~ 1 T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS HAVENTAAL. 35 een taal werd gebruikt die uit verschillende elementen bestond. Die taal was het z.g. Maleisch-Portugeesch; ze was een Portugeesch dat zeer sterk afweek van hetgeen te Lissabon gesproken werd, niet alleen doordat er een groot aantal Maleische en Hollandsche woorden in voorkwam, maar vooral omdat in etymologie en syntaxis die taal geheel en al was gaan afwijken van 't geen door de bewoners van Portugal werd gesproken. Getuigenissen van 't bestaan van zulk een Indische mengeltaal, zeemanstaal, markttaal, of hoe men 't noemen wil, bestaan er in menigte van vroeger en later tijd. Eenige wil ik ervan aanhalen. De kerkeraad van Batavia getuigt in een brief aan de Synode van Noord-Holland 1), gedateerd I 5 November I 697, dat "het [te Batavia] niet selden is dat in een reden van 5 à 6 woorden Maleyts, Portugees en Duyts onder een gemengt wert." In de voorrede van zijn "Woordenschat der twee taaien, Portugeesch en Nederduitsch" (Amsterdam I 7 14), verklaart de Amsterdamsche dichter en OostIndische ambtenaar Alewijn wat hem tot het samenstellen van dit woordenboek gebracht heeft: "binnen de gantsche uitgestrektheid van Haar Edele Groot Achtbaarhedens ontzaglijk gebied bloeyen twee hoofdtaalen, namenlijk Maleitsch en Portugeesch"; die r) Afgedrukt bij Valentijn 1 Deureder Waarhijd. Dordrecht 1698, blz. 18. 36 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS HAVENT AAL. tweede taal wilde Alewijn beoefenen, "maar (voegt hij er bij) dewijl men hier in de dagelijksen ommegang, uitgezonderd op den Predikstoel, van waar Gods woord in 't goed Portugeesch verkondigd werd, eenlijk een gebrooke Portugeesche taal spreekt, welke met veel Maleitsche, opgeraapte, bastaard en gebrooke Nederduitsche woorden ondermengd is, was 't mij onmogelijk mijn oogmerk volkomentlijk te bereiken, want ik met zoodanige vrije taal mijn zinlijkheid niet konde voldoen." Derhalve h eeft hij gewacht op een gelegenheid om in verbinding met zekeren Joan Collee, een inboorling van Batavia, een Portugeesch woordenboek te bewerken, met het doel, "in plaats van gebrooke en opgeraapt Portugeesch of Nederduitsch te spreken, zich tot een zuivere en gereegelde taal te gewennen.'' Hoe dat "opgeraapt Portugeesch" er uitgezien heeft, kan men opmaken uit een in 1780 te Batavia verschenen boekje, getiteld: "Nieuwe Woordenschat uit 't Nederduitsch in 't gemeene Maleidsch en Portugeesch." Hierin bevat de kolom voor 't Portugeesch o. a. de volgende woorden : rokkie, kous zeida (zij den kousen), stropdassie, spiege/oe, (spiegel), paang of brood, oen emmer, oen griffie, oen ley, oen slooysoe (sluis) enz. In zijn "Oud en Nieuw Oost-Indiën" 1) zegt Valentijn: "De Portugeesche en de Maleitse taal zijn de twee talen, I) Dordrecht-Amsterdam. I724/I726 1 IV. I1 blz. 367. 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS HAVENT AAL. 37 waarmede men niet alleen op Batavia, maar zelfs door gansch Indiën tot in Persiën toe met allerlei volken terecht kan raken." Wel wordt hier en elders van twee talen gesproken, maar 't is niet twijfelachtig dat in de praktijk veeleer sprake was van een mengsel, voornamelijk uit die talen gevormd, gelijk trouwens uit het eerste citaat blijkt. In "HobsonJobson, being a glossary of Anglo-Indian Words, by Y ule and Burnell" (Londen 1 886), worden op blz. XVII van de Inleiding plaatsen van dezelfde strekking uit Engelsche schrijvers uit het begin der 1 8de eeuw aangehaald. Een van deze luidt: "along the sea-coasts the Portuguese have left a vestige oftheir language; tho' much corrupted, yet it is the language that most Europeans learn first, to qualify them for a general converse with one another, as well as with the different inhabitants of India." Een overzicht van het Indo-Portugeesch en van de verschillende mengeltalen in Azië, gevormd met Portugeesch tot hoofdbestanddeel, vindt men van de hand van Schuchardt in Zeitschr. für rom. Philologi e XIII (1889), blz. 476-516. Daar (blz. 506) wordt ook gewaagd van het Kreoolsch, .welches freilich nur in beschränktem Umfang einst am Kap gesproehen wurde." Wij zullen zien dat in de eerste 50 jaren van 't bestaan der kolonie 't MaleischPortugeesch daar zeer algemeen verspreid was. Op 38 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS HAVENT AAL. Java bestaat die taal nog thans en wel niet ver van Batavia, te Tugu. Schuchardt heeft dat MaleischPortugeesch bestudeerd; hij deelt verschillende proeven mede en geeft een overzicht van de grammaticale bijzonderheden 1). Diezelfde taal wordt nu bedoeld wanneer Kolbe 2) zegt dat men aan de Kaap, waar zoovele naties vertegenwoordigd zijn, het best terecht komt met "de Portugeesche taal nevens de Maleische taal, als welke talen niet alleen hier, maar bijna in gansch Oost-Indië, ten minste gelijk jegenswoordig de Fransche in Duitschland gesproken worden." Het karakter van een dergelijke taal brengt mede dat de alliage van het amalgama waaruit zij bestaat, naar de verschillende landen onderscheiden is, ja dat ze zelfs in den mond van verschillende individuen verschillend klinkt. Zoo zal een zeeman die veel met inlanders verkeerd heeft, een veel grooter aantal Indische woorden gebruiken dan een ander, die met de Europeesche bewoners der havensteden in aanraking is geweest enz. enz.; natuurlijk heeft ook de oorspronkelijke nationaliteit der sprekers een grooten invloed. Een en ander maakt begrijpelijk dat men niet steeds het gemeenr) Kreolische Studien IX. Über das Malaioportugiesische von Batavia und Tugu, Weenen r891. Vooral aan dit werk van Schuchardt, heb ik, gelijk uit het vervolg zal blijken, veel te danken. 2) Kolbe, Nauk. Beschr. I, blz. 70. 'T MALEISCH·PORTUGEESCH ALS HAVENTAAL. 39 schappelijke in die verschillende idiomen herkende, en eerder in de taal van den eenen zeeman een zeer verbasterd Maleisch en in dat van den anderen gebroken Portugeesch hoorde. Ook dient er aan gedacht te worden dat zich aan de Kaap ballingen uit Indië bevonden, die zuiver Maleisch spraken; sedert I 68 I was de kolonie een ballingsoord geworden voor inlanders uit onze Oost die zich verzet hadden tegen de Oost-Indische Compagnie. In dat jaar werden eenige hoofden uit Macassar met hun gezinnen en bedienden gehuisvest in 't Kasteel, doch spoedig daarop, daar hun oproerige aard hen verdacht maakte, overgebracht naar verschillende vercleraf gelegen plaatsen 1). Gedurende al den tijd dat de Oost-Indische Compagnie in 't bezit was van de Kaap werden ballingen uit Oost-Indië derwaarts gezonden; hun aantal was wel niet aanzienlijk en hun leven buiten de hoofdplaats der kolonie niet bevorderlijk aan den invloed hunner taal, maar zij moeten niettemin het Maleische element in de verkeerstaal gesteund hebben. Nog thans vormen hun nakomelingen, de Slamsche menschen, in Kaapstad het beste deel der niet blanke bevolking, Zij drijven handel in visch en fruit, vele zijn ook ambachtslieden, koetsiers enz. Hun naam, Slameiers of Slamsche menschen, duidt aan dat zij -aan hun 1) Theal, Hi st. of S. Afr. I, blz. 257 vlg. 40 'T MALE!SCH-PORTUGEESCH ALS HAVENTAAL. geloof in den Islam trouw zijn gebleven, al hebben zij ook de taal der kolonisten aangenomen 1). De matrozen en soldaten die uit Indië terugkeerden, spraken natuurlijk datMaleisch-Portugeesch; vele dier oorlams (oudgasten) vestigden zich aan de Kaap en brachten hun kennis, voor zoover noodig, over aan de oorspronkelijke kolonisten, die er als kleinhandelaars alle belang bij hadden om zich voor zeelui van allerlei landaard verstaanbaar te maken. Zoo is 't dan ook geen wonder dat men in de Kaapsche Stukken reeds vroegtijdig verschillende uit Indië afkomstige woorden vermeld vindt, en er onder anderen in gesproken wordt van de "basar of merkt" 2 ). De naam zelf der kolonie is in die Stukken meestal Cabo de boa Esperanee; daarnaast komen voor de uitdrukkingen Cabo de bonne Esperance, Cabo d'boae Spei enz., - woorden die niet anders zijn dan verfranschte of gelatiniseerde variaties op de bij de zeelui onder Portugeesehen I) Zie verder over hen Wilmot, Ristory of the Colony of the Cape of Good Hope, Londen I 869, blz. I I 5 vlg.; Noble, Descriptive Handhook of the Cape Colony, Capetown I875 , blz. 44 vlg.; Snouck Hurgronje, Mekka II, blz. 296. 2) De gouve ;·neur Wagenaer spreekt van de "marcktplaets off Besaer, gemeenlijk bij d'on se de passer genoemd" (Kaapse he St. I666, f. 756 r.) en van den "besaerwachter die met eenen ook bode en dodegraver is" (Ibidem, f. 757 r.). In de Stukken van I693 (II, f. I28) leest men: "Niemand sal enig vee elders dan op de b asar of merkt verkopen." 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS HAVENTAAL 41 naam bekende Kaap. De stichter der kolonie, Van Riebeek, moet als bereisd man het Maleisch-Portugeesch goed gekend hebben. In zijn Dagverhaal laat hij zich een Portugeesch woord ontglippen dat men in Nederland misschien niet zoo dadelij_k begrepen heeft. Hij zegt n. I. dat iemand in "sijn dienst ende commando ... gemoveert" ') is, d. w. z. getergd. De zin toont aan dat aan een afleiding van 't Fransche mouvoir (die overigens in de 17de eeuw welbekend was) niet gedacht kan worden: wij hebben hier 't Portugeesche werkwoord moér, dat nog thans in 't Afrikaansch onder den vorm mofeer voortleeft en dat tergen, kwellen (oorspronkelijk malen) beteekent 2 ). Duidelijker nog dan door dergelijke woorden, wordt door de volgende mededeeling van Van Riebeek aangetoond dat in het Kasteel h et Maleisch-Portugeesch veel werd gehoord. Eenige menschen die een reis in 't binnenland hadden gedaan, brachten aan 't fort een paar Hottentotten mede die op grooten afstand van de Kaap woonden. Zij werden 1) v. Riebeek III, blz. 304. 2) Het is mogelijk , maar niet zeker, dat Van Riebeek nog een ander Portugeesch woord gebruikte toen hij (I, blz. 234) nieuwtjes novas noemde; hier kan ook het middeleeuwsch-latijnsche nova bedoeld zijn, dat in dien zin bij du Cange voorkomt. De gouverneur was niet afkeerig van Latijnsche woorden van verdacht allooi: op blz. 540 van zijn Dagverhaal (I), schrijft hij dat hij van plan is "om melckgevende koebeesten aan de getroude minist.!.--s in pacht offte huyre .... aen te bieden." 42 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS HAVENTAAL. goed onthaald en men trachtte door middel van hen betrekkingen aan te knoopen met de veebezittende stammen uit het binnenland . .De gouverneur teekent daarbij in zijn Dagverhaal aan dat hun "onse meeninge door de tolckinne Eva (goed duyts ende redelyck portugeeshebbende 1eer en s pree c ken) grondigh [werd] te verstaen gegeven, ende gerecommandeert alles haeren Heer recommandabel over te seggen" 1). Wij zagen reeds hierboven (blz. 23) dat die tolkinne als jong meisje bij Van Riebeek in huis werd opgenomen; ze werd er onderwezen in de beginselen van den Christelijken godsdienst en van het N ederlandsch, maar privaatlessen in vreemde talen zal de gouverneur haar wel niet hebben gegeven; ze moet haar kennis van het Portugeesch dus opgedaan hebben door die taal dikwijls te hooren. Die mededeeling omtrent Eva staat niet op zich zelf. De Kaapsche Stukken maken nog melding van een andere Hottentotin, Sara geheeten, wier leven in menig opzicht aan dat van Eva doet denken. Zij had "van kints gebeente af" bij vrijburgers verkeerd, "en niet alleen voor de bloote kost, maar oock bij sommige voor loon gedient, en haer zulx duslange gesustenteert, daardoor bij gevolge onse Nederduytse en portugaische 1) v. Riebeek lil, blz. 404. 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS HAVENTAAL. 43 t a a 1e prompt e 1ijk aangenomen ende nae onse lantaerd van decleren en ommeganck gehabitueert . .. .'t Op haar 24ste jaar pleegde zij zelfmoord; men vond haar "aan haer eigen cabaayband hangende" 1 ). Uit verontwaardiging dat een "duitse Hottentotinne" zich zoover vergeten had, liet men haar lijk door een ezel naar 't galgeveld slepen en 't op een mik plaatsen, een paal met twee uitstekende stompjes, waar men de misdadigers na hun dood aan ophing 2 ). Dat men aan de Kaap reeds in de eerste 12 jaren na de stichting d er kolonie gemakkelijk tolken voor allerlei talen vond, zien we uit een bericht van 1664. E en schip wordt gezonden naar Madagascar om de hoofdproducten van dat eila nd, rij st en slaven, te halen; de gouverneur Zacharias Wagenaar deelt in zijn instructie aan 't hoofd der expeditie mede: "indien hier off daer opt gemelte eylandt eenige Europische naties aentreffen en met d eselve 1) Kaapsche Stukken 1672, f. 222 v. 2) Zie Winschooten, Seeman, Leiden 1681 , op mik. Nog thans is 't woord in de beteekenis .gaffelvormige steunbalk" gewestelijk in Nederland bekend (vgl. Boekenoogen, de Zaai\sche Volkstaal); in Zuid-Afrika w o rd~n gaffels, door boomtakken gevormd, mikken genoemd: "hulle lyf was ongemakkelik see r van di mikke waar hulle di nag in moes deurbreng" (Ons Klyntj i III, blz. 177). Het hangen van het lij k in een mik was in Indië de gewone poging om de slaven van het onder hen veel voorkomend plegen van ze!fmoord af te schrikken. ( Vgl. Dagh-R egister gehouden in ' t Casteel Batavia over 1653, uitgeg. door Mr. J. v. d . Chys , 1888, blz. I, 50). 44 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS HAVENTAAL. tn gespreek co men off yets te doen crijgen moget, gaen onder de thien man die UE. van hier mede gegeven worden drie borsten, die in suleken geval tot taelmannen off tolcken, 't sy in 't Latijn, Frans, Portugees off Engels gebruycken kunt." En verder zegt hij dat hij medegeeft: "een gedruckt frans als een geschreven duyts en madagascars vocabulaer." Toen eenige jaren later het aantal slaven aan de Kaap veel grooter was geworden, behoefde men dat vocabularium niet meer mede te nemen: in 1683 werd een slaaf gezonden "spreeckende niet alleen promt de Madagascarse maar ook de Portugeese spraack"; een paar jaren te voren had men zich moeten bedienen van zekeren Arabier Sirnon 1). Aan de "grensvesting van Indië" kon men zich niet alleen· van levensmiddelen, maar ook van tolken voorzien. In een brief uit de Kaap van 1695 wordt I) Kaapsche St. I683, f. 57I r.; I694, f. I8I vlg.; I68z, f. 300 r. In een stuk van 't jaar I 704 (f. 794 r.) worden bij een slavenhandel op Madagascar twee tolken vermeld: J an de Witt en Zakelle. Veel slavenhandel werd gedreven met den koning van een eilandje aan de kust van Madagascar, Magelage. De koning, een Arabier, "spreeckt tametiek de portugese tale, met d'inwoonders arabies, dogh de gemeente met maleander meest de madagascarse spraack. D'inwoondren generen b aer met incé>open van slaven, die se aen de hoUanders, engelse en arabieren vercoopen." (K aapsche St. 1677, f. 704 vlg.). De slaven van Madagascar waren veel goedkooper dan die uit onze Oost, maar 't bezwaar was dat men hen in 't begin niet, gelijk de Oost-Indische, kon verstaan (1674, f. 778 v.). 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENT AAL. 45 medegedeeld, dat men aan 3 schepen, bestemd naar Indië, had medegegeven als "tolken drie Swarte kettinggangers, in diversse taaien wel ervaren, en soo na omtrent het Zuijdland van geboorte als wij alhier aan de Caab hebben konnen uytvinden, synde genaamt en in de volgende taaien wel ervaaren, te weten: A je van Clompong spreekt : Maleyers, Lampioenders, Biema, Sambauwe [Soembawa], Tambora, Tacy, Sauger, Macassaars, Javaans, Portugees, Duytsch; Mongodua van Macassar spreekt: Macassaars, Boganees, Maleyers, Javaans, Goenouw, Amboynees, Portugees, Du ytsch; Jongman van Baly spreekt: Javaans, Maleyts, Baly, Portugees, Duytsch" 1). Men ziet dat al deze slaven Maleisch, Portugeesch en Hollandsch spraken; waarschijnlijk is het dat die polyglotten ten minste dié drie talen in het gebruik tot een mengelmoesje maakten. § 9· Door 't handelsverkeer was dan de jonge kolonie reeds gemeenzaam met het Maleisch-Portugeesch geworden; dat die mengeltaal nog veel sterker verbreid werd onder de bewoners,is toe te schrijven aan de slavenbevolking. Over die slaven dus thans een enkel woord. De stichter der kolonie, Van Riebeek, die bij 1) Ik heb de verschillende talen die opgenoemd worden afgeschreven; misschien is 't lijstje van eenig gewicht voor beoefenaars der Indische talen. De meeste namen zijn duidelijk; wat men te verstaan heeft onder Tambora, Tacy, Sauger en Goenouw moet ik aan 't oordeel van deskundigen overlaten; Sauger is wellicht een schrijffout voor Sanger. 46 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENTAAL. ervaring den werkzamen en soberen aard der Chineezen kende, uitte reeds spoedig na zijn aankomst aan de Kaap den wensch, dat hij, ter bebouwing van het land, gebruik mocht kunnen maken van Chineesche arbeiders. Het laat zich verklaren dat aan werkkrachten groote behoefte bestond en bleef bestaan. Immers een groot deel van de kolonisten waren noodig om het fort en de versterkingen te bouwen en te onderhouden, zij vormden het garnizoen; een ander deel vond een gemakkelijker onderhoud in den handel met de aankomende schepen dan in den zwaren arbeid op het land. Aan Van Riebeeks wensch werd in den eersten tijd niet voldaan, doch al spoedig was de kolonie in 't bezit van slaven, meest uit Madagascar en Indië afkomstig. Hun aantal bedroeg in 1658 niet m eer dan ro of 12 1). In dezen toestand kwam den 29sten Maart van dat jaar een gewichtige verandering. Op dien datum kwam het schip Amersfoort aan; 't had aan boord 170 slaven, gelicht uit een aangehouden Portugeesehen slavenhaler, komende van Angola en bestemd naar Brazilië. Den 6den Mei daaraanvolgenden bracht 't jacht Hasselt uit de bocht van Guinea 228 stuks slaven aan, "wesende bysonder fray, cloeck ende lustich volcq" 2). Men had nu 1) Theal, Rist. of S. Afr. I, blz. 77 vlg. 2) v. Riebeek Il, blz. 385. 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENT AAL. 47 slaven, zelfs slaven te veel. Er werden 172 stuks naar Batavia gezonden, ongeveer 90 werden aan vrijburgers op crediet verkocht (tegen 50, 7 5 of 100 gulden per stuk, "na se groot off cleyn waren") en de rest hield de Compagnie in eigen dienst. Er waren toen aan de Kaap, naar Van Riebeek vermeldt, n36o eters, nametlijcq: 't guarnisoen 8o, siecken IS, Nederlantse vrouwen en kinderen 20, gesonde ende siecke slaven van de E. Compagnie 98, vrije luyden 5 I, dito [dus vrijgelaten] ende particuliere sla ven en sla vinnen 89, ban di ten [d. i. kettinggangers] 7" 1). Het aantal niet Europeesche bewoners der volkplanting bedroeg dus meer dan de helft der geheele bevolking e n van die kleinste helft was nog een d eel, zij 't ook in dien tijd een klein deel, niet va n Hollandsehen oorsprong; denkt men nu nog aan den invloed dien 't scheepvaartverkeer moest hebben, dan zal men moeten toegeven dat de omstandigheden bijzonder gunstig waren voor 't ontstaan van een mengeltaaL Kolbe 2 ) zegt dat aan de Kaa p allerlei talen en landaarden word en aangetroffen, "zonder zelfs van de H ottentotten gewag te maken. Men vind dienvolgens Hollanders, Hoogduitsehers, en onder deselve die uit Pruisse, Porneren, Branden burg, Saxen, FrankenI) v . Riebeek II, blz. 407. 2) Nauk. Beschr. I, blz. 70. 48 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS SLAV [ NTAAL. land, Swaben, Westphalingen en Switserland herwaarts zijn afgezakt; wijders Sweden, Denen, Polen, Portugeezen, Fransehen, Italianen, Engelsehen, Ongaren en anderen, welke, als men ze alle tegelijk en niet een ieder in 't bijzonder in zijne taal hoorde spreken, .... het zekerlijk de verwarring der talen bij het bouwen van den toren van Babel andermaal zoude vertonen". Dan volgt dat men zich kan redden "voornamelijk met de Hollandsche of beter de Portugeesche nevens de Maleische talen" enz. De voorstelling van Kolbe zou zelfs voor zijn tijd (I70SI7 1 3) onjuist zijn, als men niet er onder verstaan moest dat de bevolking der schepen zoo bont was. De vrijburgers waren niet zulk een mengsel van volken. De pas verkregen slaven trachtten, nadat ze van de ongemakken der reis wat bekomen waren, in grooten getale weg te loopen. Ze hadden een duistere voorstelling dat ze, door naar het Noorden te vluchten, weer in hun vaderland terug konden komen. Bij Van Riebeek lezen we telkens van troepjes van 5 tot 16 slaven die er van door gingen; vooral de slaven der vrijburgers hadden vaak gelegenheid om te ontsnappen 1). De meeste kwamen 1) v. Riebe ek II, blz. 410, 414 , 417, 426, 428, 488.Als 't bekend werd dat een slaaf weggeloopen was, woei van het K asteel een blauwe vlag. In de Kaapsche Stukken wordt herhaaldelijk die blauwe vlag vermeld (b.v. 1695 II, f. 773). 'T MALEISCH·PORTUGEESCH ALS SLAVENTAAL. 49 echter Of vrijwillig terug Of werden teruggebracht. Men zag in dat die vluchtelingen een ernstig gevaar voor de kolonie konden worden indien ze zich vermenigvuldigden, en vooral indien ze zich vereenigden met de Hottentotten, met wie ze meer "quaet souden cunnen doen als honderdmael sooveel Hottentoos, .... vermits den Europischen oorlog in Guinea sommige wel bij geweest sijn" 1). Met de Hottentotten konden de slaven het echter van den aanvang af niet vinden; zij lagen er altijd mee overhoop en waren zoo op ze gebeten dat ze hen, zegt Van Riebeek, wel wilden eten 2); van hun kant brachten somtijds de Hottentotten weggeloopen slaven terug 3 ). Hoewel nu de slaven om zeer begrijpelijke redenen alles op 't spel zetten om hun vrijheid te herkrijgen, werden ze daar in dien eersten tijd niet toe gebracht door slechte behandeling. De Hollanders meenden het recht te hebben de negers als slaven te gebruiken, omdat deze heidenen waren; bekeerden ze zich, dan kregen ze de rechten van Christenen. Een gevolg van deze beschouwing was dat huwelijken tusschen Europeanen en slavinnen in den beginne niet verboden waren. Reeds in 1656 wordt gemeld dat Jan Wouters huwde met 1) v. Riebeek III, blz. 187. 2) v. Riebeek UI, blz. 78; II, blz. 412. 3) v. Riebeek II, blz. 427. 4 $0 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENT AAL. Catharina van Bengalen, een vrijverklaarde slavin; in I658 trouwde Jan Sacharias van Amsterdam, oud 27 jaren, met Maria, geboortig van Bengalen, oud 20 jaren, "gewesene slavinne van den sieckentrooster Pi eter van der Stael, ende door voors. Jan Sacharias tot dien eijnde vrijgecocht"; dit huwelijk werd toegestaan daar "Maria de Nederduytse tale volcomentlijcq niet alleen verstaet, maer oocq duydelijcq spreeckt ende al tamelijcke kennisse Christi en der gereformeerde religie is hebbende" 1). Ook buiten huwelijk moeten in dien tijd de Europeanen veel omgang gehad hebben met slavinnen. Me. Theal 2 ) deelt mede dat in I67 I drie vierden der uit slavenmoeders geboren kinderen kleurlingen waren. Isbrand Goske, die als zaakgelastigde der Oost-Indische Compagnie in I67 I de Kaap bezocht, oordeelde dezen toestand zoo schandelijk voor de blanken, dat hij wettelijke maatregelen daartegen invoerde. Hij bepaalde ook uitdrukkelijk dat kleurlin&"en niet in slavernij mochten blijven. 't Zelfde beval Petrus Hackius, die evenzeer veroordeelde 't "onechtig leven met slavinnen"; hij wilde daarom 't huwelijk van slaven onder elkaar (mits ze eerst gedoopt werden) bevorderen 3). In I685 werd "bij publicq placaet verbooden aan alle 1) v. Riebeek II, blz. 446. Vgl. Theal, Hist. ofS. Afr. I, blz. 58. 2) Theal, Hist. of S. Afr. I, blz. 182. 3) Kaapsche St. 1671, f. 823 r. 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENT AAL. 51 vrije ingesetenen van de Caeb mitsgrs. 's Compagnies dienaeren haerselve van de slavinnen te onthouden op poene dat d'Eerste op slaverandsoen een half jaer aen de gemeene werken zal arbeiden, en d'andere verbeuren een jaer gagie; en dat, bij soaverre van soodaenige vermenginge kinderen mogte komen, de vaders sullen gehouden weesen tot jaerlijks onderhoud van sodaenig kint te betaelen honderd daelders, souder dat deselve sullen mogen uyt het land vertrekken, als bevoorens te hebben gestelt suffisante cautie tot soodaenige kinderen bequaem sijn haer kost selver te konne winnen, en bij gebrek aan dien de vaders gehouden weesen voor gemelde kinderen met haeren arbeyd de kost te verdienen, opdat hierdoor een afschrik mooge gegeeven worden" enz. In dat jaar toch werden .onder het gètal van slaven bevonden 32 soonen en 26 Dogters van Duytse vaders geteelt, waer omtrent de Edele Compagnie geen gedachten kan hebben haer als slaven in de dienstbaerhijt te houden, alhoewel groote reedenen van mitsnoegt te weesen, men daer teegen geen beter sorge gedraegen heeft" 1). Langzamerhand kwam men echter tot an1) Theal, Belangr. Hist. Dokum. I. I, blz. 25. In de .Nieuwe Algemeene Beschrijving van de Kaap de Goede Hoop" (Amsterdam 1777) wordt gemeld (blz. 303) .dat veel boeren hun slaven niet laten doopen omdat ze niet Christenen als slaven willen ge- 52 'T MALEISCH·PORTUGEESCH ALS SLAVENTAAL. dere inzichten omtrent de slaven. Men ondervond dat die vrijverklaarde slaven een lui en werkeloos leven leidden en bij ouderdom of ziekte ten laste der gemeenschap kwamen, daar ze van geen zorg voor de toekomst wisten; derha.lve was reeds in 1682 de emancipatie van slaven, die vóor dien tijd veelvuldig plaats had, zeer beperkt geworden. Ook werd toen het huwelijk van Europeanen met vrijverklaarde sla vinnen verboden; met kleurlingen mocht men nog trouwen 1). Er waren toen echter reeds vele vrijverklaarde slaven; m 1691 worden er door Me. Theal 50 vermeld, met 6o à 70 kinderen 2). Die vrije zwarten hadden dezelfde politieke rechten als de Europeanen, maar in 't maatschappelijke leven was de scheiding groot. Men noemde hen met een Maleisch woord Mardijkers 3); slaven die in dienst van hooge Indische ambtenaren een rets naar Holland gedaan hadden en op hun verzoek weder naar Indië gezonden werden, moest men "persuaderen om desgenegen zijnde sig als Mardijbruiken". Deze oplossing van de moeielijkheid herinnert aan de oude bepaling van 't Grieksche en Romeinsche recht volgens welke de tot slaaf geworden stamgenoot niet het eigendom mocht blijven van den schuldenaar, maar in den vreemde moest worden verkocht. Ten allen tijde leidt de praktijk tot transigeeren! 1) Theal, Rist. of S. Afr. I, blz. 267 vlg. 2) Theal, Rist. of S. Afr. I, blz. 365. 3) Zie over hen de Haan, Uit Oud-Batavia. De Portugeesche Buï"tenkerk. Haarlem-Batavia, 1898. blz. 13, en Veth, blz. 110 vlg. 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENTAAL. 53 kers hier [aan de Kaap] t'erneren en neder te setten" 1). De aanvoer van slaven was intusschen doorgegaan, en in dien tijd bezaten de kolonisten 285 mannelijke slaven, 57 vrouwelijke en 44 slavenkinderen; van den noodlottigen invloed dien het gebrek aan vrouwen op de slavenbevolking had, geven de Processtukken uit de Kaap stuitende staaltjes. In 1716 bevonden zich aan de Kaap, blijkens een opgaaf van 't Gouvernement aan de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie, ongeveer 700 vrijen tegen ruim 1300 slaven, een verhouding die niet veel verschilt van den toestand in 1658 2 ). Welke taal spraken nu deze slaven en Mardijkers? De meesten hunner waren afkomstig van Madagascar, Ceylon, Bengalen, Coromandel, Malabar, of wel van de Westkust van Afrika, uit Angola en de Bocht van Guinea 3). Hun landstalen waren dus I) Zoo bepaalde een order van Rijklof van Goens van 1657, vermeld in Kaapsche St. 1695 II, f. 284. 2) Kaapsche St. 1716, f. 459v. In 1717 zagen ·s ommigen reeds de nadeelen in aan het bezit van slaven verbonden en er werd ernstig overwogen of het niet beter was naar vermeerdering van 't aantal vrije, blanke arbeiders te streven . De meerderheid van 't Kaapsche gouvernement dacht er echter anders over en in de volgende jaren nam de invoer van slaven nog toe (Theal, Hist. of S. Afrika I, blz. 436; vgl. II, blz. 5 I , 338). 3) Kolbe, Nauk. Beschr. I, blz. 70. De groote meerderheid kwam uit het Oosten; de slaven van de Goudkust, de eerste bezending waarvan hierboven sprake was, waren evenzeer met een soort gebroken Portugeesch vertrouwd als de Aziaten. Over den aard en 54 'T MALE!SCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENTAAL. zeer verschillend. Eén taal spraken en verstonden ze echter allen, en die taal was het Portugeesch. Kolbe getuigt dit ten duidelijkste. Hij zegt: "niettegenstaande ik hebbe gezegt, dat zij niet eenerlei taal hebben, zoo moet ik echter de Portugeesche daar van uitzonderen, om dat zij, zij komen van waar zij komen, schier allen dezelve verstaan en spreken, ten minsten in korten tijd van elkander leeren" 1). Wie met hen in aanraking kwam - en dat was iedereen die eenigen tijd aan de Kaap vertoefde - diende hun Portugeesch te kennen. Kolbe 2) deelt dan ook mee dat hij, na 't Hollandsch geleerd te hebben, dat hem in den beginne 't meest behaagde, wijl hij "anders de Predikaties niet wel konde verstaan" iets geleerd heeft van de Portugeesche taal, "zoo dat (zegt hij) ik eischen konde, hetgeen ik van noden had, en niet hoefde beducht te zijn, dat ik van de slaven zoude bedrogen worden". De slavinnen of Hottentotsche kindermeiden, aan wier zorgen de kinderen werden toevertrouwd, waren volgens Kolbe 3) "goede spraakde verspreiding van dat Portugeesch op Afrika's Westkust, dat eeuwen lang voor Hollanders en Denen in die streken de handelstaal uitmaakte, zie men Schuchardt, Zeitschr. für rom. Philol. XII (I 888), blz. 244 vlg. I) Kolbe, Nauk. Beschr. II, blz. ISO. 2) Kolbe, Nauk. Beschr. I, blz. 71. 3) Kolbe, Nauk. Beschr. II, blz. 3I7 . H eel correct was ' t Hol- 1 T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENTAAL. 55 meesteressen om 't kind de moedertaal of ten minste de Portugeesche taal, diedoorgansch Indië gemeen is en a 1s de hoofd t a a 1 i n d e ze I a n den aangemerkt wordt, als met de moedermelk te doen inzuigen". Die slavenbevolking werd, voor zoover ze niet het eigendom was van vrijburgers, in den eersten tijd gehuisvest in het Kasteel. Zacharias Wagenaer klaagt er in 1664 reeds over dat ze daar "een bequaem pakhuys voor onse provisien beslaan" en dat, als er nog meer slaven uit Madagascar komen, men zal moeten overgaan tot het oprichten van een loods of woning, "dewijle die rechtevoort nergens onder dack souden weten te plaetsen" 1 ). Dit laatste geschiedde 2). Van Kolbe hebben we een zeer uitvoerige beschrijving van dat slavenlogies 3). landsch of Portugeesch van die kindermeiden n atuurlijk niet, "weshalve ook de kinderen alhier in den beginne zeer barmhertig Duitsch spreken, bijna als de Fransehen welke de Duitsche taal leeren" . Met die Fransehen bedoelt Kolbe waarschijnlijk de in I688 gearriveerde Hugenoten, die, dat laat zich verklaren, in I 704 nog zeer verbasterd Hollandsch spraken. 't Is opmerkelijk dat Kolbe, die zoo uitvoerig over de taal der slaven en der kindermeiden spreekt, van dat Hollandsch der Hugenoten slechts op deze eéne plaats, en zoo ter loops, gewaagt. Als 't Fransch dier vreemdelingen grooten invloed had gehad op 't Hollandsch der kolonisten, zou Kolbe in zijn tijd daar toch wel iets van gemerkt hebben. Ten minste mocht men in dat geval verwachten, dat hij b.v. 't veelvuldig gebruik der Fransche taal in de kolonie vermeldde. I) Kaapsche St. I664, f. 788 r. 2) Theal, Belangr. Hist. Dok. I. I, bl. 24. 3) Kolbe, Nauk. Beschr. I, blz. 395; II, 247· 56 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENT AAL. In 't midden was een groote binnenplaats, waar de slaven konden koken, daaromheen waren kamertjes, geheel of gedeeltelijk afgesloten; de slordigheid en luiheid der slaven, die zelfs voor eigen voeding of ligging geen arbeid, tenzij gedwongen, verrichtten, maakten dit verblijf tot een broeinest van ziekten en ondeugd 1). Het bijeenwonen bevorderde echter ten zeerste 't ontstaan of de handhaving van een taal die als algemeene slaventaal door lieden van allerlei kleur verstaan en gesproken werd_ Het Portugeesch werd voor de slaven van verschillenden landaard de taal waarvan zij zich uitsluitend bedienden, zoó zelfs dat ze hun moedertaal er door vergaten; dit mag men opmaken uit de mededeeling van Kolbe, die vertelt hoe een slaaf die geradbraakt werd, uitriep: Ago por bebe (Portugeesch: agua por beber, water om te drinken) en een ander die levend verbrand werd, in articulo mortis telkens schreeuwde : 0 Deos mio pay (Portugeesch: Deus mio paë, 0 God mijn vader) 2). Die eerste kreet vooral toont tevens aan wat voor Portugeesch die slaven spraken, hoe hun taal iets anders was dan het Europeesche Portugeesch; een vermelding van verschillende korte 1) Theal, Hist. of S. Afr. II, blz. 81: "The Campany's slave lodge in Capetown was a sink of vice". Die slaven waren de liederlijkste van de kolonie. z) Kolbe 1 Nauk. Beschr. II, blz. 435 1 439· 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENTAAL. 57 gezegden, ons in de stukken uit de Kaap overgeleverd, zal dat nog duidelijker maken en tevens het bewiJs leveren dat de slaventaal het Maleisch-Portugeesch was, bijna geheel overeenkomende met het door Schuchardt bestudeerde Kreoolsch, dat thans nog op enkele plaatsen van Java gesproken wordt. In mijn Voorbèricht heb ik reeds verklaard hoe het komt dat wij slechts enkele staaltjes van dat aan de Kaap gesproken Maleisch-Portugeesch over hebben; voor ons doel zijn die weinige echter toereikend. In 1693 wordt een Malabaarsche slaaf die zijn meesteres had vermoord, voor de justitie gebracht, die dreigde hem, anderen ten spiegel, armen en beenen te zullen breken. Hij antwoordt: "Masque, 't welk sooveel te seggen is als dat hij sig des weinig kreunde" 1). Dit woord komt in de stukken uit de Kaap herhaaldelijk voor, en meestal in den vorm maski ( masky) en in dezelfde beteekenis: wat dan nog; 't is van Portugeesche afkomst en leeft thans nog in het Maleisch en Ja vaansch in de beteekenis hoewel, ofschoon. Meer dan dit enkele woord zegt het volgende zinnetje: "Catsioor bös loge möre, ofte hond gij sult sterven". Het komt voor in de Stukken uit de Kaap van I 706 2 ). Het is wel de moeite waard er wat langer bij stil te staan. Een slaaf, Pieter van I) Kaapsche St. I 693 II, f. I 66 v. 2) Kaapsche St. I7o6, f. 640 vlg. 58 'T MALEISCH·PORT UGEESCH ALS SLAVENTAAL de Kust (vermoedelijk Malabaar of Coromandel) genaamd, staat terecht, beschuldigd van aan een vrijburger een verraderlijken hak met een bijl op 't hoofd te hebben gegeven onder den hierboven vermelden uitroep. Die woorden bewijzen het moorddadig opzet, ze worden daarom in het geding op verschillende plaatsen, tot vier malen toe, herhaald, terwijl in andere gevallen gewoonlijk niet de eigen woorden der beschuldigden, maar de vertaling er van in het Hollandsch aangehaald worden. De tittels op de o's van bös en möre, dienen om de verdubbeling van dien klinker aan te geven; zoo leest men elders herwärts voor herwaarts 1) enz. Het eerste woord is het Pörtugeesche cachorro: jonge hond, voorts brutale vlegel. In de teksten door Schuchardt 2) uitgegeven, komt het voor als catjoor, hond. Boos (of vosse) is in het Maleisch-Portugeesch volgens denzelfden geleerde (blz. 101) het persoon!. voornw. van den zden persoon enkelvoud. Mooree is 't Portugeesche morrér, dat alweer in denzelfden vorm wordt teruggevonden in 't Maleisch-Portugeesch (b.v. bada ja mooree, das Nashorn [Maleisch badak] ist gestorben, Schuchardt Kreol. Stud. IX, blz. 36), en wat nu eindelijk de omschrijving van het futurum (morrá) betreft door middel van loge (voor logo, 1) Kaapsche St. 1722 1 f. 288 r. 2) Kreol. Stud. IX, blz. 132. 'T MALE!SCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENTAAL. 59 dadelijk), ze stemt volkomen overeen met 't Maleisch-Portugeesche futurum, zooals blijkt uit het door Schuchardt geciteerde: eo lo faay, ik zal doen (Kreol. Stud. IX, blz. 101, cf. blz. 102). De slaaf zei dus: Hond, jij dadelijk sterv( en). Zijn taal was een verbasterd Portugeesch, maar niet de individueele schepping van een enkel persoon die gebrekkig Portugeesch kende of een hem vreemde taal moest spreken, doch een idioom dat, blijkens de getuigenis van het Maleisch-Portugeesch van onzen tijd, door geheel Indië op ongeveer dezelfde wijze gebruikt werd, 't was m.a.w. even goed een taal als 't Engelsch of 't hedendaagsch Afrikaansch er een 1s. In de Processtukken die in 1747 over werden gezonden, komt 't verhaal voor van een slaaf die een medeslaaf had gedood en daarna bij de huisvrouw van zijn meester kwam binnenlocpen onder 't roepen van: :Jacob ja morree, :Jacob ja morree 1), d. w. z. :Jacob reeds sterv(en), voor: Jacob is dood; want volkomen op dezelfde wijze wordt in 't MaleischPortugeesch de verleden tijd gevormd; men herinnere zich slechts den zin die op de vorige bladzijde werd aangehaald: bada ja mooree. Uit hetzelfde jaar dateert de mededeeling dat een slaaf 1) Kaapsche St. 1747, f. 785 v. 60 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENTAAL. van de kust van Malabaar die een dolksteek ontving, in 't Portugeesch uitriep: "o God, de darmen hangen mij al het lijf uit", en evenzeer het bericht dat eenige slaven uit Sambowa, Parlang en Bengalen een opzichter uitscholden met Portugeesche scheldwoorden; elders vernemen we dat een Hottentottin die door den knecht van een burger geslagen werd, naar den "jongen (d. i. slaaf) bij wien zij 't houd" loopt, en dat deze den knecht en den vrijburger in 't Portugeesch uitscheldt 1). Ongelukkig wordt hier, en op vele andere plaatsen waar slaven in processen voorkomen, niet de oorspronkelijke tekst van 't geen ze gezegd hebben medegedeeld. Dat het Portugeesch der slaven gemakkelijk door V de kolonisten verstaan werd, behoeft èn uit den aard der zaak niet veel betoog (de slaven zouden immers anders al spoedig die taal verleerd hebben), èn 't wordt verklaard door 't geen hierboven gezegd werd betreffende diezelfde taal als haven- en zeemanstaal. Aan den anderen kant blijkt uit diezelfde Processtukken, dat de slaven behalve hun Portugeeschook Hollandsch verstonden. Nergens toch wordt gewag gemaakt van tolken in de talrijke gevallen waarin slaven als getuigen of beschuldigden voorkomen. Wel komen tolken voor in een proces 1) Kaapsche St. 1747, f. 818 v.; 965 r. 'T MALEISCH-PORTUGEESCH ALS SLAVENTAAL. 61 gevoerd tegen een Chineesche dievenbende die gedurende 4 jaren zich aan allerlei rooverijen had schuldig gemaakt 1). Die 7 Chineezen woonden in 't slavenlogies; van eenige wordt gemeld dat ze uit Indië waren gebannen. Maleisch kenden ze blijkbaar en ook Portugeesch, of liever de eigenaardige verbastering er van die wij hierboven bespraken. Doch ofschoon ze reeds geruimen tijd aan de Kaap hadden vertoefd, schenen ze nog niet voldoende Hollandsch te hebben geleerd. Immers, men leest dat een hunner zijn schuld beleed "door vertaling van den Mandadoor over 's Compagnie's Metselwerk Joannes Kemp, benevens den slaaf Hercules van Macassar"; hij compareert ten tweedenmale en "zijne vorenstaande confessie iterative wijze in het nederd·lyts en bij translaat in de Maleydse en Portugeese taaien 2), van woorde tot woorde duydelijk voorgeleezen ende beduyd zijnde, verklaarde volkomen te perzisteeren". Hetzelfde geschiedt ten derdenmale: "zijne voorenstaande gerecolleerde confessie, eyndelijk en nogmaals van woorde tot woorde zoo in de maleydze als portugeeze taaie grondig voorge1) Kaapsche St. 1706, f. 504 vlg. 2) De tolken van het gerechtshof hebben dus èn Maleisch èn Portugeesch gesproken; 't blijft de vraag hoe dat Portugeesch van den mandadoor Johannes Kemp geluid zal hebben! Vermoedelijk niet veel anders dan de staaltjes der slaventaal hierboven aangehaald. 62 INVLOED VAN HET MALEISCH-PORTUGEESCH. houden, en in de neederduytsche taale nogmaals voorgeleesen zijnde, die hij confessant getuygde voor het meerengedeelte te verstaan, verklaarde daarbij ten volle te perzisteeren". Nadat nu twee Chineezen bekend hebben, worden hun bekentenissen aan de overige vijf Chineezen "articul tot articul voorgehouden en vertaald". 't Is niet aan te nemen dat die Chineezen zoo hardleersch waren in vergelijking met de overige slaven; de verklaring van hun geringe kennis van 't Hollandsch zal wel te zoeken zijn in de omstandigheid dat zij als arbeiders der Compagnie minder in aanraking kwamen met de vrijburgers dan de particuliere slaven, tot welke categorie de meeste der in de processtukken voorkomende slaven behooren. § ro. We moeten thans nog aantoonen dat de kolonisten niet alleen het Portugeesch hunner slaven verstonden maar het ook spraken. Het zeer waarschijnlijke van die stelling zal wel niemand ontkennen die het tot hier toe aangevoerde heeft gelezen, en met mij gelooft dat alleen een taal waarin zoo wel slaaf als heer spreekt zoó lang blijft bestaan ; ik kan echter ook een sprekend bewijs van de juistheid der hypothese geven. In 1699 weten eenige vluchtelingen van een vrouw "gekookt vleesch met Patattos" te krijgen; die vrouw spreekt met hen Hollandsch, doch zegt tegen haar slaafWelkje INVLOED VAN H ET MALEISCH-PORTUGEESCH . 63 "in de Portugeesse taal: Welkje, trie acqui sal com pz·menta, dat is: krijgt hier wat sout en peper" 1). De verklaring van dit verbasterd Portugeesch is weer gemakkelijk te vinden met behulp van Schuchardt's werk: trie (in plaats van traze, imperat. van trazér, brengen) is het Maleisch-Portugeesche tri, tres 2); de overige woorden (acqui = aqui, hier) leveren niets bijzonders op. Nu mag men natuurlijk niet uit zulk een toevallig bewaard gezegde afleiden, dat de kolonisten altijd tot hun slaven Portugeesch spraken; veeleer moet men aannemen dat zij dat alleen deden wanneer hun slaven nog slechts kort bij hen aan huis waren en 't Hollandsch nog niet voldoende verstonden. Doch 't is duidelijk, dat bij den voortdurenden aanvoer van slaven, nog al vaak een burger zulk een nieuweling in zijn dienst kreeg en derhalve ook in zijn eigen huis telkens gelegenheid had zijn Maleisch-Portugeesch niet te verleeren. De groote menigte slaven die in r658 aangevoerd werden uit Angola, vormden ook door hun taal een gevaar voor 't zuiver Hollandsche karakter der kolonie, evengoed als later de Hugenoten dat zouden doen. Den invloed der Fransehen kon men echter zeer gemakkelijk t egengaan daar dit vreemde element niet telkens door nieuwen aanvoer versterkt werd, 2) 1) Kaapsche St. 1699 I, f. 462 v. Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. I 6. 64 INVLOED VAN HET MALEISCH-PORTUGEESCH. er ook geen blijvende reden bestond tegen vermenging met de overige blanke bevolking door huwelijk, en vele Hugenoten reeds Hollandsch kenden vóor ze in Afrika kwamen. De slaven daarentegen vormden een afzonderlijk geheel, en toen zij aan de Kaap voet aan wal zetten, zal misschien geen enkele een woord Hollandsch hebben verstaan. Van Riebeek zag het gevaar duidelijk in en nam aanstonds maatregelen om aan de vreemdelingen de noodzakelijkste kennis van 't Hollandsch eigen te maken. Hij teekent den 16en April 1658 in zijn Dagverhaal 1) aan: "Is begonnen ordre te stellen op het school houden voor de Angoolse compagnieslaven ende slavinnen, per Amersfoort uyt de Portugese prijs becomen, welcq school te houden des morgens ende 's na middags den sieckentrooster Pieter van der Stael van Rotterdam, beneffens sijn cranckbesoekers bedieninge is opgeleyt, te meer dewijl seer goed ende prompt is in 't lezen van recht Hollants N ederduyts; ende om me de gemelde slaven. te . beter tot het school ende hooren of leeren van de cristelijke gebeden te animeeren, is mede belast na 't eyndigen aan elcq een croessjen bran1) v. Riebeek II, blz. 374· 't Waren voor een zeer groot deel "kleyne meisjes en jongens, van welcke (zegt de schrijver, blz. 365) voor een jaer 4 à 5 noch weynigh dienst zal te trekken wesen". INVLOED VAN HET MALEJSCH-P.JRTUGEESCH. 65 dewijn ende 2 duym tabacq te geven". De eigenaardige belooning die deze leerlingen kregen, toont aan dat het onderwijs ook voor volwassenen of ten minste bijna volwassenen bestemd was; Van Riebeek wenschte ongetwijfeld die slaven tot christenmenschen te maken, maar van grooter belang zal toch wel in den eersten tijd geweest zijn dat ze Hollandsch leerden. Intusschen, de school schijnt spoedig gesloten te zijn, en wanneer ze weer geopend wordt is er alleen sprake van het onderwijs aan kinderen. In 1665 1) wordt aangeteekend: "een school opgerecht, daerin 24 soo duytsche als swarte kinderen dagelijcx geleert ende in de kennis van Godts Woort neerstich onderwesen werden". Niettemin werd ook de hand gehouden aan 't onderwijs der volwassenen, waarbij 't onderricht in de Christelijke geloofsleer verbonden werd aan 't bevorderen der kennis van 't Hollandsch: "alle Oes lijfeigenen zijn gehouden, so wel bejaerde als onbejaerde, tot het aanhooren van Christelijke gebeden, alle avonden eens en Sondags tweemael, dat men ook tragten moet in woorden den voorlezer overluyt naeteseggen, verstaende dit in de Nederduytsche tael invoege als omtrent derselver kinderen geschiedt, om also te beter in haer memorie te krijgen 't geen zij horen, 1) Kaapsche St. 1665, f. 78. 5 66 INVLOED VAN HET MALEISCH-PORTUGEESCH. op hoope daardoor meer en meer opgeweckt werdende tot de gewenschte gelucksaelicheyt mogen geraecken" 1). Het onderwijs aan de kinderen wilde echter maar niet vlotten, naar 't schijnt door gebrek aan een goeden meester. In I677 wordt er reeds weer geklaagd dat er geen school was, en bericht dat men nu eindelijk een jongen borst heeft gevonden die geschikt was om de kinderen wat te ~eeren. "Present sijn er al I I duytse kinders die dagelijks school komen, behalve ·4 slaven dito's die tog te kleyn sijn om dienst te .doen ; die 't gaauste van verstant sijn sullen wij bij de school houden om de andere slaven met 'er tij~ te onderwijsen" 2 ). Iets later, toen men zijn illusies omtrent het beschaven en kerstenen der slaven wat verloren had, werden niet langer de kinderen der kolonisten en die der slaven te zamen onderwezen. 't Schijnt dat men toen geruimen tijd het onderwijs der eerste aan 't initiatief der ouders heeft overgelaten. De verordening van I685, die afgedrukt is bij Me. Theal in zijn "Chronicles of Cape Commanders 3), bepaalt o. a. dat (art. 4) "alle andere slaaven of Duytsen" niet in de school worden toegelaten en (art. 7) "geen blanke kinders en sullen in de school aangenomen worden". I) Kaapsche St. 1671, f. 823 v. 2) Kaapsche St. 1677, f. 24 v. 3) Capetown 1882, blz. 332. INVLOED VAN HET MALEISCH-PORTUGEESCH. Intusschen deed men niet alleen door middel van het onderwijs moeite om die talrijke, Portugeesch sprekende slavenbevolking te brengen tot het spreken der Hollandsche taal. In 1658 decreteerde Van Goens, als gecommitteerde der Reeren Zeventienen aan de Kaap aanwezig: "de Portugeese tael mogen Slaven niet spreken, nog oncl e r m a 1c a n d e r n o g t e ge n s v r e m d e o f n ede rl anders" 1). Maar door strenge bepalingen kan men geen~ natuurlijken toestand wijzigen: de slaven kenden nu eenmaal veel minder van de Hollandsche taal dan de kolonisten van het Portugeesch der slaven en eerst langzamerhand kon daarin verandering I) Deze voor ons onderwerp hoogst merkwaardige bepaling vond ik vermeld in een lijst van verordeningen, gemaakt tusschen I652 en I690 (Kaapsche St. I695 II, f. 279 v.). In Indië nam Van Goens insgelijks maatregelen die tot doel hadden "de voortzetting en vast-stelling der Nederduitze taal, en daarentegen de vernieling en abolitie van de Portugeese spraak". Veel wetenswaardigs over 't gebruik der Portugeesche taal in Indië is verzameld door den heer de Haan (zie boven, blz. 52, aant. 3)· Hij toont aan hoe machtig gedurende de r7de en I8de eeuw 't Portugeesch in Indië was. In I64I drukte de Regeering haar vrees uit dat "het Portugeesch eyndelijk de overbant nemen ende onse vaderlantsche tale t'eenemael onderdrucken" zou, en in I674 schreef Maetsuycker dat de lingua franca de overhand had. Volgens den heer de Haan was ' t gebruik der Portugeesche taal in de eerste helft der I Sde eeuw in Batavia zóo toegenomen, dat het Nederlandsch er bijna geheel door verdrongen werd en dat de Regeering den strijd er tegen als hopeloos moest opgeven. De laatste predikant der Portugeesche gemeente te Batavia overleed in I8o8 (de Haan, t. a. p. blz. I4, 42, 46). 68 INVLOED VAN HET MALEISCH-PORTUGEESCH. worden gebracht. Beter dan het decreet van Van Goens zullen bepalingen gewerkt hebben gelijk wij er kennen uit de instructie aan . Commandeur van der Stel, door den Gecommitteerde Van Rheede, dateerende van r685 1). Daar lezen we dat een kind, geboren uit een Hollandsehen vader en een slavin, als het 25 jaar geworden was, "prompt .Nederduytsch" sprak, zijn belijdenis had g.e daan en in zijn onderhoud kon voorzien, vrijgelaten kon worden. · Op dezelfde voorwaarden kon aan een van buiten aangevoerden slaaf de vrijheid worden verleend als hij 30 jaren oud . was, en aan een aan de Kaap geboren slaaf, wanneer hij den leeftijd van 40 jaren had bereikt. Zoo stelde men kennis der Hollandsche taal als eerste voorwaarde tot het verkrijgen der vrijheid, men maakte er een krachtig werkende premie van 2). We hebben echter gezien dat al die maatregelen van de regeering, ten minste in de eerste tijden, weinig van haar doeltreffendheid lieten blijken; niet alleen de aanhalingen uit Kolbe, maar ook 't geen getuigd wordt in de stukken uit de Kaap van 1747 (zie hierboven, blz. 59) toonen I) Theal, Belang. Hist. Dok. I, I 1 blz. 26 1 41. 2) De Portugeezen hebben ïn hun Aziatische Koloniën nog veel krachtiger gepoogd hun taal bij .slaven en inboorlingen ingang te doen vinden, maar hun tyrann,ieke bepalingen mochten weinig baten. Zie hierover Schuchardt, Zeitschr. für rom. Philol. XIII, (I889), blz. 504 vlg. HET VERDWIJ NEN VA N HET MALEISCH·PORTUGEESCH. 69 aan dat door de slaven hun Portugeesch nog lang gesproken werd. Toch is op den duur het gebruik van die taal in de Kolonie afgenomen en zelfs geheel verdwenen; Portugeesche woorden worden thans niet in zeer grooten getale in het Afrikaansch aangetroffen. Indien we echter geslaagd zijn in ons betoog, dat het gebroken Portugeesch door de bewoners der · Kaapkolonie eens niet alleen begrepen maar ook, naast het Hollandsch, gesproken werd, dan mogen we · verwachten dat de invloed van die taal op 't Hollandsch der Kolonisten zeer groot geweest is. Het zal ons dan zeer aannemelijk zijn geworden dat de eigenaardigheden van het tegenwoordige Afrikaansch voor een belangrijk deel verklaard moeten worden uit den bouw van dat Indische Portugeesch, dat eerst gesproken werd als haventaal en dat zijn verbreiding en lang bestaan te danken had aan de omstandigheid dat het de taal was der slaven. § I 1. Verschillende oorzaken hebben het langzaam verdwijnen der Ma:leisch-Portugeesche taal bewerkt. Eéne ervan is wel gelegen in het verminderen van de macht der Portugeesche natie in Oost-Indië; meer en meer werd haar taal verdrongen door het Maleisch en in onze Oost door het Nederlandsch. Zoo werd langzamerhand de verkeerstaal gewijzigd in de gewesten waaruit in de I 8de eeuw de slaven werden aange- 70 HET VERDWIJNEN VAN HET MAJ.EISCH-PORTUGEESCH. voerd en evenzeer won in de haventaal het Maleische element in kracht, op zijn beurt later overvleugeld door het._ steeds veldwinnende Engelsch. 't Behoeft ons dan ook niet te verbazen dat in de taal van heden de vreemde woorden vooral aan 't Maleisch en nog meer aan 't Engelsch zijn ontleend. Den grooten invloed dien deze laatste taal in onze eeuw heeft gekregen, toen het land een Engelsche kolonie werd, laat ik hier onbesproken, daar het niet tot het eigenlijk onderwerp van dit onderzoek behoort en 't buitendien als bewezen mag gelden dat de bouw van 't Afrikaansch reeds vóor het einde, of zelfs het midden, der 1 8de eeuw zijn beslag had gekregen. Ook in Afrika zelf veranderde de stand van zaken. Toen de kolonie zich meer en meer uitbreidde, en reeds 50 jaar na de stichting vele nederzettingen van blanken in 't binnenland werden aangetroffen, verloor de factor die bezig was het N ederlandsch tot Kreoolsch te maken aanzienlijk aan kracht. De invloed der bonte haventaal hield op en de slaven die op de verspreid liggende hoeven woonden, waren afgescheiden van de talrijke, steeds zich vernieuwende bevolking in het groote logies waar de slaven der Compagnie leefden. Wel verre dus van op de taal hunner meesters den invloed van eertijds te oefenen, namen zij meer en meer het Hollandsch HET VERDWIJ NEN VA N HET MAL E ISCH-PORTUGEESCH. 71 van dezen over, dat echter toen reeds belangrijk moet hebben afgeweken van de taal die men in 't moederland sprak. Zoo werd het proces der taalverwording gestuit. Nog andere redenen bestonden waarom het Hollandsche element de zege behaalde in den taalstrijd. In de eerste plaats waren de Euro. peesche vrouwen die in de I Sde eeuw in de kolonie kwamen, alle van Hollandsche afkomst (zie hierboven, blz. 3 I); dan werd door de kolonisten niet slechts in officieele stukken, maar ook, 't geen veel belangrijker is, in de Kerk en bij den huisgodsdienst onverbrekelijk vastgehouden aan de Hollandsche schrijftaal. Ook aan het onderwijs werd langzamerhand meer de aandacht gewijd. Aan de Kaap, te Stellenbosch en aan de Paarl waren in I739 scholen; op de afgelegen hoeven leerden de kinderen lezen en schrijven van meer of minder bevoegde onderwijzers, vaak gewezen soldaten of matrozen, hoewel reeds in I 7 I 5 bepaald was dat niemand na zijn ontslag uit den dienst der Compagnie een andere betrekking mocht vervullen dan die genoemd was in zijn bewijs van ontslag 1). Kolbe 2) vermeldt ook dat er aan de Kaap .geleerde Hollanders en Duitsehers werden aangetroffen" 3). Wel is het waar r) Theal, Hist. of S. Afr. II, blz. 36; I, 421. z) Kolbe, Nauk. Beschr. I, blz. 52. 3) Onder .geleerd" heeft men hier te verstaan ninstruit", niet "savant". Zie ' t Ned. Wdb. op geleerd. 72 HET VERDWIJNEN VAN HET MALE ISCH-PORTUG E ESCH. dat door dit alles de verandering van het Hollandsch niet voorkomen werd en evenmin terugkeer tot een vroegeren toestand werd teweeggebracht, maar er werd toch door bewerkt, dat onder gunstiger omstandigheden de taal der vreemdelingen haar invloed kon verliezen. In de r7de eeuw waren de kolonisten omgeven van Portugeesch sprekende · slaven en van Hottentotten die een hun onbegrijpelijke taa~ spraken; die Hottentotten leerden echter in hoe langer hoe grooter aantal Hollandsch en droegen op die wijze bij om de getalsterkte der Hollandsch sprekende bevolking zeer aanzienlijk te vermeerderen. De staaltjes die Kolbe meedeelt van 't gebroken Hollandsch der Hottentotten geven een taal weer die, op ééne uitzondering na, zich niet onderscheidt van 't verbasterd Hollandsch dat wij kennen uit het manifest van I737 (zie boven, blz. I3); ik behoef ze dus niet aan te halen 1). Die eene uitzondering, reeds vermeld en besproken door Dr. Viljoen 2 ), is 't gebruik van 't suffix -um als uitgang van bijna alle werkwoordvormen. Of dit een Hottentottisme is dan wel een fout door Kolbe gemaakt 3), kan ik niet beslissen. Men krijgt den inx) Men vindt ze bij Kolbe, Nauk. Beschr. I, blz. 520 1 526 1 527 j Il 1 491 1 sox, 502 1 8 1 I I 1 30 1 · 66 1 162. 2) Viljoen, Beitr. blz. 27. 3) Opmerkelijk is het dat ook een andere, vroegere waarnemer Hli:T VERDWIJNEN VAN HET MALEISCH·PORTUGEESCH. 7 .3 druk dat hun taal een mengelmoes is dat, met uitzondering van dat suffix -um, volkomen gelijk is aan het onder invloed van 't Maleisch-Portugeesch ontstane "barmhertig" Duitsch der slaven; het eigenaardige inlasschen van ja, dat uit in Indië spelende romans aan ierleren Hollander bekend is, komt ook bij hen voor 1). Gelijksoortige oorzaken moeten in Indië en aan de Kaap overeenkomstige gevolgen hebben gehad. Ook in Indië zal in den .eersten tijd van onze vestiging in die streken, toen een betrekkelijk klein aantal Hollanders tegenover een bevolking stond, die Of haar inlandsche talen Of het Maleisch-Portugeesch sprak, op dezelfde wijze bedreigd zijn met verbastering. Men mag onderstellen dat een onderzoek naar den toestand der gesproken Hollandsche taal in Nederlandsch-Indië gedurende de eerste helft der 17de eeuw tot dergelijke resultaten zal leiden als wij voor het Hollandsch in Afrika gedurende de laatste helft dier eeuw vonden. Zelfs schijnt mij de hypothese gewettigd dat het dezelfde eigenaardigheid vermeldt. Aernout van Overbeke, deelt in zijn .Reysbeschrijving naar Oost-Indië" (Rymwerken, Amsterdam 1678, blz. z8) mede, dat de Hottentotten van den Gouverneur zeggen: .altijdt sieckum" en voegt er bij: .al wat sieck, quaet, knorrig, lelijck en al wat niet en deught, is al sieckuin". Hij hoorde 't dus · ook achter adjectieven. Een spoor er van in de taal van heden heb ik nergens gevonden. I) Kolbe, Nauk. Beschr. I, blz. 527: Die tovergoeds ja so bij· turn; II, blz. 30: Die volk ja denkurn ons beesten enz. 74 HET VERDWIJNEN VAN HET MALEISCH·PORTUGEESCH. bestaan van een op overeenkomstigè wijze verbastèrd Hollandsch in Oost-Indië in rekening gebracht moet worden bij 't verklaren van de inderdaad buitengewoon snelle vervorming van onze taal in Afrika. l/ Men vindt immers reeds bij Van Riebeek onmiskenbare bewijzen van 't proces der taalverwording. Dat de lotgevallen onzer taal in de twee werelddeeten zoo verschillend waren, is gemakkelijk te verklaren uit de veel nauwere betrekking die bleef bestaan tusschen Indië en het moederland, dan tusschen Afrika en Nederland. Met onze Oost bestond ten allen tijde een levendig handelsverkeer en telken jare vertrokken beambten en kooplieden uit Holland naar Indië, die daar bijna nimmer vrijwillig tot het einde van hun leven bleven, maar nadat zij hun fortuin hadden gemaakt of hun tijd hadden uitgediend, in 't vaderland terugkeerden. Niets van dat alles gebeurde in Zuid-Afrika. Hier vormde zich een bevolking die meer en meer zich hechtte aan den grond waar hun vaders, grootvaders en overgrootvaders geboren waren; de herinnering aan 't Europeesche moederland werd hoe langer hoe flauwer. De Nederlanders gaven eerst in onze eeuw blijken van waarachtige belangstelling in onze taalen stamverwanten in Zuid-Afrika, een belangstelling die tot enthousiasme steeg bij 't vernemen van de overwinningen der uit de Kaapkolonie geweken HET VERDWIJNEN VAN HET MALEISCH-PORTUGEESCH. 75 boeren, doch eerst tot landverhuizing leidde toen 't bericht kwam dat in de nieuwe republieken veel geld viel te verdienen. Zoo werd in Zuid-Afrika een toestand bestendigd die in Indië van voorbijgaanden aard was; wel bleef daar, een bewijs voor de juistheid der bovenstaande beschouwing, 't gevaar voor wijziging van 't Hollandsch bestaan, maar 't kwam er niet verder dan tot individuede taalvervorming, die telkens teruggedrongen werd door de macht van het Nederlandsch. Het thans in Indië door kleurlingen gesproken Hollandsch doet dikwijls denken aan de taal der Afrikaners; men behoeft slechts een in Indië spelenden roman of een boek als Justus van Maurik's "Reisherinneringen van een Tótok" in handen te nemen om door punten van overeenkomst te worden getroffen 1). 1) In de beide volgende hoofdstukken zal ik gelegenheid hebben dit nader aan te toonen. In een novelle van Mej. Junius, getiteld "Toetie" en opgenomen in het Januarinummer van "de Gids" voor 1899, spreekt de hoofdpersoon van het verhaal doorloopend zulk Indisch Hollandsch. Voorbeelden van zeer sterk met Maleische woorden vermengd Nederlandsch, waarin zelfs Maleisch 't hoofdbestanddeel is, vindt de lezer in twee schetsen voorkomend in het tijdschrift "Biang-Lala, Indisch Leeskabinet" (Batavia 1852, I, blz. 100 vlg. en 1853, I, blz. 290 vlg.). II. In de vorige bladzijden hebben wij ons m hoofdzaak bepaald tot een onderzoek naar de theoretische waarschijnlijkheid van den invloed door de haven- en slaventaal op het idioom der kolonisten geoefend. We moeten thans de uitkomsten van dat onderzoek toetsen aan hetgeen ons bekend is van het tegenwoordige Afrikaansch. In de eerste plaats dienen we daartoe een blik te slaan op het vocabularium, in 't bijzonder op de vreemde woorden die in het Afrikaansch zijn opgenomen. We zullen daarbij gebruik maken van de "Proeve van een Kaapsch-Hollandsch Idioticon", samengesteld door N. Mansvelt (Kaapstad, Stellenbosch en Utrecht 1 884). Of dat werk volledig is, kan een Hollander die het Afrikaansch slechts door lectuur kent, natuurlijk niet met stelligheid beoordeden ; het nauwgezette lezen van de eerste drie jaargangen § 1. VREEMDE WOORDEN IN 'T AFRIKAANSCH. 77 (1896, 1897 en 1898) van het Tijdschrift "Ons Klyntji" 1), gaven mij echter den indruk dat het voornaamste is vermeld. Op de betrouwbaarheid van de afleidingen do()r den heer Mansvelt aangegeven, valt, dunkt mij, nog al wat af te dingen; ook komen er vele woorden in voor die sedert eeuwen in Nederland, 't zij in algemeen gebruik, 't zij dialectisch bekend zijn, 't geen een vreemdeling licht tot onjuiste gevolgtrekkingen kan verleiden. Dat dit laatste bezwaar zich inderdaad reeds heeft voorgedaan, zullen wij hieronder zien. In het derde deel van het tijdschrift "Onze Volkstaal" (Kuilen~ burg 1890, blz. 135 vlg.) komt ook een lijst van Afrikaansche, zeer ten onrechte Tranvaalsche geheeten, woorden voor; zij is veel minder volledig dan het boek van Mansvelt en bevat buitendien verschillende fouten. Ten bewijze haal ik aan: ajas, kindermeid (lees: a ja); saroef of seroe.t, een glas grog (lees: een sigaar); kapater, geit (lees: gesneden bok) enz. Sedert het begin der 19de eeuw heeft het Afrikaansch vele · woorden en uitdrukkingen ontleend aan het Engelsch. Om de redenen hierboven (blz. 70) vermeld, kunnen wij voor ons doel een nadere beschouwing van die Anglicismen achterwege laten en ons he1) Ons Klyntji, Enigste tydskrif in Afrikaans, Paarl 18961898. Zie over dit tijdschrift "De Neder!. Spectator" 1897, n°. 14. 78 VREEMDE WOORDEN IN 'T AFRIKAANSCH palen tot de vermelding van de voornaamste woorden die uit de talen der inboorlingen, uit het Fransch, het Duitsch en het Maleisch-Portugeesch zijn overgenomen. Op volledigheid zal dit overzicht geen aanspraak kunnen maken. Dat gebrek zal zich het meest doen gevoelen bij de eerste rubriek, daar we, geheel onbekend met de talen van Afrika's oorspronkelijke bewoners en niet in de gelegenheid om. raad te vragen bij deskundigen, in dit geval ten eenenmale afhankelijk zijn van Mansvelt en slechts kunnen vermelden wat hij uitdrukkelijk als Hottentotsch of Kaffersch aangeeft. In zijn "Idioticon" komen een aantal woorden voor waarvan de afleiding Of onzeker is Of door den schrijver niet wordt aangeduid. Het is zoo goed als zeker, dat onder die woorden er schuilen die aan de talen der inboorlingen zijn ontleend; andere zijn wellicht van Madagascar, waar zooveel slaven vandaan kwamen, afkomstig; misschien zijn er ook bij die door beter ingelichten dan schrijver dezes herkend worden als behoorende tot meer bekende talen. Ik lasch daarom hier een lijstje in van woorden waarvan de herkomst, mij ten minste, duister is: VREEMDE WOORDEN IN 'T AFRIKAANSCH. 79 ABDOLKA TA of ABDOLKA TER, een spel. AKKELPIENIES, hiJ gooi sen ... daar, hij gaat daar vrijen. AMBRAAL, zwak, ziekelijk. ASKOEK SLAAN, dans der Hottentotten. BIEBIES, ongedierte op 't hoofd (kindertaal). BIESROEI, op helm gelijkend gras. Misschien de Singularis van een dialectischen vorm van biesroeden, voor biesstengels, dus een N ederl. woord. BOECHOE, zeker gewas. BOETA, BOET! of BOETJAN, oudste zoon. BOKMAKIRIE, vogelnaam. DOTJI, slappe, lage manshoed. EWWA-TREWWA, naam van een veldbloempje. FIPATOI, uitroep bij 't knikkerspel. GEKEMPERA, bastaard. KENTA, grijs (bang om verder te spelen). KYL, hooge hoed. KOEKOEMAKRANKA, vrucht die op brandewijn getrokken wordt. KOENI-KANNE, tusschenwerpsel. KOETI, slag. KoLI, biJ miJ koli, stellig en zeker waar. LOESING, pak slaag. Ik ken dit woord ook uit de klucht van Alewijn, Jan Los, waarin men leest (blz. 31): "hier sou licht een loesing swaajen". MAIFOERI, schelm (scheldwoord). Ou SANNA, geweer. 80 WOORDEN AAN DE TALEN DER INBOORLINGEN ONTLEEND. P APPELELLEKOORTS, voorgewende ziekte. POENG, soort · knikker. RAPPATJOEPA, Jan-en-alle-man. RONDABEL, hut. SNAAR EN STRAMBOEL {MET), te voet. SOEL, donkerkleurig. TINHA of TINKA, soort knikker. TJOEK, soort knikker. TJÓEKI, gevangenis. TRAMAS, wacht even (bij 't krijgertje spelen). Van losse gissingen, waartoe vele dezer woorden aanleiding geven, onthoud ik mij. § z. Woorden aan de talen der inboorlingen ontleend: ABBA of ABBE, een kind op den rug dragen. Van 't Hottent. abba of awa (Mansv.). ASSEGAAI, werpspies. Over geheel Afrika verspreid woord, aan de Boeren ongetwijfeld uit de taal der naturellen bekend. Zie Veth, blz. I 3 r. DOLLOS of DOLLOSSI, bikkel (Mansv.). In Ons Klyntji (b.v. I, blz. 7; III, blz. I 57) worden zoo de kralen genoemd waarmee de Kaffers tooveren of wichelen. GHOENI, knikker. Mansvelt leidt het af van een Hottent. woord ghoen, dat gaan beteekent. HOEKA, een Hottentotsch woord, dat nog soms gebruikt wordt voor van ouds (Mansv.). WOORDEN ONTLEEND AAN 'T FRANSCH. KABOE of KOEBOE, mielies, Turksche tarwe. Een kafferwoord, alleen verder in 't binnenland gebruikelijk (Mansv.). KAMMA, KAMMALIELIES, KAMTE, KASTAG, woorden die alle kwansuis beteekenen, schijnt Mansvelt voor Hottentotsche woorden te houden. KAROS, een soort van kleed, dek of deken, bestaande uit zorgvuldig toebereide en dikwijls . kunstig aan en in elkaar genaaide huiden (Mansv.). Men vergelijke H. P. N. Muller, Zuid-Afrika, Leiden I 889, blz. I 26. KIER! of KNOPIGER!, wandelstok of knots der Kaffers, thans ook algemeen onder de blanken in gebruik (Mansv.). IMP!, leger (Hottentotsch woord, Onze Volkstaal III, blz. I 38). § 3· Woorden ontleend aan het Fransch. Het Afrikaansch heeft tal van woorden die aan het Fransch zijn ontleend, maar daaronder slechts zeer enkele die niet reeds in de I 7de eeuw ook in Nederland in gebruik waren. In 't Idioticon van Mansvelt vond ik geen andere dan : BURMÓT-KRESáN, een soort peer. Mansvelt zegt áat het woord "waarschijnlijk van bergamotie chrétien(ne)" afkomt; die uitdrukking bestaat echter niet in 't Fransch, wel vind ik in Larousse crassane of cresane, een woord dat hij op dezelfde 6 Sz WOORDEN ONTLEEND AAN 1 T HOOGDUITSCH. wijze omschrijft als bergamotte, n.l. als "poire fondante très estimée". KAMASTE, knoop-, over-, slobkousen, van 't Fransche camaches (Mansv.). 't Woord kan echter ook door Duitsche, "Gamaschen" dragende soldaten in Afrika zijn ïngevoerd. PA WIE-PERSKI, een witte perzik, welker vleesch vast aan de pit groeit (Mansv.). Vgl. Larousse: pavie, sorte de pêche dont la chair adhère au noyau. Mansvelt meent dat het woord FIETS, beteekenend gauw, doch ook opgeschikt, opgedirkt, waarschijnlijk komt van 't Fransche vite, snel. Hij vergelijkt RATS, vlug, uit ras. De beteekenis opgedirkt is echter daarmee slecht te rijmen. In Onze Volkstaal I, blz. 28, wordt een woord FIETE vermeld, dat op 't eiland Schouwen in gebruik is en nuf beteekent. In Noord-Holland (Boekenoogen, in voce) kent men FIETER in den zin van vlug, netjes. Non liquet. MAKROL(LETJE), soort van koek. Van 't Fransche macaron of 't Duitsche makrone. (Mansv.). § 4· Woorden aan 't Hoogduitsch ontleend. AAPSKILLOEDER, een gemeen scheldwoord, waarschijnlijk door Duitsche soldaten der Oost-Indische Compagnie ingevoerd (Mansv.). Het tweede deel van het woord is het Duitsche scheldwoord SCHINDLUDER = kreng. ANDAG, huisgodsdienstoefening. Mogelijk door de WOORDEN ONTLEEND AAN 'T HOOGDU!TSCH. 83 Duitsche zendelingen [Hernhutters] ingevoerd (Mansv.). Het Ned. Wdb. vermeldt op Aandacht de beteekenis godvruchtige overpeinzing, vroom gebed (Hooft en Vondel), niet godsdienstoefening. Geheel zeker is 't niet dat het woord in Afrika een Germanisme is. CRETHI en PLETHI, Jan Rap en zijn maat. De Crethi en de Plethi vormden Koning Davids lijfwacht (Mansv.). Ik geloof dat de uitdrukking aan het Duitsch is ontleend, daar in deze taal die Bijbelsche woorden in bovengenoemde beteekenis voorkomen. Zie Brockhaus, Conversations Lexicon en Grimm's Wörterbuch (in voc.). In 't Nederlandsch zocht ik, b.v. in 't Spreekwoordenboek van Harrebomée, de uitdrukking te vergeefs. DAN en WAN, nu en dan (Mansv.). JAARHONDERD, soms voor eeuw gebruikt (Mansv.). Behoort dit woord in Afrika wel tot de spreektaal? In 't N ederlandsch komt het bij sommige schrijvers als Germanisme voor; zoo b.v. in Piet Paaltjens' Drie Studentjes, z6ste strofe. RAPPELKOPS, duizelig (Onze Volkstaal lil, blz. 142). Het Duitsche rappelköpfisch heeft, ten minste in onzen tijd, een andere beteekenis, n.l. die van gtk, grillig. STOLS, trotsch (Mansv.). Ik heb echter dit woord ook wel te Amsterdam hooren gebruiken. 84 WOORDEN ONTLEEND AAN 'T HOOGDU!TSCH. SWERNOOT, meestal als scheldwoord gebruikt in de uitdrukking: jou -'s kind (Mansv.). TER DUIWEL (een uitroeping) houd ik met Mansvelt voor het Duitsche der Teufel. UITWIKS, slaan (Mansv.). Gewikst of gewiekst voor slz"m is bijna overal in Nederland bekend. Vgl. Onze V elkstaal I, blz. 2 34; II, blz. 86; III, blz. 43 en Ned. Wdb. op gewikst. In een aankondiging van Mansvelt's werk door Schuchardt, geplaatst in het "Literaturblatt für germanische und romanische Philologie" ( 188 5, blz. 464), wordt beweerd dat het aantal aan het Duitsch ontleende woorden en uitdrukkingen veel grooter is dan Mansvelt gemeend heeft. De kritikus erkent dat het dikwijls moeielijk is uit te maken wat uitsluitend Duitsch is, doch er zijn volgens hem nog een menigte woorden en zinswendingen, "welche dem auch mit den Mundarten des StammIandes bis zu einem gewissen Grade vertrauten Holländer fremdartig erscheinen, [den] Deutschen aber mehr oder weniger geläufig sind" en welke "die Stärke des deutschen Einftusses ausser alle Frage stellen". Ten bewijze volgen dan een 25-tal woorden of uitdrukkingen die Schuchardt met groote zekerheid voor Germanismen verklaart, doch waaraan, behoudens een paar uitzonderingen, geen Hollander dien naam zal geven. Het zijn zelfs voor 't . WOORDEN ONTLEEND AAN 'T HOOGDUITSCH. 85 meerendeel woorden die sedert eeuwen in de Nederlandsche spreektaal voorkomen. Het is begrijpelijk dat Schuchardt, die, hoe uitgebreid ook zijn kennis van onze taal moge wezen, haar toch blijkbaar alleen uit boeken kent, tot deze vergissing gekomen is; voor een deel is 't ook de schuld van Mansvelt, die nog al eens woorden vermeldt die volstrekt niet speciaal Afrikaansch zijn, dat de beroemde geleerde uit Graz op een dwaalspoor is geraakt. D e uitroepen: VERFLAXTE KIND (verflixtes Kind), BIJ MIJ SEKS (bei meiner Six 1)), zullen inderdaad wel met Schuchardt als Germanismen te beschouwen zijn; evenzoo 't reeds hier bovengenoemde CRETHI en PLETHI, en SCHALTEN en WALTEN, voor 't geval deze laatste uitdrukking, die Changuion 2 ) vermeldt doch Mansvelt niet heeft opgenomen, werkelijk in Afrika bekend is. Daarentegen behoeft men niet aan het Duitsch te denken bij woorden en uitdrukkingen als: MUSlEKDOOS (evenmin met Mansvelt voor een Anglicisme te houden), NEERSKRIJW, BOEGLAM (zie Ned. Wdb. in voce), HIJ LIJK ALSOF HIJ VAN DI GALG GEWAAI IS {zie Ned. Wdb. op galg), HIJ LIJK OF 'N VLOOI 1) Deze uitdrukking vind ik niet bij Mansvelt; wat zij beteekent is mij ook in het Duitsch niet recht duidelijk. z) A. N. E. Changuion, De Nederduitsche Taal in Afrika hersteld (Kaapstad 1845, Glossarium). 86 WOORDEN O~TLEEND AAN 'T HOOGDUITSCH. OOR SY LEWER GEKRUIF HET (spreekwoor.d vermeld bij Harrebomée op lever, en in Onze Volkstaal I, blz. I 26), HIJ IS SLIMMER AS DI HOUTJE VAN DI GALG, EK KAN NI KLAA NI ('t gaat me goed), EK KAN DIE NI KLEIN KRIJ NI, JIJ LE(G) HEEL DAG OP MIJ NEK (zie Ned. Wdb. op hals), MET TOEË OO'E (gesloten oogen), DIE WEET IK TOCH NI (= werkelijk niet, bij ons meest in den vragenden vorm), MARIA SE BOEK (Maria haar boek) enz. BLOEDWEINIG en POEDELNAAKT zijn ook in Holland wel bekend, zij 't ook als Germanismen. VEELS GELUK is te vergelijken met het Afrikaansche liwers en meteens voor lievèr en meteen; veels te veel, als te veel zijn zeer gewoon in de Nederlandsche spreektaal. Ten onrechte zegt Schuchardt: "in rechte "sehr" zeigt schon die Form die Herkunft aus dem Deutschen" ; het in de I 7de eeuw zeer gebruikelijke en nu nog in Gelderland (Onze Volkstaal I, blz. 2 50), aan de Zaan en elders voorkomende "rechtevoort" toont dat duidelijk. In LOOP HAAL is 't niet opmerkelijk dat loop voor ga staat, en Schuchardt behoefde hier niet te wijzen op 't Duitsche gebruik van laujen voor gehen, daar dit in Duitschland veel minder verbreid is dan in Nederland Zoopen voor gaan. Het Afrikaansche SAAM wordt ook geheel anders gebruikt dan het Duitsche zusammen. POERBASLEDAN (pour passer Ie temps) WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH·PORTUGEESCH. 87 moge nog tegenwoordig in Midden-Duitschland bekend zijn en de mediae in het woord mogen pieiten voor ontleerring aan het Duitsch, toch valt het mij moeielijk te gelooven dat die uitdrukking niet rechtstreeks uit Nederland aan de Kaap is gekomen. Immers ik lees bij Langendijk meer dan eens pour pas la tems (Gedichten, Haarlem 1721, II, blz. I 19, 142) en er zijn meer voorbeelden dat in het N ederlandsch de p en de t van overgenomen woorden overgaat in b en d (vgl. Ned. Wdb. op B). De uitdrukking bij Langendijk met haar la voor le en pas voor passer, wijst uit dat die spreekwij ze bij ons in 't begin der I 8de eeuw deerlijk was verminkt, een bewijs van haar veelvuldig gebruik. Dr. A. Beets herinn ert zich in vroeger jaren van een Utrechtsehen tuinknecht gehoord te hebben bomledèr, volgens den spreker den Fransehen naam van aardappel. VERGANGE, _ door Mansvelt verklaard voor 't Duitsche vergangen, komt bij Van Riebeek herhaaldelijk · voor en is nog thans in gebruik in de Zaanstreek (Boekenoogen, in voce). § S· Woorden ontleend aan 't Maleisch-Portugeesch. De woo,den die onder deze rubriek vallen zijn van zeer verschillenden oorsprong. Zij behooren voor ongeveer de helft in verschillende deele n van 88 WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH-PORTUGEESCH. Indië thuis, voor de andere helft in .Portugal, doch ook deze laatste zijn niet uit het Noorden maar uit het Oosten naar de Kaap gekomen. Ik ben niet in staat van al die Indische woorden het oorspronkelijke vaderland aan te wijzen. Het zou een dwaas vertoon van schijnbare geleerdheid zijn, indien ik 't geen ik zelf in woordenboeken vond telkens uitschreef; daarom acht ik het beter de woorden van Portugeesehen oorsprong met een (P.), alle andere met een (I.) te merken en den lezer te verwijzen naar de werken van deskundigen waar hij uitvoeriger inlichtingen kan vinden. AJA (P.), kindermeid. Vgl. Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. I I 5· Het woord komt voor in 't Portugeesch, doch is waarschijnlijk van Indischen oorsprong. AKKE(R)WANIE, welriekend gras, dat de dames tusschen 't linnengoed leggen; ook in Nederland wel bekend (Andropogon muricatus), Maleisch akar wangi (Mededeeling van Prof. Kern). AMPER (I.), bijna, niet nauwelijks, gelijk in Holland (Mansv.). Veth, blz. 3 I, ziet in 't Hollandsche woord een "Oosterling", doch 't Ned. Wdb. leidt het af van een Nederlandsch woord amper, beteekenend zuur (van daar moeielijk), daartoe gebracht door de inderdaad opmerkelijke omstandigheid dat het ook in Zuid-Nederland bekend is en ook in verkleinenden vorm (ampertJes) ge- . WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH-PORTUGEESCH. 89 bruikt wordt. V oor de meening van Veth pleit echter dat in het Afrikaansch het woord dezelfde beteekenis heeft als in 't Maleisch, en dat het Afrikaansch ook hier overeenstemt met het zeventiendeeeuwsche Hollandsch, blijkt uit de volgende plaats van Alewijn (Beslikte Swaantje, blz. 39), waar het woord ook met biJna te vertalen is: "'t scheelde amper niet veel, dat 'k hem bij 't haer niet greep". Men vergelijke hiermee de in 't Ned. Wdb. aangehaalde, moderne plaatsen, b.v.: "amper kon hij zijn lach bedwingen (Kneppelhout I, 1 30)". Volgens Mansvelt is in 't Afrikaansch ook ampertjes in gebruik. In Zuid-Nederland zal 't woord wel via Antwerpen door zeelui gebracht zijn. ARRIE (P.), tusschenwerpsel om he- of verwondering uit te drukken (Mansv.). Schuchardt, Literaturblatt für germanische und romanische Philologie 1885, blz. 468, verwijst naar 't Portugeesche arre, een "Zuruf von Maultiertreibern". ATJAR (I.), zuur, d. i. vruchten of groenten in azijn gelegd. Een Indisch woord, bij Nieuhof aetsjaer genoemd (Mansv.). Vgl. Hobson-Jobson, op achar. BAATJE (I.), buis, jas. In 't Afrikaansch ook het lijf van een tabbertje, japon (Mansv.). Zie Veth, blz. 170. Dit woord kan met de eerste kolonisten uit Holland gekomen zijn, want ook in NederJand 90 WOORDEN ONTLEEND AAN ' T MALEISCH·PORTUGEESCH. is het zeer gebruikelijk, doch daar bijna alleen m de uitdrukking: "iemand op zijn baatje gegeven". In allen gevalle duidt het hier nooit een vrouwelijk kleedingstuk aan, m Indië en m Afrika wel. BAAR (I.), ongeleerd, ongeoefend, van menschen en trekdieren (Mansv.). Zie Veth, blz. 138. Dit woord is in bepaalde kringen ook in Nederland bekend ; de uitgebreider beteekenis in 't Afrikaansch wijst op nauwere betrekking met het oorspronkelijke, Maleische, woord. BAKKLEI (I.), vechten (Mansv.). Zie Ned. Wdb. In Afrika zijn of waren ook composita in gebruik, b.v. BAKKLEISLAG, vechtpartij; BAKKLEIOS, vechtos (reeds bij Kolbe, Nauk. Beschr. II, blz. 38). BALJAAR (P.), stoeien, ravotten, tieren (Mansv.). Veth, blz. 58, gelooft dat het via West-Indië in Nederland is gekomen, doch ik meen dat het Afrikaansche woord, waarvan de beteekenis tusschen de oorspronkelijke (bailar, dansen) en de in Holland meest gebruikelijke (tieren, schreeuwen, schelden) schijnt te staan, herkomst uit het Oosten waarschijnlijker maakt, zoowel voor Nederland als Zuid-Afrika. BANJA, BAJANG, BAING (I.), veel, zeer. Dit is 't Maleische banja~ (Mansv.). In de Oranje Vrijstaat schijnt men BANJA, in 't Bovenland BAING te zeg' WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH-PORTUGE:tSCH. 91 gen (zie Ons Klyntji II, blz. 47). Men spreekt ook, volgens Mansvelt, van 'n banja perd, 'n banja kerel, voor een flink paard, een Binken kerel. BASAAR (1.), · openbare uitstalling of verkooping, markt (zie hierboven, blz. 43). Thans heeft het woord, indien de omschrijving van Mansvelt juist is, de moderne, Europeesche beteekenis van "verkooping voor een liefdadig doel" aangenomen. BLATJANG (1.), dikke saus of toekruid bij vleesehspijzen (Mansv.). BOEBOOTI (1.), fijn gehakt vleesch met kerrie (Mansv.). BORRI (1.), een geel poeder waarmee men soms de rijst kleurt (Mansv.). Mal. boreh. BREDI, groente met vleesch dooreengestoofd. Is dit woord Indisch? (Mansv.). Schuchardt (Literaturblatt für germanische und romanische Philologie 1885, blz. 468) teekent hierbij aan: "französisch brède, portugiesisch bredo, spanisch bledo". Het lexicon van Moraes de Silva heeft op bredo: bredo(s) (gewoon!. Plur.), herva hortense de corner, especie de amaranto. BROESA (P.), duivel (Mansv.). Het Portugeesche bruza beteekent heks. DISPENS (P.) of verkort Spens, provisiekast of -kamer (Mansv.). Dat dit woord niet, gelijk Mansvelt meent, van 't Engelsche werkwoord to dispense 92 WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH-PORTUGEESCH. komt, maar van 't Portugeesche substantief dispens a, is reeds op zich zelf aannemelijk en wordt nog waarschijnlijker door 't voorkomen . van 't woord in 't Maleisch (zie Heyligers, Traces de Portugais, blz. 56). Het is thans nog voor alle Nederlanders in Indië een zeer gebruikelijk woord. Vgl. M. T. H. Perelaer, Uit de oude doos, Rotterdam I882, blz. 63, 64; W. A . van Rees, Herinneringen uit de loopbaan van een Indisch officier, 4de druk, I 874 I, blz. I 57. GOEROE (I), reus; hooggeplaatste (Mansv.). Oorspronkelijk meerdere, leeraar. J OSI (P.), duivel, in de uitdrukking: dis om 'n mens di josi in te maak (Mansv.). In Ons Klyntji (II, blz. I82) lees ik: "dis alles goed, behalwe di josi sit agter mijn nek" (gezegd door iemand die verschrikt is). Uitvoerig spreekt over dit woord Veth, blz. 202 vlg. ; hij houdt het voor een Chineesch woord, in 't Hollandsch verbasterd tot ')'oosje, waarbij hij uit Schouten, Reistogt naar en door Oost-Indiën (r78o, Deel I, bl z. 23), citeert: "de Duivel, dien zij gemeenlijk ']'oosje noemen". HobsonJobson geeft op ')'oss nog andere, ook Hollandsche, plaatsen. Men kan er bijvoegen: Langendijk, Gedichten II, blz. I84, waar men leest: "Hij dacht dat 'k J oosj e was, de h eilig der Chineezen". In onze uitdrukking: "dat mag Joost weten", is WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALE!SCH-PORTUGEESCH. 93 waarschijnlijk hetzelfde woord te vinden. Daarentegen zal "Jemenie Joosj e" wel een verbastering zijn van "Jezus, Maria, Jozef '. In 't proces der Chineesche inbrekers, hierboven vermeld (blz. 6r vlg.), wordt verhaald hoe ze een varken koopen ~om aan haar zoogenaamde afgod Joosje te offeren". Ongetwijfeld is de door Veth vermelde, doch niet aanvaarde, etymologie uit Portugeesch deos de juiste; er mede in overeenstemming is het dat in 't Maleisch-Portugeesch herhaaldelijk "God de Heer" genoemd wordt: Sijoor Di:foos of Di:foos (Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. 63, 76 enz.). KABAAI (1.), kamerjas of -japon (Mansv.). Zie Hobson-Jobson op cabaya. In Nederland is 't woord alleen uit Indische romans bekend. K APATER (P.), gesneden bok (Mansv.). Ten onreehte meent Mansvelt dat het woord in eenig !direct verband staat tot kapoen en · kappen; het is een verhollandsehing van Portugeesch capado, ontmand. KARBA (P.), groote mandeflesch (Mansv.). Portugeesch caraba. K ARDOES! (P.), peperhuisje (Mansv.). Met Mansvelt geloof ik dat het woord uit Indië komt, doch ik zie er niet als hij het Fransche cartouche in, dat een andere beteekenis heeft, maar 't Portugeesche cartucho, peperhuisje. KA TEL (1.), ledikant zonder hemel. Dit woord stamt 94 WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MAL EISCH-PORTUGEESCH. uit Indië. In de Archieven van Stellenbosch komt 't reeds in de Notulen der Heemraden van I7I I als kadel voor (Mansv.). Zie Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. I I9, volgens wien het een Tamilsch woord is, overgenomen en verbreid door de Portugeezen in de vormen catel, catle, catre enz. KATJIPIERING (1.), heester (Mansv.). Vgl. Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. I44· KOELI (1.), sjouwer, kruier (Mansv.). In Nederland als Indisch woord bekend. KOERANG (1.), valsch (spelen) (Mansv.). Ook komt, volgens Mansvelt, de dichter bij 't Maleisch staande vorm tjoerang voor. KOERT (P.), hof. Ons Klyntji II, blz. I7 (uit een fabel): "als hij in die koert kom, dan vertel hij mij baing belangrike dinge". Portugeesch corte. KRAAL (P.). Omheinde plek, waarin 's nachts 't vee gedreven wordt. V eth, blz. 8 5, houdt het voor een Hottentotsch woord, door de Nederlanders naar Indië gebracht. 't Komt echter reeds in 't Dagverhaal van Van Riebeek voor (1, blz. 8o, 8z) en ook in de Kaapsche Stukken (I694, f. I49 en f. I 54). Indien het een Hottentotsch woord was geweest, zou Van Riebeek dat ongetwijfeld hebben aangeduid; bij hem en in de Kaapsche Stukken heeft het den vorm coral WOORDEN ONTLEEND AAN 1 T MALE ISCH·PORT UGE ESCH. 95 (Portugeesch curral). In Hobson-Jobson (op corral) wordt duidelijk de Portugeesche oorsprong van het woord aangetoond ; 't zelfde geschiedde reeds vroeger door onzen landgenoot Robidé van der Aa (Kern, Indische Gids I 889, blz. I 2 14). KRA WWETJIES of KRA WWELTJIES (P.), oorbellen (Mansv.). Zie Veth, blz. I 86 op oor krab. Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. I 27 aant., leidt het Maleische woord van 't Portugeesche cravo af. LAAI (P.), in dis sen oue laai (gewoonte). Mansvelt oppert de gissing dat het woord oorspronkelijk beteekende de "manier van laaien of laden" van een geweer. 't Is echter klaarblijkelijk het Portugeesche laia, aard, soort. Vgl. Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. 107: "toedoe laay sorte, allerlei Arten". De heer Stoffel deelt mij mede dat in het Engelsche "slang" het woord lay voorkomt in den zin van "the plan or the scheme of a thief, burglar, pickpocket etc. or the special line of dishonesty he has adopted". Uit verschillende citaten (o. a. Dickens, Oliver Twist, eh. 42) wordt deze beteekenis door den heer Stoffel duidelijk aangetoond. De overeenkomst tusschen het gebruik van dit woord in 't Maleisch-Portugeesch en in het Afrikaansch, is grooter dan in het Afrikaansch en het Engelsch, dat wellicht aan 't Spaansch 96 WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALKISCH-PORTUGEESCH. of Portugeesch zijn uitdrukking ontleend heeft; voor een Anglicisme houd ik het Afrikaansche woord niet. Ook de uitspraak spreekt, dunkt mij, daartegen. LAKSEL of ALAKSEL (I.), vermicelli (Mansv.). Maleisch lalfsa = macaroni. LAKSMAN (I.), beul (Mansv.). Woord van Indischen oorsprong, beteekenend voltrekker (der vonnissen), gelijk 't Engelsche e:cecutioner (Mededeeling van Prof. Kern). LAMOEN (I.), sinaasappel (Mansv.). Zie over dat woord Prof. Kern in Tijdschrift voor Neder!. Taal en Letterkunde XVI (1897), blz. 271. De vorm wijst op Portugeesehen invloed. LOEKWARTE, loquats (I.), een aangename boomvrucht. Hobson-Jobson op loquot: "a sub-acid fruit, pronounced at Canton lukwat". MAAI (P.), in de gemeene volkstaal gebruikt voor moer (Mansv.). 't Is het Portugeesche mae, moeder. Zie hieronder op paai. MAKOU (I.), eigenaardige soort eend (Mansv.). Misschien zoo genoemd naar den Indischen plaatsnaam Macao? Vgl. de etymologie van kalkoen uit kalikoet (Calcutta). MASKIE (P.), niettemin (Mansv.); ofschoon, b.v. "maski is ik ziek, ik wil ni thuis bly ni" (Changuion, Glossarium). Zie hierboven, blz. 6o. In WOORDEN ONTLEEND AAN ' T MALEISCH-PORTUGEESCH. 97 Noord en Zuid (1897, blz. 557) worden voorbeelden aangehaald van maski in den zin van "'t kan me niet schelen" in den mond van Oost-Indievaarders uit kluchten der 1 7de eeuw. MIELIES (P.), maïs, Turksche tarwe (Mansv.). Niet met Mansvelt van een Engelsch woord mealy (meelig) af te leiden, maar van Portugeesch milho. In de Kaapsche Stukken (1695 II, f. 186) vond ik milje; dezelfde vorm staat bij Foquenbrock (Thalia II, de bladzijde is mij ontgaan). Zie Veth, blz. 323. Mo(E}FEER (P.), tergen, kwellen (Mansv.). Volgens Mansvelt zou moveeren, bewegen, opperen, in Afrika de beteekenis van tergen gekregen hebben. Van een dergelijken overgang van beteekenis vertoont echter noch 't Fransche mouvoir noch 't bastaardwoord moveeren een spoor; daarentegen beteekent het Portugeesche moér behalve malen (molere) ook sarren. Zie hierboven blz. 41. MOESOEK (I.}, meerdere; in 't Maleisch beteekent moesoeh vijand (Mansv.). NARTJI (I.), kleine lamoen. Waarschijnlijk over Indië uit 't Perzische náranj (sinaasappel) naar de Kaap . overgebracht (Mansv.). NENNA (I.), baker, min (Mansv.). Maleisch nenels, grootje. Nol (P.), juffrouw. Waarschijnlijk van 't Portugeesche noïva, bruid (Mansv.). Deze meening door Mansvelt 7 98 WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH-PORTUGEESCH. uit een opstel in de Cape Montlhy Magazine van I 88o geciteerd, wordt bevestigd door 't MaleischPortugeesch, waarin noyba voorkomt in de beteekenis van jonge vrouw. Zie Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. 106. ÜORLáM (I.), slim, goed uitgeslapen, dronken; ook gezegd van een b ediende, die uit luiheid zich op allerlei wijzen aan zijn werk weet te onttrekken en van een Kaffer die Hollandsch spreekt, een z.g. "Skoolkaffer" (Mansv.). Accent en beteekenis toonen aan dat h et Afrikaansch het woord rechtstreeks uit Indië heeft gekregen. Zie over dit woord Veth, blz. 8 vlg. en vooral Ned. Wdb. in voce. De overgang der beteekenis van orang lama ·" oudgast" tot "borrel", kent het Afrikaansch niet; ik kan moeielijk gelooven dat zij in het N ederlandsch plaats had omdat men dacht aan "een borrel zooals een oorlam er gaarne een lust" . Van A. C. Oudemans wordt in 't Ned. Wdb. nog een andere verklaring Vt:rmeld: de matrozen zouden de N ederlandsche uitdrukking eèn taaien, een ouden nemen, naar een onder hen heerschende gewoonte in het Maleisch hebben vertaald. Het Ned. Wdb. heeft tegen deze opvatting terecht bezwaar, doch ik geloof dat zij nietttemin dicht bij de waarheid komt. Vermoedelijk heeft de zeeman een stevigen borrel een oorlam ge- WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH-PORTUGEESCH. 99 noemd, niet door vertaling van 't woord een taaie, maar naar onbewuste analogie van dergelijke krachtige benamingen voor sterken drank. PAAI (P.), vader, komt alleen nog voor in ou' paai en in paaibóeli (bullebak) (Mansv.). Vroeger was het woord meer in gebruik; in de Kaapsche Stukken (1747 II, f. 922 r.) is b.v. sprake van een Paay Alezander; bij Langendijk komt het zeer dikwijls voor (Gedichten I, blz. 337; IV, blz. 228, 282, 283 enz.). Franck en Vercouillie leiden in hun Etymologische Woordenboeken ('s Gravenhage 1892, Gent 1898) het Nederlandsche paai af van een ouder *pade, ontstaan uit het latijnsche *pater, in de middeleeuwen geworden tot *pader. Al de onwaarschijnlijkheden verbonden aan deze hypothetische vormen en aan 't ontbreken van 't woord paai in de literatuur der middeleeuwen, vermijdt men door te denken aan het Portugeesche pae, vader, dat in het Maleisch-Portugeesch telkens voorkomt. Bij Schuchardt (Kreol. Stud. IX, blz. 62) lezen we o. a. dari pay Adam may Eva voor: sedert vader Adam en moeder Eva. De zeemanstaal, die 't woord uit het Maleisch-Portugeesch zoowel naar de Kaap als naar Holland gebracht heeft 1), kent 1) De zeemanstaal heeft aan 't Afrikaansch niet slechts Indische woorden bezorgd, maar ook Hollandsche die in 't moederland niet IOO WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH-PORTUGEESCH. 't woord nog in allerlei verbindingen, b.v. paai van 't kabelgat, paai van de zeilkooi, paaien van top, zwabberpaai (die den zwabber moet uitspoelen en droogwringen). Zie Van Lennep, Zeemanswoordenboek, Amsterdam 1856 en de recensie van dit werk in de Gids van 1857 door den luitenant ter zee Pan. De laatste zegt (blz. 399): "Deze paaien moeten bekwame matrozen zijn en men neemt doorgaans hiervoor oude lieden". Of in paaiboeli datzelfde paai schuilt, durf ik niet zeggen; men zou dan geneigd zijn in het tweede deel het Engelsche bully te zien, volgens Webster "a noisy, blustering, overbearing, quarellsome fellow, more distinguished for insolence and empty menaces than for courage". P ALABER (P.), gesprek, vergadering. Zie Veth, blz. 132 en Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. 204. PIERINKI (I.), schoteltje (Mansv.). Vgl. Dag-Register, gehouden in 't Casteel Batavia over 1668-1669, blz. 283. PIKANINI (P.), klein kind (enkelv.). Ons Klyntji I, blz. 22, 7 I. In 't Maleisch-Portugeesch is "klein" anders dan door zeelui of op zeedorpen gebruikt worden. Voorbeelden zijn kombuis (keuken) en noordkaper (walvisch). Daarentegen is ' t Afrikaansche klip voor steen geen zeeman sterm, gelijk men meermalen beweerd heeft; klip en klipsteen stond in de 17de eeuw tegenover baksteen. Uit klipgeit en klipdas blijkt ook voldoende de oorspronkelijke beteekenis. WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH· PORTUGEESCH. lOl p ikninoe (Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. ro7), een verbastering van het Portugeesche piquenino. PONDOK (1.), hut (Mansv., doch niet het Maleische pandoppo maar pondo~)R ABBEDOE of ROBBEDOE (P.), een ruw en wild mensch (Mansv.). 't Nederlandsche robbedoes, dat van denzelfden oorsprong is, zegt men alleen van een wild kind. 't Portugeesche woord is rabido, dat in de Maleisch-Portugeesche teksten van Schuchardt (Kreol. Stud. IX, blz. roS) raaybojoe (ondeugend) luidt. RAMKIE (1.), snarenspeeltuig der Maleiers (Mansv.). RISSIES (P.), Spaansche peper (Mansv.), niet afteleid en met Mansvelt van het Hollandsche ristjes, maardoor Prof. Kern (Indische Gids r889, blz. 1222) verklaard uit Javaansch maritja. Vroeger was, gelijk V eth (blz. 376) aantoont, ook in Nederland ristjes de gewone naam voor Spaansche peper. Ik vond het woord reeds bij Van Overbeke (Rymwercken, Amsterdam 1678, blz. 74): "Soya, Gengber, loock en ritsjes, I Maeckt de maegh wel scharp en spitsjes". SAMBAL (1.), de bekende toespijs, ook in Nederland als Indisch woord gebruikelijk. De samenstelling SAMBALBROEK (1.), schertsend gezegd van de wijde broek der Maleiers (Mansv.) is echter, naar ik meen, alleen in Afrika in gebruik. 102 WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH-PORTUGEESCH. SAMBOK (1.), of verkort smok, soort van karwats of zweep (Mansv.). Zie Veth, blz. 368 en Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. I I9 aant. SAMBREERO (P.), groote strooien hoed. Dit en 't volgende woord is uit 't Portugeesch afkomstig (Mansv.). Port. sombreiro. SAMBRIEL (P.), regenscherm (Mansv.). Portugeesch sambrinha beteekent zonnescherm ; het MaleischPortugeesche woord is soembreloe (Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. 76). SARANI (1.), christen kleurling (Mansv.). SAROET of SEROET (I.), sigaar (Mansv.). 't Woord is ook in 't Engelsch (cluroot) en Portugeesch (charuto) bekend, doch volgens Hobson-Jobson van oorsprong Tamilsch. SOEBAT (1.), vleien, smeeken. Ook in Nederland bekend (Mansv.). Zie Veth, blz. 26 vlg. In de Kaapsche Stukken vindt men reeds in I666 (f. 7 I 3 v.) 't afgeleide zelfstandig naamwoord soubatters. TAL! (1.), in HIJ DRAAI RONTOM TAL!: hij draait rond (Mansv.). Het Nederlandsche talie in den zin van scheepstouw ('t Maleische tali beteekent touw, bekend is het vuurtouw tali api) is door matrozen uit Oost-Indië medegebracht. In de bovengenoemde Afrikaansche uitdrukking schuilt misschien ook het Portugeesche talha, door Michaelis vertaald met "Talje, Hisse, Zugwinde". WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH-PORTUGEESCH. . 103 Vgl. 't N ederlandsche woord Spaanse/u tali voor dubbele katrol. TAMAAI (P.), groot. Alleen in 't Bovenland gebruikt, Van 't Portugeesch tamanho (Mansv.). Vgl. Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. 107, waar 't MaleischPortugeesche tamaajoe vermeld wordt. TJAP (I.), stempel, cachet, is niet aan 't Engelsch ontleend (gelijk Mansvelt meent), maar 't Maleische tjap, in Indische Stukken van vroeger en later tijd veel voorkomend. In 't Dagh-Register gehouden in 't Casteel Batavia over 165 3, leest men het op blz. 29 en 30 in de vormen siap en chap en in de novelle "Wijnanda" door W. A. van Rees (Eigen Haard, 1879, blz. 345) vond ik: "Ver der verzoek ik den heer generaal mij van een tjap te willen voorzien, opdat ik geen overlast heb van de blokkadeschepen". TJOEMA (I.), om niemendal (bij spelen) (Mansv.). TRAWAL (P.) of trawallo, moeielijkheid, zwaar werk, ook gevangenis. Van 't Portugeesche trabalho (Mansv.). TRONK (P.), gevangenis (Mansv.). Aan 't Fransche tronc, dat alleen van een kerkbus gezegd wordt, valt niet te denken. Het Portugeesche tronco beteekent "blok waarin de misdadigers gesloten worden" en "gevangenis", evenals het Hollandsche stok naast strafwerktuig ook de gevangenis be- 104 WOORDEN ONTLE E ND AAN 'T MALE ISCH -PORTUGE ESCH. teekent waar het werd toegepast (vgl. stokbewaarder). De aard van dit woord brengt mede dat het in de Kaapsche Stukken reeds vroeg en dikwijls voorkomt, zoodat hier, indien noodig, bewezen kan worden dat de afleiding uit het Maleisch-Portugeesch juist is (Kaapsche Stukken, 1699 I, f. 459 v.: "geapprehendeert, in een tronk gesloten en namaals na de logie in hegterris gebragt"). Mansvelt kende het woord reeds uit de Stellenbossche Archieven van 1710. In 't Maleisch van vroeger en later tijd (Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. 29, trongkoe) komt het voor in de beteekenis "gevangenis". Bij het woord tie'r voor tijger, eigenlijk een soort van luipaard, moet men misschien aan den invloed van 't Maleisch-Portugeesch denken. In 't Afrikaansch is de lange i, evenals in 't Hollandsch, iJ geworden: men spreekt van wijs, ijster (iJzer), rijp, schriJwe enz. De afwijkende vorm van dezen diernaam kan uit Holland medegebracht zijn; ik behoef slechts te herinneren aan 't begin van Vondels Gijsbrecht (Zoo zagh men menighmael een kudde wreede wolven I. En felle tigers vlien), waaruit schijnt te blijken dat in dit vreemde woord, wellicht door den invloed der Latijnsche en Fransche aequivalenten, de i langer onveranderd is gebleven. Dat zij in het Afrikaansch nimmer tot ij W OORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH·PORTUGE E SCH. IO 5 is geworden, kan echter 't werk zijn van het Maleisch-Portugeesche tigre, dat o. a. voorkomt bij Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. 88, I 32. Bij het snuffelen in de Kaapsche stukken heb ik nog verscheidene Indische woorden 1) gevonden die niet bij Mansvelt voorkomen en waarschijnlijk thans in Afrika niet meer in gebruik zijn. Zij zijn: AMOK, Kaapsche Stukken I695 II, f. I 57, m de uitdrukking "amok spelen" voor "oproer maken". Zie V eth, blz. 84, die ook "amokspeelder" vermeldt, doch als een "zonderlinge en minder gewone uitdrukking". BONKESJE en BONKESSE, Kaapsche Stukken I747 II, f. 832 v. Een slavin gaat met een brandend stuk hout naar zolder, steekt een bonkesse aan en gaat met dat brandend bonkesje op haar kooi liggen. Hierdoor ontstaat brand. - Het woord kwam vroeger ook in ons land voor; verschillende plaatsen zijn te vinden in 't Ned. Wdb., waar de gissing wordt geopperd dat het "met hetzelfde achtervoegsel als in dreumes, lobbes, loeres enz. afgeleid is van bonk, brok, klomp; vergelijk andere benamingen van een kort pijpje als eindje, stompje". Wellicht zal men met het oog op den r) Hottentotsche woorden, behalve eigennamen, vond ik daarentegen in 't geheel niet. 106 WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH-PORTUGEESCH. vorm bonkesse en op de eigenaardige beteekenis van den uitgang -es een andere verklaring aannemelijker achten; ik vond haar bij HobsonJobson op buncus, bunco. In dit artikel wordt o.a. verwezen naar Valentijn, Oud- en Nieuw-OostIndiën, Dordrecht-Amsterdam 1724/26 (IV, I, blz. 6r) die 't gevolg van Javaansche Prinsen en Grooten beschrijvende, o. a. noemt: "éen met een kalappus-dop met goud of zilver beslagen, om er tabak of bongkoezen (dat is tabak in blad opgerold) in te leggen". Het woord wordt bij HobsonJobson omschreven als "an old word for cheroot, apparently from the Malay bungkus, a wrapper". In Nederland is de gewone beteekenis van het woord, blijkens de citaten in het Ned. Wdb., pijpje geweest. De volgende opmerking van Nieuhoff (Zee- en Lant-Reize I, blz. 266) over het rooken te Batavia kan den overgang van beteekenis wellicht verklaren: "Men ziet geen Indianen die uit pijpen zuigen, maer zij nemen een blad of meer t' zamen, na die groot zijn. Dit bladt of deze bladen steken zij aen, en zuigen deselve dus aen het einde .... De vrouwen zuigen slechter tabak, die zij op deselve wijze rollen, en in een stukje van drooge pysang bewinden". WOORDEN ONTLEEND AAN 'T MALEISCH·PORTUGEESCH. 107 CONDÉ, Kaapsche Stukken I782 (pagineering ontbreekt), haarwrong. Een slaaf heeft zijn vrouw een klap gegeven en haar daarna "bij den Condé gevat". Dit woord is behandeld door V eth, blz. 273· Het is uit Indische romans welbekend, men zie b.v. Annie Foore, De Koloniaal en zijn overste, 's Gravenhage I879, blz. 6o. Schuchardt vermeldt als Maleisch-Portugeesche woorden condederra (toekan conde), kapster, en penna kondé, haarnaald (Kreol. Stud. IX, blz. I I6, I26). Het is een Tamilsch woord (Kern, Indische Gids I~89, blz. I2I9)KRITS, Kaapsche Stukken I695 II, f. 708 v.; I706, f. 5II, kris, dolk. Vgl. Veth, blz. 338. NONJE, Kaapsche Stukken I747, f. I254 v., meesteres. Vgl. V eth, blz. 367 aant. PAGGER, Kaapsche Stukken I693 II, f. I32 r., omheining, "Een paart of ander beest door de paggers gebroken zijnde". Vgl. Veth, blz. 365. PARANG, Kaapsche Stukken I706, f. 647 r., kapmes. Maleisch parang. TABEETJES, Kaapsche Stukken I706, f. 740 v., begroeting, complimenten (Jav. tabé). Vgl. Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. I I: "Dabetjes Camrad. Ook tabeetjeszegginge komt voor (Kaapsche St. I709, f. 749 v.). Geschenken die men op tochten naar 't binnenland voor de inboorlingen meenam, 108 WOORDEN ONTLEEND AAN ' T MALEISCH·PO RTUGEESCH. worden tabetiesgoed genoemd (Kaapsche St. 1726, f. 129 v.). Ook Kolbe (Nauk. Besch. 11, blz. 97, 269) spreekt van tapetjes en van tapetjes- of welkomsossen. Verder: MANDADOOR, Kaapsche Stukken 1706, f. 504 r. enz. en MANDOOR, Kaapsche Stukken 1747, f. 976 v., opzichter. Vgl. Veth, blz. 76 en Heyligers, Traces de Portugais, blz. 57· TRAYADEN of TRAVATEN, Kaapsche Stukken 1695 Il, f. 662; 1701, f. 306 v. enz. enz. harde winden (Port.travados). Winschoten, Seeman (Leiden 168r, op travaade): "een schielijk onweer en van de gewone stormen onderscheiden, omdat het schielijk bedaart". Vgl. Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. 16. Het trof mij ook dat in de Kaapsche Stukken elk oogenblik gesproken wordt van ANNO PASSADO, zelden of nooit van anno passato. Eindelijk haal ik nog het volgende zinnetje aan, waarin een man uit Mauritius zich beklaagt over zijn superieur (geen geestelijke): "SIGNOR, DOMINE Pretorius heeft mij tot mijn onschuld geslagen" (Kaapsche St. 1668, f. 748 v.). Kan uit dit gebruik van het woord DOMINE verklaard worden, dat in 't Afrikaansch de predikant niet dominee maar Meneer genoemd wordt? BEOORDEELING DER OVERGENOMEN WOORDEN. 109 Domino is echter in bovenbedoelden zm geen Portugeesch. § 6. Ik geloof dat dit overzicht van de vreemde woorden in 't Afrikaansch bevestigt hetgeen we in het eerste hoofdstuk onderstelden. Over de grootte van het contingent door de talen der inboorlingen geleverd, valt om de op blz. 78 aangevoerde reden niet veel te zeggen; het is echter in geen geval zoo groot als 't aandeel dat het Maleisch-Portugeesch in 't vormen van Zuid-Afrika's Vocabularium heeft gehad. Ook zijn die Hottentotsche en Kafferwoorden van andere hoedanigheid; zij geven voornamelijk begrippen die den eersten kolonisten vreemd waren met nieuwe woorden weer; noch op het lijstje van blz. 8o, noch onder de woorden waarvan de herkomst mij onbekend is vindt men, behoudens een enkele uitzondering, woorden die zulk een intiem karakter dragen als de aan het MaleischPortugeesch ontleende termen: paai, maai, noi, nenna, trawal, laai enz., die bestaande Hollandsche woorden hebben verdrongen. Tegenover de paar . Fransche woorden, namen van onbekende of ongebruikelijke voorwerpen, maken de vrij talrijke Duitsche woorden geen zeer fraai figuur. Het zijn bijna uitsluitend "Kraftwörter", die goed passen in den mond van ruw soldatenvolk dat niet, gelijk de Hugenoten, uit liefde tot vrijheid van overtuiging I 10 ZINSWENDINGEN EN EIGENAARDIGHEDEN. zijn land verliet, maar meestal naar Afrika kwam na thuis een losbandig leven te hebben geleid (vgl. hierboven blz. 31). Eerst in veel later tijd zijn met de Hernhutters betere elementen van het Duitsche volk naar Zuid-Afrika gegaan. Als proeve van de taal die door de zeventiendeeeuwsche avonturiers gesproken werd, lasch ik hier de volgende bedreiging in, uitgesproken door een soldaat 11Ït Brandenburg, en te vinden in de Kaapsche Stukken (Processtukken) van 1699 (II, f. 796 v.): .Dou beernhuyter, waarom veragt's dou een soldaat? Alschoon dat's dou een paruyk draagt, met een rok met silvere knoopen, ik schijts in dier. Wan's dou nou maar een woord spreekt, sal ichs dou den hals breeken". Als we die taal (die evenwel niet weergegeven is met de getrouwheid van den phonograaf) lezen en de woorden op blz. 82 vgl. nagaan, kunnen we ons begrijpen dat nog heden een lomperd in ZuidAfrika een HES (Mansvelt) en een domkop een SWAAB (Mansvelt) genoemd worden. Een POLAK (Mansvelt) beteekent een trotsaard. § 7· De invloed van het Maleisch-Portugeesch heeft zich, gelijk we thans zullen zien, veel verder uitgestrekt dan tot het overnemen van op zich zelf staande woorden. Er komen in 't Afrikaansch verschillende spreekwijzen, velerlei -ismen voor wier niet-Europeesche afkomst gemakkelijk is te her- ZINSWENDINGEN EN EIGENAARDIGHEDEN. III kennen. Ik zal beginnen met een paar woorden op te noemen die wel in Holland algemeen bekend zijn, maar waarvan het eigenaardig gebruik in Afrika uitwijst dat ze uit Indië tot onze stamgenoaten zijn gekomen. Een Afrikaner noemt elk mannelijk kind een seuntje; de oorsprong van dat gebruik kan geen andere wezen dan dat ons "jongen" bij hem, evenals in Indië, "bediende" beteekent. Reeds bij Van Riebeek (Dagverhaal I, blz. 27) heeft het eerste woord die beteekenis; zij is uit de hedendaagsche zeemanstaal bekend door de Marineschetsen van Werumeus Buning. Lekker heeft in Afrika (en in Indië 1)) een veel uitgebreider beteekenis dan bij ons; men spreekt er van lekker gesels voor "prettig keuvelen". Mansvelt haalt de zegswijze aan: ik dans, lat dit so gons, di lekker koddeljons. De gewone woorden voor ouders zijn in Zuid-Afrika pa en ma; het is hoogstonwaarschijnlijk dat de boerenbevolking, die in alles de gewoonte der eenvoudige Hollandsche burgerij heeft behouden, deze termen zou hebben ontleend aan het Hollandsch, waarin eerst sedert 20 of 25 jaren kinderen van ambachtslieden van hun pa (zeer zelden van hun ma) spreken; ook hier is 't voorbeeld in Indië te zoeken en gemakkelijk te vinden. De I) Ook aan de Zaan gebruikt men het in verbindingen als: em lekker boek, een lekkere tttin (Boekenoogen 1 in voce ). 112 ZI NSWENDINGEN EN EIGENAARDIGHEDEN Maleische woorden bapa en ema~, verkort tot pa en ma, worden vaak gebruikt om iemand vriendelijk aan te spreken. In de reeds aangehaalde "Herinneringen" van W. A. van Rees (I, blz. 191) zegt een jong meisje tot haar vroegere min: "Ma, durft gij in de duisternis de woning van den mandoor op te zoeken?" . . . "Hem zal geen kwaad geschieden, ma!" Een officier spreekt er (I, blz. 187) een hem onbekend vrouwtje evenzeer met ma aan. De Maleier van geringen stand noemt zich vaak naar een zijner kinderen, gewoonlijk naar 't oudste, door pa voor diens naam te plaatsen, b.v. pa Ali. Zoo komt in den roman van Melati van Java, getiteld "de Familie van den Resident" (Leiden, 1875), een echtpaar voor dat zich naar hun zoon Kario noemt; zij spreken elkander aan met pa en ma, gelijk men ook wel van getrouwde lieden in Nederland kan hooren 1). De Afrikaner zegt: ek is honger, ek is dors, ek is schaam, ek is jammer voor: ik ben hongerig, dorstig, beschaamd enz. Ik vond zelfs in Ons Klyntji (II, blz. 84) ek is droge lewer voor "ik heb 1) De gewoonte om ook menschen die niet tot de familie behooren met "oom" en "neef" ("tante" en "nicht") aan te spreken is een eigenaardigheid van elke intieme gemeenschap. Zij komt ook buiten Afrika en Nederland voor, o. a. wat het "oomzeggen" betreft, in 't hedendaagsche Griekenland. ZINSWENDINGEN EN EIGENAARDIGHEDEN. II 3 een droge lever" 1). Precies op dezelfde wijze worden in het Maleisch-Portugeesch nomina gebruikt als adjectieven en als substantieven. Schuchardt (Kreol. Stud. IX, blz. 203) toont aan, dat deze eigenaardigheid, die door hem uitvoerig verklaard, en ik mag wel zeggen verdedigd wordt, aan het Maleisch is ontleend; we vinden haar dan ook terug in de taal der Sinjo's: "als ik geen geduld meer is, ik geef haar los" (Van Rees, Herinneringen enz. I, blz. 2 so). Uit tal van uitdrukkingen blijkt dat het Afrikaansch, evenals het Maleisch-Portugeesch, menigmaal de woordsoorten geheel anders gevoelt of van elkander onderscheidt dan de Europeesche talen 2 ). Zoo is in de volgende uitdrukkingen, aan Mansvelt ontleend, een substantief als adverbium gebruikt, waar wij adverbiale uitdrukkingen zouden verkiezen 3): knipmes rij (van 't berijden van een paard gezegd, I) Vgl. ook de volgende zinnen uit Ons Klyntji: Ek sitlanges di foorwil, regte bang en hartseer (III, blz. I03); ek alleen , was daarfoor nog te pap (te zwak, te jong, III, blz. I 68. Vgl. Mansvelt op pap). 2) In den zin: "ek laat toen fer Henni tolk, dat hy ni hoef bang te wees ni" (ik laat toen Henni als tolk zeggen, Ons Klyntji I, blz. 8) zie ik een voorbeeld van een tot werkwoord gemaakt zelfstandig naamwoord; hetzelfde geschiedt in zinnetjes als: al di vee doodt op, te vinden bij Mansvelt op dood; hij doring (doorn) da ar voor hij vriJt daar enz. 3) Voorbeelden in ' t Maleisch-Portugeesch van substantiva als adverbia gebruikt geeft Schuchardt, Kreol. Stud. IX, blz. 205. 8 114 ZINSWENDINGEN EN EIGENAARDIGHEDEN. dat zijn kop sierlijk op en neer beweegt, waarop vooral jonge boeren die uit vrijen gaan, hun trots stellen); hulle sit lepel, soutsak, knipmes, velling (van twee personen die dicht bij elkander zitten). Werkwoorden worden tot adverbia in uitdrukkingen als: sukkel sukkel en rus rus loop (rustig loopen, Ons Klyntji I, blz. 44), sing sing klim hulle op di klip (al zingende, Ons Klyntji III, blz. 20), hij eet lê lê (Mansvelt, ook door Schuchardt in zijn recensie van diens boek aangehaald). Duidelijk komt dit gebruik uit in de volgende zinnen: "jy moet jou en bitji opbeur en basta 1) fer jou so oud hou" (niet langer je zoo oud houden, Ons Klyntji I, blz. 258); "jy moet basta met B. rondloop, julle twe sal genoeg kan saam rondloop" (Ons Klyntji I, blz. 1 57). Wellicht is ook het eigenaardige gebruik van' saam in Zuid-Afrika een product uit het Oosten. Men zegt saam waar wij met en mede gebruiken; b.v. hy het hom met di mes saam gesny (Mansv. op saam), saam vat, saam dra (meenemen, Ons Klyntji I, blz. 35). Changuion hield in de uitdrukr) Ons woord basta (Genoeg!) is misschien niet van Italiaansche maar, evenals het Afrikaansche woord, van Portugeesche afkomst en uit Indië tot ons gekomen. Blijkens het Ned. Wdb. komt het reeds voor bij Breero 1 die meer matrozenwoorden kende. In 't Afrikaansch is een Italiaansch woord niet waarschijnlijk. ZINSWENDINGEN EN EIGENAARDIGHEDEN. 115 king ek ga saam, dit saam voor 't Duitsch samt en mit samt en Schuchardt (Literaturblatt für germanische und romanische Philologie 1885, blz. 467) neemt, waarschijnlijk in navolging van hem, ook een Germanisme aan in met ... saam. De hierboven afgeschreven citaten toonen echter overtuigend aan dat het woord saam in Afrika geheel anders wordt gebruikt dan het Duitsche samt of zusammen. Derhalve zou ik de gissing willen wagen dat hier gedacht moet worden aan 't Mc..leische sama, volgens het Woordenboek van Klinkert: gelijk, even, samen, 1 in de spreektaal ook met. Stelliger durf ik mij uitlaten omtrent een andere syntactische eigenaardigheid van het Afrikaansch. Ik bedoel de gewoonte om wat wij het directe voorwerp noemen door middel van een voorzetsel (fer, voor) aan het werkwoord te verbinden. Zoo zegt men : ek ltet fer ltom gesien; en di mens beken f er E va en sy baar fer Kaïn (Fergelijkende Taalkunde fan Afrikaans en Engels deur S. J. du Toit, Paarl 1897, blz. 13). Schuchardt heeft in zijn Kreol. Stud. (IX, blz. 227) dit gebruik uitvoerig besproken voor 't Maleisch-Portugeesch en uit zeer verschillende talen voorbeelden aangehaald. Ook in 't verbasterd Hollandsch der Sinjo's komt die eigenaardigheid uit. B. v. "Zij altijd blij op mij als zij aan mij .zien" (W. A. van Rees, Her- I 16 ZINSWENDINGEN E N EIGENAARDIGHEDEN. inneringen enz. I, blz. 178). Het is de moeite waard hier op te merken dat we vermoedelijk een spoor van hetzelfde versehijnsel terugvinden in het N ederlandsch, en wel in den mond van Israëlieten. Van deze kan men, natuurlijk van de on beschaafden onder hen, wel eens · hooren: "je hebt aan mij geslagen", "je hebt aan mij vergeten" enz. De heer Taco de Beer haalt in Noord en Zuid XII (1889), blz. 412, ter verklaring van deze onhollandsche manier van spreken m. i. terecht 't overeenkomstig gebruik in 't Spaansch en 't Portugeesch aan (b.v. amo a Deus). In 't Nederlandsch der Israëlieten, dat anders zooveel sporen van Duitschen invloed toont, is deze zinswending misschien ingevoerd door Portugeesche Joden. DuToit vermeldt deze constructie als een der eigenaardigheden die het Afrikaansch gemeen heeft met het Hebreeuwsch (Fergelijkende Taalkunde, blz. IJ, JO). Aan een Hebraïsme in 't Afrikaansch zal men wel niet willen denken (ik weet ook niet of DuToit dat bedoelt), doch ook de zegswijze van de Nederlandsche Joden is, dunkt me, eerder aan den invloed van een voor enkele eeuwen veel door hen gesproken Europeesche taal toe te schrijven dan aan 't Hebreeuwsch. De beide andere "Hebreeuwsche eigenaardigheden" door Du Toit vermeld, zijn: ZINSWENDINGEN EN EIGENAARDIGHEDEN. I I 7 "Ons plaas nes Hebreeus di foorsetsels partykeér agteran as dit 'n beweging in een of andere rigting uitdruk, soos Kaap-toe, sé-in, land-uit, son-op, son-onder, ens. (Fergelijkende Taalkunde, blz. 30)". Een dergelijk gebruik van uit en van op is in Noord-Holland zeer gewoon. Men zegt er: hiJ is 'et land uit (den kant van het land uit); hiJ is Noord op (naar het Noordeinde). Men vergelijke Boekeneogen op uit; voor op ontving ik van denzelfden schrijver een mondelinge inlichting. Een achtèruit is aan de Zaan een erf achter het huis, elders (o. a. in Amsterdam) een achterdeur. "Nes in Hebreeus herhaal ons 'n woord om krag daaran te gé, soos: "Dood is hy dood", fer "hy is seker dood"; "kom sal hy kom", fer "hy sal seker kom" (ibidem). Deze herhaling van een zindeel waar het bijzonder op aankomt, kan men vergelijken met het gebruik van de dubbele ontkenning in het Afrikaansch. Een analogon van die dubbele ontkenning kan ik niet noemen. "Ek het ni fer hom gesien ni" heeft men toegeschreven aan den invloed van het Fransche ne-pas waardoor in Zuid-Afrika de dubbele ontkenning van het oudere Nederlandsche (ik en weet niet wat, enz.) in stand zou zijn gebleven (Mansvelt, Prof. te Winkel). Een opmerkzame beschouwing van het zooeven aangehaalde zinnetje zal het onaannemelijke van I I8 ZINSWENDINGEN EN EIGENAARDIGHEDEN. deze verklaring gemakkelijk doen zien. Immers het syntactisch gebruik der dubbele ontkenning is in het Afrikaansch geheel anders dan in het Nederlandsch en in het Fransch; in die talen volgt het tweede deel der negatie bijna onmiddellijk op het eerste deel (ik en weet niet wat, je n'ai pas), maar in 't Afrikaansch komt die tweede ontkenning te staan aan 't einde van den zin of van het zindeel. Duidelijk blijkt dit uit een zin als de volgende: "laat ons maar ni foor di tyd bekommer wees ni". In het Negerportugeesch van Angola (waar in 1658 zoovele slaven vandaan kwamen) wordt volgens Schuchardt (Zeitschrift für romanische Philologie XII (r888), blz. 252) dikwijls het woord nao herhaald; toch schijnt ook hier een ander geval zich voor te doen, afgescheiden nog van de onduidelijkheid der inlichtingen die Schuchardt betreffende deze bijzonderheid van de taal der negers ontving. In Afrika toch is zulk een herhaling geenszins beperkt tot het gebruik in ontkennende zinnen. Wij lezen: "Hottentot, hou jy uit 'n wit man syn sake uit", "ek het al klaar al", "di frind is glad uit di pad uit" enz. We hebben dus eenvoudig met een nadrukkelijke wijze van spreken te doen, die soms zelfs tot een drievoudig ni aanleiding geeft; b.v.: "Dis ni di kinderharp self ni wat 'n mens kan sing ni" (Ons ZINSWENDINGEN EN EIGENAARDIGHEDEN. I 19 Klyntji III, blz. 1). Of de Afrikaners dit gebruik aan een andere taal ontleend hebben, of dat het een product is der spontane ontwikkeling hunner eigen taal, moet ik onbeslist laten. 111. S I. Het is hier de plaats om, vóor we nagaan welken invloed vreemde talen op de vormleer van het Afrikaansch hebben geoefend, een overzicht te geven van de voornaamste hypothesen die men ter verklaring van het eigenaardige der Afrikaansche vormen heeft voorgesteld. Die verschillende verklaringen toch, gingen hoofdzakelijk uit van het analytische karakter der Afrikaansche taal; men vond of zocht analoga in andere talen en bekommerde zich slechts in de tweede plaats om 't geen de geschiedenis en het vocabularium leerde. Deze methode kan men billijken, mits slechts de vergelijking met hetgeen elders voorkomt overtuigend zij; waar toch invloed op de vormleer bewezen is, behoeft zeldzaamheid van overgenomen woorden geen onoverkomelijk bezwaar te zijn tegen het trekken eener conclusie, al zijn ook de gevallen uiterst HYPOTHESEN AANGAANDE DE VORMLEER. I2I schaarsch waarin een taal door aanraking met een andere vervormd wordt, zonder dat haar woordenschat daarvan zeer duidelijke en talrijke sporen draagt. In de eerste plaats vermeld ik de meening dat het Afrikaansch zich spontaan heeft ontwikkeld tot zijn tegenwoordige gedaante. Ik vind haar 't sterkst uitgesproken door den heer Taco de Beer, in een lezenswaardig opstel, getiteld: "Het N ederlandsch in Zuid-Afrika". Hij zegt: "het is een fortuintje dat we gelegenheid : hebben eene heele taal te kunnen bestudeeren, die, geheel aan zich zelf overgelaten, hoogstens een beetje naar 't Engelsch vervormd werd" 1). Ook Dr. Viljoen (zie blz. 7 aant.) schrijft de voornaamste wijzigingen in de taal der eerste kolonisten aan oorzaken toe die uit het Hollandsch, natuurlijk het gesproken Hollandsch, der 17de eeuw verklaarbaar zijn. Het ineenvloeien der geslachten, gelijk hij zich uitdrukt, waardoor "nicht nur MasI) Noord en Zuid V, blz. 236. Ook de schrijver van de reeds hierboven (blz. 79) aangehaalde studie over het "Transvaalsch", schijnt van 't zelfde gevoelen te zijn, al geeft hij in zijn definitie der door hem behandelde taal aan, dat ook inwerking van vreemde talen heeft plaats gehad. Die definitie luidt: "Het Transvaalsch (sic) is een dialect der Nederlandsche taal, een dialect echter dat onder den invloed van eene andere natuur en door de aanraking met andere talen en tongvallen meer van de moedertaal is afge· weken dan éen onzer dialecten". Van dien invloed van andere talen blijkt echter weinig uit de verklaringen van den schrijver; zijn opvatting van het begrip dialect is mij niet duidelijk. J 22 HYPOTHESEN AANGAANDE DE VORMLEER. culinum und Femininum, sondern auch F emininum und Neutrum dureheinander geworfen wurden" is de voortzetting van een proces dat in de I 7de eeuw in Nederland duidelijk waarneembaar was; het verdwijnen der verbuiging bij zelfstandige naamwoorden, bijveegelijke naamwoorden en voornaamwoorden, de vereenvoudiging in de vervoeging van het werkwoord en het verloren gaan van het "Gefühl für die Personalendungen" vindt men z. i. reeds in beginsel terug in de onbeschaafde taal van meer dan twee eeuwen geleden. Uitdrukkelijk wordt aan de kracht van den klemtoon het afkappen der uitgangen van de woorden toegeschreven. "Dass z. B. gé, lê, hê, sê, frá, gló, bó, óe, êe, u. s. w. niederl. geven, leggen, hebben, zeggen, vragen, gelooven, boven, oogen, eggen,; neuhochd. geben, legen, ltaben, sagen, fragen, glauben, oben, augen; ahd. ecken u. s. w. entsprechen, lässt sich keineswegs aus einer Abschleifung unter etwa englischem Einfluss erklären, sondern geht selbstverständlich daraus hervor, dass der Accent im Südafrikanischen, wie überhaupt in allen germanischen Sprachen und Dialecten durchaus auf der Stammsilbe ruht" 1) . Het onaannemelijke 1) Viljoen, blz. 28, 29, 301 56. Op éen plaats (blz. 16) zegt de schrijver: "Von weit mehr Einfluss (als de inboorlingen) auf die Entwieklang unserer Sprache sind die Sklaven gewesen". Voorbeelden of bewijzen van dien invloed geeft hij echter in 't geheel niet. HYPOTHESEN AANGAANDE DE VORMLEER . 123 van zulk een spontane ontwikkeling is reeds in 't eerste hoofdstuk van dit geschrift betoogd ; noch de dialecten van Nederland noch de overige Germaansche talen, voor zoover ze niet (gelijk het Engelsch) in dergelijke omstandigheden als het Afrikaansch verkeerd hebben, vertoonen analoge verschijnselen. Het meest verspreid en het uitvoerigst toegelicht is de meening, dat het Afrikaansch door het Fransch der Hugenoten z~over is afgeweken van de taal van het moederland. In Afrika zoowel als in Nederland is dit herhaaldelijk gezegd. In Ons Klyntji spreekt bij monde van Neef Jan de Afrikaansche taal als volgt: Ek is 'n arme boerenoi, Bij vele min geag; Mar tog is ek van edel bloed En van 'n hoog geslag. Uit Holland het mijn pa gekom Na sonnig Afrika, Uit Frankrijk, waar di druiftros swel, Mijn liwe, mooie ma 1); De heer S. J. du Toit, de ijverige strijder voor de rechten van het gesproken Afrikaansch, is ongeveer dezelfde overtuiging toegedaan; alleen neemt hij naast invloed van het Fransch ook de macht van het Engelsch aan. Hij schrijft: "Dis opmerkdik 1) Ons Klyntji I, blz. 239· 124 HYPOTHESEN AANGAANDE DE VORMLEER. in Afrikaans, dat di liggaam fan di taal (di woordeboek) suiwer Germaans gebly het; inderdaad di suiwerste Germaanse taal wat nou bestaan; maar di siil fan di taal (di taalkunde), di forme en uitdrukkings is grotendeels gewijsig follens Frans (deur di Hugenote) en Engels. Oral in di forme, uitdrukkings, sinbou, enz. kry 'n mens di infloed fan di 2 tale, terwijl skaars 'n dosyn Franse en 'n 50 Engelse woorde burgerreg gekry het in Afrikaans" 1). Schuchardt deelt in zijn meermalen door mij aangehaalde recensie van Mansvelt's Idioticon mede dat Prof. M. de Vries geloofde, "es ('t Afrikaansch) sei im Grunde Holländisch in französischem Munde" en dat "Franzosen, die längere Zeit in Holland gelebt und sich die Landessprache zugeeignet haben, Eigenthümlichkeiten wahrnehmen lassen, die man auch im Afrikanischen findet" 9 ). In den Volksalmanak der Maatschappij tot Nut v~n 't Algemeen heeft de heer Stoffel, reeds vele jaren geleden, een dergelijk oordeel uitgesproken; hij zag toen in "de I) S. J. du Toit, Fergelijkende Taalkunde van Afrikaans en Engels, Paar\ 1897, blz. IV. Een dozijn Fransche woorden die niet tevens in Nederland gebntikeliJk zijn of waren is in 't Afrikaans volstrekt niet aanwezig, neen, geen half dozijn; h et zuiver Germaansche karakter van 't vocabularium is ook ver te zoeken. 2) Literaturblatt für germanische und romanische Philologie r885 , blz. 467. In een particulier schrijven aan den heer Schuchardt heeft wijlen Prof. de Vries zich in dien geest uitgelaten; ook op zijn colleges heeft De Vries die meening geuit. HYPOTHESEN AANGAANDE DE VORMLEER. I25 spreektaal der Kapenaars het natuurlijk uitvloeisel van d e behoefte aan een gemakkelijk en handelbaar middel tot gedachtenwisseling tusschen Hollanders eenerzijds, en anderzijds Franschen, die door den drang der omstandigheden genoodzaakt werden hnn moedertaal op te offeren" 1). Eindelijk heeft de Amsterdamsche hoogleeraar te Winkel een dergelijke zienswijze verdedigd en de argumenten door zijn voorgangers aangevoerd met vele vermeerderd 2 ). Wij hebben reeds gezien dat door hetgeen de geschiedenis ons leert de hypothese van het aandeel de r Fransche taal in de genesis van I) Volksalmanak der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, 88z, blz. 6. s~dert dien tijd heeft de heer Stoffel echter die meening laten varen, gelijk ik uit een particulier schrijven van h em vernam. z) Het Nederlandsch in Noord-Amerika en Zuid-Afrika, geplaatst in de "Vragen van den Dag" van 1896. De H eer te Winkel drukt zich zoo positief mogelijk uit: "Dit is in elk geval zeker, geene taal heeft op h et Nederlandsch in Zuid-Afrika grooter invloed gehad dan het Fransch, waaraan h et vooral moet worden toegeschreven, dat h et op het oogenblik van ons Nederlandsch meer afwij kt dan h et Amerikaansch van het Engelsch (blz. I8)" . "Men . ziet, de invloed van het F ransch is in Zuid-Afrika van ingrijpenden aard geweest: het karakter van de taal is er merkbaar door veranderd" (blz. ~ 21, ik citeer naar een overdruk). In het belangrijke opstel van den heer te Winkel, dat o. a. een uitvoerige beschrijving geeft van den taalstrijd in Zuid-Afrika, wordt wel gewaagd van Maleische woorden in 't Afrikaansch, doch de schrijver hecht en blijft h echten aan de ingrijpende macht van h et F ransch der Hugenoten. I 126 HYPOTHESEN AANGAANDE DE VORMLEER. · het Afrikaansch zeer onwaarschijnlijk wordt. De verschillende argumenten aan de hedendaagsche taal ontleend komen hierachter ter sprake; een enkelen bewijsgrond van algeroeenen aard wil ik hier bespreken. Dit argument door Prof. de Vries in algeroeene termen geuit, is door Prof te Winkel m conereten vorm neergelegd in de opmerking dat in de Oud-Hollandsche blijspelen de Luikerwalen een taal spreken die veel weg heeft van het · Afrikaansch. Aangenomen dat de eerste indruk dien het Afrikaansch op een Hollander maakt, hem doet denken aan de vervorming die onze moedertaal ondergaat in den mond van een vreemdeling, dan is de overeenkomst niet grooter met het gebroken Hollandsch van een Franschman dan met 't verbasterde Hollandsch van een Duitscher of Engelschman. Juist het meest karakteristieke kenteeken van den op het tooneel geparodieerden Waal of Franschman ontbreekt in het Afrikaansch: het uitspreken van de gutturale muta (bij benadering weergegeven door k) in plaats van de gutturale spirans. V etlasoupe in Langendijk's Don Quichot of de Bruiloft van Kamácho zegt: kezoek, kemaak, keli:fk, en nooit wordt iets dergelijks gehoord van de Boeren in Zuid-Afrika. Dit klassieke caracteristicum van den tooneel-Franschman is reeds door Multatuli in zijn Max Havelaar gehekeld. HYPOTHESEN AANGAANDE DE VORMLEER. 127 Aan een aanhaling bij Schuchardt 1) dank ik de kennismaking met nog een andere opinie omtrent het ontstaan en 't wezen der Afrikaansche taal. Th. Hahn spreekt daarin de volgende meening uit: "The dutch patois can be traeed back to a fusion of the country dialects of the Netherlands and Northern Germany, and although phonetically teutonic, it is psychologically an essential Hottentot idiom. For we learn this patois first from our nurses and ayas. The young Africander, on his solitary farm, has no other play111ates than the children of the Bastard-Hottentot servants of his father and even the grown-up farmer can not easily escape the deteriorating effect of his servants patois". Tegen deze bewering, hoe absoluut ook uitgesproken, is heel wat te zeggen. De vage vermelding van N ederlandsche en N oordduitsche tongvallen zal ik laten rusten; van het Duitsch zijn alleen enkele woorden in 't Afrikaansch overgenomen. V oor rnen met Hahn gelooven wil dat thans in Zuid-Afrika de blanke een "psychologically essential Hottentot idiom" spreekt, zal men van hem verlangen dat hij ons in 't Afrikaansch een groot aantal Hottentottismen aantoont. Zoolang dat nog in geen enkel opzicht geschied is, zal men verstandig doen met 1) Literaturblatt für germanische und romanische Philologie 1885, blz. 469. 128 HYPOTHESEN AANGAANDE DE VORMLEER. meer acht te slaan op wat de geschiedenis ons leert. Schuchardt merkt reeds op (t. a. p.) dat tot heden in den bouw van 't Afrikaansch "ebenso wenig Hottentattisch wie Französisches mit Sicherheit nachgewiessen ist". De neiging om geslachtsonderscheidingen te verwaarloozen (hij, door de minstbeschaafden dikwijls ook van vrouwen gebezigd, evenals hom en 't bezittelijke siJ, se of sen, Mansvelt, blz. 6o) is in lijnrechte tegenspraak, zegt Schuchardt, met het karakter van het Hottentotsch, dat de geslachtsonderscheiding veel verder voortzet dan de Europeesche talen. Ook de eigen woorden van Hahn pleiten, indien men ze goed leest, niet voor de juistheid van zijn bewering: had de schrijver ons kunnen meedeelen dat de jonge Afrikaner van zijn speelgenooten Hottentotsch leerde, dan zou hij een argument van gewicht hebben aangevoerd, maar hij zegt zelf dat ook die ayas en kameraadjes Afrikaansch spreken. Wij weten dat tegenwoordig alle Hottentotten het Hollandsch (d. w. z. het Afrikaansch) als hun moedertaal beschouwen, met uitzondering van de stammen die niet onder blanken leven en zich ophouden in 't onherbergzame NoordWestelijke deel van Zuid-Afrika. Slechts in Damaraland, in 't land der Nama en in de Kalihariwoestijn vindt men nog Hottentotten van onvermengd bloed, die aan taal en zeden hunner voorvaderen getrouw HYPOTHESEN AANGAANDE DE VORMLEER. I29 zijn gebleven 1). In de Kaapkolonie spreken de Hottentotten ook onder elkander de taal der Boeren, en ·hetzelfde geschiedt in de Transvaal 2). Ongetwijfeld ziet dat Afrikaansch der kleurlingen er anders uit dan de taal der blanken. Ten bewijze wil ik een paar proeven meedeelen van die verbasteringen; ze zijn ontleend aan het tijdschrift Ons Klyntji, en toonen duidelijk aan dat in den mond der verschillende inheemsche volken de taal der Boeren op verschillende wijzen worçlt vervormd. Een Masbiker (bewoner van de kust van Mozambique) verhaalt: "Lanke daarna hij kom weer. Allematte, hy lyke klat anders. Hy isse dood stil. Hy ni prate ni mette ken mens ni. Syn o'e hulleblinke nesse di sterre. Bitji daarna ons k. k. kry oorlog" (I, blz. 44; verder I, blz. 21 vlg.; 43 vlg.; 70 vlg.; 192). Karakteristiek is hier de k voor g, de voorkeur voor een klinker als slotklank en 't gehakkel bij een k in 't begin van een woord (k. k. kroost, k.k. koning enz.). Een Grikwa (Basterd-Hottentot) lascht daarentegen telkens le en le stan in (II, blz. 89 vlg): "Hay etse, deusman se kind (blanke), jy le stan skent (kwaadspreken) Grikwa se kind by di korakter, het deusman se kind ni ge le stan oplet, 2) I) H. P. N. Muller, Zuid-Afrika. Leiden, I889 1 blz. 3341 338 vlg. Ibidem, blz. 122 1 I 5 5. 9 IJO HYPOTHESEN AANGAANDE DE VORMLEER. hoe boer se kind le stan ferwonder by di plaas, hoe krikwa se kind le stan lees di krant ni ? ... Etse deusman se kind, wat le stan jy nog roep felclkornet? Wat Ie stan jy nog di dood Ie ry (waarom voer-je het lijk verder)? Osse moeg, wa'e Ie stan ba!).ka swaar, Ie stan fat di dood, goi by water (de wagen is zeer zwaar, pak het lijk en gooi het in 't water)". Ik vermoed dat de ingelaschte woorden de bedoeling hebben de "Schnalze" weer te geven. In een ander stuk, waar ook een Grikwa spreekt, wordt alleen le gezegd (I, blz. 163). Eindelijk nog een zinnetje van een Kaffer: "Nou ja, Urnkoels self het nou Paul se kind se gesig gesiin, en Paul se kind (een man uit Transvaal, een man "fan di groot kaptyn van di wit mense", dus van Krüger) se woorde gehoor; nou Paul se kind se gesig en woorde is mooi, nou myn gesig en woorde sal ook mooi wees" (II, blz. 226). Stellig verschillen die voorbeelden veel van elkander, doch bij het uiteenloopende van die verbast eringen hebben wij het onomstootelijk bewijs dat de invloed der ouders, de macht van de schrijftaal en van de huisgodse dienst, gevoegd bij d_ minachting der jonge Boeren voor de kleurlingen, krachtig genoeg zijn om de taal in haar tegenwoordigen staat te handhaven. Dit bewijs ligt in de door alle deskundigen gestaafde eenvormigheid van de taal der Boeren, die over het HYPOTHESEN AANGAANDE DE VORMLEER. I 3I geheele uitgestrekte gebied, van de Kaap tot aan de Limpopo, zonder dialektische verschillen van eenige beteekenis gesproken wordt 1). Indien de taal der kleurlingen, speciaal die der Hottentotten, den invloed had dien Hahn er aan toekent, zou een dergelijke eenheid immers ontbreken: de Transvalers, die Kaffers in hun dienst hebben, zouden anders spreken dan de Boeren wier bedienden Hottentotten of Basterd-Hottentotten zijn. Vooral wordt dit duidelijk wanneer men nagaat, dat de verhouding van de blanken tot de naturellen niet overal dezelfde is. De heer Muller zegt: "de inboorlingen staan [in den Vrijstaat] allen onder het onmiddellijke toezicht der Boeren. De Zoeloes, Betsjoeanen, Hottentotten en de andere gekleurde rassen, die den V rijstaat bewonen - ook dit land is evenals het overige Zuid-Afrika eene staalkaart van inlandsche typen door de voortdurende veroveringen van grondgebied, die de verschillende stammen onderling op elkander maakten en door hunne gestadige volksverhuizingen - bezitten thans slechts bij hooge uitzondering eene eigene kraal. Bijna allen hebben zij zich als "bijwoners" op boeI) Mansvelt, blz. VI; Viljoen, blz. 3I: "die afrikanische Sprache [hat] bei einem Verbreitungsgebiet von über soo.ooo englischen Quadratmeilen keine nennenswerthen Differenzierungen, geschweige denn Dialekte, auf zu weisen". Ons Klyntji II, blz. 47: .ons taal is wonderlik eenformig deur die hele land". 132 HYPOTHESEN AANGAANDE DE VORMLEER. renplaatsen gevestigd en betalen de hun geschonken gastvrijheid met hun handenarbeid". In Transvaal daarentegen, "wonen de negers te zamen in hunne eigene kraals, zoo min mogelijk in dienst van blanken tredende" 1). In Kaapstad is de toestand ·weer geheel anders. Dat niettemin de taal der Afrikaners in hoofdzaak éen is, wordt verklaard door de omstandigheid dat hun taal van éen punt uit (Kaapstad) zich sedert eeuwen verbreid heeft naar 't Noorden en Noord-Westen, en doordat alleen in den oudsten tijd, toen een groote slavenbe~olking, een in aantal de kolonisten overtreffende menigte vreemdelingen zich aan de Kaap bevond, de taal der onderhoorigen en der vreemden invloed van groote beteekenis op die der Hollanders heeft gehad. Schuchardt 2) ziet in 't Afrikaansch het "Resultat einer sehr starken und merkwürdigen Sprachmischung", waarin hij naast het Hollandsch als hoofdbestanddeel een Duitsch element (waarvan hij, gelijk we zagen, de beteekenis zeer overschat heeft), een Fransch, een Engelsch, een Maleisch en een Portugeesch element onderscheidt; hij laat in . 't midden of de Kreoolsche kleur van 't Afrikaansch 1) H. P. N. Muller, Zuid-Afrika. Leiden, 1889, blz. 254. 2) Literaturblatt für germanische und romanische Philologie 1885, blz. 466. HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD. 133 aan den invloed van 't Hottentotsch is te wijten en dringt ten slotte op nader onderzoek aan 1). § 2. Ik zal thans een overzicht geven van de niet zeer talrijke, ofschoon hoogst gewichtige, bijzonderheden waarin de vormleer van het Afrikaansch afwijkt van die van onze taal, en een verklaring beproeven. Ik volg daarbij S. J. du Toit's Pergelijkende Taalkunde. a. Zelfstandige naamwoorden. Vele woorden die bij ons en hebben tot meervoudsuifgang, hebben in 't Afrikaansch s (mans, broers, enz.). Met Prof. te Winkel (o. l. blz. 20) aan den invloed van 't Fransch der Hugenoten te denken, gaat niet aan; in 't midden der 17de eeuw zei men lion(s), niet lions, tenzij voor een klinker 3). Eerder zou men dan nog die uitbreiding van de meervouds-s mogen toeschrijven aan het Portugeesch, waarin de pluralis van alle woorden, voor klinkers en medeklinkers, op s eindigt: cao, caes; imagen, imagens; jlor,jlores; r) In het Tijdschrift Taal en Letteren (r898, blz. 54) wordt, zonder nadere argumentatie, gezegd: "Het Nederlands in ZuidAfrika heeft onder velerlei vreemden invloed gestaan, onder die van 't Frans en Engels vooral". 2) Bij sommige woorden komt voor een dubbele meervoudsvorm: frouens, ook noiens. In Ons Klyntji vond ik de zonderlinge vormen lammer oes (voor lammeren III, blz. 9) en ko.ffioes (voor koffiesoorten III, blz. 25). 3) Zie Suchier in Gröbers Grundriss der romanischen Philologie, Straatsburg I 888, blz. 589. 1 34 HET ZELFSTANDIG NAAMWO ORD. metal, metaes; bate!, bateis enz. enz. Doch 't is hier in 't geheel niet noodig aan vreemde talen om inlichting te vragen; in het N ederlandsch is en was de pluralis op s dialectisch veel meer verbreid dan de tegenwoordige Hollandsche schrijftaal zou doen vermoeden, en ook bij de schrijvers der 17de eeuw vindt men genoeg voorbeelden van vormen als mans, boots. In de Kaapsche Stukken zijn ze zeer talrijk; in die van 1666, dus twee-en-twintig jaar vóor de eerste Hugenoten aan de Kaap kwamen, leest men van gevangens (gevangenen), guyts, boots, kettings, harings (f. 263), schuyts (f. 759) enz. Nog in onzen tijd onderscheidt zich de zeemanstaal, naar Dr. J. W. Muller en Dr. A. Beets mij verzekerden, door een groote voorliefde voor den meervoudsvorm op s; m, n spreekt van bloks, e reeps enz. Het verkleinwoord -tji schijnt een contaminatie te zijn van de . twee echt Hollandsche verkleinwoordjes -ie (knapie, meisie) en -tje (koetje, stoeltje). 't Veelvuldig gebruik van verkleinwoordjes, aan 't Afrikaansch eigen, heeft die contaminatie bevorderd. In Noord-Holland moet vroeger een dergelijke verkleinvorm, n.l. -tie, algemeen zijn geweest (Boekenoogen, blz. LXI vlg.). De ook in de N ederlandsche spreektaal welbekende omschrijving van den genetivus door middel HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD. 1 35 van 't bezittelijk voornaamwoord (de jongen z'n boek, de vrouw der (haar) man, de menselzen der (haar) taal), heeft in 't Afrikaansch groote uitbreiding gekregen. In Ons Klyntji (III, blz. 174) leest men niet alleen van "di tuinhek fan 'n predikant, wi syn frou geen kinders het ni", maar men spreekt in ZuidAfrika ook van dz'elanse saad (zaad in dit land, Zuid-Afrika, gewonnen) en van anderlanse saad (aangevoerd zaad). Mansvelt merkt hierbij op (blz. 93): "Na eerst den ouden genitief geheel- verworpen en een analytischen vorm zijn daarvoor in de plaats gesteld te hebben, is dus de Afrikaner langs een omweg weer tot een synthetischen genitiefvorm teruggekeerd. Dat se of sen slechts buigingsuitgangen zijn en hierbij alle geslachtsbegrip is verloren gegaan, bewijzen uitdrukkingen als: '.Juffer A-sen !tuis, Marie-se boek". Dat se heeft dan ook aanleiding gegeven tot een nieuw suffix, in klank gelijk aan 't Hollandsche sclte, doch geenszins van denzelfden oorsprong. Zoo spreekt men van de outye syn mense (Ons Klyntji II, blz. 203), de slawetyd syn mense (Ons Klyntji I, blz. 122) doch ook van outyse of slawetyse mense (vgl. Mansvelt op jaarltonderd), ja van jamelewese dage (Ons Klyntji II, blz. 84, 204), alles voor eertijds, in vroeger jaren 1 ). We hebben r) Vgl. in 't Nederlandsch: "Heb-je ooit van je (z'n of me) leven!" "lk ben daar van z'n leven 'wel eens meer geweest!" enz. HET LIDWOORD. hier een aardig voorbeeld van den spiraal- of cirkelgang dien men 't leven der taal noemt. b. Lidwoord. 't Bepalend lidwoord is di, dat onverbuigbaar is (di man, di vrou, di kind). De heer te Winkel zegt: "Gerust mogen wij het aan den Fransehen invloed toeschrijven, dat in het ZuidAfrikaansch de geslachtsonderscheiding bij de naamwoorden ten eenemale ontbreekt, en alle, zonder onderscheid, het lidwoord die voor zich nemen" 1). Mij dunkt dat hier niet 't Fransch, dat wel 't Neutrum mist maar aan den anderen kant Masculinum en Femininum oneindig scherper onderscheidt dan onze taal, maar veeleer 't Maleisch-Portugeesch de oorzaak der afwijking is. Het Maleisch heeft geen eigenlijk lidwoord, doch het aanwijzend voornaamwoord itoe wordt somtijds bijna als lidwoord gebruikt; in de brabbeltaal wordt dat itoe niet, gelijk in 't eigenlijke Maleisch, achter het substantief geplaatst maar er vóor en doet dienst als lidwoord. Dat nu hier 't Afrikaansch via 't Maleisch-Portugeesch een Malayisme heeft opgenomen, wordt vrijwel bewezt1z door de opmerking dat slecht Hollandsch sprekende Sinjo's op dezelfde wijze 'tlidwoord vervangen door di. B.v. "Hij spugen hart uit die lijf ja!.. Op die couchette 1) J. te Winkel, t. a. p. blz. 20. Man svelt onderscheidt die en di1 doch dit onderscheid bestaat alleen in de spelling en is fictief. Du Toit schrijft steeds di. HET PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD. 137 lang uit liggen ... Die boot soo slingeren enz. 1). Dat di voor de komt reeds voor bij Van Riebeek, in een briefje door twee opzichters op 't Robbeneiland aan den gouverneur van de Kaap geschreven; hun dagelijksch verkeer met de dwangarbeiders heeft hun Hollandsch vermoedelijk die eigenaardigheid gegeven. Zij schrijven o. a.: .Die thuyn gaat oock wel, hadden wij maar meer saet om te saayen, die koolplanten groeijen wel, die geele wortelen ook wel" enz. enz. 2 ). Hoe vroeg reeds dit gebruik in de kolonie algemeener is geworden, blijkt uit Kolbe, I die in zijn staaltjes van de platte taal, zooals de Hottentotten haar spraken, laat drukken: die oud volk, die goeds, die tijger enz. 3). c. Het persoonlijk voornaamwoord onderscheidt zich in de meeste personen alleen door verschil in klank van 't N ederlandsch: ek (ik), julle (jullie), hom (hem), hulle (hullie is in Nederland niet onbe- I) Justus van Maurik, Reisindrukken van een Totok. 1895, I, blz. 222, 223. 2) Dagverhaal I, blZ. 384. 3) Kolbe, Na uk. Beschr. I, blz. 520, 526; 11, 8. Uit de omstandigheid dat op die plaatsen Hottentotten aan ' t woord zijn, volgt natuurlijk volstrekt niet dat hier een Hottentottisme te vinden zou zijn. Kolbe zegt elders (11, blz. 38): " . . . waar men vecht, of, zooals de Hottentot zegt, bakkeleit". Toch is bakkeleien een Maleisch woord: de Hottentotten spraken de taal van de zeelui en de slaven, niet die van den gouverneur. HET PERSOONLIJK VOORNAAMWOoRD. kend, naast zullie 1). Daarentegen vertoont de eerste persoon meervoud van het mannelijk en vrouwelijk geslacht een verschil dat niet de klankleer, maar de vormleer betreft. Het luidt ons, b.v. ons is Afrikaners (wij zijn Afrikaners). Ons is tevens de eenige vorm van het bezittelijk voornaamwoord van den eersten persoon meervoud, b.v. ons moet ons ouers eer (wij moeten onze ouders eeren). Deze omstandigheid, dat n.l. 't persoonlijk voornaamwoord van den eersten persoon meervoud in nominativus en accusativus gelijk is, heeft er toe geleid dat men de verklaring heeft gezocht in het Fransch 2 ), dat zegt: Nous aimons en i! nous aimè. Het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord (Fransch nos) maakt al dadelijk die onderstelling hoogst onwaarschijnlijk, doch wijst tevens aan, waar men de verklaring heeft te zoeken,' n.l. in een taal waarin 't · zelfde woord den nominativus en accusativus van het persoonlijk voornaamwoord van den eersten r) Een Haagsch politieagent, die door een paar arrestanten voor "doodvreter" was uitgescholden, zou tegen zijn collega's gezegd hebben: "Ho01·en jullie 't ? Zullie zeggen dat wullie moeten leven van hullie!" 2) S.J. du Toit, Fergelijkende Taalkunde, blz. 30. Vgl. te Winkel, o. 1. blz. zo, die er echter aan herinnert dat ' t gebruik van den derden persoon van het persoonlijk voornaamwoord als wederkeerig voornaamwoord "natuurlijk niet aan Fransehen invloed is te wijten, daarmee zelfs in strijd [is), maar van dialectisch Nederlandsehen oorsprong". HET BETREKKELIJK EN HET AANWIJZEND VOORNAAMWOORD. I 39 persoon en tevens het bezittelijk voornaamwoord van den eersten persoon meervoud aanduidt. Zulk een taal is het Maleisch, dat in al die gevallen kami of kita zegt, al naar de spreker zich zeiven uitsluit of meerekent. Het woordje het als onbepaald voornaamwoord bij onpersoonlijke werkwoorden staande wordt in het Afrikaansch vervangen door dit, het eenige overblijfsel van 't aanwijzend voornaamwoord van 't onzijdig geslacht. Aan den invloed van 't Maleisch-Portugeesch kan men, voor zoover ik zie, dat gebruik niet toeschrijven. d. Dat in het Afrikaansch het betrekkelijk voornaamwoord slechts éen onveranderlijken vorm heeft, kan niet vergeleken worden met het Fransch 1), dat qui en que kent (om van lequel en laquelle te zwijgen), maar wel met het Maleisch, dat geen ander woord heeft dan 't onveranderlijke jang. e. Als aanwijzende voornaamwoorden gebruikt het Afrikaansch verschillende samenstellingen, b.v.: Hiir-di boek is mooier as daar-di; deus-kant-sijn boom draag beter as ander-kant-sijn; wil jij di-een hê? Né, ek wil di ander-een hê 1). De laatste uit- IJ te Winkel (t.a.p. blz. zo): "wel is het uitsluitend gebruik van wat als betrekkelijk voornaamwoord, ook op personen slaande, blijkbaar eene navolging van het Fransche que, waaraan ook de vervanging van eenen vorm als dat door wat kart worden toegeschreven". 140 HET VRAGEND VOORNAAMWOORD. HET WERKWOORD. drukking is een Anglicisme (this one, the other one). De beide andere omschrijvingen zijn vermoedelijk ontstaan nadat het Hollandsche die, tot lidwoord geworden, zijn aanwijzende kracht had verloren. f. Als vragend 'voornaamwoord komt, naast wze en w at, watter en wattereen voor; 't schijnt ontstaan uit wat 'er em (vgl. Neder!. wat voor een). Watter komt, geloof ik, ook in kluchten uit de I7de eeuw voor. ' Mansvelt geeft ook den vorm waffer op, die ook aan de Zàan (Dr. Boekenoogen, tnondel. mededeeling) bekend is. Wdffer en waffoor 'n ding zegt men ook elders, doch aan de Zaan is de verbinding tot een zelfstandig, verbuigbaar woord geworden. g. Werkwoord. In geen deel der vormleer treft ons het eenvoudige, hyperanalytische karakter van het Afrikaansch meer dan bij het werkwoord; nergens vindt men ook duidelijker kenteekenen dat deze taal haar tegenwoordige gedaante dankt aan de inwerking van een vreemd idioom. Van vervoeging is geen sprake; een zelfde vorm geldt voor alle personen: ek loop, jij loop, hij loop , ons loop, julle loop, zulle loop. De ongelijkvloeiende werkwoorden zijn er niet meer; 't plusquamperfectum is verdwenen en 't imperfectum evenzeer, behalve bij de hulpwerkwoorde n, waarvan de vormen had, HET WERKWOORD. 141 sou, was, werd, kon, moes, wou (naast het, sal, is, word, kan, moet, wil) tevens de eenige overblijfsels zijn van verandering der stamsylbe 1). Reeds vroeg doet zich het verschijnsel dat we hier bespreken voor; invloed van 't analytische Engelsch is buitengesloten. In een verklaring vari een schipper uit de. Saldanhabaai bij Van Riebeek lezen we: "alsdát wij swacq van volcq was, . . . 's morgens ben sij uitgegaan, . . . ben wij weder uitgevaren" 2); lang vóor de komst der Hugenoten en anderhalve eeuw vóor het overgaan der kolonie aan de Engelsehen vinden wij dus reeds sporen van die opmerkelijke vereenvoudiging. Ter verklaring' . van den tegenwoordigen toestand begin ik met een mededeeling van du Toit 3) te citeeren: "di Afrikaner gebruik in ferhalende styl meesal di teenwoordige tyd met di historise bijwoord toen, wat di saak des te anskoueliker foorstel". Van de juistheid dezer mededeeling overtuigt ons 't fragment uit "di g.e skiedenis van Josef', dat ik hierboven (blz. 9) afschreef. We moeten echter de reden van . het gebruik niet 1) Viljoen ( o. 1. blz. 51) vermeldt nog een paar andere overblijfsels zooals dog, brog (dacht, bracht); ik vond ze ook ·in Ons Klyntji. 2) Dagverhaal I, blz. 430· Men vergelijke verder het hierboven äangehaalde uit het manifest van Etienne Barbier (blz. 13). 3) S. J. du Toit, Fergelijkende Taalkunde, blz. 24. HET WERKWOORD. zoeken m een streven naar aanschouwelijkheid (al wordt deze er door bereikt), maar liever denken aan 't geen in het eerste hoofdstuk werd aangehaald uit het Maleisch-Portugeesch, dat precies op dezelfde wijze het imperfectum weergeeft (vgl. blz. 59: '.lacob ja morree). Deze eigenaardigheid is dan ook in 't Afrikaansch m. i. als een Malayisme of, als men een lang woord begeert, als een Malaio-Lusitanisme te beschouwen. Ook hier kunnen wij weer de taal der Sinjo's ter vergelijking aanhalen: "Verleden mijn moeder is sterk ziek" (Van Rees, Herinneringen enz. I, blz. 250); "eens ik moet drinken drie bittertjes", "verleden week luitenant Beerman zegt" (Wijnanda, Eigen Haard 1879, blz. 355). In Annie Foore's roman "De koloniaal en zijn overste" ('s Gravenhage 1879, tweede druk, 2 dln.) doet een Indische dame een geheel verhaal in dien trant, steeds sprekende in den tegenwoordigen tijd (I, blz. z49)· Ook de andere vereenvoudigingen in het werkwoord schrijf ik toe aan het in Zuid-Afrika eertijds gehoord en gesproken Maleisch-Portugeesch, maar niet aan die taal als zoodanig. Om mijn bedoeling met die laatste woorden duidelijker te maken, moet ik een opmerking van algemeenen aard vooraf laten gaan. Alle soorten van Kreoolsch hebben iets eigenaardigs gemeen, dat niet, gelijk wel eens gezegd HET WERKWOORD. 143 is 1), een weerspiegeling kan zijn van de syntaxis der negertalen van Afrika, daar het Kreoolsch dat 't product is van een Indonesische en een Europeesche taal precies dezelfde soort van vervorming vertoont. Ook Europeesche talen door desonkundigen gesproken, hebben die eigenaardigheden en wij vinden ze evenzeer in het gebrabbel van kleine kinderen. De taal van al die sprekers onderscheidt zich in de syntaxis door iets abrupts, door overvloed van hiaten, en in de vormleer door het weglaten van buigings- en vervoegingsvormen. De algemeenheid van het verschijnsel doet de verklaring er van aan de hand. Al die radbrakende menschen en kinderen geven in hun onvermogen om den rijkdom van vormen der taal van ouders of vreemden te reproduceeren datgene weer wat hun 't essentieele toeschijnt, wat den meesten indruk op hen maakt. Tal van omstandigheden, ook individuede aanleg, bepaalt wat hun voorkomt 't gewichtigste te zijn en geen mensch kan in bijzonderheden voorspellen op welke wijze een kind of een vreemdeling zijn taal zal misvormen. Toch schijnt men wat de woordvormen aangaat te mogen zeggen dat bij voorkeur van de woorden dat deel wordt gekozen, dat onveranderd blijft bij buiging I) Victor Henry, Antinornies linguistiques. Paris 59 aant .. 189!), blz. 144 HET WERKWOORD. of vervoeging, een soort van grootsten gemeenen deeler tusschen de vormen die men hoort, te midden van al het veranderlijke een vast punt, dat daardoor gevoeld wordt als de zetel der beteekenis van 't woord. Men zou, als de term niet zoo licht tot misverstand aanleiding gaf, willen zeggen dat die radbrakers in stammen spreken. Zoo verklaart het zich, dat niet alleen een Duitseh-sprekende Engelschrrian de hem gebrekkig bekende taal tot een even analytisch idioom maakt als zijn moedertaal, maar dat ook de aan buigingsuitgangen gewende Duitseher die slecht Engelsch spreekt, die taal nog berooft van de weinige buigingsuitgangen die ze heeft 1). Natuurlijk komen nog andere (actoren in aanmerking dan dat weergeven van den grootsten gemeenen deel er waarvan ik sprak: zij die uit boeken de vreemde taal ?eleerd hebben, klemmen zich vast in hun nood áan den eersten vorm van 't paradigme of aan den vorm waaronder het woord in hun woordenboek voorkomt, aan den nominativus 1) Voorbeelden vindt men in het aardige boek van Polle, Wie denkt das Volk über die Sprache? Leipzig, 1898 (tweede dJ.·uk). Vermakelijke staaltjes van Duitsch-Engelsch geeft de Punch onder den titel Ludwig in London. Ik citeer uit het nummer van 12 Februari 1898 het volgende: he say mutch more, he say ofter that I blutig am, that the horse blutig is, that all blutig is, witch not true is, enz.; verder, he shout, he wav e his whip 1 and endly say he ... HET WERKWOORD. 145 der zelfstandige naamwoorden, aan den infinitivus der werkwoorden; in talen waarin veel tijden met het hulpwerkwoord gevormd worden en de onbepaalde wijs telkens voorkomt, wordt deze te pas en te onpas gebruikt enz., maar steeds blijft afkapping en vereenvoudiging het algemeene kenmerk. Zoo is nu ook de vereenvoudiging der Nederlandsche conjugatie in het Afrikaansch te verklaren door den invloed van een vreemde taal; de geschiedenis en andere, minder algemeene, wijzigingen in de vormleer leeren ons dat die taal naar alle waarschijnlijkheid het Maleisch-Portugeesch is geweest, doch de verschijnselen zelf zijn van zoo universeelen aard dat men uit deze alleen niet zou kunnen afleiden welke taal de aanleidende oorzaak is geweest. Het is, meen ik, zeer aannemelijk dat het eigenaardig verlies van vervoegingsvormen evengoed zou hebben plaats gehad indien de eerste kolonisten in plaats van met het Maleisch-Portugeesch, met het Arabisch, 't Chineesch of met een Amerikaansche taal in even nauwe aanraking waren gekomen. Begrijpelijk is het dat een vervorming die op zulk een wijze tot stand komt, in haar uitwerking niet de regelmatigheid vertoont waarmee verschijnselen zich voordoen die door klankwetten in 't leven ZIJn geroepen. Zoo vindt men in het Maleisch10 HET WERKWOORb. Portugeesch cantar naast canta, encontrar naast encontra, viver naast moree (Port. viver, morrer); de groote meerderheid der werkwoorden gaat echter in 't Maleisch-Portugeesch op een klinker uit. Op dezelfde wijze vindt men in 't Afrikaansch loop, maak, roep, gé, lê enz. enz. maar ook sterwe, skrywe, frijwe. Van verschillende werkwoorden schijnen zoowel de langere als de verkorte vormen in gebruik te zijn, b.v. leef en lewe, skrijf en skrijwe, sterf en sterwe, ten minste in Ons Klyntji komen die vormen, en van nog verscheidene andere werkwoorden, door elkaar voor, waarbij ik evenwel niet uit kan maken in hoeverre zich hier wel eens de invloed van de (Hollandsche) schrijftaal doet gelden 1). Dat de onregelmatigheid in geen geval geheel op rekening der individu's gezet mag worden ziet men uit woorden als ferloor en dolwe. In den regel toch vindt men in de werkwoorden van 't Afrikaansch in alle tijden den vorm van den tegenwoordigen tijd, waardoor de ongelijkvloeiende en onregelmatige werkwoorden genormaliseerd zijn. Dientengevolge leest men van verdrinkte mense (Ons Klyntji I, r) Zeker is dat het geval in de gedichten, waarin men op plaatsen waar een slepend rijm vereisebt wordt, vormen als plagen, klagen enz. vindt, die in h et proza niet worden aangetroffen. Volgens Mansvelt (blz. 34) zijn bij dolwe of dolle (delven), begrawe en skrijwe deze langere vormen de gebruikelijkste. HET WERKWOORD . 147 blz. I 59), ek het gedenk (Ons Klyntji III, blz. 36), hulle faders het dit so hiir gekry 1) (gevonden, Ons Klyntji I, blz. 7), ge kom (Ons Klyntji Il, bl z. 2 I 8) enz. 2 ), doch met de Nederlandsche woorden verliezen en delven is het juist andersom gegaan. Hier is d e vorm van het Imperfectum de norm geworden voor het geheele werkwoord. Beide werkwoorden worden door Mansvelt op dolwe (ook dolle) genoemd, van f erloor vindt men in de teksten tallooze voorbeelden ; een paar haal ik aan uit verschillende jaargangen van Ons Klyntji: Ek kan dit- ni j erloor ni (=missen, Il, blz. 221 ), 'n man, .. . wat binnen 'n paar jare alles sal jerloor (III, blz. 32), ek het f erloor (III, blz. 6o) 3). Aan di en algemeenen praesensvorm houdt men zelfs vast bij zelfstandige Je. 1) 't Woord zelf is een Anglicisme (to get). 2) Ook van h et verleden deelwoord komen echter de vollere vormen voor, somtijds met den Umlaut : gestenve (Ons Klyntji III, blz. 28), verlede (Ons Klyntji III, blz. 27), gebare (Ons Klyntji lil 1 blz. 27), gevalte (Ons Klyn tji III, blz. 26), gebitzde (Ons Klyntji III, blz. 26), gedag (Ons K lyn tji III, blz. 17). Dat het verleden deelwoo rd gevo rmd wordt naar den tegenwom·digen tij d, ziet men ook d uidelijk uit een woord als ge!awe (On s Klyntji IJ, blz. 29), voor Hollandsch gelaafd, van lawe. 't Werkwoord ge!aavm wordt daarentegen gla. Ook hier zal echter veel door verschil van orthographie verklaard moeten worden. 3) In hetzelfde stuk waar herhaaldelijk fer!aar in voorkomt, leest men echter ook eens: ag, ek is j e1'lore (III, blz. 12). Een enkele maal vind ik ook fer!iis (Ons Klyn tji n, blz. 194 ; III, blz. 12): op d i maniir f er!iis di water sijn ewewig. DE KLANKLEER. naamwoorden die bij die werkwoorden behaoren; in Ons Klyntji komt voor: snye brood en botter (III, blz. IOS), voor sneden. Dergelijke zelfstandige naamwoorden zijn dan ook niet de vervormingen van oorspronkelijke Hollandsche woorden, maar z.g. postverbalia, in Afrika zelf ontstaan, evengoed als: di lui fan 'n kerkklok (Ons Klyntji III, blz. ws), di breek van di been (Ons Klyntji I, blz. ws), na di ferloor van di geld (Ons Klyntji III, blz. I 2.) Ten onrechte zou men in deze vormen infinitieven zien. Soortgelijke postverbalia komen bij verschillende volken, vooral in gemeenzame en in platte spreektaal, veel voor. lJit het Nederlandsch kan men als voorbeelden de völgende zinnen aanhalen: Het water is van de kook. Uw jas is in de maak [zegt de kleermaker], morgen kom ik voor de pas. Hij is aan de(n) bitter geraakt, aan de(n) rol, aan de(n) pierewaai. Ik kan niet spreken van de(n) lacft enz. § 3· Op dit overzicht van 't geen ons het vocabularium en de vormleer van het Afrikaansch leeren, behoorde thans een onderzoek van de klankleer te volgen. Ik waag het echter niet dit voor mij al te glibberige terrein te betreden; beter is het een dergelijk onderzoek over te laten aan iemand, die het Afrikaansch niet slechts uit boeken kent, maar in staat is de gegevens door du Toit, DE KLANKLEER 149 doch vooral door Viljoen verzameld, door eigen waarneming te vermeerderen en hunne mededeelingen, voor zoover ze inderdaad of schijnbaar met elkander in tegenspraak zijn, aan hetgeen hij zelf opmerkt te toetsen. Ook zou die arbeid het best verricht worden door een Germanist, die op de h- erboven (blz. 7) omschreven wijze vooraf naging i in welke verhouding de taal der eerste kolonisten gestaan heeft tot de dialecten der moedertaal. Ik moet mij dus bepalen tot enkele losse opmerkingen, die vooral een negatief karakter zullen dragen. Ook in de klanken van het Afrikaansch heeft men sporen gezien van Fransehen invloed; 't uitvoerigst is dat betoogd _door Prof. te Winkel, wiens woorden ik hier zal aanhalen. De Koeterwalen die in de Nederlandsche kluchten optreden zullen, volgens dien schrijver, wel een juist beeld leveren van 't geen men in den dagelijksehen omgang van Nederlandsch sprekende Fransehen hoorde. "Zij allen spreken v en z scherp, als f en s, uit en verhaspelen g en eh, vooral bij sch, dat zij als sk uitspreken. Dat alles nu hebben de Zuidafrikaansche Hugenoten ongetwijfeld ook gedaan en in navolging van hen ook de Nederlandsche kolonisten" (blz. 20 van het meermalen aangehaalde opstel). Verder, op blz. 2 I : "Aan het begin van een woord wordt, evenals in 't Fransch, iedere z als s uitgesproken. De v, die DE KLANKLEER. bij de Fransehen ongeveer als w klinkt, is tusschen twee klinkers ook in 't Zuid-Afrikaansch m w overgegaan, zooals bij hawer, seuwe, suiwer, enz., ook na een en medeklinker, als bij sterwe". "V oor ng zegt men nk, als bij jonk en lank, terwijl de n van rn bij doorn, koorn, toorn enz. den Fransehen neusklank heeft aangenomen, zoodat men doring, koring, toring zegt". Van de meeste der hier genoemde verschijnselen zal ik niet beproeven een verklaring te geven, doch dat de door den heer te Winkel gemaakte vergelijking met het Fransch ons geheel en al op een dwaalspoor zou brengen, wil ik trachten aan te toonen. De Fr~che klanken zijn niet gelijk ze hier voorgesteld worden. Geenszins wordt een z aan 't begin van een woord als s uitgesproken 1); wie heeft ooit van een Franschman iets anders gehoord dan: zèbre, zèle, zinc, zézayer, zut, zouave? De Fransche v klinkt niet ongeveer als w, en wel allerminst als de Afrikaansche w tusschen twee klinkers, die een halfvokaal is, 't geen haar 1) Het is wel waar dat in 't Fransch veel meer woorden ·met s heginnen dan met z, doch dit is geen bijzondere eigenaardigheid van 't Fransch. Ook in 't Nederlandsch heeft men stellig vijf woorden die met s aanvangen tegen éen dat met z begint: de s kan met verschillende medeklinkers verbonden worden, de z niet. In 't Engelsch en Portugeesch is 't percentage der woorden met z als initiaal even gering, waarschijnlijk nog geringer dan in het Fransch; in 't Maleisch komt, behalve in de aan 't Arabisch ontleende termen, geen enkel woord voor dat aanvangt met z. DE KLANKLEER. gemakkelijk wegvallen begrijpelijk maakt 1). De Fransche v is labiodentaal. De uitspraak van sch als sk kan men veel zuiverder hooren in het plat Amsterdamsch dan m het Hollandsch van een Franschman; ik geloof dat de schrijfwijze in de kluchten slechts bij benadering juist is en dat een Franschman die schip, schaap of Schiedam zegt die woorden met een paar consonanten begint die, evenals de eerste klanken van scandale, scabreux enz. zachter klinken dan 't Amsterdamsche, en waarschijnlijk ook dan 't Afrikaansche, skutter. Waarom zouden we dus, waar we een gelijkluidenden en historisch zeer verklaarbaren voorganger vinden in 't Nederlandsch, aan een Fransehen klank denken, die in abstracto des roods aanleiding tot verandering had kunnen geven, maar wiens invloed hier zeer onwaarschijnlijk is? In de Fransche woorden met rn wordt nooit een neusklank gehoord tusschen die twee medeklinkers; men zegt: borne, corne, morne, maritorne enz. De bekende eigenaardigheid van het Amsterdamsche dialect, dat in de I 7de eeuw wangt, hangt, ongs, wongder (voor want, hand, ons, wonder) zei 2), wordt door Viljoen (blz. 54) I) Zulk een w (~) hoort men dikwijls in den mond van Nederlandsche Israëlieten, wanneer ze b.v. een woord als novelle ( nof:!elle) zeggen. 2) Is 't zoo zeker dat er geen spoor meer van over is in 't DE KLANKLEER. ter verklaring aangehaald, doch de gevallen staan niet gelijk: van rn tot ring geworden geeft hij geen enkel voorbeeld uit een N ederlandsch dialect. Schuchardt (Literaturblatt für germanische und romanische Philologie I 88 5, blz. 467) zegt dat misschien op rekening van 't Duitsch komt de wijze waarop in 't Afrikaansch de g voor ee en ie wordt uitgesproken. Volgens Mansvelt (blz. 49) en Viljoen (blz. 50) heeft zulk een g "genau den Werth des hochdeutscheQ/Ich-lauts". Schuchardt oppert slechts een gissing; ik weet niet in hoeverre in Duitsehland die "Ich-laut" gehoord wordt voor i en e ('t Berlijnsche eine jute, febratene '7ans is natuurlijk iets anders); iets analoogs is in Nederland, meen ik, te vinden. Wanneer men leest dat de Afrikaners woorden als herfst, vernuft, zucht enz. tot herfs, vernuf, sug maken en men zich herinnert van Hollandsch sprekende Sinjo's soortgelijke verwaarloozing van den slotmedeklinker in zulke verbindingen gelezen of Amsterdamsch van onzen tijd ? Bij Fokke Simons, Boertige Reis door Europa, IIIe deel, uitgave van 1827, lees ik op blz. 110 : "de Graaf ging aan ' t vengster". In Assendelft wordt het woord n og thans in den mond van oude lieden gehoord (Boekenoogen, op v enster) . De behoeftigen te Leiden noemen "de Maatschappij van Weldadigheid" het nfongs", en schrij ven dat woord in hun briefjes dikwijls gelijk 't hier gespeld staat ; de schrijfwij ze "sar ons" voor "sarongs", te lezen op een uithangbord in de Molensteeg aldaar, toont hetzelfde klankverschijnsel aan door "graphie inverse". SLOTSOM. 153 gehoord te hebben, kan men 't vermoeden niet onderdrukken dat ook op de klankleer van 't Afrik'aansch invloed van het Oosten te constateeren moet zijn. Mogen bevoegde personen het al of niet juiste van die onderstelling te gelegener tijd aantoonen! § 4· Als slotsom van onze beschouwingen kunnen wij, geloof ik, met eenige zekerheid het volgende vaststellen : V oor de ontwikkeling van het Afrikaansch is geen taal van meer beteekenis geweest dan het MaleischPortugeesch, waaraan niet slechts vele woorden zijn ontleend, maar dat ook op syntaxis en vormleer een zeer ingrijpenden invloed heeft geoefend. De talen der inboorlingen hebben wel met nieuwe begrippen nieuwe woorden geleverd, maar tot heden is niet aangetoond, dat door haar het Afrikaansch ook wijzigingen in zijn vormleer of zinbouw heeft ondergaan. De geschiedenis en de ~p andere wijze verkregen verklaringen der · Afrikaansche eigenaardigheden maken het onwaarschijnlijk dat het Hottentotsch of het Kaffersch de taal der kolonisten heeft doen verworden. Het Puitsch heeft met eenige woorden het vocabuhuium der kolonisten vermeerderd. Het Fransch, de taal der Hugenoten, heeft zoo goed als geen sporen nagelaten. 154 SLOTSOM. Uit de hier getrokken conclusies moet men niet afleiden dat ik de mogelijkheid ontken van zekeren invloed door andere talen dan het Maleisch-Portugeesch op den bouw van 't Nederlandsch der kolonisten geoefend. Wel heeft de blanke bevolking ook in de 17de eeuw het Hottentotsch nimmer in grooten getale gesproken, doch 't is zeker dat het Maleisch-Portugeesch en 't van de blanken geleerde Hollandsch in den mond der in boorlingen de nationaliteit der sprekers niet heeft verloochend; op die wijze kan v'iln zijdelingsehen invloed sprake zijn. Hottentotsche wborden door kinderen in hun eerste levensjaren van hun ayas overgenomen, doch later vergeten, kunnen niettemin op klankvorming en spreekwijze rechtstreeksehen invloed gehad hebben. Doch men vergete niet dat men in dien zin ook kan denken aan den invloed van 't idioom der negers uit Angola, van 't Madagascarsch, 't Malabaarsch en hoe verder de talen mogen heeten der bonte slavenbevolking. 't Woord Maleisch-Portugeesch duidt een veel minder scherp omschreven begrip aan dan b.v. Fransch of Duitsch, daar 't de gemeenschappelijke taal was van zeer verschillende, tot onderscheiden rassen behoorende volken. Den graad te bepalen waarin 'taan de Kaap gesproken MaleischPortugeesch', Hottentotsche, Madagascarsche of Malabaarsche elementen bevatte, zal wel steeds SLOTSOM. 1 55 buiten 't bereik der wetenschap blijven; geheel ondenkbaar is 't niet dat een nauwkeurige studie der Hollandsch"Afrikaansche klanken nog eens overeenstemming met het een of andere klankverschijnsel uit de taal der inboorlingen aantoont, doch tot heden is niets van dien aard geschied. Ook 't Duitsch en 't Fransch kunnen van eenigen niet nader te bepalen, doch altijd geringen, invloed geweest zijn. Bij 't oplossen van een vraagstuk als 't hier boven behandelde heeft men echter 't recht het vijfde of zesde cijfer achter de komma te verwaarloozen. Het Engelsch, thans de mededingster van het Afrikaansch, blijft hier buiten beschouwing, daar eerst sedert een eeuw die taal in Afrika gesproken wordt. Verschillende omstandigheden hebben gemaakt dat het Hollandsch der 17de eeuw, - door aanraking met talen van geheel anderen aard reeds spoedig in zinswendingen, woordenschat en vormleer gewijzigd, niet in dezelfde richting zich heeft ontwikkeld, dat het Afrikaansch halverwege is blijven staan op den weg om Kreoolsch te worden. Onder de lezers wier belangstelling in taalkwesties groot genoeg is om er het geduld uit te putten deze bladzijden ten einde te lezen, zal er wel geen enkele gevonden worden die van het woord SLOTSOM. Kreoolsch zal schrikken. Hun vast vertrouwen in de mogelijkheid dat ook een taal die niet op het voorrecht eener zuivere geboorte (voor zoover die term té begrijpen is) kan bogen, zich in den loop der tijden ontwikkelen kan tot het voertuig van de verhevenste gedachten, zal er niet door worden geschokt; zij zullen blijven hopen dat niet de taal van Rhodes en Jameson maar die onzer stamgenooten in Afrika zal winnen in aanzien en toenemen in macht. Zij weten dat al wat men het Afrikaansch Q!!1 zijn "onzuiverheid" mocht willen verwijten, in dezelfde mate geldt van "het kreoliseerende Engelsch" (de uitdrukking is van Schuchardt), dat de taal is geworden van Shakespeare en Shelley, van Darwin en Ruskin.